F 416 325   764 S17— .KW i ^, r* • - A/v / / HE1LIFENSCH AAN LEYDENS BURGERIJ, DOOR DE LUTHERSCHE WEEZEN, JfJ!r DEN AANPANG FAN HET JAAR ONZ£S HE EREN EN ZALIGMAAKERS J E S V S CHRISTUS, MDCCXCVL   * * * Hoor, Leydens Burgerij! het Luthersch Weesjen zingen Met dankbre toonen, bij den aanvang van deez' dag. Onkundig van 't belang der Staatsomwentelingen, Is hem genoeg als hij zijn hart u wijden mag. Hij ziet zig dag aan dag met weldaên overladen: Met weldaên, die gij hem zoo heusch zoo mildlijk biedc Zulks fpoort hem aan, ai wil zijn onfchuld niet verfmaden, Te erkennen van wien hij naast God die gunst geniet. De erkentenis, wier lof hij ftam'lend wil verheffen, Bewijst hoe wars hij is van fnoode ondankbaarheid* Och  < 4 > Och kon zijn tong de taal van zijnen bcezem treffen y Uw hart bewoog, terwijl hij liefdetraanen fchreidt. Dan, daar een Kind, dat op uw bijftand ftaat te wagten,- Een wees, een Lieveling van Jezus tot u fpreekt, Wil zijne eenvoudigheid, zijn heuschheid niet verachten, God is zijn' Vader, die het leed der zijnen wreekt! Maar waarom zoude ik U voor hem tot mededogen Be weegen, daar Gij hem geftaêg uw gunst bewijst? Neen, Braaven ! hoort den Wees, door uwe deugd bewogen, Hoe dat zijn dankbre tong uw milde goedheid prijst. WEE-  <• 5 > W E È Z E N. Zouden wij uw deugd niet roemen;, Lieve en dierbre Burgerij! Daar wij u onze Ouders noemen; Ja, wie is voor ons als Gij! Dankbaarheid leere ons erkennen 't Goede dat uw hand ons fchenkt. Zou den Dag naar d'Avond rennen, Dat Gij onzer niet gedenkt? Neen, geen Morgen reist in 't Oosten^ Wen uw oog den flaap verlaat, Of om Weezen te vertroosten Is het eerst daar Ge acht op Haat. Aa  '< 6 > Aan uw Tafel neer gezeten, Overdenkende uw geluk, Weet Ge onze onfpocd af te meeten; Kent der Weezen leed en druk. Van uw fponde zendt Ge uw Bede Hcmelwaard voor ons behoud: Elke Toetftap, elk fchrede Toont wicn wij zijn toebetrouwd Dankbaarheid! fchenk ons uw gaavcn; Onderwijs ons, Hemeliog! Gij, gewoon den lof der Braaven, Leer het Wcesjen hoe hij zing. Help hem Leydens Burgers danken Voor de liefde aan ons betoond J Meng in onze bede uw klanken, Dat de Dongd doch werd beloond. Eeu-  < 7 v> Ecuwig zalig Opperwezen! Hoor de wenfehen van ons hart; Schenk Uw zegen als voor dee;;en ; Weer van Leyden alle fraart. Doe deez'- Burgerij 'bevinden Welk een vriendlijk oog Gij flaftt Op der Weezen beste vrinden; Zijt haar u-oost en toeverlaat. Roep voor haar de Welvaart weder, En verban de Tcgenfpoed. Werp de Twist in d'Afgrond neder: Almacht! doe ons Lcydcn goed. Dit 's, ö dierbre Stadgenoten! Onze bede; en nooit heeft God h Oor voor Weezen toegeflooten; Dan, hoe zalig is uw Lot! Dat  < 8 > Dat ook van dien voorfpoed fmaakerT, Zij die Scaats- en Stadsbeftuur, Jezus Kerk en Leer bewaaken, Wii den Richter der Natuur. Die als Ouders ons regeeren, Dat de Algoedheid hen bewaar'; Ramp noch droefheid moet hen deeren, In dit aangevangen Jaar. P. van CAMPER