LEERREDENEN E N VERHANDELINGEN, TER VERDEEDIGING VAN DEN CHR I STË» LIJKEN EUANGE LISCHEN GODSDIENST TEGEN DESZELFS HE DENDAAGSCHE BESTRIJDERS, uitgegeeven door DEN PREDIKANT J. S C H A R P, TE ROTTERDAM. EERSTE DEELS EERSTE STUKJEN, behelzende Sene Leerreden over de Grootheid van jkiüs, uit loc. I: 3a* TE ROTTERDAM^ Bij JOHANNES HOFHOUT en ZOON, 1 7 9 7-  Ui.gegeeven na voorgaande Vifitatie en Approbatie der Eerw. Clasfis van Schieland, den 12den Meij i797.  AAN OS H E 'E R E N DIRECTEUREN" E N VOORTS AAN ALLE DE LEED EN VAN HET GENOOTSCHAP UIT DE HER VO R MD E N TE ROTTERDAM, TER. VERDE EDI GING VAN DEN CHRISTEL'JKEN EUANGELISCflEN GODSDIENST, IN ZES JAARLIJKSCIIE OPZETLIJKS LEERREDENEN, TEGEN DES ZELFS HEDENDAAGSCHE BESTRIJDERS, * 3 WO R'  WOUDEN D-EXZE LEERREDENEN E N VERHANDELINGEN, MET DANKZEGGING VOOR DERZELVER VERKIEZING VAN DEN SCHRIJVER TOT HET DOEN DIER LEERREDENS H EN VOOR DE E E W IJ ZEN VAN VOORTDUURENDE GENEEGENHEID? MITSGADERS TOT EEN BLIJK VAN SCHULDIGE HOOGACHTING. ONDER TOEBIDDING VAN GODS DIERBAARSTE ZEEGENINGEN; ERKENTELIJK OPGEDRAAGEN DOOR HUNNEN DIENSTVAARDIGEI* DIENAAR IN CHRISTUS J. S C H A R P, VOOR-  vut VOORREDE dan ik dezelve in één gewoon predik - unr behandelen koude. Ik maakte dezelve toen meest toepaslelijk op de Lijdens- en Opftandings-Gefchiedeuis, en bepaalde mij daar bij meest in rnijne betoogen, en dewijl wij nu weder in denzelfden tijd des Jaars verkeeren , dat die Gefchiedenisfen voor de Gemeente pas behandeld zijn, is deeze eene dubbele reden, waarom ik me: dezelve eenen aanvang maake. Niets leg ik in dezelve aan Jemamd te lafte, dan het geen ik bewijze zijne waare gevoelens te zijn; en over de vcrdeedking van den Euangelifchen Godsdienst, dien ik belijde, predike cn geloove, behoef ik zeer zeeker geene verfchooning te maaken zoo lang vrijheid van confcientie en belijdenis in ons lieve Val derland plaats heeft, en de Hervormde Leeraars het zelfde recht hebben, om hunne Godsdienftige gevoelens te verdeedigen, als iemand anders. Perfoneele fcheldnaamen, verdenkingen zonder bewijs, betwifting van iemands vrijheid, en den minften fchijn van inmenging van gefchillen over Staatkundige opmien, die thands zoo veele gemoederen verhitten, zal hier het fcherplle oog, dat niet moedwillig fcheel ziet, nergens ontdekken. " Wat nu Recenficn, zoogenaamde Wederleggingen, en vooral Schot- en Schimp-Schriften betreft-, waar in onze eeuw zoo vruchtbaar is, daaromtrent herhaale ik het gefchreevene in her. Foor bericht voor de Godgeleerd - Bijlorifche Verhandeling, pag. XV „ Ik ben niet onverfchillig voor eer of fchande, j, maar het moet 'er naar iveezen, althands verantwoording, ,., om dat zij nooit helpt, wagte men niet, en ik heb aan zoo „ veele voorbeelden gezien, dat perfoneel fchrijven en weder„ fchrijven altoos gefchiedt ten kofte van zielsrust en nuttiger „ beezigheden, en dat 'er aan een Moor geene blanke zijde te „ lehuuren is. Zedert lang geleerd hebbende mij naar de goed„ keuring of afkeuring van mijn geweeten te beftuuren, en aan „ vrijmoedigheid voor God genoeg te hebben, ftooren mij „ geene averechtfehe beoordeelingen in mijne vergenoeging „ en ik zal nooit befluiten dien ftillen weg, waar op ik mij zoo „ wel bevinrie, te verlaaten." Dat is de waare reden, — Mijn heer gerbrand brüiningï — (aan wien ik, om mijnes lieven Zaligmaakers wil, alles van gantlcher hart, vergeef) — dat Gij, fchoon deéénige, dié wel uwen naam, hebt kunnen goedvinden, mij aan ie vallen in eene niets beduidende, maar niet min allerhaatlijkfte Brochure, (-erfd hebben , met een klein tinctuurtien ttucr uitgewerkte Thearie nvtr de Tolerantie. *5  s VOORREDEN. Foei! Mijn beer brüimnc! Cij wilt een fótèr'êtit z?}n, en Gij kunt niet verdraagen, dar meri van u verfthiltj Gij wilt inet de Gereformeerde Leeraars verbroederen, en Gij tredooT. nier, dat zij met befeheidenheid hun gevoelen zesgen! Moeren dan altoos de herhaalde voorbeelden het oude fpreekwoord beveiligen , „ dat een Renegaat v«el erger dan een gebooren „ Mufelman is?" — Ik zal u maar in eenige bbzonderheden volgen. — Op pag. 2. reekent Gij u beleedigd, dat ik telkens de Neologen en zoogenaamde vrije Cbriller,en aanval: Mag ilc dan dit zoo vrij niet doen als zij de Orthodoxen en Homeoufianen in allerlei gefchriSten aanvallen , en voor Domöoren, Dweepers, en valfche Profeeten fcbelden? Ik weet nog niet \ dat 'er ergens eene bekende en geaccrediteerde gezindheid van Neologen beftaat; zij fchuilen onder den naam van Gereformeeid , Luihersch , Remonllrantsch , Doopsgezind of zelfs Roomsch; het zijn dus bijzondere per loon en, waar van ik geenenoem , dan die'er zich met hunnen naam voor uitgeeven: •wat raakte dat U? — om dat Gij zelve een Neoloog zijt? — dat wist ik niet, Mijn heer bruining! en heb U ook nier. genoemd; maar dit weet ik wel, dat, indien alle de Neologen zoo ellendig fchreeven als uwe Brochure gefchreeven is, zij nimmer dien opgang in de Kerk zonden gemaakt hebben. Gij zegt , dat ik de Remonftranren teekene als meelt gewoon tegen ite Formulieren, en voor eene onbepaalde vrijheid vin gevoelens, te ijveren: is dat dan niet waar? Neemt Gij zelve de moeite niet , om , in uw geheele blaadje, te bewijzen, dat die waarlijk zoo is ? En indien ik dus de waarheid fchreef, wat reden fcheld Gij mij? — Op pag. 6. fatirizeerd Gi] op mijne Hofjlcdiaanfcbe tedreevenbeid in bet vermeenigvu'.digen van eia'haalingrn. Teekent deeze zijdelingfche fleek op mijnen waarden grijzen Amptgenoot hofstede niet een ouden wrok, die met mijne Brieven over meijer niets te fchaffen heeft? Als 'er de aanhaalingen niet bij w»ren, zoudt Gij dan niet geleegenheid gehad hebben om te zeggen , of, dat ik de Neologen valsch befchuldïgde, of, dat ik, met verzwijging van de bronhen, waar uit ik fchepte, met vreemde vederen pronkte? Hoor eens! Mijn heer bruining! zoudt Gij het wel vriendelijk vinden , als ik U de bekende Spreuk ten antwoord gaf: /irs non hahet 0)01 es, nift ignorant es; de menfehen vallen doorgaans laag op het geen zij zelve niet doen kunnen. Wil ik U tens gul, openhartig, zeggen, waarom de voorftanders van bijzondere gevoelens in den Godsdienst altoos fchrollen op de aanhaalingen? Om dat de menfehen uit dezelve zien, dat hec geen men hun voor wat nieuws verkoopt, meeflal oude dvvatlingen zijn ; om dat men daar uit leert, dat al dat fchijnfehoone reeds lang bondig wedcrlegd is; en om dat de voorgeevens tiaar door vervallen, dat Hieu bet Chriitendom zoekt weer te bren-  VOORREDEN. » brengen tot de éénvouwigheid der oude Kerk. — Met dat oogmerk moet ik hier nog een paar aanhaalden maaken : Toen Vader gregorius sazunzekus , Orat. a.6. opp. m. T. i. fo. 445, van de fcneurzieke dwaaling fprak, fchreefhij: A'AAai Koti ttoAAhs (^o QooiT^a Kïywi) ygwi dv^ivoi, roi» ywyüfMiai, ro'v Krity'/Aivov, x,xi rov oiica Moemoe; cc^o/Aivov, xa.1 rcv eitxAv'avra o§tv its ra hviu irgofaStt, xai rov dvcyv oLv^rpteitoi, x.0c1 rov QvTctt, Kotlröv QouvojAiw, ft»? li KXi jroAAat navua.Toi, 10 xkIisov xx^ ra öfAcupiov, xxl to art?^» , xxi to ivigyiiAx,, xxt ro d/i'Aoi' cvopix. Dat is: „ Men maakt ook (ik ijze bij het optellen) veele „ Cbrijlusfen, in plaats van éénen, een voortgebragten, een „ gefchapenen , eenen , die pas aanzijn kreeg uit maria, „ eenen die ontbonden is in de hoofdltoffen , waar uit hij „ voortkwam, een mensen zonder ziel, bij den eenen waai„ lijk aanweezig, bij den anderen Hechts in zijn. Insgelijks „ veele Geejlen , bij den eenen wel ongefchaapen en eeven,, waardig met den Vader, maar bij anderen een fchepzel, „ of een eigenfehap, of een blooten naam." Ziet Gij wel, Heer bruining! dat de (tellingen der Neologie geene nieuwe verlichting zijn? — En als Gij daar nu bijvoegt, het ■geen dezelfde Qudvader , Carm. Jamb. Opp. T. 2. fo. 231. van zulke menfehen zegt, die in een tooruigen luim tegen iemand fpreeken of fchrijven : IlfötlKes sVi, kou TvQcetvï ylynrce,!. Dat is : „ Hij wordt opgeblaazen en is een aap," dan zult Gij wel willen toellaan, dat 'er meenig moderne waarheid uit de oude aanhaalingen te leeren valt. — Op Pag. 7. belooft Gij met eene bezadigde wederlegging mijnen voor/land van de formulieren te beantwoorden, en alles is niet alleen zoo onbezad-gd, zoo onjluimig , zoo perfoneel, dat men het naauwlijks van een Man van uw charaéter wagten zoude; terwijl Gij zelve tusfehen beiden dingen invlegt, die het noodwendige van eéndragtsformulieren, tot het bepaalen van den zin der uitdrukkingen die men bezigt, en van hetacrodmatifche in de Godgeleerdheid, beveiligen; bij voorbeeld als Gij het Chriitendom der eerlté tijden, Pag. 9, noemt, „Een werk„ zaam geloof in God den Vader; in jesus als den ver„ heerlijkten Zoon van God, den Zoenman, Leeraar en Heer „ der geloovigen , den toekoom/ligen reebter des Mensch„ doms; en in den Geest, door wieu de Apolteleu tot hunne „ bedieningen waren in (laat gelteld," dan weet Gij immers, wel, dat zelfs uit formulier (hoe gebrekkig) niet door alle Neologen aangenomen wordt, en , zo zij' het aanneemen, niet op dezelfde wijze verdaan wordt , en , zo U dit ontfch >oten moge zijn, en het U niet te laag is, dan kunt Gij op vejle piaatzeu in mijne Godgeleerde Verhandeling en in het twee-  xi* VOORREDEN. Dan, Ik flap hier van af, en caa mijne Voorreden béflufieri. A. Mijn heer bruining! als Gij mij wel kent. zal het U leed doen, dat Gij een eerlijk Man, een vijand van alle perfo«eele twilten en onmin, die niets anders dan zijne overtuiging volgt in her voorftaan zijner Belijdenis, hebt zoeken haatelijk te maaken: Gij zult voorzigtiger in uw oordeclen en gemaatigder in uwe gefchriften zijn: Gij zult deeze weinige, ronde, eerlijke reegels niet ten kwaade duiden, geen haat voeden, gelijk ik U alle de ontvangeue beleedigingen, om ciiristus wil, vergeef. Maar, zoo dit anders is, weet dan. dat Ik noch aan U, noch aan iemand anders, die perfoncel heleedi«end fchrijft, één enkel woord meer antwoorden zal: voor ééns heb ik dit gedaan om uw charafter, en om dat Gij met uwen naam gefchreeven hebbende, mijn geheel flilzwiigen aan geene trotsheid toe zoud kennen, en vooral, om dat de uitgaaf van dit Werk, ter verdeediging van mijnen Godsdienst gefchikt, zoo verwandfchapt is aan het (tuk, waar over Gij mij aanvielt, dat een geheel Uilzwijgen hier onmoogelijk, althands onraadzaam, fcheen. Gin?t gij voort, gelijk Gij in drift begonnen hebt, lees dan toch eens wat Vader hieronijmus aan ruffin us fchreef, en Gij zult verwonderd zijn over de gelijkheid der twee gevallen. /Ipolog. adv. Ruf. opp. m. Tom. s.fo. 234. „ Leclis lirteris, quibus in „ me inveheris — et ad refpondendum provocas, terresque cri„ minibus, intellexi illud Solomonis in te esfe completum: In „ ore baculus contumelias, et non recipit verba prudentire, tiifi „ ea dixeris, qua: verfantur in corde ejus. — Quid enim necesfe ,, fuit accufationis volumina mittere et maledifta proferre in „ medium, li tu in ultima parte epiftola: denunciata morte me „ deterres, ne audeam refpondere criminibus? — Unde obfe„ cro te, ut verecundiara et pudorem, quem a me exig-s, prior exhibeas: — Ego nulli fcandaluin facio nee accufator interim ,, tui fum. Non enim confidero quid tu merearis, fed quid me „ deceat: — Poteram et ego in te falfa congerere et dicere me „ audivisfe vel vidisfe, qua; nullus norat; ut apud ignorantes „ impuden;ia veritas, et furor conftantia, putarerur. Sed abfit „ ut imitator tui firn, et quod in te reprehendo, ipfe faciam. — „ Et hoe dico, non quod accufationis ture gladiospertimefcam; „ fed quod magis accufari velim quam accufare, et pati injuriam „ quam facere. — Et tarnen antequam refpondeam epiftola; tna» „ expoftulare tecum libet, bone Presbyter! imitator Chrifti! „ fratrem tuum potes occidere, quem fi tantum oderis, horni„ cida es? — Mortem minaris, quam et ferpentes inferre prs„ funt. — Quid enim, nifi tu me occideris, ego immortalis „ ero? quin potius habeo gratiam, quod facis de neceslita'i „ virtutem. — Vos ( in religione) fl ira habetis ut nos habe„ mus, cur nos odifHs? fi aliter creditis, quid vultis occidere? „ An qui a vobis disfenferit occidendus eft?'— Hoe eft veru-n di-  VOORREDEN. xv „ dilemma tuum, non ex dialectica arte, quam nefcis, fed ex „ carnificuiii officina et meditatioue prolatum: fi tacuero, cri„ minofus ero: fi refpondero, maledicus. — (fo. 238) In „ qao te hefi? — quia ine negavi hereticum? quia bajretico„ rum frauduientias et peijuria aperto fermone defcripfi? — „ Quid ad te, — qui libentius me accufas quam tedel'endis? „ Omittamus hareticorum pairociniuin, et nulla erit internos ,, contentio. — Si bajretieos pariter odimus et veterem teque „ uamnamus errorem, quid contra nostendimus, cum eadem „ oppugnemus, eadem defendamns?" — En hij eindigt fo 252 zijneApologie met deeze nadrukkelijke woorden: „Inextrénw „ epiftola Ccribis — opto te pacem diligere. Ad quod breviter „ relpondebo: Si pacem delideras, arma depone. Blandienii „ posfum acquiefeere, non timeo cuinminamem. Sit inter nos ,, una fidts et ilico pax fequetur." Waarfchijnlijkst zult Gij liever deeze, op ons geichil zoo toepa.felijke, vveorden niet vertaald zien; ik zal ze dus ouver tolkt l'aaten, en wagte in het vervolg van U betere dingen in den beminlijken geest der zachtmoedige wijsheid. — Ja, Mijn heer! leer mij volkomen kennen; indien het waarlijk een drift, en geene nijdigheid des harten geweest is, gelijk ik, naar den aart der liefde, vertrou we: indien het U leed doet, iemand, onverdiend, perfbnee) te hebben beleedigd; dan biede ik U, in weerwil van al het ver. fchil onzer denkwijze, niet alleen eene geheele vergeetelheid maar zelfs vriendfchap aan, en het Haat aan U, wanneer Gij in onze Stad koomt, om te beproeven, of mijn charader zoo haatelijk, en mijn hart zoo kwaalijk gepiasist is, ais Gij in uwe dnlc gemeend hebt, en onvoorzigiig, zonder mij te kennen aan de geheele weereld hebt zoeken te beduiden. ' B. Eerlijke Remonftranten! Iaat U niet verbitteren tegen het Kerkgenootfchap en de eerlijke Leeiaars der Hervormden , als of hunne ijver bepaaldelijk tegen U, uit partijzuchiigen Godsdienst-haat, was ingericht; deeze is een list der vijanden van het Euangelie, en niet alleen van ons geloof, maar ook van het geloof uwer Vaderen en van alle echte Remonftranten, die den zvaaracbtigen Zoon van God ais het onbevlekte Lam beliü den, dat de zonden der weereld droeg Een eerlijk Gereformeerd Leeraar verdeedigt, ia, ook die Leerftellingen, waar ln ons Genootfchap van het uwe verfchilt, en dit kunt Gij zelve niet misduiden, want zonder U te lafleren, ijverende voor de leer der vrije genade en den aankleeve van dien, zoo gelooven -»ij', en daarom fpreeken wij zoo: maar, in deeze dagen, ijveren wij boven alles, en in dien ij vei behoordt gii V met ons te veréénigen, ter handhaaving van de Godlijke majefteit en den verzoenenden dood des Heilands tegen de Neologie van allerlei naam en foort; en , indien in dat gefchil de naam der Remonrtranien meer dan die van cenig ander Genoot"  xvi VOORREDEN. nootfcbap der Ch.-idenen genoemd wordt, zulks gefchiedt niet: om dat men alle Remondranten van zulke groove dwaalingen befchuldigt, maar om dat, in ons Land, de meelle Neologen zich onder den naam van Remondranten verfchuilen door eene, te verre gedreevene, verdraagzaamheid onder U 'te veel vrijheid hebben, en allengskens zelfde leer uwer Vaderen verdrmgen. Hoe wenschte ik, dat ook Gij de taal van jesus zelve indagt, aan de Gemeente te Pergamus, Openb. 2: 14, 15. Maar ik heb eenige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt die de leering BalSaftvs bonden, — alzoo hebt git ook, die de leering der Nicolauen houden, bet welk ik haat, en aan die van Tbijaiirrn, vs: 20. Ik heb eenige weinige dingen tegen u, dat gij de Vrouw Jefabel, die zich zeiven zegt eene Pnfe- tesfe te zijn, laat leeren en mijne dienstknechten verleiden. Hoe veel beter klinkt het voor de Efezeërs, vs. 2. Jk weet uwe werken, en uwen arbeid en uwe lijdzaamheid, en dat gij de kvvaade niet kunt draagen , en dat gij beproefd hebt de gcenen , die uitgeeven, dat zij Apodelen zijn, en zij zijn hrt niet, en gif lebt ze leugenaars bevonden. En Gij zult uit deeze, en veele zoortgelijke, plaatzen zien, dat ook, naar jesus eigen taal de onbepaalde verdraagzaamheid haare billijke grenzen heeft. * C. En Gij, mijne lieve Gemeente! Gij ook, Euangelifche Chridenen in alle plaatzen , die den Heere jesus in onverderflijkheid lief hebt! — Blijft Gij in het geene gij geleerd hebt, houdt wat gij hebt, op dat niemand uwe kroon ontneeme, en wordt niet omgevoerd door allerlei wind van leeringen. Vereenigt de kennis met het geloof, en het geloof met d'e Godzaligheid; rekhalst dien blijden tijd ie gemoete, waarin allen veréénigd iu den zin van christus, ééue Kudde en één Herder zijn zullen, en wast inmiddels rijkelijk op in de kennis en de genade van onzen Heere jesus christus. Mogt mijn geringe arbeid daar toe ook nog gezeegend worden! ju da zij met de Heiligen getrouw! en van alle Euangelie-Dienaars zij waarachtig, het geen 'er van levi ftaat, Mal. 2: 5, 6. Mijn verbond (zegt de Heere der Heirfchaaren) was met hem, het leeven en de vrede, en ik gaf hem die tot eene vreezei en hij vreesde mij, en hij werdt om mijnes naams wille verfebrikt. De wet der waarheid was in zijnen mond, daar werdt geen onrecht in zitna lippen gevonden : hij wandelde met mij in vrede en in rechtmaatigheid en bij bekeerde 'er veelen van ongerechtigheid. Esfe bonus cura.- pravis ne quaere placere, Gloria nam foeda ed veile placere malis. . Turpe bono ed pravis fefe praebere patronum, IMec minus id quam fi pesfimus ipfe foret. D E  Ik laat ieder danken , selooven b>r»Kb't«H i i aanneemen verwpmon ë ° en ' °-twijfeIen, loochenen, zirrpn- n SLU ffP "'"-ut, — ik wil hem gaarne l'piigêten-^r .f// 1 Ü£ Wil ^mgaameSedink n deel, zijne kennis, zijne talenten en verdienden, zine «riifë h d , z„ne edelmoedigheid, «ij* weldaad.^he d - aéh en eeren , bekend maaken , tegen fmaad verdeedisen - i dSLs;,evSetD -Twnden verdraa-"' s&t ik zulk eenen niet voor £, gelZigl aanbeltl f* om die zelfde reden., waarom ik dien voo""eenen ïelT*'S aan den Koran houde die uit dewdf^^^J uit andere bewijsgronden voor waar houdt -1 »1 • daarom, om dat het de Koran zegt. ' ° "leC Wie jesus den gekruiften niet voor den eiVpnliifro,, vergelijkelijken Zoon van God, voor den £Jlil ' °"~ kor alle Creaturen, voor den Melfias der pSeSToud? I" }ES,Vilmet a!s net 'eevend, perfodnliik: eSLiil f zegd Opperhoofd der Schepping, als dèThoSn / J |en en volraaakrften ^JL<&der onzSTbaareTnTh^" vereert en aanbidt; - Wie zijne w hXw S itodhe,d verlosfing, zaligheid niet bfnZ, b 'S,,' Prf ' T' - Wie zi,ne Leeringen en Wetten net voo dl/Z ^ eenigen regel van geloof en wandel acht en aanneemt l^i^ ztjne zichtbaa.e, eigenlijke, perfoneele wedTiooZ't 7at wekktng uit den doodcn en ten oordeele overde .Z !& liet gelooft of verwacht, dien hmirtP?fr „ WMréU ureerer en aanbidder van Qnu£?t v°0?^^JE al  »i was hij ook anders de befte , deugdzaamfte, wijfie, ree. delijfcfte, geleerdfte, achtingwaardigfte menscli; om dezellde reden, waarom ik iemand voor geen Mohamedaan houde, die de godlijke zending en ingeeving van mohamed niec gelooft , — of voor geenen Leibnitiaan , die de voorafbepaalde Harmonie en de Monaden-leer voor ongegronde onderftellingen houdt, en het Pbilofopbisch vernuft van derzelver Uitvinder loochent. Die jesus van Nazarelb niet voor den Zoon en het Eevenbeeld van God, niet voor den Mesfias der Profeetep, niet voor den leevenden Koning van hemel en aarde , niet voor den toekoomenden doodcn-Ohwekker en iveereld-Ricbter houdt, — dien zal ik tot geene ChritMijke Leeraars-plaats bevoorderen, al had ik het in mijn volftrelu vermoogen, om dezelfde reden , als ik hein, die de grondleer en bi'zonderheden der Leibnitiaanfche Phiiofophie voor droomerijcn houdt, irooit tot een Leeraar van de Leibnitiaanfche Wijsbegeerte zou. bevoorderen, fchoon ik het volkoomen in mijne magt hadde. Wie daar over klaagt en eifchen wil, dat ik hem eevenwel voor eenen geloovigen aan het Euangelic moet laateu doorgaan, al neemt hij niets uit het Euangelie aan, dan het geen met zijn eigen Syftheem ftrookt en wat hij ook uit andere gronden, buiten het Euangelie, voor waarheid houden zou, ai wederfprak het Euangelie zulks. — Wie eifchen wil, dat ik hem voor een Chriften en voor een Re ebt geloovigen Leeraar des Cbriftendoms zal erkennen, fchoon hij in den grond Christus voor niets meerder houdt dan voor een eerlijk Leeraar der Zeedenkunde, — dien houde ik niet eens voor een Man van veijland, om dezelfde reden, waarom ik den Biizieiiden voor geen Man van verftand houde , als hij mij wil opdringen , dat hij zeer goed op eenen afftand ziet , of eenen Duoven , die van mij hebben wil , dat ik uit Cbrtftefiji-e liefde zeggen zal, dat hij een fijn Muftkaal gehoor heeft. -—~ ZIET d4ar. MIJiNE intolerantie. Uit het Hoogduitsch van JOTIANN CASPAR HAFELI, Pred. te Zurich. in de Predigten und Predigifragmente Tf 3. Part, 2. pag. 4i5—410'  '< 4 > wat door alle de fchranderheid van het vernuft, de hoogfte vlugt der Reden en de fpitsvondigheden der ijdele Philofophie , die naar de eerfte beginzelen der weereld , en niet naar christus is , nooit gedaan kan worden ! Laat dan het kruis van jesus den wettifchen Jood en den wijs-fchijnenden Heiden eene dwaasheid zijn ; Ons , die gelooven , is het de kracht van God en zijne wijsheid. Een geruimen tijd zijt gij wederom, naar loffelijk Kerk-gebruik, in dit Voorjaar, over de bijzonderheden van het Lijden uwes Borgs onderhouden; zal het dan wel ongepast zijn, U, dit uur, in eene zamenvattende Redevoering, over jesus en zijne Grootheid te fpreeken V daar ik , volgends mijne bijzondere roeping , U thands weder , tegen de verbafteringen van het Euangelie door de hedendaagfche zoogenaamde verlichting , wapenen moet. Ik heb geen ander opgmerk , dan U jesus, — niet den jesus van mcnfchelijke uitvinding en den hedendaagfehen mode-fmaak der ingebeelde wijsheid , — maar den jesus van het Euangelie , te verkondigen. Och of wij allen hem hartelijk lief kreegen en van zijnen dood en zijn onverganglijk leeven, dat gebruik maakten, waar toe God hem in de weereld heeft geopenbaard! Bidden wij daar toe enz. T E X T.  T E X T. Luc. I: 32L. DEEZE ZAL GROOT ZIJN. Men verhaalt van den Griekfchen Dichter HKstoDus, dat hij, eens een Potbakker zijne verfen op eene lompe en boerfche wijze hoorende opzeggen , alle zijne potten met een ftok verbrijzelde , en op de vraag: ,, waarom bederft „ gij mijn werk?" ten antwoord gaf: „ om dat „ gij mijn werk bedorven hebt." Geliefden ! — het grootfte , het heerlijkfte, het aanbidliikfte werk van God is de zending van zijnen Zoon in de weereld , om zondaaren t& behouden. Het woord, dat bij God was, en dat God was, de eeuwige , de oneindige, de hoogstvolmaakte , de heilige, de onfterflijke, de onbegrijpelijke , — tabernakelende in hét zwakke , nederige , fterflijke vleesch , ons , als Broeder, in alles gelijk, uitgenomen de zonde, -— en in dien ftand het voorwerp der eeuwige gerechtigheid en de plaatsvervangende Borg van zondaaren , en, daar door, zoo wel als door de daar op volgende Middelaars-heerlijkheid , de Verlosfer van doemelingen , de verbeeteraar van vijandelijke harten , de bekrachtiger der onvermoogende , en de volkoomen Zaligmaaker van ellendigen. Dat werk van God werdt altoos, maar nu meer dan ooit, lomp bedorven door de ijdele A 3 Phi  Philofophie, en het ongodlijk ijdel roepen der valschgenaamde wetenfchap. Het vernuft , te trotsch om te belijden , dat de alleen-wijze God meerder van zich en zijn plan zou kunnen openbaaren , dan de , aan zich zelv' gelaatene, Reden kan ontdekken , en het hart , te hoogmoedig om zalig te worden ten koftc van een ander , en ingebeeld op eigene kracht en waarde , meer begeerende goede werken te doen om loon te verdienen , dan heilig te zijn uit dankbaarheid voor onverdiende genade , bewijst dagelijks de waarheid der Apoftolifche leer , dat het bedenken van het vleesch vijandfchap is tegen God , en dat de natuurlijke , de dierlijke , de zinnelijke mensen niet begrijpt de dingen die des Geeftes Gods zijn , en dezelve niet kan verftaan, om dat zij geeftelijk onderfcheiden worden. Van hier die verbafteringen der reine Euangelie-leer, waar door men de verborgenheid des Vaders en . van christus loochent, ons zeedelijk bederf pntkenf, eigen wijsheid , kracht en deugd verheft, de Bijbelfche heüörde beftrijdt, eenen Godlijken Borg befpot , en den eeuwig gezeegenden Vérlosfer in een nietig mensch , een Jood vol voorooi deelen, of, op zijn best, in een verlicht Wijsgeer en een weimet nend Leeraar van zeedeüjke' deugd verandert, die omtrend bij de groote mannen der oudheid kan vergelceken worden , maar zeer zeeker verre beneden de verlichting vas van onze tegenwoordige tijden. Van hier alle die onvoldoende zamenftellen der rede-leer, die zedekunde zonder hulpmiddelen , die losfe en onphilofophitche gevoelens over God , de weereld , de deugd , de menfehelijke beftemming , het menfchelijk geluk en de eeuwige gevolgen onzer zedelijke aaaden , die men  r< 7 > men uit de gebrekkige Wijsbegeerte der Ouden, de doolhoven der vroegere Geestdrijvers , de onzinnigheden der eerfte Ketteren, cp. vo ral uit de duizendmaal weerlegde gefchriften der Socinianen , en de Bibliotheek der zoogenaamde Pcolfche Broederen ontleent, en op eene- nieuwe wijze getooid en in den hedendaagfehen fmaak opgegierd, als wat vreemds , wat fchoons, cn als nieuwe proeven van de voortgaande verlichting van het menfchelijk verftand , weet op te doen , ter verleiding meest van half-geleerden , die met de oudere Schriften , en met de Wijsgcerige en Kerkelijke Gefchiedenis der vroegere eeuwen , of geheel niet , of zeer gebrekkig bekend zijn , en echter gaarne den naam hebben van verder te zien dan het gewoone gros der menfehen ziet. Maar hoe nu? — zal zulk bederven van Gods werk , hoe fraai wij ons daar mede verbeelden te zijn , niet in het laatst ons werk , en , om niet te zeggen ons tijdelijk, althands zeeker ons eeuwig geluk bederven , en aan al ons werk dit opfchrift doen geeven door Hem , die de geeften weegt : zich uitgeevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden ? ö ! Wanneer wij, die zoo verblind hoogmoedig zijn, ooit door den ootmoedigmaakenden Geest van christus, eenige voorderingen maaken in de zalige Zelf-kennis , hoe klein zullen wij dan het vonkje van vernuft, dat in ons is , erkennen bij de ongefchapene Wijsheids - Zon ! hoe ootmoedig geloovcn als God fpreekt, en alle hoogten flechten , die zich verheffen tegen de kennis van God ! onze zwakke , aardfche , kortzichtige gedachten gevangen leidende tot de gehoorzaamheid van het geloof, waar van de onwrikbaare gronden den zwaarften toets der zuivere Reden kunnen uilftaan , en teA 4 , gen  < 8 y g"en alle twijfelingen , alle bedenkingen , alle vitterijen van alle eeuwen en alle waan-philofopbie dien toets behouden hebben ! Hoe gering zullen wij dan onze zedelijke kracht, die bij eiken proef, bezwijkt, — hoe onvoldoende onze fteeds mishikkende middelen ter verbetering van ons diep bederf, — hoe nietig onze waarde bij den Kenner van ons hart en van onze paden , — hoe gebrekkig onze gehoorzaamheid , ons berouw en onze verbetering, — hoe onbetaalbaar onze ichulden, — hoe zwak onze hoop, — hoe wankelend onzen troost, en hoe fcheemerig onze uitzichten in de toekoomftigheid erkennen , en met dankbaarheid voor het Euangelie belijden : het dwaaze Gods is wijzer dan de menfehen, het zwakke Gods is fterker dan de menfehen , en , dewijl in de wijsheid Gods de weereld God niet gekend heeft door die wijsheid , zoo heeft het God behaagd , dêor de dwaasheid der prediking zalig te maaken die gelooyin ! i Cor. i: 18 -25. Chriftenen ! — die deeze uitfpraaken des Inftelïers van onzen Godsdienst , des Zaligmakers onzer zielen , des eeuwigen Zoons van God eerbiedigt, „dat elk, die in hem niet gelooft, „ alreeds veroordeeld is , maar dat elk, 'die den „ Zoon aanfehouwt en in hem gelooft, niet in „ de verdoemenis koomt," — befchouwt toch heden met mij het groote werk van God , en erkent, niet bloot in de befchouwing, maar met een warm gevoel des harten, elk voor U zeiven, ,, de zaligheid is, ook voor Mij, in gecnen ande. „ ren , dan in Hem , van wien een bewooner „ des lichts, reeds voor zijne geboorte, verklaard ,, heeft: deeze zal groot zijn." Zoo toch ligt het verband van deezen text. Een der voornaairifte uit de Aartsengelen, wiens naam  < 14 > ons petrus : Van deeze zaligheid hebben ondervraagt en onderzogt dc Profceten, die gepro feteerd hebben van de genade , aan ons gefchied, onderzoekende , op welken en hoedaanigen tijd de geest van christus, die in hun was, beduide en te voor en getuigde het lijden dat op christus hoornen zoude, en de heerlijkheid, daar na volgende, den welken geopenbaard is, dat zij niet zich zelvm, maar ons bedienden deeze dingen , die ons nu aangediend zijn bij de geencn , die ons het Euangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, die van den hemel gezonden is , in welke dingen de Engelen begeerig zijn in te zien. i Pet. i: 10—12. 3. Deeze zal groot zijn. — Zoo zag .men Hem, lang voor zijne openbaare bediening, en van hen eerfte. oogenblik zijner koomst in het vkesch. Pas gebooren verkondigde een hemelsch Afgezant de groote blijdfehap der verlooren gaande weereld in de geboorte van christus, den Zaligmaaker, den Heer ; een hemelsch choor bezong de eer van God in de hoogfte hemelen en op aarde , de vrede onder de menfehen , om en in het Godlijk welbehagen. Oofterlche Wijzen, geleerd door bileams bewaarde voorzegging, onderricht door Godlijke openbaaring , en geleid door eene ongewoone fter , zoeken , vinden en aanbidden; de wreede her odes, die God niet vreest en geen menichen ontziet, trilt, met een beangftigd gewiste , op den , aan david's huis ontroofden, zetel, terwijl simeon Gods zaligheid toejuicht, en de grijze anna van dit Wonderkind tot allen fpreekt, die de vertroofting van Israël verwachtten. Hoe aanbidlijk groot is daar niet de Heer der heerlijkheid in de geftalte van een dienstknecht! Gods Zoon, geworden uit een Vrouw! en het woord, dat, vieesch geworden,. onder  < r5 > onder ons koomt woonen ! — de Schepper der Engelen , de Broeder van de Menfehen ! — en hoe verrukt ftaat hier de ftille , aandachtvolle Ghriften', verzonken in bepeinzing, aan de uiterfte boorden van de grondelooze diepten beide der wijsheid en der ontferming van God! 3. Deeze zal groot zijn. — Hoe treffend is die voorfpelling niet vervuld in alles , wat hij leedt en deedt, en geworden is naar het grootsch ontwerp, waar toe hem de Vader heeft gezonden! *. Hoe groot is jesus niet , befchouwd zijnde als de grootfte der Profeeten! a. Denkt aan zijne Leer. Bij wien treft men waarheden, zoo verheeven, zoo nuttig, zoo onuitvorschbaar , en echter zoo noodzaaklijk en zoo wel beveftigd ? Wat in alle menfchelijk za. menftelzel ontbreekt, wat onze behoefte vereischt, wat onze vlijt vruchteloos nafpoort, wat geen vernuft bedenkt, geene Wijsbegeerte leert geen Dichter zich verbeelt, geen Engel bevat' maar wat hij bij den Vader gezien heeft , dat maakt hij ons bekend ; de Schootzoon verklaart, de Heer toont ons den Vader; en, de zaligfte, de troostaanbrengende, de hartverkwikkende, de doodsangst overwinnende verborgenheden, die van de tijden der eeuwen verzweegen waren, krijgen door zijne onderrichting , een trap van klaarblij! kehjkheid en zeekerheid , waar door het geloof een vajle grond wordt der dingen , die men hoopt en een bewijs der zaaken, die men niet ziet. God zoo als hem de Natuur niet leert ; de heil-orde* Gode betaamende , naar onze behoeften beree? kend , welker kennis ons , door ons diep bederf in verftand en krachten, zoo onontbeerlijk, en echter, zonder openbaaring van Gods wil en plan «iet verkrijgbaar is; de genadige betrekking, die Goi  < zo > Hemel bevredigt , de Aarde verzoent , de Hel verfehrikt door het zaligfte woord, dat immer werdt gefprooken : Het is volbragt. Waarlijk, deeze trekken, zaamvereenigd , bewaarheden de voorfpelling: Deeze zal groot zijn. Naauwlijks zil iemand voor een rechtvaardigen fterven; voor een goeden zal misfehien iemand btftaan te Jïervtn; maar christus is , toen wij nog krachteloos varen, te zijner tijd voor de godloozen gefiorvcn. c. üntftelde natuur ! die getzidderd hebt toen uw, in het gefchapen vleesch verlcheenen, Schepper, op den, door zijn bloed gepurperden, berg der bekkeneelen , den geest gaf onder de mishandelingen zijner fchepzelen ! gij verlicht dit grootsch verfchiet te midden uwer zwarte fomberheid. Hoe zwijmt de zon! de aarde trilt; de rotzen fplijten , en het kraakend gebergte geeft den weerklank op die voorzegging van den Engel: Deeze zal groot zijn. y. Befchouwen wij vooral die majefteit, dien iuifter, die gezagvoerende heerlijkheid, tot welke hij gefchikt was, van wien de Vader zeide: ziet , ik heb mijnen Koning gezalfd over Zion , deti berg mijner heiligheid, en die, ja, nu en dan, door alle de neeveten zijner vernedering , gdchitterd, maar inzondeiheid glorievol geicheenen heeft, toen (i.aar zach aria's profecij , [c. 6: 12] de Man, wiens naam is glans, die zal uit zijne vernederingen glinjlenn) God hem gemaakt heeft tot een H~er en tot een Chriftus, en door zijne rechtehand verhoogd, verre boven alle Overheid en Magt en Kiacht en Heeriehappij , en allen eeretijtel, die gedraagen wordt in deeze en in de toekoomende weereld: — en hoe lchittcrende is dan zijne eer ! hoe geurverfpreidende de vrcugdeolij , waar mede Hij gezalfd is boven zijne medegenooten! —  '< ^5 > den Voorhof. — Niet veele oogenblikkcn daar op doen Kcizersgezinde Herodianen , en zoogenaamde voorftanders der Nationale Vrijheid uit de Pharifeen , Hem een voordel , dat , hoe Hij het beantwoorde , Hem bij één van beide der toenmaalige , zoo verhitte , partijen , in haat brengen , en moogelijk misdaadig maaken zou : Meefter ! (zeggen zij) is het geoorloofd den „ Keizer {chatting te geeven of niet?" Maar hoe groot is jesus! hoe beflisfend in de zaak, en hoe ontwijkend aan hunnen boozen raadflag, is zijn antwoord ! „ Geeft den Keizer dat des Keizers is , en Gode dat Gods is ," dat is : Ontrekt u aan geene onderwerping of hulde , welke Caefar van u , naar het recht des oorlogs , dat u voor hem deedt bukken , vraagen „ kan , en onthoudt hem den ichattingpenning „ niet , die met zijn eigen beeld en opiehrift vercierd , door deszelfs gangbaarheid onder u, het bewijs is uwer daadelijke afhanglijkheid; maar veroorlooft u , onder den naam van onderwerping , niets het minfte , wat ftrijdig is met die pligten , die gij aan God , bijzonder „ als Koning der Theocratie , maar tcevens als uwen hoogften zeedelijken Wctgecver, fchuldig ,, zijt, die den mensch naar zijn beeld lchiep en ,, het gevoel van zeedelijke en natuurlijke afhangelijkheid in zijne geheele Natuur heeft in,, gedrukt." — Op dien zelfden tijd zoeken Hem de ligtzinnigc Sadducecn , die de opltanding der dooden loochenden , in den doolhof hunner fchoolfche twistvraagen te verwarren : „ Mee„ fter ! (vraagen zij) hoe kan 'er eene opftan,, ding weezen , want ééne vrouw heeft zeven ,, mannen , na eikanderen, gehad, wiens vrouw 3, zal zij nu in de opftanding zijn , want zij heb. B 5 ,, ben  < 29 > zijn antwoord : „gij zoudt geen magt hebben „ over m rj , indien U jfjië niet van boven ge„ gtevéri ware; daarom, die mij aan U heeft „ overgaJeeVerd , heeft groótfer zonde." Het is als of Ilii zeggen wilde: „ Uw gezag, als CaMars „Landvoogd, betwist ik U niet, pilatus! „maar, wie Gij ook zijn moogd , gij, zoon „ van het Hof! fterveling, die U zoo beroemd! „ g ij zoud geen magt hebben ev.r m ij , wiens „ perlbon en waarde Gij niet kent , indien liet „ U uii t van boven gegecven was, en het nu „ mijne uure niet was om mijn werk , en den „ raad van God , te volbrengen. Die raad, die ,, wil van God onderwerpt mij nu voor eenige „ üuren aan uwe magt , aan de magt van den ,, Stadhouier der Romeinen. Daarom betwist ik ,, die magt niet , welke aan Recht en Wetten „ bij U verbonden , en van boven in haar ge„ bruik of misbruik bepaald is , en, noch mijne ,, afköOmst, waar Gij naar vraagt, noch mijn „ Mesfiasfehap , noch mijne belijdenis , dat ik „ waarlijk een Koning ben, maakt mij voor U ,. ichuldig , daar ik mij niet verzet tegen uwe „ wettige magt ; maar Hij , ca j af as, die een „ aardfcBén, een anderen Mesfias wagt, die veel „ grooter dan tiberiüs , veel magtiger dan „alle de Casfars zijn' zou , die de Romeinen „ cevcn zoo onderworpen zou maaken aan de „ Jooden , als de Jooden nu zijn aan de Ro„ meinen , en die dus zeer zeeker , met magt, „ U dat gezag betwillen en tegen Casfar rebel„ leeren zou , en die mij echter aan U heeft overgeleeverd , als of hij voor den Keizer en „ U ijverde , - heeft grooter fchuld voor uwe vier. „ fchaar, heett meer opftand tegen U in het hart, en is grooter rebel tegen Casfar, al» » gij  < 3° > w gij ooit in mij , hoe fel befchuldigd , vinden „ kunt " — En, hoe diep in de daad pilatus, door dit grootmoedig antwoord was getroffen, wijst ons joaNNEs met deeze éénvouwige en kunftelooze trek zijner gefchiedenis (C. 19: 12.) van toen af zogt pilatus hem los te laaien. — Aandachtigen ! het zou ons eerder aan tijd dan aan ftof ontbreeken, indien wij uit de Lij. dens - gefchiedenis , die Gij pas hebt hooren prediken, alles wilden opzamelen, wat tot dit bewijs van de waarheid der voorfpelling behoort: Deeze zal grsot zijn. — Genooddwangd door den ontvlugtenden tijd fpoede ik mij tot y. Eene derde bijzonderheid , fchoon eenigzints van een anderen aart, maar van dezelfde leering. —- Wie is grooter dan die man , die, , als een rots in bulderende fiormen , zijne grootheid van ziel behoudt in het midden van de felfte tegenfpoeden, de onfchuldigfte befpottingen , de vinnigfte vervolgingen, de wreedfte martelingen en de ongemeenfte zielefmart ? Op de wegen der voorfpoed, der toejuiching en van alles zwenkenden invloed , boost dikwils de kunst de weezenlijke grootheid na , maar onder een reeks van onafgebrookene rampen, zonder verpoozing, zonder uitzicht, zonder troost, bezwijkt de kunst , en het is de waare grootheid alleen, die proef houdt in den fmeltkroes der verdrukkingen. Maar wie der Stervelingen haalt dan ook, in dit ftuk, bij onzen gezeegenden Verlosfer ? De Man van fmart, verzogt in krankheid , door heel zijn leeven het voorwerp van onverdienden fmaad, aangrimmenden nijd, bloeddorftigen wrevel, en, in zijne jongfte oogenblikken , met de misdaadigen gereekend, behieldt diezelfde grootmoedigheid in alle zijne on-  < 3i > ongevallen. Bii de ondankbaarheid der Nazareeneri . de verachting der Gergazenen, de boosheid van hek odes, de vervolgzucht der Pharifeen , de veroordeeling van cajafas, de mishandeling der dienaaren, de overgift van pilatus, den moedwil der krijgsknechten, de befpotting der ichaare ; in den "Raad, aan het Hof, in het Rechthuis, aan den geesfelpaal, op weg, op Golgotha en aan het kruis ; onder het prediken, in het verhoor, in het lijden, in de dooisangften , overal en altoos was dezelfde grootheid, zonder zwakheid , zonder taa. ning, zonder bezwijming. — En, indien het al moogelik fcheen , dat Onfchuld en de bewustheid eener goede zaak gemoedigd kan doen zijn in de grootfte folteringen, denkt dan in, dat, hoe onfchuldig in zich zeiven, God hem, die geen zonde gekend heeft , tot een zondoffer voor ons gemaakt heeft, op dat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem : dus bclaaden met den ondraaglijken last der zonden gedrukt door het oneindig gewigt van den Godlijken toorn , en , als Borg , verzonken in het diepfte zielcüjden , onder het bloedig zweet den felften ftrijd , en de diepe verlaating Gods \ dan nog , — onder het vreesfelijk gevoel wat het zij , met God als Richter te doen te hebben, en te vallen in de handen van een God, wiens toorn brandt tot in de onderfte helle : — dan nog , vol onderwerping aan zijnen Vader, vol liefde tot de behoudenis van vijandige zondaaren , geen éénen ftap te rug te doen , den drinkbeeker te drinken , die niet voorbij kon gaan, ten zij hij denzelven dronk; dan nog te zeggen: „ Niet mijn wil, maar de uwe ge„ fchiede! 6 Vader 1° dan nog zich te bekommeren  < 3* > meren over zijne flaapende difcipelen : en eindelijk , om de voorgcfteldc vreugd, het kruis te verdraagen en de fchande te verachten , en vol tegenwoordigheid van geest , in die ondraaglijke fmarten , zijne Moeder te verzorgen, de Schriften in zijne aandacht te doorloopen, cn niet voor dat alles vervuld is, wat van hem gefchreeven is , te zeggen : „ Het is vólbragt!" ■— ö mijne Hoorers ! zulk eene grootheid valt in geenen fterveling , die met God niet richten kan: dat kan in Hem alleen vallen die, God zijnde, zijne Gemeente met zijn eigen bloed wou koopen , die, door de oneindige kracht der Godheid onderfchraagd , de overtreding fluiten , dc zonde verzegelen , eene eeuwige gerechtigheid aanbrengen zoude cn met zijn hart Borge geworden was, om tot God te genaaken. ' bij het avondoffer des vvijrooks, de gordijnen des Heiligdoms zien fcheuren , terwijl uit opengefprongene graven welbekende Heiligen, eerst buiten Jerufalem, en, na jesus opftanding ook in die voormaals heilige ftad , aan veele verfchijnen , en de overwinning op den dood ver. kondigen , die dc Vorst des leevens , door zijnen zoendood, heeft behaald. — Ja zelfs, fchoon tot aan het lichten van den derden dag de Heiland in de magt blijft van Dood en Graf, fchoon de Jooden, gerust op Wacht en Zegel, zich kittelen met een ingebeelde zegepraal, breekt öaauwlijks de eerfte dag der weeke aan , of Gods nederdaalende Engel verfchrikt de onvertzaagde Wachters, ontfluit, in naam des Hemelrichters het graf zijnes Heeren ; de tijding , door de Krijgslieden verfpreid , verwart den Raad in de grooffte leugens , die de waarheid nog meer beveiligen door heure lompheid ; terwijl de getrouwe Vriendinnen , de bevreesde Difcipelen, en ons welgeveftigd geloof deeze blijmaar hoort: „ christus, „ ééns geftorven zijnde, fterft niet meer ; — „ wat Hij éénmaal geftorven is , dat is Hij één. „ maal der zonde geftorven , en , wat Hij nu „ leeft, dat leeft Hij Gode ! — Hij , die dood „ geweest is , leeft nu in alle eeuwigheid , en „ heeft de fleutels van de hel en van den dood." Juist op dezelfde wijze ging het door alle de volgende ecuwen: de wraak over het vleefchelijk Israël brak het vreeslijkfte uit, toen die Natie het meest zijn Euangelie verwierp; de triomf op de weereld der Heidenen bleek het luifterrijkfte, toen list en vervolging het Chriftendom fcheen te zullen vernietigen ; en uit de zwarte neevelen der donkerheid , die onkunde en bijgeloof over de leer des Euangeliums, in de middel - eeuwen, ver-  '< 37 y yerg)reide , rees het licht der waarheid met dien zuiveren Iuifter, waar door wij nog (dank zij aan Genade!) den waarachtigen kennen en jesus christus, dien Hij gezonden heeft. Ziet daar, Geliefden ! het eerfte ftuk mijner Redevoering, waar in ik naauwlijks de helft (want de tijd zou mij ontbreeken) en eevenwel genocgzaame trekken gefchilderd heb van die ongemeene grootheid en heerlijkheid , welke ons het Euangelie in den Heere jesus doet eerbiedigen: — ik heb mij inzonderheid bepaald bij de gewigtige gefchiedenis van zijn lijden en dood, om dat dezelve pas met de Gemeente overwoogen en aan de eenvouwigfte onder u kenbaar is. — Zoo waarachtig is de voorfpelling des Engels: deeze. zal groot zijn! — Zoo duchtig zijn do gronden , waar op het Chnftendom in het algemeen , en bijzonder ook onze Gereformeerd». Kerk , Hem eerbiedigt , als God geopenbaard in het vleesch, als het Zoenoffer onzer zonden, en als het verheerlijkt Hoofd van alle creaturen, van wien j e s a ï a s , in de dagen der vroegere bedecling , met zoo veel Euangelifche klaarheid, voorfpeld heeft: (C. 53) „ Hij was veracht, en „ de onwaardigfte onder de menfehen , een man „ van fmertcn , — waarlijk, Hij heeft onze „ krankheden op zich genomen, en onze fmertcn „ heeft Hij gedraagen , — Hij is om onze over. „ tredingen verwond , om onze ongerechtigheden is „ hij verbrijzeld , de ftraf, die ons den vrede aan„ brengt , was op Hem , en door zijne jlriemen is „ ons geneezing geworden , — de Heere heeft onzer 3, aller ongerechtigheid op Hem doen aankopen. — „ Hij is uit den angst en uit het gericht weg„ genoomen , en wie zal zijnen leeftijd uitfprees, ken ? — em de overtredingen mijnes volks is de G 3 » plaag  < 38 > „ plaag op Hem geweest. — Als zijne ziel zich „ tot een fchuldoffer gefield zal hebben , zal Hij „ zaad zien, Hij zal dc dagen verlengen. — Om „ den arbeid zijner ziele zal Hij het zien en „ verzadigd worden : door de kennis van Hem „ (zegt God) zal mijn knecht , die rechtvaar „ dige , veele rechtvaardigen , want Hij zal hunne „ ongerechtigheden draagen. Daarom zal ik Hem „ een deel geeven van veelen , Hij zal de magti„ gen , als 'een roof, deelen , om dat Hij zijne „ ziel uitgeftort heeft in den dood , en Hij onder „ de overtreders is gereekend geweest , en Hij veeier „ zonden gedraagtn heeft, en voor de overtreders' „ gebeden heeft." II. Met hoe veel reden dan moet een Dienaar van christus, in wiens mond het woord der Verzoening gelegd is , en die in zijnen eeuwig gezeegenden Naam bekeering en vergeeving der zonden predikt, tegeuftand bieden aan het ongodlijk jjdcl roepen der valscbgenaamde wectenfehap, die, al zeer vrosg in het Chriftendom , maar nooit ftouter en onbefchaamdcr dan nu, onder het voorgeeven van wijsgeerige verlichting , het dierbaar Euangelie verbaflerd heeft, en nog dagelijks, tegen de verklaaring des Engels in onzen text ; tegen de gefchiedkundige trekken der gefchiedenis , die wij hebben opgegeeven ; tegen den inhoud der beide Teftamenten ; en tegen het zaligend geloof alles verlost en geloovige Chrifteiun, inroept: „Deeze zal klein zijn!" —> 3, De waarheid deezer gewigtige befchuldiging te bewijzen" is mijn tweede fluk. m. Laat  < 43 > welke God maakte in het rijk des hemels en de heerfchappijen en throonen der Engelen ? Misfchien verzette deeze nu rampzalige Geest zich te- houden dus onze gewoone vertaaling: Uw tegenpartij de Duivel gaal em , ah een huilende leeuw. d. Doet men nu hier de gronden bij uit den aart der zaak, dan zal alles duidelijk beflist zijn. Zou de geheele (traf van eenen verwaanden Leeraar der Chrifrelijke ootmoed alleen zijn , dat een Lalretaar van hem kwalijk Iprak? en, — dat alles afdoet, — wanneer iemand van zulk een nieuweling., half-kui:digcn, en evenwel verwaanden Leeraar, kwalijk fprak, zou die wel waarlijk een lasteraar zijn? Ik voeg 'er nog maar alleen bij, dat alle de oude overzettingen, en de meefte oude en laatere Uitleggers hier in met ons van één gevoelen zijn. Chrysosthom us fchrijft over dceztn Text , 7»r«$-n<: «/? r»jv xarasS/jojir njv «Vjjv, méTmc (e* haBoKoc) dito rijc dttotiolac Jjttptitvt. Dat is: ep dat bij mei vuile in dete/fue veroordeelt-g , -welke de Duivel, om frijnen hoogmoed, ondergaan heeft. Thodoretus noemt het duidelijk: 'Eif dhou^onlav SiaBoAtx?,» ■tr'ntrw, In dt verixaandbeid van den Duivel vallen. Onder de groote Mannen van laateren tijd verdecdigen ook clarius, drusiüj en nu go de groot onze uitlegging. Voor het overige fchrijft over den hoogmoed, als de zonde des Duivels, Vader a ugustinus, in Pt. 51: Noii ei imputalur adulteriunt; non vinolentia, non fornicatio, non rapina rertim alienarum: fola Juperbia lapfus ejl, en die hier van meerder begeert te weeten, leezc saldenus, Otia Theel. L. 3. Exers. 8. § 4—9. P- 545—549- Ik üap van deezen Text af, met alleen nog op te merken, dat men door vjoiJJuJoy , een nieuweling , meest al verltaat, een pas bekeerden tot het Chriftendom; echter heeft kisier, in eene Disfertatie over deeze plaats, te Rinteln , A°. 1712 uirgegceven , 'er door verftaan Novatores , nieuwigheid- zoekers , in deezen zin : „ Verkiest tot geene Opzienders men- fchen, die, in de waarheden van den Godsdienst, en de „ leer des Euangeliums, altoos wat nieuws hebben, en door ,, hunne eigenwijsheid zoo opgeblaazcn worden , dat zij op het laatst God en zijnen Zoon verlaaten, en in de misdaad des Duivels vallen, die, uit hoogmoed, van God afviel en „ in  f 44 y tegen de geheele of gedeeltelijke bekendmaaking, dat de perfoon des Eeuwigen en ongefchapen woords , niet alleen als zoodaanig , maar bij-, zonder als de van God verordineerde Middelaar voor een diep gevallen menschdom , als Godmensch de Heer en het Hoofd der Engelen zou zijn, die, als zodaanig, al aanftonds na den val, en geduurende de eeuwen voor zijne verfchijning in het vleesch , de Forst yan het heir des Heeren , de Engel van zijn verbond, en M i c h a ë l , de eerfie der voomaamfte Vorjien , zijn zou ; en die , na een weinig tijds minder dan de Engelen geworden te zijn wegens het Jijden des doods, als verheerlijkt met alle magt in hemel en op aarde , verhceven zou worden verre boven alle Creaturen , de Engelen en Krachten hem onderdaanig gemaakt zijnde , om, op zijnen wenk, gedienftige geeften te zijn, uitgezonden om der gcener wille, die de zaligheid beërven zullen ? Indien nu de trotsheid van Satan zich hier tegen verzet, en deeze aanftaande optilling der menfchelijke natuur in den perfoon des Zoons Gods beneden de waardigheid der Engelen gereekend heeft, en daar door ongehoorzaam en rampzalig is geworden ; hoe juist zegt dan de Apoftel, dat een Leeraar, trotsch op zijnen rang en verwaand op zijne gaaven, daar door valt «. 144. reland, Relig. Mubarnm. L. a. § 14, en wtsselius , Disf. dcad. 18, §3. Dat men intusfehen van onze gisfing hier en daar iets bij de vroegfte Oudvaders vindt, ten minften veel , dat daar toe aanleiding geeft , is aan de geenen, die in hunne fchriften geen vreemdelingen zijn, gecoeg bekend.  < 4 mensch door ongehoorzaamheid meende gelijk te worden , zou, in de volheid des tijds, uit barmhartigheid de menfehen gelijk worden, door zijne gehoorzaamheid den ongehoorzaamen weder tot God brengen , hem door het Euangelie leeren en door zijnen geest bewerken , om in den weg van een ootmoedig geloof te worden , wat hij door den hoogmoed niet worden kon , dat is , om uit het zondige weezen en uit de eigenheid , door trapswijze toeneemende zeedeliike volkoomenheid en zalige hartsverandering , der Godlijke natuur deelachtig te worden , en van de magt des Satans bekeerd te worden tot den leevenden God. Maar, verwondert het u nu wel, dat de Duivel (die naar paulus leer de zinnen verblindt der ongeloovigen) om deeze overwinning , die op hem behaald wordt, om deeze verijdeling van zijn , tegen God en menfehen vijandig , plan , op de grootheid en op het middelaars - werk van den Heere jesus, met een helfchen wrok gebeeten is ? verwondert het u, dat hij alle middelen , die , onder eene heilige en wijze toelaating van God , in zijne magt zijn, blijft aanwenden, om de zaligheid van menfehen, en daar door de eer van den Verlosfer van zondaaren , te benadeelen ? en , dat hij hier toe werkt op het verftand en hart van menfehen, die , in de diepte van blindheid en ellende, zich nog verbeelden , dat zij wat groots zijn , en , ingebeeld, op eigen wijsheid , kracht en braafheid fteunen, de zaligheid liever aan zich zeiven, dan aan eenen godlijken Verlosfer te danken hebben , en eeven daarom , aan de leer van het Euangelie zulk eene uitlegging geeven, als de menfchelijke hoogmoed ftreelt, en waar bij de eigenheid het minfte lijdt? Bevreemdt het u, dat Sa-  '< 4? > Satan meest van alles op de eeuwige Godheid, betaalendcn zoendood, hartvermeefterende kracht en heerlijke majefteit van zijnen Overwinnaar is g( beeten , en deeze leerftukken van het zuiver Chiiftendom , door alle eeuwen, den heevigften aai-val geleden hebben, en, naar maate de tijden nner bedorven zijn , des te heeviger aanval blijven lijden ? — En deeze onzalige toeleg der Hel is maar al te zeer gelukt ter verleiding van duizenden, en onder die , ter mislooping van het éénig pad van zaligheid door veelen , die , ingenoomen met den roem van verlichting , wijsheid en braafheid onder menfehen , alleen uit hoogmoed en gebrek aan zelfskennis , nooit verftaan hebben , wat het zegt, i Joan. 5: 4—11: „Al wat uit God ge„ booren is overwint de weereld, en deeze is de „ overwinning, die de weereld overwint , naa„ menliik ons geloof. Wie is het, die de wee„ reld overwint , dan die gelooft, dat jesus is „de Zoon van God ? deeze is het die gekoomen „ is door water en bloed, jesus de christus „ niet ■ door het water alleen , maar door het „ water en het bloed , en de Geest is het, die „ getuigt , dat de Geest de waarheid is; want „ drie zijn 'er die getuigen in den Hemel, de „ Vader , het Woord , en de Heilige Geest, en „ deeze drie zijn één , en drie zijn 'er die getui„ gen op de Aarde , de Geest, cn het Water „ cn het Bloed, en deeze drie zijn tot één. „ Indien wij het getuigenis der menfehen aan„ neemen , het getuigenis yan God is meerder, „ en dit is het getuigenis van God , het welk „ Hij van zijnen Zoon getuigd heeft. Die in „ den Zoon van God gelooft , die heeft het ge„ tuigems in zich zeiven , maar die God niet « ge-  r< 4* > i, gelooft, die heeft Hem tot een leugenaar gej, maakt, om dat hij niet geloofd heeft het getuigenis , het welk God van zijnen Zoon ,, getuigd heeft : en dit is het getuigenis , dat 3, God ons het ecuwig leeven gegeeven heeft, en dat dit leeven is in zijnen Zoon." — li. De tweede aanmerking , daar ik wilde dat men op lette , is deeze , dat de bcftrijding van jesus grootheid, (wel verre van eene hervorming des Chriftjiioms tot de zuiverheid der eerfte eeuwen te wezen , gelijk men aan de onkundigen in de Kerkgefchiedenis en de fchriften der Ouden wijsmaakt) niet éénsklaps die hoogte, die bitterheid en onbefchaamdheid bereikt heeft , waar toe dezelve in onzen tijd gefteegen is , maar dat zich dezelve bij trappen heeft geopenbaard, naar maate men, met een fchijnhaare behoudenis van eerbied voor den Verlosfer en voor het Euangelie , het menfchelijk hart allengskens voorbereid heeft, om eindelijk de ijsfelijkfte lalleringen en fmaadelijkfte verguizingen van den Fleer des leevens , den eeuwig aanbiddenswaardigen Verlosfer, zonder gruuwen , te kunnen hooren. — Bewijzen wij het bij de ftukken. — a. Het kan zeer wel waar zijn, dat de dwaaling van arrius allereerst, in het begin, gebooren is uit de hitte van een fcholaftiek dispuut met alexander, zijnen Bisfchop ; dat hij , in den aanvang, het gevaarlijke zijner Hellingen niet inzag , en misfehien zelfs meende, dat hij een beteren weg bedagt hadt, om de ketterijen van sabellius te ontwijken ; — maar het is eeven zceker , dat die zelfde laatdunkende arrius, de diepte des Satans niet kennende, en op zijne frikken niet achtende, eeven gelijk eva, dm deszelfs arglijligheid bedroogen is : — want zijne  f 50 > blijven, van,zelve,vervallen zoude. En ook hier mede is , in onze achtiende eeuw , allereerst de vernieuwde 'beftrijding van 's Heilands grootheid andermaal aangevangen. De geheele meenigte der Subordinatiancn , welke men nieuwe of fijnere Ar. lianen noemt, hervatten, in deeze eeuw, lut zelfde ftelzel , meer of min gckunfteld , en Leerêars van naam , wier hart en Chriftendom het onze taak niet is te bgoordcelen , verbeelden zich de verborgenheden dus beter te zullen verklaarcn, en vervielen in de gevaarliikfte dwaalingen (a). baxter, whtston, t. burnet, cu watts begonden te leeren , dat „ de grond der benaa„ ming, gods zoon, gelegen was in den oir„ fpróng , welken zijne menfchelijke ziel , voor de fchepping der weereld van God heeft ; in „ zijne wonder-ontfangenis in maria ; opftan,', ding. en verhooging ; en , met één woord , in „ zijne allernaauwfte en bijzonderfte betrekking „ op God" (b). Dit gevoelen, meer opgefchikt, drukte Doclor doüdridge (c) dus uit: „dat ,, ïiij, voor de fchepping der weereld eene geefte„ lijke, van God gederiveade, Natuur, hadt, en' „ dat deeze glorierijke Geest , die de Logos is , ,, en in natuurlijke en zedelijke volmaaktheden „ alle fchepzelen overtrof, naderhand eene men- „ fchelijke Natuur gehad heeft uit Maria." Dit (a) Men vergelijke hier, wat ik over de Afrjanérij irpfehreeven heb , in mijne voorbereidende Gocigekei de ihjtorilcbs ycrbar.deüng, pag. 76—91. (b) Ufeful and import. Quteft. Secl. 1. Qtiafl. I. pag. C51—653- (c) In zijne Acadamifcbe Les/en , T. 2. p. 383 van de lyederduitfche Uitgaave.  r< 56 > feet, door God gezonden , en voor het volmaahfle voorbeeld van zeedelijkheid en deugd. Bij dat alles fcheenen de Socinianen Hem nog een groot gedeelte te laaten van die grootheid, welke dö. Engel van jesus, in den text, yoorfpelde', en het Euangelie allerwegen in Hem eerbiedigt; ■— zijne bovennatuurlijke ontfangenis ; zijne geboorte uit eene !Maagd ; zijne ongemeene gaaven en zalving ; zijne opwekking uit den dooden ; zijne verheffing tot een Hoofd boven aJie creaturen ; en zijne beftemming tot een Rechter over leevende en dooden , zeiden zij te erkennen , bedienden zich dikwils van fpreekwij• zen , die in de klanken Euangelisch waren , en faustus socinus zelve verdeedigde de eer der aanbidding van jesus, met eenen vervolgzieken geest en fünkfehen handel, tegen frans davids ci1 palaeologus , tWCC zijner volgelingen in Tranfijhamen, (a) En , hoe diep nu deeze kanker heeft voortgegeeten in onze achtiende eeuw , bijzonder in de laatfte vijf en twintig jaaren (b) bewijzen lindseij in Engeland, christie in Schotland, semler, eberhard cn honderd anderen in Duitsland , en de Uniterisfen in Hongarije n en Polen ; terwijl, ten proeve van het veiband der Arrianerij en Socinianenj , de voorbeelden genoeg zijn van priestleij en purPold, waar van de eerfte , door een orbefchaamd vervalfchen der Kerkgefchiedenis , de half. Men vergelijke hier miine breedvoerige berichten over de iocniauea, in mijne Voorbereidende l'tubahdettng, j>ae, 01-101. (bj luid. pag. 101.  '< 57 > half-geleerden; eh de laatfte, door eenen gemoedelijk-vroomen fchrijftrant j de eenvouwigen verleid heeft; daar eindelijk het bederf der Chriftenen in ons Vaderland blijkt uit de fpoedige vertaalingen , gunftige recenfkn, en het greetig vertier van zoortgelijke ichriften, vooral door dc overgieting van tellers Sociniaajisch Woordenboek in onze taal door een Hoogleeraar eener Chriften - gezindheid in ons Vaderland. (V) c. Zoudt Gij nu niet wel geloofd hebben, Toehoorers ! dat de vijandfchap der Hel tegen jesus zich met het reeds opgegeevene zou te vrede gehouden hebben ? en, dat ik u reeds de allerfterkfte ftaalen had voorgehouden , ten betooge , dat valsch - genaamde verlichting der vroegere cn der tegenwoordige dagen tegen mijnen text heeft ingefchreeuwd : jesus zal klein zijn! cn hoe noodzaakelijk het dus voor eenen Chriften - Leeraar is, zijne Gemeente te wapenen tegen de verleiding van , — in hun eigen oog wijze , — maar in de daad ongeleerde en onvafte menfehen, die de fchriften verdraaien tot hun eigen verderf. Gave God ! Geliefden! dat 'er niets erger ware ! Maar hier in is het, gelijk in het gezicht van ezechiel telkens (Cap. 8.) Hebt gij, menfehen - kind! dat gezien? gij Ca~) Ik bedoel het IFoordenhoek van het N. T. door w- a. teller , Prof. te Berijm, vertaald of nagevolgd in het Uitlegtundig fd oordenhoek van de Schriften des N. V. duor g. hesslltnk, A. L. M. Phil Doel. fbilof. & JheoL Profefor btj de Doopsgezinden te AmjielJam, in vier Stukken uitgegeeven. Doch waar bij ik op nieuw herinneren moet, dat alles voldoende wederlegd is door g. h. lang, zur befóruerun^ ais rutztichen gebrauches des wilh. abr. teller ischen H'ortenbuchs des N. 7., een Werk, dat in vier Deeien is uirgegeeven te Anjpacb, Ao. 1775—1785. D 5  < 58 >' gij %ult nog wederom 'grooter grouwelen zien dan deeze, en de lafteringen tegen den Zoon des menfehen fchijnen, in het toppunt haarer woede, voor het einde van de achtiende eeuw gefpaard. De weinige eer , die Hem de Socinianen heten , was nog veel te groot in het oog der Naturaliftifche Neologen van onzen tijd , die, dan nog, zich christen-leeraars noemen. De beften onder hen verklaaren Hem voor eenen gewoonen mensch, gelijk zij zeiven , hoewel men Hem zomtijds den heften der menfehen noemt, en voor eenen welmeenenden Leeraar, doch die verre na niet onfeilbaar, veel min een Goddelijk Leeraar was , en dit gevoe. len , op verfchillende wijzen gekleurd , fieerscht in de fchriften van steinbart, edelman, lessing, en eene geheele meenigte Toonzetters in de Mode - Theologie onzer tijden. — Terwijl, ten laatften , de' ligtzinnige bahrdt cn de fchaamtelooze fchrijvers vom zweck jesu en der (zoogenaamde) Wolfenhuttelfche Fragmenten Hem , in wien wij hebben de verlosfmg door zijn bioed , de vergeeving onzer misdaaden , naar den rijkdom zijner genade — [ontzet U hier over, gij hemelen ! en word beroerd, 6 aarde!] — voor eenen bedrieger, een volksverleider , cn zijn plan voor eene onverftandige en mislukte dweeperij , gehouden hebben , en die Leer nog Chriftèndem noemen. . d. De tijd zou mij ontbreeken , indien ik alles wilde opnoemen , wat hier te zeggen viel; maar ik zal deeze opgaave bcfluitcn , met één ftaal, dat, door zijne bijzonderheid, mij voornaamclijk tot het plan deezer Redevoering gebragt heeft, — één ftaal , waar van de Kerk- of I^etter - hiftorie der voorigc eeuwen geen voorbeeld  *c 59 y beeld heeft, — één ftaal eindelijk van de grooffte dwaalingen , en te gelijk van onbegrijpelijke onverfchilligheid in drie Godgeleerden , die nog onder de befte en gemaatigdfte Neologen geteld worden , en in het geen zij ftellen of beveiligen de uitfpraak des Engels geheel vergeeten fchijnen: Deeze zal groot zijn! — Te weeten: In mijne voorbereidende Verhandeling (a) fprak ik van den Prediker schülz te Gielsdorf, die openlijk deeze paradoxe Helling beweerde, dat de ongodsdienstigheid van geene fchadelijke gevolgen was voor de losheid der zeeden ; ik voegde 'er bij, dat de Crimineel - raad amelang hem gepoogd hadt te verdeedigen in eene Brochure , welke te Erberfetd , in het jaar 1792 is beantwoord , en dat dit eene ontzetting van 's Mans dienst ten gevolge gehad heeft in het jaar 1793. Vervolgends nu heeft het Opperconfiftorium te Berlyn, des gevraagd zijnde door het Kamergericht , verklaard hem niet langer voor een Luthersch Leeraar te kunnen erkennen; maar toen zijn verdeediger daarop dezelfde vraag voorfteide aan den Confiftoriaal - raad doederlein, den Profesfor eckerman en den GeneraalSuperintendent löffler, gaven deeze éénftemmig dit volgende zonderling antwoord : „ Dat, „ fchoon schtjlz de Drie-éénheid ontkende^ „ de Godheid van christus tegcnfprak , zijne* „ genoegdoening en de rechtvaardiging door het „ geloof loochende, de onmidlijke- openbaaring „ Gods in den Bijbel, en dc noodzaaklijkheid„ van Doop en Avondmaal niet aannam ; hii „ eevenwel een goed Luthersch Predikant was en „ bleef: (V) Pag. 234, =35-  ♦C 60 > „bleef: om dat (let wel) die begrippen „ eerst van tijd tot tijd bij het Chriftendom ge„ koomen zijn, en 'er niet weezenlijk toe be„ hooren." •— (a) Vader van onzen Heere jesus christus! welk een ftoute tegenfpraak tegen U, van wiens Euangelie men zich dienaars noemt! welk een lafter tegen uwe Apoftelen ! welk een ontrouw tegen de confeientien van bezwaarde zondaaren! welk eene trooftelooshcid , die van uw woord tot het kortzichtige vernuft, van uwe inftellingen tot menfehen - vonden , van het Euangelie tot de wet der werken, van Golgotha tot Sinaï, en van christus tot de Eigenheid heenen voert! Ziet , zoo letterlijk wordt de Prophetie van petrus, vervuld (jide Br. C. 2: 1, 2.) onder U zullen vnlfche Leeraars zijn , die yerderflijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heer, die hen gekogt heeft (den hen gekogt hebbenden Gezaghebber) verloochenende, en een haaftig verderf ever zich zeiven brengende , en veelen zullen hunne rerderfenisfen navolgen, door welke de weg der waarheid zal gelajlerd worden, (b) Dat dan elk, die («) Men leeze Gutachten ueber einige wichtige Religions gegcnftar.de in bezichung auf den Religions-procesz des Vrediger schulz in Gielsdorf, von doederlein, eckerjvian und Löffler, gedrukt te Görliz 1794. — Terwijl de JNederduitfche Leezer zijn weetlust kan voldoen in de N. Algeweene Letterbode, voor I795, No. 56, pag. 31. (£) Deeze Text is bijzonder opmerkelijk, wanneer wij van den ftrijd tegen jesus grootheid door de Neologen fpreeken: het leeren van valsheid, 7t eer verguize; Wij wectcn , dat niemand door den H. Geest Hem eene vervloeking noemt : nooit fcoome dan onze ziel in zulk een Raad! nooit wordt onze eer vermengd met hunne Vergadering ! — Aan den éénen kant zullen wij nooit willen heerfchen over iemands confcientie , veel min de dwaalende vervolgen , want de waapenen van onzen krijg zijn niet vleefchelijk , en aan elk, die dat doen wilde, zou jesus zelve toevoegen : gij. weet niet , van hoedaanigen geest "ij zijt ! veel eer zullen wij jesus bidden, datÉ Hij aan hun allen zijn eigen woord vervullc: matt. 12: 32. Zo wie eekg woord gefprooke'n zal hebben tegen den- Zoon des menfehen , het zat hem vergeeven worden, en dat nimmer gerichte gehouden worde over alle de harde woorden, die godlooze zondaars tegen Hem gefprooken hebben j (■tud. vs. 15.) Maar aan den anderen kantzullen wij toezien , dat niemand onze kroon ontneeme , of ons een ander Euangelie verkon, dige, dan het geene ons verkondigd is, en onze belijdenis zal altoos die van joanne s zijrf (Öpenb. 1: 5— 8.) jesus christus, de gej. irouwe getuige, de eerstgebooren uit den dooden, de Overfte der Koningen der aarde, die ons heeft lief gehad, en ons van onze zonden gewasfehen heeft in zijn bloed , en die ons gemaakt heeft tot Koningen en Priefters voor God en zijnen Vader; ziet ! Hij koomt met de wolken , en alle oogen zal Hem Ik hoop , dat li mijne meening verftaanbaar genoeg uitdrukke, en nu moogen de hedendaagfche Godsdienst-verbeeteraars, (zoo zij zich noemen; zien, of de Apoftel de trek-ken hunner beeldenis juist getroffen heeft, en de Chriftelijke Gemeentens o.orrteelen,. waar voor zij zulke Leeraars houdetf moeten.  < ^3 > Hem zien , die de Alpha en de Omega is, het begin en het einde , die is , en die was , en die koomen zal, de Almagtige. iii Nu zou ik , Geliefden ! in de derde plaats, tegen alle deeze vijandige aanvallen , de zuivere Euangelie - leer, welke wij belijden, nader ver. deedigende, eerst eenen aanvang moeten maaken met de leer der Vaderen en Kerkgemeen. tcns , aangaande den perfoon en het werk van jesus, inzonderheid van die der drie eerfte eeuwen, en dus voor de tijden van athenas i u s en het Concilie van Niceen ; — Nergends eevenwel minder om , dan om dat bij ons het menfchelijk gezag, de leer der Kerke , het gevoelen van een Oudvader of Leeraar , of ook het gewijsde van eenig Concilie, Synode of Vergadering , boven of neevens den Bijbel, de bron ' van onze Godsdienftige kennis, cn de grond of regel van ons geloof is. Deeze lafter , duizendmaal nagepraat of nagefchreeven, mag op de Hervormde Kerk geworpen worden , maar zij hecht op dezelve niet: Ons geloof fteunt op de H. Schrift alleen , het is gebouwd op het zuiver fondament der Apoftelen en Propheeten, waar van christus alleen de uiterfb hoekfteen is. Geen menfchelijke uitfpraak neemen wij aan , ten zij wij bevinden naar onze overtuiging , dat dezelve volkoomen éénftemmig is met het Godlijk getuigenis in zijn woord: Tot de wet en tot het getuigenis , zo zij niet fpreeken naar deeze woorden, hebben zij bij ons geen dageraad. — Maar daarom zou dit hebben moeten gefchieden, om het ftraks aangehaalde ea  < h y en onwaarachtig grondbeginzel der Duitfche Neologen, het geen priestleij zoo konftig heeft opgefchikt, cn het geen (de één uit den anderen nafchrijft , te logenftraffen , namenlijk, „ dat die begrippen eerst van tijd tot tijd bij j, het Chriftendom gckoomen zijn , en 'er niet „ wcezenüjk toe behooren." Dan, dewijl ik nog veel te zeggen heb , zal ik uwe aandacht met geene aanhaalingen verveelen : Die weinige, maar nuttig arbeidende , Lieden , die de Kerkgefchiedenis uit echte bronnen beoeffenen, en de gevoelens der üudvaders uit hunne eigene fchriften kennen , weeten wel , hoe gemaklijk de leer der Verzoening door eenen God-menschlijken Verlosfer bij de oude Kerk kan bevveezcn worden ; en voor minkundigen zullen die getuigenisfen meer dan genoegzaam zijn , welke ik in mijne Voorbereidzelen bij één verzameld heb , en waar hecnen ik , voor nu , uwe aandacht, ter naieezing, verzende. (Y) Of zou ik , ten betooge van de grootheid onzes Vcrlosfers, de wapenen van de vijanden zelve ontleenen ? de getuigenisfen van Jood cn Onjood opzaamelen , ter beveiliging der gefchiedenisfen en wonderen , die voor ons de bewijzen zijn van zijne verhevenheid ? of eindelijk de belijdcnisfen tellen , welke de kracht der waarheid aan zulken heeft afgeperst, die of twijfelaars , of vijanden van het Chriftendom , ten minften zeeker van het Euangeüsch geloof des harten , en den geeftelijken Godsdienst van het Nieuwe Teftament , geweest en gebleeven zijn; met hoe veel nadruk zouden wij in hunne eigene fchrif- Godgel. biftor. Verband, pag. 263—274  '< es y fchriftcn leezen : „ Is het mooglrk, datThjj, „ wiens gefchiedenis in het Euangelie vervat ijs, „ zelve niets meer dan een mensch zou zijn? —• „ welke zachtmoedigheid, welke zuiverheid in. „ zijne zeeden ! welke hartroerende lie/taaligheid „ in zijne onderwijzingen ! welke verheevenhcid „ in zijne grondregelen ! welke diepe wijsheid in „ zijne gefprekken ! welke tegenwoordigheid van „ geest, welke fchranderheid en juistheid in zijne „antwoorden! wat bedwang van hartstochten! „ — waar is de mensch , waar de wijze , die „ zoo handelen , lijden en fterven kan ? — zo> „ het leeven en fterven van pocrates dat van „ een Wijzen is , dan is het leeven en het fter„ ven van jesus dat van een God!" — Dan;' ook pas onlangs heb ik , in een ander mijner uitgegeevene fchriftcn, de geheele fchoone plaats,' waar uit ik hier deeze weinige trekken ontiecne, opgegeeven ; (a) cn zal dus , zonder thands hier op langer ftil te ftaan , nog korteiijk deeze Helling betoogen: „ In weerwil VSn allen aanval des Ongeloofs, „ blijft jesus, wiens grootheid wij' te yobt» rcn in eenige bijzonderheden hefcb „ hebben , ook billijk groot m de bégjhou„ wing , geloofs - werkzaamheid en Gods„ dienftige verëering van eiken Euai „ fchen Chriften , die niet zijne denkbeelden ,, in het Euangelie inbrengt, maar dezelve, „ met eerbied voor God, uit het Euangelie „ ontleent/'' Laat fV) Ik bedoel hier de treflijke plaats uit roüsseau, in zijne Emile , T. 3. p m , aangehaald in mijne Üiftottj'cbi Brieven over f. c. Meijer,/»^. 256—258< E  '< 66 > Laat ik de gronden van mijn betoog alleen baaien uit de gefchiedenisfen , die het Chriftendom , korts geleden , Godsdicnftig overwoog , en zij zullen ons bij deeze drie dingen bepaalen: Jesus fj 'g root voor ons tt. Als waarachtig Gods Zoon. 3. Als fchuldverzoenend Borg. J. Als verheerlijkte Heer en Chriftus. K. Jesus (zegge ik) is voor ons, dat is , voor de erkentenis van ons verftand , het vertrouwen van ons hart , en de aanbiddende verëering van alle onze vermoogens, gróót*, als de waare, eigen en êéngebooren Zoon van God. x. Hoe vol is de gefchiedenis zijnes Lijdens van beveiligende proeven deezer waarheid ! —■ Onbepaalde Alweetenheid , die , zonder eenige middelijke kennisneeming , het voorledene , hec tegenwoordige en het tockoomende doorziet, en de verborgenfte dingen van het hart bij vriend en vijand weet, ftraalt hier allerwege in vollen Iuifter. Door die Alkennis voorfpelt hij aan zijne Difcipelen de naderende bijzonderheden van zijn Lijden , ook op het zelfde oogenblik , dat een vloek - cabaal , twee dagen voor Paafchen , bij cajafas, vergadert, en uit vrees voor het Volk , befluit, hun moordzuchtig ontwerp niet uit te voeren voor na het Feest. — Zoo heimelijk belegt judas zijnen verraaderlijken aanflag niet, of zijn heengaan'is bekend , zijne affpraak gehoord , aan de maaltijd wordt hij ontdekt , en bij de uitvoering telt de Al kenner zijne treden: hij is nabij , die mij verraadt. — De zwakheid zijner vreesachtige Jongeren. , den val van den op eigen kracht betrouwenden petrus, de roems-vereeuwiging der zalvende maria; de rampvolle dagen , die over Jerufalcm koomen zouden, voorzegt Hij eeven zceker, als zijn Al-  < éf > Ahveetend oog de waterdraager ziet aari de pooit van Jerufalem , en de bereidwilligheid van den Gastheer , op de enkele boodfchap : de Meefter zegt (a). — Eene Almagt, waar aan alles, zelfs de krachten der Natuur , onderworpen zijn j moest natuurlijker wijze minder zichtbaar weezen in die oogenblikken , toen hij , die in de geftaltenisle Gods was , zich zeiven vernietigd en de gcftalte van een dienstknecht aangenoomen hadt, en , hoewel Hij de Zoon was , gehoorzaamheid leerde uit het geen Hij leedt ; echter gevoelde deszesfs onweêrftaanbaare werking de meenigte zijner vangeren , toen de adem zijnes monds hen velde , en het gebod zijner lippen hunne handen wëêrhieldt van dé mishandeling der geenen , die Hem volgden. — Eeene Genade, die tastbaar Godlijk is , en onder het herhaalen van den Vader-raam op het, voor 't vleeschlijk oog, vernederend kruis , vergeeving voor zijne beulen bidt; die (meer dan dat) den getroffen kruifehng het afgebeden heil verfpreekt, en een Gezag openbaart, dat over de trappen van zaligheid in de toekoomende weereld , over het Paradijs van God , befchikt, een invloed op de harten, die niet al- ■ O) Met welk eene ellendige Uitlegkunde zeeker iemand,die zich Chriften-Leeraar noemde, het bewijs van jesus Alweetenbeid mt deeze gebeurenis zogt te ontduiken, door alles te willen doen doorgaan voor een affpraak tusfehen jesus tn den Huisvader der Paaschviering; en hoe volkoomen dien Man de mond geflopt wierdt door de vraag, of jesus ook affpraak gemaakt had met den visch , in wiens mond de flater gevonden werdt, matt. 17: 27, meldt mijn waardige Amptgenoot , de Profesfor le sage ten broek, op bl 4* en 45 der Voorreden voor zijne treflijke Leerrede ove> dé nuttigheid der waare en de fcbadelijkheid der vg/fihe Pb'loJopbte, dit Jaar alhier gehouden, en, tot blijdfchap van alle' weldenkende Godsdienst-vrienden, uiige'fceeven.- E %  r< 6g y algemeen- «zom zijn , om dat het nu zijne vmre en de magt der duiilernis was , waar in Hij , naar den bepaalden raad en voorkennis Gods , overgeleeverd werdt , maar die zich echter in verfchillende om Handigheden , nergens eevenwel zichtbaarcr , openbaarde , dan in dien nadruk en kracht , die alle zijne gezegdens en zijn ongemeen gedrag bij pilatus , voor wien Hij de goede belijdenis heeft afgelegd , op het hart van dien Landvoogd hadden , en waar van de geheele gefchiedenis zijner rechtspleeging zoo véele proeven leevert. ■—■ En eindelijk (want wie kan alles noemen ?) dat Godlijk Recht over zijn eigen leeven , dat geenen fterveling toekoomt, waar door Hij , de gewillige Borg, niet fleehts geene ééne uit de mcenigvuldige gelegenheden aangreep , om dat leeven te behouden , en zich gewillig overgaf , heiligende zich zclven voor zijn Volk ; maar waar door Hij kennelijk bewees ,' dat niemand zijn leeven van Hem afnam , maar dat Hij het van zich zeiven aflag , met eene magt, die het aan zich behieldt, om het zelve wederom aan te neemen. Met eene groote ftem roepende (zegt de Euangelie-gefchiedenis) gaf Hij den geest, en de Hoofdman , die den aart der kruisftraf en de verfchijnzels bij den dood der gewoone kruifelingen, zeer wel kende, erkent zijne waarde daarom , om dat hij zag , dat Hij, alzoo roepende , den geest gegeeyen hadt , en pilatus is niet weiniger verwonderd , dat Hij alreeds geftorven is. (è. Nog vafter klemt dit gefchiedkundig betoog , wanneer wij letten op de rondborftige erkentenis van zijn Godlijk Zoonfchap , en zijne veroordeeling over die belijdenis , in de zaal van cajafas'. — Want a, In-  ♦C 69 a. Indien toen de naam Zoon des gezetgenden Gods niet te kennen gaf, ■ dat God zijn eig:n Vader was , en dat Hij zich Code evengelijk erkende j indien die belijdenis niet infloot , dat Hij Gods eigen Zoon was , het beginzel zijnes wigs , zijn Eéngcbeoren Zoon, in zulk een zin, als God tot de Engelen zelve nooit gezegd heeft: „ Gij zijt mijn Zoon;" indien, met ééh woord , die Naam een Arriaanfchen , Sociniaan'fchen of Neologilchen zin hadt, dan kon Hij nooit , om die belijdenis , als een Godslafieraar veroordeeld zijn, waar van dc eenige grond was, dat zijne Rechters Hem voor een fchepzel, vooreen bloot mensch , hielden , die zich zeiven god maakte. b. Maar, indien nu deeze zijne belijdenis onwaarachtig , indien Hij niet waarlijk God was, en zich echter daar voor uitgaf, dan is Hij waarlijk een Godslafieraar geweest , dan hebben de Jooden rechtvaardig gevonnisd : — Maar hoe dan kunnen de Neologen zelve doorgaans Hem houden voor een onfchuldig mensch , een Martelaar der braafheid, een Leeraar der waarheid en den navolgingwaardigen Infteller van den Chriftehjken Godsdienst ? — Hoe kan dan God (het geen oneindig meerder zegt) Hem uit den dood hebben opgewekt en gezet aan zijne Rechtehand in den hemel ? Maar, was Hij waarlijk die geene, voor wien Hij zich uitgaf, het geen zoo veele proeven bewijzen , en het geen Hij krachtiglijk beweezen is te zijn, ««y ihS h êwxpa (Rom% I: 3) Gods Zton in kracht , in nadruk, uit de Opftanding uit den dooden ; dan is Hij ook waarlijk Gods Zoon, zijn Geliefden, in wien de Vader al zijn welbehaagen heeft, en zijne heerlijkheid, E 3 zijne  '< 7° > zijne grootheid is die des Eéngeboorenen van den Vader , vol van genade en van waarheid. ■ En , van hoe veel belang is dit voor ons , Chriftenen, niet. — Zoo waarachtig als wij maar éénen God hebben , uit den welken alle 'dingen zijn , cn wij tot Hem ; zoo waarachtig hebben wij éénen Heere jesus christus, door den welken alle dingen zijn , en wij tot Hem. Vereerers van den Eénigen God , zijn wij geene afgodendienaars , wanneer wij (vloekende elk die vlcesch tot zijnen arm ftelt en wiens hart van den Heere God afwijkt) jesus ftellcn tot het voorwerp onzer aanbidding en het rustpunt onzer zielen , weetende , dat, die den Zoon loochent , ook den Vader niet "heeft : en ons hart, de duidelijke verklaaring van bet Euangelie geioovende , zegt Hem , in weerwil van alle de vijandfchap der oude flang , door het hoogmoedig vernuft gediend: „ Wij aanbidden Ü, — „ Heer der heerlijkheid ! voor ons gekruist ; — 5, Heer des leevens ! voor ons gedood ; — God! „ die uwe gemeente met uw bloed gekogt hebt; „ Daarom heeft de Heere tot onzen Heere gc„ zegt : Zit aan mijne rechtehand ; Daarom, ,, heeft U, 6 God ! uw God gezalfd met vreug„ den-olij boven uwe medegenooten" (a). 3. Eene ( 'h. Eene tweede betrekking, waarin deeze aanbidlijke perfoon groot is en waarlijk groot blijft, is die van den Schu'.dhtaalendm Borg en Zaligmaaker van zondaaren. a. Veel, van God aangaan? en dat Hij nooit met hun fprak over den «tel van Gvds Zoon, en den nadruk van die ipréekwijze fchoon zij dikwijl* , ook door zijne Difcipelen , gebruikt werdt? — De reden hier van moet niet daar in gezogt worden, dat de benaamingen van Metfiat en Zoon van God fynonyiinsch en van dezelfde beteekenis waaren , gelijk ons de Neologen, inzonderheid de Duitfchers, in alle hunne fchriften , winen doen gelooven Hei tegendeel is tastbaar ; niet aüeen verfchillen de naamen te veel in beteekenis, maar veelen van de Jooden wilden wel gelooven, dat Hij de Mes/tas Was, maar met, dat Hij de Zoon van God was; en, waarom met? om dat het, toen ter tijd, bij hun een onoploslijk raadzel Was, hoe davids Zoon ook davids Heer kon zijn (Ps. 110 en matt. 22.) Het geen ook de reden is , dat geen' één van alle de valfche Mesfiasfen , die de Joodfehe Natie gehad heeft, ooit zich Voor Gods Zoon verklaard heeft of zich dien tijtel het aanleenefl. — Zou het dan daarom zijn , om dat men bij de Jooden van geen Zoon van God in den zin v«n een Goitifk Perfoon wist, en dat ieder een dien tijtel alleen opvatte in de beteekenis van eenen bijzouderen Godsvnend een Vodsvei ierer of een lieveling van Q,;d, of in eenen an' deren zin , die met de opvattirgen der Neologen overéénKtiomt? Dsalm wiften de Jooden wel, dat die Naam een Godlik Peifo'm teekeude-, pal'lus, in zijnen Brief aan de Hebreen, Cap. i , betoogt* uit de vergelijking van verfcheidene Biibelplaatzen des O f * dat deeze tijtel veel uitneemener is dan aflés , wat ooit van' de veiheevenlle Engelen gezegd wordt: de Schrijver van den Z.bar en philo Judaus gebruiken dien naam voor het Memra Jehovah, het PToofd <-ods, dat bij den CbalJicuw. jcben faraphrast zoo gemeenzaam is: en, het geen hier alles afdoet, overal en zoo dikwils als jesus zich Gods Zoon noemt, houden net de Jouden voor een Gndüajtertn? het geen zij met hadden kunnen doen , als dit niet meerJbeteekende dan een Vrierd van God. — Dit is van de zaak De Naam van Gods Zoon was uit het. O. T. in de Theologie der toenmaalige Jooden zeer bekend; zij verltondeu daar door eert Waar Godlijk Perfoon, waar voor zij jesus niet hielden, en E 4 jioeras-  '< 72 > a. Veel, — onbegrijpelijk veel leedt hij,geduurende den gantfehen tijd zijnes leevens op de aarde , 'ïnaar inzonderheid aan het einde zijner dagen ; — doch in al dat Jijden blonk Overal e ie hagelwitte onfchuld, zonderde minfte fmet; het geheele Proces draagt hier van de kenneJijkfte proeven* De getuigen, voor cajafas gijn o.éénpaang en ongewigtig ; de befchuldigingen voor p flatus weêrfpreeken zich zei ven, zijn onbepaald en onbevveczen ; overal zijn de gi tuigen zijner onfchuld, en wel zulken die Hem. of niét geneegen waren , of ten minften niet b'hoorden tot zijn partij. Judas, de Verrader , die Hem uit wraaklust over eene welverdiende beftraffing en eene mislukte hebzucht overgeleverd , maar zulk een doodclijk uiteinde niet gewagt hadt, wordt de eerfte getuige zijner onfchuld i en beveftigt. dat getuigenis door een wanhoöpigen dood; herodes," fchoon • Hem buipottende , vindt niets , dat dood of banden waar- noeT.dan Hem dus een Godslafteraar. Maar wanneer nu jesus iemand voor Gods Zoon erkend wierdt, dan behoefde Ï-Ji> de beteekenis van dien Naam niet ie verkiaaren, want dia tfetéekènis was bij de Jouden niet twijfelachtig. Doch het onderricht , het welk flij noodzaakelijk geeven moest , beftondi iii deeze twee Hukken. I. Dat Gods Zoon en de Mesé'éu Perfoon" was, du niemand dan Gods Zoon de Mésfias k mde-, en dat Hij dus, de beloofde Mesfias zijnde, ook te gelijk erkend, moest*Worden als de Zoon des leevenden Gods. Deeze (leute) der tenniste vvas door de Schriftgeleerden van uien tijd g heel verlooren , hoewel nog in zommige toodfche fchriften fpoóren van dit oude geloof der Vaderen vp . handen zijn, II. Dat de Mesfias een rijk van waarheid, deug i en gelukzaligheid voor zundaaren en verloorene menfehen zou oprichten,, en da.ir toe veel lijden, en alzoo in jjijp'e heerlijkheid ingaan: het geen tegen de toenmaalige natjaaal? vyuiowdeeieo lijnrecht aanliep.  < 73 y waardig is ; De mede - kruifcling, die Hem in het rechthuis hadt bijgewoond, en hem bijbleef in de doodltraf, getuigt., dat Hij niets onbehoorlijks gedaan hadt; en , war alles afdoet, pilatus, de rechter, de riaèuWkeufige Landvoogd, wien jesus leeven , tc/eloüp , achting-, laatfte intrede in Jerufalem , niet onbekend kon zijn , wiens fcherpzicnd oog, gewoon op allés te letten, nooit iets oproerigs in dat alles gezien hadt; pilatus, die zeer wel wist, dat de overpriefters Heih uit nijdigheid overgeleverd hadden; pilatus, die met een achterdochtigen Meefter, met een gevaarlijken Raad , met een opgeruid oproerig Gemeen , en , aan den anderen kant, met een Gevangenen té doen hadt , van wien hij eer noch voordeel wachten kon; pilatus hoort de aanklachten met geduld , onderzoekt dezelve met naauwkeurigheid, gebruikt ten overvloede bet fcherper onderzoek, en wat is de uitflag van^alles ? Dit, dat de onpartijdige Rechter , in weerwil van het gezag en de dreigingen van zommige leden van den Raad , en van het oproerig gefchreeuw des volks , niet flechts den Gevangenen, herhaalde reizen , onfchuldig verklaart , maar zelfs eene ongewoone plegtigheid gebruikt, om dit nadrukkelijker te beveftigen: pilatus nam water , en wiesch de handen voor de fchaare , zeggende : ik hen onfchuldig van het bloed deezes rechtvaardigen; Gijlieden moogt toezien! b. Maar, indien nu deeze onfchuldige jesus, volgends de leer der Apoftelen , naar den bepaalden raad en voorkennisfe Gods is overgeleeverd, en herodes en pontius pilatus, en de volkeren Israéls niets gedaan hebben, dan het geen Gods hand en raad te voor en bepaald hadt, ï. 5 dat  f 74 > dat gefchieden zoude; wat is dan toch het oogmerk deezer lijdingen, wat het plan van God geweest in het heilig toelaaten van deeze fctireeu. wende godloosheid der menfehen ? . I. Hij fterf (zegt socyn) als een Leeradr der waarheid die ons 'zijne Leer beveiligen en een voorbeeld van gehoorzaamheid aan God , ook in den zwaarften pröefwèg , geeven moest. — Maar, hoe fo ookt dit met de rechtvaardigheid van God? eenen volmaakt heiligen, tnzondigen mensch aan de wreedfte lijdingen over te geeven alUen ter leering en ten voorbei ld* van anderen! — Zijn dat de Wijsgeeren, die het daar mede zoo onbeftaanbaar vinden , dat een Godlijk perfoon , veréenigd met de menfeheinke natuur , als Heer van zijn eig.-n leeven zich vrij willig overgeeft, om door een lijden van oneindige waardij te voldoen voor onmagtigen aan het recht der wet en den eisch der eeuwige rechtvaardigheid , om te gelijk, in het weder aangenoomen leeven, door. eenen krachfïg werkenden, verhehtenden cn harp veranderenden Geest die verloften daadelijk te hervormen tot waarachtig deugdzaame menfehen en geheiligde chriftenen ? En diezelfde Lieden durven als waarheid ftaande houden, dat „ de hoogfte Rechtvaardig„ heid eenen volmaakt heiligen mensch fch.eppen „ kan, bovennatuurlijk doen gebooren worden „ met de grootfte gaaven verrijken , en dan in „ weerwil van de onbevlektfte gehoorzaamheid „ en volmaaktfte heiligheid , Qvergeeveh aan de „ uitgezogtfte cn hoogstmoogeiijke ftrafFen der „ allerfnoodfte booswigcen , alleen , op dat wij „ zouden leeren, dat hij waarheid fprak, en van „ hem afzien, hoe wij Jijden moeten!" Boven dien , (om dus niet te zeggen, dat iemands vol, hou-  * 75 y houden eener Leer tot in den dood wel bewijst de fterkte zijner overtuiging , maar niet eigenlijk de waarheid van zijn gevoelen , dewijl elke gezindheid haare martelaars heeft) merk ik alleen aan, dat geen stephanus, gemarteld voor zijne leer, geen paulus, zoo voorbeeldig in zijne verdrukkingen, of eenig ander Leeraar,. ooit gezegd worden yoorgefteld te zijn tot eene verzoening i\ctwew , door het geloof in htm bloed, hunne zieien gcfteld te hebben tot een OtCX een fchuldoffer, een dvrïKvlgov randzoen, of onze zonden in hun lichaam te hebben gedraagen. 2. Neen (zegt de Neoloog) dat was de zaak niet, maar, mensch als wij , Volks - verlichter en Beftrijder van de hierarchij en het bij. geloof zijner tijden , werdt Hij , gelijk honderd anderen , het flachtoffer van de Staatzucht en de Martelaar van zijn braaf character. — Voor een gedeelte is dit alles waarheid; maar,'zo 'er niets meerder ingeknoopt was in het Godlijk plan, hoe kan dan een Apoftel fchrijven: Heb. 2: 10. Het betaamde Hem, uit wien en door wien alle dingen zijn, dat Hij, veele kinderen tot heerlijkheid inleidende, den overfl.cn Leidsman hunner zaligheid door tijden zou volmaaken ? Ter goeder trouw , Toehoorers ! daar is geen gerufter, geen vrolijker , geen aangenaamer*lijden , dan dat van eenen onfchuldigen, die, met een vrij geweeten , vervolging lijdt , en wiens fmerten de onverdiende gevolgen zijner oprechte braafheid zijn. Voor zulk eenen zijn de verdrukkingen blijdfchap, dc boeien eer, de ftrafplaatzen onverfchriklijk , en het ruftig oog op God , den verdeediger der onfchuld en den bclooner van die hem zoeken, doet den wreedften marteldood, m t pfalmen.de blijdfehap, tasten. Maar indien dat  < 76 >' dat nu het geheele geval van jesus was, in. dien Hij eeven weinig als Borge voor de fchul'd van anderen leedt als om eigene overtredingen van waar dan die bittere ziels-angst in G°ct hl femane ? Van waar die fmcrtelijke Gods - verlaatingen op Golgotha? 3. Chriftenen ! die het Euangelie der zaligheid gelooft , die achting hebt voor het woord uwes ftervenden Verlosfers! vraagt let Hem zeiven , daar hij , in den laatilen nacht zijnes heilvollen leevens, zijn Avondmaal in. ftelt, en- het Sacrament van zijn lichaam en bloed verordent tot zijne gedachtenis. Dit is mijn lichaam, dat voor u gebrooken wordt. Dit és mijn bloed, het bloed des N. T. dat voor u en voor veelen vergooten wordt, tot vergeeving der zonden. Hier klaart al het donkere op , en de Euangelie - waarheid gloort met onverdoofde ftraaien. christus heeft eens voor de zonden geleden , Hij, rechtvaardig, voor de onrechtvaardi! gen, op dat Hij ons tot God zou brengen; want met ééne offerhande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt de geenen, die geheiligd worden. En het blijft de zalige troost en geloofs-roem van eiken Chriften : „ Indien wij gezondigd hebben , wij „ hebben eenen Voorfpraak bij den Vader, ,,'jesus christus, den Rechtvaardigen, en „ Hij is een verzoening voor onze zonden , (a) „ alzo Hij met zijn eigen bloed in het heiligdom „ inCa) Het is onmooglijk alles volleedis in ééne Leerreden te behandelen ; zoo veel echter was tot de voltooijing van het plan deezer Redevoering noodig. Denkelijk zal 'er in het vervolg wel eens geleegenheid zijn, om over het ftuk der Verzoening opzetlijker te fpreeken. Men vergelijke thands  < 77 y „ ingegaan is, eene eeuwige verlosjing te ■ weeg ,, gebragt hebbende." j. De derde bijzonderheid, waar in jesus, in weerwil van al den tegenfpraak, dien hij van zondaaren verdraagen heeft en nog verdraagt, groot is en blijft in de erkentenis en het geloof der echte Cbriftenen , is deeze , dat God Hem gemaakt heeft tot een Heer en tot een Chrijlus. a Deeze uitdrukking, welke ik uit de Leerrede van petrus, op het Pinxterfeest, ontleend heb (Hand. 3: 36) behoort, — ik beken het, — tot den ftaat zijner vernedering niet ; eevenwel is het niet minder waar, dat Hij , in het diepfte van dezelve , de belofte dier heerlijkheid indachtig , zich reeds van dezelve zoo verzeekerd hieldt , als of Hij dezelve reeds daadelijk ontfangen hadt. Herinnert U, hoe gij Hem zaagt in den Hof, omringd van zijne vijanden, toen Hij, op het oogenblik der onberaadene teweerftelling van petrus , in de tegenwoordigheid van de Leden des Raads , en van hunne dienaaren , met zoo veel waardigheid en bedaardheid zeidc : „ Meent gij dat ik nu, al omringt mij niets dan 3, akeligheid , mijnen Vader , wien ik niet ontzie „ in aller tegenwoordigheid dus te noemen , niet „ kan bidden , en , zo het nu mijne uure niet „ was , en mijn lust om zijn werk te volbren., gen, Hij zou mij, zijnen Zoon, den Vorst „ van het heir des Hemels , en het beftemde Hoofd van alle creaturen , meer dan twaalf „ Ie- het geene ik daar over fchreef in mijne Brieven over meijer,, pag. 316—326, en bijzonder wat ik over de Oudheid van dir Euangeliseh Leeriluk, uit de Schriften der Kerkvaderen, tegen priestlet, die het onder de verfrafteritigen van bet Skrijlendotu telt, heb aangetekend ia de Noot op pag. 321.  rC 7* > „ legioenen Engelen bijzetten?" Pas weinige uuren kater, in de zaal des Hoogenpriefters, gevoelt Hij die hooge beftemming zoo leevendig, dat Hij de hardnekkige Jooden met zijne fpoedjge wraak bedreigt: „ Van nu aan zult gij zitn°den Zoon „ dei menfehen , den messias, onder dien naam ,, bij DANiëL voorfpeld , zittende aan de rechtehand der kracht Gods, verhoogd tot de hoogfte „ eer en gezag over heel de fchepping , en koo„ mende op de wolken des hemels , als den Rechter „ van menfehen en van natiën , en den Over„ winnaar van alle ziine tegenftanders." Op Calvarien zelfs , onder den algemeenen fpot en fchimp der boozen , iri het midden van de krimpende pijnen van de kruisftraf, vergeet Hij niet verordend te zijn tot Vorst en Zaligmaaker, en belooft de zaligheid nog dien zelfden dag aan een armen zondaar , die , zonder eigen dengd of waarde , befpat met het bloed van zijnen eevenmensch , als een geloovend boeteling , Hem fmeekt : „ Heere ! gedenk mijner , als Gij in uw „ Koningrijk zult gekoomen zijn!" Zoo hadt Hij, niet lang te vooren , aan zijne Difcipelen voorfpeld : „ Voorwaar ! Ik zeg U, die mij gevolgd „ zijt, — in de wedergeboorte , (dat is , in de „ verandering der huishouding, welke aanftaande „ is) wanneer de Zoon des menfehen zal gezeten „ zijn op den throon zijner heerlijkheid , zult „ ook gijlieden zitten öp twaalf throonen, „ oordeelende de twaalf geflachten Israëls" (matt. 19: 26.) /3. Dan , welke enkele trekken van volzeekere _ verwagting der voorgeftelde vreugde wij ook m den ftaat zijner vernedering aantreffen , door welke Hij het kruis verdroeg en de fchande verachte ; in den eigenlij kften zin zien wij, niet dan  < «3 > looren en gefchoncïen Gods-beeld, maakt dik Wils voor eenige oogenblikken voorneemens ten goede, maar die als de morgendaauw verdwijnen; nu of dan zelfs ichijnt het meer ernftig , maar > daar de hoogmoedige mensch niet bezeft of erkent, dat, om deugdzaame en heilige menfehen te worden , het arme zondaars-geloof eerst het hart moet reinigen, wil hij verkeerdelijk met zelfsverbetering beginnen, en werkt in eigen kracht; doch , helaas ! het doodige hart is traag in het b'eriaarfligen , en treedt te rug bij de moeilijkheden der zinsbeftrijding, het afgekeerde hart, gewoon om kwaad te doen , leert het goed doen niet , en de kracht , zoo wel als de lust, ontbreekt aan het zondig onvermoogen, terwijl de zinnelijkheid geduurig aftrekt door begeerlijkheid , en de mensch , die niet God maar zich zeiven in alles bedoelt, een flaaf blijft van de zonde, en , of voor alles eindelijk ongevoelig wordt, of hoogmoedig fteunt op eenige pligten, die den waaren grond, regel en doelwit iniètkit. Geliefden ! dat ongelukkig tafrccl fchildert niet deezen of geenen , maar zoo ben ik , zoo zijü Gijlieden , zoo zijn alle de kinderen van Adam van nature ; deeze is de teekening , die ons de Bijbel van het menschdom geeft , en die , wel door den hoogmoed wederfprooken , maar door de ondervinding en zelfskennis al te zeer bewaarheid wordt. Maar nu , wat moest van zulk een rampzalig, en toch hoogmoedig , menschdom worden ? Eigen wijsheid en kracht bezwijkt. Geen eindig fchepzel in de gantfche weereld kan , voor oneindige fchuld , aan een oneindig Wezen , een losprijs geeven van oneindige waardij. Moet óaa Adams kroost, gelijk de Duivelen, onherftelbaar F z ver«  '< «7 > ftervende Chriften zijnen jesus groot. In die, voor de g^aag lecvendc fterfjijkheid ontzaglijke , oogenblikken , wanneer de vriend der weereld troofteloos is en de booswigt tziddert, wanneer de ingebeelde wijsgeer de gronden nog opzoekt voor zijne ongeloovige twijfeling, en de denkbeelden van doemfchuld, eeuwigheid en geloof in cbrtstus, met wreevel , van zich verwijdert, om niet befchaamd te worden in de fchijnbaare gerustheid zijner ongegronde verwagting ; — In die oogenblikken , met het oog op zijnen jesus, die dood geweest is en nu leeft, herinnert zich de Chriften zijné verdoemelijkheid nut ootmoed en zijne verlosfing met aanbidding ; den weg van God "bepeinzende i, die met hem is gehouden van Gilgal af tot Sittim toe, ziet hij het Vaderland, door hem gezogt , met heet verlangen , als nabij , en de poorten van het hemelsch Zion open. Bewust van zijne nietige onwaardigheid fchrijft hij genade op de kroon der rechtvaardigheid, die hem wordt toegereikt ; maar eeven zeeker van de grootheid zijnes Middelaars , ziet hij den prikkel des doods gebrooken , de overwinning deihel vernield , het graf veranderd in een rustbedde der hoope , en zich de zaligheid verzeekerd dooiden H. Geest, die hem het onderpand is van zijne erfenis tot de verkreegene vërlösfing. Ziet , Aandachtigen ! zoo was , zoo is, en zoo zal door de geheele toekoomftighéid der huishouding van het N. T. jesus zijn voor allen, die Hem kennen, en op zijnen Naam betrouwen; — en , indien gij nu bezef van waare Grootheid hebt , — niet de Grootheid der weereld , die een grouwel bij God is , — maar Grootheid in het rijk van waarheid , deugd, en gelukzaligheid ; oordeelt dan zeive, wat wij uncwoorden moeten, F 4 wan-  < 88 > wanneer ons het Ongeloof vraagt: „ Wat wordt „ er in het vervolg van jesus en zijn zaak op „ de. weereld?" — Niet anders dan dit: „ ln „ ipijt van zonde en hel, Deeze zal groot zijnl „ -iet ! zulk een is onze Lieffte ; ziet ! zulk „ een is onze Vriend , gij dochters van Teruia„ lem ! — J 0. Maar 'er is nog eene tweede bijzonderheid, waar m het niet minder waar zal zijn voor de volgende tijden, — meer waar zal zijn, dan het tot nog toe geweest is, — Deeze zal greot zijn, m de algemeene uitbreiding van zijn Koningrijk, en van zijnen Godsdienst, over de geheele weereld. — Of de tegenwoordige Staatkundige veranderingen cn omwentelingen iH Europa, en de toeneemende onverfchilligheid omtrent Godsdienltige lcerfteizels onder veele Gezindheden , daar toe , m de hand der Voorzienigheid , moeten mede werken , of ten minften den weg baanen , duri- ik met beflisfen ; ook ben ik niet zeeker genoeg over de bepaalde bedoeling van veele Apocalyptifche profecijen , om daar uit iets ftelJigs te beweeren. Het koomt ons niet toe de meer nmi] S\".ftl£e S^eegenheid der tijden te bepaalen, welke de Vader in zijne eigene magt gefield heeft. (Hand. i: 7.) — Misfchien werken daar toe, in het vervolg mede , (onder den zegen van dien Ijocl , die zelve getuigenis geeven moet aan het woord zijner genade) de poogingen der Euange. Jiicne Verbroedering in Engeland tusfehen Proteltrantrchc Leeraars van verfchillende begrippen (met over de grondwaarheden van het Chriftendom , maar alleen over den form van den uiterJijken dienst en andere dingen van weinig aanbelang ; onlangs aangegaan , om , od het voetspoor der Moravifche Broederen , het zuiver cn 3.1-  '< 9° > ierg verjlonden wordt het bewindzei des aangezichts, waar mede alle volkeren bewonden zijn , en het d>kzelf waar mede alle natiën bedekt zijn. (jes. 25: 7.) Dan zal het dorre land tot Jlaande water worden cn het dorftig land tot fpringaders der wateren , in de wooningen der draaken , daar zij geleegén hebhn , zal gras met riet en biezen zijn. (C. 3<: 7.) De arbeid der Egyptenaaren , de handel de Aiooren en Sabeen zal worden aangevoerd; de Eilanden zullen hoor en , de Volkeren van verre Iuifter en de Heidenen tot het licht ingaan en Koningen tot den glans; dan wordt de meenigte der Zee toegekeerd , en het heir der Heidenen koomt , de keemelen van Midian en Epha , de fciiapen van Kedar tn de rammen van Nebajoth. (C. 45: 14, 49; 1, 60: 3 , 5 , 6.) Inzonderheid gelde hier de Prophctie van DANiëL, (Cap. 7: 13.9 ,, Voorder zag ik in de nacht. gezichten , en ziet ! daar kwam een met de „ wolken des hemels, als eenes menfehen Zoon, en Hij kwam tot den Ouden van dagen , en * „ zij deeden Hem voor denzelven nadoen. En „ Hem werdt gegeeven heerfchappij, en eer, en ,, het koningrijk ; dat Hem alle volkeren , „ natiën en tongen eeren zouden : zijne heer„ fchappij is eene eeuwige heerfchappij , die niet vergaan zal , en zijn Koningrijk zal niet ver„ dorven worden. — Jesus zelve , na zijne overwinning op den dood , zich beroepende op alle magt in hemel en op aarde, door geene grenzen ergens beperkt , beveelt , zijn Euangelium te prediken aan alle creaturen. — Paulus doet ons hoopen , dat de verharding , die over Israël gekoomen is , en nog he ien voortduurt , zoo lang blijven zal, tot dat de volheid der Heidenen zal zijn ingegaan , en dan uitloopen in de zaligheid m benoudenis van gantsch Israël. (Rom.  r< 99 y luk zoo wel als van eeuwigen welvaart, geleegen is in het beleeven van het Euangelie , en in de vereering van Gods ééngebooren Zoon, wieri Hij gefteld heeft ten Allerhoogften over de Koningen der aarde. Ondertusfchen moet gij wel opmerken , Toe. hoorers ! dat wanneer jesus die belofte aan zijne Kerk deedt, zulks gezien heeft op de alge. meene Kerk , de geheele Chrijlenheid op den gantfchen aardbodem verfpreid , die Hem , hunnen en onzen Heer , in alle plaatzen bidden 5 maar dat geene zulke beloften gedaan zijn aan bijzondere Gemeenten van één Land of Plaats. Ieder bijzonder Chriften , al was 'er maar één in een Land of zelfs in eene woeftenij, zal aan zijnen Zaligmaaker, in leeven en in dood, eenen getrouwen Heiland vinden , en geen list of geweld zal op de weereld doen ophouden eene meenigte van geroepene geloovigen, wier zinfpreuk is: „ wij zijn christi en christus is gods." Maar bijzondere Gemeentens , die het Euangelie veronachtzaamd , bedorven of verlaaten hebben , kunnen door christus verlaaten, de kandelaar van zijne plaats geweerd , en zij , of aan de dwaalingen , of aan den euvelmoed der vijanden, of aan beide te gelijk , overgegeeven worden. Denkt aan de zeeven beroemde Afiatifche Gemeentens , nu zoo diep verzonken in het bijgeloof en de dwaaling , en gebukt onder den ijzeren fcepter der Mohamedanen. Leest de Apocalyptifche brieven , ziet daar in de oirzaaken van haare ftraf , en fpiegelt U aan haare zonden, op dat gij geen gemeenfchap krijgt aan haare plaagen. Nu dan, Geliefden! laat ik U hier omtrend, uit veele, flechts deeze twee lesfen geeven moogen. G 2 t. Leest  ï: Leest en hoort gij telkens de' beftrijding der waarheid door dwaalingen van allerlei aart en op allerlei wijzen ingekleed en fmaakclijk gemaakt aan menfehen , die geene recht geoeffende zinnen hebben in,het woord der gerechtigheid; — blijft gijlieden ftandvaftig in de waarheid. U tocgeevende aan de zucht om te fchitteren boven anderen , den Almagtigcn tot de volmaaktheid willende vinden , het oneindige met de eindigheid willende bevatten , en gaarne voor wat groots willende doorgaan in uwe gezclfchappen , zijt gij juist op den weg dor verleiding , om , ten kofte U ver zaligheid, den éénigen weg van behoudenis bezijden te flappen, om een weinig kitteling van uwen hoogmoed , en een handvol toejuiching door menfehen van denzelfden flempel. Houd dan het voorbeeld der gezonde woorden van onzen Heere jesus christus, en'laat U niet omvoeren ! door allerlei wind van leeringen. Daar toe, kent U zeiven in de kortzichtigheid van uw verftand , de zeedelijke bedorvenheid van uw hart , en de nietigheid uwer eigene vermogens ; die kennis zal U ootmoedig maaken , en God -geeft zijne genade aan de needrigen., Tracht U te overtuigen van de belangrijkheid des Euangcliums voor een arm zondaar, zoo als wij allen zijn, en van de Goddelijkheid.van deszelfs leeringen. OelFent U vlijtig , om vafie gronden te -hebben voor uwe belijdenis , op dat geen fchijnvernuft U ten dwaallicht zij, en hoe meer gij U toelegt, biddende en naarftig zijnde , op eene ■ gegronde Bijbelkennis en eene gezonde Redeneeren Uitlegkunde , hoe minder gij van den alzints reedelijken Euangelie-Godsdienst zult afgetrokken worden door leeringen , die haaren ftcun vinden in de eigenlievende verwaandheid , en haaren invloed  < 101 > vloed fchuldig zijn aan de ingebeelde geleerdheid of aan het ligtzinnige gedrag. Ontmoet gij ooit de menfehen , die zich Leeraars of Verbeeteraars van het Chriftendom noemen , en echter tegenfpreekers van jesus grootheid en vijanden Van zijn kruis zijn; befchaamt hen door wijze redenen en door een Euangelifchen wandel: bekreunt U aan hunne fchimpredenen en vijandfchap niet; aan de goedkeuring van God , de vastheid van livv hart, en de gegronheid uwer uitzichten voor de eeuwigheid , ligt U oneindig meer gelegen. Haat hunne perfoonen niet , maar beftrijd hunne valfche leer , biddende door den H. Geest, dat ' God ook hun geeve verlichte oogen in zijne kennis , en zijnen Zoon openbaare in hunne har-' ten , op dat zij, met p a u l u s , zeggen moogen, dankbaar aan vrije genade : „ Ik meende waar„ lijk, dat ik tegen den Naam van jesüs veele • 55 tegenftrijdige dingen moest doen , maar mij :„ ook is barmhartigheid gefchied , dewijl ik het „ gedaan heb in mijne onweetenheid , en nu , „ het zij verre van mij, dat ik ergens anders in ,, roemen zou dan in het kruis van christus, „ die mij heeft lief gehad, en zich zeiven voor „ mij heeft overgegeeven." 2. Meent eevenwel nooit, Geliefden! dat eene zuivere weetenfehap en belijdenis der Leere van christus alles is, wat van U gevorderd wordt. Men kan , met de ftipfte rechtzinnigheid , eeven :zeer een vijand van zijn kruis zijn , en de zondaar , die Hem , zijne aanbieding , en zijne gehoorzaamheid , blijft verfinaaden , is de waarachtige , en ongelukkige, vijand van zijne Groot-, heid. Dit zij tot uw hart gezegd , Mondbciijder en Schijn-Chriften ! Jaaren lang is U het Euangelie verkondigd , jaaren lang ü gepredikt , dat G 3 jesus  I02 > jesus in de weereld is gekoomen , om zondaaren zalig te maaken , en om zich een eigen volk te reinigen , dat ijverig is in goede werken , en dat deeze genade ook U, arme en doemfchukhge zondaaren ! nabij gebragt wordt door het Euangelie. Gij belijdt die dingen als waarheid , en, dewijl God zich aan niemand onbetuigd laat, en uw hart, van zijnentwegen, dikwils tot U fprak, geheugen U zeeker nog wel de tijden en de Honden , dat gij, getroffen door de kracht dier waarheid , uw ongeluk gezien hebt, de noodzaakelijkheid van eenen Zaligmaaker voor U erkend , en vlugtige voorneemens opgevat , om den dienst der weereld te verlaaten , en dien van jEsuste verkiezen , vlugtige wenfchen gevormd : „ Mijne „ ziele fterve den dood der oprechten!" Arm zondaar ! wat hebt gij nu gedaan ? Gij hebt die item van God in U gefmoord , gij hebt de beginzelen der opwekking , en het goede zaad des woords in U , verflikt; uit liefde tot de zonde, tot verwilderende uitfpanningen en verftrooijingen , of misfchien enkel uit vreeze voor een weinig fchimps, en uit kleinmoedigheid onder den grimlach der ligtzinnigheid, hebt gij uwe indrukken verzondigd , en zijt zoo fiecht gebleeven als gij waart, of misfchien nog erger geworden. — Mag ik nu wel uw Vriend blijven , U de waarheid zeggende ? — Antwoord dan eens voor Cod : Gelooft gij nog , dat jesus groot is ? belijdt gij nog , dat in zijnen naam gepredikt wordt zoo wel bekeering als vergeeving der zonden? Kent gij het verband tusfchen de leeringen van het Euangelie niet ? Alles is vrije genade, maar de genade eischt dankbaarheid; de verzoening onzer zonden is in het bloed van jesus, maar zijne liefde dringt, om, gelijk Hij opgewekt is tot  < 109 veel eer , om van Hem af te blijven, in uwen onrust te volharden , en Hem dat vertrouwen, welk Hij U in zijn Euangelie vraagt , te weigeren. Dat ongelukkig woord, dat alleen een Duivel of een verdoemde in de Hel zeggen kan, „ Voor mij is het buiten boope. Voor mij is 'er „ geene zaligheid. Ik heb geen deel aan de beloften van het Euangelie , en jesus is „ voor mij niet." Dat ongelukkig woord heeft duizenden menfehen, die God riep , van Hem afgehouden , en in een afgrond van vertwijfeling verdjrven , fchoon niets hen uitfloot, dan alleen hunne eigene ongeloovigheid aan dat gebod Gods : „ gelooft in den Heere jesus „ christus en gij zult zalig worden." Neemt dit , bemoedigd , ter harte , gij gefchudde, door onweder voortgedreevene , ongetroofte ! Zoekt niet in te dringen in het geen van uwe beftemming niet is; Gods bcfluit is ondoordringbaar, cn gij hebt U daar over niet te bekommeren, als Hij U door zijn Euangelie roept. Immers handelt gij zoo onzinnig niet in het bevoorderen van uwe perfoneele cn huisfekjke belangen in de weereld, fchoon ook daar in niets gebeurt dan naar. den bepaalden raad en voorkennis van God. God roept U , ziet daar zijn bevel, en, zo gij , indringende in het geen gij niet gezien hebt en opgeblaazen door het verftand uwes vleefches , weigert te koomen , zult gij gewis verlooren gaan , niet om het bcfluit der verwerping, maar om dat gij vrijwillig U hebt afgekeerd van Hem , die U riep, en niet geloofd hebt in den naam des Zoons Gods. Maar, behaagt U zijn raad , en neemt gij de genade ootmoedig aan , die U in het Euangelie, van Gods wege, gefenonken wordt, dan zult gij niet alleen  < 112 > een dankbaar gevoel, zijner liefde alles aan het hart doen ontzinken , wat nietig en verganglijk is. Opgevoerd, in de befpiegelingen des Ver. Hands en de uitgangen des harten , boven het Itoflijke , het zichtbaare , het fchepzcl en de begeerlijkheden , past het U andere bedoelingen, en andere werkzaamheden , te hebben dan de lieden deezer Eeuwe. Wilt gij een eer van christus zijn , dan moet gij geen betere Eer, dan de goedkeuring uwes Verlosfers ; geen hoo'geren adel , dan de. geboorte uit God ; geen grooteren rijkdom dan het beftendig Wcezen ; geen ftreelendcr genoegen dan Gods' wil , uwe heiligmaaking ; en geen liever Vaderland dan den Hemel, hebben. Gezet op Gods verborgen omgang ; belust op zijne vriendfehap ; te vreden raet zijn beftuur, moet de liefde Gods in uw hart zijn uitgeftort : zoo gehoorzaam , zoo lèruftend , "zoo vertrouwende , zoo naauw gezet als jesus was; zoo heilig, zoo alle gerechtigheid vervullende ; zoo mcnschvriendelijk , weldaadig , ootmoedig , oprecht; gemeenzaam ; zoo nuttig aan de Maatfchappij , zoo pligtmaatig jegens meerderen , zoo onbefprooken jegens uws gelijken , zoo ncedcrig jegens uwe minderen; zoo' geduldig jegens zwakken, zoo verftandig jegens ellendigen , zoo gevreesd voor boozen en 'geveinsden ; zoo leerzaam voor onweetenden, zoo te recht brengend voor afgedwaalden , zoo bemoedigend voor bedrukten, zoo meêlijdig voor treurigen, zoo veréénigd met Godvruchtigen; zoo getrouw aan vrienden , zoo dankbaar aan weldocnders, zoo lijdzaam onder verdrukkers, zoo hartelijk vergeevend aan vijanden en beleedigers , als jesus. was; ziet, Chriftenen! deeze is uwe roeping, uwe verpligting, uwe dankbaar-  r< 113 y baarheid, uwe waarachtige grootheid, ó ! Welk een fchoone, — maar ook welk een moeilijke taak is het leeven en de beftemming van een Chriften ! en hoe zwak is onze moed, hoe teder onze krachten ! gelukkig dat wij eenen Heiland hebben , die in onze zwakheid zijne kracht volbrengen , en, als wij maar in Hem blijven, ook van zijnen kant Alles in ons zijn wil , en ons, bij het toebrengen van alle naaiftigbeid, in Hem wil doen waslën met eenen Godlijken wasdom! b. Maar , zijt gij ook waarlijk overtuigd van zijne grootheid als Gods Zoon en als Verlosfer, fchaamt U dan zijnes nimmer , en verlaat, verloochent Hem, om lief noch leed, bij eene laag op Hem vallende weereld. God lof! wij bekeven nog de tijden niet , en wij zullen , als het Hem behaagt, nooit dezelve beleeven, waar in wij , om de belijdenis van zijnen naam en de aankleeving aan het zuiver Euangelie, tot den bloede toe te ftrijden hebben ; maar onze kleinmoedigheid , onze zucht tot gemak, eer en genoegen, doet ons al ligt bezwijken , als de geenen , die in de weereld voor lieden van vernuft en fmaak doorgaan, ons, bij monde of gefchrifte , voor onverftandigen, voor dweepers, voor huichelaars , voor onverdraagzaamen ichelden, en ons naauwlijks als draaglijke leeden der Maatfchappij erkennen willen ; en hoe ligt ontveinzen veelen, ten minften plooien zich in de wijze van uitdrukking , of zwijgen , om dc fmaadredenen te ontgaan! — Gij niet alzoo, dankbaare Chriftenen , die in de waarheid wandelt ! indien U de weereld haat, weet, dat zij hem eerder dan U gehaat heeft, maar hebt H goe-  r< ir* y en het , in de Profecijen ten deelen ontdekt, plan der Godheid wordt door Weereld noch Hel verijdeld , tot dat de jongfte morgen op alle de, dan opgeklaarde, wegen der Voorzienigheid dit opfchrift zetten zal. „ Hij heeft alles wel ge„ daan , en alle de paden des Heeren zijn goe„ derticrenheid en waarheid voor de geenen , die „ zijn verbond bewaaren." Wat buigt gij U dan neder, 6 zielen! wat zijt gij onruftig? hoopt op God, want gij zult Hem nog looven , Hij is de menigvuldige verlosfing van uw aangezicht, en uw God. d. • Gebéurt het U inmiddels (want ook dit is in het vrije en wijze Gods-beftuur moogelijk) dat rampen en verdrietelijkheden alle de dagen uwes leevens dnuren, dar. uwe kaftijdingen, zoo nuttig voor het tegenlporrelend vleesch, alle morgen nieuw zijn , en zwaare zwarte neevels uw geheele leevenspad verdonkeren ; volgt de grootheid van uwen Verlosfer na , cn leert gehoorzaamheid uit uw lijden. Zoo waarlijk zult gij , met Hem lijdende, ook met Hem verheerlijkt worden, ö ! Welk een heerlijk verfchiët opent zich aan geene zijde van het graf! hoe vrolijk is het licht aan het einde dier fombere paden ! de eeuwigheid , zoo zalig na een rampvollen tijd van worfteling en jammer , zal van de grootheid der verlosfing door jesus bloed getuigen. Daar zal geene vervloeking meer tegen iemand zijn : het Lam , dat in het midden des throons is , zal ons weiden , cn ons een Leidsman zijn tot de leevende fontein der wateren ; God zal alle traanen van onze oogen afwis ichen ; wanneer alle de gezaligden , van alle landen en tijden, gelijkheid in vreugde en dank- ftof,    V O O R R E D É N. Toen ik, in liet Jaar 1793, uitgaf miine „ Godgeleerd-Hifto. „ rifche Verhandeling over de gevoelens , de gronden , het „ gewigtige voorde eeuwigheid en burgermaatfchappijen, den „ voortgang en den tegenfland der hedendaagfche zoogenaamde „ verlichting en godsdienstbeftrijding; zijnde eene voorberei„ dende Leerreden, behelzende de grondflagen ter uitvoering 3) van het Godvruchtig plan eeniger Leden van de Hervormde „ Gemeente te Rotterdam , om in zes Jaarlijkfche Kerkredenen , „ de Leerftellingen van het Proteftantsch zamenlïelzel te laaten „ verdeedigen tegen deszelfs hedendaagfche Beftrijderen." Toen heb ik van de inrichting en het oogmerk van die Godsdienuige Genootfchappelijke verbindenis., in het Voorbericht, genoegzaam gefprooken, en in de Verhandeling zelve, met de 1100dige uitvoerigheid, van den aart der Beftrijding, waar tegen mijne Vetdeediging bijzonder moest zijn ingericht, naar vcrmoogen gehandeld, en alles, wat ik zeide, uit de Schriften der vroegere en laatere, vooral der hedendaasfche Arrianen, Socinianen , Neologen en Uluminaten beweezen , waar door dat werk een genoegzaam geheel heeft uitgemaakt. Eevenwel was en bleef het, in zeekeren zin, niets meer dan een préparatoir, en (ais ik het zoo noemen ma>0 een handboek, het welk door mijne Toehoorers telkens nagezien en vergeleeken moest worden met de Leerredenen, die ik in het vervolg, naar dat plan, deed, en in welke het niet altoos doenlijk noch aangenaam was, eene ftroeve optelling te doen van de naamen , fchriften en ftellingen der Beftrijders, noch redelijk te vergen , dat het grooter deci der Gemeente die dingen in het geheugen hieldt, welker wectenfehap echter noodig was , ten betooge , dat de Tegenflanders niet boven dé maat belchuldigd wierden, en dat ik in deezen ftrijd niet was els de lucht flaande, noch op het onzeekere hopende. Van dien tijd af heb ik niet alleen uit mijne waardige Gemeente, maar ook van veele geleerde ', vei Handige èn godvruchtige Mannen uit andere Gemeentens, en zelfs uit Duhschland daar mijne voorbereidende Verhandeling, niet zonder goedketïring, geleezen was, waar van ik de bewijzen in handen heb allerlei aanzoek gehad, om ook mijne volgende Leerredenen ter Godsdienstverdeediging, immers eenfge daar van, uit te geeven , naar maate men , in weerwil van alle herhaalde en bondige wederlegging; dagelijks meer overftroomd wierót met tchnlten, die de oude dvvaaiingen, op naam van nieuwe wijsbeid, verfpretden, de ziel uit het Eünn'geli'e Wegheemen, bijval vinden in de trotsheid der verftanden en de ligrzinmgheid der harten , en meenig éénvouwig Chriften fliógeren in zijn geloof, door het ontroovsn van dea troost, dien de erkemenh * 3 der  VI VOORREDEN. der waarheid in het getuigenis Gods aangaande zijnen Zoon m leeven en tn ftcrven, aan een arm Zondaar geeft Zoo lang ik door de werkelijke vervulling van mijnen wettigen Luangehedienst in de Gemeente van Rotterdam onleedi* was, heb ik aan dat verzoek- niet kunnen voldoen. De tijd om Leerredenen voor de persfe gereed te maaken, ontbrak mi}: vooral daar•mijne rtandvaltige gewoonte, om op een fchew te prediken (welke ik ook in deeze Leerredenen behield) mii dirnug moeilijker maakte; ook waren 'er nog eenige andero redenen, die mij de voldoening aan deeze begeerte, ten muv llen v.,or eenigen tijd, op gronden, die mij wittig waren, deede-n uitftellen tot meer gefchikte geleegenheid. Dan, — de mnltandighedeu zijn merkelijk veranderd. Zederd ik, op den i8den Julij des voorigen Jaars, i„ de uitöeffenihir mijner Luangelie-bediening door eene politieke befchitóins! verhinderd was , „iet om dat ik den eetgewéigèrd bad, gelijk de onheohjke Ichnjver van het feheldend advertisfement onder den naam van vrijhart, uit Rotterdam, geplaatst in de Na. ttonfiale Bataafl,be Courant, N".4. A» i797. voorgeeft; Ca') rjiaar om dat ik bereid was, onderwerping aan de wette», )fii bitd van ged,ag, ftiizwijgev.beid van bijzonaere gevoelens en vtjandjebap tegen alle oproerigheid te belooven , doch alleen in termen, die (naar mijn inzien; geene dubbelzinnigheid toeJieten, geene politieke conteslie inllooten , en nimmer konden worden uitgelegd fïrijdig met de gedaane Publicaties van het tegenwoordige Belruur , gelijk uit mijne , onlangs uitgeeeeVenc deductie, raaket.de mijne politieke Remotie, aan den grooten Kerkenraad mijner Gemeente geprefenteerd, bij geheel de weereid kenlijk is: zederd dien tijd (zegge ik) buiten itaac om m mijne Gemeente bij monde het Luangelie van ie sus Christus te preediken , en dus ook , om te voldoen aan mijne verbintenis ter verdeediging van den Kuangelifchen Godsdienst ui opzethjke Leerredenen, hervatte men dat aanzoek; co Ik, die het recht der Gemeente op Mij en mijnen dienst, en uiijue betrekking op de Gemeente, blijf gevoelen en erkennen , oordeelde nu, da* ik volftrekt verpligr. was, om deezs begeerte iu te willigen. Nut- M Deeze onf-uure öeller, \s, naar verdiende, fchoon het om delomp- bcd met wuard.r uas, beantwoord door den, mij onbekenden, Schrijver van zeekere ffcchtire , getijteld Iets ovrr de Ratcrdamfike Predikante* v,/,/'.,/-^ T£i,l.\r°/k, cn j' scl>AST' *"£">' «*"■«» brief gitehmU vkij, akt Sec. Ik bedank , eens en vooral , mijne bekenJe en onbeJu n e Vrienden, die mijne eer tegen larteringei., die al'een in partijfebap frt-rond ii,n, verdedigen. Maar, warmser het lomp cn brutaal is verdient het waarlük ,ie moeite niét. Het maakt op h„.,vr en eerlijke lieden , van weike denkwijze ook, riet indruk, maar verontwaardiging, tnj.e iiechte , lompn eerfchenders zijn voor geene raifomcmentei, vatbaar Cod vergave het bun ! • 4  VOORREDEN. vn Nuttig te blijven, in mijnen kring, zoo veel \k Jrnnde, mede te werken aan cie waare verlichting, de Godsdiendige onderwijzing en Euangelifche vertroofting eener Gemeente, die mij, om veele en gewigtige redenen, zoo dierbaar is en altoos blijven zal, was ik fchuldig aan de bedendige broederliefde mijner Amptgenooten; de getrouwe vriendfchap van den gantfchen Kerkenraad; de werkdaadige geneegenheid van zoo veele Vrienden, die den tegenipoeri van fViij en mijn talrijk. Huisgezin verligten; de aankleeving van geheel de Gemeente, waar van de bereidwillige, en in zoo veele dille onoproerigheid gefchiede, teekening van acht duizend drie honderd acht en dertig Leden, om, zoo doenlijk, mij aan hun wedergegeeven te zien, een onwederfpreekelijk bewijs is, en onder welke zoo Veelen van allerlei rang en politiek verfchillende denkwijzen gevonden worden, dat ik tes,en de partijdige hefchuldigingen van anderen genoegzaame fatisfictie heb: en mijne eigene onverzetlijke lust, om beezig te zijn in het werk mijnes Heeren, daar bij koomende, verdweenen alle bedenkingen, en ik gaf mij gewillig aan de begeerte van de Gemeente over. Ontvang dan , geëerde Leezer! hier mede het begin van renen Letter-arbeid, welken ik, — zo God, in wiens hand mijne tijden zijn, mij gezondheid en leeven fpaart, — van rijd tot tijd, op de volgende wijze, hoop voort te zetten. Het Werk zal bertaan uit Leerredenen , gefchikt ter verdeediging van belangrijkde Buangelie-waarheden tegen de bedendaagfchi; fcèftrijding van dezelve, nu en dan afgewisfeld met VerhandeJingen, of door mi] zeiven opgefteld, of uit andere Taaien overgezet, die tot het zelfde einde gefchikt zijn. Dit zal ik bij kleine Stukjes doen, om dezelve ook voor min vermoogende onder mijne Gemeente verkrijgbaarer te maaken, welke dan, op zijn tijd, tot Boekdeelen zullen kunnen worden zaamgevoegd. hoe veel tijds 'er tusfchen het uitkoomen der Stukjes verloopen zal, en tot hoe veele Deelen het geheele Werk zal aangroeien , wil ik liefst vooraf met geene zeekerheid bepaalen: het een en ander zal veel afhangen van omdandigheden, die ik niet weer. te bereekenen , en van mijne gezondheid en lust, welke beiden dagelijks lijden door de ongelukkige omdandigheden , waarin ik mij,-ten aanzien van mijne Euaugelie bediening, bevinde , en door de aandoenlijke kwetzing des Vaderlijken gevoeis, die ik, zelfs onder het opdeden van dit eerde Stukje, heb geleden door het grievend verlies van dén mijner lieflte Huwlijkspanden, enz. Dit eerde Stukje behelst eene Leerreden over de grootheid van den Heere je sus, die de hoofd-inhoud van het gantfche Euangelie der zaligheid is. Ik hield dezelve op den iöden Maart van het voorige [aar, en heb die nu, op nieuw, uit de bewaarde 1'chets uitgewerkt, zeeker nog eens zoo uitvoerig, * 4 dan  srr VOORREDEN. tweede ftuk deezer eerde Leerreden over Luc. u ttu daar van de proeven vinden. - En hoe kunt Gij, een Leeraar des Chriilendoms , zoo onbedreeven in de uitlegkunde , of zoo ftout. onvoorzigcig in uwe magtfpreuken zijn, dat Gij Pag. 15. durft verzeekeren: „ Dat de ApoÜeJ zijne vermaa*» > om geene fcheuringen aan te richten , deedt aan „ Lieden, die niet elkander wilton over gefchilpunten, welke L w^f'-^ V'iJ Se^vigtig fcbeenenr Gij hebt zee^ratf^^)tgeleezen pag rS,'.i«j maar indien Gii, in plaats van Cgelijk Gij fchrijft) over pag. 25 geërgerd te z in met bedaardheid de geheele ?choonc Leerledengvan aijnen waarden Amptgenoot le sage ten broek, over de waare cn valfcbe verdraagzaamheid vooraf geleezen hadt, en daar r% t J 5 bedoelinS va" Apofie! geleerd , dan zoud SJ™fr CZe woordc,n> die zoo veel onöplettenheid op de reegels van gezonde Redeneer- en Uitlegkunde verraaden, niet gefchreeven hebben. - Eindelijk (want met alles in uw gelchnrt na te loopen, zou ik ongevoelig tegen U aan her fchrijven raaken , en ik wilde ü maar een enkel woord n het voorbijgaan toefpreeken) na eerst de Remonftranten tegen mi, onverdund, te hebben opgezet, zoekt gij ook de Roomscngezinden te verbitteren door uwe verdring van de Softe Vraag u.t den Heidelbergfchen Catechismus, en door den ouden lader, dat de Hervormden de Roomschgezinden voor Afgodendienaars houden: dat dit onder ons alterneert zoo mm waarachtig is, als onder u lieden, en dat de Catechismus dit niet leert , weet gij immers zelve wel , en, zo gij het niet weet, dan heeft Pbilaletèes u een weezentiijken dienst beweezen in zijn aatwoord. pag. 22-26. En, wat mi, bijzonder betreft, het is een nieuwe proef, dat gij mij geheel met kent en geheel onkundig zijt in mijne leeveusge.chiedems, anders zoud gij weeten, dat men, op de misduii ding van een zeeker Graffchrift, dat ik op een Roomfchert J aftor, die mijn vriend was, gemaakt had) door eenen Dorp. bmid, en op den aandrang van eenige anderen, die ik liefst met noem, om dat alles lang vergeeven is, mij als veel te gunftig over de' Roomfchen denkende, en als al te verdraa* • zaam zijn.de veele moeite, reeds voor eenige jaaren, heëli veroirzaakt, hoewel ik in het einde (gelijk de gerechtigheid altoos vroeg of laat doet) over allen Nijd en aanflag tri rffeerde. Gij bedriegt u derhalven zeer ten mijnen opzigte, Mijn heer ! en ik heb wel duizend maal meer achting voor eenen braaven Roomschgezinden, hoe veel bijwerk en bijgeloof ik anders in hunne leer en kerkzeeden erken) dan voor een Neoloog die zich een verlicht en vrij Chriften noemt, en een vijand is van de grootheid en zoendood van mijnen Godlijken Verlo.fcr: en, waar, en bij wien, ik dwalingen vindc.  VOORREDEN. xrrr vmde, befbijde tfc die vrijmoedig, gelijk een Leeraar desEuangeliums becaamt, en toon de nadeelige gevolgen; maar fcheldnaamen te gebruiken, vervolgzfek te zijn, bijzondere perfoonen haatehjk te maaken onder den naam van ijver voor de waarheid of de deugd, niet genegen te zijn om mijnen dwaalenden medemensen te beminnen , te dienen , te heloeu in weerwil van mijnen afkeer tegen zijne dwaalingen; dat alles heb ik altoos verfoeid: ik heb ciiristus alzoo niet geleerd en het ftaat aan eiken Roomfchen, Remonftrant, Neoloog" cn aan U ze/ven, Mijnheer! om daar van de proef te nemen' Foei! dan nog eens, — Mijn heer bruining! — Ik zeg het U met een bewoogen hart over U zeiven en over uwe ongelijkvormigheid aan den Heere je sus Christus — Schaam U over het fchandelijk vers , waar mede Gij uwe Lrochure fluit. Gij moest uit u zeiven zoo wijs geweest zijn en anders hebt gij het in den tweeden druk der zoo zeer »e' zogte Leerreden van mijnen Collega kunnen zien, dat ik°in mijn vers, waar op het uwe quafi een keerdicht zijn moet, met de Remonftranten, niet alle de Brieffchrijvers uwer broederlchap, maar de eerfte liilige aanvoerers, de hoofd-Neologen alleen , bedoeld heb , die, door het lafteren der waarheid, door onbepaalde gezegdens en door het zoetfte gevlei ons ten afval van het zuiver Euangelie en van het betrouwen op jesus dood ea opftanding lokken, en door een geheel ander onderwijs , dan de Apoftelen gaven, Naturalisterij en Chnflendom onder één mengen, en dus half rfsdodiscb fpreeken leeren. En dunkt het U zoo vreemd , dat een eerlijk Leeraar des Euangeliums, die geen zaligheid buiten het geloof in jesus oneindige verdienden heeft, weet, of leert regen zulke poogingen ijvert? Wat zoud Gij dan wel tegen paulus gefchreeven hebben, wanneer die aan de Galatiers en Philippiers zeide: „ Och of zij ook afgefneden wierden. die „ U onruflïg maaken! ziet op de Honden, ziet op de kwaade » Arbeiders, ziet op de vermijding. En, al waare het dat „ Wij zelve, of een Enge! uit den hemel U een ander Euan„ gehe verkondigden, dan het geene U verkondigd is, di<» zij vervloekt"! Of tegen eenen joünnes, die verzeekert" „ Deeze is de Antichrist, die den Vader en den Zoon loo„ chent." De uitdrukkingen van mijnen ijver zijn tegen "de gronddwaalingen en derzelver liftige invoerers in het algemeen maar de Uwe zijn fcheldwoorden, dieperfoneelzijn , ..dweep. „ ziekte, onver ft and, valfche Profeet, ondankbaar e 'nijd voor „ vt la-atsne Reden , de eenige grond van beftendige vertroosting, en het eenig hulpmiddel tot waare deugd voor zinnelijke en onmagtige zondaaren is. Noodzaakeüjke en nuttige prediking! de veilige weg om tot God , het hoogfte goed voor redelijke wezens , weêrtekeeren voor den dwaazen Adamiet , die zijnen God verliet om zich zclfsgeluk te zoeken in de eigenheid, cn die het daar in , zelfs voor geen oogenbiilc, veel minder voor de eeuwigheid, vinden kan: éénige weg, om waarlijk aan onze beftemming te leeren' beantwoorden, en dat hooge toppunt van menfchelijke waarde en mcnfchelijk geluk te bereiken , waar toe de barmhartige Vader van onzen Heere jesus christus onze, in de zonde verlaagde, natuur, door vrije en almagtige genade, brengen en verheffen wil : zalig middel om te fterven aan onze zoo fchadelijke hoogmoed, zinnelijkheid en wuftheid , en te leeren lecven door het vertrooftend , hart-reinigend en hemels-gezind geloof des Zoons Gods , die ons heeft lief gehad en zich zeiven voor ons heeft overgegeeven, waar door de dankbaare liefde en kinderlijke eerbied jegens God; waar door onze eigene zedelijke opvoeding en ziels-volmaaking ; en waar door tevens de waare , zuivere en proefhoudende menlchenliefde , gebooren , gekweekt, verfterkt, veredeld en vereeuwigd wordt : proefhoudend middel van vertroofting tegen de onrust des harten , de befchuldiging der confeientie , de kracht der verdorvenheid , de donkerheid der vooruitzichten en de vreeze dss doods , middelende de geloofs- verééniging met eenen Godlijken, vleeschgeworden Borg, die, naar het voorneemen Gods, voor ons den dood gefmaakt, den geweldhebber van den dood te niet gedaan, en lee-  < 3 y loeven en onverderflijkheid aan het licht gebragt heeft door het Euangelie. Verhecvene en aangenaame prediking ! der Engelen onderzoek ; der zaligen dankftof; der geloovigen roem ; der zondaaren hoop ; der duivelen neerlaag. Onnafpeurlijke diepten der Godlijke wijsheid ; betooning van zijne rechtvaardigheid ; proef zijner aimagt; betoog zijner genade en ontfermingslust. Ontichroeving onzer harten; ontlasting van bezwaar ; bemoediging in zwakheid ; toevlucht in den nood ; troost in de aanvechting ; opbeuring in de verdrietelijkheid; plegtanker in den ftorm ; vertrouwen in den dood. Nog meer: jesus te verkondigen zegt > het rijk der leugenen en der ondeugd te beftormen , de weereld door het geloof te overwinnen , den geest te vervullen met kundigheden van eene Godlijke ontdekking en van een onberekenbaar nut ; het hart te ontgloeien in de hefde Gods en van een Heiland , die ons arme zondaaren zoo uitneemend heefc lief gehad ; aan onze hartstochten de zuiverfte richting en het waardigst voorwerp te wijzen, den krachtig werkenden cn leevendigen aandrang te geeven tot alle mcnfchclijke , huishoudelijke , burgerlijke , zeedelijke , Godsdienltige en vooral Chriftelijke deugden , uit het waare bcginzel, naar den volmaaktften regel, op de heiligfte wijze , met de zuiverfte bedoeling en tot het heerlijkst einde. ö Mijne Hoorcrs ! welk eene eer voor den ïlcrveling, den naam van jesus aan zijne broederen te verkondigen , en door de prediking van eenen plaats - beklecdenden , God - menfchelijken , diep - vernederden , hoogst - verheerlijkten , algenoegzaamen , bereidwilligen , zijnen Geest Uitgietende!) en getrouwen Zaligmaker, dat te doen, A % wat  < 9 y -aam Gods ahnagt teekent, en wiens Iuifter zoo j-root is , dat niet alleen alle Godgeleerden hem voor den voortreflijkft-n van alle hemelfche Afgezanten, maar zommigen voor den heiligen geest zei ven gehouden hebben, — g Bepaalen wij ons bij de eérfle characïerfchets , zoo ais die een zamenvattend voorftel is ook van dat geene , dat in de volgende trekken gebijzonderd wordt. — „ De grootheid van den „Heere jesus, voorfpeld en gepredikt door '5 een Engel ; betoogd in de bijzonderheden; 5, beweezen uit de gefchiedenis ; kenbaar uit de ^, leer van het Euangelie ; verdeedigd tegen de 3, waanwijsheid der fchijn- verlichting ; en, voor „ ons , vol leering en troost" is de korte inhoud der dingen, waar over ik nu met u handelen wil. Eénvouwige , maar heerlijke bepeinzingen ! die, vatbaar voor allen , zonder den toeftel van oraflachtige geleerdheid of diepzinnige betoogen, het pit en de kern zijn van het Nieuwe Teftament in jesus bloed, en mij (nu vooral) niets onder u zullen doen weeten of prediken, dan jesus christus en dien gekruist. Orde's - hal ven zal ik ti U de waarheid deezer uitfpraak met zulke leevendige verwen poogen te fchilderen , als mij doenlijk is. II. Onderzoeken , of dan niet het zoogenaamd verlicht Chriftendom onzer dagen deeze hemelfche verklaaring wederfpreekt, en , daar tegen invliegende , tot fmaad des Heilands, zegt : Deeze zal klein zijn. III. Toonen , dat , in weerwil van deezen vinnigen aanval, jesus bij ons, billijk, groot blijft, zoo lang wij het wel geveftigd Euangelium gelooven. IV.  < ir > IV. Vooruitziende in het tockoomendc, door alle de zwarte wolken van dwaal-gevoelens heenen , u beveftigén , wat wij nog te wagten hebben : Deeze zal groot zijn! En eindelijk , met nuttige lésfèn voor ons zeiven deeze EuangehTcbie Redevoering befluiten. „ Heere jesus christus ! groote God en „ Zaligmaker ! red beide den vernufteling en den ,, weereldvriend uit de magt der duifternis , van „ welke zij gevangen worden gehouden door het ,, bedrog der hoogmoed of der zonde , die hen ,, zoo betoovert, dat zij de fchaduw voor het „ weezen houden. Geef, dat zij , die het oot,, moedig geloof in uwen naam voor dwaasheid, „ en de bekeerende hartsverandering voor dwee„ perij achten , door de kracht der waarheid „ overtuigd en in de waarheid geheiligd worden. „ Openbaar in ons, hoe langer hoe meer , uwe „ grootheid en het zalige uwer eeuwigduurende, „ onverganglijke , hemelfche goederen , welke gij „ aan allen fchenkt, die U liefhebben , cn als „ hun hoogfte goed verkiezen. Vermeerder in j, uwe , door uw bloed gerantzoeneerde , geloo„ vigen , alle dagen uwen heiligenden Geest, „ dankbaare liefde, lijdzaame hoop, en ongefchud „ vertrouwen. Sterk hunne vooruitzichten op 5, die gelukkige tijden , dat alle volkeren zullen „ ingaan tot uw licht, en de aarde zijn zal onzes „ Gods en zijnes Gezalfden. En geef uwen „ Knecht, geef alle uwe Dienaaren , het woord „ met vrijmoedigheid en met vrucht te predi- ken! — Amen i" Schil.  ia I. Schilderen wij de verheevenheid en waarheid deezer hemelfche voorfpellirig : deeze zal groot zijn! — Maar, met welke penfeelen! en met welk coloriet! — hier ichakcert zich een ontrefbaar blaauw van Godlijke geboorte en hemelfche zending, — een kostbaar goud van zalige, geeftesvolle , maatelooze gaaven, — een fmetteloos wit van hagelblanke onfchuld en heiligheid, ■— een gloeiend rood van borgtochtelijk lijden, en een heerlijk purper van oirfpronglijk Godlijke en verworven Middelaars - glorie. — ö! Had ik bij deeze verborgenheid der godzaligheid , die ongetwijfeld is en groot, uw fcherpziend oog, Cherubijnen der heerlijkheid ! die op deeze bondkist, op dit verzoendekzel, nieuwsgierig ftaart, — uw taal, Choraalen van Efrata! -— uw gloed en eerbied , loovende Serafs! ■— maar boven alles uwen invloed, Pinxtergeest van jesus! door wien ongeleerde Visfers en Tollenaars de grootmagtiglieden van God verkondigd hebben. — Bepaalen wij ons bij de volgende bijzonderheden. H. Deeze zal groot zijn. — Zoo beloofde hem de geheele voorige Huishouding , zoo wagte hem het reikhalzend geloof der vroome Vaderen , die de belofte van verre gezien en omhelsd hebben. •— Reeds in het Paradijs fpelde God zijne grootheid , als die niet alleen , niet zoo zeer , door lesfen van verlichting en deugd , de menfehen leeren zou , hoe en waar door de adderfteek der oude flang te ontwijken was ; maar die zelve, om hen daadelijk te verlosfen, het Vrouwenzaad bij uitneemenheid zou weezen, zelve, als hunne Borg, den vijandelijken aanval der Helllang lijden, en, door hiel - vermorzeling , in het ftof eenes be-  '< 13 > betalenden zoendoods nederftorten , en tcevens, door het vermogen zijner airaagt , door zijnen dood dezelve verwinnen, in dat nederftorten den flangenkop verbrijzelen , en daar door voor eeuwig het vergiftigend en befchadigend vermogen dier vijandfchap voor alle de zijne vernietigen. — Gedachtig aan die voorfpelling hoopte' de veege jacob op Jehovah's zaligheid, en zijn nakroost , ten volk van Gods eigendom gekoozen, ontving dagelijks meer inzien in de bijzonderheden dier verlosfing, waar levi's outerdienst vcelverwig fchilderde , en, waar bij de prediking van buitengewoone Zienders , deeze jesus de geest der Profecijen was. Hier beloofde Gods -on. faalbaare trouw den Engel des verhonds, den Hei. ligen van Israël en het Licht der Heidenen ; — tegen het onverftand de Zon des heils ; tegen dc zon.ie den Regen der en ter gerechtigheid; tegen de doemfchuld een Priefter naar melchizedek's ordening; tegen de dwaalziekte een getrouwen Herder ; tegen de zwakheid een Koning der tere; in dat alles den Schoonften der menfehenkinderen, maar te gelijk den Jehovah onze gerechtigheid, Wonderlijk , Raad, fterke God, Vader der eeuwigheid, Vrede.vorst. Kan het moogeiijk zijn, Toehoc rers ! dat men, bij het leezen dier Orakelen, zich een Chriften noemt en leeren durft, dat geene der Propheeten ooit den Mesfias hebben verkondigt, of dat de doorluchtige Perfoon, zoo veele eeuwen lang , en onder zulke heerlijke tijtelen voorfpeld , niets meer dan een menfchelijk Volks.verlichter, niets meer dan een menfchelijk Wijsgeer, de confucius en socrates der Jooden, of — op zijn hoogst niets meer dan een Profeet, niets hooger dan een jesaïas of een paulus zou geweest zijn? — Beter onderwees ons  - '< Itf > God in zij'en Zoon op menfehen maaken wil; de bovennatuurlijke hulpmiddelen voor ons onvermoogen, zoo wel tot het aangrijpend en Gods genade erkennend geloof als tot de waare , dankbaare, hartreinigende en dagelijks aanwasfende d '.i ^d en heiligheid , zijn eenige der hoofdbijzonderheden , die, geleerd uit zijnen mond , erkend door zijnen meêgedeelden Geest , en gevoeld in haare zalige invloeden , ons doen erkennen: Meefier ! wij weeten, dat gij zijt een Leeraar van God gezonden , die ons den weg Gods in waarheid leert, en de Profeet , die in de weereld, koomen zoude. Voegt men daar bij een Zeedeleer , zoo zuiver, zoo algemeen, zoo uitgebreid tot de kleinfte omftandigheden , de innigtte roerzelen en neigingen cn de onmerkbaarfte bedoelingen ; die zoo zeer alle waan , trotsheid , roem en verdicnItelijkheid uitfluit, en bij de verfte voorderingen, door des te meerder ootmoed, alleen in God door jesus christus roemt en op ieder nieuw zegen blijk genade fchrijft: — een Plan, zoo uit* geftrekt, zoo omvattend, waar in op alle tijden, landen , geaartheden , regeeringsvormen en ftanden is gereekend , waar in de jongeling en de grijsaart, de geleerde en de idioot, de monarch en de daglooner, de rijke en de bedelaar, die van het huis des keizers en de flaaf, de man en de vrouw , de befchaafde Europeer , de woefte Ai abier, de wreede Scyt, de onverlichte Barbaar , de onkundige iNeger , de naauwlijks denkende Hottentot, en met één woord , elk Volk der aarde begreepen is , om , langs denzelfden weg van ,eenvouwig geloof , zaligheid in het zelfde Borgbloed ; kracht en wijsheid door denzelfden Geest der aanneeming tot kinderen, troost en blijdfehap door het zelfde Euangelie te ver-  < ï> > verkrijgen, één Heer, één geloof, één doop* ééne hoop onzer beroeping , tot één lichaam gedoopt , tot ééncn geest gedrenkt ! ö ! Miiné Hoorers ! hoe groot is jesus, ook aan deeze zijde befchouwd, en hoe laag, hoe niets-bedui, dend , hoe armhartig is hier bij het Plan van een confucius , die zich binnen den muur van China en de grenzen van één Volk bepaalt , of dat van sockates, dat niet eens het gëh ele Volk van Athenen infloot, maar binnen de kleine engte van zijne Wijsgeerige School beperkt was! — en voegt men daar eindelijk bij een voordragt zoo treffend , zoo éénvouwig fchoon , zoo on. gekunfteld grootsch , zoo gemoed-overredend ; en het fljt zal ontegenzeglijk zijn: Hij leerde als magt heulende, cn, 72002* fprak een fnensch alzoo. b. Niet minder groot is jesus, als Profeet befchouwd , ook aan den kant van de onbevlekte heiligheid zijnes onzondigen leevens! die nooit onrecht deedt , in wiens mond geen be. drog was , in wiens geheele character de naauw. gluurende Nijd der bittérfte vijanden , hoe volleerd in de verdraaidheid der lippen , en hoe ijverig gediend door valfche getuigen , geen ééne enkele vlek , ook zelfs van gewöone menfehelijke zwakheid , met den minften febijn van waarheid, heeft kunnen toonen. Waar ergehé was ooit, op verre na , jegens God die volftrekte eerbied , dat onbepaald vertrouwen , die warme liefde , die gehoorzaamheid zonder uitzondering , die éénswillensheid zonder murmureering , die ijver zonder zelfzoeking ? — Waar ergens jeegens de menfehen die rechtmaatige billijkheid , die altoos Oprechte vriendelijkheid , die voorkoomende behulpzaamheid , die menschlicvende weldaadigheid, en dat altoös en overal B pligt-v  < i8 > pligtmaatig gedrag zonder ftruikelingen ? — In wien der braaffte , der deugdzaamfte , der allerheiligfte , die trek van zagtheid des characters, die maatigheid , heiligheid , getrouwheid , lijdzaamheid , en zelfverloochening, heilig, onnoozel, onbefmet, afgcfcheidcn van de zondaaren? c. En, voegt men daar bij het getal, en den menschvriendelijken aart der wonderen,' die de bewijzen waren zijner Godlijke zending, hoe groot is dan de christus niet ! — hier rijst een koortzige geneezen uit zijne legerftede; een maanzieke wordt gezond , een achtendertigjaarige lamme draagt zijn bed , een doove hoort alles , een Jlomme dankt zijn Verlosfcr ., en een blindgeboorene ziet onderfcheidentlijk. — Volgt hem op zijne weldaadige voetftappen , daar ontflaakt de onverzoenbre £)ood zijn prooi en lazarus koomt uit op zijn bevel; hier aanbidden Hem de Duivelen , en erkennen met tziddering de Godlijke verheevenheid zijnes perfoons en de almagt zijner bevelen ; gints gehoorzaamt Hem de ftoffelijke Natuur, en wind en zee eerbiedigen zijn gebod ; of een gering voedzel vermeerdert onder zijne ronddeelendc handen , meer dan genoegzaam is om den raazenden honger van duizenden te gelijk te ftillen. Waarlijk deeze , meer dan ooit een 'bloot ffcerveling , was een groot Profeet, krachtig in werken en in woorden, voor God en votr al het volk. 0. Maar, nog heerlijker fchittert zijne grootheid uit, wanneer wij Hem , den Borg van zondaars , zien , als den grooten Hoogenpriefter over het huis van God. a. WTie leedt ooit zoo veel en zoo geweldig , van God geplaagd, geflagen en verdrukt ? — Wie zoo onfchuldig, naar het getuigenis  < 19 > genis zijner Rechteren zelve ? — maar wie teevens zoo verloochend, zich zeiven vernietigend? — Volgt hem in Gethfemane, rondom bedroefd a tot de dood toe bedroefd, geperst tot het volbragt was , en ziet Hem het bloedig zweet uitgeklemd door zielfchroevende angften. — Befchouwt Hem , waar Vrienden Hem ontvluchten en miskennen; waar een Leerling Hem verraadt; een Lieveling Hem verloochent ; opgeruide Getuigen Hem beliegen ; Rechters Hem verdoemen; Bedienden Hem mishandelen. — Vergezelt Hem befpot bij herodes; overgeleeverd aan de woede door pilatus; gemarteld in het Rechthuis; bezwijkend op ftraat ; gekruist op Golgotha. En waar of wanneer leedt een blanker onfchuld ooit wreeder dood met minder medelijden en onder grievender befpotting. Deeze zal groot zijn. b. Maar dat nu te doen , dat te lijden voor vijanden van God, voor vijanden van Hem zei ven , voor rebellen in het Rijk van zeedelijkhcid en orde , voor flaaven van de zinnelijkheid, voor doemelingen en onwaardigen ; Hij regtvaardig voor de onrcchtvaardigen , op dat Hij ons tot God zou brengen ; — dat te offeren met die volmaakte gewilligheid: niet wat ik wil, maar wat Gij wilt ! — met die geheimenisvolle ftilheid : gelijk een fchaap , dat ftom is voor het aan; gezicht van zijnen fcheerder, alzoo deedt hij zijn mond niet open; — met die myrrhe van zielefmart : _ mijn God! mijn God! tot hoe verre hebt Gij mij verhaten! — met dien wijrook van onnavolgbaar bidden : Vader ! vergeef het hun / Vzder ! mijnen geest beveel ik in uwe handen ; — en eindelijk met dat fpijsoffer van onbezweekene gehoorzaamheid tot in den dood , en die volmaakte voldoening en zelfbewustheid j die deri B 2 rfe'meï  < 21 > Ziet Hem aan den vloek-paal, en hoe triomfeert Hij daar , waar Hij overwonnen fcheen; dat uit. trekken van de Overheden en de Magten ; dat kopverpletteren der oude Slang ; dat vernietigen van den Geweldhebber des doods; — die maj* ftueuze overwinning op het graf en de verbreeking van de doods-banden , die Hem niet houden konden , die opftondt in de kracht van het onvergang. lijk leeven ; — die almagtige omzetting van de harten zijner jongeren , welke zoo gelijk was aan eene nieuwe fchepping ; wat ondericheid tasfc en den Paaschdag , toen zij vluchtten , verloochenden , en deuren flooten uit vreeze voor de Jooden, en tusfehen den zoo kort daar op volgenden Pinxterdag , wanneer zij , Raad noch Volk ontziende , openlijk verkondigen; deezen jesus, welken gij g.noomen , en door de handen der onrechtvaardigen aan liet kruis gehecht en gedood hebt, heeft God opgewekt, waar van wij allen getuigen zijn ; — die wraakuelfenende koomst op de wolken der welverdiende rampen tegen Jemfalem ; — die onderwerping der weereld door zeegepraal op den afgodsdienst en het bijgeloof der volkeren , in weerwil van den invloed der afgods- paapen , de geflecpenheid en fegenftand der oude wijsbegeerte en de vijandfehap en vervolging der weereldlijke Magten; — en, — het geen nog oneindig meer zegt, — die dagelijkfche overwinning , — niet door kracht of door geweld , maar door de hartvermeefterende genade van zijnen Geest, — op het onverftandig, dwaalziek, hoogmoedig, vijandig en weu-clüsgezind hart zijher verioften , die bekeerd worden van de dmfternis tot het licht, van de magt des fatans tot God en van de eigen, beid tot christus; — dat alles, zaamgevoegd met het vernietigen van den laatften vijand , den Ü 3 Dood,  < 22 > Dood , en de eindelijke en volkoomen zeegepraal op Graf en Scheöl, wanneer bij de geheele vervulling zijner belofte: ik leef en gij zult leeven, de dood tot overwinning zal verflonden zijn ; — dat alles (zeg ik) zet het fterapel op deeze Godsvoorfpelling: Deeze zal groot zijn. *7. Dan , van waar is in Hem de vatbaarheid voor zoo veel glorie ? waar ligt de grond tot zulk eene verheffing, welke in de Eindigheid eener bloote gefchapen natuur niet vallen kan? van waar heeft zijne vernedering die verdienfte, die verdienfte die oneindige waarde , en zijn perfoon dat onbegrensd vermoogen , om de Gezaghebber over de geheele fchepping ; de Rotsfteen van het hart , dat geen vleesch tot zijn arm mag ftellen ; het Voorwerp van de aanbidding der Engelen; de Inhoud van der zaligen lofzang; en de Bedwinger der beevende Hel te zijn ? ö! Chriftenen! die gelooft hebt en die bekent, dat Hij de Christus is , en de Zoon des eeuwig -leerenden Gods ; hier in , en hier in ook alleen , ligt het waare fondament van alle de heerlijkheid , die Hem als Middelaar toekoomt, en van de gegrondheid der voorfpelling : Deeze zal groot zijn. De Engel zelve ftelt Hem daarom aan maria voor als den Zoon des Allerhoog f en. Voor Hem buigt dus de fchepping neder. Denkt aan het eeuwig heden, waar in de Vader zegt : Gij zijt mijn Zoon , heden heb ik U gegenereerd, toen was het woord bij God, en 'het woord was God. In den aanvang zijn alle dingen door het zelve gemaakt. Daadelijk het leginzel , het werkend beginzel , zijnde der fchepping Gods, zijn (naar paulus leer, Collosf. 1% *6, 17) door IJivn alle dingen gefchapen, die in dejiem'elen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die  < 23 > zoo treffend geweest is , dan in jesus christus, in wien de volheid der Godheid lichaamlijk woonde ; dan volgt, dat van niemand ooit met dien grond , en met dien nadruk , voorfpeld kan worden : Deeze zal groot zijn. — Zien wij dit (want alles op te fommcn gedoogt de tijd ééner Leerrede niet) in deeze weinige bijzonderheden. a. Met wat geflecpen list Hem immer zijne vijanden , hoe zeer vcrfchillende in denkwijze en gröndbeginzelen , aanvielen ; hoe onverwagt hunne voorbcdagte aanval gefchiedc ; van hoe veel politiek of Godsdicnftig aanbelang hun voorftel fcheen ; en wat 'er ook gewaagd wierdt met het allervoorzichtigst antwoord; overal en altoos bleef jesus groot, en zijne vijanden Verdvvcencn in eene befchaamde nietigheid. Op den laatften dag zijner Prophctifehe bediening in den Tempel , fchoon ten vollen bewust van al het lijden , dat Hem wachte , zuivert Hij , met pnverfchrokken ijver , en met dien almagtigen invloed , waar aan niemand durft tegenftand bicden, het huis zijnes Vaders van de ontheiligingen der oneerbiedige baatzucht , cn toen de daar vergaderde Overprieftcrs Hem vraagen : ,, Door „ wat magt doet gij deeze dingen ?" antwoordt Hij niet aan die moedwillige ongeloovigen , tot welke Hij , meer dan ééns , gezegd hadt : „ Indien gij Mij niet gelooft , zo gelooft Mij „ om de werken , die ik doe , deeze getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft;" in tegenceel verzendt Hij hen tot den Doon van jqaNNES , uie van Hem getuigenis gegceven hadt, en zij , — vreezende het Volk , en door hun gewisfe bcfchuldigd over de hardnekkigheid hunnes ongeloofs, ■— druipen met beichaamdheid §i£ cn laaten Hem ongemoeid in het midden van  '*C 2f5 > „ ben allen .baar gehad?" Maar , met we^k eene edele geestdrift, met welk eene grootheid van ziel, antwoordt hij : „Gij dwaalt, niet „ weetcnde de Schriften noch de kracht Gods: „ in de opftanding huuwen zij ni . , maar zijn „ als Engelen Gods, — en die" God, die gezegd „ heeft: ik ben de God van Abr ham , IzajUfr ,, en Jacob , is geen God der doóden •••aar der „ leevenden." — Een Pharifeeuw , He' in zijne fchoolen heevig twifte over de vraag: Welk is ,, het grootfte gebod in de Wet?" en di , ziende dat Hij allen den mond flopte , verbeeldt zich een Goliath te weezen, die den ftrijd met gelukkiger uitflag zal aanbinden, en vraagt aan jesutS de beflisfing eener vraag , die de grootfte R bbijnen van dien tijd verdeelde, en door welke te beantwoorden Hij zich denkelijk eene meenigte van vijanden op den hals moest haaien ; maar zijne hemelfche wijsheid vat de inhoud aller geboden te zamen , en geeft hem deeze onweder* fprekelijke beflisfing : „ Gij zult lief hebben den „ Heere uwen God met geheel uw hart, en met „ geheel uwe ziel, en met geheel uw verftand; „ dit is het eerfte en het groot gebod : en het „ tweede , hier aan gelijk, is : „ Gij zult uwen „ naaften lief hebben ais u zei ven. Aan deeze „ twee geboden hangt de gantfche Wet en de „ Propheeten."' — En , toen oogenbliklijk daar op jesus, ■— allen aanval overwonnen hebbende^ — zich naar de vergaderde Pharifeen begeeft , en , in het midden hunner verwarring , hun , op zijn beurt , deeze vraag doet , die niemand kon beantwoorden : „ Wat dunkt U van „ den Chriftus? indien david Hem (Ps. uo: i) „ zijnen Heer noemt, hoe is Hij dan zijn Zoon?" verdoofde zijne grootheid zoodaanig hunne ingebeelde  '< 27 y bcclde verlichting , dat niemand Hem van da» oogenblik af eenige ftrikvraag meer doen durfde. Leest de gefchiedenis breeder , matth. 22. Dit niet alleen ; maar , daar de meefte menfehen, ook zelfs die men voor groot hieldt, doorgaans bez weeken door laatdunkenheid of door vreesachtigheid , en , of bedwelmd door den wij rook van vleijerij , of verfchrikt door forfche bedreiging , gevallen zijn uit die hoogte, waar op zij fcheenen vast te ftaan; — daar was de grootheid van jesus ecuwig buiten het bereik van één van beide , en of een vleier Hem zegt : j, Meefter ! wij weeten, dat gij waarachtig zijt, 3, en den weg Gods in waarheid leert , en nie- mand ontziet , en geen onderfcheid van per3, foonen maakt;" dan of een ander Hem poogt te vervaaren : ,, Meefter! vertrek van hier, want ,, her odes wil U dooden ;" in beide gevallen eeven onverfchrokken , doet Hij geen ééne fchrede buiten het pad , dat Hem de last zijnes Vaders hadt afgebaakend , en , onvermoeid in het volbrengen van dien wil, liefkoosde Hij den vleier niet, en ontzag geene bedreigingen. Den Pharifeeuwfchen Jood beftrafte hij : „ Ik zoek ,, mijne eigene eer niet, maar de eer des gee3, nen , die mij gezonden heeft; maar Gij ! — „ hoe kunt gij gelooven , die eer van malkan,, deren neemt, en de eer , die uit God is, niet „ zoekt." En , alle dreigtaal befpottende , verklaarde Hij : „ Niemand neemt mijn leeven van mij , maar ik heb magt om mijn leeven af te ,, leggen , en ik heb magt, om het zelve weder j, aan te neemen : — ik ftelle mijn leeven voor „ mijne fchaapen." &. Een andere trek van waare grootheid en edelen moed noemde men altijd die braave, voor- zig-  < 28 > zigtige , en kloeke onverfchrokkenhcid , die voor misbruikte magt nimmer met laagheid bukt;, maar in tegendeel mee b ffheidenjieid en ernst, den misbruiker zijner magt doet gevoelen , dac ook Hij een Heer heeft in den hemel , die den geest der Vorften als druiven afinijdt en voo; de geweldhebbers der aarde vreesieirk is Maai wie ooit haalde , in deeze'n trek van grootheid , bij jesus? — Ziet Hem bij den fnóoden cajafas, en wanneer die, met een rtiöordzuehtig hart , Hem bij den God des leevéns durft bezweeren, of blij de Chiiftus js, de Zoon des gezecgenden Gods , belijdt Hij niet flech'ts deeze, voor ons zoo troostvolle, waarheid, maar voegt 'er , vol edele grootmoedigh< id , bij : ,, Ik zeg „ ulieden , van nu aan zult gij zien den Zoon „ des menfehen , zittende aan de rechte hand „ der kracht Gods en komende op de wolken „ van den hemel." Vergezelt Htm bij den ongelukkig geflingerden, en door het oproer, zijnes ondanks, onbillüjk geworden pilatus; welk eene waardigheid in zijne houding , welk eene fierheid , die den Landvoogd verbaast , wat wel. fprcekenhcid is 'er in zijn zwijgen, wat kracht in zijne weinige , maar treffende gezegden ; toen vooral, wanneer deeze, ftoffende op zijne Magt, Hem toevoegt : „ Dat gij uwe vijanden niet „antwoord, mag zijne reden hebben, maar, „antwoord Gij mij niet, — mij, die mij „ tegen U niet partijdig toon ; — m ij , die „ door Csfar met het hoogst gezag bekleed „ ben, ■— mij , van wiens gewijsde Gij u ner„ gens beroepen kunt, — m ij , "in wiens hand „ uw leeven en dood is ? Weet gij niet , dat „ik magt heb, om U te kruicigen cn magt „ heb om U los tc laaten?" — Hoe edel is zijn  < 34 > eerfte bevel: „ zegt het toch aan mijne Difcipe„ len en aan petrus." — e. Ten flotte : is meenig Veldheer dan het grootfte geweest, wanneer de flag bijna verboren fcheen ; ook in deeze bijzonderheid blijkt de waarheid der voorfpelling in onzen Text : de Heere jesus christus was, en bleek nooit meer groot , dan wanneer bij het kleinfte fcheen en zijne grootheid de meefie taaning fcheen te lijden. Een woedende ftorm beloopt het fcheepje, waar in Hij met zijne Difcipelen vaart ; vermoeid door prediken en weldoen rust Hij in het achterfchip, en de golven fehïjnen zóó zóó te zullen verfijnden Hem, die, bij den aanvang der dingen, de zee en het drooge gemaakt heeft; maar toeft éémge oogenblikken , en , ziet ! onbeweeglijk ftiande in den fchijnbaaren opftand der Natuur, zegt Hij tot de baaren: „ weest ftil!" en tot de Zee: ,, word gemuilband!" en in het zelfde punt des tijds is het woedend meir in eene efFene vlalcte herfchapen , en de lucht van wolken geveegd , onder de bewonderende vraag der verbaasde aanichouwers : „ Hoedaanig één is deeze, „ dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam ,, zijn!" — Wanneer fchijnt jesus kleiner, dan daar Hij, in de uure en magt der duifternis, door Zijne hittige vervolgers gevangen , en, gebonden wordt met de boeien der misdaadigen , om gefleept te worden voor de rechtbank , waar in de meerderheid behoorde tot eene moordzuchtige cabaal , die zijnen dood zints lang gezwooren hadt ? Maar juist daar, en in die oogenblikken, vermeenigvukiigden de bewijzen van deeze Engelen -profecij: Deeze zal groot zijn. Met wat vrijwilligheid , weetende alles wat over hem koomen zou , zegt Hij tot zijne jongeren: „ Staat op, „ laat  < 35 > ,, laat ons gaan, hij, die Mij verraadt, is nabij!" Met wat edelen moed, der blanke onlchuld alleen eigen, voegt Hij de getabberde Raaden, die rang en pligt cn welvoeglijkheid uit bloeddorst vergaten, te gemoet: „ zijt gij uitgegaan met zwaarden „ en ftokken , als tegen een ïtruikroover, om „ mij te vangen ? «doch dit gefchicdt, op dat de „ Schrift vervuld worde!" Met welk een vets rnoogen hcrftelt Hij, eeven bedaard van geest, het geen de onbezonnenheid van petrus aan het oor van malciius hadt bedorven! — Wat almagt ploft , door het enkel woord : „ Ik ben „ het" dc gantlche meenigte , deinzende , ter aarde ! — en eindelijk , met welk een daad van Oppergezag, die noch de Raadsheeren , noch de Krijgsknechten konden weigeren te gehoorzaamen, verzoekt Hij niet, maar beveelt, het vrij geleide zijner Difcipelen : „ indien gij Mij zoekt, laat „ deeze henen gaan." — Wanneer fchijnt Hij meer vernederd , wanneer meer bezwceken voor de woede zijner haateren , dan in dat ontzaglijk oogenblik, waar in wij leezen: jesus, het hoofd buigende , gaf den geest ? maar juist toen predikt de ontroerde Natuur zijne grootheid met zulk eene kracht van overreding , dat de braave Hoofdman der Romeinen openlijk verklaart: „ waarlijk deeze „ Mensch was rechtvaardig ! waarlijk deeze was „ de Zoon van een God!" (&e5 v<£ ?» Zhi) en dat de Joodfche meenigte, tzidderende voor God, vloekende op de Overpriefters , die haar hadden opgeruid, en ontevreden met zich zeiven , van Golgotha wederkeert, flaande op haare borften! — Ontroering bij het fchokken der aarde en het fplijten der rotzen doet hen, bevreesd voor het lot van abiram , fteêwaard ijlen , waar de bedremmehng om het hart der Priefteren flaat, die, C 2  < 39 > *. Laat ik ééne voorafgaande aanmerking maaken. Zou het wel eene vreemde , onnatuurlijke en verre gezogte vraag zijn , wanneer iemand, met zeekere bevreemding, onderzogt: „ Hoe ,, koomt het toch , dat geen één jeerftuk van ,, het Chriftendom , duidelijker vervat in de „ Euangelifche fchriften , noodzaakelijker voor „ den troost onzer fchuldigc , bezwaarde en on„ magtige confcientien, meer bereekend naar „ onze zeedelijke en natuurlijke behoeften , cn, „ door de ondervinding, bevonden alleen het „ rustpunt voor de harten van alle gcloo„ vige, dankbaar leevende en gemoedigd ftcr„ vende Chriftcnen te zijn; — echter, in weèr„ wil van dat alles , door het vleefchelijk ver- ftand van het hoogmoedig vleesch ,1 meer „ondermijnd, heeviger beftreden, en ftouter „ verdraaid is , dan juist dit leerftuk van de grootheid des perfoons en des werks , van den „Middelaar tusfchen God en menfehen, jesus „christus?" — Bepaalen wij ons, ter op. losfing deezer , in de daad, gewigtige, vraag, bij de volgende dingen. Toen Satan , het hoofd der in den hemel rebelleerende Engelen, met zijne medegenooten , viel, en zijn beginzel niet bewaarde, was de grond zijner ongehoorzaamheid hoogmoed, pa u lus , aan ti mot heus fchrijven de (i^ Brief, C. 3. vs. 6.) noemt de opgeblazenheid , waar voor een nieuweling , een pas bekeerde tot het Chriftendom , zou bloot flaan, wanneer hij te fpoedig tot Opziender verkoozen wierdt , tJ Kelp» rï J^o'a* , de misdaad van dm duivel, de grond zijner veroordeeling. (a) Maar waar OO Ik weet wel, dn: erasmus, in zijne Aantckeninr n op het N. T. b. l.fo. w. 846, ('chriju: „ hx/SÓA.a ka» misC 4 „ fchica  r< 4° > waar in werkte nu die hoogmoed ? — Toehoorers ! wij moeten den Duivel, toen vooral, toen hij nog Engel des lichts was, niet voor zoo „ fchien niet kwalijk vertaald worden calumniatoris , des „ la/leraars , want pa u lus vereischt van den Bisfchop, „ niet alleenlijk, dat hij zelve vrij van fchuid zij, maar ook, „ dat liij de lafteringen en etgwaan niet onderworpen zijn „ zal, dierbalven wil hij, dat zijne zeden en leeven in hec „ Chriftendom van overlang bekend zullen weezen , op dac „ niemand hem zou kannen lafteren." En in zijne Paraik phrafts fchrijft Hij: ,, dat de lafierïng van de kwaadwillige ,, menfehen het alzoo zouden duiden , dat hij daarom het „ Chriftendom aangenoomen hadt, op dat hij, die onder „ de zijne weinig geacht was, nu onder de Chritterten in „ waardigheid gefield zou worden. Zij zouden zeggen: hij „ heeft ons ter gelukkiger tijd verlasten , hij heeft 'er eene „ goede belooning voor, dat hij zijnen Godsdienst veranderd „ lK-eft Hij heeft liever een Bisfcbop willen zijn onder de Chnftenen , dan als een vergeeten burger onder ons woo- nen." Lvther heeft eeven zoo vertaald : „ geen nieu„ we/ine;; o]> dat hit zicb niet ophlaaze en den lasteraar. in het oordeel vallc" En eeven zoo de Geneeffche vertaaling: de peur qu'itant erifiÜ tTorguell, il ne tombe dans la condemnation du calomniateur. Va tablus, scultetus en anderen hebben dezelfde verklaaring, en, zederd het voor een bewijs van grooter wijsheid en gezonder Philofophie doorgaat , den Duivel uit het Theologisch fyfthema te verbannen, en aan alles, wat men daar van in het N. T. leest, eene andere uitlegging te geeven, begrijpt men ligt, dat die overzetting van lafleraar door de Neologen, met beide handen aangegreepen wordt. — Over die zaak zelve twist ik bier niet, misfehien in het vervolg wel eens iets hier van bij eene andere gedegenheid: nu wil ik alleen de gronden opgeeven, waarom ik voor mi/' de vertaaling van Duivel bier den voorrang geef boven die-van lafleraar, welke groote Mannen, (zeer zeeker zonder kwaade bijoogmerken) gekoozen hebben. Die gronden zijn de volgende: a. Iff- het woord xetptx oordeel des Duivels, welk woord xettA* doorgaans in het N. T. (zo men de ééne plaats ISlatt. 7: 2 uitzondert) gebruikt wordt niet van bet oordeel, dat iemand vel', maar van btt oordeel, dat over iemand geveld viurdt , welke gewoone beteekenis niet zonder reden moet verlaaten worden , en dus zege  < 41 > zoo dwaas houden , dat Hij zich zou hebben willen verheffen boven het eigentlijk gezegd goddelijk gezag; maar is het wel zoo on- waar- x^ua r£ AixSÓAn, de veroordeeling, die Cod over den Duivel geveld beeft, en, dewijl een opgeblaazen Bisfchop in het zelfde vonnis vallen zou , zo volgt, dat de gi ond dier veroordeeling bongvioed was. En deeze aanmerking geldt met één tegen de gedachte van heuj\i an n , in loecilr, Part. 2. Di/p. 16. p. 323. die wel Atd.oaAoi door Duivel vertaalt , maar xg!jjx opvat van liet oordcel, het welk de Duivel zelve, als hoofd aller folteraren , en krachtig werkende in de kinderen der ongehoorzaamheid, over den hoogmoedlgen Opziender vellen zoude. Dat xiAux nu zoo veel zegt als xxtoov.^r«l, dat is, zegt oecumenius in h. I. p. 354., xxTot'xfitri» TYit Ttxod ®tS Ixvröii {7Tic7tdvTXi, si; haaien de veroordeeling. die van God boomt, over zich. b. Uit den Articnlus, die voor AidBoAoi (Taat, — x^o» tS hxBÓAov, daar 'er, als het zijn moest, let oordeel, of de bevit/ing eencs lafteraars, waarfchijnlijk ftaan zou , xp'fAx iïtxBÓAiS. c. Uit het gewoone gebruik van het woord Ai»3oAoi in het N. T. daar het zeeker meest overal den Duivel beteekent, en mtsfcbien zelfs altoos die beteekenis hebben kan , zonder het ooit door lafleraar te verklaaren. Althands vs. 7 behouden wij billijk onze overzetting, ftrik des Duivels: beteekenende daar de verleiding tot de voorige zonde en leerenswijze, waar door de Satan des Leeraars dienst zonder invloed maakt: Leeraars, die hunnen pligt betrachten, loeren, als befpiedende vijanden, op het rijk des Duivels, om dat afbreuk te doen; C 5 maar  < 42 > waarfchijnlijk, dat Satan, met dat aantal geeften, die hij in zijnen opfhnd inwikkelde, zich verzet heeft tegen eene bijzondere inrichting, welke maar kan nu de Satan, het zij door faaalbe/d het 'zij door hunne mcnfcbelijke verdorvenb. id te loefi flruike» len , verhinderen , dat hunne dienst aan hen geen afbreuk doet of doen kan, dan kan hij gezegd m or^en die Leeraars te verflrikken , en zij te val t» in den ff- li des Duivels. Zoo dat deeze drie uitdrukkingen •vsjSiT/ua? en vxyk rS Ata3ó\% zeer verfcbtllende di igen beteekenen, waar over men vergelijke lamp'e , m j iïnkïm, T. 2. p. 463, — Eeven weïnig behoeven »ij die beteekenis te verlaaten vs. 11, daar aan de Vfou ven geboden wordt te zijn ptvj Xice rAs?, het geen wel door de onze vertaald is, dat zij geene la/let es/en zim , maar waarom niet letterlijk: dat tij geene ditivtlinntn zijnt die haare mannen verleiden , die Gods geboderi doen overtreeden, die verdeeldheid (looken enz. en waarom niet op dezelfde wijze utim. 3: 3, daar de onze lix-ïotot Vertaaien door achterklappers, fchoon reeds vs. 2 genoemd waren B\xnpr,tAGi lajleraars t In het 3de ver$ wordt van liefdelooze kwiaadaartightid gefprooken , Mfogyai, onrTtonht, o.d/3oAoi, UK.°XTitg , at,i;w?^£», «.piA*•yx&oi : zonder affecten van blecivrterdj'cbap , onverzoenlijk , duivels, zonder gemaatiddétid, wreedaa>ts, de goede niet lief hebbende 7 — en ten minften kan zeeker in de bekende plaats, 1 pet. 5 8, 0 x/tISiko; vpiiïi hxBaKoi, wï Atcov oiguóiAivoe, tti^Ttxrii, het woord geen lafleraar beteekenen: of was de lalleraar dan der geloovigen boofdvijand bij uittrek, O' óiniïSmtis ipiSvl moest de vrees voor lafler de voornaamfte aandrang zijn toe nuchtere waakzaamheid ? wederfprcekt dit het woord w'fuWSw niet, het geen van builende, openlijk en vreesfelijk huilende , leeuwen , wolven en honden gebruikt wordt, volgends l. bos , Exerc. p. 280? is dat het waare beeld wel van een lafleraar, die veel meer heimelijk oorblaast, dan bard op uit/leert ? — Het beeld fchijnt ontleend uit job i; het was een gewoon zeggen bij de Jooden , in Pirke Abotb, C. 26 , zegt Rabbi Nathan: de duivelen gaan om van het eene einde der weereld tot het andere; de Syrifche overzetting van de eerlte Eeuw heeft hier het woord Satan , en wij be- hou-  '< 49 y Zijne leer, „dat christus veel meer dan „ een mensch , het eerfte , het verheevenfte van „ Gods werken , en , beide in orde en in waar„ digheid het begin der Schepping Gods was , dié „ mensch geworden was , om ons met Gód te „ verzoenen , en , naderhand verheeven was toe „ een hoofd bóven alle Creaturen," — zijne leer zeg ik , ontftal aan den Verlosfer wel de eer van gods eigen zoon te zijn, god, bovem alles te prijzen in eeuwigheid, maar liet echter aan Hem de eer overig van het vertrouwen des harten op Hem als den Verlosfer van Zondaaren en de aanbidding als Gods beftelden Heer en ChriftüS. — Van hier dat zijne ketterij , zonder veel tegenftand , ook invloed kreeg bij anders gemoedelijke Chriftenen , die belang fielden ifl zalig.worden, maar wier hoogmoed des verftandst echter begreep , dat eene nieuwe verlichting de verborgenheid des Vaders en van Chriftus (waar in alle fchattcn van wijsheid en van kennis verborgen zijn , en die , fchoon de waarheid def zaak duidelijk is , en de gezonde reden niet wederfpreefct; echter in het hoe boven het bereik' dier kortzichtige reden is en een voorwerp van het aanbiddende geloof) veel bevatlijker maakte, — iets, waar door de eigenheid der trotfche ftervelingen , die alles willen weeten en aan God gelijk zijn , wonderlijk gevleid wordt, zonder te bedenken, dat „ een verlosfer , die geene onein,, dige waarde bezit, en een voorwerp van aan„ bidding , dat geen waarachtig God is, eene ,, daadelij ke tegenltrijdigheid is." Hier mede begon dus de aanval op de grootheid van jesus , en de list der Hel begreep wel , dat deeze voornaamfte grondflag eens weg gephilofopheerd zijnde , ook het overige gebouw, dat zij nog fcheen te laaten D blij-  ♦€ 51 > bit fijn gcfponnen Anianifmus , dat de één vtèezige Godiieid des Zoons beftrijdt, en Hem in e'jn g. maakten God herfchept , heeft ook onder Oks een ongelukkigen voortgang gemaakt, en heerscht met flechts in eene. meenigte modefchnften, (Y) maar pas vier maanden geleden, (b) — fchreef iemand , die zich een Leeraar van de Hervormde Kerk noemt (en dien ik noch geloof , noch hoop , den man te zijn , wien de gisfende praatzucht genoemd heeft, en voor wien ^ LC g.uuu; noogacnting neb, dan dat ik uit zijne pen zulk een onzin wagten zoude) in eene openlijk gedrukten brief: (0 „ dat ook de ,, Arnanen wigtige bev/ijzen voor hun gevoelen „ hebben , van het Lidmaatfchap der Hervormde Kerk niet behoorden uitgeflooten te zijn , en „ oat hem het gevoelen van maty, met de noodige verbeeteringen , dikmaal boven alle „ andere ftelzelen behaagt heeft" (£) (e). En3 O) Vergel. mijne Voorbereidende Verhandeling, pag. 91. C*) 12 December 1795. (O Waar van de Tijtel is: Brief aan mijne Landgemoten die tot andere Chrijlelijke Genootfebappen btbooren. Te Leyaeu bij J. v. Tboir, i7c,S. (rf) 's Mans eigen woorden zijn , in de Noot op pit:, il „ De leere der Drieëenheid heb ik met opzet vér/vveegen „ om dat ik zeer wel weet, dat ook de Arriaanen wigtige" „ bewijzen voor htm gevoelen hebben, en geloove dat de „ Hervormden verpligt zijn, om alle Chrilïenen, hoe zij ook „ over dit Huk denken, indien zij fiegts geene Sociniaanen „ zijn , tot het Lidmaatfchap hunner Kerke toetelaaten Een „ Sotmiaan, die verltand en oeffenmg heeft, is, naar mijn „ begrip, 0f een jammerlijk-verbijflerde (laaf van verkeeids „ vooroordeelen, of een man zonder eenig geweeten. O er „ de Arriaanen kan niemand , die oogen in 'r htiofd heeft D 2 „ zoo'  '< 52 >' En, wat dunkt U nu, Geliefden! indien deeze eerfte proef van Satans liftige vijandfchap tegen den Heere jesus en tegen zijne perfoneele groot- „ zoo ongunftig denken. Ik voor mij heb het meest - gewoon „ begrip ifer Chnflenen , waar voor in de daad zeer wigtige „ argumenten pleiten, nog nimmer durven verhaten, en nooit „ heb ik meer gefehroomd om dien flap te doen, dan, na „dat de Prolesfor van de wynpersse, weleer mijn „ Leermeefter in de Wijsbegeerte, gewis een der geteerdfle, „ fchranderlte, onpartijiiigfte Mannen onzer ecuwe. als ver,, dediger van dat begrip opgetreden is. Ik wil echter niet ontveinzen, dat het fyfiema van maty, wanneer het met ,, de noodige verbeteringen voorgedragen wordt, mij dikmaal boven alle andere ftelfelen behaagd heefr. Dit ftelfel ,, vereenigt het fteil Orthodox cn Arriaansch gevoelen, en. „ heeft althands dit voor zich , dat het overeenkoomftig ,, met de klaare leer der II. Schrift, en zonder zichzelf om ,, te frooten, aan Vader, Zoon en Geest een bijzonder ver- ftand en eenen bijzonderen wil toefchrijft. Indien ik immer van de waarheid deezes üelzels volkoomelijk overtuigd ,, word , zal ik 'er openlijk voor uitkoomen , en te gelijk toonen , dat de Hervormde Kerk , zonder zich aan de ,, fp>-'orloolte onbillijkheid fchuldig te maaken, den aankleever van dat ftelfel van haare Leerdoelen niet kan wecren , veel „ min van het Lidmaatfchap uitfluiten. Heeft iemand lust om mij over dit gezegde of over eenig ander, in deezen brief voorkoomende, in openbaaren gefchrifte aan te vallen, ik ,, zal 'net zwijgend aanzien. Ik heb de rust mijnes leevens „ veel te lief, om dezelve door Theologifche gefchillen, wier uitflag zeer gemakkelijk vooraf te berekenen is , te „ laaten verlloorcn." Nu, — ik heb noch lust, noch opzet, om met den Schrijver te twisten , of hem perfoneel te omruilen ; vooral dan niet, Indien hij ongelukkig die braave Man mogt zijn , die men genoemd heeft, en voor wien ik, in zoo veele opzichten , de grootfte hoogachting heb ; maar ik breng dit alleen bij, om te toonen, hoe verre de nieuwe Arianerij reeds onder ons is doorgedrongen , en ik hoop dat de Schrijver , wien zeeker de lust tot vrede en het bevattelijk maaken der Verborgenheden veel verder vervoerd heeft, dan hij zelve misfchien gedagt heeft , van deezen inval reeds geheel zal zijn terug gekoomen — Hoe toch kunnen de Arriaanen wigtige bewijzen voor bun gevoelen hebben, en echter, voor bet ge- woon  '< 53 > grootheid zoo wel gelukt is, dat zelfs anders braave Leeraars , en gemoedelijke hoogachters van den Heiland en zijne Borg-gerechtigheid, daar •woon gevoelen der Cbriflenen zeer wigtige argumenten pleiten? — Hoe kan de Bijbel alle drie de Godlijke Perfoonen God noemen , en deeze drie een btjzor.d r ver/land cn een bijzonderen wil hebben, zonder dat daar uit een drietal Go Jen omlïaat? — Van twee één, of de Zoon is waarachtig God, of niet : Indien Ja , dan moet Hij eeven oneindig , eeven eeuwig, eeven onafhanglijk zijn als de Perfoon des Vaders; maar indien Niet, hoe kan dan zijn Lijden van eene oneindige waardij zijn? en Hij het Voorwerp van aanbidding en vertrouwen, welke eer aan geen oneindig wezen, hoe ver. heevcn ook, toekoomt? — En hoe kan ooit de Hervormde Kerk op haare Leerjloelen toelaaten te leeren : ,, Stelt uw „ vertrouwen op het geen'Eindig is, en aanbidt wat geen I „ God is." — Ik geloof met mijn gantfche hart, dat de Schrijver van dien Brief geen opzctlijk oogmerk heeft om de eer van jesus te verkorten; dat hadt ook watts en doddrioge niet; maar de dwaaling blijft daarom niet minder gevaarlijk, en ik moet dezelve beflrijden, waar ik ze vinde. Aïïiicus (Plato , amicus socrates, fed magis amica veritas! (O Het gevoelen van maty , het welk ik gemerkt heb niet algemeen bekend te zijn, koomt in de hoofdtaak hierop neder : „ De eerfte Perfeon der Drieéénheid heeft flcehts „ ééne Natuur, te weeten, de eigen gezegd Godlijke; maar „ in den tweeden en derden Perfoon zijn twee Natuuren, de Godlijke en die van een verftandi.;e maar eindige Ge'est „ want voor de fchepping der weereld heelt de Vader twee „ eindige Geelten voortgebragt, en dezelve in de gemeens „ fchap des Godlijken Wezens aangenoomen , en hier uit ont* „ ftaan de tweede en derde Peifoon, van Zoon en H. Geest.'Volgends dit frelzel erkent hij — dat de drie Perfoonen in zeekeren zin eevengelijk zijn, om dat de Goddelijkheid, door de aanneeming deezcr gefchaapene Geeiren in de gemeenfehap desGoddelijken Weezens, aan alle drie gemeen is, maar daE zij in een ander opzicht zeer ongelijk zijn, om dat de tweede en derde eigentlijk gefchaapene en 'eindige Weezens zijn, die aan den Vader ondergefchikt en van Hem afhangelijk zijn. Ook erkent hij de termen van Generatie des Zoons en Uitgang des II. Geests, maar niet beireklijk de Godlijke Nat-uur, maar tot de veréénigiiig deezer eindige eu gefchaapene Geeflen met D 3 do  '*€ 54 > daar door yerftrikt en weggevoerd zijn , alleen pit eene overdreevene zucht tot bevattelijk, eid in de geloofs - verborgenheden , van welke zucnt de de Godlijke Natuur des Vaders. — Ook loochent hij niet dat die Generatie eeuwig zij , maar of die eeuwigheid volitrekt zonder begin, of alleen voor de fchepping der weereld moet opgevat worden, durft hij niet bepaalen. — Dus heeft de tweede Perfoon reeds voor zijne menschwording twee I\atuuren gehad, eene gecommuniceerd -Godlijke, en eene gefchaapene welke hij Engelrchtig noemt. — 'intusfehen durft hi] met bepaalen, of in de Menschwording deeze Engelachtige Natuur de Ziel van christus geweest zij, dan of'er toen fn hem drie Naturen waren, eene Godlijke, eene Engelachtige en eene Mènfcbelijiè. — Voorts ftaat hij toe , dat van de eindige en gefchaapene Natuur des H. Ceelles in de Schrift met duidelijk wordt gefprooken , maar dat de vastftelling daar van tot het rechte denkbeeld der Drieéénheid noodzaakelijk js, — en eindelijk, dat fchoon hij het onderfcheid niet weet tustchen de Generatie des Zoons en den Uitgang des H peest?, echter noodwendig is te (lellen eene zeekere meerderl heid cn voortreflijkheid in den tweeden Perfoon boven den dertien hoewel het eigenlijke, waar in dezelve bellaar, niet bepaald kan worden. Dit is nu dat zoo hoog geroemd Syftheem van maty het geen zoo onfehriftmaatig, ftout verzonnen en krielend vol'van oude en nieuwe dwaalingen is, dat elk, die het rechtzinnige geloot verftaat, en de Bijbelgronden, waar op het zelve rust iiie daar uit met beide handen grijpen kan. ' Ik voeg 'er alleen bij, dat deeze maty een Walsch Predikant was, die A°. 1729 zijn Syllheem heeft uitgegeven waar tegen zich aanftonds verzet heeft L de la chapelj e Walsch Leeraar in 'sHage, zijnde voorts maty, zijn gevoel Jen met willende herroepen , door de Walfche Syriodus van het Leeraarambt en Lidmaatfchap der Hervormde Kerk ontzet. Die meerder hier van begeert te wenen , leeze Sytléma d» Mr, maty, waar van men den Éerw. soullier voor Schrijver hielde, beneevens de Brieven van den Delffcheri Leeraar j. c. de ciuuiEPié, in het Fransen en Nederduusch uitgcgeeveu, bijzonder den 4den en 5den Brief cn vooral bok vo vst, ?red. te Utrecht, le Triomphe de la tertté & de ia l'atx, pag. 326 &>c alwaar men het t'eheele Syftheem behandeld en wederlegd en het gewijsde Van dc Waifcne Synode treflijk verdecdigd vindt,  < 55 > de grond toch ligt in onzen natuurlijken hóóg. moed ; — is het dan vreemd , dat vijanden van de Godlijke openbaaring , kunftig vermomd ih den fchijn van verlichters en verbeteraars van den Godsdienst , hunnen aanval op het Euan gelisch Chriftendom van deezen kant begonnen, en met een ijdel geroep van valschgenaamde weetenfchap zoo heevig hebben doorgezet? b. Den tweeden aanval op jesus grootheid deedt dc Socinianen]. — Veelen (fchreef de Apoftel joaNNES , i* Brief C. 2: 18' cn 22.) zijn Antichriften geworden, maar wie is de Lugenaar , dan die loochent , dat j li s u s is de Christus? deeze is de Antichrist, die den vad ek en den zoon loochent. Aail dit kenmerk beantwoorden socinus en zijne medeftanders volkoomen ; want bij de Arrianeri was Hij wel niet éénweezig God met den Va. der, echter een veel verheevener Wezen dan de hoogfte Aartsengel, naauwlijks een fchepzel, een uitvloeizei der Godheid, een verheeveri Geest, die in de gemeenfebap des Godlijken Wezens aangenoomen was : doch ook nog deeze eer, hoe zeer beneden zijne waarde, ontftal hem socinus, en herfchiep Hem hersfenfehim^ mig in een bloot mensch, wiens aanzijn niet vroeger dan bij zijne geboorte uit mar ia moest bereekend worden. — Intusfehen hadt socinus, voor zich zeiven te veel verhand , cn in zijn fyfthecm te veel zaamenhang, om te leeren, dat iemand, wien hij voor een bloot mensch hield t , de Borg en Zaligmaaker van doemfchuldige en onmagtige zondaaren, en ons plaat sbekleedend ofer bij God, zijn konde : derhalven ontroofde hij Hem ook nog deeze eer , en wilde Hem voor niets hooger houden , dan voor een ProD 4 ƒ««  '< 79 >* dan na het lijden des doods, jesus met eer en heerlijkheid gekroond , en de Naam boven alle Naaraen werdt niet gegeeven , dan na de gehoorzaamheid tot den dood des kruilès. Maar toen ook aanftonds begon zijne Verheerlijking. Hij was bij den rijken in zijnen dood ; in den ftaat der afgefcheidenheid werdt Hij , die met zijn bloed was ingegaan, gerechtvaardigd in den geest; de Godheid fcheurde , verontwaardigd , Haar kleed in den voorhang van het weereldlijk heiligdom ; de rotzen kreegen monden , en de geftorvene verkondigden het leeven , dat in Hem was. Ontbonden van de banden des doods, verhieven zich de eeuwige deuren , op dat de Koning der eere inreede , die de gevangenis gevangen voerde , en gaven ontfing, om uittedeelen onder de kinderen der menfehen. Denkt nu aan het Pinxterfeest , hoort den fterk gedreeven wind , ziet de tintelende vlammen , bcluiftert de predikende Apoftelen , beziet hunne hoorers verflagen in het hart ; drieduizend Jooden erkennen den Man van Nazareth voor hunnen zaligenden Mesfias , davids Zoon en Heer , en worden gedoopt , en petrus zelve heldert het geheele voorval op met deeze verklaaring : ,, Deeze nu, „ door de rechtehand Gods verhoogd zijnde, „ heeft dit uitgeftort, dat gij nu ziet en hoort." (Hand. 2: 33.) Toehoorers ! hoe veel wij ook van deeze grootheid , deeze tegenwoordige heerlijkheid van onzen Verlosfer weeten, hoe duidelijk die gebleeken is in de afhouwing der natuurlijke en in de inenting der vreemde takken , daar de val van Israël de aanneeming der heidenen was; hoe kennelijke proeven wij van dezelve hebben in de erfenis der .weereld, en de bewaaring van zijn Rijk m  8° > en Waarheid onder alle de weereldfche lotgeval, len en veranderingen ; eeven wel kennen wij naauwlijks de helft zijner heerlijkheid en de uiterfte grenzen van zijn gebied ; en , met Hem in het Paradijs te zijn , Hem te zien gelijk Hij is, en onmrddelijk te leeven onder zijne ftraalen, is voor deezen weezens - ftand niet, die een uitwoonen van den Heere is. (V) — Maar , daarom eevenwel ligt ons geen jota minder geleegen aan deeze welbeveftigde waarheid zelve , als een voorwerp van ons geloof en een richtfnoer onzer werkzaamheden; want, indien christus niet opgewekt, niet verheerlijkt is , niet leeft en regeert, dan is onze prediking ijdel , dan is uw geloof ijdel , dan zijn wij nog in onze zouden, dan zijn zij ook verlooren , die in christus ontflaapen .zijn. Deeze heerlijkheid is de fterkte van ons geloof aan zijne gaaven in ons; het bewiis zijner Voldoening voor ons ; de grond van ons uitzicht op zijne Voorbidding aan •den throon des Vaders ; de troost onzer harten in de verdrietelijkheden deczes leevens ; de gerustheid onzer zielen in de gebeurenisfen der weereld ; de kracht van ons vertrouwen in den ftrijd der Kerke ; de aandrang onzer zelfverloo- che- (70 Die fust heeft, om middelerwijl eenige meerdere kennis te hebben aan den aart en natuur, de gronden en de gevolgen van de Middelaars-heerlijkheid van christus, leeze het onlangs uirgekoomene Werkje onder den naam van christianus gefchreeven, en getijteld Cbriflocratie, waar in men dit Huk door den godvruchtigen Schrijver, en in eene daar bij gevoegde Verhandeling, uit het Engelsch vertaald, op eene onderfcheidene wijze zal behandeld vinden, en teevens in de uitvoerige Voorreden , waar mede het zelve door m ij is uitgegeeven , het zelve Theologisch nagefpoord, en (zoo veel mij doenlijk was) duidelijk uit één gezet.  < Si > ehening ; de fpoorflag onzer heemelsgezinde bedoelingen; de ijver onzer heiligmaaking; de vastheid onzer hoope in den dood ; dc helderheid Onzer verwachting op eene zalige verrijzenis ; en de gloed van ons verlangen , om daar te zijn , waar Hij is. — Maar is dan nu ook zijne grootheid zeeker uit het Euangelie , in weerwil van alle valfche leeringen , en behaagt het God zij. nen Zoon in ons , arme zondaaren , te openbaareri , dat dan, door hem, Reeds ons geloof cn onze hoop op God zij ! en de danktoon des hemels vervulle reeds de aarde : „ Het ii Lam i df>t geflacht is , en ons Goae gekocht „ heeft met zijn bloed , is waardig te ontfan„ gen de kracht, en rijkdom , en wijsheid , en „ fterkte , en eere , en heerlijkheid ■ en danki 35 zegging.!" En , voegen wij nu bij dat alles zijne eigene verklaaringen van zich zeiven , aangaande ziïn Perfoon en Werk : „ dat Hij en de Vader één „ is , de Vader in Hem , en Hij in den Vader, ,, zoo , dat die in den Zoon niet gelooft ook si niet gelooft in den Vader , en die den Zoon* „ niet eert, ook niet den Vader eert ; dat Hij „ zijn vleesch gaf voor het leeven der weereld, si Z1]m zielc tot een randzoen voor veclcn ; dat „ Hij het licht der weereld is, van wien mos es „ en de Propheeten gefprooken hebben, door het „ geloof in wien men het ecuwig leven heeft, „ zonder wien men niets doen kan , door wien „ men tot den Vader gaat ; dat alle dingen , en „ al het oordeel Hem is overgegeeven ," dat Hij „ alle magt heeft in den hemel en op aarde ,• „ die zijne fchaapen het eeuwig leeven geeft, „ ten uiterften dage opwekt , uit wiens hand niemand rukt, en wiens Gemeente de poorten ï ,, der'  < 82 > „ der hel niet overweldigen:" (a) dan meene ik, meer dan overvloedig , te hebben betoogd , dat de Profccij des Engels waarheid was : Deeze zal groot zijn! en dat wij, naar waarheid, hebben geloofd en bekend, dat jesus is de Chriftus , de Zoon des leevenden Gods. IV. Ten flotte: de taal des Engels: Deeze zal groot zijn! rolt door alle de nog niet afgefhngerde eeuwen heenen , wijst een vrolijk licht aoor alle de necvelen der donkere toekoomftig. heid , en ftuit niet , voor dat zij van de puinhoopen der gefleopte aarde te rug kaatst in de zalige geweften der toekoomende weereld. <*. Deeze zal groot zijn, door alle eeuwen,, voor het vlot-kfenuldig , beangst, zondrouwig, doodig, ormagtig, en aan de zinnelijkheid en eigenheid verflaaide hart. — Zoo ongelukkig verre zijn wij van God afgeweekt n en in het ongeluk geftort door de zonde , dat de geheele weereld voor God verdoemelijk is , en beide Jooden en Grieken , alle volkeren en alle perlbonen , onder den vloek begreepen zijn, en de één zoo wel een kind des toorns is als de ander. O-idertusfchen is het kennelijke Gods in ons openbaar , de confcientie der zonde ïchrikt de eeuwigheid en hit oordeel tegen ; eene droefheid naar de weereld , eene flaaffche vrees voor flraf, een fiaauw beginzcl van hoogachting voor dc deugd , dat een overblijfzel is van het ver- loo- (//) Vergelijkt miine meerraaalen aangehaalde Hiftoriftbc Brieven, pag. 289—201.  < 84 > verlooren .zijn ? Ja , Toehoorcrs! indien menfchelijke zaligheid door menfehelijke kracht of waarde moet verkreqgen worden , dan gewis is alle hoop verlooren ,• voor eeuwig zonder uit. zicht verlooren. Maar , te midden deezer donkere angstvalligheid , te midden van ons beevend rond zien naar een middel, dat ons vcrlosfen kan, wijst God ons op zijn vlceschgeworden Z"on , en roept ons , in het Euangelie ; toe : Deeze zal groot zijn ! Want , het geen aan dc Wet onmoogelijk was , dewijl zij door het vlccsch krachteloos was , heeft God , zijnen Zoon zendende "in de gelijkheid van het zondig vlee;ch , en dat voor de zonde , de zonde veroordeeld in het vieesch. (Rom. 7: 3.) Door Hem , oneindig in perfoon , oneindig in verdienden , oneindig in barmhartigheid , oneindig in vermoogen , wordt de vergeeving der zonden verkondigd. Alles wat gedaan moest worden heeft Hij volbragt, wat geleden moest worden, heeft Hij geleden , en wat nog aan zondaaren te doen is , neemt Hij voor zijne rcekening ; licht, kracht en heiligende invloed is alleen bij Hem: niemand wordt uitgeworpen , niemand uitgeflooten , dan die zich zeiven uitfluit door ongeloof: die genade begeert kan dezelve om niet verkrijgen : geen zondaar is te groot , te oud , te onwaardig , en zoo veelen Hem aangenoomen hebben , die heeft Hij magt gegeeven kinderen van God te worden , naamenlijk, die in zijnen naam gelooven. Zondaaren ! dat is het woord der Verzoening, dat God in onzen mond legt , deeze is de genade , welke wij U verkondigd hebben , hoe Groot is daar in jesus! Waar  < 85 > Waar ergens op de weereld leeft ccn, bij z'ch' zelf verlooren , zondaar, die, door den verworven Geest van jesus (want vleesch en bloed leert dat aan het trotlche hart niet) ontkleed is bij zich zei ven , geftorven aan de Wet, en bekend geworden met dat Euangelie ? waar ergens een raadloos boeteling , die den toevlucht; neemt tot deeze genade ? bij zulk eenen zal de Heiland1 Groot zijn. De onwaardigheid bedekt door zijne verdienfte; de dwaasheid gebeterd door zijn licht; de fchuld verzoend door zijne betaling; de onmagt weggenoomen door zijne kracht; de vijandfchap vernietigd door zijne liefde ; de confeientie gereinigd door zijn bloed ; de verdorvenheid trapsgewijze geheiligd door zijn vermogen ; en het geheele werk der Zaligheid beftuurd zijnde door zijne wijsheid , roemen zij allen hunnen Grooten God en Zaligmaakcr , en het is hunne ootmoedige belijdenis : ,, Geen hoereerers , geen af„ godendienaars , geen overlpeelers , geen on„ tuchtigen, geen dieven, geen gierigaarts, geen ,, dronkaarts , geen lafteraars , geen roovers , „ zullen het Koningrijk van God beërven : En „ dit waaren zommigen van ons ; maar wij zijn „ afgewasfehen , maar wij zijn geheiligd , maar ,, wij zijn gerechtvaardigd, in den naam van den ,, Heere jesus en door den Geest onzes Gods." (i Cor. 6: u.) En hoe onbedenkelijk Groot, hoe overdierbaar is de Verlosfer aan zulke harter! En , leeft dan de toegebragte Chriften , niec door de Eigenheid, niet door de Wet, maar door het geloof des Zoons Gods , die Hem heeft lief gehad en zich voor Hem heeft overgegeeven ; dan wordt die zelfde Heiland de Grond van zijn gebed ; de Inhoud zijner pfalmen ; de Leidsman zijnes wegs ; de Vraagbaak ziiner verleegenheid; e 3 de  < 86 > «3e Verzoener zijner ftruikelingen; de Koning van zijn hart ; de Bevelhebber in zijn ftrijden ; de Vriend zijner eenzaamheid ; en het geeftelijk Hoofd, waar uit de kracht des Godebehaagelijken jeevens in alle de Leden van zijn vei borgen lichaam nedervloeit. Gevormd naar zijn voor. beeld door zijn eigen Geest , vol van den zin van Chriftus, dient hij God , bemint zijnen naar ften , en werkt zijn zelfs zaligheid. Is zijn weg doorgaans met doornen bezaaid en zijn de tegenfpoeden der rechtvaardigen veele, Hij, die jesus tot zijn Algenocgzaam deel heeft , wordt door het geloof in Hem , en door de ondervinding zijner liefde , de gelukkigfte mensch in het midden van alles wat in dc weereld ongeluk heet. In zijnen getrouwen Heiland vindt hij den bedekker zijner ontrouwheden ; den te recht brenger zijner verkeerdheden ; den krachtgeever in zijne zwak, heden ; den volmaaker ziiner onvolkoomenheden; den vervuiler zijner gebreken Aan Hem vindt hij den raadsman in onzeekerheid; den troofter in het verdriet ; den onveranderlijken liefhebber in de trouwloosheid van aardfche vrienden ; den bclooner zijner zwakke oprechtheid in het onrecht deezer weereld ; zijn onverliesbaaren fchat in armoede ; zijn helper in dc onderdrukking ; zijn roem en eer in den fmaad der boozen ; zijn geneesmeefter in de krankheid; zijn leevensvorst"in doodsgevaaren ; den bewaarer zijner in God geftorvcne maagen , kinderen en vrienden bij de aandoenlijkfle fcheidingen ; en den mildcn en eeuwig-opbeurenden vergoeder in de fmertelijkfte Verliezen. En dan , eindelijk , wanneer alle andere grootheid nietigheid , alle aardfche eer een damp, en alle fchepzel-heerlijkheid ftof wordt; ook dan nog, en dan bovenal, vindt de Her-  '< 89 y ongekunfteld Euangelie onder dc Heidenen beleerd te maaken , beftaande „ in de prediking der za„ ligheid van zondaaren door den plaatsbeklee„ denden Zoendood van eenen God . menichc„ lijken Heiland , en van de hartbewerkende „ genade des Heiligen Geests ter geloovige om„ helzing en dankbaare beleeving van dat. Euan„ gelium ," waar toe reeds, in zoo veele jftreér ken , de naarftjge poogingen der laatstgemelde met zulk een gezeegend gevolg zijn aangewend, en nog daglijKs worden voortgezet. Dan , wat hier ook van zijn mooge ; in weerwil van alle waan - philofophie, ongeloof, 1'potternij en bijgeloof ; in weerwil aller oude, hedendaagfche en nog aanftaandé ketterijen , cn , met goede of kwaade meening verzonnen, dwaalingen ; in weerwil van Satans list , het geweld van aardfche magten , de woede van vijandige volkeren , en het eigenbelang van valfche Leeraars , zal , hoe ongelooflijk dit fchijnen mooge , de Hure en zijn naam één zijn over de gardfche aarde. Naar Gods trouw aen abraham gezwooren , moeten alle volkeren der aarde zich zeegenen in Abrahams zaad. (Gen. 22: j8.) Waar om trend paulus fchrijft (Gal. 3: 16.) Hij zegt. niet, den zaaden , als van vielen , maar als van één, uw zaad, welk is christus. Naar den tweeden Pfalra , moet Gods Zoon , die tot Koning qyer Zion gezalfd is , de heidenen hekben tot zijn afdeel en de einden der aarde tot zijne bezitting. De ingezetenen van dorre plaatzen zullen voor zijn aangezicht knielen , de Koningen van Tharfis en dc. Eilanden zullen gefchenken aanbrengen , de Koningen van Scheba en Seba vereeringen toevoeren. Alle Koningen' zullen zich voor Hm ned'erbuigen , alle heiden, n Hem dienen. (Ps. 72.) IVmineer op Ziens F 5 berg  r< 91 > (Rom. tt: t5, 26.) — En eindelijk beveiligt dit de dankende hemel : „ Gij zijt geflagt, en hebt „ ons Gode gckoet met uw bloed uit alle ge„ Slacht, en. taal, en volk, en natie!" (Openb. 5- 0 ) Trouwens, hoe kan het anders ? zou 'er bij het oogmerk Gods in het Euangelie , één oord der weereld zijn kunnen, waar men niet , in den tijd en door de middelen , die wijze Vrij magt voeglijkst houdt, het gerucht zou hooren van den Zahgmaaker der weereld ? bij wien geen cnderfcleid is , toe wiens eere men , van de einden tier aarde, pialmen hooren moet , en in wiens Naam , buiten welken men den Vader niet eert, de Heer der Heinchaaren eenmaal de God des gantjehen aardbodems genaamd zal worden. Heerlijk vooruitzicht voor hen , die den Heere Jesus liefhebben in onverderflijkheid ! Haast koomt een tijd , waar in het verwaand Ongeloof , het eigenzinnig Bijgeloof, en de weeldige Spotzucht de uitbreiding van zijn Rijk niet meer verhinderen zal. Geen grondelooze zeen , geen keetens van hemelhooge bergen, geen ontocpangJijke boslchen zullen den toegang meer beletten aan de boodlchapperen van goede tijding. Geen bejag van voordcel, eer of gemak des lecvens, maar reine liefde voor den Heiland en voor de zaligheid der menfehen , zal de drijfveer zijn der Euangelie-verkondigers. De kortzichtige ïman, de wetüfche Rabbijn, de gefleepen Mandarijn, de geleerde Bramm , de hoogmoedige Incas en^de domme YVoudpru fter der Eilanders, den Heere geloovig geworden , zuilen elk aan hun volk prediken : „ de zaligheid is in geenen anderen." Dan werpt de Jood zijn Thalmud met gebod op gebod en reg< 1 op regel , de Mahomedaan zijn Koran voi ^geiiftrijdiglmden, de Heiden zijne af-  r< 9* > afgoderijen weg, en Befnijdenis en Voorhuid, Chinees en Caffer, Japanner en Otaheiter, Mexicaan en Laplander, hoe verfchillende in climaat, befchaafdheid , en volkszeden , allen gedoopt in den naam van den Verlosfer der weereld , gelooven met het hart tot rechtvaardigheid , en belijden met den mond ter zaligheid! — De Chriftenen van allerlei naam in het Ooften en in het Wellen , God alleen en geen menfchelijk gezag in den Godsdienst erkennende , toetzen dan hunne belijdenisfen aan het eeuwigblijvend Woord , en vasthoudende aan het gezonde Woord , dat naar die leer is, laaten zich niet meer beroeren door woord of door zendbrief (2 Thesf. 2: 2.) maar allen , eeven vijandig tegen het Antichriftifche van confeientie- dwang en overdreevene hierarchij , als tegen het Babel van verwarring, allen eeven vol dankbaare liefde voor den Heiland , en eeven vijandig tegen den vleefchelijken hoogmoed, zullen dan te zaamen verbroederd zijn, niet door den geest van onverschilligheid om het Euangelie te vervalfchen, maar door éénen geest der waarheid , door één gevoelen des Euangeliums , door éénen zin van christus; allen zullen het zelfde fpreeken; en , vrij van al het onzuivere der bijgeloovigheid , zal de Griek en de Romein , de Abysfinier en de Copt, de voormaalige volgeling van Trente , Augsburg of Geneve , veréénigd in de erkentenis der waarheid, en beheerscht door den Geest van Chriftus , te zaamen erkennen, „ dat 'er geen voorwerp van aanbidding is dan God; geen regel van geloof dan zijn Woord; „ geen zaligheid dan in Gods gemeenfehap; „ geen fchepzel dezelve onwaardiger dan wij; „ geen  '< 93 > „ geen middel... Hechter om daar toe te koornen, „ dan eigen krachten ; geen ander middel dan „ volmaakte voldoening; geene voldoening wig„ tig dan die oneindig is ; geene oneindige waar„ de, dan in een Godlijk perfoon; en dat ,, alles te zaamen in jesus christus ; geene ,, toepasfmg dan uit vrije genade ; geen weg ,, tot hem dan het ootmoedig vertrouwelijk geloof; geen waar geloof, zonder bciligmaa„ king ; geene heiligmaaking, dan door de wer„ king van den H. Geest; geene verbeetering dan door zijne kracht ; geene bewaaring dan „ door zijne trouw ; geen troost dan door zijne „ verzcegeling ; geen grond van verzeekering „ dan de belofte Gods in het Euangelie , be„ veftigd door de beide Sacramenten ; geen ,, richtlhoer des leevens dan Gods wet; geen „ uitzicht vrolijker dan den hemel; geene hoop „ zeekerer dan de opftanding onzes lichaams; ,, en geene verdoemenis vreesfclijkcr dan der geenen , die den Zoon van God vertreden cn v het Hoed van het N. Tcjiament onrein achten." ö ! Mijne Broeders ! welk een zalige tijd ! wanneer koomt die dag ! dat men nergens meer leed doet op den berg des Hceren , dat alle volkeren het heil van jesus kennen, de Koning, rijken der aarde Godes en zijnes Mesfias zijn, en men van zijnen edelen wijnftok zingen zal bij beurten : „ Zingt den Heere een nieuw lied, „ zijnen lof van het einde der aarde ! Gij , „ die ter Zee vaart en al wat daar in is ! Gij „ Eilanden cn hunne inwooners ! Laat de woe,, ftijn en haare Steden de ftemme verheffen, ,, met de Dorpen die Kedar bewoonen ! Laaten ,, zij juichen , die in de rotsfteenen woonen , en „ van de toppen der bergen fchreeuwen! Laaten zij  < 94 > zij den Heere de eere geeven en zijnen lof irt „ de Eilanden verkondigen ! (jes. 42: 10 — 12.) y. Nog eens , Deeze zal groot zijn , wanneer Hij alle zijne vijanden overwonnen en ten voetfchabel gelegd hebbende, wederkoomt om te oordeelen de leevende en de dooden. Dag der dagen , waar' op deeze huishouding met adams nakroost eindigt , en de morgenftond der eeuwigheid aanbreekt! Gij zult hem zien, den voormaals diep verneederden Borg voor de menfehen , maar nu verheerlijkten en door zijnen Vader beftemden Rechter over de menfehen ! Gij zult hem zien met de Engelen zijner kracht en in de heerlijkheid zijnes Vaders. Door de dikfte zerken , in het diepfte van de aarde en tot op den bodem van de zee, zullen de dooden hooren de ftemme des Zoons Gods ; die in de graven zijn zullen uitgaan en alle oogen zullen hem zien, ook de geenen , die Hem doorjlooken hebben. Hoe groot is dan die jesus niet! door veelen hu miskend , door veelen verworpen, door veelen befpot, maar door het arm en ellendig volk, dat op zijnen eeuwiggezeegenden Naam vertrouwt , met lijdzaamheid verwagt en met opge-> fteeken hoofde te gemoet gezien ! Dan buigen voor dien ontzaglijken Rechterftoel , in zijnen Naam, alle knien , die in den hemel, en op aarde , en onder de aarde zijn , en alle tongen zullen belijden, dat jesus is de christus, tot heerlijkheid van zijnen Vader. Toehoorers ! in deeze grootheid verliest zich de hoogstmoogelijkc vlugt der menfchelijke verbeelding. Alle de millioenen ftervelingen , in dat oogenblik allen onftermjk , geknield te zien voor onzen Zalig-' maaker ! Daar judas te hooren herhaalen : 'ik heb gezondigd , verraadende het onfchuldig bloedt daar  '< 95 > daar ca j af as wanhoopig, her odes ontroerd, pilatus verkegel,, cn hen allen, in deeze, te iaat afgelegde , belijdenis veré'enigd te zien: Waarlijk , gij %ijt de Chriftus. , de Zoon des lee. v.nd en Gods! Daar, voor jesus op de knien , aunbidt arrius Hem als den waarachtigen God en liet eeivvg leven; daar erkent socinus : Hij is met mjn eigen bloed in het heiligdom ingegaan, eene eeuwige verloting te weeg gebragt hebbende. Her een üngeloovigen , daar een Spotter , ginds een Libcrtyn , naast hem een Naamchriften , hunne onzinnigheid te hooren vervloeken ; den Tyran te zien tzidderen; den Volksverleider, den OnderdiuKker , den Phanfeeuw , den Loogenleeraar , den Vriend der Weereld , het Kind der Weelde , te hooren roepen : „ Bergen valt op „ ons ! heuvelen bedekt ons voor het aangezicht „ des geenen , die op den Throon zit, en voor „ den toorn des Lams!" — en plotzeling alle deeze akelige wanhoopigheden te hooi-en afbreeken door den Choorzang der Verloften : „ Ziet „ deeze is onze God , wij hebbem Hem ver„ vvagt ! Ziet deeze is onze Heer , nu zullen „ wij ons verheugen en verblijd ziin in zijne za„ ligbeid!" ó ! Welk eene leerzaame gedachte , die ons na deezen dag nooit meer moest ontfchietcn; die de breidel onzer zinnelijke drift, de drijfveer onzer hoogachting voor het Euangelie, en de eagehjklche herinnering van die gewigtige les moest zijn : „ Die in den Zoon gelooft „ koomt met in de verdoemenis ; maar die in „ den Zoon niet gelooft is alreeds veroordeeld." ö Dag van onzen Heere jesus christus! hoe bemoedigend zijt gij allen, die gelooven! eindpaal aller aardfche moeite ! uiterfte grens van het rijk der zonde en des doods op deeze weereld!  '< 9§ > rëld ! trainen ftelper in alle onze verdrietelijk^ hcid ! dan houdt voor ecuwig de geweldige en de drijver op, en dc booze van zijne beroering: dan wordt verdrukking vergolden den geenen die verdrukt heeft, en den geenen, die verdrukt is , verkwikking: .dan worden de raadzelen der Godsregeering ontknoopt, en op alle duiftere vakken valt het licht bij het opcnhaalen van de gordijnen der eeuwigheid : het oordeel keert in nadruk weder tot gerechtigheid , maar de ootmoedige hoop des geloovigen Chriftens befchaamt niet. Ons ftcrfüjk lichaam , aan de verderflijkheid ontoogen en de onfterflijkheid aangedaan hebbende, is uit den fchoot der aarde voor zaliger weereld herbooren : ftaarende op de genadekroon , die in de handen des Vcrlosfers blinkt, die ze voor ons verwierf, voelt zich onze hand door gezaligde ouders en vrienden aangegreèpcn; een herleevend kroost, ons voorgegaan cn in God geftorven, wier zieltjes necvens ons uit den zalig afgefcheiden ftaat beneden voeren, om met het hemelfche lichaam , te verëenigen, fnelt ons dan, voor ecu wig onfeheidbaar, tegen, en zaamen neergevallen om jesus te aanbidden , hooren wij den Engel , die voor zijnen throon ftaat, den heraut der eeuwigheid, dien tdbn herhaalen , die de duivelen doet trillen, de doemelingen huilen , maar de erfgenaamen des hemels juichen: deeze zal groot zijn! en uit zijnen eigen mond gehoorde, vrijfpraak; en bij het toegrendelen der gillende helle : maar eeuwig roemen zij hem, die zich te vooren, in hunne plaats , voor Gods gerichte gefield en al hunnen vloek gedraagen heeft ; eeuwig blijft Hij het voorwerp hunner dankbaare liefde, plcgtige hulde , iloorelooze aanbidding en onbepaalde gehoorzaamheid; en eeuwig klinkt die toon, bij neergevleide krooneh en palmtakken: Hem , die op den throon zit , en het Lam, ,, zij de heerlijkheid en de aanbidding en de dank„ zegging!" jen ' •' V- Ik meen voldaan te hebben aan het oogmerk dee.zer Redevoering, om, tegen de hedendaagfche Neologen , de grootheid van den Heere jesus te handhaaven , niet uit het gevoelen van eemg bijzonder Leeraar of Kerkgenootfchap, maar, volgends dc rcegels eener goede redeneer- en uitlegkunde , uit die Heilige Schriften alleen , die door alle Chriftanen geëerbiedigd , en door Hunzelven bijzonder voorgegeeven worden de éénige regel te zijn van hun geloof en de éénige toetsfteen der waarheid. En te gelijk , om U, Geliefden ! te bouwen op uw allerheiligst geloof en te doen Jlandvaftig zijn in de erkentenis der waarheid, door U inzonderheid te bepaalen bij de hoofdtrekken der gefchiedenis van jesus lijden en verheerlijking , die , naar het gewoone Kerkgebruik , dit jaar weder onder U gepredikt is. Ik heb , vooral in het vierde fluk , reeds zeer veel gezegd van het geene tot eene tocpasfeIijke nabetrachting dienen kan , en zal derhalveri deeze Leerrede met de volgende weinige en korte aanmerkingen beftuiten.  '< 9» > I. „jesus blijft dan waarlijk groot en zal „ zijne grootheid toonen , offchoon eene bedor„ vene Wijsbegeerte Hem zoekt te verkleinen." De zaak zelve is U in de behandeling gcbleeken. Verbant dan uwe bekommeringen, moedelooze vrienden uwes Heilands ! die U , bij de toeneemende losheid der beginzelen deezer eeuw , en de Euangelie-verbaftering, bijna in alle Proteftantfche Landen doorgebroken , zoo dikwils ontrust wat 'er nog worden moet van den Euangelifchen Godsdienst en de Kerk van jesus christus op de weereld. Het is zoo, nooit was de aanval ilouter, nooit ftelde men meer eer in zijne fchande, nooit was de verbaftering algemeener, het getal der Eigenwijzen grooter, en nimmer de teegenftand, fchoon duizendmaal weerlegd, onbefchaamder, en , hoewel meenigmaalen het kenmerk draagende van onverftand in allerlei weetenfehap, voorfpoediger in de verleiding. Dan , jesus leeft en' hij regeert, en de hand des Heeren is op den throon. Overal zijn nog duizenden gekogten door het bloed des Lams, die geene knien buigen voor den Baal van het hoogmoedige vernuft, overal wordt nog, met vrucht, gearbeid, aan het behoud van menfchelijke zielen , en aan de uitbreiding van het Euangelie der verzoening. Overal is 'er nog eene heirfchaare van getrouwe Leeraaren , die de verfmaadheid van jesus kruis liever hebben dan de goedkeuring der weereld en den roem bij menfehen , die een bedorven verftand hebben. En , wat 'er ook gebeure , Gods toezegging zal nooit feilen; de poorten der hel zullen niet overmoogen ; alle geflachten der aarde zullen het heil van jesus zien, en éénmaal erkennen, dat de grondilag van huisfelijk en Nationaal geluk  < io3 y heerlijkheid des Vaders , ook alzoo in nieuwheid, des leevens te wandelen ; met Hem worden wij veréénigd door het geloof alleen , maar het echt geloof, dat ons christus en aller ziiner weldaaden deelachtig maakt , moet werkzaam zijn in de liefde en leevendig door alle vruchten der gerechtigheid ; zonder geloof is het onmoogliik God te behaagen , maar zonder beiligmaakmg zal niemand Hem zien. Nu , Geliefden ! als gij deeze dingen van één fcheidt, die God heeft zaamengevoegd , als gij in den weereldzin en eigenlust volhardt , en de roeping van het Euangelie tot heerlijkheid en deugd verzondigt , en echter U vleit met de beloften , of U verbeeldt , dat de jongfte fnikken uwes leevens voldoende zijn om naar een Heiland te vraagen , wien gij , uw leeven lang , gehoor geweigerd of alleen in fchijn gediend hebt; met één woord, indien gij jesus tot een dienstknecht der zonde maakt; zijt gij dan geene vijanden van zijne Grootheid, en wel zoo veel erger vijanden , als gij meerder overtuigd zijt van de waarheid en zuiver in de belijdenis van dezelve ? — Maar laat ik U dan ook zeggen (want de nood is mij opgelegd) Deeze zal groot zijn , in weerwil van uwe verfmaading. Die Grootheid zal Hij zelve handhaaven, en eeven onveranderlijk zijn in zijne bedreigingen als getrouw in zijne beloften. Hoe ontzinkt U dan in het uur der vergelding, alle ingebeelde grootheid ! Hoe rampzalig zal die herdenking zijn : „ Ik had groot kunnen zijn door jesus chris! „ tus, die mij heeft willen zaligen; maar ik j, ben, om dat ik de weereld liever had dan God, „ en het kort genot der zonde verkoos boven „ eene beftendige gelukzaligheid, gezonken in „ een verderf, waar van niemand de fchuld G 4 tf, heeft a  ,, heeft, dan ik zelve alleen , om dat ik de ge-. nade veronachtzaamd , den Zoon van God „ vertreden, den H. Geest bedroefd, cn op zoo „ groot eene zaligheid , als mij verkondigd is , ,, geen acht gegeeven heb!" — Zoo gij nu zoo gelukkig zijt , om door dit voorftel eenigzints geroerd te worden , NaamChriften zonder godzaligheid ! of Schijn-vroome, zonder geheiligd hart ! denkt dan , dat een langmoedig God , die U tot bekeering leiden wil , nog heden tot uw hart fpreekt ; en, in jesus naam , wien ik U verkondig , verhardt U niet ! Vliedt met uw diep bederf , met uwe zwaare fchuld , tot jesus, die het verloorene zoekt, die tot de einden der aarde roept : „ Wendt Ü „ naar Mij toe en wordt behouden!" en die tot den fchuldigften zondaar zegt : „ Mijne genade „ is U genoeg , en mijne kracht wordt in zwakr hejd volbragt." II. Eene tweede Leering is deeze : „jesus „ wordt ons nooit recht heilzaam groot , of wij „ moeten eerst waarlijk klein bij ons zeiven wor,, den." Dat de grootfte reden van het ongeloof aan , en den tegenftand tegen , de waarheid van het Euangelie voornaamenlijk gelegen is in den hoogmoed van het vernuft, en de verbeelding van eigene waarde cn krachten , is ons duidelijk genoeg uit het te vooren beredeneerde gebieeken : en , hoe meer wij dus , door eene Waare zelfskennis , overreed worden van onze fchepzel-nietigheid en zondaars - ellende , zoo wel ten aanzien onzer verftandelijke als zeedelijke vermoogens , hoe meer ons dan de geopenbaarde Heilweg (door eenen Zaligmaaker , die in zijne pirfprongclijke natuur oneindig zijnde, onze eindig;-  digheid vrijwillig heeft aangenoomen, om om'te maaken wat wij door ons zeiven niet worden konden) noodzaakelijk, begeerlijk en geloofwaardig worden zal. Maar dit is het eigenlijk niet , wat ik nu zeggen wilde ; mijne Leering bepaald zich thands alleen tot bet beoeffenend gebruik der te vooren betoogde waarheid, ö Gij , door den fchrik des Heeren , ontwaakte confeientien ! vergeet toch nimmer , dat wij U de rechtvaerdigheid prediken , niet uit de wet der werken , maar uit dc wet des geloofs. Dit te vergeeten is de waare reden , dat meenig één , jaar en dag , heenen gaat onder de overtuiging van hooggaande fchuld voor God, van ongelijkvormigheid aan het geene hij weezen moest, van rampzalige verwagting tegen de eeuwigheid en van de noodzaakelijkhcid eener veranderde denk- en lecvenswijze , zal hij ooit gelukkig weezen, zonder dat hij echter eenige weezenlijke voorderingen maakt in die verbetering, en zonder dat de Heere jesus recht bekend wordt aan zijn hart , of recht groot en dierbaar in zijne dankbaare erkentenis. Dit verfchijnzel, dat zoo vreemd fchijnt in den aart der zaake , als het algemeen is in dc bevinding, koomt hier alleen uit voort, dat men niet klein genoeg in zijne eigene oogen , en niet diep genoeg vernederd bij zich zeiven is. Men ziet, ja , de noodzaaklijkheid van zins- en wegs - verandering in, men erkent, dat men tot God , en wel in den naam zijnes Zoons , weer moet kecren , maar men blijft zoo digt bij Sinaï ftaan, dat men Zion naauwlijks zien kan , men blijft zoo blind voor het zuiver Euangelie , dat men tot j e s u s , niet als een arm en doemwaardig zondaar , maar als een verbeterd zondaar koomen G 5 wil.  «C iofS y> wil, en de eisch van God, om zich als een god. looze te laaten rechtvaardigen, is voor het laatdunkend hart zoo vreesfelijk vernederende, dat men eerst alles wil beproeven, eer men, geheel ontbloot , erkennen wil : niet uit ons ; het is Gods gaave ! Van daar dat omdoolen in zich ze!, ven , dat verbeteren door eigen doen en laaten, dat trotsch ongeloovig bedenken van het vleesch: „ met zóó een hart , met zóó veel Hechtheid „ durf ik niet tot jesus gaan," dat hangen aan Hoffelijke pligten : „ als ik dit en dat gedaan, „ dit en dat gelaaten , deeze en die verdorven„ heid overwonnen, en mij daar door meer aan„ genaam aan God gemaakt heb , dan zal Hij „ mij eerder verhooren, en ik zal meer vrijmoe„ digheid tot jesus hebben." Zo 'er iemand onder mijne Hoorers is, die, bij het ontdekkend licht van den H. Geest, zulk een fchadelijken weg bij zich ontdekt —- (en 'er zullen 'er zeeker zijn , want de vijandfchap tegen vrije genade is onzer aller hoogmoedige verdorvenheid eigen) — die bedenke toch, dat de Godlijke heilörde leert, „ goede werken als vruchten der heih'gmaaking, „ en heiligmaaking als een vrucht des armen ge„ loofs , dat het hart reinigt: maar nooit heilig„ maaking uit eigen goede werken en gefchikt,, heid , of geloof uit de heiligmaaking en zelfs„ verbetering." — Groot, alleen groot, in alles, wat tot het werk onzer behoudenis behoort, groot moet jesus zijn, de van God verordende Heiland voor verloorene , magtelooze en onwaardige zielen. Erkent Hem daar voor met uw geheele hart, overtuigde zondaaren ! Vlucht tot Hem niet alleen met uwe doemfchuld, maar ook met aw Hecht, bedorven hart; omhelst hem daar in voor-  < i°7 > vooral als jesus, dat Hij zijn volk van hmne zonden zalig maakt, en vertrouwt aan Hem uwe -heiligmaaking zoo wel als uwe verzoening met God toe. Niet hebbende uwe gerechtigheid, die uit de wet is , maar de gerechtigheid , die uit hem is , zult gij , hoe klein bij Uzelven, zijne grootheid ondervinden , en , Hij , die nooit een verlooren zondaar afwijst , zal in U volbrengen al het welbehaagen zijner goedheid , het werk des geloofs en de reinigmaaking des leevens , met eene vaste hoop en eeuwige vertroofting in zijne genade. Gij ook, geliefde Chriftenen, die met uwe harten den Heere geloovig zijt geworden ! gij hebt hier de ongelukkige bron van de geringheid uwer voorderingen , de vermindering van uwen ijver, en de U zoo kwalijk pasfende gelijkheid aan de weereld. Al te veel vergeet gij uwe afhangelijkheid, die zonder jesus niets doen kan, al te veel werkt gij uit de Eigenheid, en daarom gelukken uwe poogingen zoo weinig. Zo gij een eer van christus zijn wilt, laat hij dan beftendig en alleen Groot zijn bij U , en weest gij met ootmoedigheid bekleed. Oeffent U zoo tot Godzaligheid, dat gij in de kracht van uwen Heiland leeft cn werkt, en dit Euangelie toont te gelooven , dat Hij, die in U het goede werk begon, het ook beveiligen en volmaaken moet. De verst gevoorderde Chriften, die geen vrucht draagt dan door in jesus te blijven, zal, als hij in eigen krachten werkt, geene andere belijdenis doen kunnen , dan : „ Ik ellendig mensch! „ het kwaade ligt mij bij en in mijn vleesch ,, woont geen goed." Maar, als hij werken mag in de kracht van zijnen Grooten God en Zaligmaaker , dan leert hij ootmoedig roemen:  *C 108 y „ Ik vermag alle dingen door christus, die „ mij kracht geeft. Ik leef, doch niet meer lk, „ maar christus leeft in mij , en het geen ik „ in het vleesch leef, dat leef ik door het ge„ loof des Zoons Gods , en geen Schepzel kan „ mij immer fcheiden van de liefde Gods , die „ in christus jesus, mijnen Heer, is!" III. Deeze Euangclifche waarheid brengt mij natuurlijk tot eene derde Leenng : „ Hoe nood„ wendig ons het bezef onzer nietigheid en „ van de grootheid onzes Verlosfers is, moeten „ wij ons eevenwel zorgvuldig wagten , dat wij „ deeze vergelijking niet practicaal misbruiken; „ en geen verleegen zondaar moet, — onder „ den fchijn van jesus groothoid te verheffen, „ — dezelve verkleinen of bepaalen, door de „ vreesachtige bedenkingen van een practicaal „ ongeloof." ö Ongekende diepten des' Satans ! ö liflige omleidingen des Duivels ! hoe veel, en hoe ïangduurig , belet gij den zaligen invloed van het Euangelie der verzoening in menfchelijke harten ! Hoe onuitwarbaar (zonder verlichtende en te rechtbrengende genade) zijn meenigwerf de ftrikken , waar door een arme ziel belet wordt tot den Heiland toevlucht te neemen , en zijne aanbiddelijke grootheid in het zaligen van ellendigen, te erkennen en te ondervinden ! Voor U wilde ik , zoo hartelijk gaarne, deeze Les nuttig maaken , neêrgeboogene en verflaagene Zielen! die , moedeloos en zonder vaften troost, in uwe nietigheid, uwe Hechtheid, uwe onwaardigheid, blijft hangen, en de grootheid van jesus niet befchouwt als een aandrang om U en uwe zaligheid gerust aan Hem toe te -betrouwen , maar veel  'i( ïio > danken den Vader , die U bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der Heiligen in het licht, maar ook , door de uitkoomst geleerd, 'er met vreugde bijvoegen, gelijk Hij ons uitrei-koor en heeft in christus van voor de grondlegging der weereld. Verkleint nooit de kracht van jesus bloed en de grootheid zijner liefde door te zeggen : „ voor m ij niet, i k ben te „ fnood!" Dit heeft den fchijn wel van ootmoed , maar het is in de daad eene ontkenning van de oneindigheid der kracht en bereidwilligheid van den Hoogenpriefter onzer belijdenis. Neen, zondaar! zo het U maar waarlijk te doen is , om den geheelen Zaligmaaker tot heiligmaaking zoo wel als tot rechtvaardiging te ontvangen , /70e en wie Gij dan ook zijn moogt, gelooft dit woord : Deeze zal groot zijn! Leest het Euangelie , en ziet de uitgeftrektheid zijner liefde. Daar zeegent hij kinderen en roept anderen ter elfder uure; daar heiligt hij joSnnes van den buik af, en brengt een Moordenaar (wat hij ook te vooren gekend of verzondigd mag hebben) tot geene doorbreekende genade en troost, dan pas eenige uuren voor zijn dood; daar keeren geene zeeven duivelen zijn werk in magdalena; geen zwaare val zijne trouw in petrus; daar heeten de voorwerpen zijner opzoeking tollenaars, hoeren, en met één woord, dat verlooren was; aan de fnoode Overften, wien een Apoftel verwijt, dat zij verraders en moordenaars van jesus geweest zijn, predikt Hij in éénen adem : Beetert U dan en bekeert U, op dat uwe zonden uitgewischt worden; leest dat zwart regifter , waar op p au lus aan de Corinthiers Iaat volgen : dit waart gij zommigen, en ziet! afgodendienaars , hoereerers , overfpeelers , ontuchti- gen,  < in y gen, bloedfdienders, dieven, gierigaarts, dronkaartst lafteraars , hebben de kracht van zijnen dood en opftanding ondervonden; In paulus, een Godslafteraar en Vervolger, heeft het God behaagd zijnen Zoon te openbaaren ; En overal heeten de verloften door zijnen dood onwijzen, dwaalende, meenigerlei begeerlijkheden en wellujlen dienende, zondaars, magteloozen, godloozen, vijanden Gods door het verftand en door de booze werken. Wie is 'er nu onder Ulieden , die zijnen naam, zijn character , daar heeft hooren noemen , die fchaame zich voor God cn menfehen , maar hij vertwijfele aan de Genade niet: die het getuigenis van God met zijn hart gelooft, het welk Hij van zijnen Zoon getuigd heeft, zal niet verlooren gaan in eeuwigheid, jesus zal groot zijn , verre boven bidden en denken groot zijn, voor en in allen, die Hem aanneemen , want Hij kan, en wil, en zal volkoomen zalig maaken allen , die door Hem tot God gaan , altoos leevende, om voor hen te bidden. IV. Ten flotte. „ De grootheid van jesus, „ door den geloovigen Chriften ondervonden, „ moet door hem dankbaar verhefd worden , en „ de Heiland moet reeds hier op aarde wezen „ het geen Hij in den dag der eeuwigheid na„ druklijk zijn zal, verheerlijkt in zijne Heiligen „ en wonderbaar in allen, die gelooven." a. Kent gij, Vrienden en Vriendinnen van den Heiland ! uwe jesus , bij bevinding , in alle de kracht zijner grootheid; dat fpoore U prikkelend aan, om ook zelve groot, in hem, te zijn. — In hem (zegge ik) in welken wij een erfdeel geworden zijn , dat is , door zijnen invloed, in zijne kracht, afhanglijk in alles van hem, moet een  goeden moed, Hij heeft de weereld overwonnen. Deeze jesus heeft , in de dagen van zijn vleesch , om uwent wil, de tegenipreeking van zondaaren verdraagen , is gefcholden zonder weder te fchelden , en leedt zonder dreigen, en Gij zoudt Hem, uwe zaligheid, uwen roem, uwe troost, uw leeven, niet willen volgen, zijne fmaadheid draagende ? Herinnert U zijn eigen woord : die mij beleden , en zich mijnes en mijner woonden niet zal gcfcliaamd hebben , dien zal ik ook erkennen voor mijnen Vader en voor zijne heilige Engelen ; maar die mij verloochend zal heb- I ben voor de menfehen , dien zal ik ook verloochenen voor mijnen Vader, die in de hemelen is. c. Zo gij intusfehen aan uwen Zaligmaaker getrouw blijft in belijdenis, in geloof, en in wandel , welk een troost geeft U dan zijne Grootheid niet in alle de rampen van dit , ter eeuwigheid voorbereidend , leeven ! Groot in wijsheid kent Hij , wat U nuttigst is , Groot in liefde zal Hij U niets doen wedervaaren dan ten uwen belle, en groot in magt zal geen vermoogen uwer vijanden U weezenlijk benadcelen kunnen. Alles, ontvalle vrij, jesus, uw Verlosfer , die U zaligen zal in zijnen , dat is , in den beften , Hem heerlijkften , en voor U gefchiktHen, weg, ontvalt U nimmer: een weinig lijden wisfelt met eene onverderjjjké kroon; fmaadheid met eeuwige glorie; tegenfpoed met lloorelooze zaligheid : de beproeving, de zelfverloochening, de kaitijding' zelfs , bevoordert de zeedelijke volmaaking en bereidt ten hemel voor. De wislëivalligheden der Rijken en der Staaten loopen gewis uit in de heerlijkheid van zijnen JNaam , zijne Kerk , zijn Koningrijk , en  «C ut? > ilof, broederfchap met eikanderen en met Gods £éngeboorenen , vrijheid van zonde, dood en verdriet, en een heil dat ftoorloos en eeuwig is, genieten zullen. AMENJ NAZANG. Psalm LXXXIX. vers io en 15.  NB. Bij verzuim in de Correctie zijn in dit Werk vier zinfloorende Drukfeilen ingebleeven. Pag. 24, regel 6 van onderen, ftaat Doon, leest Doop. Pag. 38, regel 4 van onderen, ftaat alles verlost, leest aller verlofte. Pag. 53, in de Noot, Regel 10, ftaat oneindig wezen, lees eindig wezen. en Pag. 75, onderfte regel, ftaat tasten , leest tarten. De overige Drukfeilen gelieve de Leezer te verfchoonen en zelve te verbeteren.