325 F ► 417   764 E17 < H E I L TV E N S C II AAN LEYDENS BURGERIJ, DOOR D E LUTHERSCHE WEEZEN, UI ET DEN AANfANG VAN HET JAAR. ONZES I1EEREN EN ZALIGMAAKERS JESUS CHRISTUS^ MDCCXCVII.   * * I aarde Burgers! hulp der braaveti^ Steun der Armen, hoop en troo3t Van het ouderlooze Kroost, Dat, met dankbaarheid, de gavea Van u\v hand genieten mag, Hoort het Weesjen deezen dag, Ziet hem fchreijend tot u nad'ren; Traanen bagg'len op 't gezicht; —» Hij gevoelt voor u zijn' plicht, Lieve Moeders! dierb're Vad'ren ! Die hem, als u\V eigen Kind, Sïooddruft fchenkt en teêr bemind* Wh  ♦C 4 > Eiken avond, eiken morgen, Jeder uur, wanneer hij denkt Aan het goed dat gij hem fchenkt; Aan uwe ouderliefde en zorgeu, . * * *** Haakt zijn hart naar 't uur dat hij U der Weezen ofier weij. ])r.7i, ziet hij deez' uchtend dagen, D&ör erkenv'nis aangefpoord, In zijn lofzang, dien gij hoord, Van usf milde gunst gewagen, Ziet ge, ö gadelooze vreugd* 't Kunstvermogen van uw deugd- * Gij,- gij 'boeld der Wcczcn harten A«n het uwe; cn is het nood, Elk treed toe-, en durfc de dood, t' Uwer hulp, in *t aanzicht tarten 1 Milde gunst, door u betoond, • Werd op Aarde alrce beloond. Hoon  < 5 > Hoort dan, Jezus Lievelingen! Die zoo trouw, op zijn bevel, Doet-aan oüderloozen wel, - 't Lutherseh Weesje uw lof opzingen. Hoort den wensch der Weezenfchaar, Bij den-aanvang van dit Jaar. W E E Z E N. jDank zij 'c albeflierend Wezen, Van ons nooit genoeg geprezen, Nimmer door den llerveling Eer bewezen naar zijn waarde: Zelfs wanneer zijn lof op Aarde Die der Eng'lenzang verving. Hij,  < 6 > Hij, zoo vol van mededogen Als onmeetbaar in vermogen, Slaat der fchepz'len wegen gaê. In de rcdloosfle oogenblikken, Wie, wie kan zijn grootheid wikken 1 Blinkt de roem van zijn genaê. Zagen wij ons uit de handen Onzer allerduurftc Panden, Van onze Ouderen gefcheurd; God bewoog der braaven harten , Door wier hulp wc, in onze fmarten, Weder wierden opgebeurd. Leydcn! puik van Hollands Steden, Voor ons, Weezen, zelve een Eden; Dat uw waarde Burgerij, In wier liefderijke ontfciming Wij genieten Gods befcherming, Onzen lof gezongen zij! 7.ot*  «C 7 > Zouden binnen uwe muuren Tegenfpoeden nog verduuren? — Neen, want de Almacht loont de deu°d. *t Alziende Oog ziet op u neder, Roept uw ouden welvaart weder. Onuidpreekelijke vreugd I Ja, weldoende Leydenaaren! Welke rampen en gevaarea 't Menschdom drijgen, nimmer zal Van uw voorfpoed iets vermind'rcn: En, wat u zou kunnen hind'ren, Weer' den Richter van 't Heelal. Dit zijn onzer aller beden, Voor deez' Burgerij, en Leden Van het Stedelijk Beftuur; Voor die 't Vaderland regeeren, E» in 't Leydsch Atheene leeren: , Cod bewaak hen ieder uur. Die  < s > Die als Onderen ons voeden, En die Jezus kudde hoeden, Dat geen leed hen wedervaar'; Maar dat zij, op all' hunn' wegén, Deelen in den rijkften zegen, Wenfchen wij in 't Nieuwejaar.