vl O 2   VERHANDELING, IN WELKE DE TWEE VOLGENDE VRAAG EN ONDERZOG T WORDEN. ï. HEEFTEEN SOUVERAIN HET RECHT, OM, Of EIGEN GEZAG, VERANDERING TE MAKEN IN EENE STAATSGESTELDHEID, WELKE KLAARBLIJKELIJK GEBREKIG IS ? tl» IS HET VOORZICHTIG, IS HET VAN ZIJN BELANG, DAT HIJ ZULKS ONDERN^ME 'i GIVOIGD VAN 13EOEFFENENDE AANMERKINGEN; DOOR. DÏN OUVi VA WIN D IS C H- G R JE T Z. KAMERHEER VAN ZIJNE MAJESTEIT' DEN KEIZER &C. &C. Uit het Fransch vertaald. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW in KRAP. ïffy   VERHANDELING, in welke 3DE TWEE VOLGENDE VRAAG EN ONDERZOGT WORDEN. L Heeft een Souverain het recht, om op eigen «ezag verandering te maken iï« eene Staatsgesteldheid , welke klaarjblijkel1jk gebrekig is. ii. is het voorzichtig, is het van zijn bb. lang, dat hij zulks onderneme ? jnLlle wettige macht, van een mensch over een ander mensch onderftelt ene onderling overeenkomst. - Dat de Oppermacht onmidlijk vanGod verkregen wordt, is een dwaling, welke in de eeuw die wij beleven , geen ingang meer vindt. De Souveraine Oppermacht, 't zij dezelve door een enkel Perfoon, of door veelen te famena bekleed worde, A moet  moet, om wettig te zijn, aan hen, zijn opgedragen , door het geheele "ligchaam des Volks 't zij onmiddelijk, of door tusfehenkomst van eenige vroegere wettige macht. — Het geweld, en bij gevolg de overwinningen, geven geen Recht. De verjaring geeft éven min een Recht aan den Souverain tegen het Volk. — De verjaring heeft geene uitwerking dan door de wetten en in den Burger ftaat, dat is te zeggen tusfehen de Burgers onderling. Dezelve kan geene overweldigingen wettigen. Men erkent geene verjaring zelfs in den Burgerflaat, tegen den Souverain — hoe zou men die dan kunnen erkennen tegen het geheele Volk? De Souveraine macht, kan? zegt men , door een Volk zijn overgedragen, is 't niet oitdróklijk ten minften ftilzwijgend : — dit ontken ik. — De ftilzwijgende toezegging kan genoeg zijn van de zijde der opvolgers van de eerfte makers der overeenkomst; maar in den aanvang is het noodzaaklijk , dat er een opzetlijke en wel duidelijk uitgedrukte toeftemming zij, om een Souveraine macht wet-  ■SC 3 wettig te doen beftaan. De uitdrukliike toe* ftemming der eerfte makers vaneene overeen» komst, is zelfs niet genoeg om de toe c.nmingvan derzelver opvolgers te onde: feilen» Men kan geen ftilzwijgende bewilliging ver* moeden van dezulken, aan welken die bewij» üging nadeelig zoude zijn; en zelfs moet men die (ten ftrengften genomen) in geen geval vermoeden, zoo lang de bekende wetten of de overeenkomften van hen, wier toeftem* ming men wil onderftellen, de manier niet bepaald hebben op welke van zulk eene ftil* zwijgende toeftemming moet blijken. Als onzetocflemminguitdruklijk en vrijwil* lig is, dan verbindt ze ons, hoe fchadelijk ze Voor ons ook moge zijn; wij zijn gehouden», onze overeenkomst naartekomen maar eert mensch kan niet befchikken over een andef mensch, over de vrijheid , — over de na. tuurlijke Rechten van een ander mensch. Het is ene dwaling te zeggen, dat de machfc der Opperhoofden van een volk gegrond is op eene overeenkomst welke die macht onher* jroepelijk maakt. v— Zij is even zoo herroe* A a pe*  pelijk als de macht welke de Souverainen aan hunne Ambtenaars toevertrouwen; maar zij kan niet herroepen worden, dan door 't geheele ligchaam des Volks, of door hen, die dezelve hebben opgedragen. Was ze onherroepelijk , dan zou zulks duidelijk moeten zijn uitgedrukt in de overeenkomst der Maatfchappij: dan zou er een wezenlijke overeenkomst moeten zijn, en niet enkel eene onderftelde, dieshalve is in een Land. 't welk geen vastgeftelde Regeeringsvorm heeft, de oppermacht allerzekerst herroepelijk : maar, hoe duidelijker de Grondwetten zijn, en bovenal, hoe juister zij de gevallen uitdrukken en befchrijven, w aar in de oppermacht zal kunnen of moeten herroepen worden , zoo veel te meer zal men die zelfde oppermacht mogen ffcellen onherroepelijk te zijn, in alle de niet' uitgedrukte gevallen. De macht van een Souverain, is dus klaarblijkelijk minder (zelfs onaf hangklijk van de andere aanmerkingen die ik over dit onderwerp in het tweede deel dezer verhandeling maake ,) dcszelfs zekerheid is minder in een Land, zonder grondwet-  8C 5 yè wetten, dan in een Land, welks grondwetten wel zijn ingerigt. Zoo de Souverainen wilden acht geven op deze beginfelen, die zij , met den Catechismus, aan hunne kinderen moesten doen infcherpen, zouden zij zich overtuigd vinden; dat er misfehien geene wettige Souveraine macht in de wereld is. 2° dat het dierhalven tegen hun belang fïrijdigis,aanhet volk een voorbeeld te geven , van de oude Rechten uittcpluizcn; dewijl er geene Rechten zijn, welke minder heiland zijn, tegen een naauwkeurig onderzoek, dan die der Vorften. 3° Dat het zekerite middel om zich op een troon, die, in weerwil der legermachten, onfeilbaar van dag tot dag meer wankelbaar moet worden, te handhaven is : de volken gelukkig te maken, de rechten der menfehen te eerbiedigen en de Souveraine macht wettig te maken door, met overleg van de natie, een Regeerftclfel intel voeren, welks wijsheid, het volk beveiligende tegen de te veel plaats hebbende misbruiken van de oppermacht, en van derzei ver ondergefchikte gezaghebbers , noodwendig tef, A 3 fens  -fens zal inblusfchen den geest van wee'rfpannigheid aan welken de menfchenzich niet dan zeldzaam overgeven , ten minften zoo lang men hen niet alle geduld beneemt. Diteenige wettige middel, om een troon ttërk en beftendig te maken, isteffens het gefchiktfte om den Vorst die zich daar van bediende, te overdekken met een veel Wezenlijker glór:c , dan die hij door overwinningen kan verkrijgen, —omhem den afgod van z'ijneeuw en der Nakomclingfchap te maken, en hem een macht te geven , gfooter dan de fterkfte legers hem ooit kunnen bijzetten. Maar dit is heft niet, waar van Wij thans willen, fprekcn. Ik zal vooraf onderftcilen dat de Souveraine macht Wettig verkregen is; en onderzoeken of, in die vooronderfielling, een Souverain het recht zon hebben eene baarblijkelijk gcbrckigc ftaatsgeflckiheid op zijn eigen gezag te veranderen. En ik zal in dezelfde afdeeling mede onderzoeken, of hij dat recht zou hebben , in de ondcrftelling dat zijné macht en alle de machtén der aarde onwettig waren; - EER-  7 % EERSTE AFDEELING. Heeft een Souverain het recht, om, op eigen gezag, verandering te maken, in eene Staatsgefteldheid , welke baarblljkelijk gcbrekig is ? De Souveraine macht kan aan hen die dezelve uitoeffenen zijn opgedragen, of zonder eenige bepaling, of op zekere voorwaarden — in de Landen, waar die macht is opgedragen zonder eenige voorbehouding, heeft men geen Regeerftelfel (Conftitutieï. Van die Landen zal ik fpreken in het tweede gedeelte dezer verhandeling. De voorwaarde , onder welke de Souveraine macht is opgedragen , zijn dat geene 't welk men noemt, de grondwetten, of de Conftitutie van een Staat. Er zijn Landen , waar in het baarblijklijk is, dat men er een gevestigd RegeerfteKel {Conftitutie) heeft; — cr zijn er waar in zulks twijffelachtig is. —. Jnde Landen waar in het zeker is, dat men A 4 eei>  een eenftitutie heeft, 't zij dezelve met een eed bevestigd zij of niet, 't zij elk opperhoofd der Natie beloofd of niet beloofd hebbe, die conftitutie niet te zullen overtreden , is het klaar dat, met "betrekking tot dat Regeerftelfel, de perfoonen, aan welke de Souveraine macht is opgedragen, niet anders befchouwd kunnen worden , dan als bij overeenkomst, verbonden. Het is aan eenmaatfchaplijk beding (cöntrdu ykz'#/)datzijalie,de macht welken zij bezitten, verfchuldigd zijn. Voor dat de overeenkomst, getroffen was , waren zij enkele bijzondere medcmenfchen, gelijk aanhen ,met welken zij, de wederzijdfche verbintenis gefloten hebben. Wie nu heeft ooit in goeden ernst durven beweeren, dat, als verfcheiden perfoonen onderling een beding gemaakt hebben, eenige derzelve daardoor verbonden zouden Zijn, terwijl de anderen niet onder dezelfde verpligting zouden liggen ? „. Waarom zou men eene uitzondering maken , ten opzichte v«n een overeenkomst van deMaatfchappij, (contrüt focial)? -Iseree-  SC 9 *' nig wezenlijk ondcrfcheid tuSfclien die , en alle andere overeen komften der menfchen? Zoo men al eenige uitzondering wilde maken , zou dezelve niet kunnen zijn in voordeel der Souverainen. Die uitzondering zou ïn waarheid geene andere kunnen zijn , dan dat de maatfchaplijke overeenkomst is aangegaan tusfchen een enkel mensch of een zeer klein getal men chen aan deééne, en een zeer grootc menigte aan de andere zijde ,• en bijgevolg een overeenkomst,die,zoo het waar is dat het weizijn en de veiligheid van de meerderheid (alle andere zaaken voor 't overige gelijk ftaaade) altijd moet worden behartigd boven de veiligheid en het welzijn der minderheid, altijd moet gemaakt zijn, altijd moet vermoed worden gemaakt te zijn, ten meesten voordeele en voor de meeste veiligheid des volks, en niet ten meesten voordeele en voor de meeste zekerheid der opperhoofden. — Een overeenkomst, die , in alle twijf» felachtige gevallen altijd moet worden uitgelegd ten voordeele des Volks , en niet ten voordeele der opperhoofden : zoo is het, b$ A 5 vooiv  §C io )g voorbeeld , in 't onzekere, de veiligheid der opperhoofden, welke opgeofferd moet worden aan de veiligheid der Natie, en niet de veiligheid der Natie, aan die der opperhoofden. Dieshalven moet de maatfchaplijke overeenkomst ook veel minder zijn ingericht om tegen muiterijen te voorzien , dan om onderdrukkingen voortekomen , welke , uit den aart der zaaken veel gemeener zijn, dan Oproeren. 'T is waar er zijn loonfehrijvers, die juist het tegendeel durven ieéren : maar hoe kunnen zij zich vlcijen dat men hen gelooven zal? _ Hoe! Daar men ons aan de ééne zijde overdrevene grondregels voor preekt; en ons in goeden ernst wil overreden, dat een ieder onzer verpligt is ,zich opteofferen aan 't gemeene welzijn, of wel aan dat geene 'i welk men goedvind ,'t gemeene welzijn te noemen; -zal men aan de andere zijde ftijf en fterk dur* venftaande houden, dat het geheele ligchaam der Natie, zich moet opofferen ten behoeve haarer opperhoofden; dat dezen altijd regt,ers in hunne eigene zaak zijn ; dat het volk»  SC » )&• 't welk hen alle de macht die zij' bezitten heeft toevertrouwd, tot alles gehouden is; en dat zij tot niets verpligt zijn, of ten minften aan niemand verantwoordelijk, dan aan God ; daar het van de volftrekfte klaarblijkelijkheid is, dat de Souverainen of Hoofden vaneen Burgerftaat niet anders zijn, dan de gemachtigden van 't geheele ligchaam des volks, en dat zij gevolglijk in alle gevallen verantwoording fchuldig zijn, aan dat geheele ligchaam. Zal men durven ftaande houden dat de Natie, in geen geval kan afwijken van de overeenkomst i welke zij met haare opperhoofden heeft aangegaan, maar dat dezen die overeenkomst ten allen tijde naar hunne eigen, dunkelijke goedvinden kunnen overtreden ? Neen , de verligte Vorften zullen de eerfte zi^n, die een afgrijzen zullen toonen van zulke verfoeilijke Hellingen : en wanneer laage jQaaven dezelve aan hun Hof wilden tragten. in zwang te brengen ben ik zeker, dat zij verre van er fortuin te maken, er in tegendeel voor altijd van verbannen zouden worden.  Indien nu de Alleenheerfcher, of de Opperhoofden van een Gemeenebest, niet anders aangemerkt kunnen worden, dan als door overeenkomst verbonden aan de grondwetten die niet anders zijn dan de voorwaarden, op welke men hen de oppermacht heeft opgedragen, dan is het klaar, dat zij geen meer recht hebben om die wetten te veranderen , of dezelve, uitteleggen onder welk voorwendzel het ook zoude mogen zijn? dan een bijzonder perfoon recht heeft , om eigenwillige veranderingen of uitleggingen te maken, van de voorwaarden èener overeenkomst, welke een ander met hem beeft aangegaan. De grondflag van alle wetgeving is, dat zij die aan de wet onderworpen zijn, dezelve nooit moeten uitleggen; maar er biindeling aan gehoorzaamen. Zonder dit beginzel, 't welk gehouden moet worden voor het eerfte van alle de wetten, zou het volftrek onnut zijn eenige wet te maken. Maar de opperhoofden der natiën zijn zoo wel gebonden aan de grondwetten, ■als de bijzondere perfoonen aan de wetten door den Souverain gemaakt : en daar het klaar  is, dat de wetten altijd veel meer moeten waa* ken tegen de machtigen dan tegen de zwakken, moet het uitleggen der grondwetten nog veel minder aan de Souverainen, dan het uitleggen der Burgerwetten aan de onderzaaten, worden toegeftaan. Het is geenszins noodzakelijk, dat in decowfiitutie uitdruklijk bepaald zij, dat de opperhoofden het recht niet zullen hebben om dezelve uitteleggen : dit is een onaffcheidelijk gevolg van de zaak zelve: want, van het oogenblik af, dat men hen dit recht toeken, de, zou er in 't geheel geene conftitutie meer zijn. Dit zou hen een open veld laaten, om kwaad te doen, onder den uiterlijkenfchijn van goed : want tegen één goeden verlicht Vorst heeft men er hondert die het niet zijn, en die dikwijls het kwaade zullen doen met de beste wil of meening om goed te doen; dewijl dit zelfs niet zelden 't geval is van de verlichfte en regtvaardigfte Vorften. Dat ik hier van de Vorften zegge, moet men even eens verftaan van de Edelen, of dc Hoofden van een Gemeenebest. In  9C.I4 53 ■ In een Land, waar het twijfelachtig is, of men er een vast Regeer -ftelfel (.conftitutie') heeft-, zou het kunnen fc! ij-en dat de Souve-. rain eerder het recht zou hebben, om dat geene 't welk men ét conftituti noemt, te veranderen, dan in een Land waar het zeker is dat een conftitutie plaats heeft. Maar, als men er wel op doordenkt, zal men bevinden , dat de Souverain, zelfs in dit onzekere geval, dat Recht niet heeft : want, zoo lang het tegendeel niet zeker is, moet men altijd onderftellen, dat ereen conftitutie beftaat: mén kan nooit vermoeden dat een geheele Natie zich zonder eenige voorbehouding aan haare opperhoofden zou hebben overgegeven. Alsmentwijffelt of tot het wezen der conftitutie, eene wet behooreof niet behoore, kan het nooit aan den Souverain ftaan ï dat gefchil te beflisfen. Hij kan geen rechter zijn in zijn eigen zaak. Hij is niet boven de grondwetten. — Dit oordeel komt toe het ligchaam, aan 't welk het bcwaaren en in kragt houden der grondwetten istoebetrouwd-, zoo er zulk een ligchaam be* ftaa, indien het er niet zij , dan behoort zulks aan  aan de gezamenlijke Natie. Hoe 1 zal men ml} te gemoet voeren : zal de geheele Natie haar oordeel moeten uitbrengen ? Ik voel zeer wel dat die beöordeeling aan ongemakken onderhevig is, maar die ongemakken zullen altijd minder zorgelijk voor de Natie zijn, dan het gevaar van onderdrukt te worden. 'T is toch voor de meeste zekerheid des Volks en niet voor die der opperhoofden, dat het burgerlijk beftier is uitgedagt. (a) TE- 00 Dit oordeel, wanneer de wetten er niet in voorzien hebben, is ook nog, var. een anderen kant be* fchouwd, zeer moeijelijk. Welk ligchaam van den Staat, zegt men, zal onzijdig genreg zijn om met billijkheM te beflisfen, de gevallen welke in de Conflituritftwiiffelaehtig gebleven zijn ;— om met billijkheid te oordeclen tü,fehen den Souverain en het Volk? Maar 't komt mij voor dat er middelen genoeg zijn om daar in te voorzien. Bij voorbeeld, waarom zouden de wetten niet een regel kunnen voorfchrijven , volgens welken men door het lot op ene, bij de Wet bepaalde, wijze, een zeker getal perfoonen van on-' derfeheiden rangen zou kiezen , om de grondwetten uit te leggen, wanneer dezelve eenige verklaring nodig hadden?  9C i« )i TEGENWERPINGEN en BEANTWOORDINGEN df kzelv £ EERSTE TEGENWERPING. w ij gevoelen zeer wel, zal men mij magelijk tegemoete voeren dat men een Re. geerftelfel dat goed is, niet moet veranderen,dat men zelfs zich niet moet haasten , om een. conftitutie te veranderen welke gebrekrg fchijnt te zijn : want de Opperhoofden der Volken zijn even feilbaar . als het overige menschdom : een goed Regeerftelfel kan hen kwaad fchijnen : zij kunnen zkh bedriegen.; en in de plaats ener gebrekige conftitutie eea andere, of wetten, invoeren, welke nog erger , of ten minften even gebrekig zijn. . . En het is klaar dat alle verandering een kwaad op zich zelve is van het oogenblik af, dat ze geene wezenlijke en duurzaame voordeden oplevert. Wij erkennen,dat deSouverainen niet hebben een volkomen recht om ene gebrekige cett-  i? $ 'senftitutie te veranderen; want all* her récht? dat zij hebben, ontleenen ze uit de conftitut'iè zelve : zij zijn derhalve niet meer bevoegd om die conftitutie of een eenige grondwet te veranderen, als een bijzonder perfoonbevoegd is om eene der burgerlijke wetten te overtreden» Wij gaan nog veel verder : wij erk nnen dat, zoo een Souverain op zijn eigen gezag eene conftitutie hoe zeer baarblijkelijk gebrekig< wilde veranderen, het Volk niet alleenrecht zou hebben zich daar tegen te verzetten \ (even gelijk een Rechter bevoegd is een buiger te ftraffen, die tegen de Wet gehandeld had, fchoon hij met tegen die Wet te hande5 len , een zeer grooten dienst aan de Natië bewezen had) maar dat dit Volk , en dié Rechter, zelfs zeer wel zouden doen. Dé eerfte met zijn tegenftand , en de tweede met zijne ftrafoeffening , om daar door eeri voorbeeld te ftellen : want zoo men duldé, dat de Opperhoofden de Grondwetten veranderden, en dat de Onderzaaten zich ontfloegen van de burgerlijke wetten, zelfs iii gevalle dat daar. uit een blijkbaar goed voortB fproot i  9C i3 jg fproot, zouden anderen zich daar van onttrekken, om kwaad te doen, en de wetten zouden geen kracht meer hebben : 't geen een veel grooter kwaad is, dan het goed, 't welk bij toeval zou kunnen geboren worden, uit het overtreden der wetten in eenige bijzondere gevallen. „Wij erkennen", zal men mij te gemoet voeren, „datalles; maar fchoon de Souverain, ten fcherpflen genomen, geen recht heeft, als Souverain, om op zijn eigen gezag eenige grondwet, al ware die baarblijkelijk gebrekig, te veranderen, heeft hij dan echter dat recht niet als menschl Mag hij, ja moet hij zelfs, zich niet verheffen boven de form, ten voor-, deele van de zaak? Zou een enkel burger, die duidelijk zag dat hij nuttig was voor zijne medeburgers, wanneer hij de wet overtreedde, niet een loflijke ja zelfs grootmoedige daad doen, met zich aan ftraf bloot te ftellen, door, met een oogmerk om goed te doen, een wet te overtreden ? en zou dan niet met veel grooter reden een Souverain, die klaarÉ|k zag, dat de Natie een grondwet welke voor  Ë( 19 Dl Voor haar zelve fchadelijlc is, alleen vasthield om dat men haar misleidt , en om dat het eigen belang van eenige bijzo ndcreperfocncnj die grondwet als nuttig doet voorkomen; niet moeten, of ten minften niet mogen gebruik maken van de macht welke hij in handen heeft om deze ongelukkige Natie tegen haar wil en dank gelukkig te maken ? ,,Is het dan niet de eerfte van alle grondwetten? dat men het Volk,,dat men regeertj gelukkig moet maken" ? Ik antwoorde : i° Het is een valfcheftelling, dat het geluk het onmiddelijke oogmerk is van 't burgerlijk bellier. — Dat oogmerk is de zekerheid, maar niets is meer ilrijdig tegen die zekerheid , dan dat een Souverain het recht zou hebben om de Grondwetten te veranderen. 2° De plicht der Opperhoofden van eeri Republiek welke eene Conftitutie beeft, is dezelve, hoe die ook zij, naar de letter in acht te nemen. Het goed, dat er uit zou kunnen voortvloeijen, zoo zij er in een bijzonder geval van afweken , zou altijd minder B 2 groot  # groot zijn dan het kwaad, 't welk geborert zou worden uit het voorbeeld van een willekeurig gedrag, dat de Souverain zou geven met dat goed te doen, waar toe hij op zijn eigen gezag geen recht had. 3° Zoo de verandering, welke de Souverain in de Grondwetten wil maken, baarblijkelijk nuttig is', waarom zou hij zulks dan doen, tegen den zin der Natie? Waarom zou hij er geweld toe gebruiken?— Is het nut zoo klaarblijkelijk, dan moet het hem niet onmogelijk zijn, er het volk van te overtuigen, en'de drogredenen van het eigenbelang te verftommen; maar zoo die overtuiging onmogelijk is, dan is het klaar, dat de blijkbaarheid niet wezenlijk is, en dat de verandering, welke aan den Souverain zoo zichtbaar nuttig voorkomt , misfchien in zich zelve niets minder dan nuttig is. '4* Maar . al ware zelfs die nuttigheid Waarblijkende, dan heeft de Souverain nog het recht niet om zoodanige verandering op zijn eigen gezag te ondernemen, zelfs onafhangklijk van het kwaad voorbeeld, dat hij er door zou-  9C « )1 zoude geven, zou hij ook misdoen, als mensch; want een mensch heeft het recht niet ,oraeen ander mensch gelukkig te maken, tegen zijn wil en dank. De Souverain zou dan kwalijk doen als mensch, om de zelfde reden om welke een enkel burger niet moet handelen tegen de wet , zelfs al zou hij daar door een zeer groot goed voortbrengen , ■want den menfchen goed te doen, hen gelukkiger te maken dan zij zijn, is een onvolkomen plicht : niet tegen de wet te handelen, het voorfchrift derzelve ftiptelijk naartekomen, de rechten, welke die ook zijn, van onze medemenfchen niet te kwetfen; dat is te zeggen geene zaaken te doen , welke zij het recht hebben te vorderen dat wij niet doen, zijn volkomen plichten : en mep zon alle zedekunde orqkeeren , als men ftelde, dat men een volkomen plicht mag nalaten, om eene onvolkomene verplichting te vervullen. — Die misvatting, deze omkeering onzer plichten is eene der grootfte oorzaaken, en mogelijk de allergrootfte, van de onheilen welke het menfchelijk geflacht drukken i want de B 3 men~  |C -2 5S ijienfchcn in ?t algemeen zijn niet ondeugend, en de koningen zijn het doorgaands nog minder dan de andere menfchen; maar de menfchen en de koningen,bedriegen zich zeiven: zij laaten zich misleiden door een valfche? leer, door welke men te ligter wordt weggefleept, om dat onze neiging er mede toe o- verhelt. In waarheid, ieder van ons, die in de diepte van zijn eigen hart inziet, zal er in ontdekken een verborgen neiging, om natelaten 't geen hij behoort te doen, ten pinde metiever te voldoen aan verpligtingen, die hij aan zich zeiven opdringt. Deze neiging is zeer eenvoudig : want deze vrijwillige of onvolkomene verpligtingen , hebben, de aanlokfelcn van den roem voor zich, t :r wijl er "een roem behaald wordt met alleen te duen, 't geen men fchuldig is. Deze neiging is mogelijk nog meer eigen aan een deugdi m mensch , dan aan een ondeugenden. ï.iaar wanneer men , aan de zijde eene door die neiging verleid zich aan den andereu kant, Overgeef , aan de gewoonte van te redentwisten over de grondbeginfcls, hoe kan men, dan  SC *3 » dan anders, dan van de eene dwaling in de andere vervallen? Dat men aan de menfchen een misdaad voorpredike zoo veel men wil, men zal hen niet gevaarlijk-zijn : zij zullen zodanige werken met verachting verwerpen: maar men zal hen onfeilbaar, in hun bederf brengen , zoo men hen tot de raisdaaden leid, langs het pad der Deugd, of zoo men begint met hen een deugdfaam oogmerk voor te Hellen, en hen minder naauwgezet maakt omtrent de keus der middelen om dat oogmerk te bereiken. Men kan dcrhalven niet dikwijls genoeg herzeggen aan de menfchen ■> en nog meer aan de koningen , dat het nooit vrij fiaat, een klein kwaad te doen, opdat er een groot goed uit voorkome : en dat men de Deugd en 't Geluk van de aarde verbant, van het oogenblik, dat men deze grondwet verwaarloost CO de geheele wereld erkent dezen (70 Dat zij, die van de klaarblijkelijkheid van dezen grondregel niet overtuigd zijn, lezen het vijfde Hoofdftuk van een werk dat ik in 't Hoogduitsch te Neurenberg heb uitgegeven in 't jaar 1787 , en waarvan de B 4  K *4 £en regel in zekere bijzondere gevallen. —* bij voorbeeld! niemand gelooft dat het vrijs Haat te Helen , of zijne fchulden onbetaald telaaten, om aalmoefen te doen. Maar men i vergeet dien regel in andere gevallen, want het is dien regel vergeten, als men gelooft ongehoorzaam te mogen zijn aan een wet, om $e titul is r Betrachtungen uber yerfcheide gegenJïande vooruber man /teut jèhr viel fchreibt. Deze grondregel is zoo dienftig om aan Souverat' nen te prediken als het van gewicht is, dien in 't geheugen der onderzaaten diep in te prenten : want gelijk' het niet in acht nemen van dezen regel deeeirten brengt, tot het misbruiken van hunne macht, zoo fcragt het de laatftcn tot oproer, en lbmtijds tot aile die gruwelen , welke de dweeperij alleen getracht heeft te regtvaardigen. —r't Is altijd dezel/de geest, dezelfde dwaling , die zoo wel de eerde als de laatftcn wei-Heept. —1 Al wat ik in deze verhandeling, tegen het misbruik der oppermacht zeg, is dan ook met eenige bepalingen , welke gemaklijk kunnen, opgemerkt worden [zie het ze fde werk , 't achifte. hopfdftuk jj op, 't laatst] even toejpasUjk tegen de muitzucht. Mfn moet niets doen, ten zij men er recht toe f/sej't. Dierhalvcn, 't zij de macht van den Souvejrain wettig of $1 wettig verkregen z/j; 'i zij de Opper-  ëc *s :s ©m goed te doen, of dat men eigenwillig, mag nalaten zijne verbintenisfen te voldoen, wanneer daar uit een groot voordcel fpruit voor hem, aan wien men verbonden was. Laaten wij ieder van zijn kant, de wetten ten ftrengftennaarkomen ; laaten wij zorgvuldig onze volkomene pligton vervullen , en. pcrhoofden des Volks veel of weinig inbreuken doen p,p de overeenkomst der maatfehappij, ftaat het nooit vrij, aan enkele leden of aaneen gedeelte der Natie, om zich deswege recht te verfchaffen. De moordenaar van een Dwingeland, maakt zich fchuldig aan een gruweldaad, welke des te grooter is, om dat ze tot niets dienftig is. De Dwingland fterft, en de overheerfching blijft, maar, al kon men die vernietigen met "dcnzelfden fljg die den Dwingland trof, men zou er het recht niet toe hebben. Zij die denken dat men dat recht zou bezitten, moeten ook meenen, zoo zij zich zeiven gelijk blijven, dat een Alleenheerfcher, eigenwillig de Conftitutie mag veranderen, en zij, die van dit laatfte gevoelen zijn, moeten geloven , dat het vermoorden van een Dwingeland, geoorloofd kan zijn : deze twee dwalingen, ■zijn aan elkander verbonden en gevolgtrekkingen van het zelfde beginfel, welks valschheid en gevaarlijkheid ik mij vleie betoogd te hebben. " Men moet niets veranderen, ten zij men zeker is van ? $  &C 26 }§ en alle mcnfchen zullen gelukkig zijn : maar, al was zelfs ditalgcmeene geluk niet het noodzakelijk gevolg van ons gedrag, dan is dat onze zaak niet meer ; wij hebben onzen taak verrigt. Laaten wij ons erinneren, dat wij niet in de wereld zijn, om de een voor den andere , te waaken, maar dat de plicht van ieder van ons is, de rechten van een iegelijk onzer medemenfchen te eerbiedigen, TWEE- van den uit/lag , dieshalven moet zelfs het ligchaam der Natie, offchoon 't zelve altijd gerechtigd'is de Conftitutie te veranderen daar toe niet ligtvaardig o- vergaan. In 't onzekere is altijd-best de oudejin- rigtingen de voorkeus te geven. Het is zeer ^eker dat de menfehen niet tct 'het geluk zullen geraaken dan door een groote omkcering. Maar men. moet niet vergeeten , dat er hondert duizend onderscheidene manieren zijn om alles om ver te werpen, en dat er onder dit groot aantal maar zeer weinige goed zijn. Men moet ook niet vergeten , dat zij die de bekwaamheid zouden hebben om nuttige veranderingen temaken zeer zelden die geenen zijn , die er het vermogen toa bezitten : het is dan geen traagheid, maar't zijn de reden en de ondervinding w elke in 't algemeeii.hetinvoe-? jen van veranderingen , doen fchiGoiiieü.  SC v )# TWEEDE TEGENWERPING. JVJen zou mij nog kunnen tegenwerpen , of, om netter te fpreken, men zou de cerite tegenwerping , nader kunnen aandringen, op de volgende wijze. ,,'t Is waar", zou men kunnen zeggen, ,,dat men aan een medemensen geen kwaad* hoe gering 't ook zij, mag toebrengen, noch hem in zijne rechten benadeelen , om een groot voordeel aan een of meer andere menfehen , te bezorgen; maar dit is niet waar , ten opzichte van denzclfden petfoon of van dezelfde maatfehappij : een klein kwaad houdt dan volftrekt op een kwaad te zijn: waarom zou men aan een maatfehappij niet een klein kwaad mogen toebrengen om haar gelukte vermeerderen, vooral wanneer dat kwaad, zelfs niet meer dan een ingebeeld kwaad is ? Maar, zoo dra het is, met inzicht om een volk gelukkiger te maken, dat men deszelfs Regeerflelfel verandert , en wanneer het klaarblijkelijk is, dat men met die verandering 's volks  SC 28 )6 luk waarlijk bevordert, dan is bet voorge» wende kwaad dat men aan 't zelve toebrengt, in der daad maar een ingebeeld kwaad". Ik antwoorde : ia Het is eenvalfcheHelling dat men aan een mensch een gering kwaad tegen zijn genoegen mag toebrengen, al zou er voor hem 't aller grootfle goed uit voortkomen. Men zou daar mede te kort doen aan een volkomen plicht. Het eerfle recht van elk mensch is, het vrije gebruik zijner vermogens, en bij gevolg ook van zijn wil, voor zoo veel die wil niet flrijdig is tegen de rechten van een derden. Men heeft geen recht om een mensch zijn been aftezetten, ten einde zijn leven te behouden, indien hij zelf daar in niet toeHemt. ■ Men zou het mogen doen, zoo hij zijne vermogens niet meester ware, zoo hij onzinnig, of een kind ware; om dat men dan zou vermoeden , dat hij er in zou hewilligen, indien hij zijne vermogens hadt. Maar dit heeft geen plaats bij een geheel volk; de Natie kan nooit, van haare zintuigen beroofd zijn. 2° Men kan giet vermoeden, of ondcrflellen de toeHera." ming  SC*9 y& ïïring vaneenmenschof van een maatfchappij , Wanneer men bij overdenking bevind , dat dat mensch of die maatfchappij de toeftemming niet kan geven, zonder onvoorzichtigheid. Maar eerte Natie zou klaarblijkelijk zeer onvoorzichtig handelen, zoo zij aan haare Opperhoofden toeliet, haare maatfchaplijke overeenkomst te buiten te gaan 9 of haare grondwetten te overtreden , onder welk voorwendfel het ook zou mogen zijn :want de handhaving van die wetten is de fterkfte fteun van de veiligheid des Volks. Tegen één geval waar in het voordeelig zou kunnen zijn , dat de Souverain daar van afweek, zouden er niet alleen in hondert andere verfchillende gevallen de grootfte ongelegenheden uitgeboren worden : maar er zou uit voortvloeien de geheele vernietiging dier overéénkomst en bij gevolg het verlies van die vrijheid en veiligheid, om welke men zich in maatfchappij vereenigd heeft. — dierhalve moet een Volk, die vrijheid nooit aan zijne Opperhoofden toeftaan. Zoo nu de reden ons leert, dat het volk deze vrijheid  *3C s» y& heid nooit moet overgeven , dan kan men ook' nooit vermoeden ■> dat het zoodanige overgifte of toeftemminge gedaan heeft,; maar het is altijd nodig dat 's volks bewilliging uitdruklijk en met klaare woorde werde uitgebragt, om in eenig bijzonder geval een wet te mogen veranderen- * * * DER»  & 3i » ■ DERDE TEGENWERPING. M ij valt een derde tegenwerping in, welke ik in al haar kracht zal tragten voor te fielten. Men zou kunnen zeggen : „zoo er nergens een wettige Souveraine macht gevonden word, dan is er even min eenige andere wet. tige macht in de wereld , geen ligchaam, dat de geheele Natie vertoont, geene Staats, vergadering, geen Parlement , aan welken het gezach dat zij uitoeffenen, wettig is opgedragen. De groote meerderheid des volks is dan altijd beheerscht door eenige weinige overweldigers ; en dit klein getal, 't welk de volken beftiert, heeft, welverre van zich met het algemeene welzijn optehouden, geen ander rigtfnoer gevolgd , dan dat van zijne bijzondere belangen, welke dikwijls zeer ftrijdig waren tegen de algemeene. —■ Maar -* zoo een braaf man , met fmert aangedaan  & 3* M over de willekeurige macht welke door een klein getal dwingelanden over 't menfchelijk geflacht geoeffent wordt, zich in de heuglijke gelegenheid vondt, van den Haat der zaaken te kunnen veranderen, en hetmensclldom te bevrijden van het juk , waar onder het zucht, — waarom zou hij dat dan niet. ondernemen? Waarom zou hij ten behoeve van de meerderheid des volks geen gebruik, maken van de macht, welke hij, offchoon onwettig, in handen had, tegen de Perfoonen, of faamgevoegde ligchaamen, die tegen hein geene wettig maar alleen een overweldig gezag zouden Verdedigen? Indien. zich een bende Róovers in een woud onthield welke all' het omgelegen }and uitputte , en een enkel mensch■> zelfs een vreemdeling, was fterk genoeg om hén te kunnen uitroeijen , of verftrooijen , zou die dan daar toe geen recht hebben ? Zou het nodig zijn dat hij eerst afwagtte , dat 't volk 'c welk door die Roovers in vrees en angst 'gehouden wierdt, hem daar toe kwam verzoeken ? Zou hij, die, ongevraagd, de  33 )& ie befcherming zijner medemenfchen op zich nam , deswege berispingen verdienen"? Ik antwoor.de. Het gaat niet door, dat, zoo dra de Oppermacht onwettig is, ook teffens alle de ondergefchikte machten onwettig zoude zijn : maar — laten we dit eens onderltellen, ik heb er niet tegen. Laten we boven dien eens onderftellen dat de belangen der ondergefchikte machten, in 't een of ander Land, inderdaad ftrijdig waren met het algemeen belang, dan zou men om die reden deze ondergefchikte machten nog niet moeten vernietigen, al had men erjzelfs het recht toe. all' wat men zou moeten doen, is derzelver misbruiken voor 't vervolg te beletten : want, hoe zeer 't belang dier tusfchen - machten verfchille van 't algemeene, zou het echter nuttig kunnen zijn voor 't gemeene welzijn, dat zij in wezen bleven. Het is voor een Volk altijd beter, dat verfcheiden machten eikanderen over en weder in ontzag houden, dan dat het door eene enkele C macht  iC 34 )§ macht werde overheerscht (c) De vergelijking met de ftruikroovers, is niet rechtskundig, en ook niets minder dan naauwkcurig. Er is geen twijffel aan , of men mag , den onderdrukten te hulp komen, zonder te wagten tot hij zulks eerst kome verzoeken : dit is een fchoone daad , maar het is een onvolkomen plicht, en bij gevolg zou het niet meer een fchoone maar een flegte daad zijn, indien men, om die uittevoeren , een volkomen plicht moest te buiten gaan. Ik zou bij deze gelegenheid kunnen zeggen, dat de Souverain door een overeenkomst gebonden is aan het regeerftelfel, (de Conftitii. ti'e) en dat men, onder geen voorwendfel, wat het ook zij, die overeenkomst mag te buiten treden , of wel tegen dezelve aangaan. Wat zou men zeggen van ccn lasthebber , die (Y) Men zal echter uit mijne beöeffenende aanmerkingen zien, dat ik geen voorftander ben van zoda-nige machten, welke zich onderling in ontzag lwu» deni  §C 35 31 die, voorgevende, dat hij, die hem met de macht, welke hij bezat, bekleed had , daartoeniet Hvoegd was geweest, tegen zijns lastgeveii wil en belang handelde? — wat van een leger , 't welk zich tegen zijn eigen Soii' verain verzette, onder voorwendfel, dat hij een onrechtvaardige!! oorlog voerde-? . Nu is de Souverain de lasthebber van hen, met welke hij de overeenkomst, om hen te regceren, heeft aangegaan. — Maar dit is het niet, waarop ik thans mijne redeneering zal vestigen. Het waare onderfcheid, tusfehen den Souverain , die onderneemt de ondergefchikte machten te vernietigen, om de Natie dienst te doen, en den man, die, een volk te hulp komt, 't welk door ftruikroovers onderdrukt wordt is hier in gelegen, i ° Dat de iaatfte alle reden heeft van te vermoeden, dat hij voldoet aan den wil en wensch van dat volk. Zoo 't zelve niet verlangde , dat hij het hielp , zou hij er zekerlijk het recht niet toe hebben. Maar een Souverain jnag de bewilliging der Natie niet onderftelC 2 len:  SC 36 » len :want men kan iemands toeftemming niet vermoeden, wanneer men zeker weet dat hij niet wil 't geen wij willen,- of wel, wanneer er tijd is, om hem zijn uitdruklijketoeftemming aftevragen. 2° De man, die tegen de roovers optrekt, zou daartoe geen recht hebben, zoo hij aan zijne zijde de klaarblijklijkheid niet voor zich had, dat is te zeggen, dat zij roovers zijn. — Maar de Souverain heeft geen recht om geweldige middelen te gebruiken, zelfs al had hij de klaarblijkelijkheid aan zijne zijde, om dat,zoo dra dit plaats heeft, hij geen geweld meer nodig heeft om zijn goed oogmerk te bereiken. — Men kan geene roovers uit elkander jaagen , met de klaarblijkelijkfte redenen aan hen voor te Hellen ; maar de Souverain , kan de volksvij* anden die in deszelfs midden leven, veel zekerder en veel wcttiger beftrijden met de wapenen der overtuiging dan met de fnaphaanen en bajonnetten zijner Soldaaten. -—. En zoo (ten laatften) de Natie zich niet aan de klaarblijkelijkheid wilde onderwerp Ctgeen bijna onmogelijk is) dan zou dit een ongeluk  r 37 )& luk zijn, *t welk hem die er geen recht toe had, ook geene bevoegdheid zou geven om geweldige middelen daar toe in 't werk te Hellen. Maar een Souverain heeft dit recht niet. Inderdaad, zoo wij onderftellen dat de macht der ongefchikteligchaamen oorfprongklijk onwettig is, en dat in 't een of ander Land, de daar plaats hebbende Conftitutie fchadelijkis voor 't gemeene welzijn, en wij aan den anderen kant onderftellen de onwettigheid der Souveraine Oppermacht (want, zonder deze onwettig te Hellen , kan men onmogelijk de andere machten indien zelfden Haat voor onwettig houden) x dan zou Hij, die de Oppermacht in handen heeft, in deze onderftelling niet anders befchouwd kunnen worden , dan als een fterk maar onbevoegd perfoon: derhalven zouden die tusfehenmachten, welke Hij zou aantasten, hoe onwettig zij ook mogten zijn, echter altijd het recht hebben om Hem te wederftaan : want het is 't recht van den aanval, daar de rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid, dat is te zeggen het recht der tegenflands vanaf hangt. C 3 De  De Souverain zou in de ondcrftelling welke wij hier gemaakt hebben , altijd gelijk ftaan met een machtig man, die zich bemoeide met een zaak, welke hem met aanging. Laten wij om dit, verfchilftuk te beter te bcoordeelen, de gemaakte onderftelling eens, voor een oogenblik, op een andere wijze, omkeeren, en wij zullen zien, waer dit ons brengen zal. Laten wij .onderftellen dat alle de machten der aarde in hun beginfel onwettig zijn, en laten wij ons een volk voorffcellen, dat met een ijzeren Scepter beheerscht wordt Die vooronderftelling is niet buiten de natuur, want ongelukkig genoeg is zelfs in ons befchaafd Europa, in dat Europa, welks verligtheid in kunde en zeden men zoo hoog verheft, de willekeurige overheerfching (het despotismus) van Lisbon af tot Moscou toe de grootfte plaag van 't menschdom. — Laten we teffens eens onderftellen, dat er een mensch, of een genootfehap was, zich bij toeval met genoegfaame macht en moed gefterkt vindende, om dit volk voor altijd van het juk der o-  SC 39 )B overheerfching te bevrijden, door den troon te vermeesteren : ik onderftel dat dit mensch of dat genootfchap bezield was met de begeerte om het volk gelukkiger te maken dan het bevorens was; en dan vraag ik, zou die mensch of dat genootfchap het recht heb. ben , om dit geweldigerhand uittevoeren ? Zoo 't geweld alles in de wereld vermag ; zoo men mag ophouden acht te liaan op het recht en den tegenwoordigcn Haat der zaaken,- zoo men geene bevoegdheid nodig heeft, om tot enige onderneming overtegaan, zoo dra men er het gemeene welzijn maar mede beoogt , waarom zou dan die mensch of dat genootfchap dat recht niet hebben? Zoo het klaarblijkelijk was, dat men het menschdom dienst zou doen , met een Souverain zijn Scepter te ontwringen, waarom zou men er volgens dit beginfel, dan niet toe gerechtigd zijn? Of laten wij liever zeggen : zoo men niet kan onderftellen dat men dat recht zoude hebben, hoe kan men dan ftaande houden, dat een Souverain, wiens macht oorfprongklijk onwettig was, het recht C 4 zou  ac 40 :g zou hebben, om geweldige middelen te gebruiken, tegen ondergefchikte machten, die oorfprongkelijk even onwettig zijn; of dat een Souverain, die een wettige macht bezat, dat recht zoude hebben tegen even wettige ondergefchikte machten? Een Souverain mag in geen geval geweld plegen tegen de Conftitutie: want, zelfs wanneer dezelve oorfpronglijk onwettig ware , zou hij de Natie moeten bij één roepen Ct welk geenszins zoo moeilijk is als men denkt) en dan zou het aan de Natie Haan, en niet aan Hem , de ondergefchikte machten te bevestigen indien zij het goedvond, of wel dezelve aftefchaffen, en een nieuwe conftitutie in de plaats vast te ftellcn. Dat men mij niet te gemoet voere, dat het grootfte deel des volks zich altijd zal bedriegen of wel altijd bedrogen zal worden. — Want, fchoon het waar is dat men de groote meenigte niet kan doen begrijpen, bovennatuurkundige waarheden, of de eerfte beginfelen der zaaken, kan men haar echter zeer wel aan 't ver/tand brengen zulke eenvoudige  41 )§ ge waarheden, als die zijn welke tot de conftitutie behooren. — En zoo rnen volhard met mij toetevoegen, dat zelfs over deze onderwerpen in weerwil van derzelver klaarheid , de groote menigte zich bedriegen zal, dan zal ik antwoorden dat , dit zoo zijnde, het dan ook even waarfchijnelijk is, dat de Souverain zich zal bedriegen of wel bedrogen zal worden. Zoo dra men van de letter der wet afwijkt,-'en gelooft dat, mids men maar de wil heeft om goed te doen, alle middelen daar toe geoorloofd zijn ; en zich toegeeft in zulke redeneeringen, als ik in deze tegenwerping heb voorgefteld, om er het gevaarlijke van aan te toonen , dan is alles in deze wereld verloren : dan is er niets meer waar men ftaat op kan maken : dan is er geen daad zoo ondeugend, geen Koningsmoord, geen onderneming zoo verfoeilijk, welke men niet in ftaat zal worden, te rechtvaardigen. Ik heb in dit -eerffce deel gefproken van het recht : in het tweede zal ik bewijzen , C 5 dat  SC 4a )s dat de voorzichtigheid en het grootfte belang van ieder Souverain vordert om flip» telijk te handelen } overeenkomftig aan 't geen het ftrengfte recht hem voorfchrijft. TWEE-  ëi( 43 )§■■ TWEEDE AFDEELING. 2joo ik bewijzen kan, dat een Souverain, die, 't zij door geweldige, 't zij door Staatkundige middelen , de conftitutie , dat is de grondwetten van een Land, verandert of tragt te veranderen, i0 zijne perfoonlijke zekerheid krenkt, 2" de geaartheid en zeden der Natie bederft, 30 zijn macht niet vermeerdert, en 4C zijnen roem een onherftelbaar nadeel toebrengt, dan zal ik dat geene betoogt hebben, 't welk ik mij in dit tweede deel de« zer verhandeling voorftclle aan te tooncn : Hij krenkt zijne perfooneele zekerheid. Zoo het waar is , dat het bijzonder belang van elk mensch vordert, de rechten zijner mcdemenfchen niet te fchenden, om dat men ook de zijne ongekwetst late ; goed, oprecht en openhartig te zijn , op dat een an«  ander zulks ook jegens hem zij; en dat dit " de beste itaatkundc is , hoe zeer men die zelden ziet betragten, dan is deze waarheid nog veel tastbaarder , met betrekking tot Souverainen wier daaden voor de oogen der gantfche wereld zijn blootgefteld en wier minfte Happen men altijd met veel naeuw. keurigheid en] dikwijls met zeer weinig toegevendheid onderzoekt en uitpluist. Men overpeinze dit beginfel en al 't geen ik in mijne eerfte afdeeling gezegd hebbe : men overdenke teffens dat de menfehen, fchoon hedendaagsch of te veel of te weinig verligt zijnde voor hun eigen geluk , echter verligt genoeg zijn, om niet meer te gelooven all' 't geen de voorftanders van een onbepaalde Oppermacht hen willen diets maken; genoeg, om te voelen, dat het geluk en de luister ym den ftaat, eene onzekere uitdrukking is , welke niemand verlokken kan, om dat ze niets minder behelst, dan het geluk der bijzondere perfoonen, die de Natie uitmaken; dat zij verligt genoeg zijn, om hunne rechten te kennen; en dat zij het mis-  §C 45 » nüsfchien eerlang genoeg zulletfRtyi, om alle huilne krachten te kennen. Men overdenke eindelijk nog dat de menfchen, wanneer zij het niet naar hun zin hebben, noodzakelijk verlangen, om, zoo niet van regeeringsvorm , ten minften van Opperheer te veranderen : dat het gevaar, waaraan zij zich blootftellen, door . het opvolgen van dat verlangen van klein belang is, in een Land waar zij ongelukkig zijn, of waanen te zijn; en dat er veele mogelijke gevallen zijn, in welke een millioen Soldaaten , in dienst van den Souverain , te kort zon fchieten om hen (de misnoegden) te beletten, hunn'opzet uittevoeren : en dan zalmen zich zonder moeite kunnen overtuigen van de waarheid, mijner eerfte ftelling. Hij vergroot zijn macht niet, en bederft de geaartheid en zeden van zijn Viïk. Iemand heeft eens gezegd, dat de vrijheid der koningen beftond in het despotismus. Dit is een zeer valfche zetregel, zoo men door des-  K 46 ;§ despotismus Jflfc verftaat het misbruik der oppermacht, dan is het evenveel, als of men zeide,datdc menfchen niet vrij zijn, of immers geen gebruik van hunne v.-'':>c.J ma-ken* dan wanneer zij elkander zoo veeïkwaai doen' als zij kunnen \ elkander beploegen en verfcheuren. Zoo men door uespotismus niet verftaat het misbruik der oppermacht maar de Oppermacht zelve , wanneer ze onbepaald is , in één woord die Regeeringsform, bij welke het geheele ligchaam der Natie , aan een eenigen, of aan verfcheiden perfoonen de volle Souveraine macht, zonder eenige bepaling , zou hebben opgedragen , een regeerings-form, welke (op dat ik dit hier in een tusfchcnredcn zegge) nergens wettiglijk plaats heeft, zelfs niet in Denemarken , wat men er ook van zeggen moge, en welke nooit onderfteld kan worden plaats te hebben ; maar welke, om;wettig te zijn, zeer duidelijk door de Natie in de overeenkomst haarer maatfchappij uitgedrukt zou moeten zijn , dan , is het zeggen , dat het despotismus de vrijheid der koningen is, omtrent het  SC 47 » het zelfde als of men zeide, dat de vrijheid der Volken beftaat in regeeringloosheid; of, om nog netter te fpreken, als of men Haande hieldt, dat de volken niet vrij zijn , dan wanneer men geene wetten heeft, en zij door het enkel gezond verftand beflierd wierden, dat is te zeggen , dat het geheele wetboek beflondt in deze woorden : doet wel, en gij zult wel behandeld worden ; doet kwaad, en men zal Uftraffen : dat de Rechters ingevolge van deze verhevene wetgeving handelden , en belooningen of ftraffen uitdeelden, niet volgends het voorfchrift van een wet (want die zou er niet zijn) maar altijd, zoo als op dat oogenblik hunn' Geest getuigde of hunn' verfland opgaf. Deze vergelijking is zeer juist: want, hoe de regeeringsvorm ook ingerigt moge zijn , is het klaar, dat het gezamenlijke volk, of de vertegenwoordigers der Natie , die aan den Souverain de macht welke Hij bezit hebben opgedragen, altijd boven Hem zijn; altijd zijne Rechters zijn, niet alleen, maar dat Hij jaeli' is hunn' lasthebber, wiens macht zij kun-  «C 48 kunnen herroepen, zoo*dra hij er misbruik van maakt. Men moet het noodzakelijk omtrent dezen grondregel eens zijn , of men moet ftaande houden dat het menfchelijk-geflacht niet in wezen is dan om enige weinige Familien genoegen en vermaak te verfchaffen; en datj de overeenkomften der maatfchappijen , wel verre van uitgedagt te zijn om het geluk der menfchen te bevorderen, niet gemaakt zijn , dan om de geheime begeerte van hen te onderdrukken, onder dat kleed te bedekken Men werpe mij niet tegen, de ongeregeldheden, weikuit dezeftelling zouden voortvloeien die zullen geen plaats hebben (men lette hier wel op) dan wanneer de overeenkomst der Maatfchappij kwalijk gemaakt is ; dat is te zeggen, als men geene conftitutie, geene grondwetten heeft : maar dit is het juist, waar ik op wilde komen : 't is daar uit dat ik befluiten wil, dat een volftrekt Opperheerfcher minder wezenlijke macht heeft, dan een Souverain , wiens macht beperkt en door de wetten bepaald is. Want deze laatfte kan door hen, vai  ac 49» van welke hij zijn macht verkregen heeft^ niet worden beknibbeld, gelijk de eerfte, uit hoofde, dat zijn vermogen niet duidelijk is uitgedrukt. Zoo dra de grondwetten klaar zijn, heeft men geene ongeregeldheden te vrezen. En hoe kan ook een Souverain die Soldaaten in dienst heeft, voor ongeregeldheden bcdugt zijn ? Maar eindelijk , gefteld dat de voorfz.' Helling eenige ongeregeldheden deedt geboren worden, zouden die dan saan he: menfchelijk gedacht een nadeel toebrengen , dat in vergelijking kan komen met de onderdrukking ? Neen zeker ! geen braaf man zal dit tegen mij durven ftaande houden, 't Kan zijn, dat, in 't geheim Cabinet van een of ander monarch, eenige weinige bekende wijsneuzen, die met de dwalingen van den Vorst hun voordeel willen doen , het hier in met mij niet ééns zullen zijn,- en mogelijk zich in 't geheim zullen* vermaaken, met mijn gevoelen in een befpotlijk licht te Hellen : maar , laten zij hunne drogredenen èpenlnk voor den dag brengen ; en dit ge-' 33' fchrift  ac 50 )$ fchrift weerleggen , zoo zij er den moed toe hebben; ik daag er hen plegtig toe uit, onder eene enkele voorwaarde : dat zij hunnen naam voor hunn' werk plaatzen, zoo als ik den mijnen zal ftellen aan 't hoofd van all' 't geen ik fchrijven zal, en ik fta vrijwillig toe, dat, zoo zij de overwinning weg. dragen, de geheele wereld mij befchaame ! zulke mannen die niet fchroomen , dat het ganfche Volk (h Public} hunne gevoelens en daaden kennen beoordeele, zijn het alleen die geloof verdienen. Zoo het dan waar is, dat het gezamenlijke Volk, of de vertegenwoordigers der Natie, die aan den Souverain zijn macht hebben opgedragen, altijd boven Hem zijn; en dat, zoo men de Souverainen geen rekenfehap* van hunn' beftier laat geven, zulks niet is om dat dè Natiën er het recht niet toe hehben, maar alleen om dat haar de macht ontbreekt, om er hen toe te^noodzaaken, dan is het klaar , dat een Vorst, aan wicn de Souveraine Oppermacht zonder eenige bepaling is opgedragen, altijd is, of ten minften Cge-  5- » (geftcld dat de Natie de macht in handen had, om hem rckenfchap van zijn beftier te doen geven) zou zijn in veel moeilijker omHandigheden, dan de Souverain van een Land, 't welk van grondwetten voorzien is, vooral zoo dezelve wel ingerigt zijn. De vrijheid van een Souverain , die aan een goede conftitutie gebonden is, ftaat dan ten opzichte der vrijheid van een Souverain, aan wien de Oppermacht zonder enige bepaling is opgedragen , volftrekt gelijk met de vrijheid der burgers, die aan klaare, wel ingerigte wetten, onderworpen zijn, ten op» zichte van de vrijheid der burgers van een Land , waar in 't geheel geene wetten zijn; maar de Regeering en Rechtspleging cenighjk zijn toebetrouwd aan 't gezond ver Hand , dat is, aan zoodaanige fchikking als den Regenten of Regters, elk oogenblik 'of in elk geval, het eerst voor den Geest komt. ■ Een volftrekt alleenheerfcher is in den grond minder vrij, hij heeft minder wettige macht, dan een Souverain , wiens macht bepaald , en gevolglijk in de wetten uitgedrukt is : en D 2 het  SC 5* )B het is dus 'Waar, dat de Souverain die dé grondwetten ondermijnt , zijn eigen wettig gezag vermindert, in plaats van het te vermeerderen. Hij vermindert het niet alleen* wanneer men dc zaak befchouwd uit het gezichtpunt^ dat ik befehreven heb , maar ook nog uit een ander oogpunt,'t geen nog meer treffende is. Wanneer men in deze wereld maar een weinig om zich heeft rond gezien, en, met eenige oplettendheid , heeft gadegeflagen , de gebeurtenisfen des levens en den loop van 't menfchelijk verftand, moet men hebben opgemerkt, dat, in 't zedelijke , zoo wel als in de natuur, alles tot een foort van evenwigt neigt; de menfehen zoeken zich1 op de ééne of andere wijze te vergoeden y 't geen men hen te kort doet en voor 't geen men aan de,ééne zijde hen afneemt* verliest men aan de andere zijde even zoo? veel en dikwijls meer. Hoe minder achting een Souverain toontvoor de Grondwetten, hoe meer hij toont se» wil te hebben, om alle wettige machte»  §c 53 y& ten, die aan zijne ontwerpen tegenftand zouden kunnen bieden, t'ondcr te brengen; ea zoo veel te meer zal ook de geheime be» geerte om hem te wederftaan en onwettige middelen tegen Hem in 't werk te ftellen in alle harten ontvlammen. Er is geen Oppervorst , die alles zelfs vcrrigten kan. Hij heeft uitvoerders van zijn wil nodig. Maar deze uitvoer¬ ders kunnen zulks, of geheel nalaaten, of er zich zoo in gedragen, dat zij de ontwerpen van den Monarch veriedelen : men heeft duizend middelen om hem te keer te gaan. Diè uitvoerders zijn in de Landen, waar een willekeurig gezag CJespotismus') plaatsheeft, het zelfde, 't geen de tusfehen-machcen zijn in die Landen , welke een conftitutie hebben ; met dit onderfcheid, dat zij , die een wettige macht in handen hebben , om den Souverain tegen te Haan , braave mannen zijn , wanneer zij zulks doen : terwijl ia tegendeel die geenen, die heimlijke listen tegen den Vorst in 't werk Hellen, niet dan flegte menfehen kunnen zijn. Poch deze on, p 3 vefc  3C54 2B wettige machten zijn de Vorsten veel meer in den weg, dan de wettige machten in een gematigde regeeringsvorm. Laaten de Vorften, die groote ontwerpen hebben uitgevoerd, of hebben willen uitvoeren, zich eens erinneren , alle de verfchillende hindernisfen welke zij ondervonden hebben; en zij zullen ontdekken, dat zij altijd veel minder tegenftand gehad hebben, van de zijde der wetten , dan van bedekte indringers. Het is iets zeer zeldzaams, dat de wetten het goede beletten. Maar het is in den aart der zaaken gelegen, dat looze indringers alle hunne krachten infpannen, niet alleen om het goede te beletten, maar ook om het kwaadc te doen onderneemen : cn de ondervinding leert, dat zij, bij de bekwaamheid , om de Vorften, die goede voornemens hebben, daarin te verhinderen, ook die voegen van Hen tot het kwaade te leiden , met zoo veel kunftenarijen , dat het bijna onmogelijk is, er niet door weggcfleept te worden. Men doorlope alle de onderfcheidene Regeeringvormen , men doorle- ze  §C 55 ze de gcfchiedenis, en men zal zien , dat er altijd meer van die listige fnooden gevonden worden aan het hof van een volftrekt Alleenheevfcher , in een Land , waar men geen acht flaat op de Grondwetten , of de ééne macht zich tragt te verheffen ten koste van de andere; dan er gevonden worden aan 't Hof van een Souverain, wiens macht door de wetten beperkt is en die de conftitutie eerbiedigt. Een Vorst,die een willekeurige heerfchappij idespatismug) zoekt, is dus wel verre van die vermeerdering van wezenlijke macht daar hij zich mede vleit te verkrijgen. Het is zeer natuurlijk- dat zich , onder willekeurige Regeeringen , een foort van bondgenoodfehappen in den ftaat tegen den Souverain op doen. • Menfchen, wier oogmerken-, in den beginne regt'en zuiver zijn , en die door het misbruik der Oppermacht nadeel lijden , vereenigen zich en zeggen : „ Wijl wij het willekeurig gezag niet kunnen vernietigen, laten wij dan ten minften, 'r zelve ten goede tragten te beD 4 ftie-  «c 56 m: ftiercn en zoo veel ons mogelijk is, tragten te beletten de Happen , welke van kwaad gevolg zouden kunnen zijn". Deze verbintenisfen tegen den Souverain , zouden altijd nadeelig zijn, alware het niet, dat ze doorgaands op het eind ontaarden , en uitlopen op eene opoffering van het gemeene welzijn aan het eigenbelang en de bijzondere inzichten der verbondenen : in plaats van de moeieüjkheden des menschdoms te verminderen , zouden zij die altijd vermeerderen : want, daar zij niets openlijk kunnen ondernemen, moeten zij bedekte listen aanwenden : zij moeten famenfpanningen maken om dén Vorst te omringen met perfoonen, die zij onderftellen welmeenend te zijn, en van hem te verwijderen , dezulken wier denkwijze hen ondeugend of verdagt toefchijnt. Daar uit zal voortvloeien, dat men dikwijls zeer onregtvaardig, ja zelfs dikwijls volftrckt Itrijdig tegen het oogmerk van 't bondgenootfehap, den een befcherming zal verkenen, en den ander c'oen vervolgen : want zij die waanen het meeste doorzichtte hebben,  S( 57 $ ben, zijn niet altijd die gecnen die zich ÏWt minst bedriegen- -—- Van een anderen kant moet men , om de geaartheid van hen, die men gebruiken of verwijderen wil beter te doorgronden , zich vermommen, en zich anders voordoen dan men waarlijk is : alle de leden van 't bor.dgenootfchap moeten dus de groote kunst van veinzen aanleeren, zij moeten , om best - wil, allen verpligt zijn, verflag te doen aan de Hoofden van 't Bondgenootfehap, van alles wat zij z'en en hooren : dus moet het wederzijdfche vertrouwen, de openhartigheid, welke in alle maatfehappijen de eerftc deugd behoorde te zijn, noodzakelijk verdwijnen in een Land, waar deze foort van verbintenisfen eenmaal een zekere vastigheid verkregen hebben. Be Souverain, deze geheime kunstftreeken ontdekkende, zal een wantrouwen opvatten tegen allen die hem omringen : een droevige ervaarnis zal de burgers leeren, dat de een altijd tegen den ander op zijn hoede moet zijn : er zal geen vriendfehap, geen zeker* "seid meer plaats hebben in de mcnfchelijke D s ver-  SC 58 )* verkeering en zelfs niet, in de huisgezin, fien, en de zoefte banden der famenleving zullen verbroken worden. 00 De- 00 Zie mijne tegenwerpingen tegen de geheime genootfchappen» Zoo er een genootfchap was, dat middel vondt om een foort van uitfluitende handel in de algemeene achting op te regten , is het zeker dat het de geheele Wereld zou regceren, en dat de willekeurigtfte Opperheerfchers, niets anders zouden zijn dan M-erktuigen wier bewegingen door dat genootfchap naar welgevallen beftierd zouden worden. Men befefc wel dat de oprigting van zulk een genootfchap yan groote nuttigheid zou kunnen zijn; maar men befeft ook evenzeer, dat het willekeurig gezag 't Welk zoodaanig genootfchap zou oeffenen indien het misbruik van zijn invloed (en dit zou zeer zeker moeten gebeuren) erger zou zijn dan dat van de wreedfte dwinglanden : het zou 't bederf van het Menfchelijk gedacht met zich fleepen: want de deugd verfterkt zich tegen geweld en folteringen; maar zij is zelden beftand tegen de onafgebrokene werking der verachting of onverfchilligheid van 't algemeen.— de waare deugd, zal men zeggen, moet de achting der wereld kunnen ontbeeren : zij kan die ohtbeere» als het nodig is : maar zij zou altijd liever verkiezen niet in die noodzakelijkheid te zijn; Men moet van de Menfchcn niet te veel vergen. Men moet hen niet beproeven, of in verzoeking brengen, zonder nood-  # 59 Deze zijn de kwaade gevolgen van willekeurige overheerfching, (despotismusy want deze moet altijd zoodanige verbintenisfcn doen ge. noodzakelijkheid ; wij hebben er ook het recht niet toe, de zucht na de algemeene achting is in zich zelve eerwaardig' Laten wij die,in haar loop niet (looien. Zoo zij, die uit dar beginfel handelen, niet dcugdfaam zijn, zullen zij het worden, als de ondervinding van de onregtvaardigheid der menfehen hen genezen zal hebben van de begeerte om door hen geacht te zijn; mids het niet te laat gefchiede. Aan het berragten der deugd gewoon geworden zijnde, zullen zij "die eindelijk beminnen, om haar zelfs wille. Ik kan , zonder er over te zugtcn, niet zi^n dat er op deze aarde, zoo veele zielvermogens nutteloos worden verfpild om iedele ontwerpen voorttebren- gen. Waarom tragten wij, in plaats van Engelen te fcheppen, niet liever zulk een famenftel van Wetten te verkrijgen, waar door wij, zoo als wij zijn, onderling in vrede kunnen leven? De zuivere deugd •zal altijd zeldzaam zijn: men moet die in een famenftel van wetten niet vorderen. Laten wij ons vergenoegen, met alle hinderpaalen weg te nemen die dezelve zouden' kunnen tegenftaan. Laten wij niet toelaaten , dat het natuurlijk uitwerkfel der gevoelens welke zij moet inboezemen ; door bedriegers werde tegengehouden : maar laaten wij haar nooit op een  SC 6e 3)3 geboren worden, Een Vorst , die daar na tfagtj bederft bij gevolg de geaartheid en de zeden van zijn Volk. Hij bederft die ook nog op een andere manier, en vermindert teffens zijne macht. De geaartheid en zeden ener Natie, en de macht van den Souverain hangen noodzakelijk af van den eerbied, dien men voor de wetten heeft : maar hoe kunnen dezelve geëerbiedigd worden in een Land , daar de Souverain , door het gedrag 't geen hij houdt jegens die wetten aan welken hij onderworp'en is , zelfs kleinachting voor de wetten inboezemt? De beroemfte Schrijvers komen daarin overeen, dat men met geene te groote omzichtigheid kan te werk gaan, wanneer men oude wetten affchaffen, of nieuwe maken zal, — dat een Souverain zich zeiven en de Natie ten verveelende wijze inroepen, -j—- Geene prijzen yoor de deugd,geene belooningen der weldaadigheid; geene opfnijderij (kwakzalverij.:) want daardoor lopenwe gevaar van de fchijnheiligheid de plaats dejf «jeugd te doen innemen.  SC ö 51 tie benadeelt, wanneer hij lig'tvaardiglijk veranderingen maakt, zelfs in die wetten , in wier plaats hij het recht heeft nieuwe te maken. Welle nadeel moet hij bij gevolg aan zijn macht niet toebrengen, en tot welk een graat moet Hij de geaartheid en zeden der Natie niet bederven, wanneer Hij zich niet ontziet de overéénkomst welke Hij met haar gemaakt heeft, te fchenden en de wettige tusfehenmachten met verachting te behandelen ! — Hoe zuiver de bedoeling van zulk een Vorst, in den grond ook moge zijn, men zal er nooit geloof aan fiaan? men zal altijd vastftellen , dat het alleen de vergrooting van zijn macht, de begeerte naar iedelen roem, de zucht om veranderingen te maken, en niet de begeerte om aan zijne verpligtingen te voldoen , is , die zijne ondernemingen beftiert, en zijne ambtenaars en onderhoorigen zullen mcenen zijn voorbeeld te mogen volgen, met de belangen van den Vorst Hoe  .£C ó* -jg Hoe kan een Vorst, die de wetten aan welke Hij gebonden is, trotfeert, of ('t geen misfehien nog een veel gevaarlijker voorbeeld zou geven) die dezelve tragt te buigen, en op zijne manier, naar zijn zin, uitteleggen , zich ooit verbeelden dcugdfaame dienaars of ambtenaars te zullen hebben ? De deugd geeft ons genoegfaame redenen op, om ons overtehaalen •> tot het opofferen van onzen tijd en ons eigen geluk, aan het gemeene welzijn, aan 't geluk van 't menschdom : maar zij geeft er ons geen eene, om ons te doen overgaan in den dienst van een Oppervorst, vooral, zoo die Vorst, door zijn gedrag zijne onderhoorigen dwingt te gelooven, dat hij het gemcene welzijn niet kan, noch wil betragtcn. En dit moeten zij denken van een Vorst, welke goede bedoeling Hij ook moge hebben, die de Grondwetten, onder den voet treedt : want men kan de menfehen niet beoordeelen, dan door hunne daaden. Het is dan bewezen : dat een Vorst, die den wil toont te hebben, om eigen gezag, de  %C 63 » de Conftitutie van een Land, hoedaanig die 00& zij, te veranderen, wel verre van zijn macht te vergrooten, die verkleint; en dat Hij teffens den aart en de zeden van zijn Volk bederft. Hij brengt zijn roem ook een onher(telbaar nadeel toe. Men zegt, en ik zelf heb het gezegd, dat zoo de volftrekte Oppermacht, door eene Godheid wierd uitgeoefend, die Regeering. vorm de aller gelukkigfte zijn zoude : want die Godheid zou altijd het goede zien, en willen; en geen ander beftier kan bij mogelijkheid in ftaat zijn tot een vaardiger uitvoering van zaaken. Laaten wij onderftellen dat dit laatste gezegde waar zij, fchoon het naar de letter niet waar is; (want men kan zich zeer wel een denkbeeld vormen van Regeerin°-svormen in welke de uitvoering even vaardig en de Souverain niet in de mogelijkheid zou zijn van kwaad te doen) maar laaten we het eens daar voor houden, dat die ftelling waar zij, wat zou men er dan uit moeten beflui. ten V Dat het een voorzichtige daad zou zijn, aan  ad 64 y& &an één merisoh, of aan eenige menfchen , een onbepaalde macht opdraagen? Met evenveel waarheid kan men zeggen : indien alle menfchen Engelen waren , zou er geen Regeering, indien alle Rechters, "Wijzen waren, zou er geen Wetboek nodig Zijn. — Mag men daar uit befluiten : derhalve n hebben we geene Regeeringen geene Burgerwetten nodig? De wetten moeten heerfchen over dé menfchen : men moét dezelvè naar de letter gehöorzaamén èn met geftreng- heid uitvoeren. Langfaam en bedeesd te werkgaande, bereikt men zelden het oogmerk. Maar de macht, welke men aan mehfchen toebetrouwt, van den Oppervorst af, tot den geringften Dorpregter toe, moet altijd min of meer beperkt, altijd klaar bij de wet uitgedrukt zijn, niet alleen ten nutte van 't gemeene welzijn, maar zelfs ook ten meestcn voordeele van hen die 't beftier in handen hebben, (e) Zoo ie) Daar uit volgt geenzins, dat de wetten, het menichdom als aan een leiband moeten leiden : t" - Dït  #C «5 2oo friefi gelooft, dat er nergens in de wë* reld, een willekeurige Oppermacht (despotismus) wettiglijk beftaat, én dat de gazamcn lijke Natie altijd het recht, heeft haare conJlitutie; hoedaanig die ook zijn moge, te veranderen, wanneer het haar toefchijnt dat de- zcï- Dit zou gehcelijk tegen mijne gedagten ftrijden; » de drift van alles te willen bepaalen, is een der grootfte dwaalingen van onze hedendaagfche Regeeringen--• Men moet zoo weinige zaaken , als mogelijk is bij de wetten bepaalen. Niet om dat de zaaken van zich zeiven beter gaan, dan zij zouden gaan, wanneer ze volmaaktelijk bepaald konden worden, maar' om dat er veele zijn welke men het recht niet heeft te bepaalen, en ook veele gelijk bij voorbeeld^ dé koophandel en de gevoelens, welke,al had men er het techt toe het onmogelijk is in diervoege te bepaalen t dat de nadeelen, uit de bepalingen zelve voortvloeiende, niet grooter zouden zijn, dan die welke men te' Vrezen heeft met de zaaken aan haaren natuurlijken loop over te laaten. —- Men moet het voornaame oogmerk van de inrigtingen der Maatfchappij niet uit het oog verliezen. —i Zoo dra ene bepalende wet (hoe nuttig die, ook voor eer.i" voorwerp, in 't bijzonder befchouwd, ook zijn tno^e) van dat Oogmerk afwijkt moet men zich niet veroorlooven, dezelve intevocren. De bepalende wetten {Reglementen} welke de' Wet-  ®C 66 )g zelve niet voldoet aan het oogmerk waartoe zij zich in maatfchappij vereenigd heeft, dan kan men zich niet onthouden, van te voorzien , dat de menfchen, vroeg of laat, de macht, welke men zich over hen heeft aangemaatigd, eens met geweld zullen terug nemen. Ge- fchied Wetgever nodig oordeelt, moeten zoo ingerigt.zijn, dat men zich, omtrent derzelver meening niet vergisfen, noch dezelve opzetlïjk in een verkeerden zin kan opvatten. De gelegenheden waar in de makers der wetten, voorfchriften mogen geven, zijn zeer zeldfaem. Zij hebben dit recht uiet, dan door bijzondere oveféénkpmften: De algemeene overeenkomst der Maatfchappij geeft het hen niet.(Zie het V. en VI. hoofdïÈ mijner betrachtingen &c.) Zelf is het zelden voorzichtig te gebieden, wat men doen moet; 't is doorgaands veel korter , te verbieden wat men niet doen moet, Ik zeg doorgaands: want het is zeer noodzaakelijk dat aan de wethouders de wijze hoe zij de wetten ter uitvoer moeten brengen werde voorfchreven; maar deze zijn aan den Staat verbonden', door bijzondere overeenkomften de grondwetten zelve bchooren alleen te zeggen wat de Souverain zich niet moei, veroor'hoven: zoo zij wel ingerigt zijn zal dit geP.oeg zijn. De Souverain heeft derhalve, indien de grondwet-  €. s? fchied dit op eene onftuimigc wijze, dan iê het zeer waarfchijnlijk dat zij er niet gelukkiger door zullen worden, en het is daarom, dat, hoe groot een vijand ik ook ben van willekeurige macht, ik het even zeer ben Van oproermakers : maar ik ben niet mindef o- ren wel ingerigt zijn , het recht om alles te doen 't welk dezelve Hem niet verbieden; en in alle gevallen waar in hij dat recht bezit, heeft Hij de keus der middelen, door welke Hij zulks wil doen, Zonder Verpligt te zijn daar over eenigen raad ihteriëmen» De jnenfehen zijn zulke onbefuisde praaters: de Coliegien zijn zoo geneigd tot tegenftand, dat men nooit gedaan werk zou hebben , zoo men hen altijd wilde raadplegen. —— Als men het recht niet heeft om ictste doen, moet men liet door overtuiging tragten te verkrijgen : wanneer inen het recht aan zijne zijde heeft, dan zelfs is het dikwils nog een daad van voorzichtigheid dat men de "tegenftanders door overtuiging winne, maar 'tis dan niet noodzakelijk, en dikwijls zou het maar tijdvei"lies zijn, dit te tragten. Dikwijjs moet men, om de menfchen tot reden te brengen, tegen hen weten tö zeggen: gehoorzaamt mijne bevelen, zonder daar over te reden twisten. Dit is niet willekeurig handelen maar het is met kracht ert klem handelen. Het despotismus beftaat alleen in de onwettigheid, in '* gemis van recht. % a  overtuigd, dat ons alommegroote omwentelingen over 't hoofd hangen : er is een algemeene gisting in de gemoederen , de kundigheden zijn overal te veel verfpreid, en het juk der overheerfching is te drukkende om dit niet te verwagten. (f) Hoe • QD. Het komt mij zeer moeielijk voor, door een opftand het geluk des volks uit te werken. Is het moeielijk een Oppervorst reden te doen verftaan, hoe Zal men dan daar toe geraken bij de hoofden , der wederfpannelingen wier belangen doorgaands onder eikanderen zoo verdeeld en zoo verfehillend zijn van het algemeen belang ? Hoe kan men zich vleien dat de goede orde uit denfehoot der wanorde geboren zal worden? 'T is deze moeiclijkheid , om reden te doen verftaan niet alleen aan de meenigte, maar ook aais alle foorten van iigchaamen cf gemeenfehappen ; de zeer wezenlijke moeielijkheid om de menfchen tot iets te brengen, wanneer men niet, als hun Mees]ter, tegen hen fpreken kan; door welke Mannen van de beste trouw, en die het goede ernftïg wenfehen» tot het willekeurig gezag overgehaald en daar aan verkleefd woeden: terwijl anderen door het kwaad, 't geen uit de willekeurige macht van een enkei mensch voortfpruit, overreed worden, dat alles wel zou gaan, mids men maar een goede Coxft/tutiehadL Buiten twijSel behoort men ene Couflitutie te hebben •  3( 69 % Hoe is het mogelijk, dat verligte Vorften deze gebeurtenis niet voorzien, en dat zij zeiven niet tragten die te voorkomen, en hunne rechten, met de veiligheid der volken , op een vaster grondflag te vestigen , door met overleg der Natiën, Regeerftelfels Cconftitutïeiï) in de Landen daar dezelve niet zijn , te maken ? Hoe ben; ik meen dit overvloedig in deze verhandeling te hebben aangetoond zonder Conftitutie kan niets beftendig zijn. — Maar men moet ook niet geloovcn, dat de Conftitutie alleen genoeg is: de inrigting der wetten is het groote werk: her doel-einde der Conftitutie is te verhinderen dat het werktuig niet verfchranke : als derhalvcn de wetten goed zijn; dan dient de Conftitutie tot derzelver vervulling : 't f* door haar alleen dat de goede inrigting der wetten een weezenlijk goed wordt : integendeel als die inrigting der wetten kwaad is, dan kan de goede inrigting der Conftitutie zelfs een kwaad zijn. Ik zal deze denkbeelden naauwkeuriger openleggen, in mijne aanmerkingen over de beöffening. Het is bijna altijd bij gebrak van de redenen van hen die met ons in gevoelen vevfchillen, genoeg doorgrond te hebben, dal wij dezelve van kwaade trouw tjn hoofdigheid befchuldigen.  & 7° Hoe kan 't zijn dat verligte en regtvaardige Vorften niet zien dat alles hen moest aanzetten, om dit voortreflijk ontwerp ter uitvoer te brengen ? De Vorst, die daarvan het eerfte voorbeeld gaf, zou in 't oog der gantfche wereld, een Engel zijn, uit den hemel nedergedaald, om de menfchen te behoeden. Hij zou verdienen, dat de nakomelingfchap Tempels ter zijner gedagtenis ftigtte. Dit ontwerp kan niet met overhaasting ter uitvoer gebragt worden; maar de uitvoering van 't zelve , fchoon zeer moeielijk , is echter niet onmogelijk , en behoeft ook zoo langfaam niet te gaan als men zou kunnen denken. —- Ondertusfchen zou men groo, te zorg moeten draagen , om die niet verkeerd aantevangen; bij voorbeeld, om niet te beginnen, met het maken der wetten, maaide conftituth voor af te*-doen gaan : want , hoe zeer de groote menigte niet initaat is, om wetten te maken, is zij echter zeer wel in ftaat die te beoordeelen. Een wet, over Welke men 't gantfche Volk hoort klaagen,  fC 7} » is doorgaands kwaad : en, zoo ik het zeggen durf, de Vorften, zelfs de meest verligtc , en derzelvcr Raadslieden (ministers) zijn even min in ftaat goede Wetten te maaken : want, zal een wet goed zijn, dan moet er grondig op doorgedagt zijn; en de Vorften noch derzelvcr eerfte amptenaars, hebben noch den tijd, noch de gewoonte, om door te denken. Zij moeten de kundigheden der geheele Natie, en zoo mogelijk van geheel Europa te hulp roepen. Men moet zelfs niet te fchielijk aan het maaken der conftitutie beginnen : want, dewijl ze, om van kracht te zijn , met bewilliging der gehede Natie gemaakt moet worden, dient men vooraf, voorbereidende wetten te maaken, eeniglijk betrekking hebbende, tot de wijze op welke men de Natie zou bij een roepen, en dezelve doen vertegenwoordigen , om de meest mogelijke zekerheid te hebben, dat men vervolgends, met overleg van die vertegenwoordigers, tot het maken ener nieuwe Conftitutie, overgaande, de geheele Natie die conftitutie, als met haare bewilliging gemaakt, zoude erkennen, E 4 In-  & 7* )§ Indien het klaar is, dat een Vorst, die de grootheid van ziel had, om dit befluit te nemen , den grootften roem , dien ooit eenig Vorst verworven heeft, zou verkrijgen en met het grootfte recht verdienen, zo is het «Dok even klaar dat een Vorst, die volhardde (g) in (g) Ik zeg dat een Vors», die in zijne Staaten de grondwetten verbreekt, zijnen roem onhcrftelbaar bezwalkt. Het is klaar dat dit niet toepaslijk is op een 'Vor,t, die, aan de eene zijde weggefleept door zijn zucht tot het algemeene welzijn, en mosrelijk ook door de klachten van een groot getal zijner onder, daanen, tegen de plaatshebbende inrigtingen; en aan de andere zijde dóór de ondervinding welke Hij reeds gehad had, Van den tegenftand welken alle, zelfs de aj.lernuitigfte, veranderingen altijd ontmoeten, wari-t neer men die bij meerderheid van ftemmen w\l invoeren; was overgegaan tot het rlan, om op eigen gezag de regeeringsform zijner Staaten te willen veranderen , maar die vervolgends de onwettigheid van 'dezen ftap inziende, daar van was te rug gekomen • of te rug kwam. Zulk een. Vorst zou met het grootfte recht den boogden lof der nakomelingfchap verdienen en verkrijgen, en zijne onderJaaneh de lever* digfte erkentenis inboezemen. . , Zij zoud ' .zeer flegte ztel moeten hebben die de giootheid van dit gedrag niet konden gevoelen. Ju '-t algemeen, moest men, in *\ oordeel veilen, ito  SC 73 5S fn liet houden van een tcgengeftcld gedrag, en , verre van" zelf paaien aan zijn macht te willen ftellen,de Grondwetten zijner Staaten, de menfchen en derzelver daaden', afzonderlijk befchouwen. De laatfte moet n altijd met geltrënghcid beoordeeld worden ; de eerfte dikwijls met toegeevendheid. Er is een groot onderfeheid tuffehen eenig kwaad te doen en wegens die daad laakbaar te zijn, Hoe minder de wa rheid van een grondbeginfel algemeen erkend was, ten tijde toen men deze of geene daad verrigttc hoe minder men veroordeeld moet worden, ter zaake van dat beginfel, in het vcrr'gten van die daad, niet in achtgenomen te hebben. Ik vertrouw in dit gefchrift bewezen te hebben , dat een Souverain het recht niet heeft om op zijn eigen gezag verandering te maken in ene Conftitutie, zelfs al was die baarblijkelijk ge! rekig. Maar hoe veele verligte menfchen zijn tot heden van die waarheid overtuigd? Ik heb er maar zeer weinigen aangetroffen : en dit is juist de reden welke mij heefr aangezet over deze ftof te fchrijveh. De meesten, met welken men er over fpreekt zelfs van hen die met den meesten iever de Conftitutie van hun Land voor. ftaan, zullen u zeggen dat een Souverain wel op eigen gezag kan veranderen ene Conftitutie , welke baarblijkelijk gebrekig is; maar dat Hij dat recht ijl hun Land niet heeft, om dat hunne Conftitutie goed ïs. -— Deze redeneering , zoo ze al eens waar was, , . zoo, E 5  S:C 74 )§ ten, 't zij door geweld, 't zij door Staatkundige, middelen, trachtte te verbreken, zekerlijk aan zijn roem een onherftelbaar , nadeel, zou toe- bren- zou echter gevaarlijk zijn voor allen, die geene juiste denkbeelden hebben van klaarblijklijkheid : en zeer weinige menfchen hebben dezelve :want de menfchen handelen niet naar de wezenlijke geftcldheid der zaaien. Zij kunnen niet anders handelen dan naar de indrukken die de zaaken op hunnen geest maaken.— 'T is niet de overtuiging van anderen, maar van ons zeiven door welke wij .geleid worden , tot het geen wij doen. Zoo dra gij derhal ven, toeftaat, dat men op eigen gezag een nadcelige grondwet mag veranderen , " is alles afgedaan: dan is er geen rigtfnoer geene Confli^ tutte meer: Dan moet ge toeftemmen dat men die ook even zoo wel mag veranderen, al was ze goed, en van het oogenblik dat ge toeftaat dat men op eigen gezag ene Confihutie mag veranderen die klaarbiïjklijk flegt ofgebrekig is, moet ge ook verontfchuldigen, den geenen, die, de Conftitutie voor zoo gebrekjV aanziende de verandering derzelve op eigen geza° ondernam. Gij zoud hem ten minften moeten verontfchuldigen dat ge niet begonnen zijt met hem een juist denkbeeld te geven van de klaarblijklijkheid . Deze redeneering zou dan , uit dit gezicht juist beichouwd, nadeelig zijn', zelfs al was ze waar?naar zij is in zich zelve valsch; Dit heb ik bewe¬ zen  ac 75 $ brengen een nadeel voor't welk de grootftc hoe*danigheden, de luisterrijkfte everwinningen, Hem nooit zouden bevrijden: want, naar maate de zen in het eerfte deel dezer verhandeling; Daar geen recht is kan de klaarblijklijkheid het niet geven. Er zijn wel gevallen [ waar in men geen recht heeft om iets te doen, ten zij men de k/aarblijklijkheid aan zijne zijde heeft: maar wat wil dit zeggen? Wat is de zaak , welke in die gevallen klaarbiijkendê moet zijn ? 'T is het recht. De klaarblijklijkheid van het recht maar niet de klaarblijklijkheid van het nut, geven de bevoegdheid om iets te doen. Men moet geen kwaad doen, ai zou er het grootfte goed uit voortkomen. Men hecjt geen recht om een mensch tegen z/jn wil, gelukkig te maken. Deze zijn de beginfels die ten grondflag ftrekke.i, van al 't geen ik in deze verhandeling betoogd hebbe. 1 Wanneer men zich daar van verwijdert, zal men altijd aan 't dwaalen raaken. Deze beginfels zijn. oud. 'T is waar — maar ze zijn zoo oud, dat ze vergeten zijn. En echter hoe veele hedendaagfehe werken heeft men niet, waar in ze zeer duidelijk Zijn opengelegd ? En hoe veele heeft men daar tegen, die ons tot volftrekt ftrijdige gevolgen leiden? Het is derhalven minder aan hen die deze waarheden in de beoeffening verwaarloozen, dat men de onheilen moet wijten, welke het mensehdom drukken, dart  SC 76 35 de juiste denkbeelden van de wederzijdfche rechten der menfchen, zich door de wereld ■zullen verfpreiden, zal ook de manier, waarop dan wel aan de ongeftadigheid der beginfels, waar op men de zedekunde bouwt. Het getal der geenen zelfs onder die Leden der Maatfchappij welke men de verligtfte noemt, die deze waarheden veronachtzaamen is veel grooter, dan men denkt. Alle die menfchen die zich zouden fchaamen een gids nodig te hebben ; allen die uit een geest van weldaadigheid wenschten dat de wetten zoo waren ingerigt dat hunne reden vrijheid vondt om dezelve nu en dan te ontzenuwen ; die om hunnen naasten goed te doen geene zwaarigheid maaken zich boven de wetten te ftellen; zouden, zoo zij er de macht toe hadden, willekeurige dwinglanden, Qdespootetï) zijn, zoo als ook ieder despoot, indien hij epn gemeen burger ware, zich boven de wetten zou ftellen wanneer hij er gelegenheid toe vondt. Dit foort van verkeerde beginfelen is even zoo nadee, lig voor hen die gebieden, als voor hen die gehoorzaamen. 'T geen ik hier zegge, is niet betreklijk op eem'g Land, of eenig geval, in 't bijzonder Ik ben te min onderrigt van gebeurde zaaken om te denken op het maken van toepasfingen. Ik ftel alleen beginfels en dat ik er voorbeelden bijvocge, is eeniglijk op dat inen uit mijne beginfelen geene verkeerde gevolgen trek.-  SC 77 "M op het algemeen de Vorften zal beÖOrdee» len, meer en meer overeenkomftig worden* met trekke. ——» Deze zelfde beweegreden verpligt mi} om nog eene opheldering te geven: Ik heb gezegd da* de vérligte en regtvaardige Vorsten zeiven moestenpaaien ftellen aan hunne macht. — Zoo men nu daar uit wilde befiuiten, dat er dieshalve geen verligt en regrvaardig Vorst in wezen is, om dat (ten minsten federt geruimen tijd) geen Vorst dit voorbeeld aan het mensehdom gegeven heeft; dan zou men uit mijn ge» ze?de een zeer verkeerd gevolg trekken. Het is niet te verwonderen, dat het denkbeeld van hun eigen macht te beperken, niet uit zich zelve b# de Souverainen, die anders zeer welmeenende inzichten hebben, opkomt. "Wat ondervinden de Vorsten die het meest tot het goede geneigd zijn; die de fterkfte voornemens hebben om de wetten ln kracht te houden; om de algemeene ellende te verzagten, en hen die het volk verdrukken , met die geftrengheid te behandelen, welke zij verdienen? Van het groot aantal nuttige ontwerpen, die zij vormen , wordt meer dan de helft veriedeld; om dat die geenen die door de verbetering der misbruiken Iets verliezen zouden, hen zonder ophouden, ftrikken fpannen: Hoe zouden nu deze Vorsten ziende hoe weinig toereikende hunne wil is, om nuttige ontwerpen te doen gelukken zelfs in dien ftaat van al-vermogen, welken zij zich zeiven toefchrijven; en niet genoeg doorgedagt heb-  iC 78 # met jïe manier waarop zij gefchat wordciï door de Wijsgeeren , die zich nooit door O* hebbende, om te voelen, dat hunne willekeurige macht zelve de oorzaak dezer kwaal is, in het denk* beeld kunnen vallen, om hanne goede wil nog door. nieuwe beletzelen te ftremmen; en aan den wil van anderen het recht te geven van den hunnen tegen te inreken. De Vorsten, oordeelen doorgaands, even als andere menfchen, over >t geen mooglijk is niet dan door 't geen zij voor hunne oogen zien : maar hedendaags is in alle Landen, waarde Souveraine macht bepaald is, die bepaling minder te vinden in de wetten, dan wel! in den, fomtijds goeden maar dikwijls kwaaden wil, der geenen, die de wetgevers hebben goedgevonden tegen de macht van de Hoofden des Volks ten tegenwicht te ftellen. Om het denkbeeld van het beperken hunner eigene macht in de Vorsten te doen opkomen, zou vereischt worden dat zij eerst overtuigd waren, dat men zijn eigen macht kan bepaalen, zonder zijn wil aan deti wil, en bij gevolg aan de plaagerijen, van andere . menfchen te onderwerpen. ■ . Zijn wil te doen afhangen van eens anders wil, of van de wettten zijn twee zeer onderfcheidene zaaken. Geen mensch zal met genoegen in 't eerfte toeftemmen : wie van ons zou, uit zich zeiven, in zijn huis Willen inhaalea een opziender, buiten wiens goed- vin-  *3C 79 * overwinningen en zegenpraalen laaten ver» blinden. B E- vinden hij niets zou kunnen ondernemen f Maar genoegfaam alle menfchen zouden gereedelijk in het laatfte tocftemmen. Zijn wil noch van den wil van anderen, noch van den wil der wetten, te doen afhangen , kan geen rechtvaardig mensch begeeren. Die deze begeerte doet blijken, verklaart-zich een vijand te zijn van 't gemeene welzijn, en fielt zich jn een ftaat van Oorlog met het geheele mensch.' dom. — Dit te begeeren zou niet enkel ondeugend maar ook onzinnig zijn. Want 't zij men Onder¬ daan zij, of Souverain, moet men een van beiden kiezen, of dat onze wil van den wil van anderen af hange, of van de wetten , een derde keus kan er geen plaats hebben. Dit is ene onbetwistbaare waarheid , welke ik reeds onder verfcheiden gezicht-punten betoogd heb en nog nader zal openleggen in de beoeffenende aanmerkingen welke op deze verhandeling zullen volgen. Zoo de Souverainen van dezewaarheid overtuigd waren; zoo zij klaarlijk zagen, dat men van de wetten moet afhangen, om niet van andere menfchen af hangküjk te zijn ; dat het een zonder het ander onmogelijk is, en dat bij gevolg het krachtigfte middel om hun macht uittebreiden zoit zijn hun eigen wil door de wetten te bepalen; dan zouden zij zoo geneigd zijn om grondwetten vast te ftellen, als zij hedendaags daar van afkeerig fchijncn je zijn. ——  iC Co >g BEOEFFENENDE AANMERKINGEN, 2^oo de menfchen in een diepe onkunde" van hunne rechten waren, zou men mogelijk minder reden hebben om hen te verligten : maar zij bevinden zich in^éennïidden-ftaat, waar uit noodzakelijk volgt, eene wankelbaarheid in hunne beginfelen , Waaruit niets, dan kwaad , kan voortvloeien. Dit is een ftaat, waaruit men hen niet fpoedig genoeg trekken kan ; en zoo er één middel dienen kan, om hen daar uit te verlosfen , moet het dit zijn, dat men hen de waarheid , in haar geheele eenvoudigheid vertoone : opgefmukte voorftellen benadeelen de beste zaak J men moet tragten, aan vaste gevoelens te ge* raaken, en het zou gelukkig voor het mensch* dom zijn , dat ieder die juiste denkbeelden bezit, daar aan wilde arbeiden. Boeken , die zonder eenige partij - zucht gefchreven zijn, worden, 't is waar, minder ge-  SC 8x )| gelezen, minder geroemd, dan zulke, welke uit een geesc van vergrooting en voor ingenomenheid voortvloeien : maar de eerst gemelde zijn de eenige die nuttig kunnen zijn, vooral in zoodanige omftandigheden, en dit is het, dat mij bepaald heeft, om de voorgaande verhandeling, met bijvoeging der vol* gende aanmerkingen in 't licht te geven. § 't In de voorgaande verhandeling heb ik voornaamelijk gefproken van de willekeurige macht der alleenheerfchers maar, als men zegt, dat de willekeurige macht (despotismus') moet vernietigd worden, dan wil men zeggen, dat, zoo veel het mogelijk is alle willekeurige macht uit de inrichting, der maatfchappijen moet verbannen worden : dat is, dat men derzei ver bellier in diervoege moet regelen, dat het de wetten en niet de menfchen zijn, die regeeren* De willekeurigheid, (despotisme) kan in al* lerleie Regeeringsvormen plaats hebben; en kan zijn openlijk of bedekt (direct of indirect\ F Zij  IC 82 $ Zij is {[direct) openlijk, wanneer de macht ., welke 't zij aan Overheden , 't zij aan on« derhoorigen is toevertrouwd , bij geen wet beperkt is : zij is bedekt, als de hen toebetrouwde macht wel bij de wetten bepaald is, maar die wetten kwalijk ingerigt zijn en bij gevolg i 't zij door hen, aan welke de macht is opgedragen, of door anderen te loor gefteld kunnen worden. — De vernietiging der willekeurige macht,■ hangt derhalve veel meer af van de volkomenheid der wetten, en van de manier, waar op het beftier is ingerigt, dan van de Regeeringsvorm. _ Hoe eenvoudiger het bellier is , en hoe minder verfcheidenheid en famenff elling er is in de voorwerpen, over welke dat bellier gaat, zoo veel te ligter zal men in den loop der zaaken het despotismus, dat is de willekeurige behandeling kunnen ontwijken. Hierom fchijnt, wanneer alle andere zaaken gelijk ftaan, de willekeurigheid, moeilijker vermijd te kunnen worden ineen Gemeenebest QRepublijcq) dan in eene eenhoofdige regeering, om dat het werktuig meer fa-  SC 83 )S farriengèfteld is : dc voordeden welke de eenhoofdige regeering boven Repubiicainfche heeft, fchijncn wel te verminderen naar maate dat de kunst van wetten te maaken, volmaakter wordt , maar zoo men uit twee kwaade moest kiezen zou men de willekeurige macht van een alleenhecrfcher , den voorrang geven boven de Repubiicainfche. De willekeurigheid is zeer moeiclijk , (om niet te zeggen onmogelijk) te ontgaan , in alle' regeeringen, waar de vrijheid des koophandels, en der Drukpers,niet geheel onbepaald^ of ten minffen zeer groot is; waar dc zijdclingfchc belastingen niet veranderd zijn in land-fchattingen (//) waar de bellierdcrs den moed niet hebben, om zich te ontlasten vari een menigte zorgen, welke zij zich uit een kwalijk begrepen iever voor 't gemeene welzijn , hebben aangetrokken. Men moet zich met (A) Ik befchouw hier de landfehattingen en dé vrijheid des Koophandels en der Drukpers niet anders dan in derzelvcr betrekking tot de willekeurige' macht. F 2  met fommige voorwerpen niet ophouden , noch bekommeren, om zich des te beter tekunnen toeleggen op die welke noodzakelijk zijn. 't Is het gemis of gebrek van Grondwetten , 't welk de openlijke of bedekte wille, keurige macht der Opperhoofden veroorzaakt : en 't is het gebrek of gemis der burgerlijke wetten, en van het bellier, 't welk aan de willekeurige handelingen der ondergefchikte machten openlijke of bedekte aanleiding geeft. Het aanwezen en de volmaaktheid der Grondwetten , is geen bewijs van de volmaaktheid der burgerlijke wetten en van het bellier : dus bewijst de volmaaktheid der Conftitutie ook niet die der Regeeringsvorm; maar zij verzekert de duurzaamheid der plaatshebbende inrigtingen, hoedaanig die ook zijn. Om dezelfde reden , wijl de vernietiging van de willekeurige macht der ondergefchikten in eene alleenheerfching, niet minde - dan een noodzakelijk gevolg is, van de bepaalingder willekeurige macht van den Monarch , moet  moet men ook niet gelooven dat, om het despotismus uitteroeien, het genoeg is de macht van den Souverain te beperken : er is geen noodzakelijk verband tusfchen die twee foorten van despotismus, van twee Landen, waar van het een goede wetten van beftier, dat is te zeggen goede burger-wetten en een goed bewind maar geene, of geen goede Grondwetten had ; terwijl het andere een goede conftitutie , maar geen goede burgcrwetten cn een verkeerd beftier hadde, zou het laat Ite Land het ongelukkigfte zijn;niet alleen om dat de voortreflijkheid der conftitutie zelve oorzaak zou zijn van de duurfaamheid van den beklaaglijken ftaat van dat Land, maar ook om dat het geluk, dat is te zeggen, de zekerheid en vrijheid meer onmiddelijk afhangen van de wetten van beftier, dan van de Grondwetten. De gebreklijkheid , of het gemis , eener conftitutie doet zich niet gevoelen dan zeer van verre, terwijl de gebreken of misbruiken i in het beftier plaats hebbende, elk OO' genblik worden opgemerkt. Daarenboven is F 3 het  • *3C 86 7$ ha.t willekeurig gezag dor ondergefchikte machen ( n om dezelfde reden 'dat der Hoofden van een Re pub li]cq,~) veel harder dan dat van oen Monarch, om dat de burgers in minder «iiïland van hen zijn-, dan van een Monarch^ en dat zij cm dezelfde reden - meer vermeng. de belangen hebben. Zoo men kiezen moes 11 zou men liever leven, in dat Land 't welk geene conftitutie hadt: maar zij zouden, 't een zoo wel als 't andere ongelukkig zijn, het eene daadelijk , en het andere om dat het maar één voorbijgaand geluk zou bezitten; want, fchoon het gebrek eener conftitutie door zich zelve, de wetten van het bellier niet kwaad maakt, is het echter onmooglijk, gelijk ik meene,in mijne verhandeling, genoegfaam bewezen te hebben, dat het gebrek der conftitutie niet het verval der bellier wetten zou naxNzich liepen, en dat de ■willekeurige macht van het Opperhoofd, ook niet ten gevolge zou hebben het despotijcq gedrag zijner- ondergefchikten. Ondertusichen voelt men •> door 't geen ik gezegd hebbe, dat menfchen van zeer goede trouw, zeer  fC 87 )g. zeer geneigd kunnen zijn, voor 't willekeurig Oppergezag van een Allcenlieerfcher. — Het despotismus der ondergefchikten, is, zeggen zij, in een Monarchie zoo ftrijdig tegen de macht van den Vorst, als fchadelijk voor de Onderdaanen : de volftrekte Monarch is bij gevolg, door zijn eigen belang geneigd , om 't zelve te bedwingen, goede wetten te geven, en het beftier eenvoudig te maken. Hij heeft daar meer belang bij, dan de Hoofden eener RepitbUjcq hebben; en Hij heeft ook meer iriiddelen, dan zij, en dan een Vorst, wiens macht bepaald is, in handen, om zijne ontwerpen ter uitvoer te brengen. Dit alles is waar, ten minften grootendeels. En dit bewijst dat eene alleenheerfching in der daad groote voordcelen heeft; maar dit bewijst niet dat ze willekeurig moet zijn : het bewijst dat de Grondwetten wel ingerigt moeten zijn, en dat mogelijk alle de Conjiiiutien , welke plaats hebben , kwalijk zijn ingerigt: het bewijst dat het van 't belang van een willekeurig Vorst zou zijn alle deze maaken te doen. Maar de ondervinding leert F 4 dat  ac «8 )g dat zij er niets van ter uitvoer brengen. — En hoe zouden zij er ook toe kunnen komen? ■ Zij zouden meer dan menfchen moeten zijn. En dan eerst zouden zij voelen, dat het willekeurig gezag niet dan een zeer kortftondig geluk aanbrengt en zij zouden zelfs den wortel des kwaads tragten uitteroeien. Zij die voor de macht van een volftrekt Alleenheerfcher geneigd zijn, en doordenken, befchouwen het, willekeurig gezag van een enkel mensch, niet als nuttig in zich zelve. Zij voelen, met ons, dat het nog beter zoude zijn, dat die macht door de wetten geregeld ware ; maar zij gelooven niet, dat dit mogelijk zij; zij gelooven dat men , met de macht van den Monarch te bepaalen, de macht der ondergefchikten altijd vergrooteö zal: en van deze twee kwaaden, kiezen Zij dat, 't welk hen het minfte toefehijntV en ook waarlijk het minfte zou zijn, zoo hunne onderftelling gegrond ware : maar die onderftelling is valsch, en zal nog valfcher naar maate de kunst vtm fretten te ■ ; tnajs  ac 89 )§ maaken, tot meer volkomenheid gebragt zal* worden. —• Zoo de grondwetten nadeel deden , aan de wetten van beftier, zouden de voorftanders van de willekeurige macht gelijk hebben : maar, waarom zouden de eerfte de laatfte benadeelen? .. ,; Wat reden heeft men om , te gelooven, dat, daar de eerfte goed zijn, de laatfte kwaad zouden moeten zijn ? Waarom zou men niet klaar kunnen uitdrukken, wat aan de ondergefchikte machten verboden is , daar men duidelijk heeft uitgedrukt wat den Soverain niet vrijftaatPDe klaarheid der wetten, verbreekt het despotismus in 't algemeen; dat is te zeggen, verbant het willekeurige uit het bewind. Als de gantfche wereld weet, wat elk Lid van den ftaat het recht heeft te mogen doen, kan het despotismus zich niet meer verbergen, en even daar door is het bijna vernietigd, en allen, die een wettige macht bezitten, vooral de Monarch, in wien de volheid der uitvoerende macht berust , moeten noodwendig bij deze vernietiging, winnen : jr & ikfpreke, zijn niets anders dan middelen, welke men heeft uitgedagt, om op het gedrag van den Souverain een wakend oog te houden. Als de wetten zelve onbepaald fpreken, en tegen den Souverain niet andeis ftellen dan een of meer tusfehen - machten , aan wier doorzicht en goeden wil zij de' zorg overlaten om den Vorst te beletten , zijn macht te misbruiken; vermeerderen zij de willekeurigheid, in plaats van het te verminderen, 't Is in dit geval met die tusfehen - machten, omtrent even eens gefteld , als met de boekkeurders die men heeft uitgedagt om de vrijheid der drukpers te beteugelen. Een goed gedeelte der aanmerkingen welke ik tegen dat boek - keuren gemaakt heb (zie Betrachtingen Hoofdft. IV-) zijn ook hier toepaslijk. — De traagheid der Wetgevers, en derzelver onbekwaamheid om goede maatregelen te nemen, is de oorzark van het uitdenken dezer ontoereikende middelen. De Wetgever moet nooit ilaatmaaken 9 aoclr op den goeden wil noch op 't gezond ver-  K 93 )§ verftand der menfchen t — alf 't geen hij hédoelt, moet hij trachten te verkrijgen door de wetten. Maar het onderfcheid, tusfehen het gedrag dat hij houden moet omtrent de burgers, en 't geen hij in acht moet nemen ten opzichte der geenen, aan welken hij de Oppermacht toebetrouwt , beftaat hier in , dat hij de vrijheid der eerften zoo min mogelijk, en, om dezelfde reden de vrijheid der laatften zoo veel mogelijk, moet beperken. Hoe volmaakter de wetten zijn, zoo veel te minder is het , uit den aart der zaaken noodzakelijk, maatregelen te nemen om de, zelve te doen gehoorzaamen : want, zijn ze volmaakt, dan zal men die volmaaktheid, uit zich zeiven opmerken, en, zoo men recht* vaardig is, niet in de verzoeking komen om die te fchenden : en zelfs wanneer men onrechtvaardig is, zal de overtreding zoodanige wetten, welker volmaaktheid algemeen erkend is, al te zichtbaar de openlijke ver* achting na zich flepen, dan dat iemand, die maar een weinig gevoel van eer heeft, van zich  zich zou kunnen verkrijgen tegen die wtt ten te zondigen, Is het noodzakelijk dat dc Wethouderfchap maatregels nemen, om menfchen van zekeren rang te beletten openlijke zakken-rolders te zijn? Neen. Waarom niet ? om dat het zakken - rollen, algemeen erkend is voor een eerlooze daad. Men moet echter, fchoon er geene maatregels van de regeering tegen nodig zijn , de dicfftallen verbieden , en die zich daar aas fcbuldig maaken ftraffen. De wet en de ftraf doen geen derden eenig nadeel. Maar wat zou men er van zeggen , indien men ■om in een vergadering bet ftelen te beletten , een ieder die dezelve bijwoonde, de "handen op den rug wilde vastbinden ? Als de Grondwetten wel ' ingerigt zijn $ als men er klaar in uitgedrukt en ontvouwd vindt, wat de Souverain zich niet moet veroor loo ven , dan mag, en moet men in die wetten , dat is te zeggen in de Conftitutie, uitdrukkelijk ftellen, dat niemand den Souverain moet gehoorzaamen, wanneer hij iets gebied dat ftrijdig is tegen de grondwettenof  ac 95 n of tegen een dier wetten, waar van de Wetgever Hem niet heeft toegelaten iemand te ontheffen. — Zoo dra de wetten klaar zullen fpreken-, dat is te zeggen zoo dra ieder naauwkcurig zal weten, wat dezelve voorfchrijven, zal de beöordeeling van 't algemeen , een veel fterker tusfehen - macht zijn, dan eenig Parlement. Laaten de wetten duidelijk zijn ; dan zal de algemeene beöordeeling genoeg toereikende wezen, niet alleen om den Souverain binnen de paaien zijner macht te houden , maar ook om de onderdaanen te weerhouden van te gehoorzaamen, wanneer Hij hen iets wilde doen ltrijdig tegen de wetten. Wie zou hedendaags, een Souverain gehoorzaamen , die hem gebood een moord te be< gaan? Ik wil echter niet beweeren, dat men zich met dezen éénen befchermer der conftitutie (het oordeel van 't algemeen) hoe vermogend het zelve in mijne oogen ook zij , moet vergenoegen , als de grondwetten duidelijk zijn , mag men er een ftrafdreigende yastftelling bijvoegen,'t geen men zich nooit zou  SC jtf D6 Zóu mogen veroorlooven, zoo lang dc* zelve zoo gebfekig zullen zijn als onze tegenwoordige Conftitutien; een flraf bedreigende vastftelling, welke, zonder aan eenig bijzonder Ligchaam in den ftaat een fchrikbaarende of kwellende macht optedragen, meer ontzaglijk voor de Souverainen zou zijn dan eenige andere macht dien men hen zou kunnen tegenftellen. . De misdaad van ge- kwetfte Conftitutie moet de grootfte van alle misdaaden zijn : en men kan (voor hen die zich daar aan , als eerfte voorganger 't zg met te gebieden 't zij met te gehoorzaamen fchuldig maken) ftraffcn uitdenken , welke in ftaat zijn de machtigfte menfchen daartod de lust te benemen. Zoo er wetten zijn , die zoo ingerigt behooren te zijn, dat het niet mogelijk is er verfchillende uitlegginge aan te geven, dan zijn het vooral de grondwetten : maar de voorwerpen, waarover ze gaan, zijn zoo klein in getal, dat men met reden kan hoopen mids men er den wil toe hebbe, het zoo ver, zonder ongemeene versufts • kragten nodig te hebben, te zullen bren.-  brengen, dat die wetten zoo zullen ingerigt zijn, als zij behooren te zijn.— Laat ons, zonder tot in den grond dezer iïoffe door te dringen er eens een vluchtig oog op werpen. Zoo lang de Souverain - zijne legers even gereedelijlc zal kunnen gebruiken om zijn volk te onderdrukken , als om het te belchermen, en even zoo gereedelijk als hij dezelve moet mogen aanvoeren om oproeren te dempen : zoö lang Hij de Natie naar zijn welgevallen zal kunnen belasten : zoo lang Hij wetten zal kunnen maken en affchaffen : dat is te zeggen, zoo lang Hij, zonder uitdruklijke toeftemming der Natie de vastgeftelde orde zal kunnen verzetten : zoo lang in de Conftitutie niet uitgedrukt zal zijn, tot hoe verre de Vorst zelf, voor zijn perfoon, aan de burgerwettcn onderworpen is : zoo Jang niet, voor alle andere zaaken, op eene onveranderlijke wijze bepaald is, hoe de Natie vertegenwoordigd moet worden zal men geene maatfchaplijke geregeldheid hebben.— G 't h  98 >3 't Ts Vin de meerdere of mindere volkomenheid van dit alles te famen, dat de meerdere of mindere volkomenheid der maatfchaplijke-orde afhangt. Maar als eenmaal zullen geregeld zijn i5 de manier om de Natie •bij een te roepen of wel te doen vertegenwoordigen 20 De manier om de belastingen te heffen, en de gemeene geld-middelen te beftieren, en 3' Het burgerlijke en misdaadftraffende Wetboek Qe code des Loix civiles cf criminelles) gemaakt zal zijn: zal het overige niet moeilijk vallen. . Maar 't is dat overige, dat is te zeggen de maatregels, die men neemt, om voortekomen dat de eens vastgeftelde orde niet weder verbroken worde , 't geen dc Conftitutie uitmaakt, 't Is , bij voorbeeld, in de Conftitutie , dat men op een klaare en onderfcheidenlijke wijze moet Uitdrukken , in welke gevallen de krijgsmacht , den Souverain niet moet gehoorzaamen , 't is in de Conftitutie dat men moet uitdrukken , wat men verftaat door hit veranderen der vastgeftelde orde , en wat i men  fcen verftaat door heerfchen of regeefe?i. -énz. (*) § II. Men denke niet, dat men de Monarchalemacht zou vernietigen, met in de Conftitutie te bepaalen, in welke gevallen de krijgsmacht den Vorst niet moet gehoorzaamen. Zoo men een andere macht in dert ftaat inftelde, zonder welks bewilliging de Monarch in zekere gevallen de troupes niet zou mogen verzamelen , of ergens heen doen trekken, en dat het van de voorzichtigheid en den goeden wil van dien macht afhing , zijne toeftemming te geven of te weigeren; dart zou de> Monarch billijke reden hebben van niet te vreede te zijn met zulk eene fchikking: want dan zou men zijn wil af hanglijk maaken van den willekeurigen wil van een ander, 't geert iets is, waar toe niemand, in hunne plaats i met genoegen zal overgaan. (Zie de aantee- • ke- (*) Zie bier na bladz. ic-5. G 2.  K ico )| kening g pag. 55), Dc maatfchaplijke-orde^ zou verre van er bij te winnen, er door verliezen : de uitvoering van zaaken welke fpoed vereifchcn, zou er door vertraagd worden; en in 't algemeen zou men' 't willekeurige in 't beftier vermeerderenin plaats van verminderen [zie § I. pag. 63] maar, wanneer men in de Conftitutie, met duidelijke en wel ïngerigte wetten, uitdrukt, 'in welke gevallen het Leger aan den Vorst niet moet gehoorzaamen ; dan kiest men het eenige middel, zonder *t Welk het volftrekt onmogelijk is, het willekeurig gezag (despotismus) binnen eenige paaien te houden, en zonder 't welk er nooit veiligheid voor de Natie zijn kanen verre van de macht van den Monarch te verkleinen , vergroot men dien , door dat zelfde middel , in der daad. Om een leger te doen optrekken is het niet genoeg dat de Souverain zulks wil. Het leger moet het ook willen doen. En daar toe is vooral nodig, dat de gezamenlijke bevelhebbers [le corps des Ofcicrs'] er toe genegen zijn. Zoo men thans in aanmerking neemt, dat het ligchaam der Of-  Officieren, immers in veele Landen, beftaat uit dé verligtfte medeleden der maatfchapprj, zal men ligt begrijpen, dat de legers •> veel meer geneigd zullen zijn om te gehoorzaamen, wanneer zij befchouwd worden te zijn in dienst van den Staat; en hunne verpligting om te gehoörzaamen gegrond is op de wetten, dan wanneer dezelve geen anderen grond heeft dan een bijzondere verbintenis met den perfoon van den Vorst aangegaan. En ook dat zij de gehoorzaamheid veel beter zullen betragten wanneer de wet of verbintenis , welke die gehoorzaamheid van hen vordert, met de Reden over- j eenkomt, dan wanneer ze onredelijk is. Zoo ■men dieshalven de Legerhoofden verpligt in alle gevallen zonder eenige uitzondering den Vorst te gehoörzaamen, zullen zij, voelende dat het onmogelijk is dat er geene gevallen zouden zijn, welke men had moeten uit zonderen; gevallen in welke de gehoorzaamheid zedekundig onmogelijk zoude zijn , om dat ze Ar ij den zoude tegen hunne natuurlijke verpligting, welke vroeger dan eenige ' G 3 ver-  SC ïoa y$ verbintenis, dan eenige Heilige wet, op hen gelegen heeft, zich veel eer veroorlooven, fomtijds, voor zij gehoörzaamen, met hunn* geweten te raadplegen, en zelfs in deze gevallen, of niet of kwalijk te gehoörzaamen; t geen zij zich niet zouden veroorlooven, zoo de wet zelve de gevallen bepaalde , in welke hunne gehoorzaamheid moet ophouden. i Zo© de wet, de grenspaalen dezer gehoorzaamheid klaar aanwees, zouden zij, als, om zoo tc fpreken door den Wetgever zeiven geleid werdende, zich aan deszelfs wijsheid gedragen. —De wijsheid der wetgeving zou den fchroom dien zij fomtijds zouden kunnen hebben, wegnemen en zij zouden de bevelen van den Monarch , in alle bij de Wet niet uitgezonderde gevallen, des te vaardi. ger en zonder eenig verder onderzoek of nadenken , gehoörzaamen. Niemand is er meer overtuigd, dan ik ben , dat er in 't geheel geene gehoorzaamheid meer zou plaats hebben , wanneer zij, die gehoörzaamen moeten, mh zouden mogen veroorlooven, de beve- len^  fC 103 )§ len, welke men hen geeft, te beredeneeren en uit te pluizen. — Men moet, aan zijne verbintenisfen. en aan de wetten , naar de letter voldoen : maar om dit zedekundig mogelijk te maaken, moet men eerst overtuigd zijn, dat men het 'recht heeft om te gehoörzaamen , en moet men in den grond zelfs ook overtuigd zijn [ten minften om van gantfcher harte te gehoörzaamen] dat hij die de bevelen geeft- er het recht toe heeft. ' Men heeft deze overtuiging niet altijd nodig om verpligt te zijn tot gehoörzaamen 5 want dc bijzondere leden der maatfchappij zijn verpligt de wetten te gehoörzaamen, zelfs wanneer zij niet overtuigd waren, dat er een overeenkomst der maatfchappij plaats hadde. Ja zij moeten die gehoörzaamen, al wisten zij zeker, dat er zulk eene overeenkomst niet was, ja dat Hij, die hen regeerde, een overweldiger was. - Zij zijn dan die onderwerping fchuldig , niet aan het recht van den Gebieder maar aan de goede orde en 't gemeene welzijn, dat is te zeggen aan ben zeiven en aan hunne medeburgers. G 4  SC 104 )g Maar men,kan in geen geval gehoörzaamen, wanneer men er ten miniten het recht niet toe heeft. Laaten wij dan nu onderzoeken i° Wat deze lijdelijke gehoorzaamheid, welke wij 't zij aan onze verbintenisfen 't zij aan de wetten fchuldig zijn, eigenlijk is, hoe verre zij zich uitftrekt. 20 Welk onderfcheid er is, tusfehen de gehoorzaamheid, welke wij fchuldig zijn aan een , of meer menfchen , aan welke wij ons verbonden hebben te gehoörzaamen , en die gehoorzaamheid welke wij aan de wetten fchuldig zijn? En eindelijk, welk onderfcheid er zij tusfehen de gehoorzaamheid welke de burgers in 't algemeen en de uitvoerders der wetten aan den Staat fchuldig zijn, als er geen wettige overeenkomst der maatfchappij is , en , als er zulk een overeenkomst wel is. Om m'ijne denkbeelden wel te ontvouwen, moet men weder tot de eerfte beginfelen opklimmen, dit zal ik doen. Ik zal mij zelfs van mijn onderwerpen verwijderen, om een uitflap te doen , over het geluk; om  om dat ik mij verbeelde, dat ik daar door een nieuw licht zal verfpreiden , over al 't geen ik tot hier toe gezegd heb en mijne Hellingen op een te vaster grondflag vestigen zal. G S VAN  VAN HET GELUK. J~ïet geluk der menfchen in 't algemeen is het oogmerk der Zedekunde en Wetgeving Ondertusfchen maakt men zedekundige famenftelfols en wetboeken , zonder dat men eerst zich zei ven afvraagt, waar in dat geluk 't welk men bedoelt eigenlijk beftaat, of ten minflen houdt men zich te vreden met onbepaalde denkbeelden; in plaats van te beginnen met zich een juist denkbeeld van \ geluk te vormen ? Is dit niet tegenftrijdig ? —— Ja van de zij Ie der geenen die waarlijk het goede wenfchen ; maar niet van hen die de menfchen misleiden willen. Voor de zulken is het gerr aklijk eenige hoogdravende woorden bij de hand te hebben, wier beteekenis niet genoeg vastgefteld is en welke zij dus op hunne wijze kunnen uitleggen om ons te verleiden. De Wijsgeeren die deze fiof ter goedertrouw behandeld hebben, hebben naar 't mij toe-  SC i°7 )& toefchijnt fomtijds zich zeiven bedrogen , door dien zij de vraag, waar het %eluk in beftaat Cmet welke men het onderzoek moest beginnen) verward hebben met de vraag 1 welke de zekerfte middelen zijn om tot het geluk ie geraaken ? In welken ftaat moet ieder mensch , of zelfs een dier zich bevinden om gelukkig te zijn? Dit is de vraag welke men aan zich zeiven moest doen. Zoo men mij die vraag voorftelde, zou ik antwoorden : in een duurzaamm ftaat van •vergenoegen. En zoo men .mij vervolgends vroeg : in welken ftaat moet men zich bevinden om vergenoegd te zijn , zou ik er op zeggen : men moet geene ligchaamlijke noch yerftandelijke fmerten gevoelen : en bij gevolg niet verhindert worden in het vrije gebruik zij* fier vermogens. Geene fmerten te hebben baart het vergenoegen, en de aanhoudenheid van dezen ftaat, is >t geen ik noem, en 't geen men moet noemen het geluk, of, zoo men liever wilde gelukzaligheid. , Zoo men mij toevoegde, dat het wel een droe*.-  iC 108 >| droevig geluk is, 't welk alleen ontkennend Is, en beltaat in niet te lijden; dan zou ik antwoorden, dat een aanwezen, 't geen niet fmertelijk is, altijd een genot is. De opvolging der gewaarwordingen , die wij ondervinden, en de opvolging onzer denkbeelden zijn genietingen, welke, zoo lang geene dezer denkbeelden of gewaarwordingen fmer^ telijk is, een zeer wezenlijken ftaat vart welzijn uitmaken. Te zeggen dat geene fmerten te hebben , geen Heilig gehik uitlevert, zou even min door gedagt zijn, dan dat men zeide, dat geene twijffelingen te "hebben, geene Heilige overtuiging zoude uitleveren. Even gelijk het gemis van allen twijffel , de overtuiging voortbrengt, zoo baart ook het afwezen van alle fmert het geluk. —> Men gevoelt zelfs algemeen genoeg, dat de bevrijding van fmerten een aangenaame ftaat is, dewijl men zegt dat de gezondheid een goed is; en dewijl het leven gehouden wordt voor een goed op zich zelve. Pit zou het niet zijn, zoo de bevrijding V»n fmerten geen aangenaame ftaat was ; maar  %C 109 » maar zij is zulks, zoo dra het af weezen van fmerten, het vergenoegen voortbrengt. Vari daar gaat de hoeveelheid van 't goede, dis van het kvvaade te boven : want de dagelijkfche, de gewoonlijke ftaat van alle menfchen is niet, lijdende te zijn; en van het 00gcnblik , dat het afwezen van fmerten is een ftaat van aangenaamheid, is, om dezelfde reden het gemis van vermaaken geenfmert. Inderdaad zijn de vermaaken niets voor hen die dezelve niet kent. Ignoranti nulla cupido. Zoud gij gelooven, dat van twee dieren, waar van het eene geen vermaak hoegenaamd behoefde, en het andere wel de behoefte maar ook teffens het vermogen had van een vermaak te genieten, het laatfte gelukkiger zou zijn dan het eerfte ? Maar dit is het niet, waar over wij thans handelen. Het fchijnt, dat alle onze daaden, alleen daar toe ftrekken (fchoon wij deze beweegreden aan ons zeiven niet openleggen) om ons te doen blijven in dezen ftaat van geene fmerten te ondervinden, en het zelfde heeft bij al-  alle dieren plaats. De Natuurlijke behoeften doen hen de vermaaken zoeken : die behoeften voldaan zijnde denken zij er niet meer om; en uit dit gezichtpunt befchouwd zijn zij gelukkiger dan wij , die veel meer gekweld worden, door onze inbeelding dan door onze wezenlijke behoeften. Men vindt menfchen, die zich gewillig zouden getroosten zeer aanhoudende fmerten te ondergaan, om dat geene te erlangen • t geen zij wenfchen : maar om wat reden ? om dat de fmert van niet te bezitten, 't geen zij. begeeren , voor hen een veel grooter fmert is, dan die , waaraan zij zich onderwerpen om hun oogmerk te bereiken. Men vindt menfchen, die zich niet zoü'Öen willen ontdoen van de begeerten, wel;ke hunne kwellingen veröorzaaken; maar het is niet minder waar, dat het beter voor hen zou zijn, dat zij die niet ondervonden. Ik zeg niet dat men van de vermaaken dezes levens moet afftand doen : de vermaaken zijn niet ftrijdig aan het geluk , noch zelfs de begeerten dezer vermaaken, zoo ze maar niet  filet geweldig zijn : maar ik zeg dat de vermaaken het geluk niet aanbrengen. Zij zijn voor het geluk 't zelfde dat een fierlijke lijst is om een fchoon fchilderftuk, 't welk zonder lijst kan beftaan. Schoon de vermaaken niet ftrijdig zijn aan het geluk, wanneer men er een maatig gebruik van maakt, kunnen ze echter het geluk niet uitmaaken, want men kan dezelve tiiet genieten dan maar nu en dan. Zoo de tusfchentijd, welke die genietingen van een fcheidt, geen aangenaame ftaat is , dan zijn wij niet gelukkig : en dit zelfde heeft ook plaats bij de dieren. Maar hoe kan nu die tusfchentijd, dat is het grootfte gedeelte van ons leven, aangenaam zijn, zoo het niet is door de bevrijding van fmerten, en het vrije gebruik onzer vermogens? Ik zeg niet dat de bevrijding van ééne fmert in 't bijzonder; noch dat ééne gewaarwording of één denkbeeld, 'twelk nietfmertelijk is , op zich zelve een vermaak is. Zij zijn het niet , ten minften niet , ten zij ze nieuw zijn. Men noemt alleen vermaak een ge-  gevoel dat levendig is, en meer levendig dart .wij dagelijks gewoon zijn te ondervinden. Maar ik zeg dat de ftaat van fonder fmerten. te zijn, van niet belet te worden in het ge. bruik zijner vermogens , van niets in zijn geheugen bewaard te vinden 't welk een fmertelijk herdenken veroorzaakt dat geene is , 't welk het vergenoegen uitmaakt, iri welks aanhoudendheid het geluk beftaat. Tusfehen het vergenoegen der beesten en het onze is dit onderfcheid, dat het onze overdagt wordt, en het hunne niet : wij hebben een gevoel van ons welzijn en zij niet van het hunne. Van dezen kant befchouwd, hebben wij een groot voordeel boven hen. Men zal mij mogelijk zeggen, dat een mensch zonder begeertens een wezen zou zijn , dat zich zeer vcrveclen en bij gevolg zeer ongelukkig :zijn zou : dit ontken 'ik. Een jnensch , d!e van alles een walg heeft, is een ongelukkig wezen, maar niet een mensch die zonder begeerten of immers zonder fmertelijke begeerten is, dat is zonder dat foort van  van begeerten , welke niet ieder oogenblik voldaan kunnen worden; Men zal mij nog zeggen dat die ftaat van geene fmerten te hebben, in dc natuur onmogelijk is. Dit ftem ik in zoo verre tcè. Ér is niets volmaakt onder de Zonne. Er ish geen volmaakt Vierkant, geen volmaakt Rond* Moet men daar uit befluiten dat men in de meetkunde niet moet bepaalen , wat een vierkant of een rond is; en dat deze wetenfchap minder juist is , om dat er in dé natuur geen volmaakt rond gevonden wordt ? | Het beginfel, 't geen ik hier ftelle, is zeer vruchtbaar. Ik zal het bewijzen en breeder ontvouwen bij eene andere gelegenheid. Maar of men het al of niet met mij eens zij, dat het geluk beftaat in de bevrijding van fmerten , dit doet in den grond, op dit oogenblik, niets tot de zaak; mids men mij maar toeftaa, dat de bevrijding van fmerten de grondfag is van het geluk van alle gevoelige wezens. Maar dit is een voorftel, 't welk men naar alle Waarfehijnlijkheid mij niet zal tegenfprekcn. As H 'c Is  ie "4 51 *t is genoeg dat fnen dit toeftaat , óm të' voelen dat, de ëerfte en voorn aamfte zorg van den mensch , en van alle dieren moet Zijn zich, voor fmerten te behoeden. — De eerfte bede, mogelijk de eenigftë, weite een zwak dier aan fterke en overweldigende dieren, die hém omringden,- zóu moeten doen , is, om door dezelve niet ontrust té worden. Doet mij geen kwaad, en ik verg tï niet dat ge mij goed doet. Dit is dé taal dien hij tegen hen zou móeten voeren. Gelukkig! Zoo hij verhoord mogt worden, 't Is niet zbo zeer om elkander te helpen, als om èich onderling voor 't kwaade te behoeden j dat men zich in de maatfehappijen vereenigc! itèeM.' CÉ-  SC n5 % GEVOLGEN. I. .***■.£? *" ' • ' * .'.'SAX kunnen engelukkig zijn door onze eigene fc'huld ; wij kunnen het ook zijn » door zaaken buiten ons ^oedoen voorvallende, en door den wil van andere menfchen. Maar fchoon andere menfchen ons ongelukkig kunnen maaken, of ten minften ons fmerten aandoen, ons geluk dwarsboomen kunnen; hebben zij niet even zeer in hun vermogen ons gelukkig te maaken. De middelen welke zij zouden wille aanwenden om ons geluk te bevorderen zouden er ons niet zelden van verwijderen. Ons geluk moet ons eigen werk zijn. Wij hebben derhalven de overeenkomst der maatfchappij niet aangegaan om ons wederzijdsch gelukkig te maaken, maar. wij hebben dat gedaan. i° Om het kwaad voortekomen, 't geen wij elk ander konden doen, H i f«  .SC «6 1è a° Om ons te beter van alle moeielijkheden welke ons kunnen overkomen , te bevrijden, 't Is dan , (gelijk ik bladz. 14 gezegd heb) alleen de zekerheid, welke wij in het maaken dier overeenkomst ten oogmerk gehad hebben; en wel de zekerheid van onze pérfooncn , en niet die van den Staat. Men moet buiten twijffel ook op de laatfte bedagt zijn, wegens haare betrekking tot de eerfte. Maar het is niet noodig dat voor te preêken. 't Is niet in 't verzuimen van zich daarmede werkfaam te houden, dat hedendaags de Vorften zondigen. En ik geloof, dat er zeer weinige menfchen van verftand zullen zijn , die Van dit foort van zekerheid niet zeer gewillig afftand zouden doen. Is de zekerheid onzer perfoonen het oogmerk van de verbintenis der maatfchappij , dan moet men voor alle andere Zaaken trag'ten de willekeurige macht te vernietigen. Want niets is meer lijnrecht ftrijdig tegen de zekerheid, dan van den veranderlijken wil der menfchen aftehangen. . Men moet ook trachten de«burgers voor .al-  alle mocielijke ongevallen te beveiligen; maar dit is niet het hoofd - oogmerk van de verbintenis der maatfchappij : het is zelfs ten ftrengften befchouwd, niet dat geene , 't welk de menfchen heeft aangezet , om de maatfchappij aan te gaan; want zij kunnen, onafhanglijk van de verbintenis der maatfchappij , door bijzondere overeenkomften, dat oogmerk even zeer bereiken. 't Is om elkanders rechten over en weder niet te kwetfen, en bij gevolg ook, om te beletten , dat zij niet in gebreke blijven , hunne onderling gemaakte overeenkomften te vervullen , dat de verbintenis der maatfchappij noodzakelijk is. Ik zeg niet, dat men, d'een den anderen, geen goed moet doen, dat men niet mag trachten eikanderen te verbeteren of volmaakter te doen worden : (mids rnen zich maarniet aanmaatige, een ander tegen zijn zin te willen verbeteren) maar ik/keg, dat dit niet is het oogmerk, 't welk men kan toefchrijven aan de overeenkomst der maatfchappij en zoo men over het op nieuw maaken van U 3 ™\k.  zulk een overeenkomst handelde , zeg ik , dat men zich dat oogmerk niet zou moeten voordellen ; om dat het waarfchijnlijk (om niet te zeggen onfeilbaar zeker) is dat men met te trachten ", deze oogmerken van den tweeden" en derden rang te" bereiken , het hoofdoogmerk zoude rhisfen. Laaten we tragten dat' oogmerk vervuld te krijgen; dan zuilen de menfchen eikanderen minder kwaad doen, dan tegenwoordig, en dus volmaakter zijn. Wachten wij ons voor de maakers van omfiachtige famenftelfels , zij zeggen dat wij er te traag toe zijn, en mis: fchien hebben zij gelijk : maar zou het niet mogelijk wezen, dat fommigen onder hen,': geen ander oogmerk hadden , dan om om Bet onze te doen derven; om dat zij wel voelen dat'hun rijk zou ten einde loopen, wanneer dc Koningen, en de menfchen in X ai'gémeen, wijs genoeg waren, om hun voor-' deel te doen met den raad, dien wij hen durven gevend • ■ —  m r*9 w 11 Zoo het gemis van fmerten de grondflag ïs van ons geluk; zoo men, om gelukkig te zijn, niet verhindert moet worden in 't vrije gebruik zijner vermogens; dan is het klaar, dat de eerfte begeerte van alle menfchen moet zijn niet gedwongen te worden om iets te doen tegen hun wil. De tweede niet belet te wor, den, om te doen, 't geen hen behaagt; en eindelijk de derde (doch welke aan de twee vorige zeer ondergefchikt is) door hunne medemenfehen geholpen te worden, in de uitvoering van 't geen zij willen. Men ziet ligtelijk dat er een zeer groote afftand is tusfehen deze laatfte begeerte, en de twee eerstgemelde. Hij, die ons weigert te helpen in de uitvoering onzer ontwerpen a fielt ons in geen erger ftaat, dan wij zouden zijn, indien hij niet in de wereld was* maar hi.i die ons verhindert iets te doen , daar wij recht toe hebben, of die ons dwingt iets te doen tegen onzen wil, is het werktuig van ons ongeluk; zijn aanwezen is een belet-  {bi van de aangenaamheid en de rust van het onze. Hij is een onregtvaardig mensch, terwijl dc eerfte , zoo hij aan ons verlangen kan voldoen, zonder zich zeiven of een derden te henadeeien , met zulks te weigeren alleen zondigt tegen de billijkheid : maar dewijl ieder mensch meester is van zijne daaden en dewijl wij nooit ftellig kunnen weten, of hij wettige redenen gehad heeft, om ons de gevraagde hulp te weigeren of niet, hebben wij geen eigenlijk recht om ons overhem te beklaagen. De wijze waarop ik de voikomene plichten van de onvoikomene heb onderfcheiden , is dan overeenkomende met de natuur der zaaken. Dierhalven i° is iets te doen nooit een volmaakte verpligting , immers als men er zich niet toe verbonden heeft : onze natuurlijke volmaakte plichten bepaalen zich tot het niet ftooren van 't geluk on. zer medemenfehen, tot het niet kwetfen van derzei ver rechten ; zij zijn alleen ontkennende zQ alle natuurlijke jlellige verpligting is een "83-  envolmaakte verpligting. Men is nooit volmaakt verpligt om iets te doen. Zoo men deze beginfelen wil overdenken, zal men voelen. i° Dat alle ftrijd tusfehen twee of meer natuurlijke volmaakte verpligtingen volflrekt onmogelijk is. Ik zeg plichten en niet rechten : want het is niet volftrekt onmogelijk, dat onze natuurlijke rechten ftrijdig kunnen zijn, tegen onze natuurlijke volmaakte plichten, 2Q Dewijl het oogmerk van de overeenkomst der Maatfchappij niet is, en niet kan zijn, om de menfchen gelukkig te maaken , maar alleen om de hinderpalen wegtenemen, welke de een tegen het geluk van den anderen kan ftellen , zal men ook ligtelijk voelen , dat de wetten aan welke de burgers onderworpen zijn , die door. geene bijzondere bedingen aan den Staat verbonden zijn, niets moeten gebieden, maar zich alleen bepaalen om te verbieden; en dat, zoo dezelve naar dit beginfel gemaakt waren , het mede volt ftrekt onmogelijk zou zijn , dat ze ftrijden H 5 zou-  & iaa )H gouden tegen onze ^natuurlijke volmaakte plichten. CO Men zal dan ook voelen. 30 Dat er nooit een ftrijd kan ontftaan tusfehen onze natuurlijke onvolmaakte verpligtingen, en onze volCi) Men zal mij te gemoct voeren, dat, zoo de wetten zich alleen moeten bepaalen tot verbieden, daai uit volgt dat alle de thans plaats hebbende wetten , bij welke de bijzondere burgers, verpligt worden , om aanbrengers te worden, ooregtvaardig zijn. Ik fpreck dat niet tegen: inderdaad zijn deze wetten, zoodaanig als dezelve zijn, niet alleen onregtvanrdig maar ook kwalijk uitgo'agt, in welke betrekking men die ook befchouwt: want 1° in 't algemeen moesten de wetgevers zeer oplettend zijn, om zelven geene lesfen te geven tot verraad en kwaade irouw 2° zoo zij willen dat de wetten 's menfchen geweten verbinden ; zoo zij willen , dat dezelve niet elk oogenblik worden te leur gefield , moesten zij vooral bezorgd zijn, om het geweten der burgers niet in verwarring te brengen. Zoo zij deze oplettend» I',eid niet hebben, zullen zij de wetten der Eer met de hunne doen ftrijden , en van dat oogenblik af zullen de hunne in kleinaehting geraaken- Als de burgerlijke wetten die der Eer regenfpreken, kan men 'er gerust een weddingfehap op doen, dat het gezond verltand ;un de zijde der laatstgemelde  volmaakte plichten, 't zij dan natuurlijke, 't zij voortfpruitende uit door ons gemaakte verbintenisfen; en dat er om dezelfde reden ook nooit geen ftrijd kan plaats hebben tusfehen onze onvolmaakte verpligtingen, en de bur- is; en de reden daarvan is zeer natuurlijk: de wetten der Eer zijn doorgaands afkomftig van dc ingefchapen natuurdrift van een zeer groot aantal menfchen ; terwijl de Burgerwetten en dc voórfchriften der Rechtsgeleerden dikwijls niet anders zijn , dan 't gevolg der overdenkingen van eenige enkele perfoonen. — Nu is de natuurdrift (dit zal ik bij ene andere gelegenheid bewijzen) en moet uit den aart der zaaken , zijn , een zekerer geleider dan de Reden , zoo lang deze laatfte niet volkomenlijk ontwikkeld is; maar als de Reden volkomen ontwikkeld is dan wordt ze een zekerer geleider dan de natuurdrift. ; Hier uit volgt niet, dat de openbaare befchuldigingen moeten afgefchaft worden: ik ben zeer verre van. d*at te denken. Er is een groot onderfcheid tusfehen eene befchuldiging, en eene aanbrenging of verklikking. De aanbrenger is een verraader; de befchuldigcr kan een zeer eerlijk Man zijn. Zelfs beweer ik niet, dat men in fommige zeer zwaare gevallen, niet moet tragten de misdaaden voor te komen, door hen die in de verzoeking zouden Jiunnen vallen van dezelve te bedrijven, de vrees in 1' «  fC 124 )g burgerlijke wetten ; dat is te zeggen , dat die ftrijdighcid fchoon natuurkundig moge. lijk zijnde, zedekundig onmogelijk is. Wij kunnen ongelijk hebben; wij kunnen in gemoede kwalijk gedaan hebben, met eene verte boezemen, van door hunne medepligtigen verraden te zullen worden : maar hoe moef men zulks dan. behandelen ? Wanneer men zich bevoegd oordeelt om tot zoodaanige altijd haatelijke middelen (en van weI_. ke men bij gevolg zoo zeldfaam als maar eenigzints mogelijk is, gebruik moet maaken) toevlucht te nemen , hoe moet men zich dan daar in gedraagen ? Men moet niet tot de Confcientien (preken: men moet dezelve niet in verlegenheid' brengen : men heeft daar geen recht toe. In plaats van de aanbrenging te gebieden , moet men zich bepaalen om te zeggen bijvoorbeeld, dat de mede faamgezvvoorne, die de famenzweering zal aanbrengen, genaade zal erlangen enz. De wet op deze wijs ingerigt, zal even zeer het oogmerk bereiken. Zoo de wetten meer met de Reden overeenkomftjg waren, als ze zijn; zoo dezelve zich bepaalden tot verbie len; en zoo er zulk een menigte verbiedende wetten niet was, even nadeelig yoor den Staat , als onregtvaardig ten aanzien der burgers; zoo de wetten tot hun grondflag hadden een wettige overeenkomst der maatfchappij; zou de geheele wereldoyertuigd zijn, dat de wetten in gemoede  SC 125 )ë verbintenis aantegaan ftrijdig tegen eene on-' volmaakte verpligting : maar die verbintenis gemaakt zijnde, zijn wij verpligt die te houden ; en zie hier de reden : wij zijn altijd zeiven de eenige regters , om te beflisfen , of de verbindende zijn; en die overtuiging zou de Oppeihoofden der Volken veel meer dan men denkt , xeker ftellen van de gehoorzaamheid hunner ondefrdaanen; maar in den tegenwoordigen ftaat der zaaken is bet zeer moeielijk (wat middel men ook aanwenden om er hen van te overreeden) de menfchen in 't algemeen te doen gelooven, dat zij in gemoede verbonden zijn de wetten naar te komen. Hier uit volgt 'niet, dat de uitvoerders der Wetten, zelfs in den ftaat van zaaken , welk thans plaats heeft, mogen luisteren naar de gemoedelijke zwaarigheden welke hen gemaakt zouden worden, door die geenen die daardoor de ftraffen bij de wetten gemaakt, zouden tragten te ontgaan,, De uitvoerders der wetten moeten dezelve altijd naar de letter doen werken. Anders zouden er in derdaad geene wetten meer zijn. Maar er volgt tnt dat het recht om genade te bewijzen fchoon het eigenlijk een kwaad zij, echter in dén tegenwoordigen ftaat van zaaken een noodzaakelijk kwaad is : of liever, er volgt uit dat het menschdom andere wetten rnoe't hehben, en dat het zelfs voor de Souveraine jachten , een zaak van wezenlijk belang is zich , met  SC 126 28 of wij al of niet onder eene onvolmaakte verpligting liggen : men kan derhalve ons niet afvorderen dat wij een onvolmaakten plicht vervullen : maar hij , met wien wij een overeenkomst hebben aangegaan, heeft het recht om van ons te vorderen dat wij Onze verbintenis nakomen. C*) 4° Dat mede zedekundjg onmogelijk is alle ftrijd tusfehen onze natuurlijke volmaakte pligten en de verpligtingen uit onze overeenkomften voortvloeiend.' Men mag zich' niet verbinden om de rechten van een derden te fchenden, alle overeenkomften, welke znet overleg hunner volken, toeïeleggcn , om middel te vinden tot het maaken van een nieuwe overeenkomst der Maatfchappij. Dit is het beginfel; ondertusfehen zijn er, als het op dc toepasfïng aankomt, nog andere zaaken in aanmerking te nemen. Men moet, bij voorbeeld J weten, of wij, toen wij de overeenkomst maakten , al of niet geweten hebben, dat wij ons verbonden to^ "jets, 't welk n>et onze natuurlijke onvolmaakte ver.-. rLigtingen ftreedr.  9C 3B ke dat oogmerk hebben, zijn nietig in hun beginfel; en om die zelfde reden , moet > zoo dra er een ftrijdigheid plaats heeft, dè verpligting uit een overeenkomst fpruitende, altijd wijken , voor een natuurlijken volmaakten plicht, al was die van de minst gewichtige. 5° Onze volmaakte plichten, dat is te zeggen , de rechten van anderen» zijn bij gevolg de eenigfte bepaalingen van het recht 't welk wij hebben, om overeenkomften te maaken. Wanneer dierhalven de overeenkomst niet in haar beginfel nietig is, wanneer wij ons vrijwillig verbonden hehben „ om te gëhoorzaamen , 't zij aan een maatfchappij , 't zij aan een enkel perfoon, dan zijn wij ook verpligt, te gehoörzaamen, in alle gevallen, in welke wij zulks kunnen doen, zonder het recht van een derden te kwetfen. Deze rechten, en niet onze rechten, (want van die hebben wij kunnen afftand doen) zijn de eenige bepaalingcn van ons recht om te- gehoörzaamen. Ex is geene onvolmaakte vér.  SC 128 £ Verpligting, en bij gevolg geene reden van algemeene nuttigheid, welke onze ongehoorzaamheid zou kunnen rechtvaardigen : d® overeenkomst reeds gemaakt zijnde , mag men zieh geen redeneeren over alle deze onderwerpen meer veroorlooven » zonder het getrouw vervullen der overeenkomften^ kan geene maatfchappij onder de menfchen beftaan. — Maar zoo dra men om te gehoörzaamen, het recht van een derden zou moeten fchenden, hebben wij er geen recht meer toe. Zelfs is het genoeg dat wij ten dezen op^ zichte maar eenigen twijffel hebben; om niet meer het recht tot gehoörzaamen te hebben.* Als men waagt het recht van een ander te fchenden, dan fchendt men het reeds : wijkunnen het recht niet hebben om iets te doen, Waar oVer Wij in zoodaafiige twijf. feling zijn. Onze perfoonlijke rechten kunnen ons fomtijds bevoegd maaken , om de regten van een derde te waagen, dewijl er zelfs ge" vallen zijn Chij voorbeeld, daar het op ons zelfs -  zelfs-behoud aankomt) waar in zij ons vrijheid geven de rechten van een derden te kwetfen; waarom zouden wij ons dan ook niet mogen verbinden, om die te waagen , ten gevalle van een ander ? Dit mogen wij niet doen, om dat wij er geen recht toe hebben. - . ... Wij hebben recht om voor ons eigen behoud te waaken ; maar niet om te waaken voor dat van anderen : in 't onzekere iets ten gevalle van den éénen mensch tegen een ander te doen is, denlaatsten aantetasten, of te verklaaren dat hij ongelijk heeft : maar zoodanige verklaaring als men in twijffel is, te doen, is een onrechtvaardigheid. Er kan een ftrijdigheid zijn , tusfehen onze perfoonlijke rechten, en onze volmaakte plichten ; maar er kan bij geen mogelijkheid een ftrijdigheid zijn tusfehen onze volmaakte en onze onvolmaakte verpligtingen. ,,Wat moet men dan doen zal men mij vraagen, wanneer wij verbonden zijn iemand te gehoörzaamen , die ons gebiedt te gehoörzaamen in zulke gevallen, waar in wij daar I toe  SC I3° % toe geen recht hebben; of in welke wij twljffelcn of wij er wel recht toe hebben? Wij moeten zulks dan niet doen en zoo het mogelijk is , aan den geencn, aan wien wij ons verbonden hebben, zeggen, waarom wij het niet doen ; want daaruit dat wij het recht niet hebben hem in deze gevallen te gehoörzaamen, moet men niet opmaken dat wij, het recht zouden hebben, tegen hem werkfaam te zijn : maar hem te bedriegen , zou zijn tegen hem te handelen. Dit mogen wij niet doen, om dezelfde reden, om welke wij ten zijnen gevalle de rechten van een derden niet mogen kwetfen. Wij zouden zulks niet mogen doen, zelfs als wij klaarlijk zagen dat hij ongelijk had. Onze verbintenis zou ons dit niet toelaaten. Zelfs zouden wij het niet mogen doen, altwijffelden wij aan de wettigheid onzer met hem aangegaane verbintenis. Om het recht te hebben tegens hem werkfaam te zijn, zouden wij zeker moeten zijn van deze drie zaaken. i° Dat hij ongelijk had. 2 Dat er tusfehen hem en ons geene ver-  •9C 13- 58? verbintenis plaats had. 3' Dat zij tot wier behoef wij zouden willen werkfaam zijn , daar inne bewilligden. En zelfs dan wanneer wij van deze drie zaaken zekerheid hadden, zouden wij nog niet verpligt zijn iets te ver» rigten. Het recht-te hebben om iets te doen, vel te handelen met iets te doen , en verpligt te zijn om iets te doen , zijn drie onderfchcidene zaaken , welke men niet verwarren moet. Even min moet men den geenen, die zijne verbintenisfen niet vervult verwarren met hem, die dezelve fchendt. Men kan dikwijls het recht niet hebben , om de bevelen , die men tot een daad ontvangt, te gehoörzaamen. Maar zoo dra hij die beveelt, recht heeft om te bevelen, heeft men nooit het recht, om tegen dat bevel te handelen. Zoo dra een overeenkomst niet in haar beginfel nietig is, is men dieshalven verpligt te gehoörzaamen in alle gevallen, waarin men er recht toe heeft : in alle zoodanige gevallen moet de Reden zwijgen , en de letter alleen fpreken. I 2 Eaa-  Laaten wij nu zien, wat een overeenkomst nietig maakt. £r kan geen overeenkomst, en bij gevolg geen recht van bevelen plaats hebben, zonder een vrije toeftemming der onderhandelende partijen : een mensch kan geene verpligtingen opleggen aan een ander mensch : en, wijl men niet kan onderftellen•> dat een mensch vrijwillig een overeenkomst zou hebben aangegaan; bij welke hij afftand deedt vaifdeonvervreemdbaarerechten der natuur; dat, bij voorbeeld een mensch zou hebben willen afftaan van 't volkomen gebruik zijner natuurlijke vermogens, zijn perfoon aan de befcheidenheid van een ander mensch zoü hebben willen overgeven en zijn wil voor altijd en in alle gevallen aan de eigendunkelijke wil van dien anderen mensch onderwerpen.— Zulke overeenkomften moet men ftellen dat nietig zijn; zoo men 't gemis van fmerten en het vrije gebruik onzer vermogens houdt v.oor den grondflag van alle menfchelijk geluk , kan men aan de nietigheid van diergelijke overeenkomften niet twijffelen. Maar  Maar men voelt zeer wel, dat een mensch in zekere gevallen zijn reden aan een ander kan onderwerpen. Het geluk beftaat in niet gekweld te worden, maar niet, in aan zijne begeerten en daaden in alle gelegenheden, een vrijen loop te laaten. Ik heb gezegd dat de zucht , om niet belet worden iets te doen, minder is, dan de zucht om niet gedwongen te worden iets te doen. Men zal gevolglijk veel ligter zijn vermogen om iets te doen laaten beperken , dan men bewilligen zal om iets te doen tegen zijn zin : dieshalvcn zijnde verbiedende wetten altijd meer met de Reden overeenkomftig dan de gebiedende. Gevolglijk moet? op dat een overeenkomst bij welke men zich verbindt tot gehoörzaamen, niet nietig zij , de macht van gebie den beperkt zijn , of, zoo ze onbepaald is, moet ze alleen betreklijk zijn tot fommige gevallen, of zekere omftandighederj: ermoet, bij voorbeeld in de overeenkomst niet ftaan: gij zult altijd doen, 't geen ik u zal gelasten, maar alleen : gij zult in zulk, of zulk eene, I 3 Se'  134 y& gelegenheid alles doen, wat ik ul. gelasten zal, zonder aan uwe Reden gehoor te geven. Een overeenkomst kan ook nietig zijn , om dat ze ftrijdt tegen andere , vroeger aangegaane volmaakte verpligtingen. 't Is genoeg, om nietig te zijn, dat ze ten oogmerk heeft de rechten van een derden te kwetfen, zelfs ten opzichte van hen, die door dezelve overeenkomst niet verbonden waren iets te doen, maar alleen lijdelijke medeftanders te zijn : Deze toch kunnen niet voorwenden minder laakbaar dan de anderen, te zijn, om dat zij zich alleen bepaald-hebben, tot niet werkzaam te zijn.- Want toeteftcm«ïen dat een ander iets doe, hem te vergezellen als hij het doet, is zoo goed als het zelf te doen zoo dra er een vrije bewilliging der onderhandelende partijen is; en er geen vroegere verbintenisfen tegen flrijden, is de overeenkomst van waarde ; dan is er een recht van gebieden ; en bij gevolg in alle gevallen waar een recht van gehoörzaamen is , is er ook een verpligting tot gehoörzaamen. [ Als  SC 135 )I Als men in aanmerking neemt. 1Q Dat een overeenkomst, in veele gevallen, geacht kan worden niet vrijwillig aangegaan te zijn; dat echter de mensch meester is van zijn perfoon, en van zijne rechten, dat hij daarover mag befchikken, en dat de getrouwheid in 't vervuilen zijner verbintenisien de grondflag is van alle maatfchappij. i° Dat er ge. vallen zijn, waar in, hoezeer eene overeenkomst vrijwillig aangegaan mögte zijn , en welk recht de onderhandelende partijen gehad mogte hebben om die aantegaan, het echter onbillijk zou zijn dat de eene dier partijen, de andere wilde vergen, deszelfs verbintenis te vervullen ,• zal men voelen hoe noodzakelijk het is, dat de menfchen leven in een onderwerping aan klaare wetten, welke hunne natuurlijke rechten en hunne denkbeelden , ten dezen opzichte vestigen , en de grens-paaien vastftellen, buiten welke alle verpligting uit een overeenkomst fpruitende, moet ophouden 't zij door in fommige gevallen, geheel te verbieden het maaken van overeenkomften over zekere onderI 4 wer-  ac is* )§ werpen, 5t zij door zich in andere gevallen te bepaalen om aan de ééne partij tegen de andere geen gebruik van Rechtsmiddelen, en dus geen bijftand te verleenen. (Q Ik heb mij van mijn onderwerp, mogelijk veel meer verwijderd dan nodig was , om tot Q9 Hij, die zich verbonden heeft tot een zaait, welke hij. niet kan uitvoeren, zonder zijne vroegere verplichtingen te kort te doen , moet zijne verbintenis nfet vervullen : dit ïs klaar. M'iar, zoo hij die niet vervult,, dan moet hij, zoo hij zulks, zonder de rechten van een derden te kWetfen doen kan, de partij met welke hij gehandeld heeft, herftellen in dien ftaat, Waar in die wasvoor dc overeenkomst : en , zoo de' Partij, welke zich tot eene ongeoorloofde zaak verbonden heeft, aan het bedaiigene reeds voldaan heeft moet de andere partij zoo die zich nier verbonden heeft tot eene inzich zelve ongeoorloofde zaak van zijne zijde de verbintenis nakomen. De Burgerlijke wetten , vergunnen daar toe niet altijd het gebruik der Rechtsmiddelen, en zij hebben gelijk, want derzelver oogmerk is, het kwaad des te meer te beletten .-maarde wetten der Eer, welke in dit geval niets anders.. Zijn dan de wetten der gezonde Zedekunde, verpiïgten er de laatstgemelde partij toe. In dit geval hebben de Burger-wetten, en de wetten der Eer' even zeer gelijk.  iC 137 )# tot het beflr.it te komen 't welk ik in 't begin dezer paragraaf heb voorgefteld : maar zoo de denkbeelden, die ik ontwikkeld hebbe , iets wezenlijks toebrengen, om meer klaarblijkende te maaken de beginfels, welke ik in dit werk getragt hebbe vast te ftellen, dan hoop ik daar mede geen ondank te zul len behaalen. De gehoorzaamheid, welke wij aan de wetten fchuldig zijn , is op het zelfde beginfel gegrond, waarop de getrouwheid fteunt welke wij fchuldig zijn, aan onze verbintenisfen, 't is altijd, om,-dat wij zeiven gewild hebben, of dat wij geacht moeten worden zeiVen gewildtehebben, dat wij verpligt zijn de wetten te gehoörzaamen; 't zij er in der daad een overeenkomst der Maatfchappij in wezen is, 't zij dat er zulk een overeenkomst niet is,en de Regenten het recht om te regeeren niet hebben. I I I. De beginfelen, die ik geftaafd hebbe, bewijzen dat de perfooneele zekerheid het eenige of ten minften het voornaame oogmerk IS is*  §C 133 )8 is, 't welk de menfchen kunnen gehad hebben , in het oprigten der burgerlijke Maatfchappijen, want het eenige geluk, of om beter te zeggen de eenige middelen om gelukkig te zijn, welke een mensch van andere menfchen kan verwagten, is , dat zij hem die zekerheid bezorgen ; en zoo hij deze zekerheid (welke in niets anders beftaat dan in het voordeel van niet ontrust te worden in het vrije gebruik zijner vermogens) van hen rerkrijgt, zal hem zulks genoeg zijn om gelukkig te wezen van 't oogenbiik af dat hij het begeert te zijn. Dit zoo zijnde, dan is het klaar , dat er geene Maatfchappij kan beftaan, dat men er zelfs geene kan onderftellen te beftaan , welks Leden , onder el-, kanderen, geene 't zij uitdruklijke, 't zij ten minften ftilzwijgende overeenkomst gemaakt zouden hebben, om in vrede te leven; om wederzijds elkanders rechten niet te kwetfen om hunne verbintenisfen getrouwlijk te vervullen ; en om, (zoo zij dienftig vinden zich Opperhoofden te kiezen en zich aan wetten te onderwerpen) een iegelijk in 't bijzonder aaar  SC 139 )& naar die wetten te leven, en die Opperhoofden te gehoörzaamen. Deze overeenkomst is vroeger dan alle maatfchappelijke bedingen, cn daar van onafhanglijk. Dezelve moet altijd onderlteld worden in wezen te zijn. Deze overeenkomst geeft niet alleen aan de wetten maar ook aan de bijzondere overeenkomften welke de menfchen in de famenïeving onderling maaken, een fterkte, welke zij niet zouden hebben, zoo zij gemaakt waren door menfchen, die niet te famen in een Maatfchappij leefden. Het is van zelfs klaar, dat men, zoo dra deze overeenkomst beftaat , niet meer , in gebreke kan blijven, verbintenisfen na te komen, welke men met een enkel Lid der Maatfchappij heeft aangegaan, zonder te kort te doen aan zijne verpligting jegens alle de Leden : maar er is nog een aanmerking van een anderen aart te maaken, welke mijne Helling bevestigt. Ik heb gezegd dat alle overeenkomst nietig is, welke tot oogmerk heeft de rechten van  K ho >! van een derden te kwetfen. Ik heb bovendien gezegd, dat men het recht niet heeft, om zijne verbintenisfen, fchoon in heur beginfel beftaanbaar zijnde te vervullen, zoo dra men, om die te vervullen , in een bijzonder geval , de rechten van een derden ■> maar in de minst gewichtige omftandigheid zou moeten kwetfen of zelfs maar waagen dezelve te kwetfen. Men behoeft op dit laatfte beginfel maar eer weinig door te denken, om te \*oelen, dat de menfchen op de overeenkomften welke zij onderling aangaan , geen ftaat zouden kunnen maaken, zoo er niet eenfoortvan algemeene overeenkomst tusfehen hen plaats had , die hen in bijzondere gevallen, vrijheid geelt werkfaam te zijn, wanneer er maar een oneindig geringe kwetfing uit ontftaat of wel wanneer 't gev- ar van te kwetfen zeer klein, en de kwetfing welke men vreest te zullen toebrengen, in zich zelve zeer ligt is : want behalven dat het zeer moeielp zou zijn voortekomen, dat zich niet elk oogenblik omftandigheden op deden , gefchikt om de handelende par-  sc mi 51 partijen befchroomd tc maaken en te weef houden van werkfaam te zijn , is het klaar dat menfchen van kwaade trouw niet felden, befchroomdheden van dezen aart zouden voorwenden, om zich van hunne verbintenisfen te onflaan. Zoo men, 't geen ik gezegd hebbe, overpeinst, zal men voelen. i° Dat men nooit van de zijde der Leden eener Maatfchappij kan onderftellen een toeftemming welke een overeenkomst zou wettigen , ten oogmerk hebbende de rechten van een derden te kwetfen, en die bij gevolg in haar beginfel nietig was. 2* Dat men even min kan onderftellen , dat de Leden der Maatfchappij hebben bewilligd dat men hunne rechten zoude mogen kwetfen, om zijne verbintenisfen te vervullen, wanneer men klaarlijk ziet, dat er die kwetfing uit zal volgen en dat dezelve zwaar is. Maar , zoo de naauwgezetheid in het vervullen zijner verbintenisfen, een zaak van meer belang in de Maatfchappij is, dan de al te fchroomachtige zorg om, in bijzonde-  dere gevallen, de rechten van een derden, door het vervullen der verbintenisfen die men heeft aangegaan, niet te kwetfen; en zoo men onderftellen moet dat de menfchen in maatfchappij levende , hebben afgeftaan van die rechten , wier geftrenge inachtneming voor hen zeiven lastig en nadeelig zijn zoude, dan zal men voelen. 30 Dat alle de Leden der Maatfchappij moeten geacht worden bewilligd te hebben, dat men het vervullen zijner verbintenisfen niet nalaaten. (iu Ingevalle door die ver» vulling, maar eene oneindige ligte of geringe kwetfing van een anders rechten veroorzaakt zoude werden ; of wel (2° wanneer die kwetfing, wel zwaarder,doch zeer onzeker zoude zijn; en met nog veel meer,reden.) 3" Wanneer de kwetfing onzeker en teffens ligt, en zelfs van weinig waarfchijnlijkheid zoude zijn. Maar deze algemeene toeftemming geeft aan de bijzondere overeenkomften een fterkte, eene zekerheid welke zij niet zoude hebben, zoo ze gemaakt waren tusfehen afzonderlijk, buiten een maatfchappij, levende men-  §c 143 m tnenfchen : want men mag zelfs de aller geringfte rechten van een mensch niet kwetfen, noch in gevaar brengen van gekwetst te worden, ten zij hij er in bewillige of geacht kan worden er in bewilligd te hebben. Deze maatfchapüjke overeenkomst is ook de grondflag der gehoorzaamheid welke de bijzondere Leden der Maatfchappij aan de Wetten, hoe die ook mogen zijn, en zelfs aan Overweldigers fchuldig zijn. In derdaad, zoo men onderftellen moet dat de menfchen bewilligen in alles, zonder 't welk het hen onmogelijk is dat oogmerk te bereiken, waartoe zij door alle hunne daaden toonen dat zij wenfchen te ge. raakcn, en zoo de zekerheid hun oogmerk is in het oprigtendermaatfchappijen i dan is het klaar (hoeonregtvaardig en geweldig de wetten en regeering ook mogen zijn) dat de bijzondere Leden der Maatfchappij moeten geacht worden te hebben bewilligd, in onderwerping aan die wetten en Regeerders te leven, zoo lang de Maatfchappij niet zal goedvinden, ©f de macht niet zal hebban, om haare rechten  SC 144 3 ten terug te nemen. Het kwaad, hoe groot men het ook Helle, zal altijd minder wezen, dan het zijn zoude indien de onderzaaten zich mede veroorloofden de wetten te fchenden : want dan zouden er zoo veele willekeurigen (■despooten') als burgers zijn. Maar, zoo de gehoorzaamheid, welke men in dit geval aan de wetten fchuldig is, verfchilt van die gehoorzaamheid welke men verpligt is te bewijzen aan menfchen , aan welke men zich verbonden heeft te gehoörzaamen ; (daar inne dat men deze laatften niet verpligt is te gehoörzaamen, dan wanneer zij iets bevelen waar toe zij gerechtigd zijn, terwijl men gehouden is, om de reeds door mij gemelde reden, aan de wetten te gehoörzaamen, zelfs wanneer die gegeeven zijn door de zulken die geen recht hadden dezelve te geven) is dezelve gehoorzaamheid ook zeer verfchillende, van die welke men aan de wetten en den ftaat fchuldig is, wanneer er een overeenkomst der Maatfchappij plaats heeft, altijd is de overeen> komst, welke alle de burgers onderling hebben  SC 145 3g ben aangegaan, het rigtfnoer van derzelvcr gehoorzaamheid, maar, i° hoe uitdruklijker en klaarder die overeenkomst zelve is , en 2° hoe meer gelijkheid er is tusfehen het oogmerk dier overeenkomst en het oogmerk der geenen die 't beftier in handen hebben — zoo veel te levendiger zal de gehoorzaamheid zijn. Het oogmerk der overeenkomst van de Maatfchappij is altijd het welzijn dcrzelve: Als men , dieshalve, een wettige overeenkomst der maatfchappij heeft, dan is het oogmerk derzelve dat gehoorzaamheid volkomen zij. Als men integendeel zulk een wettige overeenkomst niet heeft, en er bij gevolg geen recht tot bevelen is , dan is het oogmerk der overeenkomst, in het afvorderen van gehoorzaamheid, eeniglijk gegrond op de begeerte der vreedé; én de noodzaak-' lijkheid van een minder, boven een grooter kwaad, te verkiezen; de voikomene gehoorzaamheid zal gevolglijk zich bepaalen , tot het in acht nemen der verbiedende wetten,' fnaar men zal zich niet verpligt oordeelen, K" Orrr  om de gebiedende wetten , ter uitvoer te brengen, immers niet met de vereischtenaauwkeurigheid en zoo de wetten iets voorfchreven, 't welk ftrijdlg was of fcheen te zijn tegen de natuurlijke rechten der burgers,• en met nog meer reden , zoo die wetten iets voorfchreven, of de Regeerders eenige bevelen gaven, welke aan de Leden der Maatfchappij toefcheenen te ftrijden , tegen de rechten der maatfchappij zelve , zou men , teregt, begrijpen verpligt te zijn, om daar aan niet te gehoörzaamen. Laaten we een oogenblik overdenken, de gcfteldheid, waar in de bijzondere burgers, en die waar in de uitvoerders der wetten zich in elke dier beide gevallen zouden bevinden; naamlijk, eerst onderftellende, dat er in den ftaat geen wettig recht van gebieden was , en dan ver volgends Hellende, dat er zulk een recht wei plaats had. EER  %( H7 DB EERSTK GEVAL. In 'f welk men onderjlelt, dat er geen recht van gebieden plaats heeft. Gesteldheid der bijzondere burgers. i° Dezelve zouden volmaakt verpligt zijn niets te doen ftrijdig tegen de verbiedende wetten, ten ware die wetten hen zei ven het gebruik van hunne natuurlijke rechten vet» boden, (tn) 2" Zelfs (jn) Misfchien zal men mij vraagen, wat ikverftaa door 's menfchen natuurlijke rechten, of rechten Van den ecrften rang. De beginfels, welke ik geftaafd hebben, geven het antwoord, op deze vraag, aan de hand. Ieder mensch heeft recht om gelukkig te zijn : geen mensch heeft dieshalven recht om 't geluk van een ander te verhinderen maar welk foort van geluk is het, waar toe ieder mensch recht heeft» Men vindt menfchen die zeer moeielijk te vergenoegen zijn , en anderen wier geluk door niets ge^ ftoard kan worden. ——* Als men zegt dat ieder menscfc K. 2  IC 148 )B 20 Zelfs in dit geval zou het van hen altijd beter gedaan zijn te gehoörzaamen, dan niétte gehoörzaamen. Het gehoörzaamen , zou, naar den aart van't geval of eene onvolkomene verpligting , of zoo het zelfs zulk eene verpligting niet ware, echter altijd een braave daad zijn,- dat is ménsCh recto heeft om gelukkig fe zijn , kan daar mede niet bedoeld worde, noch dat geluk 't welk de eerstgemelde zoeken, noch dat 't welk de laatften Zich zeiven weeten te bezorgen ; want geen mensen' heeft recht om te vergen da* man zijne eigenzinnigheden opvolge, en men heeft ook geen recht, om van eenig mensch te vorderen dat hij een Wijsgeer. Zijzoo *t geluk in 't gemis van fmerten beftaat, kunnen alle menfchen gelukkig zijn, zonder dat hét geluk van den eenen gegrond zij op het ongelnk van een ander Dieshalven moet de gefteldheid van ieder mensen zoodaanig zijn , dat, zoo hij ongelukkig is , zulks veroorzaakt werde door zijn eigen fchuld of door toevallige omftandigbeden, maarniet door den wil zijner rnedemenfehen. Bü gevolg heeft ieder mensch recht tot all' 't geen hem nodig is om 7ich te beveiligon voor fmerten,die hij zich zeiven niet aandoet. Dit denkbeeld bevat alle de rechten van den ecrften rang. Behalven deze rechten heeft ieder mensch nog recht tot alles, Wat hij verkrijgen kanzonder eens anders rechten te-  SC 149 » is te zeggen, zoo veel prijswaardiger, als de verpligting tot die gehoorzaamheid min fterk zijn zoude. 3o Zij zouden volmaakt verpligt zijn in geen geval de wetten ten behoeve van een derden te fchenden (dat is te zeggen , dat zij ten gevalle van n?en derden niet zouden mo- te kwetfen. Zrjt gelukkig! maar niet ten kosten vao een ander! Deze Grondregel behelst de geheele zeden-kunde, i Twee zaaken bepaalen dieshalven den aart van onze rechten en van onze plichten : namelijk onze natuurlijke behoeften en de bezitting. De laatfte is genoeg om een volmaakt recht te geven, wanneer er van de andere zijde geene natuurlijke behoeften te°-en over ftaan : maar wanneer d'een iets bezit ei» dender het zelve Wig heeft, dan heeft de bezitter maar een volkomen recht, om het te behouden, en de ander een volkomen recht, om het van hem te eifchen. Doch zoo het noodig is tot de bdweftcm van -beiden dan is het volkomen recht aan de zule van den bezitter: en de andere heeft dan maar een onvolkomen recht, om het te vorderen Onze voikomene rechten onderftellen niet altijd, aan de zijde der te. genpartij eene voikomene verpligting. Ik zal gelegenheid hebben deze ftoffe, in een ander werk, nog b* ter te ontwikkelen. K 3  mogen , op eene bij de wetten verbodene wijze, werkfaam zijn, zonder aan eene volmaakte verpligting te kort te doen) hoe onrechtvaardig die wetten hen ook zouden mogen toefchijnen. Want hoe zeer men zich niet kan veroorlooven te onderftellen, zoo jang er maar een ftilzwijgende overeenkomst der Maatfchappij plaats 'heeft, dat de Leden derzelvc, ieder voor zich in 't bijzonder , bewilligd zouden hebben , om ter bevordering der vreede, afftand te doen, van hunne openbaare perfoonlijke rechten , immers niet wanneer dezelve hen van veel belang waren; moet men echter ^rdcrftellen ■> dat zij bewilligd hebben zich niet te zullen bemoeien met de zaaken van anderen, en zich niet te zullen opwerpen tot beacrdeelers deiwetten 1 want indien een ieder daar over wijde rechter zijn, en begeerde dat zijne Reden beflisfen zoude over de begaanbaarheid der wetten, is het klaar, dat geene Maatfchappij zou kunnen beftaan, 4° Zij gouden niet geacht kunnen wor', im, verder dan onvolmaakt verpligt te zijn, tot  tot het gehoörzaamen, aan gebiedende wetten; en zoo die wetten, zaaken geboden , welke ftrijdig waren tegen de rechten van een derden, is het klaar , dat zij in gewichtige gevallen en als de kwetfing der rechten van een derden bewijsbaar ware , verpligt zoude zijn, die geboden niet te gehoörzaamen. Zoo dieshalve (men vergunne mij dit andermaal te mogen zeggen) de wetten alleen verbiedende en niet gebiedende waren zouden dezelve, hoe gebrekig zij ook mogten zijn in 't verbieden, bij voorbeeld, van daaden, welke noch regtftreeks noch van der zijde ftrijdig konden zijn tegen de perfoonlijke veiligheid , ten minften , dc bijzondere burgers nooit in verlegenheid brengen, en deze zouden zeer goede burgers kunnen zijn en in onderwerpingen aan de wetten kunnen leven, zelfs onder de gebrekigfte en onregtvaardigfte regeeringen/ Maar het is niet even eens gefteld met de Regeerings • perfoonen en uitvoerders der wet ten in 't algemeen, die door bijzondere overeenkomften aan den ftaat verbonden zijn. K 4 In'  SC 152 )i Indien deze zich konden befchouwen als eeniglijk verbonden aan den perfoon van den Souverain ; zoo zij geoordeeld konden worden , in zijn dienst te zijn en niet in dienst van den Staat, zouden zij, hoe klaar en wel ingerigt hunne overeenkomften, met Hem ook mogten zijn , zich bijna nooit in 't geval bevinden van te kunnen werkfaam zijn : want om daartoe gerechtigd te zijn , zouden zij zeker moeten zijn van memands recht te zullen kwetfen : zoo dra zij ten dien opzichte eenigen twijffel hadden, zouden zij niet meer mogen gehoörzaamen. Maar te twijiTelcn is de meest gewoone ftaat der. menfchen. Zelfs de uitvoerders der wetten, zouden de fchuldigen niet kunnen ftraffen. Als de uitvoerders der wetten in dienst zijn van den Staat dan is derzelvcr gcfteldhcid, zelfs in de onderftelling, dat er geen wettige overeenkomst der Maatfchappij plaats heeft, zeer verfchillende. Maar men ziet ligtelijk dat er nog een allergrootst onderfcheid is tusfehen dclaatstgemeldc gefteldhcid, en, die, waar in zij zich zouden bevinden, wan-  & 153 5§ wanneer er een wettige overeenkomst der Maatfchappij was. Want dc twijffeling, of zij door ?t uitvoeren der wetten, en voor al der bevelen, welke zij van hunne Opperhoofden zouden ontvangen, de rechten van een derden zouden kwetfen, zou aan hunne gehoorzaamheid den vereischten iever ontnemen ; en gefield dat dezelve al niet ontbreken zoude, in de gevallen, waar in 't alleen de rechten van bijzondere perfoonen en het ftiptclijk opvolgen der wetten betrof, uit hoofde dat deftilzwijgende overeenkomst der Maatfchappij hunne befchroomdheid, ten dien opzichte zou kunnen en zelfs zou moeten gerust Hellen 00 zou het hen ten minften aan (af) Zoo.de ftilzwijgende overeenkomst der Maatfchappij, fterkte geeft aan de overeenkomften, welke de Leden der Maatfchappij onderling aangaan , met hen vrijheid te geven , om zich van de naauwkeurigheid in 't vervullen hunner verbintenis niet te laaten aftrekken, door ligte twijfelingen , of zij door die vervulling, de rechten van een derden niet zouden kwetfen; dan is het klaaf, dat dezelve overeenkomst met noj K 5  SC 154 }g aan genoegfaamen iever ontbreken, wanneer hunne twijffelingen zeer zwaar-wichtig waren, en niet ontftonden over het uitvoeren van wetten, maar van bevelen. En zoo zij in 't geval waren van te twijffelen of de bevelen die men hen geeft, al of niet ftrijden tegen de rechten van de Maatfchappij zelye, is het klaar dat zij niet zouden mogen gehoörzaamen : want, zoo lang de overeenkomst der Maatfchappij niet uitdruklijk fprcekt, kan men niet vermoeden, dat zij in zoodanige twijffeling zou veroorlooven werkfaam te zijn. TWEE nog veel meer reden de uitvoerders der wetten machtigt, om zich van die uitvoering door geene zelfs veet zwaardere twijffelingen,dan de evengemelde , niette laaten w eèrhouden.  SC i55 p TWEEDE GEVAL. In 'i welk men een wettige overeenkomst der Maatfchappij onderftelt. Jn dit geval zou de verpligting tot gehoörzaamen altijd volmaakt zijn : die gehoorzaamheid zou bij gevolg een zeer givoote werkfaamheid hebben; en die werkfaamheid zou meer of min ievcrig zijn, naar maate dat de overeenkomst der Maatfchappij meer of min volkomen was. Wanneer men een nieuwe inrigting van het beftier eener Maatfchappij wilde maaken, zouden alle de Leden derzelve , dat is te zeggen, de Natie of haare vertegenwoordigers , aan alle burgers en' in 't bijzonder aan de uitvoerders der wetten moeten opleggen ■> de wetten altijd naar de letter te gehoörzaamen en te doen uitvoeren zonder zich te ontrusten, of zij door dat gehoorgaamen of uitvoeren de rechten der bijzon- 4Sfi  §c 156 m dere Leden, en zelfs die van de Maatfchappij in 't algemeen, al of niet zouden kwetfen. Indien men , aan d'cenc kant overdenkt dat er nooit perfoonlijke zekerheid zal zijn, zoo lang men zich veroorloven zal over de wetten te redeneeren; en dat het eenige middel om de willekeurige macht der Opperhoofden en onderhoorigen voqrtekomen , beftaat in 't verbieden van alle uitlegging der wetten, en alle voorwendfels tot willekeurige rechtsplegingen weg te nemen, dan zal men de noodzaaklijkheid voelen van zulk een algemeene wet : en zoo men aan den anderen kant in overweging neemt dat geene overeenkomst noch wet , hen die aan dezelve onderworpen zijn, kan bevoegd maaken, om een volmaakten plicht te overtreden, dat is te zeggen om de rechten van een derden te fchenden , dan zal men voelen hoe noodzakelijk het is, dat deze algemeene wet gemaakt zij door alle de burgers of ten minften door hunne vertegenwoordigers, en dat ze het ultwerkfel zij van een duidelijke en door  tc i57 )£ door hen onder eikanderen vrijwillig gemaakte overeenkomst : want van dat tijdftip af zal men, Welke de gevolgen van die wet ook mogen zijn, geene ongerustheid meer kunnen hebben, dat men (door 't letterlijk gehoörzaamen of uitvoeren der wetten) de rechten der Maatfchappij, of van deszelfs Leden zou kunnen kwetfen. Daar ieder mensch bevoegd is van zijne rechten afftant te doen, en alle de burgers bewilligd , ja zelfs in mijne onderftelling , geeischt hebben dat men de wetten naar de letter zou uitvoeren , zonder dat men zich had te bekommeren, of zij al of niet ftrijdig waren tegen hunne rechten; is het klaar dat men die met der daad ter uitvoer mag brengen , zonder te vreezen dat ze onregtvaardig zijn, of immers zonder te vrezen, dat men, met dezelve uittevoeren , eene onrégtvaardigheid begaat.  %C 158 )® BESLUIT. IVXen ziet uit al 't geen ik gezegd hebbe, dat, hoe duidelijker de wetten zijn , en hoe baarblijkelijker de wettigheid van de overeenkomst der Maatfchappij is ; de gehoorzaamheid ook zoo veel werkfaamer en bij gevolg de macht der Regeerders , zo® veel te uitgeftrekter zijn zal. Men ziet er uit, dat zelfs de macht, welke de Monarchen, over hunne legers oetf enen, verre van erdoor verzwakt te worden des te meer fterkte zou hebben, wanneer die legers in plaats van in hunnen perfoonlijkcn dienst te zijn, in den dienst waren van den Staat; en vooral, zoo de gevallen , in welke de legers hen niet zouden moeten gehoörzaamen, in de conftitutie waren uitgedrukt ; en dat er teffens bij ftondt uitgedrukt, dat zij in alle de niet uitgezonderde gevallen, verpligt zoude zijn den Vorst blindeling te gehoörzaamen. Dit  SC 159 Dit nu is het geen ik in deze paragraaf heb willen betoogen. Op het einde der eerste Paragraaf (bladz. 67.) heb ik gezegd dat de Souverain de macht niet moet hebben, om de vastgeftelde orde te veranderen , zonder de uitdruklijke toeftemming der Natie, en dat men bij gevolg, in de conftitutie moet-uitdrukken, wat men verftaat door het veranderen der vastgeftelde orde, en wat door heerfchen of regeeren. Dit is een noodzaaklijk gevolg van alle de beginfels welke ik reeds geftaafd hebbe. Laaten de Vorften wel regeeren en zij zullen altijd genoeg te doen vinden. Zou de opvolger van eea groot Vorst, zeer te beklaagen zijn, om dat hij de orde, waar in hij het Rijk vondt, niet konde omkeeren ? Het komt mij voor dat de Monarchen zeiven, zoo zij het overdenken, wenfchen zullen dat het goede 't welk zij met overleg der Natie aan dezelve doen of kunnen doen , door hunne opvolgers niet weder veranderd moge werden.  li? y& § ui Wat is het eigenlijk, 't geen ons hedendaags het drukkende der willekeurige macht het meest doet gevoelen? 't Is ontegenzeglijk die lust om de vastgeftelde orde te veranderen, welke de Opperhoofden der volken overal bevangen heeft zoo zij zich bepaalden, om de werking der in wezen zijnde wetten, hoe flcgt die ook mogten zijn te handhaven, zou men vrij minder reden van klaagen hebben. Maar, wat blaast hen die zucht tot hervormen in? 't is de begeerte, om goed té doen : 't is aan den cenen kant, de overtuiging , welke ieder denkend mensch in zijn binnenfte gevoelt, dat .er om dc menfchen gelukkiger te maaken, dan zij zijn , in deidaad zeer groote hervormingen noodig zijn , en aan den anderen kant de gemakiijkheid , met welke men het kwaad ziende, zich zeiven voorftelt, dat men bekwaam genoeg zal zijn, om het te verhelpen. Men had aan de Vorften moeten zeggen; dat  SC «ft )& dat de wesehlijkfte zaak voor 't geluk de? menfchen is, hen niet'te bekommeren, hen in rust te laaten; dat men om de menfchert misfchien gelukkig te maaken , niet moet beginnen met hen zeker ongelukkig te maa^ ken. Maar wie heeft hen dit nog gezegdf Zeggen hen dit die veelvuldige gefchrifteh welke federt een halve eeuw Europa overftroomen? Zeggen hen dit die redentwisters van den tweeden rang, die niet fchrij ven, noch zelfs verftaan wat men fchrij ft, maar die kas kelen, en alles wat zij niet verftaan in een befpotlijk licht tragten te ftellen; die nooit hunne eigene krachten mistrouwen, en niet weten wat twijffelen is ? Zoo de valfche Wijsgeerte kwaad doet* was het te wenfehen dat de waare Wijsgeerte* daar mede nut decde : en zoo zij daar toé geraakte , zouden wij zelfs aan de eerfte dankweten * dat zij het gevaarlijk tijdftip ver-1 haast had, 't welk bij gevolg de geneezing van een gedeelte der kwaaien van 't mensch* dom had medegebragt. De geest van hervorming heeft het kwaad L ver:.  IC löa $ veroorzaakt : ondertusfchen is het zeker dat wij een hervormer noodig hebben. De menfchen moeten eene inrigting hunner maatfchappij hebben, zeer verfchillende van die onder wcike zij thans leven. Dewijl hunne reden rijper is, moeten zij een Regeering hebben, door de gezonde reden, en een gemeencovcreenftemming, en niet door de eigenzinnigheid en bij toeval gevormd. Zij hebben tot hervormen noodig een opperheerfcher, die, van deze waarheden overreed» met orerlèg der Natie, wil werkfaam zijn, om een Regeering vast te ftellen, waar van zij zich een duurzaam geluk, dat is te zeggen eene duurzaame vrijheid en zekerheid kan belooven. Die hervormer moet de wettige Souverain zijn : want dit is niet alleen het wettigfte ■> maar ook het kortfte middel bm dat oogmerk te bereiken, en Hij behoort niets te doen dan met medeftemming der Natie , dewijl dit dc eenige wettige wijze van handelen (in dit geval) is, en dat het onmogelijk is , hoe verligt men hem ook Helle, dat Hij, alleen op eigen gezag te werk gaande  de, vertrouwen inboezemen, en gevolglijk toe zijn oogmerk komen kan. Een man > wiens oogmerken zuiver zijn, en die van zijn, zaak zeker is, behoeft niet te vreezen, om wettiglijk te handelen. Zoo h'ij aan de algemeene goedkeuring , — aan de bewilliging van allen , wier eigenbelang hen niet noopt, om zich tegen zijne inzichten te verzetten, twijffelt, dan mistrouwe hij zijn eigen ontwerp; en moet er dicshalve niet mede voortgaan. De nieuwe inrigting of orde der Maatfchappij moet door de Natie zijn vastgefteid; niet alleen , om dat dit de eenige wettige manier van handelen, maar ook om dat het de zekerfte is , tot het bekomen van een goed Regeer-beftier. Een mensch, of eeri klein getal menfchen, kan zich zeiven bedriegen ; maar dit kan men vermoeden Van een groot aantal belangelooze en genoegfaam ver; ligte mannen. Zoo men mij zegt, dat geen Souverairt immer eene diergelijke wijze van handelen zal foeftaan, zal ik hem antwoorden, dat ik het  fC 164 yh tegendeel gcloove. 't Is niet de goe¬ de wil der Souverainen , maar alleen de mocijelijkheid om het üitte voeren, en de onkunde der re?tc maatregelen, welke daartoe genomen moeten worden, die Hen te rug houdt. Men zegt dat het Hen aan den wil mangelt. Ik wenschte dat dit de eenige hinderpaal voor der menfchen geluk ware. Dan zou ik zeg. gen : zoo hen dc Wil onbreekt dan moet men in Hen dien wil doen opkomen : dan moet men hen doen willen, niet door averregtfche , maar door regclregte en ongeveinsde middelen, welke alleen waardig zijn, om door menfchen, die 't goede bedoelen, in 't werk gefield te worden. Hetvraagftuk, hoe men , zonder zich ftrafwaardig te maaken, Hen die de Oppermacht in handen hebben, zonder hunne legers te fchroomen, en zonder hunne rechten te fchenden , kan noodzaaken , voor de baarblijkclijkheid te wijken , is niet moeijelijk op te losfen. Er is bijna geen mensch in de wereld (men Helle hem goed-of kwaadwillig) die zich  zich onttrekken' zal aan een onderneming, welke men hem overtuigend bewijzen zal noodzaakelijk te zijn voor het geluk van 't mcnfchelijk gedacht, 't Is altijd de onzekerheid, het gebrek van baarblijkclijkheid der nuttigheid eener zaak, die den goedwilligen belet, zich over te geven, of den kwaadwilligen ten voorwcndfel ftrekt, om zich te onttrekken aan 't geen men hem voorftelt. Ik ben van deze waarheid zoo overreed , dat ik durf verzekeren , dat het onmogelijk is, dat er niet ten minften één voornaam Souverain in Europa zal gevonden worden, die, wanneer wij de klaarblijkelijkheid aan onze zijde hebben,zich aan dezelve zal onderwerpen,maar, als wij er één in dat fpoor hebben, dan hebben wij alles wat we behoeven : die eene zal er den roem van hebben; de andere Souverainen , door de kracht van zulk een voorbeeld medegefleept, zullen zich niet kunnen weerhouden het te volgen. 't Is niet genoeg aan iemand te zeggen : doet die of deze zaak; 't is zelfs niet genoeg hem te bewijzen, dat die zaak, zoo ze moge- l 3 m  lijk was, ook nuttig zoude zijn; maar men behoort hem ook te zeggen, hoe hij zich daar in moet gedragen. 't Is dicshalven de fchuld niet van dc Souverainen , maar van hen , die op zich genomen hebben , 't menschdom te verlichten, dat wij nog zoo, weinig gevorderd zijn : pf, om netter te {preken, en nog rechtvaar-, diger te zijn, 't is grootcndeels, in de mceielijkheid der zaak zelve, dat wij dc oorzaak dier geringe vordering moeten zoeken. Men ftelle zich eens een Vorst voor, diemet alle opregtheid het goede begeerde, die zelf in zijn binneufte overtuigd was van de waarheid van alP 't geen ik in dit gefchrift gezegd hebbe, die de deugd of zijn roem genoeg beminde, om van gocderharte een gedeelte zijner macht, en zelfs zoo het noodig ware (doch 't welk ik zeer verre af ben van te gelpoven dat ooit noodig kan zijn,) zijn geheele Imacht af te ftaan, om, eenftemmig. met zijne Natie, eene zoodaanjge orde der Maatfchappij vasteftellen als men begeerde; nu vraag ik ? v\;at zou zulk een Vorst moeten  SC 167 )g ten doen , om als ccn voorzichtig man te handelen? Zoo de Wijsgeerte dezer eeuw het zoo verre niet gebragt heeft, van op eene duidelijke en naauwkeurige wijze deze vraag, of wel de vraagen welke daar in bcfloten liggen, en zoo ftraks door mij ontwikkeld zullen worden,te kunnen beantwoorden; dan moet ik zeggen : laat ons ophouden de Vor. ften te laaken, dewijl wij zeiven niet weten wat wij in hunne plaatfe doen zouden : laaten we, verre van de gemoederen door onze ontijdige klachten te verhitten, den toorts, dien wij te vroeg ontftoken hebben, weder tragten te dooven; het tijdftip des geluks is dan nog niet gekomen. Maar zoo er, in tegendeel, gelijk men alle reden heeft te ftellen, een zeergroot aantal perfoonen in Europa gevonden wordt, wier denkbeelden juist genoeg zijn, om te weten wat zij, in de plaats van zulk een Vorst, zouden doen, laaten deze zulks dan op eene klaare wijze openleggen : laaten zij een raad geven, die onwederlegbaar is; . en zij L 4 2Ul-  IC 168 >g zullen gehoor erlangen. Al ware het zelfs, dat de Vorften het goede niet begeerden, 't is onverfchillig, de uitilag zal altijd dezelfde zijn. Een voorzichtig Vorst, die het goede be-. geert ■> zal eigenlijk niet zoeken of nodig hebben overtuigd te worden, dat de eenige wettige wijze, om een nieuwe orde der Maat-, fchappij vast te ftellen, zou zijn het famenroepen der Natie (want het is onmogelijk dat hij daar van niet reeds overtuigd zoude zijn) in onderftelling dat die bijeenroeping mogelijk ware; maar hij zal wenfehen overtuigd te worden van de mogelijkheid dier famenroeping, dat is te zeggen van de mogelijkheid om de Natie te doen vertegenwoordigen, in dier voege dat de wil der vertegenwoordigers, in waarheid gehouden kan wot* den de wil te zijn van 't geheele volk. Echter zal een voorzichtig Vorst, die het goede begeert, zijn, befluit niet uitltellcn , tot Hij vooraf overtuigd is, dat Hij, de Natic, op zulke of zulke wijze bij een roepen* de, met zekerheid, het oogmerk zal feerefe ken  sc i6j> >§ ken, om met dezelve een wettige orde der Maatfchappij vast te ftellen, van welke men zich een beftendig geluk kan belooven. Die overtuiging voor af tc hebben is bijna onmogelijk , en 'geenszins noodzakelijk. Een Vorst, die opregtelijk het goede wenscht, zal ook voelen, dat het geluk van 't menschdom, wel de moeite waardig is, om proefnemingen te doen al waren ze vruchteloos: maar, Hij zal er niet toe overgaan , zoo lang Hij onzeker is, of Hij, met de Natie bij een te roepen, geen gevaar zal loopen, zich zei ven onder voogdij te ftellen, zonder dat er cenig voordeel voor het volk uit volge, dat is te zeggen, of Hij zich niet bloot ftclt, om die Natie, welker geluk Hij bedoelt, onder een veel harder juk dan de tegenwoordige willekeurige Mmarchaale macht, te doen bukken. 1 Wanneer men dicshalven aan zulk een Vorst een plan voorleide ecner Volks-vergadering , waar van men Hem de mogelijkheid der uitvoering aantoonde; en dat men Hem klaarblijkelijk bewees :] Dat, indien L 5 Hij  SC 170 )© Hij de Hem voorgeftelde wijze, om de Natie te doen vertegenwoordigen, voigde, de nieuwe orde der Maatfchappij , weike Hij met medeftemming van die vertegenwoordigers zou vastftellen , of wel de overeenkomften, welke Hij met hen zou maaken, betreklijk tot de wijze, waarop Hij zich zou moeten gedraagen, om een nieuwe orde der Maatfchappij vast te fteilerh, in 'waarheid met bewilliging van de geheele Natie gemaakt zouden zijn. 2Q Dat Hij met het voorgeftelde plan te voigen, niets waagt, noch voor zich zclven noch voor zijn volk; dan is het klaar, dat die Vorst dit plan zal aannemen, vooral, zoo het Hem, in plaats van door een enkel perfoon, konde worden, overgegeven,goedgekeurd en geweekend-, door een zeer groot getal perfooncn van onderfchcidene rangen, en vooral uit verfchillende gewesten van het rijk; en wel van zoodaanige perfoonen wier begaafdheden en braafheid algemeen erkend waren. De baarblijkelijkheid zelve verkrijgt een hoogeren trap, door de verceniging eener mee-  IC W )i menigte verligte fteniracn , of om beter te zeggen, wij worden van de klaarblijkelijkheid ecncr voorgeftelde zaak niet overtuigd dan door deze vereeniging van ftemraen. 't Is met de baarblijkelijkheid niet even eens als met de waarheid en dc overtuiging : de waarheid is maar eene; een zaak kan niet meerder of minder waar zijn : zoo is het ook (om naauwkeurig te (preken) met de overtuiging; men is overtuigd of men is het niet : maar men kan ongelijk hebben met overtuigd te Zijn. Er is geen noodzaaklijk verband tusfehen de overtuiging en de waarheid vaneen voorHel; de vaardigheid in zich te overtuigen is een uitwerkfel van dc onkunde : 't is met die vaardigheid dat de mensch begint : het twijffelen komt eerst naderhand. Dezelve is de jeugdige ftaat van onzen geest : de onderfcheiding van 't waare en yalfche is erde manlijke ouderdom van. De waarheid is in 't voorwerp ; de overtuiging in den geest.,' en de klaarblijkheid , in de uitwerking die dc zaak op de geesten der  der menfchen in 't algemeen heeft (c) om over die uitwerking te oordeelen is dc uitwerking die wij zèiven er van gevoelen ,' niet genoeg, want die uitwerking, is maar ééne eenige. De ondervinding der mogelijkheid van valfche fluitredenen bewijst ons deze ongenoegfaamheid. . 't Is eerst , na dat wij gezien hebben dat een voorhiel dezelfde uitwerking op alle dc Geesten of immers op een zeer groot getal heeft, dat wij de overtuiging bekomen van de klaarblijkelijkheid van 't zelve, ja zelfs van een wiskundige betooging. Ik erken dat wij kunnen voorzien, dat eene bctooging, door allen die dezelve met oplettendheid zullen lezen , voor klaarblijkelijk zal worden erkend : maar hoe Waarblijkend eene betooging ons ook moge toefchijnen, zeg ik dat ze het niet is , indien ze aan anderen niet klaarblijkend voorkomt. Het Co) Zal een voordel klaarblijkelijk zijn , dan is daar toe nodig i° dat hei waar zij: 2° dat het in dier voege Zij voorgedragen dat allen, ciie in ftaat zijn om het to verftaaa, er de waarheid, van erkennen..  K 173 & Het is bij gevolg, zeer natuurlijk, dat een fchriftelijk voorftel, op die wijze als ik gemeld hebbe ingeftelcb, meer uitwerking,zelfs bij een Vorst met de volmaakfte geneigdheid ten goede bezield, moet hebben, dan wanneer hem dat zelfde voorftel, maar door een of eenige weinige bijzondere perfoonen was overgegeven :een voorzigtigman mistrouwt, met reden, in zaaken van groot gewicht, zijn eigen doorzicht, en met nog meer reden, dat van een ander, wiens gevoelen geen algemeene toeftemming heeft. Een gefchrift, in dezer voege ingerigt en openlijk uitgegeven , zou nog twee andere groote uitwerkfels hebben. i° Dat een Vorst, die het daar in voorgeftelde plan , welks nuttigheid bij voorraad reeds erkend zou zijn , zoude volgen , een zeer groot vertrouwen aan de Natie zou inboezemen , er is toch een Vorst, die zulk een plan zou willen doorzetten , te meer aangelegen , dat hij de Natie vooraf over tuige van de zuiverheid zijner inzichten , dewijl alle ontwerpen , die ftrekken om  174 )| om 't Regeerings - beftier eenvouvvdiger té maaken , even daar door ook ftrekken om de willekeurige macht der onderhoorigen en der onderkruipers , te vernietigen of te Verminderen , en uit dien hoofde altijd de grootftc tegenkanting in de uitvoering zullen vinden. Men zal altijd trachten het volk te bedriegen en tegen een Vorst, in wien men diergelijke voornemens befpeurtj opterokkenem 2° Het tweede uitvverkfel zou zijn , dat de eerfte famenroeping der Natie , welke volgends dit plan gedaan was, reeds wettig zoude zijn, en gehouden zou kunnen worden, als met toeftemming der Natie gedaan: want, als men geen andere middelen , om iets te doen, heeft, moet men altijd voor wettig aanzien, 't geen gedaan wordt met goedvinden van een groot getal verligte en belangloozc perfoonen; en derzelver wil kan in zekeren zin geacht worden , de redelijke wil der Natie te zijn. Indien nu dit fchriftelijk ontwerp in dier voege als ik heb voorgefteld, kon zijn ingerigt  SC i75 )§ rigt, dat is te zeggen goedgekeurd en getee* kend door een groot aantal perfoonen van onderfcheidene rangen , en vooral uit verfchillende gewesten; eerwaardig door hunne begaafdheden en deugdfaamheid; indien het onwederlegbaar ware, indien het op zulk eene wijze fprak , dat het geene de minfte uitvluchten openliet aan de kwaadwilligheid der geenen , die er den Vorst van zouden tragten aftebrengen; zoo men er in bewees, dat het daar in voorgeftelde middel het eenige is, 't welk de Vorst, indien hij waarlijk het goede wenscht, moetin 't werk ftellen; en dat Hij dieshalven daartoe -moet befluiten of ftilzwijgend bekennen, dat het algemeene welzijn Hem onverfchillig is; indien men, in plaats van dat gefchrift aan één Vorst in het bijzonder, inteleveren, 't zelve door geheel Europa in het licht gaf; en het wierd dan erkend klaarblijkelijk te zijn; dan zeg ik, is het onmogelijk, d*at er niet ten minften één Vorst gevonden zou worden , die aan het daarin vervatte plan de hand zou leenen; en ik hou zelfs ftaande, dat alle of bijna alle de  dc Vorften het zullen aannemen : want er zijn geene of immers zeer weinige Vorften, die zelfs al ware het dat zij 't goede wenscheen, zulks zouden willen belijden; gelijk zij doen zouden , met het voorftel, indien het klaarblijkend ware , echter te verwerpen.— Niemand is er die niet voelt, dat alle de tegenwoordige Regeer-ftelfels kwaad zijn; en dat de eenige wettige wijze, om een nieuwe orde der Maatfchappij vast te ftellen , zou zijn, daar in met medeftemming der Natie te werk te gaan. Maar zoo men klaarblijkend bewees i° dat deze handelwijze mogelijk is, 2° dat er in het bijeenroepen der Natie op zulke -of zulk eene wijze geen gevaar voor de Souverainen gelegen is; dan is het klaar dat een Souverain ■> die, in weerwil dezer bewijzen, er niet toe overging daar door tooncn zoude dat het heil van 't mensch* dom Hem niet ter harte gaat. 't Is deze redenecring, welke mij doet zeggen, dat zoo men 't voorftel, waar van ik'fpreck, openbaar maakte , het zekerlijk aangenomen zou worden : want het komt mij onmogelijk voor, dat  dat er, onder het groot getal der Souverainen van Europa, niet één zoude zijn, wiens wil goed is, en die zoo veel prijs op de algemeene achting en op den roem niet ftelt, dat hij er iets voor zoude willen opofferen. Indien dicshalvcn het plan wel ingerigt mogte zijn, waagt men niet alleen niets met het zélve in 't licht te geven , maar men zal er waarfchijnlijk den ftaat der zaaken door doen Veranderen : doch zoo men geen kans ziet om het goed te maaken, moet men niet meer zeggen, dat het den Vorften aan goeden wil ontbreekt. Men kan iemand niet van gebrek aan goeden wil befchuldigcn, om dat hij een zaak van welks nuttigheid cn veiligheid , men zich zclven niet in ftaat bevindt hem te overtuigen niet wil ondernemen. Hoe kunt gij begeeren,dat een Souverain, welke goede inzichten Hij ook hebbe, het beftuit zoude flemen, om dc Natie bij een te roepen, zoo lang als Hij de mogelijkheid niet ziet om dezelve wcttiglijk te doen vertegenwoordigen, cn zoo lang Hij nog twijfelingen heeft, of hij door die famenrocping de M vei-  £C 1-8 )§ veiligheid der Natie zelve niet in gevaar zal ftellen ? Ik voel zeer wel de moeielijkh-eid, die het in heeft, om een zeer groot getal perfoonen te veréénigen en hen gezamenlijk een gel'chrift te doen opmaaken, goedkeuren, teekenen, en in 't licht geven. Ik voel, bij gevolg, ook de moeielijkheid welke in de uitvoering van het gefchrift, 'tgeen ik wenschte te zien in 't licht komen, gelegen kan zijn. Maar, zoo men het daarom als een volftrekte harfenfehim wilde rekenen, zouden dc vijanden der Volks - vergaderingen fchoon fpel hebben. Zij zouden dan zeggen : zoo er, onder alle de verligtfte en iteugdfaamite menfchen van geheel Europa, geen twee hondert, of geen hondert te vinden zijn , die gezamenlijk willen werkfaam zijn aan eene onderneming, zoo blijkbaar nuttig voor het menfchclijke geflacht , en zoo weinig gevaarlek voor hen zeiven , als die zoude zijn welke ik heb voorgefteld , hoe kan men zich dan vleien, dat men voorfpoediger zal zijn in eene geheele volksvergadering op een redelijke wijze te doen handelen, en met  T-79 Ts met dezelve eene nieuwe orde der Maatfchappij vast te ftellen , of ten minftcn met de. zelve ovcreentekomen over dc maatregelen welke men nemen moet om die tot ftand te brengen P Er beftaan in Europa genootfehappen, welke ik geheime genoemd heb, niet omdat het een geheim is, dat ze beftaan, maar om dat derzelver oogmerken en maatregelen geheim gehouden worden. Deze Genootfehappen zijn door alle Landen verfprcid , derzelvcr Leden hebben veel gemaklijker gelegenheid, dan wij overige, op ons zelvcn ftaandc, burgers om elkander hunne denkbeelden mede te doelen. Deze genootfehappen maaken, met onderlinge overeenftemming , ontwerpen , cn brengen die ten uitvoer : 't komt mij voor, dat deze genootfehappen bij gevolg veel voor uit zouden hebben in het doen opmaaken en in 't licht geven, van zulk een gefchrift, als ik voorftelle : en , zoo zij waarlijk het goede wenfehen , zoo als ik onderftelle, is het van hen, dat het menschdom deze weldaad moet verwagten; te meer daar zij noodM z wen*  SC 1S0 5g wcndig meer doorzicht moeten hebben dan wij, wier arbeid niet op een gemeen middenpunt uitloopt. Deze Genootfehappen denken te wel,om een denkbeeld te verachten, eenigh'jk om dat het door een ongeweiden, ontworpen is. — Er is zulk een verre afffcand tusfehen 't enkele uitdenken , en de uitvoering , dat de roem geheel en al aan hen zoude toekomen. Zoo hun opftel van uitwerking is, zullen de volken aan hen hun geluk verfchuldigd zijn, en is het van geen gevolg, dan zal het, 't is waar, een onnutte proef zijn; maar de menfchen doen zoo dikwijls vruchteloozen arbeid, als zij zich toeleggen om kwaad te doen, dat men, dunkt mij, wel eenigen ledigen tijd,in 't onzekere of het zonder vrucht zal zijn , mag hefteden, als het te doen is om 't geluk van 't menschdom te bevorderen. Wanneer er zulk een gefchrift in 't licht komt; 'twelk, na den tijd gehad'te hebben, om in de geesten rijp te worden en zich eigen te maaken, erkend word, onwederleg- baar  baar te zijn, en er dan geene Souverainen door worden overgehaald, zal ik erkennen, dat derzclver wil niet goed is- Tot zoo lange moet men mij toeftaan , daar aan te twijffelen, gelijk men mij ook moet toeftaan, om, indien zoodaaniggefchrift niet ten voorfchijn komt, te twijffelen aan den goeden wil, of ten minften aan het doorzicht, der gcencn van welke ik hier durve afeifchen , dat zij 't zelve in de wereld brengen. ■ Zoo de Souverainen (zegt men. nog) ons vraagen, met wat recht men zulk een gefchrift maakt , wat zal men hen antwoorden? Men zal hen antwoorden: uit hoofde van het recht, 't welk ieder mensch heeft, om openlijk zijn gevoelen te uiten : een recht 't welk de Souverainen niet mogen te keer te gaan, zoolang men geene daaden pleegt, maar zich bepaalt tot het vcrligten van zijn medemensch , cn vooral zich niet bemoeit met de zaaken van anderen. Nu heeft i° het gefchrift, welks uitgaave ik voorftel, geen ander oogmerk dan pm te vcrligten. 20 Het maaken eener nieuwe  SC )g we orde der Maatfchappij is de zaak der gantfche wereld; wij allen hoofd voor hoofd hebben er belang in : en 3° men zal ons, denk ik, het recht niet betwisten, om over ons zeiven waakfaam te zijn. Maar , laat men zich gerust ftellen. De Monarchen , zoo zij wijs zijn , zullen deze vraag niet doen. Verre van hem , die hen de middelen zal aanwijzen , om wettiglijk te werk te gaan in het maaken van een nieuwe orde der Maatfchappij , zulks kwalijk af te nemen, zullen zij 't hem tenhoogItcn dank weten : want zoo deze nieuwe orde wel kan worden ingerigt, (en het is waarfchijnlijk dat ze wel ingerigt zal zijn , indien de Natie wettiglijk vertegenwoordigd is) zullen zij , in plaatfe van in hunne macht te verliezen in tegendeel zekerlijk meer macht verkrijgen dan zij nu hebben. De eenhoofdige regeering, zal in de bedaar, de overweging van bclanglooze mannen, altijd de voorkeur gewinnen : en het willekeurig gedeelte hunner macht, dat zij zullen  ïen opofferen, zal hen honderdvoudig vergoed worden , door de vernietiging der eigendunkelijke macht van de onderhoorigenen indringers, en door de wettigheid zelve, waar mede de nieuwe orde der Maatfchappij vastgefteld zal zijn. EINDE.   ERRATA I s W INDISCH. GRJET Z. VERHANDELING OVER TWEE VRAAGKN, Cte plaatzen agter feladz. 183.)   De verre afwezigheid des vertalers van de pers heeft ten gevolge gehad, dat in dit werkje, behalven eenige verzuimde of kwalijk geplaatfte fcheidteekenen, de volgende feilen zijn ingeflopen, waarvan fommige dermaten zinhinderend en zinveranderend zijn, dar men noodig geoordeeld heeft derzelver verbeteringen aan de bezitters afzonderlijk af te geven, en bij alle de nog onafgegeven exemplaaren te voegen. 1. i reg. 12 ftaat ene onder- moet zijn eene onder¬ ling nnge 6 i inblusfehen uitblusfchen 7 13 voorwaarde voorwaarden 8 ii welKen welké 12 20 volftrek volflrekt 13 20 verlichtte verlichtfte 21 Dat 'T geen 34 at toe het toe aan het 22 21 dezijdeeene de eene zijde 23 , overgeef, overgeeft 23 16 voorkome voordfcome 24 i<5 bragt brengt 26 7 andere, anderen 28 23 zintuigen zinnen 32 13 geene geen 14 overweldig overweldigd 36 23 onderwerp onderwerpen 37 24 der des 43 16 omdat ' opdat 50 11 kennen kenne en 53 2 en moet door gehaald voorden g8 2 zoefte moet zijn zoetfte 17 invloed invloed maakte 59 19 tefeheppen te willen fehep- pen <5o 14 beroemde beroemdfte §J 6 graat graad bi. 62  bi. 62 reg. 24 fluttt om eigen moet zijn om op éigen 64 2 opdraagen op te dragen 66 22 voorfchreven voorgefchreven 74 27 juist pUnt 75 13 geven # geeft 83 a boven Republ. boven deRepubl. 84 10 aan tot 84 22 niet niets 86 12 één een 9° 6 eerfte eerden 92 6 niet niets 11 het die 93 20 zoodanige van zoodanige 94 3 nemen neme 95 1 een eene 12 doen doen doen 99 onderaan 106 15g 100 reg. 1 55 ?2 7 63 p4 io4 23 onderwerpen onderwerp ï07 20 aanhoudenheid aanhoudend- heid 110 11 t geen 't welk 116 3 14 19 126 11 voortvloeiend voortvloeiende I46 13 gehoorzaamheid de gehoor- zaamhcid 148 14 Wijsgeer. Zij Wijsgeer zij; Zoo 149 19 maareen vol- maareenon- komen , volkomen 151 6 aoude zouden 159 4 67 98 163 19 kan men ver- kan men niet moeden ve-moeden ï7ó 3 'tgoede wensch- 'tgoedeniet