-  AANMERKINGEN OP DEN RECHTSGELEERDEN CATECHISMUS.   VERKLAARING e n UITLEGGING bij gelegenheid ee ne r gehouden privaat Les over den RECHTSGELEERDEN CATECHISMUS van Mr. F. L. KERSTEMAN Profesfor honorair en DoStor der beiden rechten gedaan, met de noodige AANMERKINGEN opgehelderd en ten weezknl1jken nutte van jonge lieden verder toegelicht door Mr. J. C. S C H R A I D T. Te DORDRECHT, Gedrukc bij N. van EYSDEN & Comp. MBCCïCI.  Non difcenda modo, fed dedificenda fuperfunt Multa, *»*##*****, Tibi, fi bonus esfc Velia,1 Dedifcendo bonus difcendove quomodo fiasj Difficile aetati cutn fit utrumque tuae., Martialis Britannici J. Judoeni Epigram. 156 L. III. NB. Het Motto van den Hoogtceraar kan men moor» delijk en met den Latijnfcbcn Text vinden agter het Voorbericht van de DECisiëN en resolutun van den Hove van Holland enz, uitgegeeven in 's Hagc I/ij Mattheus Ceilard 1751.  VOORBERICHT AAN DEN L E E Z E R. Door geene reeks van omfl'eindigheden — maar enkel en alleen bij geval verfchijnt dit werkje in het licht. Zie hier, Geëerde Leezer, de waare, en niet verbloemde oorzaak: Een zeker Jong Heer, wiens onderwijs in de taaien en andere weetenfehappen mij aanvertrouwd was, verzocht mij om ook eenig onderrigt in de judicieele Praktijk te moogen genieten, en verhaalde mij daarbij, dat hij, daar hiJ ook eenigen tijd op een Notaris-Kantoor geweest ware, bij die gelegenheid een zeker Boek, dat zeer gepreezen wierdt, in handen van verfcheida Klerken gezien hadde, dat hij wel * o we»»  wenschte het zelve tot zijn leer-boek: te gebruiken, om dat het zelve, gelijk hij bij het door bladeren der Voorrede gezien had, ten dienfte van ProcureursKlerken opgefteld ware. En dit Boek was> r— de Rechtsgeleerde Catechismus enz. ontworpen door den Heer en Mr. F» L. Kerfieman Profesfor honorair en Doclor der beiden rechten. Ik voldeed des te gereeder aan het verzoek van dien Heer en verkoos dit werk,* te meer, om dat ik wist, dat groote en uitgebreide werken voor jonge eerstbeginnende leerlingen niet dienen, geen andere bij de hand en zelf geenen tijd had, om uit grooter werken iets uit te trekken en eene eigen handleiding op te ftellen. Bij het verhandelen van iedere iloffe dicteerde ik hem mijne op- en aanmerkingen in de pen, zo als ze hier volgen, en ook met zijn eigen pen ter druk-pers zijn gereed gemaakt,. De  C © ) VI1 De Leezer gelieve derhalven in het oog te houden, dat dezelven eigenlijk in het eerst vóór leerlingen opgefteld zijn, en dus ook zijne beöordeeling daar naar te rigten; doch naderhand dit werkje, vóór dat het zelve aan den Drukker overhandigde, nog eens overziende, vondt ik goed ook op die plaatfen, waar de Schrijver al te ongelukkig redeneerde, eenige bijzondere aanmerkingen in te voegen. En niemand, die weet, dat een goed onderwijs voornaamlijk van goede bepaalingen en eene welgeregelde orde afhangt, zal mijne geringe aanmerkingen in een kwaad licht befchouwen. Ook de Schrijver zelve niet, die welligt dit werk met te veel overhaafting in de waereld geholpen heeft: het geen door de meenigte van druk- en fpelfouten fchijnt te blijken. Intusfchen is dit werk, zo als het is, in handen van zeer veele jonge Praktizijns en Klerken dezer Provinciën, en * 4 het  VIII het is dus te denken, dat de meefte daarvan het kvvaade met het goede (cwn melle venena gelijk Sambucus in zijne punt-dichten zegt) zullen inzuigen en van veele dingen een verward denkbeeld opvatten. —- Deeze gedachte heeft mij eigenlijk be-< wogen dit werkje in het licht te geeven; en ik denke hun geenen ondienst; daar mede gedaan te hebben, daar zij het nut daarvan zullen en kunnen on? dervinden: zo ze flechts de moeite gelieven te neemen, om dit werkje telkens met hunnen Catechismus te vergelijken en dus beiden tegelijk te beftudeeren. Voor 't overige betuige ik tevens, dat ik onder het opftellenvan dit werk Hechts het welweezen dier Jonge lieden beoogd heb, die zich op de praktijk willen toeleggen en het werk van den Aucleur bezitten of willen gebruiken ; ook is hQt  c m ) het nimmer mijn oogmerk geweest, om hier door eenige minachting voor den A. noch voor deszelfs prijzelijke werkzaamheid te kennen te geeven, of om iets met opzet tegen hem te fchrijven; want deeze taak hebben de Heeren beöordeelaaren van zijn Woordenboek reeds overlang voor goed afgedaan. Ik wil ook daarmede den A. zijne beleende kennis van de Praktijk en den zo genoemden flenter, noch de nuttigheid van zijn werk in 't geheel niet betwisten. Dit alleen moet ik, en een iegelijk met mij, voor eerstin het voorbijgaan opmerken, dat deszelfs befpiegelende Qtheorétifche~) kundigheden in de rechten zo wel, als andere weetenfehappen, niet zeer uitgebreid moeten zijn, ïbhoon hij evenwel in zijn antwoord op de vijfde yraag van het eerfte Hoofdlluk moet bekennen, dat de Theorie met de Praktijk, als het ware, hand aan h$nd diende te gaan, en zulks met de * 5 wöoi>  C ® ) woorden van Cicero (of veel eer van Pinellus Lih, Ui Part, II. Cap. 4. No. 2.) bevestigt. Ik zal, daar hij, andere willende onderwijzen, zijne eigen gebreeken niet behoedzaam genoeg heeft trachten te vermijden, hem ten anderen ook eene bekende fpreuk: turpe est dacioriy dum fulpa redarguit ipfum, onder het oog brengen. Ik zeg dit geenzins met eenige verwaande bedilzucht; doch dit werkje als een leer-boek of compendium wil. lende gebruiken, moest mij dit alles bij het onderwijzen, natuurlijker wijze , dadelijk van zelve in het oog vallen. En de volgende, op de behoorlijke plaats bij iedere verhandeling te pas ge. bragte aanmerkingen zullen, gelijk ik vertrouw, mij bij den onzijdigen Leezer daar omtrend rechtvaardigen. Mijn werk zelve is welligt ook niet zonder gebreeken; ik hoop evenwel, dat  dat dezelven van eenen ander-en en zo» daanigen aart zullen zijn, om mij te moo» gen vleijen, dat een kundig Leezer dezelven , wegens het goede oogmerk en het weezenlijk goede, dat in dit werkje bevat is, gaarne zal willen over het hoofd zien. Dit moet ik ook voor 't laatst nog herinneren, dat de A. Hechts zeer weinige ftoffen- uitgewerkt genoeg, of ten Blinden zaaklijk, voorgedraagen, en daarentegen de meefl-e al te oppervlakkig behandeld heeft; het geen hij zelve bij het overzien van zijn eigen werk fchijnt opgemerkt te hebben, om dat hij hier en daar in zijne eigen aanteekeningen zich op zijne privaat lesfen beroept, die toch, gelijk van zelve fpreekt, een ieder niet kan bijwoonen. —- Ik heb derhalven zorg gedraagen, dit gebrek zodanig te verhelpen, dat de leergierige jongeling het zaaklijkfte en voor  xn c m ) voor hem nuttigfte in dit werkje kan vinden, terwijl hem tegelijker tijd de bronwellen , waaruit hij putten moet, op iedere plaats getrouw aangeweezen worden; waarvan hem de beste leermeefteres, de eigen ondervinding, zal overtuigen. Welligt zullen ook jonge praktifijns hierin nog iets ontmoeten, dat hunner opmerkzaamheid niet- geheel onwaardig is; voor mij zelve egter zal het voldoening genoeg zijn, indien ik flechts door dit middel iets weezenlijk nuttigs voor mijnen jongen medenmensch verricht heb; in welke gevoelens befluite met de woorden van Cicero. Omnis nojira cura debet in hoe verfari ^-femper, fi posfimus, ut boni aliquid efficia» mus. Cic. lib. 2. de orat. I N-  INHOUD. I. Hoofdstuk. Van de Rechtsgeleerdheid övef het algemeen en van de Praktijk in het 0ij'zonder, bladz, i ft. Over de Perfoonen, welke tot de Rechtspleging behopren. 6 III. Fan de Exceptiën over het algé' meen. 9 IV. - Oter de Declinatoire Exceptiën. ïo V. -i Over de Dilatoire Exceptiën. 13 VI. . ■■ . Over de Peremptoire Exceptiën. 16 VII. —— Over de Notulen enz. 18 VUL —• fan de gedingbevesiiging en de órde der Rechtspleging. 20 IX. ■ Over het Libel en deszelfs vereischtens. 30 X. • ■ Over de Schriftuuren van Antwoord. 44 XI. ——— Over de Replijk en Duplijk. 51 XIÏ. 1 . Over de verdere Schriftuuren tot de Crimineele en Civile Procesfen behootende. 57 XIII. Over de Defauten enz, ' 66 XIV.  xiv xiv. xv* :xvi. xvii. xviil xix. xx. xxi. xxii. xxiii. xxiv. xxv. I N H O U Ö. Hoofdstuk. Over de Provirié van Namtisfement. bladz. 79 ' Over de Reconventie en derzelver uitwerking. 92 ■ Over matrimoniêele Gefchillen. 97 Over rechtsgedingen in cas van Egt-fchei ding. 107 ' - Over Gefchillen in Zaaken van Erf laating. 112 i" Over misdaad tegen eer en goeden naam en de Actiën daar uit voortfpruitende. 120 " ' Over crimineele Zaaken in 't algemeen. 134 —— Over Reproe hen en- Salvati'èn van Getuigen.. ijg . « ' " Over Procesfen tot het Zee-weezen behoorende. 167 —— O.véf Burgerlijke Gefchillen tot de onderhoorige ( fubakerne) Rechtbanken . behoorende. . .181 —— Over gerechtelijke en buiten-gerechtelijke Verzoek-fchriften en over het opfeilen der Pleit -memórïên enz. 190 1 ■' Over voorafgeweezene en eind-oordeelige ^Vennisfen, 198 AAN-  AANMERKINGEN O 1? DEN RECHTSGELEERDEN CATECHISMUS* I. HOOFDSTUK. Dat 'er bij het verhandelen eener zaak eené goede en natuurlijke orde moet in acht genomen Worden, zulks is buiten alle tegerifpraak, en zo zeker, als het waar is, dat men zich bij het verklaaren en onderwijzen der meefte weetenfchappen en leeringen van eene fijftematifche orde bedient, 't zij dat men van eene analijtifche of fijnthetifche leerwijze gebruik maake. Hiervan worden wij zeer weinig in de Academie der jonge Praétizijns en ook in dit werkje gewaar. Wij hebben ook in beide deeze werken veele fcbrijffouten in het Latijn ontmoet, dat niet altemaal drukfeilen kunnen zijn, en dat ook iets ongewoons is voor iemand, die zijne rechtsgeleerde ftudie op de hooge - fchoolen op de gewoone wijze met het Romeinfche recht en dus met de A Ia,  ïniiltuten begint, wijl deeze in de latijnfehe taal gefchreeven zijn en ook in dezelve door de Leeraaren geleerd en uitgelegd worden. Alhoewel nu hieruit de geringe kennis van den Auéleur in de door hem zelve in het antwoord op de 5de vr. aangepreezen Theorie genoegzaam blijkt. %o zullen wij nogthans, om ons van alle bedilzucht vrij te fpreeken, en om ons gezegde nog meer te ftaaven, den leerling Vooraf doen op* merken, dat een goede Theorie ook zonder goede grondbeginzelen in andere wetenfehappen, en voornaamlijk in de redenkunde, niet wel kan geleerd en onderweezen worden, en dat dus ook eene Theorie die' door deeze redenkunde niet «nderfchraagt wordt onvolmaakt is; want heï is een bekende zaak, dat die geen alleen wel onderwijst, die het voorwerp zijner leere wel bepaalt en wel onderfcheidt 5 qui bene definit et distinguit, bene docet. , Wij zullen nu, tot de verhandeling der zaake .zelve overgaande, de leerwijze en de bepaalingen ■van den A. volgens onze voorafgegeeven opmerkingen toetfen. . Het fpreekt van zelve, dat den A. eene betelen gemaklijker leerwijze gekoozen hadde, wanneer •hij van het mindere tot het meerdere en dus eerst van de wetten tot het recht en van het recht tot de rechtsgeleerdheid opgeklommen ware, en alsdan had hij ook de verdeeling der rechten, die hij onder de verfcheiden takken der The-  <: 3 i> Theorie gerangfchikt heeft, op haare plaats kunnen te pas brengen. En hadde hij de analijtifche methode willen verkiezen, dan had hij de evengemelde leerwijze omgekeerd moeten voordraagen. Ons bedunkens, had derhalven het eerfte Hoofdft.uk op de volgende wijze moeten opgefteld zijn. 1. Wat is een'' Wet? (*) Een bevel of voorfchrift van eenen meerderen, waar naar de mindere zijne daaden en handelingen mo.et rigten. 2. Wat is het Recht? Een zaamenftel of eene verzaameling van veeIe wetten. Zo onderfcheiden nu deeze wetten zijn, zo verfcheiden zijn ook de rechten. Dus is de eerfte hoofdverdeeling van het recht in «ODLIJK RECHT en MENSCHELIJK RECHT. Hier onder behoort het natuurlijk recht, het recht der volken, het burgerlijk recht, (het welk het bijzonder ftad. en land-recht, of ons eigen recht) en het algemeen aangenoomen Romeinfche recht (of andere van buiten ingevoerde rechten, b. v. het Leenrecht enz.) in zich bevat. Het Staats-recht en andere foorten meer. 3. Wat C*) Men had zelfs van de eerfte beginselen naamlijk de fligna kunnen beginnen. A a  *fc 4 '> »» ^ Rechtsgeleerdheid? Dezelve is over het algemeen eene weetcn-i fchap beftaande in eene gegronde kennis van de rechten; wijl deeze kennis nu of befpiegelend P£ oefenend is: zo wordt de rechtsgeleerdheid ook in eene theoretifche en praEtifche verdeeld. 4. Wat is de theoretifche Rechtsgeleerdheid? Eene befpiegelende kennis der rechten en wetten en van derzelver invloed op de daaden en handelingen der menfchen. 5. Wat is.de practifche Rechtsgeleerdheid? Eene wcetenfchap, of bekwaamheid om de verkreegen kenMs in de rechten, op alle voor- toornende gevallen toe te pasferf. En dit gefchiedt volgens de voorgefchreevcn rechts-vorm, die bij het behandelen der recht* 'zaaken en rechtsgedingen moet waargenomen worden; dat men eigenlijk de practijk noemt. Nu zullen wij- eens onderzoeken of de bepaalingen van den A. volledig zijn, dat is te zeggen, of zij zo zijn, dat zij op het bepaalde voorwerp alleen, en óp geen andere, toepasfe- ififc zijn. . i , De eerfte vraag: Wat beteekent het woord Rechtsgeleerdheid? is reeds gebrekkelijk; want hier wordt immers geene uitlegging van het woord rechtsgeleerdheid, maar eene bepaaling van dc zaak zelve, gevraagd. Het antwoord, of de vermeende bepaaling, is ook geenzins volledig en woordelijk uit de In-  5 ftïtuten (zie § i. Jnft. de J, e.t J. ) genomen. Dat deeze bepaaling ook op de Wijsbegeerte kan toegepast worden, is een' bekende zaak: en zulks wordt nog dragelijks in de lesfen ovor de Inftituten op de hooge fchoqlen genoeg gehoord. Op de tweede vraag zoude men beter kunnen antwoorden: in de theoretifche en pracïifche. In de derde vraag zoude men beter gevraagd hebben: waarin beftaat de Theorie? En als dan kon meii (pnder verbetering) die vraag daar op hebben laaten volgen: hoe yeelerlei zijn die rechten, waarvan men eerst eene befpiegelende kennis verkrijgen moet, eer men dezelven kan in oeffening brengen? Hier had men de verdeeling der rechten kunnen laaten volgen, en, zo men breedvoeriger had willen wezen, als dan ieder recht in het bijzonder bepaalen i 't geen wij thans mondeling zullen doen. Dat het antwoord op de vierde vraag veeleer eene onnauwkeurige befchrijving, dan eene bepaaling in zich bevat: is zo klaar, dat zulks geen verder betoog vereischt. En wil de A. de praclifche rechtsgeleerdheid in eene algemeene en in eene bijzondere verdeeld hebben, dan zeggen wij, dat de eerfte is eene bekwaamheid qm zijne verkreegen kundigheid in de rechten op alle voorkomende rechtszaaken toe te pasfen; en dat de tweed?* in ecnen bepaalderen zin genomen, (waar door men meestendeels hedendaags het geen men pracA 3 " tijk  6 >> tijk noemd verftaat, ) beftaat in die wetenfchap of kundigheid in de verfcheide rechtsplegingen, gebruiken en voorgefchreeven formulieren, welke tot het beginnen, volvoeren en ter uitvoering brengen der burgerlijke en lijfftraffelijke rechtsgedingen voor den bevoegden rechter vercisht, en ook buiten de rechtbank tot het opftellen der nodige bewijsftukken en andere publijke gcfchriften geoeffend wordt, of korter, de Praetijk is de bekwaamheid om zo wel vóór als buiten de rechtbank allerlei rechtsgedingen en rechtszaaken volgens de gewoone rechtspleeging en de voorgefchreeve rechtsgebruiken en formulieren te be. handelen. AANMERKINGEN OP HET H. HOOFDSTUK. Eene zaak (»è het antw. op de 6 vraag). Hier wordt immers niet van de twistzaak zelve, maar van het proces of het rechtsgeding gefprookcn, dus zou men beter antwoorden: De gewoone rechts-r vorm, of de manier op welke de door partijen voor den rechter gebragte zaak behandelt en beflis't wordt, Wat  7 •> Wat is een Rechter? Een Rechter is over het algemeen een publijk perfoon welke de voor hem gebragte gefchillen en twijffelachtige zaaken beoordeelt en daar over recht fpreekt. De omfchrijving van den A. is te lang voor het geheugen van den Leerling en vóór een antwoord in eenen Catechismus. Dezelve dient dus beter, agter deeze bepaaling gevoegd zijnde, tot eene uitbreiding en opheldering. Conform (het verhandelde, naamlijk de aéta et probata) en het voorfchrift enz. Deeze is of ORDINAIRE Of GEDELEGEERDE. Een aangeftelde rechter om in plaats van het Collegie van eenige zaaken kennis te neemen, bij voorbeeld Commisfarisfen, Rapporteurs. Eisfcher die iemand voor den rechter betrekt of aanklaagt. Kinderen (zie antw. 11) ten zij na verkree^en verlof, ( venia agendi.) Defendeert (zie antw. 13) met op den eisch te antwoorden; waarom hij ook wel Antwoorder genoemt wordt. Inhahiel (zie 'antw. 14) naamlijk door den bij'tand van anderen, bij voorbeeld pupillen, vrouwen enz. moeten door A 4. hun-  *(£ 8 > hunne voogden of curateuren verde» digd worden. Litê in het procés. En verzoeken (zie antw. 15) beter op verzoek. Onbevoegdheid (zie vr. 17 op V einde'). Bij deeza ftof moet men aanmerken, dat de onbevoegdheid lpruitende uit de in dit antwoord opgenoemde gevallen, en de onbekwaamheid der perfoonen, aanleiding geeft tot het wraaken der. getuigen, het geen volgens den gewoonen ftijl reprocheeren genoemd wordt. Deeze reproches vinden plaats 1. aangaande de omflandigheden der perfoonen, a. omtrend derzelver hoedanigheden, 3. omtrend de forme of wijze die men in 't examineeren gebruikt heeft. Waarover in 't XXL Hoofdftuk bladzijde 113 enz. breeder zal gehandeld worden„ Op dit Hoofdftuk had de A. volgens eene goede orde, èerst twee bijzondere Hoofdftukken, naamlijk, over de Dagvaardingen en over den Eisch en deszelfs requiüten ( pf vereischtens ) moeten laaten volgen, in plaats van daarvan eewt op bl. 19 en 20 in het VIII en IX Hoofdftuk gewag te maaken, en nu terftond een fprong cp de Exceptiën te doen, en dezelve naderhand nog eens in het X Hoofdftuk te verhandelen. Men moet bij het beftudeeren van deeze ftof en bij ieder der volgende Hoofdftukken telkens de Ordonnantie op 't ft uk van de Jufthie binnefi de fteeden en ten platten lande van den 1 April J580. naarzien en bij de hand neemen. Zie derhal-  waarvan hier gehandeld wordt of 2. in het recufeer en (wraaken} van den Rechter. ƒ*-  4£ u & Inflantie (*) van zaaken (z. antw. 31 in fine) naamlijk, duidelijker: wanneer de zaak, of de ac, tie, van zodanig een' natuur is, dat ze vóór ee~ nen anderen Rechter behoordt of wanneer ze reeds voor een' anderen Rechter geinftitueerd is, of bij Arbiters en Goede mannen verbleeven is enz. In wat zaaken valt geen renvoij? Over het algemeen in zaaken raakcnde de Hoogheid, Vrijheid, Heerlijkheid, Rechten, Domeinen enz. van de Hooge Overheid : ook in al het geen dat tot nadeel, verachting en ongehoorzaamheid van dezelve verftrekt enz. Zie hier over, en ook voornaamlijk over den Gerichtsdwang van een ieder het geheele III. Hoofdftuk van den XL Titel in het IV boek van me rul a manier van procedeeren, en Art. VIII van de Inftruftie voor den Hove van Holland, verklaard door r. hogerbeets van V aanvangen en vol. voeren der proces/en Tit. de Foro competenti. Het ade, naamlijk, het recufeeren van den Rechter, vindt plaats om tweederlei hoofdreedenen, 1. wanneer de rechter inhabiel 2. wanneer hij fuspect is. De eerfte reden, uit de Romeinfche rechten afkomftig, vindt hedendaags weinig of geen plaats, wijl de Hooge Overheid veronderftelt wordt, bekwaame rechters aanteftellen: maar de tweede kan menigmaal voorkoomen, bij voorbeeld: wanneer de zaak den rechter mede aangaat, of zo dezelve ook eenig belang heeft in het voordcel of (.*) Zie de aanmerk, op de 68 Vr.  | ii i5> pf de fchade, uit de zaak voorspruitende, naamlijk, als hij Borge is, of zo hij belooft dezelve zaak te waaren of te guarandeeren enz. 2. zo hij een proces van gelijke natuur heeft als de zaak daar over hij zit. 3. Wanneer ik zelve met den Rechter (als. met een privaat perlbon) een proces uitflaande, hebbe. . 4. Als hij mijn dood vijand is, en mij gedreigd heeft, mij te zullen fchaden enz. 5. Wegens zijn al te groote genegenheid voor. de partij. 6. Wegens deszelfs bloedverwantfchap met partij. Zie deeze en dergelijke redenen meer bij da. aangehaalde Mérula L. IV. Tit. 4. Cap. 4. Alleenlijk moet men hier nog opmerken, dat men zich van deeze recufatie voor alle andere, exceptiën, en dus ook voor de liriscontestatie, moet bedienen, om dat de gedaagde, zonder de-, zelve eerst voorgefteld te hebben, antwoordende, daar door ftilfwijgend. den Rechter voor competent erkent. NB. Op 't einde van dit Hoofdftuk bladz. iq reg. 8 lees, in plaats van zo dan, zo dat hij in een ordinair proces ontvangen worde enz. AAN-  AANMERKINGEN OP HET V. HOOFDSTUK» is een dilatoire Exceptie? Zie Hoofdfi. III. vr. 24. Wij herhaalen hier wat wij meer van de bepaalingen des A. gezegd hebben, die ook wederom aldaar het zelve door het zelve (idem per idem) bepaalt. Derhalven antwoord men beter, dat een dilatoire Exceptie zij: eene zodaanige tegenftelling waarvan de verweerder zich bedient, om de zaak uitteftellen en Heepende te houden, of om des Eisfchers voorneemen te beletten. Homologatie of aqui 'éfiement (_ zie antw. 37 in fine) Bekentenis, goedkeuring of berusting. Ook tegen Voogden, (zie antw. 40) Curateuren en anderen, die wegens den Eisfcher ageeren, of met eenige qualiteit in rechten verfchijnen en dezelve niet daadelijk bewijzen. Gedaagde (zie antw. 42) deeze exceptie competeert niet alleen den Gedaagden, maar ook den Eisfcher, en is dus beiden partijen gemeen: dezelve kan ook in zommige gevallen tegen de Ad- vo-  vocaten gebruikt worden, bij voorbeeld: wanneer dezelve injurieus, lasteragtig, niet ter zaak dienende of te lang pleiten, of wanneer dezelve eene overeenkomst met hunnen Meester gemaakt hebben, om part of deel in de zaak te hebben enz. Zonder van eene vohnagt. Ook wanneer de procuratie niet behoorlijk gepasfeerd is; bij voorbeeld: zo zij Generaal, in plaats van Speciaal, ware, en dan heeft deeze Exceptie dat bijzondere, dat dezelve ook na de Litis - contestatie, ja zelfs na de Sententie, mag voorgewend worden: om dat eene onwettig begonnen zaak naderhand niet kan wettig worden. De A. heeft vergeeten hierbij te herinneren, dat men ook zomwijlen tegen den Deurwaarder, deszelfs Exploit of de Citatie kan excipiëeren, of dezelve impugneeren: bij Voorbeeld: wanneer de Deurwaarder of Bode zijne Commisfie niet behoorlijk agtervolgd, of geweigerd heeft Copie van zijn Exploit te geeven. 2. Wanneer de gedaagde gedagvaard is op eenen incompetenten dag, op eene onveilige plaats; in welk laatfte geval exceptio loei non tuti .plaats heeft. 3. Wanneer de Requirant op zijn valsch en onwaaragtig (fupreptif en obreptif) te kennen geeven Mandament verkreegen heeft: als dan kan tnen ook ten fine van niet onfangelijk concludeeren, 't zij dat zijn verzoek in het geheel of flechts  *@ 15 ■> flechts ten deele bezijden de waarheid ware. Nogthans moet men hierbij aanmerken, dat men meestendeels ook in dit geval bij deeze Exceptie niet mag perfisteeren, en, dien onverminderd, ten principaale moet antwoorden, neemende contrarie conclufie. Voorts kan de verweerder ook excipiëerende concludeeren tegens de donkerheid, tegenftrijdigheid, algemeenheid en onbevoegtheid van 'sEisfchers conclufie: bij voorbeeld: „ concludee„ rende dat dezelve verklaard worde inept, „ obfcur, alternatif, al te generaal enz, en der„ halven verworpen worde, en de Gedaagde „ geabfolveerd van de Inftantie enz." Schoon een braaf praktizijn hieromtrend met omzigtighied moet te werk gaan, en geene valfche en ongegronde drogredenen of andere vonden gebruiken; wijl een fcherpziende rechter dezelven niet zal toelaaten, en veel eer, zo de intentie en het goede recht van den Eisfcher uit deszelfs Conclufie flechts eenigzins blijkt, alle dergelijke uitvlugten zal verwerpen, en geen reflexie daarop neemen. Den tijd van Reformatie (zie Antw. 44) naamlijk, den tijd, of het fatale, van tien dagen, binnen het welke men moet appelleeren. AAN-  AANMERKINGEN OP HET VI. HOOFDSTUK. Wat zijn peremptoire Exceptiën? Zie de 25 vraag) waar deeze bepaald AVOrden: toch duidelijker antwoord men: dezelven zijn zoodanige beweeringen en klaare befcheiden van den Verweerder, waardoor het gefustineerde van den Eisfcher daadelijk gedood en te niet gedaan wordt. Het woord peremptoir zelve, dat van het latijnfche woord perimere (te niet doen, uit den wegruimen) afgeleid wordt, geeft zulks genoegzaam te kennen. Vervallen (Zie Antw. 48) hier onder behooren: exceptio reijudicatae (van gewijsde), transaSlionis (van transactie), praescriptionis ( van verjaaring ) jurisjurandi judicialis) van afgelegden Eed, die het einde van alle procesfen is enz. Deeze Exceptiën kunnen naar vereisch van zaaken vóór of na de litisconteftatie voorgewend worden; en terftond beweezen zijnde, kan men daarbij perfifteeren, ea ten principaale obtineeren. m  <• 17 ■> Effecten {Zie Antw.49) naamlijk, dat men ook niet uit hoofde van dien iets zoude kunnen eisfchen. Van dit foort zijn, behalven de in 't antwoord op de volgende vraag opgenoemde drie eerfte Excep iën, ook nog anderen; bij voorbeeld: de Exceptie quod metus causfa, wanneer, naamlijk, iemand, door vrees gedwongen, iets beloofd heeft enz. De Exceptie rei judicatae (verzet van vonnis), wanneer de gedaagde bij fententie van den Rechter geabfolveerd is, om dat den Eisfcher zijne intentie niet heeft kunnen bewijzen. Deeze Exceptiën worden, volgens den gewoonen regel, voorgewend en geprobeerd tot de fententie toe, maar niet daar na: uitgenomen in zommige enkele gevallen naamlijk bij aldien de fententie tegens eenen minderjaarigen geweezen is, volgens de voorrechten aan minderjaarigen competeerende, uit kracht van welke, men ook herftellinge mag verzoeken. Zie hugo ds groot Inleiding B. III. Deel 48, 49, en 50. Behalven de voornoemde Exceptiën zijn 'er ook nog andere middelen in rechten, waarvan men zich gewoonlijk voor de Litisconteftatie bedient, en daar over wordt van de meefte Aueteuren bij de materie van de Exceptiën tegelijk gehandeld; als, bij voorbeeld, daar is het verzoek om fuffifante cautie voor de Kosten en de Reconventie, het verzoek van doinkilium citandi te kiezen enz. B Wes-  *C 18 «> "Weshalven den A. waarfchijnelijk goedgcvon* den heeft in het volgende Hoofdftuk deeze ftof onder het Artikel van de Notulen en preliminaire verzoekA te verhandelen, en te laaten volgen. AANMERKINGEN OP HET vit. ho ofdstuk. jZo welfpreekend het Antwoord van den A. op de Vraag is, zoo min zal een Leerling het zelve verftaan, wijl ook andere gefchriften en memoriën ten procesfe dienende werktuigelijke deelen zouden kunnen genoemd worden. Notulen zijn over het algemeen aanteekeningen van den Secretaris of Griffier in de publijke Registers van de daaglijkfche deliberatiën in den Raad, of van al het geen voor den Gerechte en voor Commisfarisfen verhandeld wordt. Doch hier worden dezelven in eenen bepaalderen zin genoomen, als alleen betrekkelijk tot het rechtsgeding en dan zijn deeze Notulen zoodaanige aanteekeningen, die. door den Secretaris ter rol-  *C« 19 i> rolle gehouden worden, van al het geen door partijen mondeling voorgefleld, in gefchrifte overgeleeverd, en door den Rechter gedisponeerd en beilist wordt. In de volgende 50/?" vraag noemt de A. eenige foorten deezer aanteekeningen op, maar hij vergeet voor eerst te noemen de Conclufiën van Eisch, die, in kleine zaaken, meest bij herhaaling mondeling ter rolle gedicteerd, en dus ook aangeteekend worden; de Defaulten enz. die zekerlijk voor de Exceptiën voorafgaan. Geeft eens definitie (zie vr. 53). Zeer verheeven! Ik zou liever gezegd hebben: geef eens eene befchrijving of een voorbeeld enz. Eisfcher (zie antw. 54). 'Er kan ook van den Gedaagde, zo hij fufpect is, cautie, om in rechten te zullen verfchijnen, om het gewijsde te zullen betaalen, gevorderd worden. En van den Impetrant, cautie van ratihabitie zijner praetenfe last en volmagt. Bij Editie (zie antw. 55). Zie merula B. 4 T. 24 Cap. 15 No. 6 en de nota No. 31: door wien in het zelve Hoofdftuk ook naauwkeurig bepaald wordt, wat eigenlijk door woonplaatfe, domicilie, te verftaan zij, en hoedanig de citatie moete gefchiéden. Ba AAN-  AANMERKINGEN OP HET VIII. HOOFDSTUK. hebben reeds in den beginne aangemerkt, dat het geheele voorftel van den A. geenzins fijftematisch, en meestal verward zij; wij zullen derhalven hier eene korte fchets geeven van de orde, waarnaar de A. deeze en de in de volgende Hoofdftukken verhandelde ftoffe had behooren te rangfchikken, om den Leerling een beter denkbeeld daar van te geeven. Het eerfte begin der Rechtspleging is zekerlijk 1. de Citatie, verleend op het mondeling verzoek of het overgeleeverd Libel van den Eisfcher. Dit Libel, of deezcn Eisch, wordt in den eerften termijn herhaald en die conform geconcludeerd, dus is het 2<*« Artijkel 2. de Conclufie van Eisch (Zie het IX. Hoofdftuk). De Gedaagde niet cómpareerende worden ten 3. de Defaulten verzocht; waarvan 'er drie na eikanderen en zomwijlen een vierde ex fuperahundanti verleend worden, (zie het XIII. Hoofdftuk >  Huk). Doch, zt» de Gedaagde compareert, dan kan hij zich ten 4. van zommige Verzetten en Uitvlugten (Exceptiën'), aleer hij gehouden is te antwoorden, bedienen; andere moeten, ten 5. met het Antwoord gepaard gaan, (zie het IV. V. en VI. Hoofdftuk). Ook wordt zomwijlen, gelijk in het voorgaande Hoofdftuk gemeld is, Cautie of Borgtogt voor de pleit onkosten enz. gevorderd, en van den Gedaagden wederëisch (reconventie) gedaan; (zie ook vr. 146 en 147 Hoofdftuk XV) deeze moet aan het antwoord geannexeerd worden. Door dit antwoord op den Eisch wordt eigenlijk het geding bevestigd, en djt is het geen de Rechtsgeleerde ten 6. de Litiscontestatie (de gedings-bevestiging) noemen, wijl door dit antwoord van den Gedaagden het rechtsgeding zijne vastftelling verkrijgt, en Litispendent wordt (*). Hier van wordt in dit Hoofdftuk gehandeld. Hier op had nu den A. ten minften ook iets, ten 7. van de Replijk en Duplljk, en dat 'er zomwijlen ook naar vereisch van zaaken een Triplij k en Quadruplijk toegeftaan wordt, moeten zeggen, en te kennen geeven, dat de zaak nu vóór voldongen gehouden wordt; ten ware, dat 'er (*) Naamlijk ten epxigtc van den Eisfcher ; want aangaande ien Gedaagden worde de zaak Litispendent, zodra dezelve voor Qimmsfarisfen beeft gediend en te koek gekoomen is. Iï 3 ' '  <- 22 > 'er eene Interlocutoire Sententie plaats had. Nu volgt gemeenlijk hierop de dispofltie, om de zaak verder te bepleiten of te befchrijven, en als dan moeten beide partijen binnen 14 dagen wisfelen van Inventariën en ftukken, beftaande in Irformatftn, Preuven van weerskanten, Pof tién, Reprobatiïn , Reprochen van getuigen, Sa!va~ tien, Interrogatorïin, contra Ir.terrogatoriën enz, en in rekenings zaaken in Verbaalen van Debat, contra Debat, Solutie en Super Solutie enz. Deeze evengemelde dispofitie wordt voor den Hove van Holland een Apointement dispofitief £ * ) genoemd, zie merula B. IV. T. 46 C. 1 No. a in notis Ibid T. 49 C. 1 No. 3 T. 52 No. 1 en 2. Na dat dit alles verhandeld is, dan wordt 'er eerst geconcludeerd of gefloten, en het geheele Proces geïnftruëerd en geformeerd bij Inventaris ter Griffie overgebragt, daar bij berust en recht verzocht. En nu wordt een einde aan het rechtsgeding gemaakt door de Definitive Sententie £ of het vonnis } inhoudende of condemnatie of abfolutie. Deeze behoudt en verkrijgt haare kragt, indien 'er binnen 10 daagen £ fatale apeilationis ) geen hooger beroeping gefchiedt; te weeten, bij wege van Appellatie of Reformatie, ten 1. Voor (•) Ze verit let gtteemi, ta £■< ie Rafter iatrieir ii tfie en ie tcijzt, ef velte bet recéfgeiittg vervel'gi zal aer. in, naier iep—li; iit gifchiei gemeenlijk ietr Cowaitftriiftm ven ie R*U  1. Voor 't Hof (*), ten 2. Voor den Hoogen Raad, ten 3. In Revifie, of Herziening enz. ( * * ), Zulks niet gefchiedende, of niet kunnende ge- fchieden, dan wordt het gewijsde ter Executie gelegd. Zie over de voorfz. definitive fententie merula B. 4 T. 88 tot 92 incluis, en over de Executiën denzelven zo heroemden als bondigen Schrijver B. 4 van Tit. 93 tot 99 incluis, waar deeze ftofFe breedvoerig verhandeld wordt. Zie daar eene korte fchets waar naar de A. zijne verhandeling had kunnen rangfchikken; en dus doende had hij de Hoofdftukken zijner verhandeling in een gefchikter; en voor den Leerling duidelijker en vatbaarder orde kunnen plaatfen. Men moet derhalyen bij het verklaaren der volgende Hoofdftukken de voorfz. orde in het oog houden, en zich eigen trachten te maaken., dan zal men van zelve y'der nu te verhandelen ftoffe in haar behoorlijk vak kunnen brengen. Reeds van den beginne af, had het ons bijna berouwd, dit \yetkje tot een Leer-boek verkoo- zen (*) Merk op , dat men voor den Hove binnen den twintigflen, dag het verkreegen Mandament moet doen exploiteeren ; maar bü den Hoogen Raad heeft men daar 42 daagen tijd toe. f**) Deeze- is van de andere hoogere beroepingen dttrm onderfcheiden, dat men dezelve nog binnen 2 Jaaren kan verzoeken : ook door de bijzondere inrigting van dit Collegie , welke bekend is: anders kan de Leerling dezelve in zijnen lijbrechts vinden; zie deszelfs Burgerl. Reehtsgel. Handboek vr. 95. B 4 '  "(f 24 5* zen te hebben, wel weetende, dat 'er andere handboeken genoeg in 't licht waren, die tot eene handleiding konden verftrekken. Doch, wijl wij dezelven niet bij de hand hadden, en te voren wisten, dat dezelve grootendeels over het notariëele handelden : zo dachten wij ten minden in dit nog nieuw werkje eene beknopte verhandeling over de praktijk en de rechtsgedingen in behoorlijke orde te vinden, voornaamlijk daar ons het wel opgefinukt Informatoir Bericht van den A. een vohaaklijk en inftru&ief Tractaatje fcheen te belooven. Intusfchen hebben wij, fchoon wij ons in on* ze verwagting bedrogen vonden, ons van dit werkje, bij gebrek van een ander, bediend; ook om dat 'er, niet tegenftaande de vooren gemelde wanorde, nog al veel nuttigs en weetenswaardigs voor den Leerling in bevat is; neemende daar bij een befluit, om door de hier en daar te maaken aanmerkingen en verbeteringen denzelven des te opmerkzaamer te maaken, en even daar door hem het noodzaaklijkile te doen onthouden % en hem door het aanwijzen der gebreeken, op eene gemaklijke wijze eene goede orde te leeren. VERVOLG DER AANMERKINGEN OP HET VIII, HOOFDSTUK. Van de Litisconteftatie hebben wij reeds hierVOOren bij No. 6 met weinig woorden gewag ge-? maakt i  25 3* maakt; en uit dit kort begrip, dat wij daarvan gegeeven hebben, zal genoegzaam blijken, dat het Antwoord van den A. op de S8/ï« vraag, dat wij voor geen bepaaling kunnen laaten doorgaan, op zijn best eene verwarde befchrijving, en geenzins duidelijk zij. Eene rechts hangende zaak Deeze uitdrukking komt hier in 't geheel niet te pas; want door de Litisconteftatie wordt eerst het geheele geding li» tispendent (gedinghangend). Litis contefieeren. Wederom zeer fraaij gezegd, en wederom, tegen de regels der redenkunde, idem per idem, het zelve door het zelve bepaalt. Conclufiên. Dit gefchiedt immers ook meest na het antwoord enz. ten minften van den kant van den Gedaagde, die eigenlijk door zijn antwoord (naamlijk, door Kennen of Ontkennen) aan de Litisconteftatie haar vol beflag geeft, of hij moest in kleine zaaken eenvoudig concludeeren, zonder iets vooraf te zeggen; wanneer wel eens de conclufie (maar in eenen oneigenlijken zin) voor het antwoord zelve genomen wordt. Uit deeze ontleding van dit Antwoord blijkt ons hiervooren gezegde. Een oud Praktifijn zal, wel is waar, verftaan, waar den A. naar toe wil. Die den weg kent, vindt denzei ven ook gemaklijken Maar wat moet een Leerling hier den, ken, wanneer hij hier van Schriftuuren en Gofi* cluften, en ik weet niet wat al meer leest, M niet begrijpt welke het eigenlijk moeten zijn; £5 waa?  C' 2<5 r> waar het toch bij de Litisconteftatie derk op aankoomt. In een' Catechismus diende ook, als 'er de bepaaling eener zaak gevraagd wordt, het antwoord daarop beknopt en zaakelijk opgegeeven te wotden. En als dan ware hier het antwoordvan den gedaagden een noodzaaklijk vereischte van deeze bepaaling geweest. De A. geeft zulks zelve in zijn Antwoord op de volgende %<$e Vraag niet onduidelijk te kennen. Men leeze daar Hechts de laatde woorden: „ geantwoord moet hebben" Dus is het onbegiïjplijk, dewijl 'er in dit eigende Antwoord zulk fchoon timmerhout te vinden is, om 'er eene goede bepaaling van te maaken, dat den A. daar niet op dacht, eer hij het voorgaande Antwoord opdelde. — Maar bier zou dat raare ding, hoe hiet het toch, de Logica weder te pas koomen. En de Heer Prof. weet zekerlijk, wat eene definitio distinéta, completa en adaequata zij, of men kon wel eens van Contra-opinie (*) zijn. Kortom de Romeinen en onze oude Rechtsgeleerden hebben reeds lang, zo maar eenvoudig weg, gezegd, dit de Litiscontedatie zij: refponfio rei ad libelhm.fi actoris intentionem, naamlijk, het antwoord van den gedaagden op den eisch. De óofie Vraag: Waarmede behoort de Litis-Ccntefiatie voor af te gaan ? doet iemand denken dat juffr. Litiscontedatie met iemand gepaard, hand aan (») Dit woord is, zo als het ook zij, in de curfieve Noot td. |9 te vinden.  *UJ 07 > aan hand, moest voorafgaan en naar flijle van praktijk wonderlijke fprongen maaken. — Het geheele werk fchijnt den A. weinig oplettendheid en moeite gekost te hebben. Citatie. De Citatie is zekerlijk het eerfte begin der rechtspleging, en door middel van dezelve verfchijnt de gedaagde voor den Rechter; maar, zodra hij op den eisch antwoordt, wordt immers het geding bevestigd. Dus is wel de Citatie de oorfprong en eerfte oorzaak der Litisconteftatie, maar geenzins het fundament, of de grondflag (want fundament is zulk een raar woor d) van dezelve, die eigenlijk (als het den Heer A. belieft te weeten) het antwoord van den gedaagden is; op welken grondflag het rechtsgeding voor vastgemetfeld, of gevestigd gehouden wordt. En zó wordt het ons op de Academie geleerd, en zó begrijpen het verre de meefte RechtsdoStoren: zo dat 'er geen volzaakelijk betoog, maar wel een' duidelijker en beter orde in het vértoog van den A. nodig zal wezen. Om alevenwel denzelven, eer hij die Contra-opinie in zijne Lesfen voordraagt, iets aan de hand te geeven, waardoor hij welligt zelve tot een beter gevoelen zal overgehaald worden: zo gelieve men zich Hechts te herinneren, wat ik zo even van de bepaaling der Litisconteftatie gezegd heb, en daarbij, zo men nog niet gelooven wilde, als dan de Inleiding tot de Praktijk van Mr. w. de groot B. i C IX. No. 25 naar te zien, waac ook  ■ook duidelijk zal aangetoond worden, dat die kundige Man ook in die overtuiging is, dat 'er verdaan wordt Litisconteftatie te gefchiedcn, wanneer een Rechter het antwoord van den Gedaagden op den eisch van den bnpetrant heeft gehoord, en dat hij alzo uit het verhaal van de zaak kennisfe daar van begint te neemen, Zie ook merula Lib. IV. Tit..32 C. i No. 3. Dit Artijkel raakte de Rechtsdoctoren (zie antw. 60); dus was het mijne zaak, jure meo, den Heer Prof. iets van mijne proöpinie hier over te zeggen, Antw. 61. Eene Citatie, of dagvaarding, is over het algemeen, eene wettige roeping van partij voor derzelver daaglijkfchen of zomwijlen hoogeren Rechter. Bevel, Beter een gegeeven last (mandatum} enz. Want de Gerechtsbode is eigenlijk een dienaar van 't Gerecht en hij wordt daartoe van de Magiftraat gequalifkeerd. (Zie w. van aller annot. over de ordonn. op V ftuk van Juftitie. Art. I. en sim, van leeuwen aldaar Aro. 2 en de zofle vr. vm den A. zelve). Overal kan den eisfcher ook niet beveelen, b. v. het Hof van Holland verleent Mandament en in kleine zaaken Appointement, en ten platten lande gefchiedt de dagvaarding meest met voorkennisfe van den Schout of van den Gerechte. Zie ook merula B. IV. T. 24 K. 2. Dit wordt hier alleenlijk aangemerkt, om aan te toonen, hoe noodzaaklijk het zij, dat men bij ie-  * Recht, dat daaruit voortfpruit of daarop toegepast kan worden. Ten 3. een wel daarmede oyereenftemmend flot of Conclufie, congruum petitum. Zo dat den Eisch weezenlijk een fijllogismus j-aridicus, een' rechtelijke lluitreden, in zich bevat, als b. v. titius is mij zo of zo veel fchuldig en heeft niet tegenflaande mijne meenigvuldige aanmaaningen geweigerd te beiaalen: Nu kan een ieder fchuldenaar naar rechten genoodzaakt worden niet alleen om de fchuld zelve, te voldoen, maar ook om de door zijne weigering veroorzaakte kosten te betaalen; Ergo Concludeere: dat titius tot betaalinge van fchuld en kosten zal gecondemneerd worden. Zo eenvoudig dit voorbeeld ook zijn mooge, zo zal de Leerling zich toch daardoor een klaar denkbeeld van het weezenlijke van den Eisch kunnen vormen, en dus, dit wel begreepen hebbende, niet overal en daar het niet te pas koomt, met de Conclufie fchermen. En waarlijk, de oude flender en de bij verfcheide Praktifijns aangenoomen manier van doen is 'er de oorzaak van, dat jonge lieden, die bij hen in den beginne gelijk machinen werken (vermits zij door het geen zij onder het affchrijven onthouden, hunne meeste kennis moeten verkrijgen) zich van dat tijdftip aan een verkeerd begrip van de Conclufie maaken. Wanneer men vóór kleine zaaken of ook vóór de Vierfchaarea ten platten lande zomwijlen eisfchen opftelt, beC giat  •K& 34 •> gint men direct, na het hoofd, met de woor, den: „ Den Eisfcher concludeert, dat de Gedaagde bij vonnisfe definitief zal worden gecondemneerd'* enz. enz. Zo vat men aangaande verfcheide Eisfchen de zaak bij den ftaart, daar men met evenveel moeite en eene kleine omfchrijving den eisch zijne behoorlijke vorm kon geeven. Het is immers eok beter, dat men de zaaken in orde doet — voornaamlijk als- zulks weezenlijk zo behoort en beter is, en wanneer men weet, dat zich jonge lieden (*) naar onze voorbeelden rigten. Want a bove major i difcit ar are minor: zo de ouden zongen, zo piepten de jongen. Wij hebben hier van den inhoud en de drie vereischte hoofddeelen van den Eisch iets aangemerkt, om dat zulks op de regte plaats ware, en de verdeeling van de Eisfchen zelve moest voorgaan, daar in tegendeel de A., na dat hij zo veel over die iloffe verhandelt heeft, eerst bij de 8o/Z« vraag om den inhoud van den Eisch begint te denken. Doch dewijl de A. eigenlijk aldaar uitgebreider over het zaamenftellen van den Eisch handelt, zo zal 'er hier niets te veel gezegd zijn. Ge- (•) Men moet dus denz elven een naauwkeurig denkbeeld g«even van eene door de praktijk ingevoerde Conclufie va» Eiscb, die te gelijk de intentie van den Eisfcher in zich bevat, en van een Libel, of van een welgeregelden en in de behoorlijke orde opgeftelden Eisch. Het welk gefchieden moet wanne^c men iemand de gronden of eerfte beginzelen leert.  *@ 35 «> Generaale verdeeling enz. in een fchriftuur van Eisch (zie vr. 68). Zou men hier wederom niet denken, dat 'er eigenlijk van de verdeeling, die in den Eisch zelve plaats had, of van de dee» len van den Eisch gefproken wierdt? Men zou bijna deeze (vraag met het Bofte antwoord van den A. kunnen beantwoorden. Met weinig woorden kan men derhalven beter vraagen: hoe veelIer lei Eisfchen zijn 'er? Generaale verdeeling behoorende. Eene fraije generaale verdeeling. En hoe is het moqg- lijk, dat een kundig praktifijn de allereerfte en •algemeenfte verdeeling der Civile Eisfchen hier overflaat. Alle Eisfchen zijn, wel is waar, of Crimineele of Civile; maar van de laatflen, waar hier hoofdzaaklijk van gehandeld wordt, is en blijft toch deeze hoofdverdeeling waar, naamlijk, dat dezelven zijn of Reëele, ofPerfoneele, of Gemengde (Mixtae). Reëele zijn alle zodanige Eisfchen, waardoor iemand zijn eigen goed, of het geen hem in eigendom verbonden is, in rechten vervolgt (b. v. rei vindicatio). Zie de Ordonn. Art. acf en 30. Perfoneele. Waar bij iemand eisch doet op den perfoon, die aan hem verbonden' is, het zij door* enkel handfchrift, overeenkomst, of toezegginge om iets te doen. 'Zie Art. 31. w. de groot Inleiding B. I. Kap. VI. No. 23 en 14: waar ook van -de door de praktijk ingevoerde A&ie uit C 2 een  *C 36 ij* eètt Koopmam-boek met eede gefterkt, gewag gemaakt wordt. Mixtae. Gemengde, welke den aart der reëele en pérfoneele tegelijk hebben, en waarvan men, fchooh den Eisch tegen den perfoon gcfchiedt, de executie op eenig onroerend goed kan vervolgen,- zodanige zijn b. v. alle hypothecaire Eisfchen, alle erffcheidingen, alle fchiftingen en deelingen enz. ' Een Eisch op de Provifie en ten principaalen. Schoon zomwijleri de Provifie in alle de deelen van een rechtsgeding kanverzogt worden., voornaamlijk, wanneer de principaale zaak eenig lang onderzoek of uitftel mogt vereisfchen: zo is het evenwel eene bekende zaak en het meest gebruiklijk, dat de Provifie gemeenlijk tegelijk met den Eisch ia even dezelve conclufie wordt voorgemeld, het welk de A.. in zijn •jaMoimm mede bekent. Hoe kon dezelve nu hiervan eene generaale 'verdeeling, waar onder de civile Eisfchen moesten forteeren, maaken? Deeze iloffe zal bij' de '137/?* vr. breeder verhandeld worden.' Conventie en Reconventie. Dit is wederom geerie algemeene verdeeling; maar hoe dezelven verIcheelen, dat zullen wij in het XV. Hoofdftuk nader zien. ' Meest vooral. Uitgenomen in crimineele zaaken ên pleidooijen. Men  37 *.> Men zou de Eisfchen ook nog kunnen verdeden in Eisfchen v#n de eerfte Lnftantie (*> C die ook raauw-aftiën genoemd worden), en Eisfchen van de verdere Inftantiën, en veele dergelijke meer, die men in de meer gemelde Inttituten en in de bij' de volgende vraag aangehaalde Auéteüren vinden 'zal. In gefchrifte. (zie antw. 64) benevens de aaiiT mcrking op het zelve en de Ordonn. op het klein Zegel 1677. Difinitie. Lees altoos definitie. Requifttie (zie vr. 69). Lees Requifiten of liever vereischten. Particulier betreffende dat geene wat men eischt. Hierbij moet men voornaamlijk opmerken, dat zekerlijk de Conclufie de fpil zij, waarop des Eisfchers intentie draait, en waarop vóór hem alles aankoomt. Want zo als hij concludeert zo. zal ook gemeenlijk zijn vonnis zijn; en men moet het nobile officium judicis niet te verre uitrekken. y.udex. enim ultra petit/i non judicat. Het is derhalven eene uitgemaakte zaak, dat de Conclufie op de ómftandigheden van de zaak en op het daaruit voortspruitend recht moet gegrond zijn. Maar het is niet altoos even gemaklijk, eene volledige Conclufie zo aanftonds te vinden; Voornaamlijk, wanneer men eenen ongewooueu en zelden voorkoomenden Eisch moet opftellen. C 3 Men (_*) Injlantle is eigenlijk het tijclflip waarin men ïnfteert 09 het vervolgen en volvoeren van een rechtsgeding; zulks loont het woord injlare, infleeren , aan,  € 3§ •> Men diende vooral den aart en de natuur van iederen Eisch zeer wel te kennen, om daarin wel te flaagen. En fchoon hedendaags alle de verdeelingen van de Eisfchen, die men in het Romeinfche Recht ontmoet, in de Praktijk niet te pas koomen: zo is toch de Titel de Actionibus hierbij van een groot nut, om dat daarin de waare eigenfehap en uitwerking van iederen Eisch in zijn foort klaar aangetoond en geleerd wordt. Bij deezen Titel kan men de meer aangehaalde Inleiding van w. de groot B. I. Kap. V. en VI. waar men de meeste Acliën verduitscht vindt, en maranta, Part. IV. Dist. 3 enz. naarzie*^ benevens merula L. IV. T. 37 C, 1 No. 3 enz. en No. 17. Ofte tot anderen-enz. naamlijk fine; dat is te zeggen: of tot alle zodanige eindens, die vóór hem het allerdienftigst zijn, en waartoe hij best kan geraaken. Het oogmerk van den Impetrant is dus hierbij, dat hem recht zal gedaan worden op debest mooglijkfte wijze. Nu zal men het antwoord op de volgende 70^* vraag beter kunnen verftaan. Niet verder te zijn gedaan, als hem volgen Jtan, (zie antw. ?o ). Niemand kan zekerlijk meer eisfchen dan hem toekoomt, ook zal niemand iets meer van den Rechter toegeweezea worden. Indien egt er den Impetrant iets verzuimd hadde, alsdan is evenwel de uitwerking van deeze generaale Claufule zo krachtig, „ dat „ daardoor allerhande actiën, en alle remedien naar  € 39 ■> „ naar rechten competeerende, in de rechtsvordc„ ring begreepen en in bedongen fchijnen te wor„ den," gelijk ons zeer fraaij leert maranta in zijn gulden Spiegel Part. 6 de Ut. obl. No. 16. Zomwijlen gebruikt men ook de Claufule falvo jure Addendi, MinuendiEmendandi, Mutandi, welker uitwerking evenwel niet. van den wil der Partij, maar van de rechten afhangt. Welkeen onderfcheidis "erenz. (zievr. 71). Hetantwoord van den A. is ook wel gegrond; maar zou 'er niet iemand, die nu reeds eenige kennis van den Eisch en deszelfs Conclufie verkreegen heeft, eerder het volgend antwoord van zelve te binnen koomen? naamlijk: door den Civilen Eisch wordt, id quod nabis debetur, het geene ons toekoomt, gecischt, daar in tegendeel in den Crimineelen Eisch op eene openbaare ftraf of eene geld boete aangedrongen wordt. Zaamengevoegd (zie antw. 72). Men herinnere zich hierbij wat daaromtrend op de 6Sfie vraag No. 1 aangemerkt is. , Stilt of het rechts v gebruik is. De ftijl is eigenlijk de manier of het gebruik in het beftieren en behandelen der rcchtspleginge en der rechtszaaken, dat men voor zekeren Gerechte zedert geruimen tijd in acht genoomen heeft. Conventie enz. (zie vr. 73). Over de Reconventie wordt hierna vr. 146 enz. breeder gehandeld, alleenlijk moet men hier dit opmerken, dat de Eisch in Conventie en de Reconventie gemeenlijk tegelijk voldongen en afgedaan worden. Staande de Litisconteftatie (zie antw. 74). Dus niet na de Litisconteftatie, om dat, zodra 'er gaC 4 ant-  40 rj)c antwoord is, en de L. C. op die wijze zo wel van de zijde van den Eisfcher, als van den kant van den Gedaagde haar beflag gekreegen heeft, partijen, als 't ware, daardoor bij ftllzwijgende overeenkomst zich aan de Inftantie verbinden. En dit is den algemeencn regel, daar niet ligt van afgegaan wordt; eenige weinige bijzondere gevallen uitgezonderd , b. v. indien iemand klaar bewijzen kan, dat 'er in het opftellen van de Conclufie eene misvatting plaats gehad heeft, zo wordt de verandering toegeftaan, ook na de Litisconteftatie, mits zulks bij requeste (zie antw. 76) verzocht worde en men de kosten betaale. Hierbij is op te merken, dat foortgelijke veranderingen van den Eisch mede eene heilzaame uitwerking zijn van de in het 6g1e Antwoord aangehaalde generaale Claufule: of tot anderen fine. Van de 74 tot de 7 87?* Vraag wordt eigenlijk, gelijk de Rechtsgeleerden het noemen, gehandeld van de Emendatie, Verbetering, Mutatie, Verandering, en Cumulatie, Bijeenhooping of zaamenvoeging, van de Conclufiën. Welke particuliere obfervatien ( zie vr. 78 > Hier zou men, om duidelijker te vraagen, kunnen tusfchen voegen: behalven de Cumulatie. Praetenfie van Eigenfchap. Lees: van dezelve eigenfchap. Dat is te zeggen de actiën moeten compatibel zijn, niet ftrijdig met den eerften eisch, en dus moeten zij zekerlijk in zeker opzigte tot eikanderen behooren; als b. v. de Querela inofficiofi testament! (klachte over een onbevoegd testament) Hereditatis petitio (eisch van Erfnis of Erf- vorde- rin-  *C 41 > ringe) famiüae erciscundae (in cas van fcheidingd en deelinge van den boedel); of wanneer 'er reliëf of herftel (reflitutio in integruni) uit eenigen hoofde verzocht en tegelijk daarbij tot vernietiging (res* cis/zo) van een zeker contraci geconcludeerd wordt. Maar uit verfchillende oorzaake ontflaande. merula L. IV. Tit. 37 C. 4 oordeelt geheel anders, zeggende: toch met dit onderfcheid, en aanfehomv genaomen, of zulke Actiën fpruitende zijn uit diverfe Oorzaaken of'niet, en hij bevestigt zulks met denzelven gail Lib. 1 Obf. 63, die de A. zo even aangehaald, en dus welligt over deeze ftoffe ook naargezien heeft. Die vermaarde A. gail voegt 'er zekerlijk om goede redenen en voorzichtigheidshalven bij: wel verftaande, zo de prohihitive Regalen, dewelke dusdaanige 't faamenvoeginge verbieden , zulks niet beletten of verhinderen. Dus moeten de woorden uit verfcheide oorzaaken cum grano falis verftaan worden. Tot ftraf 'en boeten. De boeten kunnen 'er zekerlijk naar wezen. — Maar, zo het geld-boeten zijn, die den Officier R. O. eischt, gelijk hier ongetwijffeld moet verdaan worden, voornaaralijk bij eene fraudatie van 's gemecne lands middelen, als dan is het geen, dat tot boeting van eene crimineele misdaad moet betaald worden, eigenlijk niet Civll; want het wordt immers ook door den Officier (wel te begrijpen per accufatorem publicum ) en niet per procuratorem geëischr. Schoon men dit volgens de gronden der gemeene rechten zo beöordeelen kon, om dat foortgelijke misdaaden ook onder de crimina gereekend worden, C 5 als  «@ 4^ i> als b. v. bet crime» peculatus, reftdui enz., en om dat ook uit bijzondere feiten bijzondere actiën ontdaan: (gail Obf. 63 No. 3 en 5) zo is nogthans het gezegde van den A., wegens de gelijkheid van zaaken, hedendaags gebruikelijk, en dus vindt deeze cumulatie plaats; zie voorts s. van leeuwen B. V. D. 15 No. 9, en over de Rechtsvordering in Gemeenc Lands Middelen B. V. D. 30, benevens de Generaale Ordonn. en het Plac. op 's Gemeene Lands Middelen van den 16 Maart 16795 inden Qorl. der Adv, Cas. 60. Renuncieeren en afgaan. Want dan is de zaak ten opzigte van den Eisfcher nog niet lifispendent, gedinghangend, en dus kan hij in de eerde inftantie van zijnen eisch afgaan en in de verdere zijn gedaan appel dcfert laaten loopen. In het eerfte geval kan hij ook de zaak wederom aanleggen ter plaatfe waar hij zulks dieuftig oordeelt. Tegen obfteeren (zie antw. 80). Om de in de 41 en ^ofie vraag aangehaalde Exceptie en contrarie Conclufie te vermijden. Legitimam perfonam ftandi in judicia heeft! NB. Hier koomt het uitroeping?-teeken (!) in het geheel niet te pas; maar tot onderwijs van den leerling dient, dat deeze latijnfche woorden beteekenen, dat den aanlegger een gewettigd perfoon, om voor den Rechter te moogen verfchijnen, moet hebben. Geen cafu dubio. Lees liever: Cafus dubius, geen twijffelagtig geval, geen onzeker verhaal, Cafus pofitie. En Rechtm. Lees: naar Rechten. Niet  *C 43 > Niet te boven gaat. Anders heeft bij van den Gedaagden de exceptio plus pePitionis ( * ) te wagten, of dat dezelve excipieerende concludeert: dat den Eisch verklaard worde inept, obfcur, alternatief en al te generaal enz. Nog opening. Dat behoordt immers over het algemeen genoomen dan ook niet in den Eisch, en zulks is ook niet bij de noodzaaklijke vereischtens van den Eisch opgegeeven. Intusfchen zou de A, zich hier kunnen behelpen met de algemcene fprcuk der Rechtsgeleerden: Superflua non nocent. Daar zijn, wel is waar, Eisfchen, waarbij volgens de Ordonnantie Copie authentiek moet gevoegd worden; doch dit heeft zijne reden , naamlijk , om provifie van namptisfement te verkrijgen en nuttelooze uitftellen te vermijden, gelijk hiervoren verhaald is — fchoon den algemeene regel anders en dit 'er eene uitzondering van is. Bewijzen. Daar is een groot onderfeheid tas, fchen Bewijzen, Bewijs-ftukken en Bewijsredenen, en tusfehen de redenen die de Eisfcher in zijnen Eisch opgeeft, of de oorzaak waarmt den Eisch ontftaat, welke, als een noodzaaklijk vereischte, moet aangehaald en gemeld worden. Het geen iets geheel anders is, dan van middelen tot adftruStie of bewijs, melding te maaken. AAN- C) Dat is te zeggen, wanneer de Gedaagde excipieerende Concludeert: dat den Impetrant verklaard zal worden voor als nog niet ontfangüjk, om dat hij voor zijnen tijd op en bij de hand is.  AANMERKINGEN op het X. HOOFDSTUK. Genomen (zie antw. Si ). Men neemt wel eene conclufie, maar geen antwoord. De meening yan den A. is welligt deeze geweest, naamlijk: Een fchriftuw,: van antwoord- waarvan aan de zijde van den Gedaagden of Verweerder gediend, en het welk door zijnen Procureur ingeleeverd wordt, Hierbij is op te merken, dat niet alle antwoorden bij gefchrifte gefchieden, voornaamlijk in kleine zaaken, waarin bij monde moet geantwoord worden. Zie de meer aangehaalde Ordonn. Art. XI. en het XXIII. Hoofdft. van den A. zelve. Wederlegging (zie antw.. 82). Zo wordt gemeenlijk het Antwoord bepaald, en zq kan zulks gefchieden, wanneer 'er bepaaldelijk gevraagd wordt: wat. h een fchriftuur van Antwoord? om dat, zulk een gefchrift vereischt wordende, het ook waarfchijnlijk is, dat het eene zaak betreft, waarin de Gedaagde met enkclijk kennen of ontkennen niet heeft kunnen volftaan enz. Maar wanneer men over het algemeen vraagt; wat h het antwoord van den.. Gedaagden ? zo moet men  ttteri gepaster antwoorden, dat het zelve-zij een beknopt en zaakelijk, fchriftelijk of mondeling voordel, behelzende het voorneemen van den Gedaagden of het geene hij op den Eisch te zeggen heeft. ' Deeze bepaaling kan men nu op alle de antwoorden toepasfen, het zij dat dezelven fchriftelijke of mondelinge zijn, het zij dat 'er eene verweering' of tegenftelling plaats hebbe, of dat men bij enkelijk kennen of ofitkefinen kon blijven berusten. Beknopt moet het antwoord zijn, om dat men flechts bepaaldelijk op den Eisch behoeft te antwoorden, en het overige voor de Duplijk en andere middelen"van adftruftie moet befpaaren. Zaakelijk. Dat is te zeggen, niet verward, niet twijffelagtig nog voorwaardelijk, conditioneel, maar men moet bij de zaak blijven. Competent (zie antw. ' 83). Lees: aln'aar men geroepen is, behooren. En of hem dus eenige ex-ceptiën diendig zijn; want enkelijk dag van beraad om te antwoorden verzoekende, zonder iets daarbij te voegen, te excipiëeren of contrarie conclufie te neemen, zou hij verdaan worden in den Rechter te bewilligen, fchoon dezelve incompetent ware, en hij zou dus doende van zijne declinatoire en dilatoire exceptiën verdooken worden. Over de competentie of bevoegdheid van den Rechter, kan men het zaaklijkde Vinden bij Mr. p. vromans in zijn Tradlaat iie foro competente. /Int,  4<5 iS" Antwoord doceer en (zie antw. 84). Hoe moet men dit onduitsch en de geheele vraag verftaan? Geen een Procureur van den Gedaagden zal zo onnoozel wezen; om den Eisfcher te helpen bewijzen. Doceeren hiet keren; en men gebruikt het zelve woord in de Praktijk voor aantoonen, betoogen enz. Welligt heeft men willen vraagen: Moet ziek de Gedaagde ook aangaande de bewijzen, die in den Eisch vermeld zijn, inlasten? En als dan zou 'er het Antwoord van den A. beter op pasfen. Neen. Bij dit antwoord moet men wederom opmerken, dat de verweerder antwoordende zijne exceptiën niet moet vergeeten, en onverminderd dezelven ten principaale zijne conclufie neemen. Nu volgt ook de volgende 85^ vraag beter, naamlijk: Hoe veellerlei verweeringen (niet hoedanige verdeeling, dit is te duister) hebben in een antwoord plaats? Litis -pendentie of Litis -finitie. Lees Litis -pendentis en Litis-finitae. Bij deeze mag de Gedaagde zonder ten principaale te antwoorden perfifteeren. (Zie de ordonn. Art. XIII.). De redenen kan men uit de beteekenis der woorden zelve gemaklijk opmaaaken; vermits gedinghancrende en reeds uitgeweezen zaaken voor eenen anderen Rechter niet nog andermaal kunnen dienen, ten ware bij hooger beroep. Prae-  Praefentatie. Een formulier daarvan kan mett vinden in schoolhouder Oefenfchool der Not. bh 413. Zie ook w. de groot Inleidt B. I. C. IX. No. 14. Crimineele zaaken (zie antw. 86). De A, heeft het wel op de crimineele zaaken verzien; daar toch over het geheel in dit werk hoofd' zaaklijk het civiele behandeld wordt: dus zou men over het algemeen eerst van het antwoord in civiele zaaken hebben moeten gewag maaken, en naderhand het Crimineele laaten volgen. Gedemonftreerd. Dat is te zeggen doorgaans Hechts beknopt en zaaklijk aangetoond,- anders zou zich de A. zo terftond en den derden zelve tegen fpreeken. Couvreeren (zie antw. 87). Lees bedekt houden. Abfolvatoir. Lees abfolutoir. Zo veel mooglijk. Dat de Gedaagde de allerfterkfle en krachtigfte middelen tot het laatst bewaard, zulks is raadzaam en voorzichtig; en in dit geval is zulks eene geoorloofde Cautela, gelijk het de Rechtsgeleerden noemen. Maar men moet juist niet altijd zo veel mooglijk den Eisfcher zijn goed recht door omweegen en konstgreepen zoeken te beletten; want als dan behooren foortgelijke Cauteelen, loosheden en Subtiliteiten tot de verachtelijke Chicaane enz. — Satisfactoire (zie antw. 88). Lees eene voldoende praefentatie, of aanbieding. Prae-  *C 4S > Praefentatie! Wij moeten puur verwonderd ftaan over alle de uitroepings teekens, die wij geduurig ontmoeten, en nog meer over de fraaije, toch onnoodige ftadhuis- en basterd woorden 4 waarmede dit geheele werk gelardeerd is. Empresfement en Contentement, En dat zo kort op eikanderen; welligt fpreekt dien Heer ook Fransch. Parlez Vous Frankendaal Monfeur — !,J Vermeetende, lees vermeetele. Over dergelijke fpel- en letterfouten en over den zo even gemelden fraaijen ftijl meenden wij, bij eene vroolijke luim, eens vooral iets te moeten zeggen, om dat men niet zoude denken, dat wij dezelven ongemerkt lieten voor bij gaan. Een kundige Leezer zal van den Titel en het informatoir Bericht af en voorts het geheele werk door de waarheid van óns gezegde genoeg ontdekken, en met ons bekennen, dat het verbeteren van alle die fouten een werk op zich zelvcn zou uitmaaken. Wij zullen dus dit hiermede voor gezegd houden, en, gelijk wij te vooren reeds gedaan hebben, nu ook bij vervolg flechts die woorden verduitfehen en verbeteren, die den Leerling onverftaanbaar mogten voorkoomen. Na den fraaijen fchrijftrant van den A. bewonderd te hebben, zullen wij nu ook het nuttige riièt vergeeten, en, vermits dezelve in zijn voorgaande 79/^, in dit 88/2* en het volgende 94/2* antwoord van de praefentatie handelt, aangaande dezelve over het algemeen aanmerken; dat  •C» 49 >• dat het voordel van den A. wat deeze rechtelijke aanbieding betreft, doorgaans plaats vindt, in zo verre, naamlijk, de aanbieding van den Gedaagden op goede en wettige redenen gegrond is, in welk een geval den Aanlegger dezelve ook niet kan «ffimm als captieus, onvoldoende enz. En als dan (het geen de A. welligt met de woorden in deezen en geenen opzigte antw. 88 wil te kennen geeven) kan de Eisfcher zomwijlen als een vermeetele pleiter befchouwd worden; voornaamlijk, wanneer hem in dit opzigt de hiervooren gemelde exceptie plus petitionis kan tegengeweld worden, welke de Gedaagd© zijn antwoord niet praefentatie, waarbij hij aanbiedt te betaalen zo veel hij fchuldig is, en niet meer (*), kan laaten voorafgaan en dus onder beneficie van de laatfte concludeeren: tot verder of anders niet ontvangelijk, en bij ordine enz. Maar het kan ook meenigmaal gebeuren, dat de Gedaagde praefentatie doet, om flechts uitftel van betaalinge te krijgen; dit gefchied gemeenlijk, wanneer hij de deugdelijkheid van het geeischte' piet kan ontkennen, en op.de volgende wijze: F. voor den Gedaagden, is te vreden de geëischm te Somme van enz te voldoen; maar verzoekt refpijt en atterminatie om betaalinge te moogen doen binnen den tijd van enz. * Dit (•) Nam aftore plus petente debet reus offerre partem debitam , alioquin condemnabitur in expenfas. Rebuff. in prooem, «d Conft. G. reg. s No. S3- D  iC 50 5)* Dit verzoek wordt door den Eisfcher bij Re-* plijk of aartgenoomen, of afgeflaan; (zie anw. 91) fchoon het laatfle bet meest gebeurt, zeggende den Eisfcher gemeenlijk, terwijl hij de condemnatie verzoekt: dat 'er geen attetmitiatie valt. Intusfchen vonnist den Rechter, niet ttgeaftiatids de contradictie van den Eisfcher, daaromtrend naar vereisch van omftandigheden en naar billijkheid, de executie van de Sententie vóór eenen bepaalden tijd uitftellende , mits 'er van den Gedaagden tot zekerheid van het gewijsde behoorlijke cautie gefield worde. Obfervatien fpeBeert (zie vr. 89). Lees: opwerking behoort, of: wat is 'er verder omtrend het antwoord van den Gedaagden op te merken ? Sterke proteflatie. Hoe dergelijke proteftatiën van den Verweerder gedaan worden. Zie j. de damhouder Prakt, in Civile zaaken C. No, 3 en 4 enz. Ook kan en moet voorzichtigheidshalven de Gedaagde bij Duplijk zijne gedaane pi-oteftatie vernieuwen en herhaalen. Zie aldaar No. 5. Van gebruik. Zeer wel, zo krijgt men gelegenheid zich zeiven bij uitzondering aan te haar len, en men Haat de anderen al willens over. AAN-  AANMERKINGEN OP HET XI. HOOFDSTUK, Over de Replijk en Duplijk. De Replijken zijn, over het algemeen genoomen, mondelinge of chriftelijke dingtaalen en uitvlugten, die den Aanlegger toekoomen, en waarvan hij zich bedient, om de exceptiën en antwoorden van den Verweerder te wederleggen en den gedaanen eisch daarmede te Herken; hierop heeft de Gedaagde wederom zijn tegenzeggen, waarmede hij de Replijk tracht te ontzenuwen en zijne voorgeftelde exceptie of antwoord te verfterken, dat men dupliceer en noemt: zo dat de Gedaagde altoos de laatfte wederreden en het laatfte woord heeft. 'Er mag bij partijen niet geprocedeerd worden tot Triplijk en Quadruplijk, ten ware bij appointement van den Rechter om gewigtige redenen. Zie Ampl. van de Inftr. 1579. Art. 12. In de Ordonnantie Art. XII. wordt den Eis-, fcher zowel als den Gedaagden eenen gelijken tijd D a tot  Men moet hierbij ook opmerken, dat de Eis* fcher zomwijlen omtrend zommige exceptiën en Foornaamïïjk in zaaken van dubbele inftantie (wanneer, naamlijk, do Gedaagde bij reconventie wedereisen gedaan heeft) en in andere, waarin de Gedaagde eenige provifie eischt, te gelijk bij zijne Replijk daarop antwoord, en dat hij in dergelijke gevallen ook als een Gedaagde feefchouwd wordt. In zake van geringe aangelegenheid, (zie antw. 92). Of die klaarblijkelijk zijn, wanneer men^ b, v,, uit kracht van eenig publiek Inftrument eisch doet, kan men ook voor Replijk perfifteeren, Het gebeurt ook meestendeels, dat de Eisfcher voor Replijk en de Gedaagde alsdan voor Duplijk perfifteerendat is te zeggen; dat zij blijven bij het geene ieder van hun in de vorige conclufien heeft {taande gehouden, fchoon zulks niet altijd, gelijk de A. vervolgens aantoont, in zaaken van meer gewigt kan plaats hebben. Prevaleren (zie antw, 93). Lees praevaleeren., boven drijven. Hebbende (zie vr. 94). Waarfchijnlijk zal dit moeten hieten; hebben de Contrapraefentatiën ook bij Replijk plaats? Dit kan een' drukfout zijn, fchoon wij hierbij op de gedachten kwaamen, dat de A, een liefhebber van de gerundia moest zijn, om dat hij, b. v., verkortende, vermeeiende (zie antw. 88) verkiest te zeggen. De fpraakkonst koomt hier niet te pas; dus zullen wij D 3 den  den Leezer zelve daarover laaten oordeelen, fapienti fat ( * ). —— Aan de zijde Verweerder (zie antw. 94). Lees: van den Verweerder. ' Subtiliteit (zie vr. 95). Door Subtiliteit verHaat men meestendeels list, ook zomwijlen hairklooverij, en in den besten zin gefleepenheid. Maar het prijzelijk oogmerk van den Eisfcher, daar zo even ook op 't einde van het voorgaan-, de antwoord van gehandeld is, en alle middelen, die tot verkorting der rechtsgedingen dienen, moest men liever geene Subtiliteiten noemen, vermits dezclven niet alleen geoorloofd, maarook raadzaam zijn. Duplijk (zie vr. 96). Aangaande de Duplijk is 'er reeds aan het hoofd deezes iets aangemerkt. Men moet zich Hechts hierbij weder herinneren, dat de Gedaagde, zo 'er bij Replijk geperfifteerd ware, geen dag mag hebben om te dupliceeren, maar zulks illico doen moet op de boeten, bepaald bij het Reglement tot bevordering van de expeditie van de Jujlitie van den 7 Junij 1658, Art. 3, het (.*) Het fchijnt, dat in oude tijden de Advocaaten ook liefhebbers van de gerundia geweest ziin; waardoor de vraag ontfhan is: of men dezelven in de Conclufien mooge gebruiken? Zommige zeggen van neen, om dat ze niets ftcHiglijk bevestigen; anderen houden bet tegendeel ftaande. Dit kan men door voorbeelden opgehelderd vinden bij DAMHOitdhr Pruil. Civ. C. ioe No. 13. Het misbruiken deezer gerundia is •waarfchijnlijk eertijds door het vertaaien uit het Latijn in aa* dere taaien ingefloopen.  het welk men agter de Inflr. van den Hove, volgens het daar voor geplaatst Register, kan vinden. Ten ware, dat 'er iets nieuws bij Replik bijgebragt ware, waartoe hij dag van beraad van nooden had. Zie de gemelde Inflr. van den Ho* re Art. 75 en 124. Naderhand (zie antw. 91). Het is te verwonderen, dat de A., onder het opftellen van dit antwoord, niet eens gedacht heeft, om na het verhandelen der vier dingtaalen aan liet eyende (zie de noot van den A.) van dit Hoofdftuk pok iets van het voldingen te zeggen, en van het geen, dat 'er verder volgens de Maniet' van Procedeeren op volgen moest: zo had hij dit en het volgende Hoofdftuk beter kunnen aan een binden. Na dat men op de Rol termijn gehouden heeft om te repliceeren en te dupliceeren, wordt daarmede verftaan de zaak op de Rol voldongen, en In ftaat gebragt te zijn om dezelve voorts te befchrijven of te bepleiten. Zie deeze Aanm. hl. 21 No. 7 en w. de groot Inleid. C. IX. No. 30. Het XIW<= Artijkel van de Ordonnantie is het voornaamfte, dat men hierbij naarzicn en benevens de Aanmerkingen van s. van leeuwen en van aller naarstig beltudeeren moet: ook kan men merula Manier van Procedeeren, wiens geheele tweede Boek tot een' Commentarius over de gemelde Ordonnantie verftrekt, met veel nut hierbij gebruiken. Zie denzelven Tit. HL C, 5. D4 Over  «C 5^ > Over het geheel zullen wij fteeds, na het zaakehjkfte aangeroerd te hebben, om het lastige en nuttelooze uitfchrijven te vermijden, den jongen heden de echte bronwellen aanwijzen, waarwt Z1J het hun dienstigfte kunnen putten, en voorts het overige aan hun eigen onderzoek en naarstigheid overlasten, waarvan hunne eigen kennis weezenlijk het meest afhangt. Wat nu nog de aanteekening van den A. op deeze 9m vraag betreft, zo kan de Leerling, eei de BOERE PRAKTIJK het j.^ ^ Veffenfchool der Notaris/en enz. door j. schoolhouder, vermeerderd door van den helm en mtgegeeven te Dordrecht bij A. Bïusfé en Zoon ï?85■> biJ de hand ncemen, waarin hij (zie Hoofdft. L.) eenen Appendix vind*, die hem een beknopt, duidelijk en zaaklijk denkbeeld van de gemelde dingtaalen of zogenaamde vier Conclufien, zal opleeveren, waardoor hij in ftaat gefteld wordt, om in uitgebreider en gewigtiger zaaken zich naderhand zelve te helpen: of anders kan hij als dan ook zich met meer nut van den Papegaai] van w. van alphen bedienen, en uit de voorbeelden, die hij in het eerfte Hoofdftuk aldaar ontmoet, voor zich zeiven formulieren van de dingtaalen, en van het geen daarbij en vóór het voldingen eener zaak voorvalt, opftellen. Zie b. v. de Uitgaave van den zeiven van 1682 bladz. 45 en 55 enz. AAN.  AANMERKINGEN O' P HET XII, HOOFD, STU K, O m zich een naauwkeurig denkbeeld te vormen van de Schriftuuren en Producten, welke in dit Hoofdftuk opgegeeven worden, dient men vooraf op te merken, dat 'er een ondcrfbheid is tus» ühen zaaken die in rechten, en zaaken die in feiten beftaan: de eerften zijn zulke, welke naar rechten, zonder getuigen te hooren, kunnen beoordeeld en uitgeweezen worden. In zulke zaaken be wijzen partijen met inftrumenten of andere bewijs-middelen. Dezelven worden, enkele bevallen uitgenoomen, mondeling bepleit; zonder eenige Schriftuuren te maaken, dan alleenlijk eene deductie of een advertisfement van rechten, het welk een' iederen vrijftaat bij zijne ftukken te voegen. D« tweeden, naamlijk: zaaken die tri feiten beftaan, zijn zodanige, waarvan de waarheid door getuigen moet beweezen worden. Deezen, vermoogen partijen te befehrijven bij Schriftuuren Van Eisch, Antwoord, Replijk en Duplijk (*). D 5 Dit (*) Partijen worden ook wel, volgens den ftijl van den flove van Holl., enkelijk bij een Appuimement geordonneerd, om  < 53 •> Dit gedaan zijnde gaat men voort bij produStle, en het doen hooren van getuigen; daarop volgen reprochen en Salvati'én enz, zonder in die Zaaken te pleiten. Van deeze gewoone orde. wordt evenwel zomwijlen ten platten lande, door pnderling verdrag van partijen, afgegaan. Verder moet men hieromtrend de Ordonnantie Aft. XIV. en XV. en vooral de Aanmerkingen van s. van leeuwen en van aller naauwkeurig naarzicn; alsdan zal men den aart der gemelde fchriftuuren beter kunnen begrijpen, en dus ook kunnen ocrdeelen waar en wanneer ieder van hun te pas koomt. En wat de manier van procedeeren , en het geen tot dergelijke ichrifcen aanleiding geeft, aangaat, zulks wordt nader aangetoond in merula L. IV. T. 56 tot 59 inch papegaay van blz. 59.6 tot 718. Inventaris (zie vr. 99), Een formulier van een' foortgclijken Inventaris kan men vinden io den aangehaalden papegaay D. i bh 766 en bij wassenaer Prakt. "jud. C. I. No. 169. Wanneer 'er gewisfeld is van Inventaris en Hukken , wordt gemeenlijk ook het hiervooren gemelde Advertisfcment ingeiecverd, waarvan ook de A. (zie vr. 98 en 261) met weinig woorden melding gemaakt heeft. Zie een formulier daarvan in den zo even aangehaalden papegaay D. I. bh 745- In- om Acte te maaien en te dienen. Zie de haas aanteefc. op merula L. IV. T. 46 C. I. No. a noc a Tit. 49 C. L No. 8 en T. 58 C. L  Interrogatorie (zie vr. 100). Door Interrogator ie wordt zomwijlen ook in een ruimen zin verdaan de examinatie, of het onderzoek, dat de Rechter omtrend den berchuldigden doet, om daardoor de waarheid van de begaane misdaad te ontdekken. Op zulk een precedente (zie antw. 100). Lees: na voorgaande informatie. Refpondeeren. Lees, antwoorden. Men wil jonge lieden onderwijzen, en men fpreekt zo onduidelijk, als mooglijk; of men moest veronderftellen, dat ze allen Latijn geleerd en de ftadhuis-woorden met de moedermelk ingezogen hadden. Explicatie (zie vr. 101). Hoe en in welke orde zulk eene examinatie (ondervraaging) moet gedaan worden, zie daarover de Ordonnantie aangaande den fiifl van procedeeren in crimineèle zaai ken (gevoegd agter s. van leeuwen Manier van procedeeren enz.) Art. VIII. No. i; waar men onder anderen vinden zal, in welke orde en met welk eene omzichtigheid den Officier zijne vraag-artijkelen moet doen opftellen; eerst generaal en dan fpeciaal enz. Van deeze examinatie, welke van officie wegen belegd wordt, verfcheelt het hooren op artijkelen en de Confrontatie, Zie aldaar Art. XIII. No. i, Behalven deeze en de voorgaande Ordonnantie op de Crimineele Juftitie, kan men zich, tot eene  ^ 6o tyt> «ene verdere onderrigting in crimineele zaaken. met veel nut bedienen van damhouder Prakf^ in ér'tm, zaaken en van het Proces crimineel bij c de bruin de la Rochette, vertaald door w. van aller en uitgegeeven te Vlisfingcn bij j. pick 1656. Zie hierover damhouder G. VlIL en den gemeiden van aller B. IL bi. 37. Interrogatorie (zie vr. 10a). Het hooren van getuigen vóór den Rechter, (zie Ordonn. Art. XV.) waarvoor dezelven tot dien einde zijn gedagvaard, gefchied gemeenlijk op interrogatoriën en contra-interrogatoriën; (ook wel op den inhoud van eene van hun gegeeven verklaaring, (zie Art. XVII.) en derzelver antwoord, (depoftttèn) wordt nevens de vraagftukken aangeteekend, welke naderhand, volgens den ftijl van zommige gerechtshoven, door hun moeten onderteekend worden. Bij deeze verhooring wordt partij niet toegelaaten, fchoon dezelve moet ge» roepen worden, wanneer de beëdiging gefchiedt, om de getuigen te hooren en te zien zweeren; doch bijaldien de tegenpartij in contumacia ware, dat is te zeggen, nalaatig om op dien tijd te ver-, fchijnen, zo mag.de Commisfaris desniettemin den getuigen den eed afneèmen; ten ware dat partij wettige redenen hadde, waarom dezelve niet konde verfchijncn, alzo in zulk een geval de zaak zou moeten ukgefteld en opgehouden worden. Zie gail Obf. 95 § „ Die geene." me- ru-  << 6i $» Rula L. IV. T. 65 No. 1 en C 10. damhou* Der Prakt. civ. C. 163, 167 en 170. Met Eede te fterken. Dit wordt over het algemeen vereischt (zie Ordonn. Art. XP7I.) eri daartoe wordt eigenlijk partij gedagvaard, gelijk zo even aangemerkt is; fchoon partijen zomwijlen eikanderen van dit recolement ontdaan, het welk in hun vermoogen is; quilibet enim favori pro fe introduéto renunciare potest (*), en dus moogen die geenen, welken van dit voordeel afftand doen, het zich zeiven wijten, zo zij daar eenige fchaade door lijden; eene andere zaak is het, wanneer de Rechter daarmede niet te vreden is en de beëediging belast. Zie gail Obf. 101 in principio. s, van leeuwen Man. van proc. Art. XV. No. 3. Contra-Interrogatoriën (zie Vr. 103). TegenvraagftuKken, zijn zodanige fchriftuuren van artijkelen, die van de tegenpartij, of van den Gedaagden , ingeleverd worden, om daarop dezelven getuigen, die tégen hem vertoond zijn, over' zommige omftandigheden nader te doen hooren. Dezelven worden, met de noodige veranderingen (mutatis mutandis~) op dezelve wijze als de voorgaande opgefteld; en deeze zijn ook, gelijk in crimineele zaaken (zie 'aanm. op antw. 101) generaal of fpeciaal Alle vraagftukken moeten behoorlijk en met de voorgeftelde zaak overeenkomftig opgefteld . . ! ttSt - < .3 \\ .8 .«...;.,'. XóS&ta (*) Wam elk een kan-van de hem verleende begunftigingj of van hec hem verleend voorrechc, afftand doen,  ^ 6l ij* zijn; want anders waagt men, dat alle de nutte* looze interrogatoriën door den Commisfaris, die het onderzoek doet, doorgefchrapt worden. Hoe veele bekwaamheid tot het opftellen van .goede vraagftukken vereischt worde, en met hoeveel omzichtigheid zulks moete gefchieden, dat kan men bondig verhandeld vinden bij gail op de even aangehaalde plaats. Voorts kan men het verder opmerkens-en weetens waardige daaromtrend benevens eenige formulieren van een Biljet van artijkelen, Interrogatoriën en Contra - interrogatoriën opzoeken en vinden in den papegaay Deel. h bl. m. 723 enz. zie ook damhouder prakt. civ. C. 15a en voornaamlijk C. 167 168 en 169. Nog iets weezenlijks dient "er opgemerkt te worden , naamlijk: dat partijen van de van wêerskanten ingediende vraagftukken ten hunnen koste moogen copie vraagen; ook van de antwoorden daarop gevallen, om zich daarvan in de fchriftuuren van reprochen en falvatïén te kunnen bedienen; en zulks mag, na dat van Inventaris is gewisfeld, niet geweigerd worden. Zie s. van leeuwen ad Art. XVI. No. 2 en gail L. I. Obf. 105. Over deeze geheele ftof van de vraagftukken en de depofitie der getuigen moet men bij wijze van recapitulatie of herhaaling leezen w. de groot Inleid. B. II Cap. IV. van No. 23 tot 35, waajr de geheele behandeling deezer zaak klaar  € 63 3j» klaar en beknopt voor oogen gelegd wordt. Zie voorts ook wassenaar Prakt Jud C I No. 134 enz. Schriftuur van reproché en salvatie (zit vr. 104 en 105). Hiervan wordt hierna in het XXlfle Hoofdft. gehandeld. Miftellingen (zie antw. 105). Lees: mistellingen , waar door men verftaat al het geen onrechtmaatig en verkeerd te boek gefield is. Dehhatteeren is eigmlijk een fransch woord koomende van debattre, betwisten, afdoen vóór den rechter, doch wijl hetzelve meestendeels bij ons in rekenings-zaaken gebezigd wordt, zo verftaan wij daardoor het betwisten en wederleggen van reekeningen.' Dit gefchiedt bij Artijkehn waarin men iederen post, waarop iets te zeggenvalt, in het bijzonder aanhaalt, en telkens "bij' elk Artijkel de redenen bijvoegt; op het einde concludeert men: dat de Gedaagde zal wordengecomdemneerd, om zijne rekening, overeenkomfiig met het voorsz. debat, te verbeteren of te veranderen , of anders zc als het Hof enz. zal bevinden te behooren. Op dezelve wijze wordt, mutatis mutandis, een Contra-Debat opgefteld.' Hierbij merken w j aan zie antw. 106 tot 108) dat het Contra-Debat de eigenxhap van een Antwoord, de Solutie die van ;en' Replijk en de Super-Solutie die van een' Duplijk heeft Van deeze vier Schriftuuren gediend ziinde, neemen partijen dispofitief, in feiten, of bij aften, inflru- eereii  & 64 $ eefen het proces en concludeeren in rechten, wordende alsdan ook in die zaak gefourneerd, gelfk hiér voren bladz. 11 gezegd is. Vermits 'er in zommige antwoorden van dit Hoofdftuk van het verhooren der getuigen gewag gemaakt wordt, en het meënigmaal gebeurt, dat dezelven niet onder het rechtsgebied van den réchter, voor wieri het geding hangt, woonen, in welk geval men zich bedient van verzoekbrieven, die men Letteren requifitoriaal noemt, zo wordt hier (zie vr. 109) niet te onpas daarvan gehandeld. Dezelven koomen te pas (zie antw. 109). Men vraagt: wat zijn Letteren requijitoriaal? En men- antwoord: dezelven koomen te pas enz. Letteren requifitoriaal zijn, ( in dit geval ) een fchriftelijk verzoek van den rechter, voor wien het geding hangt, aan den rechter * daar de getuigen woonen, waarbij deeze wordt verzocht, om de getuigen, in de ingeflootene interrogatoriën , of verklaaringen, vermeld, te hooren, en zulks toe te laaten en te werk te ftellen tot bevordering van de Juftitie , met die aanbieding, van het zelve altoos in gelijke zaaken te verfchuldigen, ( reciproceer en ). Wat daaromtrend in acht te neemen valt, zulks vindt men benevens eenige formulieren bij merula L. IV. T. 65 C. 1 No. 2, en in den papegaaij Deel I. Hoofdft. XL. bladz. 531. 'Er  *c 65 .> 'Er worden ook andere Letteren requifitoriaal uitgevaardigd, wanneer iemand, die niet onder den rechter is gezeeten, moet gedagvaard worden , (het welk ook overdaaginge genoemd wordt), om dat hij b. v. uit hoofde van eenige contraften, verband van eenig onroerend goed enz. aan die rechtbank onderworpen is, fchoon evenwel de dagvaarding van den rechter, daar hij woont, moet verzocht worden, in wiens magt het ftaat, om dezelve toe te liaan of niet. Zie huber Hedend. Rechtsgel. B. V. C. I. No. 6. Doch zulks wordt zelden geweigerd. Zie van ztjrck roce Getuigen § 4 No. 1. Aan den inhoud der eerstgemelde Letteren requifitoriaal voldaan en de getuigen verhoord zijnde, zendt de gerequireerde rechter de interrogatoriën beuoten weder terug. Zie s. van leeuwen op Art. XV. No. 4. Deeze behandeling heeft doorgaans plaats in civile zaaken; maar of 'er ook in crimineele zaaken een ander rechter met zulk eene examinatie mooge belast worden, daarover zie gail L. I. Obf. 96 op '/ einde. Intendit (zie vr. 110). Hiervan wordt in het laST** antwoord nader gehandeld. Vereficatie (zie antw. 110). Lees: verificatie, waarmaaking. Allegatie (zie antw. in), naamlijk, zo men uit geen wettelijk verband, of publiek inltrument, eisch gedaan heeft. Zie hiervan ver£ fchei-  < 66 fcheide formulieren in den papegaaij D. I. van bladz. 754 tot 765. AANMERKINGEN op het XIII. H OOFDSTUK. jVÏen zou het woord dcfav.t op dezelve wijze, gelijk hier gefchiedt, kunnen uitleggen, mits 'er het woord oneigenlijk uitgelaaten wierdt; want het zelve woord is bij, de Franfchen ojk bekend voor eene bewoording tot de Praktijk behoorende. Zie p. richel et in zijn Diclionnaire Francois (waaruit men het eigcnaartige der Franfche taal'best leercn kan) welke zegt: defaut, (terme de Pratique) C'est lorsque celui^ qui est ajourti/, ne comparoit point, ne fe defend.point et ne produit point. Intusfchen zou men dit woord ook uit de Latijnfche taal, van het woord de, feElus kunnen afleiden; te meer, daar hetzelve uit de Latijnfche in de Franfche taal overgenoomen en geen oud Duitsch of./Frankisch woord is. Na,  Nalaatigheid (zie antw. 112). Het Defaut is eigenlijk een foort van eene boeting, welke gefchiedt door de ontneeming van eenig recht aan iemand, en die op verzoek van den aanleggerdoor den rechter den. geenen opgelegd wordt, die nalaatig geweest is,-om op behoorlijke daaging in rechten te verfchijnen. Want het Defaut kan volgens den ftijl vóór de Hoven en volgens 1 den fpreektrant de nalaatigheid zelve niet beteckenen, om dat het van den rechter (in judicio) móet verzocht en toegeweezen worden, ten ; ware, dat men hetzelve wilde voor eene verklaaring van nalaatigheid neemen. Dit blijkt ook uit de verzoeken, die in dit geval gedaan worden, waarvan wij u bij ieder hierna te verhandelen defaut een voorbeeld zullen geeven. Onverfchillig (zie antw. 113). Lees: zonder onderfiheid. Want dit is juist zo onverfchillig niet en verdient meer oplettendheid, om dat de eigenlijk zo genoemde defauteh meest tegen den Gedaagden verleend worden. Wij zullen hierover onze meening zeggen, en dan laaten oordeelen. Men kon (onder verbetering) menigmaal omtrend ' deeze ftof duidelijker zijn en fpreeken, wanneer men altoos een naauwkeurig onderfcheid maakte tusfchen Coniumacie, Defauten en Verftekken; de laatflen wörde'n, 'naamlijk, ook tegen den Eisfcher', maar beiden tegen den Gedaagden E 2 ver-  -sfc 68 |t ■verleend; de Eisfcher wordt doof zijn wegblijven en door zijn verzuimen Contumax, en den Gedaagden, fchoon hij ook daardoor Contumax worde, kon mèh iri het bijzondere en eigenlijk defaillant noemen f want meestendeels wordt ook tegen den Eisfcher geen defaut maar. comparuit verzocht, en zo hij in iets. vóór of na het voldingen der zaak nalaatig blijft, wordt 'er immers flechts verftek tegén hem verzocht, zonder dat in beide verzoeken va'n defaut gewag gemaakt wordt; tegen hem loope'n ook niet, even gelijk tegen den Gedaagden, drie geregelde en in rechten bepaalde defauten, die 2üdanig eene uitwerking hebbén \ dat zij het verlies van zommige verweeringen en verzetten, die den Gedaagden alleen toekoomen,, met zich brengen, dat ten opzigte Van den Eisfcher geen plaats heeft. "Men geef? dit Hechts in overweeging,' om daardoor te kennen te geeven, dat men op zulk eene wijze iedere zaak haaren eigen naam kon geeven. Dé zaak blijft evenwel de zaak, maar ze wordt jongen lieden door. eene goede onderfcheiding des te begrijpelijker. Groote Rechtsgeleerden, gelijk merula en anderen hebben welligt,. terwijl zij. onder het opftellen met gewigtiger denkbeelden bezig waren > hierop geen acht gegeeven, en de gewoone uitlegging gevolgd; b. v. merula zegt, terwijl hij van het defaut fpreekt: de abfentie geobtineerd biï den Gedaagden, (L. IV. T. 31 C. 1) daar toch  ^ 69 gj* toch het defaut de abfentie zelve niet is, et? het zelve geene uitwerking heeft voor dat het verzocht cn van den Rechter yerkreegen is, w, d e groot in zijne Inleiding verhandelt deeze ftof eenigzins duidelijker, zie aldaar B. L C. 8 No. t tot 4, en s. van leeuwen zegt welligt om die r,ederi aan 't hoofd' van het \\de Art. niets van het defaut van den Aanlegger, maar enkelijk de Aanlegger enz. hoewel hij voor het lilde Art! bepaaldelijk ftelt: Eerfte defaut jegens den Gecondenseerde enz.. Illufoirof' befpottelijk maaken (zie antw. IT4). Dit wordt wel in de woordenboekjes door befpottelijk en ook in dit géval' befpottelijk vertaald: want deeze uitdrukking is wegens de achting, die men' dén Rechter verfchuïdi'gd 'is, te hard, — Men moest liever die geen'en Defaillanien noemen, welke door hun'weg'blijven' of door hunne ongehoorzaamheid eenige' minachting voor het ainpt van den Réchter fchijnen te betobrien, of ten minften de uitwerking van hetzelve 'trachten te beletten: het'laatfte wil ook eigenlijk het woord illudere in goed latijn zeggen; zo betekend b. v. contra&us illuforius eene overeenkomst in fchijn en" zónder kracht, iHufoir laat zich "dus gemaklijk door vruchtloos vertaaien. Abfentie of non comparitie (zie antw. 115\ Het eene wordt door.'het andere vóór den jongen Leerling fterk opgehelderd. Merk hier flechts. bij op, dat deeze afweezigheid en dit niet verE 3 fh%  «(E 7° i5* fchijnen vrijwillig en onwettig moet zijn. De reden hiervan zal bij het te verhandelen verzoek van purge (zie antw. ïïi en 123) van zelve te verftaan zijn. Contumacie beteekent hardnekkigheid, ongehoorzaamheid, nalaatigheid, dus noemt merula die geenen, die contumaces zijn, gerichts-verachters , moedwillige en halftarrige defaillanten , L. IV. T. 31 C. I. No, 4 en 5, welken men ook over het volgende n6de antwoord kan naarzien. Dit alleen moeten wij in 't voorbijgaan nog aanmerken, dat 'er tot deeze contumacie juist niet vereischt wordt, dat iemand geduurende het ganfche beloop der procedures abfent blijve, anders zou dezelve geenzins op den Eisfcher toepasfelijk wezen. Om hoe veelerlei redenen iemand contumax en de contumacie verleend wordt, zie damhouder C. 76 No. 1, en aangaande de contumacie van den Eisfcher zie C 77 No. 1 en 2. Verzoek van Defaut (zie vr. 117). Lees: verzoek van comparuit. Zieden aangehaalden damhouder No. 1. Verzogt (zie antw. 11S), Zie s. van leeuwen op Art. II. No. 2 en 3, waar het weezenlijke deezer zaak verhandeld wordt. Comparuit dat is oorlof Lees: oorlof van den Eove of van den Gerechte* Met absolutie van kosten. Lees: met abfolutie \an de Inftantie en condemnatie in de kosten. Daar~  7* 31* Daartoe allegeerende enz. Daar is zelden zoveel omflag noodig; en. deeze woorden gebruikt werula Cwaaruit ze eigenlijk genoomen zijn) om eene uitlegging van het woord Comparuit te geeven, zeggende: Comparuit, dat is, de Gedaagde heeft in Rechte tegens den Aanlegger gecompareerd , bereid deszelfs Eisch en Conclufie, die hij op hem heeft willen doen ende neemen, te aanhoor en, ende daarop naar zijnen goeden raad te antwoorden; of' excipïèeren , naar gelegentheid van de faake, bij wegen van Declinatoir, Dilatoir of Peremtoir. Meestendeels gefchied dit verzoek eenvoudig , °P de volgende wijze: F. voor den Gedaagden, verzoekt, vermits de Non-comparitie van den Eisfcher, Comparuit, en voor 'tprofijt van dien, abfolutie van de Inftantie, met de kosten. Geageerd heeft gehad (zie vr. 119). 'Die fpreek- en fchrijf- trant zal juist niet geheel vreemd voorkoomen, om dat men hem zelf in van alphen ontmoet; dezelve is, nogthans zo oud als deszelfs Papegaaij, waaruit men de nog gebruiklijke manier van procedeeren en de zaaken, maar niet den fchrijf-trant en de fpelling 'moet overneemen. D'efert (zie antw. 119). Dit woord koomt van \lefcrere, dat in het Latijn ook gebruikt wordt voo]/ derelinquere, a caufd recedere, verlaaten, £ijne zaak laaten vaaren; dus drukt dit woord E 4 de  »dj 72 i> de zaak goed uit, om dat den appellant alsdan weezenlijk zijne zaak verlaat of vaaren laat. In de konen. Ook in de boete van fol Appel. Zie damhouder C. 77 No. io en u. In zaaken van Arrest, wanneer den Impetrant niet compareert, zo wordt het Arrest ontflaagen, en hij gecondemneerd in de kosten, fchaden en Interesten, w. de groot Inleid. C. 7 No. 39. Ex fuper abundantis (zie antw. 120) Lees: ex fuper abundanti, dat is, ten overvloede. Hier over nader hij antwoord 128. Bijzondere Effecten. Want daar 'zijn zaaken, waarover niet, dan na verloop deezer drie of vier defaut en recht gedaan wordt, en zommige zijn daarvan uitgezonderd, in welken, naamlijk, op het eerfte, en anderen, waarin op het twee-, de defaut recht gedaan wordt. De eerften zijn zaaken, waarin b. v. provifie van namtisfement verzocht wordt, alle verzoeken van Executie enz; de tweeden, alle zaaken van hooger beroep, van Guarand enz. Deeze vindt men alfe opgenoemd bij w, de groot Inleid. D. I. C. 8 No. 5 tot 34 en s. van leeuwen op Art. ILL van de Ordonn. en Art. IX. No. 1 en 2. Inflr. van den Hove Art. 118 en 119. Verftek (zie antw, 121). Wat is een verft'ek? Eene boeting van het verzuim, dat beiden, den Eisfcher zowel als den Gedaagden, geduurende het rechtsgeding begaan, Dus  ■€ 73 Dus heeft dit niet alleen plaats geduurende het voldingen, naamlijk, wanneer den Eisfcher niet gereed is, of niet repliceert, en de Gedaagda niet behoorlijk antwoordt, of dupliceert, maar ook daarna, wanneer een van beiden verzuimt binnen den bepaalden tijd zijne fchriftuuren, ftukken en Memoriën in te ïeeveren, vervallende alsdan van het geene waartoe de bepaalde termijn dient. InftruStie Art. 6Ï. ' Declinatoir. Dat is, van al het verzet tot afwijking van den rechter. Gecondemneerd wordt. Het welk meenigmaal gefchiedt met de Claufule faho purge'; waarvan hier na. De kosten. . En ten platten lande wordt de Gedaagde ook gecondemneerd in eene boete vooé den Schout Ordonn. Art. IV. Het verzoek zelve wórdt op de volgende wijze gedaan: F. voor den Eisfcher, verzoekt, vermits de- Non-comparitie van den Gedaagden, het eerfte Defaut, en voor 't profijt van dien, verftek van alle Exceptiën declinatoir. Voorts moet men bij deeze vraag de Ordonnantie Art. Vl. naarzien. Om purge (zie antw. iaa). Dat is, om zijn agterblijven goed te maaken, Ordonn. Art. V. r Confenteeren. Zo verre zulks het recht niet raakt, dat zij, of de Procureurs voor hunne meefters, door de defauten verkregen hebben' merula L. IV. T. 34 C. i No. i; waarom 3«r de 2 dit gefchied, wordt 'er ook den Eisfcher geen ongelijk door aangedaan, om dat de zaak in weezen blijft en zijn recht niet verminderd wordt. Inbrengen kan (zie antw. 123). Dit moet verdaan worden, bijaldien iemand te vooren verzocht heeft purge met de effecten van dien, dat js, om in zodanigen ftaat herfteld te worden, als of tegen hem geen defaut ware verleend geweest. Maar indien iemand enkelijk purge verzoekt , als b. v. F. voor den Gedaagden, purgeerende ' het defaut, concludeert enz., alsdan wordt dezelve toegelaaten, zonder redenen van zijn verzuim te geeven, mits terftond in die zaak voortgaande. J>roponeeren. Mits eerst de kosten betaalende, JBERULA Lib. IV. T. 35 C. I. Welke redenen iemand heeft, om zijn afweezen goed te maaken, en hoeveelerlei die zijn; daarvan zal bij het antwoord gehandeld woi'den. Verweerder of de tweede (zie antw. 124), Lees: verweerder op de tweede enz. Contumaceert; in gebreke blijft.- Exceptiën dilatoir. Dat is, van den tijd van beraad en van alle uitftellen, die hem anders zouden toegekoomen hebben. Het verzoek van het tweede Defaut gefchiedt Op de volgende wijze: F. voor den Eisfcher , verzoekt, vermits de Non-comparitie van den Gedaagden , het tweede Defaut, en voor 't profijt van dien,  < 75 5* dien, verfiek van alle Exceptiën dilatoir met cotU demnatie in de kosten. Exceptiën peremtoir (zie antw. 116). In het bijzonder en over het geheel van alle tegenweer. Over deeze Exceptiën is reeds in de 25/?* en vraagen enz. gehandeld. Zie voorts de Ordonn, Art. III. No. 8 en 9. Het verzoek van het derde Defaut wordt al» dus gedaan: F. voor den Eisfcher, verzoekt, vermits de Non-comparitie van den Gedaagden, het derde Defaut, en voor V profijt van dien, verftek van alle exceptiën peremtoir met admisfie om te moogen dienen van intendit. Nimmer practicabel (zie antw. 117). Volgens het zo even aangehaalde lilde en het Vde Art. Van de Ordonnantie, welke door s. van leeuwen en van aller, breedvoerig genoeg uitgelegd worden. Onder beneficie van reliëf. Dit wordt bij Re* quest civiel, waarin de redenen aangehaald worden verzocht, damhouder C. 81 No. 3 geeft ook deeze reden op, naamlijk: de verandering van Procureurs en derzelver verzuim enz. Hoven van Juftitie, Zie de (nfiruclie van den Hove enz. Art. 108 en iqg. Alle defauten. Dit wordt in .de aangehaalde Inftruftie niet uitgedrukt en is dus naderhand door de praktijk ingevoerd. Want merula L. IV. T. 33 C. 1 No. 10, 11 en 12 zegt: dat de Gedaagde Hechts ontvangen worde- om de Exploiteu te  76 te wederleggen, en verfteeken blijft van alle defenfiën peremptoir; het welk ook zijne reden heeft, daar de Gedaagde nqg ten overvloede voorde vierdemaal gedagvaard en dus aan een grootcr verzuim fchuldig is'. Wat dezelve voorts No. if hiervan zegt, dat bekend hij zelve, flechts o9 Frankrijk toepasfelijk te zijn. Hierbij moet men 'opmerken, dat 'er een groot ondericheid' 'is, tusfchen het geene, waartoe iemand volgens de- Inftruétie en Ordonnantie op den ' termijn zelve toegclaaten en ontvangen wordt, en tnsfehen het geene, dat hij om zeer wettige redenen eerst door een Request civil en dus bij Reliëf verkrijgen moet. Zijn imendb (zie antw. 128.). Want in d> vierde Citatie wordt de Gedaagde ook gedagvaard: om imendit te, zien overleggen, met de ver rificatien van dien, dat is, om aan den Rechter het gefchrift te zien overleveren, waarm de intentie van den Impetrant vervat is met de bcwij, zen daartoe, dienende , en eindelijk mede o,n de fententie te hooren. Dit intendi: is in het np en W# antwoord reeds eenigzins befchreeven, waar wij, wat het opftellen van het zelvp betreft, nog dit bij voegen, naamlijk: dat men eerst begint met den Eisch, en daarop laat volgen de Acte van Defaut, dat is te zeggen, bewijzende de drie of vier gedaane citatiën met de relatiën van den Deurnaarder of Bode, zo. als. dezelven op elkanderej  4fj 77 5» gevolgd zijn - waarna men de aanhoudende contumacie van den Gedaagden aantoond en dus het Effect van het derde of vierde Defaut nader aandringt; voorts leeveft men de bewijzen over, die tot juftificatie nodig zijn, en concludeert als. dan zo als men wil, dat bij definitive fententie do eondemnatie zal gefchieden. . Niet genoegzaam zijn (zie antw. 129). In welk een geval hem ook wel eerst opgelegd wordt om nader te bewijzen. Suppletoiren Eed. Of vervullings-eed, aldus genoemd, om dat het gebrek van bewijs daardoor vervuld wordt. Deezen eed wordt toegelaaten, wanneer men geen vol bewijs, maar flechts eene halve preuve (probatio femipléna~) voor . zich heeft; en in zommige gevallen moeten de praefumtien en de waarschijnlijkheid zo groot wTezen, dat zij ten minflen iets meer dan eene halve preuve , of probationem fediplena majorem, uitmaaken, om iemand tot den fuppletoiren' eed toe te laaten: het welk de rechter uit de omfiandigheden van de zaak en uit de qualiteitvan den perfoon moet beoordeeleri. merula L. IV. T. 69'eh 70. Geabfolveerd en vrijgefproken. Zie de Ordon* nantie Art. III. eri de IhJiruStié Art. 108. De redenen waarom den Eisfcher, niettegenftaande de verkregen drie of vier defauten, nog moet dienen van zijn Hukken en bewijzen, is niet alleen, op dat den Rechter van zijn goed recht 61$  < 78 > biijïce, maar ook om dat, vermits de Gedaagde in dit geval nooit verfcheenen is, de rechtspleging eigenlijk niet kan gezegd worden begonnen te ziinVdaar van de zijde des Gedaagdens geene Litisconteftatie, of confesfie bij antwoord, gefchied is; dus wordt in dit geval (de Rechter volgens den regel der -billijkheid, fteeds meer tot de abfolutie genegen zijnde) ftilzwijgend de negative vermoed, en de aanlegger moet dus den Rechter voldoende bewijzen; en daarin te kort koomende, wordt zelfs de Gedaagde, gelijk in het voorgaande antwoord nader aangetoond is, geabfolveel-d; want fchoon de Gedaagde wegens Zijne ongehoorzaamheid de daarop naar rechten bepaalde .dcrauten en de verliezen zijner verweering moet lijden, zo kan hem toch de Rechter zijn recht in de principaale zaak niet ontneemen, om dat, gelijk a. gail met' deeze nad ukkelijke woorden zegt, de abfentie en niet tegenwoordigheid des Gedaagden door de tegenwoordigheid van God vervuld wordt, en dat dus eene rechtvaardige zaak van een afweezende evenwei behoorde de overhand te neemen.' B. I. Obf. 60 op 't einde. , ," • Contumacie (zie. antw. c<0- Tot nier toe 1S 'er van de nalaatigheid en ongehoorzaamheid zo wel van de zijde des Eisfchers, als van den kant des Gedaagden gehandeld. Maar nu zou men ook kunnen vraagen: indien 'er geen een van bei4en compareert, wat gebeurt 'er alsdan-? In zulk een  4 79 & een geval wordt de zaak voor nul en van geertérlei waarde geacht, om dat de Rechter niemand onverzocht zijn's ampts deelagtig mag maaken. Non-comparitie. Deeze hier in dit antwoord verhandelde ftof moet men over het algemeen van den Gedaagden of Verweerder Verfban, om dat de Eisfcher, die de dagvaarding laat doen, zich zei ven zelden wegens zijne non-comparitie kan vêrïchb'öhen. 12 Excufiable redenen. Deeze kan men met nog meer anderen onderfcheidenlijk opgenocmt én beweezen vinden bij den ouden bekenden damhouder C. per totum, en bij merula L. IV. Tit. 34 C. 3. ' De geenen :'die na het voldingen der zaak nai laatig en in gebreeke blijven, worden verfteeketf van hét geene, waartoe den dag of termijn dient. AANMERKINGEN XIV. HO OFDSTU K. Over de Provifie van Namtisfiement. .Experient (zie antw. i;i). Lees: Expediënt^ hulpmiddel. Namtisfiement. Dit is, naar onzen ftijl, de betaaling eener deugdelijke fchuld, op verzoek van den  *C 8o > den Eisfcher, doof den Rechter bij voorafgaand vonnis aan den Gedaagden opgelegd, onder aan hem te doen borgtogt van wedergeeving, indien namaals anders mogt bevonden worden te behooren. s. van leeuwen R. H. Recht. B* IV. D. 15 No. 3. Dus is de Provifie van Namtisfiement het voorafgaand vonnis zelve, waarbij dit foort van betaaling aan den Gedaagden opgelegd wordt. Eigenlijk van Provifioneele. Lees: eigenlijk zij, eene provifioneele* enz. Vonnis definitie. Lees: vonnis definitief". Uit Frankrijk (zie antw. 13a). De Franfchen noemen het zelve in de praktijk Main garnie, (van zurck voc. Provifie % 2. No. 1) anders beteekent Namtisfiement eigenlijk in het Fransch, eene verzekering ten behoeve van den fchuldeisfcher gegeeven, ce qifon donne & un créancier pour asfiurance d'une dette. Roomsch Recht. Gelijk de Praetor bij de Romeinen om redenen van billijkheid en noodzaaklijkheid van de ftrenge rechten (jus ftriclum) mogt afwijken, en fpoediger Juftitie verkenen. merula L. IV. T. 3- C. o No. 3 not. 5. Utiliteit, Lees: nuttigheid, Welk een onderfcheid is 'er tusfichen namtissement en consignatie? Schoon de confignatie zomwijlen (*) eene door den Rechter opgelegde betaaling zij, zo ver- fcheelt Want men kan ook, indien de fchuldeisfcher de aaneeboodea betaaling niet aanneemen wil, de penningen ondar * bes  *C' 81 fcheelt het Namtisfement nogthans van de Confignatie hierin, dat het eeifte gefchied aan den fchuldeisfcher onder Cautie, en de tweede in handen van den Griffier of Secretaris, alwaar het geld onvruchtbaar en zonder profijt blijft, aan welken men ook nog onkosten moet betaalen, den tagtigften penning en de helft daarvan voor de diftributie; maar de genamtisfeerde penningen ontvangt de Eisfcher daadelijk en hij gebruikt dezelven geduurende het proces als zijn eigen. De Deurwaarders zei ven worden gelast, zo "terftond als zij de penningen ontvangen, dezelven den Eisfcher in handen te geeven. InftruSt. van den Hoog. Raad. Art. iïx. Lecfibei (zie antw. 133). Lees: flecfibel, buigzaam. Had 'er dit woord niet agtergeftaan, men zou bijna gedacht hebben dat het grieksch ware. Gebruik hunne. Lees: gebruik hunner. Wanneer moet eigenlijk het verzoek van deeze Provifie gefchieden? Gemeenlijk wordt hetzelve te gelijk met den Eisch voorgefteld, b. v. op deeze 'wijze: F. voor den Eisfcher om betaalinge te hebben van eene fomme van enz. fpruitende enz., concludeert tot kennen of ontkennen van des Gedaagdens handteekening, en bij provifie tot namtisfement van de ge'èischte fomme van enz. Schoon bet Gerecht leggen , dat Is configneeren , mits denzelven daarvan de weet doende, H, m groot hleii. B. III. D. 40. F  8ü l> Schoon men ook in alle deelen van het proces provifie kan verzoeken, voornaamlijk, indien de principaale zaak eenig nader onderzoek, en dus uitftel mogt vereisfchen. Ter zaake van (zie antw. 134)- Lees hierbij s. van leeuwen op de Ordonn. Art. X. No. 2. Kennen of ontkennen. Wanneer in cas van kennen of ontkennen provifie van namtisfement 'plaats vindt, zulks wordt breedvoerig aangetoond door merula L. IV. T. 37 C. a No. 5 en 6. Concludèeren kan. Mits aanbiedende borgtogt tot wedergéeving enz. gelijk zo even (antw. 131) gezegd is. Bij voorbeeld (zie antw. 135)- Lees: btJ vm" beeld, wanneer enz. ' Schuldboeken. Die naamlijk klaar, liquide en in behoorlijke orde zijn, dat is, met goed onderfcheid' van perfoonen en zaaken, jaar, maand, en da-; en mits dat dezelven nader gefterkt of met den dood van den fchfijver bevestigd worden. Zie meer daarvan- bij s. van leeuwen pp de Ordonn. Art. VI. No. 1. Volfirekt ontkend wierdt. Zou dit zo algemeen waar zijn en zou men dit zo ftellig &m verzekeren? Daar kunnen immers omftandigbeden wezen, waaromtrend, zowel als in cas van het ontkennen der handteekening, de Rechter zou kunnen'goedvinden de provifie in advijs te houden en intusfehen ten 'principaale voort te gaan; fchoon  *c 83 > fchoon het zeker is, dat, over het algemeen, de provifiën van Medicamenten en Alimerrtatiën favorabel zijn, zie hiervan een geval bij merula L. IV. Ti 37 C. 1 not. 5 bladz. 377. Of fchuldbekentenis in Confesfo zijn (zie antw. 136). Lees-: of fchuldbekentenisfen, die in confesfo zijn, enz. Landen (zie antw. 137). Die, naamlijk, te beteelen of te bebouwen zijn. ■ Bedervelijke waaren. Die dus gehavend, gerei» fiigd of verkogt moeten Worden. Dankbaarheden. Lees: dienstbaarheden. In het bezit. Hier onder kan men ook rekenen her verjaard bezit van Erfpagten enz. Zie s. van. leeuwen R. H. Recht B. II. D. VIII- No. 8. Wateringen. Inftruótie Art. 214. Gevaar van tijd loopt. Lees: gevaar in het vertoeven loopt. Zo zegt ook de hier aangehaalde Mr. s. van leeuwen. Men moet hierbij ook de Annotatien van van aller naarzien, die nog breeder over deeze ftof gehandeld heeft. Pricipale quaesti (zie antw. 138). Lees: principaale kwestie: Alwaar het meerdere ook noodzaaklijk. Leestalwaar het meerdere niet beflaan. kan ook noodzaaklijk het mindere moet vervallen. ■ Exceptie pótémUir (zie antw. 139). Zie hierbij het voorgaande zesde Hoofdftuk. " Compenfatie. Beteekent eene vergelijking of vergelding. Deeze kan met recht onder de peF 2 rem-1  ■«£■ 84 > remtoire Exceptiën gerekend worden, om dat ztf van zodanig eene uitwerking is, dat ze zelfs de executie fluit, (wassenaer Prakt. Jud. C. a* No. 33 ) maar dezelve moet in confesfo of liquide zijn (*), en zulks moet terftond blijken: (h. de gróót Inleiding B. III. D. 40) want niet liquide zijnde, kan zij het namtisfement niet beletten, en moet ten principaale afgedaan worden; hoewel ze nogthans zomwijlen zo veel uitwerkt, dat de executie uitgefteld wordt, tot dat partijen voor commisfarisfen gehoord zijn. merula L. IV. T. 37 C. a not. 5. ■ Novatie. Zie hierover het 43/^ Deel in het llldi Boek van de Inleiding van h. de groot. .vXransaBie. Dat is, beflisfching eener dingpligtio-e zaak bij overeenkomst. Deeze Exceptie is wel eene van de fterkften, om dat ze van dezelve kracht, als een vonnis, wordt gehouden; en fchoon ze weezenlijk geen vonnis zij, zo wordt toch verftaan, dat het geene omtrend het vonnis plaats heeft, ook omtrend de transactie plaats hebbe; wordende deeze ook, gelijk de exceptie van compromis (van uitfpraak door arbiters gedaan) onder de Exceptiën litispnitae gereekend. wa-ssenaer Prakt. Jud. C. 1 No. 79- H. DE groot Inleid. B. III. D. IV, . Patla de non petendo. Zie H. DE groot 1. c. D. 41. De {*) Dat is, van dezelve waarde en gelijke eigenfchap enz. Zie s. van leeüwen R. H. Recht B. IV. D. 40 ïto? a en B. V. D. 18 N«. $.  §5 > De drie bekende Peremtoire Exceptiën (zie vr'. 140). Indien iemand deeze vraag gefchiede, zonder het voorgaand antwoord geleezen te hebben, zoude hij niet terflond antwoorden? Dit zijn b. v. de Exceptiën folutionis (van betaaling) compenfationis (van vergelijking) transaBionis (van dading) s. van leeuwen zelve noemt ze het eerst op, in zijn R. H. Recht B. V. D. 19 No. 29. wassenaer Prakt. Jud. C. 6 No. 30. Zie voorts de voorgaande uitlegging daarvan, en de volgende aanmerking. Drie notabele. Alle de hier opgenoemde per, foonen worden voor onmondigen gehouden. Want iemand wordt onmondig, door het huwelijk, door de geboorte en door de onbekwaamheid van zich zeiven en zijn goed te regeeren. h. de groot Inleid. B. I. D. 4 tot 9. s. van leeuwen R. H. Recht B. I. D. 12 No. 3. Deeze drie oorzaaken beletten, dat geen van de drie, in het antwoord gemelde perfoonen, zonder eenen bijfland of zonder de vereischte toeftemming wettig contraheeren kan; wanneer derhalven zulks evenwel gefchied is, en dezelven uit dien hoofde gedagvaard worden: zo kan men zekerlijk zich van dergelijke Exceptiën bedienen, en de tegenwerping, dat zij wegens hunnen weezenlijken of praefumtiven flaat van minderjaarigheid, en zonder de vereischte toeflemming niet wettig hebben kunnen contraheeren enz. belet ook de proyijte van namtisfement, en is dïjs F 3 in  in deezen opzigte, gelijk andere, ook peremtoir: maar geen Rechtsgeleerde ' zal dezelven par elegance, bij uitftek, voor de drie bekende peremtoire Exceptiën honden; fchoon dezelven met en benevens anderen ook daarvoor kunnen doorgaan. De eerfte heeft, onder anderen, bij voorbeeld, plaats, wanneer eene vrouw zonder toeftemming van haaren man eene Obligatie geteekend hadde, en geene koopvrouw ware; (sande L. I. f. 8 def. 3) de tweede, wanneer een minderjaarige zonder toeftemming van zijnen voogd, een handfchrift geteekend en geld daarop ontvangen hadde; doch hieromtrend valt eigenlijk geen provifie, om dat een minderjaarige in zulk een geval naar rechten niet gehouden is meer te betaalen, dan het geene beweezen wordt, tot zijn voordeel en ten zijnen behoeve verftrekt en beftecd te zijn; vermits nu zulks gemeenlijk niet liquide is, en dus tijd cn bewijs noodig heeft, zo fpreekt het van zelve, dat daardoor het namtisv fement belet wordt, sande L. I. T. 8 def. 4; de derde is op dezelve redenen als de tweede gegrond, quoniam prodigus, in hoe cafu, aequiparatur minori. Kortom, van deeze drie wordt hier en daar met en benevens andere Exceptiën gehandeld, en dezelven zijn zekerlijk bekend; maar zo niet, dat men, zo 'er gevraagd wierdr welke zijn de drie bekende peremtoire Exccpticn enz.? juist deezen voor allen anderen zou opnoemen; ten ware dat men duidelijker vraagde. Pro-  <• 87 •> Prodigics (toch geen Portugies?). Lees: Pro* digtis of kwistgoed, fladskind. Uit krachte waarbij (zie antw. 141). Lees: 'uit krachte van welke, of Waardoor enz. Bij dit antwoord zullen wij tegelijk moeten aanmerken , dat naar ' den Itijl van den. Hove, zo op provifie, als ten principaale gelijkelijk wordt voldongen, en dat daarop gemeenlijk bij Replijk en Duplijk wordt geperfisteerd. Doch in zommige fleeden en ten platten lande blijft den Eisfcher a lcen op de provifie flaan, zonder de zaak ten principaale voort te voldingen, welke manier s. van leeuwen in het geheel niet prijst, om bij hem aangehaalde redenen. B. V» D. 19 No. 28. Refolutie van '/ jfaar 1621. (zie antw. 143). Zie ook Art. 3 van de Ampliatie van de Inflr. van den 21 Dec. 1579. daarover merula L. H. T. 6 C. 1 not. 2, welke dezelve Refolutie aanhaalt en beoordeelt. Merkelijke praejudicie. Praejudicie beteekent hier nadeel of verkorting van Zijn recht. Excedeeren te boven enz. Lees: excedeeren of te boven gaan. merula 1. c. C. '2 Nq. 3. Geexteerd (zie antw. 144). Lees: geëxisteerd. Uitrekken. Leej: intrekken. Heeft plaats gehad. En dit is zekerlijk gefchied, om dat het in den aangehaalden papegaaij vermeld geval ten definitive niet reparabel ■nare, en dus in deezen opzigtc niet flreedt tegen F 4 ét  *@ 88 .> 'de Refolutie van den 19 Maart 1622. (*). Zie den even aangehaalden merula 1. c. In provocabel aan den Hove, Men kan immers, gelijk in het voorgaand antwoord met de aangehaalde Refolutie van 1622. en de Ampl. van de InfiruStie Art. 3 ook vergelijken het Placaat en Oótrooi van den 8 Meij 1674., waarbij de fommen , waaromtrend geene provocatie ( hooger beroep) plaats heeft, en bij Arreste mag geweezen worden, nader bepaald zijn, behoudens de fequele van infamie en andere merklijke praejudicie, en dus ook ex analogia rationis een befluit trekken? Naamlijk zo, dat de provocatie ook Van eene provifioneele fententie plaats hadde, indien de fommen grooter waren, dan de bij het gemelde Piacaat bepaalde, en indien de provifie met een aanmerkelijk praejudicie verzeld ging of ten difinitive niet reparabel ware, dat alsdan de provocatie plaats vondt, al ware het, dat de fomme nog minder ware; te meer daar de namtisfementen ook onder de interlocutoire kunnen gerekend worden, merula 1. c. not. 2 op het derde Art. van de Ampliatie van de Inftru&ie enz. het woord Interlocutoire uitleggende, zegt ook: interlocutoire of provifioneele: zie bellum ju- RID. CASUS X. Hoe- (•) Die het Groot Placaat - Boek niet heeft, kan dezelve Re. fblutie in een klein boekje , dat hij daaglijks bij de hand beeft, vinden. Zie s. van leeuwen Man. van proc. enz* Aft. 20 No. 1.  «ft 89 > Hoedanige Exceptï'n peremtoir enz.? (zie vr. Ï45)- Waarom de A. deeze vraag en deeze ftof niet op de 137/2* vraag, en, gelijk s. van leeuwen, op eikanderen heeft laaten volgen, daar moet men naar raaden. Men had ten minften deeze ftof bij een kunnen laaten, en dan, van de eerfte naar de tweede inftantie opklimmende, met de 143 en 144^0 vraag dit Hoofdftuk eindigen. No. 1 of diergelijke meer (zie antw. 145). Om dat niemand uit dien hoofde de voldoening van het contract., veel min eenige provifie van namtisfement, kan eisfchen, of hij moet aan zijne zijde eerst voldaan hebben het geene, daartoe hij verbonden en gehouden is. Met deeze reden heeft dezelve, door den A. aangehaalde s. van leeuwen dit geadftruèerd. Zie ook gail L. a Obf. 17 No. 2 en wassenaer Prakt. Jud. C. VI. No. 20. merula L. IV. T. 33 C. 3 not. 16 in fine. No. 2 zelfs het geen confequentelijk enz. s. van leeuwen zegt eenvoudig: in welk een geval geen provifie van nooden is. Hierop haalt dezelve eenige voorbeelden aan, b. v., wanneer de gedaagde betaalinge of compenfluie bijbrengt, waarvan hij bij quitantie en handfchrift kan doen blijken enz, Zie ook deszelfs R. ff. Recht B. 5 D. 19 No. 28. No. 3 erfgenaam. Naamlijk in gelijken graad of met evenveel recht, en mits dat geen van beiden de Erfnis aanvaard hebbe. F 5 De  *C' 9° !> De ruien hiervan is, dat iemand enz. Dezelve woorden vindt men in L. 11. % 6 D. de Minor. L. 8 D. de exectit: privilegiatus adverfus ceque privilegiatum non utitur fuo privilegio. Maar dit moet cim grano falis verftaan worden, en gaat, buiten dit geval, niet altijd door; b. v. een Wees kan' eene Weduwe voor 't Hof roepen, fchoon zij een gelijk voorrechtheeft, bijnkershoek handeld breedvoerig over deeze ftof en wederlegt het tegenftrijdig gevoelen, B. I. H. 4 bl. 81 tot 84. No, 4 bij delatie overlaat. Lees: defereert, aanbied; en den Eisfcher alsdan bij de hand, of binnen weinig daagen te bekoomen ware. wassen aer Prak. Civ. C. VI. No..23; weshalven s. van leeuwen ook terftond daarop laat volgen: ten ware, dat den Eisfcher verre van d.aar ware, en men konde bemerken, dat het zelve iilleen gefchiede om de zaak uit te feilen. No. 5 oorzaak van de fchuld inhoud. En daarop bij den Gedaagden geftaan wordt enz. Want een obligatie' zonder oorzaak is van zelve krachtloos, en kan niet vóór liquide gehouden worden, om dat 'er nog bewijs van nooden is; meer redenen hiervan en andere gebreeken der obligatiën geeft wassen aer op. 1. c. No. 24 en 25. Ten 6 zegt s. van leeuwen: dat op koopluiden Registers en Reekeningen, niet liquide zijnde, geen provifie mogt worden verleend; waarvan hiervooren (antw. 135) gehandeld is. Ten  , Ten 7 handeld dezelve van de vraag: of op een' obligatie inhoudende Toonder deezes provifie plaats hadde, wanneer die in handen van een derde ware? En hij wederlegt het tegenftrijdig gevoelen met bondige redenen, wassen aer verzekert ook, dat 'er bij den Hove van Hol» |and provifie op verleend ware. C. VI. No. 33. Kan het verzet van onaangetelden gelde, excep* tlo non immer at ae pecuniae, de provifie van namtisfiement beletten ? Hier koomt alles op de enkele bekentenis der handfchrift of onderteekening aan; en deeze ge~ fchied zijnde, moet de exceptie ten principaale met nader kennis van zaaken worden beoordeelt; hier door verliest ook niemand zijn recht, om dat de provifie gefchiedt onder cautie de restituen, do, en zonder deeze borgtogt niet ter executie mag gefield worden, s. van leeuwen. R, II. Recht B, IV. D. XV. No. 4. Eene gelijke reden (anaiogi-a), die dit gevoelen fterkt, is, dat op eene obligatie, die van nulliteit of falfiteit. betigt wordt, zo 'er flechts de handteekening van bekend ware, evenwel provifie verleend wordt, mits de obligatie gaaf zij en geen ander gebrek vertoone; waaruit blijkt, datbet kennen der handteekening in zulke gevallen de eenige grond der provifie zij. Zo is het, wanneer iemand, bij voorbeeld, in blanco geteekend hadde, en naderhand verklaarde, dat hij aoch van de fchuld'noch van de obligatie wist,, zo'  9 9* 5* zo zou hij, zijne hand niet kunnende loochenen , evenwel eerst moeten namtisfeeren. Is een kooper van eenig goed altoos en zonder onderfcheid gehouden te namtisfeeren? Een kooper van eenig goed, vreezende kwestie daarover te krijgen, is niet gehouden te namtisfeeren , dan onder cautie voor de evictie (waarborg) tegen alle die in die zaak mogten opkoomen. sande L. 3 T. 4 def. 10. s. van leeuwen B. IV. D. 18 No. 3 in fine. AANMERKINGEN op het XV. HOOFDSTUK. Over de Reconventie en derzelver uitwerking. CjTelijk conveni'èeren in eenen eigenlijken zin beteekent, iemand voor den Rechter roepen, zo hiet reconveniëeren iemand weder daartegen roepen ; en dus zoude de reconventie ook eene weder-dagvaarding kunnen genoemd worden, fchoon men dezelve naar den aart der zaake beter eenen we*  *® 93 & Wedereisch noemt, om dat ook, gelijk hierna zal blijken, (zie antw. 153) gemeenlijk geene dag* vaarding noodig is. Een zoort (zie antw. 146). Dit is voorzichtig met s. van leeuwen (zie R. H. Recht. B. V; D. 18 No. 1) gezegd; want de Reconventie is zekerlijk eigenlijk geene exceptie, om dat de eerfte Eisfcher, als Gedaagde in reconventie, daarop antwoorden en excipieeren moet: en, wanneer iemand zijn wederrecht eischt, zo excipieert hij immers ook niet, naamlijk, wat de reconventie op zich zeiven aangaat. Dit moet de Leerling trachten wel te begrijpen, om geen verkeerd denkbeeld daarvan op te vatten. . Wat is de Reconventie.? Een wedereisch, welken de Gedaagde tegen den eerften Eisfcher, omtrend eene zaak van gelijke natuur, tegelijk met zijn antwoord doet. In deeze bepaaling wordt gezegd, tegelijk met zijn antwoord, om dat de reconventie, over het algemeen, met het antwoord moet gepaard gaan: zommigen zeggen vóór, zommigen met of terfiond naar het antwoord, zie. damhouder Prakt. Civ. C. 141 No. 2 en 3; fchoon s. van leeuwen oordeelt, dat het voorzichtiger ware, de reconventie vóór het antwoord in te brengen, (B. V. D. 18 No. 2) om dat de dingtaalen dan beter tegelijk voortgingen en geëindigd wierden, D. 3 No. 6 het welk zekerlijk de A. in zijn 152 en 153/?* antwoord No. 3 ook wil te kennen geeven, in overeenftemming met de aldaar  <• 94 daar gedaane aanhaaling — Nu zal men het vol* gende 147^* antwoord beter kunnen beoordeelen* De behandeling deezer zaak met de dingtaalen kan men, onder anderen, vinden bij wassen aer C 1 No. in tot 116. In allerlei (zie antw. 148). Zie bij dit antwoord merula L. IV. T. 43 C. 6, en over Öit Hoofdftuk den geheelen 43/*^ Titel, bene^. vens den aangehaalden damhouder. Officieren (zie antw. 149). Hetzelve zegt merula op de aangehaalde plaats No. V. not. 4. DeDistinSlien (zie antw. 150). Lees: Disiin&iën» Compenfatie, Zie ook het hierover aangemerkte op vr. 139 en s. van leeuwen R. H. Recht B. IV. D. 40 No. 1 en denzelven aangaande de Executie B. V. D. ü6 No. 17. Niet kan blijken. Ten tweeden, dat de Re* conventie, volgens den algerneenen regel, met het antwoord moet gepaard gaan, en dus eenen gelijken voortgang hebben; het welk de waaragtige eigenfehap is van de Reconventie, gelijk merula te recht aanmerkt. Spe&eerd (zie vr. 151). Alweer fpecleerd; lees: behooren of anders fpecteeren. , Gedisponeerd de (zie antw. 151). Lees: gedisponeerd bij de. Raconventie. Lees: Reconventie. Altioris indaginis. Dat is, van meerder gew'-gt te zijn, of nader onderzoek te vereisfehen. Voldingen van eene zaak (zie antw. 152). Dergelijke -zaaken en dingtaalen worden dubbele zaaken  <• 95 '> ken genoemd. Een'' Forme van een geheel rechtsgeding, in eene foortgelijke zaak gehouden, kan men vinden in wassenaar Prakt. Jud. C. I. No. 237. Met dusdanig ophef. Duidelijker voor den Leerling op volgende wijze: F. 'voor den Gedaagden zegt enz. doende dus, alvorens te antwoorden, eisch in Reconventie, concludeert: dat den Eisfcher zal worden gecondemneerd, om aan den Gedaagden , en nu Eisfcher in Reconventie, te voldoen enz. en antwoordende in Conventie concludeert enz. Opgehouden. Lees: ongehouden. merula L. IV. T. 43 C. 3 No. 1 en 2. Over en weder over te gelijk. Dat is te zeggen, beide zaaken van den eenen termijn tot den anderen gelijkelijk voortgaande, eerst in Conventie, en dan in Reconventie, tot dat ze tegelijk in (laat van wijzen zijn gebragt. Bet laatfle woord. Om dat hij Gedaagde in Reconventie is. Onderfcheidenlijk. En ook aldus. Schepenen 'enz. doende recht, eerst in conventie, ontzeggen den Eisfcher zijnen Eisch en Conclufie, en-, in reconventie, condemneeren den Gedaagden aan den Eisfcher in reconventie op te leggen en te hetaalen enz. 3 Gefundeert op het hefichreeven recht (zie antw. I5o) (*)• Men maakt menigmaal met eenen drom (*) Verfcheide maaien heeft men bij het befchouwen van 2alke periode» aan menkkns Cbarl. — der Geleerden moe» ten deuken.  o6 •> drom van woorden, gelijk de groote bijnkershoek zegt, veel ophef van eenvoudige zaaken Deeze geheele zaak fteunt immers op de gezonde reden, en vereischt geen betoog; want anders zou 'er eene rereconventie, erj wie weet niet al wat, tot in het oneindige toe, uit worden, merula zegt ook zo klaar, als eenvoudig: want dat zoude zijn, veele procesfen op eenen hoop brengen, en den rechter met onverdraaglijk werk overvallen. Gedwongen prorogatie van rechtsgebied. Proro» gatio Jurisdictionis necesfaria. merula 1. c. C. 3 No. i. Want de Rechter, dien hij vóór zich in conventie verkiest, die móet hem ook goed genoeg zijn tegen hem in reconventie; quod quisque juris in alium ftatuerit, ut ipfe eodem jure utatur. Onwilligheid. Zelfs vermag alsdan de Rechter den Eisfcher Recht en Juftitie te ontzeggen in de conventie, merula C. IV. . Verjlecq. Deeze fpelling moet in de tijden van den ouden Heer olim in gebruik geweest zijn; hedendaags Schrijft men verft ek. A A N-  AANMERKINGEN OP HET XVI. HOOFDSTUK. Over Matrimonïêele gefchillen. I3ij dit antwoord maakte een Leerling van zelve de volgende opmerking: „ of men „ aangaande de kunstwoorden van' de Praktijk „ geen onderfcheid maakte tusfchen bijvoeglijke of „ zelfftandige naamwoorden; dat hij wel begreep: ,, dat echt, trouw, of huwelijk zelfftandige naam- woorden waren, en dat men kon zeggen hu,, welijks zaaken, of zaaken van het huwelijk; „ maar dan ware zulks de Teeler fgenithus") „ van het zelfftandig woord huwelijk, en zulks „ ware immers geen bijvoeglijk naamwoord, ge„ lijk matrimonieel zekerlijk wezen moest?" . Dus moest 'er deeze uitlegging op volgen, wil men het voor een kunstwoord reekenen fiat — maar alle basterd-woorden zijn juist geene kunstwoorden. — Zekerlijk is het woord Matrimonieel een bijvoeglijk woord, een adjeüiyum (welligt begrijpt men het beter in het Latijn, fortasfé D»«* Prof. melius latiné, vel poaus latinum, loquitur) en dit woord ftamt ia G reg-  ■KC °8 •> ïegte linie af van het Franfche woord MatrU monial en beteekend huwelijksch, dat op het huwelijk ziet, of het zelve aangaat: zo zegt men huwelijkfche voorwaarden; dus zouden eigenlijk matrimonicele zaaken, huwelijkfche zaaken kunnen genoemd worden, doch volgens onzen fpreekrrant zegt men, met deeze korte daagen, ook huwelijkszaaken. Die eene directe of indirecte betrekking. Verfta die op de eene of de andere wijze betrekking tot het huwelijk hebben. IndireBelijk. Ja Men had deeze ftof zelve onder die van de misdaaden of injuriën kunnen plaatfen, gelijk h. de groot .ff. 3 2>. 35 No. 15, en liever met veele andere kwestiën en Hoofdftukken, als een nuttige appendix, op alle de ftoffen, die tot een volledig rechtsgeding, tot de fententie, executie en Appellatie incluis, behoorden, moeten laaten volgen. Te verwonderen is het, dat men het geen bijeen behoord niet bijeen gelaaten heeft, en nog onbegrijpelijker is het, waarom men over het geheel niet de gewoonlijke orde en leerwijze in acht genoomen heeft die de zelf aangehaalde s. van leeuwen'in zijn geheele V* Boek en voornaamlijk van het Xfi* tot het XXVI/?* Deel aanwijst. 'op zulk eene wijze, ware het nog tijds genoeg creweest, deeze vóór nieuwsgierige jonge heden &zo fmaaklijke ftof, naderhand in den appendix met andere zogenaamde kwestien, of r Rechts-  <• 99 «> Rechts-vraagen, mede te verhandelen. Doch dewijl wij ze hier ontmoeten, zo zullen wij daarmede moeten voortgaan, gelijk' met meer andere, tot dat wij eindelijk aan de fententie koomen. Dus — : wat zijn Trouw-beloften? Eene vrijwillige (zie antw. 156) overeenkomst, of wederzijdfche verbindtenis, gemaakt en geflooten tusfchen twee vrije en huwbaare perfoonen, van beiden gedachten, met onderlinge belofte, om met eikanderen te trouwen. Hier wordt gezegd huwbaare, om dat dit woord al het vereischte in zich bevat; want daardoor kan men niet alleen onmondigen, die hunne huwbaare jaaren hebben, maar ook mondigen, weduwcnaaren en weduwen, verftaan: kortom allen die volgens de wet huwen moogen » het welk het woord ongehuwd niet behelzen kan, dat in deezen zin bijna eenerlei met vrij is. Confent (zie antw. 157). Breeder handelt hierover onder anderen h. de groot in zijne Inleid. B. I. D. 5. Gequalificeerde ouderdom (zie antw. 158). Lees: wettige ouderdom. Over de toeftemming der ouderen kan men veel leezenswaardigs vinden in de Bat. Arcadia bl. 138 enz. een werk wiens innerlijke waardij den Titel verre overtreft. Eadempleert. Lees: adiinpleerd, vervuld. Ouderlijk gezag. Hoe verre het zelve gaat, wanneer kinderen reeds mondig zijn, en het voorgenoomen huwelijk, zo.nder wettige redenen, G a door  ioo jjy- door de onderen wederfprooken wordt; daarover zie den even aangehaalden h. de groot 1. c. en dë Politieke Ordonnantie Art. 3 in 't midden, s. van leeuwen R. H. Recht B. IV. D. 26. Van voogden. Jonge lieden, geene ouders hebbende, worden in Holland hunne trouw-beloften en hun huwelijk door het tegenfpreeken deivoogden niet van onwaarde. Zie de Pol. Ordonn, Art. XIII. en denzelven h. de groot B. I. D. 8 No. 2; fchoon in Zeeland en Utrecht de minderjaarigen gehouden zijn, de > toeftemming deivoogden of der naaste bloedverwanten te vertoonen, D. 5 No. 20. Men bediene zich hierbij van de uitgaave van h. de groot, met de aanmerkingen van den Praefident schoor er door Mr. austen te Midd. in 't licht gegeeven, welke de aanmerkingen van den eerften ten algemeenen nutte verduitscht en merklijk vermeerdert heeft. Zie ook bijnkershoek B. II. H. Hl. bl.- 306 en 316 en van zurck Cod. Bat. op het woord Hartelijk % 5 No. 2. Kragteloos. Nog andere oorzaaken, welke de trouw-beloften en het huwelijk beletten, zijn voornaamlijk 1. de verboden graaden van maagfchap, welke in de aangehaalde Ordonnantie Art. IV t'ot IX. opgenoemd worden; 2. ook voorafgaande wettige trouw-beloften: in welk geval de eerften voorgaan, en de anderen van geene waarde gehouden worden; gail B. II. Obf. 55 op 't einde, 3. wanneer 'er wettige oorzaaken van  "KJ ioi .> van berouw tusfchen beiden koomen, welke voor 't grootst gedeelte hierna in het \yoJle antwoord opgegeeven en verklaard worden, ook bij lhBrechts Reden. vert. D. I. Hoofdft. 6 bi. $a tot 61. Geexteerd (zie antw. 162). Alweer — Lees: gel'xisteerd. 4. Ingeconfenteerde. Lees: In geconfenteerde, toegeftemde. Enimente. Andersom, eminente, aanzienlijke. Stipulati'èn (zie vr. 163). Beteekenen over en tyeder gedaane mondelinge toezeggingen; doch dit woord behoord eigenlijk tot het Roomfchc Recht en wordt aldaar in den Tit. de Verb. Oblig. nader verklaard. Zie ook s. van leeuwen R. H. Recht B. IV. D. 3. Qlaufulen — ah onder anderen de naamen enz. (zie antyv. 163). Claufule hiet, wel is waar, bef uit, bijvoegfel, beding, bepaaling en eigenlijk een flot: maar, zou men hier niet beter zeggen: de volgende bijzondere punten of hoofdzaaken', als onder anderen de naamen enz.? Conventie. Lees: overeenkomst. Te approbeeren. Lees: goed te keuren. Kan een fponfalia of trouw -belofte (zie vr. 164). Dit fchijnt geen' druk- nog fchrijf-fout, maar eene weezenlijke — te zijn, zulks blijkt uit het einde van het volgend antwoord; kortom, fponfalia zijn meervoudig. G 3 De*  *Ji 102 ij* Devoire (zie antw. 166). Dit zou men hier door moeite kunnen verduitfchen. Geconftringeerd. Lees: genoodzaakt. Van den fuccumbeerendcn jongman (zie antw, 167). Dat is, van den de neerlaag hebbenden, of veroordeelden, jongman. Quafie bruid (zie antw. 168). Het koomt ons vóór, dat dezelve in dit geval, daar ze eene door den Rechter gewettigde bruid is, en in eigen perfoon verfchijnt, wel eene weezenlijke bruid mooge genoemd worden; terwijl daarentegen de Deurwaarder quafi, als 't ware, den bruidegom verbeeld. Men kon haar veeleer eene quafi-vrouw noemen, zo lang als de fuccumbecrende jongman, nu echtgenoot, het huwelijk niet voltrekt. Ten 1. door confent (zie antw, 170). Want alle overeenkomften, die door wederzijdfche toeftemming gefloten zijn, kunnen ook op dezelve wijze vernietigd worden; maar nimmer van eene zijde alleen tegen wil en dank van den anderen, en in dit geval niet zonder de volgende en andere wettige redenen, 3. Perfblveeren. Beteekent bet aaien, volbrengen. Voorteling. Lees: voorttceling. Een enkel geval is mooglijk vóór het huwelijk, en dit moet voorönderfteld worden bekend te zijn; want anders, hoe kunnen deugdzaame jonge lieden, gelijk zij behoorden te zijn, zulks reeds onder hunne trouw-beloften weeten? -— Zeker is het, dat zulk  zulk een geval, na het voltrekken van liet hilwelijk ontdekt wordende, hetzelve vernietigt dus ook de trouw-beloften, s. van leeuwen zegt ook voorzichtig na de verbindtenis, waardoor over het algemeen welftands halven het huwelijk behoorde verftaan te worden. R. H. Recht B. IV. D. 25 No. 7. 4. Innocentie. Krankzinnigheid , of zodaanige domheid en onnozelheid, die iemand tot de faamenleeving en het verrigten zijner bezigheden onbekwaam maakt. 5. Bedrogen misleiding. Lees: bedrog en misleiding. Te attribueeren. Lees: toe te eigenen of toe te fchrijven. 7. Prefchriptie. Zo wordt het zomwijlen verkeerd uitgefproken, maar lees: praefcriptie. Oorzaaken meer. Bij voorbeeld, wanneer de trouw-beloften heimelijk en zonder toeftemming der ouderen zijn aangegaan, welke fponfalia clandeftina genoemd worden. Zie hierover en over deeze geheele ftof het aangehaald R. H. Recht. B. IV. D. 25, waar men ook No. 4 een leezenswaard verhaal van een Procés in zulk een geval vinden kan, en wassen aer Prakt. Not. C. 16 $ 8 waar hetzelve geval en hetzelve Procés aangehaald wordt. Voorts moet men bij het flot van dit antwoord opmerken, dat over het geheel een minderjaarige wegens de daarin opgenoemde oorzaaG 4 ken  *(£ 104 •> ken altoos Reliëf (reftitutionem in integrum*) kan verkrijgen. Geduurende of na de tronw-beloften maar vóór het huwelijk worden zomwijlen huwelijkfche voorwaarden gemaakt, waarvan men ook het geen tot de judicicele Praktijk behoord, onder meer anderen kan vinden bij was se na er Prakt. Not. C. 16 § 17 en s. van leeuwen R. H. R. B. IV. D. 24 No. 12 h. de groot. Irtl. B. II. D. 12 B. I. D. 5 No. 39; aangaande de huwelijks giften die in de huwelijkfche voorwaarden bedongen worden zie de Holl. Conf D. II. Conf. 303. Den gedaagden onder eede verklaaren wil enz. (zie antw. 175). Lees: liever, indien de Gedaagde weezenlijk onder eede verklaaren kan, haar nimmer of nooit vleeschlijk hekend te hebben. Want de wil zou hem meenigmaal niet ontbreeken, indien hij flechts kon. —■- Maar indien de Gedaagde niet kon ontkennen haar bekend te hebben, zo wordt het vrouwsperfoon geloof gegeeven in het aanwijzen van den Vader, al ware het, dat hij zeide: „ dat zulks eene maand, meer of minder, voor haare verlosfing gefchied ware, en dat hij derhalven geen vader van het kind kon wezen, dat hij kon bewijzen, dat zij met meer anderen te doen gehad hadde enz." alsdan zou hij des niettemin bij provifie gecondemneerd worden, het kind te onderhouden; maar, zo hij daarna zulks ten princi- paa-  paale den rechter genoeg be weezen en uitgevoerd hadde, zou hij daarvan moeten worden geabfolveerd. h. de groot Inleid. B. III. D. 35 op 't einde. Meer over deeze zo menigmaal voorvallende en uitgebreide ftof, kan men in de volgende Aufteuren vinden, s. van leeuwen R. H. Recht B. I. D. XIII. No. 7, was senaer Prakt. jPud. C. XX. No. 6 enz., gail L, II. Obf. 97, damhouder Prakt. Crim. C. 92 No. 7, ook wordt 'er een aardig geval betrekkelijk tot deeze ftof verhaald in den Oorlog der Advocaaten Cafus 93 en beredeneert bij den Praef. bijn ker s hoek 1. c, bl. 315, nog andere gevallen kan men zien in d'e Holl. Conf. en Adv. D. I. Conf. 301 D. III. Conf. 156. Elders in zeker Rechtsgeleerd werkje (zie antw. 176). Is dit eene overtollige befcheidenheid, of wil men zijne eigen werken niet kennen? —- Bijzonder recommandabel. Een Formulier van een Request in dit geval met verzoek van Mandament is ook te vinden bij wassen aer Pr. Jud, C. 20 No. 3 en van een Conclufie, aldaar No. 4 en C. 1 No. 18, Dit Formulier is zeker zaaklijk —• maar of het aangaande den fchrijf-trant en de fpelling zo recommandabel, of aanprijzenswaardig, ter opvolging zij, daarover laaten wij den onzijdigen Leezer oordeelen. Doch om niet te veel tijd en papier onnoodig te verkwisten, zullen wij den Leerling in onze, ook omtrend de taal befchaafG 5 der  io6 .> der tijden., flechts den raad geeven, dat hij fteeds, voor zo veel het de eens aangenoomen ftijl vóór de Gerechts-hoven toelaat, de uitheemfche woorden en nuttelooze herhaalingen mijdc, en liever zijne zuivere moedertaal gebruike. De Rechter zal ook de zaak met één duidelijk woord verftaan, daar geene twee tot opheldering noodig zijn, gelijk hier, bij voorbeeld wordt 'er No. 4 gezegd geïmpregneerd en bezwangerd: dat is tweemaalen, indien men in het vervolg niet van de verlosfing van éénen éénigen zoon verwittigd wierdt, zou men natuurlijk op de gedachten van tweelingen gekoomen zijn. — Vóór in pericülum vitae, of eigenlijk in periculo enz., zet liever: in Teevens gevaar, en vóór faciae ecclefae aut ceram jaditie, dat eigenlijk in facié ecclefae aut coram jiidicé moet wezen, zeg liever in de Kerk of voor den Gerechte. De aancenfchaukeling kon hier ook eenige verandering lijden. Intusfchen kan de leergierige en ver- ftandige Leerling zich zeiven daarmede en met de verbetering der volgenden en anderen formulieren op eene nuttige wijze oeffenen en bezig houden, dat wij nu aan hem overlaaten. AAK-  AANMERKINGEN OP HET XVII. HOOFDSTUK. Over rechtsgedingen in cas van huwelijk - fcheiding. D it Hoofdftuk voor eenen Catechismus, en dus voor jonge lieden, volledig en uitgebreid genoeg zijnde: zullen wij flechts hier en daar eenige ophelderingen bijvoegen, en hun voor 't overige de plaatfen aanwijzen, waar zij meer onderrigting van deeze ftof kunnen verkrijgen. Daar zij zo even het geen het huwelijk voorafgaat, en het geen 'er bij die gelegenheid ook buiten den haak gebeuren kan, geleezen of gehoord en geleerd hebben, zo wordt hun hier nu vertoond, hoe dat een gefloten en voltrokken huwelijk weder kan gefcheiden en vernietigd worden. Wilde men nu, eer men tot de Egtfcheiding overgaat, eerst bij wijze van Inleiding zich onderrigten en vooraf weeten: wat een huwelijk zij? (*) wat daartoe vereischt worde? ( waar- (*,) Leermeesters kunnen bij het onderwijzen alle dergelijke zaaken mondeling zelve genoeg voorftal'en en uitleggen.  <; io8 > (waarvan gedeeltlijk reeds in het 158^ antwoord gehandeld is) en wat de gevolgen van een wettig huwelijk waren? enz. alsdan kan men zulks breedvoerig genoeg leeren en vinden bij den meer aangehaalden lijbrechts D. I. H. XI. h. de groot Inleid, B. L D. 5 B. V. D11 en 12, s. van leeuwen B. L D. 14, waar men genoeg tot onderwijs en tot eene voorbereiding tot dit Hoofdftuk zal ontmoeten, zo men flechts de aangehaalde plaatfen opzoeken en naarzicn wilde. JDisfolutie (zie vr. 177). Dat is: Egt-fcheiding. Wat is de Egt-fcheiding? Eene geheele ontbinding van het huwelijk, gefchiedende of door den dood of om wettige redenen, s. van leeuwen B. I. D. XV. handeld zeer uitgebreid over deeze geheele ftof. Een bloot e Egt-fcheiding (zie antw. 177). Het eene is te naakt en het andere te fterk gezegd. — De fchrijver, gelijk het fchijnt, wist, dat Egt-fcheiding hier niet en paste, dus wilde hij zulks verbeteren met 'er bloot bij te voegen. Hij verklaard zulks ook door eene fcheiding van tafel en bed enz. Men moest liever het woord Egt-fcheiding, dat is Huwelijks-ontbinding, in dit geval niet gebruiken, om dat het zelve te veel uitdrukt, daar den Egt met de verbindtenis en de rechten die daar uit voortvloeijen in weezen blijven. Ongedisfolveerd. Dit hiet ongefcheiden enz. Dee-  Deeze drie hier vermelde geadmitteerde (zie vr. Ï78) of in rechten toegelaatene oorzaaken, worden hierna ieder in het bijzondere verklaard en uitgelegd. Exempli GratiaP (zie antw. 179). Wordt 'er gevraagd, wat zulks beteekene? — dan hiet het eenvoudig: bij voorbeeld. Befchreven Recht. Daarin wordt zulks een error in esfentialibus genoemd. En zekerlijk vindt in dit geval eene weezenlijke dooling en misleiding plaats, daar men meende eene eerlijke jonge dochter te trouwen. Geprobeert kan worden. Gelijk bij gebrek van bewijs meenig een goede zaak niet kan doorgezet en verlooren worden. Zie bij het i8o/7« antwoord den papegaaij D. II. bl. 522. en aldaar de Refolutie van den 29 ïulij 1679., s. van leeuwen B. IV. D. 37 No. 8 en Polit. Ordonn. Art. 18. Om welke redenen vervult eene AStie enz. (zie vr. 181). Lees: vervalt. Impotentie (zie vr. 182). Zie het hierover aangemerkte bij antw. 170 No. 3. Om dat dit ongeneeslijk defect, gebrek, reeds voor het voltrekken van het huwelijk geëxteerd, of liever geëxisteerd, heeft, en dus het huwelijk van het begin af werklijk nul en van geenerlei waarde ware, zo wordt zulk een huwelijk eigenlijk vernietigd en niet gedisfolveerd of gefcheiden. Dis-  4$ HO Disfoktie. Schoon men in de zaamenieeving kan zeggen, dat partijën op zulk eene wijzö wettelijk gefcheiden en van eikanderen verwijderd worden, zo kan men toch zulks Volgens de rechten, gelijk zo even gezegd is, eigenlijk geene disfolutie, maar men moet het eene vernietiging (declaratio nullitatis) noemen. Bij deeze onbekwaamheid kan men ook, als eene tweede oorzaak, eene halftarrige onwilligheid voegen; wanneer, naamlijk de man of de vrouw den huwelijks-pligt hardnekkig weigeren, en daarin blijven volharden, om dat dezelven in zulk een geval ook als vrijwillig en met opzet onbekwaam, of, als 't ware, als moedwillige verlaateren kunnen befchouwd worden, van welke verlaatïng nu hier in het volgend antwoord gehandeld wordt. Wederkeeren (zie antw. 183). Breeder handelt hierover en over de volgende antwoorden s. van leeuwen B. I. D. XV. No. 4. En dus wordt 'er op eene andere plaats (zie antw. 187). Naamlijk, door denzelven Heer Praejident van bijnkershoek B. III. H. ió bl. 5°7. Huiskrakeelen (zie antw. 188). Of andere onlusten, zie h. de groot D. I. B. V. No. 39. Verzogt. Naamlijk bij den daaglijkfchen Rechter; om dat dergelijke fcheidingen op publiek gezag van den Rechter gefchieden moeten, al ware het, dat men daaromtrend reeds te voren een  iii ij* een accoord gemaakt hadde en hetzelve ten platten lande door eenen Secretaris, of anders door eenen Notaris en getuigen, had doen opftellen zo moet hetzelve nogthans aan den Rechter tot bekrachtiging over gegeeven worden, die zulks om wettige en in dit antwoord aangehaalde redenen nimmer weigerd. Regt comportement. Lees: het fegt gedrag. Te verzoenen. Om dat den Rechter deeze fcheiding flechts bij provifie en in hoop van verzoening verleend, welke ook altijd bij zulk een vonnis beoogd wordt. Zie den aangehaalden s. van leeuwen No. 3 die No. 4 het merkwaardig geval van Vrouw jacoba verhaald, en voorts den Praef. van bijnkershoek B. II. H. 8 bl. 385. 'Er gefchied ook zomwijlen, voornaamlijk onder zommige lieden van-aanzien, naar de voorige Franfche Mode ten tijde van Madame de Pompadour, eene vrijwillige afzondering, welke benevens een bijzonder geval de even aangehaalde Heer Praefldent bl. 386 op eenen vroolijken trant befchrijf:. Maar zulke afzonderingen hebben die uitwerking in rechten niet, die eene wettelijke fcheiding van tafel en bed heeft; b. v. aangaande de fchulden, het onderhoud enz. De moeder (zie antw. 189). Dit bevestigd ook s. van leeuwen (B. I. D. 15 No. _8), zelfs omtrend de opvoeding en onderhouding van on-  onwettig geboorenen, met de aanhaaling van verfcheide Rechtsgeleerden. Hier volgen wederom Formulieren. — Men onthoude en volge dus flechts het geen op 't einde van het voorgaande Hoofdftuk gezegd is. De meest in het oog loopende woorden van de Conclufie van Eisch No. 5, 8 en 9. naamlijk geadfopicerd (van het Fransch asfoupir) developpeeren, negligeeren, maltraitartte flippen wij alleenlijk ter verbetering aan. Nomine quo fiipra hiet: uit naam ais boven, en ut latins apud aSta, gelijk breeder bij het verhandelde enz. AANMERKINGEN OP HET XVIII. HOOFDSTUK, Over de Gefchillen in zaaken van Erf - laating. A angaande den oorfprong der uiterfte willen, zo als dezelven hedendaags in gebruik zijn, en betreffende de vraag: of dezelven op het Natuur-recht gegrond zijn? kunnen de geenen, die zulks  113 •> üulks nader willen onderzoeken, zich de noodige onderrigting verfchaffèn uit het Natuur-recht Van Prof. pestkl, onlangs ook in 't Nederduitsch vertaald in 't licht gegeeven. En aangaande de Burgerlijke Rechten en het geene, dat 'er door dezelven omtrend deeze zo uitgebreide ftof en omtrend de Verfterf- rechten vastgefteld en bepaald is, kan men (terwijl men vooronderftellen moet, dat de meesten reeds de eerfte beginzelen uit hunne leerboeken geput hebben) de noodige kennis verkrijgen bij de volgende rechtsgeleerden, als b. v., onder verfcheiden anderen, voornaamlijk bij s. van leeuwen B. III. , h. de g r O O t B. II. D. 14 tOt 34, h u- ber B. II. C. 14 en 15, bijnkershoek verh. over Burgerl. Rechtszaaken B. III. in 'e geheel, lijbrechts Reden. Vert. D. I. bl. 226 tot 379, wassen aer Prakt. Not. C. XVIII. No. 16 enz. Mr. h. van der vorm Verfterfrecht. Waardoor men naderhand in ftaat zal wezen, om zich zeiven verder te helpen. En zekerlijk vereischt deeze ftof, die, gelijk de A. in het igifie antwoord te recht aantoond, van zeer veel aanbelang is, wanneer men dezelve, zo als men zegd, in den grond beftudeeren wil, eene ongemeene beneerftiging en eene ftudie op zich zeiven. Te wenfchen ware het ook dat een ieder, wiens beroep het met zich bragt om uiterfte willen te moeten maaken, zich te voren 'er met de borst op toe gelegd had, en H wel  wel zodanig, dat 'er nimmer door zijn toedoen de door verderflijke rechtsgedingen zugtende erfgenaameri daar de gevolgen van moesten bezuurenk Nu moeten wij, eer wij verder gaan, nog dit zeggen , dat hier boven ook met opzet het Verfterf-recht aangehaald is, om dat wij, en ook kundige Leezers met ons, overtuigd zijn, dat éene grondige kennis van hetzelve over deeze ftof veel licht verfpreid, en mede tot het beftudeeren van dezelve en tot het beöordeelen van de meeste uiterfte willen behoordt. Dit zullen wij den Leerling, om hem op het fpoor te helpen, flechts met weinige voorbeelden doen blijken, èn het overige aan zijne eigen naarftige beoefening overlaaten. Men vooronderftelle, naamlijk, dat 'er flechts een Codicil gemaakt wierdt, öf dat het Testament gebrekkelijk opgefteld en dus krachtloos en van geenerlei waarde ware, dan zou de erffenis bij verfterf moeten plaats grijpen; en men zal van zelve ligtelijk bezeffen, dat men tot het opftellen van zommige uiterfte willen hier van kennis moete hebben, om te weeten, welken men met recht uitfluiten kan en welken men noodzaaklijk aanftellen moet; voornaamlijk wanneer iemand zijne goederen voor een gedeelte bij uiterfte wille en voor een gedeelte bij verfterf nalaaten wil, en daar onder zijne naatfte bloedverwanten over befchikt; voor 't overige fpreekt het van zelve, dat men ook Hioete weeten van welk eenen aart het Verflerf- recht  recht zij ter plaatfe daar de uiterfte wille gemaakt is of nog gemaakt moet worden: de noodzaaklijkheid deezer kennis wat het Recht zelve en de Rechtsgedingen betreft, behoeft men niet te betoogen. De A. zelve fchijnt met ons van het zelve gevoelen te zijn, daar dezelve een voorfchrift van een Eisch in cas van de fuccef. ab. int. op dit Hoofdftuk laat volgen. In praejuditie (zie antw. 193). Schrijf: in praejudicie, Anders fteunen deeze maakingen op recht en reden. Want daar dergelijke huizen ten algemeenen nutte der Maatfchappij gefticht zijn, z'o mag ook een ieder uit dezelve Maatfchappij dezelven door zijne milde giften en maakingen in eenen beteren ftaat van onderhouding zijner gebrekkige en behoeftige medemenfchen helpen ftellen; mits zulks, gelijk hier aangetoond wordt, en gelijk zomwijlen uit eenen blinden iever en uit andere waereldfche oogmerken kon gebeuren, niet ten nadeele der wettige Erfgenaamen gefchiede, en wel der zulken, die bij verfterf moesten erven en bij uiterfte wille niet roogten en konden voorbijgegaan, of in hunne wettige erfportie verkort worden. Onder deeze hier genoemde Stads- en DorpsGods- en Arm-huizen moet men alle de geenen verftaan, die in ons Gemeenebest door den Souverein toegelaaten zijn (*). Deeze Gods-Gasten (*) Deeze hebben ook voor anderen dat bijzondere voorrecht, dat men van de maakingen, pm den armen het gehee- U 2  «{J 116 jj*" en Arm-huizen zijn zö wel wegens hunne inrigting als wegens hunnen naam onderfcheiden; dus vak hierbij op te merken, dat men, indien 'er iets aan den zogenoemden grooten Armen, of' gemeenen Huis-Afmen gemaakt ware, zulks vari de anderen, daarvan onderfcheiden, Godshuizen niet verdaan moete; zelfs indien 'er in eene Stad, waar twee Wees-huizen zijn, een Burger- en een Armen- Wees-huis, iets zonder nadere bepaaling aan een Wees-huis gemaakt ware , zo zou men het gemeene Stads- of ArmenWees-huis daardoor moeten vcrftaan, ten zij dat uit bijzondere omftandigheden de praefumtie voor het Burger-Wees-huis ware. Onder de hierboven gemelde Armen behooren hedendaags ook de Armen der Remonflrantfche, Lutherfche en Mennoniten Gemeenten, welken Erffenisfen en maakingen moogen beuren, fchoon zulks weleer betwist is geweest; ten blijke hiervan zie den Oorlog der Advoc. Cafus 69, Nederl. Conf. D. L Conf. 65 en 66. Dat ook iemand den Roomfchen waereldlijken Armen of derzelver Leeken bij maaking mooge begunftigen, zulks wordt zo algemeen bij de Rechts-geleerden niet toegeftemd; hetzelve kan evenwel, om alle gefchillen voor te koomen, veilig gefchieden, indien 'er bij de Heeren Staaten een Privilegie verie voordeel te doen genieten, de trebellfcnifche en falcidie portie niet mag aftrekken, van zorck op het woord Fi. deicommis § 6 No. 2.  verzocht wordt, en de Magiftraat der plaats het nagelaatene door zijn publiek gezag bevestigt; het welk nogthans de Heer Praef. van bijnkershoek (*) niet volftrekt noodig acht. Intusfchen hebben verfcheide Roomfche Arm-bezorgers, die in de fteeden dat ampt waarneemen, zulke Privilegiën verzocht en verkreegen. Zie van zurck Cod. Bat. uitgeg. door van der schelling 1738. op het woord Aalmoefen § 3 en de aan teek. Inhabil. Dat is onbekwaam; deeze worden bij den aangehaalden s, van leeuwen D. IIL No. 2 enz. opgenoemd. Ten derden. Deeze ftof van de Fideicommisfen, en die van de fubftitutiën over het geheel, is zekerlijk ook eene rijke bronader van meenigte gefchillen: zo is het, bij voorbeeld twijffelagtig, of met Fideicommis bezwaarde erfgenaamen door onderlinge fcheiding en deeling eikanderen van het Fideicommis kunnen ontdaan en dus daarvan afftand doen? fchoon dit over het algemeen niet beftaan kan. Zie gail B. i Obf. 139. wassen aer Prakt. Jud, C. XI. No. 62. De vraag: of 'er ook Fideicommisfen, buiten uiterfte wille, en dus bij overeenkomst moogen vastgefteld worden? kan men bij denzei ven Rrakt. Not. C. XVIII. (*) Verh. van Burger!. Rechtszaaken, B. III. H. 1, waarin ook het Placaat van den :o Meij 1655. uitgelegd wordt. Dit Jflacaat is agter de Jnftruétie van den Hove gedrukt te vinden. H 3  <' n8 ■> XVIII. § 126 beflischt vinden. Voorts zie denzelven over deeze geheele ftof van § 24 tot 56 en van § 123 tot 168 en s. van leeuwen B. III. D. 8 en 11, B. IV. D. 13 No. 15 enz, met de boven aangehaalde Aucteuren. En aangaande de ontflaging van Fideicommis wanneer en hoe dezelve gefchieden kan, zie van zurck op het woord Fideicommis § 1 en de aanteek. Wij haaien telkens bij mondeling voorflel en ook hier flechts eenige voorbeelden ter opheldering aan, terwijl 'er genoeg cn overvloedig anderen zijn en overblijven, welken men voor zich zeiven vormen, of bij eigen onderzoek en onder het naarzien vinden kan, waartoe wij met opzet de plaat fen naauwkeurig aanwijzen, Erfgenaamen (zie antw. 194). Ook tusfthen Erfgenaamen zelve, al ware het flechts omtrend de qualiteit van Erfgenaam en derzelver bewijs; zie hiervan een voorbeeld in den oorlogder adv. Cafus 91. 'Er kunnen ook behalven de reeds opgenoemde nog meenigvuldige gefchillen uit de uiterfte willen en erfnis-zaaken ontftaan, waarvan wij flechts eenige van de meest voorkoomende met opzet en tot waarfchouwinge zullen opgeeven; bij voorbeeld; „ eene zwangere vrouw ftelt bij „ uiterfte wille de kinderen, die zij zou baaren „ en na haar dood overlaaten, tot Erfgenaamen „ aan; en bij vooroverlijden van deezen inftitu„ eerd zij haaren man. Zij fterft zonder ooit „ kin-  •K£ 119 j> „ kinderen. gehad te hebben. Nu is de vraag „ of zij moet gereekend worden zonder uiterfte „ wille overleden te zijn?" De Praef. van bijnkershoek zegt met recht van neen, en houdt zulks voor een onnoozel gefchil. De opftcllcr van dit Testament hadde nogthans alle rechtsgedingen kunnen affnijdcn, met 'er flechts deeze woorden bij te voegen,: of indien zij zonder kinderen mogt koomen te overlijden. Uit dit voorbeeld kan men opmaaken hoe veel omzichtigheid bij het opftellen van een Testament noodig zij, en met hoe weinig woorden men zomwijlen groote gefchillen veroorzaaken of vermijden kan. Het is bekend genoeg hoe veel rechtsgedingen over het onderfchcid tusfehen de enkele woorden overlijden en vooroverlijden onftaan en nog in weezen zijn. De enkele Clauful, refervatoir heeft ook meenigtnaal aanleiding tot gefchillen en rechtsgedingen gegeeven, waarvan, men in de Holl. Confultatiën voorbeelden genoeg vinden kan; en veele merkwaardige gevallen hiervan worden bij den Heer Praef. van bijnkershoek in het IV., V., VI. en Vll'le Hoofdftuk van het derde Boek verhaald; nog enkele, bij denzclven in 't voorbijgaan aangeraakt, vindt men'B. II.' H. 16 No. 4 en 6. Het gefchil, of iemand voor eenen anderen eenen uiterften wil opftcllende en fchrijvende, zich zeiven mooge bedenken, kan ook mecnigII 4- maal  maal voorkoomen, in 't bijzonder, zo een naastbeftaande of vreemde zulks gedaan hadde; want aangaande de Notarisfen is het eene bekende zaak, dat zij zulks niet moogen doen. Doch indien zulks door een der echtgenooten of door anderen gedaan wierdt, zo is het veiligfte, dat het zelve door een derde weder overgefchreeven en alsdan door den Testateur met de vereischte bekentenis en plegtigheden bevestigd wor* de. Het geen men alles nader beredeneerd vindt in de even aangehaalde bondige Verhandelingen B. III. H. 8 welke ook In het volgende en nog andere Hoofdftukken meer dergelijke leezens- en opmerkings-waarde gefchillen opleeveren. AANMERKINGEN OP HET XIX. HOOFDSTUK. Over misdaad tegen eer en goeden naam en de Aclïcn daar uit voortvloeiende. De beleediging is over het algemeen eene verongelijking van iemands eer en goeden naam. Deeze gefchiedt of met woordeni, of met werken; eene verongelijking met woorden wordt eigeft*  *(£ 121 > eigenlijk laster, lastering genoemd, en men verdeelt dezelve in mondelinge of fchriftelijke lastering; de eerfte wordt ook door fcheldwoorden in 't bijzonder uitgedrukt en de tweede beftaat jn fcheldfchriften b. v. Paskwillen, fameufe libellen. Eene beleediging met werken, of eene daadelijke beleediging", is zodanig eene verongelijking, welke door alle zulke daaden gefchiedt, waardoor iemands eer en goede naam verkort wordt; en deeze noemt men eigenlijk Hoon, het zij dat dezelve gefchiede met weezenlijke handdaadigheden (b. v. flaagen enz.), dan wordt zulks fmaad, fchade en fckande genoemd, of met gebaarden, het welk men hoon in 't bijzonder kon noemen. Hier is nu de zaak, volgens eene gemeene definitie (zie antw. 196), geheel eenvoudig naar derzelver eigen aart bepaald en onderfcheiden, zonder tusfchen beiden veel ophef van rechtspleging en judicieele praktijk té maaken; waardoor men anders 'jongen lieden bijna zou doen gelooven, dat deeze zaak buiten de Gerechts-hoven geheel verfchillend ware, daar toch ook in dezelven de zaaken, zo als ze zijn, behoorden voorgefteld te worden. Na deeze voorafgaande bepaallngen en verdeeJingen hadde men, wel is waar, op 't einde van dit antwoord kunnen aantoonen, dat, voor zo 'veel het aanleggen der rechtsgedingen betrof, de aóUën van mondelinge en fchriftelijke injuriën H 5 rneest  meest, daarin vóór en te pas kwaamen; maar de verdeeling blijft als van ouds. Laster of injurie? (zie vr. 197). Zeg Hevel daadelijke hoon, of beleediging; want nimmer heeft men gehoord, dat iemand met gevoelige vuist-flaagen of mesfen-fteeken gelasterd ware. Dertig jaaren (zie antw. 197). Dit bevestigd OOk S. VAN LEEUWEN B. IV. D. 37 No. 3, en daarna terftond No. 4 dat zulk eene misdaad, die tegen de eer en den goeden naam van iemand metter daad en met werken gefchiedt, anders Hoon genoemd werdt. Uit zulke daadelijke beleedigingen, voornaamHjk wanneer dezelven met kwetzuuren of kneuzingen verzeld zijn, fpruit de Actio injuriarum ex Lege Aquilia voort, dat is, den Eisch tot betering wegens misdaad. Wat zijn (zie vr. 198) woordelijke beleedigingen ? Deeze zijn (gelijk hiervoren gezegd is} eene verongelijking van iemands eer en goeden naam met uitdrukkelijke woorden, bij monde uitgefprooken. Zulke kan men eigenlijk fcheldwoorden, eerroovende woorden noemen. Deeze beleediging gefchiedt nu in -tegenwoordigheid .van meer menfchen of in afweezigheid van anderen, en, gelijk men zegt, tusfchen vier oogen: dus. kan dezelve ook in eene openbaare en verborgen, of heimelijke, beleediging verdeeld worden. Dit laatfte heeft de A. welÜgt'met de .... '*"** " won-  wonderlijke woorden ten overftaan ah voren willen zeggen. Wat zijn fchriftelijke beleedigingen? Zulke verongelijkingen waardoor iemands eer en goede naam in gefchrift gefchonden wordt. Deeze noemt men eigenlijk fcheldfchriften, gelijk de Paskwillen en fameufe libellen. Gepraescriheerd. Zie s. van leeuwen B. II. D. 8 No. 6, B. IV. D. 37 No. 3. wasseNaer Pr. Jud. C. 19 No. 7. Wat zijn beleedigingen door gebaarden? Zulke verongelijkingen van iemands eer en goeden naam, welke door uiterlijke hoonende teekenen en mishandelingen gefchieden. Hiervan vindt men een bijzonder Hoofdftuk bij damhouder Pr. in crimin. zaaken waar over het geheel deeze voor de rechtbanken zo verdrietige en voor de praktizijns zo milde en rijke ftof in verfcheide Hoofdftukken (van het 135/2.5 tot het 140/?*) breeder en op eene geregelder wijze, dan bij verfcheiden anderen verhandeld wordt. Omtrend foortgelijke belcedigingen kan de hier na gemelde eerlijke boete of wederroeping (palinodia ) geen plaats vinden: maar men moet tot aestimatie, fchatting of waardeering, der beleedisiiw concludeeren (*). 6 ö Hoe (*) De Leerwijze in dit Hoofdftuk tot hier toe gehouden heeft men woordelijk, en zo als ze gedaan is, ter nederge. "öeld, om den Leerling te toonen hoe hij bepaalen en onder-  <' 124 '> Hoe verdeelt men de atliën (zie vr. zoo). "Be-, ter: Hoe verdeelt men de conclufien af de verzoeken in eenen Eisch van injuriën gedaan? De A. wederlegt zich zeiven met zijn eigen hier agter aan gevoegd voorfchrift, en zegt in dit antwoord : in honorabele en profitabele amende, dat is, boete of boeting, en voorts welke in die actie zamengevoegd zijnde; dus wordt hier de actie zelve niet verdeeld, maar wel de verzoeken, of zo men wil de conclufien tot betering daarin gedaan. Ook concludeert men immers meestendeels op deeze wijze : dat den Impetrant verklaard zal worden door den Gedaagden geinjuriëerd te zijn, en naderhand: en dat dus de Gedaagde zal worden gecondemneerd, om deeze beleedigingen eerlijk en voordeelig te beteren. Eerlijk, mits compareerende ter Fierfichaar enz. Voordeelig, mits betaalende enz. gelijk hier agter in het Formulier. s. van leeuwen zegt ook eenvoudig: deeze lastering wordt gebeterd met eerlijke en voordeelige boete enz. B. IV. D. 37 No. 1. Wilde men evenwel den Eisch van injurie zelve verdeelt hebben en volgens den A. vraagen: Hoe verdeelt men de aeliën van injuriën volgens de Praktijk? Als derffcheiderj moete , terwijl hij het geene, dat niet in de bepaslingen behoorde, daar voeglijk kon uitlaaeen, dat hem ook zijne nieuwe kleine redeneerkunde van moritz kan geleerd hebben, of anders de oude wolf, baumeistkr, iadmgartkn enz.  Als dan kon men antwoorden: dergelijke Eisfchen zijn meest tweeledige bevattende, naamlijk, eene conclufie tot herroeping Van de beleediging en eene tot betering van dezelve enz. Als den perfoon van de gein]'ureerden Q zie antw. 101). Men verwart de denkbeelden van jonge lieden met zo veel nuttelooze en verkeerd gefpelde woorden; dus leeze men flechts: Wanneer de beleedigde tot zijn eigen voordeel of liever ten behoeve van den Armen enz. Bijaldien men {leeds eene zekere fom voor den Armen eischte, zou men ook buiten vermoeden van eigenbelang zijn; en zulk eene fom zal, om ligtelijk te begrijpen redenen, door den Rechter niet Zo zeer verminderd (gemodereerd) worden, dan wanneer men dezelve voor zich zeiven vorderde. Hierbij merke men op, dat deeze Actiën van injuriën die bijzondere eigenfehap hebben, dat ze niet alleen den beleedigden zelve, maar ook anderen, die 'er een weezenlijk belang bij hebben, toekoomen; bij voorbeeld: den Vrienden, Verwanten, Ouderen, Heeren van den beledigden, den Man van zijne Vrouw, den Bruidegom van zijne Bruid enz. wassenaer C. 19 No. 15. Pretenfen injurie Q zie antw. 203 ). Lees : praetenfe of vermeende beleediging. Insgelijks geinjureert. Lees: geinjurïètrd. Bij  -Jtf 126 > Bij deeze gelegenheid zullen wij herinneren, dat 'er buiten de Vierfchaar bij het over en weder fchelden ook wel bedreigingen (dreigementen ) voorvallen, welke, fchoon ze voor beleedigingen kunnen gehouden worden, nogthans die uitwerking niet hebben, dat men daarover betering (reparatie') zou kunnen eisfchen; (damhouder Prakt. Crim. C. 36 No. 14) ten zij dat men met reden bedugt ware, dat die bedreigingen konden uitgevoerd worden, als dan kan men den Rechter om beveiliging en verzekering daartegen verzoeken. Geretorqueerd. Dat is, teruggekaatst; zulks gefchiedt, wanneer men woordelijke met woordelijke beleedigingen af kaatst, s. van leeuwen B. IV. D. 37 No. 2 op V einde. Ook buiten de rechtbanken is zulks geoorloofd, en men kan de eene beleediging met de andere vergelden, mits men voorzichtig zij van zich daarin niet te buiten te gaan; gail verklaard deeze ftof, B. II. Obf. 100 No. 1, 2 en 3. Dergelijke zaaken vallen meenigmaal bij het gemeene volk, op eene heel gemeene wijze, onder drink - gelaagen, of tusfchen de Dames van de Hal voor, wanneer de fcheldende partijen beleediging op beleediging hoopen, tot dat ze, door geduurige wederomkaatfing vermoeid zijnde, zo de zaak voor vereffend en van zelve voor afgedaan houden, terwijl zij weeten, dat 'er toch anders niets van koomen kan. In  In juditio (zie antw. 204). Lees: in judicia, of voor den Rechter. Mitsgaders enz. Bij uitzondering vindt mei! deeze ftof verhandeld bij wassen aer. C. 19 No. 11, 12 en 13, en alle deeze redenen fteunen op deezen grondflag (waar het bij de beleedigingen zowel als bij alle misdaaden op aankoomt) naamlijk, dat de beleedigingen met opzet en al meenens moeten gefchied zijn, zo niet, dan vervallen ze van zelve. Ook om andere redenen vindt deeze Actie geen plaats, wanneer naamlijk kwijtfchelding of vergiffenis kan vooronderfteld worden, gelijk b. v. indien de beleedigde, eer hij eisch doet, of hangende het rechtsgeding, met zijn partij vriendelijk omging, at en dronk enz.; of door voldoening van den beTeediger aan den beleedigden gegeeven. Meer andere redenen verhaalt damhouder C. 136 No. 19 tot 24 C. 137 No. 12, 13, 14 en 16. Nominatim zoekt te injureren. Lees hier weder injuriceren; te fchelden, of te beleedigeri nominatim hiet bij naam, of op eene kennelijke wijze. Ook is dit het eenigfte geval, en zo niet onmooglijk, tot bijna ongeloof baar, uit den aart der plaats en der bedieninge; wij zullen ondertusfchen liever uit achting voor onze Leeraaren dergelijke voorbeelden niet ophaalen noch ophelderen , daar ze zo zeldzaam zijn, en de meefte Rechtsgeleerden (gemeenlijk oordeelende ab eo quod  quod ut plurimum fit) ook flechts de meest vóór* vallende zaaken als Voorbeelden aannaaien. No. 2. Infameert iemand (zie antw. 205). Lees: niemand en zie de voorgaande aanmerking op het woord Mitsgaders, Abfiolveert uit de natuur. De Rechter zou ze-* kerlijk in dit geval, indien de zaak zo Verre kwam, den Gedaagden abfolveeren, of vrijipreeken; maar hier vervalt deeze aclie van zelve, dat meh welligt met abfiolveeren uit de natuur heeft willen zeggen* No. 4. beweezen wierden maar uit nijd enz. Indien de beleediger bewijst, dat hij flechts uit haat nijd of kwaadaardigheid zulks gedaan hadde, dan legt hier een opzettelijke wil in opgefloten en hij bewijst tegen zich zeiven, dat hij het voorneemen gehad heeft om te beleedigen, dus maakt hij zich daardoor ftrafbaar; doch zo hij evenwel tegelijk bewees, dat hij desniettegenftaande niet te Veei gezegd en den anderen Hechts zijne verdiende naamen gegeeven hadde, dan kunnen de omftandigheden ook zo wezen, dat de Rechter, den Gedaagden ab'blveerende, tot compenfatie van kosten bewoogen wierdt, waardoor, en door het genoodzaakt verfchijnen voor den Rechter, de Gedaagde in zulk een geval voor zijnen moedwil genoeg geftraft wordt. Geabfolveerd. Dit moet men aanmerken als een raar geval. -— wassenaer C. 19 No. 8. noemt meer gevallen, maar van eenen anderen aart op. De  120 >J» De A. fpreekt hier van het geproduceerde be* wijs van zijne injuriën; dit is te duister voor zijne jonge Klerken; want men kan daar door verftaan het bewijs van den beleediger, dat alles flechts uit haat enz. gefchied ware, of ook een wezenlijk bewijs, dat zijne fcheldwoorden waar waren enz. Wij zullen dus een duidelijker geval opgeeven, en welligt is zulks het zelve, dat hier gemeend wordt: Zo de beleedigingen uit haastigheid enz. uitgefprooken zijn, en de beleediger verklaart, dat hij zulks uit haastigheid, nijdigheid, getergd of beleedigd zijnde, gedaan hadde , dat hij dus die injuriën niet wilde (taande houden, en den beleedigden erkende voor eenen eerlijken Man; dan zal in dit geval de Rechter de partijën buiten Procés Hellen, en desniettegenftaande den Injuriant in de kosten van de Inftantie condemneeren , met interdictie (verbod) van gelijke beleedigingen te herhaalen, op eene zekere boete enz. No. 5. Atrociteit. De grootheid der beleediging moet befchouwd worden uit de tijd, uit de plaats, gelijk damhouder C. 137 Ko. 19 zegt, b. v. of de beleediging gebeurd ware op "Paasfchen, op eenen Zondag of andere Feestdaagen, of indien dat zij gebeurde in de Kerk, op de Beurs, op de Markt, op het Stadhuis, aan 't Hof, in de Confiftorie, in tegenwoordigheid van den Rechter of op andere verboden tijden en plaatfen. I Tot  13° •> Tot een voorbeeld van verzwaarende omftandigheden uit den perfoon kan ook het geen de A. No. 6 van den Officier vermeit dienen; voorts behooren hier onder alle beleedigingen gedaan aan die van den Raad, of andere perfoonen van de Weth, ook aan Kerkelijke perfoonen onder het verrïgten van hun ampt, aan Ouderen , aan Meefleren van hunne dicnaaren, aan Leenheeren van de Leenmannen (dat men Felonie noemt) enz. Meer verzwaarende omftandigheden, waaruit men voornaamlijk de grootheid der daadelijke beleedigingen beoordeelen kan, zijn ook, b. v., de gelegenheid, de hoedaanigheid, de hoeveelheid, de uitkomst en het voorbeeld (exempel) van dergelijke daaden. No. 7. Fameus libel. Onder deezen naam worden begreepen allerlei Gedichten, Liederen, zogenaamde blaauwe boekjes, tooneel- en kluthtfpellen ( *); Brieven enz. waarmede iemands eer en goede naam gefchonden en benoomen wordt. Vader dam houd er noemt ze; C. 138, allen op en roept 'er Och! over uit, welk eene groots en ongeftrafte vrijpostigheid en ftoutheid is hierin, dat zo meenige op anderen fchimpen en fchrijven, zonder eenige correctie; hadde deeze enz. Doch deeze klachten houden bij ons op, nademaal zulke buitenlpoorigheden door verfcheide Placaaten be- (*) Een merkwaardig rechtsgeding in zulk eene zaak is in onze daagen te B * * • * * over het Blijfnel het R. E. gehouden. Sapiinti fat.  «£! i3i > beteugeld zijn (zie het Plac. van den 7 Julij 1615, den 22 Dec. 1618, den 16 Jan. 1621. en Van den 4 Meij 1624.) en door verfcheide Publicatiën. Zie de Publicatie van 't Hof van den 18 Meij 1657. De reden hiervan is Maar. Want anders zouden de fraaije Satijren van Rabener en anderen ook Paskwillen wezen. In dit geval zal ook geen befchuldiger het wagen zulk eene zaak te beginnen, en niemand zal fchriften, die over het algemeen de ondeugd ten toon Hellen en belaggelijk maaken, voor fatneufe libellen houden. Abroche, Dit is geen woord, en approches kan men 'er niet wel van maaken, anders zou eene Kanon-kogel in eene belegering wel eene hevige injurie kunnen veroorzaaken; het zal dus van atrox, atroce injuriën, hevige, fterke beleedigingen moeten beteekenen. Speciale noeming van den perfoon. Dit is zekerlijk het hoofdvereischte van een Paskwil of Lasterfchrift, en, zo zulks eens gebleeken ware, dan is 'er geen verfchil, of iemand hetzelve zelf gemaakt hadde, dan of hij het door andere hadde doen opftellen en fchrijven; ook is gemeenlijk een Paskwil zonder onderteekening van den waaren naam des maakers. Zie Hol/. Conf. D. III. C. 167. Dergelijke fcheld-fchriften worden niet binnen jaar en dag, gelijk hiervooren (antw. 199) gezegd is, verjaard, om dat in zulk een geval geen I 2 ver-  verloop des tijds kan aangemerkt, en dus zulke injuriën niet met de woordelijke of mondelinge kunnen gelijk gefield worden, daar eene fchriftelijke belijdenis langer duurt dan eene mondelinge, gail, zegt derhal ven, dat deeze Actie altijd aangenoomen en toegelaaten wierdt. B. II. Obf. 104. No. 8. in juditio. Lees; in judicia, voor 't Gerecht, voor de Vierfchaar. Doch dit kan ook, om deeze Actie te ontgaan, buiten den Rechtbank en te vooren gefchieden; b. v., wanneer iemand, 't zij door eenen Notaris of door eenen Bode hieromtrend eene infinuatie gefchiedt, als dan kan hij, geen kwaad opzet gehad hebbende, ook terftond de beleediging ontkennen, of verklaaren, dat hem die leed deet, dat hij zulks niet met opzet om te beleedigen gezegd hebbe enz., waarmede hij volftaan kan. Ontkent. Hier wijst men den beleediger, of verweerder, den weg — fifecisti nega enz. of men vooronderftclt, gelijk men moest denken, dat de verweerder weezenlijk niet met opzet beleedigd had enz. Animus injuriandi. Dat is, wil, opzet om te beleedigen. Zo kan ook niemand van eenige beleediging befchuldigd worden, die in zijne Reproches zegt: dat de getuige een ongeloofwaardig, fchandelijk perfoon zij; mits hij tegelijk betuige, dat hij zulks niet met opzet om te beleedigen, maar tot verdeediging zijner zaak gezegd hebbe. Ne.  *C 133 3* Aro. 9. geretorqueerd. Dit is eene recapitulatie, herhaaling, van het 203^ antwoord zie intusfehen een foortgelijk geval in den Oorlóg der Advoc. Cafus 38. Ten befluite kan men nog aanmerken dat deeze Actiën ook eindigen en vervallen met den dood van de beleedigden, om dat dezelven niet tot de erfgenaamen overgaan , ten zij dat de beleedigde het rechtsgeding reeds hadde aangelegd, en dat 'er geding bevestiging op gevolgd ware. Alle in dit Hoofdftuk vermelde zaaken , van woordelijke en fchriftelijke beleedigingen, behooren, volgens den algemeenen regel, onder het rechtsgebied van den daaglïjkfchen of competentcn rechter, uitgezonderd zommige bevoorrechte, geprivilegieerde, perfoonen, waarover bi] den Praef. van bijnkershoek B. I. H. 6 bl. 97 en 98, breeder gehandeld wordt. Maar betreffende de daadelijke beleedigingen, die met ilaagen, kwetfuuren en wonden verzeld gaan, zulke worden door den crimineelen rechter geoordeeld, gelijk ook zommige woordelijke en fchriftelijke beleedigingen van den Souverein en de Overheid, waarvan ter zijner plaatfe in het Volgende Hoofdftuk melding zal gemaakt worden. A. Formulier. Zie ook verfcheide uitvoerige Voorfchriften bij wassen aer Prakt. jud. C. I. § 14 en voornaamlijk C. 19 No. 3 papegaaij D. I. H. 8 bl. 94 enz, s. van leeuwen B. V. D. 19. No. 18 bl. 599. I 3 Ia  In dit Formulier zal men Art. 9 een vreemd woord ontmoeten, naamlijk, deflamatoire. Zonder hetzelve op zulk eene deflammatoire ftof toe te pasfen, als Art. 5 vermeld wordt, moet men het, onder zo veele, ook voor eene fchrijf - fout reekenen, dus leeze men diffamatoire, eerroovende. AANMERKINGEN op het XX. HOOFDSTUK. Over Crimineele zaaken in V algemeen. "Volgens het Natuur-recht beteckent Misdaad, over het algemeen genoomen, allerlei fchuld, het zij in het doen of in het laaten, ftrijdende met het geene dat de menfchen of in *t gemeen, of na den eisch van zekere hoedanigheden, ver-» pligt zijn te doen, h. de groot Recht des Oorlogs en Vredes B. II. H. 17. Maar volgens de burgerlijke en crimineele rechi ten is Misdaad elke ongeoorloofde daad, of elke overtreeding van de wetten al willens en met op-*  *@ 135 •> opzet begaan, factum illicitum contra leges prohibitivas fponte commisfum. De Misdaadcn worden, over het algemeen, onderfcheiden in publieke (openbaare) en privaate, (bijzondere), delitla publlca et privata. De publieke worden wederom verdeeld in publieke ordinaire en publieke extraordinaire; beiden worden publieke genoemd wegens het algemeen belang, dat ieder een in derzelver ftraf heeft, en om dat een ieder daar befchuldiging van doen mag. damhouder Pr. Grim, C. I. No. 1,2 en 3. Publieke ordinaire zijn zodanige openbaare misdaadcn , waarop eene door de wetten bepaalde ftraf vastgefteld is; b. v. de misdaad van gekwetlte hoogheid, valfchc munt, doodflag enz. Publieke extraordinaire, buitcngemeene openbaare misdaaden worden zulken genoemd, waarop door de wetten geene bepaalde ftraf vastgefteld is: omtrend deezen wordt het aan het goeddunken van den Rechter overgelaaten, hoe de ftraf naar de hoedanigheid der misdaad en des perfoons te regelen zij, waarvan zommige in antw. aio opgenoemd worden. Privaate misdaaden zijn zulke, welke, behalven bij den Officier, ook door de beleedigde en belang hebbende partijen vervolgd worden; ten einde (daar de misdaad evenwel tot vergoeding van fchade verbindt) boven de ftraf een ieder het zijne verkrijge. h. de groot B. III. D30 No. ia D. 33 No. 7 Recht des ÖorL en I 4 Vred.  ï3ö •> Vred. B. II. H. 17: onder deeze misdaaden be« hooren, bij voorbeeld, Diefte, zommige Injuriën enz. De voornoemde misdaaden worden ook ver* deeld in Capitaale, delicla capitalia, waardoor iemand het leeven verbeurt, en Niet capitaale, delicla non capitalia, lijfftraf lijke misdaaden welke ligter geftraft worden aan den lijve, b. v! door geezeling, gevangenis, of bannisfement, geldboeten enz. Omtrend de eerften, naamlijk de Capitaale, maakt men een onderftheid, aangaande de ftraf, omtrend eenen natuurlijken dood (mors naturalis) en eenen burgerlijken dood (mors civilis') door welken laatften een eeuwig duurend bannïsfement verftaan wordt. Deeze misdaaden alle te faamen worden door onze Rechtsgeleerden onderfcheidenlijk opge-, noemd, gerangfchikt en verdeeld, als, b. v., in misdaaden tegen de Hooge Magt en Overheid , tegen het Leeven, tegen het Ltgchaam, tegen de ingefchaapen Vrijheid, tegen de Eer of goeden Naam, en andere tegen of in het Goed enz. s. van leeuwen B. IV. D. 32 No. 9 welke deeze hier opgenoemde misdaaden, iedere in het bijzonder, in de volgende Deelen uitlegt en verhandelt. Wij hebben hier ook flechts de eerfte grondbeginzelen willen aanwijzen, om den Leerling1 bij wijze van inleiding op den weg tot het beftudeeren van deeze ftof te helpen; naderhand kaq  *{£ 137 3* kan een ieder het overige, en wat voornaamlijk de manier van procedeeren aangaat, vooreerst uitvoerig genoeg bij denzelven van leeuwen vinden B. V. van D. 27 tot 29, en in deszelfs Manier van proc. de Crim. Ordonnantie bl. 113 benevens den Crim. ftijl bl. 279; en bij wasseNaer C. 27: wij zullen dus wederom voortgaan met hier en daar eenige ophelderingen bij te voegen, en de plaatfen aan te wijzen, waar men verder onderrigt krijgen kan. Acli'èn (zie antw. 207). Of liever rechtsplegingen'; ten ware dat men door Actiën handelingen wilde verftaan. Om evenwel dit woord niet te vergeefsch hier ontmoet te hebben, zullen wij bij die gelegenheid te gelijk aanmerken, dat de eïgenfchap en de verfcheidenheid der Crimineele Actiën voortvloeie uit den aart en den onderfcheid der misdaaden zelve, welke wederom volgens het kwaad opzet en het corpus delicli beoordeeld worden; gelijk ook uit deeze de ftraffen, welke naar evenredigheid of volgens de wetten geëischt, en door den Rechter ook naar dezelven, of, daar zulks toegelaaten is, naar goeddunken bepaald en opgelegd worden, Crim. Ord, Art. 58 No. 1. Wat zijn extra ordinaire (buitengewoone ) rechtsplegingen ? Zodanige, waarin bij kort recht, dat is zonder de gewoone manier van procedeeren, of zonder v.orm van proces, recht gedaan wordt, 1% Dit  138 Dit gefchiedt omtrend lijfftraflijke zaaken doos daadelijke aantasting en gevangenis, (gelijk in dit antwoord 207 gezegd wordt) zonder voorafgaande informatiën, zo dra de zaak kenbaar is, en de misdaadige op de daad betrapt wordt; of wanneer de daad bij voorafgaande informatiën (*) blijkt en beweezen is: daarna wordt de misdaadige verhoord en op deszelfs bekentenis veroordeeld enz. gelijk verder bij den A. Zie de Crim. Ord. Art. 30, 31 en 50, Crim. Stijl Art. 2, 3 en 4, wassenaer C. 27 No. 4, 5 en 12, s. van leeuwen B. V. D. 27 No. ii. Zijne defenfie. Dit is over het algemeen zo, zommige gevallen uitgezonderd. Zie Crim. flijl Art. 14. Wat verflaat men door ordinaire crimineele proces fen ? Zulke rechtsgedingen, welke over crimineele zaaken volgens den gemeen en loop en trein van procedeeren aangelegd worden; b. v. bij Dagvaarding, Eisch, Antwoord en Productie, dat is opening van Hukken en toegelaaten verantwoording (defenjie). Beiden, naamlijk de extraordinaire en ordinaire procesfen verfchillen dus voornaamlijk daarin, dat (*) Hoedanig zulke informatiën, aangaande den doodflag genoomen worden, zulks verklaard claud. de brun Proc. Crim. B. II. bl. 63; en de redenen wanneer de aantasting zonder informatiën mag gefchieden. B. II. bl. 30, waar ook twee merkwaardige gevallen van overhaasting verhaald", werden.  139 > dat de eerfte bij lichaamlijke aantasting en gevangenis , en de andere bij dagvaarding, om in perfoon voor den rechter te verfchijnen, aangelegd worden; voorts dat omtrend de eerften de Officier in zwaarwigtige zaaken amptshalven (ratio-ne officii) op de bekentenis van den gevangen procedeert; daar, aangaande de ordinaire procesfen, de gevangen ( gelijk antw. 208 nader aangetoond wordt) ligtelijk onder cautie of handtasting, en niet gevangen zijnde van de perfoneele comparitie, ontflaagen wordt; voornaamlijk in mindere zaaken , daar geen zwaare lijf-ftraf toe ftaat, of welke niet klaar beweezen zijn. Crim. Ord. Art. 28, 29 en 53 No. 4, Crim. ftijl Art. 44, s. van leeuwen B. V. D. 17 No. l8 enz., wassenaer C. 27 No. 8. Zwaare en capitaale delicten (zie antw. 209). Deeze worden bij de Criminalisten (gelijk hiervooren gezegd is) publieke ordinaire misdaaden, en eigenlijk bij den bijzonderen naam crimen, crimina, genoemd; daar men aan andere misdaaden den naam van delicten, delicta, geeft. Hoogfie Magt fchenderij. De misdaad van gekweste Hoogheid bevat, in een' ruimen zin gcnoomen, al het geen, waardoor het hoogfte ge.zag pp eenigerlei wijze gefchonden wordt. De meefte Criminalisten verdeelen deeze gruwelijke misdaad in crimen laefae majeftatis in fpecie pc tiiclum (anders, crimen perduellionis) en in crimen laefae poteflat.is publicae; dat is, in misdaar den,  den, waardoor met een vijandlijk opzet de Souverein zelve onmiddelijk gefchonden wordt, en in zulke verraeetele bedrijven, waardoor, zonder een vijandlijk oogmerk, het publiek gezag op allerhande wijze gehoond en beleedigd wordt. Onder het eerfte foort behooren de hier opgenoemde Hoogfle Magt-fchending, zo wel ten opzigte van den perfoon van den Souverein als van den Staat zelve, Landverraad, voornaamlijk in tijden van oorlog, (zie Oorlog der Adv. Caf. 81 van zurck op het woord Verrader) t'faamenzweering en oproer; (van zurck op het woord Mafefeit % i) onder het tweede foort behoort Godslastering (Blasphemie) (*) het fchenden van Afgezanten, Kerken-roof, (welke drie onder de facrilegia gerekend worden) Falfche Munt te Haan, zonder verlof van den Souverein ( * * ) , of wanneer, met Octrooi van denzelven, het geld op eene bedrieglijke wijze flegter en van minder waarde gemaakt wordt, Land-diefte enz. Meerder worden bij anderen en bij s. van leeuwen B. IV. C. 33 No. 4 opgenoemd. Omtrend deeze 'misdaaden moet men, als iets bijzonders, opmerken, dat niet alleen de misdaa- di- i*) Men kan ook met zommige Criminalisten de verdeeling eerst zo doen, naamlijk, in crim. hef. maj. divinae en in crim. loef. maj. humanae , en dan het laatfte verdeelen zo als bier gefchiedt is. (**) Want 'er worden wel in tijden van algemeene nood of van oorlog op bevel van den Souverein papieren en andere munten van minder alloij geflaagen, die men geenzins vai-  *C' h- 2<* «3ige zelve, en zijne medepligtigen, die liet feit mede uitgevoerd hebben, maar ook de geenen, die hetzelve geweeten, verzweegen en niet tijdig genoeg aangebragt of bekend gemaakt hebben (*), in allen opzigten veel zwaarder, dart omtrend andere misdaaden, geftraft worden; intusfchen wordt deeze ftraf ook zomwijlen verminderd, alleenlijk egter ten opzigte van dert Vader, Broeder, of van de naatfte Vrienden. Ook is dit aanmerkenswaardig, dat in deeze misdaaden den eenen medepligtigen tegen den anderen geloof gegeeven wordt; zo dat ook getuigen, die anders niet onwraakbaar zijn (non omni exceptione majores~) worden toegelaaten, tot infame vrouwsperfoonen incluis; (gelijk voormaals te Romen de onkuifche Fulvia tegen Catilina~) en zelfs een medepligtige, die de Misdaad van gekwetfte Majesteit ontdekt, raakt niet alleen vrij van alle ftraf, maar wordt zomwijlen nog beloont, van zurck op 't woord Majesteit § 14. En dit gefchiedt alles wegens de affchuwelijkheid deezer misdaad, weshalven ook zulk een misdaadige, fchoon niet ten vollen overtuigd zijnde, meermaalen, naar vereisch der verzwaarende omftandigheden, gevaar loopt van zijn leeven te verliezen, al ware het, dat hij flechts ee- valfche munten kan noemen. De ftraf der vajfche Munters zie in de Crim. Ord. Art. 61 not. 4. (*) De aandoenelijke gebeurtenis der vrienden la thou enciNCQMAR.lt en de veerzen daarop gemaakt, fit reus ilh loqueni, fit nus HU saam, zijn uit de gefchiedenis^n bekend. -  «KJ; 142 jj* eenen aanflag gemaakt, of den wil-vóór de daad gehad hadde; en daar in crimineele zaaken de rechtspleeging gemeenlijk ophoudt met de dood des befchuldigden, om dat de dood alles vernietigd: zo wordt de Misdaad van gekwetfte Hoogheid nogthans door den dood niet geboet, fchoon de misdaadige geduurende de rechtspleging ftierf* wordende des niettemin de rechtspleging tegen deszelfs memorie of gedachtenis voortgezet. Zie meer hierover bij gail van den Land-vréde B, I. H. 20, welke geheele Verhandeling men in crimineele zaaken met nut kan gebruiken, mits men dezelve met onderfcheiding leeze. Beknopt vindt men deeze ftof (als in nucleö) bijeen bij damhouder C. 61. Deeze zo gewigtige als ruime ftof, en over het geheel de crimineele zaaken hebben den Rechtsgeleerden, voornaamlijk in Duitschland en Frankrijk, mecnigmaal werks genoeg gegeeven, ten blijke daarvan verftrekken hunne mccnigvuldige fchriften, toch meest in het latijn (*) in het licht verfcheenen. Wij hebben bij deeze plaats een weinig langer ftil geftaan, om aanleiding en lust tot meerder onderzoek te geeven; omtrend de volgende, in dit antwoord genoemde en andere misdaaden kan men zich onderrigting genoeg bezorgen met het even (*) De redenen, waarom in dit Werkje geene latijnfche Auéteuren aangehaald worden , is gemaklijk te bezeffen: en de geenen, die het latijn verftaan, kunnen uit de aangehaalde Autteuren ook de meefte latijnfche vinden.  «<£ 143 > even aangeraakte verder uit te breiden en de daartoe aan te haaien Auóteuren naar te zien. Doodfaagen. Van deeze Misdaad, en op hoeveelerlei wijze dezelve begaan wordt; handelt damhouder Van C. 67 tOt 75, s. van leeuwen B. IV. D. 34, en van derzelver gewoone en buitengewoone ftraffen gail B. II. Obf. 109, 110 en in, Verh. van den Land-vréde B. I, H. 17; en aangaande de kwijtfchelding van deeze ftraffen (Pardon) wassenaer C. ig van No, 4 tot 51, Plac. van den 13 Aug. 1518, Ordonn. van den 13 Meij 1544, Plac. 30 Jan. 1545. nopende remisfiën van doodflaagen, te vinden bij s. van leeuwen op de crim. Ord. bl. 154 enz. Requesten om te hebben Brieven van Pardon , zoek in den papegaaij H. 37 bl. 549 enz. De doodflaagcr is ook gehouden tot vergoeding van fchaade en kosten , b. v. aan Geneesmeefteren enz. h. de groot Recht des Oorl. en Vr. B. II. C. 17 § 13. Huisbraak. Hier is wel de doodftraf, volgens het Plac. van den 16 Dec. 1595. en 17 Sept. 1614. Art. 1, 3 en andere, opgefteld; dezelve wordt nogthans meeftendeels verminderd, en zelden iemand om enkele Diefte zonder moord of kwetfuur met de dood geftraft, s. van leeuwen B. IV. D. 36 No. 3 D. 38 No. 3 op 't einde, waar damhouder C. na aangehaald wordt, zekerlijk om eene gelijkheid van redenen, om dat deeze flechts van rouw-roof handelt, zie dus liever C. 101. Bief-  ^ 144 Dief/lallen. Zie de Crim. Ord. Art. 61 No. 8. Daar in dit antwoord misdaaden opgenoemd worden, die een dood-vonnis ten gevolge hebben : zoo moet men ook hier geene gemeene Diefce, Cfurtum fimplex) maar eene Diefte met geweld, of eêne herhaalde Diefte Cfurtum quaiificqtum~) verftaan; s. van leeuwen haalt op de aangeweezen not. 8 de Placaaten aan en handelt verder hierover in het R. H. R. B. IV. D. 38 No. 2. De vraag: of men volgens het natuurlijke en burgerlijke Recht eenen Dief, om het zijne te bewaaren, mooge om het leeven brengen? wordt ook in het meer aangehaalde Recht des O. en V. van de groot B. II. H. I § 14 bl. 151 verhandeld, claud. de erun D. II. bl. 50. damhouder C. 102. Doch naar onze wetten en zelfs volgens het Plac. van den 19 Maart 1614 is het vrij gefield» dat men eenen Nagt-dief mag dooden. Het gevoelen van thomas morus, dat dieverij niet met de dood behoorde geftraft te worden ( waar de Engelfchc Gallows at Tijburn nog daaglijks tegen getuigen) vindt men in jongtijs Pijnbank op 't einde. Violentïèn. Dat is, openbaar geweld; en het zelve gefchiedt met of zonder wapenen enz. damhouder C. 117. s. van leeuwen B. IV. D. 26 No. 1. Vrouwe-kracht. Deeze wordt bij damhouder en anderen ook fchoffeering genoemd en ge-  gefchiedt op veelerlei wijze, gelijk aldaar C. 93 aangetoond wordt; geweldige in flagranti crimine, op heeter daad betrapt, wordt gemeenlijk met den hals of met den zwaarde geftraft, s. van leeuwen B. IV. D. 36 No. 2 D. 37 No. 5. De aanklagte hierover moet binnen 6 weeken gefchieden, h. de groot Inleid. B. III. D. 35 No. 14, Keuren van Zeel. C. IV. Art. 5 en 6. Doodvonnis. Een bewijs, dat ook volgens de Godlijke wetten de doodftraffen geoorloofd zijn kan men bij den aangehaalden h. de groot Vinden, Recht des O. en V. B. I. H. 2 § 7 No. 13 bl. 36. Ordinair is te procedeeren (zie vr. 210). Over de ordinaire proceduuren zelve wordt, gelijk hiervooren gezegd is, door s. van leeuwen op het VII. en XIW« Art. van den Crim. ftijl breeder gehandeld, en in 't R. H. Recht B. V. D. 67 No. 7 enz. Damhouder C. III. No. 1 en 2, wassenaer C. 27 No. 8 «ïz. Lijfflrafe (zie antw. 210). Over verfcheiden dergelijken misdaaden handelt s. van leeuwen B. IV. D. 35. Overfpel. In hoeveelerlei betrekking men hetzelve befchouvven kan, en deszelfs uitwerking en ftraf enz. zulks heeft in een bijzonder Hoofdftuk verhandeld claud. de brun, vertaald door w. van aller bl. 20, zie ook een bijzonder geval in den Oorl. der Adv. Caf. 80 en 83, voorts K s. van  *<£ I4<5 > s. van leeuwen B. IV. D. 37 No. " Hl ï h. de groot B. III. D. 35. Over het fraudeeren van de gemeene lands middelen zijn verfcheide Plac. en Refolut. te zien bij van zurck op het woord Gemeene Middelen § 42 tot 47. Daarvan neemen kennis Schepenen Commisfarisfen in de Hoofdlieden van het Diftrict der verpagting. Generaale Ordonn. van Verpagt. 1679. Art. 40, te vinden in den Oorlog der Adv. Decis. 60 bl. 466 enz. waar ook Cafus 47 en C. 51 andere gevallen verhaald worden, voorts zie denzelven van zurck op 't woord Bankeroetiers % 2 No. 1 en 2 en over Meiné'edigheid op 't woord Eed % 6 benevens den aldaar aangehaalden il de groot Recht des O, en F. B. II. C. 13 § 1 en 2 en s. van leeuwen B. IV. D. 33 No. 14. Wandevoir in het ftuk van officie. Taq een voorbeeld hiervan antw. 215 en bij bijnkershoek B. I. H. 8 bl. 131 op 't einde; cn een ander geval Oorl. der Adv. Caf. 87 : hieronder worden ook gereekend de zogenoemde Concusfën, dat zijn allerhande ongeoorloofde afperfmgen en knevelaarijen door Overheden, Amptenaaren en derzeiver Bedienden enz. damhouder C. 131, s. van leeuwen D. IV. C. 33 No. 8 en 9 claud. de brun § 6 bl. 72. Corruptie. Zie van zurck op dit woord. § 1 tot 16. Fat*  i47 -> Paljiteijten. Gemeene Valschheid is allerlei daad, waardoor iemand eenig gefchrift naarmaakt of vervalscht, of met eenige valfche ondermaat en kwaad gewigt uitmeet of afweegt, s. van leeuwen B. IV. D. 33 No. 13. Verfcheide foorten van dergelijke Valschheden befchrijft claud. de brun bl. 123, damhouder C. 119; en de voorbeelden bij van zurck op het woord Falfarisfen hierover aangehaald zijn merkwaardig (*). Compofibel. Deeze compofitie wordt niet dan om goede redenen toegelaaten; b. v., wanneer het feit bij ongeluk, of weerens-lijf gefchied is, of om andere oorzaaken, welke verfchooning van de gewoone ftraf met zich brengen; dezelve mag ook niet gefchieden vóór dat de Raad Provinciaal het feit compofibel verklaard heeft, gelijk s. van leeuwen nader beweert in zijne Aanteekeningen op het XlIIde Art. van de Crim. Ord. No. 1, waar ook de Ord. van 1544. aangehaald wordt. Ja zekerlijk (zie antw. 211). Zulks kan ook zomwijlen in andere gevallen te vooren gebeuren; wanneer, b. v., de Officier iemand op enkele vermoeding (fusfpicie), zonder genoeg- zaa- C*) Bij het beftudeeren deezer (lof, over de Misdaaden, kan men met veel nut naarleezen de Verhandeling tver bit Veorkoowen en flraffen der mild naden enz. door Mr. m. CAL' Koen Adv. te Amfterd. in gr. 8vo en het Preeei trim. mz, van s. van leeuwen. K 2  <• 148 -> zaame zekerheid gevat heeft, dan mag de gevangen provifioneele ontflaaging verzoeken, met admisjie om te moogen occupeeren bij Procureur; ook kan zomwijlen een Gedaagde, die gedagvaard is, om in perfoon te compareeren en zich gevangen te flellen, in tegendeel verzoeken, om in een ordinair proces ontvangen te worden. Zijne defenfie Qzie antw. 212). Veele Criminalisten rekken dit zelfs zo verre uit, dat zij verklaaren, zo het geval mooglijk ware, quod tie D quidem defenfio fit deneganda, Ieder leevend fchepfel is de neiging tot zijn behoud, tot zijne befcherming en verdeediging ingefchaapen, en dus, als 'tware, aangebooren; dit natuurlijk recht kan ook de eene mensch den anderen niet ontneemen, beletten noch weigeren; want alle geoorloofde middelen (zegt die groote pleiter cicero) die hij in het werk fielt, om zich zeiven te redden, zijn eerlijk en rechtmaatig: zo veel te meer mag een mensch alle moogelijke middelen, tot zijne verdediging dienende, aanwenden, in zulke gewigtige en nooddringende omftandigheden, daar zijn leeven, zijne eere, lijf, goed en bloed in gevaar gebragt wordt. Ook hebben de gefchied-boeken niet alleen ijslijke gevallen opgeleeverd van onfchuldig veroordeelden en betigten; maar alle misdaadigers zijn ook niet zo volftrekt fchuldig, dat 'er in 't geheel niets tot hunne verfchooning en verdeediging zou overblijven: deeze fpreekende ondej- vin-  «■S 149 >> Vinding, met de gezonde reden gepaard en door de billijkheid onderfteund, heeft de Wetgeevers en Rechters bewogen, om den ongelukkigen medemensen, die weezenlijk zomwijlen medelijden en ontferming verdient, dit eenige middel zijner redding nimmer te ontzeggen. Weshalven de Rechter zelve ook door de Wetten aangemaand wordt, om uit hoofde van zijn in zulke gevallen uiterst gewigtig ampt, alles wat tot verontfchuldiging en tot ontlasting van den Gevangen dient zelve te onderzoeken, al ware het zelfs na het gewijsde en tot de executie toe. Crim. ft ijl Art. 24 en 46 (*). Dit alles zo flipt door de wetten bepaald zijnde , kan men geenzïns denken, dat ooit een misdaadige (gelijk hier de A. zegt) in zijne defenfte onrechtmaatig zou verkort, en omtrend zijne bewijzen door verkeerde wegen misleid en geblinddoekt worden; want al het hier beknopt gezegde moet ons zo wel van den gcenen, die recht doet en het zelve in uitvoering brengt, als van hem, die, den mond des ongelukkigen verbeeldende, deszelfs zaak verdeedigt, beter doen denken. èa- (*) Verfcheide middelen tot omfclmldiging van den misdaadiger worden door s. van leeuwen aangetoond op het XX/?« Art. van den Cr/», fiifl) en deeze worden onder juftificativs feiten opgenoemd bij claud. de brun D. II. bl. 118 «n bij gail va» den Land Vrede B. I. C. 13. K 3  Cafu dubio (zie antw. 213), Dat is, twijfel' agtig geval. Hier wordt de bekende rechts-regel beoogd, naamlijk, dat de Rechter meer tot vrijfpreeken dan tot veröordeelen van den be» fchuldigden (tnagis ad abfolvendum, quam ad condemnandum reum) moete geneigd zijn, dewijl de crimineele Rechter met de eene hand de Gerechtigheid en met de andere de Billijkheid oeffent. Competentheid van jurisdictie (zie antw. 214). Dat is, de bevoegdheid of wettigheid van het rechtsgebied. No. 1. zo niet door andere Rechters wier dg gepraevenieert of voorgekoomen.. Een voorbeeld van zulk eene praeventie vindt men in 's Gravenhage tusfchen het Hof en den Magiftraat; welke ftof zo wel als het verfchil over de crimineele Jurisdictie aldaar bondig beredeneert wordt, door den Praef. van eijn kers hoek B, I. H. 7 bl. 114 enz. voornaamlijk bl. 118 op 't einde. Aangaande het rechtsgebied van den Rechter der plaats daar de misdaad begaan is, zie Crim. Ord. Art, 75, 30 en 8; en wat vreemdelingen betreft b ij nkershoek B. I. H. 9 bl. 140 op 't einde. Indisputabel. Dat is, onbetwistbaar; en daaraan twijffelt, zonder veel groot fpreekens, geen mensch, die de eerfte beginzelen der rechtspleging geleerd heeft. Infameert (ƒ) (zie antw. 215). Wij flaan hier, kortheids halven, eh den drukfeil en da onduitfche woorden deezer periode over, en merken  ken hier bij op, dat de aanteekening van s. van leeuwen No. 9 op het volgende tweede Artijkel zekerlijk toepasfclijk moet wezen, om dat aldaar niet alleen daarvan gehandeld, maar ook aangetoond wordt: dat, aangaande zulk een vonnis, een Gedaagde binnen 'sjaars nog toegelaatcn worde, om zich onder het voorrecht van verkreegen Reliëf (herftelling) te koomen zuiveren (purgeeren) en zijne behoorlijke verantwoording te doen. Dat zulke vonnisfen vóór interlocutoire gehouden worden en dus herroepelijk zijn, wanneer de Gedaagde zich van zijne ongehoorzaamheid zuivert en in perfoon verfchijnt, zulks beweert damhouder C. 28 No. 7, Inftr. Art. 8 op 't einde, van zurck op het woord Deliiten § 24 en not. 1, Crim. ftijl Art. 59 No. 2. Merkwaardig is het geen gail hierover zegt van den Land-vrede B. II. H. 8, ook het Advijs te vinden in de Kerklijke Bedieninge en Verantwoording van g. uijtenbogaart C." 16. Over de Manier van procedeeren in dergelijke gevallen zie wassenaer C. 4 Np. 33, C. 28 No. 1 enz., en verfcheide Requesten en Mandamenten in den papegaaij H. 34 bl. 514 enz. merula L. IV. T. 24 C. 12 No. 11. No. 2. van zijne abfentie. De afweezigheid verzwaart ook in crimineele zaaken het vonnis van den gecontumaceerden niet; maar de door K 4 zijn  < 152 > zijn uitblijven veroorzaakte kosten moet hij betaalen Inflr, Art. 120, Crim. flijl Art. 57 en 58. No. 3. Officieren. Dit kan men nader opgehelderd vinden bij den hiervooren (antw. 214) aangehaalden Praef. van bijnkershoek. Hoe de Hoofd - Officieren in zulke gevallen hunne ampts verrigtingen moeten in 't werk ftellen, het zelve wordt aangeweezen bij de Inflr, Art. 19, Crim. Ordonn. Art. 50, Crim. flijl Art. 2. Daar het delict. Zie het Plac. van den 3 Oei. 1656. No. 5. geappelleerd. Dit wordt appelleeren h minima genoemd, en dit geheele geval wordt opgehelderd bij den aangehaalden Mr. p. bort in deszelfs Verhandeling van Appel in Crim. zaaken D. 8 § 6 enz. s. van leeuwen B. V. D, 25 No. 14, D. 27 No. 17, Denunciatie van den 17 Jan. 1670., merula L, IV. Tit. 89 C. I, not. 2 op 't einde, Tit. 93, C. 7 No. 1. No. 6, om redenen. Ook om deeze redenen, dat dezelve in alle zwaarwigtige civile zaaken geen plaats vindt, gail vergelijkt in dit geval ook de huwelijks- met de crimineele zaaken; (B. II. Obf. 94) daar, ons bedunkens, de gevoelens van zijnen Godsdienst hem aanleiding toe gegeeven hebben. Maar in zaaken van injuriën wordt deeze zuiverings - eed, naar vereisch van omftandigheden toegelaaten, Obf. 106, Eer men tot de Pijnbank overgaat, diende men nog iets van de bewijzen vooraf te laaten gaan  153 W gaan. Het is buiten twijffel," dat zowel in civile als crimineele zaaken het beoordeelen van dezelven aan de gevoelens en het goeddunken van den Rechter overgelaaten wordt; en in crimineele zaaken is deeze taak veel zwaarder voor den Rechter, dan in civile, daar het meenigmaal moeielijk valt om voldoende en den rechten genoeg zijnde bewijzen op te maaken; en fchoon men van de hoofdzaak, naamlijk, van het corpus delicti overtuigd is, zo hoordt 'er zomwijlen nog veel toe, om den daader zelve genoegzaam te overtuigen; in crimineele zaaken gefchiedt dit meeflendeels door getuigen, geduurendc het onderzoek, dat de Rechter over den misdaadigen doet. Over de verfchülcnde hoedaanigheden der getuigen en derzelver verklaaringen, Zie claud. de brun D. li bl. IOO, WAS- senaer C. I. No. 214; waar dezelve bewijst, dat in crimineele zaaken zelfs gereprocheerde (gewraakte) getuigen toegelaaten worden: over het beweeren van feiten wordt breedvoerig gehandeld bij merula L» IV. T. 73 C. 1, en hoe de getuigen van officie-wegen op de waarheid der feiten zowel tot verfchooning als tot befchuldiging van den gevangen afzonderlijk moeten verhoord worden zulks leert ons de GW», 'fiijii Art. 24 en 25, en dat dezelven voor derzelver Rechter moeten worden gehoord Art. 27 en Crim. f^51- K$ Over  < *S4 '> Over het geheel moet men dus deeze ftof van de bewijzen en de getuigen eerst befludeeren, om te kunnen wikken en weegen, of iemand, zo zulks plaats vonde, tot de pijniging rijp zij, of niet. Pijnbank (zie antw. 216) Over deeze vindt men eene uitgebreide verhandeling bij den meergemelden clatjd. de brun D. II. bl. 123 tot 356, en twee gruwelijke Hoofdftukken (37 en 38) bij damhouder. Grevius in zijne Gereformeerde Rechtbank (in Tribunal. Reformat. L. II. C. 4 p. 302 en 331) en dan. jonktijs hebben reeds in eenen tijd, daar veele Souverei* «en en Rechtsgeleerden nog te ftreng op dit Artijkel dachten, de pijnbank wederjproken en gemaatigd; en eerst in deeze eeuw is men ook daaromtrend in veelen Landen op andere gevoelens gekoomen, zo dat thans dit de menschheid onteerend middel bijna geheel niet, of flechts in de alleruitcrfte noodzaaklijkheid, aangewend wordt, en dan nog alleenlijk in zulke gevallen, daar (gelijk in het 217^ antwoord aangetoond wordt) het bewijs zo klaar is, dat 'er niets dan de confesfie aan ontbreekt. — Maar de Wetgeeveren, die in crimineele zaaken de eigen bekentenis van den misdaadigen om zeer wijze en goedertieren redenen vereischten, en nogthans naderhand de tortuur afgefchaft hebben, hadden welligt ook met afgrijzen bedacht, hoe hard het den mensch valle, om zich door zijne eigen afgedwongen con-  155 3* confesfie om den hals te moeten brengen, en hoe ijsfelijk, — wanneer een onfchuldige eerst na langduurige hechtenis en ongemakken door on-> uitftaanlijke pijniging zich zeiven het doodvonnis fpreeken moet. Een Souverein heeft evenwel in moeielijke gevallen, daar geene genoegzaams overtuiging, maar wel de vrijwillige bekentenis ontbreekt, middelen genoeg om zulk een onnut en fchadelijk lid buiten de Maatfchappij en faamenleeving met anderen te doen brengen en te houden. Merkwaardig is het geen, dat de geleerde heemskerk hierover zegt in zijne Bat. Ar- cad. bl. 453' Overtuigende moeten zijn (zie antw. 117). En daarbij moet voornaamlijk ook van het corpus deim blijken; anders is zelfs de confesfie yan den gevangen zelve niet toereikend tot de pijniging: ook kan een zwaarmoedige zich zeiven uit wanhoop befchuldigen. damhouder C. 8 No- 10' ■ Vagebonden, Landloopers (zie antw. 218). Dit wordt meenigmaal te ruim genoomen, en meenig een elendige met het eerlijkfte hart kan, tot armoede ( * ) vervallen Zijnde, door een land moeten trekken, waar de pijnbank nog niet afgefchaft is, waar hij onweetende in gezelfchap van misdaaden geraakt, kort te vooren eer zij gevat ö wor- (*) Men leeze wat claod. bb bron B. II. bl. 105 over eerlijke armoede fchrijft, wiens gelijkeniifen oy zijn ouf Fransch aeer naïf zijn.  worden; en naderhand door die deugnieten mede belchuldigd wordende, terwijl de fuspicie van zijnen flegten ftaat en klederen daarbij koomt, zou hij ook op zulk eene onnoozele wijze op de tortuur kunnen geraaken — jonktijs zegt ook, dat men het gerucht, dat een flegt en behoeftig mensch naagaat, dikwijls te ruime ooren en toeftemmige harten leent, D. I. § 19 bl. 56. Fatzoenelijke. Wat daaromtrend uit de gefchiedenis van de voorledene eeuw kon aangemerkt worden, mag ieder weldenkend mensch vóór zich zeiven oordeelen, en daarbij helpen wenfchen dat onze verlichter tijden nimmer met dergelijke gebeurtenisfen moogen befmet en bezwalkt worden. damhouder C. 41. Temperament van den patiënt. Wil men een Haaltje hebben, hoe de oude Criminalisten omtrend dit geval met alle eenvoudigheid, deftigheid en in koelen bloede geredeneerd hebben dan leeze men claud. de brun D. II. bl. 144; deeze zegt eerst, „ dat men wel tegen den geaccufeerden op de pijnbank geene dreigementen gebruiken mooge, van hem nog zwaarder te zullen pijnigen, indien hij niet bekende," maar de Rechter moest met een' recht zuiver kristenziele, in ftilligheid en zonder beweeging, V gunt de gerustheid van een gezeeten oordeel confirmeert, de pijn doen continueeren, tot dat hem bekend zal worden, dat de gepijnigde niet meer kan lijden. Maar —, welke menschlievende Rechteren en heel-  4 •> heelmeefteren, zo zij 'er bij waren, kunnen zó bedaard, kundig en naauwlettend in zulke omftandigheden zijn, dat zij in ftaat zouden zijn, de krachten van den lijdenden en de onachtzaamheid van den beul te beoordeelen? Wassenaer redeneert ook eenigzins ongevoelig hierover en zelfs aangaande de condemnatie zonder confesfie C. 27 § 16 en § 18, waar van het onmenschlijk pijnigen, tot tweemaalen toe, gewag gemaakt wordt. Foor af te gaan Qzie antw. 119). De woordelijke en daadelijke verfchrikkingen (territio verbalis et realis) worden ligtelijker toegelaaten bij de meefte Criminalisten; naamlijk, om meer dan half bewijs, ( ob probationem femiplena majorem) dat is, wanneer benevens éénen onwraakbaaren getuige nog bezwaarende omftandigheden daar zijn. Doch, daar meenig mensch, in het bijzonder vrouwen, door de verfchrikking alleen meer zeggen zouden, dan zij konden, wisten en wilden, is dit middel ook niet raadzaam; te meer, daar, naar rechten, ook eene bekentenis, uit vrees gedaan, kan herroepen worden. Hoe de vonnisfen in crimineele zaaken moeten gefteld en uitgefprooken worden, zulks kan men nader zien in de Ord. op V ftuk van Juf. enz. Art. 19, Crim. flijl Art. 43 en 45, in merula L. IV. T. 89 § 1 No. 0,; en hoe dezelven moeten geëxecuteerd worden, zie den Crim. flijl Art. 47 en aldaar s. van leeuwen. Wan-  «C' 158 •> Wanneer Appel al of niet plaats hebbe, zulks vermeld, s. van leeuwen B. V. D. 25 No. 14 op 't einde, en hierover is ook reeds op antw. Q15 No. 5 iets aangemerkt. AANMERKINGEN op het XXI. HOOFDSTUK. Over Reprochen en Salvatiën van Getuigen. Reprocheeren, of reprobeeren, wraaken, of verwerpen, beteekent, over het algemeen, de bijgebragte bewijzen wederleggen; dit gefchiedt met het oogmerk om dezelven te verzwakken, of ware het mooglijk, vruchteloos te maaken en dus niet admisfibel te doen verklaaren. In deezen zin worden de Reprochen genoomen vóór elke verweering of wederlegging, die men proponeerd, of in een daartoe opgefteld gefchrift oveileevert, om niet alleen de depofitiën°der betuigen, maar ook alle verklaaringen, atteftatfën en andere gefchriften wraakbaar en verwerpelijk te maaken merula L. IV. T. 78 C. 8, damhouder C. 187, w. de groot C. V. No. 6. Maar  <• 159 5* Maar in eenen bepaalderen zin wordt dit woord gemeenlijk in zaaken, die in feiten beftaan, gebruikt van het wederleggen der antwoorden door de getuigen op de vraagftukken gegeeven; en in deezen zin koomt zulks, gelijk het opschrift aanwijst, in dit Hoofdftuk voor, zo dat men door deeze hier genoemde Reprochen verftaan moet alle wraakingen der depofitiën van getuigen, zowel hun perfoon als hunne antwoorden betreffende, in zo verre dezelven tot de dingpligtige zaak betrekkelijk zijn. Eer men nu verder gaat moet men zich de geheele verhandeling over de getuigen, hunne ' getuigenisfen en derzelver vereischtens eigen maaken en in het geheugen trachten te prenten, waardoor men in ftaat gefteld wordt om de waardij van iederen getuige en derzelver zeggen (depofïtiïn) beter te overweegen en te kennen, eer men de Reprochen daartegen op- en voorftelt. Hiertoe is de geheele verhandeling van merula L. IV. T. 65 C. 1, en van damhouder C. 162 tot 166 en 170 zeer gefchikt. Wat verder omtrend de getuigen bij de rechtsplegingen, zowel in crimineele als civile zaaken, in acht te neemen is, zulks kan men in verfcheide artijkelen en aanteekeningen vinden bij van zurck op 't woord Getuigen, gelijk ook bij gail B. I. Obr. 96, Obf. 100 en 103, in welke twee laatfte van de geloofwaardigheid en noodzaaklijkheid der getuigenisfen gehandeld wordt, zie ook s. van  *^ l6o fj* s. van leeuwen Man. van Proc. Art* IJ No. 3. Dat wij geene getuigenisfen kunnen wraaken, zonder te weeten, wat tegen ons getuigd is, zulks ipreekt van zelve; dus moet men, aleer men van reprochen dient, copij ligten van het geene geproduceerd is, dat men noemt, opening en publicatie van depofitiën en getuigenisfen (dat is, van de vraagftukken van weêrskanten ingeleeverd en de antwoorden daarop gevallen) verzoeken; het welk niet kan geweigerd worden en in alle zaaken moet gedaan worden, merula L. IV. T. 77 C. 1 No. 3 en 4, gail Obf. 105. Dit fteunt op het OStrooij beroerende de opening van Informatiën enz. van den 12 Jan. 1556. met de Interpretatiën van den 5 Maart 1557. en den 5 April 1561. te vinden in s. van leeuwen Man. van Proc. bl. 63, en de Apoftille toen ter tijd van Koning Philips op de Requesten, dooide Staaten van Holland ten dien einde gepraefentcerd, verleend, bij damhouder C. 182 bl. 449. Aangaande deeze Publicatie of opening van getuigenisfen en de daarop toegelaatene reprochen, in crimineele zaaken wordt in den Crim. flijl Art. 23 en in de Aanteek. van s. van leeuwen breedvoerig gehandeld. Exempli gratial Qzie antw. 222). Hier mogt men wel een uitroepings - teeken gebruiken , om dat men de konst bezeeten heeft, van uit één antwoord twee te maaken. N01  #C !> ■Nb. i. tegen den perfoon. Deeze wederleggingen worden genoomen uit de omftandigheden den perfoon zelve betreffende, naamlijk, dat de getuigen zelve in die zaak geen geloof hebben, (deeze worden in het volgende en in het ii Verzekerden aan de andere zijde, waarbij de eerfte zich verbindt, om de fchaden en verliezen, waaraan Schip en laading op zee blootgefteld zijn, naar 'slands gebruik te vergoeden, en de laatfte daarentegen den eerften een zeker getal ten hondert tot eenen prijs (premie) daar voor belooft. Een andere bepaaling geeft s. van leeuwen B. IV. D. 9 No. 3. Wanneer zulk eene overeenkomst, volgens een door de Wetten voorgefchreeven ontwerp, met de noodige bepaalingen en voorwaarden in een, door de Contraftanten onderteekend, gefchrift opgefteld wordt, noemt men zulks een Police Van Asfurantie, waarvan in het 234^ antwoord gehandeld wordt. -Komen te verliezen (zie antw. 231). Naamlijk door ftorm of door vijanden (zegt dezelve b ij nkershoek bl. 750) en om dat de fchade niet door een perfoon alleen, maar door verfcheide zoude gedraagen worden enz. Zie ook deszelfs Verhandel, van Staatszaaken B. I. H. ü.ï. Uitgezonderd (zie antw. 233). Bij h. de groot B. III. D. 04 zal men aangaande de hier uitgezonderde zaaken en over 't geheel, verfcheide dingen ontmoeten, die naderhand door de hierna aantchaalen Ordonnantiën en derzelver Ampliatiën veranderd en In de verfcheide aanteekeningen op denzelven aangemerkt zijn. Meer zaaken, waarove*. men niet mag verzekeren, ■wordan in de Ordonnantiën zelve opgenoemd 'v- l 5 m  170 jj*. zie de Ordonn. van Dord. Art. 31 en 43, en van Rott. Art. 27. Hier kwaame ook de vraag te pas: wie geen Asfurodeurs zijn moogen? Naamlijk, de Commisfarisfcn van Asfurantie benevens de Maakelaars doende in Asfurantiën; fchoon dezelven hunne eigen goederen door anderen kunnen laaten verzekeren. LIJBRECHTS vr. 96. Wat is eene Police van Asfurantie? Eene fchriftelijke (*) overeenkomst wegens de bedongen verzekering tusfchen den Verzékeraar en den Verzékerden, volgens het voorfchrift van de Ordonnantie opgefteld en verleden. Een reeder (zie antw. 234). Dit is te bepaald, want kooplieden en andere, die goederen verzenden, kunnen dezelven ook laaten verzékeren. Periculen. Wat men- daaronder verftaan moete, wordt breeder opgenoemd in alle Ordonnantiën; zie de Ordonn. van Dord. Art. 44. De Formulieren van dergelijke Polken zijn meest overal gedrukt in voorraad; en volgens de Ordonnantie van Amfterd. moeten dezelven eerst door den Secretaris van de Kamer van Asfurantie geteekend zijn, op poene, dat op geene andere eenig recht zal worden gedaan. Verfcheiden deezer Voorfchriften kan men vinden agter de Ordonnantiën van Dordrecht, Middelburg, Am- fter- (•) Men zou hier eigenlijk, naar der^aart der zaak, kunnen zeggen: een volgens de Ordonnantie gedrukt en naar vereiscl* ïeêstendeerd inflrument.  *@ 171 fterdam en Rotterdam; zie in de laatfte Art. 76 tot 82, waar de orde, die omtrend de Polleen moet in acht genoomen worden, vastgefteld wordt, en Ordonn. van Dord. Art. 76 tot 81. Andere Formulieren zijn ook in schoolhouder Oefenfichool enz. H. 39 bl. 271 tot 278 en in wassen aer Prakt. Not. C. 8 te vinden. Vorenftaande definitie (zie antw. 235). Welke een bewijs opleevert van de hiervoren (op. vr. 230) gemaakte aanmerking; en zulk eene bepaaling gelijkt wel naar een omgefmolten Formulier, vooral kan dezelve tot eene toets van een goed geheugen verftrekken. — Pericuieusheyd. Het korte woord Gevaar is, even zo nadrukkelijk. Inzonderheid (zie antw. 236 ). Naamlijk, eerst den naam van het fchip en den fchipper; ten ware hetzelve niet konde worden geweeten enz. Ordonn. van Dord. Art. 73 van Rott. Art. 71. Voorts worden alle vereischtens duidelijk uitgedrukt bij den aangehaalden schoolhou- d e r. Plaatfe van waar. Dat is te zeggen, in de Police moet uitgedrukt worden de plaats van de laading, en zo de Rifico van een' andere plaats zoude beginnen, als dan de plaats van het begin van de Rifico; voorts de plaats van de losflng enz., Ordonn. van Dord. Art, 74, en alles dat bij de Ordonn. geboden is, Art. 75, of dat men anders in de Police bedongen hadde, Art. 60. Be*  Behoort kundig. Deeze kundigheid wordt hoofdzaaklijk verkreegen in de Ordonnantiën, en dan bij lijbrechts vr. 80, en nog meer bij de herhaaling in antw. 238. Nadere Costume (zie antw. 237). Zie lijbrechts vr. 83, alwaar men die nadere Costume en dit antwoord beiden te faamen vereenigd vindt; fchoon men de aanteekening (1) Over het hoofd gezien heeft. Twee derde parten. De volgende Ordonnantiën (b. v. die van Rotterdam van 1721.) bepaalden zulks reeds op zeven agtfle parten van de regte waarde der fcheepen; de nieuwen egter, en °de Ordonn. van Dord. Art. 34 flaan zulks klaar toe tot de regte waarde van de fcheepen: zo dat de A. nog in het Jaar 1790. volgens lijbrechts en oudere Ordonnantiën geredeneerd heeft. No. 2. ingeladene goederen. Wat onder den algemeenen naam van goederen, of waaren, verflaan wordt, zulks verklaart de Ordonnantie van Dord. Art. 43 en van Rotterd. Art. 41. Geëximeert. Dit is volgens s. van leeuwen- B. IV. D. 9 No. 4, die naar zijnen tijd niet anders kon redeneeren. De nieuwe Ordonnantiën fpreeken klaar: allerhande goederen — en daar benevens de onkosten tot de lading toe inclufive, mitsgaders de pramiën gegeeven of belooft. Ordonn. van Dord. Art. 29, van Rotterd. Art. 25. Te blijven («). Hier wijst men iemand buiten het Boekje; dit flaat eigenlijk H. V. vr. 77 bl.  173 3r* bl. 184, en deeze plaats is niet alleen verkeerd aangehaald, maar de geheele aanteekening is ook liegt afgefchreeven; want, behalven de veele fpel-fouten, ftaat 'er op 't einde nieuwe Ordonnantie, dat Amfterdamfche, en nieuwe Amfler* damfche, dat Rotterdamfche moest wezen. No. 3. Vragten en maandgelden. Dit is geheel anders, want de Ordonnantie zegt klaar; dat ook geasfureerd zullen moogen worden de te verdienen fcheeps-vragten en Gagie van het fcheeps-volk enz. Ordonn. van Dord. Art. 30. van Rotterd. Art. 26. Toerusting of victualie. Mits men daaronder verfta het geen op de reife geconfumeerd wordt, Ord. van Dord. Art. 31. Kaag (zie antw. 238). Lees: kaaij of wal en de Ordonn. van Dord. Art. 48 en van Rott. Art. 46. Geladen te worden. Ten zij, dat men bij de Police over het eerder of laater ingaan, of over het langer en korter duuren van het Rifico nader overeengekoomen ware, Ordonn. van Dord. Art. 50 en 60 en van Rott. Art. 48. Aangekoomen. De asfuradeurs blijven nog veertien werkdaagen verbonden, na dat het fchip ter gedeftineerde plaatfe zal zijn aangekoomen, en niet langer, ten zij dat het fchip eerder gelost ware. Ordonn. Van Dord. Art. 49 en 51, en van Rotterd. Art. 49. Ontladen. Hugo de groot B. III. D. 24 beftemt hiertoe den tijd van 15 daagen; ten ware. door  «I 174 •> door merklijk belet; fchoon men volgens het zo even aangehaalde 49 en 51/?* Art. door eene gelijkheid van reden een befluit kon trekken, dat die tijd ook zo lang duurde, als de Asfura* deurs verbonden bleeven. Rechtsgeleerde (zie antw. 239). Om al Weêr met verfcheide Rechtsgeleerden te fchermen, heeft ihen het antwoord van lijbrechts omgekeerd, (zie aldaar vr. 81) maar men heeft voor deeze reis niet goedgevonden de geheele aanteekening daarbij te voegen. Conftringeren. Hier begaat de A. met lijbrechts dezelve fout; want men fchrijft Confiringeeren, of noodzaaken. Geenzints (zie antw. 240). Een éénige reden, waarom Reliëf verleend wordt, vindt plaats wegens verdek; naamlijk, wanneer iemand zijne Actie niet binnen den bepaalden tijd geinftitueerd heeft, en wettige redenen van zijn verzuim kan opgeeven. Ord. van Dord. Art. 71, en van Rott. Art. 69. GeampieBeerde. Waarom fpreekt men toch al willens zo geleerd, daar dezelve lijbrechts. (vr. 82) zo duidelijk zegt: zo wel tegen de gezonde reden als tegen de Rechtsgeleerdheid enz.? Te voor en geweeten enz. Dit bevestigd lijbrechts met twee aanhaalingen nog nader, en volenti non fit injuria Dn. Prof. , Goede en kwaade tijdingen (zie antw. 241). Deeze asfurantie op alle goede en kwaade tijdin-' gen  4 175 •> gen gefchiedt ook in andere gevallen. Örd. van Dord. Art. 39; lijbrechts (vr. 76 ) geeft eene andere bepaaling van de Reasfurantie, en behalven de voorgaande vindt men nog verfcheide zeer nuttige vraagen bij denzelven beantwoord; zie vr. 84 tot 96. Placaat (zie antw. 242). Dit Placaat van den 31 Ocb. 1563. is eigenlijk van Koning Philips, en onder den naam van Zeerechten van Koning Philips bekend, volgende op dat van Keizer Karel, deszelfs Vader, van 1551. Zeerecht. Dit wordt bij anderen ook genoemd het Wat er r echt, of Watergerecht. Al wat onder zee-zaaken te begrijpen en te verdaan is, wordt breed genoeg uitgelegd in de Ordonn. van Dord. van Art. 1 tot 8 en van Rotterd. van Art. 1 tot 7 , 23 en 24. De orde van de Kamer en de manier van procedeeren vindt men op 't einde van de meefte Ordonnantiën. Zie de Ord. van Rott. Art. 270 enz. en van Dord. Art. 12 tot 28 en 186 enz. Om binnen het jaar. Ten minften moet de Actie worden geinftitueerd binnen anderhalf jaar na het verlies of fchade, binnen de gemelde limi* ten, en binnen drie jaar daar buiten enz. op poene van verdek; Ordonn. van Dord. Art. 71, en van Rotterd. Art. 69, zie ook lijbrechts vr. 87 bl. 188 en de aldaar aangehaalde plaats bij etjnkershoek bl. 897. Ava«  Avarij (zie vr. 244) De oorfprong van dit woord wordt bondig beredeneerd bij den Praef. van bijnkershoek bl. 1038 enz., waar ook het gevoelen van s. van leeuwen (B. IV. D. 31), die volgens den door hem aangehaalden Boxhorn Haverij fchrijft^ wederlegd wordt. Avarij beteekent, over het algemeen, al het geene, dat van dien, wiens koopmanfchappen en goederen in behouden haven aangekoomen zijn? betaald en goedgedaan wordt aan den geerten^ die daaromtrend eenige onkosten gedaan heeft * Of wiens goederen tot behoud van de zijne over boord geworpen en verlooren zijn; of korter, Avarij is eene onderlinge bijdraaging der eige-> naaren van het behouden fchip en der goederen tot vergoeding van de gemeene kosten en zeefchaden. Dus bevat Avarij zowel de enkele zeefchade als ook de Vergoeding deszei ven in zich; en in deeze bepaaling wordt met opzet gezegd: tot behoud, om dat dit niet alleen de reden is, waarom de goederen over boord geworpen wor-» den, maar ook, om dat, volgens deeze op het natuur-recht gegronde reden, de anderen, welker goederen daardoor bewaard zijn, tot vergoeding, elk naar evenredigheid, verpligt worden, welke vergoeding volgens de Ordonnantie over fchip en goed gaat. Zeefchade. Uit het zo even gezegde blijkt, dat men Avarij, eigenlijk en letterlijk, den zeefchade zelve niet noemen kan, daar dit woord het  <• 177 2r» het denkbeeld in zich bevat van eene gemeene vergoeding van de zijde der geenen, wier goederen , door den geleden fchade van anderen, in behouden haven aangekoomen zijn; en deeze Avarij wordt onderfcheiden in Avarij -Gros en Gemeene Avarij; de eerfte heeft betrekking op de vergoeding van de fchade aan fchip en goederen voorgevallen, en de andere op de ongelden aan lootfen, tollen enz. betaald. S. van leeuwen B. IV. D. 31 No. 1, lijbrechts H. V. Vr. 98 bl. 196, welke nog eenige wel uitgekoozen vraagen over deeze ftof uit den meergemelden bijnkershoek overgenoomen heeft. Het geen voor Avarij-Gros gehouden en gereekend wordt, is in alle Ordonnantiën naauwkeurig uitgedrukt en bepaald, Ordonn. van Dord. Art. 82 tot 112, van Rotterd. Art. 83 tot 119; en de wijze om de Avarij -Gros te vinden, wordt in de Ordonn. van Dord. van Art. 113 tot 118 opgenoemd. Voorts moet men aangaande de fchaden, die de fchepen eikanderen koomen aan te doen, en over al wat verder de zeezaaken betreft de Ordonnantiën en keuren zelve n'aarzien. Over de Avarijen in 't bijzonder heeft men het kleine Traclaat van quintijn weijtsen met de aanteekeningen van Mr. s. van leeuwen, welke daar de oude Ordonnantiën van Amfteldam, Rotterdam en Middelburg bijgevoegd heeft. Wie verder lust heeft deeze ftof over het Zee-weezen en de Zeevaart wel te beftuM dee-  *<£ 178 •> deeren, die kan daartoe gelegenheid vinden in de reeds aangehaalde en bij de volgende Aucteuren: h. de groot Recht des O. en V. B. II. H. a § 3; H. 3 § 13, deszelfs Vrije Zeevaart en de Inleid. B. III. D. 10 tot 24. Hoe vroeg de fcheepvaart der Batavieren reeds gebloeid hebbe, zulks verhaalt Tacitus annal. L. II. C. 6 en wordt breeder verhandeld bij van zurck op het woord fchepen § 70 waar dezelve over de geheele fcheepvaart in 73 Artijkelen, en op het woord Avarijën iloffen genoeg tot verdere overdenkingen opleevert; in de Decijiën en Refol. van Holl. No. 194 en de aanteekening (b) vindt men nog een der oudfte Placaaten aangaande de fcheepvaart aangehaald; zie voorts: Verwer Nederl. zeerechten, Avarijën en Bodemarijen enz. in 4to. F. roccus en Mr. j. feitema, Merkwaardige Aanteekeningen over Schepen, Vragtgelden en Asfurantiën in 4to. Wis buis Zee-rechten met de aanmerk, van Taco Glins, en Traft. van Avarijën in 410. Tiassens Zee - Politie in 4to. Certificatiën en Gewijsden, raakende het vergoeden der fchaden, die de binnenlands vaarders malkanderen door het overzeilen koomen aan te doen in 4to. Confulato del Mare of het Confulaat van de Zee in 410. Confitltatiën en Advijzen over zee-zaaken enz. a Deeleu in 4to. Voorts  179 3* Voorts hier en daar in de Holl. Confult. die men meest in bijnkershoek aangehaald vindt, of in de Registers kan opzoeken. Cherte partij (zie vr. 245). Of Charte-partij', hiet eigenlijk een Contract van Bevragting, waarbij partijen zich van wederzijden tot de nakooming der, in het 245/fc antwoord breeder opgenoemde, voorwaarden verbinden; Ordonn. van Dord. Art. 119 en 120. Lijbrechts vr. 114 bladz. 204, Te tranfporteeren enz. De verbindtenisfen en wederzijdiche verpligtingen van Reeders en Schippers worden in de Ordonn. van Dord. Art. 121 tot 129 en 155 tot 156 opgenoemd, en bij wassen aer Prakt. Not. C. VIL, waar men ook een- Formulier hiervan vindt, zo wel als bij schoolhouder H. 40 bl. 279 enz.; of een fchipper zijne vragt ook aan anderen mooge overdoen, zulks beflischt dezelve wassenaer met een voorfchrift daarvan § 6 en 7. Cognosfement. Een voorfchrift hiervan Haat ook bij den aangehaalden schoolhouder bladz. 280. Asfurantie Contract: (zie antw. 246). Deeze ftof behoort wel onder die van de Asfurantie, fchoon de Bodemerij zelve geen foort van Asfurantie contract zijn kan: want fcheepen en goed worden 'er niet door verzekerd; dezelve is veel eer eene beleening, en zou beter een foort van verpanding, of hijpotheek, kunnen genoemd worM 2 den,  den, om dat de fchepen en fcheepsgereedfchappen daarvoor verbonden blijven, zo lang het fchip behouden is. De A. en lijbrechts hebben hier beide onoplettende geweest, en misfchien al willens — want lijbrechts (vr. 102) vraagende: wat is Bodemerij? geeft eerst de korte en onvoldoende bepaaling van h. de groot, en zoekt naderhand (antw. 204) de bondige befchrijving van bijnkershoek te pas te brengen, om ze welligt voor zijne eigen uitvinding te doen doorgaan; zie hierbij h. de groot B. III. H. 11, het geheele \6de Hoofdftuk van het derde Boek van bijnkershoek bl. 730, en hier voorjiaamlijk bl. 73a op' 't einde; voorts kan men ook hiervan nog verfcheide vraagen bij lijbrechts (van vr. 103 tot 110) vinden. - Vierde gedeelte. De Ordonnantie van Dordrecht Art. 131 zegt klaar: niet. hoven het agtfte gedeelte van de waarde van fchip en goederen, als om zeer groote noodzaaklijkheid; Ordonn. van Rott. Art 134, en over het geheel over Bodemerij Art. 133, 135, 249 tot 251; in welke Artijkelen het hier op volgend antwoord uitgelegd wordt. Verhonden blijft (zie antw. 248). Nog een ander recht van hijpotheek of legaal verband op de fchepen vindt plaats aangaande fcheepstimmerluidén, leverantiers en andere, die aan de fchepen gewerkt of gekeverd hebben; doch hetzelve duurt  *<[« 1S1 duurt niet langer dan twee jaaren ris, het werk of leverantie Ordonn. van Rott. Art. 269. Uitgewonnen (§"). Over deeze vraag wordt Explicatoir (zegt de A.) gehandeld bij lh> BRECHTS Vr. III, 112 en 113 bl. 203, WASr senaer C. IV. § 5 en 6, waar tegelijk een voorfchrift van zulk eenen Bijl-brief te zien is, ook bij schoolhouder H. 37 bl. 262 enz.; deeze Bijl-brieven worden te Dordrecht voor Schepenen van het Watergerecht verleden. Ord. Art. 9, 10 en 11, AANMERKINGEN op het XXIII. II O O F D S T U K. Over Burgerlijke Gefchillen tot de onderhoorigs (fubalterne) Rechtbanken behoorende. 'Er is reeds ter zijner plaatfe aangemerkt, dat ahe middelen, tot verkorting en vermindering der rechtsgedingen dienende, prijzenswaardig, geoorloofd en raadzaam waren; (vr. 95) en dit heeft Cdet alleen plaats omtrend de rechtsgedingen van M 3 dca  den kant der partijen, maar ook ten opzigte van de rechtspleging aan de zijde van den Rechter zelve; te meer, daar de kortheid in het verkenen en oeffenen der gerechtigheid altoos eene der weezenlijkfte en voornaamfte plichten van den Rechter ware. Het beste en waare oogmerk van den Wetgeever zelve is ook fteeds geweest de rechtsgedingen te verminderen, en dezelven, daar derzelver geheele vernietiging niet wel mooglijk ware (*), op de fpoedigfle wijze te doen eindigen; voornaamlijk in Gemee* nebesten, waar de Koophandel, als de voornaamfte bronader van het algemeen welzijn, door niets moest opgehouden noch belemmerd worden. Dit alles heeft bereids in vroegere tijden de "Wetgevers om middelen doen denken, om de meenigvuldig voorvallende twistzaaken, die meenigmaal van weinig belang waren, en evenwel den Rechter zijnen tijd, dien hij tot gewigdger zaaken befteeden moest, ontnaamen, zo veel mooglijk, te verminderen, om den Rechter zijn ampt minder bezwaarlijk te maaken, en om een* iederen met minder kosten fpoediger recht te verfchaffen. Zelfs in zaaken van meerder gewigt, tot de hoogere Gerechtshoven behoorende, is men in voorgaande tijden hierop bedacht geweest; blijken hiérvan geeven het Reglement en Orde tot bevordering der expeditie van de Ju/li' tie (.*) Daar is egtèr' eene Maatfchappij in de befchasfde waereld , waar zulks bijna mooglijk geworden is, en dat is onder de ftüle en vreedzaame Kwaakers iu Peufijlvmiên. —  •< i83 •> tie voor den Hoogen Raad in Holland van detf 7 Juni) 1658, de Ordonnantie en Injlru£tie voor den Hove van Holland in kleine zaaken van den ai Decemh. 1579, en andere meer, welke allen ingefteld zijn (gelijk aldaar gezegd wordt) „ om „ de procesfen te verkorten en dezelven tot „ minder kosten van partijen te moogen belei„ den, om dat de goede lieden tot ipoediger „ expeditie van Juflitie, gelijk te vooren, zou„ den geraakcn." De zo meenigmaal aangehaalde Ordonnantie op het fluk van Juftitie enz. die eigenlijk tot den grondflag van dit Hoofdftuk dienen moet, is ook, volgens de eigen woorden van derzelver voorreden, ingevoerd: „ op dat „ den goeden ingezetenen de Juftitie naar rech„ ten, ten mceften dienste en gerieve, en ten „ minftcn koste van partijen geadminiftreerd „ worde;" in welke Ordonnantie de ftijl van procedeeren voor de laagere Vierfchaaren en in kleine zaaken Art. XI. enz. befchreeven en uitgelegd wordt. Ook is het alreeds zedert aloude tijden bij vcele Natiën in gebruik en door de wetten bepaald geweest, dat, aleer de meefte zaaken tot de rechtspleging wierden toegelaaten, partijen voor Commisfarisfen moeften verfchijnen, welke gelast werden eerst te beproeven, om de zaaken in d.er minne te vereffenen; (dat amicabilis com* pojitio genaamd wordt) voornaamlijk, wanneer den aart en de gefteldheid der zaaken zulks toeM 4 Het,  liet, om dus nuttelooze en den rechter bezwaarende rechtsgedingen te vermijden, en den pleiti zieken partijen den pas aftefirijden. Welligt zoude men ook hierin den eerften oorfprong van Commisfarisfen van kleine zaaken kunnen vinden, en ontdekken, hoe dezelven naderhand in vervolg van tijden, tot verbetering en ipoediger uitvoering der rechtsplegingen, allengskens, zo als in de groote fteeden, in verfcheide Departe-? menten zijn verdeeld; daarentegen nog in zon> mige kleine en andere fteeden, en bij de laagere Geregten van verfcheide Provinciën, op bijzondere daagen, daartoe twee fchepenen vaceeren* die de partijen hooren, en, zo. zij dezelven in der minne niet kunnen yereenigen, hen naar de volle Weth pf aan 't Collegie van fchepenen verwijzen. Deeze Commisfarisfen zijn zulke onderhoorige (fubalterne) Rechteren, welke uit het midden van een geheel Collegie tot het verhooren, kennis neemen en beflisfchen van zekere zaaken aangefteld worden. Steden van Holland (zie antw. 249). Ook in Zeeland en andere Provinciën. Voor deeze fiuhalterne Collegiën heeft men in de ftemmende fteeden, b. v. te Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amfleldam, Gouda, Rotterdam enz. bijzondere Geoctroijeerde Ordonnantiën, Keuren en Inftrudliën, waarnaar zich dezelven moeten rieten, s. van leeuwen Man, van proc. Art,  <■ 185 2J* %l. No. 2; en van hun gewijsde wordt geappelleerd, of rëauditie verzogt, aan fchepenen of, gelijk men zegt, aan de volls Weth. Behalven deeze fubalterne Rechtbanken, waarvan in dit Hoofdftuk afzonderlijk gehandeld worat, zijn in de meefte ftemmende fteeden der Provinciën nog anderen b. v. de, in het voorgaande Hoofdftuk gemelde , Asfurantie- Kameren, de onbeheerde of defolate Boedel - Kameren, Wees-Kameren, Collegiën van het Land-recht (*). Nog andere recht-banken, waartoe Schepenen Commisfarisfen worden aangefteld, zijn die, waar-» voor alle zaaken van 's Gemeene Lands-middelen moeten beflischt worden; welke tot dien einde in de Hoofdftad van ieder Diftrift zijn opgeregt; Art, 30 en 31 van de Generaale Ordonn. , op 'i Gemeene Lands-imposten enz. benevens het Plac. van den 16 Maart. 1679, beide te vinden in den Oorl. der Adv. Cafus 60. bl. 466. In het voorbijgaan merken wij hier Hechts aan, dat ook zomwijlen buiten de rechtbanken, tot vermijding van wijdloopige en iangduurige rechtsgedingen, de zaaken met toeftemming van partijen aan gewilkeurde Rechteren (Arbiters) opgedraafd) Te Dordrecht is behalven deeze, ook nog het Collegie van gezwooren Reedetreikeri, waarbij ter eerfter inftantie uitfpraak wordt gedaan over alle kwestiën tusfchen gebuuren rijzende wegens erffoheidingen, fervituten enz. zie Keun en Ordonn. op de gebouwen enz. binnen Dord* van, den 2 Oü. 1725. M 5  draagen worden, bij welker gewijsde partijen verblijven,- meer kan men onder anderen, hierover vinden bij s. van leeuwen B. V. D. 9 No. 3. JVo. 1. voor de fteeden (zie antw. 250). Naamlijk vóór de Geregten in de groote fteeden is deeze fom bij Plac. van den 8 Meij 1674. bepaald tot ƒ600, en voor den Haag en de kleine fteeden tot ƒ 300, voor Bailliuw en Welgeboore Mannen tot ƒ 120, Rechters van Dorpen tot ƒ80, welke alle tot zo verre executabel zijn; doch in zaaken daar bij Arrest ge weezen wordt, en in kleine zaaken is deeze fom in zommige groote fteeden vastgefteld op ƒ100, bij anderen tot ƒ50 en ƒ60 en anderen tot ƒ40; b. v., te Rotterdam behooren de zaaken beneden de ƒ60 voor Gecommitteerde Vredemaakers, en boven de ƒ60 zaaken, die niet liquide zijn, uitgenoomen fchulden, daarvan blijkt bij de liquide en publieke Inftrumenten, of privaate fchriftuuren, zaaken Van Arresten, Timmeragie enz., welke onmiddelijk voor fchepenen betrokken worden, Gecclr. Ordonn. van 1636. Art. 1 en 2. Aro. 2. huwelijks zaaken. Dat is te zeggen geringe gefchillen en kijvagiën tusfcheri echtelieden, ook zulke gevallen, daar Commisfarisfen van huwelijks zaaken, door hun gezag en hunne bemiddeling, de partijen zoeken te vereenigèn; doch zulks niet wel kunnende gelukken, Verwijzen zij dezelven naar den ordinaireh Rechter;  ^5 J87 5* ter: want de kwestiën over huwelijks zaaken, b. v., tusfchen ouders en kinderen, behooren eigenlijk tot de geheele Weth, of „ de Gerech„ ten der fteeden, daar ten minften twee derde „ parten van fchepenen praefent moeten zijn, „ die deeze zaaken, met behoorlijke kennis, fum„ marie en de plano afdoen; en zo derzelver „ dispofitic of verklaaringe overeenkoomt met „ het goedvinden van de ouderen, dan mag „ daarvan niet geappelleerd, gereformeerd, geprovoceerd, revifie of eenig andere provifie „ van Juftitie verleend worden." Zie het edict waarbij geftatueerd wordt, dat in materie van huwelijk enz. in dato den 0.7 Jan. 1663. Dit is te. vinden agter de Inftr. van den Hove van Holl. No. 3. vegterijen. Twisten en gekijf enz. worden vóór Commisfarisfen meeftendeels met ernftige vermaaningen bijgelegc; de hier genoemde vegterijen zelve moeten egter zeer gering en op geen' publieke plaats of in geen' herberg gefchied en met geen mestrekken of kwetfuuren verzeld wezen; anders behooren dezelven ter kennisfe van den Officier of van Batlliuw en Mannen van de hooge Vierfchaar van Zuid-Holl. Zie de Renovatie der Keure en Ordonn. tegen het Mestrekken en Vechten in Zuid-Holl. van den 13 Sept; Ï756". iVo. 4. Verhuurders en Huurders. Hieromtrend is bijna in alle fteeden het noodige door bijzonder? Keuren of Costumen bepaald. Zo mag men,  188 woord en in het XV* Art. der aangehaalde Ordonnantie gezegd wordt) het gewigt en het verader onderzoek der zaak nader bewijs vereischte, wanneer Commisfarisfen partijen gelasten om binnen zekeren korten tijd weder vóór hun te verfchijnen enz.; het welk alles aan de befcheidehheid van Commisfarisfen wordt overgelaaten. Doch anders worden klaarblijklijke zaaken terHond afgedaan en door een definitief-vonnis beflischt, dat zomwijlen zelfs in twijffelagtige en verwarde zaaken met een goed gevolg gebeuren kan, wanneer Commisfarisfen, om nuttelooze wijdlopigheden te vermijden, partijen, overhaalen, om de zaak in hunne handen te {lellen; en zulks door wederzijdfche toeflemming van partijen verklaard en gefchied zijnde, wordt 'er ook kort recht op gedaan. Militaire folliciteurs (zie antw. 25a). Daarvan zijn ook onderfcheiden de folliciteurs van procesfen voor den Hove, waarvan onder meer anderen, melding gemaakt wordt bij merula L. IV. T. 84 C. 4; over deeze en de Militaire folliciteurs zie ook bijnkershoek B. I. H. l bl. 16 enz. en bl. 90. Habile bekwaame en welfprekende enz. De Heeren bedanken voor 't kompliment — om dat ze door eenen welfpreekenden en eenen fraaijen flijl fchrijvenden Man gepreezen worden, AAN-  AANMERKINGEN OP HET XXIV. HOOFDSTUK. Over gerechtelijke en huiten -gerechtelijke Verzoek-fchriften (Requesten) en over het opftellen van Pleit - memoriën enz. Op het einde van het voorgaande Hoofdftuk prijst men de welfpreekendheid van anderen, daar men ze intusfchen zelve in uitgezochte vreemde woorden zoekt, waar men toch niet zeer gelukkig in flaagt; dit Hoofdftuk is 'er niet alleen wederom vol van, maar ook reeds aan 't Hoofd deezes pronkt het woord redresfeeren, in plaats van, dresfeeren of beter, opftellen. Requesten zijn over het algemeen zodanige gefchriften, waardoor de geene, die iets begeert, of van nooden heeft, zijn verlangen, of zijnen toeftand aan den geenen te kennen geeft, die de magt en het recht heeft om aan zijn verzoek te voldoen, of zijnen toeftand te verbeteren. Eene nadere bepaalïng geeft de a. (antw. 253) welke, wat den zin en den aart der zaak betreft, nog eene der besten is, die wij ontmoet heb-  hebben, uitgenoomen, dat de eerfte afdeeling daarvan een weinig duidelijker kon zijn; wij zullen eens beproeven, tenteeren (de A. zegt tenderende) of wij dezelve op de volgende wijze kunnen verbeteren; men beginne dus te lcezen: Een gefchrift (*) aan de hooge Overigheid, of San een Gerechts-hof enz., over gekeverd, dienende, om ten opzigte van de eerfte eenige vergunning of gunst te verkrijgen; enz. Litisconteftatie (zie antw. 255). Dit overal herhaalde woord fchijnt het geliefdfte (favoriet) woord van den A. te zijn; men kon immers eenvoudig gezegd hebben: en derhalven in het hijzonder tot alle zulke zaaken, waarover een rechtsgeding kan of moet ontftaan. Suppliatie (zie antw. 256). Een regte fuppliant zal fupplicatie fchrijven, fchoon goed duitsch beter ware — Welligt koomt 'er met de Wiskonst der Notari'èele Praktijk een nieuw Woordenboekje uit, dat den Leerling leeren zal, alle die vreemde woorden wiskunftig te vermijden. Want om wassenaer, s. van leeuwen, schoolhouder en anderen, die bij hunne Werken ook dergelijke Woordenboekjes gevoegd hebben, heeft men zich zeiven tot hier toe niet veel bekommerd. Bij voorbeeld. Men kan ook verfcheide voorfchriften van Verzoek - fchriften vinden bij wassenaer Pr. Not. bl. 107, 133, 136, 137 en 138. Ve- (_*) Want Request en Verzoek • fchrift is één en het Selve. —  $ 101 ij)* Vernam Aetath. Een Voorfchrift hiervan geeft ook de papegaaij D. L H. 46. bl. 619 en D. II. H. 46 bl. 556 enz., en schoolhouder bl. 293, benevens een ander Voorfchrift van een Verzoek-fchrift wegens veniam agendi bl. 287. De A. zegt bl. 138 in zijn Formulier tWeemaals venia Aegendi, daar men vergunning Van behoeftigheid van zou kunnen maaken, dat men voorwaar niemand behoeft te verzoeken; zie ook hierover, en wanneer en van wien de venia agendi moet verzocht worden denzelven PAPEOAAij D. I. bl. 24 enz. Om vaste en meubilaire goederen enz. Dit heeft niet alleen plaats in het geval, dat in het Formulier bl. 143 opgegeeven wordt, maar ook voornaamlijk omtrend voogden 4 welke tot het vervreemden der onroerende goederen hunner pupillen noodzaaklijk auElorifatie vart het Gerecht der plaats moeten verzoeken. pApegaaij D. I. H. 49 bl. 683 enz. In de eerfte plaats (zie antw. 257). Ook het Hoofd of de Titel — wat daaromtrend in acht te neemen is leert van zurck op 't Woord Requesten. Uit het woord. Dat moet een onbekend Woord van een' ruime beteekenis zijn. — Lees dus; uit de woorden. Wij flappen over de hier met eene bijzondere welfpreekendheid opgenoemde vier vereischtens heen; te meer daar ze voor den Leerling ver- ftaan-  <• 193 & ftaanbaar genoeg zijn, uitgenoomen het laadte woord compasfeeren, dat overeen te brengen zeggen wil. Voorts kan men zich zeiven oefenen met volgens dit ontwerp naar den hedendaagfchen ftijl en fchrijf-trant verfcheide exempels op te ftellen, of andere, die men hier en in de aangehaalde Aucteuren vindt, daar naar te toetfen. "tWelk doende! (zie antw. 258). Of dit doende enz.; hier zal het uitroepings-teeken waarfchijnlijk een &c. moeten beteckenen, om dat 'er, vooral in gerechtelijke Verzoek - fchriften, nog meer, en iets anders onder dit flot verdaan en begreepen wordt; b. v., Imploreerende tevens over dit alles UEd. Moog., of UEd. Achtb., nobile ac benignum officium Judicis; of anders in buiten gerechtelijke Verzoek - fchriften kan men ook dus befluiten, naamlijk: V welk de gunst is enz., dat is te zeggen, die wij ootmoedig biddende verwagten en fteeds dankbaarlijk zullen erkennen &c Men neeme hier over het geheel omtrend de Verzoek-fchriften in acht, dat dezelven door den Suppliant zelve of door zijnen Procureur moeten geteekend zijn, en eens afgeflaagen zijnde niet wederom moogen ingediend worden. Schriftelijke Annotatie (zie antw. 259). Zeg liever: een fchrifielijk opflel; want anders zou men aanteekeningen of Nooten zonder Text, gelijk rabener, maaken. ' N No,  *të 194 •> No. ï'. volledig verhaal van de oorzaak (zie antw. 260). Zulk eene inleiding kan zomwijlen te pas koomen; doch meeitendeels zal een beknopt en bondig pleiter, na eene korte vooraffpraak, waarin hij de genegenheid en een gunflig gehoor van den Rechter tracht te winnen (dat men captatio henevolentiae noemt) terftond tot zijn Vöorflel overgaan, waaronder niet alleen het verhaal van de oorzaak, als het begin van zijn Vöorflel, maar ook het naauwkeurig verhaal van de geheele zaak, (fpecies fa&i, of cafus pofttie) bcgreepen is, waaruit dezelve alsdan het zogenoemde Quaeritur, of de grondflellingen, die hij verdeedigen wil, vormt. No. 1. het adjudicieeren, ontzegging enz. Lees: het adjudiceeren (toewijzen) of de ontzegging van den eisch; want daar is ook eene pleit-memorie voor den Verweerder, waarop men de hier opgenoemde vereischtens ook toepasfen kan. Men moet dus , gelijk hier vooren aangaande de dingtaalen, ook hier opmerken, dat bij elk pleidooi ieder tweemaal fpreekt, naamlijk, de Aanlegger tweemaal en de Verweerder tweemaal, elk op zijne beurt; verder wordt zulks niet toegelaaten. No. 3. iiijt affirmatie enz. Lees: uit de bevestiging van het recht dat men ftaande gehouden heeft. No. 6. van de zaak den patrocinerenden CJient. Dit zal moeten zijn: van de zaak des gepatrocifieerden Clients, of van de verdedigde partij. Mr.  • en wassen aer C. L §. 125; en waarvan rriefl onder anderen verfcheide voorfchrifcen vinden kan in den papegaaij en in den Oorlog der Advoc. zie b. v. Cafus 50. Ook worden zomwijlen in andere en befchreeven zaaken dergelijke Schriftuuren overgeleeverd, welke men Deducliën van rechten noemt. De hoofden van beide rechtelijke fchriftuuren worden dus gefield, b. v. Advertisfement van rechten. — of Korte DeduEtie van rechten, gedaan maaken en den Ed. Achtb. Gerechte enz. overgegeeven uit naam en van wegens enz. op en jegens enz.: zie voorts den Oorl. der Adv. Cafus 35, 52, 59 en anderen meer. Bij de Orde van den Hoogen Raad van Holl. van. den 16 Ocl. 1674. (te vinden agter de Inflr. van den Hove enz.) wordt bevolen, dat de Advocaaten in hunne fchriftuuren alle onnodige invoegingen, wijdloopigheden en herhaalingen zullen vermijden; daarbij wordt ook de grootte der Adveriisfementen en Dedu&iën tot het getal van 300 Artijkelen bepaald, uitgenoomen in Reekenings-zaaken en anderen, die aldaar opgenoemd worden. Over deeze ftof moet men over het geheel naarzien s„ van leeuwen B. V. D. 19 No. 43 en 45, D. 31 No. 23 enz. Merula L. IV. T. 57 over het geheel. Een zeker Leerling, volgens den meermaalen en nog zo even (antw. 257) gegeeven raad, zich in het opftellen der verfcheide Voorfchriften en out-  << 197 > Ontwerpen ocffenende, heeft ook ter zeiver tijd die van den A. omgefmolten en gezuiverd. Wij zullen derhalven voor 't laatst en bij deeze gelegenheid tot naarvolging, en tot een bewijs voor anderen, dat men met duidelijker woorden hot zelve konde zeggen, het eerfte Formulier van den A., zo als het zelve uit handen van dien jongling koomt, laaten volgen, terwijl wij, om dit werkje niet te groot en te kostbaar te maaken, de volgenden wederom aan het onderzoek en de eigen verbetering van anderen overlaaten. Aan de Edele enz. Geeft met verfchuldigde eerbied te kennen H. V. dat hij fuppliant in 'den Jaare 17 ... met K. in gemeenfchap van goederen getrouwd zijnde, naderhand op den — des Jaars 17... ** zijn leedweezen heeft moeten ondervinden, dat zijne voornoemde Huisvrouw, zonder eenige redenen daar van te geeven, heeft durven onderftaan, om hem fuppliant op eene heimelijke wijze te verhaten, en dus boosaartigüjk van hem weg te loopen; dag hij fuppliant zedert den voorfchreeven tijd nog niets van kaar leeven of dood vernoemen, veel min haar onwettig verblijf tot nog toe ontdekt hebbende, uit deeze oorzaak is te raade geworden om tot de fcheiding van hunlieder huwelijk te procedeeren; doch daar hij. fuppliant, een perfoon van .een gering beftaan zijnde, zich van een daggeld moet qnderhouden, en derhalven buiten ftaat is, de ge* N 3 ««£  Vleide proceduures jegens zijne voornoemde Huisvrouw te beginnen en te vervólgen; — als ook jegens zijne Huisvrouw niet kunnende in rechten ageeren, ten zij dat zij geadjifteerd ware met een Curator ad Lites: Zo keert de fuppliant zich tot UED. ACHTB. verzoekende, dat UED. A C H T B. hem fuppliant tot het voorfchreeve procés gelieven toe te voegen eenen der Procureurs, voor UED. ACHTB. Vierfchaar zijn ampt waarneemende, om in gemelde zaaken Pro Deo en zonder gebruik van Zegels bediend te moogen worden; als mede om tevens aan zijne voornoemde Huisvrouw eenen Curator ad lites toe te voegen, en daar van aan hem fuppliant te verkenen Appointcment in optima forma. AANMERKINGEN OP HET XXV. HOOFDSTUK. Over voorafgeweezene en eind- oordeelige Fonnisfen, De A. doet eerst de algemeene vraag: Wat is een Fonnis? en beantwoordt dezelve terftond Biet de bepaaling van een eind-oordeel, (defi?-  <• 199 •> ttitif-vonnis) welke flechts van deszelfs andere befchrijving (antw. 266) daarin verfchilt, dat de laatftc iets omftandiger is; voorts volgt 'er na eene woordrijke vraag (vr. 264) een beknopt antwoord en nog korter en onvolledige verdeeling. Men zoekt, wel is waar, deeze verdceling goed te maaken met de woorden (antw. 265 op "t einde) welke provifioneele fententien alfchoon niet behoorende onder de Interlocutoire, egter verf aan wérden daaronder oneigenlijk geconpraehendeert (*) tè zijn; doch naderhand begint men zelf eerst te twijffelèo, zeggende: (antw. 167) men geeft aan eenproviftoneel gewijsde ook wel den naam van eene interlocutoire fententie, tot dat men eindelijk in het o6^« antwoord zich zeiven wederlegt met te zeggen: dat de interlocutoire vonnisfen grootelijtcs onderfcheiden zijn van de provifioneele fententien. Door zulk eene leerwijze worden de denk. beelden van jonge lieden flechts verward; — wij zullen derhalven vooraf nog eens ter goeder laatst beproeven of wij deeze ftof iets duidelijker, volgens de behoorlijke orde, kunnen behandelen en jongen lieden begrijplijker maaken; naderhand zullen wij tot eene korte uitlegging en opheldering der vraagen en antwoorden van dit Hoofdftuk zelve overgaan. Wat (*) welk een fraai woord in Mijl en fpelllnj ? — eti welk eene verwarde uitlegging. — N 4  200 jj* Wat h een Vonnis? Een Vonnis is, over het algemeen, eene uitfpraak van den wettigen en bevoegden Rechter tusfchen de twistende partijen. Hoe worden de Vonnisfen, over het geheel, on-derfcheiden ? In Provifioneele, (voorafwijzende) Interlocutoire (tusfchen vallige) en Definitive ( eindöordeclige). SlMON van leeuwen Zelve (B. V. D. 24 No. 2) zegt: dat men, op den aart en regte eigenfchap en de inftelling der vonnisfen lettende, dezelven kon verdeden in Appointementen, Interlocutien, Provifioneele of Definitive; daar damhouder (C. 143 No. 1) intusfchen de Appointementen dispofitif des Rechters ook onder de interlocutoire reekent, en wel op goede gronden, om dat de Rechter door zulk een vonnis de wijze regelt, waarop het rechtsgeding moet voortgezet worden, dat ook eene eigenfchap der tusfchenvallige vonnisfen is; w. de groot (D. II. C. 2) reekent derhalven ook de Appointementen difipofitif onder de Interlocutoire iententiën: dus zijn de drie opgegeeven hoofdverdeelingen voldoende. Wat zijn provifioneele Vonnisfen? Zulke gewijsden, waardoor de Rechter iemand om klaarblijkelijke en door de wet bepaalde redenen veroordeelt, om vooraf iets te geeven of te doen, onder borgtogt van het zelve wederom tè  te ontvangen, of herfteld te worden, indien ten principaale anders mogt worden verdaan. Dezelven hebben plaats, gelijk hiervoren in het XIW« Hoofdduk verklaard is, wanneer, b. v., ujt een publiek Indrument, Handfchrift of Register, of andere bevoorrechte zaaken, gelijk als opvoeding, noodig onderhoud, eisch gedaan is, ook omtrend het bezit-recht of zaaken van herdclling uit nieuwe feitelijkheden enz.; weshalven, naamlijk aangaande het laatde, met opzet in de bepaaling van her ft el gewag gemaakt is, gelijk daarin ook uitdrukkelijk gezegd wordt. om door de wet bepaalde redenen, vermits bij ons de meede zaaken, daar provifie op valt, door de wet bepaald worden; zie de Ordonn. Art. 3 en 10. Wat tot het opdellen van een provifionecl Vonnis behoort, en daaromtrent! in acht te neemen valt, wordt klaar en bondig in vijf bijzondere artijkelen uitgelegd door s. van leet> wen op het 19 Art. van de Ordonn. en B. V. D. 24 No. 6, Wat zijn Interlocutoire Vonnisfen? Zodanige, welke over het eene of andere in. cident ( tusfchenval ) geduurende het rechtsgeding, buiten de afdoening van de principaale zaak, of tot beter bewijs en verklaaring van de recht-zaak werden uitgefprooken. Deeze worden Interlocutoire, tusfchenvallige, genoemd, om dat dezelven tusfchen het begin en het einde van de zaak uitgefproken worden ? N 5 DAM"  damhouder C. 216 No. 2, merula L. IV. T. 91 § 2; en dezelven worden onderfcheiden in zulke, die enkelijk tusfchenvallig zijn, en, terwijl zij de zaak ten principaale niet raaken, ook geene krach't van gewijsde hebben, en in zodanige, welke een weezenlijk (tuk van de hoofd-zaak beflisfchen, en dus, daar zij de eigenfchap van een eind-oordeel hebben, ook in kracht van gewijsde gaan. Of men verdeelt deeze ook in zulke, welke op het verzoek van partijen verleend worden, en in zulke, welke van den Rechter amptshalven gegeeven worden; de eerften hebben, b. v., plaats omtrend het toelaaten of verwerpen van de door partijen voorgefielde verzetten, of aangaande de verzochte defauten; de anderen, wanneer de Rechter den Eisfcher belast, zijn geëischte nader te bewijzen, of den gedaagden veroordeeld, om eerst dit of dat te doen enz. Zie voorts hierover en over het volgende den aangehaalden s. van leeuwen op het zelve XIX. Art. van de Ordonn., en B. V. D. 24 § 4 enz., merula L. IV. T. 91. § 4 enz. Wat zijn definitive (eind-flot-) Vonnisfen? Zulke beknopte uitfpraaken of gewijsden van den bevoegden Rechter, waardoor de gedinghangende zaak tusfchen partijen eindelijk (finaal) beflischt wordt. Men zoude dezelven ook zo kunnen befchrijven, naamlijk, eind-Vonnisfen zijn zulke gerechte*  ^ C03 .> telijke beflisfchingen, die een einde van het rechtsgeding maaken, en eene toewijzing of ontzegging inhouden, Damhouder C. 216 No. 3. Tot hier toe geleerd hebbende, wat eigenlijk de Vonnisfen zijn en hoe dezelven verdeeld worden, dient men hier nog het noodzaakelijke aangaande de wijze, waarop het vonnis geveld wordt, aantemerken: naamlijk, vooreerst, wat het rapporteeren (berigten) en Hemmen, ten tweeden wat het opftellen zelve betreft; het eerfte wordt, zo verre zulks de rechtspleging voor den Hoogen Raad en het Hof aangaat, breedvoerig verklaard bij merula L. IV. T. 87, en T. 88 § 3 enz, waar dezelve ook eene omftandige uitlegging aangaande het ontwerpen der vonnisfen van den Hove geeft; ook bij w. de groot B. II. C. 7: en ten opzigte van andere Gerechtshoven bij s. van leeuwen B. V. D. 24 No. 1, Het tweede, naamlijk, hoe de Vonnisfen moeten opgefteld worden, wordt ook zaaklijk aangetoond in het XIX<*« Art. van de Ordonnantie zelve, en bij s. van leeuwen op de aangehaalde plaats No. 8 enz. waar tegelijk eenige voorfchriften van eind-vonnisfen wor> den opgegeeven. Over het geheel heeft men omtrend de eind-oordeelen zelve voornaamlijk hier op te letten: dat dezelven niet buiten of boven de Conclufien, of de dingtaalen en bewijzen (_acla et probata) moogen gaan, en de afdoening der geheele zaak moeten bevatten, gelijk  lijk ook ten idt condemnatie, veroordeeling, of abfolutie, vrijfpreeking; ten $de moet den inhoud klaar en duidelijk uitgedrukt worden, zonder zich op den eisch of de dingtaalen te betrekken; (Ord. Art. 19) gelijk voor deezen in gebruik is geweest, daar men zich van de volgende Claufule bediende: ontzeggende den Eisfcher zijnen Eisch en Conclufie, zo en in diervoegen, als dezelve is gedaan en genoomen enz, ten \ds moeten de vonnisfen ook altijd in zich behelzen de condemnatie of compenfatie van kosten; omtrend dee-. ze kan men verder naarzien merula L. IV. T, 37 C. 1% 15 en Tit. 109 C. 1, waar aangaande het eisfchen, taxeeren en de executie van dezelven het noodige ondcrweezen wordt. Betreffende het geen hier No. 1. van de condemnatie gezegd is, moet men nog opmerken, dat ook een vonnis zomwijlen ten deele condemnatoir ten deele ahfolutoir, dat is gedeeltelijk toewijzende en gedeeltelijk ontzeggende, mag zijn, gelijk in het aangehaalde XIX^« Art. en in het Art. van de Ampliatie van de Inftruétie nader bepaald wordt; en zulks gefchiedt omtrend twist-zaaken, waar eene cumulatie van eisfchen (zie WV78) plaats gehad heeft, dat is, wanneer meer dan eene zaak in éénen Eisch is bijéén 'gevoegd geweest, ook in dubbele zaaken van con- en reconventie, zie Hoofdft. XV.; den eisfcher mag ook zomwijlen bij vonnis minder worden toegeweezen, dan hij geëischt heeft, ook de prijs  «Hg 205 ■>» prijs voor de waare enz., het welk merula L. IV. T. 37 C. a §. 21 nader uitlegt. Na het opftellen volgt de pronunciiitie of de uitfpraak van het vonnis, en deeze eens, naar rechten, gefchied zijnde, mag het vonnis bij denzeiven Rechter, wat het weezenli,ke van de zaak betreft, naderhand geenzins verbroken nog wederroepen worden; fchoon 'er zomwijlen eenige verandering kon plaats hebben omtrend zommige toevallige dingen, als b. v., kosten, vruchten en dergelijken, welke nogthans op ftaande voet en denzelven dag nioet gefchieden, zie voorts MERULA L. IV. T. PO S- * CnZ- GAIL B' L Obf. 130. Nu gaan wij volgens onze belotte tot eenige opheldering der vraagen en antwoorden van dit Hoofdftuk ovar. Hoedanige gewijsde (zie vr. 263). Moet dit beteekenen: welk een gewijsde het ook zij? anders leeze men flechts, zodanig een gewijsde; voorts zal hier over op het einde van dit Hoofdftuk nader gehandeld worden. Exceptie Declinatoïr (zie antw. 265). Volgens het geene, dat wij vooraf hebben laaten gaan, zal men dit en het voorgaand antwoord gemakkelijk begrijpen; alleenlijk merken wij hier bij aan, dat men van zulk een tusfchcnvallig vonnis, waarbij het verzet van renvooij verworpen wordt, een voorfchrift van den A. hier agter vindt, waar vaa men op het einde het woord com-  $ 106 !J)<< eompettfeeren noodzaaklijk dient te veranderen in referveeren, of fchorten; en wat verder de hier genoemde provifioneele condemnatie betreft, daar over leeze men s. van leeuwen B. V. D. 24 No. 5 over "t geheel. Een korte, finaale, enz. (zie antw. 266). Zo worden dezelve bepaald bij merula L. IV. T. 88 C. 1 §. 2; uitgenoomen, dat dezelve het gepaste woord rechts-pleging, in plaats van het favoriet - woord van den A. Litis-contefiatie (gedingbevestiging) bezigt. Natuur van de conclufie. Niet alleen daar mede, maar ook overeenkomftig de dingtaalen en bewijzen. Gelijk eene Jen tent ie enz. (zie antw. 267). Op eene geleerde vraag volgt hier eene nog geleerder fluitreden: getijk het vonnis eene uitfpraak des Rechters is tusfchen twee twistende partijen zo worden dezelven in wee zoorten, dat is in definitive en interlocutoire, onderfcheiden. — Baculus fiat in angulo — Ergo: cras pluèt. — Kan de eerfte fluitreden door den beugel dan ook de laatfte; — Atqui; Ergo. Poin&en van offjeien. Deezen zijn zulke handelingen, die de Rechter, volgens zijn ampt en pligt, tot bevordering der rechtsgedingen, verrigten moet; gelijk, b. v., wanneer de Rechter, ziende, dat 'er iets aan de bewijzen ontbreekt, alvoorens te vonnisfen, gelast het geëischte nader te bewijzen, of dat nader onderzoek zal gedaan worden. Over  -KJ 207 .> Over een incident (zie antw. 268). Gejijk dezelven zomwijlen dienen tot accoord, of tot verdere inftructlën van het rechtsgeding enz. Wederroepen. Breedvoerig handelt merula hier over L. IV. T. 92. C, f. Over het geheel beantwoordt dezelve ook deeze vraag T. 91 § 3; uitgenoomen, dat hij 'er op 't einde nog dit bij voegt: dat een, die appelleert van eene interlocutie, zijne grieven moet overleggen, 't welk den Appellant van eene definitive niet is gehouden te doen. Bijzondere fipecuiatie (zie antw. 269). Van deeze bijzondere fipecuiatie hebben wij reeds in den beginne iets gezegd, ook van het provifioneel vonnis zelve, waaruit men nu ligtelijk het hier genoemd onderfcheid kan opmaaken; en daar, gelijk hier zelf gezegd wordt, de provifioneele vonnisfen de principaale kwestie zelve raaken (neem eens, b. v., de namtisfeinenten) en dus van de interlocutoire grootelijks onderfcheiden zijn: zo blijkt het, dat de voorgaande verdeeling goed zij. Appointementen dispofitif. Hier over is reeds bij de voorgaande verdecling en bij de pointen van officie iets gezegd; dezelven zijn veelerhande, en zo, als zulks de voortzetting van het rechtsgeding vereischt, onder anderen ook deeze, bij voorbeeld in zaaken van reekening, van liquidatie, van koopmanfchap, van timmeragie en in anderen meer, wordt door den Rechter mee-  «f 208 i> meenigmaal vooraf bevolen, dat daar eerst des kundige lieden over zullen gehoord worden vóór Commisfarisfen, die als dan daar van berigt moeten doen, eer in die zaak kan geweezen worden. Inzonderheid (zie antw. 270). Hiet wordt met zo veele vreemde woorden voorgefteld: dat de twistende partijen, het zij dat dezelven door zulk een vonnis hun rechtsgeding wonnen of verlooren, volftrekt gehouden waren aan de uitfpraak van den Rechter, voor welken de zaak gedinghangend is geweest, te gehoorzaamen; ten ware dat de eene partij zich bezwaard vondt en dus genoodzaakt wierdt, hooger beroeping te doen enz.: waar over hierna. Door het Roomfche recht (zie antw. 271). Het is eene bekende zaak, dat onze eigen Wetten allen uitheemfchen, bijgevolg ook het Roomfche recht, derogeer en of vóórgaan, en dat het laatfte flechts tot een behulp (in fubfdiuin) aangenoomen is: waarom dan wederom, op eene niet weinig verwarde wijze, van het Roomfche recht zulken nutteloozen ophef gemaakt, daar het aangehaalde Reglement zo duidelijk fpreekt? Het Vonnis door den bevoegden Rechter opgefteld en uitgefprooken zijnde, gaat hetzelve (gelijk in het voorgaande en reeds in het id^fle antwoord vroegtijdig aangetoond is) in kracht van gewijsde en wordt voor waarheid gehouden en bevestigd, ten ware dat 'er aan een' hoogeren Rechter, bij wijze van appel of Reformatie,  209 3* i/V, beroep gedaan wierde; weshalven hier dé vraag te pas koomt: Wat is appel of hooger beroep ? Zulk eene gerechtelijke en wettige handeling, waar door iemand binnen den bepaalden tijd van het vonnis des laageren Rechters, daar hij zich door bezwaard vindt, aan eenen hoogeren beroep doet, oF bij denzei ven verbetering van het zelve vonnis zoekt te verkrijgen. De bepaalde tijd, waar van reeds in het Vffljle Hoofdftuk bl. 22 onder den naam van fatale appellationis gewag gemaakt is, is die van tien daagen, binnen welke • de interpalletie (tegenfpraak) moet gedaan en aan de hoogere Rechtbank door een verzoek-fchrift van de beroeping kennis gegeeven worden. De tegenfpraak of het hooger beroep zelve gefchiedt of terftond na de uitfpraak van het vonnis vóór den Gerechte in tegenwoordigheid van partij, of binnen de gemelde tien daagen in afweezigheid en buiten kennis van partij; in welk laatfte geval het gedaan beroep binnen den gemelden tijd aan partij moet geinfmueerd worden. Van de hoogere beroepen tot het uiterfte middel de Revifie toe is reeds in het aangehaalde Hoofdftuk het noodige aangeteekend; dus blijft hier flechts nog dit aantemerken over, dat 'er, behalven de opgenoemde, nog een ander' middel, ook de uitwerking van een hooger beroep hebbende, bekend is$ dat Reduftie genoemd wordt; O bet  liet welke plaats heeft, wanneer iemand met zijne partij over een zeker verfchil aan goede mannen is verbleeven, en zich door derzelver uitfpraak bezwaard vindende, bij een' hoogeren Rechter verandering van het gewijsde en herftelling (Reliëf) tegens het Verblijf zoekt te ver-, krijgen: deeze wordt hedendaags niet andere hoo» gere beroepingen genoegzaam gelijk geacht, en dus ook op dezelve wijze behandeld, Voor het overige k-an men nu verder deeze geheele ftof der beroepen, en wat de manier van procedee-» ren daaromtrend betreft, in drie bijzondere Hoofdftukken (naamlijk van C. 24 tot 2(5) verhandeld vinden bij wassen aer, bij merula L. IV, T. 110 C. 1, T. 112. C. 1, bij s, van leeuwen B. V. D, 25 en bij gail B. I, Obf. 127 cn volgende; aangaande de Revïfe leeze men ook den papegaaij D. I. en II. H. 28. , Wanneer ondertusfehen van bet verkreegen vonnis geen hooger beroep gefchiedt is, of plaats gehad heeft (*), of zo 'er een hooger beroep gedaan ware, waardoor,het vonnis bij den hoogeren Rechter bevestigd, vernietigd of gereformeerd is geworden, en het zelve dus op de eene Of andere wijze in kracht van gewijsde gegaan is: zo moet de gecondemneerde daaraan gehoorzaa- men (♦) Gelijk, b. v., van vonnisfen, waardoor bij arrest mag jeweezen worden. Ook zijn 'er anderen, welke in de fteeden en ten platten lande niet tegenftaaride appellatie maogeT ter executie gelegd worden} ?ie merula L. II. T. 6 C, I  rnen, of 'er wordt door den Rechter op verzoek van den geenen, die ten zijnen voordeele vonnis verkreegen heeft, tegen hem uitwinning (Executie) verleend. Deeze, dat is te zeggen, de Executie is (volgens merula L, IV. T." 93 C. 1) niets anders, dan eene rechtlijke voltrekking van het vonnis op de goederen van den gecondemneerden, en op deszelfs perfoon; dezelve wordt in de fteeden en ten platten lande op de volgende wijze te werk gelegd, naamlijk, het vonnis wordt door den Secretaris, op een behoorlijk zegel gefchreeven en van hem onderteekend, in handen van den Deurwaarder of Gerechts-bode gefield, om het zelve naar zijnen inhoud volgens de gewoone wijze ter uitwinning te leggen; voor den Hove moet daartoe eene Acte van uitwinning op den eerften Deurwaarder geligt worden, het welk alles bij merula op de aangehaalde plaats en in de volgende Hoofdftukken breedvoerig verhandeld wordt; zie voorts ook denzelven van T. 93 tot 100. wassenaer Prakt, Jud. C. 22, s. van leeuwen B, V. D. 24 No. ii enz., en voornaamlijk D. 26 over het geheel, gail B. I. Qbf. 113 enz, en damhouder C. 61 enz. en C, 262 enz. Dat wederom iedere der voorgaande ftoffen, zowel wat het hooger Beroep als wat de Executiën betreft, wel eene bijzondere Verhandeling verëifchen en opleeveren zoude, zulks is ligte}ijk te bezeffen en bekend genoeg; wij hebben O a ini  «{£ ais ffc intusfchen volgens den tot deeze lesfen bepaalden korten tijd en rtu volgens het beknopt bellek van dit werkje niet anders kunnen doen, dan den Leerling ileeds bij het verhandelen van iedere Hof een klaar denkbeeld van de eerfte beginfelen en aanleiding tot eene gegronde kennis van het aller nuttigfte en hoodzaaklijkfle te geeven; de weg is hem nu aangeweezen, het overige zal intusfehen, gelijk in het beftudeeren van alle weetenfehappen, van eigen naarftigheid en oefening afhangen, waartoe wij hem lust, aanhoudenden iever en op 't einde eenen rijken zegen wenfehen.