325 470   BRIEF AAN DE OMLANDER BOEREN OVER HET OPRIGTEN VAN LEESS OSITYTEN INDE OMLANDEN VAN G, R. Gedrukt in de Brukkery van de Omlandeii en overal te bekomen.  Weydet de kudde Gods die onder U is, hebbende opfigt daar over, niet uit bedwartgh, maar gewüliglik nog om vuyl gewin, maar met een volveerdig geraoet, nog als heerfchappy voerende over het erfdeel des Heren, maar als voorbeelden der kudde geworden zynde. iPetri j vers len 3,  MYNE WAARDE MEDEBOEREN; VAN DE OMLANDEN! M et droefheid fie ik dat men in de Omlanden cn byfonder in het Hunfingo Quartier ook al begint Sofityren op te rigten, quanswys Leesfofityten, waar in fommige Pastoren u verklaren wat opentlyk gelefen word. Komaan laaten wy eens fien wat gevolgen dit kan hebben, of een weldenkend Omlander Boer met een goede confcientic lïch foo maar by de neus mag laten omleiden, daC hy alles gelooft, wat de Pastoren hem maar vooc praten, zy maken u wys dat gy niet vrie zyt en dat gy uwe voorregten weerom moet hebben: is dit de Boeren niet mislyden want gy zyt feker foo vrie als een Ingefetenindefeven Provinfis zynkanVan de alder olste tiden hcrwaards zyn Eigenervden en Volmagten geweest, die het intrest vart ons altyd hebben waargenomen en in die olde tiden waren de Boeren wefentlyk vrie, en wy zyn heC tegenwoordig nog, en hebben niet minder te zeggen als onze Voorolders, want wy verkiefen nog onze eigene Volmagten j en die foo veel goed heefe als vereiicht word kan ook Eigenervde worden, en zy kunnen haare Stem geven tot alle zaken, ja daar konnen gene lasten opgelegd worden fonder hare toefïemming, en daar kan gene Wet o£ Plakkaat gemaakt worden, of deze uwe Volmagten en Eigenerfden moeten dit toeftemmen, foc* dat wy nog werklyk de Wetgevende magt hebben. De Heren van de Omlanden alleen maken onze Wetten, niet veel wyniger die Heren alleen, welke in de Ampten fitten, maar alleLanddagsComparanten te faam ? op de Landdags vergadering.' a ■ m  ( i ) 'Gy weet niet wat Magt en Vrieheid wy hebben wy Hellen onze eigene Klekters en Schatbeurders aan, en wy zyn dus meester ons lands middelen toe te betrouwen aan wien wy willen , ook ftellen wy door eene vrie verkiefing twee Volmagten in ieder Kaspel aan tot de Sielvester reken by het Hoff van Juftitie, wy kunnen doen en latetrall wat wy willen, mits dat het met de Wetten van het Land overeen komt, en wy kennen geen ander Souverain dan de Wetten van het Land, en Gy moet niet denken dat de Omlander Heeren onze Souverain zyn, want deze zyn foo wel aan de Wetten gebonden als wy, en zy moeten ook alle even foo veel lasten en fwarigheden van haar goederen geven als wy, fonder dat zy het minde yoorregt hebben, en een Eigenervde is net het felvde als een Heer die op de Landdag gaat. Dat wy ons fomtyds verbeelden dat party Heeren wat meer te feggen hebben als wy, komtdaar van daan, om dat zy de Regtftoelen befitten, maar dat geevt aan haar geen meer regt tot het verrigten van Landsfaken. Deze Regtftoelen hebben zy in ülde tiden van onze eigen Voorolders gekort en met haar goed gek betaalt, maar daarom zyn zy onze Soeverain niet, in tegendeel 2y moeten in alles na de Wetten van het Land oordelen en fentenfie geven, ja onze Eigenervden en Volmagten, fchryven felfs op de Landdag aan deze Regtftoelen de wetten voor, naar welke alle de Rigters moeten oordelen, en lbo wy met hare fenteniie niet te vreden zyn, dan kunnen wy ons by het Hoff van Juftitie beklagen, daar wy altyd zullen regt krigen, gelyk de ondervinding geleert heeft, dat veel Boeren Procesfen regens de Heren gewonnen hebben. Soq  ( * ) Soo dit niet vrie is dan wenfchte ik wel te weten waar in dan anders de waare vrieheid beitaat. Niemant kan ons onderdrukken, en degrootfte borge voor onfe vrieheid is het HofF van juftitie, alleen was het te wenfchen dat de Profeffen maar foo lang niet duurden, als wy dit mogten verfoeken, het welk fonder oproer gefchiedenkan, foo fouden wy een goed werk doen, foo dat ik niet weet wat aan onze ware vrieheid ontbreekt, of het foude alleen het Stapelregt zyn. Bedenk nu eens wat groot onderfcheid tusfehen ons en tuslchcn de Oldamfter Boeren is, want deze moeten fich door die wetten laten regeren welke de Heren van de Stad en onze Landdags Comparanten op de Staten Vergadering gemaakt hebben. Dat dit alles de waaragtige waarheid is weetgy foo wel als ik, en ik herinnerc my, dat ik ergens in een feer Patriors boekje my dunkt in de Post van de Neder-Ryn gelefen heb dat de Omlander Conftitutie dc beste is van de gehele feven Provinfis. Nu zeggen veele van die Sofiteits lieden, dat zy hare Oude voorregten weerom willen hebben, maar welige die zyn weet ik niet, fommige onveiltandige en onrustige Geeften die nooit te vreden zyn, en altoos oproer krajen, hebben my wel gefegt, dat zy het regt van Jagen, Visken, en fa.-. itooren aan (tellen, weerom wilden hebben, en dit hebben haar enige feer wynige Paftoren die fig als Preiidenten van de Sofityten hebben doen verkiefen, wys gemaakt, ja ik zelve ben in de Kerlc geweest, en hebbe op de Preekftoel van een van die wargeeften van Paftoren horen zeggen, dat de Vogelen des Hemels, en de Viskens in de Wate> A 2, rena  ( 4 ) ren, van God, vrie voor alle menfchen gefchapen waren. Wie kan nu twyffelen of deze uwe feer verligte Prefidenten zullen in uwe byeenkomften deze diveife confepten U nog verder in het hoofd gepraat hebben. Maar kom aan laaten wy dit eens wat naderonderfoeken, ik gelove ook dat al het Wilt en Visten vrie voor alle menfchen gefchapen zyn, maar onze Voorolders hebben het Regt van Jagen en Visken verkoft, hoe kont gy dat nu weer om Isrygen, niet anders, als dat gy het zelve wederom koopt, maar dan kunt gy nog maar op U eigen land Jagen en niet op dat van een ander, en dan fou geen Huurder maar wel de Eigenaar van het Land kunnen Jagen. Stel nu eens dat elk Boer dit Regt weergekogt hadde, dan fou in drie Jaar tyds geen vin of veer meer te vangen zyn. Ik hebbe eens met een braaf en verftandig Jonkheer hier in de Omlanden wonende, over deze dingen gefproken, en die gaf my een feer goed denkbeeld van alles, dat my volkomen oveituigt heeft, ik zal U het zelve mededelen, in hoope dat het U ook overtuigen zal, en dat gv even duidelyk zult infien dat uwe Paltoren U op de kaar hebben, gy meugt haar vry zeggen dat zy Udeze gronden van bewys moeten oplOiTen en weerleggen, en als zy dat niet konnen, dan rnoogt gy haar vry voor verlyders en oproermakers houden, die niet weert zyn dat zy tot voorgangers van eene Christelyke Gemeente beroepen zyn, maar gy moet by U felven in LT confientfie overtuigt zyn, of dat ik, of zy, gelyk hebben, want anders kan *t niet helpen, wat wysmakery is by my maar cim-  ( f ) nimmedal, en iets te geloven om dat het de Paftoor zegt is voor een verftandig mensch het gekile dat hy ooit doen kan. Die Jonge Heer zeide dan dat het waar was, dat God alle het wilt en de visken voor alle menfchen gefchapen had, en dat elk een op zyn eigen land en in zyn eigen water die ook mogte vangen, maar dat de eigenaars van het land die regten daar van verkogt en brief en zegel daar van gegeven hadden is dit nu niet wis en waaragtig dat wy die regten op een eerlyke wys kwyt zyn, en dat wy ons met gewelt niet wederom in het befit daar van kunnen ftellen, want dit zou roven en Helen zyn gelyk reeds op verfchyde plaatzen in de Omlanden gefchiet is, en als dit Patriotfchap is, dan kan geen eerlyk man een Patriot zyn, om dat de wettige eigendom van alle wettige regten en zaken hylig en vylig zyn moet, en wat is wettiger dan het aankopen van goederen en regten volgens de wetten van den lande onder het oog van de Hoge Overheid. Die Jonge Heer zyde my al verder dat op dezelvde wyfe ook onze geheele aardbodem, alle wateren en landeryen van God vry voor alle menfchen fonder onderfcheid gefchapen waren, foo dat niemant een byfonder uitfluitent regt tot dit of dat Huk land van God onttangen hadde, en wat my wel dagte, hoe de eerfte eigendom van landeryen in de wereld was opgekomen. Ik wil wel bekennen dat ik hierom nooit gedagt nog ooit van iemant iets dien aangaande gehoort hadde, foo dat ik hem op die vraag niet kon antwoorden, dan zal ik het u zeggen fyde hy: de natuur der zaak brengt mede, dat al het A 3 land  ( 6 ') land in de gehele wereld oorfpronglyk vry was, maar toen fich de menfchen vermenigvuldigden en de natuurlikke voortbrengfels niet meer toerykent waren orh alle menfchen te voeden, foo nam ieder een van tyd tot tyd foo maar van felve een ftukje land, en bearbyde het felve en befaaidc het, maar niemant hadde een regt om hem dit land en koren, of waar in zyne beeften wydden met gewclt weg te nemen, om dat toen nog land genoeg was dat ieder een foo veel kon krygen als hy begeerde. Maar eindelyk al het land op die wyze voor niemedal in befit genomen zynde, foo wierde van zelve de eigendom daar van ingevoert en de kinderen ervden het felve van hare ouders, of de eigenaars verkogten en vernielden het na hun goedvinden, en dit is de waaragtige grond en oorfpronk van de eigendommen der landeryen in de wereld, en wy konnen nu met geen mogelykheid geen land in eigendom krygen, of wy moeten het erven of kopen, en daarom zyn wy te faam in een bui gerftaat verenigt, op dat wy geruft en vylig gebruik van onze eigendommelyke goederen kunnen maken fonder dat iemant in de •wereld wie hy zy ons in dit gebruikmaken moge beletten, en hier toe is de Overheid aangeftelt, dat zy ons uit hoovde van de wetten die wy zelve mede maken tegens alle geweld moeten verdedigen, ja die nu met geweld enen anderen zyn land of regten weerom wilde afnemen, die was een geweldige rover en verdiende de fwaarfte ftraf, om dat hy de ruft en vyligheid der eigendommen tegens alle wetten fchond. Dus befitten wy alle onze landeryen in den wet-  C 7 ) ■wettigen eigendom, fonder dat God dezelve aan iemant in het byfondere gegeven heeft óm dat het oorfpronkelyk vry was, en even min eigendomlyk en uitfluitent toekwam, als het regt van Jagen en Visken. Zeg my nu eens, zyde die Heer al verder als wy nu wilden heen gaan en nemen de Eigenaars all haar Land met geweld wederom af, of wy wilden geen Huur meer daar van betalen, om dat God oorfpronkelyk het felve vrie voor alle menfchen gefchapen hadde, waren wy dan geene geweldenaars, rovers en Helers, en verdienden wy niet aan den hoogden Galg opgehangen te worden , waar was dan de vyligheid en fekuurheid van alle onze befittingen, en wat holpen ons alle de Wetten, die alleen door ons zelve mede gemaakt zyn, om onze Regten cn Goederen vylig te kunnen befïtten en gebruiken, en welke de Overheid en Rigters foo hylig moeten befweren, dat zy ons daar na moeten regeren en behandelen, wy daar en tegen zyn verpligt, om alle de fchatting, die onze Voorouders mede op dc Landeryen gelegt hebben, fonder tegenmorren te betalen, want de Overheid is niet verpligt om ons en onze befit* tingen voor nimedal te bevyligen, gelyk de woefle hoop in het Jaar 48 gemeent heeft, dat wy Boeren vrie van lasten en fwarigheden fouden worden, als wy de Prins maar Erflladhouder fouden gemaakt hebben, maar hoe elendig is ons dit by de rug opgelopen, daar wy na die tyd nog veel meer hebben moeten geven, waar toe nog de Vyftigfte Penning is gekomen, als voor dezen, en foo zal het nu weerom gaan. ik  ( s i Ik kan niet begrypen hoe veele Boeren foo dom 2yn, daar zy voor haar ogen Gen, dat zy in het Jaar 48 foo bedroeft misleid zyn, en dat die zelvfc menfchen die toen de grootlte Oranje krajers waren, nu weerom de oproerigften zyn, en dat ook ■weerom op aanraden en opitoken van fonamige 3?aftoren even als in 't Jaar 48. My dunkt men moeite eens wyzer worden, en leren, dat alle politike zaken, waarin de Paftoren ooit de hand geftoken hebben, altyd tot nadeel van de Ingefetenen uitgevallen zyn, doch hiervan Zal ik terltond nog wat nader moeten fpreken : Tegenwoordig moet ik op ons ftuk wederkomen, namelyk dat fich veele van die Leesfofietyten door de Paftoren in de herflens hebben laten praten, om het Jagen en Visfchen wederom te willen vry hebben, ja de Paftoren nemen felfs expres hare texten daarop om doch vooral gene gelegentheid voorby te laten gaan, maar de goede Ingefetenen aantefetten om deze Regten aan de Eigenaars te ontnemen. Maar waarom wilt gy juist alleen deze Regten wederom hebben, en niet ook alle de Landeryen, de zaak is in byde gevallen egaal, en God heeft het een foo wel vry gefchapen als het andere, en het ene fo min in de biefondere eigendom gegeven als het andere, maar hoe zal het dan gaan als alles wederom vrie is, wat doen ■wy dan met de Wetten, met de Overheid, en met alle andere inftellingen, die foo nootzakclyk zyn in den Burgerftaat tot de algemene rust en vyligheid, ja waar toe de Burgerftaat zelve, als wy alle goede order foo maar na onze grilligheid en eigenbelang, niet gewelt kunnen verbreken, en fulks  ( 9 f fulks nog op het aanraden, van enige onrustigp Paftooren, die er geen verftant van hebben, eri welkers getal in de hele Provintie mogelyk geen tien zyn die de onbefchaamtheid hebben publiek op de Preekftoel van deze dingen te fpreken, want de anderen zyn veel te verftandig, en weten heel wel dat zy fich in politike dingen niet mogen fteken, en onder deze wynige zyn nog baardeloofe en driftige Jongelingen, en wilt gy u in> ene zaak van dat aanbelang aan die over geven om even gelyk in 't jaar 48 het land weer in rep ert roer te fetten. Maar ftel eens gy had het Jagen en Viskenvrie^1 en uwe nalaten wilden als dan dit regt wederorri van de Landeryen verkopen, wat fouden zy daarvoor krygen dewyl geen Wilt en Visken meer te; vangen waaren, die regten fouden als dan geert geld weert zyn, maar ik weet wel waar het hert fit, die Paftoren maken u wys, dat deze regtert van te vooren altoos op de Landeryen gelegen hebben, en dat die daar van niet mogten wordert afgenomen, maar waar ftaat dit gefchreven, ent wat bewys hebben zy daar voor? uwe nafatenbe-j grypen dit eens anders, gy leevt niet meer, ert zy verkopen die regten wederom, wie zal haar, dit beletten, maar de nakomelingen van uwe na-j faten, die denken eens wederom gelyk gy, dat namentlyk die regten op de Landeryen moeten vast blyven, en die ontnemen dezelve wederomt aan de wettige eigenaars op aanraden van haare Paftoren, zegt my eens wat gedurige omwentelingen , verwarring en oproeren moeten daar uit niet ontftaan. B Everi  i ie ) Even foo is het gelegen met het regt van Ooi* latie, hetrs waar, alle Ingefetenen hebben oor* ipronkelyk het regt om hare ftemmen toe het beroepen van een Predikant en Kofter in te brengen, maar hier door wierde veel wanorder veroorfaakt, en daarom heeft men alleen de Ledematen laten ftemmen, en de anderen uitgefloten, doch vervolgens heeft men de ftemmen op fekere Heerden Lands gejegt, en men heeft Ook de overige Ledematen dit regt ontnomen om alle •wanorder voor te komen, maar gy moet niet begrypen,.dat dit regt van Stemmen en van Tagen en van Visken uit de Landeryen voortfpruit, en daar op groeit als het gras op het land, neen maar onze vooroldcrs hebben het vrywillig om der goede orde wille daar op gelegt, maar God heeft het niet door de Natuur aan dezelve vaft gehegt, dit is eene willekeurige menfchelikke anftelhng, en de eigenaars van de Landeryen hebben een wettig regt om de regten van Jagen, Visken en op de Predikanten' te ftemmen te verkopen aan wien zy willen, fonder dat haaxe nafaten dezelve van de befitters wederom kunaicn ontnemen. Deze Politike verordening heeft nu eens ftant gegrepen en deze regten zyn nu eens vooral in den eigendom van biefondere perfonen overgegaan, ja het zyn alle menfchelikke regten, die fich de menfchen in de Burgerftaat zelve gevormt hebben , waarom mogen zy dan ook niet dezelve onbelemmert daar van verkopen ? het fou al een heJe rare Burgerftaat zyn, wanneer gy ook eens goedvond om te beletten dat niemant zyn Land mogte verkopen, want wy hebben ïn hetvooraff gaan-  C " J gaande duidelyk gefien, dat alle Landeryen eveni min als de voornoemde Regten oorfpronkelyk in den eigendom van iemant geweest zyn. Hier in zyn v/y het alle eens, dat ik of all myn land, of een gedeelte daar van of het gras en de vrugten die er op liaan, en die ik daar op geiaait hebbe, vry kan verkopen, maar waarom dan ook niet een ommegang of enig ander regt, ik ben ja volkomen eigenaar en meester daar van. Gyliedcn wilt vrie zyn, om te kunnen doen en laten wat gy wilt, en gy zyt dwaas genoeg om de onverftandige en fat te concepten van enige wynige Paltoren op te volgen, waar door uwe vry heid veel nauwer bepaalt en beperkt word dan zy nu is, want wy zyn immers veel vryer, als wy met ons goed en eigendoms regten kunnen doen all wat wy willen alles of gedeeltelyk te verkopen, dan waneer wy gebonden zyn het Land niet fonder de Regten te kunnen verkopen, als dit ware vryheid is, dan moet ik bekennen dat ik nooit een denkbeek van vryheid gehad hebbe. Op die zelvde wyze is het ook all gelegen met de Regt troelen in de Omlanden, ieder Ingeleten heelt oorfpronkelyk een Regt om zyne Stein tot het aanftellen van een Rigter te geven, naderhand heeft men ock all willekeurig zekere Regten die men Ommegangen of Klauwen noemt pp zekere heerden Lands gelegt, en daaraan het Regt om op zyne beurt Rigter te zyn of een ander in zyne plaats te (tellen vrywillig vast gehegt, want uit de Natuur van;een heert Lands, die zyne behoorlyke grootte heelt kan dit regt niet fpruiten, en evenmin heeft het God daar °P geïegd, foo dat de Eigenaar daar van op zyne B z beurc  ( " ) beurt Rigter {"oude zyn, dit te all wederom eene menfchelyke en willekeurige inftelling. Dit zelvde heeft ook plaans in de Sielëden, fouden deze wederom benevens de Ommegangen op de heerden Lands gelegt worden, dan moeiten wy ook nog weten, waar' ter plaats alle die heerden Lands gelegen zyn, doch dit is onmogelyk en wy weten uit de Klauwboeken alleen nog maar de namen van die heerden. Maar naderhant hebben de Boeren onze Voorfaten als vrye Eigenaars die Regten of Omgangen verkort, aan hen die het meei;te geit daar voor Wilde geven, zyn dan nu deze K opers of hare Erfgenamen gene wettige Eigenaars van die Regtftoeien, even gelyk wy op dezelvdt: wyze Eigenaars Zyn van een ftuk Land, en wie anders, dan een geweldenaar, oproermaker, en rover kan in zyne harfens krygen, om deze wettig aangekofte of aangeërvde regten en goederen 1 vaar wederom te ontweldigen, is dit vryheid, is dit order, is dit vyligheid in den Burgerftaat, ja is c lit Patnotfchap, de goede Vooifienigheid hoope ik zal ons bewaren, dat in onze dagen, zulk ee.ne fchandelikke en onregtvaardige denkwyze niet n lag doorbreken , want als dan was het beter, om maar alles te verkopen en in een ander Land te gaa.n wonen, daar regt en geregtigheid beter gehandhaaft word. Wanneer wy verder gaan en fi cn eens tot wat nadeel die denkwys welke u de Predikanten foeken in te boefemen, voor ons Boeren ftrekt, foo Zult ge fien dat zy wefentlyk blin de Leidslieden Zyn, want als het waar is dat de ;regten van Jagen en Visken op het Land vast gt hegt zyn, foo inoet ook het regt om zyn eigen La md te gebruiken  ( li ) leen op dat zelvdeLand vaft gehegt blyvenj maar hoe ftaat het dan met onze Beklemmingen, deze kopen wy van de eigenaars en daar door krygen wy het regt om het Land tc bouwen; maar als nu de eigenaars leiden dat zy het regt weerom wilden hebben om felfs het Land te bouwen, en dat zy dit regt, dat op het Land vaftgehegt is daar van niet hadden kunnen nog mogen verkopen, dan waren wy immers onze Beklemmings kwyt, want als wy geen regt hebben om het Jagen en Visken op ons Land en in onze Wateren daar van te verkopen, dan hebben de eigenaars ook geen regt om de Beklemmings te verkopen, want is het Jagen en Visken een regt dat van de Landen niet af mag vei kogt worden dan is het ja foo klaar als de Sterens aan het Vondament, dat het regt om zyn eigen Land te gebruiken daar van ook niet mag verkogt worden. Siet ge nu wel waar ons zulke blinde Leidslieden heen leiden, want wat de natuur en oorfpronk van die twederlei regten aangaat foo is tusktn beiden in 't geheel geen onderfcheid. Uit dit alles kunt gy nu met mybegrypen, hoe de meest gegoedigde op den duur ook de meefte regten gekregen hebben, dit is feer natuurlyk toegegaan, want oorfpronkelyk was alles vrie en alle menfchen hadden egale regten tot alles, vervolgens kwamen de eigendommen op, en einde]yk verenigden fich de menfchen in Burgerftaten, om een gerust gebruik van hare goederen te kunnen maken, die nu de werkfaamfteenfpaarfaamfte was kreeg ook de meefte goederen, en deze hadde gevolglyk ook het meefte belang en interest by de Burgerftaat, en hier op fteuntookde B 3 wy-  ( '4 ) wyfe wet in het Omlander Landregt, dat men in het vergeven van de Ampten voornameiyk zal lien op de meest gegoedigden, want iemant die geene vaste goederen heeft, die kan het ook niet fchelen hoe het met het Land gaat. Bedenk nu eens verder met my myne Waarde Medeboeren, wat voor Schriften en Boekjes u de Paftoren niet al in de hand geven om te lefen, zyn zy niet alle eenfeidig en partydig gefchreven, als daar zyn de Politike Kruier, de Haagfche Correfpondent, Sprekende Dooden, Neerlands en Vaderlandfe Couranten, en welke foortgelyke meer zyn, ja ik zou ook in veele gevallen de Groninger Courant hier by kunnen voegen, vertrouwt niet op dezelve zy misleiden u alle, en ftellen de zaak maar van eene kaut voor, en gy word met louter vooroordeleninge» nomen, en gy weet er even wynig van als ik en uwe verklaarders de Paftoren feggen u niet meer daar van, als in haar kraam dient, ik fou tegens dit verklaren van de Paftoren niets hebben wanneer zy onpartydig waren en u alle ftukken vau weerskanten opregtelyk verklaarden op dat gy een gefont denkbeeld van de gehele toeftand van ons Land mogt krygen, maar dit doen zy niet, enzy prenten u alleen maar de buitenfporigfte denkbeelden van de ene kant in. Dit moet U immers terftont, foo gy wys zyt een groot wantrouwen en agterdogt tegens deze Pattoren uwe Leidslieden inboefemen, dat hare oogmerken onmogelyk opregt kunnen zyn, om dat zy U de fchriften van de Contra-party forgvuldig onthouden, en die veel wynigcr onpartydig verklaren. ƒ ' ö Want  ( lf •) Want het is allerfekerst dat hy die aan iemant ene zaak alleen maar aan de ene kant laat fien, en de andere verbergt of dezelve haatlyk en verkeert voorftelt, geen opregt en weldenkent Vaderlander kan zyn, nog goede oogmerken hebben, maar .dat hy door eenen muitfieken geest gedreven word , en zyne hymelyke oogmerken zeer zorgvuldig foekr te verbergen, maar altoos roept en fwetst van Patriotfchap, Regten en Vrieheid, om ons Boeren maar misnoegtheid tegens de Regering in te boefemen, en even gelyk in het Jaar 48 oproer te verwekken. Gy begrypt immers duidelyk met my dat een weldenkent en rustlievend man, wien het welzyn der Ingefetenen ter harten gaat, alles van weerskanten moet lefen, wikken en wegen, voor en aleer hy fich blindelings tot een of ander parthy laa.t overhalen, behalven dit foo hebben die Paftoren ter wereld geen regt om fich door hare partydige verklaringen meefter van de gemoederen der Boeren te maken, ailieve waarom doen zy dit, befchouw fe eens alle in haar gedrag , omftandigheden en levenswys, valt niet op elk een een ditje en een datje te zeggen, en leven niet de heethoovdiglten van haar met hare Heeren in questie en onmin, deze doen alles wat zy kunnen om. hare Heeren waar van zy op ene edelmoedige wy2e de Paftoorsplaats gekregen hebben, de hoorens in de fyde te fetten en alles te doen wat in hun vermogen is, om dc Heeren verdriet aan te doen, ja ais men fe hoort praten, foo blaken zy menigmaal van wraaklust, kunt gy nu deze in alles geloven , en op haare wysraakery vy lig te werk gaan ? O!  ( 16 ) r O! Myne Waarde Mede-Boeren ik bid U om Gods wil weest op Uwe hoede en overweegt alles zelve, en volgt niet blindeliks op - wat zy U feggen, wat raken haar dog de Regeringszaken, hier toe zyn zy niet geroepen, en die pasfen in 't geheel met op de Predikftoel, om dat daar door tweedragt onder de Ingefetenen ontftaat. Het is waar de Predikanten moeten wel omtrent des Lands welvaren niet onverfchilligzyn, maar zy moeten ook geen twefpalt ftigten, het geen deze Voorvegters volltrekt doen. Hebtgy Wel ooit in een beroep van een Predikant geeien, daar in ftaat met ronde woorden het oogmerk , waartoe zy geroepen worden uitgedrukt, namelyk Gods Hylig Woord fuiver te verkondigen, de Sacramenten te bedienen en de Kranken te befoeken, dit is haar post, maar geenfints de handen in Burgerlikke verfchillen te fteken, nog fich met alle magt op de Preekftoel voor de een of ander party te verklaren, hoe ver gaan nu deze roervinken buiten haar Ampt, denk eens Waar toe zy ons Boeren door het oprigten van die Leesfofityten al brengen, zy houden ons van onze dagelykfe befigheden af, want fommige vergaderen viermaal 'sweeks, namelyk twemaal voormiddags van o tot 12, en twemaal 'savonds van f tot 10, en daar is de Paftoor dan altoos Prefidcnt en fit boven aan, en zyn wyfe by fitter fit aller naast hem en leest uit de voornoemde partydige ftukjes wat voor, en de Paftoor met de pyp in de h.ind ftruift fich als een kalkoenfe haan en lagt in zyn yuistje, wanneer hy fiet dat gy Boeren gek genoeg  ( 17 > noeg zyt om alles voor gangbare munt antenemen' wat hy u maar wys maakt. Door deze byeenkomften verfuimt gy udaag-I lyks werk, word uithuifig en geevt uwe Vrouwens de grootfte reden tot klagten, uwe Kin-j deren worden verwaarloost, en zullen wel haast het flegte voorbeeld van haare Vaders volgen. Hier uit kan niets anders ontftaan, dan berooid de hoovden tegens u in den arbeid, verwarring in de huishouding, eindelyk gebrek en armmoe-, de, dit is het rampfalige gevolg van die Lees-} lbfityten. Laat u liever uwe Paftoors de Chriftelyke plichten leren, en tot ware deugt aanfetten in navolging van Chriftus en zyne Apoftelen, hebc gy wel ooit in de Bybel gelefen, dat deze gebieden dat fich een Chriften Leeraar met politi-, ke zaken zal ophouden, die alleen de Overheid raken, heelt fich Chriftus of zyne Apoftelen ooie daar mede opgehouden, vermanen zy niet altydl dat de Chriftenen hare Overheid zullen gehoor-^ famen. Nu zult gy mogelyk zeggen dat ik al te veel tegens die Paftoien hadde, maar neen, ik ver-, foeie alleen maar haar gedrag, en weet heel wel, dat het Ampt van een Predikant een der allerheerlykfte bedieningen in de gehele wereld is, maar dan moeten fich die Paftoren ook als weerdige Leeraars gedragen, het volk niet beroeren, en ons Boeren niets wys maken, daar wy geen verftant van hebben, zy moeten vrome mannen &yn} maar hoe kunnen die Paftoren, waar van ik fpreek vroom zyn, die foo heel en al fpoorbyfter zyn, dat zy buiten haar oogmerk gaan waar toe C haag ■  ( i8 ) jhaar God in deze bediening geftelt heeft, wan* die door zyn gedrag toont dat hy zyne bediening niet weerdig is, die is by my maar een (legt mensch, en dit feg ik perduidlik ronduit dat ?k alle zulke Paftoren, waarvan er egter Goddank •wynige zyn voor flegte menfchen in de Burgerftaat houde, want zy hebben de heerschfugt in de pokkei, en hare grote geleertheid maakt haar rafent. Wilt gy nu de rede weten , waarom ik foo van die Poftoren oordele, komaan ik zal ze jou feggen, ik heb van myn leven veel in de Bybel gclefen, en ik ben nu al een olt man, en ik meen foo veel daar van te verftaan als ik nodig heb om falig te worden, foo ik maar in alles daar na deed. Maar in deze onze verwarde tyden daar elk een wil regeren en vooral die wynige heerschfugtege Paftoien, hebbe ik wel drie en viermaal de byde Brieven van Paulus aan Timotheus benevens den B'iefaan Titus met veel aandagt gelefen, en ik hebbe''het bandeloos gedrag van die Paftoren onpartydig met deze drie Brieven vergeleken, en ik lean op myn kon {lende feggen dat zy buiten het oogmerk van hare bediening gaan, want Paulus zegt duidelyk daar in wat een Chriften Leeraar doen moet en welke zyne pligten zyn, ik bidde ia allcrvriendelykst gelooft aan Paulus liever als aan uwe blinde Leidslieden, en leest deze drie BrieVen ook een en andermaal, en als gy dan nog niet met my begrypt, dat deze Paftoren u op den on-, regten weg leiden, dan bent gy veel dommer als de Beeften, en dan is er ook geen falv meer aan te ftryken, en gy wilt u tegens Gods Hylig Wóórd  ( IP )' Woord aan laten opraden om ons gefegent Vaderland in rep en roer te letten. Paulus zegt met ronde woorden in het eerfte en twede vers van het twede Capittel aan Timo. theus, ik vermane dan voor alle dingen, dat gedaan worden, fmekingen, gebeden, voorbiddingen, dank; weggingen » voor alle menfchen, voor Koningen en alle dte> tn hoogheid zyn s op dat luy een gerust ende fiil leven leiden mogen in alle Godfaligheid ende eerbaarheid want dat is goed ende aangenaam voor God onzen Saligmaker, tin in het eerfte vers van het ^de Capittel aan Titus, fegt hy, Vermaant haar dat zy den Overheden en de Adagten onderdanig zyn, dat zy haar gehoorzaam zyn, dat zy tot alle goed werk, bereidt zyn, dat zy niemant en lafiereny geen vegters en zyn maar bescheiden zyn, allefigtmoedighetd bgwyfende tegen alle menjchen. Dit is het woord van God dat foo fpreekt, en ik denk niet, dat deze Paftoren foo onbefchaamt zullen zyn en zeggen, dat deze endiergelykepligten weike Paulus aan Timoteus en aan Titus als Chnlten Leeraars voorfchryft haar niet raken, of dat deze beide Schriftuui plaatfen, of ook misichien deze drie heele Brieven foo maar by Gods Woord gelaj t zyn, en er niet toe behoren gelyk de Sfiffte Vraag van de Kategismus. i Doch neen, zy zyn wel ter deege Gods Woord, en zy leveren ons eene onfeilbare regel op naar welke jeder een regt heeft om ook het "wangedrag van deze Paitoien te beoordelen, want Titus en Timoteus waren ten opfigte van haare anHelling tot Chnlten Leeraars net hetzelve enmogelyknog meer, als onze Predikanten, want Paulus zelve C z had-.  hadde haar daartoe aangeftelt, en die Apoftcl wis», te veel beter wat een Chriiten Leeraar doen en laten moet, als onfe hedendaagfe Collatoren, die onze Predikanten aanfteüen, en op deze en andere Schriftuurplantzen gronden fich alle de beroepen van onze hedendaagfe Paftoren, foo dat dezelve ook tot alles verpligt zyn en doen en laten moeten, wat Paulus aan deze beide Leeraars voerfchryft, en foo zy diar buiten gaan, dan zyn zy onweerdige huurlingen, die de kudde van Christus flegt wyden ja geheel misleiden. Ik bidde U dan nogmaals leest deze drie brieven, en gy zult er niet in vinden nog in de hele Bybel, dat de Paftoren op de Preek ftoel of in Leesfofityten partydige en oproerige fchritten aan hare Gemeentens moeten verklaren, en dezelve tegens hare wettige Overheid op te fetten, geloovt vylig, Wat U deze uwe Predikanten ook mogen wysmaken dat zy buiten hare pligten gaan, ja zy fchynen niet eens te weten, dat er plakkaten zyn, die zulke famenkomften, als gy hebt, ftrengelyk verbieden, daarom heeft ook de Sofityt inde btad, naar my verhaalt is eerst permLfi vun de Heeren Borgemeesteren en Raad gevraagt eer zy die opgerigt hebben. Gy moet egter geenfints denken, dat ik tegens het maken van nodige rcdresfen ben, neen waarlyk niet, in tegendeel ik ben van oordeel dat foo de Ingefetenen van de Oveiheid onderdrukt worden, zy regt en vryheid hebben, om fich tegens dezelve te verfetten, en felfs met gewelt, foo het anders niet gefchieden kan, want wy mogen onze vryheid ons niet laten afnemen, maar als gene onderdrukking plaati heeft, nog ongeregtigbeden van  ( * ) van de Overheid bedreven worden, dan moet meri elk een voor een Oproermaker houden, die tegens de Conftitutte van het Land aangaat en gefelfchappen oprigt om de goede Ingefetenen in een denkbeeld te brengen als of zy niet vrie waren en dat hunne Regten haar van de Heeren ontnomen waren, zeg my nu bid ik U waar in zyt Gy niet vrie of welke regten zyn U ontnomen, de Overheid moet immers foo veel magt hebben, dat zy ons kan befchermen en bevyligen, en de Omlander Heeren en Landdags-Comparanten hebben tegenwoordig ook niet meer, en wy Boeren kunnen met mooglykheid niet vryer worden als wy zyn. Wanneer ik derhalven in het voorgaande gezegt en uit de Bybel betoogt hebbe, dat de Ingefetenen aan haare wettige Overheid moeten gehoorfaam xyn, foo verftaat het fich van felve, dat dit fich niet verder kan uitftrekken dan tot alle rcdelyke en billyke dingen, die met de rust, vrede, vyligheid en onze viyheid beftaanbaar zyn. Maar nu heb ik gehoort, dat gy overal Volmagten wilt hebben, offchoon er Eigenerfden van ene plaats zyn, en dat wy Boeren zelve over alle propofitien op den Landdag zullen ftemmen, wat de Volmagten moeiten zeggen, en dat dan de Volmagten van den Landdag komende ons wederom raport zullen brengen. Dit is eigentlyk eerst regt wind op de Molen van de Paftoren, want dan zyn zy binnen kort meefter van de geheele boedel, want dewyl zy volgens de wetten van den Lande in regeringszaken niets te zeggen hebben en evenwel graag een ftreng mede daar in wilden hebben, foo maken zy u wys dat in deze fotte en onmogelyke inrigting C $ on-  ( «• ) onze ware vryheid gelegen was, maar daarfchuilE cene vergiftige adder onder 't gras, want déze hoog verligte Heeren Paftoren weten zeer wel, dat wy Boeren geen verftand van Landsfaken hebben, en dat wy als dan altyd na de Paftoien zullen lopen en vragen, wat en hoe wy moeten ftemmen, en welke last wy aan onze Volmagten zullen geven, en zal ons de Domenie als Prefident van de Sofityt met een uitgeftreken tronie zeggen al wat hem goeddunkt, is dit het waaragtige en nootzakelyke gevolg niet van alle zulke onnodige nieuwigheden. Maar ftel eens dit hadde eens plaats, waren wy als dan vry er, dan wy tegenwoordig zyn, neen waaragtig niet, want dan zullen ons deze Puitoren nog meer by de neus leiden, als voor het jaar 48 ooit gefchiet is, tot een bewys hier van ftrekt dat ons onfe Leidsmannen in het jaar 48 zelfs foo gek gekiegen hebben, dat wy Boeren zelve in een Request verfogt hebben, dat het Stapelregt beter mogte gehandhaaft worden, daar wy nu nimmer kunnen afkomen maar altoos onder moeten fugten, is dit niet een heerlyk bewys van de kennis die wy hebben van Regerings zaken en van ons eigen rotres t. En meent gy niet dat alle deze Paftoren, die even eens denken afzonderlyk eerst vooraf met elkanderen zullen overleggen, wat zy ons willen inboefemen, om door onze overeenftemming meefter van de boedel te blyven, en zyn wy dan niet de kattepoot van die Paftoren. Wik en weeg nu alles onpartydig en gy zult bevinden dat het gedrag van deze Predikanten vlak tegens de inftelüng van haar Acopt ftryd, ik zel1 ) ve  ( & V ye hebbe van een lid hooren feggen, dat het dc Heeien doch op den duur moeiten opgeven, even gelyk in 't Jaar 48, maar zeg my toch waar in zyt gy dan oneens met haar, en waarin gaan zy onregtvéerdig of tegens de Wetten van den Lande aan, of waar in onderdrukken zy U, foo my een Boer in de gehele Omlanden dit met reden kan bewyfen, foo dat wy by het HofFvanJuftitie geen regt gekregen hebben, dan belove ik de eerfte te zullen zyn die de boedel mede' in de war gooit. Ik ben zeker dat de Paftoren die fich aan dejopW genoemde dingen fchuldig kennen, geweldig zullen aangaan, en dat zy my voor geen Patriot, maar voor een fiegt menfeh zullen houden, doch ik geve haar vryheid, om te zeggen wat.zy willen, want hoe meer zy fchelden en rafen, hoe meer haar op het feer getast is, en hoe meer ongelyk zy hebben, en hoe wyniger zy kunnen wederleggen , wat ik. van .het Jagen en Visfchen en andere dingen mene bewefen te hebben. Nu bidde ik u nog weest foe* goed en fpreekt ook eens met verftandige Predikanten die anders denken, en hoort dan de zaak van weerskanten, als dan zult gy eerst bevinden, dat die wynige Voorvegters waarlyk niets anders dan Praatjemakers zyn. J Ten befluite wensch ik nog dat de goede God alles foo mag bellieren en befchikken, datwyin rust en vrede fonder opfchudding en oproer het genot van onze vryheid en wettige goederen mogen behouden, en dat fondernootfaaklykheid  igeene verandering tot ftremming van de algemene rust moge gemaakt worden. kWaar mede ik verblyve u heilwenfchende Medeboer G. R. fWinfum den 30 Januarie. 1787. JJ.B. Ik hebbe gehoort dat te Onderdendam in de Vryfprekers Sofiteit ook een Boek geleien word dat gefchreven is door van Hemert, ik weet niet dat ik ooit van wilk een Boek gehoort hebbe, waar over handelt dat, en wie is die Schryver.