r 337 [ 325 .  ■  D E EEUW DER REDE VAN TH O MAS PAINE IER TOETZE GEBRAGT,  JVare bet dat een Dwaas zweeg, zo wierd bij wijs geacht, en verftandig indien bij den Blond foebie/df SALOMO.    VOORRED Ë< Gewis niet onverfchillig , Ui ik, nu tien dagen sleeden, een Stukjen, getijteld: de Eeuw der Rede van T. Paine , en vertaald uitgegeeven ie Rotterdam bij T. van Santen. - De Schrijver had deze moeite wel hunnen fpaarcn 4 dewijl, het geen hij tegen de II. Schrift en het Christendon te berde brengt , oud en opgewarmd is, M de .Vertaaler verdiend voor zijne Vertaaling ook weinig dank, voornamentlijk in dezen Tijd, waarin het ook onder ons niet aan Lieden ontbreekt, dien de Bijbel befpottelijk, de Godsdienst onverfchillig, en de Zedelijkheid een Hersfensfchim is, — De * . Wat'  Weerlegging van zulke Antagonisten is ook niet nieuw, en men leeft, zo als uit het volgende zal blijken , reeds Schriften genoeg , die een weldenkend Hart, tegen zulke verleidende Schriften beveiligen. — Thomas Paine is weerlegd, V00r dat hij fchreef. De Vijanden van den Godsdienst en het Christendom, hebben in weerwil hunner bedoelingen, ■leiden Voordeel gedaan. Geen Tindal, Spinoza, Collin , Bolingbroke en andere, konden hen onderdrukken. Van Celfus aangevallen, wierden zij door Origenes verdeedigd, door Hume, Voltaire, en hunne gelijkzoortige befpot , bèweezen Addifbn, Halier, Jerufelem , Nösfelt , Lesf, en geheele Heïrén van eerlijke en doorkundige Mannen, derzeiver Eerwaardigheid. Inzonderheid wenschte ik, dat twee, wel is Waar , wat uitgebreide Werken, in de handen van *Ue waren , die } of door den heerfdienden ftroom weg-  ^ V iveggefleept, onÖverlegd, in den Toon, door'andere aangegeeven , voortzingen, of, gewoon zelve te denken , in den Bijbel en het Christendom Zwaarigheden ontmoeten , en zich gaarne , door het uit den weg ruimen dezer Zwaarigheden, van derzelyer Godlijkheid willen laaten overtuigen. Zij zijn, behalven andere van niet minder Waardij : Lesf, Gefchichte der Religion , en Döderlein, Christlicher Religions Unterricht , beide Werken van Mannen , die niet lange geleeden, de Eeuwigheid inftapten. Van deze Schriften heb ik voornamentlijk gebruik gemaakt. — Dit wilde ik vooraf zeggen, ten einde , wien zulks last, daar breedvoeriger leeze , het geen hij hier in het kort ontfangt , en om niet nodig te hebben , telkens verveelende Aanhaalingen te doen. De laage Uitdrukkingen die Paine van den geopenbaarden Godsdienst en het Christendom bezigd, de Scheldnaamen, waarmede hij de Schrijvers der, * 3 voor  ri ^ vóór ons Geweide Schriften , bejlempelden al hei vuile , dat meer zijne Kwaadiiartighcid , dan een Zucht te overtuigen, kentekend , zal ik met Stilzwijgen voorhij gaan , zo wel als het geen niet eigenllijk het opgenoemde raakt. Dit Stukje van Paine heb ik in het Nederduitsch geleezen , én verjia niet genoeg Engclsch, om het in die Taal met de oorfpronglijke te yeY* gelijken^ Aan deze Vertaaling boude ik mij, en is deze Vertaaling in zommige gevallen niet echt, heeft de Vcrtaaler zomtijds den Schrijver niet wel hcgreepen of niet juist vertaald, {het geen zeer wel mogelijk is , ingeval de Vertaaler , het Engelseh niet beter dan het Nederduitsch verflaat) zulks blijft voor Rekening van den Vertaaler , en de Aanmerkingen zullen daarom niet overtollig zijn , voor hen * die het Werk van Paine in het Nederduitsch , en dus ook de Gebreken der V?r» taaling leezen. Met  vu Met de Uitgeevers of Voorredenaars, heb ik niets te doen , die, behalvcn met Paine van cenm Stempel, onbillijk genoeg zijn, onmogelijke dingen te vorderen , om namnilijk alleen met, de Wapenen der Rede hem teg:n te fpreeken. — Hoe is het , bij voorbeeld , mogelijk , uit de Rede te bewijzen , dat het geen Paine zegd in de Schrift verhaald te zijn, daarin niet word gevonden ? hoe is het mogelijk uit de Rede te bewijzen, dat de beuaaming Propheet , in de H. Schrift meer betekend dan Dichter of Muficant ? enz. Eene zekere Orde konde ik in dit Gefchrift niet houden, want in de Eeuw der Rede van den Deïst Thomas Paine, is volftrekt geen Rede of Orde, en ik was verplicht dien armzaligen Held te volgen. Eindelijk, zo lang ik de Eeuw der Rede van Paine niet had geleezen, was ik ook niet oplettend geweest op kt aangekondigd Tegenfchrift, en voor vet-  vin weinige dagen het Stukje van Paine , van eenen mij waardigen Vriend ontfangen hebbende , bejloot ik tot dit mijn Gefchrift. Dit bijna ten einde gebragt zijnde, ontfng ik ook de Tegenfchriften der kundige Heer en J. Steenmeijer en J. van Laar , en zulks had ten gevolg , dat ik in mijn Gefchrift, zo veel mogelijk, verfcheide Stukken, door voornoemde Heer en behandeld , en verfcheide Gronden , door hen reeds bijgebragt, doorfchrapte, en vervolgens in de Eeuw der Rede van Paine veel overfoeg; maar nochtans bejloot, dit ook uit te geeven, ten deele , om de Tegenfdriften tegen zulk een Werk, algemeener te maaken , ten deele op dat men, het geen men zomtijds in het een niet leest, in het ander mogt leezen. ROTTERDAM C. P. SANDER. den i Nov. 1798.  -lilVceds voor veele Jdaren , had Thomas Paine voorgenomen, zijne Gedachten over den Godsdienst openbaar te maaken , doch , hoe veele van deze Gedachten, die ik m dit Stukje leeze, oorfprongelijk zijne Gedachten zijn , is hen be. kend genoeg , dien de Schriften der Vijanden van den Godsdienst, en die der Deïsten in het bijzonder , niet onbekend zijn. Paine kan dus daarop niet meer roem dragen , dan ik op al het volgende. — Verwacht men , dat iemand in eenen meer gevorderden Ouderdom, wijzer en beter worde dan hij te vooren was, en over Zaaken van zulk een belang * ernftiger , enminder door Spotternij en Driften beftuurd „• A dtnke$  < £ > denke : ik wenschte , dat Paine nimmer beftaten had, zijne gevoelens van vroegere Jaaren , reeds voor zoo volmaakt en beflisfend te houden , dat eenc verbetering van dezelve , met den méér gevorderden Ouderdom , onmogelijk bleef , en daarom deze Gedachten in rijpere Jaaren openbaar te maaken. Dit vocmeemen van den Schrijver , of liever de volbrenging van hetzelve wierd verhaast, door de omftandigheden welke thans in Frankrijk plaats hebben , te weeien , eene totaale vernietU ging van den geheelen Nationaalen Priefterlijkin Orden , en van al het geen behoord tot gedwongs Stelzels Van Godsdienst , en gedwonge Gtloofsarticuls. Doch , dat zulks in Frankrijk plaats hebbe , daarvan ben ik zoo min overreed , als dat deze Omftandigheden , een Werk of Gefchrift van dien aart , ongemeen noodzakelijk hebben gemaakt, of dat hetzelve zoude kunnen dienen om de Zedelijkheid, Menfchelijkheid, en waare Godgeleerdlieid niet uit het oog te verliezen. ■—i Paine is al te verliefd op zijn geadopteerd Kind , en door zijn Verbeelding , en een laag Egoïsme misleid , wil hij voor Producten van zijn Werk houden , het geen in de daad Producten zijn eener nadere Godlijke Openbaaring, die ons, het geen wij moeten gelooven en beoeffenen > voorfteld en aanprijst. Paine  < 3 > . Paine geloofd in de Gelijkheid van den Mensch^ zonder nader te bepaalen, wat hij hier dööï deze Gelijkheid vcrftaat. Ik kan mij niet verbeelden, dat hij dwaas genoeg zoude zijn,1 hier aan eene volftrekte Gelijkheid te denken, waarbij zijne eige Rust zoude gevaar loopen $ en het Maatfchappelijk Verband ophouden. Paine in dezen al te onbepaald, zegd niets, of hij moest het volgende, voor eene nadere Verklaaring dezer Gelijkheid willen gehouden hebben. Hij verzekerd , dat de Plichten van den Godsdienst beftaan in billijk te handelen i en te leeven naar de ingefchape Natuurwet,- waarin ópgefloten ligt het algemeen geloofspunt : Wat gij wildt , dat anderen u doen , doet gij hen ook alzo. — Maar , wat is bij Paine een Geloofspunt of Zedenplicht ? Wat is een algemeen Geloofspunt ? Kan 'er naar Paine wel een algemeen Geloofspunt zijn ? en is Paine misfchien van gedachten, dat de opgenoemde Les: Wat gij wildt dat andere u doen , doet gij hen ook alzo, eene zodanige algemeene Les zij, aan welke ten allen tijde , onder alle omftandig,heclen , en van eenen ieder moet voldaan worden , of waarbij geene uitzondering plaats vindt , dan beklaage ik Paine, vooral wannéér Mj getrouwd is of Dochters heeft. A 2 Pa&rté  < 4 > Paine zoude in het gemeen beter hebben gedaan , wanneer hij wat beter onderfcheid had gemaakt , dan zoude hij' niet zoo vaak , de Leer der M. Schrift, met de Leerftellingen van bijzondere Secten , noch het Christendom met bijzondere Gezindheden verwisfeld , of de Dwaalingen en Buitenfpoorigheden van een bijzonder Kerkelijk Gcnootfchap , op Rekening van het Christendom , of zelfs wel op Rekening van de Christelijke Leer gefield hebben. Niets van dit opgenoemde , verzekerd Paine te gelooven , en , ten bewijze dat hij niet ook noch veele andere dingen geloofd, zal hij in het vervolg de dingen opnoemen , die hij' niet geloofd. •— Het eerfte of dit laatfle was overtollig. Paine zegd niet te gelooven in de Geloofsartikelen der Joodfche Kerk , der Roomfche Kerk , der Griekfche Kerk , der Turkfche Kerk, (hij meend zekerlijk de Muhammedaanfche~) der Trotestantfche Kerk , noch in die van eenige andere bij hem bekende Kerk. Zijn eigen gemoed is zijn eige Kerk. Paine, de kracht van magtfpreuken kennende , veroordeeld 'alle Nationaale Kerkinrichtingen , als Menfchelijke Uitvindingen, ingevoerd cm de Menfchen te verfchrikken , tot Slaaven te maaken , en zich alle magt en voordeel toetetigenen ; doch ook hier bewijst hij niets. Ten  < 5 > Ten aanzien van een of ander Kerkgenootfchap , mag 'er wel iets aan zijn , doch wie geeft aan Paine het recht, van één op alle te befluitcn ? Is het geoorloofd , om dat zommige in een Kerkgenootfchap , van deszelfs In. richting gebruik maakten , ter uitbreiding van hun Gezag en Heerfchapp'rj, zulks op Rekening te Hellen van het geheel Kerkgenootfchap, van alle Kerkgenootfchappen , of ook wel van de Leer ? Hoe veele Barbary wierd niet in de Zevende Eeuw , veroorzaakt en onderfteund , door de Latijnfche Taal ; is de Latijnfchc Taal zelve daarvan de oorzaak , en moet zij daarom zo ongunftig beoordeeld worden ? Misfchien had ook daarom de jonge Kwaaker Paine, gecne genegentheid voor het Latijn. De Befchrijving die Paine van de Ongodsdienftigheid geeft, mag voor hem en zijn Oogmerk voldoende zijn , maar daarom zal zij toch niet van alle ondertekend worden. Hij zegd : Ongodsdienftigheid beftaat niet in Geloof of Ongeloof, maar in belijdenis te doen van een Geloof, het welk men niet geloofd. Naar mijne gedachten , die ik nochtans niemand opdringe, beftaat de Ongodsdienftigheid in een Gedrag, niet ftrookendc met het geen men als waarheid van den Godsdienst , of Plicht door denzclven voorge. fchreven , erkend en aangenomen heeft. A 3 Wat  € 6 > Wat hierop onmiddelijk volgd , behoefd Paine niet t.e bewijzen, want niet alleen onder de Priefters, maar ook onder de Protestantfche Leeraars, worden 'er gevonden, die uit hoofde van hunnen Eed of Belofte , bij het aanvaarden van hunnen Dienst gedaan , dingen belijden die zij niet gelooven. Ten minften door hun gedrag bewijzen zij niet te gelooven , het geen zij anderen vóórprediken, en nochtans prediken zij zulks , om het Geld dat zij daarvoor trekken. •— Voorbeelden zal ik niet opnoemen. Paine voorzag eene Omwenteling in het Regeeringsjlelzel, of dat zuïk eene Omwenteling Jlond opgevolgd te worden, van eene Omwenteling in het Stelzel van Godsdienst, en wil dus hier verfchijnen als een Propheet, in de ouderwetfche betekenis dezer Benaaming , en naar Pag. 67 van zijn Gefchrift, in zijne betekenis ; want niet Zelden is een Dichter ook een Muficant , of ten minften altoos is een Dichter ook epn Lief. hebber van de Muficq. Zegd Paine, dat de overfpeelige Vereeniging van Kerk en Staat , waar die ook beftond, 't zij bij ;fooden , Christenen of Turken , zo noodzakelijk , 'door bedreiging van firaf en boet , alle onderzoek van yastgeftelde Geloof sar tijkelen en van de eerfte gronden van den Godsdienst had verboden , dan fpreekt  < 7 > fpreekt hij wederom te algemeen. Om dit onderzoek te doen , moesten Jooden en Christenen zekerlijk het vrij gebruik der H. Schrift hebben. Den Joodm was zulks nooit verboden , en het geen zij in de Gemeente laazen en hoorden , mogten zij ook alleen en voor hen zeiven leezen. Zij wierden daartoe vermaand, en zelfs de Verlosfcr cischt van hen , in de Schrift te zoeken. En , waarom zoude het den Christenen verboden zijn ? Misbruik kan men zekerlijk van alles maaken , en om dit voortckomen, diende men dan ook niet te prediken; het gevaar verleid te worden, is noch grooter, wanneer men zich geheel aan het inzien van anderen moet ovcrlaaten ; iets verkeerd te be. grijpen bij veele duiftere Plaatzcn , kan ook niet in aanmerking komen , want niet alles is duifter, en veele in het eerst onverftaanbaare Plaatzen, worden door naarftig nadenken opgeklaard ; en wat de Vertaalingen betrefd , dewijl niet alle Christenen, de Schrift in de Grondtaalen kunnen leezen , deze zijn bij alle haare gebreken , niet geheel en in alles gebrek, kig, en voor deze word de Christen door goede Verklaaringen gevvaarfchuvvd , en door Schrift met Schrift opgehelderd , te recht gebragt. Het is wel waar, dat de Staatkunde het eens in de Rgomfcke Kerk nodig oordeelde, den A 4 Lec»  Leeken het leezen van den Bijbel te verbieden, pf hetzelve te bepaalen , maar waardige Prer laaten van diezelfde Kerk , hebben zich ook daartegen aangekant, ten einde de vrijheid der Christenen in dit Stuk , te herftellen, Qiiesnel ijverde voor het leezen van den Bijbel , offchoon Clemens XI. noch in het begin dezer Eeuw zulks luide afkeurde. En de Saltzhurg, fche Pastorale Brief van 1782, is eene uitmuntende Verdeediging voor deze Vrijheid. Den Protestanten is nimmer het leezen der Schrift, waarin hunne Leerstellingen moeten gegrond zijn , betwist of verboden ; in tegen^ deel, zij wierden altoos , en worden noch ten Sterkften vermaand, het Voorbeeld der Berrho'ênzen te volgen. Doch , misfehien heeft Paine hiermede het oog, op de zogenaamde Symbolifche Boeken, waaraan bijzondere Kerkgcnootlchappen gehouden zijn. Deze waren, toen zij opgelteld wierden, noodzakelijk, en beantwoordden aan hun Oogmerk. Zij waren bepaaldelijk voor één Kerkelijk Genootfchap, en door dezelve onder. fcheiddc men zich van andere , die andere Ger voelens hadden. Zij wierden niet voor zo onfeilbaar gehouden, dat men bij nader inzien, Jjiet het minfte daarin zoude mogen veranderen. Niemand word gedwongen dezelve aan3 • te-  < 9 > tcneemen. Die dezelve vrijwillig en uit Overtuiging heeft aangenomen , is verplicht zich daaraan te houden , zo lang hij tot dat Kerkgenootfchap behoord , en de Voorrechten der Leden van hetzelve geniet, zo wel als hij, die. in een Land woond , zich aan de Wetten van dat Land moet onderwerpen, offchoon het hem vrij ftaat , bij nadere Overtuiging , dit Kerkgenootfchap te verhaten , zo wel als hij, dien de Wetten in een Land niet aanftaan , kan verhuizen en zich elders heen begeeven. —• Vooral een Leeraar is aan de Symbolifchc Boeken gebonden, zo lang hij Leeraar in dat Kerk. genootfchap is, en zijn Tractement voor eencn zekeren bepaalden Dienst trekt. Hij zoude een Deugniet zijn, wanneer hij, door anders opentlijk te leeraaren, de Gemeente bedroog. Doch, vrijwillig heeft hij dien Dienst aanvaard , vrijwillig zich daartoe verplicht, en niet langer dan hij wil, behoefd hij in dien Dienst te blijven. Erkendt hij uit Overtuiging , dat een ander Leerftelzel nader bij Gods Woord komt, hij kan , zo dra het hem behaagd , zijn Amt nederleggen, van zijnen Dienst, maar ook van, de Voordeden daar mede gepaard, afftand doen, en eene andere Partij verkiezen. Waar is het hier den Christen of Leeraar der Christenen verboden , de vastgeftelde GeA 5 loofs-  < 10 > Joofsarticulen te onderzoeken? dit onderzoek is hem niet alleen in tegendeel geoorloofd , maar het word ook van hem als een Plicht gecischt. En , ware dit niet zo , men zoude onmogelijk zo veele Vorderingen , ook in Godsdienstige Kundigheden kunnen gemaakt hebben , om de H. Schrift, zelfs het Oosterfche in dezelve, te verftaan. En , offchoon de Muhammedaanen den grootften Eerbied hebben voor hunnen Koran , was het hen nochtans altoos geoorloofd dien te gebruiken en te leezen. Men heeft van den. zeiven zo menige Taffir of Verklaaring , en Moulla Aboul Khaïr heeft een groot Werk uitgegeeven , waarin hij hen die den Koran hebben verklaard en opgehelderd, onder zekere Clasfen heeft gcbragt. De Muhammedaanen houden zich ten tijde van Vrede , meestal met het onderzoeken van hunnen Koran bezig , en de verfchillende Gevoelens onder hen over bijzondere Leerftellingen , gaf aanleiding tot zo veele Secten , die zo men wil wel een gettl van drie en zeventig uitmaaken. — Doch, wat raaken ons deze. Paine zegd, dat men lij het vestigen van eene Nationaale Kerk of Godsdienst, altoos voorgaf, dat God zekere Perzoonen met Zijne Zending daar. toe belastte, dat de Jooden hunnen Mo/es , de Chris-  C iï > Christenen hunnen Jefus , hunne Apostelen en Heiligen , en de Turken (hij racend zeker de Muhammedaanen) hunnen Mahomed hebben. Dewijl ik van het Godlijk Gezantfchap van Mofes overtuigd ben , neenie ik het niet kwalijk , hem mede op deze Rol te zien. Maar, waarom moest Muhammed 'er ook bij ? op dat men niet de zo wonderbaar fpoedige Uitbreiding van Jefus Godsdienst , ten bewijs zoude kunnen aanhaalen , voor de Godlijkheid Zijner Gezantfchap en Leer. Dat Perzoonen , die eencn nieuwen Gods7 dienst wilden invoeren , zich op eene Godlijke Zending beriepen, is zeer natuurlijk , hoewel zij niet alle hun Oogmerk bereikten , en dus blijft het overtollig, dat Paine zulks aanhaak!; doch nooit zal hij bewijzen , dat Jefus dit gedaan hebbe, om hierin andere natcvolgen. Dat andere Jefus daarin wilden navolgen, is wel te denken. Theudas in het Jaar 45, verfcheide van dit zoort in het Jaar 55 , een Egyptenaar die te Jerufalem kwam , in het Jaar 60 , ja zelfs toen de Tempel reeds in vlam ftond. Deze alle verfcheenen na Jefus. In het vervolg van tijd traden veele valfche Mesfiasfen op in Palestina, op Creta, in Syrien, in Spanien, in Frankrijk , in Perfien , te Fez, in Arabien, in Morayien, te Smirna, te Praag en in Poolen. — En  < i2 y En Muhammed niet alleen, maar ook in zijnen tijd en na hem , ftonden veele op , die voor Propheeten of Apostels , onmiddelijk van God gezonden , wilden gehouden hebben. De beide , door de Muhammedaanen gemeenlijk de twee Leugenaars genoemd, zijn bekend genoeg, hen volgden veele andere , en de laatfte van wien wij berigt hebben was Baba, die te Ama. fia in Natoliën, veel Volks met zijne valfche Wonderen verleidde. Doch allen dezen gelukte het zoo niet als Muhammed , zijn nieuw Stelzel zo fpoedig uittcbreiden. Dus het Voorwendzel, een Propheet en van God gezonden te zijn , hebben wij niet als de Oorzaak aantemerken , waardoor eene nieuwe Leer Aanhangers verkreeg. Doch Paine fceld Jefus met Muhammed in gelijken rang , en wil ons ingewikkeld doen gelooven , dat het zo min te verwonderen zij, dat het Christendom, zo veele en zo fchielijke Belijders verkreeg, als dat Muhammed hetzelfde geluk had. Dan, beide gevallen flaan niet gelijk, en in het geval van Muhammed werkten omftandigheden mede, die in het geval van Jefus niet plaats vonden , en daarom is de Uitbreiding van Jefus Leer ten hoogften te verwonderen, en noodzaakt ons, aan eenen bijzonderen Godlijken Invloed en Medewerking te denken, zo als uit het volgende blijkt: Mu-  < 13 > Muhammed heeft wel binnen weinige Jaaren , alle Stammen der Arabkrs, onder zijnen Godsdienst gebragt, de veele en bloeiende Kerken in het Oosten, zijne Leer doen omhelzen, het Westen overftroomd , en werd een fchrik voor het Christendom. Doch , Muhammed ftamde af van eene aanzienelijke Familie , was rijk, doorfchrander, en kende ten vollen, door menigvuldige Reizen , in zaaken den Koophandel betreffende , de gefteldheid van het Land. — Hij verfcheen op eenen Tijd, juist voor zijne Oogmerken gefchikt. Met den Godsdienst was het, in het Gelukkig Arabien zeer flegt gefield. Men maakte zich aan Afgoderij fchuldig , overgenomen van de Sabianen , die de Sterren, Engelen enz. aanbaden, en ieder Stam had zijnen eigen Afgod. Andere waren den Zendicismus , of den Godsdienst der Magiërs, die het Vuur aanbaden , door de Perfiaanen onder de Arabiers gebragt , toegedaan. De Jooden , toen hun Land verwoest wierd , vlugtten in menigte na Arabien, en maakten veele Profely-ten. En het Christendom had aldaar ook eenen merkelijken Opgang gemaakt. — Het Westlijk gedeelte van het Romeinsch Rijk, dat zederd Conftantyn van tijd tot tijd afnam, was van de • Gothen, en het Oostlijk gedeelte van de Hunnen en Perfiaanen overftroomd. Onder de Perfiaanen woed-  < 14 > inbedden binnenlandfche Beroertens , veroorzaakt voornamentlijk door de Godlooze Leer van Manes en Mazdack. — Waren de Grieken aan Wellusten overgegeeven , de Arabiers waren een fterk , bloeiend , dapper en vrij Volk ^ in verfcheide Stammen verdeeld , alle onaf han-gelijk , en met elkander in geenc Staatkundige Verbintenis ftaande. ■— Muhammed maakte zijn Godsdienftig Stelzel , van alle vier , toen in Arabien heerfchende Godsdienflen, van dien der Sabiaanen , Magiërs , Jooden en Christenen, err nam van ieder iets over. Door deze mengeling vercenigde hij alle vier Godsdienflen van zijn Vaderland. Zijn Godsdienst was ftreelend voor de Driften , beftond meest in Lichaamelijke Oeffeningen , beloofde eenen Overvloed van Vlecfchelijke Wellusten in het Paradijs hierna* Boven dat, was Muhammed niet zo zeer Propheet als wel Krijgsman , die zijne Leer niet door overtuigende gronden , maar met de Wapenen uitbreidde. — Geen wonder dus, dat hem zulks zo fchielijk gelukte. Geheel anders was het met onzen Jefus gefield. Hij wierd , zo als Paine zelf bekend ,• in armoedige Omftandigheden gebooren. De' Christelijke Godsdienst nam zijn begin in eert Land , waarin de eenige waare God aangebe-1 den, en de Wet van Mofes geëerbiedigd wierd.- De  < 15 > De Magt der Romeinen was noch geweldig, en had bijna de geheele Aarde onder haare Heerfchappij gebragt. De Godsdienst van Jefus kwam niet zo zeer, met de toen heerfchende Godsdienflen overeen , vorderde Plichten , voor Vleesch en Bloed niet zeer aangenaam , dreigde eeuwige Straffen , bcftond niet in uiterlijke Plechtigheden , wierd door geenen Vorst onderftcund , maar van dertien armej ongewapende, ongeleerde Mannen gepredikt. —» En deze Leer heeft nochtans, zonder dat eenig geweld wierd gebruikt, ja zelfs onder de Verdrukking en Martelingen van haare Predikers en Aanhangers, op de geheele Natie der Joodén en de vereenigde Magt der Romeinen gezegepraald , in weinige Jaaren duizende Belijders verkreegen, zich in het verafgeleegen Noorden en Westen uitgebreid , en aan haar onderwierpen zich, Keizers , Koningen, en de grootfle en befchaafdfle Volken. — Iets diergelijks vindt men in de geheele Gefchiedenis niet. — Kan dit enkel het Gevolg zijn, van een voorgeeven, dat Jefus van God was gezonden , zo als Paine ons wil doen gelooven , of moet men hierbijaan eene geheel buitengewoone medewerking \Tan den Almagtigen God denken? — Dus was het met Muhammed niet gefield. Wat  < 16" > Wat onder de Christenen het gezag dér Apostelen betrefd, deze befchouwen zij als Apostelen , en in hunne Leer af hangclijk van Jefus hunnen Meester; en de Heilige of andere vroome Lieden , houden zij zo min voor on* feilbaar , als de Apostels buiten hun Apostel* amt. Dat voor het overige de Volken , op om middelijke Zendingen en Openbaringen van God roemden, is niet te verwonderen, en algemeen genoeg. In den Tempel van Aminon in Egypten , en in dien van Jupiter in Griekenland, hoorde men Orakels. De Sibyllifche Boeken der Romeinen wierden voor Godlijk gehouden. De Leer in de H. Boeken der Perfiaanen, Zendavesta, zoude Zerduscht, of zo als de Grie* ken hem noemen , Zoroaster , van God onmiddelijk hebben ontfangen. De Ved&m der Indiaanen, die reeds vroeg kennis hadden met de Hebreeuwen, vervolgens met de Grieken, Christenen en Muhammedaanen , zoude ook eenen Godlijken Oorfprong hebben. De Schaking der Chineezen , zoude ook van den Hemel geopenbaard zijn. Paine gaat voort eenige Aanmerkingen te maaken op het Woord Openbaaring. Openbaaring , zegd hij, met betrekking tot den Godsdienst , betekend iets , het geen onmiddelijk door God  < F? > -Gö heden , waren gedacht, gezegd en bekend ge* maakt, voor dat zij opgefchreeven Avierden. —■ Wat Exod. XXXI. vs. 18. en Hoofdft. XXXII. vs. 16. betrefd, verklaard Maimonides de Woorden , gefchreeven met den Vinger Gods, dus : gefchreeven naar Gods Woord, op Zijn bevel, en overeenkomftig Zijnen wil. En uit Hoofdft. XXXIV. 27. befluiten ook zommigc Christen Uitleggers, dat Mofes deze Wet met Gods Vinger , dat is op Gods bevel gefchreeven hebbe. En, gefteld ook, God zelf had dit Schrift vervaardigd , dan was nochtans deze Schriftelijke Optekening geene Openbaaring, want de Openbaaring was toen reeds gefchied. Dus onze Bijbel of de H. Schrift bevat of bewaard flegts de Godlijke Openbaaringen voor het Nageflagt. Te recht zegd Paine, dat niemand den Almagtigen het vermogen zal betwisten , Zijnen wil on* middelijk bekend te maaken, want 'er is ook niets onmogelijks, dat is, tegenftrijdigs' in. Het Gebied der Waarheid is onmeetelijk , en de Menfchelijke Geest in ftaat , altoos nieuwe Waarheden te bevatten; God , die onzen Geest zijne Krachten en Vermogens gaf, kan op denzelven werken, zijne Krachten vermeerderen, en hem op nieuwe Ontdekkingen brengen ; en voor onzen Geest zei ven, is eene medegedeelde Kennis niets vreemds, zo dat alleen Indrukzelen  < 19 ïeri op de uiterlijke Zintuigen , hem werkzaars zouden moeten maaken j en Denkbeelden in! hem verwekken. Doch, wanneer Paine zegd, dat eene Openbaaring , zulks Jlegts voor de eerjle Perzóon is a dat het eene tegenftrijdigheid in Woorden en Denkbeelden zij, iets eene Openbaaring te noemen het geen ons, 't zij woordelijk, 't zij fchrificlijk van eene tweede hand word medegedeeld ; en dat de Openbaaring zich noodwendig tot de eerfie mededeeling bepaald , dan ipreekt hij te algemeen. • Alles wat ik te vooren niet wist, en dat mij word bekend gemaakt, is voor mij eene Openbaaring , offchoon ik het door de tweede of tiende hand verneem, maar, het geen men op deze wijze verneemt , is gcene Godlijke of onmiddeüjk Goelijke Opcnbaaririg. Nochtans moet zich ook eene Godlijke Openbaaring ,' niet voltrekt tot de eerfte Perzoon bepaalen , want die zelfde Openbaaring , konde kort of lang daarna , ook aan eenen tweeden , derden enz. gefchicdèn , en dus ook voor deze, Godlijke Openbaaring zijn. Paine geloofd ,- dat niemand van hem kunne vorderen, iets , het geen geene Öpenbaaring was aan hem gedaan, op die zelfde wijze te gelooven als hij zich daartoe verplicht rekend, die de Openhaaring ontfing ; en kere daarna zegd hij ? daj? B 2- hijs  { 20 )t hij , omdat hij niet alles zelf heeft gezien, hit recht heeft , aan het Verhaal geen geloof te geeven. — Maar, hoe gedraagt hij zich dan , ten aanzien van andere Ontdekkingen , bij voorbeeld, jn de Natuurkunde, enz. Deze , door eenen ontdekt, zijn voor dezen eenen begrijpelijk, duidelijk, zeker, hij kan de bewijzen voor het ontdekte inzien , en andere , inzonderheid zij die zo veele Kunde en Doorzicht niet bezitten , moeten gelooven, op zijn Gezag gelooven , en zich door zijn Licht laaten leiden. — Waarom zoude ik niet gelooven, het geen wel voor mij geene onmiddelijke Godlijke Openbaaring is , maar waarvan ik door voldoende gronden overtuigd ben , dat het eene Godlijke Openbaaring was ? Welk eene Verwarring zoude 'er ontftaan , wanneer God aan eenen ieder in het bijzonder, en eiken Dag openbaarde, het geen hij moet gelooven en doen ? Zouden de Menfchen in het gemeen , daardoor wijzer en beter worden ? Zijn de eerlijke en oprechte Berichten van geloofwaardige Perzoonen of Getuigen , aangaande onvervalschte Openbaaringen , niet voldoende , ons te verplichten dezelve te gelooven ? Moet ik alles zelf zien wat ik zal gelooven , welk een Geloof is dit ? Kunnen de Gronden waardoor men mij van iets overtuigd, niet zo fterk zijn , dat ik genoodzaakt  «£ 21 5* zaakt ben het te gelooven , als of ik het zelf had gezien ? En , heb ik het recht geen Gebof te geeven aan een Verhaal van iets , dat ik niet zelf heb gezien , dan ben ik ook niet verplicht te gelooven , dat 'er een London , Rome of Parys in de waereld is. Paine wil, dat de Israëlieten niet verplicht waren Mozes te gelooven , toen hij hen verhaalde , dat hij de twee Tafels der Geboden uit Gods hand had ontvangen , en dat zij geen ander echt bewijs voor zijn zeggen hadden , dan zijn eigen woord. — Maar, waren de Israëlieten niet zelve Oor. getuigen geweest ? heeft God niet ten aanhooren van dit Volk , de Tien Geboden , met luide Stem afgekondigd? Exod. XX. vs. i en 18.. en Deut. V. vs. 22. hebben zij niet den Blixem. en het rooken van den Berg gezien ? hebben zij niet den Donder gehoord ? waren zij niet Ooggetuigen van Mofes blinkend Aangezicht, toen hij van den Berg na beneden kwam ? De Echtheid van Mofes Verhaal in zijne Schriften, en de Geloofwaardigheid van den Schrijver veronderfteld zijnde , had Israël , hebben wij wel meer nodig, om van de Waarheid van het Verhaal, en het Godlijke der Openbaaring op Sina'ï overtuigd te worden ? Alles was hier plechtig , en alles flrookte met de Denkbeelden der Menfchen van dien Tijd. B 3 De  < 22 > De Hemel wierd voor den Troon der Godheid, de Donder yoor een Majestueus Teken zijner Tegenwoordigheid , de Wolken wierden voor Zijn bckleedzel gehouden. Prachtig en vreeslijk Verfchijnt de Wetgeever , het Hatelijke was" naar den fmaak der Aanfchouweren , en het ruw Gemoed moest door Verfchijning en Don. derflag bewoogen worden. Mofes maakt dit Volk tot een Ooggetuige dezer grootc Verfchijning , leidt het aan den Voet van den Berg ? kh'mdt alleen op de Donderwolk na boven , terwijl Damp , Bljxem , en het beeven der geheele Streek, aan het Volk de Komst der Godheid bekend maakten. Mofes kcerdt terug ? brengt Israël Gods Wetten , en ontfangt van dit Volk , ten vollen overtuigd , de eenpaarige Verzekering : alles wat de Heer gefproken heeft ? zullen wij doen. — Had Israël meer nodig om verplicht te zijti te gelooven? De Tien Geboden, zegd Paine , voeren geen inwendige blijk ven Godlijkheid met zich. — Ik weet piet , welk een inwendige blijk hij begeerd. Zijn zij niet eene herhaaling , uitbreiding , en nadere bekendmaking , van het geen de Natuurwet verdord ? behelzen zij niet, in eene onnavolgbaare beknoptheid , behalven de Vorderingen der Natuurwet , ook dezulke, die de gevallen Mensch, uit de Rede niet konde ken-  '< 23 > kennen ? zijn zij niet de Grondftof geworden van de Wetten der oudfte Volken , zo als uit Philo , Eufebius , en hen blijkt, die de Hebreeuwfche , Jtheenfche en Romeinfche Wetten onderling hebben vergeleeken ? waren zij niet juist gefchikt voor het Volk van Israël , en desfelfs plaatfelijke Omftandigheden ? is de ftijl niet Godlijk verheeven , de Inhoud heilig , en ieder Voorfchrift volledig ? Zij bevatten, zegd Paine, eenige goede Vjorfchriften , maar hij voegd 'er bij , zodanig als ieder Mensch, die bekwaam is Wztten te maaken of te geven, zelf zoude kunnen opftellen. — Hierbij denke ik aan het Ei van den Ontdekker van America. Hier onder leeze ik eene Noot , getekend p. Of zulks P. en Paine betekend , zeggen de Voorredenaars niet. Daar vinden wij het volgende : 't Is nochtans nodig hiervan , namentlijk van die eenige goede zedelijke Voor. fchriften , uittezonderen , de daarin voorkomende Verklaaring, dat God de misdaaden der Vaderen bezoekt aan de Kinderen , dewijl zulks aandruischt tegen alle Grondbeginzels van zedelijk Recht. Het is niet nodig om dit Godlijk gezegde te verdeedigen , dat wij met Michaelis onze toevlugt neemen tot de Melaatschheid , die , B 4 dik-  < 2.4 > dikwils als Straffe den Israëlieten gedreigd, in; Afien voor eene bijzondere Straf der Godheid wierd gehouden , en erflijij was tot in het. vierde Geflagt ; noch aantemerken , dat hier van Tijdelijke onaangenaame Bezoekingen word gefproken, die de Godlijke Voorzienigheid, zo min als tijdelijk Geluk , altoos naar Verdienden uitdeeidt , en dat deze tijdelijke Onaangenaamheden, den Kinderen, vreezen zij God, heilzaam en tot hun best, maar , volgen zij het Voorbeeld hunner Godlooze Vaderen, voor hen eene welverdiende Straf zijn. Ik zal dien Schrijver drie andere Wegen aanwijzen , langs welke al het harde , of zo alshij het noemdt, het tegen alle Grcnibeginzels. van zedelijk Recht aandruifchende , zal verdwijnen. Hij vertaale en leeze dus : ik de Heer , bezoeke de misdaad der Vaderen aan de Kinderen , tot in het derde en vierde Geflagt, der geenen die mij haat en, dat is , wanneer zij , namentlijk die Kinderen , mij haaten , en zich ook aan Afgoderij fchuldig maaken. Reeds de Omfchrijver Onkelos, was niet vreemd van deze Verklaaring. Hij omfchryft dus : ik ben een fterke en ijverige God , die de misdaad der Vaderen bezoekt , aan de weerfpannige Kinderen , lot in, het derde en vierde Geflagt, der gee. peg  < 25 > nen die mij haaten, wanneer de Kinderen dt misdaad hunner Vaderen vol maaken. Behaagd hem zulks niet , dan bedenke hij f dat , offchoon het Woord bezoeken , in de tl. Schrift dikwils firaffen betekend, deze Betekenis nochtans niet plaats vindt , wanneer gezegd word , de misdaad van iemand aan eenen ander bezoeken. Hier drukt het bezoeken zo als 'er fteat , de Godlijke Ontferming uit. — Een Voorbeeld daarvan , en wel de geheele Spreekwijze , vinden wij Num. XIV. vs. 17 tot 19, Mofes fmeekt God om Vergeeving voor het Volk , en gebruikt onder andere , de volgende Beweeggronden : dat God den fchuldigcn niet ongeftraft laat, of voor onfchuldig houdt, dat is, dat Hij genadig , en niet naar de uiterfte ge. Itrengheid ftraft ; vergelecken Jer. XXX. 11, Hoofdft, XLVI. 28. en dat Hij de misdaad der Vaderen aan de Kinderen , tot in het derde en vierde Lid bezoekt. Het Gevolg hiervan was, dat God Mofes verhoorende , naar vs. 20 zei, de : ik heb vergeeven , gelijk gij gezegd hebt. •— Hij bedenke verder , dat het bezoeken der misdaad beteekend : aan de misdaad denken, en iemand gelegcntheid geeven, daarvan gebruik te maaken. Dus ligt daarin het denkbeeld : de ftraffe uitteftellen , en iemand gelegenheid tot Verbetering , als ook de middelen tegen d© B 5 mi6-  26 > misdaad bezorgen. God wil alzo zeggen : Ik gebruik Geduld en Langmoedigheid, ten aanzien van hen die mij haaten , en van hunne Nakomelingen, zelfs tot in het derde en vierde Geflagt , om deze laatfte te weerhouden het Voorbeeld hunner Godlooze Ouderen te volgen. En, behaagt Paine of den Nootmaaker ook deze Verklaaring niet , dan vindt hij 'er noch eene Jer. XXXI. vs. 29 en 30. Nu komt Paine op het Verhaal der Geboorte van den Verlosfer van eene Maagd, begrijpt een recht te hebben, het te gelooven of niet, en vorderd voor eene Zaak van dien aart, een veel jlerher bewijs , zegd , dat Maria zeide of voorgaf bezwangerd te zijn, zonder toedoen van eenen man , en dat de man Jofeph, aan wien zij on. dertrouwd was , zeidj , dat een Engel hem zulks had bevestigd. — In welken Bijbel leest Paine, dat Maria en Jofeph dit gezegd of voorgegeeven hebben? — Al het bewijs is dus naar Paine, maar het enkel zeggen van Maria en Jofeph, en dit noch niet eens, dewijl noch Maria noch Jofeph ons dit Schriftelijk hebben gemeld. — Misfchien waren zij naar het gevoelen van Paine ook wel te arm , om het Schrijven geleerd te hebben. Het fchijnd, dat het bij Paine noch al wat zoude hebben afgedaan , wanneer Maria of Jo-  < 27 > Jofeph , of beide , ons zulks Schriftelijk hadden medegedeeld. Doch , zoude hij déta nier., gelijk in meer gevallen, deze hunne Berichten, als een Getuigenis in hunne eige zaak , zo als het Getuigenis van Mofes, hebben verworpen? — Of wij verplicht zijn het Verhaal dezer Gebeurtenis , zo wel als dat van Jefus Opftanding , Hemelvaard , enz. te gelooven, zal blijr ken , wanneer wij de Gronden voor de Echtheid dezer Vernaaien, en de Geloofwaardigheid der Verhaalers gehoord hebben. Intusfchen hebben Paine of andere , zo zeer geene redenen, om juist deze Omftandigheid in het Gefchicdverhaal van den Verlosfcr, nament1'ijk Zijne Geboorte van eene Maagd, voor zo onmogelijk , en daarom ook voor ongelooflijk te houden. De Natuurlijke Teeling , Formcering en Geboort:: van den Mensch , is noch Zulk eene Verborgendheid, dat geen Sterveling, hoewel onder de Kundigfte gerekend , dezelve volledig kan begrijpen en verklaaren. Wie kan het begrijpen en verklaaren , hoe het mogelijk zij , dat eene Vrucht , die geene de minftc overeenkomst heeft , met het geen waaruit zij pntftaat, van tijd tot tijd, zo veele verfchillende , en ten vollen evenredig gevormde Leden verkrijgt, negen Maanden in der Moeder Lichaam kan gedragen worden , zonder zelve om-  '< 28 > omtekomen of de Moeder te dooden, en daarna op de bekende wijze ter Waereid komt ? En noch onbegrijpelijker moet alzo eene , de Orde en Krachten der Natuur zo ver te bovengaande Geboorte van eene Maagd zijn. Dan , dewijl de Waarheid de Eerfte Eigenfchap moet zijn , van het geen , voor ons onbegrijpelijk of eene Verborgenheid, nochtans van ons moet geloofd worden , vinden wij deze Eigenfchap ook bij de Geboorte van Jefus van eene Maagd. Hier is zo wel innerlijke Waarheid , als Gefchiedkundige Waarheid. De innerlijke Waarheid beftaat in de Moge. lijkheid van het Verhaalde , of daarin , dat in de verhaalde Zaak zelve , geene Tegenftrijdig. heid plaats vind. Paine geloofd naar zijn eigen zeggen , eenen Almagtigm God , en eene Schepping. Uit hoofde van het laatfle , zal hij bij het Geflagt der Menfchen, niet tot in het oneindige opklimmen , maar bij eenen , als den Stamvader , of bij het eerfte Paar Menfchen moeten blijven flaan. En uit hoofde van het eerfte , zal hij niet ontkennen , dat deze eerfte Mensch , of het eerfte Paar Menfchen , onmid. delijk van God zij gefchapen , ten minften kunne gefchapen zijn. Welk een Denkbeeld wij ook van deze Schepping van den Mensch heb. ben, (de Schrift zegd, dat God den eerflen Mensch  < 2p > Mensch uit een Aardenkluit formeerde , en hem onmiddelijk eene redelijke Ziel mededeelde,) Gods Alvermogen bewerkte het. En, zoude nu die zelfde Almagtige Schepper , niet ook noch , zo wel als toen , een Mensch , op eene andere dan de gewoone wijze kunnen voortbrengen , het geen anders bij de Teeling van een Mensch , door den Man gefchied, onmiddelijk kunnen vergoeden, en eene Maagd in ftaat ftellen , zonder toedoen van eenen Man, de Moeder van een Kind te worden? De Gefchiedkundige Waarheid , beftaat daarin , dat iets in de daad en waarachtig is gebeurd. Van deze Waarheid worden wij overtuigd , of door onze eige Zintuigen en Ondervinding , of door het Verhaal van Geloofwaardige Getuigen. — De Geboorte van den Verlosfer van eene Maagd , word door twee Euangelisten verhaald , en dat de Berichten die wij van hen hebben , waarlijk hunne Berichten en echt, en zij geloofwaardig zijn, zal in het vervolg nader blijken. Verder wil Paine ons o verreeden , dat liet niet moeielijk valt, reden te geeven van het Geloof , het welk men gaf aan het Verhaal, dat Jefus Christus de Zoon van God was , dewijl Hij gebooren wierd in een Tijd , toen de Heidenfche Fabelleer, noch eenigzins in zwang , en bij de  < 3° > de waereld in aanzien waf. Doch , hij doet wel, 'er bij te voegen eenigzins ; want, toert de Verlosfer verfcheen, had men reeds door de Verftroo'rjing der Jooden in alle Landen , betere Denkbeelden van God dan te»vooren. De Heidenfche Godsdienst was ook merkeliik veranderd , eft de Afgoderij zeer in verval. 'Er waren Wijsgeeren , die opentlijk éénen God predikten , en Luciaan , Juvenaal en andere' Dichters , dreeven luide met het Bijgeloof den fpot. Reeds ten tijde van Cicero was niets belachelijker dan het Orakel te Delphïs. Onder de Romeinen en Grieken ,■ wierden de Weetenfchappen zeer begunffigd , en waar deze bloeiën , verdwijnd Barbary en Bijgeloof. — Voor het overige heeft nooit de H. Schrift ,• nooit hebben de Christenen , Jefus in dien Zin of Betekenis , God en Zoon van God genoemd , waar in de Heidenen deze Benaamingen Van hunne Halfgoden gebruikten. Doch , de Jooden hebben immers , zo als Paine te recht aanmerkt , de Heidenfche Fabelleer altoos verworpen, en waarom was dan Jefus niet liever van Geboorte een Heiden, of wierd een Heiden, en hield het met de Heidenen ? Hij verfcheen , en was zelfs den Romeinen al3: een Jood bekend ; Hij predikte en verrichtte' Zijne Daaden onder de Jooden; Hij wilde zelfs- ge.  < 31 >' geduurende Zijne Omwandeling, met de 'Heidenen niets te doen hebben ; Zijne Apostels moesten zich daarna het eerst en vooral bij en met de Jooden ophouden ; ook deze, die Zijne Leer verkondigden en uitbreidden , waren Jooden; en den Heidenen wierd de Leer van Jefus het laatst gepredikt. — Hoe konde nu Paine zeggen , dat de Heidenfche Fabelleer , door de Jooden altoos verworpen, het Folk gefchikt maakte , om (zo als hij zich uitdrukt) zulk een Sprookje, dat namentlijk Jefus Christus de Zoon van God was , aanteneemen. Paine fchijnd het gevoeld te hebben, dat dit Argument tegen hem werkt, en voegd 'er daarom bij : dat de Heidenen of Fabelgeloovers het alleen waren, die dit Sprookje geloofden, maar dat de Jooden volfirekt geen geloof gaven aan het Verhaal, doch hij bewijst noch het een noch het ander , en de berichten van het tegendeel in het Nieuwe Testament, zijn nooit met gronden en bewijzen tegengefproken. Paine leeze de Leevensgefchiedenis van den Verlosfer , de Gebeurtenis op het eerste Pinxterfeest, en daarna Handl. VI. vs. 7. Hoofdft. XXI. 20. Hij denke aan die groote menigte Jooden , die in de Vijfde Eeuw op Creta , in de Zesde Eeuw onder Chilpericus , Koning van Frankrijk , en aan die duizende , die in de Zevende Eeuw, ten  < i* >' ten tijde van Sifibontus, Koning der WesU Gothen, zo wel als in het vervolg van tijd, den Christel'jken Godsdienst omhelsden. Zegd Paine verder , dat het niet onaartig is optemerken, hoe de Gefchiedenis van het geen men de Christen Kerk noemd, ontfprong uit den Staart van de Heidenfche Fabelleer , ik zal op zijne Geestigheid geene Aanmerking maaken. Het geen hij daar zegd , is ten deele valsch en onwaar , ten deele in het geheel niet toepasfelijk op de Christen Kerk , maar ook hier verwis feld hij wederom, de Christen Kerk, met eene bijzondere Gezindheid in dezelve. De Noot van den Vertaalcr is niet van Paine, en behoord dus ook niet tot mijn Bellek. Genoeg, ik geloove dat 'er Verborgendheden in den Godsdienst zijn, en moeten zijn, en gaarne zal ik dezelve, offchoon zij voor mij onbegrijpelijk blijven , gelooven , wanneer zij voldoende beweezen zijn, en niet tegen mijne Rede ftrijden. Dat nu het tegendeel bij het Christelijk Leerfluk der Driccenheid plaats vinde , bewijze de Vertaaien — Het is intusfchen te verwonderen , dat noch Paine, noch zijn Vertaaler , den Grond der Drieëenbeid in de drie Goden zoeken, die de Indiaanen bij uitnemendheid verëercn. — Voor het overige leerdt de H. Schrift nergens de Veelgoderij , en de'  < 33 > de Christenen hebben nooit drie Goden aangenomen. In het volgende oordeeldt Paine naar zijne wijze, zeer gunstig over Jefus , Dcsfelfs Character en Leer. Hij befchrijft Hem als deugdzaam en beminnelijk , de ZedCmnde die Hij predikte en beoeffende van de goedhartigfte Zoort, offchoon diergelijke Zedenleer , reeds lange voor Zijnen tijd, door zommige V/ijsgeeren, en naderhand door andere braave Menfchen wierd gepredikt, en zegd, dat niemand Hem in Zijne Leer en Zedelijk Gedrag heeft overtroffen. — Doch, hoe weet Paine , dat deze Jefus 'er ooit geweest is , en dat Zijn Character en Leer zodanig was, als hij beide befchrijft ? Geloofd misfehien Paine in dezen de Vernaaien der Euangelisten, wier Echtheid en Geloofwaardigheid hij in andere Gevallen zo zeer in twijffel trekt? — En, zegd hij, dat Confucius reeds* lange voor Jefus eene diergelijke Zedenleer heeft gepredikt , dan bewijze hij eens, dat 'er ooit een Confucius was, en dit bewcezen zijnde , dat Confucius eene diergelijke Zedenleer predikte ; ten minften de Chinee&en zelve zeggen , dat Confucius niets van den Godsdienst hebbe gclecraard, maar in tegendeel een Voorfiander was van den Afgodendienst en Waarzeggerijen.  <• 3+ > Het verwonderd Pairiè, dat jefus Christus niets van zich zeiven, van Zijne Ouders, of iets anders heeft te hoek gefield, en geene enkele 'regel van het geen men het Nieuwe Testament noemd door Hem is gefchreeven. Dit herhaald hij elders noch eens. En zelfs zegd hij op eene derde Plaats, dat Jefus waarfchijnelijk niet hnde fchrijven , dewijl Zijne Ouders zo armoedig waren, dat zij zich bij Zijne Geboorte geen Bedde konden verfchafïen. — Doch , een der Euangelisten zoude hem wel het tegendeel zeggen ; dan dezen houdt Paine zekerlijk voor eenen Leugenaar, en daarom geloofd hij hem niet. — En, waarom moest Jefus zelf hebben gefchreeven ? Immers Hij was geen Letterkundige, maar een Leeraar voor den Geest en het Hart, en Zijne Leer, niet aan Woorden en Letters gebonden , was voor alle Tijden , in weerwil van alle Veranderingen , die de Taal Zeden en Leevenswijze ondergaan , beftemd. Door Schriften onderricht men wel in onze Dagen zeer gemakkelijk , maar dus was her niet in die Tijden, toen de Drukpers noch niet was uitgevonden , en het Verdienst van den Wijzen, niet gewaardeerd wierd, naar het Getal zijner Schriften , maar naar de menigte zijner Leerlingen , in wier Hart hij Wijsheid en Deugd plantte. — En , wat moest Jefus heb-  <€ 35 > hebben opgefchreeven ? Zijne geheele Leer?' bm deze volledig te bevatten , waren zelfs Zijne Leerlingen noch niet genoeg voorbereid; óf een gedeelte van dezelve ? dan bleef het Gevaar , dat zij door vreemde Bijvoegzels verminkt wierd, zo groot als nu. — Is men met de Schriften der Apostelen niet te vreden, vindt men daarin veel onverftaanbaar, dubbelzinnig en Onzeker, het Zelfde zoude ook plaats hebben , ten' aanzien van Jefus fchriftelijk Onderwijs , in eene vreemde Taal, bij de zin'fpecling op de Gevoelens Zijner Tijdgenooten, en na zo veele Eeuwen. Men zoude nochtans veele Duisterheden ontdekken , over de betekenis der Woorden twisten , en eige Verklaaringen voor de Leer van Jefus verkoopen. Het Bijgeloof zoude aan de Letter blijven hangen , en het Ongeloof de Echtheid der Schriften en haar Aanzien in twijfel trekken. Vertaalingen moesten wij toch hebben , en veele ' zouden zwaarigheden maaken, of de Vertaaling wel goed zij. En , wij hebben 'er immers niets door verlooren , dat Jefus niet zelf Zijne Leer opfchreef. Zijne Leerlingen hebben ons verkondigd en fchriftelijk nagelaaten , wat zij gezien, gehoord en geleerd hadden , ï Joh. I. vs. kV Bekwaam daartoe , en gehoorzaam aan Zijn' G 2 bei-  < 3^ > bevel, Matth. XXVIII. vs. 20. leerden zij den Menfchen het geen Jefus hen had bevoolcn te leeren , ftandvastig en getrouw predikten zij Jefus en Zijne Waarheid. — Ook Socraies, de grootfte der Griekfche Wijsgecren , fchrcef niet, maar zijne Toehoorders bewaarden zijne Leer, en Plato en Xenophon ftellen ons fchadeloos, en leveren ons , het geen wij misfehien wel van Socrates zeiven zouden wenfehen te hebben. .Wat Jefus niet optekende, vinden wij bij Zijne Apostels en Leerlingen , en , hooren wij den Leeraar niet, wanneer wij den Leerling hooren ? Ontbreekt ons de Letter , wij hebben nochtans den Geest. En gefield ook , Jefus had iets van het Nieuwe Testament gefchreeven , of, zoo als Paine begeerd , iets van zich zeiven of van zijne Ouders te boek gefield , Paine zoude immers toch niet voldaan zijn, en over de Schrijf, ten van Jefus zoo denken, als hij over die van Mofes , de Euangelisten en Apostelen denkt. Stonden zij op den Naam van Jefus , hij zoude bewijzen eisfehen , dat Jefus waarlijk de Schrijver zij , dat die Schriften noch echt en onvervalscht zijn, en Jefus in de daad zij, het geen Hij van zich zeiven zegd te zijn. — Met een woord Paine zoude toch niet gelooven. Ver-  < 37 > Verder word de Opftanding en Hemelvaart van onzen Verlosfer aangetast. Beide gelooven wij Christenen , overtuigd van de Geloofwaardigheid der Schrij veren van het Nieuwe Testament, en de Echtheid van hun Verhaalj waarvan ftraks nader. Ten aanzien der Opftanding, beroepe ik mij, op een voor eenige Jaaren door mij uitgegecven Stukje: Gefcliiedkundig bewijs voor de Waarheid van Jefus Opftanding, en prijzc eenen ieder het uitmuntend Werkje aan : ScherlocVs ge. rechtlijk Verhoor der Getuigen van Jefus Opftanding , als ook Lilienthal op dit Stuk na te leezen. — De Gefchiedcnis van Jefus Opftanding, word klaar en duidelijk van Vier Geloofwaardige Mannen verhaald. Jefus ftierf, wierd in een Steenrotz begraven. Om Zijne Jongeren wierd eene Wacht bij het Graf geplaatst , en om de Wachters de Steen verzegeld. Op den derden Dag was het Graf ledig , en de Euangelisten vernaaien eenvoudig Zijne Opftanding. Na dezelve is Hij , bij herhaaling , aan verfcheide Perzoonen, op verfcheide Plaatzen, op verfchillenden tijd van den Dag , en onder verfchillende Omftandigheden verfcheenen. En Zijne Apostels waren van Zijne Opftanding zo vast overtuigd, dat zij , te vooren fchroomachtig en bevreest, nu heldhaftig dezelve C 3 pre.  & 3? > predikten , ftraks na dat, en daar waar zij -gefchied was , opentlijk in de Hoofdftad , in het geheele Land , op de Hooge Feesten , voor de Overheid en den Raad , voor het Gerecht, flandvastig, in weerwil van Bedreigingen en Vervolging, en met het beste Gevolg voor de Uitbreiding van Jefus Leer , onder Jooden en Heidenen. De Waarheid die zij predikten wierd nooit tegengefproken, maar het prediken van dezelve hen wel verboden; doch niet tcgenftaande dit, gingen zii nochtans daarmede voort. En , wat de Hemelvaart betrefd , deze gefchiedde ruim 800 en naar andere bij de 11 oq Schreeden van Jerufalem, niemand te Jerufalem was van dezelve verwittigd , en dus op het geen in de Lucht gebeurde oplettend gemaakt, zij gefchiedde op helderen dag , Jefus voer op met een verheerlijkt Lichaam , wie noodzaakte Hem allen zichtbaar te zijn? En, wanneer ook de een of ander iets van Zijne Hemelvaart, bij geval, te Jerufalem mogt gezien hebben, was de invloed van de Joodfche Geestelijkheid op het Volk, waar van men blijken bij 's Verlosfers Veroordeeling had gezien , genoeg bekend. Tegenfpraak en Omkooping had men te verwachten. — En , waren 'er ook maar acht of tien P-erzoonen geweest, zo als Paine zich uitdrukt, die de Waarheid fpraken , toen zij  < 39 > zij naar Paine zeiden: wij hebben het gezien, zij waren geene Lieden die de Hemelvaart van Jefus wenschten , en zich daarom dezelve te gemakkelijker verbeeldden , en hun Getuigenis is toereikend, wij hebben ^geene Ooggetuigen meer nodig , en zouden honderd , ja duizende Ooggetuigen zo wel kunnen tegenfpreeken, als deze acht of tien. — Voor het overige , is het Voorbeeld van Thomas , dat Paine aanhaald, hier zeer flegt aangebragt, en het Grondbeginzel van Paine zoude zelfs de Burgerlijke Maatfchappij verwoesten. Hoe het zij, de een zal toch wel altoos Thomas de Apostel, en de ander Thomas Paine , de eerfte niet ligtgeloovig, en de laatfte hardnekkig ongeloovig blijven, Paine zegd , dat die Gebeurtenis , zo ver het bovennatuurlijke gedeelte aanbelangd , alle tekenen draagt van bedrog en kwaade trouw , ■—■ dit diendt hij te bewijzen , doch het is zijne Ge. woonte niet, hij bewijst niets, — en dat het voor ons niet mogelijk is te weeten, wie 'er de Uitvinders van geweest zijn, zo min als het voor ons mogelijk is te verzekeren , dat de Boeken in welke het Geval word verhaald, gefchreeven zijn door de gecnen , wier Naam zij dragen. — Dit laatfte is zo los ter nedergefteld , als hij dwaaslijk begeerd, dat de jooden, die Vijanden van den Christelijkcn Godsdienst blecven , de C 4 Wiiar.  € 4° > Waarheid van Jefus Opftanding en Hemelvaart, zouden moeten bevestigen, indien wij deze Gebeurtenisfen zullen gelooven. Dat in de daad de Gefchicdenis van den Verlosfer , en het Nieuwe Testament , door Tijdgenootcn van Jefus, en wel door hen, die daarvoor te boek ftaan, gefchreeven zij, blijkt 20 wel uit den Inhoud , als de Geloofwaardige Getuigenisfen van anderen. Uit den geheclen Inhoud blijkt het , dat deze Schriften van eene oude Dagtekening, en omtrend in dc eerste honderd Jaaren der Romeinfehe Monarchie moeten vervaardigd zijn. Daaruit blijkt, dat de Schrijvers Jooden walen , en in de eerste Eeuw dezer Alleenheerfching leefden ; dat zij onmiddelijke Getuigen van hunne Verhaalcn en Ongeletterde zijn geweest ; dat deze Schriften in het Grieksch meestÈil, toen onder Romeinen en Jooden bekend , en de algemeene Taal van dien Tijd, gefchreeven zijn ; het Grieksch dezer Schriften is niet zuiver , maar Hebreeuwsch Grieksch; de Stijl verraad Schrijvers , in den Joodfchen Godsdienst opgevoed ; dc Schrijvers berichten Omftandigheden, als toen plaats vindende, die in dat Tijdvak te huis behooren; en bij hunne Vcrhaaien liggen Staatkundige en Godsdienstige Inrichtingen ten grond , die den Tijd van hun fchrijven kennelijk maaken. Wa*  < 4i y Wat de Geloofwaardige Gctuigenisfen van andere betrcfd , kunnen wij ons beroepen, op verfcheide Schriften van den eersten Tijd, die, offchoon dc meeste zijn verlooren gegaan, nochtans voldoende zijn ons te overtuigen; namentlijk in de eerste plaats, op de Schriften van hen, die Jpostolifche Vaders worden genoemd , dewijl zij onmiddelijk Leerlingen der Apostelen waren , en die hier vooral , zo wel uit hoofde van hunnen Ouderdom , als van hunne gemeenzaame Verkecring met de Apostels, van belang zijn. Deze Schrijvers zijn Barnabas, die met Paulus de Christelijke Leer onder de Afgodendienaars verkondigde ; Clemens Romanus , Bisfchop te Rome , en Medehelper van Paulus; Phil. IV. vs. 3. Hermes , van wicn Paulus Rom. XVI. vs. 14. gewag maakt; Ignatius, Bisfchop te Antiochien , die op bevel van Keizer Trajanus , in het Jaar 106 na Rome gebragt, van Leeuwen wierd verfcheurd , om dat hij het Christendom niet wilde verlogenen. Polycarpus, een Leerling van den Apostel Johannes, en door dezen tot Bisfchop van Smirna aangefteld. Hierbij komen noch de Getuigenisfen van zo veele beroemde Mannen, die in de Eerste Eeuw in hunne Schriften , of van eenen of van meer Schrijvers van het Nieuwe TestaC 5 ment  < 42 >' ment gewag maakende , deze Schriften duidelijk toekennen aan die Schrijvers , die bij ons als Schrijvers dezer Boeken bekend zijn , wier Schriften , wel is waar verlooren zijn geraakt, doch hunne Getuigenisfen , zijn ten deele noch bij Eufebius , die in de Derde Eeuw gebooren wierd , te vinden ; bij voorbeeld Papias en anderen. — In de Tweede Eeuw hebben wij, Justinus den Martelaar, Tatianus, den Vader der Encratiten , Irenceus , Athenagoras , Theophilus Antiochenus, Clemens Alexandrinus, Ter. tulliaan. Ook van deze is veel verlooren geraakt , doch wij vinden van hunne Schriften Uittrekzels of Berichten bij Eufebius, Plwtius, Hieronymus, Origenes, die wij ook kunnen raadpleegen over Dionyfius , Hegefippus, Me. lito, Miltiades , Pantcenus. In de Derde Eeuw , en wel reeds in het ber gin van dezelve, hebben wij, Cajus Romanus, Hippolytus Portuenfis, Ammonius, Julius Africanus, Origenes. Deze Schriften van het Nieuwe Testament, op welke Paine het inzonderheid fchijnt ge. munt te hebben , zijn onvervalscht echt, dit blijkt uit de volgende Gronden, die, des noods , breeder konden ontleed en beweezen worden : Reeds in de twee eerste Eeuwen, vinden wij dezelfde Gebeurtenisfen en Leerftellingen van de Christenen cenpaarig aange- no-  < 43 > pomen , die wij noch tot op dezen Dag , op het Gezag van het Nieuwe Testament gelooven ; eene algemeene Vervalfching dezer Schriften , (en algemeen moest deze Vervalfching zijn, zoude zij een bedoeld Oogmerk bereiken) was onmogelijk 5 en in de Gefchiedenis vindt men geen het minste blijk van dezelve; de O vereen {lemming van alle Handfchriften , getuigd ook voor de Echtheid dezer Schriften; als ook de Ovcrcenftcmming der Vertaalingen en de Aanhaalingcn der Kerkcvadercn. En eindelijk, dat deze Schriften ten hoog. Hen geloofwaardig zijn, blijkt daaruit, dat de Schrijvers van dezelve, alle vcreischte Eigenfehappen van Geloofwaardige Getuigen en Schrijvers, in den hoogften trap bezitten: Zij leefden -pp dien Tijd en die Plaats , toen en daar de door hen verhaalde Gebeurtenisfen zijn voorgevallen ; zij hadden de gewigtigfte redenen, en waren 'er toe bekwaam, dc gegrondheid of ongegrondheid hunner Gefchiedenis te onderzoeken, want zij wilden op dezelve een Godsdienstig Stelzel bouwen; zij waren zo min ligtgcloovig als dweepziek; zij hebben de flerk. fte bewijzen van hunne Eerlijkheid, Oprechtheid en Onpartijdigheid gegeeven; zij verhaalen hunne Gebeurtenisfen op een Tijd, toen het bijna onmogelijk was, dezelve te verzinnen; zij  < 44 > zij beroepen zich op zulke bewijzen , die in het oog vallen , en van eenen ieder , ook de eenvoudigfte konden beproefd en onderzogt worden ; zij hadden hiervan niets dan tijdelijk Nadeel te verwachten; zij verduuren alles voor hunne Verhaalen , zelfs den Dood ; zij hebben veele van hunne Tijdgenooten , die gemakkelijk de Gegrondheid of Ongegrondheid hunner Verhaalen konden ontdekken , zodanig door hun Getuigenis overtuigd, dat ook deze voor de Waarheid van hetzelve, Geluk, Goed, Bloed en Leeven opofferden, en reeds bij hunnen Leeftijd, noch voor het einde der Eerfte Eeuw , waren in Europa, Afia en Africa, in de aanzienelijkftc Steden , talrijke Gemeentens van Christenen , en tot dezelve behoorden veele aanzienelijke en Geleerde Mannen. — Deze Gronden moeten niet, ieder in het bijzonder , worden genomen, maar alle te zaamen werken , en den Lasteraar Paine zal de Mond geftopt zijn. Nu beöordeele men de Echtheid en Geloofwaardigheid der Euangelifche Verhaalen, die Paine in het voorafgaande beftreed, en beflisfe, of men redenen heeft dezelve voor Waarheid te houden en te gelooven, dan niet. Het volgende van Paine, te vooren reeds aangeftipt, verdiend geene Weerlegging. Be Joo-  < 45 > Jooden, dat is , die Jooden bleeven , en noch Jooden zijn , zeggen, dat 'er van die Gebeurtenisfen, namentlijk van Jefus Opftanding en Hemelvaart, niets waar zij. Geen wonder, want zo dra zij dezelve voor Waarheden aannamen , het geen nochtans van Duizende is gefchied , hielden zij op Jooden te zijn. Dit zeggen van Paine doet alzo zo min iets af, als wanneer ik het bewijs voor de Godlijkheid onzer H. Schriften , om overtuigd te worden, uit den mond van de Deïsten wilde hebben, of anders- verklaarde deze Godlijkheid niet te zullen erkennen. — En, wanneer hebben ooit de Jooden die Gebcurtenisfen tegengefproken, of het tegendeel beweczen , toen de Apostels dezelve , te Jerufalem , op de Markten, voor de Rechtbanken en elders , en zelfs in de eerste Dagen na dat zij voorgevallen waren, opentlijk predikten? Nu gaat Paine voort ons te berichten , het geen hij van de Gefchiedenis van Jefus geloofd, en , dewijl hij toch niet wel eene zekere betwiste Plaats bij Flavius Jofephus voor echt zal , houden , erkendt hij zekerlijk de Euangelisten, ten aanzien van het geen in zijne Kraam te pas komt, voor Geloofwaardig. Doch , duidelijk genoeg befchuldigd hij Jefus, dien hij eenen deugdzaamen Hervormer noemdt, van oproerige Ge-  € 4& > Gevoelens en Voorneemcns, wanneer hij zegd 2 het is niet onwaarfchijnelijk, dat Jefus Christus in het oog had , de Joodfche Natie van het juk 'der Romeinen te verlosfen. —- Doch, Paine gewoon niets te bewijzen , bewijst ook ditmaal niets , zekerlijk dewijl hij gevoeld , zijne befchuldiging niet te kunnen bewijzen. Zo veele Gevallen in de Leevensgefchiedenis van den Verlosfer, bewijzen juist het tegendeel. Paine is vermetel genoeg Verder te beweeren , dat, zo hij ze noemd , de Christen Fabelleeraars , dat zijn de Schrijvers van het Nieuwe Testament, die zich zeiven de Christelijke Kerk noemden, hun Verdichtzeli, dat is, de' Gefchiedenis van Jefus Opftanding en Hemelvaart , op het geen hij in het onmiddelijk' voorgaande, aangaande Jefus, als Waarheid had aangenomen , en op de Vtrhaalen der oude Fabeldichters , waarvan hij in het vervolg fpreckty hadden gegrond -■ en dat hun Verdichtzcl in ongerijmdheid en uitfpooriglieid, door niets in de Fabel gefchiedenis overtroffen word. Dit laatfte fchijnd Paine te willen bewijzen en hij leverd ons ten dien einde een brok uit de oude Fabelleer. De Oorlog tusfehen Jupiter en de Reuzen , moet aanleiding hebben gegeeven , tot het geen de Letter der Schrift van den Duivel, dcsfèlfs Werking, den Zondenval en  '< 47 > eti de Verlosfing bericht, en om alle deelen van de Gefchiedenis te doen zamenhangen, hebbe men de Joodfche Overleveringen te baat genomen. Doch , hoe flegt Paine hier vergelijkt en Parallelcn trekt , zal ftraks ieder Christen erkennen, die, het geen de H. Schrift aangaande het opgenoemde leeraardt , tegen de Fabelleer van Paine houdt. Het is waarlijk overtollig Werk hier in bijzonderheden te willen treden, en alle zotte Gedachten van Paine te ontleden om dezelve te weerleggen. Het leugenachtige valt ftraks in het oog. — Dus flegts eenige weinige Aanmerkingen op die Deïstifche Brabbeltaal. De Christen Fabeldichters, NB. de Christen, zouden , zo als Paine zegd , na den Satan in eenen Poel ter neder geploft te hebben, verplicht geweest zijn , om hem daar weder uit te haaien, ten einde de, te vooren befchreeve Fabel voort te zetten, en zij NB. de Christenen, zouden hem in Eden hebben gevoerd, in de gedaante van eene Slang gemeenzaam met Eva laaten fpreeken, met dit Gevolg, dat Eva door hem overgehaald wierd, van eenen Appel, tot Verdoemenis van het geheel Menfchelijk Geflagt te eeten. Geloofdt Paine dat Mofes de Schrijver zij van de Gefchiedenis van den Zondenval, dan zal  *i 4? y zal hij zich toch wel niet verbeelden, dat" Mofes dc Aanleiding tot zijn Verhaal , uit de Aeneide van Virgilius, of de Metamorphofen van Ovidius hebbe genomen , of hij moest zich verbaasd in de Tijdrekening vergisfen. Doch neen, de Christen Fabeldichters hebben het Stukje van den Zondenval , zo als Paine verzekerd , verzonnen. En alzo moeten naar zijn gevoelen, de Schriften van het Oude Testament , ook wel van eene laaterc Dagtekening zijn, vooral de Schriften, die aan Mofes worden toegefchrceven , offchoon veele Kerkevaders, dc overeenkomst bewonderd hebben , van de Leer van Plato, die omtrend het Jaar 420 voor Jefus Geboorte bloeide, met de Leer van Mofes , en hem daarom den Atheenfchen Mofes noemden. Misfchien is Paine weimet Volt air e van een Gevoelen , dat 'er nooit een Mofes geleefd hebbe , offchoon hij het tegendeel fchijnd te gelooven. — Dus moet hier jets van den hoogen Ouderdom der Schriften van het Oude Testament, dien Paine wil in twijffel trekken, gezegd worden. Naar de beste berekening , zijn deze Schriften , van de 17de Eeuw der Waereld , tot de 6de Eeuw voor Jefus Geboorte vervaardigd. Mofes fchreef omtrend het Jaar 1614 voor 'Jefus Geboorte. Mofes heeft eenige duizend Jaa*  < 49 > jaaren voor onzen Tijd gefchreeven , en dus inoet de Denkwijze en het Taalgebruik merkelijk van de onze verfchilleh ; hij fchreef in eene Taal, die reeds langer dan 2000 Jaaren uitgeftorvcn is, en van welke Taal niets meer is overgebleeven, dan die weinige Schriften in het Oude Testament; hij fchreef in eene Landftreek , van onze Westerfche zeer onderfcheiden ; het ontbreekt ons aan gelijktijdige Schrijvers ; Herodotus de oudffcc Schrijver der uitheemfche Gefchiedenis die wij bezitten, fchreef fileer dart 1100 Jaaren na Mofes , en bijna 106 Jaaren laatcr, dan de jongfee of laatfte Boeken van het Oude Testament, nameiitlijk Esra en Nehemia gefchreeven wierden ; de oudfte Waereld had eene bijzondere Taal en Stijl, van de Onze zeer verfchillcnde. — Dit alles , zo wel als de Inhoud van Mofes en der overige Schriften van het Oude Testament, pleit voor den Ouderdom van dezelve , en maakt het ons begrijpelijk , dat veele Verhaalen ons vreemd en duister voorkomen. — En , voegd men hier noch bij , dat men reeds eenige Ecuwen voor Jefus Geboorte , Vertaalingen van het Oude Testament had , eene Griekfche en Chaldeeawfche; dat ten tijde van Christus, de Jood Philö over het Oude Testament fchreef, als ook jfofephus, en dat beide , dc Boeken van het D Oud»'  < 50 > Oude Testament voor alüude Schriften verklaaren , die hunne Natie zedèrd onheugelijke Tijden als Godlijke Schriften vereerde ; en dat de Godsdienst en Gewoontcns der Jooden , die ontegenzeggelijk eene der oudfte Natiën op Aarde uitmaaken , op dc Schriften van het Oude Testament gegrond zijn , — dan kan men den Ouderdom der Schriften van het Oude Testament niet langer in tvvijffel trekken , of men moest een Paine zijn , die geene .andere Kerk erkend dan zijn eigen Gemoed , en daarom ook geloofd wat hij wil. — Hoe kan dan het Verhaal van den Zondcnval een Vcrdichtzel der Christenen zijn ? Paine fchijnd de H. Schrift te leezen , flegts met Oogmerk , om uit dezelve de Wapenen te nccmen , haar aanterar.den, en, om haaren Inhoud verachtelijk en befpottelijk te maaken, draaid hij wel iets in dc Schrift , dat 'er niet in word gevonden. Bij herhaaling zegd hij, dat Eva van eenen Appel hebbe gegeeten , en dat het eeten van dien Appel , de Verdoemenis over het geheel Menfchelijk Geflagt bragt. — Doch, waar zegd de H. Schrift ooit, dat Eva van eenen Appel hebbe gegeeten, het geen Paine nochtans zo ftandvastig verzekerd? En, gefteld ook dit ware Waarheid , dan is dit immers zulk eene klijnigheid niet, als Paine ons wil doen  4 5r > doen gelooven. De Misdaad beftond niet in dit eeten , maar in de Ongehoorzaamheid , en het eeten was een bewijs van dezelve. En dit eeten wierd eene Zonde, niet uit hoofde der Daad zelve, maar uit hoofde van het voorafgegaan Godlijk Verbod. De volgende Spotternijen en opgeraapte Leugens , die zich ftraks als zodanige aan eiken Christen die zijne Leer kendt, vertoonen , ga ik ftilzwijgend voorbij , als ook het geen, waarin hij hier en in het vervolg de zo onontbeerlijke als troostvolle Leer der Verzoening aantast, dewijl deze Leer reeds zo overvloedig verdeedigd, en het Godebetaamlijke van dezelve , zo wel als de Noodwendigheid dezer Verzoening beweezen is, dat ik 'er niets Zoude kunnen bijvoegen. Wat de Gevoelens der Christenen ten aanzien van den Satan of Duivel betrefd, is het volgende Leer der H. Schrift : 'Er is één Duivel ; 'er zijn meer booze Geesten of afgevalle Engelen ; de Duivel heeft de Stamouders verleid ; hij word in het Gefchiedverhaal dezer Verleiding eene Slang genoemd , want listig en gevaarlijk was zijne Verleiding ; (dat hij in de gedaante eener Slang verfcheen , en in deze Gedaante tot Eva fprak, zo als Paine zegd, leerde de H. Schrift niet) niet altoos hebben wij aan D 2 dorj  < 5^ > den eigentlijkcn Duivel te denken , wanneer wij dit Woord in de IL Schrift leezen , want dikwils moet het vertaald worden door Lasteraar, zo wel als Satan door Tegenpartij of Tegenftreever, dewijl deze Bcnaamingen ook zomtijds van Menfchen worden gebruikt ; dat de Duivel het Hart en de Gevoelens der Menfchen zoude kennen , en hen onmiddel'rjk tot deze of geene Zonde verleiden , leerdt de H. Schrift niet, maar wel Jac. I. vs. 14. dat de Mensch door zijne eige Lust afgetrokken , gelokt en verleid word ; zij leerdt niet , dat de Duivel vrijheid hebbe , in onze Waereld rond te gaan , om ons onmiddelijk kwaad te doen, maar wel Jud. vs. 6. dat hij met eeuwige Ketenen in dc Duisternis gekluisterd is; nochtans word hij als de Oorzaak der Zonde befchouwd, dewijl hij de eerfte Menfchen tot dc Zonde verleid heeft, hen tot Zondaars maakte , en alle Zonden in het vervolg van tijd , Gevolgen daarvan zijn ; dus, wanneer wij zondigen, wanneer wij middelijk door andere , die wij in zo verre als Werktuigen des Satans kunnen aanmerken, tot de Zonde verleid worden, kan zulks ook den Duivel worden toegefchreeven. — Waar word hier de Satan , zo als Paine zegd, almagtlg, alomtegenswoordig, onbeperkt en mmeetelijk gemaakt ? Nu  < 53 > Nu wij Paine als een Held optreden', en de Ligtgeloovigheid zal hem in zijne Jloute nafpooring niet weerhouden , offchoon zij veelen een fchrik zal aanjagen en doen rillen, terwijl hij vertrouwd , dat het de Twijfelachtige niet weimg zal vertroosten , hem zijn onderwerp vrijelijk te zien behandelen!!! Hij zal daarom de Boeken onderzoeken, die bekend zijn onder den Naam van het Oude en Nieuwe Testament; cn uit eene bijgevoegde Noot, zoude men haast befluitcn , dat Pain: ook iets in de Criticq van den Bijbel had gedaan. Doch hij, die zo afkcerig en een Vijand is van , en zo onkundig in de doode Taaien, is waarlijk de Man niet, die in dit ftuk kan onderzoeken cn beflisfèn. Toen de Kerk-Fabelleeraars , zegd Paine, hm ftelzel vestigden , verzamelden zij alle Schriften, welke zij konden vinden , en handelden daarmede naar welgevallen. ■—• Wie hij hier door Kerk. Fabelleeraars verftaat, zegd hij niet. Doch, het zijn de Bisfchoppen en Leeraars der Kerke niet, die aan de Boeken der H. Schrift, en inzonderheid van het Nieuwe Testament, Aanzien en Gezag bezorgden, want niet alleen de Rechtzinnige , maar ook de Ketters rgeds in de Tweede Eeuw, hebben derzelver Gezag en Echtheid erkend. Verwierpen de laatfte in D 3 het  < 54 > het vervolg zommige Apostolifche Schriften, en twijffelden de eerfte in zommige Gevallen, dit betrof niet zo zeer de Echtheid der Boeken , maar zij keurden een gedeelte van den. Inhoud af, tegenfpraken derzelver Gezag, en verwierpen den Schrijver , cn wel om de bijzondere Gevoelens die zij hadden. Paine zegd , dat wij noch in allen deele onzeker zijn , of zulke dier Schriften welk; thansbeftaan, onder den Naam van het Oude en Nieuwe Testament, in den-zelfden ftaat zijn, waarin deze Verzamelaars voorgaven dezelve bevonden te hebben , dan of zij 'er iets bijvoegden , aan veranderden, verkortten of dezelve optooiden. — Dan, wanneer ook in vroegere Eeuwen , eenige Rechtzinnige zelve , aan de Echtheid van enkele Boeken twijffelden, moet zulks onze Overtuiging van derzelver Echtheid bevestigen. Wie twijffeld , geloofd niet blindelings , maar zoekt Gronden , en te fterker worden wij daardoor verzekerd van de Echtheid van die Boeken, die men algemeen voor echt erkende; en aan de Echtheid van die Boeken , waarin het Christendom ten duidelijkften word geleeraard , hebben de Rechtzinnige nooit getwijffeld. Dit twijffelen was dus een bewijs van hunne Waakzaamheid tegen het bedrog, de Waereld met verdichte Schriften te mis- lei-  < 55 > leiden. — Genoeg , wanneer 'er ook iets was bijgevoegd , 'er iets in veranderd , verkort of opgetooid , daardoor zijn zij noch niet vervalsend Men vergelijke dezelve onderling. Lengte van Tijd, verandering van Taal en Zeden , en veele Vcrtaalingen, maaken het opgenoemde onvermijdelijk. En , te wenfehen ware Let, dat wij eene meer verftaanbaafe Overzetting hadden , juist voor onze Eeuw gefchïkt, die minder Oostcrsch was ; doch moet daaróm de Waardij der Hoofdzaak bij ons verminderen ? Wat betrefd de laatfte Verzameling dor Boeken van het Oude Testament, is het wel zeker, dat zij van Esra en Nehemia gefchiedde, en, naar de Gcwoontens , Taal cn Schrift van vroegere Tijden te oordcelcn, kan niet wel een der Boeken van het Oude Testament, na Esra zijn gefchreeven. En, wanneer men bedenkt, dat reeds Sirach Hoofdft. XLLV. cn verder, deze Boeken meestal kendt ; dat dc Uitdrukking Wet, Propheetcn cn Pfalmen , reeds eene gcflotc Verzameling veronderfteld ; dat de Jooden in vcrfchillende Gewesten en Sccten verdeeld , flegts die Schriften , welke wij noch hebben, erkennen; dat de Christelijke Leeraars in hunne Registers der Boeken van het Oude Testament, naauwkeurig met den Talmud overeenkomen ; en dat in dit Register, geen Boek D 4 §c'  < 56 >" genoemd word , het welk van Esra niet reeds zoude kannen verzameld zijn , — dan mogen wij wel gelooven, dat wij zederd Esra , de echte Verzameling der Israëlitifche Godsdienst Oirkondcn , zonder bijvoegzel cn verminking noch bezitten. — Nooit heeft dc Toodfche Kerk , hoe veele Wijsheid cn Gcfchiedkundige naauwkeurighcid men ook in de zogenaamde Apocryphe Boeken vindt , dezelve met andere oudere Schriften in gelijken rang geftcld. En, wat de Schriften van het Nieuwe Testa-. ment betrefd , die Paine zekerlijk voornamen tlijk bedoeld , en van welke hij zegd , dat de Kerk -Fabelleeraars, bij meerderheid van Stemmen bejlisten , welke Boeken uit de Verzameling , die zij gemaakt hadden , Gods Woord zouden zijn, en welke niet, — ichijnd het mij toe, dat hij zulks zegd, om ons te doen gelooven , op welken zwakken Grond, ons Geloof aan de Godlijkheid dezer Schriften rust, dewijl wij, met eenige Stemmen meer op de andere zijde, ook andere Godlijke Schriften , of een geheel ander Gods Woord zouden gehad hebben. — Ja, dit zegd hij ftraks daarna duidelijk. Deze Verzameling van Apostoüfchc Schriften , was zekerlijk overal niet even groot 'Er verliepen Jaaren, voor dat een Boek van het Westen na het Oosten , uit Griekenland na  < 57 > Egyftcn , uit Palaeftina na Rome kwam. En. kelc Gemeentens , met enkele Schrijvers en derzelver Gevoelens vooringenomen, gaven aan deze de Voorkeur, cn vcrkoozcn hunne Schrif. ten als echte Schriften tot haare Stichting. Aan den anderen kant wierden andere Gemeentens, door Twijffelingen aan de Echt, heid , door ontdekte Duisterheden , cf door, naar haare gedachten , min belangrijken Inhoud van zommige Boeken van het Nieuwe Testament weerhouden , dezelve haaren Medeleden aanteprijzen. En, is het te verwonderen, dat, dewijl de Vrijheid van enkele Gemecntens, noch door de Maatregels van eenen Apostel, noch door eene Wet bepaald wierd, iedere zich naar haare Behoeftens lchikte, haar eigen Nut en Stichting in het oog hield , en dat bij de ontegenzeggelijke Verfchillcndhcid van de Gevoelens der Leeraaren, ook de Gevoelens over het openbaar Gebruik der aanwezige Schriften verfchillend was. Rome zonderde den Brief aan de Hebreen uit, de Gemeentens van Syrien , misten noch de laatfte Brieven van Johannes , van Petrus, en van Judas. Christenen , dien de Schriften der Apostelen gewigtig waren , begonnen dezelve te verzamelen , deze Verzameling wierd voortgezet, door de Vereeniging van enkele Gemeentens D 5 met  < 53 > met elkander , cn voltooid , toen men geene hoop meer had , noch nieuwe Documenten van dien Tijd te vinden , en men gaarne in den Lccrtrant cn Plechtigheden der verfcheide Gemeentens , eene Eenvormigheid wilde brengen. — Deze Verzameling , die in vroegere, en voor dezelve veel gevaarlijkere Tijden, gaaf en ongefchonden bleef, zal het ook wel in ^de volgende, zonder het Gezag cn Bevel van Conciliën en Synoden blijven. Zij zal niet ver. minderen, want men mist niet gaarne het geen een groote Man heeft nagelaatcn ; • zij zal niet vermeerderd worden , want niets kan bij die Schriften in Ouderdom , Echtheid , en Waardigheid haaien. En , het geen nu zo veele na elkander volgende Eeuwen is gebeurd , is ons borg voor het geen wij in het vervolg te ver. wachten hebben. Dewijl wij nu wceten , dat men reeds in de drie eerfte Eeuwen , de Echtheid dezer Schrif. ten erkende, dezelve voor Schriften van die zelfde Mannen hield, wier Naamen zij dragen, en dat eene Vervalfching of Verminking dezer Schriften, het zij door Verandering, Verkorting , Bijvoegzels of Optooizels, dewijl deze Vervalfching algemeen en gelijktijdig moest gefchicden , in alle Handfchriften , volledigere Affchriften en Vertaalingen, en waar bij al het  •C 59 > het oorfpron gelijke eensklaps wierd uit den weg geruimd, onmogelijk is, volgd hieruit: dat het ten cenemaal ongegrond zij te beweeren , zo als zuiks van de Vijanden van het Christendom gefchicd , (en misfehien doeldt ook Paine hier op) dat de Schriften van het Nieuwe Testament, niet voor de Kerkvergadering te Nicea, of die te Laodicea , in de Vierde Eeuw gehouden, voor echt cn Godlijk zouden zijn erkend; dat Paine zonder grond verzekerd, dat het voor ons in allen deele , eene onzekere Zaak zij , of die Schriften noch in dienzelfden ftaat zijn, waarin zij bij dc Verzameling waren, dan of zij vervalscht zijn ; cn eindelijk , dat het geen'Paine zegd, van het bcflisfen bij meerderheid van ftemmen , welke Boeken Gods Woord zouden zijn of niet , door hem zonder het minfte bewijs is ter nedergefteld. Bij die zelfde Gelegendheid , namentlijk toen men , zo als Paine zich uitdrukt, bij meerderheid befliste, wat Gods Woord zoude zijn of niet , zoude men ook 'er over geftemd hebben, weïke Boeken Apocryphen waren. — Hier mede zal hij toch niet wel de Apocryphe Boeken van het Oude Testament bedoelen , wier Aanzien en Waardij , in plaats van door de Jooden , door de Christenen bepaald is , die door Jefus en Zijne Apostels nooit zijn aangehaald, en ook nooit  < 6o > nooit van de Joodfche Kerk voor Godlijk erkend. - Melito, die in de Tweede Eeuw kefde , cn na Palaestina reisde , om de echte Schriften- van het Oude Testament te onderzoeken, kcndt geene andere dan die wij nu hebben. Origenes, die in de Derde, Eeuw leefde, ook niet. Hieronymus , die in de Vierde Eeuw leefde , fluit ook de beste onder deze Apocryphe Boeken, het Boek der Wijsheid, Sirach, der Maccabecn , zo wel als Juditk en Tobias van den Canon uit, cn verzekerd, dat de beide eerfte wel gcleezcn wierden tot ftichting van het Volk, maar niet om Waarheden van den Godsdienst daaruit te bewijzen. En wat de Apocryphe Boeken van het Nieuwe Testament betrefd; 'er waren in de Eerfte Eeuw maar weinige, doch zij wierden na een naauwkeurig Onderzoek verworpen, cn flegts de Schriften der Euangclisten en Apostelen voor echt erkend. De meeste dezer Apocryphen zijn uit de Vierde Eeuw , en offchoon zij ten aanzien van de Hoofdzaaken met ons Nieuwe Testament overeenkomen, zijn zij met Verdichtsels doorweeven. Clemens van Jlexan. drien, uit de Tweede Eeuw , reisde na Grieken, land , Italien , Egypten en Jfien, cn heeft de toen bekende Apocryphe Boeken onderzogt, doch dezelve nooit voor Godlijk verklaard, in te.  < 6*1 > tegendeel ze duidelijk van de Schriften der Euangclisten en Apostelen onderfcheiden. —■ En nooit zijn zij door de Christenheid voor Godlijk gehouden. Verder wil Paine zijne gegceve Vcrklnaring van het Woord Openbaaring , op de Bijbelfche Boeken toepasfen, en zegd, dat Openbaaring niet kan worden toegepast op Gefchiedkundige Verhaalen van T)aaden , die men of zelf verricht , of waarvan men Getuige is. Hij zegd , dat het Gefchicdkundig Gedeelte bijna het geheele Boek uitmaakt , cn dus naar het begrip van het Woord Openbaaring , Gods Woord niet is. — Hij bewijze het laatfte, wanneer hij kan. Doch , te vooren is reeds aangemerkt, dat de Bijbel of dat Boek , de Godlijke Openbaaring niet zij , maar Godlijke Openbaaringen behelsd. Niet alles in den Bijbel is Openbaaring; niet alles is Leer van den Godsdienst, of heeft eenen oumiddelijken invloed op denzelven ; niet alles in den Bijbel is onmiddelijk van Gods Geest den Schrijveren ingegeeven en medegedeeld ; niet alles in den Bijbel is voor alle Menfchen ; doch alle Menfchen kunnen door den Bijbel onderricht , vermaand, of vertroost worden. — Ook de Verhaalen daarin , zijn niet nutteloos ; God immers , openbaardt zich aan ons , gelijk in de geheele Na-  < 62 > Natuur, zo ook in bijzondere Gevallen eri Gebeurtenisfen ; wij erkennen Hem in Zijn zo wonderbaar Beftuur , als Zijne aanbidddelijke Voorzienigheid , in de Lotgevallen der Men; fchen, die of andere of wij zelve ondergaan; wij erkennen Hem in de Daaden van andere, waarvan wij Ooggetuigen zijn of niet , en in onze eige Daaden , waartoe Hij ons aanleiding en gelegendheid gaf 3 door en in dit alles, openbaardt God Zijne Majesteit, Wijsheid , Alvermogen, Goedheid. — En, in allen gevalle, wie gaf aan Paine het recht, zulk eene bekrompe Befchrijving van Openbaaring te geeven , die op het Gefchiedkundige in den Bijbel niet kan worden toegepast? Wat het Geval van Simfon betrefd , waarvan Paine vervolgens gewag maakt, is hij in .het eerst zo billijk, het onbeflist te laaten, of het Waarheid zij dan niet, doch daarna, verklaardt hij het voor een lomp Vertelzel. — Dan , hij bewijze , dat God zich ook daarin niet hebbe geopenbaard , dat het Geval flegts Vertelzel, onwaar, ongelooflijk, en voor ons nutteloos zij. Wie ontkendt het, en wat fchaadt het, dat Mofes Verhaal der Schepping , gegrond zij op Overleeveringen P Zijn Eerfte Bock is eene Verzameling van Fragmenten der Overlcevering, waar-  < 63 y waarin hij dc Tijden der vroegere Waereld, en Gebeurtenisfen, ouder dan zijne Eeuw cn de uitgevende Schrijfkonst , befchrijft. Hij maakt van oudere Berichten gebruik, vergaderde dc , van de Stamvaders geërfde Documenten , en was meer Verzamelaar dan Schrijver. Dit blijkt uit de zichtbaare Ongelijkheid van het Verhaal , in Zaaken en Voorftel; ook daaruit, dat hij gewigtige oude Gefchiedeflisfen , flegts kort cn duister , in tegendeel de minder géwïgtige Gebeurtenisfen der laatere Aartsvaderen, naauwkeuriger en breedvoeriger verhaaldt; ook uit eene zekere onfchadelijke onörde in zijne Verhaalen; uit de, maar al te duidelijk bemerkte verandering van Schrijfftijl, zelfs in de Benaamingen der Godheid, terwijl men in de vrocgfte Verhaalen , meer Dicht, cn in de laatere meer Eenvoudigheid vindt; en uit dc Overëcnftemming zijner Verhaalen, met de oudfte Gefchiedenis der Aarde en Menfchen , met de Egyptifclie en Phoenicifclie Wijsbegeerte : Mofes Berichten aangaande de Schepping , komen met de Befchrijving der Aardwording, die wij noch van die Volken hebben, overëcn, de Egyptenaars , die niet gunftig over Mofes dachten , kunnen dezelve niet van hem hebben overgenomen , en dus moet men gelooven , dat alle deze Verhaalen op eene Over-  '< 6+ >" Överleevering frcunen , die , toen de Volken van een fcheidden , onder hen verdeeld wierd, bij alle Verandering van Taal en Spreekwijzen, het eigenaartigë van hunnen gemeenfehappelijken Stam behield , en door Mofes, opgevoed in alle Êgyptifche Wijsheid, uit Êgyptifche en Israèlitifche Documenten verzameld, cn door het Aanzien , waarin hij als een gemcenzaame Vriend der Godheid fiond , als gewis cn zeker wierden goedgekeurd en aangenomen. — Kan Paine nu noch niet begrijpen, waarom dit Verhaal, het Mofaïsch Verhaal word genoemd? Voor het overige had Mofes niet nodig, ten einde dit als zijn Verhaal te doen dooigaan , 'er, zo als Paine begeerd , bij te voegen : ie Heer fprak lot Mofes , zéggende, want men leerdt immers niet, dat Mofes dit Verhaal , onmiddelijk van Woord tot Woord van God hebbe ontfangen. — Wanneer Paine verder zegd, dat Mofes het zelf niet geloofde, diendt hij zulks te bewijzen ; en voegd hij 'er bij , dat Mofes geen Israëliet zoude zijn, dan is zulks eene opgeraapte Leugen , en een bewijs hoe onkundig Paine in de H. Schrift zij. Paine zegd , dat de Bijbel voor meer dan dc helft opgevuld is met fchandelijke Vertelzels, enz. doch ook hier. vergeet hij te bewijzen. Eei; Gefchiedfchrijver moet eerlijk en oprecht verha a-  < t$ X i haaien ; de Ondeugden van anderen worderi i ons bericht, niet om ons boos en önlefèhoft tt \maktn , en ook nooit is het Mensckdem , zo1 ! als Paine wil, door deze Verhaalen , zo God-loos gevVorden , maar om ons van een diergel lijk Gedrag aftefehrikken, de Eoosheid van den Mensch te leeren kennen , en dc Gevolgen (daarvan voor oogen te ftellen. — Ook deze getrouwe Verhaalen , kunnen voor ons het grootfte Nut hebbert, en bewijzen de Onpartijdigheid der Schrijveren. De verdere verfoeiënswaardige Uitdrukkin' | gen, die Paine zich veroorloofd te gebruiken, , fchaame ik mij aftefchrijven. — Wanneer ook j i de Schriften van het Oude Testament niet waren , het geen zij in de daad zijn j nochtans i moest hun Ouderdom , hun overige Inhoud, i en de Eerbied waarmede een gedeelte onzer Natuurgenooten dezelve vereerd , ons Hoogachting voor deze Schriften inboezemen. Wani, i neer de Griek zijnen Homerus, en da Romein ; zijnen Cicero veracht, dan moet het Nationaal Character geheel ontaart, cf dc Kunde cn Befchaaving tot zulk een top gereezen zijn, dat de Arbeid der Ovcrgrootvaderen , en derzelver Meesterftukken, flegts voor klijnigheden diei nen gehouden tc worden. En , gefteld ook, dat deze Schriften ons, bepaaldelijk die wij ifi E laa«  < 66 > laatere tijden -Jee ven , geen Nut meer aanbragten , noch altoos moesten wij dezelve waardeeren , om hun Nut in vroegere dagen , en beleediging is het , met het Heilige van andere den fpot te drijven. — Paine denkt als Boling. broks, die het voor Godslastering hield , de Godlijkheid der Boeken van het Oude Testament te erkennen. In de Pj'almen en het Boek van Job, zegd Paine , treffen wij eenige verheve Gedachten aan, doch zij zijn van geene hoogere (Vaarde, dan ver. fcheide andere Schriften over diezelfde Onderwerpen , voor en na dien tijd gefchreeven. Maar, van liet Boek Job, geloofd men op voldoende Gronden, dat het zo oud zij als de Boeken van Mofes, die ruim 1600 Jaaren voor Jefus Geboorte wierden gefchreeven , en de Pfalmen wierden omtrend 1050 Jaaren voor Jefus Geboorte gefchreeven. Welke Schriften kendt nu Paine , die voor dien Tijd zijn gefchreeven ? Homerus, die naar de gewoone Berekening 550, en naar die van Michaelis 660 Jaaren laater fchreef dan Mofes, word van zommige voor een Tijdgenoot van Dayid gehouden ; en. He. rodotus fchreef niet voor de Vijfde Eeuw voor Jefus Geboorte. Dat toch Paine die vroegere Schriften, die ouder zijn dan het Boek Job, voor meer dan 3400 Jaaren gefchreeven, eens op-  ■ < $? > opnoemde , ons derzelver Inhoud mededeelde, en zijn gezegde bewees ! — En , wat laatere Ongeweide Schriften betrefd , raadpleege Paine zodanige Schrijvers , die dezelve beter kennen en juister kunnen bcüordeelen, dan hij, en hij .zal zien , hoe zeer hij zich in zijne Gedachten vergist heeft. De Spreuken van Salomo, prijst Paine noch ëtnigzins , doch zij zijn in zijne oogen niets ■bijzonders , en ftaan naar zijn Gevoelen, in fcherpzinnigheid beneden de Spreuken der Spanjaarden , terwijl zij in vroedheid en huishoudkunde , die van den Araericaanfchen Franklin, niet overtreffen. De Schriften der Propheeten , houdt Paine -voor ftukken van Joodfche Dichters en omzwervende Predikers. Naar zijn gevoelen betekend Propheet niets meer dan Dichter of Muficant; en dit bewijst hy uit den Dichtftijl dezer Schriften , en om dat wij leezen van propheteereri met Pijpen , Trommelen , enz. — Dat Propheeten ook wel Dichters waren, cn Beminnaars der Toonkunst, ontkennen wij niet,maar dat de benaaming Propiieet niets meer zoude betekenen , ontkennen wij. Een Propheet was ook een Leraar ,. Prophetie betekend vooral in het Nieuwe Testament dikwils Schrifu verklaaring, en propheteeren ook" toekomftige toeE- 2 vafe  < 68 > vallige dingen cn Gebeurtenisfen voor/pellen. Abraham , Gods gemeenzaame Vriend, word Gen. XX. vs. 7. een Propheet genoemd, doch van zijne Dichtkunde hebben wij geen bewijs; ook Mofes, Deut. XVIII. 18. a!s Leeraar, die wegens zijne uitgebreide Kunde in de Gefchiedenis, Natuurkunde, Staatkunde en Godsdienst, het Orakel van zijn Volk was ; Samuel , die Godsdienst en Staatkunde gelukkig verëenigde, en Propheeten Schooien oprichtte , om Jongelingen in Dicht- en Toonkunde te onderwijzen ; Saai, toen hij eens , ruw opgevoed , in het Gezelfchap van verftandige Mannen , als een verftandig Man , hoewel flegts voor eenen korten tijd fprak ; David, de beroemde Zanger; Johannes en meer andere om hunne Voorzeggingen ; — deze alle worden Propheeten genoemd. Uit het bijgebragte blijkt, welk een fjegte Exegeet, onze Paine is, ten aanzien van het Geval van Saai. Hij zegd , dat de oorfpron. gelijke betekenis van het Woord propheteeren verlooren is. Gelukkig alzo voor de Schriftverklaaring , dat Paine deze betekenis heeft weer gevonden , want hij zegd ons , wat een Propheet betekend. — Hij durft ontkennen, dat Abraham , Jfaac en Jacob ooit Propheeten worden genoemd, omdat zij niet konden zingen, fpee-  < 69 > fpcelen of dichten ; doch ten aanzien van Abraham , is het tegendeel reeds uit Gen. XX. vs. 7. gebleeken , en wat leesd men zo wel van hem , als- van Ifaac cn Jacob , Pf. CV. vs. 16. — En , moest dit niet reeds voor Paine een wenk zijn , dat hij de volle betekenis van dc benaaming Propheet niet verftond? In ccne bijgevoegde Noot , valt men over de Uitdrukking : bcoze Geest van God, die Saul verontrustte, en daarmede bewijst de Nootmaaker , hij zij Paine of een ander , dat hij in den Oosterfchen Schrijfftijl zeer onbcdrccvcn is, cn goede Verklaaringen niet heeft geleezen. Michaelis zal in dit vak toch wel kundiger zijn dan hij, en deze zegd ons , dat, dewijl in het gemeen in het Oude Testament van geene bezitting des Duivels word gewag gemaakt, men ook in het geval van Saul niet daaraan kunne denken. Dat deze Hebreeuwfche Spreekwijze niets anders aanduidt, dan Melancholie, Zwaarmoedigheid, Droefgeestigheid, in zo verre zij eene Krankheid is , die God over den Mensch laat komen. 'Er wierden immers ook natuurlijke Middelen tegen dezelve, namentlijk het fpeelen op dc Harp , om Saul te vervrolijken, gebruikt. Men vergelijke daarmede ook Scheuchzer , Deel IV. pag. 452. cn verder, benevens de Aanmerkingen op deze Stof. E 3 Ook  < 70 > Ook meendt Paine, dat wij van Groots en Klijne Propheeten fpreekcn , om dat wij verondcrftellen , dat 'dr Trappen in het prcpheteertn zouden zijn , en dat men even zo wel kondé fpreekcn , van eenen Grooten cn Klijnen God'. Doch weet dan de Man niet , dat wij deze Uitdrukking flegts gebruiken van de meerdere of mindere Uitgebreidheid der Schriften die wij van hen hebben! Verder wil Paine , dat wij aan het Woord van God, het denkbeeld moeten hechten van Onveranderlijkheid , cn van de uiterfte onmogelijkheid , dat eenige Verandering , door wat middel bf toeval ook, plaats zoude kunnen hebben , ten aanzien van het geen wij met den Naam van Gods Woord willen verëeren. En hier uit bcfluit hij, dat het Woord van God niet kan hef aan in eenig Gfchrift of Taal van Menfchen, en niet onduidelijk geeft hij in het vervolg te kennen , dat uit hoofde der gefïadig tocnec. mende Verandering in de betekenis der Woorden , het Gebrek aan eene algemeene Taal, de Noodzakelijkheid der Vcrtaalingen, de Misflagen der Affchrijveren en Drukkeren , de Mogelijkheid van moetwillige Verdraaijing, de Bijbel onmogelijk Gods Woord kunne zijn. \ Doch ' Ket Woord van God kan voor zeker fiiet in Letters en Characters beflaan, maar da-  deze zijn flegts Werktuigen en Hulpmiddelen. Het beftaat in de Waarheid , die door deze Letters en Characters word uitgedrukt. — Het is wel waar , dat wij in Affchriftcn , Vertaa[ ïirigen , enz. eenige Verandering en Misflagen, ; in Getallen , Naamen , en het Gcfchiedkundig Gedeelte van het Oude Testament vinden; s doch, heeft men niet veele reeds ontdekt, ; zijn 'er niet Hulpmiddelen om dezelve te verbeteren, en kan Paine wel bewijzen , dat in dit opzicht cene moetwillige Verdraaijing gefchiedde ? Paine bewijze ook , indien hij kan , dat 'etin de Hoofdzaak , dat ten aanzien van dc gewigtigc deelen der Historie of. van den Godsdienst , Veranderingen in den Tcxt zijn gemaakt , of door de veranderde betekenis deiWoorden , Vertaalingen , enz. veroorzaakt.' Blijkt het niet uit veele duizende Exemplaren, zo in dc Grondtaal als Vertaalingen , dat daarin , onze gedrukte Hebreeuwfche Tcxt, noch volkomen echt, en zo is als hij van de Schrijvers wierd gefchreeven? Dus hebben wij de Waarheid noch ongefchonden. — En , wat nadeel hebben wij 'er van , dat 'er in Benaamingen, Tijdrekening, Getallen of diergelijke, eenig Misflag word gevonden ? word daardoor de Waarheid der Hoofdzaak in het minst verli 4 rain'  < 7Z > minderd ? worden daardoor de Geloofsleer en Leevensplicbten minder gewigtig ? moet men met een onderfcheid maaken tusfchen de Hoofdmk en Ncvcnzaaken ? en, is 'er niet te vooren reeds aangemerkt, dat niet alles in den Bijbel Godlijke Openbaaring is , niet alles Leer jan den Godsdienst , niet alles cenen onmidoehjken Invloed op dcnzelven heeft? — Bij alle Verandering van Taal en betekenis der Woorden, zijn wij noch ten vollen in flaat gefteld , dc Betekenis der Woorden te vinden, die zij voor eenige duizend Jaaren hadden! Pus Gods Woord is onveranderd gebleeven Men vergelijke hier mede mijne Voorrede, over Ut verklaaren der Geweide Schriften, hefchouwd als Schriften der Oosterlingen, geplaatst voor Ludeke's Opheldering van Schriftuurplaatzen uit den Aart cn dc Gewoontens van het Oosten, door mij 1784 met Aanmerkingen uitgegeeven. En , Paine Helle eens , dat het den Almag. tigen Gpd had behaagd, gelijk hij fchijnd te gelooven , dat de Almagtige kan doen , fchrif. telijk Zijnen Wil bekend te maaken , en het geen wij in de H, Schrift leezen, te laaten optekenen , kan hij dan bcgceren , dat dit Gefchrift niet het Lot van andere Schriften zoude ondergaan ? en dat in eene Taal , die reeds. VQor derdehalf duizend Jaaren, eene doode Taal  < 73 >' Taal was , zo veele maaien afgefchreevcn,. niet door altoos even naauwkeurige Affchrijvers, bewaard van een Volk dat zee;: gedrukt wierd , in Oorlogen en Verwoestingen. — Diende God hier geen Wonder te doen ? en van Wonderwerken houdt Paine niet. En, wat inzonderheid de Boeken van het Nieuwe Testament betrefd , dan leerdt ons de Gefchiedenis , dat reeds vroeg, onder zo veele Partijen , in zo veele, ver van elkander geleege Gewesten en Oorden , de Boeken van het Nieuwe Testament, in ontelbaare Afschriften cn Vertaalingen gevonden wierden, en in achting waren , zo dat het onmogelijk was , alle bij elkander te brengen , om eene algemeene Verandering of Vervalfching te onderncemen. — Boven dat is iedere Verandering in den Text, daarom noch geene Ver. valfching; deze Veranderingen, worden 'er gevonden , betreffen het Christendom niet; is het niet gebleeken , dat wij , na gedaane vergelijkingen van veele Handfchriften , uit ver. fcheidc Tijden en Landen, van de oudftc Overzettingen , en van dc Kerkevaders , die zekerlijk in de vroegere Ecuwen , juistere Affchriften hadden , nochtans daardoor niet eene Stelling van den Godsdienst verlooren of gewonnen hebben , welke Stelling ook niet uit E 5 an.  r"C 74 > andere Schriftuurplaatzcn, over welke geen verfchil was, zoude kunnen bewcezen worden. — Met een woord : verandering iri den Text, is noch niet verandering in den Zin, is noch niet verandering in dc Leer van het Christendom , want , niet alles in het Nieuwe Testament is Christelijke Leer. En dat Gods Woord, de Waarheid van den Godsdienst, in weerwil van alle verandering is gcblccvcn, daarvan worden wij, door de Overecnftcmming der Handfchriften in die Plaatzen, waaruit wij de Waarheden van onzen Godsdienst bewijzen, overtuigd. En, gefield ook , dat 'er eenige Schriften waren verlooren gegaan , dat Thomas, Andreas en andere Apostels ook Brieven hadden gefchreeven , dat ook weleer in het Oosten, Egypten en Arabien van deze Schriften waren geweest: God , die buiten noodzakelijkheid geene Wonderen doet, en de menfchelijke Zaaken haaren natuurlijken gang laat gaan , heeft 'er voor gezorgd , dat wij alle Waarheden van den Godsdienst volledig hebben in de Schriften die wij noch bezitten. Nu komt Paine zelf op de Boeken van het Nieuwe Testament , welke benaaming hij verklaard door Nieuwen Wil. — Nieuw Testament , hiet eigentlijk de Leer van Jefus.. Zij word  «C 75 > word een Testament of Verbond genoemd, dewijl wij daarin verplichtende Voorwaarden aan de eene , en Beloftenisfcn aan de andere zijde vinden , en Nieuw , dewijl zij de plaats dei* Mofaifche Leer moest vervangen. Hebr. VUL vs. 6 en 7. Noemdt nu Paulus , naar 2 Cor. III. vs. 14. de Schriften van Mofes , volgens dc oude Jcodfche Gewoonte, Sir. XXIV. vs. 32. het Oude Testament, wij mogen de Schriften van den Christelijkcn Godsdienst, het Nieuwe Testament noemen, zonder dat wij daarom, zo als Paine ons aantijgd, aan cencn Nieuwen, en wel met den ouden flrijdenden Wil van God den Schepper denken. Wat nu onmiddclijk volgd , is in het voorafgaande reeds weerlegd of beantwoord. —• Zegd Paine verder, dat van alle Boeken van het zogenaamd Nieuw Testament, veele na Jefus Dood wierden gefchreeven, dan heeft hij misfehien het Evangile du Jour geleezen , en zonder de gegrondheid of ongegrondheid van het daarin geftelde te onderzoeken , maar blindelings nageklapt. ■— Zegd hij , dat Jefus de Zoon van God was, even als ieder ander, dewijl de Schepper de Vader is van alle Menfchen , dan fchijnd hij met deze benaaming, op de Schrif, ten van het Nieuwe Testament te doelen, doch hij bewijze eens, dat ooit ieder ander Mensch,  '< f$ > Mensch, Gods eeniggebooren Zoon word genoemd, zo als Jefus genoemd word. Zegd Paine, dat de eerfte vier Boeken , genaamd Matheus, Marcus, Lucas en Johannes, ons geene volledige Gefchiedenis van'het Leeven van Jefus Christus, maar flegts enkele Josfe bijzonderheden van het zelve geeven, hij laat daarop eenige Omftandigheden van den Verlosfer , die hij voor echt opgeefd , volgen, doch die zo wel van des Schrijvers onnaauwkeurigheid, als van zijne kwaadaartigheid getuigen. — Voor het overige kunnen wij daarin, dat de Euangelisten niet alle hetzelfde, en zommige Gevallen verfchillend verhaalen , het bewijs vinden , dat zij elkander niet hebben afgefchreeven. Vier Schilders kunnen eene en dezelfde Stad , van vier verfchillcnde zijden fchilderen , hunne Schilderijen zullen niet dezelfde zijn, cn nochtans vertoonen zij eene en dezelfde Stad. — Genoeg, de Euangelisten berichten ons zo veel van het Leeven en de Leer van Jefus, als wij voor ons Geloof en onzen Wandel nodig hebben. Wij kunnen niet eisfehen meer te weeten , wij weeten genoeg, — De Euangelisten leveren ons een Geheel. Ten aanzien van het geen nu volgd, had ik eenige Aanmerkingen gemaakt, die ten deele reeds in de Gefchriften der Heeren Steen-  < 77 > Steenmeijer en van Laar te leezen zijn , en ten deele juist niet onontbeerlijk waren , en daarom heb ik dezelve geheel weggelaaten. — Men gelieve voornoemde Schriften natezien. Jefus predikte zekerlijk geene eigentlijke Nieuwe Leer , maar hij zuiverde de Leer van de verkeerde Verklaaringen der Joodfche Leeraaren , en maakte in het Stclzel zodanige Veranderingen , als de Omftandigheden van den Tijd , cn vooral Zijne komst in de Waereld vorderden. — Jefus hield niet, zo als Paine wil , Zijne Bijeenkomsten met Zijne Aanhangers heimelijk ; het tegendeel zeggen ons de Euangelisten , en dus alles wat Paine daaruit afleidt , zijn onwaarheden. Niets minder dan Klijnmoedigheid betoonde Jefus , toen het uur van Zijn Lijden naderde, Hij zelf ging hen , die Hem gevangen zouden necmen , te gemoet, en de Voorzeggingen die men uit Zijnen Mond , aangaande Zijn Lijden en Sterven hoorde, bewijzen de Onwaarheid van Paine's gezegde , dat Jefus niet dacht gevat en noch minder gekruist te worden. Op het volgende gelieve men inzonderheid den Eerw. Heer Steenmeijer , en de Schrijvers die de Leer der Verzoening verdeedigd hebben , na te leezen , en alles wat Paine verhaald zal krachteloos worden. Noch-  '< ?8 > ■ Nochmaals herhaald hij in zijn verward Gefehrift, het geen hij reeds te vooren had gezegd, dat wij namentiijk niet kunnen weeten, hoe veele. Boeken van het Nieuwe Testament, en welke gedccltens dezer Boeken j gefchreeven wier. den door de Perzoonen Vy'ier naamen zij dragen; doch ook dit is reeds in het voorafgaande weerlegd , en Paine zelf weerlegd het in het volgende tegen zijnen wil en dank. Een Bedrieger kan de Boeken van het Nieuwe Testament niet hebben opqefteld. De Denkwijze en Taal is in de Boeken van verfchillende Schrijvers zo verfchillend, en tevens zo vloeiend en ongemaakt, dat het bijna een Wonder zoude zijn , wanneer een Bedrieger j zich in zo veele verfchillendc Gedaantens konde yertoonen , zonder zich zeiven te vergceten; hij zoude gewis den Naam van Marcus en Lucas , die het Aanzien cn Charactcr van Apostelen niet hadden , nooit gebruiken ; hij zoude niet zo veele Zaaken- woordelijk herhaaien , die hij reeds onder eenen anderen Naam bericht had ; hij zoude meer vcrfchillendheid in Gedachten en Uitdrukkingen laatcrf blijken, wanneer hij onder den Naam van Paulus, Petrus en Judas fchrijft, daar in tegendeel deze drie zo zeer met elkander overeenkomen. — De Schriften der H. Schrijveren, zijn  < 79 > zijn ook juist voor den Tijd toen, en de Plaats daar of waarheen zij fchrceven , gefchikt , en dit alles , en noch meer , overtuigd ons , dat zij dc Schrijvers waren van de Boeken van het Nieuwe Testament, waarvoor zij ook ten allen tijde , zo als reeds gebleeken is, wierden erkend. Offchoon de Euangelisten ons geene ampele befchrijving geeven, van alles, dat met Jefus, geduurende Zijn geheel zichbaar Leeven op Aarde is voorgevallen, welke befchrijving wij ook niet nodig hadden , offchoon hunne Boeken , zo als Paine verzekerd, niets dan losfe Stukken en Anecdoten behelsden, eerbiedigen wij nochtans hunne Verhaalen , waardoor z'rj aan het natuurlijk verlangen hunner Natuurgenooten voldecden , die zekerlijk wenschten de Befchrijving, voornamentlijk der Amtsbediening van zulk eenen buitengewoonen Leeraar als Jefus was , te bezitten. — Dat deze Gefchienis van vier Schrijvers is opgetekend, ver. meerderd haare volledigheid, want ieder Schrijver heeft iets eigenaartigs , en zijn eigen Doel, het vermeerderd haare Geloofwaardigheid. — Zij hebben hunne Verhaalen inzonderheid voor hunne Tijdgcnooten , Mattheus en Johannes voor de Jooden , Marcus en Lucas waarfchijnelijk voor de Heidenen gefchreeven, En geen won-  < Sö > wonder, dat Verhaalen van zulke Mannen, dien hun Amt en IJver voor het Christendom Aanzien gaf, bij welke alle Verdenking , misleid te zijn , of verdichte Berichten voor echt te hebben aangenomen , wegviel, met rbliidfchap van de Gemeentens wierden ontfangen en aangenomen. — En , wat ook een Paine aan hunne Schriften te bedillen vindt , hij zal gewis derzelver Aanzien , door te verklaaren , dat de Openbaaring bij deze Boeken in het geheel niet te pas komt , niet kunnen dooden. Van het Boek, de Handelingen der Apostelen genaamd , zegd Paine , dat het ook behoord tot de losfe Stukken of Anecdoten. — Dit Boek, een vervolg op het Euangclium van Lucas, behelsd de Gefchiedenis der Grondlegging van de Christelijke Kerk. Na de uitrusting der Apostelen op het eerfte Pinxterfecst van het Nieuwe Testament, predikten zij alom den Godsdienst van Jefus, en binnen weinige Jaaren waren , inzonderheid door Petrus veele Jooden en Samaritaanen , en vervolgens door Paulus zo veele Heidenen tot het Christendom bekeerd , dat men veele aanzienelijke Christelijke Gemeentens , niet alleen in Palaestina en veele andere Landen van Afia, maar ook in Griekenland , te Rome en in Africa zag. — Dit word  < Si >' word in de Handelingen der Apostelen verhaald , en dit verkiest Paine; losfe Stukken of Anecdoten tè noemen. De Openbaaring van Johannes, noemdt Paine; het Boek der Raadzelen, en het is niet te ontkennen , dat dit Boek , het welk een oud Document der Christenheid blijft, en reeds in de Tweede Eeuw voorhanden was , hoewel men twijffeld , of de Schrijver wel de Apostel Johannes zij * veel behelsd , dat voor ons noch duister is. Dan,- niet tegenftaande dit, zullen wij dit Bock daarom niet oneerbiedig het Boek ; der Raadzelen noemen; Eenen vuilen trek van Paine leezen wij weer , wanneer hij van de Zendbrieven fpreekt. I Hij wil ons doen gelooven , dat zij waarfchijnelijk onëcht en verdicht zijn , dewijl het verdichten van Brieven , zo eene gemeene Zaak in de Waereld is. — Doch Paine diendt te bewijzen y dat het verdichten van Brieven , ten tijde der' Apostelen, of van hen die hij voor de Opftelfcrs dezer Brieven houdt, en in beide gevallen voor eenige honderde Jaaren , zulk eene gemeene Zaak was , als in onze Eeuw, in welke inzonderheid de Romans, bij wijze van Brieven gefchreeven worden 5 en dit beweczen hebbende , moet hij in de tweede plaats bewijzen, dat zulks; ook ten aanzien van die Schriften,-.  < 82 > welke wij de Zendbrieven der Apostelen noemen, plaats vondt. Verzekerd Paine verder, dat de Kerk uit den Inhoud dezer Boeken, die hij tot hiertoe zo fraaij befchreeven had, en met den bijftand van eenige oude Vtrtelzels , een Godsdienstftelzel heeft, voor den dag gebragt , ten uiterften firijdig met het Character van de Perzoon , wiens Naam het voerdt , dan bewijst hij, het Christelijk Gods. dienstftelzel niet te kennen. En moet het volgende tot bewijs daarvan dienen, wanneer hij zegd : dat de Kerk een Godsdienst van Praal en Gewin heeft ingevoerd, zulks raakt mij zo min, als het geen daarop van het Vagevuur en het yerlosfen der Zielen uit het zelve , volgd. Hier verwisfeld hij weder de Christelijke Kerk, met eene bijzondere Gezindheid in dezelve. Noch ik , noch mijn Kerkgenootfchap gelooven een Vagevuur enz. en daarom laate ik de beantwoording daarvan aan hen over , op die dit toepasfelijk is. Wat mij betrefd , ik heb van mijnen Verlosfer geleerd, mijnen Naasten, van welke Godsdicnftige Gezindheid hij ook is , te beminnen , en achting te hebben voor eenen ieder, die Eerbied betoond voor zijnen God en Heiland , en een braaf en waardig Lid der Menfchelijke Zamenleeving is , offchoon hij anders denkt en andere Gevoelens heeft dan ik, en  < 83 > en dit laatfte zo wel in het Kerkelijke als in' het Burgerlijke. — Een ieder geloove en leeve naar zijne gegronde Overtuiging. Zegd Paine, om het Leerftuk der Verlosfing den bodera inteflaan , dat iemand wel voor eenen ander , die zijne Schulden niet kan voldoen , en door zijnen Schuldeisfcher met de Gevangenis word gedreigd, Geldfchulden kan bctaalen, maar dat zulks niet plaats vindt ten aanzien van eene gepleegde Misdaad, dan fpreekt hij wederom te algemeen , want voor zommige Misdaaden word ook met Geld geboet, en in zulk een geval, kan de een voor den ander voldoen, en de Waereldlijke Rechter is niet onrechtvaardig , wanneer hij het Geld van den gcwilligen hoewel onfchuldigen aanneemd, die daardoor geen onherftelbaar verlies lijdt , het' welk laatfte zoude geleideden ten 'aanzien van Eer of Lceven , bij Lijfof Leevensftraffen. — Voor het overige kan Paine hiervan niet befluiten op het Werk der Verlosfing , zo als zij die de Leer der Verzoening veidecdigden , overvloedig hebben beweezen. Op het geen Paine verder laat volgen , heeft Do. Steenmeijer uitmuntend geantwoord ,- zo' dat het niet nodig is iets aan te haaien, waardoor de eerfte zijne Onkunde cn OnbefcbaafdF ?. heid,-  < H > heid , maar al te duidelijk verraadt. En ik zal voorts flegts ten einde fpoeden, dewijl ik juist zo ver met mijn Gefchrift was gevorderd, toen Jk dat van den tweeden omring , en waarin Paine, zo als hij het verdiende, zo weerlegd word, dat 'er voor mij weinig te fchrijvenoverbleef. — Dus noch maar over het geheel iets. Wie ontkendt, dat God in de Schepping tot ons fpreekt, dat 'er eene Wet der Natuur, en een Natuurlijke Godsdienst is ? Zekerlijk geeft ook de Natuur ons Aanleiding , God te vereeren. Haare Stem word aiöm, in iedere Taal , en bij ieder Volk gehoord. Ook de Heiden kcndt God, offchoon hij Hem niet vcrëerdt, en Gods Wet, offchoon hij dezelve niet gehoorzaamd. Ook de Heiden is ftraffchuldig wanneer hij zondigd, dewijl hij God kendt, ten minften Hem kan kennen, Hem moet verëeren en gehoorzaamen. En, dewijl het Wezen van den Godsdienst in de kennis van God en Zijnen Wil beftaat , deze den Heidenen niet ontbreekt, zij door hun Gevoel van Recht en Onrecht , tot hunne Plichten worden opgeleid , God zich in hun Geweeten laat hoorcn , cn hen vrij fpreekt of veroordeeldt, zo als Paulus zegd, kan men onmogelijk eenen Natuurlijken Godsdienst logenen. De  r< 85 >' De voornaamfte Grond waarop Paine zijn Stekel bouwd , dat onze Bijbel Gods Woord niet kan zijn , is : dat Taal , Woorden en der. zeiver Betekenis , aan Veranderingen onderhevig zijn , daar in tegendeel een ieder , in het Boek der ScJiepping altoos hetzelfde leesd. — Doch, dat Paine in het Bock der Schepping leesd, het geen de Christenen 'er in leezen , heeft hij aan zijne Opvoeding te danken, en was hij niet in ziine Jeugd een Kwaker geweest, of had hij niets van den Bijbel geweeten, hij zoude geheel anders in het Boek der Natuur hebben geleezen. En dat zij , die Gods nadere Openbaaring in den Bijbel misfen, niet alle hetzelfde in het Boek der Schepping leezen, blijkt uit de Verfchillendheid van den Natuurlijken Godsdienst. Hij heeft zo veele Gcdaantens als 'er Trappen van Opklaaring en Verlichting zijn. Hij is anders onder de Grieken, anders onder de Egyp. tenaars , anders bij Homerus- en anders bij Socrates , anders bij Plato en anders bij Aristoteles, en anders bij hen, die met den Christelijken Bijbel in de hand, den Schepper cn Zijne Wetten, in de Natuur zogten. Zommige Volken aanbaden Fetisfen , Stukken der Natuur of Kunst, Dier-godheden, het Vuur, de Lingams en Phalli. Andere de Geesten F 3 der  < 86 > der Voorvaderen, vergode Menfchen, en Go. den in Menfchelijke Gedaante. Andere de Zon, Maan , Sterren en den Hemel. In het eerst had men flegts Bcfchcrm - Goden van enkele Perzooncn of Huisgezinnen, en daarna Nationaalc Godheden. En op welk eene verfchillende, dikwijs elkander tegenftrijdige Aart en Wijze , deze Godheden vereerd wierden, als ook hoe deze Volken zich naar hunne kennis gedroegen , is uit de Gefchiedenis over bekend. — Nu beöordeelc men, in hoe verre, naar het gevoelen van Paine , het Boek deiSchepping den Voorrang verdiend voor onzen Bijbel. Leerdt de Natuur ons gewis en zeker onze Bcftemming , God van wien onze Beftemmingen zijn, den zekeren Weg tot onze Beftemming te komen , kennen ? Ontfangen wij uit haar de vaste Verzekering , dat wij niet flegts voor dit Leeven gefchapen zijn , maar ook voor een toekomstig Leeven , het welk toch de Hoofdzaak van den Godsdienst diende te zijn ? Weeten wij uit haar, of Gód moedwillige Zonden , en onder welke voorwaarden wil en zal vergecven ? — Uit hoofde van dit alles, en van meer Gebreken in den Natuurlijken Godsdienst, moest billijk een ieder wenJjbhen, eene nadere Godlijke Openbaaring te heb-  '< 87 > hebben , en God zij eeuwig daarvoor gedankt! wij hebben dezelve in onzen Bijbel. Zegd Paine , dat bijna de eenige Plaatzen in het zogenaamd Bijbelboek , welke ons eenig Denkbeeld geeven van God , eenige Hoofdrukken zijn in Job en den XIX Pfalm , dan bewijst de Americaanfche Predicant Winchester, in zijnen eerftcn Brief aan Paine, die ook reeds in onze Taal het licht ziet, het tegendeel. — En, voegd Paine 'er bij : ik herinner mij geene andere, dan is zulks zeer wel mogelijk; want, had Paine meer en Christelijker van den Bijbel gebruik gemaakt, hij zoude denzelven met zulke armhartige Gronden niet hebben aangerand. Paine vraagt verder : wat behoefd de Mensch meer te weeten, dan dat de Hand of Magt, die alles fchiep, Godlijk, Alvermogend is? doch, wanneer de Mensch niets meer van God weet of behoefd te wecten, zal God hem verfchrikkelijk zijn, de Mensch Hem ten hoogftcn vreezen , maar niet beminnen cn vertrouwen. — Paine voegd 'er bij : laat hem dit gelooven met die kracht, welke , zo hij het vermogen zijner Rede laat werken, met geene mogelijkheid te weerhaan is , en zijn Zedelijk Gedrag zal naar dat Geloof ingericht worden. Het Tegendeel bewijzen de Voorbeelden van zo veele Heidenen, F 4 de  r*C 88 >" de Voorbeelden van zo veele Deïsten, en misfchien ook wel het Voorbeeld van Paine zeiven , offchoon hij eene zeer grootc Verbeel? ding van zijn uitmuntend Zedelijk Character fchijnd te hebben. Paine houdt het Christen Geloof-ftelzel voor eene Zoort van Gbdlogening , laat hierop eene geheele Partij Onwaarheden volgen, die.: door zijne Tegcnfchrijvers genoeg weerlegd zijn, en zegd verder , dat dit Christen Geloof-ftelzel een Nevel over den ganfehen Bol der Rede verjpreidts waarvan het gevolg was , dat alles onderst boven gekeerd en averechts vertoond wierd. En dit poogd hij met twee Gronden te bewijzen , namcntlijk dewijl het Christen Gelooffielzel, onder de Omwentelingen welke het op deze wijze geheimkundig voortbragt, veroorzaakte ^ ten eerften , eene Omwenteling in de Godgeleerdheid , waardoor hij de Natuurlijke Wijsbegeerte verftaat ; en ten tweeden, eene Omwenteling in den Staat der Geleerdheid. •— Men Jeeze dien Galimathias, en zal denzelven zo wel eene Weerlegging onwaardig keuren , als men het voor onnodig zal houden , het leeren van doodt Taaien te verdcedigen, waartegen Paine zo zeer ijverd , zekerlijk omdat hij in dezelve zo diep onkundig is. Dit laatfte dacht ik , zo dra ik dit gedeelte van zijn Gefchrift las, en zijn verhaal.  < §9 y haalde vroegere Leevensloop in het vervolg} bewees, dat ik mij niet vergist had. Paine zegd , dat in het V-rliaal, dat Mofes van de Schepping geeft, het zo geheel en al ligt opgejloten , dat de Waereld die wij bewoonen, het geheel der bewoonbaars Schepping zij, — Doch hij bewijst naar zijne Gewoonte ook dit niet. Mofes zegd Gen. I. vs. i. dat God de Schepper zij van het Heel-Al, en gaat nu verder voort, de Schepping van onze Planeet, van onze Aarde te befchrijvcn, want deze zoude onze woonplaats zijn. Befteedde God naar Zijne Wijsheid verfcheide Dagen, om alles op onzen Aardbol voorttebrengen , het is niet te denken , dat Hij op éénen , op den vierden Dag, zo verbaazend Groote Lichaamcn , zo veele Waerelden of Planeeten , als 'er noch waarfchijnelijk, buiten onze Waereld of Planeet beftaan , en die onze Aarde in Grootte zo veele maaien overtreffen, zoude gefchapen hebben. Mofes zegd dit ook niet, maar wel Gen. I. vs. 14. dat God wilde, dat 'er voortaan Lichten aan het Uitfpanzel zouden zijn, om voor onze Aarde Dag en Nacht enz. te maaken ; en dat God naar vs. 16. een groot Licht maakte, dat is, fchikte en beftemde , om den Dag te regeeren , en een klijn Licht en de Sterren , om de Nacht te regeeren. Deze alle waren zekerF s lijk  < 9° > lijk reeds te vooren gefchapen, maar van toen af wierd hen als het ware hun Taak, met betrekking tot onze Aarde aangeweezen, naar vs. 17 , of om te fchijnen op onze Aarde. — En ook Hebr. XL vs. 3. zegd Paulus in de Grondtaal, dat God Waerelden in het Meervoud, heeft gefchapen. Hoe met deze waarfchijnelijk meerdere Waerelden , de Gefchiedenis van Eva en den Appel» en van den Dood van Gods Zoon , zo als Paine verzekerd , niet kan beftaan , kan ik niet inzien , en Paine bewijst niets. — Verder kraamt hij weder een groot gedeelte van zijne gebrek, kige Geleerdheid uit, die mij niets raakt. Noch eens komt Paine uit den hoek ten aanzien van het Werk der Verlosfing. Hij zegd : veronderftellende, dat iedere der Millioenen Waerelden in de onbegrensde Schepping , eene Eva , eenen Appel , eene Slang en eenen Virlosfer had , als dan zou de Perzoon, die oneerbiedig Gods Zoon, en zomtijds God zelf geheet en word, niets anders te doen hebben, dan, van Waereld tot Waereld te reizen, en onophoudelijk den Dood te ondergaan, zonder naauwlijks een oogenblik genot van het Leeven te hebben. Dan , hoe veel veronderjleld de Schrijver hier niet, zonder daarvoor eenigen Grond te noemen. Hij veronderjleld, dat alle overige Pla-  < 91 y Planeeten of Waerelden, volmaakt gelijk de onze zouden zijn , offchoon zij in Grootte zo verbaazcnd vcrfchillen ; hij veronderjleld dat op alle deze Waerelden, hoewel de Almagtige ons op onze Waereld , zo veele verfchillende Wezens laat zien, Menfchen in den eigentlijkften zin, gelijk als wij, zouden zijn, daar ons nochtans uit de Schrift, ook andere redelijke Wezens bekend zijn ; hij veronderjleld, dat de Gehoorzaamheid dezer Menfchen , op alle die Waerelden , ook zoude beproefd , en wel op diezelfde wijze beproefd zijn , als onze Gehoorzaamheid ; hij veronderjleld dat allen , in geval zij zondigden, den Dood was gedreigd; hij veronderjleld, dat deze alle de Beproeving niet doorftonden , dat zij alle gezondigd heb, ben , en dat zij daarom ook door geen ander Middel konden gered worden, dan wij. Hoe veel begeerd Paine niet te weeten , in geval al dit ver onderJlelde , beweeze Waarheid was ? wat zoude het hem baaten, wanneer hij dit alles wist ? waartoe al dit nutteloos denken ? De Vraag, heeft de Verlosfer ook voor de Zondaars in andere Planeeten voldaan ? of, hebben derzelver Inwoonders ook gezondigd? wierden ook deze verlost, en door welk een Middel ? is wel meer gedaan , en word door niemand verftandigev beantwoord dan door hem,  r< 9* y hem, die maar eenvoudig zegd : het raakt u niet, en in geva] men u deze Vraagen ten aanzien van eene of eenige Planeeten had beantwoord naar uw genoegen , zoudt gij noch verder ten aanzien der overige Pianeeten , en zo in het oneindige vraagen. Doch , zo waarlchijnelijk het is , dat 'er noch meer Waerelden beftaan dan onze Aarde, die tegen het Heel-Al gerekend, maar een Stip blijft, is het ook waarfchijnelijk, dat deze Planeeten, door Redelijke Wezens bewoond worden. Op deze kan eene geheel andere Huishouding dan op dc onze plaats vinden, op dezelve kunnen geheel andere Betrekkingen zijn , zo wel als de Aart cn Gefteldheid dezer Wezens, van dc onze moet vcrfchillen; want Paine zal immers wel gelooven, dat de Inwoonders van Mercurius, zijn zij Menfchen, geheel andere Menfchen moeten zijn dan wij, zo wel als de Inwoonders van Coehis of Uranos, (van welke den 13 Maart 1781 , door eenen Duitfcher te Bath in Engeland, tusfehen de Hoorens van den Stier en de Voeten van de Tweelingen, ontdekte Planeet, de Hooggeleerde Paine noch niets fchijnd gehoord te hebben) dewijl de eerfte veel nader bij en de laatfte veel verder van de Zon is, dan onze Aarde. En, gefield eens, {Paine verondcrfteld im.  < 93 > immers zo veel) de Bewooners dezer Waerelden of van eenige , hadden gezondigd , zo zwaar gezondigd als wij , zij moesten verlost worden , en God wilde hen verlosfen , zoude dan de Alwijze, die zich aan ons als Vader, Zoon en H. Geest heeft geopenbaard , die het Middel ter Verlosfing , juist voor onze Waereld gefchikt , wist, niet ook een Middel voor andere Waerelden kunnen weeten ? — Wij kennen zekerlijk op onze Aarde, geene engere en meer tedere Betrekking , dan van den Vader tot zijnen Zoon , en God heeft voor ons het Beste opgeofferd, dat Hij konde opofferen; maar , gefteld verder , dat op Planeeten , bewoond door Wezens die ook gezondigd hebben , Betrekkingen van eenen anderen Aart waren , zoude God dan ook niet deze kunnen redden en verlosfen , door een Middel , juist wederom voor hen gefchikt , en dat in hunne oogen het Beste was, in geval zij op zulk eene wijze moesten verlost worden ? — En dus heeft Gods Zoon noch niet nodig, yan Waereld tot Waereld te reizen, en onophoudelijk den Dood te ondergaan, zo als de Spotter Paine zich fchijnd te verbeelden , of zo als hij durft fchrijven. Al het overige onaangeroerd op zijne plaats laatende , kome ik tot het flot van de Eeuw der  '< 94 > der Rede. Paine verbeeld zich aangetoond eri bcweezen te hebben, hoe geheel onbejhianbaar het is , het wezendlijke Woord van God , dat in het Heel-Al uitblinkt, overeentebrengen, met Gods Woord, dat ons in den Bijbel vertoond word, en zal nu overgaan te fpreekcn, van de drie voornaame Middelen , van welke men zich in alle Eeuwen , en misfehien in alle Landen bediend heeft , oni het Menschdom te misleidem Deze drie Middelen zijn' Verborgendheden , Wonderwerken en Voorzeggingen; De twee eerfte noemd hij onbeftaanbaar met den Godsdienst, en van het derde zegd hij , dat het behoord altoos verdacht gehouden te worden. Wat hij van de Verborgendheden fchrijft, behoeft: men maar te doorleezen , om te zien, hoe hij daarin telkens zich zeiven tegenfpreekt.Hij noemdt verfcheide Verborgendheden op,' doch zegd, dat de Daad, onderfeheiden van de Werkende Oorzaak , geene Verborgcndhcid is, dewijl wij de Daad zien, offchoon de Aart en Wijze hoe zij gefchied, ons verborgen is. •— Doch wie der Christenen heeft ooit geleerd, dat het flegts Verborgendheden van den Godsdienst zijn , waarvan wij niets weeten, of dat Verborgendheden van het Christendom zulke' Leerftellingen zijn , die opzettelijk verborgen moeten worden gehouden : zodanige waren de zo-  '< 95 > zogenaamde Verborgendheden van het Heidendom. In dien Zin kennen wij geene Vcrborgendheid onder de Leerftellingen van den geheelcn Godsdienst, en door de Zaak of Leerftelling te noemen „ die wij voor eene Verborgendheid houden , zoude zij immers ophouden voor ons en andere eene Verborgendheid te Zijn> Neen, de Verborgendheid zelve, wat de Leer van den Godsdienst betrefd , is ons wel bekend, maar niet de Aart en Wijze hoe zij beftaat. Zelfs veele Menfchelijke Waarheden , en de Aart en Wijze hoe , van veele Menfchelijke Daaden, Zijn den Ongeleerden eene Verborgendheid , offchoon zij voor den Kundigen geene Verborgendheid zijn: hoe zoude het ons dan aanftootelijk zijn, wanneer Waarheden uit eene hoogere Waereld, van God ontdekt, door geene Menfchen kunnen begreepen worden? De Voorwerpen zijn te verheven, de Affland is te groot, en ons Oog te zwak. Verkiest Paine om zulke Verborgendheden , den Christelijken Godsdienst te verwerpen, dan moet hij noch eer den Natuurlijken , dien hij zo fterk aanprijst , afkeuren , want het Christendom heeft maar weinige Verborgendheden , en de Natuurlijke Godsdienst heeft 'er veel meer; bij voorbeeld: hoe God overaltegenwoordig kunne zijn;  '4 9$ > zijn ; door enkel willen, de Zaaken doen bcftaan; de vrije Daaden der redelijke Schepzelen voorweeten , zonder hen juist daardoor van hunne Vrijheid te beroöven; met één woord , de geheele Natuur is vol van zulke Verborgendheden, die even zo onbegrijpelijk zijn, als de Opftanding der Dooden, of de Mehschwording van Gods Zoon. — En den' Christelijken Godsdienst om Zijne Verborgendheden verwerpen, is den geheelen Natuurlijken Godsdienst, en de geheele dagelijkfche Ondervinding verwerpen. Geloofsleeringen , die alle ons bekend en beweezert zijn j doch die wij niet begrijpen , dat is, die Wij niet van alle-Zijden geheel duidelijk erkennen , of waarvan wij de innerlijke Natuur der Zaak niet inzien, noemen wij Verborgendheden.- Naar den Bijbel, word elke, ons' onbekende èn nieuw ontdekte Waarheid, Verborgendheid genoemd. Rom. XI. vs. 25. Hoofdft. XVI. vs. 25. Col I. vs. 26. Verborgendheden in dien zin moeten ons niet bevreemden. Men kan en moet in eene Godlijke Openbaaring,zal zij niet veel van haar Aanzien en Waardij verliezen , wel iets meer verwachten, dan de herhaaling van eene reeds bekende Waarheid, en een nieuwe Godsdienst, zoude den naam van  < 9? y van nieuw niet verdienen , wanneer hij niet nieuwe Ontdekkingen maakte. • Dan, gelijk men gewoon is, dikwils van Verborgendheden te fpreekcn , wanneer ons Verftand bij alle ontegenzeggelijke Gewisheid eener Zaak , te zwak is, tot in de Natuur van dezelve door te dringen , wanneer wij, die alles willen verklaaren , zo wel de Wijze van ontiiaan , als de Werking en het Verband der Dingen , van onze kortzichtigheid overtuigd , moeten belijden , dat wij het niet inzien : zo dragen ook die Leeringen van het Geloof, den Naam van Verborgendheden, die wij uit hoofde van Gods overtuigend Onderwijs, niet mogen in t wijffel trekken , doch bij welke ons Verftand, zo als het dezelve voor Waarheid heeft erkend, ftil ftaat , en thans de Zaak zelve noch niet kan ophelderen en verklaaren. — Iedere Verborgendheid heeft dus eene lichte en donkere Zijde : eene lichte in de duidelijke Onderrichting , cn overtuigende Gewisheid of Waarheid van dezelve, en eene donkere bij de Vraag : hoe gaat dat toe? Doch deze Verborgendheden zijn niet onge- reimd, en zij behelzen geene Tegenftrijdigheid, zo als reeds vroeg Cclfus, Porpltyrius, en in laatere Tijden, de vermomde Jaquss Masfé G wil-  < 9§ y wilden ; en daarom heeft Paine ongelijk wanneer hij zegd: dat zij aandruifchen tegen het Menfchelijk Begrip. — Zij zijn niet geheel onverftaanbiar, ftrijden niet" tegen de Rede, maar gaan boven dezelve, en zijn daarom letterlijk onbegrijpelijk. — En boven dat , zijn alle Verborgendheden van den Christelijken Godsdienst practicaal, dat is, zij hebben eenen onmiddelijken Invloed op de zedelijke Verbetering en Gerustftelling van het Menfchelijk Hart, en zijn dus niet nutteloos. Nu kan een ieder beöordeelen , met hoe veel grond en recht Paine zegd : dat de Godsdienst , die in zich zeiven zonder Verborgendheid is , befmet is geworden, door een Nevel yan Verborgendheden, en of de Verborgendheden een Middel zijn geweest, om het Mensch dom te misleiden. Vervolgens komt Paine op de Wonderwerken, als naar zijne Gedachten het tweede Middel, dat men heeft uitgevonden om het Menschdom te misleiden , en hier verwardt hij het Wonderbaare met het Wonder, en de gewoone Wonderen der Natuur, met de buitengewoone. Een waarachtig Wonderwerk , is eene Werking , die niet naar de gewoone Wetten der Bewecging gefchied , en het Menfchelijk Vermogen te boven gaat, of door natuurlijke Krach-  < 99 > Krachten niet konde bewerkt worden. Ofj dewijl wij alle Wetten der Natuur en haare verborge Drijfveeren niet kennen, is een Wonder eene Werking, die de Natuurlijke Krachten eri Vermogens van hem , die dit Wonder verricht, övertrefd ; het zij die Werking word voortgebragt met of zonder Hulpmiddelen,' doch in het eerfte Geval moeten zij tot zulk eene Werking volffrekt ontoereikende zijn; Hier uit volgd van zei ven , dat de Wcnderdoender door eene andere Kracht moet onderflcund worden. En , hij worde nu onderfleund , of door de Kracht van eenen hoogeren eindigen Geest, of door de onmiddélijke Kracht der Godheid, die over de Natuur en' haare Wetten te gebieden heeft, het Wonder zal Wonder blijven. Word hij door het Vermogen van een hoöger eindig Wezen onderfteund , wij zouden de Werking moeten afleiden , of uit de Natuurkrachten van dit hooger eindig Wézert , of van eene buitengewoone Beftemming van den Schepper en Heer van dit Wezen. En , vermits flegts weinige en wel merkwaardige Menfchen , dien' invloed hebben ^genoten, vermits zij hem flegts in eene' óf enkele Omftandigheid van hun Leeven en' ïiiet dagelijks hebben genoten ,- en vermits de Godlijke toeftemming tot zulk eene buitengewoone' G' z Oi>"  Onderfteuning van een eindig Wezen , boven ons verheven en magtiger dan wij , ook voor eene Godlijke Werking of Medewerking kan gelden , zal de daarop volgende Werking , een Wonder blijven. Doch, word de Wonderdoender onmiddelijk door de Godheid zelve on. derfteund , dan is het Wonder noch meer beflist en grooter. Dewijl flegts Mannen, wier Gezag en Aanzien van belang was , en die Leeraars waren , ten bewijs dat zij daartoe gevolmagtigd waren, opentlijk voor het oog van andere zulke Wonderwerken hebben verricht, zo blijkt hier uit, dat Wonderwerken moesten zijn Tekens en Bewijzen van de Eigenfchappen van hem , die het Wonder verrichtte. De Wonderen dienden , om de Aanfchouvvcrs van hunne Onverichilligheid , omtrend de , voor hen belangrijke Waarheid, terug te roepen 5 zij waren Verklaaringen en Verzekeringen van God, dat de Leeraar dien Hij verkoos , om Zijnen Wil bekend te maaken , in dc Daad van Hem ge*volmagtigd zij , met een Godlijk Gezag en Geloofwaardigheid te fpreeken. Waare Wonderwerken moeten waarachtig gefchied, de Wonderdoender bekend, zijne eige Krachten tot die Werking ontoereikende, en zijn Oogmerk niet zijn , de Nieuwsgierigheid te be-  bevredigen , of een Doel te bereiken , dat ook door andere Middelen konde bereikt worden. — Een buitengewoone Man, roemende op eene buitengewoone Beftemming, Wonderen nooit als Oogmerk maar als een Middel gebruikende, om een Gode betaamlijk Doel te bereiken , dit is het Character van eenen waaren Wonderdoender. Zulke waare Wonderen, bewijzen de Godlijke Zending van hem die dezelve verrichtte, en dc Waarheid en Godlijkheid , van die Leer bepaaldelijk, die hij met een Wonder wilde ftaaven. Wonderwerken waren, offchoon de Waarheid door een Wonder niet meer Waarheid word dan zij is , nodig , 0m de Geloofwaardigheid van hen, die deze Waarheid als Godlijke Gezanten , zo zij zeggen , prediken , te bewijzen , en geloofd men hen, dan is dit een Geloof niet aan den Wonderdoender , maar aan God. Paine zegd , dat, dewijl wij in onzen tijd, de Natuur nooit buiten haaren loop zien gaan daarmede wil hij zeggen , dewijl wij geen' Wonder zien verrichten, zullen wij bij het Verhaal van iemand , die zegd het Mirakel gezien ts hebben , vraagen : wat is waarfchijnelijker, dat de Natuur buiten haaren loop ga, of dat de G 3 Mensch  Mensch een Leugen verteld ? en dan hebben wij reden het laatfte tc gelooven. Maar, in het voorafgaande is reeds de Geloofwaardigheid van hen , die ons de Wonderen in de H, Schrift verhaalen, bcweezen , en waarom zouden wij hen dan ook niet in dit Stuk gelooven ? Wanneer de Wonderwerken geene Tegcnftrijdigheid behelzen , verricht zijn van Lieden , op die volftrckt geen Verdacht van Bedrog kan vallen , cn wel ter ftaaving van zulke Leerftellingen , die op haar zelve, pok zonder Wonderwerk, den Stempel van Waarheid dragen , wanneer die Wonderen opentlijk gefchied zijn, zo dat derzelver Waarheid niet kan worden in twijffel getrokken of tegengefproken, — wat bcgeeren wij meer? Boven dat zijn de Wonderen van Jefus en Zijne Apostels , dikwils in vcrfchillende Gevallen herhaald , zij hebben bij de vijftig Jaaren voortgeduurd, zijn in de Schriften van het Oude Testament vpprfpeld, — Eenige Wonderen van Mof.s , gefchiedden voor het oog van eenige honderdduizende. — De Wonderen van Jeins worden verhaald door Ooggetuigen, of hen , die de Waarheid daarvan konden weeten , en Martelaars wierden , zo wel voor Tefus Leer, als de Waarheid der Gebeurtenisfen Ée Z'j verhaalden; Judas Ischcarioth, die, had 'er  < i°3 > 'er bij Jefus Wonderen eenig bedrog plaats gevonden , het bedrog had kunnen ontdekken, verhangt zich , overtuigd van de Waarheid van Jefus Wonderen ; het grootfte gedeelte der Jooden, heeft bij monde en fchriftelijk, de Waarheid van Jefus Wonderen erkend, maar dezelve aan de Medewerking van den Duivel toegefchrceven ; de oudflc Heidenfche Vijanden van het Christendom , hebben Jefus Wonderen erkend, maar dezelve gelijk gefield, met de verdichte Wonderen van Apoilcnius van Ty'. anen ; naar Lactantius wierd Apoilo gevraagd, of Christus God dan Mensch was geweest? en het Orakel antwoordde : deze Man is Iter. velijk geweest naar het Vleesch, maar hij heeft zich door verbaazende Wonderen in dc Waereld beroemd gemaakt, dc Chaldeeuwfche Rechters hebben hem gevangen genomen , en hij onderging aan een Paal , met fpijkers doornaeeld, eenen fmartclijken dood ; Celfus, een Wijsgeer uit dc Tweede Eeuw , en Vijand deiChristenen , zegd hen : gij hebt hem daarom voor Gods Zoon gehouden , dewijl hij Lamme en Blinde heeft gezond gemaakt; juliaan d& Afvallige, een der ergfte Vijanden van den Christclijken Naam , zegd : Christus verrichtte geduurende den geheelen tijd dat Hij cp Aarde was , geen merkwaardig Werk , ten zij dat G 4 me»  '< io4 > men dit voor een groot Wonder houdt, dat hij Blinde en Lamme genas, en eenige die van Demons bezeten waren, in het Vlek Bethfaida en Bethania daarvan bevrijdde; bij Flavius JoJèphm vindt men ook een Getuigenis, dat van veele, en zelfs van den Grootcn Michaelis voor echt word gehouden ; dc Joodfche Overheid heeft Jefus in dezen niet van Bedrog verdacht gehouden of bcfchuldigc ; de Pharifeeuwen hebben Jefus Wonderen niet ontkend, maar bedild. — Dit alles moet ons van de Gefchicdkundige Waarheid en Gewisheid dezer Wonderen overtuigen. De Wonderen van Jefus cn Zijner Apostelen , — want Paine heeft het toch voornamentlijk op den Christclijken Godsdienst gemunt , — gefchiedden niet door de verborgc krachten der Natuur, bij voorbeeld , Dooden leevendig, blind gebooren ziende maaken, duizende met eenen geheel ontoereikenden Voorraad verzadigen , de Zee bcdaaren ; enz. niet door Gochelaarij , want Zijne Wonderen wierden opcntlijk, veele met één Woord te fpreekcn , cn voor het oog Zijner gcflage Vijanden verricht; niet door de medewerking van booze Geesten , want zij gefchiedden van Hem of van zulke Lieden, cn ter ftaaving eencr Leer, waardoor het Rijk des Duivels wierd benadeeld ,  < 105 y dccld, — en bij gevolg, het zijn waarachtige Wonderen , Bewijzen van het Godlijk Gezantfchap van Jefus en van de Godlijkheid Zijner Leer , die ook daarna door Zijne Apostels wierd gepredikt. Paine, om de Wonderwerken belachelijk te maaken , beroept zich op de Gefchiedenis van Jonas , en zegd : dat het nader aan het Denkbeeld van een Mirakel zoude gekomen zijn , indien Jonas den Walrisch had opgejlokt , doch nooit hebben wij het Wonder daarin gezogt,. dat Jonas van eenen grooten Visch , dien Paine verkiest eenen Walvisch te noemen, wierd opgeflokt. Paine zegd , dat het buitengemeenfte van alle Mirakelen in het Nieuwe Testament was, dat de Duivel Jefus Christus wegvoerende, na den top van den Berg en. na de tinne des Tempels, van waar hij hem alle Koningrijken der Aarde, tcondt en beloofdt , en vraagd bij deze Gelegendheid : hoe kwam het dat hij America niet ontdekte ? of waren het. maar alleen Koningrijken daar zijne roetachtige Hoogheid in handelde. — Paine bewijst daarmede weinige Taalkunde te bezitten, en het Taalgebruik in het geheel niet te verftaan. Sarcasmen zijn geene Gronden en overtuigen niet. De eerfte Vraag komt mij niet vreemd voor van eenen Thomas Paine te G 5 hoo-  < Jo6 > hooren, die eenige Jaaren in America heeft gewoond, noch de laatfte Vraag van dien zelf. den, uit hoofde der Tijdsomftandigheden en van zijn tegenswoordig Verblijf in Frankrijk. — Hij neeme het mij niet kwalijk , wanneer ik op zijne eerfte Vraag antwoorde : dat dc Duivel America niet ontdekte noch vertoonde, dewijl hij alles wat hij vertoonde , beloofde te zullen weg gceven , en America wilde hii niet weg geeven , dewijl daar in het vervolg een zekere Thomas Paine, voor hem een nuttig Inflrument, zich een tijdlang moest ophouden, dien hij niet gaarne wilde misfen. En wat de tweede Vraag bctrefd : dc Duivel handelde al. leen in Koningrijken , dewijl hij in de eerfte helft der Eerfte Eeuw, even zo dacht als zijn Vriend Paine in de laatfte helft der Achttiende. Nu geen Woord meer aangaande de Wonder, werken , want het Zotsgeklap van Paine over dezelve verveeld mij. — Genoeg, zij zijn geen Middel, zo als Paine verzekerd , uitgedacht om het Menschdom te misleiden. En nu krijgen eindelijk de Voorzeggingen eene beurt, als het derde Middel, waarvan men, zo hij zegd , zich ten allen tijde , en misfehien m alle Landen zoude bediend hebben, om het Menschdom te misleiden. Hij legd zijne onvolledige Verklaaring van de benaaming Propheet tea  < 107 > ten grond , cn rcdcncerd naar zijne Gewoonte zonder bewijs, over Prophetie en Voorzegging. En alles komt hierop neder, dat 'er geene Voorzeggingen gefchied zijn , cn dat , waren zij ook gefchied , zij nochtans aan het bedoeld Einde niet konden beantwoorden. Voorzeggingen zijn Aankondigingen die tc vooren gefchieden, en wel duidelijke, naauwkeurige, zekere en juiste Aankondigingen, van toekomstige toevallige Gebeurtenisfen. Zij moeten noodzakelijk te vooren gefchieden, dus toekomstige en wel toevallige of flegts gebeurlijke Gebeurtenisfen tekenen , ook wel met bepaaling van Tijd , Plaats of andere Omftandigheden , onder verzekering van de Gewisheid van het Gevolg, tot ftuiting der Ondeugden en ter verbetering der Zeden , of ook wel ter bevordering van het Geloof; en de Vervulling moet ftiptclijk met de Voorzeggingen overeenkomen. — Dus valt het weg wat Paine zegd, wanneer bij zijne Leezers wil doen gelooven , dat de Voorzeggingen in de H. Schrift zouden medegedeeld zijn , in eenen duisteren en onbepaaldén zin , onverfiaanbaar voor hem , die dezelve hoorde verhaalen , of zo dubbelzinnig, dat zij bijna op alles, wat in het vervolg magt gefchieden, konden teegepast worden. Zodanige waren de Orakels  *C ios y der Heidenen , of verdicht, of leugenachtig bevonden, of dubbelzinnig, en daarom, als bedriegerijen der Afgodenpriesteren, befpottelijk in het oog van het vcrftandiger Gedeelte der Heidenen. — Als ook, dat men aan alles wat onverflaanbaar was, den Naam van Prophetiegaf; en dat die Voorzeggingen zomtijds bij geval konden intreffen. Neen, op zulk eenen losfen grond bouwen de Christenen niet , en de Geloofwaardigheid der Schrijveren van dc H. Schrift, wederom , als reeds beweezen , veronderfteld zijnde, onderzoeke men alle waare Voorzeggingen der H. Schrift, en men zal vinden , dat zij met de bovengenoemde befchrijving, maar niet met die van Paine ftrooken. Men onderzoeke de Voorzeggingen van Mofes , die lange Jaaren na zijnen dood vervuld zijn , die van Jefaias aangaande het Babylonisch Rijk en de terugkomst der Jooden uit hunne Ballingfchap, de door Jeremias voorfpelde, en na Christus voorgevalle Verwoesting van Babel, de Voorzeggingen der overige Propheeten, die van den Verlosfer aangaande Zijn toekomstig Lijden , en zodanige Omftandigheden van hetzelve, die, offchoon voor een gedeelte reeds te vinden in de Schriften der Propheeten van het Oude Testament, vol-  < 109 VOlftrekt toevallig waren, en van de Vrijheid en Willekeur der Menfchen afhingen , als ook die van de Vcrftooring van Jerufalem ; — men vergelijke de Vervulling met de Voorzegging , en men zal overtuigd worden, dat deze Voorzeggingen, waarachtig gefchied, waare Voorzeggingen zijn, en niet Voorzeggingen naar het gevoelen van Paine. Dewijl een eindig Verftand niet zo diep in het toekomstige kon dringen , noch deze Gebeurtenisfen met alle haare Omftandigheden, zo veele Jaaren vooruit weeten , moeten zij den Voorzegger of Propheet geopenbaard zijn, en dewijl zij toevallige en gebeurlijke dingen betreffen , die als in het toekomstige zeker, worden verhaald, kan deze Openbaaring van niemand anders gefchied zijn , dan van Hem, die ook de Menfchelijke Harten doorgrond en alles beftuurd , dat is van God, en bij gevolg deze Voorzeggingen zijn waare Godlijke Voorzeggingen. En, zouden zulke waare Godlijke Voorzeggingen , niet aan het bedoeld einde kunnen beantwoorden, zo ais Paine zegd? De Voorzeggingen der H. Schrift komen niet van eenen boozen Geest: want de Leeraar die dezelve deedt, en de Leer die Hij predikte was te heilig , altoos zijn de Voorzeggingen vervuld, en de voor- fpcl-  /belde Zaak of Gebeurtenis was te groot j dan dat zij van den Duivel of eenen boozen Geest konde afhangen ; — ook niet van een blind Geval ; want, offchoon bij geval wel eens eene zogenaamde Voorzegging vervuld word , verhinderen de grootte der Gebeurtenisfen , de klijne en menigvuldige voorfpelde en vervulde Omftandigheden , en de menigte der Voorzeggingen die vervuld Wierden, bij de Voorzeggingen der H. Schrift, aan een blind Geval te denken; — ook niet van eene verborge Kracht der Ziele : want, dat de Ziel het vermogen zoude bezitten, het toekomstige als zeker te raaden of liever te weeten, kan niet beweezen worden , dewijl de weinige Voorbeelden die men vart zulke Menfchen aanhaald, verdacht zijn, en het is ook in zo ver onmogelijk, dewijl de duidelijke Denkbecl den van toekomstige Dingen , uit de donkere tegenswoordige moesten ontftaan zijn; — maar van God, die alleen toekomstige gebeurlijke Dingen zeker kan weeten , dewijl deze Voorzeggingen , de naauwkeurigfte Kennis van het vrij Wezen, wiens vrije Daaden voorfpekl worden , veronderfteld. — En daarom zijn deze waare Voorzeggingen, zo wel als de Wonderwerken , een bewijs van den Godlijken Oorfprong , bepaaldelijk eener Godebetaarrdijke Leer  Leer of Leerftelling, die men door deze Voorzeggingen wilde ftaaven. Paine herhaald nu noch eens in het kort het geen hij gefchreeven heeft, namentlijk zijne drogredenen die hem beweegen, de H. Schrift of onzen Bijbel niet voor Gods Woord te houden , en verzekerd , dat, offchoon hij geloofd, dat God magtig genoeg is, zijn Wezen te laaten voortduwen, met of zonder Lichaam, het hem niet waarfchijnelijk voorkomt , na dit Leeven te zullen heftaan. ■— Zo denkt een Paine, terwijl nochtans een Socrates hoopte dat zijne Ziel onftervelijk zoude zijn , en een Cicero overhelde , deze Onftervelijkheid te gelooven. — Treurige onzekerheid! Eindelijk befluit hij zijne Eeuw der Rede, met de betuiging , dat, indien 'er immer een algemeene Godsdienst mogt plaats hebben , deze niet zal bejtaan in iets nieuws te gelooven , maar in zich van alle overtolligheden te ontdoen, en te gelooven , zo als de Menfchen in het begin geloofden ; dat Adam , indien 'er ooit een Adam is geweest, een Deïst wierd gefchapen; en hij vermaandt ieder MenSch dien Gods- en Eerdienst te omhelzen , dien hij verkiest , of maar wil. — Ziet daar de Leer en Godsdienst van den Deïst Thomas Paine in zijne zogenaamde Eeuw der Rede.