Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3253 4520   Een ^leisjon! av-Meesuna' xcg" xt xh/^jud srvcs: v^^3c^r. ix^oia».   Z IJ MEENT HET ZO KWAAD NIET. £ LT S P E L. m IN VIJF BEDRIJVEN. Met eene kunst Plaat. TE HAARLEM BIJ FRANQOIS BOIIN, MDCCXCIV.   VOORBERICHT. De Toneelfpelen welke, em den Aanfchouwer een vrolijk tijdverdrijf te ycrfchaffcn , famengefl:ld zijn, onderfchelit men , in Blij- en Klucht/pelen ; en deze weder in voljlrekt Comifche en jlegts vermaakshalven uitgtdagle /lukken en Zedelijke, welke, bthalyen het vermaak , eeni nuttige héring opleevercn , in welke laatjle dus het vermaak niet ia een boertig contrast, maar in een eigenaartige fchildering van CharaBers, zeldzaame verwarring en geestige onthmvpiitg te zoeken is. Fan de eerfie foort waren doorgaands de oudjle voortbrengselen van Comisch Genie bij een volk: aristofiianes bij de Grieken, plaütds bij dj Romeinen hcb'jen diergelijk* lagwekkende {lukken geleverd daar tegen menander en terentius yerfcliaften, in lefchaafder tijd, geregelder fpclen; van deze laat/Ie foort is dat het welke wij den Lcezer thands, om de yefchcidenheid in V eng te huudin , aanbieden. De verwarring is in dit flukjen tot den hoogjlen top gebragt en tot het eind toe volgehouden. De CharaSters zjn juist gefchtst, eene ondernemende fchrandcre Minnaar es, een looze vleijcnde knecht, ten eigenzinnige, maar tevens goede eenvouwdige vader worden hier na 't leven gefchetst; en de nuttige zedeleer dat men zijn woord niet behoort te breek en , op het flerkst, door den famerthang der fabel aangedrongen, C*~) Tot dit foort van boert behoort het oblongs bij den Drukker dezes uitj „ nu )■ Minnaars van Carolina. frobeim, S charl otte froneim , Zuster van Froheim, onder den naam van Lauterbach, in mans gewaad. roosten, Kamenier van Ch ar lotte , mede in mans gewaad. lizette, Kamenier van Carolina. 'link, Knecht van Charlotte. )e stad srechter. en knecht van IValdorf. en waard. Het fpel /peelt te Hamburg.  ZIJ MEENT HET ZO KWAAD NIET; B L IJ S P E L. IN V IJ F li E D R IJ V E N. E ERSTE BED RIJ F. EERSTE. TOONEEL. Het Tconecl is een Logement. F L I N K. Ih waarheid, vriend Flink, je bent 'er dan maar reis heel mal aan toe. Je hebt noch Heer, noch geld, en weet niet waar je de kost zult krijgen; zo dat je bezie al de verfleetcn eigenfehappen van een' ouden Philofooph. Verachting , armoede, al te met een huid vol flagen, dat zijn dingen die je zo goed kent als die oude Graauwbaarden ze ooit gekend kunnen hebben. Maar vasten in de d&ad vasten zo vasten dat 'er niets in de maag komt als dat ook tot de Philofophie behoort, dan vrees ik heel hard , vriendFiink! dat je van jou leven geen Philofooph Worden zult — Wagt reis, dat Huis is e^n van de voornaamfte Logementen hier in de ftad. —■ A wie  2 ZIJ MEENT HET wie weet of het geval u niet een' of ander goed» hartigen vreemdling in d(.n moi.dftuun,die . . St. (bij luistert.") de waard, van achter V Toonecl. Haal de chais maar in de Hal, en let wel dat alles in orde afgepakt worde. FLINK. Hoe gewenscht! als d:e Heeren nu maar niet te driftig zijn. Wat? toe,, grijp moed Flink. Je moet nu reis regt onbefchaamd weezen (CharLtte en Roosjtn, in Manskleedcrer. , uit, benevens een knecht die hun Falies draagt.) Een paar knappe jongens! Welkom Heeren! welkom! TWEEDE TOONEEL. FUNK, roosje N, CHARL o tte, EEN KNECHT. r o o s j e N. Uw Dienaar! uw Dienaar! F 1 I :.. K. Hebben de Heeren een goede reis gehad? CHARLOrTE. Zo red:n!ijk. (tegen den huch'.) leg het valies hier maar neêr 'en zie toe dat alles toch wel ontpakt worde! flink.  ZO KWAAD NIET. 3 f i i N k. Als ge 't niet kwalijk neemt, dn zal ik zelf tfaar na gaan zien. (binnen met den Knecht.) DERDE TOONEEL. uoosjen, charlotte. roosten. Die verwenschte Heenweg, van de laatfte pleisterplaats tot hiertoe! — 'c ls of me de ribbenin 't jighaain gebroken zijn — maar toch als men om zo wat liefs reist, dan moet het maar over heg over ftruik gaan. charlotte. Wees maar te vred n, Roosjeni ge zult wel weêr uit kunnen rusten, en om mijnent wil kunt ge u immers wel wat laaten hotfen. roos jen. 't Best 'er van is, dat wij juist niet op fiaanden voet weder vertrekken. - Maar daar zijn wij nu, Mejuffrouw! — En wat denkt ge toch, zal onze reis ten laatfte uitwerken. charlotte. De vervulling van mijne wcnfchen. — Mljtl Lauterbach — gij weet hoe zeer ik hem beminne. A 2 roos-  4 Z IJ M E E N T H E T roosje. Zo als ge toch met hem gekaatst hebt, zoude men evenwel uw groote liefde, zeekerlijk niet hebben kunnen vermoeden. Het is mij ondertusfchen aangenaam dat gij eindelijk zelve inziet, hoe grootelijks gij u aan den armen man bezondigd hebt, maar hoe is het dan toegekomen dat gij in ernst op hem verliefd geworden zijt? charlotte. De wijze waarop hij mijn behandeling verdroeg heeft mijn hart voor hem ingenomen. r o o sj e n. Daar hebben we 't al. — Dat heeft uw fierheid geftreeld en wie dezelve bij ons meisjens, weet te flreelen, heeft onze zwakke zijde in zijn magt. — Maar Lauterbach fchijnt echter thands niet meer zo als weleer te denken, want hij wilde immers', gelijk gij zelf weet, over hals en kop van hier vertrekken , om een ander meisjen te trouwen, en daar en boven nog iemand, die hij nooit gezien heeft. charlotte. Eene onbekende kan zijn hart toch niet zeer ingenomen hebben! r o o sjen. Maar hoe zoude hij dan toch hebben kunnen befluiten om haar te trouwen? ch ar-  Z ö KWAAD NIET. 5 charlotte. Daar heb ik ook de fchuld van. r o o s ] e n. c;j! charlotte. Niemand anders! want dit befluit, was het gevolg, van eene, door mij aangenoomeae , onverbiddelijkheid , en eer ik hem het geheim van mijn hart bekend gemaakt hadde, zoude ik hem liever naar alle meisjens in de waeveid hebben laaten vrijen. r o o sj en. Dien moed zoude ik u kwalijk toevertrouwd hebben. — Maar uw moed is thands na 't fchijnt zo tamelijk gevallen. c ii a R l otte. Dat is hij, helaas! ik had 'er eindelijk berouw van, en, gelijk het in zodanige gevallen meer toegaat , ik gin ; van de eene buit nfpeurigheid tot de andere over, kleede mij in dit mansgewaad en reisde hem zo fpoedig achter n„a, dat wij nog vóór hem hier aangekomen zijn. roosjen, En, wat denkt ge dan hier te doen? charlotte. Mij tweemaal uittehuuwen. A 'ï ROOS-  6 ZIJ MEENT HET r 0 0 Sj E N, Dr.t kamt me ten minften net ééns te veel voer. CHARLOTTE. Ik heb u het valies niet ie vergeefsch, op delaat te pleister piaats, doen fteelen. Zijn aahfchrij. vings brief aan den vader zijner fchoone, waardoor hij zijne vrijheid bewijzen moet en hetPourtra'tien der vermeende bruid, dit alles is, ''oor dat niddel, in mijne handen gevallen. Gijziet wel dat mij dit in Haat ftelt om voor zijn' perfoon bij. den vader te fpeelen. r O O S j E n. En mijn rol? ch arl otte. Zal zijn om mijn' Neef te verbeelden, en daar bij nrj wat te helpen jokken. — ROOSTEN. Hoe zal ik mij dan noemen ? Het kind moet immers een' naam hebben. CHARLOTTE. Dat is mij het zelve, gelijk ge maar zelf wilt» gij kunt u zelve doopen. r o o s j e N. Dat kan grappig worden. Als wij 'er maar heelshuids afkomen. Want Lauterbach zal zig Sijn vrijheid zo geduldig niet laatea betwisten. char-  ZO KWAAD NIET. 7 CHARLOTTE. 6 Laat die zorg maar op mij ftaan. Ik zal hem wel voldoening geeven. RO O S ] E N. Ja, onder vier oogen, dat geloof ik ook. Maar als 't evenwel op een vechten gaat dan behoeft ge zo vast op mijn' bijfiand geen (laat te maaken. Ik kan zo min vegtcn als zwemmen. CHARLOTTE. Ge kunt u toch wel, als 't noodig is, een weinig fier aanllellen. ROO SJEN. Ja, als 't daar mede te do n is. CHARl.OTTE. Ik hoop dat alles goed af loopen zal. Maar ik h -b daar zo gefnapt, dat ik 'er al honger van heb. Ik wenschte wel dat iemand in dit Logement ons wat te ceten gave — wie daai! — watwil die kaerel ? VIERDE TOONEEL. ROOSJEN, CHARLOTTE, FLINK. FLINK. Onderdaanige dienaar, mijne Heeren. Ik heb alles van den wagen laaten afneernen , het is alles in zeekerheid gebragt. A 4 CH AR-  8 ZIJ MEENT HET ciiarlotte, Q>ijzigzeiven.~) Mij dunkt dat ik dit gezicht ergens meer gezien hebbe. f li n k. Wat is dat hier voor een bediening? nog geen Tafel gedekt ? fchaamen die lieden hier zig niet dat ze zo agtteloos zijn. Hei! Volk! Hei Hospes! is hier dan niemand die oppast, hebben de Heeren reeds iets om te eeten befteld? charlotte. UE. hoort zeekerlijk hierin huis. flink. Vergeef 't mij! Mijn Heer! Vergeef het mij ! Ik houde mij hier omtrend zo wat op. Ik woon — waar ik woon kan ik juist niet wel zeggen — want ik ben dan hier dan weder daar — en zo behelpt men zig dan zo goed als men kan. — Hei! Ho-pes ! Hebben de menfehen hier dan geen ooien ? charlotte. Ge geeft en zeer goed bericht van u zeiven. flink. . Mijn Heer belieft te railleeren — Mijn Heer belieft met zijn' onderdaanigflen dienaar te railleeren.— Wat heeft Mijn Heer befteld? Vleesch oï visch? c h a r-  ZO KWAAD NIET. 9 CHARLOTTE. Eigentlijk nog niet met al. FLINK. Niet met al? wel dat hadt ge niet moeten doen. Mijn Heer weet nog niet hoe 't hier in huis toegaat, als men niet bijtijds wat bedelt — dan loopt men gevaar van niets te kunnen krijgen. CHARLOTTE. Gij zijt dan gewoon hier te eeten, na't fchijnt. F L I N K. Altemet— zo als 't'nog al veel uitkomt. —■ Ik eet doorgaands zelden thuis; want thuis, mijn lieve Mijn Heer , weet ge wel, is juist alles niet altijd zo in orde , als 't wel behoorde te weezen. .— Kunnen dan de lui in 't geheel niet hooren. — Hei daar! — zal 'er dan nooit iemand komen, Hei daar! Hospes! Hei zeg ik! VIJFDE TOONEEL. ROOSJEN, CHARLOTTE, FLINK, DE WAARD. DE WAARD. Hebben de Heeren geroepen? F L I N K. Onze keel bijna te barsten gefchreeuwd; deze A 5 Hee-  io ZIJ MEENT HET Heeren komen van heel verre. Wat kunt ge ons, ten gaauwften, te eeten geeven? DE WAARD. Wat u maar belieft? CHARLOTTE. Kunt ge ons een paar Eendvogels laatenbraaden? DE WAARD. Eenden hebben wij nu juist niet; maar wat ge anders verkiest. — Wij hebben een lekkere Schaapenbout hangen, en die zal, alsge 't begeert, ten eerflcn aan 't fpit geftokerr worden. CHARLOTTE. Hebt ge hier geen wildbraad. DE WAARD. Wileb'aad! o dat is over 't algemeen zo raar, dat het voor geen geld te krijgen is. CHARLOTTE. Ook geen visch? DE WAARD. Gisteren hebben we de fchoonfte fnoek gehad die ooit op een tafel gezien is; maar heden treft ge 't juist dat 'er geen visch is, maar als ge anders wat verkiest? FLINK. De duivel haal dit Logement, ge hebt na :t fchijnt niets dan — anders viat — DE  ZO KWAAD NIET. 14 DE WAARD. Pardonneer me, Mijn Heer! Pardon eer me — ik heb immers reeds gezegd dat wij een delieaate fchapenbout hadden. FLINK. En anders niets ? DE WAARD. Wij zijn anders nooit zo liegt voorzien, maar 'tkomt nu heden juist zo uit, dat wij niet wat anders hebben. FLINK. Wat anders — mag een goed gerecht zijn, als men anders nietmetal heeft. CHARLOTTE. Nu geeft ons dm de fch.wpen bout maar, eer iem:,n.l anders ze ons nog ontneeme. FLINK. Zij zal ten eerften aan 't (pit geftok;n worden, ik zal 'er zelf voor zorgen. Ik zal terftond de eet hebben weder bi] u te zijn. CHARLOTTE. Ge zijt al te goed! FLINK. Ge belieft te railleeren, mijn lieve Mijn Heer 2 't is mijn pligt, mijn lieve Mijn Heer! 't is mijn piigt, (binnen met den Waard.) ZES-  12 Z IJ MEENT II E T ZESDE TOONEEL. charlotte, roosje n. charlotte. Dat is al ccn zeldzaam fchepfel. r o o s j e n. 't Zou mij zeer ontgaan als ik hem niet kende.— Herinnert ge u niet, Mejuffrouw i dat Lauterbach voor een paar jaaren, een' knecht hadt, die Flink heete , die ons altemet wel reis een bricfjen in de hand Hopte. charlotte. Ja! cn dien Lauterbach wegjoeg, om dat hij de vrijhjid nam van te zeggen, dat ik voor mijn beetjen ichoonheid veel te trotsch ware. r oosjen. Dezelfde — maar hij is federt veel maagerer geworden. charlotte. De arme fchelm! Ik heb grooten lust om hen in mijn' dienst te neemen. In mijne tegenwoordige omftandigheid kon mij de kaerel met zijn onbefchaamd voorhoofd van dienst worden. r o o s j e n. Gij zult hem, echter niet ontdekken, wie gijzijt? char.  ZO KWAAD NIET. 13 cu arlotte. Waar toe zou dat dienen? ZEVENDE TOONEEL. flink, charlotte, roosten, de waard. flink. De bout zit al aan 't fpit en de tafel is gedekt , — maar wilt ge niet iets voor ontbijt gebruiken of ten minsten een glaasjeu op de nuchtere maag. Wat dunkt u? ro o sjen. Wij moeten u zo veel moeite, niet geeven! f l 1n k. Moeke! — in 't geheel geen moeite ! Mijn lieve Mijn Heer! niets ter waereld — Hei daar Hospes! (de Waarduit.) de waard. Hebben de Heeren geroepen? charlotte. Wat voor wijn hebt ge? de waard. Allerlei, wat u maar belieft. charlotte, tegen Flink. Wilt ge wel zo goed zijn en zeggen eens, wat voor wijn het weezen moet. flink.  14 Z IJ MÉÉNT HET flink. ó Mijn lieve Mijn Heer! ge belieft te ratlIeeMit mijn lieve Mijn Heer! charlotte. Neen in de daad. Ik verzoek het u. funk. ó Mijn lieve Mijn Heer — ge zij: a! te goed — maar als g-* 't zo verkiest. — Laat reis hooren, H >spes! — hebt ge — bij voorbeeld — hebt ge goeden Bourgonje wijn ? bij voorbeeld! de waard. Zo goed als men dien zou kunnen wenfchen? flink. Laat ze ons dan ten eerten reis proeven, en als hij goed is, dan kunt ge ons een half douzeia flesfen bi] den maaltijd gee -en. de waard. Al 't u belieft. (de Waard binnen?) ACHTSTE TOONEEL. roosten , charlotte, flink. roo'JEN, jlil tegen Cbariotte. Wie zou nu zeggen dat diekierel gebrekleedt.— Hij is immers zo brutaal als een lichtmis. chat-  ZO KWAAD NIET. 1$ charlotte, jl'.l. Laat hem maar begaan, ik moet een klucht mee hem hebben, (tegen Flink.) Neem mij niet kwalijk Mijn Heer! want \v ] zullen elkander, na het fchijnt, nog beter leereii kénnen — en daarom hoop ik zult gij mij wei een kleine vraag ten goede willen houden. flink. Ge hebt manr te beveelen , mijn lieve Mijn Heer — ge hebt maar te beveelen. charlotte. Wat is eigenlijk uw beroep? flink. Mijn beroep, mijn lieve Mijn lieer! mijn beroep ! — Ha! daar komt de wijn . . . NEGENDE TOONEEL. de waard uit, met eenigc Heffen en kelkjens» roosjen, charlotte, en flink. flink. Bravo! fchenk nu reis in— met uwpermisfïe —laat, ze mij reis eerst eens proeven.— Woudt ge dan dat de Heeren zo maar heen zouden drinken, voor  »S Z IJ MEENT HET voor ze wisten of de wijn wel goed is. (ffff drinkt) 'T gaat wel heen ; 't gaat wel heen; hij laat zig drinken, (tegen den Waard.) ó geef mij de vies eens hier. (Hij febenkt voor Cbarlotte en voor Roosjen in, zij drinken. Tegen Cbarlotte.) Nu, mijn lieve Mijn Heer, wat dunkt u? de wijn is zo kwaad niet? Niet waar, mijn lieve Mijn Heer, niet waar? CHARLOTTE. Hij is zeer goed. — Maar, om weder op mijn vraag te komen. . . . FLINK. Ja, mijn lieve Mijn Heer, ik vrees waarlijk — ik vrees dat we aan de Schaapenbout niet genoeg zullen hebben. CHARLOTTE. Wel nu, beftel 'er dan nog wat bij. FLINK. Ge fpreektals Brugman, mijn lieve Mijn Heer!— 'Hei daar! Hospes! — ó toe geef ons ... Ja! — fla ons een half douzein eieren in de pan. DE WAARD. Met alle plaifier! FLINK. En een ftukjen fpek in elk ftruifjen, als ge zo goed gelieft te zijn. DE  ZO KWAAD NIET. 17 de waard. Ga heb: maar te commandeeren. flink. Nu dat's kostelijk, Hospes! — dat 's braaf! Hoe heet ge toch ook? Schryver! niet waar? de waard. Tapper ... als ge 't niet kwalijk neemt. flink. Wel gantsch niet, Tapper! wel dat is wel een mooie naam, die mag ik nou wel hooren. — Uw gezondheid lieer Tapper! — de waard. Mijn Heer uw dienaar! flink. Getrouwd? Heer Tapper! de waard. Wel zecker! flink, (drinkt") Mejuffrouw uw beminde! de waard. Wel verpligt, Mijn Heer! flink. Hebt ge ook kleine familie? de waard. Om u te dienen Mijn Heer. Neren Meisjens cn een' Jongen. 13 flink.  18 ZIJ MEENT HET flink. Bravo! 'k wensch ze gezondheid! {drinkt) de waard. Dank je hartelijk, Mijn Heer! c II a r l o t t e. Nu Hospes, wees zo goed van ons, zo dra mogelijk , het eeten te bezorgen. En als 't gereed is laat dan maar waarfchuuwen. de waard. 'k Zal alles in orde gereed maaken. (binnen) TIENDE TOONEEL. charlotte, roosjen, flink. charlotte. Wij zijn geheel van mijne vraag afgeraakt; ik vroeg wat uw beroep ware? flink. Mijn beroep, mijn lieve Mijn Heer? — Mijn beroep is eigenlijk — mijn lieve Mijn Heer — om het regt uit te zeggen — als ik zeg dat ik een' Heer diene, dan kan Mijn Heer'er zig op verhaten dat ik hem diene. r o o s j e n. Zijt ge wel eens in dienst geweest? ' , flink. Niet federt den laatften veldtogt. CHAR-  ZO KWAAD NIET. 10 & CHARLOTTE. Hoe komt dat? FLINK. Ik kreeg woorden met mijn' Overtien — om dat ik zo wat te vrij in mijn fpreeken was . CHARLOTTE. Maar zijt ge niet van gedachten , om weder dienst te neemen ? FLINK. Wel ja, als 'er wat goeds voor mij opkomt. CHARLOTTE. Mooglijk kan ik 11 aan een' goeden dienst helpen, — maar neem mij niet kwalijk. — Heeft uw laatlte Heer, de Overfte, geen' naam, die met een L begon en met ch eindigde? FLINK. Ja wel, regt! CHARLOTTE. Lauterbach, nietwaar! F L I X K. Dezelfde. CHARLOTTE. Ge ziet daaruit wel, mijn lieve Flink, dat ik meer van u weet, dan ge mooglijk wel verwagc hadt, — maar dat is 't zelfde. — Als ge u daarna gedraagt, dan zal 't u niet berouwen, dat ge mij B 2 hebt  co ZIJ MEENT HET hebt leeren kennen. Maar voor alles moerl|e oprecht en befcheiden jegens mij zijn. Voor 't overige moogt ge uw vrijmoedigheid wel behouden; want die zou mij fomtijds van dienst kunnen weezen.— Maar jegens mij .befcheiden ! — En om u te toonen, dat ik geen' dienst voor niet vordere, zie daar is reeds iets op afkorting-. (Zij geeft hem ;;eld.~) flink. Onderdaanigfte Dienaar, mijn lieve Mijn Heerl onderdaanigfte Dienaar! roosje n. Ik fla 'er u voor in dat vriend Flink, zig niet zal laaten overbluffen. flin k. Ge belieft te railleeren, mijn lieve Mijn Heer.— Ik heb nog van mijn leven geen'Heer aartigerhooren fpreeken. (hij zig zeiven.') Dat gezicht heb ik onlangs ergens meer gezien — maar waar weet de Hemel! Nu 't is 't zelfde. charlotte. Ge hebt weleer bij Lauterbach gediend? zegt ge! maar waarom zijt ge van hem afgegaan ? flink. Om dat het verfland van hem afgegaan was, — ia één woord hij is zinloos geworden. ckar-  ZO KWAAD NIET. « charlotte. Zinlcos! f l i n k. Neen! raazend! en dat nog wel om een Èleisjen. charlotte. Dus verliefd! flink. Dat denk ik! charlotte. En op wie? flink. Op een regten Duivel van een meid. r o o s j e n , Qter zijde tegen Cbarlotte?) Hoort ge 't nu wel ? charlotte. Was 't nog al een mooi meisjen? f l i n k. Ja, dat ging nog al heen. roosten, {ter zijde tegen Cbarlotte?) Hoort ge 't nu wel ? charlotte. Was 'er nog al wat bij ? hadt ze verftand? flink. Ja, zoo ge wilt. . . . charlotte... En nog al vriendelijk? E 3 flink.  22 Z IJ MEENT HET FLINK. Dat was maar zelden. CHARLOTTE. Wat trotsch mooglijk! FLINK. ó! Dat ging 'er overheen. CHARLOTTE. Maar toch in den grond een eerlijk meisjea. FLINK. Vreeslijk trotsch. CHARLOTTE. Was 'er dan niets goeds aan? FLINK. Wel! het goed dat 'er aan was moet wel vervloekt diep bij haar gelegen hebben. Ik heb het ten minften nooit aan haar kunnen merken. CHARLOTTE. Meent ge dan toch dat ze nog al goed op uw' Heer was ? FLINK. Zoo ze dat geweest is , dan was 't op heur manier, dat is zeer wonderlijk. CHARLOTTE. Hoe dat? F L IN K. We! ze heeft Mijn Heer behandeld, dat eenftecnen hart 'er van breckcn moest. ROOS-  ZO KWAAD NIET. 2j roosten, (ter zijde tegen Cbarlotte.') Hoort 'tge nu wel? CIl ar lotte. Maar ze was toch niet leelijk? flink. En een tongetjen in den mond! i c II a r l o t t e. Maar antwoord me toch op mijne vraag! Het meisjen wis toch niet leelijk? f l i n k. In Mijn Heer's oogen zeekerlijk niet. CHARLOTTE. Maar in de uwe. F li N k. ó Ik heb 'er daar op juist nooit zo naauw beKeeken. (de Waard uil.) de w aard. Mijn Heeren, de tafel is gereed! (binnen.) cuarlott e. Dan zullen wij nu maar gaan en naa den eeten zal ik u verder befcheid zeggen, (in V been gaan blijft Cbarlotte jlaan.) Laaten wij uit de kamer gaan. — ik zie daar iemand die mij niet zien moa. _ rtugen Roosjen.) Mijn Broeder! Zo waar als ik leef! (binnen?) B4 TIEN-  ~4 ZIJ MEENT HET TIENDE TOONEEL. FROHEIM, DE WAARD, LAUTERBACH, EEN BEDIENDE. F R O IIE IM. Ga ten eerften naar 't huis van Waldorf. Zie dat gij Lifette fpreekt; zeg haar dat wij zo even aangekomen zijn, geef haar dezen briefen wagt op antwoord, (de Waard geleidt Lauterbach op V Tooneel.) DE WAARD. In dit vertrek als 't u gelieft, Mijn Heer! LAUTERBACH. Als mijn bediende komt, zend hem dan ten ecrflen bij mij. DE WAARD. Ik zal 't bezorgen. (binnen.') ELFDE TOONEEL. FROHEIM, LAUTERBACH. F R O II E I M. Lauterbach! LAUTERBACH. Froh. im ! (zij omarmen elkander.) FROHEIM. Wat gelukkig toeval, brengt ons hier bij een ? LAU-  ZO KWAAD NIET. ' 25 lauterbach. Zeg liever: wat ongelukkig toeval!— maar het ongeluk is toch tot iets goed. — Ik ben blijde dat wij elkander hier onrmoeten. — Maar hoe komt gij hier? Ik dagt cÏAt gij bij uw Regi¬ ment waart! froheim. ó Vriend! ik heb eene ontdekking gedaan. Gij herinnert u nog wel, dat ik u voor een half jaar zeide, dat ik het fchoonfte meisjen van de waereld hadde leeren kennen; dat ik de loopgraaven geopend hadde, maar dat de commandant zig hardnekk'g verweerde. lauterbach. Wel nu ? froheim. Welnu, dat voornoemde meisjen, vriend! dat voornoemde meisien begint reeds te capituleeren. lauterbach. Dan denkt ge de vesting in te zullen neemen? froheim. Dat 's juist nog niet gezegd; want gij moet weeten, dat heur drommelfche Vader, zijn reeds, half gegeeven woord weder intrekt, en haar — laut erbach. Aan een' ander uithuwelijken wil ? — Ij 5 fr o-  2tS ZIJ MEENT II ET F ROHËIM. Die, na 't fchijnt, meer dan ik bezit. De liever Engel fclnijft mij hier, dat deze nieuwe minnaar in aanmarsch is, en bidt mij haar te convoijeeren ; als ik door geforceerde marfchen tijdig genoeg aankome , dan zal zij de vesting c-vergeeven. Daar lees 't maar zelf. LAUTERBACH, (JeCSt.~) „ Mijn Vader wil mij aan een' man uittrouwen, dien ik nooit gezien hebbe. Binnen twee da„ gen zal het Huwlijk geilooten worden. Mijn „ vermeende Bruidegom wordt alle oogenblikkcn. „ alhier verwagt, zoo gij inmiddels iemand kent, „ die wettiger aanfpraak op mij heeft, zo laat hij „ zig fpoeden, dezelve te doen gelden. Ik ben „ van angst en fchrik geheel buiten mij zelvtn, „ en dat zult ge ligtelijk kunnen gcloovcn, wan„ neer ik u zegge, dat wanneer gij tijdig genoeg „ aankomt, ik mij gewillig aan u overgeeven zal." En wat wilt ge nu daar op doen? FROHEIM Dat weet ik waarachtig zelf niet.— Ik heb mijn' bediende zo even met een' brief naar haar toegezonden; waarin ik haar bid mij gelegenheid te willen bezorgen van haar te kunnen fpreeken. LAU-  ZO KWAAD NIET. 27 lauterbach. En wat wilt gij haar zeggen? ruonEi m. Wat weet ik het? bicden, vleijen , kusfclien: mooglijk met haar op een pad gaan. lauterbach. Gij zijt gelukkig, Froheim! dat gij in die omftandigheeden zo vrolijk kunt wcezen. froheim. En gij zijt, finds eenigen tijd, een geheel ander meiisch geworden. Koe ftaat gij met mijn Zuster? Zijt gij lieden 't nog niet eens? Wanneer zal de Bruiloft gegeeven worden ? lauterbach. 't Gaat mij met uwe zuster, even als het uw meisjen gaat. Uwe zuster wil zig aan een' man uithuwelijken dien zij nooit gezien heeft en ik zoude mij een vrouw neemen dien ik nooit onder mijn oogen gehad hebbe. f r 011 e 1m. Dat zal, hoop ik, evenwel mijn meisjen niet zijn? lauterbach. Waarom om juist uw micsjen ? wat maakt die liefde ons toch beangst? En, zoo ze 't nu al eens ware, dan zoude ik uit vriendfehap voor u, mooglijk mijn plan veranderen. FR O-  23 ZIJ MEENT HET f r o ii e i m. Dat zoude in de daad edelmoedig zijn. Maar zijt ge dan volkomen van mijn zuster af? l a u t e r bac h. Heure onaandoenlijkheid heeft mij eindelijk genoodzaakt alle hoop te laaten vaaren. fr oiieim. Wel waarom toch! zij houdt zig maar zo ! lauterbach. Neen! Froheim,het moet haar werkelijk ernst geweest zijn. Een meisjen , dat zig flegts zo houdt, kan zig zo niet aanftellen als zij zig gedraagen heeft. froheim. Gij zijt dus willens de andere fchoone te trouwen ? lauterbach. Dat is ten minden het oogmerk mijner reis herwaards, en ik zoude 'er reeds heen gegaan zijn, bijaldien ik het ongeluk niet gehad hadde, van mijn valies waar in al mijn papieren zijn, op de laatfte pleisterplaats te laaten liggen. Ik heb 'er mijn bedienden weêr heen gezonden en moet dus zo lang wagtentot hij te rug komt. (Frobeims bediende uit.) v r o n e i m , {tegen zij»'1 bediende.') Nu wat zeide zij? be d i e n d e, (bem een briefo ver gcevende.). Dat zult ge uit dezen brief gewaarworden. f r0-  ZO KWAAD NIET. ? froheim, (naa Jen briefgeleezen te hebben?) Gij moet mij excufeeren, mijn beste vriend, dat ïk u moet verlaaten •, want mijn Engel wil mij fpreeken. Gij weet wij zijn beide gewoon orders te p'areeren , zo dra ik weder dienstvrij ben, ben ik weder a gouverno. lauterbach. Gij zult mij nog wel hier in huis vinden! (Froheim binnen?) TWAALFDE T O O N E E L. lauterbach, de waard. lauterbach. Holla! is hier geen mensch? (de JVaari uit?) de waard. Wat is 'er van uw' dienst? Mijn Heer! lauterbach. Is mijn bediende nog niet wedergekomen ? de waard. Ik geloof, ja, draagt hij geen blaauwe leverij ? lauterbach. Ja, waar zit dan die flungel nu weer! de w a a r d. Hij drinkt eventjes een teugjen om wat te bedaaren. lauterbach. De fchurk zal zeeker weCr dronken zijn. Ik moet zelf maar gaan. (binnen?) TWEE-  30 ZIJ MEENT HET TWEEDE BED R IJ F. EERSTE . T O O N E E L» Het Tooneel is in het Huis van JVahlorf. CAROLINA dl LIZEÏTE, LIZ ET T E. Hoor mij toch! CAROLINA. Gaarne, zo dra gij maar van Froheim fpreekt. LIZEÏTE. Maar weet gij dan, dat de Heer dien uw Vader voor u beftemt, niet mooglijk even zo een fchoon mansperfoon als deCapitein is, en zoo die u eens even zo beviele, zou dat niet gelukkig weezen? CAROLINA. Denkt gij dat Froheim het u wel af zou neemen, als hij u zó hoorde fpreeken? LIS E T T E. De Capitein is geen gek? CAROLINA. En juist daarom zou hij 't u zeer kwalijk neemen , als hij wist dat gij mij diergelijk gefnap voorrammeldet. LI-  ZO KWAAD NIET. 31 LI Z E T T E. Laat dit zo zijn? maar is het toch in de daad ïiiet zeldzaam? Kan men zijn' dorst niet lesfchen zonder daarom juist in 't water te fpringen? Kan men zig niet warmen zonder zig te branden? De Capitein Haat nu op een' post waarop hij zig reis regt goed houden kan. Laat hem daar toch. Hij verftaat den dienst. Ik ben ü daar borg voor. Maar voor een getrouwd man is hij te mooi en veel te arm. CAROLINA. ó Hij bezit alles wat hij hebben moet. LIZETTE. Dat 's echter ook alles. CAROLINA. En voor mij genoeg. LIZETTE. Dat geloof ik wel. Maar, wanneer gij hem de geharnaschte mannen uit Papas kas niet meebrengt, dan vrees ik, dat gij haast bij hem afgedaan zult hebben en of hij in dat geval nog wel zo alles voor u bezitten zoude,wat hij hebben moet, dat is een andere vraag. CAROLINA. Zwijg gekkin! LIZETTE. Ais de Capitein dan toch de man zijn moet, dien gij  pE Z IJ MEEN T H E T gij uw hart fchenkt, laat dan Lauterbach de man zijn dien gij uwe hand geeft. CAROLINA. Ik zeg eens vooral, niemand dan Froheim zal ooit mijn hand en hart hebben. LIZETTE. Maar wat hebt ge dan in deze omflandigheeden beüoten? CAROLINA. Eerst moet ik Froheim fpreeken. Wanneer zal hij komen? LIZETTE. Dat kan ik niet zeggen. CAROLINA. Waarom niet? LIZETTE. Wijl ik beloofd hebbe te zwijgen. CAROLINA. Aan wien hebt ge dat beloofd? LIZETTE. Hem zeiven. De Capitein heeft mij door deze Louisd'or laaten verzoeken om niet te zeggen wanneer hij komen zal. CAROLINA. Zo laat ik u dan door deze twee ducaaten hier verzoeken het mij te zeggen. LI-  ZO KWAAD NIET. 33 lizette. Ei zie dat zijn een paar allerliefiïe mannetjens, hebben die mannetjens geen broertjens? carolina, (haar een goudbeurs geevende.) Daar gekkin, neem dan de heele familie; toe, zeg mij nu wanneer dat hij komen zal? lizette. Hij ftaat reeds over 'thalf uur te wagten of ge hem niet zult laaten ontbieden; maar gij hadt u eerst niet duidelijk genoeg verklaard, (de beurs op debandweegende.') dat gij hem fpreeken wildet. carolina. Waar is mijn, Vader? l izette. Die llaapt een weinig ïn zijn' leuningftoel, om zijn eeten te verteeren. carolina. Baal dan gaauw den Capitein hier, eer hij wakker wordt. lizette. - En al kwam uw Vader n: al eens, wat was daar aan gelegen? car o lina. Hoe dat? lizette. Dat zult ge terltond zien. — (zij gaat de deur C open  34 ZIJ MEENT HET open doen.) Heer Capitein 1 lieer Capitein ! kom nu maar binnen. TWEEDE TOONEEL. froheim, carolina en lizette. froheim, (gekleed als een Doctor, komt met een groote parnik op V hoofd op V toonccl.) 'k Ben dan eindelijk zo gelukkig mijne engelachtige Carolina te mogen zien. carolina, (hem teder aanziende.) Och! Froheim! wat zullen wij beginnen ? froheim. Wij zullen doen, mijn waardfte — dat wat twee perfoonen die elkander beminnen, in zulke omftandigheeden moeten doen; wat naaderhand niemand ongedaan kan maaken. Op de vlugt gaan ton eerden trouwen en alle zorgen laaten vaaren. carolina. En dit ook alles kunnen doen! froheim. Dat moet ons toch eindelijk gelukken. carolina. Maar gefield wij trachten eerst onzen Vader eens door goedheid te gewinnen, Gij weet hij heeft anders niets tegen u. fr o.-  ZO KWAAD NIET. 35 FROHEIM. Laaten wij liever het wisfe voor het onwisfe neemen; liever eerst man en vrouw worden. Als uw Vader naaderhand ziet dat de zaak toch niet te veranderen is, dan zal hij moogelijk den zagtften weg kiezen. Daar wij toch eens onder Amors armee dienst genomen hebben, zo laat ons regt toe regt aan op het Regiment van God Hymen afmarcheeren. CAROLINA. Ik hoor mijn' Vader ! LIZETTE. Gij kent uw rol, lieer Capitein! DERDE TOONEEL. WALDORF , FROHEIM , CAROLINA en LIZETTE. WALD O RF. Waar is mijn Dochter? LIZETTE. Wat gelieft ge? WALDORF. Ik vraag waar Carolira is? LIZETTE. Zij is niet wel; de Doctor is zo even bij haargekomen. WALDORF. De Docror? — wat zou haar mankeeren, — zo een jong meisjen moet niet ziek zijn. C 2 LI-  $6 ZIJ MEENT HET lizette. Ja* als men dat maar zo altijd in zijn raagt hadde. waldorf. Wat fcheelt haar dan? waar klaagt zij over? lizette. Over vapeurs l wald orf. 6 Watte kuureni maar ik zal het den Doctor zeiven vraagen — wat 's dat? — dat is immers Doctor Saft niet? lizette. Neen dat 's Doctor Saft niet, Doctor Saft is zelf niet wel en daarom heeft hij zijn1 coliega hier heen gezonden. waldorf. Dat is een nog zeer jonge collega. — Wel Heer Doctor! hoe is de pols? froheim. Vrij fnel. — Het bloed is in fterke beweeging. waldorf. Dat komt van dat de meisjens zig allerlei grillen in 't hoofd haaien. f r o ii e im. 't Schijnt mij toe dat het voornaamlijk uit onrust des gemoeds voortkomt; en naa ik bemerke zijt gij wel hoofdzaakelijk de oorzaak daar van. wal-  ZO KWAAD NIET. 37 waldorf. Ja? laat eens hooreu . . . hoe! — froheim. Mejuffrouw uw Dochter heeft mij verklaard, — want gij weet men moet een' Doctor niets verzwijgen—■ dat zij een' jong Heer bemint, en dat ge, naa eerst zelf die liefde goedgekeurd te hebben, naaderhand de wreedheid gehad hebt, haar tot een huwelijk te dwingen, met iemand, dic:i zij van heur leven niet gezien heeft. waldorf. En is dat nu dat heele ongeluk ? froheim. Noemt ge dat geen ongeluk wanneer men zijne aangcnaamfle hoop eensflags opgeeven en den wensch zijner ziele aan het zinneloos bevel van een ander opofferen moet? Eene zaak van welke het welzijn uwer Dochter zo onmiddelijk afhangt, verdiende dunkt mij de emftiglte overweging. Gij zijt Vader en als Vader kunt ge dunkt mij onmoogelijk tot het ongeluk uwer Dochter belluiten willen. waldorf. Ongeluk? Hoe kan ik, voor den duivel! het meisjen ongelukkig maaken , als ik haar een braaf kaerel ten man geef? C3 er o-  38 ZIJ MEENT HET FROHEIM.' Mejuffrouw uw Dochter ziet de zaak geheel anders in. WALDORF. Mejuffrouw mijn Dochter moet de zaak in zien, zo als een gehoorzaame Dochter de zaak in zien moet. FROHEIM. Wat hebt ge tegen den man, dien haar bevalt, in te brengen? WALDORF. Niets anders dan den man dien mij gevalt. FROHEIM. Gefteld eens, dat de man die uwe Dochter bemint, zig voor uwe voeten wierp , zou dan zijn bidden en de traanen uwer Dochter u niet vermurwen? WALDORF. Mijn befluit is genoomen. FROHEIM. Gij zoudt hem toch ten minflen aanhooren? WALDORF. Waar toe zou dat toch dienen? FROHEIM. Zoo ge u flegts eenigermaaten voor konde: ftellen , wat gelieven lijden die men zo wreed zoekt te fcheiden, zeeker dan zoudt ge tot het ge-  ZO KWAAD NIET. » gevoel der elende ontwaaken, 't welk gij uwe Dochter bereidt. WALDORF. Hoor! Mijn Heer! als ik mijn hoofd op iets gezet hebbe, dan helpt al het gejammer niet met al. F R O H E I M. Zoo dit uwe meening is dan is mijn verkleeding niet langer van dienst , dan moet ik u tevens zeggen dat de man die mij mijn Carolina ontrooven wil, een laage ziel is, die uwe befcherming niet verdient. (Hij neemt zijne paruik af.) WALDORF.. Froheim t FROHEIM. Ik zie dat gij tegen alle verftandige voordellen doof zijt? Ik ben dus genoodzaakt u met geweld te dwingen rechtvaerdig te weezen. (hijgaal bet tooneel open neder?) WALDORF. Eenfraaije Doctor! een fraai Dochterjen? Wat beleeft men niet een vreugd aan zijne kinderen'? Maar, wagt maar, geduld! Ik zal u den pas wel affnijden. En gij, Mijn Heer! gij moogt u zo toornig aanitellen als 't u belieft, 't helpt altemaal nietmetal; ge moogt daar vrij zo trotsch heen. wandelen als ge maar wilt. Waldorf zal toch niet meer of minder doen, als wat gedaan moet worden. C4 Ca"  40 ZIJ MEENT HET Carolijntjen! — hoor Carolijntjcn wees zo goed cn haal mij reis even mijn' bril uit de kamer. (Hij begint te zingen.') lizette. De oude ziet 'er uit of hij niets goeds in den zin hadde. w a l d o rf. Nu Carolijntjcn ! — Waardde Dochtertjen ! zal het haast gebeuren? carolina. Gij wilt ook doorgaandsch, dat ik elendig zijn zal. waldorf Wel, wel, zo niet mijn hartjen , wie zou dat willen? — mijn' bril wil ik maar hebben, ge zult die in de kamer hier naast op de tafel vinden liggen. (Carolina gaat üi de kamer en Waldorf fluit Vr haar in op.) VIERDE TOONEEL. waldorf, froheim, lizette. waldorf, zingt. froheim. Als een vriend moet ik u raaden, dit rampzalig huwelijk ten minden nog eenige dagen uitteflellen. waldorf, Zingt li-  ZO KWAAD NIET. 41 LIZETTE. Mijn Heer! Ge hebt bij ongeluk mijn juffrouw opgefloten? WALDORF. En gij woudt haar gaarne weder verlosfen? LIZETTE. Als gij de goedheid gelieft te hebben mij den fleutel te geeven. WALDORF. Wat hebt ge toch voor allerlieffte invallen! FR OHEIM. Gij wilt mij niet hooren ; maar ge zoudt mij ten minften eenig antwoord kunnen geeven. WALDORF. Dat kunt ge u zeiven wel geeven. Ik heb u immers reeds eens voor altijd gezegd, dat 'er van uw Huwelijk met mijn Dochter niets komen zal. Wat zal ik u dan toch meer zeggen! Kunt ge dan niet van zeiven begrijpen , dat ge mij geen grooter plaifier kunt doen dan uw affcheid te neemen. FROHEIM. Gij zijt de Vader van mijne beminde, dezenaam , Mijn Heer! en uwe jaaren behoeden u, wees egter daar van verzeekcrd, dat hij die het onderneemt mij mijn Carolina's hand te ontrooven, ten minften e'ér.e goede eigenfchap bezitten — ten minften moed — hebben moet — Gij verftaat mij . . . (binnen?) C5 VIJF-  4= Z IJ MEENT HET VIJFDE TOONEEL. waldorf , lizette, carolina. waldorf. Arme Hals! Wei ja! of men zig ook maarzoaanftonds liet affchrikken. — Het kan ech:er geen kwaad, in alle gevallen daar tegen op zijn hoede te zijn. Hei daar! johan! (een Bediende komt en Waldorf [preekt ftil met hem.') lizette. Hoor! ik geloof dat de jonge Juffrouw roept! carolina, (van binnen.) Lizette! Lizette! lizette, (gaat naar de deur ) Hier Juffrouw! (Carolina fieekt een'' briefden door bet fleutelgat.) Ha! een Briefjen — aan Froheim! — wel goed Juffrouw? 't zal befteld worden. (Z'j fieekt het briefjen in beur borst. De Bediende binnen.) waldorf. Wat hebt ge daar bij de deur te doen? lizette. Niets , ik wilde maar eens hooren wat mij» arme Juffrouw doet? wal-  ZO KWAAD NIET. 43 waldorf. Uw arme Juffrouw! — Gij zijt niet een hair beter dan uwe arme Juffrouw. — Beken 't maar, hebt ge haar niet voorheen in ht\a amours gediend? Hebt gij den Doctor niet ingelaaten? lizette, (knikt met het hoofd.") Om u te dienen, Mijn Heer Waldorf! wald orf. Zo ? nu ziet ge wel de eene liefde dienst is de rmdere waard. Dat zult ge niet voor niet gedaan hebben. Gij hebt den Doctor de deur ingelaaten en ik wil u daar voor de deur uitlaaten. Gij kunt dus uw goed pakken en het huis ruimen. — Hei! wat is dat nu weer voor een leven. ZESDE TOONEEL. waldorf, lizette, carolina, een bediende. bediende. Om 's Hemels wil, Mijn Heer Waldorf! daar za! nog moord cn doodflag gefchieden. Daar komen aanftonds twee Heeren aanrijden, de een is, geloof ik, de Heer die met onze jonge Juffrouw trouwen zal cn daar kwam de Capitein Froheim en zwoer en vloekte en begon met die Heeren te krakeelen en zoo de Tuinman cn de Huisknegt 'er niet bij ge- ko-  4+ ZI] MEENT HE T komen waren en hen niet gefcheiden hadden, dan-, geloof ik dat 'er moord en doodflag gebeurd zonde zijn. Christophel is naar de wr.gt geloopen. waldorf. Dat is goed, loop haal mij de Piftoolen af, die bij mijn bed hangen. Ik wil — en — (alle in baast binnen.) ZEVENDE TOONEEL. charlotte, roosjen, flink, froheim, van de andere zijde des Tooneels opkoomende. (Een Soldaaten wagt die Froheim vast houden.) charlotte. Is dat nu niet een ongehoorde zaak? — op zulk eene wijze zal geen eerlijk man op den klaaren middag meer zeeker zijn. r o o s je n. Ja, maar ik denk toch, dat die Heer het meer op onzen zak dan op onzen perfoon gemunt hadc. flink. Juist. Ik denk net ook zo en daarom liep ik ook maar gaauw met het valies weg. ciiarlotte, (tegen Froheim.) Ik zal 't wel weeten te onderzoeken wie u tot  ZO KWAAD NIET. 45 tot diergelijke flreeken tegen mij opgezet heeft. Wie zijt ge en wat wilt ge van mij hebben? froheim, (bij zig zelve/i.*) Dat is ten minden nog een geluk dat Lauterbach mijn medeminnaar niet is. (tegen Cbarlotte.) Ik kan u kort en bondig op uw vraag dienen, jonge Heer! Gij komt hier om de Dochter uit dit huis te trouwen', maar daar zal nietmetal van worden. Mijn rechten zijn ouder en wettiger en zo dra ik weder in vrijheid ben, zal ik een woord in vertrouwen met u fpreeken. charlotte. Gij zult uw vrijheid ten eerden weder bekomen , (tegen de wacht) laat hem ter mijner verantwoording, los —wel nu Mijn Heer! denkt ge dat ge met kinderen te doen hebt. f r o ii e i m. Vrees niet dat ik thands een onedel gebruik van mijne vrijheid maaken zal.— (terzijdetegen Cbarlotte.) Binnen twee uuren verwagt ik u. charl otte, (ter zijde tegen Froheim.) Gij kunt'er u op verlaaten, dat ik niet achter blijven zal. AGT-  46 ZIJ MEENT HET AGTSTE TOONEEL, waldorf, charlotte, roosten, flink, f r o ii e i ai. waldorf. Wat is 'er nu weer te doen. Heeft de Duivel den Doctor weêr hier heen gevoerd! charlotte. Ik geloof dat ik de eer hebbe van den Heer Wjldorf te zien. Mijn Vader heeft mij gelast, dezen brief, aan UEd. als zijnen besten vriend, te overhandigen. waldorf. Duizend maal welkom. (Hij omarmt baar.) charlotte. En deze Heer (op Roosjen wijzende') is mijn neef Spiegelfeld, die mij de vriendfchap beweezen heeft van mij te vergezellen, om een getuige van mijn geluk te zijn. waldorf. Weest beiden welkom duizendmaalen welkom. (Hij geeft Ronsjen de hand, Lizette komt en fieekt Froheim het briefjen toe.) lizette. Uw antwoord kunt ge me nu bezorgen, (binnen?) wal-  ZO KWAAD NIET. 47 waldorf. Ik hoop niet dat ge cenig letfel bekomen hebt. charlotte. ó In 't geringde niet — geen van ons beiden draagt den degen alleen tot fieraad. wald orf. Wel dat is mij van harten aangenaam. -— Dus maar eerst moeten wij toch dien Ilecr (op Froheim wijzende) in verzeekering doen brengen. charlotte. Vergeef mij, mijn Heer Waldorf. Ik heb reeds in zijne vrijheid bewilligd. Ik ben mans genoeg om mij zeiven te verdeedigen zonder den arm der gerechtigheid tot hulp te behoeven. waldorf, (ter zijde.) Ei, ei, hij laat zig niet foppen; nu dat bevalt mij! (overluid.) maar weet ge wel hoe zeer die man uw vijand is? charlotte. Meer dan ge zoudt kunnen gelooven. Maar wat dat betreft, kunt ge hem gerustelijk loslaaten. Want, hoor eens! (zij [preekt zacht met hem.) f r o n e 1m. Laat ik toch nu eens leezen wat mijn Engel fchrijft. (hij leest.) „ Geen geweld, mijn waarde! „ in-  43 ZIJ MEENT HET „ indien ge mij bemint. „De kamer waar in ikopgeflotenben,heeft een'uitgang in den tuin. „ Maak dat ge, zo dra het avond wordt aan de „ tuindeur zijt" en — (Hij leest nog een weinig in ftilte bij zig zeiven en zigt?) allerliefst, zogt meisjen! — Als ik nu maar op een ordentelijke wijze van het duël af konde komen! waldorf, {tegen Cbarlotte?) Wanneer gij geloofc dat uwe eer geen andere maatregelen duldt, dan moet ik 'er immers wel mede te vreden zijn. (Tegen Frohein?) Gij zijt volkomen in vrijheid. ROOSJEN. En gij kunt 'er u op verlaaten, dat wij ons zul« len laaten vinden. FROHEIM. Vergeeft het mij, Mijne Heeren! Ik heb nu den tijd gehad om een overleg te maaken en heb gevonden dat ik mij van te vooren overijld hebbe. Uw gedrag heeft 'er mij nog te meer van overtuigd , en ten bewijze daar van, verklaare ik u voordaan, dat, offchoon ik wel mijne minnaares hooger dan mijn leven fchatte, ik echter toch even zo edelmoedig als gij handelen wil. Ik trek,met mijne verkreegene vrijheid, mijne uitdaaging weder in. CHAR-  ZO KWAAD NIET.  g4 ZIJ MEENT HET waldorf, (èij zig zelve».') Wat is de fchelm gedwee! (overluid) Ik wil . daar juist niet meê zeggen, dat ik eenigzins ge- loove dat dit uw geval zoude zijn evenwel zoude het mooglijk kunnen weezen ~ neem het mij n;et kwalijk, dat al wat ge mij daar verteld hebt een vervloekte logen ware. lauterbach. Al wat ik u verzoeken mag is dat gij het tegendeel, zo lang als mooglijk is, voor waarheid gelieft aanteneemen, tot dat ik mij volkomen tegen elke verdenking rechtvaardigen kan. waldorf. Gij fpreekt zeeker als een man van eer neem het mij echter niet kwalijk, een bedrieger konde des noods ook zo fpreeken ? lauterbach. Maar een man van een eer kan toch nooit als een bedrieger fpreeken. waldorf. Ik bid om verfchooning maar is hier niemand die u kent? lauterbach. Ik ben hier vol (trekt onbekend te weeten bij de inwooners hier ter (lede ïntusfchen wil het geval juist dat hier een zeker Heer is, die mij te  ZO KWAAD NIET. 'Z te Leipzich zeer nabij gekend heeft, en dien ik ten allen gelukke in de herberg, waar ik, uit den wagen komende , inging , aangetroffen heboe , en als ge 't gelieft toeteflaan, zal deze het zig wel tot eene eer willen rekenen, u, wat mijn perfoon betreft, alle mogelijke opheldering te geeven. WALDORF. In de herberg, zegt ge, hebt ge dien Heer aangetroffen ? En die lieer heet, als ik.'tvraagenmag. .f LAUTERBACH. Capitein Froheim! WALDORF Capitein Froheim! ö! dat's waarlijk de beste getuige dien ge zoudt kunnen bijbrengen, (hij zig zelveti) alles komt op een hair overeen, met het geen vriend Flink gezegd heeft; (overluid) en , neem mij niet kwalijk, mijn fraaijc Heer! Hoe veel geeft ge dien Capitein zo wel voor dienliefdedienst ? LAUTERBACH. Ik verfta u niet! WALDORF. 6 ! Ik meen flegts of gij u door hem tegenbctaaling of enkel uit vriendfehap laat gebruiker. ? LAUTERBACH. Gij fpreekt op een' toon, waar op ik niets antF 3 woor-  26 ZIJ MEENT HET woorden kan, zo lang gij nog de geringe reden hebt om mij voor den Zoon van uwen vriend te houden. Zoo gij echter gelooft dat ik een bedrieger ben , dan zal ik uw huis zo lang mijden, tot ik in ftaat ben betere bewijzen te kunnen aanvoeren. WALDORF. Dat is ook waarlijk het beicheidenfte gedrag dat gij tot zo lang houden kunt; heb intusfchen de goedheid van uw' Heer Capitein van mijnent wegen beleefdelijk te groeten en meld hem nadrukkelijk dat het 'er met zijn voorgenomen op den tabbaard zitten? bitter fchraaluitziet. LAUTERBACH. Waar fpreekt gij van Mijn Heer! —wat beduiden die woorden? Uw p.chterdogt is beledigend en wordt het nog meer, door de wijze waar op gij die uit. WALDORF. Laat n niet van uw ftuk brengen, Heertjen! Ge weet wel dat men daar mee dikwijls alles bederft. — Ge hebt anders nog al een redenlijk bord voor uw hoofd en wordt, geloof ik , juist zo fchielijk niet rood ; maar wie kan tegen een Ongelukjen? — Gij ziet ten minften wel dat het fpelletjen voor ditmaal niet regt vlotten wil. LAU-  ZO KWAAD NIET. fy lauterdac h. In waarheid — ik verfiau hoe langer hoe minder. TWEEDE TOONEEL. flink, waldorf, lauterbach. w a l d o r f. óDac's net van pas! daar komt iemand, die het u mooglijk duidelijker verklaaren kan. Vriend Flink! Hebt gij mij niet reeds gezegd dat ge de eer hadt dezen Heer te kennen ? fijn k. ö Heden! mijn lieve Mijn Heer! Zie ik wel of kwalijk. — Ja zo waar als ik een eerlijk man ben . . . mijn lieve Mijn Heer! — mijn ondi Heer! bij wien ik in Leipzich gewoond heb. lauterbach, (iegcr/Waldorf.') Daar ziet ge toch nu immers iemand die mij kent. waldorf. 6 Daar heb ik ook niet aan getwijfeld, dat 'er wel lieden zijn die u kennen wel nu , vriend Flink, wie is deze Heer dan? flink. Wel wie zou het anders zijn, mijn lieve Mijn Heer! dan de Heer Springveld. Een zoon F 4 van  88 ZIJ MEENT HET van den Heer Springveld te Leipzich. De oude Heer Springveld , mijn lieve Mijn Heer! is een der beroeradfte rechtsgeleerden in Leipzich en dezelfde Heer die de eer gehad heeft om het Huwlijks contract tusfchen Mejuffrouw uwe dochter en den Heer Lauterbach op te Hellen. Deze Heer weet de geheele zaak; ik hoop evenwel, mijn lieve Mijn Heer! dat die 'er geen naadeel aan toe zal brengen. LAUTERB AC H. Wel vervloekt! waldorf. Wel nu Heertjen! wat zeg je nu? lauterb ACl!. Dat ik uw huis vermijden moet tot ik dat verwenschte complot, dat tegen mij opgehitst wordt, ontdekt en denfehurk die mij mijn valies omdolen, en mijn' naam aangenomen heeft, om u en uwe dochter te misleiden, uitgevorscht tubbe (tegen Flink.) en wat u betreft fchurk! .... flink, (febuilt achter Waldorf?) Mijn lieve Mijn Heer, gij moet mij befchermen. waldorf, (tegen Lauterbach?) Maak u zo driftig niet. Wij kunnen fpoedig een eind van de zaak maaken. Wat behoeven wij daar veel woorden over te wisfelen. Toe Flink ga gij heen en verzoek, uit mijnen naam, uwen lieer, dat  ZO KWAAD NIET. 8$ dat hij zig hier vervoege en dien Heer eens ten antwoord fta! (Flink binnen.') DERDE TOONEEL. waldorf, lauterbach. lauterbach. Wees verzeckerd, Mijn Heer Waldorf! dat ik niet eer rusten zal , voor ik dat vervloekte complot ontdekt en mij volkomen voor u gerechtvaerdigd hebbe tot zo lang -— waldorf. Nu ja tot zo lang kunnen wij nog in vreden famen fpreeken; en zo lang geloof ik zullen wij elkander geen kwaad woord geeven ; want waarlijk de Historie is zo grappig, en gij fpeelt uw rol zo mooi , dat een ander u die niet ligt verbeteren zoude.' VIERDE TOONEEL. charlotte, roosjen, flink, waldorf, lauterbach. charlotte. Wie durft hier mijn' naam aanncemen en zig voor Lauterbach uitgeeven? f5 KOOS-  jk> Z IJ MEENT HET roosjen. Hier, deze Heer! waldorf. Ja, hier! die Heer! is dat niet al heel grappig? lauterbach. Ja Mijn Heer! ik ben dezelfde die dezen morgen het ongeluk gehad heeft zijn valies onderweg te verliezen. Ik heb vernoomen dat een onbefchaamde jonge gaauwdief mij het zelve en dus mede de daar in zijnde brieven ontftoolen heeft, welke hem in ftaat gefteld hebben mij voor te komen en mijnen naam aan te neemen; is die fchurk mooglijk eenigzins bij u bekend? roosjen, (tegen Waldorf.) Hij fpeclt zijn rol waarlijk niet kwaad! waldorf. 6 Heerlijk, verrukkelijk mooi! charlotte. En hoe lang denkt Mijn Heer! dat men hem met al zijn onbefchaamdheid in vrijheid zal laaten rondzwerven. Weet Mijn Heer wel, dat men hier te land de bedriegers ophangt? waldorf. Bravo! waarachtig, Bravo! lauterbach. Hoor reis, jongetjen! die 'er op uit is om zulke  ZO KWAAD NIET. $>I ke rollen te fpeelen, denkt niet veel om hangen. In den grond is uw fchrander kopjen toch waarlijk (legts een dom kopjen, dat u toch vroeg of laat in den knip zal doen vallen. Zie mij daar die jonge lafbek eens aan! Gefield eens het mogt u gelukken den eerlijken ouden man hier te begoogchelen en hem zijn Dochter te ontvoeren, gij be^ merkt immers toch wel dat uw bedrog eindelijk uitkomen moet en dan komt ge ten min'!en in het Rasphuis. Keer dus nog bij tijds van uwen flegten weg te rug, beken dat ge een fchurk zijt; geef goedwillig wederom, 't geen ge mij ontftoolen hebt, dan zal ik u uwe misdaad vergeeven. Maar zoo gij voortgaat met den eerlijken ouden man te bedriegen, en hij ligtgeloovig genoeg zou willen zijn, u, op credict van uw fijne bakkesjen zijn Dochter te geeven , dan kunt ge u daar op verhaten, dat ik niet eer rusten zal voor dat ik u zie hangen. CHARLOTTE. Ge zijt waarlijk zeer goed! LAUTERBACH. Ik doe flegts mijn' pligt. CHARLOTTE. Neem mij niet kwalijk, Mijn Heer de fnorker! mag ik niet gerustlijkgeloovendatge deez' UW laatfte  62 ZIJ MEENT HET fle aanval op de onderftelde ligtgeloovigheid van mijn aanftaanden lieer Schoonvader, uit uw keel gewrongen hebt? waldorf. Waarlijk, vrientijen lief, uw kunstgreep is al te laf; want dat zult ge mij toch onmooglijk kunnen doen gelooven, dat deze jonge Heer, niet terflond het haazenpad kiezen zoude, indien gij de magt hadt van hem aan den galg te helpen. flink. Regt zo, mijn lieve Mijn Heer! Het zou ook wel een malle hond moeten zijn, die den galg niet op tien mijlen in de rondte uit den weg liep. (Zij lageben allen?). lauterbach, (tegen Waldorf?) Ik zie wel dat het dien Heer hier volmaakt gelukt is om u een' doek voor de oogen te binden — en , zoo ik het niet uit achting voor mijn' Vader deede zoude ik mijn hand ten eenemaal van u aftrekken, en u aan het fmertelijk gevoel der gevolgen van' uwe ligtgeloovigheid oveiiaaten doch wijl ge de vriend mijnes Vaders zijt , heb ik medelijden met u en als gij mij weder ziet, zult ge voor zecker beter gewaarworden wie ik ben. waldorf. Dat weet ik, binten dat, al meer dan genoeg — en  ZO KWAAD NIET. 03 cn dus om u eene vergeeffche moeite te fpaaren, moet ik 11 zeggen dat ik mijne Dochter, nog zelfs dezen avond, uithuwelijken zal. Zo dat als ge nu den goeden vriend, die u uitgevuurd heeft, komt te fpreeken, dan hebt ge hem maar eenvouwdig te zeggen dat ik hem door u de groetenis laat doen. ciiarlotïe, (tegenLauterbach') Daar ge nu op deze wijze mijn geluk, tegen uwen dank, tot ftand gebragt hebt, zo vergeef ik u de pots die gij mij dagt te fpeelen, daar ik, bebehalven dat, geloof, dat een menseh, die zig tot diergelijke dingen laat gebruiken, juist niet veel hartin het lijf hebben kan. Als ge echter lust hebt, om de volgende reis als ik de eer zal hebben van u weder te zien , een ftoof twee drie met mij te waagen, dan ben ik van gautfeher hart tot uwen dienst dus tot de eerfie reis dat ik u weder zien zal. lauterbach. Wat zal die jonge Heer het hoofd laaten hangen, als hem de paternosters aangeda?n worden en daar toe gaa ik terflond middelen aanwenden. (binnen?) waldorf. Arme fchelm! — Hij is toch tot op het uiterfle bij zijn ftuk gebleeven. FLINK.  P4 ZIJ MEENT HET FI.IN Ka ó, Daar haperde 't hem in 't geheel niet, mijn Üeve Mijn Heer! CHARLOTTE. (tegen Flink) Ga hem naa en doe wat ik u gezegd hebbe. FLINK. Met alle plaifier, mijn lieve Mijn Heer! met alle plaifier. (binnen.) VIJFDE TOONEEL. WALDORF, CHARLOTTE, ROOSJEN. WALDORF. Bravo! Heer Schoonzoon, bravo! dat heb 't ge kostelijk gemaakt! Ik zie dat het hart u op de regte plaats ligt , nu zult ge ook mijn Dochter hebben zo fpoedig als ge maar wilt. CHARLOTTE. Dat is mij meer waardig dan een Koningrijk. WALDORF. Wel gezegd, lieer Schoonzoon ! wel gezegd,-* och! 'er is mij nu zo een pak van mijn hart afgeIigt, dat ik van enkel vreugd wel tien voet in de lucht fpriugen zou. Kom laat ons binnen gaan kinderen, en de bruid verwittigen , dat alles gereed is. (alle binnen.) ZES.  ZO KWAAD NIET. $5 ZESDE TOONEEL. froheim, met eeti Brief in de band, lizette. froheim. Carolina trouwloos? wie zou dat ooit hebben kunnen gelooven? lizette. Bedaar, Heer Capitein ! bedaar! froheim. Bedaar! zoude ik bedaaren, daar zij zelve, heu. re ontrouw bekend. Is het mooglijk, dat een meisjen in den tijd van één uur zo geheel veranderen kan? lizette. Als ge echter zelf maar eens gezien haddet, hoe vuurig die jonge Heer op haar los ging, dan zoude ge u zelfs verwonderd hebben, dat zij zig niet eer overgegeeven heeft. froheim. Heeft men iets diergelijks ooit meer beleefd? lizette. ó Iets diergelijks beleeft men daaglijks. Wat wilt ge wedden dat zij mooglijk morgen weer even zo trouwloos tegens uwen medeminnaar worde ? froheim. Och! kwel mij toch niet met uw ongezouten praat. LI-  p£ ZIJ MEENT HET LIZETTE. Gij moet daarom juist den moed niet opgeeven, Keer Capitein! want geloof mij, niemand anders als gij zal tenlaatften nog met mijne Juffrouw doorgaan. FROHEIM. Ge weet niet wat ge praat — fchrijft zij mij dan niet zelve, dat zij heur toeftemming gegeeven heeft, om met een ander te paaren, en kan er wel gevoeliger belediging uitgcdagt worden, als dat zij 'er bij voegt, dat zij mij meer dan Heur'tegenwoordigen bruidegom bemint. LIZETTE. En noemt ge dat dan beledigend ? wat zijn de mannen toch wonderlijke fchepfels! Is dat dan nu zo zwaar om te verftaan, wat zij daar meê zeggen wil? FROHEIM. Ik, ten minften, verfta het niet. LIZETTE. Niets echter is duidelijker. — De bewuste Heer zal den naam van heuren Gemaal draagen en gij zult 'er de rechten van genieten. FROHEIM. Neen! nooit! in zo verre kan eene vrouw als Carolina, zig zelve niet vergeeten. LI-  ZO KWAAD NIET. 9? LIZETTE. Carolina is eene vrouw , Heer Capitein! En eene vrouw, Heer Capitein! kan, onder zekere omftandigheeden, ... FROHEIM. Zwijg Zottin! — zulke onedele gedagten kan ik van Carolina onmooglijk voeden — ten minften niet eer, dan tot ik het zelve van haar hoore. — Zij kan dien brief onmogelijk gefchreeven hebben. Om al wat lief is, mijn waarde Lizette! toe, ga en maak, dat ik haar zelve fpreeke. Tot zo lang blijf ik nog onder de felfte pijniging ... LIZETTE. Maar hoe zal ik dat fchikken, de oude Heer en de Bruidegom zijn ge iuurig bij haar. En bij aldien zij merkten dat ik een diergelijke boodfchap hadde , zij draaiden mij, geloof ik, den hals wel om! FROHEIM. ó Wat dat aangaat, uw hals zullen zij wel op zijn plaats laaten, al zou het mij mijn leven kosten. LIZETTE. Nu, dat zal 't u juist ook niet behoeven te kosten; 't zal u flegts, als 't u belieft — ééne piftool kosten. G FR O-  ï>8 Z IJ MEENT HET froheim. Vervloekte dubbelzinnigheid! — daar, neem 'er een paar als ge 't verkiest — maar loop — och fla mij toch voor deze keer bij, Lizette! en ik zal 'er u al mijn leven dankbaar voor zijn. lizette, (de Pijlooi op de band weegende.) Zie! als ge zo begint te fpreeken; dan waarlijk verdient ge ook, dat men zijn best voor u doe. (binnen) fr oh ei m. Het kan niet anders zijn; de brief is maar alleen gefchreeven om mijne liefde op de proef te ftellen, — maar evenwel dat zoude in onze omftandigheeden wat al te lugtig boenen mogen heetcn. — lk weet niet wat ik 'er van denken moet. De meisjens! — Ha! de vrouwen zijn allen een raadfel, en wij mannen worden halve gekken omdat raadfel op te losfen. (Lizette komt terug) Wel nu mijn lieve Lizetjen! hoe ftaan de zaakcn? lizette. Zij laat u wel excuus verzoeken. Zij heeft zo even om den Dominé gezonden. Maar zodra de trouw volvoerd is , zal het den jongen Heer en mijn Juffrouw zeer aangenaam zijn , den Heer Capitein te mogen zien. froheim. Lizette!  ZO KWAAD NIET. 99 lizette. Zo als ik zeg, gij kunt haar met geene mogelijkheid eer fpreeken, dan naa dat de trouw voorbij is. froheim. Dood! Duivel en al de furiën uit den dicpften afgrond der Helle! lizette. Heer Capitein! froheim, (jnet de hand voor 't voorhoofd faande.") Laat af, Lizette! Het brandt mij hier. li zette. Ja het lijkt ook wel zo wat of het daar niet volkomen in orde is; want als ge wel bij 't hoofd waart, dan zoudt ge ten minften wel kunnen raaden dat mijne Juffrouw u zeckerlijk niet zonder reden één uur naa den trouw wenscht te fpreeken. Zoo ge het evenwel zo verkiest, dan wil ik haar wel zeggen, dat ge niet komen wilt. froheim. Neen! dat ook niet! lizette. Maar wat zal ik haar dan voor een boodfchap terug brengen. froheim. Ik weet het zelf niet! G 2 LI-  -roe. Z IJ MEENT HET lizette. Heer Capitein ! Heer Capitein! beraad u wel •en bederf toch zelf uw eigen zaak niet. Want daar kunt ge gerust ftaat op maaken een diergelijk aanbod gefchiedt niet ... Maar ik hoor iemand komen. Toe pak u weg. Men moet ons vooral niet bij elkander zien. (binnen) ZEVENDE TOONEEL. lauterbach, froheim , flink. lauterbach, (vervolgt Flink met den blanken degen?) froheim. He, daar! wat zal dat zijn! lauterbach. Hoor fchurk! — eindelijk is u de pas afgefneden. Nu alles opgebiegt, wat u op uw gaauwdieffche hart ligt. flink. Ja toch! ja wel! mijn lieve Mijn Heer! al wat ge maar wilt. — Maar laat me toch eerst wat bij komen. Wij kunnen immers wel in 't vriendelijke met elkander fpreeken. Toe fteek dat leelijke ding toch weg. — Ik kan waarachtig geen enkel woord uitbrengen ais me die punt daar zo voor den neus blinkt. lau-  ZO KWAAD NIET. i Is dat niet vervloekt plaiiierig? lauterbach. Wel dat is.nu ook in de daad zot! (de knecht weder uit?) de knecht, ('fgen Lauterbach?) Mijn Heer zal aanftonds de eer hebben u te komen zien. (binnen) froheim. Maar 't ongeluk wil dat ik veel te ernftig ben dan dat ik door diergelijke zotte kuuren vermaakt zoude worden. — En hoe ftaan nu uw zaaken? — Hebt gij uw bruid al gezien? l auterba cii. Och neen! ii3g niet 1 f r oheim. Hoe komt dat? lauterbach. Wel, als ik hier in huis kom, ftaat mij de oude altijd dwars in den weg. f r 0-  ZO KWAAD NIET. 103 froheim» Hier in huis? lauterbach. Het ongeluk heeft gewild dat ik mijn valies met alle mijne brieven verlooren bebbe , en de gaauwdief die ze mij ontftookn heeft, is mij vóór geweest; heeft zig voor mij uitgeieeven, en zijn fchelmfche rol zo gelukkig gefpeeld, dat hij, zoo ik hem, binnen een quanier tijds geen fpaak in 't wiel kan fteeken, met het meisjen ftrijken gaat. froheim, (bij zich zelvcn.) Mijn beste vriend is dan mijn Medeminnaar? — Maar wagt! bij geluk heeft hij, gelijk hij zegt, Carolina nog niet gezien. lauterbach. Wat fcheelt 'er aan? Frol eim! froheim. Ik ben verlooren ; zonder redding verlooren ; zoo ge mij niet helpen wilt! lauterbach. Hoe dat? Wat is 'er? fromei m. In oprechtheid , Lauterbach » zijt ge weleer mijn vriend geweest? lauterb ach. Daar van moet ge, na mij dunkt, overtuigd zijn. G 4 f r 0-  104 ZIJ MEENT H E 7 FR OHEIM. Vergeef mij , mijn waarde vriend ! Gij hebt, gelijk ge zegt, de voor u beftemde bruid nog niet gezien! LAUTERBACH. Nog nooit! FROHEIM. Dus kunt ge ook onmooglijk verliefd op haar zijn! LAUTERBACH. Dat is ook waar. FROHEIM. Laat ik u dan. bij al wat u lief is, bidden dat gij van uwe aanfpraak op dat meisjen afilaat. LAUTERBACH. En waarom toch? FROHEIM. Om dat zij het zelfde meisjen is, op 't welke ik zo onuitfpreekelijk verliefd ben. LAUTERBACH. Och! dat wil ik gaarne, en kan het, zonder eene groote opoffering, gemakkelijk doen. Want ik moet u opregtelijk bekennen, dat ik uwe zuster nog niet uit mi n zinnen kan Hellen. FROHEI M. Sta mi' flegts uw recht op Carolina af, dan zal Charlotte zeekerlij'k de uwe worden. LAU-  ZO KWAAD NIET 105 lauterbach. Van harten gaarne, althands tot dien prijs. En ik zal hei bij mijn' vader ligtelijk daarmede kunnen goedmaaken, dat ik de minnaares van mijn' besten vriend, dien niet ontrooven wil. fr o hei m. Maar wat zullen wij nu met den bedrieger, die uw' naam aangenomen heeft, be innen? Me dunkt als ge hem bij den kop liet vatten en zweerdet dat het gcflolen valies u toekwame. lauterbach. Dat wilde ik ook juist doen, toen ik dat aapen bakkes Q>p Flink ■wijzende) hier beet kreeg; want ge moet weeten dat die andere kaerel, de hoofdrol in het gdicele fchelmftuk gefpecld heeft. Deze heeft mij inmiddels alles bekend, en is bereid om tegen den dief te getuigen. froheim. Dat is waarlijk gelukkig! En om dat getuigenis nog meer kracht bij te zetten, wil ik zwceren dat gij de waare Lauterbach zijt. lauterbach. Regt zo ! flink. Neen! niet regt zo! mijn lieve Mijn lieer: in 't geheel niet regt zo! mijn lieve Mijn Heer! G 5 f r 0-  io6 ZIJ MEENT II E T F R O II E I Mi Waarom niet! flink. Kijk maar reis, mijn lieve Mijn Heer ! — De oude Heer heeft zig 't nu eens voor vast in den kop geprent, dat de Capitein u aangezet hebbe, om zig voor zijn' Schoonzoon uit te geeven, op dat de Heer Capitein intusfehen gelegenheid mogte hebben, met de lieve jonge Juffrouw voort te gaan , cn dus ziet ge wel , mijn lieve Mijn Heer, dat uw getuigenis verdagt zoude zijn en meer naa- dan voordeel doen zoude. , LAUTERBACH. 't Is ook waar! dat laat zig hooren. FROHEIM. Maar wat zal ik evenwel doen? FLINK. U liever in 't geheel niet laaten zien, mijn lieve Mijn Heer! u vooral liever in 't geheel niet laaten zien! LAUTERBACH. Ja, hij heeft gelijk — blijf liever zo lang in het Logement, op dat ik u, als 't noodig is, ten eerden kan laaten roepen. FROHEIM. Maar zoude het echter wel kwaad zijn , dat ik u  ZO KWAAD N I E T. 107 u een'Gerechtsdienaar toezonde, om den bedrieger, dien zig voor u uitgeeft, bij den kop te laaten vatten. lauterbach. Ja, dat is goed, doe dus; en laat geen oogenblik verlooren gaan! f r o ii e 1m. En voor 't overige weet ge nu, waar ge mij vinden kunt. (binnen) ACHTSTE TOONEEL. flink. lauterbach. flink, (by zig zei ven.) Z'ia zo, nu heb ik den vijand ten minden uit elkander gejaagd — en als 't nu tot een battaille komt, hebben wij evenwel flegts maar met een' halven vijand te doen. St.! daar komen de partijen. lauterbach. Ga gij zo lang wat ter zijde, Flink! tot ik u rocpe! NEGENDE TOONEEL. waldorf , flink , lauterbach. waldorf. Hier ben ik nu, Mijn Heer! en wat hebt ge nu te zeggen? lau-  »o8- ZIJ MEENT H- E T LAUTKRBACH. Thands hoop ik, dat ik mij beter zal kunncr? rechtvaardigen. Al wat ik verzoeke, is, dat ge toch flcgts maar zo veel geduld gelieft te hebben, van mij aantehooren. waldorf. Nu, ik wil je wel reis hooren! — Daar komt mijn Schoonzoon , zeg hem nu in zijn gezieht wat ge tegen hem in te brengen hebt. TIENDE TOONEEL. charlotte, roosjen, waldorf, flink, lauterbach. lauterbach, (wenkt Flink om voor op V Tooneel te komen, welke met een diepe buiging aan komt jluipen.) Ik heb hier een' getuige medegebragt ; die mij — waldorf, (op Flink wijzende.) Is dat de getuige ? (Flink maakt eene diepe buiging.) lauterbach. Ja, dat is hij — de arme fchelm is eindelijk van zijn misdaadeu overreed , en bereid om te be-  ZO KWAAD NIET. 109 bekennen dat hij zig van dien Heer, hier, tot dit fchelmftuk heeft laaten omkoopcn. (Cbarlotte en Roosjen lagchen overluid.) lauterbach. Wacht maar! dat lagchen zal u welhaast vergaan. waldorf. En wat zegt gij daar nu op, vriend Flink! Kunt gij 'er op zweeren wie van beiden dewaare Lauterbach is. lauterbach, (tegen Flink.) Spreek de waarheid zonder vrees of agterhouding. flink. Allerbest , mijn lieve Mijn Heer ! allerbest ! maar ik hoop niet dat ik mij een ongeluk op den hals zal haaien,- als ik de waarheid fpreek? waldorf. Als ge de waarheid fpreekt zal geen mensch u in 't minst benadeelen. Ik neem u onder mijn befcherming en geef 'er u mijn woord van eer op, dat gij veilig zult zijn. flink. Als ik dan toch fpreeken moet , dan moet ik tot bevestiging der waarheid zeggen, (terwijl hij tusfchen IValdorf cn Cbarlotte gaat ftaan) deze goe-  £io Z IJ MEENT HET goede Heer hier (op Cbarlotte wijzende) is de waare Heer Lauterbach. lauterbach. Hoe fchelm ! Gij durft — flink, (tegen IValdorf, agter wien bij zig verfcbuilt.) Ja, mijn lieve Mijn Heer ! als gij mij nu niet in uw befcherming neemt, dan durf ik de waarheid niet fpreeken. waldorf. Zeg maar vrijmoedig wat ge te zeggen hebt en vrees voor niemand. flink. Hoor dan reis, mijn lieve Mijn Heer! als ik daar zo even over ftraat ging om een baodfchap te doen, komt deze goede Heer daar bij mij, ziet mij aan als of ik zijn' boezemvriend ware. Stopt mij drie ducaaten in de hand — (terwijl hij ze toont.) Zie daar ! Kijk maar reis aan wat allerIieffie dingetjens. — Hij ftrijkt mij onder de kin en zeit: Lieve Flink, zeit hij — en ik boog me bij mijn best (hij maakt een diepe buiging.) Lieve Flink, zeit hij zo, ik zie u voor een' kaerel aan die zijn zaak weet. — Mijn lieve Mijn Heer, zei 'k, en ik ftreek mijn beemjen weer agteruit (hij maakt weder eene buiging.) Mijn lie-  ZO KWAAD NIET. I! I lieve Mijn Heer! zei 'k zo — wat hebt ge uw* onderdanigften Dienaar te beveelen? LAUTERBACH. Wat zal de fchurk toch voor den dag brengen? WALDORF. Daar ben ik even zo nieuwsgierig naar als gij; maar laat hem nu toch voortgaan. F LI N K. Gelijk gezegd is , daar begint je die goede Heer me een lange Historie van, wat weet ik het, te vertellen, althands hij zei dat hij dat alles zo verzonnen hadde, om u inijn lieve Mijn lieer! (op Waldorf wijzende) te beweegen, om het Huwelijk van Mijn Heer nog eenige dagen te verichuiven. LAUTERBACH. Vervloekte fchurk! ... ROOSJEN. Laat hem toch uitfpreeken ... FLINK. Ten laatften vond ik, dat alles daarop uit. kwam, of ik hem den kleinen liefde dienst wilde bewijzen, om mij, als een valfche getuige tegen mijnen Heer te willen laaten gebruiken. CHARLOTTE. 6! Ha! FLINK.  ii2 Z IJ MEENT HET FLINK. Nomv ken je ligt denken wat Ik daar op antwoorde. Mijn lieve Mijn Heer, zei ik zo. Neen! dat lijkt 'er niet met al na. Daar zal je niet mcê door de waereld komen. Ik dien mijn evenmensen van gamfcher harten , mijn lieve Mijn Heer! Maar ik heb , als ge 'r niet kwalijk neemt, mijn lieve Mijn Heer ! zei ik zo, een klein gebrek, en dat is dat ik een eenvoudige, eerlijke kaerel ben, en zo doende wilde ik met de dukaatjens zo een beetjen op zij fchuiven. WALDOR F. Dat was ook het voorzichtigfte dat ge kondt doen! LAUTERBACH. Schurk! CHARLOTTE, ROOSJEN. Ha! ha! ha! F L I N K. Maar wat wil het geval? De goede Heer grijpt mij bij de kraag , trekt je me daar zijn braadfpit voor den uag! houdt me dat onder den neus —• en zeit zo: zie je dat wel jouw hond , dat gaat 'er deur cn deur, als je niet wil zo als ik wil — LAUTERBACH. Ik wil fterven, als 'er een woord waar aan is. WAL-  ZO KWAAD NU T. "3 waldorf. Bedaar! bedaar! de een naa den ander. — Nu toe ga maar voort vriend Flink! flink. * Als ik me toen zo in 't naauw gebragt zag, zo dagt ik zo bij mij zelv , dagt ik zo. — Ik zal mij maar liever zo houden als of ik een fchurk wilde zijn — en beloofde alles — maar nu, mijn lieve Mijn Heer ! nu gij mij in befcherming genomen hebt is het ook heel wat anders en nu is mijn gevvccten al te bezet om zulk een fchelmfluk te begian. lauterbach. Hebt gij, hond! mij niet bekend, dat uw tegenwoordige Heer mij onderweg mijn valies ontfloolen heeft , en dat, wanneer hem dan zijn vervloekte fchelmerij gelukte, mij mijne bruid te ontkaapen, gij uw aandeel aan de buit zoudt hebben. flink. Lieve Hemel! lieve Hemel! Hoor maar eens mijn lieve Mijn Heer! dat waren juist de eige woorden die hij tegen mij gebruikte om mij tot dat fchelmftuk te verleiden, en als ik weigerachtig bleef , dreigde hij mij zijn koude ijzer door mijn ribben te jaagen. — Maar! zei ik zo, mijn II lieve  fH Z IJ MEENT HET lieve Mijn Heer! — bedenk toch — gij zijt bij den verkeerden, mijn lieve Mijn Heer! want waarlijk ik word te ligt rood, en als ik een logen moest gebruiken, zouden mij de woorden in den hals blijven iteekeii. waldorf, (jegen Lauterbach?) Maar in ernst, goede vriend ! dat lTukjen is nu reis een beetje-n al te grof. En gefield het ware u nu al eens gelukt, dien onuoozelen bloed hier in te verleiden, gelooft ge dan dat ik een zo bot fchepfel geweest zoude zijn, om mij door diergelijke loopjens bij den neus te laaten- leiden. lauterbach, (tegen JValdbrf.) In waarheid, Mijn Heer Waldorf! men misleidt u ! Verfchuif toch , wat ik u bidden mag, het huwelijk nog flegts eenen dag. waldorf. Wel nu ja! als ik eens zo gek ware! lauterbach. 'k Wil befchaamd ftaan , als ik daarbij eenige andere bedoeling hebbe , dan om u van dienst te zijn. (Een biecht uit.) bediende. De Notaris is gekomen. wald orf. Dat is mij lief. (tegen Lauterbach?) Gij ziet toch  ZO KWAAD NIET. 115 toch wel, dat ge, met aluwgefnap, niets uitvoeren kunt, en dus was het dunkt mij wel 't allerbest voor u, dat ge maar fiilletjens heen giugt. (tegen Cbarlotte') Kom Heer Schoonzoon , Wij zullen de bruid gaan af haaien. (binnen) charlotte. Ik zal u zo terftond volgen, (tegen Flink) Dat was een meesterftuk , Flink! (Lauterbach loopt met groote fchreedcn toornig over het Toonecl.) flink. 'k Pleeg ook altijd te zeggen : hoog of blijf thuis, mijn lieve Mijn Heer! (binnen met Roosjen) ELFDE TOONEEL. charlotte, lauterbach. lauterbach, (bij Zig zeiver..) Eindelijk heb ik hier den fchurk alleen; en als 'er nu niemand tusfchen komt ... charlotte. Ge zult hoop ik niet gelooven dat ik den liefdedienst dien gij mij wildet bewijzen, zo onver-" fchillig opneemen zal. Morgen vroeg kunt gij mij in de Diergaarde vinden. Thands heb ik belangrijker bezigheeden aftedoen. (zij wil vertrekker?) Ha lau-  Tt6 Z IJ MEENT HET lauterbach. Blijf! — wij moeten zo niet fcheiden. ciiarlotte, {terwijl Lauterbach de deur fluit.) Wat meent ge daar mede 1 lauterb ac h. Spreek maar zo hard niet! (Hijwijst op zijn' ■degenJ) charlotte. Ha! is het dat ? lauterbach. Trek Mijn Heer! de tijd is kostelijk. charlotte. En daarom juist voor mij te dierbaar om dien te verbeuzelen. lauterbach. Geen verontfchuldigingen meer — trek, zeg iku. charlotte. Morgen, gelijk ik gezegd heb, zal ik u in de Diergaarde wagten. lauterbach. Morgen is het te laat — kort en goed — trek fchurk! of ik zal . . . (Hij trekt den degen.) (Cbarlotte, wil be even de de deur naderen.) Geen ftap verder ... of gij zijt een kind des doods. Zeg mij op 't oogenblik wie gij zijt — of (terwijl bij haar den degen voorhoudt.) ch ar-  ZO KWAAD N I E T. CilACLOTTE. Ik durf niet met u duëlleeren. LAUTERBACH. Ik merk wel dat ge geen hart in 't lijf hebt. — Maak het dus maar kort en biegt al uw fchelmftukken maar fehielijk op — of ... charlotte. Heb toch medelijden met mij (zij valt hem te voet.) Medelijden met mijne jeugd — medelijden met mijne liefde. lAUTERBACH. Uwe liefde! Wie zijt ge dan! Spreek! charlotte. Het rampzalig'de fchepfel der waereld , bijaldien gij niet edelmoedig zijt (men hoort eenig gerucht van buiten.) Ha! daar komt volk! (de deur wordt open gerukt.) TWAALFDE TOONEEL. waldorf, roosjen , flink , charlotte, lauterbach, eeriige bedienden van IValdorf. charlotte, (fpringt op, loopt naar de ande* re zijde des tooneels en roept.) Trek fchurk 1 II 3 WAL-  n8 Z IJ M EENT HET w aldorf. Smijt hem tegen den grond! roosjen, (tegen Flink.) Houd ze van malkander. flink, (Cbarlotte tegenhoudende.) Oms Hemels wil, mijn lieve Mijn Heer! houd op, ge hebt 't hem waarlijk al benaauwd genoeg gemaakt, mijn lieve Mijn Heer! c ii ür lotte, (doende ah of ze Flink afweer en wilde.) Laat mij begaan Flink, laat mij begaan; ik wil hem eens tconen dat ik mij met geen praatjens ophoude. lauterbach. Zo op 't oogenblik heeft hij mij nog alles bekend.' charlotte. Hoort ge 't wel! Hoort ge wel wat hij zegt. — ls dat nu om uittehouden. — Laat mij los Flink! los! los zeg ik u. 'flink. Tot geen' prijs, mijn lieve Mijn Heer tot geen' prijs. - Helpt me toch, ik kan hem alleen niet houden. lauterbach, (tegen Waldoif.) Hoort toch flegts nog een oogenblik na mij. wal-  ZO KWAAD NIET. i rp waldorf. Geen woord meer! — geen woord! — weg met hem! — zeg Ik, weg met hem! (eeltige bedienden trekken Lauterbach van het tooneeJ.) Kom Heer Schoonzoon — toe laat u te vrede ftëllen. charlotte. Zo een fchurk! (loopt met groote (leppen toornig op en neder.) roosjen. * De kaerel is niet waardig dat ge u zo driftig om hem maakt. waldorf. Waarlijk Heer Schoonzoon! — Hij is 't niet waardig. charlotte. Dat zo een fchclm durft . . . DERTIENDE TOONEEL. Caroline, (met drift uit) waldorf, roosjen, flink, charlotte. carolina. Hemel wat is hier gaans? Ik ben van fchrik geheel buiten mij zelve. — (tegen Cbarlotte) Is u eenig leed gefchiedt, ge zijt, hoop ik, niet gewond! H 4 char-  120 ZIJ MEENT HET CHARLOTTE. Door de fchicht der liefde llegts! — Een wond die gij kunt heelen! WALDORF. Nu kom aan, we zullen dien wond dan ook maar gaauw gaan heelen. Kom kinderen de Notaris wagt. Ik zal niet eer gerust zijn , voor ik zie dat gijlieden werkelijk getrouwd zijt. * (alle binnen.') VIJF-  ZO KWAAD NIET. 121 V IJ F D E B E D R IJ F, liet Tooncel blijft ah voorcn. EERSTE TOONEEL, FLINK , (alleen.) Wie of toch op al dc vvaereld mijn tegenwoordige Heer kan zijn ! — Hij moet een van beiden, gek of betoverd weezen. — Een van beiden vast. — Eerst Hopt hij mij een heele hand vol ducaaten toe, dat ik hem toch aan de dochter in dit huis zou helpen, en nu alles kant en klaar is, geeft hij mij bijkans nog eens zo veel, dat ik hem maar weêr van haar af zal helpen. Daar Haat mijn verftand rtil voor — maar wagt! daar komt hij zelf. TWEEDE TOONEEL. CHARLQTTE , CAROLINA , FLINK. CHARLOTTE. Flink! ga eens fpoedig bij mijn' Neef, hij heeft u wat te belasten. F 1.1 N K. Met alle plaifier, mijn lieve Mijn Heer! met alle plaifier. (Flink binnen.) H 5 DER-  Ï22 ZIJ MEENT HET DERDE TOONEEL. CHARLOTTE, CAROLINA, CAROLINA. Wie is uw Neef? CHARLOTTE. Mijn Kamenier. Flink weet het geheim van ons gedacht nog niet. CAROLINA. Ge waart 'er daar even haast heel degt afgekomen. CHARLOTTE. Het kwam 'er zeeker al vrij naa op aan, en zoo mij niemand te hulp gekomen ware, dan hadt ik moeten klappen. — Waar is uw vader thands mijn waarde? CAROLINA. Ik heb hem daar zo even naar het kabinetjen zien gaan en denk dat hij u mijn bruidfcbat hier brengen wil. Hij fchijnt zeer opgeruimd te wcezen. CHARLOTTE. Wij moeten onze rol , noodzaakelijk nog een weinig uithouden. VIER-  ZO KWAAD NIET. 123 VIERDE TOONEEL. waldorf, (jnet ecnige papieren in de hand cn een kistjen onder den arm') c h a r- l otte , carolina. waldorf Ha! zijt ge daar waarde Schoonzoon! zijt ge daar! — Och toe laat ik u omhelzen, mijn allerbeste liefde jongen — och toe laat ik u omhelzen. — Ik heb dan eindelijk mogen beleeven, wat ik gewenscht heb te mogen beleeven. charlotte. Uwe goedheid maakt mij dubbel gelukkig. waldorf. Alle mijn zorgen zijn over. Wat ik in de waareld nog te befchikken hadde is nu bezorgd, en nu kan ik gerust, zo als men zegt, mijn hoofd neêrleggen. — Maar mijn lieve kinderen op dat ide vreugd die ge nu met elkaar maakt , ook degelijk lang duuren moge — heb ik u hier allerlei fnuisterijen medegebragt. Zie daar nu Heer Schoonzoon — alles in beste obligatiën — daar — neem jij nu die papiertjens en doe 'cr meê wat ge wilt — en ook dat kastjen hier — kijk dat poppegoedjen mag ook wel bekeeken worden. (Hij maakt een juweel koffertje» open.) char-  1=4 Z IJ MEENT HET CHARLOTTE. Zie! Wat flonkeren die fteenen ? WALDORF. Niet waar Heer Schoonzoon? Nu kindertjens neemt het aan en doet 'er u wat te goed van. Het heeft mij al menig drupjen zweets gekost, eer ik dat alles zo bij malkaar gekreegen hebbe.Maar nu is dat over — al mini veidriet is uit! — Ik kan nu wel met open deuren gaan flaapen; want ik heb nu niet met al meer om te bewaaren . . . niet met al! (Hij werpt zig in eer? leunir.gftocl?) CHARLOTTE. Gij zijt de goedheid zelve. WALDORF. Wat gaat het toch al raar in de waereld toe—« vreugde cn verdriet verdriet en vreugde, 't een volgt al zo geduurig op het ander. Och, ja! we moeten 'er toch allen ééns aan gelooven — wij kunnen niet eeuwig hier blijven. — Hier is toch niets beftendig. — Nu heb ik eindelijk mijne Dochter, aan een braaf knap man gehulpen — ik heb mijn' eenigen troost weggegeeven. — Gij. gaat mij verhaten Caroiientjen! —gij laat uw' armen vader alleen. — Nu zal ik niemand hebben die mij reis wat vóór zingt of me Zondags uit  ZO KWAAD NIET. i&3 uit een ftichtelijk boek in flaap leest niemand meer dat is nu alles verbij alles verbij. (Hij weent.') CAROLINA. Wat fcbeelt 'er aan Papa ! ge wordt nu ook eensflags zo mismoedig. WALDORF. Wat zal ik zeggen, mijn lieve kind? Nu het 'er eindelijk op aankomt dat ge mij verlaaten zult — dunkt mij had ik liever dat ge bij mij bleeft. CAROLINA. Wel gij zult bij ons blijven, Papa! WALDORF. Zal ik mijn kind! zal ik! Nu daar zal de Hemel u voor beloonen ! Komt kinderen ! geefc uwen armen ouden vader een' kusch. Nu wil ik gaarne fterven. CHARLOTTE. ó, Daar hebt ge nog lang tijd meê. Weg met die zwaarmoedige gedagten. 't Is immers bruiloft. Wat zullen wij dan nu om fterven gaan denken! — Leeven zullen we lieve Papa! alle dagen zullen wij leeven en regt vergenoegd famen leeven. 't Is immers nu bruiloft! WAL-  126 ZIJ MEENT II E T w aldorf. Wel ja, 't is immers bruiloft. — Regt zo lieer Schoonzoon! 't is immers bruiloft? ciiarlotte, (tegen Carolina.') Ik zie Roosjen daar komen, geeft toch nu wel acht op uw rol. (Carolina binnen?) VIJFDE TOONEEL. roosjen, waldorf, charlotte, carolina. r o osjen. Onderdanige Dienaar! Ik wensch de vrienden van harten geluk. — Mijn Heer Lauterbach! ik heb u een paar woorden in 't geheim te fpreeken. charl otte. Daar heb ik nog geen' tijd toe. roosjen. Gij moet evenwel ; want ik kan niet langer wagten. charlotte. Wat wilt ge daar meê zeggen ? roosjen. Dat kunt ge wel raaden! en, behalven dat, hadt ge de zaak reeds voorheen moeten afmaaken. char-  ZO KWAAD NIET. 127 charlotte. Hoe moet ik dat verdaan! roosjen. Gij weet wel wat ik zeggen wil. Hoor eens (zij fpreeken ftil en els met ongenoegen tegen elkander.') waldorf. Wat wil dat zeggen ? carolina. 't Schijnt dat ze zeer erndig met elkander fpreeken ! waldorf. Dat fmaakt me maar niet met al! charlotte, (overluid en verdrietig tegen Roosjen.) Daar meê, dunkt mij, mogt ge wel dubbel te vreden zijn. roosjen. Ja, maar dat is immers geheel tegen onze affpraak. Gij hebt mij een derde beloofd, en een derde moet ik en zal ik hebben , of zie voor u! waldorf. He! he! wat is dat nu weêr! charlotte. Als ge op dien toon begint te fpreeken, Mijn Heer!  isS Z IJ MEENT H^E T Heer! dan moet ge weeten, dat ik mij geen pen» ning meer zal laaten aftroggelen. — De bruid is al vast in mijn magt, — en als u dat, wat ik u aangeboden heb, niet aanftaat, dan kunt ge wéér heen gaan waar ge van daan komt. roosjen. Meent ge dan, dat ge me nog, boven dat alles, nog wat om den tuin kunt lijden. Gij zijt een fchurk. — Trek van leer . . . (Cbarlotte trekt den degen cn beide /lellen zij zig in postuur om te duelleeren?) waldorf, (tusfeben beiden hopende.~) Help! Help! Moord! Brand! (eenige knechts komen op ,t tooneel om ben te fcheiden.) Zijt ge dol! — wilt ge mekaar den hals breeken! — ge waart daar even nog zulke goede vrienden. roosjen. Vrienden? — Nu hij met zulke flreeken omgaat. Maar wagt maar, 't is alles wel! —voor mijn aandeel mag de heele waereld 't nu wel weetcn wat voor een bedrieger gij zijt. waldorf. Denk toch wel op 't geen ge zegt. roosjen. Ik weet heel wel wat ik zeg — en, om kort te gaan, Mijn Heer! gelooft gij dat deze kaerel Lauterbach is? wal-  ZO KWAAD NIET. 129 WALDORF. Wat wilt ge daar toch meê zeggen? ROOSJEN. Dat hij ons beiden bedrogen heeft — Maar dat is niet met al — ik zal mij heel wel weeten te wreeken. (Roosjen Mimen.') ZESDE TOONEEL. WALDORF, LIZETTE, CHARLOTTE. WALDORF. Wat is dat alles? Wat is dat! — dat beduidt niets goeds. CHARLOTTE. Holla! Is 'er niemand! (een knecht uit) Zeg fchielijk aan mijn' knecht dat hij mij ten eerTten een koets met vier paarden beitelt. Maar hij moet oogenblikkelijk hier zijn. (de knecht binnen.) WALDORF. Een koets met vier paarden? (Lizette uit.) LIZETT E. Om 's hemels wil, vat is hier toch te doen ? Mijn Heer Waldorf! Scheelt 'er wat aan ? Zijt ge niet wel! WALDORF. Ja! ja! — ik ben maar — ben maar — ei! I LI-  i3o ZIJ MEENT HET lizette. Ik breng u hier een' brief waldorf, (hij zig zeiven.) Een koets rnet vier paarden! vier paarden! lizette. Mijn Heer! Hoort ge dan niet? Ik breng u een1 brief. Een brief van den Capitein? waldorf. Aan mij? lizette. Wel neen — aan mijn Juffrouw. — Hij zegt dat ik dien haar ten eerften moest overhandigen; want dat heur geheel tijdelijk geluk 'er van afhinge, w a l d o r f. Wat! — laat dan eens zien — en daar, dat is voor uw moeite (hij geeft haar geld) — gij ziet dat ik mijn woord houde — laat mij nu alleen. (Lizette binnen.) waldorf, (leest.) „ Uw vader is op 't punt om u aan een' bedrie,, ger uittehuwelijken. De waare Lauterbach is „ mijn vertrouwde vriend, en zal op 't oogen„ blik met den Stadsrechter bij uw' vader ko,, men, en hem, ongetwijffeld, v?n zijne'dwaaling „ overtuigen, ik hoop dat gij dit bericht nog tij— » dig  ZO KWAAD NIET. 131 „ dig genoeg bekomen zult, om u den poel van „ onheil te doen ontgaan waar in uws vaders on,, bezonnenheid u ftorten wil." froheim. — Wat zal ik nu zeggen? — lk ben van fchrik heel buiten mij zeiven. — Als 't eens waar ware ! — lk ongelukkige ! (Een knecht uit?) de knecht, (tegen Cbarlotte.) Mijn Heerl uw knecht is nergens te vinden! charlotte. Wel, die onbefchaamde fchurk! niet te vinden te zijn , juist nu ik hem noodzaaklijkst gebruiken moest (tegen den knecht) Och ! mijn lieve vriend ! wilt gij wel zo goed zijn en beltellen mij op 't oogenblik vier postpaarden ? (De knecht binnen.) ZEVENDE TOONEEL. carolina, waldorf, lizette, charlotte. carolina. ó Mijn lieve Papa! wat is hier te doen? waldorf, (diep in gedachten.) He! carolina. Ik geloof dat ge hier woorden famen hebt. I 2 WAL-  *3* Z IJ MEENT HET waldorf. Woorden! carolina. Waar over is dat toch; ge fchijnt geheel neérflagtig. waldorf. Neêrflagtig ? carolina, (tegen Cbarlotte, die zig houdt, als of ze in 't minst geen acht op haar /Joeg.) Wat fcheelt 'er toch aan mijn vader? lief! (tegen Waldorf) Papa! mijn bruidegom wil mij niet antwoorden — hij lijkt heel verdrietig! wald orf. Wil hij niet? — vraag hem nog eens mijn kind? Zie dat ge met goedheid wat bij hem uitwerken kunt; of ge ook uit hem krijgen kunt wat dat toch alles beduide? carolina, (tegen Char let te.) Wat deert u! mijn waarde ! waldorf. Ja, kom zeg Heer Schoonzoon; wat fcheelt 'er toch aan! charlotte. Niets! ik erger mij maar dat mijn knecht zo een r.catelooze flungel is. wal-  ZO KWAAD NIET. 138 waldorf. Maar, mijn lieve Heer Schoonzoon ; .waartoe wilder gij de postpaarden gebruiken? charlotte. Daar is mij iets te binnen gefchoten. waldorf. Iets te binnen gefchoten! zegt ge! Maar wat kan 'er u op al de waereld nu juist zo fchielijk te binnen gefchoten zijn. charlotte. Dat zult ge wel eens op een' ander tijd hooreu. waldorf. Op een' ander tijd? en waarom nu niet? charlotte. Ge ziet nu immers wel dat ik nu geen' last heb om veel te praaten. waldorf. 't Is ook mooglijk dat ik even zo min Ivut hebbe om mij zo te laaten antwoorden; want ik moet u maar over 't algemeen zeggen , dat ik al heel niet over uw gedrag gefticht ben. charlotte, (op eer? zeer verdiistigen toon.) En waarom niet? als ik 't vraagen mag? waldorf. Kort en goed ik heb een' brief ontfangen. 1 3 char.  134 Z IJ MEENT HET CHARLOTTE. En wat zou die brief? W ALD ORF. Ik weet zeif niet wat ik 'er van zeggen moet! Daar lees ze zelf. (haar den brief overgcevende.) ACHTSTE TOONEEL. HEUFELD, CAROLINA, WALDORF, LIZETTE, CHARLOTTE. HEUFELD. Uwe onderdanige Dienaar! Heer Oom! WALDORF. Welkom Neef! HEUFELD. Ik gclioorzaame uwe vriendelijke noodiging Oom! — Maar onderweg heb ik iets vernomen, dat mij ten eenemaal verbaast heeft. WALD ORF. En wat is dat? mijn lieve Neef! HEUFELD. Hier trof ik uw' knecht aan en die zeide mij, dat uwe dogter aan den Heer Lauterbach ftondt verbonden te worden, cn juist voor uw Huis ontmoet ik den Stadsrechter met den Heer Lauterbach, cn verneem , dat het menscli," dat gij tot uw' Schoon-  ZO KWAAD NIET. 1:5 Schoonzoon neemen wilt, een bedrieger is, die Lauterbach beftoolen en zijn' naam aangenomen heeft. wai.dor f. Mijn lieve Neef! kwel mij tcch niet? Zijt ge wel verzeekerd dat ge den lieer Lauterbach kent, als ge hem ziet? 'heufeld. Zoude ik niet! Wij zijn nog oude Schoolmakkers; we hebben beiden te gelijk te Leipzich op de ftudie gelegen. waldorf. Nog een vraag en dan heb ik genoeg. — Is deze (op Cbarlotte wijzende) uw vriend Lauterbach ? heuvel d. Die? — Zo min als mijn Grootvader! — Maar mijn lieve Oom wat begint ge ? Ik hoop toch niet dat wij reeds te laat gekomen zijn om dat Huwelijk nog te kunnen fluiten. waldorf. ó! ö! Mijn arme! arme kind! carolina, (doet of ze in ffaauwte valt.) Ach! waldorf, (baar onderfteunende.") ó Mijn dochter! (Lizette fpoedig uit.) lizette. Wat is 'er? wat is 'cr? I 4 wal-  135 ZIJ MEENT HE T waldorf. Toe Lizette, help me! heufeld, (op Cbarlotte wijzende?) Is dat de fchurk, die u bedrogen heeft? charlotte, (op etn koele wijze.) Mijn Heer! deze Dame, is de aan mij verlooPde bruid, en zo lang ik het Huwlijks Contraft en de bruidfchat in zeekerheid hebbe; kan ik dat alles onverfchillig aanhooren. heufeld. Als ge zo wilt, moeten wij den arm des Gerechts te hulp roepen. NEGENDE TOONEEL. de stadsrechter, lauterbach, froheim, roosjen, flink, heufeld, carolina, waldorf, lizette, charlotte. heufeld. Och, Mijn Heeren! ge komt, laas! reeds te Iaat» De Bedrieger is u voorgekomen. lauterbach. Dat zou . . . froheim.. Wel vervloekt! wal.  ZO KWAAD NIET. 137 waldorf. Oh! oh! lauterbach, (tegen den Stadsrechter.) Dat is de kaerel waar van ik u gezegd hebbe en ik verzoek recht. froheim. Ik ook. roosjen. Wij alle! waldorf. Zal 'er dan nooit geen eind aan mijn verdriet zijn? stadsrechter. St. ft. alles bedaard; alles met orde; de een naa den ander, (tegen Lauterbach) Gij zegt dan vooreerst, dat hier al de Heeren weeten dat gij de waare Lauterbach zijt. heufeld. Ik kan daar een eed op doen ! froheim. Ik ook! roosjen. En ik ook! flink, (met een buiging.) En mijn eed is ook tot uw' dienst, mijn lieve Mijn Heer, als ge 't verkiest? I 5 wal-  i38 ZIJ MEENT HET waldorf. ö! Waar zal Ik mij en mijne fcliande verbergen ? roosjen. En wat den diefftal aangaat, kan ik 'er ook op zweeren, dat hij het valies op de laatfte pleisterplaats gcftoolen hebbe, om 'er hier zijn fchelmftukken mede uittevoeren. Hij heeft mij een derde van de buit beloofd , als ik hem wilde helpen en wijl hij nu zijn woord niet houden wil, zo behoef ik hem ook niet langer te ontzien. charlotte. Gij lieden moogt allen zeggen wat ge wilt. — 't Is mij om 't even, de bruidfchat is grootendeels in zeekerheid. waldorf. ö Dat ik toch maar dood! —- dat ik maar begraven ware! zal mijn verdriet dan nooit eindigen ? stadsrechter, (tegen Roosjen.) Ik moet uwe woorden, voor alle dingen protocolleeren. (Hij gaat met Roosjen naar eene ter zijde ftaande tafel, overluid tegen Waldorf) Daar ziet ge nu eindelijk eens waar uwe onbezonnenheid u toe gebragt heeft? waldorf. ó Spaar, fpaar toch een' elendigen vader! ca-  ZO KWAAD NIET. 139 car oli na. ó Papa, hoe ongelukkig hebt ge uw kind — uw eenig kind gemaakt ? Is dat nu het loon, voor mijne blinde gehoorzaamheid"? Is dat het loon 't welk eene gehoorzaame dochter te wagten heeft? waldorf. ó Mijn kind! mijn arme kind! carolina. Maar ik word met recht geftrafd — waarom hebbe ik ook aan uwe gruwzaame bevelen gehoor gegeeven, daar mijn hart mij van eer en rechtswegen niet meer toebehoorde. waldorf. ó! ó! ' f r o h e i m. Berouwt u uwe trouwloosheid eindelijk. Wat is 't ongelukkig dat ge 'er niet eer berouw van gehad hebt! (gaat naar haar toe) Arme, waarde Carolina ! (tegen Waldorf) onmenfchelijke vader! waldorf. Och, — fpaar mij toch! — 'er zijn geen verwijten noodig, want 't gene ik, behalven dat, gevoel is genoeg — fpaar mij toch! lizette. Wel dat is plailierig — de Bruid huilt — de Minnaar raast — de oude Heer loopt £evaar van zijn  i4o ZIJ MEENT HET zijn verfland te verliezen en de Heer Bruidegom van gevangen te worden. — Dat zal een fchootie bruiloft geeven ! stadsrechter, (jegen Cbarlotte.) Wel nu, jonge Heer! hebt ge nog iets te zeggen eer we met u voortgaan. charlotte. Vergun mij nog een paar woorden te mogen fpreeken. Ik zie dat ik eene dwaasheid begaan hebbe en dat ik daardoor in verdrietige neteligheeden zou kunnen geraaken — om die nu te ontwijken wil ik u een voorHel doen. froheim. Wat kan hij daar mede bedoelen? lauterbach. Zeekerlijk weèr een nieuw fchelmfluk, dat hij daar heeft Haan te bedenken. flink. 't Zal zeekerlijk wat moois zijn; dat Heertjen heeft al een flim bolletjeu , dat heb ik hem al lang aangezien. roosjen. Voor zo ver ik hem ken, kan ik dit ten minften verzeekeren, dat wanneer ge hem beweegen kunt om het eerlijk met u te raeenen, hij het nog in zijn magt hebbe om alles weder goed te maa- ken,  ZO KWAAD NIET. i4r ken, en, zo als het mij voorkomt, wordt het hoog tijd dat hij zig . . . waldorf. Laat ophangen — want anders kan ik niet zien dat hij het ooit weder goed maaken kan. charlotte, (tegen Waldorf.') En wat heb ik dan bij u goed te maaken? als ge zó wilt? Heeft uw gierigheid en de losheid, waarmede gij uw eens gegeeven woord weder gebroken hebt, u niet al dat onheil waar over ge nu klaagt en jammert, op den hals gehaald? waldorf. Nu — nu — ja Heertjen! — ik wil wel gaarne bekennen dat ik mij door den Duivel heb laaten verblinden, en ik wensch van harten dat gij of ik, liever de oogen uit den kop verlooren, als elkander ooit met oogen gezien hadden. charlotte. Nu, kom aan, Mijn Heer! offchoon ge 't ook een weinig verdiend mogt hebben, wil ik toch , om uwes dochters wil, beloovcn, dat, wanneer gij u door de onderteekening van dit papier verbindt, uw eerst gegeeven woord te houden, en uwe dochter aan dezen Heer (op Froheim wijzende) te geeven, en haar al uw goed vermaaken wilt, ik, ond'er dat beding, bereid ben om alle mijneaanfpraaken op u te laaten vaaren! wal-  i42 ZIJ MEENT HET WALDORF. Wilt gij dat doen? CHARLOTTE. Ja! dat wil ik doen, zo dra gij dit papier ondertekent. WALDORF. Maar op die wijze dwingt gij mij weder aan een' anderen kant, om hier, dezen Heer (op Lauterbach wijzende") mijn woord niet te houden. LAUTERB ACH. Laat dit u niet weerhouden. Ik ben te zeer overtuigd, dat uwe dochter met mij niet gelukkig weezen kan, en dat niemand als mijn vriend, het in zijn magt hebbe om haar gelukkig te maaken, dan dat ik niet met vermaak hem alle mijne aanfpraaken afftaau zoude — om hem gelukkig te maaken. WALDORF. Wel nu, als dat zo is, dan moet ik 'er eindelijk wel toe overgaan. (Hij leest het papier bij zig zeiven , ondertekent en geeft bet aan Cbarlotte over?) CHARLOTTE. En nu, Mijn Heer Lauterbach! moet ik bekennen, dat gij de eenige perfoon in het gezelfchap zijt, die in de daad beledigd is. LAUTERBACH. Dat wist ik niet. Doch als gij mijn vriend flegts ge-  ZO KWAAD NIET. 143 gelukkig maakt, ben ik te vreJen cn tot dien prijs vergeef ik u alles. — la ernst — alles komt mij nog als een droom voor, en uwe beweegreden tot deze grootmoedige daad is . . . CHARLOTTE. De Liefde! — ó Lauterbach ! — Ja — ik moet het u eindelijk bekennen, de liefde heeft mij tot deze rukelooze onderneening bewogen; de gedagten van u in de armen van een ander te zien . . . LAUTERB AC H. Mij! Ik verfla u hoe langer hoe minder. Wie zijt ge dan ? CHARLOTTE. Een Meisjen! WALDORF, FROHEIM,LAUTERBACH, FLINK, LIZETTE. Een Meisjen! CHARLOTTE. Kent ge dan uwLotjen niet meer, die het waarlijk, wegens heur trotschheid ook niet bij u verdiend heeft. — Hebben mijne gefchilderde hairen, cn zwart gemaakte wenkbraauwen mij dan zó onkenbaar gemaakt? LAUTERBACH. 1 > MijnLotjen! mijn altijd geliefde Lotjen! Dat hebt ge dan om mij gedaan? Om mij! Hoe zal ik, hoe  144- Z IJ MEENT HET hoe kan ik u zeggen ... de taal is te arm . . t (terwijl bij haar in de armen valt.) waldorf. Wat zeg je ? En al die angst heeft een meisjen mij dan op den hals gejaagd? Een meisjen! wel dat je de . . . Als die kleine Hex me nu geen' helderen zoen geeft, dan zeg ik dat ze geen knip voor den neus waardig is. charlotte, (terwijl zij bem kuscht.) En met deze kusch moet ik u nu om de vervulling van uwe belofte bidden. — Maak uwe dochter gelukkig — Mijn Broeder — ik ben 'er van overtuigd — verdient heure hand. waldorf. De Capitein is uw broeder! Zo veel te beter, dan blijf je mooi in de famielje. Ge zijt zo een lief meisjen, dat ik u niets afflaan kan. Daar Heer Capitein ! neem mijn dochter van mijne hand.—Gij lieden zult nu zien, kinderen! dat ik een goede vader kan weezen. froheim. Wij zullen uwe liefde trachten te verdienen. waldorf. Dat zult re kinderen, dat zult ge! - den Hemel zij gedankt dat ge daar toe nu in ftaat gefteld zitt— nu kan ik evenwel eindelijk eens met waarheid zeggeu: al mijn verdriet heeft nu een einde. c a-  ZO KWAAD NIET 145' carolina. Gelooft ge dan nu eindelijk dat ik u meer dan mijnen bruidegom beminne? froheim. Leef, allerliefst meisjen! — Gij wist dan van het geheim! — En gij Zuster! — Hoe zal ik, hoe zullen wij alle u danken? charlotte. Weest gelukkig, dat is de beste dank, dien ik kan verwagten. la ut er li ach. Ik zie, mijn waardfte! wij zijn hier allen aan u verpligt. charlotte. Niet alleen aan mij. — Hier is nog iemand, die ook recht op uwe erkentenis heeft. — Hebt ge mijn Roosjen vergecten? waldorf. Hoe! nog al meer Mctamorphofen? roosjen, (tegen Lauterbach.') Roosjen , om u te dienen, die bij heur Juffrouw menig goed woord gedaan heeft. lauterbach. Om dat ik u nooit vergeeten zal — hou daar deze beurs op afflag. (Haar een geldbeursgeevende.) charlotte. Hier is nog een andere faamgezwoorne, die wij K ook  i f 146" % IJ MEENT HET ook evenwel niet moeten vergeeten — vriend Flink heeft 'er het zijne ook redenlijk wel toe gedaan, en heeft mij den geheelen tijd door, voor ten minften een even zo flimmen guit, als hij zelv is, gehouden. FLINK. Mijn lieve Mijn lieer! ... Mijn lieve Juffrouwtjen,'kzoume wel verfpreeken —Daarover zou nog wat te zeggen vallen. Ten minften heb ik u, mijn lieve Juffrouwtjen niet als een guit behandeld - en als ge uw geld niet zo mild weggegeeven hadt --- CHARLOTTE. Dan hadt vriend Flink ook zijn eerlijkheid niet zo mild weggegeeven. FLINK. Dat is zeeker wel waar, mijn lieve Juffrouwtjen! zeeker wel waar — maar hoe kan een arme naakende drommel zig tegen een heele armee van zulke gewapende mannetjens (hijhaalt eenige ducaaten uif) verweeren. WALDORF. Ei, ei, vriend Flink weet wel hoe het hoort. LAUTERBACH. Genoeg Flink! gij zijt ons van dienst geweest en ik zal u niet vergeeten. FROHEIM. Ik ben even zeer in zijn fchuld. FLINK.  ZO KWAAD NIET. 147 FI.IN IC. Och! mijn lieve Mijn Heeren! ge kunt ligt ophouden mijn fchuldenaars te weezen, als ge 't zo belieft te noemen — en wijl gij mijn lieve Mijn Heeren zegt, dat ge uw geluk ook aan mijne fchelmerij te danken hebt, zo wenschte ik wel dat ik mijn geluk, aan uwe grootmoedigheid te danken mogt hebben. FROHEIJI. Hoe meent ge dat? F L1N IC. Ja, zie nu eens mijn lieve Mijn Heeren! — Ik vind dat het aan een mensch even zo natuurlijk is, verliefd als hongerig te weezen, en of ik weljjeens pleeg te zeggen alle dagen hoenders — zo denk ik toch nu mijn lieve Mijn Heeren! — zo een klein rond Hoentjen is evenwel nog veel beter, als in 'c geheel niet met al in den fchotei te hebben; en ik ten minften, heb liever in 't geheel geen appetijt, en dan nog maar dat te eeten te hebben, dan niets te eeten, en evenwel appetijt te hebben. — Daarom als die Heeren, bij dat lieve Juffrouwtjen (op Lizette wijzende) daar, een goed woord wilden doen, dat zij mij aan heur tafel liet eeten dan — WALDORF. Wel zeeker vriend Flink! dat zal zij. Ik zal een K 2 goed  148 ZIJ MEENT HET ZO KWAAD NIET. goed woord en meêr nog dan enkele woorden voor u doen. Carolientjen zal het uitzet op zig neemen en zal 'er wel voor zorgen dat zij niet met leege handen bij u komt. Niet waar Carolientjen? gij zult dat mij ten gevalle wel willen doen? CAROLINA. Gij komt mijn verzoek voor, lieve Papa! gij zijt te goed — te vriendelijk. WALDORF. Moet ik niet? Carolientjen moet ik niet?— Ik ben toch nu eindelijk waar ik weezen wilde. —. Nu Lizette! wees een braaf meisjen— vriend Flink zal voordaan ook een braaf kaercl zijn. LIZETTE. lk verfta niet regt wat hij hebben wil. F LI N K. U wil ik hebben, lieve Meid! als ge mij maar hebben wilt! LIZETTE. Nu ja, dat laat zig begrijpen. WALDORF. Wel aan, daar fla geluk toe kinderen ! — al minverdriet heeft nu een einde. — Die kleine Hex daar, heeft mij een regte angst op 't lijf gejaagd; -. maar het is niet met al — genoeg dat wij weeten dat zij bet zo kwaad niet gemeend heeft!