326 7\ 242 , 12   ,1784- TWEE REDEVOERINGEN, DE EENE OP EEN DORP, DE ANDERE IN EENE i S T A D I N HOLLAND IN EENE CHRISTELYKE VÉRGADERING UITGESPROKEN.  Ondemek alle dittgtn, en behoud het goede. PAÜLÜS.  MYNE BROEDERS.' anneer wy het oog vestigen op de ge» fchichtboeken der jooden en christenen, vinden wy byna op ieder blad ftoffe tot verwondering. In hec eerite hoofdftuk des eerden boeks zien wy eene befchiyving der wording van al hec lichaamlyke. God zeide , op den eerden dag , daar zy licht, en daar werd lichc ; hy noemde hec licht dag , de duisternis nacht , en op den vierden dag wilde hy lichten om fcheiding te maaken tusfchen dag en nachr. De ongeloovigen befchouwcn dit als eene tegenftrydigheid; zy meenen altyd verder te zien dan de geloovigen- Wanneer wy hen de befchryving der waereldwording voorleggen , zeggen zy ons met veel deftigheids: onze aarde is een enkele flip in de oneindige ruimte, waarïn die verbazende menigte zonnen flikkeren, rondom welken alle die planeeten zig wentelen , waarby A de  C * ) de onze, in vergelyking, eene zeer kleine vertooning maakt ; en wy ontvangen op dezen aardbol , met welken uw ichryver zig alleen fchync bezig te houden , ons licht van de zon , die volgends hem ten voorfchyn kwam na dat hec licht zig reeds vertoond had. W it zullen wy eenvoudige menfehen hier op antwoorden ?Laaten wy, myne broeders, de befchryving,ons nagelaaten, befchouwen als een diclvftuk, in den oofterfchen den dichtkundigen en vercierden ftyl gefchreven. Laaten wy voor vast (tellen dat ons, Zwakke ftérvelingen, geene denkbeelden zyn mede te deelen van de wyze der wording van alles wat is, en dat een men?ch, bedeeld met eene levendige verbeeldingskracht, in eenen tyd , wanneer de natuurlyke wysbegeerte nog verre te zoeken was, met het beste oogmerk, naamlyk dat, om den vader aller menfehen te verheerly ken, dit dichtftuk heeft zaffiengefteld de dichters tog zyn ouder dan de wysgeeren. Van deze onze gedachte kan niet vreemd zyn de heer Hess, die, in zyne gefchiedenis der Israëliten, de eerfte capittels van Genefis befchouwt als poëtifche en hiftoriefche fragmenten en aardsvaderlyke' liederen, den fchryver van het eerfte boek medegedeeld en door hem daar voor geplaatst;  C 3 ) plaatst; die in 'c byzonder het eerftecapittel als een dichtftuk befchouvvt, dat hy hec fchep* pingslied noemt. Volgends het tweede hoofdftuk nam God van Adam in den flaap een ribbe , floot derzelver plaats mee vleesch , en bouwde daarvan eene vrouwe. Zy die flechts de alombekende werken van Beverwyk en zyne afbeeldingen van het kunftig maakzel des lichaams hebben ingezien , worden by de lezing dezer text door de diepfte verwondering getroffen.Dan, dit is zekerlyk gefchreve.n,myne broeders, in eenen tyd wan neer men nog geene kennis had aan de ondeedkunde,en veel liever zullen wy onsyoegen by de meening derzulken, die de vrou w, uit de ribbe des mans geboren,voor eene creffende zinfpeling neemen op de onveranderlyke eendragc, die in het huwelyk moec heerfchen, en dat de gevoelens der echtgenooten moeften vereenigd zyn gelyk hun lichaam. In het derde hoofdftuk, daar wy befchreven vinden dac God de flang vervloekt heeft , zege God , die hier , gelyk zeer dikwyls in de bybelbladeren, fpreekende wordt ingevoerd: op uwen buik zult gy gaan. Niemand uwer, myne broeders, zal ooit geleezen hebben of A 3 kun-  C 4 ) kunnen begrypen dar de (lang op eenige andere wyze zynen weg aflegt. Dit fchynt dan weder gefchreven te zyn ten tyde der diepfte onkunde in de natuurlyke hiftorie. Maar weeten wydan niet dat dichters eene gantsch andere taal gebruiken, dan wysgeeren en natuurkundigen? Tot de vrouwe zeide God : met fmerte zuk gy kinderen baaren; doch de ondervinding leert, myne broeders, dat zy dwaalen diemeenendac deze fchikking zig uitftrekt tot alle vrouwen : men vindt in deze koude gewesten verfcheidene vrouwen, die u zullen zeggen , by de kin* derbaring geene of genoegzaam geene fmerte gevoeld te hebben. In andere landen , zo wy de reizigers mogen gelooven, die , ik erken het, gelyk alle hiftoriefchryvers ons wel eens wat vernaaien dat wy nier gemaklyk kunnen aa^neemen ; in andere landen is dit gemeener. Volgends Brydone, die genoeg bekend is, is het kinderbaaren op Sicilië bevrydt van al deszelfs zorglykheid, en men befchouwt het Hechts als een plaifirparty. Laaten wy,myne broeders,wel verre van dit derde hoofdftuk in eenen eigenlyken zin te neemen , ons voegen by hen die het zelve als figuurlyk beJcheuwen. De flang , zeggen zy, die  ( 5 ) die de listigfte was van alle de dieren desvelds, fchetst ons op eene duidelyke wyze onze bedorvene begeerrens af: 't gebruik der fpraak, welke de fchrifc haar leent, is de ftem der hans» tochten die tot onze harten fpreekt. 't Is waar het ontbreekt niet aan zulken die meenen dat wy hier door de flang den duivel moeten verdaan; maar, mynebroeders, gylieden gelooft immers in geenen duivel ? gylieden gelooft in God. Ik weet wel wy leezen in den brief van Judas, van engelen die hun beginzel niet bewaard, maar hun eigene woonilede verhaten hebben; dwalende derren den welken de donkerheid der duisternisfe in der eeuwigheid bewaard wordt; maar wceten wy dan ook niet, myne broeders, dat menfehen dikwyls engelen genoemd worden? hebben wy niet geleezen van den engel der gemeente? zyt gy geheel onbekend met de fpreekwyze, een der van de eerde grootte aan [Nederlands kerkhemel P Menfehen, met een meer dan gemeen verdand begaafd, in hunne daaden niet luiderende naar de infpraak der reden; dwalende, verleidende voorlichters; ziet daar de duivelen die gy te vreezen hehr! Wachten wy ons toch wel,myne broeders, dat wy het figuurlyke niet met het eigenlyke A 3 ver-  ( c ) verwarren! Kunt gy gelooven dat er een boomvrucht geweest is die de kennis van goed en kwaad, en een andere die het eeuwig, leven kon mededeelen? Neen, myne broeders, fchoon gy naar geene fchitterende kundigheden tracht, Wel weetende dat de armen van geeste zalig zyn ; dat kennis , meestal valfche kennis, gevaarlyk is; neen, myne broeders, gy hebt te veel gezond verftand , dit kunt gy niet gelooven. In het vierde hoofdftuk leezen wy dat God een teken ftelde aan Kaïn, op dat hem niet en verfloege al wie hem vonde. Hy, die, na ecnen broedermoord , hier als met God zo gemeenzaara fpreekende wordt ingevoerd, fchynt zeer met menfehenvrees bezet geweest te zyn, in eenen tyd, wanneer, volgends het geen ons is nagelaaten, alleen Kaïn en zyne ouders op deze waereld waren. Kain trok niet ver weg , ' en bekende zyne huisvrouwe , denkelyk zyne zuster, van welker geboorte wy niets aangetekend vinden. Zy baarde Hanoch , en Kain bouwde een ftad. Misfchien ftelde hy eenige hutten om door zyne kinders en kindskinders bewoond te worden. Hoe 't zy, wanneer wy dit capittel als een fragment befchouwen, vermin-  C 7 ) mindert het onaanneemelyke: en waarom zouden wy het verwerpen ? om dat het niet klaar is? Hoort myne broeders! fommigen onzer hebben in vroeger tyd van buiten geleerd het bekende boekje van vader Hellenbroek : ons werd, volgends dat boekje , gevraagd: is de fchriftuur klaar of duister ? en het antwoord was: klaar in die dingen die ter zaligheid noodig zyn : laaten wy ons daarmede te vreden houden. Ik zal, gelyk omtrent meer byzonderheden, niets reppen van de overftrooming, de zondvloed genoemd. Indien toen flechts een gedeelte van Afiën bewoond was, behoefde deoverftrooming niet algemeen te weezen. De geheele befchryving is poëtisch ; er zou anders by voorbeeld van geene Huizen des hemels gefproken zyn. Onze bol draagt kenmerken van groote revolutien ; dat dan de zogenoemde zondvloed er eene van geweest zy! Wy leezen in het elfde hoofdftuk, dat de Heere nederdaalde om Babel te zien. Zonder ons intelaaten met het gevoelen van hun die meenen dat men door den Heere zeer dikwyls, en zo ook hier, een afgezant des hemels te verfiaan hebbe, kunnen wy dit mogelyk ook voer A 4 een  C 8 ) een dier poërifche fpreekwyzen neemen, die den oofterfchen ftyl zo byzonder eigen zyn. Hoe menigmaal hooren wy van den predikftoel: „ vertegenwoordig u in 't midden dezer vergadering", uit den mond dier zelfde leeraars, die Gods alomtegenwoordigheid erkennen ; waar onder zulken die verlicht genoeg zyn om toete. ftaan, dat het Opperwezen de oneindige ruimte met zyne tegenwoordigheid vervulc, en alles wat is niet van of op eene byzondere plaats, maar als het heelal omvattende gadeflaat! O, hoe veel verhevener en uitgebreider is deze eenvoudige gedachte, dan de bekrompenever. cierde denkbeelden zyn der oofterlingen ! wy zyn echter verpligt aan den finaak des lands en des tyds wat toetegeeven. Twyfelt gy, myne broeders;ik moet hierby nog een oogenblik ftilftaan; twyfelt gy aan de oneindige, de paallooze uitgeftrektheid der ruimte ? zult gy met den Indiaan deze waereld op den rug van eenen oliphant, den oliphant op dien van eenen fchildpadplaatzen,endenfchildpad op een gy weet niet wat? zult gy met veeIe onzer medeburgeren gelooven dat de zon, dat de ontelbaare menigte ftarren alleen ten onzen dienfte flikkert ! Neen zeker myne broeders! daar  C 9 ) daar toe, ik weet het, zyt gy veel te verlicht. Gy weet, dat geen liehaam, hoe groot ook, eene onbepaalde grootte kan hebben ; gy weet, want de kunstglazen of de gebruikers der kunstglazen hebben het u geleerd, dat deze bol, hoe groot hy ons ook moge toefchynen , in 'c heelal niet dan een enkele flip kan zyn. Nu verliest gy u reeds in 't oneindige; en daar myne broeders, daar ook is de onbegrypelyke god! Deze Opperheer van'tgantscb heelal, heeft, volgends het agttiende hoofdftuk, zig vernederd om met een mensch, wien hy om zyne goede hoedanigheden onderfcheidde , met Abraham te eeten: of verkiest men hier den Heere voor Gods grootflen afgezant te neemen? wy laaten dit in 't midden, echter vervuld van verbazing. Dat ondertusfehen vorften en regeerders hier uit leeren zig minder te verheffen boven hunne raedemenlchen, en alle goede burgers met zekere onderfcheiding te behandelen. In het negentiende hoofdftuk vinden wy dat Loths huisvrouw in een zoutpilaar veranderd werd. Jozephus, wiens bericht van den Galileefchen Socrates in twyfel getrokken A 5 wordt,  wordt , van wien men dus zo veel werks tiiei kan maaken , getuigt dat deze zoutpilaar nog ten zynen tyde geftaan heeft. Er zyn reizigers geweest, niet lang voor onzen tyd, die getuigden deze zoutpilaar gezien te hebben ; maar onze tydgenooten verzekeren ons dat er niets van te zien is. Wy doen dan mogelyk veiligst, wanneer wy ons voegen by hen, die meenen dat alles hier verbloemd of figuurlyk is. Verder leezen wy, in het twee en dertigfte hoofdftuk , van eene gebeurtenis die ons in de grootfte verwondering wegvoert ; wy vinden daar dat Abrahams kleinzoon, dat Jacob met God geworfteld heeft, en dat God zig door hem liet overwinnen, geevende hem den naam van Israël, een vorst Gods. Hier zien wy duidelyk het woord God ; de heeren kanttekenaars leeren ons vooraf dat wy er den zoon van God door moeten verftaan. Dat men nu den naam van God en kind van God ook wel aan menfehen gegeeven vindt, gelyk daar gezegd wordt „ gylieden zyt go„ den en kinderen des allerhoogften", leerden fommigen onzer reeds van vader Hellenbroek; dan, wy laaten die verhaal veelliever in  in 't midden , dan dat we daaromtrent mogelyk een verkeerd befluit zouden opmaaken. Eenige hoofdftukken voorbygeflagen , vinden wy de aandoenlyke hiftorie van Jozef; een der gefchiktften tot het vormen van het harten de zeden der jonge lieden. Laaten wy dan, myne broeders , veel liever dan te zintwisten over het geen wy niet verftaan kunnen , onze kinderen aanmoedigen om dezelve te leezen: laat hen in het karakter van fozef het beminnelyke der deugd leeren opmerken, eergy hun toeftaat de ondeugden van David,vanSalomon en van byna alle de kleine joodfche koningen befchreven re zien. Gy begrypc wel, myne broeders, dat ik om aan het bellek eener redevoering te voldoen, met u dus den gantfchen bybel niet kan doorbladeren ; ik zal dan , daar wy bezig zyn met ons veel wetenswaardigs te herinneren , omtrent het verdere befchrevene, met verzoek van uwen aandacht, eene keuze poogen te doen. Ten tyde van den uittogt der kinderen Israëls uit Egypcen, toog de Heere, volgends het tweede boek , het dertiende hoofdftuk , voor hun aangezichte, des daags in eene woikkolomme , en des nachts in eene vuurkolomme. In het  C ia ) het volgende hoofdftuk vinden wy, dat wé door den Heere, den engel des Heeren te verftaan hebben. Daar zien wy dat de engel Gods hen den weg wees met de wolkkolomme. Wy hebben reeds opgemerkt dat de naam van engel aan menfehen gegeeven is. Voords, het is hedendaagsch nog in de woeftenyen van Ara. bien in gebruik dat de reizigers zig van een vuur bedienen, 't welk, des daags door een wolk van rook , en des nachts door het licht des vuurs, hen ten gids verftrekt. Gy kent immers myne broeders de bedenkingen over de wolken vuur kolomme ? en wy doen mogelyk ver» ftandigst, wanneer wy hier weder in het oog houden dac de oofterlingen zig altoos van eenen vercierden en poëtifchen ftyl bedienden. By deze gelegenheid komt my te binnen de aanmerking van den Lutherscbgednden leeraar Eberhard, dat door eene onvermoeide beoefening van de eigenfehappen der oirfpronkelyke taal, bevonden is , dat men door eenen engel met een vlammend zwaard,een eenvoudig onweer moest verftaan. Zeer te verwonderen is hec myne broeders, dat een vo!k, 'c welk geloofde op zulk een verbazende wys zyne wetten te ontvangen als wy in  C .13 ) in het negentiende en twintigfte hoofdftuk des tweeden boeks befchreven vinden , zig zo zeer, als eenige ratie aan de overtreding van alle zedelyke en burgerlyke wetten heeft overgegeeven. Laaten wy toonen beter te denken. In het drie-en-dertigfte hoofdftuk van het tweede boek vinden wy dat de Heere tot IVloze fprak aangezichte aan aangezichte; en in het zelfde capittel dat de Heere tot Moze zeide: gy zoudt myn aangezichte niet kunnen zien , want my zal geen mensch zien en leeven enz. Wy weeten myne broeders, dat de jooden van God licbaamlyke denkbeelden hadden; van daar misfchien ook dat zy aan uitmuntende menfehen , het zy in verdienften, het zy in waardigheid, den naam van Goden en van kinderen des Allerhoogften gaven. Dit zal dan weder niet eigenlyk maar figuurlyk moeten genomen worden ; en wy ondertusfchen zyn het zekerlyk eens met den heer Mercier, in zyn achtenswaardig werk, 't jaar twee duuend vier honderd en veertig. Hy droomde, voor eenen tempel, aan den eenigen God gewyd, die woorden te vinden, welken ik, in eenen tyd wanneer ik my meer met  met rymen bezig hield , dus heb naargevolgd : Ver van het onbepaalde omtrent het opperwezen , Dat met eerbiedigheid elkeen ftilzwygend zy ! 't Is onbegrypelyk; gy moet de dwaling vreezen: Te wee ten wat het is komt zyne grootheid by. Hoe bekrompen en zelfzoekend de denkbeelden der jooden omtrent den vader aller menfehen, den God Jacobs maar tevens den God van 't heelal, ook mogen geweest zyn, dit is óndertusfehen zeker, wat anderen ook voorwenden, dat zy op een toekomend leven hoopten.* 't Is waar, de Sadduccën zeiden dat ergeenopftandigis, noch engel, noch geest; maar de Pharizeën zeiden het tegendeel ; en Saul ging de ziel'van Samuël in' zyne verbeelding raadpleegen, wanneer hy naar 't gevoelen van den heer Chapelle door eene buikfpreekfter bedrogen werd. In 't voorbygnan : op deze wys zoude die gefchiedenis minvenvenderenswaardigworden. Mozes verbood de Waarzeggers raad te pleegen , welke de dooden ondervraagèni De patriarchen hadden de troostlyke gedachte dat zy vreemdelingen waren op aarde, - en dat de dagen hunner vreemdelingfchap kort en kwaad Varen. Voegen wy ons by de meestal braave pa-  C 15 > patriarchen. Ondertusfchen is het ook zeker dat de daat der onbefchaafde jooden op tydlyke belooning en draf gegrond was. Een ruwe Rus moet anders geregeerd worden, dan een befchaafder Frar.schman ; ziet daar een voorbeeld myne broeders. Laaten wy, meer en meer befchaafd wordende vrye Nederlanders, ondertusfchen ons zo gedragen , dat wy dien eernaam waardig zyn. Gy zult het my ligtlyk ten goede houden, myne broeders, dat ik uwen aandacht met de gefchiedenis der dikwyls ongehoorzaame kinderen van Israël, hoe zy Canaün werden ingeleid en hoe zy zig daar gedroegen , niet meer verge, ,fchoon wy by aanhoudendheid doffe tot verwondering zouden ontmoeten. Ook zyn de gewyde en ongewyde boeken der jooden onder elkander verward: gy weet trouwens dat men eenige dukken uit den bybel genomen, en onder den naam van apocryphe boeken daar achter geplaatst heeft. Slaan wy eens het Oog op de boeken der propheeten, en hooren wy dan hoe de geedige de inneemende Voltaire u wat zoekt wys te maaken. God gebiedt, zegt deze dwerg der ongeloovigen , Ezechiël een rol perkement op te eeten,  C 16 ; eeten,rnenfchendrek op zyn brood te fineeren, enz. God gebiedt Hozea eene vrouwe der hoereryc te neemen en hoerekinders te verwekken, enz. Dit, zo zynde, vertrouwt gy, myne broeders , gcfchiedde in een gezicht, een droom, eene bedwelming: want de leeraars of propheet ten van dien tyd hadden zeer byzondere droomen. Maar let eens wel: Ezechiel moest, volgends den text in 't vierde hoofdftuk, de verklaring der kanttekenaars en Voltaires tegenfchryvers tezamen genomen , zyn brood bakken onder gedroogde uitwerpzels, (excrementen) een gebruik in arme landen. De naam van hoerery en overfpcl werd wel gegeeven aaa afgodery , en ging daarmede dikwyls gepaard^ zo kan dan Hozea gedroomd hebben dat hy eene vrouw moest neemen uit de afgodendienaars; en dit kan hy den jooden verhaald hebben hem van God geboden te zyn, alleen maar om den aandacht op te wekken en de gemoederen te treffen. Gy verwondert u zeker myne broeders over zulke droomen , maar nog meer denk ik over de opzettelyke verdraaijing eens ongeloovigen. Zo deed geen Rouflèau, hoe vol van twyfelingen ! wacht u voor zulke fchriften, of raadpleegt ten minften ook de tegenfclnyvers. Aller-  Allergrootst is onze verwondering op het leezen der euangeliën en der handelingen van de apoftelen : hierby, myne broeders, zullen wy ons dan nog wat bezig houden, en daartoe verzoek ik uwe opmerking. Er waren onder de eerfte chriftenen die alleenlyk het euangelie van Matthaeus aannamen; anderen omhelsden dat van Marcus, dat daarmede veel overeenkomst heeft: weder anderen erkenden de twee eerfte hoofdftukken van het euangelie van Lucas niet. Ik zwyge van zo veele verworpene euangeliën. De brieven der apoftelen behoorden niet, en konden niet behooren, tot de regelmaatige boeken der eerfte chriftenen. Sommige leeraars twyfelden aan den brief tot den Hebreen , den brief van Jacobus, den tweeden van Petrus , den tweeden en den derden van Joannes, dien van Judas, en de openbaring van Joannes. Volgens het verhaal van Matthteus verreisde Jezus, de held der euangelisten, met zyne ouders naar Egypten , kort voor den allergruwelykften kindermoord te Béthlehem, en Lucas fpreekt 'er niets van. Zo is er meer aangemerkt, hec welk wy liefst niet aanroeren, Omtrent de onderfcheidene geflachtrekeningen by B de  ( 18 ) de euangelisten , heeft men gezegcf dac de eene euangelisc hec geflachf van Jofeph van vaders, de andere dat van moeders zyde heeft opgeteld. Wy leezenin hec tweede hoofdftuk by Matthxns, dat de wyzen uit het ooften in gezelfchap van een ftar naar Bethlehem gingen : dit verbaast den natuurkundigen , niet te vreden met het gevoelen der heeren kanttekenaaren : mogelyk wisten zy dat de zogenoemdeftarren zonnen zyn , gefchikt tot verlichting van andere planeeten in de oneindige ruimte; tenminftenzy neemen deze ftar voor een byzonder gefchapen licht. Gy, myne broeders, zult hier over misfchien zo beflisfend niet denken. Zou men door deze ftar ook alleen een gids moeten verdaan? Jezus , weleer beiheden, werd gedoopr, Hy zag den geest Gods , lees ik in het derde hoofdftuk , nederdaalen gelyk een duive en op hem komen , in lichaamlyke gedaante zeggen de kanttekenaars. Zult gy myne broeders, u aan het gevoelen dezer lieden onderwerpen ? wat is uw pligt ? God lief te hebben en uwe naaften , en niets te verwerpen dat met de gezonde reden overeenftemt. Wan-  C i9 D Wanneer wy hec vierde hoofdftuk by Mattba;us en Lucas inzien, vinden wy Jezus,wien de meefte chriftenen godlyke eer bevvyzen, door den duivel verzocht, of zo als anderen het begrypen, in ftryd met zyne hartstochten ; waarvan de verhaalen der euangelisten in den oofterfchen of verbloemden ftyl zouden befchreven zyn; en die, myne broeders, komc u mogelyk veel aanneemelyker voor. Jezus, een menfeh, ftreed met zyne driften; als eengrooc man erkend, kon hy zig onder de jooden veel gezachs verworven hebben: dan, hec was hem alleenlyk te doen , zo ver ging zyne menfehenItefde! om hen beter temaaken. Hy heeft ge* brek aan brood, en behoeft geen honger te lyden hy vertegenwoordigt zig de heerlykheid der aardfche bezittingen ; nu overweegt hy by zig zei ven of hy zig naar de denkbeelden der jooden meer zal fchikken : maar neen, dit Was het middel niet om hen te verbeteren. Als wy deze verzoeking dus belchouwen, myne broeders , vermindert wel is waar onze verwondering; maar misfehien wordt gy er te beter door gefticht: mogelyk vindt gy nu eene zedeleer, die gy te vooren niet befpeurde. Veele verhaalen vinden wy in de euangeliën B a myne  C 20 1 myne broeders, welke wy niet kunnen verklasren; maar zouden wy die daarom verwerpen? dat zy verre. Sommige chriftenen gelooven, dat de engel die in het badwater bulten de fchaapspoort van Jeruzalem nederdaalde , niet anders geweest is dan een opziener of bediende , die door de roering des waters, en mogelyk ook door nog andere middelen, daaraan een genezend vermogen toebragt. Zy laaten onze broeders de jooden hunnen talmud , onze broeders de rooraschgezinden hunne legenden, die van het naburig marktftedeke hunnen wonderdoenden doctor Hans, en willen de wonderwerken liefst niet vermeerderd hebben. Zoudt gy twyfelen of Jezus ook wonderen gewrocht heeft, om dat hy volgends MarthEeus, in 'c vier-en-twintigfte hoofdftuk, gezegd heeft: daar zullen valfche chrifti en valfche propheeten opftaan, en zullen groote tekenen en wonderheden doen ? wy leezen daar ook: en de fterren zullen van den hemel vallen ; by Marcus, in het dertiende capktel: en de fterren des hemels zullen daar uit vallen: — zoudt gy dit eigenlyk, en niet figuurlyk verftaan ? mogelyk zegt gy: ik weet evenwel niet hoe ik dit vcrklaaren mpet; maai'.  C M ) maar immers zyt gy zo onkundig niet in uwe pligten? Wy leezen in hèt euangelie van Marcus.hec twaalfde hoofdftuk , dat een fchrifcgeleerde toe Jezus zeide: Meefter, gy hebt wel in der waar' heid gezegd, dat er een eenig God is, en daar is geen ander dan hy : en hem lief te hebberi uit geheel het harte, en uit geheel hetverftand, en uit geheel de ziele j en uit geheel de kracht: en den naaften lief te hebben als zig zeiven, is meer dan al de brandofferen en flagtofferen: — en Jezus \ ziende dat hy verftandlyk geantwoord had , zeide tot hem , gy zyt niet ver van 'c koningryke Gods. INiets zult gy klaarder $ niets minder opgetooid vinden: duidelyk genoeg vindt gy hier dat geene waarin gy eigenlyk belang hebt; dat in dit en in een ander leven uw heil kan bevorderen. Een ander zeide tot Jezus 4 volgends het verhaal van Matthseus in het negentiende hoofdftuk : Göede meefter, wat zal ik goeds doen, óp dat ik het eeuwige leven hebbe? en hy zeide tot hem, wat noemt gy my goed? niemand is goed dan een, naamlyk God. Hiérby merken fommigen op,myne broeders, dat men al te' verhe vene denkbeelden van Jezus kan hebben: V> 3 doch ^  doch, vervolgt de menfchenvriend, wilt gy in het leven ingaan , onderhoudt de geboden: hy zeide tot hem, welke ? en Jezus zeide, deze: gy zult niet dooden, geen overfpel doen, niet fteelen, geen valsch getuigenis geeven; eer uw vader en moeder, en heb uwe naaften lief als u zeiven. Ik kan , daar ik hier van pligten Ipreek , niet voorbygaan , u myne broeders in bedenking te geeven, of de aanbeveling eener maaltyd ter gedachtenisfe van Jezus, waarvan Joannes geen melding maakt, zig ook tot ons uitftrekt. In 't breede hier over uit te weiden, zou u en my verveelen; en daarom zal ik u met weinige woorden zeggen: daar zyn er diemeenen , dat die aanbeveling zig zo min tot ons uitftrekt als deze : Ik heb uwe voeten gewasfchen ; zo zyt gy dan fchuldig elkanders voelen te wasfchen, want ik heb u een voorbeeld pegeeven. Met reden heeft men aangemerkt dat hec woord facrament in 'c euangelie niec gevonden wordt : 'er zyn chriftenen , die zo wel den doop als het avondmaal verwerpen : zy beroepen zig op het zeggen van den voorlooper Joannes, by uitftek de doopergenoemd,wanneer hy  hy de jooden, die den doop zo wel als de tefnydenis kenden, den doop toediende:—ik doop u, zeide hy, wel met water; maar die na my komt, zal u met den heiligen gesst en met vuur doopen. Ziet daar,myne broeders , weder een figuurlyke fpreekwys! De apostel Paulus, de leermeefter van den chriftelyken godsdienst onder de heidenen, van weiken wy ook voordgekomen zyn,"Paulus , zeggen zy, fchryfc aan de Corinthers; Christus heeft my niet gezonden om te doopen, maar om het euangelie te prediken. De apostelen ondertusfchen doopten en befneeden zelfs, alle die 't verlangden. Zyn fommigen uwer, myne broeders, niet overtuigd dat het euangelie u ten wetboek moet verftrekken in uwe zedelyke daaden ? 11 rekt dat zelfde wonderbaare , dat andéren fticht, u tot ergernis ? onderzoekt dan een zaak van zo veel gewigts , met zo veel naarftigheid als uwe omftandigheden u toehalen. Laat Matthjeus verhaalt hebben dat de vrouwen van verre het lyden van den uitmuntenden Jezus ftonden aantezien , en Joannes dat zy naby het kruis ftonden, van waar de beB 4 tuin-  C *4 ) nrinnenswaardigde der martelaaren haar toefprak: zulke fchyndrydigheden, myne broeders,moeten ons van een naardig onderzoek niet te rug houden. Dit vertrouw ik van u allen, myne broeders: gy kunt niet gelooven dat zulk een heerlyk kunstgedel als de menfch , dat zelfs een verachte luis, door eene toevallige fchikkingder dofdeeltjes , in eenen oneindigen tyd eindelyk veroorzaakt , kan verfcheenen zyn. Immers kondigt zelfs het geringde infecl: een verwonderenswaardigen maaker aan? onderzoekt dan, myne broeders, of het Opperwezen nog meer wonderen gewrocht heeft, aan welken wy tegenwoordig niet gewoon zyn, alleenlyk om ons zynen wil bekend te maaken, en ons te verzekeren van eene altoosduurende gelukzaligheid, wanneer wy naar ons vermogen zyne geboden betrachten, god eerbiedigen en onze naaden beminnen : en met deze aanbeveeling, welke men my ten goeden houde, zal ik eindigen»  DE CHRISTELYKE GODSDIENST IS NIET VERDICHT. a Petr. I. vs. 16. IVy zyn geen konftelyk verdichte fabelen na* gevolgd. Jj)aar is groot onderfcheid tusfchen de wyze* waarop men van ouds den Chriftelyken Godsdienst beftreeden heeft, en den weg,dien men nu ten tyde inflaat, om de waarheid en Godlykheid der Euangelieleere, ware 't mogelyk, verdacht te maaken. In , en kort na de tyden onzes Heilands en zyner Apostelen, maakte het ongeloof zyn werk niet om de groote gebeurtenisfen, daar ons geloof op rust, de wonderwerken , die tot bevestiging van den Godsdienst gedaan zyn, te ontkennen (*); deze waren te ken- (*) De Heidenfche beftryders van den Godsdienst geeven overal tge, dat onze Heer wonderen gedaan heeft. Gy gelooft, zegt Celfus (apud Origenem contra Celf. Libr. II. in H. Grotio de Verit Relig. Chrijl. Libr. II. Cap. V. p. m. 96.) dat [Jezus] Gods zoon is, om dat hy ie kreukelen en blinden gezond gemaakt; heeft' B 5  C =5 ) kennelyk voor een iegelyk , dan dat men ze zou hebben durven lochenen, maar men poogde de uitneemendheid daarvan doorzenuwlooze fpotternyen (*} , of ongerymde vergelykingen met gewaande wonderen van Heidenfche Wysgeeren (f), te verkleinen ; of men fchreefze kwaad- heeft: en Keizer Juliaan (apud CyrW: Mexandr. Contra Julian. Libr. Vf. p. 213 B. Edit Spanh.) Jezus gebood over de Geejien , wandelde op de Zee en wierp de Duivelen uit. (*) Men meende de Chriftenen wedeilegd te hebben, als men de wonderwerken des Heilands verachten en gering noemen kon: IVy oordeelen, zegt Hierocles (apud Eu/eb. contra Hierocl. p. 312. in H. Dittons betooging van de opjlanding van J. C. III. Deel 10 Hoofdft. bl 437. van de Nederd. Vert.) dat iemand , die zulke dingen doet, juist geer. God is, maar dat hy een menfch is, van de Goden zeer bemind, maar zy zeggen dat Jezus God is om eenige kleine wonder, ■werken. En by Juliaan (;ipud Cyrill. Alexandr. Libr. VL p. 190 'eest men: Jezus heeft zyngantjche leven door niet merkwaardigs verricht» ten zy men het voor iets groots wilde achten dat hy de kreupelen , blinden «n bezetenen in de Dorpjes Bethzaida en Bethania geneezen en verlost heeft. (t) » De Heidenen gaven valschlyk voor dat da Heer Jezus niet meer gedaan noch uitgevoerd heeft, h als  C *7 ) kwaadaartiglyk toe aan de werking van booze geeften (*) doch in onzen tyde gaat men gantsch anders te werk: deongeloovigenzelven zyn „ als andere menfehen doen kunnen: zy kwamen met „ hunne Apollonius , Apulejus en andere toveraars „ voor den dag, die zy beweerden dat grooter wonderen gedaan hadden. NU amplius Dominum Je. zum, quam alii hemines facerc petuerunt, feciofe vel gejjiffe mentiuntur : Apollonium f% quidem Juum nobis &Apulejum, aliosque Maguaartis bomines in medium profsrunt, quorum majora contendunt exjlitijfe mira. cula Marcell. Epis. IV. ad Augujl. in Auguft. oper. Tom- II. p. 7. Ed. Par. 1635. by Ditton übi Supra. 438, (*) Onze Heer moest dit al by zyn leven van de Jooden hoorén, zie Matth. XII. 24, In laater tyden hebben ze verdicht dac Jezus zyne wonderen , door het uitfpreeken van den vierletterigen naam [Hlni 1 5 Jehova ] van hem uit den Tempel geroofd, zou gedaan hebben ; een verfierzel zo plomp dat fommige hunner Geloofsgenooten zelven zig daarover gefchaamd hebben: zie Jacquefot DiJJertat. fur Ie Mes/ïe,p. 30, 31. De Heidenen hebben Jezus wonderen ook aan tovery toegefebreeven. Celzus zegt (apud Origin. cont. Celfum Libr. I. by Ditton ubi fupra,b\* 437.) dat Jezus, opgevoed in de duijlernis, en by een handwerk, naar Egipte gereisd was, om daar de proef vm  ( 28 > zyn overtuigd dat wonderwerken zo duidelyké blyken van de Godlykheid eener leere zyn, dat zy aan de bemelfche herkomst van den Godsdienst der Cnriftenen niet zouden kunnen nog durven twyfelen , indien zy genoodzaakt werden toeteftaarr, dat 'er van onzen Heere zyne Apostelen waarlyk wonderen gedaan waren: hierom poogen zy de waarheid der Euangeliegefchiedenisfen te ontzenuwen en de wereld diets te maaken, dat de Chriftelyke Godsdienst niet meer dan een zamenftel van bedriegeryen een konftelyk verdichte fabel te achten ïu Moeiten dan de eerfte Chriftenen tegen de ongeloovigen van hunnen tyd bewyzen dat de wonderen , door de eerfte inftellers van den Godsdienst gedaan, overtuigende blyken van deszelfs Godlyken oorfprong waren, de Chriftenen van onzen tyd moeten elkander , en zo 't zyn kan ook de ongeloovigen zeiven, voornaamlyk overtuigen van de geloofwaardigheid en zekerheid der Euangelifche gebeurtenisfen , die den grondflag verftrekken van onze blydfchap en hoope van zekere betoveringen te neemen, en dat hy) wederom gekomen zynde, zig met behulp van deze wonderdaaden vtor eenen God had uitgegeevem  ( 2C, ) hoope in dit, en van onze zaligheid in het toekomende leven, Ik heb , onder verwachting van Gods zegen , voor, eenigen korten tyd hiertoe te be« fteeden : de verhandelde woorden geeven 'er aanleiding toe : mogt de H. Petrus zeggen , met opzicht op de verheerlyking van onzen Zaligmaaker op den berg, dat hy in het gelooven en verkondigen van Jezus doorluchtige toekomst, geen konftelyk verdichte fabelen nagevolgd, maar zelf een aanfchouiver geweest was van 's Heilands Majejleit; 't betaamt ons ook naar zulk een fterke overtuiging te {laan van de waarheid der Leere, waarvan wy belydenis doen , dat wy met opzicht op dezelve kunnen zeggen: wy volgen geenkonftelykver-, dichte fabelen na ; maar wy weet en in wien ivy gelooven (*). 't Geen ons dan te bewyzen Haat kan in dit eene voorftel vervat worden, dat het teneenentnaale onwaarfchynelyk , ja zedelyker wyze onmogelyk is dat de Chriftelyke Gods dienst verdicht zy. De Chriftelyke Godsdienst rust op ze- a Tim. I, vs. iz.  ( 30 ) zekere gebeurde zaaken , die ons in de boeken des Nieuwen Verbonds, en byzonderlyk in de Euangeliën verhaald worden, en die alle Christenen van alle gezjndheden gelooven. Te zeggen dat deze dingen nimmer gebeurd zyn , ja zelfs te zeggen dat maar eene van de voornaam ften dezer gebeurtenisfen (*.) niet gebeurd is, en te zeggen dat de Chriftelyke Godsdienst verdicht is , komt op een uit , om dat van de waarheid van deze gebeurtenisfen de waarheid van den gantfchen Godsdienst afhangt. Gelyk daarentegen de waarheid van den Godsdienst beweez,m is , zo dra men beweezen heeft dat deze gebeurtenisfen niet hebben kunnen verdicht zyn: de gebeurtenisfen nu , daar wy hec oog op hebben en die van alle Chriftenen ten allen tyde geloofd zyn geworden ^f), zyn kordyk dezen ; dat 'er onder de Regeering van den Keizer Tiberius, zeker perfoon, Je- fus (*) By voorbeeld de opftanding of Hemelvaart onzes Heilands. (|) De Manichcërs en eenige weinige anderen, die geloofd hebben, dat Jezus zelf niet, maar een fpookzel , dat zyne gedaante had , gekruist is geworden (zie Beaufobrt, Hi/loke de Manichèc. T. 1. P ) moet men hiervan uitfluiten.  f 31 ) „ fus genaamd, in hetjoodfche Land verkeerd, ,, eenen nieuwen Godsdienst gepredikt, en veele „ bovenmenschlyke wonderen gedaan heeft; „ dat deze Jezus , door beftel van den Room„ fchen Landvoogd Pilatus, aan een kruis ge-, hecht en gedood zynde, uit den doode leven„ dig geworden, en eindeiyk ten Hemel opge„ vaaren is , na dat hy eenigen zyner aanhan„ geren bevolen had zynen Godsdienstalorr,me „ te prediken, gelyk deze vervolgends gedaan „ hebben." Om nu elk, die 't ftuk onpartydiglykonderzoeken wil , te overtuigen dat deze gefchiedenisfen niet hebben kunnen verdichtzyn, behoeft men alleenlyk aan te wyzen, dat detegenoverftaande onderftelling , dat naamlyk de Euangelifche Hiftorie verfierd is, de grootfte ongerymdheid influit, en derhalven ten eenenmaale onwaarfchynelyk , ja zedelyk onmogelyk is , want, om ter zaake te komen : Die gelooven kan dat de Chriftelyke Godsdienst verdicht is , moet te gelyk verduwen kunnen, dat 'er een tyd is geweest, waarin die verdichtzel, onder 't volk verfpreid zynde,van elk aangenomen is ; en van dien tyd af tot op den tegen woordigen toe, van groot en klein, van  ( 32 ) van geleerd en ongeleerd , is geloofd geworden; zonder dat iemand immer ontdekt heeft waar 't bedrog zat, wie de verdichters waren , en door wat weg zy hunne verdichte gefchiedenis ingang wisten te doen krygen ; doch hoe zeer onwaarfchynelyk dit is ziet elk met den eerden opflag : men kan hier niet zeggen , dat de menschlyke zucht naar nieuwigheid met ligtgeloovigheid gepaard , hun dit verdichtzel, zonder onderzoek, heeft doen aanneemen,en dat de kinderen de voetdappen hunner ouderen gevolgd zyn ; want waar is zucht naar nieuwigheid, en de ligtgeloovigheid zo algemeen dat 'er geheele deden, geheele landftreeken met menfehen gevonden worden, die een verdichte gefchiedenis zonder onderzoek aanneemen? Maar genomen de wereld was zo zot, dat ze een onverfchillig verhaal blindelings ge. loofde, zal ze zig een verdichtzel voor waarheid in de hand laaten doppen, 't welk haar veipligt van Godsdienst te veranderen en de vaderlyke inzettingen te verlaaten ? zyn de menfehen hier zo ligtlyk toe te brengen dat 'er niet meer dan een onbefchaamd verdichtzel toe vereischt wordt ? hebben dan de  ( 33 ) de Heidenen, die zo zeer ingenomen waren met het Veel • Godendom, dat de verdandigde onder hen , die wat meer van de waarheid zagen , hun gevoelen niet openlyk belyden dorsten (*); hebben de Heidenen, zeg ik, zig tot het geloof in eenen God laaten brengen door het voordellen van een verhaal, dat, indien het valsch is, ten hoogden onwaarfchynelykis, en dat niets als de kracht der waarheid geloofbaar maakt? hebben de Jooden, ten allen tyde zo zeer gehecht aan hunne vooroordeelen, zo zeer ingenomen met de verwachting van een Aardsch :Koningryk, door hunnen Mesfias op te rechten (f)> z'g kunnen laaten beweegen om (*) Dit is van Sokrates, Plato en Ariftoteles vry klaar. Zie J. Driebergens Aanhangz. op de Biftorie der Jooden van Humf. Prid*aux,Kol. 578, 589,68J van den druk in fol. Q) Verfcheidene plaatfen des Nieuwen Verbonefe lteren ons dit, zie Matth. XX. 21. Luk. XVIL, 20, tl. Hand. I: 6. En hoe zeer men omtrent detyden onzes Heilands doof het gantfche Ooften eenen wereldfchen Vorst uit Judea verwachtte, blykt zelfs uit ongewyde Schryvers. Percrebuerat, zege Suetonius {in Vespafiaw, Cap. IV. $ 8, 9. Edit Petisc.) Qrien. ti C  C S4 ) om voor dien Mesfias te erkennen eenen gekruisten , die 'er nimmer geweest was, of, zo hy 'er al geweest ware, zulke blyken van zyne Godlyke zending niet gegeeven had , als men van hem verhaalde ; doch voor de waarheid van welk verhaal men niet één goed bewys geeven kon , en , indien 'er al een zo ligtgeloovig en ongodsdienftig geweest zy; kan men dit van een zeer groot getal van menfehen denken? Voegt hier nu nog by dat de Chriftelyke Godsdienst de menfehen tot eene volkomene veran- de- te toto Vetus et Centtans opinio effe in fatis ut eo tempore Judcea Prsfedti rerum potirentur. Idde imperatore Romans quantum eventum poftea potuit, pradiQum, yudce ad Je trahentes rebellarunt. En Tacitus (^Hi/tor. Libr. V. Cap. 14.) Pluribus perfuajio inerat antiquis facerdotum litteris contineri ejlempore /ore ut palescieret Oriens profellique Judma rerum potirentur. Qtia&mbages Vtspafianum ac Titum pradixerant, fed vulgus more human® cupidatis Jibi tantam fatorum magnitudintm interpretari ne adverjis quidem advera mutabantur. Men vergelyke hier mede een bekende plaats uit Jozefus, de bellojud. Libr. VI. Cap.V.54. en zie wyders N. Lardners Gehofwaard. der Euangeliegefchied. I. Deel, V. Hoofdft. bladz. 158 enz.  ( 35 ) dering en verbetering van Ievenswyze verplige, en dat de eerfte Chriftenen in 't algemeen getoond hebben van hoe veel krachts het Euangelie was om hun gemoed van zonden te zuiveren , en hun gantsch gedrag naar de volmaaktfte regelen van rechtvaardigheid, billykheid en liefde te beftuuren ( *). Maar kan men een ver*fierde gefchiedenis zo veel vermogen toefchryf ven? zal een fabel, hoe konftelyk verdicht, geheele menigten beweegen tot het verhaten van hunne diep gewortelde kwaadegewoontenj tot het verzaaken van hunne lang gekoefterde zondige begeerelykheden ? valthetzogemaklyk zondaars in rechtvaardigen te veranderen ("t)? behoeft men om dit ten wege te brengen Hechts eene gefchiedenis te verfieren en voord te verhaalen ? och of de zekerfte waarheden zelven niet veel te dikwyls krachtloos waren , in de gemoederen van overgegeevene zondaaren ! en Zouden zulke menfehen zig dan by duizenden door een verdichtzel laaten bekeeren ? o neen, ze (*\ W. Cave Eerfte chriftendm, III B.Hoofdft.1 en I). bladz. 506, 558* 559, 5°°« (t) Jerenu XIII. 20. C 4,  ( 3* ) ze zyn van de waarheid van hunnen Godsdienst ten vollen overtuigd geweest,en deze overtuiging was te fterk en te algemeen , dan dat ze door valfche of zwakke bewyzen zou hebben kunnen ten wege gebragt zyn. Maar mogelyk denkt men dat 'er aan het belyden en bekeven van dezen Godsdienst zo veel voordeels vast was, dat dit alleen magtig geweest is om zo veele menfehen tot zulk een merkelyke verandering te beweegen: en wie zal ontkennen dat 'er van fommigen eenig voordeel in de omhelzing van het Euangelie beoogd en verkreegen is? de H. Schriften zeiven fpreeken van menfehen , die fommige dingen onder de Chriftenen leerden om vuilgewins wille (*), en die verkeerdlyk waanden dat de Godzaligheid een middel tot gewin was Cf) : maar is dit voordeel, dat fommigen genooten hebben, en dat in die eerfte tyden niet groot kan geweest zyn , te vergelyken by het overgroot nadeel , dat veele vrywillig hebben ondergaan 9 'k zal niet zeggen dat'er onder de eerfte Chriftenen geweest zyn , die zig van hunne goederen ten beften (*) TH. i. n. (t) i Tim. VI. I5i I *<.  ( 37 > heften hunner medebroederen ontflagen hebben (*); fchoon 'er voor zulken niet als nadeel aan de belydenis van dezen nieuwen Godsdienst vast was ; daar is meer by te brengen: de eerfte Chriftenen hebben zig, om hunne belydenis, geweldiglyk van hunne goederen laaten berooven, ten duidelyken bewyze dat zy geen tydlyk voordeel in het omhelzen eener verdichte leere beoogden : en wat fpreek ik van berooving van goederen ; zy hebben met de hoogfte ftandvastigheid , gelaatenheid en blymoedigheid, gevangenisfen en ballingfchappen , wreede lichaamskwellingen en zelfs een geweldigen dood geleeden (f), eer- (■) De Heilige Hiftorie niet alleen (Hand. IV. 32, 34 • 35); ma" Heidenfche Schryvers geeven hier getuigenis van : Luciaan zegt ( de Morte Peregrin%~) dat de Chriftenen ongemeen veel vlyt toebrengen om den behoefiigen hulp te bewyzen en dat zy gelooven dat alles onder hen gemeen moet zyn. De Keizer Juliaan pryst op meer dan eene plaats van zyne Schriften de weldaadigheid der eerfte Chriftenen en ftelt ze den Heidenen ten voorbedde voor: zie ffulian Epifi, XLIX. p. 429, 430. Edit Spanh- (t) Luciaan verzekert ons dat de Chriftenen den dood ver- C 3  ( 38 ) eerder dan afftand te doen van hunnen Godsdienst ; toont dat niet duidelyk dat ze van deszelfs waarheid volkomen verzekerd waren, en wel op genoegzaamen grond , om dat ze 'er anders zo veel niet om zouden geleeden hebben? 't is de aart der menfehen, wanneer hun pligt met hun belang ftrydt , zig andere bevattingen of van hunnen pligt, of van den grondflag hunner verpligting te maaken. Zouden de Chriiten-martelaars dit ook niet gepoogd, hebben ? en , indien ja , kunnen we dan wel nalaaten vast te Hellen , dat ze de waar- virachten en zig uit hoop op de onftervelykbeid aan de ipenbaare ftraffen onderwerpen, De Morte Peregr, Men hoore ook den Heiden by MinudusFelix,( Cap. VIII- p- 52. Edit- Davis-) Pr oh \ mira ftultitia etin ■ fredibilis audaria! Jpernunt tonnenta prafencia , duin incerta metuunt et futara ■ £? dum mori poft mortevi timent, interim mori non timent, d. i. ,, owonder„ lyke dwaasheid en ongehoorde ftoutmoedigheid! „ de Chriftenen verfmaaden tegenwoordige pynigin„ gen, uit vreeze voor onzekere en toekomende, en terwyl ze voor een fterven na den dood beducht ,, zyn, fchroomen ze hier den dood niet." Van de blymoedigheid , met welke de Martelaars ftierven, vindt men eenige getuigenisfen in H, Ditton over ds Qpfimd. III. D. VIII, H. $ 6. bl. 300.  ( 39 ) waarheid der Euangelifche gebeurtenisfen niec erkend hebben, dan om dat ze die middagklaar beweezen zagen ? 'k weet wel dat men hier te. gen inbrengt, dat de valschheid ook haar martelaars heeft; doch, behalven dat die, zo lang de wereld geftaan heeft, maar weinig in getal geweest zyn, zo hebben ze, zo ver my bekend is, nimmer geleeden om het gelooven van ze« kere gebeurtenis, die nooit voorgevallen was , maar altoos om het omhelzen van deze of geene leerftukken, die onbewyzelyk of in den grond valsch waren; doch waaromtrent het menschlyk verftand zig ligter laat verblinden dan in hiftoriefche zaaken, waarvoor de bewyzen eenvoudiger en voor elk bevattelyker zyn. Ook beroept men zig ten onrechten op de voorbeelden van zulken, die zig uit zucht naar roem vrywilliglyk in eenen geweldigen dood overgegeeven hebben ; want deze menfehen , (*) De Brachmannen een foort van Indifche Wyzen pleegen zig, om na hunnen dood geëerd te worden , op eenen houtftapel te verbranden : ook heeft zig zeker Cyrisch Philofoof , Peregrinus geheeten , die omtrent ten tyde van Keizer Adriaan fchynt geleefd C 4  I 40 ) fchen , behalven dat ze gantsch geen aanmerkelyk getal uitmaaken , hadden zig reeds te vooren de achting van het gemeene volk weeten te verkrygen , en dus den fmaak weg van de ydele eer, die hun ryklyk toegebragt werd; maar de Chriftenen waren meestall' in 't eerst geringe en onbekende lieden ( *) ; zo dat ze byna geene aandoening van aardfche eer konden hebben: ook konden ze met geenen grond eenige eer uit hun lyden voor den Godsdienst verwachten; de oorzaak daarvan was by de wereld gehaat en onder de Chriftenen bleeven de Martelaars zeiven zo onbekend dat die geenen welken by de Hiftoriefchry vers of in de Martellyften niet by naame genoemd worden , de genoemden zeer verre in getal overtreffen (f). Daar blyft dan niets overig, dat zo veele menfehen Jeefd te hebben ; in de Olimpifche fpeelen te Elis in Peloponezus, uit eerzucht levendig verbrand: Luciaan , die ons een verhaal van zyn leven nagelaaten heeft, verklaart een ooggetuigen van zyn einde ge. weest te zyn. De motte Peregrinu (*) Zie hier achter bladz. 45. Aant. (*}. (t) H. Grot. de Vent. Relig. Cbrifl,Lito.XL.Cap, 19» P- m. 147.  ( 41 ) fchen tot zo groot eene verandering van Godsdienst en levenswyze , tot het ondergaan van zo zwaar een lyden kan bewoogen hebben, dan de overwinnende kracht der waarheid; en niets is zo onwaarfchynelyk, dan dat een verdichtzel van zo veel krachts op de gemoederen van zo veele menfehen zou geweest zyn. En dit geeft ons eene andere reden aan de hand, waaruit de ©vergroote onwaarfchynelykheid, dat de Chriftelyke Godsdienst verdicht zou zyn, nog nader blykt: is het zo onwaarfchynelyk dat de menfehen bet Euangelie, indien het verdicht ware, zouden aangenomen hebben, al zo onwaarfchynelyk is het dat 'er lieden gevonden zyn, dwaas genoeg , om zulk eene gefchiedenis te verfieren, en de menfehen nevens het gelooven van die gefchiedenis zulke harde zaaken op te leggen, gelyk zy, die het Euangelie verdicht houden, nogtans vooronderltellen moeten, dat gebeurd zy. Waar zullen we de verdichters dezer leere vandaan haaien? zullen 't de Heidenen geweest zyn? maar wie weet niet dat de fchranderfte onder de Heidenen geoordeeld hebben , dat men geen verandering in den Godsdienst moest maaken , dien oefenen en daar van fpreeken even als het gemeen C 5, deed  ( 4* ) deed (*) ? zo weinig kans zagen ze om met de middelen, die zy hadden , eenige hervorming ten wege te brengen : 't moeten dan Jooden geweest zyn; maar zullen deze dwaas genoeg zyn geweest om zig dwars tegen den Aroom der vooroordeelen hunner Natie aan te kanten en het Geloof in eenen gekruisten te prediken, daar elk het hart zwol van verlangen naar eenen wereldfchen Koning ? wat hoop konden ze hebben dat hun verdichtzel aangenomen zou worden ? of zyn de verdichters dezer gefchiedenis noch Heidenen noch Jooden , maar een foort van vrygeeften geweest ; zo vraag ik wat ze met hun bedryf beoogd hebben? zekerlyk niet de vervolging en hec lyden, dat de eerfte belyders en verkondigers der Euangelifche waarheid zozwaar getroffen heeft: ook niet dat hun.verdichtzel aan- (*) 't Was een grondregel van Sokrates zegt Driebergen (Aanhangz, op H. Prideaux Gefchied. der Jooden Kol. 578 ) dat men de Godheid meest eeren naar de Vaderlandfcbe wetten en gebruiken..... Hy heeft elan, om daarin geene verandering te maaken, de Schepping en voorzienigheid op de rekening van alle de Goden gejteld, op dat men deswegen aan allen eer en dienst zoude bewyzen,  C 43 ) aangenomen worden en zy dus eer by de wereld inleggen zouden , want dit was ten eenemaale onwaarfchynelyk: wat dan? hebben ze zig in 't geheel niets voorgefteld in het verdichten van hunne fabel ? zo is het den domften aller menfehen , die naauwlyks den naam van menfehen verdienen, gelukt, de geheele wereld, geleerden en ongeleerden, te bedriegen: eene zaak zo ongehoord en ongeloovelyk , dat de fterkfte bewyzen naauwlyks magtig zouden zyn om iemand daarvan te overtuigen , ik zwyge dat dit door gisfingen en vermoedens zou kunnen ten wege gebragt worden. Wyders, hoe is het bygekomen dat niet een van deze verdichters, indien ze anders veelenin getal geweest zyn, het bedrog ontdekt en zyne party verraaden heeft ; inzonderheid als 'er m niets te wachren was, dan eenen febandelyken en fmartlyken dood , dien. men met het openbaaren van het geheim zou hebben kunnen ontgaan ? of ftelt men dat 'er maar één of twee geweest zyn, die dit bedrog gefmeed hebben, hoe komt het dat het dan zo algemeen aangenomen is en zelfs na hunnen dood ftand gegreepen heeft? men onderftelle vry dat de uitvinder of uitvinders van dit bedrog in (laatzyn geweest om  C 44 ) om de zwarigheden, die men hen maakte, optelosfen en hun ftuk tegen elk iiaande te houden ; dat ze 't volkomen eens zyn geweest in het antwoord , dat men op de tegenwerpingen moest geeven; 'c welk immers veelmeer toegegeeven is dan een ongeloovige met reden eisfchen kan : wat middel zal 'er overig zyn cm het bedrog na hunnen dood, of in gewesten daar zy niet geweest zyn , ffeande te houden ; hoe zullen 't de eenvoudigen, die door hun bedroogen zyn , met het beantwoorden der tegenwerpingen van verftandiger dan zy zeiven zyn, maaken 9 zeiven hebben zy zig door fchynredenen laaten bedriegen ; maar daar kunnen ze anderen niet mede paaijen. Wat middel gebruikten ze dan tog om veelen tot hun gevoelen overte* haaien ? Immers had de list nu met den dood van den eerften uitvinder of uitvinders een einde genomen: zouden dan de belyders der nieuwe leere , die de waarheid aan hunne zyde meenden te hebben, hunnen Godsdienst door veele gewesten der aarde doen aanneemen , gelyk ze gedaan hebben, ze konden 'er behalven goede redenen, die hier, volgends de ge.  C 45 ) gedachten der ongeloovigen , geen plaats kon* den hebben , geene andere middelen toe gebruiken dan gezach en geweld ; doch hiervan waren de eerfte Chriftenen of geheel ontbloot f *); of zo zy 'er van voorzien waren ff), fcherpten ze elkander geduurig in , zig daar niet van te bedienen , tot voordplanting van hunnen GodsC-O Zie i Kor. I. vs. 26. De Heidenen by Menucius Felix (Cap. VIII. pag. 5r. Edit. Davis.) zegt van de Chriftenen, htnores cjf purpuras despieiunt ipfi feminuditen (Cap. XII. p. 67.) Eccepars veftrum & major, me Hor, uc dieitis , egetis, algetis opere, fame Laboratis. d. i. ,, zeiven half naakt verachten ze de eerampten en het purper • het grootfte deel der „ Chriftenen, dat zy het beste noemen, is behoeftig, „ lyd koude , en honger , en moet met werken dc „ kost zoeken." (t) Zie Hand. XIII. vs. 7, 12. Rom. XVI. vs. 23 en de bekende plaats van Tertulliaan (Apolog. Cap 37.) Hejlerni fumus et vejira omnia implevimus, urbes, infulas, caftella, municipia, conciliabula, caJlraipfa, tribus, decurias, palatium , Jmatum , fo. rum, Jola vobis relinquimus templa , waarvan de zin is' „ dat de Chriftenen, fchoon maar onlangs opge. „ komen, en echter alles, de tempels alleen uitgeno,, men, tot de legers , de raadsvergaderingen en pa„ leizen toe vervuld hadden.  C 46 ) Godsdienst (*): ook hebben ze in de drie eerde eeuwen des Chridendoms geen geweld altoos gebruikt om iemand tot het omhelzen der Euangelieleere over te haaien (f): daarmede ver» val- (*) Zie I Kor. X. vs, 4. Tertull. adJcaputam Cap. II. haje habet: tarnen humani juris en naturaiispotes• tatis ejl unicuique quod putaverit colere, nee alii obejl au prodeft alterius Religio , Jed nee Religionis ejl co* gere Religionem , qua fponte fufcipi debeat non vi. LaQant. Devin. lnftit. Libr. V. Cap. 19. p. 276. Edit. Cantaba. Non ejlopus vi aut injuria , qua Religio cogi non potejl.- verbis potiusquam verberiius res agenda ejl ut Jit vohmtas fp. 277.) 'Longe diverja junt camificina et pietas nee pot ejl aut veritas cumvi, aut jujlitia cum crudelitate ctnjungi. ( p. 278.) Defendenda enim, Religio ejl non occidendojed moriendo, non fcevitia Jed patientia; non fcelerefedjide ,illa enim malorum Junt hcec bonorum. Men vergelyke hiermede verfcheidene aanhaalingen uit ce eerfteChriftenfchryve:s van gelyken inhoud, te vinden in H. Grot. de Jure Bellié Pacis. Libr. Ir. Cap- XX. §48&c.en J, Barbeirac Traité de la Morale des Peres. p. 185- (t) Van de volgende eeuwen kan men dit niet zeggen. De weield was zo dra niet in de kerk of men begon de Heidenen en zogenaamde ketters te vervolgen : hoe groot eene ergernis daar door gegeeven werd, kunnen ons deze aanmerkelyke woorden van Kei-  C 47 ) vallen dan van zelve alle de zwaarigheden, die men afneemt van verfcheidene valfche Godsdienden, die van geheele volkeren omhelsd en lang achtereen in ftand gebleeven zyn (*) ; de eenige middelen, die daartoe gebruikt zyn ge. worden, de list en het geweld,ofgezach,hebben in de voordplanting van den Chriftelyken Godsdienst geene plaats gehad: geweld en gezach Keizer Juliaan lesren :gy volgt,zegthy {apud Cyrilk Alexandr. Libr. VI. p. 206. A.J de woéde en wreed', heid der Jooden nasen werpt Tempels en Metaren omver. Ja gy brengt zulke alleen riet om 't leven , die by de vaderlyke inzettingen valharden, maar zelfs de ketters die een en dezelfde dooling met u aank/eeven. — '. Doch men moet dit voor eene van uw eigene uitvindingen houden , want het is u nimmer van ffezus of Paulus bevolen. Wel geredeneerd van den wyzen Heiden :'t Euangelie ademt niet anders dan vrede cn zachtheiden hartlyk dank nebbe Gods goedertierene Voorzienigheid dat de eerfte Chriftenen van dit fchrikkelyk euvel der vervolging onbefmet gebleeven zyn. (*J Men vindt deze zwaarigheden listiglyk aangedrongen van Anthony CuZ/w.enkrachtiglyk wederlegd door Armand de la Chapelle, in eene aantekening van den laatften by H. Dittons, Betooging van de Op. Standing van J. c. 111. D. IX. H. 3 onderd.bl.4lo van de Nederd vert.  C 48 > zach is 'er niet toe gebruikt; en, zo 'er al list toe gebruikt ware, zou zulks flechts van een of twee menfehen hebben kunnen gefchieden, die geen algemeenen opgang zouden hebben kun. nen maaken , en met hunnen dood hun oogmerk verydeld zouden hebben gezien: veele menfehen zouden wel beter in ftaat zyn geweest om een bedrog door veele gewesten te verfpreiden; maar dan is het ten eenenmaale ongeloo» velyk dat niet een van allen immer dit bedrog ontdekt heeft. By de gegeevene redenen , waaruit de overgroote onwaarfchynelykheid van het verdichten der Euangeliegefchiedenis middagklaar blykt, moeten we 'er nog eene voegen, die, om dac ze minder bekend is vereischt dat we 'er nog wat op ftilftaan. 't Kan niec weezen dac de Chriftelyke Gods* diensc verfierd is, om dac men geenen cyd kan aanwyzen, waarin deze verfiering mee eenigen febyn kan gefchied zyn: indien de Euangelifche ge- (*) Ze is op eene andere wyze voorgefteld en aan. gedrongen van den Heer Samue Werenfels in DiJJert. de Veritaie Mirecul. s. s. Cap. II. iuter «Mci eius* p. 19.  ( 49 ) gebeurtenisfen vérfierd waren , moest het Verdichten daarvan gefchied zyn , na dien tyd waarin de gevallen vooronderfteld worden gebeurd te zyn , en in of voor den tyd , waarin we door onwraakbaare getuigenisfen weeten dat *er reeds Chriftenen geweest zyn : dit is van zelf klaar en wordt van niemand ontkend : de voornaamfte getallen nu van het Euangelie, Jefus prediking , dood , opftanding en hemelvaart, worden geloofd gebeurd te zyn onder de regeering van den Keizer Tiberius , en dat 'er Chriftenen geweest zyn ten tyde van Nero(*^s weeten we uit het onwraakbaar getuigenis van den Romeinfchen HiftoriefchryverTacitus: de» ze verhaalt ons Q) „ dat deKeizer, den brand „ in (*) By Suetonius (in Qaudio Cap. 25. Ji2.Edit. PetisC.) vindt men deze woorden, Judceos, tmpulfori Chrejlo, affidue tumultuantes Romd expulit, d. i. ,,De „ Keizer heeft de Jooden , die door het aandryven van C/ireftus geduurig oproer verwekten, uit Rome lS verdreeven". Indien we hier nu met de meeften door Chrejlus, Jefus Chriftus verftaan , zullen 'er a! ten tyde van Claudius,en dus meer dan tien jaatc/n vroeger, Christenen te Rome geweest zyn. (t) Anmk Libr. XV. Cap, 44. D  ( 5* ) „ in Rome geftoken hebbende, de Christe-" „ nen met die fchenddaad befchuldigde, en ,, daarop in merkeiyken getalle ter dood liet „ brengen"': hy voegt 'er zelfs by : „ dat de 5, ftichter van den naam van Chriftenen, Chris„ tus was , die onder 'c gebied van Tiberius „ door den verzorger Pilatus ter dood was ge„ .bragt, federt welken tyd het bygeloof", zo als hy 't noemt, „ door Judea niet alleen, van„ waar het zynen oorfprong had , maar zelfs „ tot binnen Rome uitgeborften was". Uit dit getuigenis, dat in veele opzichten ftrekttot bevestiging van de Ëuangelifche Hiftorie, zullen we voor het tegenwoordig niets anders ont* leenen dan dat 'er, ten tyde van Nero, Chriftenen te Rome geweest zyn: eene zaak, waarvan de Hiftoriefchryver niet onkundig kon zyn , alzo hy zelf maar dertig jaaren na de vervolging onder Nero gebloeid heeft (*), en Roomsch Burgemeefter zynde (f) , uit de openbaare Re- ■fV) te weeten onder Domitiaan en Nerva, waartan de laatfte in het jaar 98,van de gemeene tydre. !>tming,geftorven is: de vervolging nu onder Nero is jti het jaar 64. voorgevallen. Zie Petav. Rationar. Tempor. Part. I. p. 189, 194 > 195» (t) Dit werd hy onder Nerva. Zie Lipfiut Lmn van Tacitut,  K si > Registers, zekere kennis kon krygen van d* ftrafoefeningen , zo kort voor zynen tyd ge«' daan : nu zyn 'er zekerlyk geen veertig jsaren (*) verloopen iedert dien tyd der regeeringe van Tiberius, waarin de voornaamfte Euangelifche gefchiedenisfen geloofd worden gebeurd te zyn, tot dien tyd toe, waarin we,volgends Tacitus getuigenis, zeker weeten, dat'erChristenen te Romé geweest zyn ; en in dezen tusfchentyd Van maar veertig jaaren, moest de Euangelifche Hiflorie verdicht zyn , doch zo 'er iets onwaarfchynelyk is j voorwaar dit is het. Want wie kan begrypen dat iemand dwaas genoeg zou zyn, om binnen veertig jaaren,na dat hy vooronderftellen zou dat een geval ge» beurd was, de wereld een verzierd verhaal voor waarachtig in de hand te floppen ; een verhaal van zaaken, in een bekend gewest j voor 'toog van (*) Christus is in het twititlgjie jaar van Tiberius gekruist, en die Keizer heeft driesn-twintig jaaren geregeerd, waarvan de drie laatfte by de vitrvan Caliugla, de veertien van Claudius en de tien van Nero, wanneer de vervolging voorviel , geteld zynde, eéhen tyd van maar een-en-dertig jaaren u'tmaaken. Zis Pttav. Rationtr. Temp. P. I, p. J 84, iS6, 187. D 3  C 5* ) :van al de wereld voorgevallen en daar zelfs -de Burgerlyke Overheid in gemengd was: en indien men al iemand zo dwaas vond , zou 'er wel iemand zyn, die zyn verhaal zou willen gelooven? ik zwyge dat 'er véélen zouden gevonden worden : men ftelle dat ons tegenwoordig verhaald wordt dat 'er voor veertig jaaren, in zeker nabuurig gewest,ofin ons eigen land, een mensch verkeerd heeft , die zekere nieuwe leer, door zichtbaarewonderen, als het geneezen van blinden enkreupelen, en het opwekken van dooden, bevestigd hebbende, eindelyk door de Overheid van het land , daar hy verkeerde , ter dood gebragt is : men ftelle daar benevens dat dit alles verdicht is; zullen 'er menfehen gevonden worden, die een verhaal gelooven zullen waarvan de valschheid zo ligtlyk te bewyzen is? immers behoeft men 'er maar by eenige bejaarde lieden naar te verneertfen om den vercichter op ftaande voet te doen verftommen : indien we hier nu nog by in aanmerking neemen dat de Christenen, die in Nero's tyd te Rome omgebragt werden , hunnen Godsdienst ontvangen hadden van de inwooners van Judea, zo ziet men daaruit dat de Eu- an-  C 53 > angeliegefchiedenis nog veel korter na dien tyd, waarin de gevallen onderfteld worden gebeurd te zyn, moet verdicht weezen, om dat 'er ten minfteneenige jaaren moeten verloopen zyn eer de Chriftelyke Godsdienst zig uit Judea tot in Italiën heeft kunnen verfpreiden ; doch dit maakt het verdichten dér Euangelifche gebeurtenisfen geheel onwaarfchynelyk, ja zedelyk onmogelyk. Tegen 't geen tot hiertoe gezegd is , zie ik niet dat men meer dan twee tegenwerpingen kan maaken : de eene betreft de laatst voorgeftelde reden alleen , en de andere raakt alle de gegeevene redenen zonder onderfdieid. De voornaame kracht van de laatst voorgeftelde reden is gelegen in het getuigenis van Tacitus, dat we ten grondflage gelegd hebben; doch men zou tegen dat getuigenis kunnen inbrengen , dat het misfehien niet van den Heidenfehen Hiftoriefchryver gegeeven, maar door den een' of den anderen Chriiten bedektlyk in zyne Hiftorie ingelast is : maar eenige korte aanmerkingen zullen ons de kraclvloosheid dezer tegenwerping klaarlyk doen zien : want , i.) die beweereri zou willen dat het getuigenis Van Tacicus onecht was , zou zulks ook moeten D 3 ttaande  ( 54 ) ftaande houden van het getuigenis van Sueto* nius , die ook van het ombrengen der Chriilenen onder Nero gewaagt (*); nu is't niet Jigtlyk te denken , dat in beide deze Hidoriefchry vers dezelfde vervalfching zou plaats gehad hebben : 2.) 't is daarenboven niet genoeg te zeggen dat zekere plaats onecht is, men meet waarfebynelyke reden van de vervalfching geeven , 't welk omtrent de twee plaatzen in gefchil nooit gefchied is , noch gefchieden kan; 3.) wyders moet men (lellen dat deze vervalfching gefchied is by het leven of na den dood van de Hiftoriefchryvers: 'c eerfte zal, niemand denken, om dac de Schry vers zeiven zulk eene, tlgemecne vervalfching ligtlyk gemerkt, en by gevolg ook aangeweezen zouden hebben ; *t laafte is ook niet te vermoeden,want na den dood dezer Hiftoriefchryveren waren de affchriften hunner werken verfpreid en dus voor de vervalfchers niet te bekomen : 4.) Tacitus en Suetonius waren ook van de geachtfte Hi' '".fto- (*) Zyne woordet-zyn; AffUSi ftip/kius Chrijïiini, gtnus hominum Juperftiijonis nova ac mahfic