C H R I STO GRATIE of de H E E R L IJ K II E I D VAN- • J E S U S CHRISTUS; POOR ZIJNE V E R K RE gene BELOONING ALS MIDDELAAR, £N zijn BEWIND en HEERSCHAPPIJ OVER ALLE SCHEPZELEN in HEMEL EN OP AARDE. SCHRIFTUURLIJK NAGESPOORD i n TWEE GESPREKKEN DOOR CHRISTIANUS, B en EVE NS EEN AA NHANGZEL9 BEHELZENDE EEN NAAUWKEURIG ONDERZOEK AANGAANDE T)e VERHOOGDE KRAGi TEN VAN DE MENSCHEL IJ EE N A T U U ü DES MIDDELAARS, IN ZIJNEN TEGENWOORDIG VERHEERLIJKTEN STAAT IN DEN HEMEL. VIT HET ENCELSC1I V E RT A A L O, . UITGEGEEYEN MET EEN VOORREDEN DOOR DEN PREDIKANT J. S C H A R P, TE ROTTERDAM. Te L E T D E N. f J. HAS tBROEK en A. fah HÓUTE, "] Bij 4 En te R OTTERDAM, (, ABRAHAM BOTHALL.. J  Uitgegeeven na voorgaand onderzoek en goedkeuring van de Wel Eerw. Clasfis van Schieland, den 11. April 1796. Deeze [Je sus] zul groot zijn, en de Zoon dts Allerboogjlen gen aam t worden. Ende Gei de llecre zal Jlcm den Troon zijnes Vaders Davids geevcn. Ende. Hij zal over het buis Jacobs Koning zijn in der feuwigheid, ende zijns Koningrijk zal geen einde zijn. hu c. 1: 3a , 33.  VOORREDEN. et is reeds een geruimen tijd geleden, dat ik, door den achtingwaardige n Schrijver zeiven, het werkje, dat ik thans den vereer eren van onzen eeuwig gezeegenden Heiland aanbiede, onder de oogen kreeg; ik las het met greetigheid, met /lichting, met 'dankzegging aan God, den Vader van onzen Heere jesus Christus, onder dit blijde gevoel des harten: „ men durft dan nog in deeze dagen, (in weerwil van de fmaadredenen „ des ongeloofs, en van de fchijnwijsheid dee„ zer weereld} van jesus fchrijven; van„ jesus, als den door God verhoogden Forst „ en Zaligmaaker, voor men éénmaal, ge. „ willig of onwillig, alle kniën zullen geboo„ gen worden. Men durft nog den Geloofs„ roem pellen in de erkentenis en verdeëdi•>•> g*ng vnn de leer onzer verzoening met „ God door den dood zijnes Zoons, en onzer „ Zaligheid in en door Hem, aan wien alle „ m'agt gegeeven is in den Hemel, en op Aar,, de." — Ik verlangde, dat dit handfchrift door den druk gemeen gemaakt, door ycelen geleezen, ter vermeerdering van kennis, ver* (ferking van geloof, bemoediging in lijden, bedachtzaamheid des leevens , en vertrouwelijkheid der hcope, gezeegend wier de; en, dewijl * a het  F VOORREDEN. het oogmerk van den Schrijver, in het laa» 'ten leezen van zijn opftel, was, mijn oordeel over de uitgadve te vernoemen, koude ik met anders dan dezelve ten fierkjten aanranden, met 'een biddend voor uit zicht op. veel er let en 'vit gebreid nut voor allen, die belang ft ellen in eene verftandtge kennis der waarheid, en die den Heere jb;>us m onver derjïïjkhcid liefi hebben. Maar nu kwam daar bij een tweede verr zoek, paamenlijk, om voor dit belangrijk Jukje eene aanprijzende koorreden tejchrijven\ miisfchien oordeelde de braave Schrijver mijnen naam des tijds van eemgen invloed; zijne, volharding in dat verzoek, ook na dat mijn Ut in het uiterlijk aanzien eenige verandering ondergaan heeft, overtuigt mij, dat hij op geene verandering in dit opzicht reekent, bij %llen, die, onajhangelïjk van den geest der. tijden, mijne aangekleefdheid aan de belangen van het zuiver Èuattgelic, en aan de. eer ent erkentenis van den dierbaar en Verlader, uit de herdenking van mijnen openbaar en dienst, en uit mijne uitgegeevene Schriften kennen; en ik zie ge:n reden, waarom ik, door mijne ptn ten minflen, de geenen, die de genade 'Gods belijden, niet vermannen zoude, om, wet een vast voorneemen des harten, bij den Heere te blijven. In voldsening dan aan dit verzoek dient dit Foor bericht ter hrr■lelijke, welgemeende en gemoedelijke aanprijzing., — vaar, waar %{inf—yan den Schrijver? — daar toe zou, 'V* alk vrijmoedigheid hebben; maar, dewijl "er genoegzaam 'mgtig^e redeneq zijn , om welke die %iet verkiest nie( zijnen naam te praaien, is ■ "'" * ■ Ui  VOORREDEN. i 'dit min noodzaaklijk: en, indien Hij zich verkoos te noemen, wat zou dan mijne aan* prijzing doen kunnen omtrend eenen eerwaar* digen, goeff-enden en oord"eïkundigen Christen, die op den weg des geloofs en d>r gerechtig' heid is grijs geworden, en, door veele nuttige fchriften en vertaalingen reeds zoo veel dienst gedaan heeft aan de belangen der zuivert -waarheid, en Euangelifche Gudzaiighsid! De leezlng van dit pukje zal genoeg bewijzen' geeve 'n, hoe zeer de braave Man bekwaam ett gefchikt is tot het werk, dat hij Xinder h nl den nam; en dat derhalven mijne aanprijzing zich meer bepaalt tot de wijze, waar op hier het onderv;erp behandeld is, met zoo veel oordeel , zuiverheid, omzichtigheid en befcheidenheid, met zoo blijkbaaren toeleg om tot eer van den Heere jesus, en ter bevoordering van het geloof in, en het vertrouwen op zij* ne Middelaars heerlijkheid te fchrijyen, en dat alles zoo onderhoudend in de Gefprekken 4 als dieper beredeneerd in de vertaalde Verhandeling, die achter dezelve gevoegd is, met kennis zonder opgeblaazenheid, met bewijzen zonder trotfehen toon, met gis fingen zon ?er ftoutheid, en met zalving zonder dweeperij. Maar boven alles prijze ik den inhoud, het onderwerp zelve, ten allerperk ft en, eii zonder bepaaling aan. Waarom zou de ootmoedige Christen, die wat, dat hier het land der ruste niet is, dis een beter Vaderland zoekt, dat eeuwig en befhndig is, zich 'niet vermaaken in de bepeinzing van die zzligs Gewesten, waar nu de Heer is, en eens dé Dienaars zijn zullen? Waarom zou d-- zwakke en behoeftige zoon van adam, die leeft * 3  sa VOORREDEN. door het geloof des Zoons Gods, niet in alle moeite en verdriet zich bemoedigen, en het hart ver (ierken met de befchouwing yan de heerlijkheid zijnes Middelaars, in wiens handen alle dingen gefield zijn, die aan het roer van heel het weereld- en kerk-beftuur /laat, en die zeer zeeker alles, hoe donker ook zijn weg 1 mooge wezen, zal doen medewerken ten goede van hen, om welke gelukkig en zalig te maaken Hij zich zeiven zoo diep vernederd, en zijn bloed niet te dierbaar gereekend heeft? of, indien wij met God verzoend zijn door den dood zijnes Zoons, hoe veel meer zullen wij behouden worden door zijn leeven, nadien wij door zijn bloed gerechtvaardigd zijn l en waarom zou de in zich zeiyen ellendige zondaar, die, bij zijn arm en eenvouwig geloof, in de hoope zalig is, niet vrij uit van zijnen Heiland, van zijne grootheid en van zijnen invloed , fpreeken ? waarom niet anderen opwekken door vertroostingen, daar de wijzen deezer eeuw, van dag tot dag openlijker, de grootheid desPerfoom, de verzoenende kracht des doods, en de zalige werkingen des Geestes van dien Heiland beftrijdcn of bef potten, en 'er zich op toeleggen om den troost, die in Hein is, aan de harten te ontrooyen? Nu dan, zo iemand den Heere jesus eene vervloeking noemt, of tlem niet erkent als het voor gekende, onftraflijke, en geflagte Godslam, dat de zonde der weereld wegnam, en nu in het midden des troons /laat als geflagt, voor zoo iemand zijn deeze bladeren niet belangrijk, ten waare 'er nog zoo veel waarheids-liefde in hem overig was, dat hij voor bewijzen vatbaar, onder den Godlijken zegen, overreed kou worden, dat  VOORREDEN, vir dat list geloofs vertrouwen des Christens op zijnen, wel eer v.r neder den , maar nu verhoogden Zaligmaaker geene blinde geestdrijverij is . maar een welgegrond aanncemen van het getuigenis, het gc:n God van zijnen Zoon getuigd heeft: — Maar voor u, die geene zaligheid hebt buiten de heilörde vm het. Euangcüe; voor u, die den Heere jïsus met uwe harten lief hebt, en door Plem gelooft in God; voor u, die, hoewel niet ziende, echter gelooft, en u in Hem verheugt met eene onuitjpretkelijke en heerlijke vreugde; voor u is dit gefehrift, hoe klein ook, vol aangenaams leering en Bijbelfche vertroosting Gaat het ii, gelijk het mij gegaan is, bij het doorleezen , ( en ik heb de belangrijkfle plaatzen wel drie maaien geleezeh*) dan zal het u vrolijk doen zeggen: „ wij zien dan waarlijk nu ,, jesus met eer en heerlijkheid gekroond! „ en — aanbiddelijke genade! — wij, arme ,, zondaars, zijn in en met hem, ons Hoofd, ,, alreeds gezet in den Hemel! ons lot zij dan „ zoo als het v/il, al groeien 'er bijna niets „ dan doornen op onzen weg,, al worden wij „ dsii gantfchen dag geplaagd, al is Gods „ weg in de donkerheid, al hebben wij met ,, ons hoogmoedig vernuft, met ons wederftree„ vig hart, met onze aankleevende verdorven„ heli, met onze donkere en kommervolle „ vooruitzichten, met moeite en verdriet, met „ vijanden van binnen en van buiten te ft rij„ den; eevenvel zullen wij, in leeven en in „ flerven, weeten, dat onze Goël leeft Dié „ ée weereld beft uur t, en die ons lot reegeit, „ is onze broeder, onze vriend, onze losfer, „ onze voorfpraak, en onze God, wie of wat * 4 „ rukt  vlii VOORREDE N. ^ riikt ons dan nh zijne handen? wie of wat j, befchaadigt onze zaligheid?" — Ter bevoordering van diergelijke gevoelens des harten, en daar uit volgende bemoedigingen des leeyens, zult Gij, — mijne Broederen ! — hier, bij geleegenheid der opzettelijke behandeling van de Middelaars • heerlijkheid van den God-mensck jesus christus, een ■hieuw en aangenaam licht verfpreid zien over verfcheidene belangrijke waarheden en uitneemende Bijbel-plaatzen. liet bijzonder nut, dat een Christen trekt uit deeze overdenking: „ God regeert de weereld door christus, mijnen verheerlijkten Zaligmaaker," boven de bloot e waarheid der reden: „ God regeert „ de weereld door zijne algemeene Voorzienig,, heid," zult gij hier opzetlijker, dan gewoonlijk gefchicdt, vinden opgemerkt: Het verband tusfchen den Christelijken Godsdienst en het Nationaal geluk, zoo wel als den tij' dclijken welf and van bijzondere perfosntn, oordeelkundig beweezen: de befcheiden/le en aaiige.naamfle gisfingen, zonder afwijking van de reegelmaate des geloofs, ever den Hemelfchen Godsdienst, en het onderfcheid tusfchen de gelukzaligheid voor en na den dag der opftanding, met alle zeedigheid voor ge field; en inzonderheid het denkbeeld van jesus heerlijkheid, als Gods zoon , als God- Mensch, en als Middelaar. voor en na zijne verheerlijking, met veel meer onderfcheiding uit elkauderen gezet, dan doorgaans plaats heeft, en dat alles met zoo veel Bijbelfche Godstdienst hennis, zoo'weinig fckolaftikerij, zoo veel duidei':jkheid, overreeding en godvrucht, dat dit kletnc boekje een jpreekend bewijs is, hoe zeer de  V O O R REDE N. n de aanbidlijke Veflosfer het gebed van den Schrijver genadig verhoord heeft, het geen hij gewis lijk, ter verfterking van zijn eigen geloof, dikwils badt: ,, Toon mij uwe heerlijkheid7" — Het (luk zelve was eene opzetlijke bearbeiding wel waardig. Be denkbeelden hier omtrend zijn over het algemeen vrij verward en onduidelijk, niet alleen in het gemeene enderwijs der Godsdienst'Waarheden, maar zelfs in veele meer bearbeide zamenft ellen der Godgeleerdheid, en echter is het onderfcheiden bevatten van des Middelaars heerlijkheid voor den verftandigcn, zoo wel als voor den gemoedelijken Christen tan hoogften belangrijk Laat ik, daar ik toch aan het voorredenen ben, hier over nog- wat opzetlijker handelen, en het geen in dit gefchrift behandeld wordt, kort zaamen trekken, en in een meer Theologifchen form -voor/lellen, het een zal dan het anderen toelichten. Alles koomt, in de gronden, neer op deeze vraage : „Heeft christus, in den Staat „ zijner vernedering, door te gekoorzaamen, ,, te lijden, en te■ ft erven, in de plaats van „ zon da aren, daar door ook iets verdiend voor „ zich zelven ? " Wat hier een ontkenner van de verzoenende kracht zijnes doods, als Plaat sbeklecdervan anderen,zou antwoorden, fpreekt van zelve, doch hier in treede ik thands niet, en bepaale mij nu alleen bij de leer des Bijbels, en de regelmaat des geloofs. Om dan dit wel te beantwoorden, en zoo wel verwarringen als nuttelooze twist-yraagen voor te koomen, moeten wij vooraf (let wel, in onze denkbeelden) onderfcheid maaken tusfchen den Pcrioon van * 5 een  t VOORREDEN. een Gocl mensch, als zoodaanig, en tusfchen den Perfoon van een God mensch , die vrijwillig onze Borg en het zoenoffer voor onze zonden werdc. Zien wij dit onderfeheid vooraf. I. Naar het eer/Ie denkbeeld (te weeten, de zoon van God vereenigd roet eene menfchelijke natuur in éénheid des Pcrfoons) was de • God-mensch, in beide die zaamveréénigde nafuuren , jure fuo , zonder dat hij dit behoefde te verdienen, de heer der heerlijkheid, omdat de aangenomene Mensch • heid, door de gunftige Per/bons -verééniging met de Godheid, verheeven is verre boven alle de reedelijke fchepzelen Gods in gerecktigheid, heiligheid en on'y alb aar heid, bezittende het beeld van God in zulk een volkoonientrap, dat'de Engelen, ten-opzichte van hunne gerechtigheid en heiligheid, nooit kunnen ver geleeken worden bij de heiligheid van die men/cliclijke natuur, die onaffcheidenlijk is veréénlgd met de Godlijke beftaünlijkheid van Gods Zoon : en, uil dien zelfden grond was en blijft eeuwig de Perfoon van den Godmensch (op zich zeiven be/chouwd) de Forst des levens. lieer der Engelen, Koning van de gantfche Schepping,Wonder doener en Leevendu:aaker, en zijns menschheid is waarlijk Gods eigen bloed en vleesch» zoo eigen, als nooit ander bloed en vleesch Gods eigen vlecsch en bloed heeten kan. Maar nu is de vraag: „ kunnen, wij ons dit denkbeeld voorf ellen, en den God- mensch befchouwen in het atgecrokkene? zonder opzicht tot zijne Middelaars betrekkingen ? " — En hier op antwoorde ik: „ met onderfeheid: ,, ja en INeen, in verjchillende opzichten.'1'' a. Op  VOORREDEN. xi «. Op zich zeiven is het een rfloogelijk denkbeeld. De Perjvn/i des Zoons, het eeuwig Woord Gods hadt zich > — bij aldien dit zijn welbehaagen geweest was, — kunnen veréênigen met eene menfchelijke natuur, al was Hij geen Borg geworden.en al was "ergeene zonde ooit gebeurd. — ik zeg: hij zou hebben kunnen, ■— doch of dit daadlljk zou gefchiedzijn, indien adam niet gevallen was? is eene andere vraag. Deeze vraag, waarover de Scholastiken getwist hebben, en waarover men eene geheele verhandeling in de werken van osiadder vindt, is geheel onnut, wijl ons, a posteriori, blijkt, dat in het plan der menfchen - fchepping de toelaating van het zeedelijk kwaad begreepen, en de borg van zondaaren voor gekend, was voor de grondlegging der weereld. £. Theologisch echter, of, hetgeen hier het zelfde is, in daadeiijk bercaan, moogen wij nooit het denkbeeld van God-mensch affcheiden van het denkbeeld des oogmerks, waar toe hij de menfchelijke natuur aan* nam; omdat de Bijbel nooit anders van den Perfoon fpreekt, dan in verband met de Middelaars - betrekking , waarin hij ftondt, niet eenigen tijd na, maar van het eerfte oogenblik der menschwording af. y. En bij dit alles, zijn eevenwel Perfoon en ampt altoos onderfcheiden, fchoon niet afgelcheiden gevseest: en dus moogen wij denkbeeldig elk op zich zeiven, onderfcheiden befchouwen; zoo dat de overdenking van de waardigheid des Perfoons, naar deszelfs gefchaapen en ongefchaapen natuur ttxs leert en bevestigt de waarheid, de zee- ksr-  Jtn VOORREDEN. kerheid, dén rijkdom en de vöortreflijkheïi yan het einde en oogmerk , waartoe de Zoon van God de menfchelijke natuur met zich veréénigd heeft. Nu, uit het eerfte oogpunt, öp zich zeiven hefchouwd, is de menschwording'. de aanneeming eener waare, volkoome„ ne en volmaakt onzondige menfchelijke natuur, welke verwaardigd is om eeui, wig en onaffcheidbaar te leeven in de ahernaauwfte en perfoneele verééniging ,, met de Godlijke natuur des Zoons ,, Gods." — En wij beweeren dus: l. Dat — hoe zeer k priori vast ftaat de oneindige af ft and tusfchen de ongefchaapen en de gefchaapen natuur, — eevenwelk pofteriori blijkt, dat het denkbeeld yan verééniging der Godlijke natuur met de menfchelijke niets ftrijdigs bevat met de ' oneindig heerlijke Majesteit der Godheid. &, Dat a priori uit het denkbeeld der verééniging van de menfchelijke natuur met de Godlijke tot éénheid des perfoons yolgt, dat die menfchelijke natuur, die tot die verééniging gefchaapen wordt, moet wezen a. Zeedelijk éénfoort'tg (homogenisch) met de Godlijke, dat is, vollfrekt onzondig, en onveranderlijk heilig. b. Vit dien hoofde An het bezit ipfo facto yan eene heerlijkheid en rang onder de Wezens , die overeenkomftig is met die voiftrekte onzond\ghei>i en onveranderlijke heiligheid, welke laat [te bij de Schepping niet aan adam, en zelfs niet  VOORREDEN, xhï riet aan de engelen gegeeven was. Dus verheeven boven alle de gevolgen der zonde, dat is- boven de broosheid en ver ganglij kheid der iteiflijk geworden menfchelijke natuur. 3. Dat dus het denkbeeld van God-mensch op zich zelven, in het afgetrokkene befchouwd, ons wijst op een per/bon, die a. Naar zijne Godlijke natuur is de Heilige en Heerlijke God. b. Naar zijne nirnfchelijke de Heilige en Heerlijke mensch: om dat die men* fchelïjke natuur waarlijk en voor eeuwig is de veréénde deelgenoot van den Godlijken luister en Majesteit, en dus opgevoetd tot het heogstmooglijk {op* punt van gefchaapene wijsheid, goedheid, magt en heerlijkheid, door de verééniging met het beflaan van het ongefchaapen beeld des Vaders, die, van eeuwigheid tot eeuwigheid in de gejlaltenis van God zijnde, God is, en blijft. p. En die dus, na de verééniging, Godmensen is; dat is, een Heer der heerlijkheid, die , geéénigd uit Godlijke en menfchelijke natuur en, naar die beide, als één en onaffcheidenlijk Per/bon , zonder eenige verwarring, vermenging of in éénfmehing van oneindige en eindige eigenfehavpen, door verééniging der eindige met de oneindige, recht heeft tot het genot, en de oefening van magt en heerfchappij over de geheele fchepping, waarop Hij , naar zijne Godlijke natuur, een  siv VOORREDEN. pngefchaapen recht heeft-, en , naar zijne menfchelijke , een verkreegen recht, gegrond op de wijsheid, ge' rechtigheid en heiligheid, waar mede eene Natuur hegaajd werdt, die gefchaapen werdt; om te zijn de onaffcheidbaare deelgenoote der eer en . heerlijkheid, die Hem, naar de Godlijke, natuurlijk toekwam. Zoodanig nu is de Perfoon van den Godmensch, afgetrokken befchouwd; maar W.Befchouwen wij denzelven nu, zoo als Hij dadelijk, ipfo facto, beftaat, dat is, vereenigen wij hier mede het denkbeeld zijner oogmerken, en vrijwillig aangenoomene betrekkingen, dan is het zeker, et Dat de Perfoon van den God • mensch nooit dit bcltaan verliezen kan, of ooit ophouden zoodaanig te zijn, zoo lang als de verééniging dier beide natuuren duurt, welke oriaffcheidenlijk is; — welke relatien en betrekkingen hij ook, naar zijne bepaalde oogmerken, vrijwillig , behoudens de waardigheid van deezen zijnen Theantropotifchen Perfoon. — verkiezen mooge aan te neemen. $. En geyolgelijk, dat deeze vrijwillig aange» noomene betrekking onze befchouwing van den God-mensch verandert, — niet, wat betreft de aart en waardigheid des Perfoons; — maar wel deegelijk, wat betreft den [land, waarin Hij zich vrijwillig plaatfle , naar het oogmerk, waartoe Hij de menfchelijke natuur aannam; te weeten, om te zijn onze fvïiddelaar, en "het zoenoffer yoor onze zonden. Uit welk aogpunt (waar in  VOORREDEN. xv in de II Schrift ons zegt, dat het woord, piet mensen, maar vieesch geworden is} •wij de aarneeming der menfclieh'jke natuur meer bepaald befchouwen: ,, in cle geftalte ,, vaneen dienstknegt; langs den weg van — „ wel bovennatuurlijke ontvangenis, —■ „ maar natuurlijke geboorte uit ééne „ Maagd, met riijwillige onderwerping aan de Wec, door den Schepper aan het „ menschlijk creatuur, in deeze aardfche „ huishouding, gegeeven, en met vrijwil3, üae onderwerping tecyens aan de iterf- lijkheid, en aan alle de onzondige ge„ volgen en zwakheden , waar aan het „ menjchelijk ge/lacht, door den val van 7, adam, is onderheeyig geworden." Uit denkbeeld, ontwikkeld zijnde, leert het volgende: ï. Nooit hadt zich de Zoon van God, door gehoorzaamheid en lijden, kunnen /lellen tot een Zoen-offer, of als hel Gods-lam de zonden der weereld wegneemen, indien hij de menfchelijke natuur hadt aangenoomen in de geflalte van don Heer der heerlijkheid, die Hij, als God, hadt, eer de weereld •was, en tot welker deelgenootfchap de ■menfchelijke natuur van het oogenblik haar er verééniging met de Godlijke gerc ?htigd was; — omdat zij dan van het eerfte oogenblik af onfterfiijk en onvatbaar voor fmerten zou geweest zijn. a. Maar het Woord is vieesch geworden, dat is, vrijwillig gekoomen onder de zeede'ljke verpligiing, en onderheeyig . aan alle die ftrafgevolgen der zonde, waar in — de ony er ander lij kheilige God-mensch, be-  jm VOORREDEN. behoudens de hooge en heerlijke waardigheid zijnes Per/bons, — aan ons zondige fnenfctien , op eene volmaakt onzondige wijze, — gelijk kon worden. 3. Deeze , voor zijn Middelaars-werk zoo noodzaaklijke neederige betrekking kan echter afgetrokken worden van het denkbeeld van den God1- mensch; blijkende dit ■uit de verwisfeling der kncchtelijke geftalte met de uitennaate zeer verhoogde heer* lijkheid. ,4. Zoo dat eindelijk het denkbeeld van Middelaar hier door volleedig wordt, dat Hij, uit zijnen eigen rijkdom, dien Hij hadt als God-mensch, —■ zich verarmende en vernietigende, — een losgeld van eeuwige waardij voor arme zondaaren aanbragt. Men kent de texten, daarom heeft mij de Vader lief, overmids ik mijn leeven afleg, opdat ik het zelve weder aanneeme. IN iemand neemt het van mij af, ik leg het van mij zei ven af, enz. Geyolgelijk, a. Was en bleef Hij, ——- ot& in het midden van Zijne aller diepfle vernedering, — jure fuo, — de Perfoon van den Godmensch, — zijn te in de geflaltenisfe Gods, -— met het recht om Gode eeven gelijk te zijn, dat is, om zich als Schepper en Heer der weereld in allen den luister zijner heerlijkheid te openbqaren. b. Maar Hij achte dit geen roof, dat is, Hij wilde geen gebruik maaken van zijn recht tot Godlijke eer en heerlijkheid, Majesteit en opperheerfchappij, welke den Godlijk - menschiijk - genatuneerdetk Per-  VOORREDEN, mi Perfoon van Gods Zoon toekwam , en waarin hij blijven konde, zonder ce behoeven die als een roof, een goed, dut hem niet eigen was, aan te merken. c. Maar Hij heeft zich zeiven vernietigd, de geilalte van een dienstknecht aangenoomen hebbende; om dat Hij vrijwillig; op zich hadt genoomen de volmaakfte proef te geeven van liefde tot God en den Naasten, door het bet aaien onzer fchulden : hier toe nam hij aan de nerflijkheid van het menschlijk vlecsch, om, in plaats van heerlijkheid, te gehoorzaamen, en, in plaats van de hoogfïe gelukzaligheid te lijden; op deeze wijze, in de dagen van zijn vleesch , — hoewel Hij de Zoon was, — gehoorzaamheid leerende uit het geen hij te lijden hadt. d. Ons, — boven en behalven het verzoenende oogmerk, — ter leering, dat wij, weetende de genade van onzen Heere jesus christus, ook in ons hebben het gevoelen, dat in Hem was, allé zelfverheffing laat en vaar en, niet ft aan op de eer, die aan onze bekwaamheden, gaaven en genadens mogt toekoomen; maar alles gewillig om anderer nut en de eer van God over geeven, ziende niet alleen op het onze, maar ook op hetgeen eenes anderen is. Na eene duidelijke voorflelling en bevatting deezer gelegde gronden, laat zich nu de vraage: ,, of en wat christus voor zich zeiven ,, verdiend heeft, onderfcheiden en eenvouwig „ genoeg beantwoorden" * * hiaat  xviii VOORREDEN. I. Laat ik hier weder vooraf een weinig flechts uit de Theologifche Litteratuur en i/Historia dogmatum moogen bijvoegen. Gelijk bijna in alle /lukken der Christelijke geloofs - leer, zoo hebben ook in dit /luk ^de Roomfehe Scholustiken eene meenigte van fpitsvondigheden en nuttelooze twistvraagen vermengd onder zeekere en ontwijjfelbaare waarheden; Vader voetius heeft in zijn Problema de merito Christi eene veelheid daar van bij een gefomd : inzonderheid heeft de geleerde Jefuit, Pater hurtardo de mendoza zeer veel over deeze vraag gereedentwïst, men leeze mendoza, Dispurationes de Deo homine, five de incarnatione Fiiii Dei, inzonderheid Disp. 63, pag- 481-496, en Disp. 77 ■> Pag- 529 & feqq- Nader koomt, hoewel minder algemeen bekend, (want men leest geene oude Theologanten meer) hoe men reeds in de nog duistere dagen van h u s, bij het begin der Reformatie hier over dagt. Dit is mij kennelijk geworden uit een aartig zeldzaam boekje van den bekenden wessel gansfort van Groningen, die om zijne kennis en godvrucht, Lux mundi (het licht der weereld ) bijgenaamd is. De tijtel van hst werkje is: De causfis incarnationis, five, de magnitudine & amaritudine Dominicae pasfionis, waarin wij dus leezen: C, 17. Pag« 451' 45a. „ In Christo fuit forma „ Dei aeterna; forma fervi propter peccatum; „ tertia forma fupremi plasmatis. Prima „ aeterna, fecunda temporaria , tertia aevi„ terna. Secundam adfumfit propter reparare „ peccatores: tertiam adfumpfisfet, etiamfi „ homo non peccasfet. ■— Penes ergo formam  VOORREDE N. xix primam Patri coacqualis, & pcnes hanc ,, formam fuit mox a primo momento incarnationis beatificans adfumtam naturam. Penes ,, tertiam formam uc & in eadem tertia forma „ anima Christi novit omnia , quae Verbum „ novit fcientia vifionis, non autem illa, quae „ Verbum novit fcientia fimplicis notitiae. „ Penes fecundam formam exinanivit fe for„ mam fervi fuscipiens. In quibus Igitur exinanivit fe , aut quorum erat inanis , nifi eorum fummorum bonorum, quibus inpletus ,, est & refurrectione Öc adlcenfione &extremo judicio? Ulorum interim bonorum va'cuüs, „ exfpoliavit interim femet ipfum, quaepoflea, „ perafto minifterio facerdotii fui , data flbi „ omni poteftate in coelo & in terra , ad„ fumpfit,ut, confeisfo facco, circumdaretur „ laetitia cum vulcu Dei. Secundum hanc „ ergo formam beatificandüs erat post emenfum ftadium pröpoilti curfus , & tune dandum ei nomen fupra omne nomen, & tune ,, accepturüs regnum & potciïatem omnem ,, in coelo & in terra. Sed hoe regnum red* ,, det Patri in judicio, qüod fcilicet acccpit „ pro forma fervi. Regnum autem, quod „ habet ex perfona tertia, eft illud, de quo „ Gabriël ad Mariam ; dabit illi Dominus ,, fedem David patrïs fui, & regnabit in domo „ Jacob in aeteïnum. Secundum forn.am fecundam Dominus Jefus mediator eft non folum Dei & hominum, fed magis pro ,, homine mediator eft inter Deum juftum & ,, mifericordem. Necesfarium enim erat uni-= „ verfam legem Dei impleri, ne apex aut jota 3, praetereat de lege Dei , quae quia per „ jesum facta-funt, facile, viam invenire, * * 2 qu£  xx VOORREDEN. „ qua prodeat inifericordia in flumina mifera„ tionis." — Men vergelijke den braaven gansfort voor der, C. 17, pag. 484. en C. 22, pag. 499. waar hij zich, onder anderen, dus uitdrukt: „ Praecedenris Capituli „ fententiam Apoftolus evidentius urget & „ cogit , caufaliter arguens , dum dicïr. „ Christus fatlus est pro nobis obediens Deo ,, Patri, usque ad mor tem, mor tem autem „ crucis: propter quod Deus tllum cxaltavit. ., led quantum exaltavit illum? an non fuper „ omnem rcliquam ereaturam, uc fit ipfe „ primogenitus on:nis creacurae , ficut eft „ unigenitus patris ab aeterno ? Igitur fi „ tantum exalratus, & manifefte Iiquet, fe„ cundum plenitudinein illam , qua Patrem „ dilexit, exaltatum luper omnia. Et fi propter obedientiam fuper omnia exalta„ tus , oportet, obedientiam parem fuisfe charitati obedientis. Sequitur & dedil ei „ nomen fupra omne nomen, copnlative con„ nectitur ad praccedcntemclaufulam exaltatio„ nis, ergo caufaliter ad obedientiam " — Nog êéne aanmerkelijke plaats moet ik opgeeven, uit C. 24.,"'pag. 503, 504, „ Plus „ ipfe fe ipfum amavit, quam omnes cum „ fancti homines & angeli. — Primus amor, „ quo Dominus Jefus, ut dictum eft, jufte, „ recte, fancte fe ipfmn talem dilexit, quart„ tum aqquum ac dignum talem ac tantum „ diligi. Secundus amor in totam ecclefiam „ fuoruin fidéUnm. — fed, ut lciret mundus, „ quam diligebat Patrem perfecte, voluit fa„ cere ficut Pater dedit ei mandatum, qüi fic „ dilexit mundum , ut unigenitum fuum filium 9 daret pro mundo, praccipicns ei, ut bos „ duos  VOORREDEN, xxt „ duos amores tertio Dei amore incenderet, „ cOnfhgraret & incineraret & confumerct, uti incenfum jgne thuribuli, ut fic incenfum „ faceret. Unde non minuunt primi amores „ duo de fuavitate incenfi , quando tennis „ inde amor non minuitur, led tnagis admirabili „ fuavitate rapit contemplantem , ut majore ,, honore Deum honoret, qui majorem fui & „ fuorum amorcm ex amore Dei victimat." — Ik geloof, dat ik den taalkundigen met deezs uittrekzels geen ondienst gedaan heb, fchoon taal en ft ijl in het ft echt Latijn der kerkelijken yan die tijden is Eene yertaaling is, vooral weegens de fcholaftike diftin&ien en termen, voor den ontaalkundigen van minder nut, dan wanneer ik de voorgeflelde vraage meer rechtftreeks beantwoorde, op eene wijze , die, in de hoofdzaak, overeenkoomt mét het geene de braave gansfort, reeds toen, in de aangehaalde plaatzen, heeft willen leeren. ïl.De zaak zelve koomt hier op neder. a. Als God-mensch behoefde christus voor zich het eeuwig leeye?i en de heerlijkheid niet te verdienen: om dat de menfchelijke Natuur, yan het oogenblik haar er wording , recht kreeg tot de allergelukzaligfte heerlijkheid, door de onontbindbaare verééniging beide van haare ziel en lichaam met de oneindige Godheid des Zoons. 13. Maar wijl de Perfoon yan den God mensch ook vrijwillig Middelaar is , en zich, uit beginzel van liefde Gods en der menfchen, heeft willen ontdoen yan het genot zijner heerlijkheid, en zich aan ellende en fmaad, fchande en dood, vrijwillig overgeeven , * * 3 o>n  xxii VOORREDEN. om leeyen en onyerderflijkheid voor doem* waardige zondaar en te verwerven; zo verdiende hij voor zich zeiven daar mede eene gnntsch andere en nieuwe betrekking yan die yolzalige heerlijkheid', welke Hij zoo onverlicsbaar in zich zeiyen hadt, dat zij hem door niemand , zijnes ondanks, kon ontnoomen worden, maar, waar yan hij zich gewillig onthieldt, om, door zijne vernedering anderen te verboogen. Immers, — tot de heerlijkheid was de menschheid , door de gunst der verééniging gerechtigd; maar zij kreeg door het Middelaars - werk eene geheel andere betrekking , welke zij pirfprongelijk en natuurlijk, dat is, uit het denkbeeld der verééniging op zich zeiven, niet zou gehad hebben: — en die bijzondere betrekking beftondt hierin , dat jesus christus zich een bijzonder recht verkreeg , om, in de hoedanigheid van Verlosfcr en Zaligmaaker , magt en heerfchappij te voeren over het geheelal, en het met wijze en koninglijke beftuuring te doen dienen tot einden en oogmerken, overeenkoomftig met het glorievol ontwerp der genade: — een ontwerp, dat geen mensch of engel in zijne wijsheid en godlijkhcid, door alle zijne flukken , leden, deelen, verband omtrek en uitgebreidheid doorziet, maar alleen de mensch jesus chkist us, die veréénigd met de Godheid, zit aan de rechtehand des almagtigen Vaders , en alle wijsheid, hoogheid, magt en kracht ontvangen heeft, om den fcepter te voeren niet alleen over de Leeden, maar ook over de vijanden van dat Ko-  VOORREDEN. xxm Koningrijk , beide in de onzichtbaars en zichtbaare weereld. —• Bij voorbeeld: i.jesus christus bezat, van het begin zijner menschwording af, naar beide natuur en, de krach: des onvergangelijken leevens : Niemand nam zijn keven van hem. •2. De menschheid zelve heilig , onnozel, onbefmet zijnde, zo kon de bezolding der zonde bij dezelve geen plaats hebben. 3. Maar Hij heiligde zich zeiven tot eene efferhande, die plaats bekleedend was, en lag het leeven van zich zeiven af, voor zijne fchaapen. 4. En dit was van zulk eene waardij, dat Hij een loon, een voorgedekte kroon daar door verwierf, daarom heeft hem God uitermaate verhoogd. — en hoe? a. Als God-mensch was het oumoogelijk, dat Plij van den dood konde gehouden worden, omdat Hij de Heilige Gods was, en de kracht bezat van onverganglijk leeven. b Maar als Middelaar aangemerkt, verdiende hij te worden opgewekt, in de onmededeelbaare hoedaanigheid yan grootmagtigen overwinnaar en zeegepraalenden verdelger van Zonde, Dood en Hel, met recht om te zeggen: ,, ik ben de eerfte en de „ laatfle ,en ik leef en ben dood ge„ weest, en leef in eeuwigheid, en „ ik heb de fteutels van de hel en van ,, den dood." — Dus /. Opftanding, door het recht om het leeven weder aan te noemen , en * * Op.  xxiv VOORREDEN. Opvaaring en gaan zitten aan de rechtehand der Maiellclt in de hemelen , ter openlijke betooning van die heerlijkheid',' die hij vrijwillig hadt verloochend, waren daaden van den God - mcasch , aangemerkt als zoodaanig en jure fuo. Maar opwekking , opneeming, zetten aan zijne rechtehand en Hellen tot Richter; waren daaden des Vaders, en zijn allen pukken, deelen en leden van den prijs en den, loon, dien Hij voor zich, in lioedanigheid van Middelaar verdierf, en behoor en tot dien naam boven allen naam, dien Hem de Vader heeft gegeeven. //. Eeven zoo: Als God -mensch is hij natuurlijk het hoofd, het begin, de eerstgebooren Gezaghebber der Schepping Gods. Maar als Verheerlijkt Middelaar zingt hem de Hemel toe: „Het ,, Lam, dat geflagt is, is waardig te ontfangen de kracht, en rijk„ dom., en wijsheid , en fier kt e , „ en eer, en heerlijkheid, en dank- h ///.Eindelijk: Als God-mensch is hij de eeuwig - gelukzalige God, yeréénigd met de hoogstmoogelijk - gelukzalige gefchaapenheid. Maar als verheerlijkt Middelaar is Hij de heilige en de waarachtige , die den jleutcl LXayids heeft, die  VOORREDEN. xxy die opent, en niemand fluit, die fluit, en niemand opent. Doch ik fchrijf' flechts eene Voorreden en ■geene Verhandeling, en hoop, dat ik mijne denkbeelden maar klaar en onderfcheiden genoeg heb voor gefield. Nu, dit 'zelfde puk, zoo belangrijk in de Godsdienst ■ leer van het Nieuwe Testament, wordt in dit werkje, dat ikthandsaanprijze,meeropzetlijk behandeld — behandeld op eene klaar e, onderfcheideue enonderhoudende wijze, die daar over een aangenaam licht verfpreidt, behanaeld in opzicht tot alle de ampten des Midaelaars, — behandeld, door een oud ervaaren Ch> isten, niet enkel als een fluk van Theologifche befpiegeling, maar als invloed hebbende op het geloof, de hoop, den moed, de heiligmarking en de [vertroosting der geenen, die den Heiland lief hebben, erkennen, vertrouwen en verbet ren: — En kan dan iets onze aandacht meerder waardig zijn? Welk eem kalmte van hart, welke verheffing der ziele, welke (iille tevredenheid en gerustheid voelt een Christen niet, als hij van de heerlijkheid van zijn Hoofd christus denkt, fpreekt of fchrljit, en hoe verkieslijk is dit boven alle de nuttelooze en ontrustende gefprekken en gefchrifien, waar in onze tegenwoordige tijd zoo yruchtbaar is.' Hoe wenfehelijk waare het geweest, dat de Proteflanifche Leeraaren altoos over dit fluk met die prijsfeljke en bêdagtzaame omzichtigheid gefproken hadden als onze Schrijver; wat zou mcenig nuttelooze twist zijn voorgekoomen, en hoe jammer intusfchen, dat de heerlijkheid van den Verlosfer, die de gemeene ** 5 blijd»  «xvi VOORREDEN. btljdfchap en de band van verééniging tusfchen alle zijne Verlosten zijn moest, zelfs een onderwerp van twist geworden ts onder de Proteflanten, en hunne gezindheids -fcheuring ongelukkig vermeerderd heeft! Ik zou dit echter met ftïlzwijgen onaangeroerd gelaat en hebben t zo niet onze Schrijver in het voorbijgaan van de misvattingen .onzer Lutherfche broederen hier omtrend gefprooken hadt. Doch nu verpligt mij de broederliefde daar bij te herinneren , dat deeze misvatting niet zoo grof of zoo algemeen is, als men zich uit zommige Polemisten verbeelden zou. Men befchuldigt veelal de Lutherfche Theologanten van zoodaanig eene mededeeling van eigenfehappen te leeren, die op eene verwarring van het Eindige met het Oneindige , hst Godlijke met het Menfchelijke zou uitkopen, en dat bijzonder omtrend de alomtegenwoordigheid der menjchelijke Natuur van christus. Ik wil de verdeediger van alle bijzondere Leeraaren en ■uitdrukkingen niet weezen, maar ik weet wel, dat de Broederen in alle hunne Leerredenen en Catechlsmen nevens ons erkennen, „ dat „ jesus bij zijne hemelvaart niet verdween, of onzichtbaar wierdt, maar waarlijk, zicht„ baar en bij plaat svcrwisfellng opvoer," en zij beklaagen zich jaarlijks op het hemelvaart s -feest, dat men hen kwalijk ver (laat. Aan de andere zijde hebben zich zommigen hunner lofwaardigfle Leeraaren dikwijls zoo uitgedrukt, dat zij tot die befchuldiging aanleiding gaven,, bij voorbeeld buddeus, Theol. Dogm. T. 2. L. 4. C. 2. §. 25. p. 1091, 1092., na de zichtbaars en plaatzelijke hemelvaart erkend te hebben, voegt 'er bij: „ Neque ta- men  VOORREDEN, xxvii 3, men hoe ica capiendam, ac fi hac ratione „ pracfentia corporis Chrisci prorfus huic „ orbi fubducta lic. Hoe enim fieri non poceft , cum omnipraefentia humanae Chriiti naturae ,, non magis quam reliqua atrributa divina „ ir^yijriKci, quae per unionem perfonalem ei „ communicata funt, denegari queac. Vifibilem ,, itaq.ue faltem atque localem, non autem invijïbilem corporis Chrifii abfentiam ex ad„ feenfione ejus in coelos coliigere licct, fi„ quidem ctiam fecundum humanam naturam „ onnria in omnibus replet. Eph. I: 23 " Dan ook deeze woorden hebben moogelijk een zagter beteeken is, dan die onwijsgeerige, welke zij in den eerjlen op/lag vertoonen, ten minflen zijn liet flechts uitdrukkingen van een bijzonder Leer aar, waar uit men de Kerk - leer niet moet bcoordeelen. Laat ik het volgende herinneren. 1. De Ubiquitistcrij is in de Lutherfche Kerk uit twist gebooren. Toen de Lutherfche Theologen van Wittenbcrg en Leipzich, op het voetlpoor van melanchton zagter uitdrukkingen over het Avondmaal gebruikten, en daar door de Proteftantfche verééniging zogten te bevoorderen, mishaagde dit aan anderen, die heethoofdiger waren. Deeze' verkreegen van den Keurvorst van Saxen eene zamenkomst te Torgau, A°. 1574, waar vijftién Godgeleerden , hoewel niet van de beroemd/ie, tegenwoordig waren, en de formula concordiae op/lelden, welke veele ruuwe-, onbekookte en harde uitdrukkingen bevatte ; doch de Wittenbergers weigerden dezelve aan te neemen, hetgeen yeelen eene  anrvm VOORREDEN. eenê gevangenis te Leipzich koste. In het jaar 1576 hieldt men eene tweede zatnenkomst te Tcrgau, waar nu jac. an- breae SCHMIDIEIN, chemnitjus, SELNtCCER, CHIJTRAEUS, MUSCULUS en cornekus tegenwoordig waren, hier verdt melanchton veroordeeld, en het Libër concordiae gemaakt, doch doorvoelen in Duitschland verworpen, weshalven het de Keurvorst op nieuw te onderzosken gaf aan zes Theologen te Berg bij Maagdenburg, waar eindelijk de lormula concordiae werdt vastgefteld A°. 1580. In dat Bergfche formulier ft'aat vrij dubbelzinnig : „ Dat phr isto s door zijne „ f'odiijke almagt met zijn lichaam , „ hetwelk hij aan Gods rechtehand ge„plaatst heeft, kan tegenwoordig zijn, j, waar hij wil, inzonderheid in het H. „ Avondmaal, waar hij niet duidelijke „ woorden beloofd heeft tegenwoordig te „ zijn : zulks kan hij gemaklijk door zijne almagt uitwerken , zonder ver„ nietiging van zijne waare menfchelijke natuur." Uit hoofde deezer dubbelzinnigheid onderteekenden veele Deenen, Holfeiners, Norinbergers en Helmflatters . fchoon zij den Ubiquitismus niet aannamen Ondertusfchen weigerden veele Duitfche Vorsten en Godgeleerden de onderteekening, de Koning van Denemarken verboodt het boek in zijn Rijk, ursinus fchreefer A°. 1581, tegen zijne Admonuio Ncofradiana, ook fehreeven 'er de ISederlandjche Kerken tegen, welk gefchrift Ao. iöij, in het Nederduitsch is uit-  Voorreden, xxm tiitgegeeven door thijsius in Corp. Doctrinae , en in liet Latijn met aanïeekevingen door l. a renessë, A°. ,'65». 2. Van dien tijd af verfchillen de Lutherfchen merkelijk 'hier omtiend. De Schwaben , brkntius, schmid* lein en veele anderen leerden, grof genoeg, eene eigenlijke overfiorting der Q&i* lijke eigenfchappen in de menfchelijke natuur , door de verééniging der Natouren. — De Saxen eene gemeenfchap mn Godlijke eigenfchappen door de zitting aaa Gods rechtehand. — De Hefen in plaats van tt mi a-wal* overalvveezenheid eene Muitivolipraefentïa, tegenwoordigheid, waar wil, welk gevoelen meest met het Bergfche formulier overéénflemt en eindelijk canzius, door veelen gevolgd, eene alomtegenwoordige werking ( vis ageodi > cant'z, ufus Philof. Leibn. & Woll'. ia Theol. T. i, C. 7, p. 540 572. 3. Éindelijk koude men, ter bevoordeling van ■ broederlijke liefde , en vermijding van partijdig zwarimaaken van elkanders gevoelen, onder het oog, a. Dat de Lutherfchen geene Godlijke eigenfchappen toekennen aan de menfchelijke N.tuur op zich zeiven, maar aan den geheelen Perfoon van den Bid^xati God - mensch. b. Dat zij alleen fpreeken van de operative eigenlchappen L'vWW, dus alleen de alweetenheid , almagt, alomtegenwoordigheid , leevendigmaaking. c. Dar zij de mededeeling' niet leer en bij (AtriKCur.! ova-doring, maar bij ovvlCowt mcóe deeJg — 24.3 reg. 4 /laaf en dien Lees: indien. reg. 2 1. /laat: doorgaan Lees: doorgegaan.  ÜHRISTOCRATIE^ O F DE HEERLIJKHEID VAN JESUS CHRISTUS ALS MIDDELAAR. EERSTE GESPREK. £ 0 O No "Wa.ardstê vader! Door uwe getrouwe en licfdenrijke zorg, van jongs af, in de heilige Geloofs-leer onzer Hervormde Kerk onder* weezen , heb ik, gelijk gij weet, ook naarstigheid pogen aan te wenden om niet alleen uit den Bijbel de algemeen aangenoomen leer van 't Chiistendon te kennen, maar ook allerbijzonderst den fchaakel dier leer, zoo als dezelve, in ondcrfcheiding van alle andere Christen Genootfchappen, op fehriftuurlijke gronden, bij ons Hervormd Kerkgenootfchap is aangenoomen , en vastgedeld. Ik geloof die waarneden, niet^ — gelijk zommigen ons zeer ten onrechte befchuldigen, — om dat ze door onze Kerk zijn aangenoomen, en vastgelleld , maar om dar. ze door eigen onderzoek en waare gemoedsovertuiging mij geblcckcn zijn haaren vasten grond te hebben in de leer der H. Schrift, en dus in den naauWften zin rustende op de beste uitlegt  2 Christocratie, of de Heerlijkheid kunde, die mij tot nog toe van den Bijbel is bekent geworden. Hoe zeer ik den Bijbel eerbiedig als eene goudmijn van onnafpeurbaare en onuitputtelijke Ichatten, welke het vlijtigst onderzoek en de naardigue nafpooring van dc best behoedanigde Uitleggers met greetigheid zat gaande houden tot aan den afloop der eeuwen, nochthans vermeet ik mij te durven zeggen, dat, wat de hoofdleer onzer Kerk aangaat, zoo als die begreepen is in de formulieren van eenigheid onzer Kerk , en bijzonder in dat otsfchatbaar juweel, den Katechismus van Heidelberg, ik niet geloof, dat 'er tot zaligheid voor een arm zondaar, die een waar belang in zijne eeuwige behoudenis heeft leeren nellen, eene nieuwe ot andere leer buiten dezelve immer zal konncn ontdekt of aangewezsn worden. Immers, wat mij betreft, zedert dat God door zijne ongehoudene genade mij een waar belang heeft leeren dellen in het onderzoek van den weg der zaligheid, zoo als God die in den Bijbel geopenbaard heefr, is deeze leer niet alleen een leer voor mijn hoofd , maar tevens ook voor mijn hart geworden: ze voldoed aan al de behoefte, waar in ik mij als een zondaar op deeze ellendige en jammervolle weereld bevinde. En ik kleef ze met mijn gcheele hart aan, als een leer der waarheid, die naar de godzaligheid is in ds hoope des eeuwigen leevens Allerbijzonderst zedert gij mij hebt aangefpoord om mi) te Herken in de Geloofs-leer van Jefus eeuwige en waaragtige Godheid, en van zijne eigenlijke waarachtige Borgtogtelijke voldoening aan Gods gerechtigheid voor arme fchuldige en doem- waar- ( * ; Tit. I: i ,  van Jefus Christus als Middelaar. % waardige zondaaren, is mij die fpreuk van pauLus: Ik heb nier voorgenoomen iet te weeten dan Jefus Christus , en dien ge- kruist 200 beminnelijk en dierbaar ge¬ worden, dar ik hem daar in, al is hcc dan ook nog zoo van verre, zoo lang ik leef, hoope na te flreeven. En daar hij zoo voortreflijk heeft uitgemunt in de leer van Jefus Christus, en in zulk eene blaakende en gloeiende liefde tot zijn* heerlijken Perfoon, zich tot een voorbeeld van elk heeft openbaar gemaakt, zijn inzonderheid zijne Brieven zedert lang mijne geliefkoosde rtudie geworden. Gelijk ook dat Huk, waar over gij mij zoo vaak hebt onderhouden, dat namelijk dé heerlijkheid des Middelaars, welke hij als dê Borg en Verlosfer van zondaaren door den uitvoer van het werk der verlosfing, ais een eigenlijken loon voor zich verworven heeft, en mi reeds in den Memel geniet, en tot in alle eeuwigheid genieten zal, niet alleen mede de hoogde zaligheid zal uitmaakeh van allen, die in Hem als hun hoofd vervangen en begreepen zijn doör' verééniging met hem, en deelgenóotPchap aan hem, en zijne heerlijkheid; maar ook,dat die Middelaars heerlijkheid tot in alle eeuwigheid ftrekken zal tof de aüerhoogfie en allerjuisterrijkfte openbaaring, Vertooning en verheerlijking Van de ohemdige volmaaktheden van *t ftoogsc gelukzalig drieeenig Opperweezen, Vader, Zoon en Heiligen Geest. Dit Thema, waardfle Vader, is zedert lang het voorwerp mijner aangenaamfte overdenkingen en bcfpiegelingen geweest, en een onderwerp,waar over ik geerne thans in een gemeenzaatrj 8^ (*) i Cor. II; 2, A 8  4 Christocratie, of de Heerlijkheid gefprek, nader en uitgewikkeider tot mijn onderricht, uwe denkwijze wensehtc te verneemem vader. Geliefde zoon! ik danke mijnen Hemelfchen Vader, dat Hij mi] niet alleen bekwaam gemaakt en lust gefchonken heeft om U , naar mijn geringe vatbaarheid, in de hoofdleer van onzen fchoonen godsdienst onderwijs te geven, cn gij tevens door eigen onderzoek ook daar in alle naarstigheid hebt aangewend. Maar boven al, dat hij door zijne aanbiddelijke genade dezelve aamvangelijk aan uwe ziele heeft geheiligd en vruchtbaar gemaakt, in zoo verre, gelijk gij zegt, dat de waarachtige leer onzer Hervormde Kerk, niet alleen 't voorwerp uwer koude bcfpiegcling, maar ook een leer voor uw hart is geworden, voldoende voorwaar aan dealleruitgeftrekflre behoefte van een mensch, gefchaapen voor de eeuwigheid , en ter zijner beproeving en voorbereiding voor een korten en onzekeren tijd op de waereld van Gods aardrijk geplaatst, in zulk een kring, betrekking, pest en werk, als voor elk zijne heuggelijkc of rampzalige gevolgen zal hebben in de toekomstige huishouding der eeuwigheid. Voor een' mensch daar en boven, die door de verlichtende genade van den H. Geest, door middel van den Bijbel, aan» vangelijk God-heeft leeren kennen in zijn oneindig geestelijk Wezen , en aanbiddelijke volmaaktheden ; zich zeiven in zijnen diepen ellendigen en door zich zelven hulpcloozcn zonden val, als mede de natuur van de zorde, als een oneindig kwaad niet alleen, 'maar van welker heerfchappi] ten zedeljjken en eeuwigen verderve, geen ge-  •aan Jefus Christus als Middelaar. 5 gefchaapen kracht eenige verlosfing kan aanbrengen, insgelijks den weg derveriosfing, zoo als die ons van God in 't Evangelie geopenbaard is, en den Perfoon van Christus, als ons van Goeie gewerden tot wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en verlosfing; en verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker om ons te geven de bekeciing, en de vergeeving der zonden. Dieniets van deeze dingen- kent door eene levendige geloofs kennis, in "t harte geplant door de genade van den H. Geest, kan onze geloofs-leer niet recht kennen, erkennen of waarachtig liefhebben. Zoo iemand — zegt Christus (c) —wil deszelvs wille doen, die zal van deeze leere bekennen, of ze uit God is, dan of ik van mi] zeiven fpreeke. Als wilde hij zeggen, die een geestelijk grondbeginzel van God ontvangen heeft, dat met God overeenltemd om zijne openbaaring te willen hooren en te gehoorzaamen, die zal aangaande mijne leer van derzelver goddelijkheid alleen recht overtuigt konnen worden. Hier zie het beginzel, en de oorfprong aller dwaalingen van al de j Secten buiten de waare Protestantfehe Kerk. Kent men God niet recht, noch de betrekking, in welke wij tot God, en God tot ons flaao-, men zal dan ook de zonde en ons zedelijk bederf zeer gering achten. Kent men de waare natuur der zonde niet, men zal dan ook geen waar belang ftelien in de rechte kennis van onzen Goddeïij ken Verlosfer, en van zijne borgtogtelijke voldoening. Kent men de waare natuur der zaligheid niet, ais aanvangelijk gelegen in een nieuw grondbeginzel van geestelijk leven in 't harie gewrocht, in zich helM Cf) Joan. Vil: 1?. A 5  6 Chrhtocrcilc, of de Heerlijkheia hebbende alle de zaaden van waare deugd en heiligheid, men zul dan ook geen gewicht'hangen aan de ker van den M. Geest, zijne eeuwige en waarachtige Godheid, en van zijn krachtdaadig genadewerk in de vernieuwing en heiliging van ons hart en wandel, en van zijne godlijke vertroostingen, als de eenige fpringbron van zielevrede, waare vreugd en blijdichap, die niemand kent, dan die ze ontvangt. Vkesch C^n bloed dcrbalven, mijn Zoon! hebben u deeze dingen niet geopenbaard, maar octee Vader, die in de Hemelen is, door zijnen H. Geest; en ik verwonder mij daarom ook niet, dat gij tot mijne groote blijdlchap zulk een welgevestigde achting doed blijken voor de hoofdleer onzer Kerk , zoo als die zaakelijk bcgreepen is in den Katechisnrjs van Hcidclberg, dat onfehatbaar kleinood en kor: begrip, niet zoo zeer als een enkel opilel van. waarheden in 't afgetrokkene, als wel de hartetaal van een waar geloovig Christen, die uit ondervinding voor God en meni'chen zijn geloof berijd aangaande die waarheden, welke zijnen eenigen tioost uitmaaken beiden in leven cn in iïerven; en 't is mij ook tot geen gering vermaak en blijdfehap geweest, dat ik mot u 'fprcekende en handelende over den Perfoon van onzen aanblddelijken Verlosfcr, u zoo gefierkt en gevestigd vond in de leer van zijn eigenlijk eeuwig Zoonichap, en eenbezige Godheid met den Vader en den H. Geest, en van zijne borgtogtelijke voldoening aan Gods gerechtigheid voor en in de plaats van arme zondaaren. Insgelijks, dat gij zoo grondig overdeed waart van den uitfleekendcn en heilzaamcn inyloed van alle de verborgenheden onzer ge^is-ker- op, de waare en Gode behaafgelijke.  van Jefus Christus als Middelaar. 7 betrachting van deugd, heiligheid en EvanieHfche godzaligheid. En bijzonder ook verheug ik mij, dat'gij daar in nog nader gellerkt ui bevestigt zijt door dat overlchoone Werkje van wijlen den beroemden a. hulshof, Philofophifche gefprekken over de voldoening. Welk een zegepraal tier waarheid is het met, het geen wij bij hem leezen aangaande de heilrijke vruchten van zedelijke gemoeds verbeetering en troost, welke de'geloovige omhelzing van eie Leer der Voldoening oplcevcrt van bladz. 96 tot aan het einde. Daar ik dan deeze welgelegde gronden van waarheid in u befpeuren mogt, heb ik zedert eenigen tijd, op een meer gemeenzaamen en beöefFenenden trant, mijne gefprekken met u ingericht over den hoogen en heerlijken Perfoon\-an onzen aanbiddelijk en Verlosfer, waar van de Bijbel zoo vol is, en gelijk gij re rechte aanmerkt , de hoogverlichce Apostel Paulus in zijne Brieven zoo overvloeiende van haudcld, dat iemand, die dezelve leest, en dit ter zijner overtuiging niet opmerkt, wel als een bcklaaggelijk voorwerp van Geestelijke verblinding mag worden aangezien. — Wat nu uw opgegeven Thema betreft, 't is waar, gelijk gij weet, ik voede eerbied en achting voor ai!e ' zulken geleerden , die met eerbied voor God hunne ontvangen Gaaven poogen aan te leggen, en dienstbaar'te maaken om ons uit de groor,e werken der Schepping en Voorzienigheid van God, zijne onzienlijke dingen, te doen verHaan, en te doorzien beiden zijne eeuwige kragt en Goddelijkheid, en ons daar door aan te fpooren, en op te wekken ter aanbidding en veiheerlijking van God, en zijne oneindige Volmaaktheden in alle die heerlijke gewrochten A 4  B Ühristocratie, of de Heerlijkheid zijner almacht, wijsheid en goedheid uitfehit-, lerende. En ik achtë in waarheid de zulken ^eer gelukkig, die door 't geloof in onzen Ueere jefus Christus, een genadige betrekking tot Cod ais hunnen verzoenden God en Vader verkregen hebbende, tevens dpor hunne uitfteekende gaaven, Gods grootheid en heerlijkheid in dien wijden omtrek van de werken cier Natuur met verftand en oordeel bespiegelen konnen, de zulken zullen ook voorzeker voor zich daar van de vruchten raapen in den Hemel deiheerlijkheid. zoon. Dk zulken naamelijk meent gij dan maar alleen, die door 't geloof God in Christus kennen, en door hem God in de werken der Schepping poogen te aanbidden en te verheerlijken. vader. Geene andere voorwaar: want niemand kan God in liefde aanbidden en verheerlijken dan door h geloof in onzen Heere Jefus Christus. Is iemand door \ geloof in Christus niet mt-e God verzoend, al kon hij het geheele boek der Natuur leezen en verklaaren, dan zou hij nochthans noofc op de regte wijze God konnen verheerlijken; al zijn kennis en arbeid, wat hem betreft, gaat als dan met hem ten verderve, offchoon zijn arbeid voor waare geloovi.«-en ten bunnen nutte in de waereid kan dienstbaar blijven. Te recht zegt zeker groot Man: „ De „, benweijhigen van zommigen om te befchoun WW en H vertellen de heerlijkheid Gods in v d£  van Jefus Christus cis Middelaar. 9 de Natuur, uit de werken der Schepping en „ der Voorzienigheid, uit de dingen van de ,, kleine en groote waeteld, verdienen hunnen ,, lof, en de Schriftuur roept ons ook daartoe „ op veele plaatfn; maar hier te blijven „ [laan of te eindigen, daar men nochthans een voortreflijker en heerlijker voorwerp ,, van onderzoek en overdenking heeft, naa„ meUjk de Heerlijkheid Gods ut Chriscus, is niet alleen de wijsheid Gods in die open- baaring van zich zeiven te verachten, maar „ ook te kort te fchieten in die veranderende kracht des Geloofs, waardoor wij God be,, fchouwende, hem gelijk worden, want hier „ toe alleen dient het ons, en niet enkel tot eenige natuurlijke wetenfchap, noch tot ee„ nige ksnnisfe alleen van de diep/le verbor„ genheden der Natuur'" Het is daar¬ om , dat ik u altijd heb trachten in te boezemen, dat hoe veel lust en vlijt gij ook tot mijn zonderling genoegen deed blijken om in 't boek der Natuur met veritand te moogen leeren leezen, gij nochthans het rechte wit nooit befchieten zoud, ten zij dan, dat gij uit het bock der Openbaarihge, door de genade van den H. Geest, ontvangen mogt-verlichting in de kennis van Gods heerlijkheid in 't aangezichtc van den Heere Jefus Christus (b~). En gelijk ik Vi"bij herhaaling heb voorgehouden, dat nadien mijn tijd, vermoogen en krachten mij niet toelieten, om mij naar mijn lust te konnen verdiepen in 't onderzoek van 't boek der Natuur, — zon. (<0 j- o wen, de Verborgenheid vmu- 'Christus Pc>* fton God en Mensch. Bladz 42. (&) a. Cor, IV: 6. A 5  io Chrhtocratie, of de Heerlijkheid zonder zulks nochthans eenigcrwijze klein te achten, of mijn eerbied aan dc waare beoefenaars daar van te onttrekken, — ik daarom mijn bekrompen tijd en krachten liefst wilde toewijden aan 't onderzoek van de heerlijkheid van God, zoo als die aan ons in 't Evangelie geopenbaard is, in en door den Perfoon en Middelaars bediening van onzen grooten God en Zaligmaaker onzen Heere Jezus Christus. En nadien dit niet alleen een zeer heerlijk en luisterrijk-onderwerp is, maar tevens rijk en onoverzienbaar, zoo heb ik zedert eenigen tijd mijn aaandagt laaten gaan, niet alleen in 't algemeen over de heerlijkheid van den Middelaar, en van God in en doorhem geopenbaard, maar in 't bijzonder van die heerlijkheid, zoo als dezelve in de hoedaanigheid van een eigenlijken loon hem in zijne menfchelijke natuur, na zijne diepe vernedering en volbragt borgwerk, is medegedeeld, en zoo als hij die nu bezit en ecuwig bezitten zal, en zoo als dezelve nevens de heerlijkheid van alle de gezaligden in hem, tot in alle eeuwigheid «rekken zal als een middel en tooneel van de allerhoogfïe opluistering en verheerlijking van de oneindige en • aanbiddelijke volmaaktheden van 't hoogst geloofd drieëenig Opperwezen. ZOON. Maakt gij dan eenig onderfeheid in de heerlijkheid van den Middelaar in 't gemeen, -en in die, welke hij bijzonder als een eigenlijken loon voor zich naar zijne menfchelijke natuur verworven' en verkreegen heeft? VA»  yan Jefus Christus als Middelaar. i% VADER. Nist zoo zeer in de zaak, dan wel in de leiding mijner gedachten. Al de heerlijkheid, welke de Perfoon des Middelaars als zoodanig is gegeven of toegevoegd, of fchoon geen bloot fchepzel, die zonder tevens ook de waarachtige God te zijn J* kon bezitten en ten toon fpreiden, is nochthans alleen bepaaldelijk zijne menfchelijke natuur daar van het onderwerp (*). Dit zult gij gereedelijk toeftemmen, zoo dra gij behoorlijk indenkt, dat de wezenlijke heerlijkheid van de oneindige gelukzalige Godheid, eeuwigduurend, onafhangelijk en onveranderlijk is, en dat dus de Zoon van God als even eeuwig en éénwezig God met den Vader zijnde , onmogelijk kan begreepen worden, cenige vermindering of vermeerdering en toevoeging in de heerlijkheid zijner periboneele Godheid te konnen ondergaan. Dit is zoo klaar, dat alle onze Godgeleerden daar in overeen de mm en, hoewel zommigc niet altijd even gelukkig zich daar over uitlaaten, als zij in den vloed hunner rede, gezegden bezigen, die eenigzins bedenkelijk zijn: als bij voorbeeld: wanneer men den Zoon van God in de heerlijkheid zijner eeuwige liefde aanbiddende, hem hoord toekennen, dat hij Mensch wordende den troon zijner heerlijk. heidhco.it verlaaten, dat hij uit den fchoot zijnes Vaders is nedergedaald, en dergelijke; voor ?oo ver deeze gezegden op zijn Godiijk en perfooneel beflaan en wijze van. beilaan zien, dienï (*) Ziet dit nader toegelicht, en betoogd door den beroemden c. bonnet in zijn voonrcflijuden. Waardig is het, dat gij luexqp naleest de taal van Christus zelvcn als de opperjk wijsheid (pree* kende in Spr Vil 1:22-31. T,erw.jj| ti onze rechtzinnige Kanttcekenaars de hand zullen bieden om u den waaren zin daar van te openen. Gelijk mede Prof klink fn berg in zijn geacht Pijbelwerk Xil: D. Bladz 62-67. kn de berpemde owen in zijn'aangetoogen Werkje Bladz. 46-56. zoon. Dit is mij bekend, maar ook niet minder, dat zommigc zelfs uit de onzen, deeze Vcrklaaring afkeuren, cn in fieê van de pcrfoneele wijsheid des Vaders, Gods eeuwigen Zoon, hier te hooren fpreeken, de wijsheid als een deugd of hoetlanigheid hier fpreekendc invoeren, gelijk zoo elders paulus van de liefde in eenPerfoons verbeelding gewaagd. 1 Kor. XÏ1I: 4-7. Ik bedroef mij over veele hedendaagfche Bijbchvcrklaaringen, die ons van elders toekoomen, waarin, zoo niet de Bijbel uit den Bijbel wordt weggen oom en, — door namelijk veele gedeelten imden Canon te verwerpen — immers de leer van den Mesfias, en zijne verzoenende Offeihande uit Veele gedeelten wordt wegverklaard. vader. Laat u dit niet verwonderen. Voor meer dan een eeuw fchreef reeds de beroemde owen: „ van al de zonden, die ik in de daagen mijner „ vreemdeiingfehup nu ten einde loopende , ge- „ zien  * van Jefus Christus als Middelaar. 27. „ zien heb , is 'er geen zoo fmartelijk , als 't „ algemeen verachten van de voornaamfce ver„ borgenheden des Evangeliums onder die gec„ ncn , welke den naam van Christenen hebben. De Godsdienst is in zijne levendige grondbc* ,, ginfclen in de roeesten verwelkt, de zenU-, wen verzwakt, terwijl 'er maar een uitwendi,, ge glans van ligliaamelijke oefFepingen over„ blijft" (_*) Stak die Man nu het hoofd eens op , en hoorde hij, hoe men thans, in fteê van onze oude beproefde rechtzinnige Schrijvers, — die de eerfte ijsbreekers, en de voornaamfte kampvcgters voor de waarheid zijn geweest, — in eere te houden, men voornaamelijk den wierook toezwaait aan Schrijvers van zulk eenen ftempel, die ja we!, iet fchitterends en ftouts in hunnen ftijl en wijze van voordragt vertoonen , maar voor de rest alle oude en beproefde voorftcllingen of losmaaken of verbannen. Wat zou dit zijn klagt niet nog aanmerkelijk verzwaaren? Laat ik u hier over eens voorhouden de denkwijs van een hedendaagsch geleerd Man onder de Lutherfchen , dus fpreekt hij: „ De Godsdienftige denkwijs is zedert eenigen „ tijd grootlijks verandert, en de uitwerking ,, is levens onverfchilligheid, en dus ook ftil„ zwijgen. Onze tijd is verdraagzaam, vervol„ ging en gewetensdwang hebben opgehouden, „ maar ook alle bemoeijing om de waarheid „ voord te planten, en dwaalende te recht te ,, wijzen. Men laat ieder eenen zijn geloof, als of geluk en deugd voor de Menfchen on,, verfchillige dingen waaren. Wij gevoelen niet „ meer die Christelijke ontevredenheid', wanneer „ onze C*) owen dc heerlijkheid van Christus, bladz.pc  fig Christocratie , of de Heerlijkheid „ onze Heiland miskend wordt, wij konnen zulks „ met veel gclaatcnheid aanhooren, en voelen „ geen drift om hen te rechc te helpen. Ook „ fchijnt het gewoonlijk dus genaamde daadlijk „ Christendom, dat is die werking, welke de Godsdienst op de ondervinding, gemoedsge„ zindheid en op het onzichtbaar geestlijk leven „ hebben moet, onbekend of verdacht te worden. „ Men houd thands overeenkomitig de teerge- voeligheid onzer eeuw alleenlijk van zachte „ voorllellingen, aangaande het ongenoegen der Godheid , den toekoomenden Haat der boo'„ zen, en van goede en kwaade geesten. Men „ hoort nu veel minder gewag maken dan ecr- tijds van Verlosftng, van Bekeering en Ge„ loof, van Aanvechtingen , van de vreugd en „ werkingen der godsdienflige aandacht. De „ bekommeringen eener ziel, die gaarne zalig „ wilde worden, haare twijfelingen, de verle- genheid , met welke zij naar eenen vriend ,, omziet, aan wicn zij zich openbaaren kan, de gevallen, waarin zij raad en beltuur zoekt j« bij eenen ervaaren Geestelijken, zijn dus ook ?, zeldzaamer geworden. Elk een deezer fluk„ kep vermindert zoo wel de gelegenheden, als. de Hof om van God te fpreeken (*)." zoon. Dan om tot ons onderwerp weer te keeren, verlang ik reeds te hooren, hoe gij verder uwe gedachten leid aangaande 's Middelaars heerlijkheid van eeuwigheid? VA' O Prijsvraag in Deeneiparken uitgefchreeven be^ns* woord, en gekroond , bladz. 15, 16.  van Jefus Christus als Middelaar, 29 vader. Wij moeten hier fpreeken met de taal,en naaf' de wijze der menfchen , gelijk God zich geWaardigd om met ons naar onze vatbaarheid, als 't waare, te Hameien: want Heilige denkbeelden van den eeuwigen en oneindigen God hebben wij niet, noch konnen die hebben, niet zoo zeer, omdat wij zondig en verdorven zijn , als wel omdat wij eindige en bepaalde wezens zijn (*). Wij dwaalen nochthans daarom niet, als wij nedrig en ootmoedig de taal des Bijbels volgende, naar onze vatbaarheid van God en Zijne eeuwigheid gewaagen, mits men het gebrekkige, dat ens in ons denken en fpreeken van God altijd aankleeft , verre van zijne oneindige en allerhoogite volmaaktheid afweeren. Op dien voet dan zeggen wij, naar onze wijze van fpreken, dat toen God in de eeuwigheid voorzag, dat het Menschdom, in adam begreepen, door de verbreeking van 't Werkverbond van Hem zou afvallen, en daar door in eene onuitdruklijke en hulpelooze, rampzaligheid Horten , heeft Hij onaf hanglijk door zijne eigen liefde en genade bewoogen voor. genoomen, niet het gcheele Menschdom te laaten vcrlooren gaan, maar eenige uit dezelve vrijmagtig en genadig verordineert en uitverkooren, om ze te vcrlosfen in den tijd, en volkoo. men zalig te maaken in de eeuwigheid. Dan nadien (*) Fa u lus wist ook zeerwel, dat al enze kennis omtrent deze dingen meer ontkennend dan wel Heilig is, nadien wij van geestelijke zaaken , en bijzonder van Gods oneindig Wezen geen Heilige vertegenwoordiging hebben konnen. t. a, ci.ab.isse over de Kolosfenfen IH.'.D. blad/, 50.  *o Ghristocratie, of de Heerlijkheid nadien di: behoudens den luister van alle Gods volmaaktheden niet kon gefchieden, wierd zulks het onderwerp van beraading, bij de hoogst geloofdedrieëenigeGodheid, in den raad des vredes, of het Verbond der Verlosfing, 't welk u uit de Schriften onzer geachte Godgeleerden genoeg bekent zijnde, thands bij ons kan ondcrdeld worden, Echter kan ik niet voorbij u nochmaal te herinneren, dat men aan de bewoording van Verbond, zoo als dat onderling aan de Perfoonen der Godheid wordt toegefchreeven , niet moet hegten de denkbeelden van een menfchelijk verbond, 't welk tegen de onafhangelijkheid en boogde gelukzaligheid van elk Godlijk Perfoon zou inloopcn» zoon. Daar nochthans de Bijbel ons den eeuwigen Vreederaad met en onder dc benaaming van een Verbond voordraagt, zeg mij dan eens, hoe gij daar over uwe gedachten leid? vader. In dien eeuwigen Vrederaad mogen en moeten wij wel denken aan de drie Godiijke Perfoonen, die even eeuwig, onafhanglijk en onveranderlijk gelukzalig in 't Godlijk Wezen beitonden, maar tevens ons den tweeden Perfoon voordellen, als die inet overleg en het goedvinden der Godheid , op zich genoomen had de menfchelijke natuur te zullen aanneemen, en in die verééniging van God- mensch, 't karakter en de hoedanigheid van Middelaar zou ophouden en bekleeden In die hoedanigheid nu van Middelaar wierd hij de knegc des Vaders, en in dat karakter minder  van Jefus Christus als Middelaar. 3* der dan de Godheid, en dus een bevoegd Perfoon toe dien Vcrbondshandel, waar van onze Godgeleerden alom gewaagen, en dus met elkander wel zijn overeen te brengen, als men altijd maar in 't oog houd , dat zij fpreckende van den Zoone Gods, als een onderhandelende partij in dat Verbond,hem niet in 't afgetrokken© en op zich zeiven als God befchouwen, maar als den verorelincerden Middelaar God-mensch, die nu zijne aanteneemene menfchelijke natuur reprefentcerde en , vertegenwoordigde, en dus in dien zin aangemerkt als Middelaar van eeuwigheid beftond. zoon. Ei, eer gij verder gaat, geef mij eens uw denkbeeld op aangaande dat verbond, 'r. welk van zulk eene gewichtige inhoud is, en van zulk een aanmerkelijken invloed op alle de leerdukken van onzen Godsdienst. vader. Dit kan ik niet korter nog zaaklijker doen, dan door u voor te leezen, 't geen ik daar over bij mijnen zeer begunstigden Schrijver vinde , dus (preekt hij: „ De Vader zegt tot hem, zie deeze arme „ ellendige fchepzelcn , verlooren gaande, lig„ gen in hun bloed , en onder den vloek. ,, Mijn beeld was eens heerlijk hun ingedrukt, ,, en zij waren allczins bekwaam tot mijnen „ dienst, maar zie de ellende hun pvérgekoo>, men , door hunne zonde en wceler,rpannig- „ heid,  3» Chrhtoeratie, of de Heerlijkheid „ heid , 'c vonnis is tegen hen uitgegaan op „ hunne zonden, en niets ontbreekt, om hen 5, onder 't eeuwig verderf te beflaiten, dan de „ uitvoering daar' van. Wilt gij op u neemen hunnen Zaligmaker en Vcrlosfer te zijn om „ hen zalig te maaken van hunne zonden , en ,, te verlosfen van den toekoomenden toorn? wilt gij uwe ziele ten offerande voor hun„ ne zonden {lellen, en uw leven ten losgeld ;, voor hun neerleggen ? Hebt gij liefde ge„ noeg om hen te wasfehen in uw bloed in eene menfchelijke natuur ? In dezelve ge„ hoórzaamende' tót den dood , ja tot den ,, Kruisdood? Waar op Hij antwoord: Ik ben „ te vrede uwen wil te doen, en wil dit „ werk nset blijdfchap en vermaak ondernee,, men. Zie ik koome tot dat einde , mijn „ vermaak is met deeze Menfchen - kinderen, „ Psalm XL: 8. Spreuk, VIII: 3c. Dat zij' „■ gcrooft hebben, zal ik Hctaalen. 't Geen zij* fchuldig zijn, worde van mijne hand ge„ eischt, lk ben bereid toorn en vloek voor hun te ondergaan , en mijne Ziele in den ?, dood uit te ftorteri. 't Zal zijn, zegt de Vader, gelijk gij gefproken hebt, en gij zult zien van den arbeid uwer Ziele, en verzadigt worden, lk zal u hen geven ten Verbond en Leidsman , en gij zult zijn de ,, Hoofdman hunner Zaligheid. Neem tot dat einde in uwe magt en bewind alle de fchat5Ï ten des Hemels, alle barmhartigheid, en „ genade om ze uit te declen aan hun, voor „ wien gij Borg wordt. Zie hier zijn onnav fpeurlijke verborgen fchatten , niet van vec- le geflachten maar van eeuwigheid opgelegt; ,\ neem  yan Jefus Christus als Middelaar. 33 „ neem alle deeze rijkdommen in uwe macht, „ voor altijd zult 'er gij meester van „ zijn". — ( a~) Gij gevoeld genoeg , zonder dat ik zulks beboev' te zeggen, dat de Eerw. Schrijver alleen zijn denkbeeld opgeeft naar de wijze der menfchen; 't geen niet verder op de Godheid mag worden toegepast, dan de aart van dat verheven en Godlijk onderwerp toelaat. Insgelijks, dat de Zoon van God in deeze onderhandeling voorkoomende , nimmer in 't afgetrokkene als God, maar als Middelaar moet befchouwt worden. zoon. Dit is klaar. Maar dan fchijnt gij nog een voorafgaand befluit te onderftellen, dat zijn opzicht heeft op de aanftelling van den Middelaar. vader. Dat is waar. Nadien God eeuwig en een allervolmaakst eenvouwig wezen is, kan zijn Befluit maar één , en niet van zijn wezen onderfcheiden zijn. Het befluit is de befluitende God zelf. Maar hier lchemert ons gezicht, en ilameld onze tong. Wij zijn derhalven uit hoofde van ons eindig en beperkt begrip wel genoodzaakt in 't meervouwige van Gods befluiien te fpreeken, en daar in eene zekere rangfchikking te volgen , 't welk door onze Godgeleerden —> de een op deeze , en de ander op j. üypbn , over de Hebreen, I. D. bladz. 633. c  34 , Christocratis, of de Heerlijkheid op geene wijze — gefchied; en in allen even aanneemcliik is , naarmate zij daar in te werk gaan met eerbied voor den hoogen God , en zich hoeden voor iet , hoe gering ook , dat in de toepasfmg eenige ongerijmdheid m zich bevatten zou. ' Op deezen voet dan , zie k op den Jiaaa des Vredes , of het Verbond der Verlosfing, als 0p het middel tot uitvoering van het befluit der Verkiezing. God de Vader, aan wicn in de Heilige Schrift gewoonlijk de Verkiezing wordt toegefchreeven, niet met uitfluitmg der twee Godlijke Perfoonen: want dc werken Gods naar buiten , zoo van eeuwigheid als in den tijd, zijn den Drie Godlijken Perfoonen gemeen, maar uit hoofde van zijne wijze van beftaan, en maniere van werken, God de Vader, zeg ik, verkoos van eeuwigheid, uit het gevallen menschdom. een bepaald getal, en bij Hem met naame bekende Perfoonen om hen uit hunne ellende en verderf te verlosfen, en voor eeuwig zalig te maal:en; niet alleen ter betöonirig van zi ne v0,ftrckte vriJinagt» maar ook ter onenbaaring en verheerlijking van zijne gadelooze liefde, genade, barmhartigheid, en alle zijne wezenlijke en zedelijke volmaaktheden ; en naar zijne eeuwige en ondoorgronde, lijke wijsheid beraamde hij tevens daartoe een Middcla&W Koningrijk en Heerlijkheid voor zijnen Zoon in de hoedanigheid van Middelaar, on da- hij in alles de eerfte zou zijn, en als de bevoorrechte in alles den voorrrang zou hebben, — gelijk nader in 't Vervolg ons zal voorkoomer:. — Tot die heerlijkheid wierd Christus uitverkporen naar zijne menfcheliike natuur, en welke heerlijkheid van hem als het  van Jefus Christus als Middel aar. 35 Hoofd niet alleen zou uitmaaken de volkoome gelukzaligheid van alle dc uitverkoorenen, die beftemd waaren om zijn geestelijk ligchaam te zijn , maar tevens tot in a'le eeuwigheid ukloopen ter verheerlijking en luisterrijke ten toon fpreiding van alle de volmaaktheden van 't hoogst geloofd drieëenig Opperweezen, Gelijk dit nu de raadflag was der ganfche Godheid, zoo bewilligde daarin niet alleen de Tweede Perfoon der Godheid, maar nam ook op zich , die menfchelijke natuur in den tijd aan te nemen , cn met zijnen Perfoon te vereenigen, en in die hoedanigheid dc Borg en Verlosfer van zondaren te worden, waarop dan ook aan hem de vocrbeiTemde heerlijkheid des Middelaars wierd toegeweezen, en door hem ook in die betrekking aanvaard (*) Lees nu met zulk een oog, — zonder u te bekreunen aan de inwerpzels van hun, die in onzen tijd , den heerlijken Perfoon van Christus verfmaaden, den II. en XL. Psalm, nevens Jefl XLIX. LUI. en andere plaatfen, en ziet, of u dan niet eene mecnigte van verheugende Geloofswaarheden zullen voor den aandagï koomen , die het fteunzel uwer vertrouwelijke hoope zullen fchraagen en iferken. Aldus wierden de Uitverkoorenen,in christus uitverkooren, als in hunnen grondflag en middel tevens van uitvoering. Te recht zegt zeker geleerd Man: „De Apostel wil daar (a) „ ze- C*) Hier mede ftemt ook overeen de geleerde j. d x Haas, in zijn voortreflijk en lezenswaardig Vertoog over de '/wee Verbondshoofdcn. In zijn Werk over Kom. V. Ifte Deel , blad/, 424 en 425. OO £j>b. I: 3-5. C a  gó* Christocratie, of de Heerlijkheid „ zeker zeggen, dat de geloovige Efeziers van „ eeuwigheid niet flechts tot de zaligheid, „ en dus ook tot alle weldaaden, daar toe leidende verkooren zijn ; maar dat die verkie„ zing in 't bijzonder ook gefchied zij in Chris„ tus, dat is: dat de Vader de uitverkoorenen, 5, [ hier ziet gij dan dezelfde rangfchikking, die „ ik gevolgd heb ] in den eeuwigen vrederaad „ aan zijnen Zoone, als Heer, Hoofd en Koning „ gegeven heeft, en hen dus in Christus, als ,, in hun Hoofd, aanmerkende, de deelachtig„ maaking van alle heil en genade, die zij noo„ dig zouden hebben om in tijd en eeuwigheid „ gelukzalig te zijn, toegedacht en beftemd heeft. Hierom wordt de zaligheid ook hun erfdeel genoemd, een goed, dat voor hun „ weggelegd en bereid is, een Koningrijk hun „ toebereid voor de grondlegging der wee„ reld". (#) Aldus begreep het ook de Eerw. j. temmink in zijn onfchatbaar werk over Joan. XVII. bladz. 45. zeggende, „ Door al wat gij „ hem gegeven hebt, moet men hier bijzonder s, verftaan allen , die van eeuwigheid zijn uit- „ verkooren, zoo nochthans, dat die „ geven, bepaaldelijk aangemerkt, niet zegge „ die wilsdaad van verkiezing, maar eene andere „ tusfchen Vader en Zoon geöeffent, en die „ een gevolg is van de verkiezinge. „ Want geeft de Vader die aan den Zoon, on„ derfteld het, dat ze in zekeren zin reeds des „ Vaders zijn". zoon. («) t. Ai claris se over de. Colesf. Ilde deel, bladz. 15.  van Jefus Chris4u$ als Middelaar. 37 zoon. Gij gewaagde daar van heuggelijke waarheden , die mij voor den geest zouden komen, indien ik uwe wijze van denken plaats gaf; ei bid ik u, help mij daar toe eens op den weg. vader. Zeer gaarne. Dan nadien dit veld zeer uitgeitrekt is , kan ik dit niet dan met veel bekorting doen, noch ook zonder tevens veele waarheden te onderitellen , die gij bij onze Godgeleerden brecder verklaard en betoogd kont vinden. 1. Hier zien wij dan de verkiezing van Christus tot een Middelaars heerlijkheid, als het middel, waar door God tot in alle eeuwigheid ten hoogden zal verheerlijkt worden. a. Ik verordineere u — zegt Christus — het koningrijk; gelijk mijn Vader mij dat verordineert heeft. LUC. XX1H 20. dit ziet niet alleen op de wijze, namelijk door lijden en verneedering, maar ook op 't Koningrijk zelve, zoo als dat aan den Middelaar was voorbeflemt. Trouwens b. Hij moest in alles de eerste zijn, Col. I: 18. Hij moest de eerstgebooren z ij n onder veele broederen. Nu weet gij, dat een eerstgebooren onder Israël niet alleen zijnen Vader in 't gezag opvolgde, maar ook een dubbel erfdeel genoot; van hier dat Christus ons alom als de eerst gehoor nen wordt voorgedragen. Zie Psalm LXXXIX: 28. Rom.Vllh «9. Col. 1: 15. en Heb. I: 6. 't geen mijns cragtens niet zoo zeer ziet op zijn' Godlijken C 3 Per-  3S Chrisiocratie, of de Heerlijkheid Perfoon in 'c afgetrokkene, als wel op hem in de hoedanigheid van God-mensch of Middelaar, in welke hoedanigheid hij ook de erfgenaam der weereld is geworden Heb I: 2. (*). 2 Hier ziet gij dan de geliefden des Vaders tot de zaligheid uit verkooren in christus, in die hoedanigheid en betrekking, als waartoe hij, in orde van zaken, vooraf uitverkooren en beftemd was , zij waren de uwe , zegt Christus , maar gij hebt dezelve aan mij gegeven, jfoan.XV'il: 6. 9. 11. 24. Te vooren waaren zij in Adam begreepen als 't Verbonds hoofd van 't gchccle menfchelijke geflacht, en met hem gevallen in verderf en ondergang. Thans kregen zij een eeuwig en onveranderlijk Verbonds -inzijn in den Tweeden Adam, die hen herftellcn, en hunnen gcluks- flaat voor eeuwig bevestigen zou, 2 Tim. 11: 19 3. Thans wierden zij met Christus vereenigt op zulk eene naauwe en verborgen' wijze, als alle begrip te boven gaat. De Bijbel put zich uit. als 't waare, om ons die heerlijke verborgenheid , onder allerlei zinnebeelden voor te draagen: van een hoofd met het ligchaam, van een huis met zijn fundament, van een wijnftok met de ranken, van eenen man met zijne vrouw en dergelijken, de plaatfen zijn u bekent. Hier door wierd de gehcele Christus, God en mensch, en bijzonderlijk ook zijn Ligchaam, zijn heilig vleesch en bloed, borgtogtelijk aangemerkt, het vleesch en bloed van alle zijne geestelijke leden, 'Heb. 11: 14. En zij ook, niet alleen naar de (*) Zie hier over de lezenswaardige uitbreiding van den beroemden c. bonnet in ;Zi]n Werk over de Ut' Iran ïfte deel, bladz.  van Jefus Christus als Middelaar. 39 de Ziel, maar ook naar 't Ligchaam, ledemaaten van Christus, ? Cor. VI: 15. Zie ook de 76. Vraag van onzen fchoonen Katechismus. De beruchte Philadelphus heeft dezelve be« fchuldigt, als hadden zij dir myiliekc gevoelen opzichteüjk het Avondmaal van den beroemden j. CALVijN overgenomen. Dan wat zwarigheid? als maar bewezen kan worden, dat calvijn zijne zogenaamde myiriekerij uit den Bijbel geput heeft. Gelijk dat des noods gemakkelijk te betocgen was- 4 Uit' hoofde van deeze naauwe en verborgen verééniging, DOtftond de toereekening. De toereckening zeg ik 1. van alle dc zonden der uitverkoorenen aan den Borg. Deeze nam hij vrijwillig op zich, om, ais waaren die zijne eigene zonden, daar voor aan den eisch der Godlijke gerechtigheid genoog te doen, en door zijne gehoorzaamheid aan de wet voor hun eene eeuwige gerechtigheid te weeg te brengen. 2. Van de gerechtigheid des Middelaars aan de uitverkoorenen Deeze nam God aan van zijne hand, en plaatfte die op reekening van alle de uitverkooren, en gronde daar op alle zijne genade en liefderijke voorneemens ter hunner bewtldadiging en begenadiging in den tijd. 5. Hierop ontving de Middelaar, als hoofd van dit verborgen ligchaam , de beloften des H. Geest, niet alleen voor zich, ter zijner bckwaammaaking in den tijd, aangemerkt naar zijne menfchelijke natuur: Maar ook voor alle zijne geestelijke leden. Te vooren hadden zij in Adam hunnen fchat in eigen handen gehad, maar die helaas! moedwillig verfpild en doorgebragt. Thans werd Christus hunne fchatmeescer , en in zijne getrouwe handen voor eeuwig beveiC4  40 Christocratie, of de Heerlijkheid ligd alle die genade en heilgoederen , welke Gods liefdeharc in zijnen eeuwigen raad hun had toegedagc : Dus wierdt de genade hun gegeven *'«chiustusjesus voor de tijden der eeuwen, a Ti?n. 1: 9. Dus wierdt het eeuwig leven hun beloofd voor de tijden der eeuwen- 7*7.1:2. Dus ■wierden zij gezegend van God den Vader met alle geestelijke zegeningen in den Hemel in christus. Rph. \ . 3 Dus ontvangen wij alle uit zijne volheid ook genade voor11genade, Joan. 1: 14. zoo is Christus, lec wel, het hoofd, uit welke het geheele ligchaam, door de izamenvoegzelen en Pzametibin dingen, voorzien en fzamengeyoegd zijnde, opwascht met Godlijken wasdom. (*) Col li: 19. 6. Eindelijk op deezen voet, wierd Christus , in alle zijne heerlijke betrekkingen dus ingehuldigd, en bevestigd zijnde, niet falleen het voorwerp van 'sVaders vermaak, berustend genoegen, en welgevallen, gelijk hij bij herhaaling voor Èngelcn en menfchen verklaart cn uitgeroepen heeft. Deeze is mijn geliefde Zoon, in den welken ik mijn welbehagen hebbe , hoord 11 km. Is 't wonder, derhalvcn , dat zeker groot Man, ter aanmoediging van arme zondaars, om door 't geloof in Jeius hunne behoudenis te zoeken, zich in deeze harte-taal dus uitlaat. „ Merkt toch boven al aan, 't geen wij u aangaande God, en alle de heilige eigen„ fchappen zijner natuur in Christus hebben „ voorgehouden: want niets kan ons meer aan„ moediging geven om tot hem te koomen, „ de- £*) Het is waardig na te zien de aangenaame toelichting , die de groote Nieuiucitijd ons over deezen text raededeeld, inzijne IVccreldbcfcliouvjing, bladz 300.  van Jefus Christus als Middelaar. 4.1 ,, dewijl God die oneindig wijs en heerlijk is, beoogt en voorheefc om alle dc heilige eigen. „ fchappen van zijne natuur, zijne barmhar,, tigheid , liefde , genade, goedheid, recht., vaardigheid, wijsheid en magt in hem te beftceden tot zaligheIdvm hun, die geloovèiJ$ „ daarom al die tot Christus komt door V ge. ,, /öövif op deze vóorftelling van de eere Gods „ daar in, geeft en fchrijft Gode toe al die eer „ en Heerlijkheid, die Hij van zijne Schepzelen „ eischt, en wij konnen niets meer doen om „ hem behaaglijk te zijn. IJder arme ziel, die „ tot Hem koomt door V geloove, geeft aan God „ al die eer, die Hij beoogt, om zijne Heer,, lijkheid te openhaar en; en wat konnen wij meer doen ? wij konnen meer heerlijkheid „ geven aan God, door tot Christus te koomen „ in V geloof, dan in *t onderhouden van de ., ganfche wet, voor zoo veel Hij uijfteekender „ geopenbaard heeft de heilige deugden en „ volmaaktheden van zijne natuur in den ,, van zaligheid door Christus, dan in 't geven „ van de wet. — Boven dien, bedenkt, „ dat gij door uw koomen tot Christus, aandeel ,, ontvangen zult in al die heerlijkheid, dewelke „ wij u hebben voorgefteld: want Christus wil „ nog meer uw eigendom worden, dan uwe „ vrouwen en hinders de uwe zijn , en zoo is „ dan al zijne eer ook de uwe,alle zijnze gereed „ om mede te deelcn de goede dingen van'haare „ betrekkingen, Genade, Rijkdommen, haare ,, Schoonheid en Magt, want zij pordeelen zich ,, zelve geregtigd, om een aandeel aan hem te „ hebben , en aan alle zijne fchatten: Christus „ is den Gelovigen nader, dan eenig natuurlijk „ bloedvriend aan ons, en daarom hebben zij C 5 ,> ook  45 Christocratie, of de Heerlijkheid „ ook een aandeel aan alle zijne Heerlijk', „ heid." ( ) Maar ik zeide. niet alleen is Christus dus bchoedanigt en aangefteld zijnde, in a'de die heerlijke betrekkingen, het hoogde verr,sa,k en welgevallen Gods des Vaders , maar ook door Hem, in die betrekking, en in zijne heerlijkheid als Middelaar, met alle zijne deelgcnooten, zal God tot in alle eeuwigheid ten hoe-glien verheerlijkt worden. Zie onder anderen Joan. XIII: 3:. XIV: 13. XVI: 14, 15. XVii: i, 22, 24. en elders. zoon. Ik heb met aandacht en opmerking geluisterd, en ik gevoel, dat mijn hart daar onder is verwarmt geworden. Te recht noemde gij die ziclvcrheugende waarheden, neem deeze weg, en wat zal .er van het echte Christendom overblijven ? wat moeten de oude heiligen (immers, zom-nige) daar in een' aanmcrkclijkcn trap van vcriichtinge gehad hebben, wanneer zij, als 'r. waare, overvloeien in dc uitgalmmg van hunnen lof en liefde tot deezen verheerlijkten Zions Koning: hoor hunne juichtaal: Dat Israël zich verblijde ia de-a gcerxn, die hem gemaakt heeft: Dat de Kinderen Zions zich verheugen over hunnen Koning. Ps CXLIX: 2. Zulk een? ~~ zegt de Bruid, Hoogl V: 16. — is mijn lieffte% ja zulk een is mijn vriend, gij dochters van Jeruzahm! Men zie vcords den CXLV. Psalm, en meer anderen. Trouwens, zij geloofden met flechts , dat de Mesfias dc Zaligheid zou aanbrengen , maar dat hij zelf de zaligheid en ^ab lig- (*) j. owen dc heerlijkheid van Christus, bl. 285.  van Jefus Christus als Middelaar. 43 ligmaaker zijn zoude JefXXV:o. Van hier, dat, de vroomc simeon, Christus in de armen hebbende, dien Godverhcerlijkenden lofzang aanhefte: Nu hebben mijne oogen uwe zalig-, heid gezien, '.'Lite 11:30. En voorwaar! wij zullen ons ook in de zaligheid niet recht verheugen, ten zij wij ons ook in hbm verblijden als in onzen God en Zaligmaaker. In den welken zegt petrus (»n  5 6" Christocfaüe, of de Heerlijkheid in Mem Zij zagen den armen mensch in dat Verbond opgenoonen, en aanvangelijk getroost. Zij ontdekten herin 'teerst, hoe door Gods onnafpeurlijke wijsheid, genade én barmhartigheid met onkreukbaare gerechtigheid en heiligheid t'zaam vereend als hand aan hand gepaart gingen , en dit in en door een' Middelaar, die nu ter uitvoering van Gods eeuwige en verborgen raidflagen inde weereld, als 't waare, geïnltallcerd, en niet alleen aangefteld wierd tot een Hootd van dat Verbond, maar ook in die hoedanigheid een oppermagtig bewind en heerfchappij ontving over al hec gefchaapenen, en dus ook over hun , om hem in zijn Regeering en hcerfchappij onderworpen te zijn, en ten diensc te Haan. Kond gij nu vermoeden , dat dit alles buiten hunne kennis en hartelijke inftemming zij toegegaan." Is 't niet veel eer waarfchijnlijk — dat zij als heilige Wezens, wier hoogde gelukzaligheid in de aanbidding en verheerlijking van God gelegen is, dat zij op de ontdekking van die volmaaktheden in God, dat hoogst gelukzalig Wezen niet alleen met ontvlamde liefde zullen hebben aangebeden , maar ook overeenkomstig zijnen wil, zich met eene brandende vaardigheid zullen onderworpen, cn eerbiedig hulde gedaan hebben aan Hem, die nu verklaard cn ingehuldigd was, als de Verst van 't heir des Heeren. Daar komt bij, dat ze ook beftemd waaren tot dienst van de waare onderdaanen van hunnen Vorst; konden zij nu getrouw en wilvaardig zijn in tleezen last,-zonder dat zij van hem afhingen, en als hunnen Heer ook ten deezen aanzien op zijne wenken en beveekn pasten; ook in 't bedwang en den tcgenüand van 't Koningrijk der duis^ te mis,  van Jefus Christus als Middelaar. 57 ternis, 't geen zij zagen dat onder de Godlijke toelaacing niet alleen plaats greep in de weereid, maar ook in onbezetbaai e boosheid en met vereende kragten zich aankantte tegen hunnen Vorst en Heer, om, was 't moogelijk , zijne heerlijkheid te verdonkeren, en zijn gebied en heerfchappij om te keeren. zoon. D it alles t'zaamen genoomen, fehijnt geene twijffeling over te laaten. Dan wat dunkt u, zouden de Engelen ter deezer gelegenheid ook eene nadere betrekking tot christus als Middelaar bekoomen hebben, in zoo verre zij in en door christus in hunnen gelukftaat onveranderlijk zouden bevestigd zijn, en in zoo verre in hem met de geloovigen tot een Huisgezin-vergadert zijn, gelijk zommige willen naar aanleiding van paulus taal, Eph. I: 10.? vader.. Ik ken weinige Godgeleerden, die dit gevoelen aankleeven. Nochthans zie ik er niet alleen geene ketterij in, maar zedert ik bij herhaaling geleczen heb een Werkje van den beroemden owen, dat hij kort voor zijn' dood heeft uitgegeven, — hier voor reeds aangetoogen, waar in hij opzettelijk dit ft uk nader voorgcdraagen en betoogd heeft, in zeker Hoofdfluk, onder den Tijtel: De Heerlijkheid van Christus aangewezen in de Weder-vergadering van alle dingen in Hem. lk zeg, zedert ik dat geleczen en herdagt heb, is het mij niet alleen zeer aanneemelijk toegefcheenen, maar heefc mij D 5 ook  58 Christocratie, of de Heerlijkheid ook tot merkelijke {lichting gediend, waar toe ik het u ook ten hoogden durve aanprijzen. Intusfchen daar dit Stuk in onze Formulieren niet bepaald is, noch ook inloopt tegen de Analogie des Geloofs, kan en mag het zeker gelaten worden voor rekening van hem, die het aanneemt, of goedkeurt. Gij kond, zoo 't u gelust, daar over nader raadplegen het reeds aangetoogen Werk van c. bonnet, ide D. bladz. 333-336. zoon. Dus zagen wij de heerlijkheid des Middelaars in zijne eeuwige vcrordineering, en in de toewijzing van die heerlijkheid, welke hem als een loon uit zijn opgenoomen Borg-werk zou toevloeijcn. Wij zagen vervolgens, toen de mensch, nu aanweezig cn gevallen was, en alles in de weereld eloor de zonde in wanorde en verwoesting lag, uit deeze akelige duisternis een heuglijk licht opgaan. Wij zagen den Middelaar cn Verlosfer toetrecden tot zijn Werk, omringt en gcvolgt van een Hemelsch heirleger, om hem als Zions eere- Koning op te wagten, cn ten dienst te daan. Nu, hoop ik, zult gij voortgaan om mij nog eenige trekken aan te wijzen, opzichtelijk de heerlijkheid des Middclaars in 't gemeen. v a d e r. Dit wil ik gaarne doen, mits gij ook niet meer verwagt dan m?ar eenige trekken; omdat gij dc uitbreiding en 't betoog daarvan alom bij onze Godgelcercien kond aantreffen. Onder anderen dan, 1. Zien  van jefus Christus als Middelaar. 59 1. Zien we de heerlijkheid des Middelaars hierin doordraaien, dat God ten zijnen gevalle en uithoofde van zijn opgenomen Borg-werk, de afgevallen weereld niet aanltonds ten verderve overgaf, gelijk hij de zondigende Engelen gedaan had, maar in tegendeel aan den Mensch een' tijd van langmoedigheid gaf, en hem in eenen ftaat van nieuwe beproeving (telde. Dit had eeniglijk zijnen grond in de tusrchenkomst en oneindige waardigheid van den Middelaar, uit welke hoofde , als nog , en tot in den afloop der eeuwen, hoe zondig en diep verdorven de weereld van tijd tot tijd ook geworden is, — God zijn onbegrijpelijk geduld en langmoedigheid zal uitrekken, tot dat zijne oogmerken met en door den Middelaar zullen bereikt , en voltooid zijn. Al de Godlijke goedertierenheid, welke nu nog door de weereld, die in 't booze ligt , en van elk zondaar in 't bijzonder gefmaakt cn genootcn wordt, is das eeniglijk dc vrucht en 't uitwerkzel van Hem dien zij door ongeloof verfmaaden, en klein achten. 1. De oprichting van 't Genade-verbond, en dc bedeeling van genade en barmhartigheid daar in aan arme zondaars, Gen. III: 15. itrekte tot heerlijkheid des Middelaars : want nu wierd openbaar ook door de ingeftelde en voorbeeldige offeranden van beesten , wier bloed geflort en vergooten wierd, dat om zijnen wil, God zijne genade en barmhartigheid aan hun groot maakte. Zoo werkte zijne toekomflige Zcenoffcrande, reeds veertig eeuwen terug, tot verzoening der overtredingen , die onder het eerfte Testament waaren: van hier dat christus Opeub XIII: 8. ons wordt voorgedraagt als een Lam gefachi van de grondlegging der 'A'ee-  6o Christocratie, of de Heerlijkheid weereld: (*). Op hem zagen alle de fchaduw"■achtige plegtigheden van den vervolgens ingevocrdenCeremonieelcn Godsdienst Op Hem derhalven (lelden alle de geloovigen van het Oueie Verbond alleen hun vertrouwen tot zaligheid, en wierden uit kracht zijner toekomfhge Z<.enofferande in 't Hemelsch heiligdom ingeleid. Vervolgens eerden , aanbaden en verheerlijkten zij ook Hem in hunne verborgen en openbaaren Godsdienst-oeffeningen als hunnen Verlosfer, en den overften Leidsman hunner zaligheid. Zie daar van 't bewijs in al die Mesfiaanlche lofliederen , welke in de Godsdienst - oeffening van dien tijd met zoo veele vreugde en gejuich wierden opgezongen. 3. Tot zijne heerlijkheid brengt men ook te recht zijne herhaalde verfthijningen in eene menfchelijke gedaante aan de vroome Aarts-vaderen ten voorfpcl van zijne aanftaande Mcnschwording. — Voorts ook zijne naauwe en verborgene verééniging en gemeenIchap met dc Kerk der geloovigen van dien tijd : van hier leest men , Jf LX1I: 9. In alle hunne benaauwtheid was hij benauwt, en de Angel zijnes aangezicht! hceftze behouden; door zijne liefde, ende door zijne genade heeft hij ze verlost: ende hij nam ze op, en droeg ze alle de dagen van ouds. Van hier ook die teedere betuiging van Christus bc- lang- ( * ) Volgens dc Verklaaring van den Heere KLINKEN* berg over deeze plaats, zou deeze gedagten niet in den Text liggen Dan daar hij zelf erkent XVIII Deel, bladz. 464. Dat de bewoordingen van dc grondlegging der weereld, niet volftrekt de eeuwigheid aanwijst, maat Veel eer het ter fit begin 'der Schippir.ge, zou mij de opgegeven gedagte als nog het aanneemelijkst voorkoomen.  van Jefus Christus als Middelaar. 61 langneeming en liefde tot zijn volk, zeggende dc Profeet in zijnen naam tot het volk, want die ulieden aanraakt, die raakt zijn oogappel aan. Zach. 11: 8. Dit gaat zoo ver, dat zelfs de Israëliten in hunne fmaadelijke en flaafachtigc dienstbaarheid onder de Egüptenaaren, — hoewel verre de meesten hem niet kenden, om hunner Vaderen wil van hem geacht en gehouden wierden , als die in hun ook in zijn Perfoon gefmadigd wierd, gelijk ons p au lus leerd, Heb. XI: 26. Die ons ook verfcheide bijzonderheden tot verheerlijking van Christus onder hen opgeeft, welke wij anders niet zouden geweten hebben, als bij voorbeeld: dat hij van hun gekent en geëert wierd , in den Kots ft een, welks wonderdadig water hen volgde in hunne togten door de woestijnc. En in de gevallen van t,arah en Hagar in Abrahams Huisgezin. Zie i Cor. X: 4. En Cal. IV* 21—31. Om nu meer bijzonderheden — die ik aan uw eigen nadenken overlaat - voorbij te gaan , gelijk zijne luisterrijke verfchijning in den Tempel, Jef. VI waar van Jodnnes getuigt, Cap. Xil: 41. Dit zeide jesaias , doe hij zijne heerlijkheid zag, en van hem /prak. Zal ik nu alleen nog maar 4. Een oogenblik itil itaan bij zijne heerlijkheid , als het onmiddelbaar hoofd van Israël* Kerk en Burgerllaat. Als men indenkt de leer der Heilige Drieeenheid, mitsgaders ook, dat volgens de verborgen'wijze van beltaan, en maniere van werking der Drie Godlijke Perfoonen in 't Godlijk Wezen , de Vader naar buiten niets werkt dan door den Zoon , cn den II. Geest. En dat de Zoon riets werkt dan van den Vader, cn door den H. Geest. — De Schriftplaatzcn zijn u bekent, - Dan  62 Christocraiie, of de Heerlijkheid Dan volgt hier uk, dat in 'c Godlijk bewind en bellier van dc weereld, en over al het gefchaapene, de Vader dit doende door den Zoon, de Zoon hier dan wel, en boven al, in 't oog moet gehouden worden als waaragtig en eeuwig God nevens den Vader en den H. Geest, maar ook tevens als de Middelaar. — Op die wijze als bij herhaaling reeds getoont is. En dat hij in dat Character als Middelaar befchouwt, de heerlijkheid verkreeg van Gods bewindsman te zijn, aan wien alles onderworpen en dienstbaar gefield wierdt, om alles te regeeren cn te bellieren tot heerlijkheid Gods, zie den VIII. Psalm. Dus was Christus niet alleen het Hoofd, cn de beftierder van al het gefchaapene, maar ook de Oppermagtige Vorst en Regeerder van alle Volken en Natiën op den gehcelen Aardbodem, als over welke Hij 't gebied en dc heérfchappij voerde naar zijn oppermagtig welbehagen. Dan op eene meer bijzondere wijze, wierdt Hij de Vorst en 't Hoofd van lsraëls Kerk en BurgerHaat. Dit Volk toch verkoos hij uit alle Volken des aardbodems, als een uitverkooren Gedacht , tot een Koniuglijk Priesterdom. Met dit Volk richte hij aan Sinaï volgens Ezech. XV'. een zeker Huwelijks Verbond op, waar door die gehecleJNatie hoofd voor hoofd tot hem in zulk eene betrekking kwam , als voor of na in de weereld niet meer heeft plaats gehad. Ik ga nu voorbij om aan te wijzen de natuur, voorwaarden, en bijzondere beloften van dat Verbond, nevens d? oogmerken en uitzigren die het op volgende tijden en zaken had. Ik heb nu maar alleen op het oog u ook in dit deel aan te wijzen dc heerlijkheid van onzen Godlijken Middelaar, als van God gezalft over  van Jefus Christus als Middelaar. 63 over zion den Berg zijner heiligheid. Psalm II: 6. In die hoedanigheid had hij met eene hooge hand hen uit Egijpten uirgevoert. * • In eene wonderdadige Vuur- en Wolk kolom hunne heirtogten geleid, en geregeld door de woeslijne. Hen wonderdadig gefpijst met Hemelsbrood, en gedrenkt met water, dat hij uit een dorre rots deed vloeijen. Zijne hoogheid cn oppergezag over hnn had hij op eene geduchte wijze gehandhaaft: want als zij hem verzochten in de woestijne, — gelijk Paulus met nadruk getuigt, 1 Cor.X-.a. — Schraagde hij zijn gezag door vreesfelijke oordeelen en gerichten. Gij ziet uit de aangetoogen plaats van Paulus, dat hij van Gods Zoon gewaagende als den Christus, hem dan ook ten dien tijde in zijn bewind en heerfchappij aanmerkt als den Middelaar. Vervolgends had hij in Canaan, als hunne Koning, onder hun eenen heerlijken Troon opgericht, daar hij in 't binnenite Heiligdom boven de Arke in de Schechinah, gehoor verleende aan 't Volk door middel van den Hogenpriester. En zijne beveelen, niet alleen omtrent den Godsdienst, maar ook in't Staatkundige, als hunne Koning en Oppervorst, met opzigt tot hunne burgerlijke belangen, uitdeelde; ook onder zulke bijzondere beloften van aardfche zegeningen, aan hunne gehoorzaamheid verbonden, als welke met de vernietiging van dat verbond in zoo verre hebben opgehouden, dat niemand dezelve onder 't Nieuwe Verbond in 't geloof, kan verwachten, dan alleen in zoo verre God tot zijne eer en zijns volks heil zal nuttig keuren. Onder die bijzondere beloften behooren nog bij voorbeeld: Dat wanneer alle de Hoofden der Huisgezinnen uit alle oorden en hoeken des lands, op Gods bevel  64 Christocratie, of de Heerlijkheid bevel, toe de drie hooge Jaarfeesten naar Jeru« falem zouden optrekken, dat God dan hunne grenzen zou bewaaken, en beveiligen, en niet toelaaten. dat een eenige vijand op hun inbrak, of leed deed Hierom wordt de Jehovah, hun¬ ne h 'fcherm - God , met nadruk geheeten, de bewaarder Israëls, die nimmer flaapt noch fluimeri (£) Hier toe behooren ook alle die aardfche zegeningen, die God aan de onderhouding van den Joodfchen Sabbath, zoo der weeken , als der jaartn had verbonden En inzonderheid alle de zegeningen , welke Mo fes hun in 'sHceren naam had toegezegt, Lev. XXVI.— Dit beduur en bewind van God, met en over een biizonder volk, 't welk Hij daar toe uit alle volken van den Aardbodem had uitverkooren, draagt bij onze Godgeleerden gewoonlijk den naam van Theocratie of Gods-regeering, gelijk zoo de huishouding onder 't Nieuwe Testament beftempeld wordt, met den naam van Christocratie, of de regeering van Christus over de weereld in 't gemeen, en over zijne Kerk in 't bijzonder Dan men zou dit zeer misvatten , indien men in 't wezen hier twee onderfcheidene en verfchillende Regeeringen door verft ond, als waar van de eerfte de Theocratie genaamd alleen den Vader, en de tweede de Christocratie genaam t alleen aan den Zoon zou worden toegefchrecven. Verre van daar. God de Vader, gelijk wij gezien hebben, regeert alles door zijnen Zo m, ook onder het Oude Verbond in de hoedanigheid van Middelaar ,en zoo insgelijks onder het Nieuwe Verbond. In zijne natuur en herkomst,— ' (e) Exod. XXXIV : 23. 24. C_b) Psalm CXXÏ: 3~S-  yan Jefus Christus als Middelaar. 65 komst, — fchoon in veele opzigten zeer onderlcheiden, — is het eenerlei Theocratie, of Gods. regeering onder beiden de Verbonden, beiden in de hand, en onder *t bewind van den Zoone Gods, ook in 't character yan Middelaar hem opgedraagen en uitgeöeffent. 't Is wel waar, dat de Menfchelijke Natuur van Christus niet' deelen kon in de heerlijkheid van dit bewind, vóór dat ze aanweezen had, en den loopbaan van haare verneedering had afgeloopen, nochthans is het tevens waar , dat ze op het oogenblik van haare verééniging met den Perfoon des Zoons Gods aandeel ontving in alle de heerlijkheid , die aan den Perfoon des Middelaars was toegewezen. Trouwens uit hoofde der verééniging van die twee natuuren in den Middelaar, kon hij, die toen geen ander beftaan had dan God, nochthans het bloed zijner Menfchelijke Natuur tot verzoening aan God voordraagen volgens Openb XHT:8. Zoo dra de zonde in de weereld kwam, niettegenftaande het eerst 40 eeuwen daarna ftond geplengt te worden Men ziet hier uit, van welk een groot aanbelang en invloed de verborgenheden des geloofs in den Godsdienst zijn , en tevens hoe noodzakelijk om over de verëeeniging der twee natuuren in Christus wél, en fchriftmaa* tig te denken. zoon. Maar was dan naar uwe gedagten het Verbond, aan Sinaï opgericht, het Genade-verbond niet? E va-  66 Christocratie, of de Heerlijkheid vader. Gelijk ik zoo even zeide, dat ik van dit Verbond gewaagende geen toeleg had om mij daar over uit te breiden , nadien het ons te ver zou omleiden , alzo eene oppervlakkige behandeling aan deeze ingewikkelde itoffe geen genoegzaam licht zou konnen toebrengen; Verwijze ik u derhalven tot de verklaaringen van onze Godgeleerden , en inzonderheid tot die van den Grooten owen in zijne uitbreiding over Paulus Brief aan de Hebreen,Hooïdd. VIII. Mijn oogmerk was maar alleen om u de heerlijkheid van Christus aan te wijzen, als welke ten dien tijde niet alleen het Hoofd was zijner waare Kerke , maar ook in 't Burgerlijke de Oppervorst, Beftuurder en Befchermer' van dit uitverkoren volk. Laat dit dan thans genoeg zijn. zoon. Ik ben zeer wel te vrede , nadien ik weet, door het onderricht,'twelk gij mij altijd gegeven hebt, dat , hoe men ook over dat Sinaïtifche Verbond denken mooge;dat het Genade-verbond in 't Paradijs opgericht , nochthans door alle tijden, en in de beide onderfcheidene bedeelingen van het Oude en Nieuwe Testament, in Weezen het zelfde is geweest, en dat het dienvolgends vast ftaat, dat, dewijl God de Vader, — gelijk getoont is, alles zoo in de Natuur als in de Genade, werkt door den Zoon, en Gods Zoon al van eeuwigheid het character van Middelaar heeft aangenoomen, Hij dan ook als de Zoon van God, tevens ook in die hoedanigheid van Middelaar moet in het oog gchou- ö den  van Jefus Christus ah Middelaar. 67 den worden ; en dat derhalven het Godlijk bewind door den Middelaar, zoo wel onder het Oude als onder het Nieuwe Verbond , eene Christocratie mag genaamt worden, niettegenflaande die benaming in den volften nadruk, voornamelijk toepasfelijk is op dat bewind, en die heerfchappij, welke Christus na zijne Hemelvaart ook naar zijne nu Verheerlijkte Menfchelijke Natuur bekoomen , en aangenoomen heeft. vader, Dat is zeker. En daar bij moogt gij wel voegen, dat nu ook dit Oude Verbond met dat gcheele volk aan Sinaï opgericht t'eenemaal afgefchaft en vc;nieügt is, en daar cn tegen een bcdccling is ingevoerd, welke in nadruk van dien tijd af genaamt is het Koningrijk der Hemelen om redenen, die u genoeg bekent zijn ; Met de verwerping der Joden, en de vernietiging van dat Verbond heeft ook de geheele oude Huishouding een einde genoomen, en is daar tegen een Huishouding ingevoerd van eene meer Geestelijke cn Hemelfche natuur, gelijk ons paulus leerd, Heb. X11. Welke zich niet bepaald tot een enkel volk alleen ; maar nu ook uitgebreid is tot alle volken op den ganfehen aardbodem, tot welke Christus als 't Hoofd der Kerke zijn Evangelie uitzend, en in dien zin is hij nu de God der gantfche Aarde geworden, gelijk ons nog nader in 't vervolg zal voorkoomen. zoon. Intusschen verlang ik dan, dat gij van Ë 3 de  68 Christocratie, of de Heerlijkheid de meer algemeene befchouwing van Christus Heerlijkheid zult overgaan ter overweging- van die Heerlijkheid, welke hij bijzonderlijk naar zijne Menfchelijke Natuur bekoomen heeft, toen dezelve den loopbaan van haare diepe verneedering afgeloopen hebbende , hij in allen natlruk konde zeggen; het is volbragt. vader. Dit is ook mijn oogmerk, dan wegens de veelheid en het gewigt dier ftoffe, noodig ik u daar toe tot eene volgende bijeenkomst. Intusfehen kan ik niet voorbij nog kortelijk ten •befluite van dit gefprek te gewaagen van die heerlijkheid, welke onze Godlijke Middelaar nog vooraf genooten heeft. Wij hebben hem gezien als Koning gezalft over Z'wi den Berg yan Gods heiligheid. Als het Godsdienftig en burgerlijk Hoofd van het geheele Israëlitifche Volk. Vervolgends was hij ook de hoogfte Leeraar, en de eenige Hoogenpriester onder hen. Door de ingceving en het geleide van zijnen Geest fpraaken de Profeten de leer van den Godsdienst;Zij openbaarden verborgenheden ,en voorfpelden niet alleen toekomftige dingen, maar ook de meeste lotgevallen van de Kerk des Nieuwen Testaments. Als Hoogenpriester bragt bij te wege, dat zijne toekomftige Offerande, en de vrucht zijner voorbidding , welke hij in de Menfchelijke Natuur ftont uitteoefencn aan tle geloovigen van dien tijd wierd toegepast tot hunne verzoening , —— vrede met God , verhooring hunner gebeden, en ingang in 't Hemelsch heiligdom. In deezen Haat der zaken , geduurende 40 Eeu-  van Jefus Christus als Middelaar. 69 Eeuwen leefden de oude geloovigen in 'r geloof op de beloften van de komst en openbaaring van den Mesfias in 't vleesch, terwijl ze door het trapswijze toeneemend licht van den op He,ra wijzenden fchaduwagtigen Godsdienst, en van de leere der Profeten, aangaande zijn Perfoon, en de verlosfing, die hij door verzoening Hond aan te brengen, al nader en nader licht vcikrccgcn, derwijze , dat hoe nader dit Tijdperk ten einde liep , de waare Geloovigen, — van dien tijd met een uitgerekt verlangen de komst van Hem , — dien zij de vertroosting van Israël noemden , te gemoet zagen. (nicttcgen- flaande het gros des volks door de Leer der opgekomen Secten van Farifeen , Sadduceen, Esfeen en diergelijken, die den fleutel der kennisfe verworpen hadden , in de diepfle domheid, onwetenheid, cn bijgeloof gezonken en als bedolven lag.) — Tot dat eindelijk dc Zon der Gerechtigheid in vollen glans opging , en hier door de wolken der fchaduwen cn voorbeelden verdreven wierden. Let nu maar op deeze weinige trekken van onzes Verlosfers heerlijkheid. Vóór zijne doorluchtige verfchijning in 't vleesch wierd de komst en geboorte van hem, die zijn voorlooper en wegbereider zijn moest, plegtig door eenen Hcmel-bodc aangekondigt — Een andere uitmuntende Engel, me: naame genoemt, en Gabriël geheeten (*), bekleedde een (*) Opmerkelijk is liet, dat deeze Engel zoo uitdrukkelijk met eenen toenaam benoemt wordt; of dit grond en aanleiding tot gisfen kan geven, dat niet alleen de Engelen onderfcheidene rangen en bedieningen bekleeden, maar ook verfchillende namen dragen, geloof ik niet, E 3 dat  yo Christocratie, of de Heerlijkheid een plegtïg gezantfchap van God aan de Maagd Maria , om haar de heugelijke boodfchap te brengen, dat zij, als de allcrgezegenfte onder de vrouwen, en maagd zijnde cn blijvende eerlang eenen Zoon zou baaren, namelijk den waaren en langbeloofden Mcsfias. Deeze — zeide hij — zou groot zijn, en de Zoon des allerhoogften genaamt worden. Vervolgens ten tijde van dc geboorte van onzen Godlijken Verlosfer, weet gij, dat een geheel hemelsch heiiiegcr in de Velden van Bethlehem, zich met veel luister cn heerlijkheid aan de Herders vertoonde, en hun de geboorte van den Mcsfias plegtig aankondigde. Dat voorts de Wijzen uit het oosten hem kwaamen aanbidden, en gefchenken toebrengen — Dat God zoo bijzonderlijk zorgde voor zijn leven door middel van zanjofeph in eenen droom te beveelen, om dit Godlijk kind ter beveiliging in Egijptcn te bergen voor de woede en moordzucht van Herodes. — En wanneer nu de tijd zijner openbaare verfchijning aan Israël genaakte, en hij tot zijn werk Hond te treden , liet God den weg daartoe plegtig voorbereiden door dien beroemden Heraut, of Voorlooper Joannes den Dooper Allerplegtigrst was de wijze, waar op onze Heiland tot zijn openbaar cn heerlijk werk wierd ingehuldigd door den waterdoop, dien Joannes op Godlijk bevel aan hem bediende, wanneer Jefus zag, dat de Hemelen hem geöpent wierden, en dat de Heilige Geest op hem nederdaalde dat voldoende zal konnen bcflist worden, nadien ons de huishouding der Geesten - weereld , meerendeeis onbekend is.  van Jefus Christus als Middelaar. 71 de in de zichtbaare gedaante van eene Duive, en God uit den Hemel over hem getuigenis gaf, door met eene hoorbaare item hem toe te roepen: Deeze is mijn Zoon, mijn Geliefde, in den welken ik mijn welbehagen 'hebhe. 't VVeik wij nog eens herhaald vinden op den heiligen berg Matth. XVII ; wanneer de Heer der heerlijkheid daarbij voegde: hoort hem. Hoe aanmoedigende is dat niet voor ons Geloof, om niet alleen door 't Evangelie te hooren, dat Jefus, ons — ele flcgttte niet uitgezonden —tot zich noodigende toeroept: wendt u naar mij toe, 0 alle gij einden der aarde! en wordt behouden. Komt herwaards tot mij allen, die vermoeid en belast zijl, en ik zal u ruste o-even voor uwe zielen Maar dat ook God de Vader boven dien ons dit veroorlooft, ja door zijn hoog gezag ons dit beveelt. Konnen wij dan wel twijfelen, of wij daar aan gehoorzaamende bij Jefus aangenoomen, en door hem behouden zullen worden? Nog eens vinden wij onzen Heiland verheerlijkt, toen zijn Hemelfche Vatler, Joann. XII: a8. op zijn gebed, met eene hoorbaare (tem, uit de hoogwaardige heerlijkheid hem toeriep, Ende ik heb hem verheerlijkt, ende ik zal hem wederom verheerlijken. Hoe dit een en ar.der ftrekte tot verheerlijking van onzen Heiland, wijst Petrus ook met nadruk aan, 2. Pet 1: 17. Vervolgends toen Jefus die zwaare verzoeking en beproeving in de woeftijne doorftond, wierd hij op bevel zijnes Vaders door de Engelen gediend, die waarfchijnlijk hem fpijs zullen hebben aangebragt, Matth. IV: 11. E 4 ZOON»  72 Christocratie, of de Heerlijkheid ZOON. Maar zou iemand ligt denken, waartoe was dit noodig, daar zich Jefus zelf door zijne Godlijke Almagt, of tegen den honger kon beveiligen , of zich door een wonderwerk fpijs had konnen aanfchaffen ? vader. Dit kan bij u geen bedenking baaren, daar g'j nog gcheugt , met wat fmaak , genoegen, en ftichung, gij mij in ons Huisgezin over dit zelve .onderwerp hebt hoorcn voorleezen de beide Werkjes over 's Hcilands verzoeking in de woestijnc,gefchreven, het een door Prof. abresch , en het ander door den Eerw, van herweerden. 't Is waar, zij verfchillcn in manier van denken over dit geval Doch wat uwe bedenking betreft, en meer anderen van dien aart, die worden daarin niet alleen voldoende opgelost, maar veele waarheden daartoe betrekkelijk zoo aangenaam toegelicht , dat ik niet beter doen kan, dan u op nieuw de herlezing daar van aan te prijzen. ZOON. Dat is zoo , en dit herinner ik mij ook nog, en zal daarom tragten uwen raad op te volgen, lk verzoek u daarom te willen voortgaan. vader. 'Er was nog veel te zeggen aangaande de heerlijkheid van onzen Heiland, zoo als dezelve onmiddclijk uit de bediening zijner ambten voortvloei-  yan Jefus Christus als Middelaar 73 vloeide , en uit het welgevallen , dat God de Vader daar in deed blijken \ ah mede uit de verbaazende wonderwerken zijner Godlijke Almagt, waar mede hij dc waarheid zijner Godlijke zending, eeuwig Zoonlchap, en van de waarheid van zijn Meslïasfchap, openlijk geftaafd en bevestigd heeft \ dan dit zou geheel buiten mijn plan loopen. Trouwens het geen ik daar van reeds gezegt heb , moet gij mede niet verder aanmerken , dan maar als eenige Haaien voor den voet opgenoomen , zonder oogmerk om bepaaldelijk daar bij te blijven ftaan, gij kond die verfchikken , of uitbreiden naar welgevallen. Laat ons ten flot neg maar een oogenblik llilftaan bij de heerlijkheid , die onze Heiland genoot aan 't eind zijnes levens, en bij zijne'Opllanding. In den Hof van Gethzemanc zijnde , weet gij , genoot hij de eer, dat zijn Hemelfche Vader hem eenen Engel uit den Hemel toezond om hem te verfterken. Toen hij aan 't Kruis hong, toog de zon, als 't waare, een rouw gewaad aan, waardoor eene duisternis van drie uuren den Aardbodem bedekte En toen hij den geest gaf, kreeg de weereld eene allergedugtfïe fchok, de aarde beefde , de fteenrotfen fcheurden, veele graaven gingen open, veele dooden wierden levendig, en een Heidensch Hoofdman door 't een en ander geperst tot erkentenis van zijn waarachtig Godlijk Zoonfchap. Vervolgeneis toen de Dood zijn volkoome geweld over hem had uitgeoefent, en hij in alles voor ons arme zondaaren aan 't uiterite en allergeftrenglte recht der allerhoogfte Majcfteit van de oneindige Godheid had genoeg gedaan, gaf de Heer der heerlijkheid uit den Hemel Hem een allerluisterE 5 rijkst  74 Christocratie, of de Heerlijkheid rijkst ontflag, en een openbaar getuigenis aan de gcheele weereld , dat Hij in Hem zijn welbehagen had. De geest, de ziel van Jefns, die hij zoo geloovig in 'sVaders handen had aanbevoolen , keerde volkoomen gerechtvaardigt, en ontflaagen van dien oneindigen last van fchuld cn draf, waar onder zij zoo onbezefbaar was gedrukt geweest, nu tot dat allerheiligst lighaam weder. God wekte zijnen Zoon op uit den dood tot eene nieuwe onllerflijke onverderf! ij ke en eeuwige heerlijkheid. Hij zond uit den Hemel twee zijner heerlijke troonsopwagters op aarde neder, [die als een blikfem verfchijnende de wagters der Joden met eene onbezefbaare angst en verfchrikkinge op devlugt floegen , terwijl zij gediendig , door wegneeming van den deen, den weg baanden voor hunnen Heer, om als overwinnaar over Dood, Hel cn Graf nu luisterrijk hervoort te treden, en te aanvaarden die heerlijkheid, die hem van eeuwigheid befchooren was , en hij nu trapswijze den hoogden top dond te beklimmen. Toen in allen nadruk, toen God zijnen Eerst' gehoor enen wederom inbragt in de weereld, toen Hij hem in die hoedanigheid nu in 't bezit Helde van zijn verworven erflot, en Hem alle magt gaf in den Hemel en op de Aarde, en Hem inhuldigde om van nu voordaan te heerfchen van de zee tot aan de zee, ende van de rivieren tot aan de einden der aarde ; Toen , zeg ik , gaf God ook aan de Engelen bevel om hem te aanbidden, van nu af wierd dat heerlijk hemelsch heirlegervan duizendmaal duizenden en tienduizend maal tienduizenden verhevende Wezens, die voor God daan, en den Troon zijner heerlijkheid omringen, aan zijn be-  van Jefus Christus als Middelaar. 75 bewind, bevel, magt en heerfchappij onderworpen, toen wierden zij met nadruk zijne Engelen. Engelen van den Zoon des Menfchen , dat is des Middelaars. Zou dit ook niet de duidelijke Leer van den Apostel Petrus zijn in zijnen iften Brief Cap. lil: 22. Als hij daar zegt, dat de Engelen aan Christus onderdanig gemaakt zijn. Wanneer? Toen namelijk, toen hij opgevaaret» is ten Hemel, en gezeten is aan Gods regtcrhand? (*; ZOON. Maar immers dit waaren zij reeds van hunne eerfte Schepping af, ten minden van het oogenblik af, dat Christus als een Verlosfer der menfchen aan hun was geopenbaard en bekent geworden , gelijk gij zulks ook zelf hebt te kennen gegeven. vader, Dat is zoo, maar toen had zijne Menfchelijke Natuur nog geen bedaan of aanwezen, gevolgelij k kon zij ook niet deelen in de heerlijkheid des Middelaars, voor zoo ver die ook gelegen lag in zijn bewind en heerfchappij over het rijk der geesten. Trouwens tot de verneedering van onzen Borg behoorde , gelijk reeds getoond is, dat hij als Middelaar aangemerkt, naar zijne Menfchelijke Natuur, moest arm worden, niettegend.iande hij rijk was;Hij moest al die heerlijkheid afleggen en verloochenen, die Hem anders uit kragt der verééniging met zijne (*) Mcn'zic voorts-hier over het meergemelde Werk van g. joskit, ifte Deel, bladz. 117 en 162—157.  76 Christocratie, of'de Heerlijkheid zijne Perfoneele Godheid onbetwistbaar toekwam, Hoe vol van nadruk, cn tevens diep verneederend is het zeggen van onzen Heiland, als gij het in dat licht befchouwt: De Zoon des Menfchen is niet gekoomen om gediend te worden, maar om te dienen. ( a) Ziet daar van een ftaal, die de alleruiterfte verbaazing van Engelen en Menfchen moet naar zich trekken, Joan XIII: 3—17. En hoor hem zelf zeggen: De Vosfen hebben hooien, en de Vogelen des Hemels hebben nesten, maar de Zoon des Menfchen heeft niet, waar hij het hoofd nederlegge. (&) Geencn fleen noch plekje gronds ïn de wijde weereld had hij in eigendom. Zijne liefdenrijke volgelingen, weet gij, dienden hem uit hunne goederen. O verbaazende , diep verbaazende verneedering voor Hem , die dc Heer der Heerlijkheid was. De Heer uit den Hemel! Kond gij nu gclooven , dat onze Heiland in die diepte van verneedering, ontbloot van alle eigendom en heerfchappij naar zijne Men* fchelijkc Natuur, eenig bewind of heerfchappij over de Engelen gehad heeft? Ik zeg, naar zijne Menfchelijke Natuur in 't afgetrokkene? Neen voorwaar, zoo diep ging zijne verneedering, dat daar God de Engelen in posten van bewind en heerfchappij geplaatst heeft , Hij zijnen eigen Zoon , in den flaat zijner vernedering , minder dan de Engelen heeft dsen worden. Hij had in dien iiand geen gebied over hen. zoon. f>) Matth. XX : 28. Matth. viii: ao.  van Jefits Christus als Middelaar. 77 zoon. Nochthans lees ik Matth. IV: 11. En ziet de Engelen zijn gekoomen , en dienden hem. En Christus zegt tot Nathanaël : van nu aan zult gij den hemel zien geöpent, ende de Engelen Gods opklimmende ende neder» daalende op den Zoon des Menfchen. Joan. I: 52. Geeft dit dan niet hunne dienstvaardigheid aan onzen Heiland te kennen ? vader. Voorzeker ja, maar niet 'sHeilands bewind over hen. De Engelen ja dienden onzen Godlijken Heiland in het genoemde, en in andere gevallen, maar op 'sVaders last en gezag, en ingevolgen de beloften in 't eeuwig Verbond aan den Middelaar gedaan, dat de Vader altijd met hem zou zijn, dat Hij hem onderfteunen, (lerkcn en redden zou in geheel zijn werk tot aan het einde toe. De Schriftplaatfen zijn u bekend. En hierop moest de Mensch Jefus Christus in 't geloove leven, en in de allerfcherpfte en dringendfte beproevingen daarop alleen zijn onwankelbaar vertrouwen (lellen, zonder door de Ahr.agt van zijn Perfoon te ontwijken, of te onderfcheppen iet, dat tot zijn borgtogtelijk lijden en allerdiepfte verneedering behoorde. Wat zien wij daar van niet een allerdoorlugtigfle proef in Gethjhnane. In zijne ernftige en herhaalde gebeden bij dagen en bij nachten, en 'sdaags voor zijn' dood in dat plegtftatelijk gebed, Joan XVII. Onze Heiland had immers door zijne Godlijke Almagt de menfchelijke natuur tegen alle zwakheden van  78 Christocratie, of de Heerlijkheid van honger, dorst, vermoeitheid en dergelijke konnen beveiligen , ja de pijnen en fmarten zijner kruisfiging konnen verdooven, of onderfcheppen: doch dat betaamde Hem niet. Hoe zou Hij dan den broederen in alles hebben konnen gelijk worden, hoe zou Hij dan Gods gerechtigheid in zijn fmartelijk lijden hebben konnen verheerlijken, hoe zou Hij dan onze barmhartige Hoogenpriester hebben konnen zijn, om uit eigen gevoel en ervarenis medelijden met onze zwakheden te konnen hebben? Eindelijk , hoe zou zijne volkoome en onbezweke heiligheid dan hebben konnen openbaar worden in de volmaakte uitoefening van alle deugden zonder eenig gebrek of wankeling te midden onder de heetile en fcherpfte beproevingen; als namelijk zijn geloof en vertrouwen op God zijnen Vader, in zulk een' trap van geestelijke verlaating, als bijna ons begrip te boven gaat. Zijne liefde tot volkoome onderwerping aan den wil zijns Vaders , even op dien oogenblik, dat hij tot zijne Jongers klaagend zeggen moest, mijne ziel is geheel be* droeft tot den dood toe. Hoe zou hij geduld, lijdzaamheid , zachtmoedigheid , zelfs - verloochening en liefde tot zijne vijanden hebben konnen bcroonen , daar het Mem nochthans als onzen Borg in allen deezen betaamde voor ons alle gerechtigheid te vervullen. Door het een en ander ziet gij dan ligtelijk , dat daar onze Heiland door deeze allerdiepfle verneedering minder dan de Engelen geworden was, hij dan oek geduurende zijne verneedering geen gezagvoerend bewind over hen gehad heeft. Trouwens geeft Christus dit ook niet zelf te kennen in 't geval, toen een van zijne leerlingen  yan Jefus Christus als Middelaar. 79 gen in den Hof, uit drift en voorbaarighcid, het zwaard uittrok om zijnen Meester te beveiligen: wat zeide Christus toen tot billijking van zijne afmaaning , cn verbod van deeze ontijdige zelfs- verweering ? zeide hij toen uwe befcherming behoev' ik niet: want als ik die noodig had, kon ik daar toe den dienst en bijdand mijner Engelen bezigen? Neen, zegt hij, in dat geval, zou ik niet gezagvoerend te werk gaan , maar ik zou mijnen Hemelfchen Vader daarom bidden: Deeze heeft het gezag over de Engelen in handen, en van Hem moet ik in alles afhangen. zoon. Dit had ik te vooren zoo uitgewikkeld niet begreepen, maar nu zie ik tevens daar uit een daal van alllerdiepde verlaaging en ver. needering ! De Heer der heerlijkheid, de Schepper en Heer der Engelen , minder geworden dan zij! ö welke reden had Paulus dan niet om te zeggen: Gij weet de genade, ■— ja ongehouden gunst en liefde , van onzen Heere Jefus Christus, dat hij om uwen wille is arm geworden, daar hij rijk was, op dat gij door zijne armoede zoudt rijk worden. Dan ook deeze verdiendelijke armoede heeft voor onzen Heiland den weg gebaand tot zijne allerluisterrijkde verhoogingt ook daar in, gelijk gij zoo even te kennen gaaft, dat de Engelen na zijne opdanding hem onderworpen zijn, te weeten insgelijks ook naar zijne menfchelijke natuur, Deeze deelde nu aan de heerlijkheid , die aan zijne gehccle perfoon toebehoorde , hoewel de eer der aanbidding en Gods-  80 Christ., of'de HéerLvan J.C als Middelaar. Godsdienftigc gehoorzaamheid eeniglijk haaren grond had in zijne perfoncele Godheid nevens den Vader en den H. Geest. vader, Dit vat gij zeer wel, en dit moet altijd onder onze aandacht blijven, dat, welke hulde en godsdienftigc eerbewijzing den Perfoon des Middelaars toekoomt, cn door ons moet worden toegebragt, de grond daar van nochthans eeniglijk gelegen is in zijne eeuwige en waaragtige Godheid, zonder welke trouwens hij geen Middelaar zijn konde. Dan laat ons hier fpaa fteeken. De Heer geeve, dat zijne waarheid dus verre overwoogen in onze harten woone , en aan onze zielen mooge geheihgt worden. Het geen nu volgen moest, laat ons dat in onze naaste bijeenkomst overweegen, en om dit in eene geleidelijke orde te doen, zal ik intusfchen trachten daar omtrent eenige fchikkingen te beraamen. De Heer zij intusfchen met u, en zegene u ! TWEE-  TWEEDE. GESPREK. ZOON. "v^"aardè vader. Ik ben verblijd , dac gij mij zoo fpocdig hebt uitgenöodigd, om ons afgebroken Gefprek te hervatten. Het genoegen eh nut, dat mij het voorige heeft opgelevert* heeft mij , (als't waare) de uuren doen tellen, om voords uwe leerzaame gedagten te mogen hooren over 't geen nog ftond te volgen. De heerlijkheid namelijk , welke de Perfoon des Middelaars, naar zijne menfchelijke natuur, als een' loon op haare diepe verneedering bekoomen heeft, en tot in eeuwigheid haar befchooren is. Hebt gij hierop ook eenig plan ontworpen 4 gelijk gij zeide, dan zou ik verlangen dar eens te mogen zien , ten einde mij daar naar te voegen, en zoo veel moogelijk uwe orde en leiding te volgen. VADER. 't Is fnij aangenaam, Zoon, dat ons eenvouwig gefprek u tot nut en genoegen he  yan Jefus Christus als Middelaar. 95 en Waaragtig, enhij oor deeld, en voert krijg in gerechtigheid Egde zijne oogen waaren als een vlamme viers, ende op zijn hoofd waa ren veele Koninglijke hoeden: ende hij had eenen naam gefchreeven, dien niemand wist, dan hij zelve. Ende hij was bekleed met een kleed, dat met bloed geverft was , ende zijn naam wordt genaamt het woord Gods. Ende de heirlegers in den Hemel volgden hem op witte paarden , gekleed met wit ende rem fijn lijnwaad. Ende uit zijnen mond ging een fcherp zweert, op dat hij daar mede de Hei' denen flaan zouden. Ende hij zalze hoeden met eenen iizeren roede: ende hij treed den wijnpersbak van den wijn des toorns, ende der gramfchap des almagtlgcn Gods Ende hij heeft op zijn kleed, ende op zijne dije deezen naam gefchreeven: Koning der Koningen, ende Heer der Heeren. Offchoon dit alles niet naar de letter, maar zinnebeeldig, en als in een gezigte vertoond , te verftaan zij , moeten wij nochthans de eigenlijke heerlijkheid en verhevenheid van onzen dierbaaren Heiland, thans in den Hemel, daar door levendig tragten voor den Geest te houden, niettegenstaande wij buiten ftaat zijn om de waare beduidenis van elk zinnebeeld aan te wijzen. zoon. Zouden ook de vermogens en zintuigen van 't Lighaam enzes Heilands niet aanmerke. lijk verhoogd, en uitgebreid zijn?  g6 Christocratie , of de Heerlijkheid vader. Ongetwijffeld. En offchoon wij die' in de bijzonderheden niet konnen aanwijzen.. Verbeeld u echter onzen Heiland als gefield in 't bewind over alle Gods Schepzelen in den Hemel en op de Aarde. Zie hem aan 't hoofd van dat ontelbaar Hemelsch Heirleger van Engelen en Aartsengelen , die in aangenoomen lighaamen, als kragtige helden, zulke magtige daaden op 's Heeren bevel op aarde hebben uitgerigt. Is hij nu htm hoofd en bevelvoerer, zou men dan Wel mistasten , indien men hem in vermogens en krachten boven alle Engelen deed uitmunten ? Offchoon wij ons moeten hoeden voor de misvattingen van onze Broederen de Lutherfchen. — Dat namelijk aan de menfchelijke natuur van Christus eenige Godlijke eigenfchappen zouden zijn medegedeeld» 't geen volftrekt onmoogelijk is: want dit waare die natuur te vergoden, en dus dezelve te vernietigen , of wegteneemen. — Zal niemand zich nochthans vermeeten konnen te bepaalen, hoe verre niet de zintuigen en vermogens der menfchen , en dus ook van Christus menfchelijke natuuï in den Hemel konnen verhoogd, en uitgebreid worden. -Zie tot een ftaaï, hoe heg gezigt van Mozes en Stephanus is gefterkt geworden De eerfte zag op den Berg Nebo het gcheele beloofde erfland over. En de tweede zag door zulk een' onafmeetelijken'aflfand heen Jefus ftaande ter regterhand Gods. Herinner v. de üghaams krachten van Si;nfon. De wijsvan Halotncn, boven alle menfchen, voor of na hem , meererdeeis onmiddelijk hem van God medegedeeld. Ja let eens op onzen verheerlijk-  84 Christccratie, of de Heerlijkheid bevestigd worden van en in de waarheid zijner opflanding; zoo konden zij een voor hun hoogsc nodig onderricht ontvangen aangaande den aart en natuur van zijn Geestelijk Koningrijk. Zoo konden zij opgebeurd en getroost worden, door de vergeving van hunne trouwlooze verlaating cn verloochening van hunnen Meester. Zoo konden zij op nieuw bevestigd worden in het Apostelambt', waar tóe Hij hen uitverkooren had. Zoo konden zij trapswijze voorbereid worden, om zijn naderend veifcheiden van hun, in fteê van met angst en vreeze, nu met blijdfchap in te wagten. En hoe opmerkelijk is het — ten blijkc, dat de Heer in al zijne werken doorgaands een' zagten en trapswijze voortgang houd, dat, daar Hij, op' den weg naar Emmaus, twee van zijne leerlingen, door eene onmiddehjkc daad zijner Godlijke Almagt, derwijze het verfknd opende, dat ze terftond, en als in een oogenblik verlicht wierden, en hierdoor uit de Schriften verftonden, 't geen hem aangaande te vooren gefchreevcn was, — dat Hij niet op dezelfde wijze met alle zijne Leerlingen te wetk ging, en hun op eens mededeelde dien trap van verlichting, die zij in 't vervolg zouden noodig hebben; maar hun beval raar Jeruzalem te kee» ren, en daar te verbeiden dc gaaven van den He Geest, welke Hij als een vrucht zijner verhooging beloofd had over hen te zullen uitftorten. zoon. En hier op volgde eindelijk zijne luisterrijke Hemelvaard? v a-  van Jefus Christus als Middelaar. 85 v A D E u. Ja. Laat ons hierop een weinig peinzen, eer wij nog indenken de heerlijkheid, met welke hij in den Hemel Hond gekroont te worden. Jesus onze Heiland voer plaatfelijk en zichtbaar voor 't oog zijner Jongeren op van den Olijfberg naar den Hemel. Inaar den Hemel. Zeker een gefchaapen plaats Maar in welk een' onbegrijpelijken afftaud van onzen aardbol! Haat de zon dog zoo ver van denzelven verwijdert, dat des kundigcn verzeekeren , dat een kogel met een kanon gefchooten, en dezelfde vlugt en vaardigheid behoudende, als in "t begin, nochthans duizenden jaa> ren zou noodig hebben, om de hoogte der zonne te konnen bereiken. Wat is hier dan niet een verbaazend en alrnagtig wonderwerk op te merken, dat onze Heiland, met Ziel en Lighaam, als in een oogenblik, plaatzelijk door alle de Hemelen is doorgegaan. Trouwens zullen de geloovigen na de opftanding geestelijke lighaamen hebben , dat is van een Hemelfche Hof, en gezwind zijn gelijk het licht, —>- 't welk men verzekert, dat maar weinige minuten . behoefd, om uit de zonne op onzen aardbol te daalen, wie kan er aan twijffelen, of 't gezegend lighaam van onzen Heiland is opbarende als in een oogenblik verander:, en mee die heerlijke en hemelfche hoedanigheden omkleed , die hem zoo eene vlug- en vaardigheid deeelcn verkrijgen, niet minder dan de Engelen, die van Gods troon uitgaande, in een oogen-» blik zijn, waar God hun tot zijnen dienst gebied te koomen. F 3 20  86" Christocratie, of de Heerlijkheid zoon. Zekerlijk zullen die heiligen, die ren tijde van enzes Heilands docd zijn opgewekt, en uit hunne graven uitgegaan , hem in zijne triomfante Hemelvaart derwaarts vergezeld hebben? vader. Zoo dit niet zeker is, is 't ten minsten zeer waarfchijnlijk , en voeg dan bij dit gczelfchap hun te gemoet koomende z oo geen verhemelde menfchen, ten minsten, eene ontelbaare fchaar van Hemelfche Engelen. Wat zullen deeze Hemelgeesten , die op Gods bevel, met blijde vaardigheid Hem hunne hulde hadden toegebragt, Hem niet met lof - en triomfliederen begroet en vergezeld hebben. Zie dit voorzegt, onder anderen in den XXIV. XL VIL cn LXVIII Psalmen. Wie kan zich , die onzen Heiland in oprechtheid lief heeft, en deeze Psalmen voor zich ziet, onthouden, om met hart en mond , deeze zangreijen na te volgen. Wie kan zich verbeelden, wat overheerlijk en voor ons onbegrijpelijk gejuich er bij de inkoomst van deezen Heer der heerlijkheid, in den Hemel , zal hebben plaats gehad. Word 'er ergens getuigd (  98 Christocratie, of de Heerlijkheid febapen mensch, in den fiaat der oprechtheid,, is omhangen geweest; deels tot zijne verfiering, en deels tot verwekking van ontzag in 't oog dier fchepzelen , over welke .hij in 't Paradijs het bewind voerde , onder welke zoo veele in fchoonheid en pragt, wat het uitterlijk vertoon betreft , den mensch zeer verre overtreffen. Mij dunkt, dan vat ik beter den nadruk van het gezegde, zij zagen , dat zij naakt waren. Zou dit alleen willen zeggen; zij zagen, dat ze ongedekt zonder kleeding waaren? Immers dat wisten zij te vooren ook. Zou het ze zweeken, met den grootften ijver en vurigheid, en wat ik meer van die natuur zou konnen bijhaalen ; dan met dit al, zoo lang onze Heiland, in den ftaat zijner Verneedering cp aarde verkeerde, was Hij verpligfin alle deeze van God aftehangen in 'c gebruik der middelen van Godsdienst door den Heere daar toe verordent, Hierom zeide Hij, dat het Hem betaamde alle gerechtigheid te vervullen, (a) Hierom had Hij zoo eene groote begeerte om niet zijne Jongeren het Pascha te houden (b) Van hier ook, dat Hij zoo ernftig en vuurig was in aan* houdend bidden, waaken en vascen, bij dagen en bij nachten , en om alle gelegenheden van (ffi) Matth. iii: 13. %b) Lm* xxii; 15. Q 3  5o2 Christocratie, of de Heerlijkheid den thgefteldcn Godsdienst bij te woonen En bier 'door nam jefus toe .in wijsheid. Groot, zeer groot was zeker de trap c-n raaate van zijne kennis en wijsheid. Waarom de Joden zich verwonderende zeiden": hoe weet deeze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft. (&) En de Dienaars der Joden, uitgezonden om Hem te vangen , aan hunne zenders getuigen moesten Nooit heeft een mensch ftlzo gefprooken, gelijk deeze mensch. Cc) Des nictte'^enltaande was de maat zijner kennis en wijsheid hierop aarde, nog verre beneden dien trap , die voor Hem in den Hemel befchooren was. immers Hij wist toen nog niet, wanneer de dag des oordeels zijn zoude, (i) Hij kende waarfchijnlijk het vol'e gewigt en de duurzaamheid van den Goddelijken toorn niet, dien hij in Gerhzemané torlchen moest, van hier, dat hij bad , indien het moogelijk is , laat jecse drinkbeker van mij voorbij gaan. Ce) — Dan rsu in 't Hemei*:h heiligdom ingegaan, en gezeten zijnde aan de regtehand der Majcfrcic Gods in de hoogfte Hemelen , wat pen kan b«- f>") Luc. IJl sa. (é ) Joan Vil: 15- ( O '/"«'"• VII: 4?, Mare X!H: %%. ( e ) Matth. XXVI: 39. Immers zoo men met de meesje Uitleggers de gewoone vertaaliug en vêrklaaring in dien Text volgt , het geen mij tot nog toe het waar. $WfeUjV« voorküomt. Doch, zo men'met anderen aou moeten vertaaien dewijl, of attdltH het moogtlijk is, en dan daar bij vooronderftellc;) , dat dc Middelaar mauw. geurig heeft geweren , wat en hoe lang hij lijden zoude , °d«ri zou dit laatfte bewijs wel wegvallen; maar do ■tak 'We , die ik betoogen wilde , uit de andere gelegde 'gronden eeyen fte*k blijv-n -angeklernd.  yan Jefus Christus als Middelaar. 103 befchrijven , of welke tong kan uitdrukken, hoe thans de ziel van onzen dierbaaren Heiland is vervult geworden met den Heiligen Geest. Toen wierd in nadruk vervult dc Voorzegging, zoo even aangehaald , Jef. X1 : 2. Op Hem zal de Geest des Heer en rusten', de Geest der wijsheid, ende des yerftands , de Geest des raads ende der perkte, de Geest der kennisfe ende der vreeze des Heer en. . Laat ons, hier nog een oogenblik peinzende bij Uil daan: Onzen dierbaaren Heiland, verheerlijkt in den Hemel, en gezalft met den Geest zonder maate, moeten wij tevens in "t oog houden, als die ons ten goede daar is , als onze hoogde Profeet en Leeraar, om van daar ons door zijnen Geest, zijner zalvinge mede deelachtig te maaken. Dan gelijk God oulings de Profeten , door verlichting van zijnen Heiligen Geest,' openbaaringen gaf van zaaken, die verborgen waaren, of^het bereik van hun begrip te boven gingen ; en ook toekomdigc dingen aan de Kerk deed voorfpelien. Zoo moet gij u vertegenwoordigen, dat onze Heiland nu verheerlijkt in den Hemel als onze hoogde Profeet en Leeraar gezalft is. 1. Met den Geest der onenbaaringe in de kennis van den oneindig heerlijken God, en zijne aanbiddelijke volmaaktheden, en van alle de heilige verborgenheden , welke God van zich in zijne wegen en handelingen heeft gelieven te openbaaren, in zulk eene maate, als niet alleen overtrof den trap, dien Hij daar van op aarde in den daat zijner verneedering gekenï had, maar nu ook drekte tot vervulling van die verhoogde vatbaarheid, tlie Hij nu in heer- G 4 -ijk»  Ï04 Christocratie, of de Heerlijkheid liikhe'd boven olie zijne medegenooten bereikt had; gepaart met die geestelijke aandoeningen en werkzaaniheclen der ziele, welke altijd de rechte en geestelijke kennis van 'ods woord en bevelen doen, Hij nochthans als hun hoold en hun bevdvoerer geacht moet worden hen alle in hebbelijke fferkte te ovenreffen. ö Welk een Held moet dan niet onze ïmmanuel zijn: wien ter e^re, de oude heiligen met zulk een gejuich cn vreugden gezang dat lied aanheften, 't geen wij geboekt 'vinden in den LXXX1X. Psalm. c. Laat ons nu, ten derden, bepeinzen de gave der heiligheid aan onzen Heiland in den Hemel medegedeeld. Hij was in nadruk' dat Heilige ; gelijk de Engel tot Maria gezonden hem benoemde (b) van zijne allereerfle ontvangenis en geboorte af, en in zijn ganfche leven en bedrijf uit en inwendig , zonder eenig het allerminlie zedelijk gebrek, en volmaakt overeen fiem mende met de wet van God , als het afdrukzel van Gods heiligheid, en den eenigen regel van alle onze zedelijke bedrijven. Hij heeft alle daden van heiligheid en heilige gehoorzaamheid onder allerlei , zelts dc zwaarfte beproevingen, tot in den hoogden trap op aarde vol- O) Psalm LXVI1I: 34—3$, C*; LUC. 1: 35-  iio Christocratie, of de Heerlijkheid volkoomelijk uitgeoefend. In deezen zin, waS zijne heiligheid voor ons, als Borg aangemerkt, in den hoogften trap volmaakt, en laat zelfs in den Hemel geene toevoeging toe. Maar aangemerkt als eene zedelijke hoedanigheid , in een eindig redelijk onderwerp , laat dezelve zeer onderfcheiden' trappen toe, zoo ten aanzien van de verfchillende onderwerpen , als ten aanzien van het zelfde onderwerp , in dcszelfs minder of meerder verhoogde vatbaarheid. Denkt hier om Paulus, en den bekeerden Moordenaar i beiden zijn zij in den Hemel in trap volmaakt heilig , doch in verhoogde vatbaarheid zal de eerfte gewis den laatften altijd overtreffen Zoo ook hier, wij hebben onzen Heiland befchouwt, als in zijne zedelijke vatbaarheden verhoogd boven alle redelijke fchepzelen. Is derzclver heiligheid nu zaakelijk gelegen in zekere verre overcendemming met de zedelijke volmaaktheden van het hooge Opperwezen, en de daar uit voortfpruitende werkzaamheden, van toewijding, om in alles des Heeren te zijn, en zijne eer en heerlijkheid als hunne hoogfte zaligheid boven alles te bejaagen. Wat moet dan de heiligheid van onzen Heiland niet boven alles luisterrijk cn fchitterendc zijn : Daar Hij in 't Hemelsch heiligdom als de tegenbeeldige Hoogenpriester, die gouden plaat aan het voorhoofd draagt heiligheid des heeren. En Hij in zijn Perfoon als Middelaar op het allerhoogfte de eer en heerlijkheid der hoogfte Majesteit Gods bevordert Onder alle zalige wezens in den Hemel, geloof ik derhalven, dat niemand in heiligheid zoo na aan de Godheid komt , dan de verheerlijkte menschheid van onzen Zaligmaaker, offchoon dezelve aan- en elders. Zoo is ook de Godlijke kragt, waardoor onze Heiland zijne menfchelijke natuur in haar lijden onderlteund heeft, mede aan te merken als de kragt des Heiligen Geests, nadien alle de Godlijke werken naar buiten van den Vader en van den Zoon door de kragt van den Heiligen Geest worden uitgeoefent. Dus ziet gij dan door deeze aanmerking uwe bedenking opgeruimt, nadien de zalving van onzen Heiland door den Heiligen Geest, als een werk naar buiten den drie Perli a foo-  tt6 Christocratie, of de Heerlijkheid foonen gemeen zijnde, wel ook aan de Godheid des Zoons moet worden toegekent, maar nochrhans wegens de manier van werking iri de Godheid doorgaans aan den Heiligen Geest wordt toegefchreeven. zoon. Nü zoudëri wij naar uw bellek konnen overgaan ter overweging Van de heerlijkheid vart Christus, zoo als Hij gezeten aan Gods regtehand de heerfchappij en het bewind, over alles in Hemel en op aarde van God ontvangen heeft; dan nadien dit tot zijne Kooninglijkc waardigheid behoord, en gij reeds iet aangaande liem als Profeet hebt voorgedraagen , zou ik w< \ verlangen , om nog vooraf iet aangaande Zijn Hoogepriesterfchap te vernccmen. Immers Inj is ook als Hoogepriester in den Hemel ver* heerlijkt. Doed hij niet? Vader. Voor zeker ja, en uwe herinnering daar van is mij zeer aangenaam. Laat ons dan hooi ren. wat berigt ons, de Bijbel daar van geeft. De Apostel Paulus is daar over zeer breedvoerig in zijnen uitmunrenden Brief aan de Hebreen, dus fpreekt hij : Dewijl wij dan eenen grooten Hoogenpriester hebben , die door de Hemelen doorgegaan is, namelijk Jefus den Zoon Gods, zoo laat ons deeze belijdenis vasthouden: want wij hebben geenen Hoogenpriester, die niet kan medelijken hebben met onze zwakheden , maar die in alle dingen , gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat , ons  van Jefus Christus als Middelaar. 117 tns dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon, der genade , op dat -wij barmhartigheid mogen verkrijgen, ende genade vinden om geholpen te worden ter bekwaamer tijd. - Die behoorlijk medelijden kan hebben met de onwetende en dwaaiende, overmits hij ook zelf met zwakheid omvangen is,. — Daar [ in 't binnenile des Voorhangzels] voor ons ingegaan is Jefus, naar de ordenlnge Melchizedeks een Hoogenpriester geworden zijnde in der eeuwigheid — De Har heeft gezwooren, ende het. zal hem niet berouwen, Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordeninge Melchi ;eJeh, — —? Maar deeze, omdat hij in der eeuwigheid blijft , heeft een onvergangelijk Pi ies'terfchap. IVaarom hij ook volkoomenlijk kan zaligmaaken de geenen, die door hem totGod gaan, alzoo hij altijd leeft om voor hun te bidden. Want zodanig een Hoogepi'tester betaamde ons, heilig, onnoozel, onbefwet, afgefcheiden van de zondaar en, en hooger dan de Hemelen geworden — De Hoofdfomme nu der dingen, waarvan wij fpreeken, h, dat wij hebben zodaanlg een Hoogenpriester, die gezeten is aan de reperhand des troons der "Majesteit in de Hemelen, een bedienaar des. Heiligdoms, ende des waaren Tabernakels, welke de Heer heeft opgerecht, en geen mensch — Want Christus is niet ingegaan in V Heiligdom, dat met handen gemaakt is, het welk is een tegenbeeld des waaren, maar in d^n Hemel zeiven, om nu te yerjchljnen voor '{ aangezicht e Gods, voor ons —~ Maar [deeze Priester ] een ftachtoffer voor de zon le geüffei't hebbende , is ' in eeuwigheid gezeten aan de regtehand Gods. A« dewijl wij hebben H §, een  If 8 Christocratie, of de Heerlijkheid een grooten Priester, over V Huis Gods, zo» 'laat ons toegaan, fnz. Gij leest dit Hoofdjl. IV: 14—16. V: 2. VI: 20. Vil: 21. VII: 1, 2. IX: 24. X: ia, 21. ZOON. Voorwaar een heerlijke Comrnentarie over de Mozaïfche Godsdienst van den ouden dag; hadden wij dit onderwijs van Paulus niet, wat zouden wij aangaande dien plegtigen en ScaateJijken Godsdienst, en van den luisterijken Perfoon des Hoogenpriesters, zijn werk en hoogir.aar.elijken ingang op den grooten en plegtigen Verzoendag in 't binnenite Heiligdom, nevens den vraaren aart en natuur der verzoeninge, niet in *t donker zijn gebleeven , daar wij nu door zijn onderrigt, en de duidelijke aanwijzing van het tegenbeeld dier lchaduwen, niet alleen alles vervult zien in onzen Godlijken Hoogenpriester, zoo wel op Aarde, als nu in den Hemel, maar ook zijn aangebragte verzoening tegen de heilr looze dwaalingen der Sociniaanen ten kragtiglïc geftaaft en bevestigd zien , als eene waare en -eigenlijke verzoening, en als de eenige grondslag van eens zondaars behoudenis in den tijd, en in de eeuwigheid. VADER. D a t is eene zekere en zeer troostrijke waarhei*, doch ons betrek laat niet toe om thans daar in uit te weiden, noch ook om uitlegkundig ftil te flaan bij de leer van Paulus, u 300 even voorgedraagen; men kan, des begeerig, onze uitleggers daar over raadplegen, en in 't bijzon-  yan Jefus Christus als Middelaar. 119 bijzonder her. voortreflijk Werk van den geleerden owen, mitsgaders de voortreffelijke Werken der beiden beroemde Hooglecraaren, p. abresch en g- bonnet, beiden thans bezig om elk op hunne wijze, door hunnen loffelijken arbeid ons deezen uitmuntenden Brief door hunne verklaaringen verilaanbaar te maaken. God zegene hunne p ogingen, en doe kennelijk hunnen -arbeid tot nut zijner Kerke gedijen! Ons oogmerk, weet gij, is, niet zoo zeer om na te vorlchen de natuur en 'e werk, als wel voornaamelijk den luister en heerlijkheid van onzen Hoogenpriester thans in 't Hemelsch Heiligdom in dat Werk uitblinkende. Laat ons daarom, als 't waare, voor den voet, onze befpiegeling rk'ten. 1. Op de plaats, waar onze verheerlijkte Hoogenpriester zijn' dienst en Priesterkerk verricht. 2, Op 't werk zelve, en deszelfs heilrijke gevolgen' 1 Zeg ik "op de plaats. En deeze is de derde Piemel, afgefcbaduwt door het binncnfte Heiligdom, of het Heilige der Heiligen vin don alouden Tempel Eene plaats, tot welke vin buiten het zonnelicht geen toegang had, maar waar eene volllrekte donkerheid heerschte Daar woonde de Godheid in de ^chechinah tusfchen de Cherubim boven het verzoendeksel. En daar moest eenmaal des Jaars op dera Grooten Verzoendag . de Hoogepriester ingaan op die wijze, en tot verrigting van erat werk, als we in Leviticus XVI. geboekt vind.n. Een duidelijke afteekening: 1. Dat dc genadebcdecling van dien tijd nog met eene aanmerkelijke donkerheid omzwagreld was, 't geen ons ook Paulus in verlcheidcne bijzonderheden aan^Vjjsr, Hek. XII: 18—21. 2. Dat Gods wegen en baridclinH 4 gen  120 Christocratie, of de Heerlijkheid gen doorgaands on loorzienelijk en onuitvorschbaar zijn. Van hier dat Azaph uitroept: (aj O God uw weg is in 't Heiligdom, dat is', niet alleen heilig, maar ook hoog* en als in de donkerheid niet te doorzien. Van hier ook , dat de zoo zeer verlichte Jefaias getuigt, (b} Voorwaar gij zijt een God, die zich verbot:, 'gen houd, de God Isra'éls de Heiland. zoon. Maar nu in den Hemel is alles licht en heerlijkheid , niet waar ? Nu is het voorhangzcl gefcheurt, en de weg tot het heiligdom geheel open en klaar. Nu zien de Hemellingen hunnen Verheerlijkten Hoogenpriester toetreedeti tot den troon der genade, en tot de Godheid naderen in 't zigtbaar teeken van Haare luisterrijke tegenwoordigheid. Immers dat 'er een zigtbaar teeken van Gods heerlijke tegenwoordigheid in den Hemel plaats grijpt, zoud gij dat ook niet gelooven? vader. Ja wel, gelijk gij zegt, is aldaar nu alles licht en heerlijkheid. Verbeeld u eens alle de geloovigen van den ouden dag , die door hun geloof in den Mesfias , en de verzoening , die Hij zou aanbrengen, in den Hemel waren opgenoomeo , doch van welke de meeste in de natuur dier verzoening maar een zeer gebrekkig doorzigt fchijnen gehad te hebben, in zoo verre ( a ) Psalm lxxvh : i Hoofdft. x.lv: 15.  van Jefus Christus als Middelaar. l S i verre Zelfs , dat zommigen niet wisten , dat de toekomftige Hoogenpriester in zijn eigen Perfoon zclven het zoen-offer zijn moest, niettegenftaande de leer daar van hun duidelijk geopenbaart was, Jefaïa Llil. Men zie tot een ftaal de houtling en de taal van Petrus, Matth. XVI: 22, Dan nu zij het tegenbeeldig zoen-offer, den verheerlijkten Hoogenpriester, niet de teekenen zijner wonden in de zijde, handen en voeten, zagen ingaan in 't Hemelsch Heiligdom , en zich als hunne verzoening zagen venoo •• n en opdraagen aan de Hemelfche Majesteit: wij kan zich naar waarde vertegenwoordigen het licht en dc vreugd , die in hunne z;elen zal ontvonkt zijn, hoe zij de heerlijke volmaaktheden Gods, hun nu duidelijker dan ooit toedraaiende, zullen hebben verheerlijkt, en aangebeeden , en hoe zij daarop dien grooten Priester over Gods Huis zullen hebben toegejuicht met de taal, die wij reëels hoorden, uit Openb. V: 0—14, Voorzeker is daardoor niet alleen de trap van hunne zaligheid verhoogd en toegenoomen , maar ook du luister cn heerlijkheid van onzen Immanuël allerzigtbaarst ten toon gefpieid, door in zijne menfchelijke natuuur zulk een' onmiddclijken toegang voor zich, en allen de zijnen te genieten, tot den troon van Gods oneindige en allerhoogfte Majesteit. Betreffende nu uwe denkwijs aangaande een zichtbaar teeken van Gods heerlijke tegenwoordigheid in den Hemel ; die gedagte is niet vreemd. Ik vind' ze bij verfcheide Godgeleerden. Bén daar van, zegt: „wij konnen ,, niet geheel uitfluiten een zien met ligchame„ lij ke oogen. Voor zulken dh met ziel cn U - ' riff* 11 5 " ;ts  I2ï Christocratie y ef de Heerlijkheid M ligchaam den hemel zullen bewonen , denke „ ik , dat ook eenig heerlijk en zichtbaar be» „ wijs overeenko mstig dien itaac en plaats der Godlijke tegenwoordigheid in 't gemeen zal ,, gezien worden. Gelijk de Heer gewoon was, „ als hij oudtijds zich eens bijzonder wiide „ vertegenwoordigen aan zijn volk. De he,, melfche gezigren in de Openbaaringen van „ Johannes fchijnen ook aanleiding tot die ge„ dagten' te geen. Ten minde de Verheer„ lijkte Christus, die hier bijzonder als 't voor„ werp der befchouwinge voorkomt, zal voor ,, de ligchamelijké oogen in den hemel zicht„ baar zijn, hebbende zijne waarachtige men„ fchelijke natuur — — Dat heerlijk lighaam „ van Christus omringt van ontelbaare aant, bidders cn lofverheflers met de dieplte en „ vrolijkiTe eerbiedingen , en op eenen troon „ of in andere omllandigheden der Goddelijke „ Majesteit betaamende , zullen zij geduurig ,, zien met de oogen des ligchaams. Hij zal ,, zonder zonden gezien worden van de gene, „ die hem verwachten tot zaligheid Heb. iX: „ 28. wij zullen hem zien , gelijk hij is. „ 1 Joh lli: 2." (a) Men zie voords j. owen De heerlijkheid van Christus God en Mensch bladz. 403. en elders. Dan hoe verheven men ook aangaande dit teeken van Gods zichtbaare tegenwoordigheid in den Hemel moge denken, terwijl het nochthans niet anders dan een gefchaapen teeken zijn kan , kan het ook geene andere reprefentatie of vertegenwoordiging der Godheid opleveren , dan van die volmaaktheden des Godlijken Wezens, welke door («) j. lEiuu'i over Job. XVII. bladz. 431.  yan Jefus Christus als Middelaar. 123 door dc Werken der Schepping en Voorzienigheid geopenbaarc worden. Daar nu de zedelijke volmaaktheden des Godlijken Wezens, welke God in 't zaligen van arme zondaaren , alleen in Christus ons geopenbaard en beken: gemaakt heeft, als zijnde het allerheerlijkftc beeld der Godheid, aangemerkt als Zoon van God, en als Middelaar. Heb. 1:3. Coll.l: 15. Zoo mag men billijk vastftellen, dat de Perfoon des Middelaars in zijne menfchelijke natuur, in den Hemel, boven alles en voor altijd, het uit-nu tenfte beeld en teeken van alle Gods zee. ivolmaaktheden zijn zal. Gelijk ons natier in \ vervolg zal voorkoomen. zoon. In den Hemel zie ik uit de Openbaaringen van Joannes , cn uit de leer van Paulus zoo even aangehaald , eene zekere diehstplegihg. Daar is een Troon , waarop de Majesteit en heerlijkheid van God zich vertoont. Daar is onze Hoogenpriester Christus bij den Troon , als een bedienaar des Hetligdoms, en des waaren Tabernakels, gelijk Paulus het uitdrukt ( gen , wanneer Christus 't Koningrijk Gods zal voltooit, en zijne Middelaars bediening geheellijk zal voleind hebben , deeze voorbereiaende Godsdienst des Hemels eindigen, en afwisfelen zal met dien der heerlijkheid, waar in God alles cn in allen zijn zal, behoeft geen betoog, nadien de aart der zaake dit medebrengt, en Paulus (Ut ook uitgewikkeld leerd, i Cor. XV. 28. ZOON.  van Jefus Christus als Middelaar. 131 zoon. Ik kan in die opheldering volkoomen berusten. Andere bedenkingen, die ik wilde opperen: als, welke en hoedanig de gemeenfchap der heiligen is tusfchen dc Strijdende en Triömfeerende Kerk ? En of zij in den Hemel ook kennis draagen en aandoeningen hebben van en over de lotgevallen der Kerke hier op aarde , thans voorbijgaande, verlang ik , om uwe gedagten te verneemen aangaande het Koninglijk bewind en heerfchappij over alles , waar toe onze Verhoogde Immanuël in den Hemel der heerlijkheid verheeven is. Is 't niet uw plan om daar toe thans over te gaan? vader. Ja, zeer geerne, die bedenkingen, welke gij daar opperde,kan men billijk voorbijgaan, omdac ze in 't Werkje van Dr. j. owen, u aangepreezen, mede voorkoomen, en daar voldoende toegelicht worden. O m nu 't (luk, door u geoppert, recht te vatten, diend gij u wederom wel te herinneren, dat Christus als de Zoon van God,en als Middelaar altijd van 't begin der weereld af, het bewind en de regeering over alles in den Hemel en op Aarde gehad cn geöcftcnt heeft, maar dat nochthans zijne menfchelijke natuur in den ftaat van haare verneedering daar aan geen daadelijk aandeel gehad heeft; dit is ons geblceken uit het geene ons van de Engelen is voorgekoomen", en nader ook uit het gezegde van onzen Heiland is op te merken, Matth. XX: 23. waar hij zegt: Het zitten tot mijne regter en tot mijne linkerhand, en faat bij mij niet te geven, maar het zal ge geI 2 yen  13a Christocratie, of de Heerlijkheid ven worden dien het bereid is van m rj n e n vader. Dan zoo dra had onze dierbaare Heiland den loopbaan zijnes lijdens en diepe verneedering niet afgeloopen, of Hij wierd naar de belofteri des Vaders terilond rret eer en heerlijkheid gekroond. Zijne menfchelijke natuur, gelijk getoond is, wierd niet alleen opgenoomen in den Hemel, verhoogd in vermoogens en vatbaarheden, maar ook geplaatst aan Gods regterhand, en gefield tot een Heer en Hoofd boven alle dingen, dat is, zij ontving, naar haare vatbaarheid, nu mede daadelijk aandeel aan die heerlijkheid , welke aan den Perfoon des iYjiddelaars als een loon op zij» nen arbeid was toegezegt. Laat ons eerst hooren het berigt, dat ons de Heilige Schrift daar van opgeeft, en dan opzaamelen 't geen ons daar uit re leeren ftaat. Dus leezen wij aangaande die ondewerp: Alle dingen zijn mij overgegeven van mijnen Vader. — Mij is gegeven alle magt in Hemel en op Aarde. — Deeze zal groot zijn, ende de Zoon des Allerhoogflen pen aam t worden f nde God de Heer zal hem den troon zij' s Vaders Davids gtsfï n Ende hij zal over het huis Jacobs Koning zijn in der eeuwigheid, ende zijnes honingrijks zal geen einde zijn. —• De Vader heejt ken Zoon lief, ende heejt alle dingen in zijne hand gegeven. — De Zoon kan ■niets van zich zeiven doen, ten zij hij den Vader dat ziet do, n, want zoo wat die doed, het zelve doed rok de Zoon desgelijks Want de Vader heeft den Zoon lief .ende toont hem alk-s wat hij doed: ehde hij zal hem grooter werken toonen d. n deeze , op dat gij u verwondert Want gelijk de P ader de dooden opwekt en levendig maakt, alzo maakt ook de Zoon levendig, dien hij  yan Jefus Christus als Middelaar. 133 hij wil Want ook de l ader oordeeld niemand, maar heeft alle het oordcel den Zoon gegeven. Opdat zij alle den Zoon eer en, gelijk zij den Vader eer en Die den Zoon niet eert, eert ook den P'ader niet, die hem gezonden heeft ■ Ende heeft hem magt gegeven ook gerichte te ho den, omdat hij des menfchen Zoon is. —• Zoo wecte dan zekerlijk het gantfche huis Zr* raè'ls, dat God hem tot tenen Heer cn Christus gemaakt heeft, namelijk deezen Jefus, dien gij gekruist hebt. — Want daar toe is Christus ook geftorven, en opgefaan, ende weder levendig geworden, opdat hij beiden over dooden en levende heerfchen zoude. — Ende hij heeft Christus gezet tot zijne regterhand in den Piemel. Verre boven alle overhelt, ende magt, ende kragt, ende heerfchappij, ende allen naam, die genaamt wordt, niet alleen in deeze weereld, maar ook in de toekoomende. Ende heeft alle dingen zijnen voeten onderworpen, en heeft hem der gemeente gegeven tot een hoofd boven alle dingen — Daarom heeft hem God ook uittermaten verhoogd, ende heeft hem eenen naam gegeven , welke boven allen naam is Op dat in den naam van Jefus zich zouden buigen alle knijën der ge enen, die in den Hemel, en die op de/iarde, ende die onder de aarde zijn, Ende alle tongen zouden belijden dat Jefus Christus de Heer zij tot heerlijkheid Gods des Vaders. — God heeft tot ons gefpropken door den Zoon, welken hij gefield heeft tot een* erfgnaam van alles, door welken hij ook de waereld gemaakt heeft. — Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de Engelen: met heerlijkheid ende eere hebt gij hem gekroont, ende gij hebt hem geftelt over de werken uwer 1 ï han-  134 Christocratie, of de Heerlijkheid handen. — Welke is aan de regterhand Gods, opgevaaren ten Hemel,de Engelen, ende machten, ende kragt en hem onder daanig gemaakt zijnde. — Ende van Jeins Christus, die de getrouws getuige is, dc eerstgebooren uit den dooden, ende de over pen der Koningen der aarde - — Dit zegt de heilige, de waarachtige, die den feu tel Davids heeft, die opent, ende niemand fluit, ende hij fluit, ende niemand opent. — Ende de zevende Engel heeft gebazuint, ende daar gefchisden groot e flemmen in den Hemel, zeggende: de Koningrijken der weereld zijn geworden onzes Heeren, ende zijnes Christi, ende hij zal als Koning heer* fchen in alle eeuwigheid. — Ende ik hoorde eene groote femme, zeggende in den Hemel, Nu is de zaligheid, ende de kragt, ende het Koningrijk geworden onzes Gods , ende magt zijnes Chrifli, — Deeze zullen tegen hel Lam hijgen , ende het Lam zal ze overwinnen, want het is een Lieer der Heeren, ende een Koning der Koningen. Ende hij heeft op zijn kleed en op zijne dije deezen naam gefchreeven , Koning der Koningen, ende Heer der Heeren. Gij kond dit naflaan op de volgende plaatfen: Matth. XI: 27. XXVI11: 18, Luc. I: 32, 33. jfoan. III j 34, 35. V: 19, sjf. Hand II: 36. Rom. XIV: 9. Eph. 1: 20—22. Philipp- II: 9, 10. Heb. I .2. II: 7. 1 Pet. III: 22. Openb. I: 5, 6. III: 7. XI: 15. XII: 10. XVII: 14. XIX: 16. Wanneer gij dit nu alles te zaamen neemt, en met ëerrüëdige aandagt indenkt, zou men dan niet haas* vervoert worden, om tegen de hedendaagfche Apostelen van het ongeloof, cn de gulken, die opzettelijk doezen lieer der heerlijkheid  yan Jefus Christus als Middelaar. -35 heid in zijn' hoogen Perfoon, Verzocnings en Zedeleer zoo grievend verfmaaden, en kleinachten O), te' ijveren, gelijk de Discipelen omtrent de Samaritaanen, wanneer zij weigerden hunnen geliefden Heer en Meester te ontvangen, en daar op tot Hem zeiden, Heer! wilt gij, dat wij zeggen, dat vier van den Hemel nederdaale, en deze ver finden, gelijk ook Elias gedaan, heeft? Maar laaten wij in dat geval altijd gedenken aan 't merkwaardig antwoord van onzen zachtmoedigen Heiland , zeggende tot hen op eenen beftrafTenden toon : Gij weet met, van hoedanlgen geest gij zljt- (£) Trouwens het is hier ook de tijd van vergelding niet. En deeze dingen moeten naar de Voorzeggingen gefchie- den, Jef VIII: 14» -5- Luc' 11: 34» 35- °P" dat de Goddelijke oogmerken met de komst van Christus in de weereld in alles vervult worden. Laat ons nochthans elk in zijnen eigen kring door deeze Schriftuurlijke leer, die wij gehoord hebben, ons tragten in 't geloof te Herken, en te waaken tegen dien geest van afval en verleiding , die in de weereld is uitgegaan. En zien wij veelen afvallen, en Christus verlaaten, dat wij dan gedenken , dat dit ook ter onzer beproevinge gefchied, ten einde wij met zijne Discipelen daar door aangefpoord worden om te vrijmoediger en openlijker in de weereld te verklaaren, en voor hem te betuigen, gelijk Petrus deed: Heer! tot wien zullen wij henen gaanf Gij fa ■) Gelijk daar van een nieuw ft-al voorkomt i* den Konst en Letterbode, n. fSl. waar n.en -«« vergif van 't heilloos Secinianimus met eene volle hau* geftrooit vindt O) Luc. IX: S-v 55' I 4  136 Christocratie, of de Heerlijkheid Gij hebt de woorden des eeuwigen levens: Ende wij hebben gelooft, ende bekent, dat gij zljt de Christus , de Zoon des leven dl gen Gods. \a~) Wij zouden ons nu voords' aangaande deeze fchriftuurlijke leer van de heerlijke régeerino- en heerlch ppij van Christus over alles uitvoerig en aangenaam konnen bezig houden, dan nadien daar over een zeer leerzaam en opzettelijk vertoog voor handen is in 't Werk van den beroemden owkn, over den Brief aan de Hebreen, I. Deel bladz 617 -641. konnen wij ons daar aan houden. Hebt gij intusfchen iet naders hier omtrent voor te draagen, laat ons dan daartoe overgaan. zoon. Ja, die ftof geeft, dunkt mij, veel aan de hand, dat onze nadere befpiegeling wel verdie. ncn zal. Dan gun mij vooraf eene bedenking te moogen opperen. Gij Helt, dat de Perfoon des Middelaars oh* derwerpelijk alleen in zijne menfchelijke natuur verneedert en verhoogd is, dus volgt dan ook, dat ent gedeelte zijner verhooging, namelijk zijn bewind, regeeringen heerfchappij over alles in Hemel cn op Aarde ook alleen aan zijne menfchelijke natuur moet worden toegekend. Maar zou niet ligt daar over deeze bedenking konnen rijzen? 1. Heeft dan de allerhooglte'Godheid bij wicn alleen oorfprongelijk en onveranderlijk alleoewind, regeering en heerfchappij huisvest, daardoor ook iet van haare rechten aan de menfchelijke natuur van Christus afgedaan? Q.Hoe verheven gij ook met reden denkt pyer de Verhooging dier na- O) Jeait. VI: 63 , 69.  van Jefus Christus als Middelaar. 137 natuur, nadien zij nochthans in zich zelve eindig en beperkt blijft, gelijk gïj toedaat, en dus geen onderwerp is, of zijn kan van eene eenige van Gods oneindige volmaaktheden, hoe kan dan aan dezelve zulk een bewind of regeering over alles worden toegekent, welke zonder zulke volmaakt* heden door geen bloot fchepfei kan worden uitgcöeffent. 3. Ligt 'er ook eenig nut of troost in voor een' waaren geloovigen; dat hij in geloove dit leerftuk erkent, dat God alle dingen regeert door Jefus Christus zijnen Zoon"? vader. Be treffends de eerfte bedenking. Daarop antwoorde ik, neen , dc Godheid heeft niets van haare oorfprongelijke rechten aan de menfchelijke natuur van Christus afgefraan. Want nadien de Vader alle dingen regeert door zijnen eeuwigen en eeniggcbooren Zoon, en Deeze waarachtig en eeuwig God zijnde en blijvende, de menfchelijke natuur tot een Perlbneel beftaan met zich zeiven vereenigt en aangenoomen hebbende, om onze Middelaar te konnen zijn: zoo volgt wel, dat de menfchelijke natuur van Christus uit hoofde van haar beftaan in- en verééniging met- den Perfoon van den Zoon Gods, en uit kragte van 't voibragte Middelaars-werk, naar haare vatbaarheid, aandeel bekomt in de heerlijkheid van Hem, die Gods eeuwige en eeniggebooren Zoon is, door Wien de Vader onveranderlijk en altijd alle dingen blijft regeeren cn beftuuren, als gegrond in hunne wijze van beftaan en maniere van werkinge, maar hieruit volgt geenzins , dat het deelgcnootfchap der menfchelijke natuur aan dc heerlijkheid van den Perfoon des I 5 Mid-  138 Christocratie, of de Heerlijkheid Middelaars, eenige verandering of vermindering, aan de heerlijkheid des Vaders, opzigtelijs zijn bewind en regeering over alles kan toebrengen. Wat betreft uwe tweede bedenking. Hoa Christus kan geagt worden naar zijne menfchelijke natuur heerfchappij over alles te hebben , daar nochthans die natuur plaatfelijk in den Hemel is, en geenszins eenige Godlijke eigenfchappen van alomtegenwoordigheid, almagt, alweetenheid en dergelijke zijn, of konnen zijn medegedeeld? Hier op diend. 1. Dat, offchoon de menfchelijke natuur van Christus geene Godlijke eigenfchappen bezit, welke tot de heerfchappij over alles nodig zijn , nochthans zijn het de eigenfchappen van dien Perfoon, in Welken zij beflaat, en met Welken zij op het allemaauwfte verecnigt is, en gevolgelijk deelt ze naar haare vatbaarheid in de heerlijkheid en 't bewind van dien Perfoon, met Welken zij dus vereenigt is. 2 Wij hebben gezien, dat Christus als Middelaar gezalfd is met den Heiligen Geest. Die Geest nu mede waarachtig en eeuwig God zijnde, en in 't Godlijk Wezen beftaande, en werkende van den Vader en van den Zoon is dezelfde Geest, die in Hem woont cn werkt, aangemerkt als Middelaar. Deezen nu heef Hij belooft, dat na zijne Verhooging zijne lighaamelijke tegenwoordigheid vervangen cn vervullen zou, en gelijk Hij door dien Geest vóór zijne menschwording alle dingen in Hemel en op Aarde geregert en beïtuurt heeft. Zoo doed Hij dit nu ook nog na zijne Verhooging, terwijl Hij als Heer en Hoofd der heilige Engelen , ook in die regeering en befiuuring van hunnen dienst mede gebruik mankt. U we  van Jefus Christus als Middelaar. 139 Uwe derde bedenking zal,denk ik, in 'c zaakelijke hierop nêrkoomen. Aangezien het de Drieëcnige God is, die oori'prongelijk en onveranderlijk alles in Hemel en op Aarde regeert en beftuurt, welke nuttigheid of troost het dan voor een' waaren geloovigen kan opleeveren: Dat zijn God en Hemelsch Vader de regeering en beftuuring van alles in Hemel cn op Aarde aan onzen Borg, Middelaar en Verlosfer heeft aanbevoolen en toeverrrouwt? Dit zou een uitgebreid veld van aangenaame en nuttige befpiegeiingcn konnen opleeveren, voor al, als men tevens wel in 't oog hield de zeer naauwc, waarachtige , hoewel verboren en onbegrijpelijke verééniging der gelqövigen met Christus,ah den Tweeden 4da;n, den Plaatsbckleeder en 't zedelijk Verbondshoofd aller uitverkoorenen; waar over bij uitilck leczenswaardig is de voortreflijke Verhandeling van den geleerden g. de haas over Kom. V: tot VIII. ifte Deel. bladz. 399. Laat dan, terwij! ik U* daar heen wijze, dit weinige thans genoeg zijn. e. Het is waar, de Drieëcnige God regeert en beheerscht alle gefchaapen dingen. Dit is zoQ wezenlijk , oorfprongelijk , en onveranelerlijk der Godheid eigen, dat geen bloot fchepfel daar aan immer eenig het allerminflc aandeel bekoomen kan. En nochthans, ö aanbidlijk wonder van Gods onnafpeurlijke wijsheid, liefde en genade ! Hij heeft onze natuur in den Perfoon van onzen Borg en Middelaar zoo liet gehad, dat Hij dezelve in verëeniging met Hem , en door Hem in verëeniging met de gantfche Godheid , Joon. XVII: 21-04, uitverkooren en verordent heeft, om ook- naar onze vatbaarheid eens eindelijk tot in alle eeuwigheid over alle fchep-  140 Christocratie. of de Heerlijkheid fchepfelen te regceren : (a~) Terwijl de geheele aaide met alle haare volheid ons in Hem tot eene erfbezitting is toegtfchikt. {[h) 3. Intusschen nu dat wij in den daat onzer beproeving tot deeze erffenis voorbereid worden, heeft onze Borg, in de hoedaanigheid van den Tweeden Adam , bij zijne luisterrijke Verhooging, deeze erffenis voor ons aanvaard, om ze te beduuren niet alleen tot heerlijkheid Gods , maar ook ten onzen nutte, en tot ons meeste heil (cj. Wat dunkt u? levert het dan geen nut en waaren troost op voor een' waaren geloovigen , als hij gedrukt onder de rampen en wederwaardigheden van dit jammervolle leven, 't welk om der zonden wil aan de ijdelheid onderworpen is, door 't geloof het hoofd mag opheffen, en zeggen: mijn Heiland, die mij zoo lief had, dat Hij zich voor mij in den dood heeft overgegeeven, en alle moeiten en verdrukkingen van dit rarnpfpoedig leven, ook om mijnen wille heeft doorgedaan , en dus bij eigen ondervinding weet medelijden te hebben met onze zwakheden, Deeze zal dan ook gewislelijk als vleesch van ons vteescn en been van onze becnen zijnde , alles ons ten besten duuren, en wel te meer, nadien God door zijne groote liefde, ons ter ónderftéuning en aanmoediging van ons geloof cn vertrouwen heeft aanbevoolen, om op Hem in alle onze lotgevallen ons vertrouwen te dellen, als niet alleen God, maar ook onze oudde Broeder zijnde. Ziet eens, hoe recht kragtig dit uitgedrukt en in 't geloof bekeer) Katecb. lrr. 3;. fi) Psalm XXXVII: 29. I Cor. III: i\—13. (f) Kern. VIII: 28.  yan Jefus Christus als Middelaar. 141 leeden worde in onze Belijdenisfe, Art.XXV.... ,, Want daar is niemand noch in den Memel, noch ,, op de Aarde, onder de Schepfelen, die ons „ liever heeft dan Jefus Christus. Dewelke ,; hoewel hij in de gedaante Gods was, noch,, thans zich zeiven vernietigt heeft, aanneemen., de de gedaante eenes menfchen , en eenes „ knegts voor ons, ende is in alles zijnen broe,, deren gelijk geworden. Indien wij nu eenen „ anderen Middelaar zoeken moesten , die ons „ goedgunstig waare, wien zouden wij konnen 3, vinden, die ons meer beminde, dan Hij, die „ zijn leven voor ons gelaaten heeft, ook doe „ wij zijne vijanden waaren? En zoo wij eenen zoeken, die magt en aanzien heeft, wie is 'er, „ die des zoo veel heeft, dan dc geen , die geze- ten is ter regterhand zijnes Vaders, en die alle „ magt heelt in den Hemel en op de Aarde? En wie zal eer verhoogd worden, dan de eigen ,, welbeminde Zoon van God ? „ Waar ,, toe zouden wij eenen anderen Voorfpraak zoe„ ken, aangezien het Gode belieft heeft ons „ zijnen Zoon tot eenen Voorfpiaak te geven? ,, Laat ons Hem niet verlaaten om eenen anderen ,, te neenien, of veel meer eenen anderen zoe,, ken, zonder hem immermeer te vinden, want ,, als God Hem ons gegeven heeft, zoo wist Hij „ wel, dat wij zondaars waaren Daarom dan „ achtervolgends het bevel van Christus , zoo ,i roepen wij den Hemelfchen Vader aan door ,; Christus onzen eenigen Middelaar, gelijk wij „ in 't Gebed des Heeren geleerd zijn; verze„ kert zijnde, dat alles, wat wij den Vader bid„ den zullen in zijnen naam , ons zal gegeven ,, worden " Ze voofds ook dit geloofs vertrouwen van waare Christenen uitgedrukt in onzen  142 Christocratie, of de Heerlijkheid zen Katechismus, Zondag XVIII en XIX. —— Uk het een en ander ziet gij, hoop ik, dat in llee, dat de regeering en 't bewind van onzen Godlijken Middelaar iet ontrooven zou aan 'c oorfprongelijk bewind der Godheid , het zelve veel eer (trekt —— om den luister en heerlijkheid van dat bewind te verhoogen, aangezien het ons tevens openbaard de liefde en genade, welke God tot ons gehad heeft, om zijnen Zoon als Middelaar in dat bewind aan te Hellen — als ook om ons vertrouwen te Herken en vrijmoedigheid bij te zetten, uit aanmerking, dat Hij, die dit bewind uitoeffent, ook mensch, en dus onze natuurgenoot en oudfie Broeder is, met wicn wij door den Heiligen Geest zoo vereenigt zijn, dat wij vleesch zijn van zijn vleesch, en been zijn van zijne beenen, en door eenen Geest eeuwiglijk leven en geregeert worden ZOON. Ik dank U voor uw aangenaam onderrigt. Mijne bedenkingen zijn daardoor niet alleen opgeheeven, maar ik gevoel mij, dunkt mij, tevens ook geHerkt in de hartelijke aankleeving van de lecre dier verborgenheden, welke in de leerflukken van onzen Hervormden Godsdienst, zulk eenen gewigtigen invloed hebben, en zulk een uitgebreid nut en gegronden troost opleeveren, voor hun, die in 't geloove zijn. Mij dunkt , waare Christenen, die in 't geloof deezen troost konnen en moogen fmaaken, behoorden zich niet vreemd te houden , veel min zich gebelgt te toonen, wanneer zc in onzen tijd, zoo wel als voor ( De Heerlijkheid van Christus, als Dit zal blijken, als wij in 't oog houden, dat Christus God en Mensch was door aanneeming van de Menfchelijke Natuur in de volheid des tijds. Mij was de Emmanuel, cf God met ons: Hij was God geöpenbaart in 't Vleesch. Hij was dat woord, die God was, dat Vleesch geworden is. Waarom onze Godgeleerden te regt ftaande houden, dat dezelfde Godheid des Vaders cn des Zoons [wezenlijk aangemerkt] in Christus woonde: lk ben in den Vader, (zegt onze Heiland) en de Vader is in mij. lk 'en de Vader zijn een (a~). Echter zoo lang Hij op aarde leefde, ftrekte de Godheid haare invloeden niet uit tot den hoogften trap, noch in kennis, kragt of gezag: want het Kind Jefus wies op in wijsheid, zoo wel als in geest En de Dag des Oordeels, dien de Vader wist, was ten dien tijde onbekcnt aan den Zoon (c)„ Zijne kennis was niet volkomen, en zijn gezag op aarde voor zijnen dood, geleek eer het gezag van eenen Profeet, dan van eenen Koning, in zijne jonge jaaren was Hij onderworpen aan de beveelen zijner Ouderen (7/). En toen Hij in de wee. reld verfcheen, was het als een Mensch van God gezonden, om zijnen wil te openbaaren, en dien te gehoerzaamen, of te volbrengen. Hij verklaarde, dat Hij geen Koning op Aarde was, dat is, geen tijdelijk Koning, want zijn Koningrijk was niet van deeze weereld. Hij betaalde fchatting aan den Keizer, Hij wilde geen fcheids- CO Jviïn. xiv: 10. en x: 30. C Luc. ii: 52. (O Mare. xiii: 32. fd) Lnc. ii: 51.  God en Mensch aangewezen, enz. 187 fcheidsman zijn tusfchen twistende Broederen over hunne erffenis fe; Hij had niets om het Hoofd op neder te leggen. De Mensch Je. fus leefde hier op aarde onder de Menfchen, en had geene volmaakte kennis, ook konde hij alle magt niet hebben. II kt behaagde den Vader ingevolgcn de bepaling in het eeuwige Verbond , dat de Mensch Jefus bij trappen zou verhoogd worden. Ilec beding was, dat Hij de allerdiepite proeven van ootmoed en onderwerping aan God zou daar ftellcn, zoo wel als de allerverbazenddc oeffeningen van Liefde en Medelijden zou betoonen aan de Menfchen, en zich tot een zoenoffer te Hellen voor hunne zonden, en te derven aan het kruis, eer Hij de beloofde heerlijkheid zou verkrijgen. De Vader vond goed om Hem met de allerluisterrijkde Verhooging te begiftigen, als een' eigenlijken Loon wegens zijn Lijden en Verneedering, en deeze rijke belooning dan eerst te fchènken, als al dit werk zou volbragt zijn, ten einde dan op eens ten toon te fpreiden den luister zijner eigen Genade, Gerechtigheid en Waarheid in de verheerlijking van de Menfchelijke Natuur van zijnen Zoon Jefus, en op dat Hij een allergepast voorbeeld zijn zou voor allen zijne volgelingen.. Deeze leer is de draad, die door alle Bladzijden van het Oude en Nieuwe Testament doorloopt. D us , toen Christus zijn werk voleindigt had, bad hij om de beloofde heerlijkheid. Jodn XVII: 5. Vader verheerlijkt uwen Zoon. Ik heb voleindigt het werk, dat gij mij te doen gegeven hebt. En wanneer Hij ten Hemel op voer, gezeten was aan de rechtehand Gods, toen wierd het in allen nadruk openbaar, dat Hij,  i88 De Heerlijkheid van Christus, als Hij, die uit het Zaad van David was, God was boven al te prijzen tot in eeuwigheidfa). Toen wierden de invloeden van deeze gezegende verëeniging in eenen hoogen Trap uitgelaten, en eer en waardigheid Hem in overvloed toegedeeld, met verftandelijke en uitwerkende kragten overeenkomftig deeze Verhooging God gebpenbaart in 't vleesch wierd opgenomen in den Hemel in heerlijkheid Qbj. En daar leeft en werkt, fchijnt en heerscht de Menfchelijke Natuur op eene wijze betaamende het hooge voorrecht van Verëeniging met de Godheid. Ten einde mijn tegenwoordig oogmerk geregeld voor te draagen,' zal ik eerst uit de H. Schrift tragten te bewijzen, dat het inzonderheid de Menfchelijke Natuur was, welke na lijden is verhoogd geworden. En dan ten tweeden, u een meer uitgewikkeld verflag geven van de bijzonderheden, w-aar in deeze ver~ hooging gelegen is. Eerst. Deredenen, welke bewijzen, dat het de Mensch Jefus Christus was, welke door God den Vader verhoogd is, zijn deeze: i. Petrus de Apostel geeft ons in zijne eerfte Leerreden Hand. II: 33. een berigt van Christus, als verhoogd aan de Regterhand Gods. Vragen wij meer bijzonderlijk na den Perfoon, welke dus verhoogt is, dan verzekert ons de zamenhang, dat het is Jefus van Na- zareth, een Man van God onder hen betoond enz, vers 22. Dezelfde, die uit het Zaai van David was naar '-t vleesch, cn verordineert t>) Rom. ]>;: 5(*; I. Tim. Ui: 16.  God en Mensch aangewezen, enz. 180 neert om op zijnen Troon te zitten, vers 30. Het was dezelfde Man, dien zij genoomen, en aan het Kruis gehangen, en gedood hadden, vers 23. Die Man , welken God uit den dooden had opgewekt, vers. 32. En die dus verhoogd was aan Gods Rechterhand, vers. 33. 2. Het is eene waare en daadelijke verhooging van Christus naar Gods wil en welbehagen, welke in veele Schriftplaatfen wordt uitgedrukt, en geenzins alleen een verklarende ,of openbaarmakende verhooging. Het is eene bevordering tot nieuwe Trappen van Kennis, tot eenen daadelijken aanwas van vatbaarheden, tot nieuwe kragten en voorrechten , zoo wel als tot nieuwe waardigheden, welke Hij op aarde niet bezeten had. Doch de Goddelijke Natuur is eeuwig en zelfgenoegzaam, vol in zich zelve van alle wezenlijke en mogelijke kragten en Waardigheden, en niet vatbaar voor eenige vermeerdering van magt, of andere volmaaktheden. De Godheid kan op geene andere wijze verhoogd worden, dan door haare eigen oorfpronglijke volmaaktheden naar buiten te oeflenen, en die dus aan haare Schepfelen te openbaren, of bekent te maken, het moet derhalven een Schepfel zijn, gelijk de Mensch Jefus was., die deeze verhooging konde genieten. 3 Het is de Menfchelijke Natuur van Christus, die eigenlijk verhoogd is, om dat de Schriftuur uitdruklijk den Mensch Jefus benoemd als Middelaar (*), daar IIij nooit uitgewikkeld Middelaar benoemt word, als God. 1. Tim. II: 5. Daar is één God, en één Mid- C*) Niet met uitfluiting van zijne Godheid, gelijk ftraks duidelijker zal getoond worden.  igo De Heerlijkheid van Christus, als Middelaar Gods, en derMenfchen, ) E-l'h. I: 20-22. N  194 D£ Heerlijkheid yan Christus, ftls yan Christus, tot het volkomen Karakter van zijn Middelaarfchap behoort, en dat het zijne Menfchelijke Natuur was, die door Gods groote kragt uit den dooden was opgewekt, en gezet aan Gods Regtehand in den Hemel, is het immers redelijk te Hellen, dat dezelve MenJchelijke Natuur, deeze verhooging, deeze magt en heerfchappij over alle dingen bekomen heeft, fchoon ik toeftaa, altijd aangemerkt als VEREENIGT MET ZIJNE GODHEID. Doch zoo wij niet itellen, dat het de Menfchelijke Natuur is, welke met deeze waardigheid, en dat Gezag begiftigd is, dan zijn wij gedrongen om deezen Text dus te verklaaren: „ Dat God ,, de Menfchelijke Natuur van den dooden ,, heeft opgewekt, en gezet heeft aan zijne ,, Regtehand, dat is, om hoog boven de wol„ ken. Maar alle dingen heeft onderworpen ,, aan zijne Goddelijke Natuur ,aangemerkt als „ Middelaar," 't welk immers niet anders dan eene verlcge en gedronge verklaaring aanwijst, indien anders de woorden eenen zin toelaten, die duidelijker en gemakkelijker is. En niemand die niet vooraf ingenoomen is, zal zulk eene gedrongen verklaaring in den zin koomen. 2. Van welke nuttigheid toch is de herhaalde verklaaring, dat aan Christus na zijne Hemelvaard, deeze magt cn heerfchappij gegeven is, indien dezelve niet gegeven is aan zijne Menfchelijke Natuur, en zoo zijne Menfchelijke Natuur dezelve niet uitoelfent? Want immers de Godlijke Natuur van Christus bezat cieeze magt en heerfchappij van te vooren; En als God regeerde Hij altijd, en zal dit blijven doen tot aan het einde der weereld, al had de Schriftuur geen enkel woord gewaagd van  God en Mensch aangewezen, enz. 195 var* de Verhooging van Christus tot deeze Heerfchappij. En dewijl zijne Godheid vereenigt is mee de Menfcheid, zoo zou immers de Godheid de Weereld hebben blijven beftuuren als te voorcn,en dat zelfs ook geduurende de diepde verneedering van Christus, welke verandering kan 'er dan ontdaan uit deeze verklaarden verhooging van Christus na zijnen arbeid en Lijden? 3- Noch eens, welke nieuwe voordeden, welk nut, welke gift of belooning kan het voor de Menschelijke Natuur van Christus zijn, dat zijne Godlijke Natuur de Heerschappij over alles bebekomen zou? Of dat de Goddelijke Natuur, dat gezag, die heerschappij en magt zou uitoeftenen, welke zij innerlijk in zich zelve heeft, oorfpronglijk, noodzakelijk, en zonder eenige gift. De Regeering van Christus wordt dikwijls voorgedragen, als eene Gift en Belooning, en moet derhalven op eene uitdeekende wijze aan zijné Menschheid worden toegekent, welke alleen voor eene Goddelijke Gaave en Belooning vatbaar was. Het zelfde Befluit kan men trekken uit het gezegde van Paulus: Dat hier toe Christus geftorven is, en opgeftaan, en weder-levendig geworden, op dat Plij beiden over Dooden cn Levenden heerschen zoude (a). Zijn Dood en Opdanding behoord alleen tot zijne Menfchelijke Natuur, Hij dierf als Mensch, Hij dond op als Mensch., op dat Hij als Mensch over Dooden en Levenden heerfchen zoude; want kwalijk (<0 xiv; 9. N a  io6 De Heerlijkheid yan Christus, als lijk kan men onderftellen, dat Paulus zou gemeent hebben, Hij ftierf en ftond op als Mensch „ op dat zijne Godheid deeze Heerfchappij erlangen zoude, daar zijne Godheid dezelve eeuwig en onvervreemdbaar in zich zelve bezat, en geen' nieuwen Tijtel tot dezelve nodig had. Want zijn komen in 't Vleesch kon Hem daar van niet berooven, noch ook zijn Menfchelijk lijden herkrijgen zulk een' Godlijken Eisch en Magt, indien Hij zich van dezelve ontzet had. Om nochthans in eens alle misverfrand té onderfcheppen, diend men in 't oog te houden,dat ik uit alle deeze Schriftplaatfen den Huis* houdelijken (osconomical) zin niet buiten fluit, lk wil zeggen, dat zij ook opzigt konnen hebben op Christus in zijn' geheelen Perfoon, als God en Mensch, en als Middelaar, of als Mensch Vereenigt met zijne Godheid, en zij konnen en moeten beteekenen zijne verhooging tot deeze Eere en dit Oppergezach in zijn Karakter als Middelaar, want zonder zijne inwoo. nende Godheid fchijnen veele derzelve te verheeven te zijn voor de Menfchelijke Natuur. Dan nochthans heeft de Natuurlijkfte, klaarfte en oorfprongelijklte meening van dezelve haar opzigt op de Menfchelijke Natuur, als welke ook alleen eigenlijk zijn kan het onderwerp van Verneedering en van Verhooging, welke alleen waarlijk konde lijden, en ook alleen in waarheid konde verhoogt worden, want de Goddelijke Natuur is in zich zelve voor geen van beiden vatbaar. Het is de Mensch, die verhoogd is, het is dezelfde Mensch Jefus, die Middelaar genaamt wordt, doch het is de Mensch, die ook God is in één Perfoon. Hij gehoorzaamde, leed, en flierf als Mensch, maar ver- ee-  God en Mensch Gangewezen, enz* t? eenigt met zijne Godheid, en op gelijke wijze ftond Hij op , en wierd verhoogd. Ik vraag' verfchooning, indien ik mij al te lang bij dit Huk heb opgehouden, of iet herhaalt van het geen te vooren reeds gezegt was. De Leer zelve fchijnt mij aftevorderen, dat ik, indien mogelijk, bij mijne Godvrugtige Leezers, die opregtelijk na de waarheid zoeken, en de eer van hunnen gezegenden Heiland geerne beveiligd zagen, geene de minde fchroom of bedenkelijkheid mooge agterlaaten. Dan welligt vraagt iemand, welke daaden kan de Mensch Jefus uitoefenen in zijne Menfchelijke Natuur, tot de Re geer in g van Hemel en Aarde? Ik antwoorde, Nadien Hij inzigt ontvangen heeft in de raadflagen en beiluiten Gods, en door de onmiddeiijke Verëeniging met zijne Godheid, geduurig kennis bekoomt van alle zaken en gebeurenisfen in de boven en beneden weereld, zoo kan Hij zijne bevelen geven aan de Millioenen van Hem ten dienst daande Engelen, ten uitvoer van de werken zijner gerichten of zegeningen, zij zijn toch alle zijne gediendige geesten. Hij kan de zaken der Voorzienigheid beduuren door de Engelen, als zij-? ne werktuigen , in de Regeering der Volken, en ten nutte zijner Heiligen. En daar Hij de gevangenisfen heeft gevangen gevoert, en den overden der duidernisfe, met alle de Helfche Heiërlegers zich tot flaaven onderworpen heeft, kan Hij hun toelaaten om hunne woede en boosheid onder de Menfchen iiitoeffenen, onder zulke bepaalingen en bedwangen, als Hij goed vind. Dus kan Hij alle dingen beduuren door Engelen of Duivelen, als zijne midN 3 de*  198 De Heerlijkheid yan Christus, als delen, of werktuigen, en Hij kan het ook door zich zeiven doen op eene meer onmiddelijke wijze. Laat mij vraagen, kan Christus niet de raderen der geheele Natuur in derzelver loop ophouden, en 't Koningrijk der Voorzienigheid befiuuren door invloeden, ontleend van zijne inwoonende Godheid ? Kan Hij zijne Heerfchappij niet uitocffenen onder alle de Hoffelijke Elementen, en de bewooners van de Lucht, Aarde en het Water , even zoo wel als onder de Geesten van de onzichtbare weereld. Zouden Profeten, Apostelen en Ovcriten de vertooning van zulk eene magt hun op Aarde gegeven , bezitten , en zou dan niet Jefus de Zoon van God 't Wezen en de volheid daarvan in zich hebben, zonderling nu in den Hemel? Kon Mozes door middel van zijnen Haf de Roode Zee klieven, en water doen Hroomen uit eenen Rotsfteen ? Kon Jofua zeggen tot de Zon, ftaat ft 11, en tot de Maan gaat niet onder? Kon Paulus de Koorts en Waterzucht verdrijven op zijn bevel, en door middel van zijn zweet of gordeldoeken Ca9? Kon Petrus ziekten geneezen enkel door middel van zijne fchaduwe. (£) En Tabltha beveclen uit den dood te verrijzen? En zullen wij dan niet onderllellen , dat de Mensch Christus Jefus in zijnen Verhoogden Staat, met alle de Magt en Heerlijkheid bekleed is, die uit de verëeniging met , en inwooning van zijne Godheid voortvloeid. ik zeg, zullen wij Hem niet in Haat •jchten, om alles in de natuur te regelen naar Zijn O) llkni. XIX: is, (*5 H*nd. V: j$.  God en Mensch aangewezen, enz. iqq zijn welbehagen, en alle dingen te befiuuren in den Hemel en op Aarde, zoo wel fterffelijke als onfterffelijke ? Of, als wij onze gedagten verheffen tot de Leger-bende der Engelen, en hunne kragten overzien , moeten wij dan niet erkennen , dat de kragten aan onzen Verhoogden Heiland medegedeeld, de hunnen zeer ver te boven gaan? ]s het in 't vermogen van eenen enkelen Engel, toen hij met de Pest wierd uitgezonden , om feventig duifent van de Kinderen Isracls te vellen, tot eene ftraf van Davids zonde O)?_0f om hondert vijfentagtig duizent Asfijrifche Krijgslieden in eenen nacht te verdaan in het Leger vmSanherih Of zou het binnen het be¬ reik zijn van des Satans magt en Commisfie, als den Over ft en van de Magt des Luchts, om ftormen en onweders te verwekken, en Blikfem van den Hemel te doen vallen (0? En zou dan niet de kragt en 't vermogen van onzen Gezegenden en Verhoogden Verlosfer de kragten van Engelen en Duivelen zeer verre te boven gaan? Waarom zou het niet binnen het bereik zijn van zijnen Menfchelijken wil , door middel van onbekende invloeden om de winden en het water te befiuuren, als mede de aardfche en Hemelfche lighaamen, om dienstbaar te zijn aan zijnes Vaders raadflagen, en zijne eigen genadige voorneemens ten opzigte van Zijn volk? O f , indien het door iemand mijner Lezeren mogt in twijffel getrokken worden, of we^het f>) 2 Sam. XXIV: 15. iöO) 2. Kon. XIX: 35, w N4  aso De Heerlijkheid van Christus als Menfchelijk vermogen van Christus zoo ver zou gaan, om onmiddelijk alle die zaken te befluuren, in zulke overbijstere afÏÏanden? Die houde zich nochthans verzekert, (gelijk ik zoo even te kennen gaf,) dat het niet boven het vermogen der Menfchelijke Natuur is, zoo verhoogd en zoo naauw vereenigt met de Godheid, om ten deezen aanzien , aan de goede en kwaade Engelen bevelen te geven, welke de Godheid zorg draagt, dat ten iïipfte en naauwkeurig uitgevoerd worden: en dus zal Hij heerfchen, tot dat Hij alle zijne vijanden aan zijne voeten zal onderworpen hebben (a). Doch het vervolg van dit onderwerp moet ik verfchuiven tot het volgende Hoofddeel. Ik ga nu over tot een derde voorbeeld van de magt en waardigheid, tot welke de Menfchelijke Natuur van Christus verhoogd is. lil. Chris ius als Mensch vereenigt met zijne Godheid, is verhoogd tot eeti Forst en Zaligmaker om aan Israël te geven de bekeering, en vergeving der zonden (b). Deeze Tekst bevat voorzeker in zich, en heeft een voornaam opzigt op de Menfchelijke Natuur van Christus, want het is dezelfde Jefus, (zegt Petrus tot de Joden,) dien gij omgebragt hebt, hem hangende aan een hout, welken God de Vader heeft opgewekt, en tot deeze waardigheid verhoogd. ° Behalven, dat het onmogelijk is, dat dc Godheid eigenlijk cn waarlijk zou verhoogd zijn tot een' Forst en Zaligmaker : want het zou Femeedering en geen Ferhooging zijn voor de O) i Cor. XV: 24, 25. ( 1) Hand. V : 31.  God en Mensch aangewezen, enz, 201 de zuivere Godlijke Natuur. om deezen Tijtel aan te neeraen, en die Bediening uitteoeffenen bij wegen van Gezandfchap, en als Bewindsman van den Vader, daar dezelve, eeuwig en oorfprongelijk in zich zelve het allerhoogfte gezag bezie, zender eenige gifte of gezantfehap. Dan mogelijk vraagt iemand, hoe kan de Mensch Jefus geven de Bekeering en Vergeeving der zonden? Doch hierop zou ik nedrig vragen, of het niet zijne Menfchelijke Natuur was, die zijne Apostelen heeft uitgezonden, toen Mij op aarde was? En is het niet dezelfde Mensch Jefus, nu Verhoogd in den Hemel, die zijne dienstknegten onder allerlei Volken uitzend? Is het niet dezelfde Mensch , in wien de Godheid woond ? Is het niet Hij , die gegeven heeft zommigen tot Apostelen, Profeten, Evangelisten, Herders en Leeraars, om in zijnen Naam te prediken de Leer der Bekeeringe van de vergevinge der zonden? Hij, die Opgevaren is, na dat hij eerst was nedergedaald in de henedenfe deelen der Aarde ? Hij, die gaven ontvangen heeft voor de Menfchen, Ps. LXVIII: 19. En deeze gaven aan Menfchen heejt medegedeeld tot de volmaaking der heiligen , tot het werk der hedieninge, en tot ophou * wing van zijn Lighaam Qa)? En fchoon wij redelijker wijze mogen vastzeilen , dat Jefus alleen aangemerkt als Mensch, noch nu, noch immer, in zich zeiven het vermogen bezeten heeft, om het hart der menfchen te veranderen , en verharde zondaars tot boet* vaardige te herfcheppen, en de vergeeving der zon- (a) Epb. IV: 8 ,ia. N 5  202 De Heerlijkheid van Christus, als zonden , met vertroosting aan hunne gewisfen te verzegelen. Kan nochthans de Mensch Jefus niet zeggen, Vader, ik wil, dat deeze en die verharden zondaar in 't hart gegrepen, her~ vormd en geheiligd worde: Vader, Ikwil, dat zijne zonde hem yergeeven worden: En dat hierop de Geest van God uitgaat, en deeze Godlijke verandering in dien zondaar te wege brengt, en de vergeeving aan zijn ziele verzegelt. Waarom zou Jefus niet zoo wel wonderen van genade aan de Zielen der Menfchen uitoeffenen, op dezelfde wijze, als hij wonderwerken wrogt tot genezing van hunne lighaams-kwaaien? Voorts, de Mensch Jefus kan willen, of zijnen wil uitlaaten, [exert a volition ] dat die en die wederhoorige zondaar bekeert, 't hart omgezet, en zijne zonden hem vergeven worden , cn dat volgens de geheiligde en onnafpeurlijke wetten der verëeniging tusfchen de Goddelijke en Menfchelijke Natuur de uitwerking te weeg gebragt, en de weldaad gefchonken worde, door de Al magt en 't Gezag der inwoonende Godheid. En in dezen zin wordt de Verhoogde Menfchelijke Natuur, door zulk eene wilsuitlating, [volition"] een zelf bewust werktuig, of mede uitvoerer in de mcdedeeling van deeze Goddelijke Gunst. Mogelijk zegt men hierop, wel immers was het dus ook in den Staat zijner Verneedering.zoo wel als nu? En wat voordcel heefe Christus in deeze door zijne Verhooging? Werkte niet altijd dc Godheid de wonderwerken uit door tusfehenkomst cener Menfchelijke vvilsdaad van Christus ? Ik antwoorde, zeker ja: Maar het onderfeheid tusfchen zijne werking in den Staat zijner Verhooging cn van zijne Verneedering fchijnt deeze te  God en Mensch aangewezen, enz. 203 te zijn ,zoo lang onze Verlosfer in zijnen Verneederden Staat op Aarde was, fchijnt Hij in elk wonderwerk, dat Hij wrogt, meer dan mogelijk nu, gekeft te hebben in eene meer blijkbaare, geduurige, onmiddelijke cn daadelijke toekeer tot, en afhanging van de Godheid. Deeze afhangelijkheid wierd zomtijds blijkbaar aan detoezieners door het gebed tot Zijnen Vader, als Hij een wonderwerk kond te verrigten , gelijk in de opwekking van Lazarus uit den dooden: Hij zeide. Vader, ik danke u, dat gij mij verhoord hebt, cn terflond fprak Hij volgens zijn' eigen wil met gezag, Lazarus koomt uit Ca). Op andere tijden bcöeiïende Hij wel beftendig deeze dadelijke afhangclijkhcid , offchoon niet zoo kennelijk voor de toezieners. Gelijk bij de genezing van den Alelaatfchen, Matth. VIII: 3. De Mensch Jefus zeide: Ik wil, wordt gercinigt, cn aanllonds was het wonderwerk uitgcrigt Door de tusfehenkomst van Christus wil [volition] wierd een doode opgewekt, en de Melaatfche gercinigt, doch het was de Godlijke magt, die tegenwoordig was met den wil des Menfchen , om den zieken te genezen , cn den dooden optewekken, gelijk het wordt uitgedrukt, Luc.V: 17. Zoo ook de Mensch Jefus nu verhoogd zijnde tot een meer oppermagtig foort van werking, om levendig te maken, dien hij wil, heeft een bijzonder aandeel in deeze Tijtels als een Vorst en Zaligmaker, in 't geven van de Bekeering en vergeeving der zonden (b) , uit hoofde, dat jjijn wil, als 't waare, daarin 't bewind voerd. Hij Ctf) 7*an. XI: 41, 43. (£) Hand. II: 31—33.  ao4 De Heerlijkheid van Christus, als Hij voer ten Hemel, Hij ontving de belofte van «len Geest, Hij Hortte deeze gaven van den Geest uit over zijne Apostelen, en de eerfte Christenen, tot de gewoone en buitengewoone werken der Genade, 't welk alles door zijnen wil wierd uitgevoerd. IV. De Menfchelijke Natuur van onzen Heer Jefus Christus heeft eenige invloed in de hulpe en onder ft euning yan ver zegt e Christenen De Apostel verzekert ons, dat wij eenen Hoogenpriester hebben, die in alles verzogt is geweest, gelijk als wij, uitgenoornen de zonde, en dat hij aangedaan kan worden met het gevoel van onze zwakheden , dat is, Hij heeft een menfchelijk medelijden, herkomstig uit het lijden van zijne Menschheid , en daarom worden wij aangemoedigt, om toetegaan tol den Troon der Genade om geholpen te worden: En omdat hij zelf yerzogt zijnde ge leden heeft, kan hij ook den geer,en, die yerzogt worden, te hulpe komen Qb). Nu, dewijl zijne bekwaamheid ter hulpe van verzogte zielen gedeeltelijk ontftaat uit zijn Menfchelijk medelijden, en uit zijne eigen ondervinding van bet Lijden, en de verzoekingen in zijne Menfchelijke Natuur , geleid ons dit natuurlijk tot het begrip, dat ook zelve zijne Menfchelijke ziel eenige hand heeft in de hulpe van verzogte Heiligen. i. Om dat de Goddelijke Natuur niet eigenlijk kan gezegt worden meer bekwaam te zijn geworden tot het geven van onderftand , door alle de verzoekingen, die de Menfchelijke Natuur O ) Hebr. iv: ij. Qi) Hebr. ll'.'lt.  God en Mensch aangewezen, enz,. £05 tuur ondergaan heeft. De Goddelijke Natuur is oneindig en eeuwig, in ftaat tot alle hulp , zonder eenig opzicht tot de Menfchelijke Natuur, 't zij die al, of niet verzogt was geworden. 2. Het is het oogmerk in dit Kapittel om van de Menfchelijke Natuur te fpreeken, of liever van de Menschwording van christus, vs. 17. Hij moest ons gelijk worden, in de aam ' neeming van ons vleesch sn bloed, op dat Hij een Barmhartig Hoogenpriester zijn mogt om de zonden te verzoenen. De Menfchelijke Natnur nu is hier 't voornaam onderwerp, welke de verzoening te weeg brengt, fchoon de waardigheid in de "volkoome verdienste alleen van derzelver verëeniging met de Godheid voortfpruit. En dan wordt in het volgende vers gemeld, dat zijne Menfchelijke Natuur is bekwaamd en in faat gefield, om hun, die verzogt worden, te hulpe te koomen , om dat zij zelve is verzogt geweest, en hierdoor medelijden kan beoefenen , omdat Hij Mensch is, doch aangemerkt als vereenigt met Zijne Godheid. Dit is de natuurlijkfte en noodzaakelijke zin deezer woorden. Merk verder op, dat Christus allerwegen in de Schriftuur wordt voorgedraagen , als 't Hoofd der Kerke, en de Heiligen als zijne Leden. Nu moet dit Hoofdfchap voornamelijk betrokken worden tot zijne Menfchelijke Natuur (fchoon niet met uitfluiting van de Goddelijke) om dat Hoofd en Leden van dezelfde natuur moeten zijn. Het tweede Kapittel van de Hebreen fchijnt gefchreven te zijn met een oogmerk, om de nootzakelijkheid aan te wijzen van Christus Menschwording ten einde eene eigenlijke  2o6 De Heerlijkheid van Christus, als 1 ij ke en bepaalde betrekking tot zijn eigen volk te hebben: want, omdat de kinderen vleesch en bloed deelagtig zijn , heejt hij ook desgelijks hetzelve aangenoomen, opdat hij zijn mogf" een Broeder, Priester, Vader, en onderfleuner yan de verzogten , en dergelijke. Ook kan geene betrekking kerker vorderen het hebben van eene Menfchelijke Natuur dan dat van Hoofd en Leden. In welk eenen zin nu kan de Mensch "jefus , deeze betrekking van zulk een levend medelijdend Hoofd met zijn lighaam de Kerk betoonen en uitoefFenen, zoo hij geene bijzondere kennis heeft van dc nooden, droefheden, en 't lijden zijner bijzondere leden? Kan men denken, dat hij maar alleen eene algemeene verwarde kennis draagt, dat hij Leden op Aarde heeft, die moeiten en droefheid ondergaan , fchoon hij niet weet, hoe veele en welke die zijn, of ook als Mensch niet in ftaat is om iet [tot hunne bijzondere hulp toe te brengen ? Zou het niet vreemd zijn te zeggen: Hij heeft de allernaauuwftc en innigfte betrekking van Hoofdfchap tot zijne Leden, als Mensch zijnde van dezelfde natuur met hun; en dat Hij nochthans door de kragten dier natuur, in welke Hij deeze betrekking ophoud, en door welke Hij voornaamelijk hun 1 oofd is , nochthans niets tot hunne hulp of onderfteuning toe kan brengen ? Ik fta toe, dat de inwoonende Godheid Hem in ftaat fteld , tot vervulling van de behoeften zijner Leden , door Hem te voorzien met alle genade ; maar ik denk ook, dat men aan de Menfchelijke Natuur , door welke Hij zoo uitltcekend hun Hoofd is, moet toeftaan, een zelf bewust en verftandig middel, of werktuig te zijn van derzclve mcdedeeling. V.  God en Mensch aangewezen, enz. 207 V. Zoo men al niet mogt toeflaan, dat Jefus als Mensch aan zijne verzogte Heiligen een kragtdadige onderfland en hulp kan toebrengen, is Hij nochthans zeker bekwaam om in *t bijzonder voor elk hunner te bidden. Uit deeze hoofde is het, dat van Hem getuigt wordt: Bat hijyolkomenlijk kan zalig maken alle de geenen, die doorhem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hun te bidden Ca). Nu kan men immers niet ondernellen, dat het eigenlijk en onmiddelijk de Goddelijke Natuur is, die voor ons in den Hemel bidf, of tusfchen fpreekt, maar de mensch Jefus, die ons een voorbeeld van zulk eene voorbede hier op Aarde heeft nagelaaten, Joiln. XVII. Schoon het de Godheid is, die deeze voorbede zoo algemeen kragtig en vermogerd maakt. Ook kan men niet onderftellen, dat Christus voor alle zijne Heiligen enkel in 't gemeen bidt, zonder kennis van hnnne bijzondere Perfoonen , en van hunne tegenwoordige onderfcheide omflandigheden, want dit is niet meer dan elk Christen op aarde doet, of behoort te doen: wij alle behooren op deeze wijze voor alle de Heiligen te bidden, Eph. VI: ig. Schoon onze Voorbede die kragt niet heeft als de zijne, noch wij ook dezelvde kennis konnen hebben aan hunne nooden en behoeften. Als ons gezegt wordt, dat ohze groote Ho> genpriester (wiens bijzonder ambt en werk in den Hemel beltaat in voor ons te bidden) de Ihemelen is doorgegaan, en dat Hij kan geraakt worden met het gevoel van onze zwakheden, nadien Hij ook, gelijk wij, is verzogt geweest;. kon. O) VII: 25.  ac8 De Heerlijkheid van Christus, als konnen wij ons dan ooit verbeelden, dat &\tde Menfchelijke Natuur van Christus niet betreft, daar nochthans geene van deeze uitdrukkingen op Zijne Godheid konnen toegepast worden ? En konnen wij denken, dat de Schriftuur onze aanmoediging, om toevlugt tot Hem te neemen als onzen Foorbidder, ons in zulk eene teedere en medelijdige taal zou voordragen, als Hij alleen in V gemeen wist, dat 'er duifenden zijner verzogte Heiligen op aarde waaren, zonder nochthans eene bijzondere kennis aan hunne Perfoonen te hebben , ot te weeten , waarin hunne onderfcheide verzoekingen en tegenwoordige nooden gelegen waaren, die zijn medelijden konden opwekken, en aanfpooren om hunne bijzondere belangen aan zijnen Vader voortedraagen. VE De Menfchelijke Natuur yan Christus vereenigt met zijne Godheid is verhoogd om de eerbevi'ijzingen te ontvangen yan Menfchen en Engelen in den Hemel en op de Aarde, uit hoofde zijner gehoorzaamheid, droefheden , en lijdingen, 't ;s een gedeelte van den Loon , welken aan Godvrugtigen beloofd is: dat zij Eer en Heerlijkheid, zoo wel als Onflerfelljkheidx en Vrede zullen beërven, Rom. ïl: 7, 10. Nu heeft onze gezegende Zaligmaker voorzeker ten minlte een recht om te deelen in de algemeene beloften aan menfchen gedaan, en dat zijne alles te boven gaande en volmaakte Godyrugt ook beloond worde met eene alles te boven gaande Eer en Heerlijkheid Hierom, nadat de Apostel hem had befchreeven als een' Mensch , of den Zoon des Menfche, of,, als den tweeden Adam Pleb. II: 9. voegt hij 'er bij: Wij zien Hem van wegen  God 'en Mensch aangewezen, enz, aö«| Wegen het Lijden des Doods gekroond met Heerlijkheid en Eer: want die Lijden en dee« zen Dood onderging Hij vrijwillig, a's ceri gedeelte vm de diepfle onderwerping en gehoorzaamheid aan zijnen Hemëlfchen Vader, eh van zijne allervërbaazendite liefde tot de Menfchen, weshalven Hij tot deeze heerlijke vergelding geregtigd was. Gij vind ook; dat naar 's Vaders Beloften en Bepaaling Hem deeze Eer en Heerlijkheid in den Hemel wordt toegebragt. Niet alleen de Heiligen, die door 't Bloed van Christus verlost zijn, maar ook de Engelen rondom den Troon zeggen met luider flemme; het Lam, dat geflagt is, is waardig te ontvangen de kragt, ende Rijkdom, 'ende IVijs* heid, ^ ende Sterkte, ende Eer, ende Heerlijkheid, ende Dankzegging. Ende alle Schep* zei in den Hemel en op de Aarde, en in de Zee, vereenigde zich om Eer en Dankzegging töetebrengen aan Hem, die op den Troon zit, én het Lam, tot in alle eeuwigheid Ca). Nadien de Menschheid vereenigt is met de God. heid, is de geheele Perfoon des Middelaars 't voorwerp van Aanbidding, gelijk onze beste Godgeleerden daar in algemeen evereenftemmen. Lees het geen dé Apostel zegt Philip. II: 9—11', Christus heeft zich zelv'en vernietigt i en is gehoorzaam geworden tot den Dood des Kruisjes, daarom heeft God Hem uittermaaten verhoogd, en heeft Hem een' Naam gegeven , welke boven allen Naam is, op dat in den Naam van Jefus zich zouden nederbui* p$ GO Opent. V: iï-13. O  aio De Heerlijkheid van Christus, als gen alle Knlën der geenen, die in den He» mei zijn, en op de Aarde, en onder de Aarde, en op dat alle Tongen zouden belijden, dat Jefus Christus de Heer zij tot heerlijkheid des Vaders. Nu is het zekerlijk de Menfchelijke Natuur, welke hier tot deeze verheven waardigheid verhoogd fchijnt, hoowel in verëeniging met zijne Godheid:, en dit blijkt, niet alleen, om dat zijne Goddelijke Natuur niet konde verhoogd worden, als oorfprongelijk en onafhangelijk gerechttigd tot alle Godsdienftig Eer- bewijs, maar ook- om dat zijn Menfchelijk Lijden en Verneedering de reden was van zijne Verhooging. Ik ben niet vreemd van te gelooven, dat de Menfchelijke Natuur van Christus, kent en ziet alle de kniën, welke tot Hem geboogen worden , en hoord alle Tongen, die Hem belijden, hoe zou anders dit een eigenlijke belooning kennen zijn wegens het Lijden van Christus in zijne Menfchelijke Natuur? Of kan aan de Godheid eenige belooning toevloeijen uit het Lijden der Menschheid? Of kan God gezegd worden dus de zuivere Goddelijke Natuur te verhoogen tot een voorwerp van Aanbidding? Heeft dan de Menfchelijke Natuur van Christus geen aandeel in deeze Belooning? Of wordt de Menfchelijke Natuur van Christus op eene andere wijze beloond; bij voorbeeld , door een verlicht Afbeeldzel in 1 den Hemel, omkleed met fchitterende verfierfelen, boven de wolken en Harren hemel, doch onkundig van de Eer, die Hem door de Kerk op Aarde wordt toegebragt, daar nochthans deeze zelfde Eer Hem hier toegebragt wordende, gezegt wordt zijne beftemde belooning te  God en Mensch aangewezen, enz. %it te zijn? Hoe onredelijk en ongerijmt zou niec zulk eene onderftelling zijn. Moogelijk zal men met eenigen fchijn hier op zeggen: Hoe kan iet, dat niet waarügtig God is, eenig aandeel hebben in Godsdienftigc Aanbidding, of Eer- bewijs? Loopt dit niet in tegen het Eerfte Gebod, en da algemeene Wet van Eerdienst zoo in 't Oude als Nieuwe Teftament, ons beveelende om deeze Eer alleen Gode toe te brengen? Ik antwoorde, dat ik de Menfchelijke Natuur van Christus op geene andere wijze vatbaat achte voor eenigen Goddelijken Eerdienst, volgens de Inzettingen des Hemels, dan door dus heerlijk vereenigt te zijn met de Godheid. En dus vereenigt zijnde, kan de geheele Perfoon 't voorwerp zijn van GodsdienfHge Aanbidding, als het God behaagd, nadien de Perfoon, die aangebeden wordt, waarlijk God is, en als zoodanig in 't Goddelijk Wezen Perfooneel beiraat. Dan tot verdere opruiming van deeze bedenkingen, en alle zwarigheden van dit foort, kan men raadplegen mijne Disfertatie over de aanbidding van Christus als God en Mensch en Middelaar, Disf 3. Prop. 8,9., waar ik dit niet alleen beweezen heb uit de Schriftuur, maar ook aangehaald de getuigenisfen yan zommige onzer grootfte Schrijvers, die daar in met mij overeenfremmen, als de geleerde turrïtyn, en de beroemde Dr. owen. VII. Christus als Mensch (doch vereenigt met zijne Godheid) is beftemd tot Rechter van de weereld.' Dit wordt dikwijls herhaald in de Schriftuur. God heeft een' Dag gefield, op welken Plij de weereld rechtveer' diglijk zal oor (kelen door eenen Man, dien O s Hij  Sis De Heerlijkheid van Christus, ah Hij daar toe verordineert hééft, verzskeritig daar van doende aan allen, dewijl Hij Heni uit den Dooden heeft opgewekt (tf). Die is een gedeelte van de Leerrede van Paulus aari de Athenienfers: En Petrus in zijne Redevoering tot Cornelius, zegt [Belangende] Jefus van Nazareth, hoe Hem God gezalft heeft met den H Geest, ende met kragt:.. Deezen heeft God opgewekt uit den Dooden.. en heeft ons geboden den Volken te prediken, ende te betuigen, dat Hij is de geen, die van God verordineert is tot een' Rechter van levenden ende dooden ( b ). Het is, diezelfde Man Jefus, die te Nazareth woonde, die de Rechter zal zijn. Het is de Man Christus Jefus, die van den Hemel komen zal met een geroep, met eene Bazuine van groot geluid, en zijne Engelen zal uitzenden om zijne uitverkoorenen bij een te verzaamelen uit alle de hoeken der Aarde; Hij zal roepen tot de Dooden, en zij die in hunne graaven zijn, zullen heoren de flem van den Zoon van God, en zullen leven. want al het Oordeel is Plem overgegeeven, Joan. V: 27. Om dat Hij de Zoon des Menfchen is, dat is, de Man, de Mcsfias. Ik kan niet donken, dat de Menschheid van Christus, zoo uitgewikkeld en zoo bijzonder onder dit Karakter en de bediening van een" bcflsfenden rechter van de Weereld zou worden voorgedraagen, zoo dc zaaken van dien geduchten en plegtigen Dag Hem niet waaren aanbevoolen, cn zoo de Kennisnecming van de Harten (*) Hand xvii: 31. (*; Hand. x: 33 , 4°»  God en Mensch aangewezen, enz. $13 ten en Daaden der Menfchen, om daar op rechtveerdig over hunnen eeuwigen ftaat te vonnisfen, niet waare medegedeeld aan den Man Jefus, door de verëeniging met zijnen Goddelijkcn Perfoon. Zeker Hij zal op dien P^echtcr-? ftoel niet zitten als eene heerlijke of blinkende Talletter, of daar lijdelijk eene fchitterende vertooning maaken. Neen, in geene deele De zaaken van dat Gerecht zullen door zijn hoofd en handen gaan, gelijk Dr. goodwin zich uitdrukt, betreffende de Regeering van de Weer reld , in zijne verklaaring van dien Text Matth. XXVIII: 18. En als Hij fpreekt van het laatfte Oordeel door Jefus Christus, fpreekt Hij verheevener en eerwaardiger van den Invloed welke de Menfchelijke Natuur yan Christus daar in hebben zal, dan ik hier zou durven navolgen. Zie II. D. Boek 3. 't laatfte hooftd. En in waarheid ik kan de fterkfte Tael, die ik in deeze Verhandeling, aangaande de verhoog» de vermoogens en kragten van den Man Jefus in zijn' verheerlijkten ftaat, gebezigt heb, ftaant de houden door zoo eenen Eerwaardigen Voorganger. Het gezag van dien Grooten en Voor* treffelijken Man zal mij ten volle verfchoo. nen, en verdeedigen bij allen, die eenige ag* ting voor zijne onwaardeerbare Schriften heb», ben. VIII. Men kan hier ten laatfte bijvoegen, dat onze gezegende Zaligmaker aangemerkt als, Mensch , zommige onbekende en zeer uitgebreide wegen heeft om zijnen Invloed, en zijna. Heerlijkheid aan alle de Mlllloenen I&ligcn, in de Hemelfche Weereld, mede te deelen. Want de Hemel voor elk hunner is gedeelte- q % m  *T4 Be Heerlijkheid van Christus, ah lijk gelegen in te zijn, waar Christus is GOEn om te aanfehouwen zijne Heerlijkheid, welke de Vader Hem gegeven heeft. Te weten, de Heerlijkheid van zijne Menfchelijke Natuur, of ten minfle als de God Mensch (b). Nu zou het immers een gering, laag en vleesfchelijk denkbeeld van den ftaat des Hemels en der gelukzaligheid zijn, indien wij begreepen, dat de verzameling der Heiligen geen' naderen toegang tot Christus, en geen meer deelgenootfchap aan zijne Tegenwoordigheid, of Inzigt in zijne Heerlijkheid hadden, dan door enkel te woonen in dezelfde uitgebreide Gewesten des Hemels, en daar van verre te aaa* fchouwen een' Mensch, verheeven op eenen hoogen Troon, en in een'verren afftand, omWeed met grooten luister. Voor zeker de onmiddelijke tegenwoordigheid van den Mensch Jefus Christus, en de onmiddelijke gemeenfchap aan Hem, zal iet naauwers, innigers, en zaligers influiten, dan alleen Hem te aanfehouwen in zoo een' wijden afftand. Zou men hier op zeggen, de vermogens van elk verheerlijkt Heiligen, zullen zoo verbaazend verhoogd en uitgebreid zijn, dat zij het gezegend Voorwerp volkoomen zullen zien en genieten, fchdtan in nog zulk een' wijden afftand? Dan hier opzou men met alzoo veel reden mogen weder zeggen: Dat de vermoogens van onzen Verheerlijkten Zaligmaaker nog veel meer zullen verhoogd zijn, om zich «elven en zijne Heerlijkheid mede te deelen aan de geringde Inwooners des Hemels, en in hunne? (*) l. C&r V: «.  God en Mensch aangewezen, enz. 215 ne wijdde afdanden. Kan Hij niet zich zeiven ook in zijne Menfchelijke Natuur, zoo wel als in zijne Goddelijke, bij hen allen vertegenwoordigen door eene allerwijduitgellreklte verfpreiding van zijne Menfchelijke zoo wel als Goddelijke Heerlijkheden? DERDE AFDEELING. Een beredeneert voor/lel, hoe de Mensch jesus christus kan bekleed zijn met zulke uitgeflrekte en verhoogde Vermoogens, D e groote zwaarigheid tegen het omhelzen van deeze leer, rust hier: Hoe is V mogelijk, dat een Menfchelijke [of eindige] Geest met zulke vermoogens van zoo eene verbaazende uitgeftrtkthcid kan behoedanigt zijn? Kan men ooit veronderdellen, dat eene Menfchelijke Ziel, een Mensch, alles kan weeten, wat op Aarde voorvalt? Dat Hij kennis zou hebben van de harten en gedagten van alle de geringde zaaken, die door de hand en het hoofd gaan van alle Menfchen op den Aardboden, om daar door zoo een uitgebreid gedeelte der SchepO 4 P5«g  sti6 De Heerlijkheid van Christus, als ping te konnen befiuuren, en als Rechter te pordeelen? Hier pp antwoorde ik A. Mogelijk is 't niet volftrekt noodzakelijk, dat ieder enkele gedagte, woord of daad van elk ondeelbaar Schepfel aan de Menfchelijke ziel van Christus bekent zij, om daar door dat gedeelte van zijn bewind te vervullen, noodig tot beduur en beöordeeling van het Menschdom. De grootere toch, de meer algemeene, en allergewigtigfle zaaken en handelingen der Natiën , Kerken en van bijzondere perfoonen, konnen aan den Mensch Jefus, in zoo verre worden bekent gemaakt, dat Hij in verëeniging met zijne Godheid, eigenlijk kan genoemt worden de R.egeerer en de Rechter van allen, en dus ook deeze heerlijke bedieningen kan vervullen. En indien Hij niet al, op eene onmiddelijke wijze, daadelijke bewustheid heeft van, of eene daadelijke invloed oeffent op elke geringe Ctmltandigheden, of handelingen der Menfchen, kan Hij noch,thans voldoende vermoogens bezitten, om te kennen en invloed te hebben op alle die grootere zaaken, in welke de mindere tot in dc geringde omilandigheden zijn ingewonden. Van een' Aardjchen Koning kan eigenlijk gezegr worden, dat Hij zijn Volk befluurt en recht, offchoon in verfcheide Landfchappen verfpreid zonder de bijzondere kennis van alle de ' geringen kelangens zijner onderdaanen; indien Hij nochthans maar zich zeiven met «aardigheid toelegt ter vervulling zijner Bediening, kan Hjj eene bijzondere kennis be{(opmen, aan duizende zaaken, die haar opfjght hebben, tot de onderfcheide Landfchap-  God en Mensch aangewezen, enz. ai? pen zijner Heerfchappij. En Hij kan bekwaame zaakbezorgers bezigen toe uitvoer van alle zijne bevelen in de onderfcheide fteden en dorpen van zijn Rijks bewind, die zijne eigen oogen of handen moogelijk niet bereiken konnen. N u mogen wij immers voorzeker gelooven, dat de verfhandel ij ke Geestvermogens van onzen verheerlijkten Zaligmaaker in den Hemel, verre te boven gaan alle de Natuurlijke, of vei kregen bekwaamheden van den groatften Monarch op Aarde. Het is niet onmoogelijk, dat de Mensch Jefus niet alleen kent elk Heilik gen, die Hem in de Hemelfche gewesten omringt, maar dat ook elk Heilige en Zondaar in deeze Weereld , met alle hunne lotgevallen en gemoeds belangens onder 't bereik zijner kundigheden koomen. Kende de Koning Cyrus het aangezigt en den Naam van elk Soldaat in zijn uitgeflrekt Leger, en zal dan niet JeJus dc Koning der Koningen mogen onderdek! worden, zoo veel verdand en zoo een wijd begrip des harten te hebben, van te konnen omvatten alle de meest aangcleege zaaken van deeze beneden weereld, en moogelijk ook wel van elk Mensfh onder zijn bewind, offchoon nochthans zijne kermis niet mogt reiken tot alle geringere omdandigheden. Waarom zou niet de Menfchelijke Ziel van Christus, zoo wel bedemd zijn tot het regecren van de weereld, als de Ziel des menfchen gefchikt is tot beduur van haar Lighaam, daar het nochthans kennelijk is, dat onze ziel op geen duizendde gedeelte kent de fijne takken der fpieren en zenuwen, en de nog fijneie uicwaazemingen of levensgeesten, we}Q 5 ke  ai8 De Heerlijkheid van Christus, als ke deelen zijn van haar Lighaam? Als 'sMcnfchen Ziel gebied dc grovere Ledematen te bcweegen, dan volbrengen alle deeze kleine en verborgen gedeelten en kragten, elk haare geregelde werkingen door een oorfprongelijken Goddelijken invloed en bepaaling, offchoon de ziel geene bijzondere bewustheid draagt van deeze allerfijnde deelen , noch van hunne geheime werkingen: Dus kan ook de Menschheid van onzen gezegenden Zaligmaaker bekleed zijn met den eigenlijken Tijtel, en de wezenlijke kragten van eenen Regeerer der weereld , zonder eene uitgewikkelde kennis te hebben van elk enkel ftofdeekje tot dezelve behoorende, welk oneindig getal van dofdeeltjes alleen onder het oog en den invloed der Godheid konnen zijn. De Menfchelijke Ziel van Christus draagt onder alle Schepfelen op de luisterrijkfte wijze het Beeld der Godheid, en fchoon zij niet ontvangt alle de oneindige onderfcheide of bijzondere denkbeelden der Menfchelijke zaaken, welke in het Goddelijk verftand zijn, kan zij nochthans, als 't waare, een overfchrift derzelve erlangen van de grootfle en voornaamde deezer - denkbeelden opzigtelijk dc Menfchelijke zaaken, als genoegzaam zijn om haar te bekwaamen om de Rechter van allen te zijn, onder de onmiddelijke invloed der inwoonende Godheid, Dus kan iemand een Copy van den Hebreeuwfchen Bijbel overfchrijven, en dus al de Letters of Confonanten, genoegzaam voor zich hebben, om the te leezen en te verdaan, offchoon Hij voorbijgaat elk punt, klinker en accent, die zomtijds meer in getal zijn, dan de Letters zelve. Werpt  God en Mensch aangewezen, enz. 219 Werpt men hier verder tegen, dat elke Gedagte, woord of daad in 't Menfchelijk leeven, op eene of andere wijze, eenigen invloed kan hebben op H gerechtelijk beflisfend oordeel, tot verandering, vermeerdering of vermindering van den Loon, of ftraf des Menfchen in zijnen toekoomendcn ftaat. En dat derhalven als Christus als Mensch niet kent de geringde wendingen der gedagten in elk 'sMenfchen hart, Hij dan ook geen bekwaame Rechter zijn kan om uitfpraak te doen tot vergelding van ieder naar zijne werken. Zoo antwoorde ik; dit zoo zijnde, daar nochthans de Menfchelijke Ziel van Christus, zoo veel doen kan aangaande de kennisneeming en het oordeel van 't Menschdom, als ik vermeld heb, kan hem derhalven te regt dit werk worden toegefchreeven, vooral, ook uit aanmerking zijner Verëeniging met de Godheid. En offchoon de vermoogens van de Menfchelijke Ziel van Christus, in haare alleruitterde ftrekking, niet mogten toereikend zijn, dan kan zijne Godheid, die altijd tegenwoordig is, dit gebrek overvloedig vervullen, door eene geduurige onmiddelijke en onbekende ingeving en invloed. God heeft eenen Man verordineert om de weereld te oordeelenden nochthans God zeifis Rechter. Selah! Hand. XVII: 31. ff. L. 4 En laat men eens vooral aanmerken, dat ik mij kwalijk kan veroorlooven te denken, dat eenige gefchaapen Geest, hoedanig dan ook, elke ondeelbaare omftandigheid, en iedere daad zou weeten van elk redelijk weezen, zoo in 't rijk der Geesten, als der Hoffelijke weezens, Niettegenftaande Dr. thomas goodwin den Man  üao De Heerlijkheid van Christus, ah Man Jefus Christus tot dit alles bekwaam ach:, geloof ik eer, dat het tot de Goddelijke Alwectenheid alleen behoort door eene eenige oneindige, tot alles uitgcftrekte en alles te gelijk omvattende kennis, te konnen kennen den vorm, de grootte, de gefteldheid en beweegingen van elk enkel ftofdeeltje, waaruit deeze geheele Aardkloot is famengefteld, met alle des-! zelfs dierlijke en groeijende voorbrengzels, en alle de andere weereld Planeeten, de Zon, Maan en Starren, met elke daad en omftandigheden van alle hunne Inwooners, ïk voldoe liever mij zeiven door te denken, dat het alleen het voorrecht is van God den Schepper, die oneindige Geest, om volmaakt te kennen elke beweging des Gemoeds, elke inwendige gedagte en wijze der daaden van allen, die behooren tot de ontelbaare bewooners der redelijke weereld, zoo van Engelen als Menfchen, Durft nochthans iemand zoo ver gaan van te ftellen, dat eenig Schepfel in ftaat zou zijn, om te konnen kennen en te beheerfchen alles, wat tot de Hoffelijke en geestelijke weet reld behoort, het allergeringfte niet uitgezonden, met elke gedagte, en ieder ftofdeeltje, dat tot dezelve betrekking heeft; dan moetik verklaaren, wat mij betreft, dat ik dit niet geloove, nadien het veel te na zou koomen aan de ondcrfcheidcnde eigenfchappen en volmaakt ■ heden, welke God zich zelveu altijd alleen en in 't bijzonder heeft toegekent, en om dat het fchijnt weg te neemen dat duidelijk en blijkbaar onderfeheid, 't welk men altijd en onfchendbaar moet ftaande houden, dat tusfchen God en 't Schepfel plaats grijpt, Pe S.chrif- tuur  God en Mensch aangewezen, enz. 2£i tuur boezemt mij deeze bepaaling en beperking in, ten opzigte van alle gefchaapen kragten en vermoogens. Hoe hoog ik derhalven mijne bevatting in deeze Verhandeling ook' mooge voordraagen, aangaande de uitgeltrektheid van de ver'landelijke vermoogens van Christus Menfchelijke! Natuur, zoo kan ik nochthans niet onaerilellen, dat ze verder reiken konnen, dan een regte kennisneeming van alle die groote en meer gewigtige bevveegingen en daaden, omttandigheden en betrekkingen van de Hoffelijke en onitoffelijke weereld, waar van derzelvc beduur voornaamelijk afhangt; en misfchien is ook dit onmoogelijk buiten aanmerking van zijne verëeniging met zijne Godheid. Hij kan dus eert alles omvattende eh V zamengetrokken inzigt hebben in alle de groote en voornaame zaaken van elk inwooner van de boven en beneden weereld, en eene opvolgende en meer bijzondere kennis bekoomen van de geringere omftandigheden, die hen verzeilen, als de inwoonende Godheid de bekendmaaking daar van noodig ziet tot eenige bijzondere oogmciken. Gelijk de Generaal van een Leger, op een Heuvel üaande, zijn oog laat gaan over de Troupes, die in 't gevegt zijn ingewikkeld; het kan zijn, dat Hij moogelijk elk Regiment on Ierfchciden kan, en de verandering van grond, die zij maaken door aanvallen en te rug wijken , maar dat Hij nochthans niet kent elk zwaard, dat getrokken, noch hoord eik gekerm , dac geflaakt wordt; terwijl nochthans de bijzonderheden van dit foort, dié elk Soldaat b-.'creifenf hem onderfcheidelijk konnen verhaald worden. Daar dan die Groote Man Dr. thomas gogi>- •wi?ï  422 De Heerlijkheid van Christus, als win (wiens gedagten men aan den voet deezes leezen kan (*)_) zich toegeeft om jn zijne befpiegelingen een hooger vlugt te neemen, die deeze bepaaling te boven gaan, ben ik gedrongen hem te moeten verlaaten, op dat ik niet zou fchijnen een fchepfel te vergoden, en een inbreuk te maaken op de allerhoogfte Majefteit van God. B. Ten blijk, dat onze gezegende Zaligmaker in zijne Menfchelijke Natuur waarfchijnlijk bekwaam is om de alleraanmerkelijkIte Zaaken en Omilandigheden van 't Mensch- dom (*) Men vind deeze gedagte in onze Taal in een Werk, betijteld opera, of alle de Theologifche Werken van thomas goodvvin; overgezet door wijlen den zeer arbeidzaamen en godvrugtigen jACOBUf koelman, en gedrukt te Amflerdam bij jan hen* driksz. boom 1664. In 4to. Doch dit deel bevac maar eenige uitgekipte Verhandelingen van dien Schrijver, terwijl alle zijne Theolojgifche Werken in 't En* gelsch twee groote folianten uitmaaken. De Vertaaling van wijlen den Eerw. j. koelman luid dus op Bladz. 577 en 578. ,, Het verftand van die Menfchelijke Natuur heeft „ wetenfehap en kennis van alle de wederwaardighc- den, die zijne Ledematen hier ontmoeten. Dit ftaat ,, klaar in den Text: Heb. IV: 15. Want de Apostel ,, fpreekt dit tot onze moetgeving, dat Christus door gevoelen van onze zwakheden geraakt viordt, 't welk „ ons geene verkwikking konde geven, ten zij men voor ,, uit ftelle, dat Hij in 't bijzonder en onderfchcide- lijk dcrzelve kent, en zoo Hij ze alle niet zoo wel ,, kende, dan eenige, zoo zouden wij, in alle , ver- kwikking derven, als niet wciende, welke Hij wist, en welke niet. En de Apostel zegt dit van zijne Menfchelijke Natuur, (gelijk we getoont hebben) ,, want hij fpreekt van die Natuur, die hier beneden verzogt is geworden; en daarom ftaat 'er, dat het ,, Lam, dat geflagt is, de Mensch Christus Jefus zoo wel feven oogen heeft , als feven hoornen. Welke  God en Mensch aangewezen, [enz. 223 dom te kennen, laat ons indenken, hoe ver de enkele natuurlijke vermoogens van een Menfchelijke Ziel konnen uitgebreid worden. Wij moeten de inwendige kragten, en natuurlijke vermoogens van de Ziel van den Mesfias niet afmeeten naar de bekrompen maat van onze zielen in haare aangebooren kragten. Men mag redelijker wijze veronderftelkn, dat de Ziel van Christus in haare eigen natuur, de kragten van alle andere zielen te boven gaat, zoo veel als een Engel uitfteekt boven een onkundig Mensch, blijvende nochthans maar een Men- feven oogen zijn de feven Geesten Gods, die uitgezonden zijn in alle Landen. Openb. V : 6. De oogen ,, zijner Voorzienigheid (door dien Hij met den H >> Geeit gezaift is) zijn in alle hoeken der weereld, j) en zien alles , wat onder de Zon gefchied ; ingclij„ ker voege ftaat daar, dat Hij heeft feven hoornen t, tot kragt, gelijk feven oogen tot kennis, en beiden wor>, den zij feven gezegt te zijn, om de volmaaktheid: ï» van beiden te toonen, en hunne uitftrekking tot alle ,, dingen. Zoo dat, gelijk Hem als den Zoons des Men»> fchen gegeven is alle Magt in Hemel en op Aardt. >> (gelijk de Schrift fpreekt Matth. XXVIII: 18.) Zoo ■>■> is Hem ook gegeven alle kennis van alles, wat 'er in »> den Hemel of op Aarde gefchiet, en dat mede voor >, zoo veel Hij de Zoon des Menfchen is, dewijl zijne », kennis en magt zich even ver uitftrekt. Hij is zoo wel de Zon in opzigt van kennis , als van gerechti"heid, en daar is niets voor zijn licht en ftraalen ver>, borgen, welke de donkerfte hoeken van de harte* >5 der Menfchen kinderen doorfchijnen. Hij kent de » zweeren (gelijk Salemon dit uitdrukt) en droefheden ,» van hunne harten, gelijk een fpiegel, gemaakt in de >, gedaante van.cen' ronden kloot, en hangende in 't mid-. „ den van eene kamer, te gelijk vertoont alles, wat'er >, gefchiet, of is, zoo vat ook dit verwijd veritand van >, Christus Menfchelijke Natuur gelijk alle de dinge» i, dezer Weereld, welke Hem opgelegt zijn te regeejea» t, bijzonderlijk de ellenden yau zijne Ledemaaten."  224 -De Heerlijkheid van Christus, als Menfchelijke ziel, Want gradus non mutant fpeciem, dat is: verfchillende Graaden veram deren de feort of natuur niet. Als wij ons begrip van de uitgebreide kragten van de ziel van Jefus zoo vernaauwen en beperken, dat wij ze bijna aan de onze gelijk Hellen, ontitaat dit van daar, dat wij al te hooge gedagten van ons zelve vormen, en té laage van den hooge en heerlijken God. Hoe ligt verbeelden wij ons het verfchil tusfchen God en ons zoo gering, dat eene ziel, welke de onze zoo zeer overtreft, als ik heb voorgadraagen, even daar door tot de Godheid zou worden opgevoert, daar men nochthans door de befchouwing van de vermógens der Engelen (gelijk ik zoo even heb aangemerkt) zal moeten toeftaan, dat 'er moogelijk onder hen begaafdheden en voortreffelijkheden zijn , opweegende tegen alle de Millioenen Menfchen' op Aarde, al waaren die tót eenen Geest vereenigt, en met dit al nochthans niet meer dan gefchapen Wezens blijven, en oneindig minder dan de groote God. En zeker, indien 'er zulk éen Geest is van zoodanige uitgebreide voortreffelijkheden en begaafdheden, zoo is 't Gode betaamelijk, dat zulk een Geest zijn zou de Ziel van Jefus, die zoo naauw vereenigt is met de Godheid, en die in alles de eerfte zijn moest, of den voorrang moest hebben. Coll. li 18: Dan laat ons in deeZe redeneering ons onderzoek eens opvoeren, hoe groot en heerlijk wel een Schepfel door den Almagtigen Schepper zou konnen gcformeert worden? Indien ik het waagen mogt, hier de taal der wijsgeerte te voeren, dan is het voor ons uit- ftee-  God en Mensch aangewezen, enz. 225 fteekcnd moeijelijk te bepaalen hec Maximum of Minimum, of, welke het grootfte of het minfte dirg is in de Natuur Dat fiof als tot in V oneindige deelbaar is, is eene Leer< die zonder eenige tegenfpruak , algemeen wordt kaande gehouden Nu als wij de moogelijke kleinheid van lighaamelijke Wezens niet konnen bepaalen, hoe konnen wij dan de moogelijke grootheid van dezelve bepaalen? Zelfs in de dierlijke weereld zijn 'er Schep fels, welker bijzondere Ledemaaten het fcherpst gewaapend oog ontvlugten, en moogelijk duizendmaal kleiner zijn, dan de kleinfte zandkorrel. Welk een verbaazend onderfeheid is 'er tusfchen den omtrek van die allerkleinfte diertjes , cn die van eenen Oliphant, of Walvis ? En nochthans kan de Almagtige Schepper dieren formeeren, die in omtrek den walvis of oliphant zoo ver te boven gaan, als deeze bijiter groote dieren een onzigtbaar wormpje overtreffen ,indien Hij een weereld van lugr,aarde en water. gefehikt voor den zeiven gefchaapen had, En waarom zou God dan niet wonderen in de weereld der Geesten konnen uitrigten? Kan Hij niet een' Geest formeren , van zulke uitgeflrekre vermoogens, als gelijk kaan. tot een Millioen gewoone Zielen der Menfchen? Denk eens verder, welk een groot onderfeheid 'er is tusfchen het leeven en de beweeging van eenen Arend, en eenen Oester, oï tusfchen eenen Windhond, en eene Slek, en beiden nochthans zijn Dieren. Kan niet derhalven de ziel van onzen Heer Jefus Christus de gewoos e zielen der Menfchen te boven gaan, beiden in werkzaamheid en uitgebreidheid van haare vermoogens, even zoo veel, als het wakkersten allenevendigst dier tlat van het allerlompite en P don:-»  226 De Heerlijkheid- van Christus, als domfie foort overtreft? Zoo ver de zonne firaalen rook en damp te boven gaan, of gelijk de Zon ons gewoone vuur overtreft? Want Hij ■moet in alles de eerfte zijn, of, den voorrang hebben. Nog eens. Zou niet de maaker aller dingen eene nieuwe weereld van Hoffelijke wezens konnen Scheppen, welke in omtrek, grootte en kragten deze Aarde en derzelve inwooners aan» merkelijk zou konnen te boven gaan? Kan niet een Bouwkundige een Koninglijk Paleis bouwen, ruimeren overkeuriger verlierd, dan de kleine jchets of V model, dat hij voor af daar van vervaardigde? Kan hij de proportie van eenen duim niet verlengen tot duizend ellen? En waarom zou dan de Almagtige Schepper van alles, ook zoo onze gewoone denkbeelden niet konnen overfchrijden in 't formeren van eenen Geest van uitgebreide en alles te bovengaande vatbaarheden boven alle andere Geesten? 't zou voor ons al te verwaand zijn om het moogelijke door onze bevattingen te willen afmeeten. Dan nochthans onze eigen gewoone bevattingen konnen ons eenige voorbeelden aan de hand geven om ons te overreden van het zeer groot en uitgebreid vermoogen van een Scheplél. Zouden wij ooit konnen denken, dat onze oogappel in Haat was om 't geheele halve Hemelrond met Harren te omvatten, elk van welke grootcr is dan onze Aardbol, zoo niet de ondervinding van eiken nagt ons daar van overtuigde? En echter dit Halfrond des Hemels, zoo groot als het is, is maar eene eier denkbeelden van de Menfchelf ke ziel. Daar zijn boven dien millioencn van denkbeelden be-  God en Menseh aangewezen, enz. 2-27 begreepen in de Ziel van eiken hcdendaagfchen Wijsgeer of vernuftigen Wiskonftenaar. 't Is waar, veele van onze denkbeelden volgen eikanderen op; maar waarom zou niec de ziel van Christus in dcrzelve natuurlijke vermoogens groot genoeg konnen zijn om in eens te omvatten, 't geen wij alleen door eene langduurigc opvolging bekoomen, of op den arbeid van veele eeuwen zou te ftaan komen? Zulk eene heerlijke gefchaapen ziel, als die van den Zoon van God, kan vatbaar zijn, -(zoo veel wij gisfen mogen,) om haare gedagten uittebreiden rugwaards tot alle voerlede eeuwen; cn voorwaards tot alle de toekomftige, en tot in de eeuwigheid, Insgelijks om die uittebreiden over alle Natiën van "t Menschdom, en alle hunne voornaame belangen, en nochthans niet volmaakt oneindig zijn in haare kennis, gelijk de kennis van God is (*), want de Goddelijke Kennis, als oneindig, {trekt zich in eens uit van agter en yan yooren door beiden de eeuwigheden, en bereikt al het moogelijke zoo (*) 't Is opmerkens waardig, hoe de Heer locke in zijne Protvc ever het Menfchelijk Verfland, de grootheid van 't geheugen van een' Mensch, of een' Engel befchrijft II. Boek. Cap. 10. lloofdfl. 9. „ Men ver,, haald van dat wonder van geleerdheid Monfieur pas- cal, dat tot dien tijd, dat zijn verzwakte gezond,, heid zijn geheugen gekreukt had, hij nimmer iet ver- gat van 't geen hij gedaan, geleezen of gezegt had, 5, in den tijd, dat hij redelijke bewustheid had gehad* De verfchillende 'frappen der Engelen zullen waarlchijn,, lijk ook grooter inzigten hebben, cn zommige moo,, gelijk wel bedeeld met vermoogens gefchikt om op ,, te fluiten, cn zich geduurig als in een punt, alle hun* ,, ,ne voorige keunis 111 eens , of te gelijk te binnen te brengen." P 2  *28 De Heerlijkheid van Christus, ais zoo wel van 't geen daadlijk voorbij is, als toekomfiig. Hoe konnen wij weeten, tot welke verwonderlijke afftanden de tegenwoordigheid, de bewustheid cn werkkragt van de Menfchelijke ziel van Christus kan uitgeftrekt zijn? Zeker is het, dat die tegenwoordigheid niet oneindig is, dan terwijl we dit veronderficllen, welke andere bepaalingen kan onze reden met zekerheid daar aanifellen. Wie zal zeggen, tot welk eene verbaazende Lengte en Hoogte, Diepte en Breedte zijne onmiddelijke bewustheid en onmiddelijke werking zich konnen uitftrekken? waar de Schriftuur paaien fielt aan de kragten van een fchepfel, laat ons daar ons onderzoek ftaaken, en ftil zijn: maar de Reden weet kwaalijk, waar op te houden, als ze onderzoekt, hoe magtig en met welk eene maat van weetenfchap de groote God een Schepfel maaken kan. Er is zeker alle reden om te gelooven, dat de Ziel yan Christus, het allerredelijkfte, het allerwijsfie en werkzaamfle fchepfel is, dat God ooit gemaakt heeft, en die natuurlijk de grootde kragten' heeft \ en het fchijnt Godebetaamelijk, dat het zoo is, op dat zij een gevoeggelijk onderwerp waare voor de gunst van eene Perfoneele verëeniging met de Godheid, en een gefchikt middel voor den grooten God, om zijne zaaken onder de Menfchen kinderen met eerc te behandelen, en om te gelijk, als tot een' volmaakten fpiegel te ilrekken, door Welken de Goddelijke volmaaktheden in 't fchoonfte en Iterkfte licht zouden atffraalen; want zeker, 'er is geen gefchaapen Wezen, dat in zich zelve zoo nabij komt aan de volmaaktheden van Gód, dan  God en Mensch aangewezen, enz. 229 can de Man Jefus Christus. Geen Schepfel is een fchooner Beeld van God, dan de Ziel van Christus, en is daar door het gefchiklte werktuig voor dc inwoonende Godheid om door te werken: en nochthans is Zij oneindig minder dan de Godheid. ■ . C. Voords, indien de natuurlijke kragten van Christus Zïs.1 in derzelve eerfe formering, of geduurende zijn verblijf op Aarde, in den ftaat zijner Verneedering, niet genoegzaam waaren tot beheerfching, regeering en Rechterlijke beöordeeling, konnen zij dan niet genoegzaam en toereikend zijn in derzelve tegenwoordigen verheerlijkten Staat ? ,De kragten van eene Ziel beflooten in een Lighaam konnen zeer naauw beperkt zijn in vergelijking van die uitgebreide kragten, welke aan den Man Jefus Christus, nu in den Hemel , worden tocgefchreeven. Wie weet, welk eene verbaazende uitgebreidheid de Natuurlijke kragten der menfchen zullen bereiken, als zij In den ftaat der heerlijkheid overgaan? Mogelijk, dat eene der gewoone zielen, ontflaagen van vleesch en bloed, en verhoogd tot een' verheerlijkten ftaat, als dan derzelve kragten duizendmaalen verder zal konnen uitftrekken, dan de grootfte geest kan doen, die nog in 't vleesch woond. En insgelijks mogen wij onderilellen, dat als deeze Geest wederom vereenigt wordt met een verheerlijkt Lighaam, dat daar door haar eigen kragten van werkzaamheid, kennis en invloed, in ftee van bepaald of ingekort, veel eer nog overvloediger zullen vermeerdert worden door middel van het bezit van zulk een heerlijk werktuig, om daar door naar buiten P 3 te  S3<5 De Heerlijkheid van Christus, als te konnen werken. Gelijk dus een Zeilfleen ongewapend liet ijzer aantrekt, maar in fiaal beflaagen of gewapend , nog honderdmaal meer dan te vooren zal aantrekken, niettegenftaaude het fiaal zonder den zeilfleen in 't geheel geen aantrekkings kragt bezit. Dus kan het ook niet de Ziel gelegen zijn in een verheerlijkt Lighaam. En waarlijk was het niet eeniger wüze zoo gelegen, waarom zouden dan de verheerlijkte zielen der heiligen ooit wederom vereenigt worden met hunne Lighaamen? Dan zou de Opftanding des Vleeschs geen zegen zijn , zoo dezelve geene nieuwe kragten en voordeden aan de Heiligen tocbragt, boven die van een' atgefcheiden Geest? Onze Zaligmaaker, die eens in 't vleesch omwandelde, is nu in eenen verheerlijkten ftaat, vereenigt met een allervolmaaktst verheerlijkt Lighaam, en welke groote toevoegingen tot zijne kennis en vermogens zullen 'er bijgekoomen zijn, boven het geen Hij in de dagen zijner verneedering bezat, toen Hij nog een fterffelijk Lighaam omdroeg, valt zeer moeijelijk voor ons te bepaalen. Wanneer zulk eene vathaare Ziel vereenigt wordt met een verheerlijkt Lighaam, konnen de ftrekking van haare natuurlijke kragten een' vermeerderden aanwas ontvangen, boven 't geen gewoone zielen, zelfs in Heerlijkheid , immer zullen bereiken , uit hoofde haare natuurlijke voortreffelijkheden de haare zoo ver te boven gaan. D e uitgebreidheid van magt en tegenwoordigheid van een verheerlijkt Lighaam kan verwonderlijk groot zijn in vergelijking van onze Lighaamen van Vleesch en Bloed. Een Drop olie kan omvat worden in eenen Peperkorl, cn de-  God en Mensch aangewezen, enz, 231 derzelve invloed zich niet verder naar buiten uitftrekken, maar plaatst deeze drop eers in eene brandende Lamp, dan zullen derzelve lichtdeelen zich zodanig verfpreiden , dat zij een half uur ver in een' donkeren nagt zullen gezien worden. Hier uit blijkt, dat deeze verfpreide oliedeelen een omtrek vervullen zullen van ruim een uur in 't vieikant Eene verbaazende verfpreiding van eene enkele drop! En waarom zou dan niet een verheerlijkt Lighaam ( vooinaameiijk, wanneer het z?A genoemt werden een geestelijk Lighaam) ons tegenwoordig Lighaam, in uitgebreidheid van vermoogens, al zoo zeer te boven gaan, als eene drop Olie ontftooken In eene vlam, zich zelve uitftrekt boven haare eerfte en natuurlijke maat of ftrekking. Let eens op onzen gezegenden Heer na zijne Opdanding , eer Hij nog ten volle verheerlijkt was. Hij kwam tweemaalen in '< midden der Discipelen^ als de deuren gejlooten -waaren, Joan. XV: 19, s6 (*> Veel min fchijnt een verheerlijkt Lighaam onderworpen te zijn aan de tegenwoordige wetten, bedwangen en bepaalingen van Lighaamelijke beweegingen. Wat zwarigheid, als wij eens veronderftelden, dat eene verheerlijkte ziel, een oppermagtigen en onmiddelijken invloed had in elk (lof* deeltje van haar eigen verheerlijkt lighaam, gelijk (*) Welk eene andere verklaaring ook aan deeze woorden gegeven wordt, lk denk, dat onze gewoone vertaaling allernatuurlijkst is, en de Text fchijnt te ken. nen te geven , dat het wonderdadig was , of nog liever misfehien alleen eene bloote tijds bepaaiing, Hij kwam op een' tijd, dat de deuren gejlooten waren, P 4  *3* He Heerlijkheid van Christus, ah lijk onze zielen tegenwoordig hebben in onze grovere ledemaaten ? Of, als wij haar achten in ftaat te zijn gefteld om de flofdeelen, waaruit haar lighaam is zaamgefteld, te fchikken en te bellieren in zulk eenen vorm, als zij goedvond, en om die door onbekende ruimtens te verfpreiden? Hieruit zouden ook blijkbaar ontdaan de veiligheid en onderffelijkheid van dat lighaam en deszelis verwonderlijke levendige werkzaamheid in de dodelijke weereld Onze veiligheid zou in onze eigen magt zijn , en onze invloed verbaazende, als wij elk flofdeelt je onzer lighaamen konden plaatzen in dien vorm, dien wij verkoozen, en naar welgevallen deeden verblijven. En dan voorzeker mogen wij wel toeftaan, dat de verheerlijkte ziel van onzen gezegenden Zaligmaaker, deeze magt bezit in een veel voortreffelijker graad, en die ook op eene veel verhevener wijze uitoeffent: En dus zou de Zon der gerechtigheid, zelfs in de werkingen zijner IVlenichelijke natuur, ook beantwoorden "aan allen de evengelijkwijdige deelen van dit doorïugtig zinnebeeld. D e natuurlijke kragten zijn's lighaams dus verhoogd en verfijnd, zouden zich (zoo veel wij weeten) konnen beweegen al zoo (hel als een zonnedraal, welke duizenden van mijlen in een minuut aflcgd : zij zouden haare invloeden konnen verfpreiden, gelijk de zon in den allergrootllen omtrek : Het zou onze weereld , en pok tle maan, bijna in 't zelfde oogenblik bereiken, en doordringen tot het middenpunt der aarde. Indien het aangezigt van onzen Heer, op flerj berg zijner gedaante verandering , blonk  God en Mensch aangewezen, enz. 233 gelijk de zon, en zijne kleederen wit wier den, gelijk het licht, Matth. Xvli: 2 Indien zijn lighaam, in zijne verfebijning aan Paulus, omkleed was met zulk een licht van den Hemel, te boven gaande den glans der zonne op den middag, Pland. XXVI: 13. welk een uitgebreide en algelege invloeden zou niet zuik een verheerlijkt lighaam konnen hebben op de weereld der Elementen van vuur en water, lugt en aarde, onder het gebied van zulk eene verheerlijkte ziel, als die van onzen Zalümaker? Ik kan mij het genoegen niet onthouden, om te deezer plaats aan de weereld gemeen te maaken eene overlchoone gelijkenis, (waartoe ik allereerst aanleiding kreeg door een gefprek met mijnen waardigen vriend den Eerw. Heer robert braggk,) waarbij de Perfoon van Christus als God en Mensch zeer treffend zou konnen vergeleeken worden. De Zon in den Hemel is het hcerlijkfle van alle zigtbaare weezens. Haar oppermagtige invloed heeft eene verbaazende uitgeiïrektheid door alle de Planeet geitellen heen, en geeft licht en hitte aan hun allen. Het is de zon, die leven en bewecging geeft aan allen de oneindige verfchcidenheden van de dierlijke weereld op aarde, in de lugt en in 't water. zij trekt de groeizaame fappen der aarde op, en bedekt derzelve opervlakte met boomen, kruiden en bloemen; het is de zon , die fchoonheid en koleuren geeft aan allen de millioeren lighaamen alom in den aardkloot verfpreid, en wegens derzelve doordringende kragt ook waarfchijnlijk in 't harte der aarde de Mineraalen en Metaalen vormt, Haare gezegende uitwerkzels zijn ontelbaar , zij reiken zekerlijk tot alles , wat leven en beweeging P 5 heeft,  334 Heerlijkheid van Christus, als heeft, of leven, onderftand en vermaak aan 't menschdom toebrengt. Viirondbr st el nu eens , dat God een' aller'doorluchtig fl'en Geest fchiep , en die vercenigdc met het lighaam der zonne, gelijk eene menfchelijke ziel vereenigt is met een menfchelijk lighaam, veronderffel, dat deeze Geest een gewaarwordend vermoogen bezat , vatbaar genoeg om bewustheid te draagen van eiken zonneflraal , en alle de invloeden en uitwerkzelen van deezen zoo luisterrijk fchijnenden kloot en al deszelfs licht, hitte en beweeging, zelfs tot ïn de allerafgelegenile broeken. En vcronderftel, dat zij terzelve tijd in ftaat was door eenv daad van haaren wil, eiken zonneftraal naar haar welgevallen uit te fan.ten of in te houden, en daar door oppermagtig licht en duisternis, leven cn dood kon geven aan allen de dierlijke inwooners deezcr aarde, of zelfs ook aan allen de Planeetgeitellen, Zoodanig zou de verheerlijkte menfchelijke ziel konnen zijn van onzen gezegenden Verlosfer ycri'enlgt met zijn Verheerlijkt Lig' haam. En moogelijk, dat zijne kennis en vermoov.en nog hooger zouden reiken , dan dit zinnebeeld voordraagt,' voornaamelijk als wij hierbij te gelijk in 't oog hielden de Perfooneele verëeniging van die ziel en dat lighaam met de Goddelijke Natuur, cn als één met God. Deeze edele gedagte nu zou nog konnen gefchraagt worden door deeze en dergelijke aanmerkingen. Even gelijk onze zielen bewustheid draagen van 't licht, dc gedaante, beweeging enz. van zulke verafgelegen lighaamen, als de Planeet van iatumus of de vaste (darren, omdat onze oogen van daar de ftraalcn ontvangen. Zou men niet even  God en Mensch aangewezen, enz. 235 even zoo gemakkelijk konnen onderftellcn, dat eene menfchelijke ziel vereenigt, met een lighaam, bewustheid had van eenige zaak (welke dan ook ) tot welke zij haare iiraalen konde uitzenden of inhouden, 't zij dan vloeden, of ftofdeelen van haar eigen lighaam? Zou niet de Zon, bij voorbeeld, vereenigt zijnde met eene ziel, daardoor zulk een verheerlijkt zamengelteld lig haam konnen zijn, om elke ftraal, die zij uitfchoot te doen bezield gaan mee kennis, en om bewustheid te hebben van alles, werwaards zij haare iiraalen uitfehooc, of deed terug keeren? En zou dan niet de menfchelijke ziel van onzen lieer Jefus Christus bewustheid hebben van alles , werwaards Hij de llraaien zond van zijn eigen glansrijk en verheerlijkt lighaam ? Om dit wonder nog te vergrooten , mogen wij veronderftelien , dat deeze iiraalen zoo fijn zouden konnen zijn, als magnéilfche vonken, die door koper en fteen zoo gemaklijk heen gaan , als het licht door onze glaazen. En dat ze tevens ter zelve tijd dezelvde Snelheid hadden als het licht, 't welk de allerverbazendfte atfianden of ruimtens van verfcheide millioenen mijlen in een minuut bereikt. Door dit middel (nadien het licht van de Zonne alle de verborgen vertrekken van ons halfrond op eens doordringt, en alle plaatfen vervult met regtuitgaandc cn terug kaatzende flraalen) indien alle deeze ftraalen zelfbewustheid bezaten, welk een foort van alweetend wazen zou dan niet de zon zijn ? Ik meen alweetend namelijk in deszelfs eigen omtrek. En waarom zou dan niet de menfchelijke ziel in het lighaam van onzen verheerlijkten Zaligmaker konnen voorzien zijn met zulk eene verbaazende uitgeflrektheid van ken-  236 De Heerlijkheid van Christus, als kennis en vermoogen, en nochthans niet eigen» lijk oneindig zijn. Laat ons nog een weinig bij deeze aangenaame befpiegelingen ophouden. Als eene ziel volkoomen kennis en gebied had over alle de ftofdeeltjes van éénen voet vaste ftof (welke volgens de hedendaagfche wijsbegeerte tot in 't oneindige deelbaar is) welk een' vreemden en verbaazenden invloed zou ze niet in onze weereld hebben? Welk eene verwarring zou ze niet konnen verwekken onder afgelcge volken, door het uitzenden van befmettende dampen in duizende lighaamen, en daardoor op eens gehcele Legers te onder brengen? Gelijk ze ook weldaadige of geneezende en levenwekkende invloeden zou konnen verfpreiden in alzoo groot eenen omtrek. Kon onze gezegende Heer in de daagen zijner verneedering kragt van zich doen uitgaan tot genezing van eene arme zeer ongeftelde vrouw, die met haaren vinger alleenlijk den zoom van zijn kleed aanraakte; wie weet, welke geneezende ftofdeelen , of welke doodelijke invloeden Hij uit de wooningen zijner heerlijkheid kan Voortzenden tot de afgeleegenüe deelen der weereld, ten uitvoer van zijn's Vaders raadflaagen, van zegeningen of oordcelen ? 't Is niet onmoogelijk , mijn's oordeels , dat de ziel van Christus, in deszelfs verheerlijkten ftaat, alzoo veel gebied kan hebben over Hemel en Aarde , en alles, wat daar in begreepen is , als onze zielen in haaren tegenwoordigen ftaat hebben over onze ledematen en fpicren, om die naar welgevallen te bcwecgen. Laat ons gedenken, dat het nu uitgevonden is, en door de nieuwe Filofofie van den Heer izaac mewton toegeftemt wordt, dat de  God en Mensch aangewezen, enz. 237 de Afftanden bijster en verbaazend groot zijn, tot welke de kragtige invloeden der zonne in den omtrek van ons Planeet-geitel, reiken. Het is de zon, die alle de Planecten in haare onderfcheide loopkringen bepaald en in bedwang houd, en die verbaazende groote Lighaamen van Jnpiter en Saturnus in hunne geduurige omloop, omvat; den eenen in den afftand [van 424 millioenen, en den anderen van 777 millioenen mijlen, behalven alle de andere invloeden, die zij heeft op alles, wat in die Planeet - weerelden mogt leven en groeiën. Het is de zon, die de lange omzwerving van eene Komeet, tot nabij zich doed terug keeren, uit afftanden oneindig grooter, dan die van Saturnus of Jupiter: En waarom zou dan niet de Menfchelijke natuur van onzen Heer Jefus Christus, beiden in ziel en lighaam, eene heerfchappij hebben, Hem door zijnen Vader gegeven , uitgeftrekter dan de Zon in 't Uitfpanfel. En waarom zou de Zoon van God [aangemerkt als Middelaar] niet konnen behoedanigt zijn met eene onmiddelijke bewustheid en werkkragt, in nog veel grootere afltanden ? Dus dan, als wij ons de Menfchelijke Ziel van Christut voordellen, 't zij dan, in de verbaazende uitgeftrektheid van haare eigen natuur' kragten, of in die, welke zij boven die ver* kreegen heeft in den ftaat der Heerlijkheid^ zullen wij reden zien om te gelooven, dat haare vatbaarheden onze oude gewoone bevattingen zeer ver te boven gaan, en opgevoert, en verhoogd konnen worden tot een' trap van kennis , magt en Heerlijkheid, als gevoegt en gefchikt is tot zijne werkingen en bedieningen.; zoo  £38 De Heerlijkheid van Christus, als zoo ver die aan zijne Menfchelijke Natuur in 't woord van God worden toegelchreeven. Dan ik gaa voort. D. Doch zoo de Ziel van Christus, aangemerkt enkel ih derzelve natunrkragten, of ook zelfs in haar" verheerlijkten /laat, niet bekwaam waare tot zulk eene uitgeitrekte kennis en invloed, nochthans aangemerkt als vereenigt met den Perjoon des Zoons van God, moeten haare vermogens en vatbaarheden , tot eenen onbekenden trap zijn uitgellrekt. En fchoon ik geloof, dat de Man Jefus, buiten aanmerking van Zijne Godheid, niet bekwaam was tot vervulling en ophouding van alle de geheiligde bedieningen en eerbcwijzingen van den Mesfias, nochthans als vereenigt met Zijne Godheid; was Hij tot al dit werk ten volle bekwaam en gerechtigd. ■ Men zou hier konnen vraagen , welk eenen invloed de verëeniging met de Perfoneele Godheid des Zoons hebben kan op eene Menfchelijke ziel ter uitbreiding van derzelve kennis en zedelijke vermoogens, en derzelve uitwerkende kragten tot zulk eene verbaazende uitgeftrektheid? Hier opantwoordeik, dat wij allen belijden moeten, dat de leer van vereenigingen eene der meest onbekende en onnavorsclibaarfte mocijelijkhedert in de natuurlijke Wijsbegeerte opleevert. Ons verftand raakt ten einde, als wij alleen ons bepaalen tot de verëeniging van /lof op zich zelve , 't welk nog nooit een Wijsgeer tot hier toe voldoende heeft konnen opklaaren. En nog veel meer raaken wij verbijstert, als wij acht Haan op de verëeniging van Stof en Geest in eiken mensch, en de verbaazende verwonderlijke invloeden, die de een op de andere heeft, door middel deczer verëeniging. Doch als wij poogen die  God en Mensch aangewezen, enz. 230; die allerinnigfte verëeniging te omvatten , waartoe de groote en gezegende God een Schepfel kan aanneemen, en tot zich zeiven toevoegen, dan verliezen zich onze gedagten, en wij worden overftelpt door deeze verborgenheid; cn dat niet alleen aangaande de manier en wijze daar van, welke ondoorgrondelijk is, maar ook aangaande de uitgeftrektheid van deszelfs invloeden cn uitwerkzelen , die verbaazend zijn , en alle onze tegenwoordige kragten te boven gaan om te konnen bepaalen. Daar wij nochthans uit Gods Woord dus ver verzekert zijn, dat 'er eene heerlijke verëeniging is tusfchen den Man Christus, en God in den Perfoon des Zoons zullen wij tragten onze gedagten ten klaarfte voor te draagen omtrent de uitwerkzels daar van , en eerst, betreffende de mededceling van kennis, en dan van uitwerkende kragt. '. Betreffknde de mededceling van kennis aan den Man Christus door zijne verëeniging met de Godheid, Laat ons beproeven om deeze zaak eenigzins op te helderen door de gelijkenis van de verëeniging van eene Menfchelijke Ziel met een Lighaam, Veronderitcl, dat een geleerd Lilofoof te gelijk is een ervaare Godgeleerae , cn een groot Taalkundige, dan mogen wij redelijker wijze vascltellen, da: 'er eenige millioenen van woorden en Jpreekwijzen zijn, (indien men die alle te zaamen neemt, met alle derzelve veifchillende beteekenisfen), die in zijne hersfenen, als in eene fchatkamer, opgeflooten zijn door middel van zommige overeeniremmende trekken cn teckeningen: laat ons tevens onderflellcn eenige millioenen van zaakeUjke denkbeelden, zoo vun Goddelijke als Men- fcne-  24° De Heerlijkheid van Christus, ah fchelijke dingen, onder verfcheelende trekken eri teckeningen , in dezelve fchatkamer van de hersfenen opgelegt. üat niet alleen, maar ook elk werktuig der zinnen kan indrukken op de herfenen maaken van millioenen trekken, behoorende tot de bijzondere voorwerpen van elk zintuig; en bijzonder van de twee hoofdzintuigen, het oog en het oor. De fchilderingen, de beelden, de coleuren en de klanken, welke in deeze fchatkamer van de hersfenen door eenige overcenftemmende indrukken of trekken bewaart worden, zijn weinig minder dan onsindig. Nu de Menfchelijke ziel van deezen Fiiofoof door vereenigt te zijn niet deeze hersfenen, deeze welvoorziene fchatkamer, kent alle deeze naamen, woorden, klanken, beelden, lijnen, figuuren, coleuren, kundigheden en gewaarwordingen. Het ontvangt alle deeze denkbeelden, en is als 't waare meester van die allen. De opening van het oog drukt te gelijk duizende denkbeelden in de ziel, die met zulke Menfchelijke hersfenen vereenigt is , en welke onbekende millioenen van denkbeelden konnen daar nog verder ingedrukt, of in overgebragt worden bij opvolging van tijden, naar dat zij die behoeft, en dat door middel deczer verëeniging met de hersfenen; dit gaat boven ons vermoogen om na tc denken, of op te fommen. Laat ons nu het GoddiUjk Verft and of Wijsheid, ons eens voordellen als een fchatkamer voorzien met oneindige denkbeelden van voorlede, tegenwoordige en toekoomende zaken; en vcronderitel dar een' gefchapen Geest van dc alleruitgellrekfte vatbaarheden, met dit Goddelijk Verftand of Wijsheid ten allernaauwfte vereenigt, zou dan niet die Geest, xmt Gods bepaaling, door dit Middel, vatbaar zijn voor  God en Mensch aangewezen, enz. S41 Voor den ontvangst van deeze denkbeellen, en zoo veel kennis als noodig zij tot de Regiering en het oordeel over alle Natiën? En dit zou konnen gefchieden twecleedig, of, door eene onmiddclijken toekeer of wending, (als *t waare door onderzoek,) tot het Goddelijk verftand, als met het welke zij vereenigt is. Of, door onmiddelijke daadelijke Invloeden en Indrukken, welke het Goddelijk verftand van deeze denkbeelden op de Menfchelijke ziel zou konnen maaken, zoo dra dezelve die tot zulke heerlijke oogmerken zou noodig hebben. Terwijl nu de Menfchelijke Herfenen, die enkel itof zijn, en alleen in zich opüuiten ee-ige Trekken en Spooren, en eenige lighaamlijke teekenen van denkbeelden, aan die Menfchelijke ziel daar mede vereenigt, zoo veele duizende Millioenen van denkbeelden kan overvoeren, zoo dra dezelve die tot de zaaken deezes levens behoeft, kan dan niet de oneindige God, of het Goddelijk Verftand of Wijsheid, 't welk alle wezenlijke en moogelijke denkbeelden daadelijk, en op de allervolmaakte wijze in zich zelve heeft, aan eene Menfchelijke ziel, die met deeze Goddelijke Wijsheid vereenigt is, een veel grooter getal van denkbeelden mededeelen, dan de Menfchelijke Herfenen immer konnen bevatten, immers zoo veele, als tot het beftier en oordeel van de weereld vercischt wordt II. Gezien hebbende, hoe de Menfchelijk ke ziel van Christus, uit hoofde van haare yereeniging met de Godheid, kan vervult zijn met deallerverbazendfe fchatten yan Kennis, zal ik nu voortgaan tot onderzoek, hoe de Menfchelijke Natuur van Christus, ook eene groote uitwerkende kragt kan bekoomen, waar door  De Heerlijkheid van Christus, (lts door gezegf. kari worden, dat ze ook dc hand heeft in het te wege brengen van alle die verfcheelende omwentelingen der Voorzienigheid, bij de behandelingen der zaaken , in de regecring van de weereld, en in 't befchikken van die wonderbaareTooneelen van 'tlaatfte Gerecht, en zulks alles uit hoofde van haare Vereenigingë met de Godheid. Laat ons in aanmerking neemeri, welkeen kragt en Invloed de Menfchelijke Natuur vart Christus kan gehad hebben in het doen van wonderwerken, toen Hij nog op Aarde was. 't Is zeer waarfchijnlijk en genoegzaam zeker, dat het een deel was van zijne Goddelijke toerusting, en een bewijs van de zending zijnes Vaders, dat alles, waarom Hij bidden zou, en als dan ook zou willen, of beveelen aangaande eefiig foort van Bovennatuurlijk gewrogt; de uitwerking alzoo zeker op zijne willing, [volition'j of bevel zou volgen, als de Lighaams leden aan de Ziel gehoorzaamen, wanneer .zij die beweegen wil. Met de Apostelen was het zoo niet gelegen; zij hadden geen perfooneele verëeniging met de Godheid in hun woonende, zij beproefden eens, en moogelijk meermaalen om duivelen uittcwerpen, doch konden dit niet te wege brengen, maar als onze zie! wil, bc«* wegen zich altijd de leden van ons Lighaam op haar bevel , dus ook als Christus maar vilde een wonderwerk verrigten, dan volgde ook het Bovennatuurlijk uitwerkzel, zoo niet door Menfchelijk vermoogen, nochthans door eene Goddelijke werkkragt Laat ons dit in eenige voorbeelden nafpeuren. Toen Hij den Melaatfchen reinigde Matth. Viil,, wilde zijne ziel, dat de Meiaatschheid wij  God en Mensch aangewezen, enz. 243 wijken zou, en zijne tong fprak deeze woorden, ïk wil; wordt gercinigt! en onmidliik volgde de uitwerking, de geneezmg van den Melaatfchen. Of de Menfchelijke Ziel van. Christus 'en dien tijde genoegzaame Kennis en Kragten bezat, o.n de [ Cra/is ] gefteldheid van. het Blo-d te veranderen, cn af te weeren de fmctftof uit het Lighaam, en al dé vezelen van het bedorven Vleesch te herftellen, èn daar aan wederom eene gezonde gefteldheid te geven, zou eene ftof tot tWijffelagng onderzoek konnen opleeveren. Dan indien de Goddelijke kragt vereenigt met de Menschheid, deeze oppermagti* tige gencezing te wege bragt, en het haar behaagde gebruik te maaken van de tusfchen beiden koomcnde willing [_volition~\ van den Menfchelijken wil, en van de taal der Menfchelijke tong tot deeze wonderdaad, zoo is 'ï nochthans zeker, dat de Man Christus Jifus zijn aandeel had in dit gewrogt; en van daar, dat ook gczegt wordt, dat Hij het Land doorgaan is, goeddoende en genezende alle, die van den Duivel overweldigt waren: want God was met Hem. Hand. X: 38. Nog eens In 't midden van den frorm, wanneer Hij de winden gebood te zwijgen, en de Golven jlil te zijn, is 't zeer waarfchijnlijk, dat zijne Menfchelijke Ziel en Lighaam* in zich zelve, ten dien tijde, nier dien eigenlijken onmiddelijken en vermoogcnden invloed hadden op de YVinden en de Goiven, om zoo eene wonderdaadige kalmte en ftilte voortebrengen Maar nochthans zijne Godheid doof derzelve oneindig veru-oogen, bedwong deeze oproerige Elementen op den wil en het woord van Christus, die den ftorm beftrafte: En tefQ s wijl  «4.4 De Heerlijkheid van Christus, ali wijl de Menfch Jefus het redelijk Middel of werktuig was van dit Bevel, zoo wordt daarom gezegt, dat ze Hem gehoorzaamden, gelijk de Apostelen zeiden: wie is doch deeze? dat ook de wind en ae zee Hem gehoorzaam zijn Mare. IV. 41. Op dezelfde wijze was het ook gelegen, toen Hij de Duivelen uitwierp, en hun beval de Lighaamen der Bezetenen te verlaaten. Of dit gefchied zij uit fchrik en vrees, die hen overviel, wegens zijn bekend character, dan of de Almagt zijner Godheid hen uitdreef, is eerigzins twijffelagtig. Dan veronderftel het laatfte, zoo had nochthans de Mensch Jefus de eer van dit wonderwerk, als zijnde hier in het bewuste werktuig zijner Godheid Het was Jefus van A azareth, die genas alle, die van den Duivel overweldigt waren, want God was met Hem. Hand. X: 38. Noem han> moeten wij in 't oog hou« den, dat in de dagen zijner verneedering op Aarde zijne Magt bepaald was. Want Hij Stad nog geene kennis van alie de Goddelijke raa Iflaügen, Hij wist zelfs den dag des oordeels niet, en derhalven kon Hij de Weereld niet Regeeren vóór zijne Opftanding uit den Dooden, en Opvaaring ten Hemel, wanneer de Vader alle dingen in zijne handen overgaf, Matth. XXViil: 18., en het Bock zijner Benamen Hem ter hand ftclde. Gpenb V: j. Insgelijks moeten wij opmerken, dat toen Hij Lazarus uit den Dooden opwekte, Hij den Vader bad om dit wonderwerk Joan. XI: 41. als hier in 't openbaar erkennende zijne bijzondere afhankelijkheid in elke wonderdaadige werking: lk wist, dat Gij Mij altijd hoorde, en  God en Mensch aangewezen, enz. 245 en Ik dank U, da: Gij Mij verhoord hebt. Dan moogelijk is 't eenigzin-? anders in en Raat zijner heerlijkheid. Verbeelden wij onzen Heiland in den Hemel, als een volkoome en volftrektc magt ontvangen hebbende over alle dingen in den Hemel, en op de .Aarde. Matth. XXVIII: 18, En dac Hij daarin die boven Weereld zijn verblijf houd, en doorzijn eigen alleruitgeftrekfte vatbaarheid der ziele, en door de inwoonende Godheid, geduuriglijk onderrigt wordt van de Goddelijke Raadflaagen, opzigtelijk het Beftuur van de Weereld, en van de Kerke, zoo bijzonderlijk, als Hij gewoon was kennis te ontvangen van elke enkele gelegenheid tot het doen van een wonderwerk hier op Aarde. Veronderftel verder, dat in zijnen Verhoogden Staat, zijne Volmagt zoo algemeen en uitgebreid is, dat Hij volgens elke onverwagte gebeurtenis in ftaat is, Beveelcn te geven aan de Engelen, zoo goeden als kwaaden. En aan de Aarde Lugt en Zeeën, tot een zonderling dienst-betoon aan zijn Volk, en tot ftraffe°van zijne vijanden. Indien nu alle die oneindig verfcheelende uitwerkingen zich aanftonds vertoonen, en aan zijn bevel beantwoorden, (offchoon in waarheid door zijne Goddelijke kragt uitgevoerd) dan kan ook eigenlijk gezegt worden. dat Hem alle Magt gegeeveu is in Hemel, en op Aarde, en om alle dingen in de boven en beneden Gewesten te beheerfchen; in zoo ver naamelijk als de inwoonende Godheid van de Menfchelijke Natuur gebruik maakt, als haar heerlijk en zelfbewust Middel ter uitoefening van derzelve allerhoogst gezag en Goddelijk alvermoogen, en dus dan geeft de Man jefus, aangemerkt in verëeniging met Q 3 zir  De Heerlijkheid van Christus, ah zijne Godheid alle deeze Beveelen . ziet ze alle uitgevoert worden, cn ontvangt deswegens de Eer en Aanbidding van de Heiligen, en dè Engelen, als hunne Heerfcher en Rechter Indien dus de Verhoogde Kragten van den Man Jefus in Heerlijkheid mogten begreepen worden 'in zich zelve niet toereikende te zijn tot de volledige uitoeffening van alle deeze groote Bedieningen, waar toe Hij bevordert is, zoo is nocfubans zijne Menfchelijke Ziel, als vereenigt met de Godheid, en altijd onder een' onfcilbaaren invloed van de Goddelijke wijsheid, en bijirand, en hebbende zulk eene allerwijdst ftrekkende Kennis van de zaaken van de Boven en Beneden Weereld, zoo kan, zeg ik, billijk gezegd worden, dat de Man Christus alle deeze Goddelijke Beveelen geeft, waar door de weereld geregeert wordt, en dat alle Knie'n hem moeten geboogen worden- en alle Tongen moeten belijden, dat Christus de Heer is tot Heerlijkheid des Vaders. U i t deeze voordragt van zaaken zien wij de waarheid en bedaanbaarheid van de zeer verfchillende Taal des Bijbels, en hoe hier door verdaan worden de gezegden van Christus, dat Hij niets van zich zeiven konde doen, dat. 'Hij den dag des Oordeels niet wist, toen Hij cp Aarde was, en dat Hij nochthans gezegt wordt, de Kenner te zijn van 's Menfchen harte: en dat Hij alle dingen weet; Wan tzoo dra het Goddelijk Verdam ■ dat met Hem vereenigt was, Hem alle deeze Denkbeelden geliefde medetedeeien, zoo was zijne MeiKehe"-'attiur vatbaar om die te ontvangen, De toon aan den Z