I Bibliotheek Universiteit van Amsterdam] 01 3262 7969 Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel .72 17 78 Amsterdam  HEELKUNDIGE Mengelschriften, y. L. SCHMUCKEtL; Eer/ïen Generaal- Heelmeester van de Armee ■ des Konings van Prwsfen, Directeur van de Heelkundige Veld- Hospitaalen, Medelid van de Roomfch- Keizerlyke Academie der Natuuronderzoekers. UIT HET H00GDU1TSCH VERTAALD* jOHANNES DAAMS, Heelmeester te Haarlem. EERSTE DEEL. MET PLAAT EK» 4a ut * Te HAARLEM By A. L O O S J E S, M D C C LX X XI & UITGEGEEVEN DOOR DEN HEERE DOOR.   Vi het taatjle Wervelbeen van den Rug en het eerjle van de Lendenen. . ■ « bl. 233. J. A. Theeden, Befchryving van een Werktuigvoor Dyebeensbreuken. 237. O. J. Evers , Waarneemingen over den Hairworm, enz. . . 251. TWEEDE VERVOLG der HEELKUNDIGE WAARNEEMINGEN. \\;\f, Spontser,^n Kolyk, door ecnpuntieBeJÊMiye Darmen. 285. -.; 11 . *ƒ;. ,\'"f-j'\-iu' Schootwunde dt ur ":iSMÈxS0èmnet verplettering van ;:':;.!• .r-r^L-rbiad. . £88. h" ' '11 ? loestagtigenBal, zonmm inggeneez. 291. ''' '' • Darmwonde door tn' t$$$rzaaken. . 293. XXXV. Mü ' buitengewoon groot Knoestgezwel, van het Schildwyze Kraakbeen. . 295. XXXVI. GaDucKE.E*» bizonderefoort van Spons gezwel. • • 2 97- XXXVII. Een Spleetbreuk van het Scheenbeen. . • 299XXXVIII. ----- Eene Verzweering dtr Longen, door de opening der Borst peneezen. • • 301* * XXXIX.  VOORREDEN VAN DEN SCHRYVER. T erwyl ik de Verzamelaar en Uitgeever van het tegenwoordige Werk ben, ben.ik verpligt der Waereld rekenfchap te geeven van deszelfs oorfprong en inrigting. Het is zeeker dat de Geneeskundige Weetenfchappen, veel fchielyker vorderingen gemaakt hebben, door de pogingen van verfcheiden Mannen, die hunne kennisfe, op eene vriendelyke wyze, aan elkander mededeelden , dan wanneer zy door eenen enkelen Geleerden bearbeid was geworden; en de Geneeskonst heeft zekerlyk, het grootte gedeelte van haaren tegenwoordigen bloei jenden toeftand, aan den arbeid van zulke onderlinge poogingen te danken. Men heeft geene groote en wydloopige Werken nodig, om verdere voortgangen in de Korst te maaken; een enkeld kort berigt, van eene nog onbepaalde (telling, brengt meer by tot den wasdom der Wetenfchappen, dan een groot en geleerd Werk, dat geene andere verdienden heeft, dan het bekende in eenen anderen Vorm gegooten te hebben. Hierom heb ik het befluit genomen, om, onder de Heelmeesters van onze Armée, eene nadere vereeniging op te rigten, en van hun te vorderen, dat zy, met my, het hunne toebrengen, ter uitbreiding van de Heelkunde in ons Vaderland. * a aan  iv VOORREDEN Veele inderdaad geleerde Heelmeesters, hebben dikwils in hunne Praktyk geleegenheid gehad, om Waarneemingen te doen, die veel ligt over de kunst verfpreidea konden ; maar zy vinden zig niet aangefpoord,om zelfs Schryvers te worden, of het baperd hun aan geleegenheid, om hunne enkele Gevallenaan de waereld bekend te maaken, en dus blyven, tot merkelyk nadeel der Konst, goede, nuttige handgreepen en Konstbewerkingen, ongewoone bevallen, nieuwe Genceskragten van bekende en onbekende Middelen, onbekend. Om zulke Gevallen der yergeetenheid te ontrukken, word door deeze ïnftelling den Weg geopend. Men zou my wel kunnen tegenwerpen, dat 'er in ons Vaderland, genoeg Tydfchriften worden uitgegeeven, waarin dergelyke Gevallen geplaatst konden worden. Dog daar myn oogmerk niet alleen is, om de Heelmeesters van onze Armée, in hunnen bepaalden kring, aan te moedigen en nuttig te zyn, maar ook hunne kennis aan de waereld mede te deden, is mynen wensch, dat zig dit Gefchrift, door eene naauwkeurigere en ftrengere keuze der onderwerpen, van anderen mogt onderfcheiden. Een geval, dat niet merkwaardig is. dnor zyne zeldzaamheid, maar door de nieuwe ophelderingen, waartoe het geleegenheid geeft, en eene zware Wonde, waar aan de Heelmeester mets anders gedaan heeft, dan het geen elk, in dit geval, zonder groote infpanning van het Verftand, gedaan zou hebben, is juist daarom niet leerzaam; dn word het eert, als de Heelmeester van eene nieuwe, niet algpmeene en oordeelkundige Behandeling de Proeve genomen, en daardoor de paaien der Konst uitgebreid heeft. -Zulke Gevallen wenfche ik in dit tydfchrift te leveren. Ik weet zeer wel, dat de  van denSCHRYVER. v tecgcnwoordige verzameling, aan dit denkbeeld niet beantwoord, en billvke Regters zullen my verontfchuldigen, als ik misfehien niet ttreng genoeg geweest ben. Hierom kan ik geenen zekeren tyd bepaalen, wanneer 'er weder een Deel het ligt zal zien; daar het my meer om de goede,dan om de menigte der Gevallen, te doen is. Die Heelmeesters, welken my met hunne Waar- ' neemingen vereerd hebben, betuig ik mynen fehuldigen dank. Zy zullen hunnen arbeid, (behalven eenige noodzakelyke veranderingen ten aanzien van de gelykheid der fchryfwyze) onveranderd aantreffen, en ik nodig hun nogmaals opentlyk uit, om voorts, in het toekomende, het hunne toe te brengen, tot uitbreiding der konst in ons Vaderland. Men zal van my geene beoordeeling verwagten, over het goede dat in deeze Verzameling gevonden word. Als dit Gefchrift voort zal gaan, en' ik van genoegzaame ftoffe daartoe voorzien worde; dan kan ik misfehien mvn oogmerk daarin nog nader bereiken; en als ook nog andere Duitfche Heelmeesters, deeze Verzameling met hunne Byvoegfelen vereelten, zal ik te meer in ftaat gefteld worden, om een nuttig en bruikbaar Werk voor de oeffenende Heelkunde te leveren. Van myne Verhandeling over het Afzetten, zal ik alleen nog zeggen, dat het maar een klein gedeelte is, van het geen ik 'er over dagt uit te geeven; verfcheidene omftandigheeden lieten my deeze reiïe Riet toe, dezelve wydloopiger te maaken. De 3  vi VOORREDEN van den SCHRYVER. De beoordeelingert der meeste opentlyke Schriften, over myne Heelkundige Waarneemingen, zyn gunfbger uitgevallen dan ik verwagt had; en dit zal my te meer aanzetten, om ftreng op my zelve te zyn, om de goedkeuring van kenners nog meer te verdienen. BERLYN den 12 Maart 1776. J. L. SCHMUCKER. VOOR*  VOORREDEN VAN DEN VERTAALER. Z.n dra ik de Heelkundige Mengelfchriften, door den. Heere j. L. schmuckerw het Hoogduitscb mtseseeve'n, met eenigen aandagt geleezenhad,endus ten vollen overtuigd vuas va 7 het uitfieekendfeboone en nuttige dat zy bevatten, bekroop my al ras de lust, om dezelven in het NederJuitsch te vertaaien, en daar door de zulken myncr Konstgenooten, die buiten /laat zyn, dit Werk m het oorfpronglyke te leezen, in ftaat te ftellen om er gebruiR van ie runnen rnaaken, niet twyfelende of het zou aan elk van hun,die den naam van SCHMÜCKER Zeena, K.en vtte kenddien naam niet, daar de Heer s A N p IF ORT ons. {ir. het Jaar 1775 eene henrijke vertaaling in handen heeft gegeeven, van de uitmuntende Waarneemingen diens groot en Mans,} ten uit erfl en aangenaam zyn. Dog 'verfcheidene redenen, hebben my, tot hier toe belet, dit oogmerk ter uitvoer te brengen. Eindelyk maak ik een begin van dit Werk, dog moet myneLee- zers vooraf iets zeggen, zo van het oorfpronglyke Werk zelve, als van de zuyze waar op ik het denk uit te geeven. In het oorfpronglyke, bevat het Werk 3 Deelen in O&avo. Élk Deel beflaat uit eenige leerhandelingen, over zeer getuigt ige, Heelkundige Onderwerpen, door den Heere schmucker zelve opgefield, of hem door anderen medegedeeld. Pervolgens vind men, in elk Deel, een groot aantal van Waarneemingen, met zeer verfchillende, dog ,allen zeer belangryke Gevallen, der Heelkunde, door de b. ste Duitfche Heelmeesters, in den zevenjaarigen Si-  vin VOORREDEN va» den VERTAALER, Silefefchen Oorlog maar genomen, en aan onzen Schryver ter hand gefield. Wat fïu de wyze van uitgteven aangaat. Om het Werk zo gemakkelyk als mogelyk is, verkrygbaar te manken, voor alle beminnaars der edeh Heelkunde, zo Meesters als Leerlingen, want voor beiden is *6t veel fchoons en leerzaams in, tal men elk Deel in drie Stukjes verdeden, waar van ieder Stukje eene of meer Verhandelingen, en een aantal Wearneemingen zal bevatten. Deeze Stukjes zullen agtervolgens uitgegeeven worden, zonder dat men zig evenwel aan den j ui sten tyd van uitree ven bepaale; op deeze wyze behoeft men niet op eenmaal zo veel gelds uitte 'geeven, als drie tamelyk dikke Boekdeelen, noodzakelyk moeten kosten, en men zuord nogtans, op eene gc~ makkkelye wyze bezitter van een geheel Werk. Het is waar, door deeze wyze van uitgeeven, verkrygt het Werk eene geheel andere gedaante, den het in het oorfpronglyke heeft; dog het Werk zelve verliest hier door niets van zyne waarde ; want daar de Verhandelingen geene de minfte betrekking tot eikander hebben; en de Waarntemingen zo uitgegeeven zyn, als zy onzen Schry ver zyn toegezonden, zonder eenige rangjehikking der befchreevene gebreken in agt te neemen, is het geheel enverfchillig of alles juist zo op elkander volgt, als in het oorfpronglyke, dan of hier tn eenige verandering gemaakt is. In het ver taal en heb ikgetragt naauwkeurig te zyn; in hoe verre ik hier in gefaagd ben, laat ik kundigen heoordeelen ; het zal my genoeg zyn, als men dit Werk met zo veel genoegen leest, als ik het zelve vertaald hebbe. NB. Op B!*dzyde 91, Eegel 27 ftaat buiten, moet zyn fluiten. HEEL-  in de Kaotonneerings - Kwartieren, zeer digt by elkander liggen, en flegt water hebben, of ook, als de Armée, tot laat in het jaargetyde, in het Veld blyft ftaan, wanneer de natuurlyke uitwafemingen tegengehouden, en den grond gelegt word, tot een algemeen bederf der geheele Bloedklomp. Het is tegenwoordig geenzints myn oogmerk, om alle de redenen te wederleggen, die men, in onze tyden, tegen deeze Konstbewerking heeft bygebragt. De zaak fpreekt van zelve; zy zal, in de handen van een verftandig Heelmeester, altoos een weldaadig middel blyven, daar zy in die van eenen onkundigen een gevaarlyk zwaard is. In vroegere tyden was zy eene gruwelyke Konstbewerking, maar tegenwoordig is zy het zekerlyk niet meer. De tegenwerping, het is verfchrikkelyk, een Mensch van zyne Ledemaaten teberooven, is dan alleen waar, als het Lid behouden had kunnen worden ; buiten dat is het hetzelve, als of men het verfchrikkelyk noemde, eene knoestagtige Borst, by eene Vrouw weg teneemen; het was verfchrikkelyk, als men deeze liet zitten, en den affchuwlyken Kanker afwagtte. Het verftand beveeld my, eenen verflorvenen Vinger van de overigen af te fcheiden, op dat de gezonden insgelyks niet verfterven, even gelyk men een overtollig Lid wegneemt, als het lastig en hinderlyk is (4). Dat het, gelyk zom- (4) By d«eze geleegenheid kan ik aiet nalaatea, eea merk-  ( II ) sommigen zeggen, geene groote weldaad is, een Mensch in het leven te behouden, daar men hem, door het wegneemen der Leden, van de middelen beroofd om hetzelve te onderhouden, is naar myne gedagten geene zaak, die de Heelmeester te beflisfen heeft. Ieder Mensch kan de waarde zy nes eigenen Levens, best beoordeelen; het is de pligt van den Heelmeester, om het leven van elk Mensch, zo veel mogelyk, te behouden. Daarenboven is het niet waar, dat een Mensch, die zyne Handen of Voeten verlooren heeft, juist een elendig fchepzel is. In onze tyden heeft de konst verfcheidene middelen uitgedagt, om deeze verlorene Leden weder te vergoeden ; dit is wel altyd eene treurige vergoeding; maar als de mensch moeds genoeg heeft, om met een houten Been of Arm zyn Leeven door te brengen, wat heeft de Heelmeester daar. tegen? Verfcheidene Officieren onder onze Armée, die wegens de uiterfte noodzakelykheid Leden zyn afgezet, hebben nogtans hunnen Dienst verrigt. Wy hadden een Generaal, die, toen hy Subaltern - Officier was, den flinker Arm was afgezet, nogtans heeft hy met roem gediend, en is in den eerften Silefifchen Oorlog, in het Jaar 1741- geftorven. IK merkwaardig Geval aan te tekenen. Een Arbeider uit het K.ninglyk Legerbuis, heeft aan elke Hand cwoe kleine en dus zes Vingers; en by zyn Zoo» heeft het zelfde plaats.  Ik heb zelfs een Glazemaakers Knegt gekent, die beide de Beenen, onder de Knie, waren afgezet; in Warfcbau waren hem, by eene ftrenge koude, in een flegt Bed, des nagts de Beenen bevrooren, en, daar hy dezelve des morgens terftond in de warmte bragt, kwam 'er Verfterving by, en zy moesten beiden atgezet worden; hy had, in derzei ver plaats, een paar houte Beenen , met kousfen en fchoenen, en met behulp van een ftok, kon hy tamelyk wel gaan, hy was van U arfchau naar Potsdam gereist, daar ik hem zag. van daar kwam hy te Maagdeburg als Glazeroaaker der Vesting, en zig daar, niet al te wel gedraagen hebbende, ontfnapte hy op zyne houte Beenen. Nu zal ik eenige gevallen bybrengen, waar in deKonstbewerkingnoodzakelyk verrigt moet v» orden, en waar in ook alle verftandige Heelmeesters dezelve zullen verrigten. De Verfterving, die na het bevriezen van een Deel ontftaat, neemt, als het Deel terftond aan de warmte word blootgefteld, zo fchielyk de overhand, dat het Deel, binnen vierentwintig uuren, alle zyne levenskragten en werktuiglyke eigenfchappen verliest, zo dat inkervingen, Scarificationes, en alle andere Middelen, onvermogend zyn om het verloren gevoel weder op te wekken; en hier is de fchielyke Afzetting het eenige zekere redmiddel. By de Verfterving door eene inwendige oorzaak, is het geval anders, ^ier moet, fchoon de toevallen het anders fchynen te vorderen, de Afzetting niet  ( 13 ) niet eerder verrigt worden, voor dat de Verfterving zig bepaald heeft, en zynen ver'eren voortgang, door behoorlyke middelen belet is geworden. Het fpreekt van zelfs dat men, eer men tot de Afzetting overgaat, voorheen alle middelen beproeft. Het gebrek van gevoel, het verfterven van het Deel, ja zelfs de affcheiding van het Beenvlies op zommige plaatfen, zyn niets minder dan zekere kentekenen, dac het Deel, zonder eenige hoop, verloren is. Infnydingen en andere middelen, zyn dikwils nog toereikend om het Lid te behouden. Maar als alles geheel verftorven is, en men, na de infnydingen, geen teken van Levea gewaar word, dan moet de Konstbewerking, zonder uitftel, in het werkgefteld worden. Zommigen willen, dat men het verftorvene, van tyd tot tyd weg zal fnyden, en daarna de1 Beenderen afzaagen. Dog dit is niet doenlyk, om dat het Been dan uitfteekt, en niet met Vleesch bedekt zal wordea. Dus zal men naderhand genootzaak zyn, eene nieuwe Afzetting, in het gezonde Vleesch, te verrigten, en deeze zal, wegens het voorgaande verlies van kragten, zeker ongelukkig uitvallen. Het is te bejammeren , dat dit welmeenende voorftel, zig niet wel laat uitvoeren. Een Kurasfier van onze Armée, zynde een jong en mager Mensch van 30 jaaren, bevrooren, in eene buitengewone ftrenge koude, in het jaar 1760, terwyl hy op de Veldwagt was, beide de Handen en Onderarmen. Toen hy af-  C 15 ) weinig helpen, dat men het eene verdorvene Been wegneemt, ja men zal veeleer, den dood van zulk eenen elendigen, door ds Konstbewerking, verhaasten; maar zyn 'er, buiten daC geene andere gevallen? Kan zig niet zomtyds al het verdorvene op een zeker Deel geplaatst hebben, en tevens met het Lid ook het Been zelfs aangetast hebben. De tegenftanders der Afzetting, fchynen my toe zig veel te algemeen uitgedrukt te hebben, wanneer zy zeggen, dat de Konstbewerking, by een Beenbederf, dat uit eene inwendige oorzaak ontftaan is, niets helpt, en dat een Beenbederf, dat eene uitwendige oorzaak tot zynen oorfprong heeft, gevoeglyk door andere middelen kan weggenomen worden. Het is waar dat veele Leden, die, zo wel door uitwendige als doof inwendige oorzaaken, door Beenbederf zyn aangetast, zonder de Konstbewerking geneezen kunnen worden; maar daaruit volgt niet, dat het tegeadeel nooit mogelyk zou zyn. Een, Beenbederf kan inderdaad door eene uitwendige oorzaak ontftaan, na geneezene Beenbreuken kunnen 'er fcheuren zyn overgebleeven, die daartoe gelegenheid geeven. Dit had misfehien in het begin gemakkelyk overwonnen kunnen worden, maar door lengte van tyd is het geheele Been vernield, 'er zyn Uitwasten ontftaan-, de zelfftandigheid der Beenderen is week en fponsagtig, en heeft bynahaare geheele natuurlyke gedaante verloren; wat zal men in diE geval doen ? Zal men den Lyder aan de floepende  C 17 ) king wierd wel, door dienftige middelen, gefluit, dog 'er ontftond, boven den buiten Enkel, een Gezwel dat veel Hinkenden Etter bevatte; deeze verfpreide zig, en 'er vertoonde zig een hard en zeer pynlyk Gezwel, dat zig tot over de Knie uitftrekte. Eindelyk begaf zig deLyderesfe, wegens ondraagelyke pynen, in ons Gasthuis. Men beproefde alle middelen, zo wel om de Maandelykfe zuiveringen weder te voorfchyn te doen komen, als om het Gezwel te verdeelen; dog alles te vergeefs, want het wierd veel eer harder. Eindelyk plaatfte men dagelyks, vyftien Bloedzuigers in den omtrek der Wonde, en dit wierd om de drie weeken herhaald. Het eenige nut dat men daar van had, was, dat zig maandelyks een Bloedvat in de Wonde opende, waaruit een half pond bloed vloeide. Dit duurde twee geheele jaaren, nogtans zonder de geringde vermindering der Pyn of van het Gezwel, zelfs wierd het veeleer harder; en daar de Lyderesfe deeze beftendige Pynen niet langer kon verdraagen, verlangde zy na de Afzetting, die ook, door den tegenwoordigen Regiments-Heelmeester, den Heer voitus verrigt wierd. Veertien dagen na de Konstbewerking was de tyd, dat haare Maandftonden zig moesten vertooneo, dog zy bleeven weg, en zy kreeg, in derzei ver plaats, een Scharlaken Koorts, waarvan zy egter, in agc dagen, weder bevryd was. Zy wierd gelukkig geneezen, en is tegenwoordig nog gezond;de ftonden ontlasten zig ten behoorlyken tyde, B dog  C 18 ) êpg altyd met hevige pyn in het Hoofd, en in de afgezette Stomp. Deeze Perfoone is tegenwoordig in haar 37fte jaar. By deeze Lyderesfe waren de. Vogten zekerlyk ten uiterften bedorven, en de Aderlating deed anders niets, dan geleegenheid geeven, dat de fcherpte, die tot hiertoe, in alle de Vogten was omgevoerd, zig affcheide en op eene zekere plaats vastzette. Hoe dikwils heeft men voorbeelden, van Luiden met zulke verdorvene Vogten, die door eene ligte kwetzing aan de Scheenen,, of door het affnyden van Exteroogen, de hevigfte ontfteking gekreegen hebben, waarop Verfterving en den Dood, of Beenbederf gevolgt is. Als nu de Natuur, al dit verderf op een zeker Deel plaatst, en het zelve daar door geheel vernield wordt, geloof ik, dat men nog hoop heeft, om, als reeds alle andere middelen te vergeefs gebruikt zyn, het Leven, door de Konstbewerking te redden. En het zou dan wreedheid zyn, als men den Lyder niet door een waarfchynlyk middel, van de ondraagelykfte pynen en eenen zekeren dood, tragtte te redden. Een Vrouwsperfoon van 52tig jaaren, kwetfte de fcheen zeer ligt aan een Koffer j terftond vertoonde zig eene hevige Ontfteking, de Wonde wierd kwaadaartig, en 'er kwam Beenbederf by. De Lyderesfe zogt hulp, en men vond niet alleen reeds eene fleepende Koorts, maar het Scheen en Kuitbeen, Tibia en Fibula, waren door het Beenbederf, in het midden geheel ver-  C 19 ) vernield, vergezeld van ondraagelyke pyneni De Afzetting was het eenige middel, en fchoon men, inderdaad, weinig hoop op eenen goeden uitflag had, wierd zy.dog ondernomen; na dezelve verdween de uitteerende Koorts, de Lyderesfe wierd geneezen, en zy leeft tegenwoordig nog gezond. Het is dus geene uitgemaakte zaak, dat alle de Lyders, in zulke omitandigheeden, fchoon reeds eene fleepende Koorts plaats heeft, na de Afzetting, moeten fterven. Want hoe veele voorbeelden heeft men niet, van Lyders, die door de Afzetting geneezen zyn, by wien een Beenbederf aan den Voet, aan de Toonen,aan het Scheen of Kuitbeen plaats had, en reeds de vuile Stoffe eene -Teeringkoorts veroorzaakt had. Het zou zonder overleg gehandeld zyn, als men terftond, by elk Beenbederf, het Lid wilde afzetten, en niet vooraf alle andere middelen beproeven; maar als het Been, door het Beenbederf niet alleen geheel vernield is, en tot eene buitengewoone grootte is uitgezet, (gelyk ik zelfs het onderfte gedeelte van een Dyebeen bezit, welks omtrek meer dan eene El bedraagd; en daar de Afzetting verrigt moest worden) kan men in zulk een geval wel hoopen, iets door verdeelende of oplosfende middelen te zullen uitwerken? en is het niet verfïandiger gehandeld, als men met dezelven geenen tyd verfpild, maar veeleer de Konstbewerking verrigt, eer nog de kragten des LigB a naams,  C 2° ) haams, door de opgenomene etterige ftoffe, en door de fleepende koorts, uitgeput zyn? Het is dan geen wonder, dat de Konstbewerking kwalyk uitvalt, daar de Lyder, 'door dezelve, als zy eerder verrigt was geworden, nog behouden had kunnen .worden. Als het Beenbederf ook door uitwendige oorzaaken ontftaat, laat het zig niet altyd, zon-' der de Konstbewerking geneezen. Dit geval is niet zeldfaam, als de Beenderen door eene Schootwonde verpletterd, en inzonderheid, als zy naar de lengte gefcheurd zyn. Schoon de Splinters terftond weggenomen en de Been! breuk geheeld word; geneezen zulke fcheuren dog niet, maar zy geeven naderhand veelmeer geleegenheid tot Beenbederf, en by deszelfs geneezing heeft men niet alleen op de gefteltheid van het Beenbederf zelfs, maar ook op de overige gefteltheid van het Lighaam te letten , fchoon men dit gebrek, met of zonder de Konstbewerking kan geneezen; dit zal ik door een geval ophelderen. Den 5den December 1757» wierd de Kapitein van retteritz, in den Slag byLemben, den flinker Arm, vier of vyf Duimen boven het gewrigt van den Elleboog, door een Snaphaanfchoot gekwetst. Het Been had veel geleeden , dog was niet gebroken. De Wonde wierd terftond verwyderd, om by het Been te komen; van de uitwendige zyde van hetzelve, fcheiden verfcheiden fplinters af, en in het jaar 1759. was de Lyder volkomen geneezen. Hy bleef >  ( 21 ) bleef negen jaaren volmaakt gezond, toen hy, op Reis zynde, eensklaps overvallen wierd van pyn, met koorts en ontfteking, aan de gekwetfte plaats. Hy wilde zig, op de plaats waar hy zig toen bevond, aan geenen Heelmeester toevertrouwen, maar reisde naar Berlyn, en liet my en mynen Amptgenoot, den Heere theeden, by zig roepen. Wy vonden aan de beleedigde plaats, eene hevige Ontfteking en Verettering, en het Been ontbloot van het Beenvlies, Periostium; want 'er was vooraf reeds eene infnyding gemaakt. Na eenigen tydfcheide zig een fplinter af, aan de inwendige zyde, regt onder de Armflagader, en deeze omftanftigheid verhinderde de tegenopening, en het uithaalen van den fplinter. Niettegenftaande de Verettering, bleef het gewrigt van den Elleboog, beftendig gezwollen, en daar zig niet alleen in den omtrek van het Opperarmbeen, maar ook van het Elle en Speekbeen, Radius en Ulna, roode vlekken, als nieuwe tekenen van Beenbederf, opdeeden, bleef ons geen middel tot eene volkomene geneezing over, dan de Afzetting. De Heer theeden verrigtte dezelve in het midden van den Opperarm, zonder afbinding der Slagaderen, alleen door het opvullen met de Eikezwam, Jgaricus, en de Lyder wierd gelukkig herfteld, en na zyne geneezing, tot Majoor en Commandant van het Koninglyk Kadettenhuis te Stolpe benoemd. "Wy vonden, vooreerst, in den afgezetten A«n, den reeds gemelden Splinter, zynde B 3 drie  C 23 ) Enkel. Daar deezen Lyder, door het Beënb'ë^ derf en de beweegbaarheid der Beenderen, de hevigfte pynen moest uititaan, verlangde hy na het afzetten van zyn Been. De Koninglyke Loontrekkende Heelmeester, die het ópzigt over de Lyders in dit huis had, berigtte my het geval. De Lyder- was fterk genoeg, om de Konstbewerking door te itaan; dog het fcheen my nog onnodig dezelve te verrigten; ik liet de eeltagtige holligheid, tot op het Been verwyderen, op dat men by de bedorvene plaats zou komen, die ook ontdekt wierd. Ik gebood het aftrekfel van de Euphorbium, onmiddelyk op het bedorvene Been te leggen, het Been te fchrapen, en inwendig den Koorstbast te gebruiken. In korten tyd bladderde de bedorvene gedeeltens van het Been af, zo'dat 'er verfcheiden ftukjes uitgenomen wierden, en in den tyd van twee maanden was de Lyder volkomen geneezen. De gebroken Beenderen waren in het eerst nog wel beweeglyk; dog, door behulp van een vast verband, wierd het zo ver gebragt, dat zig een Beenweer, Callus, vormde, en de Lyder herfteld wierd, met het Been een weinig korter. De fcherpe vogtigheid der "Wonde, bad het" vormen der Beenweer verhinderd ; zodra dus de Wonde geneezen was, was dit beletzel weggenomen, en zy kon nu voortkomen. Het is my in myne praktyk zeer dikwils voorgekomen, dat het vormen der Beenweer, zelfs by de eenvoudigfte Beenbreuken, meer dan agt maanden, en in één geval, meet B 4 dan  dan een jaar, vertraagt is geworden, dog alle deeze Lyders hadden onzuivere bedorvene Vogten. In het eerfte Geval, daar de Afzetting, negen jaaren na de Geneezing, verrigt moest worden, was zy nodig, om dat de Beenderen verbryzeld, het Beenvlies bedorven, en de Banden van het Gewrigt, gedeeltelyk vernietigd en gedeeltelyk aangeftoken waren. Hier kon men om geene affchilfering, om geen fchrapen nog , doorbooren denken. In het tweede Geval, daar de vernieling nog niet zo zeer de overhand genomen had, en daar zy ook niet in het Gewrigt was; zou het onbezonnen geweest zyn, als ik, op het verzoek van den Lyder, het Lid terftond weggenomen, en niet vooraf alle andere middelen beproeft had. Nu kome ik tót de Kwetzing en verbryzeling der Ledemaaten, door een uitwendig geweld. In deeze Gevallen heeft men, in onze dagen, met regt, de Afzetting zeer bepaald, en de Gevallen waar io zy nodig is, zyn inderdaad zeldzaam. Dog dezelve ook hier geheel te willen affchaffen, is aan den anderen kant buiten het fpoor treeden. Het is wel zeer moeilyk, de omftandigheeden met de juiste naauwkeurigheid te bepaalen, wanneer een Lid moet afgezet of nog behouden kan worden Men heeft voornaamlyk op de gefteltheid van het Lighaam te letten. Het valt zeer moeilyk naaukeurige regelen vastteftellen. Het komt voornaamlyk op de ervarenheid en het verftand van den Heel-  ( 25 ) Heelmeester aan, dog ik zal dat geene bybrengen wat my vernuft en ondervinding daaromtrend geleerd hebben, en eem mee de onderfte Ledemaaten beginnen. Als de Toonen, het zy door het vallen van een zwaar Lighaam op dezelven, het zy door een daarovergerolde Kanonkogel, eene heevige verplettering geleeden hebben, zo dat niet alleen de Huidfpieren en Peezen, 'maar ook de Beenderen der Kootjes verbryzeld en gefplinterd zyn, dan is 'er zeker geenen anderen raad, dan deeze Kootjes, Phalanges, zo ver zy verbryzeld zyn, in hunne Gewrigten weg te neemen, om dat in deeze dèelen, waarin van te voren de beweeging van het bloed reeds Jlaauw is, buiten dat zeer ligt eene verfterving kan plaats grypen. Het afzetten der Toonen en Vingers verrigt ik altoos zeer fchielyk in de Gewrigten met een Bisrouri, en nooit met eenen Hamer en Beitel. Want de Beitel mag zo fcherp zyn als hy wil, 'er zullen dog altoos fplinters ontftaan. Daarna neeme ik, met eene kleine Zaag, het Kraakbeen van het overgebleeven Kootje af, om dat dit, zonder deeze Handgreep, zeer moeilyk affchilferd, en daar door bevorder ik de Geneezing, vier of zes weeken eerder als gewoonlyk. Als men, in zulke omftandigheeden, de verpletterde Toonen niet terftond wegneemt, dan «jntftaan hevige Ontllekingen, en zeer dikwils B 5 Vp^  ( *6 ) Verfterving, waardoor naderhand zomtyds niet alleen het Been, maar ook het leeven van den Lyder verloren gaat. Als de Beenderen van den Navoet door zulk een geweld verbryzeld zyn, neem ik ze van de Beenderen van" den Voorvoet met hunne Peezen, Spieren en de Huid af, welke laatfte ik dwars doorfnyde. Behalven den Officier,wiens geval van deezen aart, ik, in het tweede deel myner Heelkundige Waarneemingen, in de 46fte Waarneeming (5) befchreeven heb, heb ik nog twee dergelyke gevallen.gehad, en beiden gelukkig geneezen. De géfchotene Wonden van den Voorvoet zyn doorgaans zeer gevaarlyk. Het gevaar is veel minder als een.kleinen kogel door en door gaat, dan als hy in het midden blyft zitten. In het eerfte geval kan men, door de Wonde te verwyden, eenen uitgang aan de ftoffe verfchaffen, en de losfe Beenfplinters gemakkelyk weg neemen,. en van deeze foort heb ik zeer veele gekwetften zo geneezen, dat zy hunnen Voet weder gebruiken konden, fchoon zy tot moeilyke Krygsdienften onbekwaam waren. In het tWeeCS) Hier heeft waarfchynlyk eene Drukfout plaats; altar» in de Heelkundige Waarneemingen van onzen Schryver, door den Heere j. g. sandifort vertaald, word dit geval, in het tweede Deel, de 4ifte Waarneeminj, blada. 265, en niet in de 4<5lie Waarneeming verhaald. De Vertaakr.  ( 57 ) tweede geval, integendeel, als by voorbeeld, een kogél midden in'het Köotbeen, Astragdlus, blyfc zitten, ontftaat'er, door de verfcheuring der Peezen van de groote «uitrekkende Spier en van den Beursband, zeer fchielyk de allerhevigfte Ontfteking, Verfterving, en zomtyds -eene gev.iarlyke kramp van de Onderkaak; in dit geval laat zig de Verfterving, zelfs door de allerbeste middelen en het Aderlaten, zeer moeilyk, en dikwils in het geheel niet, tegenhouden. De kogels neemen, in zulke fponsagw tige Beenderen , eene zeer onregelrnaatige gedaante aan, en kunnen door geen werktuig uitgehaald worden. Tegen de toevallen die 'er bykomen, zyn alle middelen te vergeeSs, de infnydingen kunnen de Verfterving niet tegengaan, en in deeze omftandighev:den, is de Afzetting, byna altoos, het eenige middel, om het leven van den Lyder te behouden. HetHielbeen, Calcaneum, kan doorfchooten worden, zonder dat 'er aanmerkelyke toevallen ontftaan; de geneezing gaat wel wat langzaam , dog ik heb veele zulke gekwetften geneezen. Als de Voorvoet, benevens het Gewrigt van het Been, en een of beide de Beenpypen, door een Kanonkogel vermorzeld, en de Peezen en Beursbanden verfcheurd worden, is 'er geen ander middel over dan de Afzetting. De Kapitein van we del, van de Lyfwagt des Konings, wierd den n Aug. 1760, op den Marsen,  ( *9 ) Ik liet dus terftond, aan een Veldbed, twee Boomen vastmaaken, om het door twee Paarden te laaten draagen, en over hetzelve Boogen daar het Dek oplag. De Heer bonnets, toen Koninglyk Loontrekkend en tans Regiments-Heelmeester, van het Regiment van rent se l , geleide hem, en was met alle Geneesmiddelen voorzien. Wy marcheerden den geheelen nagt, en zo dikwils ik hem naar zynen toeftand vroeg, klaagde hy over geene byzondere toevallen. Den volgenden morgen kwamen wy met de Armée te Ligniti, en de Lyder wierd in de Stad huisvesting bezorgt. Na dat hy een weinig bedaard was, wierd hy dien avond nog Adergelaten, en hy had zeer weinig Koorts. Den i4den Aug: nam ik het eerfte Verband af, en de Wonde zag 'er zeer wel uit. Daar nu de Armée, des avonds weder opbrak , wierd 'er gezorgt, dat den Lyder, van den Commandeerenden Generaal derVyandlyke Armée, een Sauve Guarde bekwam, en ik liet den Heer bonnetz, met de behoorlyke middelen, by hem. Den volgenden morgen tastte onze Armée den Vyand aan, en fchoon wy devolkomenfte Zege bevogten, maakte nogtans de onzeekerheid van den uitflag, zulk eenen fterken indruk op den Lyder, dat hy, daar, behalven dat, zyne Vogten, door vermoeienis bedorven waren, op den vyfden dag aangetast wierd, door eene brandende aanhoudende Koorts, en daar alle  ( 3° O alle zyne Vogten tot bederf geneigd waren, ftierf hy den tienden dag. Als hy van het begin al rust had kunnen genieten, en zyne Vogten minder, bedorven geweest waren, zou hy ook zeker geneezen zyn geworden. Naar myne gedagten hehoord het evenge-melde Geval tot die foort, waarin de Konstbewerking geen oogenblik moet uitgeiteld worden. Als men wil tegenwerpen, dat de Lyder nogtans gekorven is, moet men zig de bykomende ornftandigheeden te binnen brengen, en men zal bevinden, dat zy veel toegebragt hebben tot den ongelukkigen uitfJag. Voor de Konstbewerking had de Lyder, inzonderheid onder het ryden, de hevigfte pynen geleeden ; hier^by kwamen* de pynen der Afzetting zelve, en de ongefchiktheidom zig terftond te laaten vervoeren, en vooral in eene bergagtige plaats, de onrust wegens de uitkomst van den flag, en de natuurlyke Wondkoorts, alle deeze omftandigh'eeden zyn, zelfs in een gezond Lighaam, genoegzaam, om eenen flegten uitflag te veroorzaaken; hoe veel te meer, als de Vogten daarenboven nog bedorven zyn. Niettegenftaande deezen ongelukkigen uitflag, zal ieder verftandig Heelmeester, in dergelyke omftanftigheeden, de Afzetting in het werkftellen, en geen verftandig Mensch zal hem, fchoon de uitflag ongelukkig zyn moge , van overyling befchuldigen. Gefteld ook dat ik alle deeze ornftandigheeden vooraf geweeten had; had myne fchuldige pligt  ( 3ï > pllgt nog van my gevorderd, zo, en niet anders te handelen. Als de Scheen en Kuitbeenderen, door eenif* uiterlyk geweld, als Snaphaan of Musquetkogels, ftukken van gefprongene Bomben of Granaaten, of andere Lighaamen, gelyk ook door eenen ongelukkigen val, gebrooken of gefplinterd zyn, moet de Afzetting niet terftond ia het werk gefteld worden, hoe gevaarlyk de kwetzing ook fchyne. Want daar deeze Beenderen, niet zo digt met fpieren bedekt zyn, kan men gemakkelyk by dezelven komen, de afgebroken fplinters uithaalen, de fcherpe punten, met eene kieine Zaag, wegneemen, en het overige behoorlyk in orde brengen. Ik zou veele gelukkige gevallen kunnen aanvoeren, om dit te bevestigen, als ik niet vreesde, zon* der nut wydloopig te zullen worden. In het tweede Deel myner Heelkundige Waarneemingen, de 42fte en 43fte Waarneeming, heb ik eenige gevallen van deeze foore bygebragt, en my zyn nog veele dergelyke gevallen voorgekomen, die allen de Afzetting oogenblikkelyk fcheenen te vorderen, en die ik nogtans zonder dezelve geneezen heb, en in het algemeen kan men byna beweeren, dat in de verplettering van het Been, om reeden dat de Beenderen niet zo diep in de Spieren leggen, de Afzetting nooit nodig is, als namelyk, en hier moet men wel op letten, de Vogten en vaste Deelen van het Lighaam, beiden welgefteld zyn. Daar  C 50 ) moer, en het infteeken van het Lid, in verschgefiagte Dieren , waarvan ik zeer veele Voorbeelden gezien heb. In het jaar 1757. wierd, in den Slag by Collin , de Overfte Luitenant van het Regiment van Raminisch , de Heer van Windessen , het Oppcrarmbeen, in het midden, door een Snaphaankogel gebroken, die aan de uitwendige zyde van den Arm ingekomen, en, na dat hy het Been gebroken had, aan de tegenovergeftelde zyde weder uitgegaan was. Daar deezen Lyder > terftond na den Slag by my kwam, verwyderde ik de Wonde, nam de losfe Splinters weg,.en bragt het dwars door gebroken Been , in eene behoórlyke legging. Ik verbond hem met een twaalf hoofdig Windzei, en bevestigde alles met boidpapiere fpalken. In den tyd van zes Weeken, fcheiden zig nog verfcheiden Splinters af, en de Geneezing ging gelukkig voort. Toen ik de Armee naar Sïlijsien moest volgen, liet ik hem in andere Handen; het Been zuiverde zig nog meer, en hy was, na enige Maanden, zo volkomen herfteld , dat hy zynen Arm weder zeer goed kon gebruiken. Nu is het Geval nog overig, waarin het Opperarmbeen, digt aan zyn Hoofd ,of zyn Hoofd zelfs verbryzeld, of door Beenbederf aangetast is. Hier kan de Afzetting in het Lid ondtrnomen worden. Het verhaal deezer Konstbewerking ga ik wederom met ftilzwygen voorby, en wyze myne Lezers naar het reeds aan- ge-  ( 5* ) Klooster aangelegt; dus verliepen'er byna agt Dagen, eer de laatfte Gekwetften in het Gasthuis gebragt wierden. Hier uit kan .men gemakkelyk begrypen . dat by zulke Luiden die zo lang door Ontfteking, Pyn, Koorts, en h.t vervoeren zelfs verzwakt zyn, geene s Konstbewerking meer kan verrigt worden. Hierom was het te wenfehen , dat de Krygvöerende Magten , van het begin desOorlogs, daar in overeenkwamen , dat de Gasthuizen op de meest verzekerde plaatzen en na eenen Slag op de naastbygelegene plaatfen wierden aangelegd, en door geenen Vyand verontrust mogten worden, en dat de Lyders, op deeze plaatfen, vry enongeftoord, afgewagt konden worden, tot dat zy, of geheel, of ten minften zover herfteld waren , dat zy, zonder nadeelige gevoelen vervoerd konden worden. Op deeze wyze zouden zekerlyk veele Menfchen , aan beide zyden gered worden, die nu, door het vervoeren en het lang vertoeven, elendig moeten, omkomen. Ondertusfchen zyn'er ook gevallen , waarin hét hoofd van het Opperarmbeen 'verpletterd is, en nogtans de Arm behoeden kan worden. BoochER en Ravaton hebben enige gevallen van deezen aart bj'gebragt, en c. whiite (6) zaagde het Hoofd (6A c. white. Heelkundige Gevallen. De Heer Schmücicer zegt hier dat de Arm eenigzints onbruikbaar wiera, dog in de Nederduicfche Vertaling van dit Werk, door  C 53 ) Hoofd van het Opperarmbeen , dat bedorven was, af, en behield den Arm, fchoon dezelve een weinig korter en enïgzints onbruikbaar wierd. Ik zal, by deeze gelegenheid, een byna dergelyk geval bybrengen. In het Jaar 1759. in July, wierd een Musquettier , in een Gevegt , een Myl van schweidnitz, door een Snaphaankogel > die zeer kort by hem afgefchoten wierd , het Hoofd van het Opperarmbeen geheel verpletterd. De Kogel was vooi waards ingedrongen, en aan de tegenovergeftelde zyde , weder uitgegaan. Drie Uuren na het voorval, wierd hy my, met de andere Gekwetften,te schweidnitz in het Gasthuis gebragt. De Opperarm was zeer gezwollen , de driehoofdige Spier , Musculus deltoides , opgeligt, en de Lyder klaagde over hevige Smarten. Terftond verwyderde ik de Wonde aan beide zvden, onderzogt dezelve met beide de Wysvingers, welks Toppen elkander aanraakten, en vond het geheele Hoofd zo gefplinterd, dat ik geen oogenblik in beraad geftaan zou hebben, om het Deel terftond, in het Gewrigt weg te neemen, als de Lyder, door de Pyn, de Zwelling en het vervoeren, niet te ;eer afgemat was geweest. Ik ftelde dus de Konst- be- door wylen mynen Vriend H. van Someben, word, op Bladz. 64. met ronde woorden gezegt, „ hy, (de Lyder) „ heeft den Arm tot zyn volkomen gebruik". de Ver taaier, D 3  < 54 ) bewerking uit, tot den volgenden Dag, en nam ondertusfchen zo veele Splinters weg, als ik kon krygen. In het midden der driehoofdige Spier, daar zy het meest gefpannen was, was eene zeer groote Splinter, die hem, by het uitwendig aanraaken, zeer gevoelig was Om deeze uit te haaien, fpleet ik de Spier in haare lengte, en, de ooening groot genoeg zynde , nam ik een ftuk van het Hoofd van het Been weg , dat byna het derde gedeelte van zyne geheele grootte uitmaakte, benevens nog twee kleine Splinters, die in de Spier ingedreeven waren. Hy wierd Adergelaten en gebruikte verkoelende Middelen, en uitwendig wierd eene ftoving uit den Koortsbast en Sal Arnmoniac met Azyn en Water aangelegt. Den volgenden Dag waren de Pynen veel minder, en de Ontfteking was niet vermeerderd. Dewyl hy den vorigen Dag veel Bloeds verloren had, liet ik »het Verband zitten, en maakte ondertusfchen het Gereetfchap tot de Afzetting klaar , fchoon zy naderhand onnoodig was. De Lyder gebruikte inwendig den Koortsbast met Salpeter, en wierd ook nog eens Adergelaten. Toen ik het eerfte Verband af nam , zag alles, 'er zeer goed uit, dus bragt ik een kleinen Linnenband, van een vinger breed, en aan de randen uitgehaald , door de Wonde en de fpleet der Spier, gelyk eene hairfnoer ; en bevogtigde dezelven met een Balzemagtig uittrekzel, de overige Vleeswonde wierd behoorlyk opgevuld,  ( 56 ) Afzetting in het Gewrigt van de Knie, van den Elleboog en van de Voorhand in het werk ftel!en,om dat dc Beenftomp niet met Vleesch bedekt kan worden, dewyl in deeze Vliezige en Peesagtige Deelen, geene goede Verettering ontftaat, en men de Beenftomp evenwel moet afzaagen, en dus op nieuw eene Wonde maaken , als men zyn oogmerk wil bereiken; om veele andere redenen niet by te brengen. Uit veelen zal ik maar een Geval van dezen Aart vernaaien. En Soldaat wierd, door een ftuk van een Haubitfen Granaad, deregterHand, niet alleen geheel verpletterd, maar ook afgefchoten. Ik nam dezelve daarom in het Gewrigt weg, en tragtte de Huid, zo veel mogelyk, te behouden. Dog in weerwil hier van, trokken zig de Huid en de Spieren, zodanig te rug, dat Ik vier Weeken naderhand, de beide Hoofden van hét Elle- en Speekbeen , Ulna en Radius, moest afzaagen, om eene volkomene Geneezing te bewerken, die ook hierop in den gewoonen tyd volgde. Na dus myne Ondervindingen wegens het Afzetten voorgedraagen te hebben, zal ik nu nog, met weinige woorden iets zeggen van de wyze, waarop men de Slagaderen toefluit , (Tariporiiferi) gelyk ook hoe de Afzetting verrigt moet worden. Het is volkomen zeker, dat het altoos beter is, na het Afzetten van een Deel, de Slagader op te vullen, dan te onderfcheppen. De  C 57 ) De Naaide veroorzaakt eene nieuwe Wonde , en hettoehaalen van den Draad eene Pyn , die men beiden met het opvullen ontgaat. Benevens de overige Heelmeesters van onze Armée, weet ik uit ontelbaare gevallen, dat het Bloed, na het opvullen, zo goed ftaat, als na het Onderfcheppen. Dus kan men zeker alle Slagaderen opvullen, behalven de groote DySlagader, als de Dye in het midden, of meer bovenwaards weggenomen word. * Hier is de Onderfchepping zekerer dan het opvullen, wegens de groote middellyn yan het Vat, zelfs, en om dat men het niet zo digt aan het Been kan aandrukken, gelyk ook om dac de Spieren, door haare fterkte, zig weer te rug trekken. Ik geef dus ,.in dit geval, de voorkeur aan het Onderfcheppen, fchoon ik , als het Dyebeen meer uaar onderen weggenomen is, insgelyks opvul le. Het is bekent dat men in vorige tyden, de kleine takjes der Bloedvaten opgevuld , en by grootere, zekere foorten van Zwam gebruikt heeft. Maar by onze Armée, is dit, voor den tweeden Oorlog, of het Jaar 1744., niet in gebruik geweest. Wy hebben deeze handelwyze eigentlyk te danken, aan eenen bekwaamen Stads-Heelmeester uit schweidnitz genaamd peter witz. In den eerften Oorlog, van het Jaar 1741, leerde ik deezen Man, in zyne Vaderftad, kennen , en hy verzekerde my, dat hy na eene Afzetting , nooit een Band gebruikte, maar de Vaten veeleer met een D 5 ke-  C 5$ ) kegelagtige Prop van fyn plukfel famendrukte, waarop trapswyze Drukdoeken, en over deezen het Verband wierd aangelegt. Als het Verband, na drie of vier Dagen afgenomen wierd, was de Slagader geneezen, en zo de Prop niet los wilde gaanliet hy dezelve zitten, tot dat zy door de Verettering los gemaakt wierd. Deeze handelwyze kwam my , in den beginne wat gewaagd voor, en ik kon niet tot dezelve belluiten , tot dat ik eindelyk , in den tweeden Oorlog, by een Soldaat wien ik de Opperarm afzette,de eerfle Proeve nam ; ik vulde de Slagader, met Proppen van fyn Plukfel op, by het eerfle Verband vielen de Proppen af, dog 'er volgde geen droppel Bloeds, en de Lyder wierd gelukkig geneezen. Myn' Amptgenoot de Heer theeden, nam insgelyks de Proeve van de handelwyze deezes Mans, die hy ook in schWsidnitz had leeren kennen, en zedert dien tyd is zy, by onze Armée, in algemeen gebruikt geraakt. Toen de Heer b r ossa rd, in het Jaar 1751, de Eikenzwam, Agaricus, bekend maakte, heb ik my , in den zeven jaarigen Oorlog, met het grootfle nut van dezelve bediend, en weinig onderfchept, behaiven, gelyk ik reeds gezegt heb, aan het Dyebeen. Het fchynt my toe ene zeer gewigtige ontdekking te zyn, waar mede de Heer brossaüd de Heelkundeverryktheeft, en ik zal nog maar eene kleine aanmerking, betreffende het gebruik derzelve, ter nederftellen. Men geeft doorgaans de Prop, Tampon,  ( 64 ) leen de Huid, maar ook het grootfte gedeelte der doorgefneedene Spieren , kruiswyze te doorfteeken, de Naald by de Beenftomp, die met l-lukfel bedekt word, weder uit te haaien, en dan den geheelen Band vast toe te binden. Op deeze wyze hoopt hy, dat de Spieren zig niet te rug zullen trekken, nog het Been ontbloot worden. Dog deeze Konstbewerking veroorzaakt den Lyder, niet alleen , op nieuws hevige Pynen, maar daar de Band, door het te rug trekken der Spieren, wederom uitfcbeurd. heeft zy insgelyks geen het minfte nut. Ik geloof ook niet, dat de Heer sharp, deeze handelwyze ooit met nut heeft uitgevoerd, en ervaren Heelmeesters zullen dezelve zekerlyk nooit volgen. Daar blyft dus niets overig, dan dat men het te ruk trekken der Spieren, door Hegtpleisters tragt voor te komen. Hier toe kan men zig van het Emp: Oxycroc: bedienen, die wel het fterkfte kleeft, Men fmeerd ze op fterk Linnen, en fnyd , naar den loop der Draaden , ftrooken van een Duim breed, of naar de omHandigheid nog breeder, en van eene lengte, zo als de dikte van het Lid vereist. Maar dewyl de ondervinding leerd , dat deeze Pleister ook door de warmte en door de uitwafeming losgaat, doet men best, als men zig, tot dit oogmerk van den zogenaamden Engelfchen Pleister bedient, die uit Vischlym, Ichnocolla, en Storax beftaat, en waarvan de bereiding in heï (  het Straalfundfche Magazyn (7) gevonden word Deeze Pleister kleeft niet alleen zeer fterk, maar word ook niet zo ligt door de vogtigheid los gemaakt. Men neemt een ftuk Linnen dat niette dik of te dun is, en befmeerd hetzelve met deeze Zalve. Men kan ook andere ftukken , byvoorbeeld, van 12 Duimen lang, neemen, en befmeeren dezelven aan beide de einden, omtrent ter lengte van 4 Duimen, en laaten het middenfte Deel vry. Men kan op zulk eene wyze, eene menigte van deeze Hegtpleisters vervaardigen, en lot het gebruik bewaaren. Als men deeze Pleisters aanlegd worden zy een weinig vogtig gemaakt. Een Helper trekt de Huid en de Spieren, met beide de Handen, voorwaards, en de Heelmeester legt de Pleister aan de eene en andere zyde , en laat denzelven vasthouden,' Alle de Hegtingen worden, op deeze wyze» kruiswys aangelegd , en daarenboven met eene lange ftrook, die in de rondte over de vastgemaakte einden gelegd word , bevestigd. Daar nu het middenfte gedeelte deezer Hegtpleisters niet befmeerd is, trekken zy zig, als zy door de bloedige Vogtigheid nat gemaakt worden, nog meer te zamen, en beletten het te rug trekken van de Huid en Spieren. Als men (Yil Theil. P. ft. 1. 7.. 85,86. Zie ook de Otffenends Heelkunde van den Heere d. van cesschbs, i. D«els Bi. 4e8. E  C 65 ) men het Verband wil afneemen ,bevogtigdmen de Einden met eene fpons met laauw Water, wanneer zy gemakkelyk los gaan. ik heb my altoos van deeze Hegtingen, in lange en diepgehouwece Wonden, met het grootfte nut bediend, en zedeit ik deszelfs gebruik kenne, nooit eene bloedige Hegting gedaan. De Varkens-of Rundsblaas heeft insgelyks veele voordeden, boven de Engelfche Muts, want als deeze vogtig aangelegd en de ingefneeden einden behoorlyk om het Lid gevoegd , en met de Zwagtel bevestigd zyn, dan droogd zy en kleeft zeer vast san de Stomp. Als 'er nu eene nieuwe Bloedftorting ontftaat, dat in het Veld, en inzonderheid by het vervoeren , zeer ligt gebeuren kan, daar een Heelmeester niet terftond by de Hand is,heeft men niet te vreezen , dat de Lyder dood zal bloeden, om dat de aangekleefde Blaas vast houd, het Bloed in dezelve verzameld, en dus uit zigzelve weder ftil Haat. Integendeel dringt het Bloed, door de Engelfche Muts , of het Malthefer Kruis, en de Lyder kan ligtlyk dood bloeden. Ik geef op goeden grond, deeze zekere wyze, om met de Blaas te verbinden , de voorkeur, om dat ik van de andere, verfcheiden ongelukkige gevallen gezien heb. Schoon men in onze Eeuw, de Heelkundige Werktuigen veel verbeeterd, veele onnodigen afgefchaft, en de nodige kleiner en gefchikter gemaakt heeftj kan men nogtans .veelen van die  ( 67 ) die tegenwoordig gebruikt worden affchaffea» en andere nog gefchikter en ligter invoeren. De groote en ongefchikte Snymesfen, waar mede men weleer de Wonden verwyderde, heeft men tegenwoordig zeer verkleint, en eene Knoescgezwellige Borst , neemt men thans veel ligter en gemakkelyker met eene kleine Bistourie weg , dan van ouds met de groote en affchuwlykeKeukenraesfen, op welks bloot aanzien de Lyders niet alleen zidderden, maar die ook zeer ongefchikt waren, om diep zittende Verhardingen weg te neemen. Zo heeft men ook de Werktuigen tot het Trepaneeren , het Steenfnyden en andere Heelkundige Konstbewerkingen verbeeterd, en by de Afzetting heeft men nog de oude, groote, lompe en ongefchikte Werktuigen behouden. Hierom zal ik nog in het kort een kleiner en gefchikter toeftel, Apparatus, tot deeze Konstbewerking befchryven, en enige Werktuigen van dezelve, door Afbeeldingen ophelderen. Tot eenen volkomen Toeftel, Apparatus, die in alle gevallen, die by deeze Konstbewerking kunnen voorkomen, toereikende is, reekene ik: i. Twee zeer verkleinde krommeMesfen. Als men van de Punt tot het Hegt eene regte Lyn trekt, is de lengte van het grootfte 61 Duimen, en van het kleinfte $ï Duimen; en deeze mesfen hebben eene evenreedige breete. Het grootfte gebruik ik by het Dyebeen, maar het E z -sa-  ( 69 ) Beentang, die op nieuw Splinters en Scheuren veroorzaakt. 7. üe Slagadertang, die insgelyks kleineren gefchikter is. 8. Het Tourniquet met zyn toebebooren; een Karmozynen gevlogten Band; een Draaiftok van zwart Ebbenhout, en een dun Blaadje van glad en gekromd Hoorn , waar op de toedraaijing gemakkelyker en beter gefchied, dan op Leder of Bordpapier. 9. Een ftuk Pergament, van 18 Duimen lang en 4 of5 Duimen breed, dat in het midden gefpleeten is , en daar eene ronde uitfnyding heeft, om de Spieren te rug te trekken. 10. Naalden, Draaden en Eikenzwam. Alle deeze ftukken kunnen gemakkelyk in een klein Werktuig byeen gevoegd, en in het Veld medegevoerd worden. E 3 VER-  VERKLAARING DER F I G ü U R E N. /Me deeze Werktuigen zyn in hunne gewoone grootte Afgebeeld. Fig. i. Eene kleine Zaag, om Splinters cn Kraakbeenderen weg te neemen. Fig. 2. Derzelver Blad met zyne Deelen. a. Eene Schroef. b. Eene beweegbaare Schroefmoer. cc. Kleine Schroeven, waardoor het Blad vast gemaakt word. Fig. 3. De Sleutel. Als men het Blad van deeze Zaag op de zyde wil Hellen , dan Schroeft men de Schroefmoer a, los, op dat de beweegbaare Schroefmoer b, uit hetvierkante gat van den Boomga, daarna we rd zy door den Sleutel geheel afgefchroefd, en de Schroefmoer a, ooklos gemaakt zynde, kan het buigzaame Blad uitgenomen, op eene andere zyde geplaatst, en weder door den Sleutel en de Schroefmoer a, vastgehegt worden. De Schroeven cc, worden, ook door den Sleutel losgefchroeft en vast. gehegt, als men een ander Blad wil inzetten. Fig. 4. De lange Zaag. Fig. 5- De Slagadertang. Fig. 6, De Beenfchaar. VER    VERZAMELING VAN WAARNEEMINGEN, Fan onderfcbeiden Scbryvers. E .4   C 76 ) . Aderlaaten, verwyderde beide de Wonden , liet weekmakende Klisteeren zetten , en den Buik, die beftendig geftoofd wierd, met Olie van Camillen en Rozen wryven ; inwendig fchreef ik Amandelmelken en weekmaakende Dranken voor. 'Er volgden eenige ftoelgangen met Bloed vermengd, de koorts, de pyn en de onruftigheid verminderden, dog op den vyfden dag kwamen, uit beide de Wonden, drekftoffën re voorfchyn, en detze ontlasting wierd zo fterk , dat geheel geene drekftoffën meer door den Aars , maar alles door de onderfte en agterfte Wonde ontlast wierd. Deeze omftandigheeden kwamen my bedenkelyk voor; de Darmen waaren waarfchynlyk, op meer dan eene plaats doorftoken , en ik had weinig hoop, om den Lyder te behouden. Ik liet ondertusfchen, by eene ftrenge Levenswyze, de Wonde open houden, en 5er dikwils Balfemagtige Middelen infpuiten. Met de Hovingen en Klisteeren wierd voortgegaan, en by zynen Drank Arabifche Gom gevoegd. Zyn Voedfel beftond uit dunne Soep van Kalfs of Schaapenpooten, waar in zomtyds een dooijer van een Ei gekookt wierd. Onder deeze behandeling, verbeeterden de Toevallen, in de derde Week, zeer aanmerkelyk. De Afgang ontlaste zig weder door den Aars, en zeer weinig meer uit de Wonde. In de vierde Week genas de agterfte Wonde, en tien dagen daarna floot ook de andere, onder den Navel, de Lyder klaagde, na de Geneezing, over geene on-  ( 77 ) ' gefteldheid, maar verrigtte zynen Dienst weder, tot dat hy,twee Jaaren na de Geneezing, van het Regiment weg liep. DE DERDE WAARNEEM ING. De Steen oplopende bragt van bet Kalkwater van Mosfelfcbulpen , door Denzelven. Een Officier van het Regiment van cassel, 22 Jaaren oud, was zeer dikwils onderworpen aan hevige pyn in de Blaas en moeilyk wateren. Deeze Toevallen verergerden inzonderheid , na fterke Lighaamsbeweegingen , en eene onordentlyke Levenswyze, en wierden zomtyds zo hevig, dat 'er eene gedurige perlin? tot Afgang, brandende pyn in de Pisbuis, en eene drops wyze ontlasting eener roode Pis met een grysagtig zetfel op volgde. Daar,dit alles, de zekere Kentekenen van eenen Steen in de'Blaas waren ,liet ik hem dagclyks, s'morgens en s'avonds, tien Oneen Kalkwater van Mosfelfchulpen, en een Dragmd Zeep in Pillen gebruiken ; en beval hem te gelyk, eene naaukeurige Levenswyze. Na dat hy deeze Middelen, veertien dagen, gebruikt had, vermin, derde niet alleen de pyn in de Blaas, maar ook de fnyding in het waterlozen ; de Pis had haare natuurlyke kleur, ên liet veel wit grondzetzel vallen. De gift van het Kalkwater vermeerderde ik nu tot twee Ponden daags, en de Zeep  ( 86 ) ter groote van een Walnoot, met eene brandende Pyn. "De Lyder kreeg weder koorts en was zeer onrustig en hy dagt dat 'er een Ettergezwel gevormd wierd, om dat hy, zo als hy zeide, en zo'als ook de Litteekens aantoonden, voor enige Jaaren op deeze plaats twee Ettergezwellen gehad had. Ik deed hem Aderlaten, fchreef temperende middelen voor en lag weekmakende Hovingen op het uitwendige Gezwel. Het Gezwel was, in tien dagen, in Haat om geopend te worden. De Etter was meer na den Balzak, Scrotum, gezakt, en toen hy ontlast wierd, ontdekte ik bovenwaards, eene Holligheid, ter dikte van een fchryfpen , ik onderzogt dezelve met de Sonde, en kwam nu eerst in den waaren Etterzak; deeze Holligheid en de Zak waren zo eeltagtig, dat zy by de opening het Mes wederftonden als of het Kraakbeen was. Ik had nu de Pisbuis benevens'den Voorftander bloot, ik tragte de gezwolle Randen weg te neemen en infnydingen te doen, maar kon hier, door de Bloedftorting, niet volkomen myn oogmerk bereiken, maar moest het uitftellen, tot dat, na eenige dagen, de Ontfteking en Zwelling, bedaard wa-en; ik lag te gelyk wegeetende Middelen aan, en door de Verettering, fcheide zig groore gedeeltens van de, nog overgeblevene, gezwollene Randen af, De Zweer wierS  ( 9o ) DE AGTSTE WAARNEEMING. .Een dergelyk Geval, door Denzelven. Een Staf-Officier bad reeds zedert langen 'tyd, in den Bilnaad, op de plaats des Voorftanders en der Klieren van cowïer, kleine Verhardingen ontdekt, die van tyd tot tyd grooter wierden, en den geheelen Bilnaad innamen. Daar hy nu midden in den Zomer, in deezentoeftand, veel ryden moest, wierden deeze Gezwellen zodanig ontftoken, dat hy, op zekeren dag naar huis komende, van het Paard getild, en naar Bed gedraagen moest worden. Ik wierd terftond geroepen, en vond eene hevige Ontfteking en Zwelling, niet alleen van den Bilnaad, maar zy ftrekte zig uit over den Balzak, de Roede en een gedeelte van den Aars. In den Bilnaad zelfs waren verfcheiden verftorven vlekken, de Lyder had eene hevige Koorts, die des avonds vergezeld ging van hevig raaskallen. Deeze omftandig, heeden waren bcdenkelyk. Ik fchreef Aderlatingen en verkoelende Middelen voor, en daar men om geene verdwyning kon denken, lag ik op de ontfteking weekmaakende Stovingen. Den volgenden dag ontdekte ik in de diepte eene Vogtgolving, die ik terftond opende. Er kwam eene menigte ftinkende ftoffe te voor-  c 91 ). voorfchyn, en daar de geheele Bilnaad, van den Aars af tot aan den B Izak toe, hol was , en deeze holligheid zig tot over de helft van den Balzak uitftrekte, fneed ik dezelve in zyne geheele lengte open, zonder dat de Lyder 'er merkelyk gevoel van had, dewyl alles byna geheel vernield was. De Koorts, die tot hier toe aangehouden had, bleef weg, en ik gebruikte in- en- uitwendig den Koortsbast. De eerfte agt dagen was de Verettering zeer overvloedig, zo dat ik gedurig geheele ftukken van het verteerde Vetvlies moest wegneemen. Eindelyk wierd de Wonde zuiver, en 'er vertoonde zig een fchoon rood vleesch, wanneer ik ontdekte , dat de Pis, als zy ontlast wierd, op drie bizondere plaatfen in menigte uitvloeide. Tot hier toe had ik dit, door het ontlasten van veele vuile ftoffe, nog niet kunnen ontdekken , ik kon door de grootfte van deeze openingen, met eene Sonde, tot in de Pisbuis komen, en de Pis fpoot uit dezelve met eene. groote ftraal, terwyl zy uit de anderen, die misfehien haaren oorfprong ook uit grootere hadden, flegts dropswyze uitvloeide. Deeze grootfte opening verwyderde ik met het mes, en deed inkervingen in de eeltagtige Randen; zy fcheen in het begin te buiten, dog korten tyd daarna, liep 'er de Pis weder uit. Daar ik nu reeds tweemaalen, te vergeefs, inkervingen gemaakt had, tragtte ik een Catbeter in de Blaas te brengen, om het uitvloeijen der Pis, die de geneezing gedurig tegen hield, te be-  beletten. Dog dit was geheel onmogelyk, zodra ik aan de zitplaats van het gebrek kwam, kon ik het werktuig niet verder voortbrengen, en de hevige Bloedftorting, die 'er altyd by kwam, maakte dat ik 'er van moest afzien. Eindelyk bragt ik, met veele moeite en na herhaalde poogingen, kaarsjes in de Blaas; 'er ontftond eene Verettering in de Pisbuis zelve, die ik door infpuitingen zuiverde, en daar door wierden niet alleen de verhardingen opgelost, en de kaarsjes konden zonder moeite ïngebragt .worden, maar de Pypzweer genas tot op eene zeer kleine opening na. Uitwendig had ik trapswyze Drukdoeken aangelegd, en daar door de geneezing bevorderd. De kleine ragebleevene opening, waaruit de Pis nu drops wyze vloeide, veroorzaakte nog de meeste moeite, zy brak dikwils weder open, dan zelfs wanneer 'er in 8 of 10 dagen geene Pis uitgevloeid was. Door dikwils inkervingen te maaken, en door het geduld van den Lyder, wierd zy eindelyk nog geneezen, en na drie en eene halve maand, deeze gantfche verdrietige geneezing volbragt. Daar zyn reeds vyf Jaaren na de geneezing verloopen, en de Lyder heeft zig al dien tyd volkomen wel bevonden. In den eerften tyd, kwamen 'er op het Litteeken dikwils kleine zweertjes, die openbraken, opdroogden, en weder kwamen. Buiten twyfel ontftonden zy, door de Pis, die in het Vetvlies opgehouden was. Ik liet den Bilnaad dikwils met koud water wasfchen, en na  ( 93 ) na eenigen tyd verdweenen zy geheel. De ontlasting der Pis ging in het eerst ook nog zeer bezwaarlyk, dog door het aanhoudend gebruik der kaarsjes, wierd dit toeval ook overwonnen. DE NEGENDE WAARNEEMING. Een der gelyk Geval, door Denzelven. Ik wierd by een Staf-Officier geroepen, die reeds zedert vier weeken, aan een ongemak in den Bilnaad te Bed lag. Ik vond een geopend Ettergezwel; men zeide my, dat by elk Verband, dat tweemaal op eenen dag vernieuwd wierd, een theekopje dunne ftinkende ftofte uitvloeide, behalven het geen door de Drukdoeken en het Verband drong. De Lyder klaagde tevens, by de Pislozing, over eene brandende, zeer gevoelige, en eenigzmts aanhoudende pyn, in den omtrek van het Gezwel. Ik hield deeze overvloedig uitvloeijende ftoffe, voor Pis, en dagt dat zy reeds lang door de Wonde gevloeid moest hebben, fchoon men dit tegenfprak. Toen ik de kleine opening van het Gezwel onderzogt, vond ik m den eeheelen Bilnaad, van den Aars af tot aan den Balzak, eene groote holligheid. Ik verklaarde dat deeze geopend moest worden, en in weerwil der verregaande zwakheid van den Lyder, ga  ( 94 ) gaf hy zynetoeftemming , en ik opende dezelve op eene holle Sonde. De Wonde wierd met droog Plukfel, oppervlakkig verbonden, en toen dit verband, na den middag, weder wierd afgenomen, kon men duidelyk ontdekken, hoe de Pis drops wyze, uit drie kleine openingen kwam, ik ontdekte te gelyk ook een holligheid, die voorwaards langs den Balzak, fchuins naar de Roede ging. De Pis had zig tot hiertoe in dezelve opgehouden, en was in het Vetvlies doorgedrongen tot byna aan de Roede. Deeze opende ik ook, en de Lyder klaagde voorts over geene pyn in het water maaken, om dat de Pis nu terftond, door de groote opening uitvloeijen kon. De Wonde wierd, met zuiverende Balfemagtige middelen verbonden, en ik tragte den grond der kwaaie door behoorlyke inwendige middelen weg te neemen. In de derde week was de geheele Wonde van den Bilnaad byna geneezen, en twee der openingen, waardoor de Pis vloeide, waren tevens geflooten. De voorfte opening, op de plaats der Klieren van Cowper was nu nog open, en 'er vloeide de Pis uit, wanneer de Lyder eene koude Koorts, met hevige afwisfelende aanvallen kreeg. Het Litteeken brak weder open, en de Pis vloeide, gelyk voorheen, uit drie openingen. Na dat de Koorts, door het gebruik van den Koorts, bast, geweeken was, floot ook weder het Litteeken en de twee gemelde openingen. De opening by de Klieren van Coixr-ert bleef,  ( 95 J bleeS, gelyk voorheen, open, deeze wilde ik verwyderen, dan, daar de Lyder hiertoe niet bewilligde, maakte ik de eeltagtige opening raauw met den Helfenfteen, ik bragt kaarsjes in de Pisbuis, lag uitwendig Drukdoeken aan, en bevestigde die met het T Verband. Onder deeze behandeling, hield de uitvloeijing der Pis, zomtyds drie of vier dagen op, dog het was van korten duur. Terwyl eenen geruimen tyd, zonder eenig nut verliep, verklaarde ik eindelyk, dat men de Pypzweer, zonder verwydering en inkervingen van dezelve, niet geneezen kon. Eindelyk befloot de Lyder hier toe, en*ik maakte, even gelyk in het vorige geval, terftond infnydingen inde Buis, alleen wierd de fnede hier dieper gemaakt, en de inwendige opening in de Pisbuis wierd tevens doorgefneeden, om dat ik vond dat de hardheid zig tot in de Pisbuis zelfs uitftrekte. Ik bragt een kaarsje in de Pisbuis, bragt de Lippen der Wonde by elkander, en hoopte die zo te hereenigen: de Lippen der Wonde bleeven drie dagen by elkander, dog den vierden dag waren zy weder van een geweeken, en de Pis vloeide weder fterker als te voren uit, buiten twyfel, om dat ik de opening van de Pypzweer, in de Pisbuis verwyderd had. Ik bragt de Catbster in de Blaas, en haalde denzelven om den derden dag uit, om hem fchoon te maaken. Als de Pis geloosd was , floot ik deszelFs uitwendige opening, met een ftopje van Wasch, om het gedurig uitdroppelen te ba.  ( 98 ) hog eenigen tyd, kaarsjes gebruikt, en in den tyd van zes Maanden, was eindelyk deeze zwaare. en langdurige geneezing volbragt, en de Lyder kon, een maand daarna, zynen dienst weder, te Paard, verrigten. DE TIENDE WAARNEEMING. Een Uitwas in den Endeldarm, door de Konst' bewerking gelukkig weggenomen, door Denzelven» Hardnekkige Verftoppingen en andere gebreken en toevallen van den Endeldarm, die men doorgaans op rekening der Aambeien Held, ontftaan zekerlyk meer dan men denkt, uit zekere Slympropagtige Uitwasfen van deezen Darm. Hierom is het, in gevallen van zulk eenen aart, geene onnodige voorzorg, dat men vooraf onderzoekt, of zig in den Endeldarm iets tegennatuurlyks ophoud, eer men andere middelen gebruikt. Men heeft reeds verfcheiden zulke gevallen waargenomen. Le dran (8) befchryft zulk een Uitwas, dog hy ïekend het onder de Gezwellen der Aambeivaten, en houd het voor zeldzaam. De Heer bloch (9) heeft een ander/ zeer merkwaardig, (8) Heelk. Aanmerkingen, de 88 Aanmerking bl. 37«fjÓ Medicinifcbe Bemerkiingen, S. 124. 1   GESCHIEDKUNDIGE VERHANDELING, Over het Geneeskundige gebruik der J. L. SCHMUCKER. ïJet is eene erkende waarheid, dat de gei fch.edenis van een Geneesmiddel, op de oef* fening gegrond, het zekerde Middel is om deszelfs werkzaamheid te bepaalen, en dat alle andere wyzen van onderzoek, niets minder dan aan dit oogmerk beantwoorden. De nieuwfte Fc uyvers over de werkingen der Geneesmiddelen, hebben ook deezen weg ingeflaagen, en de werken van de Heeren crantz en vogel verd enen in dit opzigt de voorkeur, voor alle andere werken van deezen aart. Dog zo men op deezen weg, tot eenige zekerheid z 1 komen, zie men ligtelyk, dat de ziekte zelfs, haare natuur en tigenfehap, gelyk ook H den Bloedzuigers, DOOR  C ito ) den aart en de w^-ze, hoe en wanneer, in welke omftandigheeden, en in welk tydpunt der 1 ziekte het middel gebruikt is geworden, zeer nauwkeurig bepaald moet worden. Men kan niet zeggen, dat onze Voorgangers, deezen regel altoos in het oog gehouden hebben. Want aan zekere middelen worden, door verfcheiden Schryvers, dikwils niet alleen tegengeftelde, maar duidelyk onwaarfchynlyke werkingen toegefchreeven. Men fchreef dikwils aan een Geneesmiddel eene werking toe, waaraan het geheel onfchuldig was, en die, by herhaalde Proeven, niet bevestigd wierd. Maar het getuigenis van verfcheiden Schryvers, voor de Geneeskragt van een Middel, is niet altoos zeker. Honderd getuigen kunnen de zekerheid van eene en dezelve zaak bevestigen, en zy kan nogtans valsch zyn, want het blykt by eên naauwkeurig onderzoek, zeer dikwils, dat een het gezegd heeft, en dat alle de anderen, deezen, blindelings geloofd en nagefchreeven hebben, zonder verder onderzoek te doen. In de Materia Mtdica van den Heere crantz , vind men hiervan de bewyzen, byna op elke Bladzyde. Daar 'er nu in de gefchiedenis der Geneeskragten van de meeste middelen, nog zulk eene groote verwarring en onzekerheid heerscht, was het zeker een pryswaardig werk, dat men oordeelkundige en oeffenende Proeven In het werk Helde, over de Heelmiddelen, die ons, door onze Voorvaderen zyn aangepreezen, en hunne werkzaamheid op nieuws be- ves-  ( H7 ) heisters groote Heelkunde (x8) eene afbeelding van den Bloedzuiger der Geneeskunde, dog zy is nog flegter, als die van bergman. De Heer gister (19) leert ons, dat de beste tyd, waar in dee.;e Dieren verzameld worden, die is, wanneer de Visfchen, in de eerfte Voorjaars-Warmte, ryden, gelyk ook in Juny enjuly, by fterke Zonnefcbyn, ftil weder of eenen zagten Zuiden wind. By koel weder of eenen Noorden wind worden zy vergeefs gezogt. Die foort welke in de Geneeskunde gebruikt word, houd zig op in kleine Zeeën en Moerasfen, gelyk ook in zuivere Dalvloeden en warme plaatfen. Men vind den PaardBloedzuiger in koude en bosagtige plaatfen. Hoe warmer de Wateren leggen, en hoe vetter het Aardryk is, hoe dikker de Bloedzuigers zyn. Die, welke zig in vischryke wateren onthouden, zyn zo goed niet om te zuigen, dan die,' welke in magere wateren gevonden worden. Versch gevangene Bloedzuigers zullen best zuigen, maar zo zy reeds eenigen tyd bewaard zyn, of uit warmer in kouder water verplaatst zyn, zullen zy zo goed niet zuigen. By het verzamelen van dezelven, heeft men voorde) Tab. XII. F. 5. Deeze Afbeelding word, in de Nederd. uitgave van des Heeren Heistert werk niet gevonden. De Vertaoler (19) Abhandlung derSchwedifchen Academie derWisfe»fchafien, B. 2©. S. yö. H 5  C "8 ) voornaamlyk agt te geeven, dat men zulken neemt, die zig in zuivere, klaare en zandige wateren ophouden, want de Bloedzuigers die men in de Geneeskunde gebruikt, veroorzaaken ook Pyn, Zwelling en Ontfteking, als zy uit onzuivere en moerasfige, ftilftaande wateren, gehaald worden. Geneeskundige Gefcbiedenis der Bloedzuigers. Galenus (20) verzeekert, dat de Bloedzuigers, reeds aan hippocrates bekend zyn geweest. Aretaeus van Cappadociën, geeft hen, in Ontftekingen van de Lever, de voorkeur, boven de Laatkoppen, om dat zy diepere Wonden maaken dan deezen. Dioscoridls, aegineta en cel sus, fpreeken dikwils van hen, in hunne werken. PLrNrus (21) zegt, men kan de Bloedzuigers tot vcrfcheidene Einden gebiuiken; in de Volbloedigheid, haaien zy, gelyk de Laatkoppen, het Bloed uit, en openen ook de verftopte Zweetgaten. Horatius zegt in zyne Schimpdigten: Non misfura cutem nifi plena cruoris hirudo. De Arabifche Geneesmeesters kenden hun gebruik (20) De Hirudinibus cum Cmmcntaw Stlisii. (tl) Histtr. Natural. I. 32. f. 10.  C 137 D gevonden. Zo dra zig de minfte beklemming der Borst openbaarde, liet ik 8 of 12 Bloedzuigers aan den Aars zetten, en wanneer zig, by de eene of andere Kunne, de Aambeien of de Maandftonden weder vertoonden, wierden de Lyders geheel van deeze Toevallen bevryd. Verfcheiden Vrouwspersonen, die, volgens den gewoonen loop der Natuur, deMaandelykfche reinigingen niet kreegen, hadden, in plaats van dezelven, zulk eene Bloedfpuwing. Ik liet alle vier Weeken kleine Aderlatingen doen, dog het Bloedfpuwen kwam geregeld alle Maanden weder; tot dat ik eindelyk Maandelyks, agt Bloedzuigers aan den Aars liet aanzetten ; hier door wierd het Bloedfpuwen gefluit, en na ditvyf of zefmaalen herhaald te hebben, wierden zy geheel van deeze Toevallen bevryd. Ik^heb in myne geheele Praktyk, maar drie Mansperfoonen gekend, by wien zig, na dat de Aambeien lang te vooren verftopt geweest waren, zulk een Bloedfpuwen, gelyk by Vrouwsperfoonen vertoonde, dat byna alle vier weken weder kwam, en daar het uitgeworpen Bloed telkens enige kopjes bedroeg; Een van deezen was een Miltzugtigen, Hypochondrist, en dagt, zo dikwils dit toeval zig openbaarde, dat zyn leeven in groot gevaar was. Hy liet alle vier Weeken, zes Óneen Bloeds uit den Arm aftappen, dog hy kreeg dikwils, op den zeiven Dag, eene Bloedspuwing. Eindelyk gaf hy zig ter geneezing over Zyne  C 138 ) Zyne leevenswyze was zeer gefchikt, hyzeide, dat hy, enigen tyd geleeden, wel Aambeien had gehad , dog dat zy nooit Bloed ontlast hadden. Op den tyd, dat zig de te. kenen zyner Bloedfpuwing, door de beklemming der Borst, opdeeden, liet ik hem twaalf Bloedzuigers aan den Aars zetten ; het bloe* den hield vyf Uuren aan, en hy had, volgens zyne rekening, twaalf Oneen Bloeds verloren; hy herhaalde dit drie Maanden na elkander, en was geheel van dit, voor hem zo fchrikkelyk toeval, bevryd; dog na dien tyd heeft hy zig, uit eigene beweeging, JaarJyks tweemaal, namelyk in het Voorjaar en den Herfst, tien of twaalf Bloedzuigers laaten aanzetten, en het Aderlaaten geheel nagelaaten, en hy bevind zig tegenwoordig nog volkomen web Op dezelfde wyze heb ik ook de twee anderen, van hun Bloedfpuwen bevryd. Ik heb, door de Bloedzuigers, tweemaal eene beginnende Vyt aan de Vingers, Panaritium, geneezen. In het begin der Ontfteking, liet ik aan den top des Vingers vier Bloedzuigers aanzetten, en in zes Uuren waren de Pyn, de Ontfteking en de Zwelling, verdwenen. Ik liet nog nog enige Dagen, uit voorzorg, het Liquor vegeto mineralis van Goulard om het Deel flaan. Men zou dit gebrek zekerlyk in het begin kunnen overwinnen, als de Lyders zig onmiddelyk aanmelden, eer de Ontfteking tot Verettering over gaat, die zeer  ( i4i ) een de grootte had van eene Vuistè Hy ha*d reeds zedert drie Dagen geenen Afgang gehad, en had deezen tyd flaapeloos en onder de hevigfte Pyn doorgebragt. Ik liet hem op eene Tafel leggen, en door eenen helper, de Billen van elkander houden; de Lyder moest fterk perfen, als of hy ter ftoel wilde gaan, en hier door wierden de Gezwellen uitgefpannen. Ik opende eerst het grootfte, en vond de Huid ter dikte van eenen halven Duim, en de Holligheid was zo groot, dat ik 'er gemakkelyk mynen Wysvinger kon inbrengen. 'Er vloeide eene menigte dik en zwart Bloed uit, en toen bet Gezwel hier na famen viel, nam ik aan beide de zyden de lappen met eene holle fchaar weg, en ging ook zo voort met de twee anderen. Uit den Endeldarm zelfs kwamen nu nog twee Gezwellen te voorfchyn, die ik ook met de holle fchaar wegnam, en waar van het grootfte ook den omtrek van eene Okkernoot had, Het geheele Bloedverlies bedroeg nauwlyks agt Oneen; uitwendig liet ik Drukdoeken met koud Water aanleggen, fchreef enige giften van het Zout van Glauber voor, en dewyl de Konstbewerking tegen den Avond gefchiedwas, en de Lyder in drie Nagten niet geflaapen had , ging hy vroegtydig na bed. Den volgenden Morgen verzeekerde hy my met veele blydfchap, dat hy niet alleen wel geflaapen, maar ook open Lyf gehad had. In den Endeldarm wierd koud Water gefpooten, op de opene Wonden wierd Plukje fd  ( H2, ) ris Pis hadden kunnen losfen, èn reeds Ader* latingen, Baden, Stovingen en andere Middelen, zonder het minfte nut, gebruikt wareni konden zy reèds enige Uuren na het aanzettefi der Bloedzuigers, de Pis ontlasten, en zyn na. dien tyd , behendig van deeze Toevallen bevryd gebleeven. Als het moeilyk wateren, Dysfuria, met gedurige perfingen tot Afgang, veroorzaakt was,door eenen te fterken aandrift van het Bloed na de Aambeivaten , en door eene uitfpanning vsri dezelven, waardoor de hals van de Blaas krampagtig zamengetrokken word, heb ik de Bloed1" zuigers werkzaamer gevonden, dafl anderé Middelen. Weekmakende Middelèn, warme Bace-j, Pappen en Stovingen , zyn hier zekerlyk fcha-" delyk, want door dezelven, worden de Vateri nog meer verwyd, én de Hals der Blaas nog meer vernaauwc In tegendeel ontleedigen de Bloedzuigers, de Varen onmiddelyk, en wanneer ik by het aanzetten derzelven tegenwoordig was, heb ik dikwils het genoegen gehad,' dat.de Lyders, de Pis reeds behooriyk kondéïr Ontlasten, eer.alle de Bloedzuigers nog afgê'vallen waren; als het Toevalgelyk dikwils gefchied, den volgenden Dag zig weder openbaarde, herhaalde ik pok het aanzetten der Bloedzuigers, en de Lyders wierdén völko*" men geneezen Door de verwyding van de Bloedvaten der Blaas, ontftaat dikwils by de Aambeien eeri K z Éheé>'  ( 144 5 Bloedpisfen, vergezeld van de moeilykfte Toevallen. By enigen verfchaften my eene Aderlating op den Arm, benevens temperende Middelen terftond verligting. Maar by anderen integendeel bleef dit Toeval, fchoon het Aderlaten vier of meermaalen herhaald was, verzagtende Middelen gebruikt waren en de Lyder de naaukeurigfte levenswyze in agt genomen had, veele dagen, met de hevigfte fmerten aanhouden, ja by veelen namen de Aambeien haren weg geheel door de Blaas, naar dien derzelver vaten genoeg verwyderd waren. . , Ik heb drie Lyders onderhanden gehad, by wien de Aambeien met veele Pyn en moetlykheid, haaren weg door de Blaas.namen. • Te voren hadden zy allen vloeijende Aambeien gehad, maar na dat zy deezen nieuwen weg genoomen hadden , was 'er aan de gewoone plaats, maar een ligt fpoorvan blinde Aambeien te ontdekken. By den eerften vloeiden zy alle vier weeken , by den laatften alle jaaren tweemaal, namelyk in het Voorjaar en den Herfst, gereegeld door den Pisbuis. Na dat ik Aderlatingen, verzagtende en andere Middelen te vergeefs beproeft had, liet ik eindelyk by elk van hun, juist op dien tyd, wan. neer de Aambeien zig vertoonen moesten, aan de opening des Endeldarms, Bloedzuigers aan. zetten. Toen ik dit, drie of viermaalen herhaald had, namen zy weder den gewoonen loop, en de ontlasting door de Blaas hield op.  WAARNEEMINGEN over het NUT van den DUIVELSDREK* AJa foetida; JN HET BEENBEDERF. door den heer B L O C K; ffeehneefier van het Mitzlaufche Dragonder Regiment. H •t is aan elk Heelmeefter bekend, hoe moeilyk de Geneezing van het Beenbederf is. Het zy het zelve, door in of uitwendige oorzaaken ontftaan zy, het is, helaas! merendeels ongeneeslyk, en vooral, als het zyne zitplaats heeft in fponsagtige of diep leggende Beenderen, daar men geene uitwendige Middelen kan aanbrengen. Dikwils worden vreeflyk verpletterde Ledemaaten, zonder afzetting, behouden, dog het gebeurt ook zeer dikwils, dat 'er na de Geneezing, een Beenbederf ontftaat, alleen door de fcheuren en fplinters, dat evenwel de Afzetting vorderd, of de Lyder  j|er moet veele Pynen en ongemakken aaa zulk een Deel uitftaan, en dikwils heeft het eenen doode'yken uitgang. Van het Beenbederf door eene inwendige Oorzaak, is het gevaar nog grooter. Vergeefs worden 'er uitwendige Middelen aangewend, en de tot hier toe bekende inwendige Middelen, zelfs ook de in laatere tyden zo zeer aangepreezen Meekrap, Rnhii Tincto* rum doen insgelyks weinig werking In de 16 tot de 21 Aanmerkingen van het eerfte Deel der Waarneemingen van den Geheimraad Mutzel, vind men levendige Voorbeelden van het gevaar en het weinig nut, der tot hier toe in gebruik zynde Middelen tegen het Beenbederf door inwendige oorsaaken. Ifc heb reeds voor 20 Jaaren, menigvuldige geleegenheid gehad, om dit gruwzaame gebrek waar te neemen. Ik volgde de beste Voorfchriften, zonder nut, tot dac ik vond, dat de ftinkende Duivelsdrek , nog het werkzaamfte Middel tegen dit Toeval was. Hoe zeer ik het wenschte, durf ik dit Middel nog niet, als een. onfeilbaar foortelyk Middel, 'Specificum,'tegen alle fobrten van Beenbederf opgeeven, maar ik wil veel eer, de goede gevolgen die ik van dit Middel gezien heb. en die, na myn inzien, zeer veel ten voordeele van zyne ukfteekende werking bewyzen, den Heèlmeefteren voor Oogen leg- PeIJ' Het  ( 158 ) 'er reeds verfcbeidene afgefcheiden waren ? die my ook vertoond wierden. Men verzeekerde my, dat de beide openingen nog in elkander liepen, waar van de infpuitingen hun overtuigden. Dog het doorbrengen der Sonde was niet mogelyk. Tegen de, tot hiertoe, gehoudene handelwyze, had ik niets in te brengen, en moest den Lyder tot geduld vermaanen. Ik moest nu, aan den gemelden Generaal, myne gedagten, wegens den uitflag deezer kwetzing zeggen, waar toe ik nogtans, voor het tegenwoordige, nog niet in fiaat was, als aljeen, dat nog verfcheidene Beenfplinters moesten affcheiden, en hier door de Geneezing zeer vertraagd zou worden. Of dit Been weder tot alle beweegingen bekwaam zou worden, Het zig tans nog niet bepaalen, en ik wist tegen de Geneeswyze, die men tot hier toe gevolgd had, niets in te brengen. Men moest op die wyze blyven voortgaan, en dan met geduld de beterfchap afwagten. Hier op vervoegde ik my weder tot mynen post in myn Regiment. In de Maand December van het zelve Jaar, toen wy reeds in ons Guamizoen lagen, kwam deezen Lyder geheel onverwagt, rhet een Veldfcheer, die hem tot geleide mede gegeeven was, van ohlau by my te sagak. Men gaf my eenen Brief over van den gemelden Generaal, met bevel om deezen Lyder onder myne bezorging te neemen. Ik kon dus niet nalaaten deezen pose op my te neemen. Ik verzeekerde andermaal * dac  ( i59 ) tiat ik geenzints eenen gelukkigen uitflag vatS deeze Geneezing kon belooven, dog ik beloofde alle myne vlyt aan te wenden, tot behoudenis en herflelling van den Lyder. Deezen Lyder wierd een zeer gemakkelyk verblyf in de Stad gegeeven , en alle mogelyk gemak tot zyn onderhoud bezorgt. De afgelegde Reize, die 22 Mylen geduurd had, had hem, door het onvermydelyk ftooten in het Rytuig, zeer afgemat, zo dat hy de eerfte agt Dagen vry wat Koorts bad, dog die door de rust en het gebruik van enigte zagté Middelen, gematigd wierd. Ik vond de Wonde byna in den zeiven toeftand, als ik haar te ohlau gezien had, maar ik ontdekte door de Sonde eene meerdere ontblooting der ruwe en door den Etter aangeftokene Beenderen, waar van zommigen enigzints beweegbaar waren. Daarenbooven kon ik, door fcenë bizondere buiging myner Sonde, in de inwen-, dige holligheid van het Dyebeen komen.. In het begin tragtte ik de uitwendige openingen, zo veel deeze plaats het my toeliet, te verwyderen. By elk verband deed ik pogingen, om de losfe Beenfplinters zagtjes te beweegen. Ik bragt, tusfchen de ontbloote Beenderen, fteekwieken, Dourdonnet s > in, waar' Van de punt bevogtigd was mét 01. Cariopbyl'lor. Enige Weeken verliepen 'er zonder dat de minfte affcheiding van deeze bedorvene Beenderen volgde Naderhand maakte ik kaarsjes , zo lang. en dik dat ik ze in de tusfchénL 2 ruimte?  rigfte opzigt over hem houden, en bem, dooï den Veldfcheer Siegmdnd de geneesmiddelen ingeeven. Van nu af volgde eene merkelyke beterfchap, de werking van den Duivelsdrek wierd by elk Verband, door dei* Reuk ontdekt, de Etter wierd van tyd tot tyd kleveriger, en by een fpaarzaam onderzoek met de Sonde, ontdekte ik dat de inwendige Beenholten, gedurig gelyker en gladder wierden, daar ik nu de fteekwieken, Bourdonnets van tyd tot tyd wat korter maakte, en ze niet volkomen tot in den grond der opening bragt, volgde het insgelyks, gelyk by den vorigen Lyder, dat de inwendige ruimte, met eene harsagtige ftoffe wierd opgevuld, die ik tusfchen beiden, door een daar toe gefchikt Werktuig poogde weg te neemen. Daar na volgde in het eerst nog eene geringe uitvloeijing van Vogt, die men by het Verband, aan het Plukfel ontdekte, dog die vervolgens geheel ophield. In de Maand Jutte was deezen Lyder volkomen herfteid, In de tyd van het Exerceer en ging hy met ons, in onze gewoone Kantonneerings-Kwartieren. Hy oeffende zig in het gaan en ryden, en kreeg het vermogen, om alle verrigtingen van een gezond Mensch, zonder de minfte moeite, uit te voeren. Een Jaar naderhand heb ik hem, in dezelve goede gefteltheid gefprooken, en ik geloof, dat hy zig tegenwoordig nog , gezond en wel, in beulen, by de 'gemelde* Hu&afehs bevind. P DE  C 163 5 DE DERDE WAARNEEMING. Van een Beenbederf aan het middenfte gedeelte van bet Borstbeen, door eene inwendige Oorzaak, dat Geneezen is. ln de Maand Januarie van het Jaar 1764» raadpleegde my de Heer Wagner, een Stads-Heelmeefter te Gruneberg, wegens een Beenbederf aan het middenfte gedeelte van het Borstbeen, waar van hy zelfs den Lyder was. Hy verhaalde my, dat hy, enige Jaaren geleeden, op deeze plaats een Gezwel had gekreegen, dat hy, na dat hy 'er Vogtgolving, FluÜuatio, in ontdekt had, met een Lancet geopend had, wanneer 'er enige Theeleepels vol, dunne Hinkende Stofte uitvloeide. Nadat hy voor eenen fpiegel was gaan ftaan, en de gemaakte opening met eene Sonde onderzogt, had hy ontdekt, dat het Borstbeen, op die plaats, ontbloot, en reeds bedorven was. Men had dit Gebrek, uit en inwendig, met zuiverende Middelen behandeld. Het aangeftoken Been had men met de bekendfte Middelen verbonden, en de zwarte plekken aan het Been, met een Werktuig afgefchraapt, wanjxepr Am nok die olaatsen affchilferden. Maar L 4 cte  ( 263 ) hy eene goede verandering aan zyn ongemak, de uitftekende Beenfplinter die nog was blyven zitten, nam hy 'er zelfs uit, en het ftinkende Vogt begon iets minder te worden. Daar hy nu dit goed gevolg ondervond, vermeerderde hy, buiten myne kennis, het gebruik van den Duivelsdrek. Hy nam dagelyks, drie of viermaal, eene Dracbma van denzelven, zonder Zuiker of Kamfer. Toen ik den Lyder in de vierde Week weder beaogt, was hy volkomen te vreeden, over den tegenwoordigen toeftand van zyn ongemak, hy verhaalde my, hoe het zig had toegedraagen, en liet my het Lydende Deel zien. Ik vond het Plukfel, dat 'er op geleegen had, niet zo overvloedig met ftinkend Vogt opgevuld, nog zo kwalyk ruikende, als te voren, en het was veel dikker; de zeefswyze gaten, die in dit fponsagtige Been geweest waren, waren, voor het grootfte gedeelte, als met eene harsagtige Stofte, toegeilooten. Dog hier en daar wierden nog openingen gevonden, waar uit het bovengemelde Vogt, fyperde. De plaats daar de laatfte Beenfplinter uitgenomen was, was nog zeer ongelyk en zwart, en vol kleine Beenpuntjes, waarom ik dezelve met een Werktuig glad wilde maaken, dog de Lyder had hier toe geenën~ust, want hy was nu in de zekere hoop, dat dit, door het verder gebruik van den Duivelsdrek , ook wel opdroogen en geneezen zou. Hy bleef hierpm op de gemelde wyze^ voortgaan- ^oen  C 266 ) Toen ik, na verloop van vier Weeken» mynen Regiments Lyders bezogt, ging ik ook weder by deezen Lyder. Ik vond hem in betere omftandigheeden, dan ik verwagt had. De gantfche omtrek van het Lydende Deel was byna geheel droog. Enige plaatfen waren met een glad Litteeken , en anderen mee eene. harde Korst bedekt. De openingen-, die de geheele zelfflandigheid van het Borstbeen doorboord hadden, waren geheel geflooten. Die plaats alleen, daar de laatfte Beenfchilfer uitgenomen was, was nog wat onzuiver, en 'er zat enig Vogt aan het Plukfel dat de reuk van den Duivelsdrek had. Hy verhaalde my, dat hy, zedert 14 Dagen, dagelyks eene halve Dracima van dit Middel gebruikt, en 'er zig zeer wel by bevonden had. Eer de Korst zig vertoond had, was het Vogt zo kleverig als Lym geweest, zo dat hy 'er met veele moeite, het drooge Plukfel af kon krygen. Dit zelve gebeurde ook op die plaats, daar het Been nog ontbloot was, In agt Dagen floot zig deeze plaats ook, en dus was deezen Man, binnen 14 Weeken, volkomen herfteld van een gebrek, dat hy zedert drie jaaren gehad had. De Lyder bad, gedurende deezen tyd, behalven den Duivelsdrek, geheel geene Geneesmiddelen gebruikt, en zelfs de allergeringfte Geneeskundige Levenswyze niet in agt genomen, maar zig veel eer in Wyn en geestryke Dranken te buiten gesaan. Na de Geneezing leefde hy op den  ( 167 ) ^elven Voet, en nogtans heeft hy nooit weder, het geringde ongemak van zyn gebrek aan het Borstbeen gehad. Hy heeft naderhand nog zeven Jaaren gezond geleefd, dog ten laatften is hy aan eene Longteering geflorven. DE VIERDE WAARNEEMING Van eene Neus-Zweer, met Bederf van de Neus-en- Verbemeltens ' Beenderen, ver* Qorzaakt door Bedorvene Vogten, die Geneezen is. Jp^en zekeren Land-Edelman kwam, op den 26 Februarie van het Jaar 1769, by my te sagan, om hem, in zynen hoogst elendigen toeftand, de bebulpzaame hand te bieden. Zyn tegenwoordig gebrek, beflond voornaamelyk, in eene Hinkende Neuszweer. Het Kraakbeenig middenfchot van den Neus, Septum Cartilagineum Nafi, was reeds, met verfcheidene gedeelten van de inwendige fponsbeentjes van den Neus, Osfa Spongiofa Inferiora Nafi, verlooren gegaan. De Vleu. gels van den Neus, Alae Nafi, waren door Zweeren vernield en ingevallen, het Verhemelte, Palatum, was op twee plaatfen doorgeknaagd, en van het zelve waren, vry groote ftukken Bcens, afgefcheidenj de eene opening  ( 168 ) ning was zo groot als een twee grosfen ftuk» eh de andere zo, dat men 'er gemakkelyk eene fchryfpen door kon fteeken; waardoor by gevolg, als deeze gaten niet toegeftopc wierden , alle Spyze en drank , in plaats van in den Slokdarm te gaan, door den Neus uitkwamen. Het zagte Verhemelte, Velum PaIntinum, was, benevens de Lel, Uvula% hevig ontftooken en overal door Eeltagtige Zweeren doorgevreeten. Hier by was eene fterke ontlasting van eenen onverdraaglyk Hinkenden Etterr, waar mee dagelyks vyf of zes zakdoeken gevuld wierden, en de beste dingen, die tot zuivering van de Lugt wierden aangewend, waren vergeefs om den ftank te verdry ven, waar mede de kamer des Lyders vervuld was. Hy leed de hevigfte Pynen", inzonderheid in den grond van het Voorhoofdsbeen, daar hy over eene geweldige drukking en persfmg op de Oogen klaagde. Zomtyds veroorzaakte deeze Pyn , eene ftuipagtige trillende beweeging in alle de deelen van het Lighaam, en *er ontftonden benaauwdheeden die hem byna wanhoopig maakten. Men verwagt billyk, dat ik de Oorzaak van dit kwaad aanwyze. Ik zal het in het kort, zo veel de omftandigheeden toelaaten, doen. De Lyder is van zyne jeugd af, met Scheurbuikige ftoffen bezet geweest, en is oikwils onderworpen geweeest, aan Keelontftekingen en afwisfelende' Pynen in de Gewrigten. . Eene enkele reize, en wel in November  ( ï74 > vecf roebragt. De Lyder was* benalvefl eenen wanscalttgen Neus, volkomen herfteld. gelyk hy zig ook tegenwoordig nog gezond en wel bevind.  EERSTE VERVOLG DER HEELKUNDIGE WAARNEEM INGE N,' Door onderfcheiden Schryvers,   < 182 5 zelve bevogtigd, weder in den Neus, waarna de Bloedftorting ophield , en niet weder kwam. De Lyder verliet in 14 dagen, volkomen herfteld, het Gasthuis. DL VYFTIENDE WAARNEEMING. Eene ontwrigting van bet Heupbeen, door Denzelven.' I)e fterke Peezen en Banden, waar mede het Dyebecnshoofd op zyne plaats gehouden word, hebben de meeste Heelkundige Schryvers doen denken , dat eene volkomene Ontwrigting van dit Been, niet alleen zeer zeldzaam, maar by na geheel onmooglyk is, ( 1) maar integendeel zyn, door verfcheiden Schryvers, zulke Ontwrigüngen door eene inwendige oorzaak, gelyk ook by kinderen , waargenomen. Daar nu de Ontwrigtingen van de eerfte foort, niet zq algemeen zyn, zal ik zulk een geval befchryvtn. Een Dragonder van het Regiment van rothenburg, viel by custrin, onder het Exerceeren, van zyn Paard, en toen hy weder op wilde ftaan, kon by het flinker Been niet (49) heister; Heelkundige Onderwyzingen, 1 Dee| BI. 1S9. Tweede Druk, Amft. 1755-  ( m \ piet gebruiken, maar moest met een Wagen jiaar de Stad gebragt worden. De ervaren ^Heelmeester van dit Kegimmi, de Heer holzendorf, vond, by het onderzoek, het Hoofd van hetDyebeen uit zyne Holligheid,en wel boven en buiten waards ontwsigt, en om dat de Lyder niet zeer fterk en vleezig was, Jiet zig hethooid van dit Been,zeer duideiyk, onder de Bilfpieren, Mufcuii GU.itei, voelen. Men tragcte verfcheidenmalen, met de ftroppen, het Been te herftellen, dog te vcrgeefsf De Heer holzenoorf fchreef my het Geval, en verzogt my te custrin te-komen. By myne aankomst ontdekte ik duideiyk da Ontwrigting, want de Toonen ftonden na den Rug, de Hiel voorwaards,en het hoofd yah het Been liet zig duideiyk voelen. De Lyder wilde, wegens de uitgeftane Pynen, zig niet meer aan de uitrekking onderwerpen, maarliever kreupel blyven, dog na veele vermaningen ftond. hy het eindelyk toe, en toen de ftroppen aangelegd wierden, ging ik op het voeteneinde van zyn Bed zitten, lag de Heup op myne flinker Knie, en met de regter Hand, waar mede ik, met den Elleboog op myne regter Knie fteunde, tragtte ik, onder de uitrekking, het hoofd in zyne Holligheid te brengen; men had naauwlyks enige minuten uitgerekt, en ik het hoofd op de gemelde wyze poogen in te brengen , of het fprong in eens, met een fterk geluid, in zyne Holligheid. Na enige beweegbaren met het Been, wierd de Heup, met ver*-. fter»  C 184 3 fterkende geesten gewasfen, en daar mede bevogtigde Drukdoeken en vervolgens het Verband aangelegd. De Lyder was in konen tyd herfteld, en kon zynen dienst weder als tevoren yerrigten. Het is niets minder dan aan myne byzondere bekwaamheid, maar veel eer aan myne fterke Lighaamskragten,toe te fchryven, dat deeze herftelling my zo 'wel gelukte ? die de Heer holzendokb' te vergeefs ondernomen had. DE ZESTIENDE WAARNEEMING. Een geheel verlies van den Balzak en van de 'uitwendige Huid der Roede, door eene Ferjterviyig, door den Heer engel, Regiments - Heelmeester van bet eerJleBaltaillon der Koninglyke Guaidc. jtl/en Grenadier van het eerfte Battaillon der Guarde, 56 jaaren oud, van eene kloeke en gezonde Lighaamsgeftalte, wierd, wegens eene Water- en Darmbreuk, die hy reeds 15 jaaren gehad had , van zynen dienst ontzet. De Waterbreuk bad, in het begin, de grootte van een Hoenderei. dog ten laatften wierd zy zo, groot als het hoofd van een Kind, de andere Breuk was niet aanmerkelyk, en kon gemak- ke»  C 185 ) feelyk door een Breukband ingehouden worden. Daar nu de eerfte Breuk niet anders, dan door de konstbewerking te geneezen was, waar toe de Lyder nogtans niet wilde befluiten; kon men niets anders doen, dan het Water door de Troisquart ontlasten, dog dat binnen een jaar weder tot dezelve hoeveelheid was aangegroeid. Men ftelde hem nogmaals de volkomene Genezing, door de konstwerking voor, dog dewyl hy daar niet toebefluiten wilde, en men hem, als van zynen dienst ontzet zynde, niet kon dwingen, ontlastte men het Water weder op de vorige wyze. Den volgenden Dag kreeg hy, door eene koude, die hy den vorigen avond geleeden had, een hevig Kolyk, met Braaken en Afgaan. Toen hem de Kompagnies - Heelmeester wilde verbinden, klaagde hy over groote hitte in den Balzak,Scrotum,' en deezen was ook zeer ontftoken, dat, uit aanmerking der hevige beweeging van h etBloed, en der verflapping der Vaten van den uitgerekten Balzak, niet vreemd was. De Lyder wierd in het Gasthuis gebragt en adergelaatenv Dog, in weerwil van alle uit-en- inwendig aangelegde hulpmiddelen, nam de Ontfteking, in 24 uuren, zodanig de overhand, dat zy zig niet alleen over den geheelen Balzak, maar ook over de Huid der Roede, Penis, uitftrekte. Het Bloed ftorte zig uit de verzwakte Vaten, in het celagtig Weefzel, en 'er ontftond Verfterving. 'Er wierden diepe infnydingen gedaan, eene ftovinguithet afkookzel der Cbina en  C $86 ) en Scordium met Sal Ammnniac, en op deiJ omtrek van het verdorvene eene zalf uit het Empt -V?,::.'- Suipb en de Oi. Hyprri-'. aangelegd, om den verderen voortgang der Verfterving te beletten, en inwendig fchreef men een afkookzel van den Koortsbast met rinfe Wyn voor, om de verzwakte laagten tc verfterken. Op deeze wyze wierd de Verfterving in der daad tot ftaan gebragt, en de vernielde Deelen begonden zig aftefcheiden; dog daar de Ballen, ItstïcuU, op beide de zyden. door den verftorven Balzak, Scrotum, gezakt waren, en enige veritorveóe Vlekken hadden, kon men deeze affcheiding niet aan den tyd overlaaten, om dat dan de Ballen , die men dog gaarne wilde behouden, door het fcherpe Vogt, nog meer zouden verfterven. De geheele verftorven Balzak wierd dus, benevens de uitwendige Huid der Roede, Penis, tot op de eeltagtige Lighaamen , Corpora cavernofa, weggenomen» Ondertusfchen wierden de Ballen en Roede, met Wieken, in de gemelde ftoving nat gemaakt, belegd , Drukdoeken 'er opgelegd, en door een Schortband, Suspenforium, in de hoogte gehouden; en de randen,daar te voren den Balzak gezeeten had, wierden insgelyks dikwils met deeze ftoving nat gemaakt. Na enige Dagen fcheide zig al het verftorvene, zo wel van de Ballen als van de Randen af, en'er kwam eene zeer goede Verëttering. De Ballen wierden nu met droog Plukfel verbonden, en wegens de fterke Verëttering, wierd de ftoving koud"  koud op de Randen gelegd. Om het verlies der kragten te herftellen, wierd inwendig , met het gebruik van den Koortsbast voortgegaan, cn eene voedende Levenswyze voorgefchreeven. De Verettering wierd minder, en zo wel aan de Randen, als aan de Ballen en de Roede, vertoonde zig Vleeschheuveltjes, die in het kort eene zeer digte Opperhuid maakte, en de Lyder was, in twee Maanden, volkomen geneezen. DE ZEVENTIENDE WAARNEEMING. Eene geneezene Hoofdwonde, aan bet Agterboofd, dóór Denzelven,' TT JjJen Staf Officier van het Regiment van ïotum, wierd, in den laatften Oorlog, niet ver van freyberg, in een Gevegt door eenen Snaphaans.Kogel, aan het Agterhoofd, gekwetst. De Kogel was midden op het uitfieekzel van het Agterhoofsdbeen, door de Uitwendige Tafel gedrongen, en zat diep in het Tafelfcheidzel, Diplo'é, vast gedrukt. Hy Viel buiten kennis op den grond, en wierd, door enige Soldaaten, eene halve Myl ver, in een kwartier gebragt, en my in deezen zinneloozen toeftand, overgegeeven. Ik liet ter-  ( 188 ) terftond eene Ader openen , de Hairen affcheeren, en eenè ftoving uit Water en Azyti aanleggen; op de Wonde !ag ik eene pieilter , en liet, wegens de onveiligheid van de plaats den Lyder, den volgenden Morgen, naar FREYs'iCRG brengen, dat 'er twee. Mylen van daan was. Daar de Toevallen nog beftendig voortduurden, liet ik nog eene Ader openen, en nam den Kogel, gelyk ook de Splinters die van de uitwendige Tafel afgeflagen waren, door een Hefyzer, Elevatorium, weg. Ik bedekte het ontblootte Been, met droog Pluksel; maar ik lag op de Wcrrde een ettermakend Middel, Suppurativum, en lier. met de ftoving voortgaan. Om dat de zinneloosheid en het Braaken nog beftendig aanhielden, liet «ik hem nogmaals Aderlaaten / fchreef prikkelende Klisteeren en een zagt ontlastmiddel voor, om de Vaten, die door de fchudding uitgezet waren, te ontleedïgen. De Lyder kwam weder tot zyne kennis, en de Wonde wierd, op de bovengemelde wyze verbonden, dog na enige Dagen, begon de Lyder fterk te braaken, en voelde eene hevige drukking op het Agterhoofd. Ik liet hem, ten vierdenmale, Aderlaten , herhaalde de Prikkelende Klisteeren , liet hem inwendig verkoelende Dranken gebruiken , en eene zeer fpaarzaame Levenswyze in agtneemen. De Toevallen bedaarden weder, en de Wonde fchikte zig, ter Geneezing. De nog overgebleevene Beenfplin- t'eis/  ( i89 ) iers, ontlastten zig, gedeeltelyk yan Zelve £ èn gedeeltelyk wierden zy door de kunst weg genomen, en dpar de Lyder van eene zeer? gezonde geftehheid was , wierd hy ,in agt Weeken volkomen geneezen. Hy behield nogtans, een,geheel Jaar, eene groote zwakheid in het Hoofd, en als het Bloed zig ophoopte, was hy fterke Duizelingen onderhevig, dog die, na, eene Aderlating, terftond weder verminderden, en hy durft het Ader laten, tot hier toe nog niet verzuimen. DE AGTIENDE WAARNEEMING. Merkwaardige Toevallen, door een UitwaÊ in de Her/enendoor Denzelven. t? ■ . ■ ...... Xl'en Grenadier van 53 Jaaren, van zyn-bah rpep een Kledermaaker, was zedert veele Jaaren onderhevig aan Aambeien; dog, behalven voor enige Jaaren, hadden zy nooit' aanhoudend gevloeid, daar by klaagde hy beftendig over Hoofd - en - Rugpynen. ïn April' Van het Jaar 1773, kwetfte hy onder het Ex. trceeren, hoewel zeer ligt, het. Vel van de Scheen, nogtans wierd deeze plaats, op den, zesden Dag, ontftoken, en 'er kwam koorts' £y, dog die hem; fia 14 Dagen verliet.. Ja N Juni*?  ( 19° ) Junie kwetfte hy,' uit onagtzaamheid, Wederom deeze Scheen, en gevoelde zeer hevige Pynen. Terwyl hy terftond in Zwym viel, bragt men hem weder in het Gasthuis. N» eene Aderlaating wierden ontlastende Middelen voor gefhreeven, en de Wonde genas in konen tyd. Dog de Lyder verviel in eene zwaarmoedigheid, die men aan zyne huislyke omflandigheeden toefchreef. Men lief hem, op het einde van Junie, uit het Gasthuis gaan. In zyn Kwartier kreeg hy weder bezwymingen, waar tegen men eene Aderlating en zagte ontlastmidcielen voorfchreef; dog daar zyne Zwaarmoedigheid vermeerderde, en hy zomtyds mymerde , wierd hy in Julie weder in het Gasthuis gebragt, daar hy eene koude Koorts kreeg, dog die hem in enige Weeken verliet. Aan het flinker Been ontdekte hy nu eene gedurige beeving met eene groote zwakheid, en de Duizelingen vertoonden zig ook zomtyds fterker, Zy wierden wel door Aderlaten, Ontlastingen , Spaanfe Vliegpleifters en inwendige oplosfende Middelen, weggenoomen, dog de Lyder wierd, onder deeze afwisfelende omflandigheeden, gedurig zwaarmoediger Hy kreeg, op den 21 Januarie 1774» een aanval van Beroerte, met eene Verlamming van de geheele regter zyde, en vooral leeden daar door, de Spieren van den Slokdarm en het Strottenhoofd. Naa ryklyk Aderlaten, Purgearcn, in en uitwendige verdeelende Mid* delen.  ( i9i J tfelen, Klisteeren en Spaanfe - Vliegpleifteris in den Nek en aan de Beenen, kwam hy weder tot zyne kennis, en het flikken ging insgelyks gemakkelyker; dog de Pis liep hem, inzonderheid des Nagts, tegen zynen wil af. Den 6 Februarie kreeg hy weder zulk eenen aanval, aan dezelfde zyde, en de reeds gemelde Deelen , leeden nog meer dan de eerftemaal. Deeze Toevallen wierden, door eeö menigvuldiger gebruik van dezelve Middelen, ënigzints verminderd. Dog het flikken, vooral van vogtige dingen, bleef zeer moeilyk, en de Pis en den Afgang, ontlastte zig mëerendeels buiten zyn weeten. Hier by kwam eene hevige Hik, waar tegen de kragtigfte' Pynftillende Middelen, Anodina, te vergeefs gebruikt wierden. Een Spaanfe-Vlieg'pléifter op de Maag gelegd, en het aanhoudend gebruik van de Laudanum, begonden enige ver* zagting te verfchaffen, toen, op den 28 Februarie, eenen nieuwen aanval van Beroerte, een einde- van zyn Leven maakte. Na den dood, vond men de ïngev/anderi van de Borst en van den Buik gezond eh in den natuurlyken ftaat. By het openen der Herfehpan, ontdekte men, tusfchen het dikke en dunne Herfenvlies, een Spekgezwel, S:eatoma, dat zes Lood woog. Het had de gedaante van eenen grooten Cüroen,en zynen grond-, Bafes, waar mede het aan den agterfteh Rand en de inwendige oppervlakte van het "WiggeIften zat, bedroeg eenen Duim in de doorN i fiieésv  C 19* 5 foede. Van hier liep het fchuins van voorea naar agteren, en van onder naar boven, over de middenfte Kwabbe, Lohus, der Herfenen, dus lag een goed gedeelte van deeze Kwabbe onder het Gezwel. De Holligheeden der Hersenen , waren zeer fterk met eene geelagtige Wei, Serum, opgevuld en als men het Hoofd agter over boog, vloeide 'er eene groote menigte van dezelve , uit de tusfcheriruimtens van het \erlengde Merg. Dit Gezwel was: niet alleen de oorzak der uitgeftorte Wei, maar ook van de gemelde toevallen en den dood, en het is waarfchynlyk dat het kort voor de eerfte bezwyming in Junie ontftaan zy, en van tyd tot tyd, tot de tegenwoordige grootte is aangegroeid; daar de Lyder voorheen nooit aanvallen van Bezwyming, Zwaarmoedigheid of Beroerte gehad heeft. DE NEGENTIENDE WAARNEEMING Doodelyke Toevallen eener Hoofdwonde,die reeds lang geneezen -was, ' door Denzelven. Ün pypervan de Grenadier-Compagnie, van het eerfte Battaillon der Guarde, 29 Jas» ren oud, kreeg in den flag by colli*, door eeneïi'  c m > 1 (eenen vyandlyken Dragonder, een houw mee jeen Sabel op het Hoofd. Hy ftrekte zig uit van het midden des voorden Deels der Opperhoofdsbeenderen , 0 teeds kennelyker gewaar worden. Ik gaf haar nogmaals drie Poeders, elk van 20 Greinen, en hier op volgde eene krampagtige beweeging van het geheele Lighaam, en eene geringe ylhoofdigheid, Delirium. Op die Dagen dat de Nagtfchade, Belbdona, gebruikt wierd, wierden de lydende Deelen dikker en Pynlyker, dat misfehien tot een bewys verftrekt, dat dit Middel ook op de Zenuwen werkt. 'Er volgde een fterk Zweet, en een merkelyk vermogen, om de verlamde Deelen te beweegen, dog nog geen Gevoel. 'De Pols wierd voller en rasfer, de Lyderesfe kreeg behoorlyk open Lyf en eenen verkwik kenden flaap; en dewyl nu de bewee,ging der verlamde Deelen, beftendig beeter wierd, zette ik alle Geneesmiddelen aan eene zyde, en beval' alleen eene goede Levenswyze en veel beweeging. De verlamde Deelen kreegen haar volkomen gevoel weder; de Spraak wierd natuurlyk, en de wanorde in het Verftand, was ook verdweenen De Zwelling van den Onderarm verdween , en de dunne Opperarm, kreeg zyne nacuurlyke fterkte en kragt weder, dog de Pols was zo fterk,. dat ijs genoodzaakt was, eene Aderlaating te qoen, en hier op kreeg de Lyderesfe, haare yoikomene gezondheid weder. ln November 1772, vroeg my eene levendige, zwaarlyvige Weduwe, van 46 Jaar ren, die zeer kort van Hals was, om raad jegen eene aergelyke Ziekte. Zy had het ühe.  ( *?8 ) had zy den witten Vloed gekreegen. Myne ( eerfte poogingen waren, om den ontwrigten Opperarm weder te herftellen, dat ook zonder veele moeite gelukte, en hy wierd, doof een behoorlyk Verband en Drukdoeken, die met eenen verfterkenden Geest bevogtigd wierden, in zynen ftand gehouden. Ik omwond den gezwollen, Onderarm, naar de wyze van den Heere theeden, van de Vingers tot aan den Elleboog, en liet hem in eenen Band draagen. Dit Verband wierd beftendig, met verdeelende Stoovingen bevogtigd, en dit had zulk een goed gevolg, dat ik telkens genoodzaakt was, de Windzeis vaster aan te haaien, en in 14 Dagen was de Zwelling geheel verdweenen. De gezwollen Onderarm was byna een Duim dunner, en veel flapper dan den anderen. .Dit wierd waarfchynlyk veroorzaakt, door eene druk. king van het hoofd des Opperarmbeens op de Vaten, dewyl de Banden, Ligament/), en .Spiervezelen zo verflapt waren, dat het nu. met veele moeite in zyne plaats gehouden kon worden. Nogtans wierd de beweeging, van tyd tot tyd, zo ver weder herfteld, oat zy den geheelen verlamden Arm, tot op het Hoofd kon brengen Ik had ondertusfchen, inwendig, de Nagtfchade, Beliadona, met Rbabarber laaten gebruiken. Ik begon met vyf Greinen, en vermeerderde dagelyks de Gift, met vyf Greinen, en men wierd geene verandering gewaar, voor dat ik tot 40 Grei-  C 280 ) was 25 Jaaren oud, van eene vrolyke gemoeds geftalte, en, zo als men my verzeekerde, nooit Ziek geweest. De regter zyde "was verlamd, dog de uiterlyke Ledemaaten, hadden het gevoel niet geheel verlooren, zy waren ook niet gezwollen, maar fcheenen my flapper en dunner te zyn, dan de gezonde. De Tong was zeer verlamd, en de fpraak geheel onverftaanbaar; de Pols was klein en langzaam, en aan de lydende Deelen nog flauwer ; zy had reeds 40 Dagen in deezen toeftand doorgebragt, en 'er waren Aderlaatingen en enigen,my onbekende,Middelen gebruikt. Men kon my geen het minfte bcrigt geeven, van de Oorzaak deezes Toe- • vals; zy was beftendig gezond geweest, en eensklaps, onder het verrigtenvan haar werk, daar door aangetast. De Lyderesfe kon zig ook , na de Geneezing, niets te binnen brengen , dat hiertoe geleegenheid zou hebben kunnen geeven, dan eene voorgaande ergernis. Ik hield dus deeze Ziekte, voor eene Hemiplexia Serofa, en gaf haar drie Poeders van de BelUdonn, elk van 15 Greinen, met even zo veel Rbabarber, waar van zy 'er om den anderen Dag een, met Thee en Melk, moest gebruiken. Na het gebruik van dezelven, kon de Lyderesfe, duideiyk ja en neen zeggen; ik gaf haar weder drie Poeders, elk van 18 Greinen, met evenveel Rbabarber, en liet dezelven, gelyk de vorigen, gebrui. kep. De fpraak en de beweeging der verlam-  C 281 ) lamde Deelen, kwamen nu niet alleen weder, maar de Maandftonden welke zy te voren altyd gereegeld gehad had, vloeide ook fterker dan gewoonlyk, en zy was volkomen gei neezen. Indien deeze Waarneemingen, iets toëbren-' gen, ter verklaaring van de Natuur en Geneezing deezer Ziekte, dan heb ik myn oogmerk volkomen bereikt. DE-  < z86 ) van deeze Toevallen geene Reden te geeven, dus liet ik hem Rhabarber, Braakwynfteen, Tartarus Emeticus,en Salpeter gebruiken , en weekmaakende Klisteeren zetten. Dog, de Pynen wierden heviger, de Lyder kreeg Koorts en Braakte, hy wierd Adergelaaten, en het Lyf gefineerd met Lynolie en Olie van Kamillen. De Pynen wierden iets minder, en verplaatften zig meer bene eden waards. Na het Klisteeren, dat alle drie Uuren herhaald wierd, volgde telkens ontlasting, en de Toevallen waren in 36 Uuren , zo veel verminderd ,dat het Braaken ophield, de Pols zagter en de Lyder ftiller' wierd. Maar, niet lang daar na, kwamen de. Pynen weder, benevens eenen harden en Koortzigen Pols, en waren zo hevig, als of de Darmen, met ten fcherp Werktuig doorfneeden wierden. Daar dit Toeval ,alle overeenkomst had, met een Kolyk uit Aambeien, deed ik nog eene Aderlaating. Het Bloed had eene fterke Ontftekingskorst, de Lyder kreeg weder kwalyk. tens, een bitteren fmaak in den Mond, en veele opfpanningen; ik liet de Jnima Rhei met het Liquor Terrae foïiata tartari en de Spiritus Nitri Dulcis gebruiken. Hier door zakte de pyn gedurig, meer na den Endeldarm, die tevens zo gevoelig wierd, dat de Lyder de Klisteer niet durfde ontlasten, maar altyd over de gruuwzaamfte fteekende en fnydende Pynen klaagde. 'Er wierden ook geene Drekftoffën meer ontlast, maar alleen wat  i 287 y geronnen Bloed, dat onder de Klisteeren gemengd was. De Koorts was reeds weg gebleeven, maar de Pyn was gedurig nog zo hevig, dat de Lyder zig niet verroeren kon, zonder over hevige vermeerdering van dezelve te klaagenj ik onderzogt den Endeldarm, zonder iets te ontdekken, dog daar de Lyder gewaar wierd, dat de oorzaak der Pyn, na dat hy weder geklisteerd was, nog laager gezakt was, onderzogt ik nogmaals den Endeldarm, en ontdekte eindelyk, met de punt van den middenften Vinger,een hard Lighaam, dat onbeweeglyk was, en byna als beklemd zat; daar ik het onmooglyk met den Vinger kon bereiken ,tragte ik het met een lang Tangetje uit te haaien; door het fchreeuwen des Lyders,moest ik enige reizen ophouden» dog ik was eindelyk zo gelukkig, dat ik, na veel draaijen en keeren, een Been, dat aan beide Einden zeer puntig en twee Duimen lang was, uithaalde. Terftond hield de Pyn op, en de Lyder erinnerde zig, dat hy het agt Dagen te voren, onder het eeten van Schaapenvleesch, doorgeflikt moest hebben. De Lyder gevoelde nog enige Dagen, by den Stoelgang, een zeker dringen, en met de Drekftoffën wierd ook enigen Etter ontlast, dog, door het gebruik van dienstige Middelen , wierd hy in enige Dagen geheel herfteld.  DE TWEE- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Eene Scbootvoonde door de Longen,met eene'Verplettering van het Schouderblad, door Denzelven. ]Na den Slag by lowositz, kreeg ik, onder veele'gekwetften, een Musquetier, die door de Borst gefchooten was. De Kogel was tusfchen de 'derde en vierde Ribbe m gegaan, had de laatfte verpletterd , en wasin het flinker Schouderblad blyven zitten. Ik nam 'er de Kogel terftond , met veele Eeenfplinters uit,verwyderde,aan de voorfte opening, den loop der Woede, en nam insgelyks veele Splinters van de'-gebrooke Rib weg, daarna verbond ik de Wonde, en fchreef eene Aderlaating voor. Dén volgenden Dag wieden de Gekweten ^aussic gebragt. Ik miste mynen Lyder, by was te rug ge. bleeven, en bad zig in Brardrvyn tebuiten gegaan,in welken r&eftand ik,hem vopo hy heette fterk, met ontlasting van BioeS, hy had eenen korten Adem, Reutelingen m de Keel, eenen kleinen, harden, koortzigen Pols, dC kiaasde over. geweldige Pyn in de Borst,  C 2S9 ) zo dat ik niet dagt dat hy enige Unren meer zou leeven. Ik liet ,hem we.'er Aderlaaten en Klisteeren, en toén "het verband afgenomen wierd, drong de Lugt met geweld uit beide de Wonden. Ik lag wedér een behoorlyk Verband aan ,befmeerde de geheele Borst met Kamferolie, en liet hem op zyde leggen, op dat het geftolde Bloed zig zou ontlasten. Inwendig fchreeF ik verkoelende Middelen voor met fap van zeeajuin. De Lyder geraakte in Slaap, en ontwaakte vier Uuren daar na, klaagende over geweldige Pyn int de Borst. Hem wierden zes Oneen Bloeds afgetapt en een Klisteer gezet, waarop de Pyri wat verminderde. Tusfchen de verkoelende Middelen, liet ik ook wat. Kamfer in Poeder gebruiken. Den derden Dag moest ik, wegens de hevige Pynen, het Aderlaaten herhaalen, en ik was tot den agtften Dag genoodzaakt, alle zes Uuren eene kleine Aderlaating te doen, om de hevigheid der Pyn te verminderen, die ook na elke Aderlaating minder wiérd. Uit de Wonde vloeide, deezen geheelen tyd, veel fchuimend Bloed, dat ook, door het gedurig Hoesten ontlast wierd. Hier om moest de Lyder ook altyd op zyde leggen ,en kreeg niets als ligte Soepen. Den agtften Dag begon de Verettering, die den Lyder, die door het menigvuldig Aderlaaten reeds veele kragten verlooren had, ten uiterften verzwakte. Den twaalfden Dag verminderde den uitvloed T 3 var»  ( 29° > van een wateragtig Bloed, en de Lugt kwam niet meer met zo veel geweld als voorheen, uit de Wonde, en daar de Pols vol en niet hard was, liet ik hem nu den Koortsbast mee de Cascarüla gebruiken. De gebrooke Rib fchilferde af, dog aan de agterfte Wonde aan het Schouderblad, dat byna geheel verpletterd was, en waar aan nog veele Splinters los waren, maakte de Etter eenen Zak, die zig tusfchen het zelve en den Ruggraad, naar de Ribbe uitftrekte. Hier om verwyderde ik de Wonde,nam de losfe Splinters weg, en bragt 'die, welken nog aan de Spieren vast zaten, in eenen behoorlyken ftand. Onder eene behoorlyke behandeling, Haagde de Geneezing jiu zeer goed, en in de derde Week was de affchilfering geëindigd, en de voorfte Wonde begon te fluiten, zo dat 'er by het Verband, weinig Lugt meer uit kwam. De Lyder wierd nu na Dresden gebragt, en daar genas de voorfte Wonde, in de zevende Week, met een diep in de Borst [getrokken Litteeken, dewyl de Rib meer dan een Duim van haare zelfftandigheid verlooren had. Naar alle waarfchynlykheid genas dé Long aan dit Litteeken, dewyl het by elke Ademhaaling bewoogen wierd. De agterfte Wonde wierd ook na enigen tyd zuiver, veele Splinters wierden nog afgefcheiden, en anderen vereeiiigden zig door een Beenweer, fallus, zo dal de Lyder, in de tiende Week, geheel Jierfteld was. In het begin fcheen het, of hy  ( > hy den flinker Arm niet weder zou kunnen gebruiken. dewyl hy denzelven niet kon beweegen, dog na verloop van een Jaar, wierd dcezeé ook, door het gebruik van verwerkende Middelen, herfteld, het kort en moeilyk Ademhaalen verdween ook, zo dat hy weder Dienst kon doen, en nog twee Veld-togten bywoonen. Na dien tyd, kreeg hy dikwils eene Bjrstkoorts, de korten Adem kwam weder, hy kon het Marcheer en niet uithouden, en moest dus bedankt worden. Hy leeft tegenwoordig nog gezond, dog kan geenen zwaaren Arbeid verrigten. DE DRIE- EN- DERTIGSTE WAARNEEM ING. Een knoestagtigen Bal, zonder de Konstbewerking geneezen, door den Heer budeus, Heelmeester van het Regiment van Dolwig. ICen Officier, die afgedankt was, wegens eene Breuk, die na eene Kneuzing ontftaan was, verzogt, om de onverdraaglyke Pynen die hem dit Toeval verwekte, myne hulp. De Balzak, Scrotum, had den omtrek van een groot Mans Hoofd, en was zo hard, dat men T 4 niets  $ 292 ) Ciets anders kon vermoeden, dan eenen verharden lal. Schoon de Lyder reeds den ouSm van 6oJaa.cn bereikte onden»a> k evenwel de Konstbewerking, M$ het enige vXdigè Middel. Toen- den Balzak en den Schederok der Ballen geopend wierd vloei de 'er eene menigte vuil Bloed uit, dat een onverdraaglyken-ftank veroorzaakte. De Bal had de grootte van eene Vuist, wa ha d en in zynè geheele oppervlakte met harde Uitwasten bezet. Ik verbond de Wonde rnet Draltmiddelen, en Het, om de Ontfteking voor te komen, Stovirigen van warmen Wyn aanleggen; hier op wilde ik den Bal wegneemen, dog hier toe wilde de Lyder volftrekt niet beften. Ik deed hierom inkervingen, Searïficationefï'ë de Uitwasfen, gebruiste bederftegengaande, en verbond met Bemiddelen r ot dit dikwils te herhaalen, icheiden de Uitwasfen zrg' van tyd tot tyd ai , de Bal wierd = kleiner, en verkreeg eindelyk zyne natuurlyke grootte, en de Lyder wierd zo volkomen herfteld, dat hy op het oogenblik weder in Krygsdienst zou gegaan zyn, ais hy niet reeds, eeneu Burgerpost bekleed had. . Van deqzen Aart-zyn my nog twee Gevallen voorgekomen. Twee Ruiters, waar van den eenen 60,..maar den. anderen 40 Jaaren oud was, wierden beiden eenen Bal gekwetst , 'er ontftond eene hardheid en Zwelling, die door Aderlatingen, Baden en Sto** ° vin-  ( 29$ > vingen, niet verdween, eindelyk'maakte ik, met de Btsiowi, eene opening.„door. den Balzak en den fchederok der Balien, en 'er vloeiden enige Oneen geronnen Bloed uit. Enige Dagen daar na, kwam 'er Verettering, en zy wierden beiden, in korten tyd , zonder verdere Toevallen geneezen. DE VIER- EN- DERTIGSTE W A A RN EE M IN G. Eene Darmwende door inwendige Oorzaaken , jhvene arme Vrouw van 40 Jaaren, kreeg by toeval, aan de regter Zyde van den Onderbuik, -in den Omtrek van den omgewonden Darm, ilium, een pynlyk Gezwel, dat, na enige-Weeken, terwyl zy voorover bukte , en dus het zelve drukte, van zelfs openbrak. Uit het zelve vloeide Etter met Drekftoffën vermengd, de Wonde wierd grooter , alles wat zy gebruikte, 'wierd terftond onverteerd ontlast., en door den Stoelgang ontlastte zy niets, In .deezen toeftand ontmoette ik de Lyderesfe. Zy klaagde meer over Honger dan over Pyn, was Koortzig en zeer uitgeteerd. Schoon 'er weinig hoop tot beterT 5 fchaP door denzelven.  ( ?S>4 ) fchap was, liet ik een Plukfelprop, zo groot als de. opening, niet het Liquor vegeto mineralis van goulard bevogtigd, en hier over Drukdoeken aanleggen, en met Windzels be■vestigen. Dit Verband wierd dagelyks tweemaal vernieuwd, den derden Dag kreeg zy reeds weder natuurlyke ontlasting, en uit de Wonde vloeide alleen maar, een weinig wateragtige Drekftoffe. Inwendig fchreef ik haar lymige Middelen, Soepen van Schaapspooten en Wortelen, beneevens den Koortsbast met verfterkende en baisemagtige Middelen, voor. Zy wilde, in de derde Week, reeds weder aan haaren gewoonen arbeid gaan, dog dit flond ik haar niet toe. Behalven een drukkend gevoel op de plaats der wonde, inzonderheid als zy windige Spyzen gebruikt had , was zy in de vyfde Week weder geheel her. field. De verlorene kragten kwamen fchielyk weder; zy at met veel fmaak, en verrigtte haar werk. Na de Geneezing beval ik eene Aderlaating, dog deeze wierd verzuimd. Een half-Jaar daar na, kreeg zy, na zwaar Werk verrigt te hebben, hevige Buikpynen en Benauwdheeden , en, dewyl 'er geenen Artz ter hulpe geroepen wierd, ftierf zy na enige Dagen. Dewyl ik hier van eerst kennis kreeg, na dat zy reeds begraaven was, kon ik my, door de Ontleding, niet van de Oorzaak des Doods onderregten. D E  C 295 ) DE VYF- EN- DERTIGSTE WAARNEEMIMG. Van een buitengewoon groot Knoest gezwel, van bet Scbildwyze Kraakbeen, door den Heere meisner, Veldfcheer van bet Regiment van Wolfersdorf, Een Musquettier van het Regiment van Wolfersdorf, 26 Jaaren oud, was zeaert drie Taaren, de Hals fterk gezwollen, dat van tyd tot tyd vermeerderde. Men ontdekte nooit eene bizondere hardheid of verheevenheid, in den omtrek van den Hals, maar de Huid was veeleer overal week,en had haare natuurIvke Kleur. Het Ademhaalen en Slikken viel hem niet moeilyk, maar hy verrigtte zynen Dienst behoorlyk en vry van alle Toevallen. Vier Weeken voor zynen Dood, kreeg, ny eene heete Koorts, met moeilyk Ademhaalen en Slikken. De gezwollen Hals was hard, gefpannen en Pynlyk, dog zonder_roodheid. Het Gezwel verminderde een weinig, door het gebruik van Salpeter, Tartarus Tartanfatus, Zuuragtige Middelen, en een KwiKpleifter,en de Lyder was in tien Dagen we-  ( 206- ) der herfteld. Negen Dagen daar na, kreeg de Lyder weder Koorts, met zeer hevige af. wisfelende aanvallen,en een ongemeen moeilyk Ademhaalen en Slikken, en den'tienden Dag ftierf hy, in weerwil van alle aangewende moeite. By de opening der Btfrst, ontdekte men een .groot knoestagtig . Gezwel, dat drie en een .half Pond * woog, óver beide de"Longen lag, en de regter Kwabbe,Lobus, byna' geheel, dog de flinker maar half bedekte. Van boven was het. aan de eerfte Ringen der Lugtpyp, de Schild en- Ringwyze Kraakbeenderen, aan den Slokdarm en aan de Wervelbeenderen van den Hals, vast gehegt, en van onderen met,het Borstvlies zaa. mengegroeid. Het .regter gedeelte der Longen was zeer zaamengedrukt, en twee derde kleiner, als het flinker. De Zelfftandigheid van het Gezwel was . vetagtig, en had de meeste overeenkomst,- met den Uier van ee. ne Koe. Daarenboven was de holligheid van de Borstj met meer dan twee pinten Waters opgevuld, waar in verfcheidene gedeelten ,,van eene geleiagtige ftofte dreeven, die buiten twyfel uit. het Knoestgezwel, Scirms, voortkwam De gewoonte van deezen Soldaat, om zynen Das beftendig zeer vast om zynen Hals te draaggn, had waarfchynlyk aanleiding gegeeven, tot het ontftaan van dit Gezwel. D E  C 297 ) D E Z ES- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Een bizonder e Soort van Spons - gezwel, door den Heere GaoucicE, .Heelmeester van bet Dragonder- Regiment van Lottum. ■ ÏVf en befchryft het Spör.sgezwel, als een Sponsagtig Uitwas van het celwyze Weefzel onder de Huid, dat onpynlvk, en ten aanzien der grootte. verfchillend is;en dat zomtyds door verdeelende en verfterkende Middelen, of door het wegneemen, Geneezen kan worden. Ik zal deeze Befchryving niet tegenfpreeksn, maar, door het tegenwoordige Geval, bewyaen, dat 'er nog eene ande-e foort van Soonsgezwel'der Gewrigten is, dat geheel andere eigenfehappen en kentekenen heeft, als het bygebra^te. Een Dragonder van 33 Jaaren, leed door eenen val van zyn Paard, eene zeer ligte kwetzing aan den Elleboog, en zeven Maanden daar na, wierd denzelven, by het beweegen van den Arm, eerst pynlyk, en begon een weinig te zwellen, ik fchreef hem de werkzaamfte verdeelende Middelen voor, en  en onder deezen Stovingen uit Haringpekel, en Pis met Ammoniak-Zout, die ik altoos zeer werkzaam gevonden heb; inwendig gaf ik hem ook dienftige Middelen. Dog, in plaats van te verdeelen, wierd het Gezwel dagelyks grooter , en na twee Maanden wierd het niet alleen Pynlyker, maar 'er kwam ook Ontfteking, en, des avonds, aanvallen van Koorts by. Misfehien kan de ongereegelde Levenswyze van den Lyder, waar aan hy te voren overgegeeven was, waar in hy nog voortging, en waar van hy, in de toenmaalige geftelthcid van het Gasthuis, niet gevoeglyk afgeholpen kon worden, veel tot dit ongemak toe gebragt hebben. In het kort, de Zwelling, de Ontfteking, de Pyn en de Koorts, wierden van Dag tot Dag heviger. Eindelyk fcheen zig eene Vogtgolving, hluctuatio, te openbaaren'; ik maakte, aan de uitwendige Knokkel van het Opperarmbeen, eene infnyding; dog 'er kwam eene Sponsagtige ftoffe, en geenen Etter te voorfchyn, welke ftoffe ik terftond affneed, waar op ik, dewyl 'er geene merkelyke Bloedftorting volgde, een ligt Verband, met een Dragtmiddel en het Water van goulard, aan lag De Pyn verminderde wel iets, dog ik vond, by het tweede Verband, de gemaakte opening zeer verwyderd, en het Sponsagtig V/eezen, vertoonde zig weder op nieuw, m eenen grooteren omtrek, en dit gebeurde by elk Verband, zo dat ik dagelyks genoodzaakt was,  ( 299 ) was, het zelve weg te fnyden , hoewel zon. der vermindering der Koorcs en andere Toevallen. Alles wierd vergeefs aangewend, om des zelrs aangroeijen te beletten; de gemaakte opening wierd van tyd tot tyd grooter; den omtrek der Wonde wierd zugtig; de uitdringende Sponsagtige ftoffe, had eenen affchuwiyken flank, en wierd eindelyk, gelyk ook de Lippen der Wonde, Kankeragtig. Dewyl de Lyder nu, juist in deezen tyd, by flegt Herfstweder, met het Regiment, dat verder op marcheerde, vervoerd moest worden; flierf hy, na dat hy naaulyks in het Kwartier gekomen was, twee Maanden na de gemaakte opening. DE ZEVEN- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Een Spleetbreuk van let Scheenbeen, door Dewyl nog veele Heelmeesters , de mogelykheid eener Spleetbreuk in de ronde Beenderen , in twyfel trekken; zal ik het volgend Geval, ter hunner overtuiging, aanvoeren. Een Dragonder wierd zodanig door een Paard tegen het Scheenbeen geflaagen , dat hy Denzelven.  C 3°° ^ hy terftond het gebruik van het zelve verloor. Dewyl ik nu, by het onderzoek, nog kwetzing der uiterlyke Bekleedfelen, nog eene Breuk van het Been ontdekken kon, en de Toevallen nogtans dezelve wareni , als of 'er dadelyk eene Beenbreuk plaats had ; las ik ook een Verband aan, gelyk by eene Beenbreuk. De Drukdoeken en het Verband, die altyd om den derden Dag vernieuwd wierden, wierden met Sp. Viv. Camph. bevogtigd. Bv het derde Verband, wanneer de Zwelling; verminderd was, ontdekte ik, naar de lengte van het Scheenbeen, Tibia , eene ingedrukte Groeve. Ik ging met het zelve Verband voort, dat, naar de gefteltheid der omftandigheeden, dan loste en dan vaster aanselead wierd, tot dat de Lyder, na zes WeSekeSn weder tot zynen dienst bekwaam was en in plaats der vorige Groeve, was ï nu eene v'erheevenheid - voelen die door de Beenweer, Callus, ontftaan was Twee Taaren na de Geneezing,ftierf deezen Lyder, fan eene Rotkoorts, en toen had ik geleegen heid, om my, door het gezigt, van deeze Breuk te overtuigen. Zy ftrekte zig naar de Sele lengte van het Scheenbeen, Tibia , ^ en de Spleet was geheel met eene vaste Beenweer, Calïus, opgevuld. D E  C 30* ) DE AGT- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Eene Ferzyeerin^ der Longen, door de, opening der Borst geneezen, door Denzelven* £jjen Dragonder van 31 Jaaren., van eerfE Volbloedige gezonde Gefteltenis, hield na ee± ne geneezene Longontfteking, aan de regter Zyde, digt by den Ruggraad., tusfchen de zesde en zevende ware Ribben, eene dofte en ftompé Pyn. Deeze Pyn vHerd, na een én een halfjaar, zo gevoelig, dat de Lyder eindelyk in het Gasthuis gebragt moest worden Terwyl men nu, uitwendig .niets tegennatuurlyks ontdekken .korr^ kon ik niets anders befluiten, dan dat de Oorzaak der Pyn,' Sn de Longen zelve moest huisvesten. Dus fchreef ik hem oplosfende en verdeelende Borstmiddelen voor, en liet hem vlytig den Damp van afgekookte, weekmakende, oplosfende .en balfemagtige Kruiden inademen; Schoon deezé handelwyze; eenen langen tydj' by aanhoudenheid wierd voortgezet, volgde nogtans de minfte beterfchap niet, maar eene' uitteerende Koorts, Pyn, be^waarlyk en pynr  C 302 ) iyk Ademhaalen, en een onvermogen om op de flinker Zyde te leggen, dat in het begin geene plaats had gehad, vermeerderden dagelyks. Ik liet, insgelyks zonder vrugt, op êe pynlyke plaats, weekmakende Oliën en Stovingen aanleggen. Dewyl de Lyder zig nu in oogfcbynlyk gevaar bevond,maakte ik eindelyk, op de pynlyke plaats, tusfchen de zesde an zevende waare Ribben, eene openingt en naauwlyks bad ik de Spieren en het Ribbenvlies, Phura, voorzigtig doorgefneeden, of 'er vloeide meer dan eene halve Pint ftinkenden Etter uit. Naar dien de Lyder in Haaute viel, was ik genoodzaakt een Verband aan te leggen; ik lag in de Wonde een lang ftuk Lynwaat, dat met Rozenhoning, die mee Gerftewater verdund was, beftreeken was, en lag den Lyder in zulk eenen ftand, dat de Etter gemakkelyk ontlasten kon. Ik fpoot dagelyks ook met deezen Rozenhoning in ds Wonde, en liet het ingefpotene met den Etter weder uitloopen. Na het zesde Verband, wierd de ftoffe, die tot hier toe dun en ftinkende geweest was, witter en goed-* aartiger. Dus fpoot ik in de wonde, een watenrgtig afkookfel van den Koortsbast met Rozenhoning, liet dien Bast, inwendig, in zelfftandigheid gebruiken, en eene ftrenge Levenswyze in agt neemen;de Lyder wierd, sa enige Weeken, volkomen herfteld, en is tegenwoordig, zynde tien Jaaren na de Konstbewerking, -nog. volkomen gezond, zonder  C 3®3 ) óver eenen korten Adem, of andere Toé-, vallen der Borst te klaagen. DE NEGEN-EN-DERTIG STÉi WAARNEEM ING. Bene doodelybe Verëttering der Kiritfpieren^ door den Ihere kühn, Heelmeester van bet Fufelier - Regiment v,an &leist. Il/en Musquettier van 30 Jaaren," klaagdè over eene ftekende Pyn in de regter Kuic, die hy, veertien Dagen geleeden, na het Springen over eenen Kuil, voor het eerst ontdekt had. Men lag verdeelende Stovingen en Verbanden aan,beval hem zig fr.il te houden , en dagt dit Toeval fchielyk te herfïellen, óm dat 'er naaulyks enige Zwelling aan de Kuit te ontdekken was. Dog, onder hergebruik van deeze Middelen, volgde geene ver* andering, de Pyn bleef aanhouden, en de Zwelling was, in enige Maanden, niet toegenomen , zo dat hy, benevens andere Soldaaten, de Wapenfchouwing kon bywoonenj dog toen deeden hem, de vast fluitende Laarzen, enig ongejmak aan. Onder deeze om- V 2 &?£r  C 304 ) Öandigbeeöen verliepen anderhalfjaar,' zonder dat de Zwelling en Pyn merkelyk vermeer-.' derden, en in dien tyd deed hy ook weinig Dienst. Dog nu begon de Zwelling eensklaps te vermeerderen, en de Pyn heviger te Worden'. zonder dat eèhe bizohdef e getéegenheid, hier töe aanleiding gegeeven had , en het Gezwel was, in enige Maanden, zo groot geworden.dat de Huid dreiede open te berften. Op bevel van den Overften^van het 'Regiment, wierd hy in het Gasthuis te berlvn gebragt, daar men het Gezwel Wilde openen,dog Waar toe hy volftrekt^niet verftaan wilde, maar hy vond veel eer middel, om heimelyk te ontvlugten en weder na zyn Regiment te gaan, daar hy .ook in het Gasthuis gebragt wierd, Hier namén de Pyn en Zwelling, derwyze de overhand, dat by eindelyk zelfs verlangde naar de opening van het Gezwel. Daar wierd in het midden van de Kuit, naar de lengte van het Been, eene infnyding van zes Duimen lang gemaakt, waar op eene groote menigte, bruinroode ftoffe te voorfehyn kwam, die veel overeenkomst had met geftold Vet, en afgryzelyk ftonk. Eer deeze ftoffe nog geheel ontlast was, moest de Wonde, uit hoofde der fterke Bloedftorting, verbonden worden. Des Avonds na-de gemaakte opening, kwam er eene hevige Koorts met ylhoofdigheid, en den geheelen omtrek der Wonde was ver. ftorven. Deeze Verfterving was den volgende»  X 3^5 > - reedg  ( 3°9 ) reeds veel levendiger, dan te voren, hy be* gon weder te flaapen en te Eeten, en difi was de laatfte Verettering. Onder eene goede Levenswyze, uit Meelfpyzen en Tuinvrugten, en het inwendig gebruik van den Koortsbast met den Virginiaanlchen Slangenwortel , van elk evenveel, waar van hy, zedert de eerfte Verzweering ♦ dagelyks drie Dracbma gebruikte, genazen de Wonden zo, dat hy den uden Juny . volkomen herfteld was. Tegenwoordig bevind hy zig nog volkomen gezond, .en is inzonderheid veel fter° ktr en lyviger als voprheeri,. DE EEN- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Eene byna geheel door gebouwene en weder ge~ neezene Hand, by een Kind, dat, gedurende de Geneezingyda/irenboven de Pokken kreeg, door den Heere jung, Heelmeester van bet Regiment van Puttammer. TT JCl>en Boerem<4sje van 10 Jaaren, wierd^' onder het fpeelen,door een ander Kind,met eene Byl, de Hand doorgehouwen. AUe de Nahandsb eenderen, Os fa Metacarpi, waren V 5 met  C 3" ) rnet hunne Spieren en Peezen, tot op dert Buiger des Wysvingers, waar aan de Hand nog vast hing, door gehakt. Men verlangde dat ik haar zou affnyden; dog, daar hier toe nog altoos tyd was, beproefde ik,of het mogeiyk was, haar te behouden. Ik bragt dus de verfcheurde Deelen aan elkander, bevestigde dezelven met drooge Hegtingen, en lag eene Wiek, met een Dragtmiddel befmeerd, op de Wonde; ik maakte alles vast op een klein Plankje, dat tot aan den Elleboog reikte, van voren naar de gedaante der Hand gevormd was,en onder de Wónde eene infnyding had , op dat men, zonder het zelve los te maaken,by de Wonde kon komen, en Geneesmiddelen aanbrengen, en hier over lag ik een ftuk Bordpapier, dat met de Zwagtel vast gemaakt wierd, en de Hand liet ik beftendig met warmen Wyn ftooven. Toen ik, op den derden Dag, het Verband vernieuwde, vond ik reeds een weinig Etters, en op deezen Dag kwam ook de Etterkoorts, dog die hield weinige Dagen aan. De Lyderesfe had goeden Eetlust, en alle Affcheidingen waren natuurlyk, de Wonde gaf den besten Etter, en het afgehouwene gedeelte der Hand, verkreeg weder eene natuurlyke warmte; ik Jiet nu een afkookfel van den Koortsbast, en tot den gewoonen Drank, Water en Melk gebruiken. 'Er vertoonden zig Vleeschtepeltjes, en op den ^den Dag, had de Hand ' reeds enige- vastheid, toen zig de Toevallen dec  C 3" ) der Kinderpokjes, welke toen in dat Dorp heerschten, openbaarden. Zy kreeg enige Stuipen, had neiging tot Braaken, grooten Dorst „ en de Pols was Koortzig. By het Verband, vond ik de Wonde droog. De Pokjes kwamen den vyftienden te voorfchyn, de Pols bleef ras, de flaap onrustig en de Wonde droog, zy had in enige Dagen geene onclas. ting gehad, en in deezen toeftand bleef alles tot op den 2often Dag, wanneer de Pokjes begonnen te Etteren. De Koorts wa* nog onveranderd, dog 'er kwam weder enigen Etter uit de Wonde, en den 25ften Dag, was de Verettering weder als voorheen. De Koorts wierd nu minder, de Pokjes droogden op, en hadden verder geenen den minften invloed op de Wonde, ik verbond dezelve, dan eens droog, en dan eens met balfemagtige Middelen,en den <55ften Dag na de kweizing, was zy geheel herfteld. Alle de Vingers bleeven.wel ftyf, dog daar ik den Wysvinger, van het begin af, wat krom geboogen had,kon zy nogtans met deeze Hand allen Arbeid verrigten. Het is merkwaardig, det hier geene de minfte affchilfering, Exfoliatioy van het Been, heeft plaats gehad, fchoon de Wonde door eene zwaare Byl veroorzaakt was. D E  DE TWEE- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. ran 'een geheel doorgehakt en -weder geneezen Qpperarmbeen, door den Heere hormann, JJeelmeester van let Regiment Gens d' Armes. li/en Huzaar van het Regiment van moring, Jaaren oud, en van een gezond Lighaamsgeftel, wierd in een Gevegt den Opperarm Vier Vinger breed boven den Knokkel, ConAyius, door de Spieren en het Been, tot op de groote Bloedvaten en de tweehoofdige Spier, doorgehakt. Ik kreeg hem terllond onder handen, en de meesten myner Vrienden fielden voor, de Bloedvaten te onder, fcheppen, en de Spier door te fnyden , om dat zy aan de weder vereeniging van het doorgehouwen Been twyfelden. Dog ik bragt de twee Beeneinden aan elkander, vereenigde de doorgehakte Spieren, door vier. bloedige en even zo veele drooge Hegtfngen, lag een behoorlyk Verband aan, en bevestigde dit door ligte Spalken. Ik liet den Lyder meer endeels zitten, en zynen Arm in  ( 313 > fn eenen gemakkelyken ftand plaatzdta. By het eerfte Verband vertoonde zig reeds Verettering; de Hegtingen hadden enige Ontfte-» king verwekt, dog die door Stovingen verdween. Behalven de Etterkoorts, vertoonden zig geene bizondere merkwaardige Toevallen; inwendig gebruikte hy zuure Middelen en eindelyk den Koortsbast, en daar ik 'er" voöraï ' op bedagt was, dat den Arm beftendig regt en in rust gehouden wierd, had ik het genoegen, dat hy, in de Öende Week, volkomen geneezen was, ên, zonder enige affchilfering van het Been, het Gasthuis kon Verlaacen. Zynen Arm bleef wel wat krom, en hier door was hy onbekwaam tot den Krygsdienst, dog hy kon, voor het overige, alle Werk met denzelven verrigten. -AANMERKING ■ VAN DEN uitgeeverL <••} 't^ydi. ^.intasst °^' nsv 1 • ' r' De twee voorgaande Waarnéemingen ftrekken ten bewyze , hoe veel invloeds het kwetzende Werktuig, op de Geneezing van een doorgefneeden Been heeft. Als het Werktuig ftomp geweest was, zou de Geneezing zekerlyk niet zo gemakkelyk, eu zonder affchilfering, gevolgd' zyn. D &  < 314 J BE DRIE- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Ècne groote BloedvinFurunculus, met Gevaar* lyke Toevallen, door den Heere sc hopper, Heelmeester van bet Regiment van den Erfprins van Brunswyk. Schoon de Bloedvin', Furunculus, een ^Gebrek is, dat zeer dikwils voorkomt, en zeer zelden de hulp van eenen Heelmeester no. dig heeft, zyn ;er nogtans Gevallen, waar in zelfs, dit gering fchynende Toeval, met gevaar vergezeld kan zyn, inzonderheid alshet in den omtrek van den Rug ontftaat, alwaar het, door de dikke Huid, zeer dikwils tot Verfterving neigt. , \ Een Geleerden van 40 Jaaren, kreeg, Op de zesde en zevende Ruggewervel', zulk eene Bloedvin, Furunculus, die in weinige Dagen,merkelyk in grootte.toenam, en waar by zig eene heete Koorts, met Raaskallen , voegde, De daar by geroepen Geneesheer, fchreef wel dienftige inwendige Middelen voor, maar dewyl  C 315 ) Woohen flender volgde, nam de Koorts eti hec Raaskallen zodanig de overhand, dat 'er nog eenen Geneesheer geroepen wierd, en alle drie voorzeiden zy, dat de Lyder den volgenden Dag zou fterven. In deezen toeftand wierd ik gehaald. Ik vond de Koorts zeer hevig, en de Bloedvin zo groot ic haaren omtrek als een tafelbord, en in het midden eene handbreed verftorven. Ik maakte terftond inkervingen, Scarificationes, in her, verftorvene gedeelte niet alleen, maar ook in den geheelen omtrek der Bloedvin; de bloedende Randen verbond ik droog , en lag alleen op het midden een Dragtmiddel, met het Poeder van den Koortsbast en Ammoniak zout vermengd, en hier over liet ik aan* houdend, warme Pappen leggen. Inwendig fchreef ik den Koortsbast en Amandelmelken, Emulfiones, voor,en, na eenige Dagen, zuur* agtige Dranken. Het Raaskallen duurde tot den vyfden Dag, en de koorts verminderden, eerst op den twaalfden. Het Verband wierd, gedurende^ dien tyd, met hec gemelde Dragtmiddel gedaan, en met de Pappen beftendig voort gegaan. Dog, dewyl- het Verftorvene zig nu affcheidde, wierden de Pappen nage: laaten, en de groote Wonde-, met een ontbinding van Myrrhe in Wyn, en een afkookzel van den Koortsbast, verbonden. In de vyfde Week. was de Wonde reeds gezuiverd, 'er kwam 'zuiver Vleesch te voorfchyn, en in de tiende Week was de Lyder geheel herfteld. AAN-  ( 3ïö > V/ jub Kbar.d*mo $ï> gioebos 09t!j^fs Vi nd, m AANMERKING VAN DEN UITGEEVER. Deeze foort van Bloedvin, Furunculus die; tot groot geluk van het Menschdom, niet dikwils voorkomt, is geheel van de gewoone Bloedvinhen onderfcheiden, en men kari ze de Verftèrvendé Bloedvin , Furunculus Gangrenofus, noemen. Zo dra zy ontftaat, vertoond zig zulk eene Bloedvin, ter grootte van een Kastanje, hard, pynlyk en ontftoken, en word daarna dagelyks grooter, zonder zagt te worden, tot de grootte van een Tafelbord, ja ik heb ze nog grooter gezien. Zo wel in het begaf, als in den geheelen loop der zelve, heeft er eene hevige ontflekingskoorts plaats, die dikwils met Raaskallen vergezeld gaat. ' De gewone Bloedvinnen, Furuncüli, laaten zig, met weekwaakende Middelen, tot Verettering brengen, dog deeze niet; maar zy tlyven beftendig hard en ontftoken, en a^s zy geopend worden, komt 'er, in, plaars van Etter, eene dunne ftoffe te voorfchyn. Haare gewoone Zitplaats is op die plaatfen daar het Vetvlis het dikfte is, en hierom heb ik dezelven altyd gevonden, op de Rug in  C 3r? ) d.en omtr* der Bovenbuikszyden, op heC Darmbeen en in den Nek, dog ik moet tevens aanmerken, dat zy doorgaans op de laatfte plaats het geyaarlykst waren. Misfehien heeft ook eene bizondere geftelcheid van het Weder én het Taargetyde, enigen invloed op het ontftaan deezér Bloedvinnen. Zo erinnere ik my, dat ik eens, in één Jaar, vier voornaame Perfoonen, met zulk een Gebrek onder handen gehad heb, daar my, op andere tyden, dikwüs in twee Jaaren, geen een Geval van dien aart, is voorgekomen. De oorzaak van dit Gebrek is eene fcherpte, die in de Vogten omgevoerd, en eindelyk in het Vetvlies neergezet word. Ik ben van gedagten, dat deeze Scherpte, meerendeels, van eenen Jigtigen aart is ; want ik kan my niet te binnen brengen, dat my zulk een Géval anders, dan by Jigtige Perfoonen, is voorgekomen. Deeze Scherpte verftopt de Bloed- enWatervaten van de Klieren derEÏuid en van hec Vetvlies, prikkeld de Zenuwen, en veroorzaakt de Koorts en alle de Toevallen die het zelve vergezellen. Ik zal nog enige Gevallen van deezen aart, ter bevestiging der vorige, bybrèngen. Eene Juffrouw van 60 Jaaren, die dikwils door Jigtige Toevallen was aangetast geweest, kreeg, enige Jaaren geleeden, eenen nieuwen Aanval, waar in zig de Jigtige ftoffe, voörnaamlyk plaatfte op de Oogleeden, in de Klieren van meiboom, en niet alleen een geduX Ui  ( 318 ) rïg traanen der Oogen, maar ook eene Oogontfttking, Opthtbalmia, veroorzaakte, zo dat de Lyderesfe het Dagligt niet verdraagen kon. Om de Ontfteking tegenftand te bieden , fchreef ik terftond eene ruime Aderlaating voor, en liet, des Avonds, eene groote SpaanfcheViiegpleister tusfchen de Schouders leggen, om eene afleiding, Revulfio, te weeg te brengen. In het begin fchreef ik zuiverende,en enigen tyd daarna, zweetdryvende Middelen voor,en hield de Wonde dér Spaanfche Vlieg, enigen tyd open. De Oogöntfteking, benevens de hevige vloeijing der Oogen, verdween na enigen tyd, en de Lyderesfe kon niet alleen, het Ligt weder verdraagen, maar ook uitgaan; wanneer zy my Het ontbieden. Ik vond haar in eene hevige Koorts, en zy klaagde over groote Pyn, op de plaats, daar de Spaanfche Vlieg geleegen had. Ik vond een verheeven , bruinrood en hard Gezwel,ter grootte van een Ei Ik fchreef weder eene Aderlaating voor , liet, op het Gezwel, Pappen uit Vllerbloemen, Tarwemeel en witte Ajuin, met Melk, tot eene Pap gekookt, leggen, gaf inwendig zuuragtige verkoelende Middelen, en om dat het Bloed, eene dikke Ontftekingskorst had, én de Pols, des Avonds, nog zeer hard en gefpannen was, liet ik nog eene Aderlaating verrigten. De Bloedvin, Furunculus, nam beftendig in grootte toe; den volgenden Dag wierd zy nog eens Adergelaaten, eh de ge- thel-  < 319 ) inelde Middelen beftendig gebruikt; dog dé Koorts bleef onveranderd, en de Bloedvin was, tot de groote van een Tafelbord aangegroeid, bleef bruinrood, zeer pynlyk en hard. Den derden Dag, liet ik de Lyderesfe, een Poeder, uit een^ half Scrupel van den Koortsbast, mee 10 Greinen Salpeter,om de vier Uuren gebruiken, en den Geest van Vitriool met Water, tot haaren gewoonen Drank neemen. Den vierden Dag was de Koorts onveranV derd, de Bloedvin was meer verheeven en fcheen te verfterven, fchoon zy nog even hard bleef, en ik vond, in derzei ver midden, zes kleine gaatjes, dog waar uit niets anders, dari een bloedig Water, Jtbor, vloeide (7;. Om de ftilftaande Vogten opening te verfchaffen,' fneed' ik de Bloedvin , in haare geheele lengte door, en lag op dezelve het Empl. nigr. Sdpèkt Becholz. op Leder gefmeerd, en hier over liet ik by aanhoudenheid warme Gortpappen leggen. Met de inwendige Middelen wierd voortgegaan , de Koorts was den volgenden Morgen , wat verminderd, en de Wonde ontlastte, by het Verband veel Vogts, dog geenen Etter. Ik lag het Linimentum nigrum (8J op l GO P«« kleine Gaatjes vind men altyd, en inzonderheid in het midden der Bloedvin. Jk heb 'er zomtyds 20 of 30 gezien, waar uit eene groengeele ftoffe vloeide; ik heb ook gezien, dat 'er zomtyds maar een Gat ontftaan is, dac in het begin klein was, maar in twaalf Uuren reeds eenen aanmerkelyken omtrek had. (8) Zie de Befchryving van deezen Pleister en dit Lin:Wtw; in her Tweede Deel der Waarneemingen van onze» fcchryver. BI. 307 en 3c8. De. Vertaal», X 2  C 320 ) ée Wonde, en hier over de Pleister, en liet de Gortpap voortgaan. Het geheele verfto va" Vetvlies begon nu af te fehetden, zo da ik niet alleen, geheele ftukken van het v£) uit de Wonde kon drukken, maar ook ™et een Tangetje kon wegneemen, en m H Daaen was al het verftorvene afgefchejden , ïodat dekokers derSpieren geheel bloot lagen. In de Holligheid die daar door ontftaan was, liet tk een afkookfel van den Koortsbast en Mvr he in Wyn, en met Rozenhonig vet- ££?d, ^ infPukCn ' Cn DrUkd°'5 de dezelve leggen, en op deeze wyze wieid de fvderesfe, in zes Weeken volkomen genee«Jn Na de Geneezing, zyn 'er nu zes Jaaren verioopen, en zy beeft, ir. «ld»en ty Dagen veri v 1 doorgaans doode- ?;rD«dy ook % dJL «*« beba"df fordf^ gemeene Bl«d«nnen, ,00 . tevens op de Koorts agt te geeven want tozuUi eene Bloedvin, een Geval verhaalen  C 321 ) dat my onlangs, door eenen vreemden Regi» ments-Heelmeester is medegedeeld. Zyn Overfte kreeg, in het midden van de Halswervelen, zulk eene Bloedvin, Furunculus , en dewyl hy dezelve van geen belang rekende , riep hy denCompagnies- Heelmeester, met verbod van het aan den Regiment6 • Heelmeester niet te zeggen. Hy lag 'er hec Ewp. JDiacbylon op, in hoope dat het de Verettering zou bevorderen, dog te vergeefs, de Bloedvin wierd grooter en pynlyker, en de Koorts ver meerderde ; in deezen toeftand bezogt hem de Regiments-Heelmeester, en wilde de nodige opening maaken , dog de Lyder liet het ni*;t toe; 'er waren reeds openingen in de Huid, men lag '>er Pappen op; de Regiments-Heelmeester ftelde nogmaals de noodzakelykheid der infnyding voor, dog de Lyder volharde in zyne eigenzinnigheid. DeKoorts wierd nu ten. uiterften hevig, de Deelen verftierven, de Spieren van den Hals, waren toe op de Wervelbeenderen, doorknaagd, en de Lyder ftierf dea 26ften Dag. Deezen Lyder zou zeker geneezen zyn geworden, als hy, door eigenzinnigheid zynen dood zelfs niet verhaast had. Het komc hier alles aan, op de Koorts haare kragt te ontneemen, en de Verfterving door eene Infnyding cegen te gaan. Hierom heb ik, in verfcheidene Gevallen, naar bevind van zaaken, de eerfte drie of vier Dagen, zes en meermaalen Adergelaaten, & 3 P E  DE VIER- EN. VEERTIGSTE WAARNEEMING. Aanmerking over twee fcbielyke Sterfgevallen, gevolgd op het onmatig gebruik van eene groote menigte Brood; dovr den Heere horn, tegenwoordig Heelmeester van bet Regiment van ROTHKIRCH. In den laatften Oorlog van het Jaar 1702, at een Grenadier, die in de beleegering van schweidnitz, zeer hongerig uit de Loopgraaven kwam, zyn geheel Leger Brood, dat toen uitgedeeld wierd. Enige Uuren daarna gevoelde hy eene fterke drukking in den Balg, die opzwol, en op het gevoel fteen hart wierd. Te gelyk braakte hy gedurig Dit onderhield men door warm Water, dog hy braakte niets anders, dan dit Water. In deezen toeftand ■Wierdik geroepen, de Pols was klein, hard en ras, en de Lyder klaagde over benaaudheid én eene aanhoudende doffe Pyn in den Onderbuik. Ik fchreef eene Aderlaating voor, en tragtte door Klisteeren ontlasting te bezorgen, dog te vergeefs. De Pols verdween en de Lyder ftierf binnen weinig Uuren. Daar de oraftandigheeden ni$t toelieten, het Lighaam 1 | , P.1 ; l .,.<. % . . - • >■ te  ( 323 > te openen, dagt ik, dat zig enige gedeelten? van het Brood, in klompen zamengepakt, de Darmbuis verftopt, eene ophooping van Bloed, en daar door Ontfteking, en eindelyk den Dood veroorzaakt hadden. Verfcheiden Jaaren daar na, kwam my een dergelyk Geval voor, dat insgelyks doodelyk afliep . en by het openen, vond ik eene geheel andere Oorzaak van den Dood, dan ik te voren gedagt had. Een Musquettier at, in den Namiddag, een half Leger Brood, en den volgenden Dag nog een geheel , dat nog versch was, en dus in het geheel negen Pond. Dien Nagt en den volgenden Morgen, was den Onderbuik buitengewoon gezwollen, en zo hard als een fteen, en hy had , zedert het gebruiken van het Brood, nog geene ontlasting gehad. De Pols was zeer klein en ras. De Lyder klaagde, gelyk den vorigen, over benaauwdheld en drukking in den Onderbuik, en neigingen tot Braaken, en onder hetzelve ontlaste hy ook niets, als den gebruikten warmen Drank. Aderlaatingen en Klisteeren van verfchillenden aart, wierden zonder enig gevolg gebruikt; de laatften kwamen terftond met geweld te rug. Inwendig wierd Lynolie en andere weekmaakende Middelen voorgefchreeven, dog insgelyks zonder vrugt, dewyl zy terftond weder uitgebraakt gierden. Hierop beproefde ik het koude Water , dat in den Artz (o)y by hardnekkige Ver- ftop* ( 9 ) De Artz, het 6cïe Deel, i (Ie Stuk, het 24311e Vertoog. X 4  ( 3H ) ftoppingen aanbevolen word, en liet de bloots Beenen, tot aan den Buik, dikwils met koud Water begieten, 'de Lyder kon nog gaan) en op den Buik Doeken met koud Water legden Dog dit was ook zonder vrugt, en dewyl'ik hier uit dagt te moeten befluiten, dat de Drekftoffën op eene zekere plaats opgehoopt en zamengedrukt waren, en dus de Buis verftopt hadden, liet ik den Lyder in een laauw Bad zetten; dog hy was naaulyks een Kwartier in hetzelve geweest, of de Beenen wierden gevoelloos, de Pyn verdween en de Lyder ftierf, zonder enige trekking, des Middags ten een Uuren, na dat de éemelde Middelen, van 's Morgens ten vyf Uuren af, onophoudelyk gebruikt waren. ' Toen 'ik de uitwendige Huid van den zeer gezwollenen Buik dqorineeden had, en nu de Buikfpieren en het Buikvlies opende, drongen 'er de Darmen terftond met groot geweld »it, en barstten met fen geruisch open. Hier op vielen dezelven zamen, zo dat men^ ze naaukeuriger 'kon waarneemen, dog de Karteldarm was, door de ingefiootene Lugt, nog zeer uitgerekt.' De'gebruikte fpyze was geheel in eene Pap veranderd, zonder enige samengepakte gedeelten,' gelyk ik my verbeeld had.' Dog de Darmen waren, door de menigte der ontbondeneLugt,"van plaats veranderd, eh van boven onder den twaalf vingerigen Darm, en van agteren regt over den . kadeldarm, QVer elkander geleegen. Dus was ■P - -■ - • » 3 ■ doö?  door deeze veranderde legging, den ingang;, zo wel naar boven als naar onderen , geflooten De Maag en den Endeldarm waren geheel ledig, en bier om hadden ook , de inwendig voorgefehreevene Middelen , nog de Klisteeren, niets het minfte kunnen uitrigten. Aan de Darmen was, behalven enige geringe verftorvene vlekken aan de dunne Darmen, niets te ontdekken, en de Dood volgdp waarfchyn,lyk op eene Beroerte, dewyl door de geweldige uittrekking, den omloop van het Bloed in de Darmen, geheel belet is geworden. Dit verhaal leert ons,dat by eene Ziekte van deezen Aart, die door eene altegewoone onmatigheid der Menfcher, helaas! maar al te dikwils voorvald, alle Hulpmiddelen vru^telaos zyn. Men ontdekt, by het Vee, eene byna dergelyke opzwelling, door het eeten van te veel Klaver. De Veeartzen zyn nog wel in twy? fel, of deeze Lugt in de Darmen, of in de holligheid van den Buik bevat word, dog zy raaden eenpaarig aan, eene opening met den Troisquart te maaken. De Heer reim (io) die deezen Troisquart verbeeterd heeft, leert door zeer veele en dikwils herhaalde Proeven, dat dit Middel altyd zeeker is, en nooit met (10) Volkomene oeffenende Aanwjrzing, om het opgezwolle Vee, door onbedrieglyke in- en-uitwendige Middelen te redden.  C 3*6 ) met riadeelige gevolgen gepaard gaat. Zou men du, in~zulke opzwellingen, ook byMenfchen nie; kunnen beproeven; inzonderheid daar de Ondervinding ons leerd, dat de Darmwonden zo gantsch gevaarlyk niet zyn, en dat zonder dit Middel, alle andere hulp ver* geefs is? DE VYF- EN- VEERTIGSTE; WAARNEEMING. Van de Geneezing der Slagaderbreuken , dooreen eenvoudig Verband, door den Heere cr am kr, Heelmeester van bet Regiment van braun. IVlen heeft zeer veele Werktuigen, ter drukking der Slagaderbreuken, Aneurisdata, ultgedagt, die allen de Slagader alleenlyk op de gekwetfte plaats drukken. Het Werktuig van den Heere arsavq, heeft, naar het oordeel der grootfte Heelmeesters, boven allen de voorkeur, en kan in alle Gevallen gebruikt worden, daar men, door de Drukking, nog hoop kan hebben op de Geneezing. Ik heb, tegen de nuttigheid van dit Werktuig, niets_ in te brengen; alleen geloof ik, dat de Geneezing yeel gemakfcelyker en eerder gefchied, als de Slag-  ( %V? •) Slagader op meer plaatfen, dan op die der kwetzing, gedrukt word. Dit kan op eene peer gemakkelyke en eenvoudige Wyze gefchieden, en dewyl ik hier van, beftendig het beste gevolg gezien heb, zal ik enige Gevajlen van deezen Aarc vernaaien. Een Musquettier wierd, by het Aderlaaten, op de Leverader, Venabnfilica, teyens de Slagader gekwetst, en het Bloed vloeide met de grootfte hevigheid uit. 'Er wierd een ftuk Gelds opgelegd, het Verband vast aangehaald, en den Lyder bevolen zig ftil te houden. Den volgenden Dag, was den geheelen Onderarm, door buitengevaat Bloed gezwollen, en zeer pynlyk. Hy wierd dagelyks met eene verdeelende Zalve beftreeken, en hier door verdween niet alleen in 14 Dagen de Pyn, maar het uitgeftorte Bloed wierd weder opgenomen, dog op de geweezene opening , bleef eene verheevenheid, ter grootte van eene Erwt, waarin de Lyder eene gedurige kioppiug gewaar wierd. Deeze verheevenbeid wierd dagelyks grooter, en toen zy, na 14 Dagen, reeds de grootte van een Hoender Ei had, wierd tiet my eindelyk berigt. Ik lag terftond, trapswyze Drukdoeken, van natgemaakt vloeipapier, op het Gezwei, benevens eene zamentrekkende Zalve, en naar de loop der Slagader, tot aan de Voorhand, een langen Drukdoek, Longuette, dat met een omgaand Windfel bevestigd wierd. Hier door wierd de toevloed yan Bloed, naar bet Gezwel ver-  verminderd, en de Geneezing bevorderd. De Drukdoeken bevestigde ik insgelyks mee omgaande flagen, ging hier op met fchaafswyze flagen voort tot aan den Oxel, en weder te rug tot aan de Voorhand, zo dat den gebeden Arm omwonden wierd. Dit Verband wierd dagelyks vernieuwd, tot de volkomene Geneezing, die in de vierde Maand volgde ; en de Lyder heeft geen ongemak van dit Gebrek meer gehad. Eenen anderen Musquettier, wierd insgelyks, by het Aderlaaten op dezelve Ader,de Slagader gekwetst, zo dat het Bloed, met veel geweld, en in eenen grooten Boog, uit fprong. De Ader wierd vastgebonden, en de Lyder gevoelde enige Pyn,dog die fchreef hy aan het Verband toe. Hy ontdekte, na enige Dagen, een klein Gezwel, dog zonder uitftorting van Bloed, Extravafatio, dat dagelyks grooter wierd, en toen hy het my , eene Maand daarna, liet zien, vond ik den bovenften omtrek van hetzelve breed, en van onderen naar de Slagader toe, puntig, zo als men eene Slagaderbreuk befchryft. Als den Arm niet uitgeftrekt was, ontdekte men in dit Gezwel naaulyks eene zeer geringe beweeging , maar als hy uitgeftrekt wierd, en het Gezwel nedergedrukt, kon men de klopping zeer duideiyk bemerken. Ik Verbond en behandelde hem in alles, gelyk den vorigen, en in tien Weeken was hy insgelyks gelukkig geaeezen, zonder enig overblyifel van dit gebrek. DE  ( m > ÖE ZES- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Doorpkking van tegennatuurlyke Dingen f dooreen krankzinnig Mensch; door den Heere bloch, Hielmetster van het Dragonder Regiment van mitzlaW, In de Gazette Literaire van berlyn ( st} word een Geval verhaald, van een GaleiSlaaf, in wiens Maag men, na den Dood, eene groote menigte Yzer, Glas, Hout en andere tegennatuurlyke dingen vond. De volgende Waarneeming komt met dat Geval overeen. Een jong Edelman van 2© Jaaren, wierd, drie Jaaren geleeden, door eene verwarring in het Verftaud aangetast, zonder dat men enige Oorzaak, die daar toe geleegenheid had kunnen geeven, kon ontdekken. Tegen dit Toeval, wierden verfcheiden Geneesheeren om raad gevraagd. Zyne Krankzinnigheid vertoonde zig inzonderheid, door beftendig Zin» wierden door den Stoelgang ontlast, 157 onderfcheidene hoekige en fcherpe ftukken Glas, waar van de grootfte twee Duimen lang waren; 102 kopere Spelden, 150 yzere Nagels, 3 Haarfpelden van de grootfte foort. Deezen waren geheel opgelost, zo dat men ze, met de Vingers in itukkên kon wryven, zo waren ook zommige Nagelen , naar de lengte van tyd, dien zy in het Lighaam waren opgehouden geweest, — min  rnin of meer doör den Roest aangetast. Zeven kleine ftoelfpykers , i paar kopere Hemdknoopen, i koper Stropflot, van ruim een Duim lang,drie fluks, elk van ié Duim lang, van het fcherpe yzer eens Roskams,- 3 Plaatjes van den Toom eenes Paards, 15 ftuks yzer van verfchillende grootte, dog niet boven de twee Duimen, 6 Pruisfifche zes Penmngflukken, een groot ftuk Lood, een halven koperen Schoengesp en 3 Punthaaken. De Lyder was dien geheelen tyd wel gebleeven en had beftendig goeden Eetlust en flaap gehad; dog hy braakte dagelyks tweemaal; en, toen hy niets tegennatuuriyks meer ontlastte, hield het eindelyk op. De Wonden genaazen in twaalf Weeken, na dat het oncbloote Been afgefchilferd was. De zwarte kleur der Uitwerpfelen, wierd alleen door het doorgeflikte yzer veroorzaakt, naar dien zy thans, nu 'er niets tegennatuuriyks meer ontlast word, ook weder hare natuurlyke kleur hebben. Men heeft hem nu eene .goede Levenswyze, en inzonderheid zoute Spyzen voorgefchreeven.waar door hy veel drinken moet, maar de verwarring in het Verftand is nog niets het minfte veranderd. D È  C 333 f, DE ZEVEN- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Een Voorbeeld van let Nut der Infpuitin£ Infufio, door den Heere köhleRj Heelmeester van het Regiment van den Prins van V RU i SS en. E/en Soldaat van 38 Jaaren, flikte, onder het middagmaal, een groot ftuk zenuagtig Rundvleesch door, en dit bleef in de helft van den flokdarm, boven de Maag, zitten, zo dat hy het niet verder kon doorflikken; Hy kreeg terftond zulke Benaautheeden en Stuipen, dat hy op den Grond viel. De Battaillons-Heelmeester, die ter hulpe geroepen wierd,tragte het vast zittende ftuk, door eene Spons, die aan eene Balyn vastgemaakt^ was, in de Maag te ftooten, dog vrugteloos, en dewyl waarfchynlyk, by deeze Proeve, veel geweld was gebruikt, wierden de Toevallen nog heviger als te voren. De Stuipen waren aanhoudend, den Onderbuik opgezwollen , het Aangezigt, de Handen en Voeten wierden koud, en dc fpraak zwakker en heeY fcherp  C 334 5 fcher, het koude Zweet brak uit, en de Pols Was ten uiterften klein en langzaam. • Eindelyk wierd ik ter hulpe geroepen, en daar, in deeze omftandigheeden, geheel geene Middelen, op de gewoone wyze, toegediend konden worden; befloot ik eindelyk, dewyl de Lyder in gevaar van zyn Leeven was, een Braakmiddel, door Infpuiting,' fio, te geeven. Ik verkoos hier toe, eene ontbinding uit den Braakwynfteen, Tartarus Emeticus, te meer,om dat ik door zeer veele Proeven, die de Heercn lübeukühn, en loseke, op leevende Dieren genomen hebben, en waar van ik ooggetuigen geweest ben, overtuigd was, dat Braak- en* Purgeermiddelen , even goed werken, als zy in de Aderen gefpooten, dan- wanneer zy onmiddelyk in de Maag gebragt worden. Daar myn oogmerk was deeze Infpuiting' aan den Arm te verrigten, liet ik my twee Vaten brengen, het eene met warm en het andere met koud Water. In het eerfte lief ik de Beenen zetten , en de eene Zyde van het Lighaam daar medé nat maaken. Den Arm en de andere zyde, maakte ik nat met het koude Water, en toen ik dit,by aanhoudenheid, een half Uur gedaan had, opende ik eene Ader, die ik voor af uitgekoozen had, met eene enigzihts lange fnede, en fpoot eene ontbinding van zes Greinen Braakwynfteen in. De Lyder wierd hier op te Bed gebragt, en warm toegedekt. Een half Uuv daar  ( 335 ? daarna, kreeg hy neigingen tot Braaken; dié gedurig meerder, en eindelyk zo hevig wierden, dat het beklemde ftuk Vleesch, met zulk een geweld uitgebraakt wierd, dat het agt Voeten ver vloog. Hier op hielden do Toevallen terftond op, en 'er volgden tiög; enige ligte braakingen. Aan den Arm integendeel, waar aan de infpuiting verrigt was, ontftondj in den omtrek der Wonde, eene hevige Ontfteking, dog die in drie Weekeri weder verdween, en tegenwoordig leeft deezen Lyder, 12 Jaaren na deeze Konstbewer-; king, volkomen vrolyk en gezond. DE AGT- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Èen Hoofdwonde met bizondere Toevallen^ veroorzaakt door een verborgen Vernisgift, door den Heere sellien, Heelmeester van het Curasfier - Regiment van pannevvitz. Elfen Onderofficier kreeg in eeft Gevegt; op die plaats daar de Kroon- en Pyl-naad elkander aanraaken, door een Falkonetkogel, die zyne kragt byna verlooren had, een Y 2 Schamp-!  c m ) Öob?mpfchoot;'er ontflond eene geringe Won-» ■de, die in veertien Dagen geneezen was. Hy yerrigtte zynen Dienst weder, ftelde zig bloot aan alle vermoeinisfen , en ging zig inzonderheid te buiten, in eenen onmaatigen Minnehandel. Enigen tyd na de Geneezing der Wonde, klaagde hy over pyn in het Hoofd. Deeze vermeerderde den volgenden Winter, -inzonderheid in den omtrek der geweezene Wonde, en in het voorjaar ontflond 'er een Gezwel over het geheele Hoofd. Hy wierd dus van praag naar het Gasthuis te bresla u gebragt, en myner zorge sanbevolen. Door dit vervoeren waren de Toevallen nog" meer verergerd j ik vond het Aangezigt bleek en aardkleurig, eene fleepende Koorts, eene onbeweegbaarheid der Onderkaak, en eene afwisfelende Hondskramp. De uitwendige Bekleedfelen waren byna geheel van de Beenderen van het- Hoofd afgefcheiden, en men kon door het gevoel ontdekken, dat zig eene menigte. Etters onder dezelven bevond. Zyn Verftand was hier by zo zwak , dat hy het minfte narigt van zynen toeftand niet geeven kon. Ik opende' voor eerst de Huid, op de Plaats der Kroonnaad, en verwyderde deeze opening, door eene Kruis -Sneede. 'Er vloeide eene zeer groote menigte Hinkenden Etter ■uit. en ik vond, dat de Huid, van het Voor. hoofdsbeen, van de Wandbeenderen, en van ■een aroot-gedeelte van het Agferhoofdsbeen afaefcheiden was; dat het Panvlies verteerd . ° . was 3  ( 337 ) was, en dat deeze oncbloote Beenderen, door Beenbederf aangetast, en op veele plaatsen geheel verteerd waren. Op de plaats, daar de Naadcn zig vereenigen, was eene opening in het Been, ter dikte van eene Schryf-pen-, die tot op het harde Herfenvlies doorging, en waar uit,door de beweeging van dit Vlies, beftendig een fcherp Vogt wierd uitgeperst. Hier op ontwaakte de Lyder, als uit eenen diepen flaap; inwendig fchreef ik hem het gebruik van den Koortsbast voor, en liet hem zuiverende Koeldranken met Melk gebruiken, en zo dikwils als het Lyf verftopt was, wierden Klisteeren gezec; op de onbeweeglyke Kaak, lag ik Hovingen van den Balf. Vitae eucma, om dè gefpannene Spieren te verflappen. Op de plaats der gemelde opening aan de Kroonnaad, was de Herfenpan zo vernield , dat ik, door behulp van een Schaafyzer, met wynig moeite, zo veel van het Been kon wegneemcn, als omtrend vier Trepaankroonen weggenoomen zouden hebben, ik vond het Herfenvlies nu gezond, en den Etter was van buiten ingekomen, ik verbond alles behoorlyk met zuiverende Middelen, en op het Been, dat overal door Beenbederf was aangetast, lag ik de Es/ent. Eupkorb. met Roozenhoning. Ik maakte te gelyk, aan het Agterhoofd eene opening, door de geheele losfe Huid, op dat de ftoffe te minder zou ophoopen, en dewyl 'er ook van voren aan het Voorhoofdsbeen, twee holiigheeY 3 den  C 338 ) den Waren, die zig tot de beide Oogholten uitftrekten, opende ik ook deezen, en ontlastte den Etter. Na enige Dagen, kreeg de Lyder het gebruik van zyn Verftand weder, dog hy was ten uiterften verzwakt, dewyl alle zyne Vogten (*) met opgeflorpten Etter en venusgif bezwangerd waren; de Eetlust was zeer gering, hierom liet ik hem, benevens ligte Spyzen uit het groeijend Ryk, veel Melk by zynen koeldrank gebruiken, en hier by , zomtyds ook Arabifche Gom voegen, om dat de menigte des opgeflorpten Etters, eenen gedurigen Buikloop veroorzaakte. Om dat ik, wegens de verzwakking en de fleepende Koorts, geene behoorlyke genees wyze tegen de Venus ziekte kon in het werk Hellen , en ?er zonder de Kwik, weinig hoop ter geneezing was; liet ik hem in het begin, alle nyopden, een half Grein zoete Kwik, met Salpeter en Kreefts oogen gebruiken. Na twee Weeken begonden de Beenderen, zo wel op de afgebrookene, als op de overige aangeftokene plaatfen, af te fchilferen, de beftendige rasfe Pols wierd voller, de Buikloop weinig en de Eetlust wat beeter , dus liet ik ook nu des avonds een Grein Kwik gebruiken. De Beenderen waren in eene Maand, meerendeels af- (*) Krdgte (laat 'er in het oorfpronglyke, dog ik denk Jat dit eene Drukfout is, en dat het Vogten moet zyn. De Vertaaler.  C 339 ) afgefcheiden, en nu kwamen 'er zuivere Vieefchcepeltjes te voorfchyn, die zo wel uit hec harde Herfenvlies, als uit het tafelfcheidzel, Dipt'oë, voortkwamen. Omdat de Huid, door haare te groote uitrekking, nog niet met deezë Vleeschtepeltjes vereenigen kon, maar ?er nog gedurig Etter tusfchen dezelve inzakte, maakte ik nog, op verfcheiden plaatfen .infnydingen,en nam het overtollige weg, op dac zy te beeter fluiten zou. In drie Maanden was byna alles geneezen, behalven aan hec Voorhoofdsbeen, daar ik de Boezem geopend had, alwaar ene menigte Sponsagtig Vleesch zig vertoonde, dat met veele moeite tegen gegaan wierd, dog eindelyk wierd hec, door het gebruik van den rooden Precipitaat, gefl.uk, en den Lyder was, na vyf Maanden, volkomen geneezen, zo dat hy weder naar zyn Regiment kon gaan. Korten tyd na zyne aankomst aldaar, wilde hy, een Soldaat, Stokflaagen geeven, dog, terwyl hy den Stok mee geweld opligcte, eer hy nog de Rug van den Soldaat raakte, brak zynen Opperarm. Hy wierd my weder eer geneezing overgegeeven,en deeze Beenbreuk genas in korten cyd. Dewyl men nu hier uic befluicen kon, dac hec lymige Vogc, Gluten, der Beenderen, bedorven was, en zy dus een uiterften broos en week waren, wierd hem alle hevige beweegïng verbooden, en tevens eene zeer voedende Levenswyze, met arabifche Gom en andere flymagtige Middelen aanbevolen. Y 4 0 E  ( 340 J DE NEGEN-EN-VEERTIGSTE WAARNEEMING. Eene Vernieling van den Pisbuis, na de Verlosjïng; 4oor den Heere hagen, Stads Heel- en- Vroedmeester, te Berlyn. D e Vrouw van eenen Burger alhier, wierd, ïn haar 3ofte Jaar, voor de eerftemaal Zwanger, en ging, volgens haare Rekening, anderhalve Maand boven den gewoonen tyd, wanneer zig eerst, de beweegingen der Ver. losfing openbaarden. Men riep eene Vroedvrouw, die; zo als het doorgaans met deeze Vrouwen gaat, weinig van haare Konst verftond. Zy liet drie Dagen verloopen, zonder iets,ter bevordering der Verlosfing te onderneemen, tot dat eindelyk den Man, daar hy zag dat zyne Vrouw merkelyk' in kragten afnam, de tyd te lang wierd, en hy my liet ïoepen. Ik vond haar op den Kraamftoel, het aangezigt had eene doodelyke kleur , de Pols was zwak en ongereegeld, de fpraak ten uiterften flaauw en naaulyks verftaanbaar, en een asagtigen Reuk in de Kamer» gaf my te ken-  C 34i ) kennen, dat het Kind niet alleen reeds dood was, maar dat ook de Teeldeelen ten uiterften verftorven moesten zyn. Toen ik den Man, van den zeer gevaarlyken toeftand zyner Vrouwe onderregc had, onderzogt ik de legging van het Kind ,en vond deszelfs Hoofd, in de onderfte opening van het Bekken, vast zitten. Ik bragt den voorften Vinger van de regter hand in den Aars, omvatte met de anderen het agierfte gedeelte van het Hoofd, en bragt op deeze wyze het Kind, dat reeds door bederf was aangetast, met weinig moeite te voorfchj^n. Daar zy nu, wegens de drukking van het Hoofd van het Kind op den Pis weg, in drie Dagen geene Pis ontlast had, ontlastte zy dezelve terftond na de Verlosfing, in eene zeer groote menigte. Hier op wierd de Nageboorte afgehaald, en de Vrouw in onmagt te Bed gebragt. Ik liet den Onderbuik en de Teeldeelen, met eene verfterkende ftoving baden, en fchreef inwendig, zuuragtige Dranken met Salpeter voor. Den volgenden Dag vloeide, uit de Schede, eene ftinkende ftoffe, en hier om liet ik, door eene Spuit, een fterk Afkookzel van Kamillebloemen en Koortsbast infpuiten,en om dat 'er, wegens de opflorping , ook een bederf in den Bloedklomp te vreezen was, liet ik inwendig, met den zuuragtigen Drank, ook den Koortsbast met de Cremor tartari gebruiken. Ik vond op den derden Dag, de geheele Huid, en inzonderheid de Borst, met een gierstagtigen Y 5 uit-  ( 342 ) uitflag bezet, de Pols was zwak en Koortzig, en de Kragten namen zo taf, dat men de Lyderesfe verlooren agtte; en hier by duurde de ftinkenden uitvloed uit de ^Schede beftendig voort. ïk vermeerderde den volgenden Dag, de Gifr van den Koortsbast,en liet haar nog dagelyks eene halve Once Sp. Vitriol. in Gerstea water gebruiken. Den negenden Dag was de uitflag verdweenen, de Lyderesfe bekwam weder, gebruikte. verfterkende Soepen en wat rinfe Wyn, waar door de kragten zeer opgewekt wierden. Dog nu vond men, dat de geheele inwendige, .rimpelige Huid der Schede, door Verfterving vernield was, en by het infpuiten, ontlastten zig geheele ftukken van dezelve, ter grootte van eenen Daalder, en daar de Pisbuis te gelyk, tot op den afstand van enige Lynen van de Sluitfpier der Blaas, verteerd was, kon zy de Pis niet ophouden, maar was gedurig nat, en deeze beftendige Prikkeling der Pis,maakte de volkomene geneezing, der doorgeknaagde Schede, ten uiterften moeilyk Ik poogde de Pis, door eene zagte Drukking, met Drukdoeken, die ik in de Schede bragt, terug te houden , en dit .geenen merkelyken dienst doende, bragt ik een buigbaaren Catheter in de Blaas, dog de Pis liep evenwel af. Men nam den Raad in, van nog een ander beroemd Heelmeester deezer plaatfe, en eindelyk b:agten wy het, door een aanhoudend, gebruik van verfterkende en zamen- trek-  ( 343 ) trekkende Middelen, zo ver, dat de Lyderesfe de Pis, eerst een vierde Uars, vervolgens een Uur, en eindelyk vier geheele Uuren op kon houden. Dog door deeze Middelen, wierd tevens de Schede ook zo vernaauwt, dat de Maandelykfche reinigingen, die altyd op den behoorlyken tyd kwamen , i naaulyks ontlast konden worden. DE VYFTIGSTE WAARNEEMING. Eene doodelyhe uitzakking van den Karteldarm , door dtn Aars; door Denzelven. D e Heer sabatier heeft, in het vyfde Deel der Verhandelingen van de Academie der Heelkunde te Parys, eene zeer volleedige Verhandeling gegeeven over de Uitzakkingen door den Aars, en het volgende Geval, ftrekke tot een klein byvoegfel op dezelve. ( Eene arme Vrouw van 54 Jaaren, die, zedert vyf Jaaren, de Maandftonden was kwyt geraakt, en haar onderhoud door haaren Handen arbeid verdiend, wierd, zonder voorgaande  ( 344 ) de andere Toevallen, door eenen Buikloop, Diarrboea, aangetast. Zy liet 14 Dagen verloopen, zonder eenen Geneesheer bm raad tè vraagen, tot dat zig eindelyk eene bloedige, ftoffe ontlastte, die zy voor eenen rooden Loop hield, en nu verzogt zy eenen StadsHeelmeester alhier, ter hulpe. Deezen vond dat een vleezig Lighaam uit den Aars gezakc was, en, terwyl hem het Geval bedenkelyk voorkwam, verzogt hy myne hulp. Ik vond de opening van den Aars, ongemeen wyd, zo, dat ik myne geheele Harid kon inbrengen, en hier vond ak een langagtig, rimpelig, beweegbaar Lighaam, dat den geheelen Endeldarm opvulde. Aan de oppervlakte die uit den Aars hing, vond ik eene opening, waar in ik den Wysvinger kon fteeken. Hier uit bleek ons,dat het een uitgezakten Darm was, en daar hy reeds geheel gezwollen was, en hy, op verfcheidene plaatfen, verftorvene Vlekken had, kon hy, in weerwil van alle aangewende moeite, niet te rug gebragt worden. Wy moesten dus deeze Lyderesfe, aan haar Noodlot overlaaten, en na drie Dagen ftierf zy, zonder voorafgaand Braaken, Darmwee, Miserere, of andere hevige Toevallen, eenen ftillen en zagt en Dood. Toen wy het Lighaam openden, vonden wy den Onderbuik zeer gezwollen, en toen de Buikfpieren doorgefneeden waren , kwamen de tot bars tens toe met Lugt opgevulde Kartel en- blin. de Darmen, Colort en Coecum, terftond te voor-  C '345 ï voorfchyn. Van het Net was geen fpoor te vinden. De Maag was ledig, gelyk ook de dunne Darmen, behalven dat zig aan den omgewonden Darm, lleon, hier en daar verftorvene Vlekken vertoonden. De Karteldarm was, gelyk gezegd is, met Lugt opgevuld, en daar door geheel uit zyne natuurlyke plaats geweeken, zo, dat van de gewoone Bogt, in de gedaante van eene S. niets meer te zien was. In den grond van het Bekken, vond men eene menigte ftinkende ftoffe, en het begin van den Endeldarm, vertoonde eenen vleezigen Ring, die zeer vast om den uitgezakten Darm lag, en regt boven deeze Beklemming, ontdekte men in den Karteldarm, eene menigte verharde Drekftoffën. Toen 'er alles uitgenomen wasj vond men, dat een gedeelte van den Karteldarm, van zes Duimen lang, in den Endeldarm gezakt was, en daar deezen byna geheel verftorven was, kan men zeer gemakkelyk begrypen,dat alle moeite, om het uitgezakte gedeelte weder in te brengen, vergeefs moest zyn. Behalven de Gevallen, door den Heere sabatier, bygebragt, is dit Geval ook waargenomen door lancisius (x2), en in Öe Verhandelingen van de Jcad&mie der Natuuronderzoekers (13). (12) Appendix ad cent. IX & X. Ephemer- Acad. M. C. p. top- (13) Vol. IF. Obf. 103. D E  ( 346 ) DE EEN- EN- VYFTIGST E WAARNEEMING. Bloedbraaken hy een zeer jong Kind; door den Heere uisenbeeKj Heelmeester van het Regiment van 5i01l e nd ok.f. li/ene Dame van een fterk, gezond en volbloedig Lighaamsgeftel, verlóstte in haar 2 8ftë Jaar, van haar derde Kind. De Verlosfing was gemakkelyk en zonder moeite; 28 Uuren na de zelve wierd zy door eene vry hevige Zogkoorts aangetast., de koude was weinig, de hitte duurde vier Uuren, en na 16 Uuren eindigde zy door een fterk Zweeten. In het eerst Zoog zy zelfs het Kind, en om dat, na de Koorts, de toevloed van het Zog, meer was dan het Kind gebruikte, wierd het overige door eene Vrouw uitgezoogen. Zy verliet den vierden Dag reeds het Bed. De Kraamzuiveringen, Lochiae, waren niet fterk, gelyk ook in de vorige Week, en zy was na dien tyd beftendig gezond gebleeven. Het Kind was, tot den vyfden Dag, wel, en had eenen rustigen flaap, de uitwerpfelen hadden nu  C 347 ) nu nog beftendig de kleur van het Meconiinu, fchoon men .het dagelyks Rhabarber ftroop had laaten gebruiken. Op den Avond van deezen Dag,braakte het een groenagtig flyra, hier op nam het de Borst, en fliep tot aan den Morgen, toen wierd, het weder onrustig en braakte iets meer dan een Lepel vol rood Bloed » dat even te voren in kleine ftukjes geftold was. Ik wierd geroepen; in dien tusfchentyd kwam dit Braaken nog tweemaal weder, zonder merkelyke benaauwthcid of Hoesten, en 'er was in het geheel, ruim een grooten Theekop met Bloed ontlast. Ik vond het Kind geheel bleek, de Pols nauwlyks te voelen, de Handen koud,hier om liet ik ter. ftond, de uiterfte Ledemaaten met warme Doeken wryven, en het Kind, dewyl het niet wilde zuigen, in eene warme Wieg leggen. Na een vierde Uurs bekwam het weder , de Pols wierd vol, de kleur van het Aangezigt levendig, en het fliep gerust; den volgenden Dag, liet ik beftendig wat Rhabarber gebruiken, het ging geronne Zog, maar geen Bloed af; het Kind bevond zig wel, het zoog goed, en fchoon het nog enige maaien, het overvloedig gebruikte Zog , uirbraakte, volgde 'er geen Bloedbraaken meer, en het Kind is tegenwoordig nog volkomen vrolyk en gezond. D E  ( 34* ) DE TWEE- EN- VYFTIGSTÊ WAARNEEMING. Eene moeilyke Verlosfing, veroorzaakt door eene Uitzakking der Schede; door den Heere giesemann, Heelmeester van bet Regiment van den jongen SI.WTTERHEIM.- E/ene jonge Dame van 26 jaaren, kreeg; by haare eerfte Verlosfing, eene uitzakking der Scheede.De Vroedvrouw die geroepen wierd, vond het Water reeds gebrooken en fterke Ween, en; fchoon zy eene ongefteltheid der Teeldeelen vond, die haar onbekend was, bleef zy nogtans 24 Uuren by de Lyderesfe, eer ik geroepen wierd. Zy zat nog op den Kraamftoel, en was zeer afgemat. Ik vond, by het onderzoek,het Hoofd dat geheel door de uitgezakte Schede omvat wierd, geneel buiten het Bekken, en deeze Uitzakking had secne grootere opening, dan een itulc van vier Groscben, waar door ik de Fontanel van het Hoofd kon voelen. Het was, by elke Wee, of de geheele Lyfmoeder met  C 349 ) het Kind, uit het Lighaam zou vallen. Ik liet de Lyderesfe terftond te Bed brengen. Daar zy door de Ween ten uiterften afgemat was, zo dat men voor Levensgevaar vreesde, en de Verlosfing, zonder Konstbewerking niet kon volbragt worden, verzogt ik, dat men den raad van nog enige ervaarene Heelmeesters zou inneemen. Terwyl deezen nu allen de Konstbewerking billykten, bragt ik eene holle Sonde door de opening, en verwyderde de Schede in de lengte, op Het Aangezigt van het Kind, dat naar voren gekeerd was, Hier op nam ik het Kind en de Nageboorte, met weinig moeite uit; de herftelling der Schede was, door de hevige Ontfteking, niet mogelyk; ik fchreef dus verdeelende Stovingen en dlenftige inwendige Middelen voor, en kon den volgenden Dag, de uitzakking weder terug brengen. Toen dit gefchied was, liet ik dikwils in de Schede, een afkookfel van den Koortsbast in Wyn, fpuiten, en beftendig eene Spons, met verfterkende Afkookfels bevogtigd, in dezelve draagen. De Wonde was, in zes Weeken, geheel geneezen, en deeze Dame is nog driemaal, zonder zwarigheid, verlost; dog ik laat haar, om eene Uitzakking voor te komen, beftendig een Moederkrans draagen, te meer, om dat zy reeds van haare Kindsheid af, eene Uitzakking der .Schede gehad heeft. Z DE  ( 3$° ) DE DRIE- EN- VYFTIGSTE WAARNEEMING. Eene Verëttering van het Darmnet, veroor' zaakt door eenen Val, kort voor de Verlosfing , door den Hiere diebel, Heelmeester van het Regiment Huzaar en van malakowsky. E/ene Jonge, gezonde Vrouw van 20 Jaaren, wilde, terwyl zy elk oogenblik haare Verlosfing verwagtce, iets uit eene Kas krygen, en klom daarom op eenen Stoel, dog zy wierd Duizelig, en viel agterover op den grond. Zy had eene gewaarwording, als of in de flinker Zyde, onder den Navel iets gefcheurd was, en op deeze plaats had zy ook de hevigfte brandende Pyn, vergezeld van Braaken, zo dat zy zitten nog leggen kon. Toen ik geroepen wierd, vroeg ik terftond na de beweeging van het Kind, en vernam, dat het zig fterker bewoog dan voorheen, en dat daar door de Pynen zeer vermeerderd wierden j ik liet terftond eene ruime Aderlaating aai»  ( 351 ) aan den Arm verrigtten, de pynlyke plaats met weekmaakende Stovingen bevogtigen, en inwendig fchreef ik zuiverende en pynftillende Middelen voor. De Pyn wierd hier door minder, en in de derde Week, wierd zy verlost van eenen grooten en fterken Jongen. Onder de Verlosfing wierd de Pyn weder heviger, men ging met de Stovingen voort, en twee Dagen na de Verlosfing, vertoonde zig een zagt Gezwel in de flinker Liesch, ter grootte van eene Vuist. De Pyn wierd, den volgenden Nagt, nog heviger,en het branden onuitftaanbaar, en ik vond het Gezwel, den volgenden Morgen, nog eens zo groot, en zeer zagt. Ik opende het terftond, en 'er kwam eenen zeer ftinkenden en met Bloed vermengden Etter te voorfchyn, die gevolgd wierd van enige groote ftukken, die by onderzoek bleeken verrotte gedeelten van het Net te zyn; de Wonde wierd behoorlyk verbonden, en de Lyderesfe had, terftond, verligting van Pyn. De verettering begon te verminderen; toen ik, op den agtften Dag, weder een grootgedeelte van het Net ontdekte, dat door het gefcheurde Buikvlies gedrongen was; een gedeelte van het zelve was verftorven, dog het overige nog gezond; ik bond dus het zelve, in het gezonde af, fneed het verftorvene weg, en fchoof het afgebondene in den Buik te rug. De Verettering vermeerderde iets, hier om liet ik de Lyderesfe beftendig op den Buik leggen, fchoon het haar zeer moeilyk viel. Z 3 De  (' 35* ) De Verëttering hield eindelyk op, de Band viel af, en na dat de kleine Scheur in het Buik vlies eeflooten was liet ik ook de uitwendige Wonde toe gaan, zo dat de Lyderesfe, in tien Weeken, geheel herfteld was. Einde van bet Eerfle Deel.    ALGEMEENEN INHOUD Van bet fyrjle Deel. J. L. Schmucker, Verhandeling over het Afzetten der Ledemaaten. . . bl. i. WAARNEEMINGEN. I. Bingert , over de Verettering van het Net, door eene uitwendige Oorzaak. 73. TÏ. - - - - ' " over eene Geneezene Darmwon- de 75- jjj. .... - over de Steenoploffende kragt van het Kalkwater van Mosfelfcnulpen. . 77' ly, eene doorbooring der Darmen door Wormen. . • 79- V. Conradi , eene geneezene Pypzweer aan den Aars, door eenen Steen veroorzaakt. . . • « 81. yi, gene geneezene Pypzweer der Pisbuis, door eene Venerifche Oorzaak 8 3- VII. Horn, eene geneezene Pypzweer aan den Bitnaad. . - • 88. # 2 VUL  VUT. - - - - t>n de.rgelykGeval. bi. 90. IX. - - - een dergelyk Gevat. . 93. X. - - - - een Uitwas in den Endeldarm weg genomen. . . . 98. XI. - - - - een Kankeragtigen Bal weg genomen. . ^ . . • 102. XII. - - - - Twee gelukkig geneezene Gewrigts wonden. . . 105. J. L. Schmucker , Verhandeling over het geneeskundige gebruik der Bloedz. 109. Block, IVaarneemmgen over het nut van den Duivelsdrek, Asa Fqetida, in het Beenbederf. . . . 150. VERVOLG DER HEELKUNDIGE WAARNEEMINGEN. XIII. Sc hum ac her , eene Pypzweer aan den Aars, die zig tot in de Blaas uhftrekte.. . . . ^11- XIV. — - - - - eene zeer groote. Polypus van den Neus,door de Konstbe werking, geneezen. . . . 180. XV. ------ eene Ontwrigting van het Heupbeen. . . . 182. XVI. Engel , een geheel verlies van den Balzak en van de "uitwendige Plaid der Roede, door eene Verjlerving. 184. X/yTI. - - - - eene geneezene Hoofdwonde aan ■ he$ Agterhoofd, . . 187.  V XVIIL Engel, merkwaardige Toevallen, djor een Uitwas in de Her/enen. bl. 185* XIX. - - - - doodelyke Toevallen eener Hoofdwonde, die reeds lang geneezen was. . . 192. XX. ¥üRM,«»e Verlamming, ontflaan■ de uit eene voorgaande kwetzing van hst hoofd, door de Trepanatio geneezen. . . . jpg. XXI. Geisler, van eene affcheiding der geheele Huid van het Bekkeneel, door eene Schoot. . 200. XXII. Pretorius, van eene gevaarlyke Wonde aan het Voorhoofdsbeen. 203. XXIII, Köhler, eene Jierke fchudding der He rfenen, . . 206". XXIV. Pistor , van eene groote Kwetzing der Herfenen,met doodelyk gevolg. 2 15. XXV. Ramdohr, van eene merkwaardige Hoofdwonde. . . 223. XXVI. Risenbeek, eene Hand, die in het Gewrigt afgefcheurd was, zonder Afzetting geneezen. . 225. XXVII. Giesemann, eenBeenbederf,door eens lang voorafgegaane Oorzaak 228. XXVIII. eene merkwaardige Hoofdwonde. , . . 229. XXIX. Sellin, van eene Ontwrigting der Halswervelen. . . 231. XXX. Rudiger ,van eene Ontwrigting van # q het  vii XXXIX. Kuhn, Eene doodelyke Verettering der Kuit/pieren. 303. XL. - - - - Eene Verettering van het groot/Ie gedeelte van het Vetvties. i * 305. XLI. Jung , Eene byna geheel doorgehouwene en weder geneezene Hand, by een Kind, dat, gedurende de Geneezing, daarenboven de Pokken kreeg. 309. XLII. Hormann, Van een geheet doorgehakt en weder geneezen Opperarmbeen. . 312XLIII. Schopper , Eene groote Bloedvin, metgevaarlykeToevallen. 314XLIV. Horn, over twee fchielyke Jierfgevalten, door het onmaatig gebruik van Brood. 322. XLV. Cramer , Van de Geneezing der Slagaderbreuken, door een eenvoudig Verband. . 326". XLVI. Bloch , Doorjlikking van tegennatuurlyke Dingen, door een Krankzinnig Mensch. 329. XLVII. Köhler, een Voorbeeld van het nut der Infpuitihg Infufio. 333. XLVIII. Sellien, een Hoofdwonde met bizondere Toevallen, veroorzaakt door een verborgen Venusgift. . . 3 35XL1X.  viir XLIX. Hagen, Eene Vernieling van de Pisbuis, na de Verlos[ing. bl. 340. L. - - - - Eene doodelyke uitzakking van den Karteldarm, door den Aars. 343. LI. Risenbeek , Bloedbraaken by een zeer jong Kind. . .. 346"; LII. Giesemann , eene moeilyke Virlosjtng, veroorzaakt door eene uitzakking der Schede. . . 1 348. LUI. Diebel, eene Verettering van hei Darmnet, veroorzaakt door eenem val, kort voor de Vertosjing. 350, BERIGT aan den BINDER. NB. By het inbinden van het 1 Deel, moet de Titel, die voor het eerfte Stukje ftaat, weggefneeden en die welke by het 3 de Stukje gevoegd is^in de plaats gefield, voorts de Inhoud agter de Voorrede van den Ver^ taaier geplaatst worden.  HEELKUNDIGE MENGELSCHRIFTEN, UITGEGEEVEN DOOR J. L, SCHMUCKER, UIT HET I100GDUITSCH VERTAALD* DOOR JOHANNES DAAMS, Heelmeester te Haarlem. EERSTE DEEL. Te HAARLEM B y A. LÖÖSJES, M D C C L X X X VUL   HEELKUNDIGE MENGELSTOFFEN. ONDERZOEK wegens het AFZETTEN der LEDEMAATEN, J. L. SCHMUCKER. tt jftjlet Afzetten der Ledemaaten is reeds zederc de vroegfte tyden, in het werkgefteld, en wel wegens eene oorzaak, waarom men hetzelve, in laatere tyden uicfteld, wanneer namelyk de verderving, een zeker deel heeft aangetast. Sharp (i) heeft de gronden, waarop die uitftel rust, zeer goed verklaard. Hippo^ crates leerde, dat men het verftorvene van. het gezonde deel moest affcheiden, maar hy heeft de wyze, waarop deeze Konstbewerking verrigt moet worden, niet aangetoond. Celsus (2) geeft eene volleedige befchryving, hoe men dezelve, in zynen tyd , verrigtte; en hec fchynt ook, zo als shahp aanmerkt, dat hy de CO OordeelkuBcJige AanmerkingenSj.) De re Medicn. A DOOR  de Infnyding in twee tyden befchreeven heeft j hy zegt nogtans, dat de Lyders doorgaans, of onder de Konstbewerking, of kort na dezelve, aan de Bloedftorting ftierven. Hierom hadden de toenmaalige Heelmeesters, zo veele vreeze voor deeze Konstbewerking, dat zy de. zelve zeer zelden verrigtten, en albucasis wilde dezelve niet in het werkftellen. In het vervolg tragte men de Bloedftorting, waarin, door dat men geene kennis had aan het Tourniquet , het grootfte gevaar beftond» deels door een gloeijend yzer, kookend water en olie, gefmolten lood of zwavel, of ook door korstmaakende middelen, als, de blaauwe vitriool, rottekruid, Sublimaat, of eene ontbinding van den helfen of bytfteen, te verhinderen.. Ja men maakte ook, om het Bloeden voor te komen, de infnyding met een gloeijend mes. Men deed om deeze reden, in de oudfte tyden, de infnyding in het verftorveneDeel, en tragtte naderhand, het overige verftorvene, door het gloeijende yzer weg te neemen. Om het gevaar der Bloedftorting, gedurende de Konstbewerking, te beletten, lag bartholomeus magius, eerst in de 16de Eeuw, een vasten band boven de plaats, daar de infnyding verrigt zou worden ; dan, tot hier toe was men nog op geen middel bedagt geweest, om, gedurende de Konstbewerking, het Bloeden te beletten; men gebruikte nog het gloeijende yzer, of men ftak de ftomp in kookend water, of met zwavel vermengde olie. Leo-  < 3 > Leonard botal, de Lyfartz van karei, de IX, lag drie vaste Banden aan, en verrigtte de Konstbewerking, tusfchen de twee onderften, en brandde naderhand de doorgefneedene Slagaderen. Dezelfde Man vond ook, ter verrigting der afzetting, een gruwzaam werktuig uit; een fcherp Mes wierd op een blok vastgemaakt, een ander Mes, waar aan veele zwaarte vast gehegt was, liet men van eene zekere hoogte nedervallen, en zo wierd het daar tusfchen geplaatfte Lid, in een ogenblik afgeflaagen, waftt om de fplinters bekommerde men zig toen nog niet. (3) Ambrosius pare\..aan wien deHeelkundë in het algemeen zeer veel te danken heeft, kreeg eindelyk den gelukkigen inval, om de Slagaderen te onderfcheppen. Hy lag, gelyk botal, drie Banden aan, en maakte de infnyding op dezelve wyze tusfchen de twee onderfte Banden, dan trok hy de Slagaderen met eene Tang voorwaards, en onderfchepte dezelve met eene Naaide; hy had ook de Huid kruiswyze doorftoken en door fterke draaden over de'ftomp zamengebonden, om het terugtrekken derzelve te verhinderen, welke toe hier toe eene byna even groote zwarigheid by de afzetting geweest is, als de Bloedftorting zelve. De volgende Heelmeesters pigreus fabricius ab a qu a p en d en te, fabri* cius (3I Petit in de Verhandelingen van de Academie def Weteiifchajjpen, van het Jaar 732. A a ,  ( 4 1 cius HifcDANuseh anderen volgden de wyze van pare', zonder merkelyke verbeeteringen, behalven dat hildanus, de Slagaderen met de Vingers liet zamendrukken, in plaats van het Verband aan te leggen, Hoe veele en gewigtige voorregten,de Konstbewerking in haare tegenwoordige gedaante ook had,boven de toenmaalige gevaarlyke engruwzaame handelwyze, was nogtans het gevaar der Bloedftorting, niet geheel weggenomen; het Verband der Slagader, geraakte dikwils los, en de Lyder ftierf aan eene Bloedftorting. Van het binden en toedrukken der Slagaderen met de Vingers, moest men nog eene fchrede nader komen tot aan het Tourniquet, en deeze wierd eindelyk gedaan. Men vind het eerfte berigt van hetzelve in zeker Boek, genaamd Currus Triumpbalis & Therebinto, dat in het Jaar 1679 te Londen gedrukt is. Dionis wil, dat een zeker Veldheelmeester, met name morel, hetzelve, in het Jaar 1674, in de Belegering van besancon heeft uitgevonden. Dit iszeeker, dat dit Werktuig, het eerst tusfchen 1670 en t 680, is gebruikt geworden. Nu waren de meeste hinderpaalen, die deeze Konstbewerking, in vroegere tyden, zo gevaarlyk en wreed gemaakt hadden, uit den weg geruimd. Men had de Bloedftorting zo zeer niet meer te vreezen, en het wreede Branden was geheel onnodig. Men heeft zig derhalven niet zeer te verwonderen, dat de Heelmeesters, de afzetting even zo fchielyk en  C 5 h en onbevreest verrigtten, als hunne Voorgangers dezelve gevreest hebben. Men fchroomde thans niet meer voor de Konstbewerking, maar voor de toevallen, dje derzelver verrigcing konden hinderen, en men dagt, dat men dezelve niet fchielyk genoeg kon verrigten, om de verfterving, de ontfteking, en andere toevallen voor te komen; en daar door wierden inderdaad, in het begin van deeze Eeuw, met de herftdling der Heelkunde in Frankryk, door de voornaamfte Heelmeesters, zeer veele menfchen van hunne Ledemaaten beroofd, die zeer wel behouden hadden kunnen worden. Gedurende myn verblyf te ParySf in het jaar 1738, wierden een Knegt, beide de Beenen door een Wagenrad gebrooken, vergezeld van eene Wonde, hy wierd in het Hotel Dieu gebragt, en de toenmalige Chirurgyn-Major en Ch.f van dat Huis, liet beide de Beenen, na dathy de Beenbreuken onderzogt had, terftond afzetten, dog hy ftierf den derden dag daarna. Een Mensch zo gelyk de beide Beenen weg te neemen, kwam wy zeer gruwzaam voor, ea ik dagt dat deeze Lyder, zonder verlies van zyn leeven, zeer ligt behouden en geneezen had kunnen worden, naardien ik na dien tyd veel erger Beenbreuken geneezen hebbe, Nogtans was de Franfche Heelmeester een zeer geoeffend Heelkundigen; alleenlyk had hy geen moed of doorzigt genoeg, om heerfchende vooroordeelen te overwinnen. Ik hoorde hem de Konstbewerkingen verklaaren; hier leerde hy, A 3 dat  ( 6 ) dat men de afzetting niet te fchielyk verrigten kon, om de Verfterving, de Ontfteking en de Koorts voor te komen. Ik ftelde my toen terftond voor, om deeze Leere nooit blindelings £eDeSFranfche Heelmeesters, die uit deeze Schoole, in dienst van onzen Koning kwamen, tragtten deeze fchone Metbode, om Armen en Beenen zonder onderfcheid aftezetten, ook bij onze Armée in te voeren, en om dit te bevestigen, zal ik, uit zeerveelen, maar een geval bybrengen. In het jaar i ;45, wierd een Grenadier van de Koninglyke Guarde, in den flag by Goor, het flinker Opperarmbeen, aan zyn onderfte einde, gebroken; hij wierd met de overige gekwetften, naar Scbandmtz in het Hoofd-ctthuis gebragt, en een Fransch Heelmeester kreeg hem ter Geneezinge. Deezen fcheen de Beenbreuk zo gevaarlyk te zyn, dat hy den raad van eenigen zyner Amptgenooten innam, en zy beflooten eenpaang, dat het Lid afgez moes'ï worden. DogdeLyder had daartoe geen lust, en toen men hem met geweld wilde dwingen, vlugtte hy uit het Gasthaw. 7n ontmoete juist zynen Regiments - Heelmees. ter, den Heere pröbisch, die hem, op zyn vuurig fmeeken, dewyl hy zynen Arm niet wilde laaten afzetten, in zyn Gasthuis nam. De Heer pröbisch verwyderde de Schootwonde in haaren loop, waar aan de Franfche Heelmeesters niet gedagt hadden, nam de losfe fplinters, waar door de Spieren geprikkeld ■*• wier-  C 7 ) wierden, weg, bragt het overige in orde, bevestigde alles met een behoorlyk Verband, en genas den Lyder in korten tyd gelukkig. Toen jk Regiments • Heelmeester der Guarde wierd, heb ik naderhand deezen Man gekend als Onder-Officier; hy heeft zynen Dienst met alle getrouwheid verrigt, en ftierf eindelyk den Heldendood in den Zevenjaarigen Kryg, in den Dienst des grootften Konings. Na dat men ter, opgelost te zyn. In deeze gedagten wierd ik nog meer verlterkt, om dat de Kramp en de Blaaspyn, die door de fcherpe punten van den Steen veroorzaakt wierden, onder het gebruik van dit Middel verdweenen. De Steen was ook waarfchynlyk daar door in groote afgenoomen, waardoor zy eindelyk uit de Blaas, tot in den Bol der Pisbuis kon indringen. In het Steenagtig Nierenwee,Nepbritis calculofa, heb ik my^ook, by Kinderen , met het grootfte nut, van dit Middel bediend, inzonderheid als men eenigen tyd tinet deszelfs gebruik aanhield, DE VIERDE WAARNEEMING. Van eene Doorbooring der Darmen, door Wormen, deor Denzelven. Een Fufelier van het Regiment van cassel, 44 Jaaaen oud , wierd dikwils door koortfige aanvallen met Buikpynen aangetast, dog die, door het gebruik van ontlastende Middelen, en Zouten, fchielyk weder weggenomen wierden. Deeze Toevallen tasten hem eens aan met eene hartnekkige Verftopping. Eindelyk kreeg hy wederom ontlasting, door Klisteeren, Mannadrankeri, en andere verzagtende Middelen, en de Kolykpynen wierden minder. In plaats van deezen, ontftond in de  < So ) flinker Onderbuikszyde, eene zeer pynelyke hardheid , en de ko. rts werd te gelyk heviger. Weekmakende en verdcelende ftovingen wierden vergeefs aangewend; na vyf dagen verplaatste ziy de hardigheid inhetSchaamgewest, en vormde een Gezwel ter grootte van een Vuist. Dit ging fchielyk tot Verettering over, en by de opening vloeide'er eene menigte Hinkenden Etter* uit. De pyn wierd minder, en de Lyder rustiger. Den volgenden dag verhaalde my de Gasthuis- Heelmeester, dat hy, toen hy des nagts, het Verband, wegens de fteike ontlasting des Etters, vernieuwde , op herzelve eenen levendigen Worm , Lumnruus, gevonden had. Ik zelfs haalde 'er s'morgens, nog drie zulke Wormen uit. Den derden dag daarna, liet ik Klisteeren van de Kina gebruiken s om dat de Buik zagter geworden , en de koorts minder was , en op den Buik Het ik BUazen met warme Melk leggen. De koorts en Buikpynen verdweenen geheel, de Wonde genas in drie weeken , en de Lyder bevind zig tegenwoordig volkomen gezond. DE  < 81 ) DE VYFDE WAARNEEM ING. Eene geneezene Pypzweer aan den Aars, die door een Steen veroorzaakt was, door den • Heer conradi, Heelmeester van bet Curasfier-Regiment van roder te b r e s l a u. Een Boekhouder van 25 Jaaren oud, ver* toonde my een klein hard Gezwel aan den Aars, ter grootte van eene Walnoot, dat reeds zes Jaaren geleeden begonnen was, en in de laatfte Jaaren groorer en pynlyker was geworden. Men had ftoovingen en andere Middelen gebruikt, en daar deeze geenen dienst gedaan hadden, had men het Toeval oageneeslyk verklaard. Het Gezwel zat een duim breed van de opening van den Aars, en had eene zeer naauwe pypagtige opening, waardoor ik de Sonde tot in den Endeldarm kon brengen. Daar hier , buiten de Konstbewerking, geen middel overig was, en de Lyder tot dezelve befloot, wierd 'er een dag toe bepaald. Toen ik de Sonde weder wilde inbrengen, was het op geene wyze mogelyk, hoe ik de legging en ftand van den Lyder ook veranderde, wanc 'er zat beflendig een hard Lighaam voor de Simde Ik vergrootte de u'twendige opening, en daar hier de Konstbewerking Liet op de ge- F woq'  C 82 ) wbone wyze verrigt kon worden , bragt ik, op den Wysvinger van de Regterhand, eene , lange fmalle Bistouri in den Endeldarm, en daar ik de inwendige Opening kon voelen, fneed ik hier van daan, van boven naar onder, tegen het uitwendige Gezwel, de geheele Pypzweer door. Toen ik de Beurs, Capfel, waarin het vaste Lighaam zat, doorgefneeden had, lag het Mes om, en toen ik de fnede, met een ander Mes, volbragt, viel 'er een bruinen ligten Steen uit, ter grootte van eene Kers. Deezen fteen had niet volkomen eene eironde gedaante, en aan de eene zyde eene fleuf, waar ik de eerfte reize met de Sonde was doorgekomen , dog naderhandbuiten twyfel van ftand veranderd zynde, hier door den doorgang der iionde verhinderd wierd. Ik nam, zo veel mogelyk, van de harde Beurs, weg, want door de lengce van tyd en het groeijen van den fteen, was zy zo hard en vast geworden, dat derzelver wegneeming, den Lyder byna meer Pyn veroorzaakte , dan de konstbewerking zelve. In de overige holligheid wierden insgelyks inkervingen gedaan,' en door de Verettering en het gebruik van wegeetende Middelen, wierden alle verhardingen gelukkig weggenomen, en de Lyder was in de vyfde week volkomen geneezen. ZESDE  ( 83 ) DE ZESDE WAARNEEM ING» Eene geneezene Pypzweer der Pisbuis, door eent oude ingewortelde venerifche oorzaak, door denzelven. Een Man van 38 Jaaren, die in zyne jeugd verfcheiden venerifche Ziektens had ondergaan, was daar wel alcoos van geneezen geworden, dog waarfchynlyk niet volkomen , gelyk doorgaans gefchied ; maar 'er was altyd iets van het venusgif overgebleeven dat naderhand de treurige gevolgen veroorzaakte-» die ik zal befchryven. Ik vond hem ten hoogften uitgeteerd, en met eene beftendige fleepende Koorts, de eetlust was geheel weg, en de Maag zo verzwakt, dat zelfs een kopje Thee braaken veroorzaakte. Hy had venerifche Zweeren aan den Hals, en eene dergelyke Neuszweer, en was zo zwak, dat hy zig, zonder hulp, niet in het minlte beweegen kon. Zyn eerften Arts had alle deeze toevallen, door de dolle Kervel, tragten te geneezen, maar terwyl de Lyder, onder het gebruik van deeze middelen , dagelyks ellendi* ger wierd, dankte hy deezen Arts af. Ik leide veele van deeze kwaade toevallen, alleen van het gebruik van dit Middel af, en vooral de F z flee-  C 84 ) fleepende Koorts, en de beftendige benaaudheeden. Ik liet terftond met het gebruik van alle Geneesmiddelen ophouden, en fchreef alleen voor verdunnende Dranken met Melk, en zomtyds wat Salpeter en dunne Soepen, om dat het Lighaam geheel uitgedroogd was, en byna alle zyne vogten verloren had. Na veertien dagen was de Lyder reeds weder zo ver bekomen, dat ik hem den Koortsbast kon geeven. Onder deszelfs gebruik vermeerderde de kragten zijgtbaar, en in de zesde Week was de Lyder weder in dien toefland, dat ik eene volkomene geneezing kon beproeven, om dat de Koorts geheel weg bleef. Ik verkoos de zogenaamde Doodende Geneeswyze, (Moitificationscur), die Goulard op nieuw heeft aanbevolen; ik gaf een Laxeermiddel, maar liet, wegens de voorgaande omflandigheeden het Aderlaten na, en na hem veertienmaal in een Bad te hebben doen gaan, gaf ik hem weder een Laxeermiddel. Ik liet de Kwik , om den anderen dag, inwryven, tot dat zig de kwyling vertoonde. Zyn gewoonen Drank was een Afkookzel van het Pokhout met Melk. Na twintig inwryvingen waren de Zweeren aan den Hals geneezen , en de Neuszweer had zig insgelyks, door eene onmerkbaare affchilfering der aangefloken Beenderen, gezuiverd en geflooten, de Lyder was, in de " zesde Week, in zo verre geneezen, dat hy zynen Post weder kon waarneemen. Dog uit de  ( §5 ) de Pisbuis vloeide nog eene Etteragtige ftoffe , maar zonder Pyn, en na verloop van een Jaar verlangde de Lyder hier ook van bevryd te zyn. Ik hield deezen uitvloed voor eenen verouderden Druiper, fchoon het naderhand bleek, dat dit zo niet was, en ik had'weinig hoop op de Geneezing, om dat dit toeval reeds tien of twaalf Jaaren geduurd had. De Pis ontlaste zig, met perfingen en Pyn, in twee ftraalen, en by een naaukeurig onderzoek van de Pisbuis, vond ik uitwendig, onmiddelyk onder het hoofd der Roede , eene vry aanmerkelyke verharding; ik bragt, met veele moeite, eersteen zeer dun en eindelyk een dikker kaarsje van GoüLARD,inde Pisbuis. De Pis wierd wat beeter ontlast, dog nu ontdekte ik ook, aan den Hals der Blaas, eene andere vernaauwing en verharding, die ik met veele moeite, eerst door kleine, en eindelyk door grootere Kaarsjes, verwyderdc, zo dat ik deezen geheel in de Blaas kon brengen. De Pis wierd nu geheel natnurlyk ontlast; ik liet met het gebruik der Kaarsjes voortgaan, en hoopte daar door de uitwasfen in de Pisbuis, zo zy'er anders tegenwoordig waren, te verdelgen, en de zweeren tragte ik, door zuiverende infpuitingen te overwinnen, wanneer de fterke vloeijing , onder het gebruik van dikke Kaarsjes, op eenmaal ophield, en zig in deszelfs plaats een hard Gezwel in den Bilnaad, Perinaeum, vertoonde, F 3 ter  ( 96- ) beletten, dog dit wilde niet gelukken, want zodra 'er eenige Pis in de Blaas verzameld was, drong dezelve door de Wonde. Dus moest ik de ftop weder wegneemen; en om het Bed ie bevryden, maakte ik aan de voorfte opening eene kleine Blaas vast, waar in de Pis verzameld wierd. Dog die had ook zyn gebrek,de Blaas was altyd nat en begon te Hinken, de Balzak wierd rood en pynlyk, fchoon hy gedurig, met koud water afgewasfen wierd. Hierom maakte ik deeze verandering; ik liet deBlaasweg, by den dagzat de Lyder in eenen Armftoel, en onder denze'lven ftond een Bekken, waar in de Pis liep, en des nagts lag hy op een Sopba in wiens midden een gat was, waar door de Pis insgelyks in een daar onderftaand Bekken vloeide. De Bilnaad bleef nu beftendig droog, en de opening waar in de inkervingen gedaan waren, fchikte zig ter geneezing. Den derden dag nam ik den Ca.th.ttr weg, om hem fchoon te maaken.en bragt hem terftond weder in. De Lyder klaagde den vyfden dag, over pyn in den Bilnaad, die van uur tot uur vermeerderde. Ik orderzogt de plaats, en vond in den omtrek der Klieren van Cowper-, eene hevige ontfteking, op de plaats van de hardnekkigOe opening der Pypzweer, waar nog nimmer eene hardheid geweest was. Dit noodzaakte my, den Catbtnr weg te neemen. De ontftekins vermeerderde en 'er kwam Koorts by. Den vierden dag bemerkte ik eene Vogtgolving op deeze plaats, en na dezelve geo.  ( 97 ) geopend te hebben , ontlaste zig eene aanmerkelyke hoeveelheid goeden Etter. De opening was zeer groot, en fchoon 'er geene Pis doorvloeide, vertrouwde ik dit fchijnbaar goede, niet te veel, dog myne vrees was ongegrond, de Zweer wierd zuiver, en begon te geneezen. Na dat zij reeds drie weeken gefloten was geweest, en geene Pis meer w^s doorgevloeid, dagt ik dat de geneezing reeds volbragt was, wanneer de Lyder ontdekte, dat de opgelegde Drukdoeken zomtyds weder wat vogtig waren, en naar Pis roken. Dit onderzogt ik zelfs, by het Pislozen, en ontdekte dat 'er, als deeze byna geëindigd was, zulk een gering gedeelte Pis doorzweette, dat er zelfs geen droppel van ontftond Dus bragt ik den Catbeter weder in, en de Bilnaad bleef droog; ik nam hem, gelyk te voren, alle drie dagen weder uit, en bragt hem terftond weder in, dog op den negenden dag, kon ik denzelven, in weerwil van alle moeite en voorzigtigheid, niet weder inbrengen; in het begin dagt ik, dat de oorzaak hiervan , verharde Drekftoffën waren, en liet een Klisteer zetten; dog eene volgende proeve ,was weder vergeefs, en ik moest het, wegens de pyn, waar over de Lyder klaagde,' geheel nalaaten. De Hals der Blaas was, buiten twyfel, door de langdurige drukking van den Catbeter, wat gezwollen. Ondertusfchen vertoonde zig het doorzweeten der Pis, niet weder, de Bilnaad bleef droog, en de Pi$ wierd vry ontlast. Uit voorzigtigheid wierden G nog  ( 99 > dig» geval, van deezen aart befchreeven, en ik zal insgelyks zulk een geval bybrengen. Een Officier, die, uit een ander Regiment, verplaatst was in dat, waarbyikfta, verhaalde my het volgerfde. Hy had, zedert vyfjaaren, zeer veel pyn aan de Aambeien uitgeftaan, en in het bizonder was 'er in de twee laatste jaaT ren, zeer veel bloedig water ontlast, hy ontdekte tevens, dat 'er een zagt Lighaam uitzakte, dat den Aars floot, en hy was genoodzaakt, het zelve met den Vinger te rug en wat op zyde te fchuiven, en dus, op eene zeer moeilyke wyze, den Afgang, die door bloedig water verdund was, tusfchen de Vingers door te laaten. In deezen toeftand wierd hy zo afgemat en uitgeteerd, dat hy niet meer uit het Bed kon komen, en het geheele Uitwas, zakte eens, met een gedeelte van den omgekeerden Endeldarm, uit. Het was een bruinrood, fponsagtig Uitwas, ter grootte van eenes mans vuist, en zat aan een korten dikken fteel aan den omgekeerden Endeldarm. Hy leed in den Onderbuik, en inzonderheid in den omtrek der Blaas, de allerhevigfte Pynen en Kramptrekkingen. Het Uitwas kon niet weder terug gebragt worden, maar 'er moesten veele 1 ftovingen gebruikt worden, en uit het zelve ' vloeide ondertusfchen zeer' veel bloedig water. Door verfcheiden Heelmeesters, wierden i allerleïe middelen, zonder eenige vrugt, ge1 bruikt, en men twyfelde geheel aan zyne ge: neezing, inzonderheid dewyl hy daarenboven G 2 nog  ( IOO ) nog door Jigttoevallen wierd aangetast. Toen *er nu en dan Hukken van het Uitwas afvielen, wierd hy.ten uiterften zwak en ellendig. Twee van deeze ftukken hadden de groote van eenen kleinen Anpel, dog de anderen waren kleiner. De ontlasting van het bloedig water verminderde, en hield eindelyk geheel op, de Lyder kreeg zyne kragten weder, en bevond zig wel, toen hy by ons Regiment kwam. Toen hy eene maand hier geweest was, vertoonde zig de ontlasting van bloedig water, gelyk ook de kramp in den Onderbuik en in den omtrek der Blaas, weder, en vermeerderden dagelyks; de Lyder ontdekte in den Endeldarm weder het vorige zagte Lighaam, dat de opening floot, en hy was genoodzaakt, alle de vorige verrigtingen met de Vingers weder in het werk te treilen, om ter ftoel te gaan. Zomtyds ontlastte zig ook kleine gedeelten van het groote Uitwas, die volkomen de gedaante van Bloemkool hadden. Ik verzogt den Lyder, het Uitwas na buiten te perfen, om te onderzoeken, of het, door de Konstbewerking niet weggenomen kon worden. Dcg hy wilde hier niet roe befluiten; maar, in weerwil van alle zyne gebruikte voorzorg, zakte het tog eens by toeval uit. Ik wierd geroepen, en vond een Uitwas, zo als ik boven reeds befchreeven heb ; het zat, met eenen korten dikken fteel, aan het omgekeerde gedeelte van den Endeldarm, dat te gelyk uitgezakt was, ik kon den fteel met de Vingers omvatten, en dagt, dat het  C ioi ) het zeer gemakkelyk zou zyn, om de Bloedftorting te beletten, digt aan den Darm, een Band aan te leggen, en het Uitwas weg te fnyden, Dog dewyl de Lyder, uit vrees voor eene dodelyke Bloedftorting, daartoe niet wilde befluiten, zag ik my genoodzaakt het Uitwas weder terug te brengen, dat ook, zonder merkelyke moeïte gefchiede. De Lyder had naauwlyks agt dagen, met hevige pyn , doorgebnigt, toen - het Uitwas weder, met eene groote hoeveelheid bloedig water, uitzakte. Ik wierd weder geroepen, en de Lyder befloot tot de. Konstbewerking, die ik ook op de volgende wyze terftond vefrigtte, in tegenwoordigheid van den Heere peters, Heelmeester Van het Regiment van dirik. Ik doorftak den Steel, in het midden, met eene kromme Naald, en bond denzelven, zo digt aan den Endeldarm als mogelyk was, van boven en onder, met een fterken gewaschten Draad, om dat ik dagt, dat een enkelen Band, te ligt zóu afglyden, en hier op fneed ik den Steel door. Toen het groote Uitwas weggenomen was, vond ik ,nog een kleiner, dat insgelyks met een dunnen Steel, aan den Endeldarm vast zat, dit fneed ik ook af, en bragt hierop het gedeelte van den omgekeerden Endeldarm terug , en ontdekte met den Vinger, dat het Uitwas, in het midden van den Endeldarm, van voren tegen de Blaas, gezeten h id, waar uit ook, wanneer dit Gezwel uitzakte, altoos de hevige pynen op deeze plaats ontG 3 ftaan  Q 102 ftaan zyn. De Draaden liet ik uit den Aars hangen, en fchreef den Lyder eene fpaarzaanie Levecswyze voor. Den zesden dag viel de Band, met het afgebonden ftuk van den Steel, met den Stoelgang, af, en 'er volgde eene zeer geringe Bloedftorting, die van zelve ophield. De pyn en kramp, gelyk ook de ontlasting van bloedig water, hielden op, de Lyder kreeg zyne krsgten weder, en heeft nu, zedert drie jaaren , geene verdere toevallen meer, van dit gebrek ontdekt, fchoon hy zomtyds, aan zeer moeilyke aanvallen van Jigt onderhevig is geweest. Dit Uitwas had geene de minfte overeenkomst met de zogenaamde Beurs-Aambeien, Haemorrhoides Saccatk, in den Endeldarm. Aan den dikken Steel, die eene middellyn van eenen duim, en aanmerkelyke Bloedvaten had, waren eene menigte kleine Steelen aangegroeid, waar aan fponsigtige knoopjes gevonden wierden. Hier van daan had het geheele Uitwas de grootfte overeenkomst met een Bloemkool, en hier uit was de gedurige ontlasting van bloedig water ontftaan. DE ELFDE WAARNEEMlNO_ Een Kanheragtigen Bal, die door de KonstbC' werking weg genomen is, door Denzelven. /"Tpoen ik, in den zevenjaarigen Oorlog, in § FitEYiiEitG by schweionitz ftond, wierd ik door een Stads-Heelmeester van die plaats  ( 103 plaats verzogt, eenen Lyder te zien, die zig aan zyn huis bevond. Het was een man van 40 Jaaren, meteenen Kankeragtigen Bal, Teiticulus, die reeds voor ander half jaar opengebroken was, en waartoe zeer veele middelen, zonder vrugt, gebruikt waren; de Balzak, Scrotum, was aan de eene zyde, meer dan de helft opengebroken, de Bal was grooter dan eene kloeke Vuist, had veele Kankeragflge Uitwasfen, en tot op het midden van denzelven liep eene holligheid, waaruit, gelyk ook uit de Uitwasfen, beftendig eene fcherpe, wegeetende, en zeer Hinkende ftoflè vloeide. De Zaadftreng was, tot aan den Buikring, knobbelig en verhard, en had de grootte van eenen duim in de middellyn. Daar de Zaad{breng zo ver verhard was, gaf dit my wei eenige bedenking, dan,daar men de Konstbewerking, in zulke omftandigheeden, ook mee een gelukkig gevolg, had ondernomen, (10) en de Lyder zeer op dezelve aandrong, verrigtte ik dezelve, na hem den vorigen dag Adergelaten en een ontlastmiddel voorgefchreeven te hebben, den volgenden dag. Ik maakte van den Buikring af, tot aan het opengeberfte gedeelte van den' Bal, eene infnyding door de huid, en fcheide het gefpleeteVetvlies van de Zaadftreng af, en nam ook verdorvene gedeelten ï\ó) n e r t r a n n t Abhandlung von Chirurgifchen Opera, tjonen, T. 1. p- „ G 4  L ( 104 l ten van hetzelve weg. Als ik nu de Zaadftreng tot san den Buikring vry gemaakt had, kon ik met den vinger ontdekken, dat derzelver verharding zig tot in den Onderbuik uitftrekte. Daar nu alles begroeid was, kon de Zenuw zfkerlyk niet afgefcheidcn worden, fchoon het in andere gevallen zou kunnen gefehieden, dog het welk door jharp, ber'n<1 n d i en andere Schry veis ontkend word, die beweeren, dat de vrees, wegens het afbinden der Zenuwen, zeer ongegrond is. Ik •bond dus de geheele Zaadftreng, met een fterken gewasebten draad, onder den Buikring af; want daar verfeheiden Schry vers, de afbinding boven dehzelven, zeer gevaarlyk agteh j (11) wilde ik het niet waagen, den Band in den Buik zelfs aanteleggen. Nogtans kreeg de Lyder. onder het afbinden, twee trekkingen. Ik fneed den Bal af. De vleezige Rok der Ballen, I ünicadafto's, was zo vol verhardingen , dat zelfs ook het middenfehot van den Balzak, Septum Scroïi, geheel verhard was, en teen ik denzelven weg nam, lag den anderen gezonden Bal geheel bloot, ik liet hem met een zagt lapje bedekken en terug houden, tot dat de Konstbewerking verrigt was. De bedorvene gedeelten van den Bulzak wierden insgelyks weggefneeden, en vervolgens een behoorjyk Verband aangelegd. Over (11) Le dban, Heelk. Aanmerk, bl 322.  ( io5 ) Over den Onderbuik wierden warme Srovin» gen gelegd , dog een jong Perfoon, die dit bezorgde , had de onvoorzigtigheid, toen hy de Drukdoeken wilde wegneemen, dat hy de afhangende draaden van den Band, mede uittrok. 'Er ontftond eene zeer hevige Bloedftorting, men liet my roepen, en de Lyder was zeer verfchrikt. ïk vond veel geronne Bloed, enden Band geheel los, dog daar het Bloeden ophield, dagt ik een nieuwen Band onnodig te zyn, maar ik maakte veel meer drukking, door opvullen en Drukdoeken. 'Er volgde geene verdere Bloedftorting. Na twee dagen marcheerden wy weder van deeze plaats, om schwkidnitz te belegeren. Toen deeze Stad veroverd was, bezogt my de gemelde Heelmeester, en verzekerde my dat de Lyder geneezen en volkomen wel was, en in het kort naar huis zou reizen. Eenige jaaren naderhand, ontdekte ik, dat hy zig volmaakt wel bevond. DE TWAALFDE WAARNEEMING. Twee gelukkig geneezene Gewrigtswonden, door bet uitzvendige gebruik van koud Water, door Denzelven, TT~*ve groote nuttigheid van het koude Water Jfl_>/ is> door veele en verfchillende Proeven «n Ondervindingen, genoegzaam beweezen, G $ en  ( io6 ) onder veele gelukkige gevolgen, die ik in myne Praktyk van het zelve gezien hebbe, zal ik nu eenige gevallen, betreffende deszelfs nut in Gewrigtswonden, bybrengen. Een Musquetiier kwetfte zig in het Gewrigt van de flinker Knie, met eene fcherpe Byl. De houw ging, aan de flinker zyde, naast de Kniefchyf, eenigzins fchuins, van onder naar boven, door den Beursband, tot in de holligheid van het Gewrigt, en de Kraakbeenderen zelfs, waarmede de Beenderen, die hier mede Geleederd zyn, bedekt zyn, waren ook gekwetst, en het Litvogt vloeide in menigte uit. Ik bragt den man op eene gemakkelyke Legerftede, bragt de lippen der wonde, door hegtpleisters aan elkander, waar over ik een. dunnen Drukdoek lag, en denzelven door een omgaanden Zwagtel bevestigde; vervolgens liet ik, over de geheele Knie, groote Drukdoeken met koud water leggen, die, zodra zy warm wierden, terftond weder vernieuwt wierden. De Lyder wierd Adergelaaten en men gaf hem Salpetermiddelen. Myn oogmerk was, om de Ontfteking, die hier den grootften hindelpaal in de geneezing is, tegen te gaan, hierom wierd, dag en nagt, met de koude omflagen aangehouden. Den eerften dag vloeide het Litvogt fterk uit de Wonde, dog dit wierd van tyd tot tyd minder. Den agtften dag begon de Wonde, aan beide de kanten, te fluiten, en het uitvloeijen van het Litvogt wierd nog minder. Men hield zo lang met  ( 107 ) met de koude omflagen aan, tot dat de Wonde geheel gefloten was. De Lyder moest op den rug leggen, en het gekwetfte been regt uitgeftrekt laaten leggen. In de vierde week was de geneezing volbragt, en, behalven de Hegtpleisters en het koude water, is 'er niet het minfte gebruikt, en 'er is ook geene Ontfteking bygekomen. In het eerst had de Lyder eene ftyfheid in het geneezen Gewrigt, dog deeze is, na eenigen tyd, geheel verdweenen, en hy kan zynen Dienst als voorheen verrigcen. Een anderen Soldaat ftiet zig, terwyl hy met bloote voeten eene Gragt zuiverde, eea lang, fgits en fcherp ftuk glas, naast den inwendigen Enkel, in het Gewrigt van den Voet, zo dat hy eenig geweld meest gebruiken, ora het 'er weder uittehaalen. Toen hy in het Gasthuis gebragt, en de Voet afgewasfen was, ontdekte ik eene gekorvene Wonde van ruim twee Vingeren breed, en ik ontdekte door mynen Vinger, dat zy zig tot in het Gewrigt uitftrekte, en dat het Kraakbeen van het Scheenbeen, Tibia, ook gekwetst was. Ik behandelde hem, in alles gelyk den vorigen, met koude Omflagen. Daar kwam geene Ontfteeking by, fchoon de Geneezing der Wonde, wegens de gekorvene huid, wat langer tegenhield als in het vorige geval. Na de geneezing behield hy nog eenigen tyd, eene fpannende pyn in het Gewrigt, dog deeze verdween weder, zo dat hy tegenwoordig zynen dienst we-  ' ( 108 ) weder behoorlyk waarneemt. Een Onder-Öfficier, die tevens een Schoenmaaker was, kwetfte insgelyks, met de punt van een.fcherp Schoenmaakers Mes, het Gewrigt van den Voet, en deezen is ook, door het gebruik van koude Omflagen, volkomen herfteld. Het is bekent, welke moeilyke en gevaarlyke gevolgen, de Ontfteking, by Schampfchoten der Gewrigten na zig fleept, en ik ben verzeekerd, dat eenvoudige Omflagen -van koud water, in deeze gevallen zeker meer zullen doen, dan alle andere middelen.     ( II* ) Vestigde, of ten minften, het tegendeel buiten^ twyfel ftelde. Dit zoü roemwaardiger en nuttiger zyn, dan de tegenwoordige Mode, naar welke men 'er eene eere ih field, de uitvinder te zyn van nieuwe Middelen, Veele Geneesmiddelen, Welks nuttigheid reeds voor veele eeuwen bevestigd was, zyn buiten gebruikt geraakt, door nieuwe en minder toereikende verfchoven, of ten minften niet zo algemeen bekent, als Zy in der daad Verdienden. Tot een bewys hier van, zal ik alleen maar de koude en warme Baden en de Bloedzuigers bybrenge.n. De Baden waren by de Grieken en Romeinen in een algemeen gebruik. De Keizer augustus wierd, door Warme en koude Baden, van de Jigt bevryd. Veele nieuwe Schryvers hebben dezelven weder aafigeprée» zen. Maar hoe veele Geneesmeesters WordeU 'er wel gevonden, die moeds genoeg hebben t om ingewortelde Vooroordeelen te overwin* nén, en by Ontftekingen eft Verftervlngén koude omflagen te gebruiken, waar van heÉ nut nogtans zo oogfchynlyk is ? Men heeft, zedert de oudüe tyden, de Bloéd" zuigers in de Geneeskunde gébruikt; de vérligtfte Schryvers van alle Volkeren en Tydeö* geeven getuigenis van hunne nuttigheid; ettj zonder de waarheid te benadeelen, kan mert beweeren, dat zy, in hunne foört, Zulk eeri heerlyk middel zyn, als de Koortsbast; eri nogtans zal men , zelfs in die gevallen t waarïri i xy een uitfluitend voorregt hebben, eerder zy* h 3 m  C na ) nen toevlugt neemen, tot de alleronwerkzaamfte middelen, dan tot deeze nuttige Dieren. Om deeze redenen agte ik het geen overtollig werk te zyn, om alles, wat by verfcheiden Schryvers, wegens het nut en het gebruik van deeze Dieren verftrooid ligt, by elkander te verzamelen, en door myne eigene ondervindingen te bevestigen, fchoon eenige beroemde .'. Mannen, als stahl (i), hirschel (2) en hannes (3), in het bizonder daarover gefchreeven hebben. Ik heb van die foort, welke eigentlyk tot het Geneeskundig gebruik diend, eene afgezette Plaat hier by gevoegd. De Heer bersman (4) heeft'er wel eene afbeelding van gegeeven, dog zy is niet afgezet, en ook, volgens het oordeel van eenen grooten Natuuronderzoeker (5), niet naauwkeurig. In het Hanoverfcbe Magazyn, worden verftandige Artzen verzogt, eene verftandige, en voor elk verftaanbaare, ad Captum lipporum éf tonforum, Befchryving van deeze Dieren, te bezorgen. Ik geloof dat eene afgezette Plaat, het zekerfte middel zal zyn, om den minften Baardfcheerder in ftaat te ftellen, dat by, Iw^l * ■. * * ' (1) Disferialio de fangtifarum utilitate, Haïat 1699. (2) Mandgfaltigkdten, 1770. St. 43 und 45- (3) Disfert. de Hirüdimhis. Duisburgae, 1768. (4) Abhandlungen der Konigi, Schwedifchen Academie der ...AVj'fanfchaffen, JJ>. B. S. ai,4. (5) Molles vermi«m terre«rium & fiuviatilium fuccincta Hiuoria,  ( H3 ) hy, in de keuze der Bloedzuigers, geenen misflag bega. Natuurkundige Gefchiedenis der Bloedzuigers. De Bloedzuigers zyn Wormen met een lang eenvoudig Lighaam, welks agterfte einde in een kegelwys uitfteekzel eindigd; het Lighaam is doorgaans breed, week en ilymig, en beftaat alleen uit Ringen en Geleedingen. Van voren worden zy veel fmaller, en aan dit einde word de opening van den Mond gevonden. De Ridder linnaeus(ó)befchryft agt foorten , dog waar van 'er maar zes by ons gevonden worden. De Heer muller (7) heeft ze eenigzins anders, en ook meer foorten befchreeven. De Bloedzuiger der Geneeskunde, Hirudo Medicinalis, heeft, volgens linnaeus, zes geele Streepen op den Rug, waarvan de twee bovenfte met zwarte Stipjes geteekend zyn. Bergman (8) teld agt zulke geele Streepen, dog de Heer muller heeft dezelve nog naauwkeuriger bepaald. Als de rug in twee gelyke deelen verdeeld word, vind men óp elke zyde .vier Streepen. De twee eerften zyn Geelrood, de tweede insgelyks, dog met zwarte Stipjes bezet, de derde ftreep is zwart, en de vierde geel, (6) Systema Naturae T. I. p. 649. (7) Vermium jiuviatilium terrestriumque Hutoria. 37) Lxb. 36. TraSt. 2. C 2.  ( 1*6 } sttanus (38) heeft ze, by oude ongenees^ lyke Vlekken der Oogen, zeer nuttig gevon_ den, als hy 'er aan het Voorhoofd en de Wenkbrauwen, tien liet aanzetten, en dit viermaal herhaalde. Men moet in het algemeen aanmerken, dat het door eene langdurige ondervinding bevestigd is dat, in die gevallen , waarin het Bloed bedorven en met fcherpte overlaaden is, weinig Bloedzuigers nadeelig zyn, en dat zy in eene groote menigte gebruikt moeten worden , als men enig nut van dezelven verwagten zal Want als het fcherpe Bloed niet genoegzaam ontlast word, dringt het tegen de plaatfen die door deeze Diertjes geprikkeld zyn geworden, en vermeerderd der zeiver Pyn en Ontfteking. 10. In Pynen en Ontftekmgen der Oogen worden zy door hollerius en forestus reeds geroemd, pringle beveelt dezelven, in zwaare omloopende Oogziekten? aan den uitwendigen Ooghoek gezet, dog hy wil. dat men eerst de Vogten, door ontlastende Middelen en fpaanse vliegen, zal verbeeteren. Heifter (39 ) heeft ze in de Zwelling der Traanklieren, en Ontfteekingen en andere zwaare Oogziekten gebruikt, gelyk ook sa int ives en in zulke Gevallen heb ik 'er zelfs de heerlykfte uitwerkzelen van gezien, ii. In (38) Med Bistor. 4. Oh. 3. (39) Heelkundige Onder wyzingen. 2 D, BI. 531. in de Dnjk van 1755.  ( I27 3 tïi in het moeilyk Tanden krygeil de? Kinderen, en alle de Toevallen die daar me-* de vergezeld gaan, verdienen de Bloedzuigers eene zeer fterke aahpryzing , als men ze ag-* ter de Ooren of aan de flaapen zet; By zeere Hoofden doen zy nog dienst, fchoon reeds alle andere Middelen vergeefs gebruikÊ zyn geworden. 12. Zy doen inzonderheid veel dieftst in de Aambeien en derzei ver Toevallen* Tulp houd ze voor eene der voornaamfte Mid* delen, gelyk ook fabritiüs ab a^Ua* pen den te (40; alleenlyk gelooft hij niet* dat het willekeurig is, aan Welke plaats men de zeiven aanzette. Hy zegt, dat de Aambei-aderen, gedeeltelyk van de Poortader efl gedeeltelyk van de holle Ader komen, dat de takken van de eerfte, zig meer in het inwen. dtee gedeelte van den Endeldarm verfpreiden, en een dik zwart Bloed bevatten, daaf de laatften in tegendeel zig meer in de uitwendige deelen verfpreiden, en een helder rood Bloed bevatten. Als men derhalven de Verftoppingen van de Lever en Milt en de zwartgallige Gebreeken wil wegneemen, moet men de Bloedzuigers inWendig na dö Ruggraad toe aanzetten. Met dit oogmerk fteld zacutus lusitanus ook vooreerst» den, (40) Heelkonftigc Handwerkingsn Bladz. 178 eft verrok  C KB ) dén Endeldarm door een droogen LaatköpJ voorwaards te trekken. Maar zo men de Koorts, de gebreken der Nieren, de toevallen der Long, enz. tragt weg te neemen, moet men ze meer uitwendig aanzetten. De Bloedzuigers aan de plaatfen der Aambeien ' gezet, pryst zacutus lusitanus by eigene ondervinding aan, in de Ontfteking en Verettering der Longen, en de Heer unzer. (4 r) in de uitteeringen en zwakheid der Borst, door Knoestgezwéllen, Verftoppingen en Verhardingen der Longen. Zy zyn het werkzaamfte Middel, om de opgeftopte Aambeien weder te doen vloeijen , en ligte beginnende Ontfteekingen, door eene Verftopping der zeiven, kan men daar door in de geboorte tegengaan, hiloanus genas een Man van 7otig jaaren, door Bloedzuigers aan den Endeldarm te zetten, die eerst, door opgeftopte Aambeien een Duizeligheid, en naderhand eene Verlamming van de regter zyde kreeg. In Bloedfpuwingen door terug gebleeven Aambeien, pryst fontanus (42) dezelvea aan. In verharde Ingewanden zyn zy zeer nuttig, en men heeft'er zelfs Kropzweeren door ver- ' (4O De firtz. D. V. St. li. BI. 227 en 228 D. VJ. S(. I. BI. 98. f42) L. p. 108. *  ( &9 ) verdeeld (43) In Ziekrens van den Onderbuik by Miltzugtigen zyn zy zeer dienfng, als de oorzaak van het Toéval nier. alleenlyk zwakheid is. Amatus ltsitaisus zegt, dat hy een MUdzugtig Mensch, door twee Bloedzuigers aan den Aars te zetten , verligting bezorgt heeft, insgelyks een ander Man van veertig jaaren en eene Vrouwe, aan dezelve Toevallen , by welke alle andere middelen vergeefs beproefd waren. De Heer s alomon (44) gebruikte ze in het Bloedpisfen met hevige Pynen, door verftopte Aambeien en in deeze gevallen hebben ook, zacirrus en amatus lusitanus, gelyk ook mercatus, dezelven nuttig bevonden. Dezelfde Sehryver gebruikte ze ook by eene andere Vrouw, die uit dezelve Oorzaak, eene opftopping van Pis had, met Duizeligheid, Raaskallen en zulk eene hevige Lendenpyn, dat men vast op eenen fteen gedagt zou hebbep; insgelyks by hevige pynen in den Rug, de Lendenen en de Dyen, na opgeftopte Aambeien; in de Roos met hevige pynen en Waterblaazec; in eene benaaudheid van de Borst, en in de ongemakken van de Milt, met verlies van Eetlust, Braaken , flaapeloosheid en opgeftopte Pis, pet essen (4$) genas door (43) Auctor, additament. ad. brev. Arnold. Villanov. I. II. c. 4- (44) b. c. (45) Abhandlung der Schwedifchen Academie der WisJenfcbaften. Ï3  ( 130 ) door de Bloedzuigers, eene groote Zweer aan den Aars, en in de gezelljcbaftlichen Erzablungen (46) word aangemerkt, dat de Aamborftigheid, Jsthma, dikwils door verftopte of kwalyk vloeijende Aambeien ontftaat, en dat de hevigfte Toevallen van dc zelve, als de ontlasting van het Bloed, weder door Bloedzuigers aan den gang geholpen is, op het oogenblik ophouden, fchodn ?er zelfs verftoppingen der Longen tegenwoordig zyn; en dat zulke Perfoonen, die reeds als Teeringagtigen opgegeeven worden, door dit Middel herfteld zyn, en nog veele jaaren geleeft hebben. Als men het nodig vind, na dat de Bloedzuigers afgevallen zyn, het Bloeden aan den Aars, nog enigen tyd te onderhouden, kan men zig bedienen van den Stoel, die de Ridder kosae tot dit oogmerk uitgevonden en befchreeven heeft. Zo nuttig als deeze Dieren ook zyn, kun* nen zy nogtans verfcheidene nadeelen aan-» brengen, inzonderheid als zy in zulk eene snenigte gebruikt worden, dat 'er te veel Bloed door verlooren word. De Ridder linnaeus heeft gezien, dat een Paard, door negen Bloedzuigers, zo veel bloed was afgezoogen, dat het moest fterven. Men heeft by ^ïenfchen ook Voorbeelden van dezen Aart, (46) Gaittte Stfutairt 1763. i  Een Boer, die met bloote Voeten in het Water ging, ftierf, om dat eene te groote menigte Bloedzuigers, hem te veel Bloed afgezoogen hadden. (47) Zy kunnen ook gevaarlyke'Toevallen verwekken, als zy doorgefhlt worden. Een jong Mensch kreeg zulk een hevig Bloedfpuwen, dat men alle oogenbjikken den dood verwaste, fchoon de Pols ■ onveranderd bleef. Dit Toeval was geheel onverklaarbaar, tot dat men eindelyk aan den Slokdarm, een Bloedzuiger ontdekte, die zig daar vast gezet had, hy wierd 'er uitgehaald én het Bloeden hield oogenbliklyk op. (4b) Eigene Waarneemingen en Ondervindingen van bet Nut der Bloedzuigers. Nu kome ik, tot het geen ik, door eigene Ondervinding, heb opgemerkt, en zal kortlyk die "bevallen bybrengen, waar m my de Bloedzuigers, boven alle andere Middelen de zekerfte en fchiclykfle hulp, verfchaft hebben Hier uit zal men zien, dat de aangehaalde Schryvers, de zaak niet vergroot hebben, maar dat het nut der Bloedzuigers, door myne waarneemingen bevestigd word. In de 44, 45 en 46fte Waarneeming, van het eerfle Deel myner Heelkundige Waarnee- (47) Gazette Salutaire is l Arm. 1767- (48) Gaaeite Literair»- de Btrlin, I7<57' I 4  ( is* 5 ïïïingen, heb ik iets bygebragt van den uitmuntenden dienst, dip de Bloedzuigers in Oog-: ontftekingen doen. Ik heb zeer dikwils zulke Lyders gekreegen, die in de beste han. den geweest waren, en daar men de Oogpntfteklng, door fterke en dikwils herhaalde Aderlatingen, heeft tragten te verdeelen, de Ontfteeking was onveranderd gebleeven', en de Lyders liepen gevaar van hunne Oogen te yerliezen. In zulke omftandigheeden liet ik, na bevind van zaaken, zes of agt Bloedzuigers aan de beide Oogleedgn zetten, en in Weinig Uuren, wierd de Ontfteking oneindig meer verdeeld, dan door zes voorgaande Aderlatingen, in welken men telkens agt of tien Oneen Bloeds had afgetapt. Het Aderlaten maakt w.él de gropte Bloedvaten ledig, maar op de kleine Vaatjes, en inzonderheid op de Zytakjes, heeft het zeer weinig ïnvloeds Als het Bloed in zulke Vaten gedrongen is, waarin, in den natuurlyken ftaat, geen Bloed gevonden word, dan moet het Aderlaten meer nadeel doen dan voordeel, want deeze Vaateu verliezen, door het herhaald ledigmaaken , hunne veerkragt, en het Bloed word 'er nog meer in opgeflooten. De Bloedzuigers integendeel zuigen het Bloed on-, middelyk uit de lydende plaats, en verdeelen hierom, in zo korten tyd, de Ontfteekingen. &o,op het eerfte aanzetten dehulp, niet terftond yolgd', kan men het tweeof driemaal herhaalen, in de Ontfteking zal zeker verdwynen. Men kan'voor het aanzetten der Bloedzuigers » '• ■toe?  c 133 ) met nut eene Aderlaating in het werk ftellen, om dat daar door niet: alleen de Bloédklomp, M«/', maar ook de prikkelbaarheid der. Vaten vermindert, en het verder uidlorten van het Bloed belet word. Ik heb op deeze wyze, zeer veele Menfchen, by heevigé Oogontftekingen, Üphtbnlmw, en zelfs in ^de Cbemofis, voor Blindheid bewaard , die nogtans op eene andere Behandeling, het. zy dan. na de Verettering, het zy na een Litteken, geheel of gedeeltelyk gevolgd zou zyn. De Heer 13 loch heeft, in zyne viedicinir fc%\n Bemerkingen p., 5% verfcheiden tegenwerpingen gemaakt, tegen het gebruik der Bloedzuigers, in inwendige Oogontftekingen. In het eerfte ftuk van het 22fte Deel der Ak 'gemeiner deurfcher Bibtiotbek p. 216, zyn enigen derzei ven wederlegt. Ik zal alleen maar aanmerkén , dat het geheel onnoodig is, het Bloeden door Azyn of geestryke Middelen te fluiten; men laat het Bloeden tot het van zelfs ophoud, want dit is zeer heilzaam , om dat de Vaten daar door meer ledig gemaakt worden; doorgaans houd het Bloeden, na enigen tyd, van zelfs op, dog zo 'er toevallig, eené kleine flagader gekwetst is, kan men het Bloeden, zonder enig gevaar, door den Eikenzwam, Agancus, fluiten. In hevige Hoofdpynen, door een te grooten toevoer van Bloed na dit Deel, heb ik Lyders, die byna raazend van Pyn waren, door tien of twaalf Bloedzuigers aan de flaapen te zetten, Oogenbliklyk verligting be' I 5 ~ zorgd  ( 134 ) zorgd, ook heb ik, als de-Hoofdpyn door jigt ontftond, de zeiven agter de Ooren, aan den Hals, of aan die plaats waarde Pyn het heevigst was, met groot nut laaten aanzetten. Enige Jaaren geleeden, kreeg een Edelman alhier, in den Winter, door koude, eene zwaare Verkoudheid, waarop eensklaps zulk eene hevige bepaalde Pyn aan de regter zyde der holligheid van het Voorhoofdsbeen volgde, dat hij terftond zynen gewoonen Geneesheer den Heere rol of en my, des Morgens het roeden Wy vonden den Pols zeer Koortzig eneeneonverdraaglykePyn, zo dat zig de Lyder oogenblikkelyk de doorbooring van net Bekkeneel, Trevanatio, wilde onderwerpen, als wy hoop hadden,*hem daar doot enige verlating te zullen toebrengen. Wy fchreeven eene Aderlating en verkoelende Middelen voor en lieten in den Nek eene Spaanfe vliegpleifter leggen. Daar ik nu, in veele andere gevallen ,by verdikkingen en ontftekingen van het Bloed in de Beenvliezen, de heerlykfte uitwerkzelen van de Bloedzuigers gezien had, liet ik hier ook, op de Pynlyke plaats, agter de Ooren, en aan de regter Slaap, tien Bloedzuigers aanzetten. Des Avonds den Lyder komende bezoeken, verhaalde hy met Vreugde, dat de Pyn geheel verdweenen was, na dat de Bloedzuigers hadden opgehouden te zuigen. Ik vond den Pols ook weder rustig en natuur-, lyk. Den volgenden Dag kwam deeze Pyn weder, dog, daar ik terftond weder zoveele Bloedzuigers, op dezelve plaatfen Het aanzeg  ( 135 ) ten, verdweenen zy geheel, zonder nader, hand ooit weder gekomen te zyn. In eene ontftoke Keel, als het flikken byna geheel belet is, en zes of meer Aderlatingen niets geholpen hebben, heb ik de Bloedzuigers buiten gewoon werkzaam gevonden. Ik liet om de Keel, aan den Hals en agter de Ooren , 16 tot 20 fluks aanzetten, en ik heb zeer dikwils gezien, dat na de Konftbewerking, hec Gezwel in de Keel, binnen twee Uuren door. gebroken, en de Lyder van de Verftikking bevryd was. Ik heb hier, op deeze wyze, twee voornaame Afgezanten, van eene gevaarlyke Keelontfteking geneezen, om van veele andere gevallen niet te fpreeken. Ik heb de Bloedzuigers altyd dienftig gevonden, in alle foorten van Tandpyn, de bedorvene Tanden alleen uitgezonderd. Ik heb ze van buiten en aan het Tandvleesch laaten aanzetten ; in den Mond moet men den eenen na den anderen, door eene kleine buis, aan het Tandvleesch brengen, en de Tanden zo lang op elkander laaten fluiten , tot dat zy gezogen hebben, op dat ay niet in den Mond komen, waar uit zeer kwaade gevolgen ontftaan zouden. In het Zydewee, Pleuritis, heeft men, jnet het grootfte nut, Spaanfevlieg Pleifters op de Pynlyke plaats voorgefchreeven; nogtans heb ik de Bloedzuigers van meer dienst gevonden. Ik heb op de Pynlyke plaats, in den gmtrek van eene Hand palm, van 12 tot 16 fluks  ( ï3itz was toegebragt, waar by de Beenderen van den Voorvoet geheel verbryzelt geweest waren. Na eene naaukeurige befchryving, was het zeer te verwonderen, hoe vlyt en bekwaamheid, deezen verbryzelden Voet, zonder de Afzetting zo ver had kunnen behouden. Thans waren 'er nog drie verfchillende openingen, die tot in de Beenderen van den Voorvoet doordrongen. De uitvloeijing van eene bruine, dunne, ftinkende ïtoffe, het zwart beflag aan het opgelegde Plukfel, de reeds afgefcheidene ftukjes Been, het onderzoek met de Sonde, dit alles verzeekerde de tegenwoordigheid van een daadelyk Beenbederf, in deeze fponsagtige Beenderen. Ook waren reeds de bekendfte en beste Middelen hier tegen gebruikt, en ik volgde enige Weeken het zelve Plan, zonder het gewenfte Oogmerk  C 5 54 ) merk te bereiken, tot dat ik eindelyk hét fffwendigegebruik. van. den Duivelsdrek, yJ/c foetida, beproefde. Ik liet van het voorheen befchreevene Poeder, 's morgens en 'savonds een Scrupel gebruiken, en ik verbond de holligheéden der Beenderen, alleen met droog Pluksel, dat„ om de menigte der uitvloiënde Hinkende vogtigheid, tweemaal 's daags gefchieden moest. De werkzaamheid van dit Middel, liet zig reeds, op den agdten Dag, op de lydende Deelen, zien. De Hinkende Ichor zo' wel,' als de flank van het bedorven Been, wierd minder, het opgelegde Plukfel wierd zo zwart niet meer, en myne zilvere Sonde wierd 'er niet meer, gelyk te voren, van aangedaan.- Ondertusfchen vermeerderde het gebruik van dit inwendig Middel, de aanvallen der Koorts_, die buiten dat reeds plaats gehad hadden;- het maakte den Pols merkelyk radder, veroorzaakte hitte, en vooral een moeilyk en brandend gevoel in den Endeldarm. Ik fchreef verkoe^ lende en verdeelende Middelen voor, en verminderde de Gift van den Duivelsdrek, 'smorgens en 's avonds tot eenen halven Scrupel. In weerwil hier van Wierd ik, door de gemelde Koortfige Toevallen, genoodzaakt, met het gebruik van dit Middel, enige dagen, geheel op te houden. Ik liet den Lyder, op den Arm Aderlaaten , ging voort met de verkoelende Middelen, liet enige maaien zagte ontlastende Drankjes gebruiken, en hier by eene naaui- keu*  ( 155 ) keurige Levehswyze in agt neemen, waar door deeze Toevallen, van tyd tot tyd, zodanig verminderden, dat ik op den ióden Dag, het gebruik van den Duivelsdrek weder kon voortzetten. In het begin liet ik 's morgens en 7s avonds maar vyf Greinen gebruiken, en dit fcheen het Lichaam wel te verdrfisgen: hier om liet ik de Gift dagelyks, 's morgens en 'savonds, met twee Greinen vermeerderen, tot dat ik eindelyk telkens eene halve Dracbnia kon laaten gebruiken. De doordringende kragt van den Duivelsdrek, ontdekte men in alle affcheidingen, en in het bizonder in de beleedigde Beenhooien, door den fterken 'Reuk en met den besten uitflag; want het dunne Vogt, Ichor, verminderde, het wierd dikker en verkreeg van tyd tot tyd , eene witte kleur. In de uitwendige Randen, die zeer eeltagtig waren, deed ik inkervingen, ticori* ficationes,, en verbond dagelyks «naar eenmaal, met droog Plukfel. By het zeer fpaarzaam onderzoeken met de Sonde wierd ik telkens de vermindering der ruwheid en ongelykheid der beleedigde Beenderen gewaar, en de Beenholligheeden wierden gelyk. Dog by dit alles volgde nogtans geene merkelyke affchilfering Exfoliatio, maar enige reizen vertoonden zig ln den Etter enige kleine Beenftukjes, gelyk zandkorrels. De Etter wierd buitengewoon kleverig, gelyk' Gom, zo dat de fleekwieken Bourdonnets, die in de holligheeden gebruikt wierden, aap dezelven gelymt fcheenen te zyn  c 156 ; zyn, en de kleur van den Etter was fchoon en buitengewoon wit. Toen ik eindelyk geene Steekwieken meer gebruikte, wierden de uitwendige openingen geheel droog, en met eene byna harsagtige korst overtrokken , die ik van tyd tot tyd voorzigtig poogde af te fcheiden. Onder dezelve wierd een vast en glad Litteeken gevonden» zo dat in het vervolg eene volkomene Genenzing, met agterlating van diepe, dog vast geflotene holligheeden, dit werk voltooide. DE TWEEDE WAARNEEMING. Van eene Scboot-wonde door het bovenjle gedeelte van bet Dyebeen, die een Beenbederf naliet, en geneezen wierd* -Een Hongaar in dienst van wylen den Generaal van seydlitz, genaamd Trummer, die naderhand by de Hufaaren van zyne Koninglyke Hoogheid Prins hendrik gekomen is, wierd in den laatften Oorlog, in een gevegt in saxen, naby freyberg, met een Pifloolkogel, door het bovenfte gedeelte van het Dyebeen, Osfemoris, van binnen naar buiten gefchooten; zo dat de ingang van den Kogel digt onder den hals van het Dyebeen, cn  ( l$t ) 'en deszelfs uitgang door den grooten Draal-, jer, Trocbanter Major, was. Deeze Gekwetsten had het geluk, om terftond na de ontvangene Wonde, onder de bezorging te komen van de beste Heelmeefters, en allés wierd behoorlyk in het werk gefield, wat tot zyn behoud nodig was. Evenwel duurde de geneezing, door de gefplintërde Beenderen, ruim twee jaaren. Toen in het jaar 1763, ha den geflotenen Vrede, de Kavallery die in Sitefirn was, in de Dorpen gehuisvest was, wierd ik in de Maand Augustus, op uitdrukkelyk bevel van zyne Konlnglyke Majesteit, met bygevoegde onderrigting, gelast, my te vervoegen by alle de Kavallery - Regimenten in silesién, om de Verminkten die daar onder waren, op het naaukeurigfte te bezigtigen, en hier van een behoorlyk berigt te bezorgen, aan den Generaal van dé Kavallery van seidlitz. By deeze geleegenheid wierd my ook den gemelden Trwnmer, ter onderzoek aanbevolen. Ik vond hem te Bed leggen, buiten ftaat om zig te beweegen. Hy klaagde nog over veele Pyn , in den omtrek der Wonde. Toen ik, in het byzyn van zynë Heelmeesters, de Wonde ontblootte, vond ik de* Windfels en Drukdoeken vervuld, met eene dunne, bruine, zeer ftinkende ftoffe. De Uitwendige openingen waren tamèlyk wyd, zd dat ik met de Sonde, de ontbloote, puntige en ruwe Beenderen voelen kon, waar van.  I xêo 5 / ruimten der beleedigde Beenderen kón inbrengen. Deeze kaarsjes beftonden uit Wasch, den Peruviaanfchen Balfem en wat Nagelolie. Zy wierden met goed gevolg gebruikt. Ik kon de Holligheeden, hier mede, veel gemakkelyker opvullen, als met het plukfel, 'dog ik verwisfelde dit verband. Inwendig liet ik hem een zagt ontlast - middel gebruiken, en den volgenden Dag maakte ik een begin, met het gebruik van den Duivelsdrek, Afa foetida, 's morgens en 's avonds een Scrupel, fchreef hem eene naukeurige Levens■Wyze voor, en een zuiverend Afkookzel voor zynen gewoonen drank. Na dat ik dus 14 dagen voortgegaan was, volgden, van tyd tot tyd, verfcheidene affcheidingen van bedorven ftukken Beens, die ik met een tangetje kon uitneemen, en waar van 'er drie tamelyk groot waren. Het eene fcheen van den grooten Draaijer, Trocbanter major, het twede-van het uitwendige vaste gedeelte van het Dyebeen, en het derde van deszelfs mergagtige zelfftandigheid, Subftantia Medidlaris, te zyn. Na dat deeze affcheiding gefchied was, ontdekte ik nog wel, eenen vry grooten omtrek van ruw en tandagtig ontbloot Been, maar ik kon geene beweeglyke Beenderen meer gewaar worden. Van nu af verbond ik alles met droog Plukfel, en vermeerderde de gift van den Duivelsdrek, tweemaal 'sdaags, met vyf greinen, tot eene Uracbma. Met deeze hoeveelheid liet ik enige  ge Weeken voortgaan , waar in zig duidelyk de werkzaamheid van dit Middel openbaarde. Nu volgden 'er geene merkelyke affcheidin. gen van Beenftukjes meer, maar men zag zomtyds, onder den Etter, kleine ftukjes Been gelyk zandkorrels. De ftoffe die, tot hier toe dun, bruinen Hinkend was geweest, veranderde van tyd tot' tyd in Etter, en wierd dagelyks minder. De opening daar de Kogel was ingegaan, wierd volkomen geflooten. De tweede, daar deKogel uitgegaan was, moest ik enige malen door infnydingen in haaren uitwendigen omtrek, tragten open te houden, om dat 'er in den grond van dezelve , nog eene vry holle ruimte was, die met ontbloot Been bezet was, en niets zekerer te verwagten was dan dat nóg eene merkelyke affchilfering zou volgen. Myn Lyder wierd ongeduldig, en dikwils ontdekte ik, dat het Verband , in myn afzyn, veranderd was. En daar mynen Lyder my wilde onderegten, hoe ik hem moest behandelen, verzogt ik den Generaal , dat hy hem van my af wilde neemen. Dog ik kreeg tot antwoord, dat ik hem: moest houden , om dat hem aan deezen Mensch veel geieegen was, en hoe de Geneezing ook mogt uitvallen, het zou mynen goeden Naam niet krenken , Den Lyder zelfs wierd meerdere gehoorzaamheid aanbevoolen. Hier op beflootik, met tiet einde van April deezen Man, in myn Gasthuis, by ^myne overige Lyders te leggen, liet het naaukeuh 3 rigfte  C 1Ó4 ) de ondergelegene plaatfen waren altyd weder bruin, en van tyd tot tyd zwart geworden, zo dat tot hier toe, alles vrugteloos was aangewend. Toen ik dit gebrek onderzogt, vond ik eene onregelmatige ontblooting, over de geheele breete van het Borstbeen, dat als een Zeef doorboord was. Zommige openigen gingen door de geheele zelfftandigbeid van het Borstbeen. De rand der gemelde openingen was onregelmatig, en als eene Zaag met uitfteekende, verdroogde en pikzwarte Beenpunten Uit de middenfte fponsagtige en doorboorde plaatfen zo wel, als onder de reeds verdroogde uitftekende ftukken Beens, vloeide eene groote menigte, bruin en ftinkend Beenvogt, waarom men dagelyks, twee of driemaal had moeten verbinden Ik benoot de uitftekende zwarte Beenpunten, zo veel S dit, zonder merkelyk geweld doen kon, met een Tangetje, af te breeken en weg te neemen, dat my gelukte, tpt op een ftuk na, dat nog wat te vast zat. De eeltagtige randpn der Huid, fneed ik met eene hollefchaar weg, bedekte alles met droog Plukfel, en beval in het vervolg zo te verbinden. Voor het inwendig gebruik fchreef ik bizonderlyk een zagt E-.koper-.end Drankje voor, en vervolgens het aanhoudend gebruik, van den Duivelsdrek,' M foetida. Dit wierd gevolgd, en de Ly der maakte eenen aanvang, met s mor censen'savondseenIW/wate neemen Na gac hy dit agt dagen gebruikt had, ontdekte  ( ïö-p ) "vëmber van het Jaar- 1762, kreeg hy èeri Druipert Gonorrhoea, en deeze had, onder "het gebruik van zeer veele Middelen, nogtans drie vierde Jaars geduurd. Hy dagt hier op geheel herfteld te zyn, en maakte ook geene zwarigheid, om in het Jaar 1764, te trouwen. Drie Jaaren leefde hy gezond, tot dat hy, in het Jaar 1767 , door eene verkouding by ruw weder, Pyn in de Keel kreeg, die na het gebruik van enige Middelen, weder verdween. Dog van nu af, had hy, by hevige hitte of koude, altyd eenig ongemak in de Keel gekreegen, dat zomtyds meer of minder Dagen aanhield. Hier over wierd ik oök, by geleegenheid, om raad gevraagt, dog daar. den zeiven niet goedgekeurt wierd, wierd ik ontflagen , en men zogt, hoewel vergeefs hulp by verfcheiden anderen. Toen het nu tot den ergften graad met hem gekomen was, verzogten my zyne voornaamfte Bloedvrienden , deezen elendigen Lyder weder onder myne bezorging te neemen. Ik kon dit niet afflaan. en befloot dus, aan hun verzoek te voldoen, dog onder voorwaarden, dat de Lyder te sagan by my moest komen, en zig alles moest laaten welgevallen, wat ik ter behouding en herftelling zyner Gezondheid zou voorfchryven, en het zelve getrouwlyk nakomen. Onder deeze voorwaarden kwam de Lyder by my. Na dat hy van zyne Reize "uitgerust was, liet ik hem eene kleine Aderla-  ( i7o ) lating op den Arm doen, om daar door Aê gefteltenis van zyn Bloed nader te leeren kennen. Het Bioed was dun, opgelost, eh ltolde zeer langzaam ln het Bekken. Enige Uuren naderhand, was het grootfte gedeelte, eene roodagtige Wei, Serum, en het kleinfte gedeelte beftond uit eene ruwe, blauwe, groene en geele korst, Ik fchreef hem eene bepaalde Leevenswyze voor, beftaande alleen me Tulnvrugten ,gebraadeBoomvrugten ,Befchuit, Melk en Meelfpyzen, en 'smorgens en 'savonds een fterken, dog in den Dag wat flapper afkookfel van het Lign. Guajac* Turion Pin. & Rad* Graminis, en hier van liet ik zoveel drinken, als hy gebruiken kon, Den Mond liet ik, by afwisfeling, dan eens met een afkookzel van Myrrht, dan eens met weekmaakende Kruiden in Melk gekookt* uitfpoelen, ik liet Vygen en Rozynen in den Mond neemen, en verbood het veel fpreeken, om de droogheid van den Mond voor te komen. Vervolgens liet ik een OntlastMiddel, alleen uit de Jalappn, gebruiken, en begon met het gebruik van den Duivelsdrek Afa Foetida, en wel 's morgens en 's avonds een Scrupel. Naauwlyks waaren 'er vier Weeken verloopen, of 'er volgde een fterken Speekzelvloed, dat nog een uitwerkzel was van de Middelen, die hy, by zynen laatften Artz gebruikt had. Ondertusfchen ging ik  ( i?i ) ik op dezelve wyze voort, en bezorgde tusfchen beiden verfcheidene maaien, een zagten Afgang. De Kwyling hield lang, onveranderd aan, zo dat het ontlastte Speekfel, doorgaans in den tyd van 24 Uuren, vyf of zes pond bedroeg. De ontbloote Beenderen in den Neus, wierden beweeglyker, en van tyd tot tyd volgde eene meerdere affcheiding van de zeiven, gelyk ook van de bedorvene Verhemeltens beenderen. De Lyder had zorntyds ook hevige Oor en Tandpynen, want de Verettering ging tot in den Kaakbeens - boezem, Sinus Maxillares, Om nu gedeeltelyk de Pynen te verzagten, maar voornaamlyk met oogmerk, om den Etter, uit deezen Boezem, eenen uitgang naar den Mond te verfchafFen, befloot ik, den derden Maaltand aan de lydende zyde te laaten uithaalen. Dit gefchiede met het beste gevolg. Myn oogmerk was, als de Tand uitgehaald was, de Kaak te doorbooren. Dog dit was niet nodig, want het Beenbederf was reeds zo ver gekomen, dat, zo dra de Tand uitgehaald was, eene tamelyke hoeveelheid ftinkende Stoffe ontlast wierd. Ik wierd door de Infpuiting, te zekerer overtuigd, dat de Tandholte zig, tot in den Kaakbeensboezem, uitftrekte. Zo lang 'er Etter ontlast wierd, tragtte ik deeze Opening open te houden. De onzuivere Zweeren in de Keel en in den Mond, wierden zormyds Biet een Penceel beftreeken, dat bevogtigd" was  < 172 1 Was met het Water van lanfranc (48) en ik fchreef een famentrekkend Gorgelwater Voor, uit Cort. Granator. Flor. Balauftior. &c De Lel, Uvula, was in gevaar van verloo'ren te gaan. Een Gorgeldrank uit Myrrhe met een Eierdooijer afgemengd, en met eene genoegzame hoeveelheid Honing en Wyn verdund, deed den bésten dienst. Het gebruik van den Duivelsdrek wierd vermeerderd, tot tweemaals 's Daags eene halve P[aebma, bia bv wierd, om den tweeden of derden Dag, zo veel van een zagt afgang verwekkend middel gebruikt, dat 'er twee of drie ftoelgangen opvolgden. De fpeekzelvloed duurde nogtans, tot het einde van Februarie 177° > erl den Reuk van den Duivelsdrek wierd men, nog in de beleedigde Deelen, nog in den ontlasten Etter gewaar , daar nogtans de overige Uitwerpzelen 'er fterk van aangedaan waren In de maand Maart, wierd men deszelfs Reuk eerst duidelyk gewaar. Het ftinkende Vogt wierd minder, en nam van tyd tot tyd den Reuk van den Duivelsdrek aan. De opening in het Verhemelte, Palatum , wierd kleiner, en 'er volgde nu geene merkelyke Beensaf?chUferingen, dan dat onder den Etter, enige kleine ftukjes, gelyk zandkorres waren. Düs wierden 'er, in de behandeling 7ic eene Befchryving van dl: Water , in dc begi*  C 173 ) feene merketyke veranderingen gemaakt, maar* op dezelve wyze voortgegaan. In April kreeg dé Ètter eene betere dikte, Reuk en Kleur, eri de kleine opening in het Verhemelte floot zi?* geheel. De groote opening wierd van dag tot dag kleiner. Uit de Tandkas, die over een kwam met den Kaakboezem, kwam geen Etter meer, en op het einde van deeze Maand was dezelve geflooten. Tegen myne verwagting, volgde in Mey, de geheele fluiting van de groote opening in het Verhemeltensbeen, De flank van het Vogt dat uit den Neus vloeide, verminderde géduurig, De Zweeren in de Keel wierden zuiver, en met het gebruik Aan den Duivelsdrek wierd aangehouden, tot dat alle ontblootte en bedorvene Beenderen bedekt en geneezen waren, en tot dat het. uitvloeijen der Hinkende vogtigheid uit den Neus, geheel ophield. . Van nu af.wierd in de Levenswyze wat toegegeeven , dog in het eerst ftond ,ik alleen een weinig Vleesnat, en zeer droog uitgebraao den Vlees toe. Ik liet weder eene Aderlating doen, en vond het Bloed merkelyk ver-* beeterd. De Lyder gewende zig', van., tyd. tot tyd, aan de vrye Lugt, cn ging in het laatfte van deeze Maand, byna dagelyks wandelen. Het Hoofdgebrek was geneezen, ens de Lyder gebruikte de Maanden Juny; er/ July nog, tot zyne volkomene herftellïng, waartoe een koud aftreksel van de Cbina, zeeq M* teel  < 177 ) DE DERTIENDE WAARNEEMING. Eene Pypzweer aan den Aars, die zig tot in de Blaas uitjirekte, door den Heere sciiuMAGHER, DoÏÏor in de Geneeskunde. en Heelmeester van het 'Regiment van duriugshof. en Kapitein van het Regiment van den Generaal - Veldmarfchaik Grave van schwekin ontdekte eene kleine Wrat, een Duimbreed van den Aars, dog daar hy geen agt op floeg. Deeze fcheen, vyf Maanden naderhand , na eene fterke beweqging, open te breeken, en ontlastte enig Vogt. Hy liet nog enigen tyd verloopen, zonder hulp te zoeken, tot dat hy eindelyk zig by een KompagniesHeelmeester vervoegde. Deezen verklaarde dat het een Pypzweer, Fistula, was, en ik wierd geroepen, ik vond, aan de flinker zyde van den Endeldarm, op de reeds gemelde plaats, eene opening, en ik ontdekte door de Sonde, en door het inbrengen van den Vinger fh den Endeldarm, dat zig deeze opening, omtrent een duim lang, uitftrekte. Ik ver-, klaarde den Lyder, dat deeze Pypzweer, fiet gemakkelykst, door de Konstbewerking {5 herftellen zou zyn, en dewyl hy hier toe M 3 ge-  ( i?5 *) gewillig befloot, wierd zy, na behoorlykg voorbereidingen, op de gewoone wyze verrigt. Daar ik geene meerdere holligheeden, ontdekken konde, hg ik een droog Verband met de behoorlyke Windzels aan, en fchreef inwendig zuiverende Middelen voor. De Lyder fliep dien Nagt een weinig, en de Pols was niet zeer koortzig! Maar toen ik het verband ainam vond ik het zelve, tot myne grote verwondering, zeer nat, en het had den. Reuk van Pis. Ik liet hem uit het bed komen, en plaatfte hem zo, dat ik het gebrek behoorlyk kon onderzoeken, en hier vond Ik eene opening, waar door ik de Sonde tot in de Blaas kon brengen. Deese opening wierd tot aan de Blaas verwyderd, en andermaal een droog Verband aan gelegd. Ik fchreef hem eene. fpaarzaame Levenswyze voor, era liet hem vooral weinig drinken, zuiverende Middelen gebruiken, en den Lyder op den Buik leggen. De Nagt was onrustiger, de Koorts heviger, het Verband was geheel nat, en 3er ontlastte zig door de Pisbuis, in hec geheel geene Pis; de Koorts hield tien Dagen aan, tot dat zy eindelyk begon te verminderen , en in al dien tyd was, door de Pisbuis geene Pis ontlast, fchoon 'er reeds eene goede Verettering plaats had, en de Wonde 'er wel uitzag. De Lyder moest nog op den Buil: leggen, hoewel het hem zeer moeilyk viel, en hem wierd dagelyks, door Klisteeren» open -lyf bezorgd. ontdekte ook nog ■ ' eens  ( 179 ) êene nieuwe Holligheid, die na de Büfpisren, Mustuli Glutei, fcheen te gaan, zy ftrek«e zig onder de Huid, twee Duimen in de lengte, onder de gemelde Spieren, uk, en negen Duimen benedenwaards, naar de lengte van het Been. Hoe onaangenaam die ock was, kon ik, voor tegenwoordig niets anders doen, dan in de Opening eene kleine Heekwiek, Bourdonnet , te brengen. De Lyder voelde, in den Nagt van den elfden Dag , penen, tct hier toe ongewonen aandrang om het Water te loozen, en de Pis wierd nu weder, voor het eerst, door de Pisbuis ontlast. "De Koorts bleef geheel weg, en den volgenden Morgen, vond ik hec Verband maar zeer weinig bevogtigd, De Wonde fchikte zig tot Geneezing, en ik liet nu den Lyder, zomtyds op zyde leggen. Den volgenden Morgen was 'er geheel geene Pis aan het Verband meer, en zy wierd door de Pisbuis ontlast. Toen de Wonde byna geneezen was, opende ik ook de holligheid , die langs het Been ging, dog die moest mee alle mogelyke voorzigtigheid gefchieden, om dat zy zeer naby de groote fBloedvaten van de Dye was. 'Er kwam weder eene hevige Koorts, dog door het gebruik van behoorlyke inwendige Middelen, duurde zy zeer kort,, De Wonde begon zeer goed te Etteren, de gezwollen grond der Pypzweer fcheide zig af en de Lyder was, in elf Weeken, vqJ,komenherfteld, en heeft 'er geen het mh> M; 4 ^  ( 18© } fte ongemak van over gehouden, fchoon hjr den gèhéelen zevenjaarigen Veldtogc bygei Wcond, en in deezen; tyd veele öngémakke* heeft uitgedaan. ' i' DE VEERTIENDE WA ARNEEMIN 3, Éeite zeer groote Polypus van den Neus, ' door de konstbewerking geneezen, door Denzelven, Jjjen Soldaat van het Regiment van schwerin, die dikwils aan het Neusbloeden onderworpen was geweekt, gevoelde eene aanhoudende Verftopping van den' Neus, en daar hy hier tegen niets gébruikte,kreeg hy eene drukkende pyn in de Keel, ter plaatfe'van de Lel, die hem desNagts, in hét leggen,dé Lugt benam, 20 dat hy zig moest oprigten, om' niet te ftikkenl ' Ily yerzogt mynen raad, en ik vond eene zeer groote flymprop, Polypus, in den' Neus 5 die agter'het zagte Verhemelte, Velum. Pa(iïinum, heen'ging, en in het léggen het Strotklapje 'toedrukte. "De konstbewerking was hier het enige middel, en fchoon ik wegens de grootte van het Gebrek en de menigte der Bloedvaten, voor eene zeer hevige Bloed" ftorting"vreesde, ondernam ik 'nogtans dezelve, met dé gewone kromme Tang, en op de gef4 ■* ''4' ' ' • brui-  X 181 ) bruikelyke wyze. De Slymprop woog zeven Lood, en de Bloedftorting was zeer hevig; tóen omtrend twaalf Oneen Bloeds uitgevloeid waren, ftuitte ik dezelve door het infpuiten van het volgende Bloedftempend vogt;en met fteekwieken in hetzelve bevogtigd, door den Neus, aan de gekwetfte plaats te brengen, £ Bol. Armen: ppt. Unc. imam, Terrae Catecbu —:— Sigillat. a Unc. Smis. Ciner. Clavellat. Drachmas Sex. M. & affund. Tin ft. Opü. Unc. Smis. Spir. vin. rectificat. Lib. unam. Digeret. per 3 die?;, Colatura & Afïerva. 'Er kwam een zeer klein Koortsje by, ik fchreef eene Aderlating en inwendige verkoelende Middelen voor, en alles ging zeer goed, tot dat, op den veertienden dag, eene hevige Bloedftorting ontftond, zo dat in korten tyd, meer dan twee Ponden Bloeds, uit den Mond vloeide, en toen ilt de fteekwieken weg nam , kwam 'er insgelyks nog eene menigte uit. Ik fpoot het gemelde vogt, agter het zagte Ver. hemelte in, liet het den Lyder ook in den l^eus opfnuiven, en bragt fteekwieken met het. M 5. ' zei-  isf-vbeek , Heelmeester van het Regiment van mollendorf, kennis van het geval gegeeven, en de Lyder na konigsberg gebragt. Het Been was geheel gebro. ken en ingedrukt, en dewyl de Wonde te klein was, wierd zy verwyderd, en een los ftuk Bèeris, van eén Duim breed en eenen halven Duim lang, uirgenomen. De Kwetzing was boven de Voorhoofdp holligheid, zó dat deeze nïet open wierd gevonden, fchoon het uitgenomen Stuk Beehs, zig doör de béide Tafels uitftrekte. Enige andere neergedrukte gedeeltens der inwendige Tafel, wietderi met het Hefyzer, Ekvatortum, opgeligf,' en zommigen, dié los waren, weg genoomen. Het harde Herfenvlies wierd onbefchadigd gevonden, de Lyder had geene Koorts, maar Om dat de Pols zeer vol was, wierd hy enige maaien Adergei'aaten. Op het Hóófd wierden Stovingen gelegd, inwendig verkoelende Middelen voorgefchréevén, het harde Herfenvlies met Rooienhoning en den Balsem van den Kommandeur, maar de uitwendige Wonde , met ettermaakende Middelen verbondek Dé Lyder1 bevond zig volkomen wel, zonder Koorts, had eenen goeden Eetlust en fliep zeer wel, de Wonde Etterde zeer goéd, toeü. hy, op den i8den Dag, naar zyn Regiment gehaald wierd. Dog dewyl de Herfenen, op' deeze Reize van zeven Mylen, weder fterlc gefchud wierden, vond ik hem, by zynè aankomst, buiten Verftand, de Pols zwak eri VerV  C 205 > vermoeid, het Herfenvltes en de geheele Wonde met geronnen Bloed bedekt, en de lippen der Wonde, de Wortel van den Neus en dé bovenfte Öogleeden Ontftoken en gezwollen*. Hierom liet ik hem verfterkènde Drankjes neemen, verbond het Herfenvlies, met het Wondwater van Tbeedenide Wpndè met ettermiddelen, en liet over het geheele Hoofd, Stovingen leggen. Den vyfden Dag, wierd de Wonde weder zuiver, en den zeevënden wierd nog een Splinter wcggerioomen; ter lengte en breete van eenen halven Duim. De Lyder kwam nu weder by zyne kennis; en toen, op den i-7den Dag, nog eenen dergelyken Splinter, weggenoomen was , kreeg hy niet alleen, het volkomen gebruik van zyn verHand weder, maar hy kreeg ook , behoor-" lyken Slaap-en-Eetlust, De Randen van het Been, fchilferden af, en in de tiende Week verliet de Lyder, volmaakt gezond, hes Gasthuis*. 6  C 207 3 een Düim middellyns. Deeze wierd kruiswys geopend, en men vond aan hec Been, nog indrukking, nog fcheur. Tóen het Panvlies, Pericranium, van het Been wierd afgefcheiden, was de Lyderesfe veel onrustiger, en tastte meer met de Handen na het Hoofd. De Wonde wierd' droog Verbonden, èn derzeiver Lippen, met Hegtpleifters zamengehaald, en het geheele Hoofd belegd, met eene Stoving uit Zenuw-verfterkende Kruiden in Wyn gekookt. De Pols was tusfchenpoozend en ongelyk, dan langzaan* en dan ras , dog beftendig klein en ingetrokken. De vlugfte Geeften, onder den Neus gehouden, fcheenen geene werking te doen, dog zy voerde terftond de Handen, met het grootfte geweld » ópwaards , zo dra men het Hoofd maar, op welke plaats ook, het mmfte aanraakte. Zy wierd, na verloop van een Uur, weder Adergelaaten.en Spaanfe - Vliegpleifters aan de Kui. ten gelogd, en zomtyds kon men haar iets yan een Drankje, uit Salpeter, Kamfer ea Virgtniaanfche Slangenwortei ingèeven4 dog het meeste liep weder uit dén Mond, Twee Uuren na de kwetzing, zwollen de Oogleeden van het flinker Oog, doof Bloed, op. Des avonds was de Pols gefpannen, fchoon hy beftendig ongelyk eh' tusfchenpoozende* bleef, en het beftendige fttlJe mommelen, dat tot hier toe aangehouden had, veranderde iri «azen en tieren, de Pis en den Stoelgang.' liepen di*« Nagt, tegen wil lig a£ ® 2- ém  ( 2Ó3 ) Den volgenden Dag, vond ik de Lycer'es'fë rustiger, dog de Pols was tevens kleiner en ingetrokkenen Het ademhaalen was ongelyk, reutelende, en zomtyds zo gering , als of iy op het oogenblik zou ftefven. De Oogleeden waren zo zeer, door buitengevaat Bloed,opgezwollen 4 dat zy gedurig fcheenen'te zullen openberften, en het geheele Aangezigf was zeer rood en gezwollen. De Mond was, met een zwarten Slym als bekleed, en fchoon men beftendig den Mond bevogtigde, met Water, Suiker en Citroenfap , waren de Tong en lippen nogtans altyd Droog. Ik tapte wederom agt Oneen Bloeds af, en dewyl de Toevallen in drie Uuren nog niet verminderd waren , nog eens zes Oneen, en telkens was het Bloed, met eene Ontftekingskorst bezet. Dewyl men ontdekt had, dat zy met de Handen, het meest naar de regter zyde van het Hoofd greep, was het waarfchynlyk, dat aan deeze zyde niet alleen eene Scheur Fisfura , maar ook uitgeftort Bloed tegenwoordig kon zyn. Dog daar my deeze Kenteekennen nog niet voldoenend waren, om tot de Trepanatio te befluiten; verzogt ik eene Raadpleeging met myne Mede-Broeders, en deezen waren ook van gedagten, dat het in de tegenwoordige zwakheid der Lyderesfe, op de aanwyzing van dit onzeker kenteeken, niet raadzaam was, de Konstbewerking te onderneemen. Men ging voort, met het Drankjg drupswyze in te geeven, en met de ftoving  C 2©9 ) ^gebruiken, de Spaanfe Vliegen gaven veel Etters. -In den Namiddag wierd het Ademhaalen wat vryé'r, de roodheid van het Aangezigt verminderde, en de Oogleeden waren minder gezwollen. Men deed nog eene Aderlaating van zes Oneen, en op de Armen wierden Spaanse - Vliegen gelegd. De Lyderesfe was rustiger en lag in eenen diepen flaap. Tegen den avond verhief de Pols zig weder en zy was even onrustig als den vorigen Nagt, inzonderheid, was zy over het indruipen van het Drankje en over het aanleggen der ftoving, zeer te onvreede. Schoon de Pols vol bleef, wierd hy tegen den Morgen bedaarder, en dan eens was 'er by den vyfden, zesden en agtften, en dan eens by den twaalfden en vyftienden flag, eene tusfehenpoozing. De Lyderesfe had eenen ronkenden flaap, en na enige Uuren vroeg zy om drinken; zy dronk zeer fmakelyk, dog viel terftond weder in haaren vorigen Slaap, en liet alle vraagen onbeantwoord. Zy wierd nogmaals Adergelaaten, het Bloed had ook eene Ontftekingskorst, gelyk het vorige. Hier op wierd zy wakker, en dronk weder. Zy gaf geen antwoord op enige Vraagen , dan alleen pp die, waar zy Pyn voelde? Zy noemde het Hoofd, zonder nogtans over enige plaats in het bizonder te klaagen , zy verviel weder in haaren vorigen flaap, tot zy na den middag om een Poe vroeg, om de Pis te loozen, die tot hier toe tegenwillig afgeloopen was; deeze had volkoom 3 men.  ( 21» ) pan het aanzien, als by het Bloedpisfen ? 'Mitiuscruentus; ten zelfden tyde had zy ook vrywilligen Afgang. Men kon van haar, nog geen bepaald antwoord, over haaren toeftand, verkrygen, en zy verviel oogenblikkelyk weder, in eenen diepen flaap. De Pols verhief zig des avonds wel weder, en was tusfchenpoozend, dog hy verloor zyne ongelykheid, waarom nog vier Oneen Bloed? afgetapt wier» den. De Blauwheid der Oogleeden, Sugilla. tïot wierd merkelyk minder, zy fliep onrusüg, en fprak veel, nogtans was het raaskallen , Delirium , zo hevig en woedend niet meer, als den vorigen Nagt. De Lyderesfe ontwaakte, in den morgen van den vierden Dag? en verwonderde zig,' over de menigte der Ömfianders, zy wist niets het minfte van haaren vorigen toeftand, nog ook dat zy den flag ontvangen had, fchoon zy zig eindelyk te binnen bragt, dat de Soldaat by haar gekomen was, vriendelyk met haar gefprooken, gebukt en iets opgetild had', dog dat zy niet ontdekt had wat' het was, om dat hy agter haaren Rug ftond; zy wist ook dat zy den vorigen Dag enige Woorden gefproken had. Zy klaagde sepr pver eene Pyn door het geheele Hoofd, jen' , pm dat het Hoesten vermeerderde, en veel Slym gelost wierd, voegde ik by het vorige Drankje wat Oxymel Squillitieum, De Wonde aan het Hoofd Etterde, en wierd, met Hegtpleisters verbonden. De Pols was vol, byna, gelyk den vorigen avond, enigzints hard,  ( 211 ) en om den 8, 9» en io flag, tusfchenpoozend Ik liet weder vier Oneen Bloeds aftappen .'waarop de Ontftekingskorst zeer weinig was, en na den middag weder zo veel, daar geheel geene korst op was. Zy at 's middags met graagte wat Soep, fliep daar op een Uur zeer gerust, en had weder open Lyf. De Pols die, 'snamiddags byna natuurlyk geweest was, verhief zig tegen den avond weder. De Hoofdpyn vermeerderde, zy was den halven Nagt onrustig, en had vervolgens, tot aan den Morgen, eenen zagten Slaap. Den vyfden Dag waren de Hoofdpyn en het Hoesten weder meerder, dog, na eene Aderlaating van zes Oneen, bedaarden zy, zy at 's middags met fmaak, en had behoorlyken Afgang. Het Panvlies , Pericranium , was, door de Verettering, afgefcheiden; ik lag dus de lappen neder, en trok ze door Hegtpleifters weder tot elkander. De Zwelling der Oogleeden was geheel verdweenen. Tegen den Avond vertoonde zig weder Onrust, Hoofdpyn en eene fterke opfpanning van den Onderbuik , by den vierden en agtften flag was de Pols tusfehenpoozend, en zy kon, door den droogen Hoest, den geheelen Nagt niet flaapen. Den volgenden morgen klaagde zy, over Pyn in de Zyde en moeilyk Ademhaalen. Zy wierd zes Oneen Bloeds afgelaaten, waar op zig weder eene Ontftekings korst vertoonde. Terwyl ik ontdekte, dat deeze Toevallen, door eenen misflag in de LevenswyO 4 Z«  ( 212 ) ze ontftaan waren, liet ik haar eene halve Önce Sedlitzer Zout en een Drachma Rhabarber in Water opgelost, in twee reizen gebruiken , waarop Afgang volgde. De Benaautfieid verdween, en de Pyn wierd minder. Óm dat de Pols nog wat hard was, liet ik 's middags nog vier Óneen Bloeds af. De Hoest wierd vogtig, de Pols zagt, en by den 12 en i<5 flag was alleen maar eene tusfehenpoozing, en de Lyderesfe fliep den geheelen Nagt rustig, 'er volgde een overvloedig Zweet en den vyfden Dag waren de Omftandigheeden zeer dragelyk . De Hoofdpyn was zagt én meer drukkende, de Pyn in' de zyde was geheel verdweenen, 'het Hoesten was minder, het ontlasten der Fluimen gemalkelyker, de Pols zonder hardheid en fpanning, en maar om den 16 tot den 20 flag., tusfehenpoozend. Zy at des middags met goeden fmaak, en de Wonde etterde fterk, dog de randen waren rerug getrokken en omgekruld, zo dat de Herfenpan niet geheel bedekt was; ik poog. de dezelven, door Hegtpleifters en Drukdoeken , zo veel mogelyk by elkander te brengen. Tegen het Hoesten fchreef ik de behöorlyke Middelen voor. Zy had behoorlyke ontlasting en de Toevallen verergerden niet, maar den volgenden Nagt, had zy veeleer eeu yerligtend Zweet-" Van den zesden tot den tienden Dag , gebeurde 'er geéne merkwaardige verandering. De Pols bleef wel tusfehenpoozend, dog zóndei- Koorts en hardheid, de Hoofdpyn was dra-  ( 213 ) iragelyk, hoewel zy den eenen Dag meet was dan den anderen, zy fliep behooriyk en had gereegelde ontlasting; maar by het ontwaaken, bragt zy enigen tyd door, eer zy regt wakker en vlug van denkbeelden was. Ik liet, op den zevenden Dag, verfterkende Middelen gebruiken, en om dat 'er zig aan ie Randen der Wonde, weelig Vleesch vertoonde, tragtte ik dit, door uitgebrande Aluin tegen te gaan. Op den tienden Dag waren alle de Toevallen in den vorigen Staat, behalven dat de Hoofdpyn heviger, en zomtyds onverdraaglyk was. Den volgenden Nagt droomde zy fterk, en den elfden Dag, was de Hoofdpyn even zo heevig en onuitftaanbaar, als den vorigen Dag. De Lyderesfe nam waar, dat de Hoofdpyn, door de Stovingen gedurig heviger wierd, ik liet dus, de warme Stovingen die tot hier toe gebruikt waren, agter, en in plaats van dezelven, het Hoofd bedekken, met drooge Drukdoeken en eene Nagtmuts. Hier op bleef de Hoofdpyn terftond weg, en de Lyderesfe kon, den dertienden Dag, het Bed verlaaten; men kon voorts, aan den Pols, geene tusfcheapoozing ontdekken, behalven. dat op den 20 Dag, 'smiddags en 'savonds, de 3ofte flag weg bleef. Uit het ontbloote Bekkeneel kwamen roode flipjes voort, en dea 3often was deeze geheele plaats daar mede bedekt. De flipjes veranderden in Vleeschiepeltjes, en enige Dagen daar na was de ge. O 5 heele  C 3H4 ) heele Wonde geflooten. Het Been fchilferde niet af, en men kon in den Etter, het geringfte fpoor van Beenfpinters niet ontdekken. De Lyderesfe bevind zig volkomen wel, dog by verandering van het Weder, krygt zy Hoofdpyn, en 's morgens ontwaakende, word zy altyd eene zekere domheid gewaar, zo dat zy eerst, na enigen tyd, regt vlug is, ook is de Pols nog altyd, by den 20, 30, en 40 flag, tusfchenpoozend, nogtans meer by vogtig en onaangenaam Weer, dan by heete en drooge Dagen (a). (a) Wy hebben dit, enigzints wydloopig Verhaal, behalven om de overige merkwaardige Toevallen, inzonderheid bygebragt, om dat het een duideiyk bewys opleeverd, van de fchadelykheid der warme Stovingen, by Hoofdwonden. Het was natuurlyk , dat de Vaten der Herfenen, die reeds door den flag, gefchud en verzwakt waren, door de gedurige warme Stovingen, nog meer iiir.zetr.en, en door den vermeerderden toevloed van het Bloed, de Pynen en Toevallen vermeerderen moesten, gelyk de Lyderesfe dit ook zelfs onrdekte. Zy zou , naar alle waarfchynlykheid, veel gemakktlyker en fchielyker geneezen zyn geworden, als rnen terftond na het Aderlaaten, Koude Stovingen en prikkelende Klisteeren gebruikt had, waar door de verzwakre Vaten van het Hoofd verfterkt, en de toevloed der Vogten afgeleid was. Aanmerking van den Heers Scbmuckeb. DB  DE VIER- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Ven eene groote Kwetzing der Herfenen , met een doodelyk gevolg, door den Heere pistor, Heelmeester van bet Regiment van den Prins van Brunsivyk. Een Kind van drie Jaaren, had het ongeluk, met het Voorhoofd te vallen op een gewóón puntig Tafelmes, dat het, met de punt Tar boPven,°in de Hand had. Het Mes was, aan de flinker zyde, i4 Duim door de Herfeapan, in de yoorfte Kwabbe, Lobus. der Hersenen gedrongen, waar het, met groot geweld weder uitgetrokken moest worden. Het Kano. wierd, terftond na de Kwetzing, by my gebrast. De Pols was reeds zeer Koortsig; om aan hetuitgeftorte Bloed eenen uitgang te vepfchaffen, wilde ik de Wonde verwyderen en Trepaneeren; maar in weerwil van alle bygebragte redenen, waren de Ouders niet te beweecen hunne toeftemming hier toe te geeven, gelyk ook niet tot het nodige Aderlaa, ten. Ik kon dus niets anders dosn, dan ver-  ( 216 ) koelende en zuure Middelen, beneevens Stovingen en Klisteeren yoorfchryven, De Koorts duurde, met dezelve' hevigheid tot den vierden Dag, wanneer zig ftuiptrekKingen, Braakingen en eene Slaapzugt vertoonden. Van den vyfden tot den zevenden Dag waren de Toevallen wat zagter, dog op den ogtften was 'er weder eene Slaapzugt, Sopor, de Uitwerpzelen liepen buiten kennis ar; er volgde ook een fterk Neusbloeden , dog zonder vermindering van de Koorts of der overige Toevallen. Den tienden Dag, kwamen de ftuipen, het Braaken en den onwilligen afloop der Uitwerpzelen weder, en het flinker Oog was geheel gezwollen. Daar my eindelyk, na veele woordwisfelingen ,eene verwydering der Wonde wierd toegeftaan, verwyderde ik ook, door behulp van een plat werktuig, de opening in het Been , waar op eene groote menigte Etters te voorfchyn kwam, Ik ftelde de Tiepanatio weder te vergeefs voor. ö Den elfden was de geheele flinker zyde verlamd , de Koorts en de flaapzugt hielden met dezelve hevigheid aan, de aflcheiding der Uitwerpzelen was tegenwillig, en het Kind kon niets gebruiken. • Den dertienden verwyderde ik eindelyk de fcheur in het Been een weinig, met een Graveeryzer. 'Er vloeide een Lepel vol goedaamgen Etter uit; het Kind begon te fpreeken, dat zedert vyf Dagen niet gebeurd was:  *»« allé de gemelde Toevallen, als de Vetf itmming, de Slaapzugt, de Stuipen en den onwilligen Afgang, verminderden w , dog de Koorts bleef onveranderd, en het rvino. v^oeg ock om eeten. De Ouders ftonden na Z tepmatio wel toe, dog daar zy reeds te laat verrigt wierd, deed zy ook weinig nut. 5? ondasue zig een Theekopje vol goedEtter, met kleine ftukjes van de rnergagtige Zelfftandigheid der Herfenen. Het Kind was vlugger en had weder eetlust, ook wierd zelfs de Koorts minder, fchoon de Huid droog en brandend bleef. Inwendig liet ik een aftrekzei van den Koortsbast gebruiken en m de.Hoofdwonde, met het zelve aitrekzel , in Wyn ge kookt, en met wat Myrrhe enRoozenhoning vermengd , fpuiten. Op den 27 Dag vloeide veel EtteruftdeWonde,metgeheeleftukken,vandeze!f- ftandigheid der Herfenen. Ik kon terftond, na het Trepaneeren, eene Sonde, vyf Duimen diep in de Herfenen brengen, zonder dezelven aan te raaten, ten bewyze, dat reeds een groot gedeelte der Herfenen, door de verettering, verlooren was geraakt. Als ik met de Sonde: den grond der Herfenwonde aanraakte, gal hec Kind geen het minfte blyk van gevoel. Hec was, deezen geheelen tyd, by zyne kennis; het vroee om eeten en drinken, en als liet zig ontlasten moest, gaf het dit te kennen, ook niesde het dikwils zonder Pyn. Den 20 Dag, liepen de Uitwerpzelen* desNagts,tegenwillig af, dog niet by den Dag. Den 29, Ontlastten zig weder, twee kleine ftukjes van  C 218 j Öe zelfftandigheid der Herfenen. Het Kind was buiten gewoon vlug , volkomen by zyne kennis, had behoorlvken Eetlust, eenen aagten Siaap, en het gedurig Niezen fcheen het geene Pyn te veroorzaaken. In de eerfte zestien Dagen, was de zilvere Sonde, z0 dra ik die in de Herfenwonde gebragt had , terftond beflaagen, dog nu niet. Van den 30 tot den 36 Dag, waren dé Toevallen afwisfelende; verfcheiden verrotte ftukken der Herfenen, wierden ontlast, de regter Arm en het regter Been fcheenen meer verlamt te zyn, het Niezen bleef dagelyks voortduuren, waarfchynlyk door het prikkelen van den Etter op de reukzenuwen. Des Nagts liepen de uitwerpzelen meerendeels regenwillig af. Het Aangezigt was gezwollen, en op den 36 Dag, kwam 'er, in plaats van Etter, een wateragtig Vogt te voorfchyn, en de regter zyde van dén Mond en de Tong wierden door Kramp aangetast. Den, 37 Dag' was het Kind weder bizonder vlug ; 'er onu lastte zig weinig Ettersen geheel niets meer van de Herfenen, de ontlastingen gefchiedders tegenwillig, en in deezen toeftand bleef het, tot den 41 Dag, toen de Koorts weder heviger wierd. De regterhand en beide de Beenen waren gezwollen , de ontlasting des Etters was gering, des Nagts was hec Kind Pynlyk, dewyl het veel fchreide en dikwils na hec Hoofd greep, dat tot hier toe niet gebeurd* «was. Den 44 Dag, waren de Toevallen wede?  ( 21? ) der minder, tot aan den 4Óften. De Verettering wierd fterker, en 'er ontlastten zig weder kleine gedeelten der Herfenen. De Sonde was weder beflagen, en het Kind gebruikte Voedzel. Den 47 Dag, 'was het des Nagts, twee Uuren lang, geheel koud, braakte en hoeste fterk, dog bekwam weder, en gebruikte Spyzen en Geneesmiddelen, tot den 49 Dag. Den 50 was het Aangezigt weder gezwollen, dog dit was den volgenden Dag verdweenen, maar, in deszelfs plaats, zwollen ce Beenen; het regter Been Was Krampagtig, en kon niet ftil gehouden worden. Den 52 was de Kramp zo hevig * dat het ftiet verbonden kon worden, ©n de regter Arm en het regter Been, waren fterk gezwollen en geheel verlamt. Den 53 Dag, wiexd 'er, in plaats Van Afgang, Bloed en Etter ontlast, de flinker Arm wierd Lam, en de Herfenen en het Panvlies zwart, Den 54 wierden de Vingers Krampagtig zamen getrokken. Den 55 wierd weder Bloed en Etter, door den Stoelgang , ontlast, en daar by wierden de Uitwerpzelen onveranderd afgefcheiden, en twee leevendige ronde wormen ontlast. De Zwelling van den regter Arm en het regter Been, vermeerderden mee de Verlamming. De zwarte kleur der Herfe. nen wierd donkerer , en by het verbinden, kwam een geel ftinkend Water te voorfchyn. Den 59 Dag , bekwam het Kind weder een weinig, het gebruikte Spyzen en Geneesmiddelen, én door den Stoelgang wierden dan eens  ( 221 ) wierd, had ook de verdere Geneezing feu einde, en de holligheid behield zedert dien tyd, altyd de diepte van 21 Duimen. Den. 76 Dag volgde eindelyk de Dood, en in al dien tyd was het getrepaneerde Been niet afgefchilferd. By de Ontleeding Vond ik het harde Herfenvlies, Dura Mater , zeer vast met de Her. fenpan vereenigd, en het geheele flinker halfrond, was ook met het Spinnewebs-Vlies i Tunica Aracbnoideahet dunne Herfenvlies, Pia Mater, èri de Herfenen i waarfchynlyk door de Ontfteking, Vast zümengegroeid, zd dat by het wegneemen van het zelve, een gedeelte der Herfenen, van twee Lynen dik ; bleef zitten. Aan het Voorhoofdsbeen was het, van de gekwetfte plaats af, tot op hec Zeef been, van het Been afgefcheard, en hier, gelyk ook van binnen tusfchen het zelve en de Herfenen; bevond zig zeer veel ftinkenden Etter, dewyl het hier niet met het dunne Herfenvlies, Pia Mater, vereenigd was, welken buiten twyfel het beftendig Niezen veroorzaakt had. Aan de zyde vond men op' het flaap en- wiggebeen, .gelyk ook op de uitfpanning van het harde Herfenvliesdie over de kleine Herfenen legt, tusfchen het zelve en de Herfenen, eene groote menigte vuilen Hinkenden Etter, en in het algemeen was de grauwe zelfftandigheid van het flinker Halfrond , gelyk ojk enige Lynen der mergagtige^ in Etter veranderd.  ( 223 ) deus, waren geheel zamen gevallen, zo dat dit Deel byna geheel wit was. Het regter Halfrond der Herfenen, was in den natuurlyken ftaat, en de Seisfenwyze Boezem-, Si?ius Falciformis, was, van het Voorhoofdsbeen af, tot aan den Haanekam, Crista Galli, geheel van het Been afgefcheurd. DE V Y F- EN- T$T INTIGSTE WAARNfEMING. Fan eene merkwaardige Hoofdwonde , door den Heere rambohr, Berg - Heelmeester te Sellerfeld. O p den 23 July 1759- wierd een Hufaar van het Regiment van lukner, in een gevegt by Munfter, boven de flinker Oogholte, by den kleinen hoek , door den Voorhoofdsboezem, Sinus Frontales, met eenen kleinen Kogel zo gefchooten, dat by in de Herfenen bleef zitten. De Lyder viel op den grond dog herftelde zig fchielyk. 'Er kwam een klein Wondkoortsje by, dog na dat de Verettering begonnen was, verdween dit fchielyk. De Lyder was vrolyk en lustig, en wierd, in deezen toeftand, in myn vliegend Gasthuis gebragt. Men kon den Kogel niet ontdekken, P 2 waar-  ( 2.25 ) lus, van deeze zyde. Op de plaats van zyn verblyf zo wel, als in de geheele groeve die hy gemaakt had, was eene geringe hoeveelheid roodagtigen asgraauwen Etter, of veeleer gefmolten Herfenen, voor het overige waren de gantfche Herfenen, natuurlyk en gezond. In de uitwendige Tafel der Herfenpan, was geene fcheur, dog de inwendige was enigzints gefplinterd ,.en in den geheelen omtrek der opening in het Been, waren reeds beginselen van een Beenweer, tallus. PE ZES-EN TWINTIGSTE WAARNEEMING. Eene Hand, die in het Gewrigt afgefcbeurd was, zonner Afzetting geneezen. Door den Heere iusenhuck:, Heelmeester van het Regiment van MQLLIiiSDORF. lEen Leerling in eenen Molen, 17 Jaaren oud, had het ongeluk dat hy, digt by het Kamrad leggende Slaapen, in den Slaap zyne Hand in het zelve ftak, waarop zy terftond, met alle haare Spieren, van het Gewrigt afgefcheurd wierd. Men riep een Stads - Heelmèester, die dagt, P 3 dat  ( 226 ) dat de Afzetting nodig zou zyn , waarom ik 'er by geroepen wierd , terwyl hy ondertusfchen, het Bloed , door droeg Plukzel en Drukdoeken, tragte te fluiten. Ik vond aan de Hand, voor eerst de Hüid byna als met het Vleesch, in het rond afgefcheurd, en de 'meeste buigende en uitftrekkende Spieren, hingen nog aan dezelve, niet alleen met baare Peezen, maar ook met de vleezige Deelen, zo dat zommigen nog aan een punt vast zaten, maar anderen in het midden afgefcheurd waren. Aan den Onderarm ftaken het Eile-enSpeekbeen, Radius en {JLna, meer dan eenen Duim vooruit, dog zy hadden beiden hun Beenvlies, Periostium, nog, en waren ook nog, door den tusfehenbeenigen Band, Ligamentum Interos/eum , met elkander vereenigd. Aan de inwendige oppervlakte der groote Ellepyp, Uina , ii Duim van het Elleboogs uitfteekzel, Olecranon, vond ik nog eene Wonde, van twee Duimen lang, met eene ontblooting van het Beenvlies, die dooreen Tand van het Kamrad veroorzaakt was. Deeze laatfle Wonde vulde ik met droog Plukfel op, en hierna verbond ik ook de voorfte Wonde, na dat ik vooraf, alle de afgefcheurde Slagaderen, opgevuld bad. Ik lag, langs de geheele lengte der onder en-opperarm flagadeien, Arteries Radialis en Bracbialis, lange flrooken en Drukdoeken, en bevestigde dezelven door een Windzel, en ten overvloede lag ik, op de Armflagader, Arteria Bracbialis, een  ( ?27 ) een los Tourniquet. Inwendig fchreef ik verkoelende Middelen en zuuragtige Dranken voor , en uitwendig liet ik het Aqna vegtto mineralis, om het Deel flaan. Den eerften Nagt, wierp de Lyder, in den Slaap, de Hand met geweld van zig , 'er ontftond eene Bloedftorting, het Tourniquet wierd toegedraaid, en toen ik geroepen wierd , was het geheele Verband zo Bloedig, dat 'er een nieuw aangelegd moest worden.Dewyl er ruim drie Ponden Bloeds uitgevloeid waren, wierd geene Aderlaating verrigt. De Koorts, die 'er bykwam, was zeer gering, en ik vond het, na enige Dagen, maar eenmaal nodig eene Ader te openen. Den derden Dag, veranderde ik het Verband, ik lag droog Plukzel op^ deBeenderen, en op devleezige Deelen, Ettermiddelen. Den vyfden Dag vielen de Proppen , Tampons af. 'Er was eene goede Verettering , en nu ontdekte ik, in den geheelen Onderarm, drie groote Holligheeden, die door de afgefcheurde Spieren ontftaan waren; de eerfte boven de kleine Ellepyps - Slagader, Arteria radialis, de tweede op de inwendige en de derde op de uitwendige oppervlakte der groote EUepyp, Ulna; ik fneed allen, tot op den grond, door, en verbond ze droog. Inwendig liet ik nu den Koortsbast gebruiken en uitwendig met de Stoving voortvaaren. De Geneezing ging op de beste wyze voort; in de zesde Week, fchilferden de Beenderen , aan de bóvenfte Wonde af, en in de tiende p 4 was  i 228 > ^as zy geheel geneezen. Aan de onderfte Wonde, ging 'de affchilfering wat traager. Eerst viel het uitfteekende ftuk der groote Ellepyp af, en wierd in het kort met Vleesch bedekt, en om dat het uitfteekende einde der kleine Ellepyp, niet afviel, nam ik het met de Zaag weg, waar op de affchilfering en Geneezing in het kort volgde, zo dat de Lyder ^ tegenwoordig het Gewrigt van den Elleboog volkomen .gebruiken en beweegep kan. DE ZEVEN- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Een Beenbederf door eene lang voorafgegaan^ Oorzaak, door den Heere giesemank. Heelmeester van bet Regiment van St^tenheim? JL ot een herhaald bewys hoe oplettend, men by Hoofdwonden zyn moet, breng ik het volgende Geval by. In April van hec Jaar 1772, klaagde een Kapitein, over eene hevige pyn, in den puitrek van het middenfte en bovenfte gedeelte van het regeer Wandbeen, en by onderzoek vond ik een Gezwel, ter grootte van een Hoender ei. Ik onderhielde dat 'er Beenbederf plaats had, in het  bizonder om dat de Lyder my verhaalde, dat hy, 20 Jaaren geleeden, met die plaats, met groot geweld op een Steen gevallen was, en daar enigen tyd Zwelling en Pyn had gehad, zonder verdere gevolgen. Na dat ik het Gezwel geopend had , vond ik de Herfenpan, in den geheelen omtrek van het Gezwel, vol kleine gaatjes, die zig , zo' als ik door eene dunne Sonde ontdekte, tot in de onderfte Tafel der Herfenpan uitftrekte. Ik wilde die geheele plaats Trepaneeren, dog daar de Lyder hier toe niet kon befluiten, boorde ik die Gaten met een driekantig Werktuig uit. 'Er kwaamen kleine Vleeschteepeltjes te yoqrfchyn, en na vier Weeken, fcheide het geheele gedeelte van het bedorven Been van. zelfs af, en de Lyder was, agt Dagen na deeze affchilfering, volkomen geneezen, en is tegenwoordig nog zeer gezond. , . . ■ DE AGT- EN- TWINTIGSTE1 WAARNEEMING. Eene merkwaardige Hoofdwonde, door Denzelven. TT ..I Jen Grenadier viel met het Hoofd op de punt van eenen Steen, en verloor terftond P 5 alle  ( 23© ) alle gevoel. De Wonde was drie Vingerbreed boven hec regter Oog, en zo groot dat ik 'er gevoeglyk eenen Vinger ln kon brengen en de gebrooken Beenderen voelen. De Wonde wierd verwyderd, koude omflaagen aangelegd, en den volgenden Dag, het gebrooken Been getrepaneerd. Hy kwam terftond weder tot zyne kennis, en daar ik op het Herfenvlies geen buitengevaat Vogt ontdekte, ligte ik de overige ingedrukte gedeelten van het Been op, en nam de beweeglyke Splinters weg. De Lyder was vrolyk en lustig, tot aan den vyfden Dag, wanneer hy eene hevige Koorts kreeg. Ik herhaalde het Aderlaten, en liet verkoelende Dranken en Klisteeren gebruiken ; den volgenden Dag vond ik de Wonde droog , en het harde Herfenvlies bruin en verheeven; ik opende het met een puntig Lancet, en 'er yloeide ruim een Lepel vol goeden Etter uit, welken in de Herfenen zelfs gevormd was. De Koorts verdween terftond, de Herfenwonde wierd zuiver, en door de Verettering, wierden enige ftukken van de zelfftandigheid der Herfenen zelve ontlast. Men hield by aanhoudenheid, met de koude omflagen aan, en de Lyder was, in twee Maanden, volkomen geneezen. D E  DE NEGEN- EN- TWINTIGSTE WAARNEEM ING. Van eene Ontwrigting der Halswervelen; door den Heere sellin, Heelmeater van bet Cur as fier -Regiment van panné wiz. De Ontwrigtingen der Halswervelen behooren, wegens de drukking die op het Ruggemerg gefchied, ontegenzeggelyk tot de zwaare gevallen, en als 'er geene fpoedige hulp bygebragt word , zyn zy doorgaans doo- delyk. _ , Een Curasfier viel, onder het haaien van Voeder, met zyne Mande van het Paard , en bleef terftond, zonder enig gevoel en beweeging, leggen. De Veldfcheer wierd geroepen, hy vond het Hoofd naar alle zyden beweeglyk en zonder enige vastheid, en dewyl het Geval hem te zwaar was, wierd ik oogenblikkelyk gehaald. Twee Ruiters hadden, gedurende dien tyd, het Hoofd omhoog gehouden, en ik was, na verloop van tien Minuten, met het nodige gereedfehap, by den Lyder. Ik vond het Hoofd, gelyk gezegd is, zonder vastheid, het Aangezigt gezwol-  C 232 ) zwollen , en zo gruwlyk aan te zien\ als of hy geworgd wierd , daar ik niet kon weeten, of het tandwyze Uitfteekzel, Procesfus Odontoides, gebroken was, onderzogt ik in haast alles naaukeurig, ik vond het nog onbefchadigd, en het Wervelbeen agterwaards uitgeweeken, waar door dus het Ruggemerg, door des zelfs yoorfte gedeelte gedrukt wierd. De Oogen waren uic hunne Holligheeden gedreeven , de Oogleeden half geflooten, de Mond open , dè Tong onbeweeglyk, het Ademhaalen moeilyk, en naaulyks eens in eene Minuut, en de Pols was byna niet te voelen. In deeze Omftandigheeden, liet ik , door eenen Helper, het hoofd van onderen aan beide de zyden aanvatten en in de hoogte houden; Eenen anderen moest de Hand, op het onderfte Wervelbeen en op de Schouders leggen , en nu liet ik den eerften, het Hoofd opwaards, en dep anderen de Schouders en het Wervelbeen, nederwaards drukken, bei? den in het begin zsgtjes, en van tyd tot tyd fterker. Toen de Uitrekking op deeze wyzp genoeg was, kon ik eindelyk, met myne Handen, het uitgeweeken Wervelbeen weder terug brengen en herftelleri, en toen ik hec Hoofd naar alle zyden bewoog, had het reeds meerder vastheid. Ik tragte het, door het regthoudend Hoofdverband, in deezen ftand te houden, beftreek de uitwendige Deelen met een vlug Zenuwmiddel, en liet hem wat Laudanum Liquidum gebruiken. Na vyf Minuten  ( 233 ) fcuuten wierd de Ademhaaling niet alleen Vry* er, en de naaulyks te voelen Pols fterker er* vlugger, maar hy opende ook den Mond cn% de Oogen, hem wierd nogmaals wat Laudanum. gegeeven, en toen de Pols fterker wierd, liet ik eene Once Bloeds aftappen. Hy begon nu weder te fpreeken, dog wist, van het geen in dien tyd voorgevallen was, niethec minfte. Ik liet hem nu verkoelende Middelen en Water met Citroensap gebruiken, en het Verband met geest van Zeep bevogtigen; by kon na drie Dagen weder gaan, en in agc Dagen was hy geheel herfteld en bekwaam om zynen verderen dienst waar te neemen. DE DERTIGSTE WAARNEEMING, Van eene Ontwrigting van het* laatfte Wervel' been van den Rug en bet eerfte van de Lendenen ; door den Heere rudiger , Regiments - Heelmeester van de E> na'33d ï9vq i ,3X';e«!3§i.;iT .' en Musduettier van het Regiment van Prins hendrik had het ongeluk, dat hem, aan het Metfelen zynde, eenen geheelen los geflaagen fteenen Muur op den Rug vieL Het Hoofd bleef aan den Kruisbalk hangen, en wierd Guarde du Corps.  ( 234 ) wierd das naar agteren en de Borst naar voren , byna in de gedaante van eenen Kogel geboogen. Hy wierd met veele moeite onder het Puin vandaan gehaald, en was buiten kennis. De Ademhaaling was ten uiterften bezwaarlyk, en toen hy wat by zig zelfs kwam. klaagde hy over Pyn en fteeking in de Borst, en over een gevoel,als of de Ruggegraat geheel gebrooken was. Hy wierd naar Huis gebragt, en hier vond ik, dat de laatfte Ruggewervel, buitenwaards en naar de regter zyde, drie vingerbreed van den eerfien Lendenwervel verplaatst was. Hy wierd op den Buik, in eene regte Lyn, te Bed gelegd , ik liet door de Helpers de Uittrekking verrigten, en ik volbragt de herftelling met veele moeite. Dog, zo dra de Uicrekking nagelaaten wierd, verplaatften zig ook terftond de herftelde Wervelbeenderen, door de kragt der Spieren ; dus liet ik deeze Uitrek, king, een Uur lang, door vier Mannen onderhouden , en een Veldscheer moest deezen geheelen tyd, de herftelde Beenderen, door eene zagte drukking, in hunne plaats tragten te houden. Hier op wierden dikke Drukdoeken , in Aqua vegeto mineralis en Sp. Vini Campbo*. natgemaakt, en over deezen eene kieine Plank gelegd, waarop dien Nagt meer dan 50 Ponden Gewigts gezet wierd. Hy nam alle drie Uuren iets V2n een verkoelend Drankje in, en om dat de Pols vol en Koortsig was3 wierd hy Adergelaaten en een Klisteer  C 235 ) teer gezet. Den volgenden Dag wierd het Gewigt weggenomen, trapswyze Drukdoeken, in het voorfchreeven Vogt natgemaakt, aangelegd, en met een behoorlyk Verband bevestigd, en dewyl de Pyn in de Borst en de Koortzige Pols nog aanhielden, wierden wederom agt Oneen Bloeds afgetapt. De Lyder wierd wat hooger met de Borst gelegd , op dat zig de Lighaamen der beide Wervelbeenderen nader aan elkander zouden voegen, en in deezen ftand bleef hy veertien Dagen. Het Verband wierd alle twee Dagen vernieuwd, en de Drukdoeken beftendig met het gemelde Vogt nat gemaakt. Den derden Dag ontlastte hy met de Pis, Bloed en Etter en den vierden Etter zonder Bloed. Om dat de pols Koortzig was, liet ik hem dagelyks in vier reizen, twee Dratlma Koortsbast gebruiken. Na twintig Daagen lag hy zig weder op den Rug, en in vier Weeken 'hadden de Banden, Ligamenta, reeds weder zo veele vastheid, dat de Graatwyze Uitfteekzels, Procesfi Spinofi, der beide Wervelen in eene regte Lyn ftonden, de Lyder zonder hinder opzitten, en ligte beweegingen maaken kon. Enige Dagen daarna, liet ik het Verband geheel weg, en den Rug alleen met Kamfergeest beftryken, en na zes Weeken was hy zo ver herfteld , dat hy het Metzelen als voren kon verrigten. Uit deeze waarneeming blykt, dat het Ruggemerg en de Zenuwen zig zeer fterk laaten uitrekken, zonder doodelyke toevallen te verwekken,   BES CHRY VING VAN EÉN ZEER EENVOUDIG JVERKTUIG* ïer GENEEZING der DTE BE EN SB REUKEN, BOOS. J. A. THEEDEN, Derde Generaal Heelmeester des Koning^ lO^at de Werktuigen in de Heelkunde nuttig, en in zeer veele Gevallen onontbeerlyk zyn, is aan eiken Kunstkundigen bekend; maar het is ook te gelyk bekend, dat zeet veelen derzei ven te Kundig, te zeer zamengefteld , en by gevolg niet duurzaam, onbekwaam, en wegens hunne grootte ongefchikt, niet gemaklyk mede te voeren, en, dat het ergfte van allen is, dat zy dikwils geheel ongefchikt zyn, tot het oogmerk waar toe zy gebruikt moeten worden. Het - is onnodig Q. dis  ( 2$9 ) Veele Werktuigen hebben in de hand van een kundig Heelmeester hunne nuttigheid, terwyl een minkundige met dezelven zyn oogmerk niet kan bereiken. Men heeft met dé Trektuigen, met het Werktuig van platner en den Bank van hippocrates veele Ontwrigtlngen van den Opperarm en de Schouder herfteld, maar ook veelen niet; het eerfte kan dikwils by toeval gefchied zyn, eft het laatfte kan zynen grond hebben, of in de ongefchiktheid Van het Werktuig, of in heÉ verkeerd gebruik van het zelve, maar met hec eenvoudige Werktuig van mynen Vriend , den Heere ha gek, zal een middelmatig Heelmeester zelve, niet zo ligt zyn doel misfen. De Werktuigen voor de Dyebeensbreuken, van den Heere petit, die door de Heereti bilguer en schneider vcrbeéterd zyn, hebben veel dienst gedaan, maar zy zyn moeilyk te bezorgen, en om ze aan te leggen, word een ervaren Heelmeester vereist. De Lyders moeten beftendig op eene zyde leggen, en dus word het Lyf dikwils doorgelegen, waar door nog een ongemak te meer veroorzaakt word. In tegendeel kan een Heelmeester, die flegts enig menfchelyk Verftand bezit, myn Werktuig aanleggen, en voor het doorleggen van het Lyf heeft men, gelyk ik reeds gezegd heb , niet te vreezen. Ik ontken niet, dat, met het gebruik van myn Werktuig, het Deel, na de Geneezing ook korte* kan worden j ais de Breuk fchuins, of in deft q. % Hals  C 24o ) Hals van het Dyebeen geweest Is, als de uitrekking niet behoorlyk verrigt is geweest als het Werktuig niet evenreedig aan het Deel is geweest, of niet goed aangelegd is. Dog dit hebben meerervaren Heelmeester ook van de andere Werktuigen ondervonden. De Heer saarp, wiens lange fpalken, veel voor uit hebben boven die , welke men tot hier toe gebruikt heeft, bragt my eerst op het denkbeeld van dit Werktuig. Het is waar, zyne lange bordpapiere Spalken kunnen, terwyl zy naar het Deel gevormd worden, beeter aan het Onderbeen pasfen dan de myne, maar aan de Dye doen zy geen nut; het voornaamfte oogmerk, namelyk bet onderfteunen van * de Heup, bereikt men 5er niet mede, en aan het Been worden zy door natte omflaagen, doorweekt, die dikwils de Nood, maar nog meer de Mode, fchynen te vorderen, dat gegebruikt worden, terwyl de Lyders denken dat 'er iets verzuimt word , als men niet veele Geneesmiddelen gebruikt, en dit ook het voordeel van den Heelmeester en Apotheker bevorderd. Daar het Hout van myn Werktuig niet week word, nog zyne gedaante merkelyk veranderd, heeft dit veel voor uit. Men kan het Hout zo bewerken • dat het Juist aan het Deel past, en men kan het zo opvullen, als de Omftandigheeden vereifchen. In het eerfte liet ik het Werktuig van Blik maaken , en met Leder overtrekken en opvullen en na zulk een is de Afbeelding gemaakt. Dog  ( *54 ) van den Heer Landuette, ( O 'in öorfprongelyken en toevalligen Hairworm, in de oeffening gebruikt kan worden, daar deeze op de Oorzaaken der ziekte gegrond is, en men ze dus, op deeze wyze, beeter leert kennen en geneezen. Zwaarmoedige en toornige Menfchen, zyn voor dit gebrek vatbaarer, dan anderen. De fchubbige foort, is het gemakkelykfte te geneezen. De Gierstagtige en de zweerende, zyn dikwil3 hardnekkig, en vorderen een aanhoudend gebruik van wehjfrgezogte Geneesmiddelen. De oorfpror^pse Hairworm, fchynt in het algemeen, te ontftaan door eene bedorvene, fcherpe, Zouten Gakgtige Lympba, die meer of minder taai is. Dewyl de Huid, in deeze omftandigheeden, moeilyker uitwaasferad, zwellen derzelver Klieren op, de verftopping in de omleggende Watervaten word vermeerderd, en dit heeft ook invloed, op den geheelen omloop van het Bloed. Ontleedkundige Proeven hebben geleerd,dat een hartnekkigen Hairworm, even gelyk andere langdurlgen uitflag, door eene bedorvene Lever, of verftopte Klieren van den Onderbuik veroorzaakt worden. Zo hebben ook naaukeurige Waarneemingen geleerd, dat, in deeze (i ) Receuil d'Obftrvations de Medicine des Hopitauz tnüitaires f«r Mr. Richard de Hauteiierk, Tom- I.  ( 2ÓO ) hier de regte Middelen niet waren, want de Hairworm vrat, na een kort gebruik van dezelven, nog dieper in, en de Randen wierden meer ontftoken. In zette hem een Fontanel, en liet hem Wei met Sappen uit te. genfcheurbuikige kruiden drinken, dog vrugsteloos. Hier op fchreef ik hem het Extracturn Cicutae voor, eh toen dit insgelyks, na een gebruik van vier Weeeken, de minfte werking niet deed, de groote Nagtfchade, Bellaaonn. Deeze wierd weder vier Weeken vrugteloos gebruikt, en de Lyder verloor.alJe hoop op zyne Geneezing" Na verloop van een Jaar, kwam ik by toeval, weder in zyn Dorp, en vond mynen Lyder in nog veel ellendiger omftandigheid als te voren. Ik fchreef op nieuw, dagelyks vyftig Droppelen voor, van de Spiritus Salis Acidus, en uitwendig liet ik het Aqua vegeto mineralis met Wat Spiritus Vitrioli vermengd, aanleggen.. Benevens eene goede Levenswyze wierd dus drie Maanden voortgegaan, en na dien tyd was de Lyder, van zyn hardnekkig gebrek, yolfcomen geneezen. In Augustus 177 r, verzogt my een Inwoonder van deeze Plaats, 38 Jaaren oud, en van een mager en fomber aanzien, hem van zynen zeer pynlyken , Kankeragtigen. Hairworm. waar door hy reeds zeer lang geplaagd was geweest, en veel vergeefs daartegen gebruikt had, te geneezen. De Vlekken yan deezen Hairworm waren grooter dan eene vlak-  C 261 ) vlakke Hand, hadden den gantfchen Onderbuik en de binnenzyde der Dye ingenomen , en waren met eene harde, zwarte^ Korst bedekt, waar onder boosaartige Zw'eeren, met bedorven Vogt en eeltagtige Randen gevonden wierden; en daar ook hier, de opgelegde Drukdoeken, door het fcherpe Vogt doorvreeten wierden, bleef'er geen twyfel over, of dit Gebrek Kankeragtig was. Ik fchreef hem zuuragtige Voedzels voor , en daar ik tusfchen dit Geval, en dat der vorige Waarneeming , zoveele overeenkomst vond, fchreef ik hem insgelyks dagelyks viermaal, zestig Droppelen van de Spiritus Salis aadus behoorlyk met Water verdund, voor. (2) Uitwendig liet ik het Aqua vegeto mineralis met Spiritus Vitrioli, en het Unguentum Nutritum aanleggen, en de Lyder was, onder het waarneemen van eene naauwkeurige levenswyze, in vier Maanden geheel geneezen. Van de werking der groote Nagtfcbade, Belladona, 'in zwaarmoedige Ziekten. In onze Eeuw is de Geneeskunde,door de ontdekking van veele nieuwe Geneesmiddelen, ( 2) Men zou hier uit byna befluiten , dat zuure Middelen, ook beter en werkzaamer waren, tegen den Kanker uit inwendige Oorzaaken, dan de tot hier toe voorgeflagene. R 5  ( 252 > len, zeer vetrykt geworden, en fchoon zy niet allen aan het oogmerk beantwoord hebben, kan men nogtans van veelen niet ontkennen, dat zy werkzaamer en beeter zyn, dan die te voren bekend waren. Het is du» altoos van enig belang, en voor de verryking der Geneeskunde nuttig, als deeze Middelen, door onderfcheidene Geneesheeren , naaukeuriger onderzogt en beproeft worden. Dit is ook de Reden, waarom ik het gemeen, de volgende Proeven, van het nut der Nzgtfchade, Belladona , in de Zwaarmoedigheid voorftelle. Dit is eene van die Ziekten, waar tegen men wel veele Middelen heeft, dog die ons, gelyk elk Geneesheer weet, dikwils in voorkomende geleegenheeden, in verleegenheid laaten. Onder zeer veele Gevallen van deelen aart die my voorgekomen zyn, en die ik allen door de Nagtfchade, Belladona, geneezen heb, zal ik, om alle wydlopigheid te vermyden, maar enige weinigen bybrengen. In July 1769 wierd my berigt, dat een Ruiter, zynde een levendig en vlug Mensch, eensklaps ziek was geworden. Hy had, op eenen zeer heeten Dag, na het Exerceeren, een glas Brandewyn en wat Kaas en Brood gebruikt, waar op hy terftond zo ongefteld was geworden, dat hy naar huis en te Bed gebragt wierd. Hy kreeg de hevigfte trekkingen, fprong op en floeg derwyze tegen de Jduuren van zyne flaapkamer, dat hy daar door  ( 253 ) door de Handen en het Hoofd merkelyk be- fchadigde. Toen ik hem des Avonds bczogt, vond ik hem buitengewoon verzwakt, de Pols flap en Krampagtig, de utterfte Ledemaaten koud, de Oogen ftyf, eene diepe en zugtende Ademhaaling en den Onderbuik gefpannen. Hy be*> antwoorde geen eene Vraag, bleef onbeweeglyk indienftand, waar in men hem zette of lag, en als men hem drinken aanbood, flikte hy het, zonder tegenzin door. Ik deed terftond eene Aderlating, dat ik, in het verder beloop der Ziekte, nog tweemaal herhaalde, en telkens verhief de Pols zig een weinig. Hier op gaf ik een Braakmiddel, waar door eene menigte bedorvene ftoffe ontlast wierd- De Toevallen hielden met alle hevigheid aan, ik liet Spaanfe - vliegpleifters aanleggen, en dezelven enige Dagen open houden, dog insgelyks vrugteloos, en daar ik, na enigen tyd, eene beftendig aanhoudende Razerny, zonder koorts, ontdekte,wierd ik eindelyk overtuigd, dat de Ziekte eene volkomene Zwaarmoedigheid, Melancholici, was. Ik kreeg tevens berigt, dat de Moeder van deezen Menfche, reeds zedert agt jaaren in het Dolhuis zat, en dat Ly zelfs dikwils, door, by ernftige geleegenheeden te laggen,door trekkingen van den Mond, en andere Kentekenen, blyken had gegeeven dat het met zyn Verftand niet behoorlyk gefield was. De Geneezing kwam my bedenkelyk voor. Om  ( 2Ö4 ) Om de fpsnning in den Onderbuik, liet ik hem de PUI. Scitiit- Edinb. en alle agt. Dagen eene Gift van het Seidlitzer Zout, gebruiken, dog zonder enig nut. Om dat my deezen Lyder, zeer veel overeenkomst fchëen te hebben, met die, welken de Heer Geheimraad Mutzel, mynen beroemden Leermeester , met de Tartarus tartaiisatus geneezen had, (3) nam ik ook hier de Proeve met dit Middel, en liet het zelve by aanhoudenheid, tot m het midden van September, gebruiken; dog het deed insgelyks geene de minfte werking. Des Lyders Buik bleef gefpannen, en dewyl ik deezen voor de voornaamüe zitplaats van het Gebrek hield, nam ik eindelyk my. nen toevlugt tot de Nagtfchade, Betladona, die de beroemde Godgeleerde, de Heer Suferinttnient Mosch, meer bekent heeft poogen te maaken; en om zeker te zyn wegens de bepaalde Gifte , nam ik op my zeiven de Proeve, hoe hoog men, zonder de gezondheid te benadeelen, met dezelve kon komen. Na des morgens, twee Greinen van de Bladeren deezer Plant, in Water en Melk gebruikt te hebben, ontdekte ik geene de minfte verandering. Den volgenden Morgen nam ik vier Greinen, en deezen veroorzaakten een zeer gering gevoel in den Onderbuik; den vol- ( 3 ) Medicin. Chirurg. Wahrnemungen. T. 1, P. 46.  C 266 ) gaf hy my, of geen, of zulk een verward antwoord, dar ik niets van zynen toeftand uit hen ontdekken kon. De Pols was buiten gewoon klein en langzaam , het Ademhaalen diep en zugtende, hy fliep weinig, de Onderbuik was gefpannen,en om den vierden of vyfden Dag had hy maar eens Afgang. Hy bleef, gelyk den vorigen, onbeweeglyk in dien ^ftand,waar in men hem lag of zette; als men hem iets in den Mond ftak flikte hy bet zonder tegenzin door; dog hy vroeg om eeten nog drinken. Men verzeekerde my, dat de Lyder reeds zeedert eenen langen tyd niet ziek was geweest, en dat zynen tegenwoordigen toeftand , door eene groote en (bi* zondere Vreeze veroorzaakt was. Ik oordeelde dat den grond van dit Gebrek, gelyk by den voorigen Lyder, in eene Verftopping van den Onderbuik, die tog doorgaans de Oorzaak deezer Ziekte is, te zoeken was, en ik dagt, dat de Nagtfchade , BMadona, wegens haare fterk oplosfende kragt, ook hier werkzaam zou zyn. Ik liet haar dus des Avonds, in de zelve Gifte met Rbabarber gebruiken , en na dat een Drachma gebruikt was, gaf ik ter ontlasting, vier loot Zout. Men ontdekte merkelyke verandering; de Oogen wierden levendiger, de Pols rasfer, het Ademhaalen vryer, het Verftand minder verward; hy had byna dagelyks open Lyf, en begon van tyd tot tyd, uit zig zelfs te eeten en te drinken. Ik liet hem nog een Dratb-  C 267 ) Dracbma met even zo veel Rbabarber, in twaalf deelen verdeeld, als hy na Bed ging, gebruiken, en daar na weder Laxeeren^ In deezen tyd had hy dagelyks tweemaalen 'Stoelgang, de leevendighetd van zynen Geest vermeerderde, en na dat het derde Dracbma gebruikt was, was hy volkomen herfteld. In April van het vorige Jaar, liet my ook een Man van 46 Jaaren roepen, die zedert enige Weeken door zwaarmoedigheid was aangetast. Zyn Aangezigt was geel en gezwollen. Hy klaagde over Pyn in de regter Bovenbuiks zyde, Hypocbondrium, en had loopende Oogen. De Pols was buitengewoon klein en langzaam, de Onderbuik gefpannen, en zynen Afgang was wit en taai. Hy had, zedert enige Jaaren, eenen Uitflag in den Nek ontdekt, dog die nu van zelfs verdweenen was, hier by was hy zeer overgegeevea aan het Brandewyn drinken. Hy gaf louter tegenftrydige antwoorden, en toen ik hem naar zynen toeftand vroeg, zeide hy, dat hy met den Overften des Duivels gevogten, en de Zege behaald had. Ik liet hem, gelyk den vorigen, een- Dracbma Nagtfchadè, Belladona, en zo veel Rhabarber in twaalf deelen verdeeld, en vervolgens Zout gebruiken. Aan het Been zette ik een Fontanel. Toen hy dit Middel tot in het midden van Juny, onder eene 'goede levenswyze, gebruik hr*d, was hy volkomen geneezen. Ik keurde zyne vorige onbetaam- lyke  ( 273 ) Dit zyn enige van die gevallen, waar in ik de Nagtfchade, Bèlladona, werkzaam gevonden hebbe, en ik heb 'er voorts niets by aan te merken, dan dat alle de gemelde Lyders, in November van dit Jaar, nog zeer gezond en wel waren. Waarneeming'over de voei>ige Verlamming aan eene zyd*, Hemiplexia Serofa of Pituitofa. Schoon de oeffenende Geneeskunde, zeer r\k is in zeldzaame en merkwaardige Waarneemingen, denk ik nogtans, dat de drie volgende Gevallen, niet geheel onwaardig zyn der vergetelheid onttrokken te worden. In September 1770, verzogt my een Man, dat ik zyne zieke Vrouw zou helpen. Zy was 49 Jaaren oud, van eene vrolyke gefteltheid en matige Levenswyze, en zy had, anderhalfjaar geleeden, eene Ontftekingskoorts doorgeftaan, dat de eerfte Ziekte in haar leeven was. Eenige Dagen voor de tegenwoordige Ziekte gevoelde zy eene doffe Hoofdpyn, klaagde over traagheid , moedeloosheid, trillingen der Leeden,Slaapeloosheid, verlooren Eetlust, flikkeringen der Oogen ,ruifchen der Ooren, Duizeligheid en Zwakheid van Geheugen, en zy kreeg te gelyk, haare laatfte maandelykfe Zuiveringen. Op het einde . S 3 van  ( 274 5 wan deeze ontlasting, had zy een gering verdrieten daar op volgden de Toevallen, waar in "ik haar vond, en die reeds vier Weeken hadden aangehouden. De geheele regter zyde, was door eene Beroerte verlamd, en had alle beweegingen gevoel verlooren, de fpraak was waauwelend en onverftaanbaar,en uit den weinigen zamenhang vau haare Rede, bemerkte men tevens, dat het verftand ook geleeden had. ' Zy was mager, het Aangezigt had eene bleeke kleur, het was gezwollen en had een verfchrikkelyk aanzien. De Oogen waren half geflooten, ftyf en onbeweeglyk, en de pogappel van het regter Oog, was zeer vetwyderd, De Mond was fcheef en naar de flinker zyde getrokken, de verlamde Onderarm was fterk gezwollen, en de Opperarm dun, koud en flap; de Pols was klein en langzaam, en aan de verlamde zyde , nog zwakker dan aan de andere. De Ademhaaling was vry, en de Onderbuik niet merkelykgefpannen,fchoon zy in tien Dagen geene ontlasting gehad had. Dit waren allen toereikende kentekenen eener weiagtige Verlamming der eene zyde, •Hemiplexia Serofa, en dewyl de beroemde kofmann (i5), in zyne voortreffelyke Befchryvirg van deeze Ziekte, aanmerkt, dat é fi?rk (6) Medicina rat. Stfimatica Tem. IV. pag. IV- Ca?  ( *75 ) fterk oplosfen.de Middelen, die de ftilftaande Wei, Serum, weder in beweeging brengen , vooral in deeze foort van Beroerte, nuttig zyn; dog geenzins in de bloedige Beroerte, ylpoplcxia Sanguinea, daar zy ontwyfelbaar fchadelyk zyn ; dagt ik zulk een Middel in de Nagtfchade , Beliadonn.,te vinden. Ik verkoos dit Middel te liever, om dat het goedkoop is, en om dat haaren vorigen Geneesheer, na dat Aderlaatingen, Spaanfe Vliegen en Kampermiddelen te vergeefs gebruikt waren, de Lyderesfe, als ongeneeslyk, veriaaten had. Ik tragte inzonderheid open Lyfte houden, en fchreef haar, prikkelende Klisteeren en vier Lood Zeidlitzer Zout voor, dat ook vyf Afgangen verwekte. Ik liet Spaanfe Vliegpleifters op de verlamde Leeden leggen, hield dezelven veertien Dagen open,en maakte toen een begin , met het gebruik der Nagtfchade. Ik fchreef haar drie Poeders voor, elk van tien Greinen, en liet ze, om den tweeden Dag, met water en Melk gebruiken, hier van zag men nog geene Werking. Den zevenden Dag gaf ik haar weder, vier Lood Zout, dat twee ontlastingen veroorzaakte. Toen gaf ik weder drie Poeders, elk van 18 Greinen. De Pols wierd voller en rasfer, dat my goede hoop gaf. Na weder Zout gegeeven te hebben, klom ik met de Gift tot 20 Greinen, en toen zy, op de vorige wyze, wederom drie Poeders en daar op het Zout gebruikt bad, kon men deszelfs werking S 4 reeds  ( 277 ) b.iieburger Dropbad en hec pyrmonds Water, reeds vergeefs gebruikt. Dertien Weeken geleeden, was de Ziekte begonnen, na voorgaande doffe Hoofdpyn, verlooren Eetlust, Traagheid, Moedeloosheid, trillingen der Leedpn, flaaperigheid, Duizelingen en ruifchen der Ooren. Zy had vooraf, op de Huid eene geringen Hairwormagtigen Uitflag ontdekt, dog die insgelyks van zelfs verdweenen was. Ik vond haar zeer mager, het Aangezigt gezwollen en geel, en den Mond naar de flinkerzyde getrokken. De uiterfte Ledemaaten der regter zyde, waren geheel verlamt, en hadden alle beweeging verlooren, dog waren niet geheel zonder gevoel, Men dagt dat deeze Ziekte, door eene hevige ergernis ontftaan was. De verlamde Opperarm was, door de Stuipen, voor- en beneedenwaards ontwrigt. Dit had men waarfchynlyk niet ontdekt, en daarom waren ook, de bovengemelde werkzaame Middelen, zonder nut geweest, en den Arm was tevens koud en flap. In tegendeel was den Onderarm, van den Elleboog, tot de toppen der Vingers, door eene roode kleur en pynlyke Zwelling aangetast, en zy antwoorde op alle Vraagen niets, dan ja; een bewys dat het Verftand ook bedwelmd was. De Eetlust was gering, de flaap onrustig en niet verkwikkende, dog zy had dagelyks behoorlyken Afgang, de Maandelykfche ontlasting was, zedert zeven Maanden, opgehouden, en in derzelver plaats S s had  ( 279 ) Greinen met de Gift was opgeklommen. Hier op wierd de Pols voller en rasfers .en het geheele Lighaam kieeg Krampagtige beweegingen, mee eene ligte Ylhoofdigheid, Delirium. De lydende Deelen wierden merkelyk dikker, dog dit duurde maar zo lang, als de Nagtfchade werkte, dog dit ontdekte men niet aan de gezonde Leeden. -Er volgde eene fterke affcheiding van Zweet en Pis, en de beweeging in de verlamde Deelen, wierd dagelyks beeter. Dewyl de Lyderesfe zeer verzwakt was, liet ik het gebruik der Nagtfchade enigen tyd na, waar op een beteren Eetlust en verkwikkenden Slaap volgde. Om my, van de werking van dit Middel, te beeter te overtuigen, liet ik haar, na enige Dagen , weder tien Greinen gebruiken, en deezen werkten thans, tot myne groote verwondering, even zo fterk, als te voren 40 Greinen. De Maandftonden kwamen nu weder, en zyn, na dien tyd, regelmatig gebleeven, en de Lyderesfe kreeg eene levendige kleur in het Aangezigt. Om de verlorene kragten weder te herftellen, fchreef ik haar nu de Ouasfia metvylfel van Staal voor. Hier op verdween de witte Vloed, de Lyderesfe kreeg haare vorige kragten en levendigheid weder, en de Geneezing wierd, met het gebruik van het pyrmonds Water, beflooten. In October 1773» zond men »y ee"e Dienstmaagd, met een dergelyk Toeval. Zy 0 was   TWEEDE V E RVOLG DER HEELKUNDIGE WAARNEEMINGEN, Door onderfcheiden Schryvers,   C 485 5 DE EEN- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Een Kolyk, door een puntig Been in de Dm men, door den Heere sponiser, Heel* meester van het Regiment van k o w a l s k y. Abraham vat er, heeft, in eené bizon- zondere Verhandeling, verfcheidene Gevallen by een vèraaaméld, van vreemde Lighaamen, die zig in de Darmen ophielden, en Braaken, Kolyk en moeilyk "Doorzwelgen veroorzaakt hebben, en ik zal 'er het volgende Geval byvoegen. Ik wierd by iemand geroepen, van 31 Jaaren oud, die reeds drie Dagen lang, over vreeslyke Pynen in het Lyf geklaagd had. De grootfte Pyn was in den omtrek van den Navel, vergezeld van Hoofd- en- Lendenpynen, fterken aandrang tot Pisontlasting, een Koortzigen Pols, neiging tot Braaken, Oprispingen en een bitteren fmaak in den Mond; ook had hy, in verfcheiden Dagen, geen Voedzel kunnen gebruiken. Hy wist T van