HET VERMOGEN VAN DEN SOUVEREIN.   HET VERMOGEN v a n d e n SOU V E REIN inde BEPAALING VAN DE VRYE GODSDIENST OEFFENING ONDERZOCHT, o f WYSGEERIGE AANMERKINGEN OVER DE ' KERKELYKE HERVORMING VAN Z. R. K. M. JOSEPH de II. 4t # ♦ # ♦ * # # Te AMSTERDAM, By D. SCHUURMAN, Boekverkoper op het Rokkin, by de Vispoort, 1785. L - - —  Onderzoekt alle dingen en behoud bet goede. Zendbrief Paulüs. i. Thes. V. 21.  fYSGKERIGE AANMERKINGEN, Ovtr de Grondbeginzelen door den Keizer aangenoomen, in de Kerkelyke Zaaken. I. AFDEEL! NG, Eén Souverein heeft het grootfte belang in *t geluk van zyn Volk , zyn veiligheid , zyn rnagt en luifter hangen 'er dermaaten van' af, dat men die algemeene beiangerisjiiét kan ftheiden zonder den ondergang der Maatfchappy te bewerken. Een Vorft is niet ryk, dan voor zoo veel zyne onder daanen vergenoegd ls ö«c magcig clan voor zbo veel hy ->p hunne veréénigde kragten kan ftaafc maakeri, Hy is niet veilig dan voor zoo veel hy zich op hunrte aankléeving kan verlaaten ; met één woord, hy is nimmer gelukkig, dan door denwelvaard zyner Onderdaanen. Derhalven is hy wezenlyk verplicht hen gelukkig te maaken, hen den Voorfpoed en Vrede te bezorgen, en zich henner vertrouwen en genegenheid waardig te maaken, door hen eerbiedigen en verdeedigen hunner rechten. Dus is het zyn waar belang, om gëerie behoeftigen, geene ongelukkigen, noch misnoegden te maaken. Zoo' veel behoeftigen als hy maakt, even zöo veel befnoeit hy zyn inkomen; zoo veel misnoegden als hy maakt, even zoo veel verminderd hy 't getal zyner verdeedigers; zoo veel ongelukkigen als hy maakt; even zoo veel vergroot Ey het getal der Vyanden van zyn gebied. Een A Sbn-  co Souverein is gelyk eenen goede Vader des Huisgezin?..; die niet kan gelukkig zyn dan in zoo verre alle zyne kinderen het zyn, als in zoo verre alle zyne kinderen hem beminnen, hem liefhebben, recht doen aan zyne Vaderlyke tederheid, en het hen behaagd om hem met eenen vuurigen na - y ver tc dienen. Heeft dan een Vorft zoo veel belang om deugdzaatnte zyn, dan is het zonneklaar , dat men hem nimmer als ondeugend kan verdenken. Diensvolgens wanneer hy het ongeluk heeft om kwaad te doen, is het om dat hy dwaald. De feilen welke hy kan begaan, of liever, welke men in zynert naam begaat, moet men op zyne Gunllelingen , Hof- cn gtaato bojjonjon. werpen; maar nimmer moet men zyne oogmerken lafteren. Het is voor al ten zynen opzichte, dat men deezen grond - regel van rechten moet waarneemen, dat den geenen gehouden word de misdaad begaan te hebben, welke belang had om dezelve te begaan. Derhalven van dien tyd af, dat de Souverein handeld overeenkomftig de orde, doet hy niets anders dan zyn beroep te vervullen, dan zyne natuurlyke neiging te volgen, dan zich aan zyne eigene verlangens overtegeeven. Als dan moeten alle zyne Onderdaanen, alle verlichte menfchen, ja het geheele Menfchelyk geflagt, hem erkentelyk zyn, zynen lof vergrootten en hem verder aanmoedigen. De Wysgeeren moeten hem vooral eerbiedigen en hem als hun opperhoofd aanmerken. Want „ men moet „ gelooven (gelyk Flutarchus zegt ,.)(*.) dat de beltie- (*) Zoo een man ran jaareA zig met do gemcenc zsakea mag inlaaten.  l, ftierïng der gemeene zaak en de Wysbegeerte :en cn het zelfde is." Wanneer hy in tegendeel het ongeluk heeft van zich te bedriegen en de orde té kwetfen, doet hy niets anders dan voor eenen vreemden invloed te wyken, dan zich, ih de netten , welke men voor hem gefpannen had, telaaten verwrikken, en eenige byzondere belangensj e'enige önderhoorige hartstogten voor het algemeen welzyn te trekken. In deezen toeftand, moeten alle ërvaarenen hem raaden; alle zyne Onderdaanen zyn hem vertoogen fchuldig, en alle Maatfchappyëri moeten hem kragtig onderfteunen, in al het geene hy noodïg heeft om zyne oogen te openen, het gevaar te ontwyken en tot de orde weder te keeren. Het is volgens deeze grondbeginzelen, dat ik de vryhcid neeme de Staatkundige verrichtingen van het Hof te Weenen, met betrekking tot den Godsdienfl te onderzoeken. Men weet dat de ver» richtingen, wier nieuwigheid men niet, dan door hunne betrekking tot het algemeen geluk en het welzyn van den Staat kari rechvaardigen, aan de Wysbegeerte niet vreemd zouden knnnen voorköomen» Ik verzoeke myne Leezers óm deezé opmerkingen wel te willen óverweegen, met deezen koelen zinj deeze onpartydigheld, deeze belangloosheid, deeze verzaaking aller harts-tochtert van alle nationaal vooroordeel, vart allen party-geeft, welken ik in het fchryven derzelve gevolgd heb. Ik wenfche teffens dat zy zich herinneren dat het hier het natuurlyk recht geld, en by gevolg ook de belangens van het gantfche menfchdom: een Zaak welk aan geen fterveling kan onverfchillig zyn. A 2 Voor  (4 ) Voor het overige, zoo'er iemand zich verbeeldde in dit gefchrift eenen aanhanger der Priefters en Munnikken te herkennen, dat hy zich van die dwaaling zuivere. Dit Werk is geheel Wysgeerig. Ik Helde vaft dat men aan een Wysgeerig Vorft, niét dan de taal der Wysbegeerte moefl fpreeken. Derhalven behelst dit gefchrift niets dan de eerfte grond-beginzelen der Zedekunde; grondbeginzelen op dewelke ieder Menfch , ieder Burger, ieder Volk met recht zich kan beroepen, en die in Roomen, te Conftantinopolen en in Groot Thibet niet minder hunne toepaflïng zoude vinden, als te Londen , te Weenen en te Parys. Om beter de natuur der verrichtingen, daar meö hier van handeld, te bevatten, zullen wy eenen aanvang maaken met het voorfchnfi, naar 't welk ze gemaakt zyn, en welk 'er als de gruudflag van is, voor te Hellen. Wy zullen ons in 't vervolg toeleggen om dit te ontleeden. II. AF«  II. AFDEELING. >, Vajlgeftelde Grondbeginzelen door zyne Keizerlyke „ Majefteit, om voor richtfnoeren te dienen aan „ zyne Gerichtshoven en JVethouderfchappen „ ten aanzien der Kerkelyke Zaaken." „ T Tet onderwerp en de paaien van 't geeftelyk „ JTj. gezag in den Staat zyn zoo duidelyk door „ de bedieningen en plichten, aan welke de Heere ,, zelve, terwyl hy op aarde was, zyne Apoftelen verbonden heeft, beperkt, dat men ten deezen „ opzichte, niet dan ter kwaader trouwe eenigen twyffel zoude kunnen «ifflcemen of vaftttellen; en het zon ppi= ongerymdheid zyn te durven vorderen, dat de opvolgers der Apoftelen meer,, der gezag moeten hebben van het Goddelyk ,, recht, dan 'er de Apoftelen zelve van hadden. ,, Nu is het ieder een bekend dat onze Hee" re Jesus Christus, hen met niets anders belaft heeft , dan met zuivere geeftelyke bedienin, "en; (O met de verkondiging van het Evangelie. (2) met de zorgen van zynen Godsdienft. (3) met de bediening der Sacramenten, in zoo verre zy geeftelyk zyn. en (4) met de zorg en 't beftier van zyne Kerk. ,, Aan deeze vier Onderwerpen was het gezag ,, der Apoftelen bepaald, en by gevolg zyn het , alleen deeze vier Onderwerpen, waar op hunne Opvolgers kunnen aanfpraak maaken. ,, Hier uit volgd dat alle gezag hoegenaamd in den Staat behoord en hedendaags moet behooA 3 „ ren,  ff}' ren, tot het algemeen Rechtsgebied der Souve- reine magt, zoo als het geweeft is zedert den „ eerften oirfprong van alle Staaten en van alle }, Maatfchappyën, tot de oprechting vanhetChris3, tendom toe, door welk deeze natuurlyke orde „ der dingen geenzints veranderd is geweeft, noch „ heeft kunnen veranderd worden. „ Behalven de vier voornoemde onderwerpen, is j, 'er dan geenerlei foort van gezag , geenerlei „ uitfluitende vergunning , geenerlei voorrecht, „ geenerlei recht hoegenaamd, welk de geefte„ lykheid alleenlyk uitfluit van de vrye en wille„ keurige wil van de Vorften der aarde. Het is onwederfpreekelyk dat het Souverein ^ gezag, ia al het goor,» da* d00r het zelve toe„ geftaan of ingevoerd is, en het welk van zyn, „ welgevallen afhing om toé te ftaan of te weige3, ren, het volle recht heeft om veranderingen te maaken, en zelfs die geheel en al te herroepen „ als 't algemeene welzyn het vorderd, en 'er geen „ grondwet tegen is; op de zelfde wyze gelykal„ le andere wetten, vergunningen en InfteL„ lingen gemaakt of nog te maaken; dewelke,het 3, van de Wysheid en zelfs van de plicht der wet„ geevende Magt afhangt, naar tyden en omfhu3, digheden te fchikken. „ De uitfpraaken der Kerkvergaderingen, die, 3, gelyk het in der daad is, niet verplichtende zyn j, dan voor de Staaten, welke ze goedgekeurd of 9, aangenoomen hebben, zyn in 't zelfde geval; 33 aangezien dat de geene die ze had kunnen in 't. s, geheel niet toelaaten, met veel fterker reden, ss dezelve moet kunnen verbeteren, en zelfs die n in  Cf 3 3, in 't geheel herroepen, wanneer de tyden en „ omftandigheden, de rede van Staat en het gemeene welzyn het kunnen vorderen. „ Het gezag der Geeftelykheid zelf is niet wif„ lekeurig, noch, in zoo verre het de leerftelling, „ de wyze van Godsdienft en de tugt betreft, volko„ men onafhangelyk; door dien de handhaaving van „ de oude zuiverheid der leerftelling, als ook de tugt en de wyze van Godsdienft onderwerpen zyn l', in welke de Maatfchappy en de algemeene ruft „ dusdanig een weezentlyk belang hebben, dat den „ Vorft in zyne hoedanigheid van fouverein Op- perhoofd van Staat , gelyk ook van Kerkbe- fchermer, aan wie het ook zy, niet kan toelaa* „ ten, om in zaaken van zulk eon groot aanbe„ lang, zonder zynemededeelneeming,ietsvaft te „ ftellen. Vermits dan het onderwerp en het gezag der 'beeftelykheid door de gemelde grondbeginzelen " zeer duidelyk bepaald zyn, vloeit daar uit voort " dat in 't vervolg alle gevallen van het Kerkelyk " rcchts-gebied , naar deeze grondbeginzelen moeten beflift worden. " Zoodanig zyn de grondregels, welke het Hof van Weenen voor grondflagen van zyn Staatkundig gedrag heeft aangenoomen. Laat ons nu zien of ze met"de regels der zedekunde, der rechtvaardigheid en der gezonde rede overéénkoomen. Laat ons ieder voorftelling in 't byzonder hervatten. Men kan geen te grooten aandacht veftigen op eene zaak van zulk eene aangeleegenheid. A 4 IIL AF"  Éi y III. AFDEELING. « Vaftgeftelde Grondbeginzelen door zyne Keizerlyh. „ Majefteit, w« veor richt/Voeren te dienen aan ,s zyne Gerichtshoven en fFethoude,'fchappen, „ ten anzien der Kerkelyke Zaaken." Jgep grondbeginzel in zeden- en in Staatkunde, Js eene algemeene waar. beweezene, of voor dusdanig herkende voorftelling. Derhalven is eene enicel op getuigen fleunende flelling geen grond^eginzej , eA kan in de zedekunde voor geen richt7™ T?eDeiV , Znn d& erondbeginzelen van IYt ^Z^iy CMajeftdC °phet *a*W recht met gegrond zyn, indien zy aan alle bouvereinen niet gemeen zyn, en van zyn Volk niet goed gekeurd worden, met één woord, wanneer zy de gerechtigheid en bülykheid niectengrondflagenhebben,daa zyn dit geene grondbeginzelen ; het zvn flechts losfe gevoelens, willekeurigeflelzels, byzondere inzichten van het Ministerie van Weenen. Vruchteloos zou men aanmerken dat die grondheginzels flechts de Kerkelyke Zaaken betreffen , en de gemeene regel niet kunnen volgen: dit onderfcheid genpeg, zaam ontwikkeld zynde, zoude op niets uitloopen Inderdaad onder de benaaming der Kerkelyke Zakken, verftaat men of de Zedekundige Waarheden of-men heeft de Godsdienjiige begrippen in het oog' Redekundige Waarheden zyn deeze, welic uit het Satuurlyk recht der natiën, uit het recht der Men fchen voprtfpruiten, Dit recht aan ieder afzonderlyk Mcnfch  (9) Menfch verknocht, beftaat in de veiligheid van zyn Perfoon, in de vryheid zyner daaden, en in den eigendom zyner goederen. Dat de Menfchen zich in de Maatfchappy vervoegd hebben, is enkel om voor zich dit driedubbeld recht te Guarandeeren, (*.) men weet dat die laft niets willekeurigs in heeft, cn dat de Souverein aangefleld, om aan ieder Lid van 't Lichaam van ftaat zyn veiligheid, vryheid cn zynen eigendom te verzekeren, deeze drie takken van het nacuurlyk recht niet mag fchenden, noch befnoeijen, onder voorwendzel van ze te Guarandeeren. Gevolglyk kan de Keizer in deezen opzichte anders geene Staatkundige grondbeginzelen hebben, dan die geene welke noodzaakelyk van het natuurlvk recht voortkoomcn, cn welke dc plichten vastftellen die voor alle Souvereinen zonder uitzondering de zelve zyn. Byaldien men door Kerkelyke Zaaken, de Godsdienftige begrippen, de grondbeginzelen van het natuurlyk recht verftaat, dan zouden die in dit opzicht aan Zyne Keizerlyke Majefteit niet meer byzonder kunnen zyn. Onder wat oogpunt men den Godsdienft ook befchouwe, kan men die niet anders aanmerken, dan een medehulp en vervulling tot de algemeene Zedeleer, dan een Leerftelzel, welk ons bovennatuurlyke beweegredenen verfchaft, om aan deeze Zedeleer getrouw te zyn. Maar dewyl de Godsdienft voor geen bewys vatbaar (*) Zy hebben dc Souvereinen, dc Staatsbedienden ca Opperhoofden enkel aangelteld om hen. de zorg van dji ©uarapdcriBg te vertrouwen. A 5  baar is, kan die geen onderwerp van eene Wee uitmaaken: ook kan zy op de geweetens, niet dar* door de overreeding werken: zy heeft geene werkzaamheid dan uit God, en uit het Geloof. Derhalven is zy van geen eenige Wetgeeving oirfprongJyk. Dus kunnen de Souverein en de Wetgeever, in het Wetboek, die niet beveelen, noch verbannen, noch verminderen, noch regelen, onder wat voorwendzel het ook zoude mogen zyn; het ftaat maar aan hen de onverdraagzaamheid te beteugelen, de geweetens vryheid voor te Haan, cn deeze vryheid te doen eerbiedigen, als een onmiddelyk gevolg van het natuurlyk recht. Daarom kan de Souverein , in ftuk van Godsdienft, maar óén grondbeginzel hebben, namentlyk dit der verdraagzaamheid, hy moet in alle Leden van het Staatkundig Lichaam, den Godsdienft, welken hun geweeten aanneemda befchermen. In deezen opzigte moet hy onpartydig zyn, zonder gevoelen, zonder gezindheid, zonder Hartstogt, zonder Godsdienft: maar de Godsdienft van ieder by«onder Onderdaan moet voor zyne oogen heilig zyn • om dat die op het natuurlyk recht gegrond is, en'om dat dezelve voor deezen byzonderen eene beweegrede is om goed en deugdzaam te zyn. Zoo onder die Godsdienftige begrippen, 'er één is aan het geluk van 't meufchdom voordeeliger., dan moet de Souverai.n, als laft hebbende om voor de openbaare onderrichting te waaken, de algemeene aandacht naar dit begrip heenen wenden; hy moet alle ervaarenen uknoodigen om 'er de voordeelcn van te ontwikkelen, maar hy kan, zonder zynen plicht te verraaden, niemand dwingen om dat te omhelzen. Ge-  (II) Gevolglyk kan de Keizer in ftuk van Godsdienft geen één byzonder grondbeginzel hebben; en indien hy kwaalyk genoeg geraaden wierde, om ten aanzien van dit onderwerp zich yan het natuurlyk recht te verwyderen, dan zoude geen Rechter, geen Wethouderfchap noch Rechtbank, zonder' eene buitenfpoorige overtreeding hunne vonnisfen, ingevolge deeze willekeurige Rechtsgeleerdheid', kunnen regelen. Het zyn de bevelen van een Vorft niet, welke de rechtvaardigheid uitmaaken, en welke voor richtfnoeren tot der Menfchcn beöordeelingen moeten dienen: het zyn de grondbeginzelen van het natuurlyk recht, van dit eeuwig en onveranderlyk recht, daar men niets kan bydoen, en aan het welke de Souvereinen zelve en alle Volkeren gelykelyk onderworpen zyn. De bevelen van eenen Vorft zyn niet verplichtende, dan in zoo verre zy met dit recht overeenkoomen, en dat het klaarblykelyk daar van afgeleide gevolgtrekkingen zyn. Dus zoude geen een Gerichtshof de gevoelens welke men hier tot grondbeginzelen zoude willen verheffen, voor grondslagen zyner vonniffen kunnen neemen, zonder zich medeplichtig te maaken aan een daad van geweld, zoo ftrydig met de waare belangens van Zyne Keizer lyke Majefteit, als met die des Volks, 't geen by beftierd. IV.  C 'O IV. AFDEELING. „ Het onderwerp en de paaien van 't Geeftelyk ge„ zag in den Staat, zyn zoo duidelyk door de ?, bedieningen en plichten, aan welke de Heere „ zelve, terwyl hy op aard" was, zyne Apofte5, len verbonden heeft, beperkt, dat men ten dee„ zen opzichte, niet dan ter kwaader trouwe ee3, nigen twyffel zoude kunnen aanneemen, of vajlftellen; en het zou eene ongerymdheid zyn te durven vorderen, dat de Opvolgers der Apejlelen meerder gezag moeten hebben, van het God„ delyk recht, dan 'er de Apoftelen zelve yan hadden. Indien alleChriftcncn het gezag der Geeftelykheid uit een en het zelfde oogpunt befchouwden, dan zouden 'er in de Kerk noch ketteryën, noch fcheuringen, noch verdeeldheden zyn: dan zoude 'er in dc Kerk maar één eenige Gemecnfchap zyn, en de Keizer om Chriften te zyn, zou geen andere grondbeginzelen kunnen hebben dan die deezer ccnige Gemeenfchap. Maar indien onderfcheidene Chriftelyke Gemeenfchappen , het Geeftelyk gezag op verfchillendc wyzen befchouwen, 'er mindere of meerdere ukgeftrektheid aan geeven,'er verfchcidene trappen aan verleen.cn, gelyk ook verfchillendc hoedanigheden , •welke ydcre Gemeenfchap gezamentlyk wil veftigen op de Leere van Jefus Chriftus, op het voorbeeld der Apoftelen, op het ftandvaftig gebruik der Kerken, met één woord op dc Heilige Schrift en de  £ 13 ) de overleevering, dan is het middag klaar dat de Souverein in deezen ftryd der gevoelens maar ééne party te kiezen heeft, namentlyk deeze van dezelve al te maal te verdraagen, laatende aan de tyd en ondervinding de zorg over om de Menfchcn te onderrichten, welk aan de Maatfchappy het voordeeligfte is; dat is te zeggen, welk met de gezonde Zedekunde meeft overeenkomt, en by gevolg het befte is. Met het een gevoelen te beveelen, zoude men alle de andere verbannen, alle gevoelens aan het zyne willen onderwerpen; men ' zoude over de gewectens eerte willekeurige magt ttitöeffenen; het gevoelen ftcllen in de plaats van het natuurlyk recht; de onzekerheid tot eene Wet verheffen; de Zedekunde vernietigen; en de Maatfchappy door zyne eigene grondveftingen verdel, gen. De Zedekunde door bovennatuurlyke beweegredenen kragt by te zetten, is het onderwerp der Geeftelykheid. Haar gezag beftaat in de magt om aan de Godsdien ftige gemoederen de ftraffen en Geeftelyke vergeldingen, eigenaartig gefchikt om hen deeze Zedekunde en beweegredenen te doen beminnen en eerbiedigen, voor te houden. De paaien van dit gezag ftrekken zich even zoo wyd uit, als de wille der Geloovigen, om dat dit niet dan door dc overreeding geöefFend word. Derhalven in zoo verre de Geeftelykheid niets anders doet dan de natuurlyke Wet door het Chriftendom te ouderfchraagen, en in zoo verre zy het Chriftendom iiiet dan door overreeding doet heerfchen, is haar gezag onbeperkt; Dewyl zy maar enkel het welzyn der Maatfchappyën , 'dat is de Zedekundige or-  C 14} orde ten onderwerp heeft, komt haare infteliing met het hatuurfyk recht volkoomen overeen, en haar gezag is geheel onbeperkt. Voor te'geven, dat Jefus Chriftus ten aanzien zyner Apostelen, het recht om zynen Godsdienft te doen beminnen ert te eerbiedigen, bepaald heeft, is eene Wónderfpreuk opperen, welke men zonder kwaade trouwe kan verwerpen. Men kan ook zonder ongeremdheid ftaande houden, dat de Geeftelykheid uit het Goddelyk recht, alle noodzaakelykgezag ontleent, tert einde de plichten haarer zendig te vervullen , zelfs wanneer de Apoftelen dit gezag niet geöeffend hadden, terwyl Jefus Chriftus op aarde 'Was. Indien wy het Evangelie willen raadpleëgen, zullen wy zonder moeite aantoonen dat de Apostelen zelve, geduurende dat hun Mecfter met heri was, deeze wyze van gezag, daar hier van gewaagd word, al geöeffend hebben. Maar'gefield zy hadden dit niet geöeffend, wat zoude men 'er dan nog uit kunnen befluiten ? Leert ons de Evangelifche Gefchiedenis niet dat de Apoftelen en Discipelen van Jefus Chriftus in de volle bediening hunner ampten niet kwaamen, dan na de nederdaaling vari den Heiligen Geeft ? Had Jefus Christus heri niet bekend gemaakt, dat het niet dan na dit tydftip zyn zöude dat zy alles zouden weeten, wat zy zouden moeten weeten ? cum Spiritus paraclitus Ventrit, docebit vos omnia. Had hy hen niet beloofd dat God hen alles zoude ingeeven wat zy volgens de omftandigheden te doen of te zeggen zouden hebben ? Had hy hen niet verzekerd, dat hy geduurende alle tyden met hen zoude zyn? Mc-  C u ) Ëcce ego Vobiscumfum usque ad confummatknem Sozculi-, Met één woord, is dit niet na de nederdaaling van den Heiligen Geeft over de Apoftelen, dat zy de bedieningen van het Apoftelfchap volkoomen geöeffend hebben ? Zegt de Schrift niet, herhaaltze het niet dikwils, dat zy voor dit tydftip nog vleefchelyk waren, onweetende , en weinig gefchikt tot de bediening waar voor zy beftemd waren? Is het niet na de nederdaaling van den Heiligen Geeft, dat zy de Boeken van het Nieuwe Teftament gefchreeven hebben; dat zy Kerkvergaderingen gehouden hebben om de Kerkelyke tugt te regelen ; dat zy BifTchoppen aangefteld hebben om de Kerken te beftieren ; cindelyk, dat zy aan de Chriftelykc CuiWienft ccnc vafte en duurzaame gedaante gegeeven hebben? Meh kan derhalvcn niet zeggen dat „ Het onderwerp en „ de paaien van het Geeftelyk gezag in den Staat, dui„ delyk beperkt zyn door de bedieningen en plichten 3 „ aan welke de Heere zelve, terwyl hy op aarde was, zyne Apoftelen verbonden heeft." Daarenboven zoo 'er ten deezen opzigtc eenigen twyffel ware, aan wien zou het toekoomen van 'er over te oordceien? Heeft Jefus Chriftus aan zyne Kerk bevolen van zich wegens de Kerkelyke Zaaken tot het oordeel der Vorften te vervoegen ? Heeft hy gezegd dat men aan den Keizer moeft gceven wat hem niet toe kwam ? Heeft hy verklaard dat de gekroonde Schaapen de Herders moeften onderrichten en beftieren ? Met één woord, heeft hy de Kerk, zyn Opperhoofd en zyne Kerkvergaderingen aan de Keizers onderworpen ? Hebben ooit de Keizers zeifs diergelvken eifch gedaan ? V,  C #)> V. AFDEELING. Nu is het ieder een bekend dat onze Heere Jesuj» Christus, hen met niets anders belaft heef 't, dan met zuivere geejielyke bedieningen; (i) met de Verkondiging van het Evangelie, (2) met de zorgen van zynen Godsdienft, (3) met de bediening der Sacramenten in zoo verre zy geeftelyk zyn, en (4) met de zórg en 't beftier vah zyne Kerk. Uit welk Evangelie heeft men deeze Iofle en willekeurige verdeeling van de plichten der Geeftelykheid geput ? In deeze verdeeling is geen één woord gebruikt , welk geene verfchillendc zinnen medebrengd, en welk ieder een naar zyn begeerte niet kan uitftrekken of beperken. Hoe zullen deeze vier willekeurige grondftellingen voor richtfnoeren kunnen dienen in de beftiering der rechtvaerdigheid; dat is te zeggen, in eene werking welke niets willekeurigs aanneemd? hoe kan men deeze grondftellingen verwifTelcn in de plaats van het aangenoome gebruik, van de beft uiten der Kerkvergaderingen en van de oude Kerken - ordens. Voor het overige heeft Jesus Christus , met aan zyne Apoftelen en aan hunne opvolgers,de zuivere geeftelyke bedieningen te vertrouwen, hen van het natuurlyk recht niet beroofd; en fchoon men Geeftelyk is , is men niet minder Menfch, noch niet minder Burger. Derhalven is een BiiTchop ter zei-  I H 3 ?t*b-ërtyd geeftelyk en ook burger,als burgerrrióëfc hy het natuurlyk recht in zyn volle uitgeftrektheid genieten, hy moet dé veiligheid van zyn pérfoori hebben, dé vryheid zyner daaden en den eigeüdörii zyher goedêrén; en de Maatfchappy, 'of de 5bü*; ■f'erein, welke die verbééld, is hem de guarandeering van dit driedubbeld recht verfchuldigd; Als Geeftelyk is hy door den Staat gelaft van eenen Godsdienft te doen beminnen, aah de natuurlyke wet vbrderlyk, cn by gevolg .ook aan het geluk van het Menfchdom: om hkr in te' flaagen heeft hy recht om alle middelen te gebruiken, welke met het natuurlyk recht niet ftrydig zyn.Dier halven moet de een en dezelfde perfoonzoo wel de Burgerlyke als de Geeftelyke Rechten genieten, om des te beter zyrj beroep te kunnen vervullen. Hy mag van zyne burgeriyke hoedanigheid gebruik maaken, om te beter zyne geeftelyke plichten te volbrengen; gelyk hy ook Van zyne geeftelyke hoedanigheid gebruik maakt, om te beter zyne burgeriyke plichten na te koomen. Derhalven moet men deeze twee hoedanigheden, die tot één en.hetzelfde oogiiierk namentlyk tot het welzyn van de zamenleeving ftrekken , niet van elkander fcheidem Ook zoude men die niet dan onrechtvaardig en langs eene valfche gevolgtrekking, met elkander tegenftrydig en onbeftaanbaar kunnen veronderftcllen. Derhalven kan de Souverein die nooit aanmerken als met betrekking tot het natuurlyk recht, welk hy gehouden is aan ieder byzoncler perfoon te guarandeeren. By gevolg zoo lang de geeftelyke burger , tegen het natuurlyk récht óiet zondigd, zoo lang hy noch de vei-  f x8 } ligheid, noch de vryheid, noch iemands eigendom fchend, zoo lang heeft de Souverein ook geen recht hoegenaamd, om zyne geeftelyke bedieningen te bepaalen. De Geeftelyke heeft ten deezen opzigte geene andere regels op te volgen dan die, welke de Kerk, de Kerkvergaderingen enzyn eigea geweeteo hem voorfchryven. VI AF-  C 19 3 VI. AFDEELING. 3, Aan deeze vier onderwerpen was het gezag der „ Jpofielen bepaald, en by gevolg zyn het al. leen deeze vier onderwerpen, waar ophun„ ne Opvolgers aanfpraak kunnen maaken." Men bcgrypt dat deeze vier onderwerpen nier_9 dan wydloopigheden in zich bevattende voor géène bepaalingen kunnen dienen aan het gezag der Apoftelen; noch aan dat van hunne Opvolgers. Dit gezag beftemd om den Godsdienft te bevorderen welke zelf als eene borftweering der natüurlyke wet is, moet de noodige uitgeftrektheid hebben, om zyne uitwerking voort te brengen, Wie immers het einde wil, begeert ook de middeleri om daar toe te geraaken. Voor het overige heeft men zich wel gewagt, om de befchikkingen der armen en Kerkelyke goederen, onder het getal der onderwerpen welke het pezag der Geeftelyken uitmaaken, te ftellen. OndertufTchen is het zonneklaar, dat deeze befchikkingen altoos géweeft zyn, niet alleen in de handen der BiiTchoppen, maar zelf m die der Apoftelen en der eerfte Discipelen van Jesüs Christus. Om wat reden men hier van deeze befchikkingen mét {preekt, alhoewel zy alleen de eenige bron zyn van de afgunft welke men de Geeftelykheid toedraagt, is niet moeijelyk tè begrypen. Ja men weet maar al te wel dat de onbepaalde magt altyd voor zich behoud om willekeurig te befliffen over dit groot punt van het Kerkelyk gezag. Ba VII. AT-  C20) VII. AFDEELING. j, Hier uit volgd dat alle gezag hoegenaamd is den Staat behoord en hedendaags moet behooren, „ tot het algemeen rechtsgebied der Souvereine magt, zoo als het geweefb is zedert den eer„ Jien oirfprong van alle Staaten en van alle „ Maatfchappyën , tot de oprechting van het „ Chriftendom tos, door welk deeze natuurlykè „ orde der dingen geenzints veranderd is gewor., den , of heeft kunnen veranderd worden. Een Souverein is een Vertegenwoordiger, een Gevolmagtigtde , een Regeerder , door het Volk met de zorg belaft, om aan ieder medelid der Maatfchappy in 't byzondcr het natuurlyk recht te Guarandeeren. Hy heeft geen gezag dan alleen om deezen eenigen plicht waar te rieemen. Hy onderricht, om dat men het natuurlyk recht, zonder het te kennen, niet kan betrachten.- Hybefciiermd, om dat het natuurlyk recht noodig heeft, tegen de kwalykgezinde Burgers, door de rechtvaardigheid; en door de Wapens, tegen debeleedigende Oorlogen verdeedigd te worden. Hy beftierd, om dat,- by aldien de eigendommen, welke den Staat in gemeenfchap bezit , gelyk de groote Wégen, de Rivieren cn Zee-Havens, verlaaten waren, de Maatfchappy in het genot van het natuurlyk recht, de grootfle hindernifTen zoude ondervinden. Zie daar tot hoe verre het gezag der Souvereine magt gebragt word. Hy is belaft met de  C M ■) de onderrichting, befcherming en befiiering. Dienvolgens is het middagklaar, dat hy over de denk. wyze geen hoegenaamd foort van gezag heeft, want dit gezag zoude het natuurlyk recht, welk aan ieder Menfch zyn geweetens vryheid verleend, regelrecht tegenftreeven; zonder welke vryheid het woord Zedeleer volftrekt niets beduid. Gevolglyk is 'er, in 't Huk van Godsdienft , volftrekt geen gezag van den Souverein, om dat hy over de geweetens en de natuurlyke vryheid geen hoegenaamd gezag heeft. Daar zyn Menfchen die denken dat deeze natuurlyke vryheid niet. zoude kunnen onbeperkt zyn, en dat den Souverein haar.paalun mag ftellen. Maar deeze ftryd ruft maar op eene enkele dubbel-zinnigheid, Men geloofd niet dat de vryheid. gevaarlyk of berispelyk is,danvoor zo verre men ze met moedwilligheid en misdaad vermengd. De vryheid is de magt om alles te moogen doen 't geen met het natuurlyk recht niet ftrydig is; alles, 't geen noch, de veiligheid, noch. de vryheid, noch den eigendom van andere Menfchen fchend. De moedwilligheid in tegendeel is eene overdaad, eenbeftaan, welk dit driedubbel recht in een ander kwetft. De Souverein mag en moet de moedwilligheid, ftuiten; want daar voor is hy juift aangefteld: maar aan de uitöerTening van het natuurlyk recht, vermag hy geen hgegenaamde bepaaling te zetten. Alles wat niet onrechtvaardig is, is zoo noodzaakelyk aan de Menfchen toegelaaten, dat zy ponder deeze gedooging niet zouden kunnen beftaan,noch zig bewaaren, noch ook gelukkig zyn. Zy zouden niet meer dan een vergund aanweezen hebben. De vryheid des B 3 Se'  C fca ) gezelligen Menfch mag niet beperkt zyn; want hy heeft zich in de Maatfchappy begeeven , om zig deeze des te beter te vcrzékeren. Weshaiveh ftrekt de vryheid zig éven zoo wyd uit als de rechtvaar' digheid, welke andérs niet is dan de eerbied voor het natuurlyk recht.'' Den Menfch in zyne vryheid te befnoeijen, is derhalven eene misdaad tegen de Menfchelykheid. Alles is aan, den Burger toegelaaten, voor zoo veel hy in zyns gelyken het natuurlyk recht niet te kort doet. De natuurlyke vryheid te willen bepaalen, onder wat voor dekman. tel dit ook zyh mogte, ware de Zedekunde te vernietigen met die willekeurig te maaken. Inderdaad, by aldien een fchoon voorwendzel, dit van het algemeen welzyn by voorbeeld, genoeg ware om den Menfch het genot zyner rechten te beletten, "nooit zouden de willekeurige Vorften, nooit zouden de Overwinnaars, nooit zouden de zoogenaamde Helden; met één woord , nooit zouden de onweetende of kwaalyk geraadenè Vorften naiaaten', van onderden dekmantel, van hun algemeen welzyn, onder voorwendzel vah het Gemeenebeft, hurine Onderdaancn te onderdrukken. "Indien men het natuurlyk recht kon beperken, wat zoude dan de maat zyn van het rechte en het onrechte ? Welk een riehtsfnoer tot gehoorzaamheid zoude 'er dan weezen ? Wat zoude dan de grond onzer plichten en rechten zyn ? Welken teugel zoude men flellen tegen'de geweldenaary, tegen de onweetendheid,, tegen'de driften? De wil, de eigenzinnigheid, en het begrip van den Meeflef zouden alleen, vopr zyne Kudde flaaven de eenige Wet Zyn, en om de ongerymfte, de onrechtvaardigfte, en de gewel-  «reldaadigfte bevelen gezag te geeven, zoude hy flegts een enkel fchoon voorwendzel behoeven uit te vinden. Nogmaals, als men de fchending van het natuurlyk recht, onder voorwendzel van het Gemeenebeft toelaat, word alles willekeurig. By aldien de Egyptenaars opentlyk beleeden dat het pleegen van dievery, aan geheel de waereld vryftond,met zich by eenen Regeerder die men het Hoofd der Benden noemde, te laaten opfchryven; indien de Spartiaaten, het behendig fteelen, het verdelgen hunner Kinderen, wanneer ze hun mismaakt voorkwamen , en het vermoorden der ongelukkige Hilooten op de Jagt-partyën, zig tot eere deeden ftrekken; zoo de Indiaanen en andere Volkeren, hunne ouders en vrienden ombrachten, en zc opvraten om hen van de ongemakken des ouderdoms en die der ziekten te bevryden ; zoo de Opvolger op den Throon van dcn Grooten Heer eertyds alle zyne Broeders deed omkoomen; indien de Hebreeuwen het genade hewyzen aan de Vrouwen, aan de Gryzaards en aan de kleine Kinderen hunner vyanheii voor eene misdaad befchouwden; zoo men in onze dagen Poolen verdeeld heeft; zoo men Corfica ten onder gebragt heeft; indien men die van Geneve onderdrukt; indien men de nieuwe Inwoonders van America onder het juk heeft willen brengen, naar de ouden verdelgd te hebben; met één woord, indien alle misdaaden, alle fchelmftukken, alle aanflagen by de oude en hedendaagfche Volkeren tot een Wet zyn opgericht geweeft, onder voorwendzel van het Gemeene beft, gelyk als of 'er een ander Gemeene beft ware als de betrachting van het natuurlyk recht. Men zoude kunnen bewyB 4 zen  ( H ) #en dat 'er geen misbruik is, geene onrechtvaardige Wet, geene wyze van onderdrukking, geen, foort van gemeene onrechtvaardigheid, te beginnen van de Eenhoofdige Regeering af tot de Regeringloosheid toe, welk het Cemecncbeft, het , belang der Menfchen, en het geluk dcrMaatfchappyën niet voor dekmantel heeft gehad. 'Er is derhalven geen één misbruik, welk zynen oirfprong' niet heeft uit die vervaarlyke en gruwelyke dwaaEng, welke het Gemeenebcft van het natuurlyk recht affcheid en verwyderd. Dienvolgens' moet men als een heilig, eeuwig en onfehendbaar Grondbëgihzël aanmerken, dat 'er geen ander Gemeene-" beft is, geen andere rede van Staat, geen ander algemeen belang, als de handhaaving der natuurlyke Wet; dat men die nimmer mag aanranden, welke beweegrede 'er ook zyn mogtc • dat die geene wie ze in eenig punt fchënd/die zoo wel vernietigd als de geene wélke' ze in 't geheel fchend: qui peccat in unf faiïus ejl omnium reus. Eindelyk dat de 'geene die den regel vernietigd, geenen regel meer heeft. Het Minifterie van Weenen beroept zich hier op dc natuurlyke orde der' dingen. Deeze orde is zonder twyfel iets heiligs: zy is de' grondflag en het fondament 'van het geluk in de zamenleeving, maar men moet den zin die men aan dit woord geeft bepaalen. By aldicn men door natuurlyke orde, de noodzaakelykheid begrypt, uit welkers kragt den zwakkeren, aan den fterkeren moet gchoorzaamen, dan is dee^e prde. de orde, der Dieren, en der kwaaïyk beftierde. Volkeren. Maar het is'deeze orde niets tteÜfê aan weczens toekomt, die van hunne rc■ ', '•; '' '' ■ jen  c 25§ den gebruik maaken. Deeze orde , de Beefteg aangebooren, is voor de Menfchen een wanörde, Om deeze wanorden te voorkoomen, is het dat zy peftieringen aangefteld hebben, dat zy zich tot een, eenig Lichaam verzaameld hebben, dat zy hunne, kragten in gemeenfchap gefteld hebben, om dat ieder een in deeze onderlinge Guarandepring gelykelyk deel had, op dat de fterkere den zwakkeren niet zoude onderdrukken ; en dat deeze laatfte de kragt, welke hem ontbrak, in de Maatfchappy van andere Menfchen zoude vinden; het is daaróm dat de Menfchen de gclykhcid van recht vaftgefteld hebben 'om de ongelykheid der zaak te recht te brengen, en om aan de ongelykheid der krachten te baat te koomen. Indien men door natuurlyke orde, verftaat die eenvoudige wegen, deezen gelykvormigen voortgang ^ welke de rede en de ondervinding van alle tyden aan de Maatfchappyën aanduiden, om ze gelukkig te maaken; of om nauwkeuriger te fpreeken, zoo de natuurlyke orde flechts de eenvoudigfte en de zeekerfte wyze is om het natuurlyk recht te Guarandecren, clan is het zonneklaar dat men de orde niet kan volgen, dan door het natuurlyk recht te eerbiedigen. Maar de veiligheid, cle vryheid , 'en den eigendom behooren tot dit recht , leggen 'er den grpndilag en het fondament van, maaken 'er het wézen van uit. Weshalvcn , op dit recht Aanfpraak te maaken, is de natuurlyke orde optekeeren. Den oirfprong van alle ongelukken, welke het Menfchelyk geilagt overftclpt hebben, komt daar van daan, dat men den plicht van aan de natuurlyke Wet te ge B 5 hoor-  C t« ) hoorzaamen altoos verward heeft met de noodzaa^ kelykheid om voor het geweld te wyken. Derhalven indien het Keizerlyk Hof door de natuurlyke qrde den plicht van aan de natuurlykeWet te gehoorzaamen verftaat, dan heeft het Chriftendom, 't geen nimmer aan de gezonde reden kan tegenftrydig zyn, deeze orde geenzints kunnen veranderen. In deezen zin laat de natuurlyke orde aan den "Keizer niet toe, om door het fchenden der rechten van de Geeftelykheid, welke maar eene Godsdienftige infteiling is om de natuurlyke Wet te onderlteunen, de geweetens vryheid enden eigendom te verminken. Maar zoo het Minifterie van Weenen, door de natuurlyke orde verftaat de noodzaakelykheid om voor het geweld te wyken, dan kan men zeggen dat deeze natuurlyke orde een wanorde is, welk het Chriftendom heeft kunnen en moeten veranderen, en 't welk het duidelyk heeft aangeweezen door deeze woorden: geeft den Keizer dat des Keizers is, en Gode dat Godes is. Dit wil zeggen, gehoorzaamd den Vorft , Befchermheer van het natuurlyk recht, maar nimmer deszelfs Verderver. By aldien dat het geen plicht ware van dc willekeurige oppermagt cn zyne wanorde t;c beteugelen , om wat reden zou dan Jefus Christus dat geene wat men, aan God verfchuldigd is onderfcheiden hebben , van, dat geene wat men aan den Keizer verfchuldigd is ? Het is flegts in, de tyden der onwectenheid, en onbefchaafdheid ' in tyden van vernederinge en onderdrukkinge, dat men heeft goedgevonden, te zeggen, dat het Chriftendom de willekeurige oppermagt en de geweldenaary in de hand wérkt Daar is geene Gods-  ( 27 ) Godsdienft. welke deeze meer tegen is. Daar js geenen Godsdienft welke de plichten van den Souverein duidelyker beperkt heeft. MiiTchiën zelf ondervind men heden dat die in deezen pp. zigten al te nauwkeurig is geweeft. MifTchien begrypt men met Tertulianus, dat die met de willekeurige oppermagt onbeftaanbaar zy, en dat der Keizers geene Chriftenen zyn kunnen. Sed et Ccbfares credidiffent fuper Chrifto , fi out Ccefares non esJent Sceculo necejjarii, out ft'et Chrifiiani potuijfent esje Ccefares (*}. (*) ApoL Cap. XXI- VIII.  ( *8 ) VIII. AFDEELING. ^, Behahen de vier voornoemde Onderwerpen, is 'er „ dan geenerlei fiort. van gezag , geenerlei uit.' „ fluitende vergunning , geenerlei voórrechl, „ geenerlei recht hoegenaamd, welk d-e Gee„ Jlelykheid alleenlyk uitfluit van de vrye en willekeurige wil van de Forjlen der „ Aarde." Ti/Ten heeft gezien dat het wettig gezag der VprsJ-VJ. ten heftond, in het vervullen der Menfchen begeerte, met in den naam der Maatfchappy te waaken, ten einde het natuurlyk recht voor ieder privaat Perfoon gelykelyk befchermd en Geguaran. deerd wierd. Dit gezag {trekt zich niet verder uit. Het ligt geheel opgeflooten in deeze driewoorden: in het natuurlyk recht te doen kennen, eerbiedigen en beminnen. Al 't geene wat hier tegen kan gedaan worden., is eene overweldiging en eene kwaade toeleg. Men moet deeze handelwyze naar dien grondregel onderzoeken.. Zy fchynt ons zoo min op de daad als op het recht gegrond te zyn. i. Men kan niet zeggen dat het Godsdienftig gezag aan. de Geeftelykheid gegeeven is geweeft door de Vorften der Aarde. Dit gezag op het geweeten en de overreeding gegrond zynde, zouden de Vorften, welke de Godsdienftige Volkerenbeftieren , aan de Geeftelyken niet kunnen geeven noch weigeren. Zy zouden in deezen opzichte aan het Volk en de Geeftelyken niet anders dan de vol-  C 29 ) veile geweetens vryheid kunnen verzeekereh. Dienvolgens mag het Volk, indien het door de Geeftelyken wilde onderricht, beftierd en beoordeeld zyn, in deezen eifch met het natuurlyk rechtovereenkomftig niet geftoord worden. Gelyk de Geestelyken welke het zich voor eene Godsdienftige plicht zouden houden om het Volk te beftieren , te verlichten en te ftichten, in hunne bedieningen niet mogen verhindert wórden. De plicht van den Burger omtrent den Geeftelyken , en die van den Geeftelyken omtrent den Berger ■, zyn op ééne overeenftemming der geweetens gegrond, welke met het natuurlyk recht niet ftrydig zynde op de vryheid zelve ruft, en niet vermag beperkt, verhinderd, opgefchort, bevólen of afgefchaft tc worden, noch door het Volk, noch door die geene welke het Volk vertegenwoordigen. Dit is het vrywillig rechts-gebied van het .natuurlyk recht s ■t welk ook geenzints van de Souvereinen afhangt. Dit duurt zoo lang als de Geeftelyke en de Burger het te zaamen eens zyn, en gefteld 'er was maar een Godsdienftig Menfch in den Staat, dan zoude deeze nogtans recht hebben om zig aan het rechts-gebied van eenen Geeftelyken te onderwerpen, zonder dat iemand, zelf niet het geheele Lichaam der Natie, hier tegen iets zoude kunnen te zeggen vinden. 2. De Vorften der Aarde mogen nimmer van het Volk welk zy beftieren gefcheiden zyn. Zy zyn maar de gevolmagtigde, de vertégenwoordigers, de zintuigen der Natiën welke hun aangefteld hebben , of welke ze aan hun hoofd handhaaven. Westaalven vermogen zy niets te willen als dat geene wat  C30 ) wat het Volk wil; zy vermogen niets te willen als de waarneeming van de natuurlyke Wet, om dat zy Önmiddelyker wyze aangefteld zytigeweeft, om voor de handhaaving van die Wet te waakeh. Hieruit volgt dat zy tegen het oogmerk van hun Volk niets vermogen te onderneemen. Ja hét ftaat hen niet vry, op eene willekeurige wyze zelf het goede te doen. By voorbeeld, zoo dit Volk iri dwaaling is, vermogen de Souvereinen hunrfÊ dwaalende gevoelens niet dan door de onderrichting aari të randen'; en zy vermogen de onderrichting niet te beftieren,- als met die op de vryheid van denken, fpreeken en fchryven te grondveften. Met ëén woord; zy vermogen het natuurlyk recht, onder , voorwendzel van het uit te ftrekkcn, niet fchenden : zy vermogen de begeerte hunner aanftellers niet tegen te gaan. Derhalven is hunne wil niet vry en willekeurig, om dat zy anders geene wil hebben, als die van hun Volk. Dus al 't geene, wat zy eenftemmig met het Volk, aan de Geeftelykheid hebben kunnen toeftaan, is eene wettige fchikking, welke zy zonder medewerking van dit Volk niet kunnen veranderen, want, nog eens, zy zyn niets door hen zeiven, zy zynflèchts de gevolmagtigde hunner onderzaaten. 3. Aangaande de voorrechten en privilegiën welke aan de Geeftelykheid zyn toegeftaan, dat is eene ftoffe welke eene byzondere opmerking verdient, Men kan die uit tweederlei oogpunten befchouwen, Deeze inwilliging is of met de rechtvaardigheid tegenftrydig , of 'overèenkomftig. Eene inwilliging tegenftrydig met de rechtvaardigheid, is deeze ,: welke eens anders rechten fchend ten voordcelé van  C 3* ) van eenen derden. Men weet dat noch het Volk, hoch by gevolg den Souverein aan niemand hoe genaamd dusdanige privilegiën mögen tbèftaan . want dit ware de eenen te ontrooven om de anderen 'er rriedè te verrykeh. Men begrypt dat deeze onrechtvaardige voortrekking, door het vernietigen der gelykheid, het lichaam van Staat zoude *t onderfte boven keeren. Een voorbeeld zal nog beter myn denkbeeld verlichten. Indien een Souverein fommige Grond-Eigenaars van ichattingen voor de gemeene laflen tebetaalen onthefte, onder voorwendzel dat zy Geeftelyk zyn, dan begrypt men dat deeze ontheffing op andere eigenaars wederom zoude te rug vallen , welke gedwongen zouden zyrt voor de Geeftelyke te betaalen, om de fomme van het gemeene inkomen volleedig te maaken. Derhalven zou deeze ontheffing voor de Maatfchappy een verderflyk misbruik zyn, welk de Souverein," eenftemmig met het Volk, recht zoude hebben te hervormen. Maar deeze hervorming zoude moeten uitgevoerd worden op eene wyze met het natuurlyk recht overèenkomftig. Men zoude hen niet willekeurig en zonder rechtspleeging uit hun bezit kunnen ftooten. Men zoude hen niet kunnen berooven van 't geene zy niet geftolen hebben, van 't geene zy wettig verkreegen hebben, van eene weldaad Welken het Volk hen vrywillig heeft toege-i ftaan, en' waar van zy zedert veele eeuwen in geruft bezit zyn. Maar men zoude of hen kunnen overreeden om tot de orde weder te keeren, of hunnen dood afwagten, om de natuur hunner bedieningen te veranderen , of tot alle anderè eerelyke wegen den toevlugt neeaien, om hen fchadeloos te Helle»; Voor  Voor-het overige, zoude men die privilegiën vari de Geeftelykheid niet vermogen aan te roeren, zonder ter zeiver tyd die van de zelve natuur te herroepen, welke aan Amptën, aan dèri Adel en aan andere tytels gégeeven zyn. De Geeftelyke bezitten een ampt wélk zy van den Staat hebben, een weezënlyk ampt ert van zoo een groot aanbelang als een eénig ander, te wecten dit van onderrichten. Diensvolgens, kan dit ampt hen niet bevryden van fchatting te betaalen, dan is het zonneklaar dat 'er geen eenig ander ampt in den Staat, het genot moet hebben vah deeze oneigenlykë privilegie; Derhalven mag men tên deezen opzigte niet denken om de Geeftelyken te hervormen, zonder ter zeiver tyd alle die gëenen te hervormen welke in het zelve geval zyn. Men kan zonder de gcweldaadigfte onrechtvaardigheid dezelve misbruiken by den eenen niet verbannen en die by den anderen handhaaven. Eene inwilliging, overèenkomftig met de Rechtvaardigheid, is deeze welke eenen derden bégunftigd zonder iemands rechten te krenken. Men weet dat ieder Menfch meefter is om over zyn goed te be* fchikken, ten voordeele van die het hém behaagd; By aldien deeze befchikking hem vërboderi ware, dan zoude hy geert eigenaar méér zyn, hy zoude zyn natuurlyk recht niet meer genieten. Derhalven indien een Burger zyn goed geheel of ten deele aan de Kerk wil geeven, zoo is hy 'er meefter van, ert niemand kan zich hier tegen verzetten. De Souverein heeft geen recht om hem zulks te beletten; want daar legt hem niets aangeleegen wie den eigenaar is, mits dat den daadelyken bezitter j zyn aandeel  C33 ) deel der fchattingen betaald. Derhalven. moeten alle de voordeelen, welke aan de Geeftelykheid gedaan zyn, door de Maatfchappy géguarandeerd worden; om, dat zy die onder borgtocht der Maatfchappy verkreegen heeft. Zoo de Souverein ondervind dat het verkeerd is om de Geeftelyken te verryken, is het zyne zaak om het Volk iiri dit ftuk te onderrichten, en hetzelve langs die onderrichting tot zyn natuurlyk doelwit te geleiden: maar hy vermag niets vaft te ftelleh in een onderwerp 3 welk de geweetens en de gevoelens van zyn Volk verdeeld, eh daar het natuurlyk recht belang by heeft; ten opzigte van verfcheiden privaate Perfoonen, welke om dat zy Priefters of Monniken zyn , daarom niet minder Burgers zyn. C IX.  (34) IX. AFDEEL1NG. jj Het is omvederfpreekelyk dat het Souverein gezag # „ in al het geene dat door het zelve toegejlaan» °f ingevoerd is, en het welk van zyn welge„ vallen afhing om toe te Jlaanofte weigeren, het volle recht heeft om veranderingen te maa„ ken, en zelfs die geheel en al te herroepen , „ wanneer het algemeen welzyn zulks vorderd, en 'er geene grondwet tegen is; op dezelfde „ wyze gelyk alle andere Wetten, vergunningen .. en infieHingen gemaakt of nog te maaken, de„ welken het van dewysheiden zelfs van den plicht „ der wetgeevende magt afhangt, naar tyden en omftandigheden te fchikken" Het welgevallen van het' Souverein gezag, is eene woordenfpeeling , welke men nooit genoeg zoude kunnen verbannen''. De Souvereinfteit is een ampt, een volmagt , eene bediening welke geen welgevallen heeft. De geene die 'er mede bekleed is, heeft geerten anderen wil als die zyner aanfteliers. Men' moet zich wel wachten om de rechtvaardigheid met den geenen die"ze oeftend, enden Menfch, aan onkunde en driften onderheevig , met dë Souvereiniteit te vermengen. De Souverein befchikt de algemeene inkomften niet volgens zyne driften , zyne eigenzinnigheden , en zyn weigevallen; maar hy ontfangt dit inkomen om het voor het Gemeenebeft tebefteeden, om 'erdeopenbaare bedieningen mede te betaalen, om den algemce.*'.' 9 nen  ( 35 $ nen overvloed te onderhouden en te vermeerderen» Zyne befchikkingen moogen in deezen opzigte niet willekeurig zyn, noch door zyn welgevallen beftierd worden. Hy heeft de verlichting en de medewerking zfó \ ilk hoodig, ten einde door hetzelve weg tja het % oordeelige en het noodzaakelyke 'lipt M i i 'cbappy onderrigt te worden- Na zyn eigen sin alléén vermag hy niets vaftteftellen of aftefchaffen. Hy heeft gecnen wille als die van 't Volk, he/l wejk ■■■ beftierd, het welk, met hem hunne hoodweHdigbedeg te doen kennen, hem ter zeiver tyd zyne plichten onder 't oog brengt. liet algemeen w.hyn, welk men hier voor een nchtlhoer van gedrag in een Souverein aanncemd, is, zonder twyffel, van alle Staatkundige inrichting de foridamcnceele grondflag. Maar dit groot grondbeginzel moet men niet in een niets beduidend woord veranderen, het welk geenen bepaalden zin heeft, en het welk men willekeurig gebruikt om goed en kwaad te doen. Het is openbaar dat dit gropte woord in de gemeene zamenleeving nooit iets beduid, dan de eigenzinnigheden, de driften, de onweetenheid eri de byzondere belangens der beftierende Staatsbedienden. Derhalven moet men den waaren zin van dit woord bepaalen. Het algemeen weizyn bëftaat uit alle de byzondere welweezens: het geluk van een ieder in 't byzonder maakt het gemeene geluk uit. Dienvolgens is het algemeene beiangen het beloop van alle de byzondere belangens. Maar het genot van het natuurlyk recht, in geheel zyne uitgeftrektheid, is van alle voordeden, welken de Menfch in de Maatfchappy kan genieten, het eerftc, en dc bron van alle anderen. Daar het algemeen welzyn, eigentlyk'geC 2 fprV-  C 3« > fproken, niets anders is dan de verzeekcring van het natuurlyk recht aan ieder Lid der Maatfchappy ; dewyl de heerfchappy van de natuurlyke wet de ziele van het Staatkundig Lichaam uitmaakt. By gevolg is de bcwaaring van het natuurlyk rechten yder privaat Perfoon, het waare algemeen welzyn , na't welk een Souverein zich heeft te regelen. Alle zyne wetten moeten maar enkel de gevolgtrekkingen van dit recht zyn; zy allen moeten alleen maar ftrekken, om de veiligheid, de vryheid, en den eigendom te handhaaven. Daar is noch tyd, noch plaats, noch omflandigheid, noch gebruik, noch gewoonte, ja 'er is geen eene beweegrede welke deeze Wet kan opfchorten, affchaffen of bepaalert. Alle verordening, alle Staatkunde, alle inftelling aart deeze wet ftrydig, is eene wanörde. 'Er is noch vergunning,- noch traftaat, noch bezitting of ze is, indien ze op die grondflag niet gebouwdis, eene willekeurige roovery. De grondwet der heerfchappyën is niets anders dan deeze wet: het is de wysheid des Wetgccvers om die te' kennen , en zyn plicht om zig 'er na te fchikken. Deeze wee is van alle tyden, ze ftrekt zig uit over alle Landen, ruimt alle omftandigheden uit den weg, en ze geduld geene uitzondering, hoe ligt men die ook veröndcrftcllc. Het is nimmer gcöorloofd om dié te fchenden, zelf niet onder voorwendzel van het algemeen welzyn. Wanneer 'er over den welvaard van een geheel Koningryk gehandeld wierd, dan vermag de Souverein het natuurlyk recht nog niet aan te randen, om dat den val van dit Koningryk voor het Menfchelyk geflagt, niet zoo zeer rampzalig zyn zoude, als de verachting van het natuurlyk recht. Eene Maatfchappy kan noch deugdzaam  (37l zaam noch gelukkig zyn, dan onder de befcherming van het natuurlyk recht: derhalven zoude het haar voordeeliger zyn te vervallen, als dit recht te benadeelen; ^en zy zou zoo elendig niet zyn. De Eerbied voor dit heilig recht ondericheid een Souverein van eenen Meefter; een Menfch van een redenloos dier; eenen Burger van eenen Slaaf; een goeden Vorft van eenen onderdrukker, eenen willekeurigen Allcenheerfcher , of dwingeland. Men begrypt, dat zoo het ooit geoorloofd was, om het natuurlyk recht te verzuimen, dat by de Menfchen als dan geene zeekere teekens meer zouden overblyven, om 't geene dat billyk, wettig en ecrlyk is te kunnen onderfcheiden, van 't geene dat zulks niet is. Zy zouden wel ras overftroomd zyn door eene meenigte van fchikkingen en ordonnantiën, door ongerymdebelachelyke en tegenftrydige bevélen, welke hun geheugen zouden overftelpen, hunne begrippen verwarren, hnn geweeten ontzenuwen , en hun geene party anders zouden overJaaten te kiezen, aan die om te gehoorzaamen; en anders geene deugd te oeffenen,dandie van eene blinde en flaaffche onderwerping. Derhalven kan men deeze Leerftelling van den. Heilige Gregorius niet te veel overdenken: Aclmonendi funt fubditi, ne plus quam expedit, fint fubjeSli; ne cum fiudent plus quant nécejfe eji hominibus fubjici, conipellantur vitia eorum venerari. ,, Het moet den Onderdaanen ge,, leerd worden om zich niet meerder te onderwerpen dan. het betaamd: uit vreeze dat zy, ,, met zich aan de Menfchen meerder dan het noo,, dig is te onderwerpen, gedwongen zouden wor5S den hunne ondeugden te eerbiedigen." C 3 X. AF.  X. A F D £ E L I N G. », De uitfpraaken der Kerkvergaderingen , dte gelyk „ het inderdaad is, niet verplichtende zyn dan „ voor de Staaten, welke ze goedgekeurd of aangenoomen hekben, zyn in 't zelve geval, aan„ gezien dat de geene die ze had kunnen in 'tge„ heel niet toelaaten, met veel ft erker reden, de„ zeiven moet kunnen verbeteren, en zelfs die in „ V geheel herroepen, wanneer het verf lui van „ tyden en omftandigheden, de rede van Staat en het gemeene welzyn het kunnen vorderen. J)y aldien het waar was dat de verordeningen dey •V* Kerkvergaderingen, de natuurJyke Wet tegenftrydig waren, dan is het zeeker dat deeze befchikkingen niet verplichtende zouden zyn. Maar indien deeze befchikkingen niets in zich bevatten, dan 't geen met de natuurlyke Wet en de goede Zeden itrookt, zoude het van den Vorft niet afhangen, om die niet aa.n te neemen ; even gelyk het van hem'ook niet afhangt om die te herrpepen. In alle. mo-gelyke geval/en is hy flegts het zintuig van zyn Volk: Hy kan niet anders dan d,e gebruiken door zyn Volk aangenoomen, en welke hy geloofd zonder zyu geweeten te kwetzen niet te kunnen verhaten' befchermen. Dit Volk aan den Godsdienft hunnej Voorouderen gc.trouw, zal altoos het recht hebben van na hen ftaandc te houden, dat het Christen, dom eenen Goddelyken Godsdienft zy; dat'er dQ Zedenleer wonderbaarlyk van zy, dat die de andere iu L ' wee-  (30) weezen zynde Godsdienften in ouderdom overtrefte; dat die omhelsd, bemind en aangebeden is geworden door de wysfte Souvereinen, door de verlichtfte geleerden, door de grootfte mannen van alle tyden en Landen; dat de Keizers van Duitschland in 't byzonder 'er de geboorene befchermers van zyn. Derhalven zal dit Vojk recht hebben om te vorderen dat hunnen Souverein haar geloof eerbiedige, en dat hy in eene geweetens zaak de onrechtvaardigheid niet hebbe om alle begrippen aan de zynen te willen onderwerpen; dat hy de vermetelheid niet hebbe om te gelooven dat hy wyzer is, dan alle zyne voorgangers; en geleerder dan al zyn Volk, 'het moet hem in zyn eigen Perfoon vryftaan Chriften, Athéift, Afgodift, of al wat hy wil te zyn: maar , in zyne hoedanigheid van Souverein ,' moet hy de Godsvrucht en den Godsdienft van zyn Volk eerbiedigen. Hy moet in iederen byzonderen Onderdaan die geweetens vryheid eerbiedigen, welke hy wil dat men in hem eerbiedige. Zie daar in. hoe verre de hoedaanigheid van den Souverein zich uitftrekt. De rede van Staat en het gemeene welzyn vorderen nooit iets anders. De rede van Staat is enkel maar een.liftjg woord, wanneer het iets anders beduid dan een heilige bekrachtiging van het natuurlyk recht, toegepaft. aan. verfchillende omftandigheden , waar de Maatfchappy zich in bevind; en het gemeene welzyn is maar een haatelyk voorwendzel, als bet.op hgt natuurlyk recht niet gegrond is. C4 XL Ar-  ( 4o) XI. AFDEEL1NG, » Het gezag der Geeftelykheid zelf is niet willekeu» rig, noch in zoo verre het de Leerftelling, dt „ wyze van Godsdienft en de tugt betreft, volko„ men onafhanglyk; door dien de handhaaving van . „ de oude zuiverheid der leerftelling , gelykerwys » ook de tugt en de wyze van Godsdienft onder„ werpen zyn, in welke de Maatfchappy en de ge„ meene ruft dusdanig een weezenlyk belang he bben, „ dat de Vorft in zyne hoedanigheid van Souve„ rein Opperhoofd van Staat, gelyk ook vanKerkn befchermer, aan wie het ook zy, niet kan toe„ laaten, om in zaaken van zulk een groot aanbe„ lang, zonder zyne meededeelneeming iets vafi, „ te fiellen. Het gezag der Geeftelykheid is zonder cwyfFe! niet willekeurig; maar het is de zaak van den Souverein niet om dit te vernietigen, onder voor-' wendzel van het tuffchen zyne rechte paaien te fluiten. Zyn recht zoude enkel beftaan in de Geestelykheid te bedwingen, in zoo verre ze aan de Maatfchappy verderveiyk mogt zyn, door het natuurlyk recht te benadeelen. Zoo lang de Geefte. lykheid zich aan deeicn inbreuk niet fchuldig maakt, heeft de Souverein geen recht om zich. met haare' bedieningen te bemocijen. Men zegt hier dat dat de gemeene ruft in de jleerftelling, in de tugt en in de wyze van Godsdieuft^effening een weezenlyk belang'fteld. Wywil- loh  (4* ) Jen wel tpeftemmen dat dit in eenen kwaalyk be^ ftierden Staat plaats heeft. Maar dit is ongelukkiglyk de misllag der Vorften zeiven. Dit komt daar van daan, om dat zy in de Godgeleerde Gefchillen hebben willen deel neemen; om dat zy de geweetens hebben willen overmeefteren; om dat zy het begrip der Volken naar het hunne hebben willen richten; om dat zy over onderwerpen welke tot hunnen taak niet behoorden, hebben wetten voorgefchreeven, om dat zy den Godsdienft met de Staatkunde verward hebben; met één woord, het komt daar van daan, om dat zy en Priefters en Koningen hebben willen zyn, dat zy den Godsdienft endeSouvereiniteit geiykelyk beleedigd hebben, dat zy de onluften in hunne Staaten onderhouden hebben, dat zy den haat en den partygeeft onder hunne Onderdaanen aangeftookt hebben, en de onverdraagzaamheid aangemoedigd en ftaande gehouden hebben. De Vorft in zyne hoedanigheid van Souverein Opperhoofd van Staat, zoo wel ah van Befchermer der Kerke, heeft geene andere party te kiezen, geene andere wet te Verkondigen, geen ander voorbeeld te geeven, dan dat der verdraagzaamheid. Wanneer hy deeze grenspaalen overfchreedt, dan is hy de oorzaak zelve der onluften in de Kerk en in den Staat. Alzoo kan hy zich met dat geene wat den Godsdienft betreft niet inlaaten, zonder tegen zyne Souvereine waardigheid te handelen; en in dit geval is niemand gehouden hem te gehoorzaamen: maar indien hy geweld gebruikt om zyne grilligheden te doen. uitvoeren , zoo kan men hem niet dan gelyk eenen kwaalyk geraadenen Vader aanmerken, welke tus-' fchen zyn Huisgenooten twift zaait en dus zyne. Kinderen elkander doet ombrengen. En wat heeft 'C 5. toch  (42; toch de Souverein zich met den Godsdienft intelaaeen ? Wat heeft deeze met de misdaad gemeen ? wat denkbeeld dat men zig van het Chriftendom ook vorme, dit beftaat uit daaden wier klaarblykelykheid men in geenen twyffel kan trekken. Wy moeten aan de Waarheid en de Wysbegeerte overlaaten om dit te ontwikkelen. Wanneer Jesüs Christus zyn Evangelie -verkondigde , waren alle Maatfchappyën in de ysfelykfte wanorden gedompeld. Dc natuurlyke wet wierd nergens geëerbiedigt. Alle volkeren leefden in regeeringloosheid of in toomelooze ongebondenheid. De rechten der Souvereinitcit wierden of vertrapt of vergeeten. Men ftelde geen onderfcheid meer tusfchen eenen dwingeland en eenen Souverein. De volmaakfte regeeringen waren niets anders dan rooveryën. Zelf was het denkbeeld van de deugd onbekend. De Oorlogzuchtige dapperheid had dien naam in bezit genoomen; en het recht van oorlog, dit bloeddorftig voorwendzel daar de vorsten zich van bedienden om hunne onderdaanen in aanvallers, in dieven en in ilagters te vervormen, ging door voor het weezen der Souvereiniteit.DevryeStaaten zeiven gaven voorbeelden van de ysfelykfte moedwilligheid. De feilbaare Zedenkunde was flegts een voorwerp van twift tuffchen de drogredenaars. De wreedheid had alles verooverd I en. de Rqmeinen, naar de algemeene dwingelanden, der Natiën te zyn geweeft, waren op hunne beurt onder;, het juk der tyranny vervallen. Het geheele men&ch-. dom was inflavcrnye. Zelfs de Keizers waren flegts door flaaven beftierde roovers, men kende geene zeden meer. De kennis van het natuurlyk recht was ganfchwlyk uitgebluscht. Men zou geloofd heb-.  C 43 I hebben een misdaad te begaan, met voor eenen, willekeurigen vorst de geheiligde naamen van veiligheid , van vryheid e,n van eigendom uit te fpreéi ken. In deezen toedragt van zaaken was het dat Jesus, Christus verfcheen. Hy zag in het willekeurig gezag en de Eigendunklykheid de bron van alle kwaad, van alle euveldaadcn en van alle misbruiken: ia gevolge hiervan regelde hy zynen godsdienft. Hy deed zynen Discipelen de noodzakelykheid kennen om het verdrukte menfchdom te hulp te koomen. Hy leerde hen de Eigendunklykheid verimaaden met al haar pracht ,al haar overdaad,al-haare welluften en al haare Schenddaaden. Hy prentte hen eene zuivere en heilige zedekunde in, waar door zy die verfocielyke buitenfporigheden moesten tegengaan. Hy deed in hunne zielen de kennis van het natuurlyk recht wederom ontwaaken. Hy onderhiel hen niet dan alleen over het Heil der menfchen, over de Vcrloflïnge van het mcnfchelyk gcöacht en de vernietiging der flavernye. Hy bereide hen tot de vervolgingen en tot den dood, welken zy te ondergaan hadden, en om hen des te meer aantemoedigen, 'beloofde hy hea den byftand van God zelve en de eeuwigduurende vergeldingen. By gevolg is het Chriftendom in zynen oorfprong eene' wede'rkeering tot de natuurlyke wet. De liefde , die enkel eene innerlyke beweeging van 'o riienfchlyk hart is, enkel 't zaamenmengzel van minzaamheid en medelyden voor het menfchelyk geflagt, is 'er het grondbeginzel van. Zyn onti werp was om de Menfchen te bekeeren, om ze toe bet natuurlyk doelwit der Maatfchappyün te gelei ■ ' V * ' dtij.  (44) den5 om hen de Vryheid te doen kennen, om, ze der Slaverny te ontweldigen, om hen in hunne oude waardigheid te herftellen, met één woord, om de orde en de reden op de puinhoopen der dwingelandy weder op te regten. De Keizers en alle die geenen welke de hoedanigheid der Souvereinen pntëerden, merkten wel dra de voortgangen deezer oude en nieuwe Leere; zy wilden van ftonden aan hunne Magt , hunne Majefteit en hunne Vergooding door Ordonnantiën doen gelden. Maar Jesus Christus had zyne Discipelen met een. wapen gedekt, tegen 't welke niets vermag,,te weeten met de verfmaading van den dood; die eerfte. Chriftenen gevoelden de fchaamteloosheid dier Roovers , welke zich als Goden deeden aanbidden. Zy dreeven den fpot met hunne Goddelykheid, en zy maakten hen belachelyk by de Heidenen zeiven. De Tyrannen vleiden zich te vergeefs om deezen Godsdienft door Menfchenbloed te zullen dempen. Deezen laaften toeleg voleinde met de oogen des Volks te openen. Een ieder haaftte zich om eenen. Godsdienft te omhelzen welke de rechten der beleedigdeMenfchelykheid wreekte. Eenieder verklaarde zich voor Menfchen die liever fterven wilden, dan te gehoorzaamen aan, door ondeugd bedorvene gedrochten, aan booswichten welke met al het Menfchdom te vervolgen, zich Altaaren deeden op regten. Hier van daan komt dat het bloed der Martelaaren eene bronader der Chriftenen wierd. Na menigvuldige Oorlogen zegepraalde het Chriftendom, of liever het getal der Chriftenen vermeerderde zoodanig,dat de Keizers zelve genoodzaakt wierden om het te omhelzen. Men begrypt ligt  C 45 ) ligt dat de Eigendunklykheid, met zig Chrifteh te maaken, haar gedrag moeft veranderen, zonder van rtatuur tfe veranderen. Zy ham den Godsdienft niet aaii; dan om die ten behoeve haarer ontwerpen te doen dienen. Het is met dat inzigt dat de eigeridunklyke Chrlftene Vorften de Geeftelyken irt hunne belangens zochten te trekken. Het is met dat inzigt, dat zy hen met goederen, voorrechten en ontheffingen van belaftingen overlaadedert. Het is met dat inzigt, dat zy, na met de Geeftelyken een en denzelvenGodsdienft vaftgefteld, Cn de Kerkelyke goederen aan de Geeftelyke eigen verklaard te hebben, zich zeiveneindelykScheidsmannen van dert Godsdienft maakten. Dit is het geene de Gefchied-Schryver Socrates uitdrukkelyk toeftemd. „ Ik heb", zegt hy, „ altoos vanKei,, zers gewag gemaakt, om dat, zcdert dat zy den „ Chriftelyken Godsdienft openlyk beleden heb,, ben, zy zich van de zaaken der Kerke hebben ^, meefter gemaakt, en met eene willekeurige magt ,, over de grootfte Kerkvergaderingen befchikt ,, hebben, gelykerwys zy 'er hedendaags nog over ,, befchikken. (*)" Men begrypt dat zy door die middelen wel dra hun oud gezag zouden herkreegen hebben. Wanneer zy zich magtig genoeg bevonden , dm dc Geeftelyken te kunnen ontbeeren, toen leiden zy zich nergens meerder op toe, dan om hen te vernielen, ten einde om hunne goederen te bcmagtigen; en zie daar het tydsgewrigt, waarWy ons hedendaags in bevinden. Gelukkig, voor de Gcefte-' (:*) Hift. eed. prefsce Sa V. Livre'.  * C 46 ) Geeftelykheid, dat de rechten der Souvcreinitcit; even zoo wel bekend zyn dan die der Geeftelykheid. Ingevolge van dien word hier alleen maar .gehandeld,om de Volkeren de oogen te openen. Het Chriftendom is eene verzameling van bovennatuurlyke beweegredenen, welke de Menfchen op eene verbindende wyze moeten noodzaaken om de Zedekunde in haare gantfche zuiverheid te betrachten. De Geeftelyken zyn met deeze wyze van onderlichting gelalt. De Souvereiniteit is eene gegeevene bediening om de natuurlyke Wet in haare gantfeheuitgeftrektheid te doen waarneemen. De Vorften en andere Overigheden zyn met deeze bediening gelaft. t Derhalven is het doelwit van deeze twee inftellingen een en het zelve. Dienvolgens moeten zy eenftemmig te werk gaan, zoo lang als de inzichten zuiver zyn en overéénkomftig met het natuurlyk recht. Het is klaar dat de Geeftelyken, dé wettige bediening van den Souverein niet zouden kunnen dwarsboomen, zonder hunne eigéné inftcliing tegen te gaan. Derhalven moet men ook toeftaan dat de Souvereinen de bedieningen dér Geeftelykheid niet mogen dwarsboomen , zondéf hun eigen beroep te verraaden. Het is dus middagklaar dat 'er de Vorften niet mogen aan denken om de Geeftelykheid te vernietigen , of te verkleinen of té berooven, zonder terzelvcr tyd te bewyzen, datzydcuitgeftrekthcid hunner eigc magt verzaaken, dat zy zich teveel belemmerd vinden ttiflehen den kring van het natuurlyk recht, en dat zy geene gedagten hebben dan om dc oude eigendvmkelyke magt, dat willekeurig gezag, dat gedregt,  C 47 > drocht, 'twelk het Chriftendom zoo niet verdelgt; ten minften onder den teugel houdt, wederom op tè regten. Dat men oordeele over de voortgangen welke de dwingelandy zoude doen, door de poogingen die zy onderneemt om haare banden te breeken $ en zich buiten haare paaien te rukken, indien, zy niets meer had dat haar wederhiel. Waar over ik my eene aanftootelyke, doch niet te min waare aanmerking zal aanmatigen: zy is deeze dat de Geeftelykheid, indien zy inderdaad een weezenlyk kwaad ware, nog een zeer groot goed zoude zyn in vergelyking van de eigendunkelykheid. Zy is gelyk een wankelbaare veiling, niet genoegzaam beftand om het natuurlyk recht der Inwöoneren, tegen tic dwingelandy der Eigendunkelykheid te konnen verdeedigen : doordien de Geeftelyken aan bekende Wetten onderworpen zyn, terwyl dat de willekeurige Vorft geene andere Wetten kent dan zyne eigenzinnigheden. Die handeld niet dan alleen door de overreeding, daar deeze alleen door de vreefe onder 't juk brengt. Den eenen verkondigd den God der orde, den anderen kent anders geene Godheid dan de wanorde ;• cindelyk, den eenen ftrekt ter behoudenis van het Menfchelyk geflagt, en den anderen tot deszelfs verderf. XII. AF-  (48; XII. AFDEELING. „ Vermits dan het onderwerp en het gezag der Gees„ telykheid , door de gemelde grondbeginzelen „ zeer duidelyk bepaald zyn, vloeit daar uit voort „ dat in 't vervolg alle gevallen van het „ Kerkelyk rechtsgebied, volgens deeze „ grondbeginzelen moeten bejïijl worden. rperwyl de Onderdaanen van den Keizer Catho-» lyk zyn, vermag die Vorft hen geene Catholyke Geeftelyken te weigeren; wel te verftaan die Catholykeri zyn op de wyze der Kerke, en niet op die des Keizers. Het ftaat aan zyné Keizeriyke Majefteit niet vryj om de Kerkelyke Regeering te hervormen. Deeze Monarch moet den Chriftelyken Godsdienft befchermen, zoodanig als zyne Voorouders deezen aangenoomen hebben, en zyn Volk dien waarneemd. Hy vermag noch de Kerken, noch de Geeftelyken, van de rechten, privilegiën en andere Geeftelyke bedieningen, waar van zy in geruft bezit zyn , en welke overëénkomftig zyn met de grondbeginzelen van het natuurlyk recht, niet te berooven ; om reden dat dit alles hiet ingefteld is geweeft, dan om die grondbeginzelen te doen beminnen en eerbiedigen. De Keizer zoude zoodanige plonderingert hièt kunnen rechtvaardigen, met te zeggen dat hy dat geene; wat zyne Voorzaaten aan de Kerken gegeeven hebben; kan herneemen. Dit fchandelyk voorwendzel zoude de Maatfchappy t' onderfte boven keeren, indien het aangenoomen was. Hier uit zou  C 49 ) zou volgen dat het aan eenen Vorft zoude vry flaan, om alle weldaaden, alle gunften, alle voordeden, alle vergeldingen, welke hy zelve of zyne Vooröuders ooit zouden vergund hebben, wederom na zich te neemen; Men ziet hoe haatelyk deeze grondftelling zyn zoude; ja hoe rampzalig die aan de Vorften zelve zyn zoude. Is 'er wel iemand tegen wie men niet zou kunnen zeggen: Quid habes quod non accepifti ? zyn 'er niet veele aan wel-, ke men eene andere nog veel moeilyker vraage zoude kunnen doen ; Quid habes quod non ufurpaftil Mogelyk is 'er geen een Werk van meerder aanbelang te fchryven , dan eene Verhandeling over de te ruggeevingen, waar aan de Vorften gehouden zyn omtrent de Volkeren. Voor het overige, het is de Keizer niet die de Kerken der Landen, welke hy hedendaags beltierd, ryk gemaakt heeft. Het zyn de ïnwoonders dier Landen; het zyn de oude Leenheer en van die overwonne Landen, het zyn de Eigenaars waar van de Keizer geen erfgenaam isi Wat recht zoude hy hebben om ze te pionderen ? Hoe ziet zuik een verlicht Vorft niet, dat hy, met den eigendom, het geweeten en de rechten zyns Volks zoo te befpotten, hen aanmoedigd oni die zelve hem betreffende niet te eerbiedigen? Niemand kan 'er aan twyffelen of die Vorll field zig het algemeen welzyn voor. Maar is het geoorloofd onrechtvaardig te zyn om voor het algemeen welzyn te zorgen? Is het, onder voorwendzel van het algemeen welzyn geöorloofd om alle Goddelyke eh Menfchelyke Wetten te fchenden? Hoe kan rneii van het algemeen welzyn fpreeken, wanneer men feet natuurlyk recht met den voet trapt s* Ik ftem- d m  C 50 ) me toe dat eertyds die helfche grondftellirfgerf orï* der de Volkeren aangenoomen waren. Toen geloofde een Vorft dat het hem, onder voorwendzel van Zyn Vaderland te verryken, vryftond de helft van het menfchelyk geflagt te verdelgen, een gedeelte van den Aardkloot te verwoeften, en hee handwerk van eenen algemeenen dief te handteeren. Men weet dat alle Natiën zich aan deeze affchuu-welyke dolligheid overgaven; en dat in den naam van 't Vaderland, welk niets anders dan een nest roovers was, alle misdaaden, alle overtreedingen, alle aanflagen wettig en roemruchtig waren. Het Chriftendom heeft met het grootfte recht, eene dusdanige Vaderlandsliefde verbannen. Zoude dit zyn om die weder in haaren voorigen ftaat te herftellen , dat men het Chriftendom zoude willenverbannen ? Is 'er dan een ander algemeen welzyn, dan de eerbied voor het natuurlyk recht ? 'Er is zekerlyk niemand die twyffeld of het Sou-> verein gezag kan en moet de Godsdienftige misbruiken hervormen. Maar men moet den zin wel bepaalen, welken men aan deeze woorden-geeft, Souverein gezag en Godsdienftige misbruiken. Wy hebben reeds gezien waar in de Souvereiniteit beftond. Wy hebben bereids aangemerkt dat zy niets ten onderwerp had dan enkel de waarborg van het natuurlyk recht; dat zy eene beftelling ware, welke niets tegen haare aanftellers zoude mogen uitvoeren, noch by gevolg, hunne geweetens belemmeren. Derhalven is dit gezag niets, wanneer van Godsdienftwyze, van Godsdienft-Oeffening en van Gevoelens gehandeld word. Dit gezag is niet ingefteld daa enkel en alleen om de aanval-  c 5i; rallen, Eegen het natuurlyk recht ingericht, te be* teugelen. De vryheid van geweeten maakt een gedeelte uit van dit recht; waar van het Oppergezag niet anders kan dan deeze vryheid befchutten. Door Godsdienftige misbruiken, kan men niet anders verftaan, dan eenen tegen het natuurlyk recht ingerichten aanval, onder voorwendzel van Godsdienft, dan eene fchending der veiligheid, der vryheid en des eigendoms, welke men door eene Godsdienftige beweegrede zoude willen bewimpelen. Gelyk by voorbeeld, indien de Priefters de Oncatholyke Chriftenen wilden pionderen, onder voorwendzel, dat God meefter is van alle goed, eti dat zyne vyanden geen deel hoegenaamt moeten hebben aan zyne weldaaden. Zie daar wat men eigenlyk een misbruik te noemen hebbe; om rede dat het tegenftrydig is met het natuurlyk recht» welk recht aan ieder in 't byzonder de vryheid laat, om volgens de ftem van zyn geweeten, ert het licht zyner rede te handelen; ik zegge de vryheid, over welke God alleen 't recht heeft om tö oordeelen. Door dit voorbeeld ziet men, wateenv Godsdienftig misbruik uitmaakt. Men zoude niet ta dikwerf konnen herhaalen,dat het gemelde misbruik niets anders is dan eene openbaare fchending vans 'c natuurlyk recht, welk men met de Godsdienftige}. begrippen niet moet verwarren. Deeze begrippen", kan men in voordeelige en nadeelige onderfcheiden, na de tyden, levenswyzen en omftandigheden. Men keurd die goed of men veroordeeltze., naar maate de ondervinding verlichte, de driften heerfchen, de opvoeding voorinneeme en de in zwang zynde gewoonte overwince. Deeze begripD 2 pea  C52 ) pen zyn (eigentlyk geTproken) geene misbruiken; om reden dat de menfchen in dit artikel, het niec eens zyn, en dat zy geen één grondbeginzel hebben op welk zy in dit opzicht eenig bewys kunnen yeftigen. Na dus den zin van het woord Godsdienstig misbruik bepaald te hebben, vreezen wy geen-, zints om vrymoediglyk voor te draagen, dat 'er in het Chriftendom geen één misbruik van dat foort zich opdoet, De onverdraagzaamheid is het eenige onbetaamelyke, welk men met den naam- van misbruik zoude kunnen beftempelen , en dat aan haar VerWyten. Maar men moet de uitdrukkingen niet misduiden, om de misbruiken te vinden. De onverdraagzaamheid kan uit twee verfchillende oogpunten befchouwd worden. Men moet de Godsdienftige onverdraagzaamheid met de Burgeriyke onverdraagzaamheid niet verwarren. De Godsdienftige onverdraagzaamheid is op der dingen weezenlyke eigenj fchap gebouwd. Zy beftaat in het recht welk iedere Godsdienft heeft om zich voor den waaren te houden , en om die geenen uit haar midden te verwyderen, welke haare leere veragten of verraaden. Zulw ke is ook de onverdraagzaamheid der Landmeeters en der Wysgecren. Deeze is alleen de magt om te verklaar en, dat die geene wie to& het Chriftendom niet behoort, geen Ghriften is; dat die geene wie de Roomfche Kerk niet erkent, niet Gatholyk is: Dit zoort van onverdraagzaamheid verbreekt den band der Chriftelyke liefde niet, welke alle menr feben moet veréénigen. Ook laaten de waare Chrisr ten- niet na om die geenen welke, dooien, en zelfs die hen vervolgen , te befchouwen als Broeders en VOO?  C S3 ) voor hen te bidden. De burgeriyke onverdraagzaamheid is deeze der Tyrannen. Ze is ftrydig met de rechtvaardigheid, met de rede en zelfs met den Godsdienft. Deeze beftaat in het recht, 't welk de willekeurige Vorften zich toeëigenen, om die geenen, welke de Godsdienft als godlooze en erger lykeKetteren verklaard heeft, te vervolgen,uit te pionderen en zelfs te vermoorden. Dit verfchrikkelyk recht, indien men de omkeering van allé recht, mag recht noemen, is flegts een byvoegzel tot het crimineel Wetboek, inhoudende dusdanig eene verzameling van haatelyke, dubbelzinnige en bloeddorftige Wetten, dat men die met zoo veel billykheid eene ftrafwaardigc wetgeeving genoemd hebbe. Deeze is alleen uitgevonden geweeft, om de eigendunkelyke Vorften vet te meften, en om hunne Schatkiften te verryken. Men weet dat in de tyden wanneer de Vorften geene andere inkomilen hadden, dan de verbeurtmaakingen, de boetens en de geldverdragten, 'er hen aan gelegen was, om , door het vermeenigvuldigen der misbruiken , door het verwarren der Godsdienftige Wetten met de burgeriyke, en door het fmeeden van nieuwe foorten van misdaaden, het getal der overtreeders te vermeenigvuldigen. Het is met dat inzicht dat zy de Vierfchaar der inquifitie oprichtten. Zoo voedden zy zich met de voortbrengzels der misdaad, onder voorwendzel van het te fluiten en den Godsdienft te verdeedigen. Dit flag van onverdraagzaamheid is eene fchandvlek welk tot het Chriftendom niet behoort. Het is een misbruik dat zelve vreemd is. Het is eene ondeugd met derzelver zedekunde en grondbeginzelen onbeftaanbaar. NimD 3 mer  (54) mcr heeft het Evangelie aan dc onverdraagzaamheid eenig gezag bygezet; nimmer heeft het de vervolging aanbevoolen, en nimmer iets gepredikt dan de Menfchlievendheid. Het Chriftendom is een Godsdienft van liefde, van tederheid en van medclyden. Het heeft altoos de bloedvergieting verfoeit, de beleedigende Oorlogen afgekeurd, de moorddaadige Schouwtooneelen verweezen , de bloeddorftige Vierfchaaren ontweeken: en altoos de lydzaamheid, de zagtmoedigheid en de goedertierendheid voorgehouden: Jesus Christus heeft zich zelve voor de Verlofier der zondaaren verklaard, dat wil zeggen, zelf van die welke het ongeluk gehad hadden van het natuurlyk recht te fchenden. Hy wilde hunne Bekeering en niet hunnen Dood. Hy wilde hen wederom tot hunne plichten roepen, en ze niet aan nuttelooze geftrengheden overgeeven, Derhalven is de onverdraagzaamheid geene leerftelling van den Chriftelyken Godsdienft. Zy is flegts een vergif, welk de eigendunkelykheid met het Chriftendom heeft weeten te mengen. Het zyn de Keizers, welke, naar dat zy de Chriftenen vervolgd hadden, om de Afgodiften tehehaagen, daar pa de Afgodiften vervolgd hebben om de Chriftenen te behaagen. Zy hebben niets in 't oog gehad dan alleen hunne byzondere belangens. De onverdraagzaamheid is een kind der eigendunkelykheid, welke de Chriftelyke Godsdienft afkeurt, welke tegen de reden ftryd en het natuurlyk recht omkeerd. Zy is de bron van alle wreede verdeeldheden, door middel van welke, de eigendunkelyke Vorften geloofd hebben' hun gezag te moeten ftaa- ven  C 55 ) ven: het is een "godloos middel en ftrydig met bet Chriftendom; devvyl dat dit ftrekt om de geweetens door geweld te dwingen, welke God niet dan door zyne genade wil beftieren, niet dan door zyn licht wil verlichten, en niet dan door zyne weldaaden wil beweegen. Dat men ons niet laat diets maaken, dat de Christelyke Godsdienft misleidend is en ftrydig met de reden; dat deeze, met onbegrypelyke Verborgenheden voor te ftellen, de voortgangen der Waarheid verhinderd, het Volk in de bygeloovigheid onderhoud en alle hunne denkbeelden verwart; dat deeze met deleerftellingen,die alle teekens van dwaaling en alle kenmerken van leugentaal met zig dragen , voor waarheid te doen aanneemen, geenerlei richtfnoer overlaat voor de reden, geenerlei licht voor den geeft en geenerlei grondbeginzel voor het geweeten, waar door de Godvrucht van de bygeloovigheid, het voordeelige van het nadeelige, en dat geene wat met het natuurlyk recht overéénkomt van dat 'er tegen ftryd, moet onderfcheiden worden. Alle deeze tegenwerpingen zyn flegts ydele uitvaaringen; om dat men ze door geen één bewys door geen eenen befliffenden blyk kan ftaaven. Deeze fchreeuwers hebben geene andere bronnen dan de ellende des Volks, dan de vrygeeftery der Stceden, dan den hoogmoed der Drogredenaars, dan de fchraapzugt der eigendunkelyke Vorften, dat men 'er over oordeele , door de volgende overdenkingen. i. Men zal zonder moeite toeftemmen, dat de Volkeren, die met fchatringen overlaaden worden, ongelukkig zyn, dat de Oorlogen de grondzuilen D 4 der  dei- Maatfchappy doen inftorten, dat de' Koophandel niet vry is, dat de gemeene Geldmiddelen beftierd worden op eene wyze, welke den gantfchen val der Vorften en der Natiën met zich fleept, dat het fortuin ontzaglyk ongelyk is; daar de eene alles heeft en de andere in den nooddruft zucht; ■dat de wetten duifter en onrechtvaardig zyn, zich zeiven tegenfpreeken en overtollig vermeenig. vuldigd zyo, dat ze iemand door onkoften, langwyligheden en hairkloveryën geheel uitkleeden, dat *er niets jammerlyker is dan het beroep van den Landbouwer , dat 'er niets zoo hard valt, aan die niets heeft, dan zyn koft te winnen, dan zig het onder-houd zyns Levens door kracht des arbeids te verzorgen ; met één woord dat het getal der armen,, der ongelukkigen en der misnoegden wonderbaarlyk is. D.e Staatsdienaaren der willekeurige Magt merken dit algemeen misnoegen wel, zy hooren dit geklag van bezwaar wel, tegen hunne trouwlooze •verrichtingen. Wat doen ze om het onweer te ontduiken? Zy roepen den Godsdienft aan: Zy dekken zich met haaren mantel, zy ftellen de Geeftelyken te werk, deeze prediken de gehoorzaamheid en de geduldigheid; wel dra merkt men hen aan~, als bevorderaars en medepligtigen der vyanden van de, Maatfchappy: en zie daar alle ongelukkigen die de fchuld der gemeene ellende op de rekening van den Godsdienft ftellen. , 2. Men zal ook wel willen bekennen dat de groote fortuinen die zeer algemeen zyn, een gevolg zyn van de onnutte verkwifting der gemeene Geldmiddelen. Deeze hebzuchtige Menfchen, die en den Souverein en den Staat doen te gronde gaan , zyn in ftajt  (57) om eene byftere groote verteering te maaken. De nieuwe fmaaken , de nieuwe harflenfchimmen en. ee nieuwe uitvindingen, die de overdaad ten onderwerp hebben, betaalen zy tegen goud aan. Alle konften worden volmaakt. De pracht en praal deiGebouwen, de koftbaarheid der Toeruftingen, de rykdom der Kleederen, de fraaiheid der Huiscie-, raaden, Juweelen en Schilderyën, de lekkerny der Tafelen, de gekheid der Speelen, ja alles verfpreid eenen fmaak voor den hoogmoed, den overdaad en. welluft, in welke ieder een wil deel neemen. Het Hof geeft het voorbeeld: men is daar in geen aan-; merking of men moet uitfchitteren. Dus moet men zich in den grond werken om 'er te verfchynen en om 'er te behaagen; want dit is de Bronader der genade, der gunften en van het vertrouwen , het getal der Luiaards en Saletjonkers neemt van dag tot dag aan, de Zeden worden bedorven: de Schouwfpeelen bevorderen het verderf, door den welluft, de verwaandheid en de losbandigheid te begunftigen. Zoo is het dat die geene, welke zig met het bloed der Natiën gemeft hebben, volharden om hen door het kwaad voorbeeld verder te bederven. Wanneer een Volk tot dit punt van verderf gekomen is, als dan word de Godsdienft een overlaft; men werpt 'er het juk van af, men maakt die belachelyk en men befchouwd hem, gelyk den vyand van 't geluk, om reden dat hy de vyand is van de welluft en 't verderf, Daar van daan dat alle die geene, welke geene andere Wetten dan die van 't vermaak kennen, vyanden zyn van don Godsdienft. 3. In deezen ftaat van zaaken, wanneer de onD 5 go  C58) gelukkigen en de vrygeeften zich gelykelyk tegen den Godsdienft verkiaaren, begrypt men dat de wysneuzen, de drogredenaars en alle de geene, welke in eene Eeuw waar het vernuft zoo algemeen is, zich eenen naam willen maaken, aan de oude begrippen niet kunnen getrouw blyven. Een ieder wil Wysgeeren op zyne wyze. Men fchaamd zig eenen Godsdienft te belyden met het overige Volk gemeen. Men bevlytigd zich om de denkenswyze op te volgen, van die geenen welke in dit flag den grootften naam hebben. De onderrichte Zielbezorgers gcevcn acht op deeze veranderingen. Zy vaaren hévig uit tegen het verderf van Geeft en Zeden. Om aan hunne berispingen en uitvaaringen te beantwoorden, vergenoegd men zich niet met den Godsdienft aan te randen, maar men wil het op hunne Perfoonen wreeken; men maakt ze verantwoordelyk van alle kwaad dat in de waereld gedaan word: men maaldze af als vyanden der Weetenfchappen, der Rede en der Wysbegeerte. Het is op deeze wyze dat de drogredenaars, met de ongelukkigen en Vrygeeften eenen lyn trekken, om de Priefters en den Godsdienft van het onheil te befchuldigen, waar de eigendunkelykheid alleen de Bronader en GrondbeginzeJ van is. 4, Tufichen deezen twift, werpt de eigendunkelykheid, die niets laat ontglippen, een fchraapzuchtig oog op de goederen der Kerke. Zy merkt al het voordeelige't welk het bezit deezer goederen voor haar hebben zoude. Deeze befchouwd zy als even zoo veele nieuwe middelen welke haar zouden kunnen dienen, om zich nieuwe üaaven te yer- fchaf-  C S9) fchafFen ; 'om de Ouden te beloonen; om haare Hovelingen te voldoen; om haare Staats-Minifters, haare Pluimftrykers en Gunftelingen te meften; -om alle de werktuigen haarer driften en vermaaken te verryken. Fluks fmeed zy by zich zeiven een groot Plan, ten aanzien van dit onderwerp. Maar 'er zyn nog eerlyke gemoederen die tegen deezen nieuwen aanflag gaan uitvaaren: dus is het noodig dat men deezen aanflag met het groote momaangezicht bedekke, ik zegge met het algemeene en in zwang zynde momaangezicht, te weeten, van het algemeene voordeel. Derhalven is het voor het gemeene welzyn, dat men het natuurlyk recht fchende, dat men de Eigenaars beroove van 't geene zy wettiglyk verworven hadden en het welk zy onder borgtocht der wetten bezaten: het is voor het Gemeenebeft dat men de fchuilplaatzen, waar in de Huisgezinnen eenen toevlugt voor hunne Kinderen vonden , verdelge ; te weeten die Kloofters, welke geduurende de onbefchaafde en woefte tyden, de toevlugt enbewaarplaatzen zyn geweeft der Konflen, der Boeken en fraaije Weetenfchappen: het is al meede ten nutte des algemeene welzyns, dat men die vreedzaame Kluizenaaren uit hun wettig bezit zette van Landeryün, welke zy doorploegd, onderhouden en verbetert hebben; om dezelve te geeven aan Draaijers, aan Gunftelingen en Bloedzuigers; of wel om die aan te leggen tot Krygstoeruftingcn, tot Veroveringen en openbaareStrooperyën. Op zulk een wyze is. het dat een Gierigaart en verkwifter, alle gelcegenheeden waarneemt om zich groot te maaken; het is op zulk een wyze dat hy zyn voordeel trekt uit  *it onheilen, die hy zelve berokkent, om de Priesters en den Godsdienft te pionderen, waar op men hoewel ten onrecht, de fchuld werpt, en die de eenige borftweering waren, die men tegen zyr nen vernielluft kon opwerpen; eindelyk op dusdanig een wyze is het, dat de vyandenvan den Godsdienft alleenlyk gevonden worden by Ongelukkigen, Vrygeeften, Drogredenaaren, en Eigendunkelyken; hier uit kan men oordeelen, of zy ook zonder eigen belang zyn, ten aanzien der zaak, die zy bepleiten. XIII. AF-  (6i) XIII. AFDEELING. Thans hebben wy de weezenlyke vyanden van't Chriftendom doen kennen; wy zullen nu eens onderzoeken van welke voorwendzels zy zich bedienen , om hunnen Haat als rechtvaardig te doen voorkoomen:men heeft opgemerkt ,dat hun gefchreeuw doorgaans rouleert over 't gezag van den Paus, over de Rykdommen der Geeftelykheid, over den Staat der Munniken,en over de onbetaamlykheden van den ongehuuwden ftaat: wy zullen dan elk van deeze Voorwerpen in overweeging neemen, met betrek^ king zoo wel tot de grondbeginzelen van 't Hof te Weenen , als tot het welzyn van de Maatfchappy. De Paus is de Vader der Chriftelyke Zedekunde, dus bezit hy het ontegenzeglyk recht van 't onderrichten en te ftraffen , die geenen die deeze Zedekunde fchenden, overèenkomftig het natuurlyk recht. Het Chriftendom éénmaal aangenoomen zynde kan men aan 't zelve het recht niet ontkennen om te onderwyzen en te berispen, het welk een "edeelte van haar weezen uitmaakt, en 't welk haar tot eene nuttige, redelyke en noodzaakelyke inftelling vormt. Niemand is 'er of hy moet met Leibnitz toeftemmen, „ dat die geene die belaft is, om voor de Gelukzaligheid der Zielen to zorgen, het vermoogen heeft om de Tiranny , en Heerfchzugt der Grooten te beteugelen, door welkers toedoen zulk een aantal Zielen verloo„ ren gaat," Men begrypt, dat, indien een Godsdienft het recht niet  C 62 ) niet hadde van de misbruiken te beftraffeh : dïtzeU Ve een der grootfte misbruiken zyn zoude, hier uit biykt dan,dat de Kerk het recht bezit, om alle Chriftenen, die een ondeugend en ergerlykleevert leiden, te beftraffen, en dat zy zelf gehouden is, den Vorften hunne pligten, én de rechten der Natiën, zoo zy die vergeeten, onder het oog te brengen : Het gantfche vraagpunt betrekkeiyk tot het Geeftelyk gezag, komt hier dan op uit:' is het tot nut der Maatfchappyën , dat niemand het recht hebbe van de boosdoende Vorften te beftraffen} of zoo het noodzaaklyk is dat zich iemand tegens hunne aanvallen verzette, komt hét dan niet met de regelen der welvoeglykheid beft overéén, dat dit een Paus zy, of BifTchoppen, of Kerkvergaderingen , dat is het gantfche Lichaam der Kerke ? of is het oirbaarder die zorg over te laaten aan den geeiien, die de eigendunkelykheid tot een voorwerp houd van ontrooving, kleinachting en verguizing? Zou dit niet zoo veel zyn, als aan Dwingelanden de belangens van 't Menfchdom op te offeren. Welk Menfch is onkundig genoeg, verblind en bedorven genoeg, om te onderftellen dat deChristelyke Godsdienft zoo gevaarlyk is als de eigendunkelykheid ? heeft deezen Godsdienft geene vafte regelen, geene bekende grondbeginzelen, geene uitmuntende Zedekunde ? Predikt zy iets anders dan liefde, menfchlievendheid en broederfchap ? Het middel om den Godsdienft gevaarlyk te maaken, moeftdan beftaan in die te verraaden of telafteren. Gelyk ook om het Menfchdom te blinddoeken, door een misbruik van den Godsdienft te maaken, zoude het noodzaakelyk zyn, dat alle Munnikken < al-  C 63 ) alle Priefters, alle Bifichoppen , alle Paufen, alle Godsdienftigen, en alle Godgeleerden het eens waren om afvalligen, godloozen en overtreeders te zyn, en alle bekwaam om en God,en Menfch, en hun eigen gewilTe te verraaden. Geheel anders is het met de eigendunklykheid geleegen: Deeze is zonder regelen, zonder grondbeginzelen, zonder Zeden. Zy kent niets als haaren wil, haare ftyfhoofdigheid en zinlykheid. Noch verkiezing, noch belangen, noch grondbeginzel, niets deugdt by haar. Daar benevcn is zy ondeelbaar, altoos één, altoos met zich zeiven vergenoegd, en ééns, en niemand dan zich zeiven eerbied bewyzende, het is dus volftrekt noodzaaklyk haar een' teugel in den mond te leggen, en hierom het Geeftelyk gezag van den Paus en Kerk tehandhaaven. Deezen teugel is des te kragtiger, hoe meer hy door gantfeh Europa verfpreid is. De eigendunklykheid kan niet hoopen , dien Paus, die Pricfter, en die vreemde Biffchoppen, éie buiten 't bereik zyner flagen, hunne ftemmen tegen zyne aanvallen ftrafloos verheffen zouden, of te blinddoeken, of te verleiden, of te onderdrukken. Dit Kerkclyk gezag is niet anders dan welvoeglyk: waarom willen de Vorften zig 'er dan van ontdoen? heet dit een toeleg maaken op hun tydelyk , als men tegen hunne geweldenaryën waakt? heet dit een aanval, als men ten behoeven van 't Volk terug eifcht hetgeen men onrechtvaardig ontrooft, en vertrapt. Heet dit een misdaad , als men een Vorft noodzaakt zyne fchulden te betaalen, en te hergeeven 't geen op zynen naam geftoolen was? heet dit een misbruik, als men den Souverein waarfchouwt, om zyn Onder- daa-  C64) daanen mee geen beladingen meer te bezwaareli, om geen nieuwe Tollen op te rechten, geene onrechtvaardige Oorelogen te onderneemen , geen valfche Munt te liaan, de Koopmanfchap niet te belemmeren , noch kwaade Wetten te maaken ? wie zal dan voor 't Volk in de bres fpringeh wanneer de Godsdienft ftilzwygt ? wie zal de rechtvaardigheid verkondigen wanneer de Godsdienft niet fpreekt ? wie zal de Zeden beftraffen wanneer de Godsdienft den mond gehouden heeft? met één woord waar toe dient de Godsdienft dan om het kwaade tegen te gaan, en by gevolg de eigendunklykheid, die 't eerfte en grootfte van alle kwaad is ? Maar' de Paus, zal men zeggen, misbruikt zyn gezag: wel! hoe kan die zyn gezag misbruiken ? heeft hy andere Wapenen als die der overreeding? indien -hy een duidelyken misflag beging, zouden'er geen duizenden van ftemmen zich tegen hem verheffen ? wat zou hy ten nadeele van 't Algemeene welzyrt kunnen uitvoeren? van een anderen kant hangt het niet van hem af, om degeloovigen tot de kennis van het natuurlyk recht terug te leiden?en om alles in ééns te zeggen, is het zyn zaak niet om hen zoo gelukkig te maaken, dat zy de hulp der Paufen verder ontbeeren kunnen? waarom onderwerpen zich de Vorften niet aan de order ? dit immers zou het befte middel zyn, om niet van de Priefters te dugten te hebben. Men heeft het fterk gelaaden op de onfeilbaarheid van den Paus, en der Kerkvergaderingen: maar is die der eigendunkelyken met de gezonde rede over* één te brengen? wat zou men met zoo iemand aanvangen die zich durfde onderwiaden, om eea nieuw  C 65 ) • ueuw Reglement te beöordeelen, en aan zyne Medeburgeren aan te toonen, dat het enkel op onweetenheid en onrechtvaardigheid gegrondveft is? Zou hy niet als eenen oproerigen geftraft worden ? en gefield hy wilde aan dit godloos Reglement niet gehoorzaamen, zou hy dan niet ajs eenen wederfpanncling cn eenen die zig aan Hoogverraad heeft fchuldig gemaakt, behandeld worden? Wel hoe dan? de Vorften willen onfeilbaar weezen,zélf dan wanneer men hen duidelyk kan bewyzen dat zy de zaak niet recht begrypen;en zy vinden het kwaad wanneer men gelooft dat de Kerk niet dwaalen kan in haare moeilyke bcflisfingen! Ik zal deeze gelykenis niet verder doorzetten: zy zou eene al te fcherpe, doch niet te min eene ai te waarachtige berisping fchynen voor fommige Regeeringen. Men zal fteeds reden hebben tot de Vorften té zeggen: gy houdt uw Volk in de onweetentheid: gy zelf leer hen hunne rechten verzaaken, en gy klaagt als of men hen een doek voor de oogen bond! dit is eene onrechtvaardigheid en tevens eene gekfeheering. 't Gézag van de Kerk is een frontierplaats tegen de Eigendunkelykheid en de wanörde, ontdoe U van de Eigendunkelykheid en gy zult U niet m-e'ër over* den Godsdienft behoeven ts beklaagen : hierom is het eene heilzaame zaak dat de Priefters zig tot één Lichaam vormen, na de wyze der Landvoog*» den , en dat ze eenen Aanvoerder aan hun hoofd hebben. i xiv. Af-  (66) XIV. AFDEELING. Men vaart ook hevig uit tegen de Rykdommert der Geeftelykheid. Zo veel te erger: het is den behoeftigen eigen het fortuin der Ryken te benyden, het Volk zou zich niet beklaagen indien het gelukkig was. Het gemor der Elendigen befchuldigd alleenlyk de ftechte Regeeringen: maar het bewyft in geenen deele dat de Geeftelyke bezittingen onrechtvaardig zyn. De Priefters hebben die wettiglyk verworven. Zy ontvingen ze van die geenen-, die ze hun fchonken: zoo dat men niets tegen hen kan inbrengen. Integendeel is het eene nuttige zaak dat onder eene door Weelde en Elende bedorve Natie , nog Burgeren gevonden worden die in ftaat zyn, de noodige verkwikking toe te brengen aan dat oneindig getal van Ongelukkigen, die de wanorde niet nalaat van onöphoudelyk voort te teelen. Hoe zoude het met de arme lieden gefteld zyn, indien de Priefters hen niet met weldaadigheid onderfteunden ? wie zou den ongelukkigen de behulpzaamc hand toereiken, in* dien alle Burgerengelykelyk ongelukkig waren ? met één woord, wat zou 'er van de noodlydende worden, waren 'er in den Staat geene andere Ryken, dan de Eigendunkelyke Oppermagt, en deszelfs Hovelingen, Dienaaren en Werktuigen ? Is het zoo een groot kwaad dat de Eigendunkelykheid tot heden toe de goederen der Geeftelykheid niet ten eenemaal heeft konnen inzwelgen? en gefteld de Priefters waren van alles ontbloot, zouden dan deLeeken daar door te rykerweezen? buiten dien, zoo de Pries-  C*7 ) Priefters al eens onbemiddeld waren, zou dit heil meer crediet, meer kragt en overwigt hyzetten, om zich tegen de Eigendunkelykheid aan te kanten? nog ééns, zoo de Chriftelyke Godsdienft den Staat van nut is, dan word 'er buiten kyf vereifcht dat deszelfs bedienaaren 'er belang in hebbende, lieden van Aanzien, en gefchikt zyn om dien na behooren te befchermen? want wat zou hen beweegen konncn om dien te handhaaven, zo dit geen zeker fonds was, dat hen een voordeelig beftaan verzorgde ? en welke maatregelen konden zy tot deszelfs befcherming in het werk ftellen, zo zy in geen crediet en in geen tel waren? Wat meer is, zyn de Landeryen min vrugtbaarer, om dat zy in handen der Geeftelykheid zyn ? zyn ze 'er te flegter om bebouwd ? en brengen ze 'er te minder om op aan den Algemeenen overvloed? en zou men die in dit opzigt konncn vergelyken by goederen, die de Vorften als hun grond-ei gendom aanmerken? Als men tot den oirfprong der Kerkelyke bedieningen opklimt, dan kan men niet ontkennen, dat zy niet ingefteld zyn voor' 't algemeen welzyn. Het Evangelie, de Oveiieevering, de Kerkregelen ? de Kerkvergaderingen, de Gefchiedenis, en de Oef" fening van alle Godsdienften in 't gemeen leeren ons; (i.) dat de Kerkelyke goederen het Vaderlyk Erfgoed der Armenzyn, Patrimonium Pauperum: (2.) dat de bezitters der Geeftelyke Ampten, van die goederen niets meer dan hun beftaan mogen neemen; en gelyk de 4de Kerkvergadering te Karthago luid, ut vilem fupelleftilem & menfam ê? viCe tumpauperemhaberent: (3.) dat men ten einde het E 2 " Va»  C68-) Vaderlyk Erfgoed niet vermindere, die geenen die de wyding ontvangen gaan, een tytel, waar op ze gewyd worden, afvordere: (4.) dat, teneinde die goederen zouden verdeeld worden aan den Armen der plaatzen daar de Geeftelyke bedieningen geftigt zyn, de Bedienaaren genoodzaakt zyn een vaste verblyfplaats te houden: (5.) dat men, om hen tot die verblyfplaats te verpligten, de Choordiensten heeft gevoegd by de weezenlyke pligten, die aan yder der geheiligde ordens onaffcheidbaar waren ; (6.) dat men, om zoo veel mogelyk de ongelykc uitdeeling van 't Armengoed voor te koomen, vastgefteld heeft, geene meerderheid van Geeftelyke bedieningen aan een en denzelfden Perfoon toe te vertrouwen: ("7.) dat, om ten behoeve van 't Volk alle de voordeden, die uit de ftichting dier bedieningen zouden voortvlocijen, te bewaaren, de verkiezingen tot die bedieningen aan het Volk verbleeven zyn. Men moet bekennen dat die verordening verwonderens waardig is, en dat 'er geen beter mid-del uit te vinden was, om den voortgang der algemeene Elende, die altoos aan de Eigendunkelykheid verknogtis, te fluiten en te verhelpen. De Kerkelyke bedieningen zyn de eenige goederen, welke de Dwingelandy ontzien heeft. Die verordening was den laatftcn toevlugt der Armen; de Eigendunkelykheid wagte niet lang om dezelve 't 011derfte boven te keeren. Yder weet, hoe zy de Volksverkiezingen affchafte; hoe zy zelve de Geeftelyke Amptenaaren benoemde, cn hoe zy hen onder haar tydclykbeftier ftelde; hoezy de Pauzen  C<5o ) zen dwong om de meerderheid van die bedieningen te verdraagen ; met één woord hoe willekeurig zy met de Kerken en 't Erfgoed der Armen omfprong „ .om gunftelingen ryk te maaken, Burger„ Dogteren tot Princeflen te verheffen , en de „ wreede Oorlogen tuffchen de Chriftenen te- vers, eeuwigen." Zo zyn dan de Vorften hedendaags in de bezitting van een aangemaatigd recht, om meeft alle Geestelyke bedieningen te begeeven; tot ftaaving van 't welk ik geen één gezonde rede weet by te brengen. Vinden de Souvereinen dat de Kerkelyke goederen kwaalyk beftierd worden, laaten zy dan hunnen toevlugt neemen tot de herftelling der oude Kerktugt ; laaten zy aan het Volk het ftemrecht te rug geeven, dat hun toekomt. Niemand kent de Herders, die hy benoodigd heeft, beter dan de Kudde zelf. En word het in eene algemeene byeenkomft by ftemming beflift, als dan zal het Volk nooit dan de waardigfte Herders kunnen hebben. Integendeel indien de Vorften een uitfluitend voorrecht, om de Kerkelyke bedieningen tebegeeven,genieten willen, dat zy 'er dan ten minften een behoorlyk gebruik van maaken, waarom dan niet de cerlykfte, deugdzaamfte, geleerdfte, zeedigfte en liefdaadigfte, met één woord, de gefchikte Priesters uitgekozen, om het Priefterfchap eer aan te doen, en om de Geeftelyke bedieningen te rug te brengen, tot hunne eerfie verordening? het luid wel vreemd dat de Souvereinen zich met de Kerk in laaten, ten opzichte van een onrecht dat ze de Kerk aan doen; het luid wel wonder dat zy de misE 3 brui-  bruiken die zy zelf van de Geestelyke bedieningen maaken, tot ftaaving van een voorwendzel bybrengen, om 'er zich meefter van te maaken. Voor het overige, indien de ftichting der Gees. «elyke bedieningen een misbruik was; indien het een inbreuk was op de bygeloovigheid van 't Volk , eindelyk indien de begiftigingen die aan de Kerk gemaakt zyn van nul en geener waarde waren , wat recht zou dan evenwel de Keizer nog hebben om zich van die overhccrde goederen meefter te maaken? waarom zouden die dan niet weder tèr hand moeten gefteld worden aan die geenen, aan welken zy oirfpronglyk toekwamen? men zal miffchien inbrengen dat de Vorften de Kerken gedicht en verrykt hebben; gelyk of die Vorften andere goederen bezaten als de goederen van den Staat, gelyk of zy eigenaars waren van 't geen zy hunnen Onderdaanen door geweld of lift ont-. weidigen; gelyk of die inkomfteu, daar zy over befchikken, iets anders waren dan het zweet en bloed Van hun Volk. Bygevolg moet een van twee waar zyn : of het zyn byzondere Perfoonen of het zyn de Souvereinen geweeft die de Geeftelyke bedieningen geftigt hebben. Zyn het byzondere Lieden geweeft, en zyn die ftichtingen van geen kragt, alsdan heeft niemand dan die Lieden het recht om die goederen aan te flaan. Zyn het de Souvereinen geweeft, en zyn die ftichtingen een misbruik, dan heeft 'er een openbaare verongelyking plaats, welkers herftelling zonder de tuflehenkomft van het Publiek onbeftaanbaar is. Wat recht heeft dan een Vorft die niets gemeen met zyne Onderdaanen heeft.  ( 7i > heeft, tot zyn eigen voordeel eifchen te doen, die by 't Algemeen afgekeurd worden ? Zou hy ook zoo vermetel zyn van zich te laaten voorftaan, dat hy dan Univerfeelen erfgenaam van al zyn Volk is ? Welk gezond verftand kan die onbegrypelyke jnzigten' der Eigendunkelykheid immer goedkeuren? Wie kan begrypen dat een Vorft opvolger WÜ weczen der rechten van de eerfte ftichters der Kerken; niet tegenftaande die ftichters zyne Onderdaanen niet geweeft zyn , en dat die Kerken onder zyn daadclyk grensgebied niet gebragt zyn , als door moorden, fteelen, en rooven ? Zal Zyne Keizerlyke Majefteit wel kunnen ftaande houden, een gedeelte der Kerken van Poolen te hebben geftigt, om dat Hoogftdezelve die thans in bezit heeft? Men kan voor 't laaft op deeze ft of nog aanmerken, „ dat men niet moet twyffelen of een „ aanzienlyk gedeelte der Kerkelyke goederen, " die uit de giften der Vorften herkomftig zyn, is enkel zynen oirfprong verfchuldigd aan een „ oogmerk van te ruggeeving, en fchadeloosftelling." Yder een is by zich zeiven overtuigd dat deeze aanmerking maar al te waar is, en tocpasfelyk op de omftandighedem Kan een Chriftcn Vorft wel mispryzen , 't geen Keizer p'hilippus üit kragt van zyn teftament bevolen .heeft, aan die gelaft waren zynen uiterften wil uit te voeren ? Thefaurum noftrum in üuas partes dividwtj umm wdietatem pro .arbitrio fuo difiribuant ad ecclefias repa■/andas ,qu eft* Qui mihi irasci voluerit, ipfe de fe quod talis 3i fit Ponfitebitur." De geenè die het mogt kwaad vinden, dat ik deEigendunkelyken aanrande,zoude zich zeiven metéén voor eenen Voorftander der Eigendunkelykheid verklaaren. EX.  C 87 > EXTRACTEN Van eenice Stukken betrekkelyk tot de nieüwaangenoomene Grondbe- cinzels van HET WeENER-H0F, be" nevens derzELver aanmerkingen. XVIII. AFDEEL1NG. N a de waare Grondbeginzels van 't natuurlyk r/»rht- in de voorafgaande Aanmerkingen, uit¬ gelegd te hebben, zoude ik hebben konnen berusten in de zorg aan myne Leezeren over te laaten, om dezelve toe te paffen, op de nieuwe inrichtingen des Keizers, en op dewyze waarop deeze zyn toegejuichd of beftreeden. Maar om in niets, het geen eenig licht, aan zoo eene gewichtige ftof, zoude konnen byzetten, nalaatig te fchynen, heb ik gedagt "dat ik in 't geheel of by Extracten verllag moeft doen van alle de onderfcheidene Stukken, die het Hof van Weenen heeft doen aankondigen, gelyk ook van de voornaamfte tegenwerpingen, die men aan 't zelve gedaan heeft. Alle die gefchriften zullen ongetwyffeld zelf aan de minftverlichten aantoonen, dat, wanneer men éénmaal de verheevene Grondbeginzels van 't natuurlyk recht verlaat, 'er dan niets bepaald, niets ftandvaftig, niets gelykvormig in de Wetgeeving kan gevonden worden. Alle de Wetten, zo men dien naam aanydele Reglementen der Eigendunkelykheid mag geeven, zyn niet anders dan een zamenweefzel van teeenftrvdigheden, die zich onderling beftryden , f F 4 die  C88) die onbcftaanbaar zyn met het gezellig geluk, en die noodwendig het gezag van den Vorft, die ze voorfteld, moeten krenken, ontzenuwen, en eindelyk ten eenemaal tot niets brengen. Deeze openbaare tegenftrydigheden, die men uit de Verklaaringen van 't Weener-Hof zal ontwaaren, zullen genoeg weezen, om 'er de onzekerheid en onrechtvaardigheid van te ontwikkelen. Men zal ze niet konnen leezen, zonder overtuigd te zyn datdeMimfter, die 'er den opfteller, raadgeever of goedkeurder van is , niet dan verwarde denkbeelden van het natuurlyk recht gehad hebbe; dat hy noch de rechten der Volkeren,noch de paaien der Souvereiniteit, noch de dierbaarlte belangen des Keizers gekend hebbe. Indien die Minifter een oprecht Man is, gelyk hy onaangezien zyne dwaalingen zyn kan, dan ben ik inwendig overreed, dat hy deeze Wys.r geerige Aanmerkingen niet zal konnen overweegen , zonder zyne oogen te openen, zonder in zyn binnenfte de waarheid te voelen opborrelen, zonder «yne overyling te veroordeelen, en zonder zyn eigen werk den bodem in te flaan. Miflchien dat hy, op 'toogenblikzyner Staatkundige ontwaaking, zich voor de voeten zyns Meefters zal gaan neder werpen, en hem zal zeggen, met deeze rondborftige vrymoedigheid, die groote zielen kenmerkt ; „ Sire! myn verblinde aangekleefdheid voor Uwe „ Majefteit heeft my eene onrechtvaardigheid doen „ begaan, die ik my haaft om te herftellen. Ik „ heb een Gefchrift geleezen, dat ray ten allerdui„ delykflen heeft aangetoond , dat myne nieuwe aangenoome Grondbeginzels even zoo zeer ftry„ den tegen de rechtvaardigheid en de rede, als te*  ('890 J5 tegen de weezenlyke belangens van UweMaje„ Heit. Gewaardig. U ó Vorft! om eenftemmig met „ my de nieuwe beweegredenen,die my myne handel„ wyze doen bepaalen, naar den eifch te wikken „ en te weegen; en wanneer gy 'er de bondigheid „ van hebt moeten erkennen, ftaa my dan toe, „ dat ik het eerfte voorbeeld zy van eenen deugd„ zaamen Minifter." Op derprelyke wyze zoude zich een Hoveling gedraagen, die de waare vriend is van zynen Vorft,. zyns Vaderlands en der Menfchelykheid. Men begrypt ligt dat de Keizer van zynen kant, over zo eene gelukkige verandering, niet kan nalaaten, van ontzet teworden-.hy zoude die goede trouw zoo zeldzaam in eenen Hoveling, niet dan konnen toejuichen : Hy zoude als 't waare gedwongen worden, om zich over eenen Minifter te verwonderen, en hem teder te beminnen, die, tegen de gewoonte aan, liever zynen misflag zoude willen bekennen, den eene on-. rechtvaardigheid te verdeedigen. Onder de Stukken, die het nieuw Staatsgeftel voortgebragt, of tot welken het aanleiding gegeeven heeft, zullen wy die alleenlyk onderzoeken, die het meeft Waarfchynelyk, niets aanftootelyks, niets ergerlyks in zich bevatten, en welke in de publieke Papieren gevonden worden. Wy •zullen niet uit den floot gaan haaien die haatelyke Gefchriften, diedevleijery, deonweetendheid, de valfche yverzugt, of eenige andere laage beweegredenen hebben konnen baaren. Maar ons alleen bepaalende by die geenen, die eerlyke Lieden van beide de partyen te voorfchyn hebben gebragt; zullen wy ons beft betrachten, om weder te verlevendiF 5 gen  C 90 > gen en met een gelyken Evenaap te beöordeelen» al hetgeen, dieverfchillendevoortbrengzelstegen! ilrydig aan de grondbeginzelen van het natuurlyk recht, konnen voordraagen, van dat geheiligd en onfchendbaar recht, daar ik alle mvne redeneeringen op grondvefte; dat de Chriftenen, de Deïsten , de Atheïften, en de Heidenen gelykelyk erkennen, en van 't welk de bewyzen, met deduidelykfte en naauwkeurigfte aantooningen der Meetkunde, kunnen vergeleeken worden. Voor het overige ben ik niet bekwaam om, met meer oprechtheid aan de deugden en goede inzichten des Keizers, hulde te bewyzen, als met hem overwaardig te keuren, om de waarheid zonder omwegen en zonder bewimpeling aan te hooren, Hoe zoude ik tot Z. K. M., zulk een ronde en vrye taal hebben durven voeren, byaldien ik dien Vorft van vatbaarheid voor eenigen belgzucht had konnen vermoeden? XIX. AF-  C9t ) XIX. AFDEEL1NG, Edift van den Keizer over de Verdraagzaamheid. „ JTryne Keizerlyke Koninglyke Apoftolifche 9k 4^/Majefteit, overtuigd aan den eenen kant „ van de fchaadelykheid der geweetens-dwang, en „ aan den anderen kant van het groot nut, welk i, voor den Godsdienft en den Staat uit eene waare „ Chriftelyke verdraagzaamheid voortvloeit, heeft 9, allergunftigft de volgende maatregels vaftge„ fteld, en allen dien het aangaat , ter nauw. „ keurigfte en onver-breeklykfte vervulling voora, gefchreeven. „ i. Van ftonden aan zal de privaate GodsdienjlOefening den Proteftanten, zoo van de Hei„ delbergfche als van de Augsburgfche Confesfie, ,,, en den Nietveréénigden Grieken overal toege„ ftaan zyn, alwaar zy zich in genoegzaam getal „ zullen bevinden, en waar het volgens hun ver„ mogen doenlyk is ; zonder in aanmerking te „ neemen, of het ooit gebruiklyk geweeft zy, of „ niet. „ 2. Deeze privaate Godsdienft - Oeffening moet 4, in geenen anderen zin worden opgevat, dan dat „ den Proteftanten en Nietveréénigden Grieken, j, voor hunne Bedehuizen en Kerken geene Kloks, ken, geene Toorens cn geenen Ingang, die een „ Kerk verbeeld, zullen toegeftaan, maar anders „ hun volkomen vrygelaaten zal worden, Kerken „ en Bedehuizen, waar zy willen, op te bouwen, 3J en hunnen Godsdienft zoo wel binnen de zel- „ ve,  « ve> aIs ook daar buiten by Zieken, waar zy „ zich ook bevinden mogten, te oefFenen. „ 3. In de plaatzen, daar aan hun Proteftanten en ,, Nietveréénigden Grieken, voorheen , in ftuk „ van Godsdienft , eene uitgefirektere Vryheid is „ toegeftaan, zullen zy in dat bezit blyven. 4. Wil Zyne Keizerlyke Majefteit allen deezen Geloofsbelyderen, ook in die Landen en „ Steden, waar zy wegens hunnen Godsdienft, „ geene Bezittingen of Inwooning, geen Burger „ of Gildenrecht, geen Academifche waardigheid „ of Burgeriyke Ampten tot hier toe hebben of ,, bekleeden mogten, in het toekomende door „ den weg van dispenfatie, het eene en het andere „ fteeds zonder uitftel vergunnen. „ 5. Zullen dezelve in geen geval, tot een ander „ Formulier van Eed, dan tot zoodanig een, welk >, met hunne Godsdienftgronden overéénkomt, „ of tot bywooning van omgangen of verrichtin„ gen der heerfchende Religie gehouden zyn, ,, wanneer zy zelve niet willen. „ 6. Zal by verkiezingen en Burgeriyke Ampts„ begeevingen, geiyk zulks by het Militaire met „ veel vrucht en zonder de minfte bedenking gefehied, geenzins op het onderfcheid van Gods„ dienft, maar op de rechtgeaartheid en bekwaam„ heid der Mededingers, gelyk ook op hunnen „ Chriftelyken en Zedelyken leevenswandel, ee„ nig en alleen nauwe acht gegeeven worden. ,, Deeze Keizerlyke Refolutie is bereids aan alle „ de Collegien , Kreitsampten , Univerfiteiten , „ Dominiën en Magiftraaten, welken het aangaat, ;, fchüldige en onverbreekelyke nakooming >, be-  (93) „ bekend gemaakt, en bevel gegeeven, om vol„ gens pligt over de ftipfte volbrenging een waa„ kend oog te houden. ,, Deeze zelve verordening heeft ZyneMajefteit „ aan de Hongaarfche en Zevenbergfche Kanfela,, ryën , gelyk ook aan den Hof-Krygsraad, ten ,, opzigte van den geheelen Militairen Staat, ver„ volgens aan de Grensdiftricten, en aan de Ne,, derlandfche en Italiaanfche Departementen laaten afvaardigen, onverminderd echter de meer,, dere Rechten, welke ten aanzien der openbaa,, re Godsdienft-Oeffening den Proteftanten in „ Hongaryën en Zevenbergen, uit kracht des „ Lands conftitutie, en denNietveréénigdeGrie„ ken, uit kracht der Privilegiën, reeds toekomen." Aanmerkingen op de inleiding van dit Edict. Plet is zeker dat de geweetens dwang aan de Staaten nadeelig zy, om dat die met het natuurlyk recht ftryd; en den Mensch beroofd van het voorrecht om zyn reden te gebruiken , om zyne Zeden en gewoontens te regelen, en om zynen Godsdienft naar zyne inwendige verlichting te fchikken; en dat meer is, om dat die in begrippen, welke door geen bewyzen kunnen beveftigd worden, de eene aan het gezag der andere wil onderwerpen: allen het welk de Maatfchappyën beroerd en verdeeld, het Weezen der Godheid in gevaar fteld en de gemanierdheid der daadelykheden te niet brengd. De Chriftelyke Verdraagzaamheid fpoord het Chriftendom aan tot zyn natuurlyk doelwit, dit te weeten om de Menfchen te onderrichten en te  C 94 ) fikken, anders is alle flag van dwang by haar ver* boden; zy laat ook alle Godsdienftige gevoelens, welke het natuurlyk recht niet benadeelen, met vreede ftand houden; en ze wil Godes Ryk niet oprechten, dan alleen door de overreeding en aller deugden voorbeeld. Aanmerkingen op het ijle Artikel. Een van driün is zéker of der Proteftanten Godsdienft is aan den Staat voordeeiig of nadeelig, of onverfchillig. Is die voordeeiig, dan heeft de Keizer geen recht om dien tot eene Privaate Oeffening te noodzaaken: is die nadeelig, dan heeft hy geen recht om hen eenige hoegenaamde Vryheid toe te ftaan: en zoo die onverfchillig is, als dan heeft hy geen het minfte recht om'er zich mede te bemoeijen. Dat zelve wat hier van het Proteftantendom gezegd word, moet ook verftaan worden van allen anderen Godsdienft zonder uitzondering. De Godsdienft is buiten den taak der Souvereiniteit, en de Souverein vermag zich met deszelfs beftiering nimmer in te laaten, ten zy, wanneer de zelve bevonden wierd duidelyk ftrydig te zyn met het welzyn van den Staat; dat wil zeggen, ftrydig met het natuurlyk recht, welk in de Veiligheid, Vryheid en Eigendom beftaat, welk ieder Lid der Maatfchappy recht heeft om zonder de minfte beperking, in zyn volle uitgeftrektheid te genieten. Hier uit zou men konnen redeneeren: op de volgende wyze: of de Keizer wil zich voe* gen naar de Conftitutie van Duitfchland, ten aanzien der drie Godsdienften in het Keizer - Ryk aan- 6«  C 95 ) genoomen, of hy begeerd enkel en alleen, in de toegeftaane verdraagzaamheid, het natuurlyk recht als 'een richtfnoer te gebruiken, of ten laaften hy wil by deeze gelegenheid anders geenen regel volgen, dan zynen eigendunkelyken Wil. Inheteerfte geval vermag hy, in zyne Duitfche Staaten geenzints eenen Godsdienft aan te neemen, noch eenige nieuwigheden, hoegenaamd , welke met de Conftitutien van het Keizer • Ryk ftryden, te beproeven. In het tweede geval, is hy aan alle Godsdienften, welke met het natuurlyk recht niet ftryden, dezelfde befcherming verfchuldigd. Dus vloeit hieruit duidclyk voort dat , noch de Wetten des Ryks, noch het voorfchrift der Rykftenden, noch 's Lands gebruik, nochzyne eigenebeëedigde voorwaarden, noch eenig recht of voorrecht hoegenaamd zyne Maatregelen kunnen fluiten of verhinderen; om dieswille dat deeze Maatregelen met de gezonde reede overeenkoomen, en zoo wel zyn Volk als zyne Medeftenden tot nut verftre kken ; en de zelve alleen maar eene te rugkeering zyn tot de natuurlyke Wet, welke Wet geen voorfchrift benoodigd heeft en zich altoos boven het bereik van alle andere Wetten of gewoonten verheft. Maar met dat al moet men nochtans wel in acht neemen, dat die zelfde natuurlyke Wet onvermydelyk vordere, dat de Souverein by deeze gelegenheid even als by alle andere, eenftemmig met zyn Volk handele, dat hy zyne te rugkeering tot de algemeene Wet, door Solemneele Ediclen, aankondige, en dat hy niemand, onder voorwendzel van die gelukkige'veranderinge, eenig onrecht of geweld a?.r.dce. Wat het derde Geval betreft , om  ( 96 ) omtrent dit, is het, God betert,maar al te zeker dat de Keizer zich als eenen Publieken vyand opwerpen zoude,om reden dat hy allerechten.alleWetten en alle gebruiken aan zynen Eigendunkelyken Wil zoude willen onderwerpen, zonder andere reden te hebben, om die algemeene flaverny te rechtvaardigen dan alleen zyne grilligheden en vermogens. Als dan zoude het van den plicht der Rykftendenzyn, der Onderdaanen en der Nabuurige zoo wel als van alle andere Volkeren, om Hoogfldenzelven Vertoogen onder het oog te brengen, en zich tegen die dolzinnige verblindheid te verzetten. Aanmerkingen op het 2de Artikel. Byaldien de Keizer overéénkomftig de natuurlyke Wet wil handelen, wat recht heeft hy dan om den Proteftanten en den Nietveréénigden Grieken te beletten, dat zy aan hunne Kerken, Klokken, Toorens enz. eenen publieken Ingang hebben ? En byaldien hy de Landswetten, de oude gebruiken en de gevoelens van zyn Volk wil eerbiedigen, wat recht heeft hy dan om den Proteftanten en den Nietveréénigden Grieken toetelaaten, om in 't midden zyner Catholyken Onderdaanen, Kerken te bouwen? Aanmerkingen op het %de Artikel. Dewyl de Nietveréénigde Grieken en Proteftanten in veele Diftricten der Ooftenrykfche Dominiën eene uitgeftrektere vryheid genieten, waarom zouden zy die overal niet mogen hebben ? En om wat  CP7) ïeden zouden de andere Secten, welke niet gevaar", lyker zyn dan die der Nietveréénigden Grieken en Proteftanten, het zelfde voordeel moeten dervert? Waar toe dient dan dit aanftootelyk onderfcheid tuifchen Burgers van den zeiven Staat, en Voorftandcrs van dezelve Godsdienft - Oeffening ? Aanmerkingen op het tcde Artikel. Byaldien het billyk is dat de Proteftanten en Nietveréénigden Grieken de zelve voorrechten als andere Keizerlyke Onderdaanen genieten , waarom ftaat Zyne Majefteit, hen die verfchiüende voorrechten niet-anders toe, dan door den weg van dispenfatie ? Heeft dan het genot van 't natuurlyk recht dispenfatie benoodigd? Aanmerkingen op het 6de Artikel. Dewyl het onderfcheid van Godsdienft, zonder de minfte ongeregeldheid in den Krygsdienft plaats heeft, wat voor ongeregeldheden zoude dit in de Burgeriyke bedieningen kunnen te weeg brengen ? En zoo dit onderfcheid , voor alle Burgers van allen rang, zonder eenige ongeregeldheid beftaat, waarom ftaat men dan aan zommige Godsdienften voorrechten toe, die men aan artdere weigerd ? En zoo het onderfcheid van Godsdienften op de ruft en het geluk van den Staat, geenen den minsten invloed heeft, wat is dan de rede, dat de Souverein hunnenshalven de eenvoudige en geiykvormige Wet van Verdraagzaamheid wil beperken"? G XX. AE-  C 98 ) XX. AF DEELING. Circulaire Misjive, van het Gouvernement der Oestenrykfche Nederlanden, om te dienen ter nadere Verklaaring, van het Keizerlyk Edift van Verdraagzaamheid. ,, \7an wegens Z. K. K. en A. M. doet het Gou^ vernement der Ooftenrykfche Nederlan,, den Allen en een ygelyk weeten, dat Z. M. overtuigd aan den eenen kant van de fchaadelyk„ heid der geweetensdwang, cn aan den anderen ., kant van het groot nut, welk voor den Gods,, dicnft en den Staat, uit eene waare Chriftelyke „ verdraagzaamheid ontftaat, heeft Hoogftdezel„ ve, allergunftigft door zyn Decreet van heden „ 13 October befloten en goedgevonden, om den M Proteftanten zoo wel van de Heidelbcrgfche „ en Augsburgfche Gcloofsbclydcnis, als den 3, Nietveréénigden Grieken , de privaate Oeffening van hunnen Godsdienft overal toe tc ftaan , en .', dat zonder in aanmerking te neemen, of die Oeffe„ ning voor deezen ooit in gebruik geweeft zy of niet, De Catholyke Religie zal alléén het uitfluitend „ voorrecht eener openbaare Godsdienfl-Oeffening genieten, en het zal aan die twee Proteftantfche " Religiën en aan den Nietveréénigden Grieken , vryftaan privaatelyk haaren Godsdienft te ocffenen, overal waar ter plaatze het aantal der Lc7 den hieronder bepaald, en hunne vermogens het " doenlyk maaken, en waar de Oncatholyken tot ,, hiej  C 99 J hier toe, nog in geen bezit zyn eener openbar • „ re Qeffening; om welke redenen Z. M. byzon„ derlyk ordonneerd het volgende. ,, i. Het zal den Oncatholyken Onderdaanen, „ overal waar zy zich ten gctalle van honderd Huis„ gezinnen zullen bevinden , vryftaan eenen Pa,, ftoor te hebben, en een Bedehuis en Schoole „ op te rechten. Deeze vergunning zal ook haa„ re volle kracht behouden, wanneer een gedeel„ te deezer Huisgezinnen in den omtrek woonen, ,, en maar eenige uuren afgelegen zyn van de „ plaats waar het Bedehuis zal gefticht worden. „ Die geene welke verder afwoonen, zullen zich, zoo meenigmaal als zy het goedvinden, tot het Bedehuis moogen begeeven dat hen het naafte „ by is, mits dit Bedehuis zich in de Erflanden van „ Z. M. bevind. Van gelyken zal het allen Pa~ „ floeren, welke 's hands inboorlingen zullen moe» ,, ten zyn , vryftaan, om hunne Leeken en „ Zieken te bezoeken , en hen alle Gees* „ telyke hulp toe te brengen; maar het is hen „ verboden op de alderzwaarfte ftraffen, van den „ eenen of anderen Zieken te beletten, dat hy. ,, eenen Catholyken Priefter by zich laat koomen. ,, Voor zoo veel het de Bedehuizen betreft, or» ,, donneerd Z. M. wel uitdrukkelyk, dat zy noch ,, Klokken, noch Toorens zullen hebben; en dat het ,, niet zal geöorloofd zyn, hen eenen openbaar'en Ingang, die eene Kerk verbeeld, te geeven, ten ,, ware die anderzints in eenige plaatzen reeds op,, richt ware; voor het overige zal het den On* catholyken volkomen vryftaan, hunne Bedehuizen op te bouwen, op dusdanige wyze als zy G a ti zul-  zullen goedvinden te behooren, en zy zullen „ vryelyk hunnen Dienft moogen oeffenen, en de „ Sacramenten bedienen, zoo wel in het Bedehuis,. als in de plaatzen die onder 't zelve behooren. „ De begraafenisfen zullen in 't openbaar gefchie„ den, in de tegenwoordigheid en onder het ge- leide van hunnen Paftoor. 2. Het zal hen vergund zyn Schoolmeefters aan „ te ftellen, welke op koften der Gemeentenszul„ len onderhouden worden; maar in zoo verre,, het de goede orde en manier van onderwyzing ,, betreft, zullen de Dire&eurs omtrent hen nauw- keurige toeverzigt moeten neemen. 3. Het zal den Oncatholyken Inwooneren van ,, een plaats vryftaan, om eenen Paftoor te ver„ kiezen, wanneer zy dien zelfs een Jaarwedde „ zullen toeleggen en onderhouden; maar in ge„ valle hier de Overigheden zich mede zouden „ belaften, zoo zullen deeze het recht hebben, om ,, hen voor te ftellen; ondertuffchen referveerd ,, Z. M, aan zich de beveiliging op de volgende „ wyze, te weeten: dat Hoogftdeszelfs bevefti,, gingen, door de Proteftantfche Confiftoriën, zal* ,, len ten uitvoer gebragt worden, zoo 'er in de „ Provintiën zyn; en indien 'er geene zyn, dan „ door die, welke in het Prinsdom van Teffchen of „ in Hongaryën geëtabliffeerd zyn, en dat, tot „ dien tyd toe, dat de omftandigheden het zullen „ vorderen om 'er in ieder Landfchap in 't byzon„ der een op te rechten. ,, 4. De Stoolrechten zal men voor de refpeótive „ parochiaale Paftooren bewaaren, op de zelve „ wyze als dit in Silefiën gefchied.  C ioi ) „ 5. De Civiele Gerichtshoven der Provinciën ,, zullen gezamentlyk met den eenen of anderen der „ Paltooren, of der Proteftantfche Godgeleerden, „ of der Nietveréénigde Grieken, van hunne Re„ ligiezaaken, kondfchap moeten hebben, en zy „ zullen die beflhTen, overéénkomftig de Grond„ beginzelen, hen noopens deeze ftoffe voorge,, fchreeven, blyvende niet te min des noods het „ Appèl tot den Hofraad zyn volle kragt behouden. ,, 6. De huwelykfche voorwaarden tot hier toe in „ gebruik zynde, by gelegendheid der huwelyken „ der Oncatholyken, door welken zy zich ver„ plichtten , om hunne Kinderen in den Catholyken „ en Roomfchen Godsdienft op te voeden, zullen „ vernietigd worden ; en alle Kinderen zonder „ onderfcheid van kunne, zullen in den Catholyken „ Godsdienft opgevoed worden, wanneer de Vader „ tot dien Godsdienft behoord: dit zal een voorrecht „ zyn van den heerfchenden Godsdienft. Maar „ in het geval waar de Vader van de Proteftant„ fche en de Moeder van de Catholyke Religie „ is, zullen de Jongens den Godsdienft van den V%„ der en de Meisjes dien van de Moeder volgen. „ 7. De Oncatholyken zullen in 't toekomende, „ door den weg van difpenfatie, huizen en andere „ vafte goederen in eigendom mogen bezitten, „ tot het Burger en Gilde-Recht toegang hebben, „ en tot Academifche Waardigheden en Burger„ lyke Ampten verkiesbaar zyn; en de zelve zul„ len tot geen ander Formulier van Eed,-ian tot , zoodanig een, welk met hunne Godsdienft. Gronden overéénkomt, gehouden zyn, noch ook moogen verplicht worden tot bywooning van ' - G 3 » Pro"  ( m ) „ Progesflön of andere Ceremoniën der Hcerfchenl de Religie; wanneer het hen niet behaagt, om het goedwillig te doen. By Verkiezingen en „ Burgeriyke Amptsbegeevingen-, zal op het on„ derfchcïd van Godsdienft geenzints acht gcfla,, gen worden, maar de Deugdzaamheid, de Bc„ kwaamheid en het Zcdelyk cn Chriftelyk gedrag „ der Mededingers zal enkel en alléén in aanmor„ king koomen, gelyk zulks dagelyks, met zeer „ veel vrucht cn zonder de minfte wanvoeghk„ heid, by het Militaire Weezen gefchicd. De „ voormelde difpenfatiën ter verkryging van vas„ te goederen, cn ter bekooming van het Burgcrfchap en onderhoorige rechten, zullen zonder „ zwaarigheden door de vrye Kreits - Collcgien „ vergund worden; en in de eigene'Koninglyke „ Steden, door de Bewindhebbers der Dominië», „ en elders by gebrek van deeze, door de Regec„ ring. Maar in gevallen waar men genoodzaakt Z zou zyn, de verzochte difpenfatiën te wcigc„ ren, zal men die ter kennis van de Regeering !' moeten brengen, met de beweegredenen, die zulk , befluit hebben doen neemen, en deeze zal gehouden zyn, om 'er het Hof van te onderrich„ ten, om noopens dit onderwerp de Souvereine „ decifie af te wagten. Wat het recht van Inv.-oo"3 ning aanbetreft, hier van zal de verzochte Dis„ penfatie gegeeven worden, in de Boheemfche en ■-' Ooftenrykldié Kaniclary, op het voorafgaande ,, advis der Provinciaale Collegiën. Al het bovenftaande zal afgekondigd worden, op dat dee■ zes niemand onbewuft zy cn yder een zich 'er ' met gehoorzaamheid na fchikke, " Jan-  c ï°3 ) Aanmerkingen op de inleiding van deeze Circulaire Misjive. Z. K. M. vergund aan den Proteftanten en den Nietveréénigden Grieken, de privaate Oefening van hunnen Godsdienft, zonder in aanmerking te neemen,of deeze oefening voor deezen in gebruik geweeft zy of niet. Waarop ik antwoorde, dat zoo lang een Vorft, in het regelen van zyn Staatkundig gedrag, eenig en alleen zynen byzonderen Wil volgt, alsdan 'sLands Wetten en Gebruiken voor Hoogftdenzelven paaien zyn, welken hy, zonder gevaar voor 't Volk dat hy beftierd, niet kan voorby gaan, want deeze zyn de eenigfte frontierplaatzèn, die tuflchen het wettig gezag cn de Dwingelandy zyn. By gevolg is het de zaak van 't Volk, dat het alles wat mogelyk is aanwende, om de Vorsten te beletten dat zy die Frontierplaatzen overfchreden. Het is een groot onderfcheid, wanneer de Souverein de natuurlyke Wet, als een richtfnoer van zyn gedrag erkent. Als dan behoeft hy de gewoontens niet verder te eerbiedigen, dan voor zoo verre zy met de rechtvaardigheid en gezonde rede overéénkoomen: Maar wanneer ze daar van afwyken, moeten die , na dat het Volk, aan deeze kwaade gewoontens verkleefd, 'er genoegzaam van onderricht zy, als kwaade misbruiken verbannen worden. Wat is doch de reden dat de Catholykc Godsdienft alléén het roomc/if verkryge eener Openbaarc OefFening? heeft die dan een afzonderlyk nut? of hebben het de andere Godsdienften van gclyken ook ? in de eerfte veronderftelling , vermag de G 4 Kei-  C 104 ) Keizer, na dit afzonderlyk nut vooraf in 't openbaar beweezen te hebben, aan denzelven geen afzonderlyk voorrecht te weigeren. In de tweede veronderftelling, is de Vorft, na dat beweezen is, dat alle andere Godsdienften van gelyken nuttig zyn, aan yderen der zeiven, een gelyke befcherming verfchuldigd. Maar in het een en ander geval, is het bewys van eene volftrektenoodzaakelykheid; want geen een los en onzeeker denkbeeld kan tot onderwerp van eene Wet dienen. Derhalven, zoo de Keizer dien aangaande niets kan bewyzen, is het zonneklaar,dat Hoogftdenzelven als dan genoodzaakt is, zich aan de algemeene Verdraagzaamheid te houden ; laatende aan icderen Godsdienft de zorg over, om door ondervinding te bewyzen, welken den voordeeligften en by gevolg den beften zy. Aanmerkingen op het ijle Artikel. Wat is doch de oorzaak , dat 'er honderd Huisgezinnen verëifcht worden, om eene Kerk , een School en eenen Paftoor temoogenhebben?Maakt het getal der Voorftanders dan de Deugdzaamheid van eenen Godsdienft uit ? Waarom zouden de Oncatolyken, welke geen eigen Kerk hebben , geen andere Kerken van hunne Sedte, niet tegenftaande die buiten de Keizerlyke Erflanden gelee? gen zyn, moogen bezoeken? Is het bezoek van de vreemde Kerken dan een misdaad ? Is het dan een misdaad dat men God aanbidde, in eene Kerk buiten de Grenspaalen gebouwd? Om  C 1Q5 ), Om wat reden moeten alle Pajlooren Inboor-dingen van 't Land zyn, daar zy hunnen Dienft oeffenen? zyn zy dan maar goed, voor zoo verre zy Inboorlingen zyn? waarom moogen de Bedehuizen noen Toorens, noch Klokken, noch openbaaren Ingang hebben ? zyn het dan de Voorgevels , de v Klokken en Toorens, die de waare Tempels uitmaaken ? Van den anderen kant, indien de oude Kerken hunne onderfcheidene gedaantens mogen behouden, waar om zouden dan de Nieuwe Kerken op de zelfde wyze niet moogen gebouwd worden ? is het dan het tyds gewrigt der opbouwing des Tempels, deszelfs bouworde en het gelui der Klokken, welken het kenmerk van eenen Godsdienft uitmaaken? Aanmerkingen op het \de Artikel. De Stoolrechten, zyn eigenlyk gefproken , geen rechten. Dus vermogen de Priefters die niet af te vorderen van die 'er zich niet aan willen onderwerpen; vooral niet, wanneer zy tot hun onderhoud andere genoegzaame inkoomften hebben. Men moet wel in acht neemen dat de Godsdienft niet ontaarde en zich verwiflele in Koophandel, fchatting en geldvordering. Om dergelyke misbruiken te voorkoomen , behoeft men flegs den Pricftercn den eifch in rechten te ontzeggen, ter oprzaake van de willige giften, die men met den naam van cafueele loongelden beftempeld. Zulke zyn de loongelden, die men voor Doopen, Trouwen en Begraaven betaald. G 5 'Aan-  ( 106 ) Aanmerkingen op het 6de Artikel. Een Vader is het Hoofd van zyn Huisgezin; ert dé natuur heeft hem met de onderrichting zyner Kinderen belaft. Ondertuflchen is het ook noodzaakelyk, dat de Moeder aan deeze onderrichting meede deel hebbe. Dewyl het nu maar al te duideIvk is, dat men, met aan den Vader en de Moeder afzonderlvke en privaatieve rechten aan te wvzen • aan den ëencn cn de andere eene verfchillendc: en uitfluitende rechtsoeffening aanwyze, vloeit hier natuurlyk uit, dat men hier door de onruft cn verdeeldheid der huishoudens bewerke. Van den anderen kant, zal het, in deeze tegenftrydigeopvoeding, welke men aan de Jongens en Meisjes zal geeven, onmogclyk zyn, dat de leffen van den Vader niet nadeclig zyn aan die van de Moeder; en weder kecrig,dat de Leere van de Moeder met ftryde met die van den Vader: Alle het welke, moe Kinderen van beide kunne, ongevoelig allen geeft van Godsdienft zal uitdooven, en het dus aan de Godvruchtigheid zeer bezwaarlyk zal weczen, om in die jonge Spruiten grond te veften, of eenigen vrucht voort te brengen. Aanmerkingen op liet 7de Artikel. Men veronderfteld hier, dat de Oncatholyken óéehjÜietiïoHhébben, ter verkrygmgvanvaftc Goederen, en van het recht van Inwooning, alsmede tot het genot van andere voordeden der Maatfchanpv Deeze Veronderftelling is ongerymd. Geen menfch in de wacrcld die Difpenfatie moet " heb-  ( 107 ) ■hebben, om menfch te zyn; dat is te zeggen, om een recht te bezitten, waar van men hem nict-heeft kunnen berooven, zonder hem te verhagen, zonder hem onder den rang der redenlóozc beeften te ftellen. Hier moet men opmerken, dat dit zoo vermaard Edict van verdraagzaamheid, wat deezePeriodèbetreft, den Proteftanten even zoo haatelyk zy dan den Catholyken; en voor de Geeftelyke en Staatspersonen even zoo beleedigend , als voor alle ' andc' re Burgeren. Zou men niet zeggen, op het zien van alle die groote woorden Difpenfatie, Privilegie, Prérogatieven en dergelyken meer, dat de menfchen geene andere rechten hebben , dan die hen de Vorsten geeven? Is het niet bëlachelyk, dat men zich laat aanleunen, dat geene als eene byzondere genade te vergunnen, aan die geenen, aan welken men 't zelve zonder misdaad niet zoude kunnen ontneemen? Hebben wy dan het leevens genot van den Vorft, om dat hy het ons niet beneemd? Ik geloof dat 'er voor den menfch niets haatelyker kan voorkoomen, dan te veinzen, dat men kwanfuis hem uit gunfte, dat "eene geeve, dat hy in volkomen eigendom bezit, dat men hem met zyne eigene goederen befchenke, cn hem als door eene inwilliging het leeven laate : dit is duidelyk genoeg te kennen geeven, dat men geloofd recht te hebben om'er, naar zyn welgevallen, over te befchikken. Alle Volkeren des Aardbodems moeften het als met de hand taften, dat de Vorften hen het minfte gedeelte van het natuurlyk recht niet kunnen betwiften, zonder ten zeiven tvde het geheele Menfchdom te beleedigen, zonder het voorbeeld van een befmettelyke misdaad te geeven, en de openbaare veiligheid in het uitö ter-  C »8) terlte gevaar te brengen. De perfooneele veiligheid, de natuurlyke vryheid, waar van de geweetens vryheid een deel uitmaakt, en den eigendom der goederen, zyn geheiligde rechten, welke ieder menfch moet genieten, zonder dat hy noodig hebbe, om die van iemand te verkrygen. En deeze die voorgeeft, dat men deeze rechten van hem moet ontleenen, moet aangemerkt worden als den wreedfien Vyand van 't menfchelyk geflagt. XXI. AF.  ( 109 ) XXI. AF DEELING. Keizerlyk Reglement ten aanzien van verfcheide Oproeren , welke I>y geleegenheid van het Editt der Verdraagzaamheid, onder het gemeene Volk zyn voorgevallen. » i- TV1^ zo° de Proteftanten hier ofdaareeni>y \J ge beweeging of opftand verwekken , \, de Regeering dier Plaatzen hen terftond onder „ het oog zal doen brengen en aanzeggen, dat zy „ zich moeten gedraagen naar den inhoud der „ Patenten, en dat het by gevolg hen niet vryftaat zich toe tè leggen , om anderen tot hunnen Gods„ dienft over te haaien, of zich by een te rotten, „ doch dat ondertuffchen allen en een yder, die verkieft belydenrs van eenen anderen Godsdienft, „ als den Roomfchen, te doen, daar toe volkomen vryheid hebben, mits daar van aan den Maaiftraat kennis - geevende, zullende de Magiftraar. behouden zyn, hen daar van een Certificaat te geeven, en ydere Maand een lyft van hen, aan , wien die Certificaaten gegeeven zyn, over te zenden aan de Opperregeering der Provinciën, „, welke die op haare beurt naar Weenen zenden „ zal. Indien wyders het getal der Proteftanten „ van eene plaats groot genoeg zal weezen, om 'er een Kerk voor te bouwen en zy eenen Predikant kunnen onderhouden, zal de Regeering Z hen zulks, zonder eenig uitftel, inwilligen, en in gevalle 'er van den kant der Regeeringe ee- „ aige  „ riige redenen mogten weezen, om zulks tewei„ geren, zullen zy terftond daar van verflagdoen ,, aan den Keizer, welken alsdan over derzelver „ waarde of onwaarde zal bedillen. „ II. De volle geweetens vryheid dus den Pro„ ftanten toegeftaan zynde, zullen zy zich wel „ hebben te wachten van eenigen dwang of be„ dreiging te gebruiken, tegen hunne Vrouwen, „ Mans, Kinderen, of Dienftbooden, welke zullen „ verkiezen by den Roomfchen Godsdienft te ,, blyven. „ HL De Proteftanten zullen zorg draagen, van „ den Roomfchen Godsdienft op geenerlei wyze „ te beleedigcn of tebefpotten, of zelf eenigen „ fmaad te doen aan de Beelden, Kerken enz. der „ Catholyken, in welk geval, zy ftrengelykzullen „ geftraft worden, niet om hunnen Godsdienft „ wille, maar om dat zy verftoorders zyn van de „ gemeene ruft, en zelf dus doende eenen gewee,, tens-dwang voorftaan. ,, IV. Word aan allen Proteftanten verboden, „ om in eenige Herbergen of andere Vzrgaderingen „ zich over Geloofsverfchillen uit te laaten, of „ hunnen tcgenparty in den Godsdienft verachte„ lyk te behandelen, waarop de Rechters van de „ Plaatzen ten ftrengften waaken moeten en zelf „ geftraft worden, ingevalle zy hier in eenige ,, oogluiking gebruiken. „ V. De Catholyke Onderdaanen worden vcr„ maand, zich vreedzaam te gedraagen, jegens hun „ ne Proteftantfche Broederen, hunnen Godsdienft ,, noch te beleedigcn, noch te verachten, maar zich omtrent hen vriendelyk en menschlievend te  C in ) „ tebetoonen, nademaal zy hier tegen aangaande, „ zoo wel als alle anderen zullen geftraft worden. „ VI. De Magiftraaten der Provinciën en der „ Bailluagiën worden vermaand, nimmer tegen „ deeze Keizerlyke Ordonnantiën aantegaan ; „ en zullen, voor zoo veel hen zeiven belangd, „ moeten zorg draagen: ,, i. Dat zy eene volftrekte onpartydigheid om„ trent allen den Proteftantfchen Onderdaanen too,, nen, en, zoo wel in het geeven van gunften, „ dan in het opleggen van Straffen, laaten blyken, „ dat zy tegens hen geenen haat of vooringenomen- heid hebben. ,, 2. Dat zy den Proteftanten, in de vrye Oef„ fening van hunnen Godsdienft, noch zelf ont- ruften, noch gedoogen dat zy van anderen ont- ruft worden; zelfs niet, fchoon de Proteftanten, ,, op het zelfde uur, als de Catholyken, tot het „ Oeffenen van hunnen Godsdienft mogten byéén- koomen. 3. Dat in gevalle zy genoodzaakt mogten wor- den Protcftantfche Onderdaanen te ftraffen, zy ,, hen altoos zullen voorhouden, dat zulks niet ,, gefchied om hunnen Godsdienft, maar wegens derzelver overtreeding van de Wetten, en dat, ,, indien de Catholyke Onderdaanen dezelfde mis„ daaden mogten plcegen, zy ook dezelfde ftraf- fen zullen moeten ondergaan. „ Eindelyk word nog by deeze Ordonnantie aan „ de Geeftelykheid cn de Priefters bevolen, dat „ zy op den Predikftocl het Evangelie en de Ze„ dekunde moeten verklaaren, maar noch epden- ,, zei-  ( ti* ) t, zélven, noch in hunne Catechifatiën, noch in hunne byzondere verkeeringen buiten de Kerk, „ zich met de Geloofsverschillen moeten ophouden: wordende hen wyders onder het oog ge„ bragt, dat het hunnen plicht is, de gronden 9, van den Roomfchen Godsdienft., deszelfs uitmuntendheid , waardigheid en nuttigheid aan hunne toehoorders voor te draagen, doch zonder eenige bitterheid of befchimping tegen de „ Proteftanten, met by voeging, dat die Priefters, „ welke zich, in hunne Leerredenen en Catechi], fatiën, hier aan niet ftiptelyk gedraagen, van ,', hun Priefterfchap zullen afgezet worden. Aanmerkingen op het ifie Artikel. Men kan niet begrypen, hoe het mogelyk zy, dat men den Proteftanten de geweetens vryheid kan inwilligen, zonder hen ten zeiven tyde de vryheid te laaten, om de uitmuntendheid van hunnen Godsdienft aan te pryzen, te roemen en te Prediken en by gevolg om anderen tot dien over te haaien. ' Even min kan men ook de reden begrypen, om welke men genoodzaakt is, zich aan de Magiftraat als dusdanigen aantegeeven, en van zyne aanseeving een Certificaat te neemen, dewyl het een yder vryftaat,om den Godsdienft dien hywiltebelyde. Aanmerkingen op het 4de Artikel. Wonderlyke geweetens Vryheid! men verleend de  C "3 ) de vryheid om, Van Godsdienft te veranderen , en men laat niet toe, dat men zyne verandering en zynen Godsdienft, in de Herbergen en andere Vergaderingen rechtvaardige. Dus doende blyft 'er fchier geen Plaats overig, daar men van zynen Godsdienft vry zal mogen fpreeken. H XXII. AP?-  C "4 ) XXII. AFDEELING. Nieuwe Keizerlyke Ordonnantie, om te ftrekken ter nadere uitlegging van het Edicl van Verdraagzaamheid. De verklaaringen, welke de Gemeentens en gantfche Schaaren over hunnen li Godsdienft zullen gedaan hebben , zuUenniet als beftaanbaar worden aangenomeni; maar alle ' Oncatholvken Onderdaanen, zoo Mannen als " Vrouwen", die zich als dusdanigen zullen ver" klaard hebben, zullen op nieuw de eene na de " andere, voor hunnen refpedtieven Magnaat meten gedagvaard worden, alwaar zy m de te" g nwoo'rdig'heid van eenen Priefter daar- toe be" noemd door den Bifichop van het Drstnkt , " in weinige , maar duidelyke woorden wegens " hunnen Godsdienft, hunne grondbeginzelen en " hunne twyffelingen zullen ondervraag worden " men zal fchriftelyk eene kleine notule opftellen, " fnhoudende de antwoorden door yder een van " hen gegeeven, en 'er zal zorg gedraagen wor" den d!t die een yder, na hen die eerftvoorge" leezen te hebben, onderteekene. Als dan zal " dc'emelde Priefter, volgens den eifch van zyn * AmPt L B****' wdke °f gehed ""TT " t of in hunne grondbeginzelen waggelende * Zn door zachte en bondige gefprekken trach" Zie onderrichten, ten einde hy hen dus doen; de tot dea fchoot van den Catholyken Godsdienft 3» „  i, te rug leide; wanneer men ten zeiven tyde,. „ allen die geenen, welke zich voor eenigen an,, deren Godsdienft of Sedte zouden verklaaren, „ zal doen weeten, dat men behalven de drie in „ het Keizer-Ryk getolereerde Godsdienften, geen„ zints eenen anderen zal gedoogen, en dat zy in „ het toekomende als Catholyken zullen bejchouwd „ worden. ,, II. In plaatzert waar de Onderdaanen, volgens „ de voorgefchrevene richtfnoeren, zich voor den „ Oncatholyken Godsdienft zullen verklaard heb„ ben, zullen zy middelervvyl zy naar hunnen ei,, gen Minifter, Schoolmeefter en Kerk wachten, verplicht zyn, om hunne Kinderen naar de Ca„ tholyke Schooien te zenden, om daar het Schry„ ven en leezen te leeren, en wat de plechtighe,, den van Doopen, Trouwen en Begraaven aanbe„ langd, zulks zal insgelyks door de Catholyke Pries- ters verricht worden. De Oncatholyke School„ meefters t daar men zich in 't vervolg van voor3, zien zal, zullen in wel geregelde Schooien, „ wel onderricht en 'sLands Kinderen moeten zyn. „ III. Van dien tyd af aan, dat 'er eenen Pre„ dikant zal voorgefteld en eene Kerk verleend „ zyn, zullen de Magiftraaten zich te houden heb- ben aan de gepubliceerde Ordonnantie, en zy „ zullen geenzints bedenking mogen maaken, om „ te onderzoeken welke Fondfen de Oncatholyken ,, hebben, en op welke manier zy hunnen Predi,, kanten Schoolmeefter zullen onderhouden; maar ,, de zorg van dit onderwerp zullen zy aan de ,, voorgemelde Oncatholyken volkomen overlaatcn. s, Het zal ook niet noodzaakelyk zyn, dat men Ha hier  C «O „ hiervoor altoos nieuwe gebouwen oprechte, „ men zal hen voor dit gebruik reeds in weezen „ zynde huizingen kunnen verleenen. „ IV. Door de Patenten over de Verdraagzaarn„ heid is bevolen, dat de Oncatholyken denCa„ tholyken Priefteren geenzints zullen mogen be„ letten, om de Zieken, die hen zullen vraagen, „ te gaan bezoeken; en om dit Artikel nog meer „ te beveiligen, vergund Zyne Majefteit aan de „ Catholyke Priefteren, als een uitfluitend voor„ recht, ten voordeele van den heerfchenden „ Godsdienft het verlof, om Oncatholyken Zieken „ éénmaal doch niet meer te gaan bezoeken, zelfs „ wanneer zy niet om hen gezonden hebben; on„ dertufichen zullen de Catholyke Priefters zich wel moeten wachten van eenigen dwang te ge,, bruiken, zy zullen hen niet dan in zeerbefchei„ dene termen mogen onderhouden, en in alle „ gevallen waar de Zieken den byftand der gemel„ de Priefteren zullen weigeren, zullen dezelve „ 'er zich, zonder verdere aanhouding, van moe, ten verwyderen. Daarenboven wil zyne Kei„ zerlyke Majefteit, dat de Oncatholyken overal, „ waar zy zich ten getalle van joo. Oncatholyke , Perfoonen zullen bevinden, een eigen Kerk en , School zullen mogen hebben, zelfs waneeer „ dit getal de 100. Huisgezinnen, door dc Or„ donnantie voorgefchreeven , niet mogte uit„ maaken. Aanmerkingen op het ijle Artikel.. Waarom vorderd men die openbaare Verklaaring en  C 117 ) en Ondervraaging? Zoo de Proteftanten eenige reden hadden , om hun geloof geheim te houden, om wat reden noodzaakt men hen dan, om zich te verklaaren ? Indien zy tot geenen der toegelaatene Godsdienften behoorden, waarom hen dan gedwongen om hun geweeten te verraaden? En zoo zy volftrekt ongeloovigen waren, waarom hen dan tot eene haatelyke veinzing, tegen wil en dank te noodzaaken, maar vooral, waarom hen door eene kortswylige befpotting, als Catholyken te doen befchouwen? Aanmerkingen op het zde Artikel. Om wat reden moeten de Oncatholyke Schoolmeefters's Landskinderen zyn, en onderweezen zyn geweeft in welgeregelde Schooien? kunnen de andere Landen en Schooien zonder onrechtvaardigheid uitgefloten worden ? Aanmerkingen op het \de Artikel. Het is ten minften al zeer wonderlykdatmenden Catholyken Priefteren Edictelyk toeftaat, om den Oncatholyken Zieken, in weêrwil van hen zeiven te gaan bezoeken. H 3 XXIII. AF-  C 118 ) XXIII. AFDEELING. Keizvlyke Circulaire Misfive van den l$de Maart, 1781. £ TV Êéh vraagt ten (1), of zy die m het geheel " M niet of voor een zeer gering gedeelte on" derweezen zyn in den Oncatholyken Godsdienft, welken zy belyden, nochthans als On< " roomfchen moeten gehouden , dan of zy als ' Catholyken moeten aangemerkt worden ; en or deraelyke Perfoonen, vooral de jonge Lieden, " door de Catholyke Priefteren mogen genood" zaakt worden, om zich in de Grondbeginzelen „ van den heerfchenden Godsdienft te doen onderrichten ? „ Antwoord. Dewyl dusdanig dwangmiddel re„ gelrecht ftryd tegens de geweetens Vryheid door het tolerantie Edict bedoeld, en dat de Commiffarisfen der Kerkelyke zaaken, langs dien " we„ een voorwendzel zouden konnen aantref" fen, om allen, welke zich Oncatholyken ver" k'aaren, te rug te zenden : zoo wilZ. K. M. dat M alle Onderdaanen welke zich, voor deeze Com" misfle Oncatholyken zullen verklaard hebben, " als dusdapige ook zullen moeten befchouwd wor" den, en vooral wanneer zy door de gemelde " CommifTarisfen zonder de minfte bitsheid ver" maand zynde, om tot den fchoot der Catholyke ' Religie weder te keeren, in hun voorneemen blyven volharden. " f, Mes  „ Men vraagt ten (2), of die Oncatholyken, „ welke zich op zyn tyd by hunne naafte Overig„ heid niet vervoegd hebben, om zich als dusda„ nigen te doen opfchryven; maar zich eerft na„ derhand en direct by de Commisfie zullen aan„ bieden, met oogmerk om deeze verklaaring te „ doen, nog onder het getal der Oncatholyken ,, zullen aangenomen worden. ,, Antwoord. Zekerlyk: dewyl tot hier toe over „ dit onderwerp nog geenen vallen tyd bepaald is ,, geworden, moet het aan een ieder vryftaan om ,, zich, wanneer hy maar zelf wil3 Oncatholyk te „ verklaaren. ,, De 3de vraag is, of het noodig zy , dat yder „ Onderdaan deeze verklaaring zelf in Perfoon „ doe, en of de Mannen die zullen mogen doen „ voor hunne Vrouwen, de Vader en Moeder voor „ hunne Kinderen enz. ? ,, Antwoord. Zulks zal Z. K. M. nooit toeflaan, ,, onder wat voorwendzel dit ook zy: yder Onder„ daan zal zyne verklaaring zelfs in Perfoon moe,, ten geeven, op dat men verzekerd zy, dat hy ,, den Oncatholyken Godsdienft niet omhelze door „• dwang, maar door zynen eigen vryen wille; „ En de geene welke zullen verwaarloozen zich naar dit richtfnoer te gedraagen, zullen voor Ca„ tholyken gereekend worden, zoo veel te meer „ zoo 'er kwaalyk genoeg gei'ntentioneerde On„ derdaanen zich mogten opdoen, die valfchelyk „ hunne Vrouwen, Kinderen en Dienftboden alï „ Oncatholyken verklaaren zouden, met datdoetwit alleen, om het getal te vervullen, 't welk „ verëifcht word tot het bouwen eener Kerk. H 4 » Voor  C 120 ) „ Voor het overige ordpnneerd Z. K. M. wel ' uitdrukkelyk, dat men geene dan alleen verlich„ te en oprechte Onderdaanen, tot Commiffans„ fen, zal mogen verkiezen." Aanmerkingen over het Antwoord op de eerjle vraage. De Kinderen welke nog met geene genoegzaame reden begaafd zyn, om zich zeiven te kunnen beftieren, zyn eigenlyk gefproken van alle Vryheid beroofd. Zy moeten zich, in ftuk van onderrichting, aan het gezag hunner Ouderen, of der geenen die hunne plaats bekleeden, onderwerpen. Het ftryd regelrecht tegen de orde, dat men de Kinderen verplichte, om voor de Commiffansfen eene verklaaring te doen, waar van zy geenzints noch het onderwerp, noch de aangelegenheid kunnen kennen; welke verklaaring de Kinderen tot voorwendzel zoude kunnen dienen, om zich het ~ezag hunner Ouderen, hunner Voogden, hunner Leermeefteren, of der geenen die met hunne opvoeding belaft zyn, te ontrekken. Aanmerkingen over het Antwoord op de tweede vraage. Byaldien Jiet aan een yder vryftaat om zich Oncatliolyk te verklaaren wanneer hy wil, waarom dan van deeze verklaaring eene Wet gemaakt? Zie daar eene wonderlyke Wet, aan welke men met Behouden is te gehoorzaamen dan wanneer men wil, en welke in confcientie niet verplichtende is? Aan-  Aanmerkingen over het Antwoord op de derde vraage. Door het niet toeflaan aan Vader cn Moeder van de verklaaring , waar van hier gewaagd word, voor hunne Kinderen te doen , doet men eenen klaarblykelyken aanval op het Vaderlyk gezag. Het is der Ouderen zaak om hunne Kinderen te onderrichten, derhalven komt het hen toe om van wegen deeze onderrichting te antwoorden: en by gevolg komt het hen toe, dat zy verklaaren tot welken Godsdienft hunne Kinderen behooren; want volgens de orde mogen noch moeten de Kinderen, eenen anderen Godsdienft hebben dan dien hunner ■Ouderen. H j XXIV. AF-  C 122 ) XXIV. AFDEELING. Extra* uit een Kcizerlyk Édltt van den 9de November, 1781. Zyne Keizerlyke Majefteit ordonneerd , by deezen, dat de Religieufen, welkeDifpen" fatiën hebben om hunne Orders te verlaaten " en om in de hoedanigheid van de waereldlyke " Priefters, tot de waereld weder te keeren, op " Nalaatenfehappen welke vacant geworden zyn en " welkenhunneMedeërfgenaamen, geduurende dat zv nog Religieufen waren, zich toegeëigend heb" Ten op geenerhande wyze zullen mogen aan" Opraak maaken; de rechten tot welken zy we" derom zullen bevoegd zyn, zullen Hechts be" trekking hebben oP de toekomende nalaaten" fchappen, en van geene hoegenaamde waar dy zyn, ten aanzien van het geen reeds gepaffeerd is. Aanmerkingen over dit ExtraSt. TTet fchvnt dat deeze Ordonnantie eeniglyk is «„ubiiceerd geworden, met oogmerk om de geS en voor te bereiden tot de intrekking der Munniken, Ongetwyffeld, heeft men de proteftS willen voorkomen, welken de vrees onder d eLnverwekkenmoeft,dieindewaereldlykge- Mtrl Religieufen Mede-Erfgenaamen zouden ontmaakte Relig eu nd hadden> waaren , daar zy m overmaat der onrecht- Het zy hier van vn at n. t wn,u yaa_.  C 123 ) vaardigheid "dwingt de Religieufen om tot de waereld weder te keeren, en belet hen ten zeiven tyde daar de waereldlyke rechten te genieten. Dit is willen dat zy noch Geeftelyken, noch waereldlyken zyn; dit is hen tot deerniswaardige fpeelpoppen der eigenzinnigheid maaken. JVefas eftmcêre Patrite, ergo Civi quoque, nam Mc pars Patria eft. SanStce partesfunt ,fi Univerfum venerabile ejl, (*) „ By aldien het benadeelen van 't Vaderland eene „ misdaad is, dan is het benadeelen van een Bur„ ger ook pene misdaad, want die Burger maakt ,, een gedeelte van 't Vaderland uit. Zoo het geheel onfehendbaar en heilig is, dan moeten het „ de deelen immers ook zyn." Zoude men wel durven ftaande houden dat een Priefter, eenMunnik, een Religieus, geenen Burger zy, en geen gedeelte uitmaake van het lichaam der Maatfchappy? (*) Senec. de Ira. Lib. II. Cap. 31. XXV. AF  XXV. AFDEELING. Keizerlyke Ordonnantie, wegens het intrekken en vernietigen van zommige Geeftelyke Kloofters, van den 12 Jannary, 1782. I \ 11e Orderhuizen, Kloofters en Hofpmen " ' Ader Kathuizers, der Kloofterlingen, van het order van St. Rombout, genaamd Camalduheters " en der Heremieten of Kluizenaars worden van fton" den aan ingetrokken en vernietigd, mitsgaders " ook die der KannelieterJJen, KlariJJen, Kapucynnerften en alle Geeftelyke Zifter en van het Order van St. Franciscus. ' II De intrekking en vernietiging zal op de vozende wyze gefchieden: op den ontfangft van " de°thans gegeevene orders, zal het Gerichts" Hof der Provincie eenen vertrouwden Commis" faris die van- de noodige narichten en Geloofs" brieven voorzien is, met een bekwaam Per" foon uit de bediendens der Finantie-Kamer daar " toe verkoozen, naar yder Kloofter afvaardigen, " welken mits hy altoos de nauwkeurigftebefchei" denheid in acht neeme, en alle mogelyke zachtheid " .ebruike, hen zal verklaaren, dat 'er van nu " af aan geen een der Noviciaaten, welke zich " thans in de gemelde Kloofters bevinden, zal " moffen aangenoomen worden, om Profesfle van " het order te doen, op pcene van nulliteit der Afte. „ III.  C 125 ) „ III. Uit kragt der volmagten, waarmede de „ Commiflaris zal voorzien zyn, zullen de Sleu,, tels van alle Kiften en Kaften, Sacriftye'n, Archi,, ven, en Pakkamers hem worden ter hand ge„ fteld; en al het geene in de Kerk en in hec „ Kloofter, geduurende den tyd dat de Munni„ ken of Nonnen daar nog zullen verblyven, tot „ het dagelyks gebruik niet noodig zal zyn, zal „ door gemelden Commiflaris geïnventarifeerd „ „ en deszelfs Inventaris aan eenen waereldlyken „ Bedienden van goede trouw en bekwaamheid ,, overhandigd worden, overéénkomftig den Staat „ die 'er van zal opgefteld zyn, en welken in al„ len gevalle met Eede zal kunnen beveftigd worden. Dezelfde Commiflaris zal van gelyken ,, aan die Geeftelyken het noodig onderhoud ,, moeten verzorgen, tot dien dag toe dat zy zul„ len fcheiden, of dat 'er anders zal over ge,, fchikt zyn, mits dat hy van zyne uitgaven ree„ kening houde. „ IV. Alle de Magiftraaten, Procureurs of an,, dere Geeftelyke Vaders, welke met de beftie„ ring der tydelyke zaaken, van wat aart die ook' „ zyn moogen, 't zy van roerende of onroerende „ goederen der Kloofters, hunner Kerken , Ka„ pellen enz. gelaft zyn, zullen gehouden zyn des,, wegens den Eed van zuivering te doen. ,, V. De voorgemelde CommifTarifTen vermogen ,, zich geenzints door eenige fluitingen, welke hen „ uit kragt van hunne volmagten en bedieningen ,, moeten open gedaan worden, te laaten bedriegen: ,, zy moeten hunne commisfie met waardigheid en ,, betamelykheid' vervullen; en na dat de opgaave « van  ( 126 ) ,, Van alle, 't zy roerende of onroerende goede,, ren zal volbragt zyn, zal 'er een dubbelde In,, ventaris moeten opgefteld worden, van alle wet„ tige formaliteiten voorzien, waar van het eene ,, exemplaar by de Archiven der Provintie in be,, waaring zal blyven, en het andere naar Wee„ nen zal gezonden worden; waar na de Keizer ,, lyke Firtantie - Kamer de Adminiftratie van alle „ die goederen zal overneemen : ten einde aan de „ Kloofterlingen en anderen, die tot het order „ behooren, het onderhoud, gelyk zy tot hier toe ,, genoten hebben, verfchaft worde, tot aan de ,, betaaling der Penfioenen toe, onder voorwaar,, de echter van zonder overdaad en zonder ee3, nige gaftvryheden met vreemden aan te leggen. ,, VI. Men zal de Kloofterlingen voor altoos ,, laaten behouden, alle de effecten die in hunne „ Cellen gevonden worden, als Boeken, Beelden, „ Meubelen enz. En men zal hen daar en boven ,, te verftaan geeven; (i.) Dat de geene, die de ,, profesfie nog niet gedaan hebben, binnen den s, tyd van vier Weeken het Kloofter voor altoos „ moeten verlaaten, mits eens voor al ontfangen„ de de fomme van 450 Ryksdaalders, boven welke j, zy nog zullen mogen met zich neemen, allen ,, eigendom, die hen afzonderlyk toekomt, be,, nevens alle de effecten, welken zy inhetKloos,3 ter hebben ingebragt. (2.) Aan alle Kloofter,, lingen, welke met het Priefterfchap of hoogere waardigheden bekleed zyn, gelyk ook aan de Overften der Mannen en Vrouwen Kloofters ,, ftaat het vry, om zich buiten de Keizerlyke Ko„ ninglyke Staaten in vreemde Kloofters hunner order „ te  C 127) t, te begeeven ; ten welken einde zy met een p«s„ poort en het noodig reisgeld geëvenreedigd naar „ de afgelegenheid der Plaatzen zullen voorzien 5, worden: doch hunPenfioen houd dan op. (3.) De geene, die liever tot een ander order willen over,, gaan, zullen een jaarlyks inkomen genieten van „ 150 guldens; Maar indien zy liever by de Broeders „ van Barmhartigheid,o{'in de SchoolhoudendeKloos,, ters willen ingaan, dan zal 'er hen van wegens de „ Keizerlyke Koninglyke Finantie-Kamer alle Jaa,, ren een fomme van 300 guldens betaald worden; gelykerwys ook jaarlyks eene fomme van 200 ,, guldens zal worden betaald aan de Nonnen, wel,, ke tot de Kloofters van St. Elifabeth zullen over„ gaan. (4.) De geene, die in den Waereldlyk,, Geeftelyken ftand willen treeden; zullen jaar- lyks 300 guldens genieten tot zoo lang, dat zy ,, met een Kerkelyk ampt zullen begiftigd zyn: ,, een Abt der Kathuizers zal jaarlyks 800 guldens „ hebben, tot dat hem een Prebende worde op,, gedraagen. Het ontflag van hun Order - gelof„ ten, 't welk aan de Kloofterlingen zoo wel van „ de eene als van de andere kunne zoude kunnen ,, noodzaaklyk zyn, zal aan de Geeftelyke Ove,, righeid van andere Plaatzen behooren. (5). „ Het ftaat aan yder Lid der Geeftelyke Mannen-„ orders vry, om voortaan in andere Kloofters, „ waar men hen hun aangeweezen Penfioen zal be„ taaien, volgens de richtfnoeren van hunne inftelling ■ ,, te leeven. (6.) De oude en Zieke Kloofterlin„ gen zullen mogen blyven, en men zal omtrent hen alle vereifchte toeverzigt gebruiken. (7.) De Nonnen, die heur profesfie fjedapn hebben, „ wel-  C 128 ) ,, welke tot de Kloofters van een ander order niet zullen willen overgaan, zullen in een aantewyzene Kloofter by eikanderen kunnen blyven. „' Doch haar zal, door het Gouvernement Provinciaal overëenftemmig met den onderhoorigen „ BifTchop, eenen leevens-régel, zoo in 't Gees„ telvke als in 't Waereldlyke voorgefchreeven „ worden; en men zal hen eenen daartoe aange„ fielden Kerkelvken Perzoon toevoegen, gelyk „ ook aan de gemelde Ouden en Zieken, die in „ de Manne-Kloofters zullen blyven; welke Aangeftelden over de voornoemde Kloofterlingen van " beide de kunnen, het opzicht zal hebben, en " voor zyn jaarlykfch Penfioen, de fomme van " 600 guldens genieten. (8.) Van de Heremieten " zullen 'er lyften opgefteld worden, ten einde " zv tot den dienft en huislyke verrichtingen der " Kerke "ebruikt worden, of anders naar hunne iaarcn "en benoodigdheden behoorlyk worden " verzorgd (9.) Dewyl de fchatten der Kerken " in den Inventaris van ydere Plaats moeten begreepen zyn; moet het Gouvernement Provin" ciaal, na vooraf onder de Kerkelyken en Wae" reldlyken onderzoek en de nauwkeungfte navor" fchingen gedaan te hebben, informatiën inleeveren, door welken men kan oordcelen, of de Bevolking der plaats het vordere, dat de Godsdienft in de Kerken der vernietigde Kloofters " geöeffend worde ofte niet, ten einde 'er dit " aangaande, verdere Schikkingen kunnen beraamd , worden. Jan.  ( 129 ) Aanmerkingen op deeze Ordonnantie. Men moet erkennen, dat deeze Ordonnantie eene ,openbaare fchending en eene omkeering is van al ie rechten. Men kan met geene mogelykheid begrypen, hoe 'er de Keizer den inhoud van heeft kunnen goedkeuren; en hoe het toekomt dat Hoogftdenzel ven niet gemerkt hebbe, dat deeze Ordonnantie niet alléén het natuurlyk recht vernietige, maar ook volltreivt ftryde met zyn Ïolerantie-Edicl. Inderdaad , op 't zelve tydsgewrigt dat men de Wetten, nopens de verdraagzaamheid afkondigd, en den Proteftanten, den Niecveréénigden Grieken, den Wederdooperen, den Jooden en allen byzonderen Geloofsgenooten daadelyk tolereert, plonderd men, vernietigd en vervolgd men de Mun nikken. Wel hoe.' waren, die Kloofterlingen het dan onwaardig, om in het Tolerantie - Edidt deel te hebben? En terwyl men aan byzondere Geloofsgenooten de vryheid verleend, om nieuweKerken te bouwen, kan men aan de Kloofterlingen niet toeftaan dat zy de hunnen behouden ? Men kondigd overal af, dac de Catholyke Godsdienft de Heerfchende Godsdienft zy; en in deeze hoedanigheid, fchynt men 'er op» gefteld, om aan den zclven eenigen voorrang te vergunnen: ondertusfchen, door eene tegenftrydigheid, welke met des. Keizers goedheid en rechtvaardigheid niet ovei éénte brengen is, zyn de gunften voor de Oncatholyken , en de geftrengheden voor de Catholyken. Den eerften vergund men 't geen zy niet hadden, en den laaften ontrukt men 't geen zy wettiglyk bezitten. Dc Jooden, Proteftanten en Munnilken I tnoeft  C 130 ) moeft men ten minften met evenredigheid behandelen. Men had aan de Kloofterlingen de oude voorrechten, die zygenooten, moeten laaten; gelyk men aan de Gereformeerden de voorrechten, waar van zy in bezit waren, ook gelaaten heeft. Aanmerkingen op het ijle Artikel. Byaldien de Kloofterlingen aan den Staat nadeelig zvn, waarom vernietigd men dan het eene gedeelte daar van, terwyl men het andere gedeelte in weezen laat? om wat reden dit onderfcheid? Is de Keizer niet even zoo wel de Vader en Befchermheer der Kathuizers, der Camaldulieters en der Heremieten;als der Beneditlienen, Bernardienen, Premontrenfen en der waereldlyke en regulieren Kanonnikken? Is hy .dit niet even zoo wel van de Karmelieteriren, van die van den 3den regel van Sinte Franciscus, van de Klariffen en Kapucynerffen, dan van de andere Gekloofterde of Ongekloofterde Nonnen? wat hebben die ongelukkige Slagtöffers toch gedaan, dat zy van den voorrang verfteeken worden? zyn dan alle Geeftelyken met gelykelyk Burgers? hebben ze minder recht dan andere afzonderlyke Leden varf den Staat? Is de Souverein niet gelykelyk hunne Vertegenwoordiger en Gevolmagtigde? Hoe kan hy dan die geenen, wier «laats hy bekleed; die geenen, die hem tot Beschermheer verkoozen hebben; die geenen, met één woord, daar hy flechts de Gevolmagtigde van is,uitplonderen, verachten cn vernietigen ? Of die vernietigde Geeftelyken zyn .fchuldig of zy zyn onfchuldig: zyn zy fchuldig, zyn hunne Inftel-  Hftfefi fchaadelyk aan den Staat, zyh hüniié zedeïj bedorven; verdienen zy eindelyk hunne vernieti* ging; dan moet men eerft vooral tegen hen hun proces opmaaken, en dus hen naar de ftrengheid deiwetten vonniflen. Maar zyn zy onfchuldig, waarom hen dan even als Schuldigen behandeld ? Men zal ongetwyfFeld inbrengen, dat de misbruiken, die men hen te lade legt, niet van die natuur zyn, om door de Wetten beteugeld te worden.. Dit antwoord is flegts eene liftige verfchooning, door de bevorderaars der Eigendunklykheid ingegeeven. Indien die misbruiken voor geene berisping der Wetten vatbaar waren; waarom heeft men die dan als op de Wetten gedaane inbreuken beftraft? om wat reden heeft men dan de Geeftelyken geplonderd en vernietigd, even als of zy van de grootfte misdaaden wettiglyk overtuigd waren geweeft? Indien het Weener-Hof het eenig en alleen op de misbruiken, op de weelde, op de ongemaatigheid, op de ledigheid en op den overdaad gemunt hadde; waarom zocht het zelve die in de vreedzaamfte, in de meeft van de waereld afgezonderde, in de zwakfte en de minft bedorvene Orders? De misbruiken daar men de vernietigde Orders mede befchuldigd, waren die gevaarlyker drt meer dringende dan die, welken men in andere Genootfchappen, in andere Beroepen en in andere Staaten, welken men vreeft aenteranden, ontwaard ? Men zal niet willen toeltemmen dat men zeekere Geeftelyken alléén aanrande, om dat zy het vreedzaamfte, het meeft onderworpene, en het zwakfte gedeelte der Geeftelykheid zyn. Dit evenWel kan men met geene mogelykheid verbloemen. I 2 De  C 132 ) Ue Eigendunklykheid beproefd zedert langen tyd haare vermogens'tegens de Kerke: en.de waare misbruiken welken zy met zoo veel yver zoekt te hervormen, zyn de Rykdommen der Geeftelykheid. Zie daar de Bron van zoo veel klagten, van zoo veel Staatkunde, en van zoo veel aanllagen. Aanmerkingen op het ide Artikel. Is het uitfchimp, of om het ligtgeloovig volk te blinddoeken, of om eene Schreeuwende belccdiging te verzachten, dat men hier van zachtheid en befclieidcnheidjpvceke? Kan men dan wel iemand met zachtheid cnbcScheidenheid pionderen? Even zoo wel zoude ik van my zelve de mogelykheid kunnen verkrygen, dat een Struikroover in ftaat ware om met edelmoedigheid en belangeloosheid te ftcelen. ,, Totius autem injuftitice nulla capitalior eft> 1uam eorum 4ui> cum maximè fallunt y iel a„ gunt ut viri boni ejje videantur." (*) Aanmerkingen op het ^de Artikel. Men kan nimmer te veel vraagen; door wat recht befchikt de Keizer over de goederen dier Kloofters, even als of hy 'er den Eigenaar van ware? Kan men de Wetten der rechtvaardigheid, met grootcre bedaardheid, met meer opgcblaazenheid en fynder huichelary befpottcn? (*) Cic. dc Offic Lib. I. Gip. 13. Aaiu  C 133 ) Aanmerkingen op het 4de Artikel. Ik zou met even goede oogen konnen aanzien, dat, in eene Stad der plondering ten beften gegeeven, de Soldaat de ongelukkigen, dien hyplonderd, den Eed van zuivering afvorderde. Iemand te befteelen en hem te doen beëedigen dat hy niets overhoude; welke eene Heiligfchendery! Aanmerkingen op het 5de Artikel. ' De trauwanten met een haatelyke en tierannieke ördre gelaft te ordonneeren, om hunne commisfie met waardigheid en betaamlykheid te vervullen, welk eene bekommernis! Aanmerkingen op het 6de Artikel. Den Burgeren uit hunne eigendommen te zetten, en hen vervolgens, van hunne eigene goederen, Giften en Penfioenen te geeven: hen van hunne Wykplaats en van hunnen Staat te berooven, en hen toeteftaan van zich zonder Penfioen buiten hun Vaderland te kunnen gene er en: hen te ftraffen om dat zy Geeftelyken zyn, en ter zeiver tyd hen voorftellen te doen om zich tot andere Geeftelyke Orders te begeeven: hen uit hunne eigene huizen te verjaagen, en hen toe teftaan om in andere Kloofters, volgens de richt/hoeren hunner inftelling te mogen leeven: wie zal dergeiyke tcgenftrydigheden immer kunnen overéénbrengen? Men moet vcronderftellen dat, in dit i 3 za.  C 134 ) zamenmengzai van ongerymeineden, alle de goedheid en infehikkelykheid, die 'er plaats heeft, aan den Keizer oehoore, en dat alle de ftrengheid en onrechtvaardigheid, die 'er in opgefloten. is, op zyne Staats - Minifters alléén moet geworpen worden, XXVI. AF-  C 135 ) XXVI. AFDEELING. Brief van den Paus aan den Keizer gedagteekend te Romen, 15 December, 1781. Aan Onzen geliefdften Zoon in Jefus Christus, Jofeph , Apoftolifchen Koning van ,, Hongaryün, en Grootmagtigften Koning van „ Boheemen, verkooren Roomfch Keizer , Paus „ Pias VI. ,, Onze geliefde Zoon, Franciscus Herzan,Kar„ dinaal der Heilige Roomfche Kerk, Uwer Kei- zcrlykeMajefteits GevolmagtigdeMinifter by den ,, Heiligen Stoel, heeft ons den 9 November laaft„ leeden, Uwen zeer vriendelyken Brief, gedag„ teekend 6 Oftober Jongftleeden, waar mede Gy „ den onzen van 9 Auguftus beantwoord, ter hand „ gefteld. By het leezen van dien, heeft het ons „ grootelyks met fmert vervuld, dat noch bidden, „ noch fmeeken iets op U vermogt hebben, waar mc,, de wyUop de dringenfte wyze verzochten, dat gy ,, toch den Apoftolifchen Stoel, van het aloude recht, „ 't welk dezelve van de jongfte tyden af heeft genooten, „ niet zoude willen berooven, om in uwe Staaten van „ Ooftenryks Lombardyën , de Bisdommen, Abdye'n „ en Prooftdyè'n te begeeven; door dien wy daaruit za,, gen, dat gy volkomen daar by bleeft, dat die begee,, vingen tot uwe Opperheerfchappy alléén behoorden. „ (1.) Wy zyngeenzints geneigd,geliefdfte Zoon „ in Chriftus, ons met U in zoodanige twiftingen in., telaaten, als 'er in't midden der Chriftelyke tydreeI 4 „ kc-  C 136 ) kening hebben plaats gehad, ("2) wanneer nader,, hand de Kerk, naar herftelde ruft, weder in het bezit haarer oude rechten en discipline, die „ haar door de ftandvaftige getuigenis der Com.i,, liën, zelfs der algemeene, fteeds beveiligd zyn ,, geworden, herfteld wierd. Van zulke twiftin,, gen is ons gemoed ten eenemaal vervreemd: deeze Vaderlyke tederheid voor U ons aange- booren, waar in wy voorgenomen hebben ftand,, vaftig te volharden , wederfpreekt dezelven „ geheel en al. Doch des niettemin bidden wyU, in den naam des Heeien, niet te willen geloo,, ven, dat zelfs één uwer rechten gekrenkt, of uwe ,, Koninglyke magt in 't minfte verkort worde, (3.) ,, Wanneer wy het als eene ontwyffelbaare en uit3, gemaakte zaak ftaande houden, dat de Apofte,, len, toen zy de Kerken ftichtteden , en daar Prics3I ters en BifTchoppen aanfteldcn, niet eens in dat „ vermoeden gevallen zyn, als of zy de rechten der „ Burgeriyke en Waereldlyke Magt daar door wilden benadeelen. Deeze gewoonte, door de Apofte,, len ingevoerd, heeft nu de Kerk beftendig on* , derhouden, zonder dat daar door aan de Rech- ten der Souvereinen eenige afbreuk gefchied is. ,, Integendeel, wanneer de Magt, om de Pries3, terlyke Waardigheden te begeeven, tot de aan- geboorene rechten der Vorften behoorde, dan „ zou al het recht, om te confereeren, niet al- leen voor den Heiligen Stoel, maar ook voor alle de BifTchoppen der waereld geheel en al ,, verlooren gacn, en zelfs de heilzaamfte Discir „ pline, om Byéénkomften aan te zeggen en te „, houden, ten eenemaal vervallen; 't welk van 3, uwe  C 137 5 uwe Edelmoedige en Godvruchtige manier van „ denken, zeer verre vervreemd moet zyn. Wat „ de Goederen betreft, welke deels doorvroome ,, en milda. dige Vorften en deels door andere „ Godvruchtige Rechtgeloovigen aan de Kerken „ ais Inkomlten toegevoegd zyn: zoo weet LVeMajce, ftëit, dat dezelve altyd, in de Kerke, als din„ gen Gode toegewyd en heilig te behandelen, „ aangezien zyn en nog aangezien worden; (4.) „ zoo dat het de eenpaarige ftem en meening aller „ Kerkvaderen en des Rechtgeloovigen Volks, ten allen tyde, geweeft is, dat het onbillyk zy, „ die Goederen tot een ander gebruik, dan tot dat „ waartoe zy'gewyd z^n, te befi'emmen ; (5.) waar ,, tegen alléén die geenen pleegen te zondigen, „ die de Geeftelyke zaaken, welke Godes zyn, „ gelyk de Trentfche Kerkvergadering, in navol„ ging van veele anderen, zegt, van den gemceiieu „ hoop der overigen niet onderfchciden. Ten „ einde nu deeze beltiering der Goederen noch verdenking , noch nadeel verwekken moge, „ waar door dc ruft der Staaten zoude geftoord „ kunnen worden, zoo verhoed de Heilige Stoel, „ en Wy zeiven laaten 'er ons ten hoogften aan„ geleegen zyn, dat aan de Domkerken, Abdyën enz., geene zoodanige Opperhoofden gegeeven „ worden, welke aan hunneLandsvorften verdacht „ of gehaat zyn; waar aan noch Uwe roemruchtig ,, ge Voorvaders, noch Uwe overleedene Vrouw „ Moeder ooit getwyffeld hebben. Deeze genadige Keizerinne had van lienediótus XIV. be,, geard, dat Hy Haar en Haaren opvolgeren „ vergunnen wilde, om niet de BifTchoppen, I j „ maar  e 133) „ maar alleen de Abten, in deOoftenrykfcheStaa„ ten van Italië te benoemen, waar tegen zy, genoegzaam als tot eene vergoeding aan- den Heiligen ti Stoel het recht wilde overlaaten, om ten voordeele „ van den Pauffelyken Staat daar eenige taxen op te „ leggen. (6.) Zy bediende zich hier toe van de „ hulp van onzen geliefden Zoon, den Kardinaal „ Migazzi, toen ter tyd te Rome Opziender van „ het Rechtsgebied Rota: hy zelf kan Uwe M. „ kondfchap geeven van allen het geene 'er is ,, voorgevallen. De Regeerende Paus betuigde , toenmaals zyn leevendig en oprecht verlangen, dat 'er tuffchen den Apoftolifchen Stoel en Haare Majefteit eene waare en vafte overéénkomft „ mogte geflooten worden, en dat hy kortclyk gaarne alle behulpzaame middelen daar toe wil„ de bybrengen, hier by voegende dat hy zeer „ omzichtig moeft zyn, voor allen het geene dat de Pauffclyke waardigheid betreft, welke hy „ zeekerlyk verwaarloozcn zoude , byaldien hy de rechten, welke zyne Voorgangers fteeds genooten en geöeffend hebben, waar onder, het recht om de Abdyën en Beneficiën te begeeven, vaaren of vervreemden liet. (7.) Dat zynen naam by zyne Opvolgers en by de Nakomelingfchap \ zoude gehaat worden, indien hy dit Pauffelyk recht cn voorrecht, wilde beneemen of eenig, zincs benadeelen laaten. Wanneer hy vervolgens van de aangebooden vergoeding der taxen s, geiproken had, komt hy..op de gevolgen, die daar uit ontftaan zouden, en zeide, dat in de tegenwoordige gefteldheid, buiten dien de Ita3, liaanfche Onderdaanen haare? Majefteit tot de ,, hoog-  e 139) ,, hoogfte ampten en waardigheden by den H. ,, Stoel, vonder ze eenigzints van de overigen te „ onderfcheiden, aangenomen, bykans altyd ee„ n.gen van hen in het Kardinaals - Collegie ver„ heven , en fomtyds ook tot het Pauffchap bevor„ derd wierden; (8.) daar tegen voorzag hy dui„ delyk, 't geen hy haar ook niet Schroomde te ,, voorzeggen, dat, wanneer deeze gevraagde verandering zou gefchieden, deezen ftap ten ee„ nemaal tot nadeel-haarer eigene Onderdaanen „ ftre;.ken zoude, welke van alle deeze waardig- heden noodzaaklyk zouden beroofd worden, en „ in 't vervolg ufgeflooten blyven. Toen Uwe j, roemwaardigfte Vrouw Moeder dit antwoord „ van Benedictus XIV. vernomen had, was zy 4, gelyk bekend is zoo billyk, om van haare bc- geerte af te ftaan; want zelfs reeds de naam. van Benedictus XIV., wiens Wysheid en groo- te Toegenegenheid , geduurende zyn geheele ,, leeven voor Haar, en voor het gantfche Oos„ tenrykfche Huis, zy kende, vermogt alles by „ haar, te meer, daar hy kort, na dat hy de ,, Pauslyke Waardigheid aanvaard had, by Uwen ,, H. Doop Uw Peter geweeft is, en dus door ,, die heilige verwandfehap U met zich en den v Pauslyken Stoel nog nader zocht te verbinden. Om deeze zelve oorzaak willen wy ook je„ gens U> Gehefdfte Zoon in Chriftus, vriende- lyker handelen, en branden des van begeerte, om ons in der minne en liefderyk, gelyk een „ Vader met zynen Zoon, zoo wel over de ger ,, melde zaak, als over veele andere dingen, wel„ ke hy de aanvaarding Uwer Koninglyke Regee- 5, ring  C 140 ) „ ring voorgevallen zyn, en ons eene zeer groo„ te bitterheid van onöphoudelyke fmert veroor„ zaakt hebben, met U te vergelyken. „ Doch daar wy duidelyk inzien, dat deeze On„ derhandeling tusfehen Ons, veele zwaarigheden „ zoude ontmoeten, indien wy niet van mond „ tot mond met elkander fpreeken, zoo hebben „ wy beflooten, Ons, ongeacht alle de moeilykheden „ eener lange reize, onzen hoogen Ouderdom, en onze verminderende krachten, tot Uwe Ma„ jefteit te begeeven, als waar toe Ons de gewig5, tige en eenigen trooft om U te fpreeken, en „ U onze bereidwilligheid om U te believen en „ de rechten der Kerke met de Uwen overééntebren„ gen, mondclyk te betuigen, den noodigen by„ ltand verleenen zal: (9.) wy bidden derhalven Uwe Majelteit allerernftigft, dat Gy deeze on„ ze Geneigdheid en onze brandende Begeerte ,, om op de befte eenitemmigfte en oprechtfte5, wyze met U veréénigd te leeven, aanneemen ,, wilt, en zulks niet om Onzent wil maar ten „ algemeene beft der Religie, aan welke Wy de „ trouwe onzer Apoftolifche Bediening, gelyk ,, Gy befcherming en verdecdiging, fchuldig zyn. * ,, Bcwyft Gy nu aan de Kerke Gods dien byftand, „ welken zy thans byzonder van U fmeekt, dan ,, zult gy onfeilbaar Uw aanzien, Geluk en Roem „ uitmuntend groot maaken; en ten einde deeze „ befluiten, deeze edele ontwerpen, door Gods ,, genade in uw hart vruchtbaar mogen worden, zoo is 't dat Wy onzen Apoftolifchcn zegen ,, aan Uwe Majefteit en aan het geheele Aartshuis „ Ooftenryk liefderykft mededeclen." Gegeeven in  ( I41 ) in Rome den ij December 1781., het zevende Jaar Onzer Pauslyke waardigheid. 1fle Aanmerking op deezen Brief. . De eenvoudigfte opmerking leert ons dat het aan 't Volk alléén toekomt hunne eigene Herders te verkiezen; en dat het behoort tot de prerogatieven dÊr Geeftelyke Gqmeentens om hunne Abten en Overften te benoemen. Indien het Volk en de Munnikken van dit hun recht zyn beroofd geworden , dan is het buiten kyf dat de Souverein hun het zelve kan en moet weder bezorgen.; Maar hy vermag het aan anderen niet te ontneemen om'er zich zeiven meefter van te maaken.. De onwettige bezitneeming zou flechts van handen verwiflelen: deeze zelfs zou met meer bedenklykhcid aan de beftiering eens Vorfts, als aan die des Paufe of der Geeftelykheid toevertrouwd zyn: om dat de Pausen de Geeftelykheid dit hun onwettig ftemrecht-niet kunnen ftaande houden, dan met het zelve op de eene of andere wyze aan het Volk nuttig te doen zyn : daar integendeel de Eigendunkelyke Vorft het vermogen heeft om dit met geweld te handhaaven, al wil, hy zelf van dag tot dag omtrent hetzelve meer Willekeurigheid en Onrechtvaardigheid gebruiken. 2de Aanmerking. De twiftingen die eertyds tuffchen de Paufen en Keizers ontftonden , waren enkel hunnen oorfnrong verfchuldigd aan de Heerfchzugt der wae- reJd-  C H* ) réldlyke Vorften, en derzelver behendigheid om voorwendzels uittevinden , ten einde naar hun welgevallen over de goederen der Kerke te befchikken, en 'er zich ongevoelig meefter van te maaken. Ik zal my niet verleedigen otn dit oudegefdhil te ontleeden. Ik zal my alleen bepaalen met aad te merken dat de rechtvaardigheid volftrekt aan de zyde des Paüfe was, dewyl hy de vr\ heid der verkiezingen voórftond. Alle de Aanmerkingen die men tot nadeel der Paufen in dit opzigt kan bybrengen; alle de inzigten, waar van mefi hen kan verdenken; alle de drogredenen die men te baat genomen heeft, om de zaak der Keizeren te bepleiten, ftuiten alle als zoo veele pylen op een eenige daad af, waar tegen zy zich verbfyzclen. Men weet naaméntlyk dat de Keizers van Duitschland het recht vermeenden te hebben , om deopenftaande Bisdommen te vervullen, onder voorwendzel, dat onder de Kerkelyke Goederen verfcheidene Leenen waren, die van het Ryk herkomftig Waren. Wat deeden de Paufen om deeze zwaarigheden uit den weg té ruimen? door eene voorbeeldige belangloosheid, en eene Wysheid die men zonder vooróórdeel niet kan ontveinzen, tekenden zy e?n Tra&aat , het welk inhield dat „ de Keizer niet meer de Vervulling der Bisdommen' aan zich zoude behouden, maar aan de Kerken dat recht afftaan, onder voorwaarden dat zy, ten behoeve van Hem, van de Hertogdommen, s, de Graaflykheden, de Marquifaatcn, dc Landeryen, de reehten behoorende aan de Munt, aan het Gericht, en aan de Markten; mitsga- ,, ders  C H3 ) 3, ders van de Pachten en Tollen en andere Goederen, die de Kerk van het Rykgekreegenhad, ,, goedwillig afftand zouden doen." Zie het Tractaat gefloten te Sutri in 't Jaar 1110., tusfchcn Keizer Hendrik V. en Paus Pafcal II. 3de Aanmerking. De Stichting en Begiftiging der Kerken hebben niets, waar mede de Souvereine Oppermagt zich heeft te bemoeien. Zoortgelyke Vaftigheden hangen enkel af van eene wederzydfche toeftemming der Priefteren en des Volks. De Souverein kan zich hier niet tegen aankanten zonder het natuurlyk recht te benadeelen. Ook kan hy zonder en Vry- en Eigendom te gelyk te kwetzen, geenzints de eenen beletten te geeven van hetgeen hen Wettig toebehoort, en de anderen aanteneemen het welk hen gegeeven word. 4de Aanmerking. De goederen Gode toegewyd, moeten door den Souverein ontzien en geëerbiedigd worden, gelyk alle andere Eigendommen. Maar zo groot eene Onrechtvaardigheid het is, te waanen dat men de Kerkelyken vry en vrank hunne goederen mag ontrooven; zo groot eene ongerymdheid is het tevens te denkea, dat, uit kragt dier Toewyding, de Kerkelyke goederen, gelyk andere Grond-eigendommen niet onderheevig zouden zyn, aan de gemeev ne Lands laften. Geen Souverein is verpligt om den Grond-eigendom der Kerken te eerbiedigen  C 144 ) gen en te befchermen, dan voor zo' verre de Géestelyken hun aandeel tot den i.npoft mede betaaljn. Maar zo dra die import ééns betaald is, dan vermag de Souverein, zonier eene openbaare overtreeding, hunne goederen geenzints aan te roeren. 5de Aanmerking.- ■ Het is ook onrechtvaardig de Kerkelyke goederen te ontneemen, om die tot andere einden en gebruiken te beftemmen, dit is gelyk fteelen om Aelanoelen te geeven. Wyders is het in geenen deele meer geoorloofd de Kerkelyke goederen te ontrooven, als wel andere goederen. Alle eigendommen moeten zonder eenige uitzondering aan den Souverein heilig zyn, deeze immers is enkel aangefteld om dezelve te befchermen. GöVolglyk is de onderfchciding, welke de paus hier 'fc'hynt te maaken niet ftaande te houden, i Zy fpruit uit dit fchier algemeen aangenomen misverftand, dat de Vorften over de goederen' hunner Onderdaanen vry mogen befchikken : daar zy in tegendeel flechts over de inkoomften van den Staat te disponeeren hebben; over inkoomften, die niet.willekeurig?\n, die zelfs niet wettig z,n, dan voor zo veel zy niemands eigendom op het alder.ninfte kweken. Daarenboven kan de Keizer, met zich van de Kerkelyke goederen meefter te maaken, nooit regclregtcr handelen tegen het algemeene Beft. Hy betwift aan den Eigenaar het onveranderlyk recht, om over zyn eigen goed te befchikken: Hy vernietigd eigener autoriteit, alle de Teftamenten, die ten voordeele der Kerken gemaakt zyn: Hy maakt  C 145 ) maakt alle die hy uitplonderd vyanden van zyne Regeering: Hy fteld den Godsdienft in gevaar door de Priefteren te verachten; en, door de goederen der vernietigde Kloofters onder beftiering te ftellen, moet hy 'er noodwendig het inkoomen van verminderen : zo dat hy op een' en denzelfden tyd, den Vrydom en Eigendom en den Overvloed zyner Onderdaanen gevveldaadig aanrandt. 6de Aanmerking. Hier ziet men dat het Weener - Hof onder de Regeering van Maria Theresia Hoogloffelyker ged»ls aan den Paus in der tyd een voorftel deed, om, ten voordeele van den H. Stoel, taxen te leggen op de Geeftelyke Bedieningen in Ooftenryks Lombardyën , onder dit beding echter, dat het Opperhoofd van Romen afftand zoude doen van het recht, om die Bedieningen te begeeven. Dit voorbeeld bewyft genoeg dat het geen men Hoven van Princen noemd, dat is te zegeen , derzelver Minifters en Gunftelingen in foortgelyke gelegenheden', niets dan hun eigene byzondere belangens raadpleegen. Daar is den Inwooneren eener Provincie weinig aangelegen , wie dat hunnen Biffchop benoeme, 't zy de Paus of de Keizer: maar zy hebben 'er het grootfte belang by, dat de inkoomften van het Bisdom ten algemeenen befte van hun District befteed, en niet naar elders vervoerd worden. Ondertuirchen kon het Weener - Hof beter befluiten om een gedeelte dezer inkoomften aan den Paus afteftaan, dan die aanteleggen ten voordeele der Provincje. K Wat  C H6 ) Wat reden had het Keizerlyk - Hof om alzoo te werk te gaan? Voortreffelyken Voorflag ! even als of de Minifters altoos geene Creatuuren hadden om te vergelden, geene Nabeftaanden om te verryken, geene Aanhangers om vet te meften , en geene liftige Pluimftrykers om te bevorderen. 7de Aanmerking. De Paus kan zieh niet laaten voorftaan recht te hebben, tot het begeeven der Abdyën en Geeftelyke Bedieningen, onder voorwendzel dat zyne Voorzaaten dat recht genooten hebben. Dit ftem-recht behoord onwederoepelyk aan het Volk, en aan de Geeftelyke Gemeenfchappen. Heeft men 'er hen bv vervolg van tyd van ontroofd, men heeft hen eene onrechtvaardigheid aangedaan, die het bezit in vreemde handen op geenerlei wyze kan wettigen. Maar heeft hier de Paus geen recht, de Keizer nog veel minder. 8/ie Aanmerking. Alle Roomfch- Catholyke Geeftelyken en vooral die ^eenen, die tot onderhoud van den H. Stoel hun contingent betaalen , hebben een ontegenzegeelvk recht, om, of tot de Pauffelyke waardigheid „f ten minften tot Leden van den Pauffelyken Raad verkooren te worden. Uitheemfche rechtgeaard Geeftelyken uittezonderen, onder voorwendzel van hunne fpraak, van hunne afkomst, van hunne geboorte , is niet anders dan den ichakel der Kerkelyke Amptsbevorderingen te verbreeken, de vryheid der  C 147 ) verkiezingen "gantfchelyk den bodem inteflaan, de Kerk ondereen flaafsch juk te houden,en eindelyk om van de verbintenis der Catholykheid te ontheffen; want daar is geen verband tuffchen den geenen die uitzonderende is, en die geenen die uitgezonderd worden. 9de Aanmerking, De Pauffelyke en Keizerlyke rechten konnen Hooit verward worden, of aan elkander tegenftrydlg zyn; en konnen dus gemakkelyk vereffend Worden , zo lang ze niet in onwettige bezitneemingen terbafteren. K a XXVIÏ.  C i4* 3 XXVII. AFDEELING. Antwoord des Keizers op den Brief van den Paut. ,, A llerheiligften Vader f dewyl Uwe Heiligheid „ S* by het voorneemen, om zich herwaards te „ begeeven,blyft volharden, zo kan ik UweHei„ ligheid verzekeren, dat gy zult ontvangen wor„ den, met al die achting en eerbewyzingdieUwe „ Hooge Waardigheid toekomen. By aldien het ,, onderwerp Uwer Reize gelegen is in die zaa,, ken, welke voor Uwe H. twyffelachtig en door „ my reeds bejlift zyn, dan is dezelve overtollig. „ Wat my aangaat ik fchikke my in myne beflui„ ten altyd naar de Reden, naar de Billykheid, ,, naar de Menschlykheid, naar den Godsdienft. Eer „ ik een befluit neeme om iets uittevoeren, pleeg „ ik fteeds vooraf raad met eerlyke en verlichte Per,, foonen over zodanige ftukken , welke tot de zaa„ ken, die ik onder handen hebbe, behooren. Ikverze„ kere Uwe H. dat ik als een waare Catholyke en „ Apoftolifche, met achting en eerbied jegens U „ vervuld bén, en om Uwen zegen biddende, „ ben ik." ifte Aanmerking op dit Antwoord* Het is juift om reden dat deeze zaaken als twyffelachtig befchouwd wierden, dat ze de Keizer niet alléén kon befliiTen, ten zy overéénkomftig het natuurlyk recht. Hy vermogt den eisch des Pau- fe  C 149 ) fe niet aftewyzen , zonder klaar aantetoonen , dat denzelven regelrecht ftrydig ware met dit recht. Hy vermogt deszelfs bezitting niet te ondermynen, zonder te bewyzen, dat die bezitting eene onwettige geweldiging zy. 2de Aanmerking. De Rede in eene gezonde Staatkunde is niet anders dan het begrip van berigten, die doen oordeelen dat eene zaak nuttig aan den Staat zy. Nu laat ik ydereen oordeelen of het nuttig aan den Staat zy, dat de Souverein willekeurige denkbeelden fteld vóór onwrikbaare grondbeginzels van het natuurlyk recht. De Billykheid is niet anders dan eene oprechte eerbiedigheid voor de rechten aller Burgeren zonder uitzondering. Nu laat ik ydereen vryelyk denken, of het Weener-Hof den gepaften eerbied aan de rechten des Paufe, der BifTchoppen , der Kloofterlingen , en des Volks toedraage. De Menschlykheid is niet anders dan eene beredeneerde liefde voor de belangen van het Menschdom. Nu durf ik vrymoedig ydereen afvraagen, of men dit heeten mag het Menfchdom te beminnen, wanneer men afzonderlyke Perfoonen onxechtvaardiglyk overweldige, onder voorwendzel, dat zy Munniken , Kloofterlingen en Heremyten zyn. De Godsdienft is niet anders dan eene verzameling van bovennatuurlyke beweegredenen, die medehulpzaam kunnen zyn om ons het natuurlyk recht te doen beminnen en te onderhouden. Nu ftaat het K 3 te  C 150 ) te bezien of men het heeten mag volgens den Godsdienft te werk te gaan, wanneer men het natuurlyk recht het onderfte boven keerd. 3de Aanmerking. De Keizer verzekerd den Paus dat hy niets uitvoerd, zonder eerlyke en verlichte Perfoonen en die tot de zaaken die hy onder handen heeft behooren, te raadpleegen. Hier uit blykt, dat de Keizer een onbepaald vertrouwen fteld op zyne Minifters. Maar volgens het denkbeeld dat men hedendaags vormd van de Staatkunde der Hoven, worden 'er geene eerlyke, verlichte en tot afzonderlyke zaaken gefchikte Perfoonen gevonden, dan die geenen, welke door fterk vleien, llaafachtig kruipen, en alle liften in 't werk te ftellen, zo ver koomen dat zy op het punt zyn, om de belangen van den Staats-Dienaar, en die van den Souverein voor eene en dezelfde aan te zien, en onder elkander te verwarren i daar integendeel in eene waare Staatkunde geene eerlyke Perfoonen gevonden worden , dan die het natuurlyk recht eerbiedigen; geen verlichte Perfoonen, dan die het kennen, geene tot afzonderlyke zaaken gefchikte Perfoonen dan die hetzelve aan de Souvereinen doen kennen. Wat meer is, byaldien de Keizer inderdaad eerlyke, verlichte en tot afzonderlyke zaaken gefchikte Perfoonen geraadpleegd had, zoucen die hem dan niet hebben doen gedenken aan den plechtigen Eed, dien hy by het aanvaarden zyner Kroon gedaan heeft. Zie hier deszelfs letterlyken inhoud, en oordeel of hy getrouwelyk waargenomen zy. „ Ik  C 151 ) „ Ik beloove voor God en zyne H. Engelen „ de Wetten te onderhouden, rechtvaardigheid te pleegen, de rechten myner Kroon te be„ waaren, behoorelyke eere te bewyzen aan het „ Roomfche Opperhoofd, aan de andere Prelaa„ ten en aan myne Vafallen, de Kerke by de aan „ haar gefchonke Goederen te bewaaren. Zoo „ WAAUYJC HELPT Mï GoD ALMACHTIG." K 4 XXVIII.  XXVIII. AFDEEL1NG. Extract van het Antwoord op de Memorie, welke de Pa-Jfelyh Nutifius, aan den Staat? - Kanzelier den Graaf van Kaunits den ia December 1781 heeft ter hand gefield. Dit antwoord, herhaald de vyf punten door den Nuncius voorgedraagen op de wyze als volgt. „ 1. De Keizerlyke befluiten, met betrekking „ tot de Geeftelykheid, en het verminderen der ,, Kloofters, konden , volgens zyne meeninge, „ zegt de Kanzelier, aangezien worden, alsfchik„ kingen, nadeelig voor de Religie en de Kerk, „ voor het Geeftelyk belang der Zielen en de wet„ ten en gewoontens van den Godsdienft. „ 2. Dat hy vernomen had de vaftftelling der „ intrekking van zommige Orders en Kloofters, „ die zoo plechtig door de Kerk goedgekeurd wa„ ren. Het 3de en 4de punt behelsde , eenige aanftootelyke uitdrukkingen en fprcekwyzen. 3, j. Meende hy Nuncius, dat de Keizer be„ Schikkingen, omtrent zekere Rechten gedaan, , en die hy den BifTchoppen toegeweezen had, , waarvan de uitfpraak den Paus alléén toekwam. ,, Alle deeze Aanmerkingen, zeide de Staats, man, zyn vry fterk, nogthans zoude zyne Keizerlyke Majefteit dezelve ongemerkt voorby gegaan hébben, als niet gefchied zynde op laft ]} van den Heiligen Vader, maar voortgekomen 3, uit  C 153 ) ,, uit den yvergeeft van hem Gezant. Dan ver„ mits hy Heer Nuncius had kunnen goedvinden, „ de gemelde Memorie, zonder vooraf daar op ,, eenig antwoord te wachten, eenigeBilTchoppen, 3, Onderdaanen van den Monarch, en zommige „• andere Perfoonen, mede te deelen; hadHoogft>, dezelve Zyne Majefteit, ter verhoeding van alle ,, verkeerde indrukzelen, hem Hof-en Staats-Kanze,, lier, gelaft, om in naam van Zyne Majefteit, ,, de meer genoemde punten, beknoptelyk te be„ antwoorden. „ ifte. Was het verre, dat de hervorming, der, „ van tyd tot tyd, ingeflopen misbruiken in de „ Kerkelyke Discipline, tot nadeel derzelve ftrek„ te, maar integendeel , ten waare nutte van ,, de Kerk en haare opbouwing. De verbeterin,, gen, welke de Geloofsleer niet ondermynen, „ hangen van den Paus geenzints af, die, ten zy ,, in het tegengeftelde geval, ook geene auftori3, teit in den Staat heeft. Deeze kan alzoo den 3, Souverein niet ontnomen worden, die 'er be,, veeld en alleen recht heeft om 'er te beveelen. ,, Tot 's Vorften gezach behoord alles wat de uit„ terlyke Kerken-Orde, en byzonder de Geefte„ lyke ftichtingen betreft; aangezien zulks niets ,, doed tot het weezenlyke van 't Geloof of van „ de Religie. De uitbreiding der Geeftelyke - Or,, ders hangt af van de toelaating der Vorften, in welkers Domeinen zy gevonden worden. De ,, Keizer heeft dan ook, als Souverein Vorft, dat „ recht, en is verplicht uit kracht daar van, over ,, alles beftelling te maaken, wat buiten de Leer t) der Kerke is. K 5 2de,  054) - 2de. Het ftryd tegen de bekende billykheid „ des Keizers, om iemand in zyne daadelyke voor„ rechten te beleedigen ; gelyk het Hoogftdenzel„ ven ook nimmer in de gedachten gekomen is, „ de Geeftelyke Orders te vernietigen, die door ,-, den Heiligen Stoel gewettigd zyn. Het blyft „ dien Monarch geheel onverfchillig , of in „ de Staaten van andere Vorften, dezelve Kloos„ ter-Orders exteeren of niet exteeren, welke in „ zyne Landen ingetrokken worden. Daar nu Zy,, ne Majefteit zich in geene zaaken inlaat, waar „ van de Jurisdictie aan den Paus, of aan de Al,, gemeene Kerk, toekomt, te weeten, met op„ zicht tot de Geloofsleer; zoo kan hy ook geen,, zints gedoogen, dat men zich menge in dingen, die aan zyn Oppergezag in den Staat Privaate„ lyk toekomen, en waar onder verftaan word, \ alles wat in de Kerk, volgens Menfchelyke in,, Helling, plaats heeft, en niet zonder de toe„ ftemming der Souvereinen in dezelve ingevoerd kon worden. Deeze allen kunnen en moeten 7, door de wetgeevende macht beteugeld , ja zelfs geheel afgefchaft worden, zoo ras het belang van Staat, 't misbruik, of andere tydsl] omftandigheden, zoodanig iets noodzaakelyk ft maaken. Wat het 3de en 4de punt betreft, vleid L men zich dat de Heer Nuncius , na ryper ,, overdenking, zich genoeg herinneren zal, wat men hem hier op zoude kunnen antwoorden.' 5de. Eindelyk het kan niet tot de Pauffelyke „ voorrechten behooren, 't geen geduurende zoo ', veel? eeuwen, gelyk op de klaarblykelykfte wyze „ te  C 155 ) §, te betoogen is, privativé, yder Bisdom toegeko„ men heeft , en van het zelve onaficheidei\k is. „ Waarom dan ook Zyne KcizcrlykeMajetteit, den „ BifTchoppen zyner Staaten, de oeffening van de hen ongetwyffeld toekomende rechten , weder ge„ geeven heeft, en daar door een misbruik afge„ fchaft, dat ten uitterften nadeelig was, voor 't be„ lang zyner Onderdaanen." Aanmerkingen op de Reprefentatièh van den Nuncius, Op Art. 1. De Rechtvaardigheid is volkomen aan de zyde van den Nuncius daar hy ftaande houd, dat de Keizerlyke Befluiten, die betrekking hebben tot de verachtelyke vernedering der Geestelykheid, en tot de vernietiging der Kloofters, regelrecht ftryden tegen den Godsdienft , tegen het heil der zielen, tegen het het belang der Kerke, en tegen de aangenome Gebruiken. Al wat tegen het natuurlyk recht ftrydig is, kan met den Godsdienft niet overéénkomftig zyn: al wat de vryheid om te onderrichten en onderricht te worden den bodem inllaat, kan met -geen mooglykheid tot voordeel der zielen ftrekken: al wat de Kerk onder den yzeren Staf der Eigendunklykheid doet bukken, kan niet dan nadeelig voor de Kerk weezen. Op Art. 2. De toeftemming der Kerke die de Kloofters en Geeftelyke Orders door haare folemnccle goedkeuring bckragtigd heeft, word ook noodzaaklyk verëifcht tot derzelver intrekking en vernietiging. Byaldien zy der Maatfchappy tot nadeel ftrektcn, dit wil zeggen, byaldien de Klooster-  c is*; terlingen zich aan eenige euveldaaden hadden fchuldig gemaakt, dan zou het de zaak van den Souverein zyn, om met de vereiichte formaliteiten hun Proges optemaaken. Dan, hen ongevonnisd als flraffchuldigen te handelen, is de openbaare veiligheid voor het oog van gantfch Europa te fchenden en te vertreeden. Op Art. 3. De Wederopëifching van den Nuncius is rechtvaardig. Het komt den Paus en de Vergaderingen, en niet den Keizer toe om de Bedieningen der BifTchoppen te regelen. Z. K. M. kan hen, dit betreffende, op geenerhande wyze de Wet voorfchryven. Zyn pligt zou zich enkel zo ver uitltrekken om hen, ingevalle zy aan het natuurlyk recht eenig nadeel toebragten; ingevalle zy de Veiligheid de Vry- en Eigendom der Burgeren fchonden, volgens 's Lands Wetten te flraffen. Wat de aanftootelyke uitdrukkingen belangt, deeze zyn nimmer en vooral niet geoorloofd, wanneer zy eenen Souverein toegevoegd worden. Doch men moet wel zorg draagen dat men billyke klaagftemmen niet verwarre met aanftootelyke uitdrukkingen. De geenen, die alle rechten befpotten, hoonen en fchenden, moeten zich niet beleedigd vinden , wanneer men hen door kragt van taal de onrechtvaardigheid hunner Geweldenaryën onder het oog brengt. Nooit moet men deezen grooten Grondregel, dat in tegenbewyzen en befchuldingen dat alléén aanftootelyk zy, het welkvalsch is, uit het oog verliezen. Eene valfche tederheid in de manier van uitdrukken, te gebruiken, behoord eigentlyk tot het belang van Staatsdienaaren; fchoon die even zo verderflyk is voor deSou- ve-  C 157 ) vereinen als voor het Volk. Want wat anders zyn die al te zagt voorgeftelde klagtcn, die zydelingfe vertoogfchriften, die vermoedens van ongenoegen , welke vol zyn van langdraadige en valfche betuigingen van liefde, van gehoorzaamheid en eerbied, dan eene verderffelyke verdraaing der waarheid? Hoe zal een Vorft in deeze 't zamenftelzels van complimenten het rechtmaatig gefchrceuw van een onderdrukt Volk, den aart der misbruiken, waarmede men het Gouvernement befchuldigd, en de algemeene verontwaardiging tegen fnoode Staatsdienaaren naar den eisch kunnen ontdekken? Hoe zal hy de wanfchiklykheden kunnen verbeteren, zo hy 'er geen zuiver denkbeeld van heeft ? Van een' anderen kant wat vertrouwen zal eene Natie ftellen op haaren Souverein, indien zy achterdogt krygt, dat hem de waarheid beleedige en mishaage?De gewoonte om voor de Vorften de waarheid te bewimpelen, is God bétert, niet dan al te veel verfpreid. Het is om dit gebruik zoo veel in my is, kragtloos te maaken, dat ik noodig geoordeeld hebbe, om in dit gefchrift my van uitdrukkingen te bedienen, die fnoode Staatsdienaaren voor aanftootelyk zullen uitkreiten: maar die ongetwyffeld van deugdzaame Vorften met vermaak zullen geleezen worden. Aanmerkingen op de Antwoorden van den Kanzelier. Het fcheen dat de Kanzelier bedugt ware, dat de Memorie van den Nuncius verkeerde Indrukzeh, op de gemoederen van 't Publiek zoude maaken. Waartoe diende die vrees ? Indien de zaak van den Nun- 9>  C iv8 ) cius onrechtvaardig ware, dan moeit het WeenerHof zyn afgekondigde Memorie reeds als eene Overwinning aanmerken, om dat hier door aan't zelve eene fchoone gelegenheid gegeeven wierd, om de cifchen des Paufe aanteranden en dezelve te overwinnen. Die de navorfching vreesd, vreesd die het licht niet? Vreesd die de waarheid niet ? Mistrouwd die zyn recht niet? Bewysd die zelve niet dat hy reeds een voorgevoel van zyn ongelyk hebbe? Ongelukkige Vorften die geheimen hebben ! een gezonde Staatkunde houdt niets verborgen. Gelyk zy niemand wil misleiden; gelyk haar eenig doelwit in de Orde, de Vreede, den Overvloed en het algemeen zo wel als het byzonder geluk der Ingezeetenen gelegen is, alzoo behoefd zy zich door geene duifternilTcn te laaten omsingelen. Het is der Eigendunklykheid eigen, haare listige handelingen, in den donkeren nagt der Staatskabinetten te begraaven. Een Staats - Kanzelier moeft zich als het werktuig der Wetten aanmerken. Hy moeit alléén in den naam der rechtvaardigheid, en niet in den naam zyns Meefters antwoorden. Wydcrs kan een Kanzelier niet geügt worden in den naam zyns Meefters te fpreeken, dan wanneer hy voor het natuurlyk recht en voor het algemeen beft zyne ftem verheffe. In alle andere gevallen is het niet uit naame des Souvereins , maar uit naame des Staatsdienaars dat hy fpreekt. Dus kan het gebruik van den geheiligden naam, dien hy ontheiligd, hem niet beveiligen tegen de Wetten. Alle, die hy uit naame van den Vorft plonderd, of verdrukt, hebben een onbetwiftbaar recht om. hem door middelen van recht tc  te vervolgen. Wil hy zich hier aan niet onderwerpen, dan moet hy als eenen openbaaren vyand gebannen worden, wanneer men hem op geen andere wyze kan ftraffen. Hier by kan ik nog aanmerken, dat niets eenen Staats-Minifter kan vrypleiten, die zich tot een werktuig maakt eener openbaare onrechtvaardigheid. Want of hy onweetende of ondeugend zy, hy moet zich niet als uitvoerder laaten gebruiken, en bezit hy nog één greintie eerlykheids ,dat niets hem dan verhinderc om zyn ontflag te vraagen, eer hy zyn' eed en pligt verraade, met aan eene onrechtvaardige order te gehoorzaamen. Aanmerkingen op het ijle Artikel. Te oordeelen wat nuttig of fchadelyk aan de Kerk en den Godsdienft zy, is een recht het geen de Kerk alléén toebehoord. De verbétering van het geen de Kanzelier den naam van misbruiken geeft, gaat den Keizer voor zo ver aan, als deeze misbruiken ftrydig zyn tegen het natuurlyk recht , of het geen het zelfde is, ftrydig tegen de Veiligheid, Vry- en Eigendom der Volkeren. Het is mede de zaak van den Paus en der Kerke om te oordeelen, waar in het weezenlyk belang der Leering en der Tugt beftaat: daar nu de pligt, om der Kerke in zuivere Kerkelyke Zaaken, die het natuurlyk recht in zyn geheel laaten, te gehoorzaamen, een waar Leerftuk is, zo volgt daar uit dat het PaufTelyk Gczach door den gantfehen Staat, mits hetzelve niet dwingende, en gevolglyk het gemelde recht den bodem in- flaan-  ( löo ) flaande bevonden wordt, zyne volle en onverminderde kragt behoude. Het Vorftelyk Gezach integendeel is volftrekt kragdoos in Geeftelyke zaaken , en die tot Godsdienft en Godsdienftige begrippen betrekking hebben; met één woord in alle zaaken die niet ftrydig zyn tegen de Grondbeginzels van het natuurlyk recht. Het is volftrekt valsch en ftrydig tegen alle Wetten, ftrydig tegen den geeft van 't Chriftendom ; ftrydig tegen de Rechtvaardigheid, Reden cn Maatfchaplykbelang; ftrydig tegen de Leeringen der Apoftelen, tegen de Befluiten der Kerkvergaderingen tegen de aller vroegfte Kerkgebruiken; tegen de eifchen zelf der Vorften, die de grootfte vyanden van 't Chriftendom geweeft zyn, te ftellen dat het uiterlyk beftuur der Kerke en yoornamentlyk der Fundatiën behooren tot de magt van den Vorft; ten minften als Magt en Geweld twee onderfcheidene woorden zyn. Wat 'er van zy, de Vorft bezit geen andere wettige magt, heeftze nooit gehad, en zal ze ook nooit hebben dan deeze, om de Kerken, derzelvcr Dienaaren, cn haare Stichtingen voor allen aanval en geweld te befchermen. Of zou de Keizer, onder voorwendzel dat hy de groote Befchermheer derKerke is,misfchien den luft bekruipen om het tieranniek voorbeeld te volgen der Befchermheeren van oude tyden, die de Kerken, welken zy zich verbonden hadden te befchermen, uitplonderden ? Zich over een gedeelte van 't Kerkbeftier- en Kerkelyke goederen, rechten aantemaatigen, onder den vermommenden dekmantel van Nuttigheid, van voorbeeldige Stichting, van Verbetering, onder voorgeeven dat deeze voorwerpen geene wexenlyke punten van den Godsdienft uit  uitmaaken, dit is even eens als zich rechten te verfchaffen om alles te overweldigen. Het onderfcheid om het wezenlyke van het onwezenlyke des Chriftendoms te ziften, is een zeer liltig onderfcheid : Indien dit aangenomen wierd, zou 'er wel dra niets wezenlyks voor den Godsdienft overblyven. Het zy hoe het wil, al wat den Godsdienft betreft, behoort wezenlyk tot het rechtsgebied der Kerke, en het is vooral wezenlyk dat de Vorft in geenen deele, en onder geenig voorwendzel 'er zich mede bemoeie. Het zyn de onderfcheidingen, de beperkingen, en de voorwendzels die het verderf van van 't menfchelyk geflagt bewerkt hebben. Laat ons dan altyd tot dien grooten ftelregel te rug keeren: de Souverein heeft geen hoegenaamd recht om zich te mengen met iets, dat het natuurlyk recht niet benadeelt. Insgelyks heeft hy geenig recht om zich te mengen, niet alleen metdeklynfte of grootfte Religie - Zaaken, maar zelf niet met zaaken van het Burgerlyk leeven, van wat natuur of hoedanigheid die mogen weezen, ten zy dezelve uit haaren aart onrechtvaardig en ftrafWaardi" waren. De Burgeriyke zo wel als de Godsdienft^ ge Vryheid zyn rechten, aan welken men niet kan roeren, zonder dezelve willekeurig te maaken, en by gevolg den bodem inteflaan. De uitbreiding der Geeftelyke Orders daar men hier van fpreekt, moet niet als een uitwerkzel van de toelaating der Vorften aangemerkt worden; om dat deeze uitbreiding onfchuldig op zich zelve zynde, de Souvereinen geen recht hadden om 'er zich tegen aantekanten. Deeze hing enkel af van den goeden wil der bemiddelde Ingezetenen, L die  die goedvonden om hunne penningen tot dergelyke Geftigten te kofte te leggen, het welk hen uit kragt van hun recht van Eigendom, geenzints kon belet worden. Aanmerkingen op het 2de Artikel. Wat verftaat men hier door wezenlyke voorrechten? Het natuurlyk recht heeft geene vergunningen of voorrechten. Elkeen heeft recht om het in zyne gantfche uitgeftrektheid te genieten. De Souverein is niet aangefteld om in dit opzigt voorrechten intewilligen of uittebreiden; maar om ten behoeve van elk Maatlchaplyk Lid de geheele volheid van dit recht te guarandeeren: en indien de Vorft de Veiligheid van dit afzonderlyk Lid aanrande, indien hy deszelfs Vryheid belemmere, of Eigendom fchende, dan brengt hy het natuurlyk recht eene wond toe, die niet minder als deszelfs totaalen ondergang moet geacht worden. Aanvallen fpruitende uit een oogmerk om meer of'min ontzachlyk te weezen, zyn daarom niet minder aanvallen. Dus is het ook gelegen, dat, wanneer de Vorft iemand in zyne 't zy wezenlyke of niet wezenlyke voorrechten benadeeld , 'er daarom niet te min eene benadeeling plaats hebbe, waai* van het wezenlyke is, datze te keer gegaan worde, en het nog meer wezenlyke, dat ze niet aangezien worde als iets dat wettig is. Het zyn doorgaans de geringfte inkruipingen en onwettige bezitneemingen, die trapswys leiden tot de affchuwelykfte fchelmeryën der Eigendunklykheid en Tieranny; weshalven de Maatfchappyën in dit opzigt geen te veele omzigtigheid kunnen gebruiken. De  C 163 ) De Keizer kan met geen onverfchillig oog, het gedrag van andere Staaten, met betrekking tot de Munniken, befchouwen; want het kan aan geenen Souvereinen Vorft onverfchillig weezen, of het natuurlyk recht in andere Gouvernementen geëerbiedigd of gefchonden worde. Het Weezen der Maatfchappyën, welken het menfchelyk geftagtuitmaaken, brengt uit zynen aart mede, dat ze allen zonder uitzondering belang hebben, dat dit recht, het geen niet alleen de veiligheid van ydere Natie in 't algemeen, maar ook van elk in 't byzonder vaftfteld, alömme gekend, bemind en onderhouden worde. Hier van hangt de eendragt en vrede tuffchcn de Volkeren af. Nu volgt dat een van beiden zeker is, of de inftelling der Munniken is overèenkomftig met, of ftrydig tegen het natuurlyk recht. In het eerfte geval moet 'er de Keizer de in ftand blyving van befchermen, in het tweede geval moet hy tot deszelfs vernietiging aandringen. Hy kan in dit opzigt niet onverfchillig zyn, als in veronderftelling dat die Geeftelyke inzetting eene onverfchillige zaak zy; maar dit zo zynde, heeft hy noch in zyne eigene, noch in vreemde Staaten het recht, om zich in onverfchillige zaaken intelaaten; om dat het geen onverfchillig op zich zelve is, dusdanig door het natuurlyk recht geöorloofd is, dat men het zonder misdaad niet zoude mogen doemen. Indien een Vorft gerechtigd ware, om zich in alles, wat menfchelyke iliftelling is„ te mengen, dan had hy gewiflelyk het recht, om zich overal intemengen. Zulk eenen verregaanden cifch hebben nooit Tierannen zelfs durven goedkeuren ; hoewel 'er hunne daaden niet dan te dikL 2 wel.£  C I6"4 ) werf de uit voering van getoond hebben. De Sou- v verein is gerechtigd, om zich met alle misdaadige zaaken te bemoeien, op dat die door hem geftraft worden. Hy is gerechtigd, om zich aangaande alle noodwendigheden, (trekkende tot geluk van zyn Volk, te laaten onderrichten, op dat die aan't zelve verzorgd worden: doch op de geweetens vryheid heeft hy geen het minfte recht; want deeze vryheid maakt een deel uit van het natuurlyk recht, van dat recht dat de eenige grondflag is van het geluk der Volkeren. Het belang van den Staat is in de waarneeming van dit recht gelegen; misbruiken zyn ingeflopen gebruiken tot nadeel van dit recht: dus zo lang het natuurlyk recht geen hinder toegebragt is, zo lang zyn 'er geene toevallige omfiandigheden, die de tuftchenkomft van den Souverein kunnen wettigen. Het gezag in deeze gelegenheden te baat te roepen, is een misbruik van 't zelve te maaken, is het zelve te vernietigen. Men moet hier wel in acht neemen dat de bedryven der Souvereiniteit onderfcheiden zyn van die der Dwinglandy. Aanmerkingen op het %de Artikel. Het behoort niet tot den taak des Keizers, om tuffchen den Paus en de BifTchoppen over de onderlinge voorrechten, die hen toebehooren, te befliffen. Dit is een zeer fiftig verfchilpunt, he* welk niet los en onbedagt moet gemoveert worden , maar het geen de Kerk in eene vergadering moet in omvraag brengen, wanneer men 'er zich toe zet, om die zaak door wapenen der overreding,  C ie* ) ding, aan de waarheid en rechtvaardigheid te toetzen. Het groote doelwit der Keizeren is altoos geweeft, om den Paus met de BifTchoppen in onëenigheden te brengen, Divitle & impcra. Alle die lomp genoeg zyn om zich in dcczenftrik te laaten vangen, verdienen wel het lot, ben door de Eigendunklykheid vervaardigd. Dit tot narigt aan den Keurvorfl van Manheim: dit tot narigt aan alle Ooftenrykfe BifTchoppen: dit tot narigt aan alle Kerkelyke Vorften van 'e Keizerryk. L 3 XXDI. AF-  C 16* ) XXIX, AFDÜËLING. Extracl eener Ml'Jive van den Keurvorji van Trier aan den Keizer, gedagtekend den i Juny, 178 c T"\eeze Misfive befluit in zich overheerlyke rc-deneeringen. Men vind 'er echter eenigen, die den Staats-Dienaai 'en des Keizers in de hand werken, en tot wapenen ftrekken, om hunne maatregelen te verdedigen. Het is. dan noodig dat men ze wederom voor het licht brenge, en opheldere. Zie hier hoe Zyne Keurvorftelyke Hoogheid zich uitdrukke, ten aanzien der bepaalingen, welken het Weener-Hof aan het' Kerkelyk gezag wil zetten. ,, Byaldien in den tyd, dien wy bekeven, de Kerk s, bezield ware met den Geeft van Overwinnin„ gen, en byaldien de Koninglyke Willekeur (Plati„ turn Regium) het eenige middel ware, waardoor ,, de onderneemingen konden geguarandeerd wor- den, zo zoude men rcdelyker wyze niets inte„ brengen hebben, tegen de Wet, welke'er het „ gebruik hoe gevaarlyk dit ookzy, van vaftfteld, „ vereeuwigd, en uitbreid." In deeze voorftelling is eenen volftrekt valfchen zin opgefloten. De veroveringen der Kerke, alleen door de overreding behaald wordende , zyn volmaakt onafhanglyk van het Koninglyk gezag. Indien eenige kwaadwillige Kerkelyken het in den zin kreegen, om door lift of geweld, in navolging van zommige Vorften, zich op veroveringen toe-  C 167 ) teleggen, dan zou de Souverein verpligt zyn om de Schuldigen volgens de Wetten te ftraffen. Maar onder voorwendzel van die byzondere abuizen, zou hy de magt van onderwvzen, die de Kerke in haare voile ukgeftrekthe.d toekomt , zonder het natuurl k recht te fchenden, niet konnen beperken, buiten kragt houden, of téénemaal a£fchaiTen. Men moet de Wyngaarden niet uitroeien, om dat eenigen zich aan den wyn vergaapen ; men moet ook het voorbeeld der Eigendunkelyken niet opvolgen, die de vryheid vernietigen, uit hoofde dat 'er menfchen gevonden worden, die 'er een misbruik van maaken. De Vorften mogen met zo min recht -de Kerk aan zich onderwerpen , onder voorwendzel van Godsdienftige misbruiken , als de Priefteren de Souvereiniteit , onder voorwendzel van Staatkundige misbruiken. Men moet nooit uit het oog verliezen het groote grondbeginzel door den Keurvorft van Trier in dit opzigt zelve gefteld; dat is, dat „ de Paus en de BifTchoppen door een ,, Godlyk reclit tot Herders en Leeraars der Geloo,, vigen verkoren zynde, geene menfehelyke Magt ,, zoude kunnen gerechtigd zyn, om te beletten „ dat zy aan deeze hunne Hemmen zoudea doen „ hooren, met oogmerk om haar binnen de orde „ van den Godsdienft te beftieren." Nopens het recht om 'vafte goederen aantekoopen, mits men niet voor hebbe, om die van de publieke laften vry te maaken, hier toe zyn de Priefters even als alle andere Burgeren bevoegd. Dit recht is zo wel overéénftemmig met het natuurlyk recht, als dat L 4 . van  C 168 ) van te onderrichten. Gevolglyk heeft de Vorft geen recht om het te beperken. De Keurvorft merkt aan, dat indien het gebruik van het Placimm Regium, den Godsdienft der ver guizmge zoude bloot ftellen, hier uit, bchalven dat het Volk zo ver in den waan zoude kunnen gebragt worden, dat het denzelven flegts als eene Staatkundige befpiegeling zoude verdenken, buitendien nog zoude voortvloeien, „ dat de voorgewende „ verpligcing om in confcientie den Hcoge Mag„ ten te gehoorzaamen, en onder hun juk gedul„ diglyk gekromd te gaan, zelfs dan, wanneer men „ het zelve ftrafloos en voordeeliglykkan affchud„ den, zo zeer geen uitwerkzel van de Wet zy, „ welke God door de Kerk als een werktuig ge„ Öpenbaard heeft, als wel van de Staatkunde der 3, Vorften, die 'er belang by hebben : eene ge„ volgtrekking, die de fterkfte fundamenten van „ den Throon doet daveren." Dit gezegde heeft hoogft noodzaaklyk eene uitlegging van nooden. De Souvereiniteit is op het natuurlyk recht gegrondveft, en het is in deezen zin, datze van God zelve afdaale. Doch letwel op dat hier niet gefproken word van de Eigendunklykheid, wiens Vader niemand dan de D 1 kan weezen. De Schryvers van het Nieuwe Teftament hebben op eene verwonderenswaardige wyze, fchoon in twee woorden, het kenmerk eener waare Souvereiniteit afgefchetft. De H. Petrus vermaand ons van onderdaanig te zyn aan den Koning en zyne eerfte Dienaaren, ter oorzaake van God. De beweeg-  C 169 ) weegrede deezer onderdaanigheid is duidelyk uitgedrukt, het is, om de boosdoeners te ftraffen ea de goeden te pryzen, dat zy aangefteld zyn: ad vindiclam malefaftorum , laudem vero bonorurn. De H. Paulus fpreekt dezelve taal. Dat men den Magten onderdaanig zy: waarom? om dat zy hunnen oorfprong van Gode hebhen ; om dat zy overèenkomftig zyn met de natuurlyke orde; om dat zy niet zyn om den goeden, maar om den boozen eenen fchrik aantejaagen. Nam Principes non funt timori boni operis fed mali. Men kon met geene mogelykheid den aart en natuur der Souvereiniteit beter verklaaren. Een Vorft is dan waarlyk geen Souverein, is dan waarlyk geen Dienaar van God, heeft dan waarlyk geen gezag als om den boozen te ftraffen, en den goeden te befchermen; dat is te zeggen, als om het natuurlyk recht te doen beminnen en eerbiedigen. In deezen zin is het dat de Romeinfche Ambafladeurs tegen Numa zeiden, „ dat wel regeeren zo veel ware als Go„ de eenen dienft te doen. (*)" Men begrypt dat zulke hoog verheevene bedieningen niemand eenig juk kunnen opleggen, niemand eenig geduld kunnen doen oeffenen, niemand eenig leed doen verduuren. De onderdaanigheid is gelykelyk zagt, nuttig en noodzaakelyk, en de Kerk hééft rede van haar der aanbeveling dubbel%ardig te keuren. Maar heel anders is het met de Eigendunklykheid gelegen. Gelyk haar begin, en haare eenige betrachting wanorde is , haare ordonnantiën en (*) Plut. Leven van Numa.  C 170 > willekeurige bevelen enkel wanorde zyn, zo fpreekt het van zelf, dat noch Godsdienft noch Rede ons verpligten kunnen , om haar onderdaanig te zyn en geduldiglyk haar juk te draagen. Dit ware gehoorzaamheid tebetoonen aan den ooriprong derwanörde en misdaad-, dit warealle Godelyke enMenfchclyke Wetten te verzaaken 5 [dit ware den Voorftander van het kwaade, en den Vyand van het goede aantehangen. Waar zou men een door verdorvenheid zo doortrokken oordeel kunnen opfpooren, het welk ftaande hield, dat haare Magt, de Magt van befchaadigen, van Gode afkomftigzy?Ditzoumen zekerlyk in de eerfte Chriftenen niet ontwaaren. Nooit heeft iemand beter dan deezen de paaien der Souvereiniteit gekend. Dit is afteleiden uit die periode van Origenes tegen Celfus. Gelykerwys, om in 't algemeen te fpreeken, 'er twee Wetten zyn; namentlyk de Wet der Natuur daar God de Geev-er van is , en de gefchreeve Wet., door welke de Staatkundige 2 Maatfchappyën geregeerd worden; zo is het , billyk, dat de gefchreevc Wee, voor zo veel " zy niet ftryde tegen de Wet van God, onder' houden -vorde door die geenen, die dc Maatfchap1 py uitmaaken, en dat zy 'er zich niet van verV wyderen, onder voorwendzel van eenige vreemde Wetten. Maar wanneer de Wet der Natuur, " dat is te zeggen, de Wet van God aan de ge" fchreeve Wet tegenftrydige zaaken beveeld, zie " dan wel toe of de Rede U niet zal noodzaaken, ' de gefchreevene Wetten en hunne Geevers te * verfmaaden, ten einde geenen anderen Wetgever te erkennen dan God, en overéénftem- » mig  C 171 ) mig met zynen wille Uw leven interigten; „ onaangezien welke pynen , welke gevaaren , „ welke verfmaadheden, en welke dooden 'er ook „ mogten te vreezen zyn." De Keurvorft, naar den Keizer alle dewanvoeglykheden van het Placitum Regium onder het oog gebragt te hebben, gaat over tot het Edict, waar b/Z /ne Keizerlyke Majefteit het exemptie-recht der Munniken opheft, en fteuid mede in ,, dat di» ,, Edict, ten minften voor zoo ver deszelfs voor„ werp betreft, in verre na zoo nadeelig niet aan „ de Kerke moet geoordeeld worden." Wy zullen, dit aangaande, aanmerken, dat in alle geweldaadige bezitneemingen der Vorften, altoos een wezenlyk einde gelegen is. Dat zy van kleine zaaken beginnen, is enkel om zich eenen weg tot grootere te baanen. Van eenen anderen kant, zo lang de Vorften de benoeming der Bisfchoppen aan zich behouden, en men de vryheid der verkiezingen aan den Geloovigen Volke niet te rug geeve, zo lang zullen 'er geenen met Bisdommen bekleed worden, als gemyterde Hovelingen , en gevolglyk draavende op den wenk en wil hunner Aanftelleren. In deezen toedragt van zaaken is 'er elkeen zeer veël aangelegen, dat de Kloofterlingen van dergelyke Biflchoppen niet afhanglyk zyn; en dat hun exemptie - recht zo lang in Itand gehouden worde, tot dat de vrydom om eigene Herders te verkiezen aan de Kerken te rug gegeeven zy. Hoe is het mogelyk dat een Vorft zoo wys als de Keurvorft van Trier, de Bulle in Ccend Domini zo uitdrukkelyk kan afkeuren. „ Men kan, zegt  C 172 ) „ hy, niet gemaklyk ontveinzen, dat Paus Bonij, facius VIII., indien hy de maakerdier Bulleis, zich rechten hebbe aangematigd, die hem niet toekwaj, men; waar van onder anderen ,van op Straf van den „ Kerkelyken Ban, de oprichting van nieuwe Tol„ len en Impoften in de Roomsen - Catholyke Landen te verdedigen, een der voornaamften is." Hoe kan Zyne Keurvorftelyke Hoogheid, aan het Roomsch Opperhoofd een recht betwiften, het welk alléén in ftaat is om den Godsdienft aan de Maatfchappyën nuttig en aanzienlyk te maaken; naamentlyk een recht om ergernis geevende Zondaaren, op het natuurlyk recht openbaare Inbreukmaakers, en Godlooze Deugenieten die met alle Wetten den fpot dryven , te beftraffen ? Is de Godsdienft niet zoo veel, ja meerder voor de vermogenden , dan voor de onvermogende in de waereld gekomen? Had dan de H. Ambrozius zo groot een onrecht van den Theffaloniker Moordenaar uit de Kerk te bannen ? Is het dan zo groot een kwaad dat de Kerk Tierannen durft beteugelen , welke zich als Goden doen aanbidden; welke gelooven recht te hebben, om den baas over gantsch het Menschdom te fpeelen, en wier Onderdaanen enkel beftaan of uit bezoldigde Hovelingen of uit vreesachtige Slaaven ? Is een Vorft, die om fchoone Paarden te houden, om Hofdametjes te maintineeren , en Gunftelingen ryk te maaken, om Feeften aanterechten, Paleizen te bouwen, om tien duizend Knegten den koft te geeven, en viermaal honderd duizend Menfchen - flagters in dienft te houden, niet ophoudt, op alles nieuwe belaftingen te leggenj tot hy zyn Volk den laas-  C 173 ) laaften druppel bloed heeft afgetapt; is zo een Vorft, zegge ik, niet oneindig Godloozer, niet oneindig haatelyker , niet oneindig ftraffchuldiger, dan alle die geenen, welken de Kerk gewoon is te excommuniceeren? En waarom zou hy dan nevens een ander niet aan den Kerkelyken Ban on- ■ derworpen weezen? Moet men dan meer eerbied, meer toegeevendheid omtrent hem in acht neemen, naar maaten zyne fchelmftukken zwarter, afgrys-. felyker en vloekwaardiger zyn ? Is het een misbruik dat 'er eene Kerk zy, die in den naam van den grooten God fpreekt, in den naam van dien God, ,, die tegen den Koning Apoftaat zegt, die „ de Aanvoerderen Godloos noemd; die de Per„ foonen der Princen niet aanneemd; nog zich „ met een Alleenheerfcher wil inlaaten, welke twift „ zoekt tegen den Armen." (*) (*) Job. XXXIV. is. XXX. AF-  C 174 ) XXX. AFDEELING. ExtraB van 's Keizers Antwoord aan den Keurvorft van Trier. "pveeze Brief is op geen ernftige zegtrant gefchreeven; men ziet 'er flerke boerteryën. Ondertufl'chen hoe meer men dien leeft, hoe meer men overreed word van wegen de goede oogmerken des Keizers, en hoe meer men overtuigd word, dat hy in het vaft vertrouwen fchynt te zyn, dat hy, den Godsdienft aanrandende, enkel de misbruiken aanrande. Het ware te wenfchen dat zyne Raadslieden zich in dezelfde gefteltenis bevonden, dan zou het weinig moeite koften om hen te verlichten, en tot de orde te rug te leiden. Wat 'er van zy, de Keizer geordonneerd hebbende, „dat „ de Biiïchoppen, aan welken het vry zal ftaan om „ de nieuw uitgckomene Boeken goed te keuren of ,, te verbieden, in het toekomende zich in dit „ geval zullen te voegen hebben, naar het oor„ deel het welk 't Weener Keur - Collegie 'er „ over goedvind te vellen;" en de Keurvorft hem hierop naar gelang van zaaken gediend hebbende, antwoorde hem de Keizer op deeze wvze: „ de Weener Boeken-Keur fchynt Uwe Keur'vor„ ftelyke Hoogheid te ontruften; Ik zelf zou 'er „ niet weinig van aangedaan zyn, was het niet dat ,, ik die Mannen van al te naby gezien en gekend „ had, om niet te weeten hoe weinige 'erleezen; „ dat 'er nog een minder getal de Autheurs ver» „ ftaat,  (175) „ ftaat, en dat 'er wederom andere zyn, beroofd van naaryver en betamelyke eerzucht, om het „ geen zy denken te weeten, ten voordeele van „ anderen te doen ftrekken ; ja ik ken 'er zelf die jj niet weeten wat zy' leezen of wat zy fchryven." Zie daar een' heldhaftigen uitval' tegen de Bisfchoppen. Maar is die rechtvaardig?- Zou men den Keizer niet kunnen te gemoet voeren? Hoe Sire! gy zelf zyt het die tot alle openftaande Kerken benoemd, gy zelf zyt het die alle Kerkelyke bedieningen begeeft, gy zyt het zelf die alle de Herders verkieft, en gy beklaagt U dat ze niet kunnen lèezen J waarom heeft Uwe Majefteit geenen beteren keus gedaan ? Waarom begiftigde zy Hovelingen met Bisdommen ? Waarom liet zy haar' keus niet vallen op verlichte en deugdzaame Geestelyken? Of om beter te zeggen, waarom herftelde zy de Kerken niet in hun alöud recht om hun' eigene Herders zelf te mogen verkiezen ? Paft het de Kerk cn het BilTchopdcm te onteeren, om dat gy een' kwaaden keus gedaan hebt: om dat gy een recht hebt willen uitöeffenen, het welk U niet toe behoorde? Gewaardig ö Sire aantemerken, dat onder de Regeering van een'Vorft, die tot alle Poften en Ambten benoemd, geen misbruik, geene onrechtvaardigheid , geene overtreeding begaan worde, voor welke hy voor den Richterftoel van God en voor zyn Volk niet verandwoordelyk is. Uw pligt, Sire, is niet om Soldaat te zyn, of om Soldaaten te exerceeren; maar om een' Zedenmeefter te weezen, onaangezien Uwe waarfchynelyke aankantingen tegen deeze hoedanigheid, dcwyl deeze de eenige is, die een' goeden Vorft kenmerkt. Dit is het geen men  C 176) men in de Lyk-rede van Uwe Doorluchtige Vrouw Moeder leeft. „ Nochte de Staatkunde met haa„ re grondelooze geheimen , nochte de Verove„ naar met zyn donderend gefchut, zyn het Beeld „ der Godheid, maar wel de Volksminnaar, de „ Weldoener, en alle vermogen in zynen natuur„ lyken zin, beftaat enkel in de Magt om wel te „ doen." XXXI.  C 177 ) XXXI. AFDEELING. ExtraB van eenen tweeden Brief van den Keurvorft van Trier, aan den Keizer. °T\e Keurvorft fchecn over 'sKeizers antwoord levendig geraakt te zyn; het welk hy te ken* nen geeft door dé volgende bewoordingen. ,, Toen ik den Brief las, waarmede Uwe Maje* ,, fteit my heeft vereerd, was ik in naarvolginge „ der Apoftelen vervuld met eene oprechte blyd- fchap, naardien ik waardig bevonden ben, ee„ nige verfmaading te lyden voor den naam van }, Jefus Chriftus onzen Zaligmaaker." Ik weet niet of de Keizer den Keurvorft van Trier heeft willen vernederen. In allen geval had Zyne Keurvorftelyke Hoogheid zich kunnen bedienen, van het antwoord van Agefilas ten aanzien van de Grooten Koning van Perfiën, ,, waar„ in, zeide hy, is hy Grooter dan ik, wanneer hy niet 3, rechtvaardiger is." Waarop Plutarchus aanmerkt , „ dat hy hierin eene goede en rechte ma,, nier van denken betoonde te hebben, dat men het verfchil tulïchen eenen grooten en kleinen ,, Koning naar de rechtvaardigheid, als de waa„ re Koninglyke maat zynde, moeft afmeeten." Men kan nagaan dat, byaldien deeze Koningsmaat hedendaags in gebruik ware, 'er noch al ettelyke Groote Vorften zouden gevonden worden, wier Grootheid tot eene wonderbaare Kleinheid zou Verfmelten. Doch het antwoord van Agefilas zou M j»  in den mond van den Keurvorft van Trier van méér klem geweeft zyn, ware het dat hy door zyn eigen voorbeeld het zegel niet gehangen had aan de handelwyze, welke men omtrent de Munniken in het werk fteld. Waarom is het Kathuifer-Klooster van Coblentz vernietigd ? Maar ik heb ongelyk dat ik Zyne Keurvorftelyke Hoogheid verwarre, met zyne Minifters, of, om duidlyker te fpreeken, met de loontrekkende Dienaaren en Creatuuren van het Weener - Hof. Het mangeld dit Hof aan geene middelen om in de Kabinetten van Duitfchland zyne Hofgezinden te plaatzen, en om 'er zulken uittebonzen, welken zyne Staatkunde grondig kennen. Men heeft een Man van aanzien, Minifter en Onderdaan van den Keurvorft van Trier, van het Kabinet van deezen Vorft zien overgaan tot dat van den Keizer, en Gevolmagtigde Minifter van Zyne Keizerlyke Majefteit by zynen eerften Meester zien worden. XXXII. AF-  ( 179) XXXII. AFDEELING. Mjr dunkt het niet onvoeglyk te vveezen, dat ik ten befluite eene BriefwifTeling laat volgen, welke plaats heeft gehad tusfchen het Gouvernement van BrufTel en den Kardinaal van Frankenberg, Aartsbiffchop van Mechelen, en nu onlangs eerft bekend geworden is. Hunne Koninglyke Hoogheden fchreeven aan dien Prelaat de volgende Misfive. ,, Onze Neef! dewyl het de begeerte van Zyne Majefteit is, dat de BifTchoppen deezer Landen in het toekomende geene Mandaaten of Herderlyke Brieven doen drukken of afkondigen, over „ weik een Onderwerp het zoude mogen weezen, zonder daartoe alvorens vryheid van de Regeering verkreegen te hebben, zo fchryven wy fj „ deezen Brief, om U van Zyne Majefteits Wel„ behagen te onderrigten, en tevens te gelaften, }, dat Zo dikwils als gy het noodig zult oordee* len , om eenige Mandaaten of Herderlyke Brieven in Uw Bisdom aftekondigen , Gy al„ vorens het Plan en het Oogmerk van dezelven, „ ter onzer goedkeuring aan het Gouvernement ,, zult mededeelen, biddende dat God U onze „ Neef, dusdoende in Zyne Heilige Befcherming neemen zal." (Was getekend) Maria, Aï-bert, M s Uit  C 180 ) Uit deezen Brief ziet rrien, dat 's Keizers Raadslieden, wel verre om van hun aangenomen Syftema aftezien, integendeel blyven volharden , allengs hoe méér inkruipingen te maaken op het Kerkelyk gezag, het welk éénmaal den bodem ingeflagen zynde, zo word den Eigendunklyken de deur ■opengezet, om naar welbehagen ert willekeur met het natuurlyk recht omtefpringen. Dan of Zyne Eminentie aan den Keizer ook iets fchuldig bleef, en of het Kerkelyk gezag als wettig moet aangemerkt worden, zal den onpartydigen Leezer kunnen afleiden uit het volgend bondig doorkundig en overtuigend antwoord, het welk aan Hunne Koninglyke Hoogheden geaddrefleerd, van deezen merkwaardigen inhoud was. „' De Brief, by welken Uwe Koninglyke Hoog„ heden my Zyner Majefteits begeerte "te kennen „ geeven, ten einde de Bilfchöppen hunne ManJf daaten en Herderlyke Brieven, alvorens die af„ tckondigen, ter goedkeuring aan het Gouvcr„ nement zouden overgeeven, heeft my geJykelyk „ verwonderd en aangedaan. Het is toch eene „ onwederfpreekelyke waarheid, dat het pand des ai Geloofs, en al het geen de Leer in zaaken van at Godsdienft, zo wel als de beöeffening der plig„ ten van het Chriftendom, aangaat, door Jefus „ Chriftus, aan de Bilfchöppen, als opvolgers „ der Apoftelen is aanvertrouwd, toen Hy hen „ heenen zond om het Evangelium te prediken „ door de geheele waereld. Uit kragt van deeze „ zending zyn de Bilfchöppen, als bekleed met „ dezelfde Magt in dat gedeelte der Kerke, dat „ hunne zorg is aanbevolen, door een God- >, lyk  C 181 ) n lyk bevel belaft met den grooten pligt van on,, dcrwyzing, en daaromtrent alléén verantwoor: „ delyk aan God en aan zyne Kerke. Hier van. ,, daan is het dat zy, zonder opöffering van het gezag, het welk hun toebehoord, hun Herder,, lyk onderwys nimmer aan het oordeel der Wae,, reldlyke Magt'kunnen onderwerpen, dewyl zy ,, in hunne Bisdommen de eenige, de uitfluitende ,, en eerfte Rechters zyn in het ftukder Leere, voor „ zo verre het betrekking heeft tot het Geloof en ,, de Zeden: ook behoorde de Eerwaardigheid van „ hun geheiligd Characler, gevoegd by het vertrou„ wen, het welk hunne Souvereinen in hen ftel,, len, wanneer die hen tot BifTchoppen benoemen, „ hen te bevryden voor alle verdenking, als of „ zy immer in ftaat zouden weezen, om in hunne „ Mandaaten en Herderlyke Brieven, welken zy „ aan hunne Kudde zenden, iets te laaten invloei,, jen, 't geen ftrydig zoude wezen aan de on- derwerping en pligt, welken zy de Oppermagt „ verfchuldigd zyn. „ Wat my aangaat Uwe Koninglyke Hoogheden „ kunnen verzekerd zyn, dat wanneer ik my in de noodzaaklykheid zal bevinden, om de Kud„ de, welke de H. Geeft my heeft aanvertrouwd, „ te moeten onderrigten , betrekkelyk haare ,, pligten van den Godsdienft, of om haar van on,, deugden aftetrekken, en op den weg des Heils „ te leiden, ik myne uiterfte pogingen zalaanwen„ den, om deezen pligt, zo wezenlyk aan myne bediening verknocht, te betragten door myne „ onderwyzingen dusdanig interigten, dat die, „ zonder dezelve te vervalfchen, nimmer zullen M 3 „ ge-  C I8a ) „ gevonden worden met ZyneMajefteits oogmer. „ ken te ftryden. Ten dien einde zal ik niet op. „ houden den Byftand en Genade van den Almagti- gen aftefmeeken, om in de moeilyke uitvoeiing „ van mynen Herderlyken Arbeid, by al.'e gelegen„ heden aan Gode te geeven dat Godes is, en aan den Keizer dat des Keizers is." EINDE. Ey  By den Uitgever deexes is van de Pers gekomen: GEDEMiSCHRll'J EN van den Marquis de PomBüL, Staats - Secretaris en Eerjten Mini Ui van acn Koning van Portugal, josEPH i. III. Üeelen, de P>ys isf 4:3::- "TJebben, in voorgaande jaaren, de droevige lotgevallen van de Stad Lisbot, en de yslyke omseering van dezelve, door eene fehrikverwekKende Aardbeving, 1755 voorgevallen, den aanu. cht Van veele Leezers der Nieuwstydingen opgewekt, niet minJcr heeft de zonderlinge beftiering van het Poitugeefche RyK, door den vermaarden Marquis de Pombal , die geduurende meer dan twintig jaaten zulk een grooten en aanzienlyke Rol aan dit Hof gefpeeld heeft, en 1782 in ballinsfchap op zyn landgoed overleden is , geheel Europa in verwondering gebragt, nadien'er in dien tyd en naderhand gebeurtenjfcn van gewigt zyn voorgevallen, waar over elk, die eenige kundigheid van Staatszaaken heeft, verbaaft moeft ftaan, en waarvan de nadeelige gevolgen nog te duurzaam zyn. om ie ongemerkt over het hoofd te zien —— Om nu der' weetgieri^n Leezer van alle die nadeelige voorvallen, in he. Portugeefchi- Ryk, een naauwkeurig verflag te geeven, zyn dei ze üedeiikfchrifren irgerigt, en opgefttld, en ver üer.en derhalven wel van nader by gekend te worden^ te meer, tiadien de Schryver doorgaande in't Werk als kundig voorKomt, en van alles, wat ^er ten Hoveen in 't Ryk, geduurende dien tyd, is voorgevallen , zeer naauwkeurig fchynt onderii^f te zyn , gelyk ten vollen blykt uit de Regtvaardigings- Bewysftukken, of nevensg: ai.de Gereftteiyhe Piocedures, welke deeze Gedenkfchnften een' genoeszaamen grond van geloofwaardigheid byzetten, en de leezing van dezelven niet rede aai pryzen. De merkwaardige levensbyzonderheden van den Marquis db Pombal zederd zyne jeugd, zyne trapsgewyze vorderingen, en zyne l'ften en laagen, om eindelyK geheel en al het Ryksliefbier in handen te krygen, het neen hem ook gelukte, worden in dit Werk afgemaald. Het leezen van zyne Staatsverrigtingen kan niet alleen den aandagt van den Leezer fteeds gaande houden, maar zal ook menigmaalen fchrik en vrees, of droefheid en medelyden op hem verwekken, naar maate hem de zaaken onder het oog komen. Veele merkwaardige byzonderheden zal de Leezer in dit Werk ontmoeten omtrend het voorgevallene , in dien *yH, niet het verbannen en uitdryven van alle Jefuiten uit daf Ryk, en de Vreedebreuk met Rome, by welke gelegenheid duizenden der Geeftelyken zyn ora 't leven fekomen, door M 4 de  C 2 ) de wreedheid en wraakgierigheid, van dien Staatsdienaar, wiens karakter, doorgaande, in deeze Gedenkfchriften, in den hoogden graad eigendunk lyk en wreed, uïtermaaien' begmig naar Rykdommen, wangunfrig en ten uiterften wraakgierig, afgebeeld wordt. Van de beide battstogten, wraakgierigheid en wreedheid, was hy zodanig bezield, dat men oaauwlyks een dergelyk voorbeeld daarvan in de Gefcbïedeniffen zal ontmoeten, gelyk zulks onder anderen voorn.iamlylc is gebleeken uit eenen door hem verdichten toeleg op het leven des Konings, om zig onder dit voorwendzel, tot verbazing van geheel Europa, aan zyne vyanden te wreeken, en het bloed van de aanzienlykfte Perfoonen van het Ryk, op do wreedaartigfte wyze te doen iu oomen, even als of zy fchuldig waren aau eene zamenz'weerjng tegen het leven des Konings. Dewj'1 nu deeze Barbaarfche Regtspleeging en derzelver Tonnis zuik een algemeen gerucht in Europa verwekt, en zulke nadeelige gevolgen gehad heeft, zullen wy den Leezer de wyze, op welke dezelve ter uitvoer gebragt is, eens onder het oog brengen. Het was den 13 Jauuary 1759, (zegt de Schryver) welken dag Carvalho (*; verkoos, o;n dit wreed treurtoneel te vertoonen. Geduurende den nagt hadt men, op de plaats van Belem, en vlak voor den Taag een Sch.ivot opgerigt, van 18 voeten hoog. De plaats was omringd van verfcheiden Regimenten Kavallery en Intantery, inilagörde, gewapend. Ee*ne verbazende menigte volks vervulde de toegangen , en de rivier zelfs was bedekt met Schuitjes vol menfchen. Voor het opkomen van den dag, werd Antokius Ai *-«res Farreira, Kamerdienaar van den Hertog van Avcira, op bet Schavot gebragt, en vaft gebonden, in een der hoeken, Qm levendig verbrand te worden. Tegen hem over bond men aan een' ftaak vaft een pop, verbeeldende Polycarpus van Arevedo, welken, toen de Hertog op Acetaio gevangen genomen werd, deftrafdoarde vlugt ontkomen was De eer- fte, die vervolgens te voorfcliyn kwam, was de Marquifin Donna Elüonora', zy ging turTchen twee Geeftelyken, met, eene bezadige en deftige houding; haare oogen waren op een Crucifix geveftigd; haar ftille aandagt toonde haare onderwerping, haare geruübeid, haar vertrouwen op haaren VerloIL-r, aan. Zy was gekleed in het zelfde gewaad, metwelk wy vernomen hebben, dat zy in hegtenis gebragt was, op het (*) Carvalho was dc Geriachtiiaatn van de Marquis de pombal , welke naam dourgaims in cfe Werk genoemd wordt, als men van hem fpieckt.  C 3 ) het oogenblik toen zy van haar bed opftond. Zy klom Op het Schavot, zonder eenige merkbaare ontfteltenis te vertconen , en ging op den ftoel zitten, welke voor haar geplaatft was. Het Volk betoonde toen eene diepe ftilzwygendheid, en befchouwde haar met verbaas-dheid, gemengd met affchrik en medelyden, als eene der voornaamfte Vrouwen van het Ryk, van wegens haare geboorte, haare wysheid en duizend groote hoedanigheden, thans tot deezen alleibeklaag'ykften toeftand gebragt -— De Beul wilde haar de voeten binden, en ligtte een weinig haar gewaad op; Uyf van my af ree- kelooze , riep zy uit, vergeet niet wie ik ben, en wagt u van my aan te raaken! De Beul viel voor haar op zyn kniën, en verzogt om vergiffenis, waarop zy een Ring van haar Vinger trok, en tegen de Beul zeide: zie daar de eenigjle zaak, die my nog in de waereld overig is, neem ze vooru, en doe uw pligt Een oogenblik daar na ontving zy den dooriflag, en haar Hoofd van haar Romp gefcheiden zynde, viel in haar fchoot. Op dit droevig fchouwfpel barften de traa- nen uit ieders oogen; en niettegenftaande 's Volks nieuwsgierigheid altoos begeerig en zomtyds woeft is, zo wendde het zelve echter deszelfs Gezicht daar van af, otn geen getuige te zyn van dit droevig en treurig uiteinde. De Minifter had zyne redenen, om dien dag, zo aangenaam voor zyne wraakzugt, te beginnen, met de doodflraf van Donna Eleonora. Hy had het groot aanbelang vernomen, welk haar droevig lot aan de Koningin en aan de Prinfes van Brazü inboezemde. Hy vreesde dat zy pardon voor haar by den Koning zoo verzoeken , en deze vrees deed hem de Executie verhaaften. En inderdaad was 'er dien zelfden morgen vroeg vergiffenis verzogt en verkreegen, door deze beide Prinfesfen, die zig haafteden, om die order naar de Marquifen te zenden, maar zy hadden het groot bartzee/ van te verneemen, dat die order te laat gekomen, en die ongelukkige Marquifin reeds onthoofd was. Vervolgen.'» werd haar Lighaam op een Tafel gelegd, en mee een linnen Laken bedekt. Na haar bragt men op 't Schavot Joseph Maeia van Favora, een haarei Zoonen, zynde 21 jaaren oud , die byJtans te gelyk Gewurgd en Geraadbraakt wierd. De Graaf van Antokguia en de jonge Marquis Don Lours, ondergingen dezelfde ftraf. De Jongheid van den laatiïen, zyne fraaije geftalte, zyn beminnelyk en zagt humeur verwekten inzonderheid een a'grn.eerï medelyden. Eindelyk kwam deoude Marquis van Pavora, zyn Vader te vooifchyn, welke levendig Geraadbraakt wierd , en aan wien n:en aüeen by M 5 gunft  V ( 4 ) gunfte een bartflag gaf, die hem van 't leven fcheen te berooven. Braz Joseph Romeiro , Jan Micaiei. en EmManubl Aj,vares moeften dezelfde pyningingen en ftraf ondergaan. De Hertog van Aveiro werdt het laatft ter dood gebragt. Hy kwam met zyn Japon te voorfcbyn, gelyk hy op Aceuao gevangen genomen was. Om hem nog een grooter fchande en onëer aan te doen, deed men hein de armen en beenea byna geheel ontblooten , en in dien toeftand wierd hy levendig geraadbraakt , maakende intufichen een allerafgryslykft gejammer en naar gekerm, brullende van pyn. -— Eindelyk gaf hem de Beul twee fligen op zyn üorft, waarmede zyn leven en zyn ftraf geë:ndigd wierden. —-•— Vervolgens wierden 'er op't Schavot twee Galgen opgerigt, aan welker eene Farraro, en aan de andere de gedaante of Pop van Azevedo werd opgehangen; maar vooraf deed men aan den eer* ften de Lighaamen der zan engezwoorenen herkennen, doch waarom weeten wy niet. Daarna ftak men de Brandftoffen, ten dien einde toebereid, in brand, en Farra* ro, de Lyken, de inftrumenten, de raderen het Schavot, kortom, alles werd verbrand, endeAsch in Zee geworpen, of door den wind verfbooid. Dit afgrysdyk Schouwfpel vervulde de gemoederen van alle Aanfchouwers met fchrik en vrees. Daar was op dien ongelukkigen dag geen menfcf!, die niet het droevig noodlot van deze vermaarde Famihën betreurde, vermits dezelve buiten twyffel een veel beter en ge ukkig lot verdiend hadden De Ziel, of veel eer het wreed ge noed van Carva^ho alleen bleef ftandvaftig en voor het medelyden ongevoelig. Hy fpoedde zit; om den Koning rekenfehap te geuvtu van deze bloedige Executie, maar in pla.ufc van loftuitingen, en mogeiyk zelfs wel dankbetuigingen, die hy deaweuen verwagte, ontving hy niet dan een koelzinnig aniwoord, walk veel eer het berouw dan de goedkeuring van zo veele wreedheden te kennen gaf. De Minifter beyverde zich om de nood- zakelykheid, den Monarch aan te toonen , van dit Tieurfpel, door de ftraf der zamengezwoomen , we^kj nog inde gevangenis waren, te doen eitihgen; maar deeze Vorft antwoordde hem. dat hy geen bloed meer wilde vergoottm hebben. Deeze order, welke Carvalho verpiigt was te gehoorzaamen, dwong hem, om een einde te maaken aan zyne wraakgierigheid en woede. Voor het overige werd het vonnis tegen den Hertog van Aveiro en de Marquifin van Favora geltrenglyk en in allen opzigten ten uitvoer gebragt. Hunne Palei/en werden on.ier den voet gehaald, en derzelvsr Ruïnen met zout beUioo.d. De  ( 5 ) De naam van Favoea werd als verbannen, en alle de geene, welke van dit doorluchtig geflagt nog overig waren, werden genoodzaakt dien naam te verlaaten. Men beroofde zelfs dien aan een Landgoed gegeeven, en men beval, dat eene kleine Rivier Tavora genaamd, die door dit Leengoed heen liep, in 't vervolg de Doode Rivier zou genoemd worden. Die haatelyke naam van Tavora werd uitgefchrapt van alle opfchriften, van alle gedenktekenen, en van alle byzondere of openbaare Aften, welke in de Archiven en in de Griffiën der Geregtshoven nog overig waren. Men vernietigde alle Privilegiën, te vooren aan de verooïdeelde Familie toegeftaan. Kortom de onverzoenlyke Minifter vergat niets, om het geheugen van deeze ongelukkigen, wiens bloed hy vergooten had , uit te roeijen , en aan welken hy nog de eer wilde ontrooven, met hem zonder ophouden af te fchilderen, als de fchandelykfte en verfoeilykfte van alle menfchen. Onder alle gevangenen heeft men niet meer dan één gehad, ■wiens ketenen Carvalho befloot te verbreeken: deeze was de Graaf van Obidos. Hy deed hem aanzeggen , dat hy vry was, en de magt had, om uit de Gevangenis te gaan. Maar deeze Heer, die nog niets verlooren had van de vlugheid van zyn Geeft, en de natuurlyke edelmoedigheid van denken , gaf ten antwoord, dat hy eerft vooraf te regt gefteld wilde worden, om reden van zyne Gevangenis te verneemen, Carvalho echter, die geloofde een gunft te bewyzen aan den geenen, die hy ophield te vervolgen, was over dat antwoord zeer gebelgd. Hy liet den Graaf dus in de Gevangenis zitten, alwaar hy kort daar na kwam te overlyden. Don Emanuïx »e Soura Calharis had hetzelfde noodlot. Hy ftierf in de Gevangenis, en eene omftandigheid by dat voor•val, 't welk alle gemoederen aan het giften maakte en geweldig tegen de Borft ftiet, was dat men zyn Lyk, in plaatzevan aan het zelve eene eerlyke Begraaffenis met zyn rang overèenkomftig, te vergunnen, zonder Dcodkift, en opeen geringe Draagbaar, gelyk die van Schelmen en Moordenaars, zag weg brengen- Dut was het droevig uiteinde van zo veele aanzienlyke Perfoonen van het Portugeefche Ryk , waar door die Minister zodanig in de haat van het algemeen geraakte, dat by niet meer in het openbaar durfde verfchynen, of uit gaan, dan in het midden van een Compagnie Gardes te Paard, die met een flaande trom marcheerden. Na het volbrengen nu van dit yslyk vonnis was Carvalho nog geenzins geruft by zig zeiven. Hy begreep zeer wel, dat men met 'er tyd eeijige iwyffeüngen konde maken omtrend de echtheid van het Von-  C 6 ) Vonnis Van den 12 January; dat men dit gewigtig Proces kon herzien, dus de onfchuld van zo veele aanzienlyke Perzoonea ontdekken; dit denkbeeld maakte hem zeer ongerull en hield hem ia eene altoos duurende vrees en benauwdheid. Doch om nu deze herziening, zo veel in zyn vermogen was, onmogelyk te maaken, deed hy een Alvare of Edict, des Konings uitgeeven, gedateerd den I7den January, hetwelk in allen deele de Sententie van den 12 dier zelfde Maand beveiligde, en op het nadrukkelykft en plegtigft gebood, om dezelve voor altoos vernietigd te houden, en niet aan eenig nieuw onder2oek te onderwerpen. Maar hy heeft niet te min lang genoeg geleefd om van zyne verblyfplaats te Pombal, alle zyne onnutte voorbehoedzelen verydeld, en zyn hoop te leur gefield te zien, want een Edict op den 9 Oétober 1780 heeft dit berugt Alvara of Edict vernietigd. De Doorluchtige Vorstin, welke thans Portugal regeerd, heeft het Requeft van den Marquis van Alorna gunftiglyk ontvangen, en de herziening bevolen van een Vonnis, welks menigvuldige tegenftrydigheden met rede aan de billykheid van het zelve deed twyffelen; waarna het Decreet, op den 23 Auguftus 1781, plegtig'te Lisbon is bekend gemaakt, tegen het onregtvaardig gedrag van den Marquis de Pombal , in welk Decreet de Kohingin, meer haare Goedertierendhsid, dan haare Regtvaardigheid raadpleegende, den fchulddgen de ftraf kwyt fshelt, welke hy verdiend heeft, maar enkel uit hoofde van zynen hogen ouderdom en zwakheden.