OPWEKKING aan de NEDERDUITSCHE HERVORMDE GEMEENTE t e ROTTERDAM, tot DANKBAARHEID aan JE SUS CHRISTUS voor de TERUGGAVE vanhaaren GELIEFDEN LEERAAR JAN SCHAR, P. door F. M. E. M. F. Tc ROTTERDAM» By N. CORN£L, Boekdrukker en Boekverkooper. op de Meent iSoo. -  Uit Hem, en door ffem9 en tot Hm% zijn alle dingen. P AU LUS.  Je sus ChristuSj de eeuwig gezegende' Zoon van God, die den Hemel der Hemelen verliet, en op deeze aarde verfcheen; —* om ons arme Zondaaren van den Godlijken toorn, dien wij, door onze zonden, over ons gebragt, en verdiend hadden, te verlosfen, — om ons in de gunst van God te herftellen, — om ons te leeren, hoe wij God, naar zijnen wil, overeenkomstig zijne deugden en volmaaktheden, dienen moeten; — die, om dit, voor ons zoo heilrijk, oogmerk te bereiken, — van zijne vroegfte Jeugd af gehaat en vervolgd wierd, — in eenen armoedigen ftaat verkeerde, — en ein.' delijk door zijne landgenooten, — niettegenftaande de weldaaden, die hij aan veelen bewees; 1— niettcgenftaande Hij zich, door veele krachtige wonderen, den Zoon van God, den lang beloofden, en met verlangen te gemoet gezienen, Mesfias, betoond had te zijn, — met verachting verworpen, — openlijk mishandeld, — fchandelijk gelasterd en befpot, —< als een booswicht terdoodgebragt,-r- ja gekruiligd wierd: Deeze J e s u s is door zijnen Vader ■— uit den dood opgewekt, — in den Hemel opgenomen, en — gefield tot een Heer A 2 over  ( 4 ) over alle dingen — tot den opperften Beftuur-' der der geheele Wereld. Dit, geliefde Stad en Geloofsgenooten! iseene waarheid, die wel, voornamelijk cok in deze dagen , beftrëeden wordt; maai die wij allen, op grond van Gods woord, gelooven, en waaruit wij alle onze blijdfchap fcheppen, waarin wij alleen troost ,rust en vrede voor ons hart vinden kunnen. Immers mag ik van U alien gelooven, dat Gij deze waarheid, als ontwijffelbaar zeker met mij gelooft en met uw ganl'che hart om. helst? Want zonder dit kunt gij niet, met recht, den eernaam van Cinïstenen draagen. Daar dit dan zoo is, behoef ik U hier de bewijzen voor die waarheid niet optetellen, maar gaa terftond over, om, op grond van dezelve, uwe aandacht eenige oogenblikken bij een, zoo ik meen, belangrijk onderwerp te bepaalen: waartoe ik dezelve dan ook nu verzoeke. Is Je sus Christus de Opperfte Beftuurder der Wereld, — dan is alles aan zijn Beftuur onderworpen, — dan regelt Hij alb do lotgevallen, zoowel van bijzondere perfoonen, als van geheele Maatfchappijen en Volken; — dan beftuurt Hij alle de gebeurenisfen, zoo wel die tot den Burgerftaat, als die tot den Godsdienst betrekking hebben; — ja dan beftuurt Hij zijne Kerk, als derzelver almachtig Opperhoofd. Eene waarheid, die wij tevens, op grond van !t Euangelie, tot onze bemoediging, gelooven. Maar beftuurt nu Je sus zijne Kerk, dan gefchiedt er ook niets, in dezelve, of het is in zijn beftuur. — liet is in zijn beftuur, —dat er hier of daar eene Gemeente gefticht wordt; —i dat eene Gemeente bloeit of kwijnt. — Het is in  C 5 3 in zijn beftuur, wanneer eene Gemeente van Herders en Leeraars voorzien, of 'er van beroofd , wordt. Wordt zij door het laatfte geval bedroefd, zij moet in het beftuur van haaren Heer met onderwerping berusten: maar vindt zij over het eerfte dankftof, zij moet'er Je sus de eer voor toebrengen. Daar wij nu, waarde Stad en Geloofsgenooten! in'die verblijdende omflandighcid verkeeren,— dat ons, in Je sus beftuur, niet flegts een Leeraar gefehonken wordt, die ons tot hiertoe vreemd 'was; maar — dat ons een Leeraar wordt wedergegeven, — die reeds te vooren onder' ons, met zo veel vrucht en zegen arbeidde, ■— die ons daardoor lief en dierbaar geworden was".;' maar — dien wij ruim vier Jaa' en moesten misfen, en — over wiens gemis wij, geduurende dien tijd, bedroefd waren en treurden. Daar ons, in 't aanbiddelijk beftuur van J esus, onze waardige Schar? wordt terug gegeven: wilde ik U en mij zeiven bepaalen bij de overvloedige dankftof, die wij daarin ontfangen hebben, en tevens opwekken, om'er Jesus de eer voor toetebi'engen. Deze lust tot mijne en uwe opwekking fpruit bij mij voort, — uit gevoel van 't voorrecht, dat wij daar in genieten; — uit bezef van 't betamelijke, om dit dankbaar aan onzen Heer te erkennen, en — uit vrees , dat veelen dit fchandelijk verzuimen mogten. Ik heb dan ook deeze neiging niet willen tegengaan, fchoonik, uit hoofde van mijne jongheid,'en onbedreevcnheid, lang in beraad g-ftaan. hebbe', om dien taak aan oudere en wijzere lieden overtelaaêen; dan,fchoon ik mijne onbekwaamheid, om A 3 dit  C 6 ) dit naar bchooren te doen, wel gevoelde: fchoorr ook anderen dit beter, dan ik, konden doen, was evenwel mijn hart te zeer vervuld met gevoel van dankzegging, dan dat ik geheel konde zwijgen, en ik twijffel niet, of gijlieden zult wel het gebrekkige van mijn werk verfchoonen, en met mij willen medewerken, ter bereiking van dat betamelijk einde, waartoe ik hetzelve wensch te verrichten, terwijl ik tevens bidde, dat Jesus zelve daartoe mijne zwakke pogingen met zijnen zegen bekroone! Ik merkte dan aan, dat wij, in de terugkomst van onzen geliefden Scharp, overvloedige dankftof hebben. En in de daad, wie erkent dit niet, die niet door haat, wrevel, partijfchap, of andere verkeerde driften, beftierd wordt ? Befchouwen wij voor eerst, die terugkomst in betrekking tot de gemeente, zoo vinden wij daar in overvloedige dankftof. De Heere Jesus Christus beweldaadigt altijd zijne Gemeenten, wanneer Hij die verzorgt van Leeraars, — die de waarheid zuiver, onbewimpeld en k: aar verkondigen ; — die, onder de beftrijding van Vijanden, palftaan voor de zuivere waarheid; — die bijzondere bekwaamheden bezitten, om dezelve te verdedigen tegen de openbaare en heimelijke aanvallen van haare beftrijders : Maar de grootheid van deze zijne weldaadigheid neemt toe, wanneer Hij dit doet, juist dan, als 'er zulke beftrijdingen plaats hebben. En hoe groot is dan de weldaad niet, die de Heere Jesus aan deze Rotterdamlche Gemeente bewijst, door de wedergave van haaren waardigen Scharp? Trou-  ( 7 ) Trouwens, dat Hij onder het getal van die Leeraars behoore. welke de waarheid zuiver, onbewimpeld en klaar verkondigen, heeft, zoo ik meen, geen betoog nodig: daar Mij hiervan, geduurende zijn voorig dienstwerk onder ons, genoegzaame blijken gaf, cn wij, uit de berichten dien aangaande, overvloedige bewijzen hebben , dat Hij daar in onwankelbaar dezelfde gebleven is. 'Er is dan ook geen de minste reden, om te denken, dat Hij nu minder, dan voorheen, voor de zuivere waarheid zal palftaan, en dezelve niet even manmoedig, als te vooren, zal verdedigen tegen de aanvallen van het ongeloof. En dat Hij daartoe bijzondere bekwaamheden hebbe, zal, gelijk ik vertrouwe, elk gcrccdelijk met mij erkennen: zonder echter daar door in 't minst de bekwaamheid van de overige Leeraars dcczer Gemeente eenigzins te verdenken, te verachten, of te kort te doen. • Maar is nu onze waardige Scharp zulk een .echtlchaapen en van Jesus met bijzondere begaa dheden toegerust Leeraar, welk eene dankftof beeft dan deeze gemeente niet, dat Hij weder de haare is? Hoeveel kan, onder den Godlijken^ zegen, zijn Euangeliedicust toebrengen tot haaren bloei en welvaart? —■ Hoe zeer kan Hij medewerken, om in dezelve liefde tot de waarheid, vrede, opgewektheid en eensgezindheid, te doen woonen; en om 'er orde en ondergefchiktheid te doen heerfchen?— Hoe veel kunnen zijne bekwaamheden toebrengen, — om veelen een zuiver en opgeklaard denkbeeld van, en inzien in, de waarheid te geeven ; — om deze in haare rechte waarde, in A 4 haa«  ( 8 ) haare beminneKjkheid, verhevenheid en zaligende kracht, voorteftellen; — om veelentot'omhelzing van dezelve te bevveegen, en de zijde van Jesus te doen kiezen? — Hoe zeer kan Hij met Gods zegen medewerken, — om zon. daars tot erkentenis hunner zonden -fchuld te brengen; — om hen tot Jesus te leiden, tot waare verè'erers van Hem, en dus tot waardige Leden van deze Gemeente, te vormen ? — om anderen, die zulke reeds geworden waren, daarin optebouwen en te bevestigen; — of ook om hen, die zich door de drogredenen der beftrijders van het Christendom verleiden lieten, en op het dwaalfpoor geraakten, te recht te brengen, en de beftrijders zelve, door klem van reden en bondige bewijzen , tot overtuigingen erkentenis van het Euangelie te brengen ? — Hoe veel kan Hij toebrengen, om den waareri Christen gemoedigd en getroost te doen loeven te midden van elende en tegenipoed, om zijn hart met kalmte, vrede en blijdfehap in den Heere , te vervullen, en hem onderworpen te doen zijn aan het hoog wijs Beftuur van God? — Hoe kan Hij ons tot een voorbeeld van waare Godvrucht zijn ? Zommigen , die ftijve gemaaktheid en dweeperij, dikwijls het bedeklèl der Huichelaarij, voor waare vroomheid houden, en betaameiijke vrolijkheid, den waaren Christen eigen, voor ongebondenheid uitkreiten, mogen meer gezind zijn, om op Hem te vitten, dan van Hem te leeren: maar eik, die niet met dien. zuurdeesfem der Pharizeeuwen befmet is, en die Hem recht van nabij kent, zal voorzeker wenfehen, dat 'er veele Christenen van dien ftempel gevonden wierden. — En eindelijk —i van  C 9 ) van hoeveel nut is zijne wederkomst voor de Armen der gemeente ? — Hoe bevoorderlijk kan Hij zijn aan eenen meer algemcenen ijver en graagte, om het Woord van God te hooreii verkondigen ? Niemand intusfchen denke, dat ik dit alles aan Hem ij bij uitfluiting van alle de andere Leeraars, toekeüine: neen, 'er zijn, Gode zij lof! meer rechtfchaapcne en waardige Leeraars, in deze Gemeente. Maar ik Hel immers niet te veel, wanneer ikbewcere, dat Jesus hem uitneemende vermogens gegeeven heeft, en dat hij ook da aldoor uitneemend bevoorderlijk kan zijn, aan de belangen der waarheid en der gemeente? Elk, die den invloed kent, welken Hij op veeier harten heeft, de algemeene achting en liefde voor zijn perfoon, en de verknochtheid van veelen aan zijnen dienst, zal dit geredelijk toeftemmen. Maar is dit nu zoo, hoe groot is dan de weldaad niet, die Jesus aan deze gemeente bewijst in de teruggave van deezen Leeraar? En deze weldaadigheid wordt nog grooter, daar bet in eenen tijd gefchiedt, waarin de behoeften der Gemeenten zulke Leeraars bij uitneemendheid vorderen, — wegens de traagheid en onverfchilligheid van veele belijders van het Christendom;"— wegens de openbaare en heimelijke aanvallen der beftrijders, welke zij op eene zeer listige wijze onder fchijn van reden weeten voortedraagen: ja —- wegens den iiaat, befpottmg, verachting en onderdrukking, welke zij tegenwoordig, door hunne misleiding, den oprechten aanklever van de zuivere Leer van Jesus, op de eene of andere wijze doen oudervinden: waar tegen deeze bijzonder verfterking in de waarheid noodig hebben. Aa 5 Groo  C 10 ) - Groote Dankftof dus vinden wij in die terug* komst, in betrekking tot de Gemeente befchouwd: maar niet minder reden tot dankbaarheid ontdekken wij, als wij dezelve, ten tweeden, in betrekking tot Hem, onzen geliefden Leeraar zeiven, befchouwen. De oprechte Christen verblijdt zich altijd, als iemand, wie het ook zijn moge, die in ongelegenheid verkeert, daar uit gered, — die met tegenipoed te worstelen heeft, daar van ontheven wordt; — als de zon van zijn geluk zich boven de kimmen verheft, en de voorfpoed hem toelacht. — Is hij, die uit oooden gered wordt, zijn Medgezel, zijn Vriend* zijn Medechristen; — dan is zijne blijdfehap des te fter'\ ~~ dan gevoek Wj de betrekking, die hij op hem heeft; — dan vergeet bij zijne eigene zorgen, en verheugt zich over het lot van zijnen Vriend; — dan wordt zijn hart met dankbaarheid aan God voor zijne redding vervuld; — bij dankt 'er God mee hem voor, even als of dit hem zeiven gebeurd ware, en tracht ook zelve het geluk van zijnen Vriend te vergrooten en te volmaaken Maar welk eene blijdfehap moet gij dan, Rotterdamfche Gemeente' gevoelen over de redding van uwen Leeraar? Die betrekking toch 3S nog veel nauwer, als die van Vriend oï Medechristen. Gij gevoelt dit voorzeker, — als ge in aanmerking neemt, —• dat de Leeraars uit Gods naam tot ons fpreeken; —- dat zij ons Gods woord, — den eenigen weg tot onze zaligheid, verkondigen; — dat God hen als geichikte middelen wil gebruiken, om ons, die in ons zeiven arme zondaars zijn, tot de zaligheid  C ii ) beid te leiden, onder den invloed van zijnen Geest: — als gij U herinnert, dat veelen onzer nabcftaanden en vrienden, wier lighaamen in het fomber graf liggen, of ook al geheel tot ftof verteerd zijn, dians reeds in de gewesten der zaligheid verkeeren, en aldaar Gods goedheid danken, dat Hij hun zijn woord door zijne knechten heeft laaten verkondigen; -—door welke verkondiging zij, onder den invloed van den H. Geest, tot dat geluk, waar van zij nu zalige deelgenooten zijn, wierden opgeleid en voorbereid: — als gij u te binnen brengt, dat gij, die te vooren van God vervreemd waart en in de zonde leefdet; — die u daar door den Godlijken toom op den hals haaldet, en u zijnen vloek waardig maaktet; — dat gij door den dienst uwer Leeraaren , onder den Godlijken zegen, uit dien ongelukkigen tocftand gered zijt, en nu in de blijde hoop des eeuwigen levens wandelt: en dat God ook nog door hunnen dienst anderen daar toe leeren, opwekken en beftieren laat. — Als gij dit alles overweegt, en gij bedenkt dan tevens, hoe veel moeite en zorg dit uwen Leeraaren kost; gewis dan gevoelt ge, hoe nauw de betrekking zij, die tuskhen U en hen plaats heeft. Ja, mij dunkt, veelen van U zeggen, wij gevoelen dit: en niet flegts m 't algemeen, maar ook in 't bijzonder met betrekking tot onzen waardigen Scharp, daar wij in de eeuwigheid nog hoopen te gedenken, hoe zijn Euangeliedienst ons, en veelen onzer nabeftaanden en vrienden, op aarde tot zegen geweest zij; en dat wij aldaar zijne krcon en heerlijkheid zijn zullen. Maar is 'er nu reeds tusfchen u en Hem zulk eene  r 12 ) eene nauwe betrekking, welk eene froffe van vreugde en blijdfehap moet het dan niet zijn voor U, dat gij Hcnn als uwen Leeraar hebt wedergekivgen; ook wanneer gij dit in betrekking tot Hem zeiven befchouwt? . Gelijk Hij U altijd , ook in zijn afwezen, dierbaar was, zo laagt gij ook Hem ftceds naa aan het hart. Het was de wensch van zijn hart, dat het LJ wel mogt gaan: en daar toe wederom eens te mogen medewerken, bleef zijne befïendige wensch en begeerte. Het was zij» grootste lust, — onder U het waare Chris, tendom, door de bediening van het Euangelie der zaligheid, opte bouwen; — U tot waare verëerers van God en den Heere Jesus te vormen, en — alzoo tot waardige Leden zijner Gemeente, — tot gelukkige menfehen voor U zeiven, te maaken. Het kon dus niet anders, toen Hij hierin door de Burgerlijke overheid in 't Jaar 1796, nu reeds vier Jaaren geleden! verhinderd wierd, of dit moest Hem de zielgrievendste fmert veroorzaaken. Merkelijk, intusfehen, wierd dezelve nog verzacht — door de vertroosting en de bemoediging zijner vrienden; — door de blijken van liefde, die Hij van zijne Medebroeders, en van verre het grootffe gedeelte van de Leden dezer Gemeente, ontfing (öl); — door de hoop, —- dat de ijverige pogingen, die tot zijne herftelling wierden in het (a> Daarin namelijk, dat hetzelve zich eerst bij Requesre vervoegde bij den grooten Kerkenraad, om alle middelen tot zijne herftelling te beproeven; en daarna bi] het toenmalig Provinciaal Beduur van Holland zelve: en dat rjë grofcte Kerke:'nad op verzoek der gemeente Hem Kerkelijk wettig Leeraar van Rotterdam verklaarde.  C 13 ) het werk gefteld, fpoedig gelukken zouden; — dat de gebeden, die daar toe door duizenden braaven ten Hemel gezonden wierden, eerlang verhoord, en Hij dus in de liefdearmen der gemeente wedergegeven zoude worden. Dan, hoe ernftig die gebeden ook waren; offchoou er tot zijne herftelling geene moeite noch kosten gefpaard wierden, liep toen echter alles vruchtloos af: — de hoop wierd te leur gefteld, en bijna geheel voor altoos afgefneden. Niets bleef Hem dus overig, dan alleen die vertroosting, welke altijd, ook in het grootste verdriet, te midden van: oprechte vrienden gefmaakt wordt. Maar ook deze bleef Hem niet lang bij. De Gemeente van Loga, in het verafgJegen Oostfriesland, begeerde Hem tot haaren Herder en Leeraar: en hoewel Hij reeds te vooren eene andere beroeping (ei) had \ afgeflagen , vond Hij zich nu door verfchetdene omftandigheden gedrongen, deze roepftem optevolgen; — vooral ook om het Euangelie der zaligheid vrij en onverhinderd te kunnen verkondigen. En door zijn vertrek derwaarts werd Hij nu uit de armen van zijne geliefde gemeente gerukt, en van de vertroosting zijner vrienden beroofd. Daar was Hij nu van U, van zijne vrienden en bekenden, verwijderd, in een vreemd land, te midden van Hem onbekende menfehen, — uit zijn Vaderland als verbannen, en — moest zelfs toen Hij zijne voeten weer op deszelfs grond zettede, de grievende lmart gevoelen, dat Hij even als een verdagte misdadige behandeld werd. — In dit land zijner vreemdelingfchap, daar Hij geftadig het gemis zijner geliefde geméénco Veen wonde in Frieshnd.  c i4 ; meente betreurde, toonde deze Hem nog wel blijken van verknochtheid: maar ook deze moesten natuurlijk telkens zijne wonden vernieuwen. De hoop alleen, dat Hij nog eenmaal tot haar zoude kunnen wederkeeren, lenigde zijne droefheid. Maar hoe vaak wierd dezelve als geheel afgeineden! — gewis, ware God Hem in die omftandigheden niet bijgebleven, — had die Hem niet gefterkt, onderfteund en bemoedigd, — Hij was voor de droef beid bezweken, en — gij had Hem nimmer weder gezien: terwijl zijne vijanden over zijnen val gejuicht zouden hebben! — Twee Jaaren moest Hij in die akelige pmftandigheid verkeeren, en zag zich telkens in zijne hoop op redding en uitkomst bedrogen. Dan — eindelijk behaagde het God, de aanhoudende bede der Gemeente te verhooren, en de onafgebrokene pogingen, die tot zijn herftel wierden aangewend, te doen gelukken. — Hij ontfing de gelegenheid, om zijn wettig Leeraar. ampt in deze gemeente, bij vernieuwing, ongehinderd waar te neemen. -— Dit verblijdde U, en Hem niet minder. — Maar terwijl Hem dus het geluk fcheen toe te lagcheri, dreigde Hem en zijn huis hetalleruittersr gevaar. — Een onverwagt toeval overviel Hem, en fcheen een einde aan zijn leven te zullen maaken. — Verwijderd van Vrouw en Kroost, waarvan de eerfle ook hier in het grootste doodsgevaar verkeerde, had Hij geen hulpof troost, dan zijnen Heer alleen. — Zijn kroost was op het punt om ten zelfden tijde van Vader en Moeder beroofd _ te worden; en — wij, om Hem voor altijd in dit leven door den dood van ons afgefcheidcn te zien. — Dan, God zij gedankt! — Hij  C *5 ) Hij wierd bebaard: — die God, die Hem tor hier toe gere-u' en beveiligd had, deed dit ook nog: ■— Hij herftelde zijne gezondheid, en die zijner echtgenoote, en leidde Hem tevens veilig weder tot ons. — Blijde ftond voor Hem uwen Leeraar! — Blijde aanfchouwing voor ons! En nu, Gemeente van Rotterdam! als gij dit alles overweegt, en de betrekking onder 't oog houdt, die 'er tusfchen U en Hem plaatsheeft;— zoudt gij U dan niet verblijden over zijne terug komst, in betrekking tot Hem zeiven befchouwd ? — Zoude het U dan geene ftofte van dankbaarheid opleveren , — dat Hij, uw geliefde Leeraar , uit het land van zijne vreemdelingfchap, in zijn Vaderland, tot zijne vrienden m bloedverwanten, tot U, zijne geliefde Gemee; te, is wedergekeerd? — Dat God Hem gered, bewaard en beveiligd heeft, en Hij thans den wensch van zijn hart vervuld ziet? —■ Zouct gij dan niet in zijne blijdfehap deelen? Maar wat behoef ik dit te vragen ? •— Gij verblijdt u hartelijk over zijne terugkomst: dit toont gij (in uw gedrag. Maar is dit nu genoeg? Is het genoeg, dat Gij over die terugkomst, welke, in betrekking, beide tot de gemeente en tot Hein zeiven, befchouwd, zoo veel ftoffe van dankzegging oplevert , CJ uitwendig blijde en vergenoegd betoont? Gewisfelijk neen: maar wij moeten daar in opklimmen tot Hem, die dit zoo beftuurde; wij moeten Hem, den Heere Jesus Christus, die ons deeze ftoffe van blijdfehap door zijn beftuur befehikte, daar voor de dankbaarheid onzer harten toebrengen. Het is waar, Hij ontnam ons ook in zijn Beftuur voor eenen tijd onzen geliefden Leeraar: maar dit deed Hij voor  C 16 } voorzeker niet zonder wijze r-denen, fchoon wij die niet doorgronden konden1/-- Maar nu beweldadigt Hij ons grootlijks door Hem aan ons wedertegeven. Hij had tog de macht en het recht, om Hem ons nog langer te onthouden ; Ja om Hem ons voor altijd te ontneemen. Maar neen! Hij betoonde zijne goedheid jegens ons; Hij verhoorde onze gebeden: Hij bewaarde en beveiligde Hem in zijn afwezen; Hij onderhield de lust en iever van hen, die aan zijne herftelling arbeidden ; Hij vernieuwde die geduurig, als zij zich in hunne verwachting te" leur gefteld, en hunne pogingen verijdeld, zagen; Hij bekroonde eindelijk hunnen arbeid door de vervulling van hunnen en onzen wensch, en neigde daartoe de harten van hen, die dit menschlijker wijze in hunne macht hadden; zodat wij nu het voorrecht hebben, om onz_n waardigen Scharp in ons midden als onzen Leeraar weder te zien. Een voorrecht, letten wij ook daar op, waarde medeleden der Gemeente van Rotterdam! dat wij boven verfcheidene Gemeenten in ons Vaderland, die tot hier toe nog van hunne geliefde Leeraaren beroofd blijven, genieten; en waarin dus de Heere Je sus zijne onderfcheidende goedheid aan ons op de duidelijkste wijze betoond heeft. En zouden wij dan daar voor den Heere Jesus de dankbaarheid onzer harten niet toe brengen ? Zouden wij Hem daar voor niet verheerlijken, en alzo zijne goedheid jegens ons erkennen? Wanneer wij daarin nalaatig waren, zouden wij ons aan de grootste ondankbaarheid fchuldig maaken; wij zouden ons het voorrecht, dat wij genieten, onwaardig maaken; het ongenoegen van onzen Heer verdienen, en mogelijk zelve oorzaak zijn, dat  dat Hij ons op nieuw van Hem, of van anderen onzer geliefde Leeraars, berooide. Dan, ik vertrouw, dat ik geene drangredenen meer nodir< hebbe, om u optewekken, om den Heere Jesus-voor de teruggave van onzen geliefden Leeraar de dankbaarheid onzer harten tóe te brengen, en Hem deswegens in ons gedrag te verheerlijken. Gij gevoelt, dit vooröh* deriielle ik met alle reden, uwe verpligting daartoe, en gij zijt genegen, om daar aa'if'te beantwooruen. Maar laat ons dan nu nog kortlijk overweegen, hoe wij dit best kunnen 'doen. Wij moeten dan tot dat einde, vooreerst, den Heere Jnsus Christus de erkentenis onzeï harten toebrengen, door gemeenfchaplijke'éh afzonderlijke dankzeggingen. Wanneer wij tog mei? onze blijdilhap Él ons zeiven eindi den; ons verheugden, zonder daar onder op te klimmen'tot Hem, die ons deeze ftofte van vreugde gaf; zonder Hem deswegens met hart en mond te loovert en te prijzen: gewis dan zouden wij niet gezegd kunnen worden, aan onzen pligt te beantwoorden, noch door ons gedrag onzen Heer en weldoener te verheerlijken; maar wij zouden ons ongevoelig betoonen; wij zouden toonen, dat wij geen prijs op zijne uitilekcnde goedheid jegens ons Helden; dat wij daar door niet behoorelijk getroffen waren: en alzo zouden wij de weldaadigheden des Heeren niet vermelden tot zijne eer. Wij moeten dan Hem in onze binnekameren hartlijk danken, en Hem zoo de eer en de hulde toebrengen, die Hem toekomt. Maar wij moeten dit tevens gemeenfehapiijk en in 't openbaar doen: wij moeten elkander daartoe opwekken ; onze harten en monden tot zijnen lof vérè'enigen, op dat fiffi van de ganfche Gemeente geloofd en geprezen wor  ( iS ) worde, en op dat anderen zien mogen, dat wij Hem als onzen Heer eerbiedigen, zijnopperbeftuur erkennen en aan Hem dankbaar den zegen toekennen, dien Hij ons zoo gunstig fchonk: — dat w)j waardige dienaars, echte leerlingen, waare verëerers van Hem zijn. Ten tweeden moeten wij ook aan hen, aan welken wij onder het Opper-{Beftuur van Jesus de herftelling van onzen Leeraar fchuldig zijn, onze dankbaarheid betoonen. —- Onophoudelijk tog hebben zij daaraan gearbeid; — onvermoeid waren hunne pogingen, om ons onzen geliefden Leeraar weder te bezorgen: — zij hebben daartoe noch moeite noch tijd gefpaard: — zij hebben zich niet, door het geduurig mislukken hunner pogingen, — door de herhaalde teleurftelling hunner verwachting, of door de langheid des tijds, lakten afschrikken: maar zij hebbenfteeds, piet een oog op den grooten Koning zijner Kerk, in hunnen ijver volhard, uit liefde tot ons, en tot onzen Leeraar, hunnen medebroeder en vriend. Daarin hebben zij de Opzieners van verfcheidene andere Gemeenten in ons Vaderland befchaamd, en zich eene billijke aanfpraak op onze liefde, hoogachting en dankbaarheid, verkregen. Deze kunnen wij hun dus niet onttrekken, zonder ons ook daarin aan ondankbaar, heid fchuldig te maaken; zonder hun de waare belooning van hunnen langduurigen en moeielijken arbeid te ontroven, hen te bedroeven, en ook daar in onzen Heer, die hen daar toe opwekte en beftuurde, ondankbaar te vergeeten en te ontëeren. Maar wij moeten, ten derden, een dankbaar gebruik maaken van zijnen Euangeliedienst. Hiermede wil ik geenzins te kennen geven, dat wij  C 19 J wij van zijnen opcnbaaren Predikdienst, met voorbijgaan van anderen onzer Leeraaren, gebruik moeten maaken: maar ik verffcaa 'er dit door, dat wij ons niet uit verkeerde inzichten onder zijn gehoor moeten begeven, maar 'er na ftaan, om dit te doen uit waare belangftelling in de groote boodfchap, die Mij ons uit Gods .naam verkondigt: dat wij ons van zijne waarfchouwingen, vermaaningen, opwekkingen, lesfen en beftieringen, op het Euangeliegegrond, ten onzen nutte moeten bedienen: dat wij ons onder zijn gehoor veel het voorrecht herinneren moeten, dat onze Heere Jesus Christus ons, fchonk,door Hem tot ons wedertebrengen: om alzoo geduurig onze dankbaarheid optcwekken, en fteeds levendig te houden: op dat de Heere Jesus beftendig voor zijne zorgende goedheid over ons, van ons de fchuldige dankzegging ontfange en door ons verheerlijkt worde. Eindelijk, ten vierden, moeten wij veel voor Hem, onzen geliefden Leeraar bidden. Ook daar in moeten wij toonen, dat wij hem lief hebben en prijs op hem ftellen; ook daar in moeten wij Jesus verëeren, en erkennen te gelooven, dat alle vrucht en nut, welke onze Leeraars ons zullen aanbrengen, van Hem alleen en geheel afhangen. Wij moeten voor hem bidden, dat onze Heere Jesus Christus 't hem in zijn hervatten Euangelie - dienst onder ons wel doe gelukken. — Dat Hij ons nog lang bij het gewenscht genot daarvan bewaare. — Dat Hij Hem eene beftendige gezondheid fchenke; vernieuwde lust, kracht en bekwaamheid geve, om het woord Gods onder ons te verkondigen; en —• dat Hij deezen zijnen arbeid met eenen milden zegen bekroone, op dat ook door zijnen dienst het B Ko-  C ~ ) Konmgnjk van Jesus onder ons uitgebreid, veelen toegebragt, en alzoo deeze Gemeente opgebouwd, en haar bloei en welvaart op alJe wijzen bevorderd werden. Maar wij moeten ook voor Hem bidden, dat Jesus hem de nodige wijsheid, voorzichtigheid en bedachtzaamheid fchenke, om zich altijd zoo uittedrukken, dat dubbelhartige menfchen, die hem hoorei. mog> ten met een befpiedend oor, geen gelegenheid vinden mogen, om zijne woorden te verdraajen, of eenen anderen zin daar aan tegeeven, dan hij daar in bedoelde, en hem zoo te laaten zeggen, het geen zij zich verbeelden te hooren, op dat niemand het zout van eenen vluggen; geest en welbefpraakten mond, waarmede onze waardige Scharp begaafd is, aanzie voor een vrucht van dubbelhartigheid en onoprechtheid. Ziet daar, geliefde Stad - en - Geloofsgenooten < eene flaauwe fchets van de dankftof, die wij aan Jesus moeten toebrengen, voor de teruggave van onzen waardigen Scharp, zoo in betrekking tot de Gemeente als tot Hem zeiven befchouwd! Ziet daar U en mij tot uitoeffening van die dankbaarheid opgewekt! Ziet daar de wijze, waar op ik meen, dat wij ditbehoorente doen. Mogen wij dien pligt verrichten, het zal ons,' bij deverëering van onzen Heer,nuttig zijn. Dit is mijn hartlijke wensch. Heb ik daartoe iets mogen toebrengen, mijne moeite is overvloedig beloond. — Voorts, Broeders en Zusters! de Heere Jesus Christus zij met onslHij verhoore onze gebeden, vervulle alle onzewenfchen, en doe meer aan ons, dan wij bidden of denken kunnen. Hem zij de eer, de heerlijkheid en de dankzegging! Het zij zoo! Rotterdam den 12 November, 1800.