325 F 418   D E LEYDSCHE WEEZEN, BIJ DEN AANVANG VAN DEN JAARE MDCCXCVII. AAN DE GE MEENTE VAN L E T D E N. DOOR J. h Iï O O F T, J. Z.  fergeet de weldaadigheid en der mededeelzaamheid niet f U-ant aan zulke offerhanden heeft God een welbehaagen. rAuj.cs,  SPOORE ter MILD A ADI GHEID, 6 Gr ij, die in dit deel der vrijgeflreeden landen s Uit 's Hoogften liefderijke handen, Zoo veel, zoo wenschlijk heil genoot, Gij, Leydenaaren! leent aan mijnen zang uwe ooren — Aan mijnen zang, uit zucht voor 't Weesje alleen geboren, Voor wicn gij vaak de hand der liefde mild ontdoet. De fchaar der Weezen zal u ftraks, door mijne klankerj, Met warm gevoel van liefde danken, Voor 't heil, door u haar toebereid; Gij waart het toch, die, toen haar alles was onttoogen, Met uwe liefdehand heur traanen wildet droogen, En alles vinden deedt in uw milddadigheid.  < 4 > Müdaadtgneid! ö deugd, bij God en mensch geprezen — Der armen balfem — troost der'vcezen — Zuil, die de blijde welvaart fcbraagt — Voortrefltjkc eerekroon voor Sions Burgerfchaarcn! Hoe Helle ik uwen lof naar waarde op mijne fnaaren? Och! dat uw invloed mij bcziele, Hemelmuagd! — Mildaadighêid! hoe fchoon is 't uwen lof te zingen { Och! dat mijn toon in 't hart kon dringen Van den verachten woekeraar — Den woekeraar, nooit moê van fchat op fchat te hoopen, Tot hij, beklemd van ziel, zijn levenshulk voelt floopen-, Jin armer zinkt in 't graf dan de armfte bédelaar! — 6 Dwaas! zal 't goud uw heil — uw duurzaam heil bevatten» Wanneer u de u geleende fchatr.cn Ontzinken zullen bij den dood? — 6 Neen! de wroeging zal dan uw geweten knaagen, Dat gij verflfeend waart, bij het hartontroerend klaagen — Bij de armoede en 't gebrek, van uw'Natuurgenoot! — Dan  *C 5 > Dan — dat de Vrek zijn heil in aardfche fchatten ftelïe; Des Trotschaarts hart van hoogmoed zwelle, Als hij wordt om zijn goud gevleid; De Wulpschaart zijnen lust bij d' overvloed verzaade; En Darrelheid zich in een zee van wellust baade, Niets ftrcelt het hart zoo zagt als gij, Milliidigheid! Hoe blijde wilt gij niet aan Jefus arme leden Een deel van uwen fchat befteeden 1 Het vuur der liefde ontvonkt uw borst; Met 's naasten rampen zijt gij niet alleen bewoogen; Maar wilt de traanen van der droeven wangen droogen: Den hongerigen fpijst ge en lescht den heften dorst. Gij zijt een troost voor hun die geenen trooster voncknl Giet wijn en olie in de wonden, Van 't diep, door fmart, getroffen hart, -* Hij, dien door ramp op ramp geteisterd, afgeftreeden, De minfte ftraal van hoop op redding is ontgleeden, Vindt in uw liefdehand den balfem voor zijn fmart* Gl)  < 6 > Gij poogt tot eer van God en 's naasten nut te leeven °, Geeft van het gcene u werd gegeeven; Slaat 's HcogLt.cn vrije goedheid ga — D"e Goedheid, die zo mild met fchatten u bedeelde, "Waarmede uw hand zo vaak gewonde harten heelde, En ftrecft mef/ dankbaarheid het Godlijk voorbeeld na, Gij luistert na 't geklag der weezen en der armen, Wilt u, op hunne bede, ontfermen; Gij weet, de hoogfte Majefteit Heeft u en tevens hen het aanzijn doen erlangen: Haar vrij beftel deed u een ruimer deel ontvangen, Ten proeve van uw liefde en mededeelzaamheid. Schonk u dat vrij befte! een uitgebreid vermogen, Gij fluit ook des te minder de oogen, Voor 'c lot van uw' Natuurgenoot — Van uw' Natuurgenoot, wiens ramp u ook kon treffen; — Gij wilt dus op uw' fchat uw harte niet verheffen; Maar heédng deelt uw hand, met liefde, d' armen brood, Zoi  ,< 7 > £ou ook 't geloof uw hart — uw dankbaar hart bewoonen* En dat geloof zijn vrugt niet toonen? — ö Ja! die vrügt groeit tot Gods eer. — Gij moogt, zoo mild van hand, als zuiver van geweten' 9 De Voedfter der bedrukte ellendelingen heeten, Rentrrieesteresfe zelfs van uwen Opperheer! Ziet gij den tegenfpoed van jefus trouwe vrinden j Terwijl het huis der aardsgezinden Door-milde welvaart wordt geftreeld; Uw harte weent niet flechts bij hun angstvallig lijden; Maar wilt, bij zielentroost, hen door uw hulp verblijden^ Terwijl gij dankbaar t' faam éénzelfden Vader eert. Yial eerlijke armoê niet, ontbloot van alle krachten. Dikwerf in zondige gedachten, Wanneer zij niet werd onderfteund ? Ja — de armoê pijnigt lijf en ziel met bittre fmarte: —>' En waar — waar vond zij troost voor 't afgefolterd harte , Zoo gij de ftaf niet waart, waarop zij, biddend, leunt?  < 8 > En gij, die door de vlijt, met uwe huuwlïjkspanden, Slechts van den arbeid uwer handen, üf eenen fchraa'cn voorraad leeft; Uw dankbaar hart is toch der weeuw en wees genegen, — Uw penningsken verftrekt den armen tot een' zegen, Daar gij het in geloof, uit waare liefde, geeft. Zou Jefus uwe gift, boe kleen ze ook zij, verfmaaden? ö Neen! Hij prijst uw liefdcdaaden: Iiij kent het hart waarmee gij gaaft; Naar zijn belofte en trouw zal Hij uw deugd belooncrr: Hij zal aan u — aan elk zich een Ontfermer toonen,. Die, naar zijn liefdeles', den armen fpijst en laaf:. Wat mogt zich 't kalm gemoed van vroomen job verblijden, Hoe zeer gedrukt door 't zwaarftc lijden — Beroofd van have en dierbaar kroost — Ellendig, arm en raakt, dat hij, in vroeger dagen, Der naakte weeuw en wees had vlijtig gacgeflagen, En de armoede, in haar' druk, meelijdende getroost! De  < 9 > De gift, om eer of roem, zult ga als een dwaasheid wraaken; 't Is fchijndeugd, die zich kan vermaaken, Wanneer 't gemeen haar weldaên prijst; Zij ziet de glans der kroon, haar toebereid, verdooven, En nooit kan zij het loon dier weldaên zich belooven , Die ge in 't verborgen den ellendigen bewijst. En, als de Zoon van God, voor 'toog van alle volken» Op zijnen troon van lucht en wolken, Verfchijnen zal in heerlijkheid, ó Dan, Mildaadigheid! dan wordt aan u gefchonken, Al 't heil, dat Jefus, aan het vloekhout vasrgek'onken, Voor u, door zijnen dood, voor eeuwig heeft bereid! — Zoo dacht ik, toen ik 't Lied der Weezen aan zou heffen.— Mogt nu mijn zang het harte treffen, Dat nooit door zijn' Natuurgenoot, Die arm en naakt hem fmeekte om hulpe, werd bewoogen; Dat, voor de weeuwen klagt, vervreemd van mededogen, En doof voor 't weesgefchrei, zich ongevoelig floot! — Dan  ♦( IO J» Dan — Leydens Burgerij, mogt reeds, van oude dagen, Den eernaam van mildaadig draagen:-— Dat ze altijd was ter hulp bereid, Is vaak der armoede in den bangen nood gebleeken Maar laat voor mij de fchaar der arme Weezen fpreeken , En hoor uit haaren mond het Lied der dankbaarheid. -= ^i-iTunt, ó dierbre Stadgenooten » Daar wij, door Gods^unst alleen,Weer een' jaarkring zien geflooten, Dat wij, Weezen, tot u treèn. —Dat wij u eerbiedig naadren , Met een needrig dankend Lied, Trouwe Moeders! braave Vaadren.' Weigert ons uw goedheid niet. Wat  < :i > Wat kan 't Weesje u anders wijden. Dan oprechte dankbaarheid, Die, gered uit drukkend lijden, Alles van uw zorg verbeidt ? —Dankbaarheid! fier gij ons harte' Plant in ons de erkentenis! Leer ons nu, ontrukt aan fiharte, Wat elk onzer fchuldig is! Gij, die vroeg den Schepper eerdet, En, in 's waerelds uchtendftond, Morgenftarren danken leerdet, Toen het aardrijk werd gegrond; Leer ons dankbaar toch .gedenken, 't Heil, ons eiken dag bereid, En wil ons uw' invloed fchenken, Bij het Lied der dankbaarheid! — Stad-  < ia > Stadgenooten! lieve vrinden ! In uw menfchenliefde en deugd Mogtcn we alles wedervinden , Tot de vorming onzer jeugd, Wat wij misten, bij het fterven Onzer oudren — diep bedrukt, Hooploos zouden wij nog zwerven, Iladt ge ons niet der fmarte ontrukt. — Maar ge naamt ons in uw hoede. — Als uw eigen teder kroost, Schonkt ge ons minzaam al het goede, Bij den ouderlijken troost: Laat ons kunst en handwerk leeren, Opdat wij in laater' tijd, Nimmer een beftaan ontbceren, Bij een dagelijkfche vlijt! — Eed-  < 13 > Eedlen Godsdienst, die de fmarte, Ramp en leed en kruis verligt, Plant gij in ons jeugdig harte, Als den eerften Christenpligt. — Zouden wij dan u niet naadren, Met een needrig dankend Lied, Trouwe Moeders! braave Vaadren.' Daar ons zoo veel heil gefchiedt? — Houdt toch aan voor ons te zorgen, Die gij in de teedre jeugd, Voor den nood en dood geborgen, 't Hart hebt door uw gunst verheugd! Nooit wordt uwe deu^d volprezen, In de liefde aan ons betoond,-; Maar, 't is ook in 't hart der Weezen, Dat de dankbre erkentnis woont. Gun  *€ H > Gun dan, dierbre Burgerijë! Dat de dankbre Weezenfchaaj U verpligte wenfchcn wijë, Bij den ingang van het jaar. — God, der Weezen trouwe Vader, Die, door uwe hand, ons voedt, Zij voor u een zegenader, Eene bron van overvloed! Dat de rijkfee zegeningen, Eik, wat post hij moog' bekleên, In des Hoogden gunst omringen; Welvaart hem zie tcgentrecn! — Pat Fabriek en kunst herleeven! De uïtgcbrciden handel groei, . En dus LcyJcu blijk moog' geven Van ham-' ovcrouden bloei! Goai  IS & God! verhoor der Weezen bede, Voordgevloeid uit dankbaarheid! Schenk bij voorfpoed blijden vrede, Zoo lang van uw gunst verbeid! — Laat uw oog van liefde ook lichten Op den Wees — beftuur zijn jeugd? Vader! leer hem al zijn pligten! — Vader! vorm zijn hart tot deugd!  Te L E T D E N ter BOEKDRUKKER IJ E VAN HERD1NGH cn du MORTIER. MDCCXCVII.