DE ACHTSTE MAART 1793. of PLEGTIGE JL JE JE R R JE JD JE op den xliiistkn geboortedag, en den xxvst£n verjaardag der stadhouderlijke regeering VAN ZIJNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID i WILLEM DEN VIJFDEN, PRINS VAN O RANGE EN NA S SA £T ~ uitgesprg .ken, ten zelfden dage, in de gï!, de hoop meer zalig worden door de bediening der i>, genade Gods l „ God van onze Vaderen! doe den Ncderlanderen, >, doe ons uwe goedheden, uwe verfchooningen, ,, uwe zeegeningen over Land en Stad tot een aan„ fpooring dienen in de betrachting van alle burger„ lijke en maatfchappelijke pligten! dat orde, braaf„ heid, tevredenheid, eensgezindheid, eerbiedig„ heid, en getrouwheid de fterkte van onzen wel„ vaart zijn, dat elk het algemeen belang boven zij„ ne bijzondere grootheid fchatte, en gebie uwen zegen over elks werk! En hebt gij die groote zecgeningen van Godsdienst en Vrijheid ons gefchonken in den weg der middelen, zeegende gij hat „ vermoogen onzer Vaderen, en hebt gij meermaalen ons Richters verwekt, die ons verloften uit „ de hand der geener, die ons benaauwden , en was ,, uwe hand met de Richters, doe ons ook daar in „ uwe wijsheid erkennen, en bewaar ons voor Israëls ondankbaarheid aan het huis van Jehubbaal. Een huis, het huis van David uwen „ knecht, hebt gij verkooren, om voorgangers te A 5 „ zijn  „ zijn over het volk, dat gij u ten erve vcrkooren hadt, en nu Heere! gelijk gij mqt hen geweest „ zijt, zoo zijt gij, ons volk ten goede, geweest met den ftam van Nassau, door welken gij dit volk „ verhoogd hebt, die ons vrije halzen en vrije confcientien met hun goed, en bloed, en arbeid, bezorgde, herwon, bevestigde en tot op deezen „ dag bewaarde; Nu dan, 6 Heere onze God! be- t» waar dat Huis in uwe gunst, vermeerder het door uwe hand; befcherm het door uwe magt, en Iaat „elk hunner zijn als David, en het huis van „Oranje als goden, als zuilen voor Kerk en „ Staat! „ Gij hebt den wensch der zachtmoedigcn ge}> hoord, en deezen Stam verhoogd in het midden van ons, gij hebt uwen gezalfden eene lampe toege» licht. Elk weldenkend Nederlander juicht op dee„ zen dag der vrolijkheid, om dat gij de jaaren van onzen geliefden Erfstadhouder, den Heere Prince „ van Oranje en Nassau niet alleen vermeer- dcrd, maar hem in het zacht en goed beltuur, bo„ ven zijne Vaderen, vijf en twintig jaaren lang, „ beveiligd hebt. ó God! op wien hij van den „ baarmoeder af geworpen is, heilig alle uwe we5, gen, met hem gehouden, aan zijne edelmoedige 3, en op ü vertrouwende ziel! vermeerder in hem „ alle uwe genadens, om de befchermer en het cie3» raad te zijn van den godsdienst, die zijn anker j> was in normen, en zijn paskaart in voorfpocdigc s> winden! verdubbel in hem uwe gaavcn; raad en „ kloekmoedigheid zij bij hem, om het goede te bc}} werken voor een volk, dat hij lief heeft, en dat m.hem bemint.! Rek zijne jaaren ten algemeenen nut» te! vermeerder zijne genoegens in den bloei van » zijn vorftelijk gedacht! en bewaar hem het overi}> ge zijnes leevens tegens valfche Achitophels, „ drif-  X " X „ driftige Jö ab s , pligtvergeetende Abjathars „ en volkverleidende S eb aas! de Ilccre onze God „ zij met hem gelijk hij geweest is met zijne Vade„ ren, en hij rijaike zijnen ftoel grooter dan de ftoel „ der Vorften, die voor heen geweest zijn, op dat „ hij onze vrijheid befcherme, onzen bloei vermeer„ dere, onzen welvaart vergroote, en zijne gedach„ tenis bij de nakoomelingfchap zij, gelijk die van „ David onder de kinderen van Ifraè'1! „ Om onze blijdfehap te heiligen en in U te doen s, eindigen, Heer van alle Heeren! zoude uw Die- naar ons uwe wegen met Vorst en Volk in dien „ tijd herinneren, en ons tot vreugd en bidden fpoo„ ren. üw geest zij met hem, dat zijne redenen U „ verheerlijken, die alles doet, laat hij Vorften-liefde „ en burgerdeugd, en daar bij ook vrede, liefde en „ eendragt kweeken! Zeegen zijn poogen, het ge„ lukke wel, en dat hij, door openbaaring derwaar„ heid, zonder haatclijkheid en zonder vleijerij,zich „ veraangenaamc aan onze confcicnticn, als in de „tegenwoordigheid van God! Houd onze aandacht „ op uwe wegen, met dankzegging, gevestigd, en „ zeegen ons met verhooring onzer wenfehen! „ Delg daar toe onze zonden uit, vergeef de on„ gerechtigheid onzer heilige dingen, en hoor ons, „ Vader! om Jesus uwes zoons wil, Onze Vader! enz: Na het voorgebed gezongen Pfalm XL VIL vs. 4 en 5. TEXT.  X » X T E X T. Gen: XLV: 26, in het midden. joseph leeft nog, JA ook is Hij regeerder in gantsch egijptenland! Om dat God ecu God van orde is, daarom moeten de geenen, die aan God gelooven alle dingen eerlijk en met orde doen, en zich zulke goede daaden, uit gehoorzaamheid aan God, bevlijtigen, die goed en nuttig zijn den menfehen, en het fpreekt van zelve, dat, hoe duidelijker, hoe zuivercr de kennis is, die wij van den God der orde hebben, hos fterker het betrachten van de orde een pligt is van onze verheevener zedekunde. GevolgelijK behoort het tot de voornaamste hoofdpligten van een Enangeliedienaar, de orde, de ondergefchiktheid, en de maatfchappelijke deugd, als een gedeelte der heilige zede- kun- „ Geliefde Hoorers! de God , voor wiens „ aangezicht onze Vaders gewandeld hebben, „ die God, die ons Volk gezeegend heeft, van „ dat het was tot op deezen dag, die Engel, „ die ons verlost heeft van alle kwaad, zeegene „ Ulieden met den Vorst, met uwe Oudften en „ met uwe Priefters, inzonderheid daar in, dat „ hij een iegelijk onzer afkeere van zijne ongc„ rechtigheid!" Amen!  H is U hinde van Je sus Godsdienst, gegrond op dé zuiverfte Theorie der Godheid, ons in het Euangelie geleerd, bij de gefchikte gelegenheden, op de ernftigfte wijze, aan te prijzen, en door eige voorbeeld gijnen Broederen te leeren. Uitgebreid toneel der Godlijke fchepping! gij toont ons in alle uwe deelen de wijsheid van een God, die, Jangs den weg eener geregelde orde, de overe'énitemming uwer deelen en het geluk van het geheel bevoordert, ons ter leering, dat 'er geen geluk is •zonder harmonie, en geen harmonie zonder orde. In den hemel zijner kracht ftaan onder MichAËl, den eerften der voornaamfte Vorften (a), de Overheden , de magten, de throonen en de heerfchappijen der onzichtbaare weereld (&)• — In de ftoffelijke weereld ftelde de Vader der lichten de Zon tot heerfchappij van den dag, en de Maan tot heerfchappij van de" nacht. En, zou 'er dan op de weereld zijnes aardrijks tóie magt zijn , die niet van God was? kou ta een óvcffte der Duivelen zijn? zou de Hel ftaatkundc genoeg hebben, om niet tegen zich zei* ven verdeeld te .::jn? en zou de Mensch alleen uit verwarring geluk, uit wanorde welvaart , en uit verbrecking dei orde en ondergefchiktheid voorfpoed wachten? dat zij verre! Godsdienst van een Zaligmaker, die alle gerechtigheid , alle welvoeglijkheid , alle Decorum, vervulde! Zuivere Godsdienst deezer gelukkige Landen! gij zijt het geluk der Maatfchappijen, die aan deze redelijke gezinningen de kracht geeft eener godlijke wet; Eert die de opperfle magt hebben, en de Stadhouders, die van hen gefield zijn, want alzoo is de wil van God, dat gij, O) Ban. 10: vs. n, Cll 12: Vtiï. (6) Colosf. 1; vs. 16.  X H U gij, weldoende, de mond flopt aan de onweetenhcid der* dwaaze menfehen, als vrije, maar niet de vrijheid hebbende als een dekzel der boosheid, maar als dienstknecht ten Gods (a). In Japan mag de Dairo grooter wezen dan de Keizer, bij de Saracccnen de Mitfti vrij zijn van de doodftraf, bij den Jood de Rabbijn en Parnasfijn het burgerlijk geichil bcflechtcn, naar Rqomfche zeden de Geeftelijkheid het gezag der weereldlijke Overheid onttrokken zijn, de Leer des Bijbels, en der Proteftantfche Kerk, ftijft den Staat door deezen regel: Alle ziele zij den Magten, over haar gefield, onder* worpen. Is het dan ook de roeping uwer Leeraaren, deeze lesfen, als voorfchriften van Je sus, aan te dringen, wie uwer verwondert zich des, dat ik op heden ü over deeze dingen onderhoude ? Naar de geleegenheid des tijds fprak onzer aller Meefter: bij 't prijken der vrolijke lentebloemen over de zorg der H. Voorzienigheid, bij lichaamelijken disch over hemelsch Manna, bij fchielijk fterfgeval over de noodwendigheid der bekeering, bij Jacobs put over zaliger fpringbron van genadens, bij vischwant van den Euangelicdienst, en bij den fchattingpenning der Romeinen van den eerbied voor God en de Overheid geleeraard hebbende, gaf hij zijne jongeren en de Leeraars der volgende eeuwen eenen beveelenden wenk, om de geleegenheden in acht te neemen, waar in de ijveraar, zonder verftand, zich wel kan overijlen, maar waar in de verftandige tijd en wijze weeten zal. De omftandigheden van Joseph, den vroomften zoon van Jacob, hebben al te veel gelijkheid met het Ca) i Pet.a:vs.13-16,  X *5 X het lot van den liefdewaardigen Vorst, wiens Jaarfeest , wiens Jubelfeest, op heeden invalt, dan dat ik de keuze van de ftof, die ik U zoo eeven voorlas, behoef te billijken. Wagt eevenwel niet, dat ik alle die gelijkheden uitbreiden, of het geen ik bij eene andere geleegenheid van deezen zelfden Leerftoel fprak, herhaalen zal: Neen, Geliefden! de Orde bij de Eendragt, de liefde bij de waarheid, ziet daar mijn eenig doel. Gunt gij mij luifterende ooren en geneegene harten , dan zal ik, zoo kort moogelijk, I. De geleegenheid bij weike, en de wederzijdfche aandoeningen, waar mede de gezegdens van den Text gefprooken en gehoord zijn, met U befchouwen. II. Meer algemeene teekening maaken van Josephs character, lotgevallen en beftuuring, befchouwende den Text meer buiten verband, en als een juichtoon der blijde Egijptenaaren: Jofeph leeft nog, Ja ook is hij regeerder in gantsch Egijptenland! III. Om eindelijk daar op te laaten volgen de gelijkheid tuffchen zijn chara&er en dat van den Vorst, wiens feest wij vieren, waar uit de billijkheid en de rechte wijze volgen zal, waar op elk braaf Nederlander, heden , juicht: „Oranje, de Vijfde Willem leeft „ nog, ja ook is hij de beftuurder, de hoop, de „ liefde, de vreugd van heel ons Vaderland! God rekke zijne dagen!" • „ Goede geest der bedachtzaame voorzichtigheid betour mijne overdenkingen! —— geheiligde vrij- „ moe-  X 16 X ■fc moedigheid, omfluit mijne lippen! — brandende „ijver, ontgloei mijn tong! — en gij, God der „ goden ! laat deeze plegtige Godsdienst de orde en „ het heil der Maatfchappij, de rust en het genoegen -,, der Gemeente, en Vooral de heilige zedekunde „ van Je sus Christus, uit het zuivere beginzel „ des geloofs, bevoorderlijk zijn! " — Amtnl I. In de klimmehde jaaren van den grijzen JA cos; die als vreemdeling in Canaan, met zijne horde, omzwierf, was de braave Joseph zijn fteun, en zijne blijdfehap, en, in den jeugdigen leeftijd van zeeventien jaaren, om zijn verftand en hart, bemind boven zijne oudere broeders, wier ruuwe aart en ongefchikte zeden min ftrookend waren met het character van den zachtaartigen, ftillen en godvruchtigen vader, (a) Naauw verbonden aan den braaven Grijsaart , gelijk een jeugdige wijnrank zich kleevend hecht aan een ftaatigen olm, zichtbaar voorgetrokken in de vaderlijke toegeneegenheid, en, meer braaf dan voorzichtig in een leeftijd van zoo weinig ondervinding, de verteller van het flecht gedrag zijner Broederen bij den hen berifpenden Jacob, vooral, naar den oogenfchijnlijken aanleg der Godheid, gefchikt tot hooger aanzien > geopenbaard door droomen, die hij 00 Hij ,hiet C. 37, 4. hij was hem een zoon des ouderdom; , zou dat alleen zeggen de troost zijner hooge jaaren, om dat hij hem, reeds neegentig jaaren oud zijnde bij zijne lieve Rachel verwekt hadt ? — Maar was Benjamin niet nog laater geboören ? —— mogelijk zegt de fpreekrwijs ten verftandige zoon, die, in den ouderdom van zeventien jaaren wijzer was, dan zijne veel oudere Broeders, en daar door de liefde en lust Van zijnen vader.  hij hun in eenvouwigheid vertelde, en door hun voor blijken van een hoogmoedig hart gehouden werden, was hij zoo fterk het voorwerp van broederlijken haat als van ouderlijke liefde» Een doodelijk opzet, om zich te ontdoen van het leeven eenes haatclijken broeders, zou te Sichem uitgevoerd geweest zijn, zo niet Ruben het ontraden , en, met oogmerk van hem te verlosfen, hen overreed hadt hem in een drooge put te doen inzinken, en aan zijn lot over te laaten, zonder door broedermoord hunne handen te bezoedelen. Ju da, getroffen door Rubens taal, gepijnigd door zijn gewisfe, en rekkelijker van aart, kwelt zich over den onfchuldigen jongen, in dien moordkuil leevende begraven, toen een reisgenootfchap van Ismaëllers, die met flaaven op Egijpten handelden, onder het beftuur der Voorzienigheid voorbij trok, en nu, —hen te zien, — een plan te vormen om het gehaate wijshoofd , zonder moord te verwijderen, — dit aan de nijdige broederfchap fmaaklijk te maaken, —~ en hem, voor twintig zilverlingen verkogt, met vreugd te zien vertrekken, was het werk van weinige oogenblikken, en de cerne uitvoering van den eeuwigen raad, naar welken zich hunne elf fchooven eenmaal voor Josephs ongeboogen graanschoof eerbiedig zouden krommen. Liefhebbend Vader ! gebukt onder den last van jaaren vol moeite en verdriet, gevoelig doorpriemd bij het onvergcetelijk gemis van uwe lieve Rachel, zuchtende om de ruuwheid en zeedcnlooshcid uwer meefte kinderen, met welk een hart zult gij de tijding van dit verlies, het grootfte, dat U nog treffen kon, ontfangen ? Gelijk de vaale nachtvogels het rijzend morgenlicht, zoo haat de laage ondeugd de waarheid en oprechtheid. Bevreesd voor Jacobs vloek, ontvein- o zen  zen zij iets van den jongen te weeten, men toont den rok:, d3n bijzonderen veelverwigen rok, het onderpand van vaders onderfeheidende liefde, befpat Slee het bloed van een genachten bok, als hadt men dien op den weg gevonden, en de goedhartige Oude, niets kwaads van zijne kinderen vermoedende, befluit, dat de lieveling op weg van Hebron naar Sichem afgedwaald, door een verfcheurend wild verïlonden, voor altoos aan zijn hart c omringd van alles wat weelde en wellust wekken kon, wordt hem het overfpelig genot eener Egijptifchc fchoonheid, zijner eigene Heerinne, zonder gevaar, zonder achterdocht van den braaven Overllen, door Haar zelve, herhaalde rijzen, met de gloeiendfte drift, en met al de kracht der verleiding, in de verlokkendfte omftandigheden, aangeboden, en zijn gevoelig hart van de zwakfte zijde aangerand. Godvruchtige opvoeding, deugdzaame beginzelen , getrouwheid voor zijnen braaven Heer, getrouwheid aan zijn geweten, en boven al genade van God, die de vrees tegen de zonde in zijn hart onderhieldt, deedt hem alle verleidingen overwinnen, en den gifbeker der dartelheid en weelde zoo fterk van zich aiïtooten, dat de heetfte drift der verleidller in den doodelijkften haat verkeerde, en woede en fpijt heni valsch betigtte, als hadt hij eene misdaad willen pleegen , waar van het enkel denkbeeld zijne godvrucht hadt doen grauwen. Gedoemd tot een akeligen kerker, was hij te befcheiden om eene vrouw, hoe fchuldig ook, tot zijne eigene redding, ten toon te (lellen, en wagtte met gelaatcnheid de uitvoering der zwaare ftrafTen, die een flaaf, naar Ooflerfche wetten, op zulk eene belchuldiging te wagten hadt. Maar, in den Hemel, woont de getuige, de redder der onfchuldigen. Langs eene meenigte voorzienige wegen wordt het deugdzaam character van den Hebrecuwfchen Jongeling, en de bijzondere bekwaamheid, met welke hem de geest van God, tot loon zijner godvrucht, buitengewoon begaafd hadt, niet alleen in den kerker , en onder de hovelingen, maar zelfs aan Koning Pharaö bekend. Ontboden aan de voeten van den throon ontknoopt hij een onöploslijk raadzcl, verklaart den droom waar mede God zijn plan aan den Koning ontdekt hadt, dringt in het toekoornendc in, voorfpelt B 2 het  X 20 X het lot van veertien jaaren, en geeft den beften raad voor den welftand van geheel Egijpten. Ijlings wisfelt zijn lot: het hart des Konings , beftuurt door de hand der Almagt, vat voor hem eene innige geneegenheid op, — van nu af zag hij geen ketens, geen donkere holen meer, — de ring van 's Konings hand, aan zijnen vinger geftooken , maakte hem tot zegelbewaarder van het rijk, de rijksbevelen moest Joseph geeven, het fijn Bisfijne, het blinkend ftaatzijkleed der Egijptifche grooten plooide om zijne onbefmette lendenen, de ridderorde der Oofterlingen, een kostbaare keeten van het fijnfte goud, vergierde hals en borst, al het bewind, het groot-Vizirat, was in zijne handen, en uitgenoomen de Tfaroon, uitgezonderd de hooge fouveraine oppermagt, was niemand grooter dan Joseph , nu Zaphnath Paneach O) geheeten, in alle de Provintien van het wijdberoemd Egijpten. Op hoog bevel prachtig ingehuldigd, wierp elk hem den handkusch der eerbieding toe, en, rondrijdende op 's Konings tweeden ftaatfij-wagen, vergen zclde hem een rijks-heraut, die hem ( naar zommiger verklaaring) voor den jeugdigen vader des vaderlands uitriep, en al het volk ter zijde van zijnen koets deedt knielen, met den blijden toon: „ Dat Joseph , „ dat Tsophnath Pagnanéach, de ftadhou„ der van Egijpten, leeve!" Toen nu, onder andere bewijzen van zijn goed beftuur ., Egijpten de koomfchuur geworden was van heel het Oosten, en de voorfpelde jaaren van hongersnood kwamen, werdt ook Canaan door denzelfden ramp getroffen, en vondt in den voorraad van het wel beftuurd Egijpten alleen den toevlucht; En O) Ziet de verfchillende uitleggingen van deezen naam b:j Vossius, deldohlat. L. t: C. 29, i>. II2<  1'C 21 ):( En binnen kort, ziet daar den droom der fchooven , de zoonen van Jacob, met anderen, te Mcmphis gekoomen, om leeftocht op te doen, buigen zich voor den Landvoogd met eerbied neder. Hunne vaste weezenstrekken, door het leed, van hun qntfangen, diep gedrukt in Josephs gedachten, maakten hen fpoedig bij hem bekend; maar is het wel vreemd, dat zij in den man van zeven en dertig den jongeling van zeventien, in den prachtigen Landvoogd den fchreienden flaavejongen, en in Tsophhath den vergeeten Joseph niet herkenden? — Beproefd , herproefd, e'e'n en andermaal weergekeerd, met omftandigheden, die nu ons doelwit niet betreffen, kwam eindelijk de dag, die het zeldzaame in hunne qntmoetingen, en vooral die de raadzelachtige wegen der voorzienigheid met hen allen zou ontknoopen ; God had het ten goede gedacht. „ Ik ben Jofeph! leeft mijn Vader noch ?" onverwagt en fnikkend uitgefprooken, was een ftortende beek, die over kade en ïluizen heenen valt; een donderdag in 't oor der Broeders, van welken Benjamin alleen, met den blik der onfchuld, in zijne armen vliegt; en een uitroep, zoo volzinnig, zoo gevoelig, zoo menfchelijk werkende op menfchelijka harten, dat de kracht verzwakt wordt bij elk woord, waar mede ik het zou willen uitbreiden. Pas bekoomen vpn de eerfte ontroering; (want al de befchimping van den Droomer, de doodelijke raadflag, de kuil van Dothan, de twintig zilverlingen, de bebloede rok, de kwijning van hunnen ouden vader beftormden hunne harten op den toon ,, ik ben Joseph".) beneemt hij hun alle vrees voor de verdiende wraak, eu zendt hen , ruim vergast, rijk begiftigd, en van al het noodige voorzien, om Jacob zijnen vader dit'nieuws te berichten, en B 3 heel  X " ):( heel het gedacht, uit de foberheid van Cana'dn tot het vette en het zoete van Gofen (a), en de omhelzingen van Pharaös Stadhouder, over te voeren. De reis gelukkig volvoerd, en zich over de zeldzaamheid van het geen zij gehoord en gezien hadden, met eene mengeling van aandoeningen, onderling hebbende onderhouden, genaaken zij de tenten van Jacob, die voor zijne wooning onder een ftaatige Eik, nog weent om Rachel en Joseph, cn met ongerustheid, vooral over Benjamin, zich bekommest over het lang uitblijven zijner kinderen. Onverwagt gewekt uit zijne mijmering door het getrappel der rijk gelaadene lastdieren, en bet gerammel der Egijptifche wagenen, die de nieuwsgierigheid lokten der zamenfcboolende horde, ziet hij zijne zoonen welgedaan, vrolijk cn bekleed met Kaftans van de beste f offe, en eer hij eenigen navraag doen kan, zeggen zij hem uit ééncn mond <. Joseph leeft nog, ja ook is hij regeerder in gantsch Egijpten'iand! Verbeeldt U, geliefden! de wcdcrzijdfchc aandoeningen, die deezen uitroep vergezelden. A. „ De jeugdige Benjamin, onfchuldjg aan al het voorige, beurt zijnen vader op met een blijverhaal van 'sBroeders grootheid, minzaamheid en Vaderliefde, terwijl de anderen, getroffen door zijne edelmoedige vergiffenis, alleen op hunnen vader zien, en geene verfchooning weeten te vinden voor de droefCO Oit Gofen lag waarfchijnlijk aan de Oostzijde van den Nijl, maakende den driehoek tusfehen Heliopolis, de Middcllandfchc en dc Roode Zee, zeer gefchikt tot Veehandel, gelijk nog heden cie Arabifchc Bcdnincn, zoms ten getale van twee' milliocncn, zich in Egijpten met hun Vee ophouden. Ziet Faber e:i Har mar, ii/aatneemingen over het Oosten ie. Jluk. pag. 95.  X 23 ):( droefheid, die zij hunnen braaven vader veroirzaakt hadden, en die aanmerkelijke fpooren in 'sMans achtbaar gelaat gegroefd hadt. Nu bleef'er niets overig, dan met fchaamtc een misdaad te erkennen, die nicc lang meer kon verzweegen worden, cn eene vergeeving te vraagen, die niet anders, dan op deezen dag van vaderlijke blijdfehap te verkrijgen was. „Lieve Vader! wij hebben drie cn twintig jaaren „lang U fchandelijk bedroogen, neen, geen wild „dier heeft uwen Joseph verflonden, het bloed „aan zijnen rok gefpat, en dat gij dagelijks met „ uwe traanen hebt bevochtigd, was het zijne niet, „ het was het bloed van een bok, door ons gedacht „ om U te bedriegen. Uwe liefde, Vader! was ons „ dierbaar, en wij vreesden dat Hij ons dezelve zou „ doen verliezen, zijne droomen fchcenen ons de „ verbeeldigen te zijn van een trotfehen jongeling, „ die ons allen, die U zelfs zocht te overheerfchen. „ Hoe weinig kenden wij zijn deugdzaam hart! wij „ hebben hem verkogt, en nooit hoorden wij weer „ van hem. — Och! Vader! wat heeft ons hart ge„ leden in Egijpten, eer wij hem nog kenden, en „nog meer, toen hij ons zeidc: ik ben Joseph! „ leeft mijn lieve Vader nog ? Vader! hij kende ons, „ hij noemde ons zijne Broeders, hij heeft ons alles „ vergeeven. — Zult gij het ons ook vergeeven kun„ nen ? zult gij ons niet vloeken ? uwe traanen zul„ len niet meer vloeijen, Joseph leeft nog, geëerd, bemind, geacht, geelt hij de wet aan de boorden „ van den Nijl, onze misdaad is ten besten uitge„ vallen, hij is een heerfcher in Egijptenland. — Ver„ geef het ons dan, cn, laatcn wij tot hem trek„ ken." B. „ Maar, wat blos hun gelaat ook verwde met het gewoon gevolg der moedwillige boosheid, door den triomf der deugd befchaamd; veel meer, veel B 4 ge-  K H ):( gevoeliger, leedt het vaderlijk hart, door teegenftrijdige aandoeningen en bedenkingen beftreeden. (w. 26-28.) „ Bedriegt mij niet ten tweede maal, mijne Zoo„ pen! — die vreugd is te groot voor mijn hart, — het kan niet zijn, ik heb zijn bloed, zijn gefcheur„ den rok, gezien, bijna een vierde van een eeuw „ heb ik hem beweend. Joseph! zoon van mijne „ zalige Rachel! gij zoudt leeven ?gij zoudt groot „ zijn boven de Vorften van Memphis? neen, mijne „ kinderen! gij wilt mij vruchteloos vertroosten: ik „ geloof u niet.—1—• De wagens, de rijke gefchenken, een omftandiger verflag van alles, wat aan het Hof gebeurd was, bragt eindelijk den grijs-aart tot zich zclven, overtuigd dat Joseph leefde, vermoogend was en zich nog aan zijnen ouden vader liet geleegen liggen, verdween het leed uit zijnen boezem, leevendige, vrolijke, opgeruimde' denkbeelden namen derzelver plaats in, de fpicren van het gelaat, voor het eerst in zoo veel jaaren tot een vergenoegden lach getrokken, verdreeven de trekken van druk en kwijning, vreugd en dankzegging doordroomden zijne ziele, „ En nu (zeide hij) vergeeving zij over u allen, mij,, ne zoonen! laaten wij van ons voorig leed nooit ',, weêr fpreeken, het is genoeg, ik begeer niets vcr- der, mijn zoon, mijn dierbaare Joseph leeft „ nog: ik zal gaan, en hem zien eer ik flerf." (a) Zoo 00 Het is eene wel gemaakte aanmerking van den kun» digen Baron de Perponcher in zijne aanteekénjngeh op MlCHAëLls, Nieuwe Overzelt. des O. T. II Deels ide Jluk, in h. I. dat deeze verhuizing van Jacob naar Egijpten noodig was ter vervulling van het Godsplan, om het gedacht van Abraham tot een afgezonderd vclk te maaken: De afkeer van de Cananitcn was zedert Abrahams eh /saks  X =5 X Zoo veel moest ik zeggen van e'e'ne der aangenaamfte en leerrijkfte gefchiedenisfen des Bijbels, (a) die eene gehecle dogmatiek bevat der godlijke voorzienigheid, om u te toonen „ de geleegenheid bij wel„ ke, cn de wederzijdfche aandoeningen, waar me„ de de gezcgdens van den Text gefprooken en ge,, hoord zijn." Hetgeen het Eerfte ftuk was, dat ik ü beloofde. I I. Laat ik, ten tweeden, de woorden meer algemeen befchouwen, en dus tot ons oogmerk naderen, beziende het character, de lotgevallen en beftuuring van den Egijptifchen Landvoogd, overweegende den Text, als een juichtoon der vrolijke Egijptenaaren: Joseph leeft nog, ja ook is hij Regeerder in geheel Egijptenland! Daar is toch geen twijfel aan, of gantsch Egijpten', Is aks tijd merkelijk verminderd, ligt zouden zij zich ouderling vermaagfehapt hebben, blijkens het gevaar van Ditma bij Sichem, cn van Jacobs zoonen hadden 'er reeds werkelijk dochters van de Caiianiten, Cap. 38: vs. 2 — in Egijpten liep dit geen gevaar, uit hoofde van de haat der inwooners tegen de Veeherders, inzonderheid die van fchaa.pen, welke door den Eerw. Chais in h. I. afgeleid wordt van de ovorheerfching der Herder. Koningen, door anderen van den opftand der Phoenicifche Herderen, de gemeene gedachte , als of het was, om dat de Schaapers zulk vee fokten en dooden, dat de Egijptenaars als Godheden aanbaden, fchijnt zeer ongegrond, want deeze dwaaze afgoderij fchijnt zoo oud niet, Joseph, die zijne Broeders op. de Egijptifche wüze onthaalde, liet jlachtvee dabden, Cap. 43:. vs. 16. (a) Zelfs Voltaire erkent dit: CV marceau d'hijioire a toujours paffe pour un des plus beaux de fantiquité. Nous rfavons rien dans Homere de ft touchant, v. la Bible enfin ejpliquèe p. IOS & Dia. portat. Art. Jofeph. B 5  X 26 X ten, bloeiende onder zijn bewind, verzorgd in den honger, die alles dreigde te vernielen, en verrijkt door den koornhandel met de omliggende volkeren, gevoelde al het gewigt van Josephs perfoon en charaóter, de wijsheid zijner raadgeevingen, en het geluk zijner Landvoogdij, en, bemind en geëerd van al het volk, dat hij tachtig jaaren lang beftuurd heeft, zullen de klanken van allen dagelijks geweest zijn : Hij leeft, en hij regeert tot zeegen van gantsch Egijptenland! Wagt niet, dat ik voorheb u eene charadterkundige befchrijving van Joseph, of eene vollecdige opgaaf van alle de deelen van zijn beltuur, de wijze v/aar op hij die bezorgde, en der vroegere en laatere lotgevallen van 'sMans leeven in bijzonderheden mede te deelen : dit zou ons te verre afleiden ; alleen eenige trekken zullen wij opfpooren, cn wel zulke, die u (zo gij wel hoort) onder het opnoemen, zullen doen gevoelen, hoe welgepast deeze fcof is tot eene feestrede op deezen blijden dag. A. De eerfte aanmerking raakt den aart en de natuur van den aanzienlijken Post, dien hij bckleede. Hij is een heerfcher in gantsch Egijplenland. * Zijn rang was zoo groot, zijne waardigheid zoo verheeven, zijn gezag zoo uitgeftrekt, dat niemand in heel het Land hem daar in geliik was : ik ben Phaïiaö (zegt de Koning bij zijne aanftelling) doch zonder u zal niemand zijne hand of zijn voet opheffen in gantsch * Ik weet wel dat de Heer Venema ad Tf. 106: vs. aa, pag. gfio, gemeend heeft, dat Joseph alleen opzichter gêr wcest is over de fpijsverzorging ; maar ik twi.jffel of iemand , die de gcfehiedenis bij M o s e s en Josepiu s behoorlijk nagaat (en zelfs Pfalm 106) hier in den grootcn man zal kunnen bijvallen.  X 27 ):( gantsch Egijptenland (a) de beflisfing van zaaken, tot het Opperbewind behoo.rende, werdt aan hem gelaaten, Pharaö zeide tot alle Egijptenaars: gaat tot Joseph, doet wat hij u zegt. ( b ) — Doorleest de gefchiedenis, cn gij zult zijn invloed zien in de Politie, de finantien, de Regeering, en de beveiliging Zelfs van de voorrechten der Priefteren. — De eerbewijzingen, aan zijne Waardigheid verbonden, waaren eevenrcdig aan zijn gezag: op uw bevel (zegt de Koning) zal al mijn volk de hand kusfchen. (c) Of, gelijk men het ook vertaaien kan, al mijn volk zal uwe bevelen kusfchen, gelijk de Ooflerling nog doet bij het ontfangen der hooge, ontegenzeglijke,bevelen, (d) — Zijne pracht, als hij, bekleed met plegtgewadcn, gezeten op den ftaatfijwagen, verzeld van rijks-Jierauten, onder de diepfte eerbewijzingen en toeroepingen des volks, hofwaards reedt, was zoo verblindend, dat vreemdelingen, dat Jacobs zoonen, te huis gekoomen, cn van hem fprcekende , zeiden : die Man, de Heer van dat Land. (.e) — Met dat alles, hoe groot zijn rang, hoe algemeen zijn invloed, hoe grootsch zijne ftaatfij was, met hoe veel eer hij, op 'sKonings bevel, behandeld werdt, eevenwel bleef de oppermagt, de fouverainitcit, in 's Konings handen, Alleen deezen throon zal ikgrootcr zijn dangij.Cfy Gc- (a) C. 41: vs. 44. (T) C. 41: vs. 55. (O C. 41: vs. 40. (<0 Zoo fchijnt men ook Spr. 24: vs. 16 te moeten vcrualen : de lippen zullen de dingen kusfchen, die recht fprecken. Dal is: men zal het gefchrift kusfchen, waar bij de Rechter een billijk vonnis geeft. Men zie over deeze Oostcrfche gewoonte, Faber en H ARM AR,, waarnem. overliet Oosten, 3?. Deel pag. 66. (O C. 42: vs. 33. (ƒ) C. 41: vs. 40.  Gevolgelijk Joseph was in alle de Landen van Pharaö, de algemeene Landvoogd, cn, uitgezonderd het oppergezag, de ecrfte Perfoon, de hoogfte gezaghebber der geheele Natie. B. De tweede aanmerking geldt de wijze, waar op hij zich in de bediening deezer waardigheid gekweeten heeft: eene wijze zoo voortreflijk, dat elk weldenkende, die zijn Vaderland beminde, dagelijks met blijdfehap juichte: Joseph leeft nog! hij leeve in eeuwigheid! a. Overeenkoomftig den aart zijner ampten, bediende hij den Koning, en den Divan, waar van hij het hoofd was, altoos van den besten Raad; hij wees de gevaaren aan, die dreigden; gaf de middelen op, die tot afweering van het kwaad, en ter bevestiging van den *loei des Lands, de vermeerdering der Commercie , de verbeetering der finantie, dienden; en dat alles met zoo veel wijsheid , doorzicht, bondigheid, cn ernst, dat Pharaö tot zijne dienaars zeide : zouden wij wel eenen man vinden als deezen, in welken Gods geest zij? indien God, ê Joseph! u dit alles heeft- bekend gemaakt, zo is 'er niemand zoo verjlandig en wijs, als gij. (a) — En, daar hij het geluk hadt, dat zijne handen niet gebonden, en zijne raadftagen niet gedwarsboomd, maar door het oppergezag des Konings bekrachtigd werden, was hij ook met allen ernst beezig en onvermoeid in de uitvoering, en trok in eigen perfoon, tot het bevoorderen van orde en bedrijvigheid, door gantsch Egijptenland. (fc) b. Gelijk bij de kloekzinnigen verstandigheid is, zoo beftuurde hij alles met eene voorzichtige en bereden O) C. 41: vs. 38, 39. . OD C. 41: vs. 45, 46.  ):( 29 K deneerde ftaatkunde, die hem op zijnen eerezetel bevestigde. Niet alleen de aanzienlijkste fteden Meniphis, cn On, of HeliopoHs, maar alle de deelen des Lands, tot de grenzen toe, werden door hem gelijkelijk verzorgd: De Koninglijke fchatkist, de zenuw van het ftaats-lichaam, werdt op de eerlijkste wijze door hem vervuld: de voorrechten der Priefteren, die teevens de hoofd-amptenaaren van den Staat, en de gunstelingen des volks waren, werden door hem bevestigd: (a) de nationaale vooroordeelen, die het algemeen weizijn niet .overdwarschten, in fpijsgebruik, en afzondering van zijn Herderlijk genacht, befcheiden ingevolgd O): .een vreemdeling zijnde vermaagfchapte hij zich, door het huwlijk met Asnath, de dochter van den Oversten van On, aan één der aanzienlijkste gefiachten, en beveiligde zich dus tegen de konstenarijen van het Hof, de wangunst der grooten. en de wifpelturigheid van het volk. c. En tot welke oogmerken strekte zijn raad, wrocht zijne bedrijvigheid, fleep zich zijne staatkunde? ■ Tot geene andere, dan om, bij de bevoor- dering van den bloei in alle de takken van Nationaal geluk, de Vrijheid te bewaaren, den Koophandel uittebreiden, de veiligheid des Lands te verzeekeren, en den Godsdienst te bevoorderen. ■—- i.) De Vrijheid was wel bewaard in zijne handen: 't is zoo, Egijpten was een Koningrijk, en de Oosterling kende toen, eeven min als nu, een ander, dan monarchaal bestuur. De Landvoogd veranderde deeze Staatsgesteldheid niet, en de Regeeringsvorm bleef, wat zij was; maar met dat alles de onderzaaten waren vrije lieden, en toen, in den nij- pen- (ji) Gen. 47: VS. 22. Qf) C. 43: VS. 32 en 46: VS. :,2. .  >T 30 X penden honger, het volk hem badt: Koopt ons en ons land voor brïïod, zoo zullen w ij tn ons land Pharaö dienstbaar zijn, toen het dus in zijn vermogen was hen allen lijfeigenen des Konings te maaken, kogt hij wel het Land, en vermeerderde de Domeinen van den Koning, maar liet het Volk vrij, en bevolkte daar mede de Heden (a). 2. ) De Koophandel, met het natuurlijk gevolg, bedrijvigheid der mindere Inwooners, bloeide niet weinig, toen in de zeeven jaaren des hongers niet alleen alle de Provinciën van het Rijk, maar zelfs de Nabuuren, buiten de grenzen, in den graanhandel van Egijpten waren ingewikkeld. 3. ) 's Lands veiligheid werdt echter niet vergeeten, en uit de behandeling aan Jacobs zoonen, ter beproeving aangedaan, blijkt ten duidelijkllen, wat de wet tegen , en het loon was van verspieders, die waagen durfden te bezichtigen, waar het Land bloot was (i). 4. ) En wat den Godsdienst betreft, ik weet wel niet, dat daar omtrend door hem veranderingen gemaakt zijn, ik zou het Ipoor van groote Mannen met geen vaften flap durven drukken , die in den laateren hiëroglijphifchen Godsdienst der Egijntenaaren nog fpooren van het onderricht van hunnen ouden Vizir meenen te ontdekken; maar het is aan de andere zijde niet minder waar, dat alle de bijgcloovigheden van Egijpten, waar van de oude gefchichten vol zijn, wel oud, maar echter veel jonger zijn, dan J 0- s E p h s O) C. 47: vs 19—21. vergelijkt tegen de ongegronde befchuldiging als of J o s e p 11 de vrije Egijptenaars tot llaavcn gemaakt hadt den Heer HakelsvïIiD Bijbtl verdeedigd, III Deel pag. 253—259. O) C. 41: vs. 9, 12, jfi,  X 3i X Sephs leeftijd. In zijn tijd fchijnt, het altijd wijsgeerig, Egijpten nog veel van den zuiverer Godsdienst der Nocichiten behouden te hebben; en gefield ook, dat zijn Leer en Voorbeeld, door den invloed der Pricftcren, in dit vak, over het algemeen , weinig hcbbe kunnen voorderen , eevenwel zal hij gewis zijn talrijk gezin, zijne vrienden, en afhangelingen, bevolen hebben, dat zij den weg des Hecren hielden, cn , dewijl het Aanzienlijken nooit ontbreekt aan vleijers en gunstbcjagers, zal zeeker het getal der belijders van den God van Abraham , onder zijne regeering, groot geweest zijn in Egijpten. Althands, Hij zelve, die in zijne jeugd door de indrukken Gods wederhouden was van zondigen, hadt die in rijperen leeftijd niet verloorcn : te midden van al zijne grootheid, heeft hij ernst en moed, om openlijk te betuigen : ik vreeze God(ü): met welk een leevendig gevoel erkent hij in alles het beftuur eener regeerende Voorzienigheid ! God heeft mij voor uw aangezicht gezonden, gij hebt mij herwaards niet gezonden, maar God zelve, die mij tot Phara ö's vader gefield heeft; gijlieden wel hebt kwaad legen mij gedacht, doch God heeft het ten goede gedacht (fr). Hoe fterk zullen deeze indrukken vermeerderd zijn door de teegenwoordighcid, en vooral, door het fterf bed, van zijnen godvruchtigen vader, tot dat hij zelve, hoog bejaard , fterf in een vol vertrouwen op de belofte aan Abraham gefchied, God zal U gewisfclijk bezoeken; hoort P au lus van hem getuigen : Door het geloof heeft Joseph, flervende, gemeld van den uitgang der kinderen Jfraèls, en heeft bevel gegceven van zijn gebeente (c). d. En Cf) Gen. 42: vs. iS. ~OÓ Gen. 45: vs. 5, 7, 8. en 53: vs. 23. 00 Hebr. 11 : vs. 22.  X 3* X d. En dit leidt mij van zelve, eindelijk, tot nog eenige weinige trekken, die zijn bijzonder cbaraöer, vooral in dien hoogen itand, merkelijk verluifterden. 1. ) Verre van, gelijk de wonderboomen fchielijk opgegroeid zijnde, zieh zeiven te vergeeten, en van zijn vergulden wagen fchuins neder te zien op dorpclijkc Broeders en cenen eenvouwigen Vader, die hem nimmer zouden gekend hebben, hadt hij zich zeiven niet ontdekt, fprcekt in hem de kracht van het bloed, de Natuur fchrceuwt in al haar vermogen, en , in weerwil van de trotsheid der hovelingen, cn het vooroordeel der Natie, zegt de Landvoogd van heel Egijpten: „ Mijn Vader en mijne Broeders zijn fchaap„ herders." — Onverlet hunne armoede, zorgt hij voor hen en voor hun kroost; blijft fnikkend hangen aan den hals van eenen stervenden Vader, door zijne mildheid onderhouden; en vereert hem met eene begrafnis, gelijk den aanzienlijkllen man onder de kinderen van Mizraïm (a). 2. ) Vrij van alle perfonccle wraak, vergeeft hij het zwaarfte ongelijk, zonder moeite, en vergeldt goed voor kwaad. — Van jongs af benijd, moordaartig behandeld, tot flaaf verkogt, in gevaar van deugd en Ieeven gebragt, vergeeten en veronachtzaamd, krijgt hij de bewerkers van al dat kwaad in handen, heeft een onbepaald vermoogen om zich te wreeken, en — hoort alleen de infpraak der betrekking , kuschtze en weent aan hunnen hals, overlaadtze met goedgunstigheid , en onderhoudt hen , en alle de hunne, op zijne eigene korten. Dan zelfs, wanneer hun wroegend geweten hem wantrouwt, zegt hij hun, ontroerd op 't bloote denkbeeld van wraak: Ben ik dan in de plaats van God? nu dan, vreest niet, ik zal u en, 00 c. s°.  K 33 H €n un>e kinderen onderhouden. Zoo troostte hij hen, en /prak naar hun hart ( a ). 3.) Eindelijk, zoo werkzaam, zoo nuttig, zoo gelukkig , met zoo veel Maatkunde, zoo veel invloed, en zdö bemind, hoe gemaklijk hadt hij den throon kunnen beklimmen cn zich het fouverain gezag, als Koning, aanmaatigen! Maar, te vreden met het geen hem wettig toekwam, zogt hij alleen het befte voor het Volk, en verre van eenigcn inbreuk te doen op de Hoogfte magt, dcedt hij niets zonder 's Vorften kennis, en ftondt zelfs zijn eigen genacht geen ée'ne gunst, geen verblijf in het Land, toe,zonder de bewilliging des Konings (£>). C. Ziet daar eenige weinige trekken van de Rcgceringswijze en het chara'iter van den braaven Joseph, overwaardig de navolging van allen, die in hoogheid zijn: verwondert het U dan, dat de zeegeningen van den God zijner Vaderen over hem waren, dat allerlei geluk zijn fchedeï kroonde , en roe-zen langs zijne paden groeiden ? a. Gelijk voormaals in zijns vaders huis, zal hem ook aan het Hof de Nijd gevolgd zijn, die den ongeachten voorbij fnelt, den mlddelmaatigen, in het voorbijgaan, aangrimt > maar de onaffcheidelijke gezellin is der fchitterende wijsheid en der verheevcne deugd. —- Gezien bij den Koning, en bemind bij de Natie, zal meer dan één trotsch Vizir, heerschzuchtig Bas/a, verwaand Cadi, en bemoeiziek Priejicr, de grootheid van dien Vreemdeling met fcheele oogen hebben aangezien, cn zijne handelwijze poogen te bedillen. — Maar, in weerwil van allen vijand, bleef zijn ftoel boven den ftoel der Vorften, hij behieldt, tachtig jaaren lang, zijn luifter en zijn roem, zijn boog is in /lijvigheid gebleeven, ei} ds armen zijner haii' O) C 50: vs. 19, 21. c. 47.  X 34 X handen zijn gejierkt geworden door den magtigen van. Jacob (a). b. Rijk in huisfeiijk geluk, fleer hij, met de vorftelijke Asnath (b), vergenoegde dagen, en een tweetal vcelbeloovcnde zoonen kroonde dien gewenschten echt, naderhand uicgebrooken in meenigtc, meerder dan eenige andere der ftammen Jacobs (c). ct En, zo 'er nog iets overfchoot, meer dan drie derde gedeeltens van eene Eeuw, genoot hij, bij den last, de lust van een bewind, dat hij op zijn dertigfie jaar aanvaard hadt, cn fterf, honderd cn tien jaaren oud, zat van rijkdom en van eer, betreurd van de Egijptenaars (d), bewaard onder zijn gcflacht, dat, naar zijn bevel, vijfhonderd en vijftig jaaren laater, zijne Mummie, naar 's Lands wijze gebalzemd, met zich droeg naar Canaan. Gelooft gij niet met mij, Aandachtigcn! dat elk braaf 00 Gen. 49: vs. 24. 00 Dat deeze Asnath geen Dochter was van Ponp ii a r, den voorigen Heer van Joseph, maar van Potip.iiera, den Vorst of Basfa van Hcliopolis, wiens naam ■ zelfs van die van J o s e p h s ouden Mecfter veifchilde, bewijst de geleerde vossius de^iéololat. L. i. C. 2Q.p.J 12. (O Deeze belofte van Jacob aan zijnen zoon, C. 48: vs. 16, is in zijne nakoomclingfchap vervuld; want bij de uittocht uit Egijpten maakten zij een getal van 72,000 ftrijdbaare mannen, Num. 1 : vs. 32—35, en bij de tweede telling in de woeftijn, 40 jaaren laater, toen die 72,000 allen geftorven waren, Was 'er een tal van 85,000 ftrijdbaare mannen , 't welk veel meer was, dan eenige andere ftam , hebbende Ruben maar 43,000, Simeon fleehts 22,000, enz. vergel. Num. 26. 00 Dat men naderhand Joseph in Egijpten als een God zou geëerd hebben, en dat hij de Apis der Egijptenaaren zijn zou, gist Vossius /. c. p. 102, daar ook het onderfeheid geleerd wordt tusfehen de Egijptifehe cn Griekfche Apis C. 14. p. 59, en C. 29. p. 113 en tusfehen Apis en Epaphus, 't geen zommigen met Herodotus voor het zelfde houden. C. 29. p. 108.  X 35 X braaf Landzaat in Egijpten, leevcnde onder 'sMans loflijk beftuür, eiken morgen zijner dagen blij gezeegend, — en dat het gelukkig Volk, zoo dikwils het hem uit zag rijden, met verrukking, knielend, ook zonder dat de Heraut het beval, geroepen heeft: Tsophnath Pananéach keft nog, ook is hij een regeerder in gantsch Egijptenland! —■ En dit is het tweede oogpunt, waar uit ik U den Text heb willen doen befchouwen. Al gingen wij, bij het volle cn rijpe koornveld van leerzaame befpiegelingen; en nuttige lesfen, die uit deeze gebcurenisfen in te oogften zijn, langs een final voetpad ter zijde heenen, al wreeven wij Hechts eenige weinige airen in onze handen, om, gaande wegs, te eeten, gelijk Jesus difcipulen eens letterlijk deeden, gaande door het gezaaide, nog zou onS de tijd ontbreeken. Stappen wij dan ditmaal voorbij de leering eener troostvolle Godsregeering, die, na zwaarc proeven, onverwagte en heerlijke reddingen fchenkt, die, in het einde, de deugd beloont, en het grootfte kwaad een middel tot het hoogfte heil kan maaken: —■ liaan wij, in 't voorbijgaan, fiechts het oog op eene fchildcrij, die ons eencn grooteren Vorst vertoont, ftervende zelfs voor zijne vijanden, die hij zich niet fchaamt Broeders te noemen, den godlijken Jesus, die meer dan deeze dingen lijden moest en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan: — houden wij ons niet op, om, in het algemeen het beeld van eencn braaven Regent des Lands, de teekening van een gezeegend beduur, en een gelukkig Volk, te maaien, en gaan wij ongeftoord tot .ons laatfle (luk , waar in wij bezien moeten : „ de gelijkheid tusfehen Josephs „ charaóter, en dat van den Vorst, wiens feestdag „ wij vieren, waar uit de billijkheid, cn de rechte „ wijze volgen zal, waarop elk braaf Nederlander, heden, juicht: Oranje, de vijfde Willem, C 2 „ teeft  X X „ nog, ja ook is hij de bejïuurder, de hoop, de liefde, dt vreugd van heel ons Vaderland! God rekke zijne dagen!" III. Geen doel ter weereld heb ik, om in elk bijzonder gedeelte van de gegcevene kenfchets (bij alle de ongelijkheid van ftaats-gefteldheid (a), perfoonen, volken zeeden) in dezelfde orde aan te wijzen de overeenkoomsten in denken, doen en gelukken. — Hoe weinig zou zulk eene dorre lcevensbefchiijving, cn onvolleedige charactcriltiek, beantwoorden aan het oogmerk eener Godsdienftigc Fccst-rede, waar toe deeze Redevoering gefchikt is! — en is 'er een Hoorer, die dit niet zelve doen kan, die dit niet gedaan en gevoeld heeft, terwijl ik nog van Joseph fprak, voor zulk eenen heb ik in het geheel niet gefprooken, voor hem zou ook die wijze van redeneeren niet overtuigend, niet treffend , zijn. Oranje leeft, en hij is een Regeerder in het geheele Land! A. Feestdag voor den Vorst, B. Feestdag voor alle weldenkende Nederlanders, C. Feestdag, die ons opwekt tot pligten, die Gods eer, het belang des Lands, en onderlinge eendragt ten doelwit hebben. Ziet O) Men begrijpt Iigteliik, dat ik gèene volkomerte gelijkheid ftelle tusfeheft den post dien Joseph in Egijpten bekleedde, onder eene gchcclc andere Rcgeeringsvorm, en de waardigheid van Erfstadhouder deezer Republiek. Het is de invloed, en wijze van waarnccming, die hier alleen gelijkheid maakt, ik heb mijne maening hier over uitgebreid en beweczen, in mijne Leerrede ter gedachtenis der blijde omkeer ing van zaaken in het lieve Vaderland ; en aldaar Bijvoegzelen, Hcofdft. 4, waar in onderzocht wordt, of de Stadhouder meer is, dan eerftc Dienaar van ■ Staat, pag. 52—65 van den 2de druk. Zo 'er een post in den Bijbel moest gezocht worden, die eigentlijkst overcenkoomt met dien cenes Stadhouders, dan heeft de vermaarde Hugo Grotius wel beweezen, dat dit het Richterampt onder Israël is', de Eminente hoofden in Krijg en Burgerftaat.  X 37 X Zilt daar drie dingen, met welker uitbreiding ik deeze Redevoering fluiten zal. A. Drie en veertig jaaren geleedcn, heden deezen zelfden dag, zag de grootc Friso , de laatfte erfgenaam der deugden zijner Vaderen, na het verliezen van twee Princcsfcn, jong geftorven, zijnen echt, zoo fchoon vergierd door de onvergelijkelijke Carolina, heerlijker nog gezeegend, en den wensch van Nederland vervuld, door de geboorte van een Zoon, nu nog onze liefde en onze roem, de bondel onzer pijlen, het flot aan onzen tuin, de overfehaduwing onzer zccgcningen, de fource van 's Volks luifter, de flagboom tegen de onderdrukking der onbepaalde Aristocratie, en de fchut-dijk teegen het bruifchcnd cn overftroomcnd rumoer van onruftige Derrrocraaten. Men fpotte vrij, in een tijd (waar in met God en zijnen Zoon, waar in met al wat heilig is, gefpot wordt) met den tijtel van eenen Prins, der Godheid afgebeden; tempelen van mijn Vaderland, waar in, op hoog bevel, de nationaalc fmeckingen opwaards fteegen! echte Vaderlanders, nog in Ieeven, die, bij de herinnering van ramp, (die bij den kindcrloozcn dood des tweeden W illem s en den jeugdigen Fr rso, het Vaderland getroffen heeft of dreigde) den Hemel kermend hebt aangefchreid! cn gij zelve, fpottende , misleide Landgenootcn , die of zelve, of-ten minff.cn als kinderen aan de zijde uwer ouderen, zoo dikwils hebt neergeknield! gij zijt mijne getuigen , hoe waarlijk gantsch Nederland gefmeekt heefc, God wilde, om 'sVorflen wil, hem eene lamp geeven in het Vaderland, verwekkende zijnen Zoon na hem, en beveiligende Nederland (a). In 1748 , het jaar onzer aanlachende Vrede, het Jubeljaar der Vadcrlandfche Vrijheid (è), werdt onze Vijfde Willem, tot heil van 00 C°nf- 1 Kon. 15: vs. 4. (Ó Door de vrede van Muttfter Anno '1648. C 3  X 3* X van beide gebooren, om in zich dc deugd, de roem,' de eer der beide takken van zijn Doorluchtig Stamhuis als in één middelpunt te vereenigen (a), die, onder 's Hemels zegen, zeden den tijd van tw.ee eeuwen , de voornaamfle werktuigen geweest zijn tot de oprichting en bevejiiging van deezen vrijen en onafhanglijken Staat, en wier naamen geheiligd zijn in de harten van alle liefhebbers van Godsdienst en Vrijheid, en in het dankbaar geheugen van een vrij en gelukkig Volk (t). Der Godheid in den doop geheiligd (c), en van zijne waardigheden verzeekerd door derzelver Erflijk- ver- O) Het zijn de eigene woorden van hun 1 'oog Mogende, bij de uitfehrijving van den Biddag , Anno 17Ó.6. ' (j>) Men heeft zoms de dankbaarheid aan den Vorst, als naneef van Vader Willem, daar mede poogen te verzwakken , dat Zijne Hoogheid niet uit de Linie van W1 llem I, maar, door de Casimiren van Jan van Nassau af'ftamde. Het zij eens zoo, heeft dan het Vaderland aan dien Tak, waar uit beftendig dc Stadhouders van Vriesland fprooten , niet dezelfde verpligting, beide in de Maatkunde en den krijg? — maar weet men daar boven niet, dat deeze Takken, door huwelijken zeer naauw onder malkander verbonden zijn > niet alleen heeft Wille m L o d ewijk gehuwd geweest, maar kinderloos, met Anna, dochter van Willem I cn Anna van Saxen, maar ook dc Oudovergrootvader van onzen Erfftadhouder, Wi lhe'lm Frederi'x, zoon van Ernst Casimih hadt in huwelijk Alb'ertina Agnes, Dochter van F r e d e r i k Hendrik, cn Lijn Overgrootvader Hendrik Casim 1 r hadt A m e l 1 a van A n h a l t , wier Moeder ook een Dochter van Frederik Hendrik was. — Denkt men niet na, dat 's Vorften Moeder, Princes Anna, met het huis vanHannover, eene echte afïïammcling was van Willem I, door dcszclfs Dochter Louise Juliana? gelijk ook haare Koningl. Hoogh. dc tegenwoordige Princes', door Lob ï s e Henriette, Dochter van Fred.Hendr|k, gehuwd met den Keurvorst van Brandenburg, van denzelfden Vader des Vaderlands ( dubbele reden om haar te bemin9en'.~) afkoomftig is. CO 11 April 1748.  X 39 X verklaaring in de Manlijke en Vrouwelijke linie, zoogde hem de koninglijke Anna een tijd lang aan eigene borften, en vormde al vroeg zijnen geest tot die godsdienftigheid en braafheid, die tot heden toe de grondfchets is in alle de Vorftelijke daadcn. Zij toch is de Vrouw, de zeldzaame Vrouw, de navolgenswaardige Moeder, diehaarcjeugdige Caroiika en Willem gewende dagelijks Gods woord te loczen, en op gezette uuren, aan haarc zijde, op de knien, den Heer der Vorften, den Vader van onzen Heer Jesus Christus, te aanbidden; een pligt, (lacht 'er vrij om, menfehen die God vergeet!) een pligt, zoo heilig aan haar Hof, dat, in dagen van onpasfelijkheid, zij zelve , voor het bedde haarer Telgen, nederknielde cn met hen badt. Groot geworden in zijne jeugd, vereerd door Hollands oude Ridderfchap (0), omhangen met de hoogfte Orde van Groot-Brittanje (&), befchonken door dc afgeleegendfte Volkeren (e), geëerd door de hooge Staats-vergaderingen, geliefd van al het Volk, onderwcezen en der Kerke ingelijfd door den zaligen Roijer (d), en onder de Voogdij van den Hertog Lodewijk van Bronswijk- Wolfenbuttel, bereikte hij, in het jaar 1766, den geftelden leeftijd, om zelve het Roer der Staatshulk aan te grijpen, en voor het oog der Volkeren te toonen, wat heerlijk ftip der aarde Neerland is, — Neerland, als Oranje het beftuurt en befchermt, en als God het zeegent. Hoe (V) Die Z. H. tot Prcfidcnt verkoos, 25 Aug. 175r. 00 5 Junij 1752. O) Onder anderen door den Dcy van Tunis, 1755. (rf) In wiens handen de Vorst eene uitmuntende beleidenis van den Hervormden Godsdienst heeft afgelegd, 16 April 1764, in tegenwoordigheid der Afgevaardigden van Staat, van het Hofgezin, en eene mcenigte aanzienlijke Hoorers van den kerkdijken cn wecrcldlijkcn ftand. C 4  M 49 ):( Hoe klonken toen alom de Vaderlandfcbe zangen* deeze Gevesten 1'cheenen het echte Vaderland der, Vreugd en Vergenoeging, de Eendragt in het Capitooi, den Tempel en den burgerlijken omgang, wandelde aan de hand der Blijdfehap, en was 'er wel iemand, die 'er aan dage, om in te fpreeken tegen den Nationaalen toon : „ Die Vader Willek eert, heeft waarlijk Vrijheid Hef, ,, En , die Oranje haat, is Neérlands glorie - dief." De grootheid van den tak des ccrltcn Willems, Uitgeftorvcn (voor zoo veel het manlijk oir betreft), in Koning \Villiam, om dat zij geen hooger trap bereiken kon, cn de luifterrijke roem der C asi miren, vereenigd in Friso, en afgedaald op onzen vijfden Willem, zette hem in het benuur en dc Landvoogdij van geheel het Bondgcnootfchap , en tot het Eminente Hoofd van zeevcn vrije en onafhanglijke Staaten. En nu, — Loofc God in zijn heiligdom! hozanna in de hoogftc plaatzen! ——- nu, na vijf cn twintig jaaren , juicht nog de echte Batavier: „Willem, de beminde onder de Vorjlen, leeft nog, en hij is Regeerder in het gantfche Land '" Feestdag vol herdenking voor den Vorst! zijn God was al dien tijd met Hem! ■— gewis heeft zijne gcwoone godvruchtigheid, reeds in den vrocgften morgen van deezon dag, in 't ftillc Cabinet, geknield, het aangezicht zijnes Gods met gevoelige erkentenis gebeden: — gewis ziet Hem, bij de eerstmogclijke geleegenheid , de 's Gravenhaagfche Tempel, omringd van zijne Liefhebbers, openlijk den Heere des hemels looven, cn het reukwerk zijner gebeden en aajmisfen doen opklimmen voor God. Dat Willem'het herdenke! — Uit e'e'n leem afgefneden, was hij met ons allen der katijvigheid onder,-.  X 4.r X Oerworpen; en, ten aanzien der broosheid van di$leeven, aan de aarden flesfchen gelijk; eene waarheid , door den vroegen dood van veelen zijner Voorzaaten, treurig beveftigd O). Maar zijn leeven was dierbaar in Gods oogen, na het ontworftelen van de zwakheid der jeugd , naauwlijks ooit onpaslijk, mee het iterkfte en gelukkigite geitel, gehard in alle dc moeilijkheden zijner poften, beveiligd tegen allen boozen aanflag, en, daar hem ziekte trof, die 't Volk deedt kermen, gered en geneezen (£), en nog onlange uit leevensgevaar, door het omvallen der koets in de Weetering nabij Noordmjk, gelukkig behouden (f), moogen wij nog heden, als de ftof van onze, en's Vorften blijdfehap, melden: „Oranje, de iust onzer oogen, leeft nog!" Dat Willem het zich herinnere! — De teegen- fpoe- 00 Willem H bereikte nog geen 25, 's Vorften grootvader Jan Willem Fris o nog geen 24, en zijn 'vader Willem, Carel, Hendrik, Friso maar ceven 40 jaaren. (/O Anno 1761 worftelde de Vorst met eene Iiote ziekte en 1763 met eencn gevaarlijken aanval der Kinderziekte ' 0) 8 Aug. 1789, bij het te rug rijden van Leeuwenhorst naar de Haag, bi.t m'clke geleegenheid de Hoogwelgeb Heer van beide de Noord wij ken, &c. &c. hèt bewijs van oud-ridderlijke trouw, en de braave Noordwijkers van Vorften-hefde, gegceven hebben, zijnde deeze gelukkige rcddin<* van den Vorst, met alle de omftandigheden bezongen door den kundigen Joseph de Veer, uit wiens kwcekfchool beroemd tot in alle de ftrecken van Albion, de wel onderWeezene zoonen van zoo veele geflachten, de roem ea 't ricraad hunner famiüen geworden zijn, zijnde dat vers gedrukt bij den urtgcever deezer Leerrede. — Ja, Noordwijk! paradijs ! dien naam vel dubbel waard', ' Uw her der liefde deedt u in mijn boezem leeven, Maar nu, nu noem ik u 't verheevenst fiip der aard", Gij hebt den Batavier Oranje weergegeeven —  X 4= X fpocden en rampen van dit leeven treffen den aanzienlijken gelijk den geringen, en de dood grijpt zoo wel het Hermelijn der Vorften als de lompen des bedelaars met kille handen aan. — In die vijf en twintig jaaren hadt ook Oranje zijn deel in 'swcerelds onfpocd; maar, nooit door dezelve verwonnen, ftondt hij gelijk een man, die op een hoogen bergtop, boven de wolken gefteegen, de onweders beneden zich, fchadeloos, ziet drijven, of als een fteevige rots, die het kletzen der aanftootende golven onbezweeken tart. — Pas drie jaaren oud fterf (voor Hem en 't Land, helaas! te vroeg (a)) zijn roemrijke Vader; maar de laatftc toon zijner veege lippen: Zorgt toch voor mijnen jongen Willem, was een wet voor zijne Voogden, een heilig bevel voor Staat en Volk, en een fteeds verhoord gebed bij den Almagtigen, -—de 12de Januarij 1759 ontroofde, in de koninglijke Anna, den Vorst eene tedere Moeder (ft), der kroon van Brittanjc een parel, en Nederland een pronkjuweel , doch't godlijk oog, enBRONSwijKs vaderlijke trouw, vergoeden haare zorgen, terwijl hij, kort voor dc aanvaarding van zijn bewind, in de godvruchtige, Maria Louïsa, eene liefhebbende Grootmoeder, ervaarene Raadgeeffter , en Ijverige VoorbiJfter, door den dood verloor (O- — En moet ik de fchokken melden van het Vaderlijk hart, bij het misfen van zijnen eerstgeboorenen (d), of de aan- doe- 00 22 Oct. 1751. oud 40 jaaren en 22 dagen, (ó) In den ouderdom van 49 jaaren, 2 maanden cn 20 dagen. 00 Zij was dc Douariere van Z. D. H. Jan Willem Friso, en fterf te Leeuwarden , in den ouderdom van 77 jaaren, den 9 April 1765. 00 24 Maart 1769, beviel haare Kon. H. van een doo-< den, ofrasch geftorven, Zoon.  X 43 X doeningen der tederste huwlijksliefdc, toen zijne ko-» ninglijke Gemalin met de kinderziekte te worftelen hadt (.a), naar cisch tcckenen? — of zal ik de ellenden van het jaar 1780—1787 herinneren? zal ik mijn feest-penceel in zwarte verwc doopen, en U den Vorst fchilderen, gehaat van trotfche en heerschZuchtige Grooten, verraaden van fchijnvrienden, gehoond door Huurlingen, veracht van opgeruide Burgers , en gefchonden door misleidende Pricftcren ? zal ik U, zijn Eer vertrapt, zijn Huis gelaftcrd, zijnen Mentor verdreeven , zijne vijanden magtig , zijne Vrienden gebonst van de eereftoelen, bedreigd of gedood door de wapenen, geflooten in de kerkers en geftrafc op de fchavotten —? zal ik den Vorst en zijn Huis verjaagd, de eer van het koninglijk bloed gefchonden , en maar wat doe ik ? zou ik de gefchiedenisfen vernieuwen, die elk braaf Nederlander betreurt, en die wij elkandercn vergeeven moeten, gelijkze de Vorst, gelijkzc God aan 't Vaderland vergeeft? (&) Valt voor eeuwig neder, akelige treurgordijnen, en dat de Tweedragt u nimmer openhaaie! —■ alleen dat zich Oranje het doorgezweetc leed herinnere met deezen juichtoon : „ In „ alle mijne benauwdheden hieldt zich mijn God be„nauwd, cn dc Engel zijnes aangezichts heeft mij behouden; anderen hebben kwaad tegen mij ge„ dacht, maar God heeft het ten goede gedacht, op „ dut O) Dee. 1769. (_b~) Over alle deeze dingen heb ik mij breedcruitgelaar.cn, in mijne te vooren aangehaalde Leerrede op den tweeden verjaardag der Omwending, mctdeBijvoegfelen, waar van reeds de 2de Druk, bij den uitgecver deezes mede wordt uitgegeeven, weshalvcn ik gemeend heb daar van hier niets te moeten hcrhaalen. — Men vergelijke ook mijne Biddags-Leerrede van her jaar 1787 gedrukt te Middelburg bijjf. Abrahams'.  ):( 44 X ,, dat hij decde, gelijk het ten deezen dage is, eer} ,, vrij,een gelukkig Volk met eendragt zecgenende!" Dat Willem het nooit vergeet e ! ■ vrolijker bloemprieelen, groenende lustwaranden, ontmoeten wij op zijnen gantfehen weg. Vroeg gezeeteld op den eerltoel zijner Vaderen, ging Hij in uitgebreidheid van beftuur, met langheid van Regeering te zaam gevoegd, alle zijne vaderen te boven, (a) —■ Veer- 00 Willem I was wel zedert 1559 Stadhouder des Konings , maar alleen over Holland, Zeeland en Utrecht, — de Graaf van Mansvelt beiluurde Gelderland en Zutphen, — de Graaf van Arrenberg Vriesland, Groningen en Overijsfel: maar allen ondergefehikt aan de Gouvernante Margaretiia van Oostenrijk, Hertogin van Parma, en aanhaaren Raadsheer Perekot, — Anno 1572 werdt hij door Holland en Zeeland aangenoomen als Gouverneur Generaal in plaats van Al va, — Anno 1576 koos men hem tot hoofd, hoogc overheid en Dictator, geduurende den Krijg. Anno 1577 leedt hij veel van en om den Aartshertog Matthus, door zommige tot Gouverneur Generaal verkoozen , dus als Stadhouder met de Staaten beftuurde hij het Land, flechts • v 1 e r jaaren, van 1581—1584, waar van nog moet afgcreekend worden de regeering van Alencok , gehuldigd 1582 en gevlucht 1583 ■— 't is waar Maurits regeerde 40 jaaren van 158,5— 1625, maar niet over Vriesland cn Groningen, daar Wi llem Lodewijk Stadhouder Avas, en leedt veel, twee jaaren lang onder Leij cester als Gouverneur Generaal, Frederik Hendrik van 1625 tot 1647,22 jaaren , —. Willem II Hechts 3 jaaren en zeeven maanden, Willem II! 29jaaren, maai- niet over Vriesland en Groningen. Willem IV was de cerfle, die de Stadhouderlijke waardigheid over alle de Provintien, en dc Generaliteit,, en het opper Directeur- cn Gouverneurfchap over de Indien bekleede, maar flechts 3 jaaren. Terwiil onze tegenwoordige Stadhouder, dc eerfte geboorek Erfftadhouder is, en de eenige, die deeze waardigheid over den geheclen Staat 25 jaaren heeft bczeetcn , zijnde daar en boven de Waardigheid Van Eerfte Edele in Zeeland Erfelijk verklaard in het Huis van Oranje, 18 januarij 1788,  X 45 X Veertien jaaren lang, zoo vreedzaam als Salomo; en zoo bemind als Josias te rcgeeren — na zeeven jaaren leeds, vol in gemengde bewijzen van de liefde der braaven, grooter , meer bevestigd O) en meer geëerd dan ooit te voorcn , het goede te zien van land cn volk en huis; — lust, vreugd, troost en hulp te vinden in den gelukkigften Echt; (ft) dat huwelijk gezeegend te zien met eene Dochter, Neérlands liefde en Brunswijks glorie; (f) de geboorte van Prins Willem VI, in het jaar van 't eeuwfeest der verlosfing onzes Lands door Koning William, en op den dag en het uur der moorddaadige ombrenging van den grooten Colignij, (d) — de toevoeging vaneenen tweeden Prins (iets, dat niemand dan de Eerfte Willem gezien heeft> en dat op den verbotsdag der Natie; (e) beide deeze Vorften groot, in de bekleeding van aanzienlijke posten in ftaat en krijg, cn in dezelve de kroonfteen en het diamanten kruis van den vorftelijken kroon, de luister van het Land en de liefde des volks te zien; (ƒ) en eindelijk (het geen niemand der Oranje 00 Door de Eed op de Conftitutie, vastgcfteld 28 Febri 1788., de TracVaa'teri van Alliantie met Groot Brittanje en Pruisfen, en de Acte van Guarantie door hun Hoog Mötf 3 Juli] 1788. (O Met haarc Koningl Hoogheid Frederica, Sophia, W1 l n e 1: u 1 n a. Kroonprinces van Pruisfen, voltrokken te Berlijn 1767. (O H. D. H. Frederica, Louisa, Wiliielkina, geb. 28 Nov. 1770, gehuwd met Z. D. H. Carel, Georce August, Erfprins van Brunswijk, 14 Oct 1790. 00 Z. D. H. Willem F r e d e r 1 k , geb. 24 Au?. 1772. Cf) Z. D. H. Willem, Ge oh ge, Frederik^ geb: op den Biddag des Jasrs 1774, 15 Febr. (ƒ) 24 Aug. 1790 hebben hun Hoog Mog. den Heer Erfprins, Collonel van de Holl. Guardes en Gouverneur van Breda,  ):( 4<* ):( je Vorften gebeurde) alle zijne Telgen, door openlijke Geloofs-beleidenis , (a) aan Gods eer, de hoop der zaligheid, en het belang der Gods-kerk gewijd te zien, en met dezelve gelijkerhand deelachtig te zijn aan het lichaam en bloed desHecren; —Deeze en meer andere zeegeningen (want wie kan alles noemen?) ftroomden den Vorst mildelijk toe uit de fchatten der Algenoegzaamheid, en maaken deezen dag tot een Feestdag voor den Vorst, bij het gejuich der Natie: „ Oranje leeft, ja" ook is hij in het „ Stadhouderlijk bewind bevestigd over geheel het ,, Land !i B. En dit brengt mij van zelve tot eene tweede opmerking: „ deeze achtfle Maart is, om dezelfde „ reeden, een blijde Feestdag voor alle weldenkende „ Ingezetenen des Vaderlands." —— Ik zal mij niet ophouden met het betoog van hee nut onzer heilzaame Conftitutie, en van het Stadhouderlijk bewind, dat, onderfcheiden van de Hoogfte Magt der Staaten, en echter daar mede onaffcheidenlijk verbonden, het plegtanker is der Nationaals Vrijheid, de band der Unie, de zeekerheid der Regeeringen, de zuil van den Godsdienst, en de vastheid van het volks-geluk: (ft) Ik zal den tijd niet flijten met een zoo dikwils herhaald voorftel der verlosfingen , dienften en voor- dee- Breda, aangeftcld tot Generaal der Infantcrij en toegang verleend in den Raad van Staat. Zijnde zijne Hoogheid Prins F red erik reeds Collonel van dc Guardes te paard, en beide door den Koning van Pruisfen vereerd met de Orde van den zwarten Adelaar. O) Allen in handen van den Ecrw. Guicherit, Princes Louis e 1786, de Erfprins 9 Julij 1788, 'en Prins Frederi k 12 Jan. 1790. (6) Men vergelijke de Bijvoegzelen mijner Leerrede op dt Omwending.  X 47 X deelen ons door voorige Vorften uit beide takken van Nassaus ftam gefchonken, en die ons verpligten deel te neemen in den bloei en welvaart van een huis, dat God gebruikt heeft, om ons zoo dikwils wel te doen (0). Liever wil ik u herinneren, hoe billijk wij, en elk braaf Nederlander, het feest der vijf en twintig jaarige Regeering van onzen tegenwoordigen Stadhouder , als een Feestdag onzer blijdfehap, vieren a. Om den aart van zijn beftuur. b. Om de perfoneele. deugden, die Hem ons be* minlijk maaken. ö.) Wien meer dan Neérlands eerften Burger, wien meer dan den Bezitter der grootftc en meeste Graaffchappen, Marquifaaten, Baronnien, Steden, Heerlijkheden en vaste goederen, rijker dan honderd anderen te zaamen ? wien meer dan Hem, wiens luifter in onzen bloei is, kan het algemeene welzijn ter harte gaan? •—• En wie gaf immer daar toe becter raad, en, van het jaar 1767 af, ernftiger opwekking en fcherper fpoorflag ? — Ach! hadt Nederland zich altoos naar zijn raad gedraagen! ach hadden veelen, die minder belang, dan Hij, bij den algemeenen welvaart hadden, hunne bijzondere inzichten en voordeden niet meer dan dat behartigd! Ik neem den fterkften Tegenftreever tot getuige; of ooit, zo 's Vorften raad altijd was uitgevoerd, het geen wij hebben zien gebeuren, gebeurd zou zijn of zou hebben kunnen gebeuren? of niet onze kielen vrij, onze handel onbelemmerd, onze frontieren gedekt, onze Colonien bewaard, onze finantien in ftaat, en onze Maatfchappijen in rust ge- blee- (a) Men zie onder anderen mijne Gefchiedenis van Axel I Deel p. 108. 121. 128 131. 147. 162. 17J. 171. 17(5. 193. en 204.  X 4§ X feleeven Zouden zijn ? en wie zou het gewaagd hebben ter Zee of te Land onzen fchedel aftcweiden ? — cn kan de uitkoomst ooit geweeten worden aan dc Josephs, hoe wijs zij raaden , wanneer de P hara ös misbruik maaken van de taal, die anders zoo billijk is: deezen throonzal ik grooter zijn dan gij? (a) Wie, meer, wie eeven zoo, als de Vijfde Willem, bragt meerder toe, uit zich zeiven toe, tot den bloei des Lands ? wie ftondt, bij de gefchillen der Westindifche Compagnie, edelmoediger af van zijne voordeden? (ft) wie koos weldaadigheid aan de. armen boven de eer aan zijn huis ? (c) wie gaf aan eene achterftallige Provintie een ton gouds uit eigen fchatkist? (<2) wie dempte den opftand der Negers in Surinamen ? (;) wie beloonde het bewaaren der Sluizen van Delftshaven, waar aan het algemeen zoo veel geleegen lag? (ƒ) wie hielp de verbeetering der Inlandfche Fabrieken beproeven door de grondlegging van den Oeconomifchen Tak? (g) wiens hand belauwerde de Doggefbankfche Helden? (ft) wie zondt, op eigene kosten, de pinken in 00 Ik bedoel de, alle jaaren, door Z. D. H., met den Raad van Staat, verzogte en aangedrongen verbeetering der Zeemagt zoo wel als I-andmagt, en ontbrak de laatfte niet zoo wel in de Keizerlijke, als de eerfte in de Engelfchc onlusten? — wiens ichuld was dat? des raadgeevenden Josephs? of des weigerenden Pharaös ? —— de uitkoomst heeft veeier daaden en oogmerken doen zien. — Dan, geen woord meer i 0>) Mey 1769. O) Dec. 1770, toen Z. H. verzogt de kosten dér Illuminatie liever den Armen te fehenken. 00 1771- CO 1774<ƒ) 177500 Mey 1777;. 00 5 Aug. 1781..  X 49 X ifl Zee, orfi onze fchepen tegen den Vijand te waar*) fehuwen? («) wiens zorg voor de vrijheid en hoogheid van het Land blonk meerder uit dan die van den liefdewaardigen Vorst, wiens Feest wij heden vieren? 'T is waar, de eerlaurieren, geplukt bij bloedig ftrijden, die voorige Oranje-helden vercierden, krullen niet om 'sVorften hairen; maar eeven als Salomo, vrede hebbende met zijne Nabuuren, kan hij zeer ligt de kroonen misfen, met brein en bloed befpat, te meer, daar zelfs nooit zijne weêrpartijders hem den billijken roem der Krijgskunde betwist hebben , waar door Hij, bij het onderwijs van den Krijgervaarenen Lo de wijk, zich fteeds in ftaat ftelde, om, vordert het de nood, het fchild en de beukelaar te zijn van een Staat, welks vrijheid de grootfte roem is zijner braave Vaderen. Rechtvaardige onpartijdigheid kenteekent zijn bewind ; en het geen Ptolomeus Arsacides, Koning van Egijpten, van zich zeiven zeide, is van Hem, in den grootft.cn nadruk waar: „ Nooitver„ hief hij den trotfchen en onderdrukkenden Rij„ ken, en nooit verfmaade hij den braaven armen» „ Nooit weigerde hij den armen recht om zijne armoede, of verfchoonde den rijken om zijne fchat„ ten. Nooit liet hij den fchuldigen ongeftraft. den „ wcezenlijken braaven onbeloond, of ftrafte uitpar„ tijzucht. Nooit weigerde hij gunst aan die het „ verdiende, of recht aan die het vroeg. Nooit : „ was hij zorgenloos in voorfpoed, of moedeloos in „ ongeluk.^ Nooit heeft hij uit boosheid kwaad ge„ daan, of fchandelijkheid uit gierigheid bedreevcn» „ Nooit zogc hij de vleiers, of behaagde de lafte- a raars* 00 1783. D  X 5° X „ raars. Steeds zogt hij bij de goeden bemind en „ bij kwaadcn gevreesd te zijn. Eindelijk ftceds hielp „ bij den ongelukkigen, die geen vermogen hadt, „ en altoos is hij geholpen door God, die alles ver„ mag. " (a) — De geleerdheid en de Wetenfchappen, de bronnen van bcfchaaving, induftrie en voorfpoed voor een volk, zijn door hem bevoorderd. — Hoe meenig behoeftig Geleerde is door Hem onderhouden! hoe meenig Konftenaar onderfteund, niet op de wijze der Koningen uit 's Lands, maar uit zijne eigene middelen! laaten de Maatfchappijen der geleerdheid te Haarlem en te Vlisfingen, laat die der Letterkunde te Leijden, laat de Academie der Teeken- en Schilderkonst in de Haag, en zoo vcele andere getuigen, wat Oranje, — wat Oranje alleen, voor de geleerdheid over heeft! — Laaten het getuigen alle de Hooge Schooien van ons Vaderland! gij, boven allen, wijsheid - ademend Leijden! waar aan de Vorst den Erfgenaam zijner Eer en deugd, ter vorming voor het Vaderland, heeft aanbetrouwd, gelijk Gij M au rits, en Frederik Hendrik, cn den derden Willem, en gelijk Utrecht Friso hadt gevormd. En eindelijk, wie meer dan Hij, is de kundige belijder, de hartelijke voorftander, de verftandigc befchermer van onzen gezuiverden Godsdienst? — dat het de FriefchcSijnode, dat het Groningen, dat het de Jaarlijkfche Sijnodale Aeten van Zuid- en Noord- hol- rV) OpStaatsrefolutie bcflistcZ.H. degefchfflen tusfehen het Hof van Tuftitie en de Acadcmifehen Senaat in Friesland, i766 "Handhaafde de Regeeringen van Harlingen en Snee* bij haarc Rechten. 1767,— deedt uitibraak tusfehen deMagiüraat en de Vroedfchap van 'sHage. 1769. — enz.  >( 5* X holland beveiligen! — Geen eene Gezindheid, zelfg de Jood, of haare billijke vrijheid wordt door Hem bewaard en verdeedigd, en nooit bevoorderde Hij Confcientiedwang en Vervolging, die Vader Willem heeft uitgedreeven: — maar de Hervormde Godsdienst door Hem beleden, aan zijn Kroost ingefcherpt, de naarftige bijwooning der Godsdienstoefeningen, het onafgebrooken gemcenfehap houden aan de tafel des Heeren, de befcherming haarcr waardige Bedienaars en Beleiders, vooral de beocffening van werkdaadige Godsvrucht aan dc arme leden van Jesus Christus, verfchaffen hem alom dit getuigenis, deeze heeft wel gedaan aan God en aan zijn huis (d). — Zoo lang de Nederlandfche Kerk bloeit, leeft dc naam des vijfden Willems bij onze Lofgezangen: gekuischte toonen, waar mede wij den lof der Godheid zingen! nooit hadt men U gehoord in onze Chooren, nog zongen wij waarfchijnlijk den kreupelen zang van den, ja ijverigen, maar woelzieken, Dathenus, zo niet de invloed van Oranje, ons, in het jaar 1773, onze uitmuntende verbeeterde Pfalmberijming hadt bezorgd (é). Wat dunkt U, Geliefden ! als God zulk een Vorst drie cn veertig jaaren in het leeven fpaart, zulk een. beftuur vijf en twintig jaaren laat duuren, moet dan niet elk oprecht Vriend van Land en Kerk juichen ? Hij leeft nog, ja ook is hij een Regeerder in het gantfche Land! ^ gn 00 Men zie dc Publicatie van Z. H. tot handhaving van den zuiveren Godsdienst in zijne vrije en onafhankelijke heerlijkheid Ameland, in dato 23 Sept. 1772. en zijne propofltie ten voordeele van de Leden der publieke Kerk, 0 Oc? 1783. . ' O) Ziet breeder mijne Leerrede ter inwijing der Nieuwe Pfalmberijming in de Gemeente van St. Anna-Land, gedrukt te Leijden bij T. Koet, 1779. D 2  X 52 X Z>.) En hoe veel fcheller klinkt die toon, bij de overwceging der perfoneele deugden , waar mede de Vorst de bekleeding zijner hooge waardigheden, voor aller oog, verluiftert! Onvermoeide arbeid , die de morgenfehemeringen voorkoomt, en bij den avond , wanneer de hijgende daglooner rust, niet voleindigd is; moed, om in een Land, als het onze, noch tegenwerkende krachten, noch moeilijke ftroomen, noch laliige landreizen , te ontzien, en in eigene perfoon van alles kennis te neemen, door zijne tegenwoordigheid aan ieder werkzaamheid, aan alles leeven en vuur, te geeven (a); ge- (V) In deeze verrichtingen zag ik zelve, toen nog Predikant te "Axel zijnde, Z. II. aan het einde onzer republiek, op den 28 Julij 1785, alwaar de Vorst, met alle eer ontvangemwerdt. Ik heb alle dc omftandigheden nauwkeurig opgegeeven in mijne Geschiedenis van A x el, II Deel pag. 168—171. ter aanvulling van het daar gemelde, dient dc aanfpraak, toen door Mij , als Praïfes van den Kerkenraad gedaan, necvens mijne Mede-gecommitteerden, den Wel Eerw. Heer J. W. Hoog, de Ouderlingen P. de Lee ge, en J. van Veerde gem, en de Diaconen A. Chrïstiaan en P. dc Lozanke, .zijnde van den volgenden inhoud: * „ Doorluchtigst Vorst en Heer! „ De Kerkenraad der gereformeerde gemeente binnen dee„ ze Stad verzoekt dc eer, om door haarc Gedeputeerden „ uwe Doorluchtige Hoogheid te moogen begroeten. „ Gefprootcn uit een bloed, waar in dc eerbied en be„ langlooze liefde voor het gelauwerd Gedacht van uwe „ Hoogheid erflijk is, cn gebooren in dezelfde plaats, daar „ de glans uwer minzaamheid en deugden het vrolijkst licht „ verfpreidt, kon mij nooit aangenaamcr commislie zijn op„ gedraagen, dan, om, zoo verre van mijnen Geboorte „ grond, en aan het einde onzer Republiek, waar ik mij „ nooit gevleid had het aangezicht Uwer Hoogheid te zullen „ aanfehouwen, in naam des Kerkenraads, neevens mijne „ Mede-gecommitteerden, de gevoelens van ons hart aan „ Uwe Hoogheid te verklaaren. „Wij  X 53 X gemeenzaaam, en neederig als één uit ons, den onbelemmerden toegang te geeven aan den geringif.cn: Burger; — de toevlucht der vertrapte onfchuld , de fteun der weduwen, de helper der fchreiende weczen te zijn; die, vol mededoogen, aan meenigen veroordeelden, daar het de Rechtvaardigheid geheng- de, „ Wij verzoeken derhalven nederig de vrijheid, om voor „ ons zeiven, en onze Committenten, aan Uwe Hoogheid „ te betuigen het ftreelend genoegen', dat deeze Gemeente, „ welke Wij reprefenteeren, gevoelt, door Uwe Hoogheid „ gelukkig binnen deeze Stad te verwelkoomen. „ Deeze tegenwoordigheid Uwer Hoogheid zal, in tijd „ van nood, aller hart met nieuwen moed vervullen, ter „ bewaaring van die voorrechten; welke, voor deeze Stad, „ de Vijanden onzer Vrijheid, door den dapperen M a u„ rits zijn ontftreeden, en ons altoos vervullen met des „ te grootcr aangeklecfdheid aan onze oude en wettige con„ ftitutie , cn des te grooter liefde voor den welftand van het „ Doorluchtig Huis van Oranje. „ Eerbiedigst beveelen wij ons, onze Committenten, alle „ onze belangen, cn die van onze Gemeente aan de ge„ wenschte gunst en befeherming van Uwe Hoogheid ^en „ vraagen eindelijk verlof, om bij deeze zeldzaame gelee„ genheid, onzen hartenwensen te moogen ontboezemen „De almagtige God, de God Uwer'en onzer Vadert» „ Uwe en onze God, verhooge den hoorn zijnes Gezalfden „ m cere, cn gebiede over Uwe Hoogheid, zoo wel ah „ over Uwe Koninglijke Gemalin , de Doorluchtige iónee „ Princen en dc Prmcesfe Louïse, cn het geheelë Huis „ van Oranje, de njklle bronnen zijner uitgeïeezendfte „ zeegenmge i! Bliji, Doorluchtig Vorst!de kroon' des Lands „ het cieraad onzer 'fterkté, de zuil onzer Vrijheid , de fchoor „ van onzen welvaart, de liefde der Braaven, en de fehrik „ Uwer cn 'sLands vijanden! „ Pat Gods Engelen Uwe Hoogheid geleiden ' dat de ee- „ beden der Braaven verhoord worden'' en keer na „ eene reize, tot 's Lands welzijn ondernoomen, gelukkig „ weer, daar U 't verlangend 's Graaven-Haavc wacht en „ geniet tot m den hoogfte ouderdom, de wettige liêfdo „ van al wat deugdzaam is in het gantfche Land. " P 3 Bij  X 54 X dc, het leeven fchonlc, — voorbeeld van Godsdienftigheid, voorftander der Burgerijen, en, meer dan Joseph, vergccvend aan zijne vijanden, en weldaadig voor elk, die hem beleedigde. —■ Laat hier de grootfte Vijand rechter zijn: heeft ooit de Vorst, toen hij konde, toen het hem maar één woord behoefde te kollen, inbreuk gedaan op de hoogheid der Staaten ? ooit meer dan zijn wettig gezag bedoeld ? ooit zijne haaters in keetenen, zijne onderdrukkers voor Bij welke geleegenheid ik de algemecne blijdfehap fterkte met deeze Dichtregels. . Oranje koomt, hoezee! de vijfde Willem leeve, Bemind van Volk en God, der eigenbaat ten fpijt, Dc Vlock-harpij, gedoemd, van God bedonderd, bcevc, Maar onze ziel, ö Vorst! blijft altijd U gewijd. Hoëzée! het grof gefchut doet Axels wallen dreunen, De pólsflag van den grond, die hier, in vröeg'ren tijd, Op Maurits heldenarm de Vrijheid eerst zag leunen, Die polsilag toont, ö Vorst! dat gij Oranje zijt. Treed in, beminlijk Vorst! treed in dc vrije vesten, Hier tradt ook Maurits eens , en Koning Willem, in', Uier heeft dc Batavier voor U een hart ten besten, Doortintcld van den gloed der waare vrijheids-min. Zo ooit een Aterling ook hier den voet durft zetten , En, onder fchijn van min , de vrijheid Hout verkracht, Dan klopt hier nog een hart, dat, naar der Vad'rcn wetten , Geen fchampren laffer vreest,' en zelfs om Beulen lacht. Ja, Vorst! met deeze hand, gewend aan Gods altaarén , Zwaai ik het wijrookvat, daar 'k offers voor U doe; Laat toch, ö Vadren God! dc ftaats-oAaan bedaaren, En voeg Oranje s eer vernieuwden luider toe. Hoezee! elk eerlijk Belg doe deeze toonen klimmen, Elk waar Bataaf heffe aan : „ Oranjes Hamhuis leev', „ Tot dat de jongde dag zal rijzen aan dc kimmen, „ En deeze Wcer-eld zelv' haar jongden döodfiiik geev'!"—  )•( SS X voorliet zwaard, doen bukken? — Josephs gevoel, Ben ik in de plaats van God, heeft hem alles doen vergeeten, en die Burgers voor de befte Vrienden van Hem en van zijn Huis vcrklaaren , die het meest gëdaane euvelmoed vergeeven konden. —— Billijk dan is deeze dag een dag van algemeens Vreugd, billijk verheugen wij ons over zijn heil, en vaandelen met den naam van God , die zijnen Gezalfden behoudt. Van hem zingen onze reien, onze Zufters van Dillenburg, Stegen] Dictz cn 'Hadamar juichen met ons mede: „ Oranje leeft, het gantfche Land is door hem gelukkig!" Groot onder dc Vorften, bemind bij de Natiën, zijn geenc Pijramidcn, zoo vast gebouwd, geenc Mauibleen, zoo hegt getimmerd, geene Babels muuren, zoo dik gcmetzeld, of zijne gedachtenis zal in onze harten, en in die der laatftc nakoomelingfchap de duurzaamheid van dat alles, tot aan het einde der eeuwige heuvelen, overtreffen. C. En dus naderen wij ons allerlaatfle jluk: ,, Dee„ ze Feestdag, wordt op de regte wijze van ons ge„ vierd, als hij ons opwekt tot pligteri, die Gods eer, het belang des Lands, en onderlinge eendragt, ten doelwit hebben. " a.) FJe Eer van God? — Ja, Geliefden! zoons, zo den Volkc, groote vrede en welvaart is gefchonken, door de zachte, en heilzaame Regeeringsform, waaronder wij leeven; zo> door de bewaaring, oeffening, herfteiling en beveiliging der Stadhouderlijke waardigheid, 'neevens cn met het hoog gezag der Staaten en de regeering der wettige ftcedeiijkc Overheden, de tweedragt uit de Provintien , Raadhuizen, en Legertenten , is verbannen ; zo het gefpaard leeven en de langduurige regeering van den vijfden Willem den Lande tot heil geworden is: geeft den den God des Hemels eere! Het verhoogen koomt uit D 4 het  X s« X het Ooften noch uit het Wetten, noch de moeite uit het (tof: Voorzienigheid, die het lot der Volkeren beftuurt, doet de Princen regeeren en de Richters der aarde gerechtigheid ftellen. Door God en zijne goedheid over ons mis/en wij den band nog niet, waar mede de Leden der Provintie, en de Unie van de Bondgenooten aan één gefchakeld zijn en gehouden worden; mist de Staat nog geen Opperhoofd te Water cn te Land, die, ond tr Gods genadigen zegen, haar tegen alle vijanden, met gevaar van lijf en leeven, zou bcfchermen ; door God zijn wij nog niet ontzet van dat crediet en etutharitcit, van dat hoogwijs en voorzichtig beleid, •waar door niet alleen zoo veele Prinfen en Potentaaten. met den Staat zijn geallieerd, maar ook. zelfs die Geallieerden , als één lichaam, tegen hunne vijanden, verknocht zijn (ö). Dat dan in God onze blijdfehap eindige: hoe dierbaar ons Oranje, hoe lieflijk ons de Vorst is, met hoe veel gloed wij voor hem bidden, den gantfehen dag hem zeegenen ; Hij moet, hij mag, hij wil het vertrouwen van ons hart niet zijn, Hij zelve zou U toeroepen : Het is beter tot den Heere toevlucht te neemen, dan op Prinfen te vertrouwen. Bidden wij dan, dat God, door Hem, ons overvloedig zeegene, zijn hart met wijsheid, godvrucht, ijver, en zachtmoedigheid dagelijks op nieuw vcrvulJe, om ons met getrouwheid te richten, Godsdienst en Vrijheid te bewaaren, de orde te handhaaven, den bloei te vermeerderen en het vervallene te herltellen; dat de Almagt hem bedekke, de liefde des Volks de kroon zij zijner loffelijke poogingen, en onze voorfpoed dc vrucht en het loon van zijnen edelmoedigen arr (V) Met deeze woorden beklaagden zich de Staatcn van Holland, ter vergadering van hun Hoog Mogende, na den èoc-d van V/illem III 1702.  X 57 X arbeid, tot dat hij, gcfpaard tot den hoogften trap des fterfelijken leevens, den hoogden top zie van het Nationaal geluk en van den bloei van zijn gellacht. ,, ö God! geef den Vorst uwe rechten, en uwe ge-, „ rechtigheid den Zoon des Vorften, zo zal hij uw „ volk richten met gerechtigheid en uwe ellendigen „ met recht: de bergen zullen den volke vrede draa-r gen, de heuvels met gerechtigheid." De Vorst, Geliefden! hoe braaf, hoe voortref!ijk is een mensch als wij, en noch van hoofd, noch van hart, onfeilbaar, en vermag niets zonder God. Schraagen wij Hem met onze gebeden : en, zal ons heil beftendig zijn, zullen wij de vervulling zien van onze wenfehen, dan moet , bij de beoeffening van alle Volksdeugden, die de roem onzer Vaderen waren, de Godsdienst, — het cieraad van den voorbecldigen Vorst, — door ons betracht worden met een volkoomen hart, dan zal God lust hebben, om ons te blijven weldoen. Och zondaar! die den vloek brengt in onze zeegeningen ! liefhebbers der weelde, der dartelheid, der ongodsdienftigheid, die het Land bederven en de zielen verdoemen ! beantwoordt toch den God der Vaderen niet ondankbaar, en verzwaart uwe fchulden niet, door de verwerping van het Euan-r gclic der zaligheid. Vooral, Heilige Broeders, der hemelfche roeping deelachtig ! weest toch ijverig, om God te dienen uit een gceftelijk beglnzel, en op eene gecftelijke wijze, vuurig, onbepaald, liefderijk, ootmoedig, werkzaam en oprecht, en laat her. blijken, dat alle uwe pligten de uitvloeizels zijn van een hart, dankbaar aan vrije genade, en gereinigd door het geloof in onzen Heere Jesus Christus. b.) Is U de blijdfehap heden ernst, verheugd gij ü over het heil van een Vorst, die geen ander belang kent, dan het heil van Land en Volk, brengt dan ook Van uwe zijde alles toe, wat gij kunt, tot heil van 't P 5 Va-  X 5§ ):( Vaderland. Noch de ftandvaftigheid van Willem I, de krijgsdeugd van Maurits, de voorzichtigheid van Frederik Hendrik, de dapperheid van Willem II, de grootheid van Willliam, de deugd der C as imi ren, de moed van Jan Friso, de wijsheid van Willem IV, noch de braafheid van onzen tegenwoordigen Stadhouder, kan het Gemeene welzijn voordeelig zijn, als hoogmoedige Grooien, mijneedige Krijgslieden, oproerige Leeraars, waanwijze Philofophcn, opgeruide Burgerijen, en een doldriftig gemeen, alles in onörde brengen, zijne befte ontwerpen verijdelen , en door Twcedragt de fundamenten van het vertrouwen, en van het geluk, verwrikken. Dat dan elk van ons het zijne doe, niet door, verhit met het denkbeeld eener Platonifche Republiek, alles om verre te werpen, cn buiten onzen kring te wijken; maar door aan den muur te bouwen dat deel, dat tegen ons over is. Ja, Grootachtbaare Regenten deezer getrouwe, deezer Oranje-lievende Stad! In U eerbiedigen wij de handhavers van onze Rechten, de bewaarers onzer vrijheden, de zuilen'van onze wetten, cn de overfchaduwende Chèrubs van ons geluk. Met 0ranje zagen wij ons onze Rechters wedergegceven als van ouds, en onze Raadslieden als in het begin. — Deeze Feestdag is ook de Uwe en de Onze: afkeer van het Stadhouderlijk bewind doet ook uwe eereftoelen wankelen, maar Oranjes bloei is de veiligheid der orde, en de vastheid uwer Regeering. Een ijverig, verftandig, en bedaard aankleevcr der Conftitutie, die, niet uit belang,, maar uit beginzelen, handelt, is altoos dc beste Burger van zijne Stad. Deelt dan, gelijk gij ook doet, in de ordentlijke vreugde uwes volks, en hoort u beftendig zeegenen als  X 59 X als vrienden van het Vaderland, van Oranje, en van uwe Burgers. — Gekroonde Steenen onzer Stad, cjcrfels deezer aanzienlijke Burgerij, voorbeelden in de godsdienitige verëering van den Zoon van God! regeert ongeiloord, lang en gelukkig ; eendragt in den Raad, wijsheid in de befluiten, voorfpoed in den uitflag, ecre in uwen naam, zeegen in uwe genachten, roem in uw bewind, en bekwaamheid tot de erve der heiligen in het licht, zij uw deel van der Vaderen God, die U helpe, en van den Almagtigen, die U zeegene! — Bewaart de orde, verfchrikt de boozen, teugelt de onderdrukking, bevoordert de Koopvaardij, beloont de Burgerdeugd; en, zoo verre de Maas bekend is, zoo verre de kielen vaaren, die afzeilen uit uwe haavens, zij uw naam met roem bekend, als Vaderen van een gelukkig Volk! — Mannen mijner waardigheid, Vaders en Broeders in Christus! Dienaars van een Euangelie der orde en der tucht! hebt gij liefde voor Jksus godsdienst, liefde voorde Kerk, waar in wij het lot der bediening ontfangen hebben, hartelijk zij dan uwe liefde, gloeiend uw gebed voor Oranje, en zijn huis. — Neen, Staatszaaken moeten van deezen Leerltocl blijven, bedillen van Regenten, bedribbelen van elks doen, haatelijk twistvuur ftooken is zoo vreemd van onze bediening, als kwalijk pasfende bij den eerdienst van den God der liefde en des vredes. — Maar Zadok en Nathan voegen toch bij David, en de Stam van Levi volgt Jeroboam nimmer, vereenigen wij ons, niet uit bedwang, noch om vuil gewin, maaralle dienstknechten Gods, om de orde in te fcherpen, den wrevel te beftraffen, en, met woord en voorbeeld, te toonen , dat wij dien Meester prediken, die eere gaf wien men eere fchuldig is.  ):( 6o ):( Bevoorderen wij bij het geloof deugd,bij de deugd godzaligheid, bij de godzaligheid broederlijke en aigemeene liefde, dan zal onze bediening een zegen voor de Maatfchappij zijn, gelijk die der Leviten, die, met Jojada, de wacht hielden bij Joas, en de listen van At hal ia verijdelden. — Voorts, lieve Hoorers! wat wij ook zijn in de rangen der Ingezetenen, — Leden der hoogere en mindere Collegien deezer Had! — dappere krijgshelden! — braave Burgerij! — en wie gij weezen moogt, eerbiedigt 'sLands ftaaten; bemint Oranje; gehoorzaamt uwe Regenten; gelooft uwe Leeraars; doet elk, in uwe beroeping, uw eigen werk; verblijdt u deezen dag met maatigbeid en orde, bidt voor het leeven en de beftuuring van den Vorst, en vermengd u, onder geene voorwendzels, met die naar verandering ftaan, en gij zult echte Vaderlanders zijn, en het goede deezes Lands eeten. r.) Eindelijk, dat, bij de vreugd en orde, de Eendragt, met lachenden wellust, in Land en Stad wederkeere! — Dochter des hemels! zout der genoegens ! leeven voor gevoelige harten! waarom ontvlucht gij ons ? de wangunst en de blindheid verdreef u, keer vrolijk weder, en maak den Batavier gelukkig. — Koomt mijne Hoorers! deeze dag fnoere onze harten als in de eerfte jaaren! — Hardnekkige Wederftreevers: keert weder, en wisfelt haat met eendragt af: als uwe Vrijheid losbandigheid is, als uwe zucht tot verbetering de orde, de veiligheid, de rust en het genoegen verbant, als vooroordeel U bezielt, als trotsheid U onbuigzaam maakt, kunt gij dan Patriotten zijn ? ■— En gij, die vuur wilt doen reegenen, die uwe dwaalende Broeders niets vergeeven, die de Simeï's den kop wegneemen wilt, wat hebben wij met U te doen,  X 6i ):C doen," gij zoonen van Zeruja? — Niet alzoo: katen wij Oranje, laaten wij den Godsdienst, niefr ontè'ercn, zeegent die U vervloekten, en, keert 'er iemand weder, reikt U iemand de handen, vat die met verrukking aan, vergeeft malkanderen, zo iemand tegen iemand eenige klachten heeft, en dan zelfs, wanneer een Simeï wederkeert, dan zij hem zijn vloek vergeeven ! Och of God mijne bede gave! — gezeegend zij ons Land! het vloeie van melk en van honing! God woone in ons Zion! en over al, wat heerlijk is , zij eene befchutting! — Lang, zeer lang, tot in den hoogden ouderdom , leeve de vijfde Willem, en zeegen zij op den fchedel van den afgezonderden van zijne Broederen \ Lang en gelukkig zij hij een Regeerder, aan het hoofd der Regeering, van het gantfche Land! Zijne hand bewaare en verflerke den ringmuur rondom den vrijen tuin, befcherme daar in beide den Bijbel en den hoed, herftelle den kwijnenden Koophandel, overwinne den benijdenden naijver, den woeker en het bedrog! Al Neérlands Volk, herée'nigd als wel eer, houde der Vaderen leuze voor heilig: „ Een volk, ter dood getrouw, aan Nasfan en zijn Erven, „ Heeft moeds genoeg niet Hem te winnen of te ilerven." De Vorst zij groot door Gods heil! Sophia de getuige, de medewerkfter, de deelgenoote van zijn geluk! de Erfprins erve 's Vaders deugd, Gods zegen en 'sVolks liefde! vorst Frederik zij in eer bij God en Menfchen, en de minlijke Louïse zij te Brunswijk het geen de verltandige Bathseba was aan Davids Hof!  X 62 X Vergeeten wij intusfehen het beter Vaderland, en de hemeifche roeping, niet, tot dat de groote Feestdag der Zaligheid aanlicht in den morgenftond der eeuwigheid! Ten flotte : Mijn Burgers! looft der vad'rcn God, Doe 't wijrook op uw feestdag klimmen, Verheugd om Willem s heerlijk lot, Dat, fpijt het eeuwig nijdig grimmen Der wangunst en misleiden haat, De zegen is voor Neérlands ftaat; Want HIJ leeft, die de vreugd der Braaven, De Schutsheer is van zijn Bataaven, De Oranje Stam, door God geplant, Is 't cierfel nog van 't Vaderland? ^ % % Neen, bij het golvend woên der baaren, Daar zee en afgrond, kookend, ziedt, En wolken weig'ren op te klaaren, Verzeilt, of ftoot, de ftaatshulk niet. Beveiligd voor vergaan cn ftranden Ziet gij compas en loot in handen Van Hem, die, aan het roer gewend, Het water en de gronden kent, En, fiks op Kaart en Zeemans-wetten, 1 Geen kiel zal op de banken zetten, ^ ^ ^ Gelijk  X 6"3 X Gelijk op 't Schip, daar Palinuur Door ftorai is over boord gcflagen, Matroos , in dat noodlottig uur, Staat raad'loos op de plegt te klaagen, En ieder Seheepling voor 't bewind Zich zeiven den bekwaamften vindt, Schoon alles kraakt en dreigt tc broeken; Zo is, in deeze vrije ftreeken , 't Gevaar van ondergang gewis, Wanneer 'er geen Stadhouder is. * * * Maar, blijft Oranje 't roer rcgcercn, En, heerscht aan boord en orde en vrêe, Doet elk het zijne, om ramp te weeren, Te zeilen aan gewenschte rcê ; Dan hind'ren ons geen donderwolken , En, veilig in 't rumoer der volken, Lacht ons de blijde voorfpoed aan: Onwrikbaar blijft de grondflag ftaan Van 't hoog gezag van zeeven Staaten Bij 't volks geluk der Onderzaaten. * * * Driewerf Triomf! Oranje leeft ■ Wien, heden drie en veertig jaaren, Der Vadren God geveiligd heeft, Die voorfpoed zag, en, in gevaaren Door eeuwige Almagt onderfehraagd, Nog heden 't vorstlijk eicraad draagt, En wiens gezeegend Staats beituuren, Een vierde van een eeuw, bleef duuren, Hozanna! daar de Godheid wil, Daar zwijgen ftorm en golven ft'il. Vlech)  ):( °4 X Vlecht kransfen , Burgers! bindt uw palmen » Klinkt, zachte cither! fehelle luit! Zingt, Tempel-chooren ! vreugde-pfalmen En Hort uw gloeiend danklied uit. De Godsdienst mogt zijn bijbel-blaêren, De vrijheid hoed cn fpecr bewaaren, Het Vaderland heeft ftillc rust, Daar Vreê het Recht cn Waarheid kuseht, En , bij het zeldzaam Jubel-vieren, Der Vad'ren kleur de borst mag eieren. Hier, daar men vlag en wimpels plant, Om dat Oranje nog blijft leeven, 't Bcftuur heeft van het Vaderland , Dat, uit de flavernij verhoeven, Door 't bloed van Nasfaus hcldenftam Ten toppunt van zijn glorie kwam,' Hier klimmen, deezen dag, de klanken Ten hemel, bij 't verrukte danken, Daar blijdfehap in haar vaandels fchreef: — „ Oranje, Neérlands fehutsheer leef!" < Alleen, dat drift, dc pest van 't leeven, En faftiezucht, die wreekt en fmaalt, Geen Burgers weig're te vergeeven , Wier oordeel door misleiding faalt. Koomt, gecven wij elkaêr de handen, Dcez' Dag vernieuwe de oude banden Der burger-eendragt, als voor heen, Voor God en 't heil van 't Algemeen, Voor Vrijheid en voor Nasfaus Erven. — Op heden moet' dc Tweefpalt fterven! — Zoo  X 65 X Zoo bloei' het heele Vaderland 'Gelijk in onze vroeg're dagen! Zoo Kijf de fchoone Oranjeband Om de Unie-bondel Vastgeflagen! Zoo brenge Koopvaardij haar fchat, De Maas-ftroom langs , in onze Stad '■ Zoo blijf de klem van wijs rcgeeren In handen onzer Voedilërheérén , En 't fchoonfte fchoon van Holland zij* De Rotterdamfche Burgerij! rï? ^ ^ Dat Willems feestdag dikwils kce/c. Tot dat de Nederlandfche Leeuw, Hem nog, als zijnen fchutsvriend eere Op 't halve Jubel van eene eeuw! —— „ Almagtige! dat uit den hoogen „ De Vorst, als de appel van Uwé oogen * „ En Neérlands adem, zij bewaakt! -— „ Zoo blijve; tot de weereld kraakt ■, „ En uwe laatfte donders loeijén , ft Het Stamhuis van Oranje bloeijen!" - A M E N ! Ë N A-  X 66 x N A 'G E B 'E „ lEeuwiggezeegcnd God ! ontvang dc dankzegging „ van uwen dienaar, voor de genadige onderdeu„ ning, hem gefchonken; och of hem zijn doel gc„ lukke! mogt deugd en blijdfehap , die U erkent ,, voor den eenigen fpringbron van alles goeds, en ,, die met dankbaarheid in U eindigt, mogt opmerking „ van uwe wegen, mogt liefde en eensgezindheid, ,, het gezeegend gevolg zijn van zijne welgemeende „ poogingen! Doe ons allen gelooven, dat, zo ie„ mand meent, dat hij godsdiendig is, en nijd en „ tweedragt in zijn hart heeft, zulk een Godsdienst „ ijdel is.. Och! Vader van onzen Heere Jesus „Christus! wildet gij meer het EuangeJie des „ vredes zeegenen, harten bewerken tot het geloof in uNven naam en de bekeering van doode werken; „ hoe fpoedig, hoe oprecht zou de partijzucht min„ deren, hoe getrouw en bepaald zou elk blijven in „ de beroeping, waar in hij gefield is, God vreezen „ en alle menfchelijke orde onderdaanig zijn, om „ Uwen wil. „ Wij, ten minden, die uwe gangen gezien heb,, ben, en den zeegen gevoelen , dien gij aan den Vorst, en door Hem aan Ons beweezen hebt, wij gedenken uwer weldaadigheid in uwen tempel, en „ de blijdfehap des Heeren is onze derkte: Halelu„ jah! God onzer Vaderen! gij zijt onze toevlucht, „ en onze psalm, gij zijt ons tot heil geworden: U „ heften wij een psalm op,. met den trommel, en „ blaazen de bazuin op onzen feestdag. Bewaar alle ff deeze  X °"7 X „ deeze dingen! in den zin der gedachten van onze „ harten, cn richt de harten van al dit Volk-, om ü „ te vreezen! Zalige feestdag, zo.wij, uit dankbaar,, heid, geleerd hadden de genade niet te misbruiken „ tot losbandigheid, cn door onzinnige vreugd, en „ een onheilig gedrag, nimmer toonen vijanden van „ het kruis van Christus te zijn. Dat toch voor„ fpoed en rust ons niet verdartele en ons onvatbaar maake voor de indrukken onzer eeuwige belangen! » ■ Maar, onder beding van Uwe vreeze, laa- „ ten wij, daar gij ons blijdfehap geeft, het overige „ van deezen feestdag der chriftclijke, der burgcrlij„ ke, vreugde v/ijden, alleen weer van ons alle lés* „ handigheid en alle wanorde, doe ons gedenken , „ dat Gij nabij een ieder onzer zijt, om ons te ver* „ gelden naar onze werken. „ Geef alomme dat de Godsdienst bloeie ! — vcr„ licht Abrahams zaad; dat Tarfis, Pul en Scba uwen „naam kennen, alle Volkeren uw heil; dat Ismëi „ leeve voor uw aangezicht; neem bijgeloovigheid „ en dwaaling weg overal, waar Christus onder „ een dekzel wordt verkondigd; zeegen alle de Lan„ den uwer heerfchappij en maak de plaats uwer voe„ ten heerlijk! wij bidden voor de Protcftantfchc, „ inzonderheid voor de Nederlandfche Kerk, voor „ alle dc Gemeentens in deeze Stad, van allerlei taal „ en natie, bijzonderst voor de Gemeente, waarvan „zulk een groot gedeelte, in dit heiligdom, met „ blijdfehap voor uw aangezicht is: Genade, die zie„ len hervormt, zij ruim gefchonken onder den ar-, „ beid van alle uwe Knechten, zeegen hun vermoo„ gen, en laat zuivere kennis, oprecht geloof, on„ vernifte heiligheid, en broederlijke liefde , ver„ .meerderen! „ Het Land zij dille van Dan tot Rerfeba ! zeegen „ cn vreeze Gods zij aan deeze plaats! richt het vcrE 2 val-  X 68 x ^vallene op, vermeerder het goede, bouw onze „ huizen! Zeehandel en Koopvaardij, dc Maatfcbap-. „ pijen der Indien, met dcrzelver Bewindhebberen„ inzonderheid aan deeze Kamer, de Fabrieken, Tra„ fieken, Neeringen, en Handwerken, het hooge en „ mindere onderwijs der Jeugd, en al wat op uwen ,, zeegen wacht, ondervinde, dat God lust heeft, om „ aan ons wel te doen! „ Zcegen 'sLands Oudften, de Heercn Staatek „van holland e n w ESTFRl esland, OnZC „ hooge en wettige Overheid, benevens hunne Vrien,., den, Buuren cn Bondgenooten, de Staaten „der and,ere veréén i gde Gewesten, „en hunne Afgevaardigden ter Generaliteit „. en in den Raad van Staat. God zeegene „ al hun poogen, en hij: beveftigc hunnen raad ! „ weer alle verdeeldheid uit hunne Vergaderingen, „ billijkheid, wijsheid en kracht zij bij hun, dat de ,, Almagtige hen zeegene, dat hunne eer beftendig, „ hun gezag ongefchonden, hunne kinderen geweldig. „ op aarde, hunne huizen vol van allerlei goed, en hunne harten vervuld met genade zijn, om alles over te hebben voor het belang van Jesus Gods-, w dienst, en van een gelukkig en deugdzaam Volk! „ Op deezen dag bijzonder beveelcn wij- aan Uwe. » algenoegzaamheid het Doorluchtig Huis, „van Orange en Nassau. „ Och dat alle de zeegenwenfehen, die deezen dag. „ over den Vorst zijn uitgefprooken, door U be„ vestigd worden, cn voeg gij zelve daar alles toe, „ wat Hem den gclukkigften der Vorften, den gc„ zeegendften Chriften maaken kan! Rek zijn dierv baar leeven, cn zijne Stadhouderlijke regcering ,, zij de zcegen voor het gantfche Land!. doe hem„ leeven in aller harten, dat elk zijne verdienften „^erkenne, en, zo de kracht der misleiding, iemands,  X *9 X oog verblindt, eeuwige Almagt! zeg daar: „ het „ zij licht!" en het zal licht zijn. Laat haarc Ko.„ ninglijke Hoogheid eene eer van Christus, een fchoor voor 't Vorltelijk heil, een cieraad voor het Hof, en eene moeder van het geluk der Natie „zijn! De Doorluchtige Erfprins geniete Gods „ bekrachtiging in zijne posten, Uwe goedkeuring „ op zijne voorneemens , en zij in Godsdienstigheid, „ Burgermin en Zachtmoedigheid naar het beeld en de „ gelijkenis zijnes Vaders! — Laat Prins Frederik , ,, de Princes Louïse, en alle de Aanhoorigen van het „ Vorltelijk Huis, waar zij zijn, Uwe alömtcgen„ woordigheid ondervinden, om zich fterk te bewij,, zen aan die goed zijn voor zijn aangezicht! „ Wij bidden U voor den Wel Edelen Grootaoht„ baaren Magistraat en den Raad deezer „ aanzienlijke Stad. Laat hunne Regeeringswijzc „ het beeld zijn van de Uwe! gezeegend voor Bur„ gerij en Gemeente, laaten hunne pcrfoonen dier,, baar in uwe oogen zijn, geliefd van al het volk !be,, veilig hunne eer door uw heil, overftort hunne „ gedachten met uwen zeegen, en beftempel alle „, hunne verrichtingen. Laaten zij, en allen die ui „ eenig bewind cn aanzien zijn, in de zaaken van „ de Zee, het gemeene Land, of de Stad, ondervin„ den, dat niet altoos het geen groot is bij de men„ fchen een grouwel is bij God! ftel allen tot zecge„ ningen in eeuwigheid! Zeegen Ons en onze Kinderen, laat die voor „ U, voorliet Vaderland, voor de Conftitutie, voor „ dc Eendragt opwasfen! ,, Hoor dc Eilendigen en verkwik hen op deezen *, dag der blijdfehap, met naamen „En nu, Heere onze God! laat deeze dag in „uwe gunst, in vreugde, eindigen, houd de eeuE 2 „ wig-  X 7° X wigheid in onze gedachten, hoor onze gebeden., „ en doe verzoening over alles, wat niet geweest is „ naar de reinheid van het heiligdom, och Heere! „hoor en vergeef om Jesus, uwes zoons, wil l Amen! Nagezongen, Psalm LXXXIX: vs. ia*  JLIERZ JST GJEN OP DEN ACHTSTEN MAARi: VAN HET JAAR I787 1790, Voorheen uitgegeeven, en nu bij één verzameld.   DE ACHTSTE MAART, 1787. Bato's kïnd'ren, Vrijheids - telgen * Burgers van mijn Vaderland! Onyerfchrokken trouwe Eelgen! Die 't vooroordeel, 't onverftand, Heerschlust, laster en verdrukking, Met eene ed'le ziels - verrukking , Op der Vad'ren voetfpoor, wraakt, ■ En voor Viijheid, Godsdienst, Wetten, Goed en leeven op durft zetten , En voor deugd en waarheid blaakt! --r ^ Ach! waar zijn de vroeg're dagen, Toen het heerlijk Staatsgebouw, Zich onwankelbaar zag fchraagen , Door der Burg'ren deugd en trouw? Toen, in zeven vrije Staaten, (Vrees'Iijk-voor die Neerland haaten , En bij vrienden teer bemind) Elk in- *s Lands beftuur berustte , Ieders mond de handen kustte Van 't gelukkigst Staatsbewind? * * * Toen zag Gods gewyde drempel, Zig door 't grimm'lend volk be.treêlï: Ernst eri Eendragt in den Tempel Smeekten heil voor 't Algemeen: Ieders Rechten waren heilig, Burger was voor Burger veilig, Land en Stad was onberoerd: Toen zag men de Bondelbijlen, En der Staaten zeven pijlen, Met Oranje zaamgefnoerd. $ * # . A Toeft  Toen zag men geen Vierfchaar fpannen, Die de Hem van 't Staatsrecht fraoort, Burgers werden nooit gebannen Of gegeesfeld, om een woord: God van Neêrlarid! — ach! ik beeve — 't Vaderlandsch „ Oranje leeve!" Was het algemeene lied. Vivat! zongen Neérlands Staaten, Vivat ! riepen de Onderzaaten , En de Beuls beletten 't niet, * * * Zo zich ooit een Burger cierde Als de Natie vrolijk was, Zo 'er vlag of wimpel zwierde , Kwam 'er flrik of lint te pas, Dan dacht Neerland nog aan Spanje, En haar eerkleur was Oranje: 't Zwart dreigt moetwil, woede en moord, En het wit der Franfche ftanders ) Voegt geen vrije Nederlanders, Die de Oranjegloed bekoort, "4? ^ 's Lands aloude Burgerfchaaren , Met Oranjes kleur vercierd, Zag men Stad en Volk bewaaren, Door hun Hopliên .wijs beilierd: Maar gewapend wet te geeven, Stille Burgers te doen beeven Voor hun dreigend moord - geweer * Overheden te beftrijden, Deeden in die blijde tijden Braave Burgers nimmermeer, ïj? * * Reezen 4an de morgenftonden Van den blijden achtften Maart, Dan zong men uit duizend monden: „ Neérlands liefde en lust verjaart!'. Staatenhof en Tempelzaalen Zag men met Oranje praaien , Neérlands Vloot vlagde op de Ree, Burger -vrijheid onverhinderd, Was door geen Placaat geminderd, Rien in *t ganfche Land Hoeiét l * * * Ach!  <• 3 •> Ach! waar is die Tijd gebteeven ? Heerschlust, die de welvaart weert, Heeft de Vrijheid uitgedreeven , En Partijzucht triumpheert. — Croote -God \ zijt oas genadig! — Burgertrouw hiet nu misdaadig En Oranje moet van kant. Hem, die Godsdienst, Eed en Zeden 't Stoutst en driftigst durft vertreden, Hiet men Vriend van 't Vaderland. * * * Vaderland en Vrijheid noemt men Ter misleiding van 't Gemeen, Maar het bloed der Helden doemt men En zoekt zelv' 't bewind alléén. Vaders! die, in God geftorven, Ons de Vrijheid hebt verworven Met uw leeven en uw goed! Cij hield fteeds Oranje in waarde En de Nazaat hoont op aarde Nasfau's daaden en uw bloed. * * * Zegt, misleide Landgenooten! Nu zoo lang reeds afgeuoofd, Is wel ergens 't heil ontfprooten U met zoo veel drift beloofd? Houdt niet zucht tot eigen grootheid En de vrees vóór ftraf der fnoodheid ü als Lijfwagt op de been ? Moet gij niet met armoê kampen? En hebt gij de helft dier rampen Bij Oranje wel geleên? Vrij- urde zegt men te herftellen, En men bonst den man van eer, Die Oranje niet wil kwellen Van den Burgerzetel neêr: Zulker plaats word dan bezeten, Zonder Godsdienst of geweten , Door een Nero of Tarquijn, Opgeifchooten paddeftoelen, Die hun grootheid niet gevoelen, Dat om Burger-beuls te zijn. ^ ^fr ^ A 2  <■ 4 ■> Vrijheid zegt men te waardeeren Zoo lang men Oranje fmaalt, Hnnne Wapens wil handteeren En met zwarte Leuzen praalt, Zoo lang men den Staat doet kwijnen, Land en Kerk wil ondermijnen En met plegtige Eeden fpeelt, En zoo lang de fnoodfte fchriften, Teugels vieren aan de driften, En de. Laster, Muitzucht teelt. »jj tj? Neen: — ik «'eet het, Prinsgezinder!! Dat uw hart dit opzet wraakt: Willem, of zijn wasre Vrinden Hebben nooit naar Moord gehaakt. Dat's Oranje - haaters eigen; Ieder kent het helsch bedreigen In zoo menig fchrift gefchied, Om Oranje en al zijn Grooteri Met een dolk in 't hart te ftooten. " Zulke .Duivels zijn wij niet. * * * Liever dan, in Neérlands nooden, Met een traanen - leekend oog Tot der Vad'ren God gevlooden: Neérlands Redder leeft om I1003! Hij verandert tijd en Honden, Heeft zijn waarheid nooit gefchonden En ons meermaal uitgered.Nu ook zullen deugdgezinden, Het vermogen ondervinden , Van het éénsgezind Gebed. ^ ^ Maar het bidden , zonder werken , Is te laf en fchenkt geen troost, Laaten wij elkand'ren fterken, Toonen wij ons Batoos kroost. Laaten wij (wat ons moog' deeren) Bij den God der Vad'ren zwecren Voor het glinst'rend oog der Zon, Ons niet langer te verfchuilen, En den Gouds - bloem nooit te ruilen Voor de Lelies van Bourbon! * .* * ■ Gij rechtaarte fiere Zeeuwen! Gaat ons reeds met luister voor, Wij, beroemde Waterleeuwen ! Volgen u op 't gloriefpoor: Wij verbinden hart en handen Aan de Staaten deezer Landen, Om in alles éénsgezind, Voor 'sLands Vrijheid, Recht en Wetten, Goed en Leeven «p te zetten, En voor Willems Erf-bewind! A 3 Lullig  Luftig dan de zorg verbannen , En 't beklemde hart ontfchroefd, Luftig de oude fnaar gefpannen, En der Vad'ren toon beproefd: „ Eeuwig moet Oranje leeven! „ Neerland zie den dag hergeeven, „ Dat, op aller braaven beê, „ Elk zich met Oranje tooije , „ 's Prinfen Vlag zich weêr ontplooije, „ En het Land dreun" van Hoezêe !" * * * Moetenwe eer of goed verliezen, Wagt ons ergens fchade of fchand', Dit's de zinfpreuk, die wij kiezen: Voor. Oranje en 't Vaderland! Hoon of ballingfchap of boeijen, Zullen 't vuur nog meer doen gloeijen, Dat Oranje-haaters tart: Dwing'landij kan fchavotteeren, Maar geen zielen overheeren , — Voor Oranje klopt ons hart! * * * Is 't u ernst, mijn Vaderlanders! Vat dan deezen Beker aan, Bij der Oud'ren Eendragt - ftanders Heeft hij ook zoo rond gegaan: „ Dat Oranjes Stamhuis bloeije , „ 't Heil des Vijfden Willems groeije. „ Bij der Staaten hoog gezag, „ En het Rot. der OproerkraaijerS, „ Volks - verleiders , Tweedragt -zaaijers, „ Dag bij dag vermind'ren mag! * * * Leeft, ó Vaderlandfche Mannen! „ Naar 'sLands oude Wetten , vrij! „ Dat de geesrel der Tijrannen ,, In ons Land verbrooken zij! — „ Gij, die van de vroegfte tijden, „ Hulp bewees in 't bangfte lijden, „willems God! en Neérlands Eer! „ Laaten nog de laat're Neeven In de Oranje-fchaduw leeven ; „ Geef ons Rust en Vrijheid weer!" D E  <' 7 ■> DE ACHTSTE MAART, 1788. e oe blij — mijn God! hoe vol verrukking! — Breekt thands de Belg, gelijk wel eer, De ketens van zijne onderdrukking En kuscht de lieve vrijheid weêr! — Geen trotfche Dwing'land, wis 't moog' weezen, Doet onfchuld nu voor beulen vrcezen Of voor een muitziek wapcnrot Van Rustverftoorers. Vorftenfmaaders, Dat, aangevuurd door Landverraaders, Met recht en pligt en eeden fpot. .|; .§ A Eén Jaar flechts vroeger: — zo ge uw lippen 't Oud Vaderlandsch Oranje leev' , Dien waaren volkstoon, — liet ontglippen En hart en mond voor wiliem bleef, Dan moest uw geld de gouddorst laaven, Of gij werd zelv, geboeid als flaaven, Ontzet van huis, van eer en goed, Vermoord, of, bij het wreed befpotten , Moest gij, op 't minst, de hof-fchavotten Geverwd zien met uw eerlijk bloed. * * * Of, heugt het U niet, Vaderlanders! Hoe muitzucht toen , in elke Stad, Den dood in vliegende oorlogs-ftanders En op het punt der zwaarden hadt ? — Hoe ftuggc er. wreede Rechts - dienaaren Tot uw verderf gewapend waaren ? — Hoe men U lint cn ftrik ontnam , Den goudsbloem met de voeten traptte, Eri, als men U op 't harte ftaptte , In 't masker van de V.ijheid kwam? * % 4 7 A 4 En  <■ 8 ■> ïn nu, — in fpijt van valfche buuren, Zweert elk Vorst willem hulde en trouw, En noemt hem, by de vreugdevuuren , Den kroonjiaen van bet Staats - gebouw, 's Lands Vaders doen dit elk bezweeren, Gebieden ons oranje te eeren, En *t braave volk, hem fteeds verpand, Giert, als voorheen, zich met Oranje, En e;rt in Pruisfen en Brittanje De redders van ons Vaderland. * * * God, God, — mijn Burgers! — die de weereld, Naar zijn aanbidlijk plan, regeert, Heeft Neérlands eerkroon nieuw bepeereld En *t lot der Burg'ren omgekeerd. — Toen zelfs, als men de waterftroomen Door Huizen wilde op 't land doen koomen, Gaf hij aan wind en ftroom bevel, En fchonk door fredriks legermagten, Oranje zijne ontroofde krachten En 't Vaderland volmaakt herfiel. tfc tl? Zoo, in zijn eigen kuil gevangen, Moest Haman wijken voor een Vrouw, Toen h;j, in fchijn van 's Rijks belangen, Het JoodXcke volk verdelgen wou; Zoo dankte Perfié'n voer 't leeven Van ahasveros, hun hergeeven, Den Oom van 's Vorften Gemalin : En eeven zoo zien Nederlanders Het Land gered door de ecreöanders. Des Broeders van de Rijks - vorftin. é * * Keert, keert, misleiden! tot ons weder, Daar God zelv' 'voor oranje ftrijdl;, Knielt voor de hand der Almagt neder , En toont, dat gij weêr Belgen zijt. Dan zullen wij 't genoegen fmaaken Der Eendragt, die ons groot moet maaken.— Maar, als gij, willens blind, niet ziet, Met God, met Eed, en wet blijft fpo:ten , Jv'oenit dan U nooit weêr Patriotten, Die ngam voegt U waarachtig niet. * * * «r-j  Wij,, die Gods oude trouw op hede» Voor Neerland zien, tot onzen troost, Verzweeren , naar der Vad'ren zeeden, Ons gloeiend hart aan Nasfaus kroost. —Geen dag, geen fsest zij zoo veel waardig; Ceen kleur ftaa in ons oog zoo aardig Als willems naamklear, die ons fiert, Als de eerbanieren van oranje, Waar door de Belg voorheen op Spanje, — En nog op Muiters, — zeegeviert. $t & * Die drift, uit Neerland nooit verhuizend , Noemt hem 't van Gid gefchonten pand t In waarde als onzer tienmaal duizend^ De hartaér van het Vaderland. Koomt, fmooren wy de vijandfchappen, En volgen wy q.r a n j e s flappen Vol zeegening en menfchen-min; Maar-, fluit een Snoodiiart willens de oogen Dien daal' van 't eeuwig Alvermogen Een donderkloot ten boezem in! * * * Oranje leev', die veertig Jaaicii Het oogenlijn der Belgen bleef! Geen heil moet^ zijn heil eevenaaren! Oranje' en 't Vorst'lijk Stamhuis leev'J De Godsdienst en de Vrijheid teevens Voel' 't heil des Vorllelijken leevensj Eerbiedige zijn wijs beleid, En, in den grootcn dag der dagen, Doe hem de Godheid de eerkroon draagea Der uitgekiptfte zaligheid! * 3 DE  *t£ 10 ■> DE ACHTSTE MAART, 1789. aan het Gezelfchap, onder de Spreuk: Dat van deez' Burgermaatschappij Standvastigheid de hoofdleus zjj. IBataaven! — deeze dag Is fchoon. Juichc ! laaten wij de zorg verbannen, En vrolijk, op der vadren toon, De fnaaren van ons fpeeltuig fpannen: Oranje leeft! — Almagtig God! Gij hebt des Drijvers (lok geknot, Gij hebt voor alle braave Belgen Een ftraalend licht van heil verfpreid; Oranje leeft met Gade en Telgen ! Hofanna! juicht Standvastigheid. * * * Oranje! — Broeders! wélk een naam! Twee eeuwen hebben duizend tongen, Twee eeuwen heeft de fchelle Faam Dien naam, als Neérlands heil, gezongen. Oranje gaf den Godsdienst bloei, Der Eendragt klem, der Welvaart groei, 's Lands Vrijheid is door Hem verworven, Zij dankt aan willem's kloek beleid, Die voor die Vrijheid is geftorven, Haar' luister en Standvastigheid. *' * * Geen loot, dat fchelmsch een Spanjaard mikt, Geen Loevefteinfche vloekgenooten, ^ Geen Vloekcabaal, geen helsch Edift, Geen laag gemeen, geen wufte grooten , Geen Patriot in valfchen fchijn Heeft ooit voorfpoedig kunnen zijn; God zelv' heeft Nasfaus huis gezegend, In magt en aanzien uitgebreid, En fchonk, hoe fmaadlijk ooit bejeegend, Oranje fteeds Standvastigheid. Hoe  <: ii •> Hoe luchtig waait Oranjes vlag! Hoe tintelen de vreugdevuuren! Hoe lief, hoe zalig deeze dag! Oranje blijft de Staatshulk ftuuren! De wreede Dwinglandij verdween, De Vrijheid lacht bij iedereen, Oranje's naamkleur blijft ons «pieren, De huichlaarij verloor haar pleit. Koomt ? zweeren wij', bij 't jaardag vieren-, Oranje dan Standvastigheid. * * * Standvastig voor der Vaadren God En de eer van Jesus tempelchooren j Standvastig tegen 's Vijands rot, Pat onze Vrijheid dacht te fmooren : Voor Staats- Stadhouders- Stadsbejluur, Voor deugd , voor eer , voor liefdevuur , Voor willem en zijn Nakroost teevens:—- Ons hart, daar 't oog van blijdfehap fchreits Zweert voor Uw oog, ö God des leevens ? In uwen naam, Standvastigheid. * * & Keer dikwils , heuglijke axtn-jtt Maart! Lang moet' de vijfde willem leeven! En telkens, als de Vorst verjaart, Moet' huichlaarij, moet' afgunst beeven ! Maar gij, roemwaarde Broederfchap! Bij feestgejuich, bij handgeklap, En vreugdevuur, dien dag vercieren, En, wienge ooit in uw feestzaal leidt, Zie, dat het kroost der Batavieren Geen leuz' heeft dan Standvastigheid! * * * Hoezée! — dat lang" Vorst willem leev'! Lang moet' Sophia's leeven rekken! Dat ieder telg fceeds blijken geev* Van Nasfaus aart en heldentrekken! Oranje leev' ! driewerf Hoezée! Elk Burger juich' welmeenend meê. Hoezée! dan wordt de wrok verbannen, Die voor 's Lands heil een graf bereid. — Hoezée! (ang bloeïe ïn braave mannen De Broederfchap standvastigheid, h D E  DE ACHTSTE MAART, 1790. [Dichters! die uw gouden toonen, In den afgeloopen tijd, Als Civilis echte Zoonen, Vorst en Volk hebt toegewijd! Vaderlandfche Dichter - Chooren, Die uw Zangen vrij deedt hooren Toen de Waarheid werdt verdrukt! Helpt mij Neérlands feestdag vieren Willem kroonen roet Laurieren In 't Eataaffche woud geplukt. * * * DifS de dag, Oüjn Vaderlanders' , Dat 'er wijrook dient gebrand, Wijl de Belg Oranjeftanders Rond het gloeiend outer plant. Ziei, hoe lachend ftaat het weezen, Wat al blijdfehap is te leezen In het oog van den Bataaf! Willem ziet zijn Jaardag keereu, Jaardag, dien de Belg moet eeren Als de blijdfte hemelgaaf. m * * Nog fchenkt ons de Vrede olijven, Nog bloeit onze Koopvaardij, Voorfpoed bleef den welvaart ftijven, Lichaam en gemoed is vrij. Door den invloed van Oranje Zullen Pruisfen en Brittanje Knoopen zijn op d'Eendragts-Band Kan het anders ? uit den hoogen Sloeg God zelve ontfermende oogen Op 't gefolterd Vaderland. Stroe-  <• 13 ■> Stroeve, naare Staatskrakeelen, Vijandinnen van de Deugd, Zal mijn blijde lier niet fpeelen Op een dag van enk'le vreugd, 'k Zong, toen 't nood was, onbewimpeld, Schoon de Nijd het voorhoofd rimpelt, Domheid doof voor reden is : Maar, bij 's Vorften blij verjaaren, Klinken mijne zilv'ren fnaaren Eendragt en vergiffenis. * * * Rustig, Burgers! laat de banden Van de vriendfehap en de trouw Snoerzels zijn van hart en handen, Voor het heil van *t Staatsgebouw. Waar heeft Tweedragt ooit bevoordeeld? Lang genoeg reeds bevooroordeeld , Lang genoeg misleid door fchijn. God is met Oranjes Helden, Laat dan zelfs de Duivel fchelden, Moet hij niet verwonnen zijn ? Ziet de Kind'ren , in wier aders 't Oude bloed nog tint'lcnd vloeit, Dat in hunne Grootevaders Voor Oranje heeft gegloeid: Speelend vleit het dart'knd Kindje Om een nieuw Oranje-Lintje, Ciert 'er vrolijk *t fpeeltuig mee', Trotsch op flrik en zijden franje Roept het: „ Vivat Vorst O r a n je.' " En de Godheid hoort die beê. * * * Grijsheid, die op krukken hompelt, Denkt aan kwaaien noch verdriet, Lacht om 't geen de wangunst mompelt, Voelt den last der Jaaren niet. Adel, Rijkdom, Burgers teevens, Knielen voor den God des leever.s, En 't gew-jde Prieflerdom Zwaait de fchooiifle wijrooks - geuren rDïe de lucht en wolken fcheuren , Daar 't gebed ten Hemel k{om. * é é N«ar_  <• H ■> Neérlands Tuinmaagd , onbekommerd In de fchaduw van den Stam, Die twee Eeuwen haar belommert, Daar haar voorfpoed aanvang nam, Ciert haar Hoed zelfs met Oranje, Daar het Luipaard Van Brittanje, En een Ad'laar, rijk van moed, Buiten om den tuinmuur waaken, Met de Leeuwen vriendfchap maaken, Die den vijand tzïdd'ren doet. * * * Ligt 'er zoo veel aan geleegen, Burgers! dat uw Willem leeft, Dankt God, dat gij Hem herkreegen Dat Hij Hem geveiligd heeft. Dikwils moet' zijn Jaardag keeren , N as s Airs glorie fteeds vermeêren , En Hij "s Hemels oogenlij n, De inhoud van 't gebed der Braaven, De eer en luister der Bataaven, Aller liefde en wellust zijn. '* * * Blijven wij op vrede roemen Bij het vrolijk handgeklap, Dan zal elk Hem dankbaar noemen f „ Zuil van deugd en wetenfchap." Hangen, bij 't rumoer der volken, Over Neêrland oorlogswolken, Gespt ORANJE.'t harnas aan, Dat dan, bij het zeegevieren Laureri hem den fchedel eieren , Op der Vad'ren glorieba3n. * * * Bato's Kroost blijv' vreugde raapen Uit de wijsheid der Vorstin, 'i Kroost, voor Neérlands heil gefchapen, Erve de algemeene min! Cieraad onzer vrije Landen! Blijf in onze Lustwaranden Het verrukkendfle plantzoen: Bloei, met lommerrijke toppen, Schoon van loof en rijk van knoppeïl, Met een pnyerwelkend groen ! Tuin-  <■ i5 •> Tuinleeuw! houd den Band in weezen, Die de Pijlen zaamen ftrikt; Dan zal elk uw klaauwen vreezen, Door den aanblik zelfs verfchrjkt. Brul, als men Oranje lastert, En, van de-oude trouw verbasterd, Tegen 't bloed der Vad'ren liegt, Dat, uit de doorweekte kluiten, Elk van hunne ontaarde ipruiten ^n 't misvormd aanzicht vliegt.