O O 4 1 L 6.   ZIEL DER SCHRIFTEN van L ü T XI E R U S. O F UITTREKZEL UIT ZIJNE WERKEN. tot kennis van zijne leere, e 2» bevordering van het waare protestantendom. UIT HET HOOCBUITSCH VERTAALD, E n met eène VOORREDE uitgegeeven, door HENDRIK VOLKERSZ,! LE.ER.4Aii DER. LUTUER.SCIIE GEMEENTE TE PURMERENDE. WAAR ACHTER GEVOEGD IS EEN ONDF.R. ZOEK, WANNEER EN DOOR WIE D 2. SIJMBO LISCHE BOEKEN AAN DE VRIJE EJJANGF.LISCHE LUTHERSC HE KERK ALLEREERST ZIJN OPGELEGD GEWORDEN. door ANTON. FRIEDRICH BUSCHING f KONINGL. PRUISS. OPPERCONSISTORISALRAAD. te AMSTERDAM, bij WESSING en van der HEY, M D c c: x cj.  J&SVS /prak tot de Joodcn, die in Hem geloofden: Indien gij lij mijne leere blijven zult, zoo zift gij mijne rechte Jongeren, en gij zult de waarheid fckennep; en de waarheid zal u vrij maaken. Joh. YUI, 31, 33,  VOORREDE. Onder alle Schriften, welken zedert de gezegende Kerkhervorming , ter bevordering van de kennis der waarheid, die tot de Godzaligheid leidt, opgefteld en in het licht gegegeeven zijn hebben de Werken van den' onfterflijken lutherus Iteeds eenen bij* zonderen voorrang gehad. Deezen voorrang Zullen zij wel altijd blijven behouden, dewijl hij zich over verfcheiden gewigtige Waarheden met zulk een fcherp en bondig oordeel, en op zulk cene krachtige wijze uitgedrukt heeft, dat hij nog tot op dit oogenblik de goedkeuring van alle verftandigen , die zelf denken , wegdraagt. De voortreflijkheid zijner Schriften kennen die geenen best, die zich geftadig in dezelven oeffenen, met zulk een' toeleg, ais billijk daar toe vereischt wordt, overeenkomftig met den aart en de hoedanigheid der waarheden, die daarin verhandeld worden. Want al wat eenige Schriften voortreflijk maakt , kan men met waarheid zeggen, dat 'er in een' hoogen trap fcij elkander gevonden wordt. Zijne Werken moogen, deels door uitvoerigheid en door i\o omftandigheden , die 'er aanleiding toe * 3 ga'  vi VOORREDE, gaven, deels om dat zij veels nu verouderde zaaken, die van weinig aangelegenheid en dus nodeloos zijn, bphelzen , door zomrnigen, die dezelven niet kennen, min gewigtig en noodzaaklijk geoordeeld worden. Men vindt 'er nochtans zo veele aanmerkenswaar, dige en belangrijke plaatfen in, die het onderwijs en den leertrant onzer tijden of verfterken , of bevorderen konnen , dat anderen , die de waarde deczer Schriften beten kenden, en in ftaat waren , om daar oven jpist te oprdeelen, het reeds voor lang dienftig geacht hebben, om die plaatfen bij elkander te verzamelen, en voor het oog van een ieder, als gedenkftpkken van den grooten Geest van luther, open te leggen. Hier aan voornamelijk is deeze Uitgave van dit Uittrekzel uit zijne Werken , betreffende zijne gezonde Geloofsleer en Kristelijke Zedekunde, als ook zijn onderwijs in andere zaaken, die nodig zijn te weeten, haaren oorfprong verfchuldigd. Wanneer een man van gezond verftand en een goeden fmaak, bezield met een fterk gevoel voor de waarheid, voorzien met kundigheden in allerleijë weetenfehappen, bedreeven in de echte regelen der Uitlegkunde, weldenkende, fto.ut en onver*.  VOORREDE. vji verzaagd in het verdeedigen van waarheid,, recht en v r ij h e i d , gefterkt door ecnen arbeidzaamcn ijver, en onderfteund door oprechte , geleerde en medewerkende Vrienden — Wanneer iemand, zegge ik , in zulke omftandigheden geplaatst, als luther» eensdeels aangemoedigd, dat hij zich om zoo vcele duizende menfchen verdiend maakt, en aan den anderen kant gedrongen door de domheid en onkunde van en den ftrijd met zijne partijen , zich 'er uit allen vermoogen op toelegt, om voor den Godsdienst in alle opzigtcn nuttig te zijn ; dan heeft men buiten allen twijffel van zi jnen arbeid veel meer, dan da verbetering alleen van zijnen tijd te vcrwach' ten. Zijne Schriften zullen ecnen heftendigen heilzaamen invloed in het toekomende hebben , en de bezitting der gelukkige waarheden nog eenen zeer langen tijd bevestigen en vermeerderen. Wat het gemelde Karakter van luthkrus aanbelangt, de verftandigfte Roomschgezindc Schrijvers bekennen , dat hij een man van buitengewoone talenten was. Zij Hemmen toe, dat hem een leevendige geest, een vaardig en doordringend verftand, en eene vuurige welfpreekcndheid a!s aangeboren was. * 4 Lc,  vin VOORREDE. Lu th er mag zijne zwakke zijde gehad hebben ; hij mag zomtijds te driftig geweest zijn, en naar de zeden van zijnen tijd, tegen deezen of gcenen niet befchaafd genoeg gefchreeven hebben. Bij zijne edele en groote onderneemingen kunnen mede menschlijke driften hebben plaats gehad 5 zelfs kan zekere eigenzinnigheid en vooringenomenheid met zijn Karakter zijn vermengd geweest; maar wat mensch van zulk eene heldhaftige grootheid is geheel onberispelijk ? Hij was een mensch, en geen waar Proteftanthoudt luther voor onfeilbaar, Wie is 'er derhalven , die den grooten man niet gaarne zou willen verontfchuldigen , vooral als men in aanmerking neemt de omftandigheden van den tijd , in welken hij zich bevond. „Hij had,"zegt een beroemd Hoogleeraar onzer Kerk (*), „ met „ hardnekkige koppqp te doen, en de Kerk „ was zoo vol van vuiligheid, dat men daar „ toe een fcherp zout en fcherpe loog no?i dig had. Aanflonds in het begin ging men 3, hem op eene bittere wijze te keer, en zoo „ rasch hij flechts den aflaat op eene befchei- „ den (*) Buddeus in zijne hist. und tbeol- Einleitung in die voinehmfte ReJigions-ftreitigkeiten. S. 344.  VOORREDE. i% - V „•ien wijze in twijffel trok , gaf men hem „ alle fcheldnaamen, welken men flcchts uit„ denken kon; bij welke omftandigheden hij 3, zich zekerlijk niet belooven kon , een har-s „ den blok met een vosfenftaart te zullen „ klooven. Men maakte hem het hoofd warm, dewijl het getal zijner tegenfpreekers groot was, en de aanflagen der Papisten daarheenen beftierd werden, dat men hem als den „ ergften Ketter met zijnen aanhang te vuur „ en te zwaard vervolgen en geheel ujtroei„ jen moest. Bij welke gelegenheid hij, in* „ gevolge van zijn driftig naturel, het welk „ nochtans den gelukkigen voortgang der „ hervorming heerlijk te ftade kwam, veele j, zaaken gefchreeven heeft, welken men hem „ ten goede houden moet>indien men kriste„ lijk en onzijdig daar van wil fprceken, tc „ meer, dewijl hij van veele zaaken nader. 5, hand berouw getoond heeft." Door het goede vooroordeel echter, (zegt de Verzamelaar van deeze Uittrekzcls uit de* Werken van luther) waar mede men zich door de groote verdienfte van deezen voortreflijken man gaarne heeft laaten leiden, is men op tweeërlei afwegen geraakt. Een gedeelte van hun , die onder het Proteltanten- doin  % VOORREDE. dom leeven, hebben, zonder het zelve ge. noegzaam te beproeven en te onderzoeken, een ongegrond wantrouwen opgevat, en miskennen deswegen de rechte waarde daar van , en zouden deezen leertrant zonder de minfte zwaarigheid met menig anderen, gaarne vér, wisfelen. Anderen daar tegen, die de waart natuur , de bedoeling en den geest van *t l u. theedom niet genoeg in acht neemen, zijn zoo ftijfhoofdig geworden, dat zij hetzelve daarom in eenen gebiedenden toon opdringen. Beide ontftaat naar alle waarfchijnlijkheid daar uit, dat men hoe langs zoo meer nalaat de eigenlijke leerftellingen en begrippen onzer Geloofs- vaderen nauwkeurig gade te flaan. Wanneer derhalyen in 't kort bijéén getrokr ken wordt, het geen de eerlte en voornaam, fte der Stichters van het Proteftantendom over de gewigtigfle en belangrijkfte leeringen van den Godsdienst gezegd, gefchreeven en breeder ontwikkeld heeft, kan dit misfehien tot een middel verftrekken, om beide partijen met elkander te verzoenen — de eerften in meerder vuur te ontfteken , en de anderen tot koeler bedaardheid te brengen. En indien dergelijke verzameling met opmerkzaamheid gcleezen wordt door zulken, die voor ver- ftap.  VOORREDE. xj Handig nadenken vatbaar zijn, is het zekerlijk te hoopen, dat hun verder dooi zicht en aankleeving aan onze Geloofs-belijdcnis een zeer goede en nuttige richtftreek krijgen zal. Hij zegt verder opgemerkt te hebben, dat lv t her zich zomtijds over zekere belangrijke Geloofs-leeringen leerzaamer en bevatlijker dan anders, uitgedrukt heeft, wanneer hij bij de eene of andere gelegenheid, of bij toeval zich daar over uitliet, en zonder opfchik van woorden , zonder geleerdheid en vooraf bedachte orde, het geen ook niet nodig was , recht eigenlijk uit de volheid van zijn hart alleen fprak. Zoodanige plaatfen heeft men voornamelijk in deeze verzameling in het oog gehouden; en,dewijl door misverftand dikwijls de grootfte verdienfte verzwakt wordt, zijn hier bovendien zeer veele plaatfen ter neêrgefteld, van welken men weet, dat zij alleen door verkeerde uitleggingen gegispt worden. Het geen men den Geest van het Proteftantendora van den beginne af kwalijk geduid, en het geen naderhand deszelfs Stichters wederom het verwijt op den hals gehaald heeft, te weeten: alsof zij het gebruik der menschlijke Reden in zaaken van den Godsdienst niet be-  3tïl V O O R R E D Ê. bevorderden, maar veeleer onderdrukten efi veroordeelden , kan zekerlijk den grooten Kerkhervormer niet te laste gelegd worden. Want wanneer men met oplettendheid leest en bedaardlijk nadenkt, het geen hier -onder het Opfchrift: reden en vernuft bijeen verzameld is, en het geen éuther in zijn Bock over de Babylomfche gevangenis der Kerke deswegen breedvoeriger gezegd heeft, zal men bevinden, dat hij de Reden noch boven de Heilige Schrift, noch beneden dezelve plaatst; maar dat hij ze houdt voor een Werktuig, het welk, wanneer het wel gebruikt wordt, de keringen en beloften der H. Schrift voor godlijke waarheden erkennen moet. „ Een ieder , zegt hij in zijn Boekjen: over het vermijden van Menfchen-leer, moet 2llecn daarom gelooven , om dat het Gods woord is, en om dat hij inwendig bevindt, dat het waarheid is." Ten einde dit nu gefchicde, is het eensdeels nodig, dat de Reden zuiver en opgeklaard genoeg zij, om heC waare , en her. daar in werkende goede te ontdekken; of dat, tot zoo lang, dit woord van God een gehandhaafd gezag over de nog. minder vatbaare gemoederen hebbe: Ten anderen : dat de Heilige Schrift in haaren oor- iprong-  VOORREDE. xv file Kerk allereerst ingevoerd zijn , het welk ons toevallig onder het afdrukken van het laatfte blad in handen kwam, doch over de waarde van welks verderen inhoud wij niet verkiezen ons uittelaaten. Ook kan dit Uittrekzel uit de Werken van • luther dienen, om onze Geloofsgenooten te doen zien, wat men van zommigen ckr zweevende gefchillen in de Luthcrfche Kcik te oordeelen hebbe, en of en in hoe verre de befchuldigingen van afwijking der leere van luther fleck hoUden , of niet. Ik erinner onder allen alleen de befchuldiging, dat eenige Leeraaren de tien Geboden befchouwen als een Folkswet, alleen den Jooden gegeeven, en een zeer gebrekkig zamenjiel van Zedekunde behelzend?. Want indien men hier op fterk wil aandringen , en dit voor Ketterij doen doorgaan ; dan is luther zelf van deeze Ketterij niet vrij te fpreeken , dewijl het duidelijk blijkt, dat hij dit niet Hechts van de Wet der dienst-plegtighedcn, fchoon men zulks voorgeeft, maar van de tien Geloden geleerd heeft. — Ook monlterde hij wel degelijk deeze of geene bewijsplaatfen, uit de H. Schrift voor het een of ander leerfruk genomen, uit, zonder dat men hem ooit * * ver-  xvi VOORREDE, verdacht hield van het leerftuk zelf te ontkennen. 5, Wqnmez men (p> hij bi. 192.) met onzekere bewijzen en zwakke gronden het gehof onderfchraagt, is het een fmaad en tot een fpot der Kristenen bij zuïken, - die de taaien kundig zijn, en zij worden des ie halftarriger inde dwaaling, en houden ons geloof met goeden fchijn voor een menfchendroom. Wiens Jchuld is het nu, dat ons geloof te fchande wordt? — Alleen de uitlegging van alle de oude Vaderen, die zonder kennis der taaien de H. Schrift behandeld hebben". Indien het ons derhalven niet vrij Maat, hier in de voetfïappen van onzen grootcn Hervormer te volgen, moet inen bekennen , dat" Wij 'er verre van af zijn, van in dit fhik echt Luthersch te weezen, of dat men niet weet, wat 'er vereischt wordt, om de waarheid bondig te bewijzen en te verdeedjgen, en dq tegenpartijen te wederleggen , in een tijd s d.iar men niet m?cr gewoon is de bewijzen te têl'len , maar te wikken en te wcegen. Welke veranderingen zijn 'er niet zedert de tijden onzer Geloofsvaderen in het zamenftel der Godgetecrrdfteid voorgevallen, fchoon het dezelve waarheden zijn, welken wij thans te©» ren, die wij bij hun vinden. Maar zij waren M>* die het ijs gebroken hebben, en ons den  VOORREDE. xvh weg haanden. Hun arbeid heeft ons in Haat gefield, om verder te gaan, dan zij zelf weleer gegaan zijn. Het zou zeker de fnoodfle ondankbaarheid zijn , indien wij hen daar voor niet dankten. Maar zou het niet even zoo ondankbaar zijn, indien wij verder geen goed gebruik maakten van de gelegenheid , welke zij ons gegeeven hebben. Zij bleeven' zelf niet ftaan , bij het geen anderen voor hun gezegd hadden, maar gingen verder en volgden het licht, dat men hun ontfloken had, en waarom zouden wij dan hun voorbeeld niet moogen volgen ? Van daar, dat men veele leerilukken in een nieuw licht voorgefield en zich aan duidelijker bepaalingen gewend heeft. Van daar dat men bondiger bewijzen opgezocht en nieuwe bewijzen uitgevonden heeft. Onze bewijsfpreuken, zegt de beroemde mosheim (*) zijn meer endeels in die tijden, en veelen meer met een godvruchtig oogmerk, dan naa een zorgvuldig onderzoek en met rijpe overweeging verzameld geworden, toen de Uitlegkunde die trappen van volmaakthtid nog jiiet bereikt had , welke zij thans heeft. Men blijft (*) Kurze anweifung die Gott-es gelahrtheit veinunftig zu erlernen. S. iio. ** %  xvm VOORREDE. blijft doorgaands deeze fpreuken behouden . doch veelen bewijzen niets. En of dit niet genoeg ware, zal ik hier nog bijbrengen de rondborftige verklaaring van een' Man, wiens nagedachtenis nog onder allen in zegening en boven alle verdenking is, ik meen den in zijn, leeven verdienstlijken Leeraar der Amjlerdamfche Gemeente, jan mulder (*). „ Ik geloof, (zegt hij) en meen volkomen verzekerd ie zijn, dat het nodig is in het verhandelen $ (en mag men 'er niet bijvoegen? in het bewijzen") der godlijke waarheden naar vereisch der tijden zich. te fchikken.. — En waarom zou het ons niet vrij Jlaan te doen , wat de oude Kristelijke Kerk zelf weleer gedaan heeft. Hoe voorzichtig wisten die groote Mannen, die in die tijden bloeiden, zich niet naar perfoonen en, tijden te fchikken ?" En een weinig verder laat hij zich dus hooren (f): „ Het is waar, dat ,er — eene zeer groote verandering in het. Leergefiel van de Godgeleerdheid voorgevallen is» Men heeft de godlijke waarheden in eene gevoeglijke orde en fchikking zoeken te brengen, en in. de daad ook gebragt. Men heeft in veele leer~ jiuk- (*) In zijne Voorede voor het Kort Begrip van n« jiunnius, bl. 37, 3fr. (+) BI. 46 env.  VOORREDE. xix fl'ukken des geloofs een duidelijker inzicht gekrecgen, doordien de kennis der nodige taaien en eene vernuftige wijsgeerte, en andere nodige weetenfchappen, meer en meer toegenomen hebben onder de Godgeleerden: — Maar hoe l wat nieuws in de Godgeleerdheid! Is en valt ook daar in nog iets te doen, dat nog niet gefchied is? Ik ben waarlijk befchroomd mijne gedachten hierover te uiten. Doch het zij gewaagd. Ja zekerlijk geloof ik, dat 'er in de Godgeleerdheid nog veel gedaan kan worden. — Ik wil niet zeggen, dat men geheel nieuwe waarheden , waarvan in de H. Schrift niets te leezen is, en waarvan die nooit iets heeft geweeten-, en die echter ter zaligheid nodig wa* ren, zou konnen uitvinden. Dit wil ik zeggen: Het is niet onmogelijk, dat eenige van ouds bekende waarheden in ,t vervolg klaarer konnen voor gefield en bondiger be weezen worden. Ik gae verder: Het is niet onmogelijk, dat door deeze duidelijker voorgeftelde , en bondiger beweezen waarheden nieuwe waarheden konnen ontdekt en uil: dezelven afgeleid worden. Ik weet, dat deeze mijne vrijmoedige belijdenis in fiaat is, aan eenü ge menfehen gelegenheden te geeven van zich ten uiterjlen te belgen. Nieuwe uitgevonden waarheden zijn meerendeels veel tegenfpraak in den be* givne onderworpen, en voor veele verkeerde oor** 3 dee-  Xx VOORREDE. deden blootgefteld. De redenen daar van zijn niet onbekend. Bij eenigen is het groote kwaadaartig. heid, voortkomende of uit eene blinde eigenliefde, of uit eene bewustheid van hun eigen onvermoogen, bij anderen eene vreeze voor het welzijn en ■de rust der Kerke, die veeltijds door nieuwigheden geftoord is geworden, De eerften zijn nauwlijks waardig wederlegd te worden: de anderen verdienen de vriendelijkfte onderrichtingen Maar hoe weinigen, wanneer zij eens aan hunne driften den ruimen teugel vieren, of hunne gemoederen voor in hebben laaten neemen, zijn voor die vriendelijke onderrichtingen vatbaar ? Anders zou de ondervinding en het onderwijs, dat zij ontvangen , hun reeds voor lang geleerd hebben, dat, fchoon in de orde des Heils ~ in de Leerftukken van het geloof en het leeven, de FE Schrift alles gezegd heeft, en geene nieuwe openbaaringen aan ons te verwachten geeft, in alle overige godgeleerde weetenfehappen echter zich van tijd tot tijd tot tijd het eene nieuwe na het ander ontdekt, zoo wel als dat 'er in den Leertrant, de manier van voorftellen en het bewijzen van de eeuwige onveranderlijke waarheden .veeltijds iets nieuws uitgevonden wordt. Geheel iets anders toch is het, de oude waarhe. > , den  VOORREDE. xxi den duidelijker ontvouwen , nauwkeuriger bepaalen , bondiger bewijzen, en op zulke gronden, die volftrektlijk doorgaan, en den proef konnen uitftaan, verhandelen: en iets anders is 't,.veelen der zwakke bewijsplaatfen uit de H. Schrift voor het een of ander leerftuk uit te monfteren, hoe zeer men dit laatfte den naammooge geeven, van het ééne bewijs voor, het andere na, voor de eene of andere waarheid weg te verklaaren. Dan, zoo lang 'er menfchen zijn , die tegen alle mogelijke veranderingen en verbeteringen , zelfs in de wijze van voorftellen op de Kristelijke Predikftoelen, zich aankanten , zoo lang zal de zoogenoemde kerkelijke rechtzinnigheid , of de Orthodoxe aankleeving aan het oude bun ten minften telkens aanleiding konnen geeven , om bij de geringde afwijkingen van de aangenomen leerwijze hunner Vaderen, als over fchadelijke nieuwigheden te klaagen, en allen, die gewoon zijn hun blindlings te volgen , daartegen met een groote deftigheid, en ecnen ftaatelijken ijver — waarlijk een ijver uit onverftand!— te waarfchuwen. Doch Ik zal hier van pfftappen, op dat het niet fchijne, als of ik eene Apologie wilde fchrijven. ** 4. Wat  Xxir VOORREDE/ Wat nu de Vertaaling van deeze Uittrekzeis belangt : Ik heb getracht dezelve met alle getrouwheid en nauwkeurigheid te volvoeren. Ik wilde noch den zaaklijken inhoud Hechts in het Nederduitsch overbrengen , noch den grooten Kerkhervormer in onze moderne taal laaten fpreeken, maar ook zijn ftij] bewaaren, en het oorfpronglijke woordelijk volgen. Want mijns bedunkens behoort men in eene Vertaaling niet alleen des Schrijvers redeneering en denkwijze te volgen , maar ook die bijzonderheden van ftijl en uitdrukkingen , die hem van anderen onderfcheiden, en kenbaar maaken. Deeze wijze van Vertaaien is zekerlijk de gemaklijkfte niet; want ongetwijffeld is het minder moeilijk zich flechts in 't algemeen tot het zaaklijke te bepaalen, zonder juist zorgvuldig te letten, of men overal het rechte, woord gebruike, het geen de Schrijver zou verkoozen hebben, indien hij in onze taaie gefchreeven had. Maar bchalven dat, die luthers Schriften geleczen heeft, en de bijzondere manier van fpreeken en fchrijven van dien grooten Man kent, zal ook weeten, hoe moeilijk het valt, de bijzondere fpreekmanieren, die voor meer dan derdehalve eeuw. in zwang gingen , in eene  VOORREDE. xxm eene andere taal over te gieten, zonder dat 'er iets verlooren gae, en die zal nooit ontkennen , dat het Overzetten van luthe. kus Schriften een van den allerzwaarlten arbeid is. Ik vlei mij derhalven niet zoo zeer, alles in goed Nederduitsch vertaald, dan wel luther niets anders te hebben doen zeggen, dan het geen hij daadlijk gezegd heeft, en daarom heb ik 'er mij op toegelegd, om het oorfpronglijke van zoo nabij te volgen, als het onderfchcid der beide taaien gedoogde. Of en in hoe verre ik mijn oogmerk bereikt hebbe, Haat niet aan mij, om te beoordeelen. Onder^usfchcn zal ik zekerlijk wel eens hier en daar misgetast , of een woord onvertaald gelaaten hebben; ik hoop echter daartegen niet grovelijk gedoold te hebben, ten minften vertrouw ik , dat het de meening van den grooten Man niet zal ftooren of veranderen. De ingefloopen drukfeilen gelieve de goedgunftige Leezer te verbeteren , en op bi. 184 env. in plaats van Kerk-ordinantie te leezen Kerk-ordonnantie, het geen, ik weet niet door welk toeval, verzuimd is te verbeteren. Wanneer dit Uittrekzel uit de Werken yan luther iets moge toebrengen tot; ken-  xxrv VOORREDE, kennis zijner Leere, en tot bevordering van bet waare Proteitantendom, en dat s'Mans groote verdienften bij de verdere voortplanting van het zelve fleeds naar waarde ge. fchat moogen worden, zal ik mijnen arbeid fijklijk beloond achten, — I N-  ï N H O U D DER UITTREKSELS, 1. Geweetens-vrijheid. - - Bladz. 3 2. Verdraagzaamheid. - - 10 3. Eensgezindheid. Vereenigi.ig der Kristenen. 15 4. Wet der Natuur. . . 30 5. Geloof. - - - - 31 6. Eigenfchappen van het Geloof. - - 3$ 7. Rechtvaardiging des menfehen door het Geloof. 40 8. Vroomheid en Deugd. - - «46 p. Goede Werken. - - - 58 10. Uitlegging der H. Schrift. * . '75 ir. De Geest van den Bijbel, - - -79 12. Het Woord van God. - - - So 13. Reden en Vernuft. - g5 14. Kennis en Daad. . 89 15. God. - r 92 16. Opvoeding der Menfehen door den Godsdienst. 99 17. Eeuwig Leeven. - - -' - ior 18. Het gebrekkige van's menfehen natuur. - 105 19. Vrije wil. - - - 107 20. Wet-prediking. - - - 113 21. Prediking van het Geloof. - - n £3. Vrijfpraak van Zonden. >■ . 15 j 22. Er-  INHOUD. 29. Erkentenis en Belijdenis van zonden. Bladz. 153 30. Gebruik van het H, Avondmaal. . . 155 31. Avondinaalhouding. . j„ 32. Het Ligch. en Bloed van Krist, in 't H. A. 153 33. Kristelijke Kerk. - . .162 34. Ketters. - . r - . j66 35- Kerk ■ Zuivering. - - . 16g 36. Nieuwigheid. - - . I7I 37. Kerkvergaderingen. - > - 173 38. Eendragt en Gelijkheid der Kristenen. - 174 39. Kerkvaderen. Leeraars des Geloofs. - 175 40. Gezonde Leertrant. - . . x^g 41. Schikkingen omtrent de Godsdienst, oeffening. 178 42. Luthersch. - . . 43. Vrij Kristendoin. - jgz 44. Kerk - Ordonnantie. - jgj 45. Beiliering der Kerks. - - jgy 46. SpraakkenniSp - jg^ 47. Begraafpiaatfen. - - - 104 48. Bijgeloof. igS 49. Verordening des menfehen. - . l0? 50. Godsvreeze. - 15g px» De zaligheid der ongedoopte Kinderen, en der Heidenen. - - - 2oo 52. Eeuwig Befluit van Gods Wijsheid. - 204 53. Bijbeltaal. Overzettingen. - - 208 £4. Gezuiverd Kristendom. • - . 213 'Er  r>r zijn Boeken genoeg in de weereld; men heeft 'er eene groote menigte zoo wel van ouden als nieuwen, zoo dat ik zeer gaarne wel lijden mag, dat de mijnen verloeren gaan. Mijn Vijan* den hebben mij mét alle raagt 'er toe gedwongen, om openlijk voor den dag te komen ; ik echter' heb 'er niets anders mede bedoeld, dan uit hoofde van mijn pligt en Amt, de leergierigen tot de bronnen zelve, te weeten: tot de Heilige Schrift te leiden. En wanneer wij de zaak recht nagaan, zijn "er ' tans meer Boeken, dan Leezers; en men vindt 'er nu ook ongelijk meer, die fchrijven, dan die keren willen ; zoo dat, daar het boekenmaaken geen einde heeft, het te duchten is, dat in korten tijd, de menigte van boeken, die de besten niet zijn, het geringe aantal van goede Werken zal onderdrukken, en dat de bijbel zelf eindelijk eens wederom onder een veel ongelukkiger Schepel, dan de voorige geweest is, gebragt zal worden. Zoo zien wij, dat het naa de tijden der Apostelen scgaan is. Dcezen hadden den bijbel in 5t licht gebragt $ dan dewijl hunne Nakomelingen de boeken bovenmaate vermeerderden, hebben zij het eindelijk zoo ver gebragt, dat de Kerk in plaats van den Bijbel te gebruiken, genoodzaakt A - werd,  Werd, de Leeraars, de Kerkvaderen, de Conciliën, eindelijk ook de Befluiten en allerlei menfchendrek, genadig te onderwijzen en te leeren , of zich daar in te laaten onderwijzen, tot dat ren ïtfatften de fprëuk vafl jeRemiA vervuld werd: Mijn volk vergeet mij cemviglijk. Dit is de rede, waarom ik juist niet wenfche, dat mijne Schriften langer dan deeze eeuw, voor welke zij gediend hebben, düuren mdogen. God zal in andere tijden ook zijne Arbeiders zenden, gelijk Hij altijd gedaan heeft. Daarom zal een ieder van ons toezien, dat wij zóu fchrijven, leezen, leeren en ons laaten onderwijzen, dat wij den Bijbel daar bij niet aan een zijde leggen , en ons op nieuw met Kerkvaders, Leeraars, Kerkvergaderingen; Befluiten, Artikelen, Vastftellingcn, en met de fchadëlijke grondzop van menschlijke keringen en gevoelens overlaaden. Wij behoeven niet eerst door eens andermans fchade wijs te worden: wij kunnen het wel door onze eigen. De heer regeere en bewaare ons in de zuiverheid en eenheid des Gelcofs en zijns woords, Amen. Aanmerk, over den Evangelist m att heus. 1538. Onze Naavolgcrs, die waarachtig de onzen zijn en ons toebehooren, zullen ook hier op aarde blijven, gelijk 'er-altijd van het begin der weereld zommige Profeeten gebleeven zijn, en ons als "t ware crvelijk de ftcm en het woord van God naagclaaten en geleerd hebben. Uitlegging van hei eer/Ie Bock van MO ZES. Hoofdft. XXV. G E*  s G E WE ETENS-VRIJ HEID. I Iet laatffce Amt is oordeclcn en beflisfeft over alle lecre. Waarlijk, het is gecne Hechte rede, waarom de gewaande Priesters en Kristenen inlehijn, dit Amt na zich getrokken hebben. Want zij hebben wel voorzien, dat, indien zij het onder de Gemeente lieten blijven, zij welhaast niets van het gemelde Amt in eigendom zouden blijven behouden. Immers, wanneer den Toehoorers het recht om over de leer te oordeelcn, benomen wordt, wat mag of durft niet een Hoogleeraar of Predikant waa- gen? H Daar tegen, als dit oordeel den Toe- hoorers vergund en bevolen wordt, wat mag of durft een Lecraar dan onderneemen? De Paufen en Kerkvergaderingen zouden ook met veel ■ grooter vreeze en fchrik gefproken en vastgefteld hebben — indien zij de gedachten en het oordeel der Toehoorers hadden moeten ontzien; ja 'er zou nooit in» eeuwigheid uit het ganfche Pausdom iets geworden zijn, indien dit oordeel geheerscht had. Met deeze en andere dergelijke fpreuken, uit het Euangelie en de geheele H. Schrift, (in welken wij vermaand worden, de valfehe Leeraars niet te gelooven,) wat leert kristus ons anders, dan dat een ieder voor zijn eigen heil en zaligheid moet zorgen, dat hij moet weeten en zeker zijn, wat hij te A s ge-  4 GÉ WEËTENs-VRÏJHEIÜ. geloGverl heeft efl wien hij moet fiaavolgen; dat hij ook een vrij efl gevolmagtigd Rechter zij van allen»die hem onderwijzen wiflen, en inwendig alleen door God geleerd is. Joh. VII. Want niet eensanderen leer, zij mag valsch of recht zijn, maar uw geloof alleen zal u verdoemen, of zaligmaaken» Men leere en predikc wat men wil, gfj moet tot uw eigen fchade of voordeel toezien, wat gij gelooft. Dit aHes echter hebben wij -alleen van de algemeene rechten en de magt van alle Kristenen ge? zegd. Maar het gemeenfchaplijfc recht eischt, dat Een,4>f als veelen aan de Gemeente behaagen, verkoozen en aangenomen worden, die in de plaats en in den naam van alle die gecnen, die hetzelfde recht hebben, deeze Aniten openlijk waarneemen, op dat 'er geene vreeslijke wanorde in het Rijk vaa God plaats hebbe, en uit de Kerk niet een verwerd Babel worde; in welke alle dingen eerbaar en ordentelijk zullen toegaan, gelijk de Apostel geleerd heeft. Het zijn twee onderfcheiden zaaken, dat iemand een algemeen recht, op bevel der Gemeente, liitoeffent; of dat iemand zieh van dezelfde rechten in geval van nood bedient. In eene Gemeente, daar een ieder het recht vrij ftaat, zal niemand zich het zelve aanmaatigen zonder de ganfche Gemeente, derzelver wil en verkiezing 5 maar in nood bediene zich een ieder wie wil van het zelve. Zend-brief: Hoe men Kerkendienaars verkiezen en beroepen zal, aan den Raad en de Gemeente der Stad Praag. 1524. Mogt misfchien iemand zeggen, gelijk zommigcfl wij  GEWEETENS-VRIJHEID. 5 mij befchuldigeii, is 'er geen menschlijke Wet, dan moet 'er ook geen weereldlijkc regeering (regiment) wezen — zoo antwoorde ik: Wat gaan deeze zaaken de weereldlijkc Overheid aan ? Wy wectenwel,dat petrus en paulus geboden hebben het weereldlijk zwaard, en de wetten te gehoorzaarocn, Rom. XIII. Tit. III. i. Pet. II. Maaide weereldlijke Overheid onderneemt niet om over de geweetens te heerfchen, maar handelt flechts in tijdlijke dingen. Een Steenhouwer moet een wet hebben, op dat hij niet een elle lang neeme voor een halve. Een Schoenmaaker zijne maat, op dat hij voor een kind niet een mans-fchoen maake.Maar wat gaan deeze wetten den geest en het gewecten pan? Zoo heeft de weereldlijke Overheid ook een wet, dat de een den ander' niet aan zijn goederen, eere en lighaam benadeele; maar zegt niet, dat daar door het geweeten voor God wel geregeerd wordt. De Paus echter en de geestlijke Wetgeevers, die met Lucifer boven den Hemel vaaren, geeven voor, dat hunne zaak godlijk zij, voor God vroom maake, en de geweetens regcere en te recht helpe. Dit kan God niet dulden. Hier in is Hij jaloersch. Want in het geweeten wil Hij alleenzijn, en zijn werk alleen laaten regeeren, daar moet vrijheid zijn van alle menlchelijke wetten. Indien nu de Paus, zoo als de Keizer, de geweetens vaaren liet, en ftrafte niet verder, dan de Keizer, zoo zou hij geen nood hebben. Maar hij wil de geweetens ■vangen,; Gods woord moet met zijn woord gelijk ftaan, en Hij heeft eene eeuwige ftraf en eeuwige A 3 bfi-  6 GEWEETEN S-V R IJ H E I D. belooning voor zijne geboden verzonnen, het welk geen Keizer doet. Daarom is hij de Antikrist en breekt de bruidkamer van Kristus open. Boekjen over de Biecht. 1521. Wanneer Hij (de Paus) al wilde, uit genade, de eerftc zijn, zouden wij hem dulden kunnen. Maar dewijl hij 0p zijn recht aandringt en daarop zoo ftoüt pocht, kunnen wij het niet verdraagen. Hetzelfde zeggen wij ook van zijne vastfiellingen. Wanneer zij dezelven vrijlieten, wilden wij'er geduld mede hebben. Maar om dat zij dezelven noodzaaklijk ' maaken, verwerpen wij ze, en zijn in dat geval harder, dan een ambeeld of diamant zijn kan, daar wij anders weeker zijn willen danwaseh, als men ons onze Vrijheid vrij liet blijven. Uitlegging van het eerfte Boek van mozes. Hoofdlt. XX. Zoo is dit toch de Hoofd -fom. Men zal hen het Euangelie laaten prediken. Daar over kan en moet geen Overheid befchikken. ja de Overheid zal pet wecren, het geen een ieder leeren en gelooven wil, het mag Euangelie, of leugen zijn; het is genoeg, als zij weert, dat 'er geen oproer en tweedracht geleerd wordt. Vermaaning tot dm vrede op de Artikelen van den BocfcnJJandin Zweiben tKié ytfan de Vorften. Help God! laaten wij ons dan niet gezeggen? Hebben wij dan geen zinnen of ooren? Ik zeg het ter. anderen maale: God wil geen gedwongen dienst hebben. Ik zegge het ten derden maale. Ik zegge het honderd-duizendmaal: God wilgeen gedwongen diemt hebben, . , r Wat  GEWEETEN S-V R IJ H E I T). 7 Wat onderneemt gij Vorsten en Heeren, dat gij de menfehen tot God drijft tegen hunnen wil en dank. 't Is noch uw amt, noch gij hebt 'err.de magt toe, om het te doen. Tot uitwendige Vroomheid zult gij drijven. Laat geloften geloften zijn; Laat gebod gebod blijven; nog wil Hij het niet, ten zij men het gewillig en met lust houde. En al, werden wij alle gek en dol, zoo zal Hij,om ons drijven en dringen wille, njet anders gezind worden. Hij zegt: niemand komt lot mij, tenzij dan dat de Vader hem trekkc. Is dit niet duidelijk genoeg? Lieve Heere God! De Vader moet trekken, en de mensch wil drijven.. Wat God niet ondcrneemt te doen, wil de arme worm zich onderftaan; nog meer, om door eencn anderen onwillige* te doen, het geen hij zelf niet doen kan.. Brief aan den Graaf van Mamfeld. 1524, Wcereldlijk gebod zorgt alleen, dat alles op. aarde wel tocgaa, en dat 'er tijd!ijk voordeel uit vaortkomc. Maar de Paus maakt 'er een geestrijk voordeel van, en gebiedt vasten, feestdag», Weeding enz. Het doet 'er niet toe, dat het der wcereld tot voordeel ftrekt , maar het moet ons bij God voordeel aanbrengen; het moet de menfehen vroom- en zaligmaaken; en dit is het werk alleen van de godlijke geboden, en niet van die dingen, welken God niet geboden heeft. Daarom kunt gij hier uit merken, wat w.j geweeten «noemen in de geboden, te weeten: het oogmerk en de rede der geboden, gelijk alvoorens aezegd is, Wcereldlijk gebod bedoelt en zorgt, ^ b A 4 dlt  8 GEWEETENS-VRJJHEID; dat het beide Land en Lieden welgaa in vrede* en dat beide toencemen in goederen, huis, hof, wijf, kinderen en huisgezin, en wat meer tijdlijk is. Dat is het oogmerk van zoodanig gebod, niets meer bedoelt het en verder gaat het niet; zoo dat een weereldlijk gebod heeft een zeker weereldlijke, tijdlijke, lighaamlijke en verganglijke zaak ten doel, waarop het aandringt, en het scen het zoekt; om die rede maakt het geen geweeten voor God, maar is met het tijdlijk voordeel tevreden. Maar het geestlijk gebod bedoek, en dringt daar op aan, dat de Geest of Ziel zich wel bevinde, en toeneeme in vroomheid, waarheid, gerechtigheid, heiligheid voor God, en wat meer geestlijk is; dit is het oogmerk van zoodanig gebod, daar óp loopt het uit; daar op ziet het alleen. Dus heeft een geestlijk gebod zekerlijk eene geestlijke, eeuwige en godlijke zaak, waarop het aandringt, en die het zelve zoekt; daarom maakt het een geweeten voor God, en houdt zich met geen tijdlijk voordeel te vreden. Nu zegge men mij, wat zullen wij nog meer doen? Wij leeren en geeven aan de weereldlijke Overheid alle haare rechten en magt; het geen de Pd 'm nog nooit gedaan heeft met de zijnen, en nog niet doen wil. Wij torsfehen ook zwaarer dingen, dan het Pausdom, om dat zij niet prediken, noch voor de ziele zorgen. Wij zijn bovendien bereid en zouden ook alle pausfelijke voorfchriften willen houden, als zij op een weereldlijke wijze geboden wor-i den. Maar dit weigeren wij , dat zij geestlijk erwij 2e  GEWEETEN S-V R IJ H E I D. 9 wijze op het geweeten gedrukt worden, en ons daar door willen aanzetten tot verraderij en oproer, of om geweldenarij in het Rijk van God te oeffenen. Ik denk nu, dat hier uit genoeg te ontdekken is, dat wij geen vleeschlijke vrijheid of moedwil zoeken* dewijl wij veel meer doen, en zwaarer torsfehen, dan zij doen. Gedachten, wat men van Ceremoniën in * algemeen, en inzonderheid van vrije middel-dingen houden moet. 152,8. Wel aan! een ieder zie toe, dat hij zeker zij, als men over zaaken fpreeken zal, die niet het weereldfehe, maar de zaligheid en het geweeten betreffen, dat men weete, waar men de ziel zal laaten, wanneer wij van hier feheiden in .een ander keven Dat dan ieder Predikant en Toehoorer zich zeiven zeggen kan: Ik heb deeze leer niet verzonnen* het is niet mijne uitlegging en verklaaring, noch mijn voorgeeven, maar des geenen, die mij gezonden heeft, . * Daar van moet een ieder in de Kristenheid verzekerd zijn, dat de Predikanten, Leeraaren en Paftoorên, ja allen, die het woord leeren, weeten en overtuigd zijn, dat hunne prediking met hun eiaen is* of indien zij twijffelen , of het Gods woord zij, dat zij dan ftiUw.jgcn, en hunnen mond «iet opdoen, ten zij zij vooraf weeten, dat het Gods woord is, • Daarom is de Paus met zijne Broederfchappen en Leeraars van den. duivel, dat hij in zaaken, cue de ziel betreffen,'dat geen predikt, wat hij zelf verzonnen heeft. Dit behoorde geenszins te zijn. A ó "  V> GEWEETEN S-V R IJ H E ID. Weereldlijke Overheid, Vorften, I leeren en Rechtsgeleerden kunnen wetten maaken, rechten en voorschriften geeven over huis , hof, dorpen, hoorn, wijn, land en menfehen, en al wat op aarde aan de menfehen onderworpen is; maar in zaaken des geloofs, en die de ziel aangaan, te willen doen en te werk gaan, als men doet met uiterlijke lighaamïijke dingen ^ als met osfen, met huis en hof, dit is niet te verdraagen. Uitlegging van het VI. VII. VIII. Hoofdft. van Johannes, gepredikt. 1530—1532. VERDRAAGZAAMHEID. Ht is toch niet recht, en het doet mij waarlijk leed, dat men zulke ellendige menfehen zoo jammerlijk vermoordt, verbrandt en op eene wreede wijze van kant maakt. Men behoorde immers een iegelijk te laaten gelooven, wat hij wilde. Gelooft hij verkeerd, zoo heeft hij ftraf genoeg aan het eeuwig vuur in de helle. Waarom wil men hen dan ook nog tijdlijk martelen? Om dat zij alleen in het geloof dwaalen, en zich daar bij niet oproerig gedraagen, noch anders de Overheid wederftreeven. Lieve God! hoe rasch kan het gebeuren, dat iemand dwaalt, en den duivel in de ftrik valt! Men moest hen met de H. Schrift en Gods woord weeren en tegengaan; met het vuur zal men weinig uitregten. Brief aan twee Predikanten over den Wederdoop. 1529. Hoor, hoe God bij de Profeeten hier en elders laat  VERDRAAGZAAMHEID. 11 laat uitroepen: „ Hij draagt zijn'volk, als een moed „ der haar kim! draagt. Hij onderhoudt ze, als een „ zoogfter haar kind." Hoe doet of voedt de Moed'er haar kind ? Eerst geeft zij het melk, daarnaa pap, vervolgens eijeren, en dus zachte fpijze, tot zoo lang, dat nel aan hardere fpijze gewend is, en voortaan .kaas en brood eetcn kan. Want indien de moeder eerst kaas en brood,- gebraaden en gekookt vleeschtc eeten, cn wijn te drinken geeven wilde, wat zou 'er dan van worden? 1 Op dezelfde wijze moeten wij ook met onze zwakke broederen omgaan — op dat wij nier alleen ten Hemel denken te vaaren ; maar tracht, dat gij uwen broeder medebrengt. Of (choon zij nu onze vijanden zijn, cn het geloof niet volkomen hebben; zij zullen nog wel onze vrienden worden, en bet ongeloof laaten vaaren. Zoo alle moeders haare onreine kinderen wegwierpen, waar meent gij, dat v/ij zouden zijn? Lieve Broeders! hebt gij genoeg gezogen , fnijdt niet aanftonds de tepels af, maar laat uwen broeder ook zoo lang zuigen, als gij gezogen hebt. De zaak is wel goed op zich zeiven, maar zich overhaasten is te fnel. Want aan de andere zijde zijn ook nog Broederen cn Zusters, die tot ons behooren ; die moeten nog toegebragt worden. • Het geloof moet duurzaam cn vast zijn; maar de liefde moet en mag zich laaten leiden, naar dat men ziet, dat het zich fchikken wil met des naasten nooddruft. Neemt bij voorbeeld een gelijkenis. De Zon heeft twee eigenfehappen, het licht of den glans, cn de hit-  12 VERDRAAGZAAMHEID, hitte. 'Er is geen Koning zoo fterk en magtig, dié den glans of de ftraalen der Zon buigen of bellieren kan, want zij laat zich niét leiden, maar blijft aan haare verordende plaats. Maar de warmte keert zich en is evenwel overal bij de Zon. Zoo moet het Geloof altijd gevestigd en onbeweeglijk in ons hart zijn, en moet niet wijken noch wankelen. Maar de liefde beweegt en keert zich, naar dat het onze naasten begrijpen en volgen kan.— Zommigen kunnen draaven , eenigen wel loopen, maar anderen nauwlijks kruipen. ~< Hier ontdekt men, dat gij den Geest niet hebt, fchoon gij eene hooge kennis in de Schrift bezit. 'Er is een al te groot onderfcheid tusfchen deeze twee zaaken: moeten zijn en vrij zijn. Want moeten zijn is het geen wat de noodzaaklijkheid vordert, en onbeweeglijk moet blijven, gelijk het Geloof; dit laat ik mij niet ontheemen, noch omverftooten, maar moet het altijd in mijn hart hebben, en voor een ieder vrij uit bekennen. Vrij zijn is daartegen, het geen ik vrij heb en gebruiken mag, of kan laaten blijven, doch zoo, dat mijn broeder, en niet ik, het voordeel daar van hebbe. Maak mij derhalven niet uit het. vrij zijn een moet z xj n ; ook dat gij niet voor die geenen, welken gij door uwe licfdelooze vrijheid verleid hebt, rekenfchap moet geeven. — In die dingen, die moeten zijn, of die de noodzaaklijkheid vereischt, als daar is, dat men in Kristus gelooft, gaat de liefde derhalven zoo te werk, dat zij niet dwingt, of te fterk te werk gaat. — Me» moet  VERDRAAGZAAMHEID. tg tnoct het prediken; men moet het fchrijven en verkondigen; — maar men moet niemand bij de haken trekken. Men moet het aan God overgeeven , en Zijn woord alleen laaten werken, zonder ons toedoen of onze bedrijven. Waarom? — Daarom, Wantik heb de harten der menfehen niet in mijn hand, als de Pottebakker de klcij, om met dezelven te handelen naar mijn welgevallen , als God. — Ik kan met het woord niet verder komen dan tot de ooren; in het hart kan ik niet komen. Om dat men het geloof niet in het hart kan gieten, zoo kan, zoo moet ook niemand daar toe gedwongen of getrokken worden. Want God doet zulks alleen, en maakt-het woord leevendig in de harten der menfehen, wanneer en waar Hij wil, naar zijne godlijke kennis en zijn welbehaagen. Daarom zal men het woord zijnen vrijen loop laaten, en 'er niets van het onze toedoen. — Wat nadeel kan het doen, fchoon gij een tijd lang met zulke uiterlijke dingen geduld oeffent, als gij uw geloof zuiver en fterk genoeg tot God hebt, datu die zaak nietbenadeelen kan. De liefde eischt, dat gij medelijden hebt met de zwakken, tot dat zij ook in het geloof toeneemen en fterker worden. — Daarom moet men wel toezien, dat men geen nieuwigheid tegen oude loflijke gewoontens invoere, ten zij dan dat het Euangelie vooraf door en door wel gepredikt, en gedreeven, en ook bcgreepen en geloofd is. Dcrhalven, lieve Vrienden! laaten wij zachtelijk en met wijsheid in deeze zaaken tc werk gaan, om dat zij God betreffen. Want God  tSf. VERDRAAGZAAMHEID. God kan het niet dulden, dat men in zijne zaakeif fchempe. Gaat met andere uitwendige zaaken om., zoo als gij wilt; maar laat den Heere onzen God het zijne in vrede, en gelooft zijn woerd eenyöu» wiglij k. •—1 Daarom dat.wij niet alle gelijk zijn, hebben wij allen niet één geloof. De een heeft een fterker geloof dan de ander, zommigen fpringen , anderen kunnen hen nauwlijks naakruipen. Derhalven is het onmogelijk , dat liet in eene algemcene orde gebragt en gedrongen kan worden. Acht Predikatiën naa zijn wederkomst van zijn Pathmos. 1522. En josef heeft niet allerlei dwaaling kunnen uitroeijen, gelijk ook de andere; Profeeten en Apostelen niet hebben kunnen doen; en'nooit zal geen Lecraar alles kunnen veranderen cn affchaflen, het geen in de Kerk verkeerd en gebreklijk is. Wij brengen zommigen uit de weereld te zamen door het predikamt; het net wordt in zee geworpen, en haalt beide' goeden en kwaaden op. Uitlegging van het eèrfte Boek van mozes. H. XLIV. Ik bid wederom het Volk , dat het 'er zich aan gewenne en zich niet verwóndere , wanneer 'er verdeeldheden en oné'enigheden — ontdaan. Want wie kan den duivel met de zijnen wecren ? Men moet weeten , dat 'er altijd onkruid tusfehen het goede zaad wast j gelijk dit Gods werk op alle akkers bewijst, en kris'rus het in 't Euangelie bevestigt, Matth. XIII. Item. Op den dorschvloer moet niet alleen zuiver koorn, maar ook ftroo en ftoppelen daar onder zijn. En de H. paulus zegt;  ■VERDRAAGZAAMHEID. x$ zegt: In een groot huis zijn niet alleen zommige vaten tot eere, maar zommige tot oneere, 2 Tim. H.20. Uit cciiigen eet cn drinkt men, met anderen draagt en veegt men. Op gelijke wijze moeten 'er onder de Kristenen ook verdeeldheden zijn, en oneenige geesten, die het geloof en de liefde verkecren en de menfehen in de war helpen. Wanneer nu het gezin zich daar aan ftooren wilde , dat 'er in het huis geen /.ilverc bekers alleen waren — cn dat niet wilde verdraagen, Wat zou dan daar uit worden ? Wie kan huishouden zonder onreine vaten? Vermaaning aan alk kristenen in Lijfland. 1525. | EENSGEZINDHEID. VEREENÏGING. lzoo twisten nu die beiderlei Predikanten met elkander in de weereld, over de werken en het geloof; daar tegen helpt geen weeren, geen vuur, geen magt, men moet het laaten gaan, zoo als het deeze en alle andere figuuren uitwijzen. Want of fchoon men het zoo ver bragt, dat 'er maar cenerlei prediking plaats had, (gelijk dikwijls beproefd is geworden,) zouden 'er evenwel veele Sekten uit voortkomen. Predikatiën over het eerfie Bock van mozes. Hoofdit XXXI. 1527. Want het gaat tochten allen tijde zóó: Alwaar men met wetten regeert, vooral de geweetens, heeff bet gebieden en drijven nooit een einde of perk. Eén  tü EENSGEZINDHEID. VEREENIÖlNG. Eén wet maakt honderd anderen, en uit honderd, komen honderd-duizend. Daarom leg ik u niets anders op, zegt Hij, ik eisfche en begeer niets meer, dan dit, dat gij getrouwlijk van Mij predikt, en laat u mijn woord en Sakramenteft aanbevolen zijn, en dat gij onder eikanderen, om Mijhen wil, liefde en eenigheid houdt en met geduld lijdt, het geen u des wegen ontmoet. Uitlegging van het XIV— XVI H. van Johannes. 1538. Daarom wie de Kristelijke Kerk zóó wil zien ett kennen, dat zij in alle dingen zonder kruis, zonder ketterij, zonder partijfchappen, in ftille rust zich bevinde, die zal ze nooit zien ; of hij moet de valfche Kerk des duivels voor de tvaai'e Kerk houden. Kristus zegt zelf: ""er moeten ergernis/en1 komen. Matth. XVIII. 7. en de H. paui.us: 'Ef moeten ketterijen onder u zijn , op dat de geenen, die oprecht zijn , openbaar onder u worden. 1 Kor. XI. 19. Ook moest men alvoorens het onze vader wegdoen, in hetwelk wij bidden, dat zijri naam geheiligd worde , zijn Rijk kome, zijn wil gefchiede, en dat wij niet in verzoeking' gebragt mogen worden. Wanneer 'er nu geen valfche leer onder Gods naam meer zijn zal, dart is het tijd » dat men ophoude te bidden: Uw naam worde geheiligd, uw Rijk kome! enz. Maar zij hooren niet, en ergeren zich daarom geduurig, willen aanilonds een Kerk oprichten, ge* lijk zij het gaarn hadden, ftil en vreedzaam. Over de drie Geloofs-formulieren. Meent gij, dat gij te weinig te doen hebt, wanneer  EENSGEZINDHEID. VEREENIGING x? neer gij flechts daar op uit zijt, dat gij Kristus wel onderwijst en leert? — Wacht u ; de Satan heeft in den zin , u met liet onnodige op te houden, en daar door het noodzaaklijke te verhinderen. En indien hij een handbreed bij u inbreekt, wil hij vervolgens het gaufche lighaam met Sekten vol nodelooze vraagen, invoeren. — Daarom zijt voorzichtig, dat gij bij de eenvouwige leere van kristus blijft, cn bij het zuiver geloof en de oprechte liefde, op dat zijn list u van deeze eciivouwigheid nwes zins niet bcroove. Derhalven, mijne Broeders! dringt op kristus alleen aan , en beftraft het bijgeloof en laat het geen niet noodzaaklijk is, onnodig blijven, en verfchoont de zwakken. De Satan zal voortaan nog veele dêrgelijke nodelooze zaaken en vraagen opwerpen , opdat hij de noodzaaklijke eenvouwige kennis van kristus verderve ; en hem zullen ligtvaardige en onvoorzichtige menfehen volgen, en partijfchappen verwekken. Daarom zijt wijs, zijt eenvouwig in het goede, bedachtzaam in het kwaade.. Wat niet noodzaaklijk is , laat dat vaaren, zoo zullen de nodelooze vraagen u niet ontrusten. Daar zijn zommige Predikanten , die meenen, dat zij geen Predikanten zouden willen zijn , indien zij niet iets meer , dan kristus , en het geen onze prediking behelst, leeren. Deezen zijn' de eergierigen, die bijzonder willen zijn, die onze' eenvoiiwighcid laaten vaaren , en daarom met bijzondere wijsheid voor den dag komen, op dat men' > ■ B dc  is ümsGÈzmmmb: vereeniging. de oogen op hen werpen zal en zeggen : Dat *? eerst een Predikant! Zulken moest men na Athenen zenden, alwaar men gaarne van iets nieuws hoorcn wilde. Onderwijs over de Heiligen. Aan de Kerk te Erfurt. 1512. De openbaare Waarheid moet ons eenig maaken, en niet de eigenzinnigheid. •— Wij moeten veelerlei wijzen en orden dulden., die zonder nadeel voor het geloof zijn. Aan den Kristelijken Adel der Duitfche Natie. 1520. Toen nu de H. Schrift op deeze wijze een gefcheurd net was geworden — wisten de Kristenen de zaak niet anders aan te leggen, dan veele Kerkvergaderingen te houden, waarom zij nevens de Schrift veele uitwendige wetten en vastftellingeii maakten, om den grooten hoop bij elkander"te houden, tegen zoodanige fcheuring. Uit dit voorneemen , hoe goed zij het ook meenden, fproot voort, dat men zegt, de Bijbel is niet genoeg , men moet de geboden en uitlegging der Kerkvergaderingen en der Vaderen ook hebben. — Tot dat ten laatften het Pausdom daar uit is ontdaan, waar in niets geldt, dan menfehen-gebod en leerc, naar den hartenlust van den Heiligen Vader. Op deeze wijze is de toeleg der Vaderen uitgevallen ; toen zij dachten de Schrift zonder twist en tweedracht te bezitten, hebben zij juist daardoor veroorzaakt, dat men geheel en al van de H. Schrift op enkel menfchenleeringen gevallen is. —* Nu in onze tegenwoordige tijden — vergeet hij evenwel zijne kunst niet. — Hij zal voortvaaren, ea  EENSGEZINDHEID. VEREENIGltfG. r£ en meer leerftukken aantasten. — En indien de weereld nog langer ftaat, zal men wederom, ge» lijk de Ouden gedaan hebben, wegens zoodanige tweedracht ook menschlijke aanflagcn maaken, en op nieuw wetten en geboden ftellcn , om de menfehen in de eenigheid des Geloofs te houden ; en dat zal dan ook gelukken, gelijk het te vooren gelukt is. —- Och wee! en nog eens Wee! alle onze Leeraaren _ en Boekenfchrijvers, die zoo zorgeloos te werk gaan, cn alles uitwerpen, wat hen in den mond komt, en niet vooraf een gedachten tienmaal overweegen, of zij ook recht voor God is. Die zich verbeelden, dat de duivel tans te Babel zij, of nevens hen flaapc » als een hond op een kusfen, en niet denken, dat hij rondom hen zij, met enkel vergiftige vuurige pijlen, welken hij ingeeft, en die de allerfchoonlle gedachten zijn, met de Schrift opgefierd, dat zij het niet bemerken kunnen. Indien God het niet weert en helpt, is al ons doen en raadgeeven niets. Wie het niet weet, die onderzoeke het; Ik heb 'er iets van ondervonden. Niemand echter zal mij willen gelooven, voor dat hij het ook ondervindt. Voorreden voor. het verduischte Sijngramma. 1526. Geloofwaardige Getuigen hebben mij bericht, dat 'er ook partijfchappen en verdeeldheden onder u beginnen te ontdaan, daar uk, dat zommigen van uwe Predikanten niet eensgezind leeren en te werkB 2 gaa»}  ao EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. gaan, maar dat een ieder zijn gevoelen en voorneemen voor het beste houdt. Daar van daan komt de klagt cn oneenigheid in den Raad, dat men zegt: Niemand weet bijna „ wat, of met wien hij het houden moet ; en allen 'er op toeleggen, dat toch eenerlei wijze en vorm geleerd en gehouden mogt worden. Om welke rede in voorige tijden ook de Kerkvergaderingen gehouden, en zoo veele vastftellingen en wetten gemaakt zijn, opdat men den hoop in eene en dezelfde wijze zamenvatten en houden mogt; hetwelk in- vervolg van tijd niet dan firikken voor de zielen, en gevaar-, lijke ergernisfen des geloofs geworden zijn ; zoo' dat op beide kanten groot gevaar plaats heeft, en 'er goede geestlijke Leeraars nodig zijn, die zich hier in met befcheidenheid weeten te gedraagen en het volk te recht te helpen. Want indien men ecnerlei wijze voorneemt en vastftelt, zoo valt men 'er op, en maakt daar uk een noodzaaklijke wet, tegen de vrijheid des geloofs. Maar maakt men geenc wetten , of ftelr men niets vast, dan vaars men voort, en maakt zoo veele partijfchappen, als 'er Hoofden zijn, het geen. alsdan ftrijdig is met de Kristelijke eenvouwigheid en eendracht, waar van PAULusen petrus zoo dikwijls leeren. Men moet 'er evenwel toch iets van zeggen, zoo goed men kan, fehoon niet alles zoo gaan wil, als wij fpreeken en leeren. . En vooral hoope ik, dat bij u de leer van het geloof, de liefde en liet kruis, en de hoofd-in-, houd of de voornaamfte - leerftukken in de kennis,  EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. %\ van kristus nog zuiver cn onvervalscht zijn', dat gij weet, hoe gij u in gemoede, omtrent G,,d houden moet. Schoon ook deeze ccnvoim igheid der Leere niet onaangevochten van den Satan blijven zal; ja door de uitwendige verdeeldheden over de Ceremoniën zoekt hij in te fluipen, en partijfchappen, ook in den geest cn het geloof, te verwekken. Maar, gelijk de H. paulus omtrent zijne Oöeenigheden deed, zöo gaan wij omtrent onze partijdigheden te werk. Hij kon ze met geweld niet weeren, noch met geboden dwingen , maar door vriendlijk vermaanen .en bidden. Want die het door vermaanen niet vrijwillig nalaat, zal het door gebod nog veel minder nalaaten. Zoo zegt hij echter Fil. IL Wcr nu bij u yermaaping inkrislus, a 'er troost vr/u de liefde, is 'er gemeenfehap van den geest, is 'er hartlijke liefde en bermhartigheid; zoo vervult mijne vreugde, dat gij eensgezind zijt, gelijke liefde luit, van een gemoed en een gevoelen zijl: niets doet door twist of ijdele eer; maar door ootmoedigheid; acht u onder eikanderen de een den ander hooger, dan zich zchen. En een iegelijk zie niet op liet zijne, maar op hel geen des anderen is. Derhalven vermaane ik ook in de cerfte plaatfe uwe Predikanten met dezelfde woorden van p a uLUs, dat zij in aanmerking willen ncemen al het goede, het welk wij in kristus hebben, den troost, de vermaaning , den Geest, de liefde en bermhartigheid; en daar benevens het voorbeeld van kristus; en dien alleen ter eere cn uk B 3 dank-  £2 EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. dankbaarheid jegens Hem , zich zoo gedraagcn , dat zij eendrachtig cn van een gemoed en een gevoelen zijn en blijven; en acht geeven op de listige influiping van den duivel, door ijdele ecre, die voor alle dingen gevaarlijk is, en het meest die geenen aanvecht, die de bediening des woords hebben; het welk zij niet beter kunnen doen, dan dat een ieder zich zclven het meest verachte, en voor den gerifigften, maar den anderen hooger houde, en, gelijk kris -rus in het Euangelie leert, zich beneden plaatfè, onder de Gasten van het Bruiloftsmaal. Schoon nu de uiterlijke vastftellingen in den Godsdienst niets doen tot de Zaligheid, is het nochtans onkristelijk, dat men daar over oneenig is, en het arme volk daar door in de war brengt, en niet veel liever acht geeft op de verbetering der menfehen , dan onze eigen gevoelens en goeddunken voorftaat. Zoo bidde ik nu u allen , mijne geliefde I leeren ! laat een ieder zijn gevoelen vaaren , en komt vriendlijk te zamen, en wordt het met elkandcren eens , hoe gij deeze uiterlijke ftukken wilt houden, op dat het bij u in uw land op eene en dezelfde wijze toegaa , cn niet zoo verdeeld , hier anders en elders anders, gehandeld worde , en waar door men het eenvouwige volk in de war brengt en verdrietig maakt. Want, gelijk ik gezegd heb, fchoon de uitwendige manieren en vastflellingen vrij zijn , en wal; het geloof betreft, met een goed geweeten aan alle. plaatfen, ten alle tijden, door alle perfoonen -ver-  EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. 23 anderd mogen worden; zijt gij echter naar de liefde te rekenen, niet vrij, maar verfchuldigd, om 'er acht op te geeven, hoe het voor het arme volk verdraaglijk zij, en ter hunner verbetering diene, gelijk paur-us zegt 1 Kor. XIV. Laat alles eerlijk en ordentelijk toegaan. En 1 Kor. VI. 12. Alle dingen zijn mij geoorlofd, maar alle dingen zijn niet oirbaar. Alle dingen zijn mij geoorlofd, maar geen ding zal mij gevangen neemen. En gelijk hij daar fpreekt van zulken, die de kennis des geloofs en der vrijheid hebben, en evenwel nog niet weeten, hoe zij zich van de kennis bedienen moeten, om dat zij dezelve niet tot verbetering van het volk, maar tot roem van hun verftand gebruiken. Waar nu uw volk zich daar over ergert, dat gij zoo veelerlei oneenige manier van doen volgt, en deswegen verdeeld wordt, baat het u niet, dat gij wilt voorwenden: Het uitwendige ding is vrij, ik wil het op mijn plaats maaken, zoo als het mij behaagt; maar gij zijt verpligt om achtte geeven, wat 'er anderen aan gelegen ligt, en zoodanige vrijh iddes geloofs, voor God gemoedelijk te gebruiken, cn niettemin daar bij u in den dienst gevangen te geeven, ten beste en verbetering van den naasten. Gelijk ook j? au lus Rom. XV. 1. zegt: Een iegelijk onder ons /lelie zich alzoo, dat hij zijnen naasten behaage ten goede en tot /lichting, want ook kristus. had geen behaagen aan zich zeiven, maar aan ons allen. Dan tevens moeteen Predikant ook wakker zijn, en bij het volk aandringen, cn naarftig lecrcn,dat B 4 zii  H EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. zij zulk eene eensgezinde manier van doen niet voor een noodzaaklijk gebod aanmerken, ais of het zóó moest zijn, en God het niet anders hebben wil; maar dat men hen zegge, dat het alleen daarom gefchiedt, op dat zij 'er door gebeterd cn bewaard, en de eenigheidvanhetKristen-volk, ook door zulke uitwendige dingen, die anders op zich zeiven niet noodzaaklijk zijn, bekrachtigd moge worden. Want dewijl de Ceremoniën of Gebruiken voor het geweeten en tot de zaligheid niet noodzaaklijk, en evenwel nuttig en nodig zijn, om uiterlijk het volktebefheren, moet men ook niet fterker op dezelven aandringen , noch dezelven laaten aanneemen, dan voor zoo verre zij dienen, om eenigheirf en vrede onder de menfehen te bewaaren. Want tusfehen God en de menfehen fticht het geloof, vrede en eensgezindheid. Dit zij den Predikanten gezegd, opdat zij de liefde en hun recht oeffenen omtrent het volk, cn riet de vrijheid des geloofs gebruiken , maar de dienstvaardigheid der liefde, of onderdanigheid jegens het volk. Maar de vrijheid des geloofs behouden zij voor God. Zoo houdt nu Avondmaal, zingt en leest'eendrachtig op eenerlei wijze aan de eene plaats zoo wel als op de ander, dewijl gij ziet, dat de menfehen het zoo begceren en behoeven. Op dat zij niet verdeeld, maar door u gebeterd worden. Want gij zijt tot hunne verbetering, gelijk paulus zegt: De raagt is ons niet gegeeven om te verftooren, maar om te verbeteren. Hebt gij zulk eene eendrachtigheid  EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. 25 hcid niet nodig, dankt 'er God voor; maar bet Volk heeft ze nodig. En wat zijt gij anders dan dienaars van het Volk? Gelijk de H. p au lus zegt 2 Kor. ■I. 24. en H. IV. 5. Wij zijn niet Hecren over uw geloof; maar uwe Knechten om jezus kristus wille. •—1 Vermaaning aan alle Kristenen in Lijfland, enz. 1525. wmm^mmmm Dewijl ik nu gaarne zien mogt, dat de geheelé weereld met ons, en wij met de geheele weereld eendrachtig werden, in eenerleï geloof van kristus; ten minden, indien het al niet met de woorden gefchicden kon, nochtans met het hart enden zin, zoo heb ik dit Bockjcn der gemelde Broeders 'mBohemen in het licht gegeeven, op dat alle vroome Kristenen leezen en zien , hoe na of verre wij van of bij eikanderen zijn ; of God de Vader van alle bermhartigheid door zijnen lieven Zoon , onzen Hcere jezus kristus zijne rijke genade daar toe geeven wilde , dat toch de partijfchappen en verdeeldheden minder werden, en ten dcele eendrachtig1, in eenerlei meenihg en Geest gebragt konden worden ; tot dat wij ten laatften met eenerleï woorden des monds en op dezelfde wijze, eenpaarig kristus prijzen mogtcu. 'Wantfchoon ik de wijze van fpreeken der gemelde Broederen niet kan aannccmen, wil ik ze nochtans ook niet overvallen, noch juist dwingen om op mijne wijze te Iprecken, zoo verre wij anders het in de zaaken eens worden en blijven, tor dat het God meer fchikkc naar zijnen wille. Voorreden voor het Bockjcn: Kekenfchap 1 . B 5 des  m EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. des Geloofs enz. der Broederen in Bohemen en Mora. viert. 1533. Nu dit betreft de leer, dit zal zich met 'er tijd wel fchikken, Tans is dit de hoofdzaak, dat uwe Vorstlijke Genade de bediening des woords nie* moet weeren. Men laate hen maar getroost en vrij prediken wat zij kunnen en tegen wie zij willen. — Is hun geest recht, zoo zal hij voor ons niet vreezen en wel blijven. Is de onze recht, zoo zal hij zich ook voor hen, noch voor iemand vreezen. Men laate de Geesten op elkander aanvallen en flaan. Worden zommigen ondertusfchen verleid, wel aan, zoo gaat het naar rechte krijgsmanier; waar een flag is, moeten eenigen vallen en verwond worden; niaar wie zich dapper gedraagt, zal gekroond worden. Maar waar zij meer willen doen, dan met ivoorden vechten, en willen ook breeken en met de vuisten flaan, daar moeten uwe Vorftelijke Genade toetasten, zij moogen zijn wie ze willen, en ftraks het land verboden en gezegd: Wij willen gaarne lijden en toelaaten, dat gij met woorden vecht, op dat de waare leer bewaard worde , maar de vuist houdt ftil. Want dat is ons amt. - Het is een gevaarlijke ftnjd, die de harten en zielen den Duivel afwint, en is ook zoo door Daniël gefchreeven: dat de Amikrist moet aonder hand verwoest worden Zoo zegt ook ez ai as Hoofdft. XI. dat kristus in zijn Rijk zal flrijden met den geest zijns wonds en met de roede zijner Lippen. Prediken en fcjden is ons amt; maar niet met vuisten flaan en zich  EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. 27 zich verwecren. Zoo hebben ook kristus en zijne Apostelen geene Kerken omvergehaald, noch de Beelden verbrooken, maar de harten gewonnen door Gods woord. Naaderhand zij» de Beelden en Kerken van zeiven gevallen. Alzoo moesten wij ook doen. Eerst de haften van de kloosters en gewaande geestlijkheid losmaaken. Wanneer die daar van afzijn, zoo dat de Kerken en Kloosters woest liggen, dan laate men het aan de Lands-Heeren over, om daar mede te doen wat hun goeddunkt. Wat gaat ons het hout cn de fteenen aan, wanneer wij de harten weg hebben. Brief aan deVorjlen tn Saxen, den 21 Augustus 1524- Want hoe dikwijls hebben wij ons aangeboden, en bieden ons nog-daaglijks aan, indien de Paus cn zij allen te zatnen ons dit Hechts toegeeven wilden, dat zij ons niet dwingen, om iets tegen Gods woord te leeren en te leeven , zoo wilden wij gaarne en gewilliglijk alles aanneemen en houden, wat zij maar vastftellen en gebieden konden. Wij hebben nog nooit iets anders begeerd, begeeren ook nog niet anders, dan dat wij Gods woord en de H. Schrift hebben mogten, om dezelve te leeren en te houden; daar van zijn mijne Boekjcns, op veele plaatfen, ontwijifelbaare en fterke getuigen genoeg. Want wij hebben van Gods genade nog wel zoo fterjfe koppen, dat wij een plaat daar op zouden kunnen draagen, ook zijn onze maagen en buik nog wel zoo gezond, dat wij zouden kunnen vasten; en op vrijdag en zaturdag visch eetcn en vertceren, vooral, om dat zij vrijheid geeven, om'er goeden wijn  a8 EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. wijn bij te drinken. (Zekerlijk tot des te grootcrc kaftijding van het lighaam.) Zoo hebben wij ook nog vaste fchoudcrs cn becnen, om koorhembden Jcappen en lange rokken te kunnen draagen; en' kortom alle hunne zoo voortreflijke groote dierbaare heiligheid, durven wij ondemecmen ,ook zonder bijzondere genade van den Heiligen Geest, wel uit na tuurlijke krachten te onderhouden; opdat zij zich toch niet bijna te hoog op hun heilig leeven beroemen mogen. Boven dien, zoo wilden wij, met Gods hulp en genade, ook wel doen en nalaaten, het geen zij evenwel niet doen en laaten, te weeten: de hoererij, echtbreuk, gierigheid; knevelarij en onderdrukking, hun brasfen en pronken, en alle hunne boevenftukken nalaaten; en daar tegen aalmoezen geeven, cn onzen naasten alles goeds doen, waar voor zij zich in acht neemen. Maar dat is het gefchfl, dat zij ons het woord van God en de Heilige Schrift niet willen vrijlaatcn, maar ons dwingen en noodzaaken willen, om tegen Gods woord te leeren en tc doen. Daar'over is het gefcBfl ontftaan ; daar van daan komt het, dat wij op onze eigen beenen Haan, en de hoornen opftecken. En dewijl zij ons niet willen Gods woord laaten houden, zoo willen wij ook niet een hairbreed houden van al wat zij vastftcllen en gebieden; het geen wij anders alles gaarne hielden, indien zij ons Gods woord lieten. Daar uit komt het voort, dat wij geen plaaten, kappen, vasten, noch iets van hunne zotternijen lijden willen en houden, ook. niets met hen te doen willen hebben, of gelijk zijn, maar  EENSGEZINDHEID. VEREENIGING. 59 maar op de allervrolijkftewij ze, en hen tot fpijt gedaan en gelaatcn hebben, wat hen verdriet, wat hun tegen de borst is, en zij niet hebben willen; zoo als zij tegen Gods woord doen. Op dat wij niet voor God met hen fehuldig bevonden worden, als die met hen zouden bewilligd hebben, om tegen Gods woord te doen en te leeren. Daar wij toch weeten, dat men God meer gehoorzaam moet zijn, dan cte menfehen. Hand. V; Bericht aan een goed vriend, over de beiderlei gedaante van het Sakrament, op het Mandaat van den Bisfclwp van Mcisfen. 1528. Iets anders is de eendracht des geloofs, iets anders de eendracht der liefde. — De eendracht des geloofs nu zoekt e ras mus te vergeefs met deszen voorflag te ftichten, dat wij eikanderen toegeeven en vergeeven moeten. Niet alleen deswegen, om dat de tegenpartij geheel niets toegeeft — zoo zelfs dat zij tans dingen begeert, welken zij zelf voor luthers tijden veroordeeld en verworpen hebben; maar ook daarom, dewijl wij die dingen niet billijken kunnen, die duidelijk met de Schrift ftrijden,en geheel geen bemiddeling lijden. —Daarom moet men tusfehen het geloof en de leer van kristus en tusfehen den wil geen vrede, geen eendracht, geen vriendfehap zoeken te ftichten. — Al hun fchreeuwen is Kerk, Kerk, Kerk! — Dit fchreeuwen bekrachtigt ook erasmus. — Maar indien wij dat moeten de Kerk noemen, wat hun. gefchreeuw voor de Kerk uitgeeft, en geloover» wat dezelve hunne Kerk doet en zegt, wat hebben wij dan met de H. Schrift van noden ? -— Een ge.  go EENSGEZINDHEID. VEREENIGING, gemoed, het welk God vreest, ziddert voor deö eeuwigen dood met ernst , en begeert zalig te worden, kan in waarheid door geene onzekere en twijfelachtige leeringen, gerust gefield worden.— Want het is noodzaaklijk, dat men in de Kerken heeft eene zekere leer, een zeker woord van God, het welk men zeker en gerust gclooven, en dat men in deeze zekerheid des geloofs leeven en fterven kan. Voorreden voor het Boekj&ti van ant. corVinus tegen e rasmus over de gezochte Vergelijking van den Religie - twist. WET DER NATUUR. Tl J-Zerhalven 1S dat ook niet mozes wet alleen, Gij zult niet moorden, overipel doen, fteelen eftz; maar ook de wet der natuur, in ieders hart gefchreeven, gelijk de H. paulüs Rom. II. leert. Ook kristus zelf Matth. VII. vat de geheele Weten de Profeeten te zamen in deeze wet der natuur: Al wat gij wilt, dat de menfehen u doen zullen, dat doet gij hen ook. Het zelfde doet ook de II. Paulus Rom. XII. daar hij alle de geboden van mozes in de liefde bevat, welke ook natuurlijk de wet der natuur leert: Hebt uwe naasten lief ah u zeiven. Anders indien het niet van natuure in het hart gefchreeven ftond, zou men lang wetten leeren en prediken moeten, eer het geweeten het zelve aannam. Men moet het ock bij zich zeiven zoo bevinden  WET DER NATÜÜR. gg| den en gevoelen: niemand zou 'er anders een geweeten van maaken. Schoon de duivel de harten zoo verblindt en bezit, dat zij zulke wetten niet altijd voelen. Daarom moet men ze fchrijven en prediken, tot dat God medewerke en hen verlichte, dat zij in het harte gevoelen, gelijk het in 't Woord luidt. Tegen de Hemelfche Profeeten. 1525. Indien de wet der natuur niet door God in het hart gefchreeven en gegeeven was, zoo zou men lang moeten prediken, eer de geweetens getroffen werden. Een mensch, wanneer hem de Wet wordt voorgehouden, zegt aanftonds: Ja het is zóó, ik kan het niet ontkennen. Doch men zou hem zoo fpoedig niet overreeden, was het niet te vooren in zijn hart gefchreeven. Dewijl het nu te vooren in zijn hart is, hoewel donker en verbleekt, zoo wordt het door het woord weder opgewekt, dat ja het hart belijden moet, het is zóó, gelijk de geboden luiden. Uitlegging der-tien Geboden, uit het tweede Boek van mozes. Hoofdft. XIX. en XX. 1529. [ G E L O O F. "Veelen, zoo draa zij gehoord hebben, dat zij moeten gelooven, zoo zijn hun alle hunne zonden vergeeven, verdichten een geloof, en meenen zij zijn rein. Daar door worden zij vermetel en zorgeloos. Zulke vleeschlijke zekerheid is erger dan alle; dwaaling, die 'er voormaals geweest zijn. Daaroirr moet  3* GELOOF, moet men overal, als men van het geloof predik? de menfehen onderrichten, wanneer het geloof plaats vindt, en hoe men 'er toe komt. Want het wa'are geloof kan geen plaats hebben, wanneer 'er geen berouw rs, en rechte vreeze en fchrifc voor God. Dit ftuk moet zeer noodzaaklijk den menfehen voorgedraagen worden Zulk oordeel fpreekt God over deeze Predikanten-, die de luiden wel troosten, en zeggen veel van geloof en vergeevin* van zonde, maar fpreeken niet van boete, gods! vrucht en Gods oordeel. Onderrichting der Vifitatoren aan de Predikanten, enz. 1528. Want waar Geloof is, waar door wij rechtvaardig worden, daar moet ook een goed geweeten zijn. En .het is volftrekt onmogelijk, dat deeze twee dingen te zamen kunnen gaan: Een geloofhet welk op God vertrouwt, en een kwaad voorneemen. Geloof en aanroeping van God zijn tedere dingen, cn 'er kan Hgtlijk een zeer kleine wonde des geweetens zijn, die het geloof en de aanroeping weg ftootï geIijk iedcr gcoeffende Kr.sten dikwijls ondervinden moet. Gedachten over de zonden der Uitverkoorcnen. 1536. Maar dit maakt deeze leere vêrachtïijk, dat e-n ieder zich verbeeldt: Het zij een gering flechtding; dewijl men hoort, dat men anders niets doet, dan flechts zien en gelooven. Ei dat is gemaklijk gezegd, maar niemand weet, wat het geloof is Het is een hooge konst en leer, welke geen-heilige heeft uitleeren en doorgronden kunnen ; ten zij dan dat hij geftookeo heeft in vertwijffeling, b, doods»  GELOOF. 35 doodsnood, of uiterfte gevaaren. Want dan ziet men de kracht en werking des Geloofs eerst in aanvechtingen. Uitlegging van het VI. Hoofdft. van '* Euangelium van johannes. i53°-ï5^' Ziet dus moet gij Kristus in u vormen en zien, hoe in Hem God zijne barmhartigheid u voorhoudt en aanbiedt, zonder alle uwe voorkomende verdienden; en uit zulk een beeld zijner genade fcheppen het geloof en het vertrouwen van de vergeeving aller uwer zonden. Daarom hangt het geloof niet aan de werken; zij maaken het ook niet. Maar het moet uit het bloed, de wonden en het fterven van kristus opwellen en vloeijen, in welken gij ziet, dat God u zoo genadig is; dat Hij ook zijnen Zoon voor u geeft, moet uw hart verzachten, en voor God wederom aangenaam doen worden, en dus moet het vertrouwen uit zuivere gunst en liefde van God jegens u,en van u jegens Godtoeneemen. Derhalven leezen wij nog nooit, dat iemand de Heilige Geest gegeeven is, wanneer hij gewerkt heeft; maar altijd wanneer zij het Euangelie van kristus, en de bermhartigheid van God gehoord hebben. Uit het zelfde woord moet ook nog heden en altijd het geloof en anders nergens uit voortkomen. Pred. van de goede Werken. 1520. Deezer wijze ontfpringt uit dit Euangelie de waare eere van God, waar in wij geleerd worden, dat — niet door het doen der werken, de wet vervuld is geworden, en nog vervuld wordt, maar door het geloof; niet daar door, dat men God iets brengt, maar dat men uit Kristus alles ontvangt C en  54 geen onderfcheid dulden willen tusfehen de goede werken, maar 'er op invallen, wanneer 'er maar genoeg gebeden, gevast* gefticht, gebiecht en gedaan is, moet alles goed zijn; fehoon zij daar m geen geloof aan de godlijke genade en het godlijk welbehaagen gehad hebben, gelijk zij dan deeze werken meest voor goed houden, wanneer zij dezelven veel, groot en lang hebben gedaan, zonder eenig zoodanig vertrouwen, en daar naa eerst zich van het goede voorzien willen, wanneer de werken gedaan zijn. — Dit zijn allen, die door veele goede werken (gelijk zij zeggen) zich Gode behaaglijk maaken, en om zoo te fpreeken, God zijne genade willen E 3 *  70 GOEDE WERK E N. afkoopen , als die zijne genade cn genegenheid niet om niet geeven wilde. — Daarom, wanneer zommigen zeggen : de goede 'werken zijn verboden, wanneer wij het geloof alleen prediken, is het even zoo veelmals of ik tegen een kranke zei de: Hadt gij de gezondheid, zoo hadt gij de werking van alle ledemaaten, zonder welke het werken der Leden niets is; en hij wilde dit opvatten, als of ik het werken der leden verboden had, daar ik nochtans meende, dat de gezondheid vooraf moest gaan, en de werking van alle de ledemaaten werken. Zoo ook moet het geloof de Werkmeester en Hoofdman zijn in alle werken, of. zij zijn volftrekt niets. Want het geloof der godlijke genade, gelijk het zonder ophouden bidt, en alle werken doet, zoo laat het ook niet zijne vermaaning na in alle dingen, die God aangenaam zijn of mishaag en, gelijk da H. johannes in zijnen brief zegt: Gij behoeft niet, dat u iémand leere, want de godlijke zalving, dat is, de Geest van God leert u alle dingen. Nu zien wij, hoe de almagtige God ons onzen Heere jezus kristus niet alleen voorgefteld heeft, om Hem met zoodanig vertrouwen te gelooven, maar ook een voorbeeld van dat zelve vertrouwen, en zulke goede werken, in' Hem ons voorhoudt, dat wij in Hem gelooven, Hem volgen en in Hem eeuwiglijk blijven, gelijk Hij zegt joh. XIV. Ik ben de weg, de waarheid en liet keven. De weg, op welken wij LIem volgen, de 'Waarheid, dat wij in LIem eeuwiglijk blijven. Predikatie over de goede werken. 152c. üe  GDEDE WERKEN. gf Dc heidenen oordeelen naar de werken De Kristenen moeten oordcelen volgens het geloot. Is het geloof groot, zoo zijt! de werken ook groot:; * het klein, zoo zijn de werken ook klem. Geluk het geloof is, zijn ook de werken en met anders Dit is echter zeker, dat de mensch eer b] goede werken doet, alvoorens moet rechtvaardig zijn.He geloof alleen werkt deeze gerechtigheid. Daar u t volgt, hoe men het verftaan moet, als men zegt; Het geloof is genoeg zonder de werken. Wi de God, dat de kloeke Sofisten het binnen kort hegrijpen mogten. Zijn werk over de tweeërlei menfchen hoe zij zich in H geloof houden moeten, 15*3- Dus moet de mensch in zijn perfoon vooraf vroom of boos zijn, eer hij goede of kwaade werken doet. Fn zijne werken maaken hem met goed of kw ad, maar hij maakt goede of kwaade werken. Predéam over de vrijheid van een Kristenmcnsch. i5oo Doarom moet men acht geeven, en alle daaden, die befchreeven zijn op tweeërlei wi, ze onderfchatn Voor eerst, die zonder Geest gedaan zijn. Deeze zijn zomtijds fraai en fchoon; zomtijds gruwelijk en fchandeLijk, gelijk de Historiën der ReTeinen, Perfiaanen, Grieken en anderen, zoo dat zij zekerlijk vermaaklijk zijn om te bezen Daarop valt dan het vernuft, en houdt ze voor kostl.jk meet ze af volgens de gefchiedems, indien het 2 een grootemoe en dappere daad is, vraagt het nie^verdcr, wie ze gedaan heeft. Is zij daar E 4  ?2 GOEDE WERKEN. tegen gering, zoo Veracht het dezelve, fchoon de perfoon groot is. _ Ten anderen gefchieden zij in cn door den geest. Zoodanigen fielt de H. Schrift alleen voor, die fpreekt ook van groote daaden, maar befchnjft en beoordeelt ze alleen naar het Gelo i, waar in zij gefchied zijn. ~ \ h ook noodzaaklijk, dat men het nauwkeurigonderzoeke tot dat men het bevatte, (want het is te diep ingekropen, en men heeft de luiden te lang geblinddoekt, dat zij niet meer zien, dan het geen groot is O opdat men juist weete te beoordeelen, wat het beste aan een daad of werk is, naamlijk, dat het gefchiedt in den Geest van God, onaangezien hoe lang, groot of zwaar het is, 0f wie het gedaan heeft; flaa vrij alles in den wind, en zie hierop of het God geboden heeft, en in het geloof gefchiedt. Want dat is de fchatting, de maat en het gewicht, waar naar God alle werken afmeet en weegt; gefchiedt het daar tegen niet in het geloof en naar Gods woord, al ware 't het opwekken der dooden, en zoo kuisch en zuiver leeven als de moeder Gods, zoo is het voor God niet beter, dan openlijke zonde cn fchande. Predikatie over het eerfie Boek van mozes. Hoofdft. XX. 1527. Gelijk alle goede werken, die uit de natuur gedaan worden zeer veele overeenkomst hebben met de goede werken, die uit de genade gefchieden. zoo dat zelfs een verftandig mensch dezelven nauwhjks onderfcheiden kan, zoo worden zij alleen onder het kruis beproefd. Want ten tijde der droevemsfen moet de natuur wijken in haare we*en5 gelijk  GOEDE WERKEN. 73 lijk davïd zegt Pfalm il6. Ik /prak in mijnvcrzaagen: Alk menfehen zijn leugenaars. Over ha ingegootcn en yerkrecgen geloof. 1520. Te gelijk Ja en Neen zeggen in dezelfde zaak, moet niemand doen, dan die of geheel geen verftaiïd heeft, of die een uitzinnige fpotter is. Zoo doen tans mijne Wetbeftrijders ook, zij prediken zeer fijn en (gelijk ik niet anders denken kan,) met oprechten ernst, van de genade van kristus, van de vergeeving der zonden, en wat meer van het leerftuk der verlosfing geleerd wordt. Maar dit gevolg mijden zij gelijk de duivel, dat zij de menfehen iets zeggen zouden van het derde Artikel, de heiliging, dat is van een nieuw leeven in Kristus. Want zij meenen, dat men de luiden niet verfchrikken noch bedroeven moet, maar geftadig daaglijks prediken van de genade en vergeeVihgin Kristus; en vooral zich wachten van deeze of dergelijke woorden te gebruiken: Hoor het, gij wilt een Kristen zijn , en evenwel een overfpeslerhoerenjaager, yerzoopen zwijn, hovaardig, gierig, een woekeraar, nijdig, wraakgierig en fnood blijven enz. Maar zóó zeggen zij: Hoort dus: zijt gij een overfpeeler, een hoereerder, een gierigaart, of anders een zondaar, indien gij flechis gelooft, zoo zijt gij zalig, gij behoeft voor de wet niet tc vreezen, kristus l eeft alles vervuld. Ei lieve ! zeg mij, is dat niet het geen vooraf E 5 £^t  n GOEDE WERKEN, gaat toeftemmen en het gevolg ontkennen. Ja het is in oen en het zelfde kristus weg neemen en te niet doen, wanneer Hij het meest gepredikt moet worden. En het is alles enkel ja en neen in de zelfde zaak. Want zoodanig ee;i is niets en nergens, die voor zulke zondaaren geftorven is, die naa de vergeeving der zonden de zonde niet nalaaten, en een nieuw leeven lijden. Alzoo prediken zij fijn Kristus zoo, dat Hij de Kristus zij,cn zij het evenwel niet; zij zijn wel fijne Paasch-predikers, maarfchandelijke Pinkfter.-predikers, want zij prediken niets van de heiliging des Geests, maar alleen van de verlosfing van Kristus: daar nochtans kristus, (dien zij fterk prediken, gelijk billijk is,) daarom kristus is, pf de verlosfing van de zonde en den dood verworven, heeft, op dat de H. Geest ons tot nieuwe menfehen zou maaken, dat wij der zonde afgeftprven der gerechtigheid leeven, gelijk de H, ï au lus leert, het zelve op aarde aanvangen en daar in toeneemen, en namaals voltooijen. Want kristus heeft ons niet alleen de genade, maar ook de gaye des H. Geests verdiend; dat wij niet alleen vergeeving der zonden hebben, maar ook van de zonden ophouden zouden. Wie nu niet ophoudt van de zonden, maar biijft in zijn voorig boos leeven, die moet eenen anderen kristus 'van de Wetbeftrijders (antinomiaanen) hebben. De rechte kristus is daar niet, of alle Engelen al riepen: enkel Krisius, Krist ml En hij moet met zijnen nieuwen kristus verdoemd worden. Over de Kerkvergaderingen cn Kerken 1539. Zoo  GQEDE WERK E N. 75 Zoo doen t»ns zommigen van onze valfche PapisT tifche Schrijvertjens ook; zij fchijncn, als oi zij wilden het geloof en de goede werken leeren, om zich daar mede op te fchikken en ons te lasteren, als hadden zij overal zulks geleerd, en als waren zij te onrecht van het tegendeel bcfchuldigd, op dat, wanneer zij zich met zulke fchaapsklederen wederoni hadden verfierd, zij hunnen wotf weder fijn in den fchaapsftal mogten brengen. Want het is hun geen ernst, geloof en goede werken te leercn Maar men moest hen doen, gelijk zij de onzen doen, cn hen noodzaaken hunne gruwelen te herroepen, en zulks daadlijk te toonen met het afleggen van alle misbruiken, die tegen het geloof 'en de goede werken in hunne kerk onder hun volk heerfchen; op dat men ze aan hunne vruchten kennen kon. Over de Conciliën cn de Kerk. UITLEGGING DER H. SCHRIFT. Ja zegt dat het een zonderling ftuk zij, blijkt, want het begint met een groote letter. Item, 'er ftaat een punkt voor; waar bij men gewoon is nieuwe ftukken te beginnen. Wat hoor ik ? Ik had bewijs en rede uit de Schrift geëischt, en gij geeft mij een punkt cn ccn groote letter. Wordt punkt cn grootte letter de II. Schrift genoemd? Dewijl u dankt,  ?6 UITLEGGING DER H. SCHRIFT, dunkt, dat een punkt en groote letter iets zonderlings en nieuws uitmaakt, zoo wilt gij mij overreden dat het mij zonder fchrift ook zoo zal dunken. Neen' hier geldt geen dunken : de fchrift, de fchrift —' fchrift hier; dwing, dring en noodzaak mij met Godswoord, dat punkt en groote letter altijd een nieuw maaken. Waar zegt het een klaare fpreuk in de H. Schrift: Een punkt en groote Ietter maaken iets zonderlings. Hoe indien mijn boek geen punkt en groote letters had, en uw boek had beide? Zoo hoore ,k wel, dat ons geloof berust op de inkt en pen , ja op den goeden wil van den fchrijver en drukker; ei daar ftond het fijn! Tegen de hemelfehe Profeeten., 1535.' Loopt toch aller Leeraaren vlijt en moeite nergens anders qp nit, dan dat men den fchriftlijken zin mooge vinden: - Hoe zijt gij dan zoo ftout en koen , dat gij zeggen durft, dat deeze fchriftlijke zin doodlijk is. - Keert het blad om, zoo zult gijhet bevinden; de zin, dien gij geestlijken leevendig noemt, is het juist, dat zoo men denzelven alleen aanhangt, en den Schriftlijken vaaren laat, het beter zou zijn daar voor enkel fabelen der Poceten te leezen; want die is gevaarlijk, en zonder denzelven beftaat de Schrift, maar zonder den eerften kan zij niet beftaan. Want daar mede gaat de Schrift verboren , en men maakt nooit in den grond goede Godgeleerden • de eenige rechte hoofdzin, dien de letters opgee' ven, moet het doen. De H. Geest is de allereénvouwiglfe fchrijver en - fpree-  UITLEGGING DER H. SCHRIFT. Tc fpreeker, daarom ook zijne woorden niet meer dan eenen allereeiwouwigften zin hebben kunnen, welken wij den fchriftlijken of letterlijken zin der tonge noemen. Maar dat de dingen door zijn eenvouwig woord, eenvouwig uitgedrukt, iets meer en andere dingen, en dus de eene zaak de andere betekent, daar hebbende woorden een einde, en houden de tonden op. Doen toch dit alle andere dingen, die niet5 in de Schrift genoemd worden. Dewijl alle Gods werken en fchepzelen enkel leevendige tekenen en woorden Gods zijn. Maar daarom moet men niet zeggen, dat de Schrift of Gods woord meer dan eenen zin heeft. Schoon de dingen in de Schrift befchreeven iets meer betekenen, moet echter daarom de Schrift met een tweevouwigen zin hebben, maarden eenigen, op welken de woorden gaan, behouden; en vervolgens den zwervende Geesten geen vrijheid geeven, om uit de woorden de menigvuldige betekenisfen der aangeweezen dingen uit te jaagen en op te zoeken- doch laaten zij toezien, dat zij zich zeiven met vn-jaagen noch te hoog klimmen. Het is veel zekerer en Veiliger bij de woorden en den eenvouwigen Z;n te blijven, daar is de rechte weide en het voedzel van alle Geesten. Doch hier hebben zommigen uit onverftand aan de Schrift een vierderlei zin gegeeven, te weeten, eenen letterlijken , alhgorifchcn , anogogifchm en tropohgifcheu, waarvoor nergens eenigen grond te vinden is. Daarom is het met goed uitgedrukt, als men denzei-  78 UITLEGGING DER H. SCHRIFT, zeiven fchriftlijken zin noemt, om dat Pa flus den letterlijken geheel anders uitlegt dan zij. Zij doenbeter, die hem den grammatikalen historifchcn zin noemen. En het zou best zijn, dat men denzelven den zin der tongen of der fpraaken noemde. AnU woord op eMsers Boek, enz. 1520, Wie heeft van een zeldzaamercn en wonderlijker' zin ooit meer gehoord ? En daar over fpotten de Jooden met deeze nieuwe hebreeuwfche fpraakkundi? gen, omdat zij hen overreden willen, dat men de H. Schrift niet anders kan verftaan , dan door de grammatica en de nauwkeurige kennis der punkten. — Maar zeg mij eens, waar is ooit een taal geweest, welke men uit de grammatiek recht en goed heeft leeren fpreeken. Is het niet.waar, dat zelfs die taaien, die de nauwkeurigfte en zekerfte regelen hebben, gelijk delatijnfche en griekfche taaien, veeleer door oeflening en gewoonte, dan uit de regelen geleerd worden? Is het dan niet zeer wanvoeglijk, dat men in de heilige taal, waar in van godgeleerde en geesthjke zaaken gefproken wordt, den rechtfchapenen en eigenlijken zin derzelven vaaren laat, cn denzelven uit de grammatica uitpluizen wil? Nu doen zulks overal bijna de Rabbijnen en hunne leerlingen. — Om dat zij daar op meest zien, en overal nauwkeurig acht willen liaan op de woordgronding of Etymologie, en de eigenfehappen der woorden , geraaken zij deswegen in wonderlijke verbeeldingen. — Zulk eene ongefchikte uitlegging kemt uit de haatlijke regels der let;e;kurdigen , daar  UITLEGGING DER H. SCHRIFT. 79 daar men veeleer de gewoonte en manier van fpreeken in aanmerking neemen moest, want daar door wordt een grammaticus onderwee zen. Dit alles verhaal ik daarom zo breedvoerig , om dat ik u gaarne waarfchuwen wilde, op dat, wanneer u zulke dwaaze Uitleggers der H. Schrift voorkomen, gij hen juist niet volgt, noch hunne, aanmerkingen voor geen zonderlinge wijsheid houdt Zulk een fchandelijke lust de fpreukefi te vervallenen zal geen verftandig mensch zelfs in terenïius en virgilius lijden, en wij zouden ze in de Kerk dulden? Uitlegging van het t B. van Mozes. H. VI. DE GEEST VAN DEN BIJBEL. Nu zie een ieder vroom Kristen, of deeze zaak gering zij, gelijk zij zeggen, en of men met Gods Woord fchertzen mag. Daar hebt gij de geestdrijver 0f dweepers en hunnen geest, gehjk ik dikwijls gezegd heb, dat geen godloos mensch het woord van God kan hoogachten. Maar een vroom Kristen houdt en weet, dat het woord van God betreft Gods e ere, Geest, Kristus, genade, het eeuwige leeven, den dood, de zonde en alle dingen. Want mij gaat het zoo, dat ieder fpreuk mij de weereld te nauw maakt. Voorreden voor het verduischte Syigrawna. 1526. HET  8o HET WOORD VAN GOD. Dit edelgefteente ziet de weereld niet, zij verflaat oók niet, hoe dierbaar en van welke waarde deeze fchat is, en wij zelf hebben 'er ook geen genoegzaam acht op: te weeten, dat in het ganfche leeven het woord de rechte maat en het allerkostïijfcfe is, het geen ons leeven beftiert, dat gij zeggen kunt, dit doe ik volgens Gods woord, dit heeft mij de Heer bevolen te doen, dit behaagt God wel; ge:ijk wij daar van kunnen verzekerd zijn, van den hoogden ftand af tot den allergcringften toe, God heeft het bevolen , God heeft het gezegd. Maar zoo het woord daar niet is; dan vliede, wie maar vlieden kan. — Darrom fpreekt God met ons door de dienaars Van het woord, door onze ouders, door onze Overheid, op dat wij ons niet beweegen of wiegen laaten door allerlei wind van leere. Behalven het wooid is al het leeven Verdoemd, en is het met alle Sekten, en Orden verlooren. Maar waar het woord is, als dan heb ik een zekeren troost; het zij ik vader, of moeder, of een kind in huis ben, dai:r hoore ik het woord, en weet wat ik gelooven, en wat ik doet moet. Want God fpreekt met mij ook in den ftand, waar in ik leef. Uitlegging yan het I. B. van Mozes. H. XXVI. Bat 'er een God moest zijn, wisten zij, de Heidenen , en het was recht. ■ Maar wanneer zij zeiden: dat is God, dan tasteden zij fchielijk mis. Zij konden  HET WOORD VAN GÓD. Si «dén echter riet mistasten, indien zij niet wisten, dat .God was. — Daar toe behoort nu een hoogere kennis, dat men Hem recht 'treffe en niet misfe. Want Waar men Hem recht vinden zal, daar moet zijn woord zijn, het welk ons leert; ons vernuft en fchranderheki zul het langzaam vinden. Predik, oyef hit I. B. van Mozes. H. XL. I^tf: Want Wij nu zoo dikwijls geleerd hébben, dat wij niets doen moeten, ten zij wij met zekerheid daar toe Gods w oord hebben '; en God zelf ook niets met ons te doen heeft, en wij met Hem-, zender dit eenige middel, het welk is zijn wóórd; waar doof Wij zijnen wil erkennen, en ons daar naar te gedraagen hebben. Wie een God heeft, zonder zijn woord; die hééft geen God; want de waare God heeft ons leeven, wezen* onzen ftand, onze bediening, onze woorden, ons doen, laaten, lijden en alles in zijn woord begrepen en ons voorgefteld, dat wij buiten zijn woord niets zoeken noch weeten moogen noch moeten; zelfs van God niet; want Hij wil van ons buiten zijn woord met ons verftand en nadenken niet begrepen , niet gezocht, niet gevonden zijn , gelijk Salomo n zegt : Wie de Majefteit wil nafpeuren , dien zal zij onderdrukken. Daarom betaamt ons niets te doen noch te bordeelen naar den hèïïftelijken raad en wil zijner Majefteit, maar alles en alleen volgens den openlijken raad én wil van zijn Woord. Schrijven over de Echtzaakcn. 153Ö. Wattt het Euangelie is 'er reeds te vooren (de Predikant reikt hét Hechts over, en geeft door zijn prediken het Euangelie O dit hcc£t ouze Heel' KRIS"  8ü HET WOORD VAN GOD. t u s gemaakt, te weeg gebragt, en nagelaaten ; en eerst in het hart der Apostelen gedrukt, en zeden geduurig door de navolgers der Apostelen in het hart der Kristenen ingedrukt, en daar benevens uiterlijk in de letters en beelden laaten afmaaien. Over de Winkeïmisfe en Paapen-wijng. 1533. En wilt gij daar al over disputeeren, zoo laat het toch een onzeker gevoelen en goede meening blijven, gelijk ik doe; (Van het Vagevuur enz.) Maak geen artikelen des geloofs in uwe gedachten, gelijk de gruwel te Rome doet; op dat niet misfehien uit uw geloof een droom worde. Houdt u aan de Schrift cn Gods woord; daar is de waarheid, daar zult gij zeker zijn. Daar is trouw cn geloof, volkomen , zuiver, voldoende en beftendig. Grond en Rede van alle Artikelen, die door roomfche Bullen te onrechte veroordeeld zijn. 1521. Maar men moet op het woord cn de almagt van God zien; want indien God den Hemel met een fpan omvat, en de aarde met een drieling begrijpt, zoo is waarlijk zijn woord veel grooter, en ftrekt zich verder uit. Zijn woord is oneindig groot en wijd uitgeftrekt. Daarom is het woord Gods, of de godlijke belofte het verblijf der zielen, waar in wij inflaapen. Het fchijnt wel flecht en gering, wanneer het door den mond van een mensch gefproken wordt, maar wanneer wij het met het geloof aanneemen en in het woord berusten, zoo komt de ziel in eene oneindige ruimte. Uitlegging van het I. B. van Mozes. Hoofdft. XXV. Mozes belioudt hier nogmaals zijne manier van fpree-  HET WOORD VAN GOD. 83 fpreeken: De Heer [prak. En ik heb een bijzondere lust om te denken, en het daar voor te houden, dat deeze woorden niet zijn gefprooken van den hemel, maar door een mensch tot noagh gezegd zijn. Want fchoon ik 'er niet voor ben, dat hem zulks door eenen Engel, of door den H. Geest mag geopenbaard zijn; doch dewijl men gevoeglijk zegr gen kan, dat God door menfehen gefproken heeft, zoo moet men het predikamt tot eere, zulks doen. Dus heb ik bovengezegd, dat veele dingen, welken Mozes zegt, dat God gefproken heeft, door aoam zijn gefproken. Want fchoon Gods woord ook door Menfehen gefproken wordt, is het evenwel waarachtig Gods woord. De voorige zin van het predikamt is niet allee» gelooflijk , maar ook nuttig. Want dat God niet overal op eene wonderb»are wijze en door heimelijke openbaaring gewoon is te fpreeken, is zeker, vooral daar het gewoone predikamt plaats heeft,het welk Hij daarom ingefteld heeft, om met de menfehen daar door te Ipreeken, hen te leeren, te onderrichten, te troosten en te vermaanen. En God heeft zijn woord aan de Ouders ernftig aanbevolen: „ Gij zult dit uwen Kinderen zeggen;"9 Vervolgens den Leeraaren in de Kerk: „ Zij heb' hen mozes en de Profeeten." Want waar het predikamt is., daar moeten wij op geene openbaaring noch inwendig noch uitwendig wachten; anders, werden'alle ftanden des leevens inverwerring gebragt en onrustig gemaakt. — Maar zoo moet het toegaan: ia de Kerk moeten de Predikanten leer*; F %  84 HET WOORD VAN GOD. ep het Raadhuis moet de Overheid regeeren; he£ huisbeftier moeten Vader en Moeder waarneemen. Want deezen zijn alle de Amten der menfehen, door God ingcfteld, daarom moet men dezelven gebruiken, en niet wachten op eene andere openbaaring. Uitlegging van het I. B. van mozes. Hoofdft. Vil. Hier komt de vraag voor: Hoe abraham mng geroepen, en of hij deezè ftem der roeping van God zeiven gehoord heeft? Daaromtrent ben ik van gedachten, en is dit mijne meening, dat hij niet völftrekt zondef middelen door God, en zonder het Predikamt geroepen is — maar dat dit bevel, om uit het land der Kaldeërs te trekken , hem of door sem'zcIvcu, of door anderen, die van hem gezonden waren, gebragt is. Maar dat m o z e s fchrijflfl dat de Heer hem daar uit geroepen heeft, is dus te verftaan, dat hem zommige heilige mènfchên , uit ingeevinge des H. Geests, daar uit geroepen hebben; want het geen menfehen door den Geest van God fpreeken, dat fpreekt God zelf, gelijk kristus zegt.— En gelijk de vroome sem aan abraham gepredikt heeft, zoo ook predikt bavid aan zijn Volk. — Want de afgoderij wordt alleen gekend door Gods woord. Uitlegging van het I. B. van mozes. Hoofdft. XXVL R E«  REDEN EN VERNUFT. CjTod wil niet door het Euangelie de natuur uitroeijen, maar Hij laat blijven , wat natuurlijk is; Hij leidt cn beftiert het echter op den rechten weg. Prcd. over het- I. 13. van mozes. Hoofdft. XXIII. 15^7- Alwaar geen hooger woord is, dat ons beftiercn kan, is het recht, dat wij de reden volgen. Dit zegge ik echter van weereldlijke dingen; want wat de geestlijke zaaken belangt, daar omtrent heeft God alles in zijn woord overvloediglijk geopenbaard. Maar wat het uiterlijke betreft, hetzelve heeft hij aan de reden onderworpen , cn men behoeft daar toe, om eenvouwig te fpreeken, de vermaaning van den H. Geeft niet; maar men heeft "er bekwaamheid cn bijzondere vlijt toe nodig, om op een zaak acht te geeven. Anders verzoeken wij God. Uitlegging van het I. B. van mozes. II. XX. En het is zeer ongerijmd iets in de Kerk te leeren , waar van meu noch uit de H. Schrift, noch uit de Leeraars, noch uit het geesftijk recht redenen geeven, noch hetzelve niet eens met verftandige gronden verdeedigen kan, Verklaaring en bewijs •zijner Disp. over de kracht van den aflaat. 1518. Ik heb te vooren gezegd, dat wanneer men iets in de Kerk beweert, waar voor men nochtans geene verftandige redenen of een fpreuk bijbrengen kan, het even zoo veel is, als of men de Kerk aan de Vijanden en Ketters ter befpottinge overgeeft. — f 3 Dee-s  86 REDEN ËN VERNUFT. Deezen zullen'er niet naar vraagen, of de Pausen de Roomfche Kerk het zoo hebben wil ; maar zij zullen bewijs uit de Schrift, of eene waarfchijnlrke rede hebben willen. Aldaar. Dit is zijne (des menfehen natuur) dat hij zich alleen naar het verkeerde vernuft, en niet naar de rechte reden fchikt. Door Gods almagt, hoe groot zij is, kan het niet gefchieden, dat men een daad van vriendfehap en liefde doet, en dat de genade van God niet zou tegenwoordig zijn. Redeneer, tegen de Theologie der Scholastiken. 1517. Nu is niemand zoo zot, uitgenomen de Paus eh zijne Vlijërs, om te denken, dat het ontheffen of nalaaten van ftraffe iemand verbetert; maar het opleggen van ftraf kan wel iemand verbeteren, gelijk de Reden, Ondervinding, Schrift en Waarheid leeren. Grond en Bewijs van alle Artikelen. die door dé Roomfche Bullen te onrechte veroordeeld zijn. 1521. Ten zesden willen wij de Klooster-geloften tegen dé natuurlijke reden, dat is tegen het donkere en grove licht der natuur houden. Want fchoon zij het licht en de werken Gods niet verftaan, noch door zich zelve bereiken kan, zoo dat zij in fellige zaaien, (gelijk men zegt) zeer grof en onzeker oordeelt, is echter in ontkennende dingen, dat is, wat een ding niet is , haar oordeel en verltand zeker. Want de reden begrijpt niet, wat God is. Zij begrijpt nochtans öp de allerzekerfte wijze, wat God niet is. Daarom fchoon zij niet ziét, wat goed en recht is voor God, §ls b. v. het geloof, weet zij even-  REDEN EN VERNUFT. 8? evenwel met zekerheid, dat het ongeloof, moord, echtbreuk, ongehoorzaamheid, flechte dingen zijn.' En naar de reden fpreekt opk de Heere kristus: Een iegelijk Rijk, indien het met zich zehen oneens wordt ,'wordt woest. En de Apostel, wanneer hij zegt: dat ook de natuur niet leert, dat een Wijf met ongedekten hoofdeinde vergadering bidden zal. Het geen nu met de reden ttrijdt, is zeker, dat het tegen God nog meer aanloopt. Want hoe zou het niet tegen de godlijke waarheid ftrijden, het geen met de reden en menschlijke waarheid ftrijdig 'is. Oord', over de Geestlijken en lüooster-geloften. 152a. Doordien God de reden en ook den raad en de hulp van het Verltand, niet daarom gegeeven heeft, dat gij ze verachten zoudt, het geen zijdoen, die of vermetel zijn, of die wanhoopen. Uitlegging van het ft B. van mozes. Hoofdft. XXXII. Want Hij heeft ook om die reden den menfehen het verftand cn de vijf zinnen gegeeven. En het geen de Overheid naar weereldlijke rechten hier doet, oordeelt en beflist, dat heeft God gedaan en geoordeeld. Op de aangehaalde plaat!) Indien niet de rede eerst recht en goed is, is het onmogelijk, dat een recht en goed werk gedaan kauworden. Vraagt nu een Wijsgeer, of de rechte reden alleen en zonder werken den perfoon goed maakt ? Hier moet men antwoorden : Eer de werken gefchieden en zonder voorafgaande werken, moet de reden goed zijn. — Derhalven moet men in de Zedelijke Wijsbegeerte goed en wel redeneeren: Een F 4 g°ed  BS REDEN EN VERNUFT, goed werk zorder de reden is niets. En de mensch* wordt alleen door de reden zonder de werken, envoor dat zij gefchieden, goed. Indien dit; nu- in de Wijsgeerige Zedekunde geldt, hoe veelte meer moet het niet in de Godgeleerdheid doorgaan. — Want; men kan ook hier vraagen: of de vrucht den boom maakt? dan, of de boom de vrucht maakt? Even zoo in Zedelijke dingen. Indien de mensch niet goed is, en geen fap, dat is, de rechte reden, heeft, zoo volgen 'er geen goede werken. Insgelijks, in de Godgeleerdheid. Indien niet het fap. en de vettigheid bij den Olijfboom , dat is het geloof en de kennis van God plaats vinden, zoo gefchieden 'er ook geen geloovige werken. Aanmerkingen over liet Euangelie van Maitheus. 1.538. De H. Schrift kan ons niet misleiden, maar ons vernnft en de gewoonte kan ons. wel bedriegen. Over 't- misbruik der misfe. 1522. Wanneer gij nu het woord hebt, zoo doet gij wel,. als gij het. gehoorzaamt en opvolgt. En gij moet u zoo.naarde dingen, voegen, dat gij die zaaken gebruikt, die Voor handen zijn bij cn nevens, het woord.— Want daarom heeft- God ons de reden en alle fchepzelen gegeeven, en boven dien alletijdlijke goederen, op dat zij ons tot nut dienen zullen. Uitlegging van hef. I. B. van mozes, Hoofdfts XXXI. EEN-  KENNIS E N DAAD. Ik heb dikwijls gezegd,, gat het Kristelijkkeven fceftaat in .weeilukken. Wanneer men van het geloof predikt, moet mm toezien, dat men het allerzuiverst predikt; want Hij kan niet dulden, óé men 'er iets inmenge. Maar de liefde kan veele dingen verdraagen. Derhalven is "er een groot onderfcheid tusfehen. de leer cn. het leeven. Met de leer mag men niet fchertzen, zij moet zuiver en recht blijven; maar omtrent het leeven handelen vrij zoo geftreng niet. Gelijk men ook. in. het Euangelie ziet, dat Kristus geduld heeft met zijne jongeren, en het door dq vingeren ziet, fchoon; zij grovelijk ftruikekn. Somwijlen beftraft hij hen evenwel ook,, en zegt: dit is niet recht. Dit is leer. Maarniet de Farizeeuwen en hukhelaaren oeffendc hij nooit geduld. Want het betreft niet het leeven, maar de leer. Wanneer die zuiver blijft, kan men aller-, lei onvolmaakt leeven en zwakheden draagen; in ?oo verre dat men aan de leere vasthoudt cn bek ent, dat het leeven anders zijn moest. Maar waar de leer vervalscht wordt, kan men ook het keven niet meer te recht helpen. Predikatie over 't eerjic iku-k Van mozes, Hoofdft. IX. ,1527.. Hier moeten wij ons benaartligen,. dat wij die twee keringen, zeer wel van elkander onderfchei-. den: de eene, die de hoofdzaaken leert, om het. geweeten in den geest voor God te bellieren; de aid.re, d;e van uiterlijke dingen, of goede werken F $ kcc.  $ KENNIS EN DAAD. leert. 'Want aan de Ieere des geloofs ligt meer gelegen , dan aan de leere van de goede werken. Dewijl * er, fchoon de werken ontbreeken, echter hulp en raad is, dat men ze kan verrichten, indien de leere des geloofs vast en zuiver blijft. Maar waar men de geloofsleer achter aan plaatst, en de werken voorgetrokken worden, daar kan niets goeds gefchieden, noch eenige raad en hulpe baaten; behalven dat de Werken niets dan ijdele eer beöogen, om voor de menfehen iets grootschs te willemzijn. Tegen de Hemelfche Profeeten. 1525. Ook blijkt het, dat 'er een zeer groot onderfcheid is tusfehen leeren cn leeven, gelijk 'er tusfehen Hemel en Aarde een groot onderfcheid plaats vindt. Het leeven kan wel onrein, zondig en gebreklijk wezen, maar de leer moet zuiver, heilig, onvervalscht en beftendig zijn. Het leeven kan wel mistasten , zoo als het niet alles houdt, wat de leer eischt. Maar der leere, (zegt kristus) moet het aan geen tittel of letter ontbreeken; fchoon in het leeven een geheel werk of zeer veel van de leere ontbreekt. De rede is, dat de leer het woord van God, en Gods waarheid zelve is; maar het leeven is ons doen mede. Daarom moet de leer geheel zuiver blijven. En wie in het leeven mistast en gebreklijk is, met dien kan God geduld hebben, en hetzelve wel vergeeven. Maar het veranderen öf het vernietigen der leere zelve, waar naar men' leeven moet, kan en wil hij niet dulden, en moet het ook niet dulden. Want dit grijpt zijne hooge godlijke Majefteit zelve aan, daar heeft geen ver- gee-  KENNIS EN DAAD. 9* freeven noch f>;eduld hebben plaats, men laate ze derhalven zoo als zij is en zonder dezelve te beduien. Glosfen over het zoo genoemde Keizerlijke EdM. ipu Wel is waar, om volgens het leeven te fpr:eken, is de Heilige Kerk niet zonder zonde ;• gelijk zij in het Onze Vader bekent: Vergeef ons onze fchuldcn* en i Joh. li Indien wij zeggen, wij hebben gcene zonden, enz. Maar de leer moet niet zondig en ftrafbaar zijn; en behoort niet in het onze Vader, waar fn wij zeggen: vergeef enz. Want zij is niet ons werk, maar het eigen woord van God zeiven, die niet zondigen noch onrecht doen kan. Want een Predikant moet niet het onze Vader bidden, noch vergeeving van zonden zoeken, wanneer hij gepre^ dikt heeft, indien hij een rechte Leeraar is; maar,' moet met jeremia zeggen: Heer! gij weet,dat het geen uit mijnen mond gegaan is, rechtte, en u behaagt. Wie zulks van zijne prediking niet roemen kan, die laate het prediken blijven; want hij ïpreekt zekerlijk lengt non, ca hi-tcrt God. Tegen Hansworst. 1541. Maar waar halftarrigcn zijn, die het noch leeren noch doen willen , daar zal men aanftands gcene gedaante (des Avondmaals) hun uitreiken, maar ze vaaren laaten; gelijk de H. paueus Gal. IL titus niet wilde bcfnijden laaten, toen de Jooden 'er op aandringen, en de vrijheid veroordeelcn wilden. Want zulke haiaarrigen zijn niet alleen' onvolkomen in het gebruik der leere, maar zij willen boven dien de leer ook veroordeeld hebben en verkeeren. Dit is niet té verdraagen noch te dulden.  9=> KENNIS EN DAAD. den. Want de leer moet fchielijk cn zuiver Joopen, fchoon het gebr.iik cn de werken ver/olgens langzaam kruipen of zaehtjens glijden, kopen of fpringen. Onderrichting der Vifitatcren aan de Predikanten in Saxen. 1528. GOD. w * » at hebben wij eenen God voor dit tijdlijk keven alken nodig; het welk die geenen best genieten, die van God niets weeten. Maar is 'er een God, zoo zullen wij niet alleen hier leeven, maar daar, waar Hij ook leeft. Hij, die mij gefchaptm heeft, zal mijns zoons Vader zijn, mijner vrouwe man, een Burgemeester in mijne gemeente, een predikant in mijn kerfpel, en veel beter dan ik. Wat? Hij zal het beter uitvoeren naa mijnen dood, dan bij mijn leeven. Aan joa. erentius. d, 30 Jun. 1530, Dat is een rechte God, die geeft en niet neemt, die helpt en niet helpen laat, die leert en regeert, en zich niet keren noch regeeren Iaat: kortom, die alles doet en geeft, en niemand behoeft, en doet zulks alles om niet uit loutere genade, zonder verdienst aan onw.iardigen en die het niet verdienen, ja aan de verdoemden en verloorcnen. Zulk eene gedachtenis, belijdenis en eere wil hij hebben. Vermaaning tot het Sakrament des ïighaams cn Bloeds on~-es lleeren. 1530. Het wordt wel gepredikt cn.gehoort, maar het vlcesch  G Q D- 93 vïefcsch is te ongehoorzaam, dat het zulks ter harte niet laat ingaan; en de kwaade gewoonte helpt'er veel toe, dat men het ons zoo vcorgefteld, en beide Kristus en den Vader als een verfchriklijken Rechter en Tïjran, en den H. Geest tot een marktkraamer gemaakt heeft; en wij niet anders geleerd zijn, dan dat wij hen door onze werken moeten verzoenen. Dus hebben de natuur, die reeds buiten dat daar toe genegen is, en deeze gewoonte zich zamen vercenigd, en daar uit is eene tweevouwige natuur geworden, zoo dat deeze troostleer bezwaarlijk bij ons hechten kan, en de modder zoo diep en geheel doorgeloopen is, dat men het geheel niet kan wegveegen, en 'er altijd meer fchrik overblijft, ook voor God zclven, dan troost. Daarom moeten wij ons altijd daar tegen verzetten, en daar aan leeren, dat wij toch beginnen een fmaak in deezen troost te krijgen,en een recht hartlijk vertrouwen op God leeren opvatten. Men heeft tot hier toe onder het pausdom de naamen (Vader, Zoon en Geest,) behouden , en zij hebben veel getwist en onderzocht over het godlijke Wezen, maar Hechts de doppen daar van gehad. Het gebruik en de nuttigheid heeft niemand daar van ondervonden , dat men zich deswegen zou hebben weeten te vertroosten. Daarom laat ons God daar voor danken, en met naarfligheid aan de leere vasthouden, en ftrijden tegen onze natuur, en fchandelijke gewoonte, die alleen genegen is, tot zorgen, treuren cn droevenis; gelijk de weereld daar tegen tot  94 G O D. tot zorgeloosheid en vermetelheid. Uitlegging Van het 14-^-16 Hoofdft. van jo hannes. 1538. Ik ben van gedachten, dat dit ftuk gefchreeven is, te wceten dat het God berouwd heeft, dat Hij den me»schj gemaakt had, om aan te wijzen, de klagten en het gefchrei der lieve Vaderen, die toen geleefd hebben, dat zij zulke bedreiging en zulk verfchriklijk oordeel van God, die het alles veranderen wilde op aarde, gevoeld hebben. Deezen regel moet men dikwijls in de Schrift opmerken, dat 'er van God gelprooken wordt, zoo als wij het voelen. Want zoo als wij Hem voelen, zoo is Hij voor ons. — Dus ftaat 'er menigmaal in de Pfalmcn: Waak op lieer, waarom jlaaptgij? Hoe verbergt gij u? Predikatie over het eerjle Boek van mozes. Hoofdft. VI. 1527. Zoo betekent dit nu God overwinnen, niet zijn geweld overwinnen, maar dat geen, wat Hij in ons geweeten is, en gevoeld wordt, overwinnen;gelijk de Schrift fpreekt, dat God zich verandert, wanneer wij veranderen. Hij is zonder verandering in zich zeiven; nochtans! verandert Hij zich ten aanzien van ons zoo wonderlijk. Dit komt, dat ons geweeten verandert, gelijk de Pfalm zegt: Bij de heiligen zijt gij heilig, en bij de vroomen zijt gij vroom; bij de reincn zijt gij rein, en bij de verkeerden zijt gij verkeerd. Hij blijft altijd goedertieren; nog is Hij in mijn geweeten niet anders, dan dat Hij toornig is. Dus is Hij voor de verdoemden niets, dan enkel toorn, hij ftraft hen alleen met hun eigen geweeten. Als vooren. Hoofdft. XXXII. Al-  GOD. s>3> Alzoo prijst hij ons op.'t allerminzaamfte den Vader der Bermhartigheid aan; in alles wat wij zien, dat in Kristus gefchiedt, brengt hij ons daar heen, dat wij den Vader beminnen, eeren en verheerlijken moeten, dat wij naamlijk bij de menschheid van Kristus, door welke ons de bermhartigheid beweezen wordt, niet ftil blijven ftaan, maar door dezelve tot den onzichtbaaren Vader om zoo te fpreeken met geweld getrokken worden, en ons over hem verwonderen zullen, dat Hij zulke groote dingen aan ons door deeze menschheid van Kristus doet. En dit is de eenige manier en wijze om God te kennen, van welke de Doctores Sententiarum verre afgeweeken zijn, als die zich op onbepaalde befpiegelingen der Godheid toegelegd en de menschheid van Kristus hebben laaten liggen. En geen ziel kan daarom voor de grootheid zijner Magt, zijne Majefteit en Wijsheid beftaan. Gelijk ik mij dan benevens veele anderen met dergelijke fpekulatièn zeer ellendiglijk gekweld heb, en des wegen in het groot fte gevaar gekomen ben. Wie op eene heilzaame wijze van en over God denken wil, die ftelle alles ter zijde behalven de menschheid van kristus. — Alsdan blijve hij daar bij niet ftaan, maar hij gaa verder en denke: Zie het een en ander doet hij niet naar zijnen, maar naar Gods zijns Vaders wil5 daar zal u dan de wil des Vaders, dien hij in de menschheid van kristus toont, u op het allerminlijkfte beginnen te behaagen. Door deezen wil kan God de Vader zeker en getroost gevat worden, Maai-  I 9§ G O D. ■Maar Iaat men deezen weg vaaren, zoo is 'er niets anders over, dan dat men zich in de eeuwige diepre Horten zal. Want Hij wil, dat men 'langs geenen anderen weg tot Hem komen, Hem kennen en beminnen zal, dan langs deezen weg, gelijk Hij .zegt: Ik ben -de weg en de waarheid enz. Oeffen li in deezen weg, zoo zult gij binnen korten tijd een dieper doorzicht in de godgeleerdheid verkrijgen, dan alle Schoolleeraars, die.deeze deur en deezen weg niet alleen niet weeten, maar ook door hiinne ongclukkige verbeeldingen, even ais door eene groote toerusting van bei'piegelingen voor zich 'zelvcn tocfluiten. Korte yerklaarihg van joh. VL 37—40. 1518. Want het geen God in zijne natuur is, kunnen wij niet vcrklaaren, maar het geen Hij niet is, kunnen wij wel ophelderen. — En God ziet, dat deeee weg om Hem te begrijpen, onmogelijk is. Want Hij woont, gelijk de Schrift zegt, in een Licht, daartoe niemand komen kan. Daarom heeft Hij ons zulke middelen voorgelegd, welken wij gebruiken kunnen. Die nu daar bij berusten, be-, grijpen God recht, daar integendeel zij, die zich op heimelijke gezichten, openbaaringen en verlichtingen beroemen en dezelven volgen, of door de Majefteit onderdrukt worden, of in eene dikke duisternis blijven, zoo dat zij God niet erkennen. Op gelijke wijze hebben de Jooden ook hunne zinnebeelden gehad, waar in God zich aan hen vertoond heeft; als de genadeftoel, de arke, tabernakel, wolk- en vuur-kolom. Even zuo hebben wij in  G O Ö. 97 in het Nieuwe Testament den Doop, het Avondmaal , de Abfolutie en het Predikamt. Eu zulke beelden zijn eigenlijk de wil des tekens, gelijk men in de fchoolen daar van fpreekt, in welken wij zien moeten, wanneer wij den wil van God weeten willen. De andere wil des welbehaagens is de wezenlijke wil van God, of de Majefteit alleen, die God zeifis. Daar zullen wij de oogen niet heenen wenden, want Hij kan niet begreepen worden. Want in God is niets dan Godheid; en zijn wezen is de allesovertreffende waarheid en alvermoogende magt, welke het vernuft geheel niet bereiken kan. En het geen God met deezen wil des welbehaagens gewild heeft, dat heeft Hij van eeuwigheid voorzien. Men moet evenwel deezen wezenlijken en godlijken wil van God niet zoeken uittevorfchen, maar zich Hechts daar aan houden, als aan de godlijke Majefteit, die onnafpeurlijk is; en God heeft ze ons in dit leeven niet voorgelegd, om ze te weeten en te begrijpen. Maar heeft ons dezelve in zommige beeldtenisfen willen inwikkelen en aan»wijzen , als in den Doop , het Woord en het Sakrament. Deezen zijn de godlijke afbeeldzels» en de wil in een teken voorgefteld, waar door Hij met ons handelt, overeenkomftig ons verftand. Weshalven men daar op alleen zien moet. Maar den wil des welbehaagens moet men geheel vaaren laaten; ten zij men mozes of david of eenig ander volkomen man is. Schoon die ook in den wil des godlijken welbehaagens zoodanig gezien G  98 GOD. hebben, dat zij hunne oogen van dien wil, welkëft God door tekenen openbaart, nergens heen gekeerd hebben. Maar nu wordt de wil des tekens dit werk van God genoemd, wanneer Hij tot ons uitgaat, en met ons handelt door de eene of andere uitwendige zaak, waar in Hij zich ingewikkeld heeft, op dat wij Hem begrijpen kunnen, als bij voorbeeld het Woord en de Ceremoniën, welken Hij zelf vastgefteld heeft. En deeze wil zeggen zij , is niet almagtig. Want fchoon God ons wel door de tien geboden gebiedt^ het geen Hij gedaan wil hebben, gefchiedt het nochtans niet. Even zoo heeft kristus zijn Nachtmaal ingefteld , op dat daar door het geloof aan Gods bermhartigheid in ons verfterkt zou worden, en evenwel gebruiken veelen hetzelve tot hun oordeel; dat is, zonder het geloof* Dit is de eerfte trap van dwaaling, wanneer de menfehen dieii God, die zich in zyne beeldtenisfen ingekleed heeft, en mensch geworden is, verlaaten, cn zoeken den blooten God alleen. En wanneer dan vervolgens het uur des oordeels komt, en zij Gods toorn gevoelen, en God hun hart oordeelt en onderzoekt, zoo wanhoopen zij en fierven; want zij wandelen onder de bloote zon,en Ver- laaten de befcherming en fchaduwe voor de hitte, Want in deeze beelden zien en vinden wij diert God, dien wij verdraagen konden, en die ons troost, opbeurt om te hoopen, en zalig maakt. Fiippijs! Wie mij ziet, die ziet ook mijnen vader. Uitlegging van het eerfte Boek van mozes. Hoofdft. VL O P  99 OPVOEDING DËÏl MENSCHEN DOOR DEN GODSDIENST. D e H. Schrift töórit duidelijk genoeg aan, dat de ligchaamlijke en tijdlijke beloften de eeuwigen, en geestlijken in zich bevatten en mede influiten; Want wij zijn niet gefchapen als de dieren, maar zijn gefchapen voor de onfterflijkheid en eeuwigheid. Wanneer derhalven God door de beloften met ons fpreekt, zoo fpreekt Hij niet alleen met ons wegens onze tijdlijke nooddruft, en zorgt niet voor' onzen buik alleen, maar de ziel wil Hij bewaaren en een eeuwig leeven geeven. De tijdlijke beloften zijn gelijk nooten of appelen i waarmede men de kinderen lokt; want op gelijke wijze worden wij door de tijdlijke beloften ook gelokt, dat wij de eeuwige goederen beminnen, en de hoope der onfterflijkheid in ons koestereu en beWaaren. Zoo geeft God mij brood en water, niet daarom dat ik eeten en drinken zal als een dier, maar dat ik uit deeze ligchaamlijke gave zijne goedertierenheid erkennen, en mij met dezelve ook in andere nooden vertroosten zal. Schoon dan abraham bij zijn ieeveri Zulke beloften niet gezien heelt, heeft hij nochtans God geloofd, waarom hij dan een eeuwig leeven verkreegen heeft, en niet heeft kunnen fterven, maar leeft nog. Want dien God, die hem koningen, volken en eenen zoon beloofde, die de erfgenaam van het beloofde zaad zou zijn, heeft hij geloofd; G x D*ar-  ï©o OPVOEDING DER MENSCHÈN Daarom heeft hij zijne oogen toegedaan, en zich met het geloof aan zulke dingen, die voor de reden duister en blind zijn, overgegeeven, waarmede hij aangetroffen heeft het eeuwig licht. Op zulke ,een wijze moet men de beloften uitftrekken en verwijden, dat, fchoon zij alleen van tijdlijke dingen fpreeken, wij zc nochtans op het eeuwige leeven uitduiden, om des perlbons wille, die ze doet. Want dezelve is eeuwig en trekt ons ook door ligchaamlijke dingen tot zich, op dat wij Hem gelooven zullen. En wie God gelooft, die leeft eeuwig ; want hij is niet een beest, maar hij verftaat, ziet en erkent, dat God goedertieren is; deeze kennis is het eeuwige leeven. Uitlegging van 't eerfte Boek van mozes. H. XVII. Wij, die het Euangelie kennen, hooren en geleerd hebben, wceten, dat tot de waare en innerlijke heiligheid, die voor God beftaan zal, niet dient, of het kleed rein , bezoeteld, bevlekt en onrein is. God heeft evenwel ten zelfden tijde gewild, dat zij verfierd en rein zouden zijn, en in fchoone zuivere kleeding zouden gaan. Deeze uitwendige heiligheid was ten zelfden tijde hunne heiligheid. Item, dat zij zich drie dagen onthielden van hunne Wijven. — Maar in het Nieuwe Testament gaat het anders toe. Daar tast Kristus fterker aan, naamlijk het hart, de beenen en het merg; daar geldt geene uiterlijke reinheid meer; de Ichaduwe is voorbij, het waare ligchaam is in derzelver plaatfe gekomen. God vraagt 'er niet meer na, of het kleed bezoeteld is of niet, of het lig-  DOOR DEN GODSDIENST. 101 ligchaam zuiver of onrein en befmeerd is of niet. P au lus had ketenen aan de voeten, toen hij in de gevangenis lag, en heeft zekerlijk in den kerker zijne klederen niet kunnen wasfchen. Voor kristus werd een Overfpeelfter gebragt — evenwel wijst Hij haar niet af. — Desgelijks dc Saraaritaanfche vrouw bij de bron ook niet. jn het Oude Testament, in 't welk alles in zinnebeelden gefchiedde, heeft Hij door zulke uiterlijke heiligheid en reinheid de jeugd en het grove volk willen leeren, bedwingen en in den toom hou, den, en dus tot de inwendige heiligheid willen wijzen en leiden. Daar in echter ligt de rechte knoop, dat God daar mede wil aangeweezen hebben, dat voor Hem niet geldt noch baat dezelfde heiligheid, zij mag zoo groot zijn, als zij immer wil. Want wat Hij geeft, wik Hij uit enkele genade geeven. Uitlegging der Tien Geboden. 1529. EEUWIG LEEVEN. K ristus zegt aanftonds het eeuwige leeven toe aan den geenen die gelooft, en zegt niet : v/ie aan mij gelooft, die zal het eeuwige leeven hebben; maar zoo draa gij aan mij .gelooft, hebt gij het reeds. Hij fpreekt niet van toekomende gaven, maar van tegenwoordige giften ; naamUjk-. G 3 Kunt;  io» EEUWIG LEEVEN. Kunt gij aan mij gelooven, zoo zijt gij zalig, ea het eeuwige leeven is u reeds gefchonken. Uit deezen text kan men alles beoordeelen, waar. over men twist en gefchil voert. Want Hij is de grondfteen onzer rechtvaardiging. Want wij zeggen, dat onze goede werken ons niet in den Hemel brengen, noch iets voor God gelden, maaralleen het geloof. De werken moeten wel gedaan, en God hier in gehoorzaamd, en de vroomheid geoeffend worden, maar zij zullen niet gedaan worden, om de zaligheid te verkrijgen. Het eeuwige Leeven heb ik reeds. Krijg ik het hier op aarde niet, zoo zal ik het daar nooit bekomen, maar hier in dit ligchaam moet het verkreegen worden. Maar hoe verkrijgt men het? God maakt het begin, wordt uw leermeester en predikt u. Hij is de bewerker van het eeuwige leeven, dat Hij u eerst het mondelijke en uitwendige woord laat verkondigen, en daar naa een hart geeft, dat men het xvoord aanneemt en Hem gelooft Op die wijze ontftaat het. En dezelve woorden' welken gij hoort en gelooft, leiden u nergens anders heen, dan tot den perfoon van kristus, van de maagd Maria geboren, verder komt gij niet! Indien gij aan Hem gelooven en Hem aanhangen kunt, zoo zijt gij van den ligchaamlijken en geestlijken dood verlost, en hebt reeds het eeuwige leeven, — en gij zult van den eeuwigen dood bevrijd zijn. Zijn wij dan van den eeuwigen dood verlost, zoo zijn wij ook van den tijdlijken dood bevrijd, en al wat wij verdiend hebben met het gebeele fchuld- rs-  EEUWIG LEEVEN. Ï03 register, het geen de tijdlijke dood mede brengt, als daar is de zonde, is weg; en is de zonde weg, zoo is ook de wet weg. Is nu de wet weg en vervuld dan is Gods oordeel en toorn ook weg, daar beneven de duivel, de dood en de hel is uitgebluscht, en alles is verzoend en bijgelegd j anders hiette het niet het eeuwige leeven. Maar 'er zijn heillooze Geesten, verwaande menfehen, die nooit ondervonden hebben, wat het geloof is. En het geloof is, dat iemand begint en overlegt, dat hij van heeler harten en met ernst zich op deeze woorden verlaat in alle aanvechtingen. — , , Daar echter hapert het aan, dat ik nog de zonde gevoel en dat de dood en hel mij drukt, om dat ik het eeuwige leeven en Kristus in het geloof, en nog niet in de daad heb. Zal nu het geloof beftaan, zoo moet 'er nog eene uitwendige aanvechtmg des doods, der helle, des duivels, der zonde en deiwet zijn. Of fchoon gij het voelt, is het Hechts een ftrijd, die u beletten wil, dat gij het eeuwige leeven niet verkrijgen zoudt, en kristus wil weg neemen. Maar deeze zonden moeten u niet bijblijven, en als dan behoorde men te zeggen: Ik geloof aan jezus kristus, die is de mijne; en in zoo verre ik Hem heb en aan Hem geloof, in zoo, •verre ben ik vroom en heb ik het eeuwige heven $ Want Hij is een Heer over alles. Derhalven wanneer ik Hem heb, dan heb ik zekerlijk alles: Want Hij zelf niets anders, dan en* kele gerechtigheid, leeven en eeuwige zaligheid, G 4 d3  io5 HET GEBREKKIGE VAN wij beter daar over oordeel en, dan dewijl zij van matuur verdorven en vervalscht is, vervallen wij; tot zulk een verkeerd en ongerijmd gevoelen, dat wij die dingen voor kwaad houden, van welken wij een kwalijk gebruik maaken, en het geen op zich zeiven goed en nuttig is, rekenen wij niet voor goed, maar oordeelen het kwaad te zijn. — Neen, lieve Stoïcijn! daar mede moet gij u en uw verltand niet zoeken goed te maaken, en u te. behelpen, gij zoudt daarover beter en juister oordeelen, indien gij uit het misbruik der fchepfelen, niet de fchepfelen, maar uw eigen hart beoordeelde. Want dewijl hetzelve de fchepzeleu, die in hun^ rte natuur goed zijn, misbruikt, kunt gij daar uit niets anders afleiden, dan dat uw hart erg en boos is. Anders zoudt gij door goede fchepzelen gebeterd worden. Maar nu wordt gij daar door erger, omdat gij reeds verdorven en boos zijt. Wij zien, hoe veele menfehen door den rijkdom en overvloed Hechter worden. Nu ligt de fthuld daar van niet aan den godlijken zegen. — Even zoo moeten wij doorgaands over alle goederen en. de fchepzelen van God oordeelen, te weeten: dat al de fchuld ligt in uwe eigen lust en in uw verdorven wille en vernuft. Een vrouwsperfoon is fchoon; dit is recht, en is een gave van God den Schepper; maar 'er ontftaat in u eene kwaade begeerte tot haar; daarom is haare fchoone gedaante een kwaade zaak? Geheel, niet, maar gij zijt kwaad, gij die van een goed Rdicpzcl geen goed gebruik maaken kunt. Dat der- » ' hal-  'S MENSCHEN NATUUR. 107 halven nuttige en ligchaamlijke goederen ons overtuigen, dat'onze natuur verdorven, en dat noch hetverftand, noch de wil in ons recht is: want anders zouden wij van goede dingen cn van de fchepzelen wel een goed gebruik maaken. Uitlegging van het eerfte Bock van mozes. Hoofdft. XIII. VAN DEN VRIJEN WIL. De mensch beeft uit eigen krachten eenen vrijen wil, om uiterlijke werken te doen of naa te laaten, daartoe door wet en ftraf gedreeven. Derhalven kan hij ook weereldlijke vroomheid en goede werken doen uit eigen kracht, door God daar toe gegeeven en onderhouden. Want paulijs noemt het eene gerechtigheid des vleesch's ; dat is : welke het vleesch of de mensch uit eigen kracht doet. Werkt nu de mensch uit eigen krachten eene gerechtigheid , zoo heeft hij Jmmcrs eene keuze en vriiheid, om het kwaade te mijden, en het goede •te doen. God eischt ook zulke uitwendige en weereldlijke gerechtigheid. Ten anderen, kan de mensch uit eigen kracht het hart niet reinigen en godlijke gaven werken , als: een waarachtig berouw over de zonde , eene waarachtige en geene verzonnen vreeze Gods, een waarachtig geloof, hartlijke liefde, kuischheid, niet wraakgierig zijn, waarachtig geduld, een vuilnis hartgrondig gebed, niet gierig zijn, eny. Zoo fpreekt  io8 OVER DEN VRIJEN WIL. fpreekt paulus Rom. VIII. De natuurlijke mensch kan niets godlijks werken: ziet Gods toorn niet, daarom vreest hij Hem niet recht; ziet Gods goedertierenheid niet, daarom vertrouwt en gelooft hij Hem niet recht. Om die rede moeten wij geduurig bidden, dat God zijne gaven in ons werken wil. Dit wordt dan Kristelijke vroonmeid genoemd. Onderricht, aan de Predikanten in Saxen. 1528. Berouw, hebben zij verzonnen, dat een gedachten is, welke wij zelf verwekken en opvatten, uit kracht van den vrijen wil, die de zonde haat, zoo dikwijls hij wil, of niet wil. Daar nochtans dit berouw een lijden of kwelling is, welke het geweeten, het zij het wil of niet, lijden moet, wanneer het door de wet recht getroffen en gedrongen wordt. Een goed voorneemen, waanen zij, dat eene vrijwillig vcrkoozen opvatting is, uit menschlijke krachten, om voortaande zonden te vermijden.— Daar nochtans een goed voorneemen, om volgens het Euangelie te fpreeken, eene beweeging in het hart is, door den LI. Geest verwekt, om de zonde voortaan uitJiefde voor God te laaten, fchoon ondertusfcheji de zonde in het vleesch nog hard daartegen ftrijdt. Wederlegging der valfche en verleidende leere der Wetbeftrijders. 1539. Wie wil nu zoo vermetel zijn, dat hij hier uit raadgeevingen maakt, daar de Heere kristus deeze woorden, leeren, gebieden, zoo dikwijls gebruikt , en zoo hooglijk bedreigt, dat men alles doen en houden moet, hetgeen gefchreeven is? Nn welaan, uit welk een grond zullen zij hier uit raad- gee-  OVER DEN VRIJEN WIL» 109 geevingen maaken? Daar zij in hunne verftandigé en fchoonfchijnendfe bepaaling dus zeggen: Ei, indien dit geboden waren, zou immers de Kristelijke wet te hard en te zwaar zijn, 6 Wilt gij de godlijke geboden volgens het menschlijk verltand en naar den vrijen wil, en niet veeleer naar de hulp der genade, en naar henzelven afmeeten? Oordeel over de Geestlijken en Kloostergeloften. 1521. Maar dit alles wordt ons voorgefchreeven, opdat een ieder in zijn beroep zich vertroosten konne, en weete > dat men ook uitwendige ligchaamswerken, om zoo te fpreeken, doen mag, en niet altijd met geestlijke werken, gelijk de Monniken leeren , omgaan moet. En fchoon deeze werken geen fchijn hebben van heiligheid, blijft gij evenwel in eenen goeden ftaat, indien gij ze doet — Want wat de Geloovigen doen, al is het een vrij werk, is nochtans God aangenaam om des geloofs wille. En is het zulk een daad, welke God geboden heeft, zoo behoeft gij des te minder te twijffelen, dat God zich dezelve laat welgevallen. Het geen jezus sirach hieromtrent zegt, is bekend: God heeft den mensch van"t begin gefchapen, en hem de keuze gegeeven. env. En hier op ilaat de fpreuk van den H. augustinus , indien men ze wel verftaat. Naamlijk , dat God de dingen zoo gefchapen heeft, zoo^ regeert , dat Hij ze hunnen natuurlijken en eigen loop laat hebben. Zoo dat de mensch eene vrijheid heeft\ maar niet in dien zin, dat, wanneer God iets gebiedt, hij  ïïó OVËR DEN VRIJEN WlL. hij hetzelve doen of rraalaaten mag. Want zoo vee! als het Gods gebod betreft, is de mensch niet vrij, maar hij moet het woord van God gehoorzaam zijn, en zal het oordeei des doods over zich draagen moeten. Maar in die dingen heeft hij zijne vrijheid, waaromtrent God niets geboden heeft, als in uiterlijke werken. — In zulke dingen heeft de mensch zijne keuze en willekeur, cn het is zeker , dat 'er uit zulke vrije werken Godsdienst wordt, en dat zij God behaagen, indien gij wandelt in het geloof, en blijft in Gods geboden, of bij een goed geweeten, en het is zeer nuttig zulks te leeren. Uitlegging van hel I. B. van mozes* Hoofdft. XIII. Wij hebben wel eenigermaaten eenen vrijen wil; maar in die dingen alleen, die beneden ons zijn. Want wij zijn volgens Gods gebod tot Heeren gefield over de visfehen in de Zee en over de vogelen des Hemels enz. — Maar in die dingen, die God aangaan en boven ons zijn, heeft de mensch geen vrijen wil; maar is zekerlijk als het leem in de hand des pottenbakkers, in wien alleen gewerkt wordt, maar hij werkt zelf niet. Want daar ver-^ kiezen Wij onszelven niet, doen ook niets; maar worden verkoozen, worden toebereid, worden wedergeboren, ontvangen en neemen enz. Gelijk ez ai as zegt: Gij zijt de Pottenbakker enz. Uitlegging van het eerfte Boek van mozes. Hoofdft. II. Zonder den H. Geest is het vernuft zonder de ma fte kennis van God. Maar nu is zender kennis van God zijn, in alle dingen godlocs wezen, / in  OVER DEN VRIJEN VVIL. m in het duiftere leeven, en dat geen voor best houden, het welk het flechtfte is. Dan ik fpreek hier van het Goede in eenen godgeleerden zin. Want hier moet men onderfcheid maaken tusfehen het weereldlijke, uitwendige en het thealogifche. Want God neemt ook genoegen in het regiment der godloozen, maar in"zoo verre het dit leevett aangaat, en zoo verre het vernuft, het welk uiterlijk en naar de weereld goed is, zulks verftaat; en niet in zoo verre het het eeuwige leeven betreft. Wanneer wij dan over den vrijen wil twisten, zoo vraagen wij, wat hij in eenen godgeleerden zin doen kan, dat is, in zaaken, die God, Gods wil en zijn woord betreffen, t. a. p. Hoofdft. VI. Komt nu te voorfchijn, gij die u op uwen goeden wil beroemt, en zegt, als het niet naar uwen zin gaat: Ei, ik meende het zoo goed van harten, ik wilde een geheclc ftad geholpen hebben, maar de duivel wilde het niet toelaaten , en die zich Verbeelden, dat hunne wil recht en goed is. O! het is uit met u! Hoort gij niet, dat onze wil fteeds tegen God ftrijdt. Maar gij behoorde zoo te fpreeken : Ach God', ik meende, dat het zou goed zijn , maar indien gij het niet wilt, ben ik wel te vreden enz. Het is nu helaas! zoo ver gekoomen, dat men het volk openlijk van den Predikftoel en onbefchaamd zegt: 6 Mensch! hebt flechts eene goede meening, wil en voorneemen, om te doen zoo Veel gij kunt: doe al wat in u is, zoo kunt gij niet verboren gaan. Uitlegging en Verklaaring van het H. Onze Vader. 1517. Ee-  ïrs OVER DEN VRIJEN WIL. Eenigen zijn in de verbeelding, dat, dewijl God het waar berouw in onze harten werkt, men niet nodig heeft de menfehen daar toe te vermaanen. Het is waar, dat God het waar berouw werkt, maar Hij werkt het door het woord en de prediking. En gelijk men de menfehen vermaant tot het geloof, en God het geloof werkt door deeze prediking, zoo moet men ook tot berouw vermaanen en aanfpooren, en Gode bevolen laaten, in wien hij het berouw werkt, want Hij werkt door de prediking. Onderrichting aan de Predikanten in Saxen. 1528. Daarom wenschte ik dat het woord : vrije ml nooit was uitgevonden. Het ftaat cok niet in de H. Schrift; en dat het nog hiette: eigen wil, die niets nuts is. Of, indien men het woord behouden wil, moest men het toepasfen op den nieuw gefchapen mensch, zoo dat daar door verftaan werd, de mensch , die zonder zonde is. Dezelve is zekerlijk vrij; gelijk adam in het paradijs, van wien ook de Schrift fpreekt, wanneer zij onze vrijheid roemt. Maar die in zonden liggen zijn onvrij, en gevangenen des duivels. Dog dewijl zij nog vrij kunnen worden door de genade, moogt gij hen noemen: yrijwilUgen. — Maar het is niet recht noch goed, om in zulke ernftige groote zaaken met de woorden tefpeelen; want een eenvouwige kan ligtlijk daar door bedroogen worden. Grond en bewijs van alle de Artikelen, die door Roomfche Bullen ten onrechte veroordeeld zijn. I5ai- Zoo zegt men: Ei, God heeft ons toch ecnen vrijen wil  OVER DEN VRIJEN WIL. u3 'wil gegeeven. Antw. Ja zekerlijk heeft Hij u ecnen vrijen wil gegeeven; waarom wilt gij hem dan tot eenen eigen wil maaken, en waarom laat gij hem niet vrij blijven? Want een vrije wil is, die niets van het zijne wil: maar alleen op den wil van God ziet, waar door hij dan ook vrij blijft, nergens aanhangt of aankleeft'. Uitlegg. Van het Onze Vader voor de Léèkèti. 1518. WE T-P RE DIKING. TFen vijfden, is nu het laatfte', dat men de wet en haare werken aandringt, niet voor de Kristenen', 'maar voor het wilde vólk en dë o'ngeloovigen. Want Vóör de Kristenen moet men het doen op eéne geestlijke wijze, gelijk boven gezegd is, om de 2onde te erkennen. Maar vóór het ruuwe Volk —• eh voor de Aanzienlijken moet men 'er ook ligchaamlijk en op eene gróve wijze óp aandringen, dat zij haare-Werken doen eh gebieden,en dus door dwang onder het zwaard eh de wet uitwendig vroom zijn moeten,— dat'er uiterlijke vrede onder de menfehen blijve. Waar toe dan de weereldlijke Overheid verordineerd is, welke God daarin wil geëerd en gevreesd hebben. Maar daar bij moet men wel toezien, dat men de Kristelijke vrijheid bewaart, en zulke wetten en werken niet op het geweetèn der Kristenen bindt; als of zij daar door moesten vroom zijn of zondigen: H Wie  ii4 W E T-P REDÏKÏNG. Wie niet in deeze orde leert , doet zekerlijk niet wel. Tegen de hemelfche Profeeten. 1525. Kristus zegt Joh. XVI De H. Geest zal de wecréld beftraffen om de zonde; het geen niet kan gefchied n, zonder de wet te verklaaren. En met één woord: het is noodzaaklijker de wet van God te prediken, en daar op aan te dringen, dan het Euangelie: om dat 'er zoo veele booze menfehen zijn, die door bedwang der v et in teugel moeten gehouden worden. Maar de vroomen zijn weinig, en God bekend, die het Euangelie begrijpen. Dat zij voorwenden, dat de wet den Jooden gegeeven is, baat niets. Want Rom. II. zegt paulus, dat deeze zelfde wet natuurlijk in aller haften gefchreeven is, en van alle menfehen geé'ischt wordt. Antw. of V fckrijyen van wolfvon saalh au se n, over de wet, of die geleerd moet worden, en een ieder verplicht zij dezelve te houden. 1524. Dit Artikel moet den voorrang hebben voer de goede werken,en gaat alle goede werken te boven, dat gij voor alle dingen met zekerheid gelooft, eenen genadig en God te hebben, die u niet verftooten wil, om dat gij aan kristus gelooft, en om dat gij aan kristus gegeeven zijt, op dat gij niet verloeren Wordt. Het is zekerlijk wel een goed woord en leere, de Ouderen gehoorzaam, en der Overheid onderdaanig te zijn, en andere werken der wet en der liefde te doen; maar daar mede moet gij mij nog niet iemand tot een Kristen maaken, want dit behoudt mij niet, deeze leer is veel te gering. Wij moeten een onder-  WET-PREDIKïNG. 115 derfcheid maaken tusfehen een Kristelijk wez^n, en een anders heilig leeven. Zoo dat gij aanftonds vraagt, of het een werk of het geloof zij, dat ons in den hemel brengen, en zalig maaken moet. Is het dan een werk, zoo zegt, dit maakt zekerlijk geen Kristen; want hetgeen zalig maaken, ons in den Hemel brengen,en iemand tot een Kristen maaken moet, dat moet grooter en hooger zijn , dan aller menfehen werk. Uitlegging yan het VI. H. van 't Eu. van Joh. 1530—1533. PREDIKING VAN HET GELOOF EN DE ZUIVERER LEER. D e anderen — zondaaren — deezen kunnen, om dat zij den H. Geest niet hebben, ook niet gelooven, en een leeraar, die hun het geloof predikt, verleidt en bedriegt hen. Want deeze krankheid moeteen ander geneesmiddel hebben. Uitlegging van het l. B. van mozes. Hoofdft. XVIII. Dit is het clan, hetgeen de Euangelist hier zegt: De wet is door mozes gegeeven, de genade en 'waarheid is door kristus geworden. De wet is wel een wet des leevens, gerechtigheid, en alles goeds, die door mozes gegeeven is j maar dcor kristus is iets meer gedaan. Die komt en vult de ledige hand en brengt het geen de wet leert en van ons èischt. Dit brengt genade en waarheid ; en door kristus is ons. gebragt., dat ik nu de wet vervul^ Ha en  Hó" PREDIKING VAN HÈT GELÖÖF enhoude het eerfte, tweede en derde gebod 5 en dat ilc dus vcrkrijge een vertrouwen en geloof aan God, dat Hij mijn Vader is; en ik begirine zijnen naam té prijzen met een vrolijk hart en heilige zijnen haam. Maar waar van daan heb ik dit? Het komt niet daar door* dat ik het héb kunnen doeiU noch door de werken en het verdienst der wet verkrijgen, maar dat wij verlicht zijn door den H. Geest, eh door het woord van God nieuw gëbooren zijn, en aan kristus gelooven. Daar hebben wij dan een anderen moed, dat ons zijn wet en woord behaagt, en het doet mij van harten goed, dat ik God moet boven alles vertrouwen, en ik gevoel alsdan, dat ik het doen kan, en ik héb begonnen, ert ken het A. B. C. Daar behaagt mij het eerfte gebod van hartéu wel, door de genade, welke Kristus mij gebragt heeft * om dat ik aan Hem geloof. Uitlegging van het I. H. veto V Eu. van Joh. 1537—1538. Maar nu zijn 'er vierderlei menfehen. De eerften, tans gezegd, die geen wet behoeven.— 1 Tim. I.— De tweeden willen deeze vrijheid misbruiken j zich valschlijk daar op verlaateh en traag worden. Van deezen zegt petrus in zijnen eerften Brief. H. II. Gij zult leeven als die vrij zijt, eh niet ah of gij de vrijheid hadt tot een dekzel der boosheid; als zeide hij: De vrijheid des geloofs geeft u geen vrijheid om te zondigen, zal de zonden ook niet bedekken; maar geeft de vrijheid, om allerlei goede werken te doen, en alles te lijden, zoo als zij voor de hand komen, dat niet aan een of zommige werken alleen iemand gebonden is. Zoo ook paulus Gal..  EN DE ZUIVERER LEER. 117 Gal. V. Ziet toe, dat gij door de vrijheid het vleesch geen ruimte geeft. Deezen moet men door de wet drijven en bewaaren door leeren en vermaanen. De derden zijn boozc menfehen, aan de zonden altijd overgegeeven; deezen moet men door wetten geestlijk en weereldlijk dwingen, als de wilde paarden. Rom. XIII. 3, 4. De vierden, die nog zwak en kindsch zijn in het verltand van dit geloof en geestlijk leeven, moet men als de jonge kinderen lokken en aanfpooren door den ukerlijken bepaalden en verbonden opfchik, door het leeven, bidden, vasten, zingen, Kerkenverfierzels en het geen meer in de Kloosters en Kerken vastgefteld is en gehouden wordt, tot zoo lang zij ook het geloof leeren kennen. Schoon hier zeer veel gevaar is, indien de Regenten, gelijk het tans helaas! toegaat, door deeze ceremoniën en zinlijke werken zich laaten blinddoeken, als waren dit de rechte werken; met nalaatinge van het geloof, het welk zij altijd daar benevens leeren moesten ; gelijk een moeder haar kind bij de pap ook andere fpijzen geeft, zoo lang tot dat het kind zelf de flerke fpijzen eeten kan. Dewijl wij dan niet allen gelijk zfjn, moeten wij zulke menfehen dulden,en met hen houden en draagen, hetgeen zij houden en draagen kunnen, en hen niet verachten, maar hen onderwijzen in den rechten weg des geloofs. Zoo leert paur-us Rom. XIV. Zoo deedt hij zelf ook. 1 Kor. IX. En kristus Matth. XVII. 25. env. Hier zien wij, dat alle werken en zaaken eenen H 3 Kris-  n8 PREDIKING VAN HET. GELOOF Kristen vrij zijn door zijn geloof, en hij evenwel, dewijl de anderen nog niet gelooven, met hen draagt en houdt,, het geen hij niet verfckuldigd is. En dit doet hij echter uit vrijheid. Want hij weet, dat het God zoo behaagt, en hij doet het gaarne, neemt het aan als elke andere vrije daad, die hem zonder te bloozen voor de hand komt, dewiji hij niets meer verlangt en zoekt,dan hoe hij Hechts werke om God te behaagen in zijn geloof. Maar dewijl wij ons voorgenomen hebben in deeze predikatie te leeren, welke rechtfchapen goede werken zijn, en wij tans van de voornaamften en gewichtigften fpreeken, zoo blijkt, dat wij niet van de tweede, derde of vierderlei foort van menfehen fpreeken, maar van'de eerften, welken de overi• gen gelijk moeten worden, en die door de eerden zoo lang moeten geduld en onderweezen worden. Daarom moet men deeze zwakgeloovigen, die gaarne wilden weldoen, en iets beters leeren, en het toch niet begrijpen kunnen, in hunneceremoniën nietverachten, indien zij daar aan gelooven; als ware het geheel met hen verlooren; maar hunne domme blinde meesters moet men de fchuld geeven , die hun het geloof niet geleerd, maar zoo fterk tot de werken gebragt hebben ; en men moet hen op eene zachte wijze en door eenen lieflijken dwang weder daar uit helpen en tot het geloof brengen, gelijk men eenen kranken behandelt; en toelaaten, dat zij eenige werken een tijdlang om huns geweetens wille nog blijven aanhangen en voortzetten, als nodig tot de zaligheid, tot zoo lang zij het geloof recht bevatten.  EN DE ZUIVERER LEER. 119 ten. Op dat niet, indien wij ze zoo fchielijk daar uitrukken willen, hun zwak geweeten geheel bezwaard en verwerd worde, en zij noch het geloof noch hst werk behouden. Maar de hardnekkigen, die in de werken verftokt, niets achten, het geen men van gelooven zegt, ook daar tegen zich aankanten, moet men vaaren laaten, dat de eene blinde den anderen leide; gelijk kristus deed en leerde. Predikatie oyer de goede werken. 1520. Want doorgaands toch volgt op het laatst naa de zonde ook de betaaling. Ik fpreek niet van eene paapfche genoegdoening, maar van de ftraf van God. Want God fcheldt wel kwijt en vergeeft de zonde, maar nogtans zoo, dat de zondaar daar door niet in flaap gewiegd en geheel zorgeloos worde; en zich nog wel daar cn boven op zijne zonden beroem, als of hij het goed uitgevoerd had, en alles wel gedaan was ; zoo komt God met de ijzere roede, bezoekt en ftraft de zonde der vaderen aan de kinderen tot in het derde en vierde lid. Maar Waarom doet hij dit? Niet, als of men door deeze ftraf voor de zonde voldoen kon ; want Hij laat zig met onze ftraffe zoo niet te vreden (tellen, noch ziet ze als onze genoegdoening aan, maar hij ftraft daarom, dat de zondaar niet geheelj zorgeloos worde, of zich wegens zijne gepleegde boosheid en zonden nog beroemen zal; maar op dat de begaane zonde ons verwonden, dooden en. H 4 dwin-  i2o. PREDIKING. VAN HET GELOOF- dwingen zal om te erkennen, hoe groot en zvaax de zonde is, dat wij derhalven daar over treuren, zuchten en God om genade aanroepen, op dat zij: ons zonder verdienst uit genade om kristus. Wil mooge vergeeven worden; dewijl deeze genade, alleen door God beloofd is aan die geenen, die over hunne zonden weenen, dezelven belijden , daar over berouw toonen, en dus waare boete doen. — Indien wij ons zeiven niet oordeelen, zoo zal de Heer ons oordeelen,. Want het zwarte hondjen, (het naberouw, dat. toch eindelijk gewoon is te komen) houdt niet op^ weder te bellen, en het geweeten te knaagen, of fchoon gij weet, dat u de zonden vergeeven zijn. Uitlegging van eerfte Boek van mozes. Hoofdft. XXXVII. Laat ons nu dan leeren, en hetzelve vast behouden, dat de gebeentens wegens de zonden geen. ruste noch vrede hebben kunnen, dan alleen door. het eenig geloof. Het Geloof doet het, dat maakt, dat de geweetens ftil worden en vrede hebben tot aan der weereld.einde. Niet dat 'er aan de zonden geheel en al niet meer gedacht zal worden;, want God, wil.hebben, dat wij aan de groote webdaaden gedenken, en Hem daar voor danken zullen, waar door Hij ons uit de gevangenis des duivels uitgeleid en verlost heeft; maar nogtans zoo, dathet geweeten niet gemarteld worden maar weeten zal, dat het vergeeving van. zonden en het eeuwige leeven heeft door kristus. — Dit is nu de aart en natuur der zonde, die het geweeten ook voor de men-  EN DE ZUIVERER LEER. jgg roenfchen yerfchriklijk martelt; dan voer God beft^uldigt cn vorfchrikt zij hetzelve nog veel harder. — En dit is tevens eene ongerijmde en godlooze gevolgtrekking, wanneer men dus befluiten wil: Indien door onze zonde Gods genade en bermhartigheid gepreezen wordt, zoo willen wij daarom vrij. Zondigen. — Hij zegt niet, dat blij iemand om der zonden wille wil goed doen- Het is geheel iets anders, goeddoen om der zonden wille, en iemand om der zonde wille te hulp komen, op. dat hij daar van bevrijd mooge worden. Want gelijk Hij een vijand van de zonde is, zoo wil Hij ook niet hebben, dat iemand, die gevallen is, in de zonde blijven zal, wanneer zij leevendig.is geworden, en door de wet het geweeten, verwondt en pijnigt, maar Hij ïehenkt dan. zjjue belpfte en liulpe, waar door een hart, dat verwond is, bewaard wordt, dat het niet wanhoope. Een Farizeeinv of JVcrkhcilige moet daar door niet zalig worden, dat hij zoo vermgtel is, en zich op zijne vroomheid verlaat; en d.avid, of een moordenaar aan, het Kruis, moet ook niet om der zonde wille vertwijfTelen, als moest hij desweT gen verlooren worden. Maar men moet, op den rechten middenweg blij; ven, en zich voor de zonden in acht neemen. — Het Haat niet in onze magt, om de genade aan te grijpen, en gij weet niet, of gij ook de vergeeving, die u aangeboden wordt, aanneemen kunt,. Daarom moet men God vreezen, die een vijand is beide vrn de vermetelheid cn de wanhoop. — Op deeze wijze H 5 maakt  122 PREDIKING VAN HET GELOOF maakt &>d uit het kwaad iets goer1s; niet dat Hij hebben wilde, dat bet booze gefchieden zou, maar zijne goedertierenheid is zoo groot zelfs in onze boosheid, dat Hij het niet laaten kan, Hij moet de zonde vergeeven, wanneer de zondaar zucht en om genade bidt. Derhalven hoe grooter de genade en bermhartigheid van God is, hoe minder men dezelve misbruiken moet; maar wie gevallen is, moet tot Gods genade zijne toevlucht neemen. Alsdan zal hij wel zien, hoe zwaar het zij, dat men zien opbeuren en vertroosten laate; en wanneer men den troost aangenomen heeft, is reeds de zonde geheeld. Maar wilt gij u op Gods goedertierenheid en genade verhaten, en willens cn weetens zijne geboden overtreeden, zoo loopt gij grootlijks gevaar, dat de zonde u geheel onderdrukken zal, eer gij de vergeeving in zijnen Zoon ontvangt. — Want de zonde of de dood is niet zulk een zaak, welke men vrij naar ons welgevallen zou kunnen afleggen en wegwerpen, gelijk men een rok uittrekt en aflegt. — Ziet derhalven toe, dat gij niet ligtvaardig zondigt op den troost van Gods genade ; maar men moet zich daarop alleen verlaaten, en zich daar aan vast houden, wanneer de wanhoop ons overvalt. En indien gij dan in het geloof volhardt, zult gij zekerlijk zalig worden. Maar gij zült ook daar bij te gelijk ondervinden ecnen vreezelijken ftrijd der wet, der natuur, der gewoonte of langduurige heblijkheid, en eindelijk der'  EN DE ZUIVERER LEER. 1.23 der gehcele weereld, die dit geloof en ver .rouwen, der zaligheid, we der toeft. Daarom kunnen wij het zelve uit oaze eigen krachten niet maaken. Het is geen zelf verkreegen geloof, maar gelijk paulus zegt. Het is Gods gave, en komt niet uit ons zei ven. Uitlegging yan fat eerfle Boek van mozes. Hoofdft. 50. Z O N D- & Daarom behoort dit ftuk ook tot de befchrijvïng van de zonde, en wat de natuur der zonde is. Want' wanneer de belofte van de vergeeving der zonde, of het geloof 'er niet is, zoo kan een zondaar niet anders doen. Had God gezegd: adam! gij hebt gezondigd, maar ik wil. u uwe zouden kwijt fchelden, zoo zou adam de zonde ten hoogften vervloekt,, en dezelve ootmoedig en oprcchtelijk erkend hebben. Maar dewijl 'er de hoop van de vergeeving der zonde nog niet is, zoo voelt en ziet hij niet anders, dan de dood, om dat hij Gods gebod overtreeden heeft. Maar dewijl de natuur daar voor vliedt en vreest, zoo kan adam tot de kennis der zonde niet gebragt worden. Zoo is een ieder zondaar een vijand van zijne ftraf. En dewijl hij de ftralfe fchuwt, zoo haat hij te gelijk Gods Gerechtigheid en God zeiven, en onderneemt met allen geweld, God en alle menfehen te overrecden, dat hij onfchuldig lijdt. ' Uitlegging van het t E. van mozes. Hoofdft. III. B E-  124 BEROUW. T X en anderen zoo ontftaat zijn droom uit de moeilijke en nuttelooze konst van de zielen tot vertvvijffeling te brengen, en ze in 't verderf te ftorten; Volgens welke men ons tot hiertoe geleerd heeft het zand te tellen, of vruchtelopzen arbeid te doen, dat is, alk zonden en ieder in 't bijzonder nauwkeurig te. onderzoeken, te verzamelen en, te overweegen, om deezer wijze in ons een berouw te verwekken. Doen wij dit, zoo wekken wij, om zoo te fpreeken,'of de lusten of den haat der voorledene zonden op nieuw op, en terwijl wij over de voorige zonden berouw hebben, zondigen wij wederom op nieuw. Of ten minften, indien daar uit op zijn best genomen berouw ontftaat, moet het flechts een hevig afgedwongen, droevig en niet dan een zelfgewerkt berouw zijn; daar men zich alleen uit vreeze voor de ftraf zpo aanftelt,als of men over de zonde berouw had. Want op deeze wijze, leert men ons, dat men berouw over de zonden hebben moet, dat is, men houdt ons tot een onmogelijke zaak, of men maakt het kwaad erger. Daar toch het begin tot een waar berouw veel eer van Gods goedertierenheid en deszelfs weldaaden,en voornaamlijk van de wonden van kristus gemaakt moet worden; dat de mensch eerst tot de kennis van zijné ondankbaarheid, uit befchouwing der godlijke goedertierenheid, en uit deeze tot haat1 jegens zich zeiven, en tot liefde tegen de godlijke goe-  BEROUW. 1*5 •goedertierenheid gebragt worde. Alsdan zal hij manen {forten, en zich zeiven van harten haaten; hoeWel zonder te wanhoopen. Alsdan zal hij de zonde haaten, niet om der ftraffe wille, maar wegens de verachting der godlijke goedertierenheid; wanneer hij die recht inziet, wordt hij daar door voor de wanhoop bewaard en haat zich zeiven op de ijverigfte wijze; en dit doet hij nog boven dien met vreugde. Deezervvijze zal het gebeuren, da: wanneer hij Van eene zonde berouw he'eft, hij over allen te gelijk berouw zal hebben. Zoo Haat 'er Rom. II. Weet gij niet, dat Gods goedertierenheid u tot boete leidt? ö heilige p au lus! Hoe veel en zijn'er, die dat niet weéten, ook die Leeraars Van anderen zijn! Verklaaring en Bewijs van zijne Disput, over de kracht van den Maat. 1518. Ten anderen wordt het berouw verkrcegen doof het zien en befchouwen der beste en fchoonlte gerechtigheid ; wanneer de mensch bij zich zeiven bedenkt, hoe fchoon en goed de gerechtigheid is, en dezelve begint lief té krijgen, en tot haar ontftoken wordt, zoo dat hij wordt een beminnaar der wijsheid. — B. v. wilt gij boete doen over de wellust^ zoo behoeft gij haare ondeugden, onreinigheden en nadeclen niet op te tellen; want dit zal bij u niet lang duuren, om dat het een gedwongen berouw is, door de magt der geboden afgeperst; maar ziet en befchouwt de gedaante der kuischheid, ert haare heerlijke voordéélen, dat zij u van harten behaagt. En dus kunt gij met alle andere deugden doen. Maar hier moet gij deezen regel wel opmerken; dat  Ï36* B E R O U W. dat de deugd op tweeërlei wijzen befchouwd kan Wórden. Vooreerst, als men de deugd op zich zeiven befchouwt, en dit beweegt eenen vleeschlijk gezindën mensch bijna weinig, wat men 'er ook van prediken mag, want zoo ziet men de deugd alleen in aanfchouwing. Ten anderen, als men de deugd befchouwt in de menfehen,. die ze bezitten; van welke allen kristus een fpiegelis, vervolgens de Heiligen in den Hemel. Maar een eenvouwig mensch, en iemand , die eerst begint, wordt het meest getroffen door tegenwoordige voorbeelden , welken hij voor zich ziet. Ook hebben wij het leeven der onmondige kinderen voor ons, die ons de gedaante der onfchuld zeer lieflijk aanprijzen, en ons tot boete opwekken. Want zij zijn leevendige vermaaningen. — Dit is eene ligchaamlijke, waare, beftendige boete, dié uit den geest gebooren is. . • De rede van dit gezegde is: Het kan niet zijn, dat gij iets beftendig en volkomen zoudt haaten, waar van gij het tegendeel niet eerst bemind zoudt hebbend De liefde is overal eerder, dan de haat, én de haat vloeit van natüur geheel ongedwongen uit de liefde. — De boete moet zoet zijn, en uit de zoetigheid moet zij nederdaalen tot toorn en haat over en tegen de zonden. — . Daarom moet gij 'er veel eer op bedacht zijn, indien gij biechten en uwe zonden belijden wilt, hoe zeer gij de gerechtigheid hef hebt, dan hoe zeer gij de zonde haat; ja gij moet u veel eer bekommeren, hoe gij voortaan moogt een vroom leeven 36* - Ièi-  BEROUW. ia? leiden, dan hoe gij verlaaten en haaten zult het voórige zondige leeven. Men heeft des wegen een fpreekwoord, dat veel edeler en beter is, dan alles wat men tot hier toe. van het berouw geleerd heeft: Nimmer doen, is de hoog/ie boete; gelijk ook paülus zegt: Gal. VÏ. In Kristus gelde noeh befnijde'nis, noch voorhuid, maar een nieuw fchepzel. Pred. 'over de boete. 1518. MOZAÏSCHE WETGEEVTNG. IVXaat ik wil getrouwlijk gewaarfehuwd en vermaand hebben, allen die andere menfehen leeren willen, Góds woord prediken en verkondigen, dat zij 'er met allen vlijt en ernst zich op toeleggen, dat zij mozes toch recht leeren en aan het volk voordraagen : te weeten , wanneer hij geboden geeft, Iets eischten beveelt, dat men Hem dan laate een meester, leeraar en Wetgeever der Jooden blijven, en hem niet uitftrekke tot de Heidenen of Kristenen; eh derzelver geweetens daar door niet weder verftrikke en verwerre. Want hij gaat ons niet verder aan, dan zoo ver hij met de wet der natuur overeenkomt. Wij hebben onzer, meester kristus jesus, die ons voorgehouden heeft, wat wij weetert, houden, dóen en laaten moeten. Vit/eg. ging der X. Geboden u 't het XIX. en XX. Hoofdft. Van Mozes tweede Boek- gepredikt. 1539. Welaan! wij Willen aan den rechten grond, en zeg-  ïi8 MOZAÏSCHE WETGEEVING. zeggen: dat ons deeze Zondenleeraars en Mozaïfcke Profeeten niet met mozes moeten möeïjen ; wij willen mozes noch zien noch hooren. Hoe behaagt ü dat? Wij zeggen nog meer , dat alle zulke ■Mozaïfche Leeraars het Euangelie Verloochenen , kristus verdrijven, en het geheele Nieuwe Testament vernietigen. Ikfpreek tans als een Kristen, en voor de Kristenen. Want mozes is alleen aan het joodfche volk gegeeven, en gaat ons Heidenen en Kristenen niets aan: Wij hebben ons Euangelie en het N. Testament. —Willen zij door mozes Jooden uit ons maaken » wij willen het niet dulden: Ja zegt gij, dit mag misfehien wel waar zijn van de ceremoniën en die zaaken , 'die het recht aangaan, dat is, hetgeen mozes vian den uiterlijken godsdienst en het uiterlijk regiment leert: Maar de Dekalogus, dat is, de tien geboden zijn immers niet Vernietigd, waarin niets van de ceremoniën en het geen het recht aangaat gevonden wordt. Ik antWoorde: Ik weet zeer wel, dat men dit algemeen onderfcheid vanouds gemaakt heeft,maar met onverHand. Want uit de tien geboden vloeijen alie andere geboden, en hangen daar van af, zelfs de gani'che mozes. Want daarom dat Hij wil God alleen zijn en geen andere Goden hebben, heeft Hij zod veele en veelerlei ceremoniën of godsdienst-plegtigheden ingefteld ; en dus het eerfte gebod door dezelven uitgelegd, en geleerd, hoe het gehouden moet worden; Want  MOZAÏSCHE WETGEEVING. 129 Want dit is waar, en kan niemand tegenfprcekcn; wie één gebod van mozes, als m o z e s wet houdt, of het «oödzaaklijk maakt om te houden<, die moet ze allen als noodzaaklijk houden, gelijk St. paulus befluit Gal. V. Tegen de Hemelfc'ae Profeeten. 1525- Daarom is het Beeldenmaakem en Sabbath, en al het geen wat mozes meer en buiten de wet der natuur ingefteld heeft, om dat het de natuurlijke Wet niet heeft, vrij, van geen verbindende kracht, Wij zijn 'er van ontflagen. Het is alleen en voornaamlijk aan het joodfche volk gegeeven. Niet anders dan of een Keizer of Koning in zijn.land afzonderlijke wetten en ordinantiën maakt; gelijk de Saxenfpiegel'm Saxen, fchoon de al gemeene natuurlijke wétten in alle landen plaatshebben en ftandhouden, als: de ouders eeren, niet moorden, niet echtbreekén, .God dienen env. Daarom laate men mozes de Saxenfpiegsl der Jooden zijn,.en moetje ons Heidenen daar mede niet; gelijk als Frankrijk den Saxenfpiegel niet acht, en evenwel in de natuurliike wetten daar mede wel overeenkomt; Als vooren. De wet van mozes gaat de Jooden aan, dieons voortaan niet meer verbindt. Want de wet is alleen aan het volk van Israël gegeeven, en Israël heeft ze aangenomen voor zich en zijne nakomelingen , en de | Heidenen zijn hier Van uitgeflooten^ Schoon de Heidenen ook zommige wetten gemeen hebben mét de Jooden, als dat 'er één God is, dae I men  130 MOZAÏSCHE WETGEEVING. men niemand beledigen , geen echtbreeken , noch fteelen mag, en dergelijke anderen meer; dit alles is hun natuurlijk in het hart gefchreeven, eii zij hebben het niet van den Hemel gehoord , gelijk de Jooden. — Ik ben de heer Uw God, die u uit Egijptenland tdt het diensthuis uitgeleid heeft. Uit den text zien wij klaar, dat de tien geboden ook ons niet aangaan, want Hij heeft ons nooit uit Egijften geleid, maar alleen de Jooden. — Men moet éénen God hebben, denzelven vertrouwen en gelooven, fiief bij zijnen naam zweeren, vader en moeder eereny niet dooden enz. moet men dan dat niet houden? Zeg alzoo: De natuur heeft deeze wetten ook; de natuur gebiedt, dat men God moet aanbidden, dit toonen zelfs de Heidenen. — En derhalven is het natuurlijk, God te eeren, niet te fteelen, enz. en het is niets nieuw, hetgeen mozes. gebiedt. Want hetgeen God van den Hemel gegeeven heeft aan de Jooden, door mozes, dat heeft Hij ook in aller menfehen harten,beide der Jooden en Heidenen, gefchreeven; maar den Jooden, als zijn eigen verkooren volk, heeft Hij het ten overvloede ook met eene Hgchaamfijke ftemme en in gefchrifte laaten fchrijven en verkondigen; derhalven boude ik nu de geboden, welken mozes geboden heeft, niet daarom , om dat m o z e s ze heeft geboden, maar dat zij mij van natuure ingeplant zijn, en mozes hier in met de natuur overeenkomt. Maar de overige geboden bij mozes, die alle menfehen van natuur niet  MOZAÏSCHE W ET GE E VING. 131 iiiet zijn ingeplant, houden de Heidenen niet, en gaan hun ook niet aan. — 't Is waar, God heeft het aan m o z e s geboden. — Maar wij zijn het volk niet, waar tegen de Heer fpreekt. Ei lieve! God heeft dok met adam gefproken, ik ben daarom adam niet. Hij heeft abraham geboden, dat hij zijnen zoon flachtcn moest; ik ben daarom abraham niet, dat ik mijnen zoon verworgen of keelen zal. — Het is al Gods woord, dit is waar; maar Gods woord is hier, Gods woord is daar; maar ik moet weeten en acht geeven, tot wien het woord van God gefproken wordt: Men moet met de H. Schrift oprechtlijk en zuiver handelen en te werkgaan. — Wie gelooft en gedoopt wordt, die zalzalig worden. Die Woorden gaan mij ook aan, want ik ben ook eeii van de fchepzelen. Indien kristus 'er niet had bijgevoegd: Predikt allen Kreatuuren, zoo wilde ik 'er mij niet aan ftooren. — Al hetgeen tot mozes door God gefproken is, wegens de geboden, betreft alleen de Jooden. Maar het Euangelie gaat de gèheele weereld doör, niemand wordt uitgezonderd, maar allen Kr eetwaren is hef voorgedraagen. Daarom moet het de geheele weereld aahneemen, als df het aan een iegelijk in 't bijzonder voorgedraagen is. Het woord: Wij moeten elkander liefhebben, gaat mij aan, want het gaat allen aan, die tot het Euangelie behooren. Onderricht^ lloe de Kristenen zich omtrent mozes gedraagen moeten. 1527. /Ia DE  DE TIEN GEBODEN. Waarom leert en houdt men dan de tien geboden? Antvv. Om dat de natuurlijke wetten nergens zoo fchoon cn regelmaatigopgefteldzijn als bij mozes. En ik wenschte, dat men ook zommige me er in weereldlijke dingen uit mozes overnam, dan de wet der echtscheiding, en het jubel- en vrijjaar enz. ï)oor welke wetten de weereld zou beter geregeerd worden, dan tans door fchattingen, verkoopen en vrijen. Gelijk het eene land uit de wetten van des anderen landen voorbeelden neemt; en gelijk de .Romeinen van de Grieken de twaalf tafelen namen. Maar dat men den Sabbath of Zondag ook viert* is*niet nodig, noch om mozes wets'wille; maar o:n dat de natuur ook gebiedt en leert, dat men zomtijds eenen dag rusten moet, opdat mensch en vee zich verkwikke ; welke natuurlijke rede ook mozes in zijnen Sabbath fielt, om dat hij den Sabbath, gelijk kristus ook doet, Matth. XIL. Mark. III. onder den mensch plaatst. Want indien hij alleen om de rust moet gehouden worden, zoo blijkt het duidelijk, dat wie de rust niet'behoeft, den Sabbath breeken mag, en op eenen anderen dag daar voor rusten , gelijk de natuur beveelt. Ook moet hij daarom gehouden worden, op dat men predike, en Gods woord hoore. Tegen de Hcmelfche Profeeten. 1525. Eindelijk willen wij ook van' de tien geboden fpreeken; want de Jooden misleiden zullen de tien  DE TIEN GEBODEN. 139 geboden ook de wet van mozes noemen, om dat zij op den berg Sinaï gegeeven zyn, daar toen niet dan en kei Jooden of abrahams kinderen waren, enz. Hier moet gij antwoorden: Indien de tien geboden de wet van mozes moeten genoemd worden , dan is mozes veel te langzaam gekomen , en beeft veel te weinig menfehen voor zich genomen, om dat de tien geboden niet alleen voor mozes, maar ook voor abraham en alle Aartsvaderen, zelfs over de geheele weereld gegaan zijn. Want al was ?er nooit een mozes gekomen , of een abraham geboren, zo zouden evenwel in alle menfehen de tien geboden van het begin af gcheerscht moeten hebben. Gelijk zij dan hebben gedaan en nog doen; Want elk fchepzel houdt God billijk voor God, en eert zijnen naam; gelijk ook de Engelen in den Hemel doen. Even zoo zijn wij allen ook, die merfchen zijn, verpligt zijn woord te hopren, vader en moeder te gehoorzaamen, niet te dooden, geen ovcrfpcl te bedrijven, niet te fteelen, geen valsch getuigenis te geeven, niet des naastens huis, noch het zijne te bcgeeren. Het welk dan alle Heidenen getuigen in hunne fchriften en beftieringen, (gelijk men duidelijk ziet) daar nochtans niets van de befnijdenis, noch van mozes wetten, welken hij den Jooden gegeeven heeft in het land Kanaan , daar in gevonden wordt. Maar dit heeft mozes gedaan voor alle andere Wetgeevers, dat hij door zijne gefchiedenisfen ontdekt heeft den oorfprong van. alle fchepzelen, I 3 en  134 DE TIEN GEBODEN en hoe door adams val of zonde de dood in de geheele weereld gekomen is. En vervolgens, daar hij voor alle andere volken een afzonderlijke wet en volk maaken wil, gelijk hem dan bevolen was, voert hij eerst God zeiven in, die als de algcmeene God aller Heidenen de tien algemeene geboden zelf geeft, aan dit afzonderlijk volk ook mondelijk; die te vooren in aller menfehen harten bij de fchepping ingeplant zijn ; en kleedt ze op eene voortreflijke wijze in tót zijne wetten voor zijnen tijd, ook geregelder en fchooner, dan iemand anders dezelven zoude hebben kunnen fchikken. Maai; de befnijdenis en de wet van mozes is niet in der menfehen harten geplant, maar eerst door abraham en mozes op hun volk gelegd. Want het eerfte gebod moeten wij, gelijk ook alle Heidenen verfchuldigd zijn, zoo wel houden, als de Jooden, dat wij naamijk geene andere Goden, bchalven den eenigen God hebben moeten. Maar dat ftuk, waar mede Hij dit gebod aandringt, en alleen den Jooden aangaat, naam]ijk, die u heeft uit Egijptenland geleid, uit het diensthuis, moeten en kunnen wij niet gebruiken. — Derhalven blijft het eerfte gebod algemeen, beiden Jooden en Heidenen, Maar voor de Jooden wordt het met den uitgang uit Egijpten bekleed en aangedrongen; gelijk een ieder, naa zijne ellende, den algemeenen God, zijnen God en Helper noemen en prijzen kan en moet, Derhalven het derde gebod van den Sabbath, waar op de Jooden zoo fterk pogchen, is op zich zeh  DE TIEN GEBODEN. 135 J«lven een algemeen gebod voor de gcbeele weereld. Maar de beweegreden, waar mede mozes het verfterkt, en bij zijn volk aandringt, is niemand dan den Jooden alleen en in 't bijzonder opgelegd. Want de zin van het derde gebod is, dat wij dien dag Gods woord hooren en leeren moeten, op dat wij beide den dag en ons zeiven heiligen. Dat nu mozes den zevenden dag noemt, en gelijk God de weereld in zes dagen gefchapen heeft, dat zij daarom niets arbeiden zullen, is het tijdlijk kleed, waar in mozes dit gebod zijn volk vooral in dien tijd aantrekt. Want te vooren vindt men zulks niet gefchreeven noch voor abrahams noch voor der oude Vaderen tijden, maar is een tijdlijk bijvoegzel en inkleeding voor dit volk, het welk uit Egijpten geleid is, die ook niet eeuwig blijven zou, zoo min als de geheele wet van mozes. Maar het heiligen, dat is, Gods woord leeren en prediken, het geen de rechte, zuivere en cenigc ziu van dit gebod is, is van het begin afgeweest, en blijft altijd bij de geheele weereld. Daarom de zevende dag ons Heidenen, niets aangaat; ook den Jooden zeiven niet langer aangaat, dan tot op den Messias; fchoon de natuur en de nood dwingt, op welken dag en uur Gods woord gepredikt wordt, dat men alsdan, gelijk gezegd is, ffil moet zijn, en den Sabbathdag vieren of houden. Item, in het vierde gebod kunnen wij Heidenen dit niet zeggen: Op dat gij lange leeft in het land, dat de Heer uw God u geeft; en wij moeten allen I 4 even-  t§( DE TIEN GEBODEN. evenwel het eerfte ftuk houden , te weeten : Caf zult uwen Vader en uwe Moeder ecren. Want Mov 5es, of liever god fpreekt hier met het volk van Israël, het welk Hij uit Egyptenland jn het land Kanadn leidt, en meent ook in dit gebod het zelfde land Kanadn, dat Hij hun toenmaals gaf, dat zij daarin zouden lang leeven, en goede dagen hebben , indien zij het vierde gebod van de gehoorzaamheid der Ouderen hielden. En wordt dus hiér andermaal het algemeene gebod, alle Heidenen ingeplant, den>*« met het land Kanaan in't bijzonder opgefierd cn aangetrokken. Maar wij Heidenen kunnen niet zeggen noch gelooven, God kan het ook niet lijden, dat Hij ons uit Egypten of in het land Kanadn gebragt heeft, waar in het ons wel zal gaan, indien wij Vader en Moeder eeren. Maar wij moeten het in eenen algemeenen zin ver. ftaan: Dat God eenen iegelijk in zijn land wil geluk en heil geeven, die zijnen Vader en Moederhert: Gelijk wij dan ook zien, dat de Landen en Hecrfchappijën, ja ook de Huizen en Erfgoederen, zoo. verwonderlijk veranderen, of in ftand blijven , naarmaate men zich gehoorzaam of ongehoorzaam gedraagen heeft; en men heeft het nog nooit anders bevonden, dan dat het den geenen niet wei gaat, noch dat hij eenen goeden dood lterft, die Vader' en Moeder onteert. Het zelfde zou ik hier ook van het negende en tiende gebod aantoonen kunnen, waar in verboden js , eens anderen huis of wijf te begeeren. Want bjj de Jooden de fcheidbricf een recht zijn moest, het:  DE TIEN GEBODEN. fjg het geen bij ons Heidenen geen plaats hebben kan. Veel minder de listen cn ftrecken,' om iemand zijn wijf en huis afhandig te maaken, het welk bij de ■Jobden een groote moedwil geweest is , gelijk de •Profeet malachias klaagt. Brief aan eêngoëdti vriend, tegen de Sabbath-dri/vers. 1538. Behalven deeze zeven" Hoofdftukken zijn 'er nu ook meer uiterlijke tekenen, waar bij men de heilige 1 Kristelijke Kerk noemt; naamlijk, daar ons de H. Geest ook 'volgens de tweede tafel van Mozes heiligt; wanneer Hij ons heïpt, dat wij Vader en Moeder van harten eeren, en zij wederom de Kindéren kristelijk opvoeden, en eerbaar leeven; wanneer wij onze Vorften en Heeren eerlijk en gehoorzaam dienen, en onderdaanig zijn; eh zij wederom hunne onderdaancn liefhebben, befchutten en bc-, lchermcn. Item, 'wanneer wij op niemand boos zijn, geen toom, haat, nijd noch wraakgierigheid tegen onzen naasten draagen ; maar gaarne vergeeven, gaarne leenen, helpen en raaden; wanneer wij niet ontuchtig en zuipers , trotsch ] hovaardig, prachtig; maar kuisch, maatig, nuchteren, vrieridlijk, goedertieren, zachtmoedig en ootmoedig zijn; niet ileelen, rooven, woekeren, gierig zijn, de waaren te hoog in prijs Hellen , milddaadtg', 'befcheiden, mededeelzaam zijn , en ons laaten vergenoegen ; wanneer wij' niet valsch, lóogenachtig, meineedig; maar waarachtig en' beftendig zijn , en het geen meer van deeze geboden geleerd wordt', gelijk de H. paulus dit aiies hier en elders overvloedig I 5 leert.  Ï38 DE TIEN GEBODEN, ïeert. Want daarom moeten wij ook de tien Geboden hebben ; niot alleen daarom, dat zij ons bij Wijze van eene wet zegt, wat wij verpligt zijn te doen, maar dat wij daar en boven daar in zien, hoe ver ons de H. Geest met zijne heiliging gebragt heeft, en wat 'er nog aan ontbreekt. Op dat wij niet zorgeloos worden en denken, alles reeds gedaan te hebben. Maar dus altijd toeneemen in de heiliging, en geduurig hoe langs zoo meer een nieuw fchepzel in Kristus worden. Het hiet: Wast en wordt hoe langs zoo overvloediger. Over de Conciliën en Kerken. 1534. Alzoo door en door; zie in de geheele Schrift alle Gods woorden en bevelen aan, en past ze niet op u toe, tot zoo lang gij verzekerd zijt, dat het tot u gezegd is. Doe het dan; vraag niet, wat aan een ander voorgehouden en geboden is. — En dat wij Heidenen eene wet hebben, leert ons ons eigen geweeten en vernuft — Het geen nu m 0zes gefchreeven heeft in de tien geboden, dat draagen wij natuurlijk in ons geweeten om. — Schoon nu beide, Jooden en Heidenen ééne wet hebben, hebben zij nochtans God gemist. Want de Wet kan niet voldaan worden, zonder Gods Geest en het geloof. Dit is de zin van het Sabbathvieren, dat zij geen. tverk zullen doen, waar door Gods werk verhinderd \vordt. Zoo ook hier wordt geen beeld verboden , dan waar door de Godsdienst verhinderd wordt. Men belet den kinderen, dat zij niet op de banken klimmen, cn op de tafel zitten, op dat zij 'er niet af-  DE TIEN GEBODEN. 139 afvallen; item, dat zij niet in het water loepen, oP dat zij niet verzuipen; men laat hun geen oroodmesfen in de handen, oP dat zij zich met fiujden. Dus bHet men den kinderen, het geen even,vel de natuur niet" verbiedt. Want om dat de kinderen onverftandig en zwak zijn, mogten zij nadeel lijden, indien men het hun niet verbood. Op gelijke wijze heeft God ook het grove joodfche volk geleid door ettlke gebote, Hij verbiedt hun de uiterlijke beelden, op dat zij ze niet misbruiken, met tot afgoderij vervallen. Maar die verftandig en vol des II. Geests zijn, hebben zulke geboden niet nodig. Ui* legging der X.Geboden,uit het XIX. en XX. Rnofdfr yïin mozes mede Boek. 1529. PREDIKING VAN KRISTUS. J_VLn geeft derhalven voor: Het is zoo te verftaan, dat kristus goede leer en geboden uitgegeven heeft, hoe wij doen en leeven ; item, goede voorbeelden, welken wij volgen moeten. En indien wij dat houden en doen, zoo gaan wij den rechten weg na den Hemel, enz. Zij maaken dus uit kristus eenen blooten mozes , die niets meer, dan van ons doen en werken fpreekt, en op ons zeiven wijst. Dit is de rechte kennis t'eencmaal gemist, en deeze heilzaame fpreuk fchandcüjk verdonkerd, ja Verkeerd. Want dat betekent niet de weg, de ■ - waar-  U° PREDIKING VAN KRISTUS. marheid en het leeven zijn, daar door men tot den Vader komt, dat men flechts goede keringen en voorbeelden geeft, hét geen de"Jongeren reeds u-el «asten,en hetganfche volk van mozes en anderen geleerd had; zij behoefden daar overniet te vragen .noch te klaagen, gelijk zij alhier doen, als wisten zij den weg niet: anders baat hun kristus niet meer, dan mozes, of johannes * Dooper en elke Heilige; en konden zij zich met Hem niets' meer vertroosten noch zich over Hem verheugd om dat Hij van hun ten Hemel vaart, en hen alleen achter zich laat. Zoo zou ook daar mede al zijn lij den en fterven en zijne opfcinding aan ons te vergeefsch zijn. — Daarom zijt 0p uw hoede voor zulk fchandeïijk en verleidelijk gezwets en bedriegerij, dio u kris Tys flechts als een Werkleeraar voorhek, als of Hu- ons mets meer geleerd en aangeweezen had , dan hoe wij leeven en wat wij doen moeten. Want om die rede kon Hij niet genoemd' worden: de Weg maar Hij zou niet meer zijn, dan een Kruis, of mar' teling, aan den weg, die wel aanwijst, waar de weg is , pf waar men gaan moet; maar zelf niet geleidt, noch draagt. Want Ibhoon Hij veel leert en aanwijst, hoe wij leeven moeten, en Hem naa volgen, hoe Hij gedaan en den weg geïoopen heeft, zoo w:,s het daar mede in lang niet gedaan noch afgeloopen. Het voorbeeW is wel uitmuntend maar voor ons veel te hoog, dat wij zelfs Hem nic^ zouoen kunnen volgen; bovendien heb ik gezegd,, dat  PREDIKING VA-N KRISTUS, ia* dat ons werken en doen alles nog bekoort in dit leeven. Maar dit gaan en deeze weg, waar van men nier fpreekt, behoort niet meer tot dit leeven, maar is een gang en fprong, waar door men in het ander leeven treeden en overkomen moet. Daarom is hethier, even als of ik van het land aan een oever kwam, daar de ftraat en gebaande weg ophield, en ik niet als water voor mij zie, en niet over zou kunnen komen, noch mij daar op waagen durven, ten zij dan dat ik een zeker vast voetpad en brug had, of iemand, die mij overbragt ; daar zou ik weinig geholpen zijn , of fchoon mij iemand aanwees, waar ik heen moest, indien'er geheel geen weg ware, of iemand, die mij konde overhelpen. Maar zal ik 'er overkomen, dan moet ik iets hebben , waar op ik veilig treeden en mij verlaaten kan, dat het mij zeker draagen zal. Even zoo gaat het hier ooi;, als het 'er op aankomt om uit dit leeven door den dood in een ander leeven over te gaan, daar behoort meer toe, dan ons leeven en doen, hoe goed het ook zijn mooge. Waar daar ben ik en aller menfehen werk en krachten veel te zwak toe, dat het mij zou kunnen helpen de zonden uit te delgen, God te verzoenen, den dood te overwinnen, enz. Weshalven ik eenen anderen veiligen grond, of een vast en zeker voetpad en brug moet hebben, die mij overbrengt. Dit is nu alleen deeze jezus kristus, die daarom alleen de weg moet genoemd worden, waar d^or wij in een ander leeven en, gelijk Hij zegt, tot  142 PREDIKING VAN KRISTUS. tot den Vader komen, indien wij met een vast  i5o MIDDELEN DES HEILS. omtrent den Hemel ftaat, zuo zijt gij verlooren. — Gij laat dat ailes ftaan, als ware het niets, en denkt: God is boven in den Hemel onder de Engelen, en heeft andere dingen te doen, wat kunnen mij Predikanten, Vader en Moeder helpen? Indien ik Hem zeiven mogt zien en hooren enz. Dit is dan god en zijn Werk, kristus en zijn Woord van elkander fcheiden en afzonderen, het geen men moest zamen-vatten en op het allerfterkst verbinden. Daarom neeme zich nu een ieder in acht, dat hij naar God nimmer vorfche met zijn eigen zinnen en gedachten, maar leere zich alleen hechten en vasthouden aan het woord, en daar naar oordeelen en befluiten, zoo kan hij niet misfen. Nu hoort gij daarom nooit iets anders, dan geloof aan mij, dat ik u om kristus wijle de zonden vcrgeeye en genadig zij, en 'laat u daar op dogpen, Zijt Vader en Moeder gehoorzaam, en doe wat uw beroep en ftand yan u afeischt, zoo hebt gij alles, en God zeiven nog boven dien. O! zegt gij , is dat God zien en hooren ? Ik meende, dat Hij daar boven was in den Hemel, en dat ik bijzondere openbaaringen van Hem moest hebben. Neen niet alzoo. Maar wijt gij Hem vinden, zoo zie Hem eerst in zijn woord, onder een dekkleed, zoo kunt gij Hem naderhand ook zien in zijne Majesteit. Maar dat is de fchandelijke plaag, dat men zulks yeracht, om dat het algemeen en overal bij ons is. Uitlegging yan het XIV. — XVI. Hoof tljl.. yan j ojjiANNES. 1538. VRIJ-  ï5« VRIJSPRAAK VAN ZONDEN. Cjfelijk de Predikant leert, d.oopt, het Sgkrament uitdeelt, en dit alles waarachtig doet, fchoon het alles evenwel een werk des H. Geests is, die inwendig werkt; zoo vergeeft hij ook waarachtig de zonde , cn ontbindt van de fchuld, en het is nochtans een werk van den Geest alleen, die innerlijk werkt. Slotreden over het vergeeven van de fchuld en ftraf, 1518. Dteze magt om de zonde* te vergeeven is niets anders , dan dat een Priester, ja in geval van noodzaaklijkheid, een ieder kristen mensch mag tot den anderen zeggen , en indien hij hem droevig en beangfigcl 'ziet in zijne zonden, vrolijk yrijfpreeken kan: zij getroost, u zijn uwe zonden vergeeven, en wie dit aanneemt en gelooft het als een woord yan. God- dien zijn ze zekerlijk vergeeven. — Deeze magt om de zonde te vergeeven, heeftin het O. T. noch de hooge, noch eenige andere priester gehad, noch de Koning, noch de Profeeten, noch iemand in het volk, tenzij dat het hein in 't bijzonder door God bevolen werd, als naïhan omtrent Koning david. Maar in het N. T. heeft elk Kristen-mensch die magt. Pred. over het Sakrament van de Boete, 1518. Ja ik zegge meer en waarfchuwe, dat toch niemand aan eenen Priester, als Priester heimelijk biechtc, maar als aan eenen gemeenen broeder en Kristen. — Dat wij uit kracht deezer woorden van K 4 KRIS-  ?53 VRIJSPRAAK VAN ZONDEN. kristus biechten, en daar op onsvrijmoed.glijk vertroosten, dat wanneer twee te zamen zich ra, zijnen naame vergaderen, kristus daar zij; 'dat het geen zij doen, Hem welbehaagc, dat het geen zij bidden van den Vader, gefchiede; en daar aart niet twijffelen; nu'kan men hooit op eene betere wijze in kristus naam zamenko'men, dan dat men de zonden verbeteren , zijne' genade , hulpe en troost zoeken wil. Boekjen over de Biecht, igzf. Want fchoon een ieder bij zich zeiven'' G'pd biechten mag, en zich met God in 't geheim verzoenen; zoo heeft hij toch niemand, die hem vrijfpreeke, waarmede hij zich te vreden ftelle en zijn geweeten Rille; hij moet zorgen,'dat hij hem niet geaoeg gedaan hebbe. Maar zeer fchoon en veilig' ïs het, dat hij God bij zijne eigen woorden en toezeggingen höude, en een fterken fteun en vertrouwen op Gods waarheid verkrijge : zeggende: zoo houde ik mij aan uwe beloften , en twijffele aan uwe waarheid niet; ge/ijk mij'mijn naasten'in uwen naam ontbonden heeft, zoó zij ik ontbonden; 'en mij gefehiede, gelijk wij begeerd hebben. Als vooren. Wanneer hij de woorden en de wijze houdt, en w in kristu s naam vrijfpreekt, zoo zeg: deeze heilige, troostrijke vrijfpraak geeft mij mijn Heere kristus zelf door zijne lleutels, welke Hij aan de Kerk gegeeven heeft'. Maar wanneer hij u boven dien boete oplegt, als waarmede gij voor uwe zonde zoudt moeten voldoen, zoo denk : zie ! dat is de gruwel, die mij de vrijfpraak van kristus verflooren wil, als of kristus mij zijne genade om  VRIJSPRAAK VAN ZONDEN. ?gf om mijn verdienst verkoopcn zou. Mijnen naasten 'Wil ik voor de weereld voldoen, wanneer ik hem te na pekcmen ben'; maar voor God ftaat mijne voldoening, kristus zelf met zijn dierbaar bloed. Daar blijf ik bij, en daar op verlaat ik mij. Over drfille Misfón en Paafètmjdifig. 1533. ERKENTENIS EN BELIJDENIS VAN ZONDEN. Ai wie belijdt, dat hij van eene vrouwe gaboren is, moet God de eere geeven en zeggen: Ik ben niet dan êen zondaar; gelijk dAvid zingt In den LI. Pfalm: Ziet ik ben in zonden toebereid 'of geworden , als wilde hij zeggen : Ik moet wel een zondaar zijn, het is mij aangeboren. — Wie dit nu niet belijden, nog een zondaar zijn wil — die lastert'en leugenftraft God. — Deeze biecht nu moeten wij altijd doen, zoo lang wij leeven. De andere biecht is, welke men niet God, maar den naasten doet, waar van kristus Matth. V en VI. fpreekt. En jacobus in. zijnen brief: de een bekenne den anderen zijne zonden, dat is: gedraagt u zoo, dat zich een ieder voor den anderen yerootmoedige en belijde zijne fchuld , indien hij iemand beledigd heeft. Het beledigen echter is menigerlei, in 't algemeen of in 't bijzonder. Aan de algemeene, zorge ik, dat wij alle fchulK 5 dig  154 ERKENT. EN BELIJD. VAN ZONDEN, dig zijn. Dit verwijt ons het Onze Vader, en is die belediging, dat wij den naasten niet helpen, gelijk wij verfchuldigd zijn te helpen, met woorden, prediken, padgeeven, vertroosten, met geld, goed, eere, lijf en leeven! — Wanneer wij nu het register befchouwen , hoe veel wij fchuldig zijn, moeten wij vertzaagen, en vinden geenen raad, dan dat wij zeggen: Men is mij ook fchuldig, ik heb met anderen ook af te rekenen. Dit wil ik hun ajtèmaal fchenken. Daarom bidde ik Heer! gij wilt mij ook vergeeven; daarmede haal ik 'er een ftreep door en vecge het uit: Hadden wij deezen raad niet, zoo zou het flecht met ons uitzien. God heeft ons daarom gefchapen, dat wij zullen des naasten verzorgers zijn; wij blijven echter we.1 allen daar aan fchuldig. Maar dit hebben wij voor uit, dat wij het erkennen, en het ons leed is, benaarftigen ons , om dagelijks meer cn meer te doen, vreezen voor God, doen zoo veel wij kunnen, en de oude mensch toelaat. Het geen wij bovendien niet doen, daar door haalt God eenftreep, gelijk gezegd is; wjj onderneemen 't niet te betaalen, het is te veel; daarom zeggen wij : Vergeef mij , ik ml wederom vergeeven. Behalven deeze algemeene fchuld is 'er nu ook eene bijzondere, van welke kristus fpreekt Matth. V. Wanneer een bijzonder perfoon beledigd, belogen, benadeeld, £efcholden, of in zijn goe-" den naam gefchonden wordt; dan moet men dit ook biechten en zeggen: Men heeft onrecht gedaan, en zulks  ERKENT. EN BELIJD. VaN ZONDEN. 155' zulks den naasten afbidden. Pred. over het Sakram. des Ligh. en Bloeds yan Kristus tegen de Geestdrij^ yers. 1526. GEBRUIK VAN HET H. AVONDMAAL. 2/00 moeten wij zuiver wezen, dat onze zond:n ons leed zijn, en wij 'er gaarne van vrij waren, en het ons verdriete , dat wij zulke arme menfehen zijn, in zoo verre dat dit waarlijk ernst zij zonder fpiegelgevecht. Maar dat wij geheel zonder zonde zouden zijn, zoo ver zal het niemand brengen. En indien het al ook zoo ware, mogt gij evenwel daartoe niet gaan. Want het is juist om der zwakken wille ingefteld. Dit is van het gebruik van het Sakrament gezegd, om het geweeten tegen alle nood én aanvechting te verfterken. Dit is het eerfte Hoofdftuk der kristelijke leer, het geen ons in de woorden voorgedraagen wordt, én tot een waarborg en verzekering zijn ligcha^n en bloed, ons bovendien gegeeven, ligchaamlijk teontvangen. Hij had het wel eenmaal gedaan , ter uitvoer gebragt en verworven aan het Kruis; maar Hij laat het dagelijks op nieuw ons voordraagen, uitdeelen en infehenken door het prediken, en beveelt, dat wij zijns altijd gedenken en niet vergeeten. Het tweede ftuk is de liefde, eerstlijk daarmede aangewezen, dat Hij ons een voorbeeld laat,. hoe  ï56" GEBRUIK VAN HET H. AVONDMAAL. hoe Hij zich voor ons overgeeft met ligchaam en bloed , om ons uit allen nood te verlosfen , even zoo moeten wij ook ons overgeeven, waarmede wij kunnen en moogen yoor onze naasten. Wie dit weet en zóó leeft, die is heilig, behoeft niet veel meer te leeien, zal ook niets meer in den geheelen Bijbel vinden, dan die' tweè ftukken; die zijn hier op één hoop, als op eene tafel gefchilderd, op dat het ons lleeds voor oogen en in het dagelijks gebruik zij. Zie d« is op het eenvouwigst daar over gefproken, zoo dat de eenvouwigen wel verneemen kunnen, hoe zij het gebruiken moeten, en ook de vrucht, waar bij men toezie, of men het recht gebruikt hebbe. Een ieder gae dit naa, zoo zal hij zien, waar aan het hem ontbreekt, en hij laate beuzelen en zwetzen wat zij willen. Pred. over het Sakrament. — tegen de Geestdrijvers 15:16'. Wederom, wanneer men zich onthoudt van het Sakrament, en het zelve niet gebruikt, daarmoec de fchade volgen en kan niet misfen, dat zijn geloof dagelijks hoe langs zoo meer zwak en koud wordt. Waar uit dan verder moet volgen, dat hutraag en koud wordt in de liefde jegens den naasten, traag en lusteloos tot goede wérken, onbekwaam en onwillig 0m het kwaade te weder/taan, en krijgt dus hoe langs zoo minder lust tot het Sa' krament, tot dat het hem geheel tot een Jast wordt aan zijnen lieven Heilland te denken, en hij het verachten verderft dus in zich zeiven van dag tot dag, cn wordt genegen en gewillig tot alles kwaads. — ' Want  GEBRUIK VAN HET H, AVONDMAAL. 157 Want het is een genaderijk werkzaam Sakrament, wanneer men flechts een weinig daaraan met ernst gedenkt, en 'er zich toe voorbereid, zoo ontvonkt het, wekt op en trekt het hart verder tot zich. Beproef het flechts, en indien gij het zoo niet bevindt, zoo leugenftraf mij. Vermaaning tot het Sakrament enz. 1530. AVONDMAAL-HOüDlNa C_Tod zij geloofd, in on2e Kerken kunnen wij den Kristen, eene rechte kristelijke misfe aanwijzen, volgens de vastftelling en inzetting van kristus, ook volgens den zin van kristus ert der Kerke. Onze Predikant, Bisfchop, of dienaar in het Leeramt, recht en oprecht en openlijk geroepen, en te vooren in den doop gewijd, gezalfd en geboren, tot een priester van kristus, niettegenftaande de ftille zalving, treedt voor het altaar; zingt openlijk en duidelijk de woorden van kristus bij het Avondmaal gebruikt, neemt het brood en den wijn, dankt, deelt het uit en geeft het in kracht der woorden van kristus, dat is mijn lighaam , dat is mijn bloed, zulks doet enz. aan ons , die wij daar bij tegenwoordig zijn en het ontvangen willen. En wij in't bijzonder, die het Sakrament neemen willen , knielen nevens , achter en rondom hem; man, of vrouw , jongen, ouden, heer, knecht, vrouw, dienstmaagd , ouderen , kinderen , gelijk God  itf AVO ND MA AL-HOUD ING. God ons daar te zamen brengt; aile waare heilige medepriesters, door het bloed van kristus "eheiligd, en door den H. Geest gezalfd en gewijd m den doöp. En in deeze ons aangeboren, ervelijke, priesterlijke eere en fieraad, zijn wij daar, en hebben wij, gelijk Openb. IV. voorgeteld is, onze gouden kroonen op't hoofd,harpen in de hand,eh gbudefl reukvaatcn ;en laateh onzen Predikant niet voor zich zeiven als voor zijn perfoon, de woorden derlnzettinge van kristus fpreeken, maar hij is onzer aller mond, en wij fpreeken ze met hem van haften, en met een opgewekt geloof aan het Lam Gods, het welk voor en bij ons is, en volgens zijne inftelling ons fpijst met zijn ligchaam en bloed. Dit is onze Misfe, en de waare Misfe, die ons niet bedriegt.' Over deflille Misfen en de Paapenwijding. 1533. HÉT LIGCHAAM EN BLOED VAN KRISTUS IN HET HEILIG AVONDMAAL. ï -Ik meen hen, die ons tans willen leeren, dat het Sakrament des altaars enkelen alleen brood en wijn is ; en niet het waarachtigs ligchaam en bloed van kristus. — Deeze Sekte heeft reeds drie Hoofden. — Daarom bidde ik u, wilt eenvouwiglijk en alleen Op  HET LIGCH. EN BLOED VAN KRIST. enz. 159 op de woorden van Kristus blijven ftaan, daar iri dat blij in het Sakrament zijn ligchaam en bloed geeft, en zegt: neemt en eet, dat is mijn ligchaam, het welk voor u gegeeven word. Vermaaning aan de Kristenen te Reutlingen, om bij de zuivere leer van het Avondmaal te volharden. 1536. Wij arme zortdaaren zijn immers zoo dwaas niet, dat Wij gelooven, Kristus ligchaam is een brood op eene grove, zichtbaare wijze, gelijk brood ineen mand, of wijn in den Beker ; gelijk de geestdrijvers Ons gaarne zouden willen toefchrijven, om zich met onze dwaasheid te kittelen. Maar wij gelooven alleen, dat zijn ligchaam tegenwoordig zij, gelijk zijne woorden luiden cn dit te kennen geeven: dat is mijn ligchaam enz. Maar dat de vaderen en wij, zomtijds zoo fpreeken: Het ligchaam van Kristus is in het brood, gefchiedt eenvouwig alleen daarom, dat ons geloof wil belijden , dat Kristus ligchaam tegenwoordig is. Voor het ovefige moogen wij zeer wel lijden, dat men zegge ! Hij is in het brood, Hij is het brood, Hij is, daar het brood is, of hoe men wil. Over woorden willen wij niet twisten; indien de zin vastblijve, dat het niet flechts brood zij, hetgeen, wij in 't Avondmaal eeten, maar het ligchaam van Kristus. Voorreden voor het verduitschte Sijngramma. 1526. De ontijdige Logika heeft den fpitsvinnigen wilt lef f en de Sofisten bedrogen, dat is, zij hebben de Grammatika of Spraakkonst niet vooraf in aanmerking genomen. Want waar men de redeneerkunde weeten wil, eer men de Grammatika kan, en  iép HET LIGCH. EN BLOED VAN KRISTUS en waar men eer wil leeren dan hooren, eerder oordeelen dan fpreeken, daar kan niets goeds uit volgen. ï'% • Ten vijfden, ftelt al eens, dat onze text en .meening ook onzeker en duister is, hetgeen nochtans niet zoo is, zoo hebt gij evenwel dat uitmuntend en trotsch voordeel, dat gij met een goed geweeten leunt bij den text blijven, en zeggen: Zal en moet ik dan een onzekeren duisteren text en zin hebben, zoo wil ik liever den geene.n hebben die door den Godlijken mond zeiven gefproken js, dan dat ik den geenen hebbe, die uit menschlijken monde gefprooken is. Dienvolgens kunt gij vrijmoedig tot kristus zeggen beide bij uwfterven en in het laatfte oordeel: Mijn lieve Heere Jefus Kristus, 'er is twist over uwe woorden in het Avondmaal ontflaan; zommigen willen, dat zij anders moeten begreepen worden, dan zij luiden. Dan, dewijl zij mij niets zekers leeren, maar alleen verwerren en onzeker maaken , en hunnen text op geenerlei wijze willen noch kinnen bewijzen; zoo ben ik bij uwen text geblceven, gelijk de woorden luiden. Is'er iets duisters in, dan hebt Gij het zoo duister willen hebben; w ant Gij hebt 'er geene andere verklaaring over gegeeven, noch bevolen te geeven. Zoo vindt men in geene fchrift noch taaien, dat het woord is moet bieten het betekent, of mijfl ligchaam een teken yan het ligchaam. Zou 'er nu eenige duisternis in zijn, zoo zult gij het mij wei ten goede houden, als ik het niet tref ftt  IN HET HEILIG AVONDMAAL. l6i fe; gelijk gij het uwe Apostelen ten goede hieldt, dat zij u niet verftonden in veele ftukken, wanneer gij van uw lijden en uwe opftanding fpraakt, en zij toch de woorden, zoo als zij luidden, behielden en niet veranderden. — Gelijk ook uwe lieve moeder u niet verftond, toen gij tegen haar zeidet: Ik moet zijn in het geen mijns Vaders is, en zij evenwel eenvouwiglijk de woorden in haar harte behield, en geen anderen daar uit maakte. Even zoo ben ik ook bij deeze uwe woorden gebleeven: Dat is mijn ligchaam enz. en hebben wij geen anderen daar uit willen maaken, noch laaten maaken , maar het aan u overgegeeven en aanbevolen, of 'er iets duisters in ware, en ze behouden gelijk zij luiden; inzonderheid om dat ik niet vinde, dat zij tegen eenigen artikel des geloofs ftrijden.— Ziet op zulk eene wijze zal geen Geestdrijver met kristus fpreeken durven, dit weet ik wel; want zij zijn onzeker en oueenig over hunnen text. Want ik heb het onderzocht; indien 'er in het Avondmaal niet dan enkel brood en wijn ware, en ik wilde uit enkele begeerte de proef neemen, hoe ik het uitdrukken mogte, dat het ligchaam van kristus in het brood was, zoo kon ik het toch waarlijk niet zekerer, eenvouwiger en duidelijker zeggen, dan op deeze wijze : Neemt, eet, dat is mijn ligchaam. Want indien de text zoo luidde : Neemt, eet, in het brood is mijn ligchaam, of onder het brood is mijn ligchaam, dan zou het eerst enkele Geestdrijvers regenen, hagelen en fneeuwen, die daar riepen: Ziet, daar hoort gij het! Kristus zegt L niet;  i6a HET LIGCH. EN BLOED VAN KRIST. enz. niet: het brood is mijn ligchaam, maar in het brood, met het brood, onder het brood is mijn ligchaam, en zij zouden fchreeuwen: ö hoe gaarne wilden wij gelooven, indien hij gezegd had: dat ü mijn ligchaam, dit zou duidelijk en klaar gefproken ziju. Maar nu Hij zegt: In het brood, met brood, onder brood, zoo volgt niet, dat zijn ligchaam tegenwoordig zij; en zij zouden derhalven duizend uitvlugten en aanmerkingen in, met, onder, verzinnen, zelfs met grooteren fchijn, en 'er zou veel minder gehouden worden, dan nu. Belijdenis van V Avondmaal van Kristus. 1528. KRISTEL IJ KE KERK. D e LI. Kristelijke Kerk is nu zoo veel, als een volk, het welk Kristen en heilig is; cf gelijk men ook gewoon is te fpreeken, de Heilige Kristenheid. — En indien 'er in het Kindergeloof deeze woorden waren gebruikt geworden: Ik geloof dat 'er zij een Kristelijk heilig volk, zoo zou alle jammer gemaklijk te vermijden geweest zijn, die onder het blinde onduidelijk woord (Kerk) is ingekroopen. Want het woord Kristelijk, heilig volk zou duidelijk en met kracht aangewezen hebben, beide aan het verftand en het oordeel, wat de Kerk was, of niet. Want wie dit woord, Kristelijk , heilig volk gehoord had, die had fluks konnen oordeelen : de Paus  KRISTEL IJ KE KERK. 163 Paus is geen volk, veel minder een heilig Kristelijk volk. Derhalven ook de Bisfchoppen, Paapen en Monnikken, zijn geen heilig Kristelijk volk.— Welaan de Paus zegt, hij zij de Kristelijke Kerk. Dit ontkennen wij; fchoon 'er onder het Pausdom Wel zijn, die in de Kristelijke Kerk behooren, gelijk ook onder de Turken, in Vrankryk en Engeland Veelen zijn, die tot de Kristelijke Kerk behooren; zij zijn gedoopt, houden het Euangelie, gebruiken de Sakramenten recht, cn zijn rechte Kristenen. Derhalven zoo wordt 'er gezegd: De Kristelijke Kerk heeft het reeds beflooten, want overal leert men zoo, en alle Kristenen, die gedoopt zijn , gelooven zoo , als deeze leere zegt. Dit befluit gaat niet gepaard met een uiterlijke bijeenkomst, maar is een geestlijk Concilie, en men heeft daar toe geene zamenkomften van nooden. De Kristelijke Kerk is geen hoop Bisfchoppen of Kardinaalshoeden; deeze hoop mag een Concilie genoemd worden, of 'er mag uit hen eene Kerkvergadering worden, maar niet eene Kristelijke Kerk. Want dezelve laat zich niet op een hoop zamenbrengen, maarzij is verftrooid door de geheele weereld. Uitlegging van het VI, VII, VIII. Hoofdft. vanjohannes,gepredikt teIVittenberg. 1530—32. Wij belijden echter, dat 'er onder het Pausdom veel kristelijk goeds, ja alles kristelijk goeds is, en ook daar uit tot ons is gekomen. Wij bekennen namelijk, dat in het Pausdom de rechte H. Schrift is, de rechte Doop, het rechte Sakrament des altaars, dc rechte fleutels tot de vergeeving der zonde, het L % rech«  - / i64 KRISTELIJKE KERK. rechte Predikamt, de rechte Katechismus, als de tien Geboden, de Artikelen des Geloofs, het Onze Vader. Gelijk hét ook wederom bekent, dat bij ons, (fchoon het ons als Ketters verdoemt,) en bij alle Ketters de H. Schrift, Doop, Katechismus en de fleutelen gevonden worden, enz. o Hoe veinst gij hier! Hoe veinze ik dan? ik zeg wat de Paus met ons gemeen heeft. Dan veinst hij ook wederom even zoo zeer ten aanzien van ons en de Ketters, en zegt, wat wij met hem gemeen hebben. Ik wil wel meer veinzen, en het zal mij evenwel niets helpen. Ik zeg, dat onder den Paus de rechte Kristenheid is, ja het reehte puik der Kristenheid en veele vroome groote LIeiligen. Zal ik ophouden te veinzen ? Brief aan twee Predikanten over den Wederdoop. I5a8. Maar fchoon wij nu bekennen, dat bij hen (de Papisten) eene Kerk zij, want zij hebben immers den Doop, de Vrijfpraak, den text van het Euangelie, en om dat 'er ook veele godzalige lieden onderhen zijn: nochtans,wanneer zij daar bij gevoegd willen hebben, dat de Paus, en hunne groote Kerkverlierzels en ftaatii de Kerk zijn zal,zullen wij hun dit geenszins toegeeven. Uit/egg. yan het I. B. van mozes. Hoofdft. 2,8. Meent gij niet, dat God onder het Pausdom nu ook de zijnen hebbe kunnen bewaaren? — Want kristus heeft onder zijnen Antikrist, den doop, bovendien den blooten text van het Euano-elie op den predikftoel, en het onze Vader, en het Geloof met  KRISTELIJKE KERK. 165 jjB:t geweld bewaard; op dat Hij zeer veele Kristenen en dus zijne Kristenheid behouden mogte. En fchoon de Kristenen zommigen ftukken van denpapistifchen gruwel gedaan hebbben,hebben zij daar mede nog niet beweezen, dat de lieve Kristenen zulks gaarne hebben gedaan. Kristenen kunnen wel d waaien, en zondigen allen ; maar God heeft hen allen leeren bidden om de vergeeving der zonden in het Onze Vader; en heeft hun zulke zonden , welken zij ongaarne, uit onweetendheid en door den' Antikrist gedwongen , hebben moeten doen, wel weeten te vergeeven, en evenwel de Paapen en Monniken niets daar van zeggen. Beantw. der vraagen of de verftoryen Heiligen voor ons bidden. i53°- De Kerk is heilig, dit is zoo ; maar heilig zijn betekent niet zonder' zonde en dwaaling zijn hier op aarde. Maar het geeft te kennen, gelijk S.pauJvu/s zegt) in den geest heilig zijn door Gods Woord , en toch in zonden zijn door het vleesch, die om des Geests wille van kristus wel vergeeven zijn; maar daarom evenwel geen Artikels, óf waarheid worden, want vergeevene zonde en dwaaling is evenwel zonde en dwaaling, en daar uit wordt nooit recht en waarheid, fchoon zij wel niet verdoemen. Aanm. op het gewaande Keizerlijke Edikt. 1531. L 3 K E Tr  i66 KETTERS. Iemand kan niet voor ëen Ketter gefcholden worden, die de geboden van God aangaande'de werken overtreedt. Die kan niet voor een Ketter gefcholden worden, die tegen de Kerkordinantiên de Ceremoniën niet houdt, fchoon hij zondigt, ah die niet houdt, wat hij beloofd, heeft. Ook kan die niet voor een Ketter gefcholden worden, die een Artikel des Geloofs niet weet. Maar die moet voor een Ketter gehouden worden, die opzet lijk in een leerftuk van het Geloof dwaalt, en het voor recht houdt en leert. Gelijk een Overtreed er van het Gebod, het geen de Overheid gebiedt, geen Oproermaaker is, fchoon hij wel onrecht doet en ftrafbaar is; maar die de Overheid voor Overheid niet erkennen wil, of zich tegen haar verzet, of tegen haar opftaat, die is een oproermaaker Spreuken van de magt der Kerken tegen des Duivels Sijnagoge. 1530. Is nu eutyches en nestorius, ftijf en fterk op hun ftuk blijven ftaan, het geen ik niet beoordeelen kan, noch zal, zoo ver ik de historiën geleezenheb,) naa de onderrichting der Bisfchopfchoppen, zoo zijn ze niet alleen als Ketters, maar ook als grove Dwaazen billijk veroordeeld. Maar zijn ze nietftijfop hun ftuk blijven ftaan, gelijk in 't bijzonder de handelingen der Kerkvergaderingen zelf van eutyches vermelden, en hebben zij ■ ■ • • niet  KETTERS. 167 niet volgens de Leere van S. p au lus de dwaalenden vriendelijk onderricht, zoo hebben zij evenwel van de zaaken op zichzelven recht geoordeeld; maar met hunne trotschheid en haastige onderneeming (omdat nu het Concilie een groot aanzien verkreeg, cnhier wel Ö30 Bisfchoppen geweest zijn,) zich wel moeten voor den rechten Rechter verantwoorden. Over de Kerkvergaderingen en Kérken. 1539.. Daar ziet gij, hoe de Idiomata onvoorziens onbedachtzaame menfehen voor het hoofd ftooten en in de war helpen. Hier moest men toeloopen , met zachtmoedigheid onderrichten, en niet met trotechheid de dwaalenden veroordeelen. God geeve, dat ik liege! maar ik vrees , dat zommige Ketters ten jongjlen dage Rechters, en de Bisfchoplïjke Rechters veroordeeld zullen worden. God is wonderbaar en onbegrijpelijk in zijne oordeelen: behalven dat men weet, dat Hij genadig zij den ootmoedigen, en.een vijand den hovaardigen. En vooral moest men in de Conciliën en. Kerklijke ftanden niets uit ontijdigen ijver, nijd en. hoogmoed doen. Want God kan het niet verdraagen, ter aangeh. plaatfe. Dus moest men de Ketters met de Schriften, niet door vuur, overwinnen; gelijk de oude Vaders gedaan hebben. Indien het konst ware Ketters met vuur te overwinnen, zoo zouden de beulen de geleerdue Hoogleeraars op aarde zijn; dan behoefde men ook niet meer te ftudeeren, maar wie den anderen met geweld overwon, mogt hem verbranden. Aan den Kristelijken Adel der Duitfche Natie. 1520. Ketterij is een geestlijk ding, dat kan men met L 4 geen,  158 KETTERS, geen ijzer uithouwen, met geen vuur verbranden, met geen water verdrinken. Maar't is Gods Woord alleen, dat het doet. Daarom zie, welke fijne kloeke jonkers zij mij zijn, zij willen de ketterij verdrijven, en grijpen niets aan, dan waarmede zij de tegenpartij flechts verfterken , zichzelven verdacht en de anderen rechtvaardig maaken. Ei lieve! wilt gij de Ketterij verdrijven, zoo zoo moet gij het juist zoo beginnen, dat gij ze voor alle dingen uit het hart uitrukt, en op goede gronden vrijwillig afkeert. Met geweld zult gij dit'niet kunnen doen, maar ze flechts verfterken. Wat baat het u dan, zoo gij de Ketterij in het hart verfterkt, en alleen uitwendig op de tong verzwakt, en om te liegen gelegenheid geeft ? Het woerd yan God echter verlicht de harten , en daarmede vallen dan van zeiven alle Ketterijen en dwaalingen uit het hartj. Over de weereldlijke Overheid. 1523. KERKHUI VER ING. FT X Xet beeldftormen heb ik dus begonnen, dat ik ze eerst uit het hart door het woord van God uitruk-ke, en zo ijdel en verachtlijk maakte, gelijk het dan ook reeds zoo gefchied is, eer nog iemand van beeldftormen droomde. Want waar zij uit het hart zijn, doen zij voor 't oog geen nadeel. — Want ■ wanneer de gemoederen onderricht zijn , dat reen al-.  K E R K - Z U I V E R I N G. i6? alleen door het Geloof God behaagt, cn dat door beelden hem geen dienst gedaan wordt, maar ecu verloorcn arbeid is, 'zoo vallen dé menfehen zelf géi williglijk daar van af, verachten ze, en laaten geene maaken. Maar'wanneer men dit' onderwijs nalaat, en alleen met de vuist daar op losgaat, zoo volgt niets, dan dat die gcencn des wegen lasteren , dié het niet verftaan, cn die het doen alleen uit dwang der wet als een goed noodzaaklijk werk, en het niet met een vrij geweeten doen, maar mecnen God met het werk te behaagen. —■ Ik heb het toegeftemd en niet belet, dat men ze ook' uitwendig wegdoe, in zoo verre dit zonder geestdrijverij en ftormen door ordcntlijkc magt gefchied. Voor de weereld is het een boevenftuk, wanneer men den rechten grond eener goede zaak verbergt, en ondertusfchën wroet, om 'er een gat in te maaken. Maar dat men — mijne geestlijke cn gewoone wijze van de beelden weg te doen, achter aan ftelt en voorwendt, dat ik niets dan een befchermer der beelden ben , dit moet een heilig profcetisch ftuk zijn. 1 Dit Beeldftormen heeft ook nog een ander gebrek , dat zij zonder orde daar op in vallen, en niet met geregelde magt te werk gaan; gelijk dan hunne Profeeten ftaan te fchreeuwen en het gemeene volk op te hitzen , zeggende : Houw toe , houw toe, fcheur, ruk om ver, fmijt, breek, fteek, ftoot, vertreed en werp weg, 11a den afgod op den bek, en ziet gij een krucifix, fpuuwhet in het aangezicht. Dit is — het Jan hagel dol en uitzinnig maaken en ':" L 5 hei-'  T7o K ER K-ZUIVER ING. heimelijk tot oproer aanzetten; die daar op aanvallen , zich verbeelden , dat zij nu groote Heiligen zijn, en trotsch en wreevelig worden, zonder paal of perk. En indien men het bij het licht befchouwt, is het een wetswerk, zonder geest en geloof gedaan; het geen nochtans de harten hovaardig maakt, als waren zij door zoodanig een daad voor God iets bijzonders. Dit betekent dan eigenlijk wederom werk en vrijen wil leeren. — Maar nu wij onder onze Vorften, Heeren en Keizers ftaan, en uiterlijk hunne wetten gehoorzaamen moeten, in plaats van mozes wet, moeten wij ftil zijn, en hen ootmoediglijk bidden, deeze beelden weg te doen. Indien zij niet willen, hebben wij niettemin het woord van God, om ze uit het hart te ftooten, tot dat zij ook door den arm der geenen, die dit toekomt, uitwendig worden weggedaan. Maar wanneer de Profeeten dit hooren, dan moet het paapsch hieten , en dat men de Vorften vleit. Tegen de Hcmelfche Profeeten. 1525. Ergernis moet door Gods woord weggedaan worden. Want fchoon alle ergernisfen verbroken en weggenomen waren, zou het niets baaten, indien de gemoederen niet van het ongeloof tot het waare Geloof gebragt werden. Want een ongeloovig hart vindt altijd nieuwe ergernis; gelijk onder de J00-. ook plaats vond, zoo dat zij tien afgoden oprichtten, daar zij te vooren een verbroken hadden. Daarom moet in het N. T. de rechte wijze voorgenomen worden, om den duivel en de ergernis te verdrijven, te weeten het woord van God, en daardoor de  K E R E-Z UIVERÏ N G 171 de harten van dezelve af te keeren : zoo valt de duivel met alle zijne pracht en magt van zclvcn wel weg. Aan de Vorf.en te Saxen , d. i\. August. 1534. S. p au lus zegt tot titus, dat hij in elke Stad een Bisfchop aanftellen moest, die eerlijk en onftrafFelijk zij. Dit is gods ordinantie, wil eji meening zonder eenigen twijifel. Daar tegen handelen nu de tegenwoordige paapfche Bisfchoppen, die hebben uit alle Steden de Bisichoppcn afgefchaft, en zichzeiven tot Bisfchoppen over veele Steden aangcllcld. — Gij hebt uw oordeel weg, dat de geheele weereld verlchuldigd is, u en uw geheel bellier te vernietigen. — Dit vernietigen echter cn uitroeijen , wil ik in dien zin niet verdaan hebben, dat men te vuur en te zwaard daar mede te werk gaat, (want zulk een itraf zijn ze niet w$0 rd, ook wordt daar mede niets uitgericht) maar geïïjk Dan. VIII. leert: Zonder hand moet de Antikrist uitgeroeid worden; dat alleman met Gods woord daar tegen fpreeke , leere en doe, tot dat hij te fchande worde, en verhaten en veracht van zeiven wegvalle. Dit is een recht -kristelijk uitroeijen. Tegen den valschlijk genoemden geestelijken Staat yan den Paus en de Bisfchoppen. 1522. NIEUWIGHEID. Jrïet is iets nieuws, zeggen zij: tot nog heeft het niemand zoo gewaagd,die op deeze wijze Bisfchop-' pen  t?!t NIEUWIGHEID. pen verkoozen en aangefteld heefr. Daar op ant- woorde ik: Het is een zeer oud gevoelen en ce- ftaafd door de voorbeelden der Apostelen"en hunne Leerlingen. Daarom moet men ook des te meer arbeiden, op dat gij het oude Voorbeeld des LIeils en der Zaligheid weder voor den dag brengt en herftelt. En fchoon het dan al te zamen iets nieuws ware; evenwel dewijl haar het woord van God dus verlicht en befchijnt, daar en boven gebiedt en beveelt, en behalven dat dé nood der zielen daar toe dwingt en noodzaakt , moet wij 'er ons geheel niet aan ftooren^ dat iets nieuw is, maar de heerlijkheid van het woord moet alleen regeeren en magtig zijn. Nu zegge mij toch iemand, wat h niet iets nieuws, het geen het geloof voorftelt; is niet ten tijden der Apostelen dit amt ook nieuw geweest? Was het niet iets nieuws, dat abraham zijnen Zoon offerde? Is het niet iets nieuws geweest, dat Israël door de roode Zee ging? Zal het voor mij ook niet iets nieuws zijn, dat ik door den dood in het leeven moet gaan? Maar het Woord van God komt hier alleen bij de dingen in aanmerking, niet de nieuwigheid. Want indien men alleen op de nieuwigheid zien wil, zal men geheel geen woord van God voortaan gelooven moogen. Daarom L. B. gelooft alleen het woord van God, zoo zal het u niet bekommeren, dat iets nieuw is. Jan den Raad en de Gemeente te Praag, hoe men Kerkendienaars verkiezen en aan/lellen moet. 1523. . KERK-  173 KERKVERGADERINGEN. en heeft op zommige Kerkvergaderingen Geloofs-artikelen door de II. .Schrift opgehelderd—en eenige dingen vastgefteld, uit de H. Schrift uitgetrokken, en op de Schrift gegrond; dat men dezelve houde, is even zoo veel als Gods woord houden. Maar hetgeen menschlijk vastgefteld is (gelijk het grootfte gedeelte meerendeels van dien aart is,) houden zij zelf niet, die anders de Kerkvergaderingen zoo hoog roemen. — En moest men de wetten van alle Conciliën houden, of kennen, dan moest men nog meer Drukkers in de weereld zenden, en den menfehen een langer leeven bezorgen. Men heeft wel een grooten vloed van zulke Statuten en vastftellingen met 'er tijd verzameld. Maar gelijk het menfchen-leering is geweest, zoo is het ook met'er tijd vergaan, behalven de ftukken, die den Roomfchen Stoel ftaande houden, die zijn alleen in diamant gegraveerd, en duizendmaal vaster en meer gehouden dan het Euangelie van krist u s. Uit wat geest dit gefchied, kan een ieder wel begrijpen. Over de Biecht. 1521. Zommigen meenen,men moesthetop een algemeent Concilie brengen: Maar ik zeg neen. Want wij hebben veele Kerkvergaderingen gehad, zulks is voorgewend, maar'er is niets door uitgewerkt, en geduurig erger geworden. — Pred. over de goede «erken. 1520. EEN-  174 EENDRAGT EN GELIJKHEID DER KRISTENEN. ■De een mag dus bijzondere hoogere gaven hebben, dan de ander; evenwel blijft kristus ge.meen, en gelijk de man gemeen blijft, zoo ook al het goed, dat hij mede brengt. — Zoo lang nu deeze leer blijft, zoo lang blijft 'er eenigheid in de weereld; want dan moet een ieder zeggen, ik heb niet meer dan de allergeringfte, wij zijn alle gelijke erfgenaamen, de een is des anderen broeder, wij hebben 'er allen het zelfde recht toe. Maar wanneer andere Bouwlieden komen en optreeden, maaken zij rasch uit de eenigheid tweefpalt en fcheuring. — Wij hebben alle denzelfden kristus, denzelfden Docp, het zelfde Evangelie en Geloof. — Zoo treedt de een naa den ander op, en zegt: Mijn ftaat is de beste, gelijk een ieder neemt iets voor zich,dat kostelijker zijn zal, waarom hij de anderen veracht. Waar nu dergelijke leerplaatsvindt,endee>:e manier van doen doorgedreeven wordt, daar is aanftonds vernietigd, dat wij alle gelijk zijn. Daarom verdraagt het Euangelie zich niet met menfchenlet* ringen en Sekten. Die nu niet in het geloof zijn, bouwen en prediken wel iets groots en bijzonders voor anderen, dat zij een grooten naam hebben; maar de plaag en ftraf moet volgen, die hier aangetoond is, dat zij oneenig, in hunne fpraak verwerd en verdeeld worden, zoo wijd de weereld is, en dit zult gij zoo vinden in alle Sekten. Waar waar-  EENDRAGT EN GELIJKH. DER KRIST. 175 waarachtige kristenen zijn, die zijn zekerlijk eendragtig; de een kan zich boven den anderen niet verheffen, noch zich affcheideu> daar moeten de woorden op ééne wijze gaan en zelfs overeenftemmen. Hetgeen gij fpreekt en predikt, datpredike en fpreek ik ook ; en zoo ook omgekeerd. Op die wijze blijft men eens, inwendig in het hart, en uitwendig in het leevensgedrag. Pred. over het I. B. van mozes. Hoofdft. II. 1527. Het baat ook niet, dat zij voorwenden, Gen. I. en II. zijn alle dingen vrij en gemeen gefchapen, en dat wij alle gelijk gedoopt zijn. Want in het Nieuwe Testament geldt en houdt men mozes niet; maar daar flaat onze Meester kristus, en onderwerpt ons met lijf cn goed onder den Keizer en het weereldlijke recht, wanneer Hij zegt: Geeft den Keizer wat des Keizers is. Zoo zegt ook paulus Rom. XIII. tot alle gedoopte Kristenen: Een ieder zij de Magten onderdaanig. En petrus: Zijt onderdaanig alle menschlijke Ordening. Deeze leere van kristus zijn wij verfchuldigd te gelooven. Tegen de Koof- en Moordzuchtige Boeren. 1525. Want een Lijfeigen kan wel kristus toebehooreu en kristelijke vrijheid hebben; gelijk een gevangen of kranke kristus toebehoort, en evenwel niet vrij is. Dit uw Artikel wil alle menfehen gelijk maaken,en uit het geestlijk Rijk van kristus een weereldlijk uitwendig Rijk oprichten, hetgeen  tj6 EENDRAGT EN GELIJKH. DER KRIST, geen onmogelijk is. Want een weereldlijk Rijk kan niet beftaan, indien 'er geene ongelijkheid is tusfehen perfoonen, zco dat eenigen vrij, zommigen gevangen, anderen Heeren, en eenigen Onderdaanen zijn, enz. Gelijk S. p au lus zegt: Gal. III. Dat in k r i s Ttf s Heer en Knecht een zijn. Wederlegging der ii Art. van de Boeren in Zwabcn. KERKVADEREN. LEERAARS DES GELOOFS. Wi j verhandelen nu niet, of tertulliaan en andere Leeraars recht of onrecht leeren. Want wij willen ons geloof niet op menfehen , maar op Gods woord, den eenigen rotfteen bouwen. Niet dat wij hen verachten, want zij hebben het waarlijk zoo goed gemeend, als wij het immer meenen kunnen, en ons ten voordeele, hunnen arbeid gedaan. Voorr. voor het yerduitichte Sifngramma. 1516. Hier moet gij zeggen, en merkt dit toch wel op: De lieve H. Vaderen hebben niet alleen hier, maar ook aan meer plaatfen de Schrift aangehaald naar hunnen zin en hunne goede meening. Niet dat zij daar mede Artikelen des Geloofs hebben willen maaken, noch iemand deswegen vermoord en veroordeeld hebben. Gelijk dan in 't bijzonder St. bernhard dikwijls de fpreuken der H. S. ongemeen in grooten overvloed gebruikt, Ichcon het niet  KERKVAD. LEERAARS DES GELOOFS, 177 niet eigenlijk de meening der Schrift is , en toch zonder nadeel wel zoo mag verftaan worden ; in zoo verre nochtans, dat men met ernst daar geen Artikelen van maake. Hoewel het beter zou zijn , dat men met zulke potfen en grillen de Heilige Schrift niet vermengde, of met meer verltand daar mede omging. Want men loopt daar bij gevaar,dat men ten laatften van den text komt, en den rechten zin verliest, en dat 'er uit hét misverftand en de grillen een artikel des geloofs gemaakt wordt. Herroeping van het Vagevuur. 1530. Nochtans zijn die geen en meer te beftraffen, dia tot onze fchande en tot hunne eigen befchemping, al het geen aanlfonds als uitgemaakte waarheid voordraagen, hetwelk de anderen met een goed oogmerk als bloote gisfing voorgefteld hébben; en die geheel geen acht flaan op de getrouwe vermaaning Van den Apostel: Beproeft alle dingen, en behoudt het goede. Dus zijn ze grootere zotten dan de Leerlingen van pyïhagoras. Want deezen Hemden flechts in, het geen pythagoras voor waarheidgezegd had; maar deezen beweeren ook dat geen , waar aan de anderen zelf nog getwijffeld hebben. Verklaaring en Bewijs zijner Disput, over de kracht yan den Aflaat. 1518. & GE-  178 GEZONDE LEERTRANT. ï Tet leeren en onderwijzen moet eenvouwig, duidelijk en klaar gefchieden; men moet hét geen' men leert, juist aantoonen, én niet iets anders opgeeven of aantoonen, en te gelijk iets anders leeren of noemen. Het is gahsch niét fijn geleerd, wanneer ik het geen wit is u aantoone, en leere' wat zwart is. Boevert en Booswichten, óffpotters, en die met alle dingen fchcrtzen, doen zoo, die of verleiden, of fpotternij verwekken willen. Een vroom man, dien het ernst is, doet niet alzoo. Tégen de Hemelfchc Profeeten. 1525. SCFIIKKTNGEN OMTRENT DE GODSDIENST - OEFFENING. IVTet een woord : deeze cn alle andere orde of fchikking is zoodanig te gebruiken , dat waar 'er een misbruik uit wordt, men dezelve' aanftonds' wegnéeme, en eene andere maake; gelijk Koning ezechias de koperen Slang, welke God noch-' tans bevolen had te maaken., verbrak en wegdeed, om dat de Kinderen' Israëls dezelve misbruikten. Want dé inrichtingen en vastftelïïngen moeten dienen tot bevordering van het geloof cn de liefde , en niet tot nadeel van het geloof. ÏVanncer zij nu dat niet meer doen, zijn ze reeds dood en ij del, en kwellen noch verplichten niet meer; gelijk als wan-  SCHIKK. OMTRENT DE GODSD.-OEFF. r/c). wanneer een goede,maar vërvalschte munt, om het misbruik ingetrokken eri veranderd wordt; of gelijk wanneer de nieuwe fchoenen oud worden en drukken, dezelven niet meer gedraagen, maar weggeworpen en anderen gekocht worden. Orde en fchikking is een uitwendige zaak, zij mag zoo goed zijn als zij wil, zij kan in een misbruik veranderen. Maar dan is zij geene orde meer, maar wanorde. Daarom beftaat en geldt geene orde of vastftelling op zich zelve iets — maar de ziel, de waardigheid, dè kracht en deugdzaamheid aller vast [tellingen, is het rechte gebruik, anders geldt zij niet, en deugt geheel niets. Duitfche Misfe en jchikking van den Godsdienst. 1526. De inrichtingen der Kristenen, dat is, van de Kinderen der Vrijen, moeten zoodanig gemaakt zijn, dat zij dezelven gewillig en van harten gaarne houden; doch dezelven hebben de magt, om ze te veranderen, zoo dikwijls, en Zóó als het hun weibehaagt. — Men behoefde het ook niet te houden, indien zij, (de oude Vaderen der eerfte Kerk) hier in iets als een wet vastgefteld hadden; om dat dit niet kan noch moet door Wetten bepaald worden: Over de wijze, hoe Kristelijke Misfe te houden. 1523. LUTHERSCH. t ±-4 utherus wil zelfs niet lüthersch zijn — dan in zoo verre hij de Heilige Schrift zuiver leert. Bedenkingen aan zommigen van Adel, welken ffartog M 1 Georg  ito LUTHERSCH. Georg te Saxen wegens den Godsdienst hard behandelde. 1529. Het behaagt mij flecht in uwen brief, dat gijfchrijft, dat gij mij, als het hoofd in deeze zaaken, om mijns aanziens wille gevolgd zijt. Ik wil niets gebieden en bevelen, en wil ook geen Auteur genoemd worden. En fchoon men hier op een gevoeglijke betekenis vinden mogt, wil ik nochtans het woord niet. Is het niet te gelijk uw zaak, en gaat ze u niet zoo wel aan als mij, derhalven moet men niet zeggen, dat zij de mijne is, en ook door mij opgelegd ; maar ik wil ze zelf uitvoeren, indien zij de mijne alleen is. Aan melAnchtön. 29 Jun. 1530. Gij moet derhalven in deeze zaak en in alle anderen vast en zeker op Gods woord bouwen; zoo dat, fchoon ik zelf dwaas genoeg werd, het geen God verhoede! en herriep of verloochende mijne leere, gij daarom daarvan niet afgingt, maar zeidet: Indien luther u's zelf, öf een Engel van den hemel anders leerde, zoo zij het vervloekt. Want gij moet niet een leerling van lutherus, maar van kristus zijn; en het is niet genoeg, dat gij zegt: lutherus, petrus of paulus hebben dit gezegd, maar gij moet bij u zeiven in het geweeten kristus zeiven, gevoelen, en onwankelbaar ondervinden , dat het Gods woord is, fchoon de geheele Weereld daar tegen ftrëed. Zoo lang gij dat gevoel niet hebt, zoo lang hebt gij zekerlijk Gods woord nog niet gefmaakt, en hangt gij nog met de ooren aan menfeh n mond of pen, en niet met grond  L U T H E R S C H. i8t grond des tarten aan het woord, en weet neg niet, wat het zeggen wil, Matth. XXIII. Gij zult u niet Meester laaten noemen op aarde, want een is uw Meester, kristus. De Meester leert in het hart, doch door het uiterlijke woord zijner Verkondigers, die het in de ooren drijven, maar kristus dringt het in het hart. Gevoelen van beide gedaante des Sakraments te ncemen, en andere nieuwigheden. 152a. Vooreerst bidde ik , dat men mijnen naam verzwijgen wil, en zich niet Luthersch, maar Kristenen laate noemen. Wat is lutherus. Deleer is toch niet de mijne. — Niet alzoo, lieve Vrienden! laaten wij de partijdige naamen uitroeijen, en ons Kristenen noemen, wiens leere wij hebben. Getrouwe vermaaning aan alle Kristenen , om zich voor alle Oproerigheid te wachten. 152.2. Daar voor moeten wij niet verfchrikken , noch 'er ons aan ftooren, wanneer zij zeggen: De Lutherfche nieuwe Profeeten zijn de zaaken zelfs niet eens; wanneer zij het met eikanderen alvoorens eens werden, wilden wij hen volgen. Maar voortgegaan en gezegd: Wie daar ftaat, fta , en wie valt, valle! Om uws ftaans wille is Gods woord niet recht nog waarachtig; even zoo om uws vals wille is het woord niet onrecht en valsch. Maar het woord is altijd recht. Uitlegg. van het 6—%, Hoofdft. van johannes. 1530—32. • M 3 VRIJ  ï&2 VRIJ KRISTENDOM. "Vooreerst hebben wij dus de Kristelijke Vrijheid geleerd volgens den H. paulus, dat alles moet vrij zijn, het geen God in het N. Testament niet met klaare woorden gebiedt, zoo dat wij geheel niets fchuldig zijn voor God te doen, dan te gelooven en lief te hebben. Ik wil ?er lomp en boersch van fpreeken. Daar zijn tweeërlei zaaken , fpreeken en doen. Ik zeg nog eens, fpreeken en doen moet men van elkander onderfcheiden, zoo wijd als Hemel en Aarde. Het leeren komt God alleen toe; die heeft recht en magt om te gebieden, te verbieden en Meester te zijn over het geweeten. Maar doen en laaten komt ons toe, dat wij Gods gebod en leere houden. Waar nu iets gedaan of gelaaten moet worden, daar God niets van geleerd, geboden of verboden heeft, dat moet men vrij laaten, gelijk God het vrij gelaaten heeft. En wie daar over zich de magt aanmaatigt, of gebiedt en verbiedt, die grijpt in Gods eigen amt,bezwaart de geweetens, veroorzaakt zonde en ellende, en verftoort al wat God vrij en zeker gelaaten heeft, en verjaagt boven dien den Heiligen' Geest met zijn geheel Rijk, werk en woord. Tegen de Hemelfche Profeeten. 1525. Daarom zegge ik, noch de Paus, noch een Bisffhof , noch een eenig mensch heeft de magt, om aan een Kristen-mtnsch eene Sijllabe voor te fchrijyen, ten zij het met zijnen wil gefchiedt; en het geen  JJ R IJ KRISTENDO M. 183 geen anders gefchiedt, gefchiedt door eenen Geest van overheerfching. — Nu voor deeze Vrijheid en dit geweeten roepe ik en roepe ik getroost en vrijmoedig, dat' den Kristen met geen recht eenige wet opgelegd kan worden noch door Menfehen noch door Engelen, dan zoo veel zij willen. Want wij zijn vrij van alles. En wordt iets opgelegd, men moet het zoo draagen, dat het geweeten der vrijheid onverzeerd blijve. — Over cle Babijlonifche gevangenis der Kerke. 1520. Hij zal ons namelijk van menfehen wetten vrijheid geeven, zoo dat het in onzen willekeur ftaa, dezelven op te volgen of niet. Of indien wij 'er onder moeten leeven — evenwel vergunnen en toelaaten , dat wij zeggen mogen , zij zijn ons niet noodzaaklijk noch nuttig. — Alzoo verdraagen wij dan ook, dat gij onze Kristelijke Vrijheid bezwaart, met uwe dolle, zotte en nuttelooze wetten ; zoo blijft toch ons geweeten daar bij vrij cn van u onbezwaard. — Maar wanneer gij daar op wilt aandringen, gelijk gij doet, dat gij 'er recht toe hebt, en wij het voor recht moetpn aanneemen en billijken. — Hier emser! Willen wij roepen, zoo lang wij adem hebben, en het zelve ontkennen. Antw: op Emfers Boek. 1521. Nu is vooreerst, Kristelijke Vrijheid , van de magt des duivels vrij zijn, dat is, vergeeving van zonden door kristus, zonder ons verdienst en toedoen, door den H. Geest. Deeze Vrijheid, zoo ze recht wordt uitgelegd, M 4 is  iS4 VRIJ KRISTEND O M. is voor vroome menfehen zeer troostrijk en fpoort hen aan tot liefde jegens God en tot' kristelijke werken. — 'Er is in de kristelijke leer geen ftuk, dat vroome harten grootere vreugde fchenkt en veroorzaakt, dan dit ftuk, dat wij weeten , dat God ons aldus regeeren en behoeden wil; gelijk kristus beloofd heeft: De poorten der Helle zullen niets daar tegen vermogen. Het tweede ftuk der Kristelijke Vrijheidis, dat kristus ons niet verbindt aan de Ceremoniën en rechterlijke inftellingen der wet van mozes, maar dat de Kristenen moogen gebruiken de rechterlijke wetten van alle Landen; — Alle zulke inftellingen, wanneer zij niet tegen God en de reden aanloopen, keurt God goed en bekrachtigt ze. — En 'er ftaat gefchreeven : Alle magt is van God, niet alleen de Joodfche, maar de magt ook van alle Landen. Het derde ftuk der Kristelijke Vrijheid betreft menschlijke Kerk-ordinantien. — Het is nodig te weeten, dat het onderhouden van dezelven niets baat om vroomheid voor God te verkrijgen. — Van dit ftuk nu hebben wij getoond, dat 'er drieërlei Kerk-ordinantien zijn. Zommigen, die niet zonder zonde moogen onderhouden ivorden, als de Inftelling, waar door de Echt verboden is. — Hand. V. i Tim. IV. Matth. XV. De anderen vastftellingen zijn gemaakt niet om 'er genade door te verwerven , of voor de zonde genoeg te doen; ook niet, dat het noodzaaklijk is,  V R IJ KRISTENDOM. 185 dezelven te onderhouden, maar om dat zij nuttig zijn. — De derden zijn gemaakt, om 'er genade door te verkrijgen voor onze zonde ; bij voorbeeld ingeftelde • vasten, geen vleesch teeeten, de zeven getijden te bidden en dergelijke dingen meer. Zulke gevoelens zijn tegen God 5 daarom mag men ook zulk gebod laaten wegvallen. Onderrieht. der Fifitatoren aan de Predikanten in het KeurvorjlendoinSaxen, 1528. KERK- ORDINANTIE. D e Kristenen kunnen wel zonder deeze ftukken geheiligd worden en blijven, fchoon men op de vloeren zonder huis en predikftoel predikt, zonden vergeeft, zonder altaar het Sakrament bedient, zonder doopvont doopt 5 gelijk dagelijks gefchiedt dat men in de huizen predikt, doopt, het Sakrament (des Avondmaals) uitdeelt, om bijzondere redenen. Maar om der kinderen en des eenvouwigen Volks wille is het goed, cn eene zeer fchoone vastitelling, dat zij zekeren tijd, plaats en uuren hebben , waar naar zij zich fchikken en zamenkomen kunnen, gelijk St. paülus zegt, 1 Kor. XIV. Laat het alles eerlijk en ordentelijk toegaan. En welke Ordinantie niemand, (gelijk ook geen Kristen doet) zonder redenen uit hoogmoed, alleen om wanorden daar tegen te ftichten, verachten maar M5 ' 'ten  i8ö KERK-ORDINANTIE, ten goede van den grooten hoop houden moet, ofdezelve niet misvatten noch beletten. Want dit zou tegen de liefde cn minzaamheid aanloopen. Evenwel moeten zij vrij blijven. — Zoo nochtans dat men den hoop niet in de war helpe, maar mcdeneeme in zoodanige verandering. Want deeze dingen zijn geheel uiterlijk, ook eigehdunkHjk en geheel onderworpen aan dereden, om ze tefchikken, naar maate de tijd, plaats cn perfoonen zulks vereisfehen. God, kristus en de Heilige Geest vraagen daar niets naar, even zoo min, als naar hetgeen wat cn wanneer wij eeten, drinken, ons klecden , woonen , gaan of flaan willen. Behalve" dat, gelijk gezegd is, niemand zonder rede iets bijzonders ondernecmen, cn den hoop in de war brengen of beletten zal. —Alzoo hier ook moet alles vriendlijk , ordentelijk toegaan , en evenwel vrij zijn, wanneer tijd, perfoon, of andere redenen vereisfehen om het te veranderen ; dan zelfs volgt de groote hoop mede eendragtiglijk, om dat het geen Kristen heiliger noch onheiliger maakt. Over de Kerkvergaderingen en Kerken. 1539. De perfoon, (die leert), maakt Gods Woorden Sakramentcn noch erger, noch beter. Want het is niet het zijne, wat hij fpreekt of doet, maar kristus uw Heer en de H. Geest fpreekt en doet alles; in zoo ver hij blijft in de rechte wijze van leeren en doen. Behalven dat de Kerk geene openbaare fchendaaden toelaaten most noch dulden kan. Ter zelve r plaatje. BE-  BESTIERING DER KERKE. IVTcn moet altijd naarftig opmerken het onderfcheid tusfehen de weereldlijke Overheid cn de regeering der Kerke. De wapenen en weereldlijke Koningen moeten wel daar toe dienen, op dat in het Kijk van kristus moge vrede zijn, om het Euangelie te leeren en uit te breiden, maar dit Rijk moet niet door wetten beftierd of geregeerd worden. Want wetten maaken geene Kristenen, maar het woord en de heilige Sakramentcn, het Avondmaal en de Doop enz. ftichten en bouwen het Rijk van k r i s t u s. Uitlegg. van het I. B. van mozes. Hoofdft. XLIX. * SPRAAKKENNIS. Ja, zegt gij wederom, fchoon men Schooien zal en moet hebben, waar toe dient het ons evenwel de Latijnfche, Griekfche en Hebreeuwfche taaien, cn andere vrije Konften te leeren % Wij konnen toch wel in het duitsch den Bijbel en Gods Woord leeren; dit is ons genoeg tot de Zaligheid. Antwoord. Ja, ik weet helaas wel, dat wij Duitfchers altijd moeten dolle dieren zijnen blijven; gelijk ons dan de omleggende Landen zoo noemen, en wij het ook wel verdienen. Het verwondert mij echter, dat wij ook niet zeggen: Waar toe de zijdeftoffen, wijn, kruiden, en de vreemde uitlandfche waaren, daar wij  i88 SPRAAK KENNIS, wij toch zelf wijn, kr>orn, wol, vb*s, hout en ftecn in de Duitfche Landen, niet alleen in vollen overvloed tot onderhoud, maar ook de keur 'er van tot eer en fieraad hebben. De konftcn en taaien, die ons buiten onze fchade, tot grooter fieraad, riüttig. heid, eere en voordeel ftrekkefi; beide om de H. Schrift te verftaan, en het weereldlijk Regiment te voeren , willen wij verachten ; en de uitlancfche waaren , die ons noch noodzaaklijk , noch nnttig zijn, en boven dien ons tot op den grond toe uitmergelen, Wfflen wi niét vaaren laaten: Zijn dat niet billijk Duitfche 'Zotten? — Men heeft niet veel gezien, dat de duivel de taaien door de Hooge Schooien en Kloosters heeft doeó uitbreiden; ja, zij hebben daar tegen altijd ten fterkften gewast,en vaaren J£p nog tegen uit. Want de duivel rook het gebraad wel, wanneer de taaien voor den dag kwamen, zou zijn Rijk een opening krijgen het geen hij niet ligt weder zou konnen ftoppen. Dewijl hij het niet heeft konnen beletten, dat zij herleefden, denkt hij ze toch zoo kort te houden, dat zij van zelve weder moeten vervallen. 'Er is juist geen aangenaame gast daar mede in huis gekomen, daarom wil hij hem ook zoodanig fpijzigen, dat hij niet lang zal vertoeven. Deeze listige ftreek zien weinigen van ons. Daarom geliefde Duitfchers! laaten wij hier de oogen open doen, God danken voor dit edel kleinood, en het zelve bewaaren, op dat het ons niet weder ontroofd worde, en de duivej zijnen moedwil  SPRAAKKENNIS; 189 wil niet uitoeffene. Want wij konnen niet ontkennen, dat, fchoon hét Euangelie alleen door den H. Geest is gekomen, en dagelijks komt, hetzelve nochtans door middel der taaien gekomen is, en dat het ook daar door toegenomen heeft, en ook daar door moet behouden worden. Want gelijk als God, toen Hij door de Apostelen wilde het Euangelie in de geheele weereld laaten komen , de tongen daar toe gaf. En had ook te vooren door de regeering der Romeinen de Griekfche en Latijnfche taaien zoo ver in alle Landen uitgebreid, op dat zijn Euangelie zeer fpoedig wijd en zijd vrucht zou brengen: zoo heeft Hij nu ook gedaan. Niemand heeft geweeten ; waarom God de taaien heeft laaten herleeven , tot dat men nu eerst ziet, dat het om het Euangelie gefchied is; het welk Hij vervolgens heeft willen openbaaren, en daar door het regiment van den Antikrist heeft willen ontblooten en verwoesten. Daarom heeft Hij ook Griekenland aan de Turken gegeeven, op dat de Grieken verjaagd en verflrooid werden en de Griekfche taaie overal verfpreidden, en'er een begin gemaakt werd, om tegelijk ook andere taaien te leeren. Zoo lief nu, ais ons het Euangelie is, zoo fterk laat ons aan de taaien vasthouden. Want God. heeft zijn Schrift niet te vergeefsch alleen in die twee taaien laaten befchrijven, het Oude Testa^ ment in de Hcb'reeuwfche, en het Nieuwe in de Griekfche. Welke God nu niet veracht, maar voor ■ zijn woord verkoozen heeft boven alle andaren, de-  ï9o SPRAAK KENNI S. dezelven moet men ook voor alle anderen in waarde houden. Want St. paulus roemt het als eene bijzondere eere en voordeel der Hebreeuwfchs taaie, dat Gods Woord daar in gegeeven is. Rom. pk Dit roemt ook Koning ba vin', Pf. CXLVII. Even zoo mag men ook de 'Griekfche taal wel heilig noemen, dat dezelve vbör alle anderen verkoozen is, dat het N. Testament daarin befchreeven werd. En dat het uit dezelve als uit de bron in andere taaien door Overzettingen overgegooten is, en ze ook geheiligd heeft. En laat ons dit gezegd zijn, dat wij het Euangelie niet wel zullen behouden zonder de taaien. De taaien zijn de fchede, waar in dit mes des Geests iïeekt. Zij zijn de kast, waar in men dit kleinood draagt. Zij zijn het vat, waar in men deezen drank bewaart. Zij zijn de Schootels, waar in deeze fpijs ligt. En gelijk het Euangelie zelf toont, zij zijn de korven, waar in men dit brood en de visfchen en de brokken verzamelt. Ja, indien wij zoo ongelukkig zijn, dat wij, het welk God verhoede, de taaien vaaren laaten, zoo zullen wij niet alleen het Euangelie verliezen,maar het zal eindelijk ook zoo ver komen, dat wij noch' Latijn, noch Duitsch récht fpreeken, of fchrijven konnen. Daarom laat ons het ellendige gruwelijke voorbeeld in de hooge Schooien en Klooster.' tot een bewijs en waarfchuwing neemen; waar in men niet alleen het Euangelie verleerd, maar ook dê Latijnfche en Duitfche taaien verdorven heeft, zoo dat de ellendige menfehen bijna louter bejsten ge- wor-  SPRAAKKENNiS. 191 worden ziin , en noch Duitsch noch Latijn recht fpreeken of fchrijven konnen. Ert bijna Ook de natuurlijke reden verlooren hebben. Daarom is het zeker, indien niet dé taaien blijven, dat het Euangelie ten laatften moet Pondergaan. Dit heeft de ondervinding ook geleerd, eh bewijst het nog. — Dan' ook omgekeerd, dewijl tans de taaien weder herleeven , zoo brengen zij zulk een licht mede, en doen zulke groote dingen, dat al de weereld zich verwondert, en moet bekennen , dat wij het Euangelie zuiver en rein hebben, bijna als het de' Apostelen gehad hebben , en het geheel in zijne eerfte zuiverheid gekomen is , en' zelfs veel zuiverer, dan het ten tijde van hieronijWus en augustinus geweest is. Eh met één woord: de H. Geest is geen dwaas, gaat ook niet met ligtvaardige onnodige dingen om; Hij heeft de taaien' zoo nuttig en nodig geacht in de Kristenheid, dat Hij ze dikwijls van den Hemel heeft mede gebragt. Het geen alleen'ons genoegzaam moest beweegen, om dezelven met naarftigheid en eere te zoeken, en niet te verachten, om dat Hij zelf ze nu weder op aarde verwekt. Ja, zegt gij, veele Vaderen zijn zalig geworden, zij hebben ook geleerd, zonder dé taaien. Het is' waar, maar waaronder rekent gij het ook, dat zij zoo dikwijls in de Schrift misgetast hebben? Hoe' dikwijls tast de H. augustixus mis in de Pfalmen en andere Üitïeggiugéh ; even zoo ook hiE^Rius, ja allen, die zonder de kennis der taaien ondernomen hebben de Schrift uit te leggen? En?  rrA Spraak kennis. En fchoon zij misfchien zomtijds echt gefpro-' ken hebben, zijn ze evenwel van de zaak niet zeker geweest, of het wel op de rechte plaats ftond, waar op zij het toepasten. Laat ik 'er een voorbeeld Van geeven. Het is recht gezegd dat kristus Gods Zoon is. Maar hoe fpotachtig klinkt het in de ooren der vijanden, als zij het bewezen uit den CX. Pialm, tecum principium in die virtuds tua; daar nochtans in den Hebreeuwfchen text niets van de Godheid gefchreeven ftaat? En wanneer men nu dus met onzekere bewijzen en zwakke gronden het geloof onderfchraagt, is het niet een fmaad en tot een fpot der kristenen bij de vijanden, die de taaien kundig zijn? En zij worden des te halftarriger in de dwaaling en houden ons geloof met goeden fchijn voor een menfehendroom, Wiens fchuld is het nu, dat ons geloof dus te fchande wordt ? Namelijk, om dat wij de taaien niet kennen; en 'er hier geen hulp is, dan de taaien te leeren. — Nu de uitlegging van alle de oude Vaderen, die zonder kennis der taaien de H. Schrift hebben behandeld, (fchoon zij niets onrechts leeren,) doch zoo, dat zij zeer dikwijls onzekere, ongepaste en ontijdige uitdrukkingen gebruiken en tas- ■ ten, gelijk eene blinde na den wand, zoo dat zij zeer dikwijls den rechten text misfen, en denzelven een wasfen neus draaijen naar hunne begrippen. Daarom is 'er een al te groot onderfcheid tusfehen eenen Hechten prediker des geloofs, en eenen Uitlegger der Schrift, of gelijk St. r au lus het noemt,  SPRAAK KENNIS. 193 noemt, eenen Profeet. Een eenvouwig predikant, het is waar, heeft zoo veele duidelijke fprcuken en texten door de Overzetting, dat hij kristus kan leeren verftaan, en heilig leeven en anderen prediken. Maar om de Schrift uit te leggen, en voor zich zeiven te werk te gaan, en te ftrijden tegen de dwaalende Uitleggers der Schrift, is hij veel te zwak. Dit kan men zonder de taaien niet doen. Nu moest men altijd in de Kristenheid zulke Profeetcn hebben , die met de Schrift omgaan en dezelve uitleggen, en ook tot den ftrijd bekwaam zijn, alleen een heilig leeven en recht leeren is hier toe niet genoeg. Daarom zijn de taaien volftrekt en voor alle dingen noodzaaklijk in de Kristenheid. Daar van daan komt het, dat zedert de tijden der Apostelen de Schrift zoo duister is gebleeven cn nergens zekere beftendige verklaaringen daar over gefchreeven zijn. Want ook de H. Vaderen hebben, gelijk'gezegd is , meermaalen misgetast, en om dat zij de taaien niet kenden, zijn zc zeer zelden eens; de een loopt zoo, de ander wederom anders. — Om die rede hebben de Sofisten gezegd: de Schrift is duister; zij hebben gemeend, dat Gods woord uit eigenen aart zoo duister zij en zeldzaam fpreeke. Maar zij zien niet, dat het gebrek in de kennis der taaien ligt; anders zou 'er nooit iets ligters gefprooken zijn, dan Gods woord, indien wij de taaien verftonden. Gelijk de zonne is tegen de fthaduwe, zoo is ,N de  194 SPRAAK KENNIS, de taal tegen de aanmerkingen van alle Vaderen. — Moet men dan oordeelen, zoo moet de konst .der taaien daar zijn, anders is het verlooren. Daarom, fchoon het geloof en het Euangelie door eenvouwige predikers, zonder de kennis der taaien, kan gepredikt worden, zoo gaat het nochtans traag en zwak, en men wordt ten laatften moede cn verdrietig, en valt geheel ter ncêr. Maar waar de taaien zijn, gaat men goed voort, cn de Schrift wordt doorgezet, en het geloof vindt zich geduurig nieuw door andere en wederom door andere woorden en werken; zoo dat de CIV Pfalm zulk eene beoeffening der Schrift met eene Jagt vergelijkt en zegt: God opent voor de harten de dikke bosfehen, en Pfalm I. bij ecnen Boom, die altijd groen is, en geftadig versch water heeft. Aan de Burgermeesteren en Raads - Heeren van alle Steden in Duitschland, dat zij Kristelijke Schooien oprichten cn onderhouden moeten. 1524. Geen grooter nadeel kan aan alle konften toegevoegd worden, dan wanneer de jeugd niet welgeoeffend wordt in de Grammatika of Spraakkonst. Onderrichting der Vifitatorcn aan de Predikanten ia Saxen. 1528. BEGRAAFPLAATSEN. V v ooreerst Iaat ik het aan de Hoogleeraars der Geneeskunde, en aan allen, die des beter kundig zijn  BEGRAAFPLAATSEN. ï& zijn over, om te oordeelen, of het gevaarlijk zij*, dat men midden in de Steden Kerkhoven heeft. Want ik weet niet, en heb 'er geen verftand van, of uit de graven dampen opffijgen , die de lucht befmetten. Maar indien dit zoo mogt zijn , d*i heeft men om de zoo evengemelde gedachten rede genoeg, om de Kerkhoven buiten de Stad te plaatfen. Want, gelijk wij gehoord hebben, zijn wij allen verpligt, het bederf te weeren, zoo veel men kan, om dat ons God bevolen heeft, ons ligchaam zoo in acht te neemen, dat wij het zelve fpaaren, en niet buiten noodzaaklijkheid aan eenig onheil blootftcllen; maar ook integendeel het zelve waagen en overgeeven, wanneer het de nood vereischt ; np dat wij bereid ziju daar in naar zijnen wille beide te leeven of te fterven. — Dit weet ik wel, dat bij de Ouden het gebruik geweest is, zoo wel onder de Jooden als Heidenen, beide onder de Heiligen en Zondaaren, de begraafplaatfen buiten de Stad te hebben, en die zijn immers zoo Vemandig geweest, als wij ons verbeelden te zijn. — Daarom zou mijn raad ook wezen, om zulke voorbeelden te volgen, en de begraafplaatfen voor de Stad te maaken. En wel — niet alleen moest de noodzaaklijkheid, maar ook de godsdienftigheid en eerbaarheid ons daar toe aanzetten. — Want een begraafplaats moest billijk een ftaatlijk ftil verblijf zijn, — dat dezelve Stede, om zoo te fpreeken een eerlijk, ja bijkans een heilige plaats wafK. — Want indien de begraafplaats buiten aan N 2 eea  ïtf BEGRAAFPLAATSEN. een afgezonderden Rillen oord lag, daar niemand door of 'erover liep, zoo kon zij als geestlijk, eerlijk en'heilig aangezien, cn ook zoodanig ingericht worden, dat zij de aandacht dier geenen opwekte, die daar over gaan wilden. Dit zon mijn raad zijn ; wie het doen wil, doe het. Wie het beter weet, gaa gedurig zijn gang. Ik hen niemands Heer. Antwoord op dc vraag , of men den dood ontwijken möbgc; aan joh. hesz. Predikant te Brcdau. 15:27. B IJ G E L O O F. JL -S ïcr nu gaan de dwaaze menfehen gevaarlijk te werk. — Daar leeren zij zich zegenen ; hier bewaart de een zich met brieven, de ander loopt tot de waarzeggers; de een zoekt dit, de ander dat, om het ongeluk te ontgaan en veilig te zijn. Men kan niet genoeg zeggen, wat duivelsch gefpöok 'er al in dit fpel heerscht, door toveren, bezwecren en wangeloof; het geen alles daarom gefchiedt, dat zij Gods naam maar niet behoeven,en niets op Hem vertrouwen. Hier wordt den naam van God en de beiden eerfte geboden groote oneerc aangedaan , dat men bij den duivel, de menfehen, of fchepzelen zoekt, het geen bij God door een zuiver geloof alleen, door vertrouwen en een blijmoedig vrolijk ovcrweegen en aanroepen van zijnen H. Naam moest gezocht cn gevonden worden. Nu tast gij het zelf met de hand, of dat niet een zeer  B IJ. G E L O O F, Ï97 zeer groote uitzinnige verkeerdheid is. Den duivel, menfehen cn fchepzelen moeten zij gelooven, en van hun het beste verwachten; en zonder zulk geloof en vertrouwen helpt en baat niets. Wat kan het toch de vroome getrouwe God helpen , dat men Hem niet even zoo veel of meer gelooft cn vertrouwt; daar Hij nochtans niet alleen hulp cn bijftand belooft maar ook gebiedt beide van Hem te verwachten , en allerlei beweegredenen geeft en aandringt, om zulk geloof en vertrouwen op Hem te dellen. Pred. over de goede werken. 1520, VERORDENING DES MENSCHEN. "Waar toe dient het, dat gij weet, welk een fchoon fchepzel de mensch is, indien gij niet weet, waar toe-hij gefchapen is; namelijk .0111 God te dienen, en met Hem in eeuwigheid te leeven? Aiujstoteles zegt wel iets dergelijks, als hij leert: dat de mensch gefchapen is tot een zaligen ftaat, die gelegen is, in de deugd te oeflenen , en zich daar in werkzaam te betooncn. Maar wie kan in deeze gebreklijkheid en zwakheid der natuur dit „ doel bereiken ? Dewijl zelfs de allervroomflcn cn besten met menigerlei ongeluk, het welk deels door rampen cn ongeval, deels door der menfehen boosheid fchandclijk veroorzaakt wordt, te ftrijden hebben. Want deeze volmaakte en zalige haat, waar van aristoteles fpreekt, wil een ftil en gerust hart hebben, het welk een meiisch in zoo veeN 3 Ier-  *98 VERORDENING DES MENSCHEN. lerlei aanvechting en onrust van het ongeluk niet altijd hebben kan. Daarom wordt den mensch zulk een doel, hetwelk hij niet in ftaat is te bereiken, te vergeefsch voorgefchreeven. De voornaamfte en cindelijke oorzaak echter, waarom de mensch gefchapen is, is deeze, welke ons de H. Schrift leert, namelijk dat de mensch gefchapen is, op dat hij God gelijk zijn en met Hem eeuwig leeven zal. Maar hier op aarde moet hij God looven en prijzen, Hem danken, en zijn woord met geduld gehoorzaam zijn. Dit doel bereiken wij eenigermaaten, hoewel zwaklijk in dit leeven, maar in het toekomende leeven zullen wij het volmaaktli jk bereiken. Uitlegging van het I. B. van mozes. Hoofdft. II. GODSVREEZE. Ditis volgens het Hebreeuwfchefpraakgebruik gefproken , volgens 't welke Godsvreeze eigenlijk Godsdienst betekent. Wij hebben het al te ftreng en te fpitsvinnig uitgelegd, wanneer de Schrift van Godsvreeze fpreekt, dat wij altijd een groot onderfcheid gemaakt hebben tusfehen eene flaafjche en kinderlijke vrees. Want zeer eenvouwig is het niets anders, dan God inwendig met het hart, en met uitwendige daaden te dienen, het geen daar in beftaat, dat men Hem in eere houde, en ontzach voor Hem hebbe, niets doe en laate, dan het geen men weet, dat Hem behaagt. — Op deeze wijze moet men de vrees in  GODSVREEZE. 199 in de H. Schrift verdaan, en dat zij niet een vrees of fchrik bctekene, die een oogenblik duurt, maar dat zij is het ganfehc leeven cn doen, dat God eert en ontzach voor Hem heeft. Want niemand zal God dienen, dan die Hem vreest. Pred. overliet Kb. van mozes. Hoofdft. XXXI. 1527. Ten anderen is deeze gefchicdenis ook befchreeven tot een troost voor allen, die aan God gelooven ,' en nog gelooven zullen. Want indien God zich niet vriendelijk betoont, wie zou willen of konnen op Hem vertrouwen? Indien Hij altijd blixemde cn donderde, cn pestilentie liet komen, en ook niets goeds deed, zou een ieder Hem vijandig worden. T. a. P. Hoofdft. XX. Het is een fchoone text, dat men kristus niet moet aanmerken als een Rechter, zoo als de Paus kristus ons afgebeeld heeft, dat Hij ten jongften dage oordeelen zal. Zij meencn dat kristus daar boven zit, dat Hij alleen oordeelen cn veroordeelen wil. — En daar van daan zijn de goede werken en alle Kloosters cnOrdens gekomen, opdat men den Rechter verzoende. — Daardoor is het Euangelie geheel ter zijde gelegd cn vernietigd geworden, en wij wier den kristus hartlijk vijandig. — Maar kristus is geen rechter dan alleen der fchuldigen. — Ten jongften dage zal Hij oordeelen; maar als een Heiland, die mij helpen zal van mijne vijanden, en allen die geenen verftooren, die mij leed gedaan hebben. Hij zal mij niet verfchrikIijk maar troostelijk zijn. — Een vroom burger, die in nood is, vreest niet voor den Burgermeester N 4 of  aoo 'GODSVREEZE. of Rechter, maar hij roept in nood de Overheid aan, zoekt hulp, raad en troost. En hier op aarde is kristus niet een rechter, maar wil een ieder ongeoordceld laaten, tenzij hij ongeloovig is. Hij wil niet oordeelen , die Hem hooren en aan Hem gelooven ; derzelver Rechter wil Hij niet zijn. — Daarom ftelt u kristus anders voor, dan zij geleerd hebben ; niet als een Rechter, bij wien gij dit of dat moet doen, op dat gij Hem verzoenen mogt; maar hebt gij gezondigd, zoo is Hij het licht der weereld; Hij oordeelt niemand; — wie Hem navolgt, die zal niet in de duisternis wandelen. „ Wanneer gij uwe zonden gevoelt en belijdt, verfchrikt 'er over, houdt u, (zegt Hij) aan mij alleen, volg mij na, geloof aan mij, houdt mij voor het licht: dan zult gij voor geen oordeel en veroordecling te vreezen hebben; want ik moet de weereld behouden. Maar die geenen oordeelen zichzelvcn, die mijne hulpe weigeren en sfilaan, want zij willen niet behouden worden. Uitlegging yan liet VI — VIII. Hoofdft. yan jojiannes, gepred. te Wittemberg. 1530—32. OVER DE ZALIGHEID DER ONGEDOOPTE KINDEREN, EN DER HEIDENEN. T 4-k ben derhalven van gedachten en hoope, dat de goedertieren en bermhartige God iets goeds denkt ook  OVER DE ZALIGII. DER ONGED. enz. oot ook over deeze kinderkens, die buiten hunne fchuld, en zonder verachting van zijn openlijk bevel, den doop niet ontvangen; maar dat Hij om der boosheid wille van de weereld niet wil, noclj gewild heeft, dat zulks openlijk gepredikt of geloofd heeft moeten worden, op dat niet alles, wat hij vastflelt en gebiedt, door haar veracht werde. Troost voor vroome godzalige vrouwen enz. 154a. Want fchoon zij aan zich hebben de erfzonde, zal nochtans de genadige en 'bermhartige God een middel vinden, gelijk Hij met andere Zondaaren doet, op dat zij geholpen worden. Zulke kinderen moet men aan zijne goedertierenheid en genade aanbeveelen, die wel wecten zal' met hen naar zijne bermhartigheid om te gaan. — Daarom laate men ze Gode in zijne goedertierenheid bevolen zijn, en verdoeme hen niet, gelijk de Schoolleer aars CScholaftiken') hen verdoemd hebben. Uitlegging van het I. B. van mozes Hoofdft. XVII. En dit oordeel ik, is de reden geweest, waarom mozes het geflacht van es au ook mede onder het getal der Heiligen gcplaats heeft, — want zij zijn deelachtig geworden , niet de belofte , maar de bermhartigheid, welke de belofte geeft. Hoofdft. XXXIV. Daarom is het eene zeer groote wijsheid, wanneer een mensch doet het geen God gebiedt, en zich aan anderen niet keert, noch vraagt, wat zij doen, maar geeft alleen op zich zeiven en op zijn heroep acht. — N 5 Maar  £02 OVER DE ZALIGH.DER ONGEDOOPTE Maar hij ïaate ook deeze zorgc vaaren, en hebbe daar op acht, dat hij doe, het geen hij weet dat God hem bevolen heeft, met deeze hoope, welke hij in zijn hart behoudt, dat God, gelijk St. petrus Hand. X. zegt, de perfoonen niet aanziet, noch een onderfcheid onder de menfehen maakt, en den eenen niet liever heeft dan den ander, maar dat uit allerlei Volk, een ieder, die Hem vreest en recht doet, Hem aangenaam is. Dus overwint de heilige man deeze aanvechting. Maar zij, die inden wijnberg den geheelen dag arbeiden, en zien, dat de anderen, die hechts één uur gearbeid hebben, gelijken loon ontvangen , konnen deeze aanvechting niet overwinnen; en deswegen komen zij in toorn, cn worden verdrietig over den Huisvader. Zo had derhalven abraham konnen denken, Cgelijk dan vroome en godvreezende menfehen menigerlei aanvechtingen overvallen,) zie ik worde met de mijnen alleen verkozen, om mij te laaten befnijden, cn God belooft mij, dat Hij mijn God zijn wil, hoe zal het dan met de Heidenen gaan. — Wil God hen verdoemen en verftooten ? — Dan de H Geest regeert hem, dat hij wegens deeze aanvechting niet in zonde valt, en geeft hem andere gedachten , zoo dat hij denkt: Wat gaat het mij aan, wat God met de Heidenen doen wil? ontzegt Hij hun de befnijding, Hij ontzegt hun daarom de zaligheid nog niet. Mij echter legt Hij op, het geen Hem behaagt, daarom wil ik zulks ook gaarne ondergaan en doen, en mij om anderen niet veeï be^  KINDEREN, EN DER HEIDENEN. io$ bekommeren. Uillegging van hetl.B.van mozes. Hoofdft. XVII. De Jooden leggen zich daar op alleenlijk toe, dat zij van de Heidenen kwaadfpreeken, en ook het geen goed aan hun is, en waar in zij recht gedaan hebben evenwel lasteren moogen. Want zij willen alleen Gods volk zijn, en gunnen den Heidenen zelfs niet eens, het geen zij ooit eerlijks of prijzenswaardigs uitgevoerd en gedaan hebben. Daarom wederftreef ik hunnen geest gaarne, óm dat ik weet, dat zij uit een boosaartig hoogmoedig hart van de Heidenen altijd kwaadfpreeken. T. a. p. Hoofdft. XLI. Op zulk eene wijze vergroot petrus den hevigen en verfehrikl ijken toom van God, en prijst nochtans daar benevens het geduld van God, dat Hij die geenen van het zaligmaakende woord niet beroofd heeft, die ten zelfden tijde niet geloofd hebben, of niet hebben kunnen gelooven. — Maar hoe dat toegegaan is, weeten wij niet. Dit evenwel weeten en gelooven wij, dat God in Zijne werken wonderbaar is, cn alles vermag. Wie derhalven leevendig, heeft konnen prediken den lccvendigen, die heeft ook naa zijnen dood, den dooden konnen prediken. Want Hem hoort, voelt en prijst alles , fchoon het menschlijk vernuft zulks niet verftaan kan. Ons evenwel ftrekt het tot eer, offchoon wij zommige verborgenheden der H. S. niet weeten.— Het zou vermetelheid zijn, indien iemand 'ervoor wilde aangezien worden, dat hij het wist. De H. au- cus-  oo4 OVER DE ZALIGH. DER ONGED. enz. gustinus en andere Leeraars meer hebben ook veele befpiegelingen en fpeculatièn, wanneer zij over zulke dingen zintwisten. Maar wie zou niet willen gelooven, dat de Apostelen zoodanige Openbaaringen gehad hebben, welken augustyn en anderen niet hebben gehad. T. a.p. Hoofdft. VII. EEUWIG BESLUIT VAN GODS WIJSHEID. TT , A -lier disputceren de Sofisten over de verkiezing cn voorbefchikking, die naar Gods voorneemen gefchiedt. Maar ik heb 'er dikwijls voor gewaarfchuwd, dat men zig van dergelijke gedachten en befpiegelingen ondiouden moet. Want gelijk het niet mogelijk is , dat deeze gedachten recht en waarachtig zijn , zoo dienen zij ook niet tot de zaligheid. Maar wij moeten veel eer van God denken zoo als Hij zich in zijn woord en Sakramenten openbaart en aanbiedt. En wij moeten ook zulke voorbeelden niet betrekkelijk maaken op de verborgen voorbefchikking, waar door God bij zich van eeuwigheid alles belluit en verordent. Want dezelve konnen wij met de gedachten en het hart niet bereiken ; en wij zien, dat zij aanloopt tegen het geen ons in Gods woord van zijnen wil geopenbaard is. Wat moeten wij dan, mogt iemand zeggen, van zulke voorbeelden befluiten en oordeelen ? Antwoord : Niets anders, dan dat zij ons voorgefchree- veo  EEUWIG BESLUIT VAN GODS WIJSH. 205 ven zijn, om ons Gods vreeze daar door in te boezemen ; en wij moeten niet denken, dat wij niet weder uit Gods genade en bermhartigheid, welke wij eenmaal ontvangen hebben , zouden konnen vallen; want paulus vermaant, Wie daar jlaa, zie tot dat hij niet valk. Daarom moeten wij deeze voorbeelden daar toe gebruiken, dat wij ons verootmoedigen en niet verheffen, of in het geen wat wij ontvangen hebben, traaglïjk omgaan, maar dat wij ons uitftrekken naar het geene dat voor ons is, gelijk paulus zegt Pil. III. en niet denken, als hadden wij reeds alles voikomcnlijk ontvangen. — Op deeze wijze redekavelt men van zulke voorbeelden met nut. Maar die dit verachten, en de hooge dingen van de voorbefchikking en Gods voorneemen naarvorsfehen , die jaagen hun hart zelfs tot de vertwijffeling ; die bchalvcn dat van zich zeiven reeds daar toe geneigd zijn. Uitlegging van het l. B. van mozes. Hoofdft. VI. Omtrent God, in zoo verre Hij niet geopenbaard is, vindt 'er geen geloof, geen kennis plaats, en men kan van zulk eenen God niets wecten. — Qua fupra nos, nihil ad nos. — Mozes begeert ook, dat God hem zijn aangezicht of heerlijkheid wilde zien laaten. Maar de Heer antwoordde hem daar op: Gij zult mij van achteren naazien, maar mijn aangezicht kan men niet zien. Want zoo lpreekt kristus Joh. VI. Niemand komt tot den Vader, dan door mij. Derhalven wanneer wij tot dien God treeden, die zich niet geopenbaard heeft, is 'er ^een geloof, geen woord, of zelfs geheel geen kennis,  aoö EEUWIG BESLUIT VAN GODS WIJSH; nis. Want Hij is een onzichtbaare God, dien zuiï, gij niet zichtbaar maaken. Alzoo heeft Hij ons zijnen wil en raad voorgehouden, en zegt namelijk aldus: Zie, o mensch. Ik wil u mijne voorzienigheid heerlijk openbaaren, maar niet langs den weg Van uw vernuft en vleeschlijke wijsheid, gelijk gij denkt en u verbeeldt. Ik wil het deezerwijze doen, uit eenen God, die niet geopenbaard is, wil ik een geopenbaarde God worden, en wil nochtans dezelve God blijven. Ik wil mensch worden, af wil mijnen Zoon zenden, die zal voor uwe zonden derven, en wederom van den doode opftaan, en dus wil ik uwe begeerten vervullen en voldoen, op dat gij weeten moogt, of gij verkoozcn zijt dan niet. Zie deeze is mijn Zoon, dien moet gij hooren, zie Hem aan, hpe Hij in de kribbe ligt, maar ook hoe Hij aan het kruis hangt; zie wat Dezelve doet,, wat Hij fpreekt, dan zult gij Mij zekerlijk vinden , want wie Mij ziet, zegt kristus Joh. XVI. die ziet ook den Vader zeiyen. Wanneer gij deezen hooren, en in zijnen naam gedoopt zult worden, wanneer gij bovendien zijn woord zult liefhebben, als dan zijt gij zekerlijk verkozen, en van uwe zaligheid geheel verzekerd. Maar wanneer gij het woord lastert of veracht, zoo zijt gij verdoemd. Want wie niet gelooft , die zal verdoemd worden. En dit is de eenige en zekere raad tegen deeze fchroomlijke befmettendc ziekte, waar mede de menfehen geduurig volgens hunne befpiegelingen en hooge gedachten willen voortvaaren, God in zijns  EEUWIG BESLUIT VAN GODS WIJSH- 207 zijne groote Majesteit naartevor&fchcn, cn eindelijk deswegen tot wanhoop of verachting van God vervallen. Wanneer gij aan den geopenbaarden God gelooft, en zijn woord aanneemt, zoo zal 11 allengs ook de verborgen God geopenbaard worden. — Zult gij met een fterk geloof den geopenbaarden God aanhangen , zoo dat gij in uw hart zoo gezind blijft, dat gij kristus niet wilt verliezen — zoo zijt gij zekerlijk verkozen, en zult den verborgen God verftaan; ja gij verftaat Hem nu alredc; wanneer gij den Zoon kent'ên zijnen wil, dat Hij zich aan u openbaaren, cn uw Heer cn Heilland zijn wil, zoo zijt gij 'er van verzekerd, dat God ook uw Heer en Vader is. T. a. pl. Hoofdft. XXVI. Tot zulke ongerijmde gevoelens en gedachten vervalt het hart der menfehen, wanneer zij ondefneemen buiten Gods woord over zulke voortrcflijke cn hooge dingen te fpreeken. Wij weeten immers zelfs niet eens, wie wij zijn, gelijk lukretius zegt: Men weet nog niet, van welken aart en oorfprong de ziel is. Wij bevinden aan ons , dat wij oordeelen, kennen, afmecten, tellen en onderfcheiden konnen de hoogte en grootheid van eiken ding, ja ook de geestlijke fchepzelen, (als ik het zoo eens noemen mag) Kwaad en Goed, Rechten Onrecht; en evenwel konnen wij nog niet zeggen, wat de ziel is. Hoe veel minder zullen wij dan begrijpen, wat de godlijke natuur is, wij weeten zelfs .niet, wat onze wil voor eene beweeging is. Daarom is het eene dwaaze .uitzinnigheid, buiten en  fio8 EEUWIG BESLUIT VAN GODS WIJSIL en zonder het woord, en die dingen , in welken God zich ontdekt heeft, over God en zijne godlijke natuur te redeneéren. Want wie veilig en buiten gevaar in zulke groote dingen zijn wil, die blijve eenvouwig bij de gedaante, tekenen en werken, waar in de godlijke hooge Majesteit zich te kennen gegeeven heeft, te weeten bij het woord en de werken. Want in dezelven heeft zich God ontdekt en geopenbaard. Uitlegging van het I. B. yan mozes. Hoofdft. 1. . BIJBELTAAL. OVERZETTINGEN. jirlier moet ik herha'alen de leer , van welke ik boven verfcheiden maaien geiproken heb, namelijk dat men zich gewennen moet aan de manier cn wijze van fpreeken, welke de H. Geest gebruikt. Gelijk dan ook in andere Konsten niemand met vrucht zich oeffenen kan, ten zij hij recht geleerd heeft hunne taal en manier van uitdrukken. Op dezelve wijze hebben de Rechtsgeleerden hunne konstwoorden en bijzondere wijze van voorftellen, waarvan een Geneeskundige en Wijsgeer niets weet. Wederom hebt en deezen ook hunne eigen taaie, die aan andere konften en beroepen onbekend is. Nu moet de eene konst de anderen niet hinderen, maar een ieder moet haare manier van fpreeken behouden , en haare konstwoorden gebruiken. Daarom zien wij nu, dat even zoodanig ook de H. Geest zijne woorden en manier van voorftellen heelt j  BIJBELTAAL. OVERZETTINGEN. 209 heeft; namelijk dat God met een woordfpreekens alles gefchapen, en door het woord gemaakt heeft, en dat alle zijne werken woorden Gods zijn, door zijn ongefchapen woord gefchapen. Gelijk nu een Wijsgeer zijne konst-woorden en wijze van uitdrukkingen heeft, heeft ook de H. Geest zijne bijzondere Wijze. En dat de Sterrekunclige zijne Hemelkringen , Planeeten-ftelzels en bijkringen heeft, daar aan doet hij recht, en dit wordt hem ook vergund te doen, op dat hij des te juister en bondiger leeren kan. Daar tegen weet de H. Geest en de H. Schrift van zulke konstwoorden of uitdrukkingen geheel niets, maar zij noemen het geheele hemelfche gebouw, dat boven is den Hemel, het geen een Sterrekundige ook niet berispen noch bedillen moet, maar hij moet zijne konstwoorden gebruiken, en de II. Schrift op haare wijze laaten fpreeken. Even zoo moet men het woord: tijd, hier ook verdaan. Want een hlebreeuwer heeft een anderen tijd, dan de Wijsgeer en het woord tijd betekent, bij hem ook geheel iets anders, dan bij den Filo • foof. Een Hebreeuwer noemt in een godgeleerden zin gewoone en bepaalde Feesten den tijd. Item de dagen, zoo als zij op elkander volgen en een jaar beiluiten. Ik heb dit willen aanwijzen — en oordeele het niet een nutlooze leer en regel te wezen, dat ieder konst haare eigen uitdrukkingen en manier van fpreeken gebruiken moet, en niemand moet daarom de anderen verwerpen of befpotten , maar veeleer de een de andcr.n behulpzaam zijn en dienen , gelijk de konftenaars doen ; op dat alle de O kon-  sio BIJBELTAAL. OVERZETTINGEN, konften, even als eene maatfehappij of ftad onderhouden worden, die niet, zoo als aristoteles zegt, enkel geneesheeren en akkerliedenj maar ook andere,dat ismeenigcrlei handwerken hebben moet. , Uitlegging over het I. B. van mozes. Hoofdft. I. En het is indedaad eene wonderbaare rijke vermeerdering en ontelbaare vruchtbaarheid in beider zoorten, maar bijzonder bij dc dieren in de zeeën het water. Hoe gaat dan nu zulk eene wonderbaare voortteeling en vermeerdering toe ? Een hen legt een ei, hetzelve broeit zij zoo lang, tot dat 'ei een leevendig fchepzel in voortkomt; het welk zij dan ten laatften geheel uitbroeit. De Wijsgeeren geeven 'er deeze reden van op,en zeggen,dat het door de werking der zonne en het ligchaam der Hoenderen gefchiedt. Ik geef dit toe. Maar nochtans fpreeken de Godgeleerden 'er eigenlijk van en zeggen, dat het gefchiedt uit kracht van het woord, dat hier gefproken wotdt: God zegende hen en fprak: zijt vruchtbaar en vermeerdert u. Dit woord werkt door het ligchaam der Hoenderen en aller dieren. Zoo is ook de warmte der henne, waar door zij de eijeren uitbroeit, uit kracht van Gods woord; het zou eene uit- en krachtlooze warmte zijn , indien zij zonder dit woord plaats vond. Even zoo Hoofdft. I. De kennis is tweeërlei, eerst van de woorden, en den voornamelijk van de zaaken. Wie geen kennis van de zaak heeft, die in de woorden ligt, dien zal de kennis der woorden weinig baaten. Volgens een oud fpreekwoord is men gewoon te zeggen:  BIJBELTAAL. OVERZETTINGEN, axi gen: Het geen iemand niet wel verftaat en kent, daar yan zal hij ook niet goed konnen fpreeken. De zin der woorden of de fpraakkonst wordt dus gemaklijk, wanneer men de zaaken recht verftaat, gelijk horatius ook leert, dat de woorden gemaklijk volgen, wanneer de zaak recht begreepen, ingezien en overwogen is. Maar wanneer men geen kennis van de zaaken heeft, zijn ook de woorden vruchtloos, hoe zeer men ze ook verftaat. — Dit echter moet men zoo niet uitleggen, of zoo niet opvatten , als of ik de fpraakkonst verwierp, die zeer noodzaaklijk is. Maar ik wil Hechts zeggen : Indien iemand nevens de Grammatica ook niet de zaaken in de Schrift beftudeert, zoo zal hij een flecht leeraar worden. — Want eenen leeraar of Predikant moeten de woorden volgen en toeneemen uit het hart, en niet in den mond. T. a.p. Hoofdft: XVI. Hier moet men acht geeven op de manier van fpreeken, welke mozes gebruikt. Hij noemt hier dat geene den zegen, het geen de Filofofen vruchtbaarheid noemen. T. a. p. Hoofdft. I. „ En Hij blies in zijn aangezicht eenen leeyendigen „ adem". Aan deeze woorden moeten wij ons gewennen, want zoo zijn wij niet gewoon te fpree. ken. „ Eet het vlecsch niet, waar in de ziel is". — Zoo zullen wij ook hooren in het XII Hoofdft., hoe abraham en loth met alle hunne haaye, —! en de zielen, die zij geteeld hadden, uittogen. En, hoe j akob met 70 zielen na Egypten trok. Dit konO a nen.  *3 BIJBELTAAL. OVERZETTINGEN; nen wij in onze taal niet wel verdraagen, maar wij moeten ons aan de wijze van fpreeken in de FL Schrift gewennen. Even zoo moeten wij de fpreuk in 't Euangelie verftaan : Wie zijne ziele haat, bewaart ze tot het eeuwige leeven. Item, ik laat mijne ziele voor de fchaapen. Indien men het goed vertap len wil, dan liiet het: Ik laat mijns ligchaams leeven voor de fchaapen. Item, wie zijn ligchaams leeven overgeeft en veracht. Pred. over het I. B. van- MOZES. I527. Dat ik genade voor uwe oogen vinde, is geheel volgens het Hebreeuwsch uitgedrukt; in de Ncdcrduitfche en Latijnfche taaien fpreekt men op die wijze niet. Want wij geeven de genade alleen aan de Vorsten, Maar laat mij genade voor u vinden, wil zoo veel zegge n: wees nu goedgunftig cn genegen , wees niet toornig op mij, of wees mijn vriend, ik wil ook uw vriend zijn. Zoo zegt de Engel tegen de maagd, Zijt gegroet gij begenadigde, gij genaderijke, olBeminlijke. Want wat is genade hebben anders dan beminlijk zijn ? het geen onze kweezelcnde Predikanten vcrklaareu? als of vol van genade betekene, zoo vol als een blaas vol wind. Wij kunnen het niet beter noemen , dan bcgunfligde , bcminlijke , aan wie een ieder toegenegen goedgunftig is. T. a.p„ Hoofdft. XXXII. Gods werk werken is niet goed in het duitsch uitgedrukt, maar wij moeten het behouden, wegens het woord, Operemini, het geen werken betekend, en daarom moeten wij onze taal naar de Hebreeuwfche voe*  BIJBELTAAI. OVERZETTINGEN. 213 voegen. Uitlegging van het VI Hoofuft. Van joh A n n e s. Hij heeft geweld geoefend met zijnen arm, en verft'rooid de hoyaardigen in huns harten zin; niemand laate zich in de war brengen, door de vertaaling, om dat ik het boven overgezet heb: Hij werkt geweldiglijk, en hier: Hij heeft geweld geoefend. Het gefchiedt, op dat wij dc woorden des te beter verftaan, die aan geen tijd moeten gebonden zijn, maar die Gods wijze van doen en zijne werken vrij moeten aantoonen, welke Hij altijd gedaan heeft, altijd doet en altijd doen zal. Het zou evenveel geweest zijn, indien ik het dus had uitgedrukt: God is een Heer, wiens woorden derwijze gaan,dat Hij krachtiglijk verftrooit de hoogmoedigen, en bermhartig is over de geencn , die hem vreezen. Uitlegging yan het Magnificaat. 1521. GEZUIVERD KRISTENDOAI. iZoo houdt u nu, mijn Broeder, aan de vastgeftelde orde van God, te weeten — dat niemand zijn vleesch moogedooden, het kruis draagen, en het voorbeeld van kristus naavolgen,tenzijhij eerst een kristen is, en dat hij k r i s t u s door het geloof in zijn hart heeft. — Denzelven brengt men echter niet door de werken in liet hart, maar door het Euangelie; zoo dat het in deeze orde gefchiedt: Eerst en voor alle dingen hoort men het woord van ^O 3 God,  214 GEZUIVERD KRISTENDOM. God, waar in de Geest de weereld om de zonde beftraft. Wanneer de zonde erkend is, hoort men van de genade van kristus. In het zelve woord komt de Geest en fchenkt het geloof — daarna volgen de doodiging, het kruis en de werken der liefde. Over de Kerkvergaderingen en Kerken. 1539. Dit is de rijke genade van het nieuwe Verbond, en de algoedertieren bermhartigheid des eeuwigen Vaders , dat wij door Doop en Boete beginnen vroom en rein te worden. Het geen echter bij ons nog overgebleeven is van de zonden, die verdreeven moeten worden, houdt Hij ons ten goede om de begonnen vroomheid, de gedurige ocffening, den ftrijd en het afleggen der zonde, en wil ons dezelve niet toerekenen, fchoon Hij 'er het recht toe had, tot dat wij volmaakt zuiver worden. Daarom heeft Hij ons kristus gegeeven, die zonder zonde is, en ondertusfchen voor ons tusfehen treedt, tot zoo lang wij ook, Hem gelijkvormig, geheel heilig worden. Onderwijl moet de vroomheid van kristus voor Gods oogen ons dekkleed zijn, — dat om zijnen wil niet worden toegerekend de overige zonden dier geenen, die aan Hem gelooven. — Rom. IV. Hier zien wij duidelijk, dat 'er zonde overblijft; maar zij wordt ens niet toegerekend. En wel om de twee gemelde redenen. De eerfte, dat wij in kristus gelooven, die door het geloof onze voorfpraak is, en de zonde bedekt met zyne onfchuld; de andere, om dat wij tegen dezelve onophoudelijk ftrijden, om ze uit teroeijen. Want waar deeze twee re-  GEZUIVERD KRISTENDOM. 215 redenen niet zijn, wordt zij toegerekend, en is niet vergeeven, maar verdoemt eeuwiglijk. Dit is de vreugde , troost cn zaligheid van het nieuwe Testament. — Hier uit ontftaat liefde en genegenheid, lof en dank jegens kristus en den Vader der bermhartigheid. Hier uit worden vrije, vrolijke, moedige Kristenen, die uit liefde de zonde vervolgen cn niet genoegen dezelve boeten. Maar zij, die voor ons de zonde verbergen, en 'er flechts een gebrek van maaken , maaken ons zorgeloos, traag en verdrietlijk, neemen ons kristus weg, en laaten ons gaan zonder vreeze cn zorge, om de zonde uittcroeijen; en doen ons dus in eene affchuwlijke vermetelheid volharden ; zoo dat ons noch kristus noch God fmaakt en aangenaam is. Bewijs en rede van alle Artikelen, die door de RoomJ'che Bullen donrechte veroordeeld zijn. 1521. 't Is waar, in den mensch blijven beide verftand en wil, maar beide zeer ontftcld en verzwakt. —> Door het geloof worden wij wedergeboren tot het eeuwige leeven, of veeleer tot de hoop des eeuwigen leevens; zoo dat wij in God en met God leeven en met Hem één zijn, gelijk kristus zegt, Dan wij worden niet alleen tot het leeven wedergeboren, maar ook tot gerechtigheid. Want het gelooft grijpt de verdiende van kristus aan, gelooft en houdt zich verzekerd, dat wij door den dood van kristus verlost zijn. Als dan komt'er eene andere gerechtigheid, te weeten een nieuw leeven, waar in wij door het woord onderwezen zijn, en door de hulp des H. Geests ons benaarfügen Gode O 4 ge.  ai6 GEZUIVERD KRISTENDOM. gehoorzaam te weezen. Uitlegg. van het I. B. van mozes. Hoofdft. I. 1536. Waar Jongeren van kristus zijn, die behoeven voor zich en voor hunne zonde en tot hunnezaligheid niets te doen, want dat heeft het bloed van kristus reeds gedaan, en alles te weeg gebragt, en hen lief gehad, dat zij niet meer nodig hebben zich zeiven te beminnen, of te zoeken, of iets goeds te wenfchen. Maar al hel; geen wat zij voor zich doen en zoeken wilden, moeten zij toe hunnen naasten wenden, en zulke goede werken, welken zij niet behoeven, voor eenen anderen (en ten zijnen behoeve) doen. Ferm. aan de Kristenen te Riga, Reval enz. 1523. Dit moet men vasthouden, dat'er een groot onderfcheid plaats heeft tusfehen het geloof of het. kristelijk wezen , en tusfehen deszelfs vruchten. Want volgens den kristelijken naam en het wezen is de een niet anders dan de ander, en zij hebben allen gelijken fchat en dezelfde goederen. — Wanneer men nu hier op ziet, geldt 'er geene verdienfte noch onderfcheid. Want dè geringfte kristen —t wanneer hij het Euangelie hoort, hoort hij het zelfde woord van God, het welk St. petrus en St. taulus gehoord en gepredikt hebben. Even zoo kan ook een Heilige geen ander noch beter Onze Vader, noch een ander geloof en tien geboden fpreeken en belijden, dan ik en een iegelijk kind dagelijks bidden. Zoo dat 'er. in dit ftuk, waarom wij kristenen genoemd worden, geheel geen ongelijkheid noch voorrang van perfoonen plaats heeft, • maar  GEZUIVERD KRISTENDOM. 217 maar de een als de/ ander is. — Gelijk dezelfde zon aan den hemel is, en een ieder befchijnt. Maar wanneer men vervolgens begint te komen tot het uiterlijke wezen, en tot het geen wij doen, dan wordt het ongelijk, en neemt het groote onderfcheid onder de Kristenen een begin $ niet als Kristenen, noch volgens het Kristelijke wezen, maar volgens de vruchten van het zelve. Zoo zeggen wij nu aangaande de verdiende, wat het Kristelijk wezen betreft, volgens het welk wij allen gelijk zijn, en op welke wijze men voor God vroom wordt, vergeeving van zonden, en het eeuwige leeven verkrijgt, dat daaromtrent ons alle verdiende geheel is afgefneeden, en wij moeten niets daar van hooren en willen weeten; want gij hebt immers het Euangelie noch kristus en den Doop niet verdient, maar het is een zuiver gefchenk o:n niet gefchonken, dat ons de zonde om niet vergeeven, wij Gods kinderen en in den Hemel gezet worden, zonder eenig ons minjle toedoen. En hier vechten wij tegen den gruwel der Sofisten, die onze werken zoo heel hoog verheffen, dat men daar dooreenen genadigen God verkrijgt en den Hemel verdient. Ja zij durven onbefchaamd zeggen, dat een mensch zelfs in eene doodzonde in daat zij van zichzclven zoo veel te doen, zoo godsdienstig te wezen, of goede werken te verrichten, dat hij Gods toorn daar door wegneeme en verzoene. Dit is — het fondament geheel omkeeren, de zaligheid op bloot water te bouwen, kristus zelfs uit zijn recht 0 5 ftoch  *|8 GEZUIVERD KRISTENDOM. ftootcn, en onze werken in deszelfs plaatfe te (lellen. — Maar wat zegt gij, dat 'er zoo veele ipreuken zijn van 1 onen van verdiende? daaromtrent zeggen wij thans alleen, dat zij enkel vertroostingen zijn voor de Kristenen. Want wanneer gij een Kristen geworden zijt, en gij hebt eenen genadigen God en vergeeving van zonden, beide der voorledenen, en die nog dagelijks in u gevonden worden, zoo zal het zekerlijk gebeuren, dat gij veel doen en lijden moet, wegens uw Geloof cn Doop. Hierin is nu geen verdiende, waar door wij genade, zonder onzen doop en kristus, en den Hemel verdienen moeten (waar van zij fpreeken, als zij van verdiende den mond vol hebben) maar dit alles ziet op de vruchten van het Kristendom. — Wanneer men nu van zulke vruchten fpreekt, die naa de genade en vergeeving van zonden volgen, zoo kan het ons niet fcheelen, of men het een verdiende of loon noemt. Maai- daar tegen vechten wij, dat zulke onze werken niet het hoofdgoed zijn, het geen 'er voorafmoet zijn, en zonder welken zij niet gefchieden noch God behagen. Indien wij nu dit ftuk zuiver bewaaren, dat het geen verdiende, maar enkel genade is, dan willen wij 'er geheel niet over twisten , of men de vruchten, die volgen, deezen naam geeft. Uitlegg. van hel V—VII. Hoofdd. van matt ii rus. 1530. Derhalven moet ik niet zeggen: ik weet niet wat worden zal, daarom wil ik ook niets doen. Ja God zegt veel-  GEZUIVERD KRISTENDOM. 219 veeleer: doe, het geen u in uw amt betaamt te doen, en laat mij voor het overige zorgen. Hij heeft niet gezegd : Het zal alles gelukken ; maar gij moet doen, wat gij amtswegen verpligt zijt te doen; gij moet niet weeten, hoe het gelukken of wat gefchieden zal. Gij zijt gerechtvaardigd ; gae derhalven nu heen, en 0 effen een geloof in de werken van het huis- en weereldlijk beftier. En voor deeze kennis van Gods wil, en voor het beroep, waar in een ieder beroepen is, moet men God danken, dat een geestlijk mensch, dat is, die het woord en geloof heeft, weet, dat hij God welbehaagt, zelfs in den nederigen ftaat van het weereldlijk en huisbeftier; — Hij moet God danken, en weeten, dat hij eenen genadigen God heeft, die hem gunftig en toegenegen is. Uitlegg. van het I. B. van mozes. Hoofdft. XX. Verder leert de Heer zijne Kristenen lijden — om dat zij geen nieuw Regiment zullen oprichten, noch zich zeiven wreeken. — Maar hoe , of hier ook zommigen geweest zijn, die niet hebben geleden, of zich iets neemen laaten, of hebben het niet met een eenvouwig hart geleden, maar hebben eer cn roem daar door gezocht, gelijk de valfche Geevers en Lijders doen ? Maar dit is geen vraagens waard. Want 'er zijn veele valfche martelaars geweest. — 'Er is geen verdokter, hoogmoediger en onbuigzaamer mensch, dan een valfche martelaar: die weet en roemen kan, hoe groot, hoog, lang, diep, wijd en breed hij lijden en kruis draagen moet, en dat alles om Gods wil. —- Want zij loopen 'er op toe, en  5*4 GEZUIVERD KRISTENDOM. en zien alleen op het lijden of <. .duld, indien het anders geduld genoemd mag worden, zonder vooraf te vraagen , of het eenvouwig!ijk , of uit een eenvouwig hart geleden word. Ook niet of het recht is, of om welke rede, het geen kristus nochtans zeer klaar cn duidelijk Matth. V. bepaalt: Om der gerechtigheid, of om mijnen wille; Hij zegt niet: Zalig zijn, die lijden, om hunner boosheid, om hunner eigenzinnigheid wille , of om hunne verdichte godsdienftigheid, cn zelfverkoozcne geestlijkheid. Men moet vooraf de zaak wel kennen en 'er van verzekerd zijn; het geen waarom gij lijdt, moet niet een gewaand lijden of eene ingebeelde zaak zijn. — Maar hoe willen wij, die thans Kristenen zijn, de leere van kristus nopens het lijden houden, naa dat de weereldlijke Overheden Kristenen geworden zijn, die niet toelaaten, dat men den Kristen iets ontneeme, of leed aandoe; cn hunne bcfchermïng is niet te verachten, maar moet gebruikt worden als andere goederen en fchepzelen van God met dankzegging. ■— Doorloopt alle Randen, van den onderden tot den bovenften toe, zoo zult gij vinden , wat gij zoekt. — Deezen zullen u wel leeren, dat gij deeze leer van het lijden zult moeten houden, en het kwaade met geduld overwinnen. Daarom zorg niet, indien gij lijden vindt, heeft het geen zwaarigheid, wees flechts een vroom Kristen , Leeraar, Predikant, Burger , Boer , Edelman, Heer, en neem uw beroep naarftig en ge- - trouw  GEZUIVERD KRISTENDOM. 222 trouw waar; kat den duivel zorgen, waar hij een houtjen vindt, om 'er voor u een kruis van te maaken, en de weereld, waar zij een ukjen vindt, om 'er een geeszel voor uw huid van te maaken,fchoon de Overheid u in haare befcherming neemt. — Zijt een rechte Kristen, die in eenvouwigheid des harten om Gods wille lijdt, en niet u zeiven een oorzaak zijt van lijden. Vermaaning aan de Predikanten om tegen den Woeker te prediken. 1540. Daarom is alles kortom daar op gericht, dat het de hoogde deugd is, lijden cn alle gebreken onzer broederen te verdraagen, vervolgens alle aanvechting des duivels en des doods. Het is niet het geringde lijden aan gebreklijke menfehen; wij willen altijd gaarne bij heilige menfehen zijn, die niet wonderlijk zijn, maar zich fchoon naar ons fchikken,op dat het ons altijd naar onzen zin gaa.— Zoo ook willen wij anderen altijd recht hebben, en fchikkenons zeiven niet, en maaken zelfs ons leeven daar door zuur. Pred. over het 1. B. van m 0zes. Hoofdd. VI. 1527. Wij weetcn deeze fpreuken, en kennen ze wel, dat wij om kristus wille alles verhaten moeten. Maar kristus heeft niet gezegd: loop aandonds van uw wijf weg, en geef ze aan den bedelftaf over. Maar hij delt het in geval het daar tce komt, dat het u betreft, of gij mij ?n eer lief hebt, dan uw wijf, ligchaam of leeven. — Verkies uw eigen lijden niet. Het is u noch iemand anders geboden, dat hij zich aan gevaar des ligchaams en des lee« vens mjet blcoidellen. Gcd heeft daarom zoo veele fchepr  222 GEZUIVERD KRISTENDOM. fchepzelen gegeeven , en zoo veele middelen en wegen gefchapen, dat hij u helpe; Hij Iaat de akkers bebouwen, op dat gij geen honger lijden zultj zoo geeft Hij ook veel wol, op dat gij geen koude zult uitftaan; Hij geeft ook zoo veel hout en fteen, allerlei goederen en gaven , op dat gij voor u en voor üw ligchaam zorgen moogt en gezond kont zijn. Item, Hij heeft u erfgenaamen, wijf, kind, huis en hof, geld en alles gegeeven, op dat gij en uw wijf zult bij elkander blijven. Derhalven is dit het eerfte, dat men voor het ligchaam zorge; dit is de wil van God. Uitlegging van het VI—VIII. Hoofdft. van johannes. 1530—32. De Kristelijke heiligheid, of de heiligheid der algemeene Kristenheid is, wanneer de H. Geest een menfehen het geloof aan kristus fchenkt, en hen daar door heiligt Hand. XV. dat is: Hij maakt een nieuw hart, ziel, ligchaam, werk en wezen, en fchrijft de geboden Gods niet in fteenen tafelen, maar invleefchen harten 1 Kor. III. Volgens cie eerfte tafel geeft Hij de rechte kennis van God, op dat zij door hem verlicht met een waar geloof alle ketterijen wederftaan, alle valfche gedachten en dwaaling overwinnen konnen, en daar mede zuiver in het geloof tegen den duivel blijverï. Hij geeft ook kracht, en vertroost de blinde,verzaagde en zwakke geweetens tegen de aanklagten en aanvechting der zonde; op dat de zielen niet geheel wankelmoedig worden en vertwijffelen, ook niet verfchrikl, . n voor de kwelling, de pijn, dood, toorn en het oordeel van God; maar in de hoop gefterkt cn getroost ,  GEZUIVERD KRISTENDOM. 223 troost, den duivel ftoutmoedig en vrolijk overwinnen. Zoo geeft Hij ook rechte vrucht cn liefde jegens God, op dat wij' God niet verachten, en tegen zijne wonderlijke oordeelen niet morren, noch 'er over t'onvreden zijn, maar in al het geen wat 'er gebeurt, het zij goed of kwaad, hem liefhebben , looven, 'danken en eercn. Dit is een nieuw, heilig leeven inde ziel.— De H. Geest, die zulks (ons door kristus verworven zijnde) geeft, doet en werkt, wordt daarom SanStificalor of Vivificaior (de oorzaak van de heiliging des leevens) genoemd; want de oude adam is dood, en kan het niet doen; en moet het bovendien door de wet nog leeren, dat hij het niet doen kan, en dood is , anders wist hij zulks ook niet van zich zeiven. Volgens de tweede tafel, en naar het ligchaam heiligt Hij de Kristenen ook, en geeft, dat zij gewilliglijk Ouders en Overheden gehoorzaam zijn, vreedzaam en ootmoedig zich gedraagen; niet toornig noch wraakgierig of boosaartig, maar geduldig, vriendelijk, dienstvaardig, broederlijk, beminlijk zijn; niet onkuisch, overfpeelig, ontuchtig, maar kuisch en maarig zijn, met wijf, kind en huisgezin, of zonder wijf en kind. Vervolgens niet fteelen, woekeren, gierig zijn, en de waaren te hoog in prijs houden ; maar eerlijk arbeiden, zich oprecht genceren, gaarne leenen, geeven en helpen, waar zij konnen. Derhalven niet liegen, bedriegen, kwaadfpreeken, maar goedertieren, waarachtig, getrouw en beftendig zijn. En het geen meer in de geboden Gods ge-eischt wordt. Zulks doet de  2=4 GEZUIVERD KRISTENDOM. de H. Geest, die heiligt en wekt ook het ligchaam op tot zulk een nieuw leeven. En dit wordt de kristelijke heiligheid genoemd. En zoodanige menfehen moeten 'er altijd op aarde zijn; al waren 'er maar twee of drie; of al waren het de kinderen maar alleen. Die het niet zijn , moeten zich voor geen Kristenen houden ; men moet hen ook niet vertroosten , als waren zij Kristenen , door veel gefnap van de vergeeving van zonde cn de genade van kristus. Over de Kerkvergaderingen en Kerken. 1539. Laaten wij algemeene huisfelijke deugden voor de allcrheerlijkfte en Godebehaaglijkfte werken houden , welken de Papisten nochtans als nietige en geringe werken aanmerken. Want, om van de gastvrijheid alleen te fpreeken, welk werk is 'er toch onder alle papistifchc godsdienstoeffeningen , dat daar mede vergeleken kan worden. — Zulks konnen wij ook zeggen van andere werken in de huishouding, wanneer vroome ouderen hnnne kinderen wel. opvoeden, en tot de Godsvreeze opleiden, wanneer zij goede en ernftige tucht onder hun gezin bewaaren , en ze tot gehoorzaamheid verplichten, 't Is waar, deeze algemeene werken zijn zonder eenigen fchijn of uiterlijk aanzien van heiligheid ; dan men moet 'er over oordcelen uit Gods woord en niet naar de rede. Deezen zijn de hoogfte deugden, hoedanig men nergens vindt in alle menfchenleeringen. Daarom leert ze toch hoogachten, en als Gods inftellingen voortrekken boven alle menschlijke taftellingeij. en ge-  GEZUIVERD KRISTENDOM. 225 geboden , boe fchitterende en aanzienlijk zij ook zijn. Want dezelven verderven het geloof en het geen God vastgefteld heeft, en mengen water onder den wijn. Indien een huismoeder God dienen en behaagen wil, behoeft zij niet, gelijk onder het Pausdom de wijven deeden, heen en weer in de Kerken rond te loopen, te vasten enz. maar zij neeme haarhuis en haar huisgezin waar, zij voede haare kinderen .Gp en onderwijze dezelven, zij doe haar keukenarbeid, en het geen meer in de huishouding te doen valt. En indien zij dit doet in het geloof des Zoons Gods, en hoopt, dat zij om Kristus wille God behaagt, zoo is zij heilig en zalig. Uitlegg.van 't I. B. van m 0 z e s. Hoofdft. XVIII. Maar zegt gij, waarom doet God het niet alleen, daar hij toch kan en weet eenen iegelijk te helpen?" (Waarom door ons de menfehen te dienen?) Ja Hij kan het wel, maar Hij wil het alleen niet doen. Hij wil, dat wij met hem werken , en Hij doet ons de eer aan, dat Hij met ons, cn door ons zijn werk wil doen. En of wij ons van die eere niet willen bedienen, zoo wil Hij het alleen uitvoeren. — Dan Hij wil ons die eere aandoen, cn niet alleen zalig zijn, maar ons met Hem zalig hebben. Pred. over de goede Werken. 152.0, Een Kristen kan zich derhalven met waarheid en grond beroemen: Ik geloef aan den H. geest, die mij cn alle Geloovigen heilig maakt. Daarom ben ik k eene heilige orde, niet van &. Franciscus, maar P va»  4a5 GEZUIVERD KRISTENDOM: van kristus, die mij heilig maakt door zijn woord en Sakrament. ö Behoede God! zeggen die monnik-heiligen, voor zulk eene vermetelheid! Ik ben een arme Zondaar! welaan, zoo gaa dan heen en loop na Rome, Jeruzalem, en alle plaatfen en kloosters, en zie, wanneer gij heilig wordt. Het hiet echter: Indien gij zelf heilig waart, hadt gij den H. Geest nergens toe nodig; maar dewijl wij allen in ons zeiven Zondaaren en onrein zijn, zoo moet de H. Geest zijn werk in ons doen. Die geeft ons des Heercn k iustus Woerd en Doop, en zijne kracht niet alleen daar toe, dat gij in een heilige orde zijt, maar op dat gij ook in perfoon heilig moogtzijn: nochtans zoo, dat gij zegt: Ik ben niet uit mij zei ven heilig* maar door het bloed van kristus, waarmede ik befprengd en gewasfchen ben iirdcn Doop; item, door zijn Euangelie, dat dagelijks over mij gcfproken wordt. Daarom is zulk een zotte, valfche en fchandelijke ootmoed niet te prijzen, dat gij om uwer zonde wille zoudt willen verloogchencn, dat gij heilig zijt; want dit zou kristus bloed cn doop verloochend wezen. En dat wij niet de kristelijke Kerk, waarin wij moeten zamenkomcn tot het Euangelie, tot den Doop en het Sakrament, en evenwel niet heilig zijn, noch den Heiligen Geest; hebben. Men moet hier derhalven een onderfcheid maa^ ken: 'er is tweeërlei Heiligheid: of heilig zijn kan men in tweeërlei zin verftaan. Vooreerst van cn door  GEZUIVERD KRISTENDOM. 227 door ons zclven. 'Als daar zijn.de orden der Monniken, en de zelf-verkozen geestlijkheid. Dat is niets, dan het woord of de naam. Hij worde een barvoeter, of een ander monnik, of werkheilige; Hij blijft toch een verdoemde zondaar, gelijk hij van adam geboren is. Daarom wil ik van mij zeiven niet, noch van mijnentwegen, noch van eenig mensch heilig genoemd worden, noch op heiligheid mij beroemen: Maar daarom ben ik heilig, dat ik met een onwankelbaar geloof en een onverfchrokken geweeten zeggen kan: fchoon ik een arme zondaar ben, is kristus evenwel heilig met zijn Doop, Woord, Sakrament en H. Geest. Dit is de eenige rechte heiligheid , ons door God gcfchonken. Ja zegt gij, hoe geraak ik daartoe ? of, wat gaat de H. Geest mij aan ? Antwoord, Hij heeft mij gedoopt, en het Euangelie van kristus gepredikt , en mijn hart tot het geloof opgewekt. De Doop is immers niet van mij. voortgekomen; het Euangelie en het Geloof ook niet, maar Hij heeft het mij gegeeven. Zoo min wij daarom ontkennen, dat wij Kristenen zijn, zoo min moeten wij ook loogchenen of in twijffel trekken , dat wij heilig zijn, en het zou goed wezen, dat men zulks den lieden wel inprentte, en hen gewende, zich daar voor niet te ontzetten of het zelve te fchuwen: gelijk ik en anderen in onze monnikerije en ons ongeloof zoo diep verzonken waren , dat ik 'er van beefde, als zich een mensch op aarde wilde heiP a lig  Ss8 GEZUIVERD KRISTENDOM. lig houden, of heilig laaten noemen. Want 011x9 gedachten liepen flechts tot de verftorvene Heiligen, of Zaligen in den Hemel ; daar nochtans in de Schrift het woord: Heilig, altijd van de leevendigen op aarde gebruikt wordt. — Het is geen hovaardij, dat de Kristenen zich naar k ristus heilig noemen, maar het verftrekt God tot eer en lof. Want daar door roemen wij niet onze eigen werk-' heiligheid, maar zijn Doop, Woord, Genade eu Geest, welken wij niet van ons zeiven hebben, maar die ons door Hem gegeeven zijn. Derhalven leer — Hoe en waar gij den H. Geest zoeken moet; Hij is niet boven de wolken, maar beneden op aarde, gelyk de Kristenheid op aarde is. Want waar die is, daar moet hij ook altijd en eeuwig zijn , gelijk hij boven gezegd heeft, dat men hem trekken en vereenigen moet met het Amt en Regiment der Kristenheid, des Woords en des Sakraments; en het zelve hoog verheffen en prijzen; zoo dat, waar dit is, en wie het ontvangt, de H. Geest daar zekerlijk bij is en ontvangen wordt, en daar door werkt, de harten verlicht, en de kennis van kristus of het geloof geeft, en dus van zonden rein en heilig maakt. Dit is onze troost en eer, dat wij op goede gronden met een vast vertrouwen zeggen en roemen konnen: Wij zijn heilig en onder eikanderen heilige Broederen , te Wittemberg , Rome , Jeruzalem, enz. en waar de H. Doop en het Euangelie js, en wij eikanderen niet anders belt-houwen,'dan  GEZUIVERD KRISTENDOM. 229 als Gods Heiligen. Uitlegg. van het XIV—XVII. Hoofdft. van j o h. 1538. Wij zijn nog niet ih de volmaaktheid, maar moeten nog fteeds vroomer worden, en dus voortgaan, of ons van de eene deugd tot de andere van dage tot dage begeven, en van de eene reiniging tot de andere; en wij die geheiligd zijn, moeten nog geduurig heiliger worden. Uitlegg. van het I. B. van mozes. Hoofdft. XLIX.   ONDERZOEK, WANNEER EN DOOR WIE D E SIJMBOLISCHE BOEKEN AAN DE VRIJE EUANGELISCHLUTHERSCHE KERK EERST OPGELEGD GEWORDEN ZIJN. DOOR ANTON. FRIEDRICH BUSCHING , KQNINGL. PR.UISS. OPP.HRCONSISTORU4LB.4AD. P4   I Iet is der moeite waardig, om te onderzoeken, wanneer en door wie de vrije Euangelisch-Lutherfche Kerk onder het juk der Sijmbolifche Boeken allereerst gebragt is geworden? De Stichters en eerfte Leden der EuangelischLutherfche Kerk waren Mannen, die zich aan de menschlijke willekeurige bepaalingen en rechterlijke beflisfingen in de waarheden en zaaken van den Godsdienst kloekmoedig onttrokken, die zich daar tegen met ftandvastigheid verzetteden, en beweerden, dat alleen het woord van God in den Bijbel, het Richtfnoer en de Rechter in Religie-zaak en zij. Men had toen zedert eenen zeer langen tijd geloofd, dat, het geen de Kerk zeide, veroordeelde en wilde,alle anderen juist het zelfde moesten zeggen, veroordeelen en willen, en men mogt 'er geen andere reden van geeven, dan dat de ftoel van Kome en de Roomfche Kerk zóó wilde. Daar van daan kwam het, dat men de Heilige Schrift verliet, en menfchenwoorden en vastftellingen aannam Men oordeelde en bellistc in zaaken van den Godsdienst, vol- (* jti lu th. bericht, hoe zich de Kardinaal ka je taan g- g. toen hij aan uen zei ven , naa het derde verhoor, zij. fcli Ttelij.te verkltaring had overgegeeven. lp het 15 Deel jer Uitgave van walch. bl. 710. P5  C =34 ) Volgens de Dekreeten,of Pausfelijke Wetten, en men beweerde, dat de Paus niet alleen boven de Kerkvergaderingen, maar ook boven Gods Woord is(*). Nu was bet met de vrijheid der Kristenen, ora van het woord van God, en deszelfs zin af te hangen , gedaan. Zij lag in zwaare ketenen en banden; wie kon deezen verbreeken? Wie wilde'er ook een proef op wagen? Een Bedelmonnik nochthans van de Augustijner-Orde, martinus lutherus genoemd, was de manmoedige Held, die de gevaarlijke proeve ondernam, om zich en zijne Medekristenen de vrijheid te verfchaffen. Ik weet niet, of het verbaasdheid en bedwelming, dan fpottcrnij was, dat de Kardinaal raphael de Rovere , in het jaar 1518. aan frederik, Keurvorst van Saxen, uit Rome fchreef: Ik hoor, dat uwe Keurvorftel. Genade eenMon„ nik heeft, die de kristelijke (Roomfche') Kerk haa„ re magt verzwakken wil" (f). Zekerlijk zou men konnen vraagen: Hoe kan een Monnik onderneemen, om zich boven de Kerk, boven de Dekreeten en boven den Paus te verheffen, dezelven te berispen, en derzei ver gezag in Religie-zaaken te verzwakken, ja geheel te vernietigen. Men kon hem niet zonder fchijn van recht dit verwijt doen: Hoe kunt gij Monnik zoo hoogmoedig zijn, en u verbeelden, dat gij de waarheid beter inziet, dan de Kerk, de Deer et alm (£) en de Paus? (*) Zie t. a. p. bl. 681. (t) Zie t. a. p. bl. 539. (§) Door Decrcielen v^rP.fat men die Brieven , dia door de Paus.  C *35 ) Paus? Zijt gij meer dan een mensch? Kont gij ook niet dwaalen? ja, is het niet waarfchijnlijk, dat dd dwaaling eer aan uwe zijde zijn zal, dan aan den kant van de Kerk en de Pausfen? Lutherus gaf ootmoedig en met befcheidenheid toe, dat hij dwaalen kon , doch verzekerde, dat hij niets eigenzinnigs leeren , maar ook van menfehen gevoelens niet vooringenomen zijn wilde (*). Hij wilde derhalven bij alle mogelijkheid van te konnen dwaalen, de vrijheid hebben, van zich door geene menschlijke gevoelens te laaten bcpaalen, veel minder te laaten verbinden. Dit is dè geest van het lutherdom, dien weinigen kennen. Hij loopt op vrijheid in denken, ia onderzoeken en in belijden uit. Lutherus deed zijn tegenfpreeken tegen de Kerk, op zekere fpreuken der Heilige Schrift berusten, die hem tegen de leere der Kerke zoo klaar en duidelijk fcheenen aan te loopen, dat hij zijne, daar op gebouwde tegenfpraak niet herroepen kontic of wilde. Hij had den Kardinaal kajetaan, om hem het waare licht aan te wijzen , door het welk hij deeze fpreuken anders zou konnen verdaan, dan hij ze tot hier toe verdaan had. Kon de Kardinaal bewijzen en fpreuken uit de Heilige Schrift Pausfen tot antwoord op san hun voorgeftelde vraagen aan Eislshoppen, Kerkelijke Rechters , en bok wel aan bijzondere Perfoonen gefchreeven zijn. {Vcrt.) {*) Zie loth. Brief aan spalatin vjh den 15. Aug. 1518. t. it. p. bl. 525. en ook bl. 688.  C =36 ) Schrift bijbrengen, die het geen lutherus beweerde, om verre wierpen, dan was hij zoo hoogmoedig niet, noch naar ijdele eere begeerig, dat hij zich fchaamen zou te herroepen al wat hij verkeerd geleerd had, veeleer zou het hem de grootfte blijdfchap wezen, dat de waarheid overwon. Maar naar menfehen oordeel vraagde hij niets, wanneer hij Gods oordeel erkend hadt. De waarheid der Heilige Schrift moest altijd voorgaan, en dan moest men eerst onderzoeken, of de woorden, de gevoelens en leeringen der menfehen konden waar zijn. Hij echter kon ten gevalle van iemands gebod, raad en gunst, niets tegen zijn geweeten fpreeken of doen (*). Dit alles behoort mede tot den geest van het luther dom, en moet tot een toets/leen der echte Lutheranen gebruikt worden. Wie deezen Geest niet kent, en niets van denzelven heeft, maar zich vreesachtig en op een flaaffchc wijze voor menschlijk gezag in zaaken van den Godsdienst bukt en vernedert, is even zo min een echt Lutheraan, als diegeen, die dit menschlijk gezag handhaaft, het geen regelregt met de vrijheid der Euangelisch-Lutherfche Kerk jlrijdig is. Wie kon nu van zoo een Man, die zich op deeze wijze verklaarde — wie kon van zijne vrienden en aanhangers, die het daarin met hem eens waren, verwachten , dat hij — en dat zij hunne belijdenis, hunne verweer-fchriften en leerboeken, in T. a p. bi. 691. 708. 733. 752. 716.  < =37 3 in de plaatfe der Decretalen, Conüftoriale Inflcllinr gen, en in de plaatfe der Befluiten, Voorfchriften en Wetten van de Kerkvergaderingen Hellen, cn aan die fchriften en vastftellingen een zoo verbindend gezag zouden bijleggen, als men tot hiertoe aan andere menschlijke Voorfchriften omtrent dewaarheden en zaaken van den Godsdienst toegefchreevcn had h waar over zij zoo zeer klaagden, en waar tegen zij zich zoo fterk en met nadruk vergetteden? Zij zouden zich zeiven daar doortegcngefproken, wederlegd en veroordeeld hebben. Zoo onbedachtzaam en pnverftandjg, zoo ftout en roekeloos waren zij zeker niet. Verheugd, van het juk van menschlijke voorfchriften verbroken te hebben , indachtig, dat zij het zelve als hard, zwaar, onverdraaglijk en onrechtvaardig afgefchilderd hadden , namen zij zich wel in acht, om de Kristelijke Gemeentcps, die tans wer der in vrijheid gefield waren, en het met hen hielden, een nieuw juk, dat zij zelf gemaakt hadden op te dringen, en hunne Geloofs-bplijdcnisfen , Verweer-fchriften en Leerboeken een Symbolisch gezag toe te fchrijven , dat is dezelven voor verbindende Geloofs- en Leer-formulierm en Voorr fchriften uit te geeven. Zij hielden en verklaarden dezelven voor niets anders, dan voor het geen zij daadlijk waren. Voor het overige bevonden zij en hunne aanhangers 'er zich zeer wel bij, 4at zij alleen onder het zachte juk van het Eut angelie waren. Gema-kt zij de leer yan den Godsdienst van vee-  Os8 ) vee'e groeve, dwaalen de , aannootlijke en fchade. lijke bijvoegzels en begrippen gezuiverd hadden, en al wat zij leerden, volgens hun doorzicht uit de Heilige Schrift namen en be weezen ; konden zij h nne Godsdienst-leere zeer wel de zuivere kristelijke leer van het Euangelie noemen, te meer daar zij zich noch van het recht noch van de verplichting ontflagen hadccn, om dezelve van tijd tot tijd overeenkomftiger met het Euangelie te maaken en inte• richten, met andere woorden, om ze hoe langs zoo meer van menschlijke gevoelens te zuiveren. Zoo lang r,utuk rus leefde, was het van niemand minder dan van hem zeiven te duchten, dat hij de Augsburgfche Geloofs-bclijdenis van 1530, die eene Apologie, een Verweer- en VerdeedigingsSchrift zijn moest en genoemd werd, en derzelver Apologie van 1531, beide door melanthon opgefteld, zijne Smalkaldifche Artikelen van 1537, en zijne beide Katechismusjen van 1528 en 1529, voor Sijmbolifche Boeken der Euangclifchc Kerk, of zelf verklaaren zou, of door zijne vrienden en aanhangers laaten verklaaren. Hij ftierf in het jaar 1546,en toen had de Euangelifche LutherfcheKerk nog geene Sijmbolifche Boeken, maar zij grondde en beriep zich op den Bijbel. Dat zij ook in den jaare 1553 nog geene Sijmbolifche Boehen onder dit Opfchrift gehad, en dat zij op die Boeken en Schriften , die naderhand zoo genoemd werden, de nieuwe Predikanten noch geweezen , noch daar aan gebonden en verplicht, maar hen alleen ernffiglijk vermaand heeft, om het Euan»  C *39 ) Euangelie te prediken, en de daar uit uitgetrokken leer, die de zuivere leer genoemd werd, te belijden en voor te draagen ; bewijs ik door den volgenden, tot op de naamen zelfs toe, ge drukten Ordinatie-brief', of Bewijs van Inzegening tot het Predik-amt, dien ik onmiddellijk uit den OriginceIen zeer zorgvuldig heb laaten afdrukken, Wij Herder en Predikanten der Kerken te Witteberg bekennen: Naa dat Toonder deezes andreas sandow (geboortig) van Wittcberg, een getuig* fchrift ingebragt heeft, dat hij tot hei Predik-amt ieTrebin beroepen, en van een eerlijk kristelijk gedrag is, en wij verzocht zijn , hem te onderzoeken, en openlijk in te zegenen, zoo hebben wij hem met vlijt onderzocht, en bevonden dat hij in de zuivere kristelijke leer van het Euangelie wel bedrecven is. Hij heeft ook beloofd, zijn amt met vlijt te zullen waar maar ook eck in het jaar 1541. in de plegtige zamenfpraak te Worms zich niet lang daarbij ophield, en melanthon kortlijk daar op antwoordde , dat 'cr flechts eenige plaatfen of iets zachter uitgedrukt of duidelijker verklaard waren geworden (j): wil ik mij ook niet langer bij dezelven ophouden, maar alleen de volgende aanmerkingen 'er bij voegen. Gelijk alle dingen door God geregeerd worden, zo beftierde Hij het ook, dat de zachtzinnige, of tpegeevende melanthon, en niet de vuurige luther, die, gelijk hij zelf bij het te rugzenden van de Confesfie aan den Keurvorst van Saxen fchreef, niet zoo zacht en bedaard gaan kon, als m e l a n t h o n , de Ge- loofs- (*) Zie GriiruHicbe Beweife, ilasz tlie verbesferte AugsburgifcheConfesfioiinienialsbeyLebzeiten Herr m. luther!, auch nicht etliche Jahre nadi feinem feligen Abfchiede, den Evangelifeben protestirenden Standen fey verdiichtig gewefen, fonderri dafz fie veelmehr fowohl von D. m. luther felbst, als auch allen protestirenden Standen, und dero Thcologis, lteinen ausgenommen, fey beliebet und gebilliget worden. Zweijte Aus' gahe 1Ö25 in 4. Anhang zu diefem TraCtMcin 1624. in 4. (f) Walchs Ansgabe Siimtlicher Schriften Luthers , Tb. xvii. s. 616 und 631.  C 243 } loofsbelijdenis' opftelde, en onder zijne beft!ering ftonden ook de veranderingen, welken mt:lant Ho n in de Confesfw maakte, vooral in het tiende. Artikel, door welke laatftë de Gereformeerden bewoogen werden zich tot de Augsburgfche Confesfis te bekennen. Dat melanthon de Kerklijke vereeniging met de Gereformeerden zo zeer wenschte en zocht, ftrekt hem tot eene eeuwige eer, fchoon hij door veel en deswegen hevig gegispt is geworden. Ik gaa alles voorbij, wat ons daar van uitgedrukte Boeken en Schriften bekend is, maar deel iets daaromtrent mede, hetgeen, zoo veel ik weet, nog niet gedrukt is, maar het welk ik onder de Papieren van den Zaligen Confistoriaal-Raad en Proost &ÉIN èeck, den Grootvader mijner waarde Echtgenoote, gevonden heb, en in de zestiende eeuw gelchreeven is. „ Toen D. lütherus voor de ïaatftemaal van Witteriberg in zijn Vaderland na Eisleben heeft .„ willen reizen, alwaar hij ook zaliglijk in God ontij flapen is, is de Heer filippus melanthon „ Zal. met hem in zijn (D. luthers) huis over » den twist wegens het Avondmaal in geiprek geko,, men, en heeft, alzoo hij D. lutherus zeer wel gemoed bevond , verfcheiden fpreuken der „ oude Leeraars opgenoemd, en onder anderen tot „ hem gezegd, Waarde Heer Doctor ! Ik heb nu „ zedert eenige jaaren de Schriften der oude Kriste„ Kjke Leeraars wegens deeze zaak vlijtig onder„ zocht, en waarlijk zij komt volgens de Griekfche „ lenre van het AvondmsflH beter met hetzelve overQ a „ een,  C =44 ) ecil, dan de onze, waar op lutherus èeii kof-» „ ten poos gezwegen en vervolgens deeze woorden „gezegd heeft: Waarde filippus, wat zullen „ wij veel zeggen, ik beken, dat ,er in de zaak van „ het Sakrament te veel gedaan is, en wanneer f i., lippus hem daar op antwoordde: Ergo mi do„ mine Doctor ut confulatur Ecclefia;, et veritas in „ lucem proferatur, edamus leve aliquod feriptum, „ in quo fententiam nostram clare expkeemus; dat „ is: Derhalven Heer Doctor! laaten wij, om de „ Kerk goeden raad te geeven, en op dat de waar„ heid in het licht kome, een klein Werkjen uit\, geeven, en daarin ons gevoelen duidelijk verklaa» ren; heeft luther verder gezegd: Mi ïhilip„ pe! ego de hac re quoque foliicite cogitavi, dat „ is: Mijn lieve filippus, ik heb ook zeer zorg„ yuldig hier over nagedacht: maar op deeze wijze „ maak ik de geheele leer verdacht. Ik wil dit des„ wegen den lieven God aanbeveelen, doe ook iets„ na mijnen dood" Lu- {*) Het getuigfehvift deswegen Van albe ut os ha rt ense rg, Th. Dodl. hebben wij hier achter in het oorfprongtijk Latijn laaten afdrukken. Deeze getuigen alp., bartenbergis ongctwijffcld alü recht hard eivsekg, de eerfte Euangelisch-Gereformeerde Predikant in Rremsn , een vertrouwde vriend en correspondent van melanthon, over wien dan. oerdes in zijne Mist. Reform. t. III. p. 157. t. V. p. 1. pag, 1 —170 nagcleezen kan worden. Zijn Latijn is fleebt. In iiec V. D. B. t. p. 5j , 54. komt ook de genoemde schono r a b e , onder den, zoo 't fcliijnt, verkeerden naam schlokn* •rabe, of schlung rabe voor. Dat melanthon deeze anecdote liever aan eenen QQ/teformeerici, dsn Luthtrfchen Godgeleerden verhaald heeft, kan men begrijcen. Bij  C =45 ) Lutherus is gcmaklijk te verontfchuldigen, dat hij op het laatfte van zijn leeven zwaarighcid maakte, om openlijk te belijden, dat hij in de gcfchillen over het Avondmaal des Heeren te ver gegaan was ; (ten miniten ik ontfchuldige hem^ fchoon ik ouder ben, dan hij geworden is, en zonder mij te bedenken, belijden zou, dat ik gedwaald had:) maar zijne woorden, doe naa mijnen dood ook iets, moeten algemeen bekend zijn, opgevolgd en nooit vergeeten worden. Hij had veel gedaan, maar ook even zoo veel den Leeraaren der van hem genoemde Euangelifche Kerk, naa zijn verfcheiden van deeze aarde, niet alleen toegedaan te doen, dat is: de hervorming der leere en van den Godsdienst voort te zetten, maar het hen ook als een pligt opgelegd. De meestcn echter hebben deezen in de natuur der zaake liggenden pligt, of uit eenen te ver gedreeven eerbied voor den grooten Man lutherus, of uit traagheid , of uit vreesachtigheid, verwaarloost. Melanthon deed zoo veel, als zijne geringe kloekmoedigheid hem Bij deeze gelegenheid heli ik ook een Brief van meun. thon bekend willen maaken, welken hij vier weeken voor ïijnen dood aan, den beroemden Geneesheer j o h. cuato gefchreeven heeft, die te JVittenl'erg zes jaaren lang luthers Tafelgenoot geweest is. Deeze Brief behelst zulke fpreuken t had•> wat hij wilde. David cny- Q 5 tr^US,  C 250 5 trviïüs, die wel de geleerdfte van allen was, was over de handelwijze zoo verdrietig geworden, dat hij zich geheel aan dé Godgeleerdheid onttrokken en zich eindelijk op de gefchiedenisfen alleen had toegelegd. De andere Godgeleerden, die 'er bij gekomen waren, waren flechts jabro6rs geweest, die om de fihül even zoo zeer iets anders zouden gedaan hebben, en juist om die rede had Hartog julius van Bronswijk begeert, dat den Godgeleerden eenige verftandige PoMeken mogten toegevoegd worden. Deeze zelfde Hartog had de opftellers van het formulier van eendra gt, met hunne coleuren recht afgefchilderd, maar het had niets kunnen helpen, dewijl jacob andrea onder het gezag van augustus alles naar zijn zin had weeten te draaijen. Dan , God zij dank ! dat 'er ook Euangelifche Vorsten en andere Overheden gevonden werden, die of onmiddellijk, of altans naa verloop van eenigen tijd, het gevaarlijke en nadeelige van dit formulier leerden inzien, en daar aan in hunne landen en in hun gebied geen verbindend gezag toeftonden. Onder deeze gelukkige landen behooren ook de Koninglijke-Pruisfijche en Keurvor/lelijkc BratÜ denburgfche Landen. Want fchoon de Keurvorst joachim friderich dit formulier, op het goedvinden van zijne Raadslieden, in het Jaar ïöc2. in het K:ur-Brandenburgfche Land-Revers me-' de liet inverlijven , zag echter de Keurvorst j okan si cm und juist in, gelijk hij in zijn aritv' woord aan de Keur-Markfehe Land-Stenden van den i8 Maart .1614. fchrijft: }) Dat  ( 251 5 „Dat êè eergierige Paap jacob andrea, •i door het formulier van een dract cc* m opperhoofdigheid en •Lutherscli Paasjlhap over " de Kerk en gemeente van God cenig en alleen "„ had zoeken in te voeren, maar niet Gods eere te l bevorderen". Hij zegt ook , dat Keurvorst "augustus van Saxen 'er zelfs over geklaagd '] heeft, dat hij van de Pddpen door het vastftcllea ;• van het formulier van e e ndraot Hecht l bedroogen was geworden".. Met hem ftemde zijn Broeder, de Markgraaf johangeoug, Keur, vorstlijkc Stadhouder in de Mark overeen, die aan si mo n ge ni ce e op den 8 Septemb. van het Jaar 1613. antwoordde: 'i Dat het hem niet weinig verwonderde, hoe hij en anderen 'er toe gekomen waren, om de Kils* tenheid door het formulier van eendragt te verblinden, en durfden 011 der nee"„ men, om menfchcn-leeringen dezelve op te drin" gen. Hij wilde hem eens voor al hier mede niet " verbergen , dat zijn Broeder de Keurvorst dit " boek in zijne Landen geenszins voor een regel der „ leere gehouden, en ook geene Leeraar daar aan "„ gebonden wilde hebben. Hij konde dit zijne lief"de niet verdenken, en hield het'er ookvolftrekt voor dat hij met het Huis van Saxen, en de gcV> heele Kristelijke Kerk het zeer wel ééns kon zijn, l fchoon hij dit boek aan zijn plaats liet, en zich „ vergenoegde met het, geen in Gods woerd begreepen „ was". H_ct ontbrak ook niet aan Euangelifche Godgeleerd  C 15* ) leerde» en Predikanten, die volilrektlijk weiger, den, hunnen onderzoekenden Geest door dit fobmuli er te laaten bepaalen. De Opftellers van hetzelve gebruikten een hst en plaatften den eerden en voornaamften grondregel der Euangelifche Lutherfche Kerk aan het hoofd van hun Formulier: „De eenige regel en richtfnoer, naar welken „tevens alle leeringen en Leeraaren geoordeeld „moeten worden, zijn alleen, de Profeetifche en » APodolifche Schriften van het Oude en Nieuwe » Testament. _ Maar andere Schriften van oude „ of nieuwe Leeraars, wat naam zij ook hebben „ moeten met de Heilige Schrift niet gelijk gefield! „ maar alle met elkander aan dezelve onderworpen „ worden" (*). Kort daar op zeggen zij verder; „ De Heilige Schrift alleen blijft de eenige Rech„ter, regel en richtfnoer, naar welke, als den ee„ nigen toetsfteen, alle leeringen zullen en moeten „ erkend en geoordeeld worden , of zij goed of „ kwaad, recht of onrecht zijn" (f). Dit echter is alleen in fchijn gefchied; daar door hebben zij bij onvoorzichtige en Iigtgeloovige leezers een gunffig vooroordeel voor hun Formulier wil'en verwekken. Deeze zelfde Opftellers van het zoogenoemde For- n Men k*q dit in de Nederduitfche Uitgave van tiet Con. eordie- Boek, door z. dezius, Rott. 1715. vinden h. d. bl, (j) T. a. P.21Z. (fcrt.y  C 253 ) Formulier van Eendragt zijn het ook, die iich aaiigemaatigd hebben, om de Augsburgfche Belijdenis, derzelver Apologie, de Smalkaldifche Artikelen, en luthers groote en kleine Kathechismus , openbaare en bijzondere - werken, tot den naam, den rang en het aanzien van Sijmbolifche Boeken te verheffen. In de Voorrede of Inleiding voor de eerfte afdeeling van het boek noemen zij de drie oude algemeene Sijmbola op, die door de rechtgeloovige en waare Kerk voor het eenftemmige algemeene kristelijk geloof gehouden werden , te weeten het Apostolifchc , Niceenfche en het Athanafiaanfche Sijmbolum; vervolgens plaatfen zij nevens dezelven, ah te deezer tijd ons Sijmbolum, de Augsburgfche Confesfte, met derzelver Apologie, enèeSmalkaldijche Artikelen, en eindelijk zeggen zij: Wij bekennen ons ook tot luthers grooten en kleinen Katechismus, als tot den Bijbel der Leeken, waarin alles begreepen is, het geen in de Heilige Schrift wijdloopig verhandeld, en een kristenmensch tot zijne zaligheid te weeten van noden is (*). In de Inleiding voor de tweede afdeeling van hun boek zeggen zij, dat de oude Kerk altijd zekere Sijmbola of Geloosbelijdenisfen gehad heeft, en dat zij geene nieuwe of bijzondere belijdenis van hun geloof wilden opftellen of aanneemen , maar dat zij omhelzen die openbaare fllgetneenen Schriften, die in alle Kerken van de Augsburgfche Belijdenis altijd voor'Sijmbola of algemeene Belijdenisfen gehouden zijn, (*) .Zie bl. 2|8. iter Nedarduitfehe Uitgave.  ( 254 ) rlfjt, eer die verfchillen tusfehen die geenen, die dg Augsburgfche Belijdenis toegedaan zijn, kwamen te cmtftaan (*> Nu noemen zij vervolgens die fchriften op, te weeten de Augsburgfche Confesfie, derzelver Apologie 4 de Smalkaldifche Artikelen en t ut h er s beide Katechismusfem Op zulk eene wijze hebben zij voor deeze Schriften den naam van Sijmbola met listigheid verkreegen, of, gelijk j o iï„ benei). carpzov. in zijne Ifagoge in libros Sijmb. Eccleftarum Lutherarum, p. 10. fchrijft: in istam forman redegerunt libros Sijmbolicos, prout hodie illi apparent. Die Lutheraanen,- die in hunnen tijd en vervolgens hun Formulier hebben aangenomen, hebben zich niet alleen dit laaten welgevallen,maar zijn ook zoo ver gegaan t dat zij tevens dit Formulier, in weerwil van de tegenkanting van het grootfte gedeelte der Euangelifche' Kerk, onder de Sijmbolifche Boeken gerekend hebben. Toen de Opftellers van het zelve eens deezen roekeloozen flap gedaan, en de nieuwe Sifmbolifche Boeken, der Kerke als zoodanig opgedrongen hadden , ging men verder. In het midden der Voorrede voor het con cordi e-boek , laat jak. andrea de Euangelifche Standen des Duitfchen Rijks., die, gelijk de Markgraaf johan georg op den 24 Maij 1614. te recht fchreef, door de Opftellers van het Formulier yan Eendragt * misleid waren geworden, het zelve norma, een regel of richtfnoer der gezonde leere noemen ; en op het ein- i (•) Ti a. p. bl. 272, e»v.  einde van deeze Voorrede doet hij hen zeggen, dat zij volgens deeze Sijmbolifche Boeken allen ftrijel omtrent de religie, en de verklaaringen van dien daar naar fchikken wilden, het geen in de Latijnfche Uitgave dus is uitgedrukt geworden, Controverfias omnes ad hanc veram nor mam & declarationem purioris doltrince examinaturi. Deeze in 't oog vallende uitdrukking, dat zij tot een regelen richtfnoer gemaakt worden, fchoon uit hoofde van den cerften grondregel der Euangelifche Kerk, de Heilige Schrift alleen de eenige regel en richtfnoer is, zoekt de reedsgemelde carpzo v. bl. 5. te verklaaren en te verontfchuldigen; dan christiaan frid. boerner, in zijne Inflitut.Theol. Sifmbolica..p. 10. vindt zulk eene verontlchuldiging niet eens nodig; ja deeze waarlijk doorkundige Godgeleerde gaat zoo ver, dat hij de gebreklijke plaatfen en tegenltrijdigheden in de Sifmbolifche Boeken (JWhc'jit* t<»« eeni"e zwaarigheden noemt, welke uitdrukking Apostel p etrus van zommige plaatfen in de Brieven van Apostel paulus bezigt. Men heeft den eerbied voor deeze onvolmaakte menschlijke Boeken zoo hooggedreeven, dat men zelfs gevraagd heeft of zij e=(jV»W(!/, vanGocl' in gegeeven waren gelijk de HeiliSchriften in den Bijbel. Schoon men dit nu ontkend heeft, heeft men echter beweerd en rtaande gehouden, dat men ze heilige en godlijke Schriften, in opzigt van haare onderwerpen, die door God zijn geopenbaard geworden,noemen kon. (Zie c arpzov. t. a. p. bl. 3.) Waarlijk! het moet alle verlichte en echte Euangelifche Kristenen zeer na ter harte gaan,  C 256; gaan, dat iets van dien aart in de Euangelifche Lutherfche Kerk gefchreeven en beweerd is geworden. De echte LutHèthatïèn, die geheel en oprechtlijk zoo denken, als de Stichters hunner Kerke, die cenig en alleen het woord van God in deri Bijbel, voor den regel der leere en voor hét rigtfnóér der Leeraaren verklaarden , zullen zich wel wachten, om de Sijmbolifche Boeken niet alleen wat den naam, maar ook wat de daad betreft, daar door tot een regel te maaken, dat zij het Woord van God volgens denzelven verklaaren , Want deeze tegeflftrijdigheid is voor een waar medelid der Euangelifche Lutherfche Kerk hoonende en onverdraaglijk. Uit deeze korte Verhandeling blijkt, dat de Euangelifche Lutherjlhe Kerk in de eerfte zestig jaaren van haar opkomst, van het juk der Sijmbolifche Boeken vrij geweest is ; dat het haar allereerst in het berugte formulier van eendragt opgelegd is geworden , en dat tot verbaazing van alle nadenkende menfehen, zelfs in het op verre na grootfte gedeelte der Euangelifche Landen, die dit berugté formulier of niet aangenomen, of niet gehouden, maar verworpen hebben, waar toe onder anderen de Kohinglijke Pruisfijche en Keur -Vorstlijke Br andenburg fthe Landen behooren, evenwel het daar in toebereide juk der Sijmbolifche Boeken, geduldig opgenomen , en tot das verre tot eene onloochenbaare verfmaading van de sou ver ainiteit des Woords gods ia den Bijbel, gedraagen is geworden. Tcfti-  C *57 3 Tcftimonium Alberti Hartenlergü, Theol. Doel: Ego Albertus Hartenbergius teftor coram DEO ertoto mtmdo , quod D. Philippus Domino Erbardo a jUntzen et mihi dixerit ac teftatus fit, DoftoremLaterurri ex eo ipfo tempore quo Ifiebiam profettus eft , ubi et mortuus eft , eodem tempoie uocafle Philip. Melant. ad fe anteq'uajB ad congregatum locum intraret (quod hortaturus erat ut ia percepta doftrina perfeuerarcr) et dixiffe , Ego Philippe faceor, quod eten as de facrr.mcnto fit nimium fa tl 11 m , Germrnicè •; ©tt frttfjeïïii t'Ollt ©ttermnent ifi juw'el getuit, &ƒ Philip. Mi dferóne Doctor confultum eft ergo , ut edamus leue aliqtiod fcriptum * quo fakem poft mortem noilram Eccléffa iam nimiuiri conturbatas reconcilientur. Ibi D. Lutherus dixic, Mi Phüippe ego quoque hac de re follicitè cogitaui, fed ita totam doftrinam in dubium feuocareni. Itaqus Deu optime rflaxinio iam commendabo , vos quoque a mea morte aliquid facite. Hsc Germanicè. %i) Ijdk baé mid) rcoï Ubadjt/ Om bie Santje W;c Wbè$ë$ I fö wiü td) baé bcm Uebm @ott fcefojjlcn fyaten / tljut if;c «utl; m$ naa) fflemtat tabte. Ha;c coram deo uera funt. poften cum Magifter Johannes Schongrabe profïcifceretur Wittebergam , depofitus a munere concionandi Brems: commifit ilii, un Dominum Phil. bac de re interrogaret, qui refpondit éi , rsfpoude Domino Alberto , me mmquam hoe ne« gaturum et iam publicè dicerem et fcriberem , fed caueo turbas Ecclefis. Nolo antem fciens mori nifi hoe jrelatimi fit a me in teftamento meo ; neque dubium quum feciüet, nifi mors in fciibendo teftamento ca'.atauin a tremula ir.anu eripuiffet. r nu  C ó58 ) Philippus Melanthon Johanni Cratón/,DoStori medicinae Fratislavicnji. Glariffuüfe vir et chariffirac frater! Et debeo et.fiatfeo fibi grafiam pro prrpetua ttia benevolentia, et pro mu-' tuis beriefieiU, In gaibus numero ertidiïiffehas difputai tiones , quas interdum mütfs. Caeterum de fycamorö et fycamino moneor, et defci iptione quam propheta Amos recitat, ut eam arborem exifh'mem , et quidem eandem, quae Diofcoridi eft ficus .Aegyptiaca. Foitaöb aliis locis degener et non fatis agnita fcriptoribus. De. kftor allegoria, quod fcalpi et imgi fruclum oporteat. Sed de tua qua;(lione differamus, de qua pvimum omnium oio, ut eruditam antiquitafcm confideres , et ex dubitatone ataitem evolvas. Scio Gafnifieiriam non mo do gnvcm, fed ctiam periculofam effe dubitntionem. Ideo Paulus iubcs caveri, ne adducnntur animi in docenda eii ?J»>? Uturtt. Origenes expreffe inquit, *$»T«»« fignificet. Haec nunc breviter fcripfi} nee volo fpargi in populo, etfi tantum veterum ditta recito, non pugno. Oro autem filium Dei, ut fpfe opera ferat veritati, et fua ecclefiae, et nos gubernet. Bene st felicicer vale. Datae 21 Martü anno 1560.