REIZEN DOOR SWITSERLAND, ineen REEKS VAN BRIEVEN geschreeven aan ■3 *• \\ Ada-i -Vi '^ sta *«#SA Si WIL LI AM MELMOTH, Schildkn. door W I L L I A M C O X E, m. a. Predikant te Bemerton; Lid van de Keizerlijke Oeconomifche Maatfchappij te St. Petersburg, en van de Koninglijke Akademie der Wetenfchappen teKoppenhagen, benevens Kapellaan van den Hertog van Marlbourough. NAAR HET ENGELSCH. I. Deel, I. Stuk. Te UTRECHT, Bij B. WILD en J. ALTHEER. e n Te ROTTERDAM, Bij J. MEIJER.  La habite un Peuple fimple, bienfaifant, brave, ennemi du fafte, ami du travail, ne cherchant point d'esclaves, ö? ne voulant point de maitres. DeMEHEGAN, Tableau de 1'Hiftoire Moderne. Dat is, Daar woont een eenvoudig, wejdaadig en kloekmoedig Folk, dat af keer ig van den hoogmoed, den arbeid be' mint; dat geene flaaven zoekt nog geene mee/Iers begeert. DeMEHEGAN, Tafereel van de Hedendaagfche Gefchiedenii.  AAN DE GRAVIN van PEMBROKE EN MONTGOMERIJ, BARONES HERBERT, &c. &c. Mevrouw! e volgende Brieven over Switferland hebben een natuurlijk recht op de befcherming van Uwe Ladijfchap, dewijl dezelyen oorfpronglijk gefchreeven zijn, terwijl ik de eer had Lord Herbert op zijne Reizen te vergezellen. Ik vind mij dus hooglijk vereerd met de gunst van die aan Uw Ladijfchap te moogen opdraagen, en §m tevens in het openbaar te kunnen be* 3 twi  VI tuigen dat ik met allen eerlied, en gevoelens van dankbaarheidvoor de Graaf van Pembroke en Uw Ladijfchap mij merne, Mevrouw ! Uwer Ladijjchafs Zeer Gehoorzaamen, Ootrmedigen en Verpligten Dienaar W. COX E, B E-  BERICHT van den VERTAALER. de Voorrede van den Schrijver kan den Leezer genoegzaam opmaaken, dat dit Werk door de ondergaane verbeteringen en vernieerderingen geheel van de voorige uit" gaaf verfchilt, (van welke reeds in den jaare 1780. door denBoekverkooperHerding te Lei] den eene Vertaaling in een Boekdeel is uitgegeeven,) en dat het dus als een nieuw werk moet befchouwd worden. Om deeze Befchrijving van Switferland zo volkomen mogelijk te maaken, heeft men al het merkwaardige het geen door de Reizigers , die na den Heer C o x e dat Land bezogt hebben, te boek gefield is, in eenige aantekeningen daar bij gevoegd, en daartoe onder anderen van de volgende Werken gebruik gemaakt. * 4 Brie-  VIII Brief e uber die Schweiz, von C. Meiners Kon. Grosbrittan. Hofrathund ord.Lehrer der Weltwehheit in Gottingen. 4 Theilen. Tubingen 1791. Tagebuch einer Reife durch die Schweitz von der verfajferin von Rofaliens Briefen. 1 Th. Altenburg 1787. Voyage d'une Frangaife en Suisfe &c. 1 vol. 1790. Ook zullen de Uitgevers bij een der volgende (lukken de fraaije en uitvoerige Kaarc van Civitxerlenrt^ voorden Engelfchen druk geplaatst, voegen. VOOR-  VOORREDE. TFien jaaren zijn 'er verloopen zedert ik een Deel met Brieven in het licht gaf, onder den tijtel van „ Schets der Natuurlijke, Burgerlijke en Staatkundige gefieldheid van Switferland." De gunftige ontfangst van dat Werk fpoorde mij in 1779. aan om een reis door hetGraauwlunderland te onderneemen, één gedeelte van ■Switferland tot dien tijd toe maar weinig bekend. Wanneer ik in de jaaren 1785.cn 1787. gelegenheid had om dezelfde landen die ik te vooren had befchreeven, wederom te bezoeken , overzag en vermeerderde ik, met alle moogelijke zorgvuldigheid mijne eerfte uitgaaf. Met dat oogmerk vergeleek ik mijne befchrijvingen met het oorfpronglijke, dat ik getragt had te fchetfen ; ook las en onderzogt ik met aandagt de beoordeelingen van laatere Reizigers ; en in veele van de voornaamfte Steden, onderhield ik verfcheidene perfoonen van naam, 1 zo in het Staatkundige als in de Geleerdheid, ten einde eenige misflagen te verbeteren, of eenige vermeerderingen optegeeven, ten op* 5 zich-  zichte van die bijzondere zaaken, met welken zij uit hoofde hunner betrekkingen het meest bekend waaren. De bouwftoffen uit deeze en andere bronnen verzameld , door mijne eigene aanmerkingen cn nafpooringen vermeerderd, doen mij hoopen, dat deeze verbeterde Befchrijvingvaneen zo belangrijk land als Switferldnd, niet onaanr genaam aan het algemeen weezen , en als een nieuw werk zal befchouwd worden. Men vermeent nog aan de Koopers van de ■eerfte uitgaaven te moeten berichten, dat het mijn voorneemen was om afzonderlijk de verbeteringen en bijvoegzelen ten hunnen gebruike te doen drukken; dog men vleit zich dat uit eene vergelijking van deeze uitgaaf met de voorigen, volkomen blijken zal, dat dit voorneemen onuitvoerlijk was. Bemerton, 20 Februarij 1789. B E-  BERICHT. Jt en opzichte van de voorige Uitgaaf der Reizen over Switferland, erkent den Schrijver zijne verpligting aan den Collonel F l o ij d , voor het gebruik van zijn naauwkeurig Dagverhaal, het welk hij zaamenjielde geduurende de reis die zij met eikanderen deeden; alsmeede aan de fchi andere beoordeelingen van den uitmuntenden Schrijver, aan men deeze Brieven gericht zijn. Voor deeze vermeerderde en verbeterde uitgaaf rekent hij zich niet minder verpligt , wegens verfcheidene meedegedeelde bijzonderheden door Thomas Pennant Schildkri. en David Pennant Schildkn., en aan de vriendelijke hulp van Dr. Pulteneij, de Heer Thomas Mart ij n , Hoogleer aar in de Kruidkunde aan de Hooge School te Cambridge, en de Heer Richard Relhan. Dewijl het met den aart van Brieven onbegaanbaar is, om den Leezer door geduurige aanhaalingen van Schrijvers lastig te vallen, heb ik aan het einde van het Tweede Deel, bij wijze van  XII MgM?1 van een aanhangzel, een naamlijst gevoegd van de voornaamjle Werken die ik van tijd tot tijd in het beloop van dit Werk geraadpleegd heb. I N-  INHOUD DER BRIEVEN VAN HET EERSTE DEEL, I. Stuk. Brief Bladz. I. Reis doorteZwARTEWoud.— Oor- fprong van den Donau. . . . I II. Aankomst in Switserland. ——• Schaffhausen. — De Waterval van den Rhijn. . . 4 III. Het Eiland Reichenau. — CoM. stans. — Geneeffche Volkplanting. - Het  Brief Bladz. — Het Eiland Mei na u. — Het Meir van Constans. . . . 17 IV. St. Gale. —Canton van Appen- zel 2j» V. /fcf Reinthale o/üfe Valleij van den Rhijn. — Het Meir en de Stad Wallenstad 40 VI. Het Canton Glarus. . . .48 VII. De Abdije van Einsidlin. — Rap- PERSCHWIJL. . ... 63 VIII. De Stad en Canton vanZvRicn. . . 72 IX. Kerkelijke zaaken. — Geleerdheid. — Geleerde mannen van Zurich. — Natuurkundige Maatfchappij, — Kweekfchoolen. — Boekerijen. . . 92 X. Togt langs de Oevers van het Zuri. cherMeir— Rychterschwyl.— EilandUFNAU.— Rap- perschwyl. — GRüNINGEN. — Ustar.— Greiffen-Meir. —- Reis naar Regensberg en naar den toj> van denhagerberg. iii  Br iep Bladz. xi. Winterthur.— KafteelvanKij- burgh 131 xii. Frauenfeld. — Het Switferscb Bondgenootfchap. — Landdagen. .137 xiii. Reize te Water van Zurich naar Baden. — Brug te Wettingen. — Baden. — Kajleel van Habsburgh. 146 xiv. koningsfelden. — wlndish, — Reize den rhijn af. . . .154 XV. De óWBazel. — Erasmus.— ' Openbaar e Boekerij. — Holbein. 162 xvi. Regeeringsform van B azel. . .176 xvii. Gevegt bij het Hospitaal van St. Ja- go bus tusfchen de krijgsmagt van L odewijk Dauphin van Frankrijk, en eenige Switsersche kri/gsben' den. — Vervallen overblijfzelen te augst. — mulhausen. . . l88 XVIII. Het Bisdom van Bazel. "— Porbn- tru.—ï~ Abdij van Bellelaij. — Arlesheim. — Delmont. — VaU  9'R,EP Bladz: -— Valleij van Munster. . PierrePertüis.— Valkijvan St. Imier jpg XJX. J)e StadBiZNtiz. , , . .218 Einde van den Inhoud. i W. COX&  W> C O X E REIZEN door SWITSERLAND. L BRIEF. Réis door het Zwarte Woud. —— Ooffprong van den Donau. Donefchingen , den 21. Ju tij iffê* M ij n H e e R ! I k bevind mij thans te Donefchingen , op' mijne* reize naar Switferland; eene landftreek zedert lang beroemd zo wegens de bijzonderheden van deszelfs ondeifcheidene regeeringsvormen , als om de zonderlinge fchoonheden door de natuuf aan het zelve gefchonkeri. Indien het Uw geduld niet te veel gevergd is, dan ftel ik U voor, om U met een verKaal van mijne reize te onderhouden. Hier door houde ik mij verzekerd, dat ik met ongelijk meer flüt voor mij zeiven zal reizen, uit hoofde dat het i» Stuk. A flfêg-  3 W. C O X E meededeelen mijner waarneemingen aan U, mij in het zamen(tellen van dezelve, meer opmerkzaam en naauwkeurig zal doen zijn. Wij verlieten op gisteren Straatsburg, en voeren bij Kehl over den Rhijn, weleer eene aanzienlijke vesting, die aan Straatsburg toebehoorde, toen deeze nog eene Keizerlijke Rijksftad was. Zij wierd ook door de Franfchen aanmerkelijk verfterkt, die daar van in 1648. bezit namen; en bij de vreede van Rijswijk aan het Keizerrijk afgedaan zijnde, ftelde de Keizer haar in handen van het huis van Baden , met voorbehouding echter van het recht om daarin bezetting te leggen. Zedert dien tijd, is zij tweemaal door de Franfchen belegerd geworden , en dewijl haare werken in het laatfte beleg van 1733. zeer veel geleeden hadden , is zij door de Keizerlijke bezetting verlasten. Tegenswoordig, ziet men niets meer dan de overblijfzels van haare vestingwerken , en de bezetting beftaat uit eenige Invaliden, in dienst van den Markgraaf van Baden. Van daar namen wij den weg naar Ofenburg, eene kleine Rijksftad; en kort daarna kwamen wij in de fraaije valleij van Kinfing: voorts trokken wij door Gengenbach, eene andere kleine Rijksftad, die zeer aangenaam gelegen is, en vervolgden onze reis langs den oever van de kleine rivier Kinfing; wij geraakten geduurende eenige mijlen allengskens in de hoogte , tot dat wij ons in het midden van het Zwarte Woud bevonden. Wanneer wij boven waaren, vertoonde de landftreek zich meer woud- en fchilderachtig, en de rivier verkreeg eenen fnelleren loop; aan beide zijden zagen wij bergen, welkers af hellingen  REIZEN DOOR S WIT SERL A ND. 5 gen zeer fchoon bebouwd, en derzei ver toppen rijkelijk met een aaneengefchakeld houtgewas bezet waaren. Eenige kleine beekjes van het helderst water vloeijden van de bergen in eene meenigte watervallen af; en na zich verecnigd te hebben vielen zij in de Kinfing. De gezichten waaren zo rijk in verfcheidenheid, de dorpen zo vermaakelijk gelegen , en de boeren hutten zo ongemeen fchilderachtig, dat wij ons reeds de romanesque fchoon» heden van Switferland voor den geest ftelden. Donefchingen is de verblijfplaats van den Prins van Furftenberg: op het voorplein van zijn Paleis, neemt den Donau deszelfs oorfprong. Zo aanftonds ben ik van de bezichtiging deezer plaats terug gekomen ; welkers befchrijving ik in eenige weinige woorden zal vervatten. Eenige kleine wellen borrelen uit den grond, en vormen eene kom van helder water, van omtrent dertig voet in het vierkant: in deeze kom ontfpringt den Donau, welke alhier eene fmalle beek uitmaakt. En offchoon de twee kleine rivieren de Bribach en de Brege , die zich beneden de ftad vereenigen , veel aanmerkelijker dan deeze droom zijn, welke, kort na haare zamenvoeging, in dezelven valt, zo heeft echter de laatfte alleen de eer van voor den oorfprong des Donaus gehouden te worden. Na dat wij volgens het gewoone gebruik de ftroom dwars overfchreeden hadden, ten einde te kunnen zeggen, dat wij over den Donau geflapt waaren, was onze nieuwsgierigheid fpoedig voldaan ; deszelfs befchouwing verwekt geen ongemeenen eerbied , doch ze ontleent al haare aanmerkenswaardigheid door den oorfprong A 2 van  4 W. c 0 x e van eene zo belangrijke rivier te zijn. En waarlijk , het was alleen deeze bijzonderheid, die ons bewoogen had om door Swaben onze reis naar Switferland te neemen. Ik ben, Mijn Heer! Uw zeer toegenegen W. Coxe. II. BRIEF. Aankomst in Switserland. — Sc haffhausen. — De Waterval van den R h ij n. Schaffhaufen, den 22. Juli). Ik gevoel een groot vermaak in het inademen van eene vrije lugt. Ieder een vertoont hier klaarblijkelijk vreugde en vergenoeging op het gelaar. De zindelijkheid in de huizen en van het volk is bijzonder treffend; en ik word in al derzelver zeden, manieren, en kleeding, eenige fterke trekken gewaar, welken dit gelukkig volk van de nabuurige natiën onderfcheiden. Mogelijk is het bij mij vooroordeel en onredelijke partijdigheid ; doch ik genoot het meefte vermaak , dat ik bij de eerde ontmoeting van dit volk, mij mijne eige landsgenooten herinnerde, en ik kon mij geduurende een wijle tijds, bijna voordellen in Engeland te zijn (*). Schaf- (*) Wanneer ik den 18. Julij 1786. wederom in het Casa-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 5 Schafhaufen (O eene tamelijk welgebouwde ftad, gelegen aan den noordelijken oever van den Rhijn, is de hoofdftad van het Canton, en haaren oorfprong aan de ftremming der fcheepvaart op die rivier, door den waterval teLaufen, verfchuldigd. Eenige hutten, hier in het eerst gebouwd tot gemak van het ontlaaden der koopmanfchappen uit de vaartuigen , waaren allengskens tot eene groote ftad aangegroeid. Schaf haufen was voor heen eene Rijksftad, en wierd door eene Ariftocratifche regeering beftierd : zij wierd door Keizer Lo de wijk van Meijer en in den jaare 1330. aan de Hertogen van Oos- Canton van Schafhaufen kwam , was ik over deszelfs fchoonheid minder getroffen dan in 1776. De reden daar van is gemaklijk nategaan. Bij mijne eerfte reis kwam ik uit de Swabifche Bosfchaadien , en de volgende keer had ik even te vooren de bebouwde ftreeken van Beijeren verlaaten. («) De ligging van de ftad aan den Rhijn en de Burgerlijke Vrijheid maaken daar den Koophandel bloeijend — ook is zij rijk en wel gebouwd. Overvloed vertoont zich allerwegen, de Itraaten zijn ruim, fraaij, groot en zeer zindelijk. De huizen hebben over het algemeen een grootsch aanzien ; zij zijn gewoonlijk befchilderd, met beeldwerk verrijkt, en van ([vedettes^) koupels of overdekte balcons voorzien , die meer of min rijk en opgecierd zijn , en die van de eerfte, fomtijds ook van de tweede verdieping voorwaards uitfpringen, op een zoldering rusten, en een vertrekje vormen, dat dikwils bijn* geheel uit glazen beftaat. Het Canton is van het noorden naar het zuiden zeven uuren lang, en van het oosA 3 tea  6 w. c o x E Oostenrijk verpand, en door den Keizer Si gismond, hier van, ten tijde dat. Fre de rik Hertog van Oostenrijk in den Rijksban was, ontflaagen. In het jaar 1501. wierd zij als een lid van het Switfersch bondgenootfchap aangenomen ; en zij is het twaalfde Canton in rang. Van alle de Cantons is dit het kleinfte, zijnde het zelve maar vijf mijlen lang en drie breed: deszelfs bevolking word op dertig duizend zielen begroot; van welken de hoofdftad omtrent zes duizend bevat. Het geheele getal van burgers of ftemgerechtigden (bij ten naar het westen vier uuren; de bevolking, de hoofdftad daar onder gereekend, bedraagt dertig a vijfendertig duizend Inwooners. Het is in twintig Bailliuwagien afgedeeld, na welke bedieningen , alleen de Leden van den kleinen Raad kunnen dingen , doch het is onbepaald hoe hmg zij die ampten kunnen bekleeden de Hervor¬ ming wierd in den jaare 1529. door de regeering en het geheele Canton aangenomen. De verkiezingen voor den kleinen en grooten Raad gefchieden door de burgers van ieder geflagt of ftam (jribe) bij meerderheid van Hemmen. De Adel maakt een dier geflagten uit. De wet vordert, dat bij het overlijden van een der leden de plaats binnen vier uuren vervuld word. De verkiezing gefchied des agtermiddags wanneer het fterfgeval des morgens, en 's anderendaags wanneer het des avonds voorvalt. Hier door zoekt men de kuiperijen voortekomen. Indien 'er binnen agt dagen na de verkiezing, geene wettige klagten tegens den verkoorene worden ingebragt, word hij tot den eed , dat hij nog de Kiezers omgekogt , nog andere kunstgreepen tot bekoming van dien post  REIZEN DOOR SWITSERLAND. f (bij wien de hoogde oppermagt berust) beloopt omtrent zestien honderd. Zij zijn in twaalf gilden of geflagten (tribes') verdeeld: en uit deeze zijn vijfentagtig Leden gekooren , die den grooten en kleinen Raad uitmaaken. Aan deeze twee zaamgevoegde Raaden is het beleid dei* regeering toevertrouwd : De Senaat of kleinen Raad van vijfentwintigen, is met de uitvoerende magt belast; en oen grooten Raad, de Senaat daar onder begreepen, heeft de hoogde uitfpraak in zaak en die bij beroep (appeaf) voor dezelve gebragt worden, als meede de be- post heeft gebruikt, toegelaaten. Het Opperhoofd der Regeering word Burgemeester genaamd. Daar zijn 'er twee die ieder jaar verwisfelen. Daags na Pinxteren begeeven zich de beide vergaderde Raaden van het Stad' huis naar de Johannis Kerk om aan de Burgerij deszelfs nieuw Opperhoofd te vertoonen en den eed te oncfangen. Daar, zweert hij opentlijk de Staatsinrichting vaa het Gemenebest, en de voorrechten en vrijheden van de Burgerij, te zullen handhaven. En vervolgens doen de Raaden en Burgers op hunne beurt den eed. De ftad word door een kasteel beftreeken, het welk ten bewaarplaats van het gefchut dient, en dat gebouwd is bij gelegenheid, dat, na het aanneemen der Hervorming eenige Wederdoopers en andere gezindheden onlusten zogteii te verwekken. Het Canton van Schafljaufen, is voor de Natuurkenners zeer belangrijk : op den Rondenberg de hoogfte van het Canton, vind men een aantal verfteeningen; bijna in alle de fteenen ziet men afdrukzels van bloedelooze dieren, planten of viifchen. De Ver* taaier. A 4  s W. C O X E befchikking over de meest belangrijkfte zaaken van de regeering. De inkomften van den Staat zijn niet zeer aanmerkelyk, zo als optemaaken is uit het jaargeld van den Burgemeefter of Opperhoofd van het Gemeenebest, het welk niet meer dan 150 Ponden Sterl. beloopt. De Hervorming wierd in den jaare 1529. ingevoerd : de Geestelijkheid word door den Staat betaald , doch derzelver inkomen is bijna onvoldoende tot hun beftaan; Die de voornaamfle plaatfen bekleeden genieten omtrent 100 Ponden, die van de geringde 40 Pond in het jaar. De Hoogleeraars, die men uit de Geestelijkheid kiest, worden door de Kegeering betaald; en de Hooge School word op fs Lands kosten onderhouden. Hier zijn even als in de meeste gedeeltens van Switzerland, wetten regens de weelde in werking; en het dansfenis aldaar niet geoorloofd, uitgezonderd alleen bij bijzondere gelegenheden. Het voornaamfle artijkel van uitvoer is de wijn , die in eenen grooten overvloed vervaardigd word, dewijl de landftreek met eene meenigte van wijngaarden voorzien is; doch nadien het Canton weinig graan oplevert, zo word zulks uit Swaben in ruiling voor wijn aangebragt. In de ftad vind men ook eenige Linnen-, Catoen-, en Zijde fabrieken. Het zal U mogelijk eenig denkbeeld van de gerustheid der Switzerfche Gemeenebesten over hunne veiligheid kunnen geeven, wanneer ik U zeg , dat Schaf haufen, offchoon zij een Grens - ftad is, geene bezetting heeft; en dat de vestingwerken in een flegten ftaat zijn. De Burgers trekken beurtelings  REIZEN DOOR SWTTSERLAND. 9 lings ter wagt, en de ingezetenen van het Canton zijn in geregelde Compagnien Landmilitie afgedeeld, welken jaarlijks in den Wapenhandel geoeffend worden , en altoos tot verdediging van hun land gereed zijn. Dit Canton heeft eenige Krijgsbenden in dienst van Frankrijk, Sardinien , en Holland, zijnde dit de eenigfte vreemde dienden, in welken de onderdaanen van de Protedantlche Cantons zich begeer ven. Voor dat ik van de befchrijving deezer Stad afflap, moet ik niet vergeeten melding te maaken van de brug over den Rhijn; die te recht wegens deszelfs zonderlinge bouwkunst bewonderd word. De ftroom van de rivier is hier verbaazend ftiel» en had alreeds verfcheiden fteenen bruggen van het fterkde maakzel weggefleept, wanneer één timmerman van Appenzel aanbood om een houten brug, op een enkele boog, dwars over de rivier, welke bijna vier honderd voeten wijd is, te leggen. De Wethouderfchap begeerde echter dat dezelve uit twee boogen zou beftaan, en dat hij tot dat einde van den middelden fteenen beer van de oude brug zou gebruik maaken. Ingevolge hiervan was de Bouwkonftenaar verpligt te gehoorzaamen, doch hij bedagt een middel om het twijfFelachtig te laaten, of de brug door den middelden beer onderfteund wierd, dan of dezelve, niet even zeker gebouwd zou zijn geweest, wanneer die alleen maar op éér.e boog had gerust, Het is een houteh brug, die ter wederzijden en van boven overdekt is, het geen de Duitfchers hengewerk of hangende brug noemen; de weg, welA 5 ke  TO W. C O X E ke bijnaa effen is, is niet zo als gewoonlijk over de boog gelegd, maar, om zo te fpreeken, in het midden van dezelve gelaaten en daar aan hangende. De [middel-beer is ook niet in eene rechte lijn met de andere fteunfels geplaatst; maar maakt met dezelve eenen zeer ftompen hoek uit, die meer fcherp naar den ftroom afdaalt, zijnde agt voet buiten de recht hoekige richting. De afftand van den middelften beer, van den oever welke naar de ftadszijde ligt, is honderd eenenzeventig voeten, en van de andere kant, honderd drieënnegentig, dus in het geheel, drie honderd vierenzestig voeten; vertoonende in fchijn twee boogen van eene verbaazende breedte, en levert een fchoon vergezicht op, wanneer men die op eenigen afftand befchouwt. Een mensch van weinig zwaarte gevoelt dezelve onder zich fchudden; echter rijden daar zwaar gelaadene wagens over zonder het minfte gevaar. Men heeft ze wel eens bij een gefpannen koord vergeleeken, het welk trilt wanneer 'er op geflaagen word, doch het geen evenwel deszelfs ftevigheid en gelijke fpanning behoud. Ik begaf mij onder de brug, ten einde het werktuigelijke daar van te bezichtigen ; en ik moest mij ten uiterfte verwonderen over de eenvoudige Bouwkunde: Ik was niet in ftaat om te beoordeelen of dezelve op den middelden beer rustte, doch veelen des kundigen ftemmen daarin overeen dat ze deezen niet raakt. Wanneer men de grootschheid der onderneeming, en de ftoutheid van deszelfs zamenftelling in aanmerking neemt, moet men zich verwonderen dat de bouwmeester flegts een timmerman was , die gee-  reizen door switserland. II geene de minfte geleerdheid bezat, geheel onbekend met de Wiskunde, en onervaaren in de befpiegelende kennis der Werktuigkunde was. Deezen zonderlingen man was Ulrik Grubenman genaamd, en geboortig van Tuf en , een klein dorp in het Canton Appenzel gelegen. Hij bezat ongemeene natuurlijke bekwaamheden , en eene verwonderenswaardige neiging voor het beoeffenend gedeelte der werktuigkunde, hij verhief zich zei ven tot eene aanzienelijke trap in deeze konst; en hij mag met recht als een van de vindingrijkfte Bouwmeesters van deeze eeuw aangemerkt worden. Deeze brug was in minder dan drie jaaren voltooid, en kostte negentig duizend guldens ( * ). Deezen morgen reeden wij omtrent een mijl, tot aan (*) Omtrent 8000 ponden Sterlings. De Heer AndrejE heeft in zijne Brieven over Switferiand', twee Aanteekeningen van deeze brug gegeeven, bij dewelke hij eene zeer naauwkeurige befchrijving van derzelver werktuigelijke zamenlielling gevoegd heeft, die hem door den Heer Jetzler van Schaffhaafen was meede gedeeld. In deeze befchrijving fielt hij ze voor als uit twee boogen beftaande, en rustende op den middelden beer. Verfcheiden zeer ervaaren perfoonen in de Bouwkunde zijn van een tegengefteld gevoelen, en bij de voorige uitgaaf mijner reize had ik dit gevoelen om de volgende redenen omhelst. De Bouwmeester zelf hield op den duur (taande , dat de brug niet door den beer onderfteund wierd; zijn neef, die bij het vervaardigen van dezelve gebruikt was, bevestigde deeze opgaaf; en daar de brug in het eerst den beer niet raakte , moest zij ook daar-  ia W. C O X E aan den Waterval van den Rhijn te Lauffen. Onzen weg liep over de heuvels, welken den oever van de rivier uitmaaken; het omgeleegen land is fchilderachtig en vermaakelijk, en de rivier kronkelt zich bevallig door de valleij. Bij onze aankomst te Lauffen , een klein dorp in het Canton van Zurich , flapten wij af; en gekomen aan den rand van de fteilte die over den Rhijn hangt, zagen wij rechtftandig nederwaarts op den waterval, en de rivier langs de rots met eene verbaazende fnelheid en ge» druisch afwentelen. Van daar daalden wij af, tot dat wij een weinig beneden de hoogde bedding van de rivier waaren, en ftonden digt bij den val dil, zo dat ik het water bijna met de hand kon bereiken. Te midden van den zich ginds en herwaards uitbreidenden ftofregen, die door deezen ontzag ver- wek- daarora als toen befchouwd worden, als maar ééne boog uittemaaken. Ik moet echter oprechtelijk bekennen, dat bij mijne wederkomst te Schaffhaufen in de jaaren 1785. en 1786. ik redenen vond om van gedagten te veranderen. Ter deezer tijd was de brug door paaien gefchoord, uit hoofde dat dezelve geheel herfteld en verbeterd moest worden. De Heer Spengler aldaar gebooren, en onlangs uit Rusland terug gekeerd, alwaar hij verfcheiden jaaren in het beoeffenen der Bouwkunde had doorgebragt , ontdekte bij toeval, dat men veel flegt hout bij het zamenftellen van dezelve gebruikt had, dat verfcheiden balken geheel vergaan waaren, en dat de eene zijde van de brug aanmerkelijk van derzelver oorfprongelijka richting was afgeweeken. Deezen bekwaamen konftenaar, na zeer breed uitgeweid te hebben over de eenvoudigheid  REIZEN DOOR SWITSERLAND, Ij wekkende waterval veroorzaakt word, is eene verhevenheid opgericht, van waar men het heerlijkfte uitzicht heeft. —- Eene fchuimende zee die naar beneden ftroomt. De geduurige wolken, van de zich tot op eenen grooten afftand, en tot eene aanmerkelijke hoogte verfpreidende waterdroppen, — en om alles te zeggen, de majefteit van dit geheele fchouwtoneel overtrof ver mijne verwachting en gaat alle befchrijving te boven. Omrent honderd voeten van die gemaakte verhevenheid verheffen zich in het midden van den waterval twee fteile rotfen: de naast bij gelegene is door de geduurige werking van de rivier doorboord; en het water dringt zich in eene fchuinfche richting met eene onbefchrijflijke drift, en een dof geluid 'er door. Na dat wij de eerbiedwaardige grootschheid van dit wonheid en ftoutheid der onderneeming, onderrichtte mij dat de brug ontwijfelbaar uit twee boogen beftond; en dat offchoon Grubenman , van wiens bekwaamheden hij met den verdienden lof fprak, had getragt het houtwerk zodanig te plaatzen dat het maar ééne boog fcheen, en ook altoos flaande had gehouden dat dezelve niet door den beer onderfchraagd wierd; echter het geheele werk voorzeeker zou ingevallen zijn, indien men den beer had weggenomen. Hij, liet mij op de verpligtendfte wijze zijn ontwerp zien tot herftelling van dè brug, en tot verfterking van dezelve , door middel van eenige bijgevoegde balken , ten einde die daar door in flaat te ftellen om haar eigen gewigt te draagen , wanneer de paaien zouden weggenomen worden. Zie Briefe aus der Schzveiz nacb Hannover gefchrieben. Zurich 1776.  14 w. C O X E wonderbaare landfchap befchouwd hadden , gingen wij naar beneden, en voeren over de rivier die fterk in beroering was. , Tot hiertoe had ik alleen den waterval van ter zijde gezien , dan nu ontdekte zich dezelve trapsgewijs , en ontwikkelde eene andere fchilderij, welkers gezicht ik op mijn gemak genieten kon, wanneer ik op den tegen over geftelden oever neergezeten was. De treffendfte voorwerpen die zich aan het oog opdeeden, waaren, het Kafteel van Lauffen, gebouwd boven op den uiterften rand van de fteilte, en over de rivier heen hangende ; digt bij het zelve , eene kerk en eenige boeren hutten , voorts een aantal wooningen nabij den waterval; verder op den agtergrond ziet men rotfen met wijngaarden beplant, of met overhangende digte bosfchen bezet; een fraaij klein gehugt op den top, met boomen omheind; een groote meenigte water, het welk van den bodem der rotfen fchijnt uittevloeijen ; En eindelijk de twee bovengemelde rotfen , trotsch derzelver hoofden in het midden van den waterval verheffende, en aan de uiterfte punten fteil afloopende ; derzelver toppen bezet met klein geboomte hier en daar verfpreid, terwijl zij den waterval in drie voornaame takken verdeelen. De couleur van den Rhijn is uitftekend fchoon, zijnde van een helder zee - groen; en ik kon de zagte overgangen en uitwerkfelen der couleuren wanneer die zich met het witte fchuim in deszelfs val vermengden , niet genoeg befchouwen. Men heeft hier een vermakelijk uitzigt van een Ijzer-gieterij naast de rivier g<.ljgen, in welke een fluis gelegd is, ten einde  REIZEN DOOR SWITSERLAND. Iff de voorrekomen dat de werkplaatzen en de nabij gelegene hutten niet door den ftroom weggevoerd worden: door middel van deeze fluis word een klein gedeelte van de rivier afgeleid, ook doet ze een molen gaan, en vormt eene kleine zilvere beek die van de barre rots naar beneden vloeit, en zich van den voornaamften Waterval afzondert. Beneden den zeiven verbreed de rivier zich aanmerkelijk in eene veel ruimer kom; bij den Waterval fchijnt ze omtrent drie honderd voet breed te zijn. Omtrent deszelfs rechtftandige hoogte verfchillen de reizigers: zulken die dezelve te veel vergrooten bepaalen ze op honderd voeten; doch ik verbeeldde mij dat omtrent vijftig of zestig voet, nader bij de waarheid zal komen (b). Ik ftond eenigen tijd op den rand van den Waterval; befpiegelde denzelven met verwondering , en luisterde met eenen (lillen aandagt; vervolgens begaf ik mij over de rivier, fteeg te paard, en keerde naar Schaf haufen te rug. Sommige Schrijvers hebben opgegeeven dat den Rhijn in éénen ftroom van water, en gelijk als ik zo even gezegd heb, van eene rechtftandige hoogte van hon- (5) De Diüionaire de la Suisfe , Ceneve 1787. en anderen , bepaalen den val op 80 voeten; terwijl het geluid zo fterk is , dat het Kafteel van Lauffen daar door als in eene geduurige fchudding gehouden word, en men het zelve bij eene ftille nagt wel vier uuren ver kan hooren. In den herfst heeft men beneden den waterval, en zelfs in de kom waar in ze valt, eene overvloedige Zalm Visfciierij: hooger op vind men die nooit. De Vertaa' Ier.  i6 W. C O X È honderd voeten, nederftort. In vroegere eeuwen' kan dit verhaal meer met de waarheid overeenge- ftemd hebben; dewijl het waarfchijnlijk is dat de ruimte tusfchen de twee oevers voorheen beftond uit eene platte rots, die veel hooger was; en dat de rivier dezelve langzamerhand bij gedeeltens ondermijnd, en die vervolgens met de grootfte hevigheid verbroken heeft: want, volgens het geheugen van verffcheiden inwooners van deeze Stad , is 'er een groote rotsweggezonken, waar door het uitzicht eene aanmerkelijke verandering ondergaan heeft. Ook houde ik mij verzekerd, dat de rechtftandige hoogte van den waterval jaarlijks is verminderd, door de geduurige fchuuring van eene zo aanmerkelijke en fhelvlietende meenigte van water, en ik twijffel niet of de twee rotfen, welken men thans in het midden der rivier ziet, zullen in vervolg van tijd daar door ondermijnd en weggenomen worden. Een eindweegs voor dat men aan den waterval komt en zelfs digt bij de brug, vloeit den Rhijn over eenen rotsachtigen grond , het geen de vaart voor alle fcheepen, hoe ook genaamd, ondoenlijk maakt. Ik ben &c<  reizen door swits*rland III. BRIEF. Het Eiland Reichenav. ConsTaNs. Geneeffche Volkplanting Het Eiland Meinau. Het Meir van Con- 6ta ns. Conjlant, dén 24. Julij. Gisteren morgen verlieten wij Schaf'hattj'en, en voeren bij Diesfenhofen, eene kleine Stad in Tutgau gelegen, over den Rhijn; deeze Landftreek behoort aan de agt oude Cantons i van daar begaven wij ons naar Stein, loopende den weg langs de rivier. Stein is eene onafhangelijke ftad, ftaande on* der de befcherming van Zurich, doch word door haare eigene wetten en overheden beftierd. Hier namen wij een vaartuig om ons naar Conftans te brengen. Een weinig boven de ftad Stein verbreed de rivier zich aanmerkelijk, en vormt het kleine meif van Conftans of de Zeiler-Zee, dewelke in twee armen verdeeld word: zijnde deszelfs grootfte breedte van Stein tot Conftans omtrent zestien mijlen, en van de laatfte ftad tot ^//omtrent tien mijlen. Eene ftijve koelte bragt ons fpoedig aan het Eiland Reichenau, het welk aan den Bisfchop van Conftans toebehoort: het is omtrent drie mijlen lang, en één breed; het bevat omtrent zestien honderd inwoónders, die allen van den Roomfchen Godsdienst zijn j drie parochiën, één dorp, en ééue rijke Abtdij B * van  18 W. C O X E van Benedictijners, waar van den JBisfchop van Con~ flans de waardigheid van Abt bekleed De Kloostervoogd was uitermaaten beleefd, en liet ons alle de heilige overblijfzelen, en zeldzaamheden die aldaar bewaard worden bezichtigen; onder de laat(len,was een verrotte tand van Ka rel den Dikken. Deezen Koning, die te gelijker tijd Keizer, en Koning van Frankrijk was, en even zulke uitgeftrekte bezittingen als Karel den Grooten bezat, was uit gebrek aan de noodzaaklijklte leevens behoeftens, genoodzaakt om van de liefdaadigheid van eenen Aartsbisfchop van Ments aftehangen. Hij wierd in 887. in het openbaar afgezet door eene vergadering van de voornaamfte Franfchc, Duitfche en Italiaanfche Barons, die hij zelf bij een geroepen had : En na een jaar lang in de uherfte armoede en gebrek gekwijnd te hebben, overleed hij in een klein Duitsch dorp nabij Ments gelegen, en zijne overblijfzelen wierden paar dit klooster overgebragt. De daar aan volgende voornaamfte bijzonderheid , beftond in een zoge» jaamde Smaragd, van eene ongemeene grootte, welke , volgens de Jaarboeken van dit klooster, een gefchenk van Karel den Grooten was. Gij-kunt uit deszelfs uitgebreidheid oordeelen of het een Smaragd kan zijn: dezelve had vier onevenredige zijden ; de langfte was bijna van twee voet, en de breedte omtrent negen duimen, ze heeft de dikte van eene duim, en weegt omtrent negenentwintig ponden. De Kloostervoogd lchatte die 4500 Ponden Sterl. waardig te zijn; doch na het mij voorkomt is dezelve niet meer dan een groene doorfchijnende Spath- fluor, en dan zal deszelfs waarde op weinige fchel-  REIZEN DOOR SWlTSÉRLANDi t0 W. C O X E nen, om derzelver onfchatbaar geluk inden koophandel, en in de vrijheid die zij genieten , op het hoogde te waardeeren (c). Wij bezogten de kamer alwaar de Kerkvergadering van Conftans in den jaaje 1415- gehouden was, en hadden de eer om in de twee gefloehens te zitten , in welken de Paus Joiiannes XXIII. (*) en de Keizer Sigismund gezeten waaren geweest; indien men zo iets eene eer kan noemen dat ontleend moet worden, van eenen woelzieken Geeftelijken, en van een meineedig Souverein- Bij een vonnis van deeze Kerkvergadering wierd den vermaarden hervormer Johannes Hus (die de gevoelens van onzen Wick.eiffe omhelsd had, en zich op de befcherming van den Keizer verliet, doch die zijn gegeeven woord verbrak) als een ketter verbrand. Nog ziet men het huis alwaar hij gevangen genomen wierd, op het zelve is zijn hoofd in fteen uitgehouwen geplaatst, doch het welk thans bijna onkennelijk geworden is, benevens een Hoogduitsch bijfchrift. Zijn leerling Jer on.imus van Praag had de zwakheid van voor deeze Kerkvergadering zijne gevoelens te herroepen; dan deeze verbijtteling wierd rijkelijk opgewooge-n door de verhevenheid van ziel, waarmeede hij vervolgens deeze herroe- ) Conflans bevatte ten tijde van de berugte Kerkvergadering 40000 Inwoondërs ; de Bisfchop houd zijn verblijf te Merslwg, is Lid van het Duitfche Rijk, en heeft zitting en Item op de Rijksvergadering te Regensburg. De Vertaaler. {*} Hij wierd in dit Concilie afgezet.  REIZEN BOOR S WITS EREA nd, Hl roeping wederom introk, en door de gerustheid des gewetens , en onverfchrokkene grootmoedigheid, die hij in zijne laatfte oogenblikken aan den brandftapel ten toon fpreidde. Van boven de hoofdkerk genooten wij een fchoon uitzicht over de ftad en de twee meiren, benevens over de zo ongelijk verhevene Tijrolfche en Appenzelfche Alpen, welkers toppen met eene eeuvvigduurende fneeuw bedekt zijn. - Conftans kan andermaal eene handeldrijvende ftad worden, door de vergunning van den Keizer, aan de uitgewekene Ingezeetenen van Geneve toegeftaan, om derzelver handel en fabrieken onder zeer aanzienlijke voorrechten aldaar te drijven en voorttezetten. De Heeren Roman en Meillij, Horologiemaakers te Geneve, waaren de eerften, welken door de onlusten van hun geboorte land naar Conflans verhuisden. Zij bekwamen van den Keizer de volgende vrijdommen zo voor hun zeiven als voorhunne landsgenooten. Het recht om huizen te koopen of te bouwen; vrije oeftening van Godsdienst, geheel onafhangelijk van de Roomfche Geeftelijkheid; de magt om een rechtbank opterichten, ten einde door denzei ven alle zaaken betrekkelijk hunne fabrieken en koop* handel zouden kunnen beflist worden; uitzondering van in de militie te dienen, en foldaaten te huisvesten ; vrijdom van alle fchattingen geduurende den tijd van twintig jaaren ; van de belastingen op derzelver werktuigen en gereedfchappen , en van de waarde van het goud en zilver in derzelver fabrieken gebruikt wordende, in al het welk geene verB 3 an-  aa w* c o x b andering zal kunnen gemaakt worden. Deeze gunftige fchikking, getekend op den 30. Junij 1785. trok: verfcheiden perfoonén naar Conftans; en in mijn tweede bezoek van deeze plaats op den s'gi Oftobejc 1787., vond ik dat de nieuwe Volkplanting van Geneeffche Burgers uit zeventig huisgezinnen beftond, die drie honderd en vijftig perfoonén uitmaakten ; onder deeze bevonden zich vierenvijftig Horologie-» jnaakers, welken alhier, de verfchillende takken van fabrieken hadden ingevoerd , die tot derzelver handel behaorden. Vier honderd uurwerken waren reeds vervaardigd, en meer dan veertien honderd fluks was men bezig met in gereedheid te brengen. Ook had de Keizer, den Heer Macaire met het Dominicaner Klooster het geen onlan.«s waereldi lijk verklaard was, begiftigd, om daar in een Lijn» Waat en Catoen Drukkerij aanteleggen. De Eetzaal van het Klooster is tot een Kapel voor de nieuwe Volkplanting ingericht. Ik vergat niet een klein hol , van omtrent agt voet lang, zes breed en zeven hoog te bezichtigen, alwaar Johannes Hus gevangen was geweest, en waar in ik denzelven fteen gewaar wierd , waar aan hij geketend had gelegen. Ik trad daar echter met geheel andere gewaarwordingen in, dan die ik in 177Ó. gevoelde, wanneer dit Klooster nog de verblijfplaats van bijgeloovige Monniken was. Thans is het den zetel van handel en arbeidzaamheid : en het moet eene genoegelijke befpiegeling aan eenen wijsgeerigen geest verfchaffen , dat een opvolger van Sigismund, die zijn gegeven woord verbrak, - dat  REÏZE N DOOR SWITSERLAND. ij dat zelfde .Klooster, waarin de Goddelijke Bohemer was opgellooten geweest, en van waar hij in triumph naar den brandftapel geleid wierd, aan eene Volkplanting de Hervorming toegedaan, afgedaan heeft j en , dat de uitgebreidfte grondbeginzelen van verdraagzaamheid in dezelfde plaats ten toon gefteld worden, alwaar eertijds vervolging, door onderwijs en voorbeeld aangemoedigd wierden. Dit is de zegepraal van de Reden en den Godsdienst, over de dweeperij en de onverdraagzaamheid. Ik ben zo aanftonds van een vermaakelijken to:*t naar het Eiland Meinau, in eenen inham van het groote meir gelegen , terug gekeerd : dit Eiland, omtrent ééne mijl in den omtrek bevattende, behoort aan de Ridders van de Duitfche Orden. De Bailjuw (Bailif) liet ons het huis van den Commandeur zien, het welk eene aangenaame ligging, en een fchoon uitzicht over het meir heeft, doch het welk verder, niets aanmerkenswaardig bevat dan de kelders, die in overvloed, van wijnen voorzien zijn; fpruitende uit dit artijkel de voornaamfte inkomften van de Commanderij voort. Onze goede vriend de Bailjuw was zeer gul in het aanbieden van denzelven, en wij, wilden wij niet ongevoelig voor deeze beleefdheid fchijnen , waaren genoodzaakt om van een aantal verfchil lende foorten te proeven, die hij ons de eene na de andere infchbnk, terwijl wij altoos de laatfte, de oudlte en de uitfteekendlle vonden. De wijn was inderdaad voortreflijk , de glaazen groot, en echter bleef nog altoos eene verbaazende rei van ontzaglijk groot vaatwerk onaangeroerd ; zo dat wij na verfcheidene agtereenvolgendë B 4 proe»  a4 W. C O X E proevea hooglijk gepreezen te hebben, eindelijk alle verdere verzoeken van onzen edelmoedigen Gastheer yan de hand weezen, want, hadden wij die gehee. Ie reeks moeten afdoen, dan zouden wij den nagt wel op het Kafteel hebben mogen doorbrengen. 25. Omtrent twee uuren geleden gingen wij van Conftans onderzeil. Het groote meir, of, zo als het ook fomtijds genaamd word , de Boden-zee, is omtrent vijftien mijlen lang, en zes in de grootfte uitgeftrektheid breed: ze is een der voornaamfte grensfcheidmgen tusfehen Switzerland en Duitschland De wederzijdfche oevers beftaan uit zagt rijzende bergen; aan de linkerhand ziet men Swaben en ter regter zijde Turgau, benevens eene verfcheidenheid van hier en daar gelegene Steden, Dorpen, en Kloosters: het meir is van eene eironde gedaante en het water van eene groene couleur. Ik fchrijf thans aan boord van het fchip; en heb reeds een geruimen tijd te vergeefsch beproefd, om het water van den Rhijn, van dat van het meir te onderfcheiden (zo als eenige reizigers opgeeven zichtbaar te zijn) hoe zeer ik reeds te vooren bijna van de onmoogelijkheid overreed was. Want de rivier is in haaren loop uit het groote meir, even van dezelve fchoone groene couleur als het water van het kleine meir, waarin zij vloeit, en dus is het klaarblijkelijk, dat de eene niet van de andere kan onderfcheiden worden. _ Waarfchijnlijk is zij bij haar eerfte inko©en m het groote meir eenigzins onzuiver, en bij-  reizen door swïtserland. gevolg haar loop, geduurende eenigen tijd, gemaklijk te ontdekken: doch vervolgens word zij langzaamerhand helderder, en een onkenbaar gedeelte van het groote lighaam van water. Dit meir, is even als alle de andere Switferfche meiren des zomers veel dieper dan in den winter, het geen door het fmelten van de iheeuw der nabij' gelegene bergen in het eerlle jaargetij veroorzaakt word: ook is het zeer vischrijk. Gister avond op onzen togt van Meinau was 'er bijna geen wind, en. het meir zo effen als Krijstal: thans verwekt eene frisfche koelte, eene zagte golvende beweeging op deszelfs oppervlakte; en het omgelegen landfchap vormt eene verzameling van de allerbekoorlijkfte voorwerpen. Om kort te weezen, de verfcheidene gezichten welken zich aan het oog op doen, zijn waarlijk zo betoverend, dat ik ieder oogenblik betreur , waarin mijne opmerkzaamheid van deeze heerlijke vertooningen zou kunnen afgetrokken wor. den. Het zal U daarom niet verwonderen, wanneer ik de vrijheid neem om U eenigzints op eene afgebrookene wijze vaarwel te zeggen. Uwen &c. P. S. De volgende befchrijving van de groote Salm Forel, die in alle de Switferfche meiren veel gevonden word, doch bijzonder in het meir van Conftans zeer overvloedig is , word door Tiiomas Pennant Schildk. medegedeeld. Dit foort van Forel word hier omftreeks Mankin , en bij Linn^eus, Salmo Lacuftris genaamd. Deszelfs hoofd is van eene kegelachtige gedaante, en breeder B 5 in  20 W. C 0 X E in evenredigheid als dat van een Salm. De rugvinnen hebben twaalf punten, die van de borstveertien , en aan den buik en het achterfte ieder twaalf. De onderkaak in een volwasfen visch eindigt eenigzints ftomp omgeboogen. De couleur zo wel van onderen als aan de zijftreepen , is donker blaauw., lichter wordende naar maate dat ze nader aan de ftreepen komt; onder deeze is de couleur zilver wit; het geheele bovenfte gedeelte is onregelmaatig met zwart gevlakt. Deeze foort verkrijgt eene zwaarte van veertig of vijfenveertig ponden. Deeze visfchen verlaaten de dieptens van het meir in de maand van April, en gaan op den Rhijn derzelver kuit fchieten. De bewoonders van die ' oevers maaken putten dwars over de rivier, in welken zij in derzelver doortogt gevangen worden, ook vangt men ze in netten. De vangst duurt van Maij tot September; de Visfchers laaten ze in het terug keeren den vrijen loop, dewijl ze dan geheel en al vermagerd zijn. In de lente en in de zomer is derzelver vleesch van eene fraai je roode couleur en zeer aangenaam van fmaak ; doch na dat zij kuit gefchooten hebben, worden zij wit en zeer onfmaakelijk. Hun voedzel beftaat in visch, wormen en andere bloedelooze diertjes, ook zijn zij bijzonder nadeelig voor de Graijlings een zekere rivier visch. Derzelver grootfte vijand is de Snoek, welke een Illankin die viermaal zo groot als hij zelf is durft aanvallen. Indien den Leezer een breedvoeriger verflag van deezen visch verlangt, kan hij de fraaije Icbthyologie bij Mr. Block, Vol. III. p. 155. raadpleegen, zijnde deezen Heer, den eerften Natuur-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. tuurkundigen geweest, die eene voldoende befchrijving van deeze ongemeene groote foort gegeeven beeft. I V. B R I E F. St. Gael. - » Canton van Appenzel. Juli] 26. I k fchijf U uit het midden der Alpen, onder de fchaduw van een beukenbosch gezeeten , terwijl een heldere ftroom langs mijne voeten vloeijende, eenen natuurlijken waterval beneden de rots vormt. Ik heb zo even een hartelijk maal aan een ftuk brood en kaas gedaan, het welk voor mij een heerlijk geregt was, na zes Engelfche mijlen over de Appenzelfche bergen gewandeld te hebben. Wij verlieten deezen dag St. Galt en wandelden naar Appenzel. De landftreek is bijzonder boschachtig en romanesq, beftaande uit eene aaneengefchakelde reeks van heuvelen en daalen, valleijen en bergen , welkers toppen van de weeligfte weilanden voorzien zijn. Ik zou mij niet hebben kunnen voorftellen, indien ik 'er geen ooggetuigen van geweest waare, hoe het mogelijk was, dat een ftreek van dien omtrek, eene zo talrijke bevolking kon opleveren , zijnde de heuvelen en valleijen als bezaaid met eene meenigte van gehugten, op kleine afllanden het een van het ander verfpreid, en juist zodanig  4* W. C O X * nig geplaatst, als of de keus daar van, aan een man van fmaak geftaan had. De fchilderachtige vertooning der bergen, der bosfchen, en van de beekendie wij overtrokken langs bruggen, die veel overeenkomst hadden met die welken ik in de best bebouwde landftreeken gevonden heb, dit alles vermeerderde de fchoonheid der toneelen, en leverde bij iederen tred eene verfcheidenheid van de allerbeköorlijkfte voorwerpen voor het oog. Na een korte poos op deezen vermaakelijken grond te hebben uitgerust, kan ik mij zelf geen grooter genoegen verfchaffen, dan met mijn verhaal te vervolgen. In mijnen laatftén brief, nam ik op het meir van Conftans affcheid van U: wij kwamen te Roshach aan, een klein vlek onder het gebied van den Abt van St. Gall, het welk in het midden van eenen inham aan den oever van het meir, en aan den voet van een rijzenden heuvel, rijklijk met bosch en weilanden bedekt, zeer aangenaam gelegen is. Van Roshach begaven wij ons naar St. Gall, welks gebied in den omtrek niet boven één en een halve mijl zal bedraagen, en met de Stad daar onder begreepen, bijna agt duizend inwoondërs bevat. Alles was hier leevendig; een ieder vertoonde naarlligheid en vlijt ; dus vlak het tegenovergeftelde van de Stad Conftans, die wij zo even kwamen te verlaaten. De Abt en de Stad van St. Gall, 2ijn beiden bondgenooten van de Switferfche Cantons, en ieder geniet ook het voorrecht van afgevaardigden op den algemeenen Landdag te zenden. De Abt van St. Gall voert den tijtel van Prins van het Duitfche Rijk,  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 29 Rijk, en word door de tweeënzeventig Benedictijners welken dit Capittel uitmaaken verkooren; eertijds bezat hij het Oppergezag over de Stad, doch de inwoondërs wierpen hetzelve af, en wierden vrij: En de meenigvuldige gefchillen, welken zedert dat tijdftip, tusfchen de twee naieverige partijen zijn ontftaan, zijn telkens door de tusfchenkomst van de Switferfche Cantons bijgelegd. De Stad is geheel Proteftantsch, en deszelfs regeeringsform Arifto-Democratisch: de onderdaanen van den Abt (wiens rechtsgebied vrij uitgeftrekt is) zijn meestal van den Roomfchen Godsdienst. Het is opmerkelijk, dat de Abtdij waarin de Prins zijn verblijf houd , digt aan de Stad en in het midden van haar grondgebied is,gelegen, terwijl de laatfte wederom geheel door de bezittingen van den Vorst omgeeven is. De Stad is haaren bloeijenden ftaat verfchuldigd, aan de ongemeene arbeidzaamheid van deszelfs inwoondërs , en aan een zeer uitgebreiden koophandel, voornaamelijk uit de linnen , neteldoeken en borduur-fabrieken voortfpruitende. Ik was verwonderd in eene geheel aan den handel overgegeevene plaats, de kunften en wetenfchappen beoeffend, en de geleerdheid in de hoogfte achting te vinden. In de openbaare Boekerij ziet men dertien deelen in folio , behelzende gefchreeven brieven van de eerfte Duitfche en Zwitferfche Hervormers. Luther eindigt een zijner brieven aan Melanchton met de volgende bewoordingen: teftit  $0 W. C O X E Ptstis tram vivus, tnoriens ero mors tua, Papa. Dat is: In mijn keven tvas ik een pest voor u, jlervendt zal ik uw dood zijn, o Paus. Deeze brieven zouden waarfchijnlijk veel licht aan de Gefchiedenis der Hervorming bijzetten. : De Boekerij, die aan de Abtdij toebehoort, is zeef talrijk, en in eene gefchikte order, en onder een aantal van fchriften der Monnikken , beheht zij veffclieidene ichriften der Klasfieke Schrijvers, de» welken mijnen bijzonderen aandagt tot zich trok* ken. Aan deeze Boekerij zijn wij de uitgaaf van Petronitjs Arbiter, Silius Italictjs , Valerius Flacctjs , en Quintilianus verfchuldigd, waar van men de affchriften in den jaare 1413. gevonden heeft; eertijds waS zij zeer rijk in zeldzaame handfchriften ; doch eenige uaar van, geduurende de Kerkvergadering van Conflans „ aan de Kardinaalen en Bisfchoppen uitgeleend zijnde , heeft men dezelve nimmer terug gekreegen (&>i3g osw5 [i I- ©nt? De Abtdij is rijk en prachtig gebouwd , en de Abt voert den tijtel van Rijksvorst; deszelfs gebied word op 24 uuren lang en vier uuren breed gereekend, het bevat behalven de Stad 90 a 95000 Ingezetenen; hetzelve beftaat uit de landen aan de Abdij behoorende, Toggenbourg en eenige goederen in Turgau en het Rbijntbal gelee- gen. Zonderling is het om in een Klooster, eene Hofhouding, Schrijfkomptoiren , Jagtgereedfchap , Amptenaaren en Gerichtshoven te vinden, alwaar Geestelijken ro voorzitten. De Vertaakr, bad i )*:•■■ w  32 w. C O X E ontftaan , wélken, na veel twistens , eindelijk zijn vereffend. Door eene overeenkomst in den jaarë 1597- gefboten, wierd het Canton in twee-en verdeeld ; Rhodes Exterior en Rhodes Interior of Buiten - en Binnen - Gemeenten; daar bij was vastgefteld, dat de eerfté aan de Hervormden, en de laatfte aan de Roomschgezinden ten woonplaats zou vertrekken. Ingevolge hiervan zijn de twee partijen geheel van een gefcheiden, en vormen twee.Gemeenebesten , wier Regeering, inwendig beftier, en geldmiddelen volftrekt onafhangelijk van elkander zijn. Beiden deeze afdeelingen zenden ieder één afgevaardigden op den algemeenen Landdag: echter heeft het geheele Canton maar ééne ftem, welke niet gerekend word wanneer de afgevaardigden niet eensgezind zijn. In beide verdeelingen berust de opperfte magt bij het volk;, ieder mansperfoon , die zestien jaar oud is, heeft eene ftem in derzelver algemeene Vergadering, die jaarlijks tot verkiezing van de Overheid, en tot vastftelling van de wetten gehouden word.; en ieder ftemgerechtigden is verpügt bij deeze gelegenheid gewapend te verfchijnen. De Land- amman is de voornaamfle regeeringsperfoon : in iedere afdeeling zijn 'er twee, welke deeze bediening beurtelings bekleeden en jaarlijks daar in bevestigd moeten worden. Zij hebben ook ieder eenen Raad, die in burgelijke en lijfftraflijke zaaken rechtsgebied bezit, alsmede met het inwendig beftier , de beheerfching der geldmiddelen, cn het algemeen beleid der zaaken belast is. De regeerende Land-amman is voorzitter, en den ander die geduurende dat jaar buiten dienst is, bekleed  RËIZËN DOOR SWITSERLAND. $<$ kleed den post van Banneret of opperhoofd van het krijgsvolk» De Rhodes Exterior of Bulten-Gemeente is veel grooterven naar maate meer bevolkt dan de hdetior of Binnen-Gemccnte ; en dé Hervormden zijn daaf over het' algemeen handeldrijvender en vverkzaamef dan de Roomschgezinden. De eerlïe rekent men op zevenendertig duizend , en de laatde op twaalf duizend te beloopen : een ongemeen getal in zulk een kleine ftreek lands> die geheel met bergen bezet is, en waarvan een groot gedeelte uit barre en ongenaakbaare rotfen bedaar. Doch de nijverheid" der inwoondërs vergoed rijkelijk eenige nadcelen van den grond: want het volk is zuinig en arbeidzaam , deszelfs eigendom veilig, en zij zijn van all© bezwaarende en willekeurige fchattingen bevrijd. Deeze omdandigheden , gevoegd bij het recht, van deel aan de wetgeevende magt, en van de verkie< zing van deszelfs overheden te bezitten, bezielt het zelve met zulke verhevene gevoelens van hunne eigene waardigheid en onafhangelijkheid , als gefchikt is om de vlijtigde naardigheid en arbeidzaamheid voorttebrengen: terwijl de behoeftens die hun ontbreeken, in overvloed door derzelver nabuuren worden aangébragt, en wel in ruiling van de voortbrengzels hunner fabrieken, en van andere zaaken, die den inlandfchen handel oplevert. In het grootfte gedeelte , van de bewoonde ftreeken vind men weelige weilanden, en dus befiaat den grootden uitvoer meest al in vee, huiden, kaas en boter. Hunne voornaamde fabrieken zijn die van grove Katoene Lijwaaten en Neteldoeken, die in de huizen der I. Stuk. C In*  34 W. C O X E Inwoondërs vervaardigd worden. Het Katoen word op het gemeene wiel gefponnen. Het geweevene t'huis gebleekt, en vervolgens in den omtrek van Neufchatd gezonden, om aldaar gedrukt te worden. De grootfte Bleekerij die ik in de Alpen gezien heb was bij Appenzel, en befloeg meer dan drie of vier akkers land. Een gedeelte van de rivier Sitler, is afgeleid om de molen te doen gaan, die van een allereenvoudigst maakzel is. Een groot wiel van buiten, heeft gemeenfchap met dezelve dooreen lange cijlinder, waarin eene meenigte tanden zijn, die de hamers opheffen, waar meede het geweevene gebeukt word. Daar vind men ook de kookketels , en andere gereedfchappen , die tot dit werk vereischt worden. De eenigfte Molens, om het Katoen door werktuigen, die door het water gedreeven worden, te fpinnen, welke ik in Switferland gezien heb, waaren bij Neufchatel'en Geneve, doch veel kleinder en minder kunftig zamengefteld, dan die men in Engeland vind. Door den bloeijenden fiaat van de Katoen - fabrieken , zijn veele perfoonén in het Proteftantfche gedeelte in zeer welvaarende omftandigheden, en zelfs vermogend ; wanneer men namelijk derzelver rijkdom afmeet na het algemeene vermogen der Inboorlingen , en niet in vergelijking befchouwt met de onderfcheidene rangen en grooteren overvloed, die in aanzienlijke handeldrijvende Steden gevonden word. De Dorpen Trogen en Undevil leveren door derzelver uitftekende zindelijkheid, blijken van den voorfpoed der inwoondërs op. Dit  REIZEN DOOR SWITSERLAND. JJ Dit Canton bevat geene bemuurde Steden, maat alleen twee of drie opene vlekken , van dewelken Appenzel het grootfte is, in het Roomschgezind gebied; en Trogen, Vndevilen Herifau de voornaam* fte in het Proteftantfche, uitmaaken. Voorts -vind men 'er eenige dorpen, en waarlijk de geheele landftreek, uitgezonderd tusfchen de barre rotfen, vormt bijna een aaneengefchakeld dorp uit, zijnde met fraaije boerderijen als bezaaid. Iedere wooning heeft zijn eigen grond, en een veld of twee voortreflijke weilanden, die met veelvuldig houtgewas beplant zijn. De bergen zijn grootendeels van fchoone bosfchen voorzien ; en het Canton heeft zulk een overvloed van water, dat wij naauwlijks twee honderd treeden konden voortgaan, zonder een fontein uit den grond te zien opborrelen, of eenen ftroom ter zijde van een rots afvlieten. Op onzen weg naar Appenzel, traden wij in verfcheiden huizen, die allen van hout gebouwd waaren ; zindelijkheid en gemak, zijn daar de voornaamfte bedoelingen van de bewoonders : allerwegen heerscht zulk eene bijzondere netheid, dat men daar in het fterkfte bewijs vind van de algemeene zorg die het volk aan dit wezentlijk artijkel befteed. Een aaneengefchakelde keten van deeze bebouwde bergen, rijkelijk met bosfchen bedekt, en van eene meenigte gehugten voorzien, welken het voorkomen hebben van in die richting, waarin zij de fraaijfte vertooning zouden kunnen maaken, met voordagt geplaatst te zijn, leveren een reeks van onbefchrijffelijke bevallige Landfchappen op: het heeft wel den ïchijn als of zij aan onafhangelijke ftammen C s J>e«  9^ , W. C O x E behporen; die ja onaf hangelijk doch tevens in gezelligheid leeven, en die tot het groot oogmerk der wetgeeving, als meede tot algemeen behoud der vrijheid verbonden zijn. Onder het grootfte gedeelte der Inwoondërs, is nog de oorfprongelijke eenvoudigheid"van het herders leeven bewaard gebleeven; en ik ontmoette verfcheide eerwaardige mannen, met lange baarden, die alle overeenkomst hadden met de afbeeldingen der Aardsvaders. De Inboorlingen van dit Canton, bezitten, even als in alle Volksregeeringen plaats vind, eene natuurlijke openhartigheid en eene bijzondere zugt tot gelijkheid, welke uit het innerlijk gevoel van hunne onafhangelijkheid gebooren word. Zij fpreiden dierhalven eene oorfprongelijke geestgefteldtenis ten toon , en bezitten eene groote juistheid en vaardigheid in het antwoorden , ook hebben zij ftoute invallen, welk een en ander de verkeering met hun ongemeen aangenaam en belangrijk maakt. Naar Appenzel wandelende, kwamen wij door Tuffen , de geboorteplaats van Ulrich Grubenman, van wien in eenen voorigen brief gefprooken is: hij was reeds voor eenige jaaren overleeden: doch zijne bekwaamheden en ervaarenis in de beoeffenende bouwkunde, zijn, om zo te fpreeken, erffelijk in zijn geflagt. Wij deeden onderzoek na iemand van dien zelfden naam, die of zijn broeder of neef was, en die wij in de herberg vonden ; zijnen gewoonen toevlugt wanneer hij geene andere bezigheden had. Hij is een zwaarlijvig man, gtof van gelaat, gekleed als een gemeenen boer, heeft  REIZEN DOOR SWÏTSEREAND. 37 heeft een leevendig en doordringend oog, en eene verwonderenswaardige fcherpzinnigheid in de verkeering. Wij verhaalden hem dat wij Engelfchen waaren, die een reis door Szvitferland deeden; en dat wij Tuffen niet konden verlaaten, zonder aan ons verlangen voldaan te hebben, om een man te zien, die wegens zijne ervaarenis in de Bouwkunde, zo vermaard was. Hij floeg op zijn borst, en antwoordde in het Hoogduitsch: „ Hier ziet gij doch maar „ een boer." Wanneer wij hem over de Schaffhaufcr brug onderhielden, aan welkers vervaardiging hij gebruikt was geworden, verzekerde hij ons dat die niet op den middelften fteenen-beer rust, maar inderdaad Hechts uit eenen boog beftaat. Digt bij Appenzel, wierden wij een oud man, met eerwaardige witte haken, welken hem langs de fchouders afhingen, gewaar, die 'er als een welgefteld landman uitzag; hij vroeg op een toon die gezag aanduidde , doch tevens met de grootfte beleefdheid, wie wij waaren; en op dezelfde vraag ten zijnen opzichte aan onzen leidsman gedaan , kreegen wij ten antwoord, dat hij de Land-amman of het Op. perhoofd van het Gemeenebest was. Gelukkig volk, alwaar de gefteldheid van het land, en de inrichting van deszelfs Staatsbeftier, beiden de fterkfte behoedmiddelen tegens de invoering der weelde opleveren (e)! P. S. Ce) Het Canton Appenzel beflaat omtrent 10 uuren van het Oosten naar het Westen, en 6 a 7 van 't Noorden naar 't Zuiden. Het word door fommigen op' vijfenvijftig duizend, en iedere vierkante mijl op zevenC 3 tien  38 w» c o x e P. S. Doctor Girtanner van St. Gall, vond op de toppen van de Jppenzelfche bergen, in eene groote meenigte, de Draba Pyrcnaïca van Lin- tien honderd inwoondërs begroot. Bij deeze bevolking kunnen nog de rijke vlaktens van het Milaneefcbe , nog de vrugtbaarfte ftreeken van Frankrijk, nog de oppervlakte der Fereenigde Nederlanden , meede in vergelijking gebragt worden. Het vlek Appenzel fchijnt van het overige gedeelte van den Aardbodem als afgefcheiden te zijn. De Natuur fluit de toegangen derwaards, zelfs heeft de gemeenfchap hier en daar alleen plaats door houte trappen , die in de rotfen ingewerkt zijn. Het geld is daar overvloedig; men ziet 'er boerinnen, die aan haare keurfen, met kleine gouden en zilveren galonnen vercierd zijn, of die haare kleederen, met kanten van goud of zilver omboord hebben. De kleederen van enkelde boeren, zijn ook met gouden of zilveren knoopen bezet; zelf vind men 'er, die aan den hals van hunne meest geliefkoosde koe, eene zilveren fchel hangen, fom- tijds ter waarde van vijftig kroonen. Dit Canton, benevens die van Uri, Schweitz, Underwald, enGlarus, zijn boven al de befpiegelingen van eenen Wijsgeer waardig; daar vind men de Switzerfche Zeden zonder eenige vermenging ; te wenfchen is het , dat de gewoonte om de jeugd eenige jaaren in vreemden krijgsdienst te laaten gaan, niet eindelijk deeze fchoone en oude eenvoudigheid der zeden doe verbasteren. De mannen zijn in het Canton Appenzel (ïerk en welgemaakt. De fpeelen der jeugd beftaan in het worftelen , loopen en met de hand zeer zwaare fteenen wegtewerpen. De konst van fpinnen, heeft men daar zoo ver gebragt, dat een pond  reizen door switserland. gO, n^ïus, die echter door Haleer, in zijne Naamlijst van de Switferfche Planten niet vermeld is. Ik ben &c Appenzel, den 27. Julij. pond katoen , een draad van 400,000 gangen om den haspel, iedere gang van vier voet oplevert, het geen dus eene lengte van 130 uuren geeft j men betaalt daarf voor van agt en een half tot tien Gulden Hollandsch, en zulks word voor zestien Guldens en fomtijds meerder verkogt. In dit Canton vind men verfteende plant¬ en zeegewasfen , kristal-mijnen , doorfchijnende fteenen van verfchillende couleuren , Agathen , Albast, wit en zwart Marmer &c.; Mineraale Wateren , en drie kleine Meiren. Ook levert de Salpeter aan de Appenzelfche bewoonders, een zeer voordeeligen tak van Koophandel op. Zij plaatfen om deeze te verkrijgen de (lallingen der beesten op houten Hellingen in de open lugt. Hier onder maakt men een kuil, die met fteenachtige aarde gevuld word. Deeze met de pis der beesten doordrongen, en aan de vrije lugt, die de waterachtige deelen doet uitdampen , biootgefteld zijnde , word na verloop van twee jaaren genoegzaam met Salpeter gevuld, om met loogzout te kunnen gezuiverd worden. De Landdagen of Volksvergaderingen worden in beide de afdeelingen, in het laatst van April gehouden, en voorti zo meenigmaal als zulks noodig geoordeeld word. I» beide verdeelingen heeft men een Kleinen en Grooten Raad , die intusfchen met het Burgerlijk en Rechterlijk bellier belast zijn. De Fertaaler. C 4 v.  49 w. c o x e V. B R I E F. Het Reinthall of de Valleij van den Rhijn, Het Meir en de Stad Wallek- ; stad. Salets , den 27. Juli}, W JJ zijn zo aanftonds in het Dortp Salets aangekomen ; alwaar wij voorneemens zijn de nagt te verblijven : terwijl het avond eeten in gereedheid gebragt word , zal ik mijn Dagverhaal vervolgen. Wij konden te Appenzel ramt drie paarden bekomen , en dewijl een van dezelven voor het reisgoed gefchikt was, zo verkoos ik te wandelen. Na een uur lang door het Canton gegaan te hebben , over een onafgebroken rei van bergen , die met fchoone velden verrijkt, en met een aantal wooningen voorzien waaren, kwam ik aan de grensfcheidmg. Hier veranderde het toneel weldra in een woest woud , voornamelijk uit pijnboomen begaande , zonder dat men eenige bewoonde plaats hoegenaamd ontdekt. De weg is meest al, niet meer dan drie voet breed ; en , of met groote ongelijke ttukken rotsrteen bevloerd, of, met zwaare paaien bdegd, die digt aan elkander geplaatst zijn : doch tew.,1 de grond op verfcheiden plaatfen weeker is dan op anderen, zinken deeze paaien'hier en'daar dieper, waardoor eene geduurige ongelijkheid veroorzaakt Word, De berg van welken wij in de vlak-.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 41 vlakte kwamen, is zeer fteil ; het welk, gevoegd bij de ongelijkheid der paaien, het op- en afklimmen van denzelven zeer bezwaarlijk voor paarden maakt. Die geenen , welken vermaak fcheppen in een eenvormig gezicht, kunnen hunnen weg door de valleij vervolgen ; terwijl anderen , die meer fmaak in het grootfche en verhevene vinden , en die door het woeste, of, door de onbebouwde natuur getroffen worden, aan deezen weg, boven de regelmaatigfte vlaktens van Groot - Brittannien de voorkeur zullen geeven. Ik wandelde zagtjes voort, zonder mijne reisgenooten het te paard zitten te benijden: hier door had ik gelegenheid om mij dan eens op eene bekoorlijke plaats nedertezetten, of dan wederom op den rand van eene vervaarlijke fleilte te klimmen, ofwel het fpoor van eene ruisfchende beek op haar geluid te volgen, Ik klom eindelijk in het Rhcinthal óf de valleij van den Rhijn neder ; wanneer ik de< Tyrolfche bergen voor mij zag, die nog in hoogte, nog fteilte voor de Appenzelfche behoeven te wijken. En hier wierd ik een aanmerklijk onderfcheid gewaar: want offchoon het op en neerklimmen vrij wat arbeids vereischte, had echter de verfcheidenheid der gezichten mij kragten verfchaft, en ik was in het minfle niet vermoeid. Doch in de vlakte, hoezeer de toneelen daar fleeds fchoon en fchilderachtig waaren, zag ik op eenmaal den geheelen weg voor mij open, en ik had geen redenvan op beter te hoopen: Ik was dus vergenoegd wanneer wij te Oberried aankwamen , na dat ik eene wandeling van twaalf uuren met mijnen rok over de C 5 fchou-  4* W. C O X E fchouders geflingerd, had afgelegd, even als of ik een navolger van Ariftoteles geweest was. Hier bekwamen wij gelukkig eene naauwe kar; waarin wij, dewijl de wegen zeer ongelijk en fteenachtig waaren, niet zeer op ons gemak zaten, gelijk gij gemak lijk kunt opmaaken. Het was echter een fchoonen avondftond , en de maan fcheen uitneemend helder, zo dat onzen togt niet geheel onvermaakelijk was; te meer daar wij een bekoorlijk landfchap doortrokken, hetgeen van wijngaarden, vrugt-boomen, vlas en weilanden overvloeit. Het Rheinthal is een Bailliuwfchap dat aan Ap~ penzell en de agt oude Cantons toebehoort, die daar beurtelings den Bailliuw aanftellen. De bewoon-ders zijn van de beide gezindheden, doch de Proteftanten maaken echter het grootfte getal uit. Waltenflad, den 28. jfulij. verlieten dees morgen Sa/ets in dezelfde kar waar meede wij aldaar aankwamen; en het zou U niet weinig ftof tot aanmerkingen verfchaft hebben, wanneer gij onze beraadflaagingen bijgewoond hadt, hoe wij ons, onze bedienden, een grooten Newfoundlandfchen hond, en het reisgoed, in zulk een naauw beflek zouden plaatzen : en waarlijk wij waaren zo opeengepakt, dat, na dat wij ons eenmaal geplaatst hadden, wij ons naauwlijks verroeren konden. De dag was brandend heet, en de zon fcheen fterk , de weg flegt, en de kar kon niet meer dan drie (Engelfche) mijlen in een uur afleggen; doch de landftreek was even berg- en fchilderachtig, en on-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 43 onzen aandagt zo geheel op de geduurige verfcheidenheid van voorwerpen , die zich aan ons oog opdeeden , gevestigd, dat wij de ongemakken van ons rijtuig, én de groote hette vergaten. Van het kleine Dorp Trivabach aan den Rhijn gelegen, wandel • den wij naar Sargans, de hoofdplaats van eene Bailliuwagie van denzelfden naam, die aan de agt oude Cantons toebehoort. Ik moet hier in het voorbijgaan aanmerken, dat men in Switferland twee foorten van Bailliuwagieti vind : waarvan de eene uit zekere ftreeken beftaat, in welke alle de Ariftocratifche Cantons verdeeld zijn ; en over deeze word door de Regeering een bijzonder Amptenaar, Bailliuw genaamd , aangefteld, aan welke hij rekenfchap van zijn bellier verfchuldigd is : de andere beftaan uit het een of ander grondgebied, welke geene gedeeltens van de Cantons uitmaaken, maar aan twee of meer van dezelven toebehooren, die daar over dan ook beurtelings den Bailliuw benoemen. Aan dees Amptenaar is, wanneer zulks door geene bijzondere voorrechten van zekere landftreeken anders is bepaald, de zorg voor het burgerlijk bellier, benevens het rechtsgebied in burgerlijkeen lijfftraffelijke zaaken, onder eenige bepaalingen aanbetrouwd; en hij geniet een vast inkomen, ipruitende op verfcheidene plaatfen, uit verfchillende fchattingen en lasten. In geval van knevelarijen of verkeerd bellier, ftaat altoos de weg open, om zich van den Bailliuw op de Carttons te beroepen, waar onder de Bailliuwagie behoort: de plaats, tijd, en de Leden voor wien dit beroep gabragt word, dit alles bepaalt men met de groot-  44 W. C O X E grootfte zorgvuldigheid. Ten opzichte van die van Sar gans, en die geenen, welken aan de agt oude Cantons gezamentlijk toebehooren, word, bij het fluiten van den algemeenen landdag, die men jaar* hjks te Frauenfield in Thurgau houd, door de Afgevaardigden van deeze Cantons, eene vergadering van Gevolmagtigden (Syndicale) uitgemaakt, dewelke de rekeningen van de Inkomden, door alle de Bailliuwen overgeleverd fluiten, en alle beroepen aanneemen, en daar over in fommige gevallen hoogde uitfpraak doen, doch in zaaken van meerder aanbelang ftaat het vrij om zich van deeze Vergadering op de hoogde Rechtbank van ieder Canton te beroepen. In de befchouwing heeft deeze inrichting een inneemend voorkomen van onpartijdigheid: doch hoe ver de beoeffening daar meede overeenkomt, kan ik niet wel bepaalen. Zal hier door, een Bailliuw die fchuldig aan wanbedrijven is, ge» maklijker te recht gedeld kunnen worden, of zal zulks eerder dienen om zijne misdaaden te bedekken ? In hoe verre zullen de leden van deeze Vergadering vatbaar zijn voor invloed van anderen, of voor omkooping ? zullen de kosten hier op loopende, zulks in veele gevallen voor arme ingezetenen niet ondoenlijk maaken? dit zijn alle vraagen die niet kunnen beantwoord worden, dan door iemand die omtrent deeze Gerichtshoven wel onderricht is. Wij kwamen laat te Wallen ft ad: zij is in hetBailliuwfchap van Sar gans ingelijft, doch geniet veele bijzondere voorrechten. Deeze kleine Stad is haaren oorfprong verfchuldigd aan den doortogt der koopwaaren, die uit Duitschland door de Grifons naar  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 45 naar Italien overgevoerd worden. 'Die gemeenfchap brengt aldaar een meenigvuldig verblijf van Italiaanfche Kooplieden te weeg; ook word die taal door veelen der inwoondërs verdaan. Onzen Waard ipreekt Italiaansch, en wist mij zeer naauwkeurig op mijne vraagen , nopens het getal der inwoondërs, het ftadsbeftier, haare ondergefchiktheid aan den Bailliuw, en haare voorrechten, te antwoorden.' Ook zal dit geen verwondering verwekken, wanneer men weet dat de Logementhouders in Switferland, meestal Stemgerechtigde burgers zijn, en dikwils zelfs Leden van den Souvereinen Raad; en in het algemeen zijn de Switfers , door den aart van hun bellier, wel onderricht omtrent hunne bijzondere regeeringsvormen. Ik heb hier ook een lang gefprek met een inboorling van Glarus gehouden, die mij veele .berichten ten opzichte van dat Canton gegeeven heeft: waar heen wij ons morgen meenen te begeeven. Ik zal tragtten mij omtrent de waarheid van deeze opgaaven nader te verzeke-" ren, door zo veel mogelijk bij perfoonén van allerlei (tanden verdere nafpooringen te doen , en vervolgens het een en ander met gefchreevene vernaaien vergelijken. Wefcn, den 29. Julij* Het Wallenftadter - Meir is omtrent twaalf mijlen lang en twee breed : het is door hooge bergen omgeeven, uitgezonderd aan het Oosten en het Westen. Door deeze ligging waait hier doorgaans eene frisfche koelte uit beide hoeken , beginnende met het  4<5 w. c o x k het aanbreeken van den dag, en houd alsdan eenige uuren aan; vervolgens loopt die van het Westen naar het Oosten tot aan zonnen ondergang: deeze wind is zeer dienstig tot het overbrengen van koopwaaren. Somtijds echter waait 'er een hevige Noordenwind van de bergen, en maakt de fcheepvaart gevaarlijk. De Inwoondërs verzekerden ons, zo wel als de fchippers, die ons van Wallenflad naar deeze plaats overgevoerd hadden, dat de bovengemelde koelte altoos beftendig plaats heeft: dan wij kunnen zulks door onze eigene ondervinding niet bevestigen ; dewijl wij deezen morgen omtrent agt uuren vertrokken, en de wind geduurende den ger heelen togt juist uit den tegen overgeftelden hoek woei, namelijk van het Westen naar het Oosten. De lugt was zwaar betrokken en regenachtig , het welk misfchien deeze toevallige verandering zal te weeg gebragt hebben. De gezichten die het meir oplevert zijn ongemeen woest en fchilderachtig, en verfchaffen eene geduurige verandering van fchoone en romanesque toneelen. Aan den kant van Glarus, zijn de bergen die door het meir befpoeld worden , meestal bebouwd ; met hout gewas en fchoone weilanden verrijkt, en met wooningen, kerken en kleine dorpen als bezaaid; waar agter de Alpen van Glarus derzelver met fneeuw bedekte kruinen verheffen. Aan de andere zijde zijn de rotfen van eene verbaazende grootte, fteil, ontoeganglijk en rechtftandig; doch. hier en daar ziet men echter aan dien zelfden oever van het meir, en aan den voet dier rotfen eenige bebouwde velden; het geen een fraaij te-  REIZEN DOOR SWITSEREAND. tegenovergefteld gezicht verfchaft, met het woeste en barre dat boven en rondfom deeze akkers heerscht. Eene meenigte Watervallen, die door het fmelten der Iheeuw gevormd worden, vallen langs de bergen van eene aanmerkelijke hoogte, en met bijna onbefchrijflijke flingeringen; van welken fommigen cirkelsgewijs, zagtjes naar beneden fchijnen te vlieten; terwijl anderen , na dat zij aanzienlijke ftroomen geworden zijn, met een groot geruisen en ihelheid in het meir loopen : ook veranderden zij van gedaante en richting naar maate dat wij dezelven naderden, of ons daar van verwijderden. Het meir is zeer helder, diep , en koud , en zo als men ons verhaalde, bevriest hetzelve nooit. Wefen levert niets van belang op ; het is maar een klein dorp, gelegen bijna ter plaatfe alwaar de Mat uit het meir van Wallenflad ontfpringt: bij deeze kleine rivier voegt zich de Lintb, en na derzelver vereeniging, wateren zij onder den naam van Limmat, in het Zuricher meir uit. Ik ben Sec. VI,  48 w. c o x e VI. BRIEF. Het Canton Glarus. Glarus, den 29. Julij, t Canton Glarus was,voorheen aan de Abtdisfe van het Klooster Seckinguen in Sivaben onderworpen:, het volk genoot echter, zeer aanzienlijke voorrechten, en Hond onder een Democratisch of volksbcftuur, onder het bewind van een Maijor of Bailliuw, die door de Abtdis benoemd, doch uit de Inwoondërs gekooren wierd. Op het laatst van de dertiende eeuw, verkreeg Keizer Rudolph dm I.. eene uitfluitende Gerichtsoeffening; en kort daar na vereenigde zijn Zoon Albert, die het Maijorfchap gekogt had , de geheele burgerlijke en richterlijke magr. Deeze Vorst, en zijne onmiddelijke Opvolgers de Hertogen van Oostenrijk onderdrukten vervolgens het volk , en heerschten over hetzelve met een volftrekt gezag. In den jaare 1350. wierden de Oostenrijkers door de Ingezetenen van de Schweitz-, geholpen door die van Zurich, Lucèrne , Uri en Underzualden uit het Canton Glarus verdreeven, en de Volksregeering aldaar herteld. Glarus trad toen in een eeuwig verbond met deszelfs Verlosfers, en wierd onder eenige bepaalingen in het Switfersch Bondgenootfchap ontfangen , die eerst in het jaar 1450. wierden weggenomen. Toen was het, het zesde Canton, doch het heefc thans de  REtzEN DOOR SVVlTSERLANfi. 40 de laatfte rang onder de agt oude Caiitons; zö als men die gemeenlijk noemt; wordende dus onder;; fcheiden om reden; dat zedert de toetfeeding Vaïi Zug en Bern tot het Bondgenootfehap in 1352* meer dan een eeuw verliep, eer dat 'er Wederom een nieuw lid wierd aangenomen. Deeze oude Can* tons bezitten ook verf'eheidene voorrechten boveri de vijf anderen 4 dewijl de laatflen bij derzelver aanheeraing in het Switfersch verbond zich aan eenige bijzondere bepaalingen hebben moeten onderwer> pen. Dë Ingezetenen van Glartis genoöten derzelver Vrijheid ongeftoord tot in het jaar 1388;, wanneer de Oostenrijkers op dit Canton een aanval ondernamen , met eene magt die zij zich dwaaslijk voordelden genoegzaam te zijn, om het zelve geheel en ai ten onder te brengén; zij plunderden het land uit, en vermoordden de inwoondërs. Toen was het, dat drié honderd en vijftig man van Glarus, bijgedaan door dertig andere Switfers ^ het geheele Oostenrijkfche leger wederftmden t de eerden legerden zich voordeelig op de bergen , terwijl het laatde ten getale van omtrent vijftien duizend man bij het dorp Naefels dille hield. Van hiér begonnen de Oostenrijkers den aanval, doch wierden weldra dooreen" hagelbui van deenen j van de hoogtens op hen gé* worpen i genoodzaakt om met groote overhaasting dë vlugt te neemen: geduurende de Verwarring welke hier door Veroorzaakt wierd, vielen de Switfers met zulk eene verdubbelde woéde op den vijand aan* dat daardoor zijne gelederen in wanorder gebragt wierden; en na eene verbaazende flagtmg aangericht /. Stuk, D 1  50 W. C 0 X E te hebben, noodzaakten zij de overigen om het Canton te verlaaten. Deeze bewonderenswaardige overwinning , door een hand vol volks behaald , op eenen vijand die hetzelve1 in getal zo verre overtrof C voorvallen die in de Switferfche Gefchiedenis niet zeldzaam zijn) maakt de wonderbaare Veldflagen van Marathon en Platcea , waar in de Grieken' de tallooze benden van het Perfifche Rijk verdreeven , volftrekt geloofbaar, Dezelfde zugt naar onaf hangelijkheid, dezelfde vrees voor de flavernij, en dezelfde veikleeftheid aan het Vaderland, bezielde ook deeze onderfcheidene volkeren tot dezelfde kloekmoedige daadën ; en in beide gevallen wierd de overwinning ook met denzelfden roemrijken uitflag bekroond: want de Switfers zijn even zo wel als de Grieken de oprichting en de bewaaring van hunne vrijheid, aan die heldhaftige en onwankelbaare dapperheid verfchuldigd, welke den dood, boven het leeven onder het flaaffche bellier van een willekeurig Alleenheerfcher, verkiest. Het volk viert nog jaarlijks die overwinning,' waar door deszelfs onafhangelijkheid bevestigd wierd : en ik zag bij het dorp Naefels verfcheiden fteenen, met geen ander opfchrift dan het jaartal van 1388.: een opfchrift het welk voor een bewoonder van dit Canton geene meerdere opheldering behoeft, dan het roem • ruchtigjaar van 1688. vooreen Engelschman. In de zestiende eeuw wierd de Hervorming in dit Canton ingevoerd , doch niet met uitfluiting van den Roomfchen Godsdienst: beide worden hier toegelaaten, en de twee gezindheden leeven te zamen in de grootfte eensgezindheid: die te'aanmerk ens- waar-  REIZEN DOOR SWITSERI, AND. £ï waardiger is, wanneer men de droevige twisten iri aanfchouw neemt, die in Switferland door Godsdienib'ge leerftellingen veroorzaakt zijn; en, dat In Appenzel de verdeeldheid tusfchen de twee gezindheden zo duidelijk merkbaar is, door derzelver afgefcheiden woonplaatfèn, en bijzondere regeeringsform. In verfcheide gedeeltens van dit Canton, verrichten de Proteftanten en Roomschgezinden beurtelings hunnen Godsdienst in dezelfde Kerk; en allé de bedieningen van Staat worden vriendfchappelijk door de twee partijen beftierd. Geduurende de tegenswoordige en voorgaande eeuw, zijn de Proteftanten aanmerkelijk in getal vermeerderd, en derzelver arbeidzanmheid overtreft in alle takken van koophandel verre die der Roomschgezinden: een blijkbaar bewijs, hoe zeer de leerftellingen dérRoomfche Kerk de nijverheid belemmeren, en de geestvermogens onderdrukken. Het bellier is geheel en al Democratisch: iéder mansperfoon boven de zestien jaaren oud heeft ééne Item in de Landsgemeind, of algemeéne Vergadering, die jaarlijks in het open veld gehouden word;, Deeze Vergadering bckragtigt de nieuwe wetten, legt fchattingen op, gaat verbonden aan, verklaart oorlog, en maakt vreede. De Land-amman is het hoofd van het Gemeenebest, en word beurtelings door de twee gezindheden gekozen ; met dit onderfcheid , dat de Protetlantfche drie jaaren, en de Roomfche alleen twee jaaren in bediening blijft. De verkiezing gefchied op deeze wijze : vijf Cnndidaaten door het volk verkooren , looten om die waardigheid. De andere hooge Amptenaars van ö » Staat,  52 W. C O X E Staat, en de Bailliuwen, worden ook bij het lot gekozen uit een zeker getal Candidaaten door het volk Worgefteld. De uitvoerende magt berust bij den Raad van Regeering, beftaande uit agtè'nveerrigProteftanten en vijftien Roomschgezinden : iedere gezindheid heeft haar eigen Gerichtshof; en wanneer 'er eenig geding tusfchen perfoonén van verfchillende Godsdienst plaats heeft, is de meerderheid van ftemmen onder de vijf of negen rechters, die de zaak moeten uitwijzen, altoos van den zelfden Gods• dienst als den verweerder of gedaagden. De voornaamften handel van het Canton beftaat in vee, kaas en boter. Het vee word des zomers op de Alpen gevoed: en men rekent dat geduurende dat jaargetij omtrent tien duizend runderen, en vier duizend fchaapen op de bergen, aan dit Canton behoorende, geweid worden. De inwoondërs geneeren zich ook met linnen en katoen rederijen. Een aanzienelijken tak van uitvoer beftaat in leijen, welke dit Canton in eene groote menigte oplevert. De voornaamfte groeve is in de valleij van Sernft, alwaar men groo*e brokken leij uithaalt, die voor tafels dienen. Deeze groeven, voorzagen eertijds Groot -Brittannien, zo als ik door de Heer David Pennant onderricht ben, van fchrijfen rekenleijen ; doch dien handel is geheel te niet geraakt. Zedert weinig tijds, heeft men dezelven vervaardigd uit de groote leijftukken die in de groeven van Caernarvonshiregevonden worden, welke aan Lord Penryn toebehooren; en wel met zulk een goed gevolg, dat hier door zich de fchoonfte gelegenheid aanbied om deezen tak van Koop- han-  REIZEN DOOR S WITS E RT, A ND. 53 handel over het grootfte gedeelte van Europa uittebreiden. Jttltj 30. 3Ek ben zo even te Glarus te rug gekomen van een togtje naar de grenzen van het Canton : het zelve is geheel door de Alpen omringd, uitgezondert ten noorden; en men kan 'er op geene andere wijze inkomen dan alleen door deeze opening, welke tusfchen het Wallenfladter meir, en de bergen die dit Canton, van dat van de Sehvieitz affcheiden, gelegen is. Reizigers kunnen wel in den zomer deeze Alpen aan de eene kant naar de Grifons, en aan de andere zijde naar Uri overtrekken: doch deeze paden zijn in den winter volftrekt onbruikbaar. Bij den boven gemelden ingang, ftrekt het Canton zich van de oevers van de Linth tot de uiterfte grenzen van die Alpen, omtrent dertig (Engelfche) mijlen uit, en vormt eene valleij. die allengskens naauwer word, en welke bij den Burg van Glarus weinig meer dan een musket fchoot breedte heeft, agter Glarus word ze trapsgewijs ruimer, en omtrent een mijl van den laatstgemelden Burg verdeelt de valleij zich door het gebergte van Freyburg: ter plaatze van deeze verdeeling, vloeijen de twee rivieren de Linth en de Sernft te zamen. Wij vervolgden onzen weg door de breedfte valleij , die offchoon zeer eng, echter uitermaaten fterk bevolkt is. Gij zijt te Matlock in Derbyshire geweest, en ik herinner mij uwe verwondering over deszelfs fchoone en bekoorlijke ligging: het toneel D 3 het  §4 W. C O X E het welk deeze valleij oplevert is van denzelfden aart, doch overtreft het eerfte ver in fchilderachtjger, woester, verfcheidener en verhevener vertooningen. De Linth is veel breeder en van een fnelleren loop dan èeDerwent; en de heuvelen van de Peake zijn maar molshoopen in vergelijking van de Alpen van Glarus. Deeze verbaazende keten van rotfen zijn geheel van eene rechtftandige hoogte, ook zijn zij zo digt bij elkander, en zo hoog, dat de zon, zelfs in den zomer, jdes namiddags ten vier uuren pndergaat. Aan alle kanten ziet men een aantal van die Watervallen , welken wij geduurende onzen overtogt over het Wallenftadter Meir zo zeer bewonderden ; één in het bijzonder, bij het Dorp Ruli, die langs de fteile zijden van eenen berg al fchuimende nederdaalt, komt uit het midden van een hangend boschje hervoort. Ik was over deeze betoverende toneelen dermaaten getroffen , dat ik niet kon nalaaten om ieder oogenblik ftil te houden, ten einde gelegenheid te hebben van mijne verwondering bot te vieren: en onzen leidsman, niet kunnende begrijpen dat dit vertoeven ergens anders aan toe te fchrijven ware , dan aan de luiheid van zijn paard, hield niet op met het arme beest te flaan; en ftoorde mij daar door telkens in mijne opgetoogene befchouwingen; 'er verliep eenigen tijd eer ik hem kon doen bevatten , dat ik uit verkiezing ftille hield , en verlangde na mijn zin te rijden. Na omtrent tien mijlen gereeden te hebben, verlieten wij onze paarden en gingen wandelen. Bij Leugelbach word eene aanzienlijke beek door twee ftroomen gevormd, die uit den grond, aan den voet van een berg  reizen door switserland. 55 berg ontfpringen, en welken eenige fchreeden verder zich vereenigen en in de Linth vallen: ter zijde van deeze twee voornaamfte armen, vlieten eene meenigte kleiner beeken , en ontelbaare fonteintjes langs de rotfen af. De helderheid der droo- men; derzelver fnellen voortgang en zagt geruisch; bet geboomte dat over de plaats van waar zij ontfpringen afhangt; de barre rots daar boven; de grasrijke weilanden en de alomver-fpreide gehugten. — Dit alles te zamen vormt eene verzameling van de bekoorlijkfte en vermaakelijkfte voorwerpen , diezich ooit in het fchoonde landfchap opdeeden. Ik ben door de Schildknaap David Pennant onderricht, dat de Salmen jaarlijks van zee af, tot op deeze rivier toe hunnen weg ncemen om kuit te fchieten. Derzelver togt gaat langs den Rhijn, vervolgens uit deeze rivier op de Aar , en door het Zuricher meir in de Linth; zijnde dit een reis van verfcheiden honderden mijlen. Zij worden in deeze tusfchenruimte in September of Öétober gevangen, en zijn omtrent van zeventien tot twintig ponden zwaarte. Wij (laken verfcheiden maaien over de Linth, die met de fnelheid van eenen hevigen droom voortloopt; en wij kwamen eindelijk aan een Ampitheater van bergen, alwaar de valleij een einde neemt: aan onze regterhand wierden wij een Waterval gewaar, zo als wij 'er nog geen gezien hadden, welke ■rechtftandig over eene barre rots naar beneden wentelde, en in eene groote kom van water viel ; de Alpen zijn ter wederzijde op derzelver kruinen met ongenaakbaar bosfchaadien bezet, en met eene eeuwigD 4 duu-  5^ W» C O X E duurende fneeuw overdekt; voor ons hadden wit een fpitsroeloopenden berg die zeer woest en rteil was; en de Ysbergen van Glarus maakten een einde aan het gezicht. Hier eindigt ook de valleij en het bewoonbaare gedeelte van het Canton Wit verheten vervolgens de vlakte, en namen'onzen Weg door een woud van beuken en pijnboomen waar door wij meer dan een uur langs een Heil en oneffen pad moesten opklimmen, tot dat wij aan de Panten-Brug kwamen, die over den Waterval gelegen is, waar uit de Linth, hier teSandbacbe* naamd, ontftaat: deszelfs ruisfchende golven vallen van den met ijs bedekten top, langs den (teilen berg, onafgebrooken ter neder, en een weinig voor datdie val aan de brug komt verfchaft hij zich zeiven een onderaardfchen weg door de rots, alwaar die alleen verdwijnt, om weldra , met een verdubbeld geweld en fnelheid, wederom te voorfchijn te treeden. De brug beftaat uit een fteenen boog, van omtrent zeventig voet lengte, gelegd over eene verbaazende diepte van meer dan drie honderd voeten Zij dient tot bevordering van de gemeenfchap met de Opperalpm, en fbrekt ten overtogt aan het vee, het welk aldaar geduurende de zomer maanden ge. Weid word; aan den anderen kant van de brugkwamen eenige geiten rondom ons huppelen en fpringen, en fcheenen ons in haare akelige wooningen te vemellekomen. Deeze bergen zijn met eene groote verfcheidenheid van zeldzaame planten bedekt, het jammerde mij maar, dat ik mijne nafpoo* ringen m de beoeffening der kruidkunde niet had voortgezet. Wanneer ik over de borstweering van de  SEIZEN DOOR SWITSERLAND. 57 de brug, na beneden in den afgrond zag, draaide mij het hoofd door de vervaarlijke hoogte. De tots, van welken de Sandbach afltroomt, beftaat uit leijen. Na dat wij eenigen tijd de verhevene en ijsfelijke vertooning van dat toneel bewonderd hadden , klommen wij af in de valleij, en deeden een hartelijk maal met zeer lekker brood, honig, boter en melk , het geen eene nabijgelegene boeren wooning ons verfchafte. Dewijl dit Canton bijna geheel in grasrijke weiden beftaat, zijn de melk en boter daar uitneemd fmaakelijk; en de honig van deeze bergachtige ftreeken is allervoortreflijkst Niets verfchaft mij meer vermaak dan het befchouwen van een Switferfche boeren wooning van binnen: alle die ik tot hiertoe gezien heb, verfchaffen de levendigfte vertooning van zindelijkheid, welvaart en eenvoudigheid, en kunnen niet anders dan ten fterkften, en op het genoeglijkfte den befchouwer, van des Landmans geluk overtuigen. Indien ik nooit deeze kleine Democratifche Staaten gezien had, zou ik ook geen denkbeeld hebben kunnen vormen van de algemeene gelijkheid, die onder de Inwoondërs plaats heeft. Alle de huizen, zijn even als die van Appenzel van hout gebouwd; zij zijn ruim, hegt en fterk, en van een groot vooruitfteekend dak voorzien dat zeer laag neerhangt, en zich verder uitftrekt dan de grond die de wooning beflaat. Deeze bijzondere zamenftelling dient om de fneeuw aftekeeren, en het zonderlinge hier van ftrookt ongemeen met de fchoone en woeste toneelen welke deeze landftreek oplevert. De huizen Van de vermoogender inwoondërs in de voornaamfte D 5 vlek-  58 W. C O X E vlekken, zijn van dezelfde bouwftofFen vervaardigd: het eenigfte onderfcheid beftaat daarin dat de laatften grooter zijn. Wanneer die regeeringsvorm de beste is, welke aan het grootfte deel der Maatfchappij het meeste geluk en voordeel aanbrengt, dan hebben deeze kleine Staaten, niettegenftaande de gebreken, welken aan een Volksbeftuur natuurlijk eigen zijn, een volkomen aantpraak op onze goedkeuring. Eene algemeene vrijheid, onafhangelijkheid, en bevrijding van willekeurige lasten, zijn gewis zegeningen, die rijkelijk opweegen het gemis van die verfijnde fmaak, welke door den rijkdom en weelde worden voortgebragt. Echter kan zodanig een volksbeftuur alleen in diergelijke kleine Gemeenebesten, en in zulke Maatfchappijen plaats grijpen. En offchoon het werktuig waardoor het beftier in beweeging gehouden word , merkelijke belemmeringen ondergaat, door de verfcheidenheid der raderen, die hetzelve in omloop brengen, zo is het echter aan den anderen kant niet noodzaakelijk dat de befluiten hier fpoedig en vaardig genomen worden: want, dewijl deeze Staaten geene vijandelijke invallen behoeven te vreezen, en het volk geene landen begeert te overmeesteren, noch behoeft te verdedigen, zo beftaat deszelfs voomaamfte Staatkunde in het handhaaven van hunne onaf hangelijkheid, en het bewaaren van de algemeene veiligheid. Het beftier is door geheel Switfcrland op eenen goeden voet; en zelfs in deeze Democratifche Staaten , veraart de vrijheid nimmer in losbandigheid: alleen moeten wij hier van mogelijk uitzonderen, den  REIZEN DOOR SWITSEREAND. §9 den dag van de algemeene zarnenkomst, wanneer het onmogelijk is, eene zekere maate van verwarring voortekomen , in eene Vergadering, alwaar naauwlijks eenig onderfcheid is ; en waar iedere boer, zich zelfs met den eerften overheids perfoon gelijk acht. Onze waard is een openhartig, eerlijk Szvitfer : hij brengt zijn pint wijn meede, zet zich bij ons aan tafel, en fpreekt over alles zonder de minde pligtpleeging. Daar is eene zekere vrijpostigheid die onverdraagelijk word , wanneer ze het voorkomen heeft, of het uitwerkzel is van eene onbefchofte nieuwsgierigheid, of van eene vleijende en valfche gediendigheid ; doch deeze openhartige gemeenzaamheid, voortfpruitende uit eene ziel die bewust is van haare natuurlijke gelijkheid met anderen, en die door geene willekeurige onderfcheidingen bedwongen word, is ten hoogden behaagelijk; temeer dewijl de eenvoudige werking der onvervalschte natuur ver te fchatten is boven de gekunstelde befchaafdheid van meer verfijnde zeden. Ik ben, &c. [De bevolking van deezen kleinen Staat, die men van het Noorden naar het zuiden op agt uuren in de lengte rekent , word op 15000 zielen begroot. Thans maaken de Roomschgezinden omtrent het agtfte gedeelte uit; In 1623. waaren zij nog het derde gedeelte van de algemeene bevolking , zedert het begin der XVIII. Eeuw zijn de Hervormden van 2900 mans*  6° W. C O X E manspersonen tot op 3800 vermeerderd en het getal der Roomschgezinden is verminderd. De Natuur heeft geene vermoogens van geest aan de bewoonders der Alpen geweigerd, maar door gebrek van de middelen daar toe dienftig zijn zij dikwijls genoodzaakt om buiten hun Vaderland de gelegenheid te zoeken van dezelve te ontwikkelen. Voor de natuurlijke voortbrengzelen van het Land, die zij uitvoeren, beftaande in vee, paarden, boter, kaas, en huiden; trekken zij uit de overige gedeeltens van Switferland, Italiën, den Elfas, en Swaben, de graanen , wijn, zout en verdere behoeftens. De weilanden in de hooge Alpen zijn uitmuntend; deswegens is ook de kaas van Glarus alöm beroemd. Uit planten die eene geneezende kragt bezitten, maaken de Inwoondërs derzelver Switferfche Thee; ook drijven zij een vrij uitgeftrekten handel in wondheelende kruiden. Het kruid dat voornaamlijk de bekende Schabzieger kaas de meeste geur verfchaft is het trifolium odoratum, of maliotum odoratum violacea., die men in de tuinen kweekt, en dus niet alleen aan dit land eigen is. De gebergtens van Glarus leveren niet alleen een ruim veld voor de kruidkunde , maar ook voor de natuurlijke Hiftorie op, men vind daar eene groote verfcheidenheid van zeldzaame planten, verfcheiden metaalen en mineraalen , krijfrallen, mineraale bronnen, verfteeningen &c., dan het voornaamfte zijn de graazige weiden; maar met dat alles geeven deeze voortbrengzels geene genoegzaame fchadeloosftelling voor de ongemakken die natuurlijk aan een koud  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 6l koud en bergachtig land eigen zijn, waar toe men brengen kan de groote uitgeftrektheid van den grond bezet door rotfen, vervaarlijke fteiltens, ongenaak. baare bosfchen, onvrugtbaare gronden, en eeuwig duurende Ysbergen, waardoor de genieting voor den mensch, en den Landbouw benevens de bevolking verboren gaat; verder de meenigvuldige overftroomingen , veroorzaakt door het fmelten van de fneeuw, of door de geduurige regen in de bergen, waar van den vloed zich dadelijk in de valleijen tusfchen verbaazende hoogtens verzamelt; het inftorten van rotfen, de fchielijke verandering van de luchtsgefteldheid, en eindelijk de hagelbuien die door de nabuurige Ysbergen meenigvuldig zijn. ■ Ook is de valleij meer aan aardbeevingen onderworpen als de overige gedeeltens van Switferland. ■ Het Canton is in vijftien Gemeentens afgedeeld; de Algemeene Vergadering heeft behalven in buitengewoone gevallen daags na den eerflen Zondag in Maij plaats; De Heer Ramond, die de reizen van den Heer Coxe in het Fransch vertaald heeft, is bij een deezer Vergaderingen tegenwoordig geweest; ziet hier het Verhaal dat hij deswegens geeft. „ Ge„ duurende den Zondag kwamen de Stemgerechtig„ den van alle kanten naar Swanden ; en ten naas,, ten bij voltallig zijnde, begaf men zich den vol„ genden morgen naar het veld, alwaar de Algemee„ ne Vergadering ftond gehouden te worden. Dit „ is eene weide van eenige morgen groot, gelegen aan den voet van eenen berg en bij het vlek „ Swanden; vier reijen banken waaren daar ge„ plaatst, en vormden een kring van meer dan drie „ hon-  62 W. C O X E ,, honderd voeten middellijns. De Overheidsperfooi „ neh in de binnenfte kring plaats genomen hebbeni, de, zette zich het volk uit omtrent 4000 mannen ■,, beftaande, allen gewapend, zonder eenige onder,„ fcheiding op de banken ter neder. De Voorzitter *, overeind ftaande en leunende op het zwaard der i, vrijheid, was in het middenpunt van den kring ge„ plaatst, benevens den Geheimfchrij ver en twee Ser9, geanten, met eenen mantel omhangen van de zelf„ de couleur als het Wapen van het Canton. De „ vrouwen mogen den kring niet naderen ; doch „ de kinderen van het mannelijk geflagt die nog „ geen zestien jaaren bereikt hebben , vermogen „ in het . middenpunt te komen , mits dat zij niet „ overeind ftaan, zo uit eerbied voor de Vergade „ ring, als om de ftera en het gezicht niet te hirt„ deren. „ Dat men zich indien het mogelijk is, iets tref„ fender en aandoenlijker dan dit fchouwfpel ver„ beelde; dat men zich iets eerbied - waardiger voor„ ftelle dan eene Vergadering van vrije mannen, „ vereenigd om hun gemeen belang te overweegen *, „ gezeten op den grond die hun heeft zien geboo,-, ren worden, die hun voed, en die zij tegens het overheerfchende juk , het welk de waereld on■„ derdrukt, verdedigd hebben, terwijl zij hunne „ kinderen voor hen zien, wier hart reeds gloeit op „ het hooren van den naam der vrijheid, en die van „ hen leeren om dezelve ongefchonden aan hunne „ nakomelingfchap overteleveren! welk een praal„ gevaarte zou den luister van deeze vallei kunnen >, evenaaren, welke door de natuurlijke verfchansOn- » gen  reizen door switserland. 63 „ gen van het land is beveiligd, met boeren woo„ ningen doorzaaid, en overdekt met kudden, die, „ terwijl zij aan deeze Gemeenebestgezinden debe„ koorlijkheden van hun land vertoonen, tevens in „ alle de harten de liefde voor het Vaderland verle„ vendigen ? . . . . Ik was getroffen over het geen „ ik zag; en ik kon die verhevene mengeling van „ grootheid en eenvoudigheid, waarvan ik tot hier „ toe geen denkbeeld had kunnen vormen, nietge„ noeg bewonderen! Alles fcheen mij hier den „ vroegften leeftijd der volkeren waardig te zijn: „ zodanig waaren de oude Romeinen en de Griek„ fche Gemeenebesten , dit is het afbeeldzel der „ deugdzaame Gaulers, en braave Germaanen, ön„ ze eerbiedwaardige Vaders! ...."] De Vert. VII. BRIEF. De Abdije van Einsidlin. — Rapper- schwijl. iïo3Ï \t tnm ' ' ••" A.t n-j .•ftom.'tiK? u^-w Einjidlin, den 31. Ju lij. "^P^ij konden niet voorbij, terwijl wij door deeze landftreek reisden, van eene bedevaart naar Einfidlin te doen, en onze hulde aan deeze vermaarde bewaarplaats van heilige overblijfzelen te bewijzen: een voorwerp van veel eerbieds onder de Roomschgezinden. Einfidlin, of Onze Lieve Vrouw van de Kluizenaars, is eene rijke en prachtige Abdije van Bene~ die-  ^4 W. C O X E mijnen in het Canton SchweUz , dewelke haare vermaardheid verfchuldigd is aan het zogenaamde wonderdaadig beeld van de Maagd Maria. Debelachli]ke vertellingen die men van den oorfprong en vergrooting deezer Abdije opgeeft, zijn zo veele treurige bewijzen van de ligtgeloovigheid dér vroegere eeuwen; en dat dezelven in de "tegenwoordige verlichte eeuw nog voorwaar aangenomen worden, moet men toefchrijven aan het vermogen van ingewortelde vooroordeelen; ook levert zulks terzelver tijd een bewijs op, hoe moeijelijk het voor 's menfchen geest is om zich van bijgeloovige dwaalingen te ontdoen, wanneer die al vroeg onder den naam van Godsdienst zijn ingezogen. In de negende eeuw was een zekere Kluifenaar Meinrad genaamt, de eerfte die zich naar deeze plaats begaf, alwaar hij een Kapel bouwde, en door ftruikrovers gedood wierd. Doch zal ik U vernaaien, of (het geen hier taeét ter zaake dient) zult gij mij gelooven, wanneer ik U vertel, dat deeze moord doör twee kraaijen ontdekt wierd, die de moordenaars naar Zurich vervolgden, alwaar zij gevangen genomen, en te recht gefteld wierden? Kort daaraan, verrichtte het doode lighaam van St. Meinrad geregeld wonderwerken; en iedereen gingnaar zijn gebeente ter bedevaart. De heiligheid van de plaats dus vastgefteld zijnde, bouwde den een of den ander (want of het St. B e n n o, of St. Eber. hard, of eenen anderen Heiligen geweest is, kan ik niet juist bepaalen) eene andere Kapel< die hij aan de Moeder Maagd toewijdde, en lag den eerften grond tot de Abdije; terwijl hij tot dat einde alle  REIZEN DOOR SWlTSERLAND. 6$ zijne goederen aan dezelve vermaakte: ook wierd de godvrugtige ftlgting door opgevolgde giften fpoedig aanmerkelijk vermeerderd. Zal ik U ook verhaaien, dat wanneer Coenraad , Bisfchop van Conflans, in den jaare 948. zich derwaarts begeeven had, om de Kapel intewijden, hij een (tem uit den hemel hoorde, die hem verzekerde, dat zij door God zelf was gewijd ? Hoedanig ook haare oorfprong, en wie daar van de Stigter mooge geweest zijn; dit is zeker dat eene groote meenigte Van bedevaartgangers uit alle Oorden derwaarts vloeit, óm de Moeder Maagd te aanbidden, en derzelver offerhanden aantebieden : waarvan men het getal volgens de gemaatigfte berekening jaarlijks op ioo,coo perfoonén fchat. Het omgelegen land was voor heen een aaneengefchakeld woud, doch zedert de oprichting van de Abdij is het langzaamerhand in grazige weiden en weelige akkers veranderd, en dit is een wonder, het geen men met recht kan zeggen, dat in een zeker opzicht doof de Moeder Maagd gewrocht is. Den 1. Augustus. IK heb zo even de Abdij, de Kapel der K Maagd, en haare onmeetelijke fchatten bezichtigd. ' De Kerk van de Abdij is een groot en prachtig ge» bouw, doch zij vertoont tevens aanmerkelijke bewijzen van eenen valfchen fmaak, dewijl zij van flegte fchilderijen en overtallige cieraadien als overlaadea is. In het ruim niet ver van den ingang, ziet men een kleine en cierlijke Kapel van de Korinfhifdie l- Stuk. E bouw*  66 W. C O X E bouwordre, en deeze is de beroemde verblijfplaats der II. Maagd, waar heen de Bedevaartgangers zich begeeven. Aan de buitenkant, word het volgende bijfchrift door een Engel onderfteund; Hic e/l plena remisfio peccatorum omnium a culP>d & poend. Dat is: Hier is volkomen vergeeving van alle zonden te verkrijgen zo wel van de fchuld als van de Jlraf. Over de deur is een zilveren plaat met vijf holligheden geplaatst, waarin ik verfcheiden perfoonén hunne vingers zag fteeken , terwijl zij tevens met grooten ootmoed baden : daar na onderzoekende bevond ik , dat het bijgeloovig volk deeze holligheden Voor tekens van Gods vingers hield. Binnen in deeze Kapel ontdekt mendebeeldtenisvan èeH.Maagd, dewelke met de Lieve Vrouw van Loretto 'mfcboonheid van gelaat om den prijs dingt, want haar aangezicht is, zo wel als dat van het kind dat zij in haare armen houd, geheel zwart. Zij is rijkelijk van kleederen voorzien, en verandert alle week van op. fchik ; ook beftaat haare kleerkamer uit tweeënvijftig onderfcheidene foorten van kleeding. Haare fchatten zijn verbaazend, beftaande uit ontelbaare offerhanden van goud , zilver en edelgefteentens op de belachlijkfte wijze gerangfchikt; alsmeede uit kunftig vercierde bekkeneelen en beende-  RËÏZÈN t>ÖÖR SWiTSÉRLANÖ. f57 defeh en geheele gefaamtens van gemaskerde Heiligen | of van vrouwen met lubbens, kapers * en zulk eene opfchik Voorzien, even als of zij voor een danspartij toebereid waaren (g). Welk eene betreurenswaardige belediging voor de behoeftige menfchelijke natuur ! Ik kon dit alles niet befchouWen dan niet eene mengeling van meedogen en verontwaardiging, en als offerhanden der onwetenheid, aan de verblijfplaats van de dweepzugt en het bijgeloof. De won* derwerkert welke de H. Maagd in deeze ftreeken Verricht heeft zijn ontelbaar, indien men een befluit ftiag trekken , uit de talrijke afbeeldzels van ooren , oogen, beeheh, armen, hoofden enz. die men daar vind, en welken door zulken zijn aangebragt$ die zich verbeeldden door dit wonderdoende beeld, in het een of ander dier ledemaaten , geneezen te zijn» Ik was echter verblijd van in het midden dier bijgeloovige bedriegerij, eene goede boekzaal te vinden , die eenige zeldzaame drukken der klasfleke fchrijvers in zich bevatte. Ter deezer plaats drijft inen een aanzienlijken hart* det (g) Men ziet daar één Ciborie kasje vafi i6ó Oneen goud, omzet met 1174 paarlen, 303 diamanten, 3Ö fa« phieren , 154 fmaragdeil , 857 robynen , 44. grenlaterij 06 hyacinten, 19 ametifien en verfcheiden andere kostbaars gefteer.tens, De Abdij heeft een groot gé* tal Kerfpelen van de beide gezindheden te begeeven, onder anderen vijf in het Canton van Zurkh. Zij iS de tweede in rang van de Switferfche Benediftijrien en oöder haar behooren de Kloosters van Seedorft Fair m Ëinfidlin* DeVert.  08 • O X E del in roozen kransfen, kruisfen, en kleine beeldjes; en men ziet geheele reijen van winkels, alwaar niet anders te koop is dan deeze noodzaakelijke behoeftens van den Roomfchen Godsdienst, het welk alles fraaij bewerkt is. Insgelijks is 'er in de Abdij een zaal, alwaar de zelfde waaren te koop geveild worden; een der Kloosterbroeders ftaat daar bij om het geld te ontfangen, en verzekert met veel deftigheid dat alle die goederen het heilige beeld hebben aangeraakt. Onder andere bijzonderheden van dat foort kngr ik twee linten, ieder voor twee Huivers, met het volgende Opfchrift: Ce Ruban entier eft la longuer; jüsqu'aü trait eft Vipaijfeur de l''image de notre dame des hermites. II a touché f image miraculeufe- Dat is : Dit geheele lint is de lengte; en tot aan de ftreep is de dikte van het beeld van onze lieve vrouzv der Kluizenaars. Het zelve heeft het tvonderdaadige beeld aangeraakt. Deeze Abdij is zeer rijk, en trekt aanzienlijke inkomtlen uit het Canton Zurich. De Abt, die den tijtel voert van Vorst van het Duitfche Rijk, word door zestig Benedictijners, welke het Kapittel uit. maaken, verkooren. Wanneer ik na dit vermaarde Klooster wandelde. Vond ik den geheelen weg met kleine winkels bezet , die van gebak, zoete wei, en andere ververfchingen voorzien waaren, gefchiktvoordemeenigtebede* vaartgangers die derwaarts gingen. Ik zag 'er verfcheiden honderden, in hoopen van ongelijke fterkte. Sommigen beftonden uit een geheel Kerfpel, verzeld door derzelver Geeftelijken Herder. Meer dan eens, wierd ik eenige bedroefde zondaars gewas?  REIZEN DOOR SWITSERLAND. <5§ waar die van de kudde afgedreeven, en op eenen afftand wandelden, bezig met hunne roozenkrans te tellen , en barrevoets en blootshoofds boete doende voor hunne misdaaden. Insgelijks zag ik verfcheiden groupen van vrolijke meisjes, die de bedevaart fcheenen te verzeilen, even als de jonge dogters in Walles eenen lijkdienst bijwoonen. Zij traden meenigmaal in de kleine Kapelletjes die op en langs den weg ftaan, en befprengden elkander al dartelende met wijwater. Deezen dag herinnert mij de vertelzels van Chaucer, waar in hij naauwkeurig deeze Bedevaart befchrijft in zijn verhaal van die, welke naar de overblijfzels van St. lljomas van Canterbury gefchied. From every place the pious ramblers ftray , But moft to good Einfidlin bend their way; There , at the martyrs s'hrine, a cure they find For each fick body, and each love-fick mind. Dat is: Van elke plaats verwijdert zich de vroome zwerver, Doch meest wend hij zijn weg naar Einfidlin, Daarvindmen, in deoverblijfzels der Martelaaren, Een Geneesmiddel, zo voor iedere ligchaams- kwaal, als voor eiken geest, die krank is van liefde. E 3 Rap-  78 W. C O X '8 Rapperschwijl, fan S. Jugustuh Cirister avond fchoon en koel weder zijnde, wandelde ik van Enfidlin naar deeze plaats, Na dat wij omtrent drie ^Engelfche) mijlen na de hoogte -gegaan hadden, deed zich op eenmaal een uitzicht 'over het Zurècher Meir, en over de nabijgelegene ftreeken op Het gezicht was uitgeftrekt en fraai): de ftaatige ftilte van den avond, de kalmte van het Meir, en de fchitterende couleuren van de ondergaande zon, die den gezichteinder deeden "glooren, vermeerderden niet weinig deszelfs bekoorlijkheid. Wanneer wij aan het méir kwamen, begon de maan optekomen; en, haare weerkaatfing in het water, vormde eene zagtere doch niet minder treffende vertooning. Vervolgens gingen wij over de brug van Rapper schzuijl, die over het Jmalfte gedeelte van het meir gebouwd in zij is-bijna 1700 treeden lang. De Stad is vermaak lijk op een landengte of voorgebergte < gelegen. Voorheen ftelde zij zjch onder de befcherming van Uri, Schzueitz, Undenvalden, en Glarus, met voorbehouding van alle haare voorrechten ; doch deeze Cantons onderdrukten de inwoondërs op eene fchandelijke wijze, 'én deeden inbreuk op haare voorrechten ; Zurich 'en Bern namen in 1712. bezit van de (Stad, en herftelden deszelfs oude vrijheden. Zedert die tijd is Rapperschwijl onder de befcherming van Zurich, Bern, en Glarus gebleeven; hebbende het laatfle deszelfs recht door zijne onzijdigheid behouden, Door dit verdrag heeft de Stad haare voorige rechten  REIZEN DOOR S WIT SE RE A ND. ff ten weder verkreegen, en de inwoondërs plaatften ten blijke van hunne dankbaarheid , het volgende Opfchrift boven de poorten: Amieih Tutoribus floret libertas. Dat is : Onder de befcherming van Vrienden bloeit de Vrijheid (/;). Dit kleine Gemeenebest word door een grooten en een kleinen Raad beftierd, die uit agt en veertig leden beftaat. De Stad bevat twee honderd ftemgerechtigde burgers, en omtrent duizend inwoondërs , allen van den Roomfchen Godsdienst.Haar grondgebied is omtrent een mijl in den omtrek, en bevat drie Kerfpels. Uwen, &c. (&) Deeze Stad is niettegenftaande deszelfs aan^enaame ligging (legt bevolkt, en bevat haar grondgebied daar onder gcreekend, maar 5000 Inwoondërs. De brug over het Zuiïcher - Meir is 1850 voet lang en twaalf breed , gebouwd in den jaare 1558. | Oin de ze» jaaren moet de Stad aan Zuricb, Bern en Glarus op nieuw hulde doen. In burgerlijke gefchillen valt 'er beroep op den Landdag der drie Cantons, en vervolgens aan de Cantons zelfs. Men heeft op deszelfs grondgebied een aantal Romeinfehe Gedenkpenningen gevonden, en wel bij Gubel in 1689. en 169c. omtrent 4000 fluks; Daar onder waaren 'er van Valerianus, Cuudius den II., Aurelianvs, Siverina zijne Gemaalin, van Probus en van eenige der dertig Dwingelanden enz. Men heeft daar ook een opfchrift op een fteen uitgehouwen gevonden , het geen waarfchijnlijk den Romeinen voor een Altaar zal gediend hebben. Ook ziet men 'er Scorpioenen van eene rosachtige couleur, doch die geen mensch kwaad doen. De Fert. E 4 VIII.  W. c O X E VIII. B R I £ F> Stad en Canton van Zurich. Zuricb, den 3. Augustus, Gister hadden wij een prachtig middagmaal hJj de Capucijners te Rapperscbwijl, die hunne gasten zelden zo kostbaar onthaalen. Het was een van hunne voornaamfte feestdagen; en zij vergastten ons met eene groote verfcheidenheid van visch , waar van het meir en de nabuurige rivieren rijkelijk voorzien zijn. Het Klooster rtaat op den oever van het water, en levert een aangenaam uitricht op: de Boekzaal is wel het vermaakelijkfte, doch juist met het meest bezogtfte vertrek. De Cellen der Monniken zijn klein , en echter gemaklijk ; dan de zindelijkheid fchijnt in geenen deelen tot hunne zedelijke of Godsdienftige verpligtingen te behooren. Ook is de geheele kleeding van die order weinig tot dat oogmerk gefchikt, dewijl zij noghembden nog kousfen draagen, en in een grove bruine drogette pije gekleed gaan , die tot op den grond fleept. Vreemd denkbeeld van heiligheid, even als of de morsfigheid Gode behaaglijk was. Ik overwoog bij mij zeiven met een bijzonder genoegen, dat ik geen lid van den Roomfchen Godsdienst geboo. ren was; dewijl misfchien de beveelen van Ouders een onverwachte tegenfpoed , of eene ras voorbijgaande vervoering van geestdrijverij, mij in een Ca-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 73 Capucijner Klooster zouden geplaatst, en mij voor mijn leeven aan flordigheid en bijgeloof verbonden hebben. Na het middagmaal namen wij affcheid van onze Gastheeren, en vertrokken te water naar Zurich, het meir is bijna tien uuren lang, en een uur breed. Deeze waterplas is van eene langwerpige gedaante, en niet zo breed als die van Conftans; doch de oevers zijn veel digter met Steden en Dorpen bezet. Het omgelegen land is fchoon bebouwd en wel bevolkt; en het zuidelijk gedeelte van het meir fchijnt aan de verbaazende hooge bergen van Schzueiiz en Glarus te grenzen: het gezicht is fchilderachtig, levendig en vol verfcheidenheid. Zurich was eertijds eene Keizerlijke Stad , en verkreeg van Keizer Frederik den II. zeer aanzienlijke voorrechten; die door verfcheidenen van zijne opvolgers erkend en vermeerderd wierden. Den Burger-Oorlog tusfchen de Overheden en het Volk in den jaare 1335., had de Stad bijna verwoest; doch de eerfte gebannen zijnde, voerden de Burgers eene nieuwe regeeringsform in, die door Keizer L0Dewyk van Bet/eren bevestigd wierd. Degebannenen wierden, na verfcheide vrugtelooze poogingen aangewend te hebben, eindelijk berfteld; doch ontdekt zijnde dat zij eene zamenzweering tegens de burgers berokkend hadden, wierden zij ter dood gebragt. Deeze daad deed de Edelen in de nabuurfchap de wapenen tegens de Stad opvatten, die, na te vergeefsch bij Keizer Karel den IV. om hulp aangezogt te hebben , een verbond met Lucernc, Uri, Schwitz en Underwalden floot, en E5 als  74 W. C O X E als een lid van hun Bondgenootfchap wierd aangenomen. Dit gebeurde in het jaar 1351. Die vier Cantons ftonden den voorrang aan Zurich af, welk voorrecht het zelve nog bezit, als zijnde het eerfte in rang, en na Bern, het aanzienlijkfte in uitgeftrektheid, zo van grondgebied als gezag. In het zelfde jaar wierd Zurich, door de vier Cantons tegens AlbeutHertog van Oostenrijk onderfteund, die de Stad belegerde, en met groot verlies afge* flaagen wierd. Zurich was de eerfte Stad in Switferland, die zich van de Roomfche Kerk affcheidde, waartoe zij door de redenen van Zwinglius wierd overgehaald. Onder al de Hervormers (alleen de zagtmoedige en verhevene Melanchton uitgezonderd) fchijnt Zwinglius de meefte perfoonlijke achting te verdienen: hij bezat in eene ruime maate, dien geest van nedrigheid, gemaatigdheid en liefdaadigheid, welke het eigenaartige kenmerk van het waare Christendom uitmaakt, en, te midden der gefchillen tusfchen de Lutherfche en Hervormde Kerken, was hij een ftandvastig voorftander van vreede en vereeniging. Hij fcheen inderdaad geheel van die naauwgezette dweepzugt vrij te zijn, die geen onderfcheid tusfchen onverfchillige leerftellingen, en zaaken van het uiterftè aanbelang wil maaken; als* meede van die overheerfchende trotsheid, welke, terwijl zij hevig de gevoelens van anderen veroordeelt, ter gelijker tijd omtrent de haare, zich zelve de onfeilbaarheid toefchrijft. Hij was overreed, dat wanneer de Christenen in de wezentlijkfte artijkelen maar overeenkwamen, zij met zagtmoedig- heid  REIZEN DOOR ZWITSERLAND. 75 heid de verfchillen over meerder betwistbaare onderwerpen, die geenen onmiddelijken invloed opdegoede zeden hadden, behoorden te verdraagen. Ulrich Zwinglius was den i. Januarij 1484., te Wildhaufen, een klein dorp in het Tockenburg■fche, gebooren, en op zijn twintigfte jaar wierd hij tot Prediker van Glarus benoemd. Zelfs voor de afkondiging van den verkoop der aflaaten door Paus Leo X., welke de voornaamlte middel oorzaak der Hervorming was, had Zwinglius te Glarus verfcheiden bijgelovigheden van de Roomfche Kerk ten toon gefield; en zijn invloed vermeerderde merkelijk, door te Einfidlin tegens de geloften, bedevaarten en offerhanden te prediken. Na de afkondiging van het verkoopen der aflaaten, terwijl Luti-ier het gebouw van het Pausfelijk gezag in Duitschlattd ondermijnde, flaagde Zwinglius niet minder in Szuitferland. Door zijnen iever en onverschrokkenheid , geholpen door de onweerllaanbaare kragt der waarheid, maakte hij zo veele aanhangers te Zurich (alwaar hij verzogt was geworden te prediken) dat in 1524. de Overheid, de Misfe en andere Roomfche plechtigheden vernietigde , en den Hervormden Godsdienst invoerde. ZwiNGLiushadzulke verftandige maatregelen genomen, en ging met zulk eene buitengemeene zagtmoedigheid te werk, dat de verfchillen tusfchen de twee gezindheden met meer gematigdheid behandeld wierden dan wel gewoon•lijk in Godsdienftige twisten plaats heeft. De verandering, die eenigen tijd in beraad gehouden was , wierd eindelijk bij meerderheid van Hemmen in den Souvereinen Raad beflooten: en het volk gehoorzaamde  76 W. C O X E de met bereidwilligheid en blijdfchap aan de bellisfing van deszelfs Overheden. Het voorbeeld van Zurich wierd wel dra door Bern, Schaffhaufen, Bazel , en een gedeelte van Glarus en Appenzell gevolgd ; doch de overige Cantons bleeven den Godsdienst hunner Voorvaderen aankleeven. Van dit tijdftip sf zijn de twee Godsdienften in Switferland gevestigd; maar die eensgezindheid, welke tot hiertoe tusfchen de Cantons beftaan had, wierd nu en dan afgebroken, In 1551. barstten de Godsdienftige verfchrilen met zo veel hevigheid en verbittering uit, dat daar uit een burgerlijken oorlog gebooren wierd, in welken de Proteftanten verflagen wierden, en Zwinglius in den veldflag bij Cappcl, in het agt en veertigfte jaar van zijn ouderdom, het leeven verloor ( *}. Zeden zijn 'er nog twee religie oorlogen ontftaan; als een in 1656., waar in de Roomschgezinden de overhand behaalden; en den anderen in 1712., wanneer de Proteftanten overwinnaars bleeven. De vrede van Ar au, die een einde aan de- (*) Men heeft tegens Zwinglius als een bewijs van zijne vervolgzieke grondbeginzels aangevoerd , dat hij in perfoon in dezen oorlog tegens de Roomschgezinden betrokken was. Dan hierop kan men antwoorden, dat hij van alle mogelijke drangredenen gebruik gemaakt heeft om de twistende partijen te vereenigen ; dat hij zelfs opentlijk den onverduldigen en woesten iever van zijne meedeburgers te keer ging: dat hij maar gehoorzaamde aan een der grondwetten van het Gemeenebest; en dat hij het leger op uitdruklijk bevel van de overheid verzelde.  REIZEN DOOR S WITS ERL A ND. 77 deze ongelukkige verfchillen maakte, heeft, zo als . te hoopen is, eindelijk allen Godsdienftigen haatgeftild. Door dat verdrag, het geen men als het wetboek van verdraagzaamheid onder de Switfers mag befchouwen, wierd de toelating en behandeling van de Hervormden en Roomschgezinden in de Bailliuwagien, die de Cantons in gemeenfchap bezitten, ge■ regeld. Het eerfte Artijkel bepaalt, dat in alle de Landfchappen, die aan Cantons van verfchillenden Godsdienst behooren, eene volmaakte gelijkheid tusfchen de twee Gezindheden zal plaats hebben, en dat die, dezelfde voorrechten zullen genieten: waar bij een uitdrukkelijk verbod aan beide de partijen gevoegd is, om in derzelver Godsdienftige leerredenen van geene fchimpende of hatelijke uitdrukkingen gebruik te maaken. Het Canton van Zurich heeft overvloed van graanen, wijnen, en uitmuntende weilanden. De evenredigheid van het graan tot de andere voortbrengzels van het aardrijk , kan uit de volgende berekening blijken. Men heeft daar 217,424 (*) Acres of halve morgen graan landen, 14,466 met wijngaarden beplant, §4,533 weiland 42,549 grazige velden , en 103,772 hout gewas. Dewijl het Canton geene genoegzaame hoeveelheid koorn voor het binnenlandsch gebruik oplevert, word het ontbreekende voornamelijk uit Swaben aangebragt. Om de fchaarschheid van dit wezentlijk artijkel voortekomen, is daar op koften van de Re- (*) Ieder van 36,000 vierkante voeten.  f8 w. c o x s gering een graan magazijn ten algemeenen nutte aart« gelegd. Het graan word daar uit prijscourant vefkögt; doch in tijden van fchaarschheid verkoopt mefl het veel lager, dan het op de markt gekogi kan wojfc den. De goede uitwerkfels van deeze inrichting bleeken bij het gebrek van r77r., wanneer door de duurte van het koorn een pond brood voor tien Huivers verkogt wierd, leverde de regeering hetzelfde gewigt voor vier Huivers. De wijn die in het Canton gemaakt word, verfchaft geen voorwerp van belang aan den buitenlandfchen handel, wordende het groorlte gedeelte binnen 's lands verbruikt. In 1779. wierden 10,029 vaten ieder van 180 Hesfen uitgevoerd, in 1781., 34568, en in 1782., 11,354 Vaten. Het Canton bevatte in 1784., 174,572 zielen,daar onder begrepen 10,500 in de Hoofdftad. Deeze Herke bevolking, in evenredigheid van de grootte van het Canton , moet men aan den Zurkhfchen Handel toefchrijven; dewijl ten minflen het twee derde ge» deelte van de inwoondërs zich geneeren met het fpinnen van garen en zijde, en het vervaardigen van lijnwaat voor de fabrieken van de Had. De Oppermagt berust alleen bij de Stemgerechtigde Burgers van de ftad, die omtrent tweeduizend perfoonén uitmaaken. Ik kan hier niet voorbij om aantemerken, dat in de meefte Staaten van Switferlandttntn zeer bekrompenen geest van ftaatkunde heerscht, dewijl zij maar zeldzaam het Burgerrecht verleenen. Deezen regel word echter in eenige van deeze Gemeenebesten minder zorgvuldig in acht genomen dan wel in anderen. Doch  REIZEN POOR SWITSERLANO. 79 Doch in Zurich heeft men geduurendede laatfte honderd en vijftig jaaren geene nieuwe burgers meer aangenomen. Het is wel der moeite waardig de bepaalingen optegeeven, die men van tijd tot tijd op het verkrijgen van het burgerrecht gelegd heeft. Op den 26. ivlaij 1540., nam den Souvereinen Raad een befluit, dat wie begeerig was om het burgerrecht te verkrijgen, verplicht zou zijn om een goed getuigfehrift van zijn gedrag overteleveren; het geen door de overheid van de plaats, alwaar hij te vooren zijn verblijf gehouden had , verklaard , geteekend en bezegeld zou moeten zijn; als meede dat hij, voor dat men hem onder de Burgers aannam, verplicht zou weezen tien Guldens te betaalen indien hij een inboorling van Switferland, en het dubbeld van die fom, indien hij een vreemdeling was. Een inwoonder van de Stad of van het Canton wierd alleen op drie guldens gefield, en alle konflenaars en derzelver gezellen, die den Staat nuttig of noodzaaklijk waaren, wierden voor niet aangenomen. In 1549. fteldemen vast, dat het Burgerrecht zou geweigerd worden aan allen, welken geene aanzienelijke rijkdommen bezaten , of die geene nieuwe konflen en handteeringen aanbragten. Dit befluit wierd bij herhaaling bevestigd; en in 1593. voegde men daar bij, dat geen nieuw burger deel aan het beftier zou kunnen bekoomen dan onder de volgende voorwaarden. Dat een Inboorling van het Canton tien jaaren; een gebooren Switfer twintig, en een vreemdeling veertig jaaren in de Stad zou moeten gewoond, en binnen de muuren van Zurich een huis gebouwd of gekogt heb.  80 W. C O X E hebben: doch dit laatfte artijkel wierd in xóta. ver. nietigd. In den jaare 1597. wierd het aanneemen van nieuwe burgers voor de eerfte maal uitgefteld, doch alleenlijk voor twee jaaren; en in 1610. verhoogde men de fom die ter verkrijging van het burgerrecht betaald moest worden. In het begin van de 17. eeuw weigerde de regeering om de edele geflagten van O rel, Peffaluzz en Muralt in den Souvereinen Raad toetelaaten; dewelken, in 1555. en 1557. haltent Iaaten en zich in Zurich neergezet hadden: deeze geflagten had men, om dat zij den Hervormden Godsdienst omhelsden, en ook om dat het bekwaame en arbeidzaame lieden waaren, wel tot het burgerfchap aangenomen, doch buiten ftaat gefteld om in het beftier der algemeene zaaken te deelen. Deeze uitfluiting op nieuw in 1592. bevestigd, wierd in 1673., doch alleen ten behoeven van het geflagt van Muralt vernietigd, het welk echter niet dan door aanzienlijke lommen gelds verkreegen werd. In het jaar 1674. bood het geflagt van Orel eene fom van tien duizend guldens aan ter herftelling van de vestingwerken, mits dat het zelve verkiesbaar tot den Souvereinen Raad zou verklaard worden: deszelfs verzoek wierd toen afgeflagen, doch in 1679. edelmoedig, zonder de minfte kosten toegeftaan. Eindelijk befloot den Raad op den 7. Januarij i6r5r. om geen burgers meer aantenemen, het welk men tot hier toe onveranderlijk gevolgd heeft. De Burgers genieten, behalven het voorrecht van derzelver eigene Overheden te verkiezen, en om na het beftier der zaaken te kunnen ftaan, het uit- flui-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 8l fluitend recht van den Handel; alle vreemdelingen en zelfs onderdaanen, zijn van het oprichten van Fabrieken in de ftad of in eenig gedeelte van het Canton verftooken. De Burgers van Zurich, worden in dertien geflagten of ftammen verdeeld, een van dezelven word Conftaffel, of die der edelen genaamt: offchoon het zich tegenwoordig niet volftrekt tot adelijke perfoonén bepaalt: het geniet het voorrecht van agttien leden in den Souvereinen Raad en zes in den Senaat te geeven , daar ieder der andere ftammen alleen twaalf in den eerften en zes in den laatften afvaardigen. De wetgeevende magt berust bij de burgers in den Souvereinen Raad van twee honderd, beftaande ech« ter in twee honderd en twaalf leden uit de dertien ftammen gekooren, waar onder den Senaat of den kleinen Raad begreepen is. Deezen (*) Senaat, beftaande met de twee Burgermeefters uit vijftig leden, heeft rechtsgebied in alle burgerlijke en lijfftraffelijke zaaken: in het eerfte geval, wanneer den eisch van eenig aanbelang is, ftaat eenhoogerberoep aan den Raad van twee honderd vrij; doch in lijfftraffelijke misdaaden heeft den Senaat de hoogfte uitfpraak, en het vonnis eenmaal geveld zijnde , is het niet mogelijk daarin eenige herziening of verlig- ting (*)• Voorheen was den Senaat in twee gelijke deelen afgedeeld , die beurtelings geduurende zes maanden de zaaken beïlierden; en offchoon deeze verdeeling nog plaats heeft, hebben zij zich echter vóór eenigen tijd vereenigd, en regeeren te zamen. ƒ. Stuk, F  82 W. C O X E ting te verkrijgen. Eene uitmuntende wet! mits dat de rechters zorgvuldig en omzichtig, en de wet. ten zagt zijn: want de grootfte aanmoediging tot het bedrijven van misdaaden, beftaat in de vermeenigvuldiging van vergiffenis te verleenen. Zulk eene inrichting moet echter noodwendig de ftrenge ftrafoeffeningen uitfluiten; en kan in geen ftaat aangenomen worden, alwaar de letter van de wet dezelfde ftraf voor den fchaapendief, als voor den moordenaar bepaald. Het is te bejammeren, dat men in dit Gemeenebest, zo min als in de meeste andere Switferfche Staaten , geen bepaald lijfftraffelijk wetboek heeft. De Carolina, of het wetboek van Karel den V. word hoofdzakelijk gevolgd; doch uit hoofde van deszelfs verouderde gebruiken en ongemeene geftrengheid, is het vonnis geheel aan de voorzigtjgheid van de O verheid overgelaaten. Dan niettegenftaande de uitftekendfte eerlijkheid, en deoprechtftevoorneemens, is het naauwlijks mogelijk te vooronderftellen, dat niet meenigmaal partijfchap, vriendfchap, verbintenisfen of Familiebelang invloed op de rechters zouden hebben, en partijdige behandelingen voortbrengen. Het zou mogelijk de wijsheid van deeze verlichte en billijke regeering waardig zijn om een Wetboek te ontwerpen, en daarin met juifte naauwkeurigheid de ftraffe voor iedere misdaad te bepaalen. Het voorbeeld van zulk een Gemeenebest zou door den tijd door de overige Switferfche Cantons en Staaten gevolgd worden; en de nakomelingfchap zou den naam van Zurich, voor de invoering van meer vaste grondbeginzels in de Gerichtshoven, in zegeKin-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 83 ninge houden. Eenige Iaatere uitipraaken toonende noodzaaklijkheid van deeze verandering ten duidelijkften aan. Verfcheide perfoonén van ontfteldehersfenen maakten zich fchuldig aan zelfsmoord; en, offchoon de omftandigheden bijna van dezelfde natuur waaren, wierden echter in,die gevallen de allertegenftrijdigfte vonnisfen uitgefprooken: zo dat de maagfchap van die, welken met meerder geftrengheid behandeld waaren, des te meer in droefheid gedompeld was, naar rnaate van de zagtmoedigheid waar meede men omtrent anderen te werk ging. Elk gevoelig en eerlijk Rechter zal ongetwijfeld daar in een groot genoegen ondervinden, dat hij zich, door billijke en naauwkeurige wetten bevrijd ziet van de aanzoeken van vrienden en van aanhangers , alsmeede van die vooringenomenheid van gevoelens waar van het bijna onmogelijk is zich te ontdoen. Wanneer men het gezag van den Senaat in deszelfs zaamenhang befchouwt, is het zelve zeer aanzienlijk : Denzelvön vonnist bij hoogfte uitfpraak in alle lijfftraffelijke zaaken , is met het burgerlijk beftier bekleed, en ftelt de voornaamfte Overheidsperfoonen aan. Doch dewijl eene al te groote magt van bijzondere perfoonén in een Gemeenebest gevaarlijk is, zijn de leden van deeze vergadering aan eene verandering onderhevig: en jaarlijks word eene nieuwe keure gehouden, of de leden in derzelver pollen bevestigd; het geen in fommige gevallen door den Oppergezagvoerenden of Souvereinen Raad gefchied, en in anderen door de bijzondere ftammen, Waartoe de Senatoren of Raadsheeren behooren. Deezt F a jaar  &4- w. c o x % jaarlijkfche overziening is een kragtigen teugel voor een verkeerd beftuur, en belet tevens den Senaat om zo veel invloed te verkrijgen, als aan de vrijheid van het volk nadeelig zoude kunnen worden. Een burger is op zijn twintigfte jaar tot ftemmen gerechtigd, op zijn dertigüe verkiesbaar in den Souvereinen Raad, en met zijn vijfendertigfte jaar in den Senaat. Door deeze verflandige bepaalingen, moet iemand eenige ondervinding in 's Lands zaaken verkreegen hebben, voor en aleer hij bekwaam geoordeeld word tot het bekleeden van eenige aanzienlijke waardigheid. De Inkomflen van het land,'offchoon die jaarlijks de fom van 65,000 p. fterl. niet te boven gaan, zijn echter voor de uitgaaven meer dan genoegzaam ; welke met de naauwst gezetfle zuinigheid zijn geregeld. De ftaat is niet alleen zonder fchulden, maar daar word jaarlijks eene overgefpaarde fom in de algemeene Ichatkist weggelegd, om tot een hulpmiddel bij onverwachte voorvallen te kunnen dienen. Uit dit fonds maakte de regeering in 1712. den geheelen oorlog tegens de Roomscbgezinde Cantons goed, zonder eenige ver* meerdering van lasten te heffen. Het Canton van Zurich is in Bailliuwagien afgedeeld, die door Bailliuwen heffierd worden, welken den Souvereinen Raad benoemd. Deeze Bailliuwen , uitgezonderd die van Kijburgh en Gruningen vermogen geene doodvonnisfen uittefpreeken, of iemand doen pijnigen. Zij kunnen een misdaadiger gevangen neemen en verhooren , en ligte wanbedrijven door geesfeling, of uitbanning uit de Bailliuwagien ftraffen. In zwaare gevallen onderzoeken zij, maaken  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 85 ken daar van een fchriftelijk bericht, en zenden den doodfchuldigen ter verdere rechtspleging naar Zurich. Na gedaan onderzoek omtrent den Haat van de lijfftraffelijke rechtsgeleerdheid vernam ik met genoegen, dat in de Hoofdftad geduurende de laatfte negen jaaren van de pijnbank geen gebruik was gemaakt , het geen men als een voorteken van deszelfs geheele vernietiging mag befchouwen; doch het is zeer te bejammeren, dat het zo wel in Zurich als in de Bailliuwagien niet ongewoon is, om doordegeesfeling, die reeds een foort van pijniging uitmaakt, de bekentenis van fchuld te willen bekomen; Een misbruik van het recht geheel ftrijdig met de wijsheid van eene zo verlichte regeering. De Stad Zurich is aan den noordelijken oever van het meir gelegen, en beflaat beide de zijden van den helderen en fnelvlietenden Limmat. Haare omliggende ftreeken zijn uitermaaten bekoorlijk ; beftaande uit een amphitheater van heuvelen, die langs de oevers van het water langzaamerhand afhellen , met weilanden en wijngaarden verrijkt; met ontelbaare lusthuizen, wooningen en gehugten bezaaid; en aan het welk zich westwaards den Ut li • berg voegt, die van eenen fleren en benevelden kruin voorzien, tot aan de Albis voortgaat, welken keten van bergen zich wederom langzaamerhand naar de Alpen verheft, en zich daar meede vereenigt. De Stad is in twee deelen afgefcheiden; het oude gedeelte bevat dezelfde oude gebouwen en toorens welke reeds in de dertiende eeuw beftonden; en de voordeden zijn door vestingwerken in den hedendaagfchen fmaak verfterkt, doch dezelven zijn al F 3 te  8(5 W. C O X E te uitgebreid, en de gragten, in plaats van met ftaande waters, meestal met loopende uroomen gevuld. De openbaare wandelplaats is een vermaakebjk plein, gelegen, aan de zamenvloeijing van de Ltmtnat en de Sil, een geweldigen en moerasfigen ftroom die van de bergen van Einfidlin afkomt • twee rijen lindeboomen langs de Limmat geplant! volgende deszelfs flingerenden loop, vormen eene aangenaam fchaduwe, geduurende de hitte van den zomer. De Inwoondërs zijn zeer arbeidzaam , en oeffenen met veel voordeel verfcheiden fabriekenwaarvan de voornaamften in Linnen, Catoenen, Neteldoeken en Zijde Doeken beftaan. Alle de fabrieken worden niet in de ftad gevonden: de ruwe ftof word daar meest toebereid, en de verdere voltooijing gefchied in de nabuurige ftreeken. Om die reden vertoont Zurich nog de werkzaamheid, nog de bevolking van eene groote handeldrijvende ftad. Het omliggende land is integendeel zo fterk bevolkt, dat fomtijds eenige wijken in de nabuurfchap van de ftad, welkers bevolking maar even het getal van tien duizend te boven gaat, in een zeer kleinen omtrek even zo veel menfchen bevatten. De ftraaten zijn meest naauw; de huizen en openbaare gebouwen leveren meer eene vertooning van eenvoudigheid en gemak , dan wel van de pragt en rijkdom van eene Hoofdftad. De ftad bevatte in 1780., 10,559 zielen, en wel m de volgende evenredigheid: 2583 Burgers,3404 Burgeresfen ; 860 vreemde mannen en 250 vrouwen ; 372 Inwoondërs van het mannelijke en 444 van het vrouwelijke geflagt; 223 knegts, 1754. dienst- maag-  REIZEN DOOR SWITSïREAND, 87 maagden; en 629 zieken in het hospitaal. De langzaamerhand afneemende bevolking van de ftad, die uit de moeijelijkheid om het burgerrecht te verkrijgen voortfpruit, kan uit de volgende tafel blijken. 1357. I756- i762« I769- l7%°12375. 11012. 10616. 10574. | 10559. De vermeerdering van weelde en pracht is gemaklijk op te maaken wanneer men in aanmerking neemt, dat in 1357- «et Setal der bedienden maar op 84 en dat der dienstmaagden op 263 beliep, daar in 1780. het getal der eerden 223, en dat der laatften 1734. of bijna het vijfde gedeelte van de geheele bevolking bedroeg. De zeden der Inwoondërs zijn over het algemeen eenvoudig, en kunnen in deezen tijd voor ouwerwetsch aangezien worden. Het middagmaal discht men gewoonlijk ten twaalf uuren op : des namiddags komen de Heeren in gezelfchappen of kleine Sociëteiten te zamen, des winters in de Stad, en zomers op derzelver Lusthuizen. Zij rooken daar fterk tabak, ook word 'er wijn, vrugten, gebak en andere ververfchingen aangeboden. De vrouwen, houden zich voor het grootfte gedeelte met het huishoudelijk beftier bezig, ofbefteeF 4 den  88 w. c O x K den den tijd met de opvoeding haarer kinderen, en hebben geen zugt voor de gezelfchappen. Wan- SieÏ inT' ^"» * - ^zonderde kransjes, m dewelken alleen eenige weinige mans- ichap zijn, worden toegelaaten: ook verfchijnen veele vrouwen zeldzaam bij het ontfangen van vreerndelingen, het zij dat zulks voortfpruit uit de zelfsbewustheid van de hardheid haarer landtaal, of u t fpieeken. Het ,s miJ meer dan eens gebeurd, dat ik m het vertrek zijnde waar in denouwen b de„ a„dere„ waaren, den heer van het huis mij bij de hand nam, m eene andere kamer geleidde, en mij aldaar wilde houden, indien ik niefverzogt had om wederom bij de Dames ingeleid té mogen Wor- Deeze afzondering van de vrouwen begint echter groothjks te verminderen en plaats te maaken voor eene gezelliger gemeenfchap. Nogthans is het vooroordeel voor de gewoontens van het land zo groot, lin,van,ge aTr!lr' ee"e aa^naamer meng I 1 ng van gezelfchap uitmaaken, befchouwd worden als van de vastgeftelde gebruiken aftewijken , en tot nog toe met den naam van het Franlch gezetfchap beftempeld worden. De wetten tegens de weelde en zedeloosheid worden hier wel in acht genomen. De eerften kunnen wel onder het allerbedorvenire volk beftaan en ter uitvoer gebragt worden, wanneer de regeering aan de nakoming daar van de hand houd. Doch de seftrengfte itrafFen zijn niet voldoende, om de misdaa- den  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 89 den die uit ongebondenheid ontdaan, te midden van een algemeen zedebederf voortekome 1: het zijn alleen de volksgezinde grondbeginzelen die aan zodanige wetten kragt kunnen bijzetten, en aan dezelven eene volkomene werking geeven. Geheime misdaadcn kunnen niet voorgekomen worden ; doch het is een ontegenzeggelijk bewijs van algemeene deugdzaamheid , wanneer men de openbaare inbreuken op de goede zeden te keer gaat. Bij de wetten tegens de weelde, is het gebruik van rijtuigen in de Stad aan ieder een, uitgenomen aan vreemdelingen, verboden : en het is bijna onbegrijpelijk dat in eene zo handeldrijvende en welvaarende ftad, de weelde niet meer de overhand genomen heeft. Te Zurich heerscht de oorfprongelijke geest van onaf hangelijkheid meer dan in eenige der groote fteden van dit Land. De Overheden , waarop de vreemde Hoven weinig invloed bezitten, en boven omkooping verheven, raadpleegengezamentlijk over het wezentlijk belang van hun Canton, of van het Switfersch Bondgenootfchap. Zurich behoud nog op de algemeene Landsvergadering eenen aanmerkelijken invloed; welke het meer, aan het algemeene denkbeeld dat men van deszelfs eerlijkheid en braafheid voed, dan wel aan deszelfs magt verfchuldigd is. Het word als een der onafhangelijkfte en oprechtfte van de dertien Cantons befchouwd De gewapende magt van het Canton beliep in 1781., op 25,718 man voetvolk, 1025 Artilleristen, 88(5 Dragonders, en 406 jagers; te Zurich is een krijgskas, opgericht in 1683., en in ftand gehouden door F 5 de  90 w. c 0 x e de leden van den grooten Raad, die in plaats van een kostbaar gastmaal te geeven, verpligt zijn wanneer zij verkooren of verder bevorderd worden eene zekere fom te betaalen. Uit dit fonds, het welk tot eene aanmerkelijke hoogte is aangegroeid, wierd in 1770., 2000 pond. fterl. genomen tot het opricht en van een Magazijn van kleederen en wapenen, welken, of uitgedeeld, of tot eene maatige prijs aan de arme boeren, die niet in ftaat zijn om dezelven tot de volle waarde te koopen, afgeleverd worden; zijnde iedere boer volgens de krijgswetten van het Canton verpligt om van wapenen en eene monteering voorzien te zijn. Het tuighuis is wel voorzien van kanon, wapenen en krijgsvoorraad ; het bevat eenen voorraad van fnaphaanen voor dertig duizend mannen. Wij zagen daar met verwondering, de groote ilagzwaarden en zwaare wapenrusting van de oude Switferfche krijgshelden , als meede de boog en pijl waarmeede men zegt dat Willem Tell den appel gefchooten heeft, die op het hoofd van zijnen Zoon geplaatst was. Dit Canton heeft een Regiment en eenige Compagnien in Franfchen* een Regiment in Hollandfchen, en eenige Compagnien in dienst van den Koning van Sardinien. De Koning van Frankrijk betaalt jaarlijks voor een Regiment Soldaaten, beftaande uit 1292. man 20,348 pond. Sterl. De Colonel ontfangt omtrent 840 pond. 's jaars, een Capitein 360 pond. en een gemeen Soldaat 7 pond. De betaaling voor een Regiment van twaalf Compagnien in Hollandfchen  REIZEN DOOR S W I TS ERL A ND. pt fchen dienst bedraagt 25,377 pond. Sterl. of omtrent 280,000 Guldens (*'_). (/) Ten Noorden word Zurich van het Canton Schafbonzen door den Rhijn afgefcheiden ; ten Zuiden grenst het aan het Canton Schweitz, ten Oofien aan Turgou en het Graaffchap Toggenhourg, en ten Westen aan het Canton Ztig. In den jaare 1785. beliep de bevolking van het Canton op 167,564 Inwoondërs, en in 1788., op omtrent 180,000 waaronder men 60,000 perfoonén telt die tot de Fabrieken gebezigd worden. De Stad ligt agttien uuren ten Zuid-Ooften van Bafel en drieëntwintig ten Noord-Oofien van Bern; het Stadhuis een der voornaamfte gebouwen, en waarop de Vergaderingen van den kleinen en grooten Raad gehouden worden, is van eene flegte bouworde. In de Stad ziet men twee fonteinen; ook vind men daar vier Proteltantfche en eene Roomfche Kerk. De Fabriek van Krip van de ge¬ broeders Esscher houd alleen 600 Vrouwen bezig.— In 1784. was het getal der geflorvenen 596 en dat der geboornen 399; En in 1785. dat der eerïlen wederom 596 terwijl maar 4:8 kinderen gebooren wierden. Welke meerdere fterfgevallen men echter niet aan de ongezondheid van de lugt kan toefchrijven. De Vert. I X.  9* w. c o x e IX. B R I E F. Kerkelijke zaaken. Geleerdheid. — Geleerde mannen van Zurich. Natuurkundige Maatfchappij. Kweekfchoolen. — Boe¬ kerijen. I n Kerkelijke zaaken heeft den Senaat het Oppergezag : het Canton is in veertien verdeelingen afgedeeld , die ieder door een Deken beftierd worden, welke door het Sijnode uit drie Candidaaten, door de Geeftelijkheid van dat Rechtsgebied voorgefteld, word gekooren. Het Sijnode, uit de geheele Geestelijkheid, alsmeede uit eenige bijzitters van wegens den kleinen Raad beftaande, vergadert tweemaal in het jaar. In de voorige eeuw had het zelve eene meer democratifche gedaante , en oeffende rechtsgebied over deszelfs Leden. Het onderzogt de gefchillen tusfchen geestelijken, en tusfchen de predikanten en derzelver onderhoorigen; deed uitfpraaken; bezat de magt van gevangen neeming, afzetting en wederherftelling der geeftelijken: en oeffende een gezag het geen den Staat nadeelig was. Trapsgewijs wierd derzelver buitenfpoorige magt befnoeid, en in 1700. verkreeg de Zurichfe geeftelijkheid eene meer Ariftocratifche gedaante. De voornaamfte Predikanten en Profesforen in de Stad maaken, met en benevens eenige Magiftraatsïeden en andere Bijzitters, van wegens de Burgelij- ke  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 93 ke magt, eenen Geestelijkenen AcademifchenRaad uit; tot deeze Vergadering kunnen de Dekens zich wenden, in alle gevallen die hunne magt te buiten fchijnt te gaan: deezen beflist de zaaken die van weinig aanbelang zijn, en brengt de gewigtigfte aan den Senaat. De veertien Dekens vergaderen tweemaal 's jaars in Zurich, en vormen een profejnode; waar in zij een uit hun midden afvaardigen, om derzelver verzoeken, of pia chfidcria eerst aan den Geestelijken Raad, en vervolgens aan het algemeene Sijnode over te leveren. De Geestelijken Raad neemt derzelver verzoeken in overweging, brengt ze voor het Sijnode, en wanneer het zelve .die goedkeurt, worden dezelve door de Bijzitters aan de eindelijke uitfpraak van den Senaat overgegeven. De Geestelijke bedieningen in dit Canton genieten maar zeer maatige inkomften. De beste word op 140 pond. Sterl. jaarlijks gerekend, en de minfte op omtrent 30 pond. Het jaargeld van de Predikanten in de Hoofdftad beloopt op iao pond. Doch een Geestelijke van de ftad die verdienfte bezit, is over het algemeen zeker van Profesfor te zullen worden , het welk zijne overige inkomften met 50, of60 pond Sterl. 's jaars vermeerdert. De Geftigten van liefdaadigheid te Zurich, de welken met de grootfte zorgvuldigheid en oplettendheid zijn ingericht, beftaan in een huis voor arme burgers , een hospitaal voor ongeneeslijken, en dat voor de zieken van alle natiën, het welk gewoonlijk tusfchen de zes en zeven honderd lijders bevat; en het Allmofen-Ampt, of ftigting voor de ar-  94 w. c o x e armen: deeze nitneemende inrichting plaatst kinderen , als leerlingen, en deelt geld, kleederen erl godsdienftige boeken uit aan arme perfoonén , zo in de ftad als in de overige gedeeltens van het Canton, op de aanbeveeling van de Predikanten. In 1697. deelde het zelve 300; in 1760., 5010; in 1770., 4796; en in 1778., 5451 pond Sterlings uit. Onder de meer bijzondere inrichtingen moet ik het kweekfchool voor de Heelkunde niet vergeeten: het is «it vrijwillige infchrijvingen opgericht,' en word voornamelijk door Dr. Rhan, een vermaard Geneesheer onderfteund, die voor niet openbaare lesfen geeft, en de voordeden van een Gefchrift, genaamd het Gezondheids Magazijn befteed tot het in ftand houden van dit kweekfchool, ter onderwijzing van j  100 c 0 x e derwerpen in het licht gegeeven. Ik moet hier nog bijvoegen, dat den rondborftigen fchrijver dezelfde geestvervoering, waar van hij in zijne Gelaatkundige navorfchingen, en in zijne Digtkundige opftellen gebruik gemaakt heeft, ook tot den Godsdienst uitftrekt: Het vuur zijner verbeeldingskragt vervoert hem, om overdreevene en vreemde gedagten aanteneemen; om de paaien der gezonde reden te overfchrijden; om een voorfpraak te zijn voor de genoegzaamheid van een onbeperkt geloof, van in wen. dige verlichtingen , van bovennatuurkundige verfchijnzelen, en van de wonderbaare uitwerkzelen van dat geene, het welk in het geneezen van kwaaien het dierlijk magnetismus genaamd word. De inneemende begaafdheid van den Heer L avater, de leevendigheid van zijnen ommegang, de bevalligheid zijner manieren, benevens het zonderlinge en het verhevene van zijne ftijl, heeft meer tot het verfpreiden van zijne Hellingen en grondbeginzelen toegebragt, dan gezonde redeneeringen of diepe geleerdheid, die in zijne leevendige doch tevens oppervlakkige fchriften niet gevonden worden. Onder de geleerden van Zurich behoort ook melding gemaakt te worden van Leonhard Meister, Hoogleeraar in de Gefchiedenisfen en in de Zedekunde aan de School der fraaije Wetenfchappen. De vlugheid zijner vermoogens kan men opmaaken uit eene eenvoudige naamlijst van zijne voornaamfte werken, die in de Duitfche taalgefchreeven zijn. Als: over de Dweeperij; DeGe- fchiedenis van de Duitfche Taal en Letterkunde; Lee-  REIZEN DOOR S WITS ERE A ND. 101 Leevensbefchrijvingen van de vermaarde Zurichfche mannen;— die van andere Switfers;— de gedenkwaardigfte Gebeurtenisfen uit de Switferfche Ge- fchiedenis naar de voorgevallene tijdorder; ■ voorvallen van Onverdraagzaamheid en van Geestdrijverij in Switferland; Staatsrecht van Switfer- land; —— Gefchiedenis van de Stad en het Canton van Zurich; • Lofreden op Bodmer; —— Reistogt door verfcheiden gedeeltens van Switfer* land; Schets van de Duitfche Digters, volgens order des tijds, met derzelver afbeeldzels; — en, kort begrip van de Oude Hiftorie, bijzonder van de Grieken , met eene Inleiding over de fchoone Kunften en fraaije Letteren. In alle zijne Gefchriften, fpreid den oordeelkundigen Schrijver eenen ongemeene iever, ter bevordering van de geleerdheid, en verbetering van den fmaak ten toon, ook heerscht in dezelven eene rijkheid van gedagten, en veele Gefchied- en Menschkundige Wetenfchap. Doch in zijne Verhandelingen over de Dweeperij en Onverdraagzaamheid, heeft hij deeze onderwerpen in een nieuw licht geplaatst: hij heeft derzelver verfchriklijke uitwerkzelen op de Regeering en de Burgerlij • ke Maatfchappi] door Gefchiedkundige Gebeurtenisfen opgehelderd, en met een Staatkundig oog befchouwd; hij heeft zich van de befpiegeling op de ondervinding beroepen , en twijffelachtige redeneeringen door ontegenzeggelijke gebeurtenisfen weggenomen. Ter deezer gelegenheid heeft hij niet alleen de vervolging beftreeden, maar ook dien geest van Dweepzugt beftraft, die onder veele van zijne landgenooten heerscht, en die door menfchen van leeG 3 ven-  103 w. g o x ê vendige begaafrheden en aan de volkszeden gehegc, Verfpreid worden. De nieuwsgierigheid van den Natuurkenner kan zich volkomen voldaan vinden in het befchouwen van de Boekerij en het Kabinet van den Heer Johannes Gesner, Hoogleeraar in de Natuurkunde, en Geestelijke van de Hoofdkerk, die den erfgenaam is van de zugt voor de Natuurlijke HiftoMe, welke zijn beroemde Voorvader Coenraad Gesner kenfchetfte. Zijne geoefFendheid in debefchouwmg der Natuur, en bijzonder zijne juifte kennis van de Kruidkunde, zijn reeds overvloedig bevestigd, door het herhaald getuigenis van Hal. iER, dien bij op zijne togten door de Stvitferfche bergen, tot het nafpooren der kruiden verzeldheeft, en die aan den Heer Gesner verfcheiden waarneemingen en gewichtige ontdekkingen, erkent verfchuldigt te weezen. Het Cabinet van den Heer Gesner is zeer rijk in delfftoffen, en belang, rijk om de aftekeningen van de voornaamfte foorten die m het zelve gevonden worden; alsmeede door ontelbaare afbeeldingen van Infiflen, wonderlijk fchoon doorScHELEENBERGgefchilderd. Doch ïlfï?^"? T Zijne verzameling, beftaat uiteen groot^Kruidkundig werk, het geen Hallernoenit vafttjjtmum & pulcherrimum opus, en hetwelk hij, het geen zeer te bejammeren is, tot hiertoe aan het algemeen onthouden heeft. Hij heeft daar bij i„ tagtig tafels , meer dan duizend algemeene eigenfchappen der planten, volgens het ftelzel van Lin- Wh'\b?6VenS Verrcheide«e van de bijzondere höedatagheden opgegeeven. Deeze tafels, ftrekken- de  REIZEN DOOR SW1TSERLAND. I03 de tot opheldering van de algemeene gefchiedenis der planten, welke, zo als uit de eigen brieven van Haller blijkt, den Schrijver met alle opmerkzaamheid overwoogen heeft, wierden door QEjgf ler getekend en gegraveerd, zijnde dezelfde die met zo veel roem de Hoorens en Schelpen van Regenfufs ( *) gefchilderd heeft. Te midden van de verfcheidene bezigheden van Gesner, heeft de Kruidkunde, waar voor hij eene onvermoeide en fterke genegenheid bezit, een groot gedeelte van zijne nafpooringen naar zich getrokken; behalven twee of drie voortbrengzelen van zijnen vroegeren tijd in dit vak, begon hij in het jaar 1759. een werk in het licht te geevcn, het welk hij tot agt uitgaven in Quarto voortgezet heeft. De zeven eerfte deelen dragen den tijtel van Phytographia Sacra Generalis, en het laatfte, dat van Phytographia Sacra Specialis. In dit werk handelt den Schrijver wijsgeerig over de groeijing in het algemeen , en over den omloop der fappen door de bijzondere deelen der planten; over het ftelzel van Linn^us, tegens de bedenkingen en tegenwerpingen van A ls to n; over het gebruik der planten tot voedzel voor den mensch, en geeft daar en boven eene opgaaf van een honderd eetbaare foorten, benevens een kort verflag van elks bijzondere eigenfchappen ; over het Geneeskundig gebruik der planten; over de verfcheidene huishoudelijke ge- brui- (*) Zie Coxe, Retxen door Poolen, fifc. VIII.Boek, IV. Hoofdftuk. G4  ï04 W. C O X E bruiken, die men uit het groeijend rijk kan trekken, het geen hij op eene bijzondere wijze, behalven van veele anderen, ten opzichte van het Palmhout, het Vlas en de Aloë aantoont. In de volgende deelen van dit werk, handelt den Schrijver over andere voordeden, diehetmenschdom uit het groeijend rijk bekomt. Hij fpreekt, bij voorbeeld, van den aart en de deelen waar uit de turf en het veen beftaat, en geeft de foorten van moer en aarde op waar uit beiden zamengefteld zijn; alsmeede over de heefters die voor heggens kunnen dienen; over het timmerhout, en bijzonder over dat geen, het welk tot dat einde bij de ouden in gebruik was. In het eerfte gedeelte, zijnde alles wat tot hier toe is uitgegeeven, van het geen hij noemt Phytegrafhia Sacra Specialis, geeft hij een verflag van die Schrijvers, die over de plantgewasfen in de Heilige Schriftuur vermeld, gehandeld hebben, en hij treed in een onderzoek over ieder derzelven. De Maatfchappij der Natuurkunde is deszelfs oorfprong aan de Heeren Heijdegger, Schultetz en Johannes Gesner verfchuldigd, die het eerst in 1745. vergaderden, en ook anderen toelieten om de voorleezingen over de Natuurlijke Hiftorie bijtewoonen. De leezingen gefchiedden door den Heer Johannes Gesner, Hoogleeraar in de Natuurkunde, welke zo fterk de lust opwekten, en den iever om hem te hooren zodanig opwakkerden, dat in weinig tijds de leden tot zeventig aangroeiden! De eerfte geregelde bijeenkomst wierd in 1745. in een bijzonder huis gehouden, en in weinige jaaren was  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 105 was zij der befcherming van de Regeering waardig , en verkreeg dezelve ook , door aan haar de voordeelen van eene loterij toeteftaan om een fonds uittevinden. Thans heeft dezelve omtrent honderd en twaalf leden ; ieder betaalt bij deszelfs aanneeming agt guldens, en insgelijks jaarlijks dezelfde fom, Zedert 1757. is een gedeelte der vertrekken van een huis, aan een der Stammen of Geflagten toebehoorende, gefchikt tot het houden van derzelver Vergaderingen, en om haare Boekerij en Werktuigen te bevatten. De Maatfchappij is in vijf afdeelingen verdeeld. Namelijk, r. Natuurkunde, a. Wiskunst. 3. Natuurlijke Hiftorie. 4. Geneeskunde. 5. Toepasfing van de Natuurkunde op de Kunften en Handteeringen. Doch het groote en voornaamfte oogmerk van deeze Maatfchappij beftaat in het aanmoedigen en het verbeteren van den Landbouw. Tot dat einde houden de leden briefwisfeling met de landhoevenaars in de verfchillende gedeeltens van het Canton; bezoeken dezelven beurtelings; ontbieden naar Zurich eenige van de kundigfle bruikers; laaten zich van den rtaat des Landbouws onderrichten; geeven aan hun de noodige handleidingen; bieden prijzen aan voor verbeteringen; verfchaffen kleine geldfommen aan de arme boeren; en doen aan het algemeen van hunne nafpooringen en waarneemingen verflag. De openbaare Boekerij te Zurich beftaat uit omtrent 25,000 Boek - deelen, en uit eenige zeldzaarae handfchriften. Onder de laatften, trokken de vol« gende voornamelijk mijnen aandagt. i. Het oorG 5 fpron-  ioó W. C O X E fprongeb'jke handfchrift van q u i n t i l r a n u s , dat in de Boekerij van St. Gall gevonden is, en door welke, de eerfte druk van dien grooten redenaar is uitgegeeven. a. De Pfalmen in de Griekfche taal, gefchreeven op Violet gecouleurd Pergament. De letters zijn zilver, uitgezonderd de Hoofdletters, die met gouden figuuren gewerkt, en de Kanttekeningen, welke rood zijn. Het is van het zelfde maakzel als de vermaarde Codex Argenteus (*) in de Vpfalfche Boekerij. Men meent dat het voorheen een gedeelte van de Codex Vaticanus, die in de Vaticaanfche Boekerij te Rome bewaard word, heeft uitgemaakt: dewijl beide deeze handfchriften overeenkomen, en dat in het deel te Rome de Pfalmen ontbreeken. De geleerde Breitinger heeft eene Verhandeling over deezen Codex q\) in het licht gegeeven. 3. Verfcheiden handfchriften van Zwinglius, die bewijzen opleveren van den onvermoeiden arbeid van deezen vermaarden Hervormer. Onder deeze heb ik inzonderheid opgetekend zijne Latijnfcbe Uitbreidende Verklaaringen over Genefis en Jefaia, en een Affchrift van de Brieven van den H. Paulus, uit het Griehch Teftament door E rasmus uitgegeeven. Aan het einde is een bij. fchrift in de Griekfche taal gefchreeven, betekenen de, „ afgefchreeven door Ulrich Zwinglius, « 1415." (*) Zie Reize door Poolen, Rusland, &c. VII. Boek, VI. Hoofdftuk. (*) De Antiquisjimo Turen/is Bibliothecee Grtcco Pfaltnorum Libro Turki. 1748.  reizen door switserland. i©7 1415." Het wierd der openbaare Boekerij gefchonken door AnnaZwinglius, de laatstleevende van dit vermaard geflagt. 4. Drie Latijnfche brieven van Johanna Graij aan Bullinger, in 1551.» en 1553. gefchreeven. Deeze ei- genhandige brieven ademen eenen geest van onopgesmukte Godsvrugt, en bewijzen tevens de ongemeene vorderingen, welke deeze rampfpoedige en begaafde Vorftin, reeds in het zestiende jaar haares ouderdoms in verfchillende takken van geleerdheid gemaakt had. De Griekfche en Hebreeuwsche aanhaalingen doen zien dat zij met deeze taaien wel bekend was. Deeze brieven, offchoon verfcheiden maaien uitgegeeven, zijn echter niet met die naauwkeurigheid gedrukt, welke de overblijfzelen van zulk een waardig voorwerp verdiénden. Deeze Boekerij bezit de befte uitgaaven van de klasfieke Schrijvers; en inzonderheid de eerfte drukken van de 15de eeuw De Boekerij van de Hoofdkerk behoorende aan het Caroline School, bevat verfcheiden Handfchriften van de Hervormers Bullinger, Pelican, Bibliander, en LeonJuda; bijzonderde overig/) Aan het einde van de Zaal regt tegens over den ingang is een gedenkteken opgericht voor den overledenen Burgemeefter Heijdeöger, Vader van den hier na vermelde Raadsheer, die in 1777. met den Heer de Verge nnes, ter dier tijd Franfcbe Afgezant in Switferland, het laatfte verdrag tusfchen dat Rijk en de Stvitferfcbe Cantons floot. De Vertaaler.  ie8 W. C O X E overzetting van den Talmud door Pelican en Bisljander, die nooit gedrukt is geworden, alsmeede zestig deelen met brieven van Zwinglius aan de eerfte Hervormers,, met een volkomen Bladwijzer. Deeze Verzameling, zo belangrijk Voorde Kerkelijke Gefchiedenis, wierd door Hendrik Hottinger (*) bij een gebragt, den geleerden Schrijver van de Hiftorie der Hervorming, beroemd wegens zijne uitfteekende geleerdheid, en bijzonder om zijne uitgeftrekte kundigheden in de Oosterfche taaien. De Boekbewaarder liet ons een oud handfchrift van de Latijnfche Overzetting des Bijbels zien, genaamd Codex Carolinus, en hield zulks voor een gefchenk van Karel den Grooten; doch zonder eenigen grond, dewijl het gewis van veel laater tijd, en waarfchijnlijk van de elfde eeuw is. Onder de zeldzaame boeken ziet men de Latijnfche Bijbel, overgezet door Pelican,Bibliander en Leon JudA) gedrukt te Zurich in 1545. De Beminnaar van de fraaije Letteren, en van de Kerkelijke Gefchiedenis, moet niet verzuimen om de uitgebreide Verzameling van den Eerwaarden Heer Semler te gaan bezichtigen, beftaande in brieven en befcheiden tusfGhen Zwinglius en de andere Hervormers van ^/«^gewisfeld, benevens van, en aan die geenen , waar meede zij in verfcheidene gedeeltens van Europa verftandhouding hielden. De geleerde Profesfor is voorneemens geweest om bij v in- (*) Hij wierd in 1620. gcbooren, en verdronk in bet jaar \66j. in de Limmat.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 100. infchrijving, in twee deelen in folio, de brieven van de Engelfche Hervormers uittegeeven, van welken Burnet in zijne Hiftorie van de Hervorming verfcheidenen , doch met veele misdagen, heeft meedegedeeld. Dewijl hij echter, geen genoegzaam aantal Infchrijvers kon vinden voor zulk eene kostbaare onderneeming, was hij verpligt tot leedwezen van de Beminnaars der Leevensbefchrijvingen zijn ont« werp te laaten vaaren. De Boekerij van den Heer Heijdegger Raadskeer van Zurich, verdient de opmerkzaamheid van den geleerden Reiziger. De verftandige bezitter erfde van zijnen Vader 3000 Boekdeelen, die bij tot op 15,000 gebragt heeft. Zijn voornaamfte oogmerk is, om geholpen door deeze boeken, die aan Maittaire onbekend waaren, zijne typographical annals te verbeteren, en omeenenaauwkeurige en aaneengefchakelde Gefchiedenis van de Drukkunst zaamen te (lellen. In deeze verzaameling vind men veele zeldzaame en fchoone drukken van de Aldus, Juntas, Giolitos, Torzentino, Step hens, Elzeviers, Comino, Tonson, Wetstein, Baskerville, Bodoni, Barbou, enDiDOT. Zij is ongemeen rijk in de eerfte drukken, van welken men 'er niet minder dan zeven honderd ziet, die in de vijftiende eeuw vervaardigd zijn. Onder veele zeldzaame boeken, tekende ik de volgende op: Ciceronis Officia, Fust & Scheifer 1465. pet. in folio. Jo. Sa- nuensis Catholicon, folio. Jug. Vindel. Gun- ther , Zeiner & Reutlingen , 1469. Eer-  t*0 w. c o x e Eerfte druk van Petrarcha Vent. Vindel. de Spira, 1470. Zie Gati de la Valliere 1783. No. 3579. M Eerfte druk van Dan' te, C. Fulginei Neumeistcr 1472. Zie la Valliere No. 3558. Boccacio, Ge. nealogia Beorum & Liber de Montibus & Sylvis. Venet. Vindel. de Spira, 1472. en 1473. Eer» fte druk. De Claris Mulieribus. Ulma Sv. Zeiner, 1473. Eerfte druk , met houtfneeden , zeer raar. Zie Catalogus van la Valliere, No. 3810. en 5609. Boccacio Decame- rone. Venet. Gio. & Gregor. de Gregorii Fratelli, folio, houtfneede. De Decameron m het Hoogduitsch overgezet omtrent het jaar 1475. folio. — Mamontreclus Beron* p. Helian. Helios 1470. folio. Dit Boek wierd te Munfter in het Canton van Lucerne gedrukt, en is zeldzaam om dat zulks het eerfte voortbrengzel der Drukkunst in Switferland is. X.  reizen door swttserland. iii X. B R I E F. Togt langs- de Oevers van het Zuricher meir. Rychterschwyl. EilandUvNAU.— Rapperschw yl. Grunengen. Ustar. Greif- fen-Meir. Reis naar Regensbekg en naar den top van den Lagerberg. CjT eduurende mijne eerfte reize door Switferland, hield ik mij te weinig tijds te Zurich op, om gelegenheid te hebben van deszelfs vermaakelijke omliggende flreeken te bezichtigen, welken, zo uit hoofde van de bevallige fchoonheden der natuur, de talrijke bevolking, als wegens de welvaart van den boerenfland , naauwlijks door eenig land op den aardbodem overtroffen Worden. Wanneer ik bij volgende gelegenheden langer te Zurich verbleef, kon ik niet voorbij om verfcheiden togtjes in de verfchillende gedee'ltens van het Canton te doen; zullende een verhaal van dezelven het onderwerp van deezen brief uitmaaken. Het weder na veele langduurige en zwaare regenbuijen opklaarende, verzelde ik op den 24. Junij 1784. de Heer de Bonstet van Bern, Profesfor Meister, en eenige andere Heeren van Zurich, op eenen vermakelijken togt rondom het Meir. Wij hadden geene leidslieden nodig, dewijl die ftreek aan Mijne reisgenooteh zeer wel bekend was ; en wij waa-  113 w. C O X t waaren roet geene goederen bezwaard. Vroegtijdig volgens de gewoonte van deeze plaats het middagmaal genomen hebbende, vertrokken wij des agtermiddags; en wandelden omtrent drie CEngelfche) mijlen door wijngaarden en koorenvelden naar Kufsnach een klein dorp aan de Oostzijde van het Meir gelegen. Hier bezogten wij een Heer, en wierden aldaar thee, gefneedan brood en boter, en kersfen toegediend. In .1778. wierd Rusfnach door het overloopen van een kleine ftroom aanmerkelijk befchadigd,' welke met geweld van de bergen kwam afftorten , vijfentwintig huizen omver wierp, en omtrent zestig perfoonén deed omkomen. Deeze ftroom, thans maar een klein beekje, zwol dermaaten op, dat zij bijna dertig voet boven deszelfs gewoone oppervlakte fteigerde; eenen aanwas die veroorzaakt wierd door het onverwacht fmelten van de fneeuw op de nabuurige bergen. Alle mogelijke hulp wierd dadelijk aan de rampfpoedige Inwoondërs toegebragt, en eene inzameling van 3000 p. Sterl. gefchiedde op éénen Sondag in de Kerken van Zurich: eene verbazende opzameling voor een Stad die geen 11,000 menfchen bevat. Ik ben aan Profesfor Meister de volgende aantekeningen verfchuldigd, over de bevolking, naarftigheid», en voortbrengzels van Kusfnach en van de nabuurige dorpen. Kusfnach bevat omtrent 1700 zielen , en de om« liggende dorpen zijn niet minder bevolkt: deeze verwonderenswaardige bevolking in zulk een kleinen omtrek word door den koophandel van de Stad veroor-  REIZEN DOOR S WIT SERL A ND. 113 oorzaakt, die aan zo veele handen werk verfchaft. De evenredigheid tusfchen de voortbrengzels van den grond, en tusfchen de voordeelen uit de bewerking van de daar vervaardigd wordende goederen voortvloeijende,kan uit de volgende berekening opgemaakt worden: vijf kerfpels en twee dorpen gelegen bij de Meiren van Zurich en Greiffen, bevatten 8498 inwoondërs; en maar 6050 acres (*) of halve morgen bebouwbaar land, 698 met wijngaarden beplant, en 3407 acres weiland, of fchaars één en een vierde acre land voor ieder perfoon. Derzelver onderhoud bekomen zij voornamentlijk door het aan den gang houden van 2016 weefgetouwen , waar op zij voor de Kooplieden van Zurich zijde en katoene ftoffen vervaardigen. Hier word een acre voor 100 of 120 p. Sterl. verkogt; daar een (luk lands van dezelfde grootte in het binnenfte gedeelte van het Canton maar 20 of 30 p. Sterl. waardig is. In zestien Kerfpels, gelegen aan de oevers van het Meir, beliep in 1784. het getal der Inwoondërs op 32,581. In deeze waaren 271 paaren getrouwd en0 1135 kinderen gebooren. De evenredigheid van de gehuwden tot de geboornen was 1000 tot 4188: , van de geboornen tot de overleedenen icoo tot 882; van de geboornen tot de in leeven zijnde 1000 tot 18,705; van de geflorvenen tot de leevenden aooo tot 32,515, en van het mannelijk tot het vrouwelijk geflagt als iooo tot 1097, Om. (*) De Acre, waar van in deezen brief gefprooken word, bevat 32,600 tot 36,000 vierkante voeten, I. Stuk. H  H4 W. C O X E Omtrent een uur te Kusfnach uitgerust hebbende; vervolgden wij onze wandeling door wijngaarden en koornvelden, fomtijds langs de afhellende oevers van het Meir, dan wederom langs een fmal voetpad terrasgewijze opgehoogt en gelijk met de oppervlakte van het water; of wel langs enge wegen die veel overeenkomst hebben met de van keizelfteentjes bevloerde fiingerlaanen, door de Lusthoven en Wildbaanen in Engeland. Wij genooten, het grootfte gedeelte van den weg, de verkwikkelijkfte fchaduwe van groote beuken-, eiken-, nooten- en andere vrugtboomen, die even als treurwilgen afhingen ; veelen van dezelven zijn bijna horifontaal geplant en komen of ter zijden uit eenen heuvel, of zelfs uit de waterkant voort en dompelen derzelver takken in het Meir: de verfpreide boerenwooningen, de tallooze dorpen, de fchilderachtige Lusthoven aan de oevers van het Meir geplaatst, en verfcheidene fraaije Kerken , vermeerderden de fchoonheden van dit telkens veranderend toneel. 0 Na omtrent drie mijlen verder gewandeld te hebben hielden wij in een boerenhuis te Meile ftil , alwaar men ons op onze gewoone fpijze van melk en kersfen onthaalde, doch daar voor geene belooning wilde ontfangen. Hier gingen wij fcheep en voeren over het Meir, onder het genieten van een allerfraaist gezicht naar beide de oevers , omzoomd met Lusthoven , Kerken en Dorpen , van welken fommigen groote Steeden fcheenen te zijn, dewijl zij half door het bijkomend geboomte bedekt waaren. Wanneer wij langs een trotsch voorgebergte voeren, het geen rijkelijk met houtgewas bezet was, zagen wij  reizen door 5witserland. 115 •wij de zon, die zich agter een wolk verborg, op de verder afgelegene Stad Rapper schzuijlgouden draaien fchieten , terwijl de Zurichfche heuvelen door een zagter gloed als verzilverd fcheenen, en zuidwaards de benevelde doch grootfche bergen van Glarus zich ftoutmoedig verheften. Wij gingen te Weddensckweil zzn land, hetwelk eene aangenaame ligging heeft aan de Westzijde van het Meir. Zij is de Hoofdftad van een Bailliuwagie, die zich tot aan de grenzen van de Cantons Zug en Schzoeits uitftrekt; eertijds was zij eene onafhangelijke heerlijkheid. In 1287. wierd zij door Rudolph van Weddenschzveil aan de Ridders varijterufalem verkogt, en in een Commanderij tot in den jaare 1459.veranderd, wanneer Zurich dezelve van den Grootmeester van die Order voor 20,000 Guldens aankogt. De Inwoondërs in 1466. opgeftaan , en tot onderwerping gebragt zijnde, wierden van verfcheiden voorrechten beroofd, en bijzonder de lijfftraffelijke rechtspleging ontnomen , welke aan den Senaat van Zurich overgebragt wierd. Niettegenftaande het verlies van deeze voorrechten, blijkt echter de zagtheid van het beftier volkomen, uit de aanmerkelijke vermeerdering der bevolking geduurende de laatfte eeuw. Het getal der bewoonders, het welk in r678. maar uit 4867 perfoonén beftond, beliep in 1782. op 8188 Na- C?»3 Deeze vermeerdering van Inwoondërs moet men ook aan den weldaadigen invloed der Fabrieken toefchrijven; men kan zulks opmaaken uit de vergelijking der beH a vol-  II<5 W. C O X E Nabij Weddenschweil wierd ik een fchoon weiland gewaar, dat bevallig met houtgewas omzoomd was , en door eene levendige ftroom bevogtigd wierd, het geen mij deed befluiten om den weg te verlaaten. Ik had naauwlijks vijftig treden gegaan, of ik zag eene zilvere beek uit de kloof van eene rots hier en daar met boomen bezet , afvlieten. Wanneer wij dit vermaaklijk landfchap befchouwden, hoorden wij het gedruisch des vallenden waters , en ontdekten een ftroom die van eene hooge rots nederviel, fchitrerende door het dik gebladerdte, en prachtige couleuren van zich verfpreidende, welke door de ftraalen van de zon veroorzaakt wier- volking van deezen hoofdzetel der arbeidzaamheid, met de Heerlijkheid Regensberg meede in dit Canton gelegen, en waar van in het vervolg breeder zal gefprooken worden. Weddenschweil bevat niet meer dan 9156 morgen lands en voedde in 1788. , 7227 menfehen en daar onder 1965 Arbeidslieden die tot de Fabrieken behooren; daar en tegen beftaat Regensberg uit 184*4 morgen lands en telt niet meer als 3980 inwoondërs, waar onder maar 176 werklieden gevonden worden. Dus bezit Weddenschweil op de helft van de grootte niet alleen bijna tweemaal zo veel inwoondërs als Regensberg, maar het is ook merkwaardig wegens de fchoonheid en de fraaije geftalte der Ingezetenen, wegens de grootte en het veel voordeel geevende van de'koeijen, als meede door het voortreflijke ooftgewas het geen deeze ftreek oplevert; ook beftaat den voornaamflen uitvoer in Wijn, Cijder, Kersfenwater, Beeften , Kaas en Boter. Men kan den voortgang der bevolking (die thans te Weddenschweil op 2000 menfehen in een vierkant uur gefchat word )  © REIZEN DOOR SWITSERLAND. U? l wierden, die voor ons gezicht bedekt was. Tot bij den ftroom doorgedrongen zijnde , zagen wij denzelven van de hoogte, te midden van boomen omgeeven, ontfpringen, ter hoogte van zes voeten op de kruin van een rots vallen, en vervolgens in de vrije lugt vijftig voeten neerftorten, zonder de kanten van de fteilte te raaken. Deeze vertooning was verbaazend treffende; wij konden ons niet genoeg verwonderen zo over het Amphiteater van rotzen, over de op derzelver toppen en zijden ftaande beukenboomen , als over de glinfterende zonneftraalen in het afdaalende water, en over het geruisch van den ftroom, die juist het tegengeftelde opleverde van word) in beide de plaatfen uit de volgende Tafel opmaaken. In den jaare 1467 bevatteWedd. 431 en Regetisb. 590 Inw. 1529 1526 2890 1583 3060 33<5o Sj&f«** 4°3P — heerschie deS 1634 ' 2829 284» —— pest tweern. (. , , , r 167I -— 4421 4064 JESïSj1^» 4730 4090 — door eene gr. 1 1700 - ■ 39P7 4280 1748 593. 3909 — 1762 6474 5031 1771 7675 4°57 1773 74'5 3949 Men kan echter niet ontkennen dat door de Fabrieken, de zedenloosheid, pracht, weelde en overdaad ten platH 3 ten  0 Il8 W. C O X E van de zagtere fchoonheden van het Meir, hetgeen wij even te vooren verlaaten hadden. Onze wandeling naar Richliswick, alwaar wij den nagt verbleeven, was niet minder aangenaam, dan dié wij aan de andere zijde van de rivier afgelegd hadden. De weg liep fomtijds door weilanden op een kleinen afftand van het Meir, en fomtijds digt aan het water onder de fchaduwe van het geboomte , toevallig door de hand der natuur met de grootfte verfcheidenheid geplant; wij gingen naauwlijks honderd treeden voorwaards of wij zagen eene bevallige ftulp, met boeren vervuld, die ons groeteden wanneer wij voorbijgingen. Iedere plek gronds is hier tot den hoogstmogelijken trap van volmaaktheid bebouwd. Richliswick bevat even als Weddenschweil veele goe- ten lande van dit Canton, en voor al in de laatfte jaaren merkelijk is toegenomen; ook vreezen fommigen dat door veranderingen van modes, verbod van invoer in vreemde landen , en naïever van andere volkeren wel eens eene geweldige flag aan het Canton Zurich ten dien opzichte zou kunnen toegebragt worden; uit het verminderen der tienden op dorpen waar de Fabrieken gedreeven worden, wil men beweeren dat dezelven nadeelig aan den Landbouw zouden weezen, doch hoe zeer het waar is, dat°op die plaatfen de tienden der Veldvrugten verminderd zijn, zo is het ook aan den anderen kant zeker dat het veranderen der akkers in graazige velden en klaverweiden, welker bebouwing, minder kosten, arbeid en tijd vereifchen, de waarde dier landen twee en driemaal zo veel in prijs heeft doen frijgen. De Veriaaler.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. "9 goede fteenen huizen, die bepleisterd en wit geverwd zijn, vercierd met groene venfterraamen , en Venetiaanfche blinden; ook vonden wij in ons verblijf aangenaame gemakken. Deeze plaats heeft eene goede haven, is de doortcgt van veele koopgoederen, en word fterk bezogt door de beedevaartgangers, die naar Einfidlin gaan. Den volgenden morgen gingen wij vroegtijdig fcheep en zeilden naar het Eiland Ufnau. Het weder wasuitneemend fraaij, het Meir zeer ftil en effen, de weerkaatfing der witte huizen beweegde zich op de oppervlakte van het water, en de engtens van de op eenen afftand zich verwonende bergen fcheenen met eenen doorfchijnenden damp vervuld te zijn; dit alles deed mij met de taal van den Dichter uitroepen. Pleafant the fan * „ When first on this de lightful land hefpreads „ Nis oriënt beams * on herb, tree, fruit t andfioiver* „ Glist'ring müh dezv (*>" Dat is: Hoe bekoorlijk was de Zon* toen zij het eerst haare oostelijke ftraalen over dit vtrmaakelijke land* en over de kruiden* hoornen*vrugtcnen bloemen, die met daauw bepaereld waaren, verfpreidde., Om- (*) Miltons Paradijs verloeren. H4  120 WV C O X E Omtrent een mij! van Richlisivick ftaat een enkeld Huis op het afhellen van een heuvel, welks muuren het Canton van Zurich van dat van de Schweits aflcheiden, en het geen ter zelfder tijd oogenbliklijk de grenzen aanwijst'van die werkzaamheid en bevol. king, die tot hier toe onze bewondering naar zich getrokken en ons vermaakt had. Binnen twee uuren landden wij te Üfnau, een vermaakelijk Eiland, dat omtrent eene Engelfche mijl in den omtrek bevat, behoorende aan de Abdijvan Einfidlin. Het heeft maar één huis, door een boeren gezin bewoond, twee graanzolders, een itukvan een tooren of zomerhuis, gelegen op de hoogde kant, een kapel die nooit gebruikt word, en eene kerk waar alleen tweemaal in het jaar de Mis word geleezen. Binnen in dezelve is de grafplaats van St. Adelrik, die een Kluis op dit Eiland bouwde," waarin hij zich afzonderde. Hij overleed in 1473.^ en moet zeer geëerd zijn geworden wegens zijne gewaande heiligheid; dewijl een Latijnsch bijfchrift ons onderrichtte, „ dat hij met brood uit den He„ mei gevoed wierd, en op de wateren wandelde." Dit Eiland word fomtijds Huttent Eiland genaamd, ter gedagtenis van dien ongemeenen man die zich naar deeze eenzaame plaats begaf en daar ook overleed. Huiten, van een aanzienlijk geflagt afdammende, was te Seckenbergm Frankenlandgehooren, en dewijl hij eene opvoeding aan zijne geboorte voegende genoot, zette hij zijne letteroeffeningen met dien onvermoeider, iever voort, welke de h'> flrrek van zijn karakter uitmaakte. Hij leide een leeven zo vul van ver-  REIZEN tJOÓR SWlTSERLAND. I2t Veranderingen dat zulks bijna zonder voorbeeld is; fomtijds bedreef hij in het veld roemrijke daaden; in de Hooge Schooien onderfcheidde hij zich door verfcheidene verhandelingen; dan eens wierd hij bij de Hoven met achting ontfangen, of om zijne ftoutmoedigheid weggejaagd; en fomtijds dwaalde hij in de uiterlte behoeftigheid door onderfcheiden e gedeeltens van Europa, Daar hij in zijne jeugd de gevoelens van Luther omhelsd had, voerde hij beide de pen en het zwaard tot verdediging van de nieuwe leerttellingen; doch hij was onmaatig in zijnen iever zo dat hij meenigmaal gevangen genomen wierd; en zelfs ontrustte hij den ftoutmoedigen geest van Luther door zijne herhaalde verongelijkingen. Na dat hij zich zo wel voor de Lutherfchen als Roomschgezinden tot een voorwerp van fchrik gemaakt had, zogt zijne heerschzugtige geaardheid te vergeefs eene fchuilplaats, tot dat hij die in dit afgezonderd Eiland vond. Hij overleed in 1523. in het 36. jaar van zijnen ouderdom; en was even zo merkwaardig om zijn verftand en geleerdheid, als om zijnen onrustigen aart en vermeetelheid («). Het («) Hij was een Zoon van Herman, Hertog van Swaben ; van Keizer Maximiliaan verkreeg hij de Dichterlijke Lauwerkroon , doch volgens den Schrijver van de Ditlionaire des Grands Hommes moet dezelve als toen goedkoop te verkrijgen zijn geweest, dewijl hij op Ulric de Hutten zegt: „ dat hij in geene bijzon* „ derheden omtrent de Infeéten in de Geleerdheid wil tre- ti den." Erasmus wilde te Bazel geen bezoek II 5 vaa  fff W. C O X E Het Eiland is bevallig door heuvelen en dalen afgebroken ; zeer vrugtbaar in grazige weiden, brengt hennip en vlas voort, heeft eenige wijngaarden, en een klein digt bosch, dat over den oever van het water hangt. Het is het eenigfte Eiland in het Zuricher Meir, uitgenomen eene onbewoonde rots, welke een weinig hooij oplevert. Ons wederom fcheep begeeven hebbende, kwamen wij fpoedig te Rapperschwijl, het welk ik in een voorigen brief befchreeven heb, en vervolgden onzen weg naar boven te midden van afhellende en beflootene wei - en koornlanden, van waar een verrukkelijk gezicht over het Meir, heuvelen, bergen en Alpen zich opdoet. Na dat wij het kleine grondgebied van Rapperschwijl overgegaan waaren, kwamen wij in het Canton Zurich. Wanneer wij in eene zindelijke wooning binnen traden, om naar den weg te vraagen, zagen wij een boer omtrent dertig kinderen in het leezen en fchrijven onderwijzen. Mijne verwondering en genoegen hier over betuigende , onderrichtte men mij dat ieder dorp een boeren fchoolmeefter heefr, die of geheel of gedeeltelijk door de regeering betaald word, en dat in dit Canton naauwlijks een kind word gevonden, dat niet in het leezen of fchrijven is onderweezen. Een weinig verder gingen wij in eene andere wooning, alwaar tran hem ontfangen, hij zeide te vreezen „ dat die fwec„ fer, onder ellende en onreinheid gebukt gaande, hem „ niet zou willen verlaaten." Deeze weigering verwekie tusfchen hen eenen hevigen lettertwist. De Fert.  REIZEN DOOR SW.ITSERLAND. I23 waar de vrouw van den huize ons melk en kersfen voorzette, en plaatfte op de tafel negen of tien groote zilvere lepels. Wij vervolgden onze wandeling, door eene wel beflootene, heuvelachtige en boschrijke landftreek, en kwamen tegens den middag te Gruningen, een klein vlek, hoofdplaats van de Bailliuwagie. Na den middag bezogten wij den Bailliuw, die in het kafteel zijn verblijf houd, het welk op eene verhevene rots gelegen is, en een uitgeftrekt vergezicht oplevert; namelijk Zuidwaarts, woest en romanesq, en naar het Westen vrugtbaar en wel bebouwd, alwaar het aardrijk door eene ihelvlietende ftroom bewaaterd word, die uit het Meir van Pfeffikon ontfpringt. De Bailliuw bezit een aanzienlijk gezag. Hij berecht de burgerlijke en lijfftrafteiijke zaaken, in de tegenswoordigheid van een zeker getal gezwoorens en den Onder Bailliuw, doch hij mag zonder derzelver meedewerking vonnis vellen , dewijl geen hunner recht tot ftemmen heeft. Hij kan alle misdaaden, uitgezonderd die waarop de dood ftaat,ftraffen ; ook kan hij doen geesfelen, of zelfs van de pijnbank gebruik maaken, wanneer den misdaadiger fchuldig geoordeeld word, en zulks niet wil belijden; en ik was zeer aangedaan, wanneer ik vernam dat dit ijsfelijk en der" menschheid onteerend hulpmiddel nog onlangs was te werk gefield. Zelfs kan hij in Hoofdmisdaaden ter dood vonnisfen, mits hij tagtig gezwoorens uit de verfchillende Kerfpels oproept om in de rechtbank tegenswoordig te zijn; dan daar dit met veele kosten verzeld gaat, zend hij doorgaans  124 W. C O X E gaans den fchuldigen naar Zurich. In Burgerlijke zaaken valt van zijne uitfpraak een hooger beroep aan den Senaat van Zurich. Wanneer de Bailliuw zijne magt misbruikt, is den Senaat dadelijk bereid om de klagten van de on- ■» derdrukte inwoondërs te hooren, en blijft ook niet in gebreken om den onrechtvaardigen Rechter te ftraffen. Een voorbeeld van deeze onpartijdigheid bleek in 1754., wanneer de Bailliuw overtuigd zijnde van zich aan knevelarijen fchuldig gemaakt te hebben, tot eene geldboete verweezen, en uhSwit' ftrland gebannen wierd, offchoon hij de Schoonzoon van den Burgemeester was. Ik vernam deeze gebeurtenis door het ontdekken van een open vak in de rije van wapenfchilden derBailliuwen, die op de zaal van het kafteel gefchilderd zijn; het wapen van den Onderdrukker, dat te vooren het openftaande vak vulde, was op bevel van de regeering uitgewischt. Van Gruningen vervolgden wij onzen weg door dreeven, velden en beflootene wegen, langs eene allerbekoorlijkfte ftreek, overvloeijende in wijngaarden , koornvelden, weilanden, en houtgewas. Wanneer de ondergaande zon langzaamerhand beneden den gezichteinder afdaalde , zagen wij meenigwerf agterwaards, op de in het verfchiet gelegene Alpen , welkers benedenfte gedeeltens zich fomber en beneveld vertoonden, terwijl derzelver kruinen „ Ar-  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 125 Arrayed wüb refle&ed purple and gold, „ Andcolours dipt in heav'n (*)" Dat is: Vertierd waaren met een terug kaatfend purper en goud, en met couleuren in den hemel gedoopt. Bij het vallen van den avond kwamen wij te Uftar; bejammerende dat onzen dag geëindigd was, terwijl wij geene de minne vermoeijenis gewaar wierden van eene wandeling van agttien mijlen van Rapperschwi/l naar Uftar; zo zeer was ik vervuld van, en verrukt over de fchoonheden van deeze bekoorlijke landftreek. Uftar is een groot Kerfpel, bevattende 3000 inwoondërs ; de houten wooningen zijn zindelijk en gemaklijk, veel overeenkomst hebbende met die van het Canton Appenzel, en zijn op dezelfde wijze langs heuvelen en dalen verfpreid. De zon was naauwlijks opgegaan, wanneer wij onze bedden verlieten, en naar het Kafteel van Uftar wandelden. Het is grootsch op een verheven rots gelegen, die tot op deszelfs kruin met wijngaarden beplant is, en een alleruitgeftrektst gezicht oplevert; waar tegens de Jura, de bergen van het Zwarte Woud, en de keten van Alpen grenzen, die van het Canton Appenzel naar het Walliferland loopen. Beneden en rondom, heeft de landltreek veel overeenkomst met de vrugtbaarlte en omtuinde ftreeken van En- (*) MlLTON.  I2Ö w. c o x e Engeland; een kleine leevendige ftroom kronkelt zich door eene verbaazende vlakte, terwijl hetGra/fenmeir eene breede rivier fchijnt te weezen, die de Jaagtens van de nabuurige heuvelen befpoeld'. Dit Kafteel was eertijds de verblijfplaats van de Graaven van Uftar, die het zelve benevens het onderhoorige van de Graaven van Ravensturgh ter leen hielden, en het welk ter dier tijd eene fterke -vesting was. Bij het uitfterven van dat huis, in het midden van de veertiende eeuw, geraakte het zelve w handen van het geflagt van de Bons te t; en in 1552. wierd het door Zurich gekogt, en met de Bailhuwagie van Greiffenfee vereenigd. De Heer de Bonstet, die ik U z\s een van ons gezelfchap opgegeeven heb , vond groot vermaak in ons een verhaal te geeven van de oudheid en de gefchiedenis Van dit Kafteel, voorheen door zijne voorvaders bezeten, alsmeede om de geflagtwapens op de venfter glazen gefchilderd naauwkeurig te befchouwen. Dit Kafteel is thans een Heerenhuis, en behoort aan den Heer Te ijler van Weddenschweil. Van Uftar doorkruisten wij de velden, en kwamen aan het Greifenmeir. Wij wandelden eenigen tijd over de graszooden langs deszelfs oevers, onder de overhangende eiken-, beuken- en olmen takken. Dit meir is langwerpig, omtrent zes mijlen lang, en eene mijl breed. Aan de eene zijde zijn de oevers vlak of zagtjes rijzende, en aan de andere beftaan zij uit boschrijke heuvelen. Het gebrek van wooningen en ingezetenen in deezen vermaakelijken doch eenzaamen oord, vormde vlak het tegengeftelde van de  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 12? de talrijke dorpen die wij zo even verlaaten hadden , terwijl het Zuider gedeelte van het meir bijna aan dien ftaatigen keten van Alpen fcheen te grenzen , welke geduurig onzen aandagt tot zich trok. In een klein fchuitje fcheep gegaan zijnde, voeren wij voorbij het dorp Greiffen, vermaakelijk gelegen op een klein voorgebergte door een bosch omgeeven, en landden aan het Noorder einde van het Meir. Hier baadde ik mij, en wandelde zagtjes opwaarts door vrugtbaare akkers , bekoorlijk met eiken-, beuken- en populier-, benevens ontelbaare vrugtboomen beplant. In een klein dorp hielden wij bij den Predikant ftih Gij kunt U onmogelijk een juist denkbeeld vormen van de zindelijkheid en eenvoudigheid van deeze ftreeken. De twee dogters van den geestelijken , omtrent vijftien of zestien jaaren oud, bragten met veel bevalligheid melk en kersferi aan om ons te ververfchen. Zij waaren netjes gekleed, even als de boere meisjes, met flrooije hoeden,en haare hembdsüiouwen volgens de gewoonte van dit land boven de elleboogen vastgeknoopt. Van deeze verblijfplaats der onfchuld en eenvoudigheid gingen wij geduurende eene mijl opwaarts, wanneer zich op eenmaal een bekoorlijk gezicht over Zurich, het Meir, en de omliggende ftreeken opdeed, en vervolgens zagtjes afdaalende kwamen wij te Zurich, geheel verrukt over dit fpringtogtje. Een togt naar den top van den Lagerlerg was niet minder vermaakelijk dan den voorigen uitflap. Ik voorzag mij van een wegwijzer en een paard; doch het weder zeer fchoon zijnde gaf ik het paard aan mijn  128 W. c O X E mijn knecht, en verkoos door de koornvelden, weilanden en digte boschjes te wandelen. Op de velden zag men alles in beweeging door de groote meenigte menfehen die aan den oogst bezig waaren. In deeze ftreeken zag ik even als in de nabuurige, met vermaak, dat de Osfen , welke voornamelijk voor trekdieren gebruikt worden , niet met het juk voor de ploeg zijn gefpannen maar opgetuigd als een paard. Deeze gewoonte fielt die dieren in ftaat om met meer gemak en met meer vrugt te werken Men heeft zulks onlangs in fommige gedeeltens van' Engeland ingevoerd; en alle onbevooroordeelde landhoevenaars erkennen deszelfs meerder voordeel dewijl het juk zeer nadeelig voor de huid is; en vier" Osfen in het gareel gefpannen, kunnen zo veel werk doen als zes, wanneer zij het juk op den nek heb. ben. Eenige mijlen van Zurich, ging ik door het dorp Affholtercn langs de Kerk, die in het midden van een groot veld zeer fraai} gelegen was; vervolgens om het kleine Meir van Kasten, op een kleinen afftand van de fchilderachtige overblijfzelen van Oud Regensberg, en voorts langzaamerhand opklimmende naar Nieuw Regensberg, het welk op een hoogte aan den voet van den Lagerberg ftaat. De Graaven van Regensberg waaren magtige Baronnen, geduurende dat tijdperk van regeeringloosheid en verwarring het welk de 12. en 13. eeuw onderfcheid. Zij waaren met het Canton van Zurich in geduurige oorlogen, of liever ongeregelde fchermutfehngen ingewikkeld, tot dat zij eindelijk door Rudolph van Habsburg, die toen Veldoverfte van de  REIZEN DOOR SWITSERLAND. I2Q de Zurichfche krijgsbenden was, geheel verflagen wierden. Bij het uitfterven van de Graaven van Regensberg in de 14. eeuw, verviel hun grondgebied aan het Huis van Oostenrijk, en in 1409. wierd het aan Zurich onderhoorig. Het tegenswoordige vlek is bewoond door omtrent 200 menfehen, die aanzienlijke voorrechten genieten. Zij hebben hun eigen Burgemeester, en een Raad van zes leden, die het burgerlijk Gerechtshof uitmaakt, van welkers uitfpraak onmiddelijk hooger beroep op Zurich valt. De lijfftraflijke rechtspleging behoort aan den Bailliuw die in het Kafteel zijn verblijf houd. Dit .Slot was voorheen zeer fterk, en wederftond meenigwerf de aanvallen van Zurich. Het grootfte gedeelte van het gebouw dat men thans ziet is in de voorige eeuw geftigt; de eenigfte overblijfzelen van de oude fterkte beftaan in eenige fteenen muuren, en eenen ronden tooren, van waar men een fraaij uitzicht heeft. Een put in het midden van het vlek,, in de rots 2,16 voeten diep (0) uitgehouwen , die tegenwoordig droog is, voorzag voorheen de bezetting van water, geduurende de hardnekkige belegeringen, welke dezelve voor, het uitvinden van het buskruid moest ondergaan. Bij deeze put is een wel voorziene fontein, die in den Lagerberg ontfpringt. Het omgelegen land. is eene zeer bekoorlijke afwisfeling van heuvelen en dalen. De rots waar op Regensberg gebouwd is, en die in eene op eens afgebrokene fteilte eindigt, vormt het Oos« (0) Anderen zeggen 116 voeten. De Vertadcr. I. Stuk. I  133 W. C O X E Oostelijke uiterfte van dien uitgeftrekten keten van bergen, die onder den algemeenen naam van Ae Jura bekend is, en welkers bijzondere bergen door verfchillende benaamingen onderfcheiden worden. Die welke zich ter deezer plaats verheft, word de Lagerlerg genaamd, welkers kruin ik te paard beklom. Geduurende eene wijle tijds reed ik door bebouwde akkers, en vervolgens door pijn-, masten beuken-bosfchen , tot dat ik den hoogden top bereikte, waar op een hut ftaat, waar men in tijd van nood feinen kan geeven. Van deeze plaats, van waar men het geheele land overziet, genoot ik een van de uitgeftrektfte en onbelemmerdfte gezichten en voornamelijk het fchoonfte uitzicht over de Alpen, het geen ik tot nog toe in Switferland gezien had. Ten Noorden ftrekt het oog zich vrijelijk over de wildernisfen van het Zwarte- Woud uit; ten Oosten, bereikt het de grenzen van Beijeren; naar het Westen ontdekken zich de bergen van de Jura die Zich in meenigvuldige richtingen uitftrekken ; ten Zuiden ziet men nederwaarts op de vrugtbaare en beftootene ftreeken in het Canton van Zurich, op het Meir en deszelfs bevolkte oevers; en men bewondert de ruime uitgeftrektheid van het land, dat langzamerhand van vlaktens tot hoogtens, van hoogtens tot heuvels, van heuvels tot bergen overgaat, en eindelijk eindigt in die verbaazende Alpen, Whofe heads touch heaven" Dat is : Welkers kruinen den Hemel bereiken. Dit  REIZEN DOOR SWITSEREAND. ïgt Dit wonderbaarlijke en majeftueufe gezicht deed mij ongevoelig tot aan het vallen van den avond verblijven; wanneer ik door de duiftere bosfchen van pijn-, mast- en beukenboomen die de zijden van den Lagerberg bedekken, afdaalde ; en , vervuld van die' gewichtige doch zwaarmoedige befchouwingen, welke de onbefchrijvelijke fchoonheden der natuur op den geest agterlaaten , reed ik langzaam voort, en kwam eerst te Zurich wanneer de duisterheid van den nagt den gezichteinder benevelde. XI. B R I E F. Winterthur. Kafteel van KiJ- burgh. ^"interthur is omtrent twaalf mijlen van Zurich gelegen; het is eene Stad, die offchoon zij tot het Canton, en onder de befcherming van Zurich behoort, nogthans haar eigene wetten en overheden behouden heeft, en grootendeels onafhangelijk is. Winterthur wierd te vooren door deszelfs eigen Graaven geregeerd, die waarfchijnlijk een tak van het Kijburgfche geflagt uitmaakten, dewijl beide de huizen dezelfde Wapenfchilden voerden. In de 14de eeuw wierd het door Hartman Graaf van Kijburgh bezeten, die ze het eerst met muuren deed omringen, en bij zijn dood verviel de Stad aan Ru* poEPH van Habsburgh. Rudolph die naderI a hand  *3a w. C O X E hand Keizer wierd , begiftigde de inwoondërs met aanzienelijke voorrechten, om dat zij hem in den oorlog in welken hij met Ottocar, Koning van Boheemen gewikkeld was, bijtend gaven. Zij bleeven aan zijne nakomelingen tot in 1424. onderhoorig, wanneer de inwoondërs de befcherming van Zu. rich inriepen, en met dat Canton een verbond aangingen. Toen in 1467. de Aartshertog Sigismund zijn recht aan Zurich verkogt had, verkreeg dat Canton ook zijne voorrechten. Fen afgevaardigde van Zurich houd te Winterthur zijn verblijf, doch om geen andere reden dan om den tol intezamelen, die voor de helft-aan Zurich behoort. De Regeering van Whinterthur is Ariftocratiesch. De Opperfte magt in alle zaaken, die niet metdeZ*nchfche rechten ftrijden, berust in den grooten en kleinen Raad. Deeze twee vereenigde rechtbanken doen hoogde uitfpraak in alle lijfftraffelijke gedingen, en vellen het vonnis des doods zonder hooger beroep. De kleinen Raad is met het algemeen beleid der zaaken belast, en beflist de burgerlijke gefchillen bij eerfte gewijsde. Van deszelfs uitfpraak valt beroep aan den grooten Raad, en in alle gedingen tusfchen een vreemdeling en een burger, aan den Senaat van Zurich. Offchoon de Stad als onafhangelijk befchouwd word, en alleen ftaande onder de befchermino- van Zurich, zo vordert echter dat Canton het recht om de inwoondërs van de Zijde Fabrieken uittefluiten; gelijk meede van het oprechten van Drukpersfen, als ftrijdende met de voorrechten van de Inboorlingen van  REIZEN DOOR S WIT SER L A ND. 133 van Zurich. Deeze vermeende uitflaiting heeft dikwijls misnoegen tusfchen de twee Heden verwekt en tot veele twisten aanleiding gegeeven, welke nog duuren. En hoewel Zurich de Zijde Fabrieken nietkan beletten , zo word echter door het verbod aan de boeren van dit Canton, om de benoodigde ftof te bewerken en te fpinnen, eene wezentlijke belemmering daar aan toegebragt. Thans word 'er een diergelijk verfchil over en weer betwist, wegens het oprechten van een Drukpers te Winterthur. Het recht daar toe isnaauwLijks betwistbaar; doch wanneer de zaak bij hoogfte uitfpraak te Zurich zal beflist worden, blijft het twijffelachtig, of die regeering belangeloos genoeg zal zijn, om ten voordeele van Winterthur tegens haare eige burgers uitfpraak te doen. In alle andere opzichten , uitgezonderd in deeze twee artijkelen van den zo voordeeligen handel voor Zurich, is den koophandel van Winterthur onder geene andere bepaalingen. Haare voornaamfte Fabrieken beftaan in Neteldoeken , (Muslins) gedrukte Katoenen en Lijwaaten. Eenige vitriool bereiders zetten dien tak met eenen uitneemenden goeden uitflag voort. De Stad is klein, en de inwoondërs beloopen omtrent tweeduizend , die voor het grootfte gedeelte zeer arbeidzaam zijn. De fchoolen in deezen kleinen Staat zijn zeer wel begiftigd en op eenen geregelden voet ingericht. De openbaare boekerij bevat eene kleine verzameling van boeken, en een groot geta Romeinfche Munten en Gedenkpenningen, voornamelijk te Ober - Winterthur gevonden ; onder de I 3 zeld'  134 w. c o x e zeldzaamfte zag ik een Didius Julianus en een Pertinax. Ober- Winterthur , of Opper* Winterthur, thans maar een klein Dorp bij de Stad, op den grooten weg gelegen die naar Frauenfteld gaat, was den zetel van het oude Vitodurum, eene Romeinfche bediening, en de aanzienelijkfte in deeze landftreek. Men vind geene andere overblijfzelen van haare voorige grootheid dan de grondvesten van oude muuren, en eene meenigte Romeinfche Munten en Gedenkpenningen welke daar gevonden zijn. De Romeinfche Wfeg, die voorheen door de moerasfen tusfchen Winterthur en Frauenfield liep, is thans niet meer zichtbaar, dewijl denzei ven den grondfiag van den tegenswoordigen grooten weg uitmaakt fz>). Hef Kafteel van Kyburgh, dat zich op den top van eene hoogte verheft, van waar men over Winter, thur en de omliggende ftreeken heen ziet, levert eene fchilderachtige vertooning op, en is in de Gefchienis van dit land aanmerkenswaardig, geduurende de tijden van verwarring die de tusichenregeering van het Rijk voorafging en volgde. In het begin van de 12. eeuw waaren de Graaven Van Kyburgh in het bezit van de Graaffchappen Kyburgh, Lentzburgh, va Baden, en derzelver grondgebied wierd verder uitgebreid door de vermeerdering van Burgdorf en lïun, het geen aan Ulrik (*) ver- 0>) fn den omtrek van Winthertbur vind men ook Mincraale Wateren. De Vertaaler. (*) Efcfiige Schrijvers willen, dat WERNARZoon van  reizen door switserland. 135 verviel, uit hoofde van zijne Gemaalin Anna, Zuster van Berchtold V. Hertog van Zxrineen, bij het overlijden van den laatften zonder mannelijke nakomelingen. Deeze erfgoederen kwamen in 1273. aan Rudolph Graave van Habsburgh, wanneer zijn Oom Hartman den Ouden, de laatfte Graaf van Kyburgh ftierf. Door deeze erffenis wierd Rudolph een der magtigfte Vorften in deezen oord, en zij baande hem waarfchijnlijk den weg tot den Keizerlijken Throon. Voor zijn overlijden ftond de Keizer aan zijn Zoon Rudolph en zijne erfgenaamen het Graaffchap Kyburgh, benevens zijne andere bezittingen in Smtferland af; en, bij het overlijden van zijn Zoon, bevestigde hij deeze gift aan zijn Kleinzoon Jan , dezelfde die zijn Oom, de Keizer Auert (") vermoordde, en demoordenaar bijgenaamd wierd. Na het vermoorden van Albert, bemagtigden de Zoons van dien Keizer Kyburgh en de andere erfgoederen in Szvitferland, en bragten dezelven aan hunne nakomelingfchap over. In 1424- wierd F red brik Hertog van Ooftenrijk door Keizer Sigismund in den Rijksban gedaan , en deezen laatften begiftigde Zurich met het Graaffchap Kyburgh voor eene Ulrik de Gemaal van Anna was. Eene aanmerkelijke verwarring en tegenftrijdigheden hadden in de vroegere Gefchiedenisfen van de Graaven van Kyburgb plaats, toe dat Fuessli dezelve ophelderde. Zie het Artykel Ky lurgh in FuESSLi's Erdbefcbreibung. {*) Zie de 14. Brief. I 4  136* w. c o x e eene fotftme gelds. In 1442. wierd het Huis Van Oostenrijk daar wederom in herfteld . doch in i4« wierd het geheel en al aan Zurich afgeftaan doorSiI gismonb Aartshertog van Oostenrijk, om daar dooi een fcliuld van duizend guldens te vereffenen. Van dien tijd af aan, heeft het zelve een Bailliuwagie m het Canton van Zurich uitgemaakt; doch den tijtel van Graaf van Kijburgh is zedert altoos door het Huis van Oostenrijk behouden, en word tekenswoordig nog gevoerd door den tegenswoordigen Doorluchtigen afftammeling. Het Kafteel van Kijburgh, het welk in eene romaneske en woeste ftreek is gelegen, is in verfcheiden tijdperken gebouwd. Een gedeelte is oud, en niet onwaarfchijnlijk het zelfde dat reeds ten tijde van Rudolph beftond, hoezeer ik echter geen vroeger jaartal dan 1424. kon ontdekken, in welk jaar het aan Zurich gegeeven wierd. In een vertrek het welk voorheen een ftal was, zag ik de afbeeldzels van alle de Bailhuwen, die zedert den afftand aan Zunch m het Kafteel hun verblijf gehouden hebben. De Ba, huw bezit een.aanzienlijker gezag, dan gewoonlijk door eene Ariftocratifche Regeering word afgeftaan. In hjfftraffelijke rechtsgedingen is"hij alleen gehouden tot het raadpieegen van den rechter van het Kerfpel, hoewel hij aan derzelver gedagten met gebonden is; ook kan hij de doodftraf doen uitoeffenen zonder dat hij noodig heeft het vonnis naar Zurich ter bevestiging te zenden. X I L  reizen door switserland. 137 XII. BRIEF. Frauenfeld. — Het Switfersch Bondgenootfchap. -— Landdagen. Van Winterthur begaf ik mij naar Frauenfeld, eene kleine Stad, of liever Dorp, de hoofdplaats van Thurgau , bevattende naauvvlijks duizend inwoondërs, en alleen aanmerkelijk uit hoofde dat zedert 171a. de afgevaardigden van de Switferfche Cantons ter deezer plaats zaamenkomen tot het houden van den algemeenen Landdag (^). Dit (?) Het gebouw waar in de Afgevaardigden vergaderen is op een rots bij de Stad gelegen. Het onderfcheid zich zo min door eene grootfche vertooning, als door eene geregelde bouworder ; de naauwe vengfters zijn niet anders dan vallichtten; een kleinen tooren, naast het gebouw, van onregelmaatige fteenen opgetrokken , levert met het zelve eene boerfche eenvoudigheid en kenmerken van bouwvalligheid op. Daar ziet men zelfs de pracht aan de verblijfplaats van het gezag-opgeofferd! De zetel der Switferfche vrijheid kon nergens beter geplaatst zijn, dan in een gebouw het welk de oude eenvoudigheid der zeden, de duurzaamfte grondflag-der Gemeenebesten, voor den geest brengt. Wanneer de Vertegenwoordigers van een volk niet te trotsch zijn om onder nederige daken bijeentekomen,dan ook zullen de Burgers niet haaken om Paleizen te bewoonen nog om prachtige Lusthuizen te [lichten, het welk vervolgens minder vermogenden zouden poogen naï 5 te-  138 W. C O X E Dit Bondgenootfchap is deszelfs ooriprong verfchuldigd aan het in den jaare 1308. geflootene verbond tusfchen Uri, Schzveitz, en Undertvalden, bij de gedenkwaardige omwenteling van 1308 De toetreeding van Zurich, Bern, Lucern, Zug en Glarus, gaf fterkte en vermogen aan deeze vereeniging, en vervolgens verliep 'er één en een halve eeuw voor dat 'er een nieuw lid wierd toegelaaten. Eindelijk wierden in 1501. na veele moeijelijkheden Friburgh en Solothurn in het verbond aangenomen ; bij die gelegenheid flooten de agt oude Cantons eene overeenkomst, genaamd het Verdrag van Stantz, waar bij de artijkelen van vereeniging en onderlinge befcherming derzelver beflag verkreegen ( f). Bij de naderhand gevolgde aanneeming van de drie andere Cantons Bazel, Schaf haufen en Appenzel, is daarin geene verandering gekomen; dewijl zij dezelfde voorwaarden onderfchreeven hebben, welken Friburgh en Solothurn hadden aangenomen. Zonder in kleine bijzonderheden te treeden, zal ik echter in deezen tevolgen. Misfchien zou een trotsch paleis te Frauenfeld alwaar de Bouwkunde al haar vermogen aan te koste gelegd had , ten einde de Volksvergadering met luister te kunnen ontfangen, daar, toe het teken gegeeven hebben j de weelde en de bouwkunde had meer en meer veld gewonnen , en de velden zouden met weidfche Lusthoven zijn bedekt geworden. En welk nut zou zulks hebben kunnen aanbrengen , daar men immers niets ontbeert wanneer men vrij is ? Be Vertaaler. (*) Zie 25. Brief. (f) Zie 26. Brief.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 139 zen brief tragten, U in een kort bedek het Switferfche Bondgenootfchap te leeren kennen. Het algemeene Staatsrecht, indien ik mij zo mag uitdrukken, tusfchen de verbondene Switferfche Gemeenebesten is gegrond op het verdrag van (*) Sem' fach in 1393.9 op de overeenkomst van Stantz, en op het vreedes verbond in 1712. tusfchen de Her» vormde en Roomschgezinde Cantons te Ar au geflooten. Het blijkt uit deeze onderfcheidene verbintenisfen, waar van het laatde altoos het voorgaande in zich fluit of breeder opheldert, dat het Switfersch Bondgenootfchap in een eeuwigduurend verdedigend Verbond tusfchen de dertien onafhangelijke zich verbindende magten bedaat, om den een den ander met vereenigde kragten tegens alle buitenlandfche vijanden te zullen befchermen. Wanneer eenig lid van de verbintenis aangevallen word, heeft ieder bijzonder Canton uit dien hoofde het recht om van het (*) Dit verdrag , het welk de krijgswetten bepaalt, was tusfchen de agt oude Cantons, benevens het gemeenebest van Solothurn geflooten. Het fielt vast, dat geen Switfersch Soldaat ten tijde van een gevegt zijn geüd zal verlaaten, al was hij ook zelfs gevaarlijk gekwetst. „ Nous entendons aufli que fi quelqu'un s'eftoit blelfé „ en quelque facon que ce fust en combatant ou en as- faillant, de forte qu'il feroit inutile pour fe deifendre; il demeurera non obftant aufli avec les autres, jusques a „ ce que la bataille foit expirée: & pour cela ne fera efti„ mé fuyard & ne 1'en faschera t-on en fa perfonne ny en „ fon bien aucunement."  T4© W. C O X E het (*) geheele verbondene lighaam hulp te vraagen; en in geval van oorlog zijn de onderfcheidene hulpbenden, die door ieder Canton geleverd moeten worden, naauvvkeurig bepaald. Het blijkt echter uit de voorwaarden, op welke de vijf Cantons toegelaaten zijn, dat zij niet in allen opzichten met de agt oude Cantons gelijke voorrechten genieten. Want de laatften behielden aan zich het recht, om wanneer eenpaarig in hunne Vergadering be- floo- (*) De achtingswaardiger] Schrijver van het Account of Switferland, is in zijne befchrijving van het Szvitferfche veibond in een misflag vervallen; en zijne dwaaling is door den Abt Mablij, in zijn Droit Public de TEurope, door de zamenliellers van de Encyclopedie, endoor verfcheidene andere vermaarde Schrijvers gevolgd. Na eene befchrijving van het Switjefscb Bondgenootfchap gegeeven te hebben , befluit hij dat verhaal als volgt : „ Het is 'er zo verre van daan, dat zij (de dertien „ Cantons) een lighaam of éénen ftaat zouden uitmaa- ken, dat alleen de drie onde Cantons in een regelregt „ verbond met een ieder van de andere twaalf ftaat. Daar ,, is inderdaad eene zodanige gemeenfchap tusfchen dezel- ven vastgefteld, dat, ingeval een van de Cantons aan„ getallen word, de overigen twaalf verpligt zijn tot des„ zelfs hulp optetrekken ; doch dit ontftaat alleen uit ,, hoofde van de betrekking, die twee Cantons tot een ,', derde kunnen hebben, en niet uit eenig regelregt ver„ bond dat tusfchen een ieder van dezelven bedaar. Als „ bij voorbeeld: van de agt oude Cantons, heeft Lucer„ ne het recht om ingevalle van eenen aanval, maar vijf n van  REIZEN DOOR SWITSERLANO. ï4i flooten was, van den oorlog tegens de eene of andere vreemde Mogendheid te verklaaren, den bijHand van de vijf andere Cantons te vorderen zonder verpligt te zijn om de redenen daar van openteleggen : zo dat de eerften geen vijandelijkheden beginnen kunnen zonder de toeftemming van de zaamverbondenen; en wanneer de vijand genegen zou zijn om over de zaak in verfchil in onderhandeling te treeden, moet dit aan de beflisling van de van dezelven terhulp te roepen. Dan fommigen van dee„ ze vijf kunnen wederom anderen om bijftand vraagen, „ met welken zij, doch Lucsrne niet, verbonden zijn, „ zo dat zij ten laatften allen, uit hoofde van bijzondere „ verbonden, en niet uit kragte van een algemeen verbond „ dat onder hun beftaat, moeten opkomen." Het bovengemelde Verhaal van de Switferfche Vereeniging zou beter gevoegd hebben bij de befchrijving van het verbond der agt Cantons , vóór de geflootene overeenkomst van Stantz , wanneer de zaamverbondene Staaten niet zo geheel en volftrekt vereenigd waaren als tegenwoordig,- en hunne verbintenis fluit misfchien alle diergelijke verbonden met vreemde Mogendheden niet geheel uit. Het was alleen door de Artijkelen van die vermaarde overeenkomst , en het verbond van de agt Cantons met Friburgb en Solothurn, dat de verbintenis geheel en al geregeld en algemeen gemaakt wierd. Men moet echter loeftemmen, dat verfcheidene Switferfche Gefcbiedfcnrijvers hetzelfde denkbeeld van de Switferfche vereeniging als het boven vermelde verhaal gegeeven hebben , en dat zelfs thans nog, fommige Schrijvers zeer verfchillen over eenige gewigtige Artijkelen van het verbond.  14* w. C O X E de agt oude Cantons overgelaaten worden. Verder is vastgedeld, dat wanneer 'er een Oorlog tusfchen de agt cantons zoude ontdaan, de vijf anderen verpligt zijn om eene dipte onzijdigheid in acht te neemen. Het volgende wezentlijke artijkel van de verbintenis heiraat daar in om de algemeene rust en goede order te handhaaven. Deswegens is rrien overeengekomen, dat alle openbaare oneenigheden tusfchen de twistende partijen in het vriendelijke zullen afgedaan worden , en tot dat einde zijn 'er bijzondere rechters en fcheidsmannen benoemd, die gemagtigd zullen worden om de verfchillen, welken ontdaan mogten zijn, te vereffenen. Hier bij is gevoegd, eene weöerzijdfche guarantie aan eikanderen van de vastgedelde Regeeringsfqrm in de verfchillende Gemeerebesten; want, om binnenlandfche factiën en oproeren in eenige van de verbondene Cantons voortekomen , heeft men in de geflootene overeenkomst van Stantz vastgefleld, dat in geval van eenen opHand, de Overheid van zodanig een Canton door de wapenen van de anderen zal bijgedaan worden. Uit dien hoofde levert de Gefchiedenis van Switferland veele voorbeelden van befcherming en bijdand op, die de zaamverbondenen zich onderling gegeeven hebben, om de verfchillende regeeringen daande te houden en te onderfteunen. Geene bijzondere verbintenisfen, welke eenigen van deeze Cantons mogen aangaan, zijn van kragt, wanneer die onbedaanbaar zijn met de grondartijkelen van deeze algemeene vereeniging; of in andere woorden, de wederzijdlche verbintenis tusfchen de leden van dit verbond belet het aangaan van alle an- de«  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 143 clere openbaare verpligtingen. Behalven de voorgemelde uitzonderingen, zijn de verfchillende zaamverbondene Staaten onafhankelijk van elkander; zij vermogen met eene andere Mogendheid verbonden aangaan, of dezelven verwerpen, offchoon alle de anderen daar in toegeftemd hebben (*); zij mogen hulpbenden aan vreemde Vorften geeven; de geldfpecien van de andere Cantons op hun grondgebied verbieden; belastingen opleggen; en in een woord, alle andere daaden van volftrekt oppergezag uitoeffenen. De Staatszaaken van het Switfersch zaamverbonden lighaam en deszelfs Bondgenooten worden op de onderfcheidene Landdagen overwoogen en tot befluit gebragt: en deeze vergaderingen zijn, 1. Algemeene Landdagen; of Algemeene Vergadert*) De vijf Cantons, welke toegeftemd hebben om geen verdrag zonder de goedkeuring van de agt Cantons aantegaan, zijn noodwendig hier van uitgeflooten , even als die bijzondere Cantons, welken zich zeiven door afzon-. derlijke verdragen verbonden hebben om geene vreemde verbintenisfen te fluiten, zonder de wederkeerige toeftemming van de anderen: gelijk bij voorbeeld, Uri, Schweitz en Underwalden door het verdrag te Brunnen in 15(5. Doch dit hangt van afzonderlijke verbintenisfen af, en heeft geene betrekking tot de algemeene vereeniging. Ieder Canton is inderdaad aan de algemeene artijkelen van de Switferfche vereeniging gehouden; doch, overeenkomftig dezelven kan geen der Gemeenebesten, in eenig ander opzicht, door de befluiten der meerderheid onder de zaamverbondene Cantons, overheerscht worden.  144 W. C O X E deringen van de dertien Cantons, en van hunne Bondgenooten. 2. Bijzondere Landdagen; namelijk van de agt oude Cantons; van de Hervormde Cantons met de algevaardigden der Hervormden van Glarus en Appenzel , benevens die van de Steden St. Gal, Bienne en Mulhaufen, genaamd de Evangelifche bijeenkomften; van de Roomschgezinde Cantons benevens de afgevaardigden der Roomschgezinden van Glarus en Appenzel, van den Abt van St. Gal, en van het Wdllifêr Gemeenebest, genaamd het Gouden Verbond: — A Ismeede de Landdagen van de bijzondere Cantons, welken , behalven dat zij leden van de algemeene verbintenis zijn, ook nog daar en boven in onderfcheidene en afzonderlijke verdragen, den een met den anderen ftaan. De gewoonlijke Vergaderingen van den Algemeene» Landdag worden eens 's jaars gehouden, en de zitting duurt eene maand; de buitengewoone Vergaderingen worden bij bijzondere gelegenheden belegd. Dezelve vergaderen voornaamelijk om te raadpleegen over de gefchiktfte maatregelen tot beveiliging van het Switfersch Bondgenootfchap. Het Canton Zurich bepaalt den tijd en plaats van de Vergadering; en roept de Afgevaardigden bij eenen rondgaanden brief te zamen. De afgevaardigde van Zurich is ook Voorzitter , tot dat den Landdag op het grondgebied van een ander Canton gehouden word; in dat geval bekleed den Afgezondenen van dat Canton dien post. De Landdag kwam voorheen te Baden bij den ander ; doch zedert het eindigen van den Burgerlijken Oorlog in 1712. tusfchen Zurich en Bern aan de eene  REIZEN DOOR tWITSBRLAND. 145 eene kant, en Lucernè, Uri<, Schweitz, Under» walden en Zug aan de andere zijde Q wanneer de vijf laatften het meedebeftier over Baden afftonden) is dezelve te Frauenfeld'va. Thurgaubijeengekomen. Ieder Canton zend zo veele afgevaardigden als het goedvind. Het verhaal zou langdraadig worden, in dien ik in alle bijzondere onderlinge betrekkingen van de verfchillende Bondgenooten wilde treeden, waarin zij, of met het geheele Switferfche Bondgenootfchap , of met eenigen van de Cantons ftaan; als meede den verfchillenden inhoud van deeze wederzij dfche verbonden wilde opgeeven. Het zal voldoende zijn alleen aantemerken, dat de Bondgenooten verdeeld worden in meedevereenigde (ajfociatej. en me ede verbondene Cconfederate) Staaten: onder de eerden behoort de Abt van, en de Stad St. Gal, Bienne en Mulhaufen ; en onder de laatften, telt men de Grifons, het gemeenebest van Walliferlandt Geneve, Neuchatel, en de Bisfchop van Bazel. De Staaten die onder de algemeene benaaming van meedeverbondene en meedevereenigde begreepen zijn, genieten uit kragte van deeze vereeniging , eene volkomene onafhangelijkheid van alle vreemde beheerfching, en deelen in alle de vrijheden en voorrechten, waar meede de Switfers in andere landen begiftigd zijn. En niettegenftaande eenige van deeze Staaten alleen met bijzondere Cantons in verbond ftaan, zo zouden echter, wanneer den een of ander wierd aangevallen , de Cantons met welken zij in verbond ftonden, niet alleen dezelven bijftaan, maar ook de meedehulp van de overige Cantons vorderen : indien dierhalven in eenig gedeelte van het geI. Stuk. K hee-  146 W. C O X E heele lighaam een inval gedaan wierd, zouden alle de anderen leden zich tot verdediging van het zelve vereenigen, het zij dan alsonmiddelijkeguarandeurs, of als bondgenooten der dadelijke guarandeurs. X I I I. BRIEF. Reize te Water van Zurich naar Baden. — Wettingen.— Baden. Kafteel van Habsburgh. In plaats van den gewoonen weg over land van Zurich naar Bazel te volgen, leiden wij het grootfte gedeelte te water af; wij gingen omtrent ten twee uuren in den agtermiddag op de Limmat fcheep. Het bevaaren van die rivier word als zeer gevaarlijk befchreeven, doch het gevaar heeft alleen plaats bij het fmelten van de fneeuw of na geweldige regenvlaagen, wanneer op verfcheidene plaatfen de rotfen en zandbanken onder water ftaan. Op andere tijden is 'er geen gevaar te vreezen, mits dat de Schippers nugreren en bekwaam zijn. Ons vaartuig was platbodemd en lang, en wierd geroeid , of liever ge•ftuurd door drie Schippers, die hunne roeifpaanen meest gebruikten om de fchuit te ftuuren; de ftroom was fnel genoeg om ons zes, agt, en fomtijds zelfs tien mijlen in een uur te doen afdrijven. Het water is uitneemend helder, en deszelfs oppervlakte wierd nu en dan door hooge golven beroerd en opgezet, ver-  reizen door switsërland* I4? e veroorzaakt door de tegens ftroom opgaande wind» De Oevers van de Limmat zijn in het eerst min of meer vlak, vervolgens langzaamerhand tot heuvels rijzende, die met weilanden en bosfchen bedekt, of in wijngaarden afgedeeld zijn, eindelijk geheel regtftandig, en aan de waterkant met overhangend geboomte voorzien. Omtrent een mijl van Baden, alwaar de Limmat met de grootfte fnelheid ftroomt, fchooten wij onder de brug van Wettingen met zulk eene vaart door, dat op het zelfde oogenblik waarin ik aan de eene zijde het grootsch bewerp van dezelve bewonderde, ik mij ongevoelig aan de andere kant bevond. Dit kunstituk van de werktuigkunde is eene houte brug, twee honderd en veertig voeten lang, en twintig voeten boven de oppervlakte van het water verheeven : ze was het laatfte werk van Grubenman, dezelfde ervaaren Bouwkonftenaar, waarvan ik in een voorigen brief melding maakte -, en zij overtreft die van Schaf haufen verre in fraaijheid. Wij flapten te Baden aan land, en wandelden naar JJab/burg* Schintznach, Koningsfelden, en Windt sch; van welke plaatzen ik U een kort verflag zal geeven, Baden ontleent deszelfs naam van de warme baden in deszelfs nabuurfchap, die bij de ouden onder de naamen van Aqua. en Thermo, Helvetica vermeld zijn. Baden was eene Romeinfche fterkte, opgericht om de Ailemannen of Duitfchers in bedwang te houden; zij wierd tot den grond toe geflegt, wanneer de Helvetiërs, die door Otïho onderiteund wierK 3 den,  < 14^ w. c o x e den, door Caecina Veldoverfte van Vitellius verflaagen wierden. Wederom opgebouwd zijnde, wierd zij door de Duitfchers genomen; geraakte vervolgens onder de magt der Franken, werd in de tiende eeuw in het Duitfche Rijk ingelijfd; en kwam beurtelings in handen van de Hertogen van Z De Prins Eu genius en de Hertog vanVil- K 3 tars  '5° W. C O X E Van Boden wandelden wij door eene aangenaame en boschnjke landlïreek, fomtijds langs den Limmat, welks fteile oevers met wijngaarden tot aan den rand van het water bedekt zijn ; en binnen omtrent twee uuren voeren wij dê&nfs in het Canton Bern over. Door eene vlakte gegaan zijnde kwamen wij aan de baden van Schintznach, eene plaats die aanmerkelijk is om deszelfs bekoorlijke ligging aan de oevers van de Aar, en om haare laauwe mineraale wateren. Ze is ook zeer bekend uit hoofde dat eene Swuferfche Maatfchappij aldaar het eerst vergaderf"',?^2? MaatfchaPPJ'j> door eenigen vandegeleerdfte Mannen, zo van den Roomfchen als Hervormden Godsdienst, inSwitfer/andopgericht, heeft het eerst haare poogingen aangewend, om den geest van verdraagzaamheid te verfpreiden, en om die afkeerigheid, welke tusfchen de belijders van de twee leerfclzels plaats greep, te doen verminderen. Haare uitgegeevene fchriften hebben daar heen geftrekt, om eenen algemeenen iever tot nafpooring van de ' be- lars hielden in 1714. in de Stad eene bijeenkomst om de laatfte hand aan het Verdrag van Ratfladt te leggen — Het grootfte gedeelte der Inwoondërs is van den Roomfchen Godsdienst; de Hervormden woonen maar in eenige dorpen Het kapzel der vrouwen is zonder- ling, aan weerskanten van haare mutfen draagen zij twee korte d.kke en zwarte hoornen ; haare kleeding is voor het overige prachtig. Een duidelijk bewijs dat de weelde de dienstbaarheid verzelt. Men wil dan nog ten miaflea iets door de kleederen verwonen! DsFetu  reizen door switserland. 151 befchaafde wetenfchappen te doen ontbranden. De Vergadering van deeze edelmoedige Maatfchappij is thans naar Olten, eene kleine Stad in het Canton van Solothurn overgebragt. Digt bij Schintsnach ziet men op eene uitfteekende hoogte , de overblijfzels van het Kafteel van Habshurgh, werwaards wij opklommen door een beukenbosch, dat bijna van gelijken ouderdom als het Kasteel fcheen te weezen. Deszelfs overblijfzels beftaan in een ouden tooren, uit zwaare fteenen zaamgefteld, en van eene ongefchikte bouworder, als meede uit een gedeelte van een klein gebouw van veel laater tijd. Het wierd in den beginne van de elfde eeuw door Werner, Bisfchop van Straatsburg gebouwd, kwam vervolgens aan zijne Broeders Radboud en Latzelin, en verviel op hunne nakomelingen. Ottho, Kleinzoon van Radboud, was volgens de Gefchiedenis waarfchijnlijk de eerfte die zich zelf Graaf van Habsburgh noemde, en deezen tijtel was de voornaamfte waar door zijne afftammelingen zich onderfcheidden, tot dat denzelven in eene aanzienlijker waardigheid verlooren ging, wanneer Rudolph van Habsburgh tot den Keizerlijken Throon verheven wierd. Zijne Opvolgers gaven het Kasteel en deszelfs onderhoorig gebied als een Leen, eerst aan de Heeren van Wildeck, en vervolgens aan den Heer van Wolen : in wierd het door Bern in bezit genomen , geduurende den twist tusfchen Keizer S i g i s m o n d en Fr e d e r i k van Oostenrijk, en aan het geflagt van Segefern van Bruneck gegeeven. In 1469. werd het aan het K 4 Kloos-  '5* W. C O X E Klooster van Koningsfeïden verkogt; bij de vernietiging van dat Klooster, ten tijde der Hervorming, waereldlijk gemaakt en aan de Regeering getrokken; vervolgens is het trapsgewijze in verval geraakt, en word thans door een boeren huisgezin bewoond. Hit Kafteel verfchaft een onbeperkt gezicht over heuvelen en dalen, vlaktens en bosfchen, rivieren en meiren , fteden en dorpen , bergen en Alpen; eene zinfpeeling op die uitgeftrekte magt, tot welke één man, die zijn aanzien van dit Kafteel ontleende , door zijne begaaftheden, zich zelf en zij. ne nakomelingen wist te verheften. Gij zult ligtehjk bevroeden dat ik Rudolph van Habsburgh bedoel, die van een Switfersch Baron tot Keizer gekooren wierd, en het Huis van Oostenrijk ftigtte. Rudolph wierd in 1218. gebooren. Na dat hij in zijne jeugd geduurig den krijg gevolgd en zich met twisten bezig gehouden had, werd hij in 1272 op het onverwachtfte tot de Keizerlijke waardigheid gekooren, en hij deed die verhevene bediening, zo wel door zijne Staatkundige bekwaamheden als door zijne dapperheid in den krijg eere aan. Hij overleed in 1291. na eene lange en roemruchtige regeenng , jn het drieënzeventigfte jaar zijnes ou. derdoms. Vervuld met deeze denkbeelden, wanneer ik op de plaats zelve den oorfprong van het Huis van Jfabsburg in overweeging nam, benevens deszelfs trapswijze voortgangen naar dat aanzienlijk gezag, dat het zedert onder de meer bekende benaaming van het Huis van Oostenrijk verkreegen heeft; zo kon ik het, zelve niet beter vergelijken dan bij een klei.  reizen door swïtserland. I53 kleine beek in de Alpen, waarvan den oorfprong onzeker is ; doch die na eene meenigte (rroomen ontfangen of zich daar bijgevoegd te hebben, geene onaanzienlijke rivier vormt. Door Szvitferland vlietende, hoewel nog bijna onbekend aan deszelfs nabuuren, is die niet zodra in Duitschland getreeden, of zij verliest haare naam bij de zamenvoeging met den Donauw; en na dat deeze de fchatting van ontelbaare rivieren ontfangen heeft, ftroomt zij met eene aangroeijende en fleeds vermeerderende kragt van water, door eene verbazende uitgeftrektheid van landen , en valt door honderd monden in de Euxiner of Zwarte- Zee. ' et pare Che guerra porta e non tributo al mare (*). Rudolph zou gediuirende zijn verblijf op dit Kasteel geen geloof hebbon gcgccvcn aan iemand die begaafd met den geest der voorzegging, hem zou voorfpeld hebben, dat in weinig meerder dan eene eeuw, eenige kleine gemeenebcsten , die toen naauwlijks. beftonden, zijne afibimmelingen uit hunne erfgoederen in Siuitferland zouden verdrijven; en op de overblijfzelen daar van , als meede op de grondzuil van eene evengelijke vrijheid, eene ge- , wigtige verbintenis zouden oprichten, die door de magtigfte Mogendheden gevleid en aangezogt zou worden. Mogelijk zoude hij nog minder geloofd hebben , dat hij zelve eenmaal den Keizerlijken Throon (•) Tasfo. K5  '54 w. c o x e Throon bezitten, en het Huis van Ooflenrijk zou ftigten; en dat zijne lijnregte aframmelingen over Duitschland, Hongarijen , Bohemen, Oostenrijk, Span jen, Bourgondien, de Nederlanden, Milaan, en Sicilien zouden heerfchen, en derzelver beheering en invloed van de Zwarte-Zee tot in de Nieuwe Waereld over den Atlantifchen Oceaan uitftrekken. XIV. B R I E F. KoNINGSFELDEN. — WlNpISH. • Reize den Rhijn af. C3nze nieuwsgierigheid in het bezichtigen van het Kafteel van Habsburgh (*) voldaan hebbende; de bakermat van het Huis van Ooflenrijk, waarvan den tegenswoordigen afftammeling nog den tijtel voert, daalden wij af in de.vlakte van Koningsfel- den, (*) Daar is nog een Kafteel van Habsburgh , gelegen bij het Meir van Lucerne, het welk ik in 1779.bezogt. Eenige Schrijvers hebben verkeerdelijk opgegeeven , dat dit het Kafteel was waar na de Graaven zich benoemden. Doch Hergot heeft deeze gedagte wederlegd , en ontegenzeggelijk beweezen dat die eer aan het Kafteel van Habsburg het welk ik inden voorgaanden Brief befchreeven heb, toekomt. Zie Hergot, Gen. Dipl. Augs. Domus Habsb.  reizen door switserland. 155 den, en begaven ons na het Klooster van dezelfde naam, gebouwd door Elisabeth, ter plaatfe alwaar haar man Albert was vermoord geworden. De aanleiding tot deezen moord, en de omdandigheden waarmeede dezelve verzeld ging, waaren als volgt. Albert had als Voogd over zijn Neef Jan van Habsburgh, bezit van zijne Erfgoederen in Switferland genomen, en weigerde onder verfchillende voorwendzelen om hem dezelven overtegeeven. Eindelijk , de herhaalde doch vrugtelooze verzoeken moede wordende, trad Jan in eene zaamenzweering tegens-den Keizer, met Rudolph van Warth, Ulrich vanPalme, Walther van Efchenbach , en C oen raad van Tagerfeld. De Keizer nam het middagmaal te Baden , op zijn reis naar Kheinfelden, eene Stad in de Swabifche Krtits, alwaar de Keizerin zijn Gemaalin een aanzienlijken hoop krijgsvolk verzameld had, waar meede hij voorneemens was een inval in de drie Cantons Uri, Schweitz en Undcrivaldentt doen, die tegens hem opgedaan waaren. Gefchiedfchrijvers van dien tijd die tot de geringde omdandigheden van die gebeurtenis geboekt hebben , verhaalen, dat A l b e r t zich geduurende de maaltijd zeer trotsch gedroeg; en dat, wanneer zijn Neef op nieuw bij hem aanhield om in het bezit van zijne erfgoederen gedeld te worden , de Keizer met eene befpottende houding hein een bloemenkrans op het hoofd plaatde, terzelver tijd daar bijvoegende: „ Dit zal U voor als nog be„ ter pasfen, dan het waarneemen van eene moeijev lijke regeering." Deeze fchimp had zodanig eene uit-  156 w. c o x e uitwerking op den jongen Vorst, dat hij in traaneri uitbarfte, de bloemen wegwierp, en zich niet wilde laaten beweegen om aan tafel te gaan zitten. Na den eeten vervolgde Albert zijn reis te paard , verzeld door zijn Zoon Lodewijk, de zaamenzweerders, en zijn gewoon gevolg, en kwamen bij de Stad Windish, in het Canton Bern, aan de Reufs, over welke rivier de Reizigers doorgaans op een vlot wierden overgezet. De zaamenzweerders gingen eerst over, en wierden door Albert gevolgd: terwijl hij zagtjes voortreed om zijn Zoon Leo polo en het overige van zijn gevolg intewachten , wierd hij op het onverwachtst door de moordenaars aangevallen. Een van dezelven greep de teugels van zijn paard, en Jan van Habsburgh verweet hem zijne onrechtvaardigheid in het terughouden zijner goederen, drijvende hem tevens het zwaard door den hals : Rudolph van Warth kwetfte hem in de zijde ; en Ulrich van Palme kloofde hem met een Sabel het hoofd open. In deezen ftaat lieten zij hem zieltoogende op den grond liggen. Deeze moord wierd op den eerften Maij 1308. op' helderen dag bedreeven , in het gezicht van zijn Zoon Le opold , en het overige van zijn Hof, het welk de rivier nog niet over was; en die, offchoon getuigen van den moord, echter den Keizer geen bijtland konden bieden. Dit veld ligt tusfchen de Jar en de Reus, niet ver van den oord waar deeze rivieren zaamenvloeijen ; en ter zelfder plaats waar hij vermoord wierd is door zijne Gemaalin Elisab e th en zijne Dogter A gke s een Klooster geftigt : de plaats wierd Koningsfelden genaamd, en heeft die  REIZEN DOOR SWlTSËRLAND. 157 die naam ook tot deezen dag behouden. Deoverblijfzels van den Keizer wierden in het Klooster van Witter ling bijgezet, van waar zij vervolgens naar Speir overgebragt, en aldaar begraaven wierden. De moordenaars ontfnapten in de Cantons Uri, Scbvueitz en Undenvalden , hoopende eene zekere fchuilplaats bij een volk te zullen vinden, het welk Albert met een inval bedreigde. Doch de edelmoedige Inboorlingen, verfoeijende eene zo affchuwelijke misdaad, offchoon tegens hunnen grootften en gevaarlijkften vijand bedreeven, weigerden de moordenaars tebefchermen, Esc h en b ach verborg zich «in het gewaad van een gemeen werkman geduurende dertig jaaren, en zijne geboorte wierd niet ontdekt voor dat hij zulks op zijn doodbed beleed ; De Palm e beroofd van de noodzaaklijkfle behoeftens, eindigde zijne dagen in groote armoede; en de Warth even als een gemeene boosdoender aan een paardeftaart gebonden, en na de gerechtsplaats voortgefleept, wierd geradbraakt. Jan van Habsburgh gewoonlijk om deeze reden bij den naam van Moordenaar bekend, mogt de gehoopte voordeden van die misdaad niet genieten; want op bevel van den Keizer Hendrik den Zevenden begaf hij zich in een Auguftiner Klooster, alwaar hij in 1313. overleed. De Weduwe van Albert was op niets meer bedagt dan om den dood van haar Gemaal te wreeken; en in deeze vervolging deelde den onfchuldigen zo wel als den fchuldigen ; een ieder die maar de minfte betrekking op de moordenaars had, wierd met dezelfde wreedaartigheid aan de fchimmen van den Kei-  158 w. c o x e Keizer opgeofferd. De drie Cantons genooten nu eenige jaaren ongeftoord hunne vrijheden, en konden zich tegens toekomende aanvallen verflerken; en dus trokken zij op eene onfchuldige wijze het geheele voordeel dat uit deezen moord voortvloeide. Het Klooster of de Abdij van Koningsfelden bevat in deszelfs uitgeftrekt grondgebied een Vrouwenklooster behoorende tot de Order van Si. C/ara, en een Minderbroeders Monniken Klooster, door een muur van eikanderen gefcheiden. Het wierd rijkelijk begiftigd door Elisabeth, haare vijf Zoonen, en haar Dogter Ag nes Koningin van Hongarijen, die het Nonnengewaad aannam , en haare overige dagen alhier doorbragt. Bij de Hervorming wierd de Abdij waereldlijk gemaakt, en deszelfs landerijen door de regeering aangeflaagen: een gedeelte van het gebouw wierd tot een verblijfplaats voor den Bailliuw gefchikt, een gedeelte in een Hospitaal veranderd, en het overige liet men vervallen. Veele cellen, voorheen door de Nonnen bewoond, beflaan nog in derzelver oorfprongelijken ftaat; en één in het bijzonder word voor het verblijf gehouden waarin Koninginne Agnes leefde en ftierf. De Kapel is nog geheel in weezen, dan word niet meer tot het verrichten van den Godsdienst gebruikt. • De venflerglazen zijn fraaij gecouleurd, en met verfcheiden Hiftorien uit het Oude Teftament, als meede met de afbeeldzels van Elisabeth en Agnes , en van Keizer Albert en zijne Zoonen befchilderd. Ook zijn op de muuren, doch zeer ruuw en ongefchikt, de beeltenisfen van Leo-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. Ï59 Leo po ld" Hertog van Oostenrijk, en devoornaamfte Edelen die in den ilag van Sempach omkwamen , geplaatst. Elisabeth en A ones, en verfcheiden Vorften en Vorftinnen uit het Huis van Oosten, rijk wierden in deeze Kapel begraaven; doch derzelver beenderen eenige jaaren laater naar de Abdij van St. Blaife in het Zwarte-Woud overgebragt, alwaar die met groote pracht ter aarde befteld, en kostbaare praalgraven ter hunner gedagtenis opgericht wierden. 1 Higt bij Koningsfelden ziet men het kleine Dorp Windisb, gelegen aan de zaamenvloeijing van de Aar en de Keus; het word door Oudheidkenners vooronderfteld de plaats van het Vindonisfa te zijn, eene Romeinfche fterkte bij Tacitus vermeld. De plaats doorgaande kon ik geene de geringde tekens van Oudheid ontdekken; doch verfcheidene Graffchriften, Mijlpaalen, Lijk-urnen, Gedenkpenningen, Munten en Gefteentens, welke daar in grooten overvloed gevonden worden, bewijzen genoegzaam, dat het de zetel van eene groote Romeinfche Volkplanting geweest is. De Leezer, die de onbeftendigbeid van de menfchelijke bezittingen gaarne gaade Haat, zal met vermaak de volgende aanhaaling inzien , die zo gelukkig op het tegenswoordig onderwerp word toegepast: „ Binnen de oude wallen van „ Vindonisfa is het Kafteel van Habsburgh, de Ab„ dij .van Koningsfeld, en de Stad Bruck, het een „ na het ander ontftaan. De Wijsgeerige Reiziger „ kan hier de Gedenktekens van een Romeinsch „ Wingewest, van het Leenroerige der Ooflenrijk. „fche Dwingelandij, van het bijgeloof der Monni- „ ken,  10O W. G O X E 1, ken, en van eene arbeidzaame vrijheid met elkan« „ der vergelijken. Wanneer hij waarlijk een Wijs„ geer is, zal hij de waardij en het geluk van zij„ nen eigen leeftijd toejuichen C *>" Den volgenden morgen gingen wij vroegtijdig op de Aar fcheep, en, offchoon dezelve hier ter plaatze maar een geringe ftroom uitmaakt, word zij echter, aanmerkelijk vermeerderd zijnde door den aanvoer van water, die zij van de Reus en de Limmat ontfangt, weldra eene aanzienelijke rivier. Haare oevers worden op eene aangenaame wijze door grazige weiden en bosfchen vervrolijkt, en zijn hier en daar met Dorpen, Kafteelen, en overblijfzelen der Oudheid aan de Waterkant overhangende, bezet. Na eene geringe wending gemaakt te hebben, valt zij door een kleine mond in den Rhijn, en vermeerdert de uitgebreidheid en fnelheid van de groote rivier in welke zij haar naam verliest: haar water, dat zilverwit is kan men een geruimen tijd van dat van den Rhijn onderfcheiden, het welk zeer helder en van een zeegroene couleur zijnde, de vereeniging fchijnt te fchuuwen. De oevers van den Rhijn overtreffen die van de Aar verre in boschrijkheid en fchoonheid, op veele plaatfen zijn dezelven rechtftandig, echter met houtgewas voorzien; op andere zijn zij fchuins en langzaam afhellende, en overvloedig met wijngaarden, bosfchen, en weilanden omzoomd; en leveren eene (*) Gibbon's Decline and Fall of the Roman Emfire, Vol. III. p. 563.  REIZEN ÜOÖR SWITSÈRLAND.1 l6l eeiie' geduurige aaneeiifchakelihg van Steden èn Dorpen op. De fnelle ftroom voerde ons omtrent agtlien mijlen in drie uuren af, en wij ontfcheepten ons te Lauffmbergh , alwaar dè Rhijn een kleine1 waterval vormt, die hoezeer veel geringer dan den val van dezelve Rivier bij Schufhaufen, echter verdient om door Reizigers bezogt te worden ; uit hoofde van de overfchoone gezichten, welke de natuur daar oplevert. Wanneer ik op de rotfen aan den Noordelijken oever van de rivier ftond, waaren dei voornaamfte voorwerpen die zich aan mijn oog op* deeden, een hooge brug, gedeeltelijk open en gedeeltelijk overdekt, onderfteund door drie groote fteene beeren ; zuidwaards zag ik een rij huizen, benevens een oud verwoest Kafteel op den top vari een berg, fier over het water hangende; een vergezicht van bosfchen en weilanden onder door de boogen van de brug ; en de rivier in eenen fchuins afhellenden waterval over deszelfs rotsachtig bed heenftortende, tot dat die zich weldra in de rotfen verliest , waar het gezicht een einde neemt. Omtrent een halve mijl beneden deezen waterval begaven wij ons wederom feheep, en bevonden het water op verfcheidene plaatzen in eene fterkere beweeging dan dat van de Limmat, voornamelijk bij Rhtinfelden, alwaar het met zulk eene vermeerderde hevigheid voortftroomde, dat hetzelve even zö verbolgen was als de baare'n van de zee, dewelken tegens de boot llaande denzei ven door haare geweldige kragt fchuins deed afdrijven. Hier wierden wij met zo veel fnelheid voortgedreeven, dat offchoon ik een potlood in de hand had, echter geen tijd vond ƒ. Stuk. L om  löa w. C O X E om waarneemingen te doen, en nog veel minder om iets te befchrijven; ik kon alleen een vooibijgaand denkbeeld van de bekoorlijke toneeLn \ormen, wanneer wij onder eene fchilderachtige brug van verfcheiden boogen doorvoeren, welke zeer hoog boven de oppervlakte van het water verheven was, en zich aan eene fteile rots voegde, waarop zich eenige majeftueufe overblijfzelen der oudheid vertoonden. Op verfcheidene plaatfen en geduurende een geruimen tijd, ging ons vaartuig door en kort langs afhellende rotfen, en het wierd alleen door de behendigheid van den Huurman voorgekomen, dat het zelve daar niet tegens aan geflaagen wierd. Wanneer wij Bazel naderden verminderde de fnelheid van den ltroom trapsgewijs, en wij begaven ons ten tiiterften vergenoegd over onzen togt aan land. XV. B R I E F. De Stad Bazel. Erasmus.— Openbaare Boekerij. —— Holbein. Ik kwam na mijne rekening omtrent ten twaalf uuren op den middag te Bazel, doch ik was zeer verwonderd dat alle de klokken in de Stad op dat tijdftip één uur iloegen; en na de oorzaak daarvan verneemende, wierd ik onderricht, dat dezelven'altoos de wezentlijke tijd een uur vooruitzijn. Verfchillende re-  RÉIZEN DOOR SWiTSËRLANDa t8$ fredenen worden voof deéze bijzonderheid opgegee* ven: eenige meenen, dat zulks het eerst geduurende de Kerkvergadering van Bazel wierd te werk gefield > ten einde de Kardinaalen en Bisfchoppen, dié zeer vadzig en traag waaren, en altoos te laat verfcheenen, een uur vroeger te doen vergaderen. Anderen houden ftaande , dat 'er eens eene zaamenzweering gefmeed zijnde, om de regeering te middernagt te vermoorden, als toen een der Burgermeefters, die kennis van dit voorneemen bekomen had, de Stads-klok een uur voorwaards zette; door welk middel de zaamenzweerders, in de verbeelding zijnde dat zij deh vastgeftelden tijd gemist hadden* zich wegmaakten ; en dat de klokken zedert ter eeuWigduurende gedagtenis van deeze gelukkige verlosfing in dien ftaat gebleeven zijn. Dan daar word eene derde reden van deeze zonderlinge gewoonte gegeeven , die wel de waarfchijnlijkfte fchijnt té weezen. Het is genoeg bekend dat de Kooren der Hoofdkerken in het Ooften gelegen zijn: dan dat van Bazel wijkt eenigzints van die richting af, etidë Zonnewijzer die aan de buitenzijde van het koof geplaatst is, volgens welke de Stadsklok altoos gefield Word, deelt in deeze afwijking; eene omftattdigheid welke volgens den beroemden Bernoulli, een verfchil van meer dan vijfenveertig minuüten boven den waaren tijd veroorzaakt. De Inwoondërs van Bazel zijn nog zo fiefk aan ëeeze grillige gewoonte gehegt, dat, offchoon mert reeds meenigmaal in den Souvereinen Raad voorftetlen gedaan heeft, om de klokken na behooren të ftellen» zulks echter telkens van de hand is geweeL a «enï  '64 w. C O X E zen; en het volk zou meenen dat men inbreuken öp dezelver voorrechten wilde onderneemen, wanneer hunne klokken op eenen gelijken voet met de overige van Europa gebragt wierden. Eenige jaaren geleeden beflooten fommigen van de voornaamften der Stad, om de Zonnewijzer daags, een halve minuut te verzetten, tot dat de fchaduwe ongemerkt het waare uur zoude aanwijzen. Dit middel wierd dan ook te werk gefield, en de Klok was reeds bijna drie quartier uurs ten agteren geraakt, wanneer dit voorneemen toevallig ontdekt wierd : de Overheid was toen genoodzaakt om de Zonnewijzer in deszelfs voorige richting te plaatfen , en de uuren volgens gebruik te doen dellen. Lang gevestigde gewoontens, hoe onverfchillig en belachlijk ook, kunnen inderdaad zo veel indruk op de gemoederen van het algemeen maaken, dat het fomtijds gevaarlijk en altoos moeij:lijk is, om dezelve aftefchaffen; en wel bijzonder onder dit volk, dat van alle veranderingen zelfs in de geringde zaaken een afkeer heeft. Ik behoef U niet te herinneren, hoe veel tijd 'er verliep eer wij m Engeland overgehaald konden worden , om onze Jaartelling, volgens de algemeene berekening, in Europa aangenomen, interichten. Bazel is zeer aangenaam aan de oevers van den Rhijn gelegen , hg de plaats waar die rivier welke hier zeer breed, diep en fnelvlietende word, na dat zij eenigen tijd van het Oofien naar het Westen geloopen heeft, op eens haare richting Noordwaarts neemt Bazel bellaat uit twee Steden die door eene lange brug zaamengevoegt zijn; de groote Stad ligt aan de Switferfche. zijde, en de kleine Stad aan den an-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. ÏO5 anderen oever van de rivier. Zij heeft eene zeer gunftige ligging voor den Koophandel; een voordeel het welk de inwoondërs zich wel ten nutte hebben weeten te maaken: want men heeft daar fabrieken van allerlei aart opgericht, bijzonder van Linten en Catoene Lijwaaten; ook word door de voornaamfte Kooplieden een zeer uitgeltrekten handel gedreeven(0- De (O In de Stad ziet men langs den Rhijn een aantal zeer fchoone huizen op de hedendaagfche wijze gebouwd, en aan vermogende Kooplieden toebehoorende. De Brug over den Rhijn is 600 voeten lang en zeer breed. Men duld hier geene Edelen, maar deeze moeten op het Land hun verblijf houden, en zo zij in de Stad begeeren te woonen, van hunne tijtels afzien. Nogthang zijn 'er twee of drie Adelijke geflagten, die met behouding van hunnen rang in de Stad kunnen verblijven,doch na geene waardigheden vermogen te ftaan. De Leerbereiderijen , het Papiermaaken, Drukkerijen, IJzerkraamerijen, Droogerijen, Bleekerijen, Handfchoenmaakerijen en Verwerijen maaken aldaar benevens de voortbrengfelen van de Zijden , Lijwaaten en Lintenfabrieken aanzienlijke takken van Koophandel uit ; De Lintenfabriek alleen houd hier een zo groot getal handen bezig , dat 'er 's jaarlijks 300,000 Guldens aan werkloon betaald word. De Stad is de Stapelplaats der Goederen die tusfchen Frankrijk , Dmtscbland , Italien en Switferland verhandeld worden, en daarenboven op een der meest gebruikt wordende wegen tusfchen Frankrijk en Italien gelegen , namelijk die over den berg St. Gothard loopt. Dt Vert. L3  166 W. C O X E De Hoofdkerk is een prachtig Gothisch gebouw, doch ten eenenmaal ontcierd door eene rooze couleurde verw waarmeede dezelve geheel en al beftreeken is* Deeze Kerk bevat de asfche van Geertruij Anna Graavin van Hohenburgh, en Gemaalin van den Keizer Rudolph I.; zij overleed te menen in 1281., en haar lighaam wierd te Bazel begraaven. Haar twee doopnaamen hebben tot veele verwarring aanleiding gegeeven, en verfcheiden Gefchiedfchrijvers doen befluiten dat Geertruij en Anna twee onderfcheidene perfoonén, en elkander opgevolgde vrouwen van dien Keizer waaren; terwijl anderen in de belachlijke vooronderftelling vervielen dat zij beiden ter gelijker tijd met hem gehuwt waaren : deeze dwaalingen wierden niet volkomen wederlegd nog den twist geheel beflist, tot dat Hergot, dien arbeidzaamen Geflagtrekenaar (*) van het Huis van Oostenrijk Uit de onwraakbaarlte getuigenisfen van Oude Gedenkschriften bewees, dat de vooronderftelde twee Perfoonén maar eene vrouw was; en dat die misflae alleen voortfproot dewijl zij zich voor haare KrooHing altoos Geertruij, en na het verrichten van die plechtigheid met den naam van Anna onderteJcende, Zij bragt haaren Gemaal veertien kinderen ter waereld; en offchoon zij moeder was van zulk een groot gezin , was haare tederheid echter zo groot, dat de aandoening welke zij ondervond bij het (*) gie Herootïi, CmmI. Diplom. Dom. jftjft  reizen door switserland. I67 het vertrek van haar Dogter Clementina naar Napels, die met Karel Mar tel getrouwd was, de bedroefde Moeder, fpoedig ten graavefleepte. In dezelfde Kerk rusten ook onder eene marmere Graftombe de eerwaardige overblijfzels van den grooten Erasmus. Dien beroemden Schrijver bezat bij eene uitfteekende geleerdheid, en eene ongemeene verhevenheid van ftijl, een zeer fcherpzinnigverftand, waarmeede hij niet alleen de ondeugden en de onweetendheid der Monnikken , maar ook her algemeen bederf en ongeregeldheden in de Roomfche Kerk te keer ging. Hij was inderdaad de voorlooper van Luther, in zijne eerfte aanvallen op de Roomschgezinden, wegens het verkoopeti der aflaaten: doch vervolgens, wanneer den twist ernftiger wierd, en eene openbaare breuk met de Kerk van Rome onvermijdelijk fcheen , veroordeelde hij het gedrag van dien ftoutmoedigen Hervormer. Hij befchouwde hetzelve als onverdedigbaar; en offchoon hij zelf de gebreken, waarmeede den Roomfchen Godsdienst befmet was, berispt en openbaar gemaakt had, zo prees hij echter aan den anderen kant met veel iever aan, de gehoorzaame onderwerping aan de befiuiten van het geen hij noemde de „ Algemeene Kerk." Overeenkomftig deeze gevoelens raadde hij de Hervormden, om door zagte middelen en door geduld dat geen te zoeken te verkrijgen, het welk zij door een heviger en geweldiger tegenftand gevaar liepen van te zullen verliezen. Diergelijke gemaatigde raadgeevingen ftrookten geenzints met den onderneemenden en driftigen aart van Luther. En dewijl Erasmus de rol van L 4 mid"  168 W. G O X E middelaar fpeelde, poogende aan beide kanten denontftooken twist te doen bedaaren en uit te blus. fchen, haalde h,j zich het ongenoegen van beide partijen op den hals: met zinfpeeling op dit weiffelend gedrag, past een van zijne tegen ftreevers niet qnaardig de volgende regel uit Virgilius op hem toe, 7? Terras inter cmhmque volabat. Dat is: Hij zweefde tusfchen Hemelen Aarde. De onpartijdige waarheid fchijnt te weezen, dat hij geenzints geneigd was om een Martelaar voor den Godsdienst te worden: zijne natuurlijke vreesachtjgen aart, zijne als te groote toegevendheid voor lieden van aanzien en gezag, en mogelijk ook de vrees om zijne jaargelden te zullen verliezen , bragtenhem waarfchijnlijk daartoe, om zich openlijk tegens de Hervormers te verklaaren, en om hunne fcheidina Van de Roomfche Kerk te veroordeelen. Doch het zou onedelmoedig weezen,' zijn gedrag, alleen aan baatzugtige inzichten toetefchrijven ! deeltelijk kan men hetzelve gerust aan den kragtijen invloed van vroeg ingezogene vooroordeelen toekennen , alsmeede aan dje ingewortelde liefde voor vreede en onbelemmerde nafpooringen, welke het heer fchend beginzel van alle zijne bedrijven fcheen uittepiaken. Dan, welke onvolkomenheden, men ook in fommige gedeeltens van zijnen inborst mag ontdek-. ken?  REIZEN DOOR SWITSERLAND. IÖO ken, moet echter zijne nagedagtenis door ieder beminnaar vanverftand, geleerdheid, en gemaatigheid geëerbiedigd worden. Eene leevendige verbeeldingskragt, eene uitgeftrekte kennis in alle wetenfchappen, benevens een uitmuntend oordeel, waaren in hem op eene fchitterende wijze vereenigd. Hij verfpreidde zelfs in de Godgeleerde twistfchriften eene zekere bevalligheid, en bragt niet weinig toe om de geleerdheid van die fchoolfche brabbeltaal te ont» doen , waarmeede zij tot hiertoe ontluifterd was. Er as mus zette deeze Stad veel eer bij, door dezelve als zijne meest begunftigde verblijfplaats te verkiezen, en door het grootfte gedeelte van zijne werken van eenige waardij aldaar uittegeeven. In de openbaare Boekerij worden, met groote zorgvuldig* heid, verfcheiden brieven van hem bewaard, alsmeede zijn laatfte uiterfte wil, met zijn eigen hand gefchreeven; ook ziet men daar zijn zwaard en ze? gel. De Bazelfche Hooge School was eertijds beroemd* in de geleerde Gefchiedenis van Europa. Wie, die maar de minfte gemeenzaamheid met de fraaije lette? ren heeft, zijn de wijdberoemde naamen van Oeco. lampadius, Amerbach, de drie Bauhins, Grijnjeus, Buxtorf , Wetstein, Iselin, de Bernouillis en Euler onbekend. Doch zij heeft van haare voorige vermaardheid veel yerlooren, moetende haar verval voornamelijk toegefchreeven worden aan de toevallige wijze waarop men gewoon is de Hoogleeraars te verkiezen: echter ljan zij zich nog op verfcheiden mannen beroemen, L 5 die  170 vr. e o x e die door derzelver geleerdheid en bekwaamheden, hunne géboorteftad eer aan doen. De openbaare Boekerij bevat eene kleine verzame. Jing van boeken, voornamelijk merkwaardig om verfcheiden zeldzaame en kostbaare drukken; bijzonder van die welke in de vijftiende eeuw gedrukt zijn. De belangrijkfte handfchriften beftaan in een groot getal Brieven van de eerfte Hervormers, en van andere geleerde mannen in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuwen gefchreeven; benevens de Handelingen van de Bazelfche Kerk vergadering. De aantekeningen van die Kerkvergadering wierden door Johannes van Segovia gehouden; en men beweert dat die, welken in de openbaare Boekerij en in de Stads Archiven bewaard worden, dezelfden zijn: waarvan de eerften op Papier en de laatften op Pergament zijn gefchreeven. Hier over is een gefchil ontftaan , welke van deeze twee het oorfprongelijke is. Sommigen befluiten ten voordeden van die in de Archiven berusten, uit hoofde van verfcheiden vervalfchingen en misflagen in de anderen, die klaarblijkelijk aan den affchrijver moeten toegefchreeven worden. Anderen geeven de voorkeur aan die van de Boekerij, vermits het zelve door onderfcheiden handen en met verfchillenden inkt gefchreeven is; waaruit fchijnt te blijken, dat het bij tusfchenpoozen opgetekend was, naar maate dat de befluiten van de Kerkvergadering genomen wierden; terwijl dat, het welk in de Archiven gevonden word, op Pergament met dezelfde hand en met de eigen inkt gefchreeven, waarfchijnlijk naar het oorlprong- lijk  reizen door switserland. 171 lijk handfchrift zal afgefchreeven zijn ; want wie, en hier grond me» zich op, zou aantekeningen op Pergament willen houden? Eene derde gedagte die nog waarfchijnlijker is beltaat hierin, dat geen van beiden het oorfpronglijke handfchrift is. Verfcheiden voorvallen ontbreeken in beiden; welke gebreeken door de affchrijvers kunnen veroorzaakt zijn, wanneer die niet in Haat waaren om alle de gedeel. tens van het oorfprongelijke te leezen. Het is dus waarfchijnlijk dat Johannes van Segovia de gehoudene aantekeningen meede genomen, en dezelve te Rome in bewaaring gebragt heeft; en dat een van deeze handfchriften op bevel van de Kerkvergadering is afgefchreeven; in welk geval het handfchrift op Pergament het echtfte fchijnt te weezen. In een reeks van vertrekken aan deeze Boekerij behoorende, ziet men eene verzameling van verfteeningen, door den Heer Annoni in het Canton Bazel bij een verzameld; — eenige Oude-Gedenkpenningen en gefteentens; — eenige oudheden in het Dorp Augst gevonden — een groote meenigte prenten ; en eenige fraaije tekeningen en fchilderijen, zijnde voornamelijk oorfprongelijke ftukken van H olbein; die een inboorling van deeze Stad was. Deeze fchilderijen zijn meestal volkomen zuiver bewaard : een kenner kan hier alle de verfcheidene bewerkingen van Holbein gaade liaan, en de voortbrengzels zijner jeugd met die van zijne rijpere jaaren vergelijken. Men bewaart 'er hier eenigen, welke hij vervaardigde voor dat hij zestien jaaren bereikt had, en onder anderen een zeer fraaij ftuk  t73 w. C O X E ftuk het welk hij op een uithangbord voor een Schrijfmeefter fchilderde. De afbeeldzels van hem, zijne vrouw en kinderen op een en hetzelfde ftuk, befchouwtmen met verwondering, zo wegens het natuurlijke als het eenvoudige van de uitdrukking. Het kostbaarfle onder deeze fchilderijen is een Altaarftuk, in agt afdeelingen, waarin het Lijden van onzen Zaligmaaker afgebeeld word: een arbeid, waarin deezen ongemeenen Konftenaar die zonderlinge fchittering der couleuren, aan alle zijne bewerkingen zo eigen , tot de hoogfte volmaaktheid heeft gebragt. Ik was zeer getroffen over eene afbeelding van zijnen vriend en voorftander Erasmus, die bezig is met zijne uitlegging over het EuangeIium van Mattheus te fchrijven: men ziet in het zelve eenen bezielden geest doordraaien, waar door het verftand en de diepdenkende vermoogens van dien beroemden Schrijver wonderlijk fchoon worden uitgedrukt. Onder de werken van Hoebein, die de levendigheid zijner verbeelding aan den dag leggen,moet men ook tellen, de fchetfen die hij onder het leezen van den Lof der Zotheid door Erasmus, het welk hij van den Schrijver tot een gefchenk bekomen had , op de kant van dat werk tekende. Dit fraaije boekdeel word met groote zorgvuldig, heid in de openbaare Boekerij bewaard, en is onlangs door den Heer Haas in het Fransch, Latijn en Hoogduitsch uitgegeeven, benevens die volkomen gelijkende afbeeldingen, volgens de oorfprongelijke tekeningen, in houtfneede. De Doodendans op het Kerkhof der Preekheeren in  reizen door switserland. 173 in de Voorftad St. Jan, word meestal den vreemdelingen alsuitHoLBEiN'spenfeel voortgevloeid, aangeweezen. Het is in Olieverw gefchilderd, op een muur waardoor de begraafplaats omgeeven word: doch, dewijl het verfcheide maaien opgehaald is, zijn daar in geene fpooren van dien grooten Konftenaar te ontdekken. Ook hebben de Heer Horace Walpole en andere bevoegde rechters beweezen , dat dit werk reeds voor Holbein's geboorte gefchilderd was , en dat hij zelfs niet gebruikt is om het optehaalen. Het is echter waarfchijnlijk dat hij van dit oude fchilderft.uk, het eerfte denkbeeld ontleende om zijne vermaarde tekeningen van den Doodendans zaamteftellen. In het behandelen van dit onderwerp heeft hij zulk eene ongemeene rijkheid van verbeelding ten toon gefpreid, en zo veel oordeel en fmaak, in de fchikking en uitvoering van de beelden aan den dag gelegd, dat Rubens dezelven met eenen bijzonderen aandagt beftudeerde , en daarvan aftekeningen maakte. De oorfpronglijke tekeningen van Holbein's Doodendans wierden door de Heer Fleischman van Straatsburg gekogt, op de vermaarde verkooping van Crozat te Parijs, van welke Mariette een Catalogus heeft uitgegeeven ; thans zijn dezelven in handen van den Prins Gallitzin, Afgezant van de Keizerin van Rusland aan het Hof van Weenen. Zij beftaan uit vierenveertig kleine tekeningen: de omtrekken zijn met de pen gefchetst, en maar flaauw gefchaduwd met Oost-In* difche Jnkt. Ik had geduurende mijn verblijf te Wee-  W. c O x Ë Weenen verfcheiden maaien gelegenheid van dezel* ven te bezichtigen; en ik zag altoos met verwonde» ring de verfcheidenheid van houding en de meenigvuldige veranderingen waarin de dood wierd vertoond. ■ Eenige deezer tekeningen zijn door HoLlar in prent uitgegeeven, die maar zeer zeldzaam voorkomen» De Heer De MecHel, een beroemd Konftenaar van deeze Stad, heeft dezelven reeds gegraveerd volgens de oorfpronglijke tekeningen; welken arbeid de beminnaars van de fchoone konden niet dan ten uiterden aangenaam kan zijn. Hij heeft daar vier prenten bijgevoegd, die niet in de verzameling van den Prins gevonden worden, en die gevolgd zijn ha de plaaten van Höllar. De Heer De Mechel houd het op goede gronden, zo uit de kleeding en houding der afbeeldingen in den Doodendans, voor zeker dat den tekenaar dezelven ontwierp, wanneer hij zich in Engeland bevond. Zij waaren waarfchijnlijk in de Arundeliaanfehe verzameling , Wanneer HolLar dezelven in plaat bragt. Hij heeft ook een del prenten na de fchoone fchilderijen van de Dusfeldorpfche Gallerij, alsmeededer Medailles van den vermaarden Hedlinger vera vaardigd. Deezen bekwaamen Kondenaar bezit eene kleine doch kiefche verzameling van Schilderijen « en zijn Magazijn van Prenten (in welk artijkel hij eenen zeer aanzienlijken handel drijft) is mogelijk een der grootde en volledigde in Europa. Mij is nie* mand bekend, bij wien een nieuwsgierig reiziger Zich met meerder vrugt kan vervoegen, dan bij den Heer  reizen door switserland; 175 Heer De Mechel, nog van wien hij meerder nuttige onderrichtingen kan bekomen. Bij eene bijzondere kennis van de natuurlijke fchoonheden van Stvitferland, voegt hij eene grondige wetenfchap van de onderfcheidene regeerings vormen, gewoontens en zeden der verfchillende Cantons. Dewijl hij in vriendfchappelijke betrekkingen met de yoornaamfte geleerden van dit land ftaat, zijn zijne brieven van aanbeveeling verre de besteen de voordeeligde, waarvan men zich voorzien kan: en hij vind zo veel genoegen in het bewijzen, als een ander in het ontfangen van zijne goede dienden. Hij bezit inderdaad eene groote maate van goedhartigheid , een beminnelijke gulheid van aart, en zekere hem eigene manieren, welke, benevens zijne andere achtingswaardige hoedanigheden , hem niet minder als een aangenaam, dan als een nuttig vriend aanprijzen. Ik bezogt ook de kleine doch bevallige verzameling van fchilderijen, meest uit de Vlaamfche en Hollandfche Schooien herkomftig, behoorende aan den Heer Faesch, Lid van den Grooten Raad. Op het voorplein voor het huis, ftaat een houten ftandbeeld van Rudolph den I., zittende op een troon, en gekleed met de Keizerlijke Rijkskleinoodien; onder aan wierd ik het jaartal 1273. gewaar, zijnde het tijdperk van 's Keizers krooning ; en de weinige kunst die hierin doordraait maakt het waarfchijnlijk dat het eene wezentlijke afbeelding van dien grooten Keizer is, die5^/belegerde, wanneer hij de onverwachte tijding van zijne verkiezing bekwam. De poorten wierden dadelijk geopend, en hij  i/ö w. c o x e hij aanftonds als vriendin dezelve Stad gelaaten*dië haare poorten even te vooren voor hem als haaren vijand had geflooten. Ter deezer gelegenheid ver-; bleef hij eenen korten tijd te Bazel, en wel, zo als de overlevering verhaalt, in dit zelfde huis. Ik ben &c. XVI. BRIEF. Regeeringsform van Bazel* D e Bisfchoppèh van Bazel bezaten eertijds het Oppergezag over de Stad en het Canton; doch zij wierden langzamerhand van hunne voorrechten beroofd en in 150L, verlieten zij geheel de Stad, wan* neer het Canton zich in het Switferfche Bondgenootfchap begaf. Zij namen in het eerst de wijk naar Friburgh in Brisgau, en vestigden vervolgens hunnen zetel te Porentru, wanneer zij het weinige gezag en de voorrechten die hun overgebleeven waaren geheel verboren. Bij de invoering van de Hervorming in 1525., wierd de regeeringsform eeniger maate veranderd; en het gezag van de Ariftocratie meer beperkt. Het zal in de bloote befchouwing naauwlijks mogelijk zijn om de Ariitocratifche en Democratifche regeeringsformen in zo veele onderfcheiden foorten te verdeelen , als 'er dadelijk in Switferland beftaan: want, in dit land heeft ieder Gemeenebest des»  REIZEN BOOR SWITSERLAND. I77 deszelfs bijzondere inrichting ; en die is nergens zonderlinger dan te Bazel. Wanneer men de uiterlijke vertooning der Staatsgefteldheid befchouwt, heeft dezelve het voorkomen van eene volfttekte Ariftocratie O); doch wanneer men die in haare bijzonderheden nafpoort, zal men- bevinden dat zij na een Democratie overhelt. De Opperde Wetgeeveade magt berust bij den grooten en kleinen Raad, beftaande uit omtrent drie honderd Leden , en het gezag van deeze twee vereenigde Raadsvergaderingen kent geen hooger magt. Zij maaken wetten; verklaaren oorlog en fluiten vreede; gaan verbintenisfen aan; en leggen belastingen op: zij verkiezen alle de Overheden; beftemmen hunne eigen Leden, zij hebben de benoeming tot alle bedieningen, en verleenen het Burgerrecht. Het algemeene beleid der Regeering is door den Grooten Raad aan den Senaat of Kleinen Raad toevertrouwd ; en dus aan een gedeelte van deszelfs eigen lighaam. Deezen Senaat beftaande uit zestig leden, benevens de vier Ópperhoof- (*) Eene Ariftocratie is (om juist te fpreeken ) eigentlijk die regeeringsform, welke de opperde magt in handen van de edelen met uitfluiting van het volk plaatst; doch hier verftaa ik daardoor, het opdraagen van het opperfte gezag in handen van een zeker bepaald getal perfoonén , zonder in aanmerking te neemen, of zij tot de Patriciërs of de Plebejers, de edelen of het volk behooren; want, te Bazel is ieder burger die van adel is, en die verkiest zijnen adelijken rang te behouden, verfïoken om als Lid van den Oppergezagvoerenden Raad' te Kun* jien verkooreu worden. . /. Stuk. M 1 •  I?8 W. C 0 X E hoofden van het Gemeenebest, zijnde de twee Burgermeefters en de twee Opper - Gemeensmannen, word in twee deelen verdeeld, die beurtelings het beftier uitoeffenen. Het regeerende gedeelte blijft één jaar in deszelfs bediening ; doet in alle lijfftraflijke zaaken hoogfte uitfpraak j handhaaft de goede ordre; en pleegt verfcheidene andere daaden van ge. zag, doch ondergefchikt aan den Oppergezagvoerenden Raad. Het geheele lighaam der Burgerij vergadert maar eens in het jaar, wannéér de Overheidsperfoonen in het openbaar eenen eed afleggen, waar bij zij belooven de regeeringsform te zullen handhaven, en de vrijheden en voorrechten van het volk on. gefchonden te bewaaren. De wederkeerigen Eed van gehoorzaamheid aan de wetten word door de Burgers in de ftammen waartoe zij behooren afgelegd. Doch niettegenftaande de aanzienelijke en onbeperkte voorrechten van den Grooten Raad, is echter den minften Burger gewettigd om in dat lighaam te kunnen worden toegelaaten, en door de zonderlinge wijze van verkiezing is het ook zeer mogelijk dat hij verkooren word. Want de opengevallen plaatfen in de twee Raadsvergaderingen worden uit alle rangen van Burgers aangevuld, alleen één uitgezonderd , namelijk de Leden van de Hooge School. Deeze Burgers worden in agttien ftammen verdeeld, in het Hoogduitsch Zuenfte genaamd; waarvan 'er vijftien tot de groote Stad, en drie tot de kleine behooren: ieder van de eerstgemelde vijftien ftammen, verfchaft vier leden aan den Senaat; en ieder van de gezamentlijke agttien, benoemt twaalf  REIZE N ÖOOR SWlTSËRt AND. 1?G twaalf Leden voor den Grooten Raad. Voorheen gefchiedden deeze verkiezingen bij meerderheid van ftemmen; doch, dewijl hier door de rijkfte altoos zeker was van gekooren te zullen worden, wierd 'er in 1718. bepaald, dat men drie meededingers, zoude benoemen, en dat daaruit den opvolger door het lot zou verkooren worden (*). Offchoon deeze wijze van verkiezing eetiigermaate aan de omkooping paaien ftelde, was dezelve echter niet geheel voldoende om den invloed der rijkdommen te (luiten; en, dewijl de minder vermoogende Burgers maar zeldzaam tot de aanzienlijkfte en voordeeligfte bedieningen konden geraaken , wisten zij in 1740. een befluit te weeg te brengen, waarbij het drietal in een zestal veranderd wierd , en waar door zes meededingers in plaats van drie benoemd moesten worden, terwijl het lot de keus uit dezelven beflisfen zou. Zes briefjes, bevattende de naamen der meededingers, afzonderlijk in zilvere eijeren geplaatst, worden in een zak gedaan, en hetzelfde getal briefjes waarvan 'er vijf onbefchreeven zijn, en één met de openftaande be- die. (*) fie vijftien Stammen in de groote Stad worden Zuenfte, en de drie in de kleine Stad Gefellfchaften genaamd. Men kan ook opmaakën, dat de Burgers vari de kleine Stad meer voorrechten genieten dan die van de groote ; in zo verre als de eetfte zö wel in de Zuenfte als in de Gefellfchaften tót openbaare bedieningen kunnen worden b ehoemd , in plaats dat de Burgers van de groote Stad niet in de Gefellfchaften toegelaaten worden, teti zij dat zij haar verblijf in de kleine Stad neemen. M 3  180 W. C O X E diening getekend is, doet men in een andere zak. De regeerende Burgemeester en den Oppergemeensman, benoemd om deeze Ampt- Loterij te trekken, neemen te gelijker tijd een briefje uit iedere zak; en die geenen, wiens naam ter .gelijker tijd met het briefje uitkomt waarop de Bediening gefchreeven ftaat, verkrijgt den post. Het zou verveelende en waarlijk niet belangrijk genoeg zijn, om in een breedvoerig verhaal te treeden , van alle de bijzonderheden en gebruiken die bij het verkiezen van de meededingers na de eene of andere bediening in acht genomen moeten worden. Dit zij genoeg om U deswegens een algemeen denkbeeld te geeven. Wanneer bij voorbeeld een plaats in den Grooten Raad open valt, moeten de zes meededingers genomen worden uit de Burgers van dien ftam , waartoe de perfoon, wiens plaats open ftaat, behoord heeft, en de benoeming gefchied door de Leden van den Grooten en Kleinen Raad, welke dezelve ftam vertegenwoordigen. De meededingers na eene plaats in den Senaat, als meede voor Gemeensmannen of hoofden van iedere ftam, in het Hoogduitsch meister genaamd, worden door den Grooten Raad benoemd. Daar is echter één geval waarin het benoemen van een zestal geen plaats heeft: namelijk bij het overlijden van den Burgermeester, wanneer zijn Amptgenoot, den Oppergemeensman, hem dadelijk opvolgt. Het heeft veelfchijn, dat uit deeze vreemde manier om de openftaande posten in de regeering te vervullen, noodwendig veele ongemakken moeten voortvloeijen; dewijl de befchikking daarover -aan de  reizen door switserland. l8l de grilligheid van het geval word overgelaaten; En waarlijk, het is meenigmaal gebeurd, dat een meededinger, wiens verfland en bekwaamheden hem in ftaat fielden om den Staat te kunnen dienen, nimmer het geluk had, om het gunftigelot te trekken; terwijl het geval hetzelve voor een ander beftemd had, die geenzints zo gefchikt was, om de verpligtingen van de bediening waartoe hij verkooren was te volbrengen. Echter word, niettegenftaande de nadeelige gevolgen, die uit deeze toevallige wijze van verkiezing voortfpruiten, het beleid der algemeene zaaken vrij wel waargenomen; en daar zijn weinige voorbeelden dat het recht verkeerdelijk beftierd, of de onfchuld aan meerder vermogen en aanzien wierd opgeofferd. Dan de Raadsheeren en de bijzondere Overheidsperfoonen zijn het alleen niet, die door het lot verkooren worden 5 maar zelfs gefchied de verkiezing der Hoogleeraars aan de Hooge Schoole op dezelfde wijze. De drie meededingers (want ten deezen opzichte is het drietal nog in gebruik) moeten door die geenen benoemd worden, welken tot den graad van' Doftor verheven zijn. Hier door is niets gemeender dan dat een meededinger zich tot het Hoogleeraarfchap in eene wetenfchap aanbied, welke hij nimmer tot het voornaamfte doel van zijne oeffeningen gefield heeft; vooral wanneer den Leerftoel in die bijzondere tak van geleerdheid welke zijne hoofdftudie uitmaakt, reeds vervuld is: in welke gevallen, de ongefchikte Hoogleeraars met elkander ruilen. Johannes Bernouilli (om hier een voorbeeld van een zeer bekend geflagt bijM 3 te-  W, C O X B tebrengen) vermaard Hoogleeraar in de Wiskunde? aan deeze Hooge School, die in 1748. overleed, het drie Zoonen na, Nicolaas, Daniël en Johannes genaamd, alle te recht beroemd wegens hunne bedreevenheid in die wetenfchap , in welke hun Vader en Oom zo uitneemend hebben uitgeblonken. Nicolaas overleed te Petersburg als Lid van de Keizerlijke Akademie der Wetenfchappen: en Daniël, zijn Broeder in Rusland gevolgd hebbende, keerde naar Bazel om het Hoogleeraar Ampt in de Heelkunde te aanvaarden , het welk hij naderhand gelukkig met dat van de Wijsbegeerte kon verwisfelen; hij overleed in 1782. Een gelijk geval gebeurde aan de derde Zoon Johannes; nadat hij een geruimen tijd een ongelukkig meededinger in de Loterij voor het Hoogleerampt geweest was , begunfligde hem eindelijk het lot •net den Leerftoel in de Welfpreekendheid; doch na zijn Vaders overlijden ruilde hij met de Heer Runspeck, aan wien het geval, volgens deszelfs gewoone grilligheid het Hoogleerfchap in de Wiskunde had toegeweezen De Wetten tegen* de Weelde zijn te Bazel zee* geflreng Het gebruik van Koetzen is in de Stad wel met verboden zo als te Zurich, doch nog zonderlinger is het, dat geen Burger of Inwopnder een bedien? («) Het volgende zonderlinge Graffchrift op een Rechtsgeleerde, in de Hoofdkerk begraven, klaagt, dat den overledene, niettegenrtaande zijnen hoogen ouderdom van 84 laaren, en hoe zeer verfcheiden maaien tot meededinfer na verfchillende bedieningen, van Staat benoemd, ech-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 183 diende agter op zijn rijtuig raag hebben. Diergelijke wetten mogen in fommige gevallen, op eenige naauwgezette en zelfs belachlijke kleinigheden uitloopen; over het geheel zijn zulks echter uitmuntende bepaalingen, en niet alleen nuttig, maar zelfs noodzaaklijk in een klein Gemeenebest., Deeze hebben aan de Stad aanzienlijke voordeden toegebragt: want offchoon dezelve verfcheidene Geflagten bevat die groote rijkdommen bezitten: echter heeft hier eene gelukkige eenvoudigheid van zeden nog zodanig de overhand, dat gij zoudt glimlachgen, wanneer ik U die zaaken wilde opnoemen, die men hier met den haatelijken naam van overdaad beftempelt. De geringe Burgers zijn alhier over het algemeen zoter bij aanhoudetmeid door het lot was uitgeflooten geworden S. E. S. Locum quo fepeliretur de fuo acquifivit Joh. Georg. Schweighauseb. J. U. L. Ducentum Vir Fori judiciarii & Appellationis ultra XL. Annos affiduus AflelTor ntuneribus autem Academicis & publicis Ofiiciis forte conftanter exclufus vixit tarnen & vivere defiit ut Virum Honeftum decet natus Menfe Januario 1695. Obiit Die VII. Menfis Junii 1779. H. M. H. P. M 4  l84 W. C O X E zodanig met hun eigen land ingenomen, datzijovertuigd fcbijma te weezen, als of het waare genoegen alleen te Bazel te vinden was; en zeker is dit gedeelte van het volk nergens op de waereld gelukkiger. Ieder mensch beroemt zich dat hij vrij is, en befcir tevens ook wezentlijk dit onwaardeerbaar gefchenk: en, daar de Burgers niet alleen zeer aanzienlijke voorrechten en vrijheden bezitten, maar dewijl ook een ieder de hoop kan voeden, van eens in den Grooten Raad te zullen verkooren worden, zo geniet ook elk , eene zekere achting en aanzien, waar door de eigenliefde zeer gedreeld word. Men Vind hier inderdaad verfcheidene perfoonén in het bewind die de geringde handteeringen drijven; en den tegenswoordigen fchatbewaarder, Muench genaamd, is een Bakker; hij is waarlijk een man van voortreflijke kunde en verdienden ; en reeds tweemaal tot een der meededingers na de bediening van Oppergemeensman benoemd; welke bediening wanneer het geluk hem gundig geweest was zou gevolgd zijn geworden door zijne opklimming tot d« waardigheid van Burgeraieeder, bij gelegenheid van de eerstvolgende openvalling van dien post Over het algemeen genieten de Zoon£n der Burgers eene uitneemende opvoeding: zij leeren altoos de Latijnfche en niet zelden de Griekfche taal; ook is het geenzmts.ongewoon, zelfs onder de geringde Handwerkslieden, om hunne ledige uuren tot het leezen van Hcrafms, Virgilius en Plutarchus te bedeeden. i Nergens word het gedrag van de Overheid vrijer en gedrenger beoordeeld dan te Bazel. Het Volk zal  REIZEN DOOR S WI TS'ÉUE A ND. 185 zal fomtijds ongetwijifeld dit voorrecht buiten de behoorlijke paaien voeren; doch het kan nimmer in de uitoeffening hiervan geheel beperkt worden, zonder de grondflagen van derzelver vrijheid aantetaften: dit is volftrekt nodig tot inftandhouding daarvan, en geen vrij beftier kan de vernietiging van dit voorrecht lang overleeven. Bazel is de grootfte Stad van Swhferland, eit fchijnt voorheen ook een der volkrijkfte geweest te zijn : haare grootte is genoegzaam , om meer dan honderd duizend inwoondërs te bevatten; nogthans telt men 'er naauwelijks veertien duizend. Verfchillende oorzaaken kunnen te zamen geloopen hebben, om deeze aanmerkelijke afneeming der bevolking te veroofzaaken ; doch ik zal alleen een of twee redenen opgeéven, waar aan men zulks kan toefchrijven, Het is door ontwijffelbaare berekeningen bewee' zen, dat in alle groote Steden, het getal der overleedene, dat der geboorene overtreft; indien dus deeze ongelijke evenredigheid niet door eene geduurige toevloed van nieuwe inwoondërs bij vervolg van tijd word aangevuldJ moet iedere groote Stad noodzaaklijk ontvolkt worden. Dan dè Burgers van Bazel zijn zo jaloersch op hun Burgerrecht, en zo trotsch op de Voorrechten daar aan gehegt, dat zij zulks ' maar zeldzaam aan vreemdelingen vergunnen; dierhalven kan nooit door een toevloed van vreemden de bovengemelde trapswijze afneeming aangevuld worden, dewijl het aan dezelven niet vrijftaat om handel te drijven of eenig handwerk te oeffenen. Eenige jaaren geleden bewerkten fommigen uit de M 5 re-  J8f5 vr. c o x k regeering, overtuigd zijnde van het onftaatkundige waarmeede deeze onbepaalde uitfluiting verzeld ging, eene wet, waarbij de vrije inwooning en het burgerrecht aan vreemdelingen vergund wierd; doch dezelve was tevens met zo veele bepaalingen bezwaard, dat zij in geenen deele aan het voorgeftelde oogmerk beantwoordde. Eigen belang en eerzugt ieveren te zaamen om den loop daarvan te fluiten: en geen wonder, dewijl eene geheele Maatfchappij maar zeldzaam door zulk eenen edelmoedigen geest gedreeven word, om haare bijzondere en dadelijke voordeden, aan de toekomende voorfpoed en welvaart van het land opteofteren. Ik ben &c. [De bevolking van het geheele Canton beloopt op bijna 40,000 Bewoonders. — In de Stad bedraagt het getal der gedoopte kinderen van de Burgers Jaarlijks omtrent 210, en de gedoopten der andere Inwoondërs in de Parochiën van de Stad 140, hetgeen eene bevolking van ten naasten bij 13,000 Zielen geeft. — Zeker moet het getal der Inwoondërs te vooren eens zo fterk geweest zijn, zo als men uit den omtrek van de Stad en de tegenswoordige doodsheid van eenige wijken kan opmaaken. Hier uit moet noodwendig eene vermindering van-arbeidzaamheid en van rijkdommen voortvloeien. Het getal der Meefters in de noodzaaklijkfte Ambagten hetzelve zijnde, moet ook eene meerdere duurte van hunnen arbeid, aan hun, op een veel kleinder getal van flijters, mindere werkloonen verfchaffen; doch de voortbrengfels van andere bedrijven moeten met het getal  REIZEN DOOR SWITSERLAND. l8? tal der werklieden verminderd zijn. Men kan niet ontkennen dat door de bloeijende fabrieken en verfcheiden takken van voordeeligen handel, altoos aanzienlijke fommen gelds in de Stad en op deszelfs grondgebied in omloop zijn. Echter merkt men op, dat buiten die Koopmans Huizen, welke door deeze manufaétuuren rijk geworden zijn, de klaffe van middelmaatig vermogenden, de gewigtigfte in een wel ingericht Gemeenebest, niet zeer talrijk te Bazèlis, en dat het geheel der werklieden, vergenoegd met het gewin van het noodzaakelijkfte leevensonderhoud, hetzelve veel meer in het uitoeffenen van deszelfs voorrechten, dan in de vermeerdering van hunne arbeidzaamheid zoekt. Indien Bazel dus geen grooter voordeel van eene gelukkige ligging trekt, moet men daarvan de voornaamfte oorzaak in haar tegenswoordige geringe bevolking zoeken, welke door het niet verkenen van het burgerrecht aan vreemdelingen veroorzaakt word. — De kleine Raad beftaat uit 60 Leden en dé Groote uit 216, maakende te zaamen met de twee Burgemeefters en de twee Opper - Gemeensmannen het getal van 380 perfoonén ujt< —. Zes van de vijftien ftammen van de groote Stad laaten in hun lighaam, en dus ook onder hunne Vertegenwoordigers geene perfoonén toe, dan die meefters van dat gild zijn. Twee Stammen genieten dat zelfde voorrecht, doch alleen voor de helft van hun getal; in alle de andere is de toelaating tot de Stam, en de mededinging na de Ampten voor allerlei perfoonén open, het zij die tot den Krijgsdienst, tot de Rechtsgeleerdheid &c. behooren, en wel, gemeenfchappelijk met die geenen die handwerken  i88 W. C O X E ken bedrijven waar na deeze Stammen genoemd zijn. ■ Het Canton is in zeven Bailliuwagien verdeeld , de verkiezing der Bailliuwen gefchied in den Grooten Raad, doch deeze zijn geduurende hunne bediening uit de beide Raaden uitgeflooten. . - De Stad met de Voorlieden is in zes Burger Compagnien verdeeld en de Landmilitie beftaat uit twee Regimenten, ieder van negen Compagnien Fufeliers, eene Compagnie Grenadiers, en eene Gompagnie Dragonders. De Ven. ] XVII. BRIEF. Gevegt bij het Hospitaal van St. Jacobus tusfchen de krijgsmagt van Lo de wijk Dauphin van Frankrijk, en eenige Switsersche krijgsbenden. Vervallen overblijfzelen te AUGST. MüLHAUsEN. De Nieuwsgierigheid dreef mij geduurende mijn verblijf te Bazel aan, om het Hospitaal en het Kerkhof van St. Jacobus te bezoeken, hetwelk niet ver van de Stad, en bij de kleine Rivier Birs gelegen is, vermaard wegens een wanhoopig gevegt in den jaare 1444. aldaar voorgevallen, tusfchen de Switfers en den Dauphin van Frankrijk, naderhandLödewijk den Elfden: en nimmer fpreidde zich de Switferfche Dapperheid 'en Onverfchrokkenheid met meerder luister ten toon, dan door het gedrag van eeni-  REIZEN DOOR SWITSEREAND. I89 eenige hunner Krijgsbenden op dien gedenkwaardi. gen dag. 0 Dees beroemde flag was een gevolg van eenige verfchillen die tusfchen het Canton Zurich en die van Schweitz en Glarus ontftaan waaren. Zurich weigerde in de uitfpraak van de vijf onzijdige Cantons te berusten , die ten voordeele van Schzueitz en Glarus het gefchil beflischt hadden, waarop een Burgeroorlog volgde : bij welke gelegenheid Zurich een verbond met den Keizer F rede rik den Derden floot. De zeven oude Cantons belegerden de Stad, met oogmerk om het Canton van die verbintenis te doen afzien, het welk zij te recht als een inbreuk op hun Bondgenootfchap befchouwden. Fre derik , buiten ftaat om een genoegzaam aantal krijgsvolk tot ontzet van de Stad aftezenden, vervoegde zich om meerder bijftand bij Karel & Zevenden, Koning van Frankrijk; die, zo wel met het oogmerk om de Kerkvergadering van Bazel te doen fcheiden, als tot het einde, waartoe zijne hulp gevraagd was, dadelijk eene aanzienlijke legermagt, onder het bevel van zijn Zoon Lodew ij k , deed aanrukken. Dien volgens trok den Dau phin met zijne krijgsmagt in den Elf as, en na de omgelegene landfehappen in kooien gelegd en verwoest te hebben, verfcheen hij voor Bazel. Bij die gelegenheid wierden vijftien honderd Switfers van het leger der Bondgenooten (dat ter dier tijd Farnspurg belegerde) afgezonden, om zich in de Stad Bazel te werpen, die maar van eene maatige bezetting voorzien was. Deeze handvol volks trok zonder tegenftand voorwaards  ï9° w. e o x é waards tot aan de vlakte van Brattelen- alwaar zif net zo veel kloekmoedigheid en welbeleide dapperheid op agtduizend man van de vijandelijke ruiter» aanvielen, dat de laatften tot aan Muttenz terug gedreeven wierden ; bij welke plaats de verftrooide krijgsknechten door eene andere bende verfterkt wierden: dan desniettegenftaande vernieuwden de Swiu den aanval met zulk eene onvertzaagdheid, dat zij dezelven noodzaakten om over de Rivier Birs terugte trekken, alwaar het gros van het leger grootendeels in flagordre gefchaard ftond. De Switfers hielden zich in deeze ontmoetingen zo vast en digt geflooten , dat om mij van de uitdrukking van ee* oude Franfche Kronijk te bedienen, „ wa-neer de „ Ruiterij aanviel, zij geen meerder openir? knn „ maaken dan of zij een rots of een ondoordringbaar „ re muur wilden beftormen." De Switfers aangemoedigd door dit wonderbaarlijk geluk, en met de uiterfte verontwaardiging aangedaan tegens de aanvallers van hun land, gaven geen gehoor aan de vertoogen van hunne bevelhebbers, maar deeden eene roekelooze pooging om den overgang van een brug te gewinnen, die door eene fterke bende vijanden bewaard wierd: doch die onberaade dapperheid niet flaagende,_ wierpen zich deeze onvertzaagde krijgsknechten in de rivier en bereikten den anderen oever onder het vuur van een Batterij die tegenshen gericht was. ë Dan wat kon men van de wanhoopige moed van zulk een gering getal, tegens eene krijgsmagt van dertig duizend mannen voordeelig in een open veld gelegerd verwachten? zij hadden geene andere keus dan  reizen door switserland. I9I dan de wapens wegtewerpen, of met roem te fterven. Zij verkooren heldhaftig het laatfte: vijfhonderd mannen namen bezit van een klein eiland bij de brug, en, na zich kloekmoedig tot het uiterfte verdedigd te hebben wierden zij in ftukken gehouwen. Een gelijk getal drong met geweld door de vijandelijke gelederen, en waaren tot aan Bazel genaderd; wanneer zij door eene aanzienlijke Ruiterbende wierden geftuit, die aldaar geplaatst was om voortekomen dat de inwoondërs geen uitval deeden tot ontzet van hunne landsgenooten. Zich toen van alle kanten omgeeven ziende , wierpen zij zich in het Hospitaal van St. Jacobus; en fchaarden zich agter de muuren van het Kerkhof van waar zij een wijle tijds de vereenigde aanvallen van het geheele Franfche leger wederftonden. Eindelijk wanneer het Hospitaal in vlam geraakte, en de muuren van het Kerkhof door het kanon ter nedergefchooten waaren, vogten zij niet langer met de hoop op overwinning ; doch beflooten hebbende hun leeven zo duur mogelijk te verkoopen, vervolgden zij hunne verdediging tot den laatften ademtogt. Aeneas Sijlvius (naderhand Paus Pius II.) geeft onder andere daaden van ongemeene dapperheid, door dit heldhaftig krijgsvolk bedreeven, eenbi jzonder voorbeeld op, waarvan ik niet voorbij kan melding te maaken. Vier Franfche Soldaaten vielen op één Switfer aan, en hem gedood en van alles beroofd hebbende, wilden zij ook het lijk beledigen: een zijner makkers verontwaardigd over deeze wreede daad, nam een ftrijd-bijl, viel op de vier aan.floeg twee van dezelven ter neder, en dreef de anderen op  *9» w. C O X E de vlugt; vervolgens nam hij het doode lighaam van zijnen vriend op zijne fchouders, bragt het in veiligheid, en tot den ftrijd wedergekeerd zijnde, werd hij door de hand des vijands gedood. Van het flagveld ontkwamen niet meer dan zestien mannen: en deeze wierden overeenkomftig de oude Spartaanfche Krijgswet voor eerloos verklaard dewijl zij hun leeven ter verdediging van hun Vader! land met hadden opgeofferd. Onder die geenen, welke doodelijk gewond, en op het flagveld gebleeyen waaren , vond men 'er alleen tweeëndertig in leeven. De naamen van veelen deezer glorierijke Helden wierden zorgvuldig opgetekend, en worden ook nog in de gedenkboeken bewaard. Het is niet gemaklijk te bepaalen, uit hoe veelmanfchappen de beide legers in deezen altoos gedenkwaardigen. ftrijd beftonden. Zo ver als men kan opmaaken uit vergelijking van de verfcheidene opgaaven der Franfche en Duitfche Gefchiedfchrijvers, was het leger van den Dauphin ten minften dertig duizend mannen fterk. Karel en zijn Zoon Dode wijk zeggen in hunne brieven aan de Duitfche Vorften ter deezer gelegenheid gefchreeven, dat 'er drie duizend Switzers op het flagveld bleeven, en misfchien is dit verhaal niet te zeer vergroo' Met opzicht tot de verflagenen aan de zijde van den Dauphin is het getal nog onzekerder: zijn verlies moet echter zeer aanmerkelijk geweest zijn, vermits hij drie dagen op het flagveld verbleef, en^ om des te beter het getal der gefneuvelden te bedekken, gaf hij bevel om de doode lijken op verfchillende plaatfen in de nabuurfchap in het geheim te begraaven. Voeg  REIZEN DOOR S WIT SER E A ND. I93 Voeg hier bij dat hij inderdaad door deeze gebeurtenis verhinderd wierd, om zijne oogmerken tegens Switferland voorttezetten, en zelfs genoodzaakt om met zijn verftrooid leger in den Elfas te wijken. Lodewijk zelf ontkende niet, dat nog ééne diergelijke overwinning zijn geheele leger zou vernielen, en hij beleed edelmoedig, dat hij van dezelve geen ander voordeel trok , dan dat hij de dapperheid der Switfers had leeren kennen en hoogachten. Dit gevegt mag ook uit dien hoofde als een merkwaardig tijdftip in de Switferfche Gefchiedenis befchouwd worden: dewijl het tot hun verbond met Karel den Zevenden aanleiding gaf, zijnde het eerfte verdrag het welk zij met Frankrijk aangingen. Echter duurde den Oorlog, tusfchen het Huis van Ooflenrijk en Zurich aan den eenen kant, en de zeven Cantons aan de andere zijde, tot het jaar 14.46.^ wanneer door de bemiddeling en beflisfing van daar toe verkooren Scheidsmannen de vreede geflooten wierd : Zurich zag van deszelfs verbintenis met het Huis van Ooflenrijk af, en het Switfersch Bondgenootfchap wierd wederom tusfchen de agt Cantons plechtig vernieuwd en bevestigd. Ter deezer gelegenheid , ftelde men ook twee zeer belangrijke Artijkelen vast: namelijk i. dat alle verfchillen die tusfchèn bijzondere Cantons mogten ontftaan, door de bemiddeling van de onzijdige Cantons zouden moeten bijgelegd worden ; en wanneer de eene of andere der twistende partijen weigerde om zich aan die beflisfing te onderwerpen, wierden de onzijdige Cantons gemagtigd, om door de wapenen den weigerenden Staat tot gehoorzaaming aan hunne uit* J. Stuk. N fpraak  194 W. C O X E fpraak te noodzaaken: En 2. Dat niettegenftaande het recht, het welk ieder van de Cantons zich raogt voorbehouden hebben om verbonden met vreemde Mogendheden aantegaan, het echter aan de andere zaamvereenigde Staaten zou ftaan, om te oordeelen, of zulk een verbond tegenftrijdig of onbeftaanbaar was met de Artijkelen van de algemeene vereeniging ; en wanneer het zodanig mogt bevonden worden , wierd het bij voorraad voor nul en van onwaarde verklaard. De Switfers fpreeken nog met de Ieevendigfte geestvervoering van dit vermaarde gevegt. Ook begeeven zich de Ingezetenen van Bazel jaarlijks in gezelfchappen,naar eene Herberg, bij het bovengemelde Hospitaal en Kerkhof gelegen, om aldaar onder het drinken van rooden wijn, die van eenige Wijngaarden, op het flagveld geplant, voortkomt, de gedagtenis te vieren van de Heldendaaden hunner braave Landslieden, die zo roemrijk hun leeven bij deeze gelegenheid opofferden. Deezen wijn, welken zij „ Switfersch bloed"" noemen, word door de Bewoonders van Bazel zeer geroemd , fchoon die zich door den fmaak of geur niet zeer aanprijst; nogthans zou ik mij zeer bedriegen, indienden be» kenden regel van Horatius: Non misfura cutem nifi plena cruoris, Dat is , De huid niet loslaatende dan verzadigd met bloed, meer  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 195 meer toepaslijk was op den gekwelden digter waarvan hij fpreekt, dan op deeze vrolijke vaderland, fche bijeenkomften of jaarlijkfche drinkgelagen van het „ Sivitferfch bloed." Niet ver van Bazel ziet men de overblijfzels van Augufla Rauricorum , voorheen eene aanzienlijke Stad onder de beheerfching der Romeinen, doch thans een klein Dorp in het Canton van Bazel, digt aan den Rhijn gelegen. Deszelfs oude overblijfzels zijn van weinig aanbelang, beftaande in eenige marmere Colommen, die nog overeind ftaan, en eenige hier en daar verftrooide pijlaaren, benevens een halfrond muurwerk op een verhevenen grond, waarvan het grootfte gedeelte reeds omgevallen, en bijna geheel met kreupelbosch begroeid is. Volgens het tegenswoordig voorkomen der laatst gemelde vervallene overblijfzels, zou ik gerust meenen té kunnen befluiten, dat het zelve te vooren een gedeelte van een fchouwburg uitmaakte, welke meer dan twaalf duizend toefchouwers kon bevatten. Doch de vermaarde Schaefflin heeft in zijn Alfatia Illuftrata eene afzonderlijke befchrijving van deezen Schouwburg gegeeven, alsmeede van den Tempel, waar toe de marmere Colommen eertijds behoorden. Ik zal dus alleen van de overblijfzelen van eenige kleine waterleidingen melding maaken, welke het water naar de Stad meer dan twaalf mijlen ver aanbrengen, dan geene deezer oude overblijfzelen zijn belangrijk genoeg om derwaarts een afzonderlijke reis te doen. Bij het omfpitten van den grond, waar deeze Oudheden gelegen zijn, vinden de boeren meenigmaal geN 3 denk-  Ig6 w. c O x e denkpennifigen van Romeinfche Keizers, van Augustus af tot Constantinus toe; en deeze zijn door eene geduurige ondervinding zo bekwaam geworden, dat zij met veel naauwkeurigheid de zeldzaame van de meer gemeendere munten weeten te onderfcheiden. Ik kogt van een werkman twee gedenkpenningen die hij juist gevonden had, namemelijk een Trajanus en een Albinus : en fchoon den eerrten verre de ongefchondenfte was, vroeg hij echter driemaal zo veel voor den laatften, dewijl hij die volgens zijn zeggen nooit te vooren gezien had. Van Bazel deed ik een kleinen uitftap naar MuU haufen, zijnde eene Stad die met de Switferfche Cantons in verbond ftaat % welke, offchoon verfcheiden mijlen van de grenzen van Switferland afgelegen, en geheel tusfchen het Franfche gebied'ingedooten , echter als een gedeelte van het Switfersch Bondgenootfchap word befchouwd en geëerbiedigd ; ook heeft zij aanfpraak op alle de voorrechten die door dat lighaam genooten worden. Mulhaufen is in Sundgau , een landfehap van den Elfas , omtrent vijftien mijlen van Bazel, in eene vrugtbaare vlakte, aan den voet van een rije heuvelen, en niet ver van het Vogelgebergte gelegen. De muuren van de Stad bevatten geen wijderen omtrek dan van twee QEngelfchej mijlen, en haar geheele grondgebied ftrektzich niet verder dan agt mijlen uit. Dit kleine Gemeenebest bewaarde deszelfs voorrechten , met welken zij door de Keizers geduurende, de leenroerige dwingelandij begiftigd waren, door  REIZEN DOOR SWÏTSERLAND. 197 door het aangaan van verdragen, op onderfcheiden tijden, met Bazel, Straatsburg-, en de Steden van den Elfas en Szuabcn ; en vervolgens in het midden van de vijftiende eeuw met Bern-, Friburgh en Solothurn. Eindelijk wierd zij in 1515. in het Switfersch Bondgenootfchap aangenomen, welk verbond deszelfs vrijheid en onafhangelijkheid voor de overheerfching van het Rijk aan den eenen kant, en voor de aanvallen van Frankrijk aan de andere zijde beveiligd heeft. De Inwoondërs zijn van den Hervormden Godsdienst. De Stad bevat omtrent agt honderd huizen, en zes duizend inwoondërs, ook telt men twee duizend Ingezetenen in de Dorpen binnen haar grondgebied. Mulhaufen is deszelfs tegenwoordig bloeijenden ftaat aan haare Fabtieken verfchuldigd, die voornamelijk in gedrukte Lijnwaaten en Katoenen beftaan. De regeering is Arifto - Democratisch. De opperfte magt berust in de groote en kleine Raaden, beftaande gezamentlijk uit agt en zeventig leden, wordende uit de ftemgerechtigde Burgers getrokken, welkers getal op zeven honderd beloopt, die in zes ftammen verdeeld zijn. Het Koopmans School van den Heer Koehlin verdient gemeld te worden. Het is een bijzondere inrichting voor omtrent dertig Scholieren, die in de Hoogduitfche, Franfche en Latijnfche taaien onderweezen worden, alsmeede in het fchermen, dansfen en in alles wat tot eene befchaafde opvoeding behoort, doch inzonderheid in het Koopmans Boekhouden. De kosten, waar onder de kleeding begreepen is, beloopen op 50 pond Sterl. 's. jaars. Het plan N 3 is  x95 W. c O x E is zeer oordeelkundig ingericht, en het fcheen mij toe, dat men op alles eenen bijzonderen aandagt vestigde. XVIII. BRIEF. Het Bisdom van Bazel. — Porentru. — Abdij van Bellelaij. — Arles- bEim Delmont, — Valleij van Munster PierrePertuis Villeij van S t. Imier. O f s c h o o n het grootfte gedeelte der landen onder het gebied van den Bisfchop van Bazel, of van den Prins van Porentru, zo als hij door deHervormden genaamd word, niet binnen de Switferfche srm. zen^ gelegen is , zo vind men echter zijn grondgebied gewoonlijk in alle Reisbefchrijvingen van J^. ferland vermeld, vermits hij voorheen in verbond met de Roomsgezinde Cantons ftond, en dewijl veelen zijner onderdaanen, zelfs in dielandfchappen, welken in het Duitfche Rijk gelegen zijn, Meedeburgers van Bern zijn, en onder de befcherming van dat Gemeenebest behooren. Ook verdient dit Bisdom de aandagt van den reiziger, om deszelfs bekoor. hjke toneelen die de natuur hier opievert; van den kenner der Delfftoffen, om de verfcheidenheid van de Verfteeningen en DelfitofFen die men daar vmd; fc-, en van den Staatkundigen, om de zon- der.  reizen door sw1tserland. 199 öerlingheid van de regeeringsform, en de talrijke en bijzonder zaamengeftelde voorrechten van het volk. Dewijl ik verfcheiden togten in dit land gedaan heb, zal ik U een algemeen verflag van het Staatkundig beftier geeven, alsmeede eene bijzondere befchrijving van die gedeelten* des lands welken ik gelegenheid heb gehad van te bezichtigen. Het Bisdom van Bazel kan onder twee algemeene verdeelingen gebragt worden: het eerfte ligt ten Zuidtn Pierre Permis, en maakt een gedeelte van Mfarland uit; en het tweede, ten Noorden van dien zelfden weg bevat dat gedeelte, het welk in het Duitfche Rijk gelegen is. De Opperheer van dit land word door het Capittel, uit agttien Kanunniken beftaande, die te Arlesheim hun verblijf houden, verkooren, en.toot de Paus in zijne bediening bevestigd. Hl] * Vorst van tet Duitfche Rijk, en doet, voor dat gedeelte zijner landen welken in den Opper-RhynfchenKms gelegen zijn, hulde aan den Keizer. Hi, wierd altoos als een Bondgenoot van de óWV/mbefchouwd, door zijne verbintenis met de Roomschgezmde Cantons , die het eerst in 1579- geflooten, en op verfcheiden tijden vernieuwd werd, bijzonder m 1071. en 1697.; gelijk meede door het toetreeden tot het verbond, het welk deeze Cantons in i7i5.m<* Frankrijk aangingen. Doch dewijl hij in het verbondl tusfchen de XIII. Cantons en Lo de wijk den XVI. in 1777- geflooten, niet onder de Switferfche Bondgenooten begreepen was , kan hij tegenswoordig naauwlijks voor een Lid van het Switfersch Bond. genootfchap gehouden worden. ^  400 *. C O X E Het eerfte afzonderlijk verbond met Frankriik «*d tusfchen den Bisfchop en Ww^Txv werd739üif,fl°0ten' Wdk in #2*52* «en genieten alle de voorrechten, waarmeede de Inboorhngen van de dertien Cantons begiftigd 2i „ n geval van oorlog tusfchen Frankrijk e„ het i on'z Èl VHeV,gt °nZijdig tC Do<* «ee- 12fdK0n, In "iet be,et*»> dat de tranfche Krijgsbenden zich in zijn gebied, aIs een 2? "-Ragheden L„ *£££ Mts zrjne twijffelaeh,ige verbintenis „ dTS,/'" ajn gebied ter Mau„en,ood voor eeneo in^ *e voorvaita, Z1> lapte? e' s™,elfe£e,,ig,ivoorrectoen zijndoorde „*""t?r,• e" 2«»= door/ijne o„derdaane„ SES*^**" der door die van den HervormdennrïfL' ,Mnten worden, zeer b^ertTw , G,ïdsi,,e"s,!!«oo. van alle bedWg-,„ ■„ „ '"^V* bM°™»« ver.  REIZEN BOOR S WIT SE RE A ND. 201 Vergiffenis te kunnen fchenken. In burgerlijke gefchillen, ontfangt hij het beroep van de mindere gerechten ; doch in zijne Duitfche bezittingen, kan de zaak, wanneer dezelve eene vastgeftelde fom te boven gaat, voor de Kamers van Wetzlar of Weenen gebragt worden. De Onderdaanen van den Bisfchop zijn deels van den Hervormden, en deels van den Roomschgezinden Godsdienst. De Hervormden, waarvan een meer uitvoerig verilag zal gegeeven worden, bewoonen het grootfte gedeelte van de Valleij van Munfler, en het geheele gebied ten Zuiden van Pierre Pertuis; zij zijn omtrent 15000 perfoonén fterk, terWijl de Roomschgezinden op 35000 beloopen. De Franfche en Hoogduitfche taaien worden beide in het gebied van den Bisfchop gefprooken; verfcheiden plaatfen hebben daardoor twee naamen, die naauwlijks na eikanderen gelijken : als Munfter en Moitier, Dachfeld en Tavannes, Delmont en Delsier g, Corrandelin en Rennendorf, Elaij en Setshof. Porentru, de hoofdftad van 's Bisfchops bezittingen , en zijn voornaamfte verblijfplaats, is in de Bailliuwagie van Elsgau, omtrent drie mijlen van de Franfche grenzen gelegen. Het is eene kleine doch zindelijke Stad, en deszelfs ligging in eene ovaale vlakte, door boschrijke heuvelen omgeeven, en door eene kronkelende beek bevogtigd, is uitneemend aangenaam. Het Bisfchoplijk Paleis, het welk onlangs verbeterd en vergroot is, ftaat op eene verhevenheid van waar men over de Stad ziet, en deszelfs omtrek is vrugtbaar in koorn en weilanden. N 5 Een  £04 W. C O X E Een der toorens van fteen gebouwd , en voor een maakzel van de Romeinen gehouden wordende, levert nog een gedenkteeken van deszelfs oudheid op. De groote wegen die van alle kanten naar Porentru loopen, en met aanzienlijke kosten vervaardigd zijn, doen eer aan de Opperheeren van dit land. De weg naar Belhlaij en Bienne is een fchoone ftraatweg, die door een bergachtig landfchap heen gaat, over afhellende hoogtens , door „ digte dreeven en langs eene reeks van heuvelen en dalen gelegd is. Ik vervorderde mijn reis door het laatfte gedeelte bij maanlicht; en het flikkerende fchijnzel door het dik gebladerdte was onbefchrijflijk fchoon. Belhlaij, het welk ik op mijne reis van Bienne naar Porentru bezogt, is eene rijke Abdij van Benedictijner Monnikken, omtrent twintig mijlen van de Hoofdftad , in eene eenzaame doch nietonvermaakelijke plaats gelegen, door bergen omgeeven, en door bosfchen voor de winden bedekt. Deeze Abdij is niet alleen tot Godsdienftige zaaken bepaald, dewijl den laatften Abt, Nicolaas de Luce, aldaar een Krijgskundig Kweekfchool voor den jongen Adel en jonge Heeren van aanzien heeft opgericht. Met dat oogmerk deed hij een groot gebouw bij de Abdij plaatfen, en bezorgde gefchikte onderwijzers en Hoogleeraars. Wanneer ik mij daar bevond beliep het getal der fchoolieren op veertig. Zij worden in verfcheiden takken der befchaafde Letterkunde onderweezen; zij gaan eender gekleed, en worden in de Krijgskundige oeffeningen bekwaam gemaakt. De goedkoop van deeze School, en deszelfs verwijdering Van het gewoel der groote Steden maakt die tot eene zeer  REIZEN DOOR SWITSEREAND, £203 zeer nuttige inrichting voor het algemeen. De kosten voor ieder leerling beloopen voor de kost, verblijf, onderwijs, en onderfcheidene lesfert, zelden meer dan 20 p. Sterl. in het jaar. Het is zonderling om een Krijgskundig Kweekfchool te midden der rotfen en wildernisfen en binnen de muuren van een Klooster gevestigd te vinden; en om Benedictijners te zien, die in plaats van hunnen tijdinonweetendheid en bijgeloovigheid der Monniken te verfiijten , derzelver poogingen tot nut der Maatfchappij aanwenden. Het Kapittel uit agttien Kanunniken beftaande, die, bij het openvallen van den Bisfchopl ij ken zetel het recht bezitten van denzelven te vervullen, wierd zedert de Hervorming, wanneer men hetzelve van Bazel verdreef, te Friburgh in Brisgau geplaatst, tot in 1677. •> wanneer Friburgh door het Franfche Krijgsvolk bezet werd. In het volgende jaar bragt men het Kapittel naar Arlesheim over, alwaar het thans deszelfs verblijf houd. De opengevallen Prebenden worden beurtelings door de Paus en het Kapittel vervuld. Op den 14. Auguftus 1785., deed ik een togtje in gezelfchap van verfcheiden vrienden naar Arlesheim , het welk eene kleine doch aangenaame plaats is, bijna vier mijlen van Bazel gelegen. Wij genooten de eer van het middagmaal bij den Baron de Ligertz , een der Kanunniken, te houden. Na eene niet minder prachtige dan vrolijke maaltijd, had onzen Gastheer de vriendelijkheid ons na een tuin De Heremitage genaamd, omtrent een vierde van een mijl van Arlesheim te verzeilen; welke door den Baron, en  ao4 W. C O X E Mevrouw. d'Andlau, Huisvrouw van den BaiïIuw gezamentlijk bekostigd is, met oogmerk om den armen in behoeftige tijden werkte verfchaffen, en tevens om aan de ingezetenen van de Stad eene wandeling te bezorgen. De tuinen zijn zeer uitgeftrekt en vermaaklijk. De wandelingen loopen langs de zijden der rotfen, die rijkelijk van houtgewas voorzien zijn, en verder door eene vermaakelijke halfronde vlakte, door vrugtbaare heuvels omgeeven, en door een klein meir bewaterd , welks oevers bijzonder woest en fchilderachtig zijn. Verfcheiden onderaardfche holen,' door de hand der natuur gewrocht, vermeerderen de zonderlinge fchoonheden van dit toneel, terwijl een aantal heldere waterftroomen, die op een verren afftand ontfpringen, zich in kleine watervallen verliezen, of uit den grond even als fonteinen opwellen. Een opmerkzaam befchouwer zal misfchien in deeze bekoorlijke plaats ontwaaren , dat in fommigen opzichten de natuur te veel aan de kunst is opgeofferd, en dat aldaar ia fommige gebouwen minder op het vermaakelijke dan wel op het treffende is acht gegeevên. Het volgende fraaije Bijfchrift voor deeze bekoorlijke Hermitage was door de Profesfor O-beklim van Straatsburg, een van ons gezehchap, voorde vuist ontworpen, Hospes Amice, Hasce Delicias. Nature. Debes. Debes. Industrie. Balbin^s. Ab. Andlau. . Henrici. a. Ligertz. Dat  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 2°5 Dat is, Lieve Vreemdeling! deeze vermakelijkheden der Natuur zijt gij aan de vlijt van Mevrouw van Andlau , en den Baron van Ligertz verfchuldigd. Ik zal deezen Brief befluiten met een verhaal van mijne reis van Bazel naar Bienne, door de valleijen van Lauffen, Delmont, Munfler en St. Imier;eene uitgeftrekfheid lands in het Bisdom van Bazel, welke in fraaijheid voor de bekoorlijkfte gedeeltens van Switferland niet behoeft te wijken. Wij vertrokken des morgens vroeg van Bazel, en trokken door eene vrugtbaare vlakte die door de Birsch bewaaterd, en door twee ketens van de Ju • ra omgeeven word; van welke de een eensklaps eindigt, op welkers kruin het Kasteel van Wertenburg geplaatst is. Onzen weg vervolgende, wierd de vlakte trapsgewijs enger, de bergen naderden elkander , en wij kwamen in de rijke valleij van Lauffen, tusfchen de rotfen beflooten, met dreeven van eiken- en beukenboomen beplant, en verfcheiden bekoorlijke gezichten opleverende. Lauffen ,het welk aan de valleij de naam geeft, heeft haare eige overheden, en laage gerichtshoven. De Inboorlingen zijn arbeidzaam: die welke zich niet met den landbouw geneeren , winnen een genoegzaam leevensonderhoud door het vervaardigen van kleederen, het fpinnen van wol, en het brei jen van gemeene kousfen. De Inwoondërs van de valleij fpree- ken Hoogduitsch, en die van Sautier, een klein na- buil-  aoen zetel i» deeze &tad houd, heeft rechtsgebied over de valleijen van Delmont en Munfler. In lijfftraffelijke misdaaden kan hij gevangen neemen en onderzoek doen, ook mag hij geringe ftraffen over ligte ongeregeldheden doen uitoeffenen; doch in alle gevallen van aanbelang, word den misdaadiger, of, te Porentru te recht gefteld, of, het vonnis van den Bailliuw moet m die Opperfte-Rechtbank bevestigd of overzien worden. Burgerlijke zaaken worden eerst in deProyinnaale Gerichtshoven afgedaan, van welker uitfpraak hooger beroep aan de Bisfchoplijke rechtbank te Porentru valt; en van dezelve aan de Keizerlijke Kamers te Wetzlar of Weenen. Del-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 207 Delmont bevat agt honderd Inwoondërs, die alle van den Roomfchen Godsdienst zijn: zij heeft haare eige overheden en laage rechtbanken. Omtrent een mijl van Delmont hield ik te Corrandelin ftil, een klein dorp in het Roomschgezinde gedeelte van de valleij van Munfler, ten einde de Ijzergieterij aan den Bisfchop behoorende te bezichtigen. Het ruwe metaal word uit de valleij van Delmont bij de Dorpen Corou, Wiek, Recolensca Sepres gehaald; men vind het in kleine fuikjes, zelden grooter dan een erwt in den grond. De Opzichter onderrichtte mij, dat het gewoonlijk in dien ftaat gevonden word, en zeer zeldzaam in groote Hukken. Het grootfte dat hij zich herinnerde gezien te hebben, was tien voet lang, twee dik en twee breed. Hij voegde daar bij, dat de nabuurige bergen Metaal in overvloed bevatten, het welk eene aanzienlijke meenigte ijzer zou opleveren, wanneer men maar genoeg houtskoolen kon bekomen voor de fmeltovens. Dewijl hij nog maar onlangs tot Beftierder benoemd was, kon hij niet naauwkeurig opgeeven, hoe veel ijzer jaarlijks in deeze gieterij gefmolten wierd; doch hij zeide mij in het algemeen , dat het onbewerkte ijzer in het geheel twee derde deelen zuiver mineraal oplevert, dat het van eene uitfteekende hoedanigheid is, en voor het beste dat uit Zxueeden uitgevoerd word, niet behoeft te wijken. Corrandelin, benevens de Dorpen Chatillon, Rosfemaifon, Vetter at, Courchappois, Corbaon, Mervellier en Elaij, hoewel in kerkelijke zaaken met de valleij van Delmont vereenigd, vormen dat ge- deel-  408 w. c o x e deelte van de valleij van Munfler, het welk het ZZ of,het Beneden gedeeIte ë™™* word. Het draagt den naam van Roomschgezind gedee te , om dat de inwoondërs alle den Roomfchen Godsdienst toegedaan zijn; en Beneden gedeelte, uit hoofde dat het unter den felfcn of beneden de reeks van rotfen gelegen is, welke hetzelven van het Oöper of Protefiamsch gedeelte affcheid. Doch eer ik verder ga, zal het noodig zijn om de algemeene verdeeling van deeze valleij en de Burgerlijke en Godsdienftige vrijheden der inboorlingen optegeeven, ten einde gij in ftaat zoudt zijn om haare ondereen vermengde ligging te kunnen bevatten, gelijk meede de zonderlinge ftaatsgefteldheid, waar door zij offchoon onderhoorig aan den Bisfchop van Bazel, echter onder de befcherming van het Canton Bern ftaat De valleij van Munfler, of Moitier, ftrekt zich van de valleij .van Delmont tot Pierre Permis uit, en is in dat gedeelte van 's Bisfchops bezittingen ingeflooten, welke binnen het Duitfche Rijk gelegen zijn. Doch , vermits de inwoondërs meer dan drie honderd jaaren met Bern in verbond, en onder de befcherming van dat Gemeenebest geftaan hebben, word dezelve door verfcheiden Schrijvers als een ge! deelte van Switferland uitmaakende befchouwd. Zij word in twee voornaame deelen gefcheiden; namelijk het Roomschgezind of Beneden gedeelte, het welk aan het einde van de valleij van Delmont gelegen is, en de agt bovengemelde Dorpen in zich bevat , en het Proteflantsch of Opper gedeelte, dat zich van de keten rot/èn bij Corrandelin tot Pierre Pertuis, deszelfs Zuidelijke grensfeheiding, uit- ftrekt;  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 209 ftrekt; cn bevattende i. De Grcotfte Valleij, of Valleij van Tavannes ; en i. De kleindere Valleij die wederom verdeeld is in de Grand Val, of de groote Valleij, en in de kleine Valleij of die van Sornetan. De Inwoondërs van beide verdeelingen zijnMeedeburgers van het Canton Rem. Het eerfte verdrag van Meedeburgerfchap wierd in 1484. geflooten. In dat jaar werden twee Meededingers na het Proostfchap van Munfler, den een tegens den ander door Bern en den Bisfchop van Bazel onderfteund; het eerfte deed een leger derwaards trekken, nam bezit van c-e geheele Valleij, en ontfing de hulde van de Inwoondërs. Deeze verfchillen, bij het verdrag van Corrandelin bijgelegd zijnde, gaïBern de Valleij aan den Bisfchop op de volgende voorwaarde te rug, dat de Inwoondërs in het bezit van alle hunne voorrechten zouden gehandhaafd worden; dat men dezelve als Meedeburgers van Bern onder de befcherming van dat Gemeenebest zou blijven aanmerken ; dat zij ingeval van Oorlog tusfchen Bern en den Bisfchop zich onzijdig zouden gedraagen; en de Vaandelen van Bern volgen, wanneer dat Canton in vijandelijkheden met eenige andere Mogendheid zou gewikkeld zijn. Dit verdrag van Meedeburgerfchap, verfcheiden maaien hernieuwd, heeft meenigvuldige verfchillen tusfchen Bernen den Bisfchop doen ontftaan, en bijzonder in 1705. en 1711. eene openbaare vreedebreuk verwekt. Deeze verfchillen wierden eindelijk bij de vreede van Arau vereifend ; wanneer den Bisfchop het verdrag van Meedeburgerfchap bekragtigde, ahe de rechten envrijdom- /. Stuk. O men  210 W. C 0 X E men van de inwoondërs bevestigde, en in de bemiddeling en tusfchen komst van Bern toeftemde. De zaaken van den Godsdienst verwekten vóóreenigen tijd geen minderen twist tusfchen den Bisfchop en het Canton Bern dan het verdrag van meedeburfchap. De Hervorming in 1531. door een groot aantal ingezetenen van de valleij van Munfler aangenomen zijnde , wierd zulks door burgerlijke gefchillen gevolgd; Bern Helde zich voor de Proteftanten in de bres, en de Bisfchop befchermde de oude vastgeftelde Kerk. Eindelijk werd echter tusfchen de twee partijen de zaak in der minne op deeze wijze afgedaan ; dat de meerderheid van ieder Kerfpel vrijelijk zou beflisfchen, of de ingezeetenen den Roomfchen dan wel den Hervormden Godsdienst in het openbaar zouden belijden, en dat het Kapittel van Munfler in het bezit van de tiendens moest blijven, onder voorwaarde van de jaarwedde der Hervormde Leeraars te zullen betaalen. Ingevolge dan van deeze billijke fchikking, ftemden de agt dorpen, die thans het Beneden gedeelte uitmaaken, voor de handhaaving van den Roomfchen Godsdienst ; en de Kerfpels van het Opper gedeelte voor de Hervormde Kerk, Dus wierden de twee Gezindheden over en weder in deeze twee gedeeltens vastgefteld ; het Kapittel behield deszelfs eigendommen en tiendens, doch verliet Munfler, alwaar de nieuwe leer aangenomen was, en begaf zich eerst naar Solothurn, en vervolgens naar Delmont: dan, dewijl verfcheiden Hervormden en Roomschgezinden onder elkander in beide de gedeeltens van de valleij bleeven woonen,wierden hier door telkens de onlusten  REIZEN DOOR SWITSERLAND, 211 ten vernieuwd. Ook zag men de Godsdïenftige verfchillen niet vereffend dan door de vreede van Ar au, waar bij bepaald wierd, dat de belijders der twee gezindheden geheel van elkander zouden afgezonderd worden; dat alle de inwoondërs van het Opper gedeelte die den Roomfchen Godsdienst beleeden, of in het vervolg zouden mogen belijden, zich naar. Elaij moesten begeeven, en dat op dezelve wijze, de Hervormden van het Beneden gedeelte zich in het Opper gedeelte zouden verplaatfen; zedert dat tijdftip , heeft de volmaaktfte eensgezindheid tusfchen hun onderling plaats gehad. Uit kragte van het verbond met Bern, zend dat gemeenebest jaarlijks één van deszelfs beftierders, naar deeze valleij, ten einde nategaan of de Burgerlijke en Godsdienftige vrijheden ongefchonden zijn bewaard gebleeven; als meede een Geestelijke, Opzichter van de Kerken in de valleij van Munfler genaamd, die naar den ftaat van de kerkelijke tugt onderzoek doet, en onder de inwoondërs van het Opper gedeelte Katechismen en Pfalmboeken uitdeelt. Bern heeft ook de goedkeuring der benoemde Leeraars tot de openftaande plaatfen, fommigen van welken door den Bisfchop benoemd en betaald worden, en anderen door de Kapittels van Delmont en Belhlaij; naar maate dat de Bisfchop of de Kapittels bezitters van de tiendens in de onderfcheidene Kerspels zijn. Doch om van deezen uitflap terug te keeren. — Kort na mijn vertrek van Corrandelin kwam ik in het Proteftantsch gedeelte door eene engte, tusfchen twee rotfen die digt bij den anderen zijn geleegen , O 2 en  213 W. C O X E en die maar alleen de noodige opening voor de rivier de Birs en den weg laat. Door deeze engte komt men in een naauwe helle-weg die omtrent vier mijlen lang is, en op verfcheiden plaatfen bijna een onderaardfehen afgrond gelijkt. De weg word door den oever van den fnelvlietenden Birs geflingerd, en loopt langs twee reijen rotfen heen: deeze rotfen zijn van witte kalkfteen en van eene ongenaakbaare hoogte; en offchoon dezelve op de meefte plaatfen geheel rechtftandig zijn , ziet men dezelve echter bevallig met boomen vercierd, voornaamelijk, naar de kruinen, van waar ze overhangende , naauwlijks het zonnelicht door laaten. In het midden van deeze holle-weg is La Roche gelegen , het eerfte Proteftantfche dorp in de valleij van Munfler, welks huizen aan de beide oevers van de Birs ftaan , alwaar de rotfen zich een weinig meer agterwaards uitzetten, en naar beneden glooijende afloopen. Uit deezen holle-weg koomende, kwamen wij in eene vrugtbaare vlakie door heuvels omgeeven, in welkers midden het dorp Munfler of Moitier gelegen is: het ontleent deszelfs benaaming van het Kapittel van Kanunnikken , die ten tijde van de Hervorming deeze hunne verblijfplaats verlieten , en zich te Delmont vestigden. Omtrent een halve mijl van Munfler bevonden wij ons in eenen anderen holle-weg bijna van drie mijlen lengte: deeze word Chaluet genaamd, zeheeft alle overeenkomst met die welken wij tusfchen Corrandelin en de vlakte van Munfler doortrokken, doch is nog woester, fteilder, dieper en duifterder. Ze  REIZE N DOOR S WIT SER LAND. 2I3 Ze word door de Birs gefcheiden, die met groote fnelheid door denzelven heen loopt; ook is die zo eng, dat de weg de geheele ruimte tusfchen den ftroom en den berg beftaat, en de wielen van ons rijtuig dikwils aan de eene zijde tegens de rots geweldig ftootten , terwijl dezelven aan den anderen kant langs de fteilte , die over de rivier afhing, heen liepen. Deeze ftraatweg, over afgebrooken rotfen en diepe fteiltens, doet eer aan den Vorst die denzelven deed vervaardigen. Het volgende Bijfchrift, dat ik bij een brug in het midden van deeze duiftere holle-weg ontwaar wierd, zal misfchien aan iemand die met de natuurlijke belemmeringen van dit land onbekend is, als eene grootfpraak voorkomen; doch het zelve, fcheen mij op de plaats zelfs volkomen overeenkomftig met de waarheid. Jofephus Gulielmus En Rinchnis de Baldenftein Bafilienftum Episcopus Princeps Viam Veteribus Inclufam Rupibus & Clauftris Montium Ruptis Birfd Pontibus Stratd Opere Romanis Digno Aperuit. Anno. D. MD. CCLII. Dat is, Jofeph Wilhelm Rinchnis van Baldenftein, Prins Bisfchop van Bazel, heeft deezen weg, welke te vooren ongebaand was , door de rotfen en het O 3 ge'  2I4 w. c O X E gebergte heen geopend, na dat hij de rivier de Birs met bruggen belegd had; voorwaar een -werk den Romeinen overwaardigj Anno 175a. Offchoon ik in verfcheiden gedeeltens van Switferland dikwils de juistheid deezer aanmerking had waargenomen, dat in alle diepe valleijen welken de bergen doorfnijden, de uitfpringende hoeken aan de eene zijde, beurtelings over elkander ftaan met de uitgeholde van den anderen kant, én dat de evenwijdige beddingen van rotfën het een aan het ander in alle richtingen en op alle hoogtens beantwoorden;zag ik dit echter nergens meer bewaarheid dan in de twee reijen kalkfteen die langs deezen holle-weg loopen, Deeze zijn van eene verbaazende hoogte en de horizontaale , fchuins afloopende of bijna rechtftandige gedaante der bedding aan de eene zijde, is juist overeenkomftig met, en van dezelfde dikte als de andere: eere omftandigheid, gevoegd bij de aan elkander beantwoordende hoeken, welke fchijnt te bewijzen, dat dezelven te voorenvereenigd waaren, en, of door eene onverwachte geweldige beweeging' of door de trapsgewijze fchuuring der wateren zijn van een gefcheiden geworden. Ten einde van de Chaluet, begaven wij ons in eene andere vlakte, die fraaij bebouwd, en op eene aangenaame wijze met dorpen als bezaaid was, en kwamen met den avond xt.Maller aij, alwaar wij des nagts verbleeven. De inwoondërs van deeze ftreeken fchijnen gelukkig en wel te vreeden, en zijn zeer arbeidzaam. , Het grootfte gedeelte word tot den landbouw gebezigd, en eenigen, aangemoedigd door hun-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 2.15 hunne nabuuren van Locle en Chaux de Fond, heb. ben onlangs eenige fabrieken in deeze bergen ingevoerd; en Belleval een klein nabuurig dorp, bevat reeds vi jf Horologiemaakers. Van Molleraij vervolgden wij onzen weg door eene vrugtbaare vlakte langs de oevers van de Birs, en door verfcheiden vermaakelijke en bezienswaardige dorpen , van welke Tavannes, in het Hoogduitsch Dachfeldgenaamd, het grootfte is. Binnen omtrent twee mijlen bereikten wij het einde van de vlakte, die door een rots geflooten is, waar door de vermaarde weg of engte Pier re Permis doorloopt, aan den voet van deeze rots ontlpringt de Birs in verfcheiden waterrijke wellen , en doet op eenige treeden affiands van deszelfs voornaamfte oorfprong twee moolens draaijen. Pierre Permis is eene groote boogswijze opening door eene vaste rots, omtrent dertig voet lang, vijfenveertig breed, en op het laagfte dertig hoog, welke van fommigen voor het werk der natuur, en door anderen van de kunst gehouden word. Een Romeinsch opfchrift over de boog, het welk zeer befchadigd is, heeft den geest der Oudheidkundigen vrij wat bezigheids verfchaft. Dewijl ik verfcheiden affchriften gezien heb, die zeer van elkander verfchilden, heb ik het zelve zo naauwkeurig als de hoogte zulks wilde toelaaten afgefchreeven. ,/lVMINI AVGS IJVI CTA PER 1 0\ VM PATER, 1VI COL. HELV. O 4 Van  aI Om U met geene door de verbeeding ontworpène gedagten oprehouden, zal ik 'er alleen bijvoegen, dat wanneer men dit opfchrift met aandagt onderzoekt de woorden met welken Oud! heidkundigen hetzelve hebben aangevuld, ora hun, ne i'i06 LeeZ£r' die be&™?- «• dit onderwerp met aand gt na egaan, rneete„ wij naar SchaefflJs ^ mrata e» „aar ee„e Vertandeliqg hier over dQor flu* fpapuugegeeven, verwijzen, ♦ a Uit.  1 n h o u d &c. BJadz Uittrekzel uit Saxo Grammati- c VS. • 453. Einde van den Inhoud.  W. C O X E REIZEN door SWITSERLAND. XX. BRIEF. De Stad en het Canton Solothurn. — Bijzonderheden van de Regeering, Oude en Nieuwe Burgers. Vergadering van de Ro- fengarten. JL3e regte weg van Bazel naar Solothurn, loopt door het midden van het gebergte Jura, langs de romaneske valleij van Baljlal, die om deszelfs rijkdom en vrugtbaarheid vermaard is: en offchoon deeze ftreek over het algemeen uitermaate rotsachtig valt, is dezelve echter op veele plaatfen uitnemend wel bebouwd. De weg van Bienne naar Solothurn gaat door eene ongemeene vrugtbaare valleij , befpoeld door dè Aar, aan den voet van een fpits gebergte, het welk een keten van de Jura uitmaakt; deszelfs zijden zijn van beneden tot boven zodanig met overhang, nP 3 de  228 W. C o x £ de bosfchen van Pijn- en Masthoornen omzoomd, dat zij maar zeldzaam toevallige tusfchenruimtens van ontbloote rotfen, gedeeltens van ftroomen, en maar weinige onbezogte weilanden aan het oog opleveren ; en zijn daar en boven zo fteil, dat men in eene uitgeftrektheid van vijf uuren, naauwlijks een huis of het fpoor van het geringfte voetpad ontdekt. Bij Solothurn vermindert deeze keten van de Jura, Weisfenftein genaamd, eensklaps in hoogte, word allengskens meer afhellende, en is tot op deszelfs top met koorn- en weilanden gefchakeerd. Solothurn is vermaakelijk aan de Aar gelegen , alwaar zij haare oevers verbreed en zich in eene fraaije en breede rivier vormt. Ik zal van het voorrecht van een reiziger geen gebruik maaken en U verhaalen, dat fommige buitenfpoorige oudheidkundigen geen zwaarigheid vinden om vastteftellen, dat Solothurn door den Aardsvader Abraham gebouwd is ; doch mogelijk zult gij gemaklijker gelooven wat anderen (taande houden, namelijk , dat deeze ééne der twaalf fteden was, die verwoest wierden bij gelegenheid der verhuizing van de oorfpronglijke inwoondërs naar het gebied der Gaulen. Doch op welk tijdftip en bij welke gelegenheid deeze verwoesting ook mooge voorgevallen wezen, komt het echter uit een groot aantal opfchriften, gedenkpenningen, en andere oudheden, die in de nabuuifchap gevonden zijn, waarfchijnlijk voor, dat zij door eene Romeinfche volkplanting op nieuw bevolkt is geworden, en voorzeker eene Romeinfche fterkte was, zoals haare oude benaaming, Caftrum Salodurenfe klaarblijkelijk aanwijst. Van  reizen door switserland. 229 Van haare gefchiedenis is geduurende dat tijdperk van onkunde en woestheid, het welk op den val van het Romeinfche Rijk volgde, weinig meer bekend, dan dat zij uitgeplunderd en verwoest wierd door die noordfche volkeren, welken het grootfte gedeelte van Europa overftroomden- Van den tijd van haare wederopbouwing af, tot op haare toelaating inheti5W//èrfchc Bondgenootfchap in 1481, was haaren toeftand van denzelfden aart als die van verfcheiden andere Keizerlijke fteden , die eene trapsgewijze vermeerdering van grondgebied verkreegen, en die zich na menigerlei onlusten eindelijk van eene volrtrekteonafhangelijkheid meefter maakten. Solothurn is eene kleine doch zeer nette ftad, en word door regelmaatige fteene vestingwerken omgeeven, die in het begin van deeze eeuw aangelegd zijn; deeze muuren bevatten een omtrek van naauw. lijks meer dan vijftig vierkante acres, en, de voorfteden daar onder begreepen, omtrent vier duizend inwoondërs. Onder de meest belangrijke voorwerpen van nieuwsgierigheid in de Stad behoort de nieuwe kerk van Sr. Urfus, welke in 17ó2. begonnen en in 1772. voltooid wierd. Het is een prachtig gebouw, van witachtige-graauwe fteenen opgetrokken, die uit de nabij gelegene groeven gehaald, en gepolijst worden, zijnde een foort vanruuw marmer. Het beneden gedeelte van het gebouw is van de Corintifche, en hetbovenfte van de zaamgeftelde Order : de voorgevel, welke uit eene overdekte gaanderij beftaat, en van een fraaijen toren voorzien is, levert aan het einde van de voornaamfte ftraat eene prachtige vertooning op. Pizoni was de P 3 Bouw-  w. c o x e Bouwmeefter, en de kosten bedroegen ten minften 8o,coo pond. St. of 880,000 Guldens; een aanzienelijke iöm voor zulk een klein Gemeenebest, welks in. komilen jaarlijks iacco pond. of 132,000 Guldens naauwlijks te boven gaan. Het binnenwerk is eenvoudig doch van een verheven fmaak« en vercierd met eenige weinige fchilderijen van deezen tijd, maar van geene ongemeene waardij, van welken het meest geachte in het laatfte Avondmaal beftaat, door Corvi, een Romeinsch kuriftenaar, gefchilderd. Een tafereel van Rubbens en van zijne leerlingen, in de kerk van de Cordeliers , en, een van LeSueur, in die der Capucijnen geplaatst, verdienen misfchien door den reiziger befchouwd te worden, die een beminnaar van de fchoone kunften is. Het Stadhuis is op zich zelf van geen belang, doch word alleen vermeld, vermits het de Vergaderplaats voor den Grooten Raad en den Senaat is. De openbaare gevangenis, nieuw opgebouwd, is een liegt fteene gebouw, en zeer wel ingerigt tot het oogmerk, dewijl de gevangenen in afzonderlijke cellen geplaatst zijn. Offchoon de ftrafbepaalende wetten in de befpiegeling geftreng zijn, zo zijn echter de rechterlijke vonnisfen in lijfftrafFelijke misdaaden zo bijzonder zagt, dat een gevangene, bijzijn ontflag, het volgende op de muur van zijn cel fchreef: „ Hij die genegen tot fteelen is, en de galg „ wil ontloopen, kan zich in het Canton van Solo. „ thurn aan dat ambacht begeeven." De openbaare Boekerij verdient gemeld te worden , niet zo zeer om het getal of de zeldzaamheid der boekdeelen, als wel uit hoofde van den Letter. kun-  reizen door switserland. 231 kundigen iever van den Abt Herman, Kanunnik van de Hoofdkerk, aan welke zij haaren oorfprong verfchuldigd is. Bij mijn eerfte bezoek van deeze Stad in 1776., bevond zich daar geene open. baare Boekverzameling; dan eenige weinige jaaren geleeden bragt deeze fchrandere geeftelijke omtrent vier honderd boekdeelen voor zijn eige rekening en voor die van zijne vrienden te zaamen, verkreeg van de regeering een gefchikt vertrek op het Stadhuis , alwaar hij dezelven plaatfte, en verzogt daar over als boekbewaarder aangefteld te worden, doch zonder jaargeld. Dit verzoek ingewilligd zijnde, ging hij voort zijne kleine verzaameling te vermeerderen ; en van dit gering begin is dezelve thans reeds tot elf duizend boekdeelen aangegroeid, onder welken meer dan honderd en vijftig gevonden worden, die in de vijftiende eeuw gedrukt zijn. Aan de twee eindens van de kamer ziet men de naamen opgetekend der begunftigers van deeze boekerij, Echter is aldaar geen vast fonds opgericht, om tot onderfteuning of vermeerdering van deeze verzaameling te kunnen dienen. Ook heeft den Abt begonnen om een Kabinet van Gedenkpenningen aanteleggen; het welk, hoezeer het thans nog zeer klein is, insgelijks even als de Boekerij zal vermeerderen. Hij liet mij een zeer zeldzaame gedenkpenning zien, die ontdekt was bi] het omdelven der grond, ter gelegenheid van den opbouw der nieuwe hoofdkerk. Dezelve is van brons en van middelbaare grootte. Aan de eene zijde ftaat het hoofd van Septimius Severus, met het volgende bijfchrift, L. Septimius Severus P 4 PfUS  W. C O X E Plus Aug. P. M Tr. P. xviii. Cof. IIIP. P. Op de tegenzijde, een zittend beeld, voor het zelve de voortleven van een fchip , en een genie of een kleine jongen. Den Abt verdient allen lof voor het aanleggen van deeze verzaameling, het welk hij eerst alleen en zonder eenige onderfteuning ondernam, en tevens op eene zo belangelooze wijze, dewijl zijn inkomen de fom van 6do Guldens (Hollandsciï) jaarlijks niet te boven gaat, en in een Stad, alwaar de Letterkunde niet zeer aangemoedigd word. Deeze geleerde Geestelijke is thans bezig om een verflag van Solothurn ten tijde van de Hervorming te fchrijven ; en verzamelt naauwkeurige bouwftoffen voor eene volkomene Gefchiedenis van het Canton. Ten opzichte van de Natuurlijke Hiflorie, is in de Stad geen ander Kabinet dan dat van den Raadsheer Wallier: het is eene kleine doch wel uitgezogte verzaameling, welke bijzonder den aandagt van den Natuur-onderzoeker verdient, die in deeze landftreek reist, uit hoofde dat den fchranderen Verzaamelaar zich hoofdzaakelijk bepaald heeft tot de Mineraalen en Verfteeningen, die in het Canton gevonden worden. De omliggende landftreek is ongemeen vermaakelijk en vol van verfcheidenheid, en levert verfcheiden gezichten op, die zo aangenaam als woest, en zo vermaakelijk als romanesk zijn. Onder deeze waaren wij voornaamelijk getroffen over de ligging van deHeremitage de: Croix genaamd, omtrent een half uur van de Stad, nabij de fleengroef geleegen. Het is een alleraangenaamst eenzaam verblijf aan het einde van een klein bosch, en tusfchen twee reijen van  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 233 van rechtftandige barre rotfen, door een levendige ftroom befpoeld; het eene einde word door een klein bosch afgeflooten, en het andere loopt op de vrugtbaare velden uit, die door het benevelde gebergte Jura omgeeven worden. Onder de Lusthuizen in de nabuurfchap, die om derzelver ligging merkwaardig zijn, verdient Kicaberg genoemd te worden, het welk door den Heer de Vigur gebouwd is; het ftaat aan den voet van een fraaijen heuvel, die naar de kronkelende Aar zagtkens afhelt, en een gezicht naar Solothurn oplevert, het geen door het zich tusfchen beide opdoende geboomte half afgebrooken word ; als meede Bleiken* berg, behoorende aan den Majoor de Roll, gelegen te midden van rijzende en daalende gronden, die in beflootene plaatfen afgedeeld zijn, gelijk aan de vrugtbaare Graaffchappen van Engeland; de benevelde Jura verheft zich even als de gebergtens van Schotland; en op een afftand word men de verhevene Alpen gewaar , welken deeze romaneske landftreek overal kenbaar maakt. Het Canton Solothurn, dat de elfde plaats in het Switfersch bondgenootfchap bekleed, ftrekt-zich gedeeltelijk door de vlakte uit, alsmeede gedeeltelijk langs de ketens van de Jura , en bevat omtrent 50,000 Inwoondërs, daar onder de ingezetenen van de hoofdftad begreepen. De grond is meestal uitneemend vrugtbaar in koorn, en die gedeeltens welken binnen de Jura beflooten zijn , beftaan uit voortreflijke weilanden. De koophandel, zo van de Stad als van het Canton is van weinig aanbelang, offchoon zij zeer wel gelegen zijn voor eenen uitgep 5 brei-  334 W. C O X E breiden handel. Het is in elf Rechtsgebieden of Bailliuwagien afgedeeld, die met de naam van Binnen en Buiten Bailliuwfchappen beftempeld worden; de eerften worden door Bailliuvven beftierd, die Raadsheeren zijn en in de Steden hunne verblijfplaatfen houden; en de laatften door Bailliuwen, genomen uit de leden van den Grooten Raad, die in hunne Bailliuwfchappen woonen. Het volgende is een lijst van de Bailliuwfchappen, met de begrooting van het geen dezelven jaarlijks opbrengen; de vier eerften behooren tot de Binnen, en de volgende tot de Buiten Bailliuwfchappen. Buckegberg f1826. Beckburg ƒ8250. Kriegfetten - 1606. Goesgen - - 5500. Laeberen of Olten • - - 3663. Grenche - - 913. Dorneck - - 9174. Flamenthal - 682. Tierftein - 4587. Falkenflein - 6006. Gilgenberg - 4125. De inwoondërs van het Canton zijn van den Roomfchen Godsdienst, uitgezonderd die van het Bailliuwichap Buckegberg , welken den Hervormden Godsdienst belijden. In Kerkelijke zaaken , behooren de Roomschgezinden onder drie Bisfchoppen : het grootfte gedeelte van de Hoofdftad, de Bailliuwagien Laeberen en Flamenthal ftaan onder den zetel van den Bisfchop van Laufanne, die zijn verblijf te Friburg houd; het overige van de Hoofdftad, het Bailliuwfchap Kriegfetten, en de Dorpen van de Bailliuwagien Olten, onder die van den Bisfchop van Conftans; terwijl de overige Bailliuwfchappen , en  reizen door switserland. 235 en de Stad Olten, van den Bisfchop van Bazel afhangen. Doch geen deezer Bisfchoppen kan een bevel uitvaardigen, of zelfs hunne onderhoorige rechtsgebieden bezoeken, buiten toefteroming van den Senaat. Ook zijn 'er twee Kapittels in dit Canton ; het eene te Solothurn, geftigt in den jaarec^, door Koningin Bertha, Weduwe van Rudolph den II. Koning van Bourgondien, beftaat uit een Proost, wiens jaargeld omtrent 3960 Guldens beloopt; en uit elf Kanunnikken, van welken ieder jaarlijks een inkomen van 1760 Guldens geniet. De Proost word door den Senaat gekooren, en de Kanunnikken beurtelings door den Paus en den Senaat aangefteld. Het andere Kapittel van Schocneniverth, door de oude Graaven van Falkenjlein opgericht, beftaat uit een Proost en vijf Kanunnikken, die van den Senaat benoemd worden. Het jaarlijks inkomen van den Proost beloopt op 1375 Guldens en dat van ieder Kanunnik 1100 Gl. Ook heeft men hier eene Abdij van Benedictijnen, vier Kloosters, en drie Nonnenkloosters: de inkomften van deeze Godsdienftige Geftigten beloopen op 24750 Guldens. De voornaamfteliefdaadige inrichtingen zijn, een Hospitaal te Solothurn, en een ander te Olten om daar in Burgers , Onderdaanen en Vreemdelingen opteneemen; de ftigting te Thurigan, voor oude perfoonén van beiderlei kunne, die tot de burgerij behooren; een Vondelinghuis voor ouderlooze weezen, en voorkinderen van arme Burgers; en eindelijk het Hospitaal van St. Catharina, voor zieken en ongeneeslijken. Zij, die de Bailliuwagie van Buckegberg bewoonen, zijn  036 w. c o x e zijn de eenigfte in het Canton van Solothurn, die den Hervormden Godsdienst belijden. In kerkelij he zaaken ftaan de inwoondërs , offchoon onderhoorig aan Solothurn, onder de befcherming van Bern. Voorheen was dit zaamenweefzel van Staatkundige en Godsdienftige belangens oorzaak van meenigvuldige gefchillen tusfchen de twee Cantons, doch de zaaken wierden op den 18. November i68r bij het Verdrag van Winingen, in het vriendelijke en volkomen bijgelegd. De ingezetenen doen om het derde jaar den eed van getrouwheid aan de regeering van Solothurn ; doch wanneer zij in hunnen Godsdienst verontrust worden, kunnen zij zich tot Bern wenden. De Senaat van Bern begeeft de openvallende Leeraars plaatfen , maar deezen zijn onder de verpligting van de bevestiging van het Kapittel van Solothurn te moeten vraagen. Een af. gevaardigde van Bern draagt den nieuwen Leeraar aan zijne Gemeente voor; dan de Bailliuw is verpligt om als afgevaardigde van het Gemeenebest van Solothurn bij deeze plechtigheid tegenswoordig te zijn. Bern bezit dus het opperfte rechtsgebied in kerkelijke zaaken. Wanneer een misdaadiger voor eene hoofdeuveldaad is gevangen genoomen , word hij door de Bailliuw van Buckegberg , en de gezwoorne van de Bailliuwagie te recht gefteld: en indien hij ter dood veroordeeld word , levert men hem tot de uitvoering van het vonnis aan Bern over, mits dat dit Gemeenebest de kosten van het rechtsgeding goeddoet. Solothurn geniet alle de overige rechten van het Oppergezag^ gelijk de magt van belastingen te heffen , en het hoogfte beroep in rechts-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 337 rechtszaaken; ook doet het uitfpraak in huwelijkfche en Kerkelijke zaaken, onder deeze voorwaarde echter, dat de uitfpraak berusten zal op de artijkelen van het Verdrag van Winingen. Onder de inboorlingen van het Canton, waaren verfcheide bewoonders van de Bailliuwagïe Thierllein en Gildenberg aan leendienften gebonden, doch in 1785., wierd hunne dienstbaarheid, zo ftrijdig met de grondbeginfelen van die gelijkheid van vrijheid, waarmeede deeze ftreeken doortrokken zijn , vernietigd , het welk de tegens woord ige regeering tot eer verftrekte. Dit Canton voorziet Frankrijk met twee Compagnien voor de Switferfche Guardes, en verfcheidene Compagnien in de andere regimenten, ingevolge de overeenkomst tijsfchen de Koning van Frankrijk en de Roomschgezinde Cantons benevens derzelver Eondgenooten in 1764. voor den tijd van vijfentwintig jaaren geflooten. Het heeft ook een Regiment in Spaanfchen dienst , van het welk de post van Collonel en die van Capiteins der Compagnien alleen door de oude Burgers kunnen vervuld worden. Ten opzichte tot de Landmilitie van het Canton, zijn de Onderdaanen, van den ouderdom van vijftien tot zestig jaaren, in zes Regimenten opgefchreeven, maakende te zaamen omtrent 8000 mannen uit, behalven 240 Dragonders, en de Artillerij, beloopende 600 mannen. De Collonel van ieder Regiment is altoos een Raadsheer , en de Majoor een lid van den Grooten Raad, het welk gewoonlijk een Oflicier is die in vreemden dienst is geweest;  a38 w. c O X E weest; de Capiteins zijn of Leden van den Grooten Raad of oude Burgers; de eerfte Lieutenants zijn gewoonlijk oude Burgers, terwijl de rang van tweede Lieutenants en Vaandrigs meestal door de voornaamfte Boeren vervuld word. De Landmilitie word in Maij en September vergaderd en bezichtigd; en in de Lente en Herfst worden zij in hunne Dorpen door de Onderlieutenants en Vaandrigs in den Wapenhandel geoeffend. Volgens een plan van verdediging, in 1668. tusfchen de Leden van het Switferfche Bondgenootfchap vastgefteld, is het Canton Solothurn verpligt om 600 man voor deszelfs eerfte aandeel te leveren; om hier aan te voldoen worden jaarlijks 100 man benevens de Bevelhebbers uit ieder van de zes Regimenten gekooren, die verbonden zijn om ziqh gereed te houden, van op de eerfte waarfchuwing te kunnen optrekken. In geval van noodzaaklijkheid, kan deszelfs aandeel op dezelfde wijze verdubbeld of driemaal vermeerderd worden. De Burgers zijn in de Fufelier Compagnien ingelijfd, en oeftenen zich op de Zon - en Feestdagen na het eindigen van den Godsdienst met naar het wit te fchieten: de regeering geeft daar toe kruit en lood, en deelt aan den besten Schutter prijzen uit. De overige Ingezeeterten van de Hoofdftad en van haare Nabuurfchap, die geen Burgers zijn, maaken een afzonderlijk lighaam uit, ftaande onder bevel van den Captein van de Stad: zij worden ook bij gelegenheid in den Wapenhandel geoeffend, en trekken op St. Jansdag ter wagt, wanneer de Rofengartcn, of de Algemeene Vergadering der Burgers bij den ander is. De  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 239 De Opperfte magt huisvest bij den Grooten Raad, welke, de Senaat of Kleinen Raad van zesendertig daar onder begreepen, uit honderd en twee Leden beftaat, die door den Senaat in eene gelijke evenredigheid, uit de elf Stammen of Gezelfchappen, waar in de oude Burgers verdeeld zijn, gekooren worden: en in alle gevallen word het nieuw Lid uit dat gezelfchap genomen, waartoe het voorige Lid behoorde. De voorrechten van den Grooten Raad beftaan in het maaken en veranderen van Wetten; in het verklaaren van zodanig gedeelte der regeeringsvorm, het welk duifter zou mogen fchijnen; en zelfs om in de form van beftier verandering te kunnen maaken, wanneer de omftandigheden zulks zouden mogen ver. eisfchen; in het heften van belastingen ; in het verklaaren van Oorlog en fluiten van Vreede; in het aangaan van verbintenisfen ; in het aanneemen van beroep in lijfftraffelijke zaaken van de Burgers der Hoofdftad; alsmeede in burgerlijke rechtsgedingen, boven de fom van 100 Switferfche of omtrent 67* Hollandfche Guldens Kioopende; in het nieuw burgerrecht te verleenen ; in het verkiezen van den Schatbewaarder, zijnde het vierde Opperhoofd van het Gemeenebest, uit de elf oude Raadsheeren; in de benoeming van de zeven Buiten-Bailliuwfchappen , en der vier ltaliaanfche Landvoogdijen Lugano, Lucano, Mendrifio, en Valmaggia, wanneer de beurt van aanftelling tot die Landvoogdijen aan Solothurn behoort; in het verkiezen der Afgevaardigden tot den Landdag te Frauenfield, alsmeede van die welken tot eene of andere Vergadering van het  24° w. C O X E het Switfersch Bondgenootfchap gezonden worden; doch in beide deeze gevallen is het de gewoonte om een Raadsheer te benoemen, en gewoonlijk den een of den ander der vier Opperhoofden, de regeerende Amptman of Opziener (advoi/er) uitgezonderd, aan wien het niet geoorloofd is om zich, geduurende het jaar van zijn beftier, van huis te begeeven. Daar zijn gewoonlijk eenige weinige leden boven het gewoone getal in den Grooten Raad, het welk voortvloeit uit het gebruik om daar uit de Bailliuwen, te benoemen. Bij de aanftelling van één Bailliuw , word zijne zitplaats voor open gehouden, en den volgenden dag met een Lid, uit het zelfde gezelfchap waarin hij is ingefchreeven , vervuld. Bij het eindigen van zijn Bailliuwfchap, verkrijgt hij tot belooning wederom zijne plaats, behoud zijn voorige rang, doch word als een overtallige aangemerkt, tot dat één der zetels van de zes leden zijner ftam openvalt. De vereischtens om in den Grooten Raad te kunnen worden toegelaaten zijn, dat hij die na dien post dingt, twintig jaar oud moet zijn, een oud Burger, en Lid van het zelfde gezelfchap waar in de plaats opengevallen is: en ten opzichte van het laatfte vereischte, is het noodig dat de meededinger, wanneer hij in een ander gezelfchap dan dat van zijn Vader is ingefchreeven, volgens een befluit in den jaare 1764. genomen , geduurende een geheel jaar Lid van dat Gezelfchap moet geweest zijn. De Grooten Raad vergadert gewoonlijk eens ter maand, en buitengewoon zo dikwijls als de Senaat het noodig oordeelt. De  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 241 De Senaat of Kleinen Raad , die een meedegedeelte van den Grooten Raad uitmaakt, beftaat uit de twee Opzieners of Opperhoofden der Republiek, die jaarlijks verwisfelen; de Kanfelier of Geheimfchrijver van Staat, die geene ftem in den Senaat of Grooten Raad heeft; en drieëndertig Raadsheeren, genomen van de overblijvende zesenzestig Leden van den Grooten Raad, in eene gelijke evenredigheid voor de elf Stammen. De inkomften en jaarlijkfche bevestiging van de Amptmannen of Opzicndcrs en de Èannertt Qa") door de. Vergadering van Burgers, gelijk meede de bevestiging van de Raadsheeren en de Leden van den Grooten Raad, in hunne onder* fcheidene bedieningen, zullen hier na onder het Artijkel van de Rofengarten breeder opgegeeven worden. De drieëndertig Raadsheeren, die gezamentlijk aiet de twee Opzieners en Kanfelier, den Senaat uitmaaken, worden in elf oudere Q Altrathen') en tweeëntwintig jongere (Jungrathen) verdeeld. Uit de elf oudere worden altoos de vier voornaamfte Magiftraatsperfoonen verkooren , namelijk , de twee Op. («) De tijtel van Banneret word in Switferland aan fommige der eerfte Burgerlijke Magiftraatsperfoonen in verrcheidene Steden gegeeven, om reden dat zij voorheen, de bannier van de Stad of van het kwartier droegen; hunne bedieningen zijn thans echter van onderfcheiden aart. Te Solothurn is hij de eerfte Schatbewaarder, de gebooren voorzitter van de rechtbanken met het opzicht over de uitgaaven , den Koophandel, het Zout, en over de Weezen , Armen , Schooien &c. De Vertaaler. Q  -H3 W. C O X E Opzieners, de Banneret en den Schatbewaarder. Wanneer een van deeze elf ontbreekt, word het recht van verkiezing, offchoon zulks gezegd word bij de drieëntwintig jongere te berusten, altoos uitgeoeffend naar maate van den ouderdom: de oudfte in rang onder de drie jongere Raadsheeren, die van dezelfde Stam zijn, waar onder het voorige Lid behoorde, bied zich gewoonlijk aan, en word daadelijk benoemd, of liever bevestigd door de drieëntwintig jongere Raadsheeren. Bij fterfgeval of bevordering van een onder de laatften, word zijn plaats oogenbliklijk door de twee Opzieners en elf oudere Raadsheeren vervuld. De Senaat is met de uitvoerende Magt bekleed, en met het beleid van de Politie; heeft ook de opperfte en eindelijke uitfpraak in alle lijfftraffelijke zaaken, alleen die uitgezonderd, waar in een Burger van de Hoofdftad betrokken is, welke zich van die uitfpraak op den Grooten Raad kan beroepen; en, vonnist in alle burgerlijke gefchillen, die de waarde van honderd Switferfche Guldens niet te boven gaan. De Senaat roept den Grooten Raad te zaamen, onderzoekt en brengt alle zaaken in ordre voor en aleer dezelven vóór die Oppergezagvoerende Raad gebragt worden; vervult de daar in openvallende plaatfen, zo ook in haar eigen lighaam; heeft de benoeming bijna van alle de voornaamfte bedieningen van het Gemeenebest, het zij dan regtftreeks of van ter zijden; begeeft de beste kerkelijke bedieningen; neemt alle beroepen aan van de vonnisfen der mindere Gerichtshoven, bij eerfte uitfpraak geweezen ; von-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 243 vonnist in alle burgerlijke zaaken bij hoogfte uitfpraak, welkers waarde eene zekere fom. niet te boven gaat; heeft het opperfte en hoogfte rechtsgebied over alle lijfftraffelijke misdaaden, uitgezonderd die, welke de Burgers van de Hoofdftad betreffen. De vereischtens in een Raadsheer zijn, dat hij vierentwintig jaaren oud is, een Lid van den Grooten Raad, en genomen uit dezelfde Stam, tot welke de voorige Raadsheer behoorde. Dit lighaam verzamelt driemaal ter week, en buitengewoon, zo dikwils als het de noodzaaklijkheid vordert; hetzelve word door den regeerende Opziender zaamgeroepen. De jaargelden van de Raadsheeren zijn als volgt; De regeerende Amptman of Opziender, omtrent . . • ƒ4000-0-0 De Amptman of Opziender buiten bediening .... 15°° -0-0 Een Ouder Raadsheer . . .506-0-0 De Kanfelier .... 2288 -0-0 De Procureur Generaal, zijn jaargeld als Raadsheer daar onder begreepen 1100- o-o Een jongen Raadsheer . . • 412 -0-0 De regeering trekt haare voornaamfte inkomften, die niet meer dan 137500 Guldens V Jaars kunnen bedraagen , uit de volgende zaaken. i. Eene belasting, genaamd de belasting voor de Vestingwerken , gelegd op de inkomften van de Stammen en Kloosters in de Stad, en op die van de Kerfpels in Q 2 de  244 W. C O X E de Bailliuwfchappen. 2. De Tiendens en de grondpagt behoorende aan den Staat. 3. De Tollen. 4. Eene belasting op de Wijnen. 5. Renten van uitgezette hoofdfommen in het Canton en in vreemde landen. 6. Den uitfluitenden handel met het Zout. 7. Inkomften uit de Bailliuwagien. 8. Onderftandgelden van Frankrijk bedraagende omtrent 12188 Guldens. 9. Verfcheide kleine inkomften, als van Heerlijke goederen , eigendommen , jaargelden van openvallende bedieningen &c. De voornaamfte verdeelingen van het beftier zijn, 1. De Rechtbanken; welke de mindere Gerechtshoven bevatten, en de Geheime Raad, beftaande uit zeven Leden, namelijk, de twee Amptmannen of Opzienders, de Banneret, de Schatbewaarder, de eerfte der oudere Raadsheeren, de Kanfelier, en de Procureur Generaal; doch ingeval een deezer perfoonén afwezig is, word deszelfs plaats door de oude Raadsheeren vervuld, volgens hunnen rang. 2. De Raad van Oorlog. 3. Die over de hooge heerlijke rechten Qdroits regaliens~). 4. Die over de Geldmiddelen, Akkerbouw, en openbaare Gebouwen. 5. De Raad over de Politie. 6. En die over de Kerkelijke zaaken, Liefdaadige Geftigten, en Schooien. De Burgers van Solothurn zijn in oude en nieuwe verdeeld; zijnde de eerfte alleen verkiesbaar tot Leden van den Grooten Raad, en kunnen ook maar alleen aandeel in het beftier van zaaken bekomen. De oorfprong van dit onderfcheid moet op het jaar 1681. gezogt worden, en hetzelve ontftond uit de volgende oorzaaken. Verfcheiden vreemde Geflagten, die zich  REIZEN DOOR SWITSERLAND. £45 zich te Solothurn neergezet en het burgerrecht verkreegen hadden, in den Grooten Raad toegelaaten zijnde, verwekten argwaan aan deeze oude en aanzienlijke geflagten, welkers voorouders door hunne dapperheid en voorzichtigheid, het Gemeenebest gevestigd hadden. Ten einde het verdere aandeel in eer en belooningen, waar toe zij begreepen alleen gerechtigd te zijn, voortekomen, nam den Grooten Raad in 1681. een befluit, dat die geflagten alleen, welken op dat tijdftip het burgerrecht genooten, bij uitfluiting gerechtigd zouden zijntot het bekleeden der regeerings posten; en dat voor het vervolg,niemand tot dat recht zou toegelaaten worden, dan wanneer de Geflagten die toen beftonden tot vijfentwintig zouden uitgertorven zijn. Ter zeiver tijd wierd vastgeftelt, dat deeze geflagten en derzelver afftammelingen door den naam van oude Burgers zouden onderfcheiden worden, en dat die, welke van dat tijdftip af tot het burgerrecht zouden worden toegelaaten , nieuwe Burgers moeften genaamd worden. Ook wierd daar bijgevoegd, dat wanneer een Burger eenig voorftel tegens deeze wet zoude maaken, hij uit het Canton gebannen, en zijne goederen verbeurd zouden verklaard worden. Behalven het uitfluitend voorrecht van alleen gei rechtigd te zijn tot eenige bediening van het bewind, genieten de oude Burgers ook alleen het recht om tot Kanunniken in de Kapittels van Solothurn en Schoenenworth benoemd te worden, en om een kerkelijk ampt ter begeeving van den Senaat te verkrijgen. Doch dewijl aldaar thans groot gebrek aan geeftelijken onder de oude Burgers is, zal het waarQ 3 fchijn;  246 W. C O X E fchijnlijk weldra noodig zijn om deeze wet, ten dien opzichte opteheffen, en aan de nieuwe Burgers en alle onderdaanen van het Canton vrijheid te geeven om na de openvallende kerkelijke bedieningen te ftaan. Daar zijn omtrent vijfentagtig geflagten die het recht van oude Burgers bezitten, en onder deeze, vervullen omtrent vierendertig van de aanzienlijkften de Leden van den Grooten Raad * alsmeede alle de onderfcheidene verdeelingen van het beftier. De rechten van de nieuwe Burgers beftaan in de benoeming en jaarlijkfche bevestiging van den Amptman, de Banneret, en de Grand Sautier of Lieutenant van de Politie; doch dewijl zij altoos die zelfde perfoonén verkiezen, die door den Raad gekoozen worden, en dit voorrecht gezamentlijk met de oude Burgers uitoeffenen, alsmeede dat bij de wet van 1681. bepaald is , dat zij zich uit de Vergadering moeten begeeven, ingeval 'er eenig verfchil of tegenftand mogt ontftaan , zo kan dit verkiezingsrecht weinig meer dan als eene bloote plechtigheid befchouwd worden. In alle andere omftandigheden, uitgezonderd die, welke betrekking op het beftier hebben, genieten de nieuwe Burgers dezelfde voorrechten als de oude Burgers; zo als vrijdom van neering en koophandel, en eigenaaren van huizen en landerijen in de Hoofdftad en deszelfs Gebied te mogen zijn. Zij zijn ook bevoegd om zulke kerkelijke Ampten te bedienen als ter begeeving van de Kapittels en bijzondere perfoonén ftaan. De  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 247 De Burgers, beide oude en nieuwe, zijn in elf Stammen of Gezelfchappen verdeeld, ieder van welke drie Raadsheeren en zes Leden van den Grooten Raad uitleveren. Een ieder mag dat gezelfchap verkiezen, waar in hij zijn naam wil laaten infchrijven; doch eenmaal zich hebbende doen intekenen kan hij niet wederom veranderen. Ten einde zo fpoedig mogelijk eene plaats in de regeering te bekomen , verkiest een jong Edelman dat gezelfchap in welke het waarfchijnlijk is dat weldra een post zal openvallen; doch wanneer hij zich tot één ander bepaalt , dan dat waarvan zijn Vader meedelid is, moet hij een geheel jaar Lid geweest zijn, voor dat hij kan dingen om in den Grooten Raad toegelaaten te worden. De algemeene Vergadering van oude en nieuwe Burgers, genaamd Rofengarten, welkers bijeenkomst op St. Jansdag, tot de verkiezing of bevestiging van de waardigheden van Amptman, Banneret, en Grand Sautier eene plechtigheid is, die om deszelfs zonderlingheid verdient befchreeven te worden ; bijzonder dewijl hetzelve dienen kan om U eenig denkbeeld te geeven van deeze jaarlijkfche verkiezingen, of liever bevestiging van de voornaamfte Amptenaaren, welke in de meeste van deeze Ariftocratifche Staaten plaats heeft. Deeze Vergadering word in de Kerk van de Cordeliers gehouden, en de Rofengarten genaamd, of de Rofentuin; het zij uit hoofde van een bloemruiker, die ieder Burger in zijn.hand houd, en die voorheen uit roozen beftond; of, zo als anderen meenen, om dat deeze Vergadering gewoon was in Q4 de  -H8 w. C O X E de tuin van de Corddiers bijeen te komen, die gezegd word de Roozentuin genaamd te zijn geweest. Doch, in plaats van na deeze belachgelijke woordbetekenis onderzoek te doen, zal ik overgaan tot de befchrijving van dat geene, het welk op deeze jaarlijkfche Vergadering voorvalt. Omtrent des morgens ten zes uuren, vergaderen de Amptman die buiten bediening is, de Raadsheeren, de Leden van den Grooten Raad, en de oude en nieuwe Burgers ieder in hunne onderfcheidene gezelfchappen. Na die herhaaling van zekere tekens , begeeven de regeerenden Amptman, verzeld door de Kanzelier, de Secretaris der Geldmiddelen, en verfcheiden andere Amptenaaren van Staat, onder het liaan der trommen en het gefchal der trompetten , zich van het Stadhuis naar de Kerk der Cordeliers; alwaar hij, na op het Altaar van de Heilige . Maagd geofferd te hebben, zich op een Throon bij het Altaar plaatst. Kort daarop verfchijnen de Raadsheeren en overige Leden van den Grooten Raad aan het hoofd van hunne onderfcheidene Stammen , en hunne offerhanden verricht hebbende, behouden zij dezelve rang en zitting, die zij bij het inkomen in de Kerk in acht genomen hebben; uitgezonderd den Amptman welke buiten bediening is die zich bij zijn meede Amptgenoot op den Throon plaatst. Bij het eindigen van de Mis die met Muziek gefchied, vertrekt een ieder behalven de Burgers, en de deuren van de Kerk worden geflooten. De Amptman opftaande met de Scepter in de hand \ doet eene redevoering; vervolgens de Scepter en dé Zegels neerleggende, ftaat hij van zijne waardigheid af,  REIZEN DOOR SW1TSERLAND. 249 af, en ontfangt de dankzeggingen van de Vergadering, bij monde van den Procureur Generaal, voor zijnen iever en werkzaamheid geduurende het jaar zijner regeering betoond. Hierop doen op dezelfde wijze de Banneret en de Procureur Generaal afftand van hunne bedieningen, wordende de eerfte door de Procureur Generaal bedankt, en de laatfte door den Amptman die zo even zijn post heeft neergelegd. Deeze plechtigheid geëindigd zijnde, begeeven zich de twee Amptmannen, Banneret, Procureur Generaal, en oudere Raadsheeren van het Koor naar een ander gedeelte van de Kerk; en de Kanfelier, de jongere Raadsheeren in het Koor opgeroepen hebbende, leest denaamenop van ieder der oudeRaadsheeren, en van de Procureur Generaal; en vraagt, of de jonger Raadsheeren genegen zijn, om dezelven voor een ander jaar in hunne waardigheden te bevestigen. Deeze goedkeuring verkreegen zijnde, vervoegen de Kanfelier en jongere Raadsheeren zich bij de Vergadering in de Kerk, alwaar de Kanfelier de naamen van de ouder Raadsheeren en Procureur Generaal die door de jongere bevestigd zijn opleest, en vraagt de goedkeuring van de geheele Vergadering van Burgers. Hierop komen de Amptman, die zijn post afgeftaan heeft, en alle de Raadsheeren, uitgezonderd de Amptman buiten bediening, en de Banneret in de Kerk, en doen ieder den Eed voor hun gefchikt. De Kanfelier verwittigt vervolgens de Vergadering, dat zij tot de verkiezing van den regeerenden Amptman moet overgaan ; de Amptman die zijne bediening neergelegd heeft, ftelt zijn Meedebroeder voor: de Amptenaar van Staat Grand Sautier genaamd zegt Q 5 over*  25° w. C O X E overluid : ,, Dat een ieder die goedvind om den ,, zeer edelen A. B. tot regeerenden Amptman te ver„ kiezen, onder Eede zijne handen opheft;" en geeft vervolgens daadelijk kennis aan den Amptman van zijne benoeming, wanneer de laatfte in de Kerk komt, en den Eed van de Kanfelier alsmeede van den Grand Sautier afneemt. De verkiezing van de Banneret gefchied op dezelfde wijze: dezelfde perfoon, die deeze bediening heeft neergelegd, door den regeerenden Amptman aan de Vergadering voorgeftelt en goedgekeurd zijnde, geeft den regeerenden Amptman de hand, dewijl hij nooit den Eed aflegt dan in oorlogstijd. De Grand Sautier vervolgens heengaande, word door den regeerenden Amptman voorgeftelt en aanbevolen, en in de Kerk terug gekomen zijnde doet hij den Eed aan de regeering. Na het afloopen van deeze verkiezingen, worden verfcheide befluiten van den Grooten Raad voorgeleezen , bijzonder dat, het welk betrekking heeft tot de rechten der oude Burgers, en de verkiezing van den Amptman , Banneret, en Grand Sautier ■ waarbij vastgeftelt is, dat in geval de gewoone order van benoeming eenigen tegenftand mogt ontmoeten, de nieuwe Burgers zich uit de Vergadering zullen moeten begeeven, en de verkiezing alleen door de oude Burgers zal gefchieden. Dezelfde Magiftraats perfoonén worden altoos wederom gekoozen of bevestigt in hunne onderfcheidene bedieningen: de Amptman buiten bediening word tot regeerende benoemd; bij het overlijden van een der Amptmannen, word gewoonlijk de Banneret tot de  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 251 de opengevallen plaats verkoozen, en deeze door den Schatbewaarder opgevolgd, doch dan moeten zij zich aan de gewoonte van eene benoeming onderwerpen. Bij het eindigen van deeze plechtigheid, worden de deuren van de Kerk opengezet; en als dan begeeft de regeerende Amptman zich aan het hoofd van den Raad door twee reijen gewapende manfchappen naar bet Stadhuis, alwaar de eerfte Magiftraatsperfoon en de ouder Raadsheeren de jongere Raadsheeren bevestigen ; waarna hij naar zijn eigen huis keert, verzeld door den Senaat en de Leden van den Grooten Raad, en word eerst door den Banneret, en vervolgens door den Kanfelier geluk gewenscht. Uit de overweeging van deeze bijzonderheden kan men befluiten, dat de Schrijvers gedwaald hebben, welke de regeering van Solothurn voor Arifto Democratisch houden, vermits dezelve voorzeker volftrekt Ariftocratisch is: om reden, dat de Opperfte magt bij den Grooten Raad berust , welkers Leden bij uitfluiting uit de oude Burgers genomen worden; dat daar maar alleen eenëntagtig Geflagten zijn die dat recht genieten , en niet kunnen vermeerderd worden tot dat zij tot op vijfentwintig zullen uitgeftorven zijn; dat naauwlijks meer dan dertig van dezelven aandeel in het beftier genieten; en eindelijk, dewijl de verkiezing en jaarlijkfche bevestiging van de voornaamfte Magiftraatsperfoonen aan de oude Burgers toekomt, in geval 'er eenigen tegenftand in de algemeene vergadering Rofengarten genaamd zoude mogen ontftaan. De regeering, waar onder men de-  *£>a w. c o x e dezelve dan ook zou willen rangfchikken, is echter zagt en rechtvaardig, en het volk gerust en vergenoegd. [Het Canton word op 13 uuren in de grootfte lengte en op nog geen 9 uuren in deszelfs grootfte breedte gefchat; de Stad is 7 uuren van Bern gelegen ; zij was haaren aanwas aan de ftigting van de Abdij in 930 verfchuldigd; kort na de ftigting van Bern verbonden de twee Steden zich tegens hunne gemeene vijanden; Leopold Hertog van Oostenrijk ondernam, drie jaaren na dat hij bij Morgarten verflaagen was, de belegering van Solothurn, dan de Aar die de Stad befproeit, door de meenigvuldige regens uit haare oevers getreeden, voerde de brug met zich, waarop den Hertog de onvoorzichtigheid gehad had van veel krijgsvolk te plaatfen; de belegerden echter redden een groot aantal van hetzelve, en Leopold, getroffen over deeze edelmoedigheid,' verwijderde zich aanftonds met het overig gedeelte van zijn leger. In 1393. verbond zij zich met de Vijf Cantons Zurich, Bern, Lucern, Zug en Glaris. Ten tijde van de Hervorming wierd de Leer van Zwinglius te Solothurn verkondigd door HALLERden Hervormer vanBern, en dooreen vrij groot getal Burgers omhelst. Echter heeft de Stad de belijdenis van den Roomfchen Godsdienst behouden , doch dit gelukte eerst na eene hevige beweeging. De twee partijen leefden eenigen tijd in vreede, wanneer de Roomschgezinde Cantons, na de behaalde overwinning op de Proteftantfche in den jaare 1531., eischten, dat de Sted Solothurn hun eene  reizen door switserland. 257 eene zwaare fchatting tot goedmaaking van de oorlogskosten zou opbrengen, ten einde de Stad voor de beweezene hulp aan die van Bern te ftraften. Deeze vordering verwekte eenen opftand, en de twee partijen namen de wapenen op. Nicolaas de Wengoen, Amptman (Avoyer) verhinderde een bloedbad met zich voor den mond van een ftuk Canon te plaatzen, het welk tegens de Hervormde Burgers gericht was; Deeze de zwakften zijnde verlieten de Stad, en hun gemis wierd ten deelen door uitgeweekene Roomschgezinden vervuld , die de Steden waar de Hervorming aangenomen was verlieten. — Deeze Stad is eene der fraaijfte van Switzer. land, haare ftraaten zijn ruim, regt, fraaij en loopen op vrij aanzienlijke pleinen uit, het geen men maar zeldzaam in de Steden van de andere Cantons aantreft. Men vind in het Canton, ijzer, lood, koper, marmer en albast. De Bailliuwagie JDorneck is vermaard geworden door de overwinning die zes duizend Switfers onder de muuren van het Kafteel op vijftien duizend Oostenrijkers den 22. Julij 1499. behaalden; drie duizend Oostenrijkers bleeven benevens de Graaf Hendrik van Furft enher g, die over hen het bevel voerde, op de plaats. Derzelver verftrooide beenderen wierden door de Switfers bij een verzameld, en in eene Kapel, aan Maria Magdalena toegewijd, overgebragt. Dit is een der laatfte veldflagen die de Switfers genoodzaakt waaren in hun eige Vaderland aan hunne vijannen te leveren. Het Sijstema van Europa en de Dapperheid der Natie, hebben haar voor het vervolg eene geruste vreede bezorgt]. De Vertaaler. XXI.  254 w. C O X E XXI. BRIEF. Verbonden met Frankrijk. —— Aanmerkingen over het gaan in vreemden Krijgsdienst. H3 e Franfche Afgezant bij het Switfersch Bondgenootfchap houd te Solothurn zijn verblijf, en verdeelt de jaargelden, welke de Koning zijn Meester bij Verdrag heeft vastgeftelt om aan de Roomschgezinde Cantons te zullen voldoen. Lodewyk^s Elfden was de eerfte Franfche Koning die van Switferfche Krijgsbenden gebruik maakte; en onderftandgelden aan deeze Staaten fchonk, die zedert door zijne opvolgers aanmerkelijk vermeerderd zijn. Het eeuwigduurend Verbond, het welk Francais den Eerflen met de Switferfche Cantons, kort na den flag van Marignano aanging, word als de grondflag van alle de volgende Verdragen tusfchen de twee handelende Mogendheden aangemerkt. Verfcheiden der opvolgers van dien Koning trokken aanzienlijke voordeden van het Switferfche Voetvolk in hunnen dienst: hetzelve was Hendrik den Vierden behulpzaam in het beklimmen van den Throon zijner Voorvaderen; en ftond Lodewyk den Dertienden en zijnen Zoon in de meenigvuldige oorlogen bij, waarin zij gewikkeld waaren. Ook hebben zich nimmer eenige krijgsbenden met meerder roem dan deeze, zo wegens hunne getrouwheid , dapperheid en uitmuntende krijgstugt, doen onderfcheiden. Het  reizen door switserland. 255 Het algemeen Verbond tusfchen Frankrijk en het geheele Switfersch Bondgenootfchap, in 1663. door Lodewyk den Veertienden bekragtigt, moest geduurende het leeven van dien Monarch, en van zijn Zoon den Dauphin, alsmeede agt jaaren na het overlijden van beiden in werking blijven. Wanneer Lodewyk op het einde van zijne regeering, bij gelegenheid van zijn Zoons overlijden, voorfloeg om het Verdrag in zijn en zijn opvolgers naam te vernieuwen , weigerden de Proteftantfche Cantons derzelver toeftemming: en hetzelve wierd alleen met de Roomschgezinde Cantons en het Walliferland'geflooten. Deeze verbintenis verfchilde van de voorige verdragen in de volgende zeer wezenlijke Artijkelen: Hier bij wierd vastgeftelt dat, indien een inval in het Koningrijk Frankrijk ondernomen wierd, de zich verbindende Gemeenebesten eene vermeerdering van Kijgsbenden, die op kosten van zijne Majefteit moesten aangeworven worden, zouden toelaaten ; welke echter het getal van zestien duizend man niet te boven mogt gaan; dat ingeval het Smtfersch Bondgenootfchap of eenig bijzonder Canton door een vreemde magt zou aangevallen worden, de Koning zich verbond om hetzelve met zo veel magt bijteftaan als noodig zou geoordeeld worden; en eindelijk, dat wanneer eenige verfchillen tusfchen de zich verbindende Cantons mogten ontftaan, zijne Majefteit, op aanzoek van de beledigde partij, zou tragten alle zagte middelen in het werk te ftellen om eene verzoening te bewerken; doch wanneer dit niet mogt gelukken, verbond de Koning zich zo in zijn eige naam,  256 W. C O X B naam, als in die van zijn opvolger, om den belediger te verpligten van bij de verdragen, tusfchen de Cantons en derzelver bondgenooten geflooten, te blijven. Dit laatfte Artijkel fchijnt eenigermaate de tusfchenkomst van den Koning van Frankrijk in de Switferfche Staatkunde te wettigen, en van gevaarlijke gevolgen voor verfcheidene der Switferfche Staaten te zijn, alsmeede onbeftaanbaar met dievolftrekte onaf hangelijkheid, welken zij tot hiertoe ver boven alle andere voordeden gewaardeerd hadden. Na dat Frankrijk lang te vergeefsch getragt had om de Hervormde Cantons te beweegen om tot het verbond toetetreeden, ten einde dat een algemeen Verdrag met het geheele Switfersch Bondgenootfchap zou kunnen vernieuwd worden, gelukte het dat Rijk eindelijk , na veel tegenftands en herhaalde onderhandelingen om dit tot ftand te brengen. Deeze gewigtige verbintenis wierd in Maij 1777. te Solothurn, tusfchen de Koning van Frankrijk aan de eene zijde, en de dertien Cantons en derzelver Bondgenooten aan den anderen kant geflooten, om geduurende vijftig jaaren van kragt te zijn. Bij dit Verdrag is bepaald, dat wanneer een inval in het Franfche Rijk ondernomen wierd, de Cantons en derzelver Bondgenooten eene vermeerdering van zes duizend man zullen leveren; en wanneer de Cantons, ofeenigen van derzelver Bondgenooten zouden aangevallen worden, verbind de Koning zich, wanneer men zulks zal vorderen , om op zijn eige kosten dezelven te zullen onderfteunen met zodanige hulp als noodig zal geoordeeld worden. Het Artijkel van het Verdrag met de Roomschge- zin-  I reizen öoör sw'itsërland. S57 zinde Cantons in 1715. aangegaan, betrekkelijk tot de bemiddeling van den Koning, ingeval eenig verfehil tusfchen de dertien Cantons mogtë ontftaan, is zeer eigenaartig en wijsfelijk voorbijgegaan. Voor dat deeze verbintenis geflooten was, ontfing geen der Proteftantfche Cantons eenig jaargeld van Frankrijk, doch bij het zestiende Artijkel hebben de Hervormde van Glarus en Jppèrizel, eri die van de Stad Bienne toegeftemd om de gelden tot vrtedc en verbintenis, (les ar gents dé paix & a,alliance ) zo als dezelven hier gewoonlijk genaamd worden, te ontfangen. De aanneemingert van jaargelden verftrekken zeer tot krenking van dien geest van volftrekte onaf hangelijkheid, welke alle de Hervormde Cantons en Staaten van Switferland tot hiertoe betoonden toegedaan te zijn; en het zou de Switferfche Nztie tot meerder eer verftrekt hebben, indien het geheele lighaam, Zurich, Bern, Bazel en Schafhaufen had nagevolgd, met namelijk het verbond op eene volmaakte gelijkheid te vestigen, en de aangebodene jaargelden te weigeren, die aan hunne verbintenisfen met Frankrijk de gedaante van een gekogt Verdrag geeven. Het heeft lang eene betwiste vraag geweest, of het Szuitferland voor of nadeelig zij, om ingevolge den inhoud van hunne verbonden met Frankrijk, Sardinien, Napels en de Vercenigde Nederlanden, zulk een aantal van deszelfs inwoondërs opteleveren om in vreemde legers te dienen. Dat de getrouwheid van deeze krijgsbenden zo wel gekend word, dat dezelven tot lijfwachten van verfcheiden Souvereinen gekooren worden, is eene oniftandigheid, die II. Stuk. R on-  i W. C O X E ontwijfelbaar zeer tot eere van het nationaal karak- ter vertrekt: doch, aan de andere zijde, fchijntt het handelen met het bloed zijner onderdaanen,, en , om voor geringe onderftandgelden , de over- • winning voor den een of anderen Koning om welke: oorzaak ook te bevegten ,' een geest van koophandel te verraaden , die met de rechtvaardigheid en 1 menschlievendheid niet beftaanbaar is. Men heeft t wel bijgebragt, dat wanneer Switferland deeze: manfchappen aan de vreemde Natiën niet leverde,, hetzelve met inwoondërs zou overkropt worden; eni dat de inboorlingen verpligt zouden weezen, eveni als de oude volks verhuizingen uit het Noorden,, om tot onderhoud van het leeven hun Vaderland! te verlaaten; dewijl aldaar in verfcheiden gedeeltens; geen koophandel gedreeven word, en de uitgebreide bergachtige ftreeken niet op eene voldoende wijze leevensmiddelen voor zulk een talrijk volk zouden kunnen opleveren. Tot wederlegging van ditt gevoelen kan men bijbrengen, dat de Switfers vam alle de hulpmiddelen, die in derzelver magt ftaan,, geen gebruik maaken, vermits de koophandel meen geoeffend en aangemoedigd zou kunnen worden, de-wijl geen gedeelte van Switferland ver verwijderd! is van de voornaamfte Rivieren en groote Meiren „ van welke de meesten eene regelregte gemeenfchap) met de Zee hebben. Doch om overtuigd te worden, dat zij niet van; alle de voordeden, die zij zouden kunnen aanwenden,, gebruik gemaakt hebben, laaien zij agterwaards op> het oude Griekenland zien, en op de verbaazende! bevolking in zulk een klein beftek; of, laatenzij,, hett  REIZEN DOOR. S W ÏT S E R L A N D. 259 het geen meer onder hun bereik valt, de tegenswoordige ftaat der Vereenigde Nederlanden befchouWen , en den rijkdom gaade ftaan , welke dit arbeidzaame volk op een ftuk gronds geniet, dat een element ontworfteld is, het welk geduurig op deszelfs voorige bezitting aanfpraak maakt. Dan de Switfers behoeven niet tot oude of vreemde voorbeelden verweezen te worden: Geneve en St. Gall zijn naar maate van derzelver grondgebied, ongemeen volkrijk, en echter zijn de natuurlijke voortbrengsels van hunne landen in geenen deelen voldoende om al derzelver inwoondërs te voeden. Appenzel en Vallengin zijn geheel en al bergachtig ; nogthans zijn beide deeze ftreeken wel bevolkt, en bekomen door middel van Koophandel en naarftigheid, alle de leevensbehoeften in grooten overvloed. Het is in Switferland 'er zo verre van daan, dat hetzelve te veel bevolkt zou zijn, dat in de meeste der groote Steden een klaarblijkelijk gebrek aan inwoondërs plaats heeft, en in verfcheiden gedeehtens van het land, meenigwerf handen ontbreeken voor den gewoonen arbeid des landbouws. Deeze bedenkingen fchijnen tot een bewijs van de verkeerde Staatkunde van Switferland te verftrekken „ met namelijk hunne krijgsbenden in vreemden dienst te laaten overgaan. Maar ook integendeel kan men verfcheiden redenen ten voordeele hier van bijbrengen. Deeze gewoonte heeft gediend om den ktijgshaftigen aart der Switfers gaande te houden, zelfs geduurende een ftaat van eene langduurige vreede , die thans met weinige tusfchenpoozen drie honderd jaaren plaats heeft ge-  2ÖÖ W. C O X E had. De onderfcheidene Cantons hebben hier door niet alleen altoos in voorraad en zonder de minde kosten, een lighaam van wel geoelïende'krijgsbenden, het welk zij op de eerde waarfchuwing kunnen terug roepen, eu om deeze reden word het van het belang van die vreemde Mogendheden , die zij van manfchappen voorzien, om geene verdeeldheden onder hen te zaaijen, welken de tegenwoordigheid van hunne krijgsbenden noodzaaklijk te huis zou maaken. Voeg hier bij, dat de voorrechten welken de Switfers in Frankrijk genieten, en de zeer voordeelige artijkelen die aan hun door alle de verdragen ten opzichte van den koophandel verzekerd zijn, de gronden die aangevoerd worden, om hunne betrekkingen van dien aart met dat Koningrijk te onderhouden, fchijnen te verderken. Dit bewijs zou echter meer afdoen, wanneer deeze voorrechten nog in die zelfde uitgebreidheid onderhouden wierden als bij het negende Artijkel van het Eeuwigduurend verbond met Franco is den I. in 1516. gedooten, en door verfcheiden agtervolgde verdragen bevestigd, was bepaald. Doch het is hier meede geheel anders gelegen. Deeze vrijdommen zijn trapsgewijze en allengskensgefehonden: de Switferfche Handelaars wierden aan het Hoofdgeld onderhevig gemaakt, en nieuwe belastingen, drijdig met hunne rechten, op derzelver koopwaaren gelegd. Geduurende het bewind van den Hertog d'Aiguillon, beklaagden de Switfers zich over deeze inbreuken; eene onderhandeling wierd te Solothurn met den Franfchen Afgezant aangelegd, die echter geen ander uitwerkzel voortbragt daa  reizen door switserland. 26l idan een korte brief van den Staatsminider, waar bij ! hij op de delligde wijze affloeg om aan de gedaane 1 klagten gehoor te geeven, offchoon op de trouw der 'Verdragen gegrond. Bij de laatfte vernieuwing van het Eeuwigduurend 'Verbond in 1777., verwachtte men dat dit verfchil i in der minne zou bijgelegd worden; en de Heer de 'Vergennes gaf te verdaan, dat dit het voorneei men van het Hof van Vcrfailles was. Verfcheiden Can • itons, en inzonderheid Zurich, waarenvoornamentlijk idoor deeze beweegredenen en vooruitzichten overI gehaald om tot het verbond toetetreeden; doch echi ter niet geheel vertrouwende op de beloften van het Franfche Kabinet, dond men daarop, dat een Artijkel in het nieuwe Verbond zou gevoegt worden,het1 welk de voorgemelde voorrechten nader verklaarde en bevestigde. De Minider wist met zijne gewoone i behendigheid eene daadelijke melding van de gevorderde rechten te ontwijken ; dan om het vertrouwen van eene Natie niet te verliezen, en wel op een tijdftip waarin hij het meest wenschte hetzelve te verkrijgen , bewoog hij den Koning, om bij het 18. Artijkel te bepaalen, van de Switfers bij hunnevoorrechten en vrijdommen , op welken zij een wettig recht, en die zij tot hiertoe in Frankrijk genooten hadden, te zullen bewaar en. En de Switfers demden toe om de juifte bepaaling van den aart en uitgebreidheid der gezegde voorrechten tot volgende onderhandelingen te verfchuiven, waarin deeze zaaken met getrouwheid en billijkheid zouden verefend worden. Het moet wonderlijk voorkomen, dat de Switfers R 3 zich  flÖ3 W. C O X E zich met zulk eene dubbelzinnige verklaaring ver» genoegden, of gelooven konden, dat het Franfche Hof hen bij derzelver wettige vrijdommen zou bewaaren, op het oogenblik dat die wettigheid een onderwerp van verfebil was. Ook had het Switfersch Bondgenootfchap weldra gelegenheid om zich deszelfs ligtgeloovigheid te beklaagen, want in 1781. nam de Koning van Frankrijk een befluit, waar bij de Switfers , die goederen in Frankrijk bezaten, onherroepelijk aan het Hoofdgeld, en aan alle de nationaale belastingen onderhevig gemaakt wierden ; en waar bij óp hunne koopwaaren, die men in Frankrijk invoerde, dezelfde imposten gelegd werden , als de kooplieden van andere landen betaalden, uitgezonderd van de Kaas en Linnens, die op eene mindere waardij gefchat wierden. Doch een nog zwaarder flag wierd de Switfers in 1786. toegebragt, wanneer niettegenflaande de uitdruklijke voorbehouding bij het Eeuwigduurend Verbond bepaald, den invoer van Linnens in Frank? rijk verboden werd. Deeze tak van koophandel, die aan zo veele handen in verfcheiden gedeeltens van Switferland bezigheid verfchafte, bijzonder in de Cantons Zurich, Glarus en Appenzel, en fchier de eenige bron van welvaart voor de inboorlingen was, verfpreidde eene aanmerkelijke te onvreedenheid onder de ingezetenen, doch het bragt geene wezentlijke gevolgen voort. Na dat de eerfte bevreemding en de deswegens ontftaane beweeging voorbij waaren, wierd de arbeidzaamheid der Switfers hier door niet ter neergeflagen ; en de Lin. jiens geraakten jn Frdtikrijk, het'zij door een ver- bq-  reizen door switse rl and, 263 I boden handel, of bij overeenkomst met de Franfche Oost - Indifche Maatfchappij. XXII. BRIE F. Het Canton Zug. Zug, den 5. Augustus. "^^ij verlieten gisteren Zurich (*), en wandelden naar Albis, een klein dorp omtrent drie mijlen van daar, gelegen bij den top van een berg, welke veel door Reizigers bezogt word, die derwaarts door de verfcheidenheid en uitgebreidheid van het fraaije gezicht gelokt worden. Wij (* ) Ik heb in dit Deel de voorige Brieven op eene andere wijze als in de eerfte uitgaaven geplaatst, en wel volgens het Dagregister van mijn Reis in 1785.; offchoon ik ter dier tijd mij niet van Solothurn naar Zurich begaf, heb ik echter het noodig geacht om- de ordre van mijne eerfte Reis in 1776. te overzien, en om den Leezer wederom naar Zurich te brengen, van waar ik even als te vooren naar Zug vertrok. De Reiziger die te Schafhauzen in Switferland komt, en hetzelve te Geneve of Neuchatel verlaat, zal misfchien de reisroute van Zurich naar Bazel, Bienne, Solothurn, en vervolgens naar Bern en Lucerne gemaklijker vinden, dan die van Zurich naar Zug en Lucerne ; terwijl hij, die Switferland te Bazel ver« laat, aaa de laatfte de voorkeur zal geeven. R 4  w, c 0 x e Wij ontkwamen gelukkig eene geweldige regen, vlaag, verzeld van een onweer van donder en blikzem , het welk reeds eenigen tijd gedreigd had, en dadelijk na onze aankomst begon uit te breeken j doch wij waaren wel gehuisvest, en onzen hospes bezorgde ons een goede avondmaaltijd en eene lekkere fles Muscaat wijn. Wij waaren deezen morgen ten vijf uuren uitgegaan, en wandelden zeer aangenaam naar deeze plaats; terwijl het weder dat te vooren zeer heet was, door den büxem en regen vrij wat bekoelde. Wij gingen over het flagveld van Cappel, alwaar Zwinglius fneuvelde ; betreurden dit oogenblik van oneenigheid tusfchen dit Switferfche Gemeenebesten, en beklaagden den ontijdigen dood van dien grooten Hervormer, die in het 48fte jaar zijnes ouderdoms zjjn leeven liet. Wij vervolgden onzen togt door eene vermaakelijke landftreek, die zo digt met vrugtboomen beplant was, dat ik bijna geen andere onderfcheiden kon. Wij hadden echter reeds te vooren het verbaazend aantal deezer vrugtboomen in verfcheiden andere gedeeltens van Switferland waargenomen, zijnde het land op Veele plaatfen een geduurige boomgaard. Zug, de Hoofdftad van dit Canton, is zeer vermaaklijk gelegen aan den oever van een fchoon meir, pn in eene vrugtbaare valleij, zeer rijk in koorn, weilanden en bosfchaadien. Dit Canton behoorde voor heen aan het Huis van Oostenrijk; en bleef aan dat geflagt getrouw, wanneer de andere nabuurige Staa* ten zich zeiven reeds tot onafhangelijke Gemeenebestqn verheven hadden. Dewijl het tusfchen de GBPW ëWftk en Scbwcits gelegen is, was het on=  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 1X6$ derhouden der gemeenfchap tusfchen deeze twee Staaten zeer móeijelijk, en hier door wierden aan het Huis van Oostenrijk meenigvuldige gelegenheden verfchaft om de Switfers aantevallen en te kwellen. In deeze omftandigheden, belegerden de zes vereenigde Cantons in 1351. de Stad Zug, welke door de Inwoondërs dapper verdedigd wierd, doch dewijl Albert, Hertog van Oostenrijk, niet in ftaat was om dezelve te onderfteunen, gaf zij zich eindelijk op zeer eerlijke voorwaarden over. De edelmoedigheid der overwinnaars evenaarde de kloekheid en grootmoedigheid van de overwonnenen: want, ingevolge van deeze onderwerping, wierd het Canton Zug van het jok eenes vreemden meester vprlost, verkreeg de zekerfte vrijheid en onaf hangelijkheid, en wierd in het Switfersch Bondgenootschap op eenen gelijken voet met de andere aangenomen. De Regeering van dit kleine Canton is ongemeen zamengeftelt, en de inwoondërs van de Stad hebben eenigzints meerder invloed, en genieten een grooter aandeel in het bewind van zaaken , dan die der Hoofdplaatfen in de vijf andere Democratifche Cantons. De Oppermagt berust bij de ingezetenen van de vier Kerfpels Zug, Bar, Egeri enMeutzingen, die jaarlijks vergaderen om wetten te maaken , en om hunne overheden te verkiezen. De Landamman, die beurtelings uit ieder der vier bovengemelde Gemeentens verkooren worden, verkrijgt de benoeming door de ftemming van de zaamgevoegde Gemeentens: hij blijft drie jaaren in bediening, wanneer hij ui( bet Kerfpel van Zug genomen word,en R 5 maa*  266 w. c o X E maar twee jaaren, wanneer hij uit één van de drie anderen werd verkooren. Het algemeen beleid van zaaken is aan een Raad van Regeering toevertrouwd, die uit veertig Leden beftaat : van welken dertien door het Kerfpel van Zug worden aangefteld, en zevenentwintig uit de drie overige Gemeentens in eene gelijke verdeeling verkooren. Deezen Raad, houd even alsdeLandamman deszelfs verblijf altoos in de Hoofdftad (b). Oswald, een onzer oude Britfche Koningen, is de befchermheilig deezer plaats, en in de Kerk is zijn Standbeeld met het volgende Opfchrift geplaatst: Sandtus Oswaldus Rex Anglia> Patronus bujus Ecclefia. Dat is: De Heilige Oswaldus, Koning van Engeland, Befchermer van de Geestelijkheid. Deezen Oswald was een Koning van Nort- (£) Het Canton is het zevende in rang, het word te» Noorden en ten Oosten door Zurich, ten Zuiden door Schweits, en ten Westen door Lucerne bepaald. Het is omtrent vier mijlen lang en even zo breed. De Aigemeene Vergadering die te Zug gehouden word, heeft ieder mans perfoon zestien jaaren oud zijnde het recht om bijtewoonen. Be Vert. (*) Zie een Verflag van deezen Oswaid, die in het int  REIZEN DOOR SWITSERLAND. Northumberland in de zevende eeuw, en is om zijne kuischheid , godvrugt en magt om wonderwerken te verrichten zeer beroemd onder de Monnikken Schrijvers. Ik heb te vergeefsch getragt om de betrekking tusfchen een Britsch Koning onder de zevenhoofdige regeering en een klein Switfersch Canton nategaan , niet overweegende , dat het vrugtloos is reden te willen geeven van langgevestigde gewoontens. In de Roomfche Kerk worden de Heiligen gemaklijk in een anderen grond verplant, en grilligheid zo wel als bijgeloof kunnen de inwoondërs van Zug hebben overgehaald om een heiligen te vereeren , wiens naam in zijn eigen land naauwlijks bekend is. Ik ben &c. jaar 6 i J&v-luuvJs kil „vi, i, / JV,UIZenaar- -De plaats werwaards h!j zich begaf was te Ranft, eenjge weinige mijlen vm Saxelen; alwaar hij eene hermitage eneenekleine kapel bouwde, en alle de geftrengheden die deeze moeijehjke levenswijze vorderd op het naauwkeungfte uitoeffende. Doch het vuur van Vaderlandsliefde, offchoon door een verkeerd beftierden iever omtrent kwalijk begrepene verpligtingen in zijn borst gefmoord, was echter niet uitgedoofd ; en hij was het gelukkig werktuig om Switferland van de dreigende rampen des burgerlijken oorlogs te bevrijden. Na het eindigen van den oorlog met Ka rel den Stouten, gingen Friburg en Solothurn met Zurich, Bern, en Lucerne eene verbintenis aan. Dit verdrag door Ur$, Schweits, Underwalden, Zug en Glarus als een inbreuk op de voorige vereeniging befchouwd wordende, weigerden deeze vijf Cantons de eerstgemelden daar in te ontfangen. Na veele twisten en vrugtelooze onderhandelingen , vergaderden de afgevaardigden van de agt zaamverbondene Cantons in het jaar i43i. te Stunts, ten einde dit gefchil biite leggen. J Beide de partijen waaren zodanig van onderlinge verbittering verhit, dat de afgevaardigden op het punt ftonden van te fcheiden zonder eene verzoenmg te bewerken, en een burgerlijken oorlog fcheen onvermijdelijk. In deeze onzekere toeiïand van z2 ken,  reizen door swiserland, 317 ken, had de Feue in zijne afgelegene eenzaamheid zodra niet vernomen, dat deeze ftaatsverfchillen eene noodlottige verdeeldheid tusfchen de vereenigde Cantons dreigden, of zijne vaderlandsliefde verkreeg over zijne bijgeloovigheid de overhand; en hij verliet zijne nuttelooze kluis, ten einde die werk zaame en voor het vaderland zo heilzaame deugden ten toon te fpreiden, waarvan de minfte alleen geheele jaaren van vrugtelooze en ongevergde kwellingen ver overtreft. Deezen ongemeenen man offchoon in het 64. jaar zijnes ouderdoms, kwam, na desnagts doorgereisd te hebben , op denzelfden morgen te Stants waarop de afgevaardigden zich gereed maakten om te vertrekken. Hij bezwoer hen met allen ernst om te blijven, en, na dat hij van hen verkregen had om nog eens te vergaderen, vertoonde hij hun met zo veel kragts van redenen de gevaarlijke gevolgen die de flaaking hunner verbintenis zoude na zich ileepen, dat zij hem tot fcheidsman van hun gefchil verkoozen. Door zijne tusfchenkomst alleen wierden alle de oneenigheden tusfchen de twistende partijen in het vriendelijke vereffend; en Friburg en Solothurn , volgens zijnen raad , dadelijk in het Switferfche Bondgenootfchap aangenomen : zodanig was de uitwerking van zijne overtuigende en bevreedigende welfpreekendheid ! Na dat hij dus gelukkig de ftaatsgefchillen beflist had, keerde hij naar zijne hermitage terug, alwaar hij in het jaar 1487., in het 70. jaar zijns ouderdoms overleed, wordende door geheel Switferland betreurt en geacht. Onder zijne tijdgenooten had zulk een algemeen  3l3 w„ c ö x é meen denkbeeld van zijne uitmuntende Godsvfügf de overhand, dat het bijgeloof van deeze tijden hem éene uitzondering van de géwoone behoeftens der menfchelijke natuur toefchreef. In de aantekeningen van de Kerk te Saxelen, ftaat op het jaar 1485., het jaar voor zijnen dood, het Volgende opgetekent. „ In het jaar 1417. wierd Ni„ colaas de Flue een heilig in het Kerfpel i, van Saxelen gebooren; die zich vervolgens naar „ een woestijn begaf genaamd llanft, alwaar God „ hem geduurende agttien jaaren onderhield , en „ zelfs zedert een geruimen tijd zonder eeten of & drinken, namelijk wanneer dit gefchreeven wierd; „ ook bevind hij zich thans in goede gezondheid en 5, voert een heilig leeven." Op zijn Graf is het volgende geplaatst: „ Nico** laas de Flue verliet zijn vrouw en kinderen »* om in de woestijn te gaan i hij diende God negen„ tien en een half jaar zonder eenig voedzel te nee3, men. Hij overleed in 1487." Dit belachlijk Graffchrift kenfchetst op het fterkst den ■ dweepzugtigen geest dier duiftere eeuw waarin het zaamengefteld wierd: de geestlooze fchrijver, den Vaderlander alleen in de hermitage befchouwen. de, zag in de bedrijven van den geftorvene geene" zo verdienftelijke daad, als dat hij de MaatfchappeÜjke en .Vaderlandfche pligten die de menfchelijke natuur eer aandoen in zich verdoofde, ten einde de onteerende vernederingen van eene bijgeloovigegods. vrugt uitteoeffenen, Hij had het Opfchrift iri deezer voegen behooren interiehten i „ Ter gedag- H te  reizen door switserland. 319I tenis van Nicolaas de Flue , die zijne her„ mitage verliet om in de waereld te verfchijnen5 „ die de vreede en eendragt inde SwitferfcheGerazt' ,, nebesten herftelde, en die God vereerde doorzijn „ Vaderland te dienen." Te Saxelen waaren wij voorneemens de hermitage van de Flue of Ran/t te gaan bezoeken, en van daar het Melchtbal doortetrekken en over het gebergte naar Engelberg ; doch dewijl den avond reeds begon te vallen, durfden wij ons op eenen zo moeijelijken weg die ons ten minften vijf uuren zou bezig gehouden hebben niet waagen; wij oordeelden het dierhalven voorzigtigst om onzen weg naar Stants te vervolgen. Wij volgden de voetpaden, die op eene aangenaame wijze zich fomtijds door bosfchen, en fomtijds door velden en weilanden heen kronkelen ; en gingen door een vrugtbaar doch woester en romanesker gedeelte van het Canton, dan dat geene het welk wij des morgens doorwandeld hadden. Wij trokken eenigen tijd langs den voet van den Stantsberg voort, vervolgens over eene kleine vlakte die te vooren een meir geweest is, waarin van tijd tot tijd krammen of ringen om de fcheepen aan vast te maaken ontdekt worden ; en binnen omtrent drie uuren na ons vertrek van Saxelen, kwamen wij te Stants in den laaten avond aan. Omtrent drie mijlen van Stants is een klein bosch genaamd het Kern walcl, het welk wij op onzen togt van Saxelen doorwandelden; het verdiend niet dat men daar van melding maakt, dan alleen om dat daar door het Canton in tweeën word gedeeld, genaamd  35° w. C O X E naamd(*) Oberwald en Underwald. Te voorerf was^ het geheele Canton onder het zelfde algemeen beftier; doch de inwoondërs van de twee afdeelingen hebben zedert het ontftaan van eenige verfchillen twee Gemeenebesten opgericht, en hebben ieder hunne Lands • gemcind, of Algemeene Vergadering, Landamman, en regeeringsraad: tot het beleid der buitenlandfche zaaken is een zamengevoegde Raad, door de twee afdeelingen in een gelijk getal gekooren; op den Switferfchen Landdag zend het Uanton maar eene afgevaardigde, en brengt de ftem volgens wederzijdfche toeftemming der twee verdeelingen uit. Stants is de zetel van burgerlijke en lijfftraffelijke rechtspleeging ; en het is der opmerkinge waardig, dat ieder mansperfoon op den ouderdom van dertig jaaren Zijn ftem tot vrijfpraak. of veroordeeling van een misdaadiger kan geeven. Stants , de Hoofdftad van ünderwalden, is in eene fchoone vlakte van weiland, van omtrent twee of drie mijlen breed, aan den voet van den Stantsberg, en op een kleinen afftand van het Lucerner meir gelegen. De Stad en de omliggende ftreeken, die zeer vermaakelijk met talrijke boeren wooningen hier en daar zijn bezaaid , zijn , na maate van de kleinheid der plaats ongemeen bevolkt, bevattende misfchien niet minder dan vijf duizend zielen. De Kerk is een tamelijk fraaij gebouw, en van binnen met (*) Boven het bosch, en beneden het bosch; wa/d in het Hoogduitse!) betekent een bosch.  REIZEN DOOR SWITSEREAND. güT. met tien zwarte marmere" pijlaaren van eene aanmerkelijke grootte vercierd, doch die echter zo fchoon niet zijn als die te Saxelen. In deeze ftreeken tooijen de vrouwen haare hoofden zonderling op, het welk zeer kwalijk ftaat: zij bedienen zich van opgetoomde zwarte kastoore hoeden, even als die der mannen, met zwarte oorem aan haare kapers, die bijna geheel haare hairen bedekken. . De volgende morgen had den Abt van Engelberg, die van ons voorgenomen bezoek .bij voorraad verwittigd was, de beleefdheid van paarden naaf Stants te zenden; en wij reeden döor eene vrugtbaare vlakte, tusfchen de Stantsberg en een keten van heuvels beflooten, tot dat wij te Grafen-ort, een klein Lusthuis van den Abt, omtrent twee uuren van Stanfis, aankwamen. Van hier begonnen wij op. waards te rijden langs een weg die ter zijde van eene diepe fteilte heen loopt, en door „ voor de zon en„ doordringbaars' bosfchen" van beukenboomeh * hier en daar met populieren, Berg-esfen, Spaanfche kaftanjen- en pijnboömen gemengeld; alsmeede langs de ftroomende jfaH die haar bruisfchend fchuim in een fteene kanaal ontlast, en eene agtereenvolgende reeks van watervallen vormt. De woeste naarheid van de ömgelegene rotfen , het onophoudelijk gedruisch der ftroomen , en de treurige eenzaamheid van het woud, herinnerde mij de fchoone Ode van Graf aan de Karth uizet Abdis (Grande Chartreufe') waarin hij diergelijke toneelen met eene vethevenheid en getrouwheid fchildert, welk ieder man van fmaak , die door deeze majeftueufe ftreeken reist, gevoelen en bewonderen moet. II. Stuk. X per  323 W. C O X E Per invias rupes, fera per ju ga, Clivosque praeruptos, fonantes lnter aquas, nemorumque noélem. Dat is: Door ongebaande rotfen, over de kruinen van het woest gebergte , en over de fteile overhangende heuvels, langs de ruisfchende firoomen, endoor de jlikdonkerc bosfchen. Het digte woud verlaaten hebbende, reeden wij voor een korte poos naar beneden ; en betoonden gezamentlijk eensklaps onze verwondering en genoegen, wanneer wij onverwacht op eene fchilderachtige vlakte nederwaards zagen, het welk van eene ovaale gedaante, met fchoone bosfchen bezet, door verfcheidene heldere beeken bewaterd , tusfchen een kring van kleine heuvels beflooten ligt, en waarvan het gezicht in een amphitheater van met „ wolken overdekte Alpen'''' eindigt. Aan het einde van deeze vlakte ziet men de Abdij, zijnde een groot vierhoekig lleene gebouw, aan den voet van den Engelberg gelegen , waarvan de geheele ftreek deszelfs naam ontleent. Bij het afklimmen van onze paarden, ontfing den Abt ons beleefdelijk en bragt ons in eene groote zaal, alwaar vervolgens fpoedig het middagmaal met al den overvloed van de oude leenroerige tijden , en alle de hulpmiddelen van deeze eeuw wierd opgedischt. Het gezelfchap aan tafel beftond uit den Abt, vijf of zes Benedictijners, wij en onze bediendens, die volgens de  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 3=3 de gewoonte van deeze plaats , aan dezelfde herbergzaame tafel met hunne meesters gezeten waaren. Deeze mengeling van gezelfchap, de beleefdheid van den waardigen Abt, en de aangenaame leevendigheid van een der Vaders, maakten de maaltijd even zo aangenaam als ongewoon. Na het middagmaal bezagen wij de Boekerij, die omtrent tien duizend boekdeelen bevat: en, onder veele zeldzaame uitgaaven, omtrent twee honderd die in de vijftiende eeuw gedrukt zijn. Ik zag hier eene veel aanzienlijker verzaameling van hedendaagfche Gefchiedkundige en Mengelwerken, dan gewoonlijk binnen de kloostermuuren gevonden worden ; het welk den goeden fmaak van den Abt eer aandoed, en ten bewijze (trekt dat hij een fterk beminnaar van de befchaafde Letterkunde is. Dewijl het fchoon en helder weder was, ging ik in de nabuurfchap wandelen , terwijl ik de ginds en herwaards verfpreide gehugten bewonderde, alsmeede de fraaije lommerrijke bosfchen, en de heldere ftroomen, die door de vlakte heen murmelen: een van deeze, de Melt-bacb genaamd, die ik in eene groote hoeveelheid water uit den grond zag ontfpringen, begint bij het eerfte fmelten van de fneeuw in de maand Meij te vlieten, en houd daar meede tegens het einde van September op; en de Griezenbach die aan den voet van den Blake-Berg ontfpringt, loopt alleen van des middags tot aan het ondergaan van de Zon. Verfcheiden andere ftroomen, die van de nabuurige ijsbergen afftorten, en een aantal fonteinen die uit den grond in de nabuurfchap van de Abdij ontfpringen , doen de Aa zwellen, X 2 die  324 W. C O X E die van de Suren Alpen afdaald, enmetdeeze fchaN ting gevende wateren vermeerderd, fpoed zij zich naar het Lucerner meir om daar haaren loop ie eindigen. Het Amphitheater der met wolken overdekte bergen, word gevormd door de 'TJelkleberg, de Arniberg, de Blakeberg, de Spit ze ■ fiock , óe Suren Alpen met derzelver bruine kruinen fierlijk uit het midden der fheeuw rijzende, de Engelberg die' zich met eene woeste majeftueusheid verheft , en eindelijk door de hoogfte en fchoonfte van deezen geheele keten, namelijk den berg TitlU, draagende eene verbaazende ijsfchots op deszelfs kruin. Des namiddags omtrent zeven uuren namen wij het avondeeten; doch te midden van de maaltijd wierden wij op het onverwachtst door een vreesfelijk onweer overvallen , het welk , offchoon het geen maatgeluid der hemelbollen kon genaamd worden, of door een Choor van Engelen op den top van den Engelberg wierd uitgevoerd, zo als de legenden van de Abdij verhaalen, echter een allertreffendfte uitwerking voortbragt , wanneer het geluid door de omgelegene bergen nagebaauwt wierd. Den Abt van dit Klooster, door de meerderheid van zestien Benedictijners die het Kapittel uitmaaken verkooren, is Opperheer over het land van den Engelberg; eene kleine uitgeftrektheid lands van omtrent zestig mijlen in den omtrek, en ftaande onder de befcherming van Lucerne, Uri, Schweits en Underivalden. Het eenigfte bewoonde gedeelte van deeze ftreek beftaat in de kleine vlakte waarin de Abdij gelegen is, die vijftien honderd ingezetenen bevat: het overige gedeelte, dat geheel uitbergen be-  REIZEN BOOR SWITiERLAND. 3^5 beftaat, verftrekt in de zomer tot een verblijfplaats aan talrijke kudden, van vee Qf). De Abt, aan wien wij Verpligt waaren voor zulk een beleefd onthaal, is Leodigar Saltzman genaamd, geboortig van Lucerne, die zich zedert zijne verheffing tot deeze waardigheid een zagt en toegevend meester betoond heeft: wanneer hij veele van zijne onderdaanen zeer arm en zorgeloos vond, moedigde hij deeze tot arbeidzaamheid aan; en, ten einde die geduurende de wintermaanden te onderfteunen, terwijl de landbouw ftil ftaat , gebruikt hij die tot het zijdewinden, die hij van Italien invoert. Hij bezit een zeer aanzienlijk gezag, het welk hem bijna tot een volftrekt Opperheer maakt. In alle lijfftraflijke zaaken doed hij den misdaadiger aanhouden en in de Gevangenis plaatzen, benoemd de perfoon die ondervraagd; geeft, wanneer hij het noodig oordeeld, bevel om van de Pijnbank gebruik te maaken, en kan van het vonnis, geflagen door de lechtbank des landfchaps, lands gericht genaamd, vergiffenis verleenen of het zelve verzagten. In burgerlijke rechtsgedingen is zijn invloed zeer aanmerkelijk ; hij benoemd uit twaalf perfoonén door het volk gekooren, de zeven rechters, die, vereenigd met de Thalammanen Stathalter, het voorgemelde Lands gericht uitmaaken, wel* (f) Men vind hier zwart Marmer met witte aderen, Vitriool-aarde , Leijen met Vitriool vermengd , kleine Kriftallen, genaamd Switferfche Diamanten, en verfcheiden andere foorten van zeer zeldzaame fteenen. De Vertaaier. X3  326" W. C O X E welken bij eerfte uitfpraak vonnisfen: ook kan hij die geen, welke hem niet bevalt, afzetten; insgelijks heeft hij de volftrekte benoeming van alle de rechters des Geistlichen Gericht, of Geestelijk Gerichtshof , dat het beroep van de uitfpraaken der eerfte rechtbank aanneemt. Zijn gezag is in de volgende gevallen beperkt: namelijk , wanneer hij in een rechtsgeding met een bijzonder perfoon is ingewikkeld, dan is het vonnis van het landfchapsgericht beftisfend; en ingeval hij verfchil heeft met de geheele Gemeente, gefchied de uitfpraak door de vier Cantons Lucerne, Uri, Schweits en Underwalien. Zijne inkomften beloopen omtrent goco pond. of 55000 Guldens ; en komen gedeeltelijk uit de tiendens van zekere goederen in de vrij bailliuwagien van Switferland, uit eenige Leenrechten, doch voornamelijk van den uitvoer der kaas. Behalven die welke de weilanden aan de Abdij toebehoorende opleveren , koopt hij nog veel kaas van de boeren van zijn klein grondgebied, en befchikt over dit alles voor zijn eigen rekening. Omtrent agttien honderd koeijen , daar onder begreepen die, welken aan het klooster toebehooren, worden door de bewoonders van Engelberg bezeten, die jaarlijks room voor omtrent 10,000 kaazen opleveren , ieder van 25 tot 50 ponden weegende, en worden tegens vijftien guldens de honderd ponden verkogt: ook kan men de voorraad die den Abt jaarlijks omzet op 4000 pond. of 44000 Guldens begrooten. Deeze inkomften kunnen echter niet als zijn bijzonder eigendom aangemerkt worden; want hij moet daar van, de loopende kos. ten van de Abdij betaalen. Ver-  reizen door switserland. 327 Verfcheiden vrugtelooze togten zijn van tijd tot tijd ondernomen om den top van den Berg Titlis te bereiken, zijnde dit de hoogfte berg in deeze ftreeken, en mogelijk weinig minder dan de Schreckhorn en Jungfrauhorn : in voorige tijden wierd die voor ontoeganglijk gehouden; doch dewijl men bij overlevering verhaald, dat het aan drie mannen in het jaar 1739. gelukt was om denzelven te beklimmen, ondernam de Heer Freygrabend, geboortig van Engelberg en Geneesheer van den Abt, eenige weinige dagen na mijn vertrek van het klooster een diergelijken togt en Haagde daar in gelukkig. Het volgende verhaal van deeze reis is uiteen Hoogduit' fche Brief getrokken, die door den Geneesheer aan een zijner vrienden tt*Lucerne gefchreeven is. „ Het weder op den 14. September zeer fraaij en helder zijnde, ging ik vroeg in den morgen met elf meedemakkers op reis, waar onder zich bevonden Jerom Doïler en Conrad STOCHERtwee Broeders van het Klooster. Omtrent twee uuren in den morgen, na dat wij door Gerschne, en Unteren Oberlaub opgeklommen waaren , bereikten wij bij het aanbreeken van den dag, den top van den Laubergrat. Hier genooten'wij een fraaij uitzicht over het Canton Underwalden, het meir en het Canton van Lucerne, de vrij bailliuwagien van Switferland, en het Canton Zug. Eenige ververfching gebruikt en omtrent een kwartier uurs uitgerust hebbende, deeden wij onze krammen of houvasten aan de voeten, en vervolgden onzen weg met zo veel ievers als de reuzen der ouden, om de fteile zijden van den berg Faulblatzen te beklimmen. Wij wanX 4 del-  S2? w. C O X E delden omtrent een uur langs den puntigen kruin: van deezen berg, gingen al waggelende ter zijde van ontzagverwekkende dieptens , en twee derzelven klommen wij bijna Ioodregt tegens op. Wij konden geen het minfte fpoor van eenige groeijing ontdekken. De hoogfte top van den berg Faulblatten be. retkt. hebbende kwamen wij aan een ijsberg, die gelukkig met verfche fneeuw overdekt zijnde geworden, het ijs minder glibberig dan gewoonlijk deed zijn. » Tot hiertoe was onzen togt met eenig gevaar verzeld geweest, doch van hier klommen wij opwaarrs, en bereikten met weinig moeite, de kruin van den Titlis, genaamd Nollen. Dan hier waaren Wij genoodzaakt een diepen afgrond overtetrekken, en tegens de kanten van het ijs, die zo Ioodregt als' een muur waaren , opteklauteren, door de treeden voor onze voeten met de ijzere fpijkers van onze ftokken te vormen: beneden ons was eene valleij van ijs omtrent zestien mijlen lang, die op eens, naar Obcrhasü fteil afdaalde. Het was nu omtrent des morgens ten tien uuren , en de zon fcheen met vollen luister. Eenige weinige treeden voortgewandeld Zijnde , wat het uitzicht aan alle zijden vrij en on. belemmerd. Dit verhevene doch tevens verfchrikïijk toneel, hetgeen alle befchrijving te bovengaat, maakte zulk een indruk op mijnen geest dat ik zulks nimmer zal vergeeten. „ Hier ter plaatze zou den fchilder en den digter Veel en oneindige .bezigheid vinden, wanneer de couleuren van den eerden en de vindingen van den laatllen de uitwerkzelen der geitrenge. koude zou. den  REIZE N DOOR SWITSERLAND, 329 den kunnen verduuren. De eerfte voorwerpen die onzen aandagt tot zich trokken, waaren de Alpen van het Walliferland, Bern en Savuijen, met derzelver ijsbergen en valleijen van ijs, zijnde dit eene majeftueufe en vreesfelijlce vertooning, Onder tallooze bergen die zich vóór ons opdeeden, verheft de Witte- Berg QMont- Blanc~) , offchoon op eenigen afftand gelegen, deszelfs hoofd boven de overigen uit; bij ons zagen wij de Schreckhorn, Wetterhorn en jfnngfrauhorn, opwaarts rijzen, doch deeze fcheenen minder hoog dan de kruin waarop wij {tonden. Beneden ons ontdekten wij een ijs valleij' van omtrent twee mijlen breed, en van zulk eene uitgeftrekte lengte, dat het eene einde zich aan denMontBlanc fcheen te voegen, en,het andere zich tot aan den Titlis uitteftrekken. Ten Oosten, wierden wij de Rotbflock, de Plangen, en de bergen van Uri ontwaar, die niet zo woest nog zo hoog waaren als die Zuidwaards lagen; en naar het Noord - Westen weidde het oog over de minder treurige en meer bebouwde gedeeltens van Switferland, tot aan de grenzen van den Elfas en Swaben. Vlak onder ons wierden wij de Abdij gewaar, en wij hoorden het geluid van verfcheiden mortieren, die den Abt beval aftefteeken, tot een teken dat wij ook gezien waaren: door middel van een kleine Telescoop] ontdekte ik het vuur en de rook; en vijf minuuten verliepen 'er eer het geluid tot ons kwam, niet in eene regterichting , doch wedergekaatst door de omgelegene rotfen. Wij hadden voorgenomen een vuur te ontfteeken, en eenige handgrenaaten aftefchieten, dan de koude belette ons vuur te flaan. . Buiten ftaat zïjnX 5 de  33° w. c o x e de om derzelver geftrengheid langer dan drie kwartier uurs te verdraagen , niettegenftaande de zon zeer helder fcheen en wij ons in geduurige beweeging hielden, plaatften wij eindelijk een zwarte vlag op den hoogften top. " Wiï waaren in het afdaalen even gelukkig als in het opklimmen. Wij kwaamen ten half twaalf aan den ünder- Titlis; ten een uur aan den Laulergrat, alwaar wij wederom eenige ververfching naamen; en onze grenaaten afgefchooten hebbende, keerden wij des namiddags ten vijf uuren in de Abdij terug. Wij wierden geen ander ongemak van deezen togt gewaar, dan dat onze aangezichten waaren opgezwollen, en de huid ontvelt van de weerkaatfing der zon; en dat ik, na mijne terugkomst te Engelberg, voor eenige uuren mijn gezicht en gehoor verloor, het geen ik echter beide fpoedig terug bekwam. De Titlis is ongetwijifeld de hoogfte berg in Switferland, uitgezondert éeMont-Blanc, voor welken de eerfte nogthans niet veel behoeft onder te doen." Het is te bejammeren, dat deezen togt alleen een ontwerp van nieuwsgierigheid was; en dat de fchrandere Geneesheer geen Thermometer nog Barometer met zich nam. Zijne vooronderftelling dat de Titlis hooger dan eenige andere berg in Switferland is, moet om deeze reden, en zonder verdere proefneemingen, aan veele twijffelingen onderhevig zijn; en deszelfs hoogte, offchoon zeer aanmerkelijk, moet veel minder zijn dan die vm Ment-Blanc; zo als blijken kan, wanneer men in aanmerking ueemt dat de reis uit de vlakte van Engelberg naar den  reizen door switserland. 33I den top van den Titlis in agt uuren wierd afgelegd; daar Dr. Paccard en James Baem a vijftien uuren doorbragten om de kruin van den Mont Blanc te beklimmen; terwijl de plaats van waar zij vertrokken , waarfchijnlijk veel hooger boven de oppervlakte van de zee is dan de valleij van Engelberg» Augustus 25. ÏLeizigers die van Engelberg naar Altdorf gaan, keeren gewoonlijk naar Stants of Buochs, fcheepen zich op het Lucerner meir in , en volbrengen het overige van den weg te water ; doch dewijl ik reeds deeze plaatfen bezogt had , verkoos ik den weg over de bergen te neemen. De morgenftond duifter en regenachtig zijnde, wierden wij tot negen uuren opgehouden; wanneer het weder opklaarde namen wij de reis aan , in gezelfchap van de Heeren Balthazar en Meyer, van Lucerne. In de vlakte van Engelberg bewonderden wij ter flinkerhand, een fraaije waterval, die van den Engelberg nederftort, en een uur verder kwamen wij aan eene boerenwooning, die aan de Abdij toebehoord, alwaar wij twee landlieden met het maaken van kaas bezig vonden, en wij ons op lekkere room vergasten. Van hier klommen wij zagtjes opwaarts langs de Aa , laaiende aan onze regterhand dehooge Suren Alpen, welkers fpitfe kruinen nu en dan te midden van wolken en dampen te voorfchijn komen ; omtrent eene mijl van de wooning verlieten wij de paarden van den Abt, wandelden eene langzaam rij'  33*- W. C O X E rijzende hoogte op, gingen voorbij eerr fraaije wa. terval van de Aa, en kwamen aan eene Kapel, die in deeze ftreeken zicli onderf'cheid door eene kleine klok , die volgens de overlevering door een Fransch Reiziger gefchonken is. Bij deeze Kapel ontdekten wij eene hut, welke in het Canton Uri gelegen is, en van daar wierd de hoogte. fteilder doch echter niet moeijeÜjk te beklimmen; wij gingen over verfcheiden fneeuwhoopen , en wierden door een- fcherpe wind en verfcheiden buijen van jagtfneeuw , hagel, en regen belemmerd. Eindelijk, bereikten wij, binnen omtrent vier uuren na ons vertrek van de Abdij, een kruis op de hoogfte kruin geplant;, van welke hoogte wij een allerfraaijst gezicht zouden gehad hebben, het welk door de reizigers zeer bewonderd word, indien het weder niet geheel en al het vergezicht verduisterd had; namelijk, aan den eenen kant naar Uri en de keten van den St. Gothard, en aan de andere zijde naar Engelberg en het Lucerner meir. Van dit gezichtpunt is den Titlis zeer vermaard, om deszelfs uitmuntende en majeftueuze vertooning. Van hier daalden wij de Enkebcrg af, en kwamen in eene zeer woeste ftreek , te midden van eene meenigte fpitfe rotfen, en over tallooze fneeuwhoopen, en gevallen brokken fteen, gemengd met kleine zooden van roodbruin gras, het welk veel toebragt om het toneel nog treuriger voorkomen te geeven. Ons afdaalen langs een barre glibberige rots van leijen, of door de beddingen der ftroomen , of over de groote ijs- en fneeuwklompen duurde meer dan één en een half uur, wanneer wij ver- fchei-  REIZEN DOOR SWITSÉRLAND. 333 fdheiden hutten in eene kleine vlakte gewaar wierden. Op derzelver eerfte vertooning beflooten wij, dat wij reeds daar bij waaren , doch de dieptens waaren zo fteil, de paden zo ongelijk, en den afftand zo veel grooter als wij ons eerst verbeeld hadden , dat die weg ons nog meer dan een uur en een half bezig hield. De kleine valleij , waarin deeze hutten gelegen zijn, genaamd Wald-Nacht Alp, bevat een weinig kreupel hout en voed honderd drieëndertig koeijen, behalven eenige weinige fchaapen, geiten en varkens. De boeren,'die in het verzorgen van het vee en het maaken van kaas, hunne bezigheid vinden, komen gewoonlijk tegens den 20. Juni], en blijven daar omtrent honderd dagen: de eigenaar van de hut waar wij onze kleederen droogden , maakte eiken dag, geduurende dien tijd , twee kaazen van vijfè'ntwintig ponden ieder, van de melk van agttien koeijen. Na eenige ververfching genoomen te hebben en van onze vermoeijenis uitgerust zijnde, vervolgden wij onzen weg langs de valleij door eenige laanen van populieren en masthoornen , en aan het einde van dezelven kwamen wij aan eene boerenwooning op eene hoogte geplaatst, zijnde het eerfte huis aan deeze zijde het welk in den winter bewoonbaar is. Een weinig verder hadden wij het gezicht op de Stad en de omgelegen ftreeken van Altdorf; op de vrugtbaare valleij van Schackeren, die hoezeer eene fteile hoogte zijnde, echter van deeze verhevenheid eene effen vlakte fcheen te weezen; over het meir van Uri, naauwlijks zichtbaar, dewijl zulks zich als een klein beekje vertoond ; en op de afgelegen. ber-  534 w. c o x e bergen die zich tot aan gene zijde van den Sr. Gothard uitftrekten. Het opklimmen, offchoon langs vrugtbaare velden en weilanden heengaande, was zeer moeijelijk en verveelend, dewijl het gras door den regen glibberig was geworden; en wij kwamen niet voor des avonds ten zeven uuren te Altdorf, zijnde doornat en zeer vermoeid, doch niet minder over onzen togt te vreeden. De weg van Engelberg naar Altdorf'word op zeven uuren gefchat. Een jager kan denzelven in vier uuren; een reiziger aan de bergen gewoon in zes uuren afleggen, en een perlbon aan zodanige vermoeijenis niet dagelijks gewend , heeft agt of tien uuren noodig. XXVII. BRIEF. /)« r«//ö; schoellenen. duivels Brug. — De valleij Ursere n. De Valleij en %St. Gothard. Oorfprong van de Tesino en deRzvss. St. Gothard, Augustus 9. S w 1 t s e r l a n d is eene allervermaakelijkfte Iandftreek, en verdient de bijzondere opmerkzaamheid van den reiziger, zo uit hoofde van de verfcheidenheid in de verfchillende regeringsvormen, als om de wondervolle fchoonheden der natuur: doch de bedriegerijen van de herbergiers, en de moeijelijk- heid  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 335" heid om paarden te bekomen (*) zijn onvermijdelijke bezwaaren in het genieten van deeze vcrmaakelijkhedtn. Deeze kleine zwaarigheden moet men echter met geduld en gelatenheid verdraagen; ook wil ik U niet met een zwaarmoedig beklag over deeze onaangenaame omftandigheden bezighouden, dewelken alle reizigers te beurt vallen. Wij verlieten na het middagmaal Altdorf, hebbende met moeite twee paarden gehuurd behalven één voor het reisgoed; wij bekwamen 'er echter onder weg nog een: zo dat wij hier ter plaatze vrijwel aankwaamen. Wij reeden eerst door eene vrugtbaare vlakte van weilanden , waarin de Landlieden be- (*) Ik moet alle reizigers, die het Canton van Uri doortrekken met oogmerk om de Alpen te gaan bezoeken, aanraaden, van paarden te Lucerne te huuren, of dezelven bij hunne aankomst te Altdorf te befpreeken. Indien wij niet gelukkig de laatfte voorzorg hadden gebruikt, zouden wij in 1785. niet minder zwaarigheden in het bekomen van paarden dan in 17/6. ontmoet hebben; niettegenflaande alle de goede dienften van onzen waard uit de Zwarte Leeuw; die, weetende dat ik de Schrijver der Brieven over Switferland was , zich zeer beieverde om zeekere befchuldigingen uittewisfchen , die in het begin van deezen brief zijne geboorteftad fcheenen te bedoelen. De twee Heeren Clifford, die wij te Engelberg ontmoeteden, en die tot ons groot genoegen, ons tot Geneve toe verzelden , waaren verpligt hunnen togt te voet te doen, dewijl zij niet meer dan één paard konden bekomen, het welk ter overbrenging van hun reisgoed gebruikt wierd.  336 ■ w. c o x e bezig waaren met den etgroen'aftemaaijen; en om.' trent negen mijlen van Altdotf begonnen wij de hoog* te opteklimmen. De weg flingert zich geduuiïg langs de fteile kanten der bergen ; en de Reüfs vervuld op verfcheiden plaatzen de geheele valieij die zeer naauw is: deeze rivier fcheen fomtijds verfcheiden honderden ijards of roeden van drie Engelfche Koningsvoetèn' beneden ons heen te vlieten; terwijl ze dan eens een groot eind wegs door een Pijnbosch heen ftroomt, en dan wederom een waterval vormt en zich in de valleij verliest. Wij reeden verfcheiden maaien over dezelve langs bruggen van éénen boog, terwiji zij al bruisfehende onder onze voeten voortfnelde door kanaalen die zij in de vaste rotfen had uitgehold ; eene meenigte tallooze ftroomen daalde al gonzende van de bergen af, welke laatfte fomtijds woest, en fomtijds met fraaije bosfchen bezet waai ren, terwijl hier en daar fommige bij toeval voortgeiprootene boomen over den kant der fteilte heenhangen ,en de rivier half aan ons oog benamen. Donkere en eenzaame bosfchen; eene hier en daar verfpreide levendigheid en yerfcheidenheid van groen; verbaazende brokken van rotfen gemengd met zeer groote ijsklompen; rotfen van eene verwonderingswaardige hoogte den een op den ander geftapeld,'en in de valleij beflooten; — zodanig zijn de verhevene en pragtige toneelen welke deeze romaneske Iandftreek in meenigte oplevert. Bij Wafen is de valleij van Meijen gelegen, de ftroom die door dezelve heen vliet, en in de Reufs valt, vormt eene reeks van allerbekoorelijkfte watervallen, waarvan de reizigers het gezicht kunnen ge-  REIZEN DOOR S WIT SER LAND. 337 genieten door zich op den rand van de diepte te begeeven , en zich tegens een overhangende pijnboom te plaatfen, van waar men den afgrond overziet. Wij vertrokken deezen morgen vroeg van Wafen, zijnde een klein dorp alwaar wij den nagt doorgebragt hadden; en vervolgden eenigen tijd onzer», weg langs een oneffen rijzende grond, door een zelfde woeste en van fchoonheden vervulde Iandftreek als ik zo even getragt heb te befchrijven. Wij konden naauwlijks honderd ijards voortrijden zonder verfcheidene ftroomen overtetrekken , die met een groot gedruisch van de kruinen der bergen afdaalden. Dewijl deezen weg een der meest bezogtfte doortogten naar Italien is, ontmoeteden wij veele pakpaarden met koopmanfchappen belaaden, en door dien de weg op fommige plaatfen zeer fmal is , word 'er in de paarden eenige behendigheid vereischt om elkander zonder ftooten voorbijterijden. Deeze wegen, over dieptens heenhangende, moetent noodwendig aan zulke reizigers vrees inboezemen die daar aan ongewoon zijn, en wel voornamelijk , dewijl de muil-ezels en paarden niet te midden van het fpoor loopen, maar telkens van den kant des bergs naar den rand der fteilte overrijden en dan zich wederom fchielijk dwars over den weg draaijen, maakende dus, indien ik mij zo mag uitdrukken, een geduurig ziege - zaagen. Tot hier toe fcheen de vallei] van Schoellenen vrij wel bevolkt te weezen; en wij trokken door verfcheiden dorpen aan het einde en het ruimfte gedeelte van de valleij gelegen: de zijden der bergen waa- II. Stuk. ■ Y ren  33^" w. c o x e ren hier en daar met boeren wooningen bezaaid; met bosfchen overdekt; of met weilanden verrijkt. Al opklimmende voortrijdende , veranderde aan geene zijde van Wafen eensklaps de Iandftreek, en wierd meer en meer onbebouwd en een volkomen woestijn : hier waaren geene fpooren van eenig geboomte, Uitgezonderd hier en daar een ftomp van een pijnboom te vinden; de rotfen waaren woest, fteil en overhangende ; ook was er geen het minfte teken van eenige bewoonde plaats, en naauwlijks een grasfpiertje te bemerken. Vervolgens kwamen wij aan eene brug dwars over eene vervaarlijke diepte over de Reufs gelegd, die hier een aanmerkelijke waterval vormt beneden de ongelijke kanten van den berg, en over verbaazende ftukken rots welke zij in haaren loop ondermijnd heeft. Deeze brug word Teufels • bruck of Duivelsbrug genaamd. Wanneer wij op de brug ftonden om de waterval te bewonderen, wierden wij als met een flofregen overdekt, dewijl de rivier het fchuitn tot eene aanmerkelijke hoogte opwaards werpt. Dit zijn grootfche en fchrikverwekkende toneelen, waarvan iemand die dezelven nimmer befchouwd heeft zich geen denkbeeld kan vormen: geene afbeeldingen der fchilder-, of digtkunt bezitten het vermogen om die te kunnen treffen (*). Niet (*) Verfcheiden reizigers zijn op het eerde gezicht van de Duivelsbrug in hunne verwachting te leur geftelt. Men moet daarom aanmerken, dat de brug zelf, offchoon niet gemaklijk daar geplaatst , van weinig belang is , en niet zo fraaij als veele anderen in Switferland; en dat alléén het  mm REIZEN DOOR SWITSEREAND. S3-9 Niet ver van deeze woeste Iandftreek, bragt ons de weg in het Urner - loch , zijnde een onderaardfche doorgang door eene rots van granietfteen (*) gehouwen, die aan het andere einde in de bekoorlijke en welbebouwde valleij van Urfereti uitloopt: de voorwerpen die zich hier aan het oog opdeeden beftonden in, een dorp tegens een hoogen berg aangeleegen, welks zijden met een bosch van pijnboomen bezet was; — landlieden die bezig waaren in het bearbeiden der velden ; — vee, graazende in de weiden; — en de rivier die voorheen over groote ftukken rots in een geduurige waterval ter neder ftortte, doch thans ftil en zagtkens voortloopt; terwijl de zon, die voor ons in de diepe valleij verborgen was, hier in vollen glans gloorde. Over het algemeen ziet men altoos een geregelde overgang van eene groote onvrugtbaarheid tot de hoogfte trap van vrugtbaarheid ; dan hier was de verplaatiing plotslings, en de verandering oogenbliklijk: het was even als of wij op eene verhevene plaats gevoerd waaren , en alles had het voorkomen van eene betovering. In deeze valleij zijn vier dorpen Cg~)> genaamd Ur- het woeste en majeflueufe toneel de verwondering en den aandagt des befchouwers tot zich trekt. (*) Deeze weg wierd in 1707. door Pieter Moretini geboortig van Fal - Maggia uitgegraaven , op kosten van de inwoondërs der valleij van Urferen, Ze is negen voet breed, tien hoog, en twee honderd twintig lang. (g) De hoofdplaats der Valleij van Urferen v/aidAnY 2 étr-_  340 W. C 0 X E Urferen, Hopital, Realp en Zundorf; maakende eea klein Gemeenebest onder de befcherming van Uri uit. Het grondgebied van deezen kleinen Staat is omtrent negen ( Engelfche) mijlen lang en twee breed, en bevat omtrent dertien honderd ingezeetenen. Het volk verkiest in deszelfs algemeene Vergadering, de Talamman of opperhoofd, alsmeede eenige andere Magiftraatsperfoonen: ook is daar een altoos zittenden Raad van vijftien leden, die in elk der onderfcheidene Kerfpels bijeen vergaderd. De inwoondërs genieten groote voorrechten ; doch zijn ech- dermatt genaamd; de inwoondërs deezer valleij zijn wel gemaakt, beleefd en fchrander, men vind daar geene armen. Door die valleij en over den berg St. Gothara word den handel tusfchen Duitscbland, Switferland en Italien gedreeven; men rekend dat daartoe jaarlijks pooo paarden gebruikt worden, waarvan ieder 300 a 350 ponden draagt; hier van worden 'er 5000 in Italien en 4000 in Switferland met Duitfche en Switferfche goederen bevragt. De Italiaanfche waaren beftaan meestal in rijst en wijnen , en beflaan meer plaats als de meeste goederen die uit Duitschl/ind en Switferland naar Italien gezonden worden. Thans kost de lading van een pakpaard van Altdorf tot Bellinzona 18 a 20 Guldens. Men verzekert dat de drie tollen van den St. Gothard, die aan het Canton Uri toebehooren, het eene jaar'door het an. dere gerekend 18000 Guldens opbrengen; de tol die de valleij van Urferen zedert de doorbreeking van het Uf > ner-loch heft, beloopt op 2000 Gl. 's jaars. Deeze valleij levert de beste Switferfche kaas op. De Fertaaier.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 341 echter niet geheel onafhangelijk: want in burgerlijke gefchillen valt van hunne Gerichtshoven hooger beroep naar Altdorf; en in lijfftraffelijke zaaken , zijn twee afgevaardigden van de regeering van Uri in de rechtbank tegenswoordig , en brengen aan de rechters van de valleij het oordeel van den Raad te Altdorf'over. Niettegenftaande de aanmerkelijke hoogte van deeze valleij, en de koude van de lugt zelfs in dit jaarfaifoen , brengt dezelve echter uitneemend weiland voort. Het eenigfte houtgewas dat daar gevonden word, beftaat in de kleine beplanting van pijnboomen boven het dorp Urferen, het welk met ongemeene zorgvuldigheid en eerbied bewaard word, en een weinig kreupelbosch en ftompen van willigen, waarmeede de oevers van de Rcufs omzoomd zijn. In de nabijgelegene ftreeken worden verfcheide kriftal mijnen gevonden, waarvan eene aanzienlijke meenigte uitgevoerd word. De taal van het land is een foort van flegt Hoogduitsch doch bijna een ieder ipreekt Italiaansch. De valleij van Urferen is eene kleine vlakte door hooge bergen omgeeven, die met weilanden tot op eene aanmerkelijke hoogte overdekt zijn, doch welkers kruinen uit barre rotfen beftaan, op veele plaatfen met fneeuw bedekt. Bijna te midden van deeze fchoone vlakte floegen wij ter linkerhand af, en kwamen in de valleij van St. Gothard vervuld met de overblijfzelen van afgebrooken bergen ; de Reufs, een zeer fnelle en geweldige ftroom, bruischt door deeze valleij heen; en aan weerskanten, zijn groote brokken granietfteen, van eene fchoone grijze couY 3 leur  34* w. c o x e leur (waaruit de kruinen deezer Alpen zijn zaamgefteld) ginds en herwaards door elkander op een geftapeld. De valleij van St. Gothard, offchoon niet zo woest als die van Schoellenen, is echter zeer treurig. Men vind daar geen eene hut nog ftruik; en de zijden der bergen zijn maar hier en daar met kort gras bezet. Het einde der valleij is door de nog onvrugtbaarer en barre rotfen van den Feudo beflooten, welken in derzelver holligheden groote fneeuwklompen bevatten , terwijl de grootfche ijsfchots van den Locendro zich boven de omgelegene hoogtens verheft. Deeze plaats is omtrent twee mijlen van Urferen gelegen, doch de weg is, wanneer men de oneffenheid der rotfen , en de fteilte der hoogtens in aanmerking neemt, niet ongemaklijk. Ze is van negen tot twaalf voeten breed, en bijna zo goed geplaveid als de ftraaten van Lonéon. Wij zijn thans gehuisvest in een huis dat door twee Italiaanfche Monniken van het Kapucijner Klooster te Milaan bewoond word, die alle vreemdelingen ontfangen dewelken door deeze onbewoonde ftreeken reizen. Een deezer Monniken is afweezig, zo dat ik in bezit van zijne flaapkamer ben: het is een klein beflooten vertrekje, alwaar iemand zeer wel kan rusten zonder een Kloosterbroeder te zijn; en alwaar ik na de vermoeijenis van onze reis een veel te groot genoegen fmaak, om aan een ander de weelde van een paleis te benijden. Onzen huiswaard beeft ons zo even het middagmaal opgedischt, beftaande in zeer fmaakelijke forellen, die in  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 543 in meenigte in het nabuurig meir van Locendro worden gevangen, alsmeede in eijeren, melk, benevens uitmuntende boter en kaas, die beide in deeze naargeestige plaats vervaardigd worden. Bij onze aankomst waaren wij verblijd een goed vuur te vinden , zijnde de lugt zo uitermaaten koud, dat ik, maar een dun grein kleed aan hebbende , half bevroozen in het huis trad. Het is zonderling om op den afftand van eenen dag reizens zulk een onderfcheid in de lugtgefteldheid te ondervinden : de lugt is geheel en al in een vriezende ftaat, en ik had even te vooren een jongen die aan het werk was ontmoet, blaazende op de vingers om zich te verwarmen. Dewijl de koude in het midden van den zomer zo doordringende is, hoe onverdraagelijk moet dezelve dan niet in de maand van December zijn ? De fneeuw begint in het laatst van September te vallen , en de meiren in deeze ftreeken zijn geduurende den tijd van agt maanden in het jaar bevroozen. Ik ben nu van het bezichtigen der plaats waar de Tefino en de Reufs haaren oorfprong neemen terug gekomen; die beiden op een geringen afftand van elkander ontfpringen. De Tefino heeft drie voornaame oorfprongen in de keten van den St. Gothard. De eerfte is een fontein die aan den voet van den Profa ontfpringt, en is geheel en al met bevroozen fneeuw, of, wanneer die gefmolten is , met gevallen brokken rots bedekt, door welken dezelve in tallooze beeken heenvliet, die vereenigt een klein meir vormen: van welke waterplas zij vervolgens Y 4 met  544 w. c o X e met twee andere meiren gemeenfchap bekomt, en in veel aanzienlijker ftroom voortloopt. Het meir van La Sella in een ander gedeelte van den oostelijken keten , verfchaft haar de tweede bron, en de derde word door de fneeuw van den berg Feudo aangevoerd. Deeze drie oorfprongen vereenigd met een anderen tak, die van den Furca door de valleij Bedreto afdaald, vormen een groote ftroom, welke deszelfs loop zuidwaards neemt, vervolgens in het meir van Locarno komt, en na een gedeelte van het Milancefche doorkruist te hebben in de Po valt. De oorfprong van de Reu/s is het meir van Locendro; een langwerpige waterplas van omtrent drie mijlen in den omtrek, het welk tusfchen de bergen van Petina en Locendro gelegen is, en word bijna geheel door de verbaazende ijsbergen die de kruin van den Locendro kroonen van water voorzien. De ftroom uit dit meir voortkomende vliet de valleij van St. Gothard af, en voegt zich in de valleij van Urferen bij de twee armen, die aan de eene zijde van den Furca komt, en aan den anderen kant van de bergen van het Graauwbunderland afdaald ; loopt vervolgens noordwaards in het meir van Lucerne, en van daar ftort zij zich in de Aar. Met zinfpeeling op de tegenftrijdige loop van de Tefino en de Reufr zegt den Heer deBoufflers, dat men van den top van den St. Gothard in den Oceaan en de Middellandfche- Zee kan fpuwen. ' Eene kleine dagreis van hier is den oorfprong van den Rhijn in het Graauwbunderland; en omtrent op den afftand van drie mijlen die van de Rhone in den  reizen door switserland. 345 den Furca: welke berg wij morgen zullen overtrekken. Wij zijn nog van zeer hooge, ongelijke rotfen en ongenaakbaare ijsbergen omgeeven , zo dat ons gezicht zeer beperkt is : en offchoon ik meer dan eene mijl naar den kant van Italien gewandeld heb, in de hoop van een uitgeftrekt gezicht over dat bekoorlijk land te zullen genieten, kon ik echter niet anders dan rotfen , dieptens en ftroomen ontwaar worden. Ik bevind mij thans bijna (*) zeven duizend voeten loodregt boven de oppervlakte van de zee: gewis eene zeer aanmerkelijke hoogte. Wanneer ik echter hen geloof moet geeven , die vooronderftel. len, dat deezen berg het hoogfte toppunt van Euro* pa is, zou ik mij zelf in verbeelding tweemaal zo hoog verheffen: doch ik heb reden om te denken, dat deeze gedagten op verkeerde berekeningen gegrond is. Mieheli, die de voornaamfte bergen van Switferland gemeeten heeft, doch die zeer onnaauwkeurig in zijne berekeningen is, befchouwd den St. Gothard als de hoogfte, en hij begroot deszelfs verhevenheid boven de Zee op 17,600 voeten. Dan de waarheid is, dat dezelve ver van deeze hoogte te hebben , geenzints de hoogfte van Switferland is; en daar is waarfchijnlijk geen berg nog in Europa , Afia of Afrika van die hoogte. Volgens de Generaal Pfyffer, is den top van den St. Gothard (*) Volgens de Heer de Saussure , is de plaats waar het huis der Capucijnen Monnikken gebouwd is, 1061 Franfche toifes boven de Zee gelegen. Y 5  546° w. c o x e thard 9075 voeten boven de zee verheven: eene hoogte die veel minder is als die van den Aetna of de Teneriffe; en nog ver beneden die van verfcheiden bergen in de groote keten van de Alpen, waar naar toe wij ons begeeven zullen. NASCHRIFT. Augustus 1785. 33 ij mijne aankomst in de kleine vlakte waarin het Monnikken huis gelegen is, ondervond ik die doordringende koude niet die ik in 1776. gewaar wierd offchoon de lugt uitermaaten fcherp was: doch het was een fchoonen dag, en de zon fcheen onbeneveld. Wanneer wij aan het huis kwamen, was de Monnik bezig de Mis te leezen voor omtrent twintig toehoorders; veele derzelven komen van de nabuurige Alpen, alwaar zij het vee hoeden, om op Zon- en Feestdagen hunnen Godsdienst te verrichten. Na het eindigen van de Mis herkende de Monnik, wiens naam Fransciscus is, mij daadelijk, en ontfing mij met groot genoegen. Hij is bij alle reizigers die deezen weg langs trekken wel bekend, hebbende reeds deezen treurigen oord meer dan twintig jaaren bewoond. Zedert mijnen voorigen togt had hij zijn huis aanmerkelijk vergroot, en het zelve zeer gemakkelijk ingericht. Het bevat tegenswoordig , behalven verfcheiden kamers, keukens en een vertrek voor het gezin, negen kleine doch  reizen door switserland. 347 doch nette flaapkamers voor de reizigers gefchikt. De kosten van deeze verbetering heeft reeds 300 pond. ft. of 3300 Guldens Hollandsch bedraagen, van welke fom hij een gedeelte in verfcheiden ftreeken van Switferland heeft opgezameld; en een gelijke fom word vereischt om de tegenswoordige fchulden te betaalen, en om de verdere noodige verbeteringen te maaken; welke fom hij voorneemensis door eene andere inzaameling te verzorgen. Broeder Franc;scus verzelde mij op de verpligtendfte wijze in de omgelegene ftreeken, en verfchafte mij het genoegen om mij de volgende bijzonderheden meede te deelen, ter vermeerdering van mijne voorige verhaalen. De keten van bergen, waarmeede deeze plaats omgeeven is, draagt de algemeene benaaming van St. Gothard; en deszelfs bijzondere gedeeltens worden bij onderfcheidene benaamingen benoemd; van welken de voornaamfte aan de oostkant zijn de Salla-, Profa en Surecha; aan de westzijde de Feudo, de Petina en de Locendro; ten noorden, de Urftno; en ten zuiden de rij van barre en puntige rotferf' van den Val- Maggia. Van deeze is de Feudo de verhevenfte: deszelfs hoogfte top verheft zich meer dan 20co voet boven de vlakte waarin de wooning der Monnikken gelegen is, en om die te beklimmen ■ word drie uuren vereischt. Daar zijn zes weilanden op de nabuurige hoogtens ; waarop tweehonderd koeiien, honderd en vijf dg geiten en dertig paarden geweid worden. Wanneer ik des middags de Thermometer van Reaumur, aan de Noordzijde in de fchaduw geplaatst,  34** w. c o x E plaatst, waarnam, was ik zeer verwonderd te zien, dat de kwik 6-,i graad boven het vriespunt ftond, of op 46 graaden volgens de fchaal van Fahrenheit, offchoon de Noordewind zeer fcherp was, en daar ik, wanneer ik volgens mijn gevoel zou geoordeeld hebben, zou hebben moeten befluiten dat de lugt vriezende was. Omtrent vier jaaren geleden zond de Keurvorst van Beijercn aan den Monnik verfcheiden barometers thermometers en andere werktuigen tot waarneeming van de lugtsgefteldheid, waar door hij in ftaat geftelt is om de veranderingen van den Dampkring aantetekenen, en eene reeks van warrneemingen te verzaamelen, waarvan hij de goedheid had mij de volgende bijzonderheden meede te deelen. In de allerfterkfte koude ondervond hij zelfs in deeze gedeeltens, dat de kwik in de Thermometer van Reaumur tot op 19 graaden beneden het vriespunt of tot op 10 van Fahrenheit daalde. In 1784. op den 13. September was de grootfte hitte op 13 gr. of 6i« van Fahrenheit. De grootfte koude op 17 gr. of 8| van Fahrenheit. De Barometer van den Heere deLoc rees nooit hooger dan . . . 22. 3. 1. Of viel laager dan . . 20. 9. 9. Het blijkt uit waarneemingen in 1784. genomen, dat de middelftand van den Thermometer en Barometer was als volgt. Ther-  reizen door switserland. 349 Thermometer Barometer Des morgens ~) ten Va^i van Reaum. , of 28 van Fahr. 21.9. 2. negen uuren J Des middags o of 32 21,9. 3,' Des avonds n ten >i-3lijnen, of 29J • 21.9.4. negen uuren 3 In het zelfde jaar viel de fneeuw 118 dagen; de regen 78; de lugt was bewolkt 293; ftorm met hagel verzeld 12 ; donder en blixem 22; regenboogen 4; Roode kring om de zon 2, en om de maan 2; heldere dagen 87. XXVIII. BRIEF. Reize over den Tsberg Furca. — Oorfprong van de Rhone. Munfler in het Walliferland den 11. Augustus. Ik kwam hier gister avond laat aan, en was zo vermoeid dat ik buiten ftaat was om te fchrijven: doch deezen morgen geheel verfrischt zijnde door eenen aangenaamen flaap, bevind ik mij in ftaat mijn dagverhaal te vervolgen. Ik nam affcheid van onzen huiswaard te iSV. Gothard, na hem een vermaakelijken winter in dien treurigen oord te hebben toe-  35© W. C O X E toegewenscht, en wandelde omtrent twee mijlen alleen , de valleij van St* Gothard af. Ik verliet dikwerf mijn gezelfchap , en ging of voorwaards of bleef agter aan, om zonder eenige afleiding en met een zeker zwaargeestig vermaak , deeze verhevene voortbrengzels der natuur in derzelver verbaazendfte en verfchriklijkfte gedaantens te befchouwen. Ik kwam in de valleij van Urferen te Hopital; en was andermaal getroffen, over het groot verfchiltusfchen die bebouwde valleij en de woestijn die ik zo even verlaaten had. Ter zelfder tijd genoot ik een allerfraaist vergezicht van de hooge keten die de valleij van Urferen omgeeft; en befchouwde bijzonder de hooge rotfen, die in het Graauwbunderlandgevonden worden; een van welken op dezelfs ongelijke kruin een ijsberg onderfchraagt, waarvan den Rhijn deszelfs oorfprong ontleent. Wij gingen door het kleine dorp Zimdorf, en hielden te Realp ftil, om ons eenige ververfcbing te verfchaffen en onze paar. den te voederen. Van daar kwamen wij fpoedig aan het einde van de valleij Urferen , alwaar wij eea pad begonnen opteklimmen dat zo eng, fteil en ongelijk Was, dat ik begon te vreezen dat wij de weg gemist hadden, dewijl die bijna voor paarden niet te betreeden was: op derzelver aankomst ging ik echter opzitten, zijnde vermoeid van mijne wandeling van St. Gothard naar Realp. Het was een pad, op eenen fteilen berg, waarop een paard dat eenige behendigheid bezat, juist den eenen poot voor den ander kon zetten; en dit pad liep fomtijds langs den rand van eene diepte, die zeer Heil en fteenachtig was ; alwaar , indien mijn paard geflruikeld had , wij  REIZEN DOOR SWITSERL AND. 35I wij beiden onvermijdelijk hadden moeten omkomen. Doch dewijl ik begreep dat het beest even zo wei. nig genegenheid had om in de diepte te vallen, lag ik de teugels op zijn maanen, en gaf mij geheel aan zijn geleide over. Ook had ik geene reden om mij mijn vertrouwen te beklaagen: want op de flegtfte en gevaarlijklte plaatfen glipte het dier niet eens uit; en waar de weg meer effen en veiliger was gevoelde hij eene vrijheid om zorgeloozer voorttegaan. Wij kwamen eindelijk aan eene beek, die wij door middel van een plank overgingen, na dat wij onze paarden eenigzints met moeite d3ar over gekreegen hadden: een weinig verder kwamen wij aan eene andere, die dieper en fnelvlietender dan de eerfte was, en waar over geen brug lag; ook wierdsn wij geen het minfte fpoor aan den anderen kant gewaar ; wij bevonden ons een aanmerkelijken afftand van een bewoonde plaats, en onzen leidsman kende den weg niet. Na ginds en herwaards uitgezien te hebben ontdekten, wij dat de berg onlangs in* geftort was en het pad overdekt had, laatende alleen een zeer flaauw eng fpoor aan den kant van de diepte agter: langs hetwelk mijne reisgenooten op handen en voeten voortkroopen. Terwijl ik te paard de ftroom doorwaadde, hoorde ik een fchreeuw, en omkijkende, zag ik een van onze bedienden op den rand van de diepte van fchrik bevangen ftil ftaan, fterk roepende dat hij nog voor nog agterwaards konde gaan. Echter geraakte hij met eenige toegcbragte hulp voorwaards; doch hij betuigde tevens dat hij wel zorge zou dragen om zich ooit weder-  352 w. c o x e derom in eene diergelijke omftandigheid te begeeven. Wij bereikten nu een pad, doch zo uitermaaten Heil, dat wij uit voorzichtigheid van de paarden afftijgden, en die alleen lieten gaan. Met veel moeite, en na verfcheiden groote ijs-en fneeuw fchotfen overgegaan te zijn, terwijl de ftroomen of beeken onder onze voeten murmelden , bereikten wij na het beklimmen van eene groote fteilte, de kruin van den Furca. Een aantal ongelijke en als vorken getande rotfen , den een op den ander geftapeld , zegt men dat aanleiding gegeeven heeft om deezen keten met den naam van Furca te beftempelen. De naastbijgelegene Iandftreek was even zo treurig en woest als de valleij van Schocllenen; alles wat tot het groeijend rijk behoorde fcheen van hier geweeken te zijn: meer benedenwaarts , waaren de bergen met kruiden en welriekende bloemen bedekt, digter bij ons doch meer bovenwaards, aan de linkerhand tusfchen de Blaucberg en de Lungnetz, lag een groote ijsklomp , waaruit een ftroom ( * ) ontfpringt, die waarfchijnlijk een der voornaamfte oorlprongen van de Rhone is. Om kort (*) Ik wierd door een Monnik van Realp onderricht, die veel gewoon is in deeze ftreeken te reizen, dat deeze beek , die in de zomer drabbig is , des winters zo doorfchijnend als de helderfte fontein is; en dat wanneer de vermeerdering of opeenhooping van de fneeuw haar belet onder den ijsberg van den Furca heen te vlieten, zij als dan een meir vormt, over het ijs heenloopt, en naar het Walliferland, met de wateren die zij in haaren Joop ontmoet, voortfnelt.  RÊIZËN DOOR SWITSÊRtAND. gjyj té Zijn, de verfchillende majeftüeufe voorwerpen die zich aan ons oog opdeeden, vormden een allerverwonderlijkst en treffend tonéel. Van hier daalden wij een geruimen tijd over gebroken rotfen en fteile dieptens naar beneden. Thans Was ik zo zeer vermoeid, dat ik blijde was van neder te zitten, en eenige ververfching te gebruiken, beftaande in brood, kaas en harde eijeren j de eenigfle voorraad die wij te Realp hadden kunnen bekomen. Wij waaren bij eene beek van helder water gezeten dié langs de zijde van een berg afdaalde, welke zo uitermaaten fleil was, dat onze geringe maaltijd naar beneden zou gerold hebben, indien die niet wel vast Was gehouden geworden. Vóór ons hadden wij een ruim uitzicht op deh ijsberg van den Furca; eene groote valleij van ijs, ten minften van drie mijlen lang, en bijna eene mijl ift de breedte tusfchen de Glctcherberg en dé Saizberg, zijnde dit twee rotfen die, indien het mogelijk waare, van nog bultiger en ongelijker te zijn, als dan de andere nabuurige bergen daar in te boven zouden gaan i deeze ijs valei j begint aan den Voet deezer rotfen, vervuld de daar tusfchen gelegene diepte, en reikt bijna tot aan haare kruinen* De zon in eene regengewelde richting fchijnende, glinfterde dezelve even als kriftai, terwijl de blaaüwe gloed, weerkaatfende op de oppervlakte, êen onbefchrijflijk fchoon gezicht opleverde. Het ijs fcheen op verfcheiden plaatfen te breekett , wanneer wij een fterk en dof gekraak hoorden; terwijl de beek die de Rhone vormt ter zelfder tijd benedenwaarts Voortbruischte. Deeze rivier word voornamelijk //. Stuk. Z door  S54 w. c o x E door dien ijsberg voortgebragt: de kleine beek, die uit de ijsklomp tusfchen de Blaueberg en de Lungmtz ontfpiingt, door verfcheiden andere vermeerderd zijnde, verliest zfch onder de uirgeftrekte hoog van ijs die den bodem van den ijsberg uitmaakt; komt aanmerklijk vermeerderd hier uit wederom te voorfcliijn ; en is de grootfte en voornaamfte bron, waar uit de Rhotie haaren oorfprong ontleent. De rij bergen waarop wij gezeten waaien, was met kreupel bosch en kruiden overdekt, en eenig vee graasde langs de hoogtens: eene fraaije tegepovergeftelde vertooning van de onvrugtbaarhejd der keten van bergen die aan de andere zijé\t heenloopt ; welke voor een gedeelte niet dan bane rotfen aan het oog oplevert, uitgenomen waar dezelve met ijs en bevroozen fneeuw overdekt is. JNfa dat wij ons gastmaal geëjpdigt, en een kor te p'-os uhgerust hadden, tevens de zonderlingheid van het toneel befchnqwende: klommen wij af tot aan den voet van den ijsberg, alwaar wij de Rho~ ne bewonderden die met geweid uit het ijsbed, iu de nabuurfchap van de verbaazende brokken van eene ingevallene rots, voortkomt. Wij volgden vervolgens den loop van de rivier, en gingen van een zo fteilen berg af, dat fommige gedeeltens van den weg , die langs de zijden van den berg heenflingerde , dikwerf ïechtftandig boven elkander waaien. De valieij die wij nu inkwamen deed zich even eens op als die van Schoclhmn, de Rhone ruischt daar met eene verbaazende fnelheid voort, en ftort in een geduurige waterval aan den voet van de  R È I ZEN ÖÖOR SWITSERLAND. 355 de onregelmaatige en onmeetelijke Alpen ter ne* der. Wij reisden meer dan twee mijlen door de valleij, telkens de ongelijke rotfen opklimmende of afdaalende, dan eens digt aan de rivier en dan wederom eenige honderd ijards boven dezelve, In het eerst waaren de rotfen bar en woest, of met eenige weinige hier en daar verfpreide Pijttboomen bezet; doch wanneer wij verder kwamen zagen wij dezelven meer en meer met bosfchen en groen bedekt, ech« ter ontdekten wij nog geene fpooren van eenige bewoonde plaats; en wij hadden nu reeds ten minften vijftien mijlen afgelegd, zedert dat wij de valleij van Urferen verlieten , zonder het geringde menfchelijk verblijf gezien te hebben. Ik was hier zo getroffen door de fraaije bosfchen welken wij doortrokken , en de weeligheid der weilanden , dat ik mijne verwondering niet genoeg kon uitdrukken, de> wijl ik geen fchijn of fchaduw van eenige bewoonde plaats in deeze vermaakelijke ftreeken gewaar wierd. Ik had naauwlijks deeze aanmerking gemaakt, of vier of vijf boerenwonningen,aan deoverzijdevandeiWone op eene fraaije afhellende grond gelegen, kondigden onze nadering van het Wallizerland aan. Niet lang daarna kwamen wij onverwacht aan eene opening, van waar zich een uitgeftrekt gezicht op die vrugtbaare valleij opdeed, welke verfcheidene ginds en herwaards verfpreide dorpen bevatte. Op deeze plaats had een boer van goeden fmaak zijne wooning gebouwd. Hier verlieten wij den ficgten weg, en daalden naar het Walliferland af. Wij hadden ons voorgeftelt des nagts te Ober* avald van de vermoeijenis des dags uitterusten 1 doch Z a bij  356 w. c o x e bij onderzoek bleek het dat wij daar geene ververfching konden bekomen: De eigenaar van eene hut, het welk een herberg genaamd wierd, wees op eene groote kaas, en zeide ons dat zulks al zijn voorraad was; het was zijn brood, zijn visch, en zijne .geheele maaltijd. Geen beter onthaal te Obergestkn ontmoetende, vervolgden wij onzen weg tot Muw fier, daar wij zeer laat aankwamen : hier vonden wij eene uitnemende herberg voor deeze Iandftreek, waar men goed brood, en zelfs een goed maal opdischte; doch het geen mij nog beter beviel was een ftil vertrek, en eeruzindelijk bed. Ik ben, &c. XXIX. BRIEF. B& Berg Grimsel. — Oorfprong van de Aak. — Be Chamois of Wilde Geit. Spital op den Grimsel, den li. Augustus. D e bewoonders van het Walliferland zijn bijzonder aan hunne vrijheid gehegt. Wanneer wij deezen morgen Munfter verlieten, reisden wij in gezelfchap van een boer met wien wij een langduurig gefprek hadden. Hij vraagde onze gedagten over deeze Iandftreek; en, wijzende op de bergen, riep hij uit: ,, Zie onze muuren en bolwerken, Confianti„ nopolen is zo eene fterke vesting niet." Dit op- per-  REIZEN DOOR SVVITSERLAND. 357 perfte gedeelte van het Walliferland, verbeeld ik mij dat niet veel door reizigers bezogt word, indien wij uit de nieuwsgierigheid van het volk moogen befluiten , dat overal uit kwam loopen om ons met aandagt te befchouwen; en wanneer zij gewaar wierden dat wij Engelfchen waaren, befchouwden zij ons met te grooter opmerkzaamheid. Doch wat ons bijzonder verwonderde, was dat den boven gemelden boer ons ondervroeg omtrent onzen oorlog met de Amerikaanen, Het fcheen waarlijk eenigzints zonderling, dat een gemeenen boer van het Walliferland wist, dat 'er een Stad als Conjlantinopolen gevonden wierd: doch het verdiende geen minder opmerking, dat hij zelfs bewustheid had van den twist tusfchen Groot -Brittannien en haare Amerikaanfche Volkplantingen. Na dat wij omtrent eene mijl terug gekeerd waaren , door dezelfde vrugtbaare en wel bebouwde ftreek die wij gisteren waaren doorgetrokken, verlieten wij de vlakte, en beklommen den Grim/el, zijnde één van die Alpen welken het Walliferland van het Canton Bern affcheiden. Wij befteedden vier uuren in het beklimmen van eenen fteilen en ongelijken weg tot aan den top; en wij zouden de bereiking van ons oogmerk naauwlijks uitvoerlijk geoordeeld hebben , waaren wij niet door de ondervinding van gisteren aangemoedigd geworden. Wij doorreisden de onderfcheidene graaden van het groeijend rijk: in de valleij en het benedenfte gedeelte van de bergen vonden wij koorn - en vrugtbaare weilanden ; . vervolgens bosfchen van lorken en pijnboomen; daar na kort gras, benevens onderfcheidene foorten van Z 3 krui-  S5° w, e o x s kruiden dat een uitgeleezen weide voor het vee op.? levert; hier op volgden de veelvuldige geflagten van het mos, het fteen-leverkruid, en eindelijk barre rotfen en fneeuw. Het zou van belang zijn om eene fchaal van het groeijend rijk zaamenteftellen of ten minften uittedenken, volgens het denkbeeld van pen Fransch fchrijver, die vooronderftelt, dat groote koude en hitte even fchadelijk zijn. De kruinen van deeze hooge bergen zijn woest, en brengen geene planten voort; en op zekere hoogte wil niet anders dan het mos en het fteen - leverkruid groeijen: Juist ziet men dezelfde uitwerkfelen in lugtftreeken alwaar de hitte onverdraagelijk is, want in de brandende woestijn van Afrika worden ook geene andere voortbrengzels waargenomen. Dus zoude het mos en het fteen • leverkruid, welke de koude beter dan eenige andere planten kunnen verdraagen, de eerfte graad van eene fchaal uitmaaken, die ingerigt was pm te bepaalen, in hoe ver de groeijing met de gefteldheid van den dampkring overeenkomt. Dezelfde geflagten onder de plantgewasfen, die de hette beter dan een ander foort kunnen verdraagen, zouden de laatfte graad op de bovengemelde fchaal kunnen uitmaaken. Dus, zouden de twee uiterftens op deeze nog uittevindene fchaal, onverwacht bij eilander komen. Van den kruin des Grimfcl's daalden wij in omtrent twee uuren naar beneden, en kwamen in eene kleine vlakte of holte in het midden der her. gen ; bevattende maar eene eenzaame hut, en uit deeze hut fchrijf ik aan U. Niettegenftaande het ellendig voorkomen hetwelk; deeze wooning op het eerfte  reizen Boor switserland. 359 eerfte gezicht had , vonden wij echter in deeze woestijn al het gemak dat wij verhangen kor den, uitgezonderd bedden, en deeze waaren te minder noodzaakelijk, dewijl wijden voorigennagt eene verkwiklijke ilaap genooten hadden. Wij bekwamen hier, om van geene uitmuntende kaas , boter en melk (onsgewoon voedzel) te gewaagen, goede wijn, een klein gedeelte van eene jonge geit, en een gekookte marmot (*}, die wij zö aanü-onds met fmaak gebruikt hebben ,- offchoon opeen anderen tijd het denkbeeld alleen ons zou hebben doen walgen. Bewaard is in deeze woefte ftreek door het Canton Bern ge • plaatst, en hij houd hier omtrent negen maanden zijn verblijf. Hij komt gewoonlijk in het begin van Maart herwaards * en vertrekt in den aanvang van December. Zijne zaak is om alle vreemdelingen te ontfangen, onder voorwaarde echter, dat zij voor hunne verzorging betaalen. Wanneer hij dien oord verlaat, laat hij eene zekere hoeveelheid kaas, hard brood, gezoute voorraad, en brandftoffen agter, ingeval het gebeurde dat een rampfpoedig zwerver deezen weg mogt langskomen, wanneer de winter begonnen is: en wij ontdekten lange Hokken aan beide zijden van den weg op kleine afftanden van elkander geplaatst, met oogmerk om het pad aan de reizigers aantewijzen ■> die bij toeval deezen berg mogten overtrekken na dat de fneeuw is gevallen. De weg is zelden bruikbaar voor paarden dan in het be- (*) Zie eene befchrijving van de Marmot in het III. Deel van dit Werk. Z4  09 W. C O X E begin van Juni;. Bij het huis heeft onzen waard, op den top van eene kleine rots een tuintje aange* Jegd, door daar op van de nabuurige weilanden aarT de te brengen: en deeze kleine plek gronds voorziet hem vrij wel van raapen en kool, offchoon hetr zelve door de hoogte van de omgelegene bergen, niet lang de warmte van de zon kan genieten. Tallooze kudden geiten worden geduurende de zomermaanden op deeze bergen geweid: zij gaan des morgens uit om op de weiden te graazen, en keerea des avonds voor het ondergaan der zon terug om gemolken te worden en zich naar de ftal te begeeven. Het is een vermaakelijk gezicht, om dezelven ieder bij zijne kudde t'huiswaards te zien keeren, volgende elkander langs de afgebrokeqe ïteiitens , en de ongelijke kanten der rot!en, Deeze hut bevat, behalven de voorraadplaatfen voor de kaafen , alleen eene kleine keuken , een flaapkamer voor het huisgezin gefchikt, en een vertrek waarin wij thans zitten. Wij beflaan ten naasten bij de eene zijde der wooning; terwijl het andere gedeelte onze bedienden, den waard en zijn vrouw, benevens een half douzijn braave werklieden bevat: Zijnde de laatfte thans bezig van hun boersch avondeeten met al den fmaak van eene graage eetlust te nuttigen, onder het genot van eene korte verpoozing hunnes arbeids, verzeld van die luidrugtige blijgeestigheid welke deeze klasfis van menfehen ken, fchetst. De oorfprongen van de Aar worden in deeze bergen gevonden. Bjj onze hut ziet men drie meiren Welken aan die rivier het water verfchaffen, die in een  REIZEN DOOR 8WITSEREAND. 361 een fnelvlierende ftroom van de nabuurige ijsbergen afdaald. Terwijl het middagmaal gereed gemaakt wierd , wandelde ik langs die rivier zoekende na kriHallen , die zeer gemeen in deeze ftreeken zijn: . wij vonden ftukken van verfchillende couleuren als wit, fwart, geel en groen (A). Deeze bergen bevatten gewislijk ook rijke goudaderen en andere metaalen; dewijl men eene viij groote meenigte ftofgoud in de beddingen van de Aar (*} en in verfcheiden beeken gevonden heeft. Ik geloof niet dat 'er iets noodlottigers voor de waare belangens van Switferland, of fchadelijker voor de vrijheid van het volk is uittedenken , dan wanneer deeze goud- of zilvermijnen zouden ontdekt en geopend worden. Eene zo onverwachten overvloed van rijkdommen zou inderdaad deszelfs zeden veranderen en beder> ven : en het is eene onbetwistbaare waarheid, dat de wezentlijke magt van een Staat , die door geen heerschzugt bezield word om veroveringen te maaken , minder afhangt van het vermogen dan wel van de 0&) Uit de kriftal-mijn op deezen berg worden ftukken van ongemeene zwaarte gehaald; de Heer H aller verhaald het grootfle ftuk kriftal gezien te hebben dat men ooit op dien berg ontdekt heeft; het zelve woog 695 ponden ; de fraaijfte ftukken worden naar Milaan verkogt en aldaar bewerkt, en de mindere naar Duitscbland gezonden, waarvan men daar rottingknoppen en andere fnuifterijen vervaardigd. De Feit. (*) Men heeft mij onderricht, dat nooit eenig ftofgoud in de Aar is gevonden, dan na dat zy zich mes de Keitben-banh heeft vereenigt. Z5  3Ó3 w. c o x e de werkzaamheid van deszelfs ingezetenen; dewijl het geluk van een volk, even als van een bijzonder perfoon, alleen daar in beftaat van vergenoegd en wel te vreeden te zijn. Welk eenen Bajert van bergen zijn hier op elkander geftapeld! eene treurige, woeste maar niet minder verhevene vertooning: alles kondigt hier de vervallen overblijfzelen van eene gefioopte waereld aan. Op den Grimsel, den 29. Augustus 1786. Cjnj zult U herinneren dat ik in 1776. de reis over den Furca als zeer moeijelijk, en min of meer met gevaar verzeld, befchreef. Doch dat was mijne eerfte proef over de minder bezogte Alpen. Hoe verfchillende zijn onze gewaarwordingen op onderfcheidene tijden! Heden, denzelfden grond bezichtigende, offchoon ik de weg niet zo gelijk vond ah een grasperk waarop men balflaat , heb ik echter niet eens van het paard behoeven aftezitten, maar al rij. dende met mijne Brieven over Switferland in de hand, had ik dikwils gelegenheid aantekeningen en waarneemingen te maaken: ik moet echter bekennen dat op veele plaatfen , alwaar men het fpoor langs de loodrechte en overhangende fteiltens naauwlijks ontdekken kan, mijnen toeftand niet zeer gefchikt was om naauwkeurige opftellen te vervaardigen.. In plaats dat wij aanftonds van den Furca afklommen, en denzelfden weg die wij in 1776. bereeden volgden, zonden wij onze paarden vooruit, en gingen  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 563 gen den Gallebcrg aan het bovenfte gedeelte van den ijsberg des Furca's af: van hier. zagen wij benedenwaarts op het Walliferland en op de Rhone die door het zelve heen vliet, alsmeede op een klein veld door een beekje bewaterd, en zo ver als het oog bereiken kon, zagen wij een meenigte fpitfe Alpen, en bijzonder die verbaazende keten, welke de Aar? Gletckers genaamd word, die onder veele anderen, de Fin/Ier-aar-hom, de Wener-horn, tejungfrau-horn, en de Schrcek-horn bevat. Het bovenfte gedeelte van deezen ijsberg des Furca's , is veel fchoonder dan het benedenfte gedeelte; de fneeuw is zuiverder wit, de ijs-pijramides grootfcher, en de blaauwe gloed veel fraaijer en fchitterender. Na dat wij van verfchillende ftandpunten dit toneel van ijs befchouwd hadden , daalden wij naar den rand van den ijsberg af, en verfrischten ons met water uit de twee heldere bronnen, genaamd Aughstzveicht - brunnen, die ter zijden uit de rots , op een kleinen afftand van elkander ontfpringen. Wij gingen vervolgens zeer fteil naar beneden, tot dat wij aan den weg kwamen die ik in 1776. volgde, ik herinnerde mij met groot vermaak, de beek bij welke wij ter dier tijd onze eenvoudige maaltijd hielden ; en wij kwamen aan de Rhone omtrent eene halve mijl beneden de plaats, alwaar zij in twee beeken van onder den ijsberg hervoortkomt. Ten einde dezelve van nader bij te bezien, gingen wij over de twee beeken, welken, offchoon naauwlijks drie voet diep, met zulk eene hevigheid voortbruischten, dat de wegwijzer bijna omverraakte, die met mij op ziine fchouders dezelven doorwaadde. De ijsboog ' be-  364 W. C O X E bewonderd , en onze fchatting aan de majeftueufe vvooning van den Rivier - ged betaald hebbende , wandelden wij langs den voet van den Satzberg, en zagen verfcheiden fraaije fonteinen uit de grond ipringen, welke de inwoondërs koude waters noemen; en een weinig verder drie warme bronnen, waar in de kwik op de Thermometer van Reau. mur op tien graaden boven het vriespunt, of op 55 van Fahrenheit ftond. Deeze bronnen, vereenigd met verfcheiden koude fonteinen , vallen binnen eenige weinige treeden van hunnen oorfprong , in de groote beek die van den ijsberg afdaald, en worden gewoonlijk voor de waare bronnen van de Rhone gehouden. Die eer word aan deeze kleine beekjes toegekend, uit hoofde dat dezelven , van een gelijke warmte in alle de jaargetijden zijnde, haaren oorfprong niet zo als de koude wateren aan de gefmolten fneeuw en ijs verfchuldigt zijn, en ook even zo veel water in den winter als des zomers bevatten. Het fchijnt echter zeer ongerijmd te zijn, om deeze kleine beekjes met de uitfluitende benaaming van de oorfprongen der Rhone te beftempelen, want deeze rivier is ongetwijffëld haaren oorfprong en grootheid aan de geduurige en onuitputlijke toevoer van de omgelegene ijsbergen verfchuldigt. Wij hadden nu meer dan negen uuren doorgebragt zedert dat wij de valleij van Urferen verhaten hadden; en ik zou gaarne veel langer te midden van deeze majeftueufe toneelen vertoefd hebben, wanneer de ondergaande zon ons het aannaderen van den nagt niet herinnerd had. Nog eenen aanmerkelijken afftand van eene bewoonde plaats zijnde vervolgden wij  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 365 wij onzen weg, en begonnen de westzijde van den Grimfel langs de boven vermelde warme bronnen opteklimmen, De weg offchoon zeer fteil, en zo loodrecht dat men moeite had die te beklimmen, was nogthans niet gevaarlijk, uit hoofde dar de rotfen digt bezet waaren met ftruiken , kruiden en mos. Na vijf quartier uurs met een verveelend klimmen bezig geweest te zijn, bereikten wij den top van den Grimfel, en naar beneden gaande over een oneffen rij van granietlleene rotfen, zagen wij in een meir, waar uit eene beek ontfpringt die in de Rhone valt. Een weinig verder gingen wij langs verfcheiden kleine beekjes en drabbige meiren , die de Jar van water voorzien ; in minder dan een uur geraakten wij op den weg die mar-het fPalliferla «Sloopt, en vervolgens aan de plaats van ons verblijf, namelijk dezelfde hut aan den Grimfel, alwaar ik op mijne voorige reis den nagt doorbragt. Wij kwamen daar des avonds omtrent agt uuren aan, na dat wij meer dan twaalf uuren aan onzen togt belteed hadden. Nergens kan eenen oord gevonden worden, welke de eenzaame treurigheid der toneelen die op de kruin van den Grimfel oplevert evenaaren. Deeze gelijkt naar het binnenfle van eene mijn, en vertoont zich als of de ingewanden der aarde met geweld in ftukken waaren gefcheurd; dit gezicht herinnerde mij de verhevene befchrijving in Aeneas, wanneer het binnenfte van Cactis hol door Hercules arm op eenmaal geopend word.  w. C O X E Atfpecus, 6? Cöv/ detecla apparuit ingens Regia, 6? umbrofa penitus patuere caverné* Non J"ecus ac Ji qua penitus vi terra debiscens Infernas referet fedes, & regna recludat Palhda, Biis invifa ; fuperq ; immane barathrum Cernatur, trepidentque immifo lumine manes, Dat is: Volgens Vondel's Virgilius, het VIII. Boek. toen quamen dees fpeloncken En Rakus moorthol, en zijn roofnest, diepgezoncken. Heel helder aan den dagh* de kelders, vuil van moort^ En zwart van fchaduwen en fchimmen, lagen voort Voor ider open, en niet anders of 't gereeten En gaepende aerdtrijck, diep vanonder opgefpleeten, Ben helfchen jammerpoel ontdeckte, en V naere rijck Bes Boots, gehaet bij V licht der Goden, te gelijck Nu openfloot, zoo dat men onderwaert van boven In dien gevlceckten poel, voor 't licht, dat door de kloven Beneden fcheen, de fchaer der zielen fiddren zagh: De hut binnen getreeden zijnde herkende ik aartftonds den zelfden waard, die hier in 1776.geplaatst was , terwijl ik op dien tijd niet denken kon aan hem een tweede onthaal in zulk een afgelegen oord verfchuldigt te zullen zijn. Terwijl het avondeeten gereed gemaakt wierd, ftond een boeren onzen leidsman, vergeetende hunne groote vermoeijenis, eensklaps overeind, op het hooren van hun begunftigd lied,  reize n door switsere and* 367 lied, het Renz des twt/*v,het welk op een driefnaarige fiool gefpeeld, en tevens verfcheiden Alleman' des, volkomen in de maat, en nier zonder bevalligheid gedanst wierden; terwijl eene fchilderachtige gtoup van aanfchouwers daar na ftonden te kijken en zulks toejuichten. Den 30 Augustus* e n morgen deeden wij een kort togtje naar den oorfprong van de Aar, welke haaren oorfprong Uit de nabuurige ijsbergen ontleent. In minder dan een half uur tijds kwamen wij in eene kleine vlakte, door hooge bergen omzoomd, en geheel en al beflooten door een zeer ongelijke keten van Alpen, waar boven de Fin(lcr- Aar en Lauter- Aar -horns uilfteeken , en aan welks voet zich een ijsberg uitftrekt zo geheel en al met aarde en fteenen bedekt, dat die op een weinig afftands het voorkomen van een kleinen zandheuvel heeft. Uit deezen ijsberg ontfpringt een „ fterk Iruisfcbende ftroom''' van drabbig water, die de oorfprong van de Beneden-Aar is, en deeze voegt zich , op den afftand van eenige weinige honderd treeden , met eene andere beek genaamd de Boven - Aar, die van de Zinkeberg afdaald: de vereeniging van deeze twee beeken vormt de Aar, welke over een fteene bed met groot gedruisch voortftroomt. Thans loopt zij in een eng kanaal; doch na de eerfte fmelting van de fneeuw in de lente, beflaat zij de geheele ruimte tusfchen de bergen, en veranderd voor een tijd in een meir. Onzen wegwijzer is een jager, die dikwerf over dee-  368 w. d o x E deeze groote keten van bergen togten onderneemt om de Chamis of wilde geit te vervolgen, zijnde dit een dier dat aanmerkenswaardig is om derzelver vlugheid in het zwerven over de fteile rotzen en in het fpringen over de dieptens. Hij onderrichte mij, dat deezen ijsberg het uiterfte einde van eene valleij van ijs is van omtrent twaalf mijlen lang, en van een tot vier in de breedte: vervolgens verdeeld zij zich in twee armen, waarvan den een naar den Schreekhom, en den ander naar het Walliferland uitloopt. Hij weidde met groote vervoering van geest over het handwerk van een jager uit, offchoon zulks zeer werkzaam en fomtijds met gevaar verzeld is. Hij dood gewoonlijk zes tot vijftien Cbamoifen in één jaar: met het vleesch, dat zeer lekker is, voed hij zijn huisgezin, en verkoopt iedere huid voor ruim elf guldens Hollandsch, Hij maakt van een getrokken bus gebruik, en fchiet dezelven gewoonlijk op den afftand van drie of vier honderd ijards. De Chamois is zeer vreesachtig, en bijgevolg ook zeer waakzaam. Zij gaan gewoonlijk in kudden vart twintig of dertig bij den ander, en terwijl zij graazen, word een van dezelven op eene nabuurige hoogte als fchildzvagt uitgezet, en ieder quartier uur3 door een ander afgelost. De fchildzvagt ziet met groote zorgvuldigheid en opmerkzaamheid ginds en herwaards, en bij het minfte gevaar, waarfchuwt hij de kudden door een fchel gefchreeuw; en aanftonds begeeft zich de geheele troep op de vlugt, volgende den een den ander. De Chamois graast op onderfcheidene foorten van kruiden, en bijzonder op het Lichen Rangiferinus,' of  reizen door s w ït ser l a nd. 569 of het voor de rendieren gefchiktefteen-lever-kruid, het welk daar in zulk eene groote nKenigte gevonden word, dat 'er op veele plaatfen de kruinen en zijden der bergen alsmeede bedekt zijn. Ten einde hun gelief koost voedzel des winters te kunnen bekomen , krabben zij even als de rendieren de fneeuw met de voorpoot om, fomtijds dezelve met hunnen adem ontdooijende, om die te gemaklijker los te maaken. Doch wanneer zij, het zij door de diepte of de hardheid van de fneeuw, niet tot op het leverkruid of mos kunnen doordringen, eeten zij de jonge uitfpruitfels van de pijn - en mastboomen. In de zomer zijn ze van een geelachtig bruin, en wit onder de keel; het hair is kort en glad •. in de winter groeit hetzelve lang en dik, even als van een. beer , en hetwelk al derzelver fraaiheid beneemt. Somtijds doch echter zeer zeldzaam, heeft men 'er gevonden die gefpikkeld of van gemengelde couleuren waaren; onlangs is op den Engelberg een Chamois gefchooten, dat geheel wit was; en het is onzeker, of hetzelve zijn couleur aan ouderdom dan wel aan toevalligheid verfchuldigt was. Linn/eus heeft de Chamois onder het geflagt der geiten gerangfchikt, met de benaaming van rupicapra of berg-geit; zijne bekendheid met de Rhee-bok of Gazella was te gering om een geflagt van gazellen te kunnen vormen, het welk Pallas eerst daarftelde, en waar toe hij te recht dit dier gebragt heeft. Het voorbeeld van Pallas is door Pennant en volgende natuurkundige befchrijvers van de dieren nagevolgd. Ik ben &c. //. Stuk. Aa XXX.  37° w. c o x e XXX. BRIEF. Valleij van de Aar. Het land van Hasli. — Meijringen. Augustus 1776. Ik vond de koude op den Grimfel doordringender dan op den St. Gothard, en de voorige nagt wierd ik daar door van den flaap beroofd. Doch de omftandigheden waaren ook in de twee^verblijfplaatfen zeer verfchillende: want op de St. Gothardhad ik een goed bed, terwijl ik den voorigen nagt in de hooifchuur zonder eenig dekzel lag: Ik kan U verklaaren dat mijn bloed nog naauwlijks weder in omloop is, hoezeer gij in aanmerking moet neemen dat het den 12. Augustus zij. Na ons ellendig verblijf aan den Grimfel verlaaten te hebben , trokken wij langs de valleij van de Aar door een onafgebroken keten van woeste, ongelijke en onbewoonbaare Alpen. De weg door deeze valleij, offchoon veel enger dan die van Altdorf naar St. Gothard, loopt even als deeze langs de fteile rijzende en afhellende gronden, fomtijds over boogen, en dan wederom over bruggen, die over de verfchrikkelijke dieptens gelegd zijn. Deeze is met platte ftukken granietfteen geplaveid , die zo gelijk en glibberig zijn, dat onze paarden geduurig zouden geftruikeld hebben , wanneer die niet goed gefcherpt waaren geweest. Op fom»  REIZEN DOOR SWlTSfcRLAND. 37Ï fommige plaatfen gaat de weg langs de barre en ongelijke rotfen; op andere zijn 'er treeden gemaakt, die of in de rots gehouwen, of door groote fteenen gevormd worden, zo dat het door de meenigte wel naar een trap geleek. De geheele oppervlakte van de valleij was met groote brokken rots als bezaaid; terwijl die , welken nog over de zijden der bergen heen hongen, ons fcheenen te bedreigen van op ons te zullen nedervallen; en de rivier ftortte geftadig met groot geklater naar beneden. Deeze valleij levert dezelfde toneelen op waar aan wij nu reeds lang gewoon zijn , uitgezonderd dat de Aar met veel meerder geweld dan de Rhone en de Reufs voortilroomt; en meenigmaal zwelt dezelve zodanig met de beeken en ftroomen die zij in haaren loop ontmoet, dat zij de omgelegene Iandftreek geheel verwoest : wij zagen meenigvuldige tekenen van deeze fchrikkelijke verwoestingen. Op verfcheiden plaatfen trokken wij over de rivier, langs fteene bruggen van eenen boog, één van welken zo in de lengte als in de akelige vertooning van het landfchap, veel overeenkomst met de Duivelsbrug in de valleij van Schoellenen had. Omtrent drie mijlen van Spital, hadden wij door het geboomte een flaauw gezicht op de Aar die van eene aanmerkelijke hoogte viel. Om een beter uitzicht te bekomen, klommen wij langs eene fteile rots, die fterk met mos begroeid was : Ik leunde tegens een boom die over de diepte afhing, en zag de rivier van de rots vlieten, en zich in deszelfs val in een halve cirkel uitfpreiden. Zij viel met geweld in een diepe en enge kuil, en vervolgens ontlastte zij zich inhetmidden vanhetbosch, Aa 3 D@  372 vv. c o x e De plas van water was zeer aanmerkelijk, en haare loodrechte val, zo veel ik met het oog kon nagaan, ten minnen van honderd en vijftig voet. Het toneel was dus ook hier majeftueusch; de grijze rotfen verheften zich ter wederzijde loodrecht, en waaren geheel woest, uitgezonderd derzelver kruinen die met pijnboomen bezet zijn. Dit fchilderachtig toneel fcheen eene begunftigde beeltenis der oudheid te doen herleeven: wanneer ik de Aar heuren vloed van water uit de kloove eener rotfe zag toevoeren, verbeeldde ik mij zelf den Nijl of den Tiber, die op eens uit de kruik der Rivier - god ftroomen. Op onzen weg naar Meijringen, trokken wij door groote bosfchen van beuken en pijnboomen; de Aar ftroomde langs de valleij en den weg, die volgens gewoonte fteil en hobbelig was, dan eens opgaande en dan wederom afdaalende. Wij gingen door verfcheiden kleine dorpen, die een vermaakelijk gezicht opleverden, na dat wij zo even de woeste Iandftreek verlaaten hadden; en kwamen in eene fraaije kleine valleij van een allerbekoorlijkst groen, en zeer bevallig beplant. Alles ademde hier kalmte en rust: geene fnelvlietende rivier nog bruisfchende ftroom ftoorde hier de ongewoone ftilte en bedaardheid van dit toneel. Deeze korte tusfchenpoozing van rust, maakte ons te gevoeliger voor de bruisfchende Aar en het fterk geklater van haare watervallen. Van deeze rustige en afgezonderden oord daalden wij in eene groote valleij aan de oevers van de Aar. Misfchien zou geen gedeelte van Sivit. fir.  REIZEN DOOR SWÏTSÈRLAND. 373 fer land meer vermaak en bezigheid aan den landfthap-fchilder verfchafien dan deeze bekoorlijke valleij, zo om de aangenaamé en telkens veranderende couleuren van de rotfen die dezelve omgeeven, als van haare kruinen die fraaij in onregelmaatige en willekeurige gedaantens afgebroken zijn, gelijk meede, uit hoofde van de verfcheidenheid en grootte der brokken bij de oevers van de rivier ginds en herwaards verfpreid. Iedere brok , elke wooning, iedere hut, en elke ftruik , levert een fchildery op ; wordende het bergachtige daar van aan- s merkelijk vermeerderd door de doorfchijnendheid der lugt, en de grootschheid van den agtergrond. Wij hebben nu de oorfprongen van drie groote rivieren in Switferland bezogt, en derzelver fnellen en bruisfchenden loop door eene Iandftreek aangeftipt, waar in de natuur de prachtigfte en verhevenfte haarer werken met vollen luifter ten toon fpreid. Maar hoe onmogelijk is het mij geweest om U geregelde befchrijvingen van deeze majeftueufe, vol van verfcheidenheden, en wonderbaare toneelen te geeven! Zij moeten op het papier zich allen eenvormig aan den geest vertoonen,: nochtans is waarlijk iedere rivier en waterval, elke rots, berg en afgrond, door eene oneindige verfcheidenheid, en door alle de mogelijke gedaantens van fchoonheid, pracht, verhevenheid of verfchrikking van elkander onderfcheiden. Doch deeze onderfcheidende veranderingen , hoe zeer te zichtbaar gekenmerkt om zelfs het minst opmerkzaam oog te kunnen ontfnappen, ftellen alle omfchrijvingen te leur, en trotfeeren de fterkfte trekken van de pen en het penceel. Aa 3 Om  3?4 W. C O X E Om kort te zijn, gij moet deeze romaneske Iandftreek niet beoordeeien na de flaauwe fchetfen die ik gepoogt heb te ontwerpen: want zij kunnen U over het geheel geen beter denkbeeld van deeze wonderbaare toneelen verfchaffen, dan of ik ondernam om U de tafereelen van Raphaël en Correggh te doen kennen, met U te zeggen dat ze uit verwen en doek beftonden. Mei)'ringen, een klein en net dorp, is de hoofdplaats van Hasliland, zijnde een gedeelte van het Canton Bern, dat aanzienlijke voorrechten geniet. Het volk word door deszelfs eigen overheden beftierd, en doen alleen den eed van getrouwheid aan den Souvereinen Raad van Bern. Al het gezag, dat de Bailliuwen in de andere gedeeltens van het Canton genieten, word hier grootendeels door den Landamman uitgeoeffend , die zijn verblijf te Meijringen houd. Hij is altoos een inboorling van Hasliland, en word door den Souvereinen Raad van Bern, op de aanbeveeling van den Bailliuw van Interlaken, benoemd. De meeste der andere Magiftraatsperfoonen worden door het volk gekooren, het welk zo dikwijls vergaderd als het de gelegenheid vorderd wanneer het de Land - amman te zaamenroept. ; De inwoondërs zijn een fraaij volk CO: de mannen in het algemeen zijn zeer fterk en welgemaakt, en de vrouwen fchoon en bekoorlijk. De laatfte weeten CO Eeeze geeven voor eene Zwetdfcbe Volkplanting te zijn, en zij bevestigen dit gevoelen uit eene langduuiige overlevering en de. overeenkom^ der Taal, doch anderen  REIZEN DOOR S WIT SE RL AND. 375 ten op eene bevallige wijze derzelver hairen te vlegten, het welk gewoonlijk van eene fchoone bruine couleur is: het word boven aan het voorhoofd gefcheiden, van daar afloopt het rond, en word aan de lokken van agteren vastgemaakt; welke of in lange vlechten langs den rug afhangen , en met linten gebreid zijn , of, rond om het hoofd in eene vlegt geweeven is. Doch het overige der kleeding beantwoord niet aan deeze bevalligheid: dewijl haare natuurlijke fchoone geftalte door eene belachlijke gewoonte ontluisterd word, namelijk, van de rokken zo hoog optebinden, dat zij allen het voorkomen hebben even of zij hoog zwanger waaren, Meijringen is in de nabuurfchap van de Aar in eene zeer aangenaame valleij gelegen; omringd van weilanden van eene alleruitnemendlte vrugtbaarheid, en met wooningen bezaaid, die nu en dan door verbaazende tusfchen beide liggende fteenen en diepe kanaalen van elkander worden gefcheiden, het welk de overgebleevene uitwerkzels van ftormen en overftroomingen zijn. 'Digt bij het dorp, valt de Alpbach, een ftroom die dus genaamd word, van den berg Housli, in twee loodrechte watervallen ter neder, doch met zo veel geweld, en in zulk eene meenigte, dat daar door dikwijls overftroomingen wor- deren gelooven, dat zij even als de overige bewoonders van Switferland, die zich met de veefokkerij geneeren, afitammelingen van een overblijfzel der Gothen zijn. ■— De Huwelijken zijn hier zeer vrugtbaar, zo dat men iedere echt op tien kinderen kan rekenen. Be Vert. Aa 4  3/6 w. c o x E worden veroorzaakt: ook is het vlek zelfs meenigmaal in gevaar geweest van door zijne herhaalde verwoestingen overftelpt en vernield te worden; waar tegens het echter thnns door een muur van eene aanmerkelijke hoogte en fterkte beveiligd word. Bij deeze droom , rolt een andere waterval, de' Dorf -bach genaamd, zagtkens langs de barre rots naar beneden; en verder op glinftert de Milk-bach door een boschje van pijnboomen heen, dat de kanten van den berg vercierd. Wanneer ik op eene platte rots, omtrent vijftig Voet boven den grond van de Alp - bach ltond, zag ik over de vermaakelijke valleij van Hasli, en befchouwde den Berg Scheidcc die aan de oevers van de Aar oprijst, en aan de eene zijde plat is, even of zulks ingerigt was, om van daar drie verbaazende fpitfen te ontdekken , die in eene geregelde trapswijze verdeeling den een boven den ander geplaatst zijn; de eene is eene barre rots van eene kegelvormige gedaante; de tweede is puntiger en met fneeuw bedekt; en de derde, wélke Jen hoogften kruin van den Wetterhorn uitmaakt, heeft eene pijramidaale gedaante die met glinftrend ijs omzoomd is. De volgende lijst bevat de gewoone prijfen der leevensmiddelen in de bergachtige gedeeltens van owitjerland. Een pond Vleesch — omtrent 2; St.Hds Een  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 377 Een pond Zout — — — omtrent i;St.Hds Een quarter Melk (of | mingelen) ïf — Gemeene Wijn — IJ ■ — Wijn van het Pais de Vaud — 6 - Hier uit zult gij bemerken, dat het brood in evenredigheid veel duurder dan de andere waaren is, en de reden daar van is klaar, dewijl deeze bergachtige ftreeken bijna geheel in weilanden beftaan , en weinig koorn opleveren. De boeren, die de bergachtige gedeeltens van Switferland bewoonen, leeven voornaamelijk van melk en aardappelen , die hier veel geteeld worden. Volgens deu prijs der leevensmiddelen in Engeland, komt de bovengemelde lijst zeker zeer laag voor: doch men moet dan ook ter zeiver tijd in aanmerking neemen , dat het geld hier zeer fchaars is. Ook is het waarlijk niet zo zeer noodzaaklijk in een land, alwaar geen weelde plaats heeft; en daar alle de landlieden vrij wel van alle leevensbehoeftens uit hunne eigene landgoederen voorzien zijn. Ik voerde heden een lang gefprek met een jongman die ons van Altdorf verzeld had , en die op onze paarden paste. Hij woonde in de bergen van Uri, en dewijl de winter daar bijna agt maanden duurd, geduurende een gedeelte van welken tijd 'er weinig gemeenfchap tusfchen de nabuurige wooningen kan plaats hebben , voorziet zich ieder huisgezin van eenen voldoenden voorraad voor den geheelen winter. Zijn huisgezin beftaat uit zeven perfoonén , en word van de volgende leevensmiddelen voorzien, namelijk: zeven kaafen ieder van vijfentwintig ponden; Aa 5 non-  378 w. c o x e honderd en agt ponden hard brood ; "vijfentwintig manden aardappelen ieder omtrent veertig ponden weegende; zeven geiten , en drie koeijen waarvan 'er een gedood word. De koeijen en paarden wor. den met hooij gevoerd, en de geiten met takken van masthoornen , die ook, wanneer het voeder fchaarsch is, aan het andere vee gegeeven worden. Geduurende dit treurig jaargetijde houd het huisgezin zich bezig met het vervaardigen van linnen en klederen: en, tot dat einde, word een klein gedeelte van den grond die aan iedere wooning behoord, gewoonlijk met vlas bezaaid. Dit gewas word zedert kort fterk en met een goeden uitfiag in de bergachtige gedeeltens van Switferland aangekweekt. De huizen zijn even als te Appenzel en Glaris gemeenlijk van hout; en het was eene zeer natuurlij, ke aanmerking van een onzer bedienden , wanneer wij door een aaneengefchakelde keten van rotfen reisden, dat, dewijl daar geen gebrek aan fteen was, het vreemd fcheen , dat men alleen hout tot het bouwen gebruikte. Doch men moet in aanfchouw neemen, dat deeze houten huizen fpoediger opgebouwd en gemaklijker herfteld worden; ook zijn dezelven zo beknopt gemaakt, met kleine vertrekken, en laag van verdieping, dat ze eene genoegzaame warmte zelfs in eene zo koude lugtftreek verfchaffen. De voornaamfte tegenwerping berust op het gevaar van brand, welke echter gedeeltelijk weggenomen word door het ieder afzonderlijk bouwen van de huizen. Dan deeze aanmerking kan ten opzichte van hunne meer uitgeftrekte vlekken niet gelden: die uit dien hoofde gewislijk meer onder- he-  reizen door S wit se'rl a n d. 379 hevig aan dien fchrikkelijken ramp moeten zijn. Ik ben &c. XXXI. BRIEF. De Waterval van de Reichenbach. —— Togt over den Scheidec. —— De valleij en Ts bergen van Grindelvvald. Grindelwald, den 13. Augustus. ^^ij verlieten deezen morgen Meijringen, trokken over de Aar , en beklommen den Scheidec door een fchoon bosch van beuken, populieren, bergesfen en pijnboomen. Omtrent twee mijlen van Meijringen fteegen wij aan een klein dorp van het paard, en gingen langs eenige velden, met oogmerk om de Waterval van de Reichenbach te bezichtigen , welke met recht wegens deszelfs verfcheidenheid en fchoonheid vermaard is. De Reichenbach neemt haaren oorfprong aan den voet van den Wetterhorn; en vliet in tallooze watervallen van de fteile zijde des Bergs Scheidec af, tot dat die zich met de Aar bij Meijringen ver. eenigt. De Waterval van de Reichenbach kan in drie voor* naame deelen afgedeeld worden. De eerfte, die gewoonlijk door de reizigersbezogt word, ftort van eene overhangende rots als eenftof- rr>  58o W. C O X E regen en in fchuim terneder, en in dien ftaat valt het, in eene loodrechte colom, ten minften van eene hoogte van twee honderd voet, in een natuurlijke vijver, waaruit zij overvloeit, en zich wel dra in den afgrond verliest. De rots zelf is uitgehold, geboogen, geheel woest, uitgezonderd haare kruin, die met ftruikén bedekt is; en daar deeze van zwart marmer is, vormt zij eene verwonderlijke tegenftrijdigheid met de zuivere witheid van het afdaalende fchuim. Een gedeelte van de zich vormende ftofregen klettert op de rotfen, en daalt zagtkens in de vijver in veele zilverwitte beeken. • De tweede waterval begint aan de overvloeijing van de vijver, en is het gemaklijkfte van een trap te befchouwen die over de kanten van de hoogte hangt. Hier vormt de beek eene tweede colom van water die maar ten halven zichtbaar is, dewijl dezelve door een kuil van zich vormende rotfen doorbruischt. Het beste gezichtpunt om de derde Waterval te bezien is in een weiland aan den voet van de tweede. Van deeze plaats fcheen de geheele Reichenbach eenen zich ver uitftrekkenden waterval; de voet van den eerften, en het bovenfte van de tweede Waterval word door de zich tusfchen beide opdoende heuvels aan het oog onttrokken. Van hier daald deeze ten naasten bij in eene horizontaale richting nederwaards; word in twee ftroomen door een rotsachtig eiland dat fraaij met houtgewas omzoomd is afgedeeld, en rolt met een groot gedruisch in twee ongelijke lighaamen naar de laagte. Vervolgens vliet dezelve over gebroken fteile rotzen van zwart marmer  reizen doör switserland. 381 nier door boschjes van beuken, berg-esfen en pijnboomen , en langs vrugtbaare gronden die hier en daar met gehugten en kleine dorpen doormengd zijn. Bij het befchouwen van deeze onderfcheidene gedeeltens van die grootfche Waterval, was ik even zo aangedaan en getroffen als Arist^eus door Virgilius word voorgeftelt, wanneer zijne Moeder Cijrene hem den oorfprong van de voornaamfte rivieren aanwees, die op eenmaal uit het aardrijk voortkwamen. Jamq; domum mirans genitricis 6? hutnida regna Speluncisque lacus claufos, luccsque fonantes, ïbut, &-ingenti motu JïupefaStus aquarum, Omnia fub magnd labentia flumina terra Spe&abat diverfa locis, Phafimque, Lycumque Et caput, unde allus primum fe erumpit Enipeus, Unde pater Tiherinus, & unde Aniena fluenta, Saxofumque fonans Hypanis , Myfusque, Caicus, Et gemina auratus taurino cornua vultu Eridanus, quo non alius per pinguia culta In mare purpureum violentior influit amnis. Dat is: Volgens Vondels Virgilius, Lantgedigten. IV. Boek. Daar hij verwondert ziet Zijn moedershof, en V rijck van haeren watervliet, De meeren, dicht omringt van holen, en het ruisfchen Der  3Ö2 vv. C O X E Der bosfchen, zich verbaest om }t klaeteren en bruis* fchen Vin dezen grooten ftroom der wateren, met een De vlieten ziet, die om den grooten aerdtkloot heen Op veele plaetfen diep en wegh gefchoolen doocken; Eerst Fa/is, Lij kus mg, de bron, die doorgebroken Uit d'ader van den vliet Enipeus eerst ontfpringt, Daar vader Tijberijn door 't zant naer boven dringt, En Anio, met een ftroom Hijpanis, gezwollen Vin water, dat de rots en kaien voort komt rollen : Kaïkur mg, bekent bij elcken Myftaen, En die vergulde en trots gehoorende Eridaen, Die, ftereker dan een ftroom en waterval van fluizen, Door 't weelige gewas, in H roode meer komt brui* zen. Wij klommen vervolgens langs de Reichenbach opwaards, gingen over een brug die ftroom over; en, na verfcheidene vlaktens of liever golvende valleijen doorkruist te hebben, die zeer fraaij met esfen, populieren en andere zwaare boomen bezet waaren, vervolgden wij onzen weg langs den voet van eenige hemelhooge bergen, welke onder de algemeene benaaming van den Wetterhorn C *), of ftorm- (*) De verfcheidene fpitfen van deezen berg zijn onder verfchillende benaamingen bekend, en kunnen niet zonder veel moeite onderfcheiden worden, vermits de boeren daar gewoonlijk in dwaalen , en die onder een vermengen. Een van die word de Wetterhorn, een ander  REIZEN DOOR S WITSERL, AND, 383 ftorm.piek bekend is. Deeze verbaazende group, waar uit de Wetterhorn beftaat» is bijzonder treffend, zo uit hoofde van de woeste majeftueufe grootheid van deszelfs ongelijke fpitfen, als om dat zij meer van water omgeeven is dan de nabuurige bergen, en om dat die, wanneer men van Meijriti' gen naar Grindelzoald reist, zich het eerst onder deeze verbaazende keten van bergen aan het oog opdoed (*). Na der de Nager-born, een derde de Engel-bom genaamd, en de hoogfte draagt den naam van Jungfrau-horn, om dezelfde reden als den berg van dien naam in de valleij van Lauterbrunnen , namelijk dat deszelfs kruin ongenaakbaar is. Verfcheiden Reizigers hebben deeze fpits verkeerdelijk voor den regten Jungfrau-born genomen. Ik heb hier van melding gemaakt , om de verwarring van naamen voortekomen , die in het vervolg Reizigers in verlegenheid zouden kunnen brengen , even als zulks mij in het eerst belemmering veroorzaakte. Het woord Hom in het Hoogduitscb, het geen dezelfde betekenis heeft als in het Engelscb, word aan de hoogfte fpitfen gegeeven , even als in het Franscb ai. guille, of naaide. ( * ) Voor hen die van Grindelwald naar Meijringen gaan is de Wetterborn de laatfte van deeze keten. Van hier zal mogelijk de reiziger over deszelfs majeftueusheid en grootschheid zo niet getroffen zijn, als wanneer hij die eerst in het opklimmen van Meijringen befchouwd. Ik maak hier van melding, om dat alle befchrijvingen maar comparative of bij wijze van vergelijking kunnen aangemerkt worden.  384 w. c o x e Na omtrent drie uuren opgeklommen te hebben zedeit dat wij Meijringen verlaaten hadden, ververscheen wij ons en onze paarden in eene vermaakelijke vlakte met gehugten bezaaid; waar wij aan de eene zijde eenen afhellenden heuvel hadden, met eene verfcheidenheid van groen en houtgewas vercierd, en aan den anderen kant, de Rofctilavir en  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 393 groote ijsvalleijen opgevuld, die met eene aanmerkeli'ke verandering van gedaantens in ijsfchotfen afgebiooken zijn, en verfcheiden beeken ontfpringen uit de fneeuw, welke in derzelve loop vereenigd zijnde, de Weis Lutchine vormen; eene rivier die met eene verbaazende lhelheid door de valleij van Lauterbrunnen vliet , zich bij de Schwartz - Lutchine voegt, die van Grindelwald af vliet, en in de Aar valt. Veele van die bergen zijn tot op eene aanmerkelijke hoogte met groen bedekt, waarop het oog zich met vermaak verlustigt, te midden der naargeestigheid van zodanige wintervertooningen. Wij wierden ook op vrij aanzienlijke verhevenheden, verfcheiden kleine dorpen gewaar, waarvan de toegang bijna even zo moeijelijk was als tot de ijsbergen die wij beklommen hadden. Niettegenftaande de grootschheid en verfcheidenheid van dit wonderbaar toneel, en het ongemeen verfchijnzel van ijs en fneeuw te midden van den zomer, het welk door bosfchen en vrugtbaare ftreeken omgeeven word, moet ik echter bekennen, dat de denkbeelden die wij ons daar van , te vooren gevormd hadden, volgens de overdreevene vernaaien van anderen, betreffende de onbeperkte uitgeftrektheid en treffende vertooning der ijsvelden , daar aan niet volkomentlijk beantwoordde. En het is opmerkelijk, dat alle de voorwerpen in Stvitferland onze verwachting te boven gingen, uitgezonderd de ijsvelden; hoe zeer dezelven echter als een der belangrijkfte verfchijnzels van de geheele Iandftreek moeten befchouwd worden. Deeze te leurBb 5 ftel-  394 w. c o x e Helling fchijnt door de opgefmukte verhaalen , die wij van de ijsvelden van Grindelwald en Lauterbrunnen gehoord en geleezen hadden ,'. veroorzaakt te zijn: en men had ons doen vooronderftellen, dat den ijsb'erg van den Furca veel minder grootsch en verbazend was dan die van Grindelwald en Lauterbrunnen; hoewel deeze echter in allen opzichten aan de laatften gelijk was, indien ze door den eerften al niet overtroffen wierden. NASCHRIFT. Den i. September 1785. In 1785. was ik veel meer verwonderd over, en vond meer vermaak in, het befchouwen der valleijen van Grindelwald en Lauterbrunnen dan in 1776.; uit hoofde dat mijne verbeelding niet zo als bij de eerfte gelegenheid, door overdreevene befchrijvingen verhit, en meer verwachtende was dan de natuur zelfs kon voortbrengen, hoe milddaadig dezelve dan ook in deeze haare verhevenfte werken uitblinkt. Doch de valleijen van ijs fcheenen mij, in het laatfte zo wel als in het eerfte bezoek van weinig aanbelang te weezen, als men die op een weinig afftands befchouwd, en met de omgelegene bergen vergelijkt, welkers toppen en zijden met groote brokken ijs en fneeuw beflooten zijn. Wanneer men die nader bijkomt worden zij belangrijker, bijzonder als die in fteile hoogtens, en fchrikkelijke dieptens afgebrooken worden , en wanneer derzelver bijeen. ver.  reizen door switserland. 395 verzamelde klomp, en ontelbaare uirgefpreide takken, van de omgelegene hoogtens worden befchouwd. Desniettemin zal de reiziger zich te leur geilek vinden, wiens verbeelding te vooren met opgefmukte befchrijvingen vervuld is; of die aan de ijsvalleijen die verhevenheid en grootschheid toekent , welke alleen de Alpen boven en rondom dezelven verdienen. XXXIII. BRIEF. Meiren Thun Brientz. — Reize over den Berg Gemmi. Baden van Leuk. ]D e naaste weg van Lauterbrunnen naar de Baden van Leuk, loopt over de bergen van Kander fleig. Deeze word le chemin vert of de groene weg genaamd, uithoofde dat de rotfen grootendeels met kruiden bedekt zijn. Ze is alleen bruikbaar voor voetgangers, en ik wierd door een Switfersca Heer die denzelven overgetrokken was onderricht, dat ze offchoon fteil en moeijelijk , echter niet gevaarlijk was. De afftand tusfchen deeze twee plaatfen is van omtrent drie uuren, en, iemand die niet geheel aan de togten over de Alpen ongewoon is, zal daar toe vijf of zes uuren nodig hebben. Een jager zou zulks in de helft van dien tijd afleggen. Op mijnen tweeden togt in 1785- had ik voorgenomen, deezen weg  39ö W. C O X E weg te neemen, doch ik was genoodzaakt hier van aftezien , dewijl ik geen leidsman kon vinden die met den weg bekend was. Ik nam derhal ven de gewoone weg, die van den ingang der valleij van Lauterbrunnen door eene vrugtbaare vlakte, tusfchen de meiren van Thun en Brientz heenloopt. Omtrent twee uuren van Lauterbrunnen, kwam ik aan de Aar, bij de plaats alwaar dezelve uit het meir van Brientz ontfpringt, en haaren loop vervolgt, tot dat zij in het meir van Thun komt; het welk dus na eene Stad van dienaam genoemd word, die aan de noordwestzijde van het zelve gelegen is. Dit meir is omtrent vier uuren lang en een breed , en indien wij uit de fteilte van de bergen, waarmeede het omgeeven is, mogen oordeelen, moet het zeer diep zijn: de oevers bezitten eene rijke verfcheidenheid, en leveren eene meenigte fraaije vergezichten op, die door veele ongelijke rotfen, welken zich aan den kant des waters fier verheffen, grootlijks vermeerderd worden. Wij kwamen langs het meir door eene vermaakelijke Iandftreek, aan het kleine dorp Leifingen; vervolgens klommen wij naar Aefchi op , van waar wij op de meiren van Thun en Brientz neder zagen. In alle de kaarten van Switferland die ik gezien heb, worden deeze twee meiren afgebeeld als of zij zich bijna in eene regte lijn uitftrekten, daar dezelven ten naasten bij rechthoekig aan elkander gelegen zijn. Van Aefchi afgedaald zijnde, kwamen wij fpoedig in de rijke valleij van Frutigen, zeer gelijk aan die van Lauterbrunnen, en genooten een geruimen tijd, een gezicht op die ijsbergen welke wij daags te voo- ren  REIZEN DOOR SWÏTSERL AND. 397 ren bezogt hadden. Deeze valleij eindigt aan de kleine Stad Frutigen: van hier begint die van Kander, door eene rivier van denzelfden naam behpoeld, en die aan den berg Kander eindigt. In alle deeze valleijen, veroorzaakt de ongefchikte grootte en hoogte der bergen , waarvan dezelven bijna beflooten zijn , het tegenovergeftelde van de fchoonheid en vrugtbaarheid der vlaktens, geduurig door fommige leevendige ftroomen befproeid, die een aantal fchilderachtige toneelen opleveren, welke telkens veranderen en onmoogelijk te befchrijven zijn: en deeze worden nog verder verrijkt door eene meenigte van vervallen Kafteelen , die zich op (landpunten vertoonen welke ongenaakbaar fchijnen. De weg is tot aan het dorp Kanderfteg vrij goed , van waar de reizigers, die aan geen ongemak gewoon zijn, en die niet verkiezen te voet of te paard een hobbeligen berg te beklimmen, in een Armftoel geplaatst, op de fchouders van menfehen, door middel van lange ftokken gedraagen worden. Wij vervolgden echter onzen togt te paard, dewijl wij te vooren fteilder en moeijelijker paden bereeden hadden. Na omtrent een en een half uur opwaards geklommen te zijn, kwamen wij aan de kruin van den Kander, alwaar door een houten kruis het begin van het Walliferland aangeweezen word; vervolgens trokken wij door eene golvende vlakte van weiland , waar in wij eenige weinige hutten en verfcheidene kudden vee gewaar wierden; en eindelijk bereikten wij een huis op den Gemmi, alwaar wij ons eenige ververfching verfchafte: hier zagen wij niet anders dan verbaazende rotfen de eene op de andere ge*  398 W. C O X E geftapelt en geene de minfte fchaduwe van groeijing; ook was het weêr uitermaaten koud. Wij gingen verder over een groote fneeuwklnmp, en kwamen aan een meir genaamd de Dauhen Zee* zijnde omtrent een uur in den omtrek , het welk door een vrij groote ftroom, van een ijsberg uir de nabuuifchap afdaalende, van water voorzien word. Dit meir heeft geen zichtbaaren uitloop, maar vind waarfchijnlijk eenen onderaardfchen doorgang in het Walliferland. De keten van bergen, welke hier het Canton Bern van het Walliferland affcheid , word de Gemmi genaamd : van welkers kruin , die het Walliferland overziet en bijna daar over heen hangt, wij op eens een alleruitgeftrektst gezicht over dat vrugtbaare land, en de trotfche Alpen van Savoijen genooten. De berg die wij afklommen , is op verfcheiden plaatfen ten naasten bij loodrecht, en echter is 'er in de harde rots een weg voor paarden langs deeze ijsfelijke afhelling uitgehouwen. Deeze weg wierd in 1736. begonnen en. in 1741. voltooid, op gezamentlijke kosten van het Walliferland en van her Canton Bern: een verwonderingswaardig werk ! het welk blijken oplevert dat de menfchelijke vlijt tot alles bekwaam is. Meer dan een uur ver heeft men de rots door buskruid d ien fpringen , en eenen weg gevormd die aan hun gevaarlijk zal voorkomen, welke aan deeze bergachtige ftreeken ongewoon zijn, of wier hoofden ligt duizelig worden. Ze is omtrent negen voet breed , en hangt geheel èn al over de diepte heen : op fommige plaatlèn is het geduurende een geruimen tijd een uitgeholde weg, alleen aan de eene zijde open, terwijl de rots in dezelfde breed-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 599 breedte en in dezelfde richting 'er boven over heen gaat. Dit geeft een zeer zonderlinge vertooning: want, dewijl de weg geduurig fiingert, ontdekt men ook telkens een verandering van toneel, zo dat wij het eene oogenblik een uitgeftrekt gezicht genooten, en daadelijk daarop geheel tusfchen barre rotfen beflooten waaren. Het afdaalen van de kruin tot in de vlakte duurt omtrent twee uuren : wanneer men aan den voet gekomen is en op waards ziet, kan men het geringde fpoor van een weg niet gewaar worden; zo dat een vreemdeling moeite heeft om de mogelijkheid te gelooven, dat *er een weg langs de rots kan gevonden worden, ten zij hij door zijne eigene ondervinding daar van overtuigd is. Omtrent dertig jaaren geleden, daalde het krijgsvolk van Bern deezen weg af, ten einde het Canton van Uri tegens de inwoondërs van de valleij van Lcvino, die opgedaan waaren, te ouderdeunen; en, wat bijna ongelooflijk is bedaat daar in, dat zij hier met zwaar gefchut langstrokken. De nabuurfchap vm' Leuk is vermaard wegens haare hecte bronnen , die eene geneezende kracht bezitten ; en word geduurende dit jaargetijde door zieken, met allerleij kwaaien fukkelende, bezogt, die zich of baden of de wateren gebruiken. Zo veel als ik oordeelen kan, uit het geen men mij omtrent derzelver warmte , ontbinding, de wijze van derzelver gebruik , en vermogen om de jigt, verkouwdheden, verdoppingen, en huid-ontfteekingen te geneezen, meedegedeeld heeft, fchijnen deeze veel overeenkomst met die van Bath te hebben. Hier  40© w. c o X % Hier zijn een aantal bronnen van onderfcheide warmte en foorten: volgens de naauwkeurigrte waarneemingen door den Heer Wijttenbach gema'akt, ftaat de kwik in de Thermometer van Fahrenheit wanneer die in de voornaamfte bron geftoo» ken word op 115, en in die welke bij de brug over de Dala heenvloeit op 120 graaden. De gerieflijkheden voor de zich da'a'r bevindende brongasten zijn zeer flegt, dewijl ieder perfoon voor 2ijn eigen gebruik niet meer dan een klein vertrekje van eenige voeten in het vierkant heeft, waarin maar even plaats is voor een bed, eene tafel, en twee ftoelen. De algemeene eetzaal is na evenredigheid grooter, zo als ook het vertrek waarin het gezelfchap nu en dan bijeenkomt. Voorheen was de inrichting redelijk goed ; doch in 1719. ftortte ongelukkig een avakmche met zulk een geweld van een nabuurigen ijsberg op het dorp terneder, dat het grootfte gedeelte van de huizen en de baden daar door verwoest wierden , en een aanmerklijk getal van de inwoondërs omkwamen. De brongasten, die uit perfoonén van onderfcheidene gedeeltens van Switferland beftaan, zijn zeer vriendelijk en verpligtend : in zo verre zelfs dat veele van dezelven ons in hunne huizen verzogten ; en deeze nodiging gefchiedde met die openhartigheid en ongemaaktheid, welk een en ander de Switfers zo bijzonder eigen is. Wij namen deezen morgen ten elf uuren het middagmaal ; de bel om het avondeeten te komen nuttigen word thans geluid, en het is naauwlijks zeven uuren. Dit is zeker vroegtijdig, doch wij hebben den honger van rei- zi-  REIZEN DOOR SWlTSÈELAND. 4ÖI zigefs; ën, wanneer wij maar eenige ververffching kunnen bekomen , maaken wij weinig onderfcheid in tijd en plaats. Gij zit thans waarfchijnlijk in uw eenzaam vertrek thee te drinken , van waar gij dat fchoone' uitzicht geniet het welk ik zo meenigmaal bewonderde. De ligging van deeze plaats is veel romanesker dan die van Bath, en de wateren zijn mogelijk niet minder kragtig : echter bevat dit dorp' maar eenige weinige ellendige huizen , terwijl Bath eene der fraaij (te Steden van Europa is. ik had gister met een zeer fchrander en wel onderricht Heer van het Walliferland een gefprek over deeze zaamelplaats. Ik voerde hem te gemoet; dat, uit aanmerking van de beroemdheid en het vermogen van deeze wateren , ik mijne verwondering niet kon verbergen , dat de Hoofden van het Gemeenebest de verbetering der huisvesting niet als een voorwerp hunner aandagt waardig befchouwden; want, wanneer die gemaklijker gemaakt wierd om de zieken te ontfangen, zou zulks ongetwijffelt een groot aantal vreemdelingen derwaards trekken, en gevolglijk zeer veel voordeel aan deeze Iandftreek aanbrengen. Hij verzekerde mij, dat zulks meer dan eens in overweeging was genomen, doch dat verfcheiden perfoonén van naam en gezag zich tegens alle verbeteringen hadden aangekant , uit hoofde van één grondbeginzel overeenkomftig met de' Staatkunde van Lijcurgus; waaruit zij afleidden dat eene zaamenvloeijing van vreemdelingen alleenlijk zou dienen om de weelde onder de ingezetenen inte voeren, en ongevoelig die ƒƒ. Stuk. C c eea-  402 W. C O X E , eenvoudigheid van zeden te verbasteren, welke de bewoonders van het Walliferland zo bijzonder kenmerkt. In hoe verre de onkunde van een volk tot deszelfs waar geluk verftrekt ? of,' hoe ver de eenvoudigheid der zeden door nationaale verbeteringen kan bedorven worden ? zijn vraagen, die men reeds meenigwerf behandeld heeft , en die men nimmer zal kunnen bellisfchen, zo lang men het voor eene juiste redeneertrant houd om van het misbruik tot het nut te befluiten. Doch men zal gereedelijk toeitemmen, dat het bijgeloof altoos de gezelline der onkunde is; en dat een volk het welk bijgeloovig en onweetend is, noodzaaklijk gemeenfchap behoeft met beter onderrichte en verlichter volken. Wij wandelden naar eene plaats niet ver van hier gelegen, alwaar een weg naar het dorp Albenen gemaakt is. Daaï, waar de berg min of meer afheld, heeft men een voetpad gehouwen; doch in die gedeeltens alwaar de rots geheel en al loodregt is, zijn ladders geplaatst; en de boeren klimmen dezelven met zwaare lasten op hunne fchouders op en af. Wij telden zeven van deeze ladders. Ik maak hier van gewag, niet als een voorwerp van zo veel belang, als zulks mogelijk door fommige reizigers word opgegeeven; doch alleen om U een denkbeeld te geeven van de zeer groote ongelijkheid en bijzonderheid van deeze ftreek. Ik ben &c. XXXIV.  reizen door switserland. 403 XXXIV. BRIEF. Het Gemeenebest van het Wallisereand. De Cardinaal Schinner.— De Stad Sion. Martignij. St. Mau- rice. Sion, den 19. Augustus. ^ion is ten naasten bij de plaats alwaar de Hoogduitfche taal ophoud , en de Franfche een aanvang neemt, het welk oorzaak is dat de ingezetenen in dit gedeelte van het Walliferland beide de taaien fpreeken. Niets is zonderlinger en meer belangrijker voor die geenen welke nafpooringen van dien aart verkiezen, dan de oorzaaken nategaan waar door de overgangen der taaien veroorzaakt worden: doch dewijl ik mijne onkunde in deezen tak van geleerdheid moet bekennen , kan ik alleen de zaak zelfs eenvoudig vermelden. Wij begaven ons deezen morgen ten vijf uuren op weg, en kwamen door eene zeer fteil afloopende valleij te Leuk. eene kleine Stad op een heuvel bij de Rhone gelegen : deeze rivier is hier zeer fnel; en, zo wij uit de breedte van het kanaal konden opmaaken, treed dezelve dikwerf buiten haare oevers. Wij gingen ter deezer plaats over dezelve, en vervolgden eenigen tijd onzen weg door een bosch van Masthoornen, tot wij te Siders de rivier wederom Cc 2 over»  404 W. C* 0 X Ê overtrokken : van daar reeden wij langs haare oevers naar Sion , de Hoofdftad van het Wall/ferland. Eenen anderen weg loopt van de baden van Leuk naar Siders, die ik in f785. nam, en welke offchoon fteilder en ongemaklijker echter veel belangrijker voor den reiziger is die vermaak vind in fchilderachtige gezichten. Deeze word de galderijen genaamd; en is langs de zijden van eene fteile en ongelijke rots in eene telkens ginds en herwaards flingerende richting uitgehouwen, en van eene houten leuning voorzien , die over een fchriklijken afgrond heenhangt , welke zo diep en donker is, dat de rivier Dala, die met eene verbaazende fnelheid daar door vliet, nog gezien nog gehoord word. De tegenovergelegene keten van bergen is met dikke bosfchen beflooten , met weilanden vercierd, en hier en daar met dorpen doormengd, welke den een boven den ander tot op eene aanmerkelijke hoogte gelegen zijn, en ter naauwer nood toeganglijk voor de voetgangers fchijnen te weezen. Dit landfchap, het Walliferland genaamd, ftrekt zich van het Oosten naar het Westen op omtrent honderd (Engelfche~) mijlen uit; en bevat omtrent honderd duizend inwoondërs, die allen den Roomfchen Godsdienst belijden (mj. Het word in Opper. en (tn) De grootfte breedte is van 8 tot 10 uuren gaans, het verminderd hier in aanmerkelijk naar maate dat het de hooge Alpen nadert; de landmilitie van het ge¬ heele Walliferland word op 1S000 mannen en de ge- hee-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 405 en Neder - Walliferland verdeeld : het eerfte gaat van den Furca tot aan de Mor ge beneden Sion; en het laatfte, van die rivier tot aan St. Gingou, aan het Geneeffcbe meir gelegen. Het Opper - Walliferland heeft het Oppergezag over het Neder- Walliferland; en bevat zeven onafhangelijke tiende gedeeltens of Gemeenebesten; namelijk , Sion, Goms, Drieg, Visp, Leuk, Raren en Siders: van deeze is Sion, een Ariftocratifchen Staat, en de anderen Democratisch ; zij worden Tiende-gedeeltens genaamd , vermits het OpperWalliferland in zeven , en het Neder in drie gedeeltens word afgedeeld , waar door iedere verdeeling een tiende van het geheel uitmaakt (jï). De Bisfchop van Sion was voorheen volftrekt Opperheer over het grootfte gedeelte van het Walliferland; doch zijn gezag is thans tot het volgende bepaald. Hij heeft alleen de magt van misdaadigers vergiffenis te kunnen fchenken, en ondertekent alle de beveelen tot de uitvoering : het geld word met zijn \ naam heele bevolking op 90,000 zielen door anderen begroot ; Het Walliferland heeft ten Noorden het Canton Bern, ten Zuiden Piemont en het Milaneefche, ten Westen Savoijen , en ten Oosten eindigt het aan den Furca die het zelve van het Canton Uri fcheid. De Vert. («) Het Neder Walliferland beftaat uit zeven Bail. liuwfchappen , werwaards door de zeven tiende gedeeltens van het Opper ■ Walliferland bij tourbeurten om de twee jaaren Bailliuwen of Kafteleins gezonden worden. De Vert. Cc 3  4c6 w. c o x e naam, en met de wapens van het Gemeenebest"geflagen. In zijne bevelfchriften noemt hij zich Bisfchop van Sion, Vorst van het Duitfche Rijk, alsmeede Graaf en Landvoogd van het Walliferland': op hooge feestdagen fpijst hij in het openbaar, en hij word door den eerften Edelman van het Walliferland, die Erf-Schatmeester is, bediend. Ook fielt hij de Bailliuwen of Landvoogden der twee Bailliuwfchappen MartigniJ en Arden aan, en hij bezit eenen aanzienlijken invloed door het begeeven der kerkelijke bedieningen. Wanneer de zetel openftaat, benoemd het Kapittel van Sion uit deszelfs eigen ligchaam vier perfoonén , waar uit door den Lands rath of algemeene Landsvergadering een tot Bisfchop word aangelïelt. De zeven tiende"gedeeltens maaken gezamentlijk met den Bisfchop, het Gemeenebest van het Walliferland uit; en alle zaaken worden op den Landdag , Landsrath genaamd , behandeld, die tweemaal des jaars te Sion word gehouden. Deeze vergadering beftaat uit negen ftemmen: namelijk de Bisfchop; de Lands.hauptmann, die alle twee jaaren op den Landdag verkooren of bevestigt word; en de zeven Gemeentens. De Bisfchop zit voor, en de Lands-hauptmann neemt de ftemmen op; ook worden alle befluiten door de meerderheid befiischt. Ieder tiende gedeelte zend, offchoon het maar eene ftem heeft, zo veele afgevaardigden als het goedvind: gewoonlijk beftaan dezelven uit vier; als, een Rechter, een Banneret, een Capiteinen een Luitenant, De Rechter en de Luitenant worden alle twee jaaren benoemd; doch de twee anderen houden  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 407 den hunne bedieningen voor hun leeven (o). In alle burgerlijke zaaken van zekere aangelegenheid , valt 'er van de mindere gerechtshoven in de onderfcheidene tiende gedeeltens hooger en laatfte beroep aan den landdag. Dus', zijn door de inftelling van deezen opperden raad f de verfchillende Gemeentens in dit'land vastelijk vereenigt, en vormen te zaamen een Staatkundig lighaam of Gemeenebest, tot beleid van de algemeene zaaken des volks. In andere gevallen, word ieder deezer Gemeenebesten volgens deszelfs eige bijzondere wetten en gewoontens geregeerd. Het Opper- en Neder- Walliferland waaren voorheen van den Bisfchop van Sion afhangelijk; doch de twee verdeelingen vereenigden zich, ten einde zijn gezag te bepaalen, en daar in gedaagd zijnde,geraakten zij onderling aan het twisten over het oppergezag. Een bloedigen oorlog volgde hierop, die in 1475. door de geheele nederlaag van het Neder- Walliferland eindigde. Zedert dat tijdftip, is het altoos aan het Opper - Walliferland onderdaanig geweest; genietende echter veele zeer aanmerkelijke voorrechten. Het Gemeenebest van het Walliferland is een Bondgenoot van de dertien Cantons; en heefc een bij- (o) De afgevaardigden der tiende gedeeltens op de landsvergadering vermogen derzelver last niet te buiten gaan , welke hen door hunne zenders gegeeven is zij ontfangen naauwkeurige en gefchreevene volmagten die zij niet ovcrfchreeden kunnen. De Vert. C c 4  4C9 g o x e bijzonder verbond met de zeven Roomschgezinde Cantons aangegaan ,• ter verdediging van hunnen gemeenen Godsdienst (ƒ>)■ De Bisfchoppen van Sion hadden te vooren eenen aanmerkelijken invloed in de Staatszaken van Switferland, en Maxthe us Schinner, Kardinaal Bisfchop, is om deszelfs uitmuntende bekwaamheden , onderneemenden geest, doch woelzieke en rustelooze eerzugt in de Gefchiedenis vermaard. Hij was te Milbach in het tiende gedeelte Goms gebooren; en in 1500. wierd hij tot Bisfchop van Sion verkooren. Het was geheel aan zijne inboezemingen en invloed te wijten, dat de Switferfche krijgsbenden eene bijzondere daad van ongetrouwheid aan hunne openbaar aangegaane verbintenisfen pleegden, door het verbreeken van een verbond het welk zij even te vooren met Francois den Eerfien, hadden aangegaan. Wanneer deezen Monarch in het Mi* O) Het eerfte Verdrag van Verbintenis of Meedeburgenchap wierd tusfchen den Bisfchop en het Volk van het Walliferland, met' de Stad Bern in het jaar 1250. aangegaan. In 1473. flooten alle de tiende gedeeltens eea ecuwigduurend verbond met de vier Waldsflatter Cantons. Omtrent ter dier tijd waaren zij ook reeds'bondgenooten van Friburg en Solothurn. Het is door deeze, banden dat dit Gemeenebest aan het Switferfche lighaam als bondgenoot , en niet als deelgenoot van het groote Bondgenootfchap verknogt is. Het heeft ook eene eeuwigdurende vereeniging met de Graauwbunders'zedert het jaar 1600. geflooten ; deszelfs eerfte Verbintenisfen met Frankrijk beftaan zedert den jaare 1500. De Vert.  reizen door switserland. 409 .Milaneefcle viel, poogde hij de Switfers te gewinnen ; die den Hertog van Milaan onder hunne befcherming genomen hebbende, de eenigfte hinderpaalen in de voortgang zijner wapenen waaren. Na lang aarfelen , wierden zij door het aanbod van aanzienlijke onderftandgelden overgehaald om in een verbond te treeden : doch de verbintenis was zodra niet geflooten, of de Kardinaal van Sion haalde hen over om het zelve te verbreeken , en den oorlog te vervolgen. De Switferfche Gefchiedfchrijvers vermelden echter met grooten lof, het vaderland minnend gedrag van twee Krijgsbevelhebbers ter deezer gelegenheid; die, zich tegens dit verbreeken van de goede trouw verzettende, agt duizend man van het leger aftrokken, en daar meede naar Switferland keerden, waar door zij eenigermaaten de eer van de natie herftelden. Het overige gedeelte van het leger , aangehitst door de fchoonfchijnende en listige welfpreekendheid van den Kardinaal, wikkelde Francois den Eerfien bij Marignano, in een der hevigfte en hardnekfcigfte gevegten , welke geduurende de hloedige oorlogen van Italien zijn voorgevallen. De nagt was alleen oorzaak van het ftaaken des gevegts, zonder nogthans de ftrijdenden te fcheiden; beide de legers lagen onder elkander op het flagveld verfpreid: en Francdis fliep op een affuit van het kanon, op een kleinen afftand van een vijandelijk bataillon. Bij het aanbreeken van den dag vernieuwden de Switfers den aanval met hunne gewoone kloekmoedigheid, en wierden met eene gelijke dapperheid ontfangen. Eindelijk verkreeg de onverschrokkenheid Cc 5 de*  410 W. c O X E des Konings, en de wanhoopende dapperheid der Franfchen, de overhand op de woedende en herhaalde aanvallen der Switfers; wanneer de laatften naar Milaan weeken, laatende Francois bezitter van het flagveld : welk voordeel hij echter niet verkreeg dan door het verlies van zijne braaffte krijgsknechtenDezelfde Kardinaal, die met den ingekankerdften haat tegens de Franfchen bezield was, bragt ook door list alleen te weege, dat Francois het Milaneefche verloor. Lautrec voerde in den jaare 1531. het bevel over eene krijgsbende van 12000 Switfers, die de voornaamfte fterkte van zijn leger uitmaakten. De Kardinaal had door zijn invloed op zijne landgenooten verkreegen, dat men eene geheime werving van een gelijk getal liet doen om de vijanden van Frankrijk te verfterken : en dus zag men voor de eerftemaal de Switfers gereed om onder tegenovergeftelde banieren te ftrijden, en vijandelijkheden tegens elkander te begaan. Ter deezer gelegenheid zonden de Cantons onverwijld bodens af, met ftellige beveelen voor de Switfers in beide de legers, om naar hun Vaderland terug te keeren. De Kardinaal kogt deeze boden om, ten einde die beveelen aan de Switfers in het leger der bondgenooten agter te houden, en dezelve alleen overtegeeven aan hun welken in Franfchen dienst waaren. Hier aan gehoorzaamden de laatften, en deezen aftogt verzwakte het leger van Lautrec zodanig, dat Milaan en de voornaamfte Steden zich aan de Bondgenooten overgaven. Weinig tijds na deeze gebeurtenisfen door zijne listigheid en invloed bewerkt,  reizen door s wit s e r l a nd. 4TI werkt, eindigde de Kardinaal zijn woelziek leeven in het conclave, het welk bij het overlijden van Leo den Tienden, ter verkiezing van eenen nieuwen Paus zaamen kwam. De inwoondërs van dit gedeelte van het Walliferland zijn zeer fterk onderhevig aan kropgezwellen, of wel aan groote uitwasfen van vleesch die aan de keel groeijen , en dikwijls tot eene verwonderlijke grootte toeneereen: doch het geen zonderlinger is beftaat hier in dat de zinneloosheid ook fterk onder hen heerscht. Ik zag verfcheiden voorbeelden van beiderlei aart wanneer ik door Sion kwam: eenige zinneloozen zaten in de warmte van de Zon met de tong uit de mond, en hunne hoofden nederwaards hangende; het welk het aandoenlijkfte fchouwfpel van verftandeloosheid opleverde, dat men zich met mogelijkheid kan voordellen. De oorzaaken welke de meenigvuldigheid deezer verfchijnfelen in deeze Iandftreek voortbrengt, zijn wel der onderzoek waardig, en zulks heeft zeer mijne nieuwsgierigheid opgewekt : doch ik zal mijne gedagten niet opgeeven, tot dat ik nader onderricht zal bekomen hebben. Het weder in deeze beflooten valleij is zouitermaaten heet, dat ik op dit oogenblik, offchoon den avond reeds ver gevorderd is, de ongemeen fmoorende hette bijna niet verdraagen kan. Deeze verfmagtende hette is waarfchijnlijk eene der oorzaaken, van de onbegrijpelijke luiheid en werkeloosheid der ingezetenen: doch dit moet echter ook aan de vrugtbaarheid van den grond toegefchreeven worden ; dewi]l het aardrijk zo rijkelijk vrugten oplevert, dat het zelve geen arbeid behoeft. Ook komt het volk de  4ia w. C O X E de natuur weinig te hulp: wij trokken verfcheiden wijngaarden voorbij, waarin de druiven over den grond heen flingerden; terwijl den eigenaar, wanneer de ranken behoorlijk opgebonden en onderfteund wierden, zich rijkelijk beloond zou vinden, door den grooteren overvloed en betere hoedanigheid van derzelver voortbrengfelen. De morsfigheid van het gemeene volk is onuitfpreekelijk walgelijk. Ik heb zo even met mijn huiswaard een gefprek over dit onderwerp gehouden, die , offchoon zelfs daar van een baarblijkelijk voorbeeld, echter de onreinheid zijner landgenooten fterk gispte; en hij fcheen dit voor eene oorzaak der kropgezwellen te houden. Deeze vooronderftelling zette mij aan om mijnen waard met wat meer oplettendheid te befchouwen, ten einde te ontdekken hoe het met hem ten dien opzichte gelegen was; en ik wierd weldra gewaar dat hij eene uitzondering van zijn eigen aanmerking was. Laat men dit echter niet zj opvatten als of ik wilde te kennen geeven, dat de ingezetenen in het algemeen met kropgezwellen bezet, of zinneloos, lui of morsfig zouden zijn; even als dien reiziger die te boek ftelde, dat alle de vrouwen van eene zekere ftad gebogcheld, rood-hairig, en van de kinderziekte gefchonden waaren, om reden dat zijne waardin 'er zodanig uitzag. En waarr lijk ik befchouw de algemeene gefchetfte nationaale karakters, als voortbrengzels van de bekrompenfte en onedelmoedigfte geestgefteldheid: en ik ben altoos zorgvuldig geweest om over de lighaameüjke en zedelijke hoedanigheden van een volk niet volgens eene partijdige en oppervlakkige befchouwing te  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 41 3 te oordeelen. Doch de zonderlinge algemeenheid van kropgezwellen en zinneloosheid ter deezer plaats, is iets dat ik waagen durf te bevestigen, zo wel uit mijne eigene ondervinding, als uit verfchillende gefprekken, die ik met verfcheiden geleerde mannen gehouden heb , welke waarneemingen over dit land gemaakt hadden; en wat de algemeene onreinheid en luiheid van het gemeene volk betreft; dit een en ander is zo klaarblijkelijk, dat zulks den onoplettend, ften reiziger niet kan ontfnappen. Sion is bij de Rhone aan den voet van drie door water omgeevene rotfen gelegen, die op eens uit de vlakte oprijzen. De hoogfte, Tourbillon genaamd, draagt op haare kruin de overblijfzels van het oude Bisfchoplijk paleis, en bevat nog twee of drie op zich zeiven (taande vertrekken, in één van welken de afbeeldzels van de Bisfchoppen geplaatst zijn. Op de tweede rots genaamd Valer ia, ziet men de ruïnen van de oude hoofdkerk, en eenige weinige huizen behoorende aan de Kanunnikken. Op Mayoria, de derde rots, ftaat het Bisfchoplijk Paleis, een oud fteenen gebouw in 1547. opgetrokken. De vertrekken befchouwende, was ik grootlijks verwonderd over derzelver eenvoudigheid, en ik kon niet voorbij, om met vermaak de zuiverheid der zeden te overweegen, die noodwendig in deeze ftreeken moesten plaats hebben; dewijl de vertrekken door den Oppervorst bewoond, in plaats van de pracht der hoven ten toon te fpreiden, naauwlijks de wooning van een landman overtreffen. Twee vertrekken trokken bijzonder mijnen aandagt tot zich. Het eerfte is dat geen, waarin de Landdag vergaderd: aan  414 W. C O X É aan het boveneinde zijn twee van wapens voorzie» ne ftoelen voor den Bisfchop en den Lands-hauptman geplaatst $ en ter wederzijde een rij van kleiner ftoelen voor de afgevaardigden van de zeven tiende gedeeltens. Het andere vertrek is de zaal, waarin de Bisfchop zijn Gerechtshof houd , even als in voorige tijden de Leenheeren gewoon waaren: aan het uiterfte eindé ftaat een verheven geftoelte, een throon genaamd, door een houten baluftrade omgeeven ; en op de muuren zijn de afbeeldzels der Rechtvaardigheid, en Salomons oordeel, ter aanmoediging van billijkheid en onpartijdigheid, met een ruw penfeel gefchilderd. Sion is eene oude Stad , en was voorheen de hoofdplaats van de Seduni , die deeze ftreek ten tijde van Julitjs Cesar bewoonden. Eenige weinige overgebleevene opfchriften draagen nog bewijzen van haare oudheid; en, onder veele anderen, die zo uitgefleeten waaren, dat ikzenietontcijfferen kon , zag ik 'er een dat meer leesbaar was: deeze was ter gedagtenis van den Keizer Augustus, geduurende zijn elfde burgemeesterfchap vervaardigd. In dit opfchrift word de Stad Civitas Sedunorum genaamd (p~). Te O) In den omtrek van deeze Stad vind men veele zeldzaame voortbrengzels der natuur, verfcheiden foorten van fteenen en van aarden, onder anderen blaauw marmer het geen het azuur nabijkomc, en waar uit men eene blaauwe couleur trekt die het ultra-marin evenaart; zwart marmer mee witte aderen, fraaij albast en fmêe kooien. Ook  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 4I5 Te Sion verlieten wij onze paarden en leidslieden , die ons van Altdorf verzeld hadden , .en wij verfchaften ons een werktuig der weelde, waaraan wij zedert eenigen tijd ongewoon waaren, namelijk eene koets. Doch hoezeer de hette zich in deeze lugtftreek als bijeen verzaameld, en niettegenftaande de brandende hette der lugt, verkoos ik liever te paard te rijden of te wandelen ; dewijl ik hier door een meer onbelemmerd gezicht over het land genoot : ook waaren de toneelen zo fraaij, en aan eene geduurige verandering onderhevig, dat den aandagt telkens opgewekt word , door eene verfcheidenheid van nieuwe voorwerpen, die de fterkfte bewondering verdienen. Wanneer ik in het Neder- Walliferland kwam, wierd ik even veel morsfigheid, doch ook meerder blijken van werkzaamheid gewaar ; en ik ben onderricht, dat de inboorlingen over het algemeen niet zo traag zijn als de inwoondërs van Sion en haare omliggende ftreeken. Dit verwijt van traagheid kan ook ten aanzien van Ook vind trien in deeze ftreeken de amiant waar uit men na zekere bewerking, onbrandbaar linnen vervaardigen kan, dat denzelven naam draagt. In het Kerfpel vanBrituis ziet men eene zeer fraaije hermitage ; de kerk en een kloosrer met de keuken, kelder, eetzaal en cellen, is alles in de rots uitgehouwen, zijnde dit werk in de 16. eeuw vervaardigd. Te Fax in de valleij van Eringen vind men koper - mijnen en zout - bronnen , waar van men in het geheel geen gebruik maakt. De Fei t.  4i6 w. c o x E van alle de ingezetenen van het Opper - Walliferland geen fteek houden : want in het oostelijk gedeelte van die Iandftreek , werwaards wij ons begaven, na dat wij den Furca overgetrokken waaren , was de grond, offchoon veel minder vrugtbaar, echter ongelijk beter bebouwd, en het volk fcheen arbeidzaam te weezen. Eenige natuurlijke redenen kunnen oorzaak van dit verfchil zijn: want het wêer is daar zo brandend heet niet, het water beter, en de lugt bijzonder gezond. Dus werden wij ook bij onze eerfte intreede in het Walliferland geen dier perfoonén gewaar, die met kropgezwellen of met zinneloosheid behebt zijn, het welk ons in de middelfte gedeeltens zo veel verwondering veroorzaakte. Wij hielden aan het dorp Martigny ftil, het Welk volgens oudheidkenners het oude O&odurum geweest is. Men zegt dat bij deeze plaats dien plek gronds te vinden zou weezen waar SergiusGaL. ba, een der Luitenanten Van Julïus Cesar zijne legerplaats afgeftooken had, wanneer hij door dien Veldoverfte gezonden was , om de Veragri* de Nantuates en de Seduni, de oude bewoonders van deeze ftreeken, ten onder te brengen. Het fchijnt inderdaad uit Cesar's befchrijving, in het derde boek van zijne Gedenkfchriften, klaarblijkelijk, dat Odtodurumxntx. ver van het tegenswoordige Martigny kan gelegen hebben, dewijl het in eene kleine vlakte , door hooge bergen omgeeven , en door de Dranfe, die in de Rbonevalt, van een gefcheiden , gevonden word. Ik kan echter uit mijne eige waarneemingen niet bepaalen, of hier thans nog  ftEÏZEN ï)ODR SWITSERLANDi 417 nog eenige overblijfzels van eene Romeinfche legerplaats te befpeuren is; ook kon ik deswegens geene de minde onderrichting van de inwoondërs bekomenJ zo dat de gisfirig omtrent de ligging van Octodorum alleen op het getuigenis der Oudheidkundigen , en op de algemeene gelegenheid van het land be. rust. Martigny is eene plaats die veel door reizigers bezogt word i men gaat van hier naar de valleij van ChamoUny, St. Maurice en het meir van Geneve, en het is de doortogt voor de koopgoederen, welke over den Grooten St. Bernard naar Italien vervoerd Worden. Bij Martigny trokken wij onder de maje* ftueufe ruïnen van La Bathia heen, zijnde een oud Bisfchoplijk Kafteel, op de kruin van eene fteile rots (taande, en over de fnelvlietende Dranfe afhangende. De weg van hier naar St. Maurice loopt onder een keten van rotfen heen, terwijl de Rhone op eenen kleinen af tand door het midden van eene vrugtbaare valleij voortvliet. Na dat wij de Trient waaren overgetrokken, eene drabbige droom die uit een naauw en duister hol voortkomt, het welk om deszelfs ongelijke en romaneske gedaante aanmer» kenswaardig is , kwamen wij aan de Pisfe - Vache , een waterval waarvan veel door de reizigers gefprooken word. De aan deezen val bijzonder eigene fchoonheid is deeze, dat die te midden van de rots uit eene kloove fchijnt te ontfpringen, op eens door overhangende heefters uit de reeten voortloopt, en eene loodregte colom water van omtrent twee honderd voeten hoogte vormt. Het lighaam van water is vrij groot, en de verhevenheid niet zo aan- II. Stuk. Dd mer*  418 w. c o x e merkelijk om het zelve geheel en al in een fijne (lof. regen te veranderen, welk een en ander eene zeer fraaije uitwerking oplevert. Ik genoot ook het toevallig vermaak van de zon aan de tegen overgeftelde zijde des waters te zien opgaan. De geregelde veripreiding der ftraalen, welke de onderfcheidene gedeeltens der colom van water deed fchitteren; en " de trapsgewijze afdaaling der regenboog door het zich verfpreidende vogt, waaren onbefchrijflijke fchoonheden. Deeze ftroomen verfchafTen mij veel vermaak: doch misfchien word .'er te dikwerf in mijne brieven van gefprooken, om dezelfde uitwerking op U te weeg te brengen. Voorheen namen de reizigers langs deezen Pisfe - Vache den weg; dan eenige weinige jaaren geleden, wierd denzelven door het ter nederito'rten van de rots geheel en al belemmerd , zo dat die thans door het midden van de valleij loopt. Ik ging nu te voet, doch niet zonder eenige moeite, te midden door gevallen brokken rots, alwaar ik te vooren met rijtuig gereeden had. Aan het einde van het Neder- Walliferland, naderen de twee ketens van bergen , die dit land omringen , elkander aan de Rhone, welke ten naasten bij de ruimte tusfchen dezelve vult. Hier is de Stad St. Maurice gelegen, bijna geheel op de rots aan den voet van eenige fteile bergen, en op een kleinen afftand van de rivier gebouwd. Haare oude benaaming is Agaunum: zij ontleent die van St. Maurice, van eene Abtdij, in het begin van de zesde eeuw geftigt, door Sigismond Koning van Bourgondien, ter eere van eenen heilig, die men meent dat in deeze plaats den marteldood ondergaan heeft. Dee-  reizen door switserland. i.t§ Deezen heilig was den aanvoerder van het vermaarde Thebaansch Legioen , het welk men verhaald dat op bevel van Keizer Maximianus omhals gebragt wierd, om dat hetzelve het Christen Geloof niet wilde afzweeren. Deeze Gefchiedenis heeft tot veele gefchillen aanleiding gegeeven, vermits fommige Schrijvers dit als een verdigt verhaal befchouwd hebben, terwijl anderen voor de echtheid met zo veel vuur en iever geftreeden hebben , als of de waarheid van den Christelijken /Godsdienst, van hunne beflisfching afhing. Zonder in de waardij van het gefchil te treeden, moet ik echter aanmerken , dat de zaak des Christendoms meer door zwakke en onvoorzichtige verdedigers gebeden heeft, dan wel door de fcherpfte aanvallen van deszelfs vinnigfte tegenftreevers. En waarlijk, de twisten over het getal en het lijden der martelaaren heeft zeer veel nuttelooze gefchillen te weeg gebragt: want, al brengt men de volksverhaalen omtrent beiden tot die laagte als de waarfchijnlijkheid redelijker wijze kangedoogen, zullen'er evenwel nog voldoende bewijzen genoeg overblijven voor de wonderbaare ftandvastigheid en bedaarde kloekmoedigheid van deeze eerfte flagtoffers: en of'er honderd duizend, dan alleen vijftig duizend voor de zaak des Chriften* doms geleden hebben, dezelve zal des niettemin op de eigen vasts en onbeweegbaare grondvesten fteuhen. Van geen meerder waardij is het onderzoek nopens de beweeggronden, Waaruit derzelver magtige en wreede tegenftanders handelden. Het is van weinig aanbelang, of Decius bevel gaf om de Christenen te vermoorden, uit hoofde dat zij door zijn Dd 2 voor-  42© W. C O X E voorganger Philippus begunftigd waaren, of om dat hij aan de Heidenfche plechtigheden te zeer verknogt was; of Maximinus uit beweegredenen van belang; Diocletianus om het invoeren van nieuwigheden in zijne regeering hen vervolgde; — en of Constantinus hen uit overtuiging dan wel uit Staatkunde befchermde. ^e waarheid des Cfnïftendoms kan in geenerlei • cht, nog door de onvoorzigtigheid van deszelfs eerfte belijders, (indien men al eenigen van hen daar van nier. recht zou kunnen befchuldigen,) nog door de Staatkundige redenen die het gedrag van deeze Keizers beftierden verzwakt worden. Eenige weinige Romeinfche Opfchriften, meestal Graffchriften, en twee befchadigde colommen zijn de eenigfte zichtbaare overblijfzelen der oudheden van Sp. Maurice. Het is voornamelijk merkwaardig , om dat daar de voornaamfte ingang uit het Canton Bern in het Walliferland is. Deeze doorgang word door eene naauwe engte gevormd, zodanig door de natuur verfterkt, dat een handvol volks dezelve tegens een aanzienlijk leger zou kunnen verdedigen. De fteene brug over de Rhone word om deszelfs ftout ontwerp bewonderd: zij is van ééne boog, en het gewelf beftaat uit honderd en dertig voeten. De helft van deeze brug behoord aan het Walliferland, en het overige aan het Canton Bern. Ik ben, &c. XXXV  reizen door switserland. 421 XXXV. BRIEF. Van het Walliser'land. — Over de Keelgezwellen en Zinneloosheid. Trient, den 22. Augustus. I k fchreef U uit het Dorp Trient op mijnen weg naar Mont Blanc en de Alpen van Savoyen. Het Walliferland is van den berg Furca af, deszelfs oostelijke grensfeheiding, tusfchen twee uitgeftrekte rijen van Alpen beflooten : de zuidelijke keten' fcheid hetzelve van het Milaneefche , Picmont, en een gedeelte van Savoyen, en de noordelijke van het Canton Bern. Deeze twee ketens vormen door derzelver verfchillende richtingen, verfcheidene kleine valleijen , die door een aantal ftroomen bewaterd worden', welke in de Rhone vallen , die de geheele ftreek van den Furca af tot aan St. Maurice doorloopt. Een land het welk dus geheel en al tusfchen hooge Alpen beflooten is, en uit vlaktens, verhevene valleijen, en hooge bergen beftaat, moet noodwendig eene groote verfcheidenheid in gelegenheid, lugtgefteldheid en voortbrengzels opleveren. Ook vertoont het Walliferland'aan den nieuwsgierigen reiziger eene agtereenvolgende reeks van gezichten , die even zo fchoo als vol van verfcheidenheid zijn. Wijngaarden, vrugtbaaD d 3 re  422 W. C O X E re weilanden met vee bedekt, koorn, vlas, vrugtboomen, en bosfchen, nu en dan door barre ;otfen omzoomd, welkers kruinen met eene altoos duurende fneeuw overdekt zijn. Dit (kik en treffend verfchil tusfchen het boerfche en het verhevene, het bebouwde en. het woeste, moet nood wen dig den geest des waarneemers met de aangenaamfte gewaarwordingen vervullen. Wat de voortbrengzels van het Walliferland betreft; deeze verfchillen zeer, ingevolge de groote verfcheidenheid der lugtsgefteldheid, waar door dit rand zo zonderling onderfcheiden word. Het levert meer dan genoegzaam wijn en koorn voor het binnenlandsch gebruik op; ook word eene groote meenigte van beiden jaarlijks uitgevoerd; de grond iq het midden en de benedenfte ftreeken zijn uitneemend rijk en vrugtbaar. In de vlakte , alwaar de hette zich tusfchen de bergen bijeenzameld en bewaard blijft, eindigt den oogst gewoonlijk in Julij i paar ert tegen is in de meer verhevene gedeeltens, de gerst het eenigfte graan, dat met eenig goed gevolg kan gekweekt worden, en de inzameling ge. fchied zeldzaam voor November. In de nabuurfchap van Sion, geraaken de vijgen, de meloenen, enallq de andere vrugten van Italien tot rijpheid: uit hoofde van deeze zonderlinge verfcheidenheid van lugtsgefteldheid, nuttigde ik op denzelven dag, aardbefien , kersfen, pruimen, peeren en druiven ; het welk alles natuurlijk op den kouden grond wast. De fabrieken zijn van geen belang; en waarlijk de algemeene onkunde van het volk is niet minder opmerkelijk dan deszelfs Werkeloosheid; zo dat het- zel-  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 4*3 zelve met betrekking tot kundigheden en verbeteringen ten opzichte van de Switfers eenige eeuwen ten agteren is, welke laatften gewis eene zeer verlichte natie is. De boeren doen maar zeldzaam poogingen, om die landen waarvan de gronden flegt zijn te verbeteren, nog om het meefte voordeel van die te trekken welken ongemeen vrugtbaar zijn: weinige behoeftens hebbende, en te vreeden zijnde met de milde giften der natuur', genieten zij haare zegeningen, zonder in aanmerking te neemen op welke wijze haar best de behuipzaame hand te bieden. Voor dat ik het Walliferland verlaat, zal ik aan U den uitilag mijner nafpooringen melden betreffende de oorzaaken, die meedewerken om de menfehen hier aan kropgezwellen en zinneloosheid onderhevig te maaken, welke in deeze gedeeltens zo bijzonder algemeen zijn: doch ik heb tevens grootlijks Uw vertrouwen nodig, wanneer gij de volgende befchouwingen over een onderwerp dat zo zaaragefteld is, en waar omtrent zo veele verfchillende gedagten door onderfcheidene Natuur - en Geneeskundigen zijn opgegeeven, zult leezen. Wat in de eerfte plaats de kropgezwellen aangaat. De ftelling dat het fneeuwwater deeze uitwasfen veroorzaakt, is van allen grond ontbloot. Want hier tegens ftrijd, dat dezelven in het midden en de benedenftreeken zeer gemeen zijn, en zeer ongewoon in de hoogere gedeeltens van Switferland; en wat voor redenen kan men aanvoeren, dat de bewoonders van deeze plaatzen die het naaste aan de ijsbergen gelegen zijn, en geen ander water drinken dan wat oogenbliklijk van deeze uitgeftrekte bewaarDd 4 . plaat-  424 w. c o x È plaatzen van fneeuw en ijs afdaald, echter aan dee« ee ziekte niet onderhevig zijn? dat de inboorlingen van die gedeeltens alwaar geen fneeuw te vinden is, hier meede bezogt worden ? Ook worden deeze kropgezwellen in den omtrek \».n Napels, in het eiland Sumatra, te Patna en Pumea, en in de Oost Indien waargenomen alwaar de fneeuw onbekend is. Doch dewijl het nodeloos is oni de verfchillende' gedagten over dit onderwerp optegeeven, zal ik mij thans alleen bepaalen tot dat geene wat volgens.her* haalde navorfchingen, uit mijne eigene bijzondere waarneemingen, en uit zekere voorvallen, de grondoorzaak der kropgezwellen fchijnt te weezen. De bronnen die het water aan de inboorlingen verfchaffen, zijn van eene kalkachtige ftof doordrongen, in Switferland tuf (*) genaamd, bijna gelijk aan het bezinkzel van Matlock in Derbijshire, het welk in zulke kleine deeltjes ontbonden is, dat zulks in het minfte de helderheid van het water niet beneemt. Men zal het misfehien onwaarfchijnlijk oordeelen, dat de onzichtbaare gedeeltens van deeze ontbondene ftof, zich in de klieren van de keel kun-, nen vastzetten en kropgezwellen voortbrengen? Ik grond ( *) De Porus der oude Schrijvers. De Tophus glareofo, argillaceus polymorphus, van Lin» Ntf;us, 1J6. i. De Tophus po/ymorpbus van Wallerius, Syft. vol. II. P' 394- De Topbi van Kir wan, p. 25., Duckftein bij de Duit-, fibers genaamd.  REIZEN DOOR S WIT SE RL AND. 425 grond deeze gedagten op de volgende waarneemingen en gebeurde voorvallen. Om over het algemeen ie fpreeken: geduurende mijne reizen door Europa, heb ik altoos opgemerkt dat de tuf, of deeze kalkachtige (tof in alle die landen alwaar de kropgezwellen gemeen zijn in overvloed gevonden word. Ik vond menfehen met kropgezwellen en veel tuf in Derbijshire, in verfcheiden gedeeltens van het Walliferland, in Valteline, te Lucerne, Friburg en Bern, in de nabuurfchap van Aigle en Bex, in verfcheiden plaatfen van het Pais de Vaud; bij Dresden, in de Valleijen van Savoijen en Piemont, en bij Turin en Milaan. Om nu tot bijzonderheden te komen. De inwoondërs van Friburg, Bern en Lucerne zijn. aan deeze keeluitwasfen zeer onderhevig. Met opzicht tot Friburg , nam ik waar dat één der voornaamfte bronnen die de Stad van water voorzien, uit een nabuurige fteengroef ontfpringt, en eene groote meenigte /«/aan de rots vormt, waaruit die bron voortkomt. De pijpen die het water naar de openbaare fonteinen van Bern voeren, zijn insgelijks met dezelfde kalkachtige ftof beladen ; en een Heer, op wiens getuigenis ik aan kan, verzekerde mij, dat hij aan eene kleine zwelling in de keel onderhevig is, die gewoonlijk des winters vermeerderd , wanneer hij meest te Bern woont, en het welk des zomers verminderd teiwijl hij als dan zijn verblijf op andere plaatzen houd, alwaar het water niet met tuf bezet is. Ik wierd daar en boven door den Generaal Pfyffer onderricht dat te Lucerne al het water, uitgeD d 5 zon-  42<5 ^ w. c O X E zonderd eene bron , met tuf doordrongen zij, en dat de inboorlingen, die in de nabuurfchap van deeze bron woonen , veel minder aan kropgezwellen onderhevig zijn dan de andere ingezetenen; dat het zelfde onderfcheid onder de leden van hetzelfde huisgezin, tusfchen hen, die geen ander water drinken dan dat, het welk uk die bron gehaald word, en tusfchen de anderen die deeze voorzorg niet in acht neemen , word waargenomen. De Generaal toonde mij ook de tinnen ketel, waarin alle morgen het water voor zijn gebruik gekookt wierd, en die zo fpoedig en zo fterk aanzette, dat het nodig was, om die tweemaal ter week fchoon te maaken. Het water het welk deeze ftof inhoud, is zo doorfchijnend als Kristal (*). Ik kan 'er insgelijks bijvoegen, dat ik verfcheiden plaatzen bezogt heb, die aan de landfchappen grenzen, waarin de kropgezwellen en /«/meenigvuldig zijn, en die juist dezelfde ligging hebben, en van dezelfde lugtgefteldheid zijn, doch welkers ingezetenen van geene kropgezwellen weeten, en alwaar (*) Offchoon het blijkt dat waar menfehen met kropgezwellen gevonden worden aldaar ook Tuf-fteen is; zo is echter het omgekeerde in geenen deelen overeenkomftig met de waarheid, namelijk, dat waar het water met Tuf-fteen bezet is, dat ook daar altoos menfehen met kropgezwellen zijn. Mogelijk drinken deeze ingezetenen niet van de bronnen welken met Tuf-fteen beladen zijn; of deeze ftof is niet genoegzaam in het water ontbonden; zijnde misfehien deeze ontbinding noodzaaklijk om die gezwellen voorttebrengen.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. i,%7 waar geen fchijn of fchaduw van tuf-fteen te vinden was. Dan het'fterkfte bewijs voor deeze gedagten, word yan de volgende gebeurde voorvallen ontleend. Een Heelmeester , die ik in de baden van Leuk ontmoette, onderrichte mij, dat hij zeer dikwijls eene verzameling van tufftcen uit verfcheiden kropgezwellen gehaald had ; en dat hij inzonderheid uit één het welk etterde , verfcheiden platte ftukjes < had genomen, ieder van omtrent een halven duim lengte. Hij voegde hier bij , dat dezelfde ftof in de maagen der koeijen gevonden is, alsmeede in de keeluitwasfen, waar aan zelfs de honden van deeze ftreek onderhevig zijn. Den zelfden Heer verzekerde mij, dat hij in den loop van zijne uitgebreide practijk, de kropgezwellen van veele jonge menfehen had vermindert en genezen, door verzagtende fpoelingen en uitwendige hulpmiddelen; dat zijne voornaamfte manier, om die in het vervolg voor. tekomen, beftond in de lijders van de plaatfen alwaar de bronnen met tuf fteen doordrongen zijn, te doen vertrekken; en, indien zulks niet kon gefchieden, om dezelven als dan het gebruik van water te verbieden dat niet gezuiverd was. Hij bevestigde het bericht, dat kinderen nu en dan met keelgezwellen gebooren worden, inzonderheid zulken wier ouders daar meede behebt'zijn; ook verhaalde hij mij, dat een zijner kinderen gebooren was met een kropgezwel van de grootte als een eij, offchoon bij, nog zijne vrouw, die beiden vreemdelingen zijn (*), niet (*) In het eerfte geval , kunnen de kropgezwellen, of-  428 W. C O X E niet met die ziekte bezogt waaren. Hij had dit door uitwendige hulpmiddelen verdreeven; en zedert dien tijd had hij eens vooral zijn gezin verboden om bronwater te gebruiken , ten zij dat riet overgehaald of met wijn en azijn gemengd was; door welke middelen hij in ftaat was om zich te bewaaren voor de gezwellen in de keel, die zeer gemeen waaren onder de ingezetenen van de Stad welke hij bewoonde. Hoewel het geenzints mijn voorneemen is om U lastig te vallen met de verfchillende denkbeelden, die omtrent dit onderwerp zijn te berde gebragt; zou het echter onbillijk zijn om voor U agter te houden dat geen het welk de Heer deSaussure deswegens opgeeft, wiens naauwkeurige nafpooringen, en wel door gedagte aanmerkingen omtrent natuurkundige onderwerpen, met de grootfte oplettendheid verdienen overwoogen te worden. Die bekwaame natuurkundige fchrijft in een onlangs uitgegeeven vertoog (*) den oorfprong der kropgezwellen niet toe aan het water, maar voornaamüjk aan de zaamengepakte hette van het climaat, en de belemmer, de vloeibaarheid der lugt. Hij onderricht ons, dat hij in alle zijne reizen door de landfchappen der Alpen nimmer kropgezwellen op zulke plaatzen ontmoet offchoon misfchien verkeerdelijk, als erflèlijk befchouwd worden ; doch in het laatfle, waarin de, ouders beide vreemdelingen en niet met kropgezwellen bezet zijn, kan men die naauwlijks van eenige andere oorzaak afleiden dan van het voedzel der moeder. (*) Zie Foyages dans les Alpes, Ch. 48. vol. II. p. 480.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 429 moet heeft die meer dan 500 of 600 toifes (*) bo* ven de oppervlakte van de zee verheven zijn : hij ontdekte ze in die valleijen alwaar de hette zaamen gepakt en de lugt geen vrije doortogt heeft; en, dat die gewoonlijk ophouden waar de valleijen eindigen , en de Iandftreek zich in eene groote vlakte uitfpreid. Met allen eerbied echter voor'zijne denkbeelden, neem ik de vrijheid aantemerken , dat het befluit niet volftrekt uit deeze vooronderftellingen volgt. Want men kan aanmerken, dat in plaatfen meer dan 500 of 600 toifes boven de oppervlakte der zee verheven , de bronnen te nabij derzelver oorfprong zijn, om eene gerioegzaame hoeveelheid van kalkachtige ftof te hebben kunnen oplosfen, of zo klein maaken als vereischt word tot het doen gebooren worden der kropgezwellen ; alsmeede dat wanneer devalleij zich in eene vlakte uitfpreid , het water deszelfs bezinkzel door vermenging met de rivieren en meiren , of bij de doorzijging door de aarde en keizand kan agterlaaten. Doch offchoon deeze twee vermelde oorzaak en door den Heer de Saussure daar van de uitwerkzelen niet zijn , kunnen zij echter medewerken in het voortbrengen van keelgezwellen, door de vezelen te doen ontfpannen, en de klieren van de keel vatbaar te maaken , om gemaklijker de onzichtbaare gedeeltens die in het water ontbonden zijn te doen indringen. Ook is het opmerkelijk, dat vrouwen en kinderen , wier gefteldheid weeker is dan die der mannen, meer vatbaar voor deeze gezwel¬ en *) 3200 en 3840 Engelfche voeten.  43Q W. C O X E zwellen zijn; en dat de inboorlingen van deeze (treeken bijzonder om de grootte en het aantal der kropgezwellen der nafpooring waardig, zeer ongedaan ert van eene bleeke loodcouleur zijn, veel onderhevig aan afgaande koortzen, en andere ongefteldheden , die aan zwakheid en verflapping worden toegefchreeVen. Eindelijk , hoezeer de zaamengepakte hette en de belemmerde doortogt der (ugt> kanbefchouwd worden als tot eenen aanmerkelijken graad het menfchelijk ligchaam aantedoen, zo fchijnt zulks echter alleen niet genoegzaam om het bewuste uitwerkzel voorttebrengen, zonder het bijkomen van een krag. tiger hulpmiddel: en dit hulpmiddel fchijnt het water te weezen j dewijl de reeds opgegeevene fado'si eenftemmig op de waarheid" en ondervinding gegrond zijn. Het zal echter noodig weezen eene tegenwerping wegteneemen waarbij (taande gehouden word, dat de kropgezwellen voornaamüjk aan de lugtsgefteldheid en de ligging moeten toegefchreeven worden ; uit hoofde dat vreemdelingen, in het land woonachtig , nimmer van deeze gezwellen worden aangedaan, . terwijl derzelver kinderen daar aan niet minder onderhevig zijn als die der inboorlingen. Dan, is het eene ontegenzeggelijke waarheid , dat geen vreemdeling immer met deeze ziekte is bezogt geworden ? Deeze vraag, meen ik , kan niet wel ftelligerwijs beantwoord worden. Al wat men met eenigen grond van zekerheid kan bepaalen is, dat vreemdelingen minder onderhevig aan deeze kropgezwellen zijn dan hunne kinderen of de inboorlingen. Ten deezen opzichte is het antwoord klaar. Menfehen die zich in  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 43! in vreemde landen ternederzetten zijn gewoonlijk bejaard; en bejaarden zijn ongetwijffeld minder vatbaar dan kinderen voor eene ziekte die aan het land eigen is, welke trapsgewijze werkt-, en die een langduurig verloop van tijd vereischt voor en aleer de uitwerkzels in het minde of geringde zichtbaar zijn- En men heeft dit opgemerkt, dat onder de inboorlingen zelfs, die perfoonén, welken deeze ongedeldheid in hunne kindsheid ontfnaptziju, hier van zeldzaam in eenen aanmerkeüjken graad bij meer gevorderde jaaren aangetast worden. Hier over, als meede over gelijke onderwerpen, waar in eene oorzaak gezogt word , die in daat is om een zeker uitwerkzel voorttebrengen, redenkavelende , is het noodzaaklijk om eene eerfte en algemeene oorzaak te bepaalen, die altoos en noodzaaklijk moet beftaan, op" welke plaats dan ook dat uitwerkzel word voortgebragt, en alle die bijkomende otndandigheden uittefluiten, die niet altoos en noodzaaklijk bedaan. Dus moet in dit voorbeeld: wanneer het fneeuw water de kropgezwellen veroorzaakt, overal waar kropgezwellen gevonden worden ook fneeuwwater zijn; het welk met de daad en ondervinding ftrijd. Wanneer de zaamengepakte hette van het chmaat, en de belemmerde doortogt der lugt, noodzaaklijk zijn om de kropgezwellen te vormen , kunnen deeze uitwasfen niet ontftaan wa"ar de oorzaaken ontbreeken; het geen door de daad en ondervinding niet bevestigt word. Wanneer het water, met tuf ■ fteen, of met zekere kalkachtige zelfftandigheid doordrongen, kropgezwellen voortbrengt, dan moeten overal waar menfehen met die kwaal behebt zijn, de inboor-  432 w. c o x ë boorlingen water drinken het welk met die ftof bezet is; en dit fchijnt met de waarheid en ondervin* ding overeentekomen. Dezelfde oorzaaken die de keelgezwellen voortbrengen, bewerken ook v)aarfchijnüjk de zinneloosheid : want, overal waar de eerften in eenen aanmer* kelijken graad heerfchen, is de laatfte ook altoos meenïgvuldig. Zodanig is dé zekere en echter onbegrijpelijke gemeenfchap tusfchen onze lighaamen en onze zielen, dat het eene altijd met het andere overeenftemt; en het is geenzints eene ongegronde gisfing , dat dezelfde oorzaaken die het lighaam aandoen ook op den geest werken; of, in andere woorden, dat hetzelfde water, het welk verftoppingen en kropgezwellen te weeg brengt, insgelijks ook zwakheid van verftand en gebrek aan vermogens kan 900> Dus van beiden te zamen . 14,854. De hoogte van Mont-Blanc volgens Sir G. Schuckborough. . . . 15,662. Dierhalven is het verfchil Atrhoogte van Mont' Blanc boven die van den Aetna en Fefuvius te zamen genomen. . . . 808. Indien den Leezer nog meerdere berichten en onderrichting omtrent dit belangrijk onderwerp begeert, moeten wij hem naar T r e m b l e y's : Analyfe d" Experiences fur la Mefure des Hautures, in Sausfurés Foyages dans les Alpes, Vol. 11. p. 616. verwijzen. XXXVII.  reizen door switsereand» 445 XXXVII. BRIEF. ■Ti-berg van Bosson.— Montanvert. Togt over de Tsvalleijen. D en 33. Augustus klommen wij langs de kanten van den ijsberg Bosfon, naar les Murailles de Glacé, of de Muuren van Ts, dus genaamd, om derzelver overeenkomst met de muuren van eene Stad: zij beftaan in groote rijen van ijs, van eene verbaazende dikte en vastheid, die op eens uit den grond oprijzen, en evenwijdig den een aan den ander zijn (*> Sommigen van deeze rijen fcheenen ons toe omtrent honderd en vijftig voeten hoog te weezen; doch, indien wij onze wegwijzers moeten gelooven , zijn zij vier honderd voeten boven de vaste grond verheven. In de nabuurfchap zagen wij naalden en kegels van ijs van allerlei form en groote, tot eene aanmerkelijke hoogte in de fchoonfte en reusachtige gedaantens oprijzende. Van deezen ijsberg, die wij zonder veel moeite overtrokken, genooten wij een fraaij gezicht over de valleij van Chamounij. Den 24. Wij hadden voorgenomen deezen morgen zeer vroeg op weg te gaan, ten einde de ijsvalleij in den ijsberg van Montanvert te bezichtigen, en zo ver te (*) In 1785., waaren deeze ijsmuuren niet meer te vinden.  446 w. c o x e te gaan als de tijd zou toelaaten ; doch de lugt betrekkende, en het weder regenachtig wordende, (telden wij ons vertrek tot ten negen uuren uit Ons van drie wegwijzers voorzien hebbende, klommen wij geduurende omtrent drie mijlen te paard gezeten opwaards: als toen waaren wij verpligt aftezitten, en klauterden een fteil en ongelijk pad op, het welk „ den weg van de kriftal-zoekers" genaamd word. Van den top des Montanvert's daalden wij naar den rand van den ijsberg af; en deeden een verfrisfchend maal op eenige koude voorraad, die wij met ons gevoerd hadden. Een groot ftuk graniet „ De fteen der Engclfchen"' genaamd , diende ons voor eene tafel; en digt bij ons was een hutje alwaar die geenen, welke togten naar den Mont Blanc onderneemen , veeltijds den nagt doorbrengen. Het toneel rondom was prachtig en verheven ; een aantal rotfen reezen fier tot boven de wolken, welkers kruinen fommigen woest, en anderen met fneeuw bedekt waaren. Veelen van deeze fpitfen verminderen trapsgewijze naar de kruinen, eindigen in fcherpe punten en worden Naaldens genaamd. Tusfchen deeze rotfen ftrekt zich de ijsvalleij verfcheiden uuren in de lengte uit,, en is ten naasten bij eene mijl breed , loopende aan de eene zijde naar Mont-Blanc, en aan de andere naar de vlakte van Chamounij. De (*) Zedert mijne eerde reize heeft Mr. Blair, een Engelscb Heer, eene gemaklijker houte hut gebouwd, die na hem, de hut van Blair genaamd word.  REIZEN DOOR SWIT SE RL AND. 447 De naamen van de voornaamfte naalden zijn, Aiguilks 'de Midi, de Dru, de Bouchard, de Moine, de Tacul, de Charmeaux: en de vijf ijsbergen, die zich naar de vlakte van Chamounij uitftrekken, en aan den voet van Mont-Blanc te zamen loopen, worden de Tacona, Bosfon, Montanvert, Argenti&re en de Tour genaamd. Na dat wij ons genoegzaam ververscht hadden, bereidden wij ons tot onzen togt over het ijs. Wij hadden ieder een langen ftok met ijzer befpijkerd; en om ons zo veel mogelijk voor het uitglippen te, bevrijden, maakten onze leidslieden crampom of kleine ijzere klampen voorzien van vier kleine fpijkcrs van hetzelfde metaal aan onze fchoenen vast. De moeijelijkheid om de ijsvalleijen overtetrekken, word door de fchrikbaarende kuilen en dieptens veroorzaakt. Wij rolden in verfcheiden van dezelven groote fteenen; en de gemimen tijd welke 'er verliep voor en aleer die op den grond Waaren, gaf ons eenig begrip van derzelver diepte: onze wegwijzers verzekerden ons, dat die op fommige plaatzen niet minder dan vijf honderd voet diep zijn. Ik kan U geen ander denkbeeld van dit lighaam van ijs geven, dat in onregelmaatige rijen en diepe kuilen is afgebroken , dan door hetzelve te vergelijken met een meir dat op eens in een geweldigen ftorm bevriest. Wij begonnen onze wandeling met langzaame fchreeden en veel overleg, doch allengskens meer moed en vertrouwen verkrijgende, vonden wij fpoedig' dat wij gemaklijk langs die plaatfen heen konden,  448 W. C O X E den, alwaar het rijzen'en daalen niet zeer aanmerkelijk was, zelfs veel fpoediger, dan wanneer wij onzen gewoonen tred volgden: op' andere plaatfen kroopen' wij over de fcheuren, en lieten ons van de fteihens afglijden: eens waaren wij verpligt met zeer veel zorgvuldigheid te gaan , wanneer wij in het afdaalen over eene opening moesten (lappen langs een ftrook ijs van naauwlijks drie duimen breed, terwijl wij aan iedere zijde kuilen van eene aanmerkelijke diepte hadden. Wij wandelden eenige treden dwars Over deeze ftrook heen ; (lapten over de diepte in eene kleine holligheid, die de wegwijzers voor onzen voet gemaakt hadden; en gingen eene fteilte op door middel van kleine holtens, die wij met de punten van onze (lokken vervaardigden. Dit verhaal fchijnt verfchrikkelijk, doch wij hadden opdattijdftip geen het minde denkbeeld van gevaar, dewijl onze leidslieden zeer zorgvuldig waaren, en alle mogelijke voorbehoedzelen namen. Een onzer bediendens had den moed van ons zonder crampons, en zonder eenige fcherpre aan zijne fchoenen,te volgen; het welk zeker gevaarlijk was, uit hoofde der glibberigheid van het leder wanneer het nat word. Wij hadden bijna den anderen kant bereikt, wanneer wij door een breede kuil geduit wierden , waar door wij verpligt waaren om een omweg van meer dan een vierde mijl te moeten neemen, teneinde die rond te gaan. Dit zal U eenig denkbeeld van de moeijelijkheid kunnen geeven waarmeede de togten over fommigen van deeze ijsvelden verzeld zijn: en onze wegwijzers onderrichteden ons, dat wanneer zij op  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 44Q op de wilde geiten en marmotten ter jagt gaan, deeze onvermijdelijke omwegen hen dikwils zes of zeven mijlen bezig houden, daar zij flechts twee mijlen zouden behoeven afteleggen wanneer zij regt door konden gaan. Een dorm die ons ieder oogenblik dreigde, noodzaakte ons om zo ipoedig mogelijk het ijs te verlaaten: dewijl de regen het ijs zeer glibberig maakt; en ingeval van mist, waar meede gewoonlijk de dormen in deeze hooge ftreeken gepaard gaan , zou onzen toedand zeer gevaarlijk geweest zijn. Ook hadden wij waarlijk geen tijd te verliezen, want wij hadden naauwlijks het ijs verlaaten vóór dat de dorm begon; en weldra wierd dezelve zeer hevig, verzeld met meenigvuldige blixem draaien, en hevige donderdagen, die tusfchen de holtens der bergen nagebaauwd wierden, en daar door grootelijks de verbaazende grootschheid van het to» neel vermeerderden. Wij kroopen een geruimen tijd op handen en voeten langs eene deile en woeste rots, en eene der moeijelijkde en ongelijkde deiltens, die ik immer in Switferland was afgeklommen; terwijl de dorm over ons hoofd woedde , en de rots zeer glibberig maakte, Na veel moeite, doch zonder het minde toeval bereikten wij de valleij van Chamouny, en keerden naar de herberg, zo nat als of wij in het water waaren gedompeld, doch ten uiterden voldaan over onzen togt. II. Stuk. Ff Na-  45° W. C O X E NASCHRIFT. p mijnen tweeden togt naar de valleij van Cha> mouny in den jaare 1785., klom ik in gezelfchap van drie Engelfche» en een Switfersch Heer, in plaats van den ijsberg en het ijsveld overtetrekken, van Blair" shut omtrent een en een half uur, over de woeste en ongelijke rotfen, naar eene kruin onder de Aiguille des Charmeaux, bij de plaats van waar een inwoonder van Geneve ongelukkig ter neder ftortte en aan flarden viel. Op deeze, kruin, ftond aan denzelfden rand van de fehrikverwekkende fteilte, die de valleij van Chamouny overziet, eene verzaameling van fteenen, van omtrent drie voet hoog, bij de ingezetenen le bon homme of de goede man genaamd. Wij maakten deezen hoop oogenbliklijk tot eene hoogte van zes voeten, en richteden eenen anderen van dezelfde hoogte op, die wij in de taal des lands le monument des quatre Anglois of het ge~ denktceken der vier Engelfchen noemden, ter gedagtenis der vier (*) Engelfchen, die zich in het vervaardigen daarvan vermaakten. Ik befteedde een. uur te paard, in het beklimmen van (*) De Heer Whitbread, de twee Heeren Clifford en ik. Wij waaren verzeld door de Heer Exchaquet een Switfer, beroemd wegens zijne meenigvuldige togten in deeze Alpen.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 451 van een gedeelte des Montanvert''s; denzelfden tijd had ik nodig, om naar Blair''shut te rijden; een uur en een half naar het gedenkteken der vier Engelfchen; een half uur verliep 'er om van Blair''shut naar beneden aftedaalen, en drie quartier uurs om 'van daar naar Chamouny te komen. Ik deed deezen togt in gezelfchap van den Heer Exchaquet, een Switfersch Heer, geboortig van jiubonne, en algemeenen beftierder van de Savooyfche mijnen. Zijne herhaalde togten in deeze ftreeken hebben hem in ftaat geftelt, om een model in reliëf der valleij van Chamouny, Mont Blanc, en de omgelegene Alpen en Ijsvelden te vervaardigen. Ten einde deeze afbeeldingen nog meer belangrijk voor den Natuurkenner te maaken, verzameld hij de verfchillende foorten van fteenen, waaruit de bergen zijn zaamgeftelt, die op het model vertoond worden. De Heer Exchaquet word thans door de Regeering van Bern gebruikt, om een model van het landfehap Aigle te maaken. De Heer Exchaquet heeft een gemaklijker weg uitgevonden, om de Buet en de Mont-Breven te beklimmen, dan die, welke men tot hiertoe gevolgd heeft; zijnde deeze bergen door den Heer van Berchem, Geheimfchrijver van de Maatfchappij der Wetenfehappen te Laufanne befchreeven, in zijne Brieven (*) aan den Heer Wijttenbach te Bern, be- (*) Excurfion dans les Mines de Haut Faucigny gV. Laufanne, 1787. Ff 3  452 w. C O X £ behelzende eenen togt naar de Mijnen van Faucignij, en de Ijsbergen en Velden, die zich tot aan den voet van Mont-Blanc uitftrekken. In deeze Brieven zal den Leezer , behalven eene zeer naauwkeurige en fchilderachtige befchrijving, ook een verflag vinden van verfcheidene delfftoffen en voortbrengzelen uit het groeijend rijk van de hoogere Alpen. UI T  UITTREK ZEL U I T SAXO GRAMMATICUS, Zie Bladz. 298. Nec filentio implicandum, quodfequitur. Toko quidam aliquamdiu regis (i. e. Haraldi Blaatand)ftipendia meritus officiis quibus commilitones fuperabat complures virtutum fuarum holtes efFecerat. Hic forte fermone inter convivas temulentius habito tam copiofo fe fagittandi ufu callere jadtitabat, ut pomum quantumcunque exiguum baculo e diftantia1 fuper pofitum , prima fpiculi directione feriret. Quae vox primum obtrectantium auribus excepta regis etiam auditum attigit. Sed mox principis improbitas patris fiduciam ad filii periculum tranftulit, dulcisfimum vitaj ejus pignus baculi loco ftatui imperans. Cm nifl promisfionis audtor primo fagittae conatu pomum impofitum excusfisfet, proprio capite inams jactanti« poenas lueret. Urgebat imperium regis militem majora promisfis edere, aliena» obtredationis infidns parum fobriaj vocis jactum carpentibus, &c. Exhibitum Toko adolescentem attentius monuit, ut sequis auribus capiteque indeflexo quam patientisfime ftrepitum jaculi venientis exciperet , ne levi corporis mom efficacisfimae artis experientiam fruftraretur. Praterea demendse formidinis.coniïlium Ff 3 cir"  454 W. C O X E circumfpiciens, vultum ejus, ne vifo telo terretur, avertit. Tribus deinde fagittis pharetra expofitis' prima quam nervo inferuit propofito obflaculo incidit. — Interrogatus autem a rege Toko cur plura pharetix fpicula detraxisfet, cum fortunam arcus femel duntaxat experimento profequi debuisfet: „ Ut in ,» te," inquit, „ primi errorem reliquorum acumi,, ne vindicarem, ne mea forte innocentia poenam ,, tui inipunitatem experiretur violentia." Quo tam libero diéto & fibi fortitudinis titulum deberi docuit, et regis imperium paina dignum oftendit. Lib.X. p. 286. edit. Leipfic. 1771. Het welk hierop uitkomt: Men kan het volgende geval ook niet met ftilzwijgen voorbijgaan. Een zekere Toko, welke denKo. ning ( Hareld Blaatand ) eenigen tijd had gediend, had zich door zijne bekwaamheid engefchiktheid, waarin hij zijne meedemakkers overtrof, veele vijanden gemaakt. Deeze pochte eens in zijne' dron • kenfchap onder zijne meede gasten, dat hij eene zo uitnemende vaardigheid bezat in het fchieten met den boog, dat hij één appel, hoe klein die ook weezen mogt, op eenen affland op een ftaak gezet zijnde, met het eerfte fchot treffen zoude. Dit gezegde door zijne vijanden opgemerkt zijnde, wierd den Koning aangebragt. Deeze ondeugende Vorst maakte van 's Vaders behendigheid misbruik, om het leeven van deszelfs Zoon, het dierbaarfte van alles wat deeze be-  reizen door switserland. 355 bezat, in gevaar te brengen: want hij gebood hem zijn Zoon in plaats van den ftaak te Hellen; onder bedreiging, dat zo hij met het eerfte fchot den appel niet getroffen had, hij als dan met zijn eigen leeven zijne grootfpraak zou moeten boeten. Dit bevel des Konings noodzaakte den Soldaat meer te doen als hij beloofd had, daar zijne vijanden intus. fchen dit halfdronke gezegde tot zijnen val zogten te gebruiken &c. De jongeling wierd dan bij Toko gebragt, die hem zeer ernftig vermaande, dat hij zijn hoofd regt in evenwigt en onbeweeglijk zou houden, en zo geduldig als mogelijk den fisfenden pijl afwachten, óp dat hij niet door de minfte beweging zijne anderszints zo zekere kunst te leur ftellen mogte. Om hem daar en boven alle vrees 'te benemen keerde hij des jongelings aangezicht van zich af, op dat hij door het zien van den pijl niet mogt verfchiïkken. Vervolgens drie pijlen uit zijn koker nemende, raakte hij met den eerften, welke hij op de pees zette, het voorgeftelde doel. Doch de Koning ondervraagde hem, om welke reden hij meer dan éénen pijl uit zijn koker genomen had, daar hij echter maar éénmaal zijn geluk met den boog beproeven konde: „ Op dat ik aanU, ,, antwoordde hij: het misfen van den eerften door de „ fcherpte der overigen zou kunnen wreeken, en, niet misfchien mijne onfchuld geftraft, enuwege„ welddadigheid ftraffèloos zoude blijven." Door deeze vrije taal toonde hij, dat hem den naam van een dapper man waarlijk toekwam, en dat de Koning zeer ftrafbaar was. In  45*5 w. c o x E In mijne opgaave der geleerde mannen van Zurich , waar meede ik perfoonlijk bekend was, heb ik verzuimd van Dr. Hirtzel melding te maaken. Deezen geleerden Geneesheer, die den Switferfchen Plutarchus mag genaamd worden, wierd in I725- gebooren, en heeft zich, onder veele andere gefchriften , voornamentlijk vermaard gemaakt door zijne Socrate Rustique , en door de leevensbefchrijvingen van Sultzer en Heijdegger. Eindt van het 1. Deel,