326 A 245   REDE V O E RING > ij DE BEVORDERING Der LATIJNSCHE SCHOOLJEUGDj OP den iii. van grasmaand in de nieuwe-zyds KAPEL ÜITG ESPROOKEN DOOR RICHEUS van OMMEREN; Reetor van het Cymnajtum te Amfierdam. ï« amsterdam, %t) FIETER den HENGST, i 7 9 5P« ?rijs is 6 Stuiven,   O P D R A G T. *Ann wie zoude ik dit voortbrengzel toewijden , dan aan u, waarde vrienden en vriendinnen! op wier aandrang alleen hetzelve thans in V licht verfchijnt, daar het anders reeds voor deszelfs geboorte tot de duisternis verweezen wasi Neemt hetzelve dan onder uwe vriendelijke hoede, en ontvangt het met diezelfde hartelijkheid, waarmede het u word aangebodem Ik bekenne het: het gefchenk op zich zelve befchouwd is gering ; maar zoo het hart van den geever, en de opoffering, welke voor hem hiermede gepaard ging , eenig gewigt aan het gefchenk zelvé kunnen bijzetten, moet het buiten twijfel voor ü eenigé waarde hebben^ Heb ik ergens in eenige Godsdienjlige of Staatkundige leerjlelling eene misjlag begaan , laat toch de noodlottige gewoonte van elkander zoo wel in 't een als in 't ander te verketteren uit onzer midden verbannen zijn, daar dezelve niei alleen' de algemeene verlichting verhindert, maar ook tèvent met de Christelijke broeder fchap , met de waare vrijheid en de regten van den mensch regeJregt Jlrijdig is; toont mij liever broeder* lijk mijne dwaaling, of onderrigt mijne medeburgers zelve, zoo gij denkt, dat mijne dwaaling bij hen eene nadeelige invloed zoude kannen hebbent Denkt intusfchen niet, dat mijn oogmerk was alt leermeester onder u optetreden , of u eenige nieuwe denkbeelden ter betere inrigting van dit gemeenebest *sn de hand te geeven; dit was er zelfs zoo, ver van * Jaan9  n O P D R A G T. daan, dat ik van dien kant geeue reden heb kunnen vinden , waarom deeze redevoering onder het oog van het publiek zoude verfchijnen. Het denkbeeld alleen, dat mhfchien in de voordragt zelve iets ge-vonden ivierd, V welke deze raad konde wettigen, heeft mij hier toe kunnen beweegen , dewijl ik het oordeel en de opregtheid van hun, welke mij hiertoe aanmaanden , niet konde wantrouwen; doch in hoe ver hunne beoordeeling juist geweest is, blijft aan de bejlisfing der Lezeren overgelaaten. Dit alleen is bij mij zeker, dat de invloed onzer denkbeelden op het verfland en hart van anderen voor een groot gedeelte van derzelver voordragt afhangt, en dat deeze gaave het best, zoo niet alleen, door eene verftandige leezing van de oorfprongelijke fchriften der Ouden kan verkreegen worden» Hoe belangrijk deeze gaave in andere zelfs in de geringjle zaaken ook moge zijn, buiten twijffel is dezelve in de Godsdienst en Staatkunde, in de Ftlks- en Staatsvergaderingen , waarin over het belang van een geheel Volk gehandeld word, en in die bijeenkomften, welke ter bevordering van ,s menfchen eeuwig geluk aangelegd •Morden, van het uiterst gewigt. Intusfchen bekennen wij met blijdfchap, dat het in de Christen-kerk van Nederland nog niet ontbreekt aan mannen, die de gewigtige waarheden van het Christendom met eene natuurlijk - fchoone en treffende voordragt weeten te vereegigen. Enten van hun kan ik niet met Jlilzwijgen voorbijgaan, daar deeze piij zeiven heeft doen onder- viti"  O P D R A G T. m vinden, hoe de leeringen van het Christendom, welke in vroegere jaar en in ons geheugen ingeprent, en misfchien ook zomtijds door ons oordeel behoorlijk begreepen worden, door dit middel alleen het hart kunnen treffen; en ik noeme deezen man met des te meer vertrouwen, dewijl ik weete, dat meufchen, welker oordeel in dit opzigt meer gezag heeft, dan het mijne, even gunflig over hem denken. Laat de eenvouwige Chris-, ten, laat de wijsgeer, hij wiens grootst vermaak is het fchoon en verbazend plan van het Christendom, (zoo veel zulks den zwakken mensch doenlijk is,*) te doorgronden, en in zijne ganfche uitgejlrektheid over te zien , laat hij, wiens Heffe bezigheid is zich het karakter en het leven van hem voor te feilen, voor wiens beminlijke en heerlijke hoedaanighecden onze aardfche taaien geene gefchiktë woorden bezitten, laat de man van kunde, van gevoelen fmaak de voordragt van deezen waardigen man onbevooroordeeld en aandagtig aanhoor en, en ik vertrouwe? dat men met mij deszelfs zeldzaame voortref ij kheid zal erkennen. Ik bedoele j. van der roest, Predikant te Haarlem. Vergeef mij beste mijner vrienden ! dat ik uwe diepe nederigheid dus in 't openbaar heb moeten hvetzen; het is geene tol, die de Vriendfchap u opbrengt; ó wat zoude ik u bet aaien voor alle die blijken van innerlijke genegenheid, voor alle die. onderrigting, raad, troost en bijft and , die gij mij geduurende 12 jaaren hebt beweezen, dan een hart, 't welk u waarlijk liefheeft en eerbiedigt. Ook weete ik, dat gij alle grootheid, alle eer en toejuiching der men* 2 fchen.  W O P D R A G T. fcr;en verfmaad. Maar deeze dienst was ik ' aan mijn vaderland verfchuldigd; daar ik overtuigd ben, dat het zelve naast de Gódlijke hulp door geen ander middel als door verftandige, braave en Godsdienflige inannen kan gered worden, en-het is daarom mijnes bedunkens iepligt van eiken burger zulke mannen, zoo veel in zijn vermogen is j aan zijne medeburgers bekend te maaken. ïniusfchen wenfche ik van harten, dat gij, op wier aandrang deeze redevoering thans in het licht verfchijnt, in uwé ve^wagting niet moogt te leur gejleld worden; maar dat derzelver leezing u eenige aangetiaamé en * was 't mogelijk, eenige heilzaame oogenblikken mag doen genieten, en dat het genot hiervan mijn vaderland een wezenlijk voordeelen mij uwe broederlijke toegeneegenheid mag bezorgen! als dan zal mijne geringe moeite meer dan overvloedig beloond zijni uffiSa. R' v' OMMEREN. a e.  Rede v o e Rifïë UITGESPROOKEN B IJ DE BEVORDERING BER LATIJNSCHE SCHOOLJEUGD^ bij, DIE DE AGTBAARHEID VAN Dit VOLK VERTEGENWOORDIGT , EN GIJ WIEN TEVENS DE ZORG VOOR HET OPENBAAR ON. DER WIJS IS TOEVERTROUWD, WAARDIGE BURGERS! GIJ DIE DE ALGEMEENE WELVAART, EN VEÏ. LIG HEID, DE CHRISTELIJKE GODSDIENST, DE KONSTEN EN WETENSCHAPPEN HANDHAAFT, OF IN EENIGE ANDERE BETREKKING UW VADERLAND DIENT; EN VERDERS ALLEN, DIE HIER TEGENWOORDIG ZIJT, VAN WELKE PLAATS, KUNNE OP JAAREN GIJ OOK MÖOGT ZIJN, WAARDSTE MEDEBURGERS EN MEDEBURGERES S.E NI i . - A 'Ei  ( 2 ? Er is eene Voorzienigheid, die het lot der men- fchen en der volkeren beltiert; wie zoude dit lochenen? Dan, de zomtijds zonderlinge lotgevallen onzes levens , de zegepraal der ondeugd en het dikwijls verfchriklijk loon van deugd en geregtigheid doen den vvaaren wijzen wel nimmer vertwijffelen, maar hem nu en dan wel eens (til Haan op zijnen weg, en midden in eenen ftikdonkeren nagt naar eene ftraal van licht uitzien. Het zijn thans tien jaaren, dat ik bij deeze zelfde gelegenheid mijnen post onder u aanvaardde. Welk eene afwisfeling van gebeurtenisfen , welk een reeks van onontknoepbaare lotgevallen heeft dit tijdperk niet opgeleverd ! Indien ik mij zeiven in mijnen kring van mensch en burger, in mijnen ftand; indien jk de Opzieners der jeugd , mijne amptgenooten , U mijne medeburgers; indien ik de lotgevallen deeaer ftad , van dit gemeenebest, van gansch Europa befchouwe , welk een gedugt tooneel van aardfche afwisfelingen, en van de nietigheid deezes levens vermeestert alsdan mijnen geest! hier eene Fchaare van tijdgenooten , medeburgers, vrienden en lotgenooten van onze zijde weggerukt; daar eenen Koning midden in den loop zijner trotfche voorneemens door eenen bloedigen dolk in het graf gezonken; hier eenen anderen van den troon naar het fchavot gefleept; daar eenen Vorst in het ttrengst feifoen onder het geloei der winden en golven in eene kleine boot zijn vaderland ontvlugtende ; geheels vergaderingen van Wetgeevers verftrooid, geban-  C 3 > bannen of vermoord ; de fchoonfte , de volkrijkffe fteden in puinhoopcn verkeerd ; volkeren door het lot des oorlogs drie of vier maaien van meesters veranderd; anderen door nabuurige Vorften overweldigd, Verreezen , andermaal onderdrukt en van hun aan. weezen beroofd. Indien wij dit verbazend tooneel Van aardfche wisfelvailigheid ons levendig voor oogeix Hellen, zouden wij dan nog op eenen grond fteunen, die ons telkens ontzinkt ? zouden wij ons hart vasthegten aan gebeurtenisfen, die ons als een ftrooru voorbij vliegen, en als fehaduwen ontvlugten? En zouden wij niet veeleer met het oog van onzen geest Uitzien naar, en ons met alle onze vermogens voorbereiden voor die fchoone maatfchappij van waare vrijheid en gelijkheid, welke noch door het oorlogslot, noch door menl'chelijke onftandvastigheid zal geftoord worden. Laat ons de onaangenaamheden, die wij als burgers ondergaan hebben, en de misflagen onzer medebroederen met het kleed der menschlievendheid bedekken ! Dan 'er zijn gebeurtenisfen, tegens welke de algemeene (tem der menfchelijkheid zich moet verheffen, en van welke te zwijgen eene fchandelijke lafheid, ja eene ftrafbaare misdaad zoude zijn. Een bondgenoot koomt, onder den fchijn van uwe vrijheid en welvaart te handhaaven, met eene meer dan vijandelijke woede uwen grond verwoesten; een volk, 't welk de zaak der menschheid en de eer van den Godsdienst zoude handhaaven, zwerft door de landen zijner vrienden als eene horde der onmenfehelijkfte barbaaren ! Bataven, wendt uwe oogen rond» om! ziet hunne voetftappen overal met moord en brand getekend! De fchamele hutten der landlieden A a wier*  C 4 > wierden verwoest; de kudden geroofd ; huisvaders van hunne haardfteden weggevoerd of omgebragt ; arme hulpelooze weduwen lagen ziekoogende op de lijken haarer mannen ; verlaatene , uitgeteerde kinders zwierven fchreiende over het verwoeste erf hunner vermoorde onderen ; overal hoofde men de onteerde onfeliuld der maagden haar wanhoopig gefchrei tot de Godheid opzenden; overal zag men de vlammen der brandende hutten en landhoeven ten hemel opgaan; ganfche gehugten, dorpen, vlekken en fteden, welke het geweld der losgelaatene wate-» ren gefpaard had , wierden een rampzalige prooi deezer gewapende booswigten. Gelderland, nog onlangs het Paradijs van den Bataaffchen grond , het pronkltuk der fchoone en kunftelooze natuur, wierd overal met lijken en- puinhoopen overdekt! In dit verfchriklijk tijdftip waren de aangezigteiï van alkn cp u gevestigd, waardige mededingfter der Britlche hoogmoed, doorlugtig Amfterdam! de angst en tweedragt woedde binnen uwe muuren , terwijl deeze Britfehe roverbende uwe poorten naderde ; hunne zwarte zielen vlamden reeds op uw goud en bloed; en het veruitziend oog van den wijzen voorfpelde u reeds het rampzalig lot van het ontrouw doch misleid Toulon. Dan dat eeuwig Wezen, wien wij, als bewooners vaii deezen vrijen grond, onzen eenigen Heer noemen en vreezen, floeg zijn ontfermend oog op deeze beangfte ftad , en deed eenen geftrengen winter op eens haar lot bellisfen , waar door de Brit, even lafhartig als moorddaadig, thans de zee voor zich gefloten ziende , van de Bataaffche grenzen vlood gelijk het üof voor den wind,- Zou»  C 5 3 Zoude ik u derhalven , agtbaar Amfterdam ! met deeze verbaazende ommekeer , met deeze afwending van den uiterften nood, geen geluk wenfehen! Ontvang derhalven, edele Stad, mij zoo waard, de opregte betuiging mijner hartelijke dcelneeming! Toen ik weleer als kind ver van uwen grond opgroeide, was uw naam reeds het voorwerp mijner bewondering. Doch toen de aanbiddelijke Beftierder van mijn lot mij tot u bragt om mijne dagen binnen uwe muuren doortebrengen; toen ik dien grond betrad, dien uwe vaders aan het geweld der zee ontrukt hadden ; toen ik uwe paleizen aanfehouwde, welke door geenen hooffchen invloed, maar door de fpaarzaamheid en vlijt gettigt waren; toen ik uwe wandeldreeven doorkruiste, die uit meiren en poelen waren voortgebragt, £> welk een gevoel van vreugde doordrong toen mijne ganfche ziel! Maar wanneer vreemde krijgsbenden uwe poorten overweldigden; wanneer uw agtbaar hoofd zich nederboog op den wenk van een volk, 't welk in uwe vernedering zijnen luister, in uwe kwijning zijne grootheid vond; toen hadt gij in mijne oogen geene bekoorlijkheid meer , en , was mijn lot in mijne hand geweest, zoude ik eene vrije hut boven uwe flaaffche pragt ver de voorkeur gegeeven hebben. Doch thans , als een éénig huisgezin door den heiligen band van broederfchap vereeni^d, zijt gij op nieuw het voorwerp m jner hoogachting. Ontvang dan ook op nieuw de innerlijke hulde mijnes harten ! Gelukkig, dat mijne oogen uwe broederlijke vereeniging hebben mogen aanschouwen , en dat ik als burger in dezelve heb A 3 mo.  C 6 ) mogen deelen! Nog gelukkiger, zoo ik de rijzende zon van uw geluk, door geene wolken van nijd-, tweedragt, of overheerfching, op nieuw zal zien verdonkeren! Driewerf gelukkig, zoo ik ftervende de bewustheid mag medeneemen , van iets tot verlichting en hervorming van uw opgroeiend ge* flagt te hebben toegebragt ! Het zoude thans een gefchikt tijdftip zijn om ons het fchoon tafereel van die voordeden voor oogen te ftellen, welke de toekomst van ver aan onze verbeelding vertoont. Dan het zal voorzigtiger zijn ons bij derzelver aanvveezen hartelijk over dezelve te verheugen, dan onze harten met eene nog onwisfe toekomst te ftreelen. Maar ik kan deze plaats niet verlaaten, zonder u, Vertegenwoordidigers van dit Volk, en Opzieners der School-jeugd, zonder de jeugd aan onze zorg toevertrouwd, en de burgers deezer Stad meer bijzonder te hebben aangefprooken. Zoude ik bij deeze plegtige gelegenheid uwer niet gedenken waarde medeburgers, en als Vertegenwoordigers van een vrij en magtig Volk, geeerbiedigde Opzieners dezer Stad! Uwe voorzigtigheid, uwe van alle wraakzugt en partijfchap vervreemde menschlievendheid zullen fteeds het voorwerp zijn mijner dankbaarheid en ongeveinsde toejuiching. Maar vergunt mij eene zaak aan uwe oplettendheid aantebevelen , die tevens een nauw verband heeft met dien post, Welke ik onder dit Volk bekleede; ik bedoele eene algemeene verlich? ting en verbetering van dit en het volgend |eflagt; vergunt mij dit te doen met die omzig- heid  C 7 ) sigheid, welke de orde der Maatfchappïj van mij siscbt, maar tevens met de rondborftige openhartigheid van eenen vrijen burger. De Baiaaffche geest, fteeds groot, nijver, fchrander en ftaudvastig, doch zedert veele eeuwen van -de Romeinlche dwingelandij af verblind en gedrukt, werpt thans op ééns haare verouderde kluisters af, en gevoeld zich door niets dan door de menfcbelijke zwakheid alleen in haare vrije vlugt teruggehouden: de opgeworpene dammen van verouderde gewoontens, vooröordeelen, bijgeloof omtrent de oudheid, kerk- en ftaatsbelluiten zijn thans Verbrooken, en de heldere ftroom der algemcene verlichting kan zijnen weldaadigen invloed aan alle deelen van dit lighaam ongehinderd mededeelen. Dan het is niet genoeg de hindernisfen uit den ;jveg te ruimen; 'er moeten middelen aangewend, wegen aangeweezen, en aanfpooringen tot bereiking van dit heilzaam doel gebruikt worden. Immers het is niet alleen het belang van den redelijken mensch, wiens hoogde goed beftaat in de ontwikkeling en volmaaking van zijnen geest maar het is tevens het belang van het algemeen, 't welk deeze voorzorg eischt ; dewijl in een vrij gemeenebest , waaruit het geweld verbannen is , de klem der oppermagt, de teugel der Vrijheid, de fteun der openbaare veiligheid en de waarborg der maatfchappelijke orde alleen in de deugd en verlichting der burgeren gelegen is. Vergunt mij dan ten dien einde u in de eerfte plaats aan te beveelen dat gedeelte van het opgroeiend geflagt, 't welk zich aan de wetenfchappen heeft toegewijd. Gij ziet hier, waardige A 4 me»  C 8 ) pedeburgers ! een deel van dat kroost, ^t welk eens deezen grond zal bewoonen , wanneer wij allen dit tooneel zullen verlaaten hebben ! Hoe vee-, len onder hen zullen misfchien de zaak der vrij-, heid en geregtigheid eens met eene onverfchrokkene moed verdeedigen , zoo hun iever behoorlijk aangevuurd, en de verborgene zaaden hunner natuur verltandig ontwikkeld worden! Ik zoude uvve kunde te kort doen, indien ik u het nut wilde voorftellen, we.lk eene verftandjge uitlegging der oude Schrijveren aan de leden van een vrij gemeenebest aanbrengt. Veelen dier Schrijveren hebben niet alleen in gemeenebesten en in gewigtige tijdvakken geleefd, maar zommigen hebben zelfs de voornaamfte rollen uitgevoerd; en, fchoon zij her, beminlijk leerftelzel eener broederlijke gelijkheid jjiet gekend , althans in hunne ftaatkunde niet ingevoerd hebben, heeft nqgthans de befchouwing dier tijden , zelfs die van hunne gebreken en van de uiterftens, waartoe zij vervallen zijn, een onberekenbaar nut voor onzen tijd. Dan behalven dat zij ons als burgers eenen fchat van nutte kundigheden opleveren, hebben zij door eenen zamenloop van natuurlijke en zedelijke oorzaaken een ander nut, waarin alle overige eeuwen en volkeren hen te vergeefsch hebben nageftreefd ; de opwekking naamèlijk van het gevoel van waare fchoonheid en grootheid; een gefchenk van de hoogfte waarde voor den onfterfelijken mensch en den vrijen burger; 't welk de laagere neigingen der ziel uitWischt, en ons tot die grootheid van geest opleid, die het hoogfte goed van het menfchelijk leven en :_«len luister der maatfehapppijen uitmaakt. Maar, boven,  ( 9 ) venal baanen zij den weg tot bet fchoonst vermogen van een redelijk wezen, de koningin aller wetenschappen, de welfprekendheid. Deeze, de ziel der yrije gemeenebesten, ftilt de beroeringen' der parr tijen, ontlteekt het heldenvuur in de harten der burgers; zij verdeedigt eenen Sextius, eenen Mik tegen eenen gehuurden of verblinden hoop ; rukt eenen /intonius het masker af; doet eenen Verres veröordeelen en eenen Cafar zidderen. Zonde ik u herinneren, welk een gezegende invloed de welfpreekendheidvan Cicero in de regtbank, de raadzaal, de volksvergadering en op het geheej Romeinsch gemeenebest gehad heeft ? Dan burgers ! het gebouw van ons onderwijs draagt nog zigtbaare fpooren van den wanltaltigen tijd, waarin hetzelve geltigt is; onze hirigtingen hebben geenszins een gelijken tred gehouden met de hervorming in andere takken van weetenfchap; ingekankerde vooröordeelen, bijgeloof omtrent de pudheid, hebben onzen wil en de vlijt der jeugd ketens opgelegd , die ons drukken. Wanneer wij de kortheid en broosheid van dit leven, het gewigtig oogmerk, waartoe wij hier zijn, de veelheid der pligten, die wij als menfchen en burgers te Vervullen hebben, overwegen, wordt ons hart met weemoedigheid vervuld, wanneer wij het opgroeiend geflagt een voornaam deel van den fchoonften tijd hunnes levens , niet met het ontwikkelen hunner vermogens, noch met het verkrijgen van nuttige kennis, maar met bloote taalgeleerdheid zien bezig houden. Wij verwagten dus van uwe vaderlandsliefde, dat gij ons den weg zult aanwijzen, langs welken wij het onderwijs meer dienstbaar A 5 aan  C 10 ) aan liet hoofdoogmerk van dit leven, en aan de welvaart der maatfchappij kunnen maaken. Maar de jeugd heeft niet alleen uwe leiding, zij heeft Ook uwe aanmoediging van nooden. De menfchelijke natuur in 't algemeen helt door haar aange» boren en diep-ingeworteld verderf tot ledigheid en Verkeerdheid, gelijk een lighaam door haare zwaarte tiaar den grond neigt; 'er is dus eene tegenwerkende kragt noodig, welke in ftaat is deeze natuurlijke neiging te Weêrftaan. Dan is 'er een leeftijd, welke dit tegenwigt meer van nooden heeft, dan de jeugd, een leeftijd, waarin de ontluikende kragt des lighaams, de levendigheid der verbeelding, het vuur der hartstogten, de geneigdheid tot het zinlijke , en het gebrek aan ondervinding de edelere vermogens van den geest om ftrijd aanvallen , en de zigtbaare voorwerpen deezer aarde eene ongewoone bekoorlijkheid bijzetten ? Het is derhalven de aanfpooring van deezen leeftijd , welke onder de voornaamfte pligten der Wetgeevers en beftierders der volkeren behoort. Doch van welk wezenlijk nut zoude deeze aanfpooring zijn, zoo dezelve zich enkel tot de jeugd bepaalde, en de gevorderde leeftijd de opbeurende en beloonende hand der maatfchappij zoude moeten derven ? Welke edele jongeling is 'er , die niet Tiaar het beflisfend oogenblik reikhalst, waarop hij in alle de regten van eenen vrijen burger zal treden , en in eenen ftand , naar zijne vermogens gefchikt, ook op zijne beurt der maatfchappij zal kunnen dienen ? Het is derhalven ook hier in 't bij* zonder . dat de onpartijdige tusfchenkomst en het wijs overleg der Volksbeftierders hoogst noodzaa- ke-  C n ) Relijk is. Een laag en verbasterd volk moge de ampten als aanzienlijke gefchenken, als fpijze voor de kruipende luiheid befchouwen. Een heerschzugtig Vorst moge dezelve misbruiken om het getal zijner vleiers en flaaven te vermeerderen , en de harten zijner onderdaanen te vergiftigen, Baatzugtige Aanzienlijken mogen zich van dezelve bedienen om hun vadzig en losbandig kroost te voeden, Een vrij en verlicht volk befchouwt dezelve •als deelen van het algemeen beltier, en verdeelt ze dus onder haare leden overeenkomftig met den aart en trap van ieders vermogens. De weetenfchappen •mogen door de Heerschzugt, als zijnde juiste middelen , om den mensen zijne waarde te doen gevoelen, onderdrukt, of als bloote uitfpanningen en een fpeeltuig voor volwasfene kinders aangezien worden. De vvaare vaderlandsliefde zal dezelve ten algemeenen nutte doen dienen, en naarmaate een jongeling dezelve met meerderen iever en een gelukkiger gevolg beoeffend heeft, hem ook eenen des te gewigtigeren post in de maatfchappij toevertrouwen. Maar zoude alleen het toekomftig, en niet het tegenwoordig geflagt uwe zorg ten deeze opzigte verdienen? Zult gij zoo veele wanbegrippen, zoo veeIe vooröordeelen , zoo veele verkeerdheden , deels uit de menfchelijke natuur, deels uit oude gewoontens afkomftig , en welke met de regten van den mensch onbeftaanbaar zijn , uw nieuw Staatsgefiel als zoo veele binnenlandfche vijanden ongeftraft laaten aanvallen, en zelfs onder het toekomftig geflagt hun vergif ongehinderd laaten verfpreiden ? En zal uwe menschlievende voorzigtigheid niets in 't werk ftellen om den invloed deezer verderfelijke zaaden , JLQ9  C 12 ) goo niet wegteneemen althans te verhinderen ? Neen burgers ! gij zijt te wel overtuigd , dat een yrij Gemeenebest , waar onwetendheid en vooroor* deelen de zielen der burgers benevelen , altijd of tot flavernij of tot wanorde moet overflaan , dan dat gij ook de verlichting van het tegenwoordig geflagt niet voor een uwer voornaamfte pligten zoude houden. Wij willen niet, dat de beoeffening der wetenfchappen eene heerfchende ei^enfchap deezer maat» fchappij zij, dat elk burger zich aan verhevene, aan fpitsvindige befpiegelingen , of aan eene wijsgeerige rust overgeeve. Wij verlangen alleen , dat ieder de regten, maar tevens de pligten van den mensen en den burger grondig leere kennen; dat hij eenvouwig maar tevens naukeurig en aanhoudend onderrigt worde , wat hij als mensch aan zijnen Schepper, aan zich zeiven, aan zijnen medebroeder , en wat hij als burger aan de maatfchappij verfchuldigd zij! Hij , die de kennis en de waarneeming deezer pligten uit een vrij Gemeenebest wegneemt, herneemt dit gemeenebest zelve haare (leun en llerkte , en doet de heilige regten van den mensch in bloote klanken en ijdele herfenfehimmen ontaarten. Het bevreemde u niet, waardige Vertegenwoordigers deezes Volks! dat ik niet alleen tot de kennis, maar ook tot de waarneeming deezer pligten , niet alleen tot de befchaaving van het verftaud , maar ook tot de verbetering van het hart uwe tusfehenkomst inroepe ; daar toch verftand zonder deugd eene des te gevaarlijkere pest voor de maatfchappij, en een zwaard in de hand van eenen uirzinnigen is. Maar wat is waare deugd? Is zij in der daad niet • - ■ an-  ( i3 5 jfncters als opoffering en zclfsverlochening? Niets ais een geduurige ffcrijd tusfeheu twee hoofdmagten het verftand en het hart? Als dan zijn 'er drangredenen, fterke, overtuigende drangredenen noodig om deezen moeilijken ftrijd met moed te beginnen en met ftand-1 vastigheid te voleinden. Maar zult gij u hiertoe van tijdelijke belooningen bedienen ? Of zult gij door uwe wetten en de vreeze voor (baf dit heilzaam doel kunnen bereiken? Daar toch de eerfte alleen fchitterende daadeft, of liever fchijudeugd en huichelaarij zullen voortbrengen; en de laatlte wel de daaden.; maar niet de harten, wel de ouvoorzigtigheid,maar niet de boosheid , wel den openbaaren overtreder, maar niet den listigen ondermijner kunnen beteugelen. Van Waar zult gij dan deeze zoo noodzaakelijke drangredenen ontkenen ? van waar anders, dan van den Godsdienst, en wel van den geopenbaarden Godsdienst? Een Socrates, een Plato mogen in den natuurlijken Godsdienst een wezenlijk voedzel, eene genoegzaame kragt voor hunnen geest ontdekken : eene kragt , welke zoo diep verholen ligt, tot welkers opfpooring zulk eene fchranderheid van verftand, zulk eene infpanning van ziel noodig is , kan bij het gros der menfehen van geene uitwerking zijn. En ik bidde u waarde medeburgers, kunt gij een vermogen, fterker' dan de invloed der menlchelijke wil, verwagten van eenen Godsdienst, welke de éénheid van God en de onfterflijkheid der ziel niet tot zekerheid, maar alleen tot zekeren trap van waarfchijnlijkheid heeft kunnen brengen ? „ Maar zullen Godsdienst en Staatkunde dan op fiieuw vereenigd worden?" Ik weete het, burgersI eene opwelling van verontwaardiging moet uwe harten ver-  ( 14 ) vermeesteren , op het hooren van dit voordel. Ènj. misfchien zoude deeze vergadering en het gantsch' Verlicht Europa thans haare (tem tegens mij wenfchen te verheffen.- Dan hoort mij , bidde ik u ^ met bedaardheid en onpartijdigheid , en herinnert U de vrijheid van fpreeken, welke gij, door de regten van den mensch te erkennen, mij vergund hebt! Dat Frankrijk, hoe grootmoedig, hoe befchaafeen menschlievend ook, ons in het ftuk van den Godsdienst tot geen voorbeeld ftrekke f Wanneer uw vriend zijn bouwvallig en onbewoonbaar huis afbreekt, zondt gij, om deeze reden alleen, uw huis, 't welk misfchien eene kleine verbetering van nooden had, ook onder den voet werpen? Het tijdftip nadert, wanneer de naam van God in de Franfche Volksvergadering met meer waare eerbied zal genoemd worden, dan thans aan het hof van Frederik Willem! De gezegende dag zal eens aanbreeken, waarop de beminlijkc infteller van het Christendom aan de oevers van de Seine en Rha-* ne met ongeveinsdere vroomheid zal gediend, met hartelijkere lofzangen zal vereerd worden , dan thans aan den Tijber of aan den Rhijn! Het Christendom heeft haare bijzondere leer- en inftellingen, en eene algcmeene zedekunde. De eerfte heeft de oude Staatkunde fteeds tot bereiking haarer oogmerken gemisbruikt. De tweede had met haar baatzugtig doel niets gemeen; de eerfte nogthans be-, hoort tot elks bijzonder begrip, en niet tot het algemeen. De tweede daarentegen is de waare bron van; alle maatfchappelijk geluk. Voor de eerfte verlangen Wij alleen de algemeene veiligheid; wij verlangen dat gij even waakzaam: d.e Spotternijen eu vervolgingen van bM  C is ) het ongeloof als die van het bijgeloof, zult betetïgelen; wij verlangen, dat de boetvaardige Christen, die met ons de opftanding van zijnen Meester als het eerst «n eenig middel van ét hervorming voor zijnen geest befchouwt, even zeer uwe befchermende hand gevoele , als de ftoute verdeediger van eigene geregtigheid. Maar het tweede , de Zedekunde van het Christendom, beveelen wij aan uwe bijzonderlte hoe* de! ó dat gij waardlte medeburgers, dat alle vrienden van het menschdom, alle broeders en leden van het Bataafsch huisgezin tot inftandhouding en verbreiding van dit godlijk gefchenk, deeze eenige grondfteun der maatfchappij, alle hunne vermogens wilden vereenigen! Kent gij een Wetboek fchooner door deszelfs voorfchriften , dringender door deszelfs beweegredenen ? Kent gij een Wetboek , waarin de flaaffche banden der oude wet, de ketenen van het bijgeloof openlijker vertreden, en 's menfchen geest een vrijer, een fchooner kring van werking op deeze weereld wordt voorgefchreeven ; waarin de waare broederlijke gelijkheid , en alle de pligten , welke hier uit voortvloeien, met meer nadruk worden voorgefchreeven, dan in dat der Christenen? Kent gij, waardfte broeders!- eenen wetgever , die de trotsheid der Grooten en Aanzienlijken; de fchijnheilige Staatkunde van heersefrzugtige Geestelijken met meer heldenmoed en eene bedaardere ftandvastigheid heeft beteugeld , dan Jefus van Nazareth ? Kent gij eenen opregteren vriend der waare gelijkheid, dan den menschlieveirden befchermer der armen en nooddruftigen, den vriend der visfchers en tollenaaren, dan hem, die armer dan het gedierte des velds op den aardbodem  delft geene vaste plaats had, waar hij zijn vermoeid hoofd konde nederleggen ? Kent gij eindelijk eenen wetgeever, die zijne fchoone leer met zulk een fchoon leven geftaafd , en met zulken heilzaamen en bloedigen dood verzegeld heeft, als de groote voorganger der Christenen ? En waaï zult gij eenen mensch , eenen burger vinden, die voor uwe maatfchappij zoo juist gevormd is , als de waare Christen ? Plaatst hem in den rang van burger, op den regterftoel , in de raadzaal, in de volksvergadering, in ballingfchap , in den kerker , op het fchavot; overal znlt gij in hem den braaven man, den liefderijken broeder; den eerlijken en ftandvastigen burger bewonderen. Het is derhalven deeze Godsdienst, het zijn de waardige leeraars deezer menschlievende zedekunde, welke voor een Gemeenebest op Vrijheid en Gelijkheid gegrond van de hoogfte noodzaakelijkheid zijn, en welke dus door de Opzieners van dit gemeenebest befchermd, en uit de algemeene fchatkist behooren onderhouden te worden. Maar laaten zij daarentegen, die met het kleed van vredesgezanten omhangen, in plaats van reinheid des harten 3huichelaarij en fchijndeugd leeren, die in plaats van zagtmoedigheid vijandfchap, in plaats van vrijheid, gelijkheid,Christelijke eendragt en broederlijke liefde , partijfchap, JJavernij , wraak en moord ontfteeken , de gedugte ftraf van het beleedigd menschdom ondervinden. Dus doende zult gij en het bijzonder geluk uwer burgeren, en de welvaart uwer nieuwe maatfchappij op onwrikbaare zuilen vestigen. Dus zult gij eindelijk ae verfljndende wolven, die onder het vagt van'  c 17 y van fchaapen, de vreemde huurlingen, die in hei kleed van goede herders, in uw middenzuilen doordringen , kunnen weeren: en gij zult tevens het doodlijk zaad , het geheim werkend vergif van eene, in fchijn godsdienftige, maar in waarheid ftaatkundige leer, welke e-:ne buitenlandfche ftaatkunde, die door deeze ommekeer thans eenen regtfixeekfchen invloed in uw gemeenebest heeft, zal zoeken te verfpreiden, in haare eerfte werking kunnen fmooren (i). En (O Dus doorreisde zekere Roomfche Geestelijke in den na-zomer van het laatstverloopen Jaar deeze gewes* ten, met oogmerk om de beginzels van het Fransch leerflelzel van Vrijheid en Gelijkheid bij Roomfchen en Onroomfchen tegen te gaan. Met het zelfde oogmerk had hij in het voorgaand jaar eenen circulaircn brief aan den Bis. fchoppen in de Nederlanden gefchreeven, waarin hij hun onder anderen met de woorden van Pius den Zesden onder het oog brengt, dat het, om het ongehoord verdigtZel deezer Vrijheid te wederleggen, genoeg zoude zijn te zeggen, dat zoodanig ook geween was het gevoelen der TValdenzen — van Viclef— en daarna van Lnther. (Zie de origin. ftukken te Gouda.) En in het volgend Jaar wierd deeze zendeling door de belijders van dieCodsdienJlige Vrijheid, welke Luther ingevoerd heeft, gebruikt om dit leerftelzel van Vrijheid ook onderhen tegentegaan. Want dat deeze Geestelijke niet op zijn eigen gezag noch op dac van Pius den zesden zich hier bevond, fchijnt onder andetea te blijken uit eene buitengewoone Advertentie geB 3 Os-  ( 18 ) En zonde ik tr, waardfte jongelingen! met de aan" vangelijke herfehepping uwes vaderlands geen geluk wenfchen, daar dezelve, zoo zij door geene menfchelijke zwakheid misvormd, en door geene aardfche wisfelvalligheid geftoord wordt, voor n inzonderheid een tooneel vol van de fchoonfte vooruitzigten ontfluit. Veelen onzer zullen misfchien alleen getuigen zijn van die noodlottige gisting , welke de overblijfzels van het voorig, en de beginzels van het nieuw Staatsbeftier noodzaakelijk moeten voortbrengen, en mislchien zullen zelfs zommigen de flagtoffers moeten worden van die onkreukbaare ftandvastigbeid en onpartijdige vaderlandsliefde, waar uit gij eens het ongeftoord genot der waare Vrijheid zult erlangenBereidt u derhalven van dit eerst oogenblik af tot dat gewigtig tijdperk van uw leven , 't welk met rasfe fchreden nadert; vormt uwen geest reeds in uwe kindsheid en jeugd tot dien toekomftigen ftand, waartoe de wijze Befchikker van uw lot u misfchien beftemd heeft: de zaaken, welke gij. thans reeds behandelt of eerlang zult behandelen, zijn tot dat einde van het hoogst belang. Wij willen u de fchriften van Plato en Cicero geenszins als een zedelijk rigtfnoer voor dit en het volgend leven aanprijzen; dit zoude het zelfde zijn als het fchemerlicht boven het zonlicht, de invallen van een kind boven de overdenkingen van eenen wijzen man. te verkiezen; maar plaatst in de Haagfche Courant van den 3 Oétober 1794 , waarin gezegt wordt: Deeze waardige Prelaat wordt ook door hunne Hoog Mogende voorgcftaan, gur.fliglijk ten Hove mtvangen en van alle braave lieden hoog gefihat.  C 19 ) snaar als werken van vernuft befehouwd zijn zij de oorfprongelijklte en fchoonfte meeferftukken welke het menfchclijk verfiand immer heeft voortgebragt; als voortbrengzels van eenen republikeinfchea geest zijn zij een fpiegel voor den vrijen nakomeling , een rijke Schatkamer voor den ontluikenden burger. En indien fchoone voorbeelden uwe jeugdige ziekn kunnen .aanprikkelen, vestigt uw oog dan op die jongelingen, welke voorheen uit den fchoot van dit kweekfchool zyn voortgekomen, en van welken veelen zich thans in ons midden bevinden: de maatfchappij heeft de voortbrengzels van zommigen hunner gezien en bewonderd; veelen hebben hier en elders de zaak der onfchuld en der vrijheid met eenen waaren Bataafèhen moed gehandhaafd: en wel dra zult gij een aantal van hun met luister op het tooneel uwes vaderlands zien verfchijnen, indien het Volk van Amfterdam waare verdiensten zal weeten te waardeeren en te bclooncn. Maar hoe groot is niet uw geluk boven het hunne! zy zagen in deeze zelfde plegtigheid niets dan eene gedwongene pligtpkging, een verouderd gebruik; gy daarentegen ziet de Opzieners deezer Stad, midden onder de beflommeringen van hunnen moeilijken post , dezelve met eenen buitengewoonen luister verderen, en alle ingezetenen uitnoodigen , om ooggetuigen te zijn, hoe heerlijk een vrij volk vlijt en kunde reeds in de kindsheid en jeugd weet te- fchatten en te vereeren. Kent dan waarde jongelingen, kent uwe eigene waarde; bezeft uw tegenwoordig geluk, en ftreeft naar den «erekroon, die voor u is opgehangen. Weest B 2 over.  ( 20 ) overtuigd, dat wij u als onze vrienden, als redelij? ke wezens, als aanftaande burgers van een vrij gemeenebest, zullen beltieren en geleiden; maar houdt tevens onder het oog,dat wij de goede orde en eene betaamelijke ondergefchiktheid, zonder welke geene infpanning van ziel mogelijk is, noch, zelfs de kleinfte maatfchappij immer beftaan kan, met al ons vermogen zullen handhaaven: en wy belooven u tevens plegtig, dat wij u den eenigen weg tot waar geluk niet alleen door onze lesfen, maar ook door ons eigen voorbeeld, zullen tragten aantewijzen 1 Doch zoude ik u burgers en burgeresfen deeze? Stad ! zoude ik u met deeze heilige band van broederfchap , met de oprigting van dit groot huisgezin geen geluk wenfchen , en , daar ik thans voor de eerfte maal in onze eigene taal tot u mag fpreeken, ü niet broederlijk, niet gul en openhartig mijne gevoelens mededeclen? U in de eerfte plaats, die van ons in ftaatkundige begrippen verfchilt, reiken wij de hand van yrieudfchap, en fineeken u bij alles, wat u lief en dierbaar is, dat gy tot ons wilt wederkeeren! Zijn, er wezenlijke bezwaaren, welke u van het omhelzen onzer begrippen terughouden? wy bidden u., pntdekt ons dezelven , en overweegt onze tegcnbedenkingen met eene bedaarde onpartydigheid! Hebt gij eerbied voor het overheidsampt? Ook, wij eerbiedigen hetzelve; maar wij noemen geenszins eiken bezitter of aanmaatiger van het openbaar gezag , onze Overheid , even zoo min als wy eenen roaver, eenen wettigen eigenaar noemen. Vei-  C ai ) Veroordeelt gij eene losbandige Vrijheid ? Ook wij verfoeien dezelve; wij fchuwen deeze fchijn - vrijheid «rger dan de vorflelijke dwinglandij, en wij zouden de zamenwooning met het gedierte der woestijnen verkieslijker achten dan zulke eene vrijheid zonder orde en ondergefchiktheid. Wij bedoelen de vrijheid van redelijke wezens, die de Schepper en Vader, en tevens de eenige Heer en Meefter van het menschdom ons bij onze komst in deeze weereld onvervreemdbaar gefchonken heeft. Vindt gij het onredelijk of onmogelijk, dat alle menfchen in alle opzigten gelijk gefield worden ? Wij beweeren alleen, dat alle leden bij de welvaart der maatfchappij even veel belang, en op derzelver be« befiier, op de eer en voordeden daarmede verknogt, een even groot regt hebben; dat allen broeders van dén huisgezin, allen kinders van éénen vader zijn; dat verlknd, rijkdom , ampten wel grootere verpligtingen, maar geen grooter aanzien geeven. Of vreest gij de Franfchen als ongeloovigen en Ondiristenen ? Maar kendet gy het voormaalig Christendom van dit volk? Kendet gij de Opzieners hunner kerk, die hunne kudden verlieten, om aan de Hoven der Vorften, in de paleizen der Aanzienlijken hunne dagen in weelde doortebrengen ? Kendet gij die Geestelyken, die opvolgers zijnde van de arme en arbeidzaame Apostelen zich in afgelegene kloosters aan ledigheid en wellust overgaven, en aldaar het zweet en bloed van behoeftige landlieden, van misleide ftervenden verteerden ? Weet gij dat voor de Franfche altaaren eene deugdzaame maar onvermogende vrouw, een dweepzieke monnik , een verB 3 go-  gode kluizenaar boven den Zaligmaaker der weer'eld, en den Almagtigen Schepper van het heelal gediend wierd? (2) (2) Hoe zeer deeze in waarheid on - Christelijke gewoonte ook in Frankrijk ingeworteld was blijkt uit een santal van voorbeelden , welke men in geloofwaardigs Reisbefchrijvingen, b, v. fisch Brief: uber die Südlichen Provinzen von Frankreick vindt. Ook zal men hiervan, fchoon niet bepaaldelijk Frankrijk betreffende, zonderlinge voorbeelden vinden in de Allgemeine Lefebibliothek für Lekturfreunde I. B. en Ziu.mermans Geographifcke Annalen No. 9. Aanmerkelyk is eene plaats over het tegenwoordig Rome, Neuefte Statistifche und moralifche Ueberficht dei Kirchenftaats, enz. bl. 086, Er zijn iu Rome 64. kerken, die den tijtel van Marienleerken draagen , dezulke niet gerekend, welke naamen van Hoofd- Marienfeesten hebben. Daarentegen zijn onder het groot aantal van Roomfche kerken flegts 4, die aan het Opperweezen zijn toegewijd, 4 andere, die den bijnaam van het kruis van Christus , en 10 die den naam des Verlosfers draagen. Deeze alle zijn oude en lelijke gebouwen, en -worden zeer verwaarloosd , terwijl daarentegen , die aan de heilige Maagd gewijd zijn, een nieuV/erwetich aanzien hebben, en fraai en prachtig gelouwd zijn. Daarenboven vindt men in ieder van deeze kerken, en in alle overige, welkers getal 328 of 329 beloopt, 3 tot 4 Marien-beelden, tegens 1 Christus-beeld. Van de Spanjaarden vindt men ook in The Univerfal Magnzin for April 1790 The most general devotion among tnt Spaaiaids is that, whichthey pay to the Virgin Mary. Zon-  <: 23 ) Of vreest gij, dat de vernietiging der heerfchende kerk Zonderling is de aanmerking van den Engelfchen Schrijver Falconer : from a fimilar dispofition, (naameJijk gehegtheid aan zinlijke voorwerpen) joined witk fome'what of a turn for gallantry, both of whieh are congenial 'to a warm c li ma te , arifes that extravagant attachment beflowed by the Romisk Church vpon the ïlrgin Mary\ yhom they have, without any four.dation in hi/lory, de» fcribed to have been of exquifite beauty, and have alfo in all their paintings, fiatues and fculptures arrayed with the richest apparel; and their addresfes to her are of ten eouched in fuch terms as to refemble more the efu/ions tf fi carr.al paffion, than the religious veneration dut to (t fuppofed fuperior being. Ziet deszelfs Remarks on tht in. fiuence of climate, fituation , nature of country — on the dispofition and temper, minnen — intellects of Mankind. London 17S1. (Quarto) p. 132, 133. Opmerkelijk is ook het ondericheid rustenen Paus. gezinde en Catholyken in een zeker gjzegde van eenen burger van Lyon, tegens den Engelfchen rei» figer gardenstoni: „ het licht der menfchelijke rede , van God zeiven afgeleid, is nu in dit land al • gemeen verfpreid, en wij veragten het bijgeloof der Paufelijke magt, zoo dat er na verloop van 10 jaareri in Frankrijk wel Catholyken, maar geen één belangeloos Pausgezinde zal gevonden worden." Zie Lord gardenjtone's- Travelling Memorandums I. 60. Men zal nog meer gewigt aan deeze woorden hegten, zoo men weet, dat dezelve gefprooken wierden in de maand OitJher 1785, en dus nog voor de eerfte groote omwenteling ia Frankrijk.  < 24 ) kerk den Godsdienst zelve zal ondermijnen ? Maar onze Godlijke Meester heeft zich nimmer van den Romeinfchen Stadhouder, of van den Joodfchen Hoogepriester; nimmer van den fcepter of het zwaard tot voortplanting zijner leer bediend: nooit zag men hem in paleizen of raadzaalen , maar langs de (branden en in woestijnen zijne wetten verkondigen. Of zijt gij bedugt, dat het Ongeloof of een zooge* naamd natuurlijk Christendom den ontledigden zetel der heerfchende kerk zal inneemen , en van daar u haar vermogen zal doen gevoelen, u met fmaad en verachting zal overlaaden? Ook ons zoude dit denkbeeld met fmart vervullen ; maar wij zouden niet u, niet ons zelven, maar onze vervolgzieke medebroeders betreuren: wij immers weeten, dat zij, die om het Christendom vervolgd worden , in de beloften en vooruitzigten van deezen Godsdienst de volkomenfte vergoeding vinden. Daarenboven wee* ten wij , dat tegenfpoeden ook den Godsdieust zelve louteren en verlterken: immers nooit blonk het Christendom met eene onbevlektere luister; nooit wierd de Christelijke broederband vaster geftrengeld, en heiliger bewaard, dan toen de vervolgzugt der Keizers zich met het bloed haarer die* naaren bezoetelde: nooit was deeze Godsdienst zoo verlaagd en verbasterd, dan toen dezelve zich met het Keizerlijk purper bekleedde, en in de paleizen der Hovelingen was doorgedrongen. Overweegt, bidden wij u, deeze bedenkingen, en openbaart ons uwe opkomende twijfelingen, of keert in onzen kring weder, en aanvaart de hand van broederfchap, welke wij u met de hartelijkfte genegenheid toereiken. Maas  ( «5 ) Maar zoude ik u vergeeten, barteiijk geliefde mede? broeders! die met mij de zaak der Vrijheid zijt toegedaan? Zijn de tegenfpoeden in het bijzonder leven dikwijls het gefchiktst middel om 'smenichHi ziel te zuiveren en te verfterken ? Zoude dan de goedertiere? ne Beltierder van ons lot ons zoo lang de vervulling onzer wenfchen, zonder eenig jnenichlievend oogmerk, onthouden hebben, en niet veel eer ons yerftand voor het bezef der waare vrijheid, en ons hart voor de waare gelijkheid hebben willen vormen? Laat ons dus , om dit verheven doel te bereiken , en tevens de welvaart der maatfchappij onwrikbaar te vestigen, allen bijzonderen wrok, alle overblijfzels van partijfchap uit onze harten verbannen! ó mogten wij allen bezeffen, dat elk burger, in welken (land hij ook geplaatst zij, eigenlijk maar eenen pligt heeft, die van zijnen post naauwgezet waaneneemen en zich zeiven te verbeteren! mogten wij allen bezeffen , dat hij, die een flaaf is van zijne eigene zwakheden, zelfs onder de banier der Vrijheid altijd een flaaf is; maar dat hij, wiens wil aan den teugel van een verlicht verftand onderworpen is, zelfs onder den ijzeren fcepter van eenen dwingeland in waarheid vrij is! Dat dus niemand onzer aan zijnen medebroeder zijne fchatten, zijne roem , of den eerepost, waarop hij een grooter regt meende te hebben, benijde; laat ons niet wraakzugtig omtrent het voorledene, maar ook geenszins onverfchillig zijn omtrent het toekomende; voor de veiligheid zijnes lands, voor de bevestiging der vrijheid te zorgen is geene wraakzugt noch vijandfehap; maar laat het by ons eene even groote misdaad zyn de onfchuld te veroordeelen , als de fchuldigea te verfchoonen. B 5 Laaf  ( ) Laat ons opmerkzaam op onze Vertegenwoordigers, maar niet agterdogtig zijn; vaste verkleefdheid aan zijn gevoelen, is niet altijd hardnekkigheid ; verfchil van denkwijze geene oneerlijkheid ; weigering van een voordel geen voiksverraad: de wet is hunne , maar ook onze meeder ; de regten van den mensch zyn voor ons, maar ook voor htm gefchreeven : zij zijn onze Vertegenwoordigers, maar niet onze dienaars; hunne ftem te overweldigen is de Volksdem zelve te fmooren ; hen te fchenden is de majefteit des Volks, is onze eigene waardigheid te onteeren. Maar geliefde medebroeders! ("vergeeft mij dat ik mijne bezorgdheid in uwen boezem ontlaste) er zijn twee klippen , welkers gezigt mij doet ijzen, en welke ik des te meer vreeze , daar tot dus ver alle gemeenebesten, welken wij kennen, of op beiden of op één derzelven vergaan zijn; ik bedoele aan den eenen kant den vermogenden invloed der Aanzienlijken en Rijken, en aan den anderen kant eenen gewelddaadigen volks-invloed. Verwisfeling van meesters is geene vrijheid; waare daatkunde, en zuivere vaderlandsliefde zijn even zoo min een gevolg van rijkdommen, als van geboorte; eigenbelang en geldgierigheid kunnen even zoo gemaklik in den boezem der rijken, als in dien der armen huisvesten; de behoeftige handwerksman is even zoo zeer aan zijne hut, en de landman aan zijne dulp verkleefd, als de rijke aan zijn marmeren paleis; wanneer het oorlogsvuur of eene verbolgene overheerfcher den vaderlandfchen grond nadert, verzamelt de rijke zijne fchatten, en zoekt in vreemde gewesten eene veilige fchuilplaats, terwijl dé  ( =7 ) da arme aan de woede eenes vernielenden vijands wordt ten prooi gelaaten. In eene maatfchappij, op gelijkheid gegrond, moet het verftand der nooddruftigen opgehelderd , hun neergeflagen geest opgebeurd, en de last der armoede verligt worden; de volksfeesten moeten voor hun , niet voor de rijken worden ingerigt; de voortbrengzels der aarde, de bekoorlijkheden der fchoone natuur, welke onze goede Vader voor alle zijne kinderen heeft ten toon gefpreid, moeten ook voor hun toegankelijk, en verkrijgbaar gemaakt worden. Maar aan den anderen kant, het zijn ook de behoeftigen niet alleen, welke de oppermagt des Volks in handen hebben ; onkreukbaare eerlijkheid en te vredenhcid met zijnen ftaat zijn even zoo min een natuurlijk eigendom van den behoeftigen burgerftand, als omkooping en heerschzugt een vast gevolg van rijkdommen zijn. Ook hier moet een juiste fcheidmuur worden opgetrokken, opdat geene baatzugtige volksberoerders zich van de eenvouwigheid en de onkunde der nooddruftigen tot bereiking hunner fnoode oogmerken kunnen bedienen. Een Critias en Cleon te Athene , een Appius en Clodius te Rome hebben deeze beide gemeenebesten alle de ijsïijkheden van de heerschzucht der Aanzienlijken, en eene toomelooze Volksmagt doen ondervinden. En zoo u mijn dierbaar Vaderland ! het verfchriklijk lot mogt befchooren zijn , dat een Critias of een Catilina hunne bloedige vuist in uw heilig ingewand zoude flaan , dat er dm ook uit het midden uwer burgeren een Thrafybulus of een Cicero moge oplbun, die uwe Vrijheid en welvaart, met gevaar van hun leven, of ten koste van hun eigen bloed mogen befchermen ! Laat  Laat ons dus waarde medebroeders! onder alle omftandigheden van dit leven het belang des Vaderlands onwrikbaar onder het oog houden ! Het tijdftip is daar , dat wij als menfchen eenige opoffering zullen moeten doen, om als burgers vrij en gelukkig te zijn. Een hovaardig volk, 't welk de dwaasheid van Europa, dat door zijne list en goud verblind zich zeiven verteert, van zijne trotfche ftranden openlijk befpot, dit Volk wet reeds den dolk, om uwen roem en Welvaart op nieuw den doodfleek te geven. Welaan dan broeders! laat ons, niet door wraakzugt, maar door waare vaderlandsliefde bezield, toonen, dat wij het geluk derVryheid weeten te w2ardeeren, maar ook te handhaaven! Of zouden wij wagten, tot dat zijn moordziek rot met ver» nieuwde kragt en woede terugkeere ? Zouden wij onze fchatten bewaaren, opdat zij naderhand eene prooi worden van hunne roofzugt ? Zoudt gij uw kroost aan het vaderland weigeren, opdat hunne dolken hetzelve naderhand voor uwe oogen ombrengen? Zouden het alleen de Romeinfche Vrouwen zijn, die haare kleinoodiën voor 'slands welvaart ten beste gaven? Zouden wij niet door daaden, door opofferingen willen toonen, dat wij de vriend van het heldhaftigst volk der weereld, niet alleen wenfehen, maar ook verdienen te zijn? Welaan dan Bataven! ("indien de oorlog ons lot moet zijn) laat ons deezen ouden vijand van dit gemeenebest in zijne fchuilplaats gaan opzoeken! laat ons den Bataaffchen ftandaar andermaal op Chattams puinhoopen gaan oprigten! Gij agtbaare fchimmen dier helden, die voorheen de woede van dit zelfde volk met verlies  C*9> lies van uw leven getemd hebt, gij ziet, hoe de Brit niet alleen de roem uwes vaderlands, gelijk weleer , maar ook uwen geboortegrond onteerd heeft! Verfchijnt gij zelve in onzer midden, bemoedigd onze jeugd en ftrijdt met onze helden! Leert gij uwe nakomelingen* dat de waare Batavier wel zonder fchatten , maar niet zonder vrijheid kan leeven ! Dat de onflerfelijke mensch wel voor de flavernij, wel voor de misdaad, maar niet voor den dood moet vreezen! Eindelijk laat ons allen voor het aangezigt des Almagtigen, voor het oog onzer zalige vrienden en vriendinnen, welke in de gezegende hervorming hunnes Vaderlands niet hebben mogen deelen, doch welke thans in dit plegtig oogenblik op ons nederzien , gezamenlijk zweeren , dat wij de vrijheid onzes Vaderlands , maar bovenal de Vrijheid onzer zielen zullen handhaaven; dat wij de overheerfching onzer onderdrukkers, maar nog meer de overheerfching onzer eigene verkeerdheid kloekmoedig zullen beftrijden ; dat wij de waarheid en en het regt, de gelijkheid en broederfchap hier reeds naar ons vermogen zullen betrachten, om dezelve eerlang wederom met hun vereenigd zuiver en onbevlekt te kunnen uitoefenen! En Gij, Vriend en wellust van het menschdom , grootmoediglle handhaaver der waare vrijheid en gelijkheid, beftraal Gij dit Volk met uwen Geest! Geef dat alle partijfchap, eer- en baatzugt uit de Vergaderingen des Volks, uit de harten van deszelfs Vertegenwoordigers mogen verbannen zijn.' Geef mij in mijnen kring, en, kan het zijn, in dee-  ( 30) deezen kring alleen, voor mijne rffiedebürgers van nut te zijn, en wanneer voortaan eenig beginzel, voor mijn vaderland en mij zeiven verderfelijk, mijne ziel mogt koomen te overweldigen, geef dan, eer hetzelve wortel fchiete, ten mijnen en ten algemeenen beste, dat dat zelfde oogenblik het laatst mijnes levens zij!   li