Non utique folo planftu mulïebribusque Iatnentis , qu* tsi men in gravibus aeruranis vel pertinaciflimae conftantiae pie« tas extorquet, fed admiratione potiffimum & aemulandi conten» tiöne metnoria Magnorum virorum e£l condecoranda. T. HEiüsTEaiiusius, Ormt, p. 125.  aan d è LEDEN van met TAAL- en DICHTLIEVEND GENOOTSCHAP, ter spreuke voerende: i KUNST WORDT DOOR 4RBE1D FERKREEGEN; te LEIJDEN, OP WELKER BESLUIT, DEZfi LOFREDEN vervaardigd en uitgesproken is, * 3 WORDT  WORDT DEZELVE, MET DANKZEGGING VOOR HET ZEER ONDERSCHEIDEND BLIJK VAN GOEDKEURING, WAAR MEDE ZIJ ZIJNEN ARBEID BEKROOND HEBBEN, OPGEDRAAGEN nnnR nicN S C H R IJ V E K  LOFREDEN O P H. A. SCHULTENS. D ie in het openbaar fprekeri , Toehöorërs ! pleegen doorgaands, in het begin hunner Redevoeringen, eene nederige belijdenis af ie Jeggeri van hun onvermogen, om hun onderwerp op eene waardige wijze te behandelen, én van dè huivering en ziddering te gewaagèn, Waar medeZij het geftoelte beklommen. Het is zwakheid diö betuigingen uit gewoonte na te volgen,- en' het is onopregtheid, die vertellingen te doen, ivanneer hart, gelaat, en houding dezelven lögenftraffen. Ik ben een gezworen vijand varl alle volgzucht en gemaaktheid ; eri ondercusfchen moet ik u plegtig betuigen, dat ik nimmer aan het onderwerp , waar over ik thands handelen moet, heb kunnen denken, zonder dat tevens de overtuiging, dat ik het nimmer naaf Waarde zou kunnen behandelen, voor mijnen geest ftondt ; en dat ook nu die overtuiging; door mijne geheele ziel eene huivering Vëfr A fpïeidfj  j LOFREDEN fpreidt, oneindig grooter , dan ik immer bij eenige andere onderneming gevoeld heb , of voelen kan. — Gij zijt te billijk, Toehoorers! dan dat gij aan deze oprechte betuiging geloof zoudt weigeren. Gij weet het, een groot man kan alleen door hem naar waarde gepreezen worden, die hem in grootheid evenaart : gij weet het, HENRIK ALBERT SCHULTENS W3S één der grootfte mannen, welken onze oogen immer zagen of zien zullen; en, wat ook de genegene liefde en vriendfchap van zommigen uwer van mij gevoelen moge , dit weet gij toch allen , alle vergelijking ware hier de grootfte beleediging voor de nagedachtenis van den man, wien wij met zoo veel warmte vereeren. — Met recht dierhalven heb ik lang geaarzeld, eer ik de begeerte opvolgde van het loflijk Genootfchap, dat mij ten tolke verkoos van die gevoelens van achting en eerbied, welken het voor de gedachtenis van zijnen grooten Befchermer koestert. Lang hield ik het voor volkomen beOist , dat ik mij door niets moest laten overhaalen tot eene onderneming,die onbetwistbaar mijne krachten zoo verre overtrof; en echter haalde men mij over door eene beweegreden, die mij vermogender voorkwam , dan alle de tegenbedenkingen, die ik uit mijne zwakheid ontleend had. Men herinnerde mij, dat onder de overige leden nie-  4 LOFREDEN tonge ware; dan durf ik mij vleiën, dat gij ook mijne kunftelooze rede, doch waar in het hart in iederen regel fpreken zal , met eenig genoegen zult kunnen hooren. Ik zal van zijne lotgevallen (i)flechts zooveel zeggen, als in eene Lofreden vereischt wordt, om namelijk te vermelden, hoe hij zich in dezelven gedragen hebbe. Even weinig zal ik fpreken van zijn gelaat en geftalte. Schoon zelfs de bedrevenfte kunftenaar zijn beeld niet volkomen maaien kon, vooral niet dat godlijk oog, waar uit grootheid en menfchenliefde , levendigheid en kalmte , een' ieder aandraaiden ; dat beeld ftaat toch voor uwen geest, en, voor zo verre gij schultens regt kendet, zult gij het bewaaren tot uwen laatften adem. Ik moet vooral fpreken van zijne fchoone ziel , die in dat oog, "die in iederen gelaatstrek fprak , die aan zijne verhevene geftalte eene zoo majestueufe houding, en, bij die majesteit, zoo veel bevalligheid gaf, als maar zeer zelden in eenigen fterveling gepaard gaan : ik moet vooral fpreken van de uitftekende vermogens, die hem de milde Natuur fchonk , en van de welbeftierde vlijt, waar mede hij dezelven aanlegde ter bereiking zijner verhevene beftemming. Zijn  op H. A. SCHULTENS. 5 Zijn vernuft was zoo vlug en fnel, zijn oordeel zoo doordringend en vast, zijn fmaak zoo zuiver en fijn , dat de Natuur aan hem eene proef fcheen genomen te hebben , tot welken trap van verhevenheid zij het menfchelijk verftand kon brengen. Hij hadt hier bij eene zeer levendige verbeelding; een vermogen , ten uitterden gevaarlijk, de bron van een aantal dwalingen en fmarten, wanneer het niet behoorlijk beteugeld wordt; maar heil-aanbrengend, dikwijls de weg tot het uitvinden van gewigtige waarheden , en de oorzaak van tallooze genoegens , wanneer een juist oordeel zoo als dat van schultens was, hetzelve beduurt. — Eene groote ziel , die eens alle hinderpaalen kloekmoedig overwinnen, en, met een' vasten tred, den deilen weg ter waare grootheid beklimmen zal, openbaart zich reeds in de eerde kindschheid. In dat vroegde tijdperk van het leven van schultens , zag dus ook de opmerkzaame befchouwer reeds het eerde kiempjen van die grootheid , die hij eenmaal bereiken zou.. Hij was naauwlijks zeven jaaren oud , toen hij in deze Stad het onderwijs in de oude taaien begon te genieten ; hij fchijnt toen reeds in vlugheid en fnelheid van begrip alle zijne medeleerlingen te hebben overwonnen , maar tevens , meer dan zij, aan losheid onderworpen te A 3. zijn  6 LOFREDEN zijn geweest , en minder geneigd tot gezetten arbeid; een verfchijnzel , dat in kinderen van een' levendigen aard, waar uit naderhand dikwijls de grooifte mannen groeien , zeer gewoon en zeer natuurlijk is, om dat zij, in de groote menigte van voorwerpen, die hen omringen, en hen elk om ftrijd treffen , met eene onbefchrijflijke fnelheid van het één op het ander vliegen, en zich daar door aan geen van allen aanhoudend héchten. Gelukkig zulke „vlugge geesten, indien hun zulke befcherm - engelen te beurte vallen, als petrus dausij, toen één der leermeesters aan de Latijnfche fchool te Haarlem, nadev* hand Rector te Gouda en Amfleldam, voor onzen sciiuutens werd ! Na een' zeer korten tijd aan de Leijdlche fchool doorgebragt te hebben, werd hij de leerling en huisgenoot van dezen braaven man; en, nog in de laatfle jaaren van zijn leven, betuigde hij dikwijls, mee de gevoeligfte dankbaarheid, dat hij aan de aangenaame leerwijze en vriendelijke aanmoediging van dezen zijnen meester de gezetheid te danken hadt, waar mede hij, van zijn eerfte verblijf te Haarlem af, zich op de letteren hadt toegelegd. Met meerder vlijt zijne uitftekende vermogens aankweekende , moest hij nu noodzaaklij k zijne medeleerlingen verre overtreffen ; gn reeds mej: zijn dertiende jaar zou hij , met eere-f  op H. A. SCHULTENS. 7 «ereprijzen bekroond, de bovenfte fchool verhaten hebben, indien men hem niet tot een' weinig rijper' leeftijd , en tot de verwerving van grootere eerbewijzen, daar nog eenigen tijd hadc willen houden. Hij hieldt echter in dien tederen ouderdom reeds in het openbaar eene redevoering , herhaalde dit het volgend jaar, en, werd toen met algemeene toejuiching naar de Hooge - fchool bevorderd. En hier was het niet lang twijfelachtig, op welke zoort van ftudiën hij zich meer bepaaldelijk toe zou leggen. Zijn grootvader albert schultens hadt zich een' onfterflijken roem verworven, door voor de Oosterfche taaien volmaakt hetzelfde te doen, dat tiberius hemster hu is ten zelfden tijde voor de Griekfche deedt. Hij hadt niet alleen derzelver naauwe verwandtfchap in het licht gefield, maar ook deafleiding der woorden en derzelver betekenisfen tot een vast en eenvouwig zamenflel gebrogt, en de fpraakkunflige regels van die duisterheid, verwarring en onnaauwkeurigheden gezuiverd , die dezelven tot dus verre ontfierden. Mij was met eenpaarige Memmen voor den herfteller der Oosterfche letterkunde verklaard; en hij hadt de geleerde waereld nog meer aan zich verplicht, door een' zoon na te Jaaten , in dezelfde beA 4 gin-  0 LOFREDEN ginzels opgekweekt, en volkomen gefchikt, om de gouden regelen zijner fchole verder te verbreiden , en meer en meer te bevestigen. In de ziel van zijn' kleinzoon ontvlamde reeds vroeg de begeerte, om zich door waare verdienden den weg tot eer te baanen, en het was dus onmogelijk, dat deze rusten kon, voor dat hij in den roem deelde, door zijne Voorouderen verworven. Hunne voorbeelden hielde hij bedendig voor oogen, en zijne gefprekken, zijne aantekeningen, zijne brieven, zijne uitgegevene fchriften getuigen van zijn' diepen eerbied voor hun, en van de warme zucht om hen na te volgen, die hem, van zijne eerde jongelingfchap af, tot aan zijnen dood toe bezielde. — Zederd de gelukkige verandering, door albert schultens in de leerwijze der Oosterfche taaien te wege gebragt, was men overtuigd geworden , dat men dezelven grondigst en gemakkelijkst leerde, wanneer men niet met het Hebreeuwsch begon , maar met bet Arabisch. Het is hier de plaats niet, om de redenen te ontwikkelen, die voor deze leerwijze pleiten ; zij zijn door anderen bondig voorgedeld (2), en zij moeten een' ieder, die waarheid lief heeft, overreden. Zij hebben echter tot dus verre weinig uitwerking gedaan. Uit vadzigheid, onkunde, of dijfzinnigheid , misfchien ook zpmtijds uit vrees,dat verjaarde voor- , PQf-  op H. A. SCHULTENS. 9 oordeelen, bij welker handhaving veelen belang hebben, door deze leerwijze te veel gefchokt mogten worden, betreedt men doorgaands nog het gewoone fpoor. Maar schultens was nietgebooren , om het gewoone fpoor te volgen , wanneer hij een' beteren weg voor zich zag. Zijn vader wees hem dien beteren weg aan, en hij hieldt zich, uit overtuiging, zoo volftandig op denzelven, dat hij twee jaaren geheel en alleen aan het Arabisch wijdde, voor dat hij zelfs de allereerfte beginzelen van het Hebreeuwsch aanroerde." Men heeft hier aan misfchien voor een gedeelte toe te fchrijven de voorkeur, die hij altijd aan de beoefening der Arabifche taal gaf, en die zoo fterk was, dar. hij dikwijls betuigde, daar aan zeer gaarne geheel zijn leven te willen toewijden, indien zijn post hem ook niet tot andere bezigheden riep. 'Er waren echter nog andere redenen, die deze voorkeur verfterkten. De zeer kleine voorraad van Hebreeuwfche boeken, die tot ons overgekomen is, maakt den kring van werkzaamheid voor de beoefenaars dezer taaie ten uitterfren eng; en, fchoon ?er in deze kleine verzameling nog zeer veel te verrichten is, vindt men echter in ons land, in het wel bearbeiden van dezelve, dikwijls ééne zoort van tegenftand, die zelfs voor den grootften geest onoverkomelijk is ; een' tegenftand , A 5 die  ïo LOFREDEN die niet alleen de rust van den arbeider vermoordt (want zijne rust zelve offert een groot man gaarne op, wanneer hij door deze opoffering een evenredig nut kan ftichten); maar een' tegenftand , die het vooroordeel en de baatzucht met zoo veel woede tegen hem wapent , dat hij voor 't vervolg z'jns levens geheel nutteloos wordt. Wat wonder dierhalven, dat een man van een' zoogrooten en veel omvattenden geest vooral in zulk een vak verkoos te werken, waar in hij niet alleen een oneindig ruimeren kring van werkzaamheid vondt , maar waar in zijne vrije ziel ook door geene hinderpaalen belemmerd werd. Ik geloof, dat men hier nog bij moet voegen den aard van de Arabifche taal zelve, en het charaéter der natie , die dezelve gebruikt. Schultens heeft beiden, in zijne laatfte redevoering (3), zoo uitmuntend gefchetst, en deze fchets met zoo veel vuur en bevalligheid voorgedraagen, dat veelen mijner Toehoorers, reeds bij de enkele melding van dit ftuk, zich den grooten man in zijne volle kracht levendig voor den geest zullen brengen. Gij kent, uit die redevoering, de echte oude Arabieren als menfehen van eene rijzige geftalte , een' fchoonen leest, eene mannelijke kleur, en een' vasten gang; een wel^efpierde hals heft het moedig hoofd met eene edele fierheid in de hoogte, en een paar zwar-  öp H. A. SCHULTENS. n zwarte oogen , met zwaare wenkbraauwen ge» dekt, lchieten vuurftraalen uit, gelijk aan die des blikfems, en, even als hij, door alles heenen dringende; onder eene dunne, heldere, heete luchtftreek woonende, zijn zij fnedig,vrolijk, en met eene vuurige verbeeldingskracht begaafd, en die verbeeldingskracht heeft, bij hen oneindig langer , dan bij alle andere Volken , hare volle iterkte en levendigheid bewaard ; zij waren, door alle tijden heen, het geen zij nog zijn, het waare kroost van Ismaël, wiens hand tegen allen was , en de hand van allen tegen hem ; geene landfcheidingen kennen» de , op fnelle rosfen of met benden kemelen door de woestijnen zwervende, op hun zwaard levende, voor niemands overheerfching vreezende, en van alle flavernij vervreemd, hadden zij van ouds geene andere wetten dan hunne zeden, en dezen waren hun door de Natuur zelve gegeven; die vrijheid maakt hen groot van geest, en kweekt hun vuur, en is bij hen de moeder van een aantal deugden, die bij befchaafder natiën maar al te zeldzaam , of althands elendig verftompt geworden zijn, van eene gulle gastvrijheid, eene edele grootmoedigheid, en eene ongekreukte trouw: hunne taal is vuurig, gelijk hunne luchtftreek, beeldrijk uit hoofde van den kindfchen ftand , waar in zij nog leven, krach-  12 LOFREDEN krachtig, gelijk hun geest , grootsch , gelijk hun hart; zij mist de netheid der Griekfche en Romeinfche, maar zij heeft een' rijkdom, waar op misfchien geene andere boogen kan; en mogelijk vindt men nergens meer ftoute beelden, dan bij hunne dichters, wanneer zij dtn krijgsroem en de onfchendbaare vrijheid hunner natie bezingen , wanneer zij haie trouw of gastvrijheid roemen, of den zegepralenden minnaar geluk wenfchen , die op een' fnellen kemel naar de tent zijner beminde rijdende , des daags de hitte der zon verduurt, des nachts dwars door de ijzelijkfte fpookgeftalten waart, zich met zijn blikfemend zwaard, door eene bende haatelijke wachters , den toegang tot het verblijf zijner fchoone baant, en de wonden, die hem de pijlen en fpierfen zijner benijderen toebragten, in hare omhelzingen en kusfchen vergeet. Hoe bekoorlijk, Toehoorers ! moest de beoefening van de taal en de fchriften van zulke eene natie voor een' jongeling worden van een' zoo vuurigen, levendigen , en verhevenen geest, en van een* zoo edelen aard, als schultens was; bij wien daarenboven reeds andere redenen de neiging voor dezelven hadden doen heerfchen ; en die de zeldzaame en onfchatbaare gelegenheid hadt, om den rijken voorraad van Oosterfche handfchrifcen, welken de Leijdfche Boekerije bevat, on-  op H. A. SCHULTENS. 13 onder her oog van den besten kenner derzelren (4), van zijn' eigenen vader, te gebruiken! Doch, werkten de voortrefiijkheden der Ara• bifche Schrijvers zoo krachtig op den geest van schultens, hij hadt daar bij een' te kiefchen fmaak , dan dat hij hunne gebreken niet zou hebben ingezien. Hij wist en erkende het, dac verfcheidene redenen de befchaving verhinderd hadden van die uitmuntende vermogens , waar mede de Natuur hen befchonken hadt; en hij was dus nimmer een zoo overdreven bewonderaar van hun, dat hij niet de Grieken, die, ook onder eene milde luchtftreek woonende, door een wijs gebruik van de weldaaden der Natuur, de ontvangene zaaden van waar vernuft dankbaar gekoesterd, met noeste vlijt tot volkomene ontwikkeling gebragt, en niet alleen bloemen , maar een' rijken overvloed van de rijpfte en voortreflijkfte vruchten gegeven hebben , oneindig verre boven de Arabieren zou hebben gefield. De schultenssen hebben allen dien welverdienden roem gehad, dat zij, fchoon zich meer bepaaldelijk op een ander vak toeleggende , echter de Griekfche en Latijnfche Letterkunde met zoo veel vlijt beoefend, en daar in zulke uitltekende vorderingen gemaakt hebben, als veelen niet doen, welker pose  H LOFREDEN post hen onmiddelijk daar toe roept ft) Ook m d,t gedeelte des voorouderlijken roems wilde onze schultens deelen. Onder het geleide van zijn' Vader, en van de grootfte mannen fa, dit Vak, tiberius hemsterhuis, davld ruhnkenius , en l o 0 e w ij [{ caspar valckenaer,(om hier geene anderen (6) te noemen) begaf hij zich op den éénigen weg ter verkrijging van waare geleerdheid, en een' gezuiverden fmaak; en gaf zoo veel tijd en vlijt aan de beoefening der oude Griekfche en Romeinfche Schrijvers, als zijne beiremming maar eemgszins toeliet. Hij volgde hier in de leerwijs, door zijne evengemelde meesters met recht ten ilerkften aanbevolen, van naamelijk met den oudften te beginnen , en allengskens tot den nieuweren af te daalen <». Hij begon dus met dien goddelijken Dichter, met wiens lezing bij ons ieder letterminnend jongeling zijne oefeningen beginnen moest , gelijk zij het begin van alle befchaafde opvoeding bij de Grieken was met homerus. En van de vlijt, waar mede' hij zich hier in oefende, kan eene bijzonderheid getuigen, die mij zijn opvolger everhard scheidius verhaalde, dat naamlijk de jonge schultens, die te Harderwijk eenigen tijd bij hem hadt gewoond, eens op een' vroegen morgen hem met eene onbefchrijflijke ver/ ruk-  op H. A. SCHULTENS. 15 rukking aan zijn bed was komen berigten, dat hij de laatfte zeshonderd regels van zijnen homerus in den afgelopen' nacht ten einde gelezen hadt, zonder zich zeiven één oogenblik flaaps te vergunnen. Ik zou te wijdloopig worden , Toehoorers ! wanneer ik even uitvoerig handelen wilde van de wijze, waar op schultens de Gefchiedenisfen, de Oudheden, de Wijsbegeerte, en alles, wat verder den waaren Geleerden vormt, beoefend heeft. Uit het geen ik gezegd heb, kunt gij tot het overige befluiten , en nog in het vervolg zullen wij uit de uitwerkzelen zien^ hoe hij zich hier op bevlijtigd hadc. Indien gij de hoedanigheid van zijnen geest reeds eenigszins hebt leeren kennen , dan zult gij ligt begrijpen , dat hij geen' finaak kon vinden in die gewaande wetenfehap, die, zich den achtbaaren naam van Wijsbegeerte gevende , zich flechts met afgetrokken befpiegelingen en nutselooze fpitsvindigheden bezig houdt; maar tevens , dat hij, in wiens ziel, even als in die van isocrates (8), van nature eene zekere wijsbegeerte was , en die alle zijne natuurlijke vermogens zoo uitmuntend befchaafde, zoo veel te meer werks gemaakt heeft van die achtbaare wetenfehap, die de ontdekfter der geheimen van hec  ró* LOFREDEN het menfchelijk hart, de beituurfter van deszelfs neigingen en tochten, en de leermeesteresfe des levens is. Gij begrijpt even gemakkelijk, met hoe veel gretigheid zijn wijsgeerige geest gebruik maakte van die gewigtige verbeteringen, welken de beoefening der Gefchiedenisfen ondergaan heeft in de tegenwoordige eeuw, waar in men, het te lang verlaten voetfpoor der Ouden wederom volgende, zich niet blootelijk met de optelling der geboorte- en fterf-dagen van vor* ften, en de verhaalen van belegeringen en veldflagen bezig houdt; maar de zeden zo wel, als de bedrijven en gebeurenisfen , gadeflaat; den toeftand en het leven der menfchen, in onderfcheidene tijden , fchildert; de langzaame vorderingen van het menfchelijk verltand ontvouwt; alles, wat tot opheldering van de denkwijze en den geest eens volks kan dienen, verklaart; eö zelfs in de dubbelzinnigfte characlers van alle handelende perfonen, en de geheimfte drijfveêren van iedere bijzondere daad met oordeel en fcherpzinnigheid indringt. Eindelijk, gij begrijpt gemakkelijk, dat hij, die zich altijd zoo zeer bedroefde over de misflagen , die veelen, uit gebrek aan naauwkeurige geleerdheid, bij de behandeling van oude , ook van Oosterfche , Schrijvers begaan , zich met de grootfte vlijt zal hebben toegelegd op eene volledige kennis van  op H. A. SCHULTENS. \? van landen , voortbrengzels, gebruiken, plegtigheden, in één woord, van alles, wat hij ter verklaring en beoordeeling zijner Schrijvers behoefde. Dit moet ik 'er Hechts nog bijvoegen, dat hij , bij zijne welgeplaatfte liefde voor de Ouden , de besten onder de nieuwere Schrijvers geenszins vergat. Daar hij tot alle bevalligheid gevormd was, las hij zonitijds gaarne tot zijne verlustiging de bevalligite Franfche Dichters; eenige vajn de uitniuntendite onder de Duitfchers; maar het meest itemden met zijnen grooten geest overeen de verhevenften onder de Engelfchen, uit welken shakespear vooral zijn lieveling was. Op zulk eene voortreflijke wijze toegerust , verwekte hij de grootfte verwachting van zich, en hij heeft die verwachting vervuld, zoo veel zijne levensjaaren en omftandigheden toegelaten hebben. Hij was naauwlijks drieëntwintig jaaren oud, toen hij reeds een openbaar, en voor hem ten hoogden vereerend bewijs gaf van de zonderlinge vlijt , waar mede hij zich op het Arabisch toegelegd, en de kostbaare handfehriften der Leijdfche Boekerije gebruikt had, door de uitgave van tweehonderd Arabifche fpreuken (9). De aantekeningen , die hij daar bij voegde , getuigden tevens van zijn' goeden fmaak, en van zijn" ijver, om de beoefening der B Griek-  i8 LOFREDEN Griekfche en Latijnfche letterkunde aan die der Oosterfche te verbinden: en uit de overzetting bleek zijne zedigheid, dewijl hij de vertalingen van die fpreuken , die hij in de fchriften van zijn' Grootvader en anderen gevonden had, onveranderd mededeelde; fchoon zijne eigene vertalingen doorgaands beter waren , dan die van zijne Voorgangers, welken de eerfte betekenisfen der woorden dikwijls te angstvallig pogende uit te drukken, daar door eene onaangenaame ftijfheid, en zomtijds zelfs eene groote duisterheid aan hunne overzettingen gegeven hadden. Kenners gaven aan deze Proeve hunne volkomene goedkeuring. MicHAëLis zelf, zekerlijk een man van eene groote vlugheid en belezenheid, maar die door zijne eigenliefde dikwijls tot onbillijkheid jegens andere geleerden vervoerd werd , en zich daar door in het bijzonder wel eens wederbouden liet, van aan het gedacht van schultens volkomen recht te laten wedervaren ; MicHAëLis zelf fchreef van dit werk jen eene zeer vereerende beoordeeling, voorfpelde oir hetzelve aan de geleerde waereld zeer veel, goeds van den jongen Uitgever, en noemde zijne aantekeningen, niet alleen voor leerlingen in het Arabisch , maar ook voor verder geverderden, allernuttigst (10). S c h u L-  op H. A. SCHULTENS. 19 Schultens oordeelde met recht, dat eene naauwkeurige kennis van de fpreuken en fpreekwoorden , die bij eene natie in gebruik zijn, onbegrijplijk veel toebrengt tot beter verftand van hare taal en fchrijvers, en tot eene vollediger kennis van hare gefchiedenis en zeden (11); en dat dit vooral zoo veel te meer plaats heeft ten opzichte van de Arabieren, om dat zij, oneindig meer dan andere volken, in allerleië korte en zinrijke gezegden fmaak vindende, eene verbaazende menigte van dezelven bezitten, die alle met hunnen aard en: zeden in het Raauwst verband ftaan, en waar uit men, indien zij naar derzelver bijzondere tijdperken konden gerangfchikt worden, eene zeer volledige gefchiedenis zou kunnen opmaken van hunne denkwijze en geest (ia). Met leedwezen zag hij dierhalven, dat veele kostbaare handfchriften van zodanige fpreukverzamelingen in de Boekerijen van Europa te vergeefsch op een' uitgever bleven wachten, en hij betreurde vooral het lot van meidani, wiens uitmuntende verzameling van meer daa zes duizend fpreuken, in de vorige eeuw , in eduard pococke, een' gefchikten uitgever en overzetter fcheen te zullen vinden, maar die, eerst door de Engelfche beroerten van dien tijd, en naderhand door den dood van dien grooten man^ van dat geluk was beroofd geB a ble-  *o LOFREDEN bleven. Toen schultens dierhalven , mt het volbrengen zijner letteroefeningen te Leijden, zich naar Engeland had begeven, vooral met oogmerk , om de kostbaare fchatten der Bodlejaanfche Boekverzameling tot zijn gebruik aan te wenden, trok meidani vooral zijne aandacht, en hij nam het moedig befluit, waar van het bloote denkbeeld honderd anderen terflond zou hebben te rug doen treden, om zich dat gantfche fpreukboek, met pococke's vertaling en aantekeningen, gedurende zijn kort verblijf in Oxford, af te fchrijven, op dat hij hetzelve naderhand met zijne eigene aanmerkingen en verbeteringen-zou kunnen voorzien, en ter uitgave gereed maaken. De vlijt en volharding, waar mede hij in dezen arbeid bezig was, kunnen niet genoeg geroemd worden, vooral, wanneer men de levendigheid van zijn' aard, en zijne jonge jaaren in aanmerking neemt, en daar bij weet, hoe veele gelegenheden de beleefdheid van de grootde mannen, en de bevalligde vrouwen, hem dagelijks aanbood, om van den morgen tot den avond in de aangenaamfte gezelfchappen te verkeeren. Daar het gebruik van vuur en licht in de Boekenje ten Krengden verboden is, en hij in de Wintermaanden ^ezen taak volvoeren moest, bleef de tijd, dien hij daar aan dagelijks bededen kon, zeer kort. Deze omdan- dig.  op H. A. SCHULTENS. 21 digheden Verdubbelden zijn' ijver, die door hec lijden van de ftrengfte koude niet verkoeld kon worden: en mogelijk heeft nooit de bedaardfte man zich zeiven met meer geftrengheid rekenfchap afgevorderd van het gebruik zijner oogenblikken, dan de levendige en vuurige schultens in dat jeugdig tijdperk zijns levens. In het naauwkeurig dagboek, dat hij van zijn verblijf in Engeland hield , tekende hij bijna van uur tot uur zijne verrichtingen aan ,• en met fchaamte leest zelfs de naarftigfte man in dat dagboek de levendige uitdrukking der brandendfte fpijt, waar mede hij zich op zekeren avond ter ruste begaf, na dat hij, door onderhandelingen met een' Boekverkoper, over het drukken van eene Proeve uit zijn' meidani, afgetrokken, en door eene fombere luchtsgefteldheid dof gemaakt, éénen dag geëindigd had, zonder veel aan zijn' taak te vorderen. Omtrent het midden van Wijnmaand begon hij dezen arbeid; kort daar na fchreef hij aan zijn' vader, dat hij denzelven nog dat jaar hoopte te voltoojen; en op den laatften dag van hetzelve was ook zijn affchrift, uit 646 bladzijden van het grootfte formaat beftaande, geheel gereed. En in dien tusfchentijd had hij nog daarenboven een gedeelte zijner avonden befteed , niet alleen , om zich verder in het Hebreeuwsch en andere oude taaB 3 len  aa LOFREDEN len te oefenen, maar ook, om, op raad van jo* nes, met het Perfisch (13) te beginnen. Hij had zich niet alleen bij dien waereldberoemden man, maar ook bij hunt, lowth, kennicott, white, CHANNiNG,in één woord, bij alle de aanzienlijkfte geleerden van Engeland , niet alleen door zijne kunde en vlijt, maar ook door zijn' inborst en omgang, zoo bemind gemaakt, dat men zelfs in dat land, waar anders vreemdelingen, en vooral Hollanders, zoo zelden een billijk onthaal vinden , hem de uirgezochtfte eerbewijzingen aandeed. Ik kon 'er menigvuldige bewijzen van aanvoeren , maar ik zal flechts één noemen, dat alles overtreft. Hij werd door de Univerfiteit van Oxford bij openen brief rot Meester in de Kunfien verheven (14). Ik zal u geene uitvoerige ontleding geven , Toehoorers ! van de grootheid van dit eerbewijs, noch eene volledige befchrijving van de aanzienlijk» voorrechten,die aan hetzelve verknocht zijn. Dit zal ik flechts zeggen, dat, wanneer men eenige koningen en vorften uitzondert, schultens de eerfte, en, voor zoo verre ik weet, de éénigite vreemdeling was, die hetzelve ontving ; dat Zelfs aan inboorlingen deze eer doorgaands geweigerd wordt, zoo zij zich niet door onflerflijke we*ken zeer aanzienlijk onderfcheiden hebben ; en dat toen in den tijd van drieëntwintig jaaren flechts  op H. A. SCHULTENS. *3 flechts zes Engelfchen dezen titul verkregen hadden, waar onder de Bisfchop lowth voor zijne Foorlezingen over de Hebreeuwfche Dichtkunst, en johnson voor zijn Woordenboek. De vrienden van schultens begeerden zelfs niets vuuriger, dan hem in Engeland te houden, en zommigen deden hem de edelmoedigfte aanbiedingen , om hem aan dat land voor altijd te verbinden, (i5);en hartelijk gaarne zou hij zich naar hunnen wensch gevoegd hebben, indien hij flechts aldaar een' post had kunnen bekomen, waar in hij zich aan zijn geliefkoosd vak, de Arabifche letterkunde, geheel had kunnen overgeven. Maar, gelijk zoo dikwijls de oude wetten van een land ftrijdig zijn met den algemeenen welvaart , en den vuurigflen wensch van de beste ingezetenen; zoo maakten ook hier de bejaarde inrichtingen der Engelfche Hooge - fchoolen, die men nog heilig moest blijven opvolgen, na dat men van derzelver nadeeligheid overtuigd was , de vervulling van dezen wensch onmogelijk. Zij beroofden Britannië voor altijd van schultens, en verzekerden hem aan zijn naar hem reikhalzend vaderland. Nederland , zoo dikwijls ondankbaar jegens zijn' eigen zoonen, Nederland, dat zoo dikwijls, tot zijn eigen nadeel, de grootfte mannen genoodzaakt heeft , om bij andere volken B 4 brood  4 LOFREDEN brood en eere re zoeken , waardeerde gelukkig h e nr-ik albert schultens genoep", Otn hem die posten toe te vertrouwen, waar toe zijne verdienden hem gerechtigd maakten. Zijne uitgegevene fchriften hadden hem zoo veel roems verworven, en de buitengewoone eer, hem in Engeland bewezen , hadt zoo veei geruchts gemaakt, dat men zich haastte, om hem aan zijn vaderland te verbinden. Drie maanden na zijne terugkomst gaf meB hem het Uoogleeraarfchap in de Oosterfche Taal* en Oudheden aan de Doorluchtige-fchool van Anfteldam, dat door den dood van Willem koolhaas opengevallen was ; en, ruim vijf jaaren later , werd hij , fa plaatse van wijlen zijn' Vader, 0p zeer voordcehge voorwaarden naar Leijdcn beroepen. En nu wenschte ik, Toehoorders! dat mijne taal volledig kon uitdrukken, wat mijn hart gevoelt van de verdienden van schultens in de waarneming dezer posten, en van de aanzienlijke nuttigheden door hem in dezelven gedicht Doch hier vooral zal ik flechts eene flaauwe fchets' kunnen geven van het heerlijk beeld, dat ik p maaien moest. Bij hoe veele jongelingen, waar w hij een' edeler inborst en een' aanleg tot groote bekwaamheden zag, wist hij door zijne bevalIigeJeeiwijze een' vuurigen ijver te omfteken tot het  op H. A. SCHULTENS. 25 het aanleeren van die Oosterfche tongvallen, welken , hoe zeer derzelver nuttigheid thands boven allen twijfel verheven is , echter , door de vadzigheid van de meeste zoogenaamde beoefenaars der verhevenfte wetenfehap , doorgaands geheel verwaarloosd wordt! Met hoe veel duidelijkheid leerde hij de eerfte beginzelen van dezelven; en met hoe veel oordeel en onpartijdigheid wees hij de gebreken zoo wel, als de deugden , van zijne meest geliefde Arabifche Schrijvers aan! Hij zorgde, dat zijne leerlingen in het Arabisch altijd van gefchikte leesboeken voorzien waren (16); gaf hun, met de grootfte bereidvaardigheid zijne beste Oosterfche handfchriften ten gebruike ; en verledigde zich dikwijls , om met één' éénigen jongeling , die verder gevorderd was dan de anderen, op gezette uuren , moeilijker ftukken door te leezen. Maar laat mij hier liever een weinig breedvoeriger fpreken van zijn onderwijs in de Hebreeuwfche taalkunde, en in de uitlegging der fchriften van het Oud Verbond, waar mede hij op een' grooteren kring van leerlingen werken kon , dan aan de overige tongvallen pleegt te beurte te vallen. Hij was zelf langs den ouden en koninglijken weg, die door zijn' Grootvader weder geopend , en door den onfterflijken schroeder van alle nog overB 5 fie-  s6 LOFREDEN geblevene oneffenheden gezuiverd was , tot de innigfle kennis van het Hebreeuwsch gekomen ; en hij prees dien weg mee vuur aan zijne leerlingen aan. Dagelijks herhaalde hij hun het gouden gezegde van melanchthon : „ nimmer wordt gij een goed godgeleerde, zoo „ gij niet eerst een goed taalkundige zijt:" en dikwijls fprak hij , ter hunner waarfchuwinge, van de belachlijke dwalingen van hun, die, te onkundig, te ligtvaardig, of te trotsch, om op fpraakkundige regels te letten , zich echter tot vertalers, uitleggers, ja zelfs verbeteraars van den tekst des Bijbels hadden opgeworpen. Met eerstbegrnnenden langzaam voortgaande , liep hij met de grootfle naauwkeurigheid ook die bijzonderheden door, welken veelen voor kleinigheden houden , en die nogthands nimmer, dan met het verlies van alle hoop op goede vorderingen, verwaarloosd kunnen worden. En dit onderwijs in de eerfte beginzelen, dat in zich zelve zoo droog is, en dikwijls zoo dor behandeld wordt, dat levendige jongelingen meermaalen, reeds bij den eerften aanvang, deze loop. baan verlaten, wist schultens, altijd de be. vallige man, zelfs dan, wanneer hij Ilebreeuwfche letteren en vocaal - Hippen leerde , zoo te veraangenamen , dat men naar zijne lesfen met de eigen gretigheid verlangde, als naar een vrolijk  op H. A. SCHULTENS. a7 lijk feest. En, wanneer hij nu, op dezen vasten grondflag zijner fpraakkunftige regels bouwende , met zijne leerlingen tot de vertaling en uitlegging van zijnen Bijbel overging; Toehoorers ! dan moest een ieder , die hem hoorde, zeggen, dat hij juist de man was, gefchikt om aan Nederland eene zoo lang vergeefsch begeerde, getrouwe, en naar de behoeften van dezen tijd volkomen gefchikte vertaling der gewijde boeken in handen te geven, indien de omftandigheden van tijd en land hem flechts ter volvoeringe van dezen taak even gunftig waren, als zijn genie , geleerdheid , en fmaak ! Met welke eene naauwkeurigheid ontvouwde hij de letterlijke betekenis van elke uitdrukking; met hoe veel oordeel woog hij de onderfcheidene waarde van ieder hulpmiddel ter verklaring af; met hoe veel kieschheid en fmaak leerde hij elke eerst wel begrepene plaats in eene zuivere en fierlijke taal over te brengen , en zich van een' misflag te wachten , waar van de fchool van al bert schultens te voren, en niet geheel ten onregte, was befchuldigd geworden, van naamelijk overal de oorfprongelijke betekenisfen der woorden in de vertaling over te brengen ; met hoe veel wijsheid drong hij in den geest zijner Schrijveren in; met hoe veel menfchenkennis leerde hij in de gefchiedkundi- m  LOFREDEN ge boeken de kinderlijke eenvouwigheid, en de langzaam voortgaande ontwikkeling des menfchelijken verllands opmerken , en daar uit het verfchil van ftijl waarnemen en beoordeelen ; eindelijk , met hoe veel gevoel voor het waare fehoon verklaarde hij de Hebreeuwfche Dichters! Behalven eenige proeven van zijne vroegfte jeugd , waar over hij naderhand zelf gewoon was te lachen , vervaardigde hij nimmer een dichtftuk; en echter mag ik met volkomen recht zeggen, dat hij, in den verhevenften des woords, dichter geboren was. En ik zal deze uitfpraak, voor eene vergadering, als deze is, niet behoeven te regtvaardigen, als die volkomen bewust is, hoe weinig het werktuiglijke van maat en rijm gemeenfchap hebbe met het wezenlijkst vereischte van een' Dichter, een levendig en fijn gevoel voor het waare fehoon, door eene vlijtige oefening zorgvuldig beftïerd en aangekweekt. Vooral behoeve ik dit niet bij de leden van het Genootfchap , dat in dit uur zijne plegdge hulde aan de asch van schultens wijdt. Zij weeten het, hoe veel van den roem , dien dit Genootfchap boven veele anderen in ons Vaderland, zelfs bij buiterlanders (17) verworven heeft-, aan schultens te danken zij. Zij weeten het, met hoe veel juistheid hij over alle voortbrengzelen der fchoo-  op H. A. SCHULTENS 29 fchoone kunften , en over alle lesfen ter be* vordering van dezelven oordeelde. Zj waren gewoon hem in alles raad te pleegen, en zij waren wijs genoeg, om zijne andwoorden als godfpraken op te volgen. Maar eerlang zal ook geheel Nederland weeten, welke eene maate van dichterlijk gevoel in schultens was, en hoe gelukkig hij zich daar van bij de behandeling der gewijde dichters wist te bedienen. Zijne vertaling van Job zal niet alleen een onvergangelijk bewijs opleveren van zijne diepe taalkennis, uitlegkundige bekwaamheid, en fijn gehoor; maar uit die eigen vertaling, en de daar bij gevoegde aantekeningen , zal men tevens overtuigend zien, hoe volkomen hij , die even gemeenzaam was met de gedichten van den Iönifchen Zanger, en den Schotfchen Bard, als met die van zijne Oosterlingen, de bijzondere en gemeenfchappelijke fchoonheden van deze allen voelen , aanwijzen , ontleden , en beoordeden kon ; en wij zullen dus aan de zorg van den voortreflijken muntinghe, die zoo zeer als iemand de eer verdiende van een nagelaten werk van schultens uit te geven, een oneindig grootfcher gedcnkfluk voor zijnen naroem te danken hebben , dan hem de beste Lofreden immer fidchten kan. Maar dit eigen werk zal ook aan den kenner op nieuw bewijzen , hoe hij  go LOFREDEN hij over den tegenwoordigen toeftand van den Hebreeuwfchen tekst dacht, en welke bekwaamheid hij bezat , om de waare lezing van denzei ven vast teilellen. Ik zeg, op nieuw, Toehoorers! want voor hun, die de verdienden van schultens beoordeelen konden en erkennen wilden , is dit nimmer twijfelachtig geweest. Dat hier alle zijne leerlingen getuigen , waar van zommigen zelfs, onder zijn opzicht, proeven hebben uitgegeven, die den buitenlandfchen kenner, over den voordeeligen daat der Bijbelfche oordeelkunde bij ons, allergundigst oordeelen deeden (18). En dat het hier mij, die één van zijne oudde leerlingen geweest ben,geoorloofd zij, een getuigenis af te leggen, het welk mijn billijke ijver voor de eer van mijn' dierbaaren meester van mij afvordert, dat hij reeds voor twintig jaaren (19), in het eerfle begin van zijn hoogleeraarfchap te Amfteldam, en dus voor de uitgave van kennicott's Bijbel, toen de bijgelovige grondregelen der fchole van buxtorf nog bij zeer vecle Nederlandfche Geleerden in de hoogde achting donden , voor het tegengedeld gevoelen moedig uitkwam, en dikwijls zelf gisiingen ter verbetering van zomrnige plaatzen voorftelde, die zijn vernuft, oordeel, en geleerdheid volkomen waardig waren. De doorwrochte beoordeeling, die hij naderhand van het werk van ken-  op H. SCHULTENS. 3x kennicott fchreef, en in het beste van allé letterkundige tijdfchriften plaatfle (20), maakte, door geheel Europa, zijne gronddellingen en bekwaamheden in dit vak bekend; en zijne nagelatene aanteekeningen zoo wel, als zijne brieven aan de beroemdde buitenlandfche geleerden, bewijzen overvloedig, hoe menigvuldig hij daar in arbeidde: maar diezelfde dukken toonen ook ten duidelijkfte, dat hij hier in, gelijk in alles, het juiste midden wist te houden tusfchen ligtvaardigheid en kwalijk geplaatde vrees. Hij hadt een' afkeer van de roekeloosheid , waar mede zommigen, het zij uit onbedrevenheid in de eerde beginzelen der Taalkunde, of door de dartelheid van hun te weelig vernuft, of door zucht naar ij delen roem vervoerd , de gewijde boeken behandeld hebben; hij oordeelde dus zeer ongun^ dig over de pogingen, die, om niemand uit ons Vaderland te noemen, houbigant in Frankrijk, geddes in Engeland, en een aantal geleerden en half-geleerden in Duitschland ter verbetering van den Hebreeuwfchen tekst hadden aangewend; en, onder de laatstgemelde natie, waren schnurrer en arnoldi, die, met eene genoegzaame maate van fpraakkunde toegerust , nimmer verbeteren, dan waar de nood eene verbetering vordert, bijna de eenigden, die hij als voorbeelden van gefchikce en gematigde oor-  32 LOFREDEN oordeelkundigen gewoon was aan te prijzen (21). Uit dit alles dierhalven blijkt overvloedig, dat men , zonder onbillijk te zijn , niet beweeren kan , dat henrik albert schultens in dit vak iets voor de nakomelingfchap heeft overgelaten; of men moest dit in dien zin beweeren, in welken de grootfte mannen, in alle vakken, bij de uitgebreidheid van hunne kunften en wetenfchappen, en de kortheid van dit brooze leven , altijd gezegd kunnen worden , nog zeer veel voor den nakomeling over te laten. Aan schultens komt buiten alle tegenfpraak de eer toe, dat hij tot de herilelling en uitbreiding der waare Bijbelfche oordeelkunde in zijn vaderland zooveel heeft toegebragt, als iemand: en, fehoon hij eene halve eeuw te laat geboren werd, om de herfteller der geheele Oosterfche letterkunde te heeten, fehoon zijn Grootvader reeds in het bezit van dezen roem was, zoo durf ik 'er dit toch nog bijvoegen, dat voor hem de eer w«s overgebleven, van de ontdekkingen van zijn' Grootvader zeiven meer algemeen nuttig te maken; de richtige verklaring der gewijde fchriften van de fcholen der' geleerden, waar toe zij zich tot dus verre alleen bepaalde, tot het algemeen gebruik van al ie verflandige lezers in ons Vaderland over te brengen , en de Hebreeuwfche Dichte-  op H. A. SCHULTENS. 33 teren, van welker lezing allen, die geen Oostersch verftonden , te voren af keeriger waren, tot de geliefkoosde lectuur te maaken van den man van fmaak, en den gevoeligen kunftenaar. Het onderwijs, in de Joodfche oudheden, dat ook tot zijn' post behoorde, was" tot dus verre veelal op eene wijze gegeven, die jongelingen van een' goeden fmaak fpoedig verdroot ; bij schultens werd het eene oefening, ook voor hun zelfs ten hoogden bekoorlijk , die anders geene bijzondere reden hadden, om de inzettingen en gebruiken der Joden na te fpooren. Het was bij hem geene angstvallige uitpluizing van de ongerijmde bijvoegzelen , die de beuzelachtige geest va» het latere Jodendom bij de wijze wetten van Mofes gevoegd had ; maar eene menschkundige en wijsgeerige befchouwing van den geest der' inzettingen diens voortreflijken Staatsmans. Hij bragt in deze befchouwing alles tot één grondbeginzel ; toonde ten duidelijkfte aan, hoe de invloed van hetzelve zich door het gantfche lighaam der wetgeving heen verfpreidde ; en verdedigde , door dat middel, de hooge wijsheid van een aantal geboden, waar mede de onkunde gewoon was den draak te fteken. Zekerlijk hadden spencer en anderen, op wier grondflagen iwichaklis en hess hun C ge-  34 LOFREDEN gebouw opgetrokken hadden ; hier reeds veel voor hem afgedaan; maar met die voorzichtige vrijmoedigheid , en dat juist oordeel, dat hem in alles eigen was, bepaalde hij een aantal bijzonderheden naauwkeuriger dan zijne voorgangers, vulde hunne waarnemingen uit zijnen fchat aan , verbeterde hunne gebreken , en wachtte zich voor de uitterflen, waar toe zij zich hadden laaten vervoeren. Maar vooral hij was de man, die deze wijsgeerige befchouwing van eene wetgeving, welke door hare verdedigers en beftrijders te voren even veel nadeel geleden had, in Nederland meer verbreidde , en dit niet alleen onder de jongelingen, die aan zijn onderwijs waren toevertrouwd , maar ook , door de Hollandfche Lesfen, die hij te Amfteldam over de Joodfche oudheden hield , onder de aanzienJijkfle en veritandigfte ingezetenen dier Stad, die , wanneer zij van den koophandel, of het waarnemen hunner ambten vermoeid waren, geene aangenaamer uitfpanning vinden konden, dan in hunne avonduuren zijne wijze en bevallige lesfen te hooren. Voor het zelfde gezelfchap las hij ook éénen winter over zommige (lukken uit de Gefchiedenis der Arabieren , waar in hij vooral zeer gaarne arbeidde, en in de daad zeer verre gevorderd was  op H. A. SCHULTENS. 35 (22). En het Genootfchap' Concordia&Libertate, dat van alle Genootfchappen te Amfteldam het minst met uitwendigen luister fchittert, maarzoo veel te meer inwendige waarde heeft, hoorde hem één en andermaal over daar toe behoorende onderwerpen redevoeringen houden, met eene welfprekendheid , welke zelfs hen , die buiten *s lands de grootfte mannen gehoord hadden, tot in hun binnenfte trof. De meesten uwer, Toehoorers! weeten uit de Redevoeringen, die hij naderhand hier hield, hoe zeer schultens ook hier in uitmuntte, en ik geloof, dat ik geene tegenfpraak te vreezen heb, wanneer ik beweer, dat men in ons land, waar de luchtftreek zoo weinig gefchikt is, om Redenaars te vormen , en waar de inrichting der burgerlijke maatfchappije zoo geheel niets toebrengt, om dezelven aan te kweeken , nimmer in iemand eene zoo groote kracht van welfprekendheid gezien heeft, als in hem was. Zoo buitengewoon de gaven van zijn ziel en lighaam waren, zoo uitftekend was de vlijt, waar mede hij dezelven beoefend had; zoo dat hij zich boven landaard en tijd verhief, en de voortreflijkheden van alle tijdperken en natiën in zich vereenigd had. Wanneer gij u in het bijzonder aan zijne laatfte redevoering herinnert (en dit weet ik , dat gij nog zeer dikwijls doet) dan wordt gij door C 2 eene  35 LOFREDEN eene mengeling van de aangenaamfte en treurigfte aandoeningen getroffen, en gij voelt, met verdubbelde fmane, het gemis van een zoo dierbaar hoofd. Alles, wat aan hem was, fprak ; ook die geenen, die der taaie, waar in hij zijne redevoering hield , onkundig waren , verftonden dikwijls uit zijne houdingen gebaaren, wat hij zeide; en zelfs vrouwen, die alleen gekomen waren, om het voorafgaand Mufiek bij te woonen , konden niet befluiten de gehoorzaal te verlaten, maar bleven bij eene Lacijnfche Redevoering van hem tot den einde toe tegenwoordig, alleen om het genoegen te hebben van zijne bevallige ftem te hooren, en zijne oogen en geheel zijn lighaam te zien fpreken (23) Het is niet onmogelijk, dat hier of daar iemand, die schultens niet gekend heeft, de billijke loffpraaken van zijne verëerers poogt te ftremmen door deze vraag: „ waarom heeft zulk „ een man niet meer gefchreven?" Ik moet daarom ter beandwoordinge van dezelve nog één woord zeggen: schultens hadt dit met de beste Nederlandfche Geleerden gemeen, dat hij geheel vrij was van die overdrevene fchrijfzucht, welke jaarlijks zoo veele duizenden onrijpe vruchten bij onze nabuuren voortbrengt  op H. A. SCHULTENS. 37 brengt (24). Ik kon dit meer uitbreiden, maar ik wil 'er liever nog eene andere en zeer voornaame reden bijvoegen', de twijfeling naamelijk, waar in hij verfcheiden jaaren achter één verkeerde, uit welk vak hij een hoofdwerk kiezen zou, om zich zeiven een gedenkiluk te (lichten, dat zijnen naam volkomen waardig was. Zijne eigene neiging dreef hem, om zich voornaamelijk, door de uitgave van éé i' of meer der beste Arabifche Schrijvers , nuttig en beroemd te maken ; terwijl aan den anderen kant de aard van zijn' post, het belang zijner leerlingen, en de behoefte van zijn vaderland vooral van hem fcheen te vorderen, dat hij zich aan de uitlegkunde des Bijbels wijdde (25) : en hij helde meer of minder tot de ééne of andere dezer ondernemingen over, naar maate de bijzondere zwarigheden , die aan iedere van dezelven verknocht waren , meer op hem woogen. Van hier, dat hij zomtijds eens aan zijne vrienden zijn voornemen mededeelde, om aan zijn vaderland eene vertaling van het geheele Oude Verbond te geven, gelijk hij ook in de daad met het boek van Job, dat hij groorendeels afwerkte , de uitvoering van dit befluit begon: en dat hij wederom op andere tijden van de uitgave van den geheelen hariri (26), of van zijnen meid a ni fprak. Doch, na het jaar zeven en. C 3 tach.  38 LOFREDEN tachtig , werd deze twijfeling geheel opgeheven ; en hij nam toen, om redenen, die ik voor u niet verder behoef te ontwikkelen , het be« fluit, om van zijne voorgenomene bijbel-vertaaling geheel af te zien ; zijne overzetting van Job, zo als zij was, te laten liggen; zich geheel aan het Arabisch over te geven; en te beproeven, of'er mogelijkheid wezen zou , om de voornaamfte zwarigheid , die hem tot dus verre van de uitgave van uitgebreide Arabifche werken te rug hadt gehouden, en die in de vrees voor gebrek aan genoegzaame onderfleuning beftond, te boven te komen. Hij begon dierhalven alles, wat hij zederd zeventien jaaren voor zijnen meidani verzameld had, in orde te fchikken, en voor de pers gereed te maken: en, na dat hij hier mede vrij verre gevorderd was, gaf hij van dit werk eene zeer fierlijk gefchrevene aankondiging uit, welke hem een zoo groot aantal intekenaars bezorgde , als waar op de Arabifche letteren vooraf niet fcheenen te kunnen hoopen, en dat misfchien ook in dezen tijd alleen de naam van iieniuk aleert schultens aan zulk een werk bezorgen kon. Deze aanmoediging verdubbelde zijn' ijver, en hij zettede nu zijn' arbeid zoo geftreng voort, dar. veeJen zijner vrienden ééne van de oorzaaken der irneerdere verzwakking van zijn toen reeds on- ge--  op H. A. SCHULTENS. 39 gefield lighaam in deze te groote infpanning meenen te vinden. Althands hij bezweek in het midden eener onderneming , waar van het begin hem reeds in zijne jongelingfchap eene onfterflijke eer verworven had; en waar van het afgewerkt gedeelte, het welk door de zorg van zijnen grooten vriend schroeder, aan wien hij het ftervend aanbeval, eerlang het licht zal zien, een blijvend gedenkteken zal opleveren van zijne kunde en imaak, maar tevens de grievende fmart over zijn' vroegen dood, en volftrekt onheritelbaar verlies, telkens op nieuw zal levendig maaken. Ik zal mij niet langer met de bekwaamheden of letterkundige verdienilen van schultens bezig houden. Wanneer ik deze alleen prees , zou ik weinig beandwoorden aan mijne verplichting, om in hem den grooten man te fchilderen, en weinig danks behaalen bij deze verlichte eeuw, welke dien grootfchen naam met rechr aan allen weigert, die bij groote bekwaamheden geene groote deugden paaren. De tijden zijn verdweenen, waar in de lofredenaar ftraffeloos zijn' wijrook toe kon zwaaiën aan den doorflepenen Staatsman, die de verhevene vermogens, welC 4 ken  40 LOFREDEN ken hem gefchonken waren, ter vermeerdering van de weeën des menschdorus misbruikte, aan den Veldoverften , die alle de behendigheid van het fijnst vernuft aanwendde, om het bloed van duizenden zijner broederen, ter voldoening aan de grillige heerschzucht van den ontmenschten geweldenaar, te doen flxoomen; of aan den Geleerden , wiens ftramme ziel, door de beoefening der fraaie letteren, niet gevormd had kunnen worden tot die verhevene en bevallige deugd, welke alleen den mensch veradelt: en ik zou schultens dus te weinig vereeren, wanneer ik hem alleen als een voorbeeld voor den man van letteren voorftelde , daar de eenvouwigfte fchets van zijn hart en gedrag een les voor de menschheid worden kan ; en daar een ieder , die hem kent, en eene ziel bezit, vatbaar voor het gevoel van zijne grootheid, gaarne in hem eenigen tijd den geleerden vergeten zal, om den mensch te bevvpnderen. De waare deugd hangt niet af van omflandigheden; zij is niet flechts het werk van neigingen en hartstochten, die, in één oogenblik geboren wordende, en in één oogenblik dervende, gccne andere dan kortflondige uitwerkingen kunnen hebben; zij fteunt op vaste en beredeneerde grondbeginzels, en zij is zoo eeuwig, als  op H, A. SCHULTENS. 41 als de ziel, die haar ontfpruiten deed. Zij kiest niet uit de pligten, welken ons opgelegd zijn, flechts die geenen, waar toe lighaamsgeftel, opvoeding , of gewoonte de ziel gemakkelijk doet overhellen; zij is één en ondeelbaar, en in alle gevallen zich zelve gelijk; betracht dus alle pligten, zonder onderfcheid, uit het zelfde grondbeginzel, met dezelfde gewilligheid , met denzelfden moed; en blijft volftandig tot den einde toe, fehoon aan de ééne zijde bekooringen lokken , en aan den anderen kant vervolgingen dreigen. Zoodanig was de deugd van schultens. In zijne verkeering in de waereld , en in alle posten , waar toe hij geroepen werd , was hij dezelfde, die hij in den kleinen kring van zijn huislijk leven was, en die hij geweest zou zijn, wanneer hem zijn lot in het kabinet, naar het veld, of op den throon gevoerd hadt; dezelfde in zijne mannelijke jaaren , als in het eerfle vuur der jeugd ; dezelfde in tijden van kalmre, en van gevaar; dezelfde in den vrolijkiien vriendenkring, en op zijn fterfbed. Hoe gaarne, Toehoorers! zoude ik u die ééne , ondeelbaare, en' aan zich zelve altijd volkomen gelijkende deugd van onzen schultens, in één oogenblik, zoo volledig voor den geest brengen, als een Schilder u een afbeeldzel van volmaakte Iighaamlijke fchoonheid, met éénen opflag van C 5 het  42 LOFREDEN liet oog, befchouwen doet: want ik weet het, dat een beroemd Schrijver (27), met regt gezegd heeft: „ Wij zijn niet voldaan, wanneer „ de deugd , die wij achten dat een lofrede„ naar in haar geheel en volkomen moet „ verwonen , in dcelen gefmaldeeld wordt, „ en wanneer derzelver werkingen worden van „ één gefcheiden." En echter is het aan de andere zijde waar, dat deze deugd zich in verfcheiden takken uitbreidt, en in onderfcheidene vruchten kenbaar wordt; en dat wij, om haar geheel te kennen, zoo als zij zich in den uitmuntenden mensch vertoont, eerst hare onderfcheidene werkingen afzonderlijk moeten nagaan, indien wij het geheel ons levendig voor den geest willen brengen. Daar dierhalven, volgens het gevoelen van de beroemdfte mannen der Oudheid, bij zoodanige eene ontleding der deugd (indien ik mij dus uitdrukken mag), in de eerfte plaats de wijsheid in aanmerking komt, die in eene juiste onderfcheiding en gegronde verkiezing tusfchen goed en kwaad beilaat, zoo laat ons in de'eerfte plaats zien, hoe groot en voortreflijk dezelve in schultens was. Dat zelfde gevoel voor het waare en fchoone, dat wij in hem in het vak der wetenfchappen en kunllen bewonderden, was ook bij  op n A. SCHULTENS. 43 bij hem in alles, wac toe het uitgeftrekt gebied der zeden behoort, zoo levendig en zoo fijn, als bij weinige ftervelingen. Hij had dat gevoel , gedurende geheel zijn leven, met de naauwgezetfte zorg geoefend en gefcherpt ; en hetzelve zeide hem dus, met eene onbegrijpelijke vaardigheid , in alle mogelijke omftandigheden, niet alleen, wat regt en billijk, maar ook wat welvoeglijk en bevallig ware. Gelijk hij zelf deze infpraken getrouw opvolgde, zoo wist hij ook het eigen gevoel in anderen, waar mede hij verkeerde, op te wekken en te verfierken. IJ ij geloofde, met zijn' geliefden pope, dat het waardigst voorwerp der befchouwing van een' mensch de mensch zelve is; en, behalven het naauwkeurig onderzoek van zijn eigen hart, waar in hij met eene geftrengheid te werk ging, die in zijn' vijand niet grooter had kunnen zijn, was 'er geene bezigheid aangenaamer voor hem, dan de uitvorfebing van de harten van hun, tot welken hij in eenige betrekking ftond. Dit uitvorfchen deed hij zoo ongemerkt, dat noch hij, die 'er het voorwerp van was, noch anderen 'er iets van befpeurden; en d:.ar door vertoonden zij, welken hij waarnam, zich te natuurlijker , en gaven zich volkomen aan lem bloot. Schoon nu zijn fchrandere blik dikwijls reeds in écnen oogwenk doorzag, wat in  44 LOFREDEN in den menfche was , deed hem echter zijne voorzichtigheid bij veelen langen tijd het opmaaken van zijn befluit uitftellen , zoo dat hij wel eens aan zijne gemeenzaamfte vrienden verklaarde, dat hij zommige menfchen jaaren achter één onophoudelijk waargenomen had,eer hij over hunnen inborst befliste. Hij (telde die beflisfing vooral het langfle uit, wanneer hij vreesde, dat zijn oordeel ongunltig uit zou vallen, daar zijne natuurlijke goedhartigheid hem in het algemeen veel goeds van de menfchen denken deed, en hij liever tien fchuldigen voor goed wilde houden, dan één onfchuldigen verongelijken. Hij vond doorgaands meer onftandvastigheid bij de menfchen , dan valschheid, en meer wuftheid en losheid, dan opzettelijke kwaadwilligheid. Wanneer hij echter eenmaal een boos opzet, of fnoode kunstgreepen in iemand ontdekt hadt, dan kreeg hij van hem een' diepgewortelden afkeer, dien hij met woorden en daden, en vooral met zijn fpreekend gelaat, openbaarde. Reinheid van hart, en ronde opregtheid waren de eenigfte aanbeveelingen, die men bij hem behoefde. Die immer rein handelde, en, waar de nood dit vorderde, voor waarheid en recht dorst fpreken, vondt in zijn' warmen handdruk, en in zijn' goedkeurenden blik eene belooning, die hem meerder waardig was, dan alle de fchatten der  op H. A. SCHULTENS. 45 der waereld. „ Als ik om dien blik denk", fchreef mij onlangs één zijner waardigfte leerlingen (28), „ houde ik met moeite een' traan te n rUg — dien blik kon niemand hem vergel„ den. — Nooit heeft hij mij meer verlegen ge« „ maakt, dan, wanneer hij mij te kennen gaf, „ dat hij mij achtte; want dan kon ik hem vol„ ftrekt niet andwoorden: ik zocht na geen' „ woorden, want die kon ik hem hebben wedcr„ gegeeven, maar ik zocht te vergeefsch naar „ dien blik, die zijne woorden bezielde, en hun „ die onbefchrijflijke waarde bijzettede. Men „ vergat, dat hij woorden fprak." En met hec hoogfte recht mag ik 'er bijvoegen , dat hij, door die uitdrukking zijner gevoelens over de braafheid van zommigen, oneindig meer heils gedicht heeft, dan honderd zedenkundige vertoogen vermogend zijn te (lichten. Want, het geen sul lij, volgens het getuigenis van zijn' lofredenaar (29), voor hendrik IV was, dat was schultens voor zijne waardige leerlingen en vrienden bij zijn leven, en dat is hij nog voor hun na zijnen dood, „ hetzelfde, naamelijk, wat de gedachte „ aan het Opperwezen voor ieder braaf mensch „ is, een breidel tegen het kwaad, en eene „ aanmoediging ter deugd." Zijn blik was zelfs op die geenen niet zonder uitwerking, bij wien de ondeugd te diep was ingeworteld, dan dat  46 LOFREDEN zij zich immer tot den geringften trap van dien adeldom der ziele, die in hem was, zouden hebben kunnen verheffen. Hij verpletterde de trorschheid van den man, die, in boosheid grijs geworden,zich nergens zijner euveldaden fchaamde, dan bij schultens-, in wiens tegenwoordigheid zelfs naauwlijks iemand iets te doen of te zeggen beftond, dat met de ftrengfte welvoeglijkheid niet overeenkomftig ware. Ik behoef na dit alles niet te zeggen, welke eene geftrenge ingetogenheid en onkreukbaare rechtvaardigheid hij in alle de deelen van zijn eigen gedrag betoonde. Het waar gevoel, dat zijne ziel verwarmde, fchiep in hem de edelfte driften , en, waar dezen heerfchen, daar zwijgen de lageren, daar is alle onmatigheid en onrechtvaardigheid onmogelijk. Doch ik behoef niet uit te weiden in iets, waar aan niemand twijfelt. Wie is 'er, onder zijne vijanden zeiven, die niet in zijn hart overtuigd is, dat nimmer de begeerten of daden van schultens aan het geluk van anderen in den weg Honden; dat hij aan ieders verdienden volkomen recht liet wedervaren; dat hij zelfs in den booswigt zijne goede zijde ontdekte en erkende; en, in één woord, aan een ieder die pligten overvloedig bewees, die hij hun verfchuldigd was? 'Er was in zijn gedragje-  op H. A. SCHULTENS. 47 jegens de menfchen, en zelfs in zijne uitwendige pligtplegingen , eene oneindig groote verfcheidenheid; 'er heerschte in de getuigfchriften, die hij aan zijne leerlingen gaf, een verbaazend groot verfchil: de onreine man, wien schultens met geene onderfcheidende achting groette, voelde een' brandende fpijt; de onwaardige jongeling, die een mager getuigfchrift van hem bekwam , werd door eene angstvallige vrees voor het mislukken zijner bevordering gepraamd: maar en de één, en de ander, deed hulde aan de rechtvaardigheid van schultens, terwijl zijn geweten hem het grievend verwijt deed, dat hij de achting van zulken man niet verdiende. Gij hebt hem aan het hoofd van de Vierfchaar der Hooge fchool gekend, Toehoorers! in dat akelig tijdsgewricht, waar van de bloote herdenking nog een' diepen weemoed in uwe zielen heeft achtergelaten over de wanorden en gruwelen , die gij toen dagelijks gebeuren zaagt. Gij weet , welke eene buitengewoone moeite toen vooral aan de altijd zoo gewigtige bediening van Richters verknocht ware ; en uwe menschkunde bevroedt gemakkelijk , en de ondervinding heeft het, helaas! te veel bevestigd, hoe ligt in dien tijd van beroering de bijzondere gevoelens over de algemeene belangen van den  43 LOFREDEN den Staat hunne harten ter zijde konden afleiden , en een' bedrieglijken fluiër werpen over het recht of onrecht van beklaagden of twistenden. Maar wie uwer heeft immer ook in dien post de regtvaardigheid van schultens zien verfchalken, of zijne eerlijkheid zien wankelen? Geene zorge , geene moeite, geen nachtwaken verdroot hem immer, wanneer hij daar door flechts één hairbreed vorderen kon in de handhaving van iemands rechten, of in de beoordeeling van de fchuld eens beklaagden; en de beledigde , van welken fland of denkwijze hij wezen mogt , vond bij hem befcherming, al was de beledigèr zijn beste vriend. Naauwlijks echter kwam onder zijn bellier ééne zaak zoo verre, dat hij eene richterlijke uitfpraak behoefde te doen. Zijne grootmoedigheid fcheea zich onmerkbaar mede te deelen aan de geenen, die hem omringden ; de fchuldige deed ongedwongen bekentenis van zijn' misflag , en 'de beledigde zelf droeg zorg, dat die bekentenis met geene vernederende omftandigheden gepaard ging. Met een' gullen beker, door schultens zeiven hun toegebragt, dronken zij vergetelheid van het gebeurde; niet zelden verlieten zij zijn huis als de beste vrienden, die 'er als partijen ingekomen waren; en de edele man ver-  op H. A. SCHULTENS. 49 verheugde zich in den goeden uitflag zijner deugdzaame poging mee de vreugde van een' vader, die zijne kinderen bevredigd heeft. Want aan zijne geftrenge eerlijkheid, aan den warmen ijver, waar mede hij ieders recht verdadigde, huwde hij den zachtften, den vreedzaamften, den menschlievendften aard. — De naamen van zoon, echtgenoot, vader, zijn geenszins onverfchillig in de lofreden van een groot man. In de kleine maatfehappije van zijn gezin worden de eerfte aandoeningen geboren, die aan zijne ziel hare vorming geven, êa het zijn zijne huislijke deugden, waar uit die ontfpruiten, welken naderhand meer in het openbaar, en in een' grooteren kring werken. Gij zult het dus niet ongepast vinden, Toehoorers! wanneer gij hier melding hoort maaken van de vuurige liefde en den diepen eerbied, dien schultens aan zijn' beminnelijken vader betoonde; van de dankbaarheid en onderwerping, welke in de brieven, die hij hem uit Engeland fchreef, in iederen regel doordraaien ; van de heete traanen, waar mede hij zijn' dood befchreide; van het vuur, waar mede hij, tot het einde zijns levens toe, in gefprekken en brieven, zijn' lof gewoon was te vermelden; van de vrolijke kalmte, waar mede hij op zijn fterfbed betuigde, altijd zijn' kinderpligt, naar D zijn  5° LOFREDEN zijn beste vermogen,betracht te hebben. Gij zult het niet ongepast vinden, dat ik u aan de huwelijks-gelukzaligheid herinnere, die in zijn huis woonde, en waar in ooggetuigen, die jaaren achter een dagelijks in hetzelve verkeerden, nimmer de geringfte ftremming waarnamen; aan de duurzaamheid zijner liefde voor zijne echtgenoote, die hem altijd, na de kortfte afwezigheid, weder met den eigen wellust in hare armen deed fnellen, waar mede hij haar, na een verblijf van verfcheiden maanden in Engeland , als zijne verloofde bruid voor het eerfte wederzag; aan de zorg, waar mede hij, tot zijn uiteinde toe, voor hare belangen waakte; aan de vreugde, waar mede hij in zijne laatfte uuren uitzichten en gebeurenisfen vernam, die haar eenig voordeel aanbragten of beloofden. Eindelijk, gij zult het niet ongepast vinden, dat ik hier van de tederheid gewaage, waar mede hij zijn dierbaar kroost heeft opgekweekt; van de bekoorlijke ccnvouwigheid, waar mede hij in hunne kinderfpelen deelde, en, bij hunne gemeenfchappelijkc verlustigingen aan een ieder zijn rol en de nodige onderrichtingen gaf, om het vermaak te vergrooten; van de oplettendheid, waar mede hij de bekwaamfte onderwijzers voor hun uitkoos; van den hartelijken aandrang, waar mede hij het opzicht over hunne zeden, wanneer zij aan  op H, A. SCHULTENS. 51 aan zijn oog onttrokken waren, aan de bloem der jongelingfchap (30) overgaf; van de toegevendheid, waar mede hij jeugdige losheden in hun voorbij zag; van den ernst, waar mede hij onbuigzaamheid en andere gebreken des harte in hun voorbehoedde, en hen tot die lievigheid der ziele, die de bron van zijne grootheid was, poogde op te kweeken; van de aandoenlijke en naar elks vatbaarheid gefchikte vermaningen, waar mede hij affcheid van hun nam ; van den plegtigen zegen, dien hij, terwijl zij om zijne fponde geknield lagen, en zijne beide handen beurteling-? op hunne hoofden rustten, met eene ftarigheid, die ons aan de aardsvaderlijke zeden herinnert, over een' ieder hunner uitfprak. Die ongelukkig genoeg mogt wezen, om zulke bijzonderheden gering te achten, die leere uit het gedrag van schultens jegens zijne leerlingen, welken invloed deze ftille huislijke deugden op den algemeenen welvaart hebben. Wat hij voor zijne eigene kinderen was, wat hij wenschte, dat anderen voor hun wezen mog^ ten, dat was hij voor de kinderen van vreemden, die tot zijn onderwijs kwamen. Voor hoe menigen jongeling, wiens brandende begeérte voor de letteroefeningen door onoverkomelijke hinderpalen fcheen geftremd te zullen worden, D a ruim-  5* LOFREDEN ruimde hij die hinderpalen uk den weg, en bezorgde hun, door den onwederflaanlijken invloed zijner bevallige en krachtige voorfpraak, begunftigers, geld, en boeken! Met welke eene vaderlijke tederheid beminde hij allen, waar in hij eenige verdienden ontdekte; met welke eene beminnelijke gulheid nodigde hij hen bij zijne gezellige vermaaken, waar bij hij de éénigde was, die zijne grootheid fcheen te vergeten, terwijl die grootheid alle de aanwezenden nimmer levendiger trof, dan juist in deze vrolijke kringen! Hoe menig onbefchaafd verdand is door zijne wijsgeerige leiding ontwikkeld; hoe menig ongewapend hart door hem tegen de bekooring der ondeugd beveiligd; en hoe dikwijls werden zij, die met de dijfde en meest boerfche zeden tot hem gekomen waren, in zijn' befchaafden en bevalligen omgang in de aangenaamfte menfchen herfchapen! De vaders zullen dit getuigen, die hem, met traanen van de eerbiedigde dankbaarheid, voor den dichter van het geluk hunner zoonen verklaard hebben: en de loffpraken van een aantal achtingwaardige mannen, die aan hem niet alleen hunne tijdelijke welvaart, en de vorming van hunnen geest, maar ook hunne zedelijke grootheid en hun blijvend geluk te danken hebben, zullen onverdelgbaare gedenktekenen van zijnen naroem zijn, in de oogen van den wijs-  op H. A. SCHULTENS. 53 wijsgeer oneindig dierbaarer, dan het prachtigfte praalgraf, of de fierlijkfte eerezuil. Maar het is te weinig, dat ik hier flechts van zijne leerlingen fpreken zou; zijne menfchenliefde was onbepaald. Menige nuttige inrichting vond in hem een' bevorderaar ; menig vreemdeling, tot wien hij geene andere betrekking had , als die van mensch, is onder zijn gastvrij dak geherbergd, en door hem in zijne oogmerken onderfteund; en menig verdienftelijk man, die voor eene of andere heilzaame uitvinding de erkentenis zijner medemenfchen verdiend, maar nog niet verworven had, is door zijn toedoen tot een' gevestigden ftand in de maatfchappije geraakt, en voor ons vaderland nuttig geworden. Die in netelige omftandigheden tot zijne wijsheid de toevlugt nam, vond in hem a'::jd een' getrouwen en minzaamen raader; en ik heb menfchen gekend, die, wanneer de billijkheid of welvoeglijkheid van hun gedrag zelfs bij hunne beste vrienden, uit gebrek aan menfchtrkennis, in twijfel getrokken werd, hun hart voor schultens openleiden; en voor wien zijne goedkeuring eene ftemme des Hemels was, Waar hij gevallenen te recht brengen, waar hij geluk of vrolijkheid verfpreiden kon, deedt bij dit uit al zijn vermogen; en, waar hij niec kon helpen, D 3 daar  54 LOFREDEN daar fchiep ten minften zijn nedrig en minzaam gelaat vreugd en troost in het hart. Hij zag in dit alles op ftand noch rang. Hij liet door zijne kinderen op hunne geboorte-dagen, die altijd als vrolijke feesten gevierd werden, doorgaands een' vrolijken dronk aan zijne dienstboden toereiken, op dat het gantfche gezin in de vreugde deelen mogt; veelen zullen zich misfchien verbeelden hier in aan schultens gelijk te zijn, maar ooggetuigen weeten, hoe zeer hij in de wijze, waar op hij dit deed, van anderen onderfcheiden was: befchrijven laat zich dit niet, maar dit moet ik alleen 'er nog van zeggen, dat bij die gelegenheden menigmaal een aanzittend gast, in het midden der vreugde, een' traan in zijne oogen voelde, en aan de'feesten herdacht, die de Romeinen, ter gedachtenisfe van den gouden tijd, en de eemve der gelijkheid vierden. In alle de rampen van het menschdom, die tot zijne kennisfe kwamen, deelde zijn gevoelig' hart met eene aandoenlijkheid, die vruchtbaar was in de weldadigfte uitwerkzelen. Hij bezat niets van die trotfche en onnatuurlijke wijsbegeerte, welke de: de kloekmoedigheid, waar mede bij nog in zijn" laatflen tijd de grievendfte fterfgevallen zijner bloedverwandten en de teleurflellingen van de rijkfle verwachtingen vernam; de gelatenheid, waar mede hij zijne pijnen en benaauwdheden droeg ; — uit de vereeniging van alle deze trekken zoudt gij schultens op zijn fterfbed herkend hebben, indien gij ook niet geweten hadt, dat hij het was, die daar lag. Slechts een paar maal , bij de woedendlte aanvallen van benaauwdheid, pijn, en kramp, fcheen zijn moed verzwakt te zullen worden, maar hij hervattede zich, zoo dra de toevallen flechts een weinig verminderden; en was onbefchrijflijk dankbaar voor de zorg, waar mede men hem een ftillend middel toediende. Met de nadeiing van zijn einde groeide zijne gelatenheid , vreugde en verrukking. Wanneer gij, gelukkige aanfchouwer van zijn' triumph! hem daar liggen zaagt, geheel uitgeput van krachten, maar met een ongerimpeld voorhoofd en met een nog bloozend gelaat, waar op de vervoering zijner blijdfchap een' hemelfchen glans verfpreidde; wanneer gij hem alle zijne pogingen infpannen zaagt, om, op de aankondiging van zijn' Geneesheer, dat nu haast zijn geluk volkomen zou zijn, nog éénmaal die vervoering door woorden uit te drukken; wranneer E 2 hij  68 LOFREDEN hij na dien tijd flechts nu en dan nog ftom den één' en anderen de handen drukte , of met een' hemelfehen lach toewenkte, en zich vervolgens geheel' ftil tot fterven nederlegde; wanneer gij hem, zonder de minfte tekenen van benaauwdheid, zonder de geringde trekking, zoo zachtkens zaagt heenen fluimeren, dat gij, nog lange na zijn ontflaapen, in het onzekere bleeft, of zijne groote ziel hare woonftede reeds verlaten had : zeg , verdween toen niet geheel uit uwe oogen alle akeligheid des doods; voeldet gij toen niet fterker, dan immer, het vermogen der deugd, de kracht der godsvrucht; misgundet gij hem toen nog één oogenblik zijn vervroegd geluk, waar van uwe zwakke liefde hem te voren gepoogd had te rug te roepen? . . . Ik heb u Hechts eene doode fchets van de grootheid van schultens gegeven, Toehoorers! en gij verlangdet een levendig beeld; maar ik heb gedaan, wat ik kon; en ik heb voor mij zeiven ten minften die voldoening, dat ik waarheid gefproken, en, bij iedere uitdrukking, aan daden en gebeurenisfen gedacht heb, van welker zekerheid ik overtuigd was. Wij hebben nu tien  op H. A. SCHULTENS. 69 tien maanden zijn gemis gevoeld, en de tijd, die gerekend wordt alles uit te flijten, zal weinig vermogen , om dat gevoel te verftompen. Maar onze eerbied, waar mede wij zijne grootheid aanftaaren, zal en moet langer duuren, dan de tijd zelf. Alles, wat wij in hem bewonderd, wat wij in hem bemind hebben , blijft , en zal eeuwig blijven, in de zielen van zijne verëerers , in de gewrochten van zijne grootheid, in de daden van zijne navolgers: en, wanneer wij éénmaal, door de overdenking van het geen hij was, hem gelijker zullen geworden zijn , dan eerst zullen wij eikanderen over hem onder houden kunnen, gelijk hij verdient. E 3 AA N-  AANTEKENINGEN. ( O Men v'ndt reeds een kort levensbericht van onzen schultens in het Mengelwerk van de Vaderlandfcht Bibliotheek, Deel V, Na. 12, bl. 546— 55 j. Ondértusfehen zal men ook hier niet ongaarne de voornaamfle bijzonderheden van zijn leven, die in de Lotreden zelve niet vermeld konden worden , aangetekend vinden. Van zijn gedacht behoef ik weinig te zeggen; het is door geheel Europa beroemd. Van het leven en de fcBriften van zijn' Grootvader al bert schulth'Ns heeft e. l. vriemoet eeu vrij volledig bericht gegeven, Jthen. Fripac. p. 761—771. Uit het eerfte huwelijk van dezen, met elisabeth dozij, werd jan jacob schultens geboren, die van 1744 tot 1749 het Hoogleeraars • ambt in de Godgeleerdheid te Herborn bekleedde, en aldaar in den echt trad met si> IANNA amalia schramm, dochter Van johannes HENRieus schramm, wiens Coittmentarius in Epist. ad Uturn uitgegeven is te Leijden, 1753, in 410. jan jacob werd'in 1749, tot Iloogleeraar in de Godgeleerd, beid en Oosterfche taaien, naar Leijden beroepen; en onze kenrh: al bert s CHULTENs,die den I 5den Februarij van hetzelfde jaar het eerfte levenslicht aanfehouwde, was naauwlijks een half jaar oud, toen hij, uit zijne ge. boorteplaats Herborn , met zijne Ouders naar Leijden verhuisde. Van de eerfte beginzelen zijner letteroefeningen is in de Redevoering zelve genoeg gezegd ; in den verderen loop van dezelven las hij met everhar 0 schkidius, , die een paar jaaren in het huis van jan jacob scautr t&-ns woonde, verfcheidea Arabifche Schrijvers door. Toen  AANTEKENINGEN. 7» Toen scheidius tot Hoog'eerrar te Harderwijk beroepen werd, ging de jonge schultens met hem derwaarts, bleef nog twee jaaren bij hem, en keerde toen weder naar Leijden te rug. Den i 2den September 1772, fttf) hij van Hellevoetspui! naar Engeland over. Na eenigen tijd te Londen doorgebragt te hebben, kwam hij den loden Oftober te Oxford; en werd aldaar, na het doen dér gewoone eeden, als Gentleman Commoner, in Wad.' ham 's College aangenomen , als lid van de Univerfiteït ingefchreven, en tot het gebruik der Bibliotheek toegelaten. Den 9den Januari] des volgende* jaars vertrok hij weder m>ar London, en den od^n Maart van daar naar Cambridge. Hij bleef aldaar veertien dagen, en doorzocht op de Bibliotheek de Oosterfche handfehriften, met oogmerk, om 'er het een of ander belangrijk ftuk af te fchrij. ven-, maar hij vond 'er niets van het allermmfte belang, dat te Leijden niet was. Echter had hier de ontdekking van zekere raisftelling in den Catalogus, en de opgave van den regten titul van een Arabisch M. S. voor hem dit gevolg, dat men hem, onder belofte van eene goede beloonüig , het vervaardigen van eeu' nieuwen Catalogus wilde opdraagen. Doch, daar zijne onhandigheden hem niet toelieten , zich zoo lang in Cambridge op te houden, floeg hij dit af; fehoon hij zich tevens niet ongenegen verklaarde, om den korten tijd van zijn verblijf aldaar te befteeden tot het opgeven van die tituls, die geheel waren overgeflagen , of gebrekkig ter neérgefteld. Deze voorflag met blijdfehap aangenomen zijnde , vulde hij, in die weinige dagen, 50 a 60 M. S. S. in den Catalogus in, waar van de tituls meest ontboen, tenvïji zommige anE 4 i*  AANTEKENINGEN. deren zeer verkeerd gefield uaren. De Opzichters der Biblioiheek rekenden zich daar vjor met recht ten hoogden aan hem verplicht; en de Bisfchop van Carlisle bood hem eene billijke belooning voor dezen arbeid aan, waar voor hij echter beleefdelijk bedankte. Na tusfehen beiden nog vier of vijf dagen te London vertoefd te hebben, keerde hij den 29^ Maart naar Oxford te rug. Hier bragt hij Tiog eenigen tijd op de Bibliotheek door, en maakte voor zich verfcheiden uittrekzels uit de beste Handfchriften, als uit r. tancuum's uitmuntende verklaringen van zommige boeken van het O. T.; uit de Historie der Arabieren van ebn kethir; uit navagius-, enz. Den 20-(len Aprii nog;lla?.;s een keer naar Lgndm gedaan^ ffl aldaar tijding bekomen hebbende, dat hij den 4 den Majte Oxford tot Master of Arts bij diploma vei heven was, ging hij den 6den nog ééns derwaarts , om van zijné* ▼tienden affcheid te nemen ; en begaf zich omtrent het midden dier maand op zijne terugreize naar Holland. De Heer van rhoon, toen Curator der Leijdfche Academie , en een zeer ijverig bevorderaar van waare geleerdheid, had een plan, om hem, na zijne terugkomst uit Engeland, op 's Lands kosten, ten voordeele der Ooster. fche letteren, naar Frank, ijk, Italië, en Spanje te laaten reizen. Om welke redenen dit achtergebleven is, kan ik niet zeggen ; misfehien wel, om zijne kort daar op gc. volgde verkiezing tot Hoogleeraar te Awfteldam ; waar hij reeds den i8de» Augustus i77z beroepen werd. en den I5denNovember zijn, post aaimardde> ^ December 1778, fielden Curatoren der Leijdfche Hoogefchool hem tot Hoogleeraar der Oosterfche taaien en Jood- fchc  AANTEKENINGEN. 73 fche oudheden, en tot Interpres legati Wanteriani aan; en hij hield zijne lmreê-redevoering den i"> Maart 1779. Den ioden April 1774» huwde hi; zich aan jongvrouwe catïarika elisabeth de sitter , die, thands zijne weduwe, met drie zoons en twee dochters, zijnen dood betreurt. Na eenige voorafgaande ongefteldheden, die hij telkens fcheen overwonnen te hebben, werd hij, den 24ften November 1792, door eene kwaadaardige zinkingskoorts aangetast , waar uit eene borstziekte overbleef, die, fehoon men in het eerst nog van tijd tot tijd op zijn volkomen herftel hoopte, echter naderhand deze hoop geheel verijdeld^ Hij ontiliep den I2den Augustus I7P3. (2) Onder anderen door j. d. m ich a ëLi s, in zijne Overweeging der middelen , waar van men zich bedient, tm de Hebreeuw fche taal, welker gebruik ititgeftorven is, re gt te verft aan, §. 55, en verv. (3) Orat. de ingenio Arabum, habita, quum wagis* tratum Academicum deponeret, L. B. 1788. (4) Jan jacob schultens werd door den last van zijn' driedubbelen post, en vooral door de rampzalige godgeleerde gefchiilen, waar in men den beminnelijken man kunftiglijk had weeten in te wikkelen, en die een aanmerkelijk gedeelte van zijn leven wegnamen, van het uitgeven van Arabifche Schrijvers afgehouden. Hij was ondertusfehen een man van eene diepe en veelvuldige geleerdheid} en hij. had veel meer Arabifche boeken ge- E 5 I«-  ,74 AANTEKENINGEN. lezen , dan albert schultens zelf. Zijne aantekeningen op den rand van zijn' Colius bewijzen dit overvloedig; en zijn zoon heeft hem reeds openli k dit getuigenis gegeven,in zijne aankondiging van de uitgave van Mddani, waar hij aldus van hem fchrijft: „ etfi per curarum multitudinem, aliarumque rerum, prajfertim Iheologicarum , occupationes, famam non potuit libris fcribendis pofteritati commendare, ingenio tarnen ac multiplici eruditione praftitit inter fuos; in Arabicorum autem librorum leftione paternam diligentiam non tantum Kquavit , fed longe inultumque fuperavit." fjj) Uit de aanmerkingen, dooi de schultenssen gefchreven, op den rand der door hun gebruikte exemplaren yan de voornaamite Griekfche en Latijnfche Schrijvers , blijkt genoegzaam, hoe veelvuldig en met hoe veel fmaak zij hier in arbeidden. Veele van deze exemplaren zijn in de Bibliotheek van h. a. schultens, die eerlang verkocht zal worden, voor handen. Maar vooral yerdienen hier genoemd te worden hunne doorfchooten •xemplaren van het woordenboek van scapula, die "oor de zoons van schultens bewaard worden, en die, van vooren tot achteren met voorbeeiden uit allerleis zoorten van fchrijvers befchreven zi;'nde, bewijzen, dat zij bijna geen één Grieksch boek ongeleezen lieten. Voorts kan ik niet nalaten hier de volgende plaats bij te voegen, uit de Oratie van h. a. schultens, de Studio helg»* rum in Liferis Arabicis cxcolendis i^die hij bij de aanvaarding zijner posten te Leijden hield) p. 40-43; „ Unmn non pcsfurn, quin vobis de alezrto schultens 10 com-  AANTEKENINGEN. 75 cornmemorem , & maxime ad imitandum proponam. Jun. gebat ille Gracas literas & Latinas cum literis Orientalibus, nee fine illis ad tantam in his laudein eum umquam perventurum fuifle, ego quidem certum habeo atque perfuafum. Nam fï refte ftatuunt, quotquot funt intelli. gentes elegunioris doftrina; magiftri, Giïecas Latinasque literas ita ad humanitatis difciplinam pertinere, ut potiorem ejus partem abfolvant; fi porro retfe judicant, eara ene humanitatis difciplina: vim , ut omnium rerum pulcrarum gufium quemdam afferat & intelligentiam ; quid magis schultensio prcfuifle exiftimetis ad expoliendam, quam a natura acceperac, venufie eleganterque fen. tiendi ac judicandi facultatem ? Habitabat ille in Poëtis Gra;cis, nominatira in hom ero, pinda ro, & Tragicis, quos videret elatiori dicendi genere propius ad Orientales fuos accedere. Putatisne, fine hoe prafidio eum tam feliciter verfaturum fuiiTe , in fublimioribus , eoque magis reconditis , Sacrorum Poëtarum fenfibus eruendis atque explicandis? Contriverat quoque fcriptores Latinos, cum ut bene dicendi fcribendique hab^tum fibi compararet, tum ut, omni aflequenda hujus fèrmonis copia, promtam haberet paratamque facultatem Orientales diftiones fic transferendi, ut nihil periret de earum vi atque efEcacia. Quamobrem in intimos penetrabat ejus lingua; recefTus ; perreptabat veteres Grammaticbs, & Scriptores quosque antiquiffimos, ut talibus etiam fubfidiis adjuvaretur ad pervefiigandas notionum primarum & derivatarum varias flexiones , & O. O. linguarmn rarionem Asalfegfeam certius confiituendam. Non aliam viam togrefl] funt qui- cunque in hoe genere prajititerunt. Ad hanc ipfam fiepius Vos  -ff AANTEKENINGEN. vos adhortantem recordamini joannem jacob vu schultens ium." Hoe veel lichc albert schul. t i'. n s aan verfcheiden plaatzen der verhevenfte Griekfche Dichteren toegebragt hebbe, weeten allen, die zijne werken kennen. Hij heet daarom bij valckenaek(/W»s;. »« Eurip. Hippol. p. 191. 2. B.) felkiflimus ille Graat' rum quoque Poëtaruit interpres. (6) Gedurende zijn verblijf te Harderwijk hoorde hij Ook hermannus tollius, en meinardus t ij- 11 eman. Onder den laatstgenoemden verdedigde hij, den 5den Maart 1766, eenige uitgewerkte The/es Philologica, (7) Ruhnkenius, in Elog. Hemfterk. p. 2 8-3 o: „ Quam vero confuetudinem ïpfe tri legendo tenuerat, ut a veterriino quoque fcriptore gradum faceret ad eum, qui yroximus efiet state, eandem aliis etiam atque etiam coinmendabat. &c." (8) Socrates apud platonem, in Phadro , circa finem. Ruhnkenius getuigt hetzelfde van hemsterhuis, in Elog. p. 19. (9) Anthologia Sententiarum Arabicarum, cum fchoHii zamachsjap.11. EdiHit, vertit, & illultravit hln- uicüs albe rt u s schultens. L. B. I772. 4°. flo) MicHAëLis, Oriënt, und Exeg. Uibl., IV Th., f. 132—141. De groote jones , fchreef aan schultens, over zijne Nawèbig , het volgende: » J'ai  AANTEKENINGEN. 77 „ J'ai recu, Monfieur, 1'ouvrage, que vous m'avez fait 1'honneur de m'envoier, par lequel il eft aifé de s'appercevoir, que vous avez fait m grand progres dans la litérature Oriëntale. Les Sentences, que vous avez illuf. trées par de favantes notes, me paroiffent, pour la plüpart, trés élégantes; elles font écrites tout a fait dans le gout des anciens poëtes Arabes. &c." Ik kon Iterker loffpraken van anderen aanvoeren, maar dit getuigenis van een' man, die buiten twijfel door niemand, in gantsch Europa, in kennis van het Arabisch geëvenaard , of in fmaak overtroffen wordt, zal genoeg de waarde van dezen jeugdigen arbeid van schultens verheffen. 0 0 Orat. de fintbus Literarum O. O. proferendis, publice dicta in illuftri Atheua:o Amftelaidamenfi, cum ordinariam Lingg. & Antt. O. O. profeflïonem aufpicaretur, Ainfi:. 1774» P* I9~23 : adde Specimen Proverbiorum weidanii, ex verfione Pocockiava, quod schuiten. sius edidit Londini, A. 1773 » in prsf. p. IV, feqq. (ü) Orat. de ingenio Arabum, p. 29. (13) Hij werd naderhand door zijne veelvuldige ambt*» bezigheden gedrongen, de beoefening dezer taaie een* geruimen tijd te ftaaken; maar hij had hier groot leedwezen van , en de liefde voor dezelve, die jones hem inga-, boezemd had., werd nooit bij hem uitgebluscht. In 1777 fchreef hij aan dezen zijnen boezemvriend: — „ jacent, quod vebementer doleo, liter* Perfica: , molles illa? & elegantes, quarum addifcendarum tu me tanra cupiditate in-  79 AANTEKENINGEN. incendïfii, ut, quidquid evenerit , fi niodo vivam & valeam, certum fit deiiberatumque, raro apud nos exetnplo, totum me illis tradere:" en, in 1781, aan hoek, Profesfor teWeenen: — Ego quidem, cum ad iJeificas literas adduétus eflkin a jonesio, cum quo in Anglia familiariter verfaliar , poftquam primum in Gymnafium Amftelodamenfe, deinde in hanc Academiam docendi caufa vocatus eflem, debui illud ftudium intermittere ob multitudinem aliarum occupationum , quibus hic terrarum, inftituto valde incommodo, Profeflores Linguarum O. O. obruuntur. Itaque Perfica tantifper fepofui, mox retractanda, ubi, majore docendi ufa, plus temporis Jucratu» fuero, quod ad ea impendere posfnu. " En hij heeft naderhand ooit tijdperken gehad, waar in hij zich met veel ijver op het Perfisch toelegde. In het Turksch moest hij, na dat liïj te Leijden beroepen was, van tijd tot tijd arbeiden , als Tolk van de brieven , welken onze Regeering, van die van Tripoli, Tunis en Algiers, gewoon is te ontvangen. (14) Master of Arts bij diploma. Dit laatfie bijvoegzel onderfcheidt dezen titul aanmerkelijk van dien van Master of Arts. De Univerfiteit van Oxford kan nooit aan iemand eene grootere eer bewijzen, en zij verleent dezelve nimmer dan in iemands afwezigheid * waarom schultens ook, ten tijde der raadpleegingen over dit onderwerp, zich voor eenige dagen naar London begaf. Het Diploma, dat hij bij deze geleegenheid ontving, luidt aldus: Canceliarius, Magifiri & Schofares Univerfitatis Oxo- nien-  AANTEKENINGEN. 79 nienfis omnibus, ad quos prafentes litera: pervenerunt, falutem in Domino fempiteruam. Cum eum in finem gradus Academici a majoribus nottris inflituti fuerinc, ut viri de literis praeciare meriti publicam quandam & honorificam eruditionis fua; commendationem confequerentur , cumque vir ornatiflimus henricus albertus schultens 0lcmen Patris jam dudum Avique iludiis' per totum fere literatum orbem notum & celebratum) Mufarum orientalium eodem, quo ipfi prius arferunt, amore perduclus, bas fedes adierit , ut pretiofiffimos Cibliotheca; Bodlejana; ihefauros non admiraretnr foium, fed recluderet, & in univerfa; Ltterarum Reipublicse ufus communes proferret: Nos , quo eximios hos erudiiiffimi Horpitis labores foveamus fimul, & remuneremus, eundcm henricum albertum schultens, & ibis & avornm meritis infignem, in folenni Doetorum & IVlagiftiorum Senatu, Magiftrum in Artibus conftituimus & renunciavimus: eum que , virtute prafentis Diplomatis, iingulis privilegiis & honoribus, ad iftum gradura pertinentibus, frui & gaudere volumus. In cujus teftimonium commune Univerfitatis figiilum prEefentibus apponi fecimus. Datum in domo noftra convocationis quarto die menfis Maji, Anno Domini miilefuno feptingentefimo feptuagefimo tertio. I L. 5. J \ / Ik  to AANTEKENINGEN. Ik kan niet nalaaten, ten bewijze van de groote achting, die men hem in Engeiand toedroeg, hier nog een fluk van een' brief te plaatzen, dien de beroemde whiTe (naderhand bont's opvolger als Profesfor in het Arabisch) aan zijn' Vader fchreef: „ It is abfolutely impollible for any one, to be more generally refpefted, than Mr. schultens is in this place, or indeed to be more deferving of it. His abilities, his amiable difpofition , and polite behaviour recommend him ftrongly to all thofe among us, who know him oniy by reputation, and endear him to all, who are perfonally acquainted with him. From what I myfelf have obferved, Mr. Profeflbr! I dare venture to prophefy, your fon will one day make a confpicuous flgure in Europe , and raife himfelf to as great an éminence in the Republic of letters, as his Father and Grandfather have dong before him. A higher degree either of skill or reputation, it will not perhaps be poffible for him to attain, I fpeak the more feelingly on this fubjeft, as I have receaved fo much pleafure as well as profit from Mr. scHuf,iens 's good company , and as I fear we muft now fo foon lofe him:" enz. (15) Dr. morton, Interpre: M. S. S. TORUMaan het Mufeum te London, bood aan schultens zijne dienden aan, om hem aan zijnen Asfi(lent, die oud en zwak was, na deszelfs dood te doen opvolgen, en hij wilde dan zelfs in het vervolg zijne eigene post op hein overdraagen. Andere van zijne vrienden zeiden hem aanzienlijke bevorderingen toe, indien hij zich tot den geestelijken ftand wilde begeven. Maar eene profesfie in het  AANTEKENINGEN. 81 het Arabisch, welke hij in dat land, waar hij zoo veele edelmoedige vrienden had, gaarne zou aangenomen hebben, konden zij hem, hoe vuurig zij het ook wenschten, niet bezorgen, dewijl de inrichtingen der Univerfiteiten dit onmogelijk maakten. (16) Behalven de reeds genoemde ftukken, werd ten dien einde door hem uitgegeven Pars verfionis Arabicae libri Colailah wa Dimnah , five fabularum bidpai, lofophi 'Mi; L. B. 1786. 40. (17) Men zie, b. v. g r a b n e r 's Brieven ever d* Nederlanden, Tweede Stuk, bl. 401. (18) Ik zal hier flechts de twee volgende Stukken noemen: Eccleftaftes, Philologice & Critice illufirattts a jo. henk. van der palm, quem libellum tamquant Specimen Academicum , prafide henrico alberto schultens, publico examini commijit, L. B. 1784: en Threni Jeremi Fed^e Defcriptio /Egypti, uitgegeven door mi chablis, in het begin van welke beoordeeling hij een beknopt overzicht van de historie der letteren bij de Arabieren geeft: voorts, part. 3, pag. 121 —131, kortere beoordeelingen van sal, glassii I'hilologia facia his temporibus accommodata a j o. a u g. dathio -— van j 0. chr. fried. schülzii Lexicon & Commentarius Sermonis Hebraici £? Chaldaici — en van j 0. van voorst Differtatio Philologica de notabili correctiotmm Maferethicarum genere. Alle deze beoordeelingen munten ook uit in zuiverheid van taal, en bevalligheid van ftij!. (21) Aan schnurrer fchreef hij den 29rten Febr. 1788, toen deze hem eenige van zijne Verhandelingen ten gefchenke gezonden hadt: „ Libellos tuos, dofte & utiliter fcriptos, ego pro exemplis refte & probabilis in. terpretationis habere foleo. Noli autem exiftimare , mi scunurrere! h«c a me dici urbanitatis caufa , fiquidem moris redenen, waarom men in zijnen tijd de Bijbelfche Oordeelkunde bijna algemeen verachtte en verwaarloosde, en de oorzaken, die haar naderhand meer deeden achten en beoefenen, zijn zeer juist opgegeven in de uitmuntende Redevoering van n. o. schrobdee, ie eau/is Criticae, qua in facro V. T. Codke exercetur , conlemtae antehac & negleSae, nunc autem in prelb haUtae, diligcnlerijue ekeuU Hei Gron. 1787. 8vo. F 3  U AANTEKENINGEN. moris efl: laudare accepta munera. Equidem pro eo, quem profiteor, animi candore , vere dico, quod fentio, &, fi laudare nequeo, tacere malo, quara laudem mentiri. Tu igitur mihi crede, fincere affirmanti, quidquid a te proficifcitur, praclarum efle, & ad Philologia; facra» incrementa egregie comparatum. Atque idem judicium cum ab alils, me Ion ge peritioribus, veluti a schrobder o nofiro, viro omnium principe, experiaris, quidni profers tuam doétrinam in ampliora fpatia? Nam libelli ifti Academici neque in multorum, prafertim exterorum, jnanus veniunr, neque habent fere auftoritatis opinionem. Qijam vellem, multi ex veftratibus, qui, dum boni interpretes, & praclari Critici videri volunt, miram produnt ipfius adeo Grammatices infcitiam, a te difcerent modeftiores efle, & viciflim in te transfunderent aliquid de fua fcribendi fiducia, & sroAoypaCftej ftudio. Atque eandem ego modeftia: reprehenfionem arnoldo meo paratam habeo. Profefto, prater vos ambo, novi neminem in Germania, cujus Exegetici & Critici labores , ftabiliore fundameuto innixi, Hebraicis literis magis profint. Ridebis forte , fed condonabis, in alberti schultensii nepote , ardentius schultensianismi tuendi ftudium; largieris tarnen ,'vanum efle atque irritum interpretandi laborem , nifi hinc inchoëtur; & mecum dolebis, tam paucos efle, qui hanc viam incant. Sed nimirum afpera efl ac falebrofa, qualia funt deferta Arabia? loca. Et, fi diu elaboraveris , crefcunt identidem difRcultates &c molefiias. Trita illa via, per quam audacler iucedas, &, quidquid impediat, enfe critico amoveas , jucundior eft, & citius fert ad mirificam eruditionis ofteutadonem &c." En aan WHI»  AANTEKENINGEN. 87 white fchreeflnj, den ioden Junij 1790 , van de Duitfchers fprekende: „ In paucis omnino eminet schnurrbrus mus, quo vix meliorem interpreten! novi , five fpeftem ad Grammatica; doétrina; ubertatcm, five ad Critici ingenii acumen & judicandi prudentiam." Men vergelijke vooral de Voorreden, die schultens fchreef voor een boekjen van arnoldi, dat , op zijn aanraaden, door c. f. nagel, uit bet Hoogduitsch, in het Latijn vertaald is, naaraelijk zijne Obfervationes ad quadam loca. Proverbiorum Salomonis, uitgegeven te Leijden, 1783, in 8vo. (22) Vooral was hij zeer ervaren in de Historie der letterkunde bij de Arabieren , waar van niet alleen de boven reeds aangehaalde beoordeeling van abulfedi's /Egypten , maar ook de nieuwfte uitgave van herbelot's Bibiiotheque Oriëntale ('s Hage 1777, 4 deelen in gr. 40.) getuigen kan. Schultens voegde bij deza uitgave verfcheiden Vermeerderingen, niet alleen van r e 1 s k e , maar ook van hem zeiven : doch hij had het opzicht niet over de geheele uitgave , welker inrichting hem in tegendeel zeer mishaagde. Hij heeft dit wel reeds zelf openlijk te kennen gegeven, in de Voorreden voor zijne Bijvoegzelen: maar hij laat 'er zich bepaalder over uit, in een' brief aan Prof. hoek te Weenen, gefchreven, 28 Junij 1781, waar van ik hier een uittrekzel mededeelen zal: „ Occupatus fum in deleébu nota-um quarumdam, ad hiftoriam Arabum literariam fpeéto.ntium , quas reiskius ad Bibliothecam Oriëntalem herbeloti adfcripferat, et quas, tanquam fupplementum ad novam huF 4 jus  88 AANTEKENINGEN. jus Bibliotheek editionem, qua; Haga; Comitura curatur, adjiciam, cum paucis etiam annotationibus meis. Sed exiguus eft ille labor, nee magni adeo ponderis. Puto, omnia, qua; a me adjicientur, forte 10 aut 12 foliis comprehenfum iri. Quod ideo moneo, & monebo etiam publice, quoniam deprehendi , apud nonnullos exteros de tomo IV hujus operis, qui varias accelïïones ad Bibliothecam herbeloti complefticur , ftepius fic judicari, plura, qua; quidem uKKorp:u fint , pravo deleétu illue congefta efle, & mihi pravum hunc delectum deberi. Ut prius veriiTimuin efle judico, ita polterius vehementer nego. Mihi cum totius operis evulgatione nihil quidquam commu. ne eft, nifi quod ea, de quibus fcripfi , fupplementa, ex reiskii chartis colleaa, digerere , in ordinem redigere, nonnulla de meis addere haud detreftaverim. Quod fi mei res fuiflet arbitrii , ego, antequam opus recuderetur , a vobis petiiflem ufum illarum annotationum, quas editores Anthologie Perfica in prafatione monuerunt, a guljk. do fcriptas in Bibliotheca Csfarea fervari , quippe ex jllis non dubitem , quin majora commoda in publicum redundarent, quam ex iis, quibus hsec editio nune magis onerata eft, quam ornata," (23) Toen schultens zijne eerfte Redevoering te leijden hield, bevond zich toevallig onder zijne Toehoorers een reizend Duitsch geleerde, die in een' brief aan een' vriend (geplaatst in het Deutfche Mufèum, 1779, Erfter Band, Maij, f. 404, 405) van het geen hij gehoord had verfiag deed. In dit verflag fpreekt hij niet alleen met bewondering van de Redevoering zelve, maar ook  AANTEKENINGEN. 89 ook van de wijze, waar op dezelve uitgevoerd was. „ Toen de Redenaar (zegt hij) op de melding van zijn1 „ Vader kwam (eenen, in de daad, ook in de verkeering „ voortreflijken man, dien ik voorleden jaar leerde ken„ nen) was hij zoo geroerd , dat het gantfche Audito„ rium met hem bewogen werd. Zoo goed fchilderde hij „ zijn' Vader, en zoo hartelijk beklaagde hij zich over „ zijn verlies. Hij declameerde in het geheel zoo uit» „ muntend, dat ik in Duitschland althands nog geen' Pro„ fesför gevonden heb, die hem daar in evenaart. Zijne „ bevallige geftalte en gedaante komen hem daar bij zeer „ te ftade. Blijft de man in het leven , dan zal hij, ,, zoo als zelfs de vrienden van zijn' Vader voorfpellen, „ grooter en beroemder worden , dan deze." •■ De vrouwen , die , zoo als hij zich zeer gepast uitdrukt , „ von der Orgel herab der Rede zufahen," waren ook zijne aandacht niet ontglipt. (24) Graener heeft deze eigenfchap van onze Geleerden zeer wel opgemerkt, en hij doet hun deswegent volkomen recht: „ In de Nederlanden , (zegt hij) wordt, naar evenredigheid, minder gefchreven en gedrukt , dan in Engeland, Frankrijk en Duitschland. -— Deze geringe bezigheid der drukpersfe is in geenen deele te wijten aan eenig onvermogen der Nederlandfche geleerden, om den post van auteur op zich te neemen ; maar ontftaat uit verfcheiden andere oorzaaken. Want, in de eerfte plaats, is de fchrijfzuchc in de Nederlanden nog op verre na zo aanftekend niet, als in de evengenoemde landen. Ik ken hier verfcheiden uitmuntende vernuften en doorkneede geleerden , die weinig of geheel niets laaten drukken; waar F 5 te-  pa AANTEKENINGEN. tegen ieder jonge voedftetling der Zanggodinnen in Duitsch* land, zo dra hij flechts een paar acadetmfche lesfen aangehoord heeft, terftond zijne zo onlangs opgeöaane wijs» beid , onder een nieuwmodisch uithangbord , terltond_ wederom wil uitkraamen. in de tweede plaats, worden de Nederlandfche hooglet raars op de hooge ichooien niet door gelijke raazende begeerte aangedrongen , a's onze Hoogdnit'che academisten, om hunne lesfen en voorlezingen volftrekt in druk te willen zien , enz." Brieven over de Nederlanden, Tweede iT.uk, bl. 406 — 408. — Ik heb voorts niet nodig hier eene volledige lijst in te lasfehen van alle de fchriften , door schultens uitgegeven, daar ik, reeds in voorgaande aantekeningen, dezelven allen, bij gefchikte gelegenheden, genoemd heb; uitgezonderd alleen zijne vertaling van het boekjen van eichhorn. over de letterkundige verdienflen van mi* chaêlis, uitgegeven te Leijden 1791. in gr. óJ. — Ik wil hier liever nog met een woord melding maken van den ijver en de edelmoedigheid, waar mede hij de uitgave van geleerde werken van anderen bevorderde, en een ieder, die iets in zi,n vak ondernemen wilde, niet alleen met raad en onderwijs voorlichtte , maar ook met de kosibaaifte bijdragen uit zijn' rijken voorraad befchonk. Die kunnen niet alleen zijne Hollandfche leerlingen en vrienden getuigen, maar ook verfcheiden vreemdelingen, als de Spaanfche Conful ignace d'asso, le blanc, eikck , en VL-rfcheiden anderen. De brieven, die hij aan hoepfner fchreef, toen deze eene nieuwe uitgnve ■van het lexicon van golius ondtrneman wilde, zijn zeer belangrijk. en verdienden uitgegeven te worden , om ter voorlichtinge te dienen van hun, die zich in het vervolg  AANTEKENINGEN. volg aan dezen zoo nuttigen, zoo dikwijls reeds ondernomen , en zoo dikwijls geftaakten arbeid mogten willen overgeven. Hij gaf hem zeer wijzen raad , betreffende de gefchiktfte manier van dit ontwerp uit te voeren, en beloofde hem, indien hij op dezen voet het werk ondernemen wilde , zeer aanzienlijke vermeerderingen op goli u s, zoo uit zijn' eigen voorraad, als uit dien van zijn' Vader en Grootvader. C-5~) Zoo fchrijft hij in zekeren brief aan schnur» rer: „ Ipfe quid fufcepturus firn prorfus nefcio. Sum enim veluti in bivio collocatus inter Arabicas literas & Hebraicas. Illa; mihi inprimis in deliciis funt. Ad has maxime irnpellit muneris ratio, & difcipulorum commodis inferviendi neceffitas. Hase igitur ratio fi vincat, Belgicam V. T. verfionem edere conftitui, etfi pravideo , lu&andutn fore cum difficultatibus , quales vos , in tanta fentiendi fcribendique libertate, ne quidem animo fïngitis." (26) Hij had reeds zeer-vroeg het voornemen opgevat, om den geheelen hariri uit te geven. Toen hij zich in Engeland bevond, had jones 'er hem ten fterkften toe aangezet. In Maij 1777 echter ffhreef hij aan dezon, dat de volvoering van dit voornemen vertraagd was, door de onzekerheid, waar in men hem gebragt had, of hij, volgens zijn eerfte ontwerp, alleen den Arabifchen text zou geven, naar de beste handfehriften verbeterd, met de onuitgegeven Latijnfche vertaling van zijn' Grootvader, dan of hij'er nog daarenboven uittrekzels uit de fcholiën van t e b r i z i en andere Grammatici, en zijne eigen aanaieikiugeii bij zou voegen. Het laatfte ried men hem zeer  <5s AANTEKENINGEN. zeer Merk aan, maar om dit wel te doen werd meer tijd vereischt, dan hij toen overig had. Het werk bleef dus liggen tot 1781, wanneer hij befloten had , zijn eerfte ontwerp te volgen ; want toen fchreef hij aan hoek: „ Ego omnes haririi Dijfertationes , five Conffus, quorun. fex priores Avus meus edidit, reliquos Latine verfos reliquït, in lucem emittere conftitui; eumque librum hoe ipfo anno prado fubjiciam. " Doch ook dit befluit is or.volvoerd gebleven, waarfchiinlijk door de moeilijkheid, om voor zulk een werk een' uitgever te vinden, eene zwaarigheid , die den voorfpoedigen voortgang der Arabifche letterkunde, tot heden toe, geftremd', en ons van een aantal werken, die ter uitgave gereed lagen, tot dus verre beroofd heeft. Men vergelijke , het geen schultens zelf hier van zegt, Orat. de Eelgarum Studio, in titt. Arab. excokndis, p. 7-9. C* 7) J* d e bosch, Prijsverhandeling over de ver. eischten in eene Lofreden, in de werken van de Maatschappij der Nederlandfche Letterkunde te Leijden, V Deel, bl. 144, 217. (28) De naam van dezen uitmuntenden jongeling moet hier uitdrukkelijk genoemd worden. Het is jacob fredrik serrurier. Toen hij in het voorleden jaar, na het volbrengen zijner Studiën te Leijden, zich naar Zwitferland begaf, en zijn' meester en vriend, zonder eenige hoop, van hem op aarde immer weêr te zullen ontmoeten, verhaten moest; fchreef schultens, reeds op zijn fterfbed liggende, in zijne vriendenrol: Wij zul-  AANTEKENINGEN. 93 nullen eikanderen wederzien. Gelukkig de leerling , aan wien zulk een meester zulk een affcheid geeft! (29) Thomas, Eloge de Sullij, p. 291. (30) Eerst aan iacobus weldijk, thands Predikant in de bedijkte Schermer, en toen aan casper johann wünckebach, thands Rector te Franeker. De naamen van deze edele menfchen moesten hier ook niet verzwegen worden. Zij toonen, in hun geheele gedrag , en in het bijzonder in de waarneming hunner posten, hoe volkomen zij het onbepaald vertrouwen van schultens verdienden, en hoe heilrijk zijne verkeering voor hun was. Zij ontvingen van hem het getuigenis, dat zij zeer veel bijgedragen hadden, ter venneerderinge van de gelukzaligheden zijns levens; en zij zullen wederkeerig, altijd, den weldaadigen invloed van zijne vriendfchap op hunne deugd en hun heil,met de gevoeligfte dankbaarheid, erkennen. (31) N. parad ij s, in orat. de söS-Kvatrit}. naturali, & quid ad eam conciliandam Medicina valeat, p. 15—15. De gantfche plaats, schultens betreffende , verdient uit deze voortreflijke Redevoering afgefchreven, en hier ingelascht te worden. Na van de gunftige uitwerking gefproken te hebben, die een (tillend hulpmiddel, in de laatfte dagen van schultens, op zijn geftel deed, gaat de Redenaar aldus voort: Ad nomen scuu^ i-ensii &ipfe non leviter commoveri me fentio, & moefti veftrutn omnium deieétique vultus vix ac ne vix quidem fopituni tam cari capitis defiderium indicant. Nee mirum: juftis- < fi. I