I  BRIEVEN AAN M. B A I L L T.   BRIEVEN over £ den oorsprong der WETENSCHAPPEN, E n de herkomst, DEK. VOLKEREN van ASÏA. IN E E n I G B BRIEVEN van den heer M. B A I L L Y. Te AMSTERDAM, B y A. van der K R O E. MDCCLXXXI.   VOORBERIGT. ~\Tiemand, wien het denken lastig valjyf le; niemand, die te zwak van hoofd is, om eene famenfchakeling vanwaarfchynlykheden na te gaan, daar uit bewyzen te formeer en of gevolgen te trekken; niemand, die zig niet zo wel met eene gematigde werkzaamheid zyner verflandelyke vermogens, als met de oefening vanzynlighaam, kan verlustigen, neme dit Werkje in handen? Hoe bevallig het zelve gefchreven, hoe bchaaglyk de fiyl en wyze van Vwdragt, is, en hoe veel aanloklyker deszelfs lezing daardoor wordt, het vordert egter, ik moet het erkennen, Infpanning, om 'er het bedoelde vermaak en nut uit te haaien. Maar elk, die vermaak uit zyne redelyke werkzaamheid kan trekken; elk die zig als een denkend wezen kan yervrolyken; elk vooral, die belang fielt in de historie der Wetenfchappen na te gaan, en den vroeger en en tegenwoordigcnflaat van den Bol, waarop hy leeft, nauwkeuriger te kennen, leze en herleze het zelve met dat vermaak en nut, dat hy als dan niet misfcn kan daar uit te haaien. Een overoud Volk, thans verdelgd en * 3  vi VOORBERIGT. geheel vergeten, het Menfchelyk gejlagt te zien onder rigten, befchaaven, uitbreiden; Indie, China, Chaldea, Egypte, deverlichtfle Volkeren der Oudheid, hunne Kundigheden, hunneWetten, hunnen Godsdienst, van dat eerwaardig Volk te zien ontvangen ; die zegeningen uit het thans verkleumde Noorden te zien uitfpruiten, dat licht uit de tegenwoordige duisternis, als 7 ware , te zien opryzen, en die Landen, daar thans niets dan woestheid heerscht, niets dan elende wordt gevoeld, daar alles eene zieltoogende Natuur vertoont, als de voormaalige opgepropte verblyfplaatfen van talryke en gelukkige Volkeren te zien, terwyl de thans zo gunjlige klimaaten van Indie nog onbewoond, of, op zyn best, met eenige Horden van yerfchroeide Wilden beftagen waren; zie daar, onderwerpen, waarom zeg ik niet waarheden en ontdekkingen , want ik mag, dunkt my dien naam geven aan besluiten uit zo veele historische facla afgeleid, en met de geheele gejhldheid van de wereld zo blykbaar verbonden; zie daar dan onderwerpen; zie daar ontdekkingen en waarheden, die y der en Lezer, van die foort als ik bepaald heb, het lezen van dit Werkje met yver zal doen aanvangen; die yver, ik durf het hem beloven, zal zig tot den  VOORBERIGT. vn den einde toe flaande houden; ik durf my zelfs vleijen, dat, terwyl hy den y oor treffelyken Schryver het wierook van verfchuldigden- lof in zyn harte toezwaait, hy in het zelve tevens eenige erkentenis zal voelen voor den Vzrtaaler, die hem dit fluk doet onder de oogen komen. En mag ik niet hoopen, dat het zelfs zulke Lezers zal uitlokken, waarin de gevorderde vereischten juist zo volkomen niet gevonden worden ? Men vergunne my hier eene kortepasfage van den Heer bailly hy te brengen. ,, De een of ander Fitter, „ zegthy, zalmymogelyk tegenwerpen, „ wat raakt ons de weg, dien het licht van „ kennis heeft gehouden ? Wat hebben wy „ te maaken met dat vroegfle Folk, daar andere Vpikeren hunne kundigJieden van ,, gekregen hebben ?" Ik zal, op myne beurt, vragen, wat de Historie der Volkeren in het algemeen opmerkelyker, meer belangwekkende , aantrekkelyker, heeft, dan dien weg der Wetenfchappen af te tekenen ? De Historie van ons Land alleen uitgezonderd, als die een levendiger belang, namelyk dat der Nationaale eigeliefde, heeft, zyn alle andere ons vreemd. Door haare overeenkomst verveelende, zyn zy eene agtervolg 'iig van Tragedies, waarvan de karakters * 4 de-  viii VOORBERIGT. dezelfde en de ontknoopingen gelyk zyn. Hoe, ik zal in de agttiende Eeuw de Historie van oud Rome , dat niet meer beftaat, en daar ik niets mede te maken heb, met belang lezen; ik zal nieuwsgierig zyn om in het eene land de onweders der yryheid, in het andere de ketenen der dwinglandy, te befchouwen, en ik zal ongevoelig blyven voor de Historie der Weienfchappen, voor de agtervolging der werkingen en voortgangen van den menfchelyken geest, die het dierbaarfte gedeelte van myn wezen is ? Het is egter myne historie, dewyl het de historie van den Mensch is. Waar om hebben zy, die in de y erfchillende Eeuwen geboren zyn, om boven anderen uit te munten , niet dezelfde denkbeelden gehad ? waarom hebben zy dezelfde waarheden niet gevonden ? Wy zyn thans grooter door onze kundigheden, dan verfcheiden vermaarde Mannen voormaals geweest zyn door hun verft and. Het is onze Eeuw, door hemzelvcn verlicht, die ons boven hem geplaatst heeft. Hoe! zullen wy dit voordeel genieten zonder te willen weten , langs welke trappen de zelfftandigheid, die in ons denkt, tot deze hoogte van kennis is geftegen! Men volgt met vermaak mont e s q u i e u, terwyl hy de oorzaaken van de  VOORBERIGT. ix de grootheid der Romeinen ontzwagtelt, en men zal niet nieuwsgierig zyn te vernemen, door welke ontzwagteling van vermogens de menfchelyke geest tot deze hoogte zy geflegen, daar wy door het geval onzer geboorte in deelen ! „ Maar zo de Mensch Jlegts verlangt 5? de fchatten, die voor hem liggen opge55 flapeld, te tellen, om uit zyne rykdom- men op te maaken wat hy zelf waard 5? zy, wat verfchilt het hem dan of die ;, rykdommen van zulk of zulk een Volk „ herkomflig zyn ? En wat behoeft men, 5, 07/7 zyn voordeel met de kundigheden zy- ner Eeuw te doen , te weten, dat de Chineefen en de Indiaanen voorgegaan „ zyn door een Volk meer verlicht dan ,, zy?" Hoe! Men zal de kennis der Staats-omwentelingen voor eene zaak van belang rekenen , en de Historie van den voortgang der nuttigfte kundigheden zal onverfchillig zyn? Men zal niet in gebreke blyven de opvolging der verdelgde Ryken, de bedryven van byna vergeten Vorflen, den geest der jonge lieden in te prenten , en het zal niet nuttig zyn hen het fpoor onzer Wetenfchappen in Afia, voor dat zy in Egypte, in Griekenland , en door het zelve naar Europa kwamen, te doen  x VOORBERIGT. doen volgen ! Het zal niet der moeite waardig zyn te onderzoeken, of de bekende Volkeren de eerfle zyn geweest, die op kundigheden konden boogen? En de omwenteling, waardoor het menfchelyk geflagt, nadat het door de Wysgeerte. en de IVjtenfchappen was verlicht geweest, weder in de eerfle barbaarschheid geflort is, zal geene aandagt verdienen/ De voortgang van den menfchelyken geest, door de oefening zyner vermogens ontwikkeld ■> vervolgens gefluit, verdoofd, in de eerfle onweetenheid geflort, en door nieuwe poogingen als herboren; die historie van den Mensch is het, die elk, wien deze eernaam toekomt, elk, die met regt in de klasfe der menfchen geplaatst mag worden, moet bekooren. Deze bedenkingen fchynen my te verzekeren, dat dit Boek een gunfliger onthaal zal ontmoeten, dan ik my in den eer ft en opfag verbeeldde. —— Zie hier deszelfs onderwerp en bedoeling uit de Voorrede van den Heer bailly zeiven woordelyk overgenomen. . „ Ik heb, zegthy, in myne Historie der „ oude Starrekunde, in den jaare 1776 „ uitgegeven , melding gemaakt van een „ Volk, dat, fchoon thans verdelgd en ver- •>•> S-~  VOORBERIGT. xi 11 geien, vóór de oudfke bekende Volkeren 11 beft aan en dezelve befchaafd heeft; ik >■> heb gezegd, dat het licht der 'Wetenw fchappen en Wysgeerte uit het Noorj> den van Afia fcheen afgedaald te zyn, 11 of ten minften onder de paralel van 50 5> graaden gefchitterd te hebben, vóór dat 53 het zig naar Indie en Chaldea hadt uit5? geftrekt. Ik had geene bedoeling won•>•> derfprenken voor te dragen, maar een„ voudiglyk te zeggen, wat de fatlamy ■>■> aanwezen. Die nieuwe denkbeelden , ;> op de grootfte waarfchynlykheden gej> vestigd, vonden goedkeurers en beris„ pers. Ik heb geoordeeld my te kunnen „ ontjlaan van aan de laatften te antwoor„ den; maar, dewyl deze denkbeelden, in „ myne Historie der oude Starrekunde „ voorgedragen , flegts een byvoegzel en „ geen hoofdonderwerp waren, heb ik my ,, verbeeld dezelve afzonderlyk , en met „ alle de nauwkeurigheid, welke ik denk „ dat zy verdienen, te moeten voor ft ellen, „ en wel op zulk eene wyze, dat ik de waarfchynlykheden enblyken, die voor „ dezelve pleiten , opgevende, hier door van zelve de zwaarigheden opruimde, „ en de tegenwerpingen beantwoordde , „ zonder dezelve te noemen. Dewyl de 3, Heer  m VOORBERIGT. sj Heer de * * * eenige zwaarigheden „ heeft voor gefield, heb ik de yryheid ge„ nomen deze ophelderingen aan Hem te „ rigten, en het my eene eer gemaakt de zaak voor hem te bepleiten. Het is „ ft reelende ,zig met een groot Man teon„ der houden; het is natuur lyk zyne denk„ beelden aan zyn oordeel te onderwerpen. „ De Brieven, welken hy my daar over „ gefchreven heeft, zyn aan 't hoofd van „ dit Werk geplaatst, om zyne twyffe„ lingen open te leggen , en den Lezer, „ door het belang van den ftyl, meer be„ lang in de zaak te doen nemen." LYST  / L Y S T DER BRIEVEN. Eerste Brief van den Heer * * *. bl. 1—5 Tweede Brief van den Heer * * *. 5—8 Derde Brief van den Heer * * *. 8—13 Eerste Brief van den Heer bailly, aan den Heer * * *. Opgave van de denkbeelden , die in deze Brieven ontwikkeld zullen worden. Onderzoek van de Vraage, of de Oude Volkeren in *t gemeen, en de Chineefen in ,t byzonder, uitvinders in de Wetenfchappen zyn geweest? . . 13—34 Tweede Brief aan den Heer * * *. Over de Perfiaanen, de Chaldeewen, en de Indiaanen. . . 34—74 Derde Brief aan den Heer * * * De Overeenkomften tusfehen de Chineefen, de Chaldeen , de Indiaanen, en de Oude Volkeren , in de Overleveringen, de Gebruiken, de Wysgeerte, enden Godsdienst. 74—107 Vierde Brief aan den Heer * * *. Overeenkomften der Oude Volkeren in de Wetenfchappen, en in de Inftellingen, die daar toe betreklyk zyn. . "Ï07—124 Vyf-  xiv LYST der BRIEVEN. Vyfdu Brief aan den Heer * * * De gemelde overeenkomften zyn niet het uitwerkzel van mededeeling, of onderlinge gemeenfehap. . . 124—146 Zesde Brief aan den Heer * * *. Deze overeenkomften zyn niet wezenlyk viet de Natuur verknogt; zy zyn de uit•werkzels van eene zelfheid van oorfprong van alle de oude Volkeren, en de overblyfzels der gebruiken van een ouder Volk. 146—161 Zevende Brief aan den Heer * * *. Dit oud Volk heeft de Wetenfchappen in een hoogen trap van volmaaktheid bezeten, en heeft eene verhevene en gegronde Wysgeerte gehad. . 161—177 Agïste Brief aan den Heer * * *. Dat oude Volk fchynt in Afia gewoond te hebben, op omtrent 49 graaden breedte. Het licht der Wetenfchappen, en de bevolking, fchynt zig op de Aarde van het Noorden naar het Zuiden verfpreid te hebben. . . . 177—212 Negende Brief aan den Heer * * *. Over het middelpuntig Vuur; of de eigegene en iètyendïge warmte van den Aardbol. . ■ • 212—240 Tiende Brief aan den Heer * * *. Over de verkonding der Aarde, of de vermindering van de eigen warmte van den Aardbol. . . 240—271 BRIE-  BRIEVEN OVER DEN OORSPRONG DER WEETENSCHAPPEN, EN DE HERKOMST DER VOLKEREN VAN A S I A. EERSTE BRIEF van den Heer * * ^ aan den Her EAILL Y. IS Dec. 1775» Ik moet ü wel hartelyk bedanken, myn Heer; want op den eigen dag een dik boek over Geneeskundige onderwerpen, en uw Werk (a),ontvangende, heb ik het eerfte, fchoon ik ziek was, niet geopend, en het ander reeds byna doorgelezen ; en ik ben beter geworden. Gy O) L'Histoire de VAstronomie Ancienne. £ Parit ihiz les frsres de Bure, quai des Augustins, A  , I. BRIEF Gy zoudt aan uw Werk den tytel van Hlstorie van den Hemel hebben kunnen geven; met meer regt gewisfelyk, dan de Abt pluche, die, naar myne gedagten, niet dan een flegte Roman gemaakt heeft. Zyne gisfingen zyn niet beter gegrond, dan die van dien ouden zotskap, die beweerde, dat de twaalf tekenen van den Zodiak blykbaar dooide Joodfche Patriarchen waren uitgevonden ; dat Rebecca het teken was van de maagd, vóór dat zy Ifaac getrouwd hadt; dat de ram dat was van Abraham op den berg Moria offerende; dat de tweelingen Jacob en Efau waren, enz. Ik zie in uw boek, myn Heer, eene diepe kennis van alle wel bevestigde en tocgeitaane gebeurtenisfen , en van alle waarfchynlyke gebeurtenisfen? Zo dra ik het zal uitgelezen hebben, zal 'er geene dringender bezigheid of fterker begeerte by my zyn , dan om het te herlezen; myne oogen van tweeen- tagtig jaar zullen my dit vermaak vergunnen. Ik ben het reeds volkomen met u eens wegens het geen gy zegt, dat het niet mogclyk is, dat verfchillende volkeren overeengekomen zyn, in dezelfde wyzen van doen en denken, dezelfde kundigheden, dezelfde fabels en dezelfde bygclovighcden, gehad hebben, byaldien dit alles niet gehaald is, by eene eerfte en oorfpronkelykc natie, die het overig gedeelte der wereld onderwezen, en op den dwaalweg geholpen heeft. Het is reeds fints langen tyd, dat ik die oude Dynastie, die heerfchende ftamme derBracmans, als die eerfte en oorfpronkt lykc natie  van den HEER * * *■• 3 befchouwd heb. Gy kent de boeken van den Heer hol wel en den Heer now; gy haalt inzonderheid dien goeden man holw-bl aan. Gy moet ze^r verwonderd geweest zyn , myn Héér, over de overgebleven brokken van den ouden Shastabad , voor omtrent 5,000 jaaren gcfchrcvcn. Het is het cenigst overblyfzel van ecnigen ouderdom, dat op de aarde voorhanden is. Daar is niets minder dan eene Engelfche hardnekkigheid noodig geweest om het te zoeken, en om het te verdaan. Ik wantrouwde dien Gouverneur van Calcuta, van den letterlyken zin wat geholpen te hebben. Ik heb 'er den Gouverneur van dc Engelfche Compagnie, die my voor ecnigen tyd kwam bezoeken', en die een der kundigfte mannen van Europa is, naar gevraagd; hy heeft my geantwoord, dat de Heer hol wel de waarheid en dc eenvoudigheid zelve was. Hy kónde zig niet genoeg over hem verwonderen, van den moed en het geduld gehad te hebben, om de oude heilige taal der Bracmanen, die thans niet dan by een klein getal der Brames van Bénarès bekend is , te leeren. Met één woord, myn Heer, ik ben overtuigd, dat wy 'alles van de oevers van de Ganges ontvangen hebben , Astronomie-, Astrologie, Zielsverhuizing, enz. Ik kan u niet genoeg bedanken, voor de goedheid, waarmede gy my vereerd hebt. Verwaardig my, myn Heer, dat ik u de A 2 op-  4 L BRIEF opregtfte en de eerbiedigde hoogachting mag aanbieden van den ouden zieken * * *. NB. Me« )• Laat ons hier by aanmerken, myn Heer, dat dit niet flegts het uitwerkzel is van dc nationaale vooringenomenheid , tegen alles wat van Vreemdelingen komt, de trotsheid van een magtig Volk, altyd aan zig zeiven overgelaten \ brengt daar ongetwyfeld ook veel aan toe, maar inzonderheid moet iiier ook mede in aanmerking genomen worden de eerbied , welken zy hebben voor het gebruik , te meer daar deze eerbied , eerst door eene lange gewoonte vcrlterkt, thans door der mcnlchcn natuurlykc luiheid zelve , cn vooral door dc logge onvcrfchilligheid der Chineefen, verdedigd wordt. De verfcheidenheid, die onder dit Volk geene behoefte is, brengt ook geene uitvinding onder hen voort ; de gewoonte maakt alle de dagen op eene droevige wyze gelyk; de Happen zyn bepaald, dc vermaaken centoonig: de Zon gaat niet op dan om dezelfde dingen tc zien; dc pligtpleeging , het ceremonieel is geregeld in een boek, dat reeds voor meer dan drieduizend jaaren gefchrcven is; want dc Wetten der Chineelche bcfchaafdheid zyn ouder dan die van de regtvaardigheid in Europa; maar die Wetten, die zelfs de kleinftc verrigtingen regelen, die het formulier der woorden voorfchry- ven, (h) ïbid. pag. 331. B 4  »4 I. BRIEF ven, en het getal der buigingen bepaalen, zyn misfchien eene der oorzaaken van de weinige vorderingen der kundigheden. De aandagt wordt alle oogenblikken met die uitwendige pligten bezig gehouden , en is daar toe nauwelyks toereikende ; zo veele plegtigheden laaten aan den fteeds gedwongen geest geene vryheid van werken over. Een gekluisterd Paard, dat op eene droevige wyze fteeds in een kring moet omlopen, heeft niet den neren en levendigen gang , noch de lugtige fprongen van een Paard , dat in vryheid leeft. " By aldien , in het lang beftaan van de Chineefche Monarchie , eenig Starrekundige zig door een vonk van geest onderfcheiden hebbe, is die flikkering welhaast uitgebluscht. Na deszelfs dood zyn zyne uitvindingen verloren geraakt, of liever verwaarloosd geworden , en men heeft zyne verbeteringen verlaten. Cocheou - king, een vermaard Sterrekundige van de dertiende Eeuw, en die inderdaad eenige achting verdiende, hadt fraaije Inftrumenten laten maaken, hy hadt 'er misfchien zelf eenige uitgevonden ; men bewaart dezelve nog zorgvuldig; maar zy zyn in eene gefloten Zaal, daar niemand in komt, cn daartoe de Jefuiten, niettegenftaande den invloed, dien zy gehad hebben , nooit toegang hebben kunnen krygen (a). Gy zult in de Historie der hedendaagiche Starrekunde zien, myn Heer, dat (a) S o u c i E T, Recueil des Obferv. faites aux Iudts et a la Chinel Tom. 11. pag. 108. en 115.  VAN DEN HEER BAILLY. 25 dat de tyd en het geduld der Chineefen , allengskens eenige kleine Hapjes naar die Weetenfchap gedaan hebben; maar het zyn eenvoudige opmerkingen, welke eene flandvastige "waarneming hen noodzaaklyk onder het oog moest brengen. He^ was dus, dat zy de ongelykheid der beweging van de Zon en de Maan leerden kennen, dat zy den tyd en de duuring hunner omwentelingen volkomener ontdekten, dat zy de beweging opmerkten , waar mede de Starren langzaam langs den zonneweg voortgaan. Maar de meeste dier fchoone kundigheden gingen met dcrzelver liefhebberen verloren; het volgend geflagt verwaardigde zig niet daar voordeel mede te doen. De natuur is als eene flerkte, die van 't begin der Wereld af belegerd is geworden ; wy poogen haar in haare vcrlchanzingen te befpieden, en de onderzoekende geüagten, malkanderen opvolgende, zyn op de fchouders hunner voorgangcren geklommen , om verder te zien; dc Chineefen hebben dit niet gedaan , zy hebben geen gebruik gemaakt van dc voordeden, die dc laatfte ontdekkers hun aanboden; ik befluit daar uit, dat zy ten geencn tyde den waaren geest der Wetenfchappen gehad hebben, en, om het harde woord te gebruiken , dat zy van Genie ontbloot zyn geweest. Men vindt in hunne Schriften geene kennis van oorzaaken; men ziet daar in geen vasten tred, op wisfe beginzelen gegrond ; het zyn lieden , die in een onbekende plaats by den tast omlopen , volgens aanduidingen, die hun gegeven zyn ; zy hebben even weinig B 5 de  26 I. BRIEF de Starrekunde uitgevonden, als dc Blinden de gezigtkunde gevonden hebben ; de Chineefen kennen fints veele Eeuwen het Tydperk van negentien jaar, ja zy kennen,"zo gy wilt, dat Tydperk , 't welk dc nieuwe Maanen, op dezelfde dagen van de Maan, weder doet invallen, dat Tydperk, algemeen door geheel Afia verfprcid, en 't welk metho n in Griekenland bragt, alwaar het door het gulden getal gekenmerkt wierdt; maar zy, om dit Tydperk te verbeteren, hebben andere, min nauwkeurige, Tydpcrken uitgedagt; zy fchatten het zelve derhalven niet naar zyne waarde, en het is een bewys, dat het wezcnlyk uitgevonden is in een tyd, toen de bewegingen der Zon cn Maan beter bekend waren. Het denkbeeld van deszelfs nauwkeurigheid is eerst verzwakt, vervolgens verloren. Toen dit Tydperk in China is overgebragt, was men niet in ftaat, om 'cr de waarde van te kennen , en men kan op deze cyclus van negentien jaar toepasfen , alles wat gezegd is van het Tydperk van zeshonderd ' jaar, fcdert byna vierduizend jaar, in vergetelheid geraakt, cn onbekend geworden. Alles draagt getuigenis van eene verloren geraakte Starrekunde, maar inzonderheid ftrekken de poogingen, om dezelve weer te vinden, hier van ten bewyze; zy zyn overtuigd , dat hunne eerfte Keizers ,'fohi, hoang-ti en yao, eene volmaakte kennis van deze Wetenfchap hadden ; dat dc beginzels van dezelve in verfcheiden gedenkftukken, en byzonderlyk in de y-king,, ver-  van den heer BAILLY. 'ZJ verfpreid zyn. Foni was, volgens hun verhaal, de Vader dezer Starrekunde ; dus zoekt men ook de waare Starrekundigc be-, ginzels in die geheimzinnige lynen , Koua geheten, die het werk van dien Keizer zyn. Men zoekt dezelve insgelyks in de pypen van de Bambous, die de Muzyk-inftrumentcn waren van hoang-ti; de gctalen van den Hemel en de Aarde, door confucius en door zo veelc anderen faamgevoegd, zyn insgelyks van dezen tyd. Het is even belagchclyk de Starrekunde in een Muziek-inftrument, als het geheim van den Philofophifchen Steen in een vers van homerus te zoeken. Maar hoe ongerymd het voorqprdeel der Chineefen zy, hoe buitenfpoorig dit moei* jelyk onderzoek met reden moge voorkomen , de inwendige overtuiging cgter, waarin zy zyn, dat de gedenktekenen van fohi eene oude Starrekunde bevatten, door dien Keizer vastgefteld , is niet flcgts een bewys , dat dezelve by hen beftaan heeft, maar ook , dat zy door fohi derwaards was overgebragt: men ziet in de Choit-kinp;, een oud cn heilig Bock in China, dat deze Starrekunde vry gevorderde kundigheden hadt. Fohi, zegt men , maakte Starrekundigc Tafels, hy gaf de figuur der Hemelfchc lighaamen op, en deelde dc kennis van dcrzelver beweging mede. Dc punten der Zonneftanden cn der dag- cn nagt-êvenaren wierden ontdekt (a): korten tyd daar-. na^ (?) Hiiï. de L'Jstr, Anc. Liv. IV. §. 21.  28 I. BRIEF na ontmoet men de uitvinding van de Spheer, de waare duuring van 't jaar van 3651? ij het Schrikkeljaar, gelyk ook de overeenbrenging der Maanftanden met de beweging der Zon. Ik heb grond van te denken dat alle deze kundigheden behooren tot den tyd van fohi; want anders zouden de Chineefen , die geene vorderingen meer maaken, zeer groote voortgangen hebben moeten doen in korten tyd, en inzonderheid in de eerfte beginzelen, waarin deze voortgangen langzaamcr en moeijelyker zyn. Maar ik dring hier niet aan dan op de kennis van de beweging der Zonne, door die der dag- en nagts-eveningen en Zonneftanden bewaarheid. Ik beroep my hier op dc Starrekundigen , dc Wysgeeren, cn inzonderheid op U, myn Heer, die den langzaamen en moeijelyken voortgang van den menfchelyken geest in uwe Historifche Schriften zo wél hebt aangetoond. Hoe veele Eeuwen heeft men zig niet met de ftudie van den Hemel moeten bezig houden, om de beweging der Zonne flegts te vermoeden ! Hoe veele Eeuwen vervolgens om de vier tusfehentyden, of dc twee veranderingen , van zynen loop te bepaalen! Laat ons derhalven befluitcn , myn Heer, gelyk ik reeds gedaan heb (a), dat deze uitvinding van de Spheer, deze kundigheden, dieniet dan door eene beredeneerde ftudie, zo wel als door lange waarnemingen, hebben kunnen verkregen worden, behooren tot eene We- («) Ilist. de l'Astr. Am. Liv. I. 5. 11.  van den heer BAILLY. 29 Wetenfchap , die reeds gegrond, cn fints langen tyd beoeffend was. Het is niet het werk van een enkel Mensch , noch van eene enkele Eeuw; het is even weinig netwerk der Chineefen , die vóór fohi geleefd hebben ; zy waren ruw en onwetende , hy was de Man,- die hen befchaafde ; het zoude inderdaad zeer zonderling geweest zyn , dat hy van hen de Starrekunde hadt geleerd, daar hy hen wegens het gebruik der noodwendigfte dingen, en de gemaklyker vervulling hunner wezenlykfte behoeften, onderregtte. Men kan zig geen oogenblik met deze ongerymde onderftelling ophouden, en men ftapt gereedelyk voort tot dit regtmaatig en onvermydelyk befluit, dat de eerfte kennis van de Starrekundige Wetenfchappen niet t'huis hoorde in China («), en dat fohi 0), zelf een Vreemdeling , dezelve derra) De Vader parennin heeft ook gevoeld, dat de eerile Stanekundige Wetenfchap naar China was overgebragt. Lettr. Edif. Tom. XXI. p. go. Zie ook de Memorien over de Historiën en de Wetenfchappen der Chineefen, door de Zendelingen van i-EKiN, in 1776, uitgegeven. De Vader ko, een Misfionaris, in China geboren, zegt ftelüg, dat, ten tyde van yao, het Ryk niet uitgebreid, en de Natie niet talryk was, maar dat de Wetenfchappen van allerhande foort, en byzonderlyk de Starrekunde, al te groot voor een pas opkomend Volk, derwaards waren aangebragt. pag. 232. 237. 239. (6) De Vader k o fchynt fohi naar de fabelagtige tyden te verzenden, en befchouwt yao als den waaren ftigter van het Ryk van China. Indien dit waar zy, behoeft men hier flegts den naam van yao ;'n plaats van dien vau fohi te ftellen, en alles wat ik  30 I. B R I E F derwaards overbragt. Dan Iaat alles zig natuurlyk cn zonder moeite verklaaren; die vroege kundigheden, zo zonderling in eene pas opkomende Burgerlykc Maatfchappy ; die werkeloosheid van geest onder de Chineefen , waardoor zy byna onbekwaam zyn voor beweging, ongefchikt voor eenige uitvinding; die bygelovige eerbied voor de geleerdheid, het vérftarid, en de gewaande uitvindingen van hunnen ftigter; dat Vaderiyk gezag, 't welk dc bafis van dc Chineefche Regeering uitmaakt, en dat flegts een vergroot denkbeeld uitmaakt van het huifelyk gezag van fohi. Nooit heeft eenig mensch een dieper indruk op der menfehen gevoelen gekregen, nooit eene duurzaamer heerfchappy daar over geoeffend. Die invloed houdt federt vierduizend zevenhonderd jaaren ftand; en, dewyl het Noorden geene Veroveraars meer fchynt te kunnen voortbrengen , zal dezelve mogclyk altyd bly ven ftand houden, zo wel als het Ryk, zo magtig door zyne grootte cn wysheid. In weerwil egter van die lange nagedagtenis, zou fohi 'wel niet dan een gewoon mensch kunnen zyn geweest ; de omftandigheden bepaalen den gun- ik gezegd heb is eveneens waar. Ik blyf cjjter by myn gevoelen, dat fohi de waare oorfprong van de kundigheden der Chineefen is, en dat hy hen onderregt heeft terwyl hy over hen regeerde, i. omdat de overleveringen het zeggen , 2. omdat de beroemde kou*, welks Verklaaring de grond is van de yk 1 n 0 , het eerfte der vyf Kanonike Boeken, nog voorhanden is, 3. omdat hy een grooten eerbied heeft nagelaten.  van den heer BAILLY. 31 gunftigcn uitflag meer dan de bekwaamheden of verdienftcn; men is geen Propheet in zyn geboorte-land; men verkrygt ligtclyk Altaaren in een vreemd Land. De minfte onzer Almanak-maakers, die aanzien verkrygt onder eene wilde Natie, zal haar voorkomen betrekkingen met den Hemel te hebben, en gevolgelyk zal het in zyne keus ftaan, of voor een God te gaan, of flegts niet voor eenen ingeblazenen gehouden te worden. 4r o h 1 hadt zeekcrlyk eene nette denkwyze cn vcclc kundigheden ; hy was opregt en deugdzaam van karakter, want hy wilde noch voor een God, noch voor een Gcinfpirecrden gehouden worden. De verwondering, dewelke zyne gedagtenis voor dc vergetelheid der Ecuwen heeft bewaard, was in haaren oorfprong ongctwyffeld fterk genoeg, om hem Goddclyke eer te bewyzen, zo hy dit gewild hadt. Ik verbeelde my dezen Man met zyn Gezin in China te zien aankomen, en zig nederflaan op 't Land, dat nog onbewoond genoeg was, om nieuwe woonplaatzcn voor geheele Gezinnen te vergunnen ; ik verbeelde my de verwondering dezer ruwe menfehen op 't gezigt van een befchaafd Gezin , op de befchouwing van de gemakken des gezelligen levens. Dcszclfs bedrevenheid in dc kunften en byzonderlyk in de Starrekunde, uit zyn befchaafd Vaderland mede gebragt, verlichten het Vaderland, dat hy nu gaat aannemen. De verwondering volgt het hoofd van dit Gezin; de menfehen verzamelen zig rondom hem, daar beginnen Steden op te ryzen; " daar  32 T. BRIEF daar formeert zig een Volk, daar wordt de grondfhg van een groot Ryk gelegd. De behoefte heeft de afhankelykheid gemaakt, de wysheid brengt dc gehoorzaamheid voort, ö! Myn Heer, terwyl de zwervende Menfehen zo dikwils vereenigd zyn door de flaverny , terwyl zo veele Ryken met oorlogen hebben aangevangen, is het verruklyk een Gebied te vinden, waar van liefde de oorfprong is. Wanneer men wat byzonder acht geeft op de deugden der Chineefen, en byzonderlyk op dien geest van vrede, die in het Ryk heerscht, ziet men , dat die geest by deszelfs eerften opregter gezogt moet worden. Het is de invloed van zyne deugd, en het. uitwerkzcl van een onveranderlyken eerbied, die denzelven hebben voortgebra^t. Deze eerbied heeft zeer diepe wortels moeten fchieten by een Volk , 't welk uit 'er aart geduldig is , 't welk uit werkeloosheid de rust bemint; 't welk ongefchikt is voordie ongerustheid, die zig van de verandering eene behoefte maakt, en die het juk kan verdragen, mits dat het van tyd tot tyd veranderc. Deze ondcrwerpelykc Menfehen , door de hand van fohi gekneed, hebben den vorm behouden , waarin hy hen gefatzoencerd hadt. Vorst, en Onderdaanen blyven eveneens gebonden aan dien eerbied; worden daardoor eveneens geleid, eveneens door het gebruik beftierd. Het Ryk is met een Huisgezin begonnen, het is met der tyd grooter geworden, maar zonder iets van deszelfs geest, van deszelfs verband,  VA N DEN /HEER BAILLY. 33 band, van deszelfs onderwerping, te verliezen ; de Chineezen zyn nog de Kinderen van fohi, fteeds door den Keizer vertoond. Zo deze Schildery nauwkeurig cn getrouw is, kunnen wy daar uit bell uiten , dat ffe geest der Chineezen thans geen andere is, dan die van hunnen eerften Wetgever ; dat hunne Starrekunde nog geen andere is dan dc zyne; dat hy een Vreemdeling was, en dat de reeds gerypte kundigheden , welke met het Chineefche Ryk fchyncn uit tc botten , door hem derwaards zyn evergebragt, uit een Land , waarin zy fints langen tyd gevestigd en gemeenzaam waren. Ik hoop, myn Heer, dat myne denkbeelden met de uwe overeenkomen mogen; ik onderwerp dezelve geheellyk aan uw oordeel. Ik bemerk , dat gy my de Chineezen , en misfchien ook de Chaldeeuwen, van welken ik de eer zal hebben u in myn volgenden Brief te onderhouden, gemaklyk zult overgeven; maar ik heb alle myne kragten noodig, om van de Indiaanen waardigiyk te fpreken, en om hen hunne regte plaats in de historie van den menfehelyken geest aan te wyzen, zonder eenige vermindering toe te brengen aan den Adel van uwe Brames , ten hoogften eerwaardig door hunne oudheid, door de kundigheden, welke zy ons hebben overgebragt, en inzonderheid door den befchermer, wieh zy zo gelukkig gevonden hebben. Jk ben met eerbied, enz. C TWEE-  34 II. BRIEF TWEEDE BRIEF aan den Heer ,s s %t over de persiaanen, de chaldeeuwes,en de indiaanen. Paris, 13 Aug. 1775. Vergun my, myn Heer, dat ik u naar het uiterst gedeelte van Afia ovcrvoere; de bergen zullen ons geene hinderpaalcn op deze reis verftrekken; de zeeën ons niet fluiten, de vvoestyncn niet affchrikkcn; wy hebben geen leger noch legerfleep; wy behoeven geene vyanden te beftryden, noch levensmiddelen te beveiligen, noch wykplaats te verzeekeren; cn dewyl sesostris uit Egypte, zyn Vaderland, naar China is getrokken, alleenlyk vergezeld van ccn eskorte van drie of viermaal honderd duizend man , en dat klein reisje van drie of vier duizend mylen roemryk voleindigd heeft, zo kunnen wyPhilofophen het nog wel met wat minder omflag doen; wy zullen eenflags naar de grenzen van Afia wandelen, en wy zullen 'er des tc fpoediger zyn; ondertusfehen zal onze wandeling eene groote overeenkomst met den togt van sesostris hebben. Die veroveraar is niet dan in de verbeelding van de Heeren huet en de mairan naar China op-  van den heer BATLLY. 35 opgetrokken, wy zullen in onze eigene verbeelding reizen. Tusfchcn dc Kaspifche Zee cn de Perüaanfche golf, vinden wy eene Natie, die de Chineezen in oudheid wel kan opwegen; te weten dc Perlen, de aanbidders van het vuur en de zon. Die Godsdienst is het zegel der oudheid; de vrocgfte, en, in zekeren zin, de redelykfte, welken men aantreft onder Volkeren, die den waaren God, den Schepper van het vuur cn de zon, niet gekend hebben. Ik meen getoond te hebben, dat het Ryk der Perfcn, dat de ftigting van Perfepolis, tot het jaar drie duizend twee honderd negen jaar en vóór de geboorte van tesus Christus gebragt moet worden (a). Diemschid, die deze Stad bouwde, deedt 'er zyne intrede, cn vestigde daar zyn Ryk, op den dag als de zon in het geftarnte van den Ram overgaat. Die dag wierdt gekoren om het jaar te beginnen, en was het tydperk van eene jaartelling, die de kennis van het Zonnejaar van 365+ dag bevat. Wy vinden dan nog de Starrekunde weder by den aanvang van dit Ryk; dc Starrckundige byzonderheid, waar mede deze ftigting vergezeld ging, heeft my het bewys van deszelfs oudheid verfchaft. Het is de Hemel, die deAarde moet onderrigtcn ; Gy weet, myn Heer, dat men daar de beginzcls cn de volmaaking der Landbefchryving vindt; de Historie kan 'er insgelyks ondcrlland bekomen; die oude en duurzaame gedenkboeken bevatten (a) Rist. de l'Ajiron. Anciemie, p. 354., C a  36 II. B R I E F ten en bewaaren zekere gebeurtenisfen, dier het ydcl der overleveringen vervullen, en den draad der aardfche voorvallen famenknoopen. Dc Starrekundige waarnemingen cn bepaalingen, zyn ,tevens de egtfte en do oudfte gedenktekenen van het verblyf der menfehen op de wereld. Het is niet een pas opkomend Volk, dat de ftigting van deszelfs eerfte Stad, door de waarneming van Starrekundige verfchynzelen , vereeuwigt. Ik bid u my te regt tc helpen, zo ik mis heb; maar ziet gy hier niet, zo wel als ik, eene volkplanting uit een al te bevolkt land uitgetrokken, of eene natie, die reeds kundig en befchaafd is, zig naar een gemaatigder en vrugtbaarer land begevende, en zig aldaar met haare kunftcn en kundigheden nederzettende? Daar is niet aan te twyfièlcn, of deze verhuizingen moeten menig vul diger zyn geweest, in een tyd, toen de aarde minder bevolkt was, cn de menfehen zig by géflagten over dezelve verdeelden. Toen konde een vereend nationaal lighaam, fterk in getal en magtig door de onderlinge verbintenis van deszelfs leden, die kleine horden zonder kragt of verbond ligtelyk verdry ven. Diemschid cn zyn Volk fchynen, derhalven , vreemdelingen geweest te zyn in Perfie, gelyk fohi als zodanig in China kwam. Gaan wy naar Babylonie, daar bedekt de nagt des tyds de eerfte beginzels van dat Ryk; maar zodra de dag opgaat, vinden wy, twee duizend vyf honderd jaaren vóór onze tydrekening, het Ryk van EVE-  van den heer BA.ILLY. 37 e,vecho"s, den eerften der Koningen, die Chaldecuwfche genaamd worden. Baby^onie was zonder kunften en zonder verdediging, het behoorde aan den eerften veroveraar. De Chaldceuwen verdreven de bezitters, en ik verklaar die gebeurtenis met te zeggen, dat de eerften het voordeel ' hadden van fterker lighaamen en meer kundigheden, de twee bronnen van raagt. Die kundigheden hebben zulk een vermogenden invloed gehad, dat de geheele Natie, dat het land zelf, hunnen naam verloren hebbe, om dien van een genootfehap van Priesters, die zig daar byzonderlyk in oeffenden, en die als de bewaarers der nationaale kennis waren, aan tc nemen. Men ziet dat het geen in deze omwenteling het meest trof, de nieuwe kennis was, waarmede de overwinnelingcn zig verrykten. Die indrukzels, die eeuwen lang bewaard bleven, mogtcn billyk onderfteld worden, zeer diep geweest tc zyn; men haat langen tyd de gedagtenis der veroveraaren; al exand er is nog een voorwerp van afgryzen voor de vreedzaame volkéren van zuidelyk Afia; en de laatcrc Tygers uit de wocstynen van Tartarye aangerukt, en zonder Graadboogen of Starrekundige waarnemingen voortfnellende , hebben onder dc Schaapen van het Zuiden het geheugen van vernieling nagelaaten, zonder een nieuw tydperk van kundigheid en befchaafdheid, of weldaadighcid, te maaken. De wectenfchappen, naar Babyion overgebragt, wierden daar langen tyd aangekweekt in een C 3 ge-  38 II. B R I E F gcnootfchap van Philofophifchc Prieste*r, het welk, in deszelfs bedoeling en nuffigheid, vry gelyk was aan onze geleerde Maatfchappycn; deze mannen hebben hunnen waarnemingen ftandvastig voortgezet, tot dat alexander het Ryk omkeerde. Men mag derhalven over hunne oude kundigheden oordeelen, uit die, welke zy ten tyde van alex ander hadden. Dit befluit is billyk; want, fchoon de Natuur de groote mannen , de fcheppende geesten , niet aan alle eeuwen fchenkt, blyven egter de verkregene kundigheden duuren. Wy hebben niet altyd dominico cassi- Nl's, BUFFON's, clair aul t's , d'aLEM- ]3ert"s, maar zo lang de Akadcmie der Wetenfchappen in ftand zal zyn , zal de fchat van kundigheden bewaard, cn dc gelegenheid tot onderwys , dezelfde blyven. Wy zien egter dat by de Chaldeeuwen dc wederkomst der Komceten eer een gevoelen dan een beginzcl was. Het is meer dan waarfchynlyk, dat zy deze Starren, welker fchielyke en onverwagte verfchyning haar voor Verhevelingcn doet aanzien, niet hadden waargenomen. Hipparchus en ptolomeus, die van de Chaldeeuwfche waarnemingen gebruik gemaakt hebben, zouden die der Komceten hebben aangehaald; ptolomeus fpreckt zelfs van deze Starren geheel biet in zyn groote Werk. Hoe zal men verklaarcn, dat Starren, door haaren ftaart, en door haaren baard, geheel vcrfchillcnde van dc andere Starren, in dezelfde klasfe hebben gebragt kunnen wor-  VAN DEN HEER BAILLY. 39 worden? Hoe heeft een verfchyning, altyd vryjfeort, en dikwils flegts van weinige dagen* die natuurlyker wyze geen ander denkbeeld verwekt dan van eene toevallige formatie en fpocdige verdelging, in weerwil van dit alles, iemand in het begrip doen vallen van eene bepaalde omwenteling en geregelde wederkomst ? Ik fpreek tot een man, die gemeenzaam is met de wetenfchappen, en die inzonderheid den geest der weetenfchappen, dat is den wysgeerigen geest, bezit. Ontdoet u, bid ik, myn Heer, voor een oogenblik van dat juist en vlug vernuft, 't welk de meest venvyderdc denkbeelden zo gemaklyk te famenbrengt; daal tot dc laagte der Chaldecrs neder, ftel u in hunne plaats, en zie of gy op de verfchynzelen der Staarten Baard-Starren ooit de beginzcls van hunne wederkomst zoudt kunnen vestigen? Daar is, dunkt my, eene oneindige afftand tusfchen dc verfchynzelen en dit belluit. Vergun my nog eene andere waarneming ten dezen opzigte te mogen maaken. Toen de Wetenfchappen in Europa vernieuwd wierden, las men seneca, die ons het gevoelen heeft bewaard, 't welk apollonius, van myn dus uit Chaldea hadt gehaald, wegens de ftandvastigc beweging en geregelde wederkomst der Komeetcn; des niettegenftaande hebben de vermaardfte Starrckundigen, tot op tycho brahc, de Komeetcn als Lugtverhcvclingcn befchouwd; tlcho was de eerfte die het gevoelen van apollonius herriep; maar, niettegenftaande het gezag van dien beroemden Man , C 4 bic-  II. B R I E F bleven kevelius zyn geheelc leven lang, en dominico cassini in zyne eerftcimren, dezelve als voortbrengzels van deMgt, of van den in beweging zynde Ether, befchouwen. Dit was in 1652 het algemeen gevoelen, het was het gevoelen van dom. cassini (V). Men hadt thans de werken der oude, en die der hedendaagfche Starrekundigen voor zig; de wetenfchap hadt eenige uitgeltrektheid gekregen, en men was egter minder gevorderd, dan voormaals de Cbaldeën waren. Dewyl men niet kan onderftellen, dat de Starrekunde van Babyion die van den tyd waarvan wy fpreken overtroffen heeft, zo fchynt het natuurlyk, te befluiten, dat dit gevoelen der Chaldcën, tot eene meer volmaakte Starrekunde, dan de onze in't midden der vorige eeuw was, behoord moet hebben. Het fchynt ten minden onbetwistbaar, dat dezelve niet oorfpronkelyk te Baby-Ion t'huis hoorde. Dc Heer cassini, ziende dat dc beweging der Komceten geregeld was, en dezelfde wetten als die der Pianeeten volgde, omhelsde het gevoelen van apollonius; maar, in weerwil van zyn groot vernuft, zoude het algemeen begrip, zo hy apollonius niet voor zig hadt gehad, hem nog lang medegefleept hebben. Met welke waarfchynlykheid kan men dan onderftellen, dat de Chaldeeuwencene Theorie, eene befchouwing van de Komectcn zouden uitgevonden hebben ,welke de groote cassini, nadat zy reeds gevonden (a) Mem. de l'Acad. des Scienc. 1708. pag. 3a  van den heer BAILLY. 41 den was, een tyd lang aarzelde aan te ne- Bit is 't nog niet al , myn Heer ! het tydperk van zes honderd jaar, dat tydperk te Babyion bewaard maar niet wel gekend, zal my een bewys van dezelfde kragt verfchaffen. Het was, zeg ik, te Babyion bewaard, dewyl het door berosus, een hunner Historiefchryveren, wordt aangehaald; het wierdt niet Wel gekend, dewyl zy daar geen gebruik van gemaakt hebben in 't regelen van den tyd. Daar moet zelfs in hunne Starrekundige gefchriften geene melding van gemaakt zyn,dewyl hipparchus, de Chaldeeuwfche tydperkcn van de beweging der Starren onderzoekende, van dit tydperk niet fpreekt. Men moet daar noodwendig uit belluiten, dat het van hunne uitvinding niet was. Het was derhal ven derwaards overgcbragt, en deze twee ftukken, de kennis van het tydperk van zes honderd jaaren, en het gevoelen van de wederkomst der komceten, behoorden tot eene vergevorderde en vry volmaakte Starrekunde, maar die al van vroegere tyden was, en aan de Chaldeën niet behoorde; zie daar alles wat ik voorhad voor tegenwoordig te bewyzen, laat ons thans naar de Indiaamu overgaan. Dit Volk is beter bekend, omdat het beter verdiend heeft bekend te zyn. De Brames waren de Leermeesters van pythago ras, de Onderwyzers van Griekenland, en, door het zelve , van geheel Europa. Zy hebben de wyzen van alle Natiën niet tot zig getrokken, zonder eene meerderheid van C ^ kun-  42 II. BRIEF kundigheden, evenredig aan hunnen roem, te hebben; hunne Wysgeerteis dikwils wys en verheven; vergun my dat ik my met u over eenige dcelen van dezelve mag verwonderen. Ik vind vooreerst de lcerftcllingen van de onfterfelykheid der Ziel en dc éénheid van God, welke lcerftcllingen in menfehen, die aan de natuur zyn overgelaten, eene vry groote vordering in befchaafdheid en kundigheden aanduiden. De Indiaanen neemen het Opperwezen ach ar, dat is te zeggen onbeweeglyk, onverandcrlyk (Y), en zo wy deze, zo eenvoudige, bepaaling, of befchryving, ontleden, zullen wy daarin een zeergroot cn verheven denkbeeld van de Godheid vinden. Zy zagen dat alle lichaamen, die in beweging zyn, wyken voor de werkingvan eene meerdere magt. God, die de opperftc magt is, wykt voor geene andere, en hy moet dus onbeweeglyk, onveranderlyk, zyn. Men kan daar nog eene diepere befpicgeling in ontdekken; God is de oorfprong van alles, en de oorzaak der beweging. De reden van de beweging kan niet in dc beweging zelve zyn, cn'de'eerftc oorzaak van alles, dat bewogen wordt, moet onbeweeglyk zyn. Gy begrypt wel, myn Heer, dat het hier de zaak niet is te onderzoeken, hoe verre het beginzcl van de genoegzaame reden zig mocte uitftrekken, even weinig als de wezenlyke waardyc dezer denkbeelden tc bc- (a) Bernikk. Liv. III. Hist. Gencr. des Fow* Tom. XXXVIII. p. 227. 3 *  VAN DEN HEER BAILLY. 43 bepaalen; het is ons genoeg op te merken dat zy zeer wysgeerig zyn, cn niet dan by een zeer kundig Volk hebben kunnen geboren worden. ïk zie ook, dat het aan hun is, dat men het denkbeeld van de anima univerfalisi of den algemecnen geest, daar zo veele Wysgecrcn zo veel gebruik, en misfchien misbruik, van gemaakt hebben, verfchuldigd is. God heeft, volgens de Brames, alles uit zyne eigen zeifftandigheid gehaald; de Schepping is niet dan eene uittrekking, en eene uitbreiding van al wat buiten God beftaat, gelyk het einde van alle • dingen niet anders zyn zal dan eene terugneming van die zeifftandigheid. Zy zeggen dat het Opperwezen gelykt naar eene Spin, die haar Web uit zigzelve, uit haarc eigen zelfdandighcid, haalt, en het zelve weder aanneemt, cn inlyft, als 't haar behaagt. Dit onaangenaam beeidtenis, deze vergclyking, zo weinig beantwoordende aan dc verhevenheid van haar voorwerp, is ongctwyfeld, niet anders dan eene gcmccnzaamc uitdrukking , waardoor dc Leermeester zyne denkbeelden naar de vatbaarheid zyner Leerlingen poogde te fchikken, voor dat hy hem tot de hoogte der eerfte beginzelen dorst opleiden. Zy voegen daar by, dat 'er niets wczenlyks in onze gewaarwordingen is, dat het Heelal niet anders is dan eene begochcïing, cene foort van droom, omdat alles, wat zig aan onze oogen vertoont., niet dan cene cn dezelfde zaak is, namelyk God zelf, gelyk alle de getallen, 10, 100,1000,10000, enz. niet anders zvn dan de eenheid herhaald. Die  44 II. BRIEF Die denkbeelden zyn verkeerd, verward, yalsch, maar zy hebben iets verhevens. Het is aan alle Volkeren niet gegeven op die wyze te dwaalen. De Kinderen trekken lynen in het zand; maar als men daar landmeetkundige figuuren onder vindt, zegt men dat dit flappen van den mensch, en tekenen van eene uitbottende wiskunde, zyn. De Vader mallebranche, die ons geleerd heeft dat wy alles in God zien, was, zonder het zelf te weten, niet dan een Indou van de zeventiende Eeuw. Plato (V) heeft dit denkbeeld van de éénheid, onophoudelyk by haar zelve gevoegd, naar Griekenland overgebragt. Op 'deze éénheid heeft hy den driehoek gevestigd, waardoor hy de voorttecling verklaard, en hy heeft ons in zyne verfcheidene gefebriften niet anders gegeeven, dan de Indiaanfchc denkbeelden , met zyne welfprekenhcid oogecierd. Het is vry klugtig den Man en de' Vrouw te vertoonen door twee lynen die zig in een punt te zamen voegen, te willen dat deze twee wezens een derde voortbrengen, om haar beftaan. volkomen tc maaken, welk bcilaan, om volmaakt tc zyn, driehoek^ moet wezen. Dc Rede fiaapt, terwyl de verbeelding op die wyze droomt, maar het is de fluimering van eene verlichte Rede. De Grieken, hoe beroemd, hoe groote Redcnecrders zy wezen mogten, zouden zig (3) Zie het feboon Stuk van den Heer de bufv on. over de denkbeelden en iteteels van plato's Nat. Hist. II. D. '  van den heer BAILLY. 45 zig tot deze Overnatuurkunde niet verheft hebben, zo zy zig niet met de overblyfzelen Van het Oosten verrykt, en de wysheid niet gehad hadden van hunne wysgeerte op die van Indië te enten. Dit denkbeeld, van de voortteeling door een Driehoek, leidt ons natuurlyk tot de Indiaanfche befchouwing wegens de algemcene hervoortbrenging. Zy denken, dat de zaaden der dieren, der planten en der boomen, niet opvolgelyk geformeerd worden; dat zy alle, van den aanvang der wereld af, allerwegen verfpreid, in' alle wezens vermengd, zyn, en, in de gedaante van dieren, van planten, van volkomen boomen, beftaan, maar zo klein, dat men hen niet kan onderfcheiden, terwyl hun egter niet dan de ontwikkeling ontbreekt, is dit, myn Heer, niet het Stelzel van harvey? het Stelzel van de voorafbeftaande Spruiten? Zo dit Stelzel thans geene goedkeuring vindt, blyft het egter de uitvinding en het werk van den Philofooph, die den omloop des bloeds heeft bewezen. De Indiaanen kunnen zig derhalven beroemen van het zelfde denkbeeld gehad te hebben; Ik geef hun dus gewillig dezen lof, maar ik durf u vraagen, waarom zy deze ruwe droomeryen met die diepzinnige befpiegelingen (of wilt gy dezelve insgelyks droomeryen noemen?) verbonden, en de eene aan de zyde van de andere geplaatst hebben, even zo als men zomtyds de kinderfpelen met de tydkortingen van een rype- ren  46 II. BRIEF ren ouderdom vereenigt? zy verheffen zig op hunne Akadcmie, de oudfte van dc wereld, op hunne boeken, die nog ouder zyn. Maar zou men hen niet kunnen vergelyken by Lieden, aan welken, by erfenis, oude en wyze Boeken zyn ten deel gevallen; doch welken zy niet kunnen verftaan, cn kwalyk begrypen? Ik meen overal onder hen te zien eene verbasterde Wysgeerte. Voorfchriften, waarvan zy het regt vcrftand verloren hebben; natuurkundige waarheden, bedekt door een figuürlyken ftyl, die dezelve voor fabels heeft doen nemen. De twee beginzels, het goede cn het kwaade, zyn een leerftuk van de Perfiaanfche Godgeleerdheid ; maar dit leerftuk moet noodwendig tot die der Indiaanen behooren; het beftaat nog in Peru (V). Kan men zig ontveinzen, dat dit leerftuk het bckleedzcl is van eene Natuurkundige waarheid? Zo dra men de Natuur met eenige aandagt befchouwt, bemerkt men in dezelve een ftaat van Oorlog; Menfehen, Dieren, alles, is in een geduurigen ftryd, alles verdelgt malkanderen. De planten, de dieren, de vrugten, door de hand der Natuur uit den fchoot der aarde te voorfchyn gebragt, worden door die zelfde hand afgemaaid en verdelgd. Zo, van den ecnen kant, dezagtc invloed der lente, het jaargetyde van de liefde, zo de vernieuwing van de groei in alle gewasfen, de zorg (a) HisX. Gen. des Voyag. 11. Tom. XXXVI. p. 201.  VAN DEN HEER BAILLY. 47 zorg aankondigen om dc weezeris tc bewaaren, cn derzelver verlies te herftcllcn, hoe zyn dan, aan den anderen kant, de vuurfpuwendc bergen, die de verwoesting uit dc ingewanden der aarde aanvoeren, dc ftormwinden, die de Landen doen fchokken, de onweders, die. alles nederwerpen, de bevrozen winden, die de verftyving aanvoeren , cn den dood aan alle levende Schepzelen dreigen, gefchenken van die zelfde hand? Hoe kunnen zy uit die zelfde gunstryke bron, als dc eerfte, voortvloeijen? Het is egter altyd de Natuur die werkt; zy heeft kragtcn om te fcheppen, zy heeft andere om te verdelgen; zy heeft derhalven twee beginfels in zig, die malkanderen opwegen, die malkanderen beftryden, zonder malkander te verdelgen. Zie daar wat waarnecmendc menfehen hebben opgemerkt, en wat de geboorte aan dc twee beginzelen heeft gegeven. Dc Natuur, die fchept, die bewaart, is het werktuig van een wcldaadigen God; het is dc orosmadis, de osiris, het is dc God die ons fchiep, het. is de belooner der deugd. De Natuur, die de vernielende gecsfcls voortbrengt, is onderworpen aan den God van het kwaad, aan dien ariman, dien typhon, den vyand van orosmadis, van osiris, den begunftiger der boozen. Maar, wy kunnen nog verder gaan, myn Heer, wy behoeven ons tot deze algemeene befchouwing niet te bepaalen. De oude ftaat der wectenfehappen fchynt zo verre gevorderd, zo volkomen, tc zyn geweest,  48 II. BRIEF weest, (gelyk ik meen ontdekt, en, ik durf zeggen, bewezen te hebben,) dat wy aan deze oude tyden gerust eene betere natuurkunde toeftaan mogen. De kunftcn en wectenfehappen, uit eene zelfde moeder geboren, zyn ten naasten by van dcnzelfden ouderdom; zy worden te zamen fterk, zy groeijen met malkanderen op. Thales, die fraaije dingen zeide aan de Grieken, die dezelve niet begrepen, formeerde de wereld uit het water; anaxagoras, die in een anderen hoek van Griekenland leefde, nam het vuur voor de algemeene werkoorzaak. Onze hedendaagfche Natuurkundigen maaken de Natuur minder magtig met haar vier elementen toe te ftaan; dat wil zeggen, dat de fcheikundige werkingen, de ontbindingen der lighaamen,- altyd uitloopen op die vier beginzels, waaruit alles fchynt faamgefteld. Wat my betreft, zonder een thales of anaxagoras te zyn, heb ik egter ook de vryheid genomen, om een Systema voor my zeiven te maaken. Geen Nieuwsfchryver toch, die den ftaat niet hervorme; geen Natuurkundige, die niet eene Wereld bouwe. Ik heb durven denken, dat de Natuur flcgts twee beginzels hadt, door twee groote kenmerken onderfcheiden; namelyk de vastheid en de vlugheid , dat is te zeggen, dc volftrekte rust en de beweging; ik heb gezien , dat, van het water af, dat ligtelyk bevriest en hard wordt, tot aan de kwik toe, die door eene overmaatige koude naauwelyks tot den ftaat van een vast lighaam gebragt, en door den  VAN DEN HEER BAILLY. 49 den hamer behandeld kan worden, alle Iighaamen vatbaar zyn, om door een geweldig vuur tot vloeibaarheid gebragt, of döor eene uiterfte koude verhard te worden. Ik heb gedagt, dat het vuur de eenige zeifftandigheid ware, die men wczenlyk en uit eigener aart vloeibaar kan noemen, het eenige beginzel, waardoor alle andere zeik Handigheden het insgelyks kunnen worden. Ik heb derhalven de hoofdftof van de aarde befchouwd als cene vaste, werkelooze zeifftandigheid, zonder beweging, het vuur daarentegen als een werkzaam en ligt beginzel , bewecglyk uit zyn eigen aart. Het is aan deszelfs vermenging met "de aarde, het is aan dit brandbaar beginzel, bet welk de ziel der beweging fchynt, dat wy.de vcrpligtfag hebben voor de, wateren, die onze velden beiproeijen en vrugtbaar maaken, voor de lugt welke wy inademen, en voor die vogten, die, door buigzaame kanaalcn vloeiende, in ons verwondcrlyk cn broos' lighaam, het leven en de werking gaan vcrfprciden. Het is reeds lang geleden, dat eene eerfte beocffening van de fcheikunde my dit denkbeeld heeft gegeven. Eenige vermaarde Scheikundigen zyn niet verre af van te denken, dat de lugt en het water faamgeftelde ftoffen, en geene élementen, of beginzel - lighaamen , zyn; zo niemand dit denkbeeld bewezen heeft, niemand heeft het ook wederlegd; maar, fchoon de poogingen eencr verlichte fcheikunde nooit verder dan tot de vier elementen konden komen, fchoon deze elementen de uitcrlte D ' grens-  50 II. BRIEF grenstermen van de kunst mogtcn zyn,, en i'choon dus nooit bewezen konde worden, dat de lugt een faamgefteld en geen elementair lighaam is, zou daar uit egter nog niet volgen, dat myn gevoelen kwalyk gegrond zy. De Natuur werkt in 't groot, cn maakt gewrogtcn, welken wy nooit zullen navolgen ; zy heeft, om zo te fpreken, eene oneindig groot Stookhuis, cn evenredige middelen, om daarin te arbeiden; daar zou derhalven uit de gemaakte onderftelling, dat de Scheikunde de ontbinding nooit verder dan tot de gemelde vier elementen konde voortzetten , alleenlyk volgen , dat men, om aan de lugt en het water hunne beweegbaarheid en vloeibaarheid te ontnemen, om derzelver famenftclling te ontbinden , en hen tot de twee eerfte en oorfpronkelyke elementen , aarde cn vuur, te brengen, even als de Natuur zou moeten arbeiden in die diepe holen, die onder het gewelf der aarde zyn, en die oneindig fterke vuuren , welken zy in haaren boezem bevat, om de vuurfpuwende Bergen te voeden , in beweging brengen. Vrees niet, myn Heer , dat ik my in deze befpicgelingen te veel toegeven, of het gebouw te hoog optrekken , zal; ik zou dan flcgts een Itoman maaken ; het is ons genoeg de Natuur te hebben zien beginnen; ik heb noch den moed, noch de kragt, om haar in den tyd of in de ruimte te volgen. Ik bepaal my alleenlyk , om u te doen opmerken , dat, zo de oude Natuurkundigen , e"en als ik , alle wezens tot twee elementen bragten , zy  VAN DEN HEER BAILLY. $t Zy dezelve egter op eene geheel verfchillende wyze begrepen hebben ;' de Natuur hadt, volgens hunne Verkhaving, inderdaad niet dan twee beginzels, die tegen malkanderen werkten , die malkanderen als vyandig waren ; namelyk dat van rust en* dat van beweging. Deze natuurkunde, inbloemfpreuken omzwagteld, is door het Gemeen kwalyk begrepen, en het natuurkundig ftelzcl is een ftelzel van Godgeleerdheid geworden. Geloof niet, dat ik den Oosterlingen een denkbeeld toefchryve, 't welk zy niet gehad hebben ; gy zult dit denkbeeld vinden in de Chineefche Wysgeerte ; dezelve brengt alles tot rust en beweging, verklaart daar alles uit, en erkent niet dan twee beginzels ; cene eenvoudige onvermengde ftoffe, in rust, die de in is, en de beweging, die deze ftoffe wyzigt, die daar verfchillende hoofdftoffen van maakt, en de yang, voortbrengt; dc vyf Chineefche elementen zyn niet dan uit deze twee beginzelen te faam getteld (a). Men zal den ouden ftaat der Oosterfche Wetenfchappen nooit wel kennen , dan door de kundigheden of begrippen , welke de verfchillende Volkeren gedeeld hebben, by een te verzamelen, en zo men daar genoeg van te famen kan bren-, gen, om 'er ten eenigen dage een lighaam van te formeeren , zal het misfchien gebeuren', dat de vereenigde leden een Cölosms zullen (a) Hist. Cener. des Voyages in Tom. XXUL pag. 88. D 2  52 II. BRIEF len uitmaaken. Het komt my meer dafi waarfchynlyk voor, dat dc zaaken op deze wyze zyn toegegaan. De Philofophen hebben , na lange onderzoekingen , en veele proefnemingen, aangekondigd, dat'er twee beginzels in de Natuur waren, en het Volk heeft daar Goden van gemaakt, die op de aarde tegen malkanderen ftryden, de een om het kwaad voort tc brengen, de ander om het te beletten. Terwyl dc kwaadc God rust, genieten wy dat weinig genoegen, dat ons het leven dragelyk maakt; terwyl de goede God, door zyne geftadigc poogingen tegen den kwaaden uitgeput, eens adem haalt , komen de onheilen , de rampen en vcrdrietclykhcdcn met nieuwe kragt tc voorfchyn, om dc deugd op dc hardftc proeven tc zetten; het Volk paait zig met deZe Godgeleerdheid , terwyl de wyze ^ zig vertroost door het denkbeeld van écnen regtvaardigen cn wyzen God , cn in het getuigenis van zyn goed geweten berust. Het ftelzel van de Mstcmpfychofis , het leerftuk van de verhuizing der Zielen, verbergt insgelyks eene -natuurkundige waarheid. Alle die ongewyde famenftcllcn van Godgeleerdheid zyn niet dan befchouwingen van de Natuur, dan toepasfingen op de Zcdekundc. Niets is gemaklykcr dan dc verandering van eene waarheid in cene dwaaling. De denkbeelden misvormen zig in de , valfche begrippen ; cn, dewyl 'er wenig juistdenkende geesten zyn , zo worden 'ér veele bclagchelykc toepasfingen gemaakt. Het is op die wyze , dat het leerftuk van de  VAN DEN HEER BAILLY. 53 de onftcrflykhcid der Ziele, van haar beftaan na den dood voortduurcnde , in de fchroomagtige en verbysterde verbeeldingen, de vrees voor geesten, en het geloof in fpookcn, heeft voortgebragt. De Zielsverhuizing fchynt geen denkbeeld, het welk op de bcfchouwing der zaaken van zelve opkomt. Dc eerfte reis, dat een mensch zyns gelyken heeft zien fterven , heeft de opnouding der beweging hem niet dan als een flaap moeten voorkomen; die flaap, langer dan naar gewoonte aanhoudende, zoude hem uit zyne* dwaaling niet hebben doen herkomen , zo hy dc ontbinding der declen, cn de andere tekenen van rotting, niet bemerkt hadt. Op deze verfchriklyke bcfchouwing, heeft zig flegts één denkbeeld aan hun vertoond , dat van de verdelging zelve ; hy heeft nu begrepen, dat hy , even als de wezens, die, by duizenden, rondom hem fterven , even als de planten, als de boomen , die by de wortels worden afgekapt, of die van ouderdom nedervallen, aan een onvcrmydclyk einde onderworpen was. Hy heeft begrepen, dat hy het vermogen hadt om wezens van zyne foort voort tc brengen , terwyl dc Natuur het vermogen hadt van dezelve , of door toevallen , of door ouderdom, te vernietigen. Hy heeft zig dan alleenlyk aangemerkt als een Reiziger, die van een zekere term vertrekt, om tot cene andere te komen , cn die van dc geboorte tot dc jeugd voortgaat, om den ouderdom te bereiken en den dood te naderen. Zie daar dc wysgeerte van den D 3 mensch,  54 II. BRIEF mensch , aan de leiding van de natuur en de rede overgelaten. De fpyt van eene onaangenaame fcheiding, het verdriet van een fmartelyk verlies , hebben dc herinnering daarvan eenigen tyd levendig gehouden; maar de behoeften, de vermaaken, de driften , hebben het zelve noodwendig doen vergeten , en niets heeft het denkbeeld van herboren tc worden, en tot het leven weer te. keeren, kunnen doen opkomen. Het is het verftand en dc ondervinding , die verder dan deze eerfte gewaarwordingen gingen , welke deze denkbeelden krater deden opkomen. En, terwyl zommigen door eene redeneering, welker famenhang het onnodig is hier voor te ftellcn, zig zo verre verhefte van de eenheid van' het Opperwezen , cn, de onfterflykheid der Ziel, te begrypen , heeft de geest van waarnemen alle de wezens , door den tyd aangevoerd en weggerukt , malkandcrcn fchielyk zien opvolgen. Men heeft opgemerkt, dat de natuur van den eenen kant verdelgde, terwyl zy van den anderen zig vernieuwde, en als uit haare eigen puinhoopen bouwde. Inderdaad, de Rivieren, langzaam voortvlietendc, ondermynen ongevoelig de heuvels, om op andere plaatfen grondwinningen te maaken, of ftorten met fhclle ftroomen neder, en holen geheclc Valcijen uit, om elders bergen tc verheffen. De planten , de bladeren der boomen , de boomen zelve , vallen en verrotten op de aarde, om nieuwe planten voort te brengen. Dc dieren leven of van deze groenten, of van dc die-, ren  VAN DEN HEER BAILLY. SS ren zelve, welken zy verdelgen; derzelver vleesch formeert hun vlecsch , de dood voedt het leven. En, daar deze droevige ovcrblyfzels aan hunne eigene verrotting , en aan de doordringende kragten der natuur, worden overgelaten, fchynt zy daar nieuwe zoorten, nieuwe wezens, van te maaken, die uit een gedeelte geboren worden, cn zig terftond met een ander gedeelte voeden. De menfehen zelve fchyncn van de aarde tc wyken, om plaats te maaken voor volgende gcflagtcn, om ftof te verfchaffen voor nieuwe voortbrengzelen. De Philofophen hebben zig verbeeld, dat de Natuur altyd cn overal leevende was ; zy hebben durven gelooven , dat de ftof eeuwig, ongefchapen , ware , dat de hoeveelheid dier ftoffe niet vatbaar ware, noch voor vermeerdering , noch voor vermindering, en dat dezelve, van het begin der dingen af, altyd rond liep van wezens tot wezens, en van voortbrengzelen tot voortbrengzelen («). Gy ziet, myn Heer, dat, zodra de omloop der ftoffe eenmaal was vastgefteld, die der Geesten, der Zielen, niet dan cene natuurlykc toepashng van dit leerftuk is. Het Volk, of misfchien Philofophcn, die minder diep redeneerden , minder wys waren , maar ftouter dagten en fielden , alle de- (a) Dit ftelzel is inderdaad hy de Brames aangenomen. Volgens den Heer an qun t il gelooven zy, dat de Wereld eeuwig is, en de ftof alleenlyk inde geiüante verandere , en opvolgelyk alle de wezens voortbrengen Zend - avesta. Tom. I. Part. I. p. 13,9. D 4  $6 TT. B R I E P deze waarnemingen, welke men voor zeckere ftukken, voor facta nam, met de over* natuurkunde van de onfterflykhejd der Zielen , famenvoegende, konden zig niet overreden , dat de Zielen naar voorkomende behoeften cn tot de bepaalde bedoelingen gefebapen wierden. Van een byzonder denkbeeld van grootheid, van heerlykhcid , en van regtvaardigheid vervuld, hebben zy gedagt , dat God haar alle tc gelyk , en als met eenen worp, uit zig zclven getrokken hadt, om zig fteeds tc onthouden op de aarde , dat verblyf van beproevingen , alwaar zy alleenlyk van gedaante cn woonplaatfcn veranderen, in cene beurtelingfche overgang van boctdocningen tot belooningen. Het Volk, het zy dan dat het zelve dit ftelzel uitgevonden, of alleenlyk overgenomen hebbe, vondt daar zyne rekening by. Het heeft gevoelige, aandoenlyke dingen noodig ; dc bitterheid der fmart heeft eenige verzagting gekregen, door het denkbeeld , dat de laatftc fcheiding niet geheel was , dat een geliefd Vader , cene tedere Egtgenoote, een bemind Kind, rondsom ons tegenwoordig waren , hunne nagedagtcnis in ons verlevendigen, cn het vermaak genoten van zig te rug te hooren wentellen. Het is hier aan toe te fchryven, dat dit Systema , al tc diepzinnig voor dc gewoone fterktc der geesten, egter tot nu geduurd heeft, cn tot onze tyden is overgebragt. Deszelfs zedelyk gebruik, de leering, die door het zelve omzwagtcld wordt, hebben het voor Schipbreuk bewaard;- het hart  VAN DEN HEER BAILLY. hart cn de liefde hebben het diep in der menfehen geheügenis ingeprent. Het is misfchien noodig, dat de Philofophifche denkbeelden Volks - denkbeelden worden , en de gedaante van fabelen krygen, om eene lange reeks van eeuwen bewaard tc kunnen blyven. ' Ik durf hoopen, myn Heer, dat gy van dit gevoelen zyn zult. Is het niet een zeeker beginzel, dat overal het verftandelyke uit het gevoelige geboren is ? De werkingen van het verftand worden niet gekend en afgebeeld , dan door de toepasfing van 't geen in dc ftoffclykc wereld voorvalt, door de beweging en dc wederkeerige werking der ftoffclykc wezens. De zedclyke wezens zyn niet dan die zelfde ftoffclykc of lighaamlyke wezens, van hunne byzondere eigenschappen ontbloot, en tot hunne algemecne hoedanigheden gebragt. Daar is niet aan te twyffclen, of men zoude, zo dc natuur beter bekend ware, de wyzingen der ftoffe daar latende , en het famenftelzcl der oorzaaken naakt vertoonende , verfchillendc draaden zig 'zien famenvoegen, zig kruifén, om de faéa te vereenigen door een keten, met veele andere mindere, zydelingfchc ketenen , of takken , verbonden , en tot de eerfte, verftandelyke, voortbrengende, oorzaak voortlopende. Wy hebben dan geen denkbeeld , geen overnatuurkundig ftelzel, 't welk niet uit facta van de natuur , uit verfchynzelen aan de zintuigen, ontleend zy i cn , een nauwkeurig verband tusfehen het ftelzel van den omloop der ftoffe cn D 5 het  58 II. BRIEF het leerftuk van de Zielsverhuizing vindende , durf ik beiluiten, dat het een het ander voorgegaan , en dat het eerfte zelfs uit het laatfte geboren is ; en zo myne eigenliefde my niet geheel verblindt, zal de door- Iugtige Philofooph van f dit befluit toeftemmen. Ik zal hier niet herhaalen , myn Heer, het geen ik in myn werk over den oorfprong der Starrekunde gezegd heb; ik zal 'er alleenlyk eenige aanmerkingen byvoegen. De Indiaanen zeggen, dat het leven van den menscli vooraf, door brama , in het hoofd van yder Kind gefchreven is ; deze karakters zyn onuitwischbaar ; brama, noch een der Goden, kunnen dezelve niet verdelgen, of derzelvcr uitwerkzel beletten. Aan den anderen kant zeggen zy , dat de bedryven der menfehen in de Starren gefchreven zyn, en door de bewegingen en de ftanden dier Starren worden aangekondigd. De Zendelingen denken , dat de Indiaanen zig zeiven tegenfpreken. Zo alles vooraf door brama geregeld is, wat wordt 'er dan van de onverwinlykc kragt der Starren (a)'i Hier is evenwel gecne tegenftrydigheid. De Zendelingen hebben niet gezien, dat deze denkbeelden uit de leer van de ftofièlykhcid geboren worden , en volgens dat ftelzel volmaakt wel te famen hangen. Zodra men gelooft, dat alles faam geketend is, dat eene algemeene, eene enkele, béwe- , ■ erin" O) Lettr. Edif. Tom. XIII. pag. 209.  VAN DEN HEER BAILLY. 59 ging tevens alle de ftoffclykc cn gevoelige wezens voortfleept en noodzaaklyk bepaalt, volgen dc ligbaamlyke orde cn de zedclyke orde cene en dezelfde wet; het oogenblik van de bedryven der menfehen is even als dat der Hemclfchc verfchynzelen vast geregeld, cn, dewyl zy malkanderen noodzaaklyk vergezellen, zo kunnen, indien dc Hemelfche verfchynzelen vooraf bekend zyn en voorzegd kunnen worden, dc menfehelyke bedryven eveneens bekend zyn en voorzegd worden. Daar is cene tegenftrydighcid in, zo men wil, dat de Starren natuurkundige werkoorzaaken zyn, cn het vermogen hebben , om haaren invloed op dc aarde uit te ftortcn ; maar die tcgenftrydighcid verdwynt, zo men dezelve flegts als tekenen van gelyktydigc uitkomftcn befchouwt. Dc Indiaanen kunnen deze tegenwerpingen niet beantwoorden, om dat zy den draad hunner denkbeelden verloren hebben ; en de Ziel, om zo te fpreken, van hunne beginzelen misfen. Gy ziet, myn Heer, het denkbeeld, dat ik van dc Philofophie der Indiaanen heb; ik eerbiedig dezelve even als gy, en gy zult my niet ver wy ten, van dezelve tc veel diepte, cn te veel uitgebreidheid, gegeven tc hebben. Vergeef my, myn Heer, de kwaadfprekenheid na de loflpraak. Deze zo gevorderde kundigheden, zo vcrwonderlyk in veele opzigten , hebben niet dan op proeven gegrond kunnen worden; dezelve zyn nog noodiger om Systcmata te bouwen, dan om dezelve te verdelgen. Ik heb cg, , ter  6o II. BRIEF ter nooit gehoord, dat men te Bénaris proeven deedt; de Indiaanen tellen vyfduizcnd aderen in het mcnfchclyk lighaam, maar zy hebben geene ontleedkunde , dewyl zy zig nooit veroorloven de Lyken tc openen. Hunne kruidkunde is die der Landlieden; dc Scheikunde kennen zy geheel niet. Hunne geneeskunst is, naar 't gebruik der eerfte eeuwen , niet dan cene' Verzameling van Voorfchriftcn in Verzen, om het geheugen door de harmonie en de maat te hulp te komen, en de dingen te beter tc doen onthouden. Alle hunne Wetenfchappen worden bewaard in dc vier beths, die hunne Heilige Boeken zyn. Het komt my voor, dat de Indiaanen, federt een geruimen tyd, ten naasten by zodanig zyn , als wy onder het gebied van aristotéles waren. Hunne Boeken hebben het zelfde lot, als zyne Schriften gehad hebben; de Uitleggers hebben 'er den text van verward, door den, zeiven met vcrklaaringcn cn hairkloverycn tc bclaadcn. Men heeft boven al geëerbiedigd wat men niet verftondt; men heeft alles omvat, alles opgenomen , bchalvcn den geest van wysgeerte , die alleen verdiende bewaard tc worden. Maar dc Schriften var. aristotei.es waren voor ons niet dan cene geleende Wetenfchap, cene Wetenfchap, welke wy overgenomen hadden. Zo ik het befluit trek , zal het niet ten voordcele der Indiaanen zyn. Laat ons den s-h a's t a h , een dier vier Boeken, openen ; het begint met eene groote waarheid ; tc weten , dat het niet ver- ftan-  van des heer BAILLY. «Jl Handig is , dat de mensch de theptcii van het Goddelyk Wezen zockc te peilen. Daar moet veel werks cn onderzoeks vooraf gaan, de mensch moet eerst den moed verliezen, voor dat de Rede dit eenvoudig cn waaragcig denkbeeld "voortbrengc: greetig om te kennen, ftaat zy van dat vermaak niet af, voordat zy dc nutteloosheid haarer poogingen ondervonden hebbc. Wy waren nog zo verre niet gevorderd in de laatftc eeuw, tOCn leibnitz, bayle, clarke, onder malkander, ftreden over den oorfprong van 't kwaad, de vryheid van den mensch, de goedheid cn voorwetenfehap van 't Opperwezen ; zo zy den Shastah gelezen hadden , zouden zy die afgronden der Bovennatuurkunde niet hebben zoeken te peilen? Maar, myn Heer, waarom waren deze Mannen , dc fchoonftc vernuften van hunne eeuw, deze Mannen, die zo veel licht verfpreid hebben, zelve niet meer verlicht? De reden was, omdat dc waare Wysgeerte nog niet geboren was. Zy is het laatst gevolg van alle dc Wetenfchappen, cn deze waren nog tot geene genocgzaame volkomenheid, om Wysgeerte voort te brengen; zy is de rypheid van den menfeheiyken geest. Hy is langen tyd, jong geweest; wy zyn tegenwoordig zelfs misfchien nog wat groen, maar de Rede begint haar gebied allerwegen uit tc ftrpkkcn. Corneille ciiiacin'e waren Mannen van vernuft; zy hebben egter de Wysgeerte niet op het toneel gebragt; deze wagtte, om daar op te vcrfchynen , het Ryk van hunnen Opvolger af;  6*2 II. B R I E F af; deze heeft de menfehen en de zeden ifl zyn Esfay fur l'Mstoiré generale gefchilderd. De Redenaars, de Poëeten hebben na u de taal der Kimden , der Wetenfchappen, en der wyze Rede, gefproken. Laat ons dan erkennen, myn Heer, dat het de voortgangen dier Kunften en Wetenfchappen zyn, die het gebied der Wysgeerte hebben aangebragt; dat die Wysgeerte haar noodzaaklyk onderftelt, cn dat men, uit den aart deidenkbeelden, den ouderdom van den menfchelyken geest kan opmaaken. Maar men gaat niet voordagtelyk zyn eigen Werk bederven : wanneer eene Natie het Tydperk van de jeugd over is, kan haar het vernuft het geestige, ontbreken, de verbeelding kan verflauwen of wegraaken , maar dc Rede behoudt haare kragt, cn duurt tot in den hoogen ouderdom ; gy zelf, myn Heer , verfchaft een bewys en blyk, dat de jaaren haar niet verdooven. Hoe oud uwe Indiaanen mogen zyn, zy leeven egter; zy lezen hunne Boeken; zy beoeffenen de Wetenfchappen in dezelfde Univerfiteit, federt veertig of vyftig eeuwen; waarom zouden zy dan van de Rede tot de Onzinnigheid hebben overgegaan ? Waarom hebben zy, na het verheven denkbeeld, waar mede hunne Shastah begint, daar zo veele fabels bygevoegd, die dit fchoone Werk ontluisteren? Wat betekent, by voorbeeld, die ongewyde Drieëcnheid, zo wy dit woord gebruiken mogen ? De drie Goden van een minderen rang, aan het Opperde Wezen onderworpen, die zo dikwils vlcesch gc- wor-  van den heer BAILLY. 6*3 worden , en onder dc verachtlykftc gcftalten verfchenen, zyn? Wat wil die menigte van tusfchenmagten, die den Hemel, de Aarde , en de Hel bewoonen? Slaat een wys en kundig Volk van de eenheid van God tot het Veelgodendom over ? Neen! het is de onkunde, die aan de kennis opvolgt; het is de vermenging van dwaaling en waarheid. Men kan, door deze fabelen heen , een eeredienst herkennen, die zuiver in zyn oorfprong, in zyne voortgangen bedorven , is. De drie ondergefchiktc Goden zyn de dienaars van den Opperften God. Braman, de grootfte , de waardfte aan de levende wezens, is die, waar door hy de Wereld heeft gefchapen; het is door den tweeden, dat hy dezelve bewaart, hy zal den derden gebruiken om alles te verdelgen. Deze drie Goden zyn derhalven niet dan werkingen, en wel de onderfcheidenfte werkingen, van de Goddelyke magt; het zyn eigenfehappen van het groot wezen , welken de onkunde van het zelve heeft afgefcheiden , om daar afzonderlyke perfoonen van te maaken. Gelief wel op te merken , myn Heer, dat dit by de Indiaanen niet flegts het geloof is van het Volk, maar zelfs der Brames , de bewaarders van den Godsdienst en de Wetenfchappen. Zo men, aan den eenenkant, zyne verwondering aan deze Overnatuurkunde, aan deze gezuiverde Godgeleerdheid, niet kan weigeren, moet men egter ter zelfder tyd ook, aan den anderen kant, erkennen, datzy, die dezelve in zulke ruwe fabelen omzwagteld hebben, gee-  6-i II- BRIEF geene Philofophen waren. Ik zal het zelfde zeggen van die tusfehen - geesten, boven den mensch verheven, waar mede de Oosterlingen het Heelal bevolkt cn bezield hebben. Ik begryp dat de Mensch, ten allen tyde, alle wezens met zig zelvcn vergeleken heeft. Hy heeft de ruwe, onbeweeglyke, ftoffe ligtclyk onderfchciden van zyne eigen natuur, die altyd werkzaam is; vervolgens, toen de itof zig fcheen te bewegen, heeft dc beweging het denkbeeld van het leven kunnen doen geboren worden. Het is dus, dat men cene Ziel, een Begrip, eerst aan de Dieren, vervolgens aan de Boomen, aan de Rivieren, aan dc Bronnen, heeft gegeven. Maar dc Mensch, die deze wezens als bezield heeft kunnen befchouwen, heeft moeten bemerken, dat zy hem ondergefchikt waren. De Dieren worden door zyne kragt, of door zyne behendigheid, getemd, de Boomen vallen onder zyne flagen, en zo dc Rivieren cene kragt fchynen te hebben die de zyne overtreft, weet zyn vcrltand dezelve te verdeden, en dikwils t'ondcr tc brengen , of naar zyncn wil tc doen vlieten. Men ziet niet wel, hoe hy tot dit denkbeeld van dc Goddclykheid der Rivieren , der Boomen , enz. heeft kunnen komen, zo dit niet weder een verkeerd gebruik, cene misvorming, van Philofophifche denkbeelden ware geweest. Ailc deze tusfchen-wezens, die, volgens Plato, en volgens de Indiaanen, een keten maaken van den Mensch af, tot het Opperfte Wezen, zyn  VAN DEN HEER |BALLLY. t)$ zyn niet dan tweede, of byzondere, oorzaaken. Het zyn deze oorzaaken, die den Mensch met de eerfte oorzaak verbinden; het is door de tusfehénkomst dier byzondere oorzaaken, dat dc eerfte, of opperde oorzaak , op hem werkt. Die byzondere oorzaaken nu, op eene liguurlyke en bloemfpreukfge wyze voorgedraagen, zyn in dc verbeeldingen van 't gemeen bezielde cn magtigc wezens geworden, gelyk de driften, in dc Werken der Poëetcn, by wyze van perfoonsvèrbeeldingen voorgeftcld , voor Godheden zyn genomen. Maar deze geftaltc-wisfelingcn zyn niet eensklaps gefebied; zy véreifehen een trap van onkunde, die niet bef taan kan met den geest van uitvinding. Laat my hier herhaalen dat 'er cene noodzaaklyke betrekking, cene evenredigheid van affland , tusfehen dc Menfehen van dezelfde eeuw, het zy die eeuw meerder of minder verlicht zy, moet plaats hebben. Hoe groot uwe meerderheid zy, myn Heer, boven my, hoe groot dc afftand, die ons fchcidt, zo wy twintig eeuwen vroeger geboren waren, zouden 'er tusfehen ons niet dan dezelfde afftand plaats gehad hebben; gy zoudt minder verlicht, ik zoude onkundiger geweest zyn. Maar zo de natuur u op dezelfde hoogte geplaatst hadt, zo zy u vergund hadt de Alzire en de Henriadc te digtcn, zou zy my bekwaam gemaakt hebben om dezelve tc bewonderen. Laat ons dan erkennen, myn Heer, dat de Menfehen, die het fchoon zamenftclzel der tweede oorli zaa-  66 II. BRIEF zaaken dus verbasterd, die deze oorzaaken dus in perfoonen veranderd, en het Heelal met harfenfchimmige Wezens vervuld hebben , dat de Menfehen de vindingen der Poëetcn, de vrolyke Schilderyen , de geestige Zinnebeelden van Venus, van de Bevalligheden, van de Liefde, enz. ruwelyk naar de letter verftaan hebben, niet behoorden tot de eeuw, die dezelve uitgevonden of gefchilderd heeft. Toen de Poëzie te voorfchyn kwam, was dezelve cene taal, cene taal, welke men fprak of fchrecf om verftaan te worden. Men heeft deze taal moeten vergeetcn , daar hebben onkundige eeuwen en onwetende Menfehen op verlichte eeuwen moeten volgen. Wy befiuiten, derhalven, dat de Indiaanen vreemdelingen by hun eigen zelve zyn, en, om nader by u te komen, dat de Brames geene Indiaanen zyn. Deze ftemmen dit toe; zy zeggen , dat de Brames uit het Noorden zyn gekomen: zie daar de overlevering en het bewys van eene verhuizing. Maar om beftaanbaar te zyn, cn om eer te doen aan de kundigheden, waarvan de Brames de bewaarders warengeloof ik, dat die Brames niet geweest zyn dan de Leerlingen van groote Mannen , grondleggcren van deze kundigheden. De Zon ftort zyn licht over de duistere Planeeten, zy worden helder en verlichten, geduurende de afwezenheid der Zon, de Wereld; maar dat licht, van zynen oorfprong verwyderd , wordt door den afftand, en door deszelfs verliezen, verzwakt. Gelyk het licht der Brames even-  VAN DEN HEER EAILLY. 67 eveneens geleend is, vermindert deszelfs helderheid door van den Vader op de Kinderen te rug te fluiten. By ieder nieuw geflagt hebben dc Brames iets van hunne wetenfchap , of ten minftcn van het goed verftand hunner beginzelen , laten "flippen. Ik zal eindigen met eenige aaanmerkingen over het hamskritsch , over die oude en geleerde Taal, door agttien Woordenboeken, en door eene oneindige meénigte Grammatica's , of Spraakkuhllcn bepaald. Zy heeft haaren naam gekregen van de nette plaatzing en zamenvoeging der woorden, die daar in hcerfchen: want Samskret, dat het regte Indiaanfche woord fchynt te zyn , betekent wél gefchikt of zaamgefteld. Dc Spraakkunftenzegt men, zyn meesterftukken van den Menfchelyken -geest. De opftcllers hebben daarin, door dc ontbinding der zaamgeftelde of afgeleide woorden, dc rykfte taal van dc wereld tot een klein getal eerfte elementen of beginzelen gebragt, welken men als dc ziel, als het wezen, van de taal, kan aanmerken. Ieder enkelvoudig denkbeeld wordt door een dezer eerfte elementen uitgedrukt, en vervolgens gewvzigd, en naar de verfchillcnde onhandigheden bepaald, dooide elementen van den tweeeen rang, die het altyd vergezellen (V). Deze zo ïchoone en zo rykc taal, waarin de vier heilige Boe. («) I.ettr. edif. et curieufi Tom. XXVI. p. 222, E 2  68 II. BRIEF Boeken gefchrevcn zyn, is den Indiaanen geheel onbekend en onverftaanbaar; zy is volftrekt vcrfchillcnde van dc gewoone taal. De Brames alleen beoefenen dezelve , en onder dezen zyn zelfs maar weinigen , die zig kunnen vleien dezelve te verftaan. Nu vraag ik, myn Heer, hoe het heeft kunnen gebeuren, dat de oorfpronkelykc cn gemecne taal voor ccn Volk verloren raake, cn alleenlyk bewaard blyve by cene zekere klasfe van Menfehen? De taaien veranderen ongctwyfeld, maar niet dan tot haar voordeel, en door volmaakt te worden ; vroeg of laat bcpaalen cn vestigen zy zig door goede Werken. Dus hebt gy voltooid het geene racinf. cn bossuet voor u begonnen hadden. Maar dat, oogenblik is by dc Indiaanen voorby; zy hebben Boeken, welken men bewaart, gelyk men dc uwe zal bcwaaren. Het zyn niet de gebreken van die taal, die het gebruik van dezelve verdelgd hebben. Zy is veel wclluidcnder, zegt men, veel ryker, veel duideïyker , dan dc gewoone taal. Het verlaaten van zulk eene voortrcffelykc taal ftrookt niet met dc Mcnfchelyke natuur. Men vergeet dc taal niet, waarin men dc liefkozingen zyner Moeder ontvangen, waarin men gevryd heeft, enz. dc taal, die ons onze eerfte indrukzels gegeven, cn waarin wy de eerfte denkbeelden , welken wy formeerden, uitgedrukt hebben. Dc taal, waarvan de klanken ons die oogenblikken van geluk , van vermaak, cn van roem herinneren, wordt door derzelver herinnering,  VAN DEN HEER BAILLY. 6<) ring, die ons nog ten troost in den ouden dag verftrekt, fteeds levendig gehouden ; die diepe indrukzelen gaan van de Vaderen tot de Kindcrs , en van geflagten tot geflagten over. Te Rome was de Griekfche taal de geleerde, omdat zy de Meesterftukken van demosthenes, van sophokles , cn de denkbeelden van plato, bevatte. De Dichtftukken van virgilius, de Comcdiën van terentius, de welfpreckcnheid van cicero, hebben onder ons, en wel voor een langen tyd, dcnzclfden rang aan de Latynfche taal toegefchikt; maar , vergun my te vraagen, myn Heer , of een vreemdeling , te Parys komende, en de Latynfche taal ziende beoeffenen cn lezen, cene taal, ten ccnemaal verfchillcndc van de gewoone fpraak, cn ganfchclyk onbekend aan drie vierde deelen van de Natie, of zulk een vreemdeling, zeg ik, geen grond zou hebben van tc mogen befluiten, dat dit de taal is van een Volk, 't welk niet meer beftaat, en van een ander Volk dan dc Franfchen? Waarom zouden wy niet het zelfde regt hebben , om, ten opzigtc der Indiaanen, het zelfde bcüuit uit de hamskritsche taal te trekken ? De Beeld fpraak der Egyptenaaren, die cene heilige taal, voor dc Priesteren alleen gefchikt, en den Volkc onbekend , formeerde, vermindert geenzins de bondigheid van dit bewys. De Becldfpraak is de eerfte proef van de konst van fchryven; zo de beginzels der Wetenfchappen. in den zelfden tyd verfchenen zyn; zo zy E 3 door  7o II. BRIEF door deze tekenen zyn afgebeeld of ge-' fchreeven , zo zal dezelfde zorg, die voor de Wetenfchappen waakt, zig ook over de tekenen uitftrekken. Het bygeloof cn verfcheiden inzigtcn van eigenbelang zullen de Priesters beletten die tekenen over te zetten , zodra de vorderingen van vernuft en kundigheden korter en geraaklykcr tekenen, om de denkbeelden uit te drukken, zullen gevonden hebben; en dan zal de gemeene taal cene meer gevorderde "taal dan de Beeldfpraak zyn. Maar dus is het niet met de Hamskritfche taal. Dit is eene taal, die gemeen gefproken en gefchreven is geweest, cn waarin men zig van letters bediend heeft. Het is een taal, die tot volmaaktheid is gebragt, en die geen ander verfchil heeft met de gewoone taal dan zyne volkomenheid zelve. De Hamskritfche taal is zelfs in alle zyne zuiverheid niet bewaard; verfcheiden plaatzen der heilige Boeken zyn onverltaanbaar ; geen Woordenboek verklaart dezelve; dc reden is, omdat die Woordenboeken, in zekeren zin, van vroegen datum zyn. Men ziet derhalven klaarlyk, dat de Brames, uit een Land getrokken , alwaar deze taal in gebruik was , en alwaar deze Boeken gcfchreven waren, hen naar Indië hebben overgebragt. Het zy bygeloof en geheimhouding van hunnen kant, het zy, (:t geen waarfchyniyker is) tegenkanting van de zyde der Indiaanen, dit veroorzaakt moge hebben, zeckcr is het althans dat deze taal niet dan onder de eerften, de Brames, cn - niet  van den heer BAILLY. 71 niet dan door overlevering bewaard is gebleven. Toen men, na verloop van eenigen tyd, in 't hoofd kreeg om Woordenboeken tc maaken, om dezelve te beter te bewaaren, was dcrzelvcr kennis reeds gedceltëlyk verlooren, en de oorfpronkelyke cn heilige Boeken zyn duister gebleven voor de oeffening en het vermaak der uitleggeren. | Ik zal hier niet herhaalen, wat ik over de Starrekunde der Indiaanen gezegd heb. Ik zal alleenlyk in weinig woorden aanmerken, dat de Hr. le gen til geleerde manieren van Starrekundige waarnemingen te doen , en nauwkeurige uitrekeningen , by hen gevonden heeft. Ik heb zelf, in de papieren van wylen den Hr. de lisle, twee Indiaanfche Handfchriften gevonden , die door Zendelingen overgezonden zyn, en die Astronomifche tafelen bevatten, verfchillende van die van den Heer le gentil. Die verfcheidenheid van methodes toont den rykdom der wetenfchap. Maar een Volk , dat dc aarde plat maakt, dat een berg in 't midden plaatst, om de Zon des- nagts te verbergen , dat twee Draaken, den eencn rood cn den anderen zwart, formeert, om dc Zon cn dc Maan tc laaten taanen. Een Volk, dat de Maan verder van de Wereld af plaatst dan de Zon, cn de Aarde op een gouden Berg fielt, een Volk, dat deze ongcrymdheden uitvindt, is geen uitvinder van dc wyze Starrekundige berekeningen , daar wy ons over verwonderen. Een Volk, dat zo veele fchooE 4 iie  7% II, BRIEF ne natuurkundige zamenftelzels bezit, die niet dan op ondervindingen , proefnemingen en overdenkingen gegrond hebben kunnen worden; een Volk, wiens Godgeleerdheid zeer zuivere denkbeelden van het Opperwezen bevat,toont zig, even daar door, onbekwaam, om die denkbeelden ontdekt te hebben, door de fabelen, welke het heeft opgeftapeld. Het heeft zig tot deze ont-r dekking niet kunnen verheffen, dewyl het geene beweging heeft gehad dan om 'er van neder te daalen. Een Volk , by 't welk men eene ryke en overvloedige taal vindt, flegts voor een klein getal Menfehen bewaard ; eene taal, waarin de Schatten der Wysgeerte en der Weetcnfchappen bewaard, zyn,' cn dat ondertusfehen zelf Vreemdeling is in die taal; zulk een Volk is niet dc oorfprong van de rykdommen, welke in dezelve bevat worden. Het heeft die rykdommen bewaard, maar het heeft dezelve van ccnig ander Volk ontvangen, niet gefchapen. Ik had u ditbewys, myn Heer, het welk zig niet dan lint? ecnigen" tyd aan myn geest vertoond heeft, voor het laatfte bewys gefpaard; het komt my voor van de grootfte kragt te zyn. Ik durf, ingevolge daarvan, denken, dat de Brames niet oorfpronkelyk in Indië t'huis hooren , zy hebben daar cene vreemde taal cn vreemde kundigheden gebragt. Zonder uitvinders te zyn, overtreffen zy egter alle de Volkeren der Wereld in wetenfchap, en zyn billyk vermaard geweest. Het was met reden dat dc  van den heer BAILLY. 73- dc Wyzen van Griekenland, by hen , de waarc Wysgeerte gingen zoeken. De brames, bewaarders dier oude Wysgeerte, hebben ons dezelve medegedeeld, zy hebben de grondflagen voor alle onze kundigheden gelegd. Zy zyn dus onze Leermeesters, en, om alles in één woord te zeggen, zy zyn uwe verwondering en uwe loffpraaken waardig. Ik ben met eerbied, enz. E 5 DER.  74 m. BRIEF DERDE BRIEF Aan den Heer w , de overeenkomsten tusschen de chineesen, de chaldeen, de indiaanen en de oude volkeren, in de overleveringen, de gebruiken, de wysgeerte, en den go dsdienst. Parys, 24 Aug. 1776. TP\e drie Volkeren, myn Heer, de ChiJL/ ncefcn dc Chaldecn en de Indiaanen, welken wy onderzogt hebben, gelyken malkanderen in karakter. De Chineefen cn de Chaldeen hebben den Hemel, geduurende duizenden jaaren, met eene gclyke beftendigheid en met even weinig vrugt, dclccnc als de andere, waargenomen. De Indiaanen zyn even beftendig geweest, maar waarin? In niets tc doen, en alleenlyk eenige misvormde, bedorven, verbasterde, Philofophifchc denkbeelden in een ledig cn befpiegelend leven vreedzaam te bewaaren, zonder zig wegens nieuwe kundigheden of vorderingen te bemoeijen. Dc befpicgcling , die in de Indien tot geestverrukking-gaat, fpruit daar uit een geest zonder kragt, en wordt door luiheid gerekt. Altyd te befchouwen, en nooit te denken, komt ten naasten by op 't zelfde uit. Dc itandvastigheid, om zekeren arbeid te agtervolgen, is weder niet dan cene  van den heer BAILLY. 75 ne vermomde luiheid; men doet altyd het zelfde, omdat men gewend is zo te doen, en omdat het moeite kosten zoude, anders te doen. Dit is het uitwerkzel van den invloed , dien het klimaat op de geitellen heeft. Tusfehen den 36ften graad breedte en den keerkring, nodigt de lange en fterke hitte tot den flaap en de werkeloosheid; zo de behoefte van zyn beftaan te winnen tot den arbeid noopt, doet de natuurlyke werkeloosheid dien, zodra- mogelyk, ftaaken, en leidt den Mensch weder tot de rust. De ziel, als gevangen in een verweekt Lighaam, en door het zelve vermecsterd, plooit cn fchikt zig naar deszelfs gewoonten. Aan de andere zyde der keerkringen zet eene Zon, fteeds loodregt neerfchynende, en dus nog heeter, deze oorzaaken nog meer kragt by. De verflapping van alle vecren neemt toe tot onder de Linie, en zo dc gefchiktheid tot den arbeid, de zugt tot veroveringen, misfchien de geest van kunltcn en wetenfchappen , en vooral de woelagtighcid cn beweging, van het Noorden zyn gekomen, vindt dc vrede zyne ftille wooningen tusfehen dc keerkringen, en heeft de 'luiheid haaren troon onder de Evennagts linie. Wy behoeven ons gewisfelyk wegens deze overeenkomst niet te verwonderen, myn Heer! Maar deze Volkeren hebben, onder malkanderen, en met andere Natiën, zonderlinge en opmerkelyke gelykheden. Laat ons hen volgen: het is eene gallery van Schilderyen, welke ik ü een oogenbiik zal  y6 III. BRIEF zal doorleiden. Ik zal met de plen¬ gingen beginnen. De plengingen van Wyn, van Oly, van Melk, waren by de Romeinen in gebruik; zy boden dezelve den Goden by verfcheiden gelegenheden aan; maar vooral op 't oogenblik der maaltyden: het was het ecrbewys, de erkentenis van een gedeelte der goederen , welken zy van hen ontvangen hadden. Het is my niet bekend, dat onze liefhebbers der oudheid den oorfprong van dit gebruik gezogt of gevonden hebben. In China laat de Gastheer Wyn brengen, welken hy op de aarde uitftort, terwyl hy de oogen naar den Hemel houdt gellagen, om tc erkennen dat wy alles door de Goddelyke gunst ontvangen (a). Wanneer dc Tartaaren by malkander komen om zig te verlustigen, fprengen zy eenige druppels vogt op de beelden hunner Goden; vervolgens ftort een bediende insgelyks eenige druppels naar den kant van 't Zuiden, ter eere van het Vuur; naar den kant van 't Oosten en Westen, ter eere van het Water; en naar den kant van 't Noorden, ter eere van de Dooden (è). De plengingen zyn- derhalvcn by dc Chineefen en de Tartaaren vastgefteld. Ik begryp dat zy van het eene Volk tot het andere hebben kunnen overgaan; maar ik zal vraagen, waarom men dit gebruik insgelyks vindt on4 O) Ltttr. Edif. Tom. XXI. pag. 363, (fi) IbitL Tom. XXVI. pag. 449.  VAN DEN HEER BAILLY. 77 onder de Grieken en de Romeinen, die alles, hunnen eerdienst zo wel als hunne Wysgeerte, uit Westclyk Afie gehaald hebben? Is dan deze manier van de Goden tc eeren zo natuurlyk, dat zy wezenlyk met dcrzclvcr dienst verbonden is ? Dat zal niemand zeggen; en kan men'er derhal ven niet uit befluitcn, dat dit gebruik tot Wcstelyk Afie even als tot China behoorde? Het beftaat misfchien nog in dc Indien ; wy zyn daar onkundig van, omdat de wet der Brames hen verbiedt met ons te ceten. Waarom, myn Heer, vindt men in de inftcllingen van alle de oude Volkeren, die feesten der Saturnalen, die gedagtcnis van den tyd, waarin de Menfehen onder malkanderen gelyk cn tc famen gelukkig waren; die harfenfehimmige Schildcry van de gouden eeuw , van den Staat der onfchuld? Eene Schildcry, die haare uitwerking niet voortbrengt door de kunst van te contrasteeren , van ftrydige Beelden , die de bedoelde werking bevorderen; maar, waarin de deugd zig alleen vertoont in een zagt en zuiver licht met geene fchaduw vermengd? Waarom is het uitftortcn van Water de grondflag van bykans alle de oude feesten? Van waar die denkbeelden van een Zondvloed, van cene algemcene overftroming? Van waar die feesten, die daar van dc gedagtenis vernieuwen cn levendig houden? . De Chaldecn hebben de Historie van hunnen xisustrus, die geene andere is dan die van noach,cen weinig veranderd. De Egyp-  7S III. BRIEF Egyptenaars zeiden, dat mercurius de beginzels der Wcetenfchappcn hadt gegraveerd op kolommen, die den algem'ccnen vloed weerftaan konden (a). De Chineefen hebben ook hunnen peyrun, een fterveling, van de Goden bemind, die zig met een Vaartuig in de algemeene overftrdoming redde (T). De Indiaanen vertellen, dat het omtrent een-en twintig duizend jaar is ge» leden, dat de Zee de geheele Aarde heeft bedekt en overftroomd, met uitzondering van een Berg naar 't Noorden. Eene enkele Vrouw , met zeven Mannen, weken daar naar toe. De Indiaanen hebben de naamen dier zeven Mannen bewaard. Men hadt eveneens Dieren van ydere foort, en twee ftuks van ydere Plant,' ten getale van agtticnmaal honderduizend behouden. De overftrooming duurde honderd twintig jaaren, zeven maanden cn vyf dagen.' Na verloop van deezen tyd, kwamen alle de Wezens weder uit het Vaartuig te voorfchyn, en bevolkten de Aarde op nieuws. Dewyl de Vrouw fiegts met cénen Man konde leeven, bleven de andere op den top van den Berg , alwaar zy hunnen tyd aan de Godvrugtighcid, cn aan den ongchuwden ftaat, (die toen egter niet zeer verdienftelyk kon geoordeeld worden) toe wyden (e)- Van hunnen God vichnoü, die (a) Syncellus, pag. 40. (6) KffiMPFER, Hist. du Japan, Lib. III. C. 3. (t) Tranf. PMhf. Anno 1701. No. 208.  van den heer BAILLY. 7<) die in een Visch veranderde, fpreekendc, voegen zy daar by, dat dit gefchiedde in den tyd der overftrooming, toen deze God bet Vaartuig geleidde, waardoor het Menfchclyk Gefiacht behouden wierdt (V). Dat Vaartuig,of die Bark,waardoor ons gellagt voor zynen ondergang bewaard wierdt, vindt men insgelyks in het Noorden, cn in de edda. Toen de Reus ymus gedood wierdt gudfte zo veel bloeds uit zyne wonden , dat het Menschdom daar door overftroomd en verdelgd wierdt , met uitzondering van Belgemer, die met zyne Vrouw in cene Bark ontkwam Daar is een groot verfchil, myn Heer, tusfehen de gedagtcnis van de gouden eeuw, en die van den Zondvloed. De een vertoont niet dan eene Schildery, welke de verbeelding heeft kunnen verfraaijen, welke zy zelfs heeft kunnen fcheppen. De andere vertoont zig als eene Historifché gebeurtenis door de overlevering bewaard. Die gouden eeuw is, zegt men, het voortbrengzcl van een bedriegende Poëzie, het is dc harfenfehim van deugdzaame lieden, welken het kwaad bedroeft; maar ik kan niet denken dat het eene enkele verficring is. Ik zie daarin de werking van de verbeelding ; maar ik meen daarin ook' een weezenlyken grond te bemerken. Het is het voorwepp van de wenfehen, of liever van (/) Letter- Edif. Tom. XIII. pag. 97. (J>) Rudbeck, de Atkntka, Toin.I. p. 541.env.  8o III. BRIEF van de herwenfchen voor de geheelc We reld; maar iets tc herwenfchen, fpyt over deszelfs verlies te hebben , onderftclt dat men het gehad heeft, onderftclt derhal ven eene verandering, eene verdelging van een vorigen ftaat. Daar is geene verandering voor het Menfchelyk geflagt, de Mensch brengt zig weder voort terwyl hy fterft; alle de tydperken van het leven beftaan tc gelyk voor de foort. Wat heeft dan dit beklag, die herwenfehingen, die Schildcrycn, voortgebragt? Een weinig aandagts op ons zei ven gevestigd, zal dit kunnen ophelderen. Het zelfde, wat aan yder Mensch , hoofd voor hoofd, in de opvolging zyner jaaren cn gedagten gebeurt, gebeurt aan de geheele foort in de opvolging der geflagten. Maar nu, wie is 'er die den tyd zyner jeugd niet hcrwenscht? Wie is niet bekoord van de vrolyke Schildcrycn, welke zy in zyn geheugen heeft agter gelaten ? Het is de eeuw der begochelingen, het is de tyd, waarin de vermogende natuur diepe trekken graveert; maar waarin zy tevens met de zagtfte en Iieffte kleuren fchildert. Het huis, waarin men gewoond heeft, was zo mooi, de Menfehen waren toen zo goed, de vrienden zo getrouw , de Vrouwen zo fchoon cn zo opregt; dat huis wierdt van eene zuivcrer lugt omvangen, de Zon was helder cn warm gelyk dc vriendfehap, dc Hemel zo bedaard als dc grond der harten. Zie daar de wezenlyke gouden eeuw; yder Mensch heeft de zyne gehad. Zo de Poëcten oude lieden waren , zou  VAN DEN HEER BAILLY. 8r ZOU de gouden eeuw flegts het denkbeeld zyn van deze altyd hcnvenschte jeugd. Maar de tyd van de Digtkunst is die van de gouden eeuw zelve; om dc natuur te fchilderen, die ons omringt, moet de inwendige natuur in haare Iterkte zyn, het is de volheid dier fterkte, die de fchepping toe-j laat. - Het oneindig Wezen alleen kan altyd fcheppen, omdat het altyd jong is. Ondertusfchen kan de jeugd, myn Heer, haar zelve niet herwenfchen. De" Poëet zingt, in de kragt zyner jaaren, zyne genietingen, zyne vermaaken, zyne kwellingen die ook vermaaken zyn; zo hy zig wegens eene ligtzinnige Meesteres beklaagt, het is met een vuur, dat hem eene getrouwer Meesteres waardig maakt. De hoop bezielt alle zyne Schilderyen; het herwenfchen van het verlorene is voor den ouderdom, waarin hy niet meer zal zingen. De gouden eeuw is, derhalven, geen Schildery van eene voorbygjgaane jeugd; het is insgelyks geene Schildery van enkele verbeelding. Ziehier, naar myne denkbeelden, de Historie van derzeïver oorfprong! De bevolking nam voormaals fterker toe, dan tegenwoordig; en men vondt het levensonderhoud minder gemaklyk, omdat de Aarde minder beteeld wierdt. Van daalde noodzaaklykheid om Volkplantingen uit te zenden, om talryke zwermen uit het geboorte-verblyf te doen vertrekken , gelyk nog heden de Byën doen. De Menfehen, zig dus vermenigvuldigende, zyn nader by malkander gekomen; dc Oorlog is uit derF zei-  82 III. BRIEF zeiver ontmoeting geboren; en de wederkeerige verdelging heeft welhaast het ongemaklyk gebruik van Volkplantingen voorgekomen. De Byën zyn het eenigfte Volk dat dit gebruik behouden heeft, omdat zy het voortreffelyk middel nog niet hebben uitgevonden van malkanderen in haar Vaderland tc verdelgen, om de onaangenaamheid voor te komen van op een vreemden grond te moeten gaan leeven. Een dier zwermen van Menfehen is naar Indië getrokken. De jonge Lieden, uit hun Land gezet, hebben het niet zonder finart verlaten; zy hebben een fchooncr Hemel, eene vrugtbaarer Aarde gevonden, maar 't was niet hun Geboorteland ; het was niet die Hemel, welks aanfehouwing allereerst hun gezigt getroffen hadt; het was niet die Aarde, alwaar zy begonnen hadden te leeven; die Aarde, getuige der Vaderlyke zorgen , der Moederlyke tederheden, der fpelen van de Kindsheid , alwaar men de eerfte indrukzcls van 't vermaak, van 't geluk, ontvangen hadt. De oogen keerden onophoudelyk naar dat eerlte Vaderland ; en toen de jonge Lieden een nieuw geflagt hadden voortgebragt, fprak men daar van tot zyne Kinderen; men fchilderdc hen alle de voordeden, welken zy verloren hadden, en men vergrootte ongetwyffeld die Schilderyen. De fmaak voor het wonderlyke hadt niet noodig iets by deze afbeeldingen te voegen. Dc eerfte jeugd is wezenlyk de eeuw der onfchuld. Daarenboven ziet men deze Schilderyen, in de gehcugenis gemaakt,  VAN DEN HEER BAILLY. 83 maakt, als van verre; alle de trekken worden zagter door den affland. De ondeugden verbootten zig , door dit gaas gezien, minder haatelyk; men vergeet het kwaade» cn de deugd, die alleen der gedagtenis waardig is, behoudt haare trekken, in haare zuiverheid en in haaren luister. Gy bcgrypt Wel , myn Heer, dat de oude lieden , die deze vernaaien deeden, niet misten daar byte voegen, dat, in dat Land, waarvan zy het gemis beklaagden, de vrugtcn fchooner en lekkcrer , het vocdzel aangenaamer en kragtiger, de lugt gezonder was, dat de geitellen, derhal ven, daar fterkcr, de ziekten minder , waren, en dat 'men 'er , ook te dezer oorzaake, gelukkiger, zo wel als langer , leefde; zy zullen 'er hebben bygevoegd, dat men daar zelfs nooit ziek wierdt; en, met één woord, aan dat oude Land alle de voordeden nebben toegefchreven, welken de toenemende leeftyd boven den afnemenden, en welken de jeugd boven den ouderdom heeft. Deze Schilderyen , fchoon van de hoogfte oudheid, zyn, door de bekoorlykheden van de Digtkunst, cn vooral door de opvoeding , door dc herhaaling der oude lieden , die hun vermaak vonden in dezelve te vernieuwen, en zig daar door als te verjongen , bewaard gebleven. De overleveringen, de zaaken en voorvallen, worden door deze wyze van mededeelen wel wat veranderd, maar zy prenten zig der geheugenis dieper in, en zyn algemcener bekend, dan of zy befchreven waren; het oor wordt F % min-  III. BRIEF minder afgetrokken dan het oog, het gefprek houdt den geheclcn geest bezig; dc verhaalen der Vaders , de byzonderheden, waarvan zy de bewaarers waren, maakten een gedeelte van hilnne erfenis uit. Die erfenis is getrouwelyk verzameld, en zorgvuldig bewaard, dewyl zy tot ons gekomen is. De gouden eeuw, die verleidende fabel, is dus niet dan de bewaarde geheugenis van een verlaten, maar fteeds dierbaar, Vaderland. De Volkeren, onder welken men deze geheugenis aantreft, zyn van elders overgebragt naar 't Land , waar zy zig thans bevinden; het zyn Koloniën van eene ouder Natie ; en dit is alles wat ik 'er uit moet befluiten; ik heb my wat lang met deze Schildery opgehouden, maar de gouden eeuw verlustigt; men voelt een verlangen , om daar deelgenoot van te zyn; men heeft vermaak, om derzclver afbeelding te befchouwen. Terwyl deze Fabel gedeeltelyk het werk. van de verbeelding is, moet het denkbeeld van den Zondvloed , zodanig als wy het van de verfchillende Volkeren opgezameld hebben, als de overlevering van cene historifche gebeurtenis befchouvvd worden. Kan het denkbeeld van eene algemecne verdelging natuurlyk eigen zyn aan den menichclyken geest ? Kan het zelve op eenige andere wyze in ons opkomen , dan in gevolge van een grootcn ramp ? De mensch leert niets dan door ondervinding; door tc zien fterven heeft hy begrepen , dat hy fee-  VAN DEN HEER BAILLY. 85 t/eenigen dage fterven zoude; maar door allerwegen rondom hem te zien geboren worden , heeft hy befloten, dat zyn geflagt zou blyven duuren. Zo de Majefteit van den Donder in de zwaare en donkere wolken Schitterende, zo de geweldige winden , dc buitengemeene plasregens die alles dreigen te overftroomen, de wraak des Hemels hebben kunnen aankondigen, den fchrik inboezemen , en dc omkeering der natuur doen vreczen', heeft deze fchrik, met het ophouden van de onweders, moeten bedaaren; het is niet dan door een diep gevoel der rampen , het is door de noodlottige gevolgen, welken dc geweldige bewegingen der elementen voortbrengen , dat men dc gedagtcnis dier voorvallen bewaart. Men zoekt niet de herinnering te bewaaren. van 't geen niet is voorgevallen. Alle die historiën van eene algemecne verdelging , zo verfchillendc in haare gedaanten, maar in den grond der zaake gelyk , die een zelfde gebeurtenis , allezins veranderd, maar allerwege bewaard, bevatten ; die eenpaarige overeenftemming der Volkeren fchynt my een fterk bewys voor de waarheid van dit factum te zyn. Gy ziet, myn Heer, dat wy hier den ge'woonen bewystrant der menfchelyke Wetenfchappen volgen; ik beroep my hier niet op dc Schriftuur, omdat dc Schriftuur beveelt eenvoudig te gelooven,en hier moeten wy, om tot onze verdere befiuiten te komen, de gebeurtenis uit de getuigenisfen van andere Volkeren bewyzen , of ten minftcn aanncmelvk maaken. F 3 Zulk  S6 III. BRIE F Zulk eene groote ramp heeft alle geesten met fchrik moeten vervullen ; men heeft derzelver wederkomst gevreesd. Toen dc Wetenfchappen zig vestigden , toen men gezien heeft, dat de jaargetyden van dc beweging der Starren afhingen, dat verfcheiden onaangenaam en nadcclig weder, na eene Zons-omwenteling, wederkwam, heeft de natuurlyke Starrekunde geloofd dezelve Ce kunnen aankondigen. Men heeft met fchrik gezien of gemeend te zien, dat, dewyl dit ongunltig weder, en de onweders, op zekere tyden van het jaar weder kwamen , de ramp van den vloed ook op een bepaal Hen tyd zoude kunnen wederkomen. Alle Volkeren hadden, toen zy van malkanderen Scheidden, de gedagtenis van het Verbond, dat God met hen gemaakt hadt, niet bewaard gelyk de Hebreeuwen , noch hadden het teken des vredes , in de wolken geplaatst, daar zy zig, even als dit begunftigd Volk, gerust mede konden ftellen. Het is uit dien fchrik, cn uit die vrees voor wederkomende algemeene rampen , dat die tydbeftekkcn, die groote jaaren der Ouden , die dc overftrooming , of het verbranden der aarde cn de algemeene verdelging moesten aanbrengen, gefprotcn zyn. De groote famenvoegingen der Pianeeten moesten 'er het tydperk van zyn ; dit was het geloof van geheel Afie. Maar, myn Heer, iaat ons een oogenblik ftil liaan, om de famenftellende denkbeelden van dit begrip te befchouwen. Voor eerst, was hier de kennis van het voorval noodig; vervolgens moest roen.  VAN DEN HEER BAILLY. 87 men een zeker getal aanmerkingen hebben gemaakt over de betrekking, die de opvolging der jaargetyden met den loop der Starren heeft; daar was eene zekere vordering in de Wetenfchappen noodig , om de wederkomst der jaargetyden en de ongunftige gefteldhedcn der lugt, wel of kwalyk , te kunnen aankondigen. Wydcrs moet men tot het denkbeeld overgaan , dat men de wederkomst van een noodlottiger ramp, dan flegt weder en onweder , een ramp', welken verlopen eeuwen als zeer zeldzaam voorvallende moesten doen befchouwen , tot een zeker tydbeftek kon bepaalen; en eindelyk moest men onder malkandercn overeenkomen , om het oogenblik van deszelfs wederkomst, op de famenvoeging der Planeeten , tc bepaalen. Die voortgang, die opvolging , van denkbeelden komt my al tc geregeld voor, om van afgefcheiden Menfehen, aan zig zelvcn, en aan de grilligheid der verbeelding , overgelaten, zo eenpaarig gevolgd te worden. Die overeenkomften, die gelykheden , fchyncn my toe die der bloedverwantfchap te zyn. Ik meen daar het Wapen cn het Livrcy van dezelfde familie in tc zien. De Godsdienst-oeffening op de bergen is niet minder zonderling , waarom zyn alle Menfehen overeengekomen, om hunne offerhanden op dc hoogftc plaatfcn tc gaan doen ? Waarom was dit gebruik ten tyde van Mofes reeds zo diep ingeworteld, dat die Wetgever verpligt was dit aan de Israclitcn tc verbieden? Waarom houden de InF 4 diaa-  SR III. BRIEF diaanen den Berg Pir *.pen-jal, eenen der Bergen van den Caucafus, op de grenzen van klein Thibet, in zulk eenen grootcn eerbied , dat zy in Pelgrimatie dei-waards trekken ? Zy hebben denzelfden eerbied voor een Berg van Tartaryc, Chang-pe-chang geheten , waar van zy zig beroemen hunnen oorfprong te hebben. Gy zult erkennen, myn Heer , dat 'er iets zonderlings is in deze zugt der Menfehen voor de Bergen; ik behoef hier de oorzaak daarvan niet te bepaalen. De Vlakten zyn langen tyd vogtig en moerasfig geweest; de eerfte nederzettingen , dc eerfte Ryken, waren misfchien op de Bergen. Dc lugt is 'ér gematigder, koeler, en, zo de Aarde voormaals door eene grootere hitte gefchroeid is geworden, hebben de Bergen eer dan de Vlakten bewoonbaar moeten zyn. Ik zou dus weder geneigd zyn, om deze zugt voor de Bergen , van denzelfden aart als die van de liefde tot het Vaderland, te befchouwen. Men zou mogen denken, dat de Menfehen van de Gebergten van Tartaryc, en de verhevenfte deelen van den Aardbol,neergedaald, om Zuidelyk Afie te bewoonen, door het gebruik der offerhanden op de hoogfte plaatfen , dc gedagtcnis hunner oude woonftcden hebben willen behouden. Ook kan dit gebruik de bedoeling gehad hebben, om het opgaan der Starren, welke zy Godsdienftig eerden , te voorkomen, of misfchien den Hemel, daar het opperfte wezen is, tc naderen. Dog wy hebben , gelyk ik ftraks zeide, hier met dc oorzaaken van dit verr fchyn-  VAN DEN HEER BAILLY. 89 fehynzel niet te doen ; liet is genoeg het vcrfchynzel zelf op te merken ; cn inderdaad verdient deze gelykheid der Volkeren, in hunne verkiezing, in hunnen eerbied, en in hunne Godsdienst-ocffening, grootelyks onze oplcttenheid. Verfchoon my, myn Heer, dat ik u met Fabelen ophoude; ik kan niet voorby die der Reuzen aan te haaien. Die Reuzen, hunne gevegten met de Goden, zyn eene oude historie van de Griekfchc en Romeinfche Mythologie of Fabel-historie. Toen de Goden, bevreesd geworden, zig onder verfcheiden gcftalten van dieren verborgen , vlugtten zy naar Egypte ; die omihmdigheid, dat zy zig naar Egypte begaven, ontzwagtelt ons den oorfprong van de Historie. Het is van daar dat de Grieken dezelve gehaald hadden; zy was daar dan bekend. Alen ziet in de Indien eveneens de muuren der tempelen met begraafplaatfen verlierd, waar op men de gevegten der Reuzen met de Goden vertoond heeft (a). De Indiaanen vertellen , dat de Menfehen, in 't begin van hunnen ecrltcn leeftyd, van cene Reusagtige geftalte waren (£)• De Siammers vertellen het zelfde (c)- Toen, volgens de In-, diaanen, de Goden en dc Reuzen, den berugtcn Berg van Meroua in Zee dccden wentelen , kwamen 'er verwonderlyke dingen uit (a) Lett. Edif. Tom. XXIV. p. 252. (b) luid. Tom. X. p. 33. Rist. des Voyag. Tom. XXXIV. p. 339. F 5  qo III. BRIEF uit te voorfchytl; maar het volmaaktfte van alles was Kehoumi, die alle de Goden door haare fchoonheid verbaasde, cn die met hunne toeftemming aan Vichnou gegeven wierdt. Zie daar het Huwclyk van vulcanus en de Fabel van Vernis, door de Grieken opgefierd. Men vindt die Reuzen, die met de Goden ftryden, in dc bevrozen klimaaten van het Noorden weder. Schoon deze historie der Reuzen meestal onder dc fabelen geplaatst, cn in den rang der onnozele vertellingen , waarmede men de Kinderen vermaakt , gefield is , moet egter de Philofophic niet bloozen den grond der Fabelen op te fpooren. Ik begeer de kragten der natuur niet te bepaalen; maar, dewyl die kragten zeer groot zyn, waagt men minder met dezelve verre uit te breiden, dan met daar nauwe perken aan tc (tellen. Het beftaan der Reuzen is geene harfenfehim ; wy hebben Menfehen van zcveii en agt voeten hoogte gezien, de gewyde en ongewyde gefchicdenisfen fpreken van vcrfchcidcnen, die eene buitengemeene geftalte hadden; dc geopende graven cn de gemeten beenderen hebben ons overtuigd, dat die wonderen wczcnlyk bcitaan hebben; maar nu , het geen de natuur in zommigc klimaaten als wonderen verfchaft, het geen zy daar met buitengewoone poogingen verrigt, kan zy op andere tyden, en op andere plaatfcn , door het enkel gebruik haarer gewoone kragten verrigt hebben. Als ik in aanmerking neem, dat alle de wezens door het Opperwezen aan algemeene wetten onderworpen zyn, dat zy  va n den h e e r-* B A I L L Y. 91 alle fterven moeten, dat zy alle van het groei jen en toenemen tot afneming en vermindering hunner kragten overgaan, begryp ik , dat liet Heelal, als een groot wezen befchouwd, dat dc natuur, die niet dan de verzameling van alle wezens, en de vereeniging van alle derzelver vermogens is , zelve aan verval kan onderworpen zyn. Ik zie dat de Kinderen van oude lieden klein cn kwaadfappig zyn, cn, fchoon de natuur nog niet oud zy, is zy egter jonger geweest, en het is misfchien niet bclagchelyk te denken, dat zy in haare lente, en in het kragtigfte van haare werkzaamheid, grooter cn iterker Menfehen heeft kunnen voortbrengen. Verwar my , bid ik , niet met dien dwaas, die , even als ik doe, de voortgaande vermindering van de gcftaltc der Menfehen toelatende, hunne hoogte by hunne oudheid afmat , en vondt, dat Adam honderd clleboogcn lang moest geweest zyn? Staa voor een oogenblik het denkbeeld toe van den Heer de buffon, zo de Aarde verkouwt, zo zy voormaals een veel grooter trap van warmte heeft gehad , hebben alle de klimaaten van onzen Aardbol, kouder wordende, opvolgelyk de tegenwoordige warmte van dc verzengde lugtftreek, en derzelver invloed op de bewerktuigde wezens , moeten ondervinden. Gy ziet, dat dat Land het verblyf der groote foorten is. Zo dc Olyfant, die in onze klimaaten niet meer voortteelt, voormaals, (gelyk daar niet aan te twyiïelen is,) onder zeer hooge breedten heeft kunnen geboren wor-  III. BRIEF den en leeven, moet de reden daarvan zeekerlyk gezogt worden in een gunftiger klimaat, waar in hy beftaan, en zyn geflagt voortplanten konde. Wy zien, (dat in het Noorden gelykfoortige dieren met die van onze klimaaten kleiner zyn. Dc witheid, door de koude veroorzaakt, doet daar hunne kleuren verdwynen. Het geflagt of Ras der Laplandcrcn is blykbaar een verbasterd Ras; hunne kleinheid moet doen gelooven, dat het 'mcnfchelyk geflagt door de koude verbastert en ontaart. Ik voorzie eene tegenwerping, die gy my maaken zult, myn Heer! De menfehen, zult gy zeggen , moesten onder de verzengde lugtftreek langer en fterker zyn. Maar , laat ons aanmerken, dat in alles de natuur een middelterm heeft, waarin dc volmaaktheid haarer werken beftaat. Dc gunftigfte oorzaaken voor de voortplanting zullen, zo men derzelver kragt nog vermeerdert, minder gunftig of nadeelig worden. Het menfchelyk geftel heeft een middelbaaren trap van warmte noodig, misfchien gelyk, of ten naasten by gelyk, met die,'welke wy ondervinden in onze klimaaten, die, te dezer oorzaak, gemaatigd zyn genaamd geworden. Het is een bewys, dat het menfchelyk geflagt onder den /Equator, of Evenagtslyn, hebbe begonnen tc beftaan. De menfehen zouden dan in bet voordeel van het klimaat, en in deszelfs groote voortbrengzelen, gedeeld hebben; en, aan den anderen kant, zo de hoogte van dc geftalte niet merkelvk vermindert , is dc reden daar-  VAN DEN HEER BAILLY. 93 daarvan, om dat de menfehen die vermindering, die ontaarting, hebben voorgekomen door af tc zakken naar de Linie j de warmte tc volgen, en het gemis van de middelpuntige uitvloeizelen der warmte i uit het hart der aarde, door eene heeter zon, te vergoeden; het is inzonderheid, omdat de mensch zig door zyn vernuft befchermd heeft tegen de ongunltige werking der natuur, die hem allcrwege omringt, en poogt hem te verminderen en te verzwakken. Hy heeft zig kleedcren gemaakt, huizen gebouwd, die eveneens de nypcndfte koude cn de grootfte hitte weeren, en waarin hy, in eene bykans eenpaarige maatiging, dezelfde blyft en niet verandert, fchoon, in 't beloop van een jaar, alles rondom hem verandere. Alle deze bedenkingen, myn Heer, zyn misfchien niet dan ccn Philofophifche Roman. Gy zult my verfchooncn, van my zeiven vermaakt te hebben dezelve te fchryven, en gy zult zekerlyk met my erkennen, dat zy voldoende zyn, om te bewyzen, dat het denkbeeld van een volk van Reuzen niet bclagchclyk is. Ik erken, dat deze bedenkingen ons geen regt zouden geven om ons dergelyk een volk te verbeelden, zo de overleveringen van alle de oude volkeren zig niet vercenigde, om hetzelve aan hunnen oorfprong te plaatfen. De vrees heeft, des nagts, zomtyds een dwerg voor een reus kunnen doen "nemen; maar ik begryp niet, hoe de kinderagtige vrees van een cnkcld mensen invloed op  94 III. BRIEF op een geheel volk heeft kunnen hebben? Ik begryp niet, hoe men, van eenige afzonder! ykc voorbeelden, tot het denkbeeld van een geheel gclykfoortig volk hebbe kunnen komen ? Ik heb geen denkbeeld van de noodzaaklykheid van zulk cene fchepping, en het komt my veel natuurlykcr, veel waarfchynlyker, voor, te gelooven, dat dit denkbeeld eene bewaarde overlevering is, die haaren oorfprong in eene historifche waarheid heeft. Maar al ware het beftaan der Reuzen eene blykbaare fabel, zo blykbaar als derzelver ftryden met de Goden, zoude ik egter nog blyven zeggen, dat die Fabel, die in Egypte, in geheel Afie, in het Noorden van Europa, verfpreid is, eene zeer opmerkelyke overeenkomst tusfehen alle de volkeren van dit gedeelte des werelds is. Ik zal blyven gelooven , dat zy de bloedvcrwantfchap, de gemeene herkomst, dier volkeren bewyst. ïvvee menfehen, met een evengelyken geest, over hetzelfde onderwerp denkende , zullen afzonderlyk hetzelfde denkbeeld kunnen opvatten, tot dezelfde waarheid komen; maar , wanneer twee kinderen my des morgens een even misfelyken en verwarden droom vertellen, die in deszelfs hoofdomftandigheden nauwkeurig gelyk zy, zal ik veel moeite hebben om my te overreden, dat die droom niet eene vertelling van hunne Minne is. Voor dat wy die oude tyden verlaten, moet ik u nog eene overeenkomst doen opmerken. Gy kent, myn Heer, de historie van  van den heer BAILEY. 95 van dat vermaard Eiland, waarvan plato ons de overlevering met eene opmerkelykc befchryving bewaard heeft. Daar kwam-een ontelbaar volk uit te voorfchyn, het welk de aarde overmeesterde; men moet deze uitdrukking verftaan in den zin dier tyden, waarin dc aarde flegts een klein gedeelte van dc bekende wacreld betekende. Dit Eiland is door de zee verzwolgen; het is verdwenen, en verfcheiden geleerden van onzen tyd twyfelcn, of het ooit beftaan hebbc? Maar ik vraag, waarom dc Chineefen insgelyks de overlevering hebben van een Eiland, dat door de zee verzwolgen is? De Munnik indicopleustes (a) , hadt eenige Afiatifche overleveringen verzameld; ik vraag, waarom deze Oosterlingen zeggen, dat de aarde, waarop wy ons bevinden, door den Oceaan omringd wordt; dat agter dien Oceaan eene andere aarde is, die aan de muuren des Hemels raakt? Het is in die aarde, dat de mensch gefchapen is, in die aarde was het aardsch paradys. Ten tydc van den Zondvloed, wierdt Noach door de Ark gebragt op de aarde, welke zyne nakomelingfchap thans bewoont. Men ziet dat de Afiatifche Christenen, de gebeurtenisfen van de Heilige Historie met vreemde fabelen vermengd hebben. Dc Mahomctaanen en de hedendaagfehe Oosterlingen zeggen insgelyks, dat de aarde omringd wordt van een hoogen berg, agtcr welken dc Starren zig gaan verbergen; zy voe- f» Colleü. fiovci PcitYum* Tom. IL  q6 HL BRIEF voegen 'er by, dat agtcr dien berg een ander vast land is (V). Alle deze overleveringen zyn volftrckt dezelfde, als die van het Atlantisch eiland, en ik zou wel eens -willen weten, waarom men, van Athene af tot Pckin toe, geduurende eene reeks van. meer dan dertig ecuwen, hetzelfde denkbeeld bewaard vindt, van een Eiland in de Zee verzwolgen , door zeen afgefcheiden van een vast land, waaruit de menichen op onze aarde, of op dit vastland, dat wy thans bcwoonen, zyn overgegaan. Ik onderzoek niet of dit geloof met eene historifchc waarheid verbonden zy, maar hetzelve by alle volkeren en in alle tyden wedervindendc, befchouw ik het weder als een familie-geloof, als een blyk van verwantfchap. De Godsdienst van Afie zal ons dezelfde overeenkomften vertooncn ; gy zult dien overal met denzelfden. geest, en hetzelfde karafter, weder vinden. De Siammsrs hebben Engelen, die het opzigt hebben over de Starren, over dc Aarde, over de Steden, over de Bergen , over de Winden, over de Regen, enz. (è). De Perfiaanen hadden 'er eveneens, die de toezigt hadden over de maanden en de dagen van het jaar (c). De Munnik indicopleustes, die ons, met zo veele eenvoudigheid als onkunde, de Afiatifche denkbeelden heeft verfa) Herbelot, Biblioth. Oriënt, p. 230. O) Hist. Gen. des Voyages. 12. Tom. XXXIV. p. 336 (c) Hïde, de Religion; Vet. Perfarum.  VAN DEN HEER EAILLY. 07 verteld, zegt, dat de Chaldecn, de Starren beurtelings uit den gezigteinder ziende opryzen cn ondergaan, zig verbeeldden, dat zy door den Hemel wierden omgevoerd * omdat zy niet wisten dat die Starren door Engelen beftierd cn geleid wierden (a). De Chineezen hebben ook Engelen of Geesten, die over de vier Jaargetyden gebieden (f). Deze Geesten worden Genies, Dives, Pem, Fees, geheten; het geloof in dezelve beftaat nog door geheel Afie, en hunne wonderbaare histories, die aan de verbeelding behaagen, hebben zulk een gebied over der menfehen geest gekregen, dat zy, na zo veele jaaren in Afie bewaard te zyn gebleven, nu in dc Europifche Taaien overgezet, de kinderen, en zulken, die in een rvoeren leeftyd nog wat van de kindsheid behouden hebben, vermaaken. Maar deze Geesten of Genies, zyn niet dan die wezens, die den keten van plato uitmaaken: het zyn de tweede en byzondere oorzaaken der Philofophcn, het is een tak van het Systema van de algemeene ziel, het welk, geen anderen geest, geen ander vernuft dan de natuur toelaatende, geen anderen God dan haare voortbrengende kragt erkennende , een gedeelte van de Godheid vind in yder deel der ftoffe die in beweging is. Ik heb u doen opmerken, myn Heer, dat de zielsverhuizing eveneens uit dit Systema geboren was. Dit leerftuk is alge. „ „ meen; (a) ColkStanea nova Patrum. Tom. 2. p. 161. (fr) Hïde, lib. cit. p. 217. G  98 III. BRIEF meen; het is de grondt!ag van den Godsdienst der Brames van Indie, en der Talapoins in Siam (a). Dit leerftuk was dat van Egypte; het wierdt eveneens aangenomen by de Perfiaancn ; de Parfis, die de zwakke ovcrblyfzels van dat beroemde Volk zyn, hebben eene wet, die hen verbiedt dieren te eeten ; eene wet, die thans in onbruik is geraakt, en niet gehouden wordt dan ten dpzigt van de Koeijen, welke dit Volk , byna verdelgd, nu nog eerbiedigt, gelyk deszelfs Voorouderen haar eerbiedigden O). Zo wy ons naar Tartaryc en m China overbrengen, zullen wy zien, dat de dienst van den grootcnLama, den Priester van den God fo, op de zielsverhuizing gegrond is. Die groote Lama is het fterfelyk onderwerp, waar in de God fo geduung zyn verblyf houdt. De Priesters verklaren die opvolgelykc vlceschwordingen, door de leer van de verhuizing der Zielen, waarvan la de uitvinder was. Ydere Godheid , die in China fo , in Tartaryc cn m Thibet la, geheten wordt, wordt als een afgod met drie hoofden vertoond (c> Gy herinnert u, myn Heer, dat alle de Indiaanfche Afgoden , gelyk ook alle die van Siberië, veele armen cn veele handen hebben. Amida, de voornaame Godheid der Japoneefen, heeft drie hoofden en veertig handen, (a) Hist.Cen. des Voyages. Tom. XXXIV. pag. 336. (6) Ibid. Tom. XXXVIII. p. 238. 00 Ibid. Tom. XXX v7. p. 3*4-  van den heer BAILLY. 99 den , om daar door, zegt men , de Drieeenheid der perfoonen, en de algemeenheid der werkingen, te vertoonen (4). Ziet men hier niet, aan den eenen kant, de Indiaanfche manier , om door alle die werkzaame handen de Goddelyke Almagt te vertoonen, en aan den anderen, de verbastering van de Indiaamche Godgeleerdheid , die drie Goden onder het Opperwezen heeft vastgefteld, door de meest geëerbiede werkingen zyner magt, als perfoonen voor te nellen, en af te beelden. Ktempfer maakt hierom dit beiluit: „ Dat dc amida of de xaca „ der Japomefen, de fo der Chineefen, de „ butta der Indiaanen, de badhum ,, van het Eiland Ceylon , de sommona„ kodom van Stam, de sommona„ r h u t a n a van Pegu, niet dan een zelf,, de perfonagie zyn, waarvan de Sekte zig ,, verfpreid heeft, gelyk de Vygeboom van „ Indie, die zig van zelf voortplant, door „ het einde zyner takken in wortels te ver„ anderen (bj" De zelfheid van alle deze perfonages, en van butta, komt my zeer waarfchynlyk voor. De Indiaanen vertoonen hem met gekroesd hair; geen Zwarte van Afie heeft dergelyk hair ; en men mag daaruit billyk bcüuiten, dat hy een Vreemdeling was; dus heeft ook kjempfer zyn party gekozen, om hem uit Egypte te doen komen; want men heeft O) Hist. Gener. des Voyag. Tom. XL. p. 264. (*) Ibid. Tom. XL. p. 265. , G 2  ïoo III. BRIEF heeft altyd zin, om de groote perfonages te doen reizen. Hy merkt aan , dat 'er omtrent vier-en-twintig eeuwen verlopen zyn , dat Cambyfes den Godsdienst der Egyptenaaren verdelgde, en hunne Priesters ombragt of in ballingfchap zondt. Deze dagtekening is ten naasten by die van de tydrekening der Siammers en der Japoneefen; in gevolge hier van gelooft hy , dat eenige Priesters van Memphis naar de Indien gevlugt zyn , daar hunnen Godsdienst gepredikt hebben , en dat één hunner, die de meeste bekwaamheid hadt en de meeste leerlingen maakte, die butta is, wiens naam bewaard is gebleven. Maar, pythagoras, die in de Indien reisde, die daar dezelfde leerftukken vondt, welke men daar tegenwoordig vindt, trok zcekerlyk _ derwaards vóór den inval van Cambyfes in Egypte. Daarenboven maaken de Indiaanfche en de Japoneefche overleveringen butta en xaca veel ouder, dan dien Koning van Perfic. Maar, fchoon zelfs deze fterke bewyzen het denkbeeld van kjempfer niet vernietigden, moet men nog erkennen, dat de onderftelling, dat deze Priesters, uit Egypte vertrokken, de Indien en China zyn doorgereisd, om in Japan te komen , als mede, dat deze overtogt, cn deze ontelbaare bekceringen, in zeer korten tyd zyn uitgevoerd geweest, hier op uit komt, dat men deze Priesters eene wonderlyk pragtige reis laat doen, cn deze bekeerlingen cene wonderlyke leerzaamheid toefchryft; maar die deugd, van zig zo gereedelyk aan der Pries- te-  VAN DEN HEER BAILLY. lol teren onderrcgtingen te onderwerpen, is,zo men uit het voorbeeld der Perfiaanen, der Indiaanen, en der Chineefen mag oordeclcn, geenfins die der Oosterlingen , fteeds aan hunne oude gebruiken verknogt, en altyd op hunne hoede tegen vreemde gevoelens. Zo ik deze reis niet toeftaa, fpruit dit niet hier uit , omdat ik geene zonderlinge overeenkomften tusfehen dc Egyptenaars en de Volkeren van Afie vinde. Ik zal hier niet fpreken van die, waarvan de Heer d e mairan den Vader parennin*onderhouden heeft, noch van den eerdienst van den Stier Apis, zo zeer gelykende naar de eerbiedigheid der Indiaanen voor de Koe ; ik zal my tot die overeenkomften bepaalen, welke ik meen ontdekt te hebben. De Japoneezers hebben twaalf Goden, verdeeld in twee Klasfen; zeven oorfpronkelyke, cn vyf die 'er naderhand zyn bygevocgd (a). Dit getal van twaalf Goden is blykbaar betreklyk tot dc tekens van den dieren-riem, tot de maanden van het jaar, tot de jaaren van het tydperk van twaalf jaaren , waarvan het gebruik in Afie algemeen geweest is, en nog is. De Egyptenaars hadden insgelyks twaalf Goden, het welk reeds eene zonderlinge overeenkomst is. Maar dit is 't niet al; de twaalf Goden der Egyptenaaren waren oorfpronkelyk maar zeven; het waren de zeven Planeeten. De vyf andere wierden 'er bygevoegd, om een genoegzaam ge- (a) Hist. des Voyag, Tom. XL. p. 41- 42- 23o> G 3  los III. BRIEF getal te hebben voor dc twaalf tekens van den Zodiak (a). Daar is derhalven het zelfde getal van Goden, en dezelfde verdecling \ran die Goden in zeven cn in vyf, op Japan en in Egypte. Deze overeenkomst , myn Heer, is, dunkt my, vry zonderling; zie hier eene andere , die het niet minder is. Men weet, dat de mercurius deiGrieken , de Uitvinder van het fchryven en van alle de kunften, niet dan de thoth der Egyptenaaren is; maar die thoth, en de butta der Indiaanen, fchyncn my niet dan een en dezelfde perlbon te zyn. De vierde dag van de week der Indiaanfche is aan b u t t a , Grondlegger van hunne Wysgeerte , toegewyd , gelyk dezelve by dc Egyptenaars aan thoth, Uitvinder der Wetenfchappen en Kunften , geheiligd is, en deze dag wordt by het een en ander Volk eveneens uitgedrukt door de Planeet, welke wy Mercurius noemen (b). Het komt my voor, buiten alle waarfchynlykhcid tc zyn, dat dergelyke overeenkomften het werk van een blind geval kunnen zyn. Gy weet, myn Heer, dat by de Chineefen, het woord tien, waar mede zy het Opperwezen betekenen, oorfpronkeiyk den Hemel uitdrukt, het zy dat zy voormaals den Hemel hebben aangebeden , het zy dat zy door dit woord , inderdaad, niets anders dan (a) Jablonski, Pantheon Egypt. Proleg. png. 6l. 84. (b) Hist. de l'Astron. Ancienne, p. 79.  van den heer BAILLY. 103 dan den geest des Hemels verftaan hebben. Laloubere, die een kundig en opmerkzaam Reiziger was, aan den geleerden herb e l o t , al wat hy van de Siamfche taal wist, hebbende medegedeeld, om dezelve met het Pcrüaansch te vergelyken,vondt,dat de naam van den God der Siammers, sommona-kodom, in 't Pcrüaansch ouden Hemel , of eeuwigen en ongefchapen Hemel, betekent. Het Perfiaansch, even als het Hebrecuwsch, maakt geen verfchil tusfehen die betekenisfen. „ In gevolge hiervan, is lal o u b e r e geneigd te denken , dat de " Voorouders der Siammers den Hemel „ hebben aangebeden , gelyk als de ou„ de Chineefen, en misfchien gelyk als de „ oude Perfiaancn; maar dat zy vervolgens „ de leer der Zielsverhuizing omhelsd , en „ den waaren zin des woords vergeten heb,, bende , van den geest des Hemels een '„ Mensch gemaakt hebben, met cene^ mc„ nigte fabelagtigc eigenfehappen («)." ik heb laloubere laten fpreken, omdat deze overeenkomften, cn deze aanmerkingen, niet verdagt zyn in zyn mond. Ik zou niets meer ten voordeele van myn gevoelen hebben kunnen zeggen. Dit brengt my nog eene overeenkomst m -redagten, welke ik niet moet vergeten. Daar wordt in de historie der Atlantes gezegd, dat uranus, hunne eerfte Koning, uranus, die hen befchaafd heeft, de vergoding na («) Hist. des Voyages. Tom. XXXVI. pag- 3 ^2. G 4  io4 III. BRIEF na zyn dood verdiende (», en zyn naam aan den Hemel gaf. Die oude naam van het verblyf der Goden, cn der Starren, is in de Griekfche taal met dezelfde betekenis gebleven. Dc Grieken hebben daar de m ijse van gemaakt, die het oppertoezigt hadt over de Wetenfchappen en byzondcrlyk over de Starrekunde, overeenkomftig met de overlevering van de kennis door dien ouden Wetgever aangebragt. Men ziet hier eene treffende overeenkomst tusfehen den tien der Chineefen, den sommona-kodom der Siammers, en den uranus der Atlantes. Het is fteeds de Hemel, het is de regtvaardiging van het denkbeeld van laloubere. Men begrypt, hoe men van een geest des Hemels een enkel wezen heeft kunnen maaken, of liever hoe een mensch dc geest des Hemels is geworden. Het waren de Atlantes, die deze vergoding maakten. Het fchynt derhalvcn, dat de eerdienst des Hemels algemeen is geworden, cn dat de Wereld oorfpronkclyk een Wetgever, en een eenigen Wetgever, gehad heeft. Het leerftuk van de twee beginzelen fchynt niet minder algemeen verfpreid. Het was dc grondflag van dc Perfiaanfchc Godgeleerdheid ; ik heb reeds gezegd, dat men het in Indien en in Pegu wedervindt; het beftaat in de Chineefche W5^sgcerte, dewyl deze alles tot twee eerfte beginzels, de rust en de beweging, brengt. Eene zaak is 'er, myn (a) Diodoï. siculus. Lib. III.  VAN DEN HEER BAILLY. IOJ myn Heer, die uwe oplettenheid niet zal ontfnappen, te weten , dat dc Perfiaancn het geloof van twee beginzelen met den eeredienst van het vuur vercenigen, waaruit men natuurlyk fchynt te mogen befluitcn, dat het vuur een dezer beginzelen was. Inderdaad zy bidden het niet aan, dan om dat zy het als eene algemeene werkoorzaalc der natuur, en als het zinnebeeld der Godheid , befchouwen. Maar die algemeene werkoorzaak, de Ziel der Wereld, de bron van warmte en beweging, heeft veel overeenkomst met het beginzel, 't welk dc beweging in dc Chineefche Wysgeerte voortbrengt , en de overeenkomst der denkbeelden van dc beide Volkeren ten dezen opzigte erkennende, kan men zien, dat ik reden had om te zeggen, dat het leerftuk der twee beginzelen een natuurkundigen oorfprong hadt. Het gebruik der Offcrplcngingen; de Feesten van het uitftorten van water; de Schildery van de eerfte onfchuld der Wereld, cn van de gouden Eeuw; dc herinnering van den algemeenen Vloed; de fchrik, dien dezelve over de wereld verfprcid heeft; dc gewaande berekening der Tydbeftckkcn, die dezen verfchriklyken ramp kunnen vernieuwen ; dc Eeredienst op dc Bergen; dc overlevering der Reuzen, cn die van het Atlantisch Eiland, zyn reeds by de meeste Volkeren opmerkelyke overeenkomften ; maar zy hebben byzonderlyk drie groote trekken van gclykhcid, die alle onze aandagt verdienen. De eerfte is, dat by de eenen hunne G 5 voor-  io6 III. BRIEF voornaamc God, by de anderen hunne eerfte Wetgever, by allen het voorwerp van hunne Godsdienftigheid , of de bron van hunne Wysgeerte, een en dezelfde perfonagie is. Het tweede , dat het leerftuk der twee beginzelen, dc Zielsverhuizing, de Hemelfche Geesten, in één woord, alle de famenftelzcls van Godsdienst en van Godgeleerdheid, in Afie cene algemeenheid gehad hebben, die van alle dc Volkeren, van dit uitgeftrckt gedeelte der Wereld, niet dan het zelfde Volk fchynen te maaken. Eindclyk de laatftc, en ongctwyffeld de meest treffende, trek van gelykheid is, dat alle deze ftelzcls van Godgeleerdheid niet anders zyn dan een bedorven famenftelzel van dwaalendc, maar diepzinnige, Wysgeerte, dat, namelyk van de algemeene Ziel, dat der twee beginzelen der natuur, de logge werkelooze ftof, en de kragt of de algemeene geest, die dezelve bezielt. Zo deze overeenkomften op de dwaaling rusten , bewyzen zy flegts te meer; dergelykc getuigenisfen der waarheid bewyzen geene overeenftemming; de eenpaarigheid der dwaaling , de gelykheid der onwaarheid, is een blyk, dat dezelve een gemeenen oorfprong heeft. Wy zullen, in den volgenden Brief, geene minder zonderlinge overeenkomften zien , omdat zy tot de Wetenfchappen behooren. Ik ben met eerbied, enz. VIER-  VAN DEN HEER BAILLY. JC7 VIERDE BRIEF aan den Heer , ^ 0. OVEREENKOMSTEN DER OUDE VOLKEREN IN DE WETENSCHAPPEN, EN IN DE INSTELLINGEN, DIE DAAR TOE BETREKLYK ZYN. Parys, 13 Sept. 1776. TP\e Wetenfchappen, myn Heer, cn byJl^/ zonderlyk de Starrekunde, vertoonen, by alle Volkeren van Afie, overeenkomften cn gclykheden van eene andere foort; het zyn waarheden, het zyn de gemecne voorwerpen van het onderzoek der Menfehen. Men zou in den eerften opflag geneigd zyn tc denken, dat alle Menfehen daar toe komen konden; maar dat onderzoek is lang, het vordert tyd, bet onderftclt cene zekere rypheid van geest. Die waarheden , die denkbeelden , zyn het gevolg, het facit van eene menigte eerfte kundigheden, welke men afzonderlyk moet bekomen hebben , en deze verecniging van omftandigheden, waardoor men alle die afzonderlyke kundigheden gekregen heeft, toont cene groote overeenkomst. Ik zal u ecrftclyk het gebruik herinneren van dc gebouwen naar het Oosten te plaatfen ; een gebruik , 't welk men vindt onder dc Egyptenaars, de Chal- decn,  io8 IV. BRIEF deen, de Indiaanen, en de Chineefen (a), dat is te zeggen by de vier oudfte Volkeren van de Wereld. Dit gebruik hadt voornaamlyk plaats voor de openbaare Gebouwen, en voor de Tempels. Het moet zyn oorfprong in den Godsdienst gehad hebben, en, dewyl de Vuurdienst de eerfte Godsdienst fchynt geweest te zyn, mag men denken , dat de Ouden hunne Tempels naar het Oosten plaatften, en den ingang naar de opgaande Zon rigtten, om des te eer het gezigt der Zonne te hebben, en derzelver eerfte ftraalen in het heiligdom te brengen. Men kan zig niet weerhouden van hier eene eenheid van denkbeelden en oogmerken te erkennen; maar, het geen nog opmerkelyker moet voorkomen , is, dat de vier aangehaalde Volkeren, dezelfde voortgangen in de Starrekunde gemaakt hadden, en dc noodige middelen bezaten , om hunne Gebouwen naar de vier deelen der Wereld te rigten. Gy weet, myn Heer, dat de Heer chaselles, de plaatfing der Pyramiden van Egypte onderzogt hebbende, derzelver rigting zeer nauwkeurig heeft bevonden. _ Het tydbeftek van zestig jaaren, het welk dient om dc tydrekenkundc tc regelen, behoort aan dezelfde Volkeren, en, men mag zeggen , behoort aan alle de oude cn hedendaagfche Volkeren van het groot vast Land van Afie. Welke ook dc oorfprong van fa) Hist. de l'Astron. Ancietme.  VAN DEN HEER BAÏLLY. 100 van dit tydbeftek moge zyn; 't zy dit getal van jaaren , om eenige reden gekozen, 't zy het willekeurig genomen zy , het zoude zeer buitengemeen zyn, dat alle de Natiën in deze redenen overeengekomen , of deze verkiezing bygevallen, waren. Dc gelykheid zal nog duidclyker cn zonderlinger worden, zo wy in aanmerking nemen, dat de meeste dezer Natiën andere Tydpcrken van honderd tagtig, van zes honderd , en van drieduizend zeshonderd jaaren hadden ; dat zy de duuring van den dag in zestig uuren , het uur in zestig minuuten, verdeelden; enz. Dat zy ook den cirkel in driehonderd zestig graaden, en de ftraal van den cirkel in zestig deden verdeelden. Die neiging van alle de Volkeren voor het zestigtal , fchynt te toónen , dat zy deszelfs eigenfehap , van veel divifors of deelers te hebben, kenden; want eene verkiezing onderftclt eene reden van voorkeur. Maar zulk eene, even gemecne, verkiezing, zulk een zelfde geest in deze inftellingen, zoude ons ten hoogften moeten verwonderen, zo zy niet uit dezelfde bron voortkwamen. Ik zou byna durven zeggen , dat, in dc geheele duurzaamheid der wereld, het geval nooit twee Volkeren , die geene betrekking van oorfprong, noch eenige gemeenfehap , en onderhandeling met malkandcren hadden , in alle deze punten zoude kunnen doen overcenftemmen. Laat ons tot de twee Verdeelmgen van den Zodiak in twaalf, en in agt-en-twintig, deden, die aan alle deze Natiën even gemeen  iro IV. BRIEF meen zyn, overgaan. Het zal zyne nuttigheid hebben hier de agtcrvolging van denkbeelden , welke men heeft moeten maaken tc doen opmerken. De eerfte noodige kundigheid is die van dc beweging der Zon Wy hebben aangemerkt, hoe veele eeuwen hebben moeten verlopen, voor dat men de beweging van dit geftarnte vermoedde. Hoe veele Volkeren genieten deszelfs licht en zien het dagelyks op- en ondergaan, zonder zig te bekommeren, of het dezelfde plaats aan den Hemel beflaa! Men heeft vervolgens de duuring van deszelfs omwenteling moeten bepaalen , zig verzeekeren , dat het fteeds denzelfden loop houdt; eindelyk, men heeft midden onder de Starren, de Jyn, die door dezen loop getrokken wordt, moeten teke nen. Het was natuurlyk, dat men die lyn verdeelde, maar onder dc menigte verdee•hngen, welke men hier konde gebruiken zyn deze Volkeren overeengekomen , om j^st die te verkiezen, welke de Maan aanboodt, namelyk in agt-en -twintig deelcn, welke zy door haare dagelykfche omwenteling aanbiedt. Die Volkeren zyn vervolgens overeengekomen , om eene proeve te nemen ter vereffening der omwentelingen van de Zon en de Maan , ter verdeeling van het jaar m twaalf maanden of maanen en ter Scheiding van den Zodiak in twaalf eenpaarige gedeelten. Is zo veel overeenkomst in den loop der denkbeelden natuurlyk ? Of behoort die We' tenfehap tot het wezen van den mensch ? Dc Grieken dagten daar niet om , dan na hun-  VAN DEN HEER BAILLY. III hunne reizen in 't Oosten ; dc Romeinen dagten daar nooit om. Dc Volkeren van Europa, onder malkanderen verdeeld , en eeuwen lang bezig om malkanderen te verdelgen , zyn , nadat zy in de barbaarsheid oud geworden waren, niet verlicht dan dooiden inval der Mooren, en door de aankomst der Grieken, die na het innemen van Konftantinopel ontkomen waren. Dat aangenomen licht was het licht van Afie. Geene dezer Natiën heeft het denkbeeld gehad van den Zodiak te verdeden. De Mexicaancn, een tamclyk befchaafd Volk, der omwenteling van de Zon kundig, verdeelden dezelve in maanden van twintig dagen; zy hebben noch de verdeeling van het jaar in twaa 1 maanden, noch die van den Zodiak in twaalf tekenen, gekend; byaldicn die verdecling zo natuurlyk was, waarom zouden de Mexicaancn daar niet op gevallen zyn , terwyl zy zulk een fchoon klimaat, als de Indien, bewoonden, cn leefden onder een Hemel, die buiten twyfrel zeer gunftig was voor dc bevordering der Starrekunde ? Indien 'er iets met des Menfehen natuur verknogt is, zo komt het maaken en vastftcllcn van Wetten zeekcrlyk allereerst in aanmerking. Dit is op dc wederkeerigc behoeften , op de onderlinge betrekkingen van de Leden ecner Maatfchappy, gegrond. Dit heeft' ten voorwerpe de hartstogten , die overal dezelfde zyn, te temmen. Welk een verfchil bemerkt men egter niet in de Wetten der verfchillende Volkeren? Maar nu, terwyl de Menfehen in hunne wederzydfche bc-  iia IV. BRIEF betrekkingen niet met malkanderen overeenkomen , hoe wil men, dat zy overeengekomen zouden zyn in de denkbeelden , welken het Schouwtoneel des Hemels doet geboren worden, en de verdeelingen , wélke dezelve toelaat? DeMarquifin van den Heer de fontenelle bemerkte, in de vlakken van de Maan, gelukkige minnaars, de Priester zag daar niets in dan Kerk-kiokken; zie daar de Historie der MenSchen en deiVolkeren. Het zoude al zeer zonderling zyn , dat twee Volkeren, zonder eenige betrekking tot malkanderen , eveneens in 't hoofd gekregen zouden hebben, om den Zodiak in twaalf of agt - en - twintig deelen te verdeden ; maar hoe veel zonderlinger is het niet deze beide verdedingen vereenigd te vinden by alle de Volkeren van Afie » en byzonderlyk by de Chineefen en by de Egyptenaars, door een afftand van meer dan drieduizend mylcn van malkanderen afgescheiden. Vergun my, myn Heer, nog eene aanmerking te maaken. Macrobius en sextus empiricus berigten ons, dat de Chaldccn, of dc Egyptenaars, den Zodiak in twaalf deden verdeelden, door middel van den val des waters. Men heeft hunne vernaaien belagchen, men heeft dezelve voor Fabels gehouden , maar men hadt ongelyk. De Poëeten hebben verfieringen uitgevonden , om de Menfehen te vermaaken ; de Historiefchryvers hebben de NakomelingSchap uit baatzugt bedrogen; maar de Historie van deze verdeeling maakt geene aan. 8C-  vax den heer B A I L L Y. 113 genaame vertelling, cn ik zie niet welk foort van belang eenig Schryvcr noopen konde, om dezelve te vertellen ; ik denk derhalven , dat MACROBius en sexïus e mpiricus ons getrouwelyk eene oude overlevcring verteld hebben. Zie hier hoe deze verdeeling "gefebiedde. De Ouden namen een groot vat vol water, het welk zy door eene kleine opening lieten uitlopen, beginnende op het oogenblik, als eene zekere Star zig des avonds aan den gezigteinder vertoonde, en daar mede aanhoudende , tot dat die zelfde Star zig des anderen daags op nieuws deedt zien. Zy verdeelden het water, dat geduurende dien dag was uitgelopen, in twaalf deelcn, en, dewyl de Evennagts - lyn eene gehecle omwenteling doet in vier-en-twintig uuren, dagten zy , dat het twaalfde gedeelte van dit water, uitlopende, een twaalfde gedeelte van den Evennagts-lyn of ^Equator bepaalde. Dit was eene dwaaling. Het water valt des tc fnellcr, en loopt in den zelfden tyd overvloediger uit, naar maate het van grootere hoogte valt, en naar maate het Vat voller is. Door deze manier van meten beantwoordde het eerltc twaalfde gedeelte, uitgelopen zynde , aan het vier-cn-twintigfte gedeelte van den /Equator, en het iaattte gedeelte water , aan een grooter gedeelte dan het vierde deel van den omtrek. Deze verzinning is al te tastbaar, dan dat de Ouden dezelve niet bemerkt zouden hebben: ik meen gegist tc hebben wat zy uitvonden, om die ongelykheid van den val des waters II te  ii4 IV. BRIEF tc verhelpen; te weten, dit water weder in het Vat uit te ftorten, naar maate het twaalfde gedeelte afgelopen was. Dit was het middel, om altyd het Vat vol te houden, en een gelyken val van water te hebben. Het gevolg is alleen geweest dat de ^Equator in vier-en-twintig, in plaats van twaalf, deelen is verdeeld geworden. Men vindt elders de blykbaare voetfpooren van deze eerfte verdeeling weder. De Indiaanen hadden maanden van vyfticn dagen ; de Perfiaanen verdeelden het jaar in vier-en-twintig maanden ; en , 't geen fterker is, de Chineefen hebben die zelfde verdeeling behouden. Hunne Zodiak is nog in vier-en-twintig deelen gefcheiden (a). Is het niet zeer zonderling, dat macrob.ius en sextus empiricus ons eene Historie vertellen , waarvan men de blyken in China wedervindt? en is het niet natuurlyk te befiuiten a dat deze verdeeling en deze methode ouder zyn , dan de Chaldeen en de Chineefen ? Zo iets het denkbeeld van eene gefplitfte en verdeelde wetenfchap, de Schildery van de verbroken overblyfzelen van een ouden Staat, vertoont, is het gewisfelyk, wanneer men in China het vastgefteld gebruik vindt van eene verdceling, waarvan de manier, hoe dezelve gefchiedde, met andere woorden, waarvan de overlevering , tot in het ander uiterfte van Afie, bewaard zyn gebleven. Laat ons hier eene waar- (a) Hist. de l'Jstren. Am. éclair. Liv. IX. $. 14.  VAN DEN HEER BAILLY. 115 waarfchyhlykheid by voegen , die byna de kragt van een bewys heeft, ik heb op goede gronden befloten, dat de verdeeling van den Zodiak of Dieren-riera, in twaalf tekenen, meer dan vierduizend zeshonderd jaar ouder moest zyn dan de Christen tydrekening (_a). Zy is derhalven gemaakt dertien of veertienhonderd jaaren vóór het beftaan der Chineefen, der Indiaanen, en der oudfte bekende Volkeren, en, dewyl men dezelve eveneens by alle deze Volkeren wedervindt , moet zy tot hunnen gemeenen oorfprong gebragt worden; zy is derhalven het Werk, zy is de Inftelling van een onbekend Volk, 't welk de gemelde Volkeren is voorgegaan. Is het insgelyks niet iets verwonderlyks, dat zo veele Volkeren overeengekomen zyn, om den tyd af te meten by een klein bellek van zeven dagen , 't welk wy week noemen? Onder deze Volken flemmen de Chineefen , de Indiaanen , en de Egyptenaars eveneens overeen , om de dagen by den naam der Planeeten aan te duiden. Het is zeer opmcrkclyk, dat die Planectcn daar gefchikt worden in eene orde, die willekeurig fchynt, of die ten minflen gegrond is op redenen, welke wy niet weten. Ik heb gezegd , en ik durf het herhaalen, dat het geval die drie Volkeren afzonderlyk geleid heeft, om het denkbeeld van den tyd in tusfehentyden, of duuringen van zeven dagen , (a) Hist. de l'Astron. Anc. éclair. Liv. III. £. 10. H 2  n6 IV. BRIEF gen, te verdeel en, om die dagen by de zeven Planeeten te benoemen, en, om dezelve vervolgens in eene geheel willekeurige orde tc fchikken. Het enkel geval brengt zulke overeenkomften niet voort. Laat ons hier nog cene andere aanmerking by voegen, myn Heer, namelyk, dat, byaldien volgens de gedagten van leibn i t z en Vader b o u v e t , die hcele en gebroken lynen, welke men de koua van fohi noemt, de karakters van eene Cyfferkonst met twee letters, of eene Arithmetica binaria zyn, waar uit eene zeer gelukkige Verklaaring van de famenvoeging dezer Jynen voortvloeit (V), daar uit zal volgen, dat 'er vóór fohi een fystema van telling, eene foort van Cyfferkunde, beftondt. Maar nu, dergclyk iets kan men niet verwagten onder de eerfte inftellingen van een Volk; dit is niet het werk van een Leidsman, die, zelf onkundig cn ruw, een nog ruwer en onkundiger Volk, wegens de allernoodwendigfte dingen, onderregt; het is al veel, zo men als dan op zyne vingers telt. Maar die lynen, geduurendc zo veele eeuwen bewaard , waarin de Chineefen voorgeven zo veel te kunnen lezen , al waren zy flegts eene proeve van tellen en famenvoegen, cn niets meer , kunnen egter niet anders befchouwd worden dan als de vrugt van overdenking cn gepeins. Geen mensch egter heeft lust of kragt, om zig aan overden- kin- (a) Mem. de l'Jcad. des Sciene. 1703. pag. 58.  VAN DEN HEER BAILLY. 117 kingen over te geven, terwyl hy, door den honger gedrongen, zyne kost moet gaan zoeken ; terwyl hy zig kleedercn moet bezorgen , om zig voor de koude te dekken, of, terwyl de regen zyne Legerplaats overftroomt, eer zyn huis nog gebouwd is. Gy zoudt ongetwyffeld een Mensch belagchen, die zig in deze noodwendigheden bezig hieldt met keifteentjes in een net verband te fchikken. Maar hier zoude wat meer dan het belagchelyke , hier zoude eene volftrekte onbekwaamheid, geweest zyn. In deze eerfte beginzelen der zaaken is de arbeid nauwelyks toereikende voor de behoeften; alles is in werkzaamheid; allen worden zy genoopt door het Vernuft, waardoor dc Natuur hen boven de anderen verheft, om dezelve te bellieren en te onderregten. Maar dat Vernuft , die meerdere Genie der Leidslieden, bepaalt zig om hunne onderhoorigen te leeren Vellen te naaijen, Hutten op te regten, of eene gebrekkige Jagt, of ruwen Landbouw, te verbeteren. Dit is het, wat desc artes cn newton gedaan zouden hebben, zo zy onder de Hottentottcn geboren waren. Dat Vernuft, die Geest, heeft geene begrippen van lynen, van rekenkunde, van famenvoegingen van getallen; dat alles zyn denkbeelden, die uit de ledigheid geboren , en door de ontzwagteling van een gevorderd verftand volmaakt worden; zo f oiii dezelve naar China bragt, waren zy egter vreemd aan zyn Volk, en aan zig zeiven , cn kunnen niet anders dan als het II 3 voort-  n8 TV. BRIEF voortbrengzel van eene vroegere wetenfchap befchouwd worden. Ik zal niet herhaalen , myn Heer, het geen ik van den Abt roussier heb aangetrokken , die van oordeel is, dat het muiïkaal Systcraa der Grieken, en dat der Romeinen , malkanderen over en weder volkomencr maakt , en dat deze beide Systemata de verdeeling zyn van een eerst en oorfpronkelyk Systema; het werk van een ouder Volk dan de Grieken en de Chineefen. Ik gaa over tot het geen ik wegens de lange maaten der Grieken cn der Romeinen gezegd heb. Ik heb namelyk gezegd: ,, Dat „ zy verbonden waren met ccn Systema van faamgeftelde maaten, cn afhingen van „ cene nauwkeurige betrekking , die door „ eene algemeene maat bepaald wordt (ff)." Ik heb dit denkbeeld ontwikkeld in eene memorie, welke ik in de openbaare zitting van de Academie der Wetenfchappen, op den ijden April dezes jaars, heb voorgelezen. Ik meen in die memorie bewezen te hebben , dat de oude bcpaalingcn van den omtrek der Aardevte weten die van ptolomeus , van honderd tagtigduizend Stadiën , die van possidonius, van tweehonderd veertigduizend Stadiën, twee andere , die aangetrokken worden, de cene door cleomedes , van driehonderdduizend, de andere door aristoteles, van vierhonderdduizend Stadiën; eene dergelyke be- paa- (a) Hist. de l'Astr. Anc. p. 85.  VAN DEN HEER BAILLY. II9 paaling door een Perfiaansch Schryver aangetrokken, waarin deze omtrek op agtmaal honderdduizend Parafanges begroot wordt, dat alle deze bepaalingen, zeg ik, niet dan een cn dezelfde maat van de Aarde zyn, o-cmcld en overgcbragt in verfchillende Stadiën, en in Parafangen. Ik durf u verzeekeren , myn Heer, dat dit befluit ten uiterften juist en tastbaar waar is. Het gevolg daarvan is inderdaad , dat alle de Stadiën , de mylcn, de Perfiaanfche Parafange, de de Perfiaanfche Schane, de Egyptifche Schane, de Cofs cn de Gau, eene foort van Indiaanfche maatén , alle onder malkandercn verbonden zyn , door nauwkeurige en bepaalde betrekkingen cn overeenkomften. Alle deze maaten zyn niet dan eene kleiner maat, een zeker getal reizen herhaald ; en deze eenige oorfpronkelykc maat is de groote elleboog, op den Nylmeter van Cairo bewaard (a). Het was de grond van alle de maaten van Afie, en van de Oudheid. Ik zal hier de ondcrftelling, dat deze maaten medegedeeld hebben kunnen worden, niet onderzoeken ; ik zal u ftraks zeggen, wat ik wegens dc mogelykheid dezer mededcclingen denke. Thans zal ik alleenlyk aanmerken, dat de mededeelingen nooit zo openlyk zyn gefchied, dat de Volkeren nooit zo fterk verbonden geweest zyn, als zy nu in (a) Mem. de VAcad. des Sciences. 1776. hzze elleboog is van 10I duim; dezelfde maat be(laat nog te Florence, onder den naam van Vadem. II 4  120 IV. BRIEF in Europa door den Koophandel, de Kunilen , cn de Wetenfchappen zyn. Ondertusfehen zyn de mylen, en in 't algemeen alle' de maaten, dezer hedendaagfehc Volkeren zeer vcrfchillende; zy hebben geene eenheid , daar men dezelve alle toe brengen kan ; zy vertoonen niet een famcnftelzel , een Systema gelyk aan dat, 't welk ik ontwikkeld heb , cn dat Systema is een groot kenmerk, 't welk dc eenheid van uitvinding aankondigt. Ongetwyffeld is deze elleboogslengte niet in de evenredigheid van de menfchelyke gettalte, zo als dezelve thans beitaat; misfchien behoort dezelve tot eene iterker natuur. Maar, 't geen my cene waarfchynlyker gisfing voorkomt, is, dat men deze elleboog heeft kunnen vérgrooten, om dezelve met de maat van de Aarde tc verbinden. De waarfchynlykheden tooncn, dat de omtrek van den Aardbol niet zo nauwkeurig viermaal honderdduizend Stadiën, agtmaal honderdduizend Parafangcs, twec-cnzeventig millioenen elleboogen, bevat zou hebben , zo deze reis- of weg-maaten niet naar dezen omtrek geregeld waren. Dc ouden hebben dan , even als wy, het denkbeeld gehad van hunne maaten onveranderJyk te maaken, door dezelve in dc natuur tc nemen, en dit denkbeeld, 't welk by ons nog niet uitgevoerd is, fchynt door hen vervuld te zyn. Deze inftclling der maaten vorderde , dat de afmeting van de Aarde nauwkeurig werdt uitgevoerd ; dus hebben dan ook de oudlte bepaaling van den omtrek der Aarde, door aristoteles by-  van den heer BAILLY. 121 gcbragt, en de vier andere, die daar van flegts Copyen zyn, eene gelyke nauwkeurigheid met die van de afmeeting in onze Iaatere tyden gedaan. Zie daar, myn Heer» het geen in de Memorie , daar ik u hier flegts eene foort van kort uittrekfel van geef, duidelyk bewezen wordt. Deze bepaaling kan, ter oorzaake van haare nauwkeurigheid zelve, het werk niet zyn van de Grieken, die aristoteles hebben voorgegaan. Zy kenden noch de werktuigen, noch de kunst, om, zig daarvan ter waarneming te bedienen. Daarenboven aristoteles noemt 'er de Auteuren niet van ; dit ftilzwygcn toont, dat de Griekfche verwaandheid daar geen regt op hadt; ik vind in Afie geene der bekende Volkeren, aan welken deze bepaaling kan behooren. Het geen de Chaldeen en de Chineefen in dezen naderhand gedaan hebben, is, in vergclyking van deze afmeting, flegts eene ruwe begrooting. De nauwkeurige afmeting der Aarde , en de gevorderde kunften, welke deze afmeting onderftclt, kunnen dan niet anders toegelchreven worden dan aan eenig Volk in de Oudheid , waarvan wy geene Historie hebben, cn 't welk ons derhalven onbekend is. Maar, dan blyft de vraag, hoe dit Volk ons onbekend kan zyn, zo het gelyktydig is met de Indiaanen en de Chaldeen? Hoe deszelfs geheugenis verdelgd heeft kunnen worden, terwyl die hunner Wetenfchappen, en hunner Wysgeerte, tot ons gelomen is? Dog ik bedoel hier alleenlyk tot het befiuit te komen, dat deze bepaaling H 5 van  122 IV. BRIEF van de grootte der Aarde, dat alle de reismaaten , dat de eerfte en algemeene elleboog , die de bafis van die maaten is, bewaard zyn geweest by de Indiaanen, de Perfiaanen , de Chaldeen, de Egyptenaars, van welken zy tot de Grieken en Romeinen zyn overgegaan. Laat ons, myn Heer , onder een zelfde oogpunt, vereenigen , alles wat wy tot hier toe kortelyk doorgelopen zyn. Wy hebben denzelfden geest en dezelfde denkbeelden gevonden in een groot getal Feesten, onder verfcheiden oude Volkeren; wy hebben overal de Fabel gevonden van de gouden Eeuw, en de Geheugénis van een algemeenen Vloed; overal het zelfde karakter van bygeloof en verdigtzelen; eenpaarige Overleveringen ; Starrekundige inftellingen , die gelyke voortgangen in die Wetenfchap onderftellen ; Burgerlyke inftellingen voor de tydrekenkunde en het regelen des tyds, uit denzelfden oorfprong afgeleid, en volftrekt gelyk; een Systema van volkomenc cn agtervolgdc Muziek, waarvan de twee helften , door de omwentelingen der menfehelyke zaaken , naar de twee uiterfte deelen van den Aardbol gebragt zyn geworden; eene eerfte en oorfpronkelyke maat, die nog allerwege in Afie, 't zy op haar zelve, 't zy door haare Samenvoegingen, beftaat, en die met eene zeer oude en zeer nauwkeurige bepaaling van de grootte des Aardbols verbonden is.; een zelfden Wetgever voor dc Wetenfchappen , de Kunften , den Godsdienst; dezelfde ftelzels van Natuurkunde en  VAN DEN HEER BAILLY. I23 en Godgeleerdheid; dezelfde agtervólging van denkbeelden, om dc eene op de verbastering der andere te vestigen, cn, om in de zedclyke beginzels, cn in de Godsdienftige denkbeelden , niet te vertoonen dan vergeten of verdelgde famenftelfcls van Natuurkunde ; eindelyk, allerwegen, overgebleven fpooren eener onwetenheid, die aan de kennis opvolgde. Alle deze overeenkomften , myn Heer, erkent gy, zyn blykbaar en zonderling ; men kan dezelve niet verklaaren dan door eene vrye en gemaklyke gemeenfehap, tusfehen de oude Vo'.keren van Afie, te onderftellen, of door aan te nemen , dat deze geiyke denkbeelden, deze overeenkomftige inftellingen , zo wczenlyk met onze natuur verbonden zyn , dat het voor den Mensch , 'aan zig zeiven overgelaten , onmogelyk is, daar niet toe te komen ; of, eindelyk, door deze gclykheden af te leiden van cene Bloedverwantfchap, en van een ecnigen oorfprong, van alle de oude Volkeren. Ik moet u wat rust vergunnen, myn Heer, voor dat ik het onderzoek van deze drie pointen beginne. Ik ben met eerbied, enz. VYF-  ïU V. BRIEF VYFDE BRIEF Aan den Heer , > * *. de gemelde overeenkomsten zyn niet het uitwerkzel van mededeeling, of onderlinge gemeenschap. Parys, 7 Scpt. I77«- Is dan de medcdeeling van denkbeelden zulk eene gemaklyke zaak , myn Heer ? Hebt gy ooit gezien , dat een Navolger van mo li na een Discipel van jansenius, tot zyne gevoelens, overhaalde ? De voorftanders en de tegenfpreekers van den vryen Graanhandel verdeelen onze Hoofdftad; zy ceten famen, zy twisten , zy maaken zig mocijclyk tegen malkanderen; maar ik zie niet dat zy veel Veld op malkanderen winnen. Dc' tyd , wel verre van ons wyzer te maaken, maakt ons alleenlyk halftarriger in 't verdedigen der aangenomen gevoelens. De denkbeelden , de Systemata , worden, na eene lange bézitting, een erfdeel, 'twelk men met yver voorftaat; heeft een jong Man , hoe zeer hy de waarheid aan zyne zydc hadt, hoe wel hy dezelve wist aan te dringen, ooit eenen bejaarden van gevoelen doen veranderen? Dc Abt de molières is geftorven, onder het ftryden o,p de puinhoopen van 't Systema van oartesius; der-  VAN DEN HEER BAILLY. I25 dergelyke ftrydcn gelyken naar die fchokken der Legers, die niets beflisfen, en waar over aan weerskanten het Te Deum gezongen wordt. Men moet het erkennen. Wy zyn meer geboren voor de vooroordeclen dan voor de waarheid; de waarheid zelve is niet hardnekkig , dan wanneer zy vooroordeel geworden is. Men zou niet twisten, men zou malkanderens denkbeelden ophelderen , zo men malkanderen verftaan konde; maar onze gefprekken zyn niet dan de verkeering van dooven; de denkbeelden verfterken zig met den tyd door diepe wortels te fchieten; zy fpreiden takken, die het geheele hóófd vervullen; men hoort, men ziet, niets dan die denkbeelden; de toegang voor andere u gefloten, en wordt wel bewaakt; de nieuwe denkbeelden, nog zwak, omdat zy pas geboren zyn, kunnen niet doordringen; en : 11, om zig wél te plaatfen, nic WC hOOftlcnj het is dan de jeugd alleen, ï met vriendelykheid ontvangt; ne i zijg niet dan met de Geflagten vernieuwen. geen ik vm de Menfehen, afzonderlyk genomen, zeg, moet insgelyks op geheele Volkeren toegepast worden , met dit onderfchcid egter, dat een Volk altyd hardnekkiger is dan een byzondcr Perfoon. De menigte heeft geene ooren; aan haare Voorouderen verbonden, en zig als een gedeelte daarvan, of als tot derzelver gevolg behoorende, aanmerkende, behoudt zy haare gebrui-  126 V. BRIEF bruiken en haare begrippen, met alle de blinde ■verknogtheid van den ouderdom. Daar is, ongetwyffcld, een zekere ftaat van zaakendie eindelyk eene gemeenfchap en mededeeling van eenige denkbeelden, tusfehen de Volkeren, toelaat; maar die gemeenfchap is altyd lang en moeijelyk. Het komt my voor, dat men de wyze, hoe dezelve by die Volkeren, die meest met malkanderen handelen, heeft plaats gehad, niet wel onderfcheiden heeft. De Mensch is , werktuigelyk, of by verkiezing, uit 'er aart, volgzugtig; maar zo de natuur gewild heeft, dat hy door eene heimelyke neiging, met eene vry groote kragt, wierdt aangezet, om alles te doen wat hy ziet doen, heeft zy hem egter ook tevens de eigenliefde gegeven, opdat hy zyne oorfpronkelyke,zyne eigen wyze van doen en denken, voor een gedeelte ten minden, behouden zoude. Deze twee magten wegen malkanderen op; de eene doet de Menfehen naar malkanderen gelyken , omdat zy malkanderen zoeken te behaagen; de andere wederhoudt hen, van zig niet allen onder ééne kleur en met één wezen te vertoonen. Het is de eigenliefde , die de byzondere karakters in de Maatfchappy bewaart , het is de volgzugt, die het nationaal karakter formeert. De Menfehen, tot hunne gemcene veiligheid in eene Maatfchappy vereenigd, verliezen, terwyl zy te famen leven , dagelyks iets van de fterke Schaduwingen, die hun karakter kenmerken, terwyl dc fmaaken, de verkiezingen, en harts ■  VAN DEN HEER BAILLY. 127 hartstogten tegen malkanderen ftryden, terwyl de verfchillende gevoelens tegen malkanderen fchokken, verminderen, verflyten, om zo te,fpreken, de verfcheidenheden van denkwyze en karakter, door de geduurige» wryving, cn daar komt eene algemeene gedaante, onder welke alle die tot eene zelfde Maatfchappy behooren, zig vertoonen. Maar dit uitwerkzel wordt niet dan door langtc van tyd voortgebragt; het is het uitwerkzel van de ftille aanvallen der gewoonte , of van het gebruik, die, Standvastig werkende vermogender zyn dan de eigenliefde , die niet altyd werkt. Het is, omdat deze aanvallen ongevoelig zyn , dat de verraste eigenliefde daar geene gewaarwording van krygt, dan wanneer het geen tyd meer is daar in te voorzien. Maar daar is een groot onderfcheid tusfehen den omgang der Volkeren met malkanderen, en dien der Menfehen , die tot eene zelfde Natie behooren. De Natuur en de Staatkunde hebben fcheidperken tusfehen deze Volkeren gefield; de gemeenfehap kan niet op eene ongevoelige wyze gefchieden: de ftille poogingen , om malkanderen te gelyken , worden niet door de gewoonte vermenigvuldigd en verfterkt, de nationaale trotsheid , de wederzydfche naaryver waaken op de grenzen, om de begrippen, die dezelve tragten over te trekken, te weeren, even als de bedienden van den Souverain de verboden Koopwaaren weeren. De Natuur, die als een Staat van Oorlog tusfehen den Mensch en den Mensch, tusfehen het een Volk en het  ia8 V. BRIEF het ander Volk, fchynt gemaakt tc hebben, heeft dezelfde verdeeldheid in de geesten gelegd; men heeft een tegenzin, om zulke denkbeelden goed te keuren , zulke gevoelens aan te nemen, zulke gebruiken te volgen , niet omdat zy kwaad', maar omdat zy vreemd zyn. Zo eenige dier denkbeelden of gevoelens zig indringen, het is niet dan door eene foort van bedrog, en als gefloken Koopwaarcn; en de waarheid, die tot alle Landen behoort, waaraan de Mensch altyd wederftaat naar maate van de werkeloosheid der onkunde , kan zeekerlyk ftaat maaken geweerd te zullen worden, wanneer zy zig onder een vreemd gewaad vertoont; zo men haar toelaat, het is niet dan na herhaalde ftryden van de Rede tegen de Vooroordeelen ; zy moet lang onderzogt zyn geweest, en dat onderzoek moet haar in de geesten als genaturalizeerd hebben, om haaren oorfprong te doen vergeten. Volgens deze bedenkingen, die my gegrond voorkomen, als die op de natuur der zaaken fteunen, zult gy erkennen , myn Heer, dat Volkeren, die oorfpronkclyk niets gelyk gehad hebben, hoe nabuurig zy zyn mogen, nooit hunne zeden, hunne gevoelens, hunne gebruiken, verwarren zullen, en dat zy niet eene zekere gelykheid in eenige punten verkrygen kunnen, dan door eene lange opvolging van eeuwen. Die gelykheden zyn uitzonderingen, en de uitzonderingen zyn altyd in kleinen getale; men zou veele voorbeelden kunnen bybrengen van de moeijelykheid, om vreemde gebruiken  van den heer BAILLY. 120 ken in te voeren. Ik zal geen ander dan dc hervorming van den Gregoriaanfchen Almanak aannaaien; eene hervorming van eene onvermydelyke noodzaaklykheid, door Paus gregorius den XIII uitgevoerd, en door de Proteftantfche Staatcn dwaasfelyk verworpen. De vooroordeclen, de naaryver van Godsdienst, zyn eindelyk geweken ; maar daar waren byna tweehonderd jaaren noodig, eer de hervorming algemeen wierdt. De Staatkunde egter, de Koophandel , en het licht der Wetenfchappen, hebben, onder ) Ibid. Tom. XXXV. pag. 165.  van den heer B A I L L Y. i 87 die Volkeren van Afie zyn geene Inboorlingen, zy moeten van elders gekomen zyn; en', dewyl fohi, diemschid, de Chaldeen, de Brames, Vreemdelingen waren in de verfchillende Landen daar zy zig gevestigd hebben, is 'er eenige waarfchynlykheid om te denken, dat zy uit het zelfde Land zyn gekomen, cn dat dit Land Scythie was. Men heeft my onlangs cene zonderlinge waarneming van den beroemden Heer linn e u s medegedeeld. Hy merkt aan , dat verfchcidene van onze Planten, cn van onze Tuingewasfcn (Y), van zelve in Siberië groeijen, en in Europa niet geteeld zyn, dan na den inval- der Gothen, die dezelve ongetwyffcld met hunne bouwkunde hebben overgebragt. Dc Heer linnkus voegt 'er by, dat, volgens het berigt van den Ileer heinzelman, het Koren en deGarst in Moskovisch Tartaryc van zelve groeijen , dat de Bewooners van Siberië brood maaken van Rog, die daar natuurlyk, cn zonder zaaijen, groeit (£). Die bekwaa- me (a) Gelyk de Hop, St. Jans-kruid, Spinaffe. (ft) „ Ita (jtièinztlmannus~) invemt in cnmpis Bascïï. „ kirorutn triticum asstivum et hordeum dtetichum fpon,, te crescentia. Secale cereale fponianeum Srbirienfes ,, coquunt in panem. Videtur rnihi itaqtie posl'e con„ concladi Sibiriam fuisfe carn, cx qua farce omnes „ post diluvium exivéte mortales, et late dispérlï funt, ,, quoniara bis in regionibus, extra tropicos, primaria ,, inveniuntur alimenta." Men vindt dit fattum in eene Dhjcrtc.tis van likneus, in 1764 ie Uplal gedrukt. Ik weet niet, of dezelve zy uitgegeven; zy was het nog niet in 1768. De  188 VIII. BRIEF me Kruidkundige befluit, dat Siberië waat'^ fchynlyk het Land is, waaruit de Menfehen na den Zondvloed zyn uitgetrokken , om zig in het overige gedeelte der Wereld te verfpreiden , dewyl het zelve het eenigfte is, dat de eerfte voedzels voor de befchaafde Menfehen voortbrengt (a). Tot dezen tyd toe hadt men het waare Vaderland van het Koren nog niet gekend; die Plant, zo dierbaar voor den Mensch, is geen voortbrengzel van onze klimaaten; zy is derhalven natuurlyk aan Tartarye, gelyk de Peper aan de Molukkifche Eilanden, en de Koffy aan Arabie. Maar daar uit volgt , dat zy moet aangebragt zyn door de Noordfche Volkeren. Het byna algemeen gebruik van de Tarwe en het Brood is het overgebleven voetipoor van de afzakking dezer Volkeren, naar het overig gedeelte der Wereld. Zo dit gebruik niet in de Indien en in China is gevestigd, is de reden-daarvan, omdat de Menfehen daar een even dierbaar voedzel, de Ryst namelyk, gevonden hebben , dewelke aan het klimaat zelf behoort, alwaar zy , by- De plaats, welke ik aanhaal, wordt bygebragt in een Werk, in 1768, gedrukt onder den tytel van Probe ■Rüsfifcket Annalen, van den Heer s oh LOiiTZEa, Profesfor te Gottingen, pag. 45, 46. (a) Dit fattum is, buiten twyffel, zeer zonderling; het wordt door geen der Reizigers, die in Siberië ge' weest zyn, bevestigd. Het komt my voor, dat de Heer 0 m eli n daar niet van fpreekc; maar de Heer l i nk £ u s heeft het verzeekerd; ik breng het getuigenis van dien beroemden Kruidkundigen by, met bet vertrouwen , dat uien hem verfchuldigd is'.  van den heer BAILLY. igcj byna zonder teelt, verfcheiden Oogften geeft. Men kan de oneindige bevolking van dat Land, waardoor die van alle andere Landen bevorderd is, ligtelyk tocftaan. Jornandf.s heeft gezegd , dat het Noorden de Kweekhof was van het menfchelyk Geflagt, Officina generis humani. Deze bevolking daarenboven is opvolgelyk, en met den tyd voortgezet , naarmaate de nieuwe Geflagten zig uitbreidden, en het Land overlaadden. De Natuur is vrugtbaar, zy zoekt altyd voort te brengen, en de bevolking wordt van zelf evenredig met de meerdere of mindere gemaklykbeid van beftaan. Tegenwoordig , nu dc Menfehen, om zo te fpreken, tegen malkanderen gefloten zyn , moet men van zyn grond leven, en zig daar toe bepaalen; in weerwil van den drang der natuur, wordt de eene behoefte door de andere gefluit, en daar wordt alleenlyk zulk een getal van wezens voortgcbragt,~als op den grond gevoed kunnen worden; maar toen de-Aarde nog open lag, toen de woonplaatfen vermenigvuldigd konden worden, hadt de Natuur alle haare vryheid, en kon met alle haare kragten werken. Deze meerdere bevolking van het Noorden is bewezen uit de menigvuldige invallen , en de talryke Legers, die Europa overweldigd of verwoest hebben. Men kan deze faüa nog door eene gisfing onderfteunen. Het Salpeter , waarvan wy zulk een moorddaadig gebruik maaken, is zeldzaam in onze klimaaten; derzelver voort- bren-  ï9o VIII. BRIEF bronging is langzaam en moeijclyk ; het is niet dan in de Indien , dat men dit Zout overvloedig en geheel geformeerd op dc Aarde vindt. De Vader v e r b i ic s t , in Tartarye, ten Noorden van de groote muur van China reizende, verwonderd over dc koude, die in deze lireeken heerscht, verklaart dezelve eerst uit dc hoogte dier ftreeken zelve; maar hy denkt, dat de koude vermeerderd kan zyn door de groote hoeveelheid Salpeter, die hier voorhanden is (a). Dc Salpeter formeert zig niet dan in de woonplaatfcn der Menfehen en Dieren; het is in de leevende Natuur, dat dezelve bereid wordt; het is in de rottende overblyfzclen van Gewasfen, van Menfehen, van Dieren, dat de gisting dezelve ontwikkelt cn ryp maakt. By ons gaat men dc ouditc wooningen onderzoeken, om dezelve tc verzamelen; men put dien voorraad uit, naarmaate dezelve wordt voortgebragt; maar in die Velden van Tartarye, alwaar de kunst van het Buspoeder niet uitgevonden is , is dit Zout blyven liggen, en is het dus door den tyd vermeerderd cn opgcftapcld. Het is eveneens bewaard in de Indien, van oude tyden reeds bewoond (è); die opftapclingcn dan van Salpeter zouden voctfpooren cn bly- 0) Hist. des Voyag. Tom. 'XXV. p. 40. Tom. XXVII. pag- 395- (&) T hevenot zegt, .dat de Salpeter byzonderlyk gevonden wordt naar den kant van Agra , in de Dorpen , die, voormaals bewoond, nu woest liggen. Zie het 2Je Deel van zyne Rei/xn.  van den -heek BAILLY. JOÏ blyken zyn ecner groote Volkrykhcid, cn gedenktekenen , dat 'er voormaals Menichelyke wooningen zyn geweest, gelyk dc banken van Schelpen, en de Zoutmyncn, in 't binnenst der Aarde, blyken zyn, dat daar voormaals Zee geweest is, die deze Schelpen en dat Zout daar heeft ncdergelegd. Voor het overige, myn Heer, is het alleenlyk, om dc waarfchynlykheden tc vermeerderen , dat ik op deze fterke bevolking in de Noordfche Landen aandring; want ik heb dezelve inderdaad niet noodig. Schoon het zig zeer natuurlyk vertoont, dat de Menfehen, dc Aarde bevolkende, naar de Zon hebben moeten naderen, dat is te zeggen Zuidwaards optrekken, cn niet naar de Poolen tc rug gaan, heb ik zelfs deze onderftelling, of liever deze waarheid, niet noodig. Men is vry om de Aarde te bevolken, zo als men wil; de weg der bevolking wyst niet volftrektelyk dien der kennisvaan ; men kan gewaande waarfchynlykheden tegenwerpen , ik ftel 'er facta, wezenlyke ftukken en gebeurtenisfen , tegen. Het eerfte fteunt op de waarnemingen van het opgaan der Starren; waarnemingen gedaan onder het klimaat van zestien uuren, en door ptolomeus verzameld. Europa hadt toen geene Starrekundigen onder dit klimaat ; het zyn derhalven waarnemingen in Afie, en in Tartaryc zelve, gedaan. Myn tweede bewys is getrokken uit het Bock van zoroaster, waarin die Phiiofoof, eene befchryving gevende van het Land, van de ligging der Rivieren, de Bergen,  tfi - VIII. BRIEF de regeling van den tyd, de opvolging der Saifoencn, zegt, dat de langfte dag van den Zomer het dubbeld is van den kortften dagvan den Winter. Dit verfchynzel kenmerkte het klimaat van zestien tmren, en 't is wederom dat van Tartarye. Het zou waarlyk zonderling zyn, dat zoroaster, in Perfie, en voor de Perfiaanen, fchryvendc, zonder het te weten, zulk een verafgelegen kümaat , cn 't welk hy ongetwyffeld niet kende, befchreef. Het is, derhalven geene ontdekking, myn Heer, gelyk gy fchynt gedagt te hebben; het is eene waarneming, op eene zeer eenvoudige wyze verhaald. Men vindt de Theorie van de Spheer by niet cene der Volkeren van Afie, zelfs niet by de Grieken, hunne navolgers. De verfchynzels van de verfchillende langtc der dagen waren zo weinig bekend, dat langen tyd daar na, toen Pithcas van zyne Reizen te rug kwam, toen hy verhaalde, dat hy Landen gezien hadt, waar de Zon des Zomers niet onderging, men hem voor een leugenaar hieldt; hy hadt de waarneming gedaan , men geloofde dezelve niet. Men moet noodzaaklyk befluiten, dat zoroaster Memories hadt verzameld, die faamgefteld waren in't Land, daar wy van fpreken. Die Schriften bevatten de befchryving van het Land, cn de wysheid van deszelfs Bcwooncren. Dus was het licht van kennis, het welk zoroaster over Perfie ert Chaldea verfpreidde, uit eene hooge breedte te voorfchyn gekomen. Een derde'waarneming, welke ik zal maaken ,  vax den heer BAILLY. I93 ken, en die wederom een factum, een wezcnlyk ft uk , betreft, fchikt zig al te natuurlyk by dc twee vorige , om hier geen plaats te vinden. Gywect, myn Heer, dat de platting der Aarde aan dc Poolen , of derzelver knolronde gedaante j door de Theorie, door de befchouwing van dc Spheer, ontdekt is. Het was dc roem van n e wton; die der Franfche Akademisten was dat zy zig naar de beide einden, om zo te fpreken, der Aarde begaven, om die platting by de ondervinding te gaan opnemen. Het gevolg van deze gedaante der Aarde is, dat de graaden grooter worden van den ./Equator naar de Pool. De graad , welke wy onder de Pools-cirkel gemeten hebben, overtreft die, welke door ons onder den /Equator bepaald is, omtrent zevenhonderd toifes , of roeden van zes voet. De graad, door den Heer picard, omftreeks Parys gemeten , is tusfehen beiden in. Ik heb u vroeger gefproken van eene bepaaling van den omtrek der Aarde, door aristoteles gemeld, dewelke noch door de Grieken, noch door een der bekende Volkeren, kan uitgevoerd zyn. De graad, die uit deze bepaaling fpruit, is juist gelyk , of maakt flegts een klein verfchil van zes toifes, met die welke gemeten is in den omtrek van Parys, en die aan eene breedte van negenen-veertig graaden beantwoordt. Alle deze facta leiden ons derhalven tot een zelfde befluit; men fchynt dezelve als zo veele getuigenisfen te mogen aanmerken , dat het oude Volk, 't welk de Wetenfchappen volN maak-  i94 VIII. BRIEF maakte, het Volk, dat voormaals die groote onderneming van de nauwkeurige meeting der Aarde uitvoerde , onder de paralel van negen-en-veertig graaden woonde. Zo de menfehelyke geest zig ooit kan vleien de waarheid gevonden te hebben, het is dan, wanneer verfcheiden gebeurtenisfen en zaaken, en wel van verfchillende foorten, zig verecnigen om het zelfde belluit aan tc dringen. Een niet minder zonderling ftuk is de Overlevering , welke de Indiaanen bewaard hebben, van twee Starren regtftreeks tegen malkander over ftaande, die haare jaarlykfche omwenteling om de Aarde in honderd vieren-veertig jaaren doen. Die overlevering moet zeckerlyk een oorfprong hebben; hoe groot de onkunde dier Volkeren zy. Zy kunnen geene van de omwentelingen der Planeeten op het oog gehad hebben. Wat de beweging zelve der Starren langs de Ecliptica betreft, die is ongetwyffeld lang onbekend geweest; dog zodra zy ontdekt was, liet haare langzaamheid niet toe daar zulk eene vaardige omwenteling aan toe te fchryven. Daarenboven, hebben de Indiaanen zig in die beweging niet kunnen vergisfen, als welke zy kenden, en die, volgens hen, in honderd vier - en - veertig jaaren gefchiedt. Men moet derhalven denken, dat die honderd vier - en - veertig jaaren geen Zonnejaaren waren, en dat wy onder dit woord een langer Tydperk moeten verftaan, volgens het gebruik der Ouden , die een Geflagtnaam hadden, om alle foort van omwenteling uit te  VAN DEN HEER B A I L L Y. ÏC)g te drukken. Nu, men vindt by de Tartaaren een Tydperk van honderd tagtig jaaren, het welk zy Van noemen. Honderd viercn-vcertigmaal honderd tagtig jaaren, maaken juist vyf-en-twintigduizend negenhonderd cn twintig jaaren. Dat is de waare omwenteling der vaste Starren, volgens de nauwkeurigfte hedendaagfehc waarnemingen bepaald. Het geval kan zulke gehkheden niet voortbrengen. Daarenboven, het woord Van is niet vreemd in de Indien; men vindt het in de Siamfchc taal, om den dag, dat is te zeggen eene omwenteling, uit te drukken (Y). Men mag derhalven befluiten, dat dc Indiaanen , vóór de kennis , welke zy thans wegens dc beweging der vaste Starren hebben, eene nauwkeuriger kundigheid hadden, die thans in de duisterheid hunner overleveringen verloren is; men mag befluiten , dat deze overleveringen behooren tot hunnen oorfprong, tot het Land, alwaar het Tydperk van honderd tagtig jaar nog in gebruik is; tot het Land, van waar het woord Van tot hunne taal is overgegaan. Zie daar vier groote fa£ta, vier (lukken, welken ik bygebragt heb; men mag dezelve verklaaren zo als men wil; ik zal my niet aankanten tegen eenige natuurlyke Verklaaring; maar, terwyl wy dezelve van Geleerde Mannen wagten, komt my het befluit, dat deze Volkeren, dat hunne kundigheden, hunne wetenfchap , uit het Noorden zyn af- («) Hist.Gen. des Veyages. Tom. XXXIV. pag. 360. N 2  i96 VIII. BRIEF afgedaald, de vvaarfchynlykftc cn wettigde voor. Dc Pelgrimaadjes , welke dc Indiaanen gaan doen naar de Pagode van den grootcn Lama, en naar Siberic, zyn my, ik erken het, als een nieuw bewys voor dit gevoelen voorgekomen. Die Godsdienftige wandelingen zyn al te lang en al tc mocijelyk, om niet eene kragtige beweegreden te hebben. Ik heb dezelve befchouwd als een bewys van eerbied, welken de Godsdienst der Indiaanen geeft aan 't Land, daar dezelve geboren is. Een Indiaan, die de Europeaanen ter kruistogt hadt zien uittrekken, die hen moeijelyke Reizen hadt zien ondernemen , om Jerufalcm te bezoeken of te veroveren , zou uit dat verfchynzel befloten hebben , dat die Stad de oorfprong moest zyn van een geëerbieden Godsdienst. By de wezenlyke ftukken, welken ik bygebragt heb, myn Heer, komen nog Fabelen , en Fabelen, die zonderling genoeg zyn om ccnigc oplettenheid te verdienen. De merkwaardigfte is die van den Phcnix; die Vogel is, volgens de Egyptifchc denkbeelden , ecnig in zyn foort; zyne vederen zyn van Goud en Karmozyn; hy komt uit. het Land der duisternisfen , om in Egypte te fterven, en in de Stad der Zonne, op 't Altaar der Godheid, uit zyne asch herboren te worden. Daar is niet aan te twyffelen, of die Phenix is het zinnebeeld van eenige omwenteling der Zon, die herboren wordt op 't oogenblik als zy fchynt te fterven. Zo men daar aan mogt twyffelen, men zou daar  VAN DEN HEER BAILLY. 107 daar het bewys van vinden in de Schryvers, die aan het leven van den Phenix eene duurzaamheid van veertienhonderd een-cn-zestig jaaren (a), dat is te zeggen den tyd van eene Sothilche Pcriodus, van cene omwenteling van het groot Zonnejaar der Egyptenaarcn, gegeven hebben. Men leest in de Edda der Oude Zwecdcn eene dcrgelykc Fabel. Men fchildert daar in een Vogel, waar van het hoofd en de borst vuurkleur, de ftaart en dc vleugels hemelschblauw zyn; hy leeft driehonderd dagen, na welken hy, van alle de Trekvogelen gevolgd, naar Ethiopië vliegt, daar zyn nest maakt, en zig met zyn ey verbrandt; de asch brengt een rooden Worm voort, die, na zyne vleugels, en dc geftalte van Vogel, hernomen te hebben , zyne vlugt naar het Noorden rigt. Eenige Geleerden, in kleinen getale inderdaad, hebben geene gelykheid gevonden tusfehen den Phenix der Egyptenaarcn cn den Vogel van de Edda; ik wederleg geene tegenfprekingen; zo 'er eenige waarheden in myn Werk zyn, zullen zy zig zelve wel verdedigen. De ontzwagteling, welke ik hier onder uwe oogen doe, myn Heer, zal misfchien dienen om dezelve in helderer dag te ftellen. Gy zyt de Perfoon, myn Heer, wien ik poog te overtuigen , en gy ontkent misfchien deze gelykheid niet. Gy denkt alleenlyk, dat dc Fabel van den Phenix in Egypte kan uitgc^ von- (a) Hokus atollo, Ltb. II. Cap. 57. N 3  198 VIII. BRIEF vonden zyn; ik bid u van daar nog eens op te letten. De wedergeboorte, of de herleeving van den Phenix, is geen natuurlyk denkbeeld; wy zien alle wezens rondom ons verdwynen, zonder dat het aan een derzelver gegeven zy het leven te hernemen. De Mensch heeft aan zommige Dieren hun langer leven, hunne meerdere fterkte, hunne volmaakter zintuigen , kunnen benyden ; maar kon men van hem vermoeden , dat hy voordagtelyk een ingebeeld wezen zou fcheppen , om aan het zelve een voorregt tc fchenken, dat aan geen der gewrogten van de Natuur behoort ? Dit voorregt is derhalven niet dan een zinnebeeld; cn de waarfchynlykheid, de omftandigheden van het verhaal, en het getuigenis der Schryveren , toonen ons, dat dit zinnebeeld dat der Zonsomwenteling was. Nu vraag ik, myn Heer, hoe de Egyptenaars het denkbeeld kunnen opvatten van den dood cn dc herleving van de Zon ? Het is niet het verfchynzel van haaren ondergang , die dit denkbeeld heeft kunnen doen geboren worden ; hoe groot de fomberheid , de droefheid , zy, welke de ondergang der Zon over het Aardryk verfpreidt, daar waren egter veele dagen verlopen , de verfchynzels waren dikwils vernieuwd, de droefheid was door de gewoonte uitgewischt, vóór dat de Menfehen begonnen hadden zinnebeelden uit te vinden , en de natuurlyke verfchynzels door Fabelen te fchilderen. Het zinnebeeld van den Phenix heeft by de Egyptenaars het jaar niet aangeduid 3 of ten min*  VAN DEN HEER BAILLY. Ï99 minden was het by dat Volk niet uitgevonden; want de Zon is in Egypte altyd leevende; zy heeft altyd kragt, welke zy van haare hoogte boven den Gezigt-einder ontleent. Het is niet eveneens in de Noordelyke klimaaten; de Zon verdwynt daar alle jaaren voor een meer of min langen tyd. die afwezigheid is een tyd van verveeling voor de Menfehen , van kwyning voor de Natuur; het vertrek en de wederkomst van dit geftarnte zyn een waare dood en eene waare herleeving; van daar de beurtwisfeling van den rouw en de vreugde. De Menfehen hebben zig daar niet aan kunnen gewennen, omdat het verfchynzel niet dan alle jaar gebeurt; zy hebben de afwezigheid der Zon gefchilderd door die der Vogelen, die de Zon volgen, en met haar verdwynen. In die figuurlyke taal, is dat geftarnte zelf een Vogel geworden, die den Vogelen voor geleider dient. De duisternisfen hebben haare droefheid met deze denkbeelden vermengd; dc dood en het leven zyn de zinnebeelden van den nagt en van het licht geweest ; dc Zon , de eenige Vogel , met de fchitterendfte kleuren verfierd, verdwynende , ging fterven, om in de Zuidelyke Landen , gelyk die van Ethiopië, herboren te worden. De Ethiopiers, deze Fabel toelatende, hebben integendeel gezegd , dat de Vogel, die by hen kwam herboren worden, voortkwam uit het Land der duisternisfen, dat is te zeggen uit die klimaaten, alwaar de nagt verfcheiden maanN 4 den  aoo VIII. BRIEF den hcerscht. Die twee verhaalen, volkomen gelyk , behooren derhalven tot cene zelf Je Fabel. Die Fabel, die wczenlyk het denkbeeld van het verlies der Zon bevat, behoort blykbaar tot de Noordclyke breedten; ik heb dus reden gehad van te befluiten, dat zy, in die klimaaten geboren, van het Noorden is afgezakt, en aan Egypte medegedeeld geworden. De omftandigheid van driehonderd dagen te leeven bepaalt het klimaat, dat deze Fabel heeft voortgebragt. Het is onder de breedte van 71 graaden , alwaar de Zon faarlyks vyf-en-zestig dagen afwezig is. De Fabel van janus, het getal van driehonderd in eene hand, en het getal van vyf-enzestig in de andere dragende, heeft betrekking met die van den Phenix, zo wel als dc Historie van Freja, die, verpligt met haaren Man , wegens zyne heblyke ongetrouwheden , eene fchikking te maaken, hem vergunt, zig geduurendc vyf-en-zestig dagen van haar bed te verwyderen , mits dat hy de overige driehonderd dagen zynen Huweïykspligt getrouw blyve. Kan men twyffelen, of deze Fabel, die het Huwelyk van de Aarde en de Zon vertoont, in het zelf, de klimaat geboren zy, als die van janus en de Phenix? Is het niet blykbaar, dat deze drie Fabels malkandercn over en weder onderlteunen. Een min kundige dan gy, myn Heer, zou veclligt denken, dat ik deze dingen aanhaalde , meer om te vermaaken 401. CO Hist. Gen. des Voyag. (4°.) Tom. XV. pag. 141.  256 IX. BRIEF wendig in dc Aarde zelve te zoeken; zy is het uitwcrkzcl der middelpuntige uitvloeizelen , die zig uit deszelfs binnenfte naar buiten verfpreiden. De gelykheid der Zomers, in alle de Landen der Aarde, is een niet min opmerkelyk verfchynzel, en een niet min beOisfend bewys, federt dat de Thermometer van de reaumur allerwegen gebragt is, heeft men de grootheid van de warmte of koude van yder Land natiwkeurig kunnen bepaalen, en dc uitflag dier waarnemingen heeft doen zien, dat men te Petersburg, in Zweden, te Parys, des Zomers eene gclyke warmte heeft met die van de verzengde lugtftreck (a). Het cenigfte verfchil, cn dit verfchil is ongetwyfFeld zeer groot voor het mcnfchclyk lighaam, is, dat de warmte hier flegts voorbygaande , en daar aanhoudende is, cn 't is die aanhouding, die dezelve onverdraaglyk maakt voor het menfchclyk lighaam. Hoe, myn Heer , de hitte is niet grooter, dc Thermometers klimmen niet hoogcr, in die brandende lugtftreek, alwaar de Zon geduurig loodregt boven dc hoofden ftaat, dan in onze klimaaten , daar zy haare ftraalen niet dan fchuins nederfchiet? Men moet 'er derhalven uit befluiten , dat de Aarde een voorraad, een beginzel, van warmte behouden heeft, dat voor alle klimaaten, cn voor alle Menfehen, het zelfde is, dit is het Zegel , om zo te fpreken, van de goedheid van (" Alle de fteenen van St. Chaumont hebben indrukzcls van planten, die thans niet dan in de Indien groeijen ; daar is niet eene enkele van 't Land, daar men (a) Hist. de l'Aead. des Scienc. 1743. pag. in. {b) Ibid. 1706. pag. 9- (c) Mem. de VAcad. des Scienc. 1718. pag. 287(/) Ibid. Hisc. pag. 4. 04  a48 X. BRIEF men de gemelde fteenen vindt. De beroemde naam van jussieu kondigt de nauwkeurigheid en egtheid dezer waarneming aan. Maar nu, myn Heer, hoe zullen wy thans de twee opmerkelyke byzonderheden, welke deze waarnemingen vertoonen, op eene voldoenende wyze verklaaren? De eene, van die Indiaanfche planten naar Frankryk en Duitschland overgebragt, en op fteenen ingedrukt, de andere, van die fteenen zelve op groote diepten gevonden ? Dit alles geeft eene verfchil in den tyd , een afttan d van Eeuwen , te kennen zo groot als die der plaatfen. Deze planten, die het voctfpoor hunner trekken op de fteenen hebben gelaten , hebben zig eerst aan de oppervlakte der Aarde moeten bevinden ; vervolgens hebben zy met Aarde overdekt moeten worden , om het geheim der formatie van de mineraalen tc verbergen ; het zy dat deze grond door de wateren bedekt, vervolgens door het gezakte of neergelegde zand cn flib verhevener is geworden, het zy dat dezelve alleenlyk aangehoogd zy door de overblyfzelen der vergaane planten, en de lyken van'dieren, die op denzelven ftierven. Gy ziet hoe veele Eeuwen, hoe veele Generaties malkanderen hebben moeten opvolgen, hoe veele wezens van de groeijendc cn leeyende natuur verdelgd hebben moeten worden , om de hoeveelheid laagen, ter formecring van die diepte noodig, op den anderen'te leggen? Maar van deze twee faüa is het zonderlingfte, dat deze planten in Frankryk  VAN DEN HEER BAILLY. 249 rvk en Duitschland gevonden worden. Hoe hebben planten* die niet dan in de verzengde lu^tftreek kannen groeijen, zig naar ons klimaat kunnen fchikken? Waarom groeijen zy thans niet in dit klimaat, waarin zy voormaals geleefd hebben? Gy zult dezelve dooide beweging der wateren met laten overbrengen f het laat zig niet wel begrypen, dat het maakzel, dat de geleding der pinten , doorgaands vry teder , de geduunge werking der golven in zulk eene lange ïeis wederftaan zou hebben- het is moeijelvk zig te overreden, dat zy zonder Zeilen en zonder Stuurman , Afrika zouden hebben kunnen omgevaaren zyn , om haare reis naar Europa te rigten. De ftroomen zyn hier van geen dienst; want de byzondere ftroomen ftrekken zig niet verre uit, en bepaalen zig genoegzaam tot de plaatfelyke oorzaaken,' die dezelve voortbrengen. De algemeene ftroomen hebben plaats van het Oosten naar het Westen; daar zyn er misfchien die naar de Linie vloeijen, door het uitwerkzel van de beweging der getyen; maar dat uitwerkzel, 't welk eveneens plaats heelt in de beide helften van den bol, vergunt de wateren niet, zig veel van het eene haltrond tot het ander uit te ftrekken. Daarenboven, myn Heer, met welk cene nauwkeurigheid zouden deze itroomen malkanderen moeten ondervangen, om het bedoelde uitwerkzel voort te brengen ? Daar zou 'er ééne moeten zyn , om de planten naaide Linie of den Equator te voeren , en van daar tot op 35 graaden Zuiderbreedte  25° X. BRIEF te rug te brengen; eene andere, om dezelve van het Oosten naar het Westen, ten minften tot op de lengte van den eerften Meridiaan te doen komen; dan weder eene derde om haar op nieuws de Linie te doen pasfeeren , en haar na eene reis van zesduizend mylen, te brengen tot die breedte, waar zy zyn. Dit werktuig is wat al te veel faamgefteld. Ik zou liever zeggen, dat het Verzamelingen van planten zyn , en overblyfzels van een Kabinet van verfteende Natuurlyke Historie; want de waare, de opmerkelykfte, Kabinetten van Natuurlyke Historie zyn in den boezem der Aarde. Deze Verklaaringen-waren ondertusfchen toen de beste, die men van deze verfchynzelen geven konde; maar men moet erkennen, dat men daar thans niet veel geloof aan kan flaan. Laat ons hier byvoegen, dat de volftrckte uitüuiting van het geboorteland der planten, op de oneindige menigte dezer fteenen, waarop juist alleen de afdrukzels der gemelde vreemde planten gevonden worden, ten uiterften opmcrkelyk is. Daar is eene oneindig fterke waarfchynlykheid, om te befluiten, dat deze planten niet beftonden; dus vertoont dit facïum, van twee verfchillende kanten befchouwd, twee gelyke vastftellingen, of uitkomften. De tegenwoordigheid der planten van de Indien geeft eene grootere warmte, die zy noodig hadden, te kennen: dc afwezigheid der planten des Lands geeft te kennen dat het klimaat, daar zy thans leeven, toen vóórhaar nog te heet was om tc kunnen beftaan. ' Hoe  VAN DEN HEER BAILLY. 251 Hoe kunnen wy weigeren eene oorzaak te erkennen, die eenvoudig is, die met de Natuur - wetten ftrookt, die uit betoogde fafta wordt afgeleid, en die eene waarfchynlyke Verklaaring geeft van het zondcrlingfte verfchynzel, dat men in de Natuurlyke Historie aantreft? Deze oorzaak is de vermindering van de eigen warmte van den aardbol. De planten zyn door de bepaalde warmte of koude aan haar klimaat bepaald; zy verdwynen, wanneer de maatiging, wanneer die noodigc warmte of koude, veranderen ; dus groeiden de planten, die thans in Frankryk groeijen, oudtyds in Zweden, en in Siberië; en die, welke thans de Landen in de Indien bedekken , verrykten of verfierden voormaals onze Velden. Dit eenvoudig ftuk der Kruidkunde verdient, gelyk gy my dit zult toeftemmen, myn Heer, overdagt te worden; het leidt ons van zelf tot groote befluiten. Indien, in de Staatkundige Wereld, de gewigtigfte voorvallen dikvvils door de geringfte oorzaaken worden uitgewerkt, zo openbaaren zig, daarentegen, de grootfte oorzaaken , dikwils, door de geringfte uitwerkzelen. De bygebragte byzonderheid, het gemelde faïïum, ftaat egter niet alleen; daar zyn meer waarnemingen van dien aart, en het dierlyk Ryk biedt ons eene gelykfoortige aan; te weten, de Olyfanten, waarvan men de geraamten in verfcheiden Landen, en in de koudfte ftreeken, heeft opgedolven. Dit Dier wordt niet dan in de verzengde lugtftréek geboren het ig voor dat klimaat gefchikt, cn kan  25% X. BRIEF kan bezwaarlyk leeven in het onze, alwaar het noch de behoefte, noch het vermaak, kent van zyn geflagt voort tc planten; het zoude omkomen , zo men het digter naar de Pool bragt. Ik zal u niet fpreeken van de beenderen en de tanden van den Olyfant, die in Frankryk gevonden zyn, omdat men zou kunnen zeggen , dat de Romeinen, in hunne oorlogen met de Gaulen, Olyfanten hebben mcêgebragt; maar de Romeinen hebben geen Oorlog gevoerd in Ierland , en, in 1715, vondt men het geraamte van een Olyfant in het Noordelyk gedeelte van dat Eiland (V). De Koning] yke Maatfchappy van Londen , ik erken 'het, berigtte, dat , volgens melding der Historie, St. Lodewyk, in den jaare 1255, een Olyfant ten gefchenke gaf aan Henrik III, Koning van Engeland. Het vertoont zig niet waarfchynlyk, dat die Olyfant in 't Noorden van Ierland is gaan fterven, en dat Henrik, weinig getroffen door zulk een zeldzaam gefchenk, dit Dier Groot-Britanje heeft laten doortrekken, en ter Zee naar Ierland heeft doen overvoeren , om een Volk , of Volkeren , die nieuwelings veroverd waren , en die zeckerlyk niet veel werks van de Natuurlyke Historie maakten, noch daarin veele kundigheden hadden , te vermaaken; maar, myn Heer, St. Lodewyk heeft geene gefchenken gezonden naar Canada , dat nooit Koningen gehad heeft: de Heer O) Transaiï. Phil. No. 34e.  van den heer BAILLY. 25$ Heer d'aubenton, egter, heeft een Femur, een Dye-been, van een Olyfant doen zien-, die daar gevonden is (a). Deze fatta zyn ondertusfehen niets in vergelyking van die, welken Siberië verfchaft. Men vindt daar eene groote hoeveelheid van graaf baar yvoor; het is een tak van Koophandel voor de Ingezetenen, en van Inkomften voor den Czaar (T). Die Ingezetenen byzonderlyk, die Afgodendienaars zyn, en die by gevolg weinig vorderingen in kundigheden gemaakt hebben, dejakuten, deOrtiacken, zeggen, dat dit yvoor, die tanden , behooren tot den Mammut; een Dier, dat nooit te voorfchyn treedt uit de onderaardfche verblyfplaatfen waar in het leeft, en dat omkoomt zodra het den dag ziet. Dewyl zy niet op de gedagten vielen , dat deze tanden misfchien overblyfzels waren van cene foort van Dieren , die in hun Land geftorven waren, hebben zy opzettelyk een Dier gefchapen , dar, naar hun voorgeven, onzigtbaar is; maar de Rusfen erkennen, dat deze overblyfzels tot Olyfanten behooren (c> Men heeft 'er te Parys de volkomen bewyzen van gekregen door eene nauwkeurige vergelyking met bekende Olyfantstanden (