DEDUCTIE VAN JAN S C H A R P, PREDIKANT TE ROTTERDAM, AAN DE WEL EERYV. GROOTE VERGADERING DER NEDERDUITSCHE GEREFORMEERDS GEMEENTE DERZELVE STAD, aangaande DESZELFS POLITIEKE REMOTTË, OVER EN ter zaake van z. ekkrdeclaratoir, • Bij het AUE gges DEK RtLOFTE, ge- , < VORDERD DOOR HET PROVINTIaAL BESTUUR VAN HOLLAND, waar in ALLE DE STUKKEN, daar TOE SPECTEERENDE, ZIJN GEINSEREERD. „ Detur inoffenfs metam tibi tangere vita:, „ Qui Ietiis hoe, nobis non inimicus, opus. „ Atque utinam pro te posfint mea vota valere, „ Qua; pro me duros uon tetigere deos!" o v i d i u s. L. I. Trifl. Eleg. VUL v. 1-4. TE ROTTERDAM, Bij J- HOFHOUT en ZOO Na CIO 10 CCLXXXXVII,  David zeide : „ Indien, ik genade zal vinden in des f, HE ER EN oogen, zo zal Hij mij wederhaalen , en „ zal mij de arke Gods laateu zien , mitsgaders zijne „ wooning ; maar, indien Hij alzoo zal zeggen : Ik heb „ geenen lust tot u : zie, hier ben ik, Hij doe mij, zoo „ als hec in zijne oogen goed is." 2 s am. XV: 25.  VOORBERICHT. * EERLIJK EN ONPARTIJDIG LEEZEr! XDeeze Deductie is eigenlijk gefchikt voor de Eerwaardige Groote Vergadering der Nederduitfche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam , zoo tot het doen van een vcrfchuldigd Rapport, als ter bevoordering van mijne belangens; de redenen waarom dezelve, te gelijker tijd , in openlijken druk verfchijnt, zijn in het derde ftuk van dezelve breedvoerig opgegeeven. Ik hoop , dat Gij alles leezen zult met dat gevoel, dat elk braaf man heeft met ongelukkigen, en met dat gunffig oordeel, het welk een eerlijk hart verdient, dat zieh geene flinkfche oogmerken te verwijten heeft. Toen critojï * a te  tv te Atheenen aan diogenes vroeg „wat het „ geyaarlijkfte dier ware?" gaf de Wijsgeer ten antwoord: ,, onder de wilde dieren de lafteraart „ en onder de tamme de vickr" Ik heb mij voor beide deeze misdaaden poogen te wagten; zonder iemand te vleijen, zonder iemands gunst of ongunst te ontzien , heb ik over mijne belangens gefprookeu met die vrijmoedigheid , Welke aan de oprechtheid eigen is, maar ik heb ook mijne daaden, mijne doelwitten, mijne eer verdeedigd , niet alleen zonder iemand te lafleren, maar ook zonder te zeggen het geen ik hier of daar , naar waarheid , had kunnen zeggen , en dat rnisfehien een ander gezegd zou hebben: Indien echter iemand zoo fcherpziende meent te zijn , dat hij oordeelt, dat hier of daar iemands- perfoon gevleid of benadeeld is, die denke 'er bij , dat ik het een zoo wel als liet ander wil gehouden hebben voor herroepen , naardien ik geen van beiden bedoeld heb. Mijne oogmerken in het uitgeeven zijn, voor. oordeelen te beftrijden , en , zoo het moogelijk is , de lust van mijn hart in het hervatte Euangelie-werk, de blijdfehap mijner Gemeente , en het welzijn van mijn Huisgezin te bevoorderen , en dus in het geheel niet, om eenigen penneftrijd, hoegenaamd, te voeren; verkiest iemand mij tegen tc fchrijven in rijm of  V of onrijm , hij heeft geen wederantwoord te wagten , vooral dan niet, wanneer Partijfchap, in wat kleed ook vermomd , de pen voert , of zich aanmaatigt om mijne driifveeren , inzichten , en hart, te beoordeelen , waar over ik niemands vonnis eerbiedig, dan van dien God alleen , die harten en nieren doorzoekt en de gceften weegt. — Voor het overige , daar ik overal rond en eerlijk onderwerping aan de Wetten , flilheid van gedrag en yijandfehap tegen alle edmbuftkh beloof, heeft niemand te vrcezen, dat hij hier oneerbiedigheid tegen de Gecon. ftitueerdc Magten , of rustverftoorende dingen tegen de Maatfehappij , althands niet naar mijn opzet, zal aantreffen, hoe decente lijk vrij ook anders mijn toon weezen mooge. Ik heb niets anders voor te berichten , dan alleen , dat ik openlijk het geheele Minifterie in het algemeen , en vcelen mijner waardige Amptgcnooten in het bijzonder , dank zegge voor veele en voortduurendq bewijzen van dienstvaardigheid , trouw , liefde en zoo veele hulpvaardigheid, dat ik niet flechts Hun Eerw. nog niets heb behoeven te verzoeken , maar dat ik zelfs niet zou hebben kunnen verzoeken het geen hunne broederlijkheid onverzogt gedaan heeft! — Dank aan de Broederen Ouderlingen en Diaconen voor hunne Itandhoudende achting • 3 en  en vriendfchapsWijken ! — Dank aan mijne ge. liefde Gemeente, welker Leden , van allerlei Rang en Denkwijze , zich beijveren om door deelneeming en opbeurende vertrooftingen mij te toonen , dat hunne Herderliefde onafhangelijk is van het wisfelvallige der uiterlijke omftandigheden ! Zoo wcete elk mijner Vrienden, dat mijn zinfpreuk „voor het voorledene is; Sben HAëzER, „Tot dus verre hielp God." En voor het toekoomende: jehovah nis si, „ De Heere is mijne baniere." Terwijl het in de uitkoomst, hoe ook mijn lot voorts zij, blijken zal : „ Bij den oprechten houdt God „ zich oprecht, en alle de paden des Heeren s, zijn goedertierenheid en waarheid voor de „ geenen , die zijn verbond bcwaaren," Gaat het voorts naar mijne Bede, dan bouwe God zijn Heiligdom als hoogten , jesus Christus , Gods Zoon en fchuldbetaalend Borg , en de vrije Genade des H. Geeftes worde, bij het ongekunfteld Geloof aan de waarheid Gods , alom gekend , geloofd , genooten! de Maaskerk bloeie door Waarheid , Godzaligheid en Vrede ! God Zeegene mijn lieve Va Ierland ! en Hij ftelle dit, mij zoo dierbaar, ^otterdam- tot een lof op aarde! S C H A R P. PRO-  vfc PROSPECTUS. KORTE INHOUD DER DEDUCTIE. Leeraars hebben in eenen Politicken zin hunne bediening; niet van menfchen , maar (in eenen goeden zin verdaan) van Christus zei ven. pag. ^i. Waar uic volgt I. Dat een Leeraar zijne Bediening niet kan of mag befchouwen als een Politiek Ampt of Beneficie, p. 4 r naar billijkheid kan verlaaten worden, zoo lang hij niet zondigt door Seditieufe daaden. p. 7, 8. 4. Dat in dit en alle Crinüneele gevallen een behoorlijk RecVsgeun >, en gereegeld Procts vooraf móet gaan, en de Dimisfie dan Kerkelijk volgen, die nooit eene Burgerlijk ftrtaf kan zijn. p. 8, 9. 5. En dat alle Politieke ontzettingen, zonder voorafgaand onderzoek en verantwoording* altoos mer reden als onbillijk befchouwd zijn, p. 9-11. Hiflorifcbe en Beredeneerde overgang tot het lichaam der Deductie, p. U—14. Verdeelitig, p. 14. Ifte Stuk. Rapport van alles wat voor, lij en na mijne Re* ., motie gtfebied is. p. 15--118. Handelingen van het Minifterie over den Eed van 9 Maart 1795. p. 15, 16. Over dien van 11 Dec. i?95« P« 17—19* De Belofte van 5 April. p. ao. Defluit van het Minifterie in mijne abféntie en kennisgeeving daar van aan mij bij Commisfie. p. ai, aa. Schriftelijk Advies van mij in het Minifterie , op 13 Julij 1796. Waar in „ A. De redeneering voorgefteld van iemand , die „ de Belofte volftrekt zou willen weigeren, „ — door mij verworpen, p> 23—34„ B. Die van iemand, welke de Belofte doen wil, „ prout jacet, en mijne Aanmerkingen daar „ over. pag. 34—37. „ C. Mijn eigen gevoelen, p. 37—40. Nadere Aanmerkingen daar oratrend. p. 41, 42. Oproeping voor eene Commisfie tot het doen der Belofte, en mijn gedrag op 14 Julij 1796. p. 42» 43-  <0 Ij. Laatfte Kerkelijke Redevoering dóór mi] gebou■ den, i7 Julij i796, over i Pet. 7. p. 44, eti ici-e/f van dezelve , bij form van Noot, onder p. 45-fo- M,pe nadere Citatie voor den vollen Rand op den i8den Julij, — het voorgevallene aldaar — en Interdictie in mijnen Dienst door denzelven. p. 46-51. Kennisgeving daar van door mij aan den Prafes van bet Minifterie; p. 52. Door den Raad aan deii Grooten Kerkenraad. Ex Tact door den Raad aan mij gebonden, p cj. Voorafgaande aanmetking tegen misduiding, p. ico Ue waare Redenen zijn betrekkelijk. A. Op de Leden der Vergadering, tot gemak en acceleratie, p. 160. B. Op de Gemeente, ter verantwoording, behoud van vrede, en medewerking, p. 161 — 163. 9Px^i}' zdvm ter ver kenne) befchouwd als een Burgelijk Ampt, het geen ik van eenige Overheid, als haaren beitelden Amptenaar of Gebeneficeerden, noch ook van het Volk, befchouwd als eene Burgerlijke Maarfchappij, onctangen heb, veel min ontfangen tot zvederopzeggens toe, om daar van willekeurig, om enkel Politieke gevoelens, erkentenisfen en beloften, te kunnen worden ontzet, zonder fchuldig en geconvinceerd te zijn van eenige feditie, of rustverftoorende bedrijven ter beroering van den Staat, of zoodaanige andere gedraagingen, als met het Character van eenen Euangelie - dienaar, in alle tijden, zouden onbegaanbaar zijn. Dit meen ik echter riet in eenen onfchriftuurlijken en dweepzieken zin, als of de tegenwoordige Leeraars , op eene buitengewoone en onmidlijke wijze, door den Heere jesus, als den eenigen Koning en het Hoofd der Kerk, en op eene eevenzoortige wijze als de Apoftelen en Profeeten, tot hunne bediening geroepen wieHen, maar ik verftaa dit in eenen alzints reedelijken zin , overeenkooraftig met de Leer des Bijbels en het ftaodvj ig gevoelen niet alleen der Gereformeerde, maar^ ouk (eeni°e kleine gezindheden mistenten uitgezonderd' van alle Genootschappen dsr Chrifteiijkèj zoo wel Oofterfche als Wefteriche , Kerken. De Apoftel p a u l u s aan de Ephefiers fchrijvende, Cap.4vs.1r, leert met ronde woorden, dat de ten hemel gevaaren Zaligmaker, tot de volmaaking der Heiligen, niet alleen grgekven heeft de buitengewoone Apoftelen, Profeeten en Euan«•eliften, maar ook zommige tot gewoons herders kn leeraars, het zij dit twee onoerfcheidene bedieningen zijn, gelijk calvinus en maresius gewild hebben, of liever tweederlei verrichtingen van dezelfde bediening, in éénen perfoon veréénigd, gelijk burman en anderen het verklaaren, het geen in de zaak zelve geene verandering maakt; 00 en eej®.n f/z) calvinus , Mit.. Chrifl. Rel. L. 4, C 3- § 4maresius Syft. Tbeol. Loc. H, § 53, 5. § 7—12- burmannus de f'aftortbus b rio%ribUs, in lixerc. Acad. part. poft. Dijp. 17 • «• s 127—14c. Bij welke verdient geleezen te zijn, fchoon ■meest het eerstgemelde gevoelen volgende, spanhemiu» Wft. S. Antiq. L. 10, Orat. 2. 2". 2. Col: 1359, 60.  < 3 > ^dehjk fchrijfr hij aan de Corinthiers, te zijnen eerflen Brief, Cap. 12 w, 28 ut.r. hobicrüS de Jure Civit. L. i. Seet. 5- C. S, en het geen uit vroegere en laatere daar omrrent dij éen verzameld is 'door j. c. drüman, Disf. inaug. de J'irs Summi. lmperanth circa Sacra, C. 3. inzonderheid " 6 , L- B. 1764. . ,. Hoe verlchillende nu ook in den tegen woordigen tijd- de denkbeelden eer menfehen over Chriftendom en Euaneelie-bediening zijn en uit eikanderen loopen,. hebben wij echter tot nog toe, door Gods ontfermende goedheid over ons, de vrijheid onzer confeientien niet verloren, en moogen immers eeven vrij de waare en echte Leer der Gereformeerde Kerk , als anderen allerlei oude en nieuwe Leerbegrippen,- voorftaan en belijder ; het geen. ik inzonderheid oordeele mijn recht • en mijn pligt te zijn, vooral, wanneer ik, in de qualiteit Jan Gereformeerd Leeraar Schrijve aan eene Vergadering van Mannen welke de li. Geest tot Opziendeis gefield heeft over eene zco talrijke Gemeente , die deeze Leer, do.jr Gods genade, belijdt. 'Er volgt dan , — mijne Broeders! — uit het tot dus verre'gepofeerde, het geen ik niet noodig heb bij Ulieden breeder ujc te. breiden of te vèrdeediiren, i.j Dat een Eu.mgelisch L'ceraar der Gereformeerde Kerk, vozende, 'zijne aangenoomene Kerk-leer, nooit zijne Bediening kan of mag befchouwen als een Politiek /hnpf, of Beneficie, hem door de Hooge of mindere Overheid gegeven, waar inHij willekeurig kan worden gefield, en eeven willekeurig, zonder zich aan eenige ftrafbaare daaden te hebben fchüldig gemaakt , alleen naar het geduurig veranderlijke Syftheme van Politieke denkwijzen en ret>eerinfsvormen , kan worden verlaaten en ontzet: maar integendeel, dat Hij, op eene wettige wijze geroepen en ingezeegend , en zich door Leer ot Vv andel zijne H. Bediening niet onwaardig gemaakt hebbende, zich-moet befchouwen als een Dienaar van jesus christus , door den verheerlijkten Korting zijner Kerke , op eene middelijke wijze, getrouw geacht om in de Bediening gefield te worden, tuslchen •wien en de Gemeente, die Hem geroepen heetcy eene wederzijdse betrekking is, op de voorichritten van Gods H. Woord gegrond, en welke betrekking door- geen aardsuh vermogen , hoe groot ook, ° 0 zon-  < 5 > zonder onrechtvaardig te zijn , kan worden los gemaakt, verhinderd of verbrooken. s.) Dat dit geenzints uitfluit, dat een Leeraar, die ongelukkig zich mogt fchuldig maaken aan Seditieufe beweegingen of ook aan Crimine'ele misdaaden , niet zou ftaan ten bedwange van de Burgerlijke Overheid, en ook met ontzetting zijner Bediening zou moogen worden geftraft. De Gereformeerde Kerk heeft, van de tijden der Hervorming af, tegen het vrij algemeen gevoelen der Roomfche Canonici, beweerd, dat het wettig gezag der Overheid zich ook uitftrekke over de Perfoonen en goederen der Kerkdijken , en dat deeze, boven andere Leden der Burgerlijke Maatfchappij, niets voor uit hebben Qaj. Hoogstnood- zaak- (V) Reeds in de negende Eeuw verördende Paus joSnnes de Acbtfle , of, volgends anderer telling, de Negende, dat alle Geeftelijken, Weduwen en Pupillen aan de weereldlijke Jurisdictie der Leeken zouden ontrokken zijn: Men kent hier omtrend het heevig gefchil over eenen Geeftelijken, die zich aan doodflag hadt fchuldig gemaakt, tusfchen thomas becet van Canterbutij, geruglteund door Paus alexanter Ut, tegen iiendrik II, Koning van Engeland: zoo leest men ook de vastftelling van lucius IIl in Decrelal. gregorii Extra. *ie 'jfudiciis, Tit. ti C. u. ,, In facri% Canonibus generaliter ref.rtur, ,, ut de otnni crimine Clericus debeat cram Ecclefiaftico „ Judicc conveniri". bonifacjus VIII verboodt aan alle Kerkelijken, op draf van den B:ui, het betaalen van tollen, tiendens en andere burgerlijke lallen aan de weereldlijke Vorften , en de Cardinaal belarminus , Couirov. T. 2. L. i. de Chricis, C. 28, begrijpt het gewoon gevoelen der Roomfche Kerk in deeze vijf Hellingen: I. In eau fis Ecclfiajlicis liberi fuut Clerici Jure divino a fecularium Principum polefleite. II. Non furtt exemti Clerici ab ohtigatione Legum civilium, quie non repugnant jacris Canonibns vel cfficio C/erica li. III. Non fosfunt Clerici a Judhe fcculari Judicari, etiamfl Leges civiles non fervent, IV. Bona Clcricorutn tam Ecclcfir.fiisa quant fculnria libera funt, ac merito esje detent a tritutti Pritt(ipnm fecularium. A 3 V.  < 6 > zaaklijk vinde ik deeze aanmerking, op dat niemand mij, tegen mijne intentie , kwalijk verltaa , of bij woor- V. Exceptio Clericorum in rebus politicis, turn quoad Perfonas, turn qusad bonct, introducta est Jure humano pariter ae divino. Intusfchen is het waar, dat de Leer en de practijcq der Roomfche Kerk hier niet altoos aan gelijk was, alciatus, BANNES, DOMINICUS a SOTO, FRANCIfCUS VICTORIA, jansen1us, ï1gh1üs, marsil1us, PAT*" vinus, medina, MOLiN/F.us en anderen verdeedigen ons gevoelen, gelijk ook guegorius den Keizer zijnen Heer noemde, Epijl. L. 3. Ej>. 61, L. 4. Ep. 31, en zelfs L. 1. Ep. 63 erkent: Priticipi dat ai» potcjlatem non tanturn fupra milites Jed & jacerdoies, waarmede leo IV, aan lotiiarïus fchrijvende , inftemt , C. 9 Oift. 10. & C. adrianus Dij}. 63. — De oude gefchiedenis leevert ook veele bewijzen van het tegendeel in de vastftellingen der Keizers, te vinden in de beide Codices en in de Navellen, zoo wel als in hunne gedragingen: constantios bande liberius, justinianus sylverius, otuoI zette joünnrs XXII af en i.eo VIII in zijn plaats, const an'rius benoemde Rechters over atüanasius, die over den moord van arsenius befchuldigd werdt , en de Gezanten van Keizer constans hebben stepiianus, denBisfcbop van Antiochien, verhoorden gevonnisd over gepleegde seweldaadigheid, het geen baronius zelve niet heeft kunnen ontkennen, ad Ann. 558. Ook zelfs nog in onzen tijd heeft Ao. 1769. de Raad van .Venetien alle Kerkelijke goederen , zonder eenige uitzondering , am den Tax onderworpen , in wecrwii van den Pausfelijkcn Nuntius, en bij Decreet van 16 Julij en 20 Aug. deszelfden Jaars heeft mari a ther esia de oeffening van de Excommunicatie , het zij om ketterij of andere redenen, verboden, zonder voorafgaand onderzoek en de toeftemming der Burgerlijke Overheid; het geen destijds a's iets zonderlings , met aanmerkingen daar over, is opgegeeven in da Ilaarlemfche Courant van 14 Maart , onder de Artijkelen fVecnen, 1 Maart en Bon, 18 Febr. 1769. Men zie de Leer der Prouftanten hier omtrend bondig verdeedigd, bij gerhardus, Conf. Qatbtl. T. 3. L. 2. Part. 2. Art. 6. C. 5. p. 136—161. rivetus Expl. Decal. Opp. T. I. p. 1371. f. turretinus, Theol. Ekhct. Lot. lS. 27. p. 289—300. 79»/ 3.  < 7 > woorden - verdraaiing mijne gezegdens zoo uiflegge, als of ik het Recht der Overheid circa Sucr* betwiften, de Kerkdijken geheel aan haar opzicht ontrekken , en dwaasiUijk bèwéèren wilde , dat de Polt'.ie zou moeten gedoogen , dat een Leeraar, die oproer llookt en met woorden en daaden de rust verftoort, of door een openlijk flecht gedrag of Godslaiterlijke Leer de pest der Maatfchappij is, daar ld IbalFeloos voortgaa , en Godlijke en menfcheljke wetten vertrappe. Zoo iets te beweeren kan in niemand van gezonde hersfenen vallen , vooral niet in iemand , die reeds in zijne jeugd van een Heidensch Wijsgeer, van cicero, geleerd heeft, dat de Religie dt grondzuil is van de menfchelijke Maatfchappij , de Nat. Deor. L. 2, en die in laater tijd bewonderde, niet alleen het fchrijven van Keizer constantinüs, na het Nicaenfche Synode, bij euseb. de vitu , „ Boven alle dingen oordeel ik „ dit te moeten bevoorderen , dat onder een geluk„ kig volk de eenheid des geloofs , de oprechtheid „ der liefde , en de dienst van God , den oirfprong „ aller dingen, eensgezind bewaard worde," maar ook de verklaaring van den Keizer justinian us, Novell. 3. „ Ik bekommer mij niet weiniger over „ al het geen den welfland der Kerken betreft, dan „ over dien van mijn eigen ziel." Dan , uit het gezegde, meen ik, dat allernatuurlijkst volgt. 3.) Dat Leeraars, wettig door* de Gemeente , naar derzelver Kerken-orde, beroepen, en boven dien door de plaatselijke Overheid , bij de goedkeuring der Beroepingen , verzogt om zicb die beroeping te laaten welgevallen, met belofte van hen met alle achting, aan Bedienaars des Euangeliuma , en Dienaars van jesus Christus, verfchuldigd , te zullen ontfangen en behandelen (gelijk dit de form deiBeroep- en Approbatie-brieven gewoonlijk, en ook binnen deze Stad , pleegt te zijlij geert2ints gelijk ftaan met, of zich moogen befchouwen als andere Amptenaars en Gebeneficeerden , die, na allerlei lollicitatien van hunne zijde, hun Ampt of Beneficie als een gunstbewijs ontfangen; — cn gevolgelijk dat (zondar te onderzoeken in hoe verre dit omtrend burgerlijke Ampcenaaren gefchieien kan of mag) A 4 ges»  '< s > geen Leeraar, op eene Politielce wijze, van zijne K-rkciijke Bediening , naar billijkheid kan worden verlaaien , zoo lang Hij, getrouw in zijne H. Bediening , waar toe hij geroepen is , de achting en het vertrouwen zijner Gemeente behoudt, en tegen het welzijn van den Staat geene oproerige beweegingen of handelingen die de rust verftooren met woorden voorftaat of mee de daad bediijft, en nog veel minder, zoo lang ljij met de daad gehoorzaamheid toont aan de wetten, zich aan geene lallen, neevens andere Burgers , ontrekt , en met leer en voorbeeld onderwerping aan de Regeering, eerbied voor de Juftitie, Broederlijkheid in de Maatfchappij, braafheid in de zeden, en gezetheid op orde, aanprijst en bevoornert. 4.) Dat de afzetting, dimisfie, dispenfatie , interdictie, furcheange van dienst, of welken naam men daar aan ook mag geeven , in geen geval , hoe genaamd , eene Burgerlijke ftraf, of ook het werk deiBurgerlijke Overheid zijn kan, of, naar den aart der zaake , het weik der Politie behoort te weezen- Is een Leeraar ongelukkig genoeg om in crimineele of lijfilnffelijke misdaaden te vervallen , — of maakt hij zich in de daad aan oproerigheden en rustverftooring van den Staat fchuldig (hoewel , vooral in dagen van Burgerlijke partijfchappen en revolutien, al zeer ligt de onfchuldigfte woorden of gedragingen, zonder een billijk en onpartijdig onderzoek, als oproerig worden befchouwd) dan eischt niet alleen de aart der gewijde bediening, de wijze waar op een Leeraar, door ongezogte roeping, Burger van een Land, Provintie , Stad of Plaats geworden is, maar dan eischt zelfde waare Burgeilijke vrijheid 4 dat de beichuldigde vooraf voor zijnen ordinairen competenten Rechter gehoord , onderzogt, op z;jne verdeeaiging zoo wel als op zijne befchuldigingen gelet , en - hij , in cas van fchüld , behoorlijk gecqnvinceerd en overwonnen worde; in welk geval Hij kerkelijk van zijnen dienst'ontzet, en daar na Burgerlijk zoodaanig geftraft worde, als de aart van zijne vergrijping verdient. Deze billijke wijze van doen is van vroege tijden sf in de algetneene Chriftclijke Kerk aangencpmen en onderhouden geweest, van waar de  '< 9 y ftatelijjceontwijding van misdaadige Priefters , voor dat zij Burgerlijke ftraf ontfmgen , in de Roomfche Kerk den oirfprong heeft, zelfs in ons Land, onder de Gereformeerden , is; hoewel niet altoos, echter, billijk, nu en dan, zelfs nog in onzen leeftijd, dezelfde orde , in het ftraffen van misdaadige Pre' dikatiten waargenoomen , waar door zoo wel aan de Jufhtie als aan de Eer van den Godsdienst en wierdt6"00 Pl Rechten gelijkertijd voldaan 5.) Hier uit volgt al verder, dat alle Politieke ontzettingen of verbanning der Leeraaren, zonder vooraf, gaand kerkelijk *ƒ judichhcl onderzoek cn verantwoording (naar maate de befchuldicing is) altoos onbillijk is, en dat daarom met reeden'de Kerkelijke geichiedenis van alle eeuwen alle diergelijke handelingen van keizers, Koningen en andere Overheden omtrend üislchoppen , Leeraaren of andere Kerkelijke Perfoonen gepleegd , altoos op den lijst der onrechtvaardigheden geplaatst heeft, en zoo wel de Gemeentens ais de Kerkehiken daar over altijd ten fterkften gedoleerd hebben. Zelfs hebben, in de rampzalige kerktwiften binnen deeze Landen in het begin der voorige Eeuw, de Kemonltranten, na door zoortgelijke Politieke ontzettingen van Leeraars eerst hunne Partij gefterkt te hebben, naderhand, bij de verandering der tijden, op hunne beurt ondervonden, hoe onbillijk zulke daaden zijn, en in hunne fchriften, met reden, ten hoofden geklaagd over het geene zij te vooren hadden voorgeltaan, of ten minften, zonder het voor onbillijk aan te zien, omtrend Amptgenooten, die van hun verfchüden hadden gedoogd. En gaarne erkent elk weldenkend mensch, dat onrecht altoos onrecht, en onbillijkheid altoos onbillijkheid is,..het zij men door dezelve eene goede of eene kwaade zaak wil Herken en verdeedigen, De Gereformeerde Kerk in ons Vaderland heet: ten minften altoos deeze onbillijkheid der blootè Politieke ontzettingen van Predikanten erkend, endaar tegen zoo veel moogelijk trachten te voorzien , door zoo veele Synodale wetten en befluiten van de Jaaren J578, 1579, i6?o, 1672, 16Ü0, ió8r, 168-,, en zoo veele andere Kerkelijke wetten , ais vervat zijn in de Memorie, op den 20 Och des Jaars 1795 , aan d« A 5 Cias-  < IO > Clasfis van Gouda en Schoonhoven gepatenteerd, voor zich en voor zijnen nu zaligen Collega metskï, door mijnen meer dan twintig-jaarigen Vriend, en ra deeze tijden mijnen lotgenoot, den waardigeri bussin gh, Pred. te Gouda, welke Memorie aan Uheden allen zoo bekend is, dat ik mij veilig, kortheids-halve, daar aan refereere, te meer, daar de Zmdhollandlche Synode, laastmaal te Leerdam CA°. 1796) gehouden, met de daad getoond heeft, de billijkheid deezer Wetten te erkennen, en ongefchonden te willen maintineeren. Op deeze en zoortgelijke gronden — mijne Broeders' — heb ik, niet nu alleen, maar door alle tijden beenen, voor onbillijk gehouden alle Politieke ontzettingen van Leeraaren , van welke Gezindheid ook, zonder eenig voorafgaand rechterlijk onderzoek en verantwoording, alleen ter zaake van Politiek-verfchijlende denkwijze over 'sLands befte of wettigfte Reegeenngsvorm, en ik heb diergelijke ontzette Leeraaren altoos befchouwd als wettige Leeraaren dier Gemeentens, aan ■welke zij door Politieke dispofirien waren ontroofd, zonder het wederzijdse» Contract tusfehen Mun en hunne Gemeentens te hebben getehonden, al was het ook zelfs, dat de Kerkelijke Vergaderingen, cie hunne verdeedigers hadden behooren te zijn, of uk menlcnenvrees in die Remoden beruften, of ook zelfs uit partijdifeheid anderen in hunne wettige plaatzen beriepen. Zoo óórdeelde ik eeven eens onder de oude als onder de tegenwoordige Conftitutie , en eeven eens zou :k oordeelen onder alle moogelijke Regeeringsvo'men der weereld, naardien het kwaade altoos kwaad is en blijft: en deeze denkwijze heb ik te vooren door daaden getoond als ik niet alleen alle aanzoeken om Mij in de plaats van geremoveerde Leeraaren te laaten beroepen, fchoon zelfs door Regeerings - leden gefchied, volftandig heb geweigerd; maar ook, als ik geene moeite ontzien heb om zommiger herftelling te bewerken, of, zonder het heertehend vooroordeel te ontzien, mijne predikbeurt te laaten vervullen door zoodanige Leeraaren , die niet alleen in Staatkundige denkbeelden van mij verfchilden, maar ook werkelijk het onaanger.aame van Politieke Remotien gefraaakt hadden, of eindelijk door met dezelve eene broederlijke vriendfehap te onderhouden, welke eensgezindheid des harten, in weer-  < II > wil der verfchillende denkwijze, tusfchen alle mijne Medeburgers, ik nier alleen in veele opzetlijke Leerredenen, maar ook door mijn voorbeeld, en het, zoo veel moogelijk, dienst doen aan anders denkende, die ik voor eerlijke Lieden hieldt, altoos heb zoeken te bevoorderen. Dienaars van den Heere jesus christus! Verkondigers van het Euangelie des vredesl Opzieners eener Gemeente, waar de erkentenis der menfchelijke zwakheid, dwaasheid, kortzichtigheid en aankleevende verdorvenheid een grond - artijkel der belijdenis is' mijne Broeders, die bewust zijt, hoe ligt wij geneegen zijn te dwaaien, hoe dikwils wij dwaalen, en hoe veel god in christus ons vergeeven heeft, zou wel iemand uwer anders begeeren te denken? hebt gij wel andere harten ? Ondertusfchen viel mij in de jongstvoorleden maand Julij het lot te beurt, waar over ik zoo dikwils anderen beklaagd hadr. Men vergde van mij eene Politieke belofte, welke ik (ik fpreek alleen voor mij zeiven, en God en mijne confcientie veroorlooven mij niet over de inzichten of gedragingen van een ander te oordeelenj welke ik voor mij oordeelde niet te kunnen afleggen, zonder 'er den zin bij te voegen, in welken ik die verftond. Ik weigerde geene belofte van onderwerping , ik weigerde geene verzekeringen van een (lil en onoproerig gedrag; dit meende ik kon alle Gouvernement van mij vergen, en waarom zou ik dat weigeren? — maar ik meende, dat de termen der belofte niet duidelijk warea; ik meende, dat men uit dezelve eene Staatkundige belijdenis van gevoelens haaien konde; ik meende, dat 'er beloften voor nu en voor bet vervolg bij flonden, waar van ik alle de pitgebreidbeid niet doorzien konde , en waar door ik een ftrik over mijne confcientie brengen konde : — ik wilde wel gelooven, dat dit alles het oogmerk niet was van hec Gouvernement, maar meende toch te zien , dat 'er Menfchen zijn of konden koomen, die het alzoo konden uitleggen , en dit was de reden , dat ik bij het afleggen der belofte declareeren wilde , dat ik de belofte verftondt conform de te vooren verklaarde intenrien van het Gouvernement, en behoudens die vrijheid, welke dat zelve verklaard hadt aan eiken Burger, als een onvervreemdbaar recht te laaten behouden cn zelve ten  < 12, > ten grondflage hunner handelingen te dellen; fk beriep mij op niets anders dan op deszelfs eigene letterlijke Publicatien, en beloofde op dien voet onderwerping en een ftil keven met eerbaarboid en Godzaligheid: Deeze was mijne misdaad, men fcheen mij niet te •willen verdaan, men na?';e op mij een Decreet toe dat tegen de wcigiracbtige genoomen was, ik werd eerst in mijnen dienst gefchorst en vervolgends voor gedimitteerd gehouden. Van dien tijd af verkondijde ik het Euangelie mijnes Zaligmakers mijnen Broedf-n-n niet meer: ik_ was van mijn hoogfte genoegen beroofd: een niet min onaanzienlijk gedeelte der Gemeente betreurde mijn gemis, en voor het tijdelijk leeven zag ik mij met eene talrijke Familie omringd van fombere uitzichten; Wat konde'ik doen? wat behoorde ik te doen? — Ik gevoelde verfchillende betrekkingen en verpligtingen, en elk van die was ten hoogden gewigrig voor mijn hart. — De eerfte en voornaamfte van aüen was oprechtheid voor God en menfchen; deeze veroorloofde mij niet mij met dubbelzinnigheden te redden , mijn geweeten aan het gezag van anderen te binden , of blindeling, zonder overtuiging, mijne Medebroederen te volgen, die, misfchien ja, wijzer en beter waren dan ik, maar welke de zwarigheden niet inzagen, met welke ik te tobben hadde: mijne confcientie zeide mij, dat ik nimmer, om lief of leed, tegen mijne overtuiging handelen mogt, en dar. elk mensch, in twijfelingen over het al of niet geoorloofde eener handeling, het ontkennende moet volgen, om dat, volgends de Leer van den Apoftel paulus aan de Romeinen, al wat niet uit den geloove (dat is , uit volkoomene overreeding van de geoorloofdheid eener daad ) gefcbiedt, zonde is., C. 14: 2ï. En, waar over was mijne twijfeling? — Niet, of ik zwaarigheid moest niaaken mij aan het tegenwoordig Gouvernement, en de orde van zaaken, die hu beftondt, te onderwerpen; Dit begreep ik, kon elke Regeering , waar onder ik ook leefde , van mij eifchen , en zelfs de Goelijke wet verpiigte mij daar roe: Ook niet, of ik eene belofte kon doen, van mij ftil en vreedzaam te gedraagen , geene cproerigbeden te ftooken ofte bedrijven ; dit vorderde Godsdienst, vaderlands - liefde , orde, volks - welvaart, en mijn eigen  < *3 > eigen hart van mij, en waarom zou ik dan dit weigeren? — Maar hier aan twijfelde ik, of ik deeze belofte doen mogt en konde in zoodaanige rennen en bewoor» dineen , die een verschillenden zin hebben konden, welker bepaalde beteekeuis ik dus voor mij met geene genoegzaame zeekeiheid verftond, over welker zin men zelve onder de geenen , die ze afgelegd hadden, Rn in openbaare fsbriftéh twitte , en over welken de geenen , die ze afnamen , niet geautnorifeerd waren nadere explicatien te geeven, 'Kr fchoot mij dan niets overig, dan aan mijne confcientie getrouw te zijn, en, aan de eene zijde , de gecischte onderwerping en ftille onöproerig'neid re belooven, en daar door aan het Gouvernement alle noodige verzeekering te geeven, dat ik met geene verdeiflijke desfeinen zwanger ging, maar teevens aan de andere zijde, bij het afleggen der belofte , te verklaaren , in welken zin ik de termen derzelve verftond, en wet met.zulk eene verklaaring, die Letterlijk conform was aan de eigene Publicatien van het Beftuur, waar aan ik onderwerping moest belooven , en welke ik dus meende, dat, naar billijkheid met konde van de hand geweezen worden. ■ Verdenkt mij eevenwel niet, — mijne Broeders! als of ik mij voor zoo volmaakt heilig en godvruchtig wilde doen doorgaan, dat mij nimmer mijne confcientie beklasgen zou, van gedaan te hebben wat ik had moeten laaten, of gelaaten het geen ik had behooren te doem.Ik ellendig mensch gevoel te wel, dat ik voor god een zondaar ben, ik weet mijne dagelijkfche ftruikelingen, en hoe dikwils ik laat, het geen ik doen wil, en doe, het geen ik haate: Maar bij dat alles is 'er een merkelijk onderfcheid tusfehen de oogenblikkelijke daaden van drift of onbedagtzaamheid, en tusfehen de verrichtingen van bedaard overleg, en de te voeren overdagte openlijke handelingen voor God en geheel de Weereld, bij welke ik mijne confcientie niet verkrachten kan, zonder met een opgeheeven hand te zondigen , en hier voor heeft mij , tot heden toe, de genade mijnes Gods, en de getrouwheid mijnes Ileilands, bewaard. Dan , — ik had ook andere betrekkingen en pligten. — De dienst des Euangeliums, welken ik, in den geötdenden en middelijken weg, van den Heere jesws heb  < i4 y heb ontvangen, en mijne roeping in deeze Gemeente, welke zoo kennelijke bewijzen droeg eener werkende Voorzienigheid, verpligte mij om alles aan te wenden, wat ik, behoudens eene vrije confcientie doen konde, ten einde aan mijne roeping te beantwoorden , mijne geliefde en mij liefhebbende Gemeente door het K-uangelium te dienen, en den dienst, door mij aangenoomen , in den Heere te vervullen. — Daar te boven was ik Man, en Vader van een zestal Kinderen. en, hoe zeer ik, door genade, weet s'ernederd te worden en verhoogd te worden, bleef ik echter gehouden ook ▼oor den tijdelijken welvaart van de mijnen zorg te iraagen , mijne huisgenooten te verzorgen , en niet erger te zijn dan een ongeloovige. Beftuurd door deeze gevoelens van pligt, heb ik, van het eerfte oogenblik af, alle eerlijke poogingen aangewend, om , waare het moogelijk , behoudens een onbefmet geweeten en de getrouwheid aan mijn licht en overtuiging, mijnen dienst ongefioord te kunnen hervatten ; en , daar nu eindelijk alles beflist is, reeken ik het behoorlijk, om aan deeze Ker« waardige Vergadering eene gedetailleerde opening te geeven , van alles wat door mij gedaan is, en van den voor mij ongelukkigen uitflag, dien alles gehad heeft, om daar na , met eenige weinige aanmerkingen , de geheele zaak, waar in ik nu oordeele te hebben gederangeerd , geheel over te laaten aan uwe wijsheid, en toe te vertrouwen aaa uwe Broeder* lijkheid. Ik zal daar toe I. U, zonder iets achter te houden, opening doen van alles, wat voor, bij, en na, mijne Remotie in deeze zaak gefchied is. II. De redenen opgeeven waarom, en de oogmerken waar toe, ik alle deeze Hukken in handen ftelle ven Uw Eerw. Vergadering. IIÏ. En eindelijk , waarom ik deeze Memorie, in openlijken druk, en onder het oog van geheel het Vaderland, verkoozen heb in te leeveren. L Tot  < is > h Tot eene volleedige opgaave van alles, wat ia deeze zaak, wel bijzonder door Mij, maar ook in het algemeen gefchied is, dient alles van het begin af re worden opgehaald. T>en door de Pravifioneele Reprefent anten van let Folk van Holland, op den 9 Maart 1795, het eerfte Formulier van Eed was uitgefchreeven , waar in eene duidelijke Staatkundige Geloofs- belijdenis gevorderd werdt (aj , vergaderde het Minifterie der NederJ. Geref. Gemeente dezer Stad , behandelde elks gedachten , en gemoedelijke bezwaaren, met de grootfte openhartigheid en broederlijkheid , en allen waren, éénftemmig; 'om reeds van oordsel, dat eeu Eed van onderwerping en gehoorzaamheid door elk Gouvernement, waar onder men leeft, met recht kan worden gevórderd , en dat ieder, des gevergd, niec alleen vrijheid heeft, maar ook verp ligt is, denzei ven f. teleggen en te houden, zoo lang hij onder dat douwt'inent leeft; en het was bij het Minifterie zeer wel hekend , wat daar omtrend door de beroemdfte Rechtsgeleerden gefchreeven was, onder anderen door « orotius, de J. B & P. L. 1. C. 4. § 15, en puffendorf, J. N. Qj> G. L, 7. C. 8. § 10. en v 4. C. 4 ^ 14, maar men was ook eeven éénftemmig van oordeel, dat eene aflegging van Staatkundige lijdenit over gevoelens, parrijfchappen en omwentelingen van niemand, behoudens de waare vrijheid, kan f» Zij luide dus: „ Ik verklaar te erkennen de onver„ vteemdbaare Rechten van den Mensen en vaa den „ Burger, zo -daanig als dezelve door de Provif. Repref. „ van het Volk van Holland plegtig verklaard zijn bij „ tïczelvet Publicatie van 31 Jan. 1795. en zweere de, 2„':ve in mijn Ampt of Bediening, voor zoo veel ia mij is, te zullen handbaaven. — Ook zweer ik, dat 3, ik mede den Volke van Holland , in welks boezem ik s. erket»t>e de eigenlijke Oppermagt te beruften , als ook deszelfs Vertegenwoordigers, gehouw en getrouw zal djö , en vooits, dat ik alles zal doen, wat een goed i, ea getrouw fchuldig is en behoort n detp." DAT ZWEIR. IK!  < i6 > kan worden gevorderd, en-vooral niet van Leeraaren deg Chriftendoms , die rot ander werk geroepen , en in hn'nne Poften niet gefteld waren , op voorwaarde, van bij elke Staats • omwenteling te moeten verklaaren, dat zij het .ééns zijn met de gevoelens van de Partij, die boven ligt, en van welke men, reedelijker-wijze, niets anders eifchen kan, dan door Leer en voorbeeld, zoo wel onder den eenen als onder den anderen Regeeringsform, gehoorzaamheid, ftitheid, orde en maatfchappelijke deugd tc bevoorderen , waar toe alle de Leden van het' Minifterie eeven bereid waren : ook verftohdt men niet duidelijk genoeg , wat het zeggen wil .ie , in de bediening van bet Leeraars - Ampt de gepubliceerde Rechten van den Menscb te handha a v en. Voor een gedeelte werden wel deze zwaarigheden opgeruimd door de nr.dere aanfehrijving van de -Provif. Reprefentanten, in dotö 16 Junij ijfó, verklaarende, dat hunne Intentie niet was, eene Cenfesfio fiaei te vorderen, maar alleen, dat de Amptenaaren, in de waarneeming hunner Ampten en Bedieningen zich zouden gedraagén naar de grondregelen van de Publicatie van %\. jkn. en dat bijzonderde Geeftelijk.-n door dien Èed' niet va'pl'gt waren de Rechten van tien Mensch en Burtter openlijk en als ex protesfo in hunne Predicatien te b&aXêeltM maar dat zij alle Onderwiizers en Leeraars hadden willen verpligten , om zich in de waarneeming hunner Poften te gedraagen als -getroune Voorftanders -van de Rechten' van den Mensch en Burger, en d ik- gronden van Vrijheid ert Gelijkheid, welke door de Provif. Repref tot een regelmaat van hunne eigene daaden en hefuiten waren ttangenoomen. — Doch voor een gedeelte bleeven de zwarigheden door deeze bijvoeging, dat zij bedoelden de 'Geeftelijken te conftrirgecren , om, zo zij den voorigen Regeeringsvorm mogttn toegedaan zijn, niet alleen daar van een diep ftilzwijgen te houden , maar ook bij hunne Leer lir gen" of Gemeente , als bet pas gaf., de'Leer der Rtcuten van den Mensch en Burger, ■welke beft aan in Gelijkheid, Vrijheid* Veiligheid, Eigendom en Tegenftand . aan de onderdrukking , op te helderen en voor te jlaan , en bij gevolg, nikt en-kel passif daar in te beruften , wdur dezelve Rechten ook activjs te bevoorderen* De  '< 1? > De zwaarigheden tegen dit Eedformulier kwamen, - met. van ons Minifterie, - maar van alle kanten n&nJS-ter k.en"f,s..Ja? de Reprefentanten , dat de afvoordenng eindelijk achter bleef, en men, den li nee. 1795. aan alle Amptenaaren, en, met eemee veranderingen, aan de Kerkelijken , een ZerYot muher van Eed voorfchreef, wlar door men meend?, dat alle gemoedelijke bezwaaren zouden zijn wee»enoomen en het welk men derhalven eischt , biïnln drie weeken zonder eenige exceptie of ref-rve boe- vóuf r'dendf- W- Het Minifterie, SS deze!fde ond«Hnge openhartigheid en broederlijkhe.d vergaderde ook hier over verfoeiden reizen, ja wel, met dezelfde éénsgezindheid des harten, maar met meer verfchillende befchouwingen van 7omm" M 'i UiC- één l0°Pende beöordedingen. S^nTR V°nden f'Ch in de daad omheven bedenkingen tegen den voorigen Eed : anderen twij- tSr Ji ?irrdeh&, een,>n meenden , dat dit Form. woorie" > ™™ niet in zaaken en in zin Zlrtl °V\f verfd!ilde- e" d« dus dezelfde zwaaï£d ?r . VS!1; r Niemand was weder onge- h ! . ™\°"(ls>-iverping en gehoorzaamheid, het fJI T ^edenke!,ik of de Uitdrukking «»? Z.,in o tffeö eenigen wettigen Souverein deze fde Staatkundige Gèioöfs-belijdenis, hoewel minder duidelijk Moot, - „f niet de uitdrukkin«r «£f** T * ^ «et zelfde beteekende, als in het voor, ^e de erkentenis Ar onvervreemdbaars Reekten van den Mensch en Burger, en wel zoooaanig, Ju9: Dk D!'eUWe r'jrmu;,'er' voor de Kerkelijken, luide Be?™*6" iL*'> d^£ ik g^ouw en ffctrouw zal «« " aan dPL\~- *u den een'Sen w««"gM Souverein, de Wet! 8 Verk00Zene Reprefentamen , - en 'aan bedieniS - de waara«™nS van het Ampt of als eên"™ 2ingevolge hier van, zal gedraagén li noorfte Ut/* Se"'°UW J3ur^ fchuldig is\ cn L B  '< iS > AU die verklaard waren in de Public, van 31 Jan. i7ot - en eindelijk of mij in de waarneemtng van mUn Ampt en Bediening ingevolge Hiaa van Te getraagen ah een goed en getrouu, Burger me denfelfden zin hadt als, in het voong Formmiei:, die Recbtm in mijn Ampt of Bediening te zullen handbaaien en wel, volgens de aanfehrijving van 16 Juni, i?S niet, door enkel passive daar in te berufien, Jaar J zelve Rechten ook active U bevoer deren. Stat midden nu der ernftige raadpleegden van he Minifterie over. dit ftuk, verklaarden zich de; KepreSS' van het Volk van AmlWdam openhjk^eger, dezen Eed , bij Misfive van aa Decembe. «7»S. J« bijvoegende, dat zij zich in ""^""^"^e* den aan het prefteren van denzelven aed te moeten onttrekken: en hunne bedenkingen fcheenen met alleen veel He us over het geheele ftuk te verfpreiden, maar Tok £ ondemerp der deliberatie,, te zullen zijn van de hooefte eeconftitueerde magt dezer Provmue. AlSandsfireoden, voor dien tijd het Minifterie uit aïïS^wa.W, ™«, gezamentl.k o^oegan, °m dien Eed af te leggen , verkreeg het Minuten met . alleen Pereedeliilc 'furcheange tot dat men de nadere SSu^e San Te W. Repref. zou weeten op de Snkingen van Amfterdam, maar Je toenmalig Muj nkipaliteit hedt zelfs de vriendelijkheid , om alle de leeraaren, zoo wel de Gereformeerden in de WalftSe Enwlfche en Schotfche Kerken als die van andere Gezindheden, - het zij tot het doen van den Eed aereed of ongereed, - in dezelfde furcheange}z Wi&n tot dat 'er nadere aanfehri ving zou zijn inSefoS. Nog herinner ik mij - geliefde Broeders! Ut ?en dat dit vrij deeze gantfehe Eerw. Vergadering, Zr dit de geheele Gemeente weete) met hoe veel bea aLh diefde Gezetheid en Godvrucht alle deeze ^^en ptoudef^. ^er overhaafting, zonteïSa, zonder mii de ftaateliike , de ernftige , de gemoedeiijice ge beien door meer dan eenen mijner waardige AmP Senooten in onze toenmaaüge Vergaderingen , om w.jsS en genade opgezonden tot den Vader der lichten ïïï goSe gaaven en volmaakte^ gifter, zijn en, dewijl God woont en zeegent daar liefde woont  < 19 > en men op.zijnen naam betrouwt, zagen wij de gun- üige bewijzen zijner verhooring, en de eendrart heerschte in het Minifterie op eene wijze, die ntec alleen in veele Jaaren, maar misfchien in deeze geheele Leuw, zonder voorbeeld was. O! mijne Broeders! indien men tot het delibereeren over de laatstgevergde belofte eeven veel tijds gehad hadt, eeven bedaard en langzaam hadt kunnen delibereeren, inden de weinige zwarigheden van den éénen niet minder gewigt hadden doen hechten aan de bedenkingen van den anderen, en indien men niet de zaak voor zoo gemak ijk gehouden hadt, dat men minder ■"fe u1?^1"^ en Semeenfchapüjk het gebed om wijsheid hadt noodig geoordeeld (hoewel ik dit zonder ïemanas beschuldiging zegge, en verzeekerd ben, dat ek eerlijk en naar overtuiging heeft gezogt te handelen) wie weet, of aiet misfchien aller denkwijze éënftemrnig was geworden ! wie wee: of de Commisfie van den Kaad, en mogelijk zelfs het Provintiaal Beftuur (volkoomen overtuigd van onzer aller goedwilligheid rot onderwerping en ftilheid, volkoomen verzeekerd, dat een gemoedelijk bezwaar oneindig verfchilt van een Strafbaar desftin , en dat men eeven eerlijk man en braaf burger zijn kan, zonder in alles volftrekt van één gevoelen te zijn) in eene éénftemmige verklaarhis geen genoegen zou genoomen, en deeze Herderlievende gemeente dus om eene nootlottige fcheuring onder fiaare Leeraaren met getreurd zou hebben l — ten minften aller harten zijn in de hand van den Vader der {fia™ ?..,en'iec êunft;S aanneemen van het éénpaarig Schnrce ijk Declaratoir der Eerw: Walfche Leeraaren van s Hage geert alle reden , om dit te durven vermoeden. Op den 5den April 1796 werdt de bekende belofte bij het Provintiaal oeftuur van Holland gedecreteerd («) en Ca) Zij is van deezen inhoud : „ Ik beloof onderwerping aan zoodaanigen Regeerincs,. vorm, welke , gegrond op de oppermagt des Volks, „ thands provifioneel bellaat en in het vervolg finaal zal „ worden daargefteld: en nimmer met woorden of daaden * a6 •«U • meaewerken ter hertelling van het vernietigd „ Anftocratisch en Irfftadhouderlijk beftuur." B 2  *C 2° > en wai natuurlijk net onderwerp der gefprekken op de eerrte Vergadering van het Minifterie; maar nu hepen deoocpumen, waar uit men dezelve befchouwde, zeer uit eikanderen: Bij zotnoligen bleien geene zwaarigheden over, bij anderen wel. „ Moet deeze belofte „ verftaan worden in den geest van de voorige Ledformulieren? - Is 'er geene ingewikkelde Lonfesjto fidei in ? — Hebben zommige uitdrukkingen eene " b-paalde of onbepaalde betekenis? - Behoudt men " als Burger zeekere onvervreemdbaar rechten, welke Z men kifn eeoordeeld worden door deeze belofte als Ambtenaar te vervreemden of te verhezen i — Wat bedoelt het Provintiaal Beftuur door, in de Prsemis'! fen van het Decreet, te zeggen, dat deeze belone aeeischt wordt om verzeekerd te zijn, dat de Beloovers niet alleen geene vijandelijke desemen , maar - ook g-ene laakbaars onverfcbilligbeid hebben voor " de tegenwoordig orde van zaaken? bedoelt dan de " belofte eene verklaaring, dat men met tnjlemmtng, " toegenegenheid en ijver de tegenwoordige orde van zaalten is toegedaan? zo neen; wat aegt die bijvoeain«? zo ja, hoe ftrookt dit met de verklaaring van " het Beftuur, dat men geene Staatkundige belijdenis vorderde?" Deeze en zoortgeiijke bedenkingen reez'-n in den geest van zommigen op, en ik ontken met, dat veelen van die de mijne waaren. Men gaf dezelve op met oogmerk om door broederlijke verhchungonderricht te worden , en door de wijsheid van allen tot zeekerhfid te koometT. Maar, men behandelde dit alles noch opzettelijk, noch lang genoeg, daar al zeer fpoedig, namelijk op den üaften van dezelfde maand, het Lommirté Provintiaal verklaarde, dat de Kerkelijke Leeraars van het doen der belofte zouden zijn geëxcipieerd, tot dat het Provintiaal Beftuur zich daar over, oi] hunne eerstvolgende Vergadering, nader zou hebben geëxpliceerd Van dien tijd af werdt 'er, op het Minifterie, van de belofte , althands waar Ik ben tegenwoordig geweest (en door de behandeling van den toenmaahgen levangenen f. o. meijer konde ik niet altoos tegenwoordw zijn . eeen enkel woord meer gefprooken, tot dat op den asften junij het Provintiaal Beftuur decreteerde, dat alle Leeraars, binnen een zeer korten tijd, en dat op ftraf van dimisfie, dezelve moeften afleggen. Ik,  < 21 > Ik, voor mijnen perfoon , wist nog niers van dit Decreet, toen ik, voor eenige dagen, op den odenjulij, naar Leyden vertrok, van waar ik oen uden zou retourneeren. Daar zijnde vernam ik het zelve voor het eerst, en verlangde nu om de meer ernftige delibe» raden van het Minifterie over deeze belangrijke zaak bij te woonen. Dan , dit mislukte mij : want, dit .Decreet tot kennis van de Collegen gekoomen zijnde, vergaderden dezelve, geduurende mijne afwtezigheicL op Maandag voorm. den nden Julij, en alle de Leden bdlooten , in dezelfde zitting , om , des gerequireed zijnde, de Belofte gaaf, en zonder eenig Declaratoir of Reftrictien, af te leggen, en mij, die des avonds te huis moest koomen, van deeze Refolutie door Collega bouvink, als Scriba Miniflerii te doen kennis geeven en tot inftemming aan dezelve (des noods) te perfuadeeren. Ik kreeg in de daad Dingsdag den iaden voormiddag van zijn Ëerw. eene vifite', in welke zijn Eerw. mij, in het bijzijn van eenige vrienden (waar onder onze Clasfis-broederen hoogstad en phiuppo) kennis gaf: „ Dat het Minifterie zijn Eerw. in com3, misfie gefield hadt, om aan mij te commnniceeren, ss dat alle de Predikanten éénpaarig daags te vooren „ gerefolveerd hadden, de gerequireerde belofte, zon„ der bepaaling of Declaratoir, af te leggen, en om „ mij te verzoeken, dat ik bij deeze éénparige Refo„ lutie ook mijne ftem voegen wilde, te meer, daar „ men meende, van ter zijde gehoordjte hebb.n, dat „ ik voorneemens zou zijn de belofte te weigeren." In mijn antwoord „ bedankte ik het Minifterie en zijn Eerw. voor de gedecerneerde en volbragte „ commisfie, maar betuigde mijne verwondering, dat „ men zoo fpoedig, zonder dat bedachtzaam en'lang„ zaam en ernftig pverweegen , het geen te vooren „ over het Eed-formulier hadt plaats gehadt, in ééne „ fesfte tot befluit gekoomen was; ik voegde 'erbij, „ dat ik mij altoos overtuigd zou houden, dat mijne „ Collegen als eerlijke en gemoedelijke lieden handel„ den , maar ook wederkeerig vérwagte , dat hun „ Eerw. het zelfde van mij zouden denken, wanneer „ ik verklaarde de zaak uit een ander oogpunt te be,, fchouwen, en mij met hun Eerwaarderis Refolutie, „ pront jaeet, niet te kunnen confomieeren. Dat dit B 3 „ ech-  212 > „ echter niet daar uit voortfproot, dat ik voorneemens zou zijn de belofte te weigeren, het geen ik nooit in „ mijne gedachten had, zelfs niet om eenige verbodene „ reftrictien te maaken, maar om dat ik meende eenige „ duifterheden in de termen der belofte aan te treffen , „ en mij niet gaarne in eene plegtige gelofte aan dubbelzinnigheden of mentale refervatien zou fchuldig maa„ ken, en dat ik dus bereid was, neevens mijne waar„ dige Amptgenooten, de belofte te doen, maarzoo, „ dat ik teevens een Declaratoir zoude overgeeven van „ mijne meening bij het afleggen, en den zin waar in ik de termen verftond." Ik zeide voorder : „ Dat ik, in gevalle ik op de „ Vergadering waare tegenwoordig geweest, mijne s, reedenen en confideratien aan mijne Collegen zou ,, hebben medegedeeld , en dat ik het nog niet broe- derlijk vinden zou, hun dezelve te onthouden; dat „ ik dus tegen 's anderen daags aan den Prafes Mini„ fterii Vergadering verzoeken, en daar in mijne aan- merkingen zou communiceeren, om, zo doenlijk, te „ beproeven, of men tot een éénsgezind befluit koo,, men konde, of, in alle gevallen, mij tegen de befchuldiging van onbroederlijkheid te dekken." Mijn Collega fcheen met mijn antwoord, na eenige difcusfien , te vrede te zijn , althands zeide , dat ik zulks doen koade , ook vergunde mij Collega van velsen de verzogte Vergadering, en het Minifterie kwam wederom bij één, op Woensdag den i3den Julij. In deeze Vergadering verhaalden mijne Amptgenooten mij, op wat wijze zij de beloften verftonden , de gronden waar op zij meenden dezelve zonder Declaratoiren te kunnen afleggen, en ik werd hier van overtuigd , dat hnnne denkwijze (hoe verfchillende van de mijne) eerlijk en gemoedelijk was. Op mijn beurt gaf ik hun mijne confideratien op, en had het wederkeerig genoegen, dat zij nok mijne wijze van denken voor eerlijk en gemoedelijk erkenden. Het ftuk zelve, dat ik hun Eerw. voorlas, was van den volgenden inhoud: ADVIS  '< *3 > advis en consideratie n, over de ■wijze van bet al of niet doen der belofte, voorgeftell in de Vergadering van het Minifterie der Nederd. Geref. Gemeente te Rotter' dam, op den i^den Julij 1796. „ eerw. en geliefde medebroeders! „ Men vindt de belofte, die gevorderd wordr, „ zoo gemaklijk en zonder zwaarigheden : zij luide „ aldus: ,, „ Ik beloof onderwerping aan zoodaanigen Re„ „ geeringsvorm, enz." „ Doch , vergunt mij in dit Advies U eerst voor „ te draagen de redenen van iemand die de belofte zou wiilen weigeren , doch van wien ik vooraf „ betuige te verfchillen. Daar na die van iemand, „ die dezelve, zonder eenige bijgevoegde verklaaring „ zou willen afleggen , met welke ik eeven weinig „ inftem. En eindelijk , de wijze, op welke Ik be5, grijp, dat een eerlijk Man , het zij de oude , het „ zij de nieuwe Conftitutie toegedaan, dezelve kan, „ mag en behoort af te leggen , en op welke ik ook „ zelve bereid ben die met de daad te doen, des „ gerequireerd zijnde, A. „ Iemand, die de belofte volftrekt weigeren zou, zal op de volgende wijze redeneeren: „ I. Dat, in de Pramisfen verklaard wordr: „ „ Dat men de Amptenaars niet tegen de over„ „ tuiging van hunne confcientie eene verklaa„ „ ring van gevoelens af wil vorderen, welke „ _ „ met hun oordeel niet overeenftemt. „ Hier uit volgt zeeker, (zal zoo iemand zeggen) 5, — dat — gelijk de Aankleever» van het tegen„ woordig Beftuur voor het Jaar 1795. gefuftineerd „ hebben zeer goede Burgers te zijn , indien 'zij ftil „ en gehoorzaam aan de wetten leefden, al erkenden zij het toenmaalig Beltuur niet als het befte, zelfs niet als den Lande heilzaam, of zelfs niet Ü 4 „ als  < 24 > „ als wettig — dat zij dan nu ook reciproque moe„ ten erkennen — dat een aanklcever van het yoo„ rig Beftuur een zeer goed Burger is, indien hij ,, ftil en gehoorzaam leeft onder het tegenwoordige „ Beftuur, al erkent hij het niet voor het befte, en „ al gelooft hij niet, dat het voor den Lande heil„ zaam, of het eenige wettige is. „ Dan (dus gaat hij voort) hier uit volgt weder, „ dat zij die het voorig Beftuur beter keuren , wel „ kannen — en , indien zij waarlijk goede Burgers zijn — ook wel willen belooven eene lijdelijke „ onderwerping aan het teegenwoordig Beftuur , en „ een zoodaanig ftil gedrag, waar door zij noch aan„ ftookers, noch fauteurs , noch deelgenooten wor„ den van Volks -beroerten, die den tegenw. Regee„ ringsvdrm' zouden poogen om te keeren , zoo lang „ het 'eroótfte gedeelte der Stemgerechtigde Leden „ van het Nederlandfche Volk niet duidelijk toont „ eene andere orde van zaaken , geheel of gedeelte„ lijk, te begeeren. „ Maar hier uit volgt niet (zal zoo iemand voor„ der zeggen.) „ i.) Dat iemand — die gelooven mogt, dat de „ tegenw. Regeeringsvorm is ingevoerd door „ fle'chts een gedeelte — en wel door het „ kleinfte gedeelte der Stemgerechtigde Burgers, ., die , door eenen hun vooraf gevergden Eed of belofte , met geene vrije en ongelimiteerde „ ftemmen zijn opgekoomen , en dat nadat „ het 'Land gekoomen was onder buitenlandse!. „ geweld van wapenen , — dat (zeg ik) zoo „ iemand eerlijk kan verklaaren „ zich te ender„ „ werpen aan den tegenw. Regeeringsvorm, als „ „ zijnde gegrond op de Oppermagt des Volks. „ Dewijl haar het gevoelen van zulk eenen „ (zonder dat ik mij thands vermeete te befiis„ ien of dat gevoelen gegrond of ongegrond is) „ het grootfte gedeelte van het Volk daar in „ niet geftemd'heeft, noch ook, uit hoofde van vooraf gevergde verklaaringen en belof„ ten, heeft bunnen of moogen ftemmen. ., a.) Hier uit volgt eeven weinig, naar zoo iemands ,s * gevoelen, dat zulk een kan belooven eene V 25*  < 25 >' „ geheel blinde onderwerping aar) eenen Regee- „ ringsvorm , die in bet vervolg finaal zal wor- „ den daar gefield , van welken hij vooraf niets „ weet, die zeer moegelijk dingen zou kunnen „ bevatten , waar aan hij gemoedelijk zich niet „ zou kunnen of moogen onderwerpen ; en van „ welken hij geene vafte bewijzen heeft om vast te (tellen, dat hij op eene andere wijze -, op de Oppermagt des Volks zal gegrond zijn, 5, dan het geen tegenwoordig bellaar. „ 3.) En eindelijk hier uit volgt wel, zal hij 'er „ moogelijk nog bijvoegen , — dat iemand die „ het voorig Beftuur voor beter houden mogt, „ zich niet zal inlaaten in oproerige beweegin- 3, gen , vervolgingen , mishandelingen , plunde- „ ringen of eenige daaden van rustverftooring en „ geweld , om het zelve te herftellen, als wor- „ dende door een Mensch , die God en zijnen „ Naaften lief heeft, altoos verfoeid en be- „ treurd: maar niet, dat hij belooven kan nim- „ mer met woorden (dat is, niet voorftellen, „ adres/en, petitiën,) of zoodaanige daaden, ,, die met den Burgerlijken en Chriftelijken pligt „ van eenen braaven , vrijen, en eerlijken Bur- „ ger van Nederland niet ftrijdig zijn , te zullen „ medewerken ter herfteliing van 'het geen hij „ (naar zijn inzien) voor nuttiger, beter en „ voor het algemeene welzijn heilzaamer oordeelt. „ II. Deeze zwaarigheid vermeerdert bij iemand van „ diergelijke denkwijze door den letterlijken te- „ neur der uitdrukkingen, in welke de Belofte „ vervat is, — en welke — hoe zeer men zegt „ geene verklaaring van gevoelens, erkentenis, „ of confesfio fidei, te vergen — echter waarlijk „ in zich bevatten verklaaringen , die aan zoo „ iemand onmogelijk te doen zijn : bij voor- „ beeld ,, a.) Dat het tegenw. Beftuur gegrond is — en j» het volgende gegrond zijn zal — op de „ oppermagt des Volks. „ b.) Dat het voorig Beftuur Ariflocratiscb was, »» want, naar de meening van zoo iemand, $ 5 „ ï.)  < 26 y ï,3 Was het (in eenen goeden zin het woord genoomen zijnde) niet een Ari" ftocratiscb maar een gemengd iieftuur, " jj,) En, het woord Ariflocratisch in den r kwaaden en haatelijken zin genoomen zijnde, waar in men het zeedert eeni" gen tijd gebruikt heeft, zal zoo iemand " het nog veel minder toeftaan; daar het hier 'er niet op aan koomt, of zm" inige , of veele, zelfs des noods niet " of de meefie Leden van het voorig Be¬ wind Arijïocraten waren, maar 'of het Beftuur zelve in dien zin Ariftocra" tiscb was. e ) Eeven weinig zal hij verklaaren , dat dat voorig Beftuur en het Erfftadhouderfchap vernietigd is: — dit zal zoo iemand alleen " toeftaan dan eerst volleedig te gefchieden, wanneer door de Guarandeurs der voorige " Conftitutie, en door geheel Europa het tegenw. Beftuur erkend is, en door de Leden van het Oud Beftuur en door den Erfftadhouder, voor het oog van de geheele "Weereld, plegtige afftand gedaan is , van alle aan dezelve geguarandeerde rechten. " III, Deeze zwaarigheden krijgen nieuwe kracht door de nu nog volgende aanmerkingen. I.) Iemand kan ter goeder trouw meenen, dat hij voor als nog en tot dat de zoo eeven gemelde afftand gedaan , en alles " bij eene algemeene Vreede geratificeerd is, niet wettig en in confcientie is ontflagen van den voorigen Eed , bij God " Almaglig gedaan , om „ gehouw en „ getrouw te zijn aan de Conftitutie en Kegeerinpsvortn van den Lande van '' Holland en Westfriesland, beftaande " in de hocfte en Souveraine Overheid " " van hun Ed. Gr. Mo. de Staaten van " denzelven Lande , met het Erfftad' houder- Gouverneur- Capit.- en Ad" ' miraalfchap Generaal, Erflijk in het ' Doorl. Huis van Orange, zodanig als  '< 2J» > »» » het zelve in hun Ed. Gr. Mo. ReibJ. " »3 van den Jaare 1747 is opgedragen, en » jj bij den tegenw. Hr. Erfftadh. in 'c 33 3» Jaar_ 1766 is aanvaard," eeven eens 3» als wij uit wa ge na ar en andere Va- 3» derlandfche Hiftoriefchrijvers weeten, 33 d_at veele braave, wijze en vrijheid- 93 lievende Mannen onder onze Voor- sj ouderen zich van den Eed aan philips 3» gedaan , niet ontflagen reekenden door 33 de afzweering , maar dat ontflag eerst 9> voor volkoomen hielden door zijnen 3» afftand van alle recht op deeze Lan- 33 den, bij den Munfterfchen Vrede." 3> Iemand , die nu in dat gevoelen ftaat, 33 kan wel lijdelijk onderwerping belooven 33 en toonen, en zijnen Eed laaten llaapen, »» z°o lang de tegenwoordige orde van zaa- 3» ken duurt: en zulks is voor de openhaare 3» r»s* genoeg: maar kan zoo iemand ook 3> plegtïg belooven „ niets te zullen doen, 3» „ waar toe hij bij Eede zich heeft ver- 33 ,, bonden"? — kan hij belooven dat 33 Nimmer te zullen deen? ook dan niet, 3» wanneer het welzijn van den Staat zulks 33 vorderde? ook dan niet, wanneer de 33 grootfte meerderheid van het Volk zulks 3» voor noodzaakelijk keurde ? 3, 2.) Iemand kan al verder te rug gehouden '3 worden door de gemanifefteerde Intentie 3> van de afneemers der belofte, die in de 3» prarnisfen van het Decreet gezegd worde 53 niet alleen te weezen een bewijs te vor- " deren van geene vijandelijke desfeinen 3> maar ook van geene laakbaare onverfchil- 3» iighcid voor de tegenwoordige orde van " zaaken: waar tegen dus over ftaat toege- 53 neegenheid en ijver voor dezelve, welke »> "iet alleen meer zegt dan hloote onder- •>•> werping, maar welken ijver in den tegen- " woordigen fmaak van zoo iemand en niet » gewagt en niet gevergd kan worden. 33 30  < *$ y s> 30 Eindelijk (om niet tot mindere kleinig¬ heden uit te weiden) iemand kan zich " verbeelden, dat het afvorderen van de " gemelde belofte, ftrijdig is met zijn recht • als Menscb — als Burger — en als Nederlander, zelfs naar de tegenw. Conflitutie. a.) Als Mensch. — Of kan of mag ik (zal hij zeggen) mij verbinden, om, zelf in mijne binnekauier, God nooit ' te zuilen bidden , om de herftelling van een iieltuur, bet geen ik voor mijn Vaderland beeter keure dan het 5j tegenwoordige? — Wiiu zo het ge- sj bed al kon gelchieden zonder woor- den, blijft het echter f/aac/, een 5> ortHj religiofus. — en wel 2?W£ een daad , welke hij , naar zijne Godsdienitige overreeding, houdt voor het allerkrachtigst middel, wuar door hij _ kan medt werken tot ue herftelling 5) xx7» bet voorig Beftuur : En in de geoorloofdheid van welk middel zijne confcientie dagelijks kan geflingerd worden bij het doen van de gemelde Belofte. Immers wordt deeze zwaarigheid ' niet genoegzaam weggenoomen door het voorgeeven : „ Dat alleen bedoeld worden woorden en daaden „ in de Maatfchappij, en zulke, die tot de kennis-neewing en Judi„ cature der Regeering oehooren." " Want: «.) Deeze onderfcheiding wordt niet in het Formulier gemeld, en is derhalven arbitrair en ongeldig. " /?,) Deeze Exceptie is van groote confequentie; want, gaat dezelve door, dan mag ik mij, in weerwil van de Belofte, fchuldig " maaken „ aan zulke wootden, " t, advifen , plannen en daaden, » » die  '< "9 > „ ,, die in de Maatfchappij niet „ „ eclateeren , en zoo heimelijk „ belegd zijn , dat ze niet tot „ kennis ■ geeving geraaken , en ,, „ dus nooit tot de Judicature „ van den Rechter behooren , „ het geen zoo weinig de inten- „ „ tie van het Beftuur , als hel „ „ oogmerk van één eerlijk man „ - „ kan zijn , bij het doen der „ „ Belofte." „ yO Deeze Exceptie wordt duidelijk wt-ê'legd uit de Gefchiedeni^ van 5> da Nic l, Cap. 6. De Koning darius verboodr, geduurende „ een maand lang, geen verzoek of „ gebed te doen aan eenigen God ,, of Mensch, dan aan den Koning alleen. danicl maakte de„ zelfde Exceptie, hij begreep dat ,, publieke en gemeenfcbaplijke daa» „ den van Eerdienst en aanbidding verboden waren , en onthieldt „ zich daar van; doch hij reekende „ zich vrij in zijne kamer, en badt daar naar de infpraak van zijn „ hart, — men befpiede hem — en ,, hij werdt veroordeeld als Over- „ treder van de Wet. — En hoe „ nu? als iemand de Belofte deedr, „ en het was moogelijk dat hij :n 3, zijne kamer befpied wierdt in een ,, ernftig gebed om herftel van het „ Erfftadhouderfchap, zou men „ hem niet eeven zeefeer voor een „ verbreeker van zijne Belofte. en 33 voor een man van vijandelijke „ dcsfeinen tegen de tegenw. Vrij- heid verklaaren? 3, b.) Als Burger. Of zou her onmooee» ,, lijk zijn, dar iemand oordeelde, alle 3» Verklaaringen* Eeden, Beloften en » Bepaatingen ftrijdig te zijn met de  < s° y -j Drye en ongelimiteerde Vrijheid j ^ welke hem in alle Volks - vergade- ■n ringen competeert, om over zaaken it van Beftuur zoodaanig te advifeeren, jf als hij ten nutte van den Lande meest oorbaar reekent, zonder door eenigen 5> ^(.«(ï* of voorafgaande Belofte ver- M bonden te zijn om eenigerlei voor- ti ftel niet te moogen doen, of aan hut oordeel zijner Medeburgers »/fiï te . moogen voordellen ? en tegen welke 1 Vrijheids • bepaalhicr , zoo wel in openbaaren gefchrifte, als in de Nat. ' Conv. zelfs, zich meer dan één be- "y kend Lid en Voorftander der tegenw. , Regeering verzet heeft , bijzonder *n zou zich zoo iemand misfchien be- ■ roepen op de Publicatie van de Re- prefentanten van Bataafscb Braband, * in dato i October 1705, waarin de- zelve met ronde woorden verklaaren : „ Dat zij zelfs een Burgerlijken Eed ,, van onderwerping onder een vrij ' „ en welingericht Beftuur als over- ' ,, tollig en dus verwerpelijk befchou- „ wen , daar in het zelve niemand s, gehouden is te belooven veel min " „ te zweeren, dat hij door verfchul- ,, digde gehoorzaamheid zijn pligt zal „ betrachten , maar dat de Wetten " eene genoegzaame kracht behooren " „ te hebben, om de Overtreders der- „ zelve tot reden te brengen. Dat „ zij diensvolgens op grond hier van n ,, geen Burgerlijken Eed zullen af- vorderen, noch van Paftoren, noch ^ „ van Capellaanen, noch van Predi- M „ kanten, noch van andere Geefte- „ lijke Perfoonen of Weereldlijke ti „ Amptenaaren." — n C.) Eindelijk, als Neder/ander, ook naar 3> de tegenw. Conftitutie. Immers (zal „ zoo iemand zeggen.) „ Hoe  < 3i > „ Hoe kan men belooven blindelings onderworpen te zijn , niet alleen aan het tegenw. Provifioneei „ Beftuur, maar ook aan het geen in bet vervolg „ finaal zal worden daargefteld, en dus nimmei „ tegen eenig gedeelte daar van oppofitie, Vertoogen „ of Adresfen te doen ? daar in de gepubliceerde „ rechten van den Menscb en Burger, bij Public. „ van de Provifion. Repref. van het volk van IIoll. „ in dato 31 Jan. 1795, als een grondwet van het „ tegenw. Beftuur is vastgefteld: Art. 17. „ „ Dat nooit de geringfte bepaaling kan gemaakt „ „ worden aan het recht van ieder Burger , om „ „ zijne belangen in te brengen bij hun , welke „ de publijke magt toevertrouwd is." „ gelijk ook , in de Public, van de Nationale Con„ ventie, in dato 10 Maart 1796. onder anderen „ ftaat: Art. 1. „ „ Elk Burger van Nederland heeft het recht van voordragt, petitie of verzoek omtrend „ „ 't Landt zaahen , en is dit recht zoodaanig „ „ eigen aan ieder Burger, hoofd voor boofd, „ „ dat hij het niet vervreemden kan , noch de „ „ uitoefening daar van aan een anderen op' ,, draagen." „ welk Art. ten aanzien van het Provintiaal en plaat„ zelijk Beftuur, ook voor da Burgers van Holland, „ is geaggreëerd in de Public, van bet Provintiaal „ Beftuur van Holland, in dato 18 Maart 1796. „ Art. r. „ Hoe kan al verder (zal hij 'er bijvoegen) iemand ,, belooven nimmer te zullen medewerken ter ber„ ftelling van bet voorige Beftuur , daar dezelfde „ Public, van 31 Jan. 17%. zegt, Art. 19. „ ,, Dat het volk ten allen tijde het recht heeft „ „ zijnen Regeeringsvorm te veranderen , te ver„ ,, beeteren , of eenen geheel anderen te verkie„ „ zen," „ waar in dus de oude form van Beftuur niet is „ uitgeflooten , noch ook, behoudens de volftrekte „ Opper magt des volks, kon uitgeflooten worden. „ En ten laatften, hoe kan iemand belooven dit „ nimmer te doen met woorden of daaden ? daar de„ zelfde Public, Art, 4. bepaalt: „ „ Dat  *C 3^ >' „ Dat het ieder geoorloofd is zijne gedachten 3» en gevoelens aan anderen te openbaaren , het „ „ zij door de Drukpers of op eenige andere „ „ wijze?" gevolgelijk (zegt hij) is één van beiden waar: — „ of deeze vrijheden konden alleen gelden tegen de voorige Conftitutie , en zijn nu , zedert januarij 33 1795 ' verhoren ; het geen men niet mag vooron„ derfteilen : — of de gerequireerde belofte is vol„ ftrekt ftrijdig met de rechten van den mensch en „ Burger, en de Oppermagt des volks, welke ten grondllage van het "tegenw. Beduur zijn aangenoo,, men , en als zoodaanige gepubliceerd , en mag „ derhalven eeven weinig afgelegd als gevorderd „ worden. „ Ik weet wel , dat men uit alle deeze zwaarig„ heden zich in ééns meent te redden met de „ uitvlucht, dat „ men deeze belofte niet doet als „ „ Burger , maar alleen als Amptenaar." Doch „ hoe gereedelijk zou iemand van zulke denkbeel„ den , als ik tot hier toe geteekend heb , daar op „ antwoorden: „ i.) Dat het nog lang niet is uitgemaakt (£? „ adhuc fub Judice lis est) of de Predikanten „ onder de Amptenar.rs met recht gereekend worden; iets, waar regen over het algemeen „ de Kerkelijken altijd (te weeten in den „ Potitieken zin van die benaaming) hebben „ geprotegeerd (en dit niet zonder goede re* „ d'enen.) „ 2.) Dat deeze fijn gefponnen diftinctie voor het „ gemoed en re ipfa weinig voldoende is: of „ kan dezelfde perfoon als Burger doen , het „ geen hij als Amptenaar beloofd heeft nimmer „ 'te doen? of als men den Amptenaar ftraft, hoe zal dan de Burger vrij gaan? 33 30 l^at deeze belofte in verband ftaat met het al- of niet verfchijnen in de Wijkvergade„ ringen : in welke men toch niet als Ampte- naars maar als Burgers wordt opgeroepen, „ en zelfs met geene Amptelijke onderfchei„ dings-teekenen of kleeding verfchijnen mogt. » 40  "< 33 >' bi 4.) En ten flotte, dat, wanneer men zégt „ „ de Amprenaaren ftaan , üit hoofde var» „ „ hunne Amptsbetrekkingen , In dit ftuk,», „ iets af van hun recht als Burger." Zulks ■ „ dan ftrijdig is tegen de fondamenten der te- „ genw. Conftitutie. zijnde in de gem. Public „ der Provif. Repref. van het Folk van Holland ,, Art i. bepaald dat deeze rechien nooit ,, kunnen ontnoomen worden,'''' en gevolge- „ lijk ook , in weerwil van bekleede Ampten „ onvervreemdbaar zijn , het geert met ronde „ w^en gewerd wordt in de aangehaalde „ Fubm. der Nat. Conv. van io Maart 1796, „ en van het Provintiaal Bef uur Van Holland - vvn den \Sden dito. ,, Uit al het tot dus verre beredeneerde volgt, dae „ het niet vreemd is, indien, alle zwaarigheden wel „ gepondereerd z'jnde, iemand, die ter goeder trouw ,, mogt oordeelen , dat het voorige Beftuur , het zij » geheel , het zij gemodificeerd, praeferabel is boven „ het tegenwoordige, onmoogelijk oordeelt de ge-„ vergde Belofte af te leggen, frout jacet, en een „ eerhjk man te blijven; hoe zeer ook anders genee„ gen, om zich als een ftil Ingezeeten te gedraagen en „ met geene politieke gefchillen in te laaten : maar „ zelfs, dat wel eens iemand, die hbt tegenw. Beftuur £ is toegedaan , eeven weinig , zonder verklaaring., „ eene Belofte kan meenen te moogen doen, die hii „ oordeelen kan de grondftagen van'het Syfthema der „ Democratie om verre te werpen , en de duidelijke „ Letter der gementioneerde Publieatiett te weder-. ,, ipreeken. — „ Ondenusfcben moet gij, Wel Eerw. Heeren! nier „ meenen , dat ik tot dus verre mijn eigen gevoelen ,, heb vóoreefteld, ik heb U alleen willen doen zien, „ dat iemand niet alleen een Vriend der voorige Con4- ftitutie zijnde , maar zelfs een Voorftander van de V "Senwoordige, als een eerlijk man, en zonder voor ,S bet Vaderland gevaarlijk té zijn* zou kunnen mee„ ren de gevorderde Belofte geheel te moeten wei-c ,, ren. Uit het vervolg zal Olieden blijken, dat ik-„ ichoon uit deeze redeneering zeeker eenige dingen „ overneemende, echter veele andere verwerp , er* C „ »*  '< 34 y „ althands zeer zeek er het gevolg, daar uit getrokken , „ om namelijk de Belsfte te weigeren ; na dat ik U „ echter in het tweede Stuk van mijn Advies vooraf bepaald zal hebben bij de redeneenng van iemand, „ die volftrekt van het tegenoveritaande gevielen is, „ en de Belofte zonder eenige verklaaring, pi out jacet, „ wil hebben afgelegd, [38K«.-.oT$*^iï?v£mi& ',t „ Want, aan.de andere zijle, eischt de eerlijkheid* en de confeienris zelve, ook op te fpooren rsdenen 9, en argumenu': , ffstaf door het aflegden der gere„ quireerde belofte zo al niet pligtelijk , ten minfle ,, gemaklijker en geoorloofd zou kunnen gereekend 9, worden. „ En, hier toe dienen de volgende aanmerkingen : i.) De Godsdienst vanjEsus, die niet voor ééue „ Na:ie of Regeering; vorm alleen , maar voor „ alle Volkeren gefebikt is , veroorl-mft niet „ Hechts, maar beveelt alle nienfchel'jke orde- „ ningen onderdsamg te weezen, en derhalven, in wat Land men woone. onderworpen te zijn ?1 aan de Wetten en g'-ennfrituectde iviagren, te „ ■ Ephefen aan de /!fin-reken , te Athenen aan ?1 den Areopagin , te jerufalem aan den Stad- „ houder, te Romen aan den fietser', zonder te „ onderzoeken of zij wettig, en goed, of'onwettig en kwaad A'arv;n, — gevoigeiijk is 'er (zal een ,, voorstander der Belofte zeggen) geene reden te bedenken, waarom een goed Chriften zich ,, niet in confidentie verpligt reekent, om een ,, onderworpen en ftil leeven te leiden, wanneer „ hij woont onder het tegenw. beftuur, en dus ,, pok , om zich tot die pligten door belofte te „ verbinden , immers voor zoo verre als hier tegen geene andere, en grootcre verpligtingen „ ftrijden. „ a.) Het is (zal zoo iemand voorder aanmerken) „ zonder eenige bedenking waar, dat ieder Gou- „ vernetnent het recht heeft, niet alleen van alle 5, Amptenaaren, maar ook van elk, die onder ,i liet zelve wil blijven woonen, ten allen tijde n af  r< 35 y 5 te vergen belofte van gehoorzaamheid aan „ de Wetten en een ftil gedrag, dat niets onder- „ neemt tot ftooring van de openbaare rust er» „ veiligheid. — En dat dus dit recht ook aan het „ tegenwoordige beftuur niet kan betwist worden: en ik, voor mij zeiven, zie in de daad „ met, wat h;er tegen te Zeggin valt, wanneer „ het waarlijk eene bloots belofte van onderwer- „ ping en ftilbei l is, en niet eene ingewikkelde „ Jtaat kundige, belijdenis van cpinhn , vooral „ dan niet, wanriéör aan elk, uie niet verkiest „ deeze belofte te doen, het volftrekc ongebin- „ derd recht toekoomt, om met de zijnen en allé „ zijne bezittingen vrij te moogen vertrekken, „ zonder dat men van die verhuizing eene mis- ,, daad tegen den Staat maakt , naar den regel: „ va de fnras, ft non vis titi moribus noffris. 30 C Zal zoo iemand niet zonder alle reden beweeren) dat een voorftander van het voorig „ beftuur niet kan bege«ren, dat hem nu minder „ wordt gevergd dan het voorig beftuur gevergd „ heeft na de omwenteling van 1787. Nu heeft »% i f"r Beftuur toen gevergd een Eed van ge- ,v houzvbeid en getrouwheid aan de toenmaalige. ,v Conftitutie: welke altoos gebleeken is nier ini *1? te fluiten een daadelijke voor/land met de » -wapenen cf eene phihfophifche goedkeuring s, i, weike geen van beiden ooit van iemand zijd „. gevergd , m»ar alleen eene onderwerping en »*',,'.. ( L'n ftil gedrag : weshalven het tegenw. Be- „ ftuur het recht heeft om ook het zelfde te ,» vorderen. t si ook deeze redeneering koomt mij voor, „' " bondig te zijn'- mits men vooral daar omtrend ,,: niet_ vergeete onder het oog te houden dat ech- „. ■ ter in dien voorigen Eed de term van wettige ,K Conftitutie niet gevonden wo'dt , en daarom ook die verklaaring of belijdenis van politiek© „,. opinien, nu van niemand kan gevorderd wor- |J den, zelfs niet op eene indirecte wijze; en re" 1 »» gelijk dat, hoe zeer door dien Eed alle feite- „ lijkbeden verboden waren, eevenwel de woor- », den gefprekken, Sociëteiten &e. vrij gelaaratï C 1 >> »»jP*  *C 36 > z'jn, zoo-lang dezelve niet door al te grooté " onvoorzichtigheid in het oog liepen, weshal- ven ook nu de woorden en daaden van geenè confcquentie niet Tonijnen door belofte ie kunnen* „ bepaald of verbonden worden ; te racer daar , toen bij verftandige en eerlijke zwaarheden* * tegen uen toerimaaligei) Eed, wel remotie van ; Ampren heefr plaats gehad, maar remotie metf '| behoud van Eer in de Maatfchappij, en van : een behoorlijk inkoomen , gelijk in de voor-' ,* beelden van Profesfor voorda en anderen „ gebleeken is. „ 4.) Ën eindelijk kan niemand ontkennen dat de „ belofte — in eenen goeden zin verdaan , en . zonder finidre uitlegging of confeq^entien op„ gevat zijnde — niets' bevat, het geen elk eer- ,, lijk Burger — bijzonder ook elk braaf* eerlijk ,, " en deugdzaam aankleever der voorige orde * van zaaken — niet daadelijk betracht, en Waarachtig voorneemens is te blijven berrach- „ ten. Wie hunner is niet onderworpen ? wie ' hunner wil de rust verftooren ? wie hunner verzet zich tegen weiten of laden? wie verzanielt wapenen ? wie houdt confpiratien ? wie Werkt tot herdel van het voorige niet eenige ,, ftrafbaare feitelijkheid? — en waarom zouden * zij dan niet kunnen belooven zich op dien zelf„ den voet te blijven gedraagen? ,, Uit deéze en andere gronden befluit nu iemand, „ die een voordander der belofte is, prout jacet, dan „ dezelve , des gevergd wordende, — door elk, en zelfs door een eerlijk aanhanger van het voorig Be„ duur , zonder merkelijke zwaarigheden en zonder „ eenig bijvoegzel of verklaaring kan en mag worden „ afgelegd. „ En nu wederom, Wel Eerw. Heeren! wil ik njer „ geoordeeld worden, ook in dit tweede Stuk mijne „ eigene gedachten te hebben voorgedeld; ik heb al,, leen in den geest van zoo iemand gefprooken, om ,.' U te doen zien, dat ik met bedaardheid hm voor en „ tegen heb overwoogen. Feel, zeer veel, en eevenwel niet alles neem ik over, inzonderheid niet de conclufie, namenlijk, dat uit het recht om belofte n te /  '< 37 > „ te voorderen, en de verpligting, om, des gevergd wordende, die af te leggen, met éénen zou volgen, dat daarom deeze belofte, in de termen, waar in zij „ vervat is , zou kunnen worden afgelegd, zonder eenig nader Declaratoir of verklaafïng van den zin, ,, waar in men dezelve opvat. En d'ernafven gaa ik na „ over, om tri m'iin laatfte Stuk Ulieden openhartig me ie te dèeléh, wat, na beide gehoord te hebben, „ mijn particulier Ad vis is uit beider redeneeringen, en welke, naar mijn oorneel, de weg zij, die men ,, behofi't in te fhan, en op wat weg men beide aan ,, zijn piïgt en aan zijn bart, als een eerlijk man, voldoen kunne. C, „ i.) T'>est zAu het zeeker zijn, wanneer men eenige ,, verandering in de eenigzints dubbelzinnige ter- „ men bewerken konde, behoudens den geest en ,, zin der belofte, en eeven voldoende, om het ,, Gouvernement gerustheid te geeven voor de „ desfeinen en het gedrag der Amptenaaren: „ Kon men dus belooven: „ „ Ik beloof onderwerping aan de Wetten ,, van het tegenw. Provjfïoneel Beftuur, en ,, van dat in het vervolg finaal zal worden ,, ,, daargefteld, zoo lang ik onder dezelve „ ,, woon of eenige functie bekleerie: en nim- „ mer mij met woorden of daaden te zullen „ inlaaren in eenige handelingen, diè de rust i, „ of het algemeene welzijn verftooren, of den „ „ gedeclarrerden wil des Volks wederftreeven „ mogten." a hoe gereedelijk zou ik voor mij deeze belofte „ doen , was 'er maar waarfchijnlijkheid , dat „ daar in of deeze, of eenige andere verandering „ zou te bekoomen zijn , hoe zeer de zeekerheid ,, van den Staat daar mede niets zou lijden. , i ~) Zal men dan maar de belofte doen, proiit , jacet ? — Daar tegen werken veele , in de „ eerfte plaats geallegueerde , reedenen. Geen i, Burger mag zijne Vrijheid weg belooven in , eene belofte op dien Regeerings - vorm , die , hem, als haare eer ft e grondwet, verbiedt, om C3 „ ooit  5£ 32 > t,' ooit die Vrijheid te laaten bekorten — geen „ voorzichtig Mensch zal zich blindeling verbin- den aan een volgenden Regeerings ■ vorm, dien „ hij niet kent, en waar tegen hij noch fpree- s, ken, noch zich verzetten zou moogen — geen „ Patriot of Prinsman kan het eerlijk meenen , „ dat hij nimmer voordellen zal «'oen tot een 5, anderen R.-geerings - vorm, waar toe hij, vol- gends Art, .9 der Richten van den Mensch, „ het recht heeft, en waar in hij niet Meefter is „ de omilandioheden voor te koomen, waar in „ dit den Lande nuttig zou zijn, en hij het zou; ,, behooren te doen — en eindelijk geen Mensch, geen Cbriften zal tot zijne gefprekken én gebeden toe verbinden, welke hem, bij confequentie , hoe zeer ook tegen zijn ougmeik, „ misfchien tot een misdaad 'zouden gereekend worden. 3, SO O/ z.a.1 ?en ' ^e bel°fte doende , die maar „ ftil bij zich zeiven naar zijnen zin expheee- „ ren: het ééne zoo verklaaren , het andere s, dus hepaalen , bij het eene wat bijvoegen elders wat afïaaten, en alles doen onder ver„ zweegene reftrictien , en onuitgedrukte Co«- „ ditien ? t) Dit is geheel ftrijdig met het oogmerk van 3, eene belofte , — met eerlijke oprechtheid — „ met Maatfchaplijke braafheid: — en zou s, ons, in weerwil onzer referven , niet minder „ fchuldig doen vinden in cas van overtreeding „ bij den Richter, en nog veel minder onfchul- „ dig bij eene zuivere en niet misleide con- fcientie. ,, 4.) Moet men dan voljlrekt de belofte weigeren? ,, Dan „ ijj Dat ftrijdt tegen de aangeweezen Chrï- e» Ren- en Burger-pligten en het Sociale s, recht. 33 2.) Nooit moet hoofdigheid ons te rug hou3» den van te doen alles wat men , behou- »> dens goede confcientie en eerlijkheid, »j doen kan. 30  39 y 3.) Elk zonnige tegen zijne verpligting aan ,, zijne familie en herrekkingen, die onver- frhdlig is omtrend de behouding van het ampt en de betrekking , waar in hem Gods Voorzienigheid geplaatst heeft. „ 4.) Vooral zou m,.n zich billijk bloot ftel- », len aan zwaarë , en (zo men een eerlijk rrrm is) öngeraéritëërde fufpicien. „ Wat eerlijk Man , al was het de grootfte ,, Vooriïander van het voorig bewind, fchrikt „ niet voor briroerige béwèelnrlgén , Burger- krijg, ftoornisfen der publieke rust , aanran- din~ van perfoonen en goederen, da^elijk„ fcherj obflahd tegen de wetten , regeering„ loosheid, overbëerfching'en geweld, en alle ,, die euvelen ; weike hij zou fchijuen te be- „ geefen , of daar toe te willen medewerken, „ indien hij de belofte weigerde, en geene ver- s, zet kering van zijn ftil gedrag geeven wilde. 3, 5.) 'Er blijft dan alleen over de belofte te doen, 3, onder zeekere bepaalingen en rc/irictien, „ welke men bij het doen, rondelijk opgeeft. ,, Dan ook dit kan (mijnes inziens) geen 3, vrucht doen , want, van welken aart zouden „ die kunnen zijn? Ongelimiteerde, bij voorb. ,, ,, wat niet mijdt tegen mijne confcientie" „ kan niet worden toegelaaten , want eene dwaalende confcientie kon mij wel verbieden „ ééne wet te gehoorzaamen , of één woord ,, te houden van mijne geheele belofte. a, Reftrictien uit bijzondere Pbüofoftfcbe, „ Staatkundige of Tbeologifcbe fpeculatieti kun- „ nen eeven weinig worden geduld; of'er koo- „ men ligt zoo veele reftrictien als Beloovers. „ Zal dus eenig Declaratoir gelden, dan moet „ het zulk epn weezen welke de ivaarc mee-^ ,, ning der afleggers van de belofte verklaart, „ en dat alleen op zulk eene w j<:e die elk „ Burger , het zij Patriot of andere. tnoet „ goedkeuren en inftemmen , en die het gou- „ 'Vcrnement niet kan weigeren te accepteeren, „ zonder teevens de geheele Conftitutie te ver- breeken. C 4 „En  . /»( 4° 5* ^ En de grond deezer verklaaring meen ik „ gevonden te hebben in de te vooren aange- ,, haalde Publicatïen van het tegenw. Beftuur, „ in gevolge van weike ik mijne verklaaring „ aldus dresfeere. „ ,, De Onderget. doet de belofre in dien „ zin, dat hij zich niet verbindt tot iets, „ „ ftrijdigs met het geen door den tegenwoor- „ „ digen Regeeringsvorm erkend is als het ,, „ onvervreemdbaar recht van het volk en van eiken Burger, bij Art, i, 4, 17 en 19 „ „ der rechten van den mensch en Burger, „ „ in de Public, der Provif. Reprefent. van „ „ het Folk v. Holl. in dato 3r Januari] 5» » l795> of met Art. l. de.r Public, van de „ ., Nat. Conv. in dato. ro Maart 1796, en „ „ de Public, van bet Provintiaal Befluur, ,, in dato 18 Maart 1796." „ Ik kan niet zien, dat men deeze verklaarïng weigeren kan , wijl het de gronden zijn van het „ Beduur, waar aan men wil, dat ik onderwerping „ beloove, — En indien men ze weigert , dan moet „ volgen , dat de belofte drijdig is met de gepubli. „ ceerde rechten van den mensch en llurger* in welk ., geval niet alleen Ik dezelve zou moeten weigeren, „ maar ook geen één Patriot vrijheid heeft dezelve „ af te leggen, en eerlijk te houden. „ Op deeze wijze ben ik bereid , neevens ande- ren, de belofte af te leggen, en eerlijk te houden, „ en verbeelde mij beide aan Eerlijkheid en pligt, ën aan het gerequireerde, en de zeekerheid voor mijn ge,, drag aan het Gouvernement, volkoomen te voldoen. „ Behaagt zulks, dan dank ik God, die mij het licht „ gaf, waarom ik hem gebeden heb. — Maar heeft dit „ voor mij nadeelige gevolgen, dan zal ik mij laaten „ ontneeroen, al wat god mij ontneemen wil, ik heb „ voor mij, de mijne, en mijne, mij waarde, Ge,, meen te , lot en veeg in handen gegeeven van dien ,, God, die altoos van mij maaken zal, het geen ik, ,, naar zijne wijsheid, weezen moet, en in alles, 'in overvloed en in gebrek, in leeven en in dood, hoop ,,, ik genade te hebben om te zeggen : ik danke God „ door je sus CHRISTUS mijnen He ere," Uk  ■•c 41 y Uit dit Advis, mijne Broeders ! des tijds in het Minilterie uirgebragt, ziet U Eerw, dat ik niets van alles, wat in mijnen geest omging, voor mijre Medebroederen verborgen heb; dat geene Panijfchsp mij bezielde , en dat ik bet in de daad voor dwaasheid hield, indien ik in het zelf.'e rijdibo, waai in k advifeerde geene politieke Geloofsbelijdenis te ku>neny of ie willen afleggen, eenige grónden voor ;oj t gen de Relone zoj hebben aangevoerd uit mijne particuliere denkwijze, het zij over den voo igen , het zij over den iegenwoordigen Regeeringsvorm , waar omtrend ik mij ongehouden oordeelde re verklaaren; ik befchouwde de zaak alleen uit algemeene oogpunten, die hier op neder kwamen, „ ik hen bereid aan „ het Gouvernement, waar onder ik leef, altoos, en ,, ook nu , te geeven , alle moogeüjke verzeekering „ van mijne onderwerping , gehoorzaamheid en ftil „ gedrag . zonder mij ooit in te laaien in oproerige of rustverftoorende beweegingen of handelingen ter „ omkeering van de Staatkundige geftekiheid mijnes „ Vaderlands." — Maar „ ik we'ger altoos eene ge„ dwongene Belijdenis af te leggen van mijne Suiat„ kundige opinien." — ,, Ik kan geene belofte voor „ het toekoomende doen , die verder gaat dan onder- werping , en waar door ik , of mijne confcientie „ aan banden leggen , of mijne Burgerlijke vrijheid fchenden zou , die mij zelfs in verfcheidene Artij„ kelen der Publicatien van het tegenwoordig Be„ ifuur beveiligd is." — ., Ik kan , eeven weinig, ,, beloften doen over mijne ivoorden en daaden , in ,, zulk eenen uitgeftrekten zin , dat danr onder ook „ mijne onfchuldigfle gefprekken, hiftorifche kundig„ heden, theorerifche befchouwingen , en zelfs de bid5, dende opwellingen mijnes harten voor God, zouden ,, kunnen begreepen worden." —- „ En ge volgelijk, „ wanneer men mij eene belofte vergt, welks termen „ zoo wel voor de eene als andere uitlegging vatbaar 5, zijn, dan weiger ik wel niet die af te leggen, maar „ altoos onder beneficie eener bijgevoegde verklaa- ring, dat ik die belofte alleen in den eerflen. eer„ lijken, Vaderland- en rust- lievenden, en voor bet ,, Gouvernement voldoenden zin opvatte en aflegge, en niet in eenen der andere zinnen , welke iemand in C 5 »> tijd'  < 42 y „ tijd en "wijle , misfchien zelfs tegen ie intentie der „ Afneemers , daar aan geeven mogt, ter bereiking van bijzondere oogmerken." En nu vraag ik niet alleen eiken Voorftander van het voorig Beftuur, of hier in iets los, onvoorzichtigs en laakbaars is ; maar ik fommeer ook eiken eerlijken, verilandigen en bedaarden Voorftander van het tegenwoordige Beftuur , óf hier in iets ongehoorzaams, ftrafbaars, of gevaarlijks voor de tegenwoordige orde van zaaken, geleegen is? Ondertusfcheu hadden mijne Confideratien het geluk niet, om mijne wa.irde Amptgenooten van hun genoom men befluit af re trekken; in het zaakelijke verfchilden wij niet veel, maar wel in deeze bijzonderheid, „ of „ het eene volftrekte verpligring was, om, door een „ Declaratoir, bij het afleggen eener belofte, fchoon „ eenigzints dubbelzinnig zijnde, de meening van ons „ hart te verklaaren." — Uit toegecvenhetd voor mij projecteerde men wel eenige Concepten van Declaratoiren, maar men werdt het niet ééns over dezelve, en de Vergadering fcheide zoo , dat alle de Collegen bij de Refolutie van Maandag, en ik bij mijn voorgeleezen Advis, perfi fleerden, in dier voege eevenwel, dat eenige Leeden zich nog tot 's anderen daags op de zaak van een Declaratoir nader zouden bedenken. Den dag daar aan volgende, zijnde Donderdag de 14de Julij (juist denzelfden dag, waar op wij allen, ten 12 uuren, voor eene Commisfie van den Raad, tot het afleggen der belofte, ontboden waren) vergaderden wij weder ter gewooner plaatze, maar ongelukkig was dien zelfden morgen de tijding ingekoomen , dat drie der Haarlemlcbe Leeraaren , wegens het overgeevvn van een Declaiatoir bij het doen der belofte, waren gefufpendeerd; deeze ongelukkige rnaare deedt de geheele deliberatien over een Declaratoir in duigen vallen, en de Coilegen, naar bun licht en inzien, die zwaarigheid in de belofte niet vindende, en daar te boven lettende op het belang der Gemeente, die, bij het inleeveren van een Declaratoir, gevaar liep van geheel Herderlooste worden, beflooten bij de Refolutie tot het gaaf afleggen der belofte te blijven. Van dat oogenblik af ondervond ik aller broederliefde om mij over te haaien, nog geheugt mij zommiger hartelijkheid en aandrang om mij ts  te overreden, doch, daar alle drangredenen meest van het vonrbeeld van anderen, en ae overtuiging mijner Amptgenooten, ontleend wsren, maar niemand mijne zvvaarigheden mij ontneemen kon , oordeelde ik ook mijn Hebt en inzien te moeten volgen, niet te moogen Veinzen ten kofte van mijne confcientie, en vooits zor» wel het belang mijner Gemeente, als van mij delven, te moeten overlaaten aan dien God, die de'oprechtheid van mijn hart en doelwit in dit opzicht kende, en, dewijl ik mij van geer.e feband. üjke bijoogmerken bewust was , hoopte ik nog ,. dat misfebiën God mij ook guntte zou doen vinden in de oogen der menfehen.Overtuigd van elkanders gemoedelijkheid, en nic heerfchende over roalkaurlers confeientien, gingen wij, in broeJerlijke liefde, ten gefteiden tijde, naar her Raadhuis, en , verfcheenen vo< r de Commi-iie , bekleed door de Raaden, bkelaarts, vandic» pot van ghokns.veld en ellin khuizrm, beneevens den Secretarie ys vander Vliet. De belofte voorgeleezen zijnde, werdt door alle de Collegen afgelegd, en de beurt van Ibreeken aan mij gekoomen zijnde, la» ik, zonder weigering of rejlrictie, alleen ter verklaaring van denzin, waar in ik de termen verftond, mijn Deckratoir, woordelijk zoo, als in het bovenftaande Advis vervat is, en de Commisfie, zonder eenige onvriendelijke aanmerkingen te maaken, verzogt de febriftelijke overgifte, om daar van aan den Raad rapport te doen. Dus keerden wij allen naar de Kerken-kamer weder , en fcheiden met den algemeenen wensch , dat onder ons geen fcheuring mogt ontftaan, en met wederzijdfche verzeekeringen , dat, wat 'er ook gebeuren mogt, de broederlijke liefde blijven zoude. In deezen Rand bleeven de zaaken den volgenden Vrijdag, doch Saturdags werd ik door twee mijner Vrienden aangefooordj om nog het overgeleeverd Declaratoir in te trekken, cn mij gaaf met mijne Collegen te conformeeren , dewijl zij meenden geïnformeerd te zijn, dat de zaak op den eerstkoomenden Maandag zou worden afgedaan, en de uitfiag voor mij niet gunftig wezen zoude. Maat  '< 44 > Maar konde ik dat doen ? Mijn verfchil van mijne Medebroeders was noch partijfchap, noch hoogmoed, noch hoofdigheid , maar deeze onoverwinlijke infpiaak van mijn geweten: „ Doe nooit eene belofte. s, die gij zelve niet in alles verftaat, en waar bij „ de Afneemers niet letterlijk weeten hoe gij het „ meent, en bedrieg nooit God , bet Gouvernement „ en u zeiven, door mentale refervatien en verzweegene conditiën." Deeze overtuiging bleef dezelfde , ook kon ik mij naauwlijks verbeelden , dat eene verklaaring, waar bij ik volftrekte onderwer.ping en ftilheid beloofde, en geene belofte weigerde, maar mij alleen beriep op het geen het Gouvernement zelve mijn onvervreemdbaar recht genoemd had , mij ten kwaade zou geduld worden, en ik verwagte dus den uirflag met onderwerping aan het geen God over mij befchikken zoude. Des Zondags, den J7den Julij, vervulde ik het laatst mijne beurt in de gewoone Zondag-avond Bedeitond, neemende ten texte, i pet. 5: 7. werpt alle uwe bekommeringen op den Heere, want bij .zorgt voor u. Ik bleef in algemeene en Godsdienitige voorftellen, en fprak van geene bijzonderheden, en echter heb ik het ongenoegen moeten ondergaan, dat, onverdiend , zommigen , die daar tegenwoordig waren , en andere naderhand , in naamlooze geïchriften , mij hebben zoeken verdagt te maaken , als of ik mijne Amptgenooten van veinzerij befchuldigd had; — nooit , zoo veel ik weet, heb ik iemand hunner in bewijzen van Broederlijkheid gemanqueerd, altoos getoond, dat ik liefde en vrede en infchiklijkheid beminde, en hoe zou ik dan hun hart beoordeelen ? daar ik , in alle verfchillen, overtuigd ben, dat men zaaken zeer onderfcheiden inzien, beoordeelen en behandelen kan, en van weerzijden eeven eerlijk en gemoedelijk zijn. Ik wil mij dus openlijk van deeze verdenking zuiveren , en den mond floppen aan de haatelijke oorblaazers, die tusfchen Broederen krakeelen inwerpen, en, (naar salomo's taal) de voornaamfte vrienden fcheiden, en daar toe aan den voet dezer bladzijde opgeeven de letterlijke Schets mijner vooraffpraak voor hec Gebed , zoo als ik  r«c 45 y ik dezelve des tyds voor mij had, niet gewoon mijne geheele Leerredenen te ichrijven, waar uit elk gereedelijk zal zien , wat, en in welk een verband, ik alles gezegd nebbe. («_) Des («) Schets van Vooraffpraak voor het Zondag - AvondGebed, te Rutteiuam, den ijden 'Julij 1796. ,. Het oogmerk onzer zaamenkoomst is Bidden, — Heilig! — Staatelijk werk! — Wat is bidden? — „ Be,, hoeften , nooden en belangen zoo aan God voor„ „ draagen , dat wij toonen ons belang te kennen , — „ „ neevens den ecm'gen Bron van vervulling, — en „ „ kinderlijk, kleinweetend , e» gehoorzaam, alles over „ „ te laaten aan kaders wijsheid, en gerust te betrouwen „ „ aan Vaders goedheid en almagt." „ En wannneer bidden wij dan gelijk bet behoort? „ A. Dan Niet, , a. Wanneer wij ons vooraf een Plan maaken, hoe 'it het wezen moet, — en dat op allerlei wijzen willen dwingen , — en dan — eersbalve God 3t bidden om zegen , dat is , om onzen- zin te n doen , — en , — als dat niet, — of zoo niet gebeurt, — dan murmureeren. ,, b. Niet, als wij geboden hebben, — en dan, — het mooge Gods wil zijn of niet, — tobben, zorgen, wenden, keeien, als of wij God niet: 4J meer van nooden hadden , en alles van onze „ zorgeu afhing. „ c. Eindelijk dan niet, als wij het gevoel van pligt n beneden de kansrcekcriing van belang Hellen: en dus onpligtmaatig willen bewerken het geen wij, — bij pligtsbctraehting en gebed — aan 5, God — geheel — en alleen behoorden over „ te laaten. „ B. Maar dan, „ Als ootmoedige afbangelijkheid de grondflag , — „ ernst het leeven , — vertreuwen de ziel , — „ pligtsbetraebting de gezellinne , — ftatidvajlige „ lijdzaamheid het fieraad , — onderiverpit.g aan Gods zin er. wil de hoofdinhoud , — en eene „ heilige kommerloosheid het gevolg van het gebed „ is, dat, in je sus naam, — dénfternmig , — „ en oprecht — gebeden wordt.  < m y Des anderen daags, Maandag den 18de Juli}, requireerde mij den Raad, door eenen Stads Bode om te compareeren voor hunne volle Vergadering, werwaards ik „ Wij baden dik'.vils, — plegtig — te zamen, — zorn„ tijds fehnbt de verhooring te vertraagen , — telkens „ hebben wij of nieuwe tegenwoordige nooden — of „ donkere uitzichten voor bet vervolg. ,,'tk wilde u — ter venvekknig en verflerking van „ uwen bidlust, — tot die H. zorgeloosheid aaufpooren m u't de les van een Apolrei: I pet. 5: 7. t „ A. In wat ftaat waren zij, aan welke petrus dit „ fchreef? »» a« Verffrooide Jooden (immers meerendeels) bloot- j> gefield aan den fmaad en mishandeling der a, vdlkerên. „ b. Gecbrifletide Jooden , gef-naad en vervolgd ,» ' door hunne vk-efchelijke Broederen. e> c. En dar nu, meer dan ooit, tri den oorlog, eu 51 daar uii volgenden haat der Romeinen tegen i, de Jooden. „ b. Tot welke pligten vermaant Hij deeze, door het „ Euangelie. „ a. .Tot ftandvaftige aankleeving aan jesus Leer, en » een ftinren j^cfeftigén wandel. C. 1—2: li. „ b. Allerlei Burger - deugd, omtrend de Oppermagten »> en de uitvoerende Gezaghebber in eene bedaat- » de déugdzaame Wijshejd . C. 2: 13—17. „ c. Voorbeeldige fïrlle hnisfelijlie deugd , _ als „ Dienstbaren, — als Vrouwen, —'als Mannen, » — en in het algemeen, als CBnïïènéii in alles, ,» en niet als kwaaddoenders, C. 2, 3, 4. „ Deeze fi'eiliaame Chrifteiij;;e Zeedenleer iu bijzonder- „ heden voortzettende „ I. Vermaant Hij de Leeraaren tot gewillige- en eot- „ moedige pfigtsbetrachting , als voorbeelden der Kudde , „ verachiende het vuil gewin van tijdelijk belang voor ,, de onverwelkelijke kroon, die de Opberjle Herder n fieeft, vs. 1—4. „ 2.  r< 47 >" ik mij rerftond begaf, en mij, op eene geroegzantne vriendelijke wijze, door den Prefi ene bt.onujjl, uit het Rapport van de Commisfarisfen, wudt vuor- ge- „ 2. Jongen en Ouden allen tot nederigheid , die naar „ geene gtooie dingen ftaat, — en in aden weg van ,, God zich vernedert onder zijne krachtig» band ea „ aitooi wijze beftuuring met ondei werping en hoop, vs. 5 en 6. „ C. Maar waren 'er voor hun in dien weg niet veele „ zorgen en bekommeringen ? en hoe moeiïen zij zich „ daar tegen — en daar onder, gedraageu ? i» Ja gewis, veele bekommeringen. •» I- Zij zagen op tegen verdrukkingen. — Hee tf is J^el vrij algemeen waar: Wie is bet, dit tt >y kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt » van bet goed? C. 3:. 13. — Eevenwel lijdt •»» men ook zpmtiids cm der gerechtigheid wille, s» en dat is zaligheid , 'vs. 14, wanneer men 5» aan God en aan d ; waarheid getrouw is met •» eene ^oede confeiemie, vs. 15—17. 5» «• Zij hadden veele bekommeringen over hunne tf lijdelijke belangen , wiar over de Apofteï s» met hun redeneert, als iets , dat niet vreemd »> was, als eene get.ieenfcbap aan christus' 1» lijden, die den weg baande iot gtnucnfcbap 5» aan de openbaarinx zijner heerlijkhiid, »» mi" men leedt a ts een Oijlen, C. 4:12—i »•»' Hiden." — petrus hadt den 3» ftarveriden jesus aan het kruis zijne n oude Moeder aan een Vriend weeten aan3» beveelen. — Mag men zorgen buiten »» den pligt? — Leefde god niet, wiens 3» oogen zijn over de rechtvaardigen, en 3» zijne ooren tot hun gered, C. 3: ia? —, 3» toefde jesus niet, aan de rechtehand '» van Go 6 , de Engelen, en Magten., »» en ^rucuten kern onderdaanig gewaakt fj> zijnde, C. 3; aa? aai.  r< 4? y geleezen: „ dat alle de dienstdoende Predikanten ,4 der Nederduitfche Gereformeerde Gemeente de be\, lofte gaaf hadden afgelegd , uitgezonderd dé „ Bur- /S. Zouden zij zich dan wat fcbikken naaf M Jooden en Heidenen, om daat door zich , zeiven, en misfchien het Chriftendom, 5) van nut te zijn ? — Aan deze vleefche- s> lijke wijsheid hadt wel voorheen petrus - zelve gehinkt , toei hij te /Intiocbicn, ff tegen zijne overtuiging veinsde om dé }> Jooden ié helieven, en andere mede af- . getrokken voerden door zi/iie veinzinge; 5> maar beftraft en beter onderwezen door 'f paulus (Gal. 2: 11—18) leerde hij 5J nu: legt af alle bed> og en geveinsdheid, s> C. 2: i. hiaM dat is genade , indien 5, iemand, om de confcientie voor God, ^ zwaarigheid verdra 7gt , lijdende ten )t onrecht, C. 2: 19. a. Wat was dan beter ? Welké hunne eenige verpligting ? — Werpt alle' die bekommer£ ritsfen ol> God. — Doet uwen pligt en ziet , niet om. — Laat god zorgen, en gehoor- * zaamt gij. — Zoo was de leer van bavid; >j Pf. 55: 23, werpt uwe zorgen op den ffeere, en liii zal u onderhouden, 'ffij zal in eeit* ' wigheid niet toelaateii, dat ds rechtvaar¬ dige wankele , — en van paulus, Pbil. 4: 6, woest iti geen ding bezorgd, enz. ~ eii van Je sus zelve, Mat tb. 6: 25. c. En op wat grond ? — Want ffij zorgt voor u. * i. Als Schepzelen en — als Mer.fiben. 2. Als Chri/lenen en — geloovige Cbnllenen. 3. Hoe heerlijk zou dan de uitkoomst zijn! „ A. Wij hebben in ons leeven (én nu wij ons tot bidden „ fchikken) veelerlei notden en bekommernisfen. „ a. Als Zondaars, — bij het Enangelie Gods. „ b. Als Belijders van bet Cbriflendom, bij den te. „ genwoordigen ftaat der Kerke op de weereld. „ c.  < 49 > i, Burger schacp, die dezelve niet hadt afgelegd, dan onder zeekere re/erve" doch waar tegen ik aanftonds, met alle befcheidenheid heb opgemerkt, eri ver- „ c, als JFeereldburgers en Vaderlanders, bij de> " rampen des Üorlogs, die geheel Europa — en »> ons treffen. ,, d. als AJenfchen, voor onze perfbonen, — faini„ lien, — betrekkingen, — en bijzonder, wegens " li • reeds aangevangen oogit. „ B. Willen wij die nooden vervuld en ons geholpen „ zien, dan moeten wij, — ««/deeze, ofgeene, — „ niet zommige, maer alle die bekommernissen op „ Cod werpen. „ a. Niet, met eene laakbaare onverfchilligheid, hoe ' »> het gaa. b. Niet met eene onheilige, werkelooze onbekommerdheid.n C Mitar. n i. Door onzen pligt te doen naar licht ert »> wetten. " 2' Door in dien pligt altoos fiandvastig te zijn, »» zonder uit hoofdigheid, — zonder uit partij- »• . fcbap, — zonder onoprecht, — te hande- »» Ien> maar met een goede confcientie in alles t» willende eerlijk -mandelen. »' 3- En dan, — lot, weg, werk en uitkoomst " n aan God te beveelen door geloof en gebed. „ C. Zijn wij nu daar toe zaamen; hoe gemoedigd kun„ nen wij zijn ! want Cod zorgt voor u. " »• Dst !? :li«t te zeggen: „ wij zullen in alles, " " alciid onzen zin hebben en geen kwaad zien." »» c°ds wijsheid is boven de onze, enz. b. Maar God zal in alles geeven, wat ons noodig „ is, om d .\ t te zijn , w at wij, naar zijne wijs- »> hetd, wezen moeten. „ Nu dan,- uit de borst, — nu geloovig gebeden! ,, I. Biddend Chriften ! zijn duizend zegeningen u ,i geene proeven van de liefde uwes Vaders? — " of> hebt gij geen één wijrook- graan van dank- " zegging onder de mijrrbe uwer gebeden ? *, x. De onafflaagbaare Hoogepriefte» bid voor — » en zijn , — naar God voor de Heiligen bid- i» etende — Geest i n u, P „ 3.  ♦C 50 >' verzogt door den Secretaris te doen notuleeren, „ dat „ dit*"Rapport in zoo verre niet naauwkeurig was, als mijn oogmerk en intentie of niet gevat, of niet " wel was uitgedrukt, hebbende bij mijn overgelegd " Declaratoir geene bedoeling gehad, zoo min om " re/erven of Ttftricüe te raaaken , als om te weige.- ren. Dat ik , en toen bereid was, en nog gereed,. " om'de belofte af te leggen, in dien verftanje, day " zij nooit moest worden uitgelegd ftrijdig met oe voorige Publicarien en gedeclareerde Intern ien van * het tegenwoordig Beftuur, of met de vrijheden, i mij als Mensch en Burger toegeftaan in de aan', ehajldc Arrijkelen van de Publicatie van 31 Janv " I795-" l!i zal , om onnoodige redites te mijden, " {alh 3. En daar liggen zijne onveranderlijke toezeggtrigért: lk' zal u raadgeeven , mifn oog zal op u zijn, tt *al u niet begeeven, ik zal u niet verlaaten* „ Laat dit dan in alles uwe betuiging zijn: Aan God heb ik mijn weg bevoolen (Zegge elk, die, onderworpen, ftil, " Een Cttritten, en een vriend van menfchen, Een deugdzaam Burger wezen wil) Dien God zal ik, door jesus, fmeeken, Dat Hij mijn lijfs- en ziels-gebrek, In weerwil van mijn harte-feilen, Vërvuiié en mij ten Vader ftrekk'! Dan dond're 't vrij rondom mij heenen. 'k Rust zorgloos in mijn Vaders fchoot, Hij zal mij heilig, veilig, leiden Aan, in, en verr' voorbij, den dood. Zijn weg zal wijs- en goedheid wezen Voor Kerk, en Stad, en Vaderland, En heel de fchepping !t loflied zingen Bii 's weerelds allerjongften brand." ,5 « Ieder onpartijdige ziet genoeg, hoe listig en kwaadaartig men 'nier alles heeft moeten verdraaien, om mijne Amptsbroederèn, als qua/i beleedigd, tegen mij op te zetten: ik vertrouw, dac zij mijn hart beter kennen, en de leer van salomo: een vergramd aangezicht verdrijft de verborgene tonge.  < 5i > (alle redites zijn in eene Deductie van deezen aart voor Mij , onvermijdelijk) nier. breedvoerig zijn in' het opgeeven van alle de, over en weder gehoudenc. gefprekken, na herhaald binnen-ilaan, tusfchen den Prefident en Mij"; — de Broederfchap zal van dezelve genoegzaame kundigheid ontfangen uit de Stukken naderhand door Mij , zoo aan den- Raad , als aan het Provintiaal Belluur, geprefenteerd, waar van ik in net vervolg fpreeken zal, en waar aan ik mii nier, kortheidshalve, refereere. Het zij hier dan genoeg , aanremerken , dat, ten laatften , na dat de Prefident Mij gevergd had alleen met Ja of Neen te antwoorden ,i en Ik wederom repliceerde, >, conform de Publicatie», mii de waarneeming mijner functie ah Predikant bi) de Aederel. Gerefi Gemeente deezer Stad werdt geïnterneerd ; waar tegen ik , behoudens alle decentie, in den vollen Raad gefuftineerd heb, dat het Decreet „ op Mij niet toepasfeüjk was, als hebbende niet „geweigerd of gerefi ingeerd , protefteerende tegen " T ^PP.llcane van he: zelve, en verzoekende Copij „ der Refolutie, om mij te dienen, terplaatze, waar % 1\.n°odl2 *»ogï hebben mij te aciiesfeeren," welke Copij Mij, na deliberatie , is geaccordeerd , mits na de relumtie. Ziet daar , — Eerwaardige Broeders ! den eerden o 'gelukkigen afloop mijner zaak, die gewis door nadere Elucidarien, zoo door Mij, als door de'Commisiie van Uw Eerw. Vergadering , gegeeven wel Ipoedig eene gunfttger gedaante zou gekreegen hebben, ind.en, — of ik het verzogte Extract uit de Notulen fpoediger had bekoomen , — 0f de Raad hadt kunnen befluiien met de aanfehrijving aan het Provintiaal Committé van Holland, gelijk met het geeven van het Extract, te wagren tot na de Refumtie, in welk geval Ik niet had veroordeeld geweest, eer ik nog de tijd gehad-had mij te defendeeren tegen de befchuldiging van weig ring of r efriet ie, waar tegen ik corani Senatu, hadt geprotefteerd. Intusfcben wagte ik de geheele week vergeefs, geevende inmiddels, Dingsdags, aan mijnen waarden Collega, den Profesfor van velsen, als Proefes MiniJlerii, kennis ven het gebeurde , met verzoek om D a nee^  < 52 > neevens het Minifterie, voor de waarneeming mijner Predikbeurten te zorgen, gelijk ook, van dien tijd af, met alle broederlijkheid , die ik verwagte (dank zij alle mijne Collegen!) gefchied is. (a) Doch reeds op O) Het briefje, wiar mede ik deeze kennis gaf, was van den volgenden inhoud: HOOG EERW. HOOGGELEERD HEER , VEEL„ WAARDIGE COLLEGA! Maandag morgen door den Raad geinterdiceerd zijnde 'om te prediken, zal ü H. E. wel de goedheid willen " hebben, als Praïfes Minifterii, te zorgen, dat aanfhande " Zondag de Vroegbeurt, en (zoo lang het duuren mogt) " de volgende Beurten worden waargenoomen. Ik heb het mij beloofds Extract uit de Notulen nog niet; zoo rasch ' ik bet heb, zal ik mijn Adres aan de Gtoote Vergadering " in gereedheid brengen , en behoorlijk kennis geeven, " waar van ik U H. E. als Prajfes, voorloopig bericht doe. " Ik lub bij monde geprotefteerd, en zal, uit het verwagt H wordende Extract zien, of het ook noodig is dit fchrif. teliik te doen. " Gelijk ik mij zeiven intusfehen als wettig Predikant van Rottetdam blijf befchouwen, blijft ook mijne betrekking op mijne waardige Collegen: het verfchil van denkwijze, " ook op dit ftuk , maakt geene verandering lp de hoogachting en Broederliefde, waar mede ik altoos was en nog „ ben „ U. S. „ ROTT. 19 7«'lij » Tl T' " 179Ó' 6"0 » J- SCHAR P." Ik geef hier dit éénvouwig briefje om die redenen op, 1 )& Om te bewijzen, hoe ik, In weerwil van verfcbil- lerfdë denkbeelden , over mijne Medebroederen bleef denken. 2.) Op dat men mij niet verwijte, het geen men aan de l • Leeraaren eener andere groote Stad, die mijne Lot"enooten zijn, in openlijke gefchriften , tot een misdaad gereekend heeft , dat zij aan den Priefes des Kerkenraads geene kennis gegeeven hebben van hunne Remotlen, noch hoe zij over dezelve dachten. C3.  < 53 > op den zelfden dag mijner Interdictie hadt ook de Raad aan deeze Vergadering bericht gezonden, door de volgende Misfive. „ Gelijkheid , Vrijheid , Broederfchap. „ De Raad der Gemeente van „ Rotterdam aan den Grooten „ Kerkenraad der Nederd. Geref. „ Gemeente dcezer Stad. „ medeburgers! „ Wij geeven Ulieden bij deeze kennis, dat wij, ,, ingevolje van — en ter voldoening aan den inhoud „ der aanfchrijving van het Provintiaal Beftuur van „ Holland van den agften van Junij laatstleden , ons „ heden verpligt gevonden hebben , om den Burger „ jan scharp, Predikant bij Uwlieder Gemeente, „ de waarneeming van deszelfs Functie te interdiceeren. „ Wij zijn, na toewenfching van heil en aanbieding „ van broederfchap Uwe Medeburgers „ rotterdam „ den i'èden van Julij „ De Raad voornoenad, en „ 1796, bet ide ,, uit deszelfs naam, Jaar der Bataaf „ fcbe Vrijheid. Cg«0 » L, VA N O YEN A-Zn, „ Secr.'" Eerst Saturdag hier op, den asften Julij, ontving ik eindelijk het volgend „ Ex- 3.) Om reden re geeven , waarom het Adres aan de Groote Vergadering, het geen ik toen beloofde, nog niet gefchied is. Te weeten: a. ) Om dat dezelve door den Raad der Gemeente kennis kre«g. b. ) Om dat dezelve eene Commisfie benoemde, die van alles genoegzaame nadere kennis kreeg. c. ) Vooral, om dat de zaak zoo fpoedig verè'rgerde, en eenen zoo geheel pólitieken loop nam, dat ik, voor den afloop van alles, en dus niet voot heden, een volleedie Rapport maaken konde. D3  < 54 > „ Extract uit de Refolutien van den Raad der Gemeente van „ Rotterdam , genomen in der„ zeiver Vergadering op „ Maandag den \Zden van Julij 1796. het „ tweede Jaar der Bataaffche Vrijheid. „ 't Gerefol veerde &c? n Is gelezen eene Misfive &ca „ De Commisfie , bij Refolutie dezer Vergadering m van den 07*}* van Junij 'laatstleden, benoemd, om, 5» ingevolge de aenfrhrijving van het Provinciaal Be>» ftuur, van den 23^ daar te voren, van alle Keik« lijke Leeraren en" andere Peifonen, in gemelde n Aanfchrijvinge vervat, de belofte, bij Decreet 5, van het gemelde Beftuur van den 5 ,, Is gehoord het Rapport &c» Is, ingevolge van- en ter voldoeninge aen het „ gerefolveerde bij deze Vergadering van heden , ge„ Cómpaxeerd de Burger Jan Scharp &c». — Gedej, lir^ereerd zijnde & ,. Is .vecer binnen gedaan de Burger Jan Scharp, en denzei ven , door den Secretaris op last van den „ Prefident in naam der Vergadering letterlijk voor„ geleezen de belofre en he' decreet vnn het Pto,, vinciael beduur van den 5^ van April laetstleeden „ vervat, ën daar na, door den Prefiderit aan genulde Burger ftellig afgevraagd , of hij bereid was „ de voorgeleezen belofte gaef afteleggen , ja dan „ men z waer op hij repliceerde! fk kan nocb ja ,, nocb neen zeggen , — de Prefident hem ander? ma^l vragende of hij de belofte gaef wilde afleggen , andwoorde hij — zoo als ik gezegd heb , ik ,, kan niit anders dan onder die restrictie. — „ Waar na de Secretaris op last van den Prefident in nflem der Vergadering gem: Burger letterlijk heeft voorgelezen , de misfive van het Provinciaal beftuur van Holland, van den 23ft^n van Junij laatstleeden, na de voorlezing van welk ftuk — de Burger voorn1, repliceerde — dat het zelve op hem „ niet toepasfeljk was — waer na de Prefident , ingevolge het gerefolveerde van heden , -hem in naam der Vergadering u.e waerneeming zijner functie als Predikant bij de Nederduitfche Hervormde Ge5, meente dezer Stad heeft geinterdiceerd , op welke aenzegging hij antwoorde : dat hij, behoudens de „ eerbied voor den Raed, het Decreet befebouwde s, als niet rp hem toepaslijk te zijn ; — dat bij zich „ desnoegent zoude adres/beren ; dat hij protegeerde „ tegen de applicatie ; — verzoekende tevens Kopij „ der Refolutie. &c» „ Coll: „ Accordeert met voorfz. Refolutien „ voor zoo veel het geestraheeide „ aangaat. „ Bij mij als Secretaris. „ L. VAN O YEN A-Z?* D 4 Op  < 56 > Op den ontvangst van het gemelde Extract zag ik met leedwezen , dat in het zelve , tot ichade voor mijne defenfie , juist geëmitteerd waren de gefprekken, bij het eerfte binnenftaan voor den Raad , door mij gehouden , en waar van ik aanteekening rerzogt had te maaken, waar uit, ter mijner verantwoording, blijken moest, welke de zin ware van mijn Declaratoir, om, namenlijk , noch te weigeren , noch te referveeren, maar alleen den, voor bet Gouvernement genoegzaamen , zin te bepaalen, waar in ik de belofte doen wilde, ter verzeekering van onderwerping en een ftil gedrag, en in welke betuigingen de waare grond lag van mijn gedaane protest tegen de applicatie der poenale fanctie van het Decreet van 5 April op mijnen perfoon : — Met nog meer verwondering zag ik in het zelve eene geheel verkeerde opvatting van mijne overige discourfen, wordende mij in den mond gelegd gezegd te heb? ben: ik kan niet anders, dan onder die restrictie, «p een tij i , dat ik de llerklte proteftatien deed van geene reftrictien te bedoelen. Uit het een en ander vleide ik mij , dat het niet moeilijk zou vallen den Raad , van welks aequiteit ik meende mij te moogen overtuigen, te disabufeeren, en tot het heruiten in de wijze, waar op ik de belofte gereed was af te leggen, als conform aan de intentie derzelve, te permoveeren. Begrijpende, dat 'er periculum in mora was, haafte ik mij zoo veel immer moogelijk was, en reeds twee dajen laater, leeverde ik, Maandag den asften Julij, eene ampele Memorie bij den Raad in, waar in ik, aan de eene zijde, zorgvuldig de Decentie bewaarde, met welke all» geconftitueerde Magten moeten behandeld worden , maar, aan den anderen kant, met alle die vrijmoedige cordaatheid , die aan een vrij en eerlijk geweeten eigen is, mijne zaak bepleite, en die letterlijk van deezen inhoud was. JVSTJ-  r< 57 > JUSTIFIC ATOIRE MEMORIE van jan scharp. Predikant bij de Nederd. Geref. Gemeent» van Rotterdam aan Den raad der. gemeente van dezelfde Stad. medeburgers! Daar is waarlijk een heilig recht van den Mensch, „ — en htt blijft in alle wel ingerichte Maatfchappijen „ een onvervreemdbaar recht van eiken Burger, ,, dat „ ., nooir de geringde bepaaling kan gemaakt worden „ ,, aan her recht van ieder Burger, om zijne belangen „ „ in te brengen bij hun, welke de publijke Magt is „ „ toebetrouwd." — dit recht, dat onze zalige Va- deren, bij de moedige verdeediging hunner Vrijheid ,, tegen de dwingelandij van philips en zijne Mi,, niders, hebben daande gehouden, is in deeze Repu„ bliek altoos bewaard, en met de bovendaande woor„ den letterlijk erkend bij het tegenwoordig Gouvei„ nement, als een Grondwet van deszelfs handelingen, ,, /Irt. 17, in de Public, van de provifion. Repref. „ van het Folk van Holl. in dato 31 Jan. 1795. De ,, Onderget. van Ouders tot Ouders een gebooren Hol,, landsch Burger ( in wiens Familie nimmer een éénig Lid zich aan eerbiedkwetzing der geconditueerde „ Magten of aan eenige rustverdoorende demarches „ tegen de rust en weldand van het Algemeen heeft „ fchuldig gemaakt) heeft van dat recht altoos, wan„ neer het te pasfe kwam, een befcheiden en erndig „ gebruik gemaakt, en dit is hem nimmer door eerlijke ,, en cordaate Regenten ten kwaade geduid geworden. „ Gij zult dit ook nu niet doen, Medeburgers! daar „ het geenzints de zucht is, om zich in uw Beduur te ,, mengen, veel min om het zelve te cavilleeren, en „ voor u nog moeilijker te maaken; — maar alleen hec „ belang van den Onderget. en zijne talrijke Familie, ,, en in zeekeren zin (zonder arrogantie gefproken) „ ook van zijne geheele Gemeente, ja zelfs, daar het, „ in dit geval, bet belang van alle de Leden van 5 s> dee-  < 58 > „ deezen Raad zelve is, die allen zonder twijfel belang „ (tellen in den roem van billijke en aequitauele 13e„ ftuurders te zijn, die niemand ander», dan uit zijne eigene woorden en intentie, willen oordeelen , het „ geen hem thands noodzaakt , om uwe veelvuldige „ beezigheden voor een korte poos met deeze Me- morie te interrumpeeren. „ De Onderget. doet dit met des te meer vrijmoedig,, heid. zpo wel aan zijne zijde, als aan de zijde van „ den Raad. „ Aan zijne zijde , vermids hij geen voorneemen „ heeft om door, of in deeze Memorie de dece ntie „ te kwetzen welke hij oordeelt, dat elk Burger ten ,, allen tij ie, omtrend de geconRitueerde Magten, ten „ voordeele van het algemeene welzijn , bewaaren „ moer, cn welks kwetzing in veelei Adresfen, Pro„ pofuien en publieke Stukken, zedert de tegenwoor„ dige Revolutie aan of tegen het beftuur, vooral in ,, deeze Stad, gegeeven, hem meenigmaalen geftooten „ heeft: — protefteerende dus vooraf wel ernftiglijk „ tegen alle infimulatie, als of hij door deeze demarche „ en zijne hoogstnoodige vrijmoedige deienfie , iets „ zou hebben willen derogeeren aan den eerbied, ,, welke hij Onderget. immer mogt geoordeeld wor„ aan den Raad te weezen verfchuldigd. ,, Aan de zijde van den Raad zelve , dewijl in de 5, aanfehrijving aan den grooten Kerkenraad , in dato ,, 28 Currentis, dezelve zegt zich verpligt gevon,, den te hebben om den Onderget. de wa&rneeming van deszelfs functie te interdiceeren ; waar uir ue ,, Onderget. vermeent wettig te moogen beflniten , „ dat dé voor hem zoo onaangenaame , en (zo hij „ meent) ongemerheerde Refolutie geen effect is van partijfchap of drift (welke hij in den Raad niet ivil ,, of mag vooronderftdlen ) maar alleen van overtui,, ging van pligt, ter voldoening aan de aanfehrijving ,, van het lJrovintiaal Beftuur van pg Junij (in het „ welk de Onderget. falva revcrenüa meent te zullen „ bewijzen , dat de teligio judicis en de confcientie 5, van den Raad zich vei gist heeft) en dat dus de ge- melde Refolutie door den Raad, immers zeer zeeker „ door de meerderheid van deszelfs Leden, niet dan „ uit eene overreeding van pligt, en dus zelfs on- „ gaar-  < 59 > „ gaarne, en als hec ware ondanks zich zeiven, ,, genoomen is. „ Door deeze vrijmoedigheid gefterkt zal de Onder„ ge?, zonder verderen omweg ter zaake treden , en „ zijne belangen , als een vrij Burger, bij Vlieden „ inbrengen , aan welke de publijke Magt is toe„ vertrouwd. „ De Onderget. heeft op Saturdag morgen, den „ a3ft.cn deezer, volgens zijn mondeling verzoek, „ ontfangen een Extract uit de Refolutien van uwe „ Vergadering, gehouden op Maandag den iSden, voor „ het welk hij den Raad , accordeerende zijn gedaan „ verzoek , bij deezen dank zegt, maar omtrend het „ welke hij de vrijheid neemt aan deezen Raad te doen „ toekoomen zijne verdeedigende reflectien, en voor „ zoo veel des noods proteftati'en, gedeeltelijk wegens „ omisfie, gedeeltelijk weegens geheel verkeerde op„ vatting zijner mondelinge gezegdens , en op dien „ grond vooral tegen de perfifteering van den Raad bij „ de Refolutie aan den Onderget. dien dag, bij monde „ van den Prefident aangezegd , doch waar tegen de „ Onderget. ook toen reeds , blijkends het zelfde „ Extract heeft geprotejleerd. ,, 1. De omisfie van een zeer gewigiig ftuk, en wel „ juist dat, het welk de voornaamfte grond van zijne „ defenfie uitmaakt, vindt de Onderget. in dit gedeelie van het Extract. „ Is , in gevolge van- en ter voldoeninge aan het „ gerefolveerde hij deze Vergadering van be:ten ge„ compareerd de Burger jan scharp &c. — ge„ delibereerd zijnde &c. waar op dan aanltonds volgt „ is weder binnen geftaan de Burger jan scharp, „ en zoo voorts. Geen één enkel woord worde hier „ gemeld van het discours, bij dit eerfte binnenftaan „ voorgevallen tusfehen den Prefident en den Onderget. „ en echter is 'er vrij meer geichied, dan bloot com,, pareeren, buiten ft aan en weder binnen koomen , en 3, dat discours is juist het gewigtigfte van alles geweest ,, en de grond van al het volgende. „ De Onderget, neemt derhalven de vrijheid te „ remsrqueeren , dat hij zich leevendig herinnert ge„ zegd te hebben (en deeze zijne gezegdens ten fterk- ften reclameert, en, voor zoo veel des noods, nu j) nog  < 6b >' „ 00£ zegt en fcbriftelijk herhaalt') dat toen de Prefi„ dent hem zeide of liever voorlas : (aj ,, Dat de „ „ Commisfie hadt gerapporteerd , dar alle de Nederd. „ „ Gereft Predikanten de belofte gaaf hadden afge„ „ legd, maar dat de Ündergeteekende die alleen hadt „ „ geprefenteerd onder zeekere referve." Dat (zeg „ ik) de Onderget. daar op wel duidelijk geantwoord ,, heeft, dar dan het Kapport van de Commisfie ( falva. „ reverentia) niet zeer naauwkeurig was, en boven „ dien veizogt heeft door den Secretaris te doen notu„ leeren , dat de Onderget. geene de minfte intentie „ gehad hadt, of nog hadt om de gerequireerde belofte „ te weigeren, of zelfs eenige referve of reftrictien te „ maaken , maar in teegendeel bereid was de belofte af te leggen in conformiteit roet de voorige Punli„ catien van dit zelfdé Beftuur. en fpeciaal van de Ar„ tijkelen, gementioneerd bij deszelfs Declaratoir, op den I4den julij aan de Commisfie overgegeeven." „ Dat al verder, op inftantien van den Prefident, door „ den Onderget. in fubftantie gezegd is , en nu nog „ 1'chrifteliik herhaald wordt, „dat het bijvoegzel van „ zijn Declaratoir niet huteert eenige weigering , re„ftrictie, of het vraagen van interpretatie der belofte „ door den Raad, maar alleen eene.verklaaring van ,, des Ondergeteekendens eigene meening en oprecht„ heid (zonder mentale refervatien) bij het afleggen der belofte, dewijl de eenigzinrs duiftere termen der „ belofte verfchillend konden worden uitgelegd , en in „ de daad door de geenen , die dezelve hadden afge, legd, verfchillend werden uitgelegd. Iets, het welk j", den Raad niet kan onbekend zijn, maar tevens iets, „ waar (<*) Van ter zij Je ben ik naderhand geïnformeerd geweest, dat de een of ander deeze uitdrukking „ zeide of liever voor„ las" kwalijk heeft genoomen , als of dezeive iets fteekelachtigs en fletrisfants voor den Prefident bevatte. — Niets minder was mijn doelwit, ik wilde alleen zeggen, dat mij de Prefident zeide, of liever woordelijk ('denkelijk) uit bet Rapport van de Commisfie, voorlas. — Ik heb mij wel gemeend te moogen beklaagen over de Refolutie zelve, maar ik heb geene reden gehad om te klaagen over eenige onvriendelijkheid in de wijze mijner receptie bij den Raad, of in de wijze der aanzeggingen, door den Prefident gefqUied.  < fjl > „ waar door het geheele oogmerk eener plegtige belofte „ geëiucideerd wordt , en beide de afneemers en de ,, afleggers der belofte over elkanders meening altoos „ onzeeker blijven. De Onderget. altijd vijand zijnde van alle dubbelhartigheid , bedrog en üïlzwijgende refervatien, en piaefereerende, als het moest zijn, de „ onaangenaame gevolgen van openhartige oprechtheid boven de ingebeelde voordeelen van bedrieglijkheid ,, en bezwaarde confeienrie, vondt zich derhalven ver,, pligt aan den Raad, of deszelfs Commisfie, te over„ handigen, ja* een Declaratoir, maar niet behelzende ,, eenige weigering, eenige refttictie, of eenige vraag om interpretatie , maar eene verklaaring van zijne „ eigene meening bij bet gaaf afleggen der belofte, en wel zulk eene, die geheel conform was aan de Pu„ blicauen, en dus (ongetwijfeld) ook aan de intentie „ van het tegenwoordig Beftuur, op welke Publicatien alleen (zonder iets ander») de Onderget. zich bij zijn „ Declaratoir beroept, en met weike de belofte (zal „ die door iemand kunnen of moogen afgelegd wor- den; derhalven niet kan ftrijden, noch immer, con,, trarie dezelve, mag worden geëxpliceerd. -„ Om deeze reedenen fuftineerde de Onderget. en „ fuitineert nog, dat zijn Declaratoir geheel verfchilt „ van alle verbodene Declaratoiren van reftrictie , en „ derhalven hadt kunnen en bebooren te worden geac„ cepteerd, als zijnde buiten de termen der aanfehrij„ ving van het beltuur van Holland, en geheel con,, form met de voorige Publicatien, en met het waare „ oogmerk der gevorderde belofte , waarom hij , bij „ zijne comparitie voor den Raad te meermaalen her,, haald heeft, en nog herhaalt, dat bij bereid is tot het afleggen der belofte, conform de voorige publicatien. ,, Het zij den Onderget. vergund, Medeburgers! aan „ den Raad duidelijk te bewijzen, dat het bevoorends „ gepofeerde niet gezegd worat, om, tegen de waar- heid aan, de benevolentie van den Raad te captee» „ ren, maar alles conform de waare intentie van den ,, Onderger. is geweest , door de twee volgende „ proeven. „ De Eerfle is. Dat toen de Onderget, in zijne „ qualiteic als Leeraar der Hervormde Gemeente bin- „ nen  < 6*2 > ,,' nen deeze Srad, dé Vergadering van het Minifterie ,, dezelve Gemeente heeft bijgewoond op den i3den „ Julij , en zijn Advis over het afleggen der belofte geeven zoude, in het breede niet alleen heeft onder „ zogt de redenen die voor en tegen de weigering „ zouten kunnen worden bijgebragt, en bij zijne con„ clufie zich tegen de weigering verklaard heeft; „ maar ook vervolgends in zijn Advis fpreekende over de restrictien, rondelijk zich gedeclareerd ,, heeft , dat geene referven , ontleend uit Staatkun„ dige, Philofbfifche of Theologifche opinien en ., ïvftctien, konden worden geadmitteerd, maar dar, wegens zeekere duifterheid in de termen, waar „ door de een kon oordeelen dat in dezelve eene „ ingewikkelde confesfio fidei lag., welke het Gou„ vernement verklaard hadt niet te bedoelen , en de „ ander den zin en . het oogmerk der belofte of te verre uitftrekken of te eng bepaalen konde , zijnes „ inziens, voor oprechte eerlijkheid noodig was „ zodanig een Declaratoir te geeven van onze mee,, ning, dat aan het gerequireerde en aan confcientie „ beide voldaan wierde , en te gelijk geene andere „ verklaaring gegeeven , dan die , buiten welke het „ aan peen éénen Burger, van 'welke Staatkundige opinicn bij ook zijn mogt, vrij ftondr de gevergde belofte af' te leggen , dat is, in conformiteit met „ het geen door het tegenw. Beftuur plegtig erkend ,, was als hec onvervreemdbaar recht van het Volk ., en van eiken Burger, bij deszelfs voorige geëma„ neorde Publicatien. ,, Het is wel zoo, dat de Onderget. her ongeluk „ hadde van zijne geëerde Collegen te verfchillen, „ niet in de zaak zelve , maar in de noodzaakeli|k,, heid om bij het afleggen der belofte deeze meening „ zijnes harten fe moeten declareeren , het geen hij „ voor zich oordeelde dat de oprechtheid vereischte; ,-, maar dewijl niemands vrijheid geoordeeld wordt „ van eens anders confcientie , en ook dit verichil „ geen inbreuk maakte op de Broederlijke liefde, „ oordeelde de Onderget. zijn licht en geweeten te „ moeten volgen , verzeekerd dat hij hier door niets deedt , het :gecn , bij bedaard onderzoek, kon ge„ reckend worden met het eerlijk oogmerk eener  '< 63 > „ afgevorderde belofte van onderwerping en Itilheid „ onder het tegenwoordig Beftuur , te ftrijden, „ of eenige weigering of verbodene reftrictie te „ invoh'eeren. „ Het a:,dere bewijs voor de eerlijke intentie van „ den Onderget. is : I >at toen Hij, op den i8den „ deezer, voor Uwe Vergadering gecompareerd was, „ en met den Prdiient in gefprek, en onder anderen „ verklaarde bireid te zijn tot bet opleggen der btlofte „ in dien zin, van verre fchuins tegen hem over, „ een Lid van den Raad (zo hij wel heeft, de „ Burger N. N. (0) zeide : in dien zin ! in dien „ zin ! wat zou bet anders voor een zin hebben ? — ,, dar toen de Oncetger. ten bewijze van geene „ verkeerde oogmerken te hebben , daar van geene „ notitie nam , maar het met ftilzwijgen pasfeerde. „ Hadt hij verkeerdelijk gedagt, dan had hij dat zeg„ gen gearripieerd , het voor eene interpretatie door een Lid van den Raad opgenoomen , en daar op „ de belofte gedaan. Maar de Onderget. zou ge„ zondigd hebben tegen den Prefident, die met hem „ in alle befcheidenheid fprak , tegen den Raad, die „ geene interpretatie geeven mogt , en tegen zijne „ eigene confcientie , die hem zeide , dat hij geene „ interpretatie van de belofte vraagen mogt; maar „ wel zijne eigene meening bij het afleggen van de„ zelve mogt opgeeven ; eene meening, die allezints „ ontfangbaar was, om dat zij letterlijk inftemde met „ de Publicatien van het tegenwoordig Beftuur; ter„ wijl het den Onderget. echter van ter zijde ge„ noegen gaf, dat de Burger N. N. door deeze „ woorden , hoewel met eenige geemelijkheid uit„ gefprooken , toonde te gelooven, dat 'er waarlijk) „ geen (a~) In de overgeleeverde Memorie ftondt hier de naam uitgedrukt, dit is hier min noodig. Ik heb geen demimie oogmerken om iemand ter weereld te proftitueeren : Dit had ik ook niet, door dit in de overgeleeyerde Memorie in te voegen; veel eer heb ik het gezegde van dien Raad Choewel eenigzints driftig uitgefprooken) meer in mijn voordeel , dan in mijn nadeel, en , in zoo verre 9 ffiej dankzegging, opgevat en bijgebragt.  < 64 >' geen enderen zin aan de belofte te geeven was „ dan de Onderget. 'er, bij bet willen afleggen, aan )5 gafi waar rtoor Hij derhalven zeer zeeker niet kan gepecceerd hebben. „ En dus meent de Onderget. Medeburgers ! in ,, de eerfte plaats duidelijk het onftrafbaare zijner intentie te hebben beweezen , en zich billijk te „ moogen beklaagen over de omisfie , zo niet in de „ Notulen van den Raad , ten minften in het toe- gezonden Extract, waar uit de Onderget; deeze „ intentie zou kunnen bewijzen , indien het, na „ deeze Memorie, nog mogt noodig blijven het aan- geteekende Protest verder te achrervolgtn. De Onderget. fpoedt zich dus tot het ade ftuk, „ behelzende de verkeerde opvatting zijner monde„ linge gezegdens. ,, 11. En hier moet Hij wederom vooraf plegtig „ verklaaren , dat hij hier mede geene de minfte in„ teniie heeft, om deeze verkeerde opvatting en „ opgaave zijner gezegdens te wiljen attribueeren aan „ eenigen dolus malus of moedwillig opzet, het zij „ van den Raad , het zij van den Secretaris, ter zij„ ner bezwaarenis. Hier voor bezielt den Onderget, „ geene de minfte vreeze, en deeze vrijmoedige Me., morie ftrekt veel eer ten bewijze , hoe zeer hij ,, zich nog van de flipte sequiteit en goedwilligheid „ van den gantfehen Raad der Gemeente verzeekerd „ houdt. Maar, ongelukkig is dit doorgaans het ge„ val van een onverwagt discours, waar iemand zon„ der tijd van bedenken op vooraf beaagte vraagen „ moet antwoorden , en zulk een pour parler ver„ volgenda geftileerd en genotuleerd wordt, zonder „ dat 'er geleegenheid is om den geenen , wiens ant,, woorden men opfchrijft, bij nadere voorleezing te vraagen of men zijne meening wel gevat , en zijne „ expresfien zoo genoteerd beeft , dat hij dezelve let„ terlijk voor de zijne erkent. En juist dit zal ook „ hier, bij eene zeer verfchoonbaare vergisfing, het ge„ val zijn , daar de Onderget. een antwoord in den „ mond gelegd wordt, het geen hij niet weet gegeeven „ te hebben, het geen hij, blijkens her boven gemen,, tioneerde in het eerfte punt niet beeft kunnen geeven, het geen lijnrecht ftrijdt met zijne intentie en pro-  < 65 > „ teftatien , en zelfs met zijn geseeven advies in hec „ Minifterie tegen allerlei reftrictien van dien aart, te„ gen het welk, als of het zijne meening bevatte' bij „ als nog plegtig protefteert, en het welk , zo men „ mogt ftaande houden, dat hij het echter alzoo gezegd „ hadt, hij geheel terug zou neemen, en zoo veel des ,, noods, herroepen. „ De Onderget. bedoelt hier mede de volgende pas„ fage uit het Extract. ,, „ En daar na door den Piefi ient aan gemelden „ „ Burger Heilig afgevraagd, of hij bereid was de „ „ voorgeleezen belofte gaaf af te leggen ja dan „ „ neen ; waar op hij repliceerde ik 'kan noch ja „ „ noch neen zeggen, — de Prefident hem ander„ „ maal vraagende , of hij de belofte gaaf wilde » si afleggen, andwoorde hij — zoo a/s ik gezegd „ „ heb , ik kan niet anders, dan onder die r h> „ strictie." „ De Onderget. zich alles, zoo na mogelijk, berin„ nerende, en zelfs aanftonds, tijde hij buiten ftondc ,, geduurende de deliberatien over zijn verzoek om „ Extract* bij abbrévtature, het difcours in de Kamer „ van den Raad voorgevallen, in het Vertrek hebbende „ opgeteekend, verklaart als nu, bij alles wat heilig is, „ zich niet te kunnen herinneren ooit het woord re„ frictie (hoewel in her Extract [misfchien bij toeval? „ dubbel onrferftreept) te hebben gebruikt: ten inin„ ften , dat hij het niet heeft moeien gebruiken , en „ gebruikt zijnde , te rug neemt als of hij het nooit ■>■> S zegd hadt. „ Immers. Medeburgers! hoe kan de Onderget. dit „ woord reflrictie hebben willen gebruiken, daar „ hij pas re vooren, volgends het eerfte poinct, ver„ klaard hadt, en nog verklaart, met zijn Declaratoir „ gebuteerd te hebben, noch weigering* noch re,, strictie, noch het vraagen van interpretatie, „ maar alleen het verklaar en van zijne cp'ec-;te mee„ Ving; en dus bereid te weezen tot het gaaf af eggen „ der belofte conform de voorige püblica„ tibnï dat is, „ de belofte gaaf te doen, maar zon„ „ aer te gedoogen, dat iemand ooit, deor malitieufe „ „ mterprecatien , het afleggen deezer belofte , zou & „ n Wil-  < 66 > „ willen doen dienen ter verpligting tot iets ftnj ?8 " ,, met het geen duor het tegenwoordig li " " (jukt Ltat, waar aan men de onderwerping eis " ' in hunne Publicatien erkend is ai* her orive " " vreemd oaar recht des Volks en van eiken Borger.' V — Ook is de Onderget. hoewel niet geverj I " den jWuf Curia, geenzints zoo gedecimeerd V*n ïi> ,, zond oordeel, dat hij, na gezegd te hebben, dat btj de belofte niet kon doen dan onder rejtrtcm " ftonds daar op ibu f.iftineeren. dat bet D a eet van , het Provintiaal lief uur niet op hem t-p . ieh]k a , en hij tegen de applicatie daar van op zijn fu) t Ht !', proteOeertn , neen, Medebui gei s ! Oe O». i durft' zich wel vleien tot zuike notoire mcongruitei" ren in het zelfde ooger.biik niet capabel te zijn. — Dit is van de zaak. De Ondergei. het Difcows gö- houden hebbende, waar van boven melding gemaakt " is, heeft zich, op verzoek van den Raad, begee-eti " in hst naastgeleegen Vertrek , en , na een korte poos, weder binnen geroepen zijnde, is hem, z i- der op zijne voorige gezegdens iets te avandeeren , op lasr van den Prefident, door den SecretatfS «roor" "eleezen het Decreet van het Provinciaal Beftuur " v"an den e. Adi'ÏI X796, en door den PrefiÖent vrien, delijk gevraagd , „ of hij deeze belofte bereid was gaaf af re leggen , gelijk zijne Colegen gedaan " hadden?" Dier op repliceerde de Onderget. '' " 7a Mijn Heer! conform »e voorige pu" " BLiCAtien/' De Prefiderk herhaalde „ dat oe " " Ortderger. flechts ja of neen moest zeggen,' waar " op de Or.derrec. Ut kan mcb]\, noch n ftk'n zeggen. " En dit antwoord was z; er natuurbjk. Hu kon " geen scn" zeggen, want hij wilde noch iveige- ren 'noch reftrictie manken , noch interpretatie " viaa*en, en was bereid om de belojte U doen con~ '! ünn de Publicatien. Ook kon hij nier Ampel ja zeo"en , om dat hij, negens de verklaarv.gen en " »m zelfs geene stilzwijgende restrictikn te : maaken, zich in confcientie Vejphgt vondt er bi] .e voesen, dat hij de Belofte deedt, niet ftrijdig met, \] maar in conformiteit met den letter der g-ct~ „ teerde Publicatien.  < °7 > „ Hadt nu de Raad eenvouwig gezegd: „ Dat zij t» a, „ vreden met de openhartigheid van den Onderger. „ „ en oordeelende dat het van zelfs fprak , hem nu „ „ vroeg of de Onderger. na deeze verklaarin-t van „ „ zijne meening, nu gereed was de Belofte gaaf te " ?' ,d,oen'" zou de Onderger. eeven gaaf geantwoord „ hebben : „ d a t beloof ik." En hij is, zoo rasch ,, de Kaad oem op die wijze de vraag doet, 1102 alle „ oogcnblikken gereed. „ Maar in de plaats van dar, vroeg hem de Prefident „ andermaal, „ of hij geen Ja of Neen kon antwoor* enï' vr:iar op de Onderger. letterlijk en duidelijk „ geantwoord neeft, „ ik kan niet anders dan zoo als „ t* gezegd beb* conform os publicatien:" ,, waar op den Onderget. door den Seaeraris de Aan„ fchrijving van het Provinciaal Beftuur van 23 janij „ jongstleden werdp voorgelezen , waar op de Onderger. „ aanftonds anrwoorde, dat bet zelve op bem niet toe„ pasfelijk was: en niet reden* dewijl hij niet in de ,, termen van het zelve viel , en noch gereferveerd, „ en noch veel minder bet rfeggen der belofte gewei„ genl* of daar in gedifficulteerd hadt: de Prefident „ zeide, „ dat men oordeelde van Ja* en of de On„ „ derget. nog de belofte gaaf doen wilde?" waar op „ de Ondergeu ten antwoord gegeeven hebbende let„ terlijk „ ;,{■ inbareer mijn gegeeven ahtwoord," zo „ mrerdiceerde de Prefident den Onderget. in zeer ge„ mefureerde termen de waarneeraing van zijnen dienst-, „ waar op de Onderget. het antwoord gafenhetpro„ test deedt, zoo als vervolgends in het Extract, wel „ en naar waarheid, is geëxprimeerd. „ En hier mede meent nu de Onderget. in de Qde „ plaats te hebben gedemonftreerd, dat zijne monde„ linge gezegdens verkeerdelijk opgevat, en in het Ex„ tract verkeerdelijk gepofeerd zijn , nadien hij zich „ niet bewust is gezegd te hebben, noch ook, behou„ dens zijne waare intentie heeft kunnbn of wil. „ len zeggen, dat bij de belofte niet anders kon doen „ dan onder die restrictie. — Nemaar, en toen ,, hereid was, en nog bereid is de belofte zonder re„ ftrictie te doen, conform de publicatien, sj Dij zijn Declaratoir mminatim geciteerd. Ka „ III,  < 68 > , UT. Koomende nu tot het derde ftuk, zoo volgt van zelve uit de twee voorige, dat de Ondeiget. zich " met reden beklaagt, dat de Raad. zonder op alle l zijne gezegdens in het gedaane Protest eenig reguard " te neemen, bij refumtie geperfifteerd heeft bij der" zeiver Refolutie en de aanfchrij-ing daar van gedaan " aan den grooten Kerkenraad, in dato i8den deezer. " En derhalven vindt de Onderget. zich (zijnes ondanks; in de onaangenaame verpligting, om, bij " form van recapirutatie, in deeze Memorie, behou" d- ns den eerbied voor den Raad. nogmaals te deck' " retren , en voor zoo veel des noods , als nog te '" protc fleer en , als vol gr. '„ Dat hij Onderget de belofte niet weigert- Dat hij eeven weinig reftrictie ol referve maakt oF bedoelt. „ Dat hij ook van den Raad nier »ergr d<-n letter van de voorgefc^reevene belofte te interpreteeren of eenige elucidatien te geeven " „ Dat hij derhalven met het Itec'araooir alleen bedoeld heeft eene eerlijke Verklaring te doen van zijne meening in het afleggen deezer belol e. " „ Dat deeze meening febuldeloot 'er mag worden „ bijgevoegd, om dat zij dient ter wegneetning van dubbelzinnigheid, ter éOOrkoorning van '.' meilitieufen uitleg, en letterlijk conform is met de Publicatien van bet tegenwoordig Beftuur. "„ Dat hij derhalven bereid is tor het afleggen der Belofte , overeenkoomftig zijne gedeclareer de i me ning- en dus in dien zin. in welken alleen zij door een eerlijk man, van welke denkwijze " ook, kan en mag worden afgelegd, her zij dezelve deeze hunne meening expresfelijk verklaa'\ ren , of dezelve ftilz.wijgende bij zich zei ven behouden. bet geen altoos voor veel meer dubbelzinnigheid vatbaar biij t. „ Dat de mrening van den Onderger. raakpnde de ■ moogeiijkbeid van bet vtrklaaren der Belofte als waare die eene ingewikkelde confesfio filei, en " als ftreede dezelve met het geen door het tegenw. Beftuur verklaard is het onvervreemdbaar recht I' van eiken Burger, of van het geheele Volk te „ wee-  < 6c; y s, weezen, niet alleen bij den Onderger. reft.leert, „ maar aan den ()ndèrger. meermaalen is geoleeken fa ook in den geest van anderen re zjn opgereez -n, „ gelijk hij nier twijfelr, of dee/e ndl-aie zal ook ,, wel aan de Leden van den Raad , nu of dan, „ zjn voorgekoomen , en kan dus ook aan den ,, Ondereet, niet toegereek nd worden als een misdaad of verbeeld dtsfein. „ Dat al verder de Onderget. deeze verdenking vol- ,, koomen van zich afweert door zijne bereidwil- „ ligheid om de Belofte te doen conform de „ VOORIGE PUBLICATIE!*. „ En dat dus de Onderget geheel niet Valt in de .„ termen v3n de poenale Wet, bij de aanfehrijving „ van het Provintiaal Beftuur van Holland , in ,, dato at, Junij jongstleden. „ En eindef jk, dat de Onderger. dus met goed recht „ mondelijk beeft geprotefleerd. en alsnog, voor ,, zoo veel des noods, blijft protefteeren tegen de applicatie van de voorichreevene aanfehrijving ,, op zijn perfoon, en tegen de daar op fteunende interdictie van den Raad in het waarneemen der „ functie, tot welke h'j binnen de.'ze Stad Wet„ tiglijk geroepen , en bij mutueel Contract tus„ fchen hem Onderget. en zijne Gemeente ver„ bonden is. Zullende de Onderget. - in cas de „ Raad bij derzelver Refolutie on vet hoopt moge „ perfifteeren , — zijn Prorest tot ichadeloozs „ opheffing van uw lieder Decreet met overlegging „ van het gepofeerde en geprefenteerde bij deeze „ . Memorie , vervolgen daar en alzoo , ais de „ Onderger, zal te raade worden. Houdende de „ Onderger. het bij deeze Memorie in ftcto ge„ pofeerde en gedetailleerde aangaande het ter „ deezer zaake op den iS.len deezer in den Raad voorgevallene, en zijne aldaar des:ijis gedecla„ reerde intentie, voor de pijedfe en onverminkte „ waarheid, waar op in allp deszelfs gedeel ens, „ zoo wel als in haar geheel te letten ftondt en „ nog te letten ftaat, het geen hem uit het verkort Ex-ract der Notuh-n , het welk hem ter hind „ gefteld is, niet b'ijkbaar is gsfehied te zijn, E 3 „ ne-  < 7® > ?, nemaar in tegendeel, dat daar in omisfie ea „ erreur is begaan. Koomende nu tot conclufie, zo verwagt de Onder» „ get. van de aequiteit van uwlieder Vergadering, en vordert, uit kracht van zijn goed recht en de ge,, geevene ouvertures , dat de Raad der Gemeente, de zaak en de intentie van den Onderget. nader ?, inziende, de genoomene Refolutie zal Hellen buiten ,, effect, en daar van kermis geeven waar het behoort: „ Terwijl de Onderget. altoos bereid blijft, om, na ,, veorafgaande verklaaring zijner meening overeen„ kootnftig het bovengemelde , de gerequireerde be„ lofte gaaf af te leggen conform de voorige ?, geciteerde publicatien van het tegen„ woordige BESTUUR. ,, Door welke fchlkkingën aan het belang van de tal„ rijke Familie des Onderger., aan het algemeen vcr„ langen der Nederd. Geref. Gemeente , en aan het „ oogmerk der belofte, en mitsdien aan de Decreeten ?, van' het Provintiaal Beftuur van 5 April en 23 Junij ,, deezes Jaars , voikoomen zou kunnen worden vol- daan, en zoo wel aan den Raad als aan den On„ derget. zonder iemands praejuditie , zou kunnen „ worden gegeeven goed contentemenr. „ En dus vermeent de Onderget. met de noodige ,, duidelijkheid en de vereischte Decentie, te hebben „ voldaan aan het oogmerk deezer Memorie, tendee„ nnde, om, met vast vertrouwen op eenen goeden „ uitüag, volgends Art. 17 der Rechten van den „ Mensch en Burger, zijne belangen in te brengen bij ,, die geenen, aan welke de publijke magt is loever- trouivd, en daar door re beproeven of de zaak, bij „ appel a Senatu mak informato ad Senatum melius injormatum, dat is, van den kwalijk geinformcerden 5, Raad , tot denzelfden Raad , beter geïnformeerd „ zijnde , zou kunnen worden afgedaan , zonder dar s, de Onderget. r.oodig hadt zich daar over aan eene hoogere Vergadering te adresfeeren. Waar mede eindigende, beveelt de Onderget alle $j Leden van den Raad aan de genade en barmhartig- ,, heid,  << ?i > held van Cod, en derzelver beftnuring aan de ver.» „ moogende invloeden zijner wijsheid en rechtvaardig„ heid , blijvende in verwagting van eene gunftige ,, refolutie, „ Medeburgers! ,, ROTTRKDAM den'is jufif ' „ Uwlie ler dienstwillige i7y6. ' „ Dienaar en Medeburger, (get.) „ JAN SC H ARP, ,, Pred. der AW. Ceref. Gem. te Rotterdam.'' Natuurlijk vleide ik mij , om dat ik in mijne op» rechtheid wandelde, dat deeze Memorie den Raad van mijne waare intentie overtuigen , en , door deszelfs billijkheid , aan mijne zaaken eene gunftiger gedaante geeven zou , toen ik , met aandoening, vernam , dat ik , —- door het te laat ontfangen van het Extract, en den haast, welken de Raad gemaakt hadt om van de gedaane Interdictie kennis te geeven, den tijd en de geleegenheid ter mijner verantwoording ongelukkig verlooren hadde, en ae genoomene moeite vruchteloos was. Te weeten, de Raad hadt gemeend verpligt te wezen , om reeds Maandag den l8den, en dus denzelfden dag, waar op mij de Interdictie gedaan was, waar tegen ik had geprotegeerd, — en gevolgelijk zonder refumtie , — daar van , bij Misfive , te moeten kennis geeven aan het Provintiaal Committé van Holland; — En ik, die mij niet vermeete te bepaalen , of de Raad deeze overhaafte kennisgeeving verpligt was te doen , verwonderde mij alleen, dat m:jn gefprek ("het geen in her Extract uit de Notulen hiet: de belofte niet anders te kunnen doen, dan onder reftrictie, in die aanfehrijving fcheen opgegeeven als eene compleete weigering. Althands het Committé, dat van de zaak riers anders , dan volgende die aanfehrijving wist, verklaarde, reeds op Donderdag den tuften, deeze interdictie te bonden voor E 4 eene  < >' ef-ctive dimisfie, en alzoo voorfz, Ds. JAN scharp als daadelijk van zijnen post als Leeraar gedimitteerd, Daar ik nu eerst den 23Üen, en dus twee dagen laater, het Kxrract bekwam, dat mij, in mijne Juftifkatie, dienen moest , wist ik van dat alles niets, en fpilde vergeeffcbe moeite, om den Raad tot andere gedachte te brengen: de zaak was uh deszelfs handen, door de nadere difpofitie van het Committé, weshalven mijne Memorie zonder eenig effect bleef, en in plaars van eene gunftige verandering , de Raad aan deeze Eerw. Vergadering, op denzelfden 23fl.cn Julij, toezondt dc volgende Aiisfive: 5, Gelijkheid, Vrijheid, Broederfchap. ,, Dc Raad der Gemeente van „ Rotterdam aan den Grooten „ Kerkenraad der Nederd. Geref. Gemeente derzelver Stad, „ medeburgers ! „ Bij ons ingekoomen zijnde eene Misfive van het ,, Provintiaal Committé van Holland, van den q.ften „ deezer maand Julij , betreklijk de dimisfie van den „ Burger jan scharp, is deeze dienenae ter geleide ,, eener aurhentike Copij van dezelve, tot Üwlieder in., formatie en naricht. ,, Wij zijn , na toeweafebing van Heil en aanbod „ van Broederfchap, „ Uwe Medeburgers ,, rotterdam ,, den 25/ïen van Julij „ De Raad voornoemd, en 1796, het nde „ uit deszelfs naam, „ Jaar der fiataaf- febe Vrijheid. (get.) » L-VA N O YEN AZn. „ Sccr." Deeze  '< 73 J1 Deeze Misfive diende ter geleide Van de volgendê Copie: ,, Vrijheid , Gelijkheid , Broederfchap. „ In den Hage , den n Julij 1796. „ Htt Tweede Jaar der Bataaf fiche Vrijheid. „ Het Provintiaal Committé van Holland aan den Raad der Gemeente der Stad Rotterdam. „ medeburgers! Tn antwoord op uwe Misfive van den i8den dee„ zer , waar bij gijlieden aan Ons kennis hebt gegee„ ven, dat de predikant jan scharp, als hebbende „ geweigerd de Belofte, door het Provintiaal Beftuur „ bij derzelver aanfehrijving van den 30 Junij laatst,, leden gevorderd, af te leggen, door Ulieden in hec „ waarneemen zijner functien is geinterdiceerd &c. dient, dat het Provintiaal Committé deeze interdic,, tie houdt voor eene effective dimisfie , en alzoo „ voorfz. Ds. jan scdAHP, als daadelijk van zijnen „ post, als 1.eeraar, gedimitteerd; Ulieden al verder „ gelaftende om van deeze dimisfie ten fpoedigfte le,, gaale kennis te geeven aan den Kerkenraad der Ge„ reformeerde Gemeente in uwe Stad. „ Daar mede „ Heil en Broederfchap. Het Provintiaal Committé ",, van Holland. (get.) „ C. J. VAN BRAK EL Vt. „ Ter Ordonnantie van het zelve (get.) „ L J. BLOK , Ahfi. Secr. (onder ftondt) „ Accordeert met deszelfs „ Oiigincel. (get.) ,, L. VAN O YEN A-Zn. „ Secr" E 5 Door  < 74 y Door deze onverwagte (althands zoo fpoedig onverwagte) verandering, die de zaak aanvankelijk uit haar geheel bragt, verleegen zijnde , en niet zeeker , wat weg ik eerst en veiligst moest inilaan, waart gii het — Eerwaardige Vergadering! — die, ongevergd, mij de hand boodt en gepoogd hebt te redden : Ontroerd door Broederlijke liefde op bet eerfte aanfchujven van den Raad , den aoften julij ontvangen , b.noemdet Gij reeds eene Commisfie , om door Mij zeiven van het voorgevallene op den i8den |ulij nsder te worden geinformeerd; maar nog fterker getroffen door de zoo eeven gemelde Misfives, die den a?l\en ter tafel uwer Vergadering kwamen , en zeer wel overtuigd , dat weigering of refirictie het oogmerk van mijn Declaratoir niet was, oordeeldet Gij wijsfelijk naauwkeuriger alles te moeten ondeizoeken , en vervolgends uwen mond te moeten openen voor den (lommen, en door eene Memorie aan den Raad der Gemeente, ter mijner ontfchuldiging , en (waare het moogelijk) ter mijner herftelling, van uwe bevindingen en overtuigingen kennis te geeven. Herleest nog eens', — braave Kerkvergadering! zoo Herderlievend als de Gemeente, die de H. Geest onder uw opzicht ftelde ! — en dat heel de Gemeente het leeze en weete! — met welk eene befcheidenheid en cordaate oprechtheid mijne zaak, en vooral mijne onllrafbaare Intentie, bij den Raad der Gemeente bepleit is door mijne geliefde Amptgenooren, de Profesforen i. van vels en en j. j. lh sage ten broek, den Leeraar t. hoog, de Ouderlingen p. van rogge en p. de se l , en de Diaconen h. brïedveld en e. uitdenbroek, die, op den iften Augustus, in uwen naam, als uwe Gecommitteerden, het volgende Stuk fchriftelijk hebben ingeleeverd: *> » Be  '< 75 ^ „ De Gecommitteerden van dea „ grooten Kerkenraad der Neder„ duirfche Gereformeerde Ge,, meentfc der Stad Rotterdam, aan den Raad der Gemeente derzelver Stad. „ Heil en Broederfchap l ,, ZEER GECERBIEDIGDS MEDEBURGERS! „ De groore Kerkeraad der Nederduitfche Gere„ formeerde Gemeente dezer Stad-, op Woensdag den „ 20 julij , lamengeröepeh zijnde , om te hooren „ leezen een brie; van den Raad der Gemeente aan „ hunne Vergadering geadresfeerd, was niet weinig „ aangedaan en ontroerd, toen dezelve uit de lecture „ van deezen brief vernam , dat de Raad der Ge„ roeente „ zig ingevolge van, — en ter voldoeninge „ ,, aan — den inhoud der aanfehrijvinge van hec „ „ Provinciaal Beftuur van Holland, van den 23 „ „ van junij laatsleden , heden verpligt gevonden „ „ hadt, om den Burger jan scharp, Piedikant „ „ bij onze Gemeente , de waarneeming van des,, ,, zelfs functie te inurdiceeren ,, De Verga lering toen nog onkundig zijnde van „ *t geen er óp den 18 Julij tusfehen de Gecommic„ teerden uit den Raad der Gemeente en Ds. scharp „ was voorgevallen , het geen grond en aanleiding „ mogt gegeeven hebben tot de zoo even gemelde „ interdictie , meende te dier tijd niets anders te „ kunnen doen , dan eene Commisfie te benoemen, „ om aan Ds. scharp kennis te geeven van den „ inhoud der bovengemelde Misfive , en zig tevens „ bij zijn Eerw: naar het voorgevallene op den 18 Julij „ te informeeren. „ Dan, niet minder was de groote Kerkeraad ver„ baasd en ontroerd, toen dezelve op Woensdag „ den ij Julij wederom zamengeroepen zijnde , uic „ eenen , door Ds. Praefes ingebragren brief van den „ Raad der Gemeente in dato 25 Julij, en uit eene „ daar bij ingeflootene Authentieke Copie eener s, Misfive van het Provintiaal Commiuc van Holland „ aan  < f6 y n aan den Raad der Gemeente, in dato 21 Julij, „ vernam, dat de Predikant jan scharp door den „ Raad der Gemeente in het waarneemen zijner func„ tien was geinter diceerd, als hebbende geweigerd „ de belofte . door het Provinciaal beduur, bij uer„ zeiver aanfehrijving van den 23 Junij 1. 1. gevor„ derd, afteleggen. En dat dus, op dien grond, het „ Provincii.il Commité deeze interdictie hieldt voor eene effective Dimisfie, en alzoo voorfz. üs. „jan schaup, ais dadelijk van zijnen post als ,, Leeraar gedimitteerd. „ De Vergadering levendig gevoeletide de Broeder„ lijke betrekkin,', die zij'hadt tot Ds. scharp, „ als ha .ren iVledèleeraar en Medeop/iender in de Gemeente, betuigde éénpaarig haar leedwezen over „ de Dimitfie van een zoo nut/ig en waardig medelid haarer Vergadering, en van eenen zoo zeer bij „ haare Gemeente geaenren en geliefden Leeraar. Zij „ voorzag met aandoening de fmertelijke gevolgen „ van misnoegen, verwarring en verdeeldheid, welke 5, deeze Dimifii zouden kunnen vergezellen in eene Gemeente , waar in fher zij on» geoorlofd dit „ te zeggen) de broederlijke Liefde onder alle de „ Leeraars, en Leden der Kerkelijke Veigaderingen, „ en de ftille gerustheid , en har nonie in de Ge„ meente, ondanks verfchjllende denkwijzen, en ge- voelens, niet alleen eenen geruirnen rij 1 plaats „ hadt, maar ook nog van tijd tot tijd toenam , en \, aan andere Gemeentens tot een vooroeeld ver„ ftrekte. ,, Maar 't geen de Vergadering voornaamlijk bedenking-en verwondering baarde, was, dat het ge„ houden gedrag van Ds. scherp bij den Raad der „ Gemeente, en het Provinciaal Committé ;cheen ge„ interpreteerd te worden , al> eene weigering van „ de gevorderde Belofte , daar zij ter goeder trouw, ,, uit alles wat haar bekend was, meeme te kunnen „ en te moeten gelooven , dat de intentie van Ds. „ scharp geenzins geweest was, en ook nog niet „ was, om de Belofte te weigeren, noch ook. om, „ door zijn gegeeven Declaratoir , aan die Belofte „ eenige reftrictie, refir.uiti- of interpretatie te geej, ven, waar door bij Ue Belofte kra^teloos. maaken, ,, en  < 77 > ,, en in het afleggen van dezelve, de heilzaame «og» „ merken van her Provinciaal Beftuur eenigzins ont,, wijken, en ten zijnen opzichte buiten effect ftellen „ konde zonder cat echter de Vergadering in ftaat waa „ te beoordeelèn, of Us. scharp zijne waare mee„ ning en bedoeling, zoo als Hij die in 't Minifterie „ verklaard hadt, en de Vergadering dezelve, naar die ,, verklaaring, beoordeelde, niet duidelijk genoeg aan s, den Raad der Gemeente hadt opgegeeven; dan wel, ,, of de Raad der Gemeente andere genoegzaame en „ gegronde redenen gevonden hair, om het Declara„ roir van Ds. schabp, bij het doen der belofte ,, overgelegd, als eene indirecte weigering van de be,, lofte, en dus als eene laakbaare en ftrafbaare mis,, daad van ongehoO'Zu oordeelen, om aan het gemelde oogmerk deezer Vergadering te „ voldoen ; maar ook , indien 't mogelijk ware , te ,, eff ctueeren , dat de Dimi fie van Ds. scharp „ wierde opgeheeven, op dai daar door hunne Mede- broeder , en detfelfs talrijk Huisgezin , behouden, ,, en deeze Vergadering met en benevens de Ge,, meente. hartelijk mogt verblij' worden. ,, In welke Commisfip vervolgens gefield zijn Ds. „ b. van vrlsen, als Przefes, met deszelfs Ouder„ ling p van rogge, Ds. j. j. ls sage ten ,, firork, Ds. t. h o og met deszelfs Ouderling p. de „ srl, en dc Broederen Diakenen a. breedveld en r. tHTDEN broek. „ Deeze Gecommitterden dan, ingevolge, en ter ,, voldoening aan den last, door den grooten Kerke» „ raad aan hun opgelegd, hebben, na allesonderzogt  < 78 > en overwogen te hebben, het van hunnen ?ndi=pen„ fabelen pligt geoordeeld , om in de eerfte plaats „ hunne bekomene informatien oratrenr het gedrag van ,, Ds. scwarp , en zijne gegeevene verklaaringen, „ aangaande zijne waare meening en bedoeling , aan „ den Raad der Gemeente te moeren mededeelen, en „ aan derzelver overweeging te moeren aanbeveelen» „ Toen het Minifterie bij een gekomen was. om ,, over het doen der gevorderde Belofte broederlijk te confereeren, en, ware het mogelijk^ op eenen een„ paarigen voet te werk te gaan, heeft Ds. scharp ,, verklaard in het wezen der /.aak met alle zijne Colle„ gen eens te zijn, maar in de wijze hok van htm te ,, moeten verfchiilen. Hij heeft bij die gelegenheid „voorgeleezen eenige aanmerkingen, welke hij tot „ zijn eigen gebruik , en tot een voorwerp van zijne „ bedaarde en herhaalde overweeging hadt opgefteld: „ waar in hij onder anderen, ten betooge, dat men de ,, Belofte moet afl 'ggen , zegt: „ „ Gevolgelijk is 'er geene reden te bedenken, „ „ waarom een goed Chgiften zich niet in confcientie „ „ verpligt reekent , om een onderworpen en ftil „ „ leven te leiden , wanneer Hij troont onder het „ tegenwoordig Beftuur, en dus ook, om zich tot „ „ die pligren door Belofte te verbinden. „ Verder: „ het is zonder eenige bedenking waar, „ „ dat ieder Gouvernement het recht heeft, niet „ ,, alleen van alle Amptenaaren, maar ook van elk, „ ,, die onder het zelve wil blijven woonen, ten allen ,, ,, tijde aftevergen — niet verklaaringen van gevoe„ ,, lens en Staatkundige opinien - maar Be'ofre van j, „ gehoorzaamheid aan de Wettren eu een ilil gedrag, ,, „ dat niets onderneemt tot ftooring van de openbaare ,, „ rust en veiligheid. — En dat dus dit recht aan het „ ,, tegenwoordig Beftuur niet kan betwist worden. „ Eindelijk: „ de Belofte, in eenen goeden zin en ,, ,, zonder finiftre uitlegging, of confeq;ientien, ver„ „ ftaan zijnde , bevat niets , het geen elk eerlijk „ „ Burger, bijzonder ook elk braaf, eerlijk , en ,, „ deugdzaam aankleever der voorige orde van zaa„ „ ken, niet daadlijk betracht, en waarachtig voorj, M neemens is te blijven betrachten. i> Ver.  '< 79 > „ Vervolgens eenige redenen opgeevende tegen fiet ,, doen der Belofte, zonder Declaratoir, prout jeicet, zegt bij onder anderen: „ ot' zal men , üe Belofte ,, „ doende, die ma.ir ftil bij zich zeiven expliccercni ,, bet céne zoo verhiaaren, her andere aus b paa„ len, bij het ééne war bijvoegen, elders wat afj, ,, laaten, tn alles doen onder vtrzweegene reftric» ,, „ tién, en onuitgeatukte conditiën? Uit is geheel „ Itnjdig me! bet oogmerk van eene Belofte — ,, „ met eerlijke, oprechtheid — roet maatfcbappelijke „ ,. braafheid: en zou ons, in weerwil onzer jefer,, ,, vtn. n,ft minder fchuldig deen vinden, in cas „ ,, van O ertreeding bij den Richter , en nog veel „ „ aiindet onfehukiig bij eene zuivere en niet misleide s, „ cn<\leientie. „ ., Moet men dan volflrekt de Belofte weigeren? „ „ D«». ., „ t. Dit flrijdr tegen de aangewezen Chriften- en „ ,, Burger- pligten, en het fociale recht. „ „ 5. Nooir moet hoofdigheid ons terug houden, „ om te doen alles , wat men , behoudens eene 5, ,, goede confcientie en eerlijkheid doen kan. „ ., 3. Elk zondigt tegen zijne verpligting aan „ zijne familie en betrekkingen , die cnverfchillig „ ,, is omtrent de behoudenis van het ampr en de be„ „ trekking, waar in hem Gods Voorzienigheid ge„ „ plaatst heeft. „ 4. Vooral zou men zich blootflellen aan zwaare, ,, ,. en ("zo men een eerlijk man is) ongemeriteerde „ fufpicen. „ ,. Wat eerlijk man, al was het de grootfte voor„ ,, ftan.ier van het voorig bewind, fchrikt niet voor „ „ opioerige beweegingen, burgerkrijg, flocrnisfan „ der pufeKefae rust, aanrsnmng van perfoonen en ,, „ goederen , dagelijkfchen opffand tegen de Wetten, „ régeerfngloosheid^ overheerfchir.g en geweld, en ,, „ alle die euvelen, welke hij zou fchijnen te begte- „ ren. of daar ue te willen medf werken, iudien ,, „ hii de Bek fte weigerde , en teene verzeekering „ „ van zijn ftil gedraf geeven wilde? „ „ 5. 'Er M4j! dan ali-1 n over de belofte te doen, „ ,, onder zeirete hi P'ng beloove , en indien men ze weigert, dan „ „ moet volgen , dat de Belofte ftrijdig is met de „ „ gepubliceerde rechten van den Mt nscb en Bur„ „ ger , in welk geval niet alleen ik dezelve zou „ „ moeten weigeren , maar ook geen één Patriot „ „ vrijheid heeft dezelve afteleggen. Op deeze ,, „ wijze ben ik bereid, nevens anderen, de belofte „ „ afteleggen en eerlijk te houden." enz. „ Ziet daar, Medeburgers! het geen Ds. scharp, ,, volgens zijn eigenhandig Extract, vooraf in het „ Minifterie heeft voorgeleezen , ter verklaaring van „ zijne waare meening en bedoeling, en bet geen de „ drie Gecommitteerde Predikanten , die daar bij „ zijn tegenwoordig geweest, zig zeer wel berinne~ „ ren alzoo van hem gehoord te hebben. » Mo»  < Si > ,, Mogen nu Gecommitteerden hier nög bijvoegen, s, dat, naar hun inzien , uir eene aandachtige over,, weeding van dit alles duidelijk volgt, gelijk Di. „ scharp ook zelve verklaart en betuigt zijne waare „ bedoeling te zijn: „ i. Dat hij geene de minde intentie heeft gehad, „ om de Belofte te weigeren. „ q. Oat hij zig duidelijk verklaard heefc tegen alle „ eigenlijk gezegde reftrictien, waarvan de bedoeling „ zou kunnen zijn , de waare kracht der Belofte te' „ verzwakken, en het daar in, door het Provinciaal „ Beltuur bedoelde effect, eenigzins te ontwijken. „ 3. Dar hij in zijn Declaratoir alleen bedoeld heeft, 5, eene verklaaring van zijne meening, en de oprecht,, heid derzelve te geeven. ,, 4. Dat hij ook daarom die verklaaring met geene ,, andere woorden heeft willen doen, dan in confor„ miteit met de Publicatien van het tegenwoordig ,, Beftour. ,, 5. Dat hij in dit alles niet is te werk gegaan met ., losheid , of partijfcbap , maar met rijp overleg ea $, gemoed: lijk beraad. „ 6. En dat hij dus gemeend heeft, niet anders te 5, kunnen doen. „ En gefield zijnde, dat Ds. scharp hier in mogt „ hebben gedwaald, of door eene al re ver gedreevene ,, fcrupuleusheid mogt zijn misleid geworden (bet geen „ Gecommitteerden niet onderneemen te beflisfen) zoo „ meenen Gecommitteerden evenwel in bedenking te „ moeten geeven , en laaten dit aan het verlicht en „ tequitabel oordeel van den Raad der Gemeente over, „ of zoodanige dwaaling , en misfchien ongegronde „ fcrupuleusheid , kan gelijk ftaan met eene directe „ weigering, of zoodanige mal ideufe reftriaie, welke ,, voor eene indirecte weigering kan worden aange„ zien , en of ze dus op eenen gelijken voet met de „ eene of andere van dezelve , door eene fin*ale, en „ bij de letter der Publicatie uitdrukkelijk daar toe be„ paalde Dimisfie, kan worden geftraft? Want, aan ,, den eenen kant, volkomen to'egeftaan zijnde, dac „ de bewoordingen , welke in de pcenale fanctie der j, wet voorkomen , welke weigeragtig mogten zijn, j, in dien zin kunnen en moeten worden geinterpreF teerdj  < $1 y „ reerd: welke ©f direct en volftrekt weigeren de be,, lefte afteleggen , of dezelve vooraf zoodanig inter„ preteeren , reftringeeren , of andere verkhsringen „ ftrijdig met den aart en 't effect dier belofte, of mee „ de intentie van 't Provinciaal Beftuur, aan zig re„ ferveeren: koert 't evenwel aan Gecommitteerden, „ (behoudens beter oordeel en mer verfchuldigden eer„ bied gezegd ) zeer bedenkelijk voor , of diezelfde ,, bewoordingen zoo verre kunnen geëxrendeerd wor„ den , dat dezelve zouden kunnen beteekenen, zoo ,, als naar ons inzien in 't cas fubjèct zou moeten plaats ,, hebben, „ ook zal het voor eene indirecte Wefge„ „ ring gehouden worden, wanneer iemand, mftel„ ., lig gezegd te hebben, ik doe de belofte* noodig ,„ „ oordeelde, en daarom verkoos, tot wegneeming „ ,, van alle mentaale of vermeende dubbelzinnigheid, „ en tot bewijs van de oprechtheid zijner meening, 7, „ 'er bijrevoegen, in conformiteit met de Publicatien ., ,, van bit tegenwoordig Beftuur" Iets , waar op „ waarfch jneiijk de VVetgeever bij het ftellen van die bewoordingen in het geheel niet gedagt heeft. „ Eindelijk neemen «ie Gecommitteerden de vrijheid hier nog bij te voegen, dat zij geene de minite verdenking bij zig zeiven voeden , nog eenigzints gc,, reekend willen worden, den Raad der Gemeente, „ of eenig Lid van dezelve, te befchuldigen, als of „ die in hun oordeel over het gedrag van Ds. scharp, zoo als het zelve hun in den beginne is voorgeko., men, door eenige voorbaarigheid, partijdigheid, onbillijkheid, öf andere beginzelen ware misleid ge,, worden, noch ook, om in de gewenschte herftel., ling" van hunnen Medebroeder, den Raad der Ge„ meente, of het Provinciaal Committé eenigzints te ^, compromitreeren. Neen, hier tegen wel uitdrukke., lijk protefteerende, verklaaren Gecommitteerden, door het inleveren van deeze Memorie, en de daar „ in gemelde verklaaringen van Ds. scharp , niets „ anders te bedoelen , dan , ware het mogelijk , bij 5, eene nadere overweeging van alles, war daar toe in l, aanmerking zou kunnen komen, den Raad der Ge,, meente te beweegen tot een gumtiger oordeel over ,, het gedrag van Ds. scharp, en hem vrij te kennen van alle directe of indirecte weigering van de n be"  < *3 y 5, belofte; en dan ook, zoo zij gelukkig genoeg mor*> „ ten zijn, om dit oogmerk te bereiken, en daar door „ medewetkers te mogen zijn tot de blijdicbap van „ hunne Kei kehjke Vergadering en van derzelver Ge„ meente, van de bekende, en door hun altoos erit kende sequïteir en clementie van den Raad der Ge„ meente te mogen verwagren, dat dezelve door een „ nader en gunftiger Rapport aan het Provinciaal „ Committé , zal helpen effectneeren , dat de gede„ creteerde Dimisfie van Ds. scharp mag worden *> opgeheven , en dat Hij mag gereekend worden de belOite gaaf en zonder weigering , of eigenlijk ge„ zegde en bedoelde refirictie, gedaan te hebbent of1 „ nog, na dus zijne waare meening duidelijk verklaard „ te hebben , zonder verdere melding daar van, tot „ het doen van dezelve te Worden toegelaaten; o'fdat „ de Raad der Gemeente anderzints zoodanig zal disj, poneeren , als de Raad zelve, naar haare"wijsheid „ en atquiteit, tot behoud van Ds. scharp en zijne talrijke Familie, best en raadzaamst zal oordeelen. „ Gecommitteerden zijn ten allen tijde bereid , en 5, bieden zig bij deezen aan, om, indien de Raad zulks „ noodig en welvoeglijk keuren mogt, met Gecommit„ teerden uit den Raad te confereeren, of hun welmee„ nen te yerflaan, nadere elucidatien te geeven, enz, „ En hier mede, zoo zij meenen, tor dus verre aan „ hunnen last en de intentie van hunne Committenten ,, voldaan hebbende, noemen zij zich, met allen ver„ fchuldigden eerbied en hoogachting, en met ops, rechte toebidding van Gods beste zegeningen, „ Uwlieder dienstvaardige Dienaars „ en Medeburgers, de Gecommit„ Rotterdam „ teerden van den Grooten Ker„den i Augustus „ kenraad der Nederduitfcbe Gere■» '79Ó. ,, formeerde Gemeente deezer Stad. (get.) „ Bi VAN VELSEN. „ JJ.LE SAGE TEN BROEK. ,, T. H O O G. „ P. VAN ROGGE. „ P. DE SEL. t, A< BREEDVELD. }, R. UIT D E N Ji R O E K.'* F a Schoos  < 84 y Schoon nu deeze Memorie geheel buiten eenige nffpraak met mij opgefteld was, en door de Commisfie aan mij niet voor twee dagen laater, Woensdag deri 3den Augustus , is voorgeleezen , en dus in eenige Jdeine bijzonderheden, zoo wel als in de welmeenearie conclufie , geheel voor reekening is van dèrzelvef Opdellers. zal zij echter ten eeuwigen dage, voor Mij en de Mijne, voor de geheele Gemeente, cn voor Vriend en Vijand, een onloochenbaar bewijs zijn van de zuiverheid mijner intentie , de eerlijkheid mijner bedoelingen, en de wigtigheid der gronden, op welke ik tegen de applicatie der poenale Sanctie van hec Provintiaal Decreet op mijn Sujet, heb geprotegeerd. 'Hebt dank, — openlijken, — hartelijken dank, — Geliefde Medebroeders! medeleden deezer Vergadering; an welker voorbeeldige harmonie ik mij zoo dikwils verblijd heb , die ik openlijk geroemd heb , toen ik uwe jongst aangekoomene Leden in hunne Dienden heb ingezeegend , en tot welker beveiliging en toe-neeming ik altoos met zoo veele hartelijkheid heb meegewerkt: Hebt dank voor dit bewijs uwer cordaatheid, uwes moeds en uwer liefde. Hoe zou ik, na dééze proef, aaffelen om Ü Eerw. van alles, tot de mii ft« bijzonderheden toe, opening ie geeven? hoe, daar gij zoo veel ongevergd deedt , twijfelen of gij verder at het moegelijke doen zult, nu ik uwe hulp inro p? gij immers zult volharden in het goede, uwe liefde zal meer dan overvloedig zijn, en uwe billijkheid en trouw zal niet alleen roem bij de Gemeente, lóf bi] de geenen, die buiten zijn , maar goedkeuring en zeegen bij den Heere jesus christus hebben, die ons gezegd heeft: hier aan zullen zij allen erkennen, dat gij mijne Difctpelen zijt, zo gij liefde hebt onder eikanderen. Hebt inzonderheid dank, Gecommitteerden deezer Vergadering ! en gij bijzonder, volvaardige Amptgenooten! van velsen, ten broek en hoog, in uw drietal ten minden vond ik vrienden in mijnen nood, uwe broederlijkheid, uwe getrouwheid in mijnen druk, en , met één woord , uwe welgeplaatde harten zijn mij de folide borgen, dat gij voorder niet alleen zult beantwoorden aan mijne verwachting, maar ook doen zult boven het geen ik zegge. Ver-  < 85 > Vergeeft mij deeze opwellingen van een dankbaar hart, dat (hoe vol gebreken anders) zoo diep, aangenaam, gevoelig, getroffen wordt door elka proef van vriendfchap en vertrouwen, als het grievend, fmertelijk en kookend lijdt bij de ondervinding van onoprechtheid en verdenking, en vergunt mij nu, na deezen uitftap, den afgebrocken draad van mijne gefchiedenis te moogen hervatten. Uwe poogingen, en die van uwe Gecommitteerden, waren niet gelukkiger dan de mijne: reeds Vrijdags, den 5den Auguftui, vernam ik met leedzijn , dat de Raad verklaard hadt op de Memorie en de voorflagen San Gecommitteerden niet te kunnen reguard neemen, uit hoofde van de difpofitie van het Committé Provintiaal , waar door alles buiten de handen van den Raad was, en dezelve voorder in deeze zaak niets doen konde. Nu fehoot 'er voor mij niets meer overig, dan den laaiden flap te doen , dien ik zoo gaarne had willen vermijden; — ik had niets anders verlangd, dan dat 'er met den Raad zoodaanige fchikkingen mogten moogelijk geweest zijn, door de gegeevene elucidatien, dat zoo wel de vrijheid van mijne confcientie, als de eer van den Raad , ongefchonden gebleeven ware; maar deezen weg nu geheel toegeflooten vindende, zag ik mij genoodzaakt het gedaane Protest te vervolgen, en aan het Provintiaal Beftuur van Holland, dat toen juist extraordinair vergaderd was, te prefenteeren eene zoo cordaate als befcheidene Memorie van Doleantie, welke den volgenden Maandag, den /den Augultus, Werdt ingeleeverd, en van den volgenden inhoud was: „ memorie van doleantie, „ door jan scharp. Predikant te Rotterdam, aan ,, de Leethn van bet provintiaal „bestuur van hollakb, „ tbands Vergaderd in 'j llage. „ medeburgers! „ Hoe gewigtig U dc oojrèriblikkén zijn moeten, S5 bij de veelerlïi beezioheden , die de tegen woorF 3 „ dige  < Z6 y #, dige tijd U verfchafc, en hoe billijk gij verlangen „ moogd , dat om geene andere, dan zeer gewigtige „ redenen , een eenig Burger die beezigheden vermeerdert, en die oogenblikken U ontrooft, zult „ gij het echter aan den Onderget. niet ten kwaade „ duiden kunnen, dat hij, zoo kort hem doenlijk is, „ gebruik maakt van dat geene , het welk de Provift „ Repref. van het Volk van Holland , bij hunne „ Public, van 31 Jan. 1795. verklaard hebben het „ onvervreemdbaar recht van eiken Burger te zijn, „ te weeten , ,, dat nooit de geringde bepaaling kan „ ,, gemaakt worden aan het recht van ieder Bur„ „ ger, om zijne belangen in te brengen bij „ „ hun , welke de publijke magt is toevertrouwd." „ Welk recht, bij tJwlieder eigene Publicatie van „ 18 Maart 1796, aan elk Burger van Holland is „ bevedigd. „ De zaak, Medeburgers! is in.de daad geivigtig „ genoeg: zij raakt het bedaan en den welvaart van „ den Onderget. en eene talrijke Familie van Kins, deren ; zij raakt het genoegen , de dichting, en de rust van eene der talrijkde Gemeentens van „ geheel Nederland ; en (dat alles zegt) zij raakt ,, goede ongekreukte Juditie , sequiteit en onpartij„ digheid , welke vereischt, dat aan niemand, tegen 3, zijnen wil , intentie en protedatien, ivoorden en „ oogmerken , worden te last gelegd , van welke ,, hij zich openlijk vrij verklaart, en die echter ten „grondslage gelegd worden, waarop zoo iemand, 3, onverhoord , gedraft wordt op eene voor hem en „ zijne Familie zeer facheufe wijze , bij applicatie „ der poenale famcrie eener wet -. of Decreet, in „ welks termen hij geheel niet valt, zijnde zijn ge- val zoodaanig, dat de Wetgeever, bij het neemen ., van zulk een Decreet, daar aan voldrekt niet heefc kunnen denken , en nog veel minder het zelve in de letter der Publicarien of aanfehrijvingen heefc „ kunnen exprimeeren. En dit echter vermeent de „ Onderget. het Gas re zijn, waar in hij thands ver„ feert , en waar over hij zich in de onvermijdelijke „ noodzaakelijkheid vindt Uwlieder Vergadering te „ aditvren. En bij wie toch anders kan de Onderger, 1, zjine doleantie in brengen dan bij U Lieden , aan » welka  < o? > ,, welke voor Holland de boogfte publijke magt is „ toevertrouwd. — Eene doleautie , .die geen' hec „ minfte oogmerk heeft om den Raad der Gemeente „ van Rotterdam , of eenig Lid van dezelve , tc „ flerrisfeeren , of van eenige opzetlijke injuftitie te accufeeren ; veel eer wil de Onderget. wel gene„ reufelijk advoueeren, dat de Raad zijne waare ,, meening (ongelukkig voor hem) niet gevat, en „ daar door aan zijne gezegdens eene interpretatie „ gegeeven heeft , geheel ftrijdig met zijne intentie „ en proteftatien , en daar door (falvd roverentia) ,, verkeerdelijk gefuftineerd heefc, in de applicatie 3, van Üwlieder bedreet van 23 funij laastleden, zoo ,, te moeren handelen , als deeelve Raad werkelijk ,, gehandeld heeft. Ja zelfs duift zich de Onderger. ,, wel flatreeren , dat de Raad zelve zijne voor den 3, Dcleant zoo facheufe fuftenue zou hebben laaten ,, vaaren, en dus de geheele zaak een gantsch ander ,, aanzien zou «ekreegen hebben, bij ahiien dc 3, Memorie van den Onderger. ter nadere Juftifkatie, ,, geprtfenreerd , op den 25 Julij, en die van da „ Conwnisfie der groote Yergad. van de Nederd. Geref. Gem. van Rotterdam, in dato 1 Aug., hadt ,, kunnen geprefenceerd worden , voor en aleer door de Misfive vin het Provint. Committé van Holland ,, in dato 21 Julij , deeze zaak buiten hunne handen geraakt, en dus, zonder tusfehenkoomst eener hoogere Vergadering, irreparabel was geworden, ,, Neen, Medeburgers! deeze Doleantie heeft geen „ ander doelwit, dan aan Üwlieder Vergadering den ,, echten toedragt der zaaken en de waare intentie „ van den Onderget. te vertoonen , welke , tot zijn ,, leedweezen , door den Raad niet naauwketirig ge,, noeg is opgemerkt, ten einde van Üwlieder tequi,, teit die herftelling te verkrijgen, welke de Onderget. „ bij Conclufis meent te moogen vraagen, welke „ voor hem zeiven zoo belangrijk en gewenscht is, „ en door zijne Gemeente en Kerkenraad zoo har.3 telijk verlangd wordt. ,, Het ftaa dus den Onderget. vrij, om aan LJvv9) lieder Vergadering F * 3, ï  < 88 > „ I. eene korte Eiftoria facti van zijn geval op „ te geeven „ II. eenige weinige aanmerkingen daar bij te „ voegen. „ III. Daar op zijne Conclufie tot het geene hij „ van üwlieder billijkheid meent te moogen 5, verwagten, eindelijk te bouwen, „ I. De Hifloria facti is kortelijk deeze: n De Onderget. vvas van huis, toen de aan- fchrijving van üwlieder Vergad. in dato jj-j 23 Jun j jongstleden (waar door alle Kerlcelijke Leeraars verpligt wierden tot het ,, afleggen der belofte, bepaald bij üwlieder „ Decreet van den sden April deezes Jaars) „ ter kennis kwam van het Minifterie der „ Nederd. Geref. Gemeente te Rotterdam , eq „ het zelve , naar gewoonte , Broederlijk deli„ bereerende op Maandag den 11 Julij, om, ,, zo moogelijk , hier in op eenen eenpaarigeq ,, voet te handelen , beflooten alle de preien,e „ Leeden om , gercquiretrd wordende , gaaf L en zonder eenig bijvoegzel de voorfz. belofte ,, eenpaarïg af te leggen : en qualificeerden den „ Predikant J. w. nou vink , om aan den ,, Onderget. bij deszelfs arrivement , van deeze affpraak kennij te geeven , e» , zo het mogt „ noodig zijn , tot het accedeeren bij dit één- „ paarig belluit van het Minifterie re adhor,, teeren. De Onderget. nu dien zelfden avond te huis gekoomen zijnde , kweet zich des„ zelfs Collega bouvink des anderen daags *, van die Commisfie , bij welke geleegenheid s, de Onderger. aanftonds geadvoueerd heeft, dat hij geene de minfte intentie hadt om de belofte te weigeren , of verbodene te/erven. ,, en reftrictien te maaken , doch dat hij wel „ eenige bedenkingen hadt over de noodwen,, disheid , om bij zeeker Declaratoir onze, eigentlijke meening bij bet afteggen te ver- „ k!a ar  < 89 >' „ klaaren, en dat wegens de duifterheid; welk* veclen in de termen meenden 'te refideeren, w waar door dezelve voor differente verklaarin- „ gen vatbaar bleeven, en men bij het afleggen „ gevaar liep van fchuldig te worden aan men-. 3, tak refervatien , die met het oogmerk eener „ belofte geheel ftrijdig zijn. Dat hij, om te „ beproeven , of men in het Minifterie tot een „ éenpaarig befluit koomen konde , bereid was j, zijne confideratien Broederlijk aan zijne Col- 5, legen te communiceeren enz. „ Ingevolge hier van vergaderde het Mini- ,, fterie andermaal , om over het afleggen der „ belofte te fpreeken, op Woensdag den i^den „ Julij , en de Onderget. lai zijn Advis voor: „ in het welk hij zich met ampele redenen „ tegen de weigering verklaarde, en daar te ,, boven, fpreekende over de restrictikn, ,, rondelijk zich gedeclareerd heeft, ,, dat geene „ „ referven, ontleend uit Staatkundige, Philo- „ „ fophifche of Theo'.ogifche opinien en reflec- „ tien, konden worden geadmitteerd," doch j, waar in hij Onderget. teevens meende te de- „ monftreeren, dat, — wegens zeekere duifter- „ heid in de termen, — waar door de één kon ,, oordeelen, dat in dezelve eene ingewikkelde ,, confesfio fidei lag, welke het Gouvernement „ veiklaard hadt niet te bedoelen, — en de ander. „ den zin en her oogmerk der belofte , of te. „ verre uitftrekken of te eng bepaalen konde, ,, zijnes inziens, voor oprechte eerlijkheid noo- 5> dig was zulk een Declaratoir te geeven van onze oprechte meening, dat, en, aan hec ,, gerequireerde in conferentie voldaan wierde, ,, en te gelijk geene andere verklaaring gegeeven, „ dan die , buiten welke het aan geen éénen „ Jiurger, van welke Staatkundige opinien hij „ ook zijn mogt, vrij ftondt de gevergde belofte „ af te leggen, dat is, in conformiteit met hec „ geen door het tegenw. Beftuur plegtig erkend „ was, als het onvervreemdbaar recht van hen Volk en van eiken Burger, bij deszelfs voo- j, ■ rige geëmaneerde Publicatien. F 5 s, Ds  < 9 De Onderget, niet willende fchijnen de be„ nevolemie van Üwlieder Vergadering door verdichtzelen te capteeren, onthoudt zich van „ het opgeeven zijner letterlijke gezegdens , en refereert zich veel liever tot de Memorie, ,", door de Commisfie van den Grooten Kerken- 0, raad aan den Raad der Gemeente op den 9, iften Aug. geprefenteerd, welke luier de plaats „ van folide getuigenis vervuld , en bij deeze Memorie, als Bijlage gevoegd is, en w^ar 1, van ftraks nog nader moet gefprooken worden, s» Het is zoo, dat de Onderget. het ongeluk s', hadt van alle zijne Collegen te verfchillen in j, de erkentenis der noodzaake, om bij het afleg9, pen der Belofte deeze meening zijnes harten te „ moeten declareeren, en dewijl niemand heers, fchen wilde over eens anders confcientie, en 9, deeze verfchillende opinien de broederlijke „ liefde niet kwetften , bleef hec Minifterie bij de Refolutie , op Maandag genoomen , en j, de Onderget. alleen inhsereerde zijn gegeeven Advies. a, Daags daar aan , Donderdag den i4den, „ werden alle de Predikanten voor eene Com- 3, misfie uit den Raad ontboden , en ria voor¬ as, leezing der Belofte , woordelijk van deezen j, inhoud: 3, ï, Ik beloof onderwerping aan zoodaanigen „ „ Regeeringsvorm, welke , gegrond op de „ oppermagt des Volks thans prövifioneel be9, ftaat en in het vervolg finaal zal worden 0, „ daargefteld : en nimmer met woorden of „ daaJen te zullen medewerken ter herftelling „ van het vernietigd Ariftocratisch en Krf„ „ ftadhouderlijk beftuur" deeden alk de Pre- 9, dikanten dezelve gaaf en zonder eenig bij- ,, voegzel of Declaratoir : alleen de Onderger, C getrouw aan zijne te vooren eerlijk verklaarde ,, beginfelen) las, zonder ■weigering oïreftrictie, ,, het volgende Declaratoir: „ De Onderget. doet o">k de Belofte , in „ dien zin, dat hij zich niet verbindt tot iets »» jj ftrijdigs met het geen door den tegenw. „ „ Re-  < 91 > „ „ Regeeringsvorm erkend is , «/ƒ het onver„ vreemdb'aar recht van bet Volk en van eiken „ „ Burger, bij Art. ', 4, 17 en 19 der Recb- i, „ fen van den Mensch en Burger in de Public, ,, „ der trovif, Repref van het Folk van Hol„ land, in dato 31 Jan. en in het ifte „ „ Art. der Public, van de Nat. Conv. in dato 9, „ 10 Maart 1796 , en de PubPc. van bet „ ,, Provintiaal Beftuur, in dato 18 dito." „ welk Declaratoir door de Commisfie van den ,, n Raad werd overgenoomen om daar van Rapport te doen» ,, De zaaken bleeven in deezen ftaat tot op ,, Maandag den 1 Sden Julij, wanneer de Onder- ger. door een Stads Bode voor den vollen „ Raad geroepen , en hem door den Prefident „ gezegd vverdc „ dat de Commisfie hadt gerap- „ „ porteerd, dat alle de Nederd. Geref.Predikk, n de Belofte gaaf hadden afgelegd, maar dat ft „ de Onderget. die. alleen geprefenteerd hadt ■„ „ onder zeekere referve:" waar op de Onder- „ get. repliceerde „ dat dan het rapport van dei „ „Commisfie (_ falva reverentiaj) niet zeer „ „ naauwkeurig was," en boven dien verzogt „ door den Secretaris te doen Notuleeren, „ dat ,, „ de Onderget. geene de minfte intentie gehad „ „ heeft of nog hadt om de gerequireerde Bc- „ lofte te weigeren, of zelfs eenige referve „ „ of reftrictie te maaken , maar in tegendeel „ bereid was dezelve af te leggen in den geest ,, „ en in conformiteit met de voorige Publica- „ tien van dit zelfde Beftuur, en fpeciaal van „ „ de Artijkelen , gementioneerd bij deszelfs „ „ Declaratoir op den i4tlen Julij aan de Com- „ „ misfie overgegeeven." De Onderget. voegde „ 'er vervolgends, op nadere inftantien van deri „ Prefident nog bij, dat het bijvoegzel van zijn ,, Declaratoir niet buteerde eenige weigering, „ reftrictie, of bet vraagen van interpretatie der „ Belofte door den Raad, maar alleen eene ver- „ klaaring van des Onderget. eigene meening en ,, oprechtheid zonder mentale rcfervatien , en hij Sï meende toen en meent nog, deeze verklaaring  < 9* y „. gedaan te hebben geheel conform aan de voorige „ geciteerde Publicatien, en dus (ongetwijfeld} n ook aan de intentie van het tegenw. Beftuur, 9, op welkt Publicatien alleen (zonder iets anders.) 5, de Onderget. zich bij zijn Declaratoir beroepen „ heeft, en met weike derhalven de Belofte niet „ kan ftrijden, of immer contrarie dezelve mag „ worden geëxpliceerd: waarom de Onderget. bij zijne comparitie voor den Raad te meermaaleri „ herhaalde en nog herhaalt, dat bij bereid is tot bet afleggen der Belofte conform de voorige 3, Publicatien, „ Na dit gehouden discours heeft zich de „ Onderger. op verzoek van den Raad begeeven in een naastgeleegen vertrek, en, weder bin,, nen geroepen zijnde is hem, op last van den Prefident (zonder op zijv.e voorige gezegdens itts te avancef-ren) door den Secretaris voor„ leezen het Decreet van het Provintiaal Beftunr „ van 5 April 1796, en door den Prefident ge- }1 vraagd: ,, of hij bereid was deeze Belofte gaaf „ „ af te leggen gelijk zijne Collegen gedaan 3Ï ,, hadden?" waar op de Onderger. antwoorden ,, bereid te zijn die af te leggen, conform de s, ,, voorige Publicatien." De Prefident hera, haalde , dat de Onderget. flechts ja of neen s, moest zeggen : en de Onderger. antwoorde, 3, ik kan nocb ja nocb neen zeggen, te weeten „ niet op de Belofte, maar cp bet voor/lel om te 3, doen gelijk zijne Collegen ,• en dit antwoord a, was zeer natuurlijk : hij kon geen neen zeg- ,, gen •■ want hij wilde noch weigeren , noch „ reftrictien maaken , noch interpretatie vraa- 5» Sen-> maar was bereid de Belofte te doen con- ,, form de Publicatien. Ook kon hij niet fimpel „ ja zeggen, om dat hij wegends de verfcbillende ,, verklaaringen, en om zelrs geene stilzwij- gendk KESTRtcTisN te maaken, zich in ,, confcientie verpligt vondt 'er bij te voegen, ,, dat hij de Belofte deedt, niet ftrijdig met, ,, maar in conformiteit met den letter der geci- p teerde Publicatien. Dan, hier op vroeg hem )», de Prefident andermaal, „ of hij geen Ja of „ „ Neen  < 93 >' „ „ Neen kon antwoorden V' waar op de On« „ derget. letterlijk en duidelijk geantwoord heeft: „ ik kan niet anders , dan zoo als ik gezegd! „ „ heb , conform de Publicatien ," waar op „ hem door den Secretaris de aanfehrijving van „ het Provintiaal Beftuur van 23 Junij werde voorgeleezen , en door den Onderger. aan,, ftonis geantwoord, dat zulks op bem niet toe„ pasfelijk was, en met reden, dewijl hij niet „ in de termen van hec zelve viel, ennietgere- „ ferveerd, veel minder bet afleggen der belofte „ geweigerd, of daar in gedifficulteerd badt; „ doch de Prefident antwoorde, „ dat men oor- „ deelde van Ja ," en vroeg nogmaals „ of ,, „ de Onderget. nog de belofte gaaf doen wil- „ ,, de ?" waar op door den Onderget. geant- „ woord zijnde , ,, ik inhmreer mijn gegeeven „ „ antwoord," zo interdiceerdé de Prefident in „ nar.tn van den Raad aan den Onderget. ds „ waarneeming zijner Functien, en ehadelijk re„ pliceerde de Onderget. „ Dat hij, behoudens „ „ dén eerbied voor den Raad , het Decreet „ „ befebouwde als niet op bem toepasfelijk; „ dat hij prötefteerde tegen de applicatie daar „ „ van op zijnen perfoon; en zich desweegens „ zou adresfeeren waar hij zou vermeenen te ,, ,. behooren; verzoekende daar toe Copie &c." „ Waar in weder buiten geftaan hebbende en ,, binnen geroepen zijnde, zeide hem da Prefi„ dent, dat de Raad de verzogte Copie hadt ge- accordeerd, als de refumtie zou gefchied zijn. „ Nu kon de Onderget. niets doen ter nadere „ Juft!flca:ie , voor den ontfangst der verzogte ,, Copië, w?ar toe hij eerst op Saturdag morgen „ den a;, Julij ontving een Extract uit de Refol. „ van den Raad der Gemeente, het geen mede „ onder dé tfijiagen bij deeze Memorie is ge„ annexeerd. „ I >e Onderget. uit dit Extract met zoo veel ,, verbaazing als leedweezen ziende, dat eens- „ deels geëmitteerd en met ftilzwijgen voorbij- 5» gegaan was hec geheele gefprek gehouden ten „ tijde van het eerfte binnenftaao bij den Raad v «F  < n > 44 op den voorigen Maandag, en welk gefprek ,, toch de voornaamde grond lag van zijne defen- „ fie, en nog veel meer, dat hem een amwoord „ in den mond gelegd wierdr: ik kan niet anders „ dan onder die restrictie, terwijl hij ;et— te:-I;jk gezegd hadr; ik kan niet anders, dan „ zio ais ik gezegd heb, conform de Publicatien , „ zoo vond hij zien in de onvermijdelijke nood„ zaakeiijkheid om ter eerder dage , dat zulks „ mogelijk was , namelijk op Maandag den „ 25 fuiij, aan den Raad in te léeveren eene ,, Juftificatoire Memorie, in weike de Onderger, „ met alle decentie zich beklaagde eerst ever de omisfie van zijne voornaamde gezegden in hec „ Extract, daar na, en wel vo'-rnamenlijk over „ de verkeerde opvatting en coucbeering van „ zijn gegeeven antwoord, protedeerence pleg- tig van nooit hec woord restrictie te heh„ ben gebruikt, willen gebruiken, of ook zelfs „ te hebben kunnen gebruiken , na meermsalen „ verklaard te hebben noch zv:igering, noch re- „ frictie te bUteeren ; geevende aan den Raad „ eene naauwkeurige bifioria facti van het ge- beurde op , naa genoeg dezelfde , als thands „ door iie Onderget. is genarreerd. Zijnde voorts „ her Hot dier Memorie woordelijk geweest, als „ volgt: „ En derhalven vindt de Onderget zich „ „ (zijnes ondanks) in de onaangenaame ver- 5j v> P'igtingi om, bij forrn van recapitulatie, in „ deeze Memorie, behoudens den eerbied voor „ „ den Raad, nogmaals te declareeren, en voor „ „ zoo veel des noods, als nog te protedeeren , „ „ als volgt: „ „ Dat hij Onderget. de Belofte niet weigert. „ Dar hij even weinig reftrictie of referve „ „ maakt of bedoelt. j, „ Dat hij. ook aan den Raad niet vergt „ „ den Letter van de voorgefchreeven Belofte p „ te interpreteeren of eenige Elucidatien te „ „ geeven. »> „ Dat hij derhalven met het Declaratoir al- 3» 3i leen bedoeld heeft eene eerlijke verklaaring 13 33 "  *C 95 > „ „ te doen van zijne meening in het a£eggeij ,, der Belofte. „ „ Dat deeze mecning fchuldeloos 'er mag> „ „ worden bijgevoegd, om dat zij dient ter- „ wegneeming van dubbelzinnigheid, tot voor- „ ,, kooming van malitieufen uitleg, en letterlijk „ „ conform is met de Publicatien van bet tegen» ,, ,, woordig Beftuur. „ „ Dat hij derhalven bereid is tot het afleg* „ „ gen der Belofte, overeenkoomftig zijne ge» „ „ declareerde meening , en dus in dien zin, ,, „ in welken alleen zij door een eerlijk man , „ „ van welke denkwijze ook , kan en mrf „ „ worden afgelegd , het zij dezelve deeze „ „ hunne meening expresfeiijk verklaaren of „ „ dezelve ftilzirijgenele bij zicb zeiven bebou» „ „ den, hei g. en altoos voor meer dubbelzin- „ „ nigheid vatbaar blijft. „ „ Dat "e meenig van den Onderget. ra«- ,, „ kende de moooblijkhkid van bet ver,, kltaren der Belofre , als waare die eene „ „ ingewikkelde Confesfto fidei, en als Itreede ,, ,, dezelve met het geen door het tegenwoordig „ Beduur verklaard is het onvervreemdbaar ,, „ recht van eiken Burger, of van het geheele „ ,, Volk te weezen , niet alleen bij den On- „ „ derget. refideert , maar aan den Ouderget. ,, „ tneermaalen is gebleeken ook in den geest „ „ van anderen te zijn opgereezen , gelijk hij „ „ niet twijfelt, of deeze reflectie zal ook wel „ „ aan de Leden van den Raad nu of dan zijn „ „ voorgekooraen , en kan dus aan den On- „ ,, derget. niet toegereekend worden als een „ „ misdaad of verkeerd deifein. „ „ Dat al verder de Onderget. deeze verden- „ „ king volkoomen van zich afweert , doof „ „ zijne bereidwilligheid om de Belofte te doen „ „ conform de voorige Publicatien. „ „ Kn dat dus de Onderget. geheel niet Valt „ „ in de termen van de pcenaale Wet, bij dc „ „ aanfehrijving van het Provintiaal Beftuut „ „ van Holland, in dato 23 Junij jongstleden. tt n El»  '€ $6 > ,, En eindelijk , dat de Onderget. dus mat ?» 35 20e" „ requireerde belofre gaaf af te leggen , co»-. „ „ farm de. vonrige geciteerde Publicatien van „ bet tegenw. lief uur. « m Door wplke fchikkingè' aan het belang „ „ van de talrijke Familie van de Onderger.,. " 3) a^n het^ algemeen verlangen der Nederd, „ Geref. Gemeente, en aan het oogmerk der „ „ belofte , en mitsdien aan • de Decrceten 3> „ van het Provintiaal Beftuur. van 5 April " " en -3 Jum'j deezes Jaars volkoomen zou „ „ kunnen worden voldaan , en zoo wel aan „ „ den Raad als aan den Onderget. zonder „ „ iemands Prasjuditie zou kunnen worden ge„ „ geeven goed contentement." 3> De Onderget. — die onmoogelijk eerder * ri,e Memorie aan den Raad heefc kunnen „ mieeveren , om dat hij eerst Saturdag den „ 23 het Extract van den Raad ontfangen hadt, : ,, — vleide zich , zo hij durft fuftineeren, met grond , dar de Raad , nu beeter geinforrceerd zijnde , de verlangde verandering in „ hunne Refolutie zou gemaakt, en de voor- geflaagen weg van fchikking geaccepteerd hebben; toen hij , tot zijne verbaazing et» „ imene, vernam, uar de Raad reeds op Maanm dag den i8den , zonder refumtie, en dus ij,, bijna eene geheele week. voor dat de „ Onderget. iets tot zijne Juftificatie heeft kui> „• nen inbrengen, gemeend hadt niet alleen aan „■ oen Kerkenraad zijner Gemeente, maar ook aan bet Provintiaal Committé van de genbo„ mene Refolutie te moeten kennis geeven, ,, en dewijl , ja weerwil van de pro'tefatien. „ van den Onderget. zijn ingeleeverd Decla- „ . ratoir in de Notulen van den Raad (blijkend* : „ het Extract) als eene Refrictie, en in de „ Misfive aan het Provint. Committé als eene \ „ weigering wordt opgegeeven , en hec gem. j „ Committé niet kunnende oordeelen over dé j* gemanifefteerdc intentie van den Ondereet I*» bij_ aanfehrijving van ar Julij , denzei ven''als j„ weigerende befchonwd en verklaard hadt de \i, interdictie te houden voor eene efective di** ,x mis*  < 9^ > mistte , — zo fchijnt bier in do reeden tezijn dat de Memorie van den Onderget. die op den 25 Julij , gelijktijdig met de Mi.fi'e van bet Committé , bij den Raad der Gemeente binnen kwam , niet heefc kunnen genomen worden in deliberatie, en dat effecf niet heelt moogen forteeren, het geen doOnderget. daar van gewenscht en met reeden fzo hij meent) hadt'moogen vcrwag en. % De Onderget, onderwijl , zelve geene aanfehrijving van hec Provintiaal Committé ont" fangen hebbende, en dus geheel_ onkundig van' deeze nadere difpofitio , zo niet de Kerkenraad de goedheid gehad hadt, hem bij Commisfie daar van kennis te geeven , oor" deelde nog eehigen tijd te moeren wagtea naar antwoord van den Raai , eer hu, uwe veelvuldige beezigheden door een adres van doleantie behoorde ta vermeerderen. Dan . middelerwiil hadt de groore Vergadering der Nederd.' Geref. Gemeente deeze* Stad eene Commisfie benoemd, om in deeze zaak bet belang der Gemeente en van den Onderget. te behartigen , en te beproeven of hunne poogingen daar toe bij den Raad van 11 vrucht zijn konden. Deeze Commisfie, naar de voorbeeldige liefde en broederfchap, die onder de Leeraars en Opzienders deezer Gemeente heerscht, in weerwil van verfchiller.de denkwijze en opinien, hadt op den 1 Aug. ook eene Memorie aan den Raad der Gemeente iugeleeverd, zonder dat de inhoud daar van, voor twee dagen „ laater, aan den Onderget. is bekend geworden, en dus zonder eenige collufie of affnraak mee den Onderget. en welke Memorie hier neevens als Bijlaue gevoegd is. De Onderget. durft , Medeburgers » eeven daarom zich 'op die Memorie met alle fiducie beroepen, om dat daar in de onloochenbaare bewijzen zijn van de waare intentie van den Onderget. en van het juifte oogmerk van zijn ingeleeverd Declaratoir, en derhalven het goed 0 h „ recht  r< 99 y „ recht van den Onderger. onwederlegbaar wordff ,, beveftigd, om te moeten prorefteeren tegen da „ Applicatie van üwlieder Decreet van 23 Juni] ,, op zijn fujet. ,1 Dan, de Onderget. op gifteren geïnformeerd „ zijnde, dut ook de Raad fuftineerde op deeze ,, Memorie niet te kunnen delibereeren, zeeerd. de nadere aanfehrijving van het Provintiaal „ Committé van Hólland , oordeelde nu niet -,, langer te moogen uitftellen , om , ingevolge „ zijne gedaane mondelinge en fchrittelijke pro« tellen, zich te adresfeeren aan üwlieder Ver,, gadéring, als de boogfte geconftiaie-:rde magt, ,, om door deeze Memorie ten ernftigften te „ dolceren daar over. dat de Raad (fidva venta.) geene genoegzname notitie fchijnt genoomen te 1 ,, hebben van zijne voornaamfte gezegdens ter| 5, tij.ie zijner comparitie voor den/.elven op ,, Maandag den iSJen Julij: en nog meer over? „ de verkeerde opvatting en coucheering zijner ,, antwoorden, als behelsden die eene zveigering of Yeftrict'ia, welks woorden de Onderger. „ nier. alleen nimmer heeft gebruikt, of naar de ,, cphaérentle der zaaken heeft hunnen gebruiken, ,, nemaar tegen welke, als ftrijdig met zijne uk' ,, alle fttikken b'lijkbaare intentie, de Onderger. „ meermaal e;> rondelijk heeft geprotefteerd. Op alle welke gronden de Onderget. bij ,, Ülieden , hebbende het hoogfte Provintiaal ,, lïeftuur van Holland, wel expresfelijk doleert, „ tegen de Applicatie van üwlieder Decreet van ,, 23 Junij op zijnen perfoon , bij Refol. van ,, den Raai der Gemeente van Rotterdam., in' ,, dato ril Julij , tot interdictie in de waarnee-' ,, mitfg zijner Functien , en bij de daar op ge- ,, gronde aanfehrijving van het Provintiaal Com- ,, niit!é van Holland, in dato 11 julij. houdende deeze interdictie voor eene fy.iaale Dimisfie. ., En hier mede meent de Onderget. zoo kort ., en klaar hem moogelijkis, voldaan te hebben ., aan zijn eerfte ftuk. en cpgegeeven te hebben ,, eene waarachtige hiftoria facti, uit welke gij- „ lieden , Mëdéburaefs! over den geheelen toeGa drajft  „ diagtfder zaake met onpartijdige billijkheid zult ' 3 kunnen oordeelen: en dus nu te moeten over-' „ gaan tot zijn tweede ftuk, en eenige weinige aanmerkingen daar hij te voegen. ,, II. Uit de eenvouwige Lectuur van het bevoo« ,, rens genarreerde zal aan üwlieder Vergadering „ genoegzaam coufteeren. i.) Dat het overgeleeverd Declararoir van deit 5> Onderget. op den i^den Julij deczes Jaars 9) volftrekt niet kan worden opgevat als eene 5J weigering, of verboodene re.ftrictie, zelfs niet als eene vraag om elucidatie aan den Raad, en dus niets bevat ftrijdig < met uw lieder Decreet van den 23lterr J • Junij laastleden. „ a.) Dat derhalven de gezegdens van den On5J derget. ten tijde zijner comparitie voor den * Raad op den i8den al mede verkeerdelijk s> opgevat zijn , en tegen de intentie van denr jj Onderget. zijn overgefchreeven , als be- ' helzende eene weigering of zelfs eene tt reftrictie. ' 3,) Dat derhalven de Onderget. geenzinrs dif- ' ficulteert, om vrij uit , als een eerlijk SJ man, onder het oog van uw lieder Verga- s, dering te brengen, de waare leiding zijner * gedachten, cn zijne echte meening bij hec M overleggen van zijn bewust Declaratoir. De Onderger. is (en hier in fielt hij vrij„ moedig zijne eer) altoos een vijand van allerlei: 3> dubbelhartigheid en verplooijing zijner confei" entie en principes naar belang of voordeel, en i% prtefereert C wanneer het moet zijn , en hoe ' onaangenaam dit ook zij aan een eerlijk Man, bezwaard met een Vrouw en een zesral Kin5J deren, welke de Onderger. op het voetfpoor zijner eerlijke en braave Voorouderen, gaarne , tot nuttige Leden der Maatfchappij eene op- voeding geeven wilde) prasfereert (herzegt hij) * injuite beoordeelingen , ongegronde verdenkingen , en ongemeriteerde fchade boven hec „ temporaire voordeel , dat hij door zich te n plooijen tot dubbelhartigheid zou moogen oor- „ dee~  *C lor J* „ deelen te zullen verkrijgen, en, gelijk hij dut „ niemant tauxeeren noch zijne vrijheid betwiften ,, wil , die naar zijn licht en geweten eerlijk „ handelt, zo heeft hij ook ftceds geoordeeld, „ na bedaard 'onderzoek, zijn eigen licht en „ geweeten eerlijk te moeten volgen, wel ver- „ zeekerd, dat zijne principien nimmer tot eeni- „ gen onrust of onbroederlijkheid zullen tendee- „ ren , daar hij Onderget. zich op meenige proeven zou kunnen beioepen , hoe zeer hij de „ belangen van anderen , hoe verfchillend ook „, van hem in denkbeelden, altoos als zijne eigene „ behartigd , en dikwils gelukkig bevoorderd „ heefr. ,, Onder deeze principes , aan welke hij al- „ toos is getrouw geweest, behoort ook, ., dat „ ,, nooit iemand eene plegtige Belofte doen „ „ moet, die dubbelzinnig is in de termen , „ - en waar in de afneemers en beloovers elkan- „ „ ders waare meening niet verltaan ," en ge- „ volgelijk dat, wanneer iemand meent zulk », „ eene dubbelzinnigheid in de termen eener „ ,, Belofte te vinden , hij in confcientie verpligt „ „ is bij het afleggen 'er zulk eene verklaaring „ „ bij te voegen, waar uit zijne waare meening ,, confteert, behoudens dat die verklaaring „ „ zoodanig zij, dat de afneemers daar in veilig „ „ kunnen berullen , en aan het billijk oog-< „ „ merk van zulk eene belofte voldaan worde." „ Dit principe toepasfende op het cas fub- „ ject, zal Üwlieder billijkheid aan den On- „ derget. niet ten kwaade duiden , indien hij „ edelmoedig verklaart, dat de termen der be- „ lofte hem voorkwamen niet zoo van alle dub- „ belzinnigheid ontbloot te zijn , dat dezelve door hem, om eerlijk te weezen fzonder daar „ door dc inzichten of denkwijze van iemand „ anders te tauxeeren) zonder eenig Declaratoir „ konde worden afgelegd, of hij moest zich aan „ verzweegene mentaals refervatien en reftrictiett it fchuldig maaken , welke hij altoos voor eer» „ oprecht man ongeoorloofd gereekend heeft. G 3 „De  r< 102 y De Onderget. zal dit in geene bijzonJer„ beden aanwijzen, op dat hij zelfs den minden jy fchijn van cavillatie oncwijke, maar 'er alleerf- „ lijk bijvoegen , dac deeze duifterheid (zijnes .„ inziens) beweezen wordt door de algemeens s» gefprekken en verfchillende opinien over den „ eigenlijken zin der belofte , — voorts door „ de zoo meenigerlei Declaratoiren overal ge- „ prefenteerd , en bijzonder door de Publicatie „ van den Raad der Gemeente van Atpfterdam, 5J in dato 29 April laatstleden , yerklaarencle daar bij: „ Dat de Raad zich voorbehieldt de „ ,, nadere deliberatien over zoodaanige voor- s, „ dragten tot uitzonderingen, als de Gecom- n mirteerden van denzelven Raad zonden ooi- „ deelen dieswegens aan den Raad in tijd en „ „ wijle te moogen doen." „ Uit dit licht en inzien van den Onderget,. „ volgde nu van zelfs , dat hij in confcientie „ geene vrijheid hadr, de belofte af te leggen, dan met een Declaratoir, waar in noch wei ge» „ ring'noch refirictfe, poch eenig ftraf baar oog- meik was, maar door het welk hij san het ge„ requireerde door het Provintiaal Beftuur en aan ,, het lichr van zijne confcientie, als een eerlijk ,, Man, eevengeldig voldeedr. „ Alics kwam nu alleen aan op den aart van „ het Declaratoir, met het welk hij bereid was ■„ de Belofte af te leggen. „ In welke termen ook van zijne eigene ftel- ,, Hng, hoi wel bedagt, hoe gemenageerd ook, ., zulk eene verklaaring gecoucheerd wierdt, be3, greep de Onderget. dat altoos de fulpicie zou kunnen overblijven , van iets laakbaars te be„ doelen: en deeze was de reeden, waarom de Onderget. meermaal herhaalde , en nog her„ haak , bereid te zijn tot het afleggen der Be- „ lofte * conform de voorige Pubiicctien, of, met ,, de eigen woorden van het Declaratoir, „ dat „ hij de Belofte deedt, in dien zin , dat hij ,, „ zich niet verbondt tot iets ftrijdigs met het » «5 2een door den tegenwoordigen Regeerings„ vorm erkend is, als het onvervreemdbaar „ „ recht  „ ,, recht van het Volk en van eiken Burger, bij „ ,, Art. i. 4. 17 en 19 der Rechten van den „ „ Mensch en Burger in de Public, der Provif. „ Repref. van het Volk van Holland, in dato „ „ 31 Jan. 1795. en in het ifte Art. der Public. „ „ van de Nation. Conventie, in dato 10 Maart „ „ 1796. en de PubHc. van het Provintiaal Be- „ ft'uur, in dato 18 dito." Het zijn dus letterlijk de Decreeten van ÜW„ lieder Voorgangers, eu van U zeiven, Mede,, burgers ! op welke alleen zich de Onderget, ,, beroept, cn hij, fteunendc op zijne eerlijkheid, fiatteerde zich , dat een Declaratoir van dim „ inhoud niet konde of mogt geweigerd worden: ,, . en hij fuftineert nog, dat zulk eene weigering ,, in fubftantiê verklaart, „ dat de gevorderde ,, „ Belofte ftrijdig ts met de voorige Decreeten „ ,, van het tegenwoordig Beftuur." Eene as„ fertie, welke de Onderget. zich wel onthouden „ zal te doen , — die ten gevolge heeft, dat „ niemand , die aan het tegenwoordig Beftuur „ verbonden is, dezelve zou mogen afleggen, — die in de daad, bij illatie cn confequentie, vrij ,, wat iletiïsfanter zou zijn voor Ulieden zelve, dan het Declaratoir van den Onderget. dat bij ,, bereid is de Belofte af te leggen , in confor„ miteit met Üwlieder eigene Publicatien. Uit deezo zeer eenvouwige aanmerkingen, „ die de Onderget. om dat ze eerlijk zijn, geene „ zwaarigheid maakt onder het oog van üwlieder ,, Vergadering te brengen , meent de Onderger. „ tastbaar te hebben beweezen, dat hij, door hec „ inleeveren van zijn Declaratoir, en de eerlijke „ getrouwheid aan zijne confcientie, om de Be„ lofte in geenen anderen zin te doen , dan iit 5, conformiteit met Üwlieder geciteerde eigene Pu„ blicatien , geenzints heeft kunnen incurreeren „ de poenale fanctie van Üwlieder Decreet van „ 23 Junij en 5 April, en dus met alle vrijmoe„ digheid doleert zoo over de interdictie door den Raad, als over de dimisfie door het Pro„ vintiaal Committé , beide gegrond op de ver* G.4 >wkeer.  r< 104. y .5, keerde interpretatie der intentien en gezegdens van den Onderget. III. En nu eindelijk komende tot conclufk, op al ,, het geavanceerde gegrond. „ Protegeert de Üoleanr wel expresfelijk, ge- „ lijk hij reeds in het begin deezer Memorie ge- zegd heeft, van door dit Adres bij Üwlieder Vergadering het oogmerk te hebben ter fletrfs„ leering van het Provintiaal Commitré of van „ den Raad der Gemeente te Rotterdam, als of ,, dezelve uit inconfiderantie, drift of partijfchap - gehandeld hadden ; de Onderget. houdt zien ,, verzeekerd , dat ( door welk toeval ook) zijne „ uitdrukkingen verkeerd zijn opgevat; des ech- „ ter , bereid ten allen tijde ten plegtïgftén de „ prrecife en onverminkte waarheid van het op„ gegeevene in de voorenftaande biftpria facti te verklaaren , llondt hem geene andere weg a>eer ,, open, dan zich met deeze Doleantie tten fine ,, van Redres aan deeze Üwlieder Vergadering tè ,, adresfeeren. 3, De waarheid zijner gegeevene verklaaringen ,, behoeft de Onderger. niet breeder te bewijzen, ,, daar dezelve genoegzaam confteert door de 3, Extracten uit zjn gegeeven advies in het ,, Minifterie, en te vinden in de Memorie der ,, Kerkelijke Gecommitteerden , aan den Raad ,, geprefenteerd op den 4 Aug. achter deeze Me- ,, morie te vinden en reeds meermaalen geciteerd. ,, Weshalven de Onderger. zich verzeekerd 3, houdende, dat het oogmerk Uwer Vergadering „ niet is, het imperium in confeientias, het welk ,, alleen den Almagtigen God toekoomt , te ,, willen ocffenen, en voor ah nu de waare in- ,, tentie van het Declaratoir des Onderget. con» „ fo'rm uwe eigene Decreeten en Publicatien, ,, duidelijk inziende, zo vertrouwt de Onderger. 5, dat gijl. Medeburgers ! niet zult oordeelen ,, daar mede geincurreerd te zijn het Decreet var 23 Junij laatstleden, dewiji zonder hetzelve de „ Onderger. in het doen der Belofte, zich, volj, gends zijn oordeel, zou hebben moeten bedie- nen  „ nen van mentale refervatieti, die met het oog» merk der gevorderde Belofté, en, volgends de „ cpgegeevene gronden, ook met de Confcientie ,, van den Onderger. ten eertemaal ftrijdig weezen' zoude. „ En derhalven concludeert de Doleant, dat „ het Uüeden , inziende, dat de Ondereet, met ,, dat Declaratoir geene ftrafbaare bedoelingen ,, gehad, maar als een eerlijk en oprecht man ge» ,, handeld heeft, zal gelieven te verklaaren. ,, Dat de Onderger. door het inleeveren van ,, dat Declaratoir op den i4den Julij, en zijne „ gegeevene verklaaringen daar omtrend ., bij' ,, het Provintiaal Beftuur gehouden wordt niet „ te hebben geincurreerd de pcenaliteit, bij het ., Decreet van 23 Junij tegen de tvdgeracltige „ geftatueerci; en dat diensvolgens de Underget. ., geoordeeld wordt cp zijn gegeeven Declara- ,, toir de belofte te hebben afgelegd.. ,, Of dat de Onderger. nogmaals vrijheid ,, gegeeven worde het Declaratoir van zijne „ meening, overeenkoomftig deeze Memo*ie ,, vooraf te doen , en daar na de belofte, met inhaireering aan het zelve afteleggen. . „ En in allen gevalle , dat de Dimisfie , bij „ het Provintiaal Committé, op den aiften en „ de Interdictie bij den Raad der Gemeente „ op den i8den Julij gedaan, uithoofde der ge- ,, geevene elucidatien, fchadeloos mooge wor- ,, den opgeheeven en buiten effect gefield, en „ daar door aan het verlangen van den Onderger. „ ter eerlijke hervatting van zijnen Euangelie- dienst, en den wensch zijner Gemeente, en „ der Kerkelijke Vergaderingen , die dezelve ,, reprefenteeren , zoo rasch doenlijk door de „ mquiteit deeze Vergadering mooge worden „ voldaan. „ De Onderger. onthoudt zich van alle beweeg,, lijke voorftellingen omtrend dit ftuk , om dat hij, „ volkoomen geperfuadeerd van alleen uit eerlijke „ beginzelen te hebben gehandeld niet imploreerc „ eenige gratie of clemenn'e , die alleen door fchul,3 digen gevraagd kan worden, maar alles gerust durft G 5 over-  overlaaten aan cie onpartijdige beoordeeling en „ sqaicabele decifie van Üwlieder Vergadering , om „ welke reden deeze geheele Doleantie zoo kunfte- loos ais eenvouwig is. . In welke verwachting en billijk vertrouwen de „ Onderget. deeze Doleantie eindigende , beveelt bij U Lieden, Medeburgers! aan de genade Gods door I, je sus christus,. blij vende , in hoop op eene „ gunltige refcriptie. 5, Medeburgers! rotterdam , 7 Aug. 1796. „ üwlieder Dw. Dienaar „ en Medeburger „JAN SCHARP. a „ NB. Achter deeze Memorie waren gevoegd do „ twee volgende Bijlagen, A. „ Extract uit de Refol. van den Raad der Ge„ meente van Rotterdam , genoomen in derzei- . „ ver Vergadering op Maandag iS Julij 1796, B. „ Memorie door de Gecommitt. der groote „ Vergad. der Nederd. Geref. Gemeente te „ Rotterdam, bij den Raad der Gemeente in„ geleeverd, den 1 Aug. 1796. welke reeds in het voorige deezer Deductie aan 11 Uwe Eerw. Vergadering zijn opgegeeven." Hadt toen deeze Memorie in handen gelleld geweest van den Raad der Gemeente deezer Stad, wie ,weet wat dan Uwe poogingen, of die van Uwe Commisfie , niet zouden hebben kunnen uitwerken ? — wie weet, of de Raad , overtuigd , door de ingeleeverde Memoricn , van de reinheid mijner Intentie, door een meer favorabel Bericht, deeze zaak niet zou hebben doen uitloopen tot genoegen en blijdfchap onzer Gemeente , van Uwe Eerwaardige Vergadering en van Mij zeiven, alihands ik zou mij dit,  < i°7 y dit , en misfchien meerder, van de ccquitert en man» fuerude van den Raad hebban durven belooven. Dan , ook dit gebeurde niet; de Vergadering van het Provintiaal Beftuur fcheide, zonder op mijne Memorie te hebben gedifpoueerd , en ik vernam naderhand , dat dezelve, om te dienen van Confideratien en Advis, gefteld was in handen van het Committé Provintiaal, en daar na vertelde men mij, dat dezelve in handen was van 's Lamla Advocaten. Geduldig wagte ik den gehoopteh uitflag af, zijnde inmiddels door niemand gevraagd om nadere Elucidatien , of onderhouden over mijne zwaarigheden, en ik vernam niets van mijne geheele zaak, tot op de eerstvolgende Ordinaire Vergadering van het Provintiaal Beftuur, in de maand September jongstleden. Zoo rasch dit vergaderen zoude, begaf ik mij naar 'sHage, om met den toenmaaligen Prefident van der sp ij ic over mijne zaaken te fpreekan, en deszelfs appui tot eene gunftige afdoening te verzoeken. Ik werd door denzelven met alle vriendelijkheid ontvangen, ik kreeg genoegzaamen tijd om vrij uit over mijne belangen'te fpreelcen, cn merkte al fpoedig, dat, fchoon alle hoop niet afgelheeden was, eevenwel de redenen van vreeze voor den uitflag vooral niet minder waaren. Jk vernam hier, van een Request van andere Predikanten, die mijne lotgenooten waren, om afdoening hunner zaak, en admitfie tot de Belofte, en, op het voorItel , of ik niet tot eene foortgelijke demarche kon beflaiten , antwoordc ik in fubftantie : dar., wat bet doen der Belofte betrof, ik niet noodig had admMie te verzoeken ; dat ik nooic het afleggen van dezelve geweigerd had; — en wat bet gaaf afleggen aanging, ciac ik de ziel en het eigen oogmerk der Belofte reekende te zijn , onelerwerping aan de Wetten van bet Beftuur en een ftil onoproerig gedrag, en dat ik deeze dragen gaarne gaaf belooven wilde; maar indien men door gaaf afleggen ve'rftondt het doen eener Belofte in termen en uitdrukkingen van zulk eene dubbelzinnige hereekenis, dat bijna elk daar aan een anderen zin hechte, dat ik dan nimmer, met eene goede confcientie, dezelve kon afleggen, zonder 'er bij te voegen in wat zin ik dezelve verftond ; — dat ik zeer wel begreep , dat men niet allerlei Verklaaringen kon laaten gel-  r< 108 >' gelden, maar dat men, mijnes inziens, vooral in een tijd , waar in de Politieke denkbeelden der menfchen zoo veel verfchilden , behoorde te laaten celden alle zoodaanige Verklaaringen , die , zonder dubbelzinnig, heid, gehoorzaamheid en ftilheid beloofden; en eindelijk, dat het Gouvernement veel meer credit kon reeven ain een eerlijk man, die (hoe hij ook anders mogt denken; eene confcientseufe zwaarigheid maakte cm meer te belooven dan vjor de rust der Maatfchappij noodig was, en dat men op de Belofte van zoo iemand, wanneer hij zegt „ dat beloof en dar meen ik," oneindig meer kan ftaat maaken , dan op iemand , die , tegen zijne overtuiging* alleen uit belang* alles belooft weit tnen hem voor zegt * of hij het ver ftaat af niet, en intusfcben zijne denkbeelden verzwijgt, en bij elke overtreding zijner Belofte 'er zich meent te kunnen afmaaken door het zeggen „ dat heb ik 'er niet mede „ gemeend." Voorts voegde ik 'er bij, dat ik , uit aanmerking van veele betrekkingen en verpligtingen, alles doen wilde, wat een man van eer en confcientie doen konde, zonder voor God en Menfchen te bloozen ; maar dat ik, voor geen belang in de weereld iets plegtigs en opzetlijk doen konde tegen het licht van'mijn veritand en de infpraak van mijne confcientie. Ten laatften advifeerde mij de Prefident (eevenwel meer bij wijze van particulieren Raad, dan in de hoedanigheid Van Prefident) dat ik dan, om fpoediger afdoening te verkrijgen, een nader Request moest prefemeeren, waar in ik mijne voorige Memorie kort recapituleerde, en , met inhasfie aan dezelve , mij alleen duidelijker verklaarde , wat zin ik toch eigenlijk aan de onderfcheide leden der Belofte hechte, naardien men dit in mijne Memorie, en in het Declaratoir, niet duidelijk genoeg vondt uitgedrukt, en waar op ik dan, als voorts geene-zwaarigheid meer hebbende, verzoeken zou, op die verklaaring tot het doen der Belofte te worden geadmitteerd. Na eenige nadere bepaalingen over het één en ander, begreep ik. dat dit, falvd'confcientid, gefchieden konde, en mij onverantwoordelijk willende Rellen bij deeze uwe Vergaderingen bij de Gemeente als of ik iets verzuimd hadt, om mijnen Euangeliedienst , met eene vrije en goede confcientie, te hervatten, Ichreef ik dat Request, en liet het, na door des  den Prefident gezien en goedgekeurd te zijn, in banden van mijnen Procureur, vertrekkende nog denzelfden avond wederom naar Rotterdam. Dit nader Request was van den volgenden inhoud: )5 AAN HET PROVINTIAAL ,, BESTUUR VAN HOLLAND. „ Geeft reverentelijk te kennen de Onderget. Predikant der Nederd. Gereform. Gemeente te Rotterdam, doch, bij Refol. van den Raad der Gemeente „ binnen gemelde Stad , in dato 18 Julij laatstleden, 9, in de waarneeming zijner functien geinterdiceerd, „ welke interdictie, bij aanfchiijving van het Provin„ riaal Committé van Holland , in dato 21 dito , is „ verklaard gehouden te worden voor eene finale di„ misfle , en dat uit hoofde van zeeker Declaratoir, „ door den Onderget. overgelegd aan de Commisfie „ van voorfz. Raad, geauthorifeerd tot het afneemen „ der Belofte, door het Provintiaal Beftuur van Hol„ land van alle Leeraaren der onderfcheidene Gods„ dienftige Genootschappen gerequireerd. „ Dat de Onderget., reeds ten tijde der voorige Ver„ gadering van dit Provintiaal Beftuur, heeft ingelee„ verd eene Memorie van Doleantie, rendeerende om „ aan Üwlieder Vergadering te demonftreereu, d3t de „ Onderget. ("zijnes inziens) niet viel in de termen der „ Poenanle Sanctie van Üwlieder Decreet van 5 April „ deezes Jaars, tegen de weigerachtige geftatueerd, en „ dat, uit hoofde dat de Onderget. bij het overgelegde' ,, Declaratoir geenzints bedoeld heefc het doen der „ gevorderde belofte te weigeren of dezelve re reflrin». ,, geeren , of ook eenige interpretatie te vraagen* „ neraaar in teegendeel bereid wss de Belofte af te leg„ gen conform de voorige Publicatien van het tegen» „ -waardig Beftuur, en dat wegens zeekere duifterheld, „ welke de Onderget. (abftt invidia dicto^ meende te „ vinden in de termen van voorfz. Belofte, cn in den „ prscifen zin en intentie derzelve, en wegens zijnen „ onoverkoomelijken afkeer, om in eenigerhande Belofte zich fchuldig te maaken aan memuaale refer- „ va-  _j, vatien of onuitgedrukte reftrictien, welke de Onder„ get. oordeelr, zoo met cordaate eerlijkheid, als met „ het oogmerk eener Belofte. geheel ftrijdig te weezen. ,, Dat de Onderget. op dien grond bij voorfz. Me„ mode verzogt heeft, te moogen worden ontheven „ van de hem opgelegde Dimisfie, en, volgends zijne „ aanbieding bij voorfz. Memorie gedaan mogt wor„ den toegelaaten tot het afleggen der gerequircerde „ Belofte, in conformiteit met de geëmaneerde Publi,, catien van bet tegenw. JJe/luur , en daar door aan „ het verlangen van den Onderget., en van zijne Ge„ meente, njogr worden voldaan. „ Dat rtu vervolgends, na het inleeveren van voorfz. „ Memorie van Doleantie, aan den Onderget. van alle kanten zijn toegekoomen meeni&erlei aclvifen en ^ el'dcïdarïën op zijne gemoedelijke zwaarighe ien ten ,, aih/ien van voorfz. Belofte, welke ad"ifen en elucjdatièn allen éénpaarig hier op nederkoomen , dat door het vorderen van dezelve geenzints bij Uwheder Vergadering bedoel 1 is bet doen afleggen van eeui» , gerbande , boegenaamde , geloofs - belijdenis over1 ' Stadtïundige opinien of gevoelens, maaralleen eene 3, pdsfivë tb dtentie aan de Weiten van bet tegenwoor,, digc Beftuur, — dat door de onderwerping aan den ,, Regeeringsvorm, die in bet vervolg finaal zal wor,, den daargefeld niet wordt uitgedooten of verkort het recht, welk iemand in tijd en wijla zou fufti, neeren. om, met behoorlijke decentie, te moogen , vertoogen en remorftrantien doen bij die geenen, " aan welke de publieke magt is toevertrouwd over „ zoo'lavige dingen ., waar door bij ' des onverhoopt) ,, bij eenen volgenden Regeeri.igsfarm zou moogen oordeelen te weezen bezwaard, — en dat eindelijk door ,, het laatfte gedeelte der Belofte alleen bedoelt wordt * , dat de beloover zich nimmer direct of indirect zal ,, ihmïiceerén in eenige oproerige en r'ustverjtoorende „ gefprekken of handelingen , ter wederftreeving of „ omkeering van den thands fubfifteerenden Regee,, ringsvorm deezer Landen. „ Dat de Onderget. in deeze advifen en eiucidatien ,, niets vindende , dan het geen juist zijne waare en „ eigenlijke intentie geweest is bij het overgeeven van meergemelde Declaratoir, en dagelijks meer over- » tuigd,  C Jir y „ tuigd, dat de Belofte in deezen zin alomrae word». ,, verftaan , ook dezelve als nu verklaart in dien zin „ op te vatten , waar door zijne zwaarighe.jen vol,, koomen opgelost zouden zijn , en hij vol'toornen „ bereid is, dezelve, in dien verstande af re „ leggen en eerlijk re houden , vertrouwende , dat deeze zijne intentie zaakelijk reeds ir, zij^e te vooren overgeleverde Memorie is gemanir'efteerd. „ Weshalven de Onderger. nogmaals iterativelijk „ blijft verzoeken, dat het Üwlieder Vergadering be„ lieve , ten fipoedigfte de Dimisfie van den Onder- get., als Predikant der Nederd. G'-ref. Gemeente „ te Rotterdam, fchadeloos op te heften en te (lellen, buiten efl>ct, en denzelven voorts, in voege „ voorschrkevkn , tot bet afleggen der Belofte, al was het Cen wel liefst) voor eene Commisfie uit „ Üwlieder Vergadering, te admitteeren , ten einde „ den Onderget. zijnen geftoorden Euangeliedienst, „ zoo rasch moogelijk, in de Gemeente van Rotter„ dam zou moogen hervatten. „ 'ft Welk doende &t. „ JAN SCHAR P." Of nu dit nader Adres, waar hij ik mij zeiven, !n mijne te vooren eerlijk gedeveloppeerde gevoelens, gelijk bleef, — en hoe zou iemand, die, zonder bijoogmerken, tot zijne fchade, en bij niet doordenkende menfchen , ook tot zijne fchande, de infpraak van zijn geweeten volgt, in een ftuk van dien aart zich zeiven ongelijk zijn kunnen ? — of nu -dit Adres, bij nadere overweeging, niet zoo beviel, als men gedagt hadt, weet ik niet; maar wel , dat ik naauwlijks te huis was , of ik ontving van mijnen Procureur de volgende Misfive. ,, P. T. „ Daar het prsfenteeren van het bewufte Request beden niet volftrekt noodzaakelijk was, heb ik liefst geprefereerd het zelve tot Maandag uit te ij 41-J-  „■ flelleru — Het komt mij voor, dat het Advis van „ 's Lands Advocaten denkelijk daar heenen zal loo„ pen , om de fijfpenfie op te heften , mits U Wel Eerw. als nog, zonder eenige bijvoeging , de be- lofte aflegt, en alzoo op den voet als deszelfs Ambt,, genooten zulks gedaan hebben, Ik heb gemeend ,, dit mijn begrip , zoo het mij voorkomt, op goede. „ gronden fteanende , U Wel Eerw. alvoorens de Requefte in te dienen , te moeten mede deeien, „ of U Wel Eerw. zorotijds verkoos, zonder hec „ prefenteeren van dit Reqoest, bet ivelk ik niet, ,, geloof, dat in het bovenftaande verandering te ,, weeg zal brengen , de zaak op zijn beloop te laa-, „ ten. Uw Wel Eerw. goedvinden , hoedaanig mij „ te gedraagen , met het Request al of niet in te „ dienen, te gerooet ziende, heb ik de Eer — enz." Van dat oogeublik af vreesde ik wel, dat de ge-^ heele zaak een ongunftigen keer neemen zoude; eevenwel , om niets onbeproefd te laaten , en nog de uiferfte voorftellen te doen tot alles, wat ik met een goed geweeten doen konde, beantwoorde ik, op den toden September, den voorenfhanden briefin deezer voegen. „ P. T. ,, Ik dank U.^. voor deszelfs attentie en bericht. ,, Dan , dewijl het bewufte Request, 2o hec niec ,, helpt ,• zeer zeeker ook niec ichaaden kan , zal „ UE. mij plaifier doen mee hec Maandag in te lee„ veren , te meer, wijl 'er ook (Z(x> ik verneem) „ een nader Adres door de Haarlemfche Heeren ge„ maakt is of wordt. „ Het zal mij fpijten , als men van mij vergt de „ belofte zonder eenige bijvoeging te doen , want ik kan nooit beduiten eene belofte, die men verfcbil,, lend uitlegt, af te leggen , zonder 'er bij te voe-,, gen, in wat zin ik dezelve verftaa ; wordt mij. „ dit vergund, dan ben ik alle oogenblik gereed. „ Mij dunkt, indien men ie.rs febikken wilde, dan „ was het best, dat de Prefident,»of een paar andere Leden , gecommitteerd wierden , en ik voor de„ zelve ontbooden , —- dat ik hun dan eerst mijne „ meening. verklaarde; zij daar in genoegen namen; „ ik'  «C 113 > ,, ik daar op in hunne handen de belofte deed, en m dan mijne fufpenfie of dimisfie opgeheeven wierdt: „ dan was mijne confcientie en de eer der Vergadering „ in zijn geheel. Konde de Heer vandhk spyk „ bewerken , dat dit de Apoftille op mijn Request ,, ware, eene, nu in zorg geftorte, maar eerlijke Fa„ milie, met zes ortfchuldig'e Kinderen, en eene blijdp Gemeente, zou zijnen invloed zeegenen.„ Ik verzoek Uwe goede poogingen, en zijn appui, ,, en ben —- enz." — Ingevolge van weiken brief het Request op den raden September is ingeleeverd. Ziet *aar, — Eerwaardige Medebroeder ! — mijne laatfle pooging , om, behoudens eene vrije confcientie , san U lieden, en aan de Gemeente, te worden weêrgefchonken : Maar ook deeze pooging hadt dat goed, dat fpoedig gevolg niet, waar op* men mij hadt doen boef en. Het Provintiaal Beduur vondt goed , „ de voor„ noemde Requefte te Hellen in handen van het Pro„ vintiaal Committé , om daar op te gelijker tijd ,, met het uitbrengen van deszelfs Advis op het te „ vooren door mi] gemaakt Adres, te dienen van ., Confideratien en Advis;" — en de Vergadering fcheide weder , zonder dat mijne zaak afgedaan , en' aan her verlangen , zoo wel het Uwe als het mijne, voldaan was. Omtrent drie maanden lang heb ik, zedert dien tijd, van mijne geheele ziak niet gehoord, — niemand heefc mij om uitlegging van iets , dat men duifter, — om ontknooping van het geen men raadzelachtig , — om' opheldering van het geen men onnaauwkeu'rig naderhand genoemd heefc, of gevraagd , of ontboden; en — ik dobberde al dien tijd tusfehen eene zomtijds flaauwelijk aanhechtende hoop, en eene fombere vieéz» over den uitflag, dien alles eindelijk hebben zoude. De hartelijke wensch van veelen mijner lieve Gemeente, de zeekere overtuiging mijner Vrienden aangaande de oprechtheid van mijn hart, de zuiverheid mijner bedoelingen, de onberifpelijkheid mijner drijf* veeren, en de Rille poogingen, welke zommige hunner' (buiten mijn weeten) hebben aangewend, om dat alles ook in s Hage te doen erkennen , waren zeeker de' gronden , waar op niet weinigen mij een bliider uit» H ' koomsf  < 114 > koomst fpelden ; en , wanneer die vrolijke gedachte een oogenbük bij mij post vatte , fchreide mijn oog traanen van Vaderlijk gevoel bij het aanzien van eene beminde Echtgenoote en zes onfcnuldige Kinderen, die, zonder iets tegen den Staat te heboen misdreeven, door het deelgenootfchap in mijn ongelukkig lot , mij dagelijks een zorgelijk uitzicht geeven , en mijn hart huppelde dien dag reeds vrolijk tegen, waar op ik den naam, de leer en de genade van onzen Heere jesus christus op nieuw aan eene mij hoogachtenoe Gemeente verkondigen , en een medewerker aan veeier zaligheid en blijdfchap worden zoude. En, moet een Opziender (naar paulus les) een goed getuigenis hebben onder de geenen die buiten zijn, ook daar aan heeft het mij, door de Godlijke genade, in mijnen tegenfpoed niet ontbrooken. Ik fprcek niet van zoo Veele Leden mijner Gemeente, die in Staatkundige denkwijze van mij verfchillen, en die echter, te onvreden over mijne Remotie, hartelijk mijne Ilerftelling wenschten; maar ik dui f roemen (.in ootniofed) op de achting van zeer veelen uit andere Christen-genootfchappen, Roomsch en Onroomsch, die mij kennen, en (waarom zou ik het verheelen?) van Jooden zelve , die mijn lot betreuren , en gaarne. Rondt het in hun vermoogen , mijne weder-herltelling zouden willen helpen bevoordelen. Zelfs hadt de Remonltrantfche Leeraar de goedk, binnen deeze Stad, de cordaatheid, om in zijn Zondagsblad , No. 4 , pag. 34- en 35, bij gelegenheid van een kort uittrckzel uit mijne onlangs uitgegeevene Brieven over f. g. me ij er, van mij te fchrijven: „ Staatkundige gevoelens veroorzaakten hec verlies „ van eenen Man voor den Kanzei en het Leeraar„ ambt, wiens bekwaamheid &c. — wiens kie.ch„ heid en oprechtheid misfchien de oorzaak van dit „ verlies waren, &c. — konde ik dan mijn leed wel „ onderdrukken, en moest ik niet hartelijk wenfehtn „ zodanige fchikking van omRandigheden , die hem, „ behoudens echter de tegenwoordige orde van zaa„ ken in ons Vaderland, aan zijn Ambt wedergaven? En zijn Eerw. voegt 'er in de aanteekening bij: „ waar toe deeze periode ? — mijn gevoel, mijn hart dicteerde mij dezelve, en wie nu nog verder „ vraagt,  „ vraagt, antwoorde ik enkel met deze wedervraag: „ mag het hart dan ook niet fpreekenV mag en moec „ men het goede niet erkennen , bij iederen even„ mensch, hij mooge in Godsdienitige of Staat„ kundige begrippen zo veel van ons verfchillen „ als hij wil, &c." — ' En nu, mijne Broeders ! toen ik deeze men«chlievende deelneeming ( dank hehbe het goed hart varl zijn Lerw.!) las van eenen Remonftrancfchen Leeraar , die althands door overéénkoomst van Staatkundige of Theologifche denkwijs, geene vooiïngenoomenheid voor mij kon hebben , met wien ik ze.fs nooit burgerlijk verkeer hield en wien ik Hechts éénmaal in mijn leeven , in een fchuit , ontmoet neb; wat kon, wat moest ik dan niet verwagten — wat durf ik dan nog heden niet verwagten , — 'van mijne eigene Amptgenooten ? van mijne Medeleden ui deeze Vergadering? van mijne eigene Gemeente? van mijn dagelijkfche Vrienden? Dan, — indien ik mij, door het een en ander, eenige oogenblikken vleide, — veel meer moest ik vreezen, daar ik zeer wel wist, dat anderen (mij of niet kennende , of moedwillig miskennende , en mislchien naar zich zeiven bereekenende) het zij uit vooroordeelen, afgunst en nijd, het zij uit overdreevene partijzucht of andere eeven onbillijke gronden mijne vijanden waren , mijne oogmerken misduiden I de ongunst tegen mij aanvuurden, en mijne herftelling, op alle moogelijke wijzen , tegen werkten : en , bovena,, toen ik (en dit fmerte mij het meest) zeekerder dan mij hef was, onderricht werdt, dat eenige fchijnvrienden , op wier medewerking ik allen grond had te vertrouwen , de eerfte waren in deeze verkeerde, onmenschhevende en onchriftelijke bedrijven. Vem m,j niet, geliefde Broeders! dat ik hier hunne naamen lpelle, zij verdienen de vergeetelheid: ik heb en bewaar de onloochenbaafe bewijzen , niet om hen immer te proftitueeren , daar toe gaf God mij een te edelmoedige ziel , niet om mij te wreeken , want ik weet, hoe veel god, in christus, ons vergeéven rieelt, op dat wij malkanderen verdraagen , malkanderen vergeéven zouden zo iemand tegen iemand fenige klachten heeft, maar alleen, o» in het verü % yolg  ♦C 116 > volg mij te wagten, met voorzichtige befcheidenheid , voor menfchen, wier mond gladder is dan boter, maar wier harte krijg is. In deeze onzeekerheid van vlottende gedachten bleef "ik echter begrijpen, dat ik op den zelfden voet meest voortgaan, en den'weg van geoorloofde tniddelen ter mijner herftelling volgen. Nieuwe en nadere AdresTen prefenteerde ik echter niet; ik had in mijne Memorie en het Request van 12 September mij zoo duidelijk verklaard, dat, indien men mij, naar mijne verklaaringen beoordeelen wilde , zulks mij meer dan genoegzaam fcheen. Dan , verneemende , dat het Provintiaal Beltuur tegen den 61en December laatstleden wederom vergaderen moest , fprak ik vooraf met den Prefident van hoogstraat en, zogt den'zelven van de zuiverheid mijner beginzelen re overtuigen , en verzogt zijn appui en medewerking voor eene gunftige afdoening tot blijdfehap van mij en ruste voor de Gemeente. De Prefident ontving mij met beleefdheid , behandelde mij met befchsidenheid, maar gaf weinig voedzel aan mijne hoop. Van dien tijd af liet ik dezelve geheel vaaren , en voorfpelde mij niets anders , dan eene ongunftige Refolutie. En , ongelukkig , heeft de uitkoomst mijn zwart voorgevoel bevestigd, want op den i2den December ontving ik, van mijnen Procureur, den volgenden Brief: P. T. ., Gister ■avond' wierd ik in het zeekere geïnfor„ meerd , dat eergisteren (den oden Dec") bij het „ Provintiaal Beftuur van Holland de zaak van U „ Wel Eerw. ten uwen nadeele was afgedaan , —• „ dat men geperfifteerd heeft bij het declinatoir Advis ,, van het Committé Provintiaal. Ten uirerften on„ aangenaam was mij deeze nouvelle. Met verdriet „ fchrijf ik deeze, &c." „ — 's Hage , n Dec. „ 1796." — Nadere legale kennis , het zij antwoord op mijne Doleantie, het zij Apoftille op mijne Requefte, het zij Extract uit de Decreeten, heb ik echter niec ontfangen. Ziet  < U7 > Ziet daar, Eerwaardige Vergadering! den uitflag, diêti alles gehad heeft; — ziet daar eene compleete opgnave van alles , wat betreft mijne Remotie , met der ver aSrftlaiëiréde oirzaaken en gevolgen, en waar in alles op deeze weinige hoofdzaaken nederkoomt: 1. ) Ik heb nooit geweigerd , en weiger nog niet, ter "erustfte'üng van het Gouvernement, waar m dér ik leef, te belooven „ onderwerping aan „ oc Wetten en laften van het Beftuur, en een „ ftil gedrag, zonder mij met woorden en daa„ den te inmifceeren in eenigerhande bewee„ gingen, handelingen, of ontwerpen, die de ,. rust verftooren, of oproerig zijn." 2. ) Ik kan nooit dat belooven in zulke dubbelzin¬ nige termen , dat men mij daar in eene ingewikkelde hei ij ehis zou fchijnen af te neerrien van Politieke denkwijze, zoo wel over de vernietiging'van den voorigen, als over den aart. van den tegenwoordigen -Regeeringsvorm , —-■ of dat men mij zou fchijnen te verbinden tot iets, ftrijdigs met het geen altoos is, en door het tegenwoordig Beftuur zelve erkend is , ook nu het recht te weezen van een geheel Volk, en van eiken Mensch en Burger. 30 Wanneer men mij eene belofte vergt, waar in de termen door verfcheidene, die ze afleggen, zoo wel in den laatften als in den eerften zin, wordt verklaard; dan meen ik in oprechte eerlijkheid verpligt te zijn , om , bij dat afleggen, te declareeren , dat ik dezelve in den eerften , en niet in den laatften zin, opvatte. 4. ) Om dat ik dat gedaan heb, ben ik in de waar¬ neeming mijner Kerkelijke bediening, op eene Politieke wijze , eerst geinterdiceerd , en daar na voor gedimitteerd gehouden. 5. ) Zints dien tijd heb ik, op alle moogelijke wij¬ zen , getracht, het Gouvernement van mijne waare , en voor de rust der Maatfchappij voldoende , intentien te overtuigen , om op eene wijze, die eerlijk en mijne confcientie niet kwetzende is , mijnen Euangelicdiensc re moogen hervatten. H 3 O.)  *( ri8 > é.) Dit alles nadeelig uitgevallen zijnde , oordeele ik, bij de Politie, voor mij zeiven, niets meer te kunnen verrichten, en te hebben volkoomen gedefungeerd , zijnde voor God, de Gemeente en deeze Vergadering onverantwoordelijk over het niet kunnen waarneemen der verrichtingen , tot welke ik, op eene wettige wijze, door de Gemeente, en (volgends de leer mijner Kerke) mitsdien van God zei ven, geroepen ben. En hier mede voldaan hebbende aan het geen ik mij in het Eerfte deel dezer Deductie had voorgefteld, gaa ik voort tot mijn Tweede ftuk, waar in ik aan U Eerw. beloofd heb op te zullen geeven : „ de redenen, waarom, en de oogmerken waar toe, lik alle deeze ftukken in handen ftelle van uw Eerw. Vergadering." En hier in zal ik. A. U Eerw. opgeeven , waarom ik mij nu aan deeze Vergadering adresfeere , en wat ik van dezelve eifche en verlange. B. De gronden, waar op U Eerw. aan deeze mijne verwachting , mijnes inziens , zoudt kunnen voldoen. C. Met alle befcheidenheid, en onderwerping aan het verlicht oordeel deezer Vergadering, eenige middelen aan de hand geeven, door welke, naar mijn oordeel, dat oogmerk, gelukkiglijk, zou kunnen worden bereikt. y. De reedenen, — mijne Broeders! — waarom ik deeze uitvoerige Hiftoria facit, met alle de ftukken, die daar toe fpecteeren, thands ter tafel brenge van U Eerw. zal zeeker niemand der Leden v?n deeze Vergadering verdenken; maar PP  < "9 > Op dat de geheele Gemeente weete, dat dezelve zuiver zijn en betaamelijk, verklaare ik op het plegtigfbe: et. Dat ik geen zondig beklag doe over mijn lot, noch uit ontevredenheid over het Beftuur van Hem, die Hi mei en Aarde regeert, murmureeren wil tegen de wegen , door welke mij zijne Vaderlijke wijsheid verkiest te leiden. — ó! Mijne Broeders! ik heb niets van God te eifchen, ik gevoel niet alleen mijne veelvuldige gebreken als mensch, en de zondelijkheid, die mij alles onwaardig maakt, en alles goeds, wat ik geniet, als vrije genade doet erkennen; maar ik ben mij ■ook, met fchaamenden ootmoed , al te wel bewust van mijne veelvuldige te kort koomingen in mijnen dienst, dan dat ik God zou onrechtvaardig noemen, wanneer Hij mij van zijn heiligdom wilde weeren. Ook heb ik, in den loop mijnes leevens, in meenigerlei weg, al te duidelijk ondervonden , dat het mij goed was verdrukt geweest te zijn ; liefde die kaftijdt, liefde die vertroost, liefde die vergoedt, verdient zeeker niet, dat het Schepzel over zijnen Schepper, en het Kind over zijnen Vader klaagen zoude. Wat Gods hand is, dat aanbid ik met onderwerping, dat lijde ik met verdraagzaamheid, en ik heb maar ééne bede, naamelijk, dat God mij verneedere onder zijne krachtige hand, verzeekerd , dat hij mij verhoogen zal op zijnen tijd, en dat, hoe ook Gods weg weezen mooge, de uitkoomst rijk zal zijn in dankftof, terwijl ik, ondertusfehen, de troostrijkheid onderviade van joannes leering, Ep. i. C. 3 vs. 11. Indien ons hart ons riet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God. 0. Eeven weinig heeft mijn Adres aan deeze Vergadering ten doel, de broederlijke liefde jegens iemand, en bijzonder jegens mijne Amptgenooten, tekwetzen. als of ik hun Eerw. hunne denkwijze over, cn gedrag bij, de Belofte zou willen carpccrcn , en zoo veel hefchuldigen als ik de mijne veideedigde. Neen, Broeders! zoo is mijn hart niet, en zoo heb ik christus niet geleerd: Waarom zou de Staatkunde de éénige weetenfehap zijn, die men niet, eeven verftandig, uk verfchillende oogpunten kon bezien? waar in men niet, met dezelfde eerlijkheid en gemoedelijkheid veifchillcn konde? IkbcD yerzeekerd, dat, indien mijne Cylle^en H 4 Sfc  ♦C 120 y dezelfde zwaarigheden gezien of gevoeld hadden als ik, zij eeven weinig, als ik, zouden geaarfeld hebben hunne meening te leclareeren , en hun Eerw. zullen zich eeven eens overtuigd houden, dat, indien ik het eeven gemaklijk gevonden hadt als hun Eerw. ik mij gewis niet aan fmaad, fchade, en (het geen mij zwaarder valt dan al het overige) aan de oplchorfing mijner Euangelie-bediening, die de lust mijnes leevens was, zou hebben bloot gefield. Hebt uwe vrijheid volkoomen, mijne Broedt rs 1 hebt het getuigenis uwer confcientien vrij en onbezoedeld , en uwe eer en roem van oprechtheid en eerlijkheid zij — wat mij betreft, —• ongefchonden, want gij volgdet uw licht en uwe overtuiging, — Manr, wat mij aangaat, voor mij z el ven, indien ik de termen der Belofte inzag als Onduidelijk en vatbaar voor eene dubbele uitlegging, — en indien ik oo*deelde, dat niemand in gemoede eene dubbelzinnige verkiaaring doen mag zonder 'er bij te verklaaren, hoe hij die doet. — Laat het dan eene dwaaling zijn , het is toch eene dwaaüng, die onfcbadelijk is voor bet Vaderland , onfcbadelijk voor uwe eerlijkheid , — maar, als ik, ■— met dat inzicht, met die overtuiging, eevenwel, tegen mijne confcientie, die Bélöfce, zonder verklaaring, deedt, zou ik dan ook nog — oordeelt zelve — een eerlijk, een geloofwaardig, een verdraaglijk man zijn? Indien ik dan mijne denkwijze met redenen bekleede, het is niet om U Eerw. te bcfchuldigen, maar om te toonen, aan den eenen kant, dat ik niet los te werk ging, en dat ik gronden meende te hebben voor mijne overtuiging, en, aan den anderen kant, om tastbaar te doen zien , dat die redenen zoodanig waaren , dar. zij zonder gevaar voor de rust der Maatfchappijzijn, en ik dus, niet zonder grond, mij over de to'pasftng van do poenale fancie , bij het Deereer van 5 April, tegen de -weigerachtige gefbitueerd, op mijnen perfoon, beklaage. y. Ook verdenke mij niemand , als of ik , met al het tot dus verre gepofeerde (zoo aangaande de -onbillijkheid van alle Politieke Remotien van Leeraaren, van welke gezindheid ook, en onder -welke, Conftitutie ; — als aangaande de gegronde redenen van Doleantie over mijne Remotie in het bijzonder) —  ♦C 121 > eenige daadelijke ongehoorzaamheid zou willen too nen aan de Refolutien, Decreeten en Inrerdictien van het Gouvernement, — of 'et dit mede zou willen zeggen, dat ik, — bongrè, malg*ê , — en in weerwil van dezelve , zou meener. gerechtigd te zijn tot het daadelijk waarneemen der openlijke functien mijnes j eeraaiampis, welke mij door de Politie zijn fein.erdiceerd. — Iemand , aie het oogmerk mijner )eductie op die wijze verdraaien wilde, zou mij het groötlte onrecht doen , en ik protefteer vooraf ten plegtrgften tegen alle infimulatien dien aangaande. Hoe Zotfde ik refractair, ongehoorzaam of oproeri» zijn V daar ik zoo dikwils herhaald heb bereid te zijn tot het belooven en houden eener lijdelijks onderwerping aan alle de bevelen der geenen , die de Politiexe magt in handen hebben, en mij nimmer te wiHen fchuldig maaken aan eenige handelingen , die de rnsr, d'e orde, en de welvoeglijkheid in de Maatfchappij veritoorcn , en van een zorgelijk voorbeeld voor anderen weezen zouden ? Neen , mijne Broeders ! daar is in mijnen Bijbel een voorbeeld , dat mijne volkoomene denkwijze in dit ftuk zal ophelderen. j)e Profeet amos vervulde, op Godlijken last, zijne bediening aan het tienftammig Israël, maar amazia, de Pritfter van het bijgeloovig en beeldendienend Bethel, bragr hem in de ongegronde verdenking van oproerig prediken, en interdiceerde hem, m naam des Konings, de waarneeming zijner functien : ,, Gij* ziender! 'zeide hij) gaa weg, vlied in „ bet land van Ju la , en eet aldaar brood, en pro„ fêteer aldaar ; maar te Betbei zUit Gij voortaan „ met meer profeteeren ; ipant dat is els Konings „ bethgdom en het huis des Koningrijkst Amos 7: 11, 12. — En met wat gevolg? — Hielde hij na op een Profeet te zijn, en, van Gods wege, betrekking te hebben op Israël ? — Zeeker neen : dit hem te ontneemen was boven alle fterfTjk vermoogen. Maar , bleef hij dan ook te Bethel prediken ?' ~ Dit eeven weinig, hij was lijdelijk gehoorzaam, en profeteerde bij den Stam van Juda, waar hem zulks niet verboden was. — Ziet daar ook m'jne denkwijze , het_ éénig onderfcheid tusfchen amos en mjj is, dat Hij, op Gods onmidlijken last, aan amazia H s wraak  wraak voorfpelde, en dat ik hier toe noch hart, noch bevel hebbe , maar in tegendeel de les van mijnen Heiland volge, Mat tb. 5: 14. Bidt voor de geenen , die U geweld aandoen en U vervelgen , en Tan paulus, Rom. 12: 14, 17? 18. Zeegent en vervloekt niet, — vergeld niemand kwaad voor kwaad, bezorgt bet geen eerlijk is voor alle menfchen. — indien bet moogelijk is, zoo vsbl in u is, boudt vrede met alle menfchen. — Deeze mijne denkwijze heb ik niet alleen getoond , door het gehoorzaamen aan de Interdictie , maar ook zelfs , door, -— hoe zeer daar toe verzogt, — nimmer te willen houden eenige kamerpreeken, afzonderlijke gezelfchaps oeffeningen , of iets diergelijks , om dat ik mijne Leeraars-betrekking befchouw als dezelfde op de geheele Gemeente , en , — om dat ik eenen onoverkoomelijken afkeer heb, om een gedeelte der Gemeente achter mij, — en van den dienst mijner Amptgenooten en de openbaare gemeenfchap der Heiligen aftetrekken , — en, daar door, fcheuringen in de Gemeente te veroirzaaken , en aan verdenkingen der liefdeloosheid een fchadelijk voedzel te Verfchaffen. 3. En , hier uit volgt ten laatften , dat mijn oogmerk , door het inleeveren van het tegenwoordig ftuk, niet is, of wezen kan, om het Minifterie, den Kerkenraad , of deeze Groote Vergadering in eenen haatelijken en onaaugenaamen twist in te wikkelen met den Raad der Gemeente , of met eenige andere geconftitueerde Magten. — Hoe zou ik van uwe zijde haarelijkheden begeeren kunnen , daar ik zelve, in deeze geheele Deductie , mij wel met allen ernst juftificeere , met alle befcheidenheid over mijne Remotie doleere , maar nimmer vergeeten heb , dat de zeedenkunde van het Euangelie vordert : uwe befcheidenheid zij aan alle menfchen hekend, en dat het een hoofdpligt is, welken paulus aan Leeraars voorfchrijft, 2 Tim. 2: 24. Een dienstknecht dei Heeren moet niet twiften , maar vriendelijk ztjn jegens allen , bekwaam om te lecren , en die — kan verdraagen , met zachtmoedigheid onderwijzende. —> Hoe zoude ik dit van U wagten , die. in de volbrenging ook van deeze pligten zoo meenigtnaal getoond hebt  r< 123 > hebt geo:ff>nd te zijn, en voor de geheele Gemeente vo r^eeitieü te wez< n van onderdanigheid aan alle mnjohlijkt ordening, om des H E EREN wille. "~,-.Uu lk' ~ zou en ü Eerw.-, - eenige haatebjkheid re vreezen hebben van de Geconftitueerde M.gten, indien deeze Vergadering zich mijner aantrok , en mijne belangen met befcheiden ernst ver-' deedigde ? Ook hier voor kan geene vreeze zijn. Of, zouden zij onverfchillig zij:- willen over het belang der Vrijheid , om onze belangen in te brengen btj de geenen, aan welke de publieke magt is toever» u n'yl'-r" ontferfcll,lli'ï op fnn eigen roem van naar billijkheid te handelen, en de bezwaaren van verftand en hart, die voor de Maatfchappij volftrekt onfchadehjk , en voor het Gouvernemenc voldoende zijn, door de Belofte van onderwerping en filheid, niet te verwarren met oproerige desfeinen , die voor de rust c welvaart van alle Maatfchappijen verderflijk zijn 5 —■ onverfchillig voor het beil van Familien, en van geheele Gemeentens? - onverfchillig, eindelijk, voor de bewijzen van waare en deugdzaame Broederfchap, die zich over den welftand eenes Broeders bekommert, en niet rust, voor dat het welzijn van Elk Individu, het geen het waare welzijn van bet algemeen is, bevoorderd en beveiligd zij. Dat dan (en ik heb hier 7-°cI ? °?der mi]'ne Broederen , geen fchroom) de liefdeloosheid zich niec ontzette voor een ingebeeld fpookzel ; veel eer zal elk eerlijk man, van*welke denkwijze ook , Uwen roem verheffen, naar maate Uwe hefde, Uwe braafheid , en Uwe cordaatheid, grooter is, en de God der liefde woont daar mer zeegen, waar men zijn gebod betracht: Ziet niet alleen op het geen bet uwe , maar ook op bet geene eenes anderen is. Ik althands, — mijne Broederen! — heb zelfs van een Oofterfchen Koning geleerd , het geen dan alchands in eene vrije Republiek niet minder waar i«, als de geest des Heerfchers tegen u oprijst , zo verlaat uwe plaatze niet , Pred. 10: 4. lk heb van een Luangehe - dienaar , bij wien ik niet te vergelijken ben , van den Apoftel paulus, geleerd, dat de onderwerping aan God en de zeediuheid , welke oe U. bediening vordert, niet verbiedt zich met *1-  < 124 >' allen ernst te verdeedigen tegen verdenkingen en misduidingen; zijne geheele tweede Brief aan de Gemeente van Corintben is het voorbeeld der cordaatfte Apologie. — Dat meer is, van dien zelfden Apoftel, — die nimmer zich aan noodzaakelijk lijden ontrok, die zoo verre gevorderd was in zelfverloochening , en die wist vernederd en verhoogd te worden, en zelfs zijn leeven niet dierbaar achte, — van dien zelfden Apoftel (zegge ik) heb ik geleerd, mij op de Rechten die mij , als Burger, toefcoomen, op zijn tijd te beroepen, en dezelve , ter mijner verdeediging, te doen dienen. — Te Philippi eischte hij met vrucht, om door de Stads regeering in zijne eer , als Romeinsch Burger, te worden herfteld, en verkreeg zijne begeerte, Hand. 17: 37"39« Voor claüdius lijsias deedt hij het zelfde Burgerrecht gelden , om zich voor fchande en pijniging te bevrijden, Hand. 22: 35. En, op denzelfden grond, beriep bij zich van het oordeel van den Landvoogd festus op den Romeinfchen Keizer, Hand. 75: 1U Daar ik dus beide Godlijke Wetten en Menfchelijke Rechten, — daar ik zulke groote en navolgenswaardige voorbeelden voor mij heb; — daar ik mij zeiven van alle verkeerde bijoogmerken en ftrafbaare desfeinen volkoomen vrijkenne ; — daar , uit de breedvoerige opgaave van al het gebeurde voor, bij , en na mijne Remotie , blijkt, dat ik nimmer heb geweigerd , en nog niet weiger , Belofte van onderwerping en een ftil gedrag, ter verzeekering aan het Gouvernement, dat de Magt in handen heeft , en van de Maatfchappelijke rust af te leggen ; — daar ik niets anders begeere , dan ongeftoorde vrijheid van. confcientie, zonder verpligt te worden tot eenige politieke belijdenis van gevoelens, of rot vervreemding van die rechten, welke mij, als een vrij Burger ahoos toekwamen, en op nieuw ook door het tegenwoordig Beftuur, bij openlijke Publicatien, beveiligd zijn • — daar ik onder de onlosmaakbaare verphgting ligge, om bij de Gemeente, (die mij met zoo veel begeerte heefc geroepen; met zoo veele achting behandeld ; die met zoo veel deelneeming mijn verlies betreurt ; en met zoo veel ernst mijne herftelhng verlangt) den dienst, door mij aangenoomen te ver-  '< 125 > vu'ipn , en niers te verzuimen , waar door alle beletzelen daar tegen, (falvd confcienti&~) zouden moogen opceheeven worden ; — daar ik teevens, als Echtgenoot en Vader , indispenfabel verpligt ben , om voor den welvaart van een onfchuldig Huisgezin , op eene eerlijke wijze, te zorgen; en daar ik, eindelijk, al het moogelijke verwagten mag van de broederlijke trouw deezer Eerw. Vergadering , waar van ik de eer heb een wettig Lid te weezen, zoo is i. De eenige en waare reden , waarom ik deeze Deductie in handen Van U Eerw. flelle , om , aan den eenen kant, U Eerw. en de geheele Gemeente, die onder ons opzicht is, te overtuigen , dat geen gebrek aan liéfde voor de Gemeente , geene iosfe onverfchilligheid over de behouding van mijn Ampt, geene fchandelijke bijoogmerken , en zelfs geene belachelijke fcrupuleuiheid de oirzaaken zijn van mijne dienfteloosheid ; maar alleen eene zuivere oprechtheid van hart, om in geene plegtige daaden en beloften, met rijp overleg, en voor God en al het Volk verricht of afgelegd , te handelen met dubbelzinnigheid , en tegen het licht van mijn verftand en de overtuiging van mijne confcientie: — en, dat, de raak nu eenmaal ongelukkig uitgevallen zijnde, ik geene moeite ontzien, en geene geoorloofde middelen gefpaard heb, om , zoo wel den Raad der Gemeente , als het Provintiaal Befluur, te elucideeren op mijne waare intentie , en , zoo veel verzeekering te geeven , ter gerustftelb'ng van mijne onderwerping en Rilheid van gedrag, als men van een eerlijk man, op wiens woord en belofte men zal kunnen vertrouwen , kan begeeren; en dat ik dus al het doenlijke gedaan heb, cm, met eene onergerlijke confcientie, mijnen Euangeliedienst te kunnen hervatten , en , naar de maate der gaaven der genade , die mij gegeeven is , door de goedertierenheid mijnes Gods , 'en de oplegging van de handen des Ouderlingfchaps, het nut der Gemeente te helpen bevoorderen. — En, aan den anderen kant, om , op dien grond , aan deeze Eerw. Vergadering voor te Rellen beide het geen ik van dezelven naar mijn goed recht eifibe, en, naar broederlijkheid vcrlange. 3. Ja,  '< 125 > •3. Ja, — mijne Broeders! — de oogmerken, waar toe ik mij bij U Eerw. adresfeere , behel.-ert zoo wl een eiscb , als een verlangen , welke beide ik, niet min ernfiig als beficbelden , de vrijheid neem aan U Eerw. voor te ftelien. — «. De eiscb is de volgende: — Schoon ik vooraf verklaard heb nier refractair te willen of te zullen handelen tegen te Politieke Interdictie , of daadelijk eenige deelen van mijn openbaar Euangelie-werk, geduurende dezelve, re willen vervullen , nemaar in tegendeel mij aan dezelve pasfioe te onderwerpen ; — zoo is echter mijne Evangeliebediening, gelijk ik in den aanvang deezer Deductie betoogd heb , in baar aart, en ah zoodaanig { qud talis) geen burgerlijk beneficie, en ftaat 'Jus, in zoo verre , niet ter fchenking , ter afneeming , of ten bedwange der Politieke Overheid. Mijne roeping is ■wettig van de Gemeente , en mitsdien middel ijk (en zonder dweependen onzin verftaan} van God zeiven: het radicale dus van mijnen post als Leeraar is in de Gemeente: door haare roeping en door wettige iuzeegening , ben ik, van Gods wege Leeraar, dienaar van christus, en uitdeeler der verborgenheden Gods; — zoo ligr, naar Gods woord, de leer der Gereformeerde Kerk, waar van Gijlieden de Leeraars, de Bewaarers en de Voorftanders zijt, en, naar welke Leer , wij, ook onder de tegenwoordige Conftitutie, volgends de Publicatie van 31 Jan. 179^, god vrijelijk moogen dienen. — Ik ben, en blijf dus , in den Kerkelijken zin (de Politieke betrekkingen ftaan niet ter judicature van deeze Vergadering ) en moet mij zei ven blijven befchouwen, als Kerkelijk wel en wettig Leeraar der Nederd. Geref. Gemeente te Rotterdam, en Lid deezer groote Vergadering , hoewel verhinderd in de daadelljke waarneeming deezer functien door eene Politieke Interdictie. En , dewijl deeze Interdictie alleen gegrond is op een different van Staatkundige begrippen óver de zvijze der aflegging eener Burgerlijke Belofte in bepaalde termen. en geenzints op eenige Crimineele vergrijpingen , of feditieufe gedragingen , waar over ik, bij gewoonen forrn van Procedeeren , zoude zijn overtuigd of gevonnisd bij mijnen competenten Richter t  < 127 5* ter, en dezelve dus, daar ik tegen geen één Arrijkel der Kerken-orde gezondigd heb, ook niet kan gehomologeerd of vervolgd worden door de Kerkelijke Judicature, maar in tegendeel de Gemeente mijne herltellmg verlangt, derzelver deelneeming mij alle dagen blijkt, en dat zonder onderfeheid van Politiek - verfchillende denkwijze bij zeer veclen , en die Gemeente dus de gedaane beroeping blijft inhaleren, en, zoo veel in haar is , geltand doen, en daar deeze zelfde Vergadering, door haare geflaagene Commisfie , en het Adres aan den Raad der Gemeente (te vooren gemeld) verklaard en getoond heeft den eigenfien wensch te voeden ; zoo vinde ik mij, uit hoofde van alle mijne betrekkingen , in de volfirekte noodzaakelijkbeid, om van deeze Groote Vergadering (van welke, naamens de Gemeente, ik mijne roeping bekoomen heb) te eifchen: „ Dat deeze Vergadering, ter mijner requifirie , ver„ klaare, mij (fchoon ongelukkig verpligt, mij van de „ waarneeming mijner H. Bediening, uit hoofde eener „ Iolmeke Interdictie, te onthouden) voor zoo veel de „ Kerkelijke Judicature, en deeze Vergadering, aan» „ gaat, te houden en te erkennen voor wettig Leeraar „ deezer Gemeente en Lid van deeze en de andere „ Kerkelijke Vergaderingen derzelve Gemeente : zoo „ echter , dat ik, zonder geoordeeld te worden daar „ door mn aan pligtverzuim fchuldig te maaken, of „ mijne Kerkelijke rechten te verliezen , mij van de „ daadelijke waarneeming mijner Bediening in deeze „ Gemeente, en van het bijwoonen der Vergaderingen „ zal onthouden, tot dat, ten aanzien mijner Politieke „ interdictie of dimisfie, gunftiger zal weezen gedifpo„ neerd. En dat mij hier van, bij fchriftelijk Extract „ uit de Acta deezer groote Vergadering zal worden kennis gegeeven." Deeze Eiscb, op billijke gronden fteunende, doe ik niet (vergeeft mij deeze ronde, maar zeer noodzaakelijke vendaarmg) als verzoekende om eenige gratie of gunst ; maar ik doe dezelve, Jure meo, en fteunende op mijn goed recht, dat Kerke!,}k voldaan kan worden, zonder dat de Politieke Magt daar in wordt gecompromitteerd , of uerzelver Interdictie iets van haare toacne en werking verliest: Ën derhalven verwagt ik taf  r< 128 > het boven geëischte Extract, 7.00 rasch doenlijk, en boude mij daar toe van de a^uiteit deezer Vergadering, en van de broederlijkheid van alle derzelver Leden, ten vollen verzeekerd : inmiddels eevenwel Tdes echter onverhoopt) protefteerende tegen alle handelingen en befluiten, die, contrarie deezes, of nu, of in het vervol", bij deeze Vergadering mogten worden gedaan or genoomen, zoo en in dier Voege, als of ik tegen elk derz.>lve in optima forma , prefent zijnde , hadde geprotegeerd , en dit piotest in Acth behoorlijk ware getolereerd , appelleerende nu , voor als dan , van al het contrarie deezes gedaane of gerefolveerde , aan de Wel Eerw. Ciasfis van Schieland. B. Bij deezen zoo billijken, en bij mij onveranderlijken eisch , voeg ik, ten tweeden, - mijne Broeders ! — een niet minder ernltig verlangen, en broederlijk verzoek. , ,, . Ik zeide ü Eerw. ftraks, „ dat Politieke betrekkingen — en difpofitien niet ftaan ter Judicature van deeze Vergadering." — Deeze ftelling blijve ik fhndvastig beweeren, en eeven fterk ftaande houien, dat geene Kerkelijke Vergaderingen zich moeten aanmaatigen het beoordeelen van dingen, die meti Politiek zijn , zoo weinig als het tot het werk der P-htie bo hoort decifief te oordeelen over het geene merè Kerkelijk is; maar dit neemt niet weg, dat dezelfde dilpofitien niet in zoo verre een onderwerp zou.Jen moogen ziiri Uwer deliberatien, dat daar omtrend door U Lerw. zouden moogen gefchieden voorftellen en vertoogen, die uit broederliefde gebooren , door befcheidenheid beftuurd , ten nutte en blijdfchap der Gemeente , en daar door tot dankbaarheid aan, en verheerlijking van god verftrekken kunnen. En, van deezen aart alteen is het verzoek, dat ik aan deeze Vergadering te doen hebbe. , , U Eerw. kent mijn hart , en mijn heerfchende lust tot den Euangeliedienst genoeg, om te weeten, dat de hervatting van denzelven mij niet onverfchillig is, en dat indien ik van twee kwaaden één kiezen mogt, ik oneindig liever Prediken zoude zonder Tractement_, dan mijn Tractement genieten zonder Prediken; en uit dien hoofde heb ik, blijkends de ampele opgaave in het eerfte deel deezer Deductie, alles aangewend wat i£  ♦C 129 J» konde, om, zonder fchaamrood te worden voor God of Menfchen, aan den dienst des Heiligdoms te moogen wederggfchonken zijn. Doch, tot mijne fmerte, ajjnalle mijne poogingen vruchteloos geweest; en, het zij ik mij niet duidelijk genoeg heb weeten uit te drukken; het zij men mij niet konde of meende te verftaan, het zij eenige mij onbekende , of bekende, krachten mij tegenwerkten; het zij om eenige andere reden; ik vond den weg voor mij toegemuurd; mijne wenfchent bleeven onvervuld, en (zoo verre ik zien kan) heb ik yolkoomcn gedefungeerd , en aan mijne verpligtinger» jegens mijne Gemeente, zoo veel ik konde, voldaan. Maar wie ben ik bij ulieden, — Eerwaardige Vaders en Broeders 1 — Wat voor mij ondoenlijk was, is moogelijk voor u een gemaklijk werk; aan » gelukt misfchien, wat aan mij ontfchoot, en de Zegen + dien ik moest misfen, ftroomt veelligt over uwe vereenigde en Chriftelijke poogingen. « Verëenigt dan Uwe poogingen, — Mannen mijnfr waardigheid ! Medeouderlingen ! en Vaders onzer Armen ! — verëeoigt U , dm mij , — echter eeven eerlijk als zij mij verloor, —• aan onze gemeenfchaptijke Kudde te doen wedergeeven. Uwe wijsheid -zal de middelen vinden , Uwe veréénigde krachter» daar aan fterkte geeven, Uwe liefde die 'doen eerbiedigen , en Uwe ftandvaftigheid die doen gelukken. Ruimt de zwaarigheden door Uwe duidelijkheid op, doet aan den Raad der Gemeente , en aan het Provintiaal Beftuur, de eerlijkheid mijner doelwitten kennen , beduidt hun , dat onderwerping en ftilbeU voldoende zijn voor de rust der Maatfchappij; dac geene Partijfchip mij beftuurde , maar dat ik de termen der belofte , en de wijze van aflegging, befchouwd heb, geheel onaf bangelijk van mijne opinien en denkwijze over den beften Regeeringsvorm, waar 'omtrend ik geoordeeld heb , bij dit geheele ftuk mij 'niet te moeten, of ook te moogen verklaaren , of eenige Staatkundige Belijdenis af te leggen. Dat de kiesheid om niet dubbelzinnig te zijn het vertrouwen op mijne eerlijkheid vergrooten moest; dat Politieke Geloofs-Beiijdenisfen tegen mijn hart mij, zelfs in het oog der Geconftitueerde Magren , verachtelijk maaken zouden ; wijst hun , dat ik niets zegge, dan I mi$  '< 13° >' met hunne eigene woorden; toont hun het verlangen der Gemeente en het uwe ; fpreekt als menfchenvrienden, als vrije Nederlanders, als eerlijke Chriitehen , als cordaate Leeraars, als liefhebbende Broeders; pleit vooral voor het dierbaarfte dat in de weereld is , de vrijheid der confcientie. En , zo U Eerw. bij deeze hartelijke , werkzaame en ftandvaftige poogingen , mijner blijft gedenken bij dien god, die de harten der Volks- Bettuur'ers, als waterbeeken , leidt werwaards hij wil ; waarottj zouden dan Uwe poogingen niet voorf-edig zijn? waarom zou het Beftuur dan in mijne verklaaring mee heruiten? mij op dien voet, dien ik zoo dikwils aanbood, conform de Publicatien, de Belofte niet laa en afleggen ? Mij niet , op Uwe begeerte , aan mijnen Post te rug geeven? — met één woord, wa?rom zon het verkiezen onbillijk en onedelmoedig te zijn? waarom zou eene Vergadering, die zich geen anderen tijtel geeft, dan Reprefentanten van een vrij Folk tezun, om f(i den naam, en naar den wil des Volks te beftuuren, de veréénigde ftem van eene Gemeente, die meer dan vijftien duizend Ledemaaten fterk is, verfmooien? waarom het Ooftersch Defpotifmus van het Peifiaanfche Hof volgen willen, welks Decreeten nooit konden wederroepen worden? waarom zich voor alwee■tend en onfeilbaar houden, en de Provocalio a Senatu, ■male informato, ad Senatum melius informatum, kwaalijk neemen? Neen, mijne Broeders! één van deeze verdenkingen op het Beftuur toetepasfen zoude bij het zelve billijk voo<- veel grooter en duidelijker minachting (injurie had ik haast gezegd) worden opgevat , dan ooit, per millefimam confequentiam , uit mijn Declaratoir , of eenig Schriftuur , ter verdeediging van het 'zelve, kan worden afgeleid. En, indien U Eerw., na al het gezegde, nog twijfelen mogt, of 'er in de daad gronden genoeg voor handen zijn, om de Politieke Magt te verzoeken, het verbod ter waarneeming mijner Functien in te trekken, en in de wijze, waar op ik de Belofte heb willen doen, te berüften, zonder mij te willen nooddwingen tot iets, wat ik, — wat niemand doen kan, die de termen der Belofte zoo befchouwt als ik, bet zif bij deeze, bet zij bij eene andere orde van zaaken met  r< 131 >' zijn oordeel voor de befte boude ; zo vergunt mij, ia de tweede plaats, U Eerw. nog eenige hoofd - gronden te herinneren, die Uwe wijsheid zelve uitkiezen, fchikken , verbeteren , en ter aandrang van Uwe voorftellingen gebruiken, of — met nog veel betere, van Uwe eigene vinding, verwisfelen kunt. 13. Deeze gronden , tot zeekere hoofd - clasfen gebragc zijnde , ontfpruiren , eerst uit den aart der zaak; daar na uit den aart en de gronden van de tegenwoordige orde van zaaken ; en eindelijk, uit de openlijke verklaaringen van bet tegenwoordig Beftuur zelve. k. Uit den aart der zaak, en de befcbouwing van de termen der Belofte zelve. et. Wat is het oogmerk van de Belofte? •— ., Aan m n&c Gouvernement, en aan de gantfche Maatfchap-* „ pij eene plegtige verzeekering te geeven , dat mert ,, zich aan de Wetten onderworpen en gehoorzaam ,, zal gedraagen , en van den invloed , dien het cha„ racter eenes Leeraars mogt hebben , nimmer mis„ bruik maaken zal, ter aanftooking of foveering varj „ eenige oproerige beweegingen, plans of ontwerpen, „ die dc rust der Maatfchappij verftooren , of door ,, revolutien en contrarevolutien de orde van zaaken „ omketren, en den gedeclareerden wil des Volks we„ derftreeven zouden." — Het zij dan zoo , maar is het daar toe niet volkoomen voldoende, wanneet iemand , zonder eenige dubbelzinnigheid , belooft gehoorzaamheid aan de Wetten, getrouwheid in bet opbrengen en draagen van alle Burger-laften, en onderwerping aan de tegenwoordige orele van zaaken? beneevens een ftil gedrag, dat zich nooit inmifceeren zal in eenige oproerige en rustverftoorende bedreven? wanneer iemand dat zelfs niet weigert te doen in de letterlijke , zoo eeven opgegeeven terttien ? wanneer hij voorts de eenigzints dubbelzinnige termen van alle Formulieren van Belofte zoo betuigt re verklaaren en op te vatten , als of dezelve duidelijk en totidem verbis het bovenltaande uitdrukten ? en heb ik niet deezen voldoenden zin van mijn Declaratoir in alle de overgeleverde Memorien en Stukken, herhaalde reizen. Ia ca  «C *3* >" en tot verveelens toe, verklaard en beweezen ? Wat Ontbreekt 'er meer ? Zal iemand deeze Maatfchappe1'ijke pligten beter betrachten , zal hij geloofwaardiger zijn, wanneer hij dubbelzinnige uitdrukkingen, en die voor meenigerlei uitlegging vatbaar zijn , beezigt met ftille mentale refervatien en verklaaringen, die misfchien, veel minder'voldoende zijn dan de ronde en genoegzaame verklaaring van een duidelijk Declaratoir ? Zal men meer vertrouwen Hellen in iemand, die , met opoffering van alle zijne belangens , zoo eerlijk is, van zijne meening te zeggen op eene genoegzaam voldoende wijze? of op iemand, die, om op een laage vvijze zijnen Post of zijne grootheid te behouden, alles nazegt, wat men hem voorfchrijft, en, zoo rasch hij 'er zijn belang weder bij vindt, en het ftraffeloos'gefchiedéh kan , de geheele Belofte verbreekt , en zich meent te redden met te zeggen: „ Ja, ik heb 'er niet „ bij gezegd, hoe ik het meende; en het is, in allen y, gevalle, geen Eed, maar Hechts eene Belofte, waar „ van ik mij zeiven ontdaan kan , zoo rasch men mij „ r.iet meer dwingen kan , om dezeDe te houden"? — En, indien het' gezond verfiand deeze vraagen, zonder moeite, beantwoordt, dan fchijnt 'er ook genoegzaame reden te zijn , om in mijn overgelegd Declaratoir, en de wijze, 'waar op ik gereed ben de Belofte af te leggen, zonder mij iets' meerder af te vergen, te hemden. .. B. Wat verklaaren de Afneemers en Voorfchn]versvan de Belofte ? — Uit het te vooren bijgebragte. blijkt, dat zij met ronde woorden verklaard hebben: " niet te bedoelen , om van iemand eene Staatkun„ dige Geloofs-belijdenis , of Verklaaring van opi„ nien , tegen zijn geweeten , te vergen." — Maar KU t _ Waar in pecceert dan iemand , die declareert de Belofte eeven zoo op te vatten , als de Afneemers zelve verklaaren die te -willen hebben opgevat, dat is, zonder politieke confesften ? — Maar „ waar toe „dan een Declaratoir, als het Provintiaal Beftuur „ zelve het alzoo verklaard heeft?" — Daarom, om dat, door een ongelukkig toeval, de termen , waar in de Belofte vervat is, zoodaanig zijn, dat zommige menfchen , zonder op die verklaarde intentie van het Provintiaal Beftuur te letten, aan dezelve een geheel an-  ♦c 133 y anderen, eenen veel meer influitenden zin, geeven, om daar op partijdige befchuldigingen, haatelijke eifchen en eigen-belang zoekende handelingen, te gronden , — ten minden , om dat dezelve voor zulk een opgedrongen zin vatbaar zijn. Bij voorbeeld, onderwerping aan den tegenwoordige» Regeeringsvorm fchfjnt meer gehoorzaamheid aan den vorm t,oie een tns ideale is) dan aan den aart der Conltitutie, en aan de wetten en la/Ien van het Beduur te tee. kenen; — de uitdrukking, die, gegrond op de oppertnagi des Volks , thands provijhneel beftaat , lchijnt eene dubbele Geloof's - belijdenis te vervatten, zoo van de oppermagt des Vólks, als van de daadelijke gronding van den tegcnwooi dig provifloneel beftaanden iKêgeeflngsvorm op die oppermagt; ~ de onderwerping, infitturo, aan den, nog onbekenden, Regeeringsvorm , die in bet vervolg finaal zal worden daargefield zou zoo kunnen worden uitgelegd, dat rnen tegen geene ■ moogeh'jke bezwaaren bij eenen 1 volgenden Regeeringsvorm, al viel die ook nog zoo ! Arrftocratisch uit, of al wierdt dezelve ook, door de Bewindhebbers, nog zoo ariftocratisch en willekeurig drukkende beltuurd , zou moogen klagtig vallen of 1 vertoogen doen , tegen Art. 17 der Publicatie van 3t Jan. 1795, »* Hat nooit de geringde bepaaling kan . gemaakt worden aan het recht van ieder Burger, . „ -om zijne belangen in te brengen bij hun , welke 1 „ de publieke Magt is toevertrouwd;" — Men zon zelfs die vooraf blindeling beloofde onderwerping zoo verre kunnen willen uitftrekken , dat het grootfte voorrecht in een vrij Land , en dat onze Voorouderen van alva re vergeefsch begeerden, te weeren het vade foras &c., zot: kunnen worden betwist en voor een Staats-misdaad gereekend ; — no<* meer 'de uitdrukking finaal daarfiellen fchijnt te^kunnen beteekenen , dat. r.a de vastftelling van den volgenden Regeeringsvorm , niets meer immer zou kunnen veranderd worden, en het Volk het toegekende recht verliezen „ om , ten allen tijde , zijnen Regeerings„ vorm te veranderen , te verbeteren , of eenen L, geheel anderen te verkiezen," en dus tegen Art. 19 der reeds aangehaalde Publicatie ; — gelijk ook hec jiaatfte lid der Belofte zoodaanig kan worden geë::tenI 3 deerd,  deerd , dat daar door niet alleen oproerige en rustverftoorende handelingen verboden worden , maar ook dit toegekende volksrecht, ten profijre van eene drukkende Ariftocratie, zou worden vernietigd. — En hier uit volgt, dat hier geene partij - trekking in aanmerking koomt, en dat het 'er niets toe doet, of men voor oude , of nieuive , of eene geheel andere Conftitutie is; maar dat het 'er alleen op aankooint, om te wee:en wat men beloove, en dus op de duidelijkheid der verklaaring; en dat niemand ( hij mooge voor het ooverige denken zoo als hij wil) in beter zin de Belofte aflegt , dan die, bij die aflegging , declareert , „ dat hij alle deeze verkeerde „ uitleggingen verwerpt, en de termen der Belofte 9, opvat, als behelzende geene Geloofsbelijdenis , of „ iets ftrijdigs met menfchelijke en burgerlijke vrijheid , en bijzonder met die rechten , welke door het tegenwoordig Beftuur zijn toegekend en be„ veftigd," of, met één woord, „dat hij de Belofte „ doet conform de voorige Publicatien van bet tegen„ woordig Beftuur:" — en bier in echter alleen beftaat mijne geheele misdaad. Men verftaa mij niet kwalijk, — ik zeg niet, dat al het voorgemelde de zin en het oogmerk der Belofte is; want dan deed ik ze in bet geheel niet, — maar alleen, dat het moogklijk is dezelve zoo uit te leggen , en dat ik daarom een Declaratoir voor een eerlijk man noodzaaklijk hieldt, en dat ik meene waarheid te zijn , van twee één: — of, „ dat de „ Belofte , volgends de verklaarde intentie van het Beftuur , geene Geloofs-belijdenis is, en niet „ ftrijdt met de Vrijheid van het Volk en van eiken „ Burger;" maar, is dat waar, dan kan het ook geene misdaad zijn, bij het afleggen 'er bij te voegen, ',, dat men bet ook alzoo verftaat.' — Of, ,, dat de „ Belofte eene belijdenis is van Staatkundige opinien „ en met de vrijheid Itrijdt, zoo wel als met de „ voorige verklaaringen van het tegenwoordig Be„ ftuur;" en , als dat waar is (het geen niemand zal durven beweeren) dan zou zeeker mijn Declaratoir ongeldig zijn; maar dan ook ben niet alleen ik, maar dan is elk Patriot volftrekc verpligt, om dezelve te weigeren. y. Wat  < rs5 > y. Waf is het eigenlijke oogmerk der Potnale fanetis, in bet Decreet van het Provintiaal Beftuur van Holland? - Dat kan zeeker niet weezen, om een eerlijk mm , die in fijnen Post noch ontrouw, noch ongeacbt, noch nutteloos is, — alleen om eenig verfchil in Staatkundige opinien, van denzelven te ontzetten, zonder verantwoording, zonder herftelling : — maar alleen, om de geenen, die, met verkeerde oogmerken, weigerachtig zijn , aan het Beftuur , en aan de gantfche Miarichappij , verzeekeriug te geeven , niet van hunne opinien, maar van hun gedrag, — om die geenen, die captieus en frivool zich aan onderwerping en een onöproerig gedrag zouden willen onttrekken , te bedwingen, en dezulken te beletten van, door hunnen invloed^, de rust en de orde te verftooren. — Maar behoort tot de lieden van dien ftempel , de eerlijke, de cordaate man, die, vijand van alle bedrog en dubbelzinnigheid , zich rondelijk verklaart aan de_ Wetten en aan de laften te onderwerpen ; alle oproerigheden, alles wat de rust en orde kwest, te verf oden ; niets te btgeeren , dan een fil gerust leeven in eerbaarheid en godzaligheid; en allen zijnen invloed te willen hefteden . om dezelfde beginzelen aan anderen in te fcberpen, en die zich alle oogenblikken bereid verklaart om de gevergde Belofte , in dien verftande , en zonder eenige zins ■ behouding af te leggen, zonder zich echter verpligt te reekenen, om zijne Philofophifche en Staatkundige opinien over den voorigen , over den tegenr woordigen, over den volgenden, of over eenigen Re7 geeringsvorm in de geheele weereld, te belijden, en, nog veel minder, door eene onherroepelijke Belofte te verbinden. — En dit echter is juist mijn geval; wat reden kan hier in zijn, om mij, als het vertrouwen onwaardig, van de waarneeming der Euangeliebediening bij eene mij hoogachtende Gemeente, hoe verfchillende ook in denkwijze , te ontzetten ? — In de daad, hij die uit principe de deugd en zijn Vaderland bemint, zal geen rust verftooren, al deedt hij in het geheel geene Belofte, en, daartegen, die kwalijk gezind is, en uit lang zelfbelang eene Belofte doet tegen zijn hart, zal zich wel laaten bedwingen uit vreeze voor de ftraf, en misfchien vleien bet geen bii verfoeit, maar zich nimmer laaten wederhouden 14 do«e.  :< 136 y door eene Belofte , die hij alleen uit weeze heeft afgelegd. 3. Eene tweede Clasfis van gronden , waar op deeze Eerw. Vergadering de aanzoeken tot mijne Politieke herftelling zoud kunnen aandringen , leevert de aart en de gronden van de tegenwoordige Conftitutie zelve. — En hes zal genoeg zijn de bijzondere Betoog-gron» den , als met den vinger, te hebben aangeweezen. «.vrijheid, altoos de waardigfte fchac voor eenen eerlijken oprechten Nederlander, gedoogt geene banden, dan die volftrekt noodig zijn ter verééoiging en verzeekering van de leden der Maatfchappij ; zij kent geene andere wetten, dan de troodzaskelijke; en , wat zij immer dulden kan, zij duldt nooit kluillers aan het geweeten. vrijheid eischt volftrekt, dat geene menfchelijke Vergadering ergens het recht heeft, om in eenige weetenfcbap, en dus eeven wei» nig in de Staatkunde, aan iemand, wie hij zij, voor te fchrijven wat hij denken , geloovcn en voor waar-i heid houden moet, en bij eede of belofte te belijden , wat hij denkt: zij mag , zij moet, om van losbandigheid te verfchillen, in eene maatfchappij gebieden, wat men doen, wat men laaten moet, en dan nog vrij laaten alles wat een ander in zijn wettig recht niet hindert of verftoort; maar gelooven en niet gelooven, iets voor waarheid erkennen of niet erkennen ftaat aan geen menfchelijk gezag. Verklaart nu het Beftuur de vrijheid aan te neemen tot den eerften grondflag zijner handelingen, dan volgt uit het echte denkbeeld van waare vrijheid, dat ik niet kan ftrafbaar zijn , wanneer ik rond uit beloof te doen alles , wat de wetten gebieden , en alles te laaten, wat orde en rust in de Maatfchappij verftoort, zonder mij te willen laaten verpligten tot iets met de vrijheid ftrijdig, of tot eene directe of indirecte Belijdenis mijner opinien over zulke objecten der Staatkunde, die niet alleen nu, maar door alle tijden de grootfte en eerlijkfte Mannen, die hun Vaderland oprecht beminden , en vrienden van hua volk waren, hebben verdeeld. fi. De  '< 137 >" ®. De gelijkheid noemt het Gouvernement den tweeden grondflag van zijn Beftuur: maar vordert dan die gelijkheid niet, dat allen, die zich aan de wetten onderwerpen , de laften der Maatfchappij gelijkelijk draagen, onöproerig zijn, en nuttige Leden der zaamenleeving , ook, elk in zijn vak, gelijkelijk gerechtigd moeten zijn tot alle die Rechten der Maatfchappij , waar op zij in hunne onderfcheidene betrekkingen , en zonder iemand anders te benadeelen, billijken aanfpraak hebben , zonder dat eenig verfchil •van opinien , Theoretifche befchouwingen , of Politifche Syfthemata (die niet in daadelijke werking gebragt worden tot verftooring van de rust ; hier in eenige verandering maaken kan ? Maar hoe dan kan mij de waarneeming mijner Euangelie - bediening, waar toe ik gelijke rechten als anderen heb , verboden blijven, niet om dat ik weiger mij aan de wetten te onderwerpen ; niet om dat ik de rust, of vastgeftelde orde verftooren wil; niet om dat ik mij inlaat in zamenrottingen of cabaalen ten nadeele van den Staat, niet om dat ik weiger aan het Gouvernement verzeekering te geeven , bij plegtige gelofte , van onderwerping en jiil gedrag , maar alleen , om dat ik, Polio'sch opineerende, eenigzints verfchille in de pr&cife wijze dier belofte , zoo echter, dat hec oogmerk der belofte in zijn geheel blijft, de Maatfchappij genoegzaame , en , in zeekeren zin , fterker verzeekering ontfangt, daar ik mij met mentale referwatien zou hebben kunnen redden , maar de oprecht' heid kieze boven helang , en dus zoo veel te meer vertrouwen moest inboezemen op mijne eerlijkheid * — waar is hier de gelijkheid tusfchen eerlijke en braave Burgers van verfchillende begrippen, maar van éénerlei zucht voor het heil des Vaderlands ? — Maar, dat veel verder gaat, — indien aan andere Leeraaren vergund is de belofte in denzelfden zin ven onderwerping te verklaaren , gelijk men in de daad, op alle de aangevoerde gronden, niets meerder van hun vergen kon , en deeze , op die verklaaring tot het afleggen der belofte met reden toegelaaten, en na die verklaaring in hunne wettige poften gelaaten zijn, en daar tegen aan mij, op dezelfde verklaaring, het waarneemen mijner Bediening ontzegd I 5 wordr,  '< 138 >" wordt, fchoon ik nog veel bepaalder mij , in mijn Declaratoir, aan de eigene woorden van het Gouvernement, in hunne eigene Publicatien, gebonden heb; ■— hoe zal dit, bij een bedaarder onderzoek, geoordeeld worden te ftrooken met de gelijkheid? — En dit echter is wederom juist mijn geval, lk wil niet eens fpreeken van zulk een groot aantal Leeraaren , wier Staatkundige denkwijze van over lang bekend is , en van welke men, met alle moralifche zeekerheid , raag vast Hellen , dat zij de belofte in geenen anderen zin gedaan hebben, fchoon zij, naar hunne wijze van inzien , het niet noodig oordeelden dit, bij her afleggen der belofte, te verklaaren; maar ik kan mij op veel fterker voorbeelden beroepen: Eenige der Predikanten te Hoorn deeden, bij het afleggen der belofte, de volgende verklaariug: „ Wij Onderget. Predikanten der Gereformeerde „ Gemeente deezer Stad , opgeroepen zijnde ter af„ legging van de verklaaring, vervat in de Publicatie „ van het Provintiaal Beftuur van Holland , in dato 5 April 1796 , vinden het ter onzer gerustftelling, en ter onzer verantwoording aan de Gemeente, noodig te verklaaren , dat wij de gemelde verklaa„ ring , in verband met de Publicatie , befchouwen, „ als geene erkentenis van gevoelens te vorderen, en „ dus niets anders in zich te behelzen, dan eene Be„ lofre, van ons tegen den tegenwoordigen Regeerings- vorm , en die in het vervolg mogt plaats hebben, „ in onze betrekking niet te zullen verzetten, en bij „ de getrouwe waarneeming van onzen Post, als Pre. „ dikanten der Hervormde Gemeente, ons ftil en „ vreedzaam te zullen gedraagen , gelijk wij tot hier „ toe gedaan hebben: en in dien zin vinden wij geene zwaarigheid, om die verklaaring af te leggen." En het gelukkig gevolg deezer verklaaring was, dat dezelve gunftig werdt aangcnoomen , en deeze waardige Leeraars, tot vreugde hunner Gemeente, in hunne wettige Polten gebleeven zijn. Nog meerder aanmerking verdient het uitvoerig Declaratoir, iénpaarig, bij die gelegenheid, overgegeeven door de braave Leeraaren der Walfche Gereformeerde Gemeente in V Hage9 zijnde van den volgenden inhoud: _ „ Toen  '< 139 > „ Toen wij op den 16 Maart 1795 opgeroepen „ wierden , om den Eed af te leggen , gaven wij te kennen, dat ons geweten, de publieke (lichting en ,, de natuur van ons Ampt ons geen vrijheid lieten, om den voorzegden Eed gaaf en rondig te doen, en „ wij declareerden, dezelve niet te kunnen afleggen, „ dan onder de Expresfe referve , das dezelve ons „ niets opleide , hec geen ftrijdig zoude kunnen zijn „ met de Leer en Zeedenkjnde van die heilige Reli„ gie , welke bij belijden, en van welke wij de Eer ,, nebben Leeraars te zijn. „ Dit Declaratoir werdt aangenoomen. De gecom„ bineerde Commisfie, voor welke wij compareerden, ,, (lelden 'er het Exhibitum op, dooi handen \ en „ Griffier en den Secretaris, zoo als blijkt uit de au„ thentique Copij van dat ftuk, het welk wij hier „ bijvoegen. „'Zeden, natnentlijk, den 13 Jan. 1796, voor het „ Committé van Algemeen Welzijn geroepen zijnde, „ om aldaar den Eed, volgens het nieuwe Formulier, ,, af te leggen , vonden wij ons verpligt te declaree„ ren, dat wij, door het afleggen van dien Eed, niec „ moeften noch wilden gehouden worden aan eene „ Referve te renuntieeren, van dewelke wij niet kon„ den afgaan , zonder ons character te onteeren, en „ zelfs zonder ons onwaardig te maaken , om eenen „ Eed, hoe genaamd, af te leggen. Het Commicé, „ in onze redenen treedende , vergde ons dien Eed „ niet af, en oordeelde, ten onzen opzichte, de zaak „ afgedaan." ,, Getrouw aan onze grondbegiezelen, en , in ons gedrag aan ons zeiven gelijk, weigeren wij niet de „ Belofte , .die heden van ons afgevergd wordt , te ,, voldoen, mits dat het zij op den zelfden voet, als „ wij den Eed hebben afgelegd, mee welken Eed die „ Belofte zoo naauw verbonden is. Het is uit hoofde „ van ons Ampt, en bij gevolg in onze qualireit van „ Leeraars der Chriftelijke Gereformeerde Kerk, dat „ men van ons de voorn: Belofte afvordert, en daar „ ons Ampt en onze qualiteit ons roepen om de waar„ heid, die naar de godzaligheid is, te prediken, en ,, niet om ons in zaaken, die enkkl Politiek zijn, te „ immifceeren, fchijnt het, dat die Belofte ons in hei » £«"  geheel niet aangaat. Eevenwel, feïj aldien men, „ dezelve befchouwende als eene vernieuwing van de „ Belofte van onderwerping, reeds bevat in den „ Eed , dien wij gedaan hebben , van ons afvergt, dan zijn wij bereid denzelven te doen , na dat wij „ bet voorfchreevene gedeclareerd hebben. „ Onze beweegredenen zijn zuiver. Wij weeten, het is waar, dat het in het bijzonder aan Dienaaren van Jefus Chriltus opgelegd is, bekleed te zijn met ,, die wijsheid , welke befcheiden , gezeglijk is , en „ niet veele zwaarigheden maakt, maar wij weeten „ ook , dat zij, meer dan alle anderen , oplettend moeten zijn , om een goed geweten voor God en „ voor de Menfchen te bewaaren." Welk Declaratoir, dat aan het verlicht oordeel en het godvruchtig hart deezer Leeraaren zoo veel eer aandoet, insgelijks gunftig is aangenoomen, en hunne Gemeente verblijdt zich nog , met dankzegging aan God , in den Euangeliediensc hunner waardige en ge» liefde Voorgangers. Deeze twee voorbeelden , waar bij ligt nog verfcheidene andere te voegen waren, zullen hier genoeg zijn. Niet, dat ik deeze mijne Broederen, niet dat ik hunne Gemeentens het geluk benijde, het welk God, de Beftuurder der harten, dezelve verleend heeft; in tegendeel, niet alleen heb ik, maar ieder eerlijk, weldenkend , braaf Vaderlander en Chriften , (van wat denkwijze ook) heefc zich met blijdfchap verwonderd over, en den fchuldigen roem gegeeven aan de eerlijke afleggers, zoo wel als de braave cordaatheid en roe-* geevenheid der afneemers van de gevorderde Belofte : Maar, vergelijkt men nu deeze Verklaaringen met mijn eenvouwig Declaratoir , „ dat ik de Belofte deed in „ dien zin, dat ik mij niet verbond tot iets ftrijdigs met het geen door den tegenwoordigen Regeeringsvorm „ erkend is als het onvervreemdbaar recht van het Volk „ en van eiken Burger , bij derzelver eigene Publica„ tien of, zoo als ik mij naderhand verfcheidene maaien heb uitgedrukt, ,, dat ik bereid ben de Belofte „ te doen, conform de eigene Publicatien van het te„ genwoordig Beftuur," en bedenkt men den daarbij, dat ik, om dat Declaratoir, aanftonds van mijnen dienst ontzet ben , en nu reeds zes maanden lang vruch-  «C 141 y> vruchteloozen arbeid gedaan heb, om in denzelven herfteld te worden, dan zal men zeeker moeite vinden, om dit over één te brengen met den regel van gelijkheid, en ik twijfel niet, of U Eerw. zult hier van , met vrucht, ter bevoordering mijner Politieke herftelling, gebruik maaken kunnen. y. De broederschap leevert hier toe rasch een derde grond. Die Broederfchap , die niet minder int den tegenwoordigen Regeeringsvorm erkend is als grondflag en oogmerk van hec Beftuur •* die Broederfchap , welker lieflijk ftreelende naam boven alle Rukken van Lands- en Stads-beRuur, en zelfs boven de Brieven pronkt, die , ter kennisgeeving van mijne Remotie , aan deeze Vergadering gefchreeven zijn : maar duldt dan die Broederfchap* om iemand, alleen om zijne oprechtheid, en een Staatkundig verfchil van opinien, die voor de rust van de Maatfchappij onfchadelijk zijn , en de gevorderde onderwerping niet benadeeleo, te ontzetten van een wettig recht, dat geen beneficie is der burgerlijke Overheid ? Duldt die Broederfchap* om, buiten de hoogfte noodzaak, een Leeraar in verdrietige werkeloosheid, eene Gemeente in klagten, en eene Familie in zorgen te Rorten? Duldc zij dit bijzonder onvrend iemand, die nog onder deeze Conftitutie getoond heeft, dat, tot bewaaring van orde en rust , en ter aankweeking van eerbied voor de Wetten en refpect voor de Juftitie, zelfs hec moeilijkst, het aandoenlijkst, hst akeligst werk hem niet te zwaar is ? die , onder de voorige Conftitutie , omtrend de geenen , die van hem in begrippen verfchilden , de waare Broederfchap nog meer betracht dan aangepreezen heeft, en, fchoon onwaardig door zommigen beantwoord , zich echter nog op zommiger erkentenis beroemen durft ? — Dan, te roemen is mij waarlijk niet oorhaar , doch elewijle veele roemen naar den vleefche, zo zal ik ook roemen, op dat ik met paulus fpreeke, 2 Cor. 11: 18 en 12: 1. S. Heil te bevoorderen, nevens de Broederfchap, is het verklaarde oogmerk der Conftitutie. Maar pluk ik van eene Remotie, niet om feditieus gedrag, maar om verfchillend begrip over de wijze eener Belofte (die ik niet weiger in conformiteit met de Publicatien) teil en welvaart ? Zal eene Familie eene Conftitutie ais  als bron van httt befchouwen, wnar bij zij, onfchuldig, eer en bèftaah verliest? Zullen de vooroordeelen tégen die Conftitutie vvorden weggenomen bij veele Leden eene Herdefliëvendè Gemeente, en zal die heil n erntirf. • 1 .-er men haar de Leeraars ontneemt, die z j acht en g.iarne behouden wil ? — en zou dan de j> imse Staatkunde niet zelve vereifchen , dat men v br dé bézwaarën mijner confcientie immers zooveel v ■'■ hikhjltheid gebruiken wilde, als met bet gezag der fl'-e. ■" , waar aan ik onderwerping , en met de rust d r Maatfchappij, waar aan ik mijne zorgen beloof, eérti^zih'ts beita:»nhaar is. «. Eindelijk: koomt, onder deeze Clasfen van 'gronden, in n.inraerk;r'g de eigen aart der Regering zelve. — allü Ove:1".'!-!, alle Regeering, alle geconftitueerde Magt hee*"r zeggens-recht over de burgerlijke tfdddeh van elk, die leeft onder haare beftuuring; en h< ■ ÈnangeUe eischt gehoorzaamheid , niet alleen om de ftraf, maar ook om der confcientie wille : Maar geene O'-evneid in de weereld , en nog veel minder eettë Re; .aafenrarive Overheid, en deBeftuurers van een vrij Vólk , hebben het recht om mijne verborgene neigingen te bep.ialen , en mijn hart te beoordeelen, zoo ia"g nvjne uitwendige bedrijven met die van een goed Burger overéénfte nmen. Wel aan dan — mijne Broeders! wanneer U Eerw. zich adresleert aan eenige Geomftitu^er Je Magt, om mijne herftelling te bewerken , fchroomt dan niet mijne oogmerken als oprecht , mijne beginzelen als eerlijk, mijne desfeinen als onfchaitlijk op te geeven en te verdeedigen: ontziet niet mijne burgerlijke daaden te verbinden tot alles, wat ergens eene Regeeiing, die het bewind in handen hoeft, vergen kan van ieder, die wil leeven en woonen in een Land, dat zij beftuurr. Zegt hun, dat ik het lieve Vaderland, waar ik uit braave Ouderen gebooren bea, met mijn geheele hart bemin, en dat ik openlijk belijden wil niets nadeeliger voor het zelve te kennen , dan driefte partijfchappen, verwarrende oproer en hollende wanorde. Zegt hun, dat ik de Vrijheid liefheb, en dat mij met de moedermelk is ingegeeven , dezelve als het hoogde aardfche goed Van eenen echten Nederlander te beminnen; zegt hun, dat ik nooit een Haaf, nooit een belangzoeker was, en dat ik  < i4s y ik nog niets anders begeere, dan, bij het ongeitoord genot mijner wettige rechten , een ftil en gerust leeven met eerbaarheid en godvruchc; zegt hun , dat ik onder de voorige- en onder deeze- Conftitutie heb durven prijzen wat ik lofljjk vond , afkeuren wat mij onbillijk fcheen , klaagen over het geen mij drukte of nadeelig was, maar dat ik, noch onder het voorig, noch onder dit Beftuur mij ooit heb fchuldig gemaakt aan oproerigheid tegen de Wetten of tegen de geconftirueerde Magten ; zegt hun , dat ik onder mijne Voorouderen gehad heb , die , wanneer bet Oppergezag aanflag maakte op den Godsdienst en de Vrijheid der Burgeren, vrijmoedig hebben durven fpreeken en met roem hebben durven lijden , en dat God hen verhoogd heeft op zijn tijd ; zegt hun, dat ik van dat bloed niet ontaarde, dat hunne naamen mij heilig zijn , en dat men van mij , met deeze denkwijze, niets nadeeligs, niets oproerigs, niets rustverftoorends heeft te wagten , daar ik alle onderwerping belooven wil en niets beding dan eene ongefchondene vrijheid van confcientie. — Commentarieert , naar deeze gronden , mijn Declaratoir en alle mijne overgeleeverde Stukken , naar uwe wijsheid: Laat men mij vraagen gehoorzaamheid aan de Wetten, onderwerping aan het Beftuur; ik beloof dezelve zonder dubbelzinnigheid: — Laat men mij laften opleggen neevens mijne Medeburgers, die noodig zijn voor het welzijn van den Staat; ik beloof mij aan niets te willen ontrekken, en alles te zullen draagen wat mijn vermoogen toelaat: —• Laat men mij doen belooven, dat ik mij nimmer zal inlaaten „ direct of indirect, in eenige oproerige beweegingen, noch door woorden of daaden , raadgcevingen , plans of anderzints de rust zal trachten te verftooren , of comhuftien aan te richten, ook hier toe verbinde ik mij, en verfoeide dezelve aloos: —• Eischt men. dat ik altoos mijnen invloed gebruiken zal om alle comhuftien , zoo veel in mij is, te keeren, ook dit neem ik aan, en zou het, par principe, doen, ook zonder belofte : — Vergt men eindelijk, dat ik , volgends aanfehrijven der Provif. Repref. in dato 16 Jnnij 1795, een diep ftilzwijgen houden zal van mijne bijzondere Staatkundige opinien, ook dit beloof ik: — En wat km  h< 144 > kan men , in billijkheid, meerder vergen ? Wat is 'er meerder noodig voor de Maatfchappelijke zeekerheid? — Maar moet ik dat doen in zulke termen (zonder dat ik ze in den gemelden genoegzaamen zin Verklaaren mag) waar door ik zou fchijnen te vkrvrsemden het recht, dat mij, als Burger, toe» koomt, om ten allen tijde mijne bezwaaren , decentelijk , te moogen inbrengen ; om mijne gedachten en gevoelens, zonder oproerigheid, aan anderen te moogen openhaaren, bet zij door de drukpers of op eenige andere wijze ; en om zoodanige veranderingen en verbeteringen, met alle difcretie, en ondergefchikc aan den wensch der Natie , in den Regeeringsvorm voor te ftellen (\niet feitelijk door te dringen) als ik in tijd en wijle nuttig en heilzaam mogt oordeelen; dan zeg ik, dat zulk eene Belofte zou ftrijdig zijn (en daarom ongeoorloofd wezen) met de Vrijheid, die mij als Burger toekoomr , en met A.it. 1,4, 17 •en 19 van de Publicatie van 31 Jan. 1795, waar bij aan het Volk , en aan eiken Burger deeze rechten als o n v er vreemd baar zijn toegekend , en dat dit dus nooir de intentie zijn kan van eene Belofte , die onderwerping aan den tegenwoordigen Regeeringsvorm verfprc jkt. — En eindelijk , wanneer men mij de Belofte vergt in termen , die men (zonder eene verklaanng) kan uitleggen als eene ingewikkelde confesfio fidei , en eene belijdenis mijner bijzondere opnien zoo over den aart en grondflag der tegenwoordige , als den aart en vernietiging der voorige Conftitutie; dan houde ik mij onverpligt en voor het wel.zijn des Vaderlands nutteloos, mij daar omtrend te verklaaren : ik beweer de vrijheid mijner confcientie, ik erken mij voor den God des Hemels alleen verantwoordelijk over mijne gedachten, en geene Regeering in de weereld bevoegd, om mij te beoordeel en in de gevoelens van mijn hart, zo» lang ik dezelve niet openbaare door daaden, die ftrijdig zijn tegen de Wetten. Ziet daar, — mijne Broeders! — den vvaaren zin van mijn Declaratoir , ziet daar de oprechte meening van mijn hart, welke ik, in alle de ingeleverde ftukken zoo duidelijk meen verklaard te hebben, dat elk, die dezelve, onbevooroordeeld, geleezen heeft, mij genoegzaam verftaan zal, indien hij mij verftaan wil; en ik  < hs y ik durf mij op den fterkfïen Patriot, indien hij onpartijdig is, beroepen, of''er in deeze denkwijze, na de gegeevene eiucidatien, genoegzame redenen zijn, om mij geinterdiceerd te doen blijven in de waarneeming mijner wettige Kerkelijke functiem Men zegge niet a. „ Dat het recht, om over de denkwijze der ,, Leeraaren te oordeelen , en zich daar van te „ verzeekeren , aan de Regeering, als Betaals„ heeren, toekoomt." Want. — i) Zonder mij, als tot mijn beflek niet behoorende , uit te laaten over de juistheid van den tijtel van Beraais-heeren, 2) zeg ik alleen, dat dit bij deeze Belofte niet in aanmerking koomt, welke niet alleen van de Leeraars der Gereformeerde Kerk, maar van de Leeraars aller Gezindheden , waar over de Regeering de betaalings - fondzen niet adminiftreert, gevergd is, 3) en boven alles, dat dan nog zulks nooit verder gaan kan , dan in zoo verre als die denkwijze , aan den dag gelegd zijnde , voor het belang der Maatfchappij zou moogen fcbadelijk zijn ; - en dat uit al het voorige, en door de'ondubbelzinnige Belofte van onderwerping en filheid , het onfchadelijke van mijne denkwijze, hoedaanig die ook zij, genoegzaam is gebleeken. b. Ook beroepe men zich , ter befnoeijing van de vrijheid der confcientien en gevoelens, niet op ,, het gevaarlijke van den invloed der Leeraaren ,, op hunne Gemeente." Deeze bedenking wil ik liefst beantwoorden met de woorden van den Schrijver van het Noodwendig jianhangzel tot de bedenkingen en bezwaaren over den Eed , wien men in een ander gefchrift (zonder dat het, mijnes weetens, is tegengefprooken) verzeekerd heeft te zijn de beroemde Hoogleeraar cras te Amlleldam , een man , die door de Nationaale Conventie is benoemd geweest tot het helpen maaken van een nieuw Wetboek, en wiens woorden ik dus vrijelijk de mijne maaken mag : — „ Is dat (zege „ die verlichte Schrijver) een genoegzaame reden, „ om, bij een vrij Volk, het onderwijs van waarheid „ en onwaarheid, het eeuwig en onvervreemdbaar „ recht van een vrij oordeel omtrend alle waarhe-ien S e«  „ en alle grondregels, door het afleggen van een Eed „ (of onherroepelijke Belofte) aan ketenen te bin„ den?" En hier mede eindig ik de tweede Clasfe der gronden ter verdeediging van de eerlijkheid en ontfangbaarheid van mijn Declaratoir, „ van het welke (om „ met de woorden der Walfche Haagfche Leeraaren, ,, in het hunne, te fpreeken) ik niet kan afgaan, „ zonder mijn character te onteeren, en zelfs zonder „ mij onwaardig te maaken , om eenen Eed (of Be„ lotte) hoe genaamd, af te leggen." j. De derde Clasfe van gronden , waar van zich U Eerw. "ter voldoening aan mijn verlangen (des goedvindende) zoud kunnen bedienen , koomt mij voor te vinden te zijn in de eigene verklaaringen van het tegenwoordig Beduur , of ten minllen Van zulken, die bij het zei ven van geene ongundige oogmerken daar tegsn kunnen verdagt zijn. a. En hier toe beroep ik mij, in de eerde plaats, op zulke Verklaaringen, welke duidelijk overeendemmen met de wijze, waar op ik de Belofte geprefenteerd heb af te leggen , zoo bij mijne overgelegde Memorien , als bij mijn Declaratoir. a. ) Zeide ik , dat de termen van de Belofte mij van dien aart voorkwamen, dat zij vatbaar waren voor verfchillende uitlegging , en daarom bij de Afleggers eene verklaaring van hunne waare meening vereischten ; dit zelfde denkbeeld openbaarde de Raad van Amjleldam, zeggende in hunne Publicatie van 29 April 179Ó ; „ Dat dezelve zich voorbehieldt de nadere „ deliberatien over zoodaanige voordragten tot uit» zonderingen , als hunne bij dezelve Publicatie ,, gemelde Gecommitteerden zouden oordeelen dies „ wegens aan den Raad, in tijd en wijle, te moeten ,, doen." Gelijk ook de bezwaaren over dubbelzin» nigheid, door de Reprefenten van bet Volk van Am» fleldam , bij Blisjive van 2* Dec. 1795 , tegen den Eed ingebragt, veelal eeven eens op deeze Belofte, die daar mede in een zoo naauw verband daat, toepasfelijk zijn. b. ) Beloofde ik de Belofre te zullen afleggen, mits niet in den zin van eene Politieke Geloofs-belijdenis van  r< 147 y van opinien; dit is letterlijk conform aan de nadere aanfehrijving van de Provifoneele Reprefent anten van bet Folk van Holland, in dato 16 Junij 1795, waar bij dezelve rond uit verklaaren: „ dat hunne inrentie ,, geenzints was eene confesfio fidei re vorderen ," en Vöorder: „ dat zij alle Geeftelijken hadden willen con„ ftringeeren , om , zo zij den voorigen Regeerings„ vorm mogre-n toegedaan zijn , daar van een diep ,, ftüzwijgen te houden." _c.) Voegde ik 'er bij , dat ik mij door de Belofte, niet verhond tot iets ftrijdigs met het onvervreemdbaar recht van bet Folk en van eiken Burger; ook hier in beriep, ik mij niet alleen op het geen door den tegenwoordige» Regeeringsvorm erkend is , zonder 'er iets anders bij te voegen ; maar ik citeerde ook , zonder eenige peripbrafe of commentarie, de letterlijke Artikelen t. 4. 17 en 19 , uit de Publicatie der Provif. Repref van 31 Jan. 1795, beneevens Art. 1 uit de Publicatie der Nationale Conventie , van 10 Maart 1796, en die van het Provintiaal Bef uur van Holland , van t8 dito. — Maar, dat nog lterker is, in de Aanfehrijving der Provif. Repref. van 16 Junij 1765, zeggen dezelve met ronde woorden: „ dat hun >, oogmerk door den Eed — (in welks plaats nu de ,, Belofte gekoomen is) — was nb, de handhaaving der Rechten van den Mensch en Burger, beftaande „ in Vrijheid, Gelijkheid, Veiligheid voor Perfoonen ,, en Bezittingen , beneevens tegenftand aan onder„ drukking: voorts, dat het ieder geoorloofd zij, zijne », gedachten en gevoelens aan anderen te openbaaren, „ het zij door de IJrukpers of op eenige andere wijze." d.) En eindelijk, als men mijn Declaratoir met aandacht en onbevooroordeeld leest in zijn geheel , zege het dan iets anders, dan hec ge.m de Provif. Repref. van Holland zeggen in dezelfde Aanfehrijving? „ Dac ,, ook zelfs aan de Vertegenwoordigers der Natie „ geene hulde of trouw konde of behoorde gezwooren „ te worden, dan nb. tot zoo lang en in zoo verre zij „ handelden overeenkoomftig aan de Rechten van den „ Mensch en Burger. — En zelfs, al deden zij dat» „ n rt. zoo lang en niet langer , dan de Natie zoi* „ verkiezen Zich te laaten represenxeeren." K a Wan*  Wanneer men dit alles behoorlijk overweegt , hoe kan dan mijne blijvende Remotie een billijk gevolg zijn van dat éénvouwig Declaratoir, dar, niet alleen zaakelijk maar letterlijk overeértkoomc mer de verklaarden , door het B ftuur gedaan ? Wat zou het niet geweest zijn, indien ik eens alle die veel Iterker uitdrukkingen uit de opgegeevene Siaats - (lukken in mijnv Declaratoir had ingevoegd? en wat zou ik eevenwei,. ook dan nog , tegen het tegenwoordig Beftuur mis>dreeven hebben? /3. In de tweede plaats beroep ik mij op zoodanige verklaaringen , als meer algemeen op het doen van alle Politieke Beloften betrekking hebben, a.") En hier zal ik niet, uit de Dagbladen der Nationale Conventie , uitschrijven zoo meenig Advis, als over het doen van Beloften, bijzonder door Kerkelijke Perfoonen , zoo wel voor als na de gedecreteerde affcheiding van Kerk en Staat, in die Vergadering is uitgebragr, om dat men mij moogeljk zou zeggen, dat dit alleen Aovilen waren van particuliere Leden , die door andere regengefprooken , en in geene Decreeren veranderd zijn: dit gevoel ik zelve, maar dit zou ik 'er toch mede bewijzen , dat onder de geenen , die, zonder twijfel, de tegenwoordige orde van zaaken toegedaan zijn , ook Mannen gevonden worden , die in het afvergen van zulke Beloften zwaarigheid vinden, en dat dit dus ook voor Mij geene reden van Remotie zou. kunnen zijn ; fchoon dit nog niet eens mijn geval is, en ik het afleggen der Belofte op die wijze, en in dien zin, als ik reeds meermaalen heb opgegeeven, niet geweigerd hebbe, of nog weigere. lO Dan, ik zal mij liever weder op een openbaar Stuk beroepen, naamelijk, de Publicatie der Reprefentanten van Bataafscb Braband, in dato i Oct.. 1705, waar uit ik reeds te vooren heb aangehaald r Dat zij zelfs een Burgerlijken Eed van onderwtr,. ping , onder een vrij en welingericht Beftuur , alss. overtollig, en dus verwerpelijk, befchouwen, daar in het zelve niemand gehouden is te belooven, veel „ min te zweeren, dat hij door verfchuldigde gehoor- zaamheid zijn pligt zal betrachten , maar dat de „ Wetten eene genoegzaame kracht behooren te heb,3 ben, om de Overtreders derzelve tot reden te „ bren-  r< 149 y „ brengen. Dat zij diensvolgens, op grond hiervan, geen Burgerlijken Eed zullen afvorderen, noch van ,, Paftpren, noch van Capeüaanen. noch van PredL„ kanten.!" — Welk eene ongelijkheid met Hoilanal —- Maar inzonderheid verdienen de volgende woorden , uit dezelfde Publicatie, aandacht, als meer op mijne zaak toepasfelijk: ,, Uat hef Burgerlijk Ijeltuur „ alleen betrekking hebbende tot Burgerlijke daaden. 9, hij gevolge niemand, omtrend zijne gevoelens, on„ der eenige Belofte of Eed gebragt kan worden, maar „ dat, ten uit'erfien genoomen, een Eed, om de Bur* gerlijke Wetten te geboorzaamen , alles zonde „ zijn, waar toe een Burger zoude kuiven vei pligt „ worden." — En deeze Belofte van gehoorzaamheid aan de Wetten , — des noods, deezen Eed, — heb ik nooit geweigerd, en doe het ook nog niet. y. En hier bij zou ik nu nog, inde laatfte plaats, zulke Verklasringen en Advifen voegen kunnen, als , door Voorftanders van het tegenwoordig Beduur , gedaan cn gegeeven zijn , aangaande het ftuk van Remotie der Kerkelijke Leeraaren. Hier in echter zal ik niet uitvoerig zijn , en mij wederom niet bedienen van Particuliere Adviefen, door bijzondere Leden in meer dan ééne Vergadering gegeeven , maar alleen van zulke , die uitgebragt zijn door geheele Collegien , en wel , om tot voorlichting, te dienen van de hoogstgeconftitueercie Magt in Holland. Mijn geliefde Vriend jo. wilh. bussingk. heefc, in zijne , re vooren reeds aangehaalde , Memorie , breedvoerige Extracten uit dezelve opgegeeven , als zijnde nog veel meer op zijn ongelukkig lot , dan op het mijne , toepasfelijk, en ik verzende. den gecnen die onpartijdig oordeelen wil , verder derwaarts, terwijl, tot mijn tegenwoordig doel, de volgende {taaltjes genoegzaam zijn. Oo den ijden Aug. 179.v leoverde het Committé van Algemeen Welzijn, ter Vergadering van de Provif. Representanten van bet Folk van Holland, een breedvoerig Advis in , ivegens bet Removeeren van Kerkelijke Minifters, in het welke zij , om de hardigheid daar van te doen gevoelen , zich in deezer voege uitdrukken : „ Men ftelle zich een man voor, a„ die zijn gantfche leeven en pecuniëel verniogtn K 3 „ bij-  *C 150 > j, bijna geheel heeft bedeed en aangelegd , om zich " t0t,n. , Te-k be„kwaam te maaken , en daar door „ volftrekt buiten ftaat is eenig ander werk tot zijn „ onderhoud te beginnen ; die ondermanen van „ Vrouw en Kinderen voorzien is , of ten minften " J". dac lechtmang vertrouwen heeft geleefd, dat „ hij, zich niet misgaande , ■ een maatig onderhoud " 1 «„JeeZej b?dlePing. z'ji leven lang , genieten „ zoude , doch die, na dit alles , zonder dat hem „ eenige reden of gelegenheid ter verantwoording „ gegeeven worde , eenvoudig wordt afgedankt en „ aizoo met de zijnen totaal geruïneerd." Het is wei zoo, dat hier gefprooken wordt van eene Remotie zonder redengeeving , en dat een in.ee/eeverd Declaratoir de reden van de mijne is, maar , indien ik, door genoegzaame Rlucidatien , getoond heb , dat daar in geene reeden is tot eene blijvende Remotie, en indien alle verdeediging vruchteloos blijft, is dit oan niet, in het weezen der zaak, het zelfde ? — in het vervolg fpreekende over het nadeel voor de Gemeentens, zegt het Committé : ,, van welke „ begrippen zullen dan iteeds de Bedienaars van den „ Godsdlenst niet overal afhangen ? welke zekerheid „ zullen deeze dan ooit hebben van hun ftaat be„ diening en onderhoud ? van wie is het langer te „ wachten dat zij zich aan zulk eene onzekerheid „ zullen willen waagen ? - en, zullen daar door de " G^.meenten , welke op Godsdienstoefening „ gefte d zijn , en bij de gelegenheid daar toe , ont „ de allergewigtigfte redenen , behooren bewaard re „ blijven , zich niet allengs buiten de mogelijkheid gefield zien, zich van Leeraars te voorzien?" — A,rl0n \ÜOt V°egen Zij 'er b[i: " En om in „ dit opzicht, rer conclufie te koomen , zo fchijnt „ men te moeten befluiten, dat geene Municipaliteir, „ qua talis het recht heeft, om een Bedienaar van „ den Godsdienst, in welke Godsdienflige Maat- „ lchappr, het ook wezen moge, willekeurig van „ zijne bediening te ontzetten ofte removeeren, en ,, nog minder, om hem de plaats zijner woning te „ naamd recht, aan den alierminften haarer Mede» burgeren doen mag, zonder voorafgaand « rechts-  r< 151 > rechtsgeding; zijnde het door de natuur der „ znake onmogelijk , dat eenige Burgerij aan haare „ Municipaliceit zulk eene willekeurige magt zou hebben gegeeven, of, indien zij al eens zulk eene ", dwaasheid begaan hadt, ware het de ongerijmdheid l, zelve, die dwaasheid te continueeren , of te ge• , doogen , dat zij • gecontinueerd wierde." O) Ka elders 'zegt het Committé : „ Tot de Remotie derhalven van een Predikant en van eiken Minifter in •'' de ondericheiden Maatfchappijen , zou de geheele „ Gemeente, welke hij bedient, legaal moeten wor,, den opgeroepen , om daar omtrend , bij meerder„ heid van ftemmen, een befluit te neemen." Het Hof Provintiaal van Holland cn Zeeland leeverde naderhand een nader Advis in over dat van het Committé van Algemeen Welzijn , waar in de zaak wel éénftemmig , maar de gronden, waar op het gevoelen van den Hove rust , eenigzints verfchillende zijn : veel , zeer veel, zou ik hier uit kunnen te berde brengen : maar laaten de volgende opmerkelijke woorden genoegzaam zijn. „ De. Gereformeerde Kerk „ befchouwt immers , zoo wel als de meefte andere „ Chriftelijke Gezintheden , de eene in eenen meer, deren, de andere in eenen minderen graad, christus zei ven als den infteller van het Herder- en .' Leeraarambt, en fuftineert , dat , hoe zeer de ', perfoneele verkiezing of aanftelling van zodanige Leeraars thands niet anders , dan door menfchen j' gefchieden kan , nogthands de beroeping en aan„ ftelling door de Gemeente eermaal wettigltjk ge, fchied , cn volgens de Kerkelijke wetten beveftigd ■, zijnde , de verkoren perfoon daar door gehouden " wordt, als 't ware van god zeiven tot zijnen dienst in die Gemeente geroepen en gezonden te s, zijn." Qb) En vervolgends fpreekende over de Re- O) En nu vergelijke men hier mede, het geen ik bovtn, in de inleiding deezer Deductie, over het recht der Politie , ook tot ontzetting , mits , op eenen Judicieejef voet, en na Rechterlijk onderzoek en verantwoording, heb aangemerkt, pag. 7—9. (» Men vergelijke, met deeze verklaaring van het Hof, èe Helling , door mij ten grondflage gelegd, pag. 1—4. K 4  K 152 y ftemotien, zeggen de Leden van den Hove; „ indien „ daar in wordt re werk gegaan uit — gunt of on„ gunst van die geene, die , voor een tijd, aan hét „ roer der Regeering zitten , of op dezelve invloed „ hebben , — indien men daar in toegeeft aan — „ parijfchappen , aan een bloot verfchil van gevoe„ lens over zaaken , die dikwils met de bediening „ van zoodaanig Ambt geene connesie hei ben , — ,, dan zoude het Schip van Staat fchade lijden." Verder: „ Het ontzetten van iemand van zijn Ambt', 9, en daar door van zijne middelen van beftaan , z,on99 der groote en 'wezenlijke noodzaak , heeft iets zoo „ hards en onredelijks in zich , en het vermenigvul9, digen van diergelijke voorbeelden ftrijJt , op eene „ zoo in het oog loopende wijze, tegen alle gezonde .„ Sraatkumle, en tegen het belang van de ondernee„ mers zelve , dat men in kalme tijden — daar voor ,„ niet zeer behoeft te vreezen. Het grootfte mis„ bmik daar van gebeurt derhalven in tijden van par„ tijfchap, — maar geen Land kan immer op den duur -„ behouden blijven , zonder dat men te rug komt tot „ principes van difcretie , van moderatie, en van waare billijkheid en rechtvaardigheid" Ik bedwing mij, om niet, buiten noodzaak, langer te worden, van meerdere uktrekzels, en verzendeden .weetgierigen tot de aangehaalde, en eene meenigte van andere Hukken zelve, en zal 'er niets meer bijvoegen, dan alleen , dat iemand zich misfchien behelpen zou met Rcvolutionare tijden* waar in men Revolutionair mag bandelen , maar dan zou ik de Wethouders en Raaden van Rotterdam voor Mij laaten antwoorden die, in zeeker Adres aan de Burgerij, geplaatst in het Bijvoegsel tot de Rotterd. Courant van 1 Oct. 1795, ,met_ zoo veele woorden zeggen: „ Hat Revolutionair .„ niet anders dan een ftopwoord is, en niet gebeezigd j, wordt , dan wanneer een zaak door geen gezond „ verfland ij goed te maaken." En hoe zoude ik beter en onberifpelijker kunnen antwoorden, dan met de letterlijke uitdrukking mijner eigene Plaatzelijke Regeering zelve? _ Doch, ik fchaam mij bijna, Eerwaardige Vergadering! dat ik zoo breedvoerig ben in het opgeeven van gronden, die ter mijner verdeediging en verlangde her- ftel-  *C 153 > ftellmg- zouden kunnen dienen , en welke de wijsheid van U Eerw. nog veel beeter vinden, en veel overtuigender urgeeren zal : maar Uwe infchiklijkheid zal, terwijl Gij-mijne gebreken verbetert. , mij wel deeze 'geleegenheid laaten waameemen, om voor de geheele Gemeente te toonen, dat het ook aan Mij, naar mijne geringe kundigheid en doorzicht, aan geene gronden ontbreekt , om mijne zaak, mijne onfchuldige doelwitten , en de ontvangbaarheid van mijn Declaratoir, zonder nadeel voor de Maatfchappij, en dus de billijkheid van mijn verlangen tot mijne Politieke herftelling, voor elk, die onpartijdig is, te kunnen bepleiten. C. Ik eindige dus het tweede deel mijner Deductie, met, in alle befcheidenheid , eenige middelen aan de band te geeven , door welke , naar mijn oordeel, bet voorgefleld verlangen , gelukkiglijk zou kunnen worden bereikt. De opgaave deezer middelen kan echter niet dan zeer oppervlakkig zijn. Het past mij niet, Eerwaardige Vergadering! voor uit te loopen en te anticipeeren op de wijsheid van Uwe belluiten, door welke U" Eerw. zeeker veel betere, veel krachtigere, veel gewisfer middelen zult weeten uit te vinden, dan lk, .—- vooral in mijne eigene zaak, —- in ftaat ben op te geeven. Laaten dan deeze weinige trekken genoeg zijn, welke ik, met onderwerping aan het goedvinden deezer Vergedering, voorftelle. 10 Laat vooraf met alle duidelijkheid en oprechtheid blijken , dat noch ik , noch de Vergadering , tot oogmerk hebben , om door eenige daad , hoe genaamd , tegen de difpofitien der Politie aan te gaan, of \ets te doen, waar door wij de orde, en de in alle Maatfchappijen noodige decentie jegens de Geconllitueerde Magten, zoude kunnen kvvetzen. Kerkelijk mij te erkennen, Jure non facto , hoort tot de Genootfchaplijke Rechten der Kerk, en tot het mutueel Contract tuslchen Mij en de Gemeente, waar mede de Politie niets, en bijzonder niet na de affcheiding van Kerk en Staat, te fchaften heeft, en dit mijn G 5 goed  < i54 y goed recht te erkennen blijf ik dus, zonder iemands prasjuditie, vorderen. — Maar van dat recht daadelijk gebruik te willen maaken , zoo lang de Pelitieke Remotie niet is ingetrokken , zou zoo ftrijdig zijn met mijne gedeclareerde principes en herhaalde verklaaringen , als met de goede orde, waar van ik altoos een Voorftander was en blijven wil. Zoo rasch dus deeze Vergadering, bij mijne erkentenis, voegt , gelijk ik boven in mijnen eiscb. zelve verzogt heb: ,. zoo ech„ ter, dat ik, zonder geoordeeld te worden daar door „ mij aan pligtverzuitn fchuldig te maaken , of mijne „ Kerkelijke Rechten te verliezen, mij van de daade„ lijkt waarneeming mijner Bediening in deeze Ge„ meente , en van het bijwoonen der Vergaderingen „ zal onthouden , tot dat , ten aanzien mijner Poli„ tieke interdictie of dimisfie , gunftiger zal wezen „ gedifponeerd;" en zoo rasch ik, gelijk ik mits deeze doe , falvd Proteflatione , mij daar aan Pasfive verklaare te onder-werpen ; dan zal bij elk onbevooroordeelde , geene verdenking van daadelijke wederftreeving of ongehoorzaamheid tegen de befluiten van Lands- en Stads-beftuuring kunnen overblijven. 2.) Een ander prjepareerend middel is , door alle moogelijke wegen , te werken ter uitroeijing van allerlei vooroordeelen, welke, door konftenaarij gekweekt , de vervulling onzer gemeenfchappelijke wenfchen zouden kunnen tegenwerken. Ginds noemt de verwaandheid alles , wat van haar durft verfchillen, hoogmoed, elders noemt de baatzucht partijdigheid het geen haar in den weg is, de ongodsdienftigheid hiet dweeperij, de lafter oproerigheid, en de valsheid, die altoos eens anders hart naar zich zelf beoordeelt, intrigue, het geen bij den oprechtften en welmeenendften man het refultaat is van ernftig nadenken , van een welwikkend oordeel en van eene onverkrachte Confcientie , en de kortzichtigheid reekent zich al rasch beleedigd, door alles wat niet ftipt haare denkbeelden volgt. Mij ook, hoe groot het getal mijner Vrienden en Weigunners is, ontbreekt het niet aan beoordeelaars, die mij niet kennen, aan partijdigen , die mij miskennen , aan ligtgeloovige verdenkers en aan woord- en oogmerk - verdraaijende lafter-  < i55 y lafteraars, en misfchien zelfs niet aan benijdende fchijn» vrienden, die door geheimzinnige gezegdens en gebaerden meer kwaad doen , dan de babbelende kwaadfpreeker zelve. Gij, — mijne Broeders ! — indien Gij ergens deeze , of diergelijke , vooroordeelen ontmoet, waar door ik onverhoord veroordeeld, en onverdiend gegispt worde, of waardoor alle verdeediging ten eenemaale vruchteloos wordt , fchroomt niet om dezelve te beftrijden; Gij kent mijn hart, en Gij weet mijnen zin : Overreed elk , waar het te pasle koomt , dat geene hoofdigheid , geene partijfchap, geene bedilzucht, geene dweeperij mij bezielde , bij het inleeveren van mijn Declaratoir; dat het geene bijzondere Staatkundige theorien zijn, en veel minder ftraf baare desfeinen , die mij doen handelen , en dat ik (hoedaanig dan ook mijne particuliere denkwijze zijn mooge , waar in ik verkies volkoomen vrij te zijn) echter niet dwaas genoeg ben, om geene tijden en gelegenheden te onderfcheiden en ongefaifonneerd te handelen , of niet flecht genoeg om de rust te ftooren. Beduid overal met moed en ernftige goedwilligheid , wat ik eigenlijk geweigerd heb : — Niets anders dan mij fchijnbaar te verbinden tot het geen ftrijdig is met de Volks-vrijheid , Burger-vrijheid en Vrijheid van Confcientie ; Niets anders dan dubbelzinnige Beloften, om dat ik begrijp, dat men altoos, maar vooral in plegtige handelingen , oprecht moet zijn ; en dat ik mij niet heb willen redden met mentale refervatien , om dat ik alle valsheid haat , maar bijzonder dan , als een laag eigenbelang 'er de grond van is. Voegt 'er bij , dat ik echter nooit het Gouvernement befchuldigd heb; nooit beweerd, dat de voorgefchreevene Belofte zoodaanig was, maar alleen, dat zij dus kon worden uirgelegd, en daarom noodig vond te verklaaren , dat ik de Be/ofte in geenen anderen zin deed, dan conform de. verklaarde intentie cn voorige Publicatien van bet tegenwoordig Beftuur. Doet ieder duidelijk verftaan, dat ik niet geweigerd heb , en nog niet weiger re belooven : onderwerping aan Wetten en laften ; ftilbeid van gedrag ; ftilzwijgenbeid van mijne Staatkundige denkwijze , voor zoo verre die met de tegeniviordige orde van zaaken niet firooken mogt; onthouding  r< 156 y ding van alk oproerige en rustverftoorende beweegingen . en bet aanwenden van aften mijnen invloed ter •weering van alle combuftien: Dat ik in deezen zin altoos bereid was en nog tiereid ben de gevorderde Belofte te doen , en dat ik , in mijne Memorien , 'deeze mijne meening, zoo wel aan het Stads als aan her Prov'ntiaal-beduur, meer dan eens duidelijk verklaard heb, hoewel rot nog toe vruchteloos. En , wanneer Gij, door de openbaaring der waarheid, het geluk hebr de fchadelijké vóoroordeelen weg te neemen, zult Gij reeds een goed ftuk weg» gevorderd zijn op her pad tot mijne gelukkige herftelling. 3p En meer recht ftreeks werkend middel is, dat niet flechts de Vergadering, als zoodaanig, maar dat ook alle Leeden afzonderlijk , ieder voor zich zeiven, en echter éénpaarig, werkzaam zijn Wanneer eene Vergadering, van welke natuur die ook zijn , zich eenige zaak aantrekt, en voorneemt dezelve voort re zetten , en de bijzondere Leden wei ken de een den anderen , buiten de Vergadering, tegen , wat baaten dan de Collegiaale poogingen ? Dan , — hier voor behoef ik bij 'deeze Vergadering niet re vreezen ; Uwe braafheid , Üwe broederlijkheid zijn mij de borgen voor het tegendeel. Maar zeer dikwils heb ik , zeer dikwils zullen U Eerw. ondervonden hebben, dat de Refolutien deezer Vergadering van weinig uitwerking zijn , wanneer niec de bijzondere Leden, ook buiten de Vergadering, éénitemmiT zijn in het daadelijk bevoordiren van den wensch van het Collegie. De bedachtzaamheid van U Eerw. zal deezö waarneeming niet vergeeten. De één heeft moogelijk bij deezen , de ander bij geenen , den meer openen toegang; de een weet dikwils met vrucht een middel, dat een ander niet gebruiken kan: Veréénigt des Uwe bijzondere poo^ingen in één middenpunt, en zou, bij een biddend te zaaien werken. de belofte onzes Meefters geene waarheid zijn : Indien gij zaatnenftcwmende eene zaak begeert op aarde, die zal U de bemeljcbe Vader geeven ? £,.) Het eigenlijke middel intusfehen zal wezen Cmijnes inziens) eene Commisfie te benoemen uit Uw midden , die in Uwen naam, en in dien  '< ^57 y dien der Gemeente alles aanwendt wat tnoo- gelijk is , om den Raad der Gemeente deezer Stad, en, met derzelver voorkennis (kon het zijn , roet derzelver medewerking) her Committé Provintiaal ot zelfs het Provintiaal Beftuur , mijn waare doelwit onpartij iig te doen befch' uwen , en tot eene edelmoedige en fchadeloo/.e opheffing eer mij belemmerde Kefolutiërr, en hét requiefceeren in mijn ingeleeverd , en nu genoegzaam opgehelderd , Declaratoir , te doen befiuiten. Maar hier nu bezwijkt mijn doorzicht, en pligt en befcheiden'ieid beletten mij 'er iets bij te voegen van de gefchiktfie wijze , waar op zulk eene Commisfie dit gewenschte einde zou kunnen bereiken. De te vooren door U Eerw. in deeze zaak aangeftelde Commisfie heeft van Broederlijke welwillenhetd, cordaaten en befcheiden moed , en alle bekwaamheden tot dit werk aanvangelijk zoo veele bewijzen gegeeven , dat, het zij de Vergadering dezelfde , het zij andere Gecommitteerden , tot deezen Broederlijken last benoemt , ik zeer gerust de uitvoering daar van in hunne handen durf aanbetrouwen, en (onder den alleen begelukkenden zegen van god) daar van een allerguniliglten uiiflag hoopen , verzeekerd , dat zij als tsoaz zijn zullen, en niet ruften , eer zij hec werk volkoomen zullen voleindigd hebben. 5.) Alleen waag ik het, om 'er, ten laatften, bij te voegen , of het niet , ter bereiking van het hoofd-oogmerk , van nut zou kannen weezen , de Gemeente zelve daar toe te doen medewerken , en Üwlieder aanzoeken daar dooide ftem te doen zijn van onze geheele Gemeente ? Hier aan durf ik mijn Lot volkoomen , en met alle vrijmoedigheid , verblijven. Niet, als of ik mij verbeelden zoude, dat alle de Leden der Gemeente, tot één toe, mijne vrienden waren: —• Wie van ons allen zou dat, en vooral in den tijd , dien wij beleeven, van zich zeiven kunnen denken ? —- Ik althands ben altoos genoeg bewaard eeweest voor dien vloek des Heilands: Wee Ui wanneer alle menfchen viel van U fpreeken. lk weet zeer wel, dat Verden.  '< 158 > denkingen, die men nooir onpartijdig en bedaard ouderzogt; dat de eeowigbleeke Nijd\en alles zwartfchilderende Lafter; dat verblindende Partijfchap en Facciezucht; dat onfchuldige maar misduide bedrijven en omstandigheden , en zelfs dat zwakheden en gebreken (want ik ben ook zelve een mensch) zo'mmigen tot_ mijne vijanden Hellen ; maar hier van ben ik niet minder zee leer dat , onder zoo veele duizenden , als 'er tot onze Gemeente behooren , verre het grootfte gedeelte , en wel zulk een groot gedeelte, dat men het (niet in eenen Arithmetifchen , maar in den gewoonlijk gebruikelijken zin , a potiori) de geheele Gemeente noemen kan , mijne nerftelling verlangt, waar van ik alle dagen de bewijzen hebbe, —- en zelfs, dat onder de geenen , die mijne vrienden niet zijn , al zeer weinige den haat of de partijfchap zoo verre pousfeeren zouden, cht zij het totaal verderf mijner talrijke en onfchuldige Familie begeeren en niet lijden zouden , dat ik , op de begeerre van zoo groot eene meerderheid , aan de uirocfFening mijner gewijde Amptsbediening wierde weêrgegeevem Dan , welke nu tot zulk eene medewerking der Gemeente de befte wijze zij, durf ik niet bepaalen. — Eene algemeene , maar in zoo groot eene talrijkheid al te omflachtige oproeping ? — een algemeen ter teekening liggend Adres , dat ook niet zonder zwaarigheden is? — of een Adres deezer Vergadering, als Reprefenteerende de Gemeente , in aller naam, na voorafgaande kennisgeeving aan de Gemeente, onder hijvoeging, dat elk, die geen Protest deedt, zou gehouden worden te confenteeren ? — of, bijzondere Requeften , onder het opzicht van mijne Collegen , of andere Leden deezer Vergadering ? — of iets anders? Dit, en alle andere middelen, lante ik gaarne volkoomen over aan het meer verlicht oordeel van Uw Eerw. Vergadering. En hier mede voldaan hebbende aan het tweede ftuk deezer Deductie, reclameere ik , volgends de te vooren aangehaalde Synodaale Wetten van de Jaaren J57S, 1579. 16^0, 1672, 1680, 1681 en 1683, en op alle de gronden, in deeze Deductie geproduceerd, al'e te zamen en elk op zich zeiven , de hulp en adfiftentie deezer Eerw. groote Vergadering, ter er-  -< i59 y erkenning van mijn genootfchaplijk Kerkelijk recht, en ter bewerking eener zoo rasch moogelijke , poli» tieke berflelling in de daadelijke uitotffening mijner openbaare funciien; met aanbod van als nog, in den cpgetreeven , voor het Gouvernement en de MaatJchappij voldoenden zin , de gerequireerde Belofte te •willen afleggen, conform de publicatien. III. Hier zoude ik nu deeze Memorie eindigen , indien ik niet ten flotte, in de derde plaats , mij verpligt vond, de redenen op te geeven, waarom ik dezelve, tegen de gewoonte , in openlijken druk , en onder bet oog van geheel het Vaderland, verkoozen beb in te leeveren. Verdenkt mij niet, Eerwaardige Vergadering! als of deeze meer ongewoone , en echter niet geheel voor» beeldelooze , handelwijze , uit eenig gebrek aan eerbied voor U Eerw. ontftonde ; het tegendeel zal de geheele inhoud der Deductie zelve bewijzen , en het mag wel wezen, dat de gantfche Gemeente tot haare Richting, dat andere Gemeentens tot haare navolging, en dat geheel het Vaderland tot Uwen roem, weete, welke Uwe zorgen voor het nut en de blijdfchap Uwer kudde, en de arbeid Uwer liefde ter behoudingen ten voordeele Uwer Broederen zij: — Eeven weinig wordt dit gebooren uit een ongegrond wantrouwen opde Refolutien en Handelingen der Vergadering; de toon zelve, waar op ik, in dit geheele ituk, gefprooken heb , zal ten bewijze verltrekken , hoe ongetwijfeld ik mij overreed houde , dat U Eerw, niet alleen zult doen het geene maar zelfs verre boven het geene ik zegge , daar reeds voorheen eene Commisfie uit U Eerw. (naar de toenmaalige geleegenheid der zaak) mijne wenfchen, zoo Broederlijk, is voorgekoomen. Dat dit dan openlijk geweeten worde! en waarom zou in een tijd, daar de handelingen van meest alle Vergaderingen, en de ftnkken, die in dezelve inkoomen , veelal publiek zijn , de arbeid uwer liefde alleen in eenen hoek gefchieden ? Vergunt mij dan, de waare redenen van deeze mijne onfchuldige verkiezing  zing ópgeevende, U Eerw. kortelijk te zeggen , dat dezelve betrekking hebben A. Op de Leden deezer Vergadering zelve. B. Op de geheele Gemeente. C. Op Mij zelven, en dit wel voornaamelijk, A. De eerfte reden , die zeer éenvouwig is, raakt ds Leden deezer Vergadering zelve. De overdenking der juifte middelen , de deliberatien der Vergadering , en het geheele werk tot mijne gewenchte herftelling, vereischt, om veele gewigtige redenen, allen'fpoed. Ieder Lid heeft intusfchen noodig, niet Hechts éénmaal deeze ampele Deductie te hooren voorleezen , maar dezelve naauwkeurig te overweegen, op elk ftuk gezet te letten , het ontfchietende telkens te kunnen nazien , en daar naar zoo wel zijne Adviefen in het Collegie , als zijne particuliere werkzaamheden buiteu het zelve, en zijne afzonderlijke poogingen in te richten. — Hoe zoude ik nu dat oogmerk bereiken? Het rond zenden bij alle de Leden, ter lecture, was ongenoegzaam; en met het indienen zoo lang te wagten, tot dat ik zes en veertig Copijen gemaakt, en onder de Leden rond gedeeld hadt, zou zulk een tijdverloop veroirzaakt hebben , dat, indien het al niet voor de zaak zelve nadeelig was, het echter zeeker mijn Rapport , het geen ik indifpenfabel fchuldig was aan de Vergadering te doen , meer dan al te lang vertraagd zou hebben : daar nu integendeel door de gedrukte Exemplaaren elk Lid de gemaklijke geleegenheid heeft, om alles , zoo dikwils het hem lust, te herleezen en in zijne Adviefen en werkzaamheden des te bondiger te zijn. Daar te boven , ijzer fcherpt men met ijzer, én de man het aangezicht zijnes naaften ; hoe veelweetend dan ook deeze Vergadering zijn mooge, zou het echter wel onmoogelijk zijn , dat, na eene publieke leezing deezer ftukken, de een of ander uit de Ge-  '< i6i > Gemeente gefcbikte en efficacieufe middelen bedenken konde, die deeze Vergadering ter voorlichting zouden kunnen dienen, of, ten minften, derzelver poogingeri gelukkig zouden kunnen fecundeeren of verfterken ? B. De tweede reden raakt meer onmiddelijk de Ge» meente zelve. Ben ik niet aan allen, den kleinen zoo wel als den grooten, den zwakken als den lterken, den onwijzen, als den wijzen een fchuldenaar ? Heeft niet elk Lid der Gemeente het recht om van mij te eifchen reekenfchap en verantwoording , vjat ik gedaan hebbe , en waarom? Ben ik hun niet mij zelven fchuldig, en dus ook verantwoording , waarom ik zulk een geruimen tijl hun niet gediend heb in de verkondiging des Fluangeliums? —- liter koomt geen verfchil van opinien té pas: allen moet ik, behoudens eene vrije en eerlijke confcientie , alles worden , de voorftander van den ouden Regeeringsvorm moet weetert, dat ik geene ongehoorzaamheid, de begunftiger van den nieuwen, dat ik geene oproerigheid, allen te zaamen, dat ik geene valsheid , geene dubbelhartigheid , geene blinde gehoorzaamheid, geene fchending van het recht der vrijheid of van de pligten eenes Burgers, ooit heb willen, voorftaan of bedrijven; maar allen moeten eeven eens weeten, r'at ik aan alle Magten en Overheden, waar onder ik leef, onderwerping en gehoorzaamheid helooven en bewijzen wil* dat ik. onder alle Confitutien± mij een dood-vijand ver k laar e van alle combuftien, revolutie-plannen, mishandelingen en Volksberoerten± maar teevens een voorftander van de vrijheid van confcientie , waar over niemand heerfchappij toekoomc dan God alleen. En waar mede konde ik nu dit beter en gcmaklijker aan allen beduiden , dan door hun de Lecture te geeven van deeze Memorie , waar in alles van het begin tot het einde vervat is, en mijn hart zich geheel vertoond heeft zonder eenige achterhoudendheid? . Met één woord , ik heb in de Gemeente veele Vrienden, die mij dan het eén, dan het andere, vraagen, en bij elk gerucht, het zij goed of kwaad, mij  cp nieuw de herhaaling der geheele hiftorie en vaa alle omfhndigheden, vergen: en gij zelve begrijpt, — mijne broeders! — hier van de ialtigheid en zomtijdé de haatelijkheid; gij begrijpt, hoe ligt de zaaken, door het voortvertellen van den eenen aan den anderen, eene geheel andere gedaante krijgen , en hoe ligt de een of ander daar door , dikwils buiten of boven fchuld , haatelijk gemaakt en beoordeeld wordt; en, hoe noodig het, zoo wel voor de eer van anderen, als voor de mijne is, door een getrouw en naauwkeurig verhaal, den mond te ftoppen aan de vei zinzeis der 'panijfchap, die doorgaans zoo wel over de eene ai» andere zijde mank gaar. 'Er is nog eene andere reden, ten aanzien der Gemeente. Men beichouwt zonuijds deeze geheele zaak als een Cefcbil, een Twist tusfcben mijne waarde Collegen en Mij, en ik weet niet, waarom 'er lieden zijn, die vermaak hebben in het opkweeken en laaten loopen van zulk een misfelijk kind der verbeelding , dac vergezeld is van partijdigheid , laftering , kwaad nadenken en fcheuringen , terwijl intusfchen de geheele zaak niets anders is, dan een problematiek verfchil van denkwijze, niet over de Belofte, maar over de wijze van Belofte, veroirzaakt door een verfchillend oogpunt van befcbouwing, waar uit een verfchillend oordeel, en dus verfcbillende handelwijze volgen moest, maar waar bij aller hart eeven eerlijk, en naar principe, handelde, iets dat honderden maaien gebeurt , maar tusichen eerlijke Amptsbroeders geene vermindering in wederzijdfche achting en liefde kan, — immers niet behoort, — te baaren. Dat hierom deeze Memorie, " onder het oog der Gemeente, ja, onder het oog van heel het Vaderland, ingeleeverd worde, en aan mijnen kant, zal men , uit deeze Memorie, zien , dat ik, door het opgeeven van de gronden ter mijner verdeediging , geen doelwit heb om mijne Collegen te befchuldigen of in verdenking te brengen , gelijk ik boven opzetlijker herinnerd heb, maar dat ik recht doe aan hunne eerlijkheid niet alleen, maarte gelijk, hoe hooge gedachten ik mij vorme van hunne cordaate Broederlijkheid, en wat ik , hunne harten bereekenende naar het mijne, van hun Hoog- en WeiEer waardens durve verwagten; maar ook, aan Uwea kant,  tcant, — braave Collegen 1 — zal de gantfche Ge* meente, uit de gulhartige en edelmoedige wijze, waar op gij zeeker mijne verlangens zult beantwoorden, overtuigd worden , dat ik , dat de Gemeente zelve ons in Uwe beoordeeling niet bedroogen hebben, maa dat een ApoUel ook aan U zou gefchreeven hebben van de Broederlijke liefde heb ik U• niet van nooden te fcbrijven , want gij zijt van god zelven geleerd malkanderen lief te bebben. — En , het gelukkig gevolg van dit alles zal zijn, dat de geheele Gemeente, het oor floppende voor twistftookers, één hart en ^éne ziele zijn zal, de Euangeliedienst meer gezeegende vruchten draagen , en het, onder lieden van allerlei denkwijze , niet ontbreeken zal aan zulken, die uwe handen fterken zullen, en gaarne met al hun veimoogen mede werken , om mijne herftelling op eene eerlijke wijze te bevoorderen, op dat onzeg aller blijdfchap volkoomen zij. C. Maar bijzonder, en voornaamelijk, raakt de rederij om welke ik deeze Deductie dus openlijk uitgeeve,» mij zelven in de betaamenlijke verdeediging mijner. Eer , waar aan nooit een eerlijk man , en vooral» die in eenen openbaaren post gefield is , om zijnen; eigen wil en om den wil van anderen , kan of mag\ onverfchillig zijn. Tedere ftiaar, welke ik veel liever gewenscht hacf niet te moeten roeren \ — ik gevoel daar van niet alleen de onaangenaamheid voor mij, maar ook voor* de Leezers deezer Memorie, en zal derhalven , mee alle mogelijke kortheid, 'er alleen zoo veel van zeggen, als mij volftrekt noodzaakelijk toefchijnr. Ik kenne te wel , — mijne broeders! — de ijdelheid der begeerte naar algemeenen lof, en der kwellingen , die men heeft over den lafter en het verkeerd oordeel der weereld: ik weet, dat men meest beoordeeld wordt door menfchen, die ons naauwlijks half kennen , die beftuurd worden door liefde of door haat, die of verwaande halfweeters , of geleerde voorbaarigen zijn , of die vleien zonder oprechtheid, ef kwaad fpreeken zonder bloozen j en ik heb reeds L» laog»  *C 164 y lang, pit veelvuldige, ondervinding, dit beGuif getrok"* ken, dat de weeft e menfchen (niet allen) niet verdienen dat men hoogmoedig is op hunnen lof, of neergeflagen om hunne, yerpordeeling. Het is ook niec uit dit beginzel, dat ik mij beklaage over de flinkfche bedoelingen , welke men mij beeft aangetijgd of zon willen aantijgen, ik bedeel geen lof, ik begeer ze «riet, maar eisen alleen aan den anderen kant , dac men mij geloove , wanneer ik plegfig yerklaare , dat ik in oprechtheid voor God en Menfchen heb zoeken te handelen , mij te hoeden voor alle dubbelzinnigheid en valsheid, getrouw te zijn aan mijne confcientie , en , dat ik mij volkoomen vrij kenne van dat alles, waar mede de Nijd (die zoo wel het masker aanneemt van Vaderlandsliefde en van Godvrucht, als van alle andere deugden ) mij befchuloigt , ten einde de poogingen ter mijner herftelling te doen mislukken , waar in die booze pest der menfchelijke gelukzaligheid , maar al te wel, tot dus verre , geïlaagd is. En , wanneer ik dit zegge , oog ik niet op laage Pasquillen , waar voor nooit iemand , waar voor geene Leden van Lands- of Stads-Beftuur, waarvoor geene Vergaderingen , geene Departementen , veilig zijn , noch ook op laffe . gezogte en haatelijke Perfonaliteiten, welker retorftè weinig kunst zou koften, en welker wederlegging den koftelijken tijd niet waardig is. Alle dingen van dien aart treffen mij /oo weinig , dat derzelver leezing mij eene uitfpanning , het uitwerkzel een grimlach van medelijden en van verachting, en het gevolg een zeeker gevoel van waarde is; want zulke waapenen gebruikten, door alle tijden, de flechten tegen de goede , en , hoe vinnig zij ook zijn moogen, werken zij bij eenen bezaadigden en verftandigen Leezer niets meer uit, dan een vloek zonder oirzaak bij GOp. Maar zoo gemaklijk valt het niet, wanneer een meer gefleepen kwaadfpreeker , bij monde en gefchrijf, de houding aanneemt van een koelen Redeneerder , van een gemoedelijken Chriften , van eenen Sinciren en Pbilantbropifcben Wijsgeer, en met eenige weinige gekunftelde pennetrekken meer lafterr en meer kwaad in de harten der. menfchen ftrooic dan honderd Pasquil- maaa  K 16S > maakers doen kunnen: zoo bedaard verdraagt men hec ïiiet, tils men in diergelijke gefchriften eerst iemands denkwijze opgeeft als eene dwaaling ('—• nu die was moogelijk —j maar dan , door zijdeiingfebe inboezem in gen , hem in verdenking brengt van fchandelijke, doch eeuwig onhewijsbaare, bijoogmerken, en hem, die reeCs ongelukkig is, nog daar bij verachtelijk zoekt te maaken, terwijl men dat alles Hing doormengt men de termen van deelneeming en medelijden, en meer of min vleiende complimenten aan hoedaanigheden en talenten: zoo ligt flap ik 'er niet over heenen, wanneer niet alleen de driftige Partijdigheid, de altoosklappende Praatzucht, cn de onkundige Laatdunkenheid ; maar wanneer de wel beter weetende en geveinsde Schijnvriendfehap, bij alle geleegenheden, en in alle gezelfchappen, den zelfden rol fpeelf, de Gemeente vervuld met argwaan en verdenkingen , de reeds genoeg verhitte Factie-zucht ftijft in haateiijkheden, en de een■vouwige Braafheid flaauwhartig maakt in mijne verdeediging. Eerwaardige Vergadering! — het bevreemt U niet, dat zoo iets gebeurt; daar toe gaf Uw Paftoraal werk U te veel kennis aan de diepten des Satans en den kronkeligen doolhof der menlchelijke harten : maar, terwijl Gij zulke bedrijven verfoeit, billijkt Gij reeds mijn opzet, en ftemt in mijn ontwerp, om, door het openlijk doen leezen deezer Memorie , de verfpreide vooroordeelen uit te rooien , en de goede Gemeente te overtuigen , dat men haar vertrouwen heefc misbruikt, a.J Ginds vertelt 'er een, die een anderen met zijn eigen voetmaat meet, dat alles gefchied zij uit hoogmoed en uit hoofdigheid. Men léeze de geheele Deductie , en men zal rasch het onderfcheid zien tuilchen bedaard raifonnement, broederlijke vcorftellen en overbluflenden hoogmoed, tusfehen eene eerlijke beredeneerde getrouwheid aan eene fpreekende confcientie, en eene domme hoofdigheid. In de daad , het zou al eene zeldzaame hoogmoed zijn , die de fchande boven de eer, den fmaad boven de toejuiching , de veroordeeling boven de goedkeuring, en het gebrek boven den overvloed verJcoos : het zou eene hoofdigheid van de bijzonderfte L 3 foorc  fbort zïjn, om zijn hoogfre eigen genoegen , gelijk* tnij de waarneeming van mijnen post was, om de begeerte eener liefhebbende en geliefde Gemeente, om waardigheid en inkoomiren, om het gevoel van Echtgenoot en Vader, en het belang van'eene op het hart weegende Familie , het geen ik alles ongeftoord behouden konde, zoo wel als een ander, op te offeren aan een blooten inval, en eene caprice, die noch eer, noch voordeel, noch vermaak verfchaffen kan! b.) Een ander tracht een groot deel der Gemeente voorin te neemen, door een voorgeeven: „ dat „ ik veel meerder doe in mijn Declaratoir, „ dan gevergd is , — veel meer doe dan een „ ander , —• en , door het aanvoeren van „ eenige Artijkelen, de gepubliceerde Rechten „ van den Mensch en Burger erkenne." Men leeze wederom alle mijne Rukken in deeze Deductie overgelegd, en welke is daar in altoos mijn eerfte Regel? —' Deeze, dat ik bij de Belofte geene Staatkundige Geloofsbelijdenis doe , noch doen mag, noch doen wil; en hoe zou ik mij dan verklaaren over het al of niet aanneemen van de Rechten, in die Fublicatie opgegeeven ? — Als dat de inhoud van mijn Declaratoir is . waarom zou het dan geweigerd zijn ? — Gewisfelijk zijn 'er Rechten van de Mensheid , zeeker zijn 'er Rechten, die een Burger in de Maatfchappij toekoomen ; dit heeft nooit één Wijsgeer geloochend, en ik maak dus geene zwanrigheid, om dit ook , als mijn gevoelen, te belijden : — Of nu dat die Rechten zijn , of die zoo zijn , en of zij •dat alle zijn, zoo als zij in de Publicatie van 31 Jan. 3795 zijn opgegeeven , — is eene Philofofifche en Staatkundige Quaeftie, die voor, die tegen, bedifputeerd wordt, — maar eene Philofofifche opinie is geen onderwerp van een Belofte of Eed, en ik mag niet, en ik verkies niet te verklaaren, wat ik daar van geloof; her. Gouvernement eischt het niet, de nart der zaake duldt het niet, en mijn Declaratoir hevat het niet. — Maar wat bevat het dan? — Dit, — „ dat, wanneer ik onderwerping beloof aan eenige „ Regeering, ik mij niet verpligt om ftrijdigbeden te „ doen regen de wetten van die zelfde Regeering." En derhalven, „ dewijl de tegenswoordige Regeerings- „ vorna  < i67 y vorm beeft verklaard , dat het vervatte in Art. t. „ 4. 17 en 19 der Public, van 31 Jan. 1795 mijn ' onvervreemdbaar recht is ; dat ik dus ook, met „ deeze belofte van onderwerping aan dien Regee„ ringsvorm , die Hechten niet vervreemde , en de „ belofte doe, in dien zin, dat ik mij niet verbinde „ tot iets, dat ftrijdig is met die Articulen." - kn rot nog toe zie ik hier niets onreedelijks in. .Mtor war nu voorts die Articulen zelve betreft, ot zij Philof freh waar of onwaar zijn , of zij Staatkundig op onze Maatfchappij pasten of niet, en alle diergelijke vraagen, daar omtrend belijde ik niets in mijn Declatöir, ik weiger de belofte zoo uit te leggen, alsoftk daar omtrend iets beleed , en ik behoef het niet te doen. om dat het Beftuur zelve verklaart geene Confesjii fidei van mij te vergen. — Zo nu iemand deeze twee oingen niet kan onderfcheiden, die is zeer zeker nier bevoogd een enkel woord over de geheele zaak te fpreeken. c.) De lafter blijft nooit zich zelven gelijk, en de leugenaars met een goed geheugen zijn zelazaamer, dan men denkt; verwondert U dan niet, Broeders ! dat een derde het Politiek bewind tegen mij zoekt op te zetten , door eene juist tegenftrijdige htfchulding, te weeten, dat alles alleen ontftaat uit eene overdreevene en oproerige aangekleefdbeid aan de voorige Conftitutie. Maar , waar toch ergens in eenig Declaratoir , gegeeven antwoord , of ingeleeverd ftuk, heb ik zulks doen blijken? — Beweer ik niet overal, dat ik nöeft over voorige, noch toekoomende , noch eemgerlet Conftitutie dér vveereld , eene Politieke belijdenis van mijn particulier gevoelen behoefte doen, noch verkies te doen ? Zijn alle de gronden , door mij, ter verdeediging van mijn Declaratoir, bijgebragt, niet vandien aart, dat zij voor een Aankleever der tegenwoordige Conftitutie eeven zoo ftetk klemmen , als van de voorige ? en is 'er één eenige ontleend van particuliere denkwijze over den beften Regeeringsvorm ? Immers neen : Waar toe dan dit voorwendzei ? dan , om, onder fchijn van voor de Conftitutie te ijveren, anderen, die mij niet kennen, aan te fpooren om onbillijk te zijn. — „ Maar ik heb , onder L 4 « de*  % i68 y den VOöngen Regeeringsvorm mijne denkwijze mon„ deling en fchrifrelijk aan den dag gelegd." ~ Die was toen geene misdaad , want toen mogt men zoo fpreeken , toen had ik aan dien Regeeringsvorm getrouwheid gezwooren, toen behoorde zoo 'te fpreeken tot den eerbied voor de Geconftitueerde Magten, en het Itondt mij toen eeven zoo vrij, ais het nu eenen anderen is voor de tegenwoordige orde van zaaken te fpreeken, te prediken of te fchrijven; ook kan dit nu geene misdaad zijn, want geene Wet heeft eene te rug werkende kracht; het was geheel iets anders, indien 3k nu zoo /prak en fchreef, en de les van salomq vergat : 'Er is een ttj'd om te zwijgen en een tijd om te fpreeken, Pred. 3: 7. — „ Ja maar, ik denk nog ,, zpo. — Daar omtrend ben ik ongehouden belijdenis af te leggen; niet mijne denkwijze, maar mijne daaden ftaan onder het gezag der Wetten , en mijn Declaratoir is niet gegrond op mijne denkwijze, maat pp de Wetten van het tegenwoordig Beftuur. Maar, ten ergften genoomen, indien ik dit erkennen -wilde, zou daar in dan nog een misdaad , of eene reden tot mijne Remotie zijn ? is het niet een grondwet , dat elk braaf, eerlijk burger, van welke Staatkundige denkbeelden ook , gelijke Rechten heeft ? hebben de Revolutionaire Voorlfanders der Conftitutie niet dikwils beweerd , en , met het hoogfte recht beweerd, dat een eerlijk man , die vast bleef aan zijne principes, veel meer te vertrouwen en min gevaarlijk was, dan een laag Eigen - belangzoeker , die de huik naar den wind fchuift, en eigenlijk in het geheel geen principes heeft, dan zijn Egoifmus ? En wat eischt het .beftuur ? _ „ Dat de Geeftelijkén, zo zij den voorigen „ Kegeenngsvorm mogten toegedaan zijn , daar van „ een diep ftiizwijgen zuilen moeten houden," in de aanfehrijving der Provif. Repref. van het Volk van Holland in dato 16 Junij 1795. Heb ik dat geweigerd V Het Provintiaal Beftuur vordert onderwerping, en ik beloof het; men eischt laften, cn ik draag ze , naar ecvenredigheid van mijn vermoogen , zelfs die welke mij bezwaarlijk zijn; men wil,'dat ik mii ftil, onoproerig gedraagen , in geene combullien mii mengen dezelve, waar ik kan, keer en zal, ook die neem ik aan. Wien fchaadt dan mijne denkwijze, hot;-  hoedaanig d'e ook zij ? Zeeker is het, dat onder da voorige Conftitutie een disfendeerend Medeburger» die al het voorgemelde deedt, en van al het hier afgekeurde zich onthieldt, altoos voor een braaf en ioilijk Lid der Maatfchappij erkend is, dat aan zulk eenen nooit zijn Post, met verlies van eer en voordeel, is ontnoomen , maar dat de zoodaanige in tegendeel befchermd, geholpen, gebeneficcerd, en zomtijds zelfs aan voorftanders der toenmaalige orde van zaaken zijn voorgetrokken en geprsefereerd geweest. Met één woord , welke ook mijne Politieke denkwijze z>j, waar omtrend ik, naar de gronden van het tegenwoordig Beftuur, geene belijdenis behoef af te leggen, zij is ten minften nooit oproerig geweest, en zij is het nog niet. — Toen en nu , voor en na de Revolutie, heb ik nooit in opftand geweest tegen die het Bewind jn handen hadden, en nooit 'er iemand anders toe aangezet, maar orde, wet en recht heb ik altoos getracht ie helpen maintineeren. Onbroederlijk voor anders denkende is mijne denkwijze ook niet geweest, de voorbeelden zijn voorhanden , doch ik wil niemand iets verwijten; zeeker alleen is het, dat het niet opheffen mijner Remotie, na zoo veele en genoegzaame elucidatien , niet naar verdienften is, het zij ex con» gruo, het zij ex condigno. ó.) Een vierde ftrooier van verdenkingen nam eene godsdienftiger houding aan , en beduide aan min doorzichtigen , dat ik, door mij aan de Remotie bloot te ftellen , mij fchuldig mankte aan liefdeloosheid jegens , en belangeloosheid voor den welftand van de Gemeente. Ik beken, dat, indien eene fchijnreden in ftaat zou geweest zijn om mij te doen aarzelen , het deeze alleen was , zoo lang ik dezelve oppervlakkig befchouwde en niet dieper hadt doorgedacht. Maar, wat'zou niet al kunnen gedaan of gelaaten worden, het geen niet behoorde gedaan of gelaaten te zijn, bij aldien men deezen reegel, becijferd naar onze kortzichtigheid, zoo onbepaald drukken wilde! Mijne Gemeente is mij lief, zoo waaren mij alle mijna voorige Gemeentens , en ik ook zelve heb nimmer reden gehad tot het verwijt, dat paulus aan de L s Ce»  r< 170 y Corinthiers deedt, Ep. a. C. 10. v. 15, dat hij naamenrlijk overvloediger beminnende , weiniger bemind viierdt; — ik weet ook , dat een goed Herder zijn leeven zelfs voor de Schaapen ftelt, en dit durf ik vrijmoediglijk zeggen : geldt het ooit het belang van de Gemeente, dan heb ik 'er alles, wat ik heb» voor overig, op één ding na , en dat is mijne confcientie ; als die zou moeten verkracht worden , dan beveele ik het belang der Kudde in de handen van dien Heiland , die alle magt heeft in hemel cn opaarde , en beloofd heefc bij zijne Dienaars en Kerk te zullen blijven tot de voleinding der weereld. Of moest ik zoo geeftelijk hoogmoedig zijn , dat ik zou meenen , dat aan mij, armen zondaar, het belang der Kerke hing ? dat God , die lang voor mijnen tijd voor dezelve gezorgd heeft, en na mijnen tijd voor dezelve zorgen zal , ook niet voor dezelven , in mijnen leeftijd, zonder mij, zou kunnen en willen zorgen? en dat jesus christus mijne onoprechtheid en het handelen tegen licht en geweeten noodig hadt , om voor mijne Gemeente te waaken ? — Neen , mijne Broeders ! dat Geweeten zeide mij ï „ doe gij uwen pligt, en laat al het overige ver,, trouwend over aan eeuwige wijsheid, goedheid en „ almagt." En, in deeze denkwijze bemoedigde mij, weinige dagen na mijne Interdictie, de Broederlijke Brief van een zeer godvruchtig Leeraar en lotgenoot, en wiens neederige ootmoedigheid alom erkend is: „ Ik weet (dus fchreef die waardige Man) nu reeds „ door eene fmertelijke ondervinding van ruim .... „ weeken , wat hec in heefc voor een naarftig en „arbeidzaam Dienaar van den Heere jesus, ver„ wijderd te leeven van den beminnelijkften post, „ waar op men begeeren kan geplaatst te zijn, maar „ ik heb veele vertroofting gevonden bij eene lief„ draagende Gemeente , —- en, dat nog grooter is, „ daar ik eenvoudig de {tem van mijn geweten ge„ volgd ben , veroordeelt mij mijn hart in deezen „ niet, en de Hoorder der Gebeden verwijdert mij „ niet van zijnen Throon. — Eene zaak neem ik de vrijheid , uit mijne eigen ervaaring U aan te be„ veelen, — laat het toch in dit geval, zoo wel als „ in  in alle andere, voor U het minfte zijn van menfchen geoordeeld te worden , en het grootfte , dat „ Hij, die U beöordeelen zal, de Heere is ; onge„ twijteld zal men bij U , eeven als bij mij, het „ huis afloopen; men zal U wijzen op eene meenigte „ van verltandige en godvruchtige Mannen , die de „ Belofte gaaf gedaan hebben, —• men zal U veroor,, deelen van liefdeloosheid omtrend het belang der „ Kerke, en van Uwe Gemeente in het bijzonder, — „ heimelijk zal men denken , en van ter zijde U te „ kennen geeven, dat men U moet houden, zo niec „ voor een fcheurziek en hoofdig mensch , ten minften voor iemand , die verkiest bijzonder te zijn. Laat geen van deeze dingen U ontroeren. Werp „ alle Uwe bekommeringen op den Heere , want hij „ zorgt voor U , en — wie weet, hoe nuttig deeze ,, beproeving zijn zal voor U , voor mij, en voor „ allen, — de Koning zijner Kerke leeft, en op Hem is al mijn uitzicht ," enz. — Op deeze en zoortgelijke echt godsdienftige gronden wensch ik altoos genade te hebben, om de taal van David, 2 Sam. 15: 25. (welke ik achter den Tijtel geplaatst heb) de mijne te maaken : Indien ik genade zal vinden in des Heeren oogen , zo zal Hij mij wederbaalen , en zal mij de arke Gods laaten zien , mitsgaders zijne ivooning; maar indien Hij alzoo zal zeggen: ik heb geenen lust tot U: zie, bier ben ik, Hij doe mij, zoo als bet in zijne oogen goed is. e.) Eindelijk (en'hier mede flap ik van dit onaangenaam onderwerp af) heefc men eene befchuldiging gemaakt, die men, naar maate de denkwijze der menfchen was, met welke men fprak, verfchillend kleurde: namelijk, dat ik mij zelven niet gelijk bleef, en op eene laage wijze, bij Requefte, het gaaf afleggen der Belofte hadt aangebooden. Ter goeder trouw, indien het waar was, dat mijn verfland overtuigd was te vooren kwalijk gedaan te hebben, indien mijne confcientie van mij eischte, het voorbeeld van anderen te volgen , dan zou ik geen twee minuten wagten met te zeggen : peccavi, waarom zou ik het, in zulk een geval niec doen? Be heb  heb altoog geloofd, dat, uit misvatting te dwaalen, mer.fehelijk is, maar, tegen beter licht eene dwaaling vol te houden, duivelsch is: en, zo dit dan mijn geval was , zou ik mijne confcientie wederom éénvouwig volgen , en mij aan niemands goed- of afkeuring bekreunen, naardien mij dat beginzel in het geheele geval niet beftuurd heeft, en waar in zou ik dan misdaadig zijn ? — maar, dit is tot dus verre het geval niet. Alles is ontdaan uit melding van een Request door mij geprefenteerd aan het Provintiaal Beftuur, waar van melding gemaakt wordt in desze'fs gedrukte Decreeten van 12 Sepr, 1796. Men moet of niet kunnen of niec willen leezen, om daar uit, met verdraaidheid der lippen , eenige verdenkings-volle befchuldiging te trekken. Ik heb in het eerfte deel deezer Deductie ook dit Request woordelijk opgegeeven, en van alles, wat daar toe relatief is, breedvoerig genoeg gefprooken , en het gemelde Decreet luidt letterlijk aldus: „ ia Sept. 17-^6, „ Is geleezen de Requeste van jan scharp, om „redenen, daar bij geallegueerd , verzoekende, dat de Vergadering ren fpoedisjften zijne Dimisfie , als „ Predikant der Nederduitfche Gereformeerde Ge„ meente te Rotterdam , gelieve fchadeloos op te „ heffen en te ftellen buiten effect ; en hem voorts, in voegen daar bij gemeld, tot het afleg„ gen der belofte , al was het (en wel liefst) voor „ eene Commisfie uit deeze Vergidering te admittee5, ren , ten einde hij zijnen geftoorden Euangelie- dienst, zoo rasch moogelijk, in de Gemeente van „ Rotterdam, zou mogen hervatten. „ Waar op, na deliberatie , is goedgevonden de „ voornoemde Requefte, bij appointement, te ftellen „ in nanden van het Provintiaal Committé, om daar „ op , te gelijker tijd roet het uitbrengen van des„ zelfs Advis op een te vooren door hem gemaakt 3, Adres, te dienen van Confideratien en Advis." Én nu, uit eene, zelfs maar oppervlakkige, leezing van het een en ander , blijkt ten duidelijkften , dat ik».  ik , van den eerflen aanvang tot het einde toe , mij* zelven ben gelijk geweest, en nog ben: Gelijk, in het gaaf en ongeveinsd belooven van ouderwerping aan den Regeeringsvorm , gehoorzaam' heid aan de Wetten, ftilbeid van gedrsg, onoproerig» leid van de&feinen, en vijandfcbap tegen alle rustverftooringen. Gelijk, in het willen afleggen der gerequireerde Belofte in dien zin , in dien verftande en in voege gemeld is bij alle de overgeleeverde ftukken. Gelijk eindelijk , in den afkeer van alle dubbelzinnigheid , valsheid en mentale reftrictien , door zonder voorafgaande verklaaring eene Belofte te doen, die door zommigen zou kunnen worden uitgelegd, en daadelijk uitgelegd wordt, ais eene Politieke Geloofs-belijdenis, en als ftrijdig met de Burgerlijke Vrijheid, nu of in het vervoig, en met het geen, ten grondflage der Revolutie , openlijk is erkend het onvervreemdbaar Recht van eiken Burger en van het geheele Volk te zijn. En welke uitlegging eeven eens door mij befchouwd wordt ftrijdig te zijn mei de waare intentie van het Provintiaal Beftuur bij het uitfchrijven, als met mijne confcientie bij het afleggen van de gevorderde Belofte. Geen oogenblik langer ( maar zoo veel was echter noodig) zal ik met alle deeze uitvindingen der boosheid U ophouden , Eerwaardige Vergadering ! Gij gevoelt , hoe zeer deeze en zoortgelijke verdenkingen en vooroordeelen , met wat intentie dan ook verfpreid en ingeboezemd, aan Uwe goede oogmerken en aan mijne verlangens zouden tegenwerken , en misfchien reeds hebben tegengewerkt, en hoe billijke reden ik hebbe, om die,'door het openlijk uitgeeven deezer Deductie , en van alle de ftukken , die toe m'jne Remotie betrekking hebben , bij alle waarheidlievenden , zoo wel binnen deeze Stad als elders , regen te gaan en zoo veel moogelijk uit te roo'jen: en Uwe Edelmoedigheid, in plaats van dit aan eenig verkeerd oogmerk toe te dichten , zal gereedlijk inflemmen , dat ik daar toe geen korter, geen genoegzaamer, geen zeekerder weg kiezen konde. Bras-  r< 174 > Braave Gemeenre! — [U Eerw. zal mij wel deeze korte apoftropheering vergeéven] en wie gij voorts zijn mooge, onpartijdige Leezers deezer Deductie 1 beoordeeld mij niet naar oppervlakkige waarfchijnelijkheden , naar booze verdraaijingen , naar nijdige fpotternijen, maar naar den inhoud der ftukken zelve, en mijne eigene ongeveinsde verklaaringen;; — (en dit recht om eigen woorden te verklaaren , en niet beoordeeld te worden naar eenes andèren gedachten , is altijd geweest en blijft bij mij één van de alleronvervreeradbaarfte rechten van een mensch, en het waare bolwerk voor de perfooneele vrijheid en veiligheid van eiken burger.) — En , dit vertrouwen heb ik volkoomen , dat , bij een onpartijdig oordeel, elk eerlijk man , hoe ook zijne Politieke denkwijze zijn mooge, mijne overtuiging voor eerlijk, mijne handelingen voor cordaat, mijne verdeediging voor befcheiden , mijne gronden voor redelijk , mijn hart voor welgeplaatst , en mij , — al dwaalde ik dan ook ter goeder trouw , — voor onfchadelijk en ongevaarlijk in de Maatfchappij, mijn lot voor ongelukkig , en mijne herftelling, op dien grond, voor niet ondoenlijk houden zal. —- Gijlieden , boven allen , bij welken mijn Üuangeliedienst aangenaam , en mijne Prediking niet ongezeegend was, en die daarom haakt naar mijne herftelling ! Bij U, hoe verfchillend Gij ook in het Politieke denken moogd, heb ik geene voordere verdeediging noodig , of, beginnen wij ons zelven wederom U aan te prijzen? of behoeven wij ook brieven van voorfchrijving aan U, of brieven van voorfebrijving van U ? Gijlieden zijt onze brief, gefebreeven in onze harten, bekend en geleezen van alle menfchen, ah die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van christus zijt, en door onzen dienstbereid, die gefebreeven is, niet met inkt, maar door den Geest des leevenden Gods , — en zoodaanig vertrouwen hebben wij door christus bij god: op dat ik met paulus fpreeke, 2. Cor. 3: 1 — 4. Koomen ooit deeze ftukken in Uwe handen , vijanden van mijne eer en fchijnvrienden met een dubbel hart! üie U vermaakt hebt met het zwart maaken mijner handelingen , en het verdraaijen mijner  *c 175 y ner bedoelingen; gedeeltelijk mij wel onbekende,' maar gedeeltelijk mij ook al te wel bekende benadeelers van mijn geluk, en dat van eene onfchuldige Echtgenoote en zes neevens mij lchuldeio09 lijdende Kinderen ! mijn hart verfoeit wel Uwe oogmerken , veroordeelc wel Uwe daaden, maar haac Uwe Perfoonen niet; ik heb U niet perfoonelijk ten toon gefield, ik zal het ook niet doen; mijn hart is wel gevoelig op mijne eer, maar de wraakzucht woont 'er niet: om Gods wil vergeef ik U alles , en zo iemand Uwer bloost heb ik een Broeder gewonnen. Onthoud U van diergelijken handel; zo gij U een Vaderlander noemt , beoetfent dsn de Broederfchap; zo gij een Cbriften zijt, wat gij dan wilt dat U ds menfchen doen , doet gij bun ook alzoo; zo gij U een Gereformeerden noemt, en de godvruchtigheid belijdt, herinnert U dan de pligten Hit uwen Catechismus: „ dat ik mijnen naaflen, noch met gedachten , noch 5, mee woorden , noch met eenifj; gelaat > veel wei„ niger met de daad , door mij 'zelven , of door s, anderen , onteere, enz — dat ik jegens mijnen naaften geduld , vrede , zachtmoedigheid, barm„ narrigheid en alle vriendelijkheid bewijze , en zijn» „ fchade , zoo veel als mij moogelijk is , afkeere, enz. — En , dat ik niemands woorden verkeere, „ geen achterklapper of lafteraar zij , — en ons „ gantfche voorneemen is onsen naaften van harte te „ vergeéven." Gelijk gij deeze en diergelijke pligten, uit de Godlïjke Geboden afgeleid, van kindsbeen af geleerd hebt, uit de icg, 10* , 112, en izófe Vraagen uit den lleiöelbergfchen Catechhv.ut, En hier mede, — Vaders eu Broeders ! — heb ik voldaan , zoo wel dan mijn oogmerk, als aan het geen ik aan deeze Vergadering , aan de Kerkelijke Wetten , aan onze Gemeente en aan Mijzelve fchuldig ben. Ik heb , zonder iets achter te houden , U Eerw. opening gedaan van alles , wat voor , bij en na mijne Remotie is voorgevallen , en van alles, wat ik gedaan heb, om, op eene eerlijke wijze, aan Bjijnen Post te worden wedeigegeeverj. —. lk heb U voer-  Voorgefteld , welke, ten aanzien van her Kerkelijke, inijn eisch , en van hec Politieke , mijn verzoek aan deeze Vergadering is. — Ik heb hec gewaagd 'er bij te voegen , welke de gronden waaren , waar op, — en de middelen, door welke Ü Eerw. (mijnes inziens") aan mijn verzoek zoud kunnen voldoen. — Ik gaf U de redenen op , waarom ik dit alles openlijk doe , onder het oog der geheele Gemeente en het geheele Vaderland. Ik heb, in dat alles, zoo duidelijk de eerlijke gevoelens van mijn hart, de genoegzaamheid mijner aanbiedingen voor verzeekeiing aan het Gouvernement en de rust der Maatfchappij, en de verkeerdheid der inboezemingen en verdenkingen tegen mij, beweezen, dat ik niec weet, dat 'er iets weezenlij ks is overgebleeven. Eindelijk , ik heb , mij zelven altoos gelijk , verklaard : Dat ik zonder verklaaring geene belofte doen kan, die men verfchillend kan uitleggen, en dat ik utc Eigenbelang mij nooit fchuldig maake aan mentale re» fervatien. Dat ik geene belofte doe in dien ziri , dar ik eene Confesfio fidei afleg, of mij, tegen de Intentie en Publicatien van bet Beftuur, verbiude tot iets fttijdigs met de Vrijheid en de toegekende Rechten aan het Volk en aan eiken Burger. Dat ik echter altoos bereid ben de gevorderde Belofte te doen, conform de Publicatien. En dat ik daar door verftaa te belooven onderwerping aan den tegenswoordigen Regeeringsvorm , gehoorzaamheid aan de Wetten , getrouwbtid in bet opbrengen en draagen der laften, ftitbeid en onoproerig'>eid van gedrag , en vijandfehap tegen alle conbuft'un, en alles wat orde en rust verftoort. Voegt men nu daar bij , • dat zelfs de Perfoneeh ^Commisfie, gedecerneerd, op 14 Sepr. 1795, door da Provif. Repref. van het Volk van Holland , in derzelver Rapport over de Reftrictien voor Kerkelijke Minifters , ingeleeverd den 9 Nov. 1705, en onderteekend f. w. fennekol en f. kumsius , met ronde woorden , in openlijken druk , gezegd hebben : „ En worde alzoo genoegzaam voldongen dat de Eed „ a Lr  '< w y „ alleen moet en kan beflaan , i°. In eene be- lofre van getrouw te zullen zijn aan de Burgerlijke Magt , die den Amp-ei'aar geacht wordt aan te „ ftellen of te tolereeren , en 2*. in eene verbintenis ,, van in de waarneeming van het Ampt of de he„ dienit'g zijnen pligt jegens die zelve Jvjagt re zullen „ nakoomen." En , 1'preekende over de bezwaaren : „ Zonder over iemands hart en confcientie, die alleen „ voor God open (taan, te oordeelen, agten de Onderger. dat de billijkheid vordere, de gemaakte „ bedenkingen en iwaarighéden tegen het eenvouwig „ afleggen van den gevorderden Eed fnu Belofte^ op .,, te neemen , zoo als zij voorgedraagen •worden" „ En een weinig voorder : „ Zoo vertrouwen de „ Onderget. dat uwe wijsheid oordeelen zal, dat her. „ in een geval als dit, raadzaamer is eene edelmoe- dige en vaderlijke toegeevenheid omtrent zwakke „ gemoederen te gebruiken , zo maar het wezen van „ de zaak behouden wordt* dan dezelve al verder af„ keerig te maaken." Voegt men (zegge ik j dit alles „ te zaamen , dan , meen ik , confleert ten vollen , ,, dat mijne gegeevene verklaarirg in het weezen van „ de zaak voldoende , en , op grond van het geavan- ceerde, ook ontfangbaar is. En nu , mijne Broeders! ik heb alles gedaan, wat ik konde , om alle de Geconftitueerde Magten van mijne waare intentie te overtuigen , ik heb in allefchikkingen willen treden, die voor dezelve voldoende konden zijn, zonder de vrijheid van inijne confcientie te binden, en ik heb (fchoon vergeefse!)) alles aangewend, om, op eene eerlijke wijze, in de ongeftoortlé waarneeming van mijne Euangelie- bediening te •worden berfteld. Jk weet niet iets te hebben verzuimd, of iets meerder te kunnen doen, enhoude dus mij zelven , als hebbende gedefungeerd en onverant-, woordelijk voor God en voor de Gemeente. Nu ftelle ik derhalven de geheele zaak in handen deezer Groote Vergadering* Allrr oog en mijne hoop is op U , en uwe braafheid en broederliefde zijn mij borgen , dat Gij alles doen zult om het doel te treffen, dat ik vruchtloos getracht heb te befchieten. M God,  r< i?s y God, aan wiens wenken alles onderworpen is, bekroone Uwe poogingen niet Zijnen vporfpoedigèrfden Zegen, en verblijde ons eerlang met zijne elanden! Voorts zeegene Hij Uw Kcrws. Per foor en. Familien, heilig Dienstwerk en Vergaderingen I De Broederlijke liefde zij bij ons beftendig en de Gemeente , mij zoo waard, wasfe , door Uwen Dienst , in de genade en kennis van onzen God en Zaligmaker jlsus ch ristus i Ik heb de eer, met de hoogfre arhring , en met Onverminderde Broederliefde, mij te noemen, hoog- en wel- eer waardige herren, mede bedienaars van het euangrliüi eirwaardige heeren ouderlingen en diaconen! gezamkntltjke me de-lfden van de g li O o t ft vergadering d t r N e d e r d u 1 tsche gereformeerde gemeente te rotterdam! van uw eerwaards NS den zeer oormoedigen Dienaar en heilwenfehenden Medebroeder rotterdam JAN SCHARP. He i i Zdtn Januarij 1797.