EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  V E R M A A K L IJ K TL E I S J E. van een gezelschap HEEREN en JUFFROUWEN door ZUID BOLLAND. met XII kop ere p laatjes. Te AMSTELDAM, bi; J. B. E L W E. m d c c l x ,k x i x.   Indien men een kundig man; die eene verre reis afgelegd heeft, en de befchrijving daarvan aan zijne tijdgenooten mededeelt, naar de reden van de uk» gaave zijns werks vraagt, zal hij zekerlijk den vraa. ger naar het boek zelf verwijzen, met het ingewikkeld fcherpe verwijt, dat, zo die reden in zijn werk: niet te vinden is , hij bekennen moet iets nutloos, of overtolligs gedaan te hebben ; geen wonder I da kundige fchrijver is te wel bewust, dat de aardrijksbefchrijving, de algemeene hiftorie, zo wel kerklijka als wereldlijke, de plantkunde in 't bijzonder , de natuurlijke hiftorie ia 't algemeen, dikwijls de zee* A  C * ) vaartluinde, en wat rrfet al meer afzonderlijke takken deezer vooniaame ftammen! van de reisbefchrijvingen eens kundigen reizigers, en wel van die alléén, haar voedzel ontleenen " •> maar, zal de reisbefchrijving , welke ik voorneemens ben op 't papier te brengen, ook zo veele bewijzen voor de nuttigheid van mijn oogmerk, met de uitgaave daarvan, bevatten V geenzins die zeilde blijken; maar ook is er een hemelsbreede afftand, tusfchen dien reiziger en mij; daarom is ook mijn oogmerk niet het zijne alle kunst heefc haare vermaaklijkheden : de befchriiving des bedoelden reizigers, nu als een verheven kunstfluk befchouwd, is de mijne ééne der vermaaklijkheden dier kunst; gelijk ik mijne reis ook om vermaak gedaan heb, het geen de andere reiziger van de zij. ne niet zou kunnen zeggen : dit mijn werkje dan uit dat oogpunt befchouwd wordende , zal het blijken moeten opleveren, dat mijn oogmerk is te vermaaken; niet evenwel zonder tevens te keren; fchoon de onderwerpen mijner leeringen, om des vermaaks wille, niet tot iu het harte doorgedrongen worden, en ook niet tot de clasfen der fchaarsbehandelden behooren. In de laatstverlopene Ieme beving mij de lust om een zomerreisje door Zuidholland te doen ; dan , het befluit daanoe was zo haast niet genomen, of mijn vrolijks aart vertegenwoordigde m'ij , op éénmaal , alle de onaangenaamheden van het eenzaam reizen, dat ik meen een elendig omzwerven te mogen noemen; derhalven ftond mij goed gezelfchap te verkiezen, wilde ik mijn voorneemen met genoegen lerluitvoer brengen : ik formeerde uit den kring^van  ( 3 ; mijne vrienden , eene nominatie van twaalf; bragt dezelven daarna tot bet zestal; en beriep daaruit drie tot de waardigheid van mijne reisgezellen, naaralijk e e l ii a k t , fredrjk, en ïRSESTus , drie Iieeren van wier aangenaamen ommegang , én niet geringe talenten en kundigheden, ik mij alles vleiends konde belooven ; ook gaven hunne onbekrompene omftand.gheden mij allen mogelijken grond van hoop, dat ikin mijn oogmerk niet te leur gefield , en dat mijn verzoek ingewilligd zoude worden; alleenlijk was er ééne zwaarigheid die mij deed vreezen , of ik niet wel andermaal eene nominatie zoude moeten maaken: de heeren eelhart en frêdrik waren gehuwd derhalven was het te duchten , dat zij van hunnê vorftmnen geen verlof zouden bekomen, om mijn verzoek intewilligen; voor mijn aandeel, als een groot vijand van alle zwaarigheden zijnde, vergunde ik de beide dames wel fpoedig haare mannen te vergezellen, te meer, daar de vrouwen, en vooral zulke vrouwen als die van mijne vrienden eel. ha et en f eed rik, recht gefcaikt zijn om het yuur van onderhoud , in een gezelfchap brandende « houden — dan, het ftond hier niet aan mij te beflufcn ,k fchreef eene comparitie uit, en wel reeds tegen den volgenden avond, ten mijnen huize mijne drie vrienden lieten niet na, ter be- ftemde plaatie te verfchijnen jk maakte hun mijn befluit bekend vervolgends mijne gedaane eleft.e omtrent hen . en eindelijk openbaarde ik hun mijne zwaarigheid , omtrent de'beide dames, welken in die geval niet weinig ia aanmerkinge kwaA 2  < 4 ) men : ik vrees mijne heeren, zeide ik , dat gij te tederlijk bemind wordt, dan dat uwe vrouwen een afzijn van ten minften eenige weeken lang , zouden kunnen doorftaan ; want ik durf niet denken dat zij eenig wantrouwen omtrent uwe deugd zouden voeden, en daarom haare toeftemming tot onze afreize zouden weigeren —— Wantrouwen of geen wantrouwen, zeide mijnheer er nest os, de dames moeten meé; een gezelfchap zonder vrouwen is een lichaam zonder ziel; te recht zegt zeker dichter. .... Maar, wat zeggen de heeren eel hart en fredrik? viel ik den heer ernestus in de rede, alzo ik te vol verlangen was om mijn ontwerp tot ftand gebragt te zien, dan dat ik thans een' dichter door den mond van dien heer zoude hebben willen hooren ; te wèl verzekerd zijnde , dat die dichter gevolgd ftond te worden van nog een' dichter, en nog een* ouder dichter, van nog een zoetvloeienden, en van nog een zinrijken , in fommu van nog een gantfehen drom van dichters, aangezien het hoofd van deezen mijnen jongen vriend , een algemeen logement van de nederlandfche dichreren is ■ mijne vrienden antwoordden mij, verzekerd te weezen, dat hunne vrouwen gaarne van de partij zouden willen zijn, en dat ons van dien kant getne hindernis ftond te vreezen , ja dat zij mij terftond hun woord gaven, zo wel voor de dames als voor zig Zilven ■■■ • Afgedaan , zeide ik, dan fteeken wij met den eerften gunftigen wind in zee. Den anderen, dag, 's morgens vroeg, ondervond ik reeds dat mijne vrienden eel hart en ro-  ( 5 ) DUIK zig desaangaande niet bedroegen hadden ;want mevrouw louise, liet belet vraagen , tegen den avond, om mij over het voorgenomen reisje te komen raadpleeg , met bijvoeginge , van te zullen zorgen, dat ook mevrouw marianne met mijnbeer eelha et, als mede mijnheer ee nes tos ter verfde-inge zouden verfchijnen: mijn antwoord was, gelijk Iigtüjk is te denken, voldoende, en ik had des avonds het genoegen van mijn reisgezelfchap geheel voltallig tot mijnent te mogen zien. Is behoef niet te zeggen, welke zaak weldra het onderwerp van 't gefprek werd; zo haast mevrouw louise van ons voorneemen hoorde reppen, zeide zij: Nu ja, uw reisje en de heeren meenden dat piaifiertje zo maar zonder ons waarteneemen? — hoe deerlijk zijt gij in di« meening bedroogenf als wij dood zijn mijne heeren, ais wij dood zijn, zult gij alléén een reisje doen; al gefchiedde het dan Hechts om de droefheid van onze mannen wat re verzetten: mijnheer fredrik glimlachte, en ik zeide te gelooven , dac mevrouw loui se het zig tot eene wet gefield had , nimmer te zullen fpreeken, zonder de arme mannen, of rechtftreeks of van ter zijde te beledigen — Beledigen! hernam de dame; h?t geen ik zo even zeide, was flechts raillerie , maar het geen ik gewoonlijk van het se." flacht onzer tyrannen zeg , komt uit den grond van mijn hart voord; en ik vermaak mij nooit aangetmmer, dan wanneer ik de mannen over den hekel mag faaalen . Hoe is 't mogelijk mevrouw, zeide minheer e Et hart, dar gij daarin vermaak kunt A 3  ( 6 ) fcbeppen! — Waarom niet mijnheer?" — —— Om dat gij zelve eet? man hebt, en hst den goeden heer fredrik zeer hinderlijk moei weczen ,,, Gij zijt-er niet achter, mijnheer eet. hart; ie,, dere p'.?i, die \k op de mannen afzend, verftrekt „ tot een pluimtje op het hoofd van mijn waardigen „ vriend freorIï; hij is wel vastlijk verzekerd, „ dat ik hem houde voor de geen die eene uitzon- „ dering cp den algemeenen regel maakt" het gezelfchap juichte mevrouw louise toe, over de geestige wending, die zij aan haar gewoon gebruik gaf, en mijnheer fredrik drukte een teder kusehje cp haare hand, terwijl mijnheer eelhakt zijne mari ann e op eene veel betekenende wijze aanzag , het weMt door die beminnelijke Mchtaartige dame beantwoord werd, met het eenvoudig zeggen, ja kindlief, gij iijt óók goed: 't is ligt lijk te denken , dat fteewe blijk vim eenvoudigheid, hoe bevallig ook , van een algemeen gelach gevolgd werd, hetgeen mevrouw marianne op eert zacht blosje te ftaan kwam; en even als de menfchen in dergelijke orr.fl.indigheden gemeenlijk doen,zeide z'j: Welja; mevrouw louise zou vvd gdaoven dat zij «Héén maar eeH goed BSan bad — docr deeze woor. f van mijn r<.isgezelfchup daartoe verkteegen te heb. ben. Den 12 van de ma-md jnlij, 's morgens ten 6 uuren, veiliettn wij Amjleldam , en gingen op reis: jan, de knecht1 an mijnheer eelhart, vertrok, ten geleide van onze koffers, met de gewoone volkfchuit, naar Muiden, alzo de heer eel hart be» flooten had , over die ftad onze reis te beginnen : pi et er, de knech; van mijnheer fredrik, .zou ons vergezellen. Bij het doorwandelen van de verrukkelijke plantaadje, werd derzelver lof door gantsch ons gezel, fchap ten breeö-ften nitgemecten : ieder roemde het beiluit van den Maiiiftraat der liad , voor eenige j-aaren genomen, waarbij de drinkhuizen, welken, ten dien tijde, zo onvoorbeeldig talrijk binnen dit kleine bedek genuien werden, verboden zijn: mevrouw MAtUAtfNE alléén betuigde, dat die fcbikking h are goediiturtog niet volkomen had kunnen wegaf*agtn . om dat door dezelve ve^le menfchen van h.ir.i.e broodwinningen beroofd waren ge.vorden — Frssie broodwinningen! zei Je mevrouw louise, de Hemel weet hoe veele duizendc menfchen hunne gcziHidheki daardoor verroekdoosd hebben .' want  C 12 ) alle de herbergen die verboden zijn, waren tog van eene geineene foort: wel mijn lieve hart.de gasten bleeven er halve nachten hangen! geen fatzoer.lijk gekleed mensch kon ongehinderd een avondluchije komen fcheppen ! —- neen, nu is 't fraai, nu is 't hemelig die lieve amfteldamfche heeren hebben recht verftandig gehandeld , dat zij de eer van hunne plantaadje zo degelijk herfteld hebben Ja, zeide de heer ernestus, nu kan men van dat verrukkelijke oord weder zeggen : Dit bosch fchenkt doffe geesten lust, en ftieelt ook de afgematte zinnen; vermoeide leden geeft bet rust, en zoet vermaak aan die 't beminnen ; •aan groot en klein; maar uitgezegd wie, om een onbetaamlijk fchraapen, f zig geen den minden tijd toelegt } om in deez' hof wat vreugd te raapen : •k meen die, f beklaaglek is hun lot',) de Geldzucht ftellen tot hunn' God. Zó mijnheer er nestus, zeide mevrouw louise, gij moet u op mijn hand houden, of ik zal zodanig 0p u en uwe makkers losbranden, dat gij er armen en beenen bij verliezen zult Is het versje dat gij ons bebt laaten hooren, niet van den dichter willink, mijnheer erhestos? vroeg ik Ja mijnheer, zeide hij, 't is een couplet uit het Amfteldamfche tempé, van dien zoetvloèienden zanger, aan wiens verzen te leezen ik mij niet verzadigen kan -— Zij zijn inderdaad ook fraai, zei.  C 13 ) de mijnheer fredrik, die niet aüeen een liefhebber der edele poëzij is, maar ook een zeer goed vers maakt: vooral deelt de heer willink in den lof der kundigen, om de weligheid van zijnen geest; alle zijne fieraadjen zijn eigenaartig en leerzaam; men kan zeggen dat de werken van dien dichter onder de zedepoëzij behoort, zonder dat ze die dorheid heb» ben , of die verveeling veroorzaaken , als andere zederijmen , bij vjorbeeld als die van den dichter klaas BRuijN—■— Zulk een man, zeide ik, moest in eenen tijd, zo kiesch als de onze, geleefd hebben; want hij maakt zig , dat nog jammer is van zijne zoetzïhgends verzen , dikwijls fchuldig aan mistellingen , omtrent taal. en dicht - kunde, en wel fom. tijds om te kunnen rijmen —— 'T is waar, hernam de heer fredrik, dat onze tijd uitmunt, in het fmeeden van kluisters voor den geest; 't gevolg daarvan is ook, dat wij weinige weelige dichters onder onze tijdgenooien hebben , en 't verdere gevolg zal zijn, dat er welhaast geheel geenen zullen beffaan——• Ik zeide , evenwel V3n gedachten te zijn , dat de r.aauwkeurigheid in taal-en dicht-kunde eene noodzaakelijke vereischte van een goed dichter was, en waarfchijnelijk zouden wij dit, ons beider lieveling:* onderwerp, verder verhandeld hebben, had niet mei vrouw louise zulks belet, door op een gebiedenden en vrij hoogen toon te zeggen: Mijne heeren letrervitters! ik begeer dat gij zwijgt; gedraagt u in 'tgezelfchap van fraaie vrouwen verftandiger ; Wij zijn te levendig van geest, dan dat wij behaagen zouden kunnen fcheppen ïn het belachelijk zoeken  ( H ) van een naald in een' hooiberg: fpreelt over 'c hart, over de liefde, over de vrouwen, dan kunt gij naar goedvinden over onze ooien befchikken: aan dit bevel hebt gij u gehoor^aamlijk te onderwerpen, om dat wij 't alzo willen —*» Mevrouw louise zag duidelijk dat haar bevd eene algenieeue goedkeuring wegdroeg; ieder maakte haar een compliment, over de vorstlijke houding welke zij had aangenomen, en de tedere mijnheer ebmestus betuigde haar zelfs, dat zij een grooie vrouw was Nog geen zes voet, mijnheer, zeide de vrolijke louise, zoonmiddehjk daarop, zó droogjes weg , en met zó zondeiling eene buiging van het hoofd, dat zij mijnheer srnestus tot het voorwerp van onze fpotterr.ij ftelde,, en eene algemeene fcüatering veroorzaakte; welk gelach niet weinig verlevendigd werd, toen mevrouw marianne even droogjes vroeg —«—. Hoe groot ben ik wel mijnheer ernestus? Weinige oogenbiikken daarna, werd door één van het gezelfchap gevraagd, naar eenig bericht wegens den aanleg ea ouderdom van de vertnaaklijke plantaad-> je: ieder gedroeg zig desaangaande aan mijnheer eeliiart, die het beoefenen van de vaderlandfehe hiftone, en var* de afzonderlijke ftadshiftoriën federt jaaren lang voor zijne taak heeft gekoozen ~— In de vierde vergt ooting der flad, zeide hij. tot ant woord op de gedaane vraag , waaraan men in den den jaare 1658 de eetfte hand lag , en waardoor Amfleldam, over het algemeen genomen, in de tegenwooidge gedaante gebragt werd, vooral warneer men niet mederekent den aanbouw welke voor eenige  ( is ) jaaren, op 't gintfche weesperveld gedaan is, 'tgeen ook geene vergrooting der ftad genoemd mag wor^ den, alzo die aanbouw binnen derzelver muuren gefchied is ; in gemelde Iaatfte vergrooting dan, lag de grond, waarop wij thans wandelen, geheel ledig; waarom fa 1682 befJooten werd, dien grond te be. planten, aan tuinen uittegeeven, en tot houtwallen te verhuuren, gelijk federt gefchied is; en zulks is het begin geweest deezer plantaadje, die evenwel naderhand in verfcheidene opzichten verbeterd is: voords werd , in de maand december, deszelfden jaars, (16S2,) geraaden gevonden, in de plaats van de oude hortus medicus, of artfenijtuin, die in 't re. guliershof geweest, en met de nieuwe vergrooting weggeraakt was, eene nieuwe aanteleggen , waartoe eene bekwaame plaats aan den ingang der piantaadje gefchikt werd; ik behoef de heeren en dames niet te zeggen , dat die tuin ééne der pronkllukken van h»t beroemde Amjleklam is —. Zeker niet, zeide mijn. heer ESNESïtis, ik vcor nrj heb menigmaal een genoeglijk uurtje in dezelve doorgebragt —- Daa zult gij' er ook wel een rijmtje op hebben, zeide mevrouw louise fchertfende _ „ Meer dan één „ mevrouw, belieft gij er eenigen van te hooren?"„ Eenigen, mijn goede jonge! dat zou uw geheugen, en de aandacht van het gezelfchap wat veel gevergd^ zijn ., Eén dan, Mevrouw Lorji- se?" IVcl ja kom aan, één, dat zal er wel dóór kunnen Dus prantende waren wij reeds tot in de muiderpoort gekomen: de Heer ermestus beloofde, buiten de poort, in het lomme-  ( Ifi ) rig muiderbosehje, den lof der kruidtuin te zullen zingen ; maar aan die belofte werd niet voldaan; want het gezelfchap was naauwlijk? buiten gekomen, of ied. r zweeg, en fcheen ten hoogden verwonderd: de hoofden werden bij elkander gedooken , en er had eene algemeene fluistering plaats, waa'in echter de heer eel hart, die op dat oogenblik alléén vooruitging, niet deelde. Wij hadden ons voorgeP.eld dat buiten de ruuiderpoort een wagentje voor ons gereed zoude gedaan hebben , maar wij bedroogen ons; want de heer eelhart ging links af, den buitencingel langs toe aan den hoogendijk: vóór den oploop van den dijk hield hij het gezelfchap daande, en vroeg, of wij de hoogte verkiezen, of in delaagte bljven zouden?—— Hoe minheer, vroeg mevrouw louise hem, zijt gij voomeernens ons langs dien vervaarelijken dijk naar Muiden te doen marcheeren ? Sta mij toe mevrouw, antwoordde hij, dat gij niet voldoet aan de voorwaarde , waarop ik aangenomen heb geleider van het gezelfchap te zullen weezen ; gij zijt verp'igt mij zonder tegenfpraak te volgen, mevrouw—• Zeer wel mijnheer, zeide mevrouw louise, mits dat gij in alle opzichten befcheiden zijt ,, Gij hebt u aan mijne befcheidenheid overgegee" „ ven " —— Op de voorondeijlelling dat gij beJcheidcn waart , De ondervinding zal u doen zien, of gij desaangaande gedwaald hebt, mevrouw" „ Kostelijk- mijnheer! maar dan zullen wij wel' ligt reeds blaaren onder de voeten hebben —— Onze gids, zeide mijnheer er&estus, zal wel ia  c 4 > "e oog houden , dat wij dames in ons gezelfchap hebben —— Ik vrees 'er voor mijn lieve jonge, hernam mevrouw louise: mevrouw marianne' t meende , dat men van haar' man 't beste hoopen, en maar voordgaan moest, gelijk dan ook gefchiedde , na dat bij meerderheid van ilemmen beflooten was, de hoogte van den dijk te willen houden, om het aangenaame van dat ruim uitzicht te genieten. Onder het wandelen viel het gefprek over de hoogstnoodzaakelijke nuttigheid der dijken hier te Lande; en over de orbegrijpelüke kracht van het water, 't welk zo vast en vreeslijk eene gevaarte kan doen doorbreeken: dit echter , zeide de heer eelHart, gebeurt maar zeldzaam, in vergelijking van de ontelbaare maaien dat de dijken ons voor gevaarlijke overftroomingen beveiligen : wij kunnen , vervolgde hij , onze laage moeras thans gerustlijk bewoonen, en behoeven onze huizen niet op hoogten te bouwen, gelijk de oude Batavieren hebben moeten doen , om niet door de hooge vloeden, waaraan ons Land onderworpen is, medegefleept te worden ; en dat bouwen zoude ons thans te mdeielijker vallen, uit aanmerking, dat wij paleizen bewoonen, berekend tegen de houtene en met ftro gedekte hutten onzer gemelde voorvaderen Deeze aanmerking van denheere eel hart bragt ons op den aanwas en bloei onzer republiek, en gevolglijk ook op het verval van dezelve , dat, volgends onze ge. dachten, in deeze dagen zeer zichtbaar is: 't is ligtlijk te denken , dat wij nu welhaast een fnaar roersiert, wier toon airede verveelende geworden is, door B  ( i8 ) dat dezelve dagelijks, en alomme door gantsch bet Land,gehoord wordt,en voor "tonaangenaam geluid van welken toon de vrede en eensgezindheid reeds zo dikwijls de vlugt genomen hebben, dat zij naauwlijks ergens meer gevonden worden Ik zeide te meenen dat wij ons moesten verbieden, Kaande onze ganiche reis.geen woord te reppen van de febroomelijke,verdeeldheid, waardoor ons Land beroerd, en gefchudt wordt: ieder was van mijn gevoelen, uitgenomen onze gids, de heer eelhart*, deeze vorderde, dat wij, vooral bij het bezichtieen van eenige fleden, dat onderwerp niet onaangeroerd zouden kunnen noch moesten laaten ; ook meende hij dat het zoude kunnen dienen, om ons eenige aangenaame mirtjes te doen doorbrengen Voor het minst, zeide mevrouw marianne, zal het fpreeken van de thans plaats hebbende partijfchappen , ons gezelfchap niet verdeelen ,want ik meen te mogen vast fielten , dat wij allen de zaak des vaderlands reeds ■voor langen tijd losgelaaten , en ons gedwee in de hand des Eeuwigen overgegeeven hebben ; dat wij derhalven Dat zij zo mevrouw,viel de vrolijke louise haar in de rede, losgelaaten of niet losgalaaten, wij zullen behalven dat genoeg te praaien hebben; mijn vernuft alleen zal overvloed van ftof opgeeven, daar fta ik borg voor; en zo het gezelfchap niet befluit om van geene ftaatszaaken, in zo verre dezclven den tegenwoordigen tijd betreffen, te fpreeken, maak ik rechtsomkeerd, en wandel zo in mijne eenzaamheid, als een dooiend dykherderinnetje zonder fchaapjes, terug Ieder lachte over dit  C 19 ) zeggen, en ons dykherderinnetje had het genoegen van eene overéénkomst te hooren manken, waarbij wij ons verbonden, niet te zullen fpreeken over de thans plaats hebbende haatelijke ftaatsverfchillen, op verbeurte van voor eigen rekening een lekkeren maal. tijd te geeven Zie zo heer rtaatsman, heer hiitoncus, zeide mevrouw louise tegen den heer eelhakt, dat is eert flot op uw' mond ——. Deeze verzocht haar om verfchooning wegens zijne gedaane vordering — Ja maar, zeide zij, gijkomt niet ongeflraft vrij: wij begeeren dat gij ons, binnen den tijd van een half uur, een fmaaklijk dejeuné bezorgt, of wij zullen, tot ftraf voor uwe roekelooze vordering, aan den dijk blijven liggen, toe gij een kannetje koffij, en de verdere benoodigdhe- den tot eene cchtendververfching, bij ons brengt De heer eelhart nam genoegen in de uitfpraak van mevrouw louise , en wij vervorderden onzen weg; Er was nog geen halfuur verloopen of wij bevon. den ons reeds in een plaifante kamer , en rondsom eene weltoebereide tafel De heer fredrik meende dat er geene ceremoniën in acht genomen moesten worden. en opende derhalven het tooneel, met een dubbeld boterham ,dat, zeide hij, den castelein eereaandeed, en in zijne maag bijzonder welkom was: wij aten over't algemeen fmaaklijk, en vermaakten ons met boerterij en gefnap over onverfchillige zaaken —m De heer eelhart had ons in het voorfte gedeelte van de kamer geplaatst, en derhalven zagen wij op het fcheeprijk IJ uit, waarin de heer fredrik B 2  ( 40 ) in 'tbijzonder, groot behaagen fchepte, alzo hij zeer voor het ruime, het groote , het woeste is hij hoorde met genoegen , dat de wind merkelijk aanwakkerde — Ik wenschte, zeide hij, dat er een vliegende orcaan opftak , dan zou het IJ eens recht in beweeging komen ; dan, hij moest over deezen wensch niet weinig correctie van de dames ondergaan : mevrouw marianne zeide dat hij zonde deed , met zo roekelooslijk te wenfchen; en dat hij in 't oog moest houden , dat veele duizende van menfchen , zijnen gewenschten orcaan zouden moe* ten doorftaan Ho ho.' is 't anders niet, voegde mevrouw louise daarbij , als mijn lieve man de baaren maar mogt zien vliegen ; hè, zo als ballen over den dijk , en hier door de glaazen heen ,• de koffijkan van tafel ; niet waar fredrik? dat zou recht woest, recht plaifierig weezen! —— Ho wat, lieve louise, zeide mijnheer fredrik, ik zou het met wat minder ook wel kunnen Hellen; en ia allen gevalle, de wind zal op mijn wenfchen tog niet opfteeken — Hij deekt naar mijn' zin reeds te veel op, zeide onze gids, en wij dachten dat hij ons ■Wandelen op 't oog had ; daarom vroeg mevrouw touisi wat toch eigenlijk zijn voorneemen was ; want,zeide zij, ik kan van uwe weldenkendheid niet verwachten, dat gij, ons Zwakke vrouwen, inderdaad tot Muiden toezoudt laaten marcheeren! — Wél neen, voegde mevrouw marianne, op een vertrou. wenden toon danrbij, dat zal mijn man niet doen: de heer fredrik zag mij aan ; ik trok mijne fchoudersop, teiwijl mijnheer ïrnëstds mevrouw  ( 81 ) louise iets in 't oor fluisterde; om kort te gaan; de heer eel hart zag wel dat het tijd werd var! zig te verklaaren , wilde hij het gezelfchap geen ongenoegen veroorzaaken ; derhalven maakte hij ons bekend , dat één zijner goede vrienden , die een fraaien boeier had, en voorneemens was dien zelfden morgen daarmede naar Muiden te zeilen , hem beloofd had , tegen tien uuren aan Zeeburg te zullen weezen, om het genoegen te hebben, van ons gezelfchap vandaar naar Muiden overtevoeren onze goede geleider, die verwacht bad dat ieder zijne verrasfching toegejuichd zoude hebben, hoorde in tegendeel géén van het gezelfchap een eenig woord fpreeken — Hoe is 't vrienden I zeide hij daarom, vindt mijne Lchikking geen genoegen? —• op deeze vraag gingen alle monden bijna tegelijk open —- Gij weec ik ben bang op 't water, zeide mevrouw marianne Dat niet, liet mevrouw louise, onmtddelijk daarop volgen; als de fluur- man maar goed is . (eglfiart.) Ik verze. ker u mevrouw dat mijn vriend een eerfte zeiler is —— (li.) Ja maar de wind fteekt geweldig op (fredrik.) Bestigl dan zullen wij naar Muiden vliegen —. ieelhart.) De wind waait zekerlijk uit den rechten hoek (marianne.) Ik wenschte dat mijn man mij van zijn voorneemen verwittigd had , dan zonde ik 't hem ongetwijfeld afgeraaden hebben (eelhar t.) Ik wilde het gezelfchap verrasfchen (marianne.) Maar gij wist wel dat ik niet voor 't zeilen ben (EEL. hart) Zeilen, zeilen, 't is niet meer als overfleeB 3  ten i i (uarunni.) 't is echter altoos met gevaar vergezeld ——- (fredrik.) Ei kom me« vrouw , geen baar , al ware hij ook hemel hoog, zal u medeneemen , indien er uw naam niet opftaat . (marianne.) Maar als mijn naam er nu op ftond , mijnheer ? —— (f r e d i i k) Dan zult gij hem ook niet ontloopen mevrouw ; al zou de wind u, ondatiks u zelve, van den dijk opneemen en binnenboord imijten (louise.) Wel vriendin ! wat zegt gij van mijn mans geloof ? is het niet ijzer fterk ? —— (marianne.) Met dat geloof zou mijnheer een goed krijgsman weezen ■ (fredrik.) Voor 't minst ben ik nooit bevreesd . (Ik.) Maar wat zegt mijnheer ernes tu s van den boeier? —— (ernestus.) Ik geef mijn woord: Wanneer het blanke zeiltje zwelt, de kiel door 't bruifchend water fnelt, dan krijg ik van mijnGalathé, \ voor ieder minlijk kuschje twee; om dat geen fchender, binnen boord , haar kusfchen ziet, noch 't kusfcheu hoort» Bravo mijnheer ernestus ! zeide mevrouw louise, uwe Galathé heeft wel deugdzaam gelijk —— Maar, vroeg ik, als Galathé onder 't kusfchen eens zeeziek werd.'wat dan? — ieder begreep wat ik bedoelde, en mii.ie zeezieke Galathé veroorzaakte derhalven een algemeen gelach. Na nog eenige oogenblikkeh over en weder ge. fnapt te hebben, werd de fchikking van onzen gids, nopens den boeier, met algemeene Hemmen goed-  < 23 ) gekeurd; mevrouw marianne evenwel maakte het voorbeding , dat zij, in gevalle 't nog fterker mogt beginnen te waaien, voor eigen rekening rijtuig zou mogen neemen. Na mijnheer fredrik onze verteering betaald, en de heer ernestus het betaalde aangetekend had, namen wij de reis weder aan, en wandelden, zonder eenig onderwerp van aangelegenheid te verhandelen ; (want wij hielden ons genoegzaam met deaanflaande zeilpartij alleen bezigj, tot aan Zeeburg, alwaar wij ons een frisch glaasje morgenwijn lietenvoordienen. De boeier die verwacht werd, was nog niet gearriveerd , maar het duurde niet lang , of wij zagen denzelven opdaagen , het geen de heer eelhart bijzonderlijk vergenoegde : intusfchen hield deeze ons bezig, met op ons verzoek, eenig bericht van Zeeburg zelve te geeven Omtrent de helft van de zestiende eeuw, zeide hij, werd hier ter plaatze eene fterkte van fteen gebouwd, ter beveiligingevan het nsbijliggende water en land, zijnde dezelve zodanig ingericht, dat men in het onderlte vertrek daarvan, zwaar gefchutkonde leggen, 't welk het IJ beitreek : in het bovenfte vertrek, dat onder het dak gebouwd was, wa* ren luiken , welken , opengedaan zijnde , die van binnen gelegenheid gaven , om met het werpen van zwaare Iteenen . brandende pekkranfen, vuurpotten, en dergelijk tuig , 't welk ten dien tijde in gebruik Was, den .vijand beneden van de muuren aftehouden, zodanig dat de geencn die boven waren, noch gezien noch befchooten konden worden — omtrent twintig jaaren daarna, waren veelen van oordeel J3 *  C H ) dat die fterkte te digt onder de ftad lag, en in tijd van nood van zo goede uitwerking niet zoude kunnen weezen, als men zig verbeeldde ; dit gevoelen verwierf goedkeuring, en de fterkte werd gefloopt — na verloop van vijf of zes jaaren werd op dezelfde plaats eene herberg aangelegd , die van tijd tot tijd in de tegenwoordige veranderd is , welke des zomers , om derzelver aangenaame ligging , vrij drok bezogt wordt —— haaren naam Zeeburg heeft zij ontleend van de gemelde fterkte, welke dien naam droeg Zo dat men hier nu reeds honderd en twaalf of dertien jaaren lang de dorftige harten heeft gelaafd , zeide de heer fredrik! waarop mevrouw louise liet volgen: ,, Daar zouden wij eens op „ kunnen drinken" De heer e r n estus zeide wel eens gehoord-te hebben dat de naam Zeeburg echter veel ouder was dan omtrent honderd en veertig jaaren , zo als dezelve , volgends het verbaal van onzen geleider , zoude weezen — Mevrouw marianne bewonderde de gaauwheid van den heere ernestus, in het narekenen van de jaaren door den heer eelhart opgegeeven — mijnheer ernestus heeft ondertusfchen gelijk, zeide deeze.... Geen wonder! viel mevrouw louise hem in de rede, zijne voorzaaten zullen met hunne Galathés voorzeker reeds honderden van jaaren, deezs kusten ,al kusfchende, bezeild hebben; welke aartige inval van deeze geeftige en vrolijke dame niet weinig beviel — De naam Zeeburg, vervolgde de heer eelhart, is zekerlijk reeds bijna vierhonderd jaaren iang bekend geweest, als blijkt uit zekere handvest  var? hertog albrecht, gegeeven in den jaara I387> met betrekking tot defchouw; maar met dien naam of eigenlijk Hooge zeeburg, werd toen den dijk zeiven ter deezer plaatfe benoemd; eene benaaming die zeer eigenaartig ii, om dat de dijken, fterkten, burgen of borgen, en borsiweeringen tegen de zee zijn , en het is buiten tegenfpraak , dat aap de fterkte , welke weleer op de plaats van deeze herberg ftond, den naam van den dijk, waarop zij gebouvd was, Zeeburg naamlijk, gegeeven is. Wij dankten deq heer eelhart voor zijn leerzaam onderricht , en ik deed er deeze aanmerking bij, dat naamlijk de grondbetekenis van den naam burg oi'borg, was, alles wat tot fchuilplaats verftrekt, alles waar men zig verzekerd bevindt; dat daarom oudtijds ook een Had , burg genoemd werd, als zijnde eene plaats van verzekering ; hieruit blijkt, voegde ik er bij, niet alleenlijk de afkomst van den naam burger of borger , als iemand welke deel aan de burgban de ftad heeft; maar ook blijkt hieruit hoeverkeerdlijk fommige fchrijven burgermeejiers, in plaatfe van burgemeefters , heeren oï meefters des burgs: het laatfte beftaat met de afleiding van het woord, en het eerfte ftrijdt daartegen niet alleen, maar is 'ook eenigzins hoonend voor vrije burgers, als die geene heeren of meefters boven zig Prk.... Dat's een lek, kere maaltijd voor uwe rekening , viel mevrouw louise, mij, meteen fchaterende lach, en onder een geweldigen flag met haar hand op de tafel, in de rede — Waarom mevrouw! vroeg ik zeer B 5  ( 26 ) verwonderd — Waarom mijn goede man! was 't antwoord , wel om dat gij daar 20 onvoorzichiiglijk de fnaar, die den toon van den tegenwoordigen tijd geeft, roerdet ; gij zoudt daar netjes aan de nederlandfche patriottigheid gekomen weezen: dat meeft ik! — Mevrouw louise lachte nogmaals hartlijk; maar werd echter welhaast genoodzaakt mij vrijtefpreeken , alzo het gantfcbe gezelfchap mij verontfchuldigde , en de dame zelve, integendeel, haare voorbaarigheid verweef, men meende dat ilt zekerlijk önvoorzichtiglijk voordgepraat zoude hebben, en te bekeuren zoude geworden zijn, indien zij mij niet in de rede gevallen ware. Terwijl wij ons hiermede vermaakten , en nóg een glaasje dronken, kwam de heer lodewjjk, vriend van den heere eelhart, met zijnen boeiet aanftuiven, zofnel.dat het water er overheen floegj want de wind was reeds zeer fterk geworden,'t geen wij onder 't praaten niet bemerkt hadden -1 zo dra hij aan land geftapt, verwelkomd was, en eens gedronken had , verzocht hij het gezelfehap aan boord te 'willen gaan, zeggende dat wij onzen tijd noodig hadden , indien wij te Mwiden het middagmaal wilden neemen ; dat hij ook een vluchteling binnen boord had, dien hij gaarne wilde voordhelpen: dit zeggen maakte ieder verwonderd, en nieuwsgierig: wij deeden den heer lodewtjic duizend vraagen te gelijk,doch hij lietzeallen onbeantwoord, maar beloofde ons het géval van den ongelukkigen , onder het zeilen, te zullen vernaaien, en deeze belofte  ( v ) deed mevrouw marianne befluïten , mede aan boord te gaan, waartegen zij te vooren fterk geprotesteerd had , want zij was doodlijk bevreesd voor den wind, en waarlijk niet zonder reden, gelijk ftraks zal blijken —— deeze dame wilde intusfchen volftrektlijk niet toeftaan, dat de heer l ode wijk nog een glaasje op behouden reis dronk ——- Mijnheer moet zijn verftand behouden , zeide die goedhartige vrouw; oüs gantfche gezelfchap is er aan gewaagd, en ons leven (laat in zijne handen; de Hemel bewaare hem derhalven dat hij te veel zoude drinken ü Gij hebt gelijk mevrouw, zeide de heer ernestus; Die fchepen ftuurt, of paarden ment, gedraag* zig als een goed ftudent; deez kiest een' beker met een gat hij bekert wel; maar wordt niet zat. Zo als wij gereed (tonden om in den boeier te flappen, kwam onze knecht, met den hoed in de hand , zijnen heer vraagen , of 't hem vergund zoude kunnen worden , te voet naar Muiden te gsan — Te voet! zeide de heer fredrik;en waarom? Mijn heer,ik ben zo bang op 't water, was 't antwoord (fredrik) Bangl en gij zijt wel over zee uit uw land gekomen? — (imeteb.) Ja mijnheer; maar dat was met een groot fchip; en mijnheer weet wel dat die beter zijn , en meer ondervinding hebben , dan zo klein een dreutelken , als dit dingetje is ' (fredrik.) Wat praai gij van ondervinding, gek'  ( *t ) kan een fchip ondervinding hebben? —(pietis.) Eu mijnheer weet ook wel, dat de zwolfche fchepen er op geleerd worden; want die vinden den weg bij nacht, in donker. Men begrijpe welk een gelach deeze korte zamenfpraak veroorzaakte ; met dat ah" kreeg de goede hals verlof van te mogen marcheeren, gelijk hij dan ook terflond , met een bovenlandfchen tred, den weg opnam Wij waren naauwlijks binnen boord, of de heer lodewijk liet de zeilen ophaalen , fchoon één zijner knechts 't hem fterk afried , vermits er een donderbui opkwam : ik had het zeggen van dtn knecht gehoord , en was wel verlegen, maar ftond in beraad of ik het gezelfchap , 't welk zig gedeeltelijk bij den heer l odewijk aan 't roer, en gedeeltelijk binnen in den boeier bevond , daarvan zoude verwittigen; ik was beducht dat de ontfteltenis, die ik zekerlijk ftond te veroorzaaken, onaangenaamen gevolgen zoude hebben , vooral bij mevrouw marianne: aan den andereu kant begreep ik te duidelijk welk gevaar wij liepen,in gevalle de heer bodewijk geen kundig zeiler ware, of dat zijn ligt vaartuig het tegen de opkomende bui niet mogu kunnen uithouden — imusfchen borst de wind reeds met geweld los, de blikfem fchoot uit, en de eerde donderdag ftortte ons gantfche gezelfchap in de grooifte verlegenheid op 't hooren van den tweeden dag, viel mevrouw marianne op bei de haare knieën , en riep, met luider ftemme, God om hulp aan ■ mevrouw louise kwam ver.  ( 29 ) volgends naar buiten , wrong haare handen, en riep met de uiterfte angstvalligheid : ,, Zijn er dan geene fchepen digt bij die ons kunnen redden!" dé heer ernestus lag jn den ftuurftoel van zig zeiven; de heef eelhart trachtte zijne vrouw te bemoedigen; terwijl de heer fredrik als raazend en met Ieevensgevaar heen en" weder liep, met al zijn kracht fchreeuwende:,, Snij de zeilen los 1 - „ kap de masten maar! laat het op 't ftrand loo- „ pen!" Wat mij betreft, ik ftond als roere¬ loos, en mijne verbaasdheid vergrootte niet weinig, toen ik de fcheépsknechrs in vloeken en fchelden op den heer lodewijk hoorde uitvaaren, hem töefchreeuwende hoe hij moest ftuuren, of dat wij allen' nut den eeuwigheid gingen : de ijver van één dier lieden ging zelfs zo verre, dat hij naar 't roer liep, dtn heer lodewijk er affmeet, en het zelf ter hand nam: van dat alles hoorde of zag niemand van ons gezelfchap iets als de heer fredrik en ikde fchroomelijke ftortregen , en bijna onafgebrokene blikfems hadden alle de overigen naar binnen gedreèven, beaalven den heer ernestus die nog als een doode in den ftuurftoel lag In deeze akelige omftandigheid bragten wïj een vrij* geruimen tijd door, en toen de bui volkomen uitgewoed had, ontvingen wij het onaai.genaame bericht, dat wij geheel en al verzeild waren, en men de lantaarn by Edam in 'r gezicht had ; op weik bericht wij echter weinig acht gaven , als genoeg te doen hebbende , met elkander geluk te wenfchen wegens óns onverwacht behoud , en elkander onze fchrik-  ( 30 ) ken, angften, gedachten en befluiten medetedeelen, naar al het welk de heer ernestus , die nu ook weder bekomen was , met allerleie foorten van bewondering luifterde. Allengskens bedaarden wij meer en meer, terwijl mevrouw marianne zwoer, bij al wat heilig was, zig nooit weder op zee te zullen begeeven; terwijl mevrouw louise haar best deed, om de flaauwte van den heere ernestus tot een voorwerp van fpotternij te maaken, eu haar echtgenoot zig in 't zweet fchreeuwde, om ieder te doen befeffen , hoe zwaar de bui geweest was, hoe de baaren gevlogen hadden, en hoe akelig de blikfems geweest waren — mevrouw louise vroeg, hoe het toch met onzen bekwaamen Huurman vergaan was; of de zee hem over boord geflagen had, dan of hij weder aan 't ftuur ftond, om ons naar de antipoden te boeieren? wij hadden 't zekerlijk aan die vrolijke vrouw te danken, dat welhaast met minder verbaasdheid en huivering van het doorgeftaane gevaar gefproken werd : de heer lodewijk moest menigen veer laaten, gelijk men fpreekt, en de heer eelhart, moest over zijne gedaane verzekering van de bekwaamheid zijns vriends, op wien hij echter thans niet weinig verftoord was, al vrij wathoo- ren ieder was verwonderd dat die bekwaame vriend niet een oogenblik beneden kwam, om zig te verontfchuldigen ; doch in 't midden van die verwondering verfcheen hij om het gezelfchap behoorelijke rekenfchap te geeven —— zo als hij afkwam, ging de heer eelhart, om zijn ongenoegen niet te laaten blijken, naar boven; en naauwlijlts was  ( 31 ) onze Huurman aai: zijne verdediging begonnen, of wij hoorden op het'dek een ijsliik gefciueeuw van help! help! -— dit veroorzaakte, gelijk ligtlijk te denken is , eene nieuwe onrfteltenis ; wij vlogen bijna allen te gelijk naar boven, om te vernee. men wat er gebeurde en zagen den heer e elh ast, die nog werkelijk om hulp fchreeuwde , al zijne krachten infpannen, om een' welgekleed, en welgemaakt jongeling , dien hij bij de hand hield, vast te houden en naarzig toe te trekken (*) — alsvuur. pijlen fchooten wij van beide zijden aan, en om. ringden den jongeling, die, na ons verwilderd aangezien te hebben, met gevouwene handen en nedergeftiekte armen, een op zijde hangend hoofd, en onder het loozen van diepe zuchten, in 't midden van ons, roereloos Haan bleef Wat is er met mijn vlugteling te doen? vroeg de heer lodewijk; waarop de heer eelhart antwoordde dat hij zig overboord wilde werpen Niet min¬ der dan dat! zeide de heer fredrik; een kluchtige vertooning! wij danken den lieven Hemel dat wij binnen boord gebleeven zijn, en dees zot wil,, ru het gevaar voorbij is, in het gezelfchap der visfchen weezen! leg hem aan een ketting, voegde hit er bij, de knaap is dol — mevrouw mabumje berispte den heer fredrik over zijne woefte uitdrukking , en toonde medelijden met den jongeling te hebben wy noodzaakten deezen met ons naar beneden te gaan, en verzochten, na hem driea * Zie het plaatje bladz. f.  C 32 ) vier glaazén wijn te hebben doen drinken, dat hij ons de oorzaak zijner wanhoop wilde verhaal en j waarin hij gereedlijk bewilligde — de heer lodewijk zeide , intusfchen zijne knechts te zullen gaan helpen, op dat de vrienden fpoedig te Muiden kwamen; het geval van den jongeling was hem tog reeds bekend : wij hadden den onbekwaamen .Huurman zeer gaarne van boven gehouden , maar niemand dorst zig verdomen hem zulks te zeggen, ook vertrouwden wij ons op de bndervondene bekwaamheid van zijne knechts, eh de nieuwsgierigheid naar het geen de wanhoopendé jongeling ons zoude verhaalen, had onze harten zo geheel vervuld, dat wy aan het doorgedaane gevaar niet meer dachten. Na dat ieder van ons gezelfchap op nieuw een* blijk van die nieuwsgierigheid gegeeven had, zeide de jongeling: ,, De Heerifn en Dames verlangen de ,, oorzaak myner raazerriije te kennen; maar die „ geen hart als 't mijne in zijnen boezem omdraagt^ „ zal de kracht der werking van die oorzaak niet ,, bevatten, en mijn gedrag veroordeelen" Dat zij zo, zeide mijnheer fredri k, onze goedkeuring of veroordeeling zal uwe omdandigheid niet veranderen; uw lot zal zijn bepaalden loop neemen Dit zeggen kostte mevrouw marianke twee veel betekenende blikken, want zij kon niet zonder verontwaardiging, vaneen bepaald lot, of eeuwig plan hooren fpreeken, en het fijsthema, waarover zónder deeze woorden niet gefproken kan worden, was intusfchen ais eene zoele vóórdenwind, waarmede de Heer fredrik de levenszee,  ( 33 ) van den wieg naar 't graf, onder eene aanhoudende zonnefchijn, overftak De vlugteling ver. volgde: „ Ik heb een gevoelig hart; een hart vat. „ baar voor de liefde en voor de eer, en zie daar ,,, mijn ongeluk — had ik, met het uitvaagzeis des „ menschdoms, mijne knieën voor den geldgod, den „ afgod deezer eeuwe, willen buigen; had ik nier ge„ tracht inderdaad gelukkig te weezen, en het wöire s, genoegen des levens te fmaaken, nooit zoude de „ wanhoop mijn hart vermeesterd hebben ik j, heb geloofd dat oprecht tè beminnen, gelukkig „ weezen is ——- ik las ergens deeze woorden: „ Neen...* ons geluk woont niet in ons eigen hartg „ tnaar als wij de eenige vrouw ontmoeten, die voor „ onsgefchapenis, dan brengen twee tot één gefmol„ tene harten onfeilbaar het wddre geluk voord: die „ woorden prentte ik in mijn hart; mijn geheugen „ herhaaldedezelven onophoudelijk, en ik zag met gretigeoogen rondsom mij heen, naar de vrouw die voor mij gefchapen was". Die woorden, zeide de heer ernestus, hebben mij dikwijls getroffen; ik ken uw' autheur mijnheer, en heb hem in mijne verzameling naast den gevoeligen bella kt geplaatst; want deeze zingt ooks Ja, Liefde, gij alléén fchenkt de eêlfte zaligheêri; bet hart dat u niet kent, kent geen volmaakte weelde J gij zijt de ziel der vreugd , de zuster van de deugd, gij haat den fterveling, dien groove wellust ftretldej C  ( 3* ) Wij verzochten den vlugteling zijn verhaal te ver. volgen , en den heer erHestus hem daarin niet te verhinderen. „ Zeker toeval" de gingeerstgemelde voord, ,> bragt mij in gefprck met een meisje van twintig jaaren; , fchoon als de dageraad; verfierd met alle de bevalligheden die eene vrouw kunnen veraangenaamen; begaafd met veelerieie talenten, maar vooral ], met eene buitengewoone fehTanderheid, en een „ gezond oordeel ik zag, en beminde „ ik beminde voor eeuwig de fchoohe a t e t- „ ta, dit is de naam der vrouwe die mij in een af. „ grond geftort heeft, waaruit ik niet zal opkomen, „ dan om onmiddelijk in het graf nedcrtedaaren" — Hier borst een vloed van traanen uit zijne oogen , en hij vervolgde mikkende mm* „ alett a, was „ een meisje van geboorte, maar het ongeluk had ', haaren vader weleer zo onophoudelijk vervolgd, " dat hij, als van den troon tot de geringfte elasfe in , den burgerfïand afgedaald, en, Mjfc lot niet kun\\ nende draagen, van verdriet en oroefheid geftor. "ven was aletta bewoonde met haare " moeder in een afgelegen oord der ftad, een arm'„ lijk vertrekje, en zij verfchaften zig foberlijk de onmisbaare benoodigdheden des levens, door mid„ del van eenig handenwerk — mijn hart zocht ' en vond ook weldra gelegenheid om haar, door wie " 't getroffen was, te betuigen wat het voor haar ge- •j voelde ik werd gehoord en geantwoord, " op eene wijze die den gloed waardoor ik geblaakt werd, in vollen vlam deed uitbarften: haare moe-  ( 35 ) „ der, die bfaave moederJ wilde mij echter geenen „ vrijen toegang tot haare dochter vergunnen, zonder „ toelteinming van mijnen vader; doch bij deezen vond „ ik eenen tegen (tand zo ernftig, dat ik voor dege„ volgen daarvan fidderde: dan, een hart als 't mijne fiJdert maar voor één oogenblik; want maar één >, oogenblik kan het zig bezighouden met iets an„ ders als met het voorwerp waardoor het getroffen „ is; ik zag de rust, de vergenoeging uit het hart „ mijns vaders wijken; de aamgenaamfte tevreden„ heid vertoonde zig niet meer op zijn gelaat; de „ lieve vrede verliet zijn huis, en ik was van dat „ alles de oorzaak, zonder dat ik er mij van be„ fchuidigde ; in tegendeel, ik beklaagde mij bij God „ en de menlchen over het lot dat mij te beurt vielj „ over de harde behandeling, van hem dien ik zo „ wel voor de oorzaak van mijn lijden ais van mijn „ leven hield; dien ik honderdmaal, in dollen overi, moed, het hart doorboorde, met hem toeteroepen: De vaders zijn tirannen!'' Dat 's een regel uit De vader des huisgezins, riep de heer ernestus, in verrukking uit, en zoude zekerlijk nog eenige verzen, uit dat , of een ander tooneelfpel daarbij gevoegd hebben, maar onze vlugteling belettede hem zulks, door zijn verhaal önmiddelijk te vervolgen, „ Mijn vader", zeide hij, „verweet mij onop,, houdelijk dat ik mijn fortuin met den voet ftiet; » deed mij verfcheidene aanzienlijke partijen aan de C 2  ( 3« ) „ hand; maar ik verwenschte die allen •, vervloskte ,, het geld, dat hij gewoon was de ileutel van hi:c „ paleis der aardfche gelukzaligheid te noemen, en „ zwoer hem, bij all' watheiligwas. dat ik a l ett a „ niet zou verlasten, al moest ik alles voor haarbe- „ zit opofferen ik heb mijn' vader verdriet ver- „ oorzaakt, en ben verzekerd dat het gerucht van » mijn gedrag, op dit oogenblik zelfs, zijn hart ver- „ fcheurt God! wat zal de braave man te „ lijden hebben!" -— Dit zeide de jongeling op zulk een treffenden toon, en met zulk etn aandoening dat ons gantfche gezelfchap daardoor getroffen werd, en beide de vrouwen haare traauen niet konden verbergen. ,, Demoeder van mijne aletta1', vervolgde de jongeling, „die ik, wegens haare vordering omtrent „ mijnen vader, niet konde voldoen, weigerde mij niet „ alleenlijk haare dochter, maar ook de minfte verkeering met haar, en wist haar een geruimen tijd , voor mij onzichtbaar te houden: dan, eene ziekte, „ waardoor zij aangetast werd, was oorzaak dat ,, mijne vriendin zig buitens huis moest btgeeven; en daar ik bijna deu gantfchen dag, ja dikwijls tot omtrent middernacht, in den omtrek van haare „ woning waarde, konde het niet misfeu of zij moest , mij ontmoeten ; vervolgends (prak ik haar op bepaaide tijden en plaatfen, want ik werd zo teder„ lijk, zo oprecht bemind, ais ik zelf beminde ; maar „ mijne vrierdin (telde eenen onfchatbtaren prijs op de gehoorzaamheid die zij zeide haare moeder ver„ fchuldigd te weezen; de tampen welken zij zamen'  ( %? ) 99 doorgewenteld waren, en *t gebrek dat zij elkander » hadden helpen draagen, gevoegd bij de banden van „ het bloed, hadden de verknochtheid tusfehen die „ beide achtenswaardige en beminnelijke voorwerpen „ zo onverbreekbaar gemaakt, datzelfshet anders zo 9, geducht vermogen der liefde daarvoor moest zwich- „ ten Op zekeren avond vond ik haar geheel „ mistrooflïg wij wandelden zamen eenige ,, grachten op en neder i 't was een vermkke- UJke avondftond —een lieflijk windje ruisclite door ,, 't geboomte; het maanlicht drong door de bladeren, „ en verlichte het ftille water — ik was louter ge' „ voel; en de verrukking waarin ik mij bevond werkte „ zo fterkop mijn hart, op mijne liefde, dat ik „ a l etta bezwoer een einde van mrjn lijden te „ maaken Wat wilt gij dat ik doe? vroeg „ zij, terwijl zij mijn hand tederlijk tegen haar hart „ drukte Vergeet uwe moeder, was 't antwoord, ik zal mijn' vader vergeeten; laat ons elders onze „ rampzalige dagen gaan flijten; de verfcheurendfte „ herinneringen zullen zwijgen voor de onderlinge ,, liefde die onze harten zal inneemen, en geheel ver- s, vullen - wij kunnen gelukkig weezen, indien „ wij flechts willen — Naauwlijks had ik deeze „ woorden gefproken, of mijne aletta borst „ uit in traanen, én zeide, opeen" toon die mij ,, trof, en ais een levenloos beeld deed ftaan: Zoude ,, ik mijne moeder vergeeten J haar wier eenigfle „ troost ik ben! mijne vriendin! mijne deelgenoote „, in de jammeren die ons als overftfoomd hebben! f, die thans op het ziekbed zieltoogt! die nog deezeri C 3  ( 38 ) ?, morgen, bij het aanbreeken van den dageraad, toe» ,, mijne oogen, afgewaakt en overheerd door den ,, fiaap, toegevallen waren, haar beevende hand op „ mijn bart leide, en weenende uitriep: o mijn «, kind! God zal 't u vergelden! zou ik die moe„ der aan haar noodlot overlaaten! - neen dat •1 in eeuwigheid niet ■ Toen zij een oogen. „ blik gezweegen had , wierp zij zig om mijn' ii hals, kuschte mij hartlijk, en riep uit: Ir. den „ naam van God wordt niet gevaarlijk voor mij! „ Ik kon niet fpreeken, en daar zij haar moeder niet langer alleen dorst laaten, iukte zij zig van „ mij al; doch toen zij zag dat ik volftiekt roerloos Haan bleef, keerde zij overhaast te rug; bad ,, mij dat ik naar huis zoude gaan, en verzekerde mij dat ikbaar den volgenden avond weder op die zelfde plaats ,, zoude vinden ; dit zeggende drukte ik haar tegen „ mijn borst, terwijl een vloed van traanen uit mij„ ce oogen drong — zij viel op haare knien voor „ mij neder, en ftneekte dat ik haar toch niet on„ gelukkiger zoude maaken" — Hier zweeg de vlugteling, te veel geroerd zijnde, om zijn verhaal te kunnen vervolgen, en deeze ftilte nam de heer ïehestus waar, om, nog Merker verrukt dan te vooren, uitteroepen : Zo knielt een engelvoor den al- rnagtigtnï ,, Ja", zeide de vlugteling, door deeze woorden getroffen, ,, Ja mijnheer, zo knielt een engel voor den almagtigen" ——• Wij nood. saakten dén ongelukkige, die reeds diep inpons alter medelijden deelde, een glas wijn te drinken; waar na hij dus vervolgde.  ( 39 ) 9i itïTTA verliet mij, en ik ging op eetf s, floep zitten, om mij wat te verpoozen: God al„ leen weet wat er op dat oogenblik in mijn hart „ omging, en ieder zal zig ligtlijk kunnen voordel„ len, weik een' nacht ik doorbragt: mijne aletta m leed niet minder; echter had zij het genoegen van eene vriendin in haare moeder te vinden, met wie zij over haaren toedand mogt fpreeken; die „ haar troostte, en haare fmart hielp draagen, daar „ ik in mijnen vader eenen vijand ontmoette, die I» eiken traan, welke mijn oog ontrolde, verwensch„ te; wiens hart door iedere zucht welke mij bij „ verrasfchihg ontvloog, als met een moorddolk ,, getroffen werd; die mij de oorzaak van zijne „ fmart, en de geesfel zijner dagen noemde, ja die ,, dikwijis, door gram'fchap overheerd, het uur van „ mijne geboorte vervloekte. ,, Den volgenden avond vond ik mijne vriendin ,, reeds ter befternde plaatfe, en haare eerde woor. den behelsden een verzoek van haare moeder om „ bij haar te komen: ik ontroerde, en was tevens ,, verheugd; duizende aangenaame denkbeelden kwa- ,, men te gelijk bij mij op fpoorflags ging ik „ met al et ta tot haarent, en bevond mij der„ halven weldra voor het ziekbed van de deugd„ zaamfte vrouw, en de beste moeder: ik zal 't ge. „ zelfchap geen denkbeeld trachten te geeven, van de omftandigheden waarin ik de braave zieke „ vond alles wat ik zag was elende en ar- moede -. toen ik voor het bed ftond, „ werd ik door eene zwakke, maar de minnelijkfte, C4  C 40 ) J, de inneemendfte, en tevens door eene hart* „ treffende fiem, dus aangefproken: Jonge heerf ., 'tgeen mijne dochter mij van u zegt, heeft mij eene „ oprechte achting voor u ingeboezemd » wa* „ ren wij niet gevallen tot die laagte waarin wij ons „ bevinden, ik zou mijn kind geluk wenfchen , met een' man, die haar zekerlijk in een aanhoudend „ vergenoegen zou doen deelen ——— maar „ jonge heer, wij zijn arm — wij zijn doodarm — „ weleer zou mijne alett a het recht gehad heb„ ben, van naar uwe hand te durven dingen; thans is zij tot op zo ver eenen affland van u verwijderd, „ dat het voldoen aan uwe verlangens, haar eene „ deur opent voor oneindige verdrietelijkheden, en „ zelfs voor fchande — fchande! — och daarin hebben wij nog nimmer gedeeld — wij zijn oh- „ gelukkig zonder onzen fchuld waren de har- „ ten van eenige onzer tijdgenooten niet barbaarseri 3, wreed geweest, mijne dochter zou nog de uwe „ kunnen worden —- thans is zulks onmogelijk —— ik weet dat gij gevaarlijk voor haar wordt ——— /„ mijne ziekte heeft u gelegenheid gegeeven om „ haar wedertezien, en bet vuur dat uw hart vef- teert, heeft daardoor nieuwe kracht ontvangen — „ ik ken dat vuur, jonge heer, en beklaag uw i, lot — maar tevens vorder ik van u —— „ och, een ftervendé moeder vordert van u, dat gij „ het onfchuldigst meisje, de braaffte dochter, niet uit haare armen febeurt; hetkindniet ongelukkig f, maakt, en demoeder niet, op den boord van het g, graf, een' dolk in het harte duikt — dat ds  ï, reden geweld doe op uwe hartstogt; God zelf „ zal u onderfteunen — ik worstel ajrede met „ den dood; ik zal welhaast van het hart mijner ,, dochter, mijner dierbaare dochter, afgerukt „ worden; beloof mij derhalven op uw woord van „ eer, dat gij, na mijn nerven, aletta aan haar „ noodlot zult overlaaten; dat gij niet zult trach,, ten op haare deugd te zegepraalen; dat gij haar „ de vrede der ziele niet zult ontueemen ,• want gij 5)izoudt triumpheeren ; zij heeft u lief; gij zoudt ■ triumpheeren, maar haar tevens ongelukkig maa„ ken —~ herëenlg u met uwen vader; bedenk d^t hij 't is aan wien gij, naast God, uw be. S, ftaan verfchuldigd zijt; bedenk hoe zorglijk hij u i, opgevoed heeft, in hoope dat gij de vreugd zijns „ ouderdoms zoudt worden; ei wordt dan toch niet zijn vijand, zijn vervolger; verw zijne grijze hai. „ ren niet met bloedtraanen, die hij om uw gedram „ zoude fchreien als gij hem van verdriet in ,, hetgrafhadt doen daalen, zoudt gij u die wreed. „ heid verwijten; zijn beeldenis zou u alomme ver„ volgen, ontrusten; gij zoudt uw vrouw beginnen „ tehaaten; uwe kinderen zouden voorwerpen van „ uweafkeer, en deelende waarin gij u, en uw gezin ,, getlort zoudt hebben, zou u onverdraagelijk wor- " den de klaagllem van een ouder voor den „ troon van God vermag veel bedenk dit alles en beloof mij — rijk mij uw hand braave jonge! „ hng beloof mij, dat gij de bede van eene fter. », vende moeder zult voldoen zult gij? ~ é Zii *weeë "— raiintJ vriendin zat, in traanen C 5  ( 42 > „ wegfmeltende, aan het voeteneinde van haar bed — „ ik was mij zeiven niet; ftortte op de beste moe„ der neder; drukte een kusch op haaren ftervende» „ mond, en riep fchreidende uit, ja ik zal ik „ zal lieve moeder! — fterf in vrede Wanhoo- pende fcheurde ik mij uit de beevende armen, die ' mij tegen het dervende hart gedrukt hielden —7, ik omhelsde mijne aletta, die zig zelve me' was: vaarwel in eeuwigheid, fchreeuwde ik uit, " en wilde vertrekken Blijft, blijft, nep de ' zieltoogende moeder mij toe . zodanig ge* " field als gij zijt, moet gij ons niet verlaateu *m eerst moet gij bedaard weezen, Na verloop van weinige oogenbükken, zeeg 'mijne vriendin voor mijne voeten neder, en lag " inflaauwte — God! wat heb ik in die oogenblik- „ ken geleden! 't is mij onmogelijk dat lijden te befchrijven. Zo dra ik tot mijnent gekomen was, begat ut mij te bed, en verviel in eene mijmering, waarr ' door het hart mijns vaders op nieuw doorboord " werd ik werd ziek — er verliepen drie wee, " ken eer ik mijn vriendin wederzag — menbegnj. " pe welk een leven ik ftaande dien tijd leidde — " ieder week, ieder dag was voor mij eene eeuw — ' toen ikeenigzins herfteld was, ging ik tot haarent; " vond haare moeder, buiten mijne verwachting, niet " alleenlijk nog in 't leven, maar zelfs genoegzaam weder gezond— de ontroering die mime komst " veroorzaakte deed mij duidelijk zien, dat ik be,3 raind werd, en dat men om mijn. lang afzijn veel  ( 43 ) ,» had geleeden «t is HgrHJk te gisfen, waas. „ mede wij ons bezig hielden , maar hoedanig was mijn hart gefield, toen ik vernam, dat de zo rijke „ als befaamde b,»tl|1 (die wsarfchijnelijk bij de „ heeren bekend zal weezen,) den toeftand van de ,, ongelukkige moeder en dochter, welken hij weiè'er „ in den voordeeligfren ftand gekend had, verno„ men hebbende,haarreeds dikwijls eenige en geene ge„ ringe onderfteuning had doen toekomen, en dat „ hij binnen weinig tijds de braave moeder zodanig j, zou plaatfen, dat zij voor haar gantfche leven be„ zorgd was, zonder dat zij zig haar lot behoefde te „ fchaamen Wie! fchreeuwde ik woedende „ nuf wie! hij! —— die fchelm! — die ver- „ leider van zo veele eerlijke vrouwen! - die V Pest der maatfehappij! — God doeme den „ booswicht, en doe zijne weldaaden in vuur op ,, zijnen kop wederkeeren, om hem tot op 't hart toe te verbranden! ■ lieve aletta! nu zijt „ gij waarlijk verlooren 5 uw befchermer is een deu. „ geniet, die u alleenlijk beweldadigt om u te be„ derven; om over uwe zwakheid te zegepraalen en „ u dan met den voet te ftooten; over te laaten aan „ de verachting uwer medemenfehen, en aan de „ vervloekingen die gij onophoudelijk op den fchelm „ zult uitbraaken Deeze woorden deeden moe. „ der en dochter fidderen, en hadden dat gevote 3. dat ik den eerstvolgende.! avond tot haarent ko' „ mende, de kamergeflooten vond, envandegebuu„ ren bericht ontving, dat zij beiden, met haaren wei» mge goederen vertrokken waren, zonder dat iemand  ( 4* ) s; wist waar heen —— op dit bericht irond ik „ als van den donder getroffen -—- keerde wan„ hoopende tot mijnent weder, en zwoer met duu. „ re eeden, niet te zullen rusten voor ik b»»s» „ aan mijne wraakzucht opgeofferd had, want hem alleen befchuldigde ik, van mijne vriendin mij ,, ontrukt te hebben «—— ik zal het gezelfchap niet „ lastig vallen met een verhaal van alles wat ik in „ 't werk Helde om tot mijn oogmerk te geraa- ken' - 't zij genoeg gezegd, dat ik den „ fchelm gisteren avond, op eene tot mijn oogmerk bekwaame plaats ontmoetende, hem het eerloos ',\ hart doorboord heb vergenoegd over het " geen ik gedaan had, begaf ik mij naar huis, maar , nu meer bedaard geworden zijnde, bragt ik een \\ akeligen nacht door 1 ik gevoelde, ik weet niet welke gewaarwording die mij het klamme " zweet deed uitbreeken ■ het aanlichten van " den dageraad bevredigde mij met mij zeiven ?* n|et , het akeligfte lot kwam mij voor den ?' geest ik kleedde mij aan, en verliet in *\ de vreezelijkfte verwarring mijns vaders huis; be. gaf mij op weg zonder te weeten werwaards — " ieder dien ik tegenkwam, dacht mij uitgezonden te zijn om mij te grijpen ■ geheel buiten " mij zeiven, ging ik naar de wooning van mijne aletta; na verfcheidene keeren te vergeefsch aangeklopt te hebben, vertrok ik weder van daar , ?' en dwaalde met verhaaste flappen, als een ge„ jaagde, verfcheidene wijken der fiad door, tot ik „' ter plaatfe kwam alwaar ik uw' vriend zijne zeilen  ( 45 ) ii Zag ophaalen — ik fprong in zijn' boeier ——• ,, openbaarde hem mer weinige woorden mijn geval, ;, en hij was menschlievend genoeg van mij geene i, fchuilplaats te ontzeggen ik weet niet met weik een kracht de donderbui, dien wij zo even ,, doorgeitaan hebben, op mijn hart gewerkt heeft; ,, maar dit is zeker dat ieder (lag mijn angst vermeer- „ derde — het verlies van mijne dierbaare vrien- ,, din verfcheurde tevens mijn hart, en telkens kwam „ mij den booswicht, dien ik omgebragt heb, voor „ mijne oogen, in zijn bloed wentelende — mij „ dacht dat hij de vreeslijkfte blikken op mij geflaa,, gen hield — met één woord, de wanhoop ver„meesterde mijn hart, en ik vloog uit mijn' „ fchuilhoek om mij in 't water te Horten, toen „ dees heer," wijzende op den heer eelhart, „ mij voorneemen gewaarwordende, mij in de uit- ,i voering daarvan verhinderde —■ . maar God „ weet hoe ontijdige en tot wat einde!'* —• Deeze laatfte woorden werden met de zichtbaarse blijken van zulk een akelig inwendig gevoel uitgefproken, dat wij allen daardoor getroffen werden, en de dames den beklagenswaardige vlugteling op nieuw met eeni. ge traanen vereerden Intusfchen, zeide de heer eelhart, zo dra hij de gemelde gevoelige uitboezeming van den jongeling gehoord had, (treed het tegen mijn* hart en pligr, u in awe wanhoop te laaten voordvaaren ; zo dra ik u gewaar werd, ontdekte ik den ftaat uws harten op uw gantfche gelaat; 't was of ik door eene onzichtbaare hand naar u toe gëdreeven werd; ik gevoelde mij op het zelfde oogenblik zo  ( 4« ) overtuigd van het geene bij u omging, dat ik u im> Diers reeds angreep, aleer gij beweeging gemaakt had om over boord te willen fpringen onder het woi (telen dat ik met u deed, en waardoor wij tot op het midden van den boeier kwamen, gevoelde ik mijne krachten verdubbelen — uW hand die gij wildet lostrekken, was in de mijne als vastgeklonken, en uit de fterkte die ik,boven mijne anders geringe kracht betoond heb, zou ik durven befluiten, dat God uwe dood op dat oogenblik niet gewild heeft * Dat's vast, zeide de heer fredrik, anders zoudt gij den knaap niet gehouden hebben mijn goede vrind, al had gij honderdmaal meer kraciits gehad, dan duizend samsons zamengenomen —— dit zeggen was weder eene openbaare oorlogsverklaring tusfchen deezen heer en mevrouw marianne, doch de kri g barstte ook nu niet uit, door dat de heer lodewijk, ons kwam gelukwenfchen met onze behoudene aankomst te Minden —-Goddank! bromde mevrouw louise, tu.fchen haare tanden, 't is wel degelijk eene gelukkige aankomst — Toen wij allen opgeftaan waren, zag ieder ftilzwijgende op den vlugteling; doch de rondborftige en goedhartige fredrik brak die ftil'e welhaast af, met te zeggen; „Neen neen, hij moet tntê; want anders fchiet „ hij er tos den hals bij in" — Ja zekerlijk moeten wij den on^elukkigen niet verlaaten , voegde mevrouw marianne er bij; wij fchijnen een middel in Gods hanj ie zullen weezen tot zijn behoud; en ik getroost mi) de angst die ik uitgedaan heb, omdat zulk ten jong mensen anders zijne kostelijke ziel met de gtu-  c 47 y welijklte misdaad zoude bezoedeld hebben ik deeze woorden werden door den heer fredrik met eenige fchraapende hums beantwoord, terwijl de heer ernestus zig in postuur ftelde om een toepasfelijk versje te recitesren, 't geen hem echter belet werd, door dat de heer lodewijk ons voor, ging met aan land te Happen, waarin wij hem gereedlijk volgden. jan kwam gevallig gelijk met ons op den wal; hij had reeds eenigen tijd ons nu van deezen dan van dien kant verwacht: zonder toeven, na evenwel de knechts van den boeier een voldoend gefchenk, voor 't behoud van ons leven, gegeeven te hebben, vroegen wij jan naar onze herberg, en hij geleidde ons naar De prins , op den hoek van de Naarderftraat (wij hadden de keuze van een* herberg aan hem over* gelaaten :) naauwlijks hadden wij de ons aangeweezene kamer betrokken, of de beer lodewijk nam zijn affcheid, waarin niemand van ons gezelfchap hem verhinderde, 't geen dien ongelukkigcn Huurman eenigzins in verwarring bragt, tot zo verre zelfs dat hij den vlugteling vergat; geen woord, noegenaamd van hem fprak, en al dribbelende, onder het maaken vanveele valfche en kwalijk geplaatfe ft-ijkaadjes, de kamer verliet: wij lieten onzen ftuurma^ vertrekken, en vestigdengantschdeaandachtop on?m vlugtelïng] terwijl onze kastelein toonde zijn wereld wèl te ver' liaan, en ons allerleie ververfching liet voordienen — mevrouw marianne, herinnerde, op eenen in. neemenden toon , de vrienden uie in den doorgeftaanen norm, nat geworden waren, dat zij hunne kle.  ( 48 ) deren moesten laaten droogen, en anderen moesten aantrekken: oogenbliklijk werden de koffers ontflooten, en de natte klederen voor anderen verwisfeld. Intusfchen was onzen maaltijd befteld, en de kastelijn reeds bezig met de tafel te dekken — onze vlugteling zat in een' hoek van de kamer te zuchten^ zijnde het eenige voorwerp waarmede mevrouw marianne zig bezig hield: nu vroeg zij hem hoe hij zig bevond; dan bood zij hem een kop koffii, en eenige oogenblikken daarna weder een das morgenwijn aan toen wij aan tafel zou¬ den gaan verkoos zij tusfchen haar' man en den ■ angstvalligeu jongeling te zitten: wij begeerden geen knecht in de kamer te hebben, vermits w.j voor«aen dat het geval van den vlugteling het onderwerp van ons tafelgefprek zoude worden; gelijk zulks ook gebeurde — de heer fredrik vroeg hem wat nu zijn voorneemen was? niet weder te water hoop ik, voegde hij er met een lachenden mond bij de jongeling, die volftrekt niet sat, beantwoordde de vraag van.den heere fredrik, even als alle andere vraagen die hem gedaan werden, met een zucht, een verwilderd opflag van 't oog, of eene wanhoopige beweeging met het lichaam na de eene en de andere hem zijne gedachten over de keuze die hem te doen ftond voorgefteld had, nam mevrouw Loutss 't woord op, en zeide: Hoor mijnheer, mijn gevoelen zou weezen dat er iemand naar Amfleldam ging, om te verneemen naar de geruchten die er over het voorgevallene tusfchen u en u»*«» loopende zijn, uit wel-  C 49 J Re geruchten gij gemaklijker zult kunnen opmaaken welke keuze u te doen ftaat; wie weet, voegde zij er bij,of gij uw partij wel waarlijk nedergelegd hebt? — . deeze overlegging voldeed haar zelve zo in alle deelen, dat zij terftond naar den tafelfchel greep, om haare voorgeftelde gedachte ter uitvoer te doen brengen 1 Wat wilt gij doen? zeide de heer feeij kik, haar hand terug trekkende —- Ik zal, was het antwoord, onzen pi e te k op de expeditie uitzenden Maar bedenkt gij wel, hernam de heer fredrik, datPiETER een domme duivel is? —Te beter, viel mevrouw louise hem In de rede, te minder nieuwsgierig zal hij weezen, ën gevolglijk niets bederven* Naauwlijks had zij dit gezegd, of zij fchelde, waarop jau binnen kwam, die, naar pieteh gevraagd zijnde, zeide, dat deeze zooogenbliklijkeerst gearriveerd was Laat hem binnen komen, zeide mevrouw louise i pieter kwam, ' en deed op de vraag van zijn' heer, hoe hij 't gehad had, een kort verhaal van zijne togt, zonder van het or; weder te reppen, niet anders, als dat hij verzekerde genoodzaakt geweest te zijn, bij een' boer te moeten inkopen, om dat het zo vreezelijk regende; en bij dien boor, zeide hij, was niemand t'hiiis a's een jonge meid; een meid zo frisch als onze boven, landlche deerns; en 't was dan een duivelfche vrolijke meid mijnheer, vervolgde hij, 't hoofd naar zijn'heer wendende; ze had. zop'n zin in pieter dat bet end er van weg was; ze riep niet als mijnheer voor en mijnheer achter; ze zei dat ik zo vet was als een varD  ( 50 ) Ven, en kneep me overal; ze liet %iè tfén 'boerse 'bruiker 'zieh , 'Seri k o titel, en «fles niet alles, tot „ gen overgetrokken; de volken nader bij elkander „ gebragt; eene nieuwe wereld ontdekt, et: duizen„ de landen, op zig zei ven alleen ftaande, onderzijn „ gebied gebragt; eindelijk, de geheelegedaante der „ Aarde draagt tegenwoordig het indrukzel van.dö ,, magtdesmenfeben , dewelke,J'choon ondergefekik: „ aan die van de Natuur, dikwijls meer dan deeze ge„ daan, of haar ten minden zo .vecwonderlijk onder„ lL'und heeft, dar het door middel van onze handen „ is, dn zij zig in haare geheele uitgestrektheid ont„ wikkeld heeft, en trapsgewijze tot dien ftaat van „ volmaaktheid ea luister is gekomen, waarin v.'ij  ( „ baar tegenwoordig zien:" zie daar mijnheer, zo groot ten rninik-n is de mensch in de oogen van den beroemden juffo», en gij zult mij tceftaan , dat die wijsgeer eenige aandacht verdient — naauwlijks had ik deeze woorden gefproktn , of de heer erkestus, mijn voorneemen bemerkende, gelijk hij naderhand beleed, gaf den heer fredrik, die zig reeds vol vuurs, nu op deeze dan op die wijze op zijn' ftoel verzeitede, geen' tijd om ook zijne ftukken te losfen, en voerde onmiddelijk na mijn' buffon, den geleerden pope ten ftrijde aan , daar hij meteen forfche ftem deeze verzen declameerde, fchoon hij wel wist, en listiglijk verzweeg, dat pope, ter befpottinge van den verwaanden mensch, dezelven ds Hovaardije in den mond legt : Natuur is kwistig in baar gaaven om mij te eeren ; haar vruchtb e krachten gaat zij fteeds voor mij vermeeren ; zij doet het voedzaam graan opfruiten uit den trond ; 't gebloenite ontluiken in den zotet hioVgehffiond ; voor mij verfiert zig 't bosch met zijne groene b'acren ; de vtuchtbre wijnüok zwelt, en fchenkt mij alte jaaren den nieuwen nectar, die 't verhemelte bekoort; voor mij brengt iteeds de ruos haar iptcerijgeur voord; de zwangere aarde fluit h? ar binnenkamer open , om mij met al haar fchut en rijkdom optehoopen; gezondheid vliedt voor mij duor duizend aders heen; God l'chiej) het kallemen en 't rollen v^n de zeen om mij te voeren^ en de gouden zon komt klimmen om mij te lichten, uit de bioozende oosterkimmen; de aarde is mijn voetbank.gantsch bedekt met jeugdig groen de azuure hemel ftr«kt 'aan mij ten paviljoen.  C 6% ) Wij zagen met een innerlijk genoegen dat wij den heer fredrik, in een onbefehrijvelijk transport gebragt hadden,'t welk zig niet alleenlijk in vuurvonken uit zijne oogen, maar ook door eenige fcheeve monden naar buiten openbaarde; mevrouw ma ■ i Anne gaf ons op allerleie wijze haare goedkeuring te kennen, terwijl het overige gezelfchap zig ftilzwijgende met de zichtbaare drift van den heere fredrik vermaakte; dan, deeze bleef ons nu niet langer fchuldig, maar voerde den heer ernestus met vuur te gemoet: „ Wat watl alle „ dieren hebben dat alles met ons gemeen- ja 2e„ ker wij zijn groot J wij doorwandelen met ons „ vernuft de hoogfle hemelkringen ; wij ontdekken „ den kerker van den norm,- het tuighuis van de „ donderklooten; maar, op ééns van boven neder „ (tonende, (laan wij te fuffen voor 't m^akzel en „ de gangen van een wormtje: wij zijn verm beider wegen; 't vermaak van blinkende euveldaên, of't fchoon der onfcrrald houdt u tegen ■ gij kiest in't eind — nu wacht gij heul; dan ach ! gij derft de vergenoeging; kiest gij de deugd wat ftrijd 1 — het misdrijf, welk een wroegin|'. de pligt of neiging blijft uw beul: uw waar geluk ? — droom zonder peil! ——bedwelmend nachtgezicht Maar zal dit dan nog langer duuren? viel mevrouw louise, haar fchuimenden ïrun in als de heeren op die wijze voordgaan, zal ik op mijn beun alle de boeken van vader cjts opzeggen, en voegen er, tot een toegift, De papiere wereld van mijn lieven krol bij, met zang en dans, alles in volle orde, zo als die mannen het te boek geflagen keb-  f «7 ) ^3Ü9~~~~ hoe henker meent gij 't met ons temaa. ken ? wij zitten nog voor 't eerfle gerecht! de kasteletn zal denken dat we natuurkundige proeven neemen 0p t geen hij ons voorgediend heeft, in plaats van t zelve te gebruiken: kom kom, 't kan er niet aoor —. zonder naar antwoord te wachten fchel- de zij de knechts binnen, en liet het defert opbrengen, waarin zij geen'tegenftand vond, want ieder moest toeflaan dat onze maaltijd gebroken was, en het der moeite niet waardigwas, een tweede gerecht te laaten voordienen. Toen de knechts het defert opgezet hadden, en weder vertrokken waren, vroeg ik den heere eel. kart, of hij voorneemens was dien zelfden naden. middag nog verderop te gaan? , Wij zullen was 't antwoord, een tourtje naar Muiderberg doen' en morgen ochtend vroeg naar Weesp rijden ' Ik hoop maar, zeide mevrouw Maeiakne, dat onze reis aangenaamer voordgang zal hebben dan z.j begonnen is Geen zwaarigheid, liet de heer fkedrIK daarop volgen; en "in allen g*. valle, m,j dunkt dat wij, het donderbuitje uitge"zonderd, van daag al vrij wat afgedaan hebben Terwijl de tafel afgenomen en de thee gereedgemaakt zou worden.verkoozen wij eene wandeling door de ftad te doen en de bijzondere zwaare fluis, benevens het flot een bezoek te geeven:'t is ligtlijk te denken dat bij het bezichtigen van dat aloude gebouw, de beroemde Nederlandfche dichter h o o ft , die als drost van Muiden daar. op gewoond, en zijne volgeestige werken gefchreeven £ 2  C 6i ) heeft, niet vergeeten werd; en nog veel minder de historie van gerrit van velzen, ten opzichte van Graaf floris den vijfden, te algemeen bekend om onze gefprekken daarover hier eene plaats te geeven ; alleenlijk kan ik niet met ftilzwijgen voorbijgaan het geen de heer eelhart ons mededeelde, op mijne vraag, wat er toch eigenlijk was van de verkrachting van velzen's vrouw door Graaf floris; uit welke daad men de wrok van van velzen doet geboren worden: hij noemde verfcheidene fchrijvers die het bevestigen , en ook veele anderen die *t ontkennen, en er de fpot mede drijven : zode rijmchronijkfchrijver, melis s t o k e , er van gewaagde, zeide hij, zoude de daad in verfchil waarfchijnelijk niet meer in twijfel getrokken worden; om dat gemelde fchrijver een tijdgenoot van den Graaf geweest is; dan, men merkt aan, hoe het zwijgen van den rijmchronijk der ontkenninge weinig krachts bijzet, daar melis stok e , niet Hechts een tijdgenoot van floris, maar ook zijn geheimfchrijver, biechtvader en hofprediker geweest is: deeze nu heeft zig, zeer zeker, als een verftandig hoveling gedraagen, en zig wel gewacht de gebreken van zijn' vorst, ten minsten niet bij deszelfs leven, voor al de wereld tentoon teftellen, en dit, zegt zeker fchrijver te recht, „ behoorde , genoeg te zijn, om ieder te doen begrijpen, „ waarom bij melis stoke van dit geval, in de „ affchriften van zijn* chronijk, niets wordt gevon„ den" de fchrijver die den eerden druk van  ( 69 ) dien chronljk in *t licht heeft doen komen, getuigt maar twee zulke affchriften gezien te hebben; nu, zegt men, is 't bedenkelijk, of die affchriften niet bij' 't leven van den fchrijver gemaakt kunnen weezen, eer hij zijn werk voltooid had, en dat stoke, na het overlijden van floris en deszelfs zoon, 'zijn' chronijk ten einde brengende, want dat heeft hij toen fierst gedaan, de verkrachting van velzein's vrouw door den Graaf, daarbij gevoegd heeft; deeze beden king zoude intusfchen geheel ongegrond weezen , en geene aanmerking verdienen , ware er in 't begin van deeze eeuw, in 't cabinet van oud- en zeldzaam-heden van den beroemden kunstkenner, simon schijnvoet, niet nog een affchrift, zo niet het oorfpronglijke, van den rijmchronijk van melis stojki voorhanden geweest , waarin op het laatfta blad, achter het flot van 't werk, met dezelfde hand als het voorgaande gefchreeven , de gefchiedenis van 't gemelde onteeren, vrij omflandig gemeld werd; onder anderen komen deeze verzen daarin voor: Al dede Gberrydt van Velfen quaet wendige raderen op en neder bewoogen wordt: ontelbaare keeren zakte zij perpendiculair naar den grond, en rees in de zelfde richting weder op; on< E 4  ( 7* ) der het maaken van welke beweeging, en herhaalde verzekering dat zij de heeren en juffrouwen gezondheid en veel pïaifier wenschte, zij ons tot een eind wegs buiten het flot volgde Zo dra zij terug gekeerd was, borst het gantfche gezelfchap in lachen uit; de eene vergeleek haare beweeging bij die van een' karnftok, en de andere bij die van een blaas- balg de heer fredrik ttelde vast dat zij beter z^u kunnen loopen dan vóór den middag, om dat haare kniegewrichten nu zekeilijk leeniger geworden waren: mevrouw marianne nam intusfchen in dit alles geen deel, gelijk zij ook haar hoofd afgekeerd had, toen wij 't vrouwtje hadden laaten ni,gen; zij bleef erbij, dat het ongeoorloofd was een vrouw van zo hooge jaaren apenkumtjes te laaten doen; welke uitdrukking ons op nieuw deed fchateren,en zohartlijk,dat mevrouw marianne zelve, daardoor getroffen , medelachte. In onze herberg wedergekeerd zijnde, vermaakten wii ons, onder het drinken van een kopje thee, nog een wijle tijds zo wel met het voornoemde wiifie, als met haare valfche vertelling van het omkomen van Graaf f t o r i s op het flot, en met de vlekken van zijn bloed tegen den wand; intusfchen kwam een fraai wagentje van zesfen voor de deur, en wij toefden niet met er opteöappen, eu de kkrpers te doen draaven. Op Muiderberg bragten wij een aangenaam uurtje door en verzuimden niet eere frisfche zeelucht te ga'an fcheppen: het weêr was na den donderbui van 'smorgens eenigzins guur gebleeven, ener woai  C 73 ) nog .een ftijve koelte,'t welk het zeegezicht niet weinig veraangenaamde toen wij alle zes op een rei naast elkander ftaroogende op de ri tiende baaren Honden te muren, en geen van ons allen een woord fprak, brak mevrouw louise dat ftilzwijgen af, met te zeggen: „Welnu mijnheer eh,, nestus, hebt gij geen versje op deze ruime plas ,, in voorraad? " Verfchoon mij mevrouw, was'e antwoord, ik ben niet voor zuilefooi t van dichten — Mijnheer ernestus bemint echter het zeeleven, zeide ik — „ Neen mijnbeer, het landleven kan mij veel meer behaagen" Eu onder 't zwellend zeiltje geeft Galathé u echter veelvoudige kusclu jes? ■ ■ ,, Zo deed zij ïnimheer k a r el,- maar ,, de lieve meid is onlangs gelrorven, en federt dien ,, tijd heb ik een af Keer voor de zee en het zeilen „ gekreegen" Hebt gij haar welligt in dien zekeren jlorm verhoren, toen gij in der. fluurfioelin flaauwte laagt? ——— üeheer ernestus lachte, terwijl mevrouw lo u t se aanmerkte, dat deliefde hem wel een hart onder den riem geftoken zou hebben , in gevalle Galathé binnen boord geweest ware Dat is zeer wanrfchijnelijk, voegde haar man daar bij, want de liefde vormt helden Maar geene heldinnen zeide ik; want, fchoon zekere dame haar lieven man binnen boord had, toen haar een ftorm be* liep, fchreeuwde zij echter, vol van wanhoop, en met al haar krachtuit: zijn er dan g^ene fchepen digt bij die ons kunnen reddeni (*J welk zeggen met een C) Zie bladz. 29. E 3  ( 74 ) klapje op mijn' wang beantwoord werd ' ^uS over en weêr knijpende verlieten wij het ftrand; doch de heer ernestus keerde te rug, en nam met de volgende verzen zijn bijzonder af'fcheid van de zee t Gij fchenkt ons wel een milden fchat uit uwen kuil, van veele visfchen; 't is waar, die buit voedt land en ftad, ook kan uw overvloed die misfen ; dies is het Hechts een gunst die gij voor ramp en fchade wilt bewijzen , den oever van 't fcheepvoereud IJ, met visch , voor melk en vleesch te lpijzen: ai! Iaat ons "t land, houdt gij uw rust, en vloei in vrede waar 't u lust. Dacht ik het niet, zeide mevrouw l o u i s e , dat er wel een versje zoude komen? ——;— Mevrouw, antwoordde de heer ernestus, op een vleienden toon , 't is een gevolg van uwe aanmaaning —— In« derdaad, hervattede mevrouw Louise, dat is verpligtend , en ik zou er nu gerustlijk op durvenzweexen, dat gij één van die zonderlinge mannen zijt, welken de vrouwen op haare waarde weeten te fcbat. ten, en naar die waarde eerbiedigen —— de heer ernestus maakte eene diepe buiging, en reddede zig daardoor uit de uioeielijkheid om mevrouw louise behoorelijk te antwoorden. Te Muiden wedergekeerd zijnde , haastten wij ons om te bed te komen, alzo wij eenigzins vermoeid waren;,en den volgen morgen, ten 7 uuren, bevonden  ( 75 ) wij ons reeds te ÏVeesp : de heer eelhart meende vandaar met de gewoone veerfch.uk naar Utrecht te vaaren, doch alzo wij vernamen dat die fchuit niet anders vaart als vrijdags 's morgens ten 8 uuren, en het tlians zondag was, waren wij genoodzaakt een fchuit afrehuuren. In de herberg waarin wij ons bevonden , zat een wél gekleed heer, die, hoorende dat wij jan bevel gaven tot het gemelde afhuuren, zeide: „ Indien ,, de heeren en dames het konden goedvinden , „ wenschte ik, voor mijn portie in de onkosten, ,, wel van de partij te zijn" Wij zagen el¬ kander eens aan, ik meende te befpeuren dat de dames thans niet veel zin in het gezelfchap van dien onbekenden hadden; dan, de wellevendheid veroorloofde niet, een, naar het uiterlijk aanzien fatzoenlijk man, zjdaniir een verzoek aftellaan, der-halven werd hem 't zelve ingewilligd, hoewei zeer flaauw, en op eene wijs waaruit hij gemaklik kou opmaaken, dat zijn gezelfchap niet aangenaam zou weezen; doch daaraan Hoorde hij zig weinig, en behandelde ons integendeel, na het bekomen ün, met zulke eene gemeenzaamheid , als of hij jaaren lang een bijzonder goed vriend van ieder van ons geweest ware; zekerli;k een gedrag dat nimmer de voorboden van veel gezond verftand is, want dit beveelt de befcheidenheid en waare welleevendhetd ten fterkfte aan, gelijk wij dan ook welhaast ondervonden dat onze man meer waanwijs en aapachtig, dan verftandig was. Een geruimen tijd na wij van wal geftoken wa-  ( 7« ) ren, zaten wij allen nog als beelden, 't welk de heer ,-red rik boven al geweldig verdroot, en waarvan hij ook onophoudelijk blijken gaf: eindelijk zijn verdriet niet langer kunnende verkroppen, borst hij als open, met te zeggen: „ Dat 's hier onverdraaglijk! . God bewaar'me voor zulk " een leven!" tevens ftond hij op, trappelde met zijne voèten, wreef zijne handen, en ftak zijne armen, uitrekkende,in de hoogte Zulk een doodfche ftllte, mijnheer zeide onze gast, is een ge- volg van den aart der Hollandfche natie Wat aart! wat aart i liet de heer fredrik onmiddeiijk daarop volgen ; ik ben ook een Hollander maar.... Bij de Franjchen, viel de onbekende, (dien ik , om hem te kuunennoemen,den naam van quibus zal geeven,) hem in de redejbij de Franfchen is zulke eene verveelende ftilte onbekend: dat is een noble natie! gezellig, vrolijk beleefd, vernuftig, gaauw, niet grillig, niet gierig niet trotsch, niet.... (hier vielen hem geene aaugenaame eigenfchappen meêrin,) metéén woord, eene natie die geheel op zig zelve ftaat Mijnheer fchijnt de Franjchen wèl te kennen, zetde de heer eelhart, en dit zeggen opende de deur toe een gefprek, waarvan 't volgende de voornaame in- houdis (quibus.) De Franfchen mijnheert ik heb ze in hun eigen land leeren kennen .ernestus.) Zo heeft mijnheer dan gereisd? — fout bus.) Gereisd mijnheer! of ik gereisd heb! ik durf mij beroemen een goed gedeelte van Europa bezocht te hebben (t ov i s e , op een fmaa- lenden toon.) 'T is gelukkig als een reiziger meer kun-  ( V ) dig dan verwaand t'huis komt ■ (quibus.) De verwaandheid mevrouw, is in mijne oogen een alfchuwelijk gedrocht; ik durf volmon tig verklaaren dat ik niet verwaand ben , offchoon ik meer gezien hebb' dan duizende anderen; en niet gezien alleenlijk met oogen des lichaams, maar, om zo te fpreeken, met oogen van den geest; ik wil daarmede zeggen mevrouw, dat ik alles onderzochr, in deszelfs beginfelen en oogmerken befchouwd, en dusdoende door ieder nieuw voorwerp mijn hart verbeterd , of mijn verftand verrijkt heb — (ƒ£) Mij dunkt een mensch als mijnheer, en die dan door genen waan verblind wordt, moet de wereld geheel anders befchouwen , dan andere menfchen — (fredrik.) Wel ja, dat dunkt mij ook, 't komt mij voor, dat hij nader dan anderen aan de bevatting van het algcraeene plan moet weezen _ (quibus.) Dat kunnen de heeren begrijpeni het algemeene plan! :k durf mij vleien het zelve volkomen te verftaan — dit zeggen deed onzen vriend fredrik meesmuilen; en hij kon zig niet be« dwingen, maar borst in lachen uit, toen de heer quibus er bijvoegde Ik was, bij voorbeeld, in Engeland mijnheer, toen dat Rijk voornam den heeren Staaten Generaal den jongstledeneu oorlog te verklaaren; van daar reisde ik naar Frankrijk\ en was geen drie dagen in her Lelijrijk geweest, of ik begreep het algemeene plan van dien uitgeborsten vreeslijken oorlog welke alle drie de natiën gelijklijk eer aangedaan heeft, zo duidelijk, dat ik op 't verneemeu dat Nederland zo wel als Enge-  ( ?8 ) land, oorlogfchepen in zee gezonden had, tegen één' mijner vrienden zeide: die beide vlooten konden gemaklijk aan elkander komen, hoe zeer men ook uit Holland fchrijv' dat het niet gebeuren zal: ik zag derhalven, als ik eens vrij uit mag fpreeken, meer dan de Hollanders zeiven ■ Het lachen van den heere fredrik, over het algemeene plan van quibus, bragt ons eenigzins in verlegenheid; doch deeze bewees ons, dat wij hem in geen opzicht, hoegenaamd, behoefden te fpaaren; de verwaandheid had hem (teeke blind gemaakt; hij liet den heer fredrik lachen, en ging voord met zijne kundigheid uitteftallen , waartoe hij gelegenheid bekwam, door dat mevrouw mariamne hem vroeg: ,, Zijn de menfehen in andere landen ook „ zo goed lachs mijnheer?" (quibus.) O mevrouw, iedere natie heeft haare deugden en gebreken: in Duitschland heb ik leeren drinken, en dapper zijn; tij Engeland heb ik den dood leeren verachten; in Frankrijk heb ik de groote wereld leeren kennen, en de vermaaken des levens leeren genieten , en in Hollandheb ik leeren geld verteeren ; wonderlijker land heb ik op gantsch den aardbodem niet gevonden; men vindt er allerleis natiën, en iedere natie leeft er naar haaren eigen aart, waaruit zulke eene zonderlinge ongelijkheid ontftaat, dat men bijna in iedere herberg een ander gebruik heeft — (eelhart.) Maar mijnbeer, ik zou, onder verbetering, de heibergen niet in de eerde plaats (lellen, wanneer ik eene natie wilde uitbeelden - ~- (Ik.) Die geene andere toegangen heeft  < 79 ) moet zig ondemisfchen wel bij de aigemeenen bepa'a- len • (quibus.) Ik leg mi) met nadruk toe op 't kennen van de Nederlanders; en om daarin naar wensch te flaagen, heeft zeker iemand mij een afbeeld zei van hun gegeeven, en er da verzekering bijgevoegd, dat ik het zelve in alles wèigelijïende zou bevinden ; hier is het : Wilt gij een zee van woelingen, een chaos van bedoelingen, een pakhuis van mislukkingen , en bergen van verdrukkingen , het hol der domheid, naast den tempel van 't verftand, za ga naar Mederland. (*) (eelhart.) De maaker van da-t versje heeft in ons Land meer gezien dan de herbergen ■ r (ernestus.) Ais ik het wèl begrijp, vertoont het de Nederlanders eerst, als met een hoofdtrek, in 't algemeen; dan in hunne fhatsregeering, waarin zo veelerleie bedoelingen gevonden worden, als er verfchilleude fouverainen zijn, wier belangen niet in alle deelen overéén (temmen; daarna in hunne onderlinge dwarsboomingen, als gevolgen van die niet overéén/lemming; voordsin het gedrag derGrooten omtrent de minderen; en eindelijk inden hemelsbreeden afftand die er, met betrekking tot de kunsten en weetenfchappen, in ons Land plaats heeft, tusfchen het laage gemeen gevoegd bij den adel, aan de eene (*•) De heer quibus had dit versje op fchrift, en ftond mij gereedlijk toe het zelve te copiè'eren.  ( «o ) zij-ie, e" de roemwaardige burgerftand aan de an= dere ls dat & eo maaltijd op rekening van onzen vrieru? beet mevrouw louise mij in 't oor—• ik glimlachte, en trokflechts mijnelenoudersop, vermits baar man mijne aandacht tot z'"i ditrhötesfe, „ 1 n y a que des oeufs: donner m'en deux. dit *• " t T ül donna ce qu,i'demandoit-- « „ dame lui demanda: monfieur, pour quoi crachez " v°«furces*ufS? c'est de peur q?EÏ » pettent, dit 1' officier: la dame lui dit: eert , ï „ voudroi. bien que vous eusfiez craché fur l ul „ ^treSerVanle, Spette toutela nut* _1 on h"al 8at' ee° dame van aa"z™, toen men iooren, I t vraten. vermaak des levens ver- e ce autletteunuquer deneer eelhabt *o Qü ia os nu de rest wilde geeven, flelde ten tz;::: ,dat de fijnheden der ^ S55 kefa,f :,UltVerk0gtWareD' en bragtmeer reV den fttJ Voor§aande bij. welken ons dee- b vtnaue Intusfchen vernamen wii dar ren,) en eindelijk Utrecht — Ik meende te mogen aanmerken, dat men, om, zonder onverfbunbaare nieuwigheid intevoeren, volgends die afleiding het oorfprongüjke nader te komen, het woord Utrecht met een dubbelde / moest fcbrijven, Uitrecht. 'T is bekend, zeide de heer eelhart verder, dat Utrecht weleer een bisdom was; deszelfs bisfchoppen hielden zig meesttijds te Wijk bij duurftede op, want dat thans zo armlijk fteedje, was ten dien tijde eene aanzienlijke ftad, waarin vijftig kerken ftonden Vijftig kerken! riep mevrouw ma¬ rianne met groote verbaasdheid uit; welk eene onvoorbeeldige verarming, en een onwederfpreekelijk bewijs van de onbeftendigheid der aardfche goederen ■ trouwens, liet zij er op volgen, 't waren zekerlijk roomfche kerken — niemand van het gezelfchap fcheen lust te hebben om de (*) De oorfprong van deezen naam is uit die van Utrecht, welke hier opgegeevea wordt afteleiden ; en tevens waaruit duidelijk hli>kt, dat men moet fchrijven Maastricht, en niet Mastrisht, zo als dikwijls gedaan wordt. F 3  ( w ) goede mevrouw marianne over dat troutfens aantevallen, en de heer eelhart, vreezende dat het echter gebeuren mogt, en dat er een «rijd zoude ontftaan, waaruit zijne vrouw met een bebloed hoofd terug gekeerd zoude weezen , vattede het woord weder op , en verhaalde ons, om ons een nader denkbeeld van het verval der laatstgemelde ftad te geeven; hoe hij voor eenige jaaren aldaar Eijnde, in een huis geweest was, 't welk door den eigenaar bewoond werd, die echter te onvermogend was, ora eenige roode bakken, welken uit den grond varr eene ruime opkamer uitgeraakt waren, weder daarin te brengen : ik heb in dat huis, vervolgde onze geleider, uit een grove korte pijp gerookt, om dat de eigenaar geen lange had, noch gewoon was te gebruiken; zijn eigendom was zulk een foortvan huis, 't welk te Amfleldam, in openbaare veiling, voor 't minst zes a zeven duizend guldens Zoude hebben kunnen gelden. Dat het bisdom Utrecht, vervolgde hij, ten bedoelden tijde, (reeds voor bijna agt eeuwen,) volklijk moet geweest zijn, blijkt uit de verfcheidene oorlogen welken deszelfs bisfchoppen gevoerd hebben, vooral tegeu Holland, waarin Amftelland en ons Amfleldam geen gering deel hadden Dat weet ik, viel de heer ernestus, hem in de rede, want mij geheugt dat de Amftelftroom, ik weet niet bij welken fchrijver, dus fpreekende ingevoerd wordt; i  C 87 ) Hoe dikwijls werd mijn rust ontfteld,' en aangerand van krijgsgedrochten , die, en met bisfchoplijk geweld «n ftichtfchen haat mijn ftad bevochten; mijn ftad die toen al, met veel moed, den dood op 't flagveld dorst braveeren , en wist langs mijn kristallen vloed , den aanval rustig afteweeren; een roem, waarvan de tijd gewaagd, dien zij met goud op 't voorhoofd draagt: ' De goede heer ernestus, moest niet weinig van de fpotzieke mevrouw louise hooren, toen hij, op haar vraag, wat de woorden, dien zij met goud op 't voorhoofd draagt, betekenden, antwoordde, dat hij 't niet wist ——— Hoe! zeide zij, leert gij dan de verzen flechts van buiten, zonder ze te verftaan ? dan doet gij als de vraaten, die een menigte Ipijs inzwelgen , zonder den rechten fmaak daarvan te hebben; wel arme jonge!gij loopt gevaar van uw maag te overiaaden, en een vomiiifte moeten gebruiken . De hemel bewaare mij, zeide mevrouw marianne, van bij de werking van dat vomitif mei tegenwoordig te zijn, wantik meen dat er een allerverveelendst mengelmoes van woorden voor den dag zou komen! ——- In die versftorting, zeide ik, zou de lijder ligtlijk gevaar loopen van berispelijkheden te zeggen, ontftaan uit eene ongefchikte zamenvoeging; zo als bij voorbeeld zeker minnaar,in dergelijk eenen aanval, zijne fchoone, met deeze woorden aanfpraak: F 4  ( 88 ) GeheHgt mijn Fps nog den dag, ie bliksem vloog door 't zwerk, dercborredonderloe.de, toen ze op een canapé van groene zoden lag ( •k gevoelde dat de wrok mijns harten maatloos groeide - hoe ftreelde mij uw blanke hand', en ik plantte' ü een1 dolk in 'trommlend ingewand. Ik hadhetgenoegendatik mijn gantfche gezelfchap in lachen hoorde uitbarften, en daar ik niet begeerde dat mijn voorbeeld een onderwerp van ons gefprek wierd zeide ik, onmiddelijk op den voordragt daarvan, dat de heer eelhart wel de goedheid zou willen hebben, van voor den heer ernestus mevrouw louise teantwoorden deeze, nog lachende; en verhaalde ons dat in de bemuuring der ftad, een fteen in den toren van de kolveniers doelen geplaatst werd, en die nog heden ten dage aanweezig is, waarop men met goudene, let te« fchreef, xmgt Utrecht, ter gedachtenisfe dat d,e van tel Sticht doorgaands voor de ftad moesten zwiCtt, ten: zo leest men bij zekeren ftadbefchnjver: Utrechts bisfchop had begonnen op een nieuw een nieuw krakeel, dat gerokkeld, en gefponnen. werd gefchooven tot mijn deel; ik, afkeeringvan die buuren, en te letten op mijn' pligt, bouwde klevenierfche muuren, daar ik op fchreef, Utrecht zw,gt. Was die Doelen dan eene fterkte? vroeg mevrouw «AiiANNE Ja mevrouw, was bet ut-  < 89 ) woord, 't was eene fterkte tegen de aanvallen van den kant van den Amftelftroom; een rondeel, 't welk met een ander rondeel, ftaandeop den anderen hoek, (thans de hoek van de doeleftraat, aan de doelefluis, en waarvan het logement, op die plaats gebouwd, nog den naam draagt,) de ftad aan die zijde befloot, Dus vermaaklijk praaiende, hadden wij een goed gedeelte der ftad doorwandeld, zo zelfs dat ons den tijd ontbrak om ook de etivirons van Utrecht te bezoeken; alzo ons nog eenige merkwaardigheden te bezichtigen overbleeven: de heer ee l h a rt roemde de ligging der ftad zeer hoog, eii verzekerde ons, dat als'smorgens zes-en-twintig menfehen te voet uit de ftad gaan, zij des middags in even zo veele bijzondere fteedjes kunnen fpijzei:, en tegen den avond gemaklijk weder binnen Utrecht kunnen weezen — Utrecht, vervolgde onze gids, is berucht wegens het fluiten van de unie tusfchen de zeven veréénigde gewesten, 't welk binnen haare muuren gefchiedis; in een ander opzicht roemt men haar, wegens haaren zoon, den vermaarden vak effen, en haare onvoorbeeldige dochter, anna maria' schuurman, de geleerdfte vrouw die immer geleefd heeft, en onder 't afbeeldzeJ van welke waarlijk groote vrouw, de geeftige cats, op goeden grond, fchreef: Wie ooit dit aardig beeldt fult komen aan te fchouwen, houd vast'dat gij hier fiet, een roem voor alle vrouwen, van dat de wereldt ftont, tot heden op den dag, niet een die haar geleek of nu gelijken mag, F 5  ( 90 ) De heer eelhart wees ons vervolgends het paushuis, nabij de Domkerk; weleer bewoond door Paus adriaanden zesden; als roede 't huis van de ridderorde van de lieve vrouw van Jerufalem: in de domkerk, (den vervaarlijken dom zeiven be. klommen wij niet,) bezichtigden wij de geruïneerde graftombes van eenige bisfchoppen ; voords bekochten wij ook de andere kerken, 't ftadhuis, de academie, en4 inde Marie-kerk of St. Maria's• kerk, vergat onze geleider niet den pijlaar, waaropeen zwarten ftier uitgehouwen is, en verhaalde ons dat dit een gedenkteken was, van het gebeurde bij de bouwing dier kerk: men ontdekte naamlijk, bij het leggen der fundamenten, eene wèl, die men, wat moeite daartoe ook aangewend werd, niet konde floppen, tot eindelijk een der werklieden uitvond, zulks te doen met osfenhuiden, het welk ook van een goeden uitflag was: zijn zoontje, van dat geheim hebbende hooren fpreeken , maakte het openbaar, het welk de vader zodanig vergramde, dat hij het kind doodfloeg: wij zagen dun zerk waar onder, zo als men zegt,dat kind zoude begraaven liggen: in dezelfde kerk bezagen wij de rariteitkamer, welke onze aandacht geheel tot zig trok; maar bovenal bewonderden wij het beeld van Keizer Hendrik, op dezelfde kerk geplaatst, en welk zo bewonderenswaardig, zo onbegrijpelijk kun> ftig zamengefteld is, dat het zwaard, het welk 't beeld in de hand gegeeven is, eenen anderen (tand aanneemt, als men 't zelve van een anderen kant beziet; nu ftaat het naamlijk om hoog, dan honfontaal recht uit, en dan weder hangt het peipendtcular naar de laagte.  C 9i ) Op deeze onze wandeling volgde een recht ver• frisfchende flaap, na onze kastelein ons des avonds Iteerelijk getraceerd had, zonder meer dan eene bil. lijke aanfpraak op onze beurs te maaken. Des morgens omtrent ten 10 uuren vertrokken wij met rijtuig naar Tsfel/Jein, op de grenzen van Holland'en Utrecht gelegen, zijnde eene baronnie van 't hu.svan Orange — 't vergenoegde mij niet weinig dat ik van één' mijner vrienden/aan wien ik 'tmanufcript van mijne reisbefchrijving liet leezen , eene rhwnwkenrigé afbeelding van deeze baronnie ontving, dezelve worde den leezer bij deeze medegedeeld: Wij kondengeen ander rijtuig bekomen, als zulks het welk niet zeer gefchikt was om onze beide knechts  C 92 ) en bagage medetevoeren, derhalven werd beflooten, dac deezen met degewoone fchuit. welke'smiddags ten 3 uuren van Utrecht op Tsfelftein vaart, zouden volgen, Het weêt was ons dien dag geweldig tegen, naauwlijks hadden wij Utrecht achter den rug, of de lucht betrok, waarop een regen volgde die tot nadenmidda', omtrent ten vijf uuren duurde; zo dat wij genoodzaakt waren, het grootfte gedeelte van den dag iu de herberg te moeten doorbrengen; en den zoon van onzen kastelein, die aan 't veer op de aankomst van onze knechts gewacht had, om hun ons logement te wijzen , een dubbelde fooi te geeven, alzo hij door en door nat geworden was. Wij lieten bij tijds opdisfchen, in hoope zijnde dat het weêr na den middag zoude bedaaren ; dan, wij hadden, gelijk gezegd is, te vergeefsch gehoopt. Toen de tafel afgenomen was, en wij met hangende hoofden bij elkander zaten te pruilen, zeide de heer ernestus, van gedachte te weezen, dat mevrouw louise ons nu, zonder dat wij iets verzuimden, deelgenoot van haaren kneppel (*; konde maabetl wij llemden het toe, en mevrouw louise, over den heer een estus voldaan , betuigde hem op een vergenoegden toon , hoe zij waar. lijk van harten geloofde, dat hij een vriend der vrou- wen was Geen wonder, zeide haar man, hij heeft minder voor uwen kneppel te vreezen, dan wij getrouwde mannen; waarop de heer ernestus (*J Zie boven, bladz. %.  ( 93 ) verzekerde^ dat bij,'t huwdijk aanzag aTs het eenigfte middel waardoor men zijne achting voor het vrouwlijk geflacht konde toonen; en ik verlang naar eene echtgenoote, voegde hij er bij , niet a -ders als om de wereld te doen zien, dat de heeren freürie en eelhart het alleen niet zijn,die braave vrouwen op haare rechte waarde weeten te fchatten—- dit werd van de beide gemelde heeren met eene glimlach en diepe hoofdbuiging beantwoord — Iit hoop, vervolgde de heer eekestus, op het einde van mijn leven, met den vrijheer van der trenck, dien fpeelbal van de wisfelvalligheden deezes levens, en de doorluchtige prooi van de fchar.delijkfie handelwijze waartoe de mensch bekwaam is, ts kunnen zeggen: ,, Vrouwen vormden mijn hart als jonge,, ling, en hielden mij, door den eerbied welken „ zij mij inboezemden, van uitfpoorigheid te rug; „ vrouwen leerden mij mijne manlijke zeden naar „ den fmaak der befchaafde wereld te verfijnen; „ vrouwen onderfteunden mij meer dan mannen in „ mijne ongelukken; mijne goede dagen die ik beleefd ,, heb, heb ik aan vrouwen te danken; den omgang ,, met vrouwen beveel ik mijne kinderen, om hunne „ perfoonlijke eigenfehappen te leeren ontwikkelen, „ en zig voor de gewigtigfre bezigheden te vormen; „ vrouwen, fchboneen vrolijke vrouwen, verkwik„ ken nog tegenwoordig mijne met zwakheden des », ouderdoms, afkeer voor de wereld, en zwaar„ moedigheid ftrijdendeziel; en, wanneer ik deeze „ ziel uitblaas, dan zal mijn dervend oog gewis, » liever onder de hand van een fchoon meisje, dati  ( 54 ) „ van een (tinkende cipucijn verduisteren" Ha! riep mevrouw louis e, handklappend, uit, hè! dat noem ik rechte mannetaal,- die allerlieffte lieve vrijheer van.... hoe noemt gij hem mijnheer ernestus? ■ van dkr trenck, zeide deeze, waarop mevrouw louise, de hand van haaren manvattede, en op eene vleiende wijze zeide: ,, Mijnheer fredrik zal wel zo goed zijn ,, van mij dien vandertre nck te bezorgen?" — Maar, zeide deeze, als gij zo veele fraaie msnnen leert kennen zal uw kneppel al zijne zwaarte verliezen! Geen nood, geen nood, was het antwoord, dezelve is al te wigtig; kom mijn lieve man, luister een oogenblik naar uwe vrouw , en oordeel daarna —— wij zetteden ons allen tot hooren, en mevrouw louise begon te leezen — ,, De mannen hebben uit eene aangemaatigde volmaaktheid en magt, waarvoor zij geen de minste , tijtel van recht kunnen aanwijzen, de onrecht,, vaardigde deeling met ons gemaakt, die zig laat „ uitdenken; niet te vreden, ons van alle gewigti- „ ge bezigheden uitteiluiten, hebben zij zig zeiven ,, de wergeeving eenzijdig bemagtigd; die geheel „ tot hun eigen voordeel ingericht; ons daar en ,, tegen tyrannifcher wijze genoodzaakt, wetten te ,, gehoorzasmen, to: welken wij onze inwilliging „ niet gegeeven hebben, en die ons van aile recht „ van vernuftige en vrijgeborene wezens beroven: „ na dat zij alles gedaan hebben , wat maar immer te „ doen was, omo^s voor de blootegedachte van eenen  ( 93 ) ii opfland tegen hunne onrechtmaatige heerfchappij j. onvatbaar te maaken , zijn zij onedelmoedig ge» noeg, om onze zwakheid, die hun werk is, nog >, te befpotten; noemen ons het zwakke geflagt; >, behandelen ons op die wijs; vorderen, tot prijs » van al het onrecht dat wij van hun lijden, onze ,, liefde; wenden alle uittevindene vervoeringen aan, „ om ons te overreden, dat zij zonder ons niet ge! ...lukkig kunnen weezen, en ftraffen met dat alles „ ons daarvoor, wanneer wij haar gelukkig maa. » ken; doch in dit éé.ie punt zijn zij pri-zenswaar>> dig.- wij verdienen geftraft te worden, wanneer „ wij blode genoeg zijn om de vijanden van on„ ze rust, de tyrannen van ons leven, de roovers „ van onze aangeborenerechten,te beminnen: waar„ om gevoelen wij niet de voordeelen die de Natuur „ ons over hen gegeeven heeft? waarom bedienen „ wtj ons van dezelven niet? wjj zouden „ het zwakke gedacht zijn! zij het fterke.' die be„ lachelijke fchepzels! hoe wél ftaat het hen, met „ hunne fterkte boven ons te praaien) daar de „ zwaklle uit ons het in haare magt heeft, hunne „ heiden, hunne halfgoden zelfs, met een lachende „ of half zuure blik, voor haare voeten neder te „ werpen ln de goedheid van ons hart li» „ onze zwakheid j de fchoonfle onzer deugden is „ het die ons van die onbefchaamden tot eene mis- „ daad gemaakt wordt zij het fterke „ lacht.' waar is eene vatbaarheid, een ta- „ lent, eene kunst, eene volmaaktheid, eene deugd  ( 96 ) waarin zij niet ver achter ons blijven? ———=» „ aan fchoonheid, aan bevalligheid, san fijnheid van ,, gevoel, aan behendigheid en vuurigheid van „ geest; aan grootmoedigheid, zelfs aan moed en it ftandvastigheid, overtreffen wij hen onlochen„ baar; en ik wenschte den man te zien, die den „ moed had te lijden of te doen, wat eene vrouw „ te doen of te lijden vatbaar is onder welk gedacht lubben wij de meeste eu grootfte „ voorbeelden van daaden die een groote ziel alleen „ onderneemen kan? en alle deeze voor- „ rechten, zijn niet dan het overblijfsel van dat , „ wat zij ons ontnomen hebben van alle hulp. „ middelen tot volmaaktheid, zo veelaan hun ftond, „ beroofd, hebben wij niet dan dat wat die tyran„ nen ons niet beneemen konden; en dit bewijit ;. wat wij zijn zouden, wanneer de opvoeding die „ zü ons geeven, de vooroordeelen waaraan zij ons „ ketenen, de cirkel van kleinigheden waarin zij „ onsopfluiten, de ontwikkeling, en de vrije vlugt „ onzer vatbaarheden niet verhinderden maar „ onze tyrannenhebben ons tot bloote werktuigen „ van hun vermaak vernederd; zij vreesden de magt „ van onze bevalligheden, wanneer zij door de vol,, komenheid van den geest onderfteund werden; zij „ gevoelden dat het hun als dan onmogelijk zijn „ zoude een heerfchappij ftaande te houden, tot „ welke zij, buiten de ftetkte hunner knoken?, „ geen het miufte natuurlijk voorrecht bezitten; in „ 't kort het is hun gelukt, ons onder 't jok te „ brengen, en hunne overweldiging is door de lang-  ( 97 ) „ heid van tijd te veel bevestigd , om daaraan te „ denken, dat wij de bevrijding van ons geflacht, » zouden onderneemen — alles wat ons derhalven „ overig blijft , is , dat ieder zo goed als zij kan, „ voor zig zelve zorge; en wanneer zij gelukkig ge„ noeg geweest is, het daarin verre gebragt re hebben, „ waarom zoude zij dan niet genegen zijn, jonge „ perfoonen van haar gedacht , die door voortref. „ felijke gaaven der Natuur , tot eenen edeler rol „ uitgekozen zijn, door mededeelingeenermisfchieu „ duur genoeg gekochte wijsheid, nuttig te worden? „ te meer daar haar geen anderen weg, om ztg bij „ haar gedacht verdienftelijk te maaken , overgelaa„ ten is" —— dat is te zeggen, zeide de heer eelhart, dat eene vrouw die den broek aan heeft, ook andere, lieve , gefchikte , geduldige, gehoorzaame vrouwen moet opruien, en tegen de mannen in't harnas jaagen Wij lachten over deeze verkharing , maar dezelve werd door geen van ons beantwoord, ter oorzaake van den algemeenen lof, welke over den kneppel van mevrouw louise werd uitgefprokenjendit bemoedigde deeze dame te meer, om den heer eelhart in 't bijzonder aantevallen Ik geloof, zeide zij, dat wij arme vrouwen niet beter kunnen! doen, als ons van de heeren der fcheppinge onafhangelijk te houden, en naar zo veel mag« over hen te trachten, als bij mogelijkheid verkreegen kan worden ; en de Natuur fehijnt ons tot het bezitten van die magt verordend te hebben; want waartoe anders heeft zij ons met eene foort van betoverende wapenen voorzien, tegen welken al hunne G  ( o8 ) Ingebeelde fterkte en wijsheid, zonder werking is ? gij zult mij toeftaan, mijn goede man, dat hier het voordeel geheel aan onze zijde is?— Zeer wel mevrouw, antwoordde de heer eelhart; ja, ik fta u toe dat de Natuur de lieve vrouwe aanvallende , wapenen gefchonken heeft ; maar de verweerende wapenen heeft zij ongelukkiglijk vergeeten; terwijl zij aanvallen, bezwijken zij zeiven ..... En onze triumph, viel mevrouw louise hem in de rede, wordt van onzen val gevolgd, niet waar? ja ja, dat's overeenkomftig de ondervinding gefchilderd; maar , de fchande daarvan komt op de mannen, niet op ons — „ Een jong meisje, is door „ de goedheid en oprechtheid van haar eigen hart „ meer dan te veel genegen, om ieder die haar lief„ koost voor haaren vriend aantezien , daar zij in ge„ lukkige eendragt met de geheele Natuur, niet „ dan welwillende blikken,rondsom zig werpt: van„ waar zou zij in een fchepzel, wiens nadering haar „hart door zulke zachte beweegir.gen aandoet; wiens „ woorden zig zo wellustig, in haar ziel invleien,den „ verftoorder haarer gelukzaligheid argwaanen? ech„ ter is dit de waare geitahe van den aangenaamen bedrieger , die, wanneer onze goedhartige dwaas" heid hem niets meer te wenfchen overig laat, van " de perfoon die hij voorftelde . toen een hoop" geevende blek hem in verrukking zettede , zo " verfcheiden is, als twee wezens van verfchillende foort, met mogelijkheid zijn kunnen." — Maar, zeide mevrouw marianne, wat middel is er om die onze natuurlijke goedhartigheid te verbannen ?  ( 99 ) i —• hierop liet de heer ernestus onmiddelijk volgen: Uw kunne is uit den aart tot zachtheid fteeds genegen , en voor de min gevormd, laat zyzig ligt' beweegen. Wij moeten er, ging mevrouw louise voord, eene gewoonte van maaken, ons de mannen in hunne waare gedaante voorteftellen; wij moeten het zo ver zien te brengen dat zij ons geene hoogachting kunnen inboezemen; want die listige duivels wer. ken tog altoos eerst op die inboezeming, en kunnen zij dat hoekje te boven zeilen , dan zij wij reeds verlooren ; dan beginnen wij ons zeiven wijs te maaken dat zij onze liefde waardig zijn , en zie daar de arme fchaapjes zig zeiven ter flagtinge overgeeveö — befluiten wij niet fchielijk genoeg om blijken te toonen dat ons hart die waardij erkent, en beloonen wil; zie dan zijn de mijnheers wanhoopend — dan worden hemel en aarde , boomen en velden, ja Gods lieve ftomme visfchen in 't water aangeroepen , tot getuigen van hunne waarde en onze wreedheid — dan ontvangen wij zesmaal in één week het laatfte vaarwel, 't bulderend vaarwel in eeuwigheid ; fchoon zij geen vier-en «twintig uuren daarna, weêr op een lamentabelen toon koincn vraagen , of 't ons nog niet gelegen komt hunne liefderigheid tebeloonen '-—■ zijn er redenen die ons ook dan nog doen aarfelen; ja zie daar, dan is de beer los; dan zullen*' de mijnheers zig verdrinken , het hart doorbooren , doodhongeren, of gaan zwerven , dat geen flervöG 2  ( 100 ) ling iets van hun verneemt — onze gevoelige harten fidderen op de voorftelling van een' drenkeling, van een' man die in zijn bloed zwemt, of van een' zwerver met een getapte jas, en kousfen met gaten ; ons ongeoefend verftand neemt alles voor goede munt aan , en zie daar gaan wij heen ; wij zijgen als murwe moértjes iu een appelflaauwte , en de mijnheers triumpheeren maar geheel anders zal 't gaan, als wij hen bij aanhoudendheid op hunne rechte waarde fchatten ; wanneer wij verftands genoeg hebbea , om te kunnen begrijpen, dat het enkel de bevrediging hunner begeerten , of hunner ijdelheid is, wat zij bij ons zoeken; en wanneer, door gewigtigere bezigheden, en niet beuzelachtige verftroojingen, de fcherpheid van ons gevoel ftomper gemaakt is; want wanneer ons gemoed voor zo veelerleie indrukzelen als mogelijk is bloot ftaat, en daaraan ook onderworpen is , zal geen bijzonder voorwerp, zo gemaklijk ons geheele gevoel bemagtigen wij hebben te weinig wezenlijke bezig¬ heden , en daarom houden wij ons, in 't geval van een' minnaar, den gantfchen dag met hem bezig; wij herdenken en overdenken alle zijne betuigingen van a tot 2; onze goedhartigheid doet ze ons van tijd tot tijd oprechter voorkomen; hapert er eens een ditje of datje aan zijn gedrag; o kom kom, men moet ook zo op den keper niet zien; 't is een man, en die moet nu en dan eene uitfpanning hebben ——» Wat dat betreft, zeide mevrouw marianne; ja vriendin, dan zijn wij veel te toegeevend, en alle de vrouwen kunnen zig met reden beklaagen, dat  ( 101 ) zij in haare natuurlijke vrijheid benadeeld worden " doen zij "'et mijn lieve mensch, hervattede mevrouw louise, zig vol vuurs geheel naar mevrouw marianne keerende, terwijl 't genoegen over den bijval welken zij van die dame bekwam, in haare levendige oogen fchitterde : zie daar , wij hebben zo wel een hart als de mijnheers, maar zouden wij wel de eerfte durven weezen om tegen één' van hun te zeggen ; ventje ik heb je lief? heere bewaar ons.' we zouden uitgemaakt worden voor all' wat lelijk is: wel al borlten we van liefde, wij zouden tog moeten wachten, tot mijnheer zig aanbood, en als wij hem dan aanllonds onze gevoelens voor hem openbaarde, was 't nog bedorven fpel; dan zouden we nog in da' clasfe derligtekooien gerangfehikt worden : vader zou zeggen: „ Jongen jongen.' Iaat jeraa„ den , de meisjes die zo haastig ja zeggen, deugen niet:" en zien wij het verder gedrag der mannen, in vergelijking van de bepaalingen waaronder wij gebragt zijn eens na, dan vinden wij reden genoeg om raazende dol te worden i de mijnheers doen en laaten wat hun goeddunkt; zij verfpillen naar goedvindenze bouwen en herbouwen naar hunne zinlijkheid-' zij gaan rijden, jaagen, vinken, ja reizen, en a's zij'mét een flaauw kuschje, adieu lievert, zeggen,dan wee. ten wij dat de mijnheers uitgaan om zig te verlustigen: zij gaan ten fchouwburjre als zij.'t goedvinden • Zij hebben hunne kransjes, hunne colleges; zij gaan des avonds in de^««/,den Doelen oï\R0ndeel hun ombertje fpeelen, en komen omtrent elf uuren of half swaalf, als fatsoenlijke mannen, t'huis; nmr W8t G 3  ( 102 ) aiogen wij doen? niets van dat alles, ten zij de mijnheets ons verzeilen; alles wat ons toegelaaten wordt is een eerlijk faietje: zijn het mannen van ftudie, dan hebben zij hunne veelerleie colleges, genootfchappen en maatfchappijen, waarin zij zig naar hun genoegen oefenen; maar wij arme fukkels, »1 hebben wij nog zo groot een' trek tot kunsten of weetenfehappen, geene vergaderingen van de mijnheers Haan voor ons open; en ons daaruit te weeren, neemen zelfs de mannen van letteren zo emttig ter harte,dat een lid van zeker genootfehap, een oratie gedaan hebbende, waarbij hij verfcheidene dames genoodigd had, daarin niet alleen geene navolgers kreeg; maar dat men zelfs eene overeenkomst maakte, van voortaan geene oratie weder in »t bijzijn van vrouwen te doen; offchooon de orateur reden had van voldaan te zijn over de algemeene aandacht waarmede men hem had gehoord zie daar, zo doen de mijnheers; zij maaken er hun werk van om ons in een Aikdonkeren nacht van onkunde te doen leeven, op dat wij onze waarde niet zouden leeren kennen, en hun naar verdienden behandelen. Wij hadden de levendige louise met genoegen gehoord; haare wijze van voordiaagen werd algemeen bewonderd, en het gantfche gezelfchap kwam daarin overéén, dat de opvoeding der dochters hier te Lande onverfchonelijke verroekeloosd wordt; en dat de gemisbruikte opperhoofdigheid der mannen welhaast zou verdwijnen, wanueer de dochters betere opvoeding genooien, en derhalven bekwaam-  ( 103 ) rieden en verdienften verkreegen: dat zij voor allerleie geestoefeningen vatbaar zijn, moesten wij mevrouw louise gereedlijk toeftaan, zelfs ftaafde ik dat gedeelte van haar gefprek met verfcheidene voorbeelden, die er zekerlijk nog veel meer, dan ik aanvoerde, voorhanden zijn .... Het gebrek in onze natlonaale opvoeding der dochters, zeide de heer eelhart, is allerzichtbaarst in den burgerftand: de burgerdochters leeren gewoonlijk niet an-j ders als wat leezen en fchrijven, zeldzaam een weinig rekenen; voords linnen- of wollen-naajen; dan gaan ze in moeders zijkamer zitten, tot zij de oogen van den eenen of anderen jongen kwant op zig trekken, en na eenigen tijd vrijens een huwelijk aangaan; zij brengen kinderen voord, en vinden in de verdienften van den man, de middelen van beftaan; maar even daarom .fidderen zij wanneer zij bedenken dat die man, welke zig op zijne geldfourneering dikwijls al vrij war laat voorftaan, kan nerven, en zij derhalven op ééns in de akeligfta omüandigheden geftort kunnen worden; zij zeiven hebben geene bekwaamheid, en even daardoor flijten zij het aller flaafachtigst, het aller beklagenswaardigst leven : zij zijn genoodzaakt de onafgebro. \ kene bezigheden des huishoudens te verrichten, zonder immer verpoozing te hebben; want zij durven geene aanfpraak op een toerijkend getal van dienstboden maaken, om dat de man alléén er voor werkt: om dat zij niet kunnen verdienen, moeten zij uitwinnen, en hebben nimmer gedaan, terwijl de man, na afgeloopene bezigheden, zig op eene of G 4  ( ï04 ) ander wijze verlustigt —— Intusfchen is het te bewonderen, zeide ik, dat onze burgervrouwen zig dat lot zo lijdzaam getroosten, en nog over haar geluk fchreeuwen als de man Hechts geen dronkaart of lichtmis is, en des avonds alleenlijk zij eerlijk pintje gaat drinken — Mijnheer fredrik floot ons gefprek mét te zeggen„ Zie daar nu eene onderlinge fraaie predicatie over de mijnheers; maaron, gelukki-ïüjk hebben de heeren predikanten, en mevrouwen de predikantinnen uit het oog verlooren, , dat alle deeze dingen zijn, zo als zij moeten weezen; alzo dat er geen veranderen aan is: voords merk " ik op mijn beurt nog aan, dat de regen begint te dunnen, en wij derhalven onder de parapluis kun„ nen gaan wandelen" ■ gelijk wij dan ook deeden. 'T was reeds vrij Iaat in den middag, en te Tsfelflein is niet vee! bijzonders te zien, derhalven vroeg de heer eelhart het gezelfchap, of het goedvond nog tot Finnen te gaan, om aldaar te overnachten; welke vraag met een algemeen/^ beantwoord werd — in onze herberg wedergekeerd zijnde, werden derhalven de noodige bevelen tot onze aftogt gegeeven, ■waarin de knech's geen groot genoegen toonden te neemen , alzo zij met de koffers naauwlijks aangekomen waren De heer fredrik deed zijn best om ons overtehaalen, den voorgenomen' weg te voet afteleggen : 't is maar omtrent een uurtje gaans, zeide hij, en wij kunnen, zo dra als wij er zijn, naar bed gaan; dan, hij kon niet flaagen ; de dames vreesden dat de weg, ter oorzaake van den gevallen regen, te  inorfig zoude weezen, en de heeren verkoozen de dames te vergezellen -— gij zijt bang geworden voor mijn vrouws kneppel, zeide de heer fredrik tegen ons; nu fteekt gij u in het vosfenvel, om een pluimtjete verdienen; ondertusfchen fpijt het mij geweldig, want ik zou gaarne wandelen Wij hebben er niet tegen, zeide ik, zo wij flechts niet van de partij behoeven te weezen —. Ik ben voldaan over uw fiat, hernam de heer fredrik, en meen er netjes mijn gebruik van te maaken, indien ik de gunltige toeftemming van mijne lieve vrouw in 't bijzonder mag verkrijgen Om dat gij u, antwoordde mevrouw louise, terwijl zij eene vorstlijkehouding aannam,naar uwen pligt, met de behoorelijke nederigheid, aan mijne uitfpraak onderwerpt, en u derhalven op den afitand die er tusfchen ons is, van mij verwijderd houdt, wil ik u uwe bede niet ontzeggen, onder die bepaaling, dat gij u zorgvuldiglijk in acht zult neemen, en niet alleenlijk waakzaam zijn tegen alle listige verleidingen , welken u van ons zouden kunnen afbrengen, maar ook tegen de ongelukken, die den onbedach;za3tnen fterveling alomrne boven 't hoofd hangen, op dat gij u te Hanen in... waar zullen wij logeeren mijnheer eelhart? — jn de Boelen, antwoordde deeze, onder het maaken van eene diepe buiging; waarna mevrouw louife tegen haar' man vervolgde; op dat gij u te Hanen, in den Doelen, weder onder onze gehoorzaamheid begeeft, en deeze onze goede genegenheid te uwaans» met fpreekende daaden erkent; dit willen wij alzo, G 5  ( 1C6 ) om dat wij grootlijks deel neemen in uwe gezondheid naar ziel en lichaam De heer fredrik, het tooneel dat zijne vrouw had begonnen te vertoonen, willende voltooien, viel haar te voet , en kuschte den zoom van haaren fak, doch zij rijkte hem haaren hand toe, waarop hij een eerbiedig kuschje drukte, terwijl hem tevens een teken gegeeven werd van té moeten oprijzen; waarna hij vrolijk, vol affectie, en na drie diepe buigingen gemaakt te hebben onze kamer verliet, en terftond op reis ging — toen hij venrokken was, zeide mevipuw louise, dat zij wel gaarne zoude zien dat pieter hem vergezelde, maar vermits zij wist hoe zeer haarman in dergelijke gevallen tegen het gezelfchap van een'knecht was, had zij hem daarvan niet willen fpreeken: de waarlijk verrtandige vrouw, verdiende de hoogde achting van haaren man , wegens haar toegeevendheid in beuzelachtige grillen, waaraan veele vrouwen zig ftooren, en de onderlinge eendragt dusdoende benadeelen: ik heb, ftaande onze reis, verfcheidene keeren opgemerkt, dat mevrouw louise in zaaken van gewigt eene beflisfende dem bad, alleen daa:door, dat zij niets betekenende luimen vierde ; en waarlijk dat te doen is eene grondles, in de kunst van met andiren te leeven. Ik heb dikwijls in een burger huishouden van twee gehuwde kinde. ren, niet zo zeer kinderen in jaaren als wel in verftand, geweest, welken over degrootfte beuzelingen de hevigfte krakeelen aanrichtten, waarvan de fchuld evenwel over 't algemeen minder aan de vrouw, dan wel aan den man toegekend konde worden; deeze  ( io7 ) bemoeide zig niet alleenlyk met de huishoudelyke vrouwlyke bezigheden; maar geraakte zelfs met zyne vrouw in hooge woorden over 't aandeeken van een kaars, *t fchenken van de kofEj of thee, en dergelijke beuzelingen meer: als het vrouwtje een japon of ander ftuk tot haar lijf zou laaten maaken, pieegde hij met de gantfche familie raad, over de verkiezing van patroon, doek en fatfoen, en het vrouwtje moest» zig de uitfpraak van de meeste (temmen laaten wèige. yallen: van het geld dat de baas haar ter hand (lelde, moest zij, als hij dien gril in 't hoofd kreeg, behoorelijke rekenfchap doen, en onderging, bij die gele. genheid, niet weinig correctie over haare rijklijkheid en averechts overleg; fchoon't goede, hoewel dikwijls wat kinderachtig vrouwtje, van goeder harte haar huishouden bezuinigde, en geen' penning roor haar in 't bijzonder uitgaf: ik zeg dat zulke mannen geene vrouw waardig zyn, geene andere dan die het gezach met nagels en tofFels bemagtigen, en weeten te behouden. TeVianen aangekomen zijndi , namen wij, volgends affpraak met den heere fredrik, onze intrek in den Doelen ; bedelden ons nachtverb'ijf, dronken koffij, en deeden vervolgends eene wandeling door het deedje, terwijl de heer eelhart, ons onderrichtte hoe veele onkundigen zig vergisfen, met de heerelijheid waarin wij ons bevonden, onder de eigendommen van het huis van Oranje te dellen waarfchijnelijk om dat zij in den tijtel van den Prins Stadhouder leezen, Graaf van Vianden, welk Vianden, zeide hij, een Graaffchapis, tnOoflenrijksck Luxemburg gelegen _. Maar mijnheer, vroeg  ( io8 ) mevrouw marianne, is in Zeeland niet ook nog een Vianen ? Ja mevrouw, antwoordde hij, Zwanenburg, Vianen en Ouwerkerk zijn drie aanzienlijke vlekken of ^eerlijkheden, op hetzeeuwfche eilandZaïV^v^W.en dmVianen moet derhalven mede van deeze heerlijkheid onderfcheiden worden -—Op ons verder vraagen, verhaalde hij ons dat het hollandsch Vianen, weleer een eigendom was van het huis van bre derode; daarop, zeide hij, kwam het, door huwelijking, aan den Burggrave van D h'o n i, naderhand, andermaal door huwelijking, aan hetGranfliik huis van van der lip pe, in Duitsch. land, waarvan het eindelijk, in 1725, door koop, voor 900. 000 guldens, een eigendom geworden is van de Heeren Staaten van Hollanden IVestfrieslandi tot deeze koop behoorde ook de metVianen verbondene heerlijkheid Ameiden : in 1729, werden beiden de heerb jkheden, door de Heeren Staaten weder verkocht aan den heereARNOOD leers, heere van Herlaar, fchepen der ftad Rotterdam, midsaan zig behoudende het hooge rechtsgebied; ingevolge van dat voorbeding, zeide onze geleider, is onlangs, naamlijk in 1783, bepaald, dat de fententiën van banisfementen uit de provincie, welken bij Holland zonden worden gcflagen, wegens oproer, enz. zouden worden verdaan zig ook uittedrekken tot de heerlijkheden Vianen en Ameiden, ten ware het in de fentiën zeiven anders bepaald mogt weezen; als mede dat de kamer van iuftitie 'sLands van Vianen en Ameiden. ook zoude mogen bannen uit Holland en Westfriesland.  ( 109 ) Toen wij van onze wandeling te rug keerden, hoorden wij tot onze verwondering dat onze vriend F ru Da ik nog niet aangekomen was, en naarmaate er meer tijds verliep, werd onze verlegenheid groo. ter; mevrouw louise, Hapte in de uiterfte ongerustheid de kamer open neder, terwijl mevrouw mrianne zig bevlijtigde om haar,door alle mogelijke bedenkingen , gerust te Hellen, en ik met de overige heeren nu naar buiten dan naar binnen drentelde —« eindelijk kwam de goede fredrik met een dollemans vlugt asnftuiven, zweetende als een expresfe te voet zo dfa hij de kamer intrad viel me¬ vrouw louise hem om den hals, en fclueide, waardoor niemand, ook de heer fredrik zelf niet, zo zeer getroffen werd, als onze vriend ernestus, 't geen op zijn gelaat zichtbaar te leezen was^ — Toen de heer fredrik, zijne vrouw een' ftoel aanbood, kwam zij gevalliglijk tegen over den heer ernestus te zitten,'t welk deezengelegenheid gaf om haar met aandacht te kunnen befchouwen • met twee (harende oogen zag hij haar een wijle tijds aan ; verfcheidene beweegingen die hij maakte toonden allerduidelijkst, wat er in zijne gevolge ziel omging, en hij trok zo veel aandacht als mevrouw LoursE zelve; eindelijk niet langer konnende zwijgen, borst hij in deeze verzen uit: Die lieve vrouwen fchreien ziet, het zij van vreugde of zielsverdriet, voelt ftraks zijn hart bewoogen; ; de Hemel maalt de vreugde of rouw, niet leevendiger af, als in een lieve vrouw, door traanenallerfchoonst, die tintlenin haare oogen.  ( uo ) Wel verre dat mevrouw louise eenige gem«i lijkheid liet blijken over het uitblijven van haaren man, fprak zij hem niet anders als van haare vreug. de over zijne komst; en zeker, door deeze en der. gelijke gedraagingen, bewees zij onwederfpreekelijk dat haare gevoelidieid, die zij gewoon was, bij alle mogelijke gelegenheden, over het gros der mannen uitteftorten, op reden gegrond was, en dat zrj een' braav' man, daarom te hooger waardeerde : deeze beminnenswaardige vrouw vertrekt ten leerzaamen voorbeelde aan den vriend der menscbkennis; een onervaren oordeelaar, zou baar, opgrond vaneenigen dagelijkfchen huishoudijken ommegang, houden voor eene vrolijke, ongevoelige vrouw; niet vatbaar voor de liefde en derzelver veelerleie aangenaamheden, daar zij, wat dit laatfte betreft, juist het tegendeel is; zij is, om zo te fpreeken, gevormd om te beminnen en bemind te worden; zij kan de heide levendig houd.n, want zij bemint niet wulps: haar hart is in alle opzichten hoog geplaatst. De heer fredrik moest ondertusfchen reken fchap van zijn vertoeven geeven ■ W« zeide hij, ik heb daar buiten Tsfelflein nog degelijk rondgekaaid; ik vind het oord hier omftreeks zo aangcLm , dat ik er mijn leven zou kunnen doorbrengen ; honderden van gezichten die ik afgetekend zsude hebben, zo ik niet hier had moeten weezen; >k had er morgen den gantfchen dag toe genomen een gezichtje heb ik evenwel nog gefchetst, en hoop Sr ik flaapen ga, daarin nog aantevullen t geen .k er van in mijn hoofd heb; ten gelijken t.jde ver-  ( III ) toonde hij ons de ruwe fchets van het volgende fraaie gezicht. Toen ik gefchetst had, vervolgde de heer fbe* DRirt.nawij zijn werk befchouwd hadden, eti mijn voorwerp nog eens ftond opteneemen, riep die man, die gij daar in dat voorste fchutje ziet ftaan, mij toe : „ Je lijkent ook wel een tekenaar heer- „ fchop?" ik begreep dat zijn ook,wel be* trekking op deezen of geenen moest hebben j maar weinig vermoeden had ik dat hij zelf het voorwerp dier betrekkinge was, 't geen hij mij evenwel ftraks bekend maakte: hij zeide den Heere te danken voor  zijne genade van hem tot de tekenkunst bekwaam gemaakt te hebben; want dat hij door dat middel veele menfchen de oogen opende, in verfcheidene (hikken van den christebjken godsdienst, zo wel als in eenige lesfen, fpreuken en verhaale'i in het woord voorkomende wij borsten bijna alle te gelijk m lachen uit, op 't hooren van een onderwijs in de godgeleerdheid door middel van de tekenkunst- Lacht niet te luidruchtig, zeide de keer fbe„rik, de man heeft mij zijne vinding kort en zaaklijk getoond, en ik verzeker u dat zij u zal verbaazen | hij heeft mij van eene tekening verhaald waarmede hij bewees dat wel alle onze beweegingen van God zijn, maar dat wij dezelven ten kwaade beftuu; ten - op die tekening, zeide hij, ziet men een poppetje met horilontaal uitgeftrekte handen, waaraan touwetjes zijn, die door een engeltje, denkelijk door zo een bobben als men er gemeenlijk toe neemt, welke half uit de wolken komt, vastgehouden worden: in 't lijf van 't poppetje zit een gedrochtje, dat ook touwetjes in zijn kromme klaauwtjes houdt, welke tou* wetjes binnenwaards langs de armen •, en van binnen over de hand van de hoofdpop loopen, en aan de toppen van zijn vingers onder de nagels vastgemaakt zijn; dit is de zamenltelling: „ Als nu", zo gaf mijn man de uitlegging: „ dat wezen in de wolken", hij meende de bobben, „ de tou wetjes trekt,' dan (Trekken de armen zig uit, en die beweeging is van den Heere; maar gefchiedt daarna eene trekking uit " het lijf van 't beeld, door den booz*. die daarin " zit, en waardoor ik onzen verdorven'aart aanwijs", hij meende het geklaauwde gedrochtje; „ dan bui-  ( "3 ) 3 gen onze vingeren zig naar binnen en wij krabbe» „ dieven — wel heeifchop", liet de goede tokkel er op volgen, „ wat zeg je er van ? ik „ verzekerje dat ik er onze teeuwis door be« „ houwen heb; want de jonge kon die tweederlèie „ beweeging eerst in 't geheel niet begrijpen" De heer fredrik had genoeg te doen met ons lachen, en den loop van een menigte kluchtige aanmerkingen die er gemaakt werden, te doen ophottden, om de vereischte ftilte tot het befehrijfen van nog eene andere tekening te krijgen - toen wij eenigzins bedaard waren, verzekerde hij ons cok meer dan ééne duidelijke verklaaring van de verborgenheid die er in het leerftuk van de drieéénheid is, gehoord te hebben; de man, zeide hij had een lijndunne flang getekend, en uitgeknipt' als hij nu tot de grap overgaat, fleekt hij den flaart van de flang in derzelver bek, en knijpt den kring, dien hij dan bekomt, tót een'driehoek : „ Zeg heer„ fchop", zeide hij, „ is dat dan geen driehok? — „ ja voorwaar, 't is eene eeuwige driehoek- de „ drie zijden nu, zijn Vader, Zoon en H. Geest „ nogthans zijn het geen drie afzonderlijke lijnen „ maar één lijn"; dan iaat hij de zamenge' voegde einden tevens los, waardoor de driehoek weder tot een regte lijn fpringt — op eene andere manier: De mentonen", vervolgde de tokkel „ willen de drieéénheid bewijzen, door regen, ba". „ gel en fneeuw, om dat die dingen verfchillen en „ tevens één zijn, naamlijk alledrie water; maar ik heb „ door de tekenkunst een ander bewijs uilgevonden • H J  ( "4 ) ik heb een ftrookjepapiers waar op drie gelijke poppetjes, getekend zijn; het eerfte in een lijnrechte foldaatenhouding, het tweede met wijdltappend'e beenen, en het derde in een achterovergeboogenen ftand; „ Zijn. „ dat geen drie perfoonen heeifchop?" vroeg hij mij; en ik antwoordde ja: „Goed'vervolgde hij, dan „ heb ik een ander zelfd' uitgeknipt poppetje,'t welk „ de eerstgemelde houJing heeft; zie dat 's één: , „ als ik nu de beenen van elkander trek, dan ftapt „ hij; Hat 's twee; en als ik hem achteroverbuig, „ dan is het drie; des heb ik de drie perfoonen van „ het ftrookje vertoond, die gij zelf voor drie ge„ houden hebt, en echter heeft men tog maar één en 't zelfde mannetje gezien; dat is derhalven, „ drie en tog maar één»- Ons uitbarfteud gefchater, en onmiddelijk daarop volgend gefnap over deéze gedrochtelijke vindingen, was de oorzaak dat wij den heer fredrik naauwlijks hoorden zeggen, dat de man hem zekerlijk meer grappen van zijne vinding zoude verhaald hebben , zo de reeds vallende duisternis hem niet genoodzaakt had om aan Vianen te danken. Wij bragten het overige van den avond met den man in 't fchuitje vrolijk door, en kwamen, na or> z- gefprekken bedaarder geworden waren, daarin overéén, dat die zelfde man , een betere opvoeding genooten, en derhalven gelegenheid tot leeren, en tot den ommegang met geleerde lieden gehad heb bende, welligt een uitfteekend vernuft zoude gewor den jijn De taak waarop hij valt, zeide de heer eelhart, hoe gedrochüijk in zijne foorr,  C n5 ) vertrekt ten bewijze dat hij denkt; zijne grappen vallen niet in die foort van wezens welken, eenige togten nitgeflooten, flechts als werktuigen herom- zwerven de man in 't fchuitje is een dwaalend vernuft. 'T foupé dat onze kastelein ons liet voordienen was niet zeer naar onzen fmaak, en zijne rekening, die hij des morgens inleverde, behaagde ons even weinig, derhalven beklaagden 't wij ons niet dien norschkopte moeten verhaten; want hij was zo onvriendlijk een mensch, als flecht kastelein; en zo rijk in confientie, als arm in benoodigdheden tot zijnen ftand; metéén woord, hij was een Kastelein van wïen,metgroote bewondering, kan gezegd worden: hoeis 't mogelijk dat hij kastelein is, en kan blijven hij was zodanig een wezen als welken door den heer fredrik gemeenlijk aangevoerd worden, om te bewijzen dat God alle dingen fchikt; want zi] blijven in hunnen ftand en ftaat, ja bloeien, offehoon zij 't er als op toeleggen om zig de gunst hunner evenmensch onwaardig te maaken. De heer eelhart kon Vianen niet verhaten, zonder met zijn gezelfchap het Viaanfcha bosch bezocht te hebben: wij bragten in het zelve een aangenaam morgenuurtje door, niet alleen ter oorzaake van onze onderlinge vrolijkheid, maar vooral door het gefprek waarin wij ; onzen geleider wikkelden, over debosfchen waarvan ons Vaderland, weleer zo rijklijk voorzien was: deezen, zeide h,j, waren zo talrijk, dat fommigen fchr.jvers den naam van Holland afleiden van H a  Holtland, Houiland, een Land vruchtbaar in hom; fchoon anderen den oorfprong van dien naam meenen te vinden in de hage ligging des Lands, als zijnde bet een hol Land; wat hier van zij, vervolgde onze geleider, dit is zeker, dat hier te Land eertijds veele bosfchen waren, blijkens de boomftorthsgen, omkeering of nedervelling van boo-, men, welken men met zekerheid weet dat voorgevallen zijn — Heeft , vroeg de heer fredrik, Vader willebrord niet eenige vaderlandfche bosfchen 't onderfte boven gebeden ? - z» zegt men, was 't antwoord, om dat de heidenfche afgodendienst in dezelven verricht werd; maar zeEerder is het dat de ftortingen veroorzaakt zijn door de zwaare noord-weste normen en vloeden, waaraan ons Land onderworpen is — En die, voegde de heer fredrik er bij, al mede gefchreeven worden op de lijst van de hemelfche bezoekingen en tuchtigingen Evenwel, zeide mevrouw marianne, zouden wij Nederlanders de gevolgen dier kwaaden niet wel voor zegeningen kunnen houden Zekerlijk mevrouw, hernam de heer fredrik, kunnen de uitwerkzelen, ofjevolgen, geene zegeningen genoemd worden, als de oorzaaken waarlijk kwaaden zijn ; maar daar komt het op aan mijn lieve mevrouw; kén God den mensch iets kwaads laaten overkomen? — „ Hij kan hen ftraf„ fen , mijnheer; en dan is de ftraf geen kwaad „ aan de zijde van het Opperwezen, maar een „ gevolg van zijne rechtvaardigheid — Op dien grondjlag xtu mevrouw marianne moeten £<-  C "7 ) Vijzen, dat in zulk een" ft0rm of vloed, de voor. naamfle nederlandfche zondaars omkwamen ~ Gij fpot mijnheer frede irc Perfchoonmii Z'TeZl 1fpTk met rechten ™?™7< * t.n tegendeel te kunnen bewijzen, dat de landman en de bewoners der zeeplaatsjes meest door zulke Hermen en vloeaen lijden, en in dezelven V leven verhezen, daar ondertusfchen den troon der zoee. naam e Sodlo0sMdi zekerlijk in de groote wèl bevetltgde fleden gevonden wordt -L. H * „ algemeene Land, wordt om de zonda des'volk, „ in t algemeen geflrafr, en die menfchen welken „ daarbij omkomen, zijn misfchien bekeerden, die door ,. hunnen hemelfchen vader, langs dien weg, Wchoon ., verfehrikkelijk, fhuis geroepen worden; terwijl „ zijne barmhartigheid hen tevens den onb keerden „ ten voorbedde Helt, hoe fchielijk zij i„ • „ d ,, den van hunne godloosheden weggenomen kun- , nen worden" Mevrouw marianne zag metbliii■ baar genoegen, dat dit haar argument bj 't g . fche gezelfchap goedgekeurd werd; ieder za. de beer fredrir aan; deeze zweeg en kon „,>ontkennen, dathij, voor den vuist, geen kans zag óm dat argument ,e ontzenuwen: om eehter te toonen dat bijnietoverwounen was, zeidehij, dat mevrouw mariale geene zonde kon aanvoeren, op dat het Land aa„ dezelfde ftormen en vloeden 0„. derhevig geweest was, alvoorens er bewooners bi Z7'JlleTen' aIV°°renS « Zond-« ged-n werd Mevrouw louise, die de kracht van du zeggen gevoelde, en vreesde dat haare vrieS H 3  ( "8 ) dien Heen niet uit den weg zoude kunnen ruimen, flak met haare gewoone levendigheid, een fpaak in 't wiel, zeggende, dat zij niet langer over zonden en ongerechtigheden wilde hooren fpreeken; ik vrees, zeide zij, dat uw gefprek mijn consciëntie Zoude ontrusteu, en dan mogt gij met u allen wel een jaar lang wiegen, en zuia zuia kindje zingen, eer 't de oogjes weder look ; want dat heksje trekt dan magtig de kap, als zij pijn in 't lijf krijgt, of in haare zoete fluimering geftoord wordt. 'T gefprek viel nu welhaast weder op de boomftortingen, bepaaldlijk door noord-weste normen en vloeden: 'T bewijs daarvan is, zeide dc heer eelhart, dat in de veengronden, en bijgelegenheid van diepe ingraavingen, geheele boomen onder de aarde gevonden worden , liggende met de toppen naar het zuid-oosten, en met de wortels naar het noordwesten gekeerd; dezelven zijn fomtijds 7, 8, 9- la 10 voeten diep onder de aarde gevonde — Maar is het waar eelhabt , vroeg mevrouw marianne, dat de vooronderstelde bosfchen, tot het pleegen van afgoderii gebruikt werden? - ~ Ja «kerlijk, antwoordde haar man, zo riep c 1 vili s. onder voorwendztlvan een gastmaal, de •voortrtffelijkften des Lands, in een heilig woud, toen hij hen wilde aanMoedigen om de vrijheid te verdedigen ; fommige meenen dat dit het nog in wezen zijnde haagfehe bosch geweest is; of dat het zelve ten minden voor eeri gedeelte van het heilige woud gehouden moet wor- d6Naar genoegen in het aangenaame viaanfche bosch  < "9 ) gewandeld hebbende, flapten wij op den wagen en reeden naar Leerdam ; het weêr en de landsdouw behaagde ons dermaate, dat wij den voerman geboden geen haast te maaken: een geruimen tijd fpraken wij over zaaken van weinig aanbelang, maar bij gelegenheid dat ik het woord uitmergelt voor uitmergelen gebruikte, en zulks door den heer fredrik aangemerkt en goedgekeurd werd, geraakte ik met hem aan 't fpreeken over onze moeder taal, in welk gefprek wij echter, door mevrouw louise, welhaast ge■ftoord werden; waarop haar man lachende aanmerkte dat de taalkunde evenwel eene taak was, waarin, voor zo veel hem bewust was, niet veele vrouwen uitgemunt hadden • Geen wonder, zeide mevrouw louise, die taak is voor ons van te weinig belang; onze geest ftijgt in zijnen vaart naar faooger voorwerpen Wèl, liet haar man daarop volgen; wij behoeven niet eens buiten de grenzen van ons Land te gaan, om verhevene vernuften te vinden, die zig met de taalgeleerdheid be. zig gehouden hebben; voor een fchrijver is dezelve althans volltrekt onöntbeerelijk; inde taalkunde ervaaren zal hij zig zekerlijk duidelijker uitdrukken, om dat hij zelf beter begrip heeft van de eigenlijke betekenis der woorden die hij gebruikt; hij zal onder het fchrijven ook meer op ciie eigenlijke betekenis letten, om dat hij gewoon is daarover te denken; ook fraeedt de taalgeleerdheid woorden, die den dichter dikwijls ruimte geeven.... Daarvan, viel de heer ernestus hem in derede, vertrekt het voh genda versje ten vcorbeelde: H 4  '( 120 ) Schoone landjeugd, zoete meidjes, hoedftertjes der poesle geitjes, gij doet mij verwonderd ftaan, als 'k u davtlen zie en fyeelen, ( viervoets vrijertjes zie ftreelen, of hen zie in 't handje liaan; want detedre aanloklijkheiden, die 'tig beurtHngs dan verfpre.den, in uwe oogjes vol van vunr, zeggen mij, dat uwe hartjes reeds de zoetste minnefmartjes ondergaan, en dat Natuur, naauwlijks agt of negen laaren, zig kan wachten voor 't verklaaren. Zekerlijk, zeide ik, is het woord meidjes, met een d «fchreeven, de regelmaatige verkleining wme.d n veldjei hoe geestig komt het'gretig weiden van 'toog, waarvan hij fpreekt, overeen met het veitje, waarvoor, door de gelijkluidendheid in den klank, bij gedachten veldje genomen wordt! ■ - u waarH5  ( 122 ) lijk mij goede man, zeide mevrouw louise, die taalgeleerdheid vindt ik aangenaam, en beftond het geheel uit alzulke deelen, de vrouwen zouden het gewis niet ongemerkt voorbij laaten gaan; maar uwe verfchillen loopen gemeenlijk over 't fcnrijven van eene e of o meer of minder; gij gebruikt eene e te veel fchreeuwt de een; daar moet 4t ftaan, graauwt de ander; deeze gromt om dat de woordfchikking niet goed is; die zuipt zijn bloed over 't gebruiken van een c in de plaats van eene^.*; hier roept er een; gij fchoeit dat woord op die leest, maar het is van eene geheel andere af komst; (de Hemel weet of er niet een woorden - genealogie in de wereld isi) daar flelt er een, op een bedaarden profesloraalen toon, dat het woord in questie eene uitzondering op den regel maakt, en maaken moet, wil men niet aan dubbelzinnigheden onderhevig weezen.... Dat ftel ik met dien profesfor, viel de heer eelhart haar, mede op een bedaarden toon, in de rede; want mevrouw gelieve te begrijpen dat wanneer ik, zo als de inwooners van Keulen, Keulenaars; die van Leiden, Leidenaars; die van Delft, Delvenaars, genoemd worden; wanneer ik zo, die van Montfoord, Mont foor denaar i noem , dat ik dan gevaar loop van mij zodadig te doen verflaan, als of ik zei dat die lieden den mondvoor den aars hadden — toen wij over deezen trek van onzen geleider hartIijk gelachen hadden, zeide de heer fredeik, met zijne gewoone drift — Kortom, mijn vrouw moog' praaien wat zij wille, 'tis onwedeifpreekelijk ■waar, dat en fpelding en woordfchikking, met één  ( 123 ) woord, allé dé taalkundige regelen , gene beuzelingei Zijn Wij zouden mevrouw nog nader daar¬ van kunnen overtuigen, zeide ik: bijvoorbeeld, het is eene zeer aanfiootelijke woordfchikking, tefchrijven: „ Petrus heeft gezweegén zo lang het zijnen „ makker voordeelig ging, maar nu deeze het ,, kwaad begint té krijgen, laat hij zig hooren" — In het kiezen der woorden, met opzicht tot hunne geflachteii, zeide de heer f red eik, moet wen mede omzichtig weezen, wil men geene dubbelzinnigheden zeggen: Hel dat een jongman een longteering krijgt, door het beflaapen van de kusfens, waarop zijne minnaares, aan dezelfde ziekte overleeden is, (de Geneeskundigen willen dat dergelijk eene befmetting befast,-) ftel verder dat men de aan leidende oorzaak zijner ziekte tracht optefpooren, doch op de gemelde befmetting riet denkt, zo zou een Geneesheer, dit geval verhaalende, kunuen zeggen: „ niemand had eenige gedachten op de hoofdpeuluw „ van zijne vriendin, die hij beflaapen had"; deeze dubbelzinnigheid, ontflaat uit de gelijkegeflachten en kan weggenomen worden, door beddegoed' of kusfen voor peuluw te neemen Zo las ik onlangs, zeide de heer ernestus, van zeker toe. val , waaraan de menfchen, binnen weinig tijds," dikwijls fi'erven, in plaats van dikwijls binnen weinig tijds nerven Dat 's nog zo kluchtig niet, zeide de heer eelhart, als het geen ik in zekere levensgefchiedenis vond; de fchrijver daarvan,- den toefland zijns helds opgeevende, zeide naamlijk, onder anderen: „ Zijn achterwezen was  ( 124 ) ■- groot" ———• met een fchaterende lach, vrosg mevrouw louise wat dat achterwezen betekende? 'S mans fchulden, antwoordde de heer eelhart Dergelijke bewoordingen te ge¬ bruiken, liet de heer fredrik daarop volgen, zijn nieuwigheden die, hoe bewijsbaar, echter den (tempel van het gezond oordeel niet draagen: zo fchreef zeker waanwijs letterpluizer, aan een' man van gezonde hersfenen; Zo even meldt men mij, ikfchrikte, enkan'tnietwateit, datEieter, onze vriend, zijn Jetje heeft verlaaten! Waarop hij ten antwoord kreeg: Die weet dat Jetje zig van alle man laat zoenen, kan Pieter's aftogt zeer gemakkelijk cetoenen: Deeze zond derhalven in ceroenen terug, 't geen hij in vaten ontvangen had. Dus zoetlijk koutende, waarin mevrouw louise bovenal groot genoegen nam, hoezeer zjj anders ook tegen alle drooge taalkundige gefprekken ware , kwamen wij te Leerdam; een Graaffchap van 't huis van Oranje: na ons aldaareen weinigvervencht, en eene wandeling in en buiten het fteedje gedaan te hebben, alwaar wij niets merkwaardigs ter bezichtiging vonden, lag onze geleider in beraad, op wat wijze wij onzen weg wilden vervorderen ; en toen 't gantfche gezelfchap zulks aan hem overliet, verkoos hij Asperen aan de linkerhand te laaten lig-  C »S ) gen, en naar Heukelom ce wandelen, om van daar naar Gorcum te rijden; de knechts zouden het rij. tuig met onze bagage, naar Heukelom verzeilen, en terwijl aldaar ons middagmaal laaten gereedmaaken* Tusfchen Leerdam en Heukelom, ontmoetten wij een zeker gebouw, het welk onze aandacht tot zig trok, en wij beflooten het zelve te gaau bezichtigen ; wij hadden den tijd , en wilden niets onopgemerkt voorbij laaten gaan j De dames met de heeren eelhart en eb,; nestus waren reeds binnen; ik ftond aan den in. gang van het buis, en de heer fredrik onder aan de trappen; toen wij, aan de andere zijde van  ( 12°" ) een klein water, 't welk het gebouw aan den eenen kant befpoelt, een' man hoorden roepen : „Mijnheer een woordje!" -~ Hij verdubbelde zijn tred, en kwiam welhaast bij ons: hij was reeds bejaard, van een eerwaardig voorkomen , maar armlijk in de kleêren. Mijne heeren, zeide hij, toen hij ons tot opeen korren afftand genaderd Was, waar is de weg naar Aiperenl De heer fredrik voldeed aan zijne vraag, en zeide tevens, 't fchijnt dat gij reeds een goeden weg afgelegd hebt vriend ? ■ Ja mijnheer, was het antwoord, ik heb federt gisteren gegaan, en kom van Gouda, over (Voerden, Mont* fofrt en Tsfelftein; tusfchen beiden heb ik Oudewater aangedaan — Wel zo, wel zo, zeide de heer feedrik, die kuier betekent war, goede man ——Ja mijnheer, hernam de reiziger, opeen anderen tijd zoude ik er meer van weeten; maar nu de verlangens van mijn hart mij aanfpooren, nu gevoel ik geene vermoedheid — Dit zeggen wekte onze nieuwsgierigheid op; wij noodigden den man binnen , om zig wat te verpoozen; hij ftemde in ons verzoek, en wij vervoegden ons derhalven met hem, bij ons gezelfchap, dat reeds beflooten had terug te keeren, alzo het gebouw waarin wij ons bevonden , niets merkwaardigs ter bezichtiginge had —— De heer fredrik, die zijt:e nieuws, gierigheid niet kon beteugelen, vroeg den reiziger ef eenig ongeluk hem zo onvermoeid deed gaan?—~ Ja mijnheer, zeide hij, een ongeluk zo groot als immer man kanoverkomen, doch ik hoop het nu welhaast doorgeworsteld ce weezen; zo God wil, hoop'  f "7 ) ik van daag of morgen mijn vrouw weder te hebben , en mijn voorgaand gelukkig leven te hervac- » ten Zo is uw vrouw dan zekerlijk niet ge- ftorven? vroeg de heer ernestus ■ Neen mijnheer, was het antwoord, ze is mij ontvoerd; ze heefc zig laaten verleiden door een' booswicht, die Gods rechtvaardige gramfchap te vreezen heeft; ik ben federt zes jaaren gehuwd, vervolgde de goe» de man, met de beste vrouw des werelds, fchoon en bevallig, eene fchrandere huishoudüer, eene vrouw die ik aanbad, en nog van harten lief heb; haare zuinigheid en mijne vlijt, Helden ons in ftaat, om een aangenaam leven te flijten; de jaaren vloogen voorbij als dagen; wij kenden geen' twist noch gemelijkheid; de een was des anderen vermaak, heul en toeverlaat; ons huishouden was als een ftil watertje, waarin ook niet door 't invallen van een gering boomblaadje eenige beweeging gebragc werdj maar op ééns heeft een listige fchelm, een boef ^ er een Heen ingeworpen, die het watertje, dat ftille geheel beweegelooze watertje, in een ongelluime zee heeft veranderd, wier baaren mij over 'c hoofd ge" flagen, mijn rust met zig mede gerukt, en mijn welvaaren mij ontvoerd heefc; zodanig, dat vaneen gegoeden eu gelukkigen burger als ik geweesc ben, de ongelukkige arme, dood arme man, die gij voor n ziet, geworden is — hier vloeide zijne oogen over van traanen; hij droogde dezelven met het pand van zijn rok af, herftelde zig van de aandoening die hem beftorrad had, en vervolgde dus zijn vethaab in 'c huis dat wij bewoonden,zeide hij, was een  ( »s8 ) kamer, die wij tot ons gebruik nietnoodighadden? bij zekere gelegenheid, deed een jong heer zig op om dezelve, als commefaal te betrekken; het voordeel haalde ons over tot het bewilligen in zijn verzoek,'hij betrok de kamer en was in ons huis als een zoon; alle zijne gedraagingen waren inneemend, zijne gefprekken eerbaar, en hij wandelde in alles, voor zo ver ons bewust was, op den weg der deugd; ik had groote achting voor hem; welke achting hij voedde door de onderfcheiding waarmede hij in alle gevallen mijne vrouw behandelde; dan, uit die zelfde achting is de donder die boven mijn hoofd uitgeborsten is, en mij te deerelijk getroffen heeft, geboren ■■ het vast vertrouwen dat ik had op de deugd van mijne vrouw, en op de goede begin leien van mijn' huisvriend heefc zekerlijkmijne oogen verblind, zo dat ik nimmer iets bemerkt heb van her oogmerk van dien deUgeniet, en vtan de fchandelijke verftandhouding waarin hij met mijne vrouw leefde; alles wat ik zag fchreef ik op rekening van eene onderfcheiding die haare grondfiagen in eene vriendfchaplijke achting had, en ik vergrootte met die onderfcheiding het cal mijne!? huislijke gelukken; een vroUw die ik lief had ; in mijne oogen een braave vrouw, werd honderden v'ermaaken aangedaan , duizende verkwikkingen toegevoegd, allen welken boven mijn bereik waren! o hpe^erbeugde ik mij in het geluk van haar die ik lief had! en naar maate van die hartlijke verheuging kan het geweld van den ilag die mij, na verloop van weinig tijds trof, afgemeeien werden.  C 129 ) Op zekeren morgen, naar gewoonte, (want ik was gezond, en arbeidde gantsch den dag,) uit eenen zo zorgeloozen als verkwikkelijken flaap ontwaakende, wilde ik een morgenkusch op de wang van mijne vrouw drukken, (zulks deed ik ieder' morgen,) maar zij was aan mijne zijde niet — ik ontftelde, om dat ilc haar ook niet hoorde; fchreef haare ongewoone vroege ontwaaking aan duizende oorzaaken toe — ik riep haar, maar kreeg geen antwoord; ik riep mijn' huisgenoot, maar geen antwoord — ik beefde van fchrik; dwaalde het huis op en neder; maar vond alles behalven mijn vrouw en mijn' vriend nog verdacht ik haar niet, want hoe had ik zo braaf een vrouw, en zo braaf een vriend zo fpoedig kunnen verdenken! althans wachtte ik mij wel zorgvuldiglijk van iemand kennis te geeven van het gebeurde, of deel te geeven in mijne bekommernisfen; dan , wat baatte mij het zwij. gen! de avond naderde, het werd nacht, de akeligfte nacht die immer doorgebragt kan worden, en de morgen lichtte aan, zonder dat ik iets van mijne vrouw vernam; ja in de zelfde angst en droefheid heb ik bijna een gantsch jaar doorgebragt, alvoorens ik bericht van haar heb bekomen nu heefc men mij verzekerd, dat zij, reeds van haaren verleider verlaaten, te Aiperen, in de uiterfte armoede leeft; daarom ga ik haar opzoeken; en, geefc God dac ik haar vind, o dan zal ik weder herleeven; wanc zij is niec ondeugend mijne heeren; ze is verleid: (deeze laatfte woorden fprak de goede man met eene foort van aandoenlijke verrukking I  C 130 ) uit): hoe zal, vervolgde hij haar hart opfpnngsra van vreugde als zij mij ziet! hoe zal zij zig beklaagen over haar gedrag; over het leed en de bitterfte angst die ik om haare vlagt heb doorgeftaan! over het veroorzaaken van de armoede waarin zij mij geflort heeft! deukt echter niet mijne heeren dat zij mij ook van onze bezitting beroofd had; och neen, zij had zelfs flecbts haare geringfte klederen aangedaan -r maar ik bein, van het oogenblik haarer vlugt af, onbekwaam geweest tot het waarneemen mijaer zaaken; ik heb gantsch het jaar door, in eene zekere verbeiftering, en als buiten mijzelven geleefd ; mijn hart bloedde, mijne herjfens waren ontfteld, en wat zouden de banden dan kunnen verrichten! echter heeft het minfte gedetlte van onze bezitting gediend om mij in 't leven te houdeB; 't grootfia gedeelte daarvan is mij ontroofd van die geenen welken medelijden met mijne omHandigheden toonden te hebben, en mij kwamen troosten, of helpen ia de bezorgioge der huishoudelijke bezigheden, of zaaken mijne broodwinning betreffende; dan, dat a'les gaat mij weinig ter harte; met de wederkomst vaa mijne vrouw, zal de rust in mijn hart , en de voorfpoed in mijne woning wederikeeren; o daar ben ik verzekerd van. Ieder van ons had den man met bewondering gehoord, en na 't eindige van zijn verhaal, bleeven wij allen eenige oogenblikken fpraakloos flaan Meviouw louise brak deeze flilte af, met hem te vraageu of hij kinderen had? ——— Keen mevrouw antwoordde hij —-— En zult gij, vroeg de  % ( I3i ) heer eelhart , met die vrouw wéér kunnen Jeeven? Och! was het antwoord, met haar alleen kan ik leeven ; want ik heb haar oprecht lief Gedenkt gij wel, vroeg ik, dat zij haare eer verlooren heefc? Maar 't fchijnt, zeide mevrouw marianne, eenigzins gemelijk, dat gij elkander helpt, om dien goeden man, van zijn recht prijslijk voorneemen aftebrengen! wat moest hij dan doen ? het dwaalende fchaap aan haar noodloc overlaacen, tot zij, door de angften van een knaagend geweeten overweldigd, zig misfchien voor eeuwig ongelukkig maakt? _ beste man! vervolgde zij. zig naar den goeden vreemdeling keerende, volvoer uw befluit; God zal er zijn' zegen over geeven, en de erkentenis van uwe vrouw zal uw gantfche leven veraangenaamen, en deeze aarde voor u tot een hemel maaken Och mevrouw, zei. de de man, terwijl de traanen uit zijne oogen borften, och ze is zo goed, ze is zo lief in haaren ommegang; maar och mevrouw ze is zwak geweest, en men weet tog wel dat de verleidingen in de wereld groot zijn Ja ja, zeide de heer eelhart, maar een vrouw moet zig boven all' voor zulke flappen wachten Mijn lieve mijnheer, voegde de goede man hem hierop toe, wij zijn zo flerk als wij in geene verzoekingen gebragt worden! maar het fpreekwoord zegt wèl, die ftaat, zie toe dat hij niet valle: zou ik mijn vrou v haare dwaaling niet vergeeven mijnheer! o ik doe 't van harten, en zal haar nachc en dag helpen bidden dac God haar weder in genade aanneeme, en wil I 2  ( 13* > Herken, op dat zij niet weder flruikele — O dia lieve man! riep mevrouw marianne uit, terwijl mevrouw louise hem een gouden rijder in zijn hand ftak, met bijvoeginge van deeze weinige, maar hartlijke woorden: „ Daar vriend, gebruik dit „ naar goedvinden, voor u en uwe gelukkige vrouw j ,, ik had niet gedacht dat er zulke mannen waren" — 'T is ligtelijk te denken dat het voorbeeld van mevrouw louise door ieder van ons gevolgd werd, 't geen den goeden vreemdeling,in de aangenaamde verwarring brcgt; hij verliet ons met traanen op de wangen; met oogen waarin de gewaarwordingen van zijn hart te leezen waren, maar geheel fpraakloos; hij boog zig herhaalde maaien bijna tot op de aarde toe , doch kon geen woord voordbrengen; en vervorderde zijnen weg met verdubbelde oveihaasting. Tot Heukelom toe bleef zijn gedrag het onderwerp van ons gefprek: de heer f r e d r i k , de er nog niets van gezegd had, nam deeze gelegenheid waar, om het gezelfc iap onder 'c oog te brengen hoe gelukkig 't zoude weezen als ieder zijn fysthema omhelsde; en naamlijk geloofde, dat alles wat gebeurt gebeuren moet,, en derhalven naar eene eeuwige ordening gebeurt ; dan zouden wij elkander alles vergeeven, want wij zouden niemand iets ten laste liggen Maar mijnheer, zeide mevrouw marianne, als gij de fchuld wegneemt, verdwijnt ook de vergeeving.... Al genoeg, viel mevrouw louise haar in de rede, dat praatje zal wéér ov^r de oude fchijven beginnen te loQperi: mijn man zal ondertusfehen, met alle zijne ikliiugen, fy5th.mas,  ( 133 ) én ik weet niet wat al rarigheden hij gewoon is meer te noemen, wel willen toeftemmen, dat de goede man, die daar nu zo vergenoegd naar zijn vrouw gaat, een voorbeeld zonder weêrgaé is? Dat zij zo, antwoordde de heer fredrik; waarop ik aanmerkte hoe zijn wensch, dat ieder niogt denken als hij, regelrecht tegen zijn fystherna aanliep; want, zeide ik, wij kunnen naar iets van dien aart niet wenfchen, als wij gelooven dat alles gebeurt naar een eeuwig voorbepaald plan: hij gevoelde de kracht van mijne aanmerking, en zweeg; welk zwijgen mevrouw louise waarnam , om hem te gebieden zijn' mond niet weder te openen, ten ware hij aanname niet anders te fpreeken als over dat voorbeeld van een' man , die ons zo op 't oogenblik verlaaten had, en welke al haare aanmerking en achting verdiende! De heer fredrik beloofde te zullen gehoorzaamen, en wij waren te Heukelom reeds aangekomen, toen wij nog zo ijverig over den goeden man praatten, als of wij nog geen woord over hem gewisfeld hadden. De heiberg waarin onze knechts ons geplaats hadden , was niet zeer naar onze fchik; fchoon de maaltijd die wij deeden vrij goed was, 't geen wij weldra ondervonden , alleenlijk op rekening van de hospita te moeten fchrijven , wan; haar man was aan den crank, en volgends haar zeggen , alleenlijk eenige uuren in den vroegen morgen nuchteren; maar zodra had hij niet, tegen 9 of half 10 uuren, een mond vol, gelijk wij Hollanders 't noemen, geproefd, of hij dronk dóór, en laveerde den gantfchen dag met een I 3  ( 13+ ) nat zeil: wij hadden ons reeds verwonderd, dat et niemand anders als de hospita voor den dag kwam; zo dat wij haar eindelijk vroegen of zij niet gehuwd was: ,, Ja wel heeren", zeide zij, tevenshartlijk zuchtende—Op 'thooren van een verbazend ge» fchreeuw en gejuich, vroeg mevrouw louise haar of zij een vrolijke partij ten eete had? Och neen mevrouw, was het antwoord ; dat geweld is in de keukeu; mijn man heeft weder te veel in 't hoofd, en dan maakt hij een gedruis als een raazende; ongelukkig heb ik nu een' knecht en een meid die 't óók wel lusten; dat is de reden dat ik alle morgen die vertooning heb; en met mijn' kok alles moet waarneemen, zo dat wij des avonds bij elkander neervallen van vermoeidheid De goede vrouw Hortte eenige traanen Als ik dien kok niet had, mevrouw, vervolgde zij, was ik ongelukkig; 't is een allerbekwaamst mensch, gelijk ik hoop dat de heeren en dames bevinden zullen Waarom vroeg mevrouw marianne, doet gij dien dronken knecht en meid niec verhuizen? Ja mevrouw, antwoordde de hospita, mevrouw weet wel dat de vrouwen niet re zeggen hebben, als de man zijn gezach doet gelden; mijn dier van een vent zou mij beuken als een öokvisch mevrouw, als ik maar van verhuizen durfde fpreeken: ik geloof vast dat hij 't met die meid , met dat dronke vrouwmensch, houdt, want anders was 'c onmogelijk, dat hij een eerlijke vrouw , zo zou travailleeren Ha ha, zeide mevrouw louise, bebt gij zulk een flaaltje tot een man', wel mensch  ( 135 ) dan beklaag ik u: hebt gij een' man die zijn gezach doet gelden! ocb lieve deugd, kruip dan maar altijd aan zijne voeten , of hij laat u welligc nog in een verbeterhuis opfluiten —— Onze hospita vertrok , en mevrouw louise, nu weder op haar geliefd onderwerp gebragt zijnde, floeg nog eens helder door: aleer wij deeze heiberg verlieten, moest zij evenwel bekennen , dat het kwalijk gedrag eener vrouwe, dikwijls oorzaak is van het heerschzuchtig gedrag baars mans: zo dra waren wij niet van tafel opgedaan, of wij hoorden een allervreezelijksc gefchreeuw van moordt moordI 't geen ons allen, behalven de dames, met drift naar beneden deed gaan; maar naauwlijks waren wij de kamer, waaruit 't gefchreeuw kwam, ingeltooven, of wij lachten al zo luidruchtig als er gefcbreeuwd was; en waarlijk niet zonder reden , want wij waren aanfchouwers van 't kluchtigs! tooneel dat immer vertoond zou kunnen worden: de ho'pita lag op een rustbank, beevende als een, riet en zo bleek als een doods; baar man had haar met de eene hand bij haar'neus, die redelijk groot was, terwijl hij met de andere een aarden fteelpan in de hoogte hield, waarmede hij haar dreigde te flaan; aan 't hoofdeneind van de rustbank ftond een frLfche jonge kok, zonder voorfchootje, en met de broek op de hielen; in den éenen hoek van de kamer lag de meid , en in de andere de knecht; wij hadden alle vier te gelijk den verwoeden kastelein aangegreepen; voords was de beweeging in dit tooneel als yolgt: de vrouw bad mee ce beweegelijkfte woorden om genade, en 14  C 136 ) zwoer bij hemel en aarde dat het een ongelukkig* oogenblik geweest was, en dat zij beter zou oppasfen; zo dra de man flechts eenige beweeging maakte riep zij tusfchenbeiden weer, moord 1 moord! de kastelein zelf was tamelijk befchonken , en had zig reeds heesch gefchreeuwd aan een onophoudelijk, oer', oer! fe felle jouw deur en deur fteek; ('t bleek duidelijk dat hij een franschman was; en wel een frar.sch■man die de konst verftond van met een aarden fteelpan te kunnen fteeken:) de kok ftond geheel ïoereloos, wrong zijne handen , en riep fomtijds op een weemoedigen toon uit: Och heer och heer wat zal ik beginnen! de verwarring waarin hij was, deed hem den ftaat van zijn onderftuk vergeeten; onze knecht, jan, tobde met de meid, om haar optehelpen; dan, zij was zo geweldig befchonken, dat zij als dood in zijne handen hing, en hem tusfchenbeiden, een golfje van den overvloed dien zij zig benaderd had mededeelde; pieter, worftelde met den knecht, die niet minder befchonken was; doch zo vreeslijk lachte, dat hij 't uitgilde; roepende nu eens : dat's cp we ziel een dondersch kokje ! en dan weêr; toe maar mooi teefje! hemelsch teefje zeg ik ! — Wij ontwapenden den kastelein, en trachtten hem te doen bedaaren; waartoe hij niet wilde verftaan, als onder voorwaarde dat hij ons 't gedrag van zijn vrouw zou mogen vernaaien; waarin wij gereediijk bewilligden: intu.'fchen was de kok tot zo verre van zijne ontfteltenïs bekomen, dat hij wegfioop, maar oen de hospita 't zelfde wilde doen, werd haar gulks door haar' man belet; deeze begeerde dat zij  ( 137 ) zijn verhaat zoude hooren: de heer ernestus ging echter eerst naar boven om de dames gerust te fteHenj en toen hij weder afgekomen was, nam de raad zitting, en partijen werden gehoord: ik zal mijnen Ieezer niet lastig vallen met den breeden omflag van woorden die gebruikt werd; alles kwam daarop uit, dat de hospita gewoon was bij alle gelegenheden haar huwelijkstrouw te fchenden, waardoor de man aan den drank geraakt wasde vrouw bleef bij de negative perfiiteeren , en fchreef de daad waarop men haar nu betrapt had op rekening van den kok; vermoeid van het geen zij, om ons wèl te onthaalen, had moeten doen, had zij, na af. geloopene bezigheden, zig op de rustbank nederge. vleid om wat ultterusten, en de kok had deeze gelegenheid waargenomen, om haar te overweldigen: alles gehoord hebbende, begreepen wij niets van belang aan de bevreediging te kunnen doen, derhalven vermaanden wij de gelieven tot eendragt en lieten ben 't overige naar genoegen afmaaken. Toen wij da dames van het geval verflag dee«' den, herinnerde mevrouw marianne ons hoe de hospita haar kok geroemd had — Wel ja, voegde de heer fredrik daar bij, zij zeide immers dat zij des avonds bij hem nedervid; trouwens dan was het van vermoeidheid. 'T is lig lijk te begrijpen dat wij van bet praatje over dit bedorven huishouden nietfpoedig aftrapten; 'c bragt ons zelfs bijna te Gorcunn evenwel moesten wij 't afbreeken om te vertrekken: toen wij naar onze verteering lieten vraagen, wist geen van I 5  ( 138 ) de huisgenooten onze rekening, derhalven werd de betaaling aan ons goedvinden overgeiaaten; voords zagen wü bij 't vertiekuen niemand van het gezin als de kasteltin , die de eer van zijn huis nog eenigziiis ophield, door ons, op eene beleefde wijs, fchoon met ftijve beenen, naar het rijtuig te volgen, en zeer vriendlijk om onze recommandatie te verzoeken Die recommandatie, zeide de heer fredrik, toen wij afgereeden waren, zal niet noodig weezen; want zeer waarfchijnelijk zullen die beide gelieven elkander welhaast op den dijk gezet hebben - 'T is jammer, zeide ik, dat de man aan den drank is, anders trekt eene toegeevelijke hospita veel volks, om dat het voor den reizenden man gemaklijk is, hier en daar zulk eene hospita te ontmoeten ——- De heer eelhart Hemde verders met mij in, dat het drinken van den kastelein zeer verfchoonelijk was, ter oorzaake van het Hecht gedrag zijner vrouwe-, zijnde bovendien een Hecht gedrag, dat een braaf man diepst In 't harte treft; dan, het overige gezelfchap, de heer fredrik uitgezonderd, was in dit geval zo toegeevende niet; ons werd met grondige redenen onder 't oog gebragt. hoe dwaas hec zoude zijn, verfchoonelijk te vinden, dat een lijder zijnen arts met Hokkende deur uitjoeg —Een man als onze kastelein , zeide mevrouw mari anne, zou een vrouw als de zijne, door een verflandig gedrag , welligt binnen de paaien der deugd, en zijn huis in eere houden; daar hij nu, door zijn verftand te bedwelmen, haar ruimer geleger.heid geeft, tot het involgen van haare lusten; de billijke fchroom voor zijne verach-  ( 139 )] dag. verdrijft, en Zijn huis derhalven ren openbaare fchande brengt — Dat zij zo mevrouw, zeide de heer ernestus, maar indien ik het durfde waagen u eene tegenwerping te maaken, zoude ik (tellen dat dergelijke verdrieten als waarin onze haste le»», door het gedrag van zijne vrouw deelt en ia' alle verdrieten , door het drinken van een' roes krachtloos gemaakt worden: Als het wijntje door zijn deugd mij betovert en verheugt, " ' dan vertrouw ik op mijn krachten; ben ik vlu^tig van gedachten; geestig, eu de zoete min, neemt geheel mijne ikheid in : dan kan ik de drooglte beeten, voor de fijufte fpijzen eeten; dan is alles lief eu zoet, en ik naad in overvloed: v/at des andren mogen kiezen ik wil alles wel verliezen, wel verruilen voor den wijn , want hij doet gelukkig zijn. ik zou dat alles met u nellen mijnheer, zeide mevrouw marianne daarop, ware het dat de wijn met tevens onbekwaam maakte tot het waarncemen van affaires, en alle bezigheden waarbij het verlland werkzaam moet weezen: ook fchetst uw versje niet alle man die een roes gedronken heeftlominigen worden daar door meer droefgeestig, woeden op de minlle belediging, en neemen alles kwalijk —— Qat's onbetwistbaar waar, voegde de heer  C 140 > fredrik daarbij, want de wijn legt de redes aan den band, en deeze is het die ons hart beteugelt in de begeerte van naar zijnen aart te werken; houdt nu die beteugeling op, dan werkt het hart naar zijnen aart, en "t geen waarvan anders iets in al ons doen en laaten doordraait, werkt dan in vol. Ie kracht; dan zien wij den mensch zo als hij waarlijk is: zo veele verfchillende harten, als er derhalven, om zo te fpreeken, zijn, zo veele verfchillende uitwerkingen heeft ook het drinken van een roes ■ Bij onzen kastelein, zeide mevrouw marianne , had de drank althans eene gevaarlijke uitwerking —— Blijkens dê fteelpan, liet mevrouw louise er invloeien , waarmede hij zijne vrouw denkelijk een doodlijke lleek toegebragt zou. de hebben, hadden de heeren hein zulks niet belet Ik ftel, hernam mevrouw marianne, dat men nooit tcevlugt tot den drank moet neemen, en dat, vervolgde zij, mevrouw louise aanziende, zulk een man vooral, met befcheidenheid, den baas moest fpeelen , en zijne vrouw te gelijk moest beminnen en gouverneeren Ik heb er niet tegen vriendin, zeide deeze; ik fta gewillig toe dat een man, die 't ongeluk heefc van eene verkwistende vrouw te hebben, meester van de kas moet blijven: maar dezulken zijn de mannen niet die ik altoos op 'c oog heb; neen, ik bedoel die mijnheers, die Grasven, die vsn cie lkffte, de befcheidentle, de braaffle vrouwen naar de oogen gezien worden; die niec huwen als om den meester te kunnen fpeelen, en eene lijdelijke flaavin te heb-  ( »4i ) ben; die er op gefield zijn dat de arme vrouw als een kind kome vraagen, — „ Man lief mag ik dit of dat „kcopen? mag ik daar of d.iargaan? mag ik deeze „of die op een kopje thee vraagen?" of als eene eerfte dienstmaagd verzoeken om orders wegens de pot: , Man! wat zullen wij van middag eeten?"fffel, (is t barfche antwoord van den Graaf;) er ts nog koud vleesch, en nog fpinagie van gisteren; laat die opwarmen, en neem wat flaê met koud vleesch toe ~ ,, Maar kind lief, zou grietje ook eens naar de markt gaan om wat visch; de „ fnoek .s nu goedkoop er is ook fchel- „ visch — Hoe! alwéér visch? ik lust zo dikwtjls die fiijmeringe kost niet; ook zal ik morgen gassen heboen, en visch moeten opdisfchen - u „ Morgen gasten kindje! wij liggen midden in ,( „ fcnoonmaaken ! mij dunkt..." Mij dunkt dat gij u zulks moet laaten welgevallen ; ik weet best wat ik mijnen vrienden verpligt beu . Zie daar, al ware 't vrouwtje nu ook hoog zwaar en magtig belust op een vischje; al zoude zij gaarne duizend guldens geeven om morgen geen men. fchen te zien , tog moet zij van daag opgewarmde fpinagie, flaê en koud vleesch eeten, en morgen gasten he-bben, om dat mijnheer de man 't aizo wil De geestige louise zettede haare aanmerkingen* over dit onderwerp nog verder voord, en maakte ons den tijd geheel kort; telkens werd onderrus. fchen de dronke hospis, en de lichtvaardige hospita, weder op het tooneel gebragt, zo dat die twee gelieven een degelijke beurt kreegen.  ( 142 ) Wij kwamen vroeg in den avond te Gorcum aan, en namen onzen intrek in de St. Joris, of Schutters doelen, alwaar wij ons een weinig vcrverschten, en vervolgends eene kleine wandeling door de Stad deeden, waarin wij groot genoegen namen, alhoewel wij er niet veele bijzonderheden vonden. Onze kastelein onthaalde ons des avonds vorstlijk, waarvoor wij hem ook de behoorelijke eer niet weigerden ; de kamer waarin wij (liepen , de ledikanten , het beddegoed , het dejeuné dat hij ons des morgens liet voordienen , zijne behandeling over het algemeen, en het gedrag van zijne bedienden in 't bijzonder , alles was zodanig dat ook de ongemakjijkfle gast er niets op te zeggen gehad zou kunnen hebben; alles behaagde ons zo bij uimeemendheid, dat mevrouw louise, die bijzonderlijk voor de zindelijkheid was, verklaarde, Gorcum niet te willen verhaten , alvoorens bij deezen loflijken kastelein eens lustig gegeeten te hebben; Gorcum en deszelfs environs behaagden ons allen te zeer dan dat wij de vrolijke louise een dagje oponthoud aldaar zouden hebben kunnen weigeren; er werd derhalven befloottm, den woensdag re Gorcum doortebrengen, en donderdag 's morgens onze reis te %rervorderen. Na eenen verkwikkelijken flaap genooren en een fmaaklijk ontbijt gebruikt te hebben, begaven wij ons weder op de ftraat, en deeden andermaal eene wandeling door de flad; bezochten de openbaare gebouwen, waaronder voornaamlijk de groote kerk onze goedkeuring wegdroeg; de begraafplaats van de oude heeren van Arkel, in het choor dier kerk  hield onze aandacht eenige oogenblikken bezig, ter •orzatke dat onze kundige gids ons eenig bericht "opens het beroemde geflagt van dien naam gaf; fi'J verhaalde ons hoe de heeren van Arkel, van ends af, onder de voornaamlte en magtigfte geflagten van Holland bekend geweest waren, als uumiintende in dapperheid, volgends het fpreekwoord: De Brederodensdeedellten, de Wasfenaars de oudften "e Egmonds de rijkften , de Arkels de ftoutften. Men geloofde, vervolgde de heer eelhart *r, ™ Duituhland naauwlijks mastiger heeren J Whge middelen waren, dan de heeren van 1 M m Holland; vooral de laaide; want deeze zü„a gu-dens (c welk ten dien tijde eene alle maat to boven Hijgende fomme was,) waarbij nogTwl Sooo oude fehilden, die hij van zijne vL Jche tiendens trok , en 600 dukaaten jaarlijks , uit de bank van Venetien, die hij te Antwerpen ontving ZeeZf7 7'kT ^V" miand> herland, Zeeland, Frankrijk en liraband bezat, waren m^er d n .mmer door eenig Edele, geen Vorst zijnde bezeten werd : „ Oudtijds • , zeide onze gelei! der, „ voerden zij den naam van heeren va„ T» „ reven , en voerden in bun wapen twee ronde' „ torens, met een blaauw dak op een goud veld „ naderhand veranderden zij die twee torens fa • „ roode ladders, op een zilver veld ; hebbende ■>„ » als beroemde krijgshelden, m bet beklimnjea w  ( -44 ") „ ftads muuren, de flormladders dikwijls met hun bloed geverwd" —— Zo W3ren zij dan aanzienlijken, zeide de heer ernestus, die hun aanzien waardig waren; en genoote» met lof aanzienlijke inkomflen, om dat zij den Lande aanzienlijke dienHen beweezen. In onze herberg terug gekomen zijnde, werd de heer eelhart, door ons vraagen uitgelokt, om zijn bericht, nopens de Heeren van Arkel, verder voord te zetten, gelijk hij ons dan nog verfcheidene bijzonderheden van dat beroemde hollandfche geflagt mededeelde: deszelfs dappere bedrijven trokken boven al onze aandacht, en mevrouw louise hoorde met een zonderling genoegen, dat er ook reuzen onder dat geflagt geweest waren; wel tienmaal vroeg Zij den heere eelhart, of Jan de vierde, en Jan de negende van Arkel, dan waarlijk reuzen in laugte en kracht geweest waren? „ en kon Jan de negen„ de", vroeg zij telkens, „ te paard zittende, zijne „ armen om een' balk flaan.en dan met zijne knieën „ het beest zo nijpen, dat hij het van den grond „ optigtte, en het de tong ter kede uitwrong?—„ welvreezelijkdat moeten fterkers geweest zijn!"— Aanmerkelijk zeker is *i, het geen onze geleider ons verhaalde van Jan den elfden van Arkel, en 't welk hierop neder kwam ; dat hij i:?am!ijk mede ééne van die wanhoopige togten naar \ heilige land (*) (*) Deeze togten dienden om de ongeloovigen te gaan beltrijden, zijnde eene raazernij, waarfchijnelijk eene uitvinding van 't opperhoofd der Roomfche kerk, om de Groeten der Aarde zo veel mogelijk van kant te maa-  C 145 ) ondernomen hebbende , op 'zijne terug reize , bé. nevens zijn aanzienlijk bijhebbend gezelfchap, niét verre van Genua, door rovers overvallen, en naakt Uitgefchud werd : heer Jan berooid rondzwerven, de, werd er door één' van zijne dienaars , bij geval, het wapen van Arkel voor zeker huis gezien j men onderzocht terltond naar de oorzaak daar van , en ontving bericht, dat de heer van het huis een geboren Nederlander was, die dit wapen, tot een teken van erkentenis voor genootene weldaaden van den heere van Arkel, voor zijne woning had doen hangen : 't geval van deezen bewooner was naarhlijk aldus: hij was een gemeen en arm marskramer geweest , die door den Heer van Arkel, met eenig geld onderfleund was geworden; en dit geld had hij zo wél weeten aanteleggen , dat hij daarmede een aanzienlijk man in Genua geworden was: deeze nü den ramp van zijnen weldoener verneemende , verfchafte hem, behalven alle andere benoodigdheden , zo veel gelds , dat hij met eere te Gorcum wederkeerde het loflijk gedrag van deezen marskramer , bragt ons op een leerzaam ge» fprek over de dankbaarheid , waarvan wij eerst na het middagmaal , dat in allen deele aan onze verwachting beantwoordde , afitapte, ter oorzaake dat wij nog eens gingen wandelen. ken ; en dit oogmerk werd ook maar al te wèl herijkt; want de menigte van Christenen, welken in die ftrijden omkwamen, was ontelbaar.  ( 145 ) Bmten de ftad ontmoetten wij de alleraangenaam* fle gezichten , en welken den heer fredrik zo zeer behaagden , dat hij wel duizendmaal wenschte aldaar tabernakelen te mogen bouwen; telkens begon hij te tekenen , doeh moest het ook telkens weder ftaaken, om zig bij zijn gezelfchap te houden; éénmaal ondertusfchen kon niets hem verhinderen, zijne begonnene fchets te voltooien; wij waren genoodzaakt te vertoeven tot hij alles genoegzaam aangeftipt had; naderhand heeft hij zijne fchets opgetekend, het welk 't volgende plaifante gezieht opgeleverd heeft. Toen wij 't flot Ltmflti*, de bekende ftaatsge-  gevangnis tegen over ons zagen liggen ; geraakten wij welhaast in gefprek over de vermaarde mannen, welken aldaar weleer gevangen gezeten hebben ; boven all' werd , gelijk ligtlijk te denken is, de zo ongelukkige, als geleerde hu co de geoot, en deszelfs onvoorbeeldige Gemaalin, maria vanreig er s eer gen, die hem in een boekenkist opfloot, uit het flot verzond, en daardoor de verlosiing van den grooten h u g o bewerkte; deeze beroemde man , zeg ik, werd boven all' niet vergeeten ,- mevrouw louise werd niet moede van in den lof der edele maria uitte weiden, waarin de heet ernestus haar met het aanvoeren van ver« fcheidene versjes.de behulpzaame hand bood;ondertusfchen werd het wezenlijke van ons gefprek telkens afgebroken , niet door voorvallen of afleidingen , maar door de vrees van eenen maaltijd te zullen verbeuren , aangezien wij over de doorluchtige flagtoffers van ftaat, de geleerde de groot, de vroome grijfaart oldenbarneveld , en anderen, niet konden fpreeken, zonder het huis van Oranje aanteroereu , of deszelfs gedrag ten dien tijde te beoordeelen, en dan vervielen wij natuurlijker wijze tot eenige algemeene aanmerkingen over" dat doorluchtige huis, waaruit onze tegenwoordige tijd niet uitgeilooten kon worden , het welk den fpreeker , (meest de heeren eelhart en fredrik,) telkens deed afbreeken, uit vrees van te ver te zullen gaan, het geen even dikwijls een gelach veroorzaakte dat onze wandeling niet weinig veraangenaamde. K 2  ( H8 ) Ik wendde het gefprek, op het beruchte fijnode nationaal, gehouden inden jaare i6f8 en 1619. waartoe het geen van den grijzen vader oldenbarneveld gezegd was, mij aanleiding gaf; ik oordeelde dat dit onderwerp een minder afgebroken gefprek zoude opleveren ; dan, naauwliiks had ik het woord fijnode genoemd , of mevrouw marianne verzocht mij daarvan te willen zwijgen , alzo wij te vrolijk waren, om met de behoorelijke aandacht van dergelijke heilige voorwerpen te kunnen fpreeken Mevrouw louise glim- lachte op dit zeggen, terwijl haar man vrij vinnig zijne handen in elkander wreef, en mevrouw MaBIANNe t ke hem uitklopt verbinden —— (eelhart.) Ja mijn goede vriend , wat zullen wij van de vijnsaarts zeggen! ik vrees dat zij in alle gezinten maar al te talrijk zijn (fredrik.) Waarfchijne- lijk nergens zo taltijk als in de heerfchende kerk — (Ik ) waarom ? (fredrik.) Om de amten mijn vriend —— (marianne. > Mij dunkt wij moeiten dit praatje maar ftaaken; want ik vrees dat wü elkander in 't gemoed zouden beginnen te tasten — (fredrik.) Ook zijn wij ons eigenlijk onderwerp reeds geheel kwijt geraakt; wij fpraken over de heiligheid van een iijnode — (marianne.) Maar waarom nu weêr van die heilig" heid? Mevrouw louise glimlachte, ter- wijl haar man niet kon nalaaten , de goede mevrouw marianne nog een klein ergernisje te geeven, door voorteltellen hoe onzijdig Kvaar het was, dat er op een fynode geen onbetwistbaar rechter gevonden wordt; terwijl de rechter ook tevens de aanklaager is, het welk, zeide hij , met de onzijdigheid , de voornaamue eigenfchap van een rechtbank niet beftaat En wat de verdraag¬ zaamheid betreft, liet ik daarop volgen , de dageli:ks uitkomende gefchriften , verftrekken daarvan ten onbetwistbaaren bewijze , alzo veelen daarvan alle mogelijke kenmerken van het zogenaamd vrijdenken draagen , en de leezing van welken den landgenooten echter toegedaan wordt — Zonder evenwel eene vertaaling van priestly uit, zeide de heer ernestus—-En zwijg vooral van de 'Handelwijze daaromtrent gehouden, voegde de heer  ( 153 > fredrik er bij — Dat zij zo , vervolgde ik, gij kunt welligt meer uitzonderingen vinden,- maar zij verliezen haare kracht door de veelheid van be. wijzen die ik vóór mijne Helling heb: worden niet in verfcheidene fteden van ons land , die van de Roomfche kerk thans toegelaaten tot aniten, welken zij weleer niet mogten bekleeden ? indien wij ons toe onze geboorte ftad Amfleldam bepaalen, kan immers niemand ontkennen , dat een vreemdeling, de openbaare gedichten bezocht hebbende, in twijfel meet ftaan, welke kerk aldaar de heerfchende is ? vooral wanneer hij alleenlijk de Gereformeerde, de Lutherfche en de Roomfche in aanmerking neemt Ilc heb ook , zeide de heer e r- kestus, ergens niet onaartig aangetekend gevonden , hoe het den Amfteldammeren ter' eere, en ten bewijze van hunne verdraagzaamheid op het ftuk van den Godsdienst verftrekt , dat op het onlangs betimmerde weesperveld , ieder dier gezinten, (de ftad voor de Gereformeerde genomen,)een aanzienlijk gedicht gebouwd heeft. Dus praatende kwamen wij in onze herberg terug, die wij den volgenden morgen, ten hoogften voldaan, weder verlieten, om onze reis te vervorderen. Het plan van onzen geleider was, om van Gorcum, met het gewoone veerfchip naar Dord overtefteeken; dan dit voorneemen kon, om dat wij ons gen geheelgn dag in Gorcum opgehouden haddens niet ter uitvoer gebragt worden, want het was donderdag, en 't gemeld* veerfchip vaart op raaandqg , K 5  ( i54 ) woensdag en vrijdrag; wij zouden een fchip hebben kunnen afhuuren, maar de verkiezing van het gantfche gezelfchap, bovenal die van mevrouw marianne, viel op rijtuig, het welk dan ook welhaast gereed was. Wij reeden over de dorpen Hardittxveld, eaGiefer.dam, to: Siijdrecht, zonder dat ons iets merkwaardigs bejegende, of dat er eenig onderwerp van aanbelang door ons verhandeld werd: toen wij te Siijdrecht afftapten om ons een weinig te ververfchen, herinnerde de heer fredrik mij zijn gefprek met teunis (*), en noodigde mij de plaats van dat gefprek met hem te gaan bezoeken, waarin ik hem, na bekomen verlof van het gezelfchap, te wille was. .Wij vervorderden onze reis naar Papendrecht, alwaar wij vertoefden om er het middagmaal te neemen : de herberg waarin wij ons bevonden , was niet minder naar ons genoegen, als die te Gorcum, en wij werden ook niet minder fmaaklijk vergast : de eerde voordiening welke de kastelein ons liet doen, gefchiedde door een meisje, wier fchoonheid van gelaat, welgemaaktheid van taille , ongemeene houding, en befchaafde fpraak eene algemeene aandacht tot zig trokken; zij was in alles verheven boven den ftaat waarin wij haar zagen ; mevrouw louise, die een uitfteekend genoegen in deeze zonderlinge' dienstbode nam, vroeg haar naar haaren naaal Cbarlptte , mevrouw , was het ant- («) Zie bladz. 53.  ( 155 ) woord, onder het manken van eene hedendaagfche buiging , waarmede de beau monde het nygen onzer grootmoederen heeft gelieven te verwisfelen Zijt gij een hollandsch meisje? vroeg mevrouw marianne Voorzeker mevrouw, antwoordde charlotte, ik heb de eer van aanzienlijke ouders geboren te weezen, en tot een gedacht te behooren, het welk onder de voornaamlte der hol- landfchen geteld wordt Dm zij uwe ouders zekerlijk ongelukkig geworden? hernam mevrouw louise Pardonneer mij mevrouw, zeide charlotte, voor zo verre ik bewust ben, ge. nieten zij nog lieden al het geluk en genoegen, aan hunnen ftand en deugd verknocht •—-— dit zeggen deed ons elkander niet verwondering aanzien; en ik zag duidelijk dat het vuur van h mlijfee deelneeming., 't welk de mensenkennis wel weet waartesieemen maar niette befchrijven, in de oogen van den h:ere ernestus tintelde; hij voegde zig digc aan de zijde van charlotte, die intusfchen af en aan ging , om ons naar vereisen te bedienen ; hij zag haar met veel betekenende oogen aan, en vroeghaar, wat haar dan tot zo verre beneden haare geboorte vernederd had— De liefde mijnheer, antwoordde zij En zou men de gefchiedenis van die liefde niet mogen weeten? hernam de heer ernestus — Ten volle mijnheer, zeide charlotte; het gezelfchap heeft mij reeds te veel hoogachting ingeboezemd, dan dat ik eenige achterhoudendheid voor hetzelve zoude voeden ; ondertusfehen zal de gelegenheid thans niet permitteren dat ik het gezelfchap  ( 156 ) verhaal van mijn geval mededeel, dewijl men mij in de keuken uoodig heeft j na er opgedischt is zal 't beter convenieeren Mevrouw louise ver¬ zocht dat zij, als wij aan tafel zaten, in onze kamer zoude komen; charlotte beloofde zulks, Cn wij verlangden derhalven om't ongeduldigst dat de tafel maar gedekt wierd , in welk verlangen de heer ernestus weder uitmuntte. Na verloop van een'klein half uur, fraande welken tijd wij ons bezig gehouden hadden met gisfingen van allerleie foort over charlotte te maaken , roerden wij reeds handen en tanden, doch charlotte verfcheen niet, weshalven wij haar door één' ,van de knechts ontbooden; zij kwam, wij deeden ons een tafelfchel geeven, en lieten de knechts vertrekkeu. met bevel van niet binnen te komen ten zy wij fcheldea. Zo dra wij alleen waren, verzochten wij chaslotte haare gedaane belofte te volbrengen, aan welk verzoek zij gewilliglijk voldeed, na met veel moeite overgehaald te weezen, om mede aantezitr ten: haar gedrag aan tafel bevestigde volkomen het «eene zij van haare geboorte gezegd had; want Aan een wèl bekleeden disch , blijkt het uit wat huis men is. Ik ben, heeren en dames," zeide charlotte', haar verhaal beginnende, „ een meisje van , aanzienlijke geboorte, gelijk ik de eer gehad heb l' u reeds te zeggen, en het geen gij geen oogen-  ( 157 ) Ji blik in twijfel Zoudt trekken, indien ik u mijn' }, vader noemde; dan, ik vertrouw van uwe be. fcbeidenheid, dat gij mij wei zult pet mittceren , „ dien naam te verzwijgen: ik heb eene opvoeding ,, genootcn , evenredig aan mijnen ftaat, en daar „ ik een onbezorgd leven leide, en nieis wezenlijks „ om handen had, begaf ik mij tot het leezen ; „ verfcheidene achtenswaardige autheurs befchaaf,, den mijn' fmaak , en verbeterden mijn verftand; onthieven mij van een aantal vooroordeelen wel» „ ken aan mijne geboorte als verknocht zijn, of „ voor 't minst, die men kinderen van aanzien van „ de vroegfte jeugd af aan inboezemt; het geld verloor bij mij nu welhaast een vrij groot gedeel„ te van deszelfs waarde, om dat ik het geluk dea„ zes levens niet meer ftelde te beftaan, in die be,, zittingen en genietingen welken niet anders als ,, door geld verkreegen kunnen worden: de gezel. „ fchappen die ik dagelijks zag, overtuigden mij „ onwederfpreekelijk, dat lieden van mijne geboor„ te, flaaven van die geboorte zijn, en geen hart „ hebben als om het te doen zwijgim, en het des„ zelfs vorderingen te ontzeggen: ik zag huwelij- ken fluiten uit ftaatkunde; verkee. !e in huishou.» „ dens, waarin de akelige gevolgen dier haatelijke ,, ftaatkunde allerzichtbaarst, en waarin de echtge„ nooten ten koelden onverfchillig voor elkander i, waren; ik heb een vrolijke partij bijgewoond, „ waarop een man de tijding kreeg dat zijn vrouw „ het afgelegd had, en ik heb gehoord dat de goe„ de man zig over niets anders beklaagde, als over  C i53 ) „ de moeite en beflommering waarin dit fletfgeval „ hem zouden (torten; om kort te gaan, heeren en „ dames, ik leerde de groote wereld kennen; niet „ in dien zin waarin men dat kennen gemeenlijk „ neemt; maar ik beoordeelde ze. „ Intusfchen voedde ik geene afkeer voor haar; „ integendeel, vrolijk van aart zijnde, beminde ik „ haare verwijderingen, en wuftheden ; ik kon den „ beklaagelijken adel, die het leven doorbrengt met „ eeten, drinken, rijden, danfen en 't waarheemen „ van plechtigheden, zeer wel verdraagen, niet alleenlijk om dat zij mij vermaakten, maar ook ,, om dat ik geleerd had, dat ieder clasfevan men„ fchen, een dooi ce voorzienigheid afgetekend fak „ bekleedt , en ieder mensch een voorafgetrok- „ ken pad loopt' « Op deeze woorden van charlotte floeg de heer fredrik twee groote oogen op; zag zijne louise daarmede verwonderd aan; lag zijne armen kruislings over zijne borst, en zettede zig recht in postuur, om met verdubbelde aandacht te luisteren. „ Indien een drom van minnaars te hebben," vervolgde charlotte, ,, roem verdiende, zou „ ik misfchien boven andere meisjes in dien roem „ deelen; want ik had moeite om alle de petit„ mattra, welken ik dagelijks aan mijne voeten „ zag, van elkander te kunnen onderfcheiden: bij „ geheele drommen zwoeren zij mij eeuwig te zul„ len beminnen; en naar maate ik gehumeurd was, „ richtte ik tooneelen met hun aan, die hen fom„ tijds vol verrukking, en fomdjds met een hangeivJ  ( 159 ) i, hoofd en een fcheeven nek deeden vertrekken: wat „ mijn eigen hart intusfchen betreft, het was rnis„ fchien te hoog geplaatst, dan dat het tot die laag„ te waarin ik mijne minnaars gemeenlijk voor mij „ zag, naamlijk op de hoogte van mijne knieën, „ zoude hebben kunnen afdaalen ; ik lachte methun' „ ne verrukkingen, en oordeelde dat het hartstogt„ lijke, waardoor zij gedreeven werden, te ted°er „ was, dan dat het van langen duur zoude kunnen „ weezen; mijne talrijke minnaars dienden mij der,, halven tot zo veele fpeelgekken, waarmede ik mij „ vermaakte, en zij waren mij niet tot last. „ Mijn vader was omtrent hen allen zo onver„ fchiilig niet ,• drie wren er onder die aan zijne ftaat„ kundige oogmerken omtrent mij beantwoordden, ,* en waarom hij mij betuigde hartlijk te wenfchen „ dat ik mij aan één' van die drie opofferde; de „ braave man gebruikte echter geene dwangmiddelen„ integendeel, toen ik hem ernftigbad, mij in het „ kiezen van een' man, die vrijheid te laaten, „ waarop ik met alle recht een aanfpraak mogt maa„ ken, alzo van dat kiezen het geluk of ongeluk van „ mijn gantfche leven afhing, beloofde hij mij zig „ den naam van vader niet onwaardig te zuüen maaken , „ en zeide te vertrouwen.dat ik niet uit het oog „ zou verliezen wie ik was, en wat mijn geflacht vart „ mij te vorderen had; ik zwoer hem aan dat ver„ trouwen te zullen beantwoorden; maar God had ,, het anders bepaald" De heer fredrik gaf een knik metzijn hoofd, die duidelijk deed zien, hoe dit zeggen van charlotte zijne goedkeuring wegdroeg.  „ Mijn vader, "voer charlotte weder voord, „had „ een' comtoirbediende, die zig door eene onvoor,, beeldige oppasfing, zeldzaarae bekwaamheden, en „ een inneemende vriendlijkheid,de achting van ons „ gantfche huis verworven had; hij was bovendien „ wèlgemaakt, en fchoon van gelaat; een vriend en „ hoogachter van alle braave vrouwen; met één „ woord, heeren en dames, hij was zodanig een voor„ werp, wiens gelijk men zeldzaam aantreft; en zo „ ik een hart met mij omdroeg.dat bekwaam was tot „ morren over de befchikkingen der Voorzienigheid, „ zoude ik zekerlijk daarover klaagen, dat die lieve man in den bloei zijns levens, door den dood uit „ mijne armen gerukt is; dan, ik getroost my dat „ harde lot, wel verzekerd zijnde, dat de hoogfte „ wijsheid 't zelve voor my bepaald heeft, fchoon ik „ mij het oogenblik van dat fterven niet kan herin„ neren, zonder de omkeerendfle ontroering te ge„ voelen; en deeze kost mij altijd eenige traanen"; zij weende inderdaad, en haare ontroering vergrootte haare bekoorelijkheden; mevrouw louise was er zichtbaar door aangedaan, en zeide vol aandoening: „ Dat lieve men sch!" waarop de heer erkestus deeze verfen liet volgen: Een vrouw die zulk een' man moet derven, en niet verlangde om ook te fterven , niet gantsch verzuchtte in diepen rouw, dat waar geen vrouw. Uit welke verzen, maar nog veel meer uit den  ( iét 5 toon, waarop zij voordgebragt werden , luidefijk bleek, dat onze goede vriend ernestus werkelijk louter hartstogt was; want, wèl ingezien veroordeelden zijne verfen charlotte, daar zij op Terre na niet getoond had, zo wanhoopig bedroefd te weezen, als in de opgegeevene verfen gevorderd wordt; zij weende als eene verftandige vrouw; de menfchlijkheid weende in haar, en haare traanenbeweezen dat zij geene godheid was. Intusfchen zettede de fchoone charlotte haar verhaal voord : „ Mijn ferbinand, dit is de naam „ van mijn lieven man," zeide zij , „ behaagde „ aan mijn oog en mijn hart; en nooit is leeven„ diger gevoeld, dan ik toen gevoeld heb, hoe tyran. „ nisch wij vrouwen van het natuurlijke recht beroofd „ zijn geworden, van te mogen zeggen 't geene wij ,, denken; van te mogen trachten om ons leven zo „ aangenaam mogelijk doortebrengen ; en aan den kant van mijnen ferdinand was de eerbied en „ 't befef van pligt zo fterk , dat hij zig ook de „ taal der oogen niet dorst veroorloven, hoe bran- dend zijne liefde voor mij ook ware ; dan, de hee. „ ren en dames zullen den aart der liefde genoeg ,, kennen , dan dat ik zoude behoeven te ver. haaien, hoe bij ons de minfte gelegenheid ge,, zocht en aangegreepen werd om in bijzijn van 't ,, beminde voorwerp te weezen ; en daar zulks aan ,, beide zijden plaats had, gebeurde het niet zelden: mijn ferdinand , mijn lieve ferdinand» „ hield zig echter altoos op een' afftand, en ver„ zuimde niets twat ik van hem in hoedanigheid van L  ( i6i 5 „ denzelfden comptoir - bediende van mijnen va„ der zoude hebben kunnen vorderen : fpreeken „ mijne oogen dan niet duidelijk genoeg, zeide ik „dikwijls bij mij zelve, als de braave ferdi* „ nasd meer zijn' pligt dan zijne liefde gehoor „gaf: eindelijk werd evenwel het oogenbiik ge„ boren, waarin wij elkander de gevoelens van ons „ hart verklaarden , en dat oogenblik was geene „ van die wellustigen, waarin zulks gemeenlijk bij „ anderen gebeurt; maar 't was een oogenblik van „ de bitterfte droefheid , en de allerakelig de ora„ Handigheid; het oogenblik naamiijk, waarin mijn „ lieve moeder, bij afwezigheid van mijnen vader, „ die op reis was, den geest gaf: deeze flag trof „ mijn hart; ik werd op ééns van eene zorg„ vuldige geleidfter, en getrouwe vriendin beroofd": (charlotte ftortte hier weder eenige traanen; doch vervolgde echter;) „ ferdinand," zeide zij, „ was bij deeze verfchrikkelijke gebeurtenis tegen„ woordig, en wendde, ondanks het groot deel dat „ hij nam in de droefheid die ons gantfche huis trof, „ alle zijne vermogens aan , om mij eenigzins te „ doen bedaaren; de ijver, waarmede hij mijn wel„ zijn behartigde , trof mij gevoelig; de droefheid „ maakte mij onachtzaam; ik drukte hem aan „ de hand; zag hem aan op eene wijs die hem „ ontroerde en deed huiveren ; te meer toen ik daar „ bij voegde: Och fe rdi n and! wat heb ik veel ,, verloren'. ——• Ik bid u mejuffrouw ch aRLOT,, te, liet hij daar op volgen, dat gij uwe droef. „ heid maatigt; uw verlies is waarlijk groot ,  ( IÖ3 ) „ maar niet onherftelbaar gij hebt nog een* „ vader in wien gij uwe lieve moeder kunt we„ dervinden ; behalven dat uwe bekoorlijkheden alt „ zo veele borgen zijn die u verzekeren van een huwelijksgeluk.... hij zweeg , en bloosde; wij „ zagen elkander eenige oogenblikken fpraakloos'aan; „ doch van dat tijdftip af, fpraken wij openhartig — „ om kort te gaan, mijn vader vond bij zijne weder„ komst geene vrouw, en in zijnen bedienden een „ voorwerp die naar de eer van zijn' fchoonzeon te ,, zijn dong: hiervan bemerkte hij in een geruimen „ tijd niets; de dood van mijne lieve moeder maakte „ hem bijna gevoelloos voor alles, en het geen ons te „ meer vrijheids gaf; daarna floeg hij over tot eene „ wreeveligbeid , die fomtijds fchier ondraagelijk „ was verbeeldt u heeren eu dames, de om- ,, Handigheid van dien waardigen man, en ftelt u dan ,,-het tijdftip voor waarin hij ooggetuige was dat zijn », comtoirbedier.de mijn minnaar was: ik heb op dat „ oogenblik, en daarna dikwijls, alles gevoeld, wat „ een vertoornd vader een dochter kan doen gevoe„ len;.mijn hart verzuchtte er onder: mijne liefde „ was evenwel flerker dan mijne gehoorzaamheid of „ oudermin; en van dien aart is de liefde bij de „ jeugd in 't algemeen; inderdaad een bron van dui„ zende van rampen, en de vruchtbaare moeder van „ millioenen van ongelukkige kinceren; dan, wat „ kunnen wij van dat alles zeggen; God heeft het „ zodanig gewild" Deeze en dergelijke uit¬ drukkingen flnaakten den heere fkedbik bij uit., neemendheid. L %  ( rS* ) "„ Toen mijn waarde vader vernam", vervolgde charlotte, na eene kortetusfchenpoozing, waarin wij haar noodzaakten een glaasje wijn te gebruiken, terwijl wij haar beurtelings betuigden, dat wij reeds wezenlijk deel namen in haar lot, en waarin de beer ernestus zig zeer onderfcheidde : „ Toen „ mijn vader vernam, dat ik, finds alle zijne voor„ zorgen en waakzaamheid, gelegenheid wist te vin. „ den om mijn waarden ferdinand te fpreeken, „ (de heeren en dames begrijpen ligtlijk dat hy dien „ lieven minnaar terftond zijn paspoort gegeeven had,) „ zeide hij mij een volflrekt huisarest aan; maar de „ Liefde laat zig niet arresteeren; behalven dat mijne „ genegenheid voor mijnen vader verkoelde, ter oor„ zaake van zijne harde handelwijze, naar maate die „ voor mijnen ferdinand heviger ontbrandde; „ ik begon op gronden van mijne gewoone denk„ wijze vastteftellen, dat mij onrecht gedaan werd; „ dat ik een flagtoffer van de llaatzucht was: ik had „ tot nu toe het geld Hechts mijne achting ontzegd, „ maar nu begon ik het te vervloéken: om kort te „ gaan, de goede verftandhouding tusfchen mijn* va„ der en mij was verlooren ; de band van het bloed „ begon allengskens te verflappen, en de vrede was „ ten eenenmaale uit mijns vaders huis geweeken: „ de ftorm woedde echter niet onafgebroken; fom„ tijds waren er eenige oogenblikken calmte; dan „ weende mijn vader, en zijne traanen drongen ook ,, die van zijne dochter ten ooge uit; hij beklaagde '„ zig over mijn gedrag, en ik mij over zijne hard„ heid; hij verontfchuldigde zig met de aloude eer  „ en roem. van zijn gedacht, en ik mij metdeffchuld „ looze liefde die ik koesterde, en welke voor „ God zeiven welbehaagelijk moest weezen • als ik », mtjn hoofd op de borst van mijn lieven vader » Iag' om miin gemoed eens geheel te ontlasten „ voelde ik dat hart meer dan gewoon bonzen; be' „ floot daaruit dat Natuur en reden den ftrijd in dat „ hart zouden winnen ; gaf mijn h0op des aan. „ gaande te kennen; doch werd, fchoon onder het " , ;fyan vloed van traane". afgeweezen: „ ln Jejus naam charlotte, zeide mijn Va„ der eens, verg mijne toeflemming niet tot een „ huwelijk dat uw gantfche geflacht zoude ontèe. „ ren; ik zeide dat die ontëering een hersfenfchim „ was, en geen' grondflag had dan in een blind „ vooroordeel; verhef u boven die zwakheid waar„ de vader! voegde ik er bij; wees waarlijk groot, „ en maak uw dochter gelukkig frees gelukkig „ lieve charlotte, antwoordde de braave man, „ fnikkende, wees gelukkig: Zonder fe r d i nand, „ zeide ik, kan ik het niet zijn: Groote God! riep' „ hij daarop uit j waarom ben ik niet een gering „ burger! de toon waarop hij dit zeide, fneed mij „ door de ziel; en zijne gelaatstrekken waren op „ dat oogenblik verdelgende; ik zonk neder aan „ zijne voeten; hij fcheurde zig los, vertrok, en „ verraeidde voortaan zorgvuldiglijk van zig bij „ mij alleen te bevinden" Dit gedeelte vaa 'c verhaal 'c welk de bevallige charlotte ons mededeelde, voltooide onze achting voor haar, en de hooge gedachten die wij wegens haar reeds' op L3  ( i(56 ) gevat hadden; onze dames vereerden haar met gevoelvolle traanen, waarin de heer ernestus weder geen gering deel nam, terwijl de overige heeren, haar beurtlings bewonderden. , Mijn arrest benam mij de gelegenheid niet van , aan mijnen eerdinand te fchrijven, en brieven van hem te ontvangen; dan, deeze geringe troost werd mij ook welhaast benomen; men had „ ons verraaden, en mijn vader benam mij voor„ taan alle gelegenheid om eenig bericht wegens ,ferdinand te ontvangen; te vergeefsch bel proefde ik de kracht van \ geld; dit echter zou , mij mogelijk nog troost verfchaft hebben, had ik het werkelijk kunnen doen klinken; maar alles ' wat ik desaangaande vermogt, beftond in beloften} *„ traanen en gebeden werden even vruchtloos aange. ", wend; de fterkfte vertoogen van mijn ongeluk en ' onfchuld vermogtcn even min, en ik kan met „ recht zeggen dat ik toen verzuchtte; zelis ben „ ik verzekerd dat ik onder mijn lijden zou be, zweeken weezen, indien de reden mij niet telkens ' onder 't oog gebragt had, dat ik op Gods bevel leed, en dat Hij wist waarom: zekerlijk is t mij ', goed te lijden, zeide ik; en als het zwakke hart * daartegen eens aandruischte, vestigde ik mijne oogen op de wolken, en zeide: God is tog mijn " Vader; dan gevoelde ik met een levendigen mdruk de kracht van den natuurlijken Godsdienst; een uitvloeifel van mijne reden. " Mijn vader hertrouwde in gevolge zijne grondpflellingen, en, zo als hij xcide, mij ten vooi^  ( *7 ) „ beelde, met eene vrouw van zijnen ftaat:; ik had ,, het geluk .heeren en dames, een tweede moeder te „ krijgen, die mij in mijne omftandigheden waarlijk ,, tot een vriendin verftrekte; zij is eene zeer ver,, Handige en beminnelijk dame, en in alle opzichte ,, eene tweede moeder, zo als er mogelijk weinigen gevonden worden ; nacht en dag beijverde „ zij zig om mij door kracht van reden te doen „ afzien van eene verbindenis, waaraan alleen reeds „ het geluk van mijn laven geheellijk afhing; want „ zij was, gelijk ik de eer gehad heb van te zeg„ gen, eene dame van geboorte, en volgde, wat „ het ftaatkundige betreft, de grondftellingen der ,, Grooten: 't was op haaren raad, en onder haar 9, geleiden, dat ik naar Duitschland, naar één' van „ mijn vaders correspondenten vertrok, om, ware „ het mogelijk,door de verwijdering van plaats, en i, de verandering van voorwerpen, mij den lieveling „ van mijn hart te doen vergeeten. ,, De heeren en dames zullen mij wel willen toeftaan, het oogenblik waarin ik affcheid van mijn 0, lieven vader nam, met ftilzwijgen voorbij te „ gaan ; het verleevendigen daarvan kost mijn hare „ te veel; ik werd half bezwijmd uit zijne armen „ gefcheurd, en ik heb den waarden man, tot heden dit oogenblik toe, niet weder gezien : nog ,i, hoor ik de ijsfelijke gil, waarmede hij fnikkende „ uitriep: Nacht charlotte!" — Dit zeggende borst het voorwerp van ons medelijden in traanen uit, en weende eenige minuten bitterlijk, waarna zij dus vervolgde. L 4  C 168 ) ü Mijne ontroering werd niet weinig aangezet; i, door de verbeelding dat ik nu wel zekerlijk voor „altoos van mijn waardigen ïeïdi n amd alge» „ fcheurd werd; dan, de fchrik en verbaazing be„ ftorrnden mijne afgematte ziel met gelijke kracht, „ toen ik, aan bet posthuis uit ons rijtuig (lappende, „ dien vriend van mijn hart, tusfchen het posthuis „ en ons rijtuig zag voorbij pan; ik was als van den „ donder getroffen; 't voorwerp was mij echter te „ lief, dan dat ik mijne oogen van hem afgetrokken „ zoude hebben; ik zag hem, geheel veimagerd, „ kwijnende, en niet minder als ik ontroerd; hij „ floeg twee oogen op mij, die meer zeiden, dan ,, de bekwaamlte redenaar zoude kunnen fchilderen: ,, toen ik uit het posthuis kwam om op de wagen te „ treeden, ftond hij nog op de zelfde plaats, waar„ op ik hem ontmoet had; 't is mij onmogelijk te „ befchrijven wat al denkbeelden en voorneemens „ mij te gelijk beftormden; in den verwarden draag „ daarvan, werd ik op de postwagen genoegzaam „ gedraagen; ik zag naar mijn' vriend uit; wierp „ hem een zucht toe, eu zag dat hij verfcheidene „ beweegihgen maakten, alle welken zijne befluit„ loosheid te kennen gaven: intusfchen maakte on„ zen rijder voord, en de eerfte beweeging van het „ rijtuig deed mij in zwijm vallen. „ Mijn lieve moeder fchreef de omftandigheid „ waarin zij mij zag op rekening van mijne onwillige „ afreize, en van de ontroering welke het affcheid van mijn' vader mij veroorzaakt had: toen ik we- ?, der bij mij zelve gekomen was, zag ik naar mijn*  ( l°9 ) „ ferdinand uit, maar ontdekte hem niet meer, „ 't geen mij in een' vloed van traanen deed uit„ barsten: intusfchen zal het gezelfchap zig gemak„ lijk verbeelden, hoe aangenaam ik verrascht werd, „ toen ik, op de eerfle pleisterplaats, mijn getrou„ wen ferdinand aan mijne zijdede herberg „ zag ingaan: God wat was ik verheugd, een glim. „ lach die hij mij fteelswijze toewierp , doordrong „ mijn gantfche geitel; ik gevoelde eene geheele omkeering in mijn hart, en had werks genoëg „ om mij te bedwingen, op da: mijn moeder, die „ferdinand niet kende, geen achterdocht mogt ,, opvatten" Maar mejuffrouw, viel mevrouw LouïSE haar in de rede, had die lieve jonge dien ganifchcn weg te voet afgelegd? — „ ik Za[ „ de eer hebben van u te zeggen mevrouw'," antwoordde charlotte; „ hij had zig van zijn „ nalfhemd, das, en kousfebanden, een zeel ga- maakt, dat hij achter aan de postwagen geknoopt. „ en waarop hij gezeten had" En daar zijné ontmoetmg denkelijk bij geval gefchiedde, zeide de heer eelhart, heeft hij zekerlijk ook op 't zelf- de oogenblik't befluit genomen van u te volgen », Zo is 't mijnheer" ging charlotte voord ,. en de gevolgen daarvan waren, dat hij ouders en ,, gezin verliet, en van niet veel gelds voorzien „ was; zijne ouders heeft hij ook niet weder ge„ zien; hij heeft zig, ter liefde van mij, uit hunne „ armen gerukt, en de dood heeft hem den toegang „ daartoe, voor altoos, aan deeze zijde van het graf ,, geflootea. 6 * L 5  ( 17" ) „ Ik twijfelde niet of mijn ferdinand zou „ ons nu geheel de reis vergezellen, en ik bedroog „ mij ook niet; op de tweede pleisterplaats trad „ ik uit, en zag hem nog bezig met zijn zeel los» „ temaaken: alle de reisgenooten vestigden de oo„ gen op hem, en mijn moeder, goedaartig en me„ delijdende zijnde, lachte toen zij hein dus bezig „ zag, en vroeg hem of hij voorneemens was de „ reis op die wijze medetedoen? Ja mevrouw, zei„ de hij, op een vrijpostigen toon, ik heb, wegens „ den flechten ftaat van mijn beurs, geene plaats '„ op de wagen kunnen bekomen: toen een ander „ van het gezelfchap hem vroeg, waar hij moest , weezen, gaf hij ten antwoord, dat hij geen voorli neemen had, en.alleenlijk afgereisd was , om el,', ders zijn geluk te beproeven: dan zijt gij een „ avanturier! zeide mijn moeder ; wel die lieve , jonge! voegde zij er lachende bij; maar, vervolg" de zij,men moet een' avanturier, ook avantuuren _, laaten wedervaaren, of men ftelt hem te leur in zijn oogmerk ; daarom zoude ik zeer genegen , weezen , onder goedvinden van het overige geT, zelfchap, hem eene plaats op de wagen interui, men; ieder nam genoegen in haar voorftel, en j, mijn waarde ferdinand trad met ons op, • - „ Wat mij betreft, de vreugd bad mij zodanig over# raeesterd, dat ik zelfs niet geregeld konde denken» „ intusfchen verzekerde ik mij zelve dat God mij „ gelukkig zou laaten worden, door mij in 't bezit „ van mijn' halsvriend te ftellen, waarin ik mij ook „ niet bedroog; alleenlijk heeft het dien goeden God  ( i7r ) behaagd mij dat geluk Hechts korten tijd te laa„ ten genieten. „ Tot mijn leedweezen werd mijn ferdinand ,, zodanig geplaxtst, dat hij met zijn' rug naar mij ,, toezat; hij moest zig zulks laaten welgevallen: in ,, tusfchen hield ik mij, gelijk ligtlijk te denken is, „ met dat waardige voorwerp alleen bezig; ik be- fchouwde hem als in den ftaat waarin hij zig waarlijk „ bevond; vol hoops op een gewenschten uitflag van ,, zijne onderneeming, doch onzeker van mijn voornee,, men, en niet weetende werwaards ik, nu waar,, lijk zijn gelei-der zijnde,hem zoude voeren: hoe ,, diep ik in die gedachten ook als weggezonken „ ware, gaf ik echter duidelijke blijken van vrij ,, beter opgeruimd te zijn, dan voor weinige im. ,, ren, het geen mijn moeder ook vervrolijkte, en „ wel tot zo verre, dat zij't beproefde om ferdi„ ka nd tot het voorwerp van haare fpotternij te „ maaken;zij raadde hem onder anderen, dat, daar „ zijne gezochte avantuuren met eene vrouw „ begonnen waren, dat hij zig nu ook bij de vrou* „ wen moest houden, op dat zijne avantuuren geen „ mengelmoes zouden uitmaaken, maar eene uit ,, zelfde foort mogten bedaan; dan; het geen mijn ,, ffrdinand haar daarop toevoegde, trof haar „ te fterk, dan dat zij haare fpotternij voordgezet „ zoude hebben; ook fcheen ons overig reisgezel„ fchap niet gefchikt te zijn om daarin genoegen te „ neemen; 't waren geene kinderen der vreugde, „ maar der naargeestigheid; Mevrouw, zeide feri, dinand, vol vuurs, terwijl hij zig een wei*  ( m ) nig naar ons toekeerde, zo dat ik hem ten halve „ konde zien; een vrouw heeft mij, buiten haar .,/chuld, ongelukkig gemaakt; echter heeft zij mijn „ geluk in haare magt; zo zij ftandvastig is, zal ■, ik éénmaal mijne rampen te boven komen; zo, zijt gij dan reeds minnaar? vroeg mijn moeder, terwijl ik zat te huiveren ; Ja mevrouw, ant, woordde mijn ferdinand, maar een min„ naar van zo zonderling eene foort, dat ik niet „ weet of ik nog bemind wordt: deeze woorden „ beurden mij geheelop, zo dat ik vol levendigheid zeide, te gelooven, dat die eens oprecht bemind , had, niet onftandvastig konde worden Ik l, dank u mevrouw, zeide ferdinand, geheel verrukt, tegen mij, voor die vleiende verzeke„ ring: mijn moeder heeft toen zekerlijk geloofd, „ dat ik op mijn eigen geval doelde, en had „ waarfchijnelijk weinig gedachten, dat ik daarmede „ mijn' minnaar in perfoon van mijne ftandvastig„ heid verzekerde." „ Te Doesburg aangekomen zijnde, gingen wij aldaar op de wagen naar Berlin, werwaards ons „ oogmerk was ;ferdinand vroeg naar den prijs „ der plaatfen; waarop mijn lieve moeder, die door de voorgevallene discourfen, het inneemend voor„ komen, en de behaageiijke manieren van mijnen „ minnaar, omtrent hem geheel vooringenomen was, „ het overige reisgezelfchap verzocht, met haar te „ willen overeenkomen, om de plaats van den jon, gen avanturier tebetaalen; zij vond daarin geenen „ tegenfiand; zij zelve zeide eene dubbelde portie te  ( 173 ) ,, wijlen geeven, mits dat ferdinand tegen haar ,, over moest zitten: in deeze fchikki'.ig werd al mej, de gefiemd, en daar ik naast mijn moeder zat,had ,, ik het genoegen zo wel als zij, tegerr over mijn >> waardigen halsvriend te zitten; dit hield ik voor ,, een wezenlijk geluk, en het gevoelig genoegen dat „ wij in deeze onverwachte ommekeer van zaaken „ fchepten, en waarvan wij elkander met fpreekemle ,, oogen verzekerden, is onmogelijk uittedrukken." To *n charlotte haar verhaal tot dus verre gebragt had, ftond zij op , om ons het nagerecht voortedienen; wij fchelden onze knechts binnen, en geboden hen daarin de hand te bieden: na *c verrichten van deeze bezigheid , vervolgde zij , op ons verzoek, haar verhaal aldus: „ Ik zal de heeren en dames verder niet ophouden, „ met een verflag van de gefprekkendie, ftaandeonze „ verdere reis, met mijn' minnaar gehouden werden; „ hij bragt het telkens zo veel mogelijk op het ftuk „ der liefde, waardoor hij gelegenheid bekwam, ora ,, mij van *t bezit van zijn hart te verzekeren:ik had „ reden omzijn vernuft te bewonderen, toen hij, op „ aanhoudend verzoek van mijn moeder , ons een „ verflag van zijn mingeval moest doen; hij verzier„ de, voorde vuisr, eene lisfdensgefchiedenis , zo „ treffend, dat hij ons meer dan ééns traanen deed ,, ftorten; mijn moeder boven al, was daardoor >, fterk aangedaan, 't welk van dat gevolg was, dat zij „ verklaardeeenbijzonderbelanginhem teneemen, tot E »", zo verre dat zij hem noodzaakte, haar te beloo»» ven, zijn voorneemen wegens het reizen te bepaa-  ( 174 ) „ len bij Berlin ; ten minite tot zo lang, dat zij „ beproefd zoude hebben, oai hem aldaar eenen of „ anderen ftand te befchikken: men kan begrijpen ,, wat er traande deeze goedhartige deelneeming van „ mijn lieve moeder, in mijn hart omging; maar „ nooit zal eenig fterveling zig kunnen voordellen, „ wat ik gevoelde, toen, na wij Hechts weinige da„ gen te Berlin doorgebragt hadden, de correspondent van mijnen vader, bij wien wij gelogeerd wa„ ren, mijnen minnaar onder het groot getal zijner „ bedienden aannam; ik zag en fprak mijn waarden „ ferdinand nu zo dikwijls het mij gelustte, „ en wij fmaakten een onderling genoegen, 't welk ,, geheel zonder Itoorenis zoude geweest zijn, indien „ wij niet voorzien hadden r dat ik na verloop van ,, eenigen tijd weder naar mijn' vader zou moeten ,, terug keeren; en mijn lieve moeder, bepaalde dien ,, tijd op niet verre af, ter oorzaake dat ik nu weder , vrolijk, en bij aanhoudendheid wèl gemoed was, ,, waarover zij zig zelve toejuichte; want zij fchreef „ die gunftige verandering toe aan onze gedaane , reis: als ik met mijn' ferdinand over 't ake„ lig oogenblik, waarop wij zouden moeten fcbei. }, den , fprak , drong hij mij op de ernftigde wijs , ,, om met hem te vluchten; van welk roekeloos be„ ftaan, ik hem niet zonder fiddering kon hooren fpreeken ; als ik hem alle de mogelijke gevolgen „ daarvan voorltelde, wierp hij zig vol aandoening, „ om mijn' hals, en bad mij fnikkenJe dat ik hem , toch den dood niet wilde overgeeven; ik vermengelde mijne traanen met de zijnen, eu moest mij be-  ( 175 ) ,, fluitloos uit zijne armen losrukken, wilJe ik niet „ dat wij, in aandoening weggezonken , overvallen „ werden. „ Nu gebeurde er iets, 't welk mij op ééns van „ het geluk waarin ik deelde beroofde, en mij deed „ befluiten de dringende begeerte van mijnen waar,, den vriend intewilligen: kort na onze aankomst te „ Berlin, had hij, tot in de ziel getroffen door de », voorllelling der diepe droefheid, waarin hij zon,, der twijfel zijne ouders geflort had, die waardige „ ouders een verhaal van de oorzaak van zijn weg„ blijven, en van het geen hem verder gebeurd was, „ overgebriefd ; om eenig bericht van hun te beko' „ men had hij hun zijn adres medegedeeld , waar„ van het gevolg was, dat hij, zo fpoedig moge„ lijk, een' brief, in antwoord op den zijnen ont,, ving, met dien brief bekwam hij volkomen ver„ giffenis van zijn wanbedrijf, zo ais zijne ouders „ het noemde , benevens eene vermaaning dat hij „ zig toch zoude gedraagen , overeen kom llig de „ lesfen die hij van kindsbeen af gekreegen had ; „ dat hij vooral voor oogen moest houden, hoe da „ waare liefde altoos het geluk van 't bemin„ de voorwerp op 't oog heefc ; kunt gij , zeiden ., zijne ouders , uwe beminde charlotte „ ter vrouwe verkrijg.n op eene eerlijite wijze, be. „ vorder dan uw aardsch geluk en genoegen; maar „ befluit niet tot dwangmiddelen, die u met fchan. „ de zouden overiaaden: deeze brief ward hem ter „ hand gefield terwijl hij met mijne moeder in ge„ fprek was: de ouderliefde belettede hem te wach-  ( 116 ) 4 ten met denzelven te openen, tot hij alleen zoude ' zijn, mijn moeder zag hem op 't leezen van den " brief verbleeken , eenige uitdrukkingen daarin " voorkomende deeden hem huiveren, en een tede. re wensch van zijne moeder, perfte hem de traa" nen uit de oogen, 't geen mijn moeder deed vor" deren om den brief die hem zodanig ontwelde, te " leezen : het deel dat zij in zijne oraftandigheid " nam, ftelde hem buiten ftaat van haare begeerte " niet intewilligenhij aarfelde wel, maar zij nam " den brief uit zijne handen , las denzelven , en " ftond als van den donder getroffen ; hoe had " zij zig ook kunnen voorftellen , dat zij in " den jongeling , dien zij zonder eenige andere " aandrift dan die van menschlievendheid en van " een beminnelijk hart, begunftigde, en om zo te " fpreeken in haare befcherming had genomen, den " minnaar beweldaadigde , om wien te ontwij' " ken en te vergeeten wij naar Berlin ge" reisd waren: ik vond haar in deeze omftandig" heid, terwijl mijn ferdinand voor haare voe" ten nedeiftortte, en zig de voordduuringe haarer goede gunst aanbeval, dan, zij reikte hem haare hand " toe, om hem opterichten, want de plaats waarop het tooneel voorviel, was daartoe zeer onge*' ichikt: de hemel had mij in dit geval bedeeld met eenige regels zwijgens, doch die met zo veel ver" baasdheid en verwondering uitgevoerd werden, " dat het niet onduidlijk moet gebleeken hebben, *' tot welk een' graad van fterkte, het hart van de " actrice getroffen was: intusfchen viel het mij met  ( 177 ) moeielijk te raaden dat er eene ontdekking plaats „ had? ,, Mijn moeder bragt ons in haare kamer, en viel by de intrede op een' ftoel neder, uitroepende: „ Goede God wat heb ik gedaan ! uien heb ik be' „ fchermd\ kinderen, kinderen', in welke eene on», gelegenheid doet gij mij plot slings neder flor ten! „ wij knielden beiden aan haare voeten ; baden „ om vergeeving, en fchreeven alles op rekening van „ de vrees voor eene tweede fcheiding: mijn lieve „ moeder wees ons niet af; neen , zij vermengde „ haare traanen met de onzen; zij zeide de liefde „ genoeg te kennen, om ons haare vergeeving niet „ te weigeren, en verzekerde ons, dat zij, alleen te „ befchikken hebbende, gewilliglijk alle haare bezit„ tingen aan den lieven ferdinand zoude af„ ftaan, om hem in ftaat te Hellen van naar de hand „ van charlotte te durven dingen; maar nu, „ nu zy een dochter aan den besten vader des we» ,, relds moest verantwoorden, en die dochter, door „ eigen toedoen, offchoon onfchuldig, in 't gevaar ,i gebragt had, waaraan zij op zig genomen had haar „ te onttrekken , nu wvas zij befluitloos: ik bragt „ haar onder 't oog, hoe zichtbaar de Godheid mij „ voor FisDisiKD voorbefcbikt had, daar die „ minnaar op de alletzonderlingfte wijze aan mijn ,, hart wedergegeeven was ; zij betuigde de zaak „ ook van dien kant te befchouwen, maar tevens te vertrouwen dat die zelfde God mijne zaak ook wel i, verder zoude fchikken ,• daar bijvoegende, dat zij „ oordeelde verpligt te zijn terftond naar Holland M  ( i?8 > „ wedertekeren, niet alleenlijk om dat zij in bet oogmerk haarer reize nu geheel te leur gefield was; maar ook om dat zij, te Berlin nog langer " blijvende, mijn' ferdinand uit het hu,,.waarin wij ons bevonden, moest weeren, en derhal " ven de oorzaak van zijn ongeluk worden, daar zij met hart en ziel genacht had hem gelukkig , te maaken: mijn minnaar verzekerde haar,dat die '„ laatfte reden haar niet tot zo fpoedig een ver trek konde dringen, daar het volmaakt zeker was, t dat hij mij zoude volgens mijn lieve moeder zag .ons beiden aan, zij zag ons tederli.k aan, weende bitteilijk, omhelsde mij vol aandoening, druk' te de hand van mijn' ferdinand met eene zichtbaare vervoering, en zaide op een nadrul. kelijken toon , ik beklaag u harili|k, en zis n ' tevens niet zonder ontroering ; * vrees dat „ gij mij ongelukkig zult maaken : mijn minnaar en ik werden door dit minzaam gedrag even zeer ge Z troffen; wij vroegen naar de reden van haare ' vrees, doch mijn moeder was te bedroefd om ons voldoening te geeven , ook werd onze on„derhandeling geftoord, en wij moeiten fcbe.den. , Den avond van deezen zelfden dag, fprak ik „ mijn waardigen ferdinand, ter oorzaake dat „ mijn moeder geen geringen aanval van koorts ge, voelde, en zig derhalven zeer vroeg te bed had ' begeeven: de heeren en dames zullen gemaklijk " befluiten wat het onderwerp van ons gefprek was; " niet anders als een overhaaste vlagt ï want oofc kon niets anders verhinderen dat wij niet voor  t 170 ) altoos van elkander afgerukt werden ; ik had „ veel te overwinnen om tot dat gevaarlijk befluit „ te komen; evenwel, de liefde triumpheerde; wij „ maakten de noodige affpraak, en ferdimand ,, nam den volgenden dag zijne maatregelen zo wél, „ dat wij ons des avonds laat reeds op reis bevon„ den: God! wat heeft mijn ziel in de eerfte oogen„ blikken van mijne vlugt moeten lijden ! fnikken„ de had ik mijn lieve moeder verlaaten ; zij had eene „ vrij hevige koorts gehad, enfliep; fidderendedruk„ te ik een kusch op haar wang, terwijl mijne traanen », zig met haar zweet vermengden; goede nacht lieve „ moeder! zeide ik zachtkens; God weet of ik u „ niet m 't graf ftort! nogmaals kuschte ik haar, en „ de aandoening van mijn hart was onwederftaan„ baar; ,k zeeg voor haar ledikant in flaauwte neder: mijne bezwijming was echter van korten duur, „ maar tevens was mijn moeder, waarfchijnelijk door „ den val dien ik gedaan had, wakker geworden, en zo dra ik mijne oogen weder opende, hoorde „ ik dat zij vol ontroering yitriep: 0 God, 0 God, „ mijn charlotte! ik ftond op , en zeide haar „ dat ik door haaren toeftand te zeer geroerd was ge„ worden, en in zwijm gevallen was; Och lieve „ dochter', zeide zij, vol aandoening, zorg toch voor „ uwe gezondheid! maar, vroeg zij verder, mijn „ hand tederlijk drukkende, zult gij ook voor uwe „ eer zorgen? ik beloofde haar zulks, maar borst „ tevens m een' vloed van traanen uit: intusfchen „ was het uur van affpraak reeds voorbij; ik zagher„ haalde keeren op mijn horlogie, en fidderde; vqI M 2  ( ï«0 ) , verwarring zeide ik, te zullen gaan zeggen dat men \ mij koffij rfloest zetten ; ik keerde mij om, ween, de bitterlijk, ging drie of vier voetftappen voord, , keerde mij om, vloog naar het ledikant, ftortte „n m»na mwHpr pn knschte haar verfeidene kee- „ ren, waarna ik ijlings de kamer verliet: de braave lippft zekerliik uit den toeftand waarin zij 7 * ~ 1 . mij zag, een befluit opgemaakt dat oogenblik- „ lijk daarna met de daad bevestigd werd; want zij „ riep mij zo dikwijls, en met zulk een angstvallige „ Item te rug, dat ik niet twijfelde of zij zoude mij op de hielen volgen; ik ontfnapte haar echter, en „ kan niet anders denken, of de overmaat van aan. „ doening, zal haar m den zelfden ftaat gebragt ner>„ ben, waarin ik mij, korts te vooren bevonden „ had. Ik verliet het huis; begaf mij terbeftemde plaat. „ fe, en bevond mij welhaast met mijn waarden fer», Di na nd in het Clecffche; geen oogenblik waren „ mijne oogen zonder traanen geweest; geeuoogenblik was zonder zucht van mij vervlogen; ehmijn „ minnaar bevond zig in geen beteren ftaat; onze -„ vrees van achterhaald te zullen worden was groot, en niet zonder reden, uit aanmerking van 't ver„ mogen van mijn gedacht, het welk zekerlijk in „ volle kracht op het hoofd van mijnen ferdi„ hand nedergeftort zoude weezen: 't eenige dat „ ons nog een weinig gerust ftelde, was dat fer> ,. di na nd zijne maatregelen zodanig genomen had, ,, dat zij die ons moeften najaagen, zig waarfchijnelijk in onzen genomenen weg zouden vergisfen- „  ( isi y „ Zie dm de droevige ch^elotte dan in ,, het vo komen bezit van't geen zij boven alles bemin,, de, fchoon dat bezit baar hart duur te ftaan kwam: „ fekdi nand was eene braave jonge, derhalven ' ,, had ik geen amazonenmoed of krachten noodig om „m.me eer te befchermen; intusfchen drong hit „ aan op het huwelijk, en ik was er mede vóórt „ derhalven trouwden wij, na verloop van Hechts „weinige dagen: wij huurden een klein woningje, „ (m onze kleding hadden wij reeds de noodige „ verandering gemaakt,) en wij leefden als enge„ len; maar het hinkende paard kwam achter aan: „ intjn lieve man had zig zo ais hij ging en ftond „ achter aan den postwagen gehangen; en ik was „ reizende geweest, derhalven waren wij geen „ van beiden van een goede beurs voorzien; devrou. „ wen tooien zig in onzen tijd niet erg met juwee„ len, en behalven dat maakt men van dat tooi„ fel geen gebruik, als men voor het toilet zit,om „ zig tot de reis gereed te maa.'ten; het weinige zil„ ver en goud dat wij hadden was welhaast verteerd • „ om kort te gaan, er waren Hechts eenige weeken „verioopen, toen r E n D , N A a D encHASLor„te wel met oogen brandende van liefde, maar „ tevens met een hart vo! droefheid, en een hon„ genge maag, aan een ledigen disch, elkander za„ ten toetezuchten:denood deed ons ver volgends uit„ komst zoeken ; mijn man kreeg, na eenigzoekens „ gelegenheid om een armhartig copeïst te worden' «• e" lkl!reeg. na lang bedelens, en verfcheidene 9 vernederende bedenkingen over mijne eerlijkheid M 3  ( 182 ) £, «enig naaldwerk: door het een en ander verdien: 9, den wij het fobere kostje, en ook niet meer, wij „ ontvingen geen geld', of het was in onze handen „ als water op gloeiend ijzer; zó veele benoodigdheden ,, hadden reeds naar de ontvangst gewacht, dat wij, na dat van ieder een weinig aangekocht was, dik' wiils geen' penning overhielden; intusfchen werd al dit leed verzoet, en onze bijblijvende aandoe* „ ning overdenwaarfchijnelijkal te droevigen toeftand „ van onze wederzijdfche ouders, en vooral van „ mijne lieve moeder, wegens den flap dien wij hadden L durven doen, eenigzins geftild, door het genoe^ gen dat wij in elkanders bijzijn fmaakten. , In dien ftaat hadden wij ruim een jaar geleefd, 'toen ik van een dood kind verloste; ik had een " allerjammerlijkst kraambed, zo wel wegens verl, fcheidene toevallen die mij bejegenden, als door den geld- en derhalven hulp- loozen flaat waarin ?! wij ons bevonden; ik herftelde echter door bijftand van de gunftige Natuur, en hernam mijnen arbeid; maar alleenlijk om, volgends de fchikkmg van God, van nog grooter ramp getroffen te wor" den: zekeren middag kwam mijn lieve ferdi. "hand, eenige gecopieerde papieren bij zijn' pa" troon gebragt hebbende, overftelpt van droefheid, in onze woning te ruk; ik -»n ^i» werkteen hij de deur inkwam ; zijn fnikken deed mij om" zien; ik zag mijn' man als een fteenen beeld ftaan, ',' met het hoofd op de borst hangende, terwijl een ' vloed van traanen uit zijne oogen borst; ik fchnlrte, en vroeg vol verbaazing; goede God I ferdinam» 1  ( '83 ) wat is h weder varen? Wat charlotte! gilde hij uit, ik heb beide mijne ouders in het graf ge- fort; ja ja chaRlotjte, zij zijn dood; zij ,, zijn beiden van droefheid gejiorven; goede j E,, zus wat ben ik ongelukkig', met deeze woorden in den mond, vloog hij naar mij toe; viel op bei„ de zijne knieën voor mij neder j en plofte met zijn hoofd in mijn' fchoot; hi; zwom in zijnetraanen; ik richtte hem op; hij plaatfte gig naast mij op „ een' ftoel ; ik drukte hem tegen mijn hart, [en „ fmeekte hem zijne droefheid te maatigen; hij zag „ mij tederlijk aan; floeg zijne beevende hand om „ mijn' hals, en kuschte mij hartlijk; dit is ook de s, laatfte kusch geweest dien die lieve vriend van „ mijn hart mij gegeeven heeft." — Dit zeggende borst de ongelukkige ciiarlottf andermaal uit in traanen, die zij ook gedurende het overige volgend gedeelte van haar verhaal niet kon fluiten. ,, Mijn lieve man", voer zij voord, „ begaf zig 9, terftond naar bed; doch hij kon niet flaapen; hij „ verhaalde mij, met weinige woorcen, dat hij ie„ mand van zijn bekenden uit Holland ontmoet, en „ van denzelven de dood van zijne ouders vernomen „ had: hoe getroffen ik zelve ware, wendde ik al„ le vermogens aan, om mijn lieven man te trooftens „ waarin ik, na verloop van weinige uuren, ook „ fcheen te flaagen; althans hij werd ftiiler, en flui,, merde mg ik zat voor zijn bed te weenen: tegen „ half elf uuren ontwaakte hijsen vroeg om eenwei„ nig drinken; ik gaf het hem, en zag fidderende » dzt N onbegrijpelijk verzwakt was; hij nam ml}:: M 4  ( i«4 ) „ hand, drukte dezelve flaauwlijk tegen zijn hart, „ en zeide, wel met eene zwakke beevende item, doch op eenen nadrukkeltjktn toon: Nacht lieve „charlotte! nacht l ik wenschte hem dat de „ flaap zijne aandoeningen mogt leenigen, en bleef ,, voor zijn bed zitten: ik was in mijne gedachten „ verzonken; in mijn kleen vertrekje heerschte eene akelige ftilte.diemij echter,om de rust van mijnen „ halsvriend .aangenaam was; niettegenftaande die „ ftilte konde ik echter zijn adem niet hooren, 't „ geen mij echter toen nog niet ontrustte, alzo ik „ mij verbeeldde dat hij dus zachtlijk fliep; hij Hiep „ ook, maar het was de eeuwige flaap: omtrent „ ten één uure in den nacht ftond ik op, en gingbo„ ven zijn' mond liggen; maar o God hoe ontftelde „ ik, toen ik geen adem hoegenaamd hoorde.' ik lag mijn hand op zijn hart, maar 'i floeg niet „ meer; fidderende riep ik; ferdinand! fer„ dinand! maar geen antwoord; ik richtte hem „ op, zo ver mijne zwakke krachten toelieten, , maar geen gevoel; en de verzekering die ik mij ,, zelve deed, dat mijn lieve man onder de kracht ,, zijner droefheid bezweeken, en dood was, deed , mij, buiten mij zelve, tar aarde zijgen. ,, 't Gezelfchap zal zig ligtlijk kunnen verbeelden, ,, hoedanig ik na mijn bekomen gefteld was, ik zal „ er derhalven geen fchilderij van ophangen, te ,, meer daar het herdenken aan dien akeligen tijd, „mijne ongeneezelijke hartewonden, telkens verder „ opfcheurt;met mijn lieven man heb ik't vermaak v van mjja leven verloorenj federt zijn dood zwerC  C i8j 3 ïr.Hs als eene verlaatene, zonder van mijn brood voor „ den volgenden dag verzekerd te zijn j ik ben eindelijk op dit plaatsje aangeland, en heb in ,, deeze herberg dienst genomen; waartoe ik ge„ noodzaakt geweest ben , om dat ik in eene vreem„ de plaats, zonder recommandatie, niet wel aan„ zieniijker te recht kan komen, en 't is mij „ mogelijk ergens lang te blijven ; God weet toe ,, wat einde." Hier hield CH a rlot t e op, zeggende, „ Zie daar heeren en dames, het verhaal ,, t welk gij begeerd bebt dat ik u zoude mededee„ len permitteer mij u te mogen verhaten , om », u de thee voortedienen." Bijna gelijktijdig verliet zij onze kamer, en hielp vervolgends onze knechts de tafel afneemen, met eene onged won gene loshied en zwier, die onzeoogen onafgetrokken op haar gevestigd hielden ,-haar vernaai, en haare nlenten welken zy onder het dóen van . t zei veten toon had gefpreid, hadden ons verdomd; en eerst toen onze knechts de thee bragten, en toen w.j zagen dat charlotte zig te rug hield, geraakten wij , om zo te fpreeken los, en boezemden bijna allen te gelijk , onderfcheidene bewonderingen uit. f Ik zal den leezer niet ophouden met het geen wij. onderling op 't geval van charlotte aanmerkten, hij zelf zal daardoor te vrijer in zijne eigene aanmerkingen weezen; 't zij genoeg gezegd ^ het befluit viM om Papendrecht niet te verlaa- -n, voor dat wij' wisten wie zij was, en verlof «adden om bemiddellaars tusfchen haar en haare ouM S  ( 186 ) ders te weezen: charlotte verlangde naar niets meer dan naar eene verzoening, en het beraamen van maatregelen ten dien einde, hield ons dien dag eu den geheelen volgenden te Papendrecht op, waarmede onze kastelein zeer wel gediend toonde te weezen, offchoon zijne nieuwsgierigheid naar 't geen wij met zijne dienstmaagd charlotte ultftaande hadden, hem vreezelijke kwellingen veroorzaakte , het geen wij gewaar werden aan verfcheidene zijner gefprekken, die hij , te pas of te onpas, telkens over het voorwerp onzer achting en medèlijden deed loopen. 'T geflacht van de lieve en ongelukkige en ar. lotte was bij ons allen bekend, zelfs was haar vader weleer een goede vriend van den heere eelhart geweest; dan desniettegenftaande hebben wij de zaak tot nog toe niet kunnen afdoen: charlotte logeert intusfchen bij mevrouw louise, (want, volgends affpraak, hebben wij haar,terüond na onze t'huiskomst., ontboden;") zo dat wij den vertoornden vader, op de minfte blijk dat de Natuur in zijn hart weder begint te fpreeken, met zijne dochter zelve zullen beftormen ; en wij zijn desaangaande nog niet hooreloos, om dat hij ons blijtt hooren, zo dikwijls wij goedvinden hem over 'tgeval van zijne charlotte te komen fpreeken: zeer waarfchijnelijk zouden wij de zaak reeds verder gebragt hebben , zo niet de vergramde vader, bij onze t'huifi komst, afvveezig geweest ware$ hij deed een reisje, waarvan hij niet fpoedig te rug ieerde., en de braave moeder was overleeden,  f -87 ) Bij den dag dien wij ons, om chah lotte, langer dan ons voorneemen was te Papendrecbt ophielden, deed de heer henricus, weleer een goed vriend van den heere frederik, ons nog een anderen voegen :in den avondftondeene wandeling dóende , ontmoetten wij gemelden heer, die zig daarover op eene inneemende wijze verheugde, en ons terftond naar zijn buitengoed , 't welk daaromftreeks lag, noodigde, de heer fredrik poogde zig, door het voorwenden van de talrijkheid van ons ge zelfchap, te verontfchuldigen; dan, de goede heec henricus betuigde dat het gantfche gezelfchap', hem aangenaam zoude weezen, en derhalven waren wij genoodzaakt hem te belooven den volgenden morgen bij hem te komen dejeunccren; zelfs had hij de vriendlijkheid, ons met rijtuig te komen afnaaien. Op de prachtige en aangenaame hofftede van den heere henricus aangekomen zijnde, onthaalde hij ons op een fmaaklijk ontbijt, waarna wij zijne kost. baare boekerij, vervolgends zijn cabinet van fchilderijen , en voords zijn wèl aangelegd en fraai buitenhuisgeheel bezichtigden:onder zijne veele en kundige fchilderijen, was er een, het welk de heer henrieuï -zeide niet het kostbaarile, maar voor bemhet waardiglte te weezen, het vertoonde een aangenaam gezicht, bij de ftad Grave, in 't land vmKuik, eene Baronij van 't huis van Oranje; en dewijl de heer fredrik, met goedvinden van den heere henxicus, eene juiste aftekening daarvan maakte,  ( 188 ) ben ik in ftaat gefteld mijnen Ieezer een.copij daarvan, hier medetedctlen: Bijna allen te gelijk vroegen wij den heere henbi cus, waarom dat fchilderijtje hem zo waardig was? Om dat het, zeide die heer, de plaats en het oogenblik verbeeldt, waaraan ik het geluk mijns levens, te danken heb.- de nieuwsgierigheid deed ons meer vraagen, en onze minnelijke gastheer beloofde ons een kort verhaal van dat gedeelte zijner levensge. fchiedenis, waarop hij 't oog had, onder eene wandeling in zijne hofftede, te zullen geeven: naauwlijks hoorde mevrouw louise deeze belofte , of zij ftond op,en verzocht het gezelfchap terftond te gaan wan»  ( -8p ) delen; want deeze levendige dame is niet beter te vermaaken dan met het verhaalen van avontuuien: de heer henricus vergenoegde haar, en wij gingen wandelen. Na d?t onze vriend er nes tus hemde volgende verzen toegezongen had Als kunst natuur verzeil, en bouwheer fcliijven telt, dan kan men veilig zeggen : hier zal ik het vermaak aan iterke kluisters leggen. Waarop die heer met deeze regelen antwoordde} 'T is waar dat het. vermaak voor fchijven is te koopen, 't is echter nergens opteloopen, als daar't bezit van geld eu goed, gepaard gaat met een vrij gemoed-: Na dat onze gastheer nog verfcheidene loffpraa&en over den keurigen aanleg, en zonderling fraaie hoedanigheid van zijnen hof gehoord had, begon hij, op ons aandringen , zijn verhaal in deezer voege: „ Ik heb geen uuren tijds noodig," zeide hij, „' om ,, het gezelfchap een verhaal van mijne lotgevallen „ medetedeeien; vooral om dat ik niet gewoon „ ben meer daarvan te verhaalen, als aanmerkens„ waardig is; het overige en grootfte gedeelte der„ zeiven, verftrekt mij tot te groote fchande, niet „ alleen, maar bevat ook niets ongemeens, althans „ niet voor de geenen die de wereld kennen, en  ( 190 ) haar bezocht hebben: met dat bezoeken heb ik '„ mijn jeugd geheel doorgebragt; ik /neb tot mijn , twintiglte jaar geleefd als een onverlaat, tot groot „ hartzeer van mijne ouders, en welligt ben ik zelfs „ oorzaak geweest van den dood van mijnen vader die een boezemvriend was van den va„ der, van mijnheer fredrik , welke vriend» fchap den waardigen man ook drong om zig over " mij te bekommeren; hij heeft getracht mijn gedrag te regelen, dan, ik was toen doof voor de ftem van een belangloos deelneemend vriend; het vuur „ der jeugd was als een licht voor mijne voeten, het ,, welk alleen ik volgde, zonder te bedenken dat „ bet mij ten verderven ftrekte ; die edelmoedige , vtiend, uw lieve vader, mijnheer fredrik, verliet mij ondertusfchen niet; bij doemde mij , niet om mijne halltarrige boosheid; hij beweende mijn lot, en verheugde zig van harten, toen hij „ mij behouden en gelukkig zag: de braave man „ is ook, gelijk gij weet, tot aan zijnen dood toe „ mijn vriend geweest. „ De vrouwen en het fpel waren alleen de voor„ werpen mijner bemoejingen; met de vrouwen ver„ teerde ik alles wat ik met het fpei won, want ik „ fpeelde geduurende eenige jaaren, zonder voorbeeld „ gelukkig; eindelijk evenwel verkeerde de kans en „ ik verloor beftendig alles wat ik waagde: toen al„ les, wat ik kon bekomen tot geld gemaakt,en ook i , verlooren was, meende ik dat dezelfde vrou'$, wen, die ik als op den troon gezet had, mij op „ haare beurt zouden begunfligen , maar geen pen-  ( m ) u ning; het een en ander bragt mij tot wanhoop; de vrouwen fchopten mij met den voet; mijne makkers verlieten mij, en van de geenen die „ mijn geld gewonnen hadden, werd ik begekt: „ mijn vader was voor mij een onverdraagelijk „ zedemeester; de traanen vaa mijne moeder, waaren nu eens als druppelen vuurs, die op mijn hart „ nedervielen , en het zelve verteerden; dan eens „ verdubbelden zij mijne wanhoop; om kort te gaan; „ 't was onmogelijk de.lucht die ik inademde langer *i te dulden; ik zocht eene andere, na mij van het een en ander der bezittingen mijner huisge,, nooten meestergemaakt te hebben: dan, wat baat ,, een weinigje voor een losbandig en wanhoopend „ zwerver! koningsfchatten zijn voor hem te ge„ ring; want alle plekken van den aardbodem,draa. „ gen zulke vervloekte raaven.dieopdergelijken prooi aazcn: binnen weinig tijds was ik arm, ea tot „ razernij toe wanhoopig. „ Op zekeren morgen bevond ik mij nabij de „ ftad Grave; ik had den verlopen nacht onderden „ blooten hemel doorgebragten wel verre dat hei tl aanlichten vat:, den dageraad mij vertroost zoude „ hebben, was ieder morgenlachje , 't welk de Natuur het menschdorn toewierp, als een dood>, üjke pook die in mijn hart geftooken werd ; „ ik zettede mij op een' uithoek wegs, rondsom „ met eene fchoejing omvangen, neder; (gelijk ik „ op het fchilderijtje, dat ik mijn waardigste noem, „ algebeeld ben:) ik zag mistroosting neder in het « water,'t welk vóór en naast mij heenvloeide, en  ( -9- ) „ en waarfchljnelijk zou ik mij in dat zelfde wa„ ter begraaven hebben, zo niet een man in een ,, fchuitje, dat nabij mij lag, fchoon ik hem niet „ gewaar geworden was, mij goeden morgen ge„ wenscht had: ik floeg mijne oogen op hem, en aJ beantwoordde zijnen wensch, op eene wijs die „ hem verbaasde: wat raakt mij een goeden of „ kwaaden morgen; ik heb er niets meer mede te doen——de goede man begreep zekerlijk niet wat „ er in mijn hart omging; want hij zeide alleen„ lijk:Weizo, dat 's al wonderlijk! dat begrijp ik „ me niet: eene en andere niets betekenende „ woorden die hij er bijvoegde, bragten mij met „ hem in eene korte woordwisfeling : intus„ fenen was een kleene gebulte vrolijke boer in ons gezelfchap gekomen , en had een ge„ deelte van ons gefprek gehoord, het welk hem zekerlijk gefmaakt moet hebben, voor 't minst „ wist het zijne aandacht te bepaalen; want hij „ vleide zig, op eene gemeenzaarne wijs, naast mijne- de : de eerfte vraag die hij mij deed, was of ik „ niet wijs was? ik wil wel bekennen dat niet al„ leen de veel betekenende inhoud van die vraag , „ maar ook nog veel meer de drocge onverfchil„ lige toon waarop zij gedaan werd , zo een woi., dtrbaar vermogen cp mijn hart had, dat ik den „ vraager ftaarende bleef aanzien , zonder hem te „ kunnen antwoorden; hij zag mij even ltijf en „ ftrak aan , doch trok zijn' neus nu nr-ar deezen, „ dan naar dien kant, en maakte aller-leie grimat„ fen met zijn' mond, zonder dat er een lachje,  ( w ) i, Boe gering, onder liep; deze handelwijze had „ geene zwakke werking op mijn hart; althans, ik „ dacht op dat oogenblik geheel niet meer aan het ,, verdrinken: ik verzekerde den grimatfenmaaker ,, dat ik niet zinneloos was, maar dat een knaagend ». geweeten mij het leven tot een' last maakte: wel „ nu zo, zeide de fhaak, nu weet men waarom „ gij zo wonderlijk zijt: onder het maaken van dui„ zende kluchtige aanmerkingen, verzekerde hij ver„ volgends op zyn woord van eer, dat ik wel „ degelijk van mijn verftand beroofd was, en hij „ had inderdaad geen ongelijk; want hoe anders 5, als ia eenen vlaag van krankzinnigheid zou ie. ,> mand kunnen belluiten, zig zeiven van het leven „ te berooven.' ik was echter op dat oogenblik „ niet gefchikt, om zijn fpotternij geduldig te blij. ,, ven aanhooren; hij had mijn wanhoop wel ge„ lenigd, want dat had hij waarlijk gedaan, maar >, de plaats daarvan werd,na een kort verwijl,door „ eene woeste gramfehap ingenomen; de fnaak >, ftoorde zig daaraan echter weinig , het geen „ mij, op een vrij ruwen en luiden toon deed fpreeken: dit werd gehoord van een anderen pas. „ fant, mede een boer, doch van een geheel te„ genftrijdigen aart met den fpotter; een man vol „ deugds en edele gevoelens; een man aan wien ik mijn tegenwoordig geluk geheellijk verfchuls, digd ben: deeze vroeg mij naar de oorzaak van „ mijne gramfehap; ik antwoordde met ftilzwijgen, ,, en een blik van verontwaardiging, waarover ik 3' nog heden berouw heb: de gebulte fpotter naas  ( 194 ) ,, het woord op, en verhaalde hoe het leven mij „ tpt een last was, en dat ik mij derhalven zeker. ,', lijk zou verdrinken: op deeïe verklaaring van . „ mijne omfhndigheid, zng de goede ev e r n ar0, „ (dit was de naain van mijn' weidoener,) mij met „ verbaazing aan; en na eenige oogenblikken zvvij„ gens, zeide hii: Hoe jongeling! ftrekt.het leven, „ dat dierbaarst gefchenk van God, u tot een'last! „ dan hebc gij de zoetigheid daarvan zekerlijk nog ,, nooit gefmaakt 1 Deeze woorden troffen ,] mij; ik. zag hem GfH* aan,, en zeide, dat ik die „ zoetigheid begeerd, en naar mijne meening ook „ gevonden had,,, msar dat het genot daarvan mij „bitter was geworden . 'Dan hebt gij den „wellust nagejaagd, hemnm ever hard I dat „ heb ik,, zeide ik, op een. nadrukkeiijken toon ; ,, en de vrucht die ik daarvan pluk is een knaa„ gend gp weeten : hierop zag de brsavc, man , op „ zi'n ftokje rustende, mij badaardlijk aan,.'liet een „ diepe zucht, cn riep mij, met; een zachte en ,, minnelijke ftetn toe: Ekmdding ! ,en gij'neemt u „ vóór,, met, eet? knragcnd -gevveeten , de ontzach.„ lijke flap uit den tijd in de eeuwigheid te doen! die woorden, üeeden mij. van ;.outroering wegzinken.: „ dank, uwen eeuwig goedeuierenenvader, vervolgde „ de braav,e mm, dat Hij uwe dagen nog wil rekken , „ was.rnqor.Hij u den wegtotzijnegenadenogopenlast: „ wat ijzelijke roekeioosheidneenugij u voor! niet naar „ den afgrond; niet naar het graf leidt den weg dien „ gij zoeken, moet; daar boven , voer hij voord, met m zijne hand naar den hemel wijzen:!- 5 daar boveu  ( 19S ) t, woont uw verlosfer; voor den troon van je zus „ moet gij weezen, indien gij voor de eeuwigheid >, behouden wilt worden; kom ongelukkige! fla op „ en ga met mij =, Ik was geheel doordrongen „ en volftrekt niets van mij zeiven bewust •, dit weet ik, dat ik bitterlijk weende, opltond, en mijn „ braaven weldoender volgde -— Hij ging met „ mij in een herberg, en , hoorende dat ik den gant,\ fchen nacht omgezworven had, liet hij mij een rijklijk 9, ontbijt geeven, en gebood dat men onze kamer vrij „ zoude laaten: hij vorderde van mij eene openhartige ,, yerklaaring van mijn voorgaand gedrag, het geen „ ik hem ook rondlijk gaf, zonder een eenige mijner ,; wanbedrijven te verzwijgen: de braave ever„ n/iRD betuigde mij, hartlijk deel te neemen in „ mijne beklaagelijke omlrandigheid; ja tot zo verre „ dat hij begeerde, ik zoude hem nietverlaaten , maar " », met hem tot zijnent reizen; hij oordeelde het tot „ zijnen pligt als christen te behooren, mij te red „ den en te recht te brengen : toen ik hierop zeide ; „ hoe ik met reden vreesde, dac niemand zig met ,, mij zou willen inlaaten, om mij eenig beflaan te ,, bezorgen, bood hij zig zeiven aan; alles wat ik „ in u meen te ontdekken, zeide hij, voorfpelt mij ,, een goeden uitflag van 't geen ik voor u mogt on„ derneemen; ik weet niet welk eene ftem mij roept, „ en beveelt, u in mijne befcherming te neemen; gij „ zijt een dwaalend fchaap, en ik zal er mij eene j, verdiende ran maaken u te recht te brengen« beloof mij dat gij mij niet zult verlaaten: ik beloof. ii de den onvoorbeeldigen man alles, en volgde hem N 2  ( 156 ) „ naar Broek in Waterland alwaar hij woon» s>» de. „ De edelmoedige ev eeh a rd was een fchatrijk „ man, een weduwenaar die nog dikwijls het gemis „ van zijue vrouw beweendej hij had één kind.ee„ ne dochter, die een gelukkig huwelijk beleefde, „ met één der aanzienlijkfte amptenaars in's Gravenha,, ge; de bemoejingen zijner vroegere jaaren waren ge„ heel afgeloopen: ik had nogmaarweinig tijds in zijn ,', huis geweest, of hij had zig reeds een plan om mij gelukkig te maaken ontworpen, en betuigde dat, ' als hij zijne oogmerken omtrent mij bekroond „' mogt zien, hij dan met minder tegenzin van hec „ leven zoude fcheiden. „ Mijn' vader werd van dit mijn zonderling weder„ 'vaaren verflag gedaan ; dan, die lieve vader heeft „ mijne traanen van berouw voor zijne voeten niet „ mogen zien vloeien. „ Het gedrag van mijnen weldoener had mij met „ onverbreekelijke banden aan hem verbon.ien, de „ erkentenis regelde mijn, waarvan het gevolg doen ," was, dat ik in alles aan de verlangens van den waar„ digen everhard voldeed: ik deelde van tijd tot , tijd dieper in zijn vertrouwen: hij vattede, op „ mijn' naam,zijnen afgeloopenen handel weder op; en eenige talenten die hij in mij meende te ontdekken, gaven hem hoop, dat ik zijne voetftap, pen op den weg des voorfpoeds zoude drukken, „ in welke hoop de braave man zig ook niet bedroo„ gen heeft. „ Hoe diep ik in zijne vriendfchap en goed voor.  ( -97 ) „ neemen deelde, bleek mi; toen wij zamen een „Zeeuwsen reisje deedeu,'ter voordzettinge van ,, mijnen handel: bij onze terugreize beliep ons „ nabij de Willemftad een' ftorm, die den fchipper „ voor eene behoudene overkomst deed duchten, en „ toen mijn weldoener hoorde in welk gevaar „ wij ons bevonden, viel hij op zijne knieën, en „ bad God; hij beval zig zijner ontferminge; hij „ fmeekte om 't behoud van mijn leven, op dat ik „ door een aanhoudend berouw en leedweezen, mijn ., voorgaande wanbedrijven mogt boeten,-en, door 't „ bloed van jezus gereinigd, deel mogt krijgen aan „ de eeuwige zaligheid, door den middelaar aan het kruis verworven; deeze zijne bede en de bartlijk„ heid waarmede dezelve gedaan werd, deeden mij „ wegfinelten in traanen; ik vloog den waardigen „ man om den hals, en weende bitterlijk; hetgeen „ ilt toen gevoelde had ik nimmer gevoeld, en zal „ het waarfchijnelijk ook nooit weder gevoelen : ik „ heb van de omltandigheid, in dat tijdftip, mede „ een fchilderijtje laaten vervaardigen, 't geen ik „ vergeeten heb 't gezelfchap aantewijzen; doch wij „ zullen het zo aanftonds nogmaals gaan bezichti,» gen." Toen wij weder in huis gekeerd waren, bragt de heer henricus ons andermaal in zijn kabinet van fchiiderijen, en wees ons het gemelde ftukje aan: de heer fredrik verzocht ook dat te mogen aftekenen, 't geen hem toegeftaan werd, en waar door ik in ftaat gefteld ben , om het mijnen leezer hier itg kunnen mededeelen, niet twijfelende of hij zal N 3  ( 19* ) hetzelve, met genoegen ontvangen , als tot de zonderlinge historie van den heere hewricus beboerende, „ De bede van mijnen weldoener", vervolgde onze gastheer, „ werd verhoord, en wij kwamen behouden te onzent weder: ik dreef vervolgends '■„' mijnen handel met eenonvoorbeeldigen voorfpoed, ", en ik was bezitter van een aanzienlijk capitaal, " toen de dood dien braaven man uit mijne armen " wegrukte: op zijn doodbed openbaarde hij mij, I dat ik niets van zijne nalaatenfchap te verwachten „ had, om dat hij zijne dochter geen reden tot klaagen wilde geeven; maar weinig dacht hij, dat ik I' nog in 't volle bezit.van zijn gantfche capitaal ge-  ( m ) „ fteld zoude worden; want weinige jaaren na zijn' dood ,, werd zijne dochter weduwe, en zij is de lieve vriendin „ van mijn hart, waarmede ik i:og op dit oogenbük ,, een zalig huwelijk mag beleeven: zo wondetüjk „ zijn de wegen der aanbiddelijke Voorzienigheid.,'* Met deeze woorden floot de heer iiKwntetjs zijn verhaal, en mevrouw mari a nne liet er ter. ftond op volgen: „ Ja zeker mijnheer;zulke en der, „ gelijke gevallen doen ons duidelijk de leidingen Gud's kennen; en gij hïbt duizendvoudige rede>, nen om llsm te danken voor zijne genade, bé,, toond in uwe wonderbaarlijke redding uic de ti kiaauwen des fitans, die u zekerlijk in het eeu» wige verderf gefleept zoude hebben; die braave man is een engel des lichts voor u geweest. „ —— Dat meen ik," zeide mevrouw luui3e,od haar gewoonen vrolijken toon; „ en 't fpijc mij i, door mijn hart heen, dot die Broekfche engel „ reeds dood is: ik zoude hem gaaine eens willen „ prijzen." Wij lichten haniijk over de uitdrukking van Broekfche engel; en de heer fredrik vroeg- op een fcbalkachtige wijs, of zijn vrouw den braavea man bij verkiezing Broekfche engel noemde, want hij meende dat zij ook wel Waterlandfche had kunnen zeggen, om dat de öran le Broek in IVaterland gewoond had : mevrouw louise antwoordde haar' man niet; maar ging van hem af, en voegde zig bij den heere ernestus.mevrouw marianne vreesde dat die boerterij verder voordgezet zoude worden, derhalven ftak zij een fpaak in 't wiel, met te zeggen dat het ons niet ten besN 4  [( 200 ) ten te houden was,dat wij eenige raillerie aanrichtten, omtrent een' man, wiens nagedachtenis zo heilig voor den heer henricus moest weezen, en die een middel in Gods hand geweest was, tot behoud van zijne kostelijke ziel : de heer fredrik, die zulke aanmerkingen niet gaarne hoorde, was beducht, gelijk hij mij daarna in 't oor beet, dat mevrouw marianne, nog de verklaaring van eenige andere deelen, met derzelver onderdeden, bij haare predicatie, zo als hij kon goedvinden zig uittedrukkeu , zoude voegen; daarom zeide hij, dat de beer henricus voor hem een nieuw voorbeeld was, waarmede hij de ongeloovigen van 't alleen beftuuren van het Opperwezen zoude overtuigen, en met dit zeggen deed hij de goec'e mevrouw marianne wel zwijgen, maar hij zelf onderging 't zelfde lot, door dat de heer eelhart, geheel droogjes weg, zeide: „ Maar 't is tog won„ derlijk dat zulk een verachtelijk gedrag, verach„ telijk voor de gantfche wereld, en ondermeinend „ voor gezondheid en welvaart, dat zulk een „ gedrag vooraf heeft moeten gaan! men zou, ge„ loof ik, niet gemaklijk kunnen raaden, wat oog„ merk de Voorzienigheid daarmede gehad mag hebben; en had het in de keuze van den heere „ henricus gedaan, twijfel ik niet, of hij zou „ zijn tegenwoordig geluk liever genieten, zonder langs den weg van een verroekeloosde jeugd „ daartoe gekomen te weezen." - 't was duidelijk te zien dat de heer fredrik vrij wat zwaa.. rilheid loeide in het wegneemen van dit ftruikelblokjj  ( aot ) dan, de moeite om zijne krachten daaromtrent te beproeven, werd hem gefpaard, door dat onze gast. beer z.jne woning intrapte, en het gezelfchap tevens berichtte dat hij bevel gegeeven had om wat vroeg te dekken, om dat hij voorneemens was, na den maaltijd, een toertje met zijn' boeier te doen— Met een' boeier,mijnheer! zeide mevrouw m a r 1 anke och daar bedank ik wel hart/ijk voor; neen neen ' nooit weder in een' boeier, daar heb ik te veel proef van gehad,- en de goede vrouw bleef onverzettelijk bij haar beflu.t, wat ook de heer henricus ter aanpnjzingevan zijnen boeier mogt zeggen; zij wilde intusfchen het gezelfchap niet verhinderen 't vim,? van een zeilpa„ijt;e te r.eemen, ontkende niet dat het daartoe t aangenaamde weêr des werelds was en verzocht verlof zig intusfchen met wandelen te 'mo gen verlnst.gen: na veel kibbelen, werd eindelijk ot» dien voet gerefolveerd, en de heer e e lh'arÏ vet koos zijne vrouw gezelfchap te blijven houden waarvan de reden wel voornaamlijk was , dat de vrouw van den heere niet buit'eB Zs Wij deeden geen prachtigen maar een gezonden en fmaakhjKen maaltijd, en begaven ons kort d r " an boord: wij waren allen nog niet evergeftap toen w h den roepen . , .k , meél de heer h enr icus zag om> en f «> * den roeper een onvriendlfk ja toe, terwijl hi b7n! nens monds gromde: „ Dat is een duivels werk , dl ,, gek .smij overal op oe hielenen weinige oogen! blikken daarna, lag de gek, (want dat was de mi ^rda3d,)reeds, binnen booJd, zijn N 5  ( 202 *) bij'het gezelfchap af; wij behoefden niet te uvijfèlen of de man een fchoolmeester was, want alle» toonde ons zulks aan; voor eerst zijn compliment, dat, met vastllaande beenen als olijfantspooten, een buiging in de lenden, en een ilijven arm waarmede de hoed , horifontaal, bolletje onder, bij wijze van een bedelaar, gemaakt werd, onder 't letterlijk uiifpreeken van deeze woorden : „ Ik wensch „ de heeren en juffrouwen, gezarnentlijk een goeden h dag." de hoed van den man geleek, bolletje boven, vrij wel naar ee.i cano der wilden, mee drie (levens, en dienden tot d.ekzel op een paruik van bijna een geheel, althans zekerlijk drie vierendeel van een el lang, met twaalf a veertien étages krullen, zamengelteid uit grijs-bruin hair; voords was de gek. in 't zwart gekleed; de rok die panden had als planken, was van boven tot onderen toegeknoopt,en een lederen broekje, dat zonder een eenig rimpeltje om 's mans dijen fpande, was van een ouderwetsch eerlijk gulpje voorzien; de fchoenen, die ais fchiefchuiten den harden fpitfen neus vooruitstaken, waren met zilveren nulletjes toegegespt; tegen de fpan-boordmouvvetjes zwol 's mans hairig vel zo geweldig op, dat zijne lange vingeren blaauw werden, en 't vel van zijn vetten hals hing met kronkels over een fmal ftropje heen; voords was hij een man met een hangbuik, en een hoofd naar evenredigheid, waarvoor een aangezicht ftond, als een volle maan; zie daar leezer zijn in alle deelcn wé! gelijkend portrait; (lemt gij niet toe dat wij piet behoefden te twijfelen, of wij een fchoolmees.  ( 203 ) ter in ons gezelfchap gekreegen hadden? en of wij daaraan al mogten getwijfeld hebben, de man zelf verhaalde ons weldra, dat de Papendrechtfche jeugd aan zijn opzicht toevertrouwd was. 't Is ftturdag middag, zeide hij. en dan ben ik zo ge. woon den heer henricus, als hij buiten is, eens te komen bezoeken; ik ben door zeker geval in kennis met hem geraakt, en heb bijzonder veel achting voor hem; dit herhaalde hij verfcheidene maaien, zonder gewaar te worden dat onze gastheer die achting met geen wederachting beantwoordde. Intusfchen waren wij onder zeil geraakt, zo da: de heer henricus, die aan 't Huur was, zijn handen vo! werks had, en zig met zijn gezelfchap niet we! kon bemoeien; de heer fredrik, zonderde zig mede van ons af, en hield zig bij hem, om geene andere reden, als om dat er een fchool» meester in 't gezelfchap gekomen was; want die heer beeft een onoverwinnelijke afkeer, voor de over 't algemeen waanwijze en cnverdraagelijita plakvoerders, ter oorzaake dat hij, leevendig enwoelig van aart zijnde/ in zijne jeugd , onder da handen van zijn' fchoolmeester, op de/onbarmhartigile wijs had moeten lijden; een gefprek over zij. ne kinderjaaren werd altoos dooripekt met eenige vloeken op de fenoulmeesters, en verwenfchingen van hun tyrannig gezach'; ftond het in mijn vermogen, zeide hij dikwijls, ik feond alle de fchóolmees. ters naar de Kaferskust, om de Hottentotten tot menfchen te maaker. Wij fpraken over onverfchilüge zaaken, hoewel  C 204. ) zulks maar een geringen tijd duurde, want de zucht tot tegenfpreeken, welke den fchoolmeester fcheen te bezielen, en door zijne maatlooze neuswijsheid gevoed werd, bragt ons, naamlijk, mevrouw louise, den heer ernestus, mij en den gek, want de heer fredrik verleende ons geheel geene aandacht, welhaast aan 't harrewarren: mevrouw louise bewonderde het vernuft van den mensch in 't uitvinden en volmaaken der vaartuigen, uit welke bewon» dering het opnoemen van verfcheidene vatbaarheden, waartoe de mensch bekwaam is, ontftond, en deeze gelegenheid kon de fchoolmeester niet laaten voorbij gaan, om aantemerken boe veel het menschdom aan lieden van zijn beroep verpligt was, als die de eerfte zaaden van kunst en weetenfchap, in de harten der jeugd brengen; wij itemden hem zulks toe, alleenlijk merkten wij aan, hoe het te beklaagen was, dat het fchoolwezen niet beter gehandhaafd werd, en dat,althans in de grooten fleden, mannen tothet meesterfchap toegelaaten werden, die tot niets minder dan daartoe bekwaam zijn —Dat komt, zeide mevrouw louise.... maar laat ons beneden gaan, want het windeken waait mij wat te koel —•—■ Wij gingen beneden, evenwel zonder den heer fredrik: gezeeten zijnde, voltooide mevrouw louise haar afgebroken argument —«— Dat in de groote fteden. zeide zij, zo veele gekke fchoolmeesters gevonden worden.wordt veroorzaakt door dat zij geen examen behoeven te doen : 't geheugt mij zeker' fchoolmeester te hebben hooren zeggen: Ik ben fchoenroaaker geweest,- ik heb den aanfpreekers mantel omgeha»*  ( 2°5 ) gen; ik heb een commenijs winkeltje opgezet; ik heb zelfs in dienst van een' kwakzalver geweest, en niets van dat alles heeft mij het dagelijksch brood kunnen bezorgen, eindelijk heb ik een fchoolbord uitgeflooken, en zie daar ik win ordentelijk mijn brood Dat is fchandelijk juffrouw, zeide on¬ ze fchoolmeester, neen ik heb wel een fcherpe examen moeten ondergaan, in de fchrijf kunst, de arithmetiea, en de kunst vaa pe-falmzingen ; en wat het iaatfte point betreft, daarin voldeed ik wel voornaamlijkj want ik heb,zonder mij te beroement een Hein als een klok; daarenboven zing ik alle pe-falmsn voor de vuist weg, en tot de 4811e in. cluis, ja zelfs zal de juffrouw misfchien niet ge^ maklijk gelooven, dat ik fomtijds fchotels en glazen van de richchels gezongen heb; ik zing ook, tot verwondering van de geheele wereld, de pe' falmen van achteren af Ik had moeite om niet in lachen uittebarllen, op de voorllelling die ik bij mij zeiven maakte, hoe een zangfluk van ach. teren af te zingen, alle regelen der compofitie, alle melody, overdwarst. Maar, zeide de'heer ernestus, bij 't examineeren van fchoolmeesters, wordt geloof ik, zelden iets gefproken van de bekwaamheden noodig tot het opvoeden der jeugd —— Een fchoolmeester, voerde onze gek hem daarop toe, heeft het gezach in handen, en dat ig genoeg, hij mag kasteiden, en de roede kan alles regelen Hierop reciteerde de heer ernestus deeze beide verzen:  < 206" ) Wordt ooit gezach misbruikt, het wordt misbruikt van afien, die 't meesterlijk gezach in handen is gevallen.- Mevrouw louise glimlachte, en de fchoolmeester zeide, te hoopen, dat mijnheer de tuchtiging der jeugd niet zou verwerpen — Alle klappen, zeide deeze. Hoe! liet de andere daarop volgen, tegen sa lom on aan? •— Ei kom mijn vriend, zei. de de heer ernestus, laat ons niet naar Azia reizen om 't geen wij in Europa moeten zoeken ik verfia mijnheer niet, zeide de fchoolmeester, maar zeker weet ik, dat die mij mijn roede ontneemt, mij van al mijn heil en troost berooft: ik borst op dit zegge in een fchaterende lach uit, waarvan ik mijn gezelfchap geen rekening gaf, en er mijn' teezéc ook geen rekenfchap van meen te geeven ; de fchoolmeester zag mij eenigzins verfloord aan, maar bleef echter op zijn fiuk, en verzekerde ons, dat hij zonder plak en ftok, op zijn fchool maar een kind onder de kinderen was; maar, zeide hij, als ik maar één knaap een rofTel geef, dat hem de'lenden kraaken, dan zitten er wel vijftig te fiddel ren; geloof mij, vervolgde de tyran, andere menfchen weeten dat zo niet, maar de ftok alleen moet maaken dat wij den baas blijven; wel lieve hé waar zou 't met ons heen, als wij niet ranfelden! ieder knaap, althans van die zo wat aankomen. zou. wat incébrengen hebben; zou van 't eene reden vraagen, en !t andere gaarne zus of zo fehikken; maar ik verfta in mijn fchool geen redeneeren,- dat ik zegen begeer moet doorgaan, al fprongen mijne fcholieren ook  C 207 ) aan twee Hakken; en al zie ik dat zij duidelijk gelijk hebben, en ik aan 't ongelijk ben, moeten zij tog zwijgen; ik fia 'er zo lang op tot zij zwichten en den mond houden; ik zie dan wel dat ze (tainpvoeten vati nijd, en mij gaarne eens te iijf zouden-willen; zelfs was er onlangs een zo kwaadaattig, dat het bloed hem met gulpen den neus uitfprong; een ander floeg zig zeiven in 't aangezicht, maar dat moet er meê door, tog moet ik de baas blijven, en ik ben het ook tot zo verre, dat ik Ei zwijg mijnheer, vtel mevrouw louise hem in dereden, ik mag 't verhaal van zo veel onmenfchelijkheid niet langer hooren; dit zeggende, verliet de damo ons, en ging weder boven, willende liever den last van een koelen wind draagen, dan een bederver des menschdoms langer hooren fpreeken: de heer esnestus en ik verheten den beul echter niet; wij waren te begeerig om zulk een onmensc-ii in zijne waate gedaante te leeren kennen. Naauwlijks was mevrouw louise: vertrokken, of de fchoolmeesier zeide:,, Ja zje „ daar, zo zwak zijn alle moeders;,zij kunnen nie» p dulden dat inen, haare kinderen 't verderf oattrekke.' Het zijn de vrouwen.meest die kiudertucht beletten, en tegen wil des mans bet dertel kind ontzetten • en t Mjn de vrouwen meest die 't friierjén naderhand ,~ri,2i,HW°rden'Weêl,W ord6or'*» m ontmandè ontza.li dan in aen-Rfo-id , wordt wel te recht bekreeten' van dle ie ^ de.roê ,,e,ft ^ fm™' e» danelijk verbrand den fc^tcr van 't: gebied * *W dat zij mis' hst ftuur , en haare feilen ziét2 iS »""ooKJ, de mal,e moer moet "vl^n- * ■» fchreien-lree» belet, moet dit belet bedien,  C 208 ) want de asfclie van de roê vliegt allezins om hödg , en ftuift de malle moer geftadig in het oog, mits dochteren noch zoons op haar gebied meerpasfen< wiens vader is ontzield en zij de roede ontwa&fen ; dies raakt nu, herderloos, de kudde buiten 't fyoor, de ftem der herderin en heeft er geen gehoor. Mijn vriend erhestüs toonde op allerleie wij» zen dat zijne tedere ziel vrij wat te lij den had, door de erbarmelijke wijs waarop deeze verzen uitgefproken werden: intusfchen merkte ik aan, hoe het niet te bewonderen was, dat de vrüuwen over 't algemeen meer genegen zijn tot zachtheid omtrent haar kroost dan de mannen, die er Hechts vaders over zijn — Slechts vaders! zeide de fchoolmeester, fechts vaders! —— ja zekerlijk mijnheer, voer ik voord, ik meen op goeden grond te kunnen bewijzen , dat de betrekking tusfchen moeder en kind vrij grooter is, dan tusfchen vader en kind; de liefde van het kind tot de moeder, heeft ook bijna van de geboorte af aan plaats, daar de liefde van het kind tot den vader door den tijd eerst begint te beftaan ,* de moeder heeft haar kind lief, om dat het haar kind is) maar de vader heeft geene bewustheid dat het zijn kind is, en bemint het alleenlijk om dat het een kind is van eene vrouw die hij liefheeft: en wat betreft het weenen van de moeder, over het gedrag van haare kinderen, als de dood haar van haaren man beroofd heeft, die traanen heeft zij dien zelfden man te danken; zijne flrengheid is er de oorzaak van j .had hij zijne kinderen met verftand, ieder naar zijnen aart, opgevoed, nooit zouden zij buiten den  ( 209 ) band gefprongen zijn; door zijne wijze lesfen zoude hij de banden van het bloed , gefterkt en na zijn' dood zou zijne lieve vrouw in haar kin< deren, andere befchermers gevonden hebben dat is onbetwistbaar, zeide de heer e jr n e s Tus;'want, De banden van het bloed zijn zwachtlen In ie fmart. en heelen 't lijdend hart. De fchoolmeester ftond verfuft, en wij zagen el-' kander nog zonder fpreeken aan, toen de heer fredrik afkwam, en ons de fchets van het volgende gezichtje, zijnde de hoek van de vaart over Dord, 't welk hij op 't papier gebragt had, vertoonde. De aangenaamheid van dit gezichtje Iokteons weder naar boven, derhalven volgden wij den heere ra*. O  ( 2'0 ) drik, die den fchoolmeester nier aangezien; had, veel minder dat hij hem zijn tekeningje. zoude hebban laaten zien; ook zonderde hij zig weder af, zo dra wij met den plakvoerder boven gekomen waren. Deeze, zo het fcheen om zig te wreeken over den hoon dien mevrouw h o ui s e hem aangedaan had, begon, tcrftend, weder te fnappen over zijne geliefde kindertucht, en zelfs bragt hij het gefprek op een onderwerp van gewigt; hij opende eenen flrijd, waaruit hij echter met een bebloeden kop terug kwam ——- De heeren, zeide hij, fpraken zo even van het kasteiden dat men de kinderen ■mtet doen, en Helden dat het zelve nadeelige gevolgen zou hebben; maar welke gevolgen heeft een flappe hand van vader, moeder,of meester? een meisje dat ik onder mijn opzicht gehad heb, werd met alle flapheid geregeerd; ik werd verzocht haar niet te liaan; 't geen 'k echter niet altoos kon nakaten, fchoon iedere loezicg die ik haar gaf, mij eenige onaagenaamheid van den kant van haare ouders op den hals haalde; maar wat is het gevolg van die averechtfche zachtheid geweest! de allerakeligfte,de doemwaardigfte omilandigheid van het meisje zelve; haare lendenen waren in der jeugd, niet behoorelijk gebroken, daarom is zij tegen den wil van haare ouders opgefteigerd: zij verflingerde op een' knaap zonder geld; vader en moeder verzetteden zig tegen een huwelijlt met dien kwant;, maar te. vergeefsch, de kwaade dochter heeft de gewoo. ne ingeevragsn des duivels opgevolgd -y zij heefc met  ( 211 > haaren knaap de vlugc genomen, en leeft thans aft bijzit met hem, in een geduurig overipel. zij be. wandelt intusfcüen lachende de paden der helle; de duivel heeft haar in zijn zwarte klaauwe gegreepen en zo de Heere haar niet genadig is, gaat zij zekerlijk voor eeuwig verlooren; want volgends de leere van onzen heidelbergfchen catechismus, gegrond op den inhoud van Gods heilig woord, zal geen onkuisfche het koningrijk der hemelen beërven'- zit daar, voegde onze man er bij, met een gelaat waarop duidelijk te leezen was, dat hij zig reeds dé overwinning toekende, zie daar de gevolgen van eene te flappe kindertucht. Die gevolgen, zeide ik, onmiddeiijk daarop, zija in zig iel ven niet zondig, en kunnen althans niet vergeleeken worden, met de gevolgen van ftrenge ouderlijke, maar vooral van meesterlijke kasteidingen; wij hebben 't onderling nog niet uitgemaakt wie ongelijk heeft, in een geval als waarin het meisje, door u bijgebragt, thans is, de ouders of het kind Niet mijnheer! voerde de man mij, met een wijden mond, toe; wel dan moet ik zeggen dat mijnheer een wonderlijken Godsdienst moet hebben, Mijn Godsdienst, zeide ik, is mogelijk minder wonderlijk dan de uwej doch wat doet het getal van wonderen in mijnen of uwen Godsdienst tot ons verfchil? zonder die wonderen in aanmerking te neemen, meen ik te kun. nen bewijzen, dat een meisje ; 't welk, door eene onredelijke handelwijze ,van haare ouders. gedwongen wordt zulk een' flip van verre uitzichten te doen, O a  ( 212 ) ons aller traanen verdient — Mijn traanen nier', fchreeuwde de fchoolmeester uit, hoe! hoe! zoude ik een hoer.... Stil mijnheer! viel de heer ernestus hem in de rede, gij zoudt niet gemaklijk kun. nen bewijzen, dat zulk een voorwerp een hoer is —• Zij, is niet getrouwd, hernam de fchoolvos, even hard fchreeuwende —— Maar wat doet er dat trouwen toe? vroeg de heer ernestus, nog harder dan hij fchreeuwende Die zig , niet getrouwd zijnde, met een' man vermengt, is een hoer, hernam de vos,, op denzelfden toon De heer ernestus zweeg eenige oogenblikken, den fchoolmeester fterk in de oogen ziende; waarna hij met eene zacht ftem.en op eenen zeer bedaarden toon, deeze verzen reciteerde: , Waar ftaat in. *t bijbelwoord uitdrukkelijk gefchreeven, dat men voor 't kerkaltaar elkaêr de hand moet geeven; daar moet belooven, dat men allen huwlijkspligt zal doen , als waar-' men reeds van veinzerij beticht; en dat des priesters mond den zegen uit moet fpreeken; met zijne kloeke ftem door lucht en» wolken breeken, om God te bidden, eer men zeggen kan, zie daar , nu heeft het huwlijk ons gekluisterd aan elkaêr ? ïk heb het fteads, als gij, ten hoogfteii goed gevonden, dat men, naar 's Lands gebruik wordt in den echt verbonden als men door niemand in zijn keuze wordt belet; om dat dan alles wordt gehandhaafd naar de wet; maar zou dat echtverbond aileen het waare weezen? »k heb in het heilig woord nog nimmer zulks geleezen —■ neen neen, als man en vrouw de liefde hulde biêu.; elkaêr getrouw z'jn en verzorgen; niet ontzien zo wel des leevens fmart als vreugde zaam te draagen^ als zij hun kinderen, de vrucht der huwlijksdagen, den Hemel wijden, dan, 'k geloof znlks onbevreesd „  C «3 ) dan fchoon «, mmmet voor het altaar aijn geweest, heeft hen het echtverbond vereenigd, e„ zi »ogen ' Gods gunst verwachten, oP hun braaf en eerlijk poogen. Na eenige oogenblikken peinzens, waaruit bleek dat den heere ernestus eenige verzen ontfchooten waren, vervolgde hij: Her kind heeft j.iigten die 't ftandvastig m0et betrachten, indien het 's Hemels gunsten zegen wil verwachten; maar 's vaders hart is niet van alle pligten vrijtfjn magt heeft paal en perk. hoe achtenswaard' hij zij; hij heeft geen onbegrensd vermogen op zijn kinderen; hij mag hun zegenen, maar hun geluk niet hinderen; •hun vreugd vermeerderen, maar niet hun druk en fmart• den dolk wel keeren, maar niet ftooten in hun hart. ° Ce fchoolmeester ftond op het hooren van deeze verzen geheel bedremmeld; hij begreep wel dat zijn fcaan niet gemaklijk koning zou kraajen, en dat hij' .van zijne geliefde kindertucht maar had te zwijgen, wilde hij zig niet voor onze rechtbank, met ronde woor' den hooren vonnisfen ,,als een bederf dermaatfchapij. in tusfchen maakte zijri verflagen moed n,u en dan nog eenige trekkingen , die wij met reden hielden voor ftuipen, als voorboden van een naderenden doodss mans moed lag het ook binnen weinig tijdsverloop afwant de plakvperder begon van het weêr re fpreeken' Staande onzen ftrijd waaruit wij in triumph te rug fceerdeu,, had de heer fredrik nog het volgende .0 3  ( 214 ) gezichtje gefchetstvertoonden de trasmolen ove Lord. De heer h. en b i c vs bragt ons daarna weder ïfi behouden haven: wij hielden ons nog maar kort op, ails wat bij op ons kon verwerven, was, dat zijn rijtuig ons weder naar Papetidrecht mogt brengen. Zondag 's morgens verlieten wij bij tijds onze herberg en de beminnelijke, chahlotte, na alvoorens onze affpraak wegens de te neemene maatregelen in haar geval, hernieuwd,en haar nogmaals verzocht te hebben, dat zij, op ons eerfte fchrijven, ons de eer zoude aandoen van bij ons over te komen: wij wandelden naar 't veer dat tege«  C 215 ) over Bord ligt, lastende aan ónze knechts de zorg hm onze bagage te vervoeren. De heer henricus, en ook de zotte fchool. meester, waren de voornaamïte voorwerpen, waarover wij ons onderhielden; wij bragten een aangenaam morgenuurtje door, en traden daarna in de pont, die aldaar naar Dord overlreekt: de heer fredrik had evenwel het aangenaame oord waarin wij de drie laatffe dagen doorgebragt hadden ,niet kunnen verlaaten, zonder nog eens te fcherfen/verkiezende tot zijn voorwerp een gezicht van den dam te Papendrecht, \ geen ik met vermaak hier mede pen plaats inruim. Te Dordrecht aangekomen zijnde, samen wij os04  «e intrek in De roede leeuw, en bezagen de kamers ■waarop men ons zoude logeeren, waarna wij terftond gingen wandelen: ik bevond de ftad in alles pvereenkomftig eene zeer beknopte befchrijving daarvan, welke mij,bij zekere gelegenheid,medegedeeld is, en die ik hier zal inlasfchen : dus luidt dezelve; „ Dordrecht heeft de eer dat zij in den „ tagtigjaarigen oorlog tegen de Spanjaarden niet „ overwonnen is geworden; men noemt baar ter v dier.oorzaake de Dordfcke maagd; de munt van „ Zuid-Holland is pok aldaar geplaatst. „ Dordrecht, de oudfte en eerfte ftem in ftaat hebbende ftad, is voor eene der aangenaaide, ", welvaarendfte en fchoonfte fteden der Nederlan„ den te houden: op een eiland, vijf uuren gaans „ in den omtrek, gelegen, voorbij en rondsom „ het welke de rivieren Maas, Waal en Rijn, „ (die zig in haare nabijheid verëenigen, en aldaar „ den naam van Merwe verkrijgen,) heen ftrooraen , „ is zij bij uitneemendheid gefchikt, tot veelerleien „ koophandel en fcheepvaart: zeer zwaare houtvlot- • „ ten door 400 a 500 man beftuurd, uit Duitsch „ land...óen Rijn langs afgezakt, ankeren bij deeze „ ftad, en worden aldaar bij groote en kleine ge, deelten -gefloopt en vertierd: de grootfte Rijnen Keuls-vaarders, brengen eenen aanzienlijken „ voorraad van tras, ijzer, wijn en andere produc„ ten [aan; terwijl andere fchepen, de Merwe af' gezakt, aldaar de ftapel van kalk, kolen, fpijkers, fteen en andere artijkelen doen zijn: de rederijen 'n ter zee zijn er federt 12 jaaren, ook merkelijk.  ( 31? ) „ toegenomen, wordende er gefladig verfcheidene „ kloeke fchepen gebouwd: beha!ven de voordeeJen welken de ingezetenen uit de voornoemde bron„ ne fcheppen, geeven bet ftapelrecht, of de ver, „ boderning van goederen, uit afkomende en rmde„ re fchepen, de zoutketen, fuikerraffi^eerderijen „ hout- oüj- en tras-molens, de uitgebreide handel „ in engelfche kooien, ftokvisch eu graanen de „ garenbleeken en twijnderijen, aanmerkelijke ?Ijjn„ draajerijen, mitsgaders de munt van Heiland aan „ eiken naarftigen ingezeten, een overvloedige ge-' „ legenheid tot beftaan. „ De ftad wordt gerekend in haaren verüen af„ ftand, een goed half uur gaans langly, en in de „ breedte bijna een quartier uur gaans groot te zijn ,, en omtrent 20.000 ingezetenen re bevatten van „ welken rtnm drie vierde gedeelten den gerefor. ,, meerden Godsdienst toegedaan zijn. „ In drie kerken, te Groote. '(*> bóvenal der be„ z.chtigtnge waardig,om haare uitneunende bouw. „ orde en grooten fchoonen marmeren prediklroel „ pracht.g orgel, enz.; de Augustijn* kerk, welke „ met een fraai orgel en nieuwen fierlijuen vootet „ vel pronkt, en de Nieuwe kerk, feden weinige jaaren aanmerkelijk verbeterd, eu met een fchoon ,, kerkhof omgeeven, in die drie kerken wordt den ,, openbaaren dienst door agt leeraars verricht. " „ De Walfche gemeente heefc te Dordrecht, ééne ft Bij de bediening des H. Doops en Avondmaal, wordt m deeze kerk gebruikgemaakt van goudene b at Jtens, bekers, fchotels en katinen. P 5  ( «8 ) „ kerk, met een orgel, en twee leeraars; ook is er * „ eene Engelfche gemeente, hoewel niet groot, die , haare kerk en één' leeraar heeft;de Lmherfche ge- maente is er nog al aanmerkelijk; zij heeft éénè „ kerk met een fchoonluidend orgel, en één' leer„ aar; ook hebben de Mennonieten ééne kerk', de „ Room?chgezinden drie, en de Jooden hebben ééii ne fijnagoge. „ De voornaamfte nitfpanning der Dortenaars, \, beftaat in het aanleggen en onderhouden van hun„ ne tufnen en lusthoven, waarvan ,even buiten de „ poorten, een groot aantal, (grooter dan ergens el. „ ders.naarde grootte der ftad gerekend.)gevonden „ wordt, tusfchen welken de fchoonfte wegen door„ loopen, die aan den wandelaar de aangenaatnfte „ verfcheidenheid opleveren. „ De ftad heeft zes poorten aan de water- en vijf r„ aan de land-zijde, onder welken de Groote hoofds- defBlaauw- en de Nieuwtfluis-poort de aanzien- lijkften zijn Voords is de burgerlijke fterkte der ftad gelegen in elf compagnien welgeoefende „ burgers, iedere compagnie groot 140 a 150 man; , deeze fchutterij is verdeeld in die van 'j Joris, „ die der Kloveniers en de Heelhaav. Een goed gedeelte van den middag bragten wij door met het bezichten der kerken, waartoe wij, vermits het zondag was, goede gelegenheid hadden} des anderen daags, bezichtigden wij eenige andere gebouwen, als de munc, het vrijwillige ftads verbeterhuis, het ftadhuis, het oude-mannen- en vrouwenhuis voor de armen, het burgerweeshuis, het gast-  ( 219 ) huis, eu daarin de ftads apotheek, de beurs, het oudemannenhuis, het vrouwenhuis, de arent maak tenfen, en langen hof, enz. ook bragt de heer 2 elAard ons in het graavenfhaatje, aldus genoemd pm dat Graaf dirkbevierde aldaar, % den jaaren 1048, mee een vergiftigde pijl doorfchooteu werd;men wees ons ook het huis, 't welk Holland genaamd wordt, en dat geloofd wordt gebouwd te zijn op de plaats van 't huis, uit het welke de fchoot die graaf dirk het leven kostte, gedaan is Onder het verder wandelen, vroeg mevrouw maria «ne haaren man, bij wat gelegenheid Graaf dirk dus ongelukkig omgekomen was. - Te Luik op een fleekfpel verzocht zijnde, antwoordde onze geleider, welke foort van fpelen ten dien tijde zeer veel aangericht werden, had hij 't ongeluk van den broeder van hermak, Aartsbisfcbop van Keulen, zo zwaar met een fpeer te kwetfen,dat hij 't be. fl.erf, en dit werd zo hoog opgenomen, dat de Bis. fchophjken rerftond de Hollanden met geweld van wapenen op 't lijf vielen, bij welke gelegenheid, onder anderen, twee bastaarts broeders van denGraave van Holland doodgeflagen werden; deeze bergde zig ter naauwer nood met de vlugt; doch was zo verftoord over 'c bedrijf der nisfchoplijken, dat hij m deeze ftad aangekomen zijnde, de keulfche en luikfche koopvaardijfchepen, welken aldaar lagen, in dtn brand deed fteeken; men was voor zes of zevan eeuwen niet anders gewoon als op de geweldigfte wijze wraak te neemen; de keulfche koopjieden, die zig in deeze ftad bevonden, zagen  ( 220 ) hunne goederen in beflag neemen,, en konden dezelven niet weder bekomen, als voor 't beiaalen van eene zwaare geldboete; de vertoornde Graaf verbood hun ook allen handel in zijn graaffchap; wat kon dit anders dan de Cisfchoppen hevig verbitteren! 't geVolg daarvan was ook, dat zij, na aanzienlijke verbindenisfen aangegaan te hebben, een talrijk leger bijéén bragten, en in den winter, toen de wegen hard en de wateren toegevrooren waren, op deeze ftad aantrokken: intusfchen,vervolgde de beer eklhart , moet aangemerkt worden, dat zij heimelijke verftandhouding hielden met eenige Hollanclfche Edelen, die aldaar woonden, en zig niet ontzagen hun de ftad jn handen te leveren, uit welken zij federt het platte land afliepen: Graaf dirk pe vierde, die ondertusfchen een tamelijk leger bijéén gerukt had, begaf zig heimelijk naar deeze ftad, en kwam er op zekeren nacht, door behulp van gebakd van yuTrEH, ongemerkt binnen: zijne benden langs de ilraaten in flagorde gefchaard hebbende , viel den verraderen en vijanden zo onzacht op het lijf, dat er «enige honderden fneuvelden, en de overigen, benevens hunne opperhoofden, werden genoodzaakt de ftad te juimen: deeze overwinning is het, welke den Graaf het leven kostte-, het geluk zijner wapenen was te fchitterende.dan dat het de oogen van zijne vijanden riiet gehinderd zoude hebben : daags na het gevecht, Zig, van weinigen vergezeld, langs de wallen, met wandelen vermaakende, werd hij, toen hij er minst op verdacht was, in het ftraatje waarin wij zo even geweest zijn, door zekeren onbekenden Keulenaar,^  X 22r ) zig verdoken had, met een vergiftigde pijl, gelijk ik de vrienden gezegd heb, getroffen; de pijl vloog in zijn dije, en de wond was zo gevaarlijk, dat de Graaf het binnen drie dagen bedierf. De heer «ihaït geleidde ons naar de glasblazerij , die te Dordrecht is, om die fabricq te bezien., tigen; het ruwe, het geweldige dat in zodanig eene fabricq plaats heeft, behaagde den heer fee drie bij uitneemendheid: toen wij de blaazerij met de omliggende behuizingen en getimmertens bezagen, zon. derde hij zig af, om er een tekeningje van te vervaardigen» 'T behaagde ons in deeze flad, zo wel als in der-  C 22a ) zeiver environs bij uitneemendheid, waarom wij befloocen, den dingsdag aldaar nog doortebreugen, zo dat wij den tijd hadden om alles met naauwkeurigheid te bezichtigen: wij ondervonden de waarheid van het geen zeker fchrijver zegt : „ Men ziet de wereld, en leert haar beter kennen, als men haar ',\ te voet doorwandelt,en met alle foorten van men- fchen omgaan moet, dan wanneer de genadige ", heer, in een gemaklijke koets wellustig in gaap " gewiegd, uuren doorfluimert, terwijl intusfchen " zijn kamerdienaar de postillons betaalt, op dat zij „ recht gezwind een gantsch koningrijk doorrennen „ mogen, waarvan de heer in de koets niets anders " als eenige kerken gezien heeft: dat heet reizen!" " Intusfchen zijn fommige herbergen de aandacht van een opmerkzaam reiziger dubbeld waardig, 't zij dan wegens de gebouwen zeiven , of wegens de menf.hen die dezelven bewoonen, als uit den aart van hun betoep dikwijls ooggetuigen van de zonderlingfte voorvallen zijnde: onze heiberg te Dordrecht verfchafte ons een aangenaam uurtje, 't welk wij doorbragten met het leezen van veelerleie glasfchriften, die wij aldaar vonden, en fommigen van welken ons de bekwaamheid van hunne meesters deed bewonderen: men treft dergelijke fchriften dikwijls in grooten getale in herbergen aan; want zo 'er Hechts één is, dut wat zeggen wil, voegen de vaardige vernuften of bekwaame penkunltenaars welken 't zelve vinden, uit eene foort van naijver, gemeenlijk een an. dere daarbij; jammer is het dat dergelijke kunstfiukjes zo ligt befchadigd, ja zelfs gebed vernield kun  C 223 ) nen worden ; waarvan het fraaje glasfchrift in de herberg de B eerebijt, vooraan op den amfteldijk, buiten de urrechtfche poort te Amfleldam, ten voorbedde verftrekt; dat wegens de kunst van uitvoexmg en een ander, 't welk wij i„ onzen herberg te Dordrecht vonden, wegens deszelfs inhoud;he: zelve was op eenige ruiten na elkander gefchreeven en de twee laatfte daarvan waren, volgends *t zeLea van onzen kastelein, door een befchonken onverlaat gebroken; men had de Hukken, zo goed mogelijk door t oPplakken van papier Wj ^ * echter waren eenigen daarvan uitgefprongen e „e£ «ode was geheel verlooren; t geen er nog'ove j van was luidde als volgt; S g Het had fir fatan lang gefpeeten, dat men, ltots Godsdienst en geweelen , hem alle werking had ontzegd, en zijH beftaan zelfs wederlegd • " d^r dkan fprak hij' " m00^k weezee, " (la " met/lle« die zig wijsgeers noemen; Bij draagt de fchuld; gij kebt geleerd „ dat mijn beftaan Gods magt onteert;' » SU Uoot als anderen uwe oogen » voor dat beftaan, en mijn vermogen; » die m.j durft loochuen noemt gij wijs!  ( 224 ) heb ik niet reeds in 't paradijs ,, mijn rol gefpeeld, en 't zo bedisfeld , „ dat heil in onheil is verwisfeld ? ,, daalde adam niet door mij in 't graf? „ en draagt de mensch niet nog de Itraf „ voor 't misdrijf dat ik hem deed pleegen ? ,, men ziet mijn werking allerwegen, „ als me'.n, met een bedaarden geest, , „ den zogenaamdeu bijbel leest, „ een boek dat ik juist niet kan roemen, „ en Hechts uit hoogen nood moet noemen: wat is door mij bij job gtfehied? „ en wie toch kent een' david niet? ■ „ werd anaNiAs niet bedroogen , „ verleid tot de allerfnoodfte logen ? „ en wie verleidde hem? ik was 't — heb ik zelfs petrus niet verrascht? ,, heeft ju das niet, door mij gedrongen, „ zijn' vriend verraderlijk befprongen? „ ja heb ik zelfs dien vriend, Gods zoon , „ niet aangevallen ? — 't ftaat hun fchoon, „ na zo veel ftukken en bewijzen, „ die allen mijnen roem doen rijzen, ,, mij nog 't beftaan te ontzeggen — maar, ,, de helvorst zwicht niet in 't gevaar, „ en zal door list den ilag ontwijken, „ die hem in 't kort zou doen bezwijken" ——— zo fpreekt fir fatan, en gebiedt, fall' wat fir fatan wil gefchiedt,) dat men een pruik van dertien toeren; (hij wilde 't preêk..s (*) wapen voeren,) zou brengen — naawüjks is 't bevel (•J Overal waar ik tïtteltjes geplaatst heb, was het versje befchadigd, 't zij door uitgefprongene ftukjes , of door gefchiiferde fcheureu,  ( 225 ) vernomen va» den vorst der hel, of men voldoet, aan zijn verlangen; zo dra hij 't krulbosch heeft ontvangen, fchikt hij het op den naaren kop, en zet een ijzren hoed daar op; dus dik gepruikt wil hij verfchijnen, bij die zijn rijk niet ondermijnen, niet twijfelen aan zijn beftaan —— hij dient zig bij een' preek, r aan: dees pijler van zijn helsch vermogen, zegt, door den dikken pruik bedr..,. Treed in collega ! — fchoon begin ï collega fatan treedt dan . . maar, kenbaar aanzijn paardenp.,,,. en op den pr toegefchooten collega wil bedaaren, ,, gij weet, dat wij fteeds vrienden waren; dat gij mijn' zetel hebt gefchraagd, „ de Bekkriaanen aangekl .... „ gij moet om zeiven vrij te blijven, „ uw leeken een request doen fchrijv.^ Meer was van dit ftukje niet te leezen, *t geen ons geweldig fpeet, en mogelijk eenigen mijnerleezeren ook wel fpijten zal; dan — 't is niet anders. Op een ander glas ftond: <% Bachus & 1'Amour font deux grands canailles; 1'uü troubie le coeur, & 1'autre les entrailles, P  ( 22ö ) Toen jan dingsdags morgens hoorde dat wij althans dien dag nog te Bord meenden doortebrengen, verzocht hij zijnen heer nog eens naar Papendrecht te mogen gaan, om zijn horlogie te haaien, dat hij zekerlijk in de herberg had laaten liggen: de heer eelhart ftond het hem toe, maar verwonderde zig tevens dat hij liet eer dat verlies bemerkt , of er niet van gefproken had — 'T begon reeds avond te worden, en jan was nog niet te rug gekomen, en geen wonder; want toen wij pieter naar hem vroegen, berichtte deeze onnozelaar ons,dat jan waarfchijnelijk nooit zoude wederkomen Hoe! vroeg de heer eelhart, die bijzonder veel van dien knecht houdt, als zijnde een flukfche, fchikkelijke, vrolijke en handige knaap -r— Hoe!nooit! —— Wel neen mijnheer, was 't antwoord van den eenvoudigen fieter. want mijnheer moet weeten, zie ik zeg het tusfchen vier oogen, ik weet wel dat mijnheer mij niet verklappen zal: jan is zijn arlofte niet kwijt; want hij zegt het maar mijnheer om wegtekomen; want hoor eens mijnheer, hij heeft gisteren en eergisteren den heelen dag loopen kwijnen en maaien of hij mal is Ja pieter, zeide de heer eeliia rt, dat is ook waar, ik heb ook wel gezien dat hij niet was zo als 't behoorde Wei. zo is 't ook mijnheer, voer pieter voord, want mijnheer moet weeten dat hij onbegrijpelijk veel zin heeft, in dat meisje in de herberg te Papendrechi, daar de heeren en mevrouwen 't zo drok mede gehad hebben ; en 't is ook een mooi meisje mijnheer,  ( 227 ) «Jat is wel waar; maar evenwel, om er zo fchïeJiflr zo mal naar te worden, neen dat zou me zaak net weezen: nu heeft hij 't het meisje „iet durven 2i gen, want mijnheer weet wel dat een jonkman zo aanftonds niet durft waagen; maar nu heefc hij van den morgen de floute fchoenen aangetrokken, om het meis,e te gaan verkondigen wat er op zijn har hgt, enjk denk dat het wel gaan zal ook" want de me,d ziet er tog recht fnoepig „it, da zal mijnheer ook wel gezien hebben ±- Toen ;;"St weder vertrokken was, vermaakten wij ons met wein.g met de verbeelding van de rol die charlotte waarfchijnelijk zou fpeelen, bij 'e hooren van de liefdensverkiaaring van een livreibediende : ondertusfchen verheugde de heer EEL. hart zig over den frnaak van zijn' knecht, als gevoehg zijnde voor de tedere bekoorelijk. heden, en uitneemende hoedanigheden, (vruchten van eene verhevene geboorte en fraaie opvoeding ) met één woord voor all' het geen waarvoor een welgeplaatst hart niet ongevoelig kan weezen liij deeze gelegenheid, over de zonderlinge huweliiken welken fomtijds aangegaan worden fpreekende, verhaalde de heer f r e h r , K ons het volgen- tX7m, handalaar'zeide hii • ziS op één der franfche eilanden in America nedergezet hebbende, begeerde in het huwelijk te treeden, en wilde uit ^ me,'S]'e d°en °Verk0raen om zii" a»«Jienl.jk fortuin met haar te deelen: hij fchreef ten dien einde aan zijn' correspondent te Parijs, ia deezer voegen: „ Gij zult, hoop ik, mij, methet r> ~  ( 2ü8 ) . " eerde fchip, wel willen overzenden, eert meisje, 2 tusfchen de twintig en vijf- en- twintig jaaren „ oud; van eene middenmaatige en welgeè'venre■, digde geftalte; een aangenaam gelaat, zacht humeur en onberispelijke zeden, llerk genoeg om ,] de verandering van climaat te kunnen doorftaan, ,', op dat ik niet in de verpligting geraake van een ,', tweede te moeten ontbieden, indien de eerde " niet beftaanbaar mogt weezen voor de gevaaren van de overtogt: ik begeer geen huwelijksgoed: "alhier aankomende, geconditioneerd als boven, " en deezen brief medebrengende van uwentwege " geëndosfeerd,of voor 'c minst het copij daarvan, wèl ea behoorelijk gewettigd, verpligt en ver*„ bind ik mij, den gezegden wisfelbrief te accepte" ren en te voldoen, door,op vijftien dagen zicht, '-' de brengder daarvan te trouWen: in kennisfe der l', waarheid heb ik deezen met mijn eigen hand on. ,, dertekend." De correspondent was bedacht om den Amencaan naar zijnen fmaak te dienen, en vond, na eenig zoekens,eene zeer fcboone en vrolijke juffer, die door eene oude tante, wier flaavin zij genoemd mogt worden, de kost gegeeven werd: dit meisje greep deeze gelegenheid van te kunnen trouwen, en de tirany van haare tante te ontwijken, gretig aan. _ , „ Men rustte ten dien tijde te Bochelle een icnip uit naar de Franfche Eilanden in America , en het lieve kind werd met de koopgoederen, die haaren aanftaanden maa toegezonden werden, ingefcheept;  C 229 ) ., meisie vm vüf ~ ■ . P " » v°ords een ZT vlJf-e"-twintig jaarea, van . „ gedaante, en geconditioneerd, a]s breeder ;l 7' " jWM-w.^^è-flfc b, kt2b 6d em „ z.et maar ook uit de attestatien en certificanteTS.vt • • üith'LT^ u t het doopboek j een certificaat van onbefprokene ze den, ondertekend door haaren priester- e, I van haare gebuuren, weiken, getutgenis gaven , dat| geduurende den u a„ |..«d, die zij bij haare tante, eene ze r [l 2£ vrouw en.vab een onverdraaglijk humeur, doofe bragt had, haar geduld „ooit bezweeken was • en eindelijk was de gezondheid van haar geitel gecertifi Jerd bi] een befluit van confulatief ondeS d door vier dodooren in de medicijnen. De correspondent zond over Spanje verfcheidene berichtbrieven aan zijnen vriend, waarbij hij meldde dat h.j hem met zodanig fchip, behalven andere goe' deren, een meisje zond, van ouderdom, aart- geiteltenis, zo als hij begeerd had, om dezelve tot ziiiig vrouw te neemen> Het meisje en de koopgoederen kwam, na Keluk. k^g volbragte reis, in behouden haven aan, en onze Americaan was de eerfte bij de ontlaading tegenwoor d.g, en was verrukt eene zeer fchoone vrouw te zien, die, zijnen naam hebbende hooren noemen hem zeide: „ Mijnheer! ik heb een' wisfelbrief ten „ uwen laste, zoudt gij denzelven wel willen accen P ^en?" hem tevens een' brief van zijnen carrésP i  C 230 ) .ondent aanbiedende; het endosfement van denzelven L,l d in het beticht dat de geene welke hem d.en Sf Zoüde overhandigen, de vrouw was d,e hnhad Ï geerd: Ach mevrouw, zeide de Am^oa. heb in al mijn leven nooit een' msfebrtef laaten a L ik verzeker u, dat ik daarmede met " 'Lt ; S cp^tjt.. o.=rtog. heb «= m^fch.» » ' ,f„beeW hebben »ls ee» m-.n v.o de man vond in zijne vrouw alles wat bi] begeerde de eeuwenhuid verwisfelde; en dan »»;/ een huwd S k gSkig weezen, al ware het dat men elkander, oS z'o te fpreeken,oP het eerde gezicht trouwde t, i9 vriendin, zeide mevrouw marianne , de Sderlind nTueen maar al te overtuigendst een hu^Kveelfijds te onberaaden aangegaarjwo 7n ;„ ■* mün lieve mevrouw, hernam de evc » lovUs. m*. op ^lkeu s"* «st die °nder'  ( 231 ) vinding! op geen anderen als op de fnoodheid van het gros der mannen; en de ondervinding zou niet anders leeren, offchoon er nooit een huwelijk aangegaan wierdt, dan na verloop van eenige jaaren weien,, zo als men "t noemt; want ftaande ah" die jaaren zouden de mijnheers zo kunftig weeten te veinzen, (en waarlijk vreien en veinZeH bete. kenen, ten deezen opzichte, het zelfde,) dat wii arme vrouwen tog even dikwijls bedroogen zouden worden _ De dames zetteden haar gefprek over dit belangrijk onderwerp zo lang voord, tot de heer eel ha r t , uit alle de argumenten, van wederzijden bijgebragt, een algemeen befluit opmaakte het welk daarop nederkwam, dat geene andere dan Z ë£' "*deBkende ™™ en vrouwen ge. iukk,ge huwelijken kunnen beleeven; hij merkte tevens aan dat het geluk der vrouwen, in haare boogachtmg bij de mannen, toegenomen was, naar maate het menschdom meer verlicht was geworden; hoe veriichterj hoe befchaafder natie)Szeide h.j , hoe meer de vrouwen geacht worden, en hoe gelukkiger zij zijn. 8 Wat nu betreft het geval van jan, 't was reeds laat in den avond eer hij te rug kwam, geheelneêr! flagtig ztjnde; de heer eelhart onderhield hem over charlotte, en raadde hem zijne zinnen van dat bef meisje aftetrekken, om redenen die hij daarna wel zou hooren; althans, voegde de braave eel! hart er op een minzaamen toon bij, kan ik u verzekeren.datgij nooit kunt hoopen haar ter vrou" we te zullen bekomen; de arme jonge verbleekte,P 4  ( ) en hem ontrolden eenige trunen; hij beleed dat hij charlotte wel gezien en gefproken bad, maar dat hij haar zijn hart niet had durven openbaaren; zij had hem naar de reden van zijne terugkomst gevraagd, en hij had voorgewend dat zijn heer een zakfchaartje in één der vengirerbanken had laaten liggen: nog dikwijls beklaagt charlotte den goeden jongen, die haar zonder hoop bemint,' en vermaakt zig in gezelfchap van mevrouw louise met het maaken van gisfingen, over de middelen die hij ter hand neemt om zijn hart te doen zwijgen; intusfchen houdt de heer eelhart hem zo veel mogelijk uit het huis van den heere fredriu, uit vreeze dat hij mogelijk mejuffrouw cha rlotje mogt zien. Wij vertrokken van Dordrecht met de gewoone verfchuit naar Rotterdam, eene aanzieniijke koopHad, welke ons om derzei ver ligging aan de Maas, en aangenaame wandelingen, die zij oplevert, vooral langs de Rotteftroom welke midden door de ftad vloeit, en waarvan de ftad haaren naam heefc, ongemeen behaagde; de koophandel die aldaar" gedre?ven wordt, vooral met de Engel fchen en Schotten, plaatst deeze ftad naast Amfleldam in aanzien: de geleerde er as mos zag binnen haare muuren, (28 Oftober 1467) 't eeriïe licht; 't is wel te denken dat wij het metaalen ftandbeeld, ter zijner eere opgericht, niet vergaten; ook bragt onze geleider ons voor bet huis waarin de beroemde erasmus geboren is, zijnde hetzelve kenbaar aan een tweeregelig persje 't welk ia Meëlleie taaien daarvoor Haat; wij  C 233 ) bezagen vervolgends met genoegen het raadhuis 't gemeenelandshuis, de prachtige beur», de kerken 't proveniershuis, de amtomie; deeden eene korté maar vermaaklijke wandeling door de welgeordende plantaadje , en venrokken daarna allen zeer voli daan naar Delft, alwaar ons een geval gebeurd» t welk ons noodzaakte onze reis te bekorten • alvoe. rens dat geval te verhaalen. moet ik echter tjój» aantekenen wat ons op laatstgemeld* onze overto4 bejegende: wij hadden er te kat aan gedacht otn de roef der' fchuit voor ons te laaten afbuurén derhalven moesten wij 't ons laaien wergèvalfen' dat een heer en dame v«tn ons gezelfchap waren; zo als wij inft,p:en vonden wij het juffertje, dat van een bevalhg voorkomen was, in de.armen van den heer, een jongeling, naar hec aanzien biet veel ouder dan twintig jaar, die naast haar zat; zij |a<, met haar hoofd op zijne borst, en ontving eene ml mgte kuschjr s, die zij in geen mindere getale terug gaf; vóór het verliefde paar Honden eenige fiesfchen wijn, waarvan zij reeds gedronken'hidden benevens een twee a drie ponds zak met banket: de beztghetd waarmede Met jonge paar z;g onledigbreld «oen wij inllapten, trok onze aandacht rerftohd tot zig; maar vooral die van den beere eb nrstus* het vuur der liefde (loop door zijne oogen in kfh hart,en _ hij huiverde.- na wtj ons conmliment afgelegd, en plaats genomen hadden, duurde h*t n'ec l»ng of de heeren werd een glaasje wijn, en de da. mes een ftuKje banket aangeboden; beiden werd ,ch® geweigerd, om- dat er terltoad ongunflfge gedach-  ( 234 ) ten wegens de verliefde twee bij ons opkwamen, en ook omdat wij zagen, dat zij beiden reeds eenigzins door den wijn bevangen waren: ons weigeren verhinderde echter niet dat zij, maar vooral het dametje, voordgingen , met het ééne glaasje voor, en het andere na, naar binnen te jaagen; en de wijze waarop de dame zulks verrichtte, gaf duidelijk te kennen , dat haar damesfchap alleenlijk in bet gewaad beftond, en dat zij voor het overige een vrouwtje van de laagfte foort moest weezen; als de jonge heer (lil zat, en zig, denkelijk om onzen wil, eenigz;ns ingetogen hield, toonde het juffetje nog duidelijker dan met haare wijze van zuipen, want drinken mogt het niet genoemd worden, wie zij was; baare ftreelingen en gefprekken waren zo onbtfchaamd dat zij een' man van hout zou hebben doen gevoelen; intusfchen waren zij van die tegen(Irijdige uitwerkzelen op onzen eerlijken vriend e a n e 5 t u s , dat hij alle gevoel van dien aart verloor, en er een zichtbaare verontwaardiging opzijn gelaat verfcheen: toen 't vrouwtje befpeurde dat haare handelwijze geen' bijval verkreeg, maar dat onze dames zig aan haar gedrag ergerden, (mevrouw marianne was reeds in den ftuurftoel gaan zitten, en mevrouw louise ftond op om haar te volgen,) bedwong zij zig een wei. nig, waarvan het gevolg was, dat wij met het zonderlinge paar in gefprek geraakten: de jonge heer toonde in verfcheidene opzichten niet misgedeeld te zijn van verftand: de heer fredrik vroeg, opzijn gewoonen gemeenzaamen en ronden toon, van waar de reis, en waarheen dezelve, was? wij bemerkten dat  ( 235 ) die vraag den jongeling bedremmelde - Van Rotterdam zeide hij, ftamelende, en - wij • gaan - naar.... naar Amfleldam, viel zijn dametje hem in de rede; met bijvoeging van: „ Wat hagel jan! weet gij „ langer niet waar wij heen gaan?__gjj moet voora, „ geen' wijn meer drinken" Ja,'liet de jonge heer daar op vblgen ,wij gaan mar Amfleldam ;'dat's ook waar; och ik heb zo veele dingen in mijn hoofd, dat ik zelf niet meer weet waar wij heengaan — De heer e e l h a k t , die tot na toe gezweegen , ea het bevallig juffertje ltaarende aangezien had, opende nu een tooneel, dat ons allen vei baasde — Als ik't wel heb rnejuffrórfw-, zeide hij tegen de dame, dan zijt gij van Amfleldam? ——. Oat's mis mijnheer, was het antwoord; maar ik heb eenige jaaren in dié ftad gewoond Kent gij, hernam de- heer eelhart, den jongen heer l.... wel? — Van bloed rood als zij was, werd zij op deeze vraag zo bleek als een rioode, 't geen a!ler oogen nog fterker op haar trok; beevende ontkende zij den jongen heer, dien onze geleider noemde, te kennen; uwe ontkentenis zal u niets baaten madam ,voer de braave eelhart voord;indien gij mij van nabij beziet,zult gijmij ook wel kennen : 't zal u zekerlijk nog wel hengen dat, voor omtrent twee jaaren geleden , iemand den jongen heer l met geweld van uwe kamer gehaald heeft? toen woondet gij te Amfleldam, op den nieuwendhk, boven het huis van den heere n.... Met de grootfte verbaasdheid zagen wij elkander fpraakloos aan, terwijl het juffertje, zig een weinig herfteld hebbende, op de alleronbefchofdfte wij-  ( 236 ) zo tegen den heer eelhart uitvoer; zij wierp hem duizende van fcheldwoorden naar het hoofd, en verdedigde zig op zulk eene laage wijze, dat men niet meer konde twijfelen of onze vriend had niet misgetast : haar i'chelden trof dien bedaarden man minder, dan den heer irebrik, die haar eenige ftoute woorden begon te zeggen; doch hij Werd door den heer e elk art verzocht zig lil te houden : intusfchen waren onze dames, op het fchelden en vloeken van het juffertje weder binnen gekomen, en mevrouw marianne ftond verzet over de attaque die haar man gedaan had, terwijl mevrouw louise vol verbaazing vroeg, wat haar* fredrik bejegend was, dat hem zodanig had doen vergramen? Terwijl het fchoone juffertje haar best deed om eenige traanen voor den dag te brengen, en haaren jan verweet dat hij een malle jonge was; een laffe bloed , die 't hart niet had om baar te wreeken- waarop deeze Hechts herhaalde keeren zeide: ik weet nergens van; laat ons eerst hooren wat dee*e heer op V oog heeft ; terwijl, zeg ik,uokdeheer eelhart zijn vrouw van achter mevrouw louise tot voor het laage juffertje; waarna hij zeide: Zie daar marianne, daar is nu de allemans " hoer, die onzen neef l.... in haare ftrikken ge- " lokt had, en bezig was hem te plunderen" Dat gaat te ver riep de jonge heer hierop uit, tevens met drift opftaande, fchoon bij terttond weder nederviel, te fterk door den wiju bevangen zijnde, »m zig op de beeneu te kunnen houden. — Smijt den donder buiten boord, riep zijn dametje hem toe  ( 237 ) " Dat zou zo gemaklijk niet gaan, liet de heer | fredrik, ommiddelijk daarop, en vol vuurs, volgen , terwijl de heer ernestus zijne handen zamen flaande, zeide: Wat zonderling geval! 't is echter wel te zien wie triumpheeren zal. Hoor, vuile hoer! hernam de heer eelhart, het dametje toefpreekende,gij verzet u te vergeefsch te^en mij; ik weet zeer wel wat ik doe; uw verdoemde handelwijze met mijnen ongelukkigen neef, heeft zulke diepe indrukfelen van uw verleidelijk gelaat in mijn hart gedrukt, dat ik u nog zoude kennen, al waart gij zes weeken dood geweest; en alleen de tegenwoordigheid van deezen jongeling, dien gij waarfchijnelijk mede in zijn verderf zult ftorten, heeft mij « mij „ ove haar gedrag omtrent mijn' bloedverwant ge- " Zb 2' Z°u V6eI de ge'egenheid ,niï toeliet; ik m heb daarenboven omtrent u mijn' pligt betracht; " doen z,en rn welke handen gij gevallen zijt; " Z -g'J " °P de" boord van een a^Iigen afgrond " dh tu' e;r-,afgr°nd Waari" «• na dat «Ö ™t - du fchandebjk vrouwmensch alles doorgebragt  C 240 ) zult hebben, zekerlijk zult nederftorten ; zij heeft, „ beha! ven de jongelingen die door haar voor gantsch „ hun leven, in goederen en gezondheid bedorven „ zijn, reeds verfcheidene huishoudens in het aller„ Bkelijkile lot doen deelen; want zij verkoopt haa„ re gunden aan alle man; na dit alles ftaat het „ aan u, te verkiezen over uw geluk of ongeluk; ,, draagt gij een hart in uwen boezem om, ver„ vreemd van alle gevoel van eer en deugd; verl, kiest gij moedwillig in uw bederf te loop^ wilc gij deeze hoer in u v bijzijn houden ,'tiswel, wij „ zullen u bekla?gen en u verlaaten; er is in het „ ruim der fchuit nog plaats voor ons gezelfchap; en al moesten wij ook boven cp het dek verblijven , nog liever dan in 't bijzijn van zulk eene fchandvlek haarer kunne: beklaagt gij u inte„ gendeel over uwe dooling,- (waarfchijuelijk hebt gij huis en hof, om dit vrouwmensen verlaaten;) " ftaat gij af van de verbindenisfen die gij met haar „ aangegaan mogt hebben, 't zal ons om uwen wil '„ van harten lief zijn, en wij zullen den fchipper ,, terftond gebieden uwe verleidfter uittezetten - wat ,, zegt gij?" De jongeling nam zijn antwoord niet in bedenking , en betuigde dat hij om geen goed van de wereld langer in 't bijzijn van die verleidfter zoude willen blijven — Dan zult gij terftond van haar ontflagen weezen, hernam de heer eelhart; ik zal den fchipper gebieden aanteleggen — Intusfchen, vervolgde hij, zig naar het vrouwmensen keerende, weet ik, dat gij den fchipper voor uwe betaalde vracht kunt noodzaaken, u  f *4Ï ) Snede ovértevaaren; maar zo gij die partij omhelst; zal ik u te Delft doen arresteeren, en de zaak zodanig weeten te beleggen, dat gij in handen van den rechter zult beloond worden, voor 't geen gij aan mijn* neef, aan deezen braaven jongeling, en zo veele anderen gedaan hebt — Mijn pen is niet in ftaat uit* tedrukken, tot welke eene vervoering het dametje, op deeze verzekering van den heere eelhart, verviel | o.idertusfchen verkoos zij, en volmaakte daarmede den triumph van onzen geleider, terftond uitteftappen; den fchipper werd geboden aanteleggen, en mejuffrouw verliet ons, onder het uitbraaken van nog meer vervloekingen dan zij tot nog toe uit haa. ren krop geftooten had. Wij verlooren haar welhaast uit het oog: intusfchen waren wij verpligt geworden den fchipper, van alles verflag te doen: deeze was een hups man , prees ons gedrag, en wenschte den jongeling geluk met zijne verlosfing uit de gevaarlijke klaauwen, welken hem aangegreepen hadden — Zekerlijk , zeide hij, den jongeling toefpreekende, waart gij voorneemens met dat vrouwmensen doortegaan? mijn God! gij zoudt uwen braaven vader ter dood toe bedroefd, en uwe door-en-door eerlijke familie de fchande aangedaan hebben, dat een hoer u als een onverlaat deed omzwerven ■ Kent gij mijn'vader? vroeg de jongeling; waar op de fchipper antwoordde: ,, Zoude ik „ de Rotcerdamfche v an der t .... niet kennen! de „ rijkfte, en welügt de braaffte, de beroemdfte fa- mille van oiue ftad! zekerlijk mijnheer ken ik uw* q  ( ) vader: de braave man is veel aan deeze heeren „ verpligt," ■ De jonge beer verhaalde ons- vervolgends dat hij ae hoer die wij ontfcheept hadden, federt eenigea tijd ta. Rotterdam gekend had voor een Amfteldarnsch meisje van geboorte, dat, door den dood, van haare bloedverwanten beroofd, na het ongeluk deezen tot een laagen ftaat gebfagt had , zig naar die ftad begeeven had, om, afgefcheiden van haare bekenden , die haar als op den troon gezien hadden, haare dagen te Hijten, en, na het weinige dat zij van haar vaders goederen nog behouden had, verteerd te hebben, door de gunst van goede lieden met haare handen het fobere kostje te winnen; zij is vrolijk en aanvallig van aart .zeidehij; wist mij geheel te betoveren ,zo dat ik befioot alles aan haar opteofferen: ik begeerde van mijn* vader zijne toellemming tot een huwelijk inet haar; maar de goede man doeg mij zulks geheel af, en bleef bij zijn befluit,het welk van die uitwerking geweest is, dat ik, in de listigfte ftrikken verward, het befluit nam met mijne verleidfter te vlugten, welk befluit dan ook deezen dag, na ik mij van een aanzienlijk capitaaltje meester gemaakt had, ten uitvoer gebfagt is : gelukkig voor mij' dat ik , door de drift die mij bezielde verblind, mijn plan niet met meer omzichtigheid beraamd heb. Terwijl de nu bedroefde jongeling nog fprak* zagen wij een wagentje met twee paarden befpannent te viervoet onze fchuit narennen'; hetzelve trok ter§ond onze aandacht, vermits de geen. die er inzat  c 243 y met een witten zakdoek wuifde, ten teken dat wij moesten aanleggen: oogenbliklijk naderbij gekomen zijnde, hoorden wij een vreeslijk gefchreeuw van houd', hoitdi en nog naauwlijks had onze fchipper den jaager toegeroepen van aanteieggen , of het rijtuig was reeds voor de fchuit ■ onze jongeling her. kende zünen vader in den heer die in hetzelve zat, en ging op de bank van den (tuurfloel ftaan om zig te vertoonen; waarop wij den verheugden vader uit den wagen zagen fpringen , terwijl zijn knecht, die achterop gettaan had, de paarden greep ; de goede man hunkerde, om zo te fpreeken, op den kant van den wal , de fchuit na , en wij ontroerden toen wij hem , meer dan eens, onder het wringen van zijne handen, hoorden uitroepen: Goede jezus hij is ti hij is '// onze dames weenden, en wij allen, zelfs de heer fredrik, ftortte traanen, toen de jongeling, in de aandoenlijkfte verrukking, uit onze fchuit fprong, (aleer dezelve op bijna drie'voeten afftands aan wal geftuurd was,) en zijnen vader óm den hals vloog. De fchipper maakte terlTond weder voord, om den braaven vader en wedergekeerden zoon te 'meer te beveiligen , van bij de lieden die in de fchuit waren bekend te worden; maar ook dreef de nieuwsgie. ngheid die allen naar ééne zijde, om ooggetuigen te weezen van het geen er omging, en waarover zijzekerlijk allerleie gistingen zullen gemaakt hebben; door welk overloopen naar een zelfde zijde der fchuit, wij gevaar Hepen van omteflaan; de'fchipper Gak daarom ook meer dan gewoon dwars van land, Q 2  C 244 ) want daardoor geraakte de vooorwerpen van ieders aandacht te eerder uit het gezicht: wij preezen den goeden man over deeze zijne welberaadenheid. Na verloop van weinige oogenblikken zagen wij den jongeling ons groeten , met het zwaaien van zijn' hoed, waarin zijn vader hem volgde; eu daaruit bellooten wij dat de man reeds bewust was van het deel dat wij in de verlosfing van zijnen zoon hadden. 'T is ligtlijk te denken dat dit zonderling geval ftofs genoeg opleverde om ons tot Delft toe bezig te houden-, ieder maakte er zijne aanmerkingen op, en tevens wenschte ieder te mogen weeten, of ons uitgezette dametje, den prooi, dien zij reeds in haare (hikken medegefleept had, ook nog op den weg ontmoet zou hebben. De eerde avond dien wij te Delft doorbragten, was de aangenaamfte dien wij op onze geheele reis doorgebragt hebben; 't was vollen maan met een helderen hemel, en een zoel windeken verfrischte de lucht, die op den afgeloopen dag door den hoogen graad van warmte, eenigzins drukkend geweest was: wij deeden eene verrukkelijke wandeling, en bragten daarna op onze kamer, die aan de draat was, nog een gezellig uurtje door, onder het drinken van em fmaaklijk kopje koffy: de heer ep.nestüs vermaakte ons, met de maanefchijn te bezingen, vooral in hoedanigheid van een gevoelvollen minnaar; tot flot van welk zingen hij» toen wij opftonden om ons naar bed te begeeyen, aog de volgende regels opzeide;  ( =45 ) Bleeke nachttoorts, die deeze Aarde, als de zon de kim verlaat, fteeds befchijnt, wie kent uw waarde, die een heWren dageraad kunt herfcheppen uit het duister; die elks hart verheugen doet door uw heerlijkheid en luister! koningin van ebbe en vloed! allerfchoonfte der planeeten, klaarder dan der fterrenglans, fchoon gij laager zijt gezeeten op uw' troon aan 's hemels trans! o geneesfter veeier fmarten , uw verkoeling is gezond ; hoe verkwikt gij onze harten in deez frisfchen avondftond! Den volgenden dag, bragten wij door met het bezichtigen der ftad en de openbaare gebouwen; onze geleider vergat bovenal niet het graf der Prinfea van Orange; 't Prinfenhof, en in één der muuren van *t zelve de tekens van den fchoot, waarmede willem de eerste door balthazar. gerard, 'in dit hof omgebragt is; wij bezagen, ook 't graf van den beroemden hugo de gr«ot, enz.; de ligging der ftad behaagde ons by uitneemendheid, en wij zouden dezelve zekerlijk niet zonder tegenzin verlaaten hebben, had ons niet het volgende geval bejegend. Wij iliepen allen op een zelfde kamer; begaven ons, als den avond te vooren, vrolijk en vergenoegd naar bed, en fliepen gerustlijk in ; dan , omtrent ten twee uure in de nacht, riep mevrouw louise,of Q 3  ( 246 ) er iemand opgedaan was: en daar zij geen antwoord bekwam het haalde zij die vraag , tot mevrouw maki anke wakker werd -—- Ik niet, zeide deeze; waarom? — Wel , herhaalde mevrouw louise, ik hoor iemand in de kamer, en onze nachtkaars is uit -— O mijn God! fchrteuwde meTrouw marianne daarop uit, dan is er onraad; tevens trok zij de gordijnen van haar ledikant metgeweld open, en riep ons allen luidkeels toe dat wij moesten opdaan; dat er zekerlijk dieven op onze kamer waren — Op dit gefchreeuw rees de eene voor en de andere na op, en de verbaasdheid werd niet weinig aangezet door dat mevrouw l o u i s e , op 't gefchreeuw van mevrouw mari anne, liet volgen: „ Ja, dieven! dieven! dieven len welligtmoordenaars ook!" «Wr De heer ernestus en ik, die bij elkander fliepen, ftooven te gelijk het bed uit» ik zocht naar de fchel die wij in onze kamer had. den, en van buiten in een portaal uitkwam; ik vond dezelve, maar Wat ik trok, de fcbel gaf geen geluid; waarover ik mij zekerlijk verwonderde: intusfchen liep mijn flaapmakker, ernestus, den heer fredrik tegen 't lijf, waarop deeze met een beevende item uitriep; „ Wie zijt gij? wie zijt „ gij? 't geen de heer ernestus, niet minder beevende, beantwoordde, met te zeggen: Geen nood ik ben uw vrind, dien gij hier waarend vindt. Wacht, zeide de heer ïïedhik, daar heb ik het ftaaien wandelftokje van mijn vrouw, nu zal ik hem  ( 247 ) wel vinden; hierop ftak hij met het Hokje onder de tafel en de ledikanten, doch vond niets: de heer eelhart refolveerde ook om zijn ledikant te verlaaten, want hij' had tot nog toe, overeind zittende, ons de vtordeelen der bedaardheid gepredikt, en ook drok werk gehad om zijne vrouw zo veel mogelijk gerust te (rellen :mevrouw lou ise fchreeuwde onophoudelijk dat wij tog maar zonden fchellen, en zij hield met het zelve te roepen niet op, hoa ik haar ook verzekerde dat de fcbel niet overging % fchreeuw dan maar moord! moord! riep zij; en zonder naar antwoord te wachten, deed zij *t zelve wel vijftig maal na elkander, waardoor zij zo veel geruchrs maakte, dat onze Kastelein, m?t ee» kaars in de hand naar bóven vloog, en in de uitcrfte onifteltenis onze kamer inftoof: het licht Relde ons eenigzins gerust, en gaf ons nieuwen moed; de fhat waaiin hetzelve ons aan elkander ontdekte gevoegd bij onze verfchiilende nachtkleeding, maakte eene kluchtige vertooning: de Kastelein vroeg, vol verbaazing , naar de reden van ons fchreeuwen, en toen wij hem 't geval verhaalden, verzekerde hij op zijn woord van eer , dat mevrouw louise gedroomd had; doch deeze dame nam die verzekering maar geheel niet aan; en toonde den Kastelein onzen nachtblaker , waarop de kaars in de pijp omgekeerd was — Zie daar, zeide zij, dat is met handen gedaan, en wel om de ftank te vermeiden die door het uitblaazen veroorzaakt wordt: ik zes j dat het in uw huis niet zuiver is: de man bezwoer lleidheid, en dat de fchrik haar gevoelig getroffen had. Door ons gemaakt gerucht, was niet flechts de Kastelein, mair ook het geheele huishouden op de been geraakt; een gedeelte van het zelve was den Kastelein naar onze kamer gevolgd; dan, niemand kon eenige opheldering geeven; eindelijk kwam de knecht, die 't laatst opgedaan was, en in het achteröe gedeelte van het huis (liep, waardoor hij nu eerst vernomen had, 't geen er op onze kamer omging, mede met een kaars in de hand, aanftuiven; zijn meester zag hem met veel betekenende oogen aan ; hij begreep de mening daarvan, en was er gevoelig voor, tot zo verre zelfs dat hij terftond dus uitvoer: „ Wat blikfem willen die oogen zeggen, mijn. „ heer? .. . meent gij dat ik een huisdief ben?" — Wie zegt dat? vroeg ds Kastelein . Wel was 't antwoord, als gtj 't dorst zeggen, zoude ik u terftond laaten zien wien gij in uw' dienst hebt;dit zeggende fmeet hij, door zijn drift vermeesterd, zijn' kandelaar op den grond, en deed eenige woeste flappen heen en weder — Wie is 't laatst op geweest? vroeg de Kastelein —— Ik, antwoordde de knecht; maar is dat een btwijs dat ik de dief  ( 249 ) ben? ——ü de heer die op de tweede voorkamer logeert is zo wel als ik laat opgeweest Die ook! hernam de Kastelein ,vol verwondering Ja, voer de knecht, even gramltoorig , voord; ik heb nem toen ieder reeds te bed was op de trap ontmoet — Dit gaf wel verdenking, doch bslliste niets;maar toen de Kastelein, op ons verhaal dat de fchel geweigerd had geluid te geeven, ging zien waar zulks aan gehaperd moest hebben , vond hij den hoed van den bedoelden heer, in het por. taal, waarin de fchel uitkwam, en bragt denzelven bij ons —— Ziedaar heeren en dames, zeide hij, tot mijn leedwezen een genoegzaam bewijs, dat ik een dief logeer; de fchelm heeft zekerlijk de fchel vastgehouden, en heeft, waarfchijnelijk, door 't gerucht dat hij gehoord heefc, verfchrikt, zijn' hoed ver. loeren, zonder het bemerkt te hebben — Wij za. gen elkander llilzwijgende aan, terwijl de verdachte knecht, door den gevonden hoed gerechtvaardigd, ons op allerleie wijze verzekerde dat hij etn eerlijke jonge was De Kastelein beloofde ons den gantfehen nacht zijn huis te zullen bewaaken, op dat wij ons gerust weder te bed zouden kunnen begeeven; zwoer dat hij den dief des och. tends met een degelijk compliment zou doen vertrekken, en bad ons het voorval te willen verzwijgen, om zijn huis in geen kwaaden naam te brengen: wij beloofden hem zulks, en men liec ons weder alleen, na wij bevolen hadden, dat men ons een kan kof. fij moest brengen. Wij verzekerden vervolgends onze deur van bin.  i 250 > nen: doch geen van ons allen had lust tot flaapen j 't was zelfs met moeite, dat wij de dames overhaalden om zig weder te bed te beeeeven. Des morgens vroeg hoorden wij beneden in huis een hevig gekijf, en verftonden daarop van den Kastelein dat het tusfchen hem en den dief geweest wasj dat hij deezen reeds zijn paspoort gegeeven had, en dat hij zijne geheele verteering bij hem te kort kwam. 'T is ligt te begrijpen dat wij over ons vertrek uit dit huis geen verfchil hadden; wij verlieten niet alleen hetzelve, maar ook de ftad Delft, neemende met rijtuig onzen weg op'5 Graavénhaage, alwaar wij wel behouden, maar wegens de onpasfeltjkheidvan mevrouw marianne niet vroliik aankwamen. Die orpasfelijkheid nam , zo 't ons voorkwam , hand over hand toe, zo zelfs dat de goede dame geraaden vond de kamer te houden en ons niet vergezelde in het bezichtigen van 't geen in "sGraavenhaage merkwaardigst is. De heer eelhart, die zijne vrouw niet alleen gelaaten had , was, bij onze terugkomsc, met eenen Doctor, dien hij had laaten ontbieden, over den leefland zijner vriendinne in gefprek, en wij hoorden den Artz met ongeuoegsn verzekeren, dat de krachten van mevrouw martanne niet beftand zouden weezen tegen de vermoejing van eene langere reis; waarom hij zeide van advis te zijn, dat wii, hoe eer hoe liever, naar Amfleldam moesten terug keeren : op 't hooren van deezen raad maakte ie. rfer een hanglip; dan, alle die hanglippen verander-  C 251 ) den het geval niet; wij moesten naar huis; waar» tee wij niet dan met traanen in de oogen beflooren : niettegenitaande deeze hartlijke droefheid, merkte «ie heer fhemuk aan, dat de gemelde Artz een zeer eerlijk man moest zijn , daar hij mevrouw marianne ,tot vulling van zijne beurs, in V Graavénhaage bad kunne» houden;Jezelfdeeerlijke man had de lijderes ook het rijden verboden: derhalven was nu vaaren onze verwachting; met het fehuitje van half drie uuren vertrokken wij op Leiden, alwaar wij den nacht overbleeven , en welken nacht me, vrouw marianne zeer ongerust doorbragt - 's morgens namen wij aldaar een expresfe fchuic op Amfleldam , alwaar wij , na een afgebroken reisje van vijftien dagen , faturdag den 26 Julij aankwamen, en alle onze huisgë-y nooten en vrienden in goeden weiftand wedervon. der. De ongefteldheid van mevrouw marianne had geen gevolg , dat wat zeggen wilde ; binnen het verloop van veertien dfgen was de goede dame geheel herfield, 6 Zie daar Lezer , een beknopt verhaal van een reisje,waarvan ik ti al hetaangenaame toewensen, zo gij in de gelegenheid komt van hetzelve te kun' nen finaaken : lees intusfchen mijn verhaal met zo veel vermaaks als ik het gefchreeven heb .-vindt gij hier en daar gebreken, verfchoon dezelven ; zaagt gij gaarne het eene of andere anders voorgedragen, houdt in het oog dat mijne voordragt niet verkiezelijk geweest is — zijt gij verliefd op eene  lijst van drukfeilen, veeltijds de belachelijkfte blijk van eene noodlooze naauwgezetbeid ; maak er u zeiven eene ; ik meen mijn' tijd beter te kunnen gebruiken , dan tot het aantekenen van misftellingen die de onkundigen niet hinderen , en de kundigen zeiven kunnen verbeteren — intusfchen oordeel ik het voor beiden dienilig hier aantetekenen, dat het woord kerken, 't welk bladz. 222 reg.14 gevonden wordt , eene fpotternij influit ; te kennen geevende dat de genadige beer , waarvan aldaar gefproken wordt, op zijn reizen minst kerken, of andere merkwaardigheden, bezichtigt, maar zelden iets meer ziet dan de herbergen , waarin bij zig ververscbt: de eerstvolgende regel toont zekerlijk aan, dat hier, onder de benaawing van kerken , veeleer herbergen dan eigenlijke kerken aangeduid worden — deeze aanduiding zou tchter duidelijker hebben kunnen weezen dat's waar! wel nu! wil- len wij dst dan voor een drukfeil neemen?