Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  01 1018 2261 UB AMSTERDAM  Ö V E R D Ë VOLKSVERLICHTING. d o o a. J. 3L. E W A L D5 Met eene VOORREDE van den SCHRIJVER der TAFREELEN voor het MENSCHDOM, en door denzelven VERTAALD. Te UTRECHT, Bij de Wed, S. de WAAL £n Zoon, 1 7 9 3-   AAN M IJ N E LANDGENOOTEN. IHLet iluk, dat ik u thans aanbiede, bevat gewis zeer veel wetenswaardigs, zeer veel nuttigs, zeer vcele waarheden, welk den volken en hun, dien derzelver belangen zijn aanbetrouwd, nimmer genoeg kunnen ingedrukt, nimmer met te veel klem en aandrang kunnen voorgefteld, en gepredikt worden. ■ ■ .* z Zie  Aan mijne LANDGENOOTEN. Zie daar, wat mij bewogen heeft, het zelve voor den Nederlanderen verftaanbaar te maaken, en hun te fchenkem Dan, de Heer Ewald leeft onder den fcepter van een oppermagtig Vorst; hij fchreef, zo ik geloove, met de allerbeste, de edelfte en reinfte bedoelingen met de bedoelingen van eenen waaren Menfchem vrjend i—r doch hij fchreef voor Buitsc\ land, en voor Duitschkmd kon, mogt, ja durfde hij niet anders fchrijven; eenders uit aanmerking der vatbaarheid van het grootfte gedeelte der genen, voor wien hij de pen had opgevat, en andersdeels, wijl het vooihem zeiven ten uiterftcn gevaarelijk zoude geweest zijn, llegts eenen enkelen ftap verder te gaan, of de paaien der verlichting voor den onderdaan eene eenige fchrede wijder uit gt breiden bij deed dus alles, wat hij jfconde of mogt, en leide- tevens eenen vooih  Aan mijne LANDGENOOTEN. treffelijke», grondflag voor cene algemeene verlichting. Een Zegen ruste dus op1 dezen Edelen. —- Dat zijne poogingen, in zo verre hij de eerfte was, die aan zo netelig een onderwerp durfde arbeiden, en dus zich bij geheel het menschdora ten hoogften ver* dienftelijk maakte, met de fchoonfte, de heerlijkfte belooning voor een waarlijk mensch- lievcnd hart bekroond worde dat hij den boom, eenmaal door hem geplant, wel dra de voortreffelijkfte vrugten van geluk en eeno wezenlijke volmaaking zijner natuurgenooten, in het kort zie voordbrengen. Dat men de fchriften van dezen achtens- waardigen Geestelijken te weten zijn ftuk over de Staatsomwentelingen■> en ook dit, geftadig uit zulk. een oogpunt befchouwe « als dan, gcloove ik, dat men onbevooroordeeld handelen, dat men hem ten vollen recht doen zal. Dan, niet te min begreep ik reeds bij do * 3 eer-  Aan mijne LANDGENOOTEN. eerfte lezing van dit werkje, dat men het zelve in de daad geenzins als een volkomen geheel, als_ eene volmaakte handleiding tot het bewerken van eene volledige verlichting van het menschdom befchouwen kon, maar flegts als eenen grondflag voor dusdanig een gebouw behoorde aantemerken. ■ Ik deed dit dus ook werkelijk, en heb op het zelve vervolgens zo verre mij mogelijk was, den ftaatelijken. tempel der verlichting ten vollen tragten optetrekken. Ik heb, het geen aan dit gefchrift ontbrak, naamlijk de wijze van .verlichting in eenen waarlijk vrijen Jlaat — in een Gemecncbest, — in eene afzonderlijke verhandeling poogen te fchetfen, ten einde dit tot een tegenftuk, een pendant op het werk van Ewaid dienen mogt; en dit ftuk zal dra [insgelijks bij den Uitgever van deze bladen het licht zien het zelve ligt bereids afgewerkt, en wagt flegts, dat men het ter perfe brenge,. J)q  Aan mijne LANDGENOOTEN. De leere tencr onbepaalde gehoorzaamheid' ■ en onderwerping, ten onrechte uit den Godsdienst •en de Gewijde Rollen afgeleid is zeker een begrip, het welk ten vollen valsch is , en ■door de gezonde rede wederfproken wordt ; ja waar voor > men het menschdom niet geneeg kan waarfchuwen. Ik heb het zelve dus in de Verhandeling oyer dc Verlichting in een Ge■mcciiebest, waar Van ik zo even gewag maakte , zo ik mij vleië, genoegzaam ontzenuwd: dan , achte het niet te min noodzaakelijk, mijne Landgcnootcn, ook hier ter plaatfe , daar tegen op het nadrukkelijkst te waarfchuwen , gelijk ik tevens over het gemeen betuige, voor geenc der bijzondere Hellingen van den Heer Ewald verantwoordelijk te willen wezen , hoe zeer anderszins dit werkje , in zijn geheel befchouwd , eener oplettende lezing ten volftcn waardig keure ja het zelve als eenen uitmuntenden grondflag, ter  Aan mijne LANDGENOOTEN. ter verlichting van dezen wereldbol, niet fterk genoeg kan aanprijzen. Ik biddedus intusfchen mijne Landgenoot*»» hun beflisfeni oordcel op te fchorten, tot zij mijne even gezegde Verhandeling, welke daadelijk volgen zal, met dit werkje hebben kunnen vergelijken , en hoope als dan, dat het mij voor het minst gelukt zal zijn, iets wezenlijks tot heil, tot de verlichting en befchaaving mijner Medeburgeren te hebben toegebragt. De Schrijver der Tafreelen voor het Menschdom. 14 Maart 1793- I,  t D e voortreffelijke Rochow zegt ergends, dat het gefchil, over het voordeel en nadeel der Verlichting, geheel beliegt zij, en het publiek in dit pleit zodanig een vonnis gefproken heb» be, dat men deze zaak niet weder behoeft ter baane te brengen. Wanneer hij hier zijn oog op het fchrijvend puhliek gevestigd heeft, lijdt dit gewis geen de allerminfte tegen fpraak. Eenige weinige duisterlingen uitgezonderd, die tegen het licht durven morren, wijl zij, even ' A als  C a ) als de nagt-uilen, deszelfs glans niet kunnen verdragen, of wijl zij oordeelen, dat men bij nagt beter op den roof kan uitgaan; is 'er geen fcbrijver meer, die het waagt, de domheid openlijk te verdedigen. Dan, dit fchrijvend publiek maakt in geencn deele het gansch gemeenebest van lezeren uit. Die niet in ftaat is, o:n in het openbaar te werken deze doet dit heimelijk; en niet zelden juist daarom, wijl hij dit in het verborgen verrigt, werkt hij des te kragtdaadiger en is te gevaarlijker. En, buiten dien, is het niet, dan ten uiterftcn naturelijk, dat elk, die voor de duis* ternis de wapens voert, dit ook in het donker doet. Voorzeker ware het zijne onbe. drevenheid in de krijgskunde der Cofakken ten duidelijkften te verraden, wtnneer men dus een leger bij den klaaren dag en in het open veld wilde aantasten. „ II n'ij a que VighQ ,t rance, ou la forcë' — zegt d'Alembert „ qui pouvoit maintenir Verreur ; Jon regne pasje, „ dès qu'elle ofe lutter contre la verité, en em„ pruntant les artnes de la raifon, c'ejl a dire „ la  C 3 ) „ la dhtusfion" (*) — In het verborgene kah fflefi Veele dingen aanvoeren, die men voor het oog van het publiek volftrekt niet als bewijzen zoude durven bezigen. Als dan mag men van menig een nadeel fpreken, dat nimmer uit de waars verlichting voordvloeide, noch daar uit ooit ont- Itaan kon. Handelt men hier over openlijk als dan blijkt het zeer ras, ' dat deze reuzen niets anders, dan windmolens zijn, en het lichê niemand, of blind, of onzinnig maaken kan* Dan, het zonderlingfte hier van is, dat men de vijanden der verlichting thans in geheel andere Handen aantreft, dan wel eer. Te vooren waren het voornaamelijk de priesters, die daar tegen ijverden, ten einde hunne Geestelijke over- heer* j {*) Niet, dan allen de onkunde, of liet geweld zijn in Haat de wanbegrippen ftaande te houden, dcrzelvtet rijk is verftoord, zo dia zij met de waarheid durvefl worltclen, en van de wapenen der gezonde rede, ts weten een bezadigd onderzoek en bewijsredenen gebrutt (* maaken, - , Be Kkdeed. Vshtaaler. A a »  C 4 3 heerfching te beter te kunnen gronden; doch thans zijn het de ftaatkundigen, die tegen de verlichting het harnas aangespen, met oogmerk, om hun dierbaar, hun geliefkoosd despotismus op den troon te plaatfen. Dan het is voorzeker wel waar, dat om iemand in het duister omteleiden, men hem den blinddoek niet van voor de oogen rukken moet. Dit een is met het andere volmaakt eenftemmig. Intusfchen ware het egter niets anders, dan tijd te verliezen, wanneer men dit foort van menfchen wilde wederleggen. De meesten van hun bezitten fchranderheid genoeg, om de voordealen, die ons de verlichting fchenken kan, zelve te befeffen: dan, juist deze voordeelen zijn ftrijdig inet hun belang. Die :n een modderigen floot begeert te visfchen, zal egter wel gelooven, dat men in helder water beter zien kan; dan, juist daarom verkiest hij' geenzins dit heldere, wijl de visfchen als dan zijn angel bemerken, en zich niet zo ligt, als in een modderigen poel laten vangen. Men pooge den zulken dus meer eerbied voor de menfchen inteboezemen; men trag-  C 5 ) tragte hem van deze waarheid te overtuigen, dat naamelijk de mensch geenzins tot een lastdier gevormd zij, en dat geen volk immer beftemd ware, om, even als het vee, te dienen, het welk men melken, fcheren of Aagten kan, naar goeddunken en willekeur. Men zoeke een middel , om dat oorfprongelijke gevoel der natuur weder in hunne kranke harten te doen ontwaaken, het welk ons leert — dat alles, wat een menfchelijk aangezigt vertoont, een mensch zij, en ieder, die een mensch is, ook even zeer, als zij zelve eene ongetwijfelde aanfpraak op de rechten van den mensch hebbe; iets meer kan worden, dan hij werkelijk is, en daarom ook tot deze hoogte in de daad behoort opteftijgen. In het kort, men vorme hen tot beter menfchen, en — zij zijn voor de verlichting gewonnen! A 3 II.  11, D a N, 'er is ook eene andere klasfe van menfchen, die. zich tegen de Volksverlichting verklaaren, doch die niet te min onze achting en tevens eene grondige wederlegging, even gelijk elk ander braaf man, ook dan zelfs, wanneer hij dwaalt, ten vollen verdienen. De meesten derzelve hebben gezien, welke misbruiken 'er fomtijds van de verlichting gemaakt worden j en de, hoven gedagte kwalijk denkende, ftaatfcundigen , deden hen derzejver aandagt daar op nog  ( 7 ) nog fterker vestigen; men heeft hun' veele dingen, als gevolgen der verlichting, voorgefteld, die egter in de daad uit eens geheel andere bron voordvloeiën; en wjjj hun het geluk des landinans, en de rust des fhats in waarheid ter harte gaan, houden zij in gpe feft, dat men die, als het gewrogt van verfcheiden eeuwen, moet aanmerken; of die zelfs een boschje van cederen heeft, en in deszelfs lommer menigmaal van den last en de hitte van den dag uitrustte — deze zeker zal wel zeer vriendelijk verzoeken, om van zulk eene ver-1 lichting verfchoond te mogen blijven. Buiten dien valt het misbruik, dat 'er van de verlichting menigwerf gemaakt wordt, terftónd zo zeer in het oog, en de heilzaame gevolgen van eene waare verlichting worden daar tegen zo laat zigt- baar Uiid freute fich dann ungemein, Dasf ers fo helle fand. „ Kornuit Druder; fcht, Vas kh vermag; 33 Ich, ich verwandie Nacht in Tag." Die Bruder hamen grosf and klein, Bewunderten den Glanz, Und alle fingen an zu fchreifn; „ Hoch lebe Bruder Hans! Hans Ajfe ist des Nachruhms werth; Er hat die Gegend aufcekVan." SSSL. MfjNATSSCHR. 1784 Noy.  C w > baar — ten minden wanneer he{ in de daad eene waare verlichting is — dat, zelfs menig een weldenkend mensch hier door zeer naturelijk in verlegenheid geraakt, en niet weet , wat hij daar van moet oordeelen. Elk, die niet befeft, op welk een wijze de wijn tot deszelfs hoogden trap van volkomenheid geraakt , kan ligt verleid worden, zo, dat hij alles, wat gisten moet, als fchadelijk befchouwt , terwijl hij ziet, dat de most menig vat doet fpringen, en dezelve gedadig al meer en meer, onzuiver en wrang wordt! —> Wat is Verlichting, en welke zijn de grenzen , binnen • welke men de Volksverlichting moet beperken? — Zie daar die vraagen, welke voldrekt ten behoeve van eiken weidenkenden Vorst, eiken daatsman, en eiken, die in het behandelen van landszaaken gebruikt wordt, alvoorens volkomen duidelijk behooren te worden beantwoord, eer het ooit mogelijk zal zijn, hen te overtuigen, dat de verlichting ook voor het volk voordeelij zij. I I l.  111. ]VI ij dunkt, dat de betekenis van het woord zelf ons reeds terftond door eene treffende beeldenis vertoone, wat eigenlijk Verlichting zij. — Het doet ons aanftonds denken aan het verfpreidtn van licht, op eene plaats, welke eertijds in de zwartfte duisternis bedolven lag; aan het wegruimen van alle die voorwerpen , die te vooren het licht verhinderden, dezelve ta befchijnen; aan het verftrooicn dier wolken, waar door de zonneftraalen geftuit werden. Of, om al-  C 14 5 alle overdragtelijke fpreekwijzen aan een zijde te zetten — de verlichting is een toeftand, waar in men onderfcheidend en volkomen juist, alles wat ons omgeeft, zo ver ons oog en onze gezigtëinder reikt,- befchouwen kan. Een verlicht mensch, een verlicht volk is — een mensch, een volk, dat alle zigtbaare voorwerpen, die het zelve omgeven, onderfcheidend, en naauwkeurig betragt, en in ftaat is , zich nog meer denkbeelden van andere zaaken te verwerven, zo dra het dit flegts verkiest. Verlichten heet — dus, iemand in ftaat ftellen, om zichtbaare dingen met eene volkomen juistheid te befchouwen. Alles, wat Kant, Mendelfohn, Rheberg , Beker en Zerenner over de verlichting gezegd hebben, hoe zeer de uitleggingen ook mogen verfchillen, welke zij ons van die denkbeeld gaven, beweegt dit alles zich egter zeer naturelijk om het geen ik zo even' zeide-, en heeft het zelve, tot een middenpunt. (*) ' En nu zal men zeer ligt be- g"i- (*) Volgends Kant is de verlichting, die toeftand, waar in de ïnciiscli den ftaat van onmondigheid, waar ia  C 15 ) grijpen, dat de verlichting op zich zelve ons geen het minfte vermogen geeft, om zaaken te be- in hij door zijn eigen toedoen zich bevond, in her eind verbat (Berl. Monatssch. 178.1. DecO Dan, deze bcpaaliug, even gelijk dit ganfche Opftcl, is niet anders, dan eene fcherpzinnige Wijsgeerige becldfpraak, welke niet, dan uit de pen van eenen Kant alleen , kon voordvloeiün, Dr.n, de eenige bijzonderheid, welke men daar in aantreit , is deze dat daarbij voorön- dcrfteld wordt, dat ieder verlicht mensch zijn eigen licht Ven elders haaien, en aanftcken moe'; het geen egter, geKj'k ons de gefchicdenis en ondervinding leert, van de vroegfte tijden aan, geenzins aan ieder mogelijk was. — Kant fteine dit ook ia zekeren zin toe. ,, Elk , die „ de kluisters der inftellingcn en gebruiken afgeworpen ,, heeft" «—• zegt hij 1 „ zoude ook dan nog, zelfs over de fmalfte groeve, niet, dan een zeer „ onwisfen fprong doen , wijl hij aan dergelijke vrije bewegingen nog niet gewoon ware." Want in de daad fchijnen de mêette menfchen beftemd, om fteeds in eenen ftaat van onmondigheid te blijven, in welk geval het 'er voornaamelijk op aankoomt, dat zij zich zelf goede voogden verkiezen, daar tevens al die genen , die een- maal  C 16 5 befchouwen; raair alleen de hinderpaalen, dis tot nog toe verhinderden, dat men dezelve ten vol- tnaal mondig werden-, tog zeker voor een tijd onder voog- 'den ftonden. „ De verlichting is" volgends Mcndclfohn tBERU Monatsschr. 1784 Sept.~) » eene rcdemagtige kennis, en een rcdemagtig nadenken over zaaken, welke met het menfchelijke leeven in eenige betrekking ftaan; terwijl deze kennis, en dit nadenken „ meer of minder is, naar gelang van het gewigt en „ den invloed, die deze zaaken op de vorming van het „ menschdom hebben." Naar Beker (Verfuch uier die dufklarung des Landmannes blz. iSi) beftaat de verlich(I in n de waarheid, ' en juiste famenvoeging onzer denkbeelden." Zer renner {{uier die Volls- „ufklarung blz. 7) noemt deze — „ die weldaadige poogingen, welke men aanwendt, ten einde het volk juist zo veele nuttige kundigheden te doen erlangen" enz, . Men ziet dus uit dit alles, dat het voor- naame denkbeeld altoos het zelfde blijft, het welk flegts een weinig minder naar het woord, en het beeld, dat in het zelve vervat is, gevormd word, terwijl die bepaalingen het zelve telkens zodanig opgeven , dat bet ons uaturelijk altoos meer of min, ten voordeel der_ verlichting  ( I? ) vollen juist betragten kon, uit den weg ruimt. — Dan, in weerwil van alie mogelijke verlichting , zijn 'er egter altoos nog eene menigte vart dingen, die altoos zodanig zullen bliiven, dat men nimmer in ftaat zij, dezelve naauwkeurig te betragten; en dit is even zeker, als dat 'er altoos zeer veele zaaken onzigtbaar zulltn zijn, hoe groot een aantal van lichten men dan ook moge aanfteken. Wij kunnen geenzins tot de kennis van allerhande foorten van dingen, langs een, en den zslfden weg, geraaken. Van fommige verkrijgt men flegts door nadenken de begeerde kundigheid, van menige andere weder door de uitterlijke zintuigen, door de ondervinding — de gefchiedenisfen. Hoe helder het licht der zon ook immer fchijnen mag, is men egter nog nimmer in ftaat te zien, hoe de nagtegaal zingt, of, hoe de druiven fmaaken- Een» ting voorïnneemt; iets, het geen ik, door mijne eenvouwige opheldering der woorden, geenzins veikoos te bejagen. B  C 18 o Eene wezenlijke kennis van fommige dingen in het bijzender te erlangen , is voor allen ten uiterften noodzaakelijk; van veele andere behoeft flegts een zekere ftand eene, bepaalde klasfe van menfchen zich een denkbeeld te kunnen vormen, Dan , het is egter niet wel mogelijk, de juiste grenspaalen te beftemmen, waar, naamelijk, de verlichting van een enkel mensch, of van ee» nen bijzonderen ftaat , behoorde optehouden. Dit fchijnt volkomen ftrijdig met de natuur des menfchelijken wezens, aan wien een onbeperkte vorming van den geest in vollen eigendom toebehoort. Dan, zo eene duidelijke kennis van dat gene, het welk noodzaakelijker, e:i onöntbeerelijker is, door de kennisneming van iets dat minnoodig, en ontbcerbaarer heeten mag verwaafloosd wordt; zo de begrippen van iemand te zeer beperkt zijn, om beiden te gelijk te bevatten, en hij dus deze twee flegts ten halven omvademen kan : —■ als dan wordt eene uitgebreide verlichting volftrekt nadeelig. Het is zeer goed , dat ieder zich een juist denkbeeld leert vormen van de betrekking, waar in  C 19 ) In zich God ten zijnen opzigte wel heeft willen plaatfcn, cn de af hangelijkheid, waar in hij zich ten aanzien van het Opperwezen bevindt; over de verbindenis , waar in hij in aanmerking van het overige gedeelte des menschdoms fta , onder liet welke hij leefc; als ook over de pligten van zijn beroep , en de beste wijze , om zich daar van te kwijten. Dit alles fchijnt ontegenzeggelijk waar te zijn. B a DAN  I V. D ih hier uit blijkt ook te gelijk ten chiïdelijkiten, dat de vraag — is de verlichting nuttig? — ten uiterften onbepaald zij. Indien men daar mede zeggen wil — is het goed zich eene juiste wijze van denken te vormen? —■ Wie zou hier aan ooit kunnen twijfelen ? — Wel is waar, dat 'er eene Academie zij, welke tot een prijsvraag op gegeven hebbe: — of de misleiding den volke fchadelijk of voordeelig zij? — Dan in waarheid, zoude ik ter verfchooning van I  C 21 ) van eene zodanige vraag niets anders weten te zeggen, dan dat het eene Academie was, door welke dezelve werd uitgefchreven. Dan wil men met deze vraage te kennen geven of het raadzaarner zij, elk eene genoegzame kennis van alles, wat voorwerpen van een bedaard nadenken zij, te willen veifchaffen; — of het raadzaam zij, eiken tot eene juiste kennis van alles, waar over men denken kan, opteleiden; — of het mogelijk, veilig, noodzaakelijk zij het ganfche volk ten aanzien van alles naauwkeurige denkbeelden te verfchafFen; ook zelfs met betrekking tot zulke dingen, waar aan het anderszins nooit denken zou, en ook niet behoeft te denken? — Da'n, wién is de geaartheid der volken genoegzaam bekend, die deze vraag niet zonder den allerminften fchroom met neen beantwoordt. Wie is er, dien de geaartheid der volken genoegzaam bekend zij , en die niet te gelijk den landbouw voor verloren acht, wanneer de landman zich met werktuigkunde bezig houdt, ten einde eenen • nieuwen ploeg uittevindcn; de verfchillende foorten van aarde oj bst , om derzelver ODrfprongelijke beftand - deeicn naauwkeurig B 3 te  C U 3 te leeren kennen, of de Phyjiologie zijner bul£< dieren door middel van plaaten poogt te doorgronden ? Wten is de geaartheid der volken bekend , die niet moet ijzen, zo dra hij 'er flegts aan denkt, ,dat dezelve over het aanwezen van God wil nadenken , het gezag der Overheden en de wijze -waar op' dit uit het recht der natuur ontitaat, poogt te befchouwen eq te ontwikkelen , of dat dezelve door bewijsredenen tragten te beflisfen , ' of 'er waarlijk een recht van eigendom befta dan niet ? —i Ten minden zoude ik zo dra flegïs doenelijk ware een land ontviugten; waar de bouwman op zulk eene wijze verlicht was. Dan, zo dit nu dus geenszins behoort te zijn, en blijkbaar nadeelig is; ten aanzien van welke onderwerpen moet het volk a'sdan verlicht worden, pf op eene juiste wijza leeren denken ? Welke zijn de grenzen , binnen welke eene volksverlichting behoort bepaald te worden, welke aan haar doelwit zal beantwoorden ? en op welk eene wijze zal men het op'eiden , ora juist -te leeren denken ? Dit zou dan Eti de yecrnaame vraag zijn eene vraag, wel-  C *3 ) welke, naar mij dunkt, uit de kennis, welke ieder zich zeer ligtelijk van het volk verwerven kan, als ook uit het befchouwen der wijze waar op men ten dien einde het zelve behandelen moet; en uit het oogmerk, waar toe het beHemd is, zeer ligtelijk kan beantwoord worden. b 4 y..  v. T7 XL/ene al te uitgeftrekte verlichting en alles, wat het volk tot veelweters 'Vormt, is geene waare verlichting voor het zelve, en tevens hoogst nadeelig. De beftemming des landmans beftaat hier in, dat hij in zijnen engen kring ileeds. vlijtig blijve werken. Het wordt van hem geenzins verëischt, dat hij veelerlei dingen wete , en veelerlei dingen doe; hij behoort flegts weinig, doch dit wel, te weten, en getrouwelijk te betragten ; flegts den eenvouwigen arbeid van zijn be-  C =5 ) beroep beftendig en onvermoeid te verrigien. Weet hij daar tegen veel en neemt hij verfchei. denerleië bezigheden ter hand; als dan wotdt hij hier door te zeer verftrooid en zijne oplettendheid te fterk afgetrokken. Dus is hij zeer ligt in gevaar om een gedeelte van dien arbeid, dien hij met zijne handen behoorde te doen, te veronachtzaamen , ten einde zich met befchouwingen bezig te houden, waar in hij toch bezwaareïijk volkomen flaagen zal. Dus oefent hij zijn verkeerd begrepen konst aan het verfraaien van een boom, in ftede van zijn land te mesten; en daar hij zijne rogge op den rechten tijd moest zaaien, verzuimt hij dit, en doet proeven met eene zaaimachine. Zijne begrippen zijn zeer beperkt; zijn hoofd is niét gefchikt om veel te bevatten , ten minften wanneer het juist gevat dient te worden, zodanig, dat hij 'er gebruik van maakcn kan. Het gelukt hem niet in iets, hoe ook genaamd, eene hoogen trap van bekwaamheid te bereiken; wijl hij in te veele dingen tevens bekwaam wil z'jn. De zaaken van zulk eenen hoogverlichten landman gaan altoos veel ilegter, dan die B 5 van  C 26 ) van den onkundigften boer , die bet bekrompendfte verftand , dat mogelijk zij , bezit. Honderden veorbe^elden van zodanige landlieden die zich veel met het befchouwende gedeelte van hun beroep bezig hielden , hebben dit genoegzaam aangetoond. 'V L  V I. jjjLic foort van verlichting, het welk tot een naargeeftig navorfchen en twijfelingen aanleiding geeft , is -geene waare verlichting en tevens ten hoogden fchadelijk. Twijfelingen, ten aanzien van den Godsdienst is voor niemand van het geringde voordeel en voor al niet voor het volk. In waarheid — het is geenzins gefchikt, om iemand tot werkzaamheid aan te fpooren, en fchenkt het hart niets minder dan eene kalme rust, wanneer hij niet weet, wat hij denken zal, en waar aan hij zich,  C *8 ) zich, ten opzigte van het allergewigtigfle onzer belangen , houden zal. Het is ten hoogften naturelijk, dat men tusfchen recht en onrecht in twijfel fta, wanneer men niet zeker is, of 'er wel wezenlijk zo groot een onderfcheid tusfchen recht en' onrecht plaats grijpe. .Het is ten hoogften naturelijk, dat ik met ontzetting voor het denkbeeld van lijden en van den dood te rug trede, wanneer het mij onbekend zij, waarom ik lijden moet, en of 'er na den dood mij ook nog iets ten deel zal vallen. En egter is hij die bekwaamheid en tijd genoeg heeft om natedenken, inftaat door alle deze naargeeftige twijfelingen henen te worftelen: ja hij is dus in ftaat zich tot eene volkomen zekerheid te verheffen, en weet dan des te beter, wat eigenlijk volkomen waarheid zij. Dan de landman, wiens begrippen ten uiterften bekrompen zijn; die van zijne eerfte jeugd zijn beete broods, in het zweet'zijns aanfchijns, eten moest; aan wien de uuren van rust en uitfpanning zo fpaarzaam werden toegedeeld ; die te gelijk noch de gave, noch den tijd heeft om veel te kunen denken — hoe zal deze dit verrigten ? Hij zal dus een twijfe- j. laar  C 29 ) kar zijn, een twijfelaar blijven, en uit Godsdienftige grondbeginzels niets doen, of niets hoe genaamd laten; de Gods dienst zal hem geen den minftea troost verfchaffen, wanneer hij dien moge noodig hebben, naardien het hem aan eene genoegzaame zekerheid mangelt, welke alleen hem tot werkzaamheid konde aanfpooren, en hem dien verehchten troost en de verlangde rust der ziele in ftaat was te doen fmaaken. En dus, noodlottige verlichters ! hebt gij hem dan den ftaf ontrukt, waar aan hij vreedzaam voordwandelde ; en nu , daar hij recht vrij, van alle kluisters volkomen ontheven zijn, pad vervolgen zou, is hij niet eens meer in ftaat om voord te treden. In de daad ken ik niets, dat redeloozer heeten mag, en waar door men zich meer een vijand van het menfeheiijk geflacht betoont , dan dat men aan het volk van ter zijde te verdaan geeft, — dat deze, of die Helling van den Godsdienst, niet waar zoude zijn; dat dit, of dat, het geen het zelve reeds eeuwen lanj daar in gezien had, in de daad niet in den Bijbel (e vinden ware, dat men alles juist niet zo op moest vatten- als het daar in gezegd zij ; dat  C 30 ) ■fefus en ZfjJie Apostelen veele dingen flellig zonden gezegd hebben, die egter niets anders, dan flegts vooröordeelen der Joden waren, en meer dergelijke ftelregelen. En zelfs al ware dit volko men ontegenzeggelijk, welk. eene dwaasheid zoude het dan egter nog niet zijn, dit aan het volk te leeren , en welk een nadeel moest het niet ten gevolge hebben, indien dit hier aan geloof gaf! . . . Hier uit volgt niet alleen , dat men nu aan die ééne waarheid twijfelt ; dat het volk nu deze of geene uitdrukking van den Bijbel verwerpt : neen het trekt nu alle waarheden van de Heilige Schrift te gelijk in twijfel; flaat nu aan niets , dat in de gewijde Bladen voorkoomt , meer een volkomeri geloof; en gelijk naturelijk is, gelooft het denzelven juist daar het allerminst , waar deze zijne harstogten - het alleriterkfte tegengaat. En dat men nu vrij alle Wijsgeerige en andere drangredenen, welke men het meest voor het volk ge-fchikt acht, te fiimen hoope , om het zelve tot eerlijkheid , en deugd , tot kuischheid, maatigheid en gehooreaamheid te bewegen ; wel dra zult gij zien , hoedanig dezelve werken, en al ras ontdekken, dat  C 3i ) dat deze alle te famen genomen voor het volk niet van zo veele waarde zijn , als flegts een enkele plaats uit de gewijde Schriften; als die weinige woorden: God heeft het dus bevolen: God wil het. — En wanneer ook werkelijk een der fteunpijlaaren van een gebouw al eens fraaier gevormd , en fchoocer wezen kon ; laat egter de wijze bouwmeester dien liever , gelijk hij is , dan dat hij de geheele wooning daarom in gevaar zou ftellen van inteftorten. En wanneer het ook al eens zo zij , dat onze nabuur in een rampzalig hutje woone, verraadt het immers egter nog altoos noch gezond verftand noch menschlievendheid, wanneer men dit huisje boven zijn hoofd wil afbreken, en hem dus dwingen, om onder den blooten hemel te vernagten. Wanneer gij dus iets voor hem kunt en wilt doen — bouw hem dan een duurzaamer en gemakkelijker huis, en laat het dan aan zijne eigen keuze over, of hij zijne hut verlaten en dit betrekken wil, of niet. Hij zal dus immers wel van zelfs verftand genoeg betoonen om het beste voor zich te kiezen , en dus ontbreekt het hem tevens nooit aan huisvesting- — Ea  C 3* ) En bijna even fchadelijk is de zugt tot ftaatkundige twijfelingen ; het angstvallig naarvorfchen omtrent de rechten , die aan den Vorst des lands en zijne onderdaanen toekomen. Het is mij meermaalen van lieden die tot het verrigten van veels zaaken gebruikt werden , verzekerd , dat men met niemand moeilijker te recht kan komen , dan juist met dé verftandigfte boeren. Zij hadden zo veele fchijnbewijzen , wisten zich van zo veele uitvlugten te bedienen , dat men zijn geduld geheel bij hen verloor. Dergelijke voorbeelden heeft men menigmaal als bewijzen voor het fchadelijke der verlichting opgegeven ; en zonder tegenfpraak is dusdanig eene verlichting den volke volftrekt nadeelig. De ftellingen van den Godsdienst zijn den landman wel duidelijk genoeg ingeprent ; hij bebouwt flegts zijn land ; verzorgt zijn vee ; wint den kost voor zijn gezin — doch dit a'le* gefchiedt volftrekt werktuigelijk , en zonder eenig nadenken, even gelijk zijn Vader .hem dit heeft voorgedaan. Hij heeft aüe dezelfde vooröordeelen en bijgelovigheden , als zijne buuren , en is dus in geen opzigt verlicht. Slegts een paar fnap- pers  C 33 ) pers Q'0 hebben hem tegen goede betaaling iets van zijne rechten voorgepraat, en een zeker '.vantrouwen tegen de Overheid ingeboezemd. Elk mensch bezit gaarne uitgebreide rechten; betaalt node eenige lasten, en is niet zeer geneigd om te gehoorzaamen. De tover vertooningen, die deze rampzalige Rechtsgeleerden hem voor de oogen hielden, ftreelen dus naturelijk zijne neiging. Hij neemt die voor waarheid aan, wijl zij hem welkoom zijn, en doet dit des te gereeder, naar maate hij een min befchaafd verftand bezit, waar door hij de Kortzigtigheid en de vermoedelijke oogmerken dier misleiders anderszins zoude kunnen inzien. Dan, zo hij in waarheid verlicht was, zoude hij zich niet zo gemakkelijk bedriegen, en zich onder eene m«« nig- CO Dus noeme ik dat foort van Advocaten, nief* om bun iets onaartigs tè zéggen", maar alleen, ten einde dezelve van alle braave rechtsgeleerden te ónderfcheiden; daar ik deze laatften met mijn hart verëere, v/ijl zij zeer veel goeds kunnen uitwerken, en zi'j deze rampzalige fchepzels even zeer verSchten, als ik zelvi. G  C 34 ) nigte van dankbetuigingen de beurs zo gereedelijk leegen laten. Doch uit zodaaige fpitsvoudigheden van ijdele fhappers een gevolg met betrekking tot eene wezenlijke verlichting te willen afleiden — ware even het zelfde,' als of men het licht nadeelig wilde noemen, wijl 'er dwaallichten zijn, die eenen wandelaar fomwijien in een moeras voeren. Het voorbeeld van Cenevs heeft genoegzaam aangetoond, wat zelfs een zeer aanmerkelijke trap van verlichting ten aanzien der rechten van den burger, en de fcherpzinnigfte ftaatkündige naarvorfchingen ten gevelge hebben, wanneer zodanig eene bcfchaaving eenzijdig zij, en eene waare Christelijke en Godsdienstige verlichting hier van niet tot een grondflag ftrekte. — „ God wil dat ik aan '„ mijne Overheid gehoorzaame, en derzelve die „ fchattingen overhandige, welke zij aan mij „ heeft opgelegd. Ik vergrijp mij tegen het Opperwezen, indien ik dit niet doe. „ want het is geenzins bij toeval dat de Overm heid die plaats bekleedt,- maar God zelve r> heeft haar die aangewezen. Denke ik, dat „ men  C 35 ) „ men mij onrecht doet — als dan is Bet ^ „ mij geoorloofd haar dit voortefteikn; haar om recht, om hulp, om verkchting Vafl mij„ ncn last , om genade te fneeken; ik mag mij „ gerechtigheid door middel der rechteren, dié ,, door haar aangefteld zijn, poogen te vers) fchaffen; dan, aan de uitfpraak der Overheid „ ben ik verpligt, mij te onderwerpen." — Zie daar de waara leer van Christus, en dó eenige verlichting, welke hei volk behoeft» ten aanzien zijner rechten.  V I I. Een ander loert van valfche verlichting is de verfijning, de cultuur — of liever, deze is eigenlijk geene verlichting, doch wordt meenigmaal daar mede verwisfeld door die genen, die niet gewoon zijn verfchillende denkbeelden, die na aan elkander grenzen, van eikanderen behoorelijk te onderfcheiden. Men verftaat hier door een fmaak, die voor het fchoone, het bevallige, voor alles, wat de zinnen ftreelt, of de verbeeldingskragt op eene aangenaame wijze bg-  C 37 ) bezig houdt, genoegzaa^n gevormd is; — eene zekere bekwaamheid in alle konften, welke tot vermaak der zinnen, of het genoegen van ons ieeven medewerken ; — eene zekere kennis aan zodanige konstwerkcn, die iets tot het ver. fchaffen van een gekunfteM gemak bijdragen. — Wanneer een volk verfijnd is, als dan eet het zeer zinnelijk; kleedt zich, bouwt en meubiieert zijne huizen met eenen kiefchen fmaak; heeft kennis aan fchilderijen, aan plaaten , aan mufiek met accompagnement. Bij zulk een volk danst men over het a'gemecn zeer goed, en de aargenomen tekenen der welleevendheid worden daareven als het A. B. van buiten geleerd. Gaarne vergeeft het zelve een meisje, dat het niet, dan gebrekkig lezen en fchrijven kan; doch men fpreekt in de ganfche ftad van de flegte opvoeding, welke zij gehad heeft, wanneer zij niet goed haar compliment weet te inaaken. Men zal het daar eenen jongeling geerizins ten kwaade duiden , dat hij aan Lesfiitgi san Rochow, aan Klopftok, aan Burger, aan Bqfedow, aan Cvnpe gcene de allerminltc ken C 3 rr.  c 38 3 pis heeft. Geen fterveling neemt het -hpm kwa$. ]ijk, dat hij in een gez&!fcfnp van Dames een donder • beitel vertoont , en zelfs uit de gwaarte van dit ftuk fteens de kragt des donders poogt te verklaaren , of met een zeer ernftig gelaat, den raad geeft, om HH bed met bloemen te dekken, ten einde, 'er geen daauw pp valle, pf met de grootfte oplettendheid in den fpiritut vini een rheumatismus befchouwe, dat een gegalonneerde, kwakzalver door zijne ■medicamenten verdreven heeft. (*) . En .wie toch kan ook alles weten ? ■ Doch den dans a l'Oberon niet te kennen; niet te kennen ' zeggen, ■ wat efprit de plumes, brodurs pi pldtitudes, tête de negre, of fang de boeuf zij; het laatst uitgekomen ftukje van het kabinet van mode en finaak niet gelezen te hebben dat is affreus! . . . Men begrijpt zeer ligt waar alles op moet uitlopen, wanneer het rijkfte, aan-, zienelijkfte deel van ccne natie eenmaal pp zulk eenen pngelukkigen toon geftemd zij. Zaaken vaq " " ' M C'fM Behas ï i . . alle waarc iwecJcles.  \, C 39 3 het allerminfte aanbelang worden dan van gevigt, en dingen van gewigt worden voor eene enkele kleenigheid gehouden. Alle ernftige bezigheden zijn daadelijk verveelende; men verrigt dezelve met geen ander oogmerk, dan om dus te zinnelijker te kunnen eten, in ftaat te zijn, zich met meer finaak te kleeden, en beter te amuferen. En hoe deze dan verrigt worden — dit kan men ligtelijk befeffsn. Wat niet in het bereik der zinnen valt , en die niet ftreelt, heeft dan volftrekt geen de allerminfte bekoorelijkheid meer. En naar iets van dien aart te {treeven, heet enkel onzinnigheid en eene overdrevene denkwijze. Alles wat mannen -kragten en mannelijke eigenfehappen zijn; alles wat liefde voor het vaderland, gevoel voor den Godsdienst, eene verheven geestdrift voor het goede, edele en groote heet; alle begeerte naar wetenfehappen , alle zugt naar waare wijsheid, alle verlangen naar zelfsvolmaaking ■ dit alles verdwijnt, en fterft al'cngs geheel en al. De zenuwen van zulk een volk worden verflaptj het gebeen'e wordt geheel week, en C 4 heE  C 40 ) het is dus naturelijk dat het ganfche lighaam ten laatften magteleos moet ter neder zijgen, gelijk dit de gefchiedenis van zo menig een volk heeft aangetoond. Indien het waar mogt zijn, dat de verlichting den grond tot zulk eene ziekte leide; of daar toe flegts van verre medewerkte , dan zeker ware de onkunde en woestheid oneindig boven dezelve te verkiezen. Ja, dan behoorde elke wezenlijke vriend des volks deze als het Palladium zijner natie te bewaaken. Aldan moest men den rampzaligen , die flegts het kleenfte lichtje aanftak, om het volk l>eter te doen zien, volftrekt verbannen. — Dus ware het de pligt der Overheid, en menfchen" liefde, dat zij wetten tegen de verlichting maakte, gelijk men die tegen het invoeren van verboden waaren heeft doen plaats grijpen, en men behoorde eiken vreemdeling quarantaine te doen houden, tot men wist of hij niet van deze pest befmet mogt zijn. — — Dan, de verlichting heeft hier aan geen de rainfte fchald, en is zelfs veel eer gefchikt om tot een behoedmiddel tegea deze overmaatige verfijning -m  C 4i ) ts verftrekken , naardien elk, die verlicht is, het nadeel daar van ligt befeffen kan, De waaro verlichting fpant daar toe flegts haare kragten in, om naameiijk te bemerken , dat de mensch een volmaakter wezen worde, dan hij anders was, en hij dat gene, wat hij te doen heeft, met overleg, en op de beste wijze mogelijk verrigte; dat hij die kundigheden erlange, welke hij, als mensch, als onderdaan , als vader van een huisgezin , als landman, als ambagtsman, als koopman volftrekt behoeft; dat deze kundigheden met eene genoegzaame juistheid door hun bevat worden; dat zijne ziel aanleiding bekome, om verder naredenken ; waar hij in zijnen kring, en tot ffijna bezigheden dit nadenken van nooden heeft. , En hoe toch kon de verlichting, ooit iemand tot pragt, tot een te overdreven kiefchen ür.aak, tot beuzelaarij en zwakheid van geest verleiden, daar deze immers de gezworen vijandinnen zijn van alles, wat immer nadenken kon genaamd worden? Of is wel . ligt dat gedeelte van DuitscMand, waar men de meeste C 5 euL'  C 4= ) cultuur ontdekt, ook tevens het verlichtfte ? Heeft Italië die pr.aalvertooning, welke men daar ontdekt, uit de verlichting zien geboren worden? Of was Rome het meest vertroeteld, toen het met het grootfte recht verlicht mogt heeten ? Dit is waar, dat zeker de verfijning bij een volk onmogelijk plaats kan grijpen, zo lang men het in de grootfte ruwheid laat gedompeld blijven. Wanneer het volkomen van niets een denkbeeld heefc, als dan blijft alles, wat middelen zijn, om zich gemak en zinnelijke genietingen te verfchaffen, hetzelve ook ten vollen onbekend, en het heeft geen befef van iets, dan waartoe zijne natuurs-driften hetzelve aanfpooren. Dan, hier mede heeft men het waarlijk geenzins gewonnen. Er is voorzeker nergends een Vader, die zijnen Zoon de oogen zal uitftekcn, ten einde hij door geene vrouwelijke bekoorlijkheden verleid mogt worden. En het Opperwezen fchonk ons een oog, dat gefchikt is, om de fchoonfte gedaanten te befchouweu- een oor gevormd, om naar de zoetftc harmonie en melodie te luisteren ;  C 43 ) ren 3 eene tong in ftaat om de fijnfie zouten te onderkennen, en eene verbeelding, welke gevormd werd, om zich alles , als tegenwoordig te kunnen voorfteïien, hetzelve voor ' ons gezigt naauwkeurig aftefchetfen, en met nieuwe bekoorelijkheden te verfieren — hoe zeer Hij ook volkomen inzag, dat deze verbeeldingskragt zeer ligt tot weelde aanleiding geven kan. Alle mogelijke verlichting , wel is waar, zal nimmer vermogen genoeg bezitten, om den geweldigen ftroom der zinnelijkheid te fluiten; doch een mensch, die geen het minfte denkbeeld van verlichting heeft, zal zich egter veel eer aan ieder zinnelijk genot ten vollen overgeven, dan hij die aan . een bedaard nadenken over zich zelf, zijne pligtcn, zijne beftemming, en een duurzaam geluk bereids gewoon is. Een mensch zal immers juist daarom, wijl hij meer verftand bezit, niet onverftandiger handelen. V I l  v r 11. E n na 2ijn wij in ftaat, om de onderwerpen te bepaalen, waar omtrent het Volk verlicht behoorde te worden, en de grenspaalen aantewiizen binnen welke deze verlichting voor eerst, ten minften zo verre dit de Duitfchen betreft, behoorde beperkt te blijven, De waare menfchenkenner trekt , wel is waar , met mede lijden zijner fchouders op, wanneer hij van grenspaalen hoort fpreken, binnen welke men dengeest des menfchen zoude willen befluiten; daar de-  C 45 ) deze Juist daarom de geest eens menfchen genaamd moet worden, wijl dezelve zich volftrekt niet laat beperken; wijl geen oppermsgtige gebieder , noch geene Academie der wetenfchappen kan voorfchrijven , waar over deze nadenken, of niet nadenken, en hoe ver dit nadenken gaan moet. Cooke ware egter dezelfde Cooke geworden, al had het Parlement van Engeland naauwkeurig bepaald, hoe ver de verlichting in een burger-winkel en op een kooien-fchip zou mogen gaan. . Een Ntker was thans niettemin geenzins flegts een gewoon bankier, of fchoon men hem geene andere opvoeding gegeven had, dan die, welke dit foort van lieden meestal erlangt. Dan, dit zijn ook meer, dan gemeene verftanden, die zich, zelfs in welken ftand zij zich dan ook bevinden mogen, altoos zssve vormen: deze behooren in geene deele tot de gemeene volksklasfe , ook dan zelfs, wanneer zij flegts eenen vee-hoeder tot eenen vader (*) Dit waren, gelijk het aan ieder befeend is , de plaatlcn waar Cooke zijne opvoeding ontving.  C 46 ) Vader mogten gehad hebben, Zij betreden c'Lri weg, die hun bijzonder eigen is, verheffen zich door de eigendommelijke kragten van hun vernuft tot die hoogte, waar naar geheel hun wezen ftreeft. Hij, die hen fchiep, kent alleen de perken van hun denkvermogen en van hunne magt. — Dan, hier wordt van de groote menigte gefproken, welke zonder eenen zekeren fchok te ontvangen, niet nadenkt, zich niet vormt, niets werkt, dan het geen dezelve ter bevrediging van haare dierelijke behoeften doen moet; aan welker vorming de ftaat dus gedwongen is te arbeiden, zo deze immeï flegts eenen enkelen trap hooger ftijgen zal. Hier wordt gefproken van den gewoonen landman en ambagtsman en hun gezin, uit welk foort van lieden immers verre het grootfte gedeelte des menschdoms beftaat; — hier wordt dus niet gefproken van dat gene, het welk de een of ander onderfcheiden perfoon uit eigen aandrift verrigt ; maar alleen van dat gene, wat de ftaat ter vorming van deze behoorde te verrigten. En dit volgt nu van zelfs. Het .. ....... volk  C 47 ) volk moet dat gene leeren, het welk eiken tot een beter mensch, onderdaan, 'vader van een huisgezin, landman, ambagtsman maaken zal. Het geen het volk buiten dien behoort te weten, moet het naauwkcurig weten; die denkbeelden, waar op het buiten dien valt, moeten waar en duidelijk zijn. Dat gene, waar op de landman buiten dien zijn nadenken vestigen moet, dient hij juist te leeren beöordeelen; dat beroep het welk hij toch altoos zoude waarnemen, moet hij verftandig en over* eenkornitig deszelfs doel leeren verrigten; wat men hem in handen geeft, moet eene onwederlegbaare waarheid, welke door de ondervinding of gefchiedenisfen genoegzaam bevestigd is, in zich bevatten. Hij behoort den Bijbel beter te leeren verflaan; aan de wezenlijke leeringen, welke dezelve bevat, eene nadere kennis te erlangen, zich derzelver geest benevens een genoegzaam denkbeeld van zijne pligten en de reden, waarom hem deze heilig moeten zijn, verwerven. Hij behoort zijn lighaam ten minften in zo verre te kennen, dat hij wete, wat hem in  C 48 ) in dit of dat gewoon geval nadeelig zijn kan hij behoort eenige kennis van de verfchijnfelen welke hij telkens in de natuur befchouwt, en derzelver oorzaaken, te bezitten. Men behoort hem ' eene genoegzaame aanleiding te geven, om zijnen akker beter te leeren bebouwen , zijnen hof meer tot zijn voordeel aanteleggen, zijne boomen beter te behandelen; zijn vee beter te verzorgen; hij behoort zich uit die verlegenheden, waar in hij ligtelijk geraaken kan, te leeren redden. Hij behoort duidelijk en naauwkeurig te weten, wat de Overheid hem bevolen en verboden hebbe. Den hand werksman behoort men die vaardigheid en bekwaamheid eigen te maaken, welke hem tot zijn bijzonder ambagt noodig of nuttig ivezen kan. De meisjes behooren allen vrouwen - arbeid met den meest mogelijken fpoed en in do grootfte volmaaktheid, zo als zij deze eenmaal voor haare huisgezinnen en ter verkrijging van het noodwendig onderhoud zullen behoeven, te leeren verrigten, en uitvoeren. Allen behooren zij zich in zo verre te befchaaven, dat zij in ftaat zij»»  C 49 5 zijn, om verder doortedenken over dat gene | wat hun als menfchen en tevens in de onder» fcheiden omftandigheden, waarin zij zich geplaatst vinden van wezenlijk belang moet zijn, Zo dat — juiste, naauwkeurig bepaalde volks - begrippen van den Godsdienst en de pügten, die daar uit voordvloeien i— Eene zekere bekwaamheid in het zuiver, volftemmig zingen van eenvouwige , gezangen , ten eiftde daar door meer het gevoel voor den Godsdienst optewekken en aantekweeken — Eene genoegzaame kennis aan goede, vool het volk gefchikte, vrolijke en niet te verhe» vene liederen., waar door de fiegte en verpestende , die thans zo algemeen in zwang zijn, allengs konden verdrongen worden, daar deze tegelijk gefchikt zouden zijn om de lieden bij het verrigten van hunnen arbeid tot een on« fchuldige vreugde optewekken. Gegronde denkbeelden van regen, wind, donder, blikfem en andere gewoone verfchijnzels in de natuur.  C 50 } Eenig denkbeeld van de vorming des mertj fcheüjken lighaams, en die leefregelen die daar uit naturel ijk moeten voordvloeien — benevens eene genoegzaame waarfchuwing ten aanzien van die dingen, waar voor men zich ten dezen opzigte behoort te wagten. Een grondig begrip van de beste wijze, om zijn land te bouwen; zijnen hof met voordeel "te gebruiken; zijne boomen, bijen, vee te behandelen en de voordbrengzelen, die dit alles oplevert ten meeften nutte aamèwenden. Eenvouwige en bepaalde middelen, om zich in gevallen van een onverwagten" nood op de beste wijze te kunnen redden — Eb. eene voldoende kennis' der lïaatsverördeningen, welke in het land dat elk bewoont ; plaats grijpen Zo dat dit een en ander juist dat gene zijn zou , het welk men den landman behalven lezen, fchrijven en rekenen — voor al uit het hoofd rekenen, behoorde te doen leeren. -De verlichting verder to willen uititrekken; hem van meer onderwerpen tot nadenken een denk- beeld  C 51 ) beeld te geven dit achte ik geehzirii' goed, aaardien hij tog niet in ftaat zij het overige, als wiskonst,. werktuigkunde en andere dergelijke dingen meer, tot zulk eene volmaaktheid te brengen, dat hij daar van een wezenlijk gebruik zoude kunnen inaaken, en het enkele befchouwende gedeelte daar van hem niet voordeelig zij. Doch in de fchoolen der handwerkslieden, en die welke voor de kinderen uit den burgerftand beftemd zijn, oordeele ik een weinig wiskunde en oefening in het tekenen noodzaakelijk, wijl ieder ambagtsman daar van gebruik kan maaken. Eene genoegzaame aardrijkskunde , en voornaamelijk de kennis der' voordbrengzelen van ieder land, en der ftofTeft, die van eiken ambagtsman verwerkt worden, in ook der werktuigen en waaren, welke zij bij dit verarbeiden noodig hebben, beantwoordt hier volkomea aan het óógmerk, dat men zich heeft voorgefteld, en behoort de plaats der Latijnfche taal te vervullen, wijl de Geleerde alleen dezelve noodig heeft.-  IX. is naturelijk, dat het onderwijs het voornaame middel zij, waar door men zulk eene verlichting, welke aan het oogmerk zal beantwoorden, in ftaat is te bevoorderen; — het is , naturelijk, dat men bij de jeugd aanvangen, op deze voornaamelijk werken,, en een beter toekomftig geflacht vormen moet, zo ooit het volk flegts eenen enkelen trap hooger Hijgen zal. De mensch over het algemeen, en voor al wanneer wij hem met betrekking tot ge-  C 53 ) geheel een volk befchouwen, heeft op zekere jaaren zijn partij gekozen. Zijne denkwijze is als dan beftemd, en hij gaat van dezelve niet weder af. Hij is dan eenmaal, wat hij is, en wordt niet ligt niets anders. Ja, werkt; de gewoonte op ons, die zo veelerleië denkbeelden omvatten, zelfs met zo onwederftaanbaar een vermogen : hoe veel grooter moet dan niet de invloed zijn , dien zij op den landman heeft, daar immers bij dezen zich alles van zijne eerfte jeugd reeds om de fpil van flegts zeer weinige beweegt! — Dit alles is eene volmaakte waarheid , en elk, die aan de befchaaving van ee-n volk arbeidt, ondervindt het buiten allen twijfel zelve. Intusfchen geeft men, naar het mij toefchijnt , de hoop op de vorming van het tegenwoordig geflacht niet te min te ligt verloren; men bepaalt zich veel te zeer op eene mondelijke of gedrukte onderrigting, welke zeker bij den volwasfen landman , zeer weinig, of volftrekt niets uitwerkt. De wetgeveren der vroeger eeuwen begrepen veel beter, op welk eene wijze men met het volk behoort te d a fr5-  C 54 ) (ptekea. Zij maakten eene» zekeren roeffel, zekere inrigtingen ; verordenden zekere openbaarp verrigtingen, volks - feesten , plegtigfeeden; druk-, ten bet zegel van den Godsdienst op menig eene heilzaame fchikking, en wisten die daar door voor het volk te heiligen. Zij wendden het gevoel van eer en fchande, den hoogmoed der natie, het efprit du corps, haare ijdelheid, en zelfs zekere bijzondere vooröordeelen , die zan het volk eigen waren, tot deszelfs nut en voordcel aan, ten einde dus hunne oogmerken te bereiken. Zij fpraken menigmaal tot de oogen, tot alle de uiterlijke zinnen tevens, tot de verbeeldingskragt, tot het hart, en het is naturelijk, dat men hen dus beter yerftond, dan wanneer zij alleen door doode, gedrukte letteren, of door verveelende bewijs, redenen hadden willen leeren, en ontegenzeggelijk maakt dit eenen veel dieper indruk, dan eene afkondiging, welke in een langdraadigen ftadhuis - fïijl van niets, dan eene landsvaderlijke zorg gewaagt. Veelen van onze tegen, woordige wetgeveren voorönderftellen, dat men voor-  C 55 ) vooral op ' bet verftand des volks moet werken: en het volgt van zelfs, dat zij dus niets verrigten. De aloude wefgeveren wisten zeer wel, dat men door middel van de zintuigen, van hst hart, van de verbeeldingskragt, en va>. it verftand te gelijk ep het volk meet werken ; en kan het vreemd fchijnen, dat zij dus veel verrigtten? Cccjar en Ifihus deden mesr door de inftelling der Circenfifche en Olijmpifche fpeletl.; bragten dus oneindig meer dapperheid, buigzaamheid, meer eerzugt, ten aanzien van het krijgsvolk, en liefde voor het vaderland te weeg-, dan zij deor alle mogelijke onderrigtingen imirrer hadden kunnen doen geboren worden. De zwarte ' foep van Lijcurgus had veel meer invloed op de vorming van zijne Spartanen dan eene wet tegen de weelde immer zoude kunnen hebben. En Mofes, of God, door middel van Mofes, want wie het eigenlijk deed, is hier volmaakt het zelfde, hield door de instelling van het Paasch-feest veel meer gevoel voor den Godsdienst leevendig, dan hij door alle mogelijke predikingen immer zouds hebben doen in aanweD 4.  C 56 ) zen blijven. — Dan 'er behoort een bijzonder werk gefchreven te worden, om dit alles in dat juiste licht te plaatfen, waar door men zien kon , hoe het mogelijk ware dit tot jJaadeüjkheid te brengen; en voorzeker ware dit een woord op zijn pas gefproken. Ik kan daar van hier flegts een enkelen wenk geven; die oogen heeft, om te zien, die zie het? Meer overè'enkomftig met den geest van onzen tijd is het, door voorbeelden op den vohvasfen landman te werken; en het is naturelijk, dat voorbeelden ook de fterkfle uitwerking op hem hebben. Hij, daar zijne begrippen zo zeer bepeikt zijn, is volftrekt niet in ftaat om de drangredenen voor eene zaak genoegzaam te beüordeelen, en gevoelt zelve dat hij hiertoe geenzins gefchikt zij, en op goede gronden dier wijsbegeerte, welke het leeven in de wereld hem verfchaft, laat hij zich hier mede volftrekt niet in. Hij, zijne Ouderen, en nabuuren hebben meenigmaalen ondervonden, dat men iets met goede reden aanprees, waar tegen eenvouWige menfchen niets konden inbrengen, en dat deze  C 57 ) deze grondig bewezen nieuwigheid niet te min egter nog niet deugde. En hoe zoude hij nu ter oorzaake van bewijsredenen, welke dus zo verdagt moeten zijn , iets doen ? Zijn eenvouwig menfchen - verftand zegt hem, dat de ondervinding de toets -fteen vin het goede of nadeelige van elke nieuwigheid zij; en niemand kan het hem ten kwaaden duiden, dat hij, van dat gene, het welk hij bij ondervinding weet , dus veel meer werks maakt, dan van iets, dat hij nog niet genoegzaam kent. Doch ziet hij" evenwel, dat het nieuwe beter is ; dat het minder moeite veroorzaakt, dat het fterker werkt; dat het meer voordeel geeft; geeft men hem hier van duidelijke voorbeelden, die hij op zijn gemak van alle zijden, in alle verfchillende omftandigheden, en bij aanhoudendheid befchouwen kan; fielt men geene de minfte poogingen in het werk, om hem als met geweld te overreeden, maar laat men hem daar tegen gelegenheid , om zich zelf op zijne eigen wijze en zo langzaam, als hij het zelve noodig vindt, te overtuigen — dan moogt gij u verzekerd D 5  C 58 > houden, dat hij deze nieuwigheid zal aannemen. Mij dunkt dat ik ergends in Schlözers Staatsanzeige gelezen heb, dat een zeker Vorst het bouwen van voederkruid in zijn land algemeen wilde maaken. Hij liet dus een ff.uk lands, het welk voor zijn lust flot lag, en waar over de boeren dikwijls hunnen weg moesten nemen, daar mede bezaaien. Meermaalen bleven zij bij dit land ftilftaan, en vermaakten zich met het gezigt van dit voortreffelijk voeder ; verwonderden zich, dat het zo dikwijls kon gefneden worden, en dat men dit land zo wel wist te gebruiken. Zij vraagden vervolgends, wat hier op gezaaid was, en hoe men dit land behandelde. Men deed niets anders, dan hunne vraagen flegts zeer eenvouwig te beantwoorden; niemand zeide iets het geen op hen toepasfelijk fchijnen kon, of poogde hen te overreeden, 01» even het zelfde te doen. En nu begonnen zij voederkrui* te bouwen, en doen dit nog werkelijk met zeer veel voordeel, (f) In waarheid, een treffend '*) Aan de Goedheid van eenen onbekenden ben ik het  C 59 > fend voordeel der wijsheid van een Vorst, en het geen tevens tot eene handleiding dienen kan , bet volgende uittrekzel uit eenen geleofwaardigen brief vcrfchuldigd: hetzelve bewijst de gegrondheid van mijne denkwijze dooi een nieuw en treffend voorbeeld. En de Domheer leide i aanftonds' eene uitgebreide kwcekerij van moerbeezi.-boomen aan. Ook liet hij zijnen tuinman op zijne eigen kosten de ganfche konst, om zijdewormen te behandelen, onderwijzen. Hij had daar toe op den afftand van twee mijlen gelegenheid gevonden, wijl zich aldaar een gezin had nedergezet, het welk zich "reeds lang met het winnen var. ziide had beztg gehou. den. Vervolgends leide zich de tuinman voor zijne eigen rekening op den zijdeteelt toe; en zijne vrouw en kinderen, die na den fchooltijd geftadig door hunne arbeidzaams Ouderen, tot allerleië huizelijke bezigheden, naar dat het jaargetij dit mede bragt, waren opgeleid, leenden thans hier aan ook mede de hand. Op zekeren namiddag hoorde de Domheer een paar knaapen niet verre van zich, die vrij luidrugtig waren. Hij kwam hen wel dra nader, en ontdekte even ras, dat zij bezig waren eene UleeHe ruiling met zijdewormen te doen, eu hoorde tevens tot zijne blijdfchap, dat zij beide de  C 60 ) kan, ten aanzien van de wijze, waar op men het volk omtrent fommige dingen behoort te verlichten ! . . . de rechte kcnmeiken van goede zijdewormen zeer wel w/sten. — „ Dit is zeker" — dus fprak de Dom. -eer bij zich zelf „ dat raen daai. tQe feeds ,ui| « gekregen heeft." Het volgende voorjaar vraagden hem twee boeren, die zich kort te vooren daar hadden nedergezet, om eenig nootenboomen-hout. Hij kende hen reeds, als zeer gewillige menfchen, en fprak bij die gelegenheid van hunne nieuwe bouwmans • imïgtingen. „ Ik zje» dus vervolgde hij „ dat gij „og gaarne iets daar bij „ zoudt willen verdienen. En zeker, de lasten zijn zwaar. ,, en de huishoudingen kosten niet minder. Dan, wat „ dunkt u, zo gij u eens op het zijde winnen toeleidet? „ Dit is SeWis , dat het u nog a, wa£ opbrcngen ZQu. „ en wanneer de oogst begint, als dan is het meeste „ werk met de zijdewormen gedaan en het geeft aan- „ ftonds geld." Zij waren terftond gereed, en nu gelastte hij hun, om naar den tuinman te gaan: deze zoude hen tonnetjes geven, en alles zeggen , wat zij verder doen moesten. Planken tot ftellingen dit zou .men ook wel vinden, en wat hun verder mogt ontbreken,  C 6i ) ken, dit bchoefdcu zij den tuinman flegts te zeggen, terwijl deze hen met alles te recht helpen en hun alles geven zouj wat zij .daar toe mogten noodig hebben. Ook konden zij uit de plantage van moerbezie - boomen h:t loof voor niet haaien. Reeds meermaals hadden zij bevonden, Idat de raad, dien hun landheer hun gegeven kad, volkomen gegrond en goed ware; en dus verzuimden zij niet om aanftonds alles, wat hun gezegd was , werkfteyig te maaken; terwijl de tuinman hu» ook op alle mogelijke wijzen behulpzaam was. En tot hunne groote blijdfchap ging alles ook ongemeen goed. De andere boeren poogden wel herhaalde reizen door herhaalde fpotternijen en onderfcheiden blijken hunner verachting ben van dezen ongcwoonen arbeid aftetrekken; doch zij bekommerden zich hier over zeer weinig, en volgden ftandvastig den goeden raad, dien zij ontvangen hadden. Ook ondervonden zij wel dra , hoe voordeelig deze nieuwe bezigheid voor hun was. Want op zekeren Zondag, tegen het najaar, wanneer de boeren na het eindigen van den Godsdienst gewoonelijk met elkander praaten , riep de Domheer, die ook in de kerk geweest was, de beide zijdebouwers uit de faamgefchoolde menigte ten voorfchijn, en gaf hun elk tien daalders. „ Zie „ daar" dus fprak hij hen op eenen zeer vrien- dclijken tcon aan „ dit heeft uw arbaid met de  C óo „ zijdewormen u opgebn.gr. Vaart voord, met in bet „ vervolg even vlijtigi te! zijn, en gij *ufi bet nog * **** °ndervinden, dat het duizendmaal beter is, „ te werken, dan lui en ledig in de kroeg te zitten; dus „ uw tijd en geld beiden te verfpillen, en vervolgends „ met vrouw en kinderen gebrek te moeten lijden." — En welke oogen floegen alle de overige boereu nu „iet op! Neen dat hadden zij „ooit geloofd, dat men met , zo weinig moeite in zulk een korten tijd zo veel zoude kunnen winnen. Zij keerden du* vol verwondering over die fchoone daalders elk vervolgends weder M zijn hut, terwijl het .verlangen, om ook zulke daalders te kunnen verdienen nu allengs meer en me.r bij hen leevendig werd. En naauw was het weder voorjaar geworden, of de hoeren kwamen allen, de een „a den ander bij den Domheer, en verzogten ook om tonnetjes. Dan voor ditmaal werd bet hun, hoe wel geenzius oP eenen onvriendelijke» of berispenden toon, maar met zeer vee! goedheid geweigerd en Wel met oogmerk, 0m hen daar naar nog begeeriger te maaken. Dan aan de beide eerften werd weder, even als in het vergangen jaar, «Mes bezorgd, wat tot het winnen van zijde noodig was, en zij waren m, nog vlijtiger, terwijl het voordeel, het welk zij hier van trokken, gelijk dit van zelf* fpreekï  C 63 ) fpreefct, nog veel meer beliep, dan de eerfte reis, VVant thans ontving ieder van hun vijftien daalders, op even de zelfde wijze als het voorige najaar. En nu was 'cr aan het geftadig bidSen en fmeekeu om tonnetjes e V import ence des ophions religiën fes. Blz, 34.  C 65 ) M Si cn efpsroit fondrs le morale fur la liaijorl „ de l'interêt particulier avec l'interêt public, et ), li l'on hmginoit, que l'embire des loix focia„ les fut fe pasfer de l'appui de la religion" — (*) Doch dus zal men aanltonds vragen : — op welk eene wijze moet men ten aanzien van die onderwerpen, die op den Godsdienst eenige betrekking hebben, het voik verlichten? Behoort men zich alleen tot de leeringen van den zo^ genaamden naturelijken Godsdienst te bepaalen? Of heeft men ten dien \ einde volftrekt het een of ander famenftel der , Christelijke geloofsleer© noodig? Is het genoeg, het volk enkel zijne pligten intefcherpen; of moet men hetzelve ook teven» (*) Men zoude zich door ceue grove dwaaling latera mede Hoepen, indien men zich vleide de Zedenleer te kunnen vestigen op het verband, dat 'er tusfchen hec bijzonder en algemeen belang plaats grijpt, en zich verbeeldde, dat het gezag der wetten voor de maatfshappij gemaakt , de oiideriteuning van den Godsdienst volkomen konde ombecren. D E YERTAAt-BR, E  C 66 ) tevens zeggen, wat het te gelooven heeft ? Behoort men voornaamelijk door bewijsredenen, welke voor het verftand gefchikt zijn, op hetzelve te werken; of alle de onderrigtingen welke men aan hetzelve geeft, hoofdzaakelijk op een zeker gezag te gronden ? — Dit voor het minfte fchijnt buiten alle tegenfpraak: de mensch wordt door 2ijne begrippen beheerscht: hij handelt, gelijk hij denkt en gevoelt (*) ; wie zijne uiterlijke verrigtingen beftieren wil , is dus genoodzaakt, op zijn binnenfte te werken , of hij doet volftrekt niets uit. Bewijzen, die alleen voor het verftand gefchikt zijn — deze kan het volk zeer fchaars bevatten; en ook die gene zelfs, die het be grijpt, hebben flegts eene geringe uitwerking; naar dien. C*) Hoe wel het ook even waar zij, dat dc mensch gevoelt en denkt gelijk hij handelt. Het uitwendige werkt op het innerlijke, even gelijk het innerlijke op het uit, wendige. Dan, zo men eens menfchen vrijwillige daaden door middel van den Godsdienst begeert te regelen, als dan is 'er geen andere weg open, dan die dat wen naamelijk op het innerlijke werke.  C 67 ) dien het volk niet voornaamelijk door zijn VMj ftand, maar veel meer door zijne zinnen, zijn* verbeelding en zijn hart geleid wordt. Dit fe'.ujfit niet wel te lochenen. Eet is geenzins cerceS dat men den menfchen hunne pligten voorftelti maar de voornaame zaak beftaat hier in, dat men dezelve voor hun van zo veel belang maake, dat daar uit bij hen een befluit geboren worde j om die te betragten; dat zij zich zelve befchuldigen, zo menigmaal zij dit niet doen, en flegts dan alleen over zich zelf te vrede zijn , wanneer zij dit verrigt hebben (*), En £*) Men vindt zo veele braave lieden, die zelfs met de leevendigfte geestdrift voor liet goede ijveren, doek altoos flegts op Zedenleer naairingen, van de Zedenleer alles verwagteiv, en alle andere onderrigtingen, weiké diet den een of anderen pligt reebtftrecks tot dcrzilvel doelwit hebben, voor overtollig houden, ik vereere dezS mannen inet geheel mijn hart, en hun doel is ook het mijne: dan, de middelen, die zij gebruiken, om dit doel te bereiken, fehijnen mij toe in geenen deele inet de natuur OW S a  C 68 ) En nu dunkt mij, dat het gemakkelijk valt den weg aantewijzen dien men, ten aanzien eener Godsdienftige verlichting behoort inteflaan, wan- neer overeen te ftemmen. Het is geenzins een gevolg, 'dtt een mensch juist daarom aanltonds iets verrigt, wijl'men hein zegt, dat hij het behoort te doen: neen, ah dan. is hij veel eer geneigd om het tegendeel te verrigten. De mênschheid laat zich niet even eens gebieden on» Zedelijke daaden te bedrijven, als een Regiment voetvolk, om te manauvreren. Wat zoude 'er worden van een kind, dat nten zonder eenige tusfehenkomst van het Vaderlijk gezag, zonder liefde voor zijnen Vader, of iets dat op zijnen Vader eenige betrekking had, niets deed dan vóórprediken, bevelen en gebieden; zonder dat die gene, die hem dit alles vóórpredikte, zich zelveu en zijne gezegden een zeker gêwigt in de oogen van dit kind wist bijtezetten ? Dit was genoeg 0111 zijne ganfche menschheid te verlammen en te knakken, of zijn naturelijk gevoel van [vrijheid, en alle zijne innerlijke kragtcn zouden zich hier tegen verzetten; hij zoude deze vernederende kluisters verbrijzelen en veel ilegter worden, dan hij anders immer geweest ware. Het is zonderling, dat men dit in onze eeuw niet gevoelt: daar 'er egter zo fchoon «ver de vorming van het hart gepraat wordt.  C 69 ) neer men op eene zielkundige wijze wil te werk gaan. Hij die den volke eene Godsdienftige verlichting fchenken wil; deze behoort te zorgen, dat het God en zijne handelwijze omtrent den mensch, benevens de betrekking, waarin deze ten aanzien van het Opperwezen ftaat, in zo ver kenne, als noodig is , om dat gene te doen, het welk hij behoort te verrigten, wijl het dc wil van zijnen Schepper, zij, en gelaten te knnnen verwagten, wat bij van denzelven met onderwer* ping verpligt is te gemoct te zien. Alles wat daar toe niet behoort, of daar mede niet in eenige betrekking ftaat, is ook geenzins voor het volk gefchikt. Er ligt den ftaat boven al zeer veel aangelegen, dat het volk hier door tot betere menfchen gevormd worde; dat het uit aanmerking van het Opperwezen , en uit eea befef van pligt dat gene verrigte, wat ook het fcherpzigtigst oog van eenen Vorst nimmer zoude kunnen ontdekken, en de arm, zelfs van den magtigften Vorst van den geheelen aardbodem, niet in ftaat ware te verhinderen of ts beletten. De E 3 ken-  ( 70 > Kennis van zijne pligten is dus niet alleen genoegzaam ; elke dezer pligten moet, het volk dierbaar en heilig zijn ; men moet den wil, om deze te betragten, bij hetzelve optewekkenj en behoort hen eene genoegzaame drangreden, welke zij zelve ais zodairg befchouwen , , daar voor aan de hand te geven. De enkels vrees, mag deze ook geenzins zijn; want het geen men alleen uit vreeze verrigt, doet men ongaarne; en het geen men ongaarne, doet hier aan onttrekt men zich, zo dra flegts immer mogelijk zij; dat de ftaat zodanig iets bij het: betragten onzer pligten geenzins bedoelt — dit is ten hoogften nature» lijk , de ftaat heeft 'er geen gering belang bij, dat den volke zijne pligten geftadig heilig blijven ; ten einde het zich. nimmer san derzelver nakoming pooge te onttrekken. Dan, hoe dit OU het best bewerkt ? Eiken pligt op zich zelf als zodanig te doen kennen, en te betoogen hoa zeer de mensch daar toe verbonden zij — dit gaat piet aan. Menig een bewijs is niet gefchikt, Om. van het volk begrepen te worden: het voorftfefópt-f de gewoonte, pnze hartstcjgten en driften,  C 7* ) ten , welke zich daar tegen verzetten, maaken honderd tegenwerpingen, welke, ten minften voor den genen, die dezelve ter baane brengen, van zeer veel klem zijn. En ook is het menigmaalen op zich zelf waar en bevat geen de alierminfte tegenitrijdigheid, het geen men tegen menig eene zedelijke drangrede kan aanvoeren. Wanneer men iets van zijne rechten afftaat, heeft dit juist niet altoos eene heilzaame uitwerking; het is niet altoos een zeker gevolg, dat elke wellusteling zich door den wellust verzwakt; en de drinker brengt niet altijd zijne gezondheid in wanorde. — Men neme 'er flegts een proef van;. men pooge op eene gemeente van landlieden alleen door bewijsredenen,- voor Üet verftand gefchikt, te werken; en weldra zal men zien hoe flegt men hier in flaage. Doch waar door zal men dan anders werken? waar door zal men het volk, het welk zo moeilijk te bewegen is, tot de vervu'ling zijner pligten} die meest al zo zeer tegen deszelfs neigingen aam druifchen , dus in het einde overhaalen ? Wij vormei allen niet, dan een enkel gezin: E 4 allw  «Hes gefchiedt uit aanmerking van den Vader; wij! bij het gezegd heeft, en om aan zijne bevelen te gehoorzamen. De Vader is bij zijn gezin een perfoan van zo veel gewigt geworden, dat hij flegts behoeft te fpreken, en dit oneindig meer uitwerkt, dan wanneer een ander honderd bewijzen aanvoerde. Wij bevinden ons in eenen wel geregelden ftaat — alles gefchiedt uit aanmerking van den algemeenen Heer; naardien hif het bevolen heeft, en om aan zijne bevelen te gchoorzaamen. Deze algemeene Heer is in den ftaat een perfoon van zo veel gewigt geworden, dat hij flegts behoeft te gebieden, en dit oneindig meer uitwerkt, dan wanneer een ander honderd bewijzen aanvoerde. In een welgeordend gezin gehoorzaamt elk, wijl de perfoon des Vaders, en in een geregelden ftaat, wijl de perfoon van den algemeenen Heer van het uiterfte gewigt is. Dan, zo men nu eens een wezen vinden kon, het welk voor geheel een volk dat gene was, wat de Vader van een gezin in zijn huis, fm een Vorst in zijne ftaaten is? Het volk eene genoegzaame kennis van zulk een  C 73 ) «en Wezen te verfchaffen; eerbied, dankbaarheid, en liefde voor het zelve te doen geboren worden : het op zodanig eens wijze in de volle uitgeftrektheid zijner magt te doen befchouwen, dat men tevens daar bij noodwendig gevoelen moest, dat het een onbetwistbaar recht bezit , om gehoorzaamheid van ons te eifchen; en zijne wijze liefde zo leevendig te doen befeffen , dat men naturelijk aan het zelve zeer gaarne moest gehoorzaarflen, — dit dunkt mij eene wijze van werken te zijn, welke voor de geaartheid van het menschdom zelf , en voor het menfehelijkfte gedeelte van ons ; ja , welke voor het volk volmaakt berekend ware ; eene wijze van werken , waar mede men veel verder, dan met al het overige komen moest. Dan, dit is ons allen bekend, dat men meer in ftaat zij om dankbaarheid , vertrouwen en liefde , door verhaalen als wel door eene werkelijke daad zelve, of door de beste algemeene befchryving op te wekken, Wij beginnen het ligtst een wezenlijk belang in iemand te Hellen , wanneer wij hem zien handelen en lijden, of van zijnn daaden ES en  ', C 74 ; on lotgevallen hooren fpreken. Dat men dus ten aanzien van dit wezen alles verhaale, wat men flegts van hetzelve weet 5 dat men het menschdom eene voldoende • kennis van zijne daaden en lotgevallen bijbrenge — dit zeker zoude een onfeilbaar middel zijn, om vertrouwen, eerbied en liefde op te wekken , ten minften zo het flegts immer mogelijk ware, dit doelwit te bereiken. En dezen weg, geloove ik, dat men met betrekking tot eene Godsdienftige vorming van het volk juist alleen behoorde inteflaan. Men verfchaffe den menfchen dus eene genoegzaame kennis van de natuur, van alles, wat hen omringt, en toone hun hier door de wijsheid,» magt en goedheid van het Opperwezen. Men verhaale gefchiedenisfcn uit de gewijde Schriften, ten einde zij dus^ leeren, hoedanig Gob voor de menfchen zorgde , de behoeften der ftervelingen deed geboren worden, en weder bevredigde; hoe Vaderlijk, met welk een betoon van liefde, doch tevens ook van eene Vaderlijke geitrengheid Hif de menfshen geleid heeft. Men toone hun het treurig lot van die genen, die Go-n niet wilden vol-  C 75 ) volgen , en het geluk van hun, die Hem voor het minst verlangden te volgen. Men verfchaffe hun gefchiedkundige blijken, waar uit zij zelve in ftaat zijn, dit gevolg afceleiden, dat God de Opperheer van alles zij, en het menschdom dus aan zijnen wil behoore te gehoorzaamen; dat Hem> te volgen het hoogst geluk, doch Hem niet ta volgen de diepfte rampzaligheid voor het menfchelijk gedacht uitmaake. Men geve het volk eene voldoende kennis aan J e s u s, als het beeld van God, dat ons nader bij gekomen, en voor ons bevatbaarer geworden zij. Men verhaale het zelve van zijne magt, 'zijne wijsheid, zijne liefde, ten einde elke leering, welke Hij gaf, elk woord, dat Hij fprak, belangrijk worde. Men herhaale dit alles verfcheiden maaien; geve van dit alles liever den bewijzen, wijl men dit den menfchen voornaamelijk zeer diep behoort inteprenten, en dit de grond zij, waar op hunne ganfche zedelijke verbetering alleen rusten kan. Het verhaal van enkele , bijzondere bewijzen zijner liefde, en van enkele bijzondere weldaaden van J e s u s of wel van eenige zijner bijzondere lotgevallen, zijn ten aanzien van he  C 76 ) het zedelijke even min overtollig», als het overbodig wezen kan, het kind van zijnen liefderijken Vader , of den onderdaan van zijnen goeden Vorst iets te zeggen. En wanneer God en des zelfs zigtbaar beeld Jesus Christus den menfchen nu eindelijk belangrijk geworden zijn; wanneer men hun het denkbeeld zeer diep heeft ingeprent, dat het kwaad en ten uiterften nadeelig zij, aan den wil van den Oneindig en'niet te gehoorzaamen , doch dat het daar tegen wel gehandeld en voordeelig is, Hem op zijn woord te volgen; — dat men hem als dan zegge; Jezus gebood Vsrgeeft, dan zal u vergeven worden. Geeft, dan zal u gegeven worden. Alles, wat gij wilt, dat u een ander doe, - ; doe hen dit insgelijks. Bemin elkander onderling, gelijk ik u bemind hehbe. - ' Bemint uwe natuur genoot en, gelijk gij u zelf bemint. Dat hij door zijne leerlingen deed bevelen — Gij mannenl bemint uwe vrouwen. Gij  C 77 ) Gij vrouwen, weest uwen mannen onderdaanig Gij ouderen, vormt uwe kinderen den Heere door eene goede tugt en heilzaame vermaaningen. Gij kinderen! zijt uwen Ouderen gehoorzaam, wijl het de wil van God is. Gij literen ! doe ten aanzien uwer bedienden, wat recht en billijk is; wijl gij eenen Heer in den Hemel hebt. Gij knegten gehoorzaam uwen Heer en, 'niet alleen voor hunne oogen, doch in de vreeze Gods. Elk zij der Overheid, welke magt over hem heeft gehoorzaam. Geeft eiken wat gij hem fchuldig zijt — eert hem ; dien eere toekoomt. Die niet arbeidt, zal niet eten. Dient elkander , ieder met de gaaven , welke hij ontvangen heeft. Men zegge hun dit in den naame van dien God, van wien zij reeds zo veel gehoord hebben; wiens woord hun door honderden van verhaaien reeds zo belangrijk geworden is; wiens wijsheid, magt, liefde, en onkreukbaare rechtvaardigheid zij bereids door zo veele bewijzen hebben leeren  C 73 3 leeren kennen. Men zegge hun dit in den naaffl en uit den mond van Jesus, wien het geluk des menschdoms zo zeer ter harte ging, dat Hij alles daar aan gewillig opofferde; die zo zeer overtuigd was, dat de zonden het geluk des ftcrvelings verftooren, dat Hij zijn eigen leeven ten offer aanbood, om, gelijk Hij zegt, de magt der zonden te verzwakken. En ik verbeelde mij, dat dit eene zeer fterke uitwerking hebben aal. En zonder eens. in aanmerking te nemen, of dit alles in de daad door God zeiven in zijne openbaaring zij voorgefteld, dan niet; verbeetde ik mij egter nog altoos, dat deze leerwijze tevens en veel meer met de zielenkunde overëenkomftig ware, en ook gefchikt wezen moest, om voor het onderwijs der ailereerfte grondbeginzelen te ftrekken, dan eenige andere immer zijn kon. En dat nu elk, die flegts eenigzins in ftaat is, om te berekenen-, welk eenen invloed de wijze van denken en handelen der menigte op het welzijn van den ganfchen ftaat hebben - deza oordeele zelve, of eene zodanige Godsdienftige verlichting van het volk den ftaat nadeelig of fchadelijk wezen moet, x I.  X I. ]VI ij dunkt, dat het flegts bij het minfte nadenken elk een terfïond in het oog moet vallen, dat eene volks «verlichting, welke aan het oogmerk beantwoordt, onmogelijk nadeelig wezen kan. Ten minften ware het een allerzonderlingst onoplosbaar verfchijnzel — indien dezelve flegts zonder eenige wezenlijke nuttigheid opteleveren, in ftaat ware te beftaan. Elk een, die ftaande houdt, dat eene welberadene verlichting fchade kan veröorzaaken, deze moet  C 8ó ) moet ook tevens vooronderftellen, dat de kennis aan God, en zijne pligten, eenen nadeeligen invloed op de verbetering en het veredelen van den mensch hebbe; en ten dezen opzigte zal immers de gefchiedenis aller volken en die van onzen tijd hem genoegzaam wederleggen, Of hij zoude moeten gelooven, dat het den menfche fchadelijk ware, dat men hem verbeterde; of dat het voor den ftaat üadeelig konde zijn, dat deze verbeterde onderdaanen bezat: of wel, met ande» re woorden, dat eene bende ftruikrooveren gelukkiger ware, dan een wel ingerigte ftaat! —— En het geen ten aanzien van enkele menfchen ^ van enkele gezinnen geldt — dit immers moot ook even zeer met opzigte van eene kleene menigte of van geheel een volk volkomen even eens gelden: het is onmogelijk dat dit geheel eenen ftaat zoude kunnen nsdeelig 'zijn, het welk voor ieder lid des ftaats in het bijzonder in do daad voordeelig is. En gaat het den enkelen landman op zich zelf befchouwd niet veel beter; gelukt hem alles niet veel meer, wanneer hij zijne pligten en zijne beftemming kent; wanneer bij  C 31 ) hij zijne zaaken met overleg doet; den landbouw en de konst om van zijnen hof de meefte vrugten te. trekken beter verftaat; zijne boomen ert zijn vee beter weet te behandelen, en zich meer rn ftaat bevindt, om zich uit eene verlegenheid te redden? Geniet hij niet veel meer genoegen fn zijn huis, in den omgang met zijne ■ kinderen, en met zijn gezin, wanneer zijne geaartheid zagC en menfchelijk geworden zij; en hij niet 'flegts: gevreesd, maar ' daar tegen geacht en bemind' wordt? Zijn 'er niet veel meer bronnen van ver' maak voor hem geopend, wanneer hij van de, verfchijnzelen der natuur rondom zich heta, van. de konst - driften der dieren, van de onnagaati» baare konst, welke zich in de vorming tn denwasdom der planten vertoont, welke hij dagelijks behandelt — wanneer hij van dit ailes: een beter en juister denkbeeld vormen kan ? en welk eene vreugde moet het hem niet verfchaften t dat hij zijn land verbetert; wanneer de gfortd hém dus meer vrugten geeft, en hij, al ware> het flegts eenige weinige voedeis hooi, een" doti«> zein fchepels kooin, ten paar manden ooft be< F fcfoou-  C 83 ) fchouwen kan, en daar bij dit ftreelend gevoe! geniet: — dit zijn de vrugten uwer naarflïgheid!... Is nu het wezen van zodanig iemand tot het bloote eeten en drinken, tot een enkel dierelijk genot bepaald, gelijk dit het geval van een ruw en geheel onbefchaafd mensch meestal zijn moet? — En wanneer men 'er nu zijn werk van maakt, dat alle, of de meefte landlieden zodanig worden; op zulk eene wijze genieten, op zulk eene wijze werken ; zo veele bronnen van genoegen vinden H is het mogelijk, dat dit geheel zonder eenig nut, zonder de minfte vrugt kan zijn? — Mij dunkt, elk woord, dat men hier over' verder wilde ter neder fchrijven, ware overtollig. Ook wordt dit door de gefchtedenisfen ten fterk» ften bevestigd. Ontegenzeggelijk vindt men juist daar, waar de Christelijke Godsdienst heerscht , de meefte verlichting ; en even ontegenzeggelijk is het , dat naar evenredigheid de menfchen ook daar het gelukkigfte , de troonen het onwankel. baarst, en de Haaien het bloeiëndfte zijn in de lan*  C B3 ) landen, waar men desen Godsdienst belijdt. Ontegenzeggelijk; heerscht 'er ook in de Proteftantfche gewesten meer verlichting, dan in de Roomjche; en ontegenzeggelijk grijpt 'er ook meer vlijt en naarftigheid en algemeen we'varen in de Proteftantfche itreeken plaats. De verlichting was door alie tijden heên de Thermometer van alle zedelijke deugden en het geluk des volks. De koophandel en manufacturen bloeiden; de zeden werden minder ruw, alles ging gelukkig geduurende dat tijdperk, Wanneer Je sus van Nazaret ten voorfchijn trad, terwijl zijne leere, gevoegd bij de befchaafdheid der Romeinen het algemeen meer en meer verlichtte. Dan, alles verzonk van nieuws in den voorigen bajaard van woestheid, toen de invallen der vreemde volken, het leen-ftelzel, en het verval, waar in de Christelijke Godsdienst geraakte, de verlichting vervolgends weder deden afnemen. In de noordfche landen was de koophandel bijna alleen in handen der Jooden. De zugt, om alleen voor zich zelf te zorgen en zich zeiven te wreeken kende nu geene paaien meer. Het recht des fterkiten F 2 was  C 84 ) was het alleen dat allen klem bezat. Van de ruwheid der zeden, zag men de verfchrikke'ijkfte voorbeelden. Sigismundus, koning van Bourgogne deed zijnen broeder Klodo'mir benevens deszelfs geheel -gedacht in een beek verdrinken : Clotarius zijnen wederfpannigen zoon, met a'le de zijnen verbranden; een andere Clotarius, insgelijks koning der Franken, liet de Koningin Brunechildis drie dagen lang op de allerverfchrikkeüikfte wijze folteren, h-;ar leevendig aan den ftaart van een ongetemd paard binden en dus in Hukken fcheuren. (_*) Men ziet hier ui*-, dat de mensch een fchrikgedrogt werd , en het verfchrikkelijkfte van alle dieren was , zo dra het hem aan dat licht ontbrak , het welk zijn pad beftra'en moest. Hij is alleen in zo verre een mensch , als hij verlicht wordt. En, even het zelfde had plaats omtrent den tijd der Hervorming. Nog kort voor dat dezelve plaats greep, te weien in de twaalfde eeuw, liet ie- (4) Zie het Verfnch e'mer Gefchchte der Cultur des 'vicnschlichen Geschlechts ( yon Adetung, ~) E. Abfch. § 24 blz. 345.  C 85 ; iemand van den adel — toenmaals den meest verlichten van alle Handen bij eene zekere p'egtige gelegenheid , dertig duizend Sols op eenen omgeploegden akker zaaien, en een ander dertig zijner beste paarden verbranlen, a'leen om pragB te toonen, en zijnen rijkdom aan den dag te kggen. ( ) Bij voorraad kon men de aflaaten voor alle mogelijke zonden, welke men begian wilde, ai ware het ook bloedfchande of vadermoord, voor geld erlangen. Dan hoe zeer veranderde niet alles van gedaante na de Hervorming! De Protejiantfche vorften waren de kleenfte, doch tevens ook de magtigden, wijl zij de meefte verlichting bezaten ; de Roomfche daartegen veel grooter, en egter hadden zij eene veel geringer magt, naar dien het hun aan verlichting mangelde (**) Nimmer voor (*) Men zie den even aangeliaalden fchrijver 7 MscH, § 22 blz. 410. (*f) Sec fteltvast in The prefent flatc of Europe II deel blz. 16 17 dat ook nog lieden de partij der Proteflanten aan die der Roomschgezinden liet hoofd zoude kunnen bieden : alhoewel men op het hoogst twee - en • dertig F 3 »a'  C 36 ) voor zeker is de verlichting in laater eeuwen fnelIcr toegenomen , dan in het tijdsbeftek tusfchen 1525 en 1560, en nimmer was alles tevens ook meer iq werkzaamheid; nimmer wies de moed en het geluk der volken ook fchielijker, dan juist in deze jaaren. (*) millioenen Proteflanten en voor het minst zeven - en - zestig mülioenen Roomfchen rekenen mag. En zeker zou de Zeyenjaarige oorlog deze meening ten vollen bevestigen , zo niet een Frcdrik , die ten minden voor een rnjllioen kon gelden , op de zijde der Hervormde geweest waren. fjO Ik kan mij het genoegen niet weigeren hier ééne plaats uit Ehlers IF'mken fur gutc Furflen, Prlnzeverzieher uni Volks freunde , ter neder te fchrijyen , daar deze het zo even gezegde door de ondervinding bevestigt, en roet die, welke mij te beurte viel, ook tevens ten vollen overëenftemt. „ Wanneer ik flegts alleen op de „ waarnemingen, welke ik ten opzigte der landlieden, „ en andere menfchen, die zich met het verrigten van eenen zwaaren arbeid bezig houden , welke ik aan ver. :, fcheiden oorden deed , mijne aandagt vestige ; als dan zoude ik, niet zonder het grootfte ongenoegen te gevoelen, daar aan kunnen denken, dat men nog in g, ftaat is deze vraag ter haane te brengen , of de ver- ,, blin-  C 87 > , blinding (of domheid) den volke voordeeiig zij , dan w niet." Ik heb veel tijds onder zodanige landlieden doorgebragt , bij wien men niet weinig verlichting aantrof. Niet alleen onder de aanzicnelijkite dorpelingen , maar zelfs onder de geiinger arbeiders en daglooncrs vond ik 'er niet weinigen , die ten aanzien der dogmatifchc en ze. deüjke leerftellingen van den Godsdienst ongemeen wel onderrigt waren , die met eene genoegzaame kennis die Schriften lezen konden , die tot nut van het a'geroeen gefchreven zijn, en het in de rekenkönst zo ver gebragt hadden , dat zij tot het landmeten zelfs bijna bekwaam waren. En nergends heb ik meer gfieds van allerlei foorr onder menfchen gevonden , dan juist bij deze landlieden. Boven alle anderen waren zij met geheel hun hart bereid, cm alle de pligten van goede burgeren van den ftaat ge. trouwelijk Ie betragtest. Hunne kunde was met ecu aanhoudenden en zwaaren arbeid volkomen beftaanbaar. Bij deze menfchen heerschte eene zekere drift, om al hun werk met een genoegzaam doorzigt te verrigten. Alleen bezaten zij eene voldoende bekwaamheid , om de dagen en uwen tot het nemen van rust en uitfpanningen bcitemdj zonder eenige ruwe of woede vermaakenin eene huisfelijke ftilte met gefprekken, met lezen en andere onfchuldige verlustigingen doortebrengen. Het gedrag van eenige woeste en flegte menfchen, die zich aan het onmaatig drinken, F 4 be6  C 88 J> bet kaart -fpel, vegterijen en andere ongeregeldheden hadden overgegeven, befcnouwde inen in het algemeen, als iets, het geen niet flegts met 's menfchen pligten en het geweten ten vollen ftrijdig was, . maar waar door men tevens zijne eer, zijne achting, en zijnen goeden naam voor altoos cn onheiftelbaar verliezen moest. Ten aanzien der wetten en van het recht vond ik hen in het algemeen ten ukerfTcii buigzaam, en met betrekking tot het S bewijzen van kleene dienften en vriendelijkheden zo zeer belangeloos en bereidwillig, dat menig een van hun daar over niet zelden bloosde, en daar over een zekere fmart gevoelde, wanneer men hem voor iets van dien aart ecnig drinkgeld wilde aanbieden. Van de vclkomene burgerlijke vrijheid, welke zij genoten, maakten zij volftrekt geen het allerminfte misbruik. Uit alles, wat men zag, kon meer zeer duidelijk bemerken, dat de mensch door middel van de rede en het gezond verftand, het welk de V o o r z 1 e n i c h e i d hem gefchonken heeft, eene zekere roeping erlangd hebbe, om tot klaare en duidelijke denkbeelden omtrent de g-.wigtigfte onderwerpen ten aanzien der menfchelijke gelukzaligheid te geraaken, daar van een behoorelijk gebruik te maakes, en dus zijne burgerlijke vrijheid ten vollen op de rechte wijzen te genieten. Op andere plaatfcn, waar ik onder deze klasfe van menfchen jgcenzii.s zo veel - Uefehaafuheid ontdekte, lheb ik zonder uit?  C 89 ) uitzondering de tegenovergeftelde gebreken waargenomen. Indien ik dus mijne oplettendheid flegts eeniglijk op deze waarnemingen bepaalde, welke ik federd veele jaaren gedaan hebbe ; als dan moest ik mij zeker ten uiterftea verwonderen, en het zoude mij ten hoogften bevreemden, dat men 'er nog aan twijfelen kan, of het ook voordetlig zij, het volk eene uitgebreide verlichting te laten erlangen, fi Abh. Wie weit es den Volk zutrSgtlitb Jetj aufgtkVdrt zit werden blz. 3. eu vervolgends. XII.  X I I. 7j o dus de beheerfcher van een volk zijne aandagt op de vermeerdering van het geluk zijner onderdaanen verkiest te vestigen; wil bij zorgen dat alles hun beter gelukke; dat de koophandel bloeië; dat de zeden derzelver voorige ruwheid afleggen ; dat 'er voor het volk het welk men in waarheid bij den last, dien het geftadig torfchen moet, ook wel eenig genoegen behoort te laten genieten - dat 'er voor het volk meer bronnen van genoegen geopend worden als dan  C 9i ) iian behoort hij zonder twijfel de verlichting t« bevoorderen , ook dan zelfs wanneer hij het al een» jn den beginne niet mogt inzien, welk eene Weldaad hier door aan hetzelve bewezen wordt. Doch ook dan zelfs, wanneer hij deze vaderlijke ge* neigdheid, dit gevoel van menfchelijkheid geenzins befpeurt; wanneer hij zonder iets anders, dan zich zelf en zijn eigen belang te bedoelen, zijn volk flegts even als flagtvee betragt, waar mede hij naar willekeur een koophandel drijven kan, het welk men dus voederen, en vervolgends ten hoogften prijze verkopen moet; ook dan nog behoort hij het uit aanmerking van zijn eigen voordeel te verlichten: dit zeker was als dan nog altoos de voordeeligfte fchikking welke hij voor het financie - wezen immer met mogelijkheid, kond» maaken. De natuur der zaake zelve, de gefchiedenisfen en ondervinding -— alles, wat ons omringt, bewijst dit zonneklaar. Stel twee eigenaaren van landerijen , die ieder veertig fchepels zaat of twintig mergen lands van dezelve hoedanigheid bezitten; de een dezer beiden is ferlicht, denkt na over den aart van zijnen grond en  C 9* ;> en de best mogelijke wijze, om dien nog ge ftadig • te verbeteren; verbetert denzelven ook werkelijk allengs zo veel bij kan; vermeerdert het getal van zijn vee en zijnen mest, en geeft hier door van nieuws eene hooger waarde aan zijn land. Hij plant bootoen; maakt heggen; en brouwt goed bier, ten einde het flegte nog niet veel duurder te moeten betaalen. Hij houdt 2i;ne kinderen en gezin tot hunnen pligt; fpoort hen aan tot vlijt en een goed zedelijk gedrag, terwijl hijzelve hun tot een voorbeeld ftrekt. De andere daartegen bebouwt zijn land volmaakt werktuigelijk, even gelijk hij dit van anderen gezien heeft ; laat onbebouwd , wat onbebouwd was; en gebruikt tot weide voor zijn vee , dat gene, wat voormaa's hier toe diende. Hij is in ftaat , om flegts zeer weinig vee te houden, wijl hij weinig voeder heeft, en dit weini ge is liegt; verfchafc hem weinig mest — dus weinig voedzel voor zijn land. Hij kent geen vermaak, dan nu en dan in de kroeg eens lustig te drinken, en dit vermaak verfchaft hij zichzo menigmaal hij geld heeft. Zijne kinderea en  C 93 } ch gezin zien deze leevenswijze van hen af en doen. dus even zo, als hij. Dan, ftel nu eens, dat de orr.ftanJighcden, waar in het vaderland zich bevindt, het eischt, dat ieder van deze beiden jaarelijks tien daalders meer moet opbrengen, wie van hun zal deze fchatting' het best kunnen opbrengen, en tevens een behoorelijka onderdaanblijven ? En zelfs wanneer het den eerften ook al eens moeilijk vallen mogt , wie zal zich dan niet te min nog het beste weten te helpen? Wie is als dan het gefchiktfte, om zijne inkomften te vermeerderen, en zijne uitgaaven te verminderen? — Deze vraag kan immers niet moeilijk zijn, om te beantwoorden. — En wat, ten aanzien van eenen enkelen eene waarheid is, blijft zeker, ten aanzien van het algemeen, ook even onbetwistbaar. Wanneer het zo is, dat een verlichte landman meer lasten in ftaat is optebrengen, dan een onverlichte; dan moet immers ook een verlicht volk voor den ftaac van eene grooter waarde zijn, dan een onver, licht; ja, dit blijft dan zelfs ook buiten alle tegenfpraak, wanneer men de waarde des menfchen  C 94 ) fchen flegts enkel ftaatkundig, in gevolge de fom der jaarelijkfche inkomften verkiest te berekenen. Ook toont de gefchiedenis ons dit genoegzaam duidelijk. Zoude 'er wel iemand geweest zijn, die bij den aanvang dezer eeuw had durven beweeren, dat het onbefchaafde, woeste Rusland ■in tagtig of negentig jaaren op eenen Europeefchen voet zou gevormd zijn; een vloot van vijftig fchepen van linie hebben kon, (*) daar het voor honderd jaaren nog niet in ftaat was een enkel jagt te toonen; dat Petcrsburg, het welk toenmaals flegts uit een paar visfchers hutten belfond, verre weg een der grootfte en pragtigfte fteden van Europa worden moest; dat dit rijk viermaal honderd • duizend man der beste troepes van dit werelddeel bezitten zou ; dat het door f*") Men zie het ftatiftifche uberzicht der vornehmflen Europ. Staaten blz. i. 6, waar derzelver getal op zestig bepaald wordt, het welk egter ie hoog fchijnt. C*J In het jaar 1691 liep het eerite van ftapel. Men zie de Alg. Welgescli, i5 Band. 8 Abth. blz. /f8. (§) Men zie Hupeis. Ntrd. gthetUl 5 ft. blz. 10.  C 95 ) door zijnen uitgebreiden koophandel jaarelijks bijna zo veel zoude winnen, als de ganfche forn dei inkomften was, welke het in het begin der regering van Peter I. jaarelijks aan fchattingen op* bragt; («■-) dat deze fchattingen van zeven of agt millioenen tot vijf - en • dertig milioenen roebels (**) ftijgen zouden; dat men door het geheele rijk openbaare fchoolen, inrigtingen voor de genees, kunde en een wetboek vinden zou — voorzeker zoude niemand dit geloofd hebben. — Dan, het is egter zo; wij zien dit ongeloovelijk verfchijnzel thans met eigen oogen. Doch waar door verhief zich. dit rijk tot zulk eene hoogte ? En zelfs wanneer men hier ook nog twee millioenen inwooneren, dus een twaalfde gedeelte der iJax/i- fche (*) Volgens Toze (Ausg. vort $5) 2 Th. blz. 969 had het toenmaals flegts zeven of agt millioenen roebels jaarelijkfche inkomften, en thans wint Rusland elk jaar zeven millioenen met den koophandel. Men zie A. W, Gesch. 16 Abth. blz. 980. (**) Men zie H a p e l 1 ft. blz. 166 en vervolg.  C 96 ) fche onderdaanen, (*) daar van wilde aftrekken, als dat gene, het welk de verüveringen in Polen, welke' Rusland zonder bloedftortingen aanteregten eerst in laater dagen gemaakt heeft, hebben tocgebragt; en dus een twaalfde deel der vergrooting van dit rijk daar aan verkiest toetefchrijven — van waar dan nog het overige ? — Van waar die vier en-twintig millioenen roebels meer aan inkomften. Van waar die fchepen van linie? Indien 'er geene anderen, dan enkel Michaels en Iwans geregeerd hadden, zou dan dit rijk wel half zo magtig geweest zijn, als wij het thans befchouwen ?• Neen zeker — het was een Peter de Groote die wel ligt opzettelijk zo ftreng en hard gevormd- was, - («O Zo hoog Hele Schlözer derzelver getal Briefw. Heft. 31 blz. 48. Hut tniddengetal van alle de inwooneren van liet bewuste rijk bedraagt 24. millioenen, Men zie Eb ELi ng in liet Verzeichnisf der Stathallerfchaften enz. blz. 34, Dan,( op de Krim kan men thans nog niet eenmaal rekenen, wijl deze voor het tegenwoordige nog mcr-onkosten veroorzaakt, dan dezelve kan opbrengen.  C 97 y was, om dé Hervormer van een ruw völk te kunnen zijn, en Catharina, welke even groot, doch menfchelijker is, en even als een Vrugtbaare regen öp een ontzettend onweder volg* dé — deze Waren het, die het volk van dat gewest befchaafden en verlichtten; ja dezen wa< ren het, door welke dit rijk tot zulk een glans en aanzien fteeg. De driemaal-honderd-duizend mijlen in het vierkant, welke hét bevat, dezé waren het geenzins, welke het dat gene wat hef thans is, in Waarheid deden worden: want deze uitgeftrektheid bezat het reeds bijna iederd eenige eeuwen. Het was de verlichting, welke het tot het aanzienelijkfte rijk van geheel Europa verhief. —« Pruisjchen had onder Fredrik I. in 1713 ongeveer dertig-duizend mannen krijgsvolk; onder Fredrik Willem I. in 1739 twee-en-zeventig-duizend (•)» en thans meer, dan tweemaal honderd -en -vier ^ en-twintig-duizend, (f) Dus heeft het zijne krijgs-» magt (*) Men zie de Memo'ir. &e Braildènt, CVolgénds dert Bet' Vjiifchen druk van 1761) 4 deel blz. 196, 201 5 303. Cf) Wen zie de HOU* BUI. 2 ft. blz. tai ert J?5« ' O  ( 9» ) magt in m'nder, dan tagtig jaaren, bijkans zeve» agtite dee'en vermeerderd. De groote Fredrik deed, gedutirende zijne regering van vijf en.veertig jaaren, het getal der inwooneren van zijne erflanden bijkans tot een dubbel getal ftijgen en wanneer men zelfs ook al eens voor alle de nieuw aangewonnen landen, als Silejie, West-Pruifchen en Oost • Friesland, die twee Millioenen menfchen, en dus een derde gedeelte van het geheel getal der inwooneren voeden, een derde gedeelte, van de krijgsmagt rekenen wil, als dan blijft 'er niet te min nog eene vermeerdering van vier vijfde deelen overig, die dus door het vermogen der oude ftaaten moeten onderhouden worden. Voorze- (*) Men zie de Acedem'.fche Mhamhlimg, van den Graaf van Herlzierg 1785 blz. 19. In het jaar 1740 bedroeg riaameüjk het getal der inwooneren, het krijssvolk bier mede onder begrepen , 2,24.0,000 menfchen , zij wiefchen tot het jaar 17S5 aan tot j,ooo,ooo , en weiden dus met 760,000 of van het gantfclic aantal vermeerderd, terwijl 'er in dien tnsfchentljd meer dan agt-honderd nieuwe dorpen, voorfteden en gehugten, di; ongeveer 255,000 «enfehen bevatten, werden aangelegl.  C 99 ) zeker was deze ftaat nimmer zo hoog gedegen, h&d het niet eenen ftrengen, fpaarzaamen, huishoudelijken , ftandvastigen , Fredrik Willem, die fteeds zich op eene enkele zaak toeleide, eenmaal als zijnen vorst geëerbiedigd, en eenen Fredrik bezeten, wiens vernuft in ftaat, was alles te omvatten, en die zijn volk van alle mogelijke zijden wist te vormen; ja, ware het niet met de verachting die ziel van eiken ftaat door dezen befchonken. En voorzeker zal Pruisfchen onder den vreedzaamen, doch altoos ten oorlog toegerusten Fbedrik Willem nog hooger Hijgen , daar deze op den voormaals gelegden grond zo wel weet voordtebouwen ; daar deze de gaapingen , welke 'er nog in de il.iKtsgefte'.tenis waren overgebleven , met zo veel wijsheid aanvult, en de menfchen op eene zo menfchelijke wijze beheerscht Rusland en Pruifchsa toonen het op eene ongemeen treffende wijze, wat 'er van een rijk worden kan , wanneer twee groote vorften elkander op eenen , niet al te grooten, afftand opvolgen; wanneer hunne regering van eenen langen duur is, en de een dat gene vervolgt, het welk de andere begonnen had. G x Nog  C ioo ) Nog één bewijs is 'er van deze waarheid dat mijn hart ontgloeit ; het zelve fchittert, wel is waar, niet zo zeer, en werd minder algemeen bekend ; dan, niet te min mag men het een even fprekend, een even onwederlegbaar voorbeeld van deze Helling noemen, hoe veel naamelijk een enkel groot man ten voordeele van een volk vermag; hoe uitgeftrekt de invloed zij, dien hij op het zelve heeft ; hoe zeer zijn onmerkbaar werkend voorbeeld in ftaat is, het zelve te verlichten , aantefpooren , deszelfs kragten van nieuws op te wekken, en geheel eene moedelooze natie uit den afgrond van ellende weder op te trekken. Katanea was in den ijzelijkften poel van jammeren verzonkon. De ftad zelve lag verwoest, en geheel de koophandel was vernietigd. Alles zugtte onder het gewigt van het leenftelfel , het welk het zelve van alle vermogen beroofde. Paltrmo werd nog geftadig op eene zeer eenzijdige wijze, en ten kosten van alle de overige fteden begunftigd : aan onderfteuning van de zijde der overheid was dus in geenen deele te denken. In tegendeel — de ftad werd nog geftadig door het noodlottig ftel- - fel,  fel , der opkoperen van het koorn , een ftelfel, dat gewis in de hel moet uitgedagt zijn, tn alle de nog overige leevens - fappen deed opdroogen , al meer en meer gedrukt, terwijl hier door de vrugtbaarheid van geheel Sicilië in dd fchatkisten van eenige weinige ftaatsdienaaren en kooplieden volkomen werden uitgefchud. Er bleef flegts nog een eenig middel over, om zich voor eenen volkomen ondergang te behoeden; en dit beftond hier in, dat men zich naamelijk, door zijne eigen werkzaamheid, door zijn eigen vlijt wederom wist te verheffen. Dan ; van waar moed erlangd, daar alles zo zeer gefchikt fcheen, om het volk allen moed geheellijk te benemen ? Van waar eene aanfpooring ontleend ten -einde den traagen Italiaan, die geen grooter geluk dan werkeloosheid en het fmaaken van genietingen kent, hier door in werkzaamheid te zetten ? — De vorst Ignatius va?i Biskari, deze afgod zijner natie was het , die hier een voorbeeld wilde ge* ven, en dien het ook werkelijk gelukte, dit te doen. Hij was het, die de burgeren van Katansa door daaden toonen wilde , dat voor een aanhouG 3 den-  dende vlijt en naarftigheid alies mogelijk zij, hoe Onmogelijk het anderszins ook fchijnen kan. Hij ljet cp de onvrugïbaare lava eene villa aanleggen ; kleene meiren graaven , aarde derwaard brengen , en hij veranderde dus den dooden , rotsagtigen grond in eene woonplaats van het genoegen. Den geweldig bruifchenden vloed Saljo. leidde hij over eene brug, dewelke hij over den Simmatus deed flaan, naar zijn landgoed, ten einde dus het bouwen van rijst te hevorderen. Deze brug was elf - honderd - en - twintig voeten lang , pn veertien duizend voeten hoog. De waterleiding zelve had de lengte van tweeduizend - vijf - hon-, derd - en • twintig voeten : deze kostte honderdduizend Scudi. (*) Toen in het jaar 1781 alles door een verfchrikkelijke orkaan geheel vernield was, deed hij aanftonds nieuwe tekeningen vervaardigen , waar naar men het weder opbouwen sou, en na is zijn opvolger voornemens niet alleen dezen arbeid van nieuws te voltooien , maa; te- {*), Pnseveer 120,000 Duitfchs Thaler —. of i?o,oo»  tevens aan den zeiven nog grooter duurzaamheid te fchenken. Nu zagen de burgeren van Katanea zeer duidelijk , waar toe de naarftigheid en een onafgebroken vlijt niet in ftaat zij; hoe zeer deza zelfs de hoofftofFen vermag te tarten; de natuur aan haaren wil volkomen te onderwerpen; en dus den mensch even a's eene Godheid rondom zich henen te doen werken. Zij ondernamen dus ook hunnen arbeid; herbouwden hunne ftad; en deze welke in het begin dezer eeuw nog flegts niets anders dan een puinhoop was , is thans eene van de pragtigfte van geheel Sicü'.ë. Dit alles was flegts een werk van vijftig jaaren , en in dezen tijd is het getal der inwooneren van veertienduizend , tot over. de veertig • duizend vermeerderd. Zij bouwden eene haven , welke alleen dertig - duizend Ducaten kostte; en toen kort na de Aardbeeving, welke Calabrie zo geweldig teis/ terde, een vreezelijke ftorm de mosille geheel verwoestte, gaven zij aan de regering nieuwe plans over, ingevolge van welke men dit werk zodanig maaken zou , dat het niet mser kon vernic- d G 4 war-  C 104 } worden (*) — In waarheid dusdanige kweekelin* gen doen eer aan eenen Biskari ! — Een P v te», een Catharina in Rusland, een Früprik bij de Pruijchen , een Biskari en dergelijke mannen meer, toonen duidelijk door hun voorbeeld, het kleene en den mensch onwaardige, het welk daar in gelegen zij, wanneer hij al wat nieuw is , aanftonds voorwendt , en uitroept «=- dit zal niet gelukken! De lugtftreek, de neiging van het volk zelf, de gewoonte — dit alles. . , alles wordt overwonnen , wanneer een man die wijsheid, kragt en eene brandende zugt, om iets wezenlijks te verrigten, zijne juiste plaats bekleedt! Geheel het volk wordt van zijnen geest vervuld, even als of het van alle eeuwen door dezen zelfden geest bezield geweest ware. Hij trekt hen tot zich jn de hoogte, en vormt hen tot geheel andere 7/ezens, zonder dat zij het een» maal (?) Deze gantfche, ongemeen belangrijke gebeurtenis ylntit men in Bartels Briefen uier Kalairiën ut(4 - Th. bte. 138 e? y«rv,  C i°5 ) maal gewaar worden. Hij weet alle hunne vermogens te fpannen, zelfs die , welke hun te vooren onbekend waren, en in korten tijd ftaan zij over zich zelf en het geen zij geworden zijn, geheel verbaasd. Ja welke ontwerpen van her financiewezen en van de policij; welke ontzaggelijke 'foramen zelfs, zouden den Koning van Sicilië ooit zo veel voordeel verfchaft hebben , als flegts een enkele Biskari ! zodanig een man is in zijnen kring de fchepper van geheel een volk. Hij weet den menseh uit een geheel dierlijk wezen te ontwikkelen , waar in hetzelve te vooren geheel verzonken lag : thans eerst is het dat de Alleenheerfcher over menfchen het gebied voert; dat hij van dezelve alle voordeden trekt, die men van wezenlijke menfchen immer trekken kon, en van halve menfchen, van emlrijo's van menfchen, nimmer in ftaat geweest ware te erlangen. — , Dan , het is niet eenmaal noodig, dat wij tot het vergangene te rugge keeren: de ondervinding, alles wat ons omringt toont eiken, die flegts verkiest te leeren, welke ftaaten het meefte bloeien; pf die welke niet verlicht , welke niet befchaafd G 5 z*n  C 106 ) zijn, of die , daar tegen, waar eene wezenlijke verlichting heerscht. Hoe grooter de nijverheid zij, welke in een land plaats grijpt; hoe grooter tevens het geluk van geheel het volk is; en hoe grooter de rijkdommen zijn , die volk en Vorst bezitten. En nu behoeft men flegts natedenken hoedanig de nijverheid van Engeland en daar tegen die van Italië zij , hoedanig men die onder den verlichten Aaf dshertog van Toskane , en in tegendeel in de Kerkelijke ftaaten aantreft. Hoe zeer die van de Pruiijifcbe landen en die van Spanje verfchüle. Geen wonder dus dat de overleden Prins va» Brafilie den Graaf van Hemberg vraagde hoe het mogelijk ware, dat een rijk dat flegts 3600 vierkante mijlen gronds bevatte, tweemaal honderd en vier - en - twintig duizend man krijgslieden onder, houden kon ? In het verlicht Geneve zijn de nijverheid en miatigheid ,even algemeen, als de kunde. Alles arbeidt van den vroegen morgen tot zelfs na zonnen - ondergang ; als dan doet elk •ene wandeling, en deze tijd heet Iheure perdue Das   ft g hunne meerdere, of vierkante inwooneren. op iedere gebragt wor- brengt den den S Lr. 1 I ' ~ 1 ENGELAND. 3382, 8,000,000. 1366. 84.000,000, 24,7174. ï0± DuitfA volgens Grew Zie Crome Duitfch, Thl M Daalders ' bij Crome. UeberdieGrosfi iera/i-i5-: uaaiaers. enz. bl. 306- ongeveer. 319. 2. FRANKRIJK. 10 000, 25.300.oco. 2500. 107,000,000, 10,700. a Df M volgends Schlozers Neus. mz2r' eti Busching, Staats Anz. Ca ome en Neker. ?r PRUISSCHEN. 36oo, 6,000,000, 1667. 22,000,000, 6ux. volgends volg.Hertz- Busching. *ï' HlRTZBERG, BERG 1 784. mvëiés.NE <«• jssïssi *~ ■>*- .3,ofj tusfchen Pes- meertel , Crome en den Graaf de mailleEOIS I785. mTO%i°J'mAK' Hf365'HH 7>°°0?00' 277*' -000,000. 8493. t 10 GD OM van het midden- volgends TOSCANE. getal tusfchen Jagemann. Busching en I Crome. 6. SPANJE. 8889 , 10,500,000, 1132. 30,000,000. 33-5. , r<~. . j het midden- volgends de •"•') ,3" lets mmd getal tus- berekening den fchen Lopez van den Gr. en Busching. d'Aranda 1778- 7- PORTUGAL. 1711, 2,360,000. Il8o. 7,000,000. „0o o hr Crome vol- ' jdoo. 3, bijna. 1 gends Zono- HI. DESTAi^KE 90°' 2'23°'000- 247?' 2'°00'000- ***** f, bijna. Dan, dat men nu den toeftand, bij voorbeeld der Kerkelijke Staaten, met dien van p„ schen vergehjke of dien van Spanje met dien der N ederlan den, en z ch ve^Z ^iï' afvrage, van waar drt verfch.1 ontita, en waar de opgelegde lasten de tm^m^ï^^8^^ Tegen over Blz, 107,  ( 107 } (*) Dan hoe veele verloren uuren mag men in het cnverlicht Italië, in Spanje, W Portugal, en zelfs in het onbefchaafder gedeelte van Duitschland niet veilig rekenen. Dan, ten einde het elk ten fterkften in het oogvalle, dat het de verlichting alleen zij, welke de wezenlijke magt van eenen ftaat beftemt, en dat zij eene natie meer wezenlijke grootheid fchenkt , dan de naturelijke vrugtbaarheid van haaren grond en de overvloed der voordbrengzelen van het land zelf, behoeft men flegts een vlugtig oog op de hier bij gevoegde tafel te werpen. Hier aan zal immers wel niemand twijfelen, dat naamelijk de ftaaten, die hier genoemd worden, met betrekking tot de verlichting , na genoeg in dien zelfden rang ftaan, waar in men die op dezelve geplaatst heeft. En nu zal ieder, die flegts in ftaat is te zien, genoegzaam bemerken, dat de graad van verlichting, tot welken zij geklommen zijn, ook tevens den graad van hunne magt bepaalt; ieder zal daar uit bemerken, dat Italië juist daar- (*) Men zie Klokensruiks Aufj&ze 2 Band. b!z. ï58 , 159-  Ikeinwoobrengt | 1 Staac 1 rlijks op. | DuitfcÜ alders. i, of iet er. 3, of ietl ■er. Iets mini i bijna. I < bijna. | Pruis-1 bedaard rakken. •  C io7 ) (*) Dan hoe veele verloren uuren mag men in het onverlicht Italië, in Spanje, in Portugal, en zelfs in het onbefchaafder gedeelte van Duitschland niet veilig rekenen. Dan, ten einde het elk ten fterkften in het oogvalle , dat het de verlichting alleen zij, welke de wezenlijke magt van eenen ftaat beftemt, en dat zij eene natie meer wezenlijke grootheid fchenkt , dan de naturelijke vrugtbaarheid van haaren grond en de overvloed der voordbrengzelen van het land zelf, behoeft men flegts een vlugtig oog op de hier bij gevoegde tafel te werpen. Hier aan zal immers wel niemand twijfelen, dat naamelijk de ftaaten, die hier genoemd worden, met betrekking tot de verlichting , na genoeg in diep zelfden rang ftaan, waar in men die op dezelve geplaatst heeft. En nu zal ieder, die flegts in ftaat is te zien, genoegzaam bemerken, dat de graad van verlichting, tot welken zij geklommen zijn, ook tevens den graad van hunne magt bepaalt; ieder zal daar uit bemerken, dat Italië juist daar- (♦) Men zie Klokenbbuiks Auflaze 2 Band. blz. 15Z , 159-  C 108 > daarom wijl het onder een zo vrugtbaare lugtftreek ligt, egter geenzins bloeiënder zij, en Brandenburg, hoewel het te vooren niets anders dan een dorre zandgrond was, evenwel hier voor niet behoeve te wijken; dat de onderdaanen der Kerkelijke ftaaten hunnen beheerfcher veel minder voordeel opleveren, dan de bewooneren van het GrootHertogdom Teskënt, alhoewel de eerften veel fterker gedrukt worden en veel armer zijn, dan de laatften; dat het despotismus , valfche begrippen ten aanzien der regering en van den Godsdienst — in het kort, dat alles, wat het tegendeel der verlichting zij, een paradijs tot eene wildernis r den raagtigften ftaat, tot een zwakken, en volftrekt magteloos maakt; dat vrijheid, menfchelijkheid in het ftaatbeftier, eene verftandige wijze van beheerfchen, ja, alles, wat verlichting heeten mag, eene woestenij in een paradijs verkeeren , en de magt der grootfte monarchie op de geringe uitgeftrektheid van flegts zeer weinige mijlen in het vierkant in ftaat zijn, te verëenigen. Zonder verlichting verftrekt een volk weldra aan eiken Charlttan en Wonder-Doctor geheel en al ten  ten prooi. Elk die flegts eenigzins de gaven van een Charlatan bezit is in ftaat, het zelve de beurs te ligten, en zijne dagen te verkorten. In weerwil van alle mogelijke voorzieningen en het naauwkeurigst toezigt, wordt als dan de hoofdfom der menfchen door deze gewaande Artzen geftadig verminderd; en meestal fchijneh zij het volk nog van veel meer belang, wanneer de Overheid dezelve vervolgt. Zonder verlichting weten alle waarzeggers, bezwerers van booze geesten, duivel-bannen, en opfpoorers van; verborgen fchatten hunne rechten voortreffelijk ftaande te houden. Zij maaken het hoofd des landsmans duizelig, en ledigen, bijna, zo menigmaalen hun dit goed dunkt, hem de beurs. Ja zelfs de Proteftantfche landman, begeeft zich naar een monniken klooster, zo dra-hij zich verbeeldt, dat hij zelve, of een der zijnen, zich in de magt des Satatis bevinden; en nu wordt hij van den duivel verlost — doch niet zonder daar voor behoorelijk te betaalen dan , dit begrijpt men ligt van zelfs. Doch, het geen nog veel erger is, dan al het g«  C no ) gezegde, beftaat bier in, dat de landman, zonder verlichting zich altoos zeer genegen toont om een pleitgeding aan te vangen, en zeer ligt eenen fnapper in de handen valt — iets, het geen vooral bij den hardnekkigen Duitfcher, die zeer fterk op zijn recht ftaat, vooral menigwerf het geval fchijnt te zijn. In de Staatsmzeigen van Schlozee (#) vindt men eene aanfpraak aan de Duitfchen in Noord - Amerika, welke door den Uitgever niet recht betijteld is. Terugkeering der Duitfchen in Noord ■ America tot de aloude onbefchaafdheid. — „ De kennis van „ konften en wetenfchappen" — dus zegt hun de fchrijver daar onder anderen — „ ftellen den „ Duitfchen in ftaat, om veel goedkoper te kun„ nen leeven. Ik wil u dit flegts met een „ enkel voorbeeld ophelderen. Het is zonderling „ dat de Advokaten het meeste geld van de „ Duitfchen trekken. De Duitfchen zijn veel „ dikwijler, dan de Engelfchen, en niet zelden „ om de geringfte kleenigheden met elkander in „ pro- O 48 Heft Num. 54.  C 111 ) proces. Een woord, eene enkele gebaarde brengt den Duitfcher aanftonds in zulk eene „ woede, dat hij zich zeiven naauw meer maa„ tigen kan. En wat is hier van nu het ge„ volg? Hij loopt aanftonds naar den Rechter; „ deze hoort hem; laat zich hier voor betaalen, , en daagt den beklaagden voor de vierfchaar. Straks kiest ieder van hun zijnen Advocaat; „ men brengt de zaak van de eene rechtbank, tot de andere, en intusfchen lacht de Advocaat „ eens hartelijk bij zich zelf, terwijl hij met „ het zweet en de dwaasheid zijner Duitfcht „ cliënten niet weinig zijn voordeel doet. En „ ten laatften wanneer hij ziet, dat 'er niets „ meer te haaien zij, raadt de Advocaat hun „ zelve , dat men het gefchil door een paar „ fcheidsmannen moest uit de wereld maaken. En dus is nu de arme onnozele Duitfcher, na ,, eerst eene menigte onkosten gemaakt te hebben, weder even ver, als voormaals, toen „ hij begon te phsjitan; alleen met dit onder„ fcheid, dat zijn, te vooren volle beurs, tham „ ganfchelijk geledigd, en niet zelden en huis en hof  „ hof daar voor nog boven dien verpand zijn". — En met deze aanfpraak kan men zich tot den Duitfchen, ten minflen in het Noordelijk gedeelte van hun vaderland, met even veel recht wenden, wijl zij aldaar volmaakt op dezelfde wijze handelen. Over de minst beduidende kleenigheden, welke men zich flegts verbeelden kan, over het recht, om ergends te weiden , het welk naauwlijks een enkele daalder waardig is: over het openen of toehouden van een venfter, dat op het erf van eenen buurman ziet; over een voet breed lands, waar op naauwlijks een enkele hand vol koorns zoude kunnen wasfen; over de vooriïe plaats in een geftoelte in de kerk ; over een voetbankje in zulkeen geftoelte, zijn menigmaal de zwaarfte procesfen aangevangen, die vijftig, zestig daalders kosten veroorzaakten, en die het den Rechter niet mogelijk was, voortekomen, wijl hij deze lieden immers niet verhinderen mogt, hun recht te vervolgen. (*) Dan, zoude het wel mogelijk wezen, dat (*) Ook in de Majorie van 'sBosch en andere, min befcriaaf-  C "3 ) dat verlichte menfchen zo dwaas, zo kinderagtig dagten. Ja, de ondervinding bevestigt het allerwegen , dat hoe minder de landman verlicht zij, hoe grooter eene geneigdheid hij voor het voeren van procesfen blijken laat; en hoe grooter zijne zugt voor het pleiten is, hoe meer hij zich aan inhaalige, gewetenlooze Advocaten overgeeft. Want juist daarom , wijl zij van de rechtfehapenen met zulke pleitgedingen van de hand gewezen worden, vallen zij den een of anderen fnapper ia de handen. Deze toont zich dan aanftonds ten uiterften vergenoegd, wijl hun recht zo klaar en duidelijk is ; hij brengt hun dit nog veel meer aan het verftand; doch beduidt hun tevens hoe veel werks fchaafde ftreeken van ocs Vaderland heeft even bet zelfde plaats een enkele kinderftoel, gewoonlijk een Kak' Jlocl geheeten, heeft in Ae Alajor'ie van 'f Bosch gelegenheid gegeven tot een dergelijk verwoestend pleitgeding Deze en eene menigte andere Anecdotes van eenen foorr°efijken aart ben ik aan een achtenswaardigen Practizijn van even gemelden ftad verfchuldigd. De Vertaai. is. H  c 114 ; werks 'er aan het bepleiten hunner zaak zal va.t zijn; ja, zelfs vertoont hij hun, hoe veele boeken hij hier toe nog zal moeten kopen, en eischt eene goede fom pro arrha. (*) Nu krabt hij het eene vel, na het andere vol ; appelleert-, gebruikt alle mogelijke' middelen van rechten, en verzendt zijne papieren naar eene Academie, ten einde dus- op het laatfte, wanneer het proces verloren wordt, bveï de onrechtvaardigheid der Rechteren, die in eene zo goede zaak een nadeelig vonnis durven vellen , te kunnen fmaalen. En nu heeft de fnappende Advocaat zijn beurs met het geld des landmans, en deze het hart met een onbillijk wantrouwen tegen zijne Overheid vervuld: — dan, waar van dit toch anders, dan wijl men deszelfs verftand niet ten rechten tijde heeft poogen te verlichten ? Dus zijn de verftandigfte Vorften van Europa ook reeds lange van het voordeel, dat de verlichting aanbrengt , ten diepften overtuigd geweest , en heb- 1 (*) Op hand, of tot een gootspenning. De Vertaaler.  'C 115 ) hebben overëenkomiïig deze overtuiging gehandeld. 'Joseph, Catharina, Fredrik, Fredrik Willem, de Markgraaf van Baden, de Hertog van Brunswijk, dc Vorst van Des/au — kort, alle de 'voortreffe* lijkfte en fchraiiderite Jouveralnen hebben daar aan reeds aanmerkelijke fommcn geraé ten kosten gelegd ; groote mannen daar toe in hunne landen geroepen; vergaderingen ten dien einde aangelegd, verfcheiden werken met dit oogmerk doen fchrijven; openbaare gebouwen, tot onderwijs der fchoolmeesters, aangewezen. Dan, zo zij fomwijlen hun doel niet hebben kunnen bereiken; indien men Verkeerde middelen daar toe bezigde — als dan moet men dit veel meer aan hunne raadslieden, dan aan hun zeiven wijten. Ja zelfs, een Fredrik de Groote, die anders alles, wat hij ondernam',! gelukkig tot fland bragt, had wel gewenscht, meer verlichting, en een beter onderwijs bij den landman te kunnen doen plaats grijpen. In verfcheiden zaaken werden zijne ondernemingen met eenen gewenschten uitflag bekroond. Door openlijke bevelfchriften deed hij de landlieden onderrigten, op welk ec-fie wijze zij voederkruid, kov H 2 mijn,  C "6 ) mijn, en rjst konden bouwen, hoe zij moerbezieboomen moesten planten, en de zijde-wormen behandelen en dat 'er vervolgends zeer veel voederkruid geteeld, als ook eene aanmerkelijke hoevee'heid van zijde gewonnen zij — is elk ten overvloede bekend. Dan, ook ten aanzien van veele andere dingen — om welke reden, weet ik niet — bleef het flegts bij den enkelen wensch. — In het jaar 1763, kort na zijne terugkomst te Berlijn, deed hij het departement der Kerkelijke zaaken in Silejïe, en den GrootVicaris des Bisfchops van Breslau weten, dat men gebrek had aan lieden die lezen en fchrijven konden, ten einde die tot Onder-Officieren aanteftelien; het werd hun daaröm op het ernstigite bevolen, een oplettend oog op het fchoalwezen te vestigen, en voor derzelver verbetering te (*) Men zie Miraeeau tle la Monarchie Prusfienne 1 deel blz. 22S, 219; daar deze ten bewijze hier van de vereischte ftukkcn uit de verzamsling van Edicten van het jaar 1756. No, 89 en 90 ea die van No. 39 en xi bijbrengt.  C 117 ) te zorgen. In het zelfde jaar deed hij den Preifident van het Opper Confijloire verwittigen, dat hij in Sakfen agt Schoolmeesters aangenomen had, waar van hij begeerde, dat men 'er vier in de Mark, en vier in Pommeren plaatfen zou. Hij beval, dat men dezen goede beroepen geven, en hen tegen alle mogelijke uitwerkzelen van don nijd beveiligen zou; deze begeerde hij , dar aan alle anderen tot een voorbeeld verilrekten , n deze tevens onderwezen. (*). En dit was voot ■ zeker het eerfte denkbeeld van eene leerfchoölfl voor onderwijzeren der jeugd, en dit teven ; wel zo voortreffelijk, als zodanig iets, ooit in de gedagten van eenen Vorst, die buiten dit reedsmeer, dan al te veel met andere zaaken werd bezig gehouden, immermeer had kunnen opftijgen. Doch, waarom [men hem nu, daar hij zich reeds op het rechte pad bevond, geene inrichtingen O) Men zie Mirabeau de la Monarchie Prusfienne 5 deel blz. 227 229, waar hij het gezegde Lavl- fchrift u't de verzameling van Edicten van het jaar" 1763. No. s- heeft aangevoerd. H 3  < "8 ) gen tot onderwijs der Schoolmeesteren, welke volkomen aan het oogmerk beantwoordden, hebbe voorgeflagen — dit kan ik niet bevroeden; hoe wel ik niet te min geloove, dat 'er hier voor zeer goede redenen kunnen geweest zijn, hoewel ik die niet inzie. Dan, uit het boven gemelde bevelfchrift blijkt dit niet te min zeer duidelijk, dat ook Fredrik verlangd heeft, dat de landlieden beter zouden onderwezen worden; dat hij dit als eene zaak van aanbelang befchouwde, en dat het niet aan hein gelegen hebbe, dat dit niet reeds voor twintig jaareu in zijne ftaaten op eenen beteren yoet gebragt zij. Dan gij, ó Vorfcen! die in» gevolge het voorbeeld, dat hij u gaf, beiteudig jnets anders , dan eene uniforme draagt; inge. volge zijn voorbeeld dagelijks op de parade koomt; op eiken knoop, die "er bij geval ontbreken mogt, en op eiken neus van een Soldaat, die flegts een weinig voor uit fteekt, ten uiterften naauwkeurig acht flaat, zonder egter voor deze handelwijze zo veele reden te kunnen opgeven , 0 bij gehad heeft — |k bidde u, bezorgt toch . . ilge : voorbeeld ook betere Schoolmeesters, en  C "9 ) en eene betere vorming en befchaavïng van het verftand aan uwe landlieden! Hier toe weet gij, ten minften even goed als hij , de wezenlijkftedrangredenen. II 4 XIII.  XIII. In waarheid is het naauwlijks te begrijpen , onder welk een voorwendzel men zich tegen de verlichting van eenen ftaat zoude kunnen verzetten; welke tegenwerpingen men ten dien opzigte zoude kunnen maaken, en welke zich flegts eens hooren lieten tegen de oniochenbaare voordeden, welke uit dezelve noodwendig moeten voordvloeien, en die aan eik, even fchitterende als de glans der zonne bij den middag, op het eerst gezigt in de oogen vallen. Men zegt.;hier over [verfcheiden dingen; doch in de daad is het naauw der moei-  C MI ) moeite waird, daar op te antwoorden, naardemaal die gene, die het zegt, meestal daar aan zelve het allerminfte geloof flaat. Ja, wie toch, bij voorbeeld, bezit bijkans eene genoegzaame onbefchaamdheid, om te durven voorgeven, dat het volk, zo dra het verlicht zij, week wordt, en dus niet verkiest te arbeiden ? — Voorzeker kan men het niet tegenfpreken, dat het de zalige onwetendheid was, welke Beieren zulk eene groote nijverheid verfchafte; dat het in Sak/en en Geneve van lediggangers wemele, en dit alleen ter oorzaake der verpestende verlichting , welke daar heeft plaats gegrepen; dat de industrie in Spanje haaren hoogften trap bereikt hebbe, naardemaal het bijgeloof en de domheid aldaar haaren Zetel gevestigd hebben; en dat Engeland in de allertreurigfte werkeloosheid verzonken zij, alleen om dat deszelfs beklagenswaardige , verdoolde inwooneren te zeer verlicht zijn! Een man uit de maan, zoude men wel ligt iets dergelijks nog kunnen doen" gelooven, doch eenen burger van dezen aardbol, ten minften zo lang hij nog in ftaat is, rondom zich te H 5 heên  heên te zien , en te hooren wat 'er gebeurt -— dezen is het volftrekt onmogelijk, zodanig iets in te prenten! Dan, hoe zeer verwart men niet zijne denkbeelden, zo dra men zegt, dat het volk door de verlichting aan veele dingen kennis krijgt, die tot gemak des leevens dienen; dat 'er daar door nieuwe denkbeelden in het zelve opftijgen, en de weelde het zelve nu wel dra overmeestere! — Ik wil 'er hier niet eens aan denken, wie het zijn, die hier van het meeste fpreken ; wanneer deze lieden hier op het iterkite aandringen; waarom zij dit het meeste doen, en of hij, die dus fpreekt, ook tevens wel door zijne daaden toone, dat hij van het nadeeligs der weelde ten vollen overtuigd zij. Ik zoude hier zeer ligt vrij harde dingen zeggen, en dit doe ik niet gaarne. Dan, in naam van het gezond verftand fmeeke ik deze Heeren, mij voor het minst te willen zeggen , wat toch de verlichting met het gemak, ten aanzien van het gemeene leeven, met de behoeften van ons lighaam, en met de weelde gemeen moge hebben? Of zou de landman, alleen daarom , wijl hij God, zijne plig-  C "3 ) pligten, de betrekking, -waar in hij tot da Overheid ftaat , en de verfehijnzelen der natuur beter kent, zich juist beter willen kleeden, beter eten, en beter drinken? Of zou hij dit ligt daarom willen, wijl hij zijnen grond beter weet te behandelen, en meer in ftaat is, om op de rechte wijze voor zijn vee te zorgen? Het is zeer ligtelijk mogelijk, dat deze neiging tot weelde een gevolg der cultuur en ■ van eene overdrevene verfijning zij — dan een gevolg van de verlichting —• dit kan zij nimmer wezen l Of is men wel ligt bedugt, dat de landman zich dus eenmaal in ruimer omftandighcden bevinden zal, daar ongetwijfeld de verlichting | hier toe medewerkt, en het hem hier door deihalven mogelijk worden zou, zich eens op eene redelijke wijze te goed te doen ? Of is men ook voor zijn befchaafd verftand bevreesd, wijl hij door middel van het zelve over de gemakken van het leeven zoude kunnen nadenken, en wel ligt in ftaat ware zich dus de een of andere get ijfelijkheid te verfchafien? — Wel nu — naar het mij toefchijnt, zijn 'er geene reden, om dit te be» nij-  C 124 ) nijden aan eene klasfe van menfchen, die fteeds eenen veel moeilijker arbeid verrigten, en veel minder genoegens fmaaken, dan al het overige gedeelte der ftervelingen. Ten minflen, die gene, die hun verftand geftadig met eene akelige duisternis omgeven liet, alleen met dit oogmerk, op dat zij dus niet in ftaat mogten geraaken, om zich de minfte gerijffelijkheden te verfchaffen — deze hegeerde ik geenzins te zijn. Dan, dat hun deze geriefelijkheden nimmer, tot eene volftrekt onöntbeerelijke behoefte worden kunnen — hier voor is door de behoefte van den Staat, den ' Vorst en zijne Ministers in veele landen reeds meer, dan al te wel gezorgd! En wat men eindelijk van de aloude eenvouwigheid der Zeden , welke door de verlichting verloren gaat , zoude willen zeggen — dit zeker is 'een misverftand en het hoogfte toppunt van onverlichtheid. De waare eenvouwigheid der Ze', den, matigheid, arbeidzaamheid, goede trouw, een ftil genot van al het fchoone der natuur, en huifchelijkheid — dit alles is met de verlichting ten  ( "5 ) ten volften beftaanbaar. Dan, ik durve meet zeggen. — De mensch moet buiten tegenfpraak zijnen eerden ftaat van onbefchaafdheid reeds eenigzins verlaten hebbèn, en dus tot eenen zekeren trap van verlichting geftegen zijn, alvoorens hij zo menfcbelijk worden kan. Dan, om beftendig de kinderlijkfte begrippen te blijven behouden ; om, even als een kind den hemel, de aarde, de verfchijnzelen der natuur, ja zelfs zijn eigen lighaaui met verbaasdheid aantegaapen — hier toe is hij voorzeker niet gevormd, hoe veel genoegen zodanig' eene wijze van befchouwen een kind ook immer fchenken kon. Het is zeer mogelijk, dat iemand zeer eenvouwig ten aanzien zijner Zeden zij, zonder dat hij egter zoude behoeven te gelooven, dat de zon zich in de zee baadt, en dat bij ieder onweder 'er een wagen door de wolken rolt. Een weinig gezond menfehenverftand is niet in ftaat om eene waare «envouwigheid der Zeden te vernietigen. —- X I V-  X I V. Doch alle deze tegenwerpingen hoort men flegts nu of dan en enkel bij geval eens maaken, zonder 'dat die genen, die dezeive te berde brengen — daar aan juist zelve zeer veel kragt toekennen. 'Ook zijn dezelve zo zeer niet voor de Vorften en Ministers, als wel voor zeker foort van Wijsgeeren ' en dweepers gefchikt, die te midden van de gemakken van dit leeven, egter onophoudelijk van het beperken onzer noodwendig, heden en eenvouwigheid der Zeden revelen.' Doch de  ( ) de voornaame zaak, welke tegen de verlichting wordt ter baane gebragt , is beftemd, om op het hart der Voiften eenen diepen indruk te maaken, en hier toe is deze ook ten uiterften gefchikt, naar dien het dit van deszelfs zwakke zijde aantast, en hun een fchrikbeeld ' van een gevaar vertoont, het welk in de daad op zich zelf befchouwd al vrij verfchrikkelijk mag genaamd worden. — ,, Door middel der verlichting" — dus zegt men tegen hen •—i ,, wekt men een „ neiging tot wederfpannigheid en opftand bij ,, het volk. Zo dra de denkbeelden zich weer „ bij iemand beginnen te ontwikkelen, gevoelt „ hij dra, dat hij een mensch is; dat hij eene zeer gegronde aanfpraak op de rechten en de vrijheid van den mensch heeft. Ten aanzien „ van alles, wat men hem gebiedt, begint hij „ op eene zombere wijze natcdenken, en onder5, zoekt, of hij wel in de daad verpligt zij, S) het te doen. Hij weet zich zelf geen paal ,, noch park meer te Hellen , overfchreedt de „ grenzen, waar binnen hij in de daad behoorde ,. te blijven; en naar maate hij dus meer ver- „ licht  C i*8 ) „ licht zij, is hij een flegter onderdaan. De Voorzienigheid zelve toont ons hoe wel ftil„ zwijgende, egter duidelijk genoeg, dat het „ volk flegts op eene volmaakt werktuigelijke „ wijze behoort voord te werken, en ganfchelijk „ zonder natedenken leeven moet, terwijl het „ dus en het zelve en zijnen Vorst te gelijk het „ beste gaat. De geest van oproer, die thans „ aller wegen leevendig wordt, en onze eeuw „ boven alle de voorige zo zigtbaar kenmerkt — >, deze is alleen een gevolg van die noodlottige poogingen, welke men in het werk gefield „ heeft, om zelfs onder de allerlaagfte ftanden t, van het menschdom een zeker licht te ver. fpreiden. Geen Vorst is langer in ftaat de „ teugels van het gebied te voeren; geen ambtenaar kan zijn voorig gezag ftaande houden ; „ en, indien dit dus voordgaat, is het onmoge„ lijk, den boer langer te bedwingen." — Deze tegenwerping kon zeker nooit meer fchijn hebben als thans, daar de zugt tot opftand gewis geftadig meer en meer van het een tot het ander gewest voordloopt; daar deze zich zelfs reeds tot den fol-  t I29 ) ftjltfates ftend, die van de jeugd aan tot ondergefehiktheid gevormd werd, zij doorgedrongen; daar bet volk, of liever de geest der volksleeraaren, die het bellieren — daar deze thans den alöiiden regerings - vorm om verrukken, en eenen nieuwen naar deszelfs wil en meening wenfehen ia'terigten. Deze tegenwerping moet dus gewis op den geest der Vorilen den a-llcrdiepstcn indruk maaken; en eene des te fterker uitwerking hebben naar maate deze Vorflen zwakker zijn; naar maate zij minder bekwaamheid bezitten, om dezelve door te zien; en naar maate zij willekeuriger wenschten te heertenen. Het is dus wel der moeite waardig, eens te onderzoeken., öp walketf grond dezelve rust. Zou men wel ligt cok in de gefchiedenisfoü ontdekt hebben, dat de verlichting den mensch tot ongehoorzaamheid of wederfpannigheid aanfpooren, Men lope flegts de gefchiedenis der meest bekende omwentelingen door; de gefch'clenis dsrwederfpannigheid der volken van onze eeuw, welkö reeds van fommigen de eeuw des oproers geheetou wordt ( en betragten de bronnen waar uit de?ö l om-  C 130 ) ïomwentelingen voordvloeiden — bronnen, welke voor het oog van ieder een zeer duidelijk openliggen. Ik zondere hier van alleen Geneve uk, waar zeker deels een volftrekt gebrek aan een genoegzaam gevoel voor den Godsdienst, en deels eene zekere neiging tot een onrustig navorfchen van ftaatkundige belangen — dus eene eenzijdige, verkeerd begrepen; verlichting, mede oorzaaken van verfcheiden opfchuddingen geweest zijn. Dan, welk een aandeel toch had de verlichting aan alle de overige verwarringen, welke hier en daar plaats grepen? Waren het de befchaafdfte, of wel de minst verlichten, die deze oproeren veroorzaakten? Was het de verlichting , waar door de Nederlanden wel eer aan het geweld van Spanje ontrukt werden, en die de Zwitfchers aanzette om hun menschlievend en geheiligd verbond aantegaan? Was het daarom, wijl Engeland America te zeer verlicht had, het dat dit gewest verloor ? Was 't verlichtfte gedeelte van het Rusfifche rijk, dat zich onder een Pugat/chef, tot een bende van moorderen en brandftigters verëenigde. Of waren het de verlichtften onder het Franfche volk, die zich tegen de over- heer-  C 131 ) heerfcüing der Grooten, die hen geheel uitzbgê'fi en verarmden, zo geweldigüjk verzetteden ; die de Banille veroverden, en voor wier wreekend ftaal een Launaij , een Bcrthier en Foulon gevallen zijn ? Is het de verlichting , welke den verlichten Joseph dreigde, hem zijne Nederland/ene gewesten te zullen ontrukken? ■— Neen zeker. — Het is genoeg bekend, dat de rechten van de Nederlanderen door Karei V., en de vrijheid van hun geweten door den afgrijzelijken Granvelle op het vreezelijkst gefchonden werden; zij werden door de Inqtiifitie en kerkelijke gerechtshoven op het geweldigst onderdrukt , en hunne Edelen door de fpotternij van Barlaimont op het ondragelijkst getergd. (*) Men kwelde de Protejlanten geftadig bij het houden van hunne Godsdienftige famenkomften; terwijl da ontmenschtheid van Alva en deszei fs hoogmoed * die ieder een om het zeerst verbitterde, en alls het (*) Hij zeide, gelijk bekend is , tegen dc Hertogin van Panna, dat zij zich door zulke bedelaaren niet moesJ laten verfcliribken — Ce v.e fout qiCune trottpe de geuSf waren zijne woorden; van bier de naam van Geufsa. Nederd. Vaat.* I 3  het gevoel, van menfchelijkheid ten hoon verftrekte, in het eind tot wanhoop aanfpoorde. (*) Indien men den raad van Don Carlos en Egmond had willen volgen, wel ligt bevonden zich de Neder, landen nog heden in de magt van Spanje. En wat Zwitferland betreft. — Jlbert eischte van de vrije Zwitfers, dat zij zich voor altoos aan de befcherming van zijn huis zouden onderwerpen, en dreigde hen tevens met eene ontzaggelijke krijgsmagt. Hij gaf hun ambtiieden, voor wien zij niets, dan haat gevoelen konden, naardien zij volmaakt, als ambtiieden handelden, daar Gesjler een van deze 'eene flerkte bouwde, om hen in bedwang te houden. De bloedzuigers wierpen het volk, zelfs om de geringde misdaad, in eenen akeligen, donkeren toren , hoonden de oudfte geflachten der Land - edelliden, die langen niet, dan met den diepften eerbied befchouwd waren, en begonnen de vrouwen en dogteren dezer EdeJen te ontëeren. Gesjler eischte tevens, dat men den (*) Men zie de Algem, Welt■ Gefchicjite van Gutiieij iCB Ckaij 11 deel. blz. 60 74.  c 133 b den Heirtogs - hoed zijnen eerbied bewijzen zou —dit eischte hij van eene -natie , welke zelfs het hoofd en hart van een despoot niet eens gewoon was, haare hulde te betoonen. En, even gelijk dit het volk van Parijs het meest verbitterde, dat naamelijk Foulon gezegd had, dat men het volk nog gewennen moest, om hooi te eten; — even dus verbitterde dit de Zwitfers in den hoogften graad, dat zij van de flaaven der ambtiieden hooren moeften, dat men de boeren zelve wel voor den ploeg kon fpannen. (*) En —■— nu, daar al wat onrechtvaardigheden heetenl mag, het gevoel der menschheid en dat van hunne eig-n kragten, in derzelver ganfche uitgeftrektheid, bij hen had opgewekt nu was het, dat zich verfcheiden fteden tot het aangaan van dat verheven , doch eenvouwig verbond verëenigden, dat de grondflag der Zwitferfche vrijheid uitmaakt, en volgends Muller (**) — „ de grondveste der ftaatsgefteldheid „ van (*3 Men zie de [Algem, Welt • Gefch. 17 Deel 1 AfJ, blz. 600 607. C**) Men zie de Algem. Well-Gefch. ij Dsel 2 Afd, blz. 38.. . I 3  C $34 y „ van geheel het menfchdom" — mag genaamd worden. Ider fterveüng, die flegts eenigzins gevoelt, dat hij niet geboien werd, om een flaaf te zijn, zegt met dezen vrij.man: —— „ Men begaat eene lastering, eene misdaad en „ fchennis der menschheid, wanneer men zodanig „ een veibond oproerig noemen durft. Welk; ,, een recht zal men der maatfchappij in het „ einde laten behouden , wanneer zij van deze ,, geen gebruik mag maaken , zonder te gelijk „ wederfpannig te heeten ?" (*) Dan, het was de (*) Te weten, zij verbonden zich, om flegts één enkel volk, eu één leger te worden, het welk voor zijne vrijheid de wapenen had opgenomen. Zij herhaalden dit gezegde, dat „ elk die zMi aan eenen Heer had on- „ derworpen, aan dezen 'de vérëfechté hulde bewijzen, „ en dezen llegts op geene onbillijke wijze als vijand „ tegen de faamverbonden fteden dienen zoude; daar elk „ die" zijnen grond inruimde, geoordeeld zoude worden zün „ goed en leeven, als eenen meinecdigen verrader tegen „ het eedgenootfehnp, verbeurd te hebben. Derhalven „ zoude ook geene dezer verhonden fteden, zonder vooi> kennisje der overigen zich aan eenen Opperheer onder- wer-  C i35 ) de wanhoop , welke door eene onmcnfchelijke onderdrukking aangevuurd werd, het was het naturelijk gevoel der menschheid en van de aangeboren vrijheid, het welk men had gaande gemaakt, en 't welk alles durft ondernemen, zo dra men ziet, ,, werpen; en in liet gemeen zou niemand immer, zon, der de toeftemming der gezamenlijke eedgenooten met u buitenlandfrhe magten eenig, hoe genaamd, verdrag , aangaan, in eenige onderhandeling treden, of die tot a ftand brengen; ja zelfs zoude het noodwendig vereischt „ worden, eenftemtnlg te 'raade te gaan, wanneer men ., flegts aan verdreven moordenaaren het wederkeeren in „ hun Vaderland wilde toeftaan." Naamelijk om reden der vijandfehappen, welke 'er meermaalen uit liet wreeken van vergoten bloed pleegden te ontlïaan, en niet zelden gevaarlijk voor het algemeene welzijn waren. Dus had voorzeker hier geene al te groote verlichting plaats. „ ln al het overige zouden zij zich aan hunnen voor „ immer gezworen eed houden; zij zouden {leeds op „ eigen kosten, zo wel buiten als binnen hun Vaderland, „ met lijf en goed, met raad en daad dienen, tegen „ eiken, die zich vefftouten mogt een van hun allen, ,, gewelddsadig aan te vallen, of dit tra"tte „ doen". —* Men zie Muller op de zo even aangehaalde plaste. I 4  ziet, dat 'er niets meer te verliezen zij, dat men niet ongelukkiger kan gemaakt worden; het warea de fauenfpanningen der Geestelijken, de famenfpanningen van eenige misnoegden, der Aristocraten , der volks - redenaaren, de cabalen der zogenaamde Patriotten, welke men des te meer flegts bündeling volgt, naar rndate men minder verlicht zij; het waren de mjsflagen in het ftaatsbeftier begaan , het was het uitoefenen van gezag of eej betoon van zwakheid , die men ten ongelegen tijde plaats deed grijpen; het was het aan den da| leggen der wijsheid van de Vorften, met opzigte tot de oogmerken die zij zich beftreefden te bereiken, dejeh waar toe zij het despotismus als een middel gebruikten ; of het bewijzen van Vaderlijke liefde de* Heerfcberea, ten aanzien der middelen, die ztj in het werk (lelden, dan waar van de verkrijging van eene onbeperkte magt alleen ten doelwit flrekte; het was een overlegde, eene welberaden naijver .waar door de eene magt de andere poogde te ondermijnen — dit alles, en. geenzins dis verlichting was de eenige oorzaak van alle. die opP.aiiden, waar va» 4» gefchiedbPvken allerwegen, gswasgeq. V,  ■ X V. Dan, wel ligt is het de óndervinding, welke ons niet te min overtuigt, dat de verlichting de onderdaanen wederfpannig maakt. Wel ligt ziet men thans in onze, zogenaamde verlichte eeuw, de gevolgen van dat licht, het welk men, gelijk gezegd wordt, tot zelfs over de ailerlaagfte ftan. den heeft weten te verfpreiden. Voorzeker heeft dit niet weinig fchijn. De geest der vrijheid vertoont zich thans allerwegen. Het volk, .waaneer het herhaalde reizen bedrogen werd, I 5 wij  C 138 ) wil niets van het geen zijne Vorften gebieden langer ten vollen blindelings doen; het verkiest niet meer zich onder den fchijn van eene Landsvaderlijke zorg te laten omleiden; zich als een melk - koe te laten gebruiken , of te dulden, dat men het zelve , even gelijk het flagt - vee durve verkopen. De onderdaanen en hunne Reprejentanten gevoelen, en zeggen tevens, wan. neer men hen eenmaal tot het uiterfte gebragt heeft, dat zij ook menfchen zijn! Menig- werf overfchreiden zij ook de paaien, binnen welke zij behoorden beperkt te blijven. Het volksgevoel is in den beginne waar en juist; doch wordt vervolgends valsch en veraart in dweeperij, en in het einde wordt het niet zelden eene dolle woede en onmenfchclijkheid. . Het oproer is de koorts van het ftaatkundig lighaam , het welk dikwijls gefchikt kan zijn, om den kranken te genezen, doch hem te gelijk altoos verzwakt, en zelfs niet zelden doodelijk wordt. De opfianden, die in America, in Nederland, in de Belgifche gewesten, in Frankrijk, en zelfs reeds hier en daar in Duitschland hebben plaats gehad ,  ( i"39 ) had , of thans nog werkelijk plaats grijpen -* van waar toch anders, namen deze hunnen oorfprong, dan uit die gevaarlijke verlichting, welke nog dagelijks in Europa veld wint ? En, ik voege 'er bij — die bijkans onafgebroken opfchuddingen, welke men in Perjie, in Egijpte, in het Ottomanisch rijk, onder de hoog-verlichte Seijs, en den niet min befchaafden Pacha van Suctari — van waar anders ontflaan ook deze? Hier zeker moet de verlichting dus reeds veel langer geheersers hebben, veel algemeener zijn , naardien men daar aan de oproeren nimmer een einde ziet! . . . is het dus geene waarheid, die men zeer duidelijk bemerken kan, dat 'er nog andere oorzaaken van de wederfpannigheid der volken wezen moeten, dan juist alleen de verlichting ? Men bemerkt zeer duidelijk, dat het niet dan naturelijk uit elkander voordvloeiënde kan worden aangemerkt, dat wijl 'er eene meer en meer toenemende volks - verlichting , en een zekere geest van oproer in het zelfde tijdsgewrigt plaats grijpen, het ééne juist een gevolg van het andere wezen moet. Het kan wel zijn, dat de openlijk in het rond-  C 14® ) rond verfpreide kennis 'er iets toe hebbe bijgedragen, om den nevel van geheimzinnigheid te verftrooiè'n, waar mede men anderszins weleer de hoofden van de grooten omgeven zag; dat deze behulpzaam was, om den raadzelagtigen iluiè'r weg te rukken, waar onder men te vooren niets, dan alleen de hoogde wijsheid meende te kunnen verwagten, doch die, gelijk men thans ontdekt, niet zelden zwakheden en zeer veel menfchelijke gebreken verborgen hield. . Dit kan wel zijn — ja ik acht het zelfs buiten allen twijfel. Dan, de wezenlijke oorzaaken der wederfpannigheid zijn immers veel te duidelijk, dan dat men dezelve nog in de volks- verlichting, waar mede men in de daad nog flegts zeer weinig gevoorderd is, zoude behoeven te zoeken. Wanneer toch werd de Hiërarchie, — de hiërarchie, wier verdedigers door alle eeuwen heên het gemakkelijkst den geest des oproers wisten te ontvlammen — wanneer toch werd deze zo onverWagt en moedig aangevallen, dan thans? — Wanneer vestte men over het geheel zo weinig zijne aandagt op de rechten van enkele gewesten, var? en-  C £41 ) enkele Heden, van enkele ftanden, eii enkele perfönen? Wanneer heeft men dikwijler, en zelfs zo menigwerf zonder eenige wezenlijke noodzaakelijkheid, een ontwerp, dat voor het geheel zeer heilzaam was, aan het belang van eenen' enkelen opgeofferd? Wanneer werd 'er zo veel aan onderfcheiden inrigtingen, aan leerfchoolen en wetboeken gereformeerd, en gedeformeerd^. Wanneer werd ooit het volk door het despotismus der Monarchen en Aristocraten zo ganfchelijk uitgezogen, gelijk bij voorbeeld te vooren in Frankrijk gefchiedde, waar ' het befchouwen der weelde der Grooten , welke ten top gevoerd werd , den armen, tiien men niet langer brood vergunnen, maar dwingen wilde, hooi te eten , voorzeker tot raazernij moest brengen ? terwijl het dit moest hooren van iemand, dien het beste brood nog naauwlijks goed genoeg fcheen ," om het zijnen honden voortewerpen ? Er zijn voorzeker tijdén [geweest, dat men nog onaienfchelijker handelde, ten minffen in enkele gevallen: doch waar, en wanneer had men ooit de onmenfchelijkheid zo zeer tot een leerflelze! weten te vormen., zo flandvastig gevolgd, en het ramp-  C & ) rampzalig volk zo regelmaatig alle leevens- fapptn uitgezogen, dan nog onlangs in Frankrijk? — Het is ten uiterften naturelijk, dat zich daar dus de min verlichte ook in eene raazende woede tegen zulk eene onderdrukking verzet; en even naturelijk fchijnt het mij, dat hij in deze woede zeer ligt te verre gaat. Het despotismus des volks wreekt zich derhal ven aan het despotismus der Fermiers, der Ministers en der Aristocraten. Geene rechten blijven meer den volke heilig, wijl ook zijne sechten te vooren aan niemand heilig waren. Op zulk eene wijze doodt de Voozienigheid den fceer, door middel 'van bijen; en wie toch durft de bijen vloeken, wijl zij in het verdedi gen van zich zelf te ver gegaan zijn? D.aii, dit is het nog niet al. —1 Het volk ziet nieuwigheden, en begrijpt volftrekt niet, tot wat einde dezelve dienen zullen Men. dwingt het om zijnen gewoonen leevenskring te verlaten; men ontrukt het dus een recht, het welk het van zijne Vaderen geërfd had. Men eischt van het zelve dat het iets moeilijks verrigten zal, hoe zeer dit ook, in aanmerking van het voordeel, het welk het voor  C 143 ) voor zich zelf daar uit noodwendig trekken moet, zo ligt zij, als een veder: doch het gevoelt alleen het drukkend gewigt, en bemerkt volftrekt niets van dit voordeel. Iets, het geen het te vooren heilig hield; wordt verwoest; eene gewoonte, welke, hetzelve dierbaar was — deze verbiedt men het' langer te volgen. Men wil , dat het wijs zij ■— uoch wat deze wijsheid hec zelve baaten zal — dit begrijpt het niet. -—Dit alles moet naturelijk een zeker wantrouwen,, en wederfpannigheid tegen den Vorst ten gevolge hebben; en deze wederfpannigheid wordt des te eigenzinniger, naar maate 'er een grooter wantrouwen plaats grijpe, en naar maate het minder in ftaat zij , de oogmerken van zijnen Vorst , die meermaals ten hoogften Vaderlijk en weldaadig zijn, genoegzaam te doorgronden •— dus , naar maate 'er een minder graad van verliehting bij het zelve heerfche. En voegt men hier nu nog bij, dat de geest des oproers even aanftekende is, als de pest; ten allen tijde gewis aanftekende zij; en naturelijk aanftekend wezen moet, wijl 'er niemand gevonden wordt , die gaarne gehoorzaamt ;  C H4 ) zaamt; die gaarne fchattingen betaalt, en het voorbeeld van anderen, dat hem voor oogen zweeft , hem hoopen doet, dat hij thans vrijer Worden zal: neemt men dit alles te famen, dan zeker vindt men reden genoeg , om te befeffen, waarom de geest des oproers zich zo aanhoudend nóg meer en meer verfpreidt, zonder dat juist de fchuldeloóze en allerwegen nog zo zwakke verlichting daar van de reden zoude be* hoeven te wezen, SV1.  XVI. zonde ook wel ligt de aart der zaakea het van zelfs medebrengen, dat verlichte menfchen tevens ongehoorzaame onderdaanen wezen moesten ? Zoude mogelijk de vorming van ons verftand , de ontwikkeling onzer denkbeelden, een juister begrip van de voorwerpen, die ons om. lingen; zoude mogelijk de kennis van de betrekking, waar in wij ten aanzien van het Opperwezen ftaan, en die van onze pligten, naturelijk zodanig op ons werken , dat de mensch zich doos K <öp èigh zelfs fcefchouwd, vslmaakt ts famen. - De groote kenner der wetten en van de öaatkunde, Monusquieu fpxeekt op. dezelfde wijze; en dus zal ik immers aan .menig eenen voorzeker eenett dienst bewijzen, wanneer ik die plaats hier over* fchrijve. —>- ,; De ftiptfte gehoorzaamheid" —g dus zegt hij —B „ vooronderftel't de onwetend„ heid, als een noodzaakelijk vereischte, in dea ;, genen, die gehporzaamt, en zelfs ook in dien, „ die >beveelt.. .Hij behoeft niet natedenken * er- gends aan .te twijfelen, te overleggen, hjj „ moet flegts willen. In zulke ftaaten bepaalt „ de opvoeding zich alleen hier toe, dat zij „ den'harten der kinderen vreeze inboezeme , era het hoofd flegts met zeer weinige, ten uitef.„. ften eenvouwige grondwaarheden van den öodsu dienst vervulle. Het weten is daar gevaarlijk '„ en de naijver ten hoogden nadeelig* ft* — '*[ heeft dus geene eig en-lijk gezegde opvoeding '„ 'plaats. Men moet den mensch daar alles oht> 5, nemen, ten einde hem iets te kunnen fchefl* „' ken; men ziet. zich gedwongen , flegte meii>, fchen te vormen, om goede fiaaven te küiï* K 2 t) tien  C H8 ? i, nen erlangen." — Is het niet waar, ó gij vijanden der verlichting! — deze is volmaakt uwe denkwijs ? Is het niet waar, deze plaats zult gij voor zeker aantekenen, en dus vindt gij in dit werk voor het minfte iets dat juist voor u gefchikt is? Dan ik zal dezelve met de eigen woorden van dezen grooten man doea drukken ten einde gij u moogt in ftaat bevinden, om die in al haare kragt te lezen. (#) Dan, nu ziet gij tevens, dat hij van geenen anderen dan van eenen — despttiquen , Turkfchen ft aai — fpreekt, dat (*) Dezelve ia te vinden in het Efprit des loix Liv. '4 Chap. 3 de eigen woorden zijn. Vextréme tieisfai.ee fuppoft de l'ignorance dans celui, qui obeit; elle en fuppofe même dans celui , qui commande; il n'a polnt a deliberer, a doster, ni a raifonner; il n"a qii'a vouloir. Dans les elats -despotiques Veducation fe reduit i mettre dans le caur, et h donner ci V efprit la contmisfance de guelques principes de religion fort fimples, Le fayoir y fera dangereuï, Feamlation funeste. Veducation y eft dotlc en quelque facon mille. II faut oter tont afin de donner quelque chofe; et commencer par fairs BA mem-eis fujet, pour fair* #» ben efcleyt.  C i49 5 dat hij de grondftellingen opgeeft, volgens welke zodanig een ftaat behoort beftierd te ] worden; dan, leer nu ook van hem, hoedanig eene dergelijke ftaatsgefteldheid zij ; wat zij uitwerkt, en naturelijk moet uitwerken, wanneer dezelve met 2ich zelf zal overëenftemmen. — (*) „ Even gelijk in een- gemeenebest de deugd, en in eene „ monarchie de zugt naar eer en roem volftrek- telijk onontbeerbaar zijn; even dus heeft men „ de vrees in eenen despotiquen ftaat ten hoog„ ften noodig. De deugd is daar geenzins nood- zaa- (*) Liyre 3 Ckap. 9 Comme 'tl fattt de Ie vertrt. dans tine republique , et dans ttne monarihie de Chonneur; ii\ faut de la crainte dans un gouvernement despotique i pour la yertu, elle n'y ejl point necesfaire , et Vhonneur y feroit dangereux. Des gens capables de s'eftinier le- aucoup eux mime, feroient en état, ify faire d.s reyelutions. II faut donc, que la crainte y abatte tont le courage , et y etcigne jusqu'au moindre fenfiment tTSt/it:- f\0„, On ne peut parler fans fremir de ces gom er- ticmens monjlruettx. Le Sophi de Perfe , detroné de nos jours par _ Miriyeis yit le gouyernsment per.r avant la tenqufite , par ce qu'il navoit pas verft? asfe's de fm;g, K 3  t 'ï'5ö 5 '„ z-aakelijk, en de eerzugt zou gevaarelijk zijn. Lieden, die "hunne juiste waarde kennen » waren ligt in ftaat, om èenen opftand te verwekken. De vrees'moet dus allen moed volko„ men uitblusfchen , eiken , ook zelfs de aller* a, minfte vonk van eerzugt , ganfchelijk' uitdooven. —— Van zulk een affchuwelijke regeringsvorm is het bijkans niet mogelijk te fpreken-, zonder ijzing te gevoelen. De Sophi van Perfie-, 3, dien Miriveis nog onlangs van den troon ftiet » „ zag zich flegts daarom , wijl hij geen bloed ge» „ noeg vergoten had , van de kroon beroofd. Hier blijft geen midden - weg overig"; dan jk fchrijve het vervolg , het welk naauw mogelijk zoude zijn te vertaaien , liever in zijne volle kragt ter neder. — II n'y a print de temperament , de medification , d'accommodement, de ter. rs.es, d'equivalens, de pour parlers, de remonlranges , riên d'egal, ou de meiilenr a propofer : i'homme efl une creature, qui ebeit a une creature , qui vent (*). lijk C*J Geene verzagtfng, geene raaatiging van uiub-ukkin- gen  C -51 3 Dus moet' gij voorzeker , ö Vorften! indien het uwe verkiezing zij, despoten te wezen, volftrekt al'.e verlichting tegengaan; alles tragten uittedooven , wat flegts in ftaat ware , om den mensch nog ;eenigzins aan deze waarheid te herinneren , dat hij in de daad een mensch is. Hij behoort dus niets.... niets anders te weten , dan, dat 'er een God bcfta, dien men met vrees en al tzidderende vereeren moet, of dat zijn donder anders óp eene ontzettende wijze hem zal treffen én de eeuwige folteringen der helle hem verwag- ten. — gen, geen vergelijk, geene woorden van gelijké jt, geene overeenkomst; geene bewimpeiing, niets van gelijken aart; niets , dat beter ware kan hier gebezigd worden —niets van dit alles: de wezenlijke zin van deze StaatsgefteUenis' loopt hier op uit, dat r.aameli)k, onder zulk een regeringsvorm de mensch een fchefzet zij, hel iveik gehoorzaamt, aan een ander jchepzel, dat yoljlrikt wil. ■ - 1 • • . Deze plaats was te fclioon, dan dat zij voor Ibinmigen mijner Lezeren zou verloren gaan, ik heb liet dus gewaagd', dezelve op deze wijze te omfchrijven , of natevolgen. De Neder d. Ver tables,, K *  C 153 ) ten. — Hij moet dus duidelijk befeffen — *er js een Vorst, dien men blindelings moet gehoorzaamen , of anders zijn de kaak en galg bereids gereed. Hoe meer de menfchen dus enkel domme , gedagtenlooze last - dieren zijn ; hoe meer elk kiempje van menfchelijkheid ia hun verflikt, boe beter ondcrdaanen zij voor u zullen opleve» ren. Zonder tegenfpraak behoort dit alles als dan tot uw leerftelzel — een leerftelzel, dat de wreedfte dwingeland zich insgelijks vormen , en geftadig volgen moet. Poch dit begrijpt gij immers niet ■— geen een van u, die dit verkiest. — Gij ijst op het denkbeeld, van niets, dai, alleen fchandpaalen , dan tugthuizen, en galgen om u heên te zien ; gij ijst voor onderzoekers van ftaat, die u tot oogen, voor een Alw, een i-ouyois (») een L.aunaij die dan uwe (*) Louvois was dezelfde die het aanregten van brand. ftigtingeu in de Paltz aanried. Men zie het geen Schlozer hier van nog korts heeft opgetekend , in zijne Staa.t Antz.ige, 5 H.ft.Ho. 44 I.odewijk de Groots, traiidftig'tT- in de Palts.  ( 153 ) uwe rechte hand zouden moeten zijn. Uwe hand weigert die tallooze bevelfchriften tot het gevan* gen nemen der fchuldigen , die gij als dan gewis moest uitvaardigen , te tekenen. Uw gevoel van menfchelijkheid verzet zich hier tegen op het fterkfte, en gruwt 'er van, zo menigmaalen gij aan de duistere kerkers denkt, waar in , volgends dit leerftelzel , wie weet hoe ontallijk veele ellendelingen zouden moeten kwijnen. Uw eigen hart zou voorzeker bloeden, wanneer gij eenmaal alles, wat grootheid van ziel, wat zugt tot vrijheid, wat gevoel van menfchelijkheid heeten mag, even 'gelijk de pest uit uwe ftaaten weeren , en flegts alleen onder eenen drom van flaaffche kruipende zielen leeven moest. En waar toe zulk een leerftelzel u in het einde brengen < zoude , dit zijt gij genoegzaam in ftaat, om zelve reeds vooruit te zien. — En dus, 6 Vorften! is 'er geene, de allerminfte reden meer, waarom gij de verlichting zoudt behoeven tegen te werken, of voor dezelve bedugt te zijn. Voorzeker zal zij u nimmer van uwe zetels rukken. £n onder eene zagte, eene menfchelijke beheerK s fching  C 154 ) fching behoeft men niet eens mëer te vragen, ef het waarheid zij, dat de verlichte onderdaan zich beter , dan een onverlichte Iaat bellieren. Ook dan zelfs, wanneer de Vorst niet eenmaal een wezenlijk gevoel van menfchelijkheid bezit; wanneer hij niet eenmaal eenen zuiveren eerbied voor de menfchelijke natuur gevoelt ; ook dan , wanneer hem flegts zo veel ftaatkundige verlichting ten deele viel , dat hij van zijn land en van zijne onderdaanen zo veel voordeel trok, als het hem doenlijk ware; -— ook dan zelfs is de verlichte onderdaan voorzeker het meest geneigd , om te gehoorzaamen , naardien hij het voordeel dat de gehoorzaamheid, en de fchade , welke de wederfpannigheid ontwijfelbaar moet aanbrengen, zeer duidelijk befeft; wijl hij befeft , hoe veel rust en veiligheid , hoe groot een befchermirig en geluk hij aan eene rechtmaatige Overheid heeft dank te weten. En viel hem eene waare Christelijke , Godsdienftige verlichting ten deele; als dan' gehoorzaamt hij, sok dan zelfs , wanneer hij zonder zich zeiven eenig nadeel toetebrengen, zoude kunnen ongehoorzaam zijn; bij  ( 155 y hij gehoorzaamt , wijl het billijk zij , wijl het met den wil des Ongindigen overëenitemme , wijl elke, ook zelfs de onbillijkfle Overheden , volgends de Woorden van zijnen Schepper, door denzelven zijn ingefteld. (*) Immers kan het niet anders zijn , of een kind moet nog veel gehoorzaamer worden , dan het immer te vooren was , zo (*) Dit zeker moet cum gtano falis , onder eene wezenlijke bepaaling , verftaan worden , Wijl de " gevolgen , diö daar uit anderzins zouden voordvloeicn, gewis ten 11iterlr.cn fpoovbijlter en onzinnig wezen moesten; ja zell3 eene lastering tegen den Eeuwigen bevatten zouden. Ik heb. reeds hier en daar in het vsorige meer dergelijke plaatfen aangetroffen: dan, wilde die niet wederleggen, ten einde dit werk niet te zeer met aantekeningen te overlaaden. Ik vertrouwe, dat elk doorzigtig Lezer dezelve, eveti zeer als ifc, bereids zal hebben opgemerkt, en tevens gevoeld, wat jnen van dezelve te houden hebbe. Mijne verhandeling bier agter geplaatst, geloove ik , dat genoeg zal zijn, ora deze denkbeelden van allen nadeeligen invloed te berooven, om die te reBficeren; ik vetwijze derhalven derwaard, en achte dit ge r.oig voor elk, die denkt. De Vertaaler.  C 156 ) zo dra het alles, wat zijne Ouderen eens voor het zelve deden , wat het aan. hun te danken heeft, en hoe ongelukkig het zonder dezelve wezen zou, volkomen weet ; wanneer het weet , dat het God zelve zij, die tevens wil, dat het aan zijne Ouderen gehoorzaame ; dat-het dus aan zijnen Ma aker zeiven deze gehoorzaamheid bewijze , die het aan hun betoont ; dat van het gedrag, dat het ten aanzien zijner Ouderen houdt , het geluk , of ongeluk van geheel zijn volgend Ieeven afhange ? En kan het ten opzigte der handelwijze der Onderdaanen , ten aanzien hunner Overheden , wel anders zijn ? - Elk mensch is het naturelijk eigen , dat hij zijne vrijheid ten uiterften node beperken laat; dat hij ongaarne fchattingen opbrengt; dat hij , niet dan met weerzin , zijnen wil aan dien van eenen anderen onderwerpe. De mensch dien fteeds een Vorftehjke neiging was aangebooren, tragt altoos anderen te leiden, te gebieden, te beheerfchen; alleen vertrouwen en liefde is het dat hem overreedt , om zijnen natuurgenoot te volgen. Dit gevoel wordt geenzins door de verlichting in zijnen bos-  C 157 ) boezem geplant : het ligt in zijne geïartheid, wijl hij' een mensch is. Bij den waaren Zoon der natuur wordt dit voorzeker wel in zijne volfte kragt gevonden. En doet 'er zich nu eene gelegenheid , de minfte mogelijkheid zelfs flegts op, om zich ongeftraft tegen alle gezag te kunnen verzetten ; als dan grijpt de onbefchaafde, die het allergreetigst aan. Hij berekent geenzins, welke gevolgen hier uit zouden kunnen voordvloei€n ; welk nadeel hem dit veröorzaaken kon ; hoe zeer hij van alle befcherming en veiligheid geheel beroofd ware, ook dan zelfs , wanneer hij zich van zijne Overheid volkomen konde losrukken. —— Dit alles berekent hij geenzins: en dit , wijl hij volftrekt niets berekene. De denkbeelden van recht en onrecht hebben geen , den minden invloed op hem. Hier toe behoort reeds een zekere graad van befchaafdheid, dien hij niet bereikt heeft. De braaffte, menschlievendfte ftaatsdienaar predikt hem vrugtefbos dit alles voor. Hij voedt tegen dezen, gelijk tegen eiken dienaar van den ftaat in het gemeen , een zeker wantrouwen ; en hoe bekrompener zijne be-  C I 5 '8 ) begrippen zijn , hoe blinder zijn wantrouwen we» zen moet- Geef dezen de allerbeste , ja , onwederlegbaare bewijsredenen op ; maak deze zo bevattelijk en zo zeer naar de bekwaamheden der volks gefchikt , als immer mogelijk zij dit alles is vergeefs. De onbefchaafde mensch toetst ,-deze bewijzen geenzins aan de waarheid — -*er is niets , dat hij daar aan ooit toetite. Hij bedenkt alleen, wie het zij, die dit zegt, en dat het uit den mond van eenen Staatsdienaar gehoord wordt. Tl ejl aujfi facile, — , merkt Fredrik op ■ ■ ■ de prouyer i, un homme clair voijant la .necejjitè d'une choje par des bonnes „ raifons , qu'il .ejt impojfible de faire fen.tir l'eviclsnce a. un ejpiii iomé , que defie de foi-méme , e. qui craint que les autres tin l'egurent. .(•») En J:oo-:,J M M:H .are:! i> bM#w.i imam (*) Het is even list een man van daorzigt Van de waarheid eener zaak door gegronde redenen volkomen te overtuigen , als het' ónmogelijk moet geoordeeld worden, om de duidelijkite waarheid te doen bcfrïui door een bekrompen verfiand', het weik zich zelf mistrouwt, en tevens vreest dat het door anderen op eenen dooKveg zal gebragt worden. -De Vertaalbr.  ( 159 ) En dit is juist met betrekking tot de Vorlien; hunne Ministers, en de boeren ten volften waar. De lieveling van dezen laatften is altoos de fnappende Advocaat, die hem in alles gelijk geeft ; fteeds naar zijnen zin fpreekt, en hem trerzekert, dat men hem recht zal doen erlangen. Dezen geeft hij zeer . gaarne dat weinig gelds, dat hij met moeite heeft'te-faamgefchraapt; het beste ftuk vee; het welk hij,zelve '.heeft opgekweekt, de fehoonfte webbe -eigen gereed linnen. Zeer gaarne zelfs neemt hij een fommeije-. op , om dezen voor zijne moeiten te beloonen , daar hij hem recht te bezorgen. . . voor het minst belooven durft. Dan , ten aanzien van . den. verlichten landman is het geheel anders. — Ook deze ziet zijne vrijheid niet gaarne beperken. Hij vindt ook even weinig ver-maak in het gehoorzaamen ' aan anderen: doch hij is niet te min tevens ook in ftaat, om reden te verftaan, en verftaat die werkelijk; hij kan de gezegden van anderen aan het gezond [verftand te toetfen , en doet dit werkelijk. Wanneer zijn ambtman hem iets voorftelt, neemt hij het, wel is waar, niet aanftonds voor waar- heid  C 160 ) heid aan; doch hij geeft acht op de drangredenen , welke deze daar voor bijbrengt, en kan die ten vollen begrijpen; wijl het nadenken hem geene geheel nieuwe en ongewoone zaak zij. Is de ambtman in ftaat hem genoegzaam te overtuigen , als dan onderwerpt hij zich aan de rede; en anders wijst hij het voorftel, dat men hem doet, niet blindelings van de hand. Hij begint in te zien, dat veele dingen, die hij tot nog toe voor nutteloos hield, egter noodig zijn; dat veele fchikkingen een zeer goed doelwit hebben, het welk hij egter in het eerfte niet verwagt had; dat zijne Overheid op eene veel vaderlijket wijze, dan hij zich verbeeldde, voor hem de noodige zorge draagt. En is dit alles fomwijlen niet blijkbaar genoeg, als dan berekent hij voor het minst , hoe veel een proces, dat zijne wederfpannigheid naturelijk ten gevolge zoude moeten hebben, beloope; denkt aan het verlies van zijnen tijd, aan de wanorde, welke dit in zijne huishoudelijke omftandigheden zou veröorzaaken, en hoe moeilijk het hem dus vallen zoude bij het vermeerderen zijner uitgaaven alles egter in de voo- riga  ïige orde te houden. In de meeste gevallen ge* hoorzaamt hij dus , wijl dit het voordeeügst, wijl het tevens het verftandigst zij. Dikwijls doet hij ook wel iets meer , dan hij oordeelt verpligt te wezen , alleen uit verkleefdheid aan zijnen Vorst , dien alleen de meer verlichte onderdaan, doch geenzins de hunne zodanig kent, als dit verëischt wordt. Ook wel uit pligt, wijl hij het voor recht en billijk houdt; wijl de Bijbel het hem gebiedt. En voorzeker is 'er geen Godsdienst op den ganfchen aardbodem bekend, die uit dit oogpunt befchouwd, den ftaat zo groot een voordeel verfchaffen kan, als die der Christenen, die zelfs onder eenen Nero zijne volgeren vond. —• j, Ieder zij der Overheid ea „ magten, over hem gefteld, onderdanig, want „ zij is een dienaresfe God s." ■ Doch ook dan zelfs, wanneer het tegenovergeftelde , dat naamefjk een verlicht volk moeilijker te bellieren mogt zijn, dan eene onbefchaafde natie; wanneer het zelfs al eens waarheid wezen mogt, dat het zelve meer tot wederfpannigheid en opftand genegen was, ja dat het meer opL » let-  C iöa ) lettendheid en wijsheid van de zijde van de Vorfien vereischte ; *>—- wel nu , als dan was het een pligt deze wijsheid te doen blijken, en dit zoude zeker der moeite wel ten vollen waardig zijn. Ja ook dan zelfs zoude men eene ftaat' kundige dwaasheid, een onvergevelijken misflag in het berekenen der magt van geheel den ftaat begaan, wanneer men liever verkoos, het volk in zijne aloude domheid te laten blijven. Eene kudde fchaapen , is zeker veel ligter te beftieren dan eene maatfchappij van menfchen; dan wie toch zou niet veel eer verkiezen een Vorst over honderd menfchen , dan over honderd fchaapen te wezen , ook dan zelfs , wanneer het hem om niets anders , dan de wel alleen te doen ware ? Een verlichte burger heeft voor den ftaat tienmaal zo groot eene waarde, dan een onbefchaafde ; van dezen kan men veel meer eifchen, men .kan hem eenen veel grooter last opleggen; in alle gevallen , in elke algemcene verlegenheid is hij veel beter te gebruiken. En in weerwil -van alle lasten , die men hem zoude mogen opleggen , in weerwil aller dienften , die men ook im-  C 163 ) immer van hem eifche, blijft hij egter nog al toos ia betere omftandigheden , weet hij zich nog altoos te redden , weet hij nog altoos voord» tekomen, wanneer daar tegen een ruwe Pool in zijn akelig hol half; van gebrek vergaat. Eerst door «le verlichting wordt de fterveling in waarheid een Mensch; en geen bewind is immer voordeeliger, dan dat , het welk men over Menschen voert : geen dat edeler zij, dat meer veradelt , dat G o o e wel behaagelijker wezen kan, dan dit, en juist dit alleen ! —— En ook zelfs , wanneer men hier bij niet eens aan eenig voordeel denken kan , wanneer men zelfs verzekerd ware , dat dit voor het financiewezen fchadelijk zoude zijn ; — ó Vorften! — zoudt gij ook, dan zelfs den mensch flegts tot een huis • dier willen maaken ? Zouden 'er dus millioenen menfchen aanwezig zijn ——— aanwezig zijn. . . flegts , om uwe fchatkameren te helpen vullen; om uwe gunftelingen , ja zelfs om uwe Maitresfen vet te mesten ; om uwe zugt, uw verlangen, uwe drift naar eene , zogenaamde Monarchen - grootheid te bevredigen ? Blijkbaar is L 2 het,  C 164 > het , dat de mensch alleen daar toe gemaakt zij, om geftadig hooger te Hijgen ; geftadig meer door • ?igt en eene grooter volmaaktheid te erlangen. Wanneer de mensch geboren ' wordt, is hij veel geringer, t^an een dier, en egter moet hij zich oneindig boven het zelve ' verheffen : h:j moet cederen planten , die langen door den geringften doornftruik zeer verre overtroffen worden, doch niet te min in het einde hunnen kruim verre boven al het overige geboomte opfteken , en dien in de wolken verbergen. En even het geen hier van een enkel mensch in het bijzonder gezegd wordt, is ook ten aanzien van geheel een volk ten vollen waar. De kiem tot dit alles is eenmaal in denzelven gelegd; bij het kind wagt deze h3are ontwikkeling ftraks van den Vader , 'pij het volk ziet het deze van den Vorst te gemoet. En deze kiem — zoudt gij dus ganfchelijk zonder eenige ontwikkeling willen laten ; deze - aoudt gij wenfchen te verflikken , ten einde dus üaaven te erlangen die te minder eene eigene ferkiezing kenden ! In waarheid , gij kunt img!8ïs geenzias met recbjt vorderen , dat men n V99?  C 165 ) voor konftenaaren houdt ', wanneer gij aan een ontluikend gents, waar uit een Rubens kon te voorfcbijn komen , penfelen en palet ontrooven deedt , ten einde hij dus te gereder, de verwen voor den fchilder van uw hof bereiden zou; of wanneer gij eenen Gluk het gebruik van klavier en viool ontzeidet, met oogmerk, om hem dus te dwingen , dat hij niets anders deed dan uw mufiek te copiëren en inftrumcnten te ftemmen ? Gij zoudt . immers wel geene kenners van paarden willen heeten , wanneer gij het moedige Spaanjche ros reeds op zijn derde jaar uit de manege leidet , ten einde hij het koorn mogt naar den molen fleepen , waar van men het brood voor uwe honden bakken zou ? Dan even weinig kunt gij met eenig recht eene billijke aanfpraak maaken^p den vereerenswaardigen tijtel van Vorsten, van Koningen , van Beheerschees der Mensch en, zo dra gij deze menfchen volmaakt op dezelfde wijze, als het flagtvee en trek-osfen behandelt; wanneer gij hunne menschheid met de grootite zorgvuldigheid onder het geweefzel der dierelijk» h 3 beid,  C ió6 } heid , waarin dezelve verfcholen ligt, voor altoos poogt te laten rusten. Gij ziet in waarheid Menschen onder uwen fcepter : dan — gij weet dezelve dus geenzins te beltieren ? $ $ S» Dan, dit gefchrift is immers voor edeler wezens , voor wezens, die iets meer , dan enkel fchattingen kennen , voornaamelijk beftemd : — het is immers voor zodanige Vorften beftemd , voor wien de mensch eene wezenlijker waarde bezit, dan die , welke flegts naar gelang deiklinkende munt berekend wordt. Gij immers ftelt 'er uwen hoogmoed in , dat gij de menfchen, op eene menfchelijke wijze beheerscht ; dat gij uit menfchen M e n s c h(e n vormt; dat gij dezelve alles doet worden wat zij in de daad kunnen , en behooren te zijn. Met den dieplïen eerbied en reinften dank, voor hem, die u aan de plaats gefteld heeft, welke gij bekleedt , ge-' voelt gij, dat gij zijn verheven beeld zijt —- zijn beeld dat verlichting rondöm zich heên  C 167 ) heên verfpreiden, dat alles aanvuuren , alles een nieuw leeven inblazen , alles bellieren en alles vormen moet : gij gevoelt, dat gij flegts dan alleen gelukkig zijt , wanneer gij eenen treffenden glans van zuiver licht rondom u heên doet flraa» len • wanneer gij aan alles leeven gefchonken hebt, wanneer gij alles zijnen juisten vorm deedt erlangen. Vaart voord... vaart voord dus, fleeds even - ongemerkt , te werken zonder van uwe weldaaden een gedruisch te doen vernemen , ■ evengelijk de koesterende , de alles verkwikkende zon , uwe beeldenis! Wees even onvermoeid , als deze, en brengt alles in zijnen aart, even gelijk deze doet , tot eene volkomen rijpheid. Gedoogt niet, dat men u op een dwaalpad voere , wanneer de mensch , wiens oogen te zwak zijn , om deszelfs glans te kunnen verduuren , over het licht zoude mogen klaagen ; wan■neer de kinderen der duisternis over het zelve ■zouden durven raazen. Het leidt de zon immers nooit uit haaren kring , dat de kortzigüge voor .haaren glans de oogen fluit, en de roover eenen • eeuwigen nagt begeert ! Waant nimmer , dat de Voor-  ( i68 ) Voorzienigheid zich tegen uwe bedoelingen verklaars , wanneer 'cr zich menig eene gansch. onvoorziene hindernis , welke uit den weg * te ruimen niet in de magt van menfchen ftaat , zich hier of daar vertoonen moge. De Almagtige beminde nimmer de duisternis. Hij wil nooit iets, dan licht. Wanneer de zon des morgens met moeite door de nevels henen dringt , en flegts zeer fpade ten voorfchijn treedt; volgt hier op een der heerelijkfte herfst • dagen , waarop de zon met geen enkel wolkje omgeven wordt. Een Freiirik, een Catharina , een Biskari en zo menig een van eenen gelijken rang , toonden dit door daaden ,. dat de mensch in waarheid alles kan verrigten, indien hij het flegts verkiest; ja dat hij zelfs te midden van den zwartften middernagt in ftaat is een fchitterend licht te verfpreiden. Standvastig, onwrikbaar ten aanzien van het oogmerk , en even buigzaam als een kind met betrekking tot de middelen , die men ten dien einde bezigt ; op alles , waartoe de geest uws volks u fchijnt te leiden , op eiken fchok , dien de Voorzienigheid veroorzaakt, ten uiter» ften  t ïfy > ftcn oplettend , 'en Immer bereid 'om 'mede 18 werken , om elke kiem van het goedé , welké ■uitfpruit , zorgvuldig optekweeken ; fchrander genoeg , om elk glanzend plekje, elke goede zijde eener natie , van eiken bijzonderen ftand eh iedere onderfclieideh fpeeling der natuur op te merken j als ook te gelijk menschlievend genoeg om 'ér zich optoeteleggen, dat daar uit een licht over hei geheele wezên van den ftaat ten v'oorfchijn kome; leeven wekkende , niet flegts ten aanzien van eenen enkelen ftand , van1 eene enkele klasfe * maar koesterende , even gelijk de zon , voor elken ftand en voor elke klasfen tevens , en wel zodanig dat ieder derzelve in het bijzonder duidelijk gevoele: hij is ook onze Vorst ; en dat ieder een vreugde-gefchrei aanheffe, wijl hij dit ïsj liefderijk , niets dan enkel liefde ademende , dan liefde rondöm u henen verbreidende > ten eindé de verkleefdheid , aan u, aan uw perfoon dé magtige , doch onmerkbaar werkende drijfveer zij i Welke alles in beweging brengt; terwijl uwe ver^ ïchijning in het openbaar , uwe woorden een 'zó' merregen na eene droogte , een regen fchijnen } M waar  waar door alles gelaafd, alles met eenen nieuwen wasdom befchonken worde : — wanneer gij dus-. danig zijt, ó Vorften ! wanneer gij dit flegts volkomen en in goeden ernst wilt wezen ; als dan zal het u zekerlijk gelukken , het zal u gelukken , het grootfte werk, dat immer eenig mensch kon ondernemen — te weten het vormen van Menschen , uit allen., die u omringen. En wanneer gij als dan de uitwerking van dit nieuw licht befpeurt ; befpeurt , hoe het bijgeloof en de vooroordeelen , die fcbrikgeftalten van den middernagt , verdwijnen; hoe ijver en werkzaamheid, en voorfpoed , en genoegen zich alle tevens. ,n het rond verfpreiden ; hoe de eerbied voor het Opperwezen, en de goede trouw ten aanzien van elks natuurgenoot geftadig al meer en meer toenemen , wanneer gij ziet, dat men ook zelfs met den landman volmaakt men* fehelijk fpreken kan , en in ftaat zij hen als menfchen te overtuigen; wanneer orde, zuiverheid , eene verftandige huishouding , zich aller wegen zigtbaar vertoonen , en men ze^fs in het groeten en het gelaat der kinderen reeds befpeurt, dat  C 171 ) dat het menfchen verftand en menfchen vernuft alörmne opgewekt zijn ; wanneer men in het vrolijk , onfchuldig lied der jeugd reeds hoort, dat 'er menfchen waren, die het belang des landmans poogden te betragten ; dat deze hem dat gene leerden, het welk hem vreugde verfchaffen kan zonder hem te gelijk te bederven : als dan zeker zult gij u ten uiterften verheugen, dat gij Vorsten zijt ! -— Ais dan ziet gij op uwe ftaaten, even gelijk een Vader op zijne braave kinderen , die hij zelve heeft opgevoed; of even gelijk God — „ alles zag, wat Hij „ gemaakt had, en zie — het was zeer goed!" Het is voorzeker Biet aangenaam van den troon neder te ploffen en een onderdaan te worden ; voor al wanneer men op den troon geftadig bezig, en tevens bemind was. Het is genpegelijk een koning' te blijven , wanneer men eenmaal koning was. En dit blijft gij dus gewis ook eenmaal in het land der vrijheid en van eene eeuwige heerlijkheid : ja , dus. . . dus is uwe heerfchappij even onvergankelijk , als de dank, baarheid en liefde zelve. Nous  C ï7* ) (*) Nous avons vu] des monarchies naitrs ei mourir ; des peuples , de barbares , qu'ils etoint , Je policer , et devenir ie modèle des nations. — Nous beaux jours arriveront dont comtne ceux des autres ; nos pretentions font autant plus jujles , que nous avons paijés le tribut i la barbarie , quelque Jïecles de plus , jae les meridionaux* -Fredric II. (*) Wij hebben rijken zien geboren worden en vergaan ; hebben woeste volken zien befchaafd worden en zich als [luisterrijke voorbeelden van andere natiën vertoonen. —Dus zal dan onze gulde eeuw gewislelijk ook eenmaal , even gelijk die van anderen aanlichten ; Onze aanfprask hierop is des te meer gegrond , daar wij onze fchattin-g verfcheiden eeuwen langer, dan de zuidelijker gewesten , aan de onwetendheid hebben moeten betaalcn. Dl VïEIAAlSJi