325 B 94  _  GELUKKIGE TOESTAND VAN FRIESLAND, Afgefcheiden van de tegenwoordige Verdeeldheden., BETOOGD. . "Er volgen eenige Bedenkingen over de VADERLANDSLIEFDE, over het GELUK en het VOLKSGELU K, Te HsfRLlNGEN, By V. van der PLAATS, 1795.  Eu de uitgaande en de inkomende en hadden |, geenen vrede van wegen den Vyand, want ik „ zond alle menfchen, een iegelyk tegen zynen „ naasten. »■ Dit zyn de dingen die gy doen it zult, fpreekt de Heere". „ Spreekt de waarheid een iegelyk tot zynen „ naasten! Oordeelt de waarheid en een oordeel des vrede» „ in den Gerichte! „ Ende en denkt niet d' een den ander quaad „ in ulieder herte! „ En hebbet eenen valfchen eed niet. lief! „ Want slle deeze, zyn dingen die ik tt haate, fpreekt de Heere", Zacharias.  AAN ALLE ECHTE FRIESEN DIE PUN vaderland waarlyx liet HEBBEK, Landbouwers, Reeders, Kooplieden, Fabrikeurs en overige burgers; maar ook eyzqnder aan de burgerx van Harlingen, Wordt dit Boekje welmeenend opgediaagen, door SEERP GRATAMA, J. U. D. en Koopman te Harlingen,  bedoeling was allen, zonder aanzien van denkwys, op de voortreffelykheid des Lands te wyzen, allen te wyzen, wat 'er niet al door meer en meer uit ièn te kopen, kan -worden verhoren. Zudanige. bedenkingen moeten, dunkt my, bet gezond ver/land uitbreiden en ver [ierken; en die verjierking en uitbreiding moet ons altyd te Jiade komen, wat ook eindelyk ons lot, —— welkeeindelyk onze Staatsinrichtingen wezen zullen. Indien my het geluk te beurt valt, dat hraave en verftandige mannen my zeggen dat ik een eenvoudig, maar nuttig Boekje, met wéinig dwaaling, en veel waarheid, aan myne Landslieden gegeeven hebbe, dan zal zich myn hart verheugen. Die my voorts van dwaaling overtuigt, zal ik als mynen leermeester eerbiedigen en bedanken. Die my op een bezadigde wyze wéér legt, zal ik hoog achten, als een vriend der waarheid. Ikwerfche U, myne Land- en Stad-genooten! met het oprechjïe hart Heil en Broederfchap! d. 14 Oct. 95. D E  D E GELUKKIGE TOESTAND VAN FRIESLAND BETOOGD. D en gelukkigen toefhnd myns Vaderlands zullende betoogen , nebbe ik my in de eerfte plaats twee hoofdbefchouwingen voorgefteld : De eerde zal zyn over het Land zelve, waarby in aanmerking komen 1. De Vrugtbaarheid en Voortbrengzelen^ 2. Het Klimaat en de Gezondheid. , 3. De legging aan Zee of Rivieren. 4. Natuurlyke Gevaaren. De tweede hóofdbefchouwing zal zyn óver den ganfchen huishoudelyken toefland der Natie, of het gebruik dat zy van de gelegenheid en toeftand des Lands maakt. Waarby in aanmerking komen : 1. De Landbouw. 2. De Koophandel. 3. De Vragtvaart. 4. De Fabrieken. Het zyn toch deeze Agt Stukken, die, als zoveele gewigtige oorzaaken van geluk of ongeluk der Volken , door alle veiftandige menfchen befchouwd wor» den, en daarom onze byzondere overwegingen ver» dienen. A L 5. 1. Over  C * ) ï. $. i. Over de Frugtbaarbeid en Voortbrengzelen^ Onze Voortbrengzelen zyn hoofdzakelyk deeze : Weit, Rogge, Garst, Haver, Boekweit, Erwten, Boonen, Koolzaad, Klaverzaad, A rdappels,Groen» (en en Boomvrugten , Vlas , Cichorei, Boter en Kaas, Rundvee, Paarden, Schaapen, Varkeas» Hoenderen, Duiven, Vogels, Zee- en Meir-Visch, Honing en Eieren. Hooi, Stroo, Turf, Hout, A»rde voor Pannen en Steen , voor Pot - Pan - en Steen* goed, Schelpen uit Zee, Wol, Leder en Smeer. Van zommige van deeze dingen hebben wy thans niet genoeg; doch zouden van de meesten ,door eene verfchikkiHg, fpoedjg genoeg kunnen maaken. Van de gewigtigfte van deeze artikels hebben wy een verbaazenden overvloed , waar mede wy onze Nabuuren voorzien. Hier door komen jaarlyks groote foramen in het ;land, en voor dit geld koopen wy het geen wv van anderen noodig hebben , of meenen noodig te hebben, en, nadat wy dit gedaan hebben, houden wy jaarlyks een goede ftuiver over. lik overfchot is Rykdom en' Welvaart. Dit profytelyk overfchot is de maatftaaf, waar naar men den voorfpoed der Volken berekent. Ons land munt dan uit, zo wel in de verfcheiden» heid van voortbrengzelen , als in vrugbaarheid. En men zal bykans geen land van die uitgeftrektheid vinden, dat zo wel, wanneer de nood dit eischte, op zich zelf zoude kunnen beftaan. Wy hebben Staf tot kleeding; wy kunnen Huizen bouwen , en wy hebben zeei veel om te eeten. Ons ontbreeken de Steenkoolen van Engeland, het Zout van St. Ubes en Cadix, het Yzer , de Teer en  ( 5 ) ziekte, aan de Roode Loop, die by zommige een landkwaal is, of aan eenige andere lartdkwaal? Integendeel bevinden wy de zulken , die aan eene Teering zukkelen, dikwerf blygeestig en vol hoop, het welk hun uiteinde zekerlyk verzagt. Die aan de Teering zyn, zyn dikwerf lang ziek. Wy hebben dus die ziekte dikwerf en lang voor oogen, en men bedenke of zy daar door niet ligtelyk nienigvuldiger fehyne, dan zy in de daad is. Uit de lichaamsgefteldheid der Natie mogen wy tot de algemeene gezondheid of ongezondheid een befluit trekken , en nu vraage ik, of de Mannen in 't gemeen in dit Gewest niet een voorkomen hebben van frischheid en fterkte? zyn ze niet groot, en wel uitgewasfen? oveitreffen zy, in dit alles,- niet ver de meeste Volken En wat de Vrouwen aangaat, waar ziet gy zo veele frisfche aangezigten ? waar is de blos op leliewitte wangen zo gemeen 3 als hier te lande ? de Reizigers getuigen het, dat ons Gewest by uitftek gezegend is met een Schoon en Sterk Vrouwenzoort, en is die algemeene fterkte en fchoon» heid (*) Opmerkelyk zyn ten deezen opzigte de woorden van den zogenaatnden Giftbrief van Charlemagne, te vin. den in 't E?rfte Deel van het Charterboek p. 47. „Want ,, wy hebben opgemeikt , dat de voornoemde Vriefen ,, als zy zich ten oorlog begeeven, volgens de geftalte en „ grootte hunner Licbaamen, ben door God en de Natuur „ verleend, en mids dat zy op de voorgemelde wyze ge„ wapend zyn, al de Ridders van het rond der aarde, „ door fterkte en kloekmoedigheid, zullen overtreffen en „ te boven gaan". De betotmde Hougduitfche Geographist Bufching zegt : ,, deezé Natie is gemeenlyk wel ge„ maakt, en levert veele groote, gezonde, en ltcrke „ liedeft", A 3  C <* ) heid geen bewys van algemeene gezondheid? Ook zien wy hier niet zelden de menfchen een boosen ouderdom bereiken. Zo verre wy weeten, hebben wy geene naauwkeurige algemeene Sterflysten over de Provintie, en dit is te meer te bejammeren, om dat wy uit het weinige dat wy daar van , van tyd tottyd, met betrekking tot eenige plaatfen verfpreid, gezien hebben, met reden mogen befluiten, dat wy ten deezen opzigte , in 't algemeen, vooral niet ongelukkiger zyn dan de meeste Gewesten. Noch heelt *er welligt eene omftandigheid plaats , die zeer opmerkelyk, voor het tegenwoordig geilagt zeer aangenaam, en niet minder is, dan dee?.e: dat namelyk de menfcheu in dit Gewest, van omtrent het midden van deeze Eeuw , langer keven , dan zy in het begin van dezeke, en voormaals,gedaan hebben. Dit althans is hei gevoelen vaneen Man,die,ook door dit zoort van nafpooringen, aanfpraak op de achting der Natie heeft , ik meen den overleeden Hoogleeraar Nicolaas Ypey. Het waare te wenfchen dat die omftandigheid na Ier onderzogten beweezen wierd, en dat men 'er de oorzaakcn van opfpeurde. Want die kennende, zoude men welligt gelegenheid hebben, haare Uitwerkzelen te bevorderen en te vermeerderen. Ook kan ik niet voarbygaan te zeggen, dat Ypey, de Zoon, in eene Redevoering, niet alleen de gezondheid der lucht in Friesland voortreffelyk heeft aangetoond, maar ook dat hy daarin eenige gewigtige zaaken heefc voorgedraagen , die, tot verbetering daarvan, dienen kunnen ; zaaken , die'ik om haar gewigt, in meer dan een opzigt, eiken Vaderlander op nieuw ter overweeginge aanbeveele. Zy gaan hoofdzaakelyk over de  ( T 5 de verbetering van het Sfroomen•« en het voorzigtig inlaaten van zout water, op dat zkh dit niet met het zoete vetmenge , en door die vermenging ziekten ontftaan. Ons Klimaat zou aangenanmer kunnen zyn , -wanneer viy niet -0 veele guure en koude dagin, zo veele aon> lere en natte luchten , zo veel verwisfeling van warmte en koude, dikwerf op èènen dag, hadden. Dit is zo! Maar zyn 'er niet veele Volken, die , ten deezen op* zigte, met ons gelyk ftaan ? Zyn 'er riet veele die het erger hebben? en, in allen gevale, wy hebben doorgaans in elke maand verfcheidene ichrone dagen, en dan te aangenaamtr, als zy door onaangenaam weder zyn vooraf gegaan. Maar, daar het hier voornaamelvk op aankomt, wy bewoonen een Klimaat waarin zich de menfchelyke lichaamen, gelyk wv gezien hebben , «n de zielen beide, op eene voortreff.lyke wyze ont» wikkelen; waarin de kragten van ziel en lichaam met eene groote milddaadigheid vry algemeen zyn uitgedeeld : in 't kort, een Klimaat waarin wy Menfchen, met onze Runderen en Paarden , weelig tieren. Maar ik moet een ftap te rug treeden, en aantOQjien dat ons Klimaat geen hinder toebrengt aan de ontwikkeling der verflandige vermogens, maar veel eer dezelve bevordert. In de eerde plaats kan men aanmerken, dat daar de menfchelyke lichaamen to'. vul^omenheidgeraaken, de geest nooit, uit hoofde van't Klimaat ,agterlykis. Het is voor my een zeer aangenaam gevoelen, en dat by my iets meer dan een gunftig vooroordeel voor myne Natie is , dat men bykans geen Volk vinden zalj daar zo veel gezond vertland, zo algemeen by alle  C 8 ) nlie kringen, verfpreid is. Het is moeielyk , hier vergelykingen te maaken, en tot eene volkomene ze. kerheid op te kiimmen; en men moet, of gereisd ja met oordeel gereisd hebben, om hier zelf te kunnen oordeelen, of men moet de geest van vraagen bezitten , wanneer men by vreemdelingen , die gereisd hebben, tegenwoordig is. 'Er is geen grooter beletzei voor de ontwikkeling der talenten, dan het Bygeloof. Geen volk is 'er, of het is bygeloovig. Maar gy kunt my geene Natie wyzen, die minder van het bygeloof heeft, dan de myne, zonder ligtzinnig en ongeloovig te zyn. Is 'er wel een land in de waereld, dat zo veele goede Rekenmeesters oplevert ? Als men van Geleerden en Vernuften fpreekt, is men gewoon van Engeland, Franktyk en Duitschland te gewaagen : maar men neemt zelden in aanmerking hoe groot deezï landen zyn. Ik bidde U, wys my een land van 52 mylen , dat in twee Eeuwen meer gedaan heeft dan wy. Men moet hier toe geene Hoofdlieden uitzoeken , daar de verlichting in één punt zumenvloeit. Heeft Friesland niet verfcheidene zeer goede Godgeleerden, Geneeslieeren, Gefchiedfchryvers,ja zelfs Staatsmannen en Wysgeeren, voortgebragt? Is niet in onze dagen het Planetarium van Eyfinga als een meesterftuk van vernuft befchouwd? Is de naam van van der Bildt niet in Europa bekend ? Heeft Frankryk wel meer dan eenen enkelen Vauban^ en hebben wy niet eenen Coehoorn ? Was Baltbafar Bekker in zyn zoort geen Ysbreeker, een braaf, kundig en moedig man, die de Waereld van bygeloof genas? Heeft weieenig land, de proportie in acht genomen, zo  t 9 ) zo veele beoefenaars van Taaien, van Griekfche eri Larynlche Geleerdheid, opgeleverd ? Zyn Terpftra, Wasfenbergh, Ruardi, Nodell, van Ommeren, Bosfcha en Waardenburg , allen geene thans leevende Friefen ? en hebben die allen niet, de een meer de ander min» roem in dit vak ? en hier by zouda ik noch anderen hebben kunnen noemen; doch my minder bekend. Een onbekend Schryver in la Bibliotheque Raifonnée T. 8. p» 440, heeft opgemerkt, dat 'er bykans geen Staat is, waar de lieden van den eerden rang met zo veel goed gevolg de Latynfche Dichtkonst hebben beoefend, als hier. Laat nu de vleiery in zodanige loffpraaken haar deel hebben ; men mag nochthans *er dit uit befluiten , dat de aanzienelyken,inónsland, in dit vak rykelyk hebben opgewoogen tegen die van andere landen , en dit ook is met de flukken biweezen. Maar de Friefen , zegt men , zyn niet aartig, niet geestig , zy hebben geen flikkerend vernuft, —-?- Hoor eens het is al geen goud wat 'er by anderen blinkt. Waare geest, waar vernuft, is overal zeldzaam ; maar het tiert ook goed op onzen grond, in ons Klimaat. Het geen wy reeds gezegd hebben kan voor een gedeelte ten bewyze dienen5 maar voeg hier nog het volgende by : — allen, die Gysbert Japiks kennen, roemen hem uit éénen mond als ver. nuftig , oorfprongelyk, en groot. Higt was een oorfprongelyk vernuft, maar is voor den nationaalen roem te vroeg geftorven. Voltaire, de grootste man van Frankryk in dat vak , noemde onzen Willem van Haren den Demosthenes in den Raad, en den pindarus op den Zangberg, Hebben de Liefdezangen , B cn  C » ) en andere Stukken , van Jan A. Backer, hunne waarde niet ? en is de Slotzang agter de Opkomst ert Bloei der Vereenigde Nederlanden , In haar zoon, niet zeer voortreffelyk, vol van Wysgeerige en Staat» kundige denkbeelden , met de verhevenfte Dichtkonst verbonden? ■ lk meen dat wy beweezen hebben dat ons land niet ongezond is, en dat het Klimaat, fchoon niet altyd even aangenaam, zeer voortreffelyk is voor de ontwikkeling van ziel en lichaam beide; en dat dns ook de Friefen, van dien kant befchouwd g zeer gelukkig zyn. I. $. 3. Over de legging des Lands, en de noodzaa* kelykheid der Rivieren. Dit ftuk zullen wy kort afdoen; maar wy mogen het niet voorby gaan, want het is van veel aangelegenheid voor den nationaalen voortpoed , Indien men geene Rivieren heeft, kan men zyne goederen in 't algemeen kwalyk op en afvoeren; en zo men niet aan Zee legt, is men uitgeflooten van den Handel met andere Volken. Het geen de natuur verzuimd heeft, kan de vlyt der menfchen zomtyds vergoeden. Wy hebben ons gantfche land met Vaarten en Opvaarten doorfnee» den, zo zelfs, dat zeer veele enkele Boere-Plaatzen hunne byzondere Waters hebben, waar langs zy hunne Graanen, Dong, en andere behoeften, op en af voeren. Dit is voordeelig voor den Landbouw, en voor den Staat in 't algemeen. Wy hebben dan geene Rivieren nodig) en lyden niet door haare verwoestingen. Voorts  c « > Voorts legt ons land aan drie zyden aan de Zm« der Zee , en wy hebben tamelyk gemakkelyke uit. gangen in de Noord Zee. Dit maakt ons land ge. fchikt voor de Scheepvaart en Handel; en, des noods, zoude het ons dekken tegen de Invallen der Nabuuren. I. §. 4. Nataurlyke Gevaaren, Gy pryst de Zee, zegt men , en zy knabbelt elk oogenblik aan onze Kusten, allen dag diept zy onze Stranden uit, en wy hopen gevaar, dat zy onseerlang geheel of gedeeltelik zal injlokken. Getuige de diepten voor Stavoren, waar, voor maar twintig jaaren, een wagen zo ver het (Irand kon uitryden, dat by voor bet menfcbelyk oog niet meer te kennen was! Het is zóó! Schoon wy aan de Zee een gedeelte van onzen bloei en rykdom verfchuldigd zyn; fchoon wy een goed deel van onze beste landen aan het aakfel der wateren te danken hebben, kunnen wy nimmer genoeg tegen haar op onze hoede zyn. Zy is eene vriendin, die geeft en neemt5 zy klopt geduurig aan de fchatkist; zy dreigt beftendig onze bezittingen. En flaperigheid , ten deezen opzigte , of karigheid, is de gewisfe dood of ondergang vaa veelen. Zodanig heeft dan de Voorzienigheid aan het eene land deeze, en aan het andere geene onheilen verbonden ; misfehien wel doch wie kan deeze dingen doorgronden? misfehien wel om dat de mensen werkzaam , en niet zorgeloos weezen moet. Zy, die aan de Rivieren woonen, hebben geene mindere „ Ba ge-  C »= ) gevaaren. De nabuuren van den Veiuvius hebben hunne angften. Herculanüm en Pompei hebben eeuwen onder de Lava bedolven geweest. Lisfabon is verwoest geworden. Calabrien is omgekeerd, en een gedeelte van Japan is nog onlangs het onderst boven gewenteld. Het rechtmaatig beiluit, in deezen, is, dat wy niet weeten dat het, met opzigt tot zodaanige natuurlyke onheilen aan de legging des Lands verbonden , elders beter zy , en dat wy zelfs redenen hebben , ons, ten deezen opz'gte, geheel niet te beklaagen. II. §• i. Over den Landlouw. De kundige mannen zyn het hier in eens, dat een goede landbouw niet alleen een bron en bewys is van welvaart, n aardigheid en deugdelykheideener Na;ie, maar ook tevens, dat dezelve de eenige vaste fteunpilaar is van de welvaart der Volken. Een Volk, namelyk, kan voor een tyd lang door Koophandel , Fabrieken en Vragtvaart welvaarende zyn, en zelfs fchitteren; maar die voorfpoed is uit Tiaaren aart niet beftendig, en gaat vroeg of laat, door het aanwas van kundigheden by de Nabuuren, door hunne naaryver en andere oorzaaken, verlooren; daar integendeel de voorfpoed, die uit den Landbouw ontftaat, zo duurzaam is, als de grond en des'.elfs bebouwing zelve. Zeg my nu eens, waar vindt gy den Landbouw beter in ftaat dan hier? Waar is de grond zo alge. meen en zo goed bebouwd als hier? Waar hebt gy zulke naarftige en verftandige Boeren als hier? Laat.n  C 13 ) Laaten zy, om zo te fpreeken, wel een voet grond verlóoren gaan? Jk weet wel, de een is beter en wyzer dan de ander, en dit zal altyd zo zyn. Maar ik bid U3 zet flechts een voet buiten ons Gewest; ga maar in het nabuurig Groningerland, waar ook anders de landbouw in een voortreffelyken toeftand is; vraag daar naar de Friefche Boeren, en zy zullen het hen gereedelyk gewonnen geeveu. Ik fpreek by ondervinding. En denk hier nu by, dat men in Groningerland anders reden had het tegendeel te verwagten , als waar de Boer niet verdreeven kan wor. den; terwyl hy by ons dikwyls ten goede weikt voor zynen opvolger. Maar ik zal meer zeggen» want het gewigt van de zaak verdient, dat wy daar op ftil ftaan. Doorlees de fchriften, die, over den Landbouw in an* dere Gewesten, van tyd tot tyd, uitkomen, en dan zult gy dikwerf bevinden, dat daarin geduurig lesfen tot veibeteringen worden opgegeeven, welke de Bo r hier te lande dagelyks uitoefent, en van den Grootvader reeds geleerd heeft.' Hy weet niet beter of het behoort zo, terwyl 'er een ander noch om zoekt. Ik wil hier mede vooral niet zeggen dat de Landman ook hier geene lesfen nodig zoude hebben. De landbouw is een konst die niet wordt uitgeleerd, en Columella, die een zeer wys man was, die de beste gelegenheid had , en gaarne leerde, die 'er zich beftendig in oefende, die 'er een fraai boek over gefchreeven heeft; deeze Columella zeide : ik vreeze dat my eer de dood zal overvallen, eer ik den gebeden omvang der Landbouwkunde begreepen iebbe. B 3 Let  Let verder hoe veel onze Landlieden uit de» grond haaien; dikwerf vyftig, zestig, honderd en meer guldens uit eene enkele Pondemaate, of twee vyfde deelen van een Morgen. Let vooral ook op den toeflandvan onze Boeren; hoe geacht zyn ze niet hier te lande ? hoe ruim, hegt en fraai zyn hunne Wooningen? hoe zindelyk en voortreffelyk, bykans zonder uitzondering, zyn hunne Stallen en Schuuren T hoe wel gaan onze Landlieden gekleed? welk een rykdom vertoonen zy, en eindelyk, welk eene gezondheid? die duidelyk bewyst dat zy niet door zwaaren arbeid, of behoefte, worden afgebeuld. Neemt, bid ik LI, de moeite van den toeftand der Boeren in veele andere landen daar mede te vergelyken. Ik kan hier niet alles affchryven, en moet U tot anderen verwyzen. Zie dus over de meeste Volken van Europa : Patullo fur 1* Arnélioration des Terres, Introd. p. 10 & ia. p. 96 ∨ over Duitschland Moore; over zommige deelen van Engeland Wendeborn ; over Rusland Algarotti; over Frankryk dien zelfden Moore. Voorts Bufching, en de Staat van alle Volken. Vergelyk Sulsmilich 1 —■ 662. Over Frankryk zyn byzonder opmerkelyk de woorden van een ooggetuige, en Vaderlandsch Geneesheer: „ Wanneer men zien wil ,, (zegt hy) welk eene uitwerking de zwaare arbeid ,, onder alle overige behoeften op de menfchen heb» „ be, moet men Hechts in Frankryk de Boeren en „ Boerinnen op het land zien, die alle, dertig jaaren oud geworden, reeds een krom, zwart en verma„ gerd lichaam, meest met leepe oogen, omdraagen ; „zo dat zy naaawelyks meet naar menfchen gely- „ ken.  < 15 ) „ ken. ■—» Hoe veele menfchen vindt men in „ Frankryk niet, die nimmer Vleesch, Bier,ofWyn 5, geproefd hebben" 1 In ons land zelfs, zegt hy, en hy fpreekt van alle de Nederlanden te zamen ge» nomen : „ in ons land zelfs, zyn 'er duizenden , die „ met hunne kinderen driemaal daags Aardappelen, een geheel jaar door, eeten moeten*'. En welk «ene gelukkige uitzondering maakt dan ons Friesland, en vooral de Boereniland in Friesland , niet zelfs van de overige Vereenigde Gewesten ? By dit alles mogen wy opmerken, dat noch de bloei van onzen Landbouw fteeds in 't wasfen is, en ons de heuchelykfte vooruitzichten voor het toekomende aanbiedt. Voor het jaar 20 van deeze eeuw, greppelde men de Hooilanden noch niet, en men had geene andere landen dan de Fenne in den Molen. Ook zien wy noch dagelyks, ten deezen opzichte, groote verbeteringen aanrichten. Voorbeen kende men de waarde der Dong niet, en men leert die dagelyks meer waardeeren, en te vermeerderen. Men maaide te laat j het Hooi lag te lang op Zweel. Thans leert men meer zich daar tegen te wagten, en het Hooi, zo wel als het nieuw Gras, is daar door te kragtiger; het geen grooten invloed heeft op de fterkte en deugd van het Vee, van de Zuivel, en van de Mest zelfs. Omtrent het jaar 30 , waren de Aardappelen hier genoegzaam niet bekend; ook wist men niet van het Klaverzaaien tot Nieuw/and. peeze beide dingen ondertusfchen zyn van eene onberekenbaare waarde voor den Landbouw ; de Aardappels brengen ons een fchat in 't land, en de Klaverweiden Herken onze gronden, en maaken dezelve,  C 16 I Vê, zo wel door het vet der plant zelf, als door do vermeerderde Dong, zeer vrugtbaar. Vooral is dit laatste zeer gewigtig in die ftreeken, df.ar men weinig andere dan Bouwlanden heeft. _,Van de Cichorei en andere dingen, zal ik niet fpxeekeu. II. §. a. Over den Koophandel. Wy kunnen den Koophandel voor deeze befchóu> wingen, in de eerfte plaats , als tweeledig aanmer> ken, als koop en verkoop. Door verkoop verfta ik hier dien handel, waardoor de Friefen hunne overtollige Waaren aan andere Volken flyten» Door koop verfta ik hier dien handel, waardoor de Friefen inkoopen, het geen zy uit andere landen noodig hebben. Van de eerlïe kan men zeggen, dat die in goeden ftaat is, wanneer wy onze Waaren, zo veel mogelyk, regtflreeks , en zonder tusfchenkomst van anderen , daar flyten, daar ze nodig zyn; en wy zelf daar dcor de meest mogelyke winsten trekken. Zo fcheept men, by voorbeeld, de Haver natuurlyk met meer voordeel terftond op Londen , dan wanneer dezelve eerst op Amfterdam gaat, en 'er de Amfter« dammer een tusfchenkomende winst van trekt. Het is myne zaak niet, hier in byzonderheden te treeden, en alle de deelen van deezen handel door te loopen, of ieder afzonderlyk, en met de vereischre naauwkeurigheid, na te gaan. Myne kundigheden laaten my even weinig toe te bepaalen, in hoe verre der Friefen handel in dit vak , voor verbetering vatbaar zoude weezen. Ook kan ik niet bepaalen, in  ( *7 ) in hoe verre de Naaryver van de Hollanders , ons hier in , al of niet, hinderlyk is geweest. Maar ik geloove nochthans , dat men in deezen, in 't alge. meen, zal kunnen aanmerken, dat wy, onzeomftandigheden in aanmerking genomen, ook van deezen handel tamelyk wel gebruik maaken. Of het met de koop van vreemde Waaren zo wel gelegen is, durve ik niet bepaalen, Veele Oost - en West -Indifche Waaren, veele Duitfche en Brabandfche Goederen, Engelfche en Franfche Manufactuujen en Stoffen , krygen wy niet zo rechtftreeks als , van zommige althans, tr.ogelyk.was, en wygeeven dus dubbele winsten. Maar men behoort gade te Haan, dat 'er ook eenige fiukken zyn, die wy by geene mogelykheid rechtftreeks erlangen kunnen , het zy dan dat wy 'er te weinig van noodig hebben, het zy om andere redenen; doch waarin wy ons niet dieper kunnen ingeeven. Ook behoort men te erkennen, dat wy veele noodwendigheden, of geheel , of ten deele, rechtftreeks uit de eerfte hand ontvangen: als Wynen, vreemde Linnens , Yzer, Hennip, Teer, Steenkool, en vooral ook Hout. Van den Binnenlandfchen Handel hebben wy hier niets të'fpreeken. Wy kunnen'er alleen van zeggen, ;dat die door Inlanders behoort te worden gedreeven, op dat 'er de winsten van in 't land blyven, en dat dit ook by ons werkelyk plaats heeft. Maar 'er is noch een andere Buitenlandfcbe Hati' del9 die eigenlyk een Volk tot een handeldryvend Volk maakt, en die beftaat hier in : dat wy in andere Janden goedeien koopen , en ook weder in andere landen verkoopen , en de winsten yan dien koop in ons land trekken. C JDee-  ( «8 ) Deezen Handel kan men wederom als tweeledig be« fchouwen; dezelve is geheel huitenlanisch, of zy doet tevens het land aan. Wanneer ik eene laading Graafien, by voorbeeld, In de Oostzee koop , en het land voorby, rechtftreeks op Frankryk, voerde, dan was die Handel geheel buitenlandsch. Maar wanneer ik die zelfde Laading eerst hier in het land invoer, en naderhand wederom verzend, en elders verkoop; dan rekene ik, en het is ook werkelyk zo, dat zy het land aandoet. Deeze Handel wordt eigenlyk ten koste van andere Volken gedreeven ; en 't is het gebrek aan doorligt» vlyt, vermogen, aan eene gunstige ligging, of andere toevallige omftaudigheid, die denzelven gaande houdt. Deeze Handel doet Engeland en Holland bloeien. Deeze Handel werpt groote winsten op, en maakt, zomtyds van ryke, fchatryke Burgers. Byzonder is de laatste, die het land aandoet, ook voor het land zeer voordeelig, en helpt veele menfchen aan brood, en de Schatkist aan penningen. Deeze Handel wordt in Friesland weinig gedree» ven. Nochthans valt het moeielyk te bepaalen , hoe verre het daarin ook eenig deel heeft, omdat, althans de eerfte, geheel gedreeven kan worden, zonder dat dezelve wordt bemerkt. II. S. 3« Over de Vragtvaart. Wy befchouwen de Vragtvaart als tweeledig, en noemen die, de eigen Vragtvaart en de Buttenlandfche» Wy verftaan door eigen Vragtvaart die, waar door wy de eigene voortbrengzelen naar elders vervoeren, CO  C *9 ) en onze eigene noodwendigheden van elders aanbrengen. Door Buitenlandfche Vragtvaart verftaan wy die, waar door wy, met onze fchepen, de goederen van de eene vreemde Natie aan de andere overbrengen. De laatste wordt even als die buitenland fche Handel, waar van wy het laatst gefprooken hebben, teri koste van andere Volken, gedreeven. In beiden (*) hebben wy rykelyk ons aandeel, waar van ook ten bewyze kunnen zyn eene menigte Turffehuiten, een aantal Schuiten voor Graan, Aardappelen, Beesten, Zout enz., een groot getal Friefche Beuitfchepen, die van alle Zeehavens, van Leeuwarden, Sneek, en andere binnenplaatzen, op Holland en andere Gewesten vaaren; voorts een aantal Koffchepen, de Hindelooper Fluiten, Visch-aaken, en veele andere vaartuigen. Deeze Vragtvaart geeft in 't oogloopende voordeden. De Buitenlandfche en voor een gedeelte ook de eigen Vragtvaart is aan groote gevaaren onderhevig, doch welke grootelyks door goede Asfurantteeompagnien verminderd worden , en de Buitenlandfche vooral, geeft zomtyds ryke winsten. Het ( * ) Nochthans zegt de beroemde Veeilin in zvne Deductie over de Quota. „ Wel is waar, Friesland „ heeft een menigte van Schippers en Zeevaarend „ Volk, maar terwyl dezelve al te zaamen voor Hol„ landfche Kooplieden, ja meestendeels voor Holland„ fche Rheeders vaaren , en er niet als het bloot „ kosje af hebben, brengen ze de Provintie geen Ryk. dommen by". Nota! die van deezengrooten Staatsman kortelyk iets weeten wil, zie Ypei over deQuotae p. ic Zedert deszelfs tyd kunne» ook de zaaken ten deezen opzigte eenige verandering ondergaan hebben. C 3  Het is een bykomend voordeel van de buitenland' /che Vragtvaart, wanneer de fchepen in onze havens overwinteren, en zich daar, van tyd tot tyd, herftellen, gelyk die veeltyds doen, welke op de Oostzee en Noorwegen vaaren. De Amfterdammers zyn van dit voordeel zo wel overtuigd , dat zy aan Friefche Ichepen vragt weigeren, wanneer die, te Amfterdam komende, en reparatie noodig hebbende , zich niet daar, maar in hun eigen Vaderland, gaan herftellen. • De Vragtvaart geeft een kostwinning aan Schippers, Stuurlieden en Matroozen. Zy geeft ons een, in allen opzicht, kloek zoort van menfchen, en die, door andere Volken te zien, kennis hebben en befchaafdheid. Zy geeft werk aan de Werven, ZeilmaaJreryen, Lynbaanen \ en Smederyen; zy geeft vertier aan onze inlandiche Producten, als Grutte, Meel, Boter, .Spek , en Vleesch ; en veele plaatfen hebben 'er een zichtbaaren bloei van. Wy zullen noch ééne aanmerking maaken, die ons gewigtig genoeg toefchynt, vooral voor die geenen , ■die over dit.zoort van zaaken eerst beginnen te denken. b aamelyk, dat alle Natiën juist hun aandeel in de Vragtvaart zouden hebben, wanneer één van beiden, of ieder, baare noodwendigheden zelf van anderen af haalde, of haare voortbrengzelen zelf vervoerde. Die beide doet, heeft eene dubbele portie. En vermits wy Friefen in de eigen Vragtvaart, zo wel wat den invoer als den uitvoer betreft, oogenfchynlyk meer dan de helft zelf verrigten; zo fpreekt ook van zelfs, dat wy daar in rykelyk ons aandeel hebben.  ben. Voeg hier by, gelyk wy reeds hebben opgemerkt, dat de buitenlandfche Vragtvaart ten koste van andere Natiën geheel gedreeven wordt; en daarin hebben wy , de kleenheid van ons land in aanmerking genomen, geen verachtelyk deel; gelyk ons de Friefehe Koffen, en de Hindelooper Fluiten, waar aan wy zo even dagten, zullen erinneren. II. $, 4. Over de Fabrieken. Ik moet ook hier flechts eenige algemeene denkbeelden voordraagen, en eenige algemeene aanmerkingen maaken. Een Volk fabriceert of 1. haare eigene voortbrengzelen tot eigen gebruik , of a. haare eigene voortbrengzelen tot gebruik van vreemde Volken, of 3. vreemde voortbrengzelen tot eigen gebruik , of 4. vreemde voortbrengselen tot vreemd gebuiik. Over het algemeen fchynt men te moeten erkennen, dat Friesland voor Fabrieken, in vergeiyking van zommige andere landen, weinig gefchikt is. Inzonderheid voor de zulke die veele handen veteifchen, en , om veele handen te hebben, veele monden voaden moeten. Om dat de ilevensmiddelen, door de belastin. gen, duur, en daar door de dagloonen noodzaakelyk hoog zyn. Het zal dan van aanbelang zyn, op te merken, dat de zulken in ons Vaderland, die eenige fabriek willen onderneemen, verftandig zullen handelen, aan zodaanige fabriek (al het owerige, gelyk gefield) de voorkeur te geeven , welke door weinige handen gedreeven wordt. Cs Om  C « ) Om die zelfde redenen zullen de fabrieken van d« vierde zoort, waar in wy vreemde voortbrengzelen tot vreemd gebruik verwerken, hier doorgaans geheel niet voegen. Gelyk ook die van de derde zoort niet, waar in wy vreemde voortbrenzelen tot eigen gebruik verarbeiden , wanneer de ruwe voortbrengzels ook daar te lande werkelyk gefabriceerd worden , waar zy vallen : dan vooral wanneer, gelyk doorgaans, de rnwe ftof omflagiiger, meer vragtkosten vereischt, dan wanneer dezelve, in 't eigen land verarbeid, verzonden wordt. Die van de tweede zoort waar in wy eigene voort» brengzels tot gebruik van vreemde volken verwerken, zullen ook noch hier met moeite worden gehandhaafd; minder moeielyk nochthans, wanneer de verzending plaats kan hebben naar landen, daar die goederen geheel niet gefabriceerd worden, en men dezelve daar uit de tweede of derde hand ontvangen, en dus duur betaalen moet. Die van de eerfte zoort, waar in wy eigene voortbrengzelen tot eigen gebruik vervaardigen, zyn natuurlyk voor ons het best gefchikt, en verdienen daarom al onzen aandagt, en eene byzondere bemoediging. Als daar zyn de Looieryen van Inlandfche Vellen. Vooral de Wolkammeryen, en in 't gemeen alle die Fabrieken waarin de Wol de hoofdftof is; de Brouweryen j de Olieflageryen, de Pan - Steen ■ Pot - en Pan Fabrieken , met bepaaltng nochthans, dat voor het vergraaven land behoorlyk gezorgd worde, op dat 'er de hoofdzaak van alles, de Landbouw, niet van lyde. Ons büiïek gedoogt niet in byzonderhedeu te treeden;  f -J ) den; nochthans vergunne men ons noch deeze aan* merking te maaken, dat door de gantfche Provintie, in den Winter, veele menfchen , Mannen, Vrouwen en Kinderen , ledig loopen, en door de Armbezorgers worden onderhouden uit gebrek aan werk, daar die zelfde menfchen in den Zomer rykelyk be« flaan, en geen onderftand verlangen; dat dus zodanige Fabrieken inzonderheid te verlsngen zyn, die des Zomers flil ftaan, en des Winters aan allen werk geeven. Al moest ook om die reden het Landfchap jaarlyks eenige duizenden uitgeeven ter bemoediging van Spinneryen en Wolkammeryen, zou dit geen verlcoren geld zyn. De Weefgetouwen die des Zomers verlaaten worden zyn kostelyke zaaken. Het komt 'er hier ook vooral op aan, of men wel de beste Getouwen en de beste Spinnewielen heeft, of men ook elders gebruik maakt van werktuigen, waar mede men in dezelfde tyd meer of beter afdoet. Men hoort hier thans dagelyks Swetzeryen van Vaderlandsliefde , zelfs van lieden, die, uit andere landen geboortig, den Friefchen landaart nog kennen nog beminnen ; maar ik vraage U, myne Landslieden l zoude het geene betere Vaderlandsliefde zyn , in plaatze van elkander te fchelden en te vervolgen, eenpaarig te befluiten , van , by voorbeeld , geene andere Koufen, en in 't algemeen geen andere Hof te draagen, dan die in dit land gefabriceerd is? Waarom fchaffen wy het Engelsch Steengoed niet af, en gebruiken, dat hier gemaakt is; het welk zeker zo fraai niet is, maar waar aan wy gewend, met even veel fmaak van eeten zullen ? Zoude het geene waare Vaderlandsliefde zyn de Natie daar toe op te wekken, ca  C 24 ) en hulpmiddelen daar toe in beweeging te brengen ? Zoude het niet mogelyk zyn , de Ryken van dit zoort Van pragt of veifynden fmaak af te brengen ? Indien de Friefen niet bedroogen, maar wel onderligt worden, zyn ze bekwaam tot alles, wat goed is en groot. Het is een onbedorven , het is uit zynen aart, een bedaard, kloekmoedig, en verftandig Volk. Wy moeten noch ééne aanmerking maaken, en die is deeze. Tegen de beginzelen die wy in den begin» ne van deeze Afdeeling over de Fabrieken, die voor ons min of meer gefchikt zyn, hebben opgegeeven, fchynt lynregt aan te loopen, de dikwyls zeer opmerkelyke bloei der Scheepsbouw. Veelal toch worden de febepen voor eene andere Natie, naamelyk voor de Hollanders , gebouwd; en de ftoffen, die 'er toe gebezigd worden, zyn geheel van vreemden bodem , als daar is het Hout, het Yzer, de Teer, de Hennip en het Zeildoek. Dan ik verzoeke, dat men hierby in aanmerking neeme, dat de Hollanders alle deeze goederen even zo zeer ontbeeren als wy. Ook zyn de dagloonen in Holland nog hooger dan by ons , vooral ten platten lande ; welligt zyn ook hier ten platten lande de arbeiders werkzaamer, en de Baazen yveriger, naauwer toeziende, of met geringer winst te vrede. Waar by men ook noch dient te begrypen, dat niet zelden de Friefen groot deel houden in de fchepen die anders Holland vordert t als daar is, de Timmerbaas , de Smid, de Zeilenmaaker, de Blokjnaaker en Touwflager. » * * Wy hebben afgehandeld de twee eerfte Hoofdbe» fchouwingen welke wy ons hadden voorgefteld. Zy moe-  C *5 ) moeten ons overtuigen, dat ons land een gezegend land is; dat wy een vrnchtbaaren grond hebben, eene groote verfcheidenheid van voortbrengzelen, en een by uitftek bloeienden landbouw; een gezond Klimaat, en fterkte van lichaam en geest by de Inwoonders. Voorts een goeden Koophandel, eene aanzienelyke Vragtvaart, en wy zyn daar by niet ontbloot van een tamelyk getal goede Fabrieken — het gavolg van dit alles vereenigd, moet zyn Llyde Welvaart en Fblks> geiuk. Wy zullen nu onze Landslieden, en die Vreemde» lingen die het geduld mogen hebben dit Boekje te leezen, in eene volgende Afdeeling opmerkzaam maaken omtrent noch eenige andere voorrechten, waarin wy ons, boven veele Volken, verblydcn. UI. Over noch eenige andere Foorrechten der Friefen, Groote Steden hebben dit groote voorrecht, dat. 9er zich de verlichting, als in één punt, verzamelt, en uit die veiééniging een nieuw licht doet gebooren worden. Daar vloeien de voortreffelyke verlhnden tezamen; daar icherpen zy zich, het een aan het ander. Daar vindt men Boekverzamelingen en Kabinetten van Natuur en Konst. Daar leert men, met een opflag van het oog, dingen, waar van men elders, of geheel niet, of met moeite, een>'g denkheeld verkrygt. Maar daar ook vloeien de rykdonimen zatnen , en laaten het land ledig. Daar woont het bederf, en de D el-  ( a6 ) ellende. Daar ziet men de grootfte fchatten, maat ook de fchaamelfte armoede. Daar ziet men enkele Burgers Paleizen bewoonen, maar ook honderden, die geen ander dak dan den Hemel hebben. Daar ziet men Pesthuizen , en de verleide Onfchuld by trappen bederven en verrotten, en elke morgen kondigt de dood of kneuzing aan van vermoorden of vertrapten. Eindelyk , daar fterven de menfchen, in 't algemeen , voor hunnen tyd , door dien zy te veel op één gepakt leeven door dien zy te veel genieten ■ of door dien zy alle genot ontbee- ren(*). Voeg by dit alles! dat de Romeinen dapper, deugdzaam en groot waren, zolang zy verfpreid op het land leefden, en dat de verlichte Atheners, niet dan ongaarne en uit nood, tot verrichting van zaaken, naar de Stad gingen : ook waren de Schooien , daar Plato en anderen de Wysheid leerden , buiten het gedrang. Zo wy, myne Landslieden ! de rekening opmaav ken , en Friesland van die zyde befchouwen, dan oi k is het een zeer gelukkig land. Wy vinden 'er geene groote Steden , geene fchitterende Rykdommen, geene Paleizen, geene publieke ofprivaateVtagt % maar Welvaart, algemeene Welvaart. Wy hebben een groot getal kleine Steden en Dorpen , door het ganfche land verfpreid, en die bykans alle wel beftraat, van fteen gebouwd, en zindelyk, zon- (•) Ten platten lande rekent men, meen ik, dat 'er jaarlyks . . . één fterft van de 40. In de kleine Steden . . . één —— ■ 32. In t;rootere Steden . . . één —— ■ 28. In de grootste . , . éér* ——• ■ 24,  f «7 ) «onder uitzondering * de tekenen dragen van een algemeenen bloei, zonder pragt, maar ook zonder armoede. Veele, zelfs onder de Dorpen, zyn zo bloeiend, zo geheel en al uit fraaie en hegte Wooningen te zaam gefield , dat zy den gevoeligen Waereldburger, op het eerlie gezicht, vervrolyken en verrukken. ■ In de daad, men moet weinig gedagt hebben over de menfchelyke ellende, die in groote Steden, en zomtyds in geheele Landen van het anders verlicht Europa , plaats heeft, om by het reizen niet op eene aangenaame wyze getroffen te zyn , door plaatfen van zo veel welvaart als de Gorredyk, Dragten, Joure, Heerenveen, Lemmer, Makkum, Grouw, en noch veele andere. Van de verrukkende Boere Wooningen, en de vruchtbaare en welbebouwde Landeryen, welke tusfchen de Dorpen en Steden in liggen , hebben wy reeds gefproken (*). In (*) Aanrnerkelyk zyn de woorden van Bufching : „ De " Friefche Natie is mede zeer vruchtbaar, 't Land is ** ilaarom overal vol van Imvoonercn. En dit is af te " neemen uit het groot getal der Steden en Dorpen, die " daarin worden aangetroffen : wordende de Dorpen op " 336 begroot. Daar by is het platte land, voornaamelyk " in Oostergo en Westergo , tusfchen de Dorpen aller" weeë als met Huizen vervuld, die zo naby elkander " ftaan, dat men fchier van 't eene huis naar het ander " zich beroepen kan". Ubbo Emmius zegt daarom (Hist. Frif. fol. 6.) „ dat men op zommige plaatzen, friesland van verre befchouwende, zich byna verbeelden zou ééne enkele Stad te zien C ten minsten zou men al zo gevoe„ gelyk zeggen ) één enkel aan een hangend Dorp". Die de aangehaalde plaats van Emmius naflaat, zal geen berouw D *  C a8 ) Jn 't algemeen! Gy vindt hier geene menfchen die ia Holen of Kuilen wootien, of onder den blooten Hemel den nacht doorbrengen; geene ellendige Hutten. Doorreis de Waereld, of vraag het anderen die gereisd hebben, en gy vindt geen of byna geen land, daar zo weinige Bedelaars zyn; zo weinigen, die met lappen en bellen gekleed gaan. Sterft hier ooit een menfch van koude, of komt hier ooit iemand om van honger? —— Jaaren verlopen 'er , zonder dat wy van moord of doodflag hooren j en 'er is vast geen land in de Waereld, daar de mensch van deeze zyde minder van zyn evenmensen te vreezen heeft. Es dit zyn gewis zo veele bewyzen van algemeene welvaart — van algemeene te vredenheid —- en vaQ Justitie, Toon my een land daar de Zelfsmoord zo 2è1d29am-is; en dit is een bewys, dat 'er de wanhoop niet woont ! Kech eens! Wy hebben geene pragtigeGebouwen.j maar ik bidde U, bezie onze Wees- onze Arm- onze Gas-huizen; bede onzeSluifen, onze Molens, Dy. ken en Wateweeringen, ja zelfs onze Gevangenisfen (*'), en deeze allen zuilen U ten bewyze zyn van de Welvaart, van het Vernuft, van het gezond Vcrftand, en van de Deugdelykheid der Natie. God rouw bebben, als wordende daar de Friefche welvaart met veel wtlfpreckendheid geféhilderrt. Ik herinr.ere my. Student zynde, met een Geldersman door, een b"st getf. eite der Pïovintie gereisd te hebben. De menigte van Dorpen trof hem éénmaal zodanig, dat hy zeïcie': waarachtig! de Dorpen Jiaan bier als de glajtn tp een bla.-Jje. Men is "onderricht dat die door den beroemden ffienfebenvriend Hovvard gepreezen zya.  C 29 > •* * * God geeve dat wy zo veele voorrechten niet reukeloos verwaarloozen, door misverftand omtreut onze waare belangen, of door bedriegelyke voorwendzels van Vreemdelingen of gewaande Vrienden. Laat U vooral, myne Landslieden! door den geest van Nieuwigheden niet weg fleepen. Wikt, weegt, beziet de zaaken van alle zyden; — elk ding heeft maar één enkel punt vaa waarheid, en dit is teder, en moeielyk te treffen. Laat TJ niet begoochelen door de blinkende voorftellen van Werk- en Woel-zieke menfchen, wier drift om wat te zyn, groot is, naar gelang hunne talenten kléen zyn. Dat een ieder, zo veel dit mogelyk is, leere op zich zelf te liaan —— voor zich zelf te denken een denkend weezen te zyn, zonder op de woorden van de Hoofden eener Cabaale ja! en amen! te zeggen, of met de menigte te roepen kruist hem, kruist hem! Dat van nu af aan als eene vaste Wysheids - regel in onze gemoederen, maar vooral ook ia de gemoederen van onze Zoonen, ja! oik van onze Docreren geprent ftaa, nooit eene Nieuwigheid, die van tenig belang worden kan , ho2 fraai ook voorkomende, aan te neemen, zonder die te verdenken en te bedenken. Welke ook onze gevoelens over de zaaken des Va» derlands in 't gemeen mogen zyn, was het nietdjor Nieuwigheden te willen bedenken en te verdenken, dat de Reprefentanten des Fri&fchen Volks, in het oog van eiken waarheids vriend, eene luisterryke D 3 rol  C 3» ) rol fpeelen onder de Bondgenooten , in meer dan één opzicht; maar vooral ook in de groote zaak der Nationaale Conventie? Het zy nu dat daar omtrent het Fooroordeel of da Waarheid zegenptaale. De poogingen voor de Waarheid, verdienen altyd onze hulde. Het is de voortreffelyke Dichter Bellamy, die aan, den echten Patriot toezong : Gy wikt en weegt in uw verftand Het waare heil van *t Vaderland; Dit zoekt gy te betragten. De Waarheid ftiert uw tong en veêr,' En ziet ge ü van den nyd veragten, Die laster is uw eer. AANHANGZEL ,  C 31 ? AANHANGZEL, op pag. 3. in de Noot beloofd, zynde Uittrekzels zo uit de bekende Staats-(lukken over de Quota, als van anderen : raakende j. de Inkomfien , Uitgaaven en Rykdommen van Friesland', a. Frieslands Belastingen; 3, Friesland? Bevolking; 4. Frieslands Uitgeftrektbeid; 5. Frietiands Vruchtbaarheid. $. x. Iets over Frieslands Inkomflen, Uitgaaven en Rykdom. De Staaten van Friesland zeggen in 1786 in hunne ftukken betrekkelyk de Quota p. 7. „ Zo men van het „ gehee! Provintiaal opkomen aftrekt , het geen aan de „ Militie gaat, en tot betalinge der Renten ran de gene* „ gotieerde kapitailen , als mede tot de geftipuleerde „ afiosfingen van kapitaalen , zo blyft tot ftuur van de „ Regteringeen de Provintiaale Oeconomie geen veertiende „ part over". Gefteld nu dat de Provintiaale opkomen zyn 2800,000, dan zoude daar voor flegts overfchie. ten 200,000; doch dezelve loopen hooger. Zy waren in 1718 , volgens Vegilin 1400,000. Zy zyn in tien jaaren van 1776 tot 1786, volgens de Staaten van Friesland ia meer gemelde Staats - ftukken, 400,000 aangewonnen, en zy zullen, gisfe ik, van 1718 tot 1776 ook zyn aangegroeid. Zy zullen van 1781 tot 17S2 geweest zyn 3895.609- 16- 3|. Men begroot ze doorgaans thans op iets over de drie mihoen. Dit betreft de Provintiaale kas. Voorts zegt de Profesfor Ypey in zyne Verhandeling over den Uitvoer van let Hooi p. 60. „ Jaarlyks gaat uit „ Friesland, wegens Lasten der gemeene Zake, Renten, „Kleding, en allerlei zoort van Waaren, Levensmid. „ delen en Dranken, ongeveer eene fom vin sMilioenen, „ agtmaal honderdduizend guldens (behalven het Hout uit „ de Oostzee en van elders ingevoerd ) naar buiten: welke  ( 32 ) g welke 'er door de verzending van Graanen, Boter; „ Kaas, Koeien, Kalvers, Paarden, Veulens, Schaapen', „ Lammers, Varkens, Biggen, Hoenders, Duiven, Vo„ gels, Visch, Eiers , Hooi, Stroo, (. Binnenlandsch ti Hout, Turf en Baggelaar ), Stoffen en Waaren uit „ de Binnenlandfche Fabryken voortgekomen, en einde„ Iyk uit de winsten van Buitenlandfche Scheepvaart „ en Koopmanfchappen, weder binnen moeten worden „ gebragt, indien binnen dezelve geen gebrek aan geld,, tpeclen befpeurd, en by gevolg geene zichtbaare ver„ mindering van Rykdom der Ingezetenen waargenomen „ zal worden". Op de aangehaalde plaats van den Profesfor N. Ypey kan worden aangemerkt, dat, gelyk 'er veel geld aan Renten uit de Provintie gaat, 'er ook gewisfelyk eene groote fom van Renten weder inkomt, vermits veele Ingezetenen aanzienelyke Buitenlandfche Ef. fecten, zo tegen Losfe als Lyf-renten ftaande, bezitten. §. 2. Over Frieslands Belastingen. Frieslands Belastingen zyn vierderlei , als ipruitende I. Uit de Vastigheden, -waartoe bebooren i. De Fioreen. a s. Het a De Fioreen is het oudfte middel van omtrent isir, dat is van de Saxifche tyden j deeze belasting is op eene vërBaazéndé wyze vergroot , zo dat zy van i,« a 3 ftuh'ers tot 126 ftuivcrs of a Ducatons gefteigerd is, waarop zy nu ( in 1795 ) metr dan gojaaren gebleeven. is. zonder onderfcheid van ordinaiis of extraordinaris, zynde voor dien tyd de ordinaris Fioreen één Ducaton. Jaarlyks worden den Lande voldaan 121,930 Floreenen a 6 - 6 • zie pag. 4. over de Quota en 't tweede Stuk p. 55. Nochthans fchynt het nette beloop te zyn 768,226 - 1 - : , De zwaare overftroomingen en andere rampen in 't begin van deeze Eeuw aan de Provintie overgekomen, deeden de Ingezetenen van zommige Districten hunne landeryen den  / 33 5 a. Het Reëel, b 3. Schoorfteengelden,' 4. Bezaaide den Lande opdraagen, deeze wierden naderhand doof de Provintie, Vry van Flöreen, vefkogt, en daar door wierden meer dan 5000 Floreenen, dat is, naar de tegen-, woordige begrootinge, meer dan 30,000 guldens'jaarlyks verlooren- Zie p. 3, en ookVegilin over de Veengraaveryen. De Staaten des Lands noemen deezé "belasting, op meer dan één plaats, let leste en meest contribueerende middel. In de Êilletten van VerUooping vindt men doorgaans uitgedrukt het getal der Floreenen , die hetverkogt wordende Stuk Lands fchiet in den algemebken aanlrcng ter Scbatlinge : welke uitdrukking een getuigenis oplevert van de algemeenleid van deeze belasting, by haare inftelling. Onze voortreffelykeLandsman zegt: in zynWerkje ever iet Stemrecht pan. 2. „ Het is bekend, dat de zogenaam„ de Fioreen of Lands . Schatting, eerst in het begin der '„ Zestiende eeuw opgekomen, en niet voor den jaart „ 151 r tot ftand gebragt is". Vegilin van Klaarbergen, in zyn Vertoog over deVeen< graveryen, zegt : „ dat de Hertogen van SaXen de voor* „ naamfte initellers der Fioreen-renthe geweest zyn,' „ fchoon men 'er al eenige jaaren vroeger gewag varï ,. vindt. Ed wierd deeze belasting aldüs genoemd, oni „" dat dezelve behelsde een klein gedeelte van elke Florin „ of Goud Culden, welke zeker Landgoed aan Huur da* „ delyk opbragt of konde opbrengen". Zie pag. 3001 3r. De Scbryver van d>.n Tegenwoordige Staat van Frieslanit 4 333 zégt als Vegilin : dat de Fioreen - renthe van de Saxifche tyden afkomftig is. „ Toen Hertog AlberC (laat hy 'er op volgeii) en zyn Zoon Hendrik hier het gebied Voerden , fcbynt 'er geene bepaalde Land» s, Schatting plaats gehad te hebben; waaruit, onder an. „ dere verwarringen , de ongelukkige belegering van „ Franeker ontftond. Maar Hertog Georg begreep het „ beter, en bragt de belasting op de Lanrleryen op eea „ vasten voet, gaande daar in dus te werk : Hy liet zich „ een naauwkeurig berigt geeven, hoe veel ieder Plaats „ of Stuk Losland aan Floreenen of Guldens van 28 ftui„ vers kon opbrengen; en bepaalde, dat daar van jaar„ lyks 2, 3, 4 of 5 ftuivers, meer of min, naar 's Lands „ omftandi£heden , betaald zouden worden". En daar E roede  C 34 3 4. Bezaaide Landen* j. Koe-en Paarde-geld.' 6.-Verkoop van Vastighaden. e Deeze brengen meer dan vyf tiende of meer dan de helft op van het Provintiaal inkomen, zie p. 5,van de Staatsfiukken over de Quota. II. Vit de Waaren van ConfamptU. Buitenlandfche. \. Lakenen en Krameryen. 2. Havenfpecien en grove Waaren. 3. Zoete Waaren. 4. Wynen en vreemde Bieren. 5. Koffy, Thee enz. si Tabak. Ja dat zommige Corpora bezwaard zyn, en nieuwe Tauxatien over de Goederen, by de Eigenaars in gebruik, heb* ben plaats gehad, zal misfehien het beloop naar de Vvf en een half Ton gaan. . c De Koper van Vastigheden betaalt, zedert i7t), de 4ofte penning, in plaats van de softe, die voorheen be. taald wierd. p. 5.  t 35 ) 6. Uitheemfche Brandewyneii 'In fterkö Wateren, 7. Zout, BimenUndfcbe. 8. Gemaal. 9. Turf en Brandhout, jo. Beestiaal. Deeze brengen op iets meer dan vier tiende deelen 1! sie p. 6. III. Gemengde middelen. 1. Collateraal. 4 2. Pasfagegeld. 3. Waagregt. 4. Klein Zegel» 5» Officiegeld, 6. Hoofdgeld. 7. Perfoneel. e Deeze brengen op,krap een tiende, zie p. y« IV. Uit de Domeinen. NB. De Landeryen verkogt ,en deEccynfen onder an* dere Inpofitien gedoken zynde, blyft daar van naauwelyks iets meer dan de bloote naam over. Zie daar over pag. 7. over de Quota, waar ook gezegd wordt hoe het hier mede voormaals gelegen was. §• 3- Over d Het Collateraal is ingevoerd 1716, en bedrtagt één ▼eertigfte vaa het geërfde en aequivalent. e Het Perfoneel ii naderhand afgefchaft. Voorts worden hier de Belastingen opgegeeven, zo dezelve vóór de Re. volutie waren, van d»ar ook dat hier geene melding is van de belasting op de Rytuigen, Wapengeld ens» E *  C s<5 ) '§' 3* Over Frieslands Bevolking'. De volgende Tafel bevat onder No. 1. de telling va» de Gealimenteerden in Friesland, in den jaare 1744.; onder No. 2. de ganfche Bevolking van Friesland in 1744; onder No. 3, de ganfche Bevolking in Juny 1748; onder No. 4. de Bevolking in 1749, -Mmler de Gealimenteerden, voor de Quoiifatie,door den Prof. Ypey berekend. No r. No. 2. No. 3. No. 4. Leeuwaarderadeel. 04. 3549. 30S9. 3143, Ferwerderadeel. pa. 3304. 3226. 3021! Westdongeradeei. go. 3517. 3373, 2858. Oostdongeradeel. 79. 2665. 3614. 3347. Koilumerland. 83. 33°+. 3368. 2963. Acht-Ketfpelen. 67. 434*. 4051. 3688. Dantumadeet. 05. 3020. 2go2. 2934. Tietjerkfteradeel. 117. S4.,7. 5443, +939> SmaUingerland. 68. 4313. 4427. 3J59. Idaarderadeel. 41. 2610/ 2602. 2357. Rauwerderhem. fe. 1332. J230. 1190. OOSTERGÓO. 815. 3837S- 37«*5. 34309. Menaidumadecl. 71. 3655. 36g^ 3,ÖJ> Franekeradeef. 43. 2ÏIi. 2ÏI0. lgs&' Barradeel. p2. 3051. 30(j5> afs,' BaarderadeeL 80. a749. 27I6. 3542. Hennaarderadeef. 41. j95J. I009# Wonferadeel. . o. 7167. 6817. 6033! Wymbritferadeel. 37. 3970. 399S> Hemelumer Oidepheit. 34. 2308. 2307. 2241. '} Bildt- *4°"' 3362. 3188 «56- WESTERGOO. 544, 30423. 3030». £ö222.- Buiten Wonzeradeel. üitingeradeel  C 37 ) In de eeifte plaats kunnen wy hier by opmerken, dat in den Staat van Bevolking van 174+, welke ikbezitte, en waaruit No. ï. en No. 2. genomen zyn, ontbreeken E 3 da No. 1. Np. t. No. 3. No. 4. LTtingeradeel> 54- *225- 22°8- 2037* ./Engwirden. 10. 566. 552. 512» Doniawerftal. 22. 1610. 1541. 1443. Haskerland. 65. 2572. 2491. 2315. Schooterland. 98. 4130. 3677. 3867. Lemfterland. 31. 1571. 1657. 1590* Gaasterland. 39. 1872. 1960. 1640. Opiterland. 65. 4830. 5803. 5058* Stellingwerf O. einde, 4;. 2175. 2040. 1990. Stellingwerf W. einde. 55. 3973. 3390. 3815. ZEVEN WOLDEN. 484. 15524. 25319. 24*47- Leeuwarden. 536. 13462. 14270. 10997. Bolsward. 114. 3389. 2878. 2166. Franekcr. 98. 349J. 3671. 3I32« Sneek. J56. 3746. 3958. 3'22« Dokkum. lotf. 2855. 2676. 2434. Harlingen. 245. 7141. 7404. 627K Stavoren. 36. 1378. I390. 1189. Sloten. 9. 408. 436. 409. Workum. i»8. 3089. 3063. 2704. Ylst. 25. 932. 989. 832. Hindelopen. 56". I9!3. 1915. i6z6. Steden, 1489. 40806. 42650. 34882. Zevenwolden. 484. 25524- 253?9. 24247. Oostergoo. 815. 33375- 372*5- 343Q9- Westergoo. 544. 30428. 3ocor. 26223, Buiten Wonzeradeel. TOTAAL. 3332. 135133. I35I95- H9ö'ó'o.  C 38 •) de Gealimenteerdenen ook de Infolventen van Wonfera« deel, zonder dat ik de redenen van dit gebrek weete. De Profesfor Ypey fielt in zyne Verhandeling over het Hooi, p. 27. de Gealimenteerden, in 1744, op 3535, en als ik daar na den Staat invulle, dien ik bezltte, moet Wonfe. radeel aan Gealimenteerden gehad hebben 203. Gedagte Hoogleeraar fielt voor de Infolventen in 1744, een geta{ van 4599, en indien ik daar na rhyn Staat invulle, moet Wonferadeel destyds gehad hebben aan Infolventen 238. Aangenomen zynde, dat in 1744 het getal der Infolventen was 4599, en der Gealimenteerden 3535, dari krjrgen wy aan die beiden 8134, en dan begryp ik niet, hoe de Heer Ypey zeggen kan, dat het vier jaaren Iaater, namelyk in 1748, met dit alles ten naasten by even zo gelegen was. Wanneer wy toch het totaal van No. 4. aftrekken van het totaal van No. 3., moeten wy naar rayne meening verkrygen, het totaal der Gealimenteer. den en infolventen in 1748 en 1749; en dit maakt eene fom uit van 15,535. Het welk een aanwas van Geali' menteerden en Infolventen van 7401, in vier jaaren, zoude aanwyzen. Dit nu kan geene waarheid zyn, ten mins» ten zoude de Profesfor niet kunnen neggen dit daar om« trent geene merkelyke verandering was voorgevallen; ook zoude hy by de gegiste populatie van 1779 het getal der infolventen en gealimenteerden niet kunnen brengen op 9151 en ik vermoede dat ik deszelfs Helling in de Tafel voor de Qjtotifatie tot noch toe kwalyk nebbe be. greepen. Men zie ondertusfchen den Teg. Staat van Friesl. IV 118., en de Verhandeling orer hst Hooi p. 27. Men zie verder over No, 3. en over No, 4., Verward Friesland p. 75. en 148., en daar achter bet Placaat met No. 22. Ook moet het in het oog loopen, hoe drie Districten als Leeuwarderadeel, Sehoterland en Westftellingwerf, in ,No. 3. minder Ingezeeteneu bevatten dan wel in No. 4. wanneer 'er de Gealimenteerden zyn afgetrokken. Voor  C 39 ) Voor het overige kunnen zodanige tafelen, indien met genoegzaame naauwkeurigheid zyn opgemaakt, aan. leiding geeven tot nuttige Vergelykingen en Befpiegelingen; als daar is eene groote onevenredigheid tusfchen het getal der Gealimenteerden in proportie der everigen in de verfchillende Districten, en vooral ook in de Steden; het welk weder aanleiding tot onderzoek naar de oor» zaaken van die onevenredigheden zoude kunnen geeven, en misfehien eindelyk eene pooging ter verbetering ten gevolge kon hebben. Ook zoude men de evenredigheid die 'er is tusfchen de Gealimenteerden en niet Gealimenteerden, over dit Gewest, met die van andere Landen, kunnen vergelyken.' 't Zyn vooral ook zodanige vergelykingen, waar nit men de proportioneele voortreffelykheid en grootheid der Natiën leert op te maaken : iets, waar in de Jeugd wel tydig mag worden geoefend , vooral, wanneer ze bedoelt Let Vaderiand door Staatkundige Wysheid van nut te zyn.' De Staaten van Fiiesland zeggen, in 1786, indeftukken over de Quota p. 8., dat, zedert het begin van deeze eeuw, in Friesland driemaal eene naauwkeurige algemeene Volkstelling gedaan is; dat deeze allen vry egaal waren, en dat de hoogde beliep , ruim 140,000 menfchen. Schoon in de Refolutie van den 30 Decsmber 1748, van eene naauwkeurige optellinge van Perfoonen, voor de Quotifatie in 1749, gefproken wordt. Schynt het nochthans, dat 'erin 1749 geene nieuwe telling heeft plaats gehad, maar dat men die van 1748 ten grondflagegelegd heeft voor de Quotifatie; te meer, daar de Hoogleeraar Ypey zich in zyne Schriften, op de telling van 1748 gewoon is te beroepen. Misfehien heeft hier en daar in J749 eene hertelling plaats gehad, anders althans heb ifc geen bezef van het geen wy boven omtrent Leeuwarde. radeel, Schoterland en Westftellingwerf hebben aangemerkt, Zy, die toegang tot de Staatspapieren hebben, Of  C 40 ) of in de gelegenheid waren , met, hier in kundige, mannen om të gaan, zouden my welligt zeer gemakkelyk omtrent het een en ander kunnen verlichten. Wy befluiten hier uit, dat de laatste der drie Volkstellingen, door de Staaten van Friesland bedoeld, geweest is die vah 1748, welke had 135,195. Dat dê middelfte geweest is die van 1744, welke had I35.I3J* NB. De gelykheid van die beide, is misfehien een bewys van haare naauwkeurigheid. Ën eindelyk, dat de eerfte heeft plaats gehad in 1715. Want Vegilin zegt, dat 'er toen eene heeft plaats gehad, eh hy getuigt, dat dezelve exact geweest is. Het moet dan ook de telling van 1715 geweest zyn, die ruim 140,000 menfchen bevatte, en daar uit moet dan ook volgen, dat de bevolking tusfchen 1715 en 1744 is afgenomen. De Hoogleeraar Ypey heeft de telling van 1715 niet galeend, en hy zegt op p. tg. over het Hooi uitdrukkelyk, dat ïry nergens heeft kunnen ontdekken, hoe groot het getal ■der Inwoonders, lang voor 1744, geweest is, waarop *y volgen laat, dat 'er in 167a ten deele eene telling gefchied is. Voorts zegt hy, dat hy door eenezeldzaame toevalligheid eene der nuttigfle Volkstellingen , Welke te Franekér in 1714 heeft plaats gehad, in handen gehad lleeft; doch dat hy niet heeft kunnen ontdekken of dezeb ve over de geheele Provintie gefchied zy. Het zal deeze telling zyn, die door Vegilin aan het jaar 1715 toegefchreeven, en exact genoemd wordt. Wy moeten hier by noch aanmerken, datgedagte Hoogleeraar van de Franeker telling, tot het geheel befluitende, de Volksmenigte iri 1714 gegist heeft op 138,031; daar dezelve, gelyk wy zageö, was ruim 140,000. Men vergunhe my noch deeze aanmerking, dat die zelf. de Hoogleeraar p. 28 het getal in 1779 gist op 152,021; en w«n heeft dan, in overweeging neemendehet geen deeze es  C 41 ) en andere mannen over de Volksaanwas rfi^egd hebben, redenen van, eene ronde fom neemende, Frieslands te« genwoordige bevolking te (tellen op 150000. De groote Camper fielt Frieslands bevolking in de Nieuwe ivyze van Landbouwen 3ien, kunnen worden ter uitvoer gebrast, F  C 42 > marken enz. , dan zult gy geen van deeze zo wel bedeeld vinden, en de meeste hebben meer dan de helft minder. $• 4. Over Frieslands üitgefirektbeid. Knoop zegt, dat zich de Provintie, in haare grootfte lengte, Oost en West, uitbreidt op circa tien Duitfche mylen, of dertien Nederlandfche „uren gaans, en inhaare grootfle breedte, Zuid en Noord, oP tien en een tweede zodanige mylen, of veertien uuren gaans. Bufching zegt, pag. u63 . de gehce|e omtrek der Pro_ vrntie welker lengte en brcehe weinig van eikanderen verfch.flen , zal omtrent vyftig uuren gaans bedraagen. Beaufort begroot de uitgeilrektbeid oP 55 vierkante Duitfche mylen. De Schryver van den Tegenwoordige Staat van Stad en Lande, p. s. zegt, dat Friesland, door deskundigen, gemeeten is op 209,365,625- vierkante Rhynlandfche roeden, het welk op twee en vyftig een derde Duitfche myl 'ten naasten komt. Profesfor Camper, in de Nieuwe Landbouw, Derde Deel. p. 306 : ftelt de Provintie groot aan vruchtbaar land, u .... ' • 2oo,coo Morgens. Aan Heiden en Meiren, . 55,910 _ ■ Geheel 255,910 — Dat is, 500,000 Pondemaate vruchtbaar land. De Staaten van Friesland begrooten de Provintie in .1786, in de ftukken over de Quota, pag, 53. 0p 426,725 Pondemaaten vrucbtbaare en winstdoende landen : dit zo zynde. heeft Camper te veel zodanige Pondemaaten 73,275 gerekend. Boven door de Staaten gefteide 426,725 ponde. maattn.beloopen volgens aangehaalde plaats 170,702 Morgens, die, door elkander, in de Lands- Fioreen draagen, -ieder Morgen/ 4 . IO . , Het opbreng der Reëel vanrf4  ( 43 } Landen , is jaarlyks ƒ 400,000 - : - : dit beloopt voor elk Morgen/ 2 7 - : Zo dat elk Morgen Lands, boven de Dyks en andere Lasten, aan Lands Fioreen en Reëel opbrengen, door elkander, / 6 • 17 - ï Nota 426,725 Pondemaaten zullen maaken 170,690 Morgens, en niet 170,,-02 Morgens. Men voege hier by, dat de Hoogleeraar Ypey in zyne Verb. over de Qtiotae, bladz. 28 heeft aangetekend; dat de Eigenaars, by go-de tydén, uit de zuivere huuren van hunne vaste goederen, na aftrek van de Lasten , niet meer kunnen overhouden, dan 8 Jluivers en 12^ penning van elke gulden. Boven in $. 1. verzuimden wy het te zegden, en zullen daarom hier in 't algemeen aanmerken, dat Friesland niet alleen beftaat, maar ook dat h<;f voortreffelyk beftaat,doch ook tevens, dat het beftaat door der Friefen publy ke en privaate zuinigheid, en het Land gevaar loopt van ondergang, zo dra het beftierd zal worden door den invloed van Lieden, die ons en onze belangen niet naau. keurig kennen, die aan groote uitgaven gewend, zoge. naamde kleinigheden over het hoofd zien. De Friefche Natie is hoofdzakelyk een Volk van Landbouwers en Landeigenaaren; eene alles -wikkende en weegende zuinigheid, die nooit uit het oog verliest, dat veele lleentjcs één groot maaken, maakt eene Hoofd-deugd uit van onze Beftuurders, en het is te vermoeden, dat Friesland, in het algemeene Bondgenootfchap verünolten, tot in ftantlhouding der gemeene zaak oneindig minder zal toebrengen, dan het, gtfcheiden zynde, doen kan, en altyd gedaan heeft. Dan het fchynt wel, dat de duidelykfte redeneeringen van de Rechtvaardigheid, ja! zelfs van het Belang ontleend tot noch toe in deezen te weinig baaten , "en ik bevioede zeer wel dat eene aanmerking van ons, •hier zelfs geen ftofie is am de Wetgfcbaal. Wy zullen dan ook dezelve niet uitbreiden. Fa §• 5- Over  ( 44 ) §. 5- Over Frieslands Vruchtbaarheid. Een gewoone Koe geeft in de vette Weiden van Holland en Friesland, zegt Grabner „ver de Nederlanden, in het Voorjaar 14, en den 'eenen dag door den ander, 9 mengelen , of 5 kannen Melk. Waar uit jaarlyks J2S pond Boter, en 350 pond Kaas gemaakt worden. Een beste Koe geeft in Friesland van 8 tot 10 kannen Melk in 't etmaal, volgens den Teg Staat van Friesland lv ~ 577. Een oud ervaren Boer, by Harlingen, gaf my dus de zaak op. Een goede Koe geeft, ftelde hy, 7 halve kannen geduurende 13 weeken, dus 637-. 5 ' ■ ' ' 13 , - «5- 4 13 , _ 304. 0 13 —* ~ °- U56. Het welk uitmaakt 2912 mengelen; en dus per dagSmenge'en. 145(5 halve kannen tot 10 duiten gerekend, bet welk te Harlingen een laage prys is, beloopen ƒ 9l , Ieder Koe geeft, volgens Ypey, Twee en een vierde Vierendeel Botrr, en 1 Schippond Kaas, het welk beloopt, de Boter tot 16 guldens, en de Kaas tot 6 guldens gererend, ƒ 4a.;. .- Alta, over den Uitvoer van het Hooi, p. 86. .berekent de opbreng van een Koe op ƒ 60 - ; . •', de Boter tot 20, en de Kaas tot 10 en r2 guldens ge' field. Dus verfchillen deeze beide kundige mannen, in den grond, niet. Over de hoeveelheid van Boter en Kaas , die in de Provintie gewonnen wordt, als mede over de hoeveelheid van Vee, die jaarlyks wordt uitgevoerd , kan FoekeSjoerds worden nagezien 1. 1. 168. Doch vergelyk daar by ook Ypey over het Hooi, p. 34 en 3r. De Schryvertwj den Teg. Staat IV. 5I0, febynt hier in eene dwaaling te zyn gevallen. Shgtere Koeien, hier ingevoerd, worden met twee geflagten, door het groot vermogen van den grond, even goed als dï oude ft it fche, volgens den Teg. Staat van Fries.  C 45 ) Friesland IV. —— 578. Doch zo ik my we! herinnerej verfcbilt van dit gevoelen Ypey over bet Hooi. Zie hier nochmaals eenige woorden van een Vreemde, ling, welke de voortreffelykheid van onze Weidlanden bevestigen. De Schryver van de aanwyzing ter verbetering van den Akkerbouw enz. in Nederland, te Deventer in 179a gedrukt, pag. 201,raadt in het algemeen aan de Boeren, hunne B;esten des Zomers op Stal te voederen; doch hy laat 'er op volgen, „ zekeriyk is de ,? Zomer Stal ■ voedering voor de bevoorrechte Hollandfche, ,. Friefche en Groningfche Melkboeren, die hunne Gras„ en Klaver-weiden met hun tierig Vee beflaan, niet aan. „ te raden : zynde het buiten tegenfpraak, dat het Vee „ dag en nagt op zodanige Weiden graazende, de beste „ Melk, en de langstduurende en zoetfte Boter en Kaas „ geeven, die in de Waereld bekend is". Men heeft de vermenigvuldiging van het Graan, in de beste deelen van Friesland, dus opgegeeven. 1 Loopen Tarw geeft if tot 20 Loopens. ■ Rogge ■ 20 tot 24 •. ■ 11 1 ■ Garst ■■ 20 tot 30 ■ — Haver ——- 30 ———. . Erwten ■ ■ 10 ———. —— Boonen fr ■ ■ —• 10 - ■ Twee pond Klaverzaad in eene Pondemaate Lands geworpen , leveren in goede jaaren 2 loopens, zomtyds 3 en 4, die ieder 140 pond weegen , bebalven de weiding voor bet Vee, Zie over dit een en ander Foeke Sjoerds Ifte Deel Ifte Stuk bladz. 357, 158 en 159, die in het algemeen over onze Landbouw zeer goede waarneemingen gegeeven heeft. Men kan vergelyken den Teg. Staat van Friesland IVde. Deel bladz. 588 en 595. Zekeriyk verdiende de Theorie van den Landbouw, ia een Land als het onze, eene meerdere beoefening,en daar een Geleerde doorgaans eene by. Studie of eene Liefheb' bery buiten zyne Hoofdzaak heeft, is dit, dunkt my, het vak, dat eigenaartig voor de PrasJikanten gefchikt was. F 3 OVER  OVER DE VADERLANDSLIEFDEj lt hebben ons Vaderland lief , wanneer wy hanelyk wenfcben dat het daar wel ga, en in zo ver, «is de Vaderlandsliefde niet dan een blaat gevoel. 2. Wanneer wy, ieder in zyn kring ,en naar zyn ver. mogen,werkzaam zyn ten nutte des Vaderlands, dan wordt in ons de Vaderlandsliefde eene Deugd. 3. Men kan met den besten wil dwaalen, en men is daarom niet ondeugend. Maar wy moeten vooraf bedaardelyk onderzoeken of wy goed of kwaad zullen doen met onze verrigtingen; en zo wy dit niet gedaan hebben, en door gebrek aan onderzoek in de zaak des Vaderlands werkelyk iets kwaads doen, kan ons onze goede wil niets baaten, en wy zyn, althans in de oogen van God, fchuldig. 4. Wy vormen doorgaans van het woord Vaderland een onvolledig denkbeeld. Het Vaderland maakt een geheel, en de Burgers,ieder, maaken 'ereen deel van uit. Hier uit vloeit onder andere gevvigtige gevolgen ook dit: naamelyk, dat, wanneer wy aan de deelen fchade toe brengen, het geheel niet ongefrhnnden blyft, 5- Hy,  C 47 > 5. Hy, die zyn Vaderland bemint, moet het geheel beminnen, anders is zyne liefde gebrekkig — een» zydig. 6. Wanneer het gevoel der Vaderlandsliefde tot Entbit* Jiasme opklimt, wordt zy, indien ze in vereeniging treedt met een verlicht verftand, de bron van die verhevene bedryven die wy zo zeer in de Ouden, by voorbeeld in Regulus Seranus, bewonderen. — Treedt zy in verband met onkunde, dan wordt zy gevaar» lyk — met dwaaling, verfchrikkelyk. Gelyk men zyne Kinderen beminnen en tevens bederven kan, zo kan men zyn Vaderland liefheb, ben en bederven. 8. Men kan het Vaderland als eene Liefde befchou* wen. De Minnaars, zeggen de Vrouwen, die altyd van hunne trouw en liefde fpreeken, zyn zelden de opregtflen, en een waar Minnaar is flil, hefcbeiden, en toont door daaden dat by ons lief beeft. 9: t ...tt Veele Minnaars zyn 'er die alleen van hunne lief» de fpreeken, om zich meesier te maaken van de rykdommen der Liefde, en zich een goed fortuin te bezorgen. 10. Om  C 48 ) 10. I Otn een echt en goed beminnaar des Vaderlands te zyn, dat is te zeggen zulk een, die niet alleen den beste-n wil heeft, maar die tevens niet gemakkelyk dwaalt jtcoet men een geoeffend verfland hebben. De belangen des Vaderlands te kennen, is reeds veel; de middelen te fchiften, die dezelve kunnen bevorde' ren, is ook veel, maar dezelve in werking en tot een goed einde te brengen, is noch het meeste. Stille overweeging, kalmte, en bedaardheid, zyn hier toe volftrekt noodig. 11. Een goed Vaderlander gunt aan hen, die aan het roer flaan, tyd van overweeging, en hy ftoort derzeiver kalmte en bedaardheid niet door nuttelooze, ontydige, en ontroerende bedryven. 12. Zy, die aan het roer flaan, indien zy den besten wil en het grootfte veïttand hebben, kunnen nochthans daarom zeer gemakkelyk dwaalen, om dat zich in de menfchelyke zaaken lichtelyk iets inmengt, dat alleen God voorzien kan. Men mag het Vaderland wel als een groot Schip T)efchouwen,dat in Zee dryft. Alle de Schepelihgen hebben zeker dezelfde bekwaamheden niet; en niets is gevaariyker dan elk oogenblik van Stuurlieden te wil-  C 49 ) willen verwisfelen. Die aan het roer flaan, moeten, vooral als het hol gaat, rust en tyd van overweeging hebben; en worden die telkens gedrongen, ge. ftooten en geflingerd, dan is het duizend om dén, zo niet de kiel op een klip raakt; wanneer allen verlooren gaan, behalven die weinigen, die zich met lyfsgevaar op eene rots, of, van alles beroofd, op een plank bergen. 14. Het is voor de Vaderlandsliefde eene les die door» gaat, dat hy , die op zyn tyd aan de Wetten niet ■weet te gehoorzaamen, zeker niet in ftaat is aan het roer te ftaan. Een Vaderlandlievend Burger gehoorzaamt gaarne aan de Wetten, en , zo daar gebreken in zyn, zoekt hy die, op eene bezadigde wyze, verholpen te krygen. Aan de Wttten te gehorzaatnen, is de waare Vrybeid, zegt eea Schryver der Oudheid; en zo is het; want wanneer deeze ophouden, krygen wy in derzelver plaatze de willekeur van Despooten, van haatelyke Aristokraaten, of van Volksbedriegers. 16. Het zyn geene waare Vaderlanders, die met de raazenden raazen, met de fchreeuwenden fchreeuwen, of op de wenk van het hoofd eener Cabaale ja en amen zeggen. Neen, myne Landslieden! de zulken zyn het, die nuttige waarheden zeggen durven, al G ftry  C 5° } flryden die tegen vooroordeelen, of zelfs tegen eene bevooroordeelde geestdrift. 17. Het zyn geene waare Vaderlanders die de vrybeid binnen de enge rmiuren van een Club, of tusfchen de beide vleugels van een Corps bepaalen. Zulke hoofden daarvan neemen 'er den fchyn van aan. Hunne Vryheid is het Juk der overige Burgers, en de klanken , die zy uitflooten van de Rechten van den Mcmcb, van de Vryheid, Gelykbeid en BroeJerfibup, zyn niets dan een huichelend mom, waar mede zy de dwaazen bedriegen, en hunne ondeugende begeerten bedekken. 18. Hy ïs een waar Vaderlander, die zyne Landslieden de voordeelen zyns Vaderlands naar waarheid opgeeft, en hen daar door aanfpoort hetzelve lief te hebben en te beminnen. OVER.  OVER HET GELUK, EN VOLKSGELUK. X-/aaten wy overweegen wat geluk is, en waar» in iet geluk van een Folk befta ? Deeze befchouwing is niet gemakkelyk, en ik verzoeke dat men sny met geduld aanhoore. 2. Van den beginne der Waereld, heeft de Mensch gevraagd : wat is geluk? waarin beftaat tog eigenlek bet geluk? waar is bet geluk te vinden? Noch) heden ten dage vraagt men in de Schooien der Wysheid, wat is gelukt Men vraagt in het dage. lyks leven, wat is geluk? Als men jongis, leest men geheele Boekdeelen over het geluk, en wanneer; men dezelve ten einde is, zucht men. 3^ Het denkbeeld van geluk is zo ingewikkeld , zo zaamgelteld , en betrekkelyk, dat men in de daad zeggen kan, dat het geluk overal tegenwoordig is, en tevens, dat het nergens gevonden wordt. Gelyk het met de Deugd gelegen is, zo is 't ook met het Geluk gefield t~ niemand is volkomen deugdzaam;sde* mand volkomen gelukkig. Een beftendig onafgebroken genoegen is het deel van deeze waereld niet, kan het njet zyn j en zelfs de beste en moedigfte man heeft zyne oogenblikken van treurigheid en ellende. In deezen zin had een wys Man der Oudheid gelyk , die zeide : dat voor zyn dood niemand gelukkig was. G * Dien  ( p ) Dien mensch zoude men nochthans gelukkig mogen neemen, by wien bet genoegen, en de te vredenheid voer zyn lot, een zeker overwigt beeft; zo dat by in goeden ernst, en by bedaarde overweging, de voort, duuring van zyn beftaan, zóó als het is , hartelyk vtenscbt. 4- Wy fiervelïngen weeten niet , waarom God dit gedaan heeft; maar het is vry zeker, dat God de dingen zo heeft gefchikt , dat het de volitrektfte onmogelykheid is, dat een eenig mensch immer op aarde een zuiver , een rein , een beftendig geluk genieten zoude ; en het is daarom ydelhsid , naaide volkomenheid in deezen te haaken; ja, zelfs dit te willen, is een bron van ongeluk en kwelling. 5. In onze voorige befchouwingen hebben wy reeds gezien, dat het Vaderland een geheel is, en dat 'er de Burgers, ieder, een gedeelte van uit maaken. Daar men dan door het woord Land vooral ook mede verftaat de menfchen die het bellaan , en geen mensch op zich zeiven volkomen gelukkig is of wee« zen kan, fpreekt daar uit van zelf, dat geen land, geen volk op de wyde waereld, volkomen gelukkig is. Maar welft volk kan men dan gelukkig no?men ? Zuik een Fo.k , waarby, het goed en kwaad in da fchaal gebragt, bet eerfte in zodanige maate de overhand heeft , dat het gezond verftand, in goeden ernst, en by bedaarde overweging , de voottduuring van  ( 53 ) V4H bet lefiaan (fier Natie , zo als het is, bartelyk mag hegeeren* 6. Uit vrees voor misvatting , moet ik zeggen, dat de denkbeelden van Volks - geluk, zo als wy die opgeeven , vooral niet mede brengen dat een Volk, 't geen 't wel heeft, omtrent het toekomende zorgeloos moet heen leeven. Integendeel, dit is zeker, dat alle menfchelyke inrichtingen geduurig ten verderve neigen , en, zo 'er de Wysheid niet beftendig de hand aan houde, de eene wel eerder, de andere wel laater, doch alle vryfpoedig, inftorten. —— Maar de Wysheid alléén kan geneezen, en de Dwaasheid nooit. Het is met de Staatskwaalen, als met die van het rnenfcbelyk lichaam. Als wy ziek zyn, en het verftand niet is aangedaan , roepen wy den vocrtreffelyken Coopmans, of een ander ervaren Geneesheer; maar vooral geen Met. zeiaar of Smid, ten ware ook deezen , 't geen zelden 't geval is, kundige Geneesmeesters waren. 7. Is het ydelheid in een mensch , naar een volkomen geluk te haaken, en , is dit te doen , zelfs ( §. 4, ) een bron voor hem van ongeluk ; het is noch grooter ydelheid, en een oorzaak van rampen in een geheel Volk, wanneer hetzelve zich eene toekomftige algemeene Zaligheid fchildert. En het zyn bedriegers , die eene Natie daar mede vleien; kwakzalvers, die hulp belooven, en, de kwaal niet kennende, nog den wil hebben, nog het vermogen , om die te geneezen.  Nog zyn by V. vak der PLAATS Gedrukt» De FRANSCHE SPION, of de Geheimen van het Ho£ van LODEWYK den VYFTIENDEN. —-— Dit Werk, door eene meesterlyke hand en met de vryheid van een Republieksgezinden geest gefchreeven, fchetst niet alleen het karakter des overleedenen Monarchs, maar ook v.in alle de Prinfen en Prinfesfen van zyn Hot', de anderfcheidene Matresten , Staatsdienaaren , Legerhoofden enz. enz- enz. In een gemaklyk i2mo formaat. ƒ 2 - : . : PRYSVERHANDELINGEN ter beantwoording der ge*' daane Vraag door een Genootfchap van Vrye Friezen , nopens de beste Inftellingen voor de Vry Corps en Schutte» ryen, door de E. E Heeren JOHANGEORG HERBIG, Vaandrig in het Regiment van Z. F. E. den Heere Colonel Prinfe van Hesfen - Darmftadt ten dienfte deezer Landen, HARMANUS ONE1DES, Erfgezeten te Exmorra, en JACOB van MANEN, Adz., Secretaris van het Genootfchap van Wapenhandel pro Patrio, et Libertate te Utregt. Aan de Schryvers van welke drie Eerepryz^nzyn toegeweezen , te famen van Tachtig Gouden Diikaaten , benevens Een Gouden en 'I wee Zilveren Medaïljesvan hetExercitieGenootfchap te Utregt. In 8vo. . ƒ 1 - 18 - i PRYSVERHANDELINGEN over de Vraage: of het voor de Provincie van Friesland voordeeliger zy den Uitvoer van Hooi ééns vooral te verbieden; of wel voor altoos onbepaald open te (teilen? Dan wel of het beter zy, dat de Wetgeevernaar gelegenheid den Uitvoer beltiers ; en welke Jaartyd tot die bepaalin* , met betrekking tot de Veehoedery, de getchiktfte zy? in gr, 8vo. ƒ1.5-; REIZE door IERLAND, waarin dï Ieren verdeedigd van den blaam als wilde en woeste Ierlanders; de armoede der Boeren tn HanJweiklieden; de Gastvryheid der r;;eer vermogenden ; denatuurlykeRykdom des Lands, en gelegenheid tot Koophandel, indien de onderdrukking der Engelfchen hen niet belemmerde; hunne Vetfokkerjf en Landbouw ; zeldzaame Rivieren en verrukkelyke Bosfchaadien; Krygsmagt en Regeering; zie daar byzonderheden welke de Engelfche Heer John Busch zynen Land* genooten edelmoedig heeft onder de oogen gebragt. Ierland , ( dus fchryfc hy onder anderen ) zou inderdaad " een ryk land zyn, indien de vereischte middelen daartoe * wierdeu in 't werk gefteld; door naamelyk die onnaW tuurlyke bepaalingen en Egyptifche Staatkunde uit den ' weg te ruimen , waardoor deszelfs Koophandel en '\ Landbouw wordt geftremd, en de Inwooners voor " hunne moeite niets anders hebben dan aardappelen en " elende". Dit werüis voorzien met een fraaie Kaart van IERLAND. In groot 8vo. / l - ' * DE