HET BESTAAN en de WERKINGEN van het DIERLIJK MAGNETISMUS en het MAGNETISCH SOMN AMBUL1SMUS PROEFONDERVINDELIJK GESTAAFD e n WIJSGEERIG VERDEDIGD; benevens de nodige onderrichtingen, om de kennis aan deze geheimen der natuur ten nutte van den evenmensch te besteden- door den hofraad VAN ECKARTSHAUSEN. Uit het Hoogduitsch. Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP. mdccxcii.   VOORBERICHT. Hevige wederftand van vooroordeelen is het gewoon en natuurlijk lot van nieuwe uitvindingen, en vooral van zodanige, die het eigenbelang en de eerzucht in den weg ftaan. De nieuwe verfchijning van het dierlijk Magwtismus, en voornaaralijk de pogingen om hetzelve geneeskundig te doen dienen, moesten noodwendig dit lot ondergaan, in eene eeuw, waar in de meeste verftandigen en geleerden het voor eenen ftelregel fchijnen aangenomen te hebben, om niets te geloven en nergens op te vertrouwen, dan dat geen, waarvan men de natuurlijke oorzaken, van trede tot trede, kan nafpooren en aanwijzen. * 2 Ge-  11 VOORBERICHT. Gëwislijk is er geen zekerder gang 0p het pad der wetenfchappen, dan d"ie van eigen kennis en eigen overtuiging; maar zou het, met dat alles, niet mogelijk zijn, dat er, in het geen wij waarnemen, veel kan plaats hebben, waarvan wij geenerede, oorzaak, of wijze van werking weten ? Levert de gewoone Geneeskunde, aan den ervarendften Arts, niet dagelijks bewijzen op van verborgenheden, die de natuur, zelfs in het voor ons zichtbaare, tot nog toe voor ons bedekt houd? — Zou het derhal ven niet kunnen zijn, dat er eene, aan de beste natuurkundigen nog onbekende vloeiftof, beftaat, die door den mensch kan geleid en bewerkt worden ? — Was de Eleariciteit niet een even onbegriVplijk verfchijnzel, toen zij eerst werdt uitgevonden, en zou men niet alle geloof aan derzelver werkingen ontzeggen, zo Zij thans, eensklaps, zo volkomen te voorfchijn trad, als wij haar trapsgewijze hebben leeren kennen? Deze vragen moet de redelijke beoordelaar van het Magnetismus en van het geneezend magnetifeeren zich zelve, bui»  VOORBERICHT. 1IÏ buiten tegenfpraak, doen, eer hij deze zaak als eene bedriegerij, of als de gevolgen van inbeelding kan vonnisfen. De Heer van Eckartshaufen toond in de volgende bladen het oogmerk te hebben, om, op deze wijze, zijne lezers aan het denken over dit onderwerp te helpen. Hoe zeer een ijverig voorftander van het Magnetismus, be. gint hij eerst met een onderzoek van deszclfs mogelijkheid, die hij niet vastfteld, voor dat .hij eerst alle hem bekende bedenkingen tegen het beftaan der zaak befcheiden en belangloos getoetst heeft. — Het beftaan zelve ftaaft hij vervolgens door voorbeelden en waarnemingen, niet flechts van dezen tijd, maar ook van vroegere eeuwen , wanneer deze vooronderftelde kunstbewerking nog geenen naam had, maar als een wonderwerk, of voor het minst als eene onbegrijpelijke zaak bekend was. Zijn pleit voldongen achtende , komt hij wel tot een misfchien te ver gedreven vertrouwen op het geen hij rekend ontdekt en onwederleglijk ge-. ftaafd te hebben; maar hier gebruike de Le* S zer  IV VOORBERICHT. zer zijne meer bedaarde overweging! — hij Jette voornamelijk op dat geen, het welk de fchrijver beredeneerd en proefondervindelijk over deze zaak zegd, en dit is van be. lang genoeg, voor elk, die in dezen lust tot onderzoek heeft. IN-  V INHOUD.. O ver het Magnetismus in het gemeen. Bi. i Over het Magnetisch Somnambulismus. 21 De verwonderlijke geneeswijze van Valentin Greatrakes, door aanraaking met de handen. . . . 52 Brief van Dottor Georg Rust, aan Jofeph Glanville. • • • 54 Brief van Dottor Fairleclowe. . 58 Brief van Dottor Astel. . • 59 Getuigenis van de Heeren Des-Maizeaux; Medeleden van de Koninglijke Academie der Weetenfchappen, enz. betrekkelijk de geneeswijze van Valentin Greatrakes. 65 Over den toejland der Ziel in den Catalepfis of Zinvang. • • • 71 Ee-  VI INHOUD. Eenige nieuwe en zeer zonderlinge proeven, ter nadere ontdekking van de Magnetifche geheimen. . . , BI. 74 Proefnemingen betreklijk den elettriken harmonifchen toeftand. . Het dierlijk Magnetismus, of de befchrijving en de eigenfchappen der Magnetifche vloeiftof. . . j 8l Het Geneeskundig Magnetifeeren. . 84 Korte fchets der gefchïedenis van het dierlijk Magnetismus. . ; ^ Grondregels der Magnetifeerders. . 102 Nagietsnoodzaaklijks over het Magnetismus. 105 Nuttige aanmerkingen over het Magnetismus. 107 Ge dagten van den vermaarden Doctor GmeÜn, van Heübrtmn, betreklijk het Mag. netismus. TT.^ • • • 110 Hoofdzaaklijk uittrekzel uit het berigt van den Heere De Jusfieu, een der Koning. Ujke Commisfarisfen, ter onderzoeking van het dierlijk Magnetismus. . „p. OVER  OVER HET MAGNETISMUS. Er is eene vloeibaare , magnetifche zelfftandigheid in de natuur; deeze is de onzigtbaare band, die alles in de waereld met elkander verbind; alles te faamen vereenigd houd, eri de overeenftemming van het geheel veroorzaakt. Zij trekt aan, en deelt zig mede. Zij behoort tot de geestlijke weezens, die zonder bewustheid werken {*). De CO Er zijn geestlijke weezens, met verftand en zelf buwustheid voorzien, en geestlijke weezens, die geen zelfbewustheid of verftand bezitten. De eerften zijn vrij: zij kunnen overeenkomftig hunne beftemming leven; of ftrijdig met dezelve handelen. De laatften werken, zonder anders te kunnen werken: al derzelver handelingen zijn noodzaaklijk; zij moeten hunne beftemming vervullen, en kunnen den aandrift om te werken, die hen ingefchapen is, noch verzagten, noch wederftaan. Voortplanting, ver'nindtenisfen, onderhouding enz. zijif" hun amtsverrigting. Hun beroep heeft flegts betrekking op de Natuur en op de Waereld. Het beroep der geestlijke weezens daarentegen, die met verftand en zelfbewustheid voorzien zijn, heeft betrekking, gedeeltln'k op óm Waereld, maar altoos en voornaamlijk op God. A  3 OVER HET MAGNETISMÜS. De mensch heeft van deeze vloeibaare zel£ ftandigheid in zig. Zij is noodzaaklijk voor zijri bertaan. Een iegelijk bezit daarvan zo veel hij noodig heeft; doch altoos heeft hij 'er zo veel niet van, om 'er aan anderen van te kunnen me. dedeelen (*). Zij is eene der hoofdftoflijkfte en aandoenlijkfïe gedeelten der ziel, en door het geheele lighaam verfpreid. Zij is ligt, fijn en witkleurigs zij word echter, wanneer zij in een fnelle beweeging gebragt is, glinfterende, en neemt ook , naar de verfeheidenheid der omftandigheeden, alle foorten van kleuren aan , gelijk kwikzilver of paarlemoer. Wanneer zij van onsuitgaat fchijnt zij geelagtig, bijna als fpringende vonken. Zij verandert ook van kleur, ingevolge de onderfcheiden gefteldheid der perzoonen. Geduurende het magnetifeeren trekken de zieken deeze magnetifche zelfftandigheid aan, volgens hunne verfchillende behoeften en omftandigheeden, even gelijk de boomen, van onderfcheiden foort, de voor hun dienftige vogten en zappen aan, — of naar zig trekken. Deeze .Magnetifche vloeiftof bevind zig in (*) Ue genieting der Magnetifche kragt, die wij in ons zelve hebben, zonder het te weeten, en die noodzaaklijk tot ons beftaatt is, zou men een onmidlijk Magnetismus kunnen noemen. Weetca; wij echter, wat het Magnetismus zij; wenden wij het zeiven aan, gelijk wij het kennen; en gebruikt onze geest willens en weetensde Magnetifche kragt, dan kan het den naam van middelijk I4ag>( netismus draagen.  OVER HET MAGNETISMUS. $ ih alle fchepfelen, door de geheele natuur. De Mensch alleen kent dezelve, en bezit het vermogen , om dat edelfte van het edele te kunnen gebruiken. Dit alles zou hij niet kunnen doen* zo hij niet in het voortreflijkfte gedeelte zijnet ziel een zeker willekeurig gevoel, eene kragt had, die zig door de kragt der ziel ontwikkelt, eene lichtftraal, die, door de van de ziel beleevendigden,opgewekten,aangezetten en verhoogden wil ontvonkt en aangefteeken kan worden, en die men, bij gebrek van een gefchikter woord en verftaanbaarder uitdrukking, Magnetismus, of de Magnetifche kragt noemt. Door denzelve werkt de ziel op de door haar geheel lighaam verfpreidde Magnetifche vloeibaare zelfftandigheid ; hierdoor brengt zij het in eene fnellere beweeging; alsdan komt het in fterker omloop; word leevendiger, en doet het zig boven alle hoofdftoflijke gedeelten der ziel uitmunten; alsdan heerscht het over alle de overige vogten, even gelijk eene der veelvuldige onder elkander ge* mengde fpijzen, zig boven alle anderen doet gelden en proeven. Alles hangt in de natuur, als een fchakel, aan elkander. Alles is één, en alles beftaat uit deelen, waaruit de mensch beftaat. Dit moet de bekragtigde en verhoogde ziel van den Magnetifeerder, t. men verfchone deeze benaaming, want wij weeten geen andere of betere t zig Jee. vendig voorftellen. Een goed Magnetifeerder moet kennis en ondervinding hebben: hij moet niet alleen zig zelf; maar ook de dingen buiten A 2 zig»  4 OVER HET MAGNETISMUS. zig, en voornaamlijk God kennen: hij moet bedaard, beftendig en deelneemende weezen (*y Hij moet zig zelve meester; onverftrooibaar; in zig, bij zig, en teffens bij den perzoon zijn, die gemagnetifeerd moet worden: Hij moet niets anders zien; niets anders hooren; hij moet zig de natuur in haare geheele volkomenheid, grootheid en werkzaamheid, en dit Alles, in faamenhang met zig zelve, voorden geest brengen (f)! Hij moet al zijne kragten infpannen, om zig met dit Alles veréénigd te voelen, en zig teffens, met het beste en met het werkzaamfte, dat in de natuur gevonden word , gelijkerhand aangorden, om dus de natuur ten behoeve vivn de natuur te gebruiken : Hij moet eindlijk zijne naauwe betrekking, ten opzigte van de perzoon, die hij Magnetifeeren wil, ten leevendigfte ge» voelen. Als dan ontwaart hij de toeneeming zijner kragten. Hij bekomt gemoedsvrijheid, en geraakt,- om zo te fpreeken, in een zekere na- tuur- (*") De zie) heeft 'er het meeste bij te doen, vermits de Magnetflche kragt in de ziet gelegen is. De kragten der ziel derbalven moeten door geene andere uiterlijke werkingen verzwakt worden. Zo 'er de Geest niet mede gemoeid is , dan is het een dood ■werk. (f) In het ligbaam is de overéénftemming, met de dingen der aarde. De overéénftemming der ziel heeft haare betrekking op zaaken, die boven het aardfche zijn. De overéénftemming van den otest gaat over geestlijke dingen. Dergelijk eene overéénftemming wekt den wil van dtn Magnetifeerder op; en dc.cze geeft zig geheel aan Ggd en de natuur ever.  OVER HET MAGNETISMUS. éT tuur- of andere ikskennis. Dan weet hij, in wat betrekking hij tot God, tot de natuur, en zijne medemenfchen ftaat. Dan gevoelt hij, dat wij menfchen allen een en gelijk zijn, en hierdoor ontïïaat in hem een veel hooger graad van liefde. De Liefde is eene aan Allen ingeboezemde Natuurwet; doorgaands echter is zij bij de menfchen éénzijdig. Zij is meestal eene gedwongen gemaaktheid ; eene hartstogt, waarbij het zelden gebeurt, dat de ziel er deel aanneemt. Deeze of geene, 't is waar, volgt het gebod: bemin, uw naasten als u zelve', maar men volgt het gemeenlij k, alleen , om dat het een gebod is, en niet, om dat wij ondervinden, dat deeze liefde i-n de natuur, van den mensch zelf gegrondvest is , en gegrondvest weezen moet. — Wanneer men echter de algemeene gelijkheid der menfchen ht' aanmerking neemt, en men dan leert en ondervind, -dat wij allen één en denzelfden 'geest, allen uit dezelfde hoofdftoffen faamgeftelde ziel, en allen één foortgelijk lighaarn bezitten, dat wij allen op het naauwst aan elkander verbonden, en maar één geheel zijn, — dan beminnen wij onze naasten, niet, om dat het ons gebooden word; maar om dat het in onze natuur geleegen is hen te beminnen. Tot deezen graad eener verhoogde liefde moet liet Magnetismus ons opvoeren. Het moet ons Leeren, dat wij allen van eenerlei aarde gemaakt .zijn ; dat onzer aller zielen uit eenerlei hoofdA 3 ftof.  t5 OVER HET MAGNETISMUS. ftofïijke gedeelten beftaan C) '•> dat onzer aller geest een adem Gods is ; dat de geheele menschheid negtséén lighaam is, en dat de enkele menfchen er de leden van zijn, en dat zij derhalven op het welzijn van hun gemeenfchaplijk lighaam bedagt weezen moeten. Wanneer de Magnetifeerder zig volgens dit voorfchrift gevormd heeft, dan kan hij werken, dan brengt hij God, de natuur en de menfchen tot elkander, en hierin is het geheim gelegen: dan bekragtigt hij zijnen geest; zet de Magnetifche fterkte zijner ziele aan; maakt zijne Magnetifche vloeihaare zelfftandigheid gaande; geeft aan dezelve, door de beweeging zijner handen, een grooter fnelheid; deelt ze aan hem, dien hij Magnetifeeren wil, mede, en werkt op aandoeningen en gevoel, die hunne zitplaats in de vleeschagtige deelen hebben. Echter brengt hij flegts iets voort het welk hem gelijk is, naamljjk, de Magnetifche zelfftandigheid bij den anderen maakt hij wakker: te vooren vloeide deelen zagter, even gelijk een ftroom, door een dijk geftuit. Thans rukt die ftroom, met de hoogfte fnelheid, voort, daar de dijk om verre ligt, Dus geeft ook de Magnetifche vloeibaare zelfftandigheid van den Magnetifeerder aan die des an- (*) Het meerdere of mindere van dit of dat gedeelte, en de ver-fcheiden foorten van vermengingen, veroorzaalten de onderfchei. den Temperamenten, en deezen zijn, uit hoofde van onze beftemming en ons beroep, allernoodzaaklijkst.  OVER HET MAGNETISMUS. ? anderen eene vlugheid, welke zij in haare gewoone omftandigheeden niet had. Het Magnetismus kan natuurlijke , maar ook geestlijke werkingen voortbrengen, naar maate de ziel van den Magnetifeerder meer of minder geftemd en verhoogd, en de perzoon, die gemagnetifeerd word, voor de op hem werkende kragt meer of minder vatbaar is. Wekt de wil van den Magnetifeerder enkel zijne natuurlijke kragten op, dan vermag hij echter lighaamlijke gebreken te geneezen of te verzagten: zijne magnetifche vloeibaare zelfftandigheid veroorzaakt affcheidingen, verbindtenisfen, en ontknoopingen in het lighaam, en herftelt de verftoppingen in de vogten. Werkt echter de geest van den Magnetifeerder op het leven in de natuur (*), dat i in (*) Het ieeven in de natuur is iets, dat opweklijk is, en zig aan allen en overal mededeelt. Het is de oorzaak, dat dat gpene, (dat men gemeenlijk hoofdftof noemt, evcrécnkomftig het oogmerk waartoe het gcfchapen is handelt; want de Hoofdftoffen zouden niet werkzaam zijn, zo niet het leven der natuur hen bezielde. Natuurgeest en natuurleeven zijn eenerlei. Zij zijn vorkzaam en moeten werken en zijn, en doen dit zonder zelfbewustheid Even gelijk God de menfchen den geest gaf, gaf hij de natuur het la ven. Dit leven is, zeden zijne fchepping, zonder ophouden, werkzaam; het gaat zijnen beftemden gang, en behoeft, vermits het niet anders werken kan, gecue afzonderlijke regering. Ev.en gelijk onze geest, alhoewel onbepaald, volgens zijne natuur, aan verfcheiden oorden teffens zijn kan, en zig in alle gedeelten van ons lighaam openbaart, echter voornaamlijk in den Phxus Solaris en in het hoofd zijn zetel fchijnt te hebben, zo heeft ook !»et ieven der natuur, niettcgenftaande het overal tegenwoordig A 4 we*-  5 OVER KET MAGNETISMUS. in de fijnere gedeelten der ziel ligt; word daat alsdan de Magnetifche kragt gaande; deelt zij zig aan de min edele gedeelten der ziel mede ; gaat zij van deeze tot de hoofdftoflijke,. en vervolgens op de aardfche deelen van het lighaam over; werkt zij aldus trapsgewijze van «den geest op het leven der ziel, van daar op de hoofdftoffen en van deeze op het lighaam; 'bedenkt hij daarenboven alles, wat in de natuur fchoon, goed er} overéénftemmende is; gevoelt hij zig als. veréénigd met den perzoon, dien hij magnetifeeren wil, en deelt hij denzelven zijne magnetifche vloeibaare zelfftandigheid mede, dan word, het edele der ziel van zodanig een perzoon opgewekt, ontwikkeld en tot volkomenheid gebragt: zijne magnetifche vloeiftof dringt van de uitterfte deelen tot in de zenuuwen ; van daar, door de inwendige fijner deelen, in de ziel, en vervolgens van zelf tot in de weetenfchap van den geest. Op deeze wijs bevordert de Magnetifeerder, door eene op ons werkende kragt, de aannadering der edelfte deelen van de ziel tot den geest, en brengt in dier voegen geestlijke werkingen voort. - De Magnetifeerder moet geen ander oogmerk heb- werkzaam is, zijn eigenlijke en meer bepaalde woonplaats in onzen dampkring. Het fterft, het vergaat nooit; zelf in zijne grootfte veranderingen blijft het leven, en volgt het zijne befte», rning.  OVER HET MAGNETISMUS. 4» hebben, dan om goed te doen en den lijder hulp toe te brengen. De wil van hem en van den zieken moeten zig den wil der Voorzienigheid onderwerpen. Vrede, ftilte en bedaardheid moeten bij beiden heerfchen. (*) De lijder moet alle zijn vermogens infpaunen, en met alle kragten hem, die op hem werkt, onderfteunen. Zijne wil zij werkloos. Hij moet zijne gedagten ves^ tigen op het Magnetismus, en op die kragt, van welke hij zijne hulp verwagt, en hij verwagte dezelve ftil en bedaard. Om den overdragt te doen, zet de Magnetifeerder zig tegen over den Perfoon, dien hij zal magnetifeeren, indiervoegen dat beider kniën tegen elkander raaken; dan houd hij, met beiden handen, de beiden fchoudergelederen van den Lijder vast, en ftrijkt, van tijd tot tijd, langs de weeke, en met veelen zenuwen en aderen voorziene deelen van den arm, naar beneden, tot aan den elleboog. Van daar ftrijkt hij over het onderfte gedeelte des arms, tot de handen, en houd de duimen vast. Dit moet, geduuren» de een half uur, tot verfcheiden reizen toe herhaald worden. Op deeze wijs gaat de magnetifche (*) Het is noodzaaklijk, om bij het magnetifeeren ftil en gerust te zijn. Men moet er zig toe voorbereiden, en in gevallen men van te vooren gewandeld, of iets gedaan nebbe, waardoor men moede geworden is, dan moet men alvoorens eerst uitrusten, en een weinig water, of, na de omftandigheden het vorderen, een weinig wijn gebruiken. A5  10 OVER HET MAGNETISMUS. fche vloeibaare zelfstandigheid van den eenen in den anderen over, en zet zig bij beiden in evenwigt. (*) Deeze magnetifche zelfftandigheid, dringt niet door de zweetgaten ; want , vermits dezelve hoofdftoflijk is, behoeft zij dergelijke openingen niet. Een bekwaam Magnetifeerder kan gemaklijk ontdekken, of de Lijder de magnetifche zelfftandigheid aanneemt; want in dat geval geraakt zijn eigen magnetifche zelfftandigheid in een fneller beweeging; hij ontwaart eene levendiger aandoening in zijne vingers; het is hem, als werd er, om zo te fpreeken, iets in de lengte van hem uitgetrokken, of als ging er een kragt van hem uit. De Magnetifeerder kan zijn magnetifche kragt ook met kruiden, wateren, enz. verfterken, en er, alvoorens men msgnetifeerd, de handen mede wrijven. Bij zulke perzoonen, die goede, maar door de eene of andere ziekte verzwakte zenuwen hebben, of bij de zulken v/ier ledenmaaten zwak zijn, doet eene zeer goede werking: men kan daarenboven zig bedienen van een fpiritus van fterkruikende kruiden. In gevallen van verhar¬ en Men verliest eigenlijk niets van zijne magnetifche vloeibaare zelfftandigheid; want zodra men het medcdeeld, trekt men uit do lugt weder ander aan zig. Wanneer men te veel en te lang magne, tifeerd, dan worden onze ledenmaaten vermoeid; maar daarom heeft er geene afheeming of vermindering van onze magnetifche selfftandigheid plaats.  OVER HET MAGNETISMUS. n hardingen, verilijmingen en verftoppingen, moet men verzagtende kruiden neemen, het vogt er Uitpersten en er goede verzagtende olie bijdoen, waarmede men dan de handen balzemt alvorens men magnetifeerd, ook beftrijkt men er het pijnlijke deel van den zieken mede. Op dergelijk een wijs verbind men de ontwaakende kragt met de magnetifche, en de werking gaat des te beter. Bevind er zig in het een of ander lighaamsdeel eenig vuil, dan moet de reiniging en zuivering het magnetifeeren vooraf gaan. Bij overjaarden of hardnekkige kwaaien moet men zig van gepaste geneesmiddelen bedienen, wil men van het magnetifeeren de gewenschte uitwerking zien. Over het algemen moet de Magnetifeerder zijn lighaam in deszelfs volle kragt en zijne ziel in eene goede gerteldheid tragten te behouden. Voor alle menfchen is het magnetifeeren voordeelig ; flegts is het den een meer van nut, dan den anderen. De Magnetifeerder behoeft zig ook flegts voor den Lijder te ftellen; fcherpe blikken op hem te flaan, en door infpanning van zijn eigen geest dien van anderen optewekken en aantemoedigen,om aldus, op de door het geheele lighaam verfpreide ziel, te kunnen werken. Dikwijls is het reeds toereikende genoeg, om een foortvan loslaating of terugtrekking der edelfte zieldeelen van de minedelen en met het lighaam in naauwer verbindtenis ftaande deelen, te bewerken; doch hier toe word vereischt, dat de Lijder, door eene Vol-  ï« OVER HET MAGNETISMUS. volkomen overgave en overlaating, de oogmerken van den Magnetifeerder bevordere. Het Magnetismus is meer dan natuurlijk. Het moet natuurlijk en geestlijk worden. Ten bewijze, dat de geest er zig mede bezig moet houden, dient, dat men zelf afweezige en verwijderde perzoonen kan magnetifeeren. Zonder werking van den geest zou zulks niet gefchieden kunnen. Zelfs is het mooglijk, dat de afweezigzijnde en gemagnetifeerdwordende perzoon, eenig gevoel heeft, van de beweeging der handen, die de Magnetifeerder maakt: deeze moet zig den perzoon levendig voorftellen, en vooral zijne gedagten op het lijdende of zieke deel gevestigd houden: om echter op deeze wijs de gewenschte \verkingen voort te brengen, moeten zij van te vooren eerst in een fterke en aanhoudende overbrenging geweest zijn. Wanneer men zig laat magnetifeeren heeft men hier of daar een kwaal of gebrek, waarvan men verlangt geneezen te worden: dikwerf bevinden er zig nog andere onbekende kwaaien en gebreeken in 't lighaam, die zig eerst, geduurende de magnetifche kuur, openbaaren, en die teffens door het Magnetismus verholpen kunnen worden. Is de ziekte van den Lijder bekend, dan moet: de magnetifeerder, geduurende de overbrenging, zijne gedagten op het zieke of lijdende gedeelte vestigen : is dezelve onbekend, dan zal men ze ongetwijffeld, bij de tweede of derde  OVER HET MAGNETISMUS. 13 de overbrenging Ieeren kennen, vermits de Lijder alsdan noodzaaklijk aan het zieke deel eene fmart, ten minften een onaangenaam gevoel zal krijgen. (?) Het is onmooglijk bepaalde voorfchriften te geeven, hoe men magnetifeeren moet : hierin moet men zig naar de omftandigheden, en de verfchülende behoeften en ziekten der Lijders fchikken, het welk door de ondervinding geleerd moet worden. Een Magnetifeerder moet niet onderneemen iemand, te magnetifeeren, welks natuurlijk of zedenlijk caracter hem ten vollen onbekend is. Hij moet zodanige perzoonen verkiezen, bij welken hij eene gelijkheid met zijn eigen caracter befpeurd, vermits dit ter overéénftemming, die onder hen noodzaaklijk is, veel toedoen kan. Onder 't magnetifeeren bepaalt men zig hoofdzaaklijk tot het aandoenlijkfte gedeelte van's menfchen lighaam, tot zijne zenuwen naamlijk; deeze loopen in 't hoofd (f) en den Plexus .Solaris faa- CO De wil van de ziel zet den Magnetifeerder in eene naauwere betrekking met den perzoon, welken hij magnetifeerd, en brengt te wege, dat zij beiden duidlijker kennis erlangen, van het geene in hen omgaat. (jO Niets is werkzaamer van het lighaam, dan het hoofd.. Dit moet men aanmerken als de fchatkamer van de door ons geheele lighaam zig verfpreidde ziel.  14 OVER HÉT MAGNETISMUS. faamen: (*) men rigt derhalven gemeenlijk de' magnetifche vloeibaare zelfftandigheid naar dit gedeelte ; de om de zenuwen heenvloeijende magnetifche zelfftandigheid word aldaar her gemaklijkst en fpoedigst in beweeging gebragt. Cf) Het ware nadec'ig, alleenlijk dit of dat gedeelte van het lighaam te magnetifeeren. De Magneti* feerder moet er voornaamlijk op uit zijn, om zijn magnetifche vloeibaare zelfftandigheid door het geheele lighaam veifpreid te krijgen, en in allen deelen er den gezwinden omloop van te bevorderen. Men doet derhalven kwalijk, wanneer men de' magnetifche kragt tegen het hoofd, van daar tegen de borst, de maag, enz", inrigt, en de armen er niets van mededeeld: zij moet overal verdeeld worden. Rigt men de magnetifche kragt CO Oe meeste kragt ligt in den Plexus Solaris: daar toch zijn de eerfte aandoeningen van angst en van vermsak. Om die reden houd op die plaats zig veel bloed ; de magnetifche vloeibaare zelfftandigheid word er door in eene' fhcllcre beweging gcbra?t en verdeelt zig dan ook gcmak'ijkcr door het lighaam; werkt dan ook op de zenuwen, en op de vloeibaare zelfftandigheid, die zig or» dezelven bevind. Cf) Men heeft zig verbeeld, dat de magnetifche vloeibaare zelfftandigheid en het zenuwvogt eenerlei ware; maar dezelven zij» verfchillende. Uit hoofde van het hoofdttoffulijkc, dat zig. in het zenuwvogt bevind, ftaat het met de magnetifche vloeibaare zcl£ Handigheid in een zekere betrekking, en kan het zulks aannekken!  OVER HET MAGNETISMUS. 15 kragt te lange tegen het hoofd, dan word de Lijder duizelig en valt in flaap. De magnegtifche vloeibaare zelfftandigheid deelt zig den Lijder mede, zonder dat hij weet, hoe hij dezelve ontvangt, of hoe dezelve op hem werkt. Hij word zulks alleen gewaar door derzelver werkingen. Hij is, in dit geval, aan een Blindeman gelijk, weiken men iets geeft: deeze ontvangt het, zonder te weeten hoe, of van waar het komt. (*) Is de Magnetifeerder wel geftemd; magnetifeerd hij in dien zin, en op zulk eene wijze , gelijk het behoord, dan ontwikkelen zig zijne kragten te meer; hij zelf ziet en bevind duidlijker, en hij zal, zonder noodig te hebben het den Lijder te vraagen, deszelfs ziekte kennen en beöordeelen kunnen: hij zal, wanneer hij, onder 't magnetifeeren, het zieke deel van den Lijder nadert, kramp, of ten minften hitte, in zijne handen ontwaar worden. Hij die magnetifeerd gevoelt niets, alvoorens de zenuwen behoorlijk opgewekt zijn: eenigen gevoelen er zig wel, en anderen kwalijk bij: de laatfte ontwaaren zulks voornaamlijk aan het hoofd en de maag. Perzoonen, üie in hun geheel lig- (*) Wij kennen de magnetifche kragt alleen uit haare werkin» gen; want ofTchoon wij dezelve niet daadüjk zien,heeft zij daarom evenwel een beftaan: even gelijk ik, wanneer ik flaap, keve, fchoon ik mij zelve zulks niet bewust ben. .  itf OVER HET MAGNETISMUS. lighaam lijden, ondervinden de magnetifche kragt fpader, die hen alsdan geene onaangenaame gewaarwording veroorzaakt. In hoofdpijnen moet men, naar gedaane overbrenging, van de beiden zijden des hoofds naar de borst toe magnetifeeren, doch echter ook, van tijd tot tijd, over de armen ftrijken, ten einde de magnetifche vloeibaare zelfftandigheid eenpaarig door het ganfche lighaam verfpreid wórdenvervolgens moet men de eene hand tegen het voorhoofd, en de andere tegen het agterfte deel des hoofds houden, en langzaam met de eene over het aangezigt en de borst, en met de andere over den nek en den rug nederwaards ftrijken. Bij een aandoenlijk zenuwgeftel moet men van digt bij het hoofd af, en bij een fterker zenuwgeftel in een maatigen afftand van het hoofd, nederwaards magnetifeeren. Het vrouwlijk geftagt valt veel maklijker te magnetifeeren dan het manlijke , om dat het zwakker van natuur is en gemaklijker aanneemt dan wel mededeelt: het is, over 't algemeen, toegeeflijker en bereidwilliger, om zig buiten alle werking, overtelaaten, dan het manlijk geflagt: evenwel vind men ook wijfachtige, aandoenlijke mannen, zo als men dan ook fterke, manlijke vrouwen vind. Het eerfte foort echter valt altoos moeilijker te magnetifeeren; deszelfs zenuwen zijn meer gefpannen, en dezulken neemen de magnetifche vloeibaare zelfftandigheid niet gemaklijk aan; zij fpringt of ftuit op hen. terug. Dikwijls is het noodig en nuttig, de  OVER HET MAGNETISMUS. 17 lijdende deelen van het onderwerp aanteraaken. Zij, die een (ïerk zenuwgeitel hebben, behoeven geene aanraaking; evenwel is zulks zomtijds noodig aan de flaapen des hoofds, waar de zenuwen aandoenlijk zijn. Bij dit alles moet de uitterfte welvoeglijkheid, en vooral bij het vrouwlijk geflagt, in acht genomen worden. Een goed, welgeftemd Magnetifeerder zal er zig ten uitterften aan geleegen leggen, om in woorden, handelingen en gebaarden, waardigheid en welvoeglijkheid te vertoonen. Hij is, om zo te fpreeken, boven al het zinlijke verheven; hij is als boven zig zelf, zo dat het niet bij hem opkomt, om, zondernoodzaaklijkheid, iemand aanteraaken. Het is daarom zijn zaak, zig van al het zinlijke te verwijderen, en zorgvuldig te vermijden alles wat hem daartoe terug zou kunnen voeren. Zelfs dan, wanneer de Magnetifeerder en de perzoon , die gemagnetifeerd word in de (temming en houding zijn, in welken zij weezen moeten, zo dat men geene zinlijke oogmerken bij hen vermoeden kan, moet de Magnetifeerder evenwel nog de uitterfte welvoeglijkheid betragten; want, vooronderfteld zijnde, dat er lieden tegenwoordig waren, die deeze of geene handelwijze van het magnetifeeren afkeurden, zo ware dit genoegzaam, om op de magnetifche werking een verkeerden invloed te hebben. Als het Magnetismus behoorlijk werken en van het gewenscht gevolg weezen zal,dan is het noodzaaklijk , dat niet flegts de Magnetifeerder en de B per-  18 OVER HET MAGNETISMUS, perzoon, die gemagnetifeerd word; maar ook alle de daarbij tegenwoordigzijnde perzoonen, met elkander overéénftemmen. Men vordert geen dweepzugtigen aandagt; maar men wil ook geene veriirooijing. Men wenscht, dat alle de tegenwoordigen aan de bedoelingen en voorneemens van den Magnetifeerder, en ook aan de zaak zelf deel neemen, en daarom is het elk Magnetifeerder aan te raaden, om, zo veel mooglijk, alle nieuwsgierigen , lastigen en verder alle dezulken te verwijderen , die eigenzinnigheid of waanwijsheid genoeg bezitten, om den fpot te drijven met een zaak, welke zij niet kennen. Het zou een groove dwaaling weezen te willen gelooven, dat het Magnetismus altoos hel» pen moest. Er zijn ziekten, die er niet door geneezen kunnen, — en ziekten, die er niet door geneezen moeten worden. Daarenboven komt fret veel op den Magnetifeerder en die gemagnetifeerd word aan. Het Magnetismus was ten allen tijden bekend. De magnetifche kragt had een beftaan van den beginne der waereld af. Adam, die de ganfche heerlijke Schepping in zig befloot, kende dezelve, even gelijk hij zig zelf en de geheele Schepping kende, in haar vollen omtrek en werkzaamheid. Hij genoot de ganfche volheid der magnetifche kragt: hij leefde in dezelve, en» zij behoorde tot zijne oorfpronglijke volmaaktheid; want zij is iets, dat in en buiten de mensch.lijke natuur beftaat. Het is niet waarfchijnlijk, dat men zo aanftonds naa  OVER HET MAGNETISMUS. 19 iiaa den Val gebruik van het Magnetismus maakte ; het lot van Adams Nakomelingen moest zig eerst ontwikkelen. . Zeker echter is het, dat het Magnetismus, in ouden tijd, aan verfcheiden peizoonen bekend was. Men .magneti'feerde irt het verborgen, en dikwijls uit verfcheiden afzonderlijke inzigten; eenigen gaven' er God de eere bij, en andere deeden er wonderen, en dreeven er afgoderij mede. Het Magnetismus, in de natuur zelf beftaande.; kon niet altoos verborgen blijven. De Ouden waren, in 't ftuk der Natuurkunde, reuzen, tegen ons gerekend. Zij waren mannen, en de thanslevenden, kinderen. Zij kenden de eiger»fchappen der natuur, en de vaste deelen der lugt. Zij waren van fterker geftel en bezaten meer magnetifche kragt. Zij ftonden voor de perzoonen, welken zij magnetifeeren wilden, als met alle hunne kragten gewapend: hun geest wekte den geest des aneferen op. Zij bereidden zig tot het magnetifeeren voor, door eenen uit drie zelfttandigheden faamgeftclden drank, die een fterken omloop des bloeds en der vogten veroorzaakte, en lieten den perzoon,die gemagnetifeerd moest worden, er ook van drinken. De Heidenen maakten er gebruik van in hunne Schouwfpelen: zij behoefden het in hunne Orakelen; werden er echter dikwijls door misleid, en in een valftrik gebragt. In laater tijden werd het Magnetismus in 't geheim geöeffend : heden is het al te bekend geworden , om langer verborgen te blijven: want B 1 zij,  ao OVER HET MAGNETISMUS. zij, die flegts de verbintenis en betrekking tusfchen God, de natuur en de menfchen kennen, moeten er zig aan overgeeven. Alle menfchen leven in de overéénkomst; maar de meeste kennen dezelve niet. Om het Magnetismus naauwkeuriger te kennen, moet de Magnetifeerder meer de ondervinding raadpleegen , en naauwkeuriger proeven neemen. De meeste kennen flegts de uitwerking en geenzins den oorfprong. Zij weeten niet, dat men tot de natuur een gedeelte van de natuur zelve behoeft. Zij hebben het woord en niet de kragt, en daarom zijn zij ook zinlijk in hunne Werkingen en gedagten. OVER  Of OVER HET MAGNETISCH SOMNAMBULISMUS, en deszelfs WAARSCHIJNLIJKHEID. Veritati nemo prafcribere potest; non Jpatium Temporum; non faSliones & patrodna peribuarum, Non Privttegium regionum. ter. de Velun. virg. Onder alle de nieuwheden welke het dierlijk Magnetismus, bij deszelfs uitwerking ons aanbied, is ongetwijffeld het magnetisch s omna mbulismus wel het belangrijkfte. Dooj deeze benaaming verftaat men echter hier een middentoeftand tusfchen ilaapen en waaken, en offchoon er van beiden iets onder is, komen er echter veele verfchijnzels bij, die noch tot het flaapen noch tot het waaken geheellijk behooren. De Lijder, die in een volmaakt Somnambulis* mus word overgebragt, weet volftrekt niets varj het geen om hem heen gebeurd, fchijnt geheet van de natuur afgefcheiden te zijn, en enkel met dien in onderhandeling te blijven, die hem B 3 i%  OVER HET MAGNETISCH in deezen toeftand gebragt heeft. De Magnetifeerder kan, door eene onzigtbaare kragt, niet flegts door fpreeken en andere uitterlijke tekenen; maar zelf ook door bloot te denken, zig aan den Lijder verftaanbaar maaken. Dit vermogen kan door eene gepaste aanraaking, dok aan andere perzoonen worden medegedeeld, die zig dan van dat oogenblik af, met den Somnambule in volkomen overéénftemming bevinden, Zodra de Lijder een Somnambule word, ontftaat er een groote wanorder, ten minften wonderbaarlijke verandering in zijne uiterlijke zintuigen ; eenigen derzelver worden verzwakt; an* deren tot een verwonderlijken trap van fijnheid verheven. Zomwijlen verliest hij geheel of ten deele zijn gehoor, terwijl het gezigt de verbaazendfte fcherpte bekomt. Zomtijds word de berooving van het gezigt door eene ongelooflijke fijnheid van het gehoor, van den reuk, of den fmaak vervangen. Bij de meeste Somnambulen fchijnt een nieuw en zesde zintuig, en eene buitengewoqne uitzetting van het denkvermogen te ontftaan, hetwelk het gewoon vermogen van hunnen geest overtreft. Met één woord; de verfchijnzels van het Somnambulismus bieden daaglijks nieuwe ftof ter verwondering aan, zelf voor die geenen, die reeds met deszelfs uitwerkzels bekend moesten zijn. Maar wat is nu van al dit verwonderlijke te. houden ? Is het in de daad zo weezenlijk als men ons tragt diets te maaken ? Of zijn het' niet veeleer beguichelingen, die door het bedrog van  S O M N A M B U L ï S M U S. aj van den eenen, en de ligtgeloovigheid van den anderen kant gebooren en gevoed worden? Deeze vraagen verdienen met allen ernst en onpartijdigheid onderzogt te worden. De menschlijke geest is, uit zig zelve, maar al te zeer tot het wonderbaare geneegen, en griipt gretig alles aan, wat zijn fmaak en zinlijkheid vleijen en behaagen kan, en wanneer de inbeeldingskragt eenmaal verhit, de ziel van alle teugels ontflagen is, dan worden vervolgens alle kragten gebezigd, om de tastbaarfte droomerijen in weezenlijkheden te herfcheppen. Onder de menigvuldige befchouwers en getuigen der buitengewoone werkingen van het Sornnambulismus, hebben, eenigen, door verbaazing en verwondering weggefleept , er eindlijk een onbepaald geloof aan geflagen, en het als een ontegenfpreeklijk bewijs van het dierlijk Magnetismus aangezien. Anderen zijn wel van de waarheid van dit verfchijnzel overtuigd geworden, maar behielden daarom niettemin hun ongeloof, ten opzigte van de werkende oorzaak. Zij vooronderstellen geheime kunstgreepen, en denken, dat daardoor, op eene handige wijs, het bedrog werd voortgebragt, en, niettegentlaande zij deeze kunstgreepen niet, zo als zij wel wenfehen, ontdekken en betoogen kunnen, vooronderftellen zij echter als zeer zeker derzelver beftaan. Om deeze hunne gedagten te bevestigen , brengen zij de bekwaamde Goochelaars bij, die dikwijls het verlichtfte Publiek langen tijd in verwondering en opgetoogenheid over hunne bijna onB 4 door  34 OVER BET MAGNETISCH doorgrondbaare kunstftukken weeten te houden. Wat de Geleerden, de Wijsgeeren, Geneesheeren en Natuurkundigen betreft, deezen befchouwden het ten grootften deelen als beneden hunne waardigheid, om getuigen van dergelijk een fchouwfpel te worden. Zij gebruikten ten voorwendzel, dat het voor hen voldoende was, Waarlijk te zien, dat dit verfchijnzel tegen alle aangenomen natuurlijke, wijsgeerige en geneeskundige begrippen inliep, en dat men derhalven alle deeze gewaande wonderen niet hooger dan loutere hersfenfchimmen moest aanmerken, welken geen ernftig onderzoek verdienden. Intusfchen wint het magnetisch Somnambulismus van dag tot dag meer en meer veld, en verkrijgt vastigheid en fterkte. Een menigte Perfoonen, die door hun verftand, braafheid en oordeelkunde uitmunten, geeven openlijk getuigenis van deszelfs beftaanbaarheid. Over 't algemeen echter blijft het Publiek, bij zulke onderfcheiden gevoelens, waaromtrent hetzelve niets beflisfchen kan, wankelende, en verwagt met verlangen, ter zijner volkomen overtuiging, gegronde bewijzen en ophelderingen. Mogten de volgende aanmerkingen, eenigermaate aan dit verlangen van de onpartijdigen voldoen ! Wij zullen voornaamiijk naar drie zaaken onderzoek doen. VOOR EERST. Zijn er werklijk, ten aanzien van het Algemeen, eenige verfchjjhzels van gewigt geweest, die  SOMNAMBULISMUS. 05 die waardig zijnde nieuwsgierigheid optewekken» en die verdienen , dat men derzelver waare oorzaaken uitvorfche? TEN TWEEDEN. Kan men, met grond, bij dergelijke uitwerking gen, eenig bedrog vermoeden ? TEN DERDEN. Zijn deeze verfchijnzels indedaad zo geheel erï al tegen het algemeen begrip inloopende, als men doorgaands gelooft? Alvoorens men de moeite neeme, om te onderzoeken, of het magnetisch Somnambulismus waarheid of bedrog zij, moet het vooraf uitgemaakt weezen, dat er, ten minften in fchijn, eenige zeldzaamheden van die natuur een beftaan hadden, — en dan, dat het algemeene welzijn, en de bevordering van kunsten en weetenfchappen belang bij foortgelijk onderzoek hebben; — anders zou men veelligt voor de tweedemaal de gefchiedenis van den gouden tand ten toneele voeren. Het eerile gefchrift dat, voor zo verre mij bekend is, van het magnetisch Somnambulismus melding maakt, is een brief van den Heer Clo» quet, Rentmeester te Soisfons, waarin hij verhaalt het geene hij desvvegens zelf gezien heeft. Merkwaardiger is het geene de Heer Marquis van Puifegur, — een man van aanzien, en wiens oprechtheid niet in twijffel te trekken is, —— in een hoogstleezenswaardig gefchrift, zijne eigene ondervindingen behelzende, der waereld ïeeft medegedeeld. B 5 Dit  «« OVER HET MAGNETISCH Dit welgefchreeven Werk wekte de begeerte op, van verfcheiden Perfoonen van den eerften rang; om ooggetuigen van dergelijke in 't oogloopende verfchijnzels te worden, en zij zagen deeze hunne begeerte voldaan. Etlijke honderden Perfoonen konden deeze waare of valfche uitwerkzels bijwoonen, waarvan de nieuwspapieren , zo in als buiten Vrankrijk ten overvloede melding gemaakt hebben. Het Somnambulismus werd aan verfcheiden proeven blootgefteld, die gelukkig en naar wensch uitvielen. Door geheel Vrankrijk, Zwitferland en Duitschland werden foortgelijke proeven ondernomen. Vermits dergelijke voorbeelden den Magnetifeerder meer op dit gedeelte van het Magnetismus deeden denken, en hij een te grooten ijver bekwam, hoe zekerder hem deeze weg ter geneezing begon voortekomen, verdubbelde daardoor het belang, dat men er in Helde ; het belang naamlijk van den Lijder en den Magnetifeerder, om deeze geneeswijze, voor de tot hiertoe gehoudene de voorkeur te geeven. Het Somnambulismus werd dus het voorwerp van algemeen onderzoek, en bij elke magnetifche proef ijverde men, als om ftrijd, om ze tot de hoogfte volkomenheid te brengen. Zelf het gansch niet gunftig berigt eener commisfie, aangefteld, om het Somnambulismus te onderzoeken, meld er van, als van eene zekere en buitengewoone zaak. Men kan dus als eene ontegenzeglijke waar-, beid vooronderftellen, dat er, op verfcheide plaat- fen,  SOMNAMBULISMUS. 27 Ten, en bij verfcheiden proefneemingen, zo openbaare als bijzondere, zogenaamde Somnambulen een weezenlijk beftaan gehad hebben, die aan derzelver befchouwers verwonderlijke ver* fchijnzels te zien hebben gegeeven. Maar nu ontftaat verder de gewigtige vraag, of foortgelijke zonderlinge toeftanden niet flegts loutere vermommingen zijn, waardoor ligtgeloovige Toekijkers in de maaling gebragt worden? — En dan, in hoe verre men aan dit alles geloof moet geeven? Het Somnambulismus is niet flegts onder de gemeenfle clasfe der ftervelingen te vinden, waar van men te ligter vermoeden zou, dat men, betreklijk hetzelve, veelligt uit zugt tot naarvolging, uit eigenbelang, of uit andere veragtlijke beginzels werkzaam was : want het is fteeds een ongeluk voor de goede zaaken, dat zij zo gansch zeldzaam in hunne zuiverheid bewaard worden, pn de inmengzels van boosheid en hebzugt ontgaan, en juist van deeze zijde poogen die geenen, die uit vooroordeel of baatzugt deeze groote ontdekking gaarne in wancrediet gebragt zage, ze aan het Publiek voorteftellen, en het Somnambulismus een zweem van kwakzalverij aantezetten. ' Geheel anders gaan wijsgeerige mannen te werk , wie het waarlijk te doen is om verlicht te worden , en op hunne beurt anderen menfchen te verlichten. Zij laaten de overgedreevenheid en kwakzalverij aan hun plaats, en bedoelen en poogen niet anders, dan tot de waare gefchapenheid van  *8 OVER HET MAGNETISCH van zaaken doortedringen, en de waarheid hulde te doen, om 't even waar zij dezelve aantreffen. Er zijn Somnambulen genoeg, die, zo wegens hunnen aanzienlijken burgerftand als braaf caracter en andere betrekkingen, boven alle verdenking verheven zijn; die, doormannen van verftand, fcherpzinnigheid, bekwaamheid en eerlijkheid, onpartijdig zijn beoordeeld en aan veelvuldige en geftrenge beproevingen zijn blootgefteld geworden; _ die hen dan ook bevonden hebben, zo als men van hen had opgegeeven. Zo in als buiten Vrankrijk zijn er duizenden getuigen , die dit verfchijnzel bewaarheden kunnen. Wanneer men nu alle deeze getuigenisfen verl nietigen, en alles voor beguicheling en bedrog uitkrijten wilde, dan zou er voor de Tegenpartij flegts deeze weg zijn: om,naamlijk,de geloofwaardigheid der getuigen te beftrijden, en te bewijzen, dat het dezelven aan bekwaamheid of aan waarheidsliefde mangelde! Hoe be¬ zwaarlijk, ik wil niet zeggen onmooglijk, zou dit niet vallen! Of wil de Tegenfpreeker het over een anderen boeg wenden, en de getuigen daar laaten? dan moet hij ten minften kunnen aantoonen, VOOR EERST. Dat de Somnambule het oogmerk gehad heeft, om bedrog te pleegen. TEN TWEEDEN, Dat de Somnambule, tot dergelijk een bedrog, de bekwaamheid bezit. Maar onder de Somnambulen, die men daag- lijks  SOMNAMBULISMUS. 09 lijks zien kan, bevinden zig perfoonen, die men onmooglijk verdagt kan houden. Eerwaardige Moeders van Huisgezinnen, aanzienlijke Mannen van bekende eerlijkheid, Mannen van doorzigt, en kinderen, bij welken men, met eenigen grond, geen huichlaarij, bedrog, noch eigenbelang vermoeden kan. Volgens het voorgeeven der Tegenpartij fpeelt, ten minflen in dit geval, de partijgeest niet weinig zijn rol, ten voordeele van het dierlijk Magnetismus. Maar hier op merke men flegts, aan, dat het grootfte gedeelte der fiaapende perfoonen verre weg zig niet over het noodlot noch, de wijze van het dierlijk Magnetismus bekommert, en dat de meesten hunner, bij het influimeren in den magnetifchen flaap, geen denkbeeld van denzelven hebben. Doch! waarom, zou men tot deeze list zijn toevlugt neemen, daar het Somnambulismus geen noodzaaklijk gevolg of uitwerkzel van het Magnetismus is, maar veel meer als eene latere ontdekking, uit eene lange beoeffening van het Magnetismus ontfprooten, aantemerken zij, en daar er meer dan ecnen bekwaamen Magnetifeerder gevonden word, die het verfchijnzel van het Somnambulismus, flegts als eene neffensgaande zaak befchouwt. De Heer Metzmer fchijnt zelf van dit gevoelen geweest te zijn. Zouden daarenboven de aanhangers van het dierlijk Magnetismus, ingevalle zij dan al een hulpmiddel noodig gehad hadden, de toevlugt, buiten eenige noodzaaklijkheid,tot dergelijk eene zon-  30 OVER HET MAGNETISCH zonderlinge manoeuvre genomen hebben, die, bij dcrzelver bevverkftelling de fchier onöverkomelijkfte zwaarigheden met zig brengt? —— En vooronderfteld zijnde, dat alles bedriegerij geweest ware, zou er dan nog wel eenige de geringde waarfchijnlijkheid geweest zijn, dat lieden van aanzien en verftand er zig mede zouden hebben ingelaaten? Men had zig dan im¬ mers tot menfchen van de laagfte clasfe moeten vervoegen, met gevaar om zig den volgenden dag ontdekt en bedrogen te zien. Ja! men zou zelf bij deeze geringe menfchen eene groote bekwaamheid hebben moeten vinden, om dergelijk eene moeilijke rol in diervoegen te fpeelen, dat het fcherpzigtig en argdenkend Publiek het bedrog niet oBtdekt zou hebben. Bij foortgelijke omftandigheden zou voorzeker het Somnambulismus van een zeer korten duur geweest zijn, en in ftede van meerder vertrouwen te winnen, zou het al vroeg als boeverij en bedrog bekend zijn geworden. Dan! juist het tegendeel gefchied. Het Somnambulismus wint van dag tot dag aanhangers, en zijn meer en meer toeneemend crediet wederfpreekt alle verdenking van bedriegerij. Daaglijks ziet men Lijders, om zo te fpreeken, in den fchoot hunner Familie, onder de oogen hunner Naastbeftaanden, (wie er vooral aan gelegen ligt, om den waaren toe^ dragt der zaaken te weeten,) in den magnetifchen flaap vallen; en kan men gelooven, dat de Lijders, zelf te midden onder hunne fmarten, of op den oever des doods, het zig zullen fa-aten inval-  SOMNAMBULISMUS. 31 vallen, om een ldugt te fpeelen, en dat hunne gezaamlijke bloedverwanten, hunne vaders, moeders, vrouwen en kinderen, deelneemers van dergelijk een complot zouden worden? Maar, zal men zeggen, misfchien is de ziekte zelf een verdigtzel ? — Deeze verdenking is even min gegrond: Want, behalven dat het zo gemaklijk niet valle, om eene kwaadaartige koorts, hevige borstkwaal, waterzugt, en foortgelijkea te verdigten en te vertoonen, heeft men in dit geval te zekere en bevestigde ziekten, zo dat men alle historifche geloofwaardigheid zou moeten verbannen, indien men derzelver egtheid in twijffel wilde trekken. Maar, men vooronderftelle, dat een gezond mensch een tijd lang befluiten kan, om den Kranken en den Somnambulen te fpeelen, en dat er in 't verborgen eenige Perfoonen dergelijk eene mommerij onderlteunen en onderhouden; dan immers nog, hoe veel bekwaamheid men de bedriegers ook geeve, zou dit bedrog in korten tijd ontdekt worden ? Ik daag den be* kwaamften Toneelfpeeler uit, om voor doorzigtige oogen den Somnambule te fpeelen; om verfcheiden uuren agter elkander het in dien, door kunst gemaakten, toeftand uittehardun; geduurende al dien tijd zijne oogen zo digtgellooten te houden, als waren ze op elkander gelijmd 1 Dit dunkt mij alle menschlijke bekwaamheid en geduld te boven te gaan. Waar is de man, die uuren lang, onbeweeglijk, in eene houding kan blijven, zonder het geringde blijk te laaten be- fpeu-  33 OVER HET MAGNETISCH fpeuren, dat hij eenige bewustheid heeft, va.1 het geen er om hem heen gebeurt? Zelf dan met, wanneer men onverwagt en plotsling een geraas maakt, om hem te doen verfchrikken? Wat Toneelfpeeler zou dat alles naardoen, 't wek door den Somnambule werklijk verrigt word? Eenige weinige proeven zouden den aft gengften Kunstenaar weldra buiten postuur brengen, en zeer fchielijk zijn oogmerk verijdelen. Ziet men nu beftendig alle deeze uitwerkzels herhaalen, en dat zonder eenige gedwongenheid, door een menigte menfchen van allerlei foort, ouderdom en rang, dan moet men in waarheid bekennen, dat zulks geen werk der kunst, maar van de natuur zij. De natuurlijke en zedenlijke waarfchijnlijkheden veréémgen zig derhalven, om de wezenlijkheid van het magnetisch Somnambulismus te bevestigen. Want men kan dit bellaan niet verwerpen, zonder eene bedriegerij te vooronderftellen, die ruim zo moeilijk te begrijpen is, en men mag zig wringen en draaijen zo men wil, het geval blijft hier, dat er een i„ 't oogloopend verfchijnzel is, het zij het dan een zedenlijk of een natuurlijk zij, en het laatfte kost, zo als de ondervinding leert, de minste moeite aan het gezond verftand. Hoe overtuigende nu al dit gezegde weezen moge, zijn er echter veelen, die op hun ftuk ftaan blijven; dewijl, volgens hun begrip, in zaaken, die tegen het vernuft inloopen, het gezag van getuigen niets afdoet. Men houd zig, (bij  SOMNAMBULISMUS. 33 (bij een verfchijnzel, dat, gelijk men gelooft, zo onnatuurlijk en onbegrijplijk als onverklaarbaar is, en dat alle aangenomen begrippen fchijnt omverre te itooten) voor gerechtigd, omniet Hechts het getuigenis van vreemden, maar zelf dat van zijn eigen zintuigen te verwerpen. 1 Ongemerkt vinden wij ons dan ter beantwoording van de derde vraag gebragt; of dan, naamlijk, het magnetifche Somnambulismus en de daarmede vergezeld gaande verfchijnzels in de daad zo onbegrijplijk, zo geheel tegen de natuurwetten inloopende zijn, als veele Geleerden tragten, te beweeren ? De Natuu;kundigen en Geneesheeren, die„ ten opzigte van het magnetisch Somnambulismus , wel het grootfle ongeloof betoonen, doen zulks, wel is waar, onder het voorwendzel, dat het eene onbegrijplijke zaak is, maar de grond voor, dit hun ongeloof is ontoereikende, vermits hunne voorgewende zwaarigheden niet tegen de onbefprooken getuigenisfen, ten voordeele van het Somnambulismus , in aanmerking komen ; want de moeilijkheid om eene natuurwerking te begrijpen, neemt daarom, de waarheid van derzei», ver beftaan niet weg. Om ons heen ziende, ontdekken wij eene menigte ontegenzeglijke natuurwonderen, die wij echter buiten ftaat zijn, om te kunnen begrijpen! De kragten der natuur ftrek" ken zig zo wijd uit, dat het voor het menschlijk begrip veeltijds onmooglijk is, hen met een ontdekkend oog te volgen. Maar, vraagt men, zal men dan voortaan de G dwaas-  34 OVER HET MAGNETISCH dwaasfte en buitenfpoorigfte verrelzeltjes, en de zinnelooste invallen maar goedfchiks geloof moeten geeven? Want immers zal men zig fteeds op de groote kragt der natuur, en de groote uitgeftrektheid haarer hulpmiddelen beroepen kunnen? Daardoor zullen alle onze kundigheden, in ftede van gezuiverd en vermeerderd te worden, tot hunnen ouden verwarden chaos terug keeren! Maar, niet alzo, Leezer! deeze tegenwerping behoort hier niet te huis. Het is de vraag niet, of een verfchijnzel aanneemlijk word, om dat de natuur zeer magtig is; — maar, of eene, door veele ooggetuigen bevestigde zaak, aan de beproeving en aan een verftandig onderzoek te onderwerpen zij? — En hoe ware het dan, wanneer men zelf ontdekte, dat het zogenaamde onbegrijplijke, en het niet met de aangenomen matuur- en bovennatuurkundige begrippen ftrookende, veel meer juist een gevolg deezer grondftellingen ware? Ook dit zullen wij tragten te bewijzen, en om hierin volgens behoorlijke order te werk te gaan, moeten wij, ten opzigten van het magnetifch. Somnambulismus, twee zaaken onderzoeken, die voornaamlijk de Geneesheeren en Natuurkundigen tegen de borst geftooten hebben, naamlijk, TEN EERSTEN, De gemaklijkheid waarmede men den Zieken in deezen toeftand brengt; en TEN TWEEDEN, De verfchijnzels, die deezen toeftand gewoonlijk vergezellen. Het  SOMNAMBULISMUS. Het is waarlijk zonderling genoeg, dat eenige Geneesheeren de mooglijkheid, om den Lijder in het Somnambulismus overtebrengen, tragten te ontkennen; wanneer men bedenkt, dat, volgens hun eigen grondftellingen, de kunst, in het menschlijk lighaam, de natuurlijke ziekten en kwaaien kan naarbootfen, en dat alle aanhangers van de inenting der kinderziekte hunne verdeediging op dit grondbeginzel vestigen! Alle Geneesheeren, naamlijk, ftemmen daaritv overeen, dat het weezenlijke oogmerk der inenting zij, om door eene kunftig veroorzaakte onpaslijkheid, die voortekomen, welke, vroeg of laat, door de natuur zelve zou daargefteld geworden zijn. Volgens dergelijke grondbeginzels zijn de Geneesheeren op de gedagten gekomen, om ook andere foorten van ziekten inteënten, ten einde dezulken te voorkomen, die natuurlijk te verwagten zijn, alsmede, om zig van dezelven te bedienen als een tegenwigt tegen andere ziekten. Men houd het daarom tegenwoordig ook voor eene erkende bekwaamheid, om de eene ziekte door de andere te geneezen. Deeze voorönderftelling onder den aandagt houdende, is er dan iets zo buitengewoons, zo onbegrijplijks in, dat men den toeftand van het Somnambulismus, door een kunftig middel, ook' anderen kan mededeelen ? Want de Natuurkundigen ftellen het immers in den rang der ziekten? en derhalven behoort het ook tot die kwaaien, weken door kunst te wege gebragt kunnen C a wor-  $5 OVER HET MAGNETISCH Worden. De grondbeginzèls der Natuurkundige!! derhalven worden er meer door bevestigd dan om verre geltooten. WH men echter het Somnambulismus niet voor eene ziekte of kwaal doen doorgaan, het zij zo! ' Om alle uitvlugten van deezen kant voortekomen en aftefnijden, willen wij het flegts als een flaap befchouwen, welks ontftaan en oorzaak tot nog toe, door geen Geneesheer, Natuurkundige of Wijsgeer behoorlijk verklaard is gewor. den. Alles wat men over denzelven gewoon is. te zeggen, zijn loutere gisfingen, en voor den wijsgeerigen Denker gansch ontoereikende. Zo veel intusfehen is zeker, dat de flaap ons aankomt, zo dra het lighaam er de behoorlijke gefchiktheid voor heeft, en dat men denzelven door kunstmiddelen, als Opium en andere flaapverwekkende fappen en kruiden, kan veröorzaaken. Maar, kan het zelfde'nu ook niet te wege gebragt worden, door de werking van het dierlijk Magnetismus? Zou men deeze omftandigheden daarom voor van elkander onderfcheiden te zijn «moeten houden, om dat, bij het magnetifeeren •noch kruiden noch aftrekzeis gebezigd worden?, dan moet natuurlijk het antwoord hierop wee.zen, dat men waakende,, zonder eenige kunst* «ïiddelen te gebruiken, in flaap kan vallen Ja, liet behoort zelf tot de eigetifchappen van den fl^ap, dat hij door zeer onderfcheiden en zelf te-, genftrijdige middelen kan veroorzaakt worden,.,' Groote hitte en buitengevvoone koude verwekken beiden den flaap. Honger en,overdaadig ee- ten;  S.OMNAMBULISMUS. 3? ten,- vermoeidheid en rust, verkoelende en verhittende dranken kunnen ons den flaap bezorgen. Hij ontftaat zowel uit eene vermindering als eene te veelheid bloeds. Een koorts, die flaaploos maakt, kan ook flaapdronken maaken. Een gering onderfcheid in de vermenging van den wijn maakt ilaaperig, of veroorzaakt frisfche wakkerheid. — En waar vonden wij het einde,wilden wij alle de oorzaaken van den flaap optellen? Is het derhalven zo onwaarfchijnlijk, dat men ook, door eene magnetifche behandeling, den flaap verwekken kan? Is niet veeleer de uitwerking van zulk eene aanraaken het noodzaaklijk gevolg eener algemeene. natuurwet, volgens welke alle zintuigen ter vermekking van den flaap moeten dienen? In het gezigt, het gehoor, de reuk en fmaak vind men er de zekerfte aanleidingen toe , en zou dan het gevoel het, eenigite zintuig weezen, waaraan deeze eigenfehap ontbrak?? Een weinig nadenken daarenboven, zal ons leeren, dat dergelijk een flaapverwekkende eigenfehap aan het gevoe meer dan aan alle de overige zintuigen eigen moet zijn: want eigenlijk gefproken hebben wij maar één zintuig, het gevoel naamlijk, en de overigen zijn flegts wijzingen of zekere andere foorten van hetzelve. Het gevoel onderfcheid zig alleenlijk door zijn grooter kragt en meerdere uitgeftrektheid, terwijl het door het ganfche lighaam verfpreid is. Hierdoor fchijnt het zeer begrijpelijk te worden, dat het gevoel vooral de eigenfehap bezit, om den flaap te veröorzaaken: want boe zou C 3 meg  g& OVER HET MAGNETISCH men van hetzelve, als van een hoofdzintuig,kun.flen vermoeden, dat het van een vermogen verffieekefl zou zijn, hetwelk bij alle zijne onder- hoongen gevonden word ? , Dit alles is wel, zal men mooglijk zeggen; maar echter blijft er nog een magtig onderfcheid «wfdien den flaap en het Somnambulismus! Het antwoord hierop is zeer eenvoudig. Het Somnambulismus is flegts een wijzing van den flaap. Er is geen Somnambulismus, zonder een foort van flaap; mooglijk kon men er bijvoegen; er is geen flaap, zonder Somnambulismus, en elk flaapende is, in zekere ma a te, een Somnambule. Hoe wonderfpreukig dit ook aan veelen mag voorkomen, is het echter onlochenbaar zeker, wanneer men het kunstwoord Somnambule zijne waare betekenis geeft. De mensch immers behoud, zelf in zijn diepften en gelukk.gften flaap, nog altoos iets meerder of minder van zijn waakenden toeftand; uit welken hoofde hij verfcheiden beweegingen voortbrengt. Wie weet niet, dat menigwerven het lighaam, geduurende den flaap in onrust komt; zig dus en anders beweegt, en eene bekwaame houding om te leggen zoekt? Dat de hand des flaapenden zig naar het een of ander lijdende deel uitfteekt? dat de flaapende fomtijds zijn dekfel in order fchikt; infecten verjaagt of doodnijpt, en verder andere zaaken verrigt, die ontegenzeglijk tot den waakenden toeftand behooren? Hier uit ontftaat, bij gevolg, een foort van Somnambulismus, indien men anders, door deezen  SOMNAMBULISMUS. ^ zen naam, de uitöeffening van bijzondere, bèftemde en eenig bepaald oogmerk hebbende beweegingen begrijpt, welken in den ilaap plaats vinden. En wat toch zijn de droomen anders ? — Bij veele menfchen gaat deeze toeftand nog verder: Want menigte perfoonen vind men, die in hun Ilaap fpreeken; te faamenhangende redenvoeringen doen; uit het bed komen, enz. Deeze zaaken zijn zo algemeen, dat men fchier in elke Familie er een voorbeeld van vinden kan. Gaat het Somnambulismus eindlijk nog eenige ftappen verder, dan brengt het verwondcringswaardige uitwerkzels te voorfchijn. Alsdan ziet men den flaapenden fchrijven, op muzikale inftrumenten fpeelen, in vreemde taaien fpreeken, waarvan zij, waakende, geen enkel woord verftaan ; bezigheden van allerlei foort onderneemen, de deuren opendoen, vuur aanleggen, op de daken klimmen , te paard ftijgen, over waters het heenzetten, en dergelijken. En nog is, zelf in deezen hoogftéïi graad, het Somnambulismus geen nieuwen toeftand, of tegenftrijdig met de natuur van den flaap. Het is bloot eene verfterkte wijzing van den natuurlijken toeftand. van een mensch, en een eigenfehap van den. flaap. En dit brengt ons dan wederom tot de ftelling terug, dat elke flaapende een beginnende Somnambule is, bij wien deeze toeftand, op een meer of mindere in 't oogloopende wijze, ontwikkelt ; ingevolge de gefteldheid van den natuurlijken toeftand des flaapenden, van. den C 4 aatf-  i#3 OVER HÉT MAGNETISCH aart zijner ziekte, en volgens de yerfchlUenda .oorzaaken, die zijn flaap bewerkten, voorafVin ^gen of vergezelden. >. voorat gm- Bij gevolg kan de Eijder, die, door 2i;n na burgefte of door den aart zijner ziek 0 eene aanmerklijke vatbaarheid voor het s£na£ buhsmus gekomen is, ook gefchikt zijn , oiT, door medewerking van het Magnetismus, eene grootere gefchiktheid voor het daadlijk Somnam! buhsmus te verkrijgen, >i welk intusfche" op een zeer onderfcheiden wijs, bij verfchillende perzoonen z,g werkzaam betoond, en waar over ;men noch redeneeren, noch iets met grond vastf ellen kan, of zal kunnen, tot dat de ondervin. ding ons vrij wat meer inlichting ïn aUe d* duisterheden zal bezorgd hebben Eenige menfchen ontwaaren, bij het magnetifeeren, enkel eene fterke doorrtrooming van "cm uu warme en dan weder verkoelend toefchijnende «: bij anderen komt hier een zwaarte £ hl den en voeteft bij, die vervolgens, bij het be daaren, binnen weinig minuten verdwijnt An deren geraaken in een toeftand, die zeer aan den naap gehjk is, waarin zij echter alles hooren en opmerken, wat buiten hen gefchied. Ande4 hebben geen bezef van het géén buiten i mm »■* errinneren zig duidhjk 1 t 7 in den flaap, gedagt, gezegd en gedaan hebbe ^og anderen ontwaaren niets, van het geen om hen heen gedaan word, uitgezonderd dal g e„e t welk met hen in rapport ftaat. Deezen 2£ door geen ilpnde trommel wakker te maaken, en kun..  SOMNAMBULISMUS, 4* kunnen zig volftrekt niets van hun voorigen toeftand te binnen brengen. De zulken zijn, volgens het oordeel van den Leermeester van het Magnetismus, in den volkomenften ftaat. Gevolglijk zijn er ontelbaare graaden en trappen tusfchen een gewoonen flaaper en een eigenlijk gezegden Somnambule, waardoor zo veele won» derlijke zaaken verrigt worden, en waarvan zo veel in de waereld gefproken word. Alle deeze wonderheden zijn echter niet boven ons gewoon begrip! zijn geene pas ervarene ontdekkingen! En om de tegenfpreekers van het Magnetismus, alle uitvlugten van ongeloof en wantrouwen te beneemen, zullen wij ook hier bewijs van geeven. Wij zullen algemeen bekende en nimmer geloochende uitwerkzels van het natuurlijk Somnambulismus ten grondflage leggen, en dan, niet zonder verwondering, zien, dat dezelven door de verfchijnzels van het magnetisch Somnambulismus geenzins overtroffen worden, maar veel meer met elkander ten naauwften overeenftemmen, en dat, op zijn hoogst genomen, het mag» netisch Somnambulismus flegts een verdere ontwikkeling van het natuurlijke is. En aldus vertrouwen wij, de weezenlijkheid van het aangebragte magnetisch Somnambulismus genoegzaam gered te zullen hebben. Bij de hevige uitvaaringen tegen het Somnambulismus, 't welk men als het ellendigfte bedrog uitkrijt, en alle geloof onwaardig verklaart, moet wen vast in de verzoeking vallen, om te gelooC 5 ven.  42 OVER HET MAGNETISCH ven , dat alle deeze uitw.erkzels zonder voorbeeld, en flegts in de fchoole der Magnetifeerders gevonden worden. Dit vermoeden heeft zelf plaats bij het verftandigst gedeelte van het Publiek; bij lieden, die zo wel eerwaardig zijn door hunne kundigheden als door hun verftand, maar die mooglijk te weinig met de verwonderlijke werkingen der natuur bekend zijn. Deezen is het, uit hoofde hunner omftandigheden, te vergeeven, en waarfchijnlijk zouden zij van denkwijze veranderd zijn, bijaldien zij, in de natuur, ecnen toeftand gekend hadden, welke gelijk is aan dien, die men voor bedrog uitkrijt' en zo zij geweeten hadden, Jdat die zelfde verfchijnzels, die men hier voor hersfenfchimmig, onmooglijk en verboden verklaard, ten anderen tijde, voor onloochenbaar en zeer aanneemlijk, door de bevoegde Rechters voorgefteld zijn geworden. Omftandigheden van de foort moeten het uitwendig aanzien der zaak niet weini-r veranderen. Het magnetisch Somnambulismus ontzegt men geloof, om dat, zo als men voorwend, het te veel kost aan het gezond verftand, om werkingen voor waarheid aan te neemen, die ons oordeel beledigen, en geen voorbeeld ter hunner onderfteuning hebben! maar geeft men nu geloof aan het natuurlijk Somnambulismus, dan moet men van zelve er toe komen, om het ook aan het magnetifche te verleenen: want zijn de ver. fchijnzels bij het eene foort van Somnambulismus beweezen waarheid te zijn, dan zou het  SOMNAMBULISMUS. 4> onheusch en belachlijk weezen te willen ontkennen, dat zij, bij het andere foort, plaats zouden kunnen hebben. Het is derhalven onze zaak alhier aantetoonen, dat het bettaan van het natuurlijk Somnambulismus, zelf door de grootfte Geneesheeren, (waaronder üfizer, in zijn vermaard werk De Arts,) is erkend en verdeedigd geworden, als waardoor flaapende perzoonen menigwerven zulke zaaken verrigten, die zelf voor een waakenden onmooglijk zouden zijn. Onder de veelvuldige verfchijnzels zullen wif flegts die geenen te berde brengen, welken met de zulken overeenkomftig zijn, die men insgelijks bij het magnetisch Somnambulismus waarneemt. Het is iets zeer gewoons, dat magnetifche Somnambulen gaan, dat zij wandelen, iemand bezoeken, met hem fpreeken, een boek of papier neemen, en leezen of fchrijven, of in onderhandeling , over hunnen tegenvvoordigen of toekomftigen natuurlijken toeftand, komen, en met een woord, een menigte zaaken doen, dieniet flegts het gewoon gebruik hunner zinnen en van hun verftand, maar zelf een verhoogden graad daarvan, bewijzen. Het Publiek kan zig naauwlijks overreeden, dat dergelijke perzoonen waarlijk flaapen, en dat zij niet, door middel van hunne ooren en oogen, zouden hooren en zien. Vermits meenigmaa! eenigen deezer flaapenden de oogen open hebben , vervallen de toefchouwers in het natuurlijk vermoeden, dat zij zig van dezelven, om te zien,  |Nj OVER HET MAGNETISCH bedienen. De Geneesheeren houden het volftrekt Vfiov belachlijk, dat iemand zonder behulp zijn" oogen zou kunnen zien, en dat zij, die de oogen open hadden, dezelven niet gebruiken zou- . Ongelukkig verliest deeze laffe fpotternii haar grootfte fterktc, wanneer men hoord, dat aT aenhjke Geleerden foortgelijke verfchijnzels als weezenhjke waarheden aangekondigd en aan- genomen hebben; ja! dat men zelf «eboekt ynd in een werk, 't welk der" Nakomeling- ichap den waaren toeftand onzer kundigheden vertoonen moet. Men fla flegts de Encijclopc- °P het woord Somnambule, open, waar men leest: 1 „ Perzoonen, in den toeftand der Nagtwandelaaren, (Somnambulen,) kunnen gaan, fpreeken, fclmjven, en meer andere zaaken verrigten, zo goed, en dxkwijls nog met meerder beleid en liustheid, dati zij waakende doen zouden. Een Nagtwandelaar heeft de oogen open, fchoon heb fchijnt, dat hij er zig niet van bedient." Volgens het geen de aanhangers van het Somnambulismus beweeren, zou, bij de meesten Somnambulen eene zo verwonderlijke fcherpheid van gezigt ontwikkeld worden, dat zij door een bindsel of ander tussenbeiden gehouden lighaam been, de kleinfte voorwerpen bemerken en zien kunnen. Dit word echter taamlijk ongunftjg opgenomen. Men maakt de Gefchiedenis van een Somnambule belachlijk, die met toegebonden oogen gefchreeven, verbeterd, letters doorge- fchrapt,-  SOMNAMBULISMUS. 4$ fchr-apt, en anderen er onder of boven geplaatst heeft. Zoo iets dergelijks moet men zelf gezien hebben, zegt men, alvorens men het geloven kan, en wanneer men het al gezien heeft, dart twijffelt men nog aan de eerlijkheid van den Somnambule , dewijl deeze zaak altoos onbegrijplijk .voorkomt. Maar, waarom errinnert men zig niet, dat wij reeds, door de Geleerden zelf, tot dergelijke verfchijnzels zijn voorbereid geworden, en dat men.dezelven als bekende verrigtingen van den Nagtwandelaar te groeten hebbe? In het zo even aangehaalde artikel van ctë! Eneijelopedie leest men uitdruklijk: „ Wanneer men den Nagtwandelaar een tijd lang gadeflaat, dan bemerkt men, bij zijn flaap, welken het waaken zo zeer gelijk is, een zö in 't oogloopend inmengfel van het wonderbaare, dat zelf het waare er ongelooflijk door voorkomt." Na dat de Schrijver gezegd heeft , dat hij alles, wat overdreeven fchijnt te zijn, zal overflaan, en zig enkel tot waare gebeurtenisfen zal bepaalen, verhaalt hij de Nagtwandelaarsgefchiedenis van een jongen Geestlijken, die gelijktijdig met den Aartsbisfchop van Bourdeaux ftudeerde. „ Deeze Prelaat ging eiken avond, zo dra hij wist, dat de Jongeling in flaap was, in de kamer van deezen Nagtwandelaar, en nam onder anderen als dan waar, dat hij opftond, papier nam, en weldoorwrogte Predikatiën fchreef. Zo dikwils bij een ziidje vol gefchreeven had, las hij het  tfp- OVER HET MAGNETISCH het overluid, bijaldien men anders leezen kan noemen, het geen men zonder behulp der oogen verrigt. Gemelde geestlijke fchreef ook, met geflooten oogen, muzieknooten. Een rietje diende hem tot een liniaal, waarmede hij de vijf linien, in evenwijdigen afftand van elkander,trok. Op de behoorlijke plaats zettede hij den fleutel en andere muziektekens. Dan fchreef hij de nooten, eerst zonder, en vervolgens met inkt, en plaatfte er de behoorlijke woorden onder. Eens maakte hij de letters zo groot, dat ze niet onder de nooten, waar ze te huis hoorden, ftaan konden. Spoedig echter bemerkte hij deezen zijnen misflag; wischte het gefchreevene met de hand Uit, en herfchreef het, wat laager, met alle naauwkeurigheid. Op een ander keer had, volgens het getuigenis van den aanzienlijken Kerkvoogd, de jonge Abt, in een zijner predikatiën, de woorden, ce divin enfant geplaatst. Bij het overleezen bemerkte hij den onaangenaamen wanklank deezer woorden, wischte het woord divin uit, en zette er adorable voor in de plaats. Nu ftond er, ce adoratie enfant, maar ook dee^e onvolkomenheid ontging den Nagtwandelaar niet; hij voegde er de ontbreekende t bij, zo dat het emdlijk werd: eet adorable enfant. Zorgvuldig nam de Nagtwandelaar in acht, om, bij het verbeteren , de nog natte letteren niet aanteraaken. Om niets uitteveegen gebruikte hij een omweg, t welk hij anders niet deed. wanneer alles droog was. De Kerkvoogd, om zig te meer te overtuigen, hield den Nagtwandelaar een Uurbord-  SOMNAMBULISMUS5. 4? bordpapier voor de oogen, doch de werkingerj waren als vooren." Dit alles word in de Encyclopedie, als ontegenfpreeklijk waar gebeurd, verhaald. Bij gevolg moet noodzaaklijk een van beiden plaats hebben, of, dat een Somnambule zonder behulp zijner oogen zien kan, of, dat een aldus ten uitterst verderkt gezigt zelf de geflooten oogleden en andere donkere lighaamen doordringen kan. De verhandelingen van de Academiën der Weetenfchappen, en de werken der Geneesheeren zelve leveren een menigte van vernaaien en aanmerkingen op, die dergelijke gebeurtenisfen overvloedig bevestigen. Vergt men de verklaring van dit zonderlinge, dan erkennen zij eenpaarig, het ontoereikende van onze kundigheden en van ons. oordeel, en vermaanen ons, om dat geene te bewonderen, 't welk wij, ten minden tot nog toe, niet begrijpen kunnen. Maar nu, befpiede men de kragt der vooroordeelen! Zodra men dezelfde uitwerkzels bij eenen magnetifchen Somnambule waarneemt, dan verklaart men alles voor bedrog, vermits zulke zaaken, zo men zegt, alle bekende ondervindingen en aangenomen begrippen omverre flooten, en men in de natuur geen foortgelijk voorbeeld zou kunnen vinden! Dan, wij vraagen een' on- partijdigen Leezer, hoe is zulks met de zo even bijgebragte voorbeelden overeentebrengen? Daar men vervolgens opgemerkt heeft, dat de Somnambule, die, met betrekking tot zekere onderwerpen, fcherpziende en bekwaam, en met  48 OVER HET MAGNETISCH niet betrekking tot andere dikwijls zoftomp en on> gefchikt is, zoo, dat de natuurlijke Somnambule, die, met veel overleg en bekwaamheid, tusfchen een rij van ftoelen doorgaat, zonder dczelven aanteraaken, of die, met een bordpapier voor de oogen, leest en fchrijft, evenwel de omftanders niet gewaar word; en die de eene zaak voor en de andere naar ter hand neemt, en echter niets van een hem gefpeeld bedrog bemerkt; — heeft men de tegenzeglijkheid, die in deeze bedrijven Opgeflooten fchijnt te leggen, tot eene voornaame zwaarigheid tegen het Somnambulismus gemaakt. Maar het voorbeeld der Nagtwandelaars beantwoord deeze tegenwerping; en de tegenftrijdlijkheid, die men in het bedrijf van den Somnambulen opmerkt, bewijst zo weinig tegen het Somnambulismus, dat deszelfs waarheid er zelf te meer door bevestigd word, vermits het zijne overéénftemming met de verfchijnzels van den Nagtwandelaar daardoor in te helderer daglicht ftelt. De Nagtwandelaar, in de Encijclopedie vermeld, zag zeer duidelijk zijn papier, zijne letters, en zulks wel in weerwil van het bordpapier, en evenwel zag hij den voor hem zittende perzoon, welke hem op de proef ftelde, in h geheel niet. Tegenftrijdigheden van dit foort vind men bij de Geleerden, die over de Nagtwandelaars handelen, in overvloed geboekt. Dus zegt, bij voorbeeld , de.Italiaanfche Geneesheer Vfgatii in zijne verhandeling over dit onderwerp, dat het onbegrijplijkfte bij de Nagtwandelaars zij, dat zij zom- tijde  SOMNAMBULISMUS. 4$ tijds geene, en dan weder fterke aandoeningen hebben, en betoogt dit vervolgens door verfcheiden treffende voorbeelden. Ook de fchijnbaare onaandoenlijkheid der Somnambulen , met betrekking tot alles wat buiten hen gefpvoken en gedaan word, vindt men bij de Nagtwandelaars. Men heeft er zelf gevonden, die bij eene zo digr bij de oogen gehouden kaars» dat de oogen gevaar liepen van te bi anJen, zelf onbeweeglijk bleeven; of waaraan men andere proeven met dezelfde uitwerking te werk ftelde* zo als men bij verfcheiden Genee;heeren kan naarzien. Deeze onaandoenlijkheid intusicheii Voor uitwendige zaaken, is j.iet algemeen, ert ftrekt zig niet uit tot perfoonen, die met de Somnambulen in rapport of betrekking ttaan ; welke verwonderlijke omftandigheid d.m ook met die van de Nagtwandelaars overeenftemt: want offchoon dee?e voor zekere uitwendige zaaken doof zijn , hooren zij echter ligthjk iemand » waarop zij eene bijzondere betrekking hebben 4 als een Egtgenoot, Kind enz. Zomtijds geeven zij deezen ook wel antwoorden op hunne vraagen, 't welk een algemeen bekende zaak is. „ Men ziet, . leest men in de Encyclopedie?) dikwijls Nagtwandelaars, die alles, wat hen op den dag bejegend is, vertellen; op de hen voorgehouden vraagen antwoorden, en gefprekken aanvangen en voortzetten." Maar nu ontflaat natuurlijk de vraag, door wat middel , tusfchen een waakenden en een .Somnambulen, een dergelijk rapport , overD een-  $ö OVER HET MAGNETISCH- eenbrenging of overeenkomst, bewerkt kan wor* den? De Magnetifeerders beweeren, dat zulks door een gepast aanraaken of beroeren van den Somnambulen, of door iemand, waarmede hij in rapport ftaat, kan gefchieden! — Maar ook tegen dit bedrijf heeft men zig verzet, en, daar de ondervinding het echter te rechtvaardigen fcheen, heeft men den Somnambulen van bedrog beginnen verdagt te houden. Deeze werking evenwel is ten overvloede beleend, en rekend haaren afkomst van onheuglijke tijden. Van daar het fpreekwoord : den ileinen vinger ie houden, of, den duim te druk' Hen; 't welk zo veel betekend, als iemands gedagten uittevorfchen, of hem tot belijdenis der waarheid te brengen. Deeze handelwijs van den Magnetifeerder word zelf door het getuigenis van geleerden bevestigd. Hendrik van Heer betuigt, een Nagtwandelaar gekend te hebben, die, in zijn flaap, de verwonclerlijkfte zaaken ter uitvoer bragt. Onder anderen nam hij, te midden in den nagt, en in een diepen flaap, zijn klein kind' uit de wieg, en liep er het ganfche huis mede door. Zijn vrouw, vol bekommering over haar kind zijnde, greep hetzelve, en volgde dus haar jnan allerwegen, ten emde, bij een onverwagt toeval, ter hulp te kunnen toefchieten. Vermits zij nu bemerkte, dat haar man, in deezen toeftand, op alles antwoord gaf, vraagde zij hem gemeenlijk naar de aangelegenfte zaaken. Volgens de aanmerking van den Schrijver, was de man,,  SOMNAMBULISMUS. 5. mail, over dag, tegen zï'n vrouw, ten opzigte van het geen zijn perfoon betrof, zeer agterhoudende. Hij ftond daarom dikwijls niet weinig verwonderd, wanneer hij haar van zaaken hoorde fpreeken, welken hij dagt maar alleen te weeten. Dit getuigenis, dat boven alle verdenking is» bevestigt het aangeweezen middel, om een waakenden, met een Somnambulen in rapport te brengen. W>tnt deeze man was met zijn vrouw in rapport, door middel van het kind, 't welk hij op den arm had, en dat teffens van de bcaugfte Moeder vastgehouden werdt. Zeer merkwaardig eiudlijk is het, dat ook daarin, tusfchen den natuurlijken en den magnetifchen Somnambulen, een volkomen gelijkheid plaats vind, dat menigwerf de beiden foortenr bij hun ontwaaken, zig niets errinneren, van het geen zij in den flaap gezegd of gedaan hebben Maar hoe veel zou er niet nog gezegd kimnett worden, wanneer wij deeze verhandeling wilden' Uitbreiden? Zo veel fchijnt openlijk genoeg beweezen te zijn, dat alle de gemelde verfchijnzelftminder nieuw zijn, dan men doorgaands zig verbeeld. Het geheele onderfcheid beftaat daarin, dat deeze uitwerkzels voorheen flegts .bij toeval, ontftonden; terwijl men thans de kunst weet, om ze naar willekeur te veroorzaaken; — dat weleer de flaapende met veel moeite, of uit zig zelva .ontwaakte, en dat men thans den flaap kan doen eindigen wanneer men wil; — dat bij het natuurJijk Somnambulismus enkel nieuwsgierige vraa,© a ge*  OVER HET MAGNETISCH gen gedaan worden, daar men thans vóórnaamlijk het oog vestigd op den natuurlijken toeftand van den Lijder; — dat weleer uit het natuurlijk Somnambulismus niemand eenig weezenfijk voordeel trok, daar integendeel, door het magnetifche, thans reeds de gezondheid en het leven van meenig een, herfteld en behouden is geworden. Ingenü commenta delet DUs; yeritatis juikia confirmaty over de verwonderlijke geneeswijze van Valentin Greatrakes, door aanraaking met de handen. De eerfte getuigen van dit veelgerugtmaakénd geval is., J. Nic. Pcchlin, Lijfarts van den Erfprins van Deenemarken, welke, in zijn Obfervationibus phyfico-medicis., te Hamburg, 1691, uitgekomen, zig aldus uitdrukt: * * t De buitengewoone geneezingen, door een Ierïands Edelman, Valentin Greatrakes, voor omtrent zesentwintig jaaren, in openbaare Gezelfchappen, te Londen, Oxford en op andere plaatfen van Engeland en Ierland, bij herhaaling te werk gefteld, en zulks wel door eene enkele •aanraaking met de handen, verdienen onder de groot-.  SOMNAMBULISMUS, gh grootfte merkwaardigheden der eeuwen gerekend, te worden. Het is te verwonderen, dat dergelijk eene gebeurtenis, die in onze tijden voorviel, genoeg* zaam met ftilzwijgen, door ons is voorbij gezien», en dat, tot nog toe, niemand zig opdeed, die het geheugen van een zo in 't opglo pend en raadzclagtig geval levendig hield. Een geval» 't welk bjj dezulken die van 't geheim niet weeten, een heiligen eerbied, en, zelf na de ontwikkeling der werkende oorzaaken, altoos nog verwondering verwekken moet. Reed» in 1666 verfcheen hier over een boek* in de engelfche taal, met de beeldtenis van Greatrakes verfierd, in het welk een groot aantal van wonderbaarlijke geneeswijzen verhaald worden, die zijne heelende hand, offchoon niet zonder wangunst van zijne tijdgenooten, gelukkig volbragt. Ik geloof niet, dat er bij iemand eenigen twijffel wegens de waarheid deezer zaak zal overblijven, vermits de omftandigheden te naauwkeurig verhaald worden ,- en er mooglijk geene gefchiedkundige waarheid zij, die zo wel is bevestigd geworden. Men vind er, naamüik, alles breedvoerig in vernield; als de perzoonen, de ziekten, de wijzen van geneezen, en de getuigen, die er zig tegenwoordig bevonden. De volledige Dagboeken deswegens, door Greatrakes eigen hand gefchreeven, en waarin de ge-, .tuigen, tot zelf bij de geringfte omftandighecun toe, niet vergeeten geworden zijn, verdienden, zo als h mij voorkomt, uit hoofde van derzei'« ■ &$ ve$  54 OVER HET MAGNETISCH ver rijken inhoud, in alle taaien overgezet te Worden. ■ In ftede van een uitvoerig gefchiedverhaal, ?al ik hier eenige brieven van geloofwaardige en lekende kundige Mannen laaten volgen. brief VAN doctor georg RtJST, aan joseph glanville. Jfaknïm Greatrakes was wel aan verfchillende uiti'praaken onderhevig; want de lieden hielden' hem, ingevolge hunne onderfcheiden denkwijzen, voor een Tovenaar, bedrieger, wonderdoender en Apostel. Ik zelf echter heb hem als een edel, rechtfehapen, vriendlijk en eerlijk Man leeren kennen. Drie weeken lang heb ik met hem bij den Heer' Convij geweest, waar ik zijne levenswijs en zeden in opmerking kon neemen, en ben een ooggetuige geweest, dat hij meer dan duizend menfchen , door de aanraaking zijner hand gelukkig geneesde. Hoe zonderling deeze zaak ook weezen mag, is zij echter in 't geheel geen wonder. Dikwijls werden de ziekten door een eenige aanraaking van zijne hand geneezen. Hij verVolgde , om zo te fpreeken, de vliedende fmarten tot in de uitterfte deelen'van het lighaam. Wanneer de ziekte of pijn zomtijds wat hardnekkig in het wijken wass vertoefde Greatra- kss%  SOMNAMBULISMUS, 55 Hes, eenigen tijd langer, ter dier plaatfe met zijne hand, en verdreef ze, door een herhaald wrijven, gemaklijk van de eene plaats naar de andere ; van de edelfte deelen tot de min edeler, en eindlijk tot de uitterlten. Alle Lijders intusfchen ondervonden reeds, op de eerlte beweegihg zijner geneezende hand, even als door een toverkragt, verzagting in hunne fmarten. Dat hij zeer dikwijls draajingen in 't hoofd, -fcheeihcid en andere ingewortelde oog- en oorkwaaien , door de enkele aanraaking zijner hand geneezen heeft, kan ik als ooggetuige, volgens mijn geweten, bevestigen. In mijne tegenwoordigheid heeft hij ook, door eene zagte wrijving met de hand, wel twintig maaien, in weinig minuten , de toevallen der vallende ziekte in den grond geneezen. Oude zweeren en verharde gezwellen, die niet tot rijpheid wilden k-n:cn, bragt hij gelukkig tot ettering. Soon gelijke wonden, die jaaren lang open hadden geweest, zag ik, door zijn toedoen, binnen vijf dagen zig lluiten. Met het zelfde geluk heelde hij ook kanker en borstgezwellen. Bij de al te groote werkingen, die Greatrakes deed, wil het mij echter niet in 't hoofd, dat iit zijn geneezingvermogen iets bovennatuurlijks of eene wonderkragt geweest zij, te minder, daar hij zelf het tegendeel geloofde, en zijne ongemeene bekwaamheden enkel aan zijn bijzonder natuurgeftel toefchrijft. Ook is, volgens mijn gedagten, het reeds een bewijs, dat dit alles ronder eenen onmidlijken Godlijken invloed, en  g6 OVER HET MAGNETISCH derhalven zonder eenig wonderwerk, gefchied, om dat de geneezingen dikwiils van langzaamen voortgang waren ; veele ziekten veelvuldige herhaalingen der handwrijvingen behoefden; eenigen derze.lven wederkwamen, en anderen voor het aanraaken van zijne hand niet we'ken, zo als, bij voorbeeld, alle aangebooren kwaaien. - Daarenboven ftjïéeri ook het namurgeftel van zomnrige menfchen zijne geneeswijze tegen te zijn; waarom ik geneegen ben te gelooven, dat alles van eene balzem-.'gtige, geneezende uirvloeijing des lighaams zijn oorfprong heeft; op eene gelijke wijze werkende, als de Univerfeel-tinduur, 'en dat alles louter natuurlijk is. Wegens de eenvoudigheid van zijn geneesmiddel, gelooft hij, dat God hem ;n 't bijzonder dit vermogen gefchonken hêèftl Zeden vier jaaren naamlijk heeft hij een wonderbaar inflirct in zig gevoeld, en zig verbeeld in zijn ooren deftem, •als van een befchermeigel te hooren, die hem toefluisterde: Gij bezit de gave, om kropgezwellen, -te geneezsn ! Van deeze gewaarwording kan hij zig, noch door ernftige, noch door verftrooijende bezigheden ontdoen. Eindlijk begon hij te vermoeden, of hij niet wel betoverd mogt zijn. Zijn vrouw, die hij er berigt van gaf, fchreef dit alles liever toe aan een verhitte en buitcnfpoorige verbeeldingskragt. - Daar echter dit fluisteren in de ooren niet ophouden wilde, befloot hij eindlijk er zig naar te rigten j en vermits hem toen gevalüg eene vrouw, met een kropgezwel te -Worea kwam, beproefde hij, wat hij vermogt, bei,  SOMNAMBULISMUS. 5? beu-reek hij het kropgezwel met zijne handen, ,en, na dit eenige reizen herhaald te hebben, was de Lijderes geneezen Door deeze gelukkige kuur aangemoedigd, herhaalde hij dezelve bij alle gelegenheden, en fteeds met den zelfden uitflag. Kort daarna regeerden er, in de nabuurfchap, geweldige koortfen. Zijn befehermgecst of inftinft fluisterde hem andermaal toe : Gij bezit ook het vermogen, om de koorts tè geneezen! Greatrakes had, bij deeze Hem, nu geen den minden fchroom meer. Hij begaf zig te midden onder de koortzigen , en genas dezclven met oplegging of beftrijking zijner handen. Nu fcheen hij gerust gefield. Maar omtrent een half jaar naderhand fluisterde deeze item hem op nieuw toe: Gij hebt eem genazende kragt in 11! Hij werd zelf hier door overtuigd, dat dit zijn geneezingvermogen zig over alle ziekten uitftrekte, en het gelukkige gevolg rechtvaardigde dit zijn begrip : want, welke Lijders hij met de hand ook aanroerde, zij zagen hunne kwaaien wijken. Plotslingt werd eens een zijner handen door een foort van beroerte aangetast; zijn inflind of befchermgeest ried, om deeze hand met de andere gezonde hand te wrijven: hij deed zulks» jen zie, de beroerte verdween, en gevoel en leven kwamen daadlijk terug. Niet weetende, wat van dit alles te maaken, en menigwerven deeze zaaken voor toevallig, en zijn gevoel voor werking der verbeeldingskragt J>5 gfQQS  5* OVER HET MAGNETISCH groetende, terwijl hij niet weinig door verbijsterend nadenken en vertwijffelen gefchud werdt, begon hij thans de zaak voor een foort van godhjke inwerking te houden, en wijdde zig zelf geheel de geneezing der zieken toe. Voor 't overige ben ik overtuigd , dat de. gefchiedenis van alle deeze , in Ierland voorgevallen geneezingen, de ftrikfte waarheid is. Alles, wat verder door Greatrakes in Engeland» te Londen, Oxfort en elders, ten aanzien van het Publiek, door hem gedaan is geworden, heeft hij zelf, met alle de omftandigheden, en met bijgebragte getuigenisfen, in een boek, door hem zelf ujtgegeeveii, verhaald, enz. SRIEÏ var DOCTOR FaIRECLOWE. Ik heb bij Greatrakes veel wellevenheid ondervonden, als ook eene algemeene dienstvaardigheid, en eene geneezende kragt zijner hand, die Stlle verbeelding te boven gaat. Bij zijne geneezende verrigtingen neemt hij nooit den toevlugt tot vreemde ceremoniën, en wanneer de Lijder geneezen is, dan is hij gewoon, om, met ten hemel geflagen oogen, te zeggen: De almagtige God heeft v, naar zijne barmhartigheid, ge helpen. Alle dankbaarheidsbetuigingen en loffpraaken ©juer Lijders weert hij af, en vermaant hen era-  SOMNAMBULISMUS. $f ernftig, om God alleen voor hunne geneezing te danken en te prijzen. Elk een bewondert deeze zijne vroomheid en rechtfchapenheid. Hij fchrijft niets aan zig zelf, maar alles aan God toe. Hij behoort ook tot de partij der Koningsgezinden, en bewijst het greetigst zijn hulp aan de Zeelieden ert Soldaaten, die, onder de uitvoering van 'i>Knnings beveelen, gewond zijn geworden. Verfcheiden van dezelven heeft hij van de bezwaarlijkfte ziekten, die de kragt der gewoone heelkunde wederftonden, gelukkig geneezen, als bif voorbeeld, van verlammingen, teering, allerlei fmarten, gezwellen, ileepende en befmettende koortzen. De nieuwsgierige Lezers kunnen, ten opzigte van veele bijzonderheden, hieromtrent zijn eigen uitgegeeven boek naarleezen. BRIEF VAN DOCTOR ASTEI». Ik heb dikwijls gezien, dat de aanraaking mee de hand, in veelvuldige en hevige fmarten, daadlijk hulp toebragt. Als iets zeer zonderlings bemerkte ik verder, dat de pijn, door middel van de hand, uit de linkerfchouder in de regtervoet gebragt werd , en dat dezelve, indiervoegen de leiding van de hand volgende, ter groote teen uittrok. Men zegt ook, dat hij, op dergelijke wijs, te meermaalen plaatslijke pijnen, door herhaalde handftrijkingen, uit de vingers of teenea van de Lijders uitgedreeven hebbe, H4j  Óo OVER HET MAGNETISCH? Het verwonderïijkfte is, dat, zo dikwijls de» hand van de wijkende pijn zig ophefte, de pijn zig op de verlaatende plaats fcheen vast te zetten , en den Lijder niet weinig folterde. De pijn ftilde ook niet, alvorens de hand op nieuw die. plaats aanraakte, en ze daar door tot de opper-' vlakte des lighaams vervolgde. Op welk deel'des lighaams van den Lijder hij ook zijn hand legde, fcheen er altoos verligting van pijn op te volgen, het zij dan, dat een balzemagtige uitvloei jing de fcherpte der pijnen maatigde , of wel om dat zij de kwaade doffen verdeelde. Ik heb een vrouw gezien, die geduurende verfcheiden jaaren, met ondraaglijke hoofdpijn gekweld wasHij betaste eenige reizen het hoofd, en verdreef daardoor al de pijn naar de oogen, van daar naar den neus en in den mond, tot dat eindlijk deigelve, door op nieuw te ftrijken en te leiden, eensklaps haar plaats in de maag nam : hier werd dei pijn W-hevig en ondraaglijk, dat de «mftahdérs geloofden, dat de Lijderesfe er van fterven zou Toen echter Greatrakes zijn hand op het zogenaamde hartekuiltje legde, week de pijn en zettede zig in de keel, waar door de vrouw waarfchijnlijk verdikt zou zijn geworden, zo Riet de gezwinde en bekwaame beweegingen van de hand, dezelve van daar en andermaal in de oogen gebragt had. : Hier werd de Lijderes, door de ziekte-ftof, van het gezigt beroofd, en Greatrakes moest zig op nieuw in de weer ftellen. Eindlijk echter, »a veel omdwaalens en ftriikens van de geneezen*  SOMNAMBULISMUS 6r zende hand, en door zagtlijk aanteraaken werd de pijn naar de uitterfte deelen des lighaams voort- en uitgedreeven, en de zieke werd herfteld. Deeze welddadigheid is aan meer perfoonen, binnen weinig uuren, in mijne tegenwoordigheid te beurt gevallen. Hij genas, daar ik bij was, .ook een dooven, en dat enkel door de aanraking van zijne hand. Nog was er een knaapje van omtrent twaalf jaaren, die, zijn ganfche lighaam over met koude gezwellen bezet was, zo dat hij handen nog voeten gebruiken kon. Toen Greatrakes zijne geneezendc hand over de gezwellen ftreek, begon het jongetje reeds handen en voeten te beweegen, 't welk hij, zedert een geruimen tijd niet had kunnen doen. Hij bragt dus, door een zagt handftrijken, alle de zweeren tot ettering: flegts een van de heup keurde hii noodig, om met het lancet geopend te worden. Perzoonen, die met de heupjigt gekweld waren, zag ik op foortgelijke wijs, en dikwijls door eene enkele aanraaking, geneezen. De lamme en uitgedroogde hand van een man verkreeg, in eenige herhaalde handwrijvingen, het leven en de beweeging weder, zo dat ze even gelijk de andere hand, wederom ten gebruike diende. Door de vreemdheid van deeze zaak werd ik indiervoegen verbaasd en verwonderd, dat ik in luide dankzeggingen tot God uitberftette. Ik zal u met geen meer vernaaien van dit foort vermoeijen, daar deeze, welken ik heiligJiik verklaar, met mijn eigen oogen gezien, en tea  ©a OVER. KET MAGNETISCH ten alleronpartijdigfte onderzogt te hebben, vol* Stomen toereikende voor u zullen zijn. Wilde ïk ook alles befchrijven, wat deswegens in mijne tegenwoordigheid gebeurd zij,ik zou geen brief, maar een boek moeten maaken. Of echter deeze, door enkele aanraaking van de hand, zo fpoedig geneezen ziekten en kwaaien , volftrekt voor altoos en zonder eenige wederkeering geneezen zijn geworden, kan ik niet zeggen. Eenigen ten minften zijn mij bekend, die weder in. de voorige ziekten vervallen zijn, en op nieuw hulp begeerd hebben. Voor het overige zijn de zeden en het caracter van deezen Man indiervoegen , als Dr cior Rust en Fairec/owe die befchreeven hebben: waarbij het overtollig zou weezen iets toe te doen, enz. Dus verre Doélor As tel. „ Wanneer het alles in de gefchiedenis, (aldus vervolgt Doétor Pechtin;) op de waardigheid en geloofwaardigheid der getuigen aankomt, dan zie ik niet, wat het ongeloof tegen de waarheid van deeze gefchiedenis kan inbrengen. Want er is niets in dit geval, tot de onbeduidendfte omftandigheden toe, of er zijn ten minften drie voldoende getuigen, die het bevestigen. Ook worden niet altoos dezelfde getuigen bijgebragt; maar meestal voor elk geval wederom afzonderlijken, waarmede het zo .gelegen is, dat  SOMNAMBULISMUS. 63 «lat men veeleer, uit hoofde der vooroordeelen, -aan hun rang of beroep gemeenlijk verknogt, van hen tegenovergeftelde getuigenisfen zou verwagt hebben. Inzonderheid komen hier de Godgeleerden in aanmerking. Deezen zullen niet ligt iets aanneemen, 't welk naar een wonderwerk zweemt, vermits zij vooronderftellen, dat er heden ten dage geene wonderen meer gefchieden. Evenwel fchamen zij zig niet der waarheid hulde te doen, en fchriftlijke en met hunne naamen ondertekende getuigenisfen te geeven, van dat geene, waarvan zij ooggetuigen geweest zijn. Het zelfde deed ook de Kapellaan des Konings de Heer jfofepk ■Glanviïïe, een Man van zeer veel doorzigt. Zelf de Geneesheeren, wie er toch altoos aan geleegen legt, dat er geene nieuwigheden ten nadeel© van hunne aangenoome heelwijze in de baan komen , konden niets tegen deeze getuigenisfen inbrengen, en ik vind zelf, dat zij veele gevalle» van dit foort, met hun eigen getuigenisfen bevestigd hebben. Zelf Edellieden en Soldaaten, dieveelal gewoon zijn met het wonderbaare den fpot te drijven, ten minden het niet fchielijk aanteneemen , hebben het niet durven waagen, om het geen zij van deeze zeldzaamheid met hunne eigen oogen gezien hadden, te ontkennen, maar vonden zig genoopt er het zegel aan te hangen, en aldus blijkt het dat de waarheid in deezen, een volkomen zegepraal behaalt heeft. In ftede van de menigte andere getuigenisfen, die wij nog ««tuien kwmen, ajnvgeren, zuilen wij  $ OVER HET MAGNETISCH wij het gezag van het Koninglijk Gezelfchap te Londen laateu gelden. Want de beroemde en geleerde Natuurkundige de Heer Robert Boijle trok zig zijner aan, op last en naam van dit eerwaardig Gezelfchap, toen men Greatrakes van toverij poogde te befchuldigen. De meeste zijner verngtingen zijn ook, door de bcöordeeling van dit Gezelfchap, bevestigd. De door hem geneezen ziekten en kwaaien zijn te menigvuldig om genoemd te worden ; men kan ze in zijn Dagboek aangeteekend vinden: de meesten van dezelven werden voor ongeneeslijk gehouden, en allen deezen genas hij, enkel en alleen, door de oplegging of aanraaking van zijne handen. Het verwonderlijkfte, dat mij, in deeze geneeswijze, te vooren kwam, was niet zo zeer, dat dezelve door enkel aanraaken en ftrijken met de hand gefchiedde, maar dat de natuur, zodra zij eenmaal door de heelende hand in beweeging was gebragt, de uitdrijving der ziekte , door ontlastingen van allerlei foort, alszweeten, braaken, afgang enz ten fterkften bevorderde. - en dat wel met eene werking, die men van alle andere geneesmiddelen, op verre na zo fpoedig niet zou hebben kunnen verwagten. (*) Dat CO Dezelfde verlcbijnzels zijn, tegenwoordig, door alle MagJetifeerdcrs , in groote inenijte ondervonden, en aangetekend f «etterden, •' ■ ~ •  SOMNAMBULISMUS. 6$ Dat intusfchen eenige zieken wederom inftortten, en, bij gebrek van de geneezende hand, andermaal van hunne voorige kwaaien bezogt werden, beneemt niets aan de geloofwaardigheid van deeze verwonderlijke geneezingen, en verminderd flegts de eere, om ze voor een eigenlijk gezegd Godlijk wonderwerk aantezien. getuigenis VAN DE J1EEREN DESMAIZE aux j medeleden van DE koninglijke academie DER. weetenschappen, ENZ. betrekkelijk de geneeswijze van Valentin Greatrakes. In het jaar i66ö bevond zig te Londen een Ierlander , genaamd Greatrakes, die zeer buitengewoone geneezingen deed, welken een foort van wonderwerken fcheenen te zijn. Hij was gebooren in 1628, in het Graaffchap Waterfort* Hij gedroeg zig als een Godsdienstminnend Man, vol waardigheid en eenvoudigheid. Hij getuigde van zig zelf, dat hij, zedert 1662 het vermogen in zig ontdekt had, om kropgezwellen te kunnen geneezen, en dat de verzekering van dat te kunnen doen, bij hem eindelijk zo flerk geworden was, dat hij er de proef van genomen, «enige zulke Lijders, aangeraakt, en gelukkig geneezen had. £ Toen  66 OVER HET MAGNETISCH Toen er, drie jaaren laat er, in de Provincie , waar hij woonde, befmetlijke koortfen heersen* teri, gevoelde hij den aandrang van zijn inftinct, om dezelven op eene gelijke wijze te geneezen: hij nam er de proef van, en het gelukte hem. In April van 1665 kreeg hij een foort van overtuiging, dat hij ook wonden en verzweeringen geneezen kon, en de ondervinding leerde, dat hij ook in deezen zig niet bedroogen had. Hij genas eindlijk ook ftuip- en zenuwtrekkingen, waterzugt en meer andere ziekten. Van alle kanten vloeiden de kranken en gebreklijken naar hem toe, en zijne vermaardheid, om met de bloote oplegging zijner handen alle ziekten en kwaaien te geneezen , werd eindlijk zo groot , dat de Geestlijkheid zig in 't fpej mengde, en, zekerlijk uit vrees voor eenige haarer voornaamfte grondflagen, hem deeze geneeswijze voor het toe* komilige verbood; Intusfchen werd hij door eene zieke Dame verzogt, om naar Engeland te willen komen, waar hij in j666 aankwam. Toen hij door eenige Provinciën reisde, werd hij door derzelver. Overheden verzogt, hunne zieken te geneezenDe Koning beval den Staats-Secretaris, den Graaf van Arhinton , om Greatrakes naar Whitehall heen te fchifcken, en niettegenftaande het Hof geen overtuiging genoeg betoonde te hebben, om in zijne verwonderlijke geneezingskragt te gelooven, ftond het hem evenwel vrij, om zig bekend en beroemd te doen worden. Greatrakes bezogt daaglijks een zekere wijk in  SOMNAMBULISMUS. 6% in de.Had Londen, waar zig een.menigte zieken van allerlei foort en van beiderlei geflagt bij een verzamelden. Door zijn bloot aanraaken werden allebei pijnen, jigtfmarten, podagra, ftuiptrekkingen, enz. geneezen. Men noemde hem dert aanraker, of oplegger der handen. Met dag alles, evenwel, kon hij elk een niet van de wezenlijkheid van zijn wonderverinogen overtuigen. Men fchreef heftig tegen hem. Hij vond echter 2eer ijverige verdeedigers, en dat wel onder de ■Geneesheeren zelf. In het jaar 1666 liet hij een brief drukken aan den Heer Robert Boijle, ivaar in hij de gefchiedenis van zijn leven verhaalde,' uit welke ik de bijzondere berigten, alhier aangevoerd , getrokken heb. Hij deed dezelveii vergezeld gaan door eene groote menigte getuigfchriften, die door Perzoonen van erkende eerlijkheid ondertekend waren, onder anderen van den Heer Boijlc, en de vermaarde Godgeleerden Wilkins, Whichcott, Cudwortz en Patrik (*), die de waarheid deezer verwonderlijke geneeswijze bevestigen. (*) Meestal mannen, die voor niets minder dan dweepers of Mgtgelovigen bekend zijn; maar wier fchriften duidiijk bewijzen, dat "zij, bij eene nitgebrcidc geleerdheid, gezond oordeel en redelijke grondbeginfelen hadden. E a ge- y  68 OVER HET MAGNETISCH GETUIGENIS VAN DOCTOR MoRE. Opera, t, II, S. «116—223. Greatrakes genas de kanker, kropgezwellen, de Sgf, beroerten, hoofd Jraaijingen, verlammingen, lazarusziekten, de fteen, zweeren, gezwellen en meer andere foortgelijken, en zulks enkel daardoor, dat hij zagtlijk met de hand over het lij. dende deel ftreek, aldus het kwaad naar de uitterfte oppervlakte'van het lighaam heen en uitdreef, zo dat zij eindlijk in de vingers of teenen gebragt werd, en van daar joeg hij ze vervolgens, door eene zagte drukking, naar buiten, en de zieke was gezond. Doftor More heeft Greatrakes lang, van zeer nabij, en bijzonder in Familie van de Graavin van Conwmje gekend. Hij was, volgens zijn getuigenis , bloedrijk, vrolijk, menschlievende, goedaartig voor allen, en ten hoogften verdraag! zaam. Zijne afkomst, zijne opvoeding en zijne bezittingen verwierven hem reeds groote achting. Zo in den krijgsdienst als in zijn volgend openbaar beftuur verwierf hij bijzondere eere, door zijn verftand, moed en werkzaamheid. Hij was ten hoogften nederig en eenvoudig, met betrekking tot zijne kundigheden en geneeswijze. Hij liet deswegens geen de geringfte begeerte blijken, oir£ -»fi daardoor belangrijk te maaken, of opzien en OP7  SOMNAMBULISMUS. 6j> opfpraak te verwekken. De gevolgen daar van waren intusfchen onloochenbaar, daar dezelven voor de oogen van zo veele menfchen en de doorzigtigfte Geleerden, Geneesheeren, Wijsgeeren en Godgeleerden gefchiedden, die ze ook onderzogt en er getuigenis van gegeeven hebben. In een Berlijns Maandwerk leest men ook: „ Hier hebben wij dus reeds, voor meer dan honderd jaaren, het geheel dierlijk Magnetismus, offchoon niet onder deezen naam, enz." Dat deeze geneeswijze niet verder is aangemoedigd geworden, komt zekerlijk daarvan daan, om dat men dit vermogen befchouwde, als iets dat God alleen aan Greatrakes gefchonken had. Het zal, zo ik vertrouw, bij den Leezer geene verfchooning behoeven, dat ik dit, op zig zelf reeds zo belangrijk verhaal der geneeswijze van Greatrakes, hier bij gevoegd hebbe. Men vind er geneezingen in, die niet flegts Parijs, maar geheel Vrankrijk en een groot gedeelte van Duitschland met verwondering en verbaazing vervuld hebben; en gedeeltlijk nog vervullen, op eene bijna gelijke wijze, en door dezelfde verfchijnzels, als er honderdtwintig jaaren geleeden in een vreemd Koningrijk gelukkig volbragt, en met onverwerplijke getuigen is bevestigd geworden. Door het aan den dag brengen van deeze gefchiedenis word een dubbel voordeel verkreegen. De nieuwe waarneemingen van dezelfde foort, ten onzen dage, bevestigen de waarheid van Grea- fr&kes geneesvermogen des te fterker, zo dat men $3 bej  P OVER HET MAGNET. SOMNAMBUL. het zelf voor waar zou moeten aanneemen al werd het met door zo veele geloofwaardige ooggetuigen bevestigd ; want het geen toen aan den eenigen Greatrakes wedervoer, wedervaart thans honderden, ja 1 duizenden Natuur-Onderzoekers, even gelijk als aan hem. Maar ook, ten anderen, zijn deeze met geloofwaardige getuigen beves-tigde geneezingen, die zo lang voor onzen tijd gefclned zijn , waarmede zulke verfchillende «omftandigheden gepaard gingen, en die echter allen zojuist overeenftemmen, met die, welken onze hedendaagfche Magnetifeerders opgeeven en bevestigen, ontegenfpreeklijke bewijzen, dat die Wijze van behandeling, welke men magnetifeeren noemt, geen hersfenfchim, geen bedrog, noch haar oorfprong aan een verfoeilijk bijgeloof verfchuldigd is. OVER  OVER DEN TOESTAND DEK.' ZIEL in den CATALEPSIS of ZINVANG, Waarom vervolgen zij, men dit toeval overkomt, hunne reden, bij hun bijkomen , juist waar zij uitgefcheidcn zijn? Voor eenigen tijd was ik ooggetuigen van een bekend,dikwijls onderzogt,doch fteeds verborgen gebleeven verfchijnzel. Een vrouw, van omtrent vijftig jaaren ouderdom, verhaalde, met al de welfpreekenheid, die laster en kwaadaartigheid, eene bovendien fnapagtige vrouw, kan bijzetten, de gefchiedenis van eene hnarer Naastbeftaande, eene ijdele vrouwe. Geen nieuwe mode , fchreeuwr de zij: komt er, - met dit woord viel zij neder. Kaar ganfche lighaam, haar mond zelf, was onbeweeglijk en ftrak: de ziel fcheen haar airede ontglipt te weezen, toen zij eensklaps weder begon te fpreeken i komt er in de jlad, dus vervolgde zij: of zij volgt ze daadlijk naar! — en aldus ging zij met haare vertelling, met aanmerE 4  fa OVER DEN CA1MLEPSIS Wngen opgehelderd, voort, even als of haar mets gebeurd ware. Een menigte foortgelijke gevallen zij„ in de werken der Geneesheeren te vinden; m ar zeId! zaam of nooit treft men er eene genoeczaame verklaaring van dit zonderlinge vcrfciiXT Ik zal daarom beproeven, of ik eenigermaate dit raadzel kan oplosfen. De ganfche verklaaring beftaat in het beantwoorden der drie volgende vraagen; toetnd/6 ^'**" I L Zo zij denkt, wat denkt zij dan? I I I. En 't zij denkende of niet denkende, wat « de reden, dat zij juist vervolgt, waar zij opgehouden heeft te fpreeken? & Twee waarneemingen fchijnen, in den eerften opflag, te bewijzen, dat de ziel, in deeze omltandigheid, ophoud met denken. De eerfte waarneeming leert ons, dat men, Ut dit toeval, geen het minfte blijk van leven of beweeging befpeurd. Het geheele lighaam JM ftrak en ftijf, onbeweeglijk, even als ware het ontzield, en als een fteen Moet derhalven de ziel niet, zo al niet verhuist, ten minften evenwel geheel werkloos, geduurende deezen •toeftand weezen? De  OF ZINVAN G. n De wederkeerende beweeging van het lighaam ftrekt reeds ten bewijze, dat het befluit, van eene fchijnbaare levenloosheid en onbeweeglijkheid tot eene niet aanweezigheid, geheel valsch is. Eene menigte waarneemingen daarenboven bevestigen dat de ziel, in deezen fchijnbaaren dood, zeer wel werkzaam zijn kan. Ik zelve heb eene vrouw gekend, die , in een zwaare ziekte vallende, de week daaraan volgende dood fcheen. Reeds was de dag der begraafenis voorhanden; alle haare Vrienden waren bij elkander vergaderd, en men ftond gereed om haar grafwaards te brengen, toen een haarer Vriendinnen, wie het onmooglijk viel zig van haar te kunnen verwijderen, in dit verfchriklijk oogenblik, zig op de geliefde haarer ziele wierp, en, met een vrolijken fchrik, nog eenige ademhaaling bij het gewaande Lijk befpeurde. Weldra werdt de voor dood gehoudene tot zig zelve gebragt. Zij verhaalde, dat zij, offchoon geheel en al van het gebruik haarer zintuigen ontzet, en buiten ftaat, tot de geringfte vrijwillige bewèeging, evenwel alle de gefprekken der aanweezenden, de toebereidzelen tot haare begraafenis, de klagten haarer Vrienden, en het voorleezen haarer lijkgedigten gehoord had, en dat zij zig ten uitterften, maar vrugtloos, bemoeid had, om de een of andere beweeging te maaken, ten einde haare Vrienden een teeken te geeven, dat zij nog leefde. De beroemde Unzcr voert, in zijn' Arts of Geneesheer, meer foortgelijke gevallen aan. Wij betluiten, om kortte E 5 m zjfn,  n NIEUWE MAGNETISCHE zijn, hieruit, dat, bij den fchijn van een ganschJijsen ftilftand of beweegingloosheid van ziel en lighaam, zij echter beiden in werkzaamheid kunnen zijn. «ENIGE NIEUWE EN ZEER. ZONDERLINGE PROEVEN, TER NADERE ONTDEKKING VAN DE MAGNETISCHE GEHEIMEN. Een verbeterd Amalgama. Ik maakte een Amalgama volgens de bekende wnze, van wijfjes fpiesglas en kwikzilver, op de volgende wijze. ^ Ik nam een deel wijfjes fpiesglas, fzink of fpelter.) en drie'deelen kwikzilver, liet he verkalken, en ftrooide er vervolgens loodwit ïn, tot zo lange, dat het eene kleverige zalf werd verlengende hetzelve met heet fchaapenvet. De Phosphorus, met fchapenvet, kwikzilver en wijfjes fpiesglas vermengd, levert ook een voortreflijk Amalgama op. Ik liet mij zooien van zijde maaken, en ze wel digt met geplukte zijde vullen. Zo dikwijls ik eene proefneeming doen wilde, waschte ik mijn  GEHEIMEN. 73 mijn geheele lighaam met fchoon water, en berookte mij zelve met witten wierook. Ik trok vervolgens fchoon linnen goed, mijn zijde zooien, zijde kousfen, broek en vest aan; voorts hield ik, eenigen tijd, mijne handen in de hoogte, zo dat mijne tien vingers zig naar den hemel uitftrekten, en ik trok daardoor deeleétrique ftof aan. De wijze mijner kleeding ifoleerde mij ; aldus werd ik pofitif eleftricq, en kon op elk lighaam, minder eleétricq dan het mijne zijnde, werkzaam weezen. Ik wreef mijne handen, met de befchreeven toebereidzels, en kon, met de wijzing van de toppen mijner vingers , kleine lighaaraen in beweeging brengen. Hangende naalden beweegden zig van zelve , wanneer ik ze flegts fterk aanzag. In deeze proefneeming legt de eerde grondflag tot het dierlijk Magnetismus. .... e Ik kon ook menfchen, op een taamhjken atftand, enkel door een oogopflag, eleftrifeeren. Deeze werking was te fterker, wanneer ik mi| in de zonnefchijn, en mijn voorwerp in de fcha- duw plaatfte. Deeze proefneeming werd nog verwonderlijker, wanneer ik mij, met iemand, in harmonie zetlede. Van de twintig en dertig ftukken geld, welken zodanig een perfoon in mijne afwezendheid aanraakte, kende ik altoos dat geene, het welk hij aangeraakt had. Het aangeraakte ftuk geld aanziende, ontwaarde ik fteeds een zeker gevoel in mijne oogen, waarvan ik niets vernam, bij de befchouwing der andere ftukken.  }o NIEUWE MAGNETISCHE Niet minder verbaazende was het, dat, wanneer ,k mij flegts door een kettingje verbond, ik, in een verwijdering van twee of drie kamers den reuk der bloemen rook, waaraan de perfoon rook, die met mij in harmonie ftond, bijaldien iuj zig op een ifoleerfchraag gcfteld had. * * * . Men laat eenige kleine kokertjes van blik maaken; men giete dezelven vol zwavel, en eleétrifeere ze. Deeze kokertjes moet men bij zig fteeken; flegts moet men zorgen, dat ze door een goud fnoertje, of anderen draad, die men om het lighaam heeft, aan ons verbonden worden. Het besten is, wanneer uw rok met versheiden kleine zakken voorzien is, welken allen met zijde gevoerd zijn. Wanneer men de electnke kragt wil verfterken, dan maake men flegts het goud moertje met een of meer kokertjes gemeenfchaphik. Deeze toebereiding is ook volftrekr noodzaaklijk tot het Magnetismus. Wanneer men eenmaal zo verre komt, dat men in flaat zij, om een foortgelijke circulatie van den ele&iken en magnetifchen ftroom, in een ander lighaam voorttebrengen, dan is men zeer nabjj, om groote en geheel onbegrijpljjke proefneemingen te doen. In den hannonifchen toeftand zijn de werkingen van menfchen op elkander boven alle verwagting. In dien toeftand kunnen verfcheiden perlooncn, eenerlei gevoel, eenerlei aandoe-  EN ELECTRltfE GEHEIMEN. ?? nmg, eenerlei overeenkomst en gedagten hebben. . Met eenige veranderingen der bovenaangehaalde toebereiding deed ik de volgende ÏROEFNEEMINGEN BETREKLIJK DEN ELECTRIKEN HARMONISCHEN TOESTAND. Ik ftel mij in harmonie met een harmonisch onderwerp. Deeze perfoon kan met een electricq ïiqueur, naar willekeur, eenige woorden, op een papier fchrijven , en dat papier bij zig fteeken. Dan ifoleer ik deezen perfoon, en ftel mij met hem in overeenkomst. Vervolgens leg ik, in een andere kamer, op eene geïfoleerde tafel, een wit papier, het welk in gemelde Ïiqueur gedoopt is geworden, en, verbindende dit papier met gedagten perfoon, dan electrifeer ik , waarvan het gevolg is, dat al het gefchreevene van het eerfte papier van zelve verdwijnt, en de eene letter voor en de andere na , op het papier, dat in de andere kamer op tafel ligt, zigtbaar wordt. Ik laat iemand, die met mij in harmonie ftaat, willekeurig het een of ander denken. Ik electrifeer hem op den Ifolatorium, door een oogöpflag, dat is, mijn hand in de zijne leggende, en hem fterk aankijkende. Wanneer hij nu zagtlijk bij zig zelve de gedagte woorden herhaalt, dan ben ik in ftaat, hem dezelven juist te kunnen zeggen. Ie-  78 NIEUWE MAGNETISCHE Iemand, die met mij in liarmonifche verbindtenis ftaat, zal een brief fchrijven in een kamer, en ik, in een ander vertrek, zelf in een ander huis, mij plaatfende, zal den geheelen inhoud van zijnen brief kunnen weeten. De in harmonie geftelde perfoon zal, met den eleétriken Ïiqueur, bet een of ander fchrijven, en het gefchreevene hier of daar in verbergen, kasjes of doosjes van metaal zijn daartoe het gefchikfte, door middel van dè eleétriciteit, kan ik dan de woorden, buiten het kasje, in een eleétriquen ftroom zigtbaar doen worden. Ik, en de met mij in harmonie ftaande perfoon, zullen ons in twee onderfcheiden kamers bevinden. Dan raake men den perfoon aan, waar men wil, en, zonder dat ik zulks zien kan, zal ik zeggen, waar men hem aangeraakt heeft. Die perfoon zal, wederkeerig, wanneeer ik aangeraakt wordt, het insgelijks gevoelen en het kunnen zeggen. Alle deeze proefneemingen hebben hunnen grondflag in de volgende ftellingen : Lighaamen, gelijklijk eleétrik, werken niet tegen elkander: wanneer zij tegen elkander zullen werken, dan moet het eene minder eleétriciteit bezitten dan het ander. De meerder en minder eleétriciteit kan dooide kunst herfteld worden: de eerfte door poft rif, •en de laatfte door negatif te eleétrifeeren. Po-  1EN ELECTRIKE GEHEIMEN. J£ - Pofitive en negative lighaamen Haan, in eene volkomen eleétrique werking , tegen elkander over: wanneeer de proportie der lighaamen anders juist is. Twee lighaamen, die in een volkomen eledtrique werking tegen elkander over ftaan, zijn, wanneer ik mij eens zo mag uitdrukken, ten opzigten van de eleftrike betrekking, flegts een lighaam, het welk uit twee deelen beftaat. Wanneer twee lighaamen in eene volkomen eleétrique werking tegen over elkander gebragt zijn, dan kan in het eene lighaam geene verandering voorvalien , of het andere heeft er gevoel van. Daar nu de verandering van het sene lighaam ook verandering in het andere veroorzaakt, heeft noodwendig ook het gevoel van het eene ook betrekking op het gevoel van het andere lighaam: want het gevoel is niet anders dan een verandering van toeftand. Wanneer nu de mensch, door dikwijls herhaaien van dit electrik gevoel, de juiste onderfcheidingen leert maaken, dan ftrekt hem het zelve tot een foort van beeldfpraak, of een mededeeling van denkbeelden, door middel van voelbaare tekens. Gelijkftemmende fnaaren brengen één zelfden klank hervoort: dat is, het voortbrengzel der gelijkftemmigheid is éénheid. De deelen van het lighaam ftaan met het geheel in harmonie, of overéénftemming, en van daar den oorfprong van het lighaamlijk gevoel. Door  80 NIEUWE MAGNETISCHE Door verbindtenis worden, met betrekking tot de eledriciteit, duizend menfchen, die met elkander verbonden zijn, flegts een individu, met betrekking tot elkander. Aldus ontftaat ook, door verfijnde electrique kragt, in den verfijnden harmonifchen toeftand, eenen toeftand van verfijningen, van verandering en gevoel. Dit verklaard zig duidlijker, door de kragt van asfimilatie of gelijkwording, welke in de natuur ligt. De harmonie is de dogter der gelijkwording. Gelijkwording of gelijkheid, is eenheid, harmonie, of een geheel. Ik! en Gij! — welke eene verfcheidenheid! — Dit zijn twee zaaken! — Zij kondigen verandering en fcheiding aan! — Maar de natuur befluit groote geheimen in zig. — Gij! houd op Gij! te weezen, zodra Gij! Ik! word. Ik! gevoel, het geen Gij! niet gevoeld, zo lange gij, Gij! zijt. Word Gij! Ik! dan gevoel Ik! wat Gij! gevoelt, en Gij! gevoelt het geen Ik! gevoel; want wij beiden zijn Eén. Diep geheim der Eenwording! hoe vereering. waardig zijt gij! Uwe voorfchriften zijn de voorfchriften der zaligheid! — Hoe meer wij, eiken dag, ons met de natuur bekend maaken, hoe aanbiddingwaardiger de Godheid in onze oogen word! Jammer is het flegts, dat er zo weinigen zijn, die deeze fpraak verdaan, en dat men zig niet duidlijker kan uitdrukken voor de zulken, welken nimmer zig ver-  >HET DIERLIJK MAGNETISMUS. 8l verleedigd hebben, om over dit onderwerp te denken. HET DIERLIJK MAGNETISMUS. Dat vloeibaare weezen, door Mesmer het dierlijk Magnetismus geheeten, is niet anders dan, betreklijk de lighaamlijke waereld, een tweede graad van licht. Het is eene allerfijnfte zelfftandigheid, zeer veerkragtig, en bekwaam om alle lighaamen te doordringen. Vermits het het ligtfte van alle vloeibaare wezens is, fielt het ook het evenwigt van alle dingen daar, en voorkomt de vermenging van alle gefchapen weezens, waardoor alles weder tot zijn eerden verwarden mengelklomp zou wederkeeren. Als een kind des lichts, is aan deeze vloeibaare zelfftandigheid de beweeging eigen, en dit is teffens de oorzaak der beweeging van alle dingen. Deeze vloeibaare zelfftandigheid beheerscht het onmeetlijk ruim der Schepping: het wijzigt zigingevolge de verfcheidenheid der lighaamen, die het doordringt en omgeeft. — Eénig in zijn beginzel, en oneindig in zijne wijzingen, word het de keten der dingen. Hierin ligt de grondflag der beweeging van alle weezens. _ F Door  82 HET DIERLIJK Door middel van het zelve loopen de zenuwvogten in de dierlijke lighaamen rond. De magnetifche vloeibaare zelfftandigheid, minerale, phlogiston, enz. zijn de gevolgen van deszelfs beftaan. • Door het licht onderhoud dit vloeibaare wezen zijne beweeging, en ftroomt onophoudelijk van de hoogfte lugtftreeken naar de aardfche lighaamen. De terugftrooming deezer vloeibaare ftof, van de aardfche lighaamen naar de hooge wooningen des lichts, word onzuiverder en lighaamlijker. In deeze zelfftandigheden, als ingewikkeld en omwoeld, word dezelve een magnetifche eleétriciteit, tot zo lange zij zig weder van de aangenomen deelen ontdoet, en zuiver wederkeert tot de bron, waaruit zij voortvloeide. De eleétriciteit is de eerfte wijzing van den magnetifche vloeibaare zelfftandigheid , of de tweede van het licht. De ziel van het electricq weezen is de magnetifche vloeibaare zelfftandigheid; dat geene, het welk de eleétriciteit uitmaakt, is flegts een groover bekleedzel. Het bewijs daarvoor vinden wij in de uitftrooming der magnetifche kragt: deeze doordringt Zelf het glas, het welk.de eleétrique vloeiftof niet doen kan. Hoe zuiverder de lugt, en hoe meer zij van Phlogiston ontleedigt is, hoe meer gelijkheid zij met den magnetifchen ftroom verkrijgt. Hoe meer Phlogiston de lugt bevat en hoe brand-  MAGNETISMUS. 83 brandbaarer zij word, hoe meer gelijkheid zij erlangt met de elektriciteit. Dit vloeibaaare weezen is de oorfprong der lighaamen en der faamenftellingen. Alle faamenftellingen fnellen, bij het verloop van den tijd, weder tot hunne ontbinding. De lighaamen worden gefloopt; maar geenzins vernietigd: zij veranderen flegts van gedaanten of vormen. Groeijing en beweeging zijn de gevolgen van den omloop deezes ftrooms in de fijnfte vaten Van het lighaam. Deeze omloop heeft flegts haare verfcheidenheden, naar gelange van de gefteldheid der lighaamen en der doorvloeijingen. Wanneer deeze vloeibaare zelfftandigheid, ia gelijke lighaamen, gelijk gewijzigd word, dan worden deeze lighaamen harmonifche genaamd. De zenuwen zijn de afleiders van den magnetifchen ftroom: zij ontvangen en wijzigen denzelven. Is er in deeze lighaamlijke waereld geene vol» komene gelijkheid, er is toch een zekere hoogte van gelijkheid, tot welken wij het brengen kunnen. Gelijk werkt op zijns gelijk, en brengt eenvor. •nigheid en harmonie voort. Wanneer de zenuwen van twee perfoonen ger lijklijk geftemd zijn, dan moeten de indrukzels gelijk weezen, en het gevoel in deezen toeftand heet men harmonie. De bepaaling van de graaden der fpanning zijn de oorzaaken der muzikale harmonie: zij is het «ok ten opzigte van dierlijke. Fi Oq  #4 HE T GENEESKUNDIG Op onze zenuwen heeft men accoorden, overeenftemmingen of harmonien en wanklanken. De mensch zuigt, door zijne zweetgaten, den magnetifchen ftroom in zig, en deeze loopt rond van het hoofd naar de uitwendige deelen des lighaams, volgende de famenhangende gefteldheid der zenuwen, welken deszelfs geleiders zijn. c De boom word deezes ftrooms deelagtig, door middel van zijne wortels, zijn bast en zijne bladeren. De circulatie van den magnetifchen ftroom uit het eene hghaam in het ander word het dierlijk Magnetismus geheeten, en de wijze, op welke men deezen magnetifchen ftroom van het eene lighaam in het andere geleid, noemt men magnetifeeren. to HET GENEESKUNDIG MAGNET1SEEREN. Hij, die een ander magnetifeeren wi* moet het vermogen bezitten, om den magnetifchen ftroom in zig te kunnen vermeerderen, en om den omloop van denzelven te bevorderen, zonder het evenwigt der vogten in zijn eigen lighaam in wanorder te brengen. Elk gezond mensch, dat zig met de mp*&> fche vloeibaare zelfftandigheid verzaadigd heeft, is in ftaat, om op een zwakker mensch te werken. De  MAGNETISEEREN. % De gewoone wijs van magnetifeeren is de vol- ' gende, welken wij, uit hoofde van het gewigt der zaak, en om onze Leezers des te meer te gemoete te komen , alhier meer naauwkeurig herhaalen. De eerfte bezigheid is, den perfoon, dien men heilrijken wil, regt tegen zig over te zetten, zo dat zijne regte zijde tegen onze linke zijde komt. Om zig in harmonie met hem'te brengen, legt men voor eerst de handen op zijne fchouders. Dan ftrijkt men langs de armen naar beneden, tot aan de toppen der vingers; terwijl men de duimen van den Patiënt een oogenblik vast houd. Dit herhaalt men twee of drie keeren. Dan geleid men den magnetifchen ftroom, van het hoofd naar de voeten. Vervolgens onderzoekt men, door vraagen, of door de pijnlijke plaats aan te raaken, waar de zitplaats van het kwaad zij: in de meesten ziekten, duid zij zig, vooral in de verlammigen, rheumatismus enz. op de tegenovergeftelde zijde aan. Beftendig moet men den oorfprong der ziekte blijven aanraaken, en de Sijmptomatifche fmart zo lang onderhouden, tot dat zij vatbaar voor de Crifis geworden is. Op deeze wijs onderfteund de kunst de poogingen der natuur tegen de oorzaaken der ziekte, tot dat eindlijk de Crifis zelve volgt ; welke het eenige middel is, om de ziekten in den grond te geneezen. De zitplaats van genoegzaam alle ziekten is gemeenlijk in de ingewanden van den onderbuik, de maag, de milt, de lever, de nieren, enz. F 3 Biï  S61 HET GENEESKUNDIG Bij de vrouwen huisvest zij doorgaands in de» ganschlijken omtrek der baarmoeder. De oorzaak van alle deeze kwaaien of ziekten is geleegen in een ftremming der vogten, waardoor eenige zenuwtakjes worden faamgedrukt, en in hunne gewoone werking belet, dat noodwendig kramp of fpanning moet veroorzaaken in aüe de deelen, waardoor deeze aangetaste zenuwen zig uitltrekken. Om deeze reden moet men eerst de ingewanden aanraaken, om dat de maag als ten middenpunt verftrekt, waar de meeste zenuwen te faamen loopen, en om dat de zenuwen de beste conduóteurs of afleiders, voor het Magnetismus, in het menschlijk lighaam zijn. Men ftrijkt, in de bovengemelde houding met de duimen en wijsvinger, ook wel met de vlakke hand, of met eenen vinger alleen, terwijl men over het beftreeken wordende deel eene linie befchrijft, volgens de rigting der zenuwen. Nog ftrijkt men met de vijf vingers teffens, het zij geheel open of geboogen. De werking is, op een kleine verwijdering van het zieke deel, te fterker, vermits volgens de grondregels der Magnetifeerders, de kragt uit het lighaam van den Magnetifeerder in dat van den zieken overftroomt, en er tusfchen de hand of geleider van den Magnetifeerder en den zieken een ftroom voor handen is.' In ftede van met de bloote hand te beroeren ófte ftrijken, kan men zulks ook verrigten met een ijzer, van eene kegelvormige gedaante, en van  MAGNETISEEREN. 87 van tien tot vijftien duimen lang; het onderftè van dit ijzer heeft van drie tot zes linien en het bovenfte van een tot twee linien dikte. Dergelijk, een glaazen ftaafje- is de beste geleider. Men kan tot vervaardiging van dergelijk een werktuig, ook ftaal, goud, zilver, enz. neemen. Nog meerder kragt bezit een ftaafje, het welk mdt den Magneet beftreeken is; dit word echter fchadelijk in gevallen van oogontfteeking, fterke kramptrekkingen, enz. Ten opzigte der vreemde conducteurs, want de handen zijn zekerlijk de natuurlijkften, moet men verdagt zijn, om de pool te veranderen, dat is, men moet door het ijzeren of glasftaafje, met de regtehand de regte zijde, en met de linkehand de linkezijde van den zieken beroeren, aanraaken of beftrijken. De eene pool den anderen tegen over te zetten, is, het hoofd, de borst, den buik, enz. met de regtehand te ftrijken, terwijl men de linkehand aan de tegenovergeftelde zijde houd, op den rug naamlijk, en vooral tegen den ruggegraad, van waar zo veele zenuwen naar den onderbuik loopen. Dit alles verrigte men in die regte linie, die van het voorhoofd nederwaards tot aan het fchaambeen loopt. Alles, wat ter regte zijde van den zieken is , noemt men noordlijk, en dat geene aan zijne linke zijde, zuidlijk. . Geneesmiddelen, zo in- als uitwendige, moet men zeer fpaarzaam gebruiken, uit hoofde, dat zij nadeelig zijn, en, vcor 't grootfte gedeelte, te veel zuuren in zig behelzen, en de kramptrekF 4 Kin-  88 HET GENEESKUNDIG kingen, enz. vermenigvuldigen. De Heer Mesmsr' echter fchrijft, in gal- en vervuilde maagziekten;, purgeer- en braakmiddelen voor. Tegen de heerfchende zuuren veroorlooft hij abforbeerende middelen. Do&or Bicker te Breemen, fchrijft onder anderen, over het dierlijk Magnetismus, aldus: * * * -»—- Agt dagen voor de werklijke kuur dronken de Patiënten daaglijks een boutelje gemagnetifeerd water en werden dus zagtlijk voorbereid. Men magnetifeerd het water op de volgende wijze. Men neemt een fchoon ledig glas, en vatte hetzelve, met vijf uitgebreide vingers van de eene Jiand, van onderen; met de eerfte geleden der vijf vingers van de andere hand, omfpand men den bovenften rand van het glas.. Vervolgens draait men, met de vingers, welken men van onderen houd, het glas naar zig toe, in eenerlei rigting, in de rondte. Dan neemt men twee flesfchen, waarvan er een met water gevuld, en een ledig is., Uit de volle flesch fchenkt men in het aldus gewreeven glas, dat men, gelijk te vooren, van onderen vast houd. Met de bijel» kander gehouden vingertoppen van de andere hand maakt men vervolgens de beweeging, even als of men iets met geweld in het water firieefc Eindlijk giet men, door een trechter, het water  M'A-GNETISEEREN. Sa¬ ter in de ledige flesch. Het verftaat zig van zelf, dat de Patiënt uit geen ander glas drinken mag. Aldus vaart men geduurende de agt dagen voort. Het zij nu vooroordeel of verbeelding i genoeg is het, dat wij, door verfcheiden proeven ondervonden hebben, dat de Patiënten dit gemagnetifeerd water onderfcheiden konden, van het water uit de zelfde bron gefchept, en dezelfde graad van koude bezittende. Wij gelooven, dat de morgenftond de gefchikfte tijd is, om te magnetifeeren. Men begint met vijf minuten hiertoe te befteeden, en verlangt, van dag tot dag, deezen tijd, tot de lengte van een half uur. Het eenmaal daartoe beftemde uur moet, zo veel mooglijk, in acht genomen, en het magnetifeeren door een en denzelfden perfoon verrigt worden. Wanneer tijd en omftandigheden .het veroorloven , dan kan men, des morgens en des avonds, een half uur magnetifeeren. Dit laatfte echter geld flegts ten opzigte van zodanige perfoonen, die nog niet tot de verrukking, (extafe,) gekomen zijn. Zo eenvoudig deeze geheele verrigting op zig zelve zij, en hoe zeer men dezelve ook bedillen en befpotten moge, zeker echter is het, dat de vermelde uitwerkingen, bij onze Patiënten, aan geene andere oorzaaken, dan aan deezen waren toetefchrijven, en dat ook hier het welbekende gezegde bevestigd werd; dat naamlijk, gering-, fchijnende oorzaaken dikwijls groote werkingen hervoort brengen. F 5 De  po HET GENEESKUNDIG * * * De merkwaardige Crifis, welken men den divinatorii'chen flaap, of wel, het magnetisch Somnambulismus zou kunnen heeten, ~ verfcheen bij de twee Patiënten, die ik deswegens waarnam, regelmaatig alle dagen, en duurde gemeenlijk twee, drie, vier, vijf uuren, zomwijlen ook wel een geheelen dag,•maar zeer zelden twee of drie dagen. - De langfte flaap duurde, bij de eerfte Patiënt, vijf dagen. Geduurende zulk eene langen magnetifchen flaap waren zij over dag altoos bij hunne volle tegenwoordigheid van geest, des nagts echter meer in een toeftand van bedwelming en verbijstering, evenwel niet geJieel zonder bewustheid. Tusfchen beiden kwam de natuurlijke flaap voor eenige uuren, waaruit zij dan weder in den voorigen toeftand vervielen, zonder de wijze of omftandigheden van deezen overgang te kunnen verklaaren, of zelf zig te kunnen voorftellen. Zij werden daaglijks gemagnetifeerd, niettegenftaande zij, buiten dat,evenwel in den magnetifchen flaap geraakten. Zij befchouwden deeze bewerking als noodzaaklijk voor hunne verbetering. Zonder dezelven konden zij ook, of in 't geheel niet, of niet dan bezwaarlijk en met zeer veel moeiten fpreeken. Verder' verzekerden zij, dat, door deeze kunstbewerking, de kragten en werkzaamheden hunner zielen toenaamen ; de voorftellingen hunner verbeelding duidlijker en aanééngefchakelder werden, en zij er door in dien opgehclderden en gelukkigen toeftand kwamen, wel-  MAGNETISEEREN, $t welken zij ten hoogften preezen, en die dan het overige van hunnen flaap voortduurde. Wanneer men een onbepaalde, 't zij korten of langen tijd, magnetjfeerde, dan dagt de eene Patiënt even als een etherifche of eleftrike ftoffe te gevoelen, die als een ftroom nederwaards vloeide: zodra zij zulks ontwaarde, moest men ook met manipuleeren ophouden. De andere Patiënt verzekerde, dat, zodra men haar genoeg gemagnetifeerd had,al het önaahgenaame bij haar verdween. Zo lang de magnetifche flaap duurde, gebruikten zij niets, dan zomtijds een weinig koud water: flegts dronk de eene Patiënt, in haarenvijfdaagfchen flaap , een klein kopje melk. Volgens onze naaukeurigfte onderzoeking, hadden zij, geduurende deze crifis, nooit hunne gewoone natuurlijke ontlastingen, behalven eene beftendi» ge, zagte uitwaafeming. Als een aanmerking van belang moet ik hier nog bijvoegen, dat de gewoone maandlijkfche periode, altoos ordenlijk en vrij fterk, bij mijne tweede Patiënt, op zijn tijd wederkeerde. Bij de verfijning der zinlijke werktuigen in de verrukking, {extafe,} het gezigt uitgezonderd, was het opmerklijk, dat lighaamlijke fmarten alsdan, volgens hun getuigenis, minder vat op hen hadden, dan wel wanneer zij natuurlijk wakker waren. Hier in werden wij ook bevestigd,, daardoor, dat, wanneer zij, wakker zijnde, gemagnetifeerd werden, en er, geduurende de ,manipulatie, fterke ftuip- en zenuwtrekkingen ont-  93 HET GENEESKUNDIG antitonden, voornaamlijk, wanneer de beiden duimen, op reedsgemelde wijze vereenigd werden, waarbij zij de hevigfte pijnen gevoeldennen de fterkfte trekkingen kree'gen, zij ons, dikwijls, met zigtbaaren angst, imeekten, te willen uitfcheiden; het welk, zij echter alles zeer gelaaten en bedaard doorwonden, zodra zij in den magnetifchen flaap geraakten; vervolgens, wanneer met magnetifeeren ophield,naamen zij hunne gewoone opgehelderdheid en verrukking wederom aan: — eene verrukking, een vergenoegen, ja! — als ik het zo noemen mag, eene zaligheid, waarmede niets te vergelijken was, en die zij vuuriglijk wenschten, dat nimmer mogt ophouden ! . ■ Wij naamen verfcheiden proeven, ten einde hunne oogen geopend te krijgen en de gefteldheid der oogappels te onderzoeken: dan, wij vonden een zo fterken tegenftand in de oogfpieren, en ook was het oog zo krampagtig in de hoogte opge-' trokken, dat wij niets van den appel te zien konden bekomen. Eveneens bevestigden alle proefnemingen ons, dat, wanneer de'Patiënten uit hunne crifis ontwaakten, zij niets van deszelfs voorafgegaane omftandigheden wisten, en niets van al het geene dat zij, of met wie zij gefproken hadden, zig errinneren konden. Het ontwaken uit de crifis gefchiede telkens op het, door hen, voor verfcheiden dagen, reeds aangekondigde uur. Bij de eerfte Patiënt gingen eenigen, nu eens fterker, dan weder zwakker kramptrekkingen vooraf. Bij de  M A G N ETISEEREN. 9$ ■ de tweede vernam men flegts eene zekere ongerustheid , in het om en wederomwerpen van het lighaam, en in een fterk wrijven van de oogen. Verfcheiden perfoonen, aan de Patiënten geheel onbekend, die, geduurende hunnen toeftand, en derzelver uitwerkingen, bij hen gebleeyen waren, en waarmede zij zig, op de vrijmoedigfte wijs, onderhouden hadden, verzekerden mij, dat er niets kunstloozer bedagt kan worden, dan deeze hunne ontwaaking; dat niets de waarheid duidlijker betoogde en niets fterker in 't oog liep, dan de verandering en verwisfeling hunner te vooren onbedwongen en vrijmoedig gehouden redeneering, in die blooheid en vreesagtigheid, welken hen, in hunnen gezonden ftaat, eigen was, — en de verbaastheid,die zij lieten blijken, over de tegenwoordigheid van vreemde perfoonen, voor hunne legerfteden. Hoe meer de verbetering der beiden zieken toenam en de herftelling naderde, hoe meer wjj .eene merklijke afneeming befpeurden in de verfijning der zinlijke werktuigen, vooral in dat van het gevoel; alhoewel wij, op dit verfchijnzel, (als iets neffensgaande en dat niets tot de kuur zelve deed,) weinig acht geflagen hadden. De dagen, welken door de Patiënten, als het tijdperk hunner geneezing, reeds verfcheiden weeken te vooren, waren voorzegd geworden, waren ook de dagen hunner herftelling. Nog hebben zij , in hunnen laatften magnetifchen flaap, voorzegd, dat dezelfde.crifis, in de maand Maart, nog voor een paar weeken zou wederkee- ren,  94 HET GENEESKÜND. MAGNETISEER, ren, en zij, geduurende dat tijdperk gemagnetifeerd worden: dat zulks ter verfterking en onderhouding hunner gezondheid, en ter voorkoming van wederinftorting, (die alsdan zekerlijk geen plaats meer hebben zou,) ver/trekken moest. Dit is hoofdzaaklijk het geen ik, gedeeltlijk zelf heb opgemerkt, en gedeeltlijk ontleend heb uit de onpartijdigfte waarneemingen mijner Me- degeneesheeren. . Het ftrekt mij intusfchen tot groot genoegen, thans te kunnen berigten, dat wij de kragt van het Magnetismus beproeven, aan eene der droevigfte zenuwziekten, en die bereids als ongeneeslijk opgegee«/en is geworden ; dat de aanmerklijklle verfchijnzels met de reeds waargenomene overeenftemmen, en dat wij, langs deezen weg, alle hoop, op eene gelukkige geneezing hebben. Zo nuttig de befchreeven geneeswijze bij de gemelde twee Patiënten geweest is; zo onloochenbaar de fpreekende daaden zijn; zo zeker als het is, dat eene daadlijke ondervinding meerder waardig is, en meerder afdoet, dan honderd fraaije redeneeringen, zo zeker ben ik ook overtuigd, dat het hier niet aan befpotting, berisping en tegenfpreeken mangelen zal, om, zo zulks mooglijk ware, deeze ganfche geneeswijze belachlijk te maaken, en veelligt zullen zij er het hardfte over fchreeuwen, welken het allerminst bevoegd zijn, om er over te oordeelen. Ons oogmerk met de bekendmaaking deezer geneeswijze was indedaad niet, om den kwak- 2*2-  GESCHIED. VAN HET MAGNETISMUS. 95 zalver te -'fpeelen, of om veel opziens te verwekken. — Wij hebben, van al het gebeurde, geen het minfte geheim gemaakt; —. maar het flegts eenvoudig verhaald, zo als het is voorgevallen. Dat, zeggen wij: is gefchied; die werkingen zijn er op gevolgd, en de zieken zijn beter geworden. Wij bouwen er geen Sijsthema,geene Theorie op. Wij poogen niemand tot het geloof in deezen te dwingen. Het is ons volmaakt- lijk onverfchillig, hoe men de zaak verder zal willen of kunnen verklaaren; —— 't zij uit dé hloote werking van het wrijven; of uit eene eleótrike foort van lading van fijne flofFen, of wel uit eene enkele werkzaamheid der ziel, enz. KORTE SCHETS der GESCHIEDENIS van het dierlijk MAGNETISMUS. V an het dierlijk Magnetismus vind men reeds fpooren in de vroegfte eeuwen der waereld. De tegenwoordige leer van hetzelve echter, met toepasfing op de menschlijke kwaaien, en ter aanwending van derzelver geneezing, is uit de Indien herkomftig. De priesterlijke Stam der Brachmanen in de Hindostan leeraarde deeze Weetenfchap reeds ze-  96" GESCHIEDENIS VAN zedert verfcheiden eeuwen. Zij ontleende haare leeringen en gronddellingen, uit haare Godsdiendige, mondelinge overleveringen, en uit de Voorfchriften van den Brama. Werklijk is er thans een Geleerde van den eerden rang, in Engeland, bezig met het vertaaien der bronnen van het Magnetismus, ontleend uit de Godsdiendige fchriften deezer van ouds vermaarde Godendienaars. Uit de oude gefchriften, zo der Brama's, als van Zoroaster en andere dergelijken, kan men, met genoegzaame zekerheid, gisfen en vastdelïen, dat reeds de Perfen in Afia, en van deezen de Egijptifche Priesters in hunne verborgenheden, kennis gedraagen hebben van de zonderlinge «itwerkzels van het Magnetismus. Volgens Êalditiger moeten de Jefuiten de practicale leer van dit Natuurgeheim, al teffens met den aanvang hunner Orde, en door middel van hunne zendelingfchappen, uit de Indien, waar zij deze!ven van de Brachmanen leerden, naar Europa overgebragt hebben. Wij zouden , zelf uit de heilige bladeren, nog verfcheiden {taaltjes kunnen bijbrengen, dat men het Magnetismus, zo al niet bij den naam, ten minden in deszelfs werkzaamheid gekend, en er zig vrij dikwijls van bediend hebbe. 't Is waar, dit zou mooglijk ergernis kunnen geeven, doch ook maar alleen bij de zulken, die indiervoegen aan hunne Formulieren en Catechismusfen verflaafd zijn, dat zij, offchoon onder het geleide van het gezond verftand cn de zuiverde Wijs-  VAN IK EN G ij. yf Wijsgeerte, geen enkelen ftap buiten derzelvetömperking zouden durven waagen. Wanneer de leesgraagte indiervoegen opgewakkerd wordt, dat wij in ftaat zijn, om meer over deeze ftoffe te kunnen zeggen, zullen wij nog het een en ander in een volgend ft uk vcr« handelen. van IK en G IJ. bene onontbeerlijke verhande»' ling; tot het voorgaande betrekking hebbende. Er ligt zo veel grootheid, zo veel onbegrijplijk^ in de Natuur opgellooten, en echter is de oplosfing van alle deeze raadzels ons veel nader bij* dan wij zelf ons verbeelden. Ik en Gij zijn twee gewigtige woorden» en geeven ons menige opheldering, ten opzigtd van de allerdonkerfte geheimen. Wat toch is Ik zonder Gij? Wat anders, dan een op zig zelf ftaaude , eenvormig Wezen? ■— Zulk een Wezen heeft de Natuur niet voortgebragt! ~ De wetten der Natuur zijn ver* eeniging en verbindtenis. ■ De werken der Godheid beftaan in eene aanëénfchakeling. Rampzalig dat Wezen, 't welk? van den keten der dingen afgefcheurd is!'  In de Natuur is altoos de een van den ander éfhangHjk, en deeze noodzaaklijke betrekkingen zijn de wetten, volitrekt dienfrig ter onderhouding van dë iighaanllijke waereld. Aan elk Wezen zijn de grenspaalen zijner werkzaamheden ain ge weezen. Zonder verbindtenis met andere Wezens is er geene vordering, geene volmaaking, geene werkzaamheid. Aldus is de plant afhanglijk van den weldaadigen grond, die haarvoedzel verfchaft. De gunftige hemel doet den daauw in den fchoot der aarde druppen, en deelt deeze hemelfche gift aan de planten en boomen mede. Alles is goed, zo lang deezé wederzijdfche bemoeijing en medewerking ftand grijpt. Zodra dezelve ophoud, dan ontiïaat er wanorder in de» loop en gefteldheid der dingen. Wanneer de hemel gierigUjk zijnen daauw terug, en de aarde den ontvangen fcbat der lugt in liaar middenpunt verhooien hield; wanneer er geen werking en tegenwerking meer was, — dan w9s er ook geen leven meer, — dan was alles »op den oever des doods. Aldus werkt deeze weldaadige pooging, oiri ^emeenfchaplijk te werken, van den zandkorn af tot den moolen'fteen toe: van de geringfte plant tot het grootfte dier: van het dier tot den jnensch, en van den mensch tot den Engel. Trapsgewijze word deeze pooging hoe langer hoe edeler, en wórden de vermogens hoe langer hoe heerlijker. Be behoeften hebben den mensch, in de eerfte pjaats i  IK en Ö IJ. plaats, geleerd, dar er geen op zig zelf {taande, en afgezonderd Wezen plaats kon grijpen. Dit is de rede, waarom wij ons in de menschlijke Maatfchappij begaven, en aldus werden er duizenden belangen tot één eenig vercenigd. Het welwezen der Maatfchappijen word allerbest afgemeeten volgens den maatftok der overéénftemming van de in dezelve levende en belanghebbende fchepfelen. Wanneer elk Burger zijnen Medeburger even gelijk zig zelve behandelt, dan is alles goed en in de beste order. Wanneer alles maar een enkel Ik is, dan moet er waar geluk in zodanig eenen Staat heerfcheft, en het ongeluk en verderf onutaat dan eerst, wanneer Ik en Gij onderfcheiden zijn. De wetten der Natuur zijn niet anders dan de wetten der Liefde, — en wat toch is de Liefde anders, dan eene pooging tot gelijkwording en volmaakte vereeniging? Alle Godlijke wetten onderfteunen deeze ftelling: bemin uw naaste n gelijk u zelve! dat zegt zo veel als: zie hem niet voor Gij, }maar voor een ander Ik aan. Hoe meer de mensch deeze wet betragt, hoe 'volmaakter hij word; want dan word hij der Godheid meer gelijkvormig en de Godheid is geheel liefde. Dan verheft hij zig tot een hoogeri trap! Ziet hij verre weg in het toekomende, dan verlicht eene -hemelfchè zon zijn verftand en de geheimen der eeuwigheid leggen voor hem bloot, * Gelijk ketent zig aan gelijk, en de invloed G a van  aoo v a n van een hooger Weezen brengt hem weldra tot volkomenheid. Hoe zuiverder en edeler de lugt is, hoe volmaakter de mensch word, en hoe minder zijn Evennaasten Gij voor hem is: deeze word dan geheel Ik voor hem. De mensch proeft hier beneden de voorfmaak der zaligheid deezer heilige wetten, in het gevoel van waare vriendfchap en tedere liefde; doch flegts gereinigd van de befmetting deizinlijkheid. Gelijkheid en eenwording zijn woorden, die weele onzer Wijsgeeren niet verftaan, en echter leggen zij diep en onfeilbaar in de Natuur. Zij 'zijn de oorzaak van de harmonie der zielen. Er is een zekere kragt in den mensch, waardoor een zeker vloeibaar weezen in beweeging gebragt word, 't welk van den eenen mensch in den anderen ftroomt. ! Zij werkt .van u op mij, en vloeit weder tot li terug. Deeze toeftand is de Harmonie. In ^eezen toeftand zijn Gij en Ik maar één Perfoon. Ik zie en hoor door u, en mij blijft niets dan mijn inftincr. en zedenlijken zin, die uwe wil mijii overig laat. Gij denkt! en een vloeibaar weezen circuleert yan u tot mij, en werkt indiervoegen op mijn gehoor, even als of ik zelf dagt. Wanneer gij leest, dan dunkt mij, dat ik ook lees, want mijne vezelen en zenuwen fchikken zig naar die begrippen, welken gij noodwendig aan de woorden, dje gij leest^ yecbinden nioetf Wan,-  IK E N G IJ. tb^ Wanneer gij mij om iets vraagt, dan befchouw ik u, in den geest, dat wil zeggen, in waarheid, niet in het vleesch, dat is, in dwaaling, in leu.» gen en in vooroordeel. Mijne vezels zwellen door eene inwendige kragt, en mijne gezigtzenuwen zetten zig uit, Mij dunkt er valt een grof bekleedzel van elk • lighaam. Veel word er zienlijk voor mij, het welk anders onzigtbaar was. Zelf de donkerfte nagt word helder: want deeze is flegts donkeE. met betrekking tot ons zintuiglijk geitel. Alle: voorwerpen fchilderen zig duidlijk in mijne zief af. Alle mijne denkbeelden zijn waarheid, want zij zijn de zaaken zelf. ; Er zijn twee ftroomen in de lugt, die beider* verwonderlijk zijn, volgens hunne natuur. Zij onderfcheiden zig van elkander even gelijk water en olie zig van elkander onderfcheiden, welken zig nooit onder één vermengen. De een deezer ftroomen overtreft in zuiverheid:, het kristal, en is met het zonlicht op den hoogen middag te vergelijken. De tweede is vaneen bleeke kleur en helt naar het blaauwe. Deeze twee ftroomen zijn wel in hun weezen elkander gelijk, doch in hunne wijzingen verfchillende. De zuivere ftroom fchijnt van de zon af nederwaards te daalen. Hij ftroomt allerheerlijkst in de Lente en in den Zomer. Een uur voor, en drie uuren na den middag, is zijne werking op het fterkfte. De tweede ftroomt va» de aarde, opwaards  i*> grdp}b;iegel s terug: de waterige dampen zijn deszelfs ge^> leiders. b De onzigtbaare levenskragten ontleenen hunnen, oorfprong van den middennagt, uit een onzietbaar mengzel, even gelijk het de zigtbaaren doen uit den Chaos. Hunne innerlijke deelen zijn beweeghjk. De zuivere kragten vereenigen zig altoos, en de tegenftrijdigen worden overwonnen, en daardoor onderhouden zij haare zuiverheid Ifi eenen fteedsduurenden omloop van het einde m het begin. GRONDREGELS DER MAGNETISEERDERS. Er is een wederkeerigen invloed tusfchen de hemclfche lighaamen, de aarde en de bezielde lighaamen. Deeze invloed veroorzaakt het algemeene vloeibaare wezen, het welk zig op verfchillende wij. zen wijzigt, en nu eens Eleétriciteit, dan weder Magnetismus word. Het béginzel van dit wezen is de moeder van alle de overige, eu het eenige oorfpronglijke vloeibaare; — of, het algemeene beweegrad der werktuiglijke waereld. Hier door verklaren de Magnetifeerders a'le de duistere (tellingen in de Natuurkunde, als de aantrekkingskragt, de Eleétriciteit, de ebbe en vloed", het vuur, licht, enz. Wan-  DER MAGNETISEERDERS. 105 Wanneer dit vloeibaare wezen, in een behoorlijke evenredigheid, het lighaam doordroomt, dan ontftaat daaruit de harmonie, welke wij ge-, zondheid noemen. De afwijking van dit evenwigt word ziekte geheeten. Er is flegts étine gezondheid, — ééne ziekte,— éene oorzaak des dierlijken levens. Vermits het dierlijk Magnetismus, geheel en ■alleen door zijne gefchikte rigting, het wankelende evenwigt der vloeibaarheid wederom herfteld, is het daarom ook het eenige en waare geneesmiddel. Alle bezielde lighaamen zijn niet even vatbaar voor de magnetifche kragt. Er zijn ook eenige van een tegenovergeftelde eigenfehap. — Dit is zo te nabij de Theorie van het Magnetismus, het welk in onze eeuw zo veel opziens gemaakt heeft. Het heeft het lot ondervonden van alle kundigheden, die boven de algemeene begrippen verheven zijn. Het Magnetismus heeft aanhangers en verwerpers, heeft ijverige verdeedigers en zwetfende kwakzalvers gevonden.. Men heeft er voor en teoen getwistredend, en hoogmoed, nijd, domheld en bedrog, hebben zig in de pleitgedingen der beiden partijen vermengd, en het gezond ' verftand en de onpartijdige onderzoeking uit deszelfs plaats verdrongen. Alhoewel ik mij zelve niet vertrouwe, om alles, wat er van gezegd word, met grond voor waar te kunnen aanneemen, vertrouwe ik mij G 4 ze&*  104 GRONDR. DER MAGNETISEERDERS, *elve echter ook niet, om alles met grond te verwerpen. s^1" <-q De onpartijdige en bekwaame Leezer, zij derhalven, ten deezen opzigte, tot Rechter verkool zen Zaaken, hoe onbegrijplijk zo ons ook weXV0°rk0mGn' 2,'jn' °m *^ vet ZTT' f" V°°ral niet' wanne^ de ondervin. d ng derzelver waarheid bevestigd. Wij wee** ÏSSSZ'Z,iet mensch,ijk ve"ftand is " eindig en bekrompen, dan dat het van alle verfcbjnzels reden zou kunnen geeven. Dit weeten tSZfr e\God^™> en vee t d" S gen h_!l^u]dke,™el voor onbegrijpli^ NOG  JETS NOODZ. OVER HET MAGNET. 105 NOG IETS NOODZAAKLIJICS OVER HET MAGNETISMUS. 'Wanneer men fpoedige werkingen door het dierlijk Magnetismus hervoort wil brengen; moet men gebruik maaken van een foort van thee, uit de volgende kruiden faamgefteld, en welken men drinkt, een uur voor dat men magnetifeerd. Men neemt Camille, Flierbloeisfems en doet er een weinig Caneel bij. Verder bereid men een Infufium van fSalpeteraarde , Staahijlzcl, Ersbloemen, Staalkruit, en Nootenb/oeisfems. Dit alles moet men in fterken Wijngeest laaten aftrekken. Met deeze Wijngeest bcltrijkt men, alvoorens te magnetifeeren, de handen, dan gaat men volgens gewoonte aan het magnetifeeren, en binnen korten tijd word men de gewenschte uitwerkingen gewaar. Wanneer men geest van Hertshoorn en Extrac*iium herba yalerianee neemt; de handen er mede Q $ wrijft a  lotf IETS NOODZ. OVER HET MAGNET. wrijft, en vrouwen magnerifeert, welken niet Vapeurs gekweld zijn, dan ziet men er fpoedür een goeden uitflag van. ö Om zwakke perfoonen te magnetifeeren, maakt men alvoorens gebruik van Camillcn. Wijnruit. Jlrtemifia. ■Aprotoni. Pullegium. Waarvan men een Intufium met Wijngeest vervaardigd. Hier mede de handen gewreeven hebfterkte' Verf°haft het de" 2wakken een onderlinge Wanneer men, met de hierin natgemaakte fiand, de voet van onderen eenigen tijd vasthoud ' •en drukt, dan zal de Patiënt verligting in het hoofd gevoelen. & &  NUTTIGE AANM. OVER HET MAGNET. 107 NUTTIGE AANMERKINGEN OVER HET MAGNETISMUS. Niets fchijnt mij, in onze eeuw, zo merkwaardig als de herleving van het Magnetismus. Ik zeg herleving, — want bij de Ouden vind men reeds verfcheiden blijken, dat deeze kunst hen geenzins onbekend was, fchoon zij dezelve onder andere en zeer verfchillende naamen voorHelden. Het verfchil in onzen tijd, over dit reeds overeeuwd verfchijnzel ontftaan, beftaat voornaamlijk daarin, dat eenigen de kragten van het Magnetismus aan eene vloeibaare zelfftandigheid» welke zig in de natuur zou bevinden, toefchrijven; terwijl anderen het aanzien voor de uitvverkzels eener verhitte verbeeldingskragt. Deeze verfchillende gevoelens waren de vrugt-. baare Moeders der menigvuldige gefchriften, die% ■(in Duitschland naamlijk,} voor en tegen het Magnetismus zijn gefchreeven geworden. In voorige eeuwen zou men waarfchijnlijk ongelijk eerder agter de waarheid der zaak gekomen zijn \ want onze Geleerden beflisfchen thans niet volgens een onpartijdig onderzoek en oordeel i maar inaevplgen hunne verfchiUieke driften. W  ïo8 NUTTIGE AANMERKINGEN Ik wil mij zelve niet in dat gedrang verliezen, noch mij tot deeze of geene partij vervoegen. Ik zal, onpartijdig, mijn gevoelen deswegens zeggen, om, ware het mooglijk, de twijffehngen uit de vceten te ruimen. Eenigen zeggen, dat de zedenlijke mensch, even gelijk de natuurlijke, zig vormt door twee werkzaamheden. Hij vormt en volmaakt zig door naarvolging, en hij werkt en word vermot gende door de verbeelding. De naarvolging is het eerrte middel ter volmaaking van den mensch: zij wijzigt hem van het begin zijns levens af tot aan zijn dood toe. De verbeelding is eene voortgaande werkzaamheid; _ eene werkzaamheid bij uitneemenheid bedrijvende Zij is de Schepfter van goed en van kwaad. Alles ligt voor haar open: het toekomende zo wel als het tegenwoordige. De waerelden, die in het Heelal omzwerven, zo wel als het punt, het welk zij met haare voeten beflaat. Zij vergroot alles, wat onder haar werkzaam bereik komt, en deeze vergrooting maakt baare fterkte uit. Door deeze iterkte verwekt zij zedenlijke bronnen ot oorsprongen; verdubbeld zij de natuurlijke kragten; gehoorzaamt de Natuur haare ftem, zo alsdan ook de geheele Natuur zig voor haar ontmaskert. : Wanneer de verbeelding fpreekt, dan gehoorzaamt de menigte: men fchuwt geene gevaaren en dugt geene hindernisfen! - Een eenigmensch treed te voorfchijn, en duizenden zijn er, die toeluisteren. Mea  43VER HET MAGNETISMUS. ioo Men kent ook de wanorden, die een levendige en fchielijke indruk op het werktuiglijk gefteï van den mensch veroorzaakt. De verbeelding bevordert of verhindert de dierlijke werkingen: zij verlevendigt door de hoop, — of, zij verdomt door den fchrik. In eénertnagt kan zij de hairen doen grijzen. In een oogenblik kan zij ons de fpraak beneemen en wedergeeven. Zij vernietigt en fchept het goede en het Rwaade. Dit is de verbeelding, die, door de meesten, het Magnetismus tegen overbezet word, en waar aan zij de zonderlinge verfchijnzels van het Magnetismus geneegen zijn toetefchrijven. Dit gevoelen is op zeer veel waarfchijnlijkheid gegrond; — doch voor mij is bet niet voldoende. 't Is waar, dat, bij het magnetifeeren de verbeelding ten uitterften werkzaam is, doch dat geene, waardoor de verbeelding in werkzaamheid 'gebragt word, is en blijft altoos iets, dat weezenlijk onderfcheiden is van de verbeelding zelf, en waarvan deeze laatfte niet hooger dan een gevolg kan aangemerkt worden. Onder alle waarneemingen deezer zonderlinge natuurkfagt, welken ik deed, heb ik, er geeri gevonden, zo juist en wel ter fnede, als die van den vermaarden Do&or Gmelin van tieilbruntf, welken, ik hier zal laaien volgen. (JE-  Iio {JEDAGTEN VAN Dr. GMELIN, fcEDACÏEN VAN BEN VERMAARDEN DOCTER GMELIN VAN HEILBRUNN, BETREKLIJK HET MAGNETISMUS. 7 ^u is mii" °og opgehelderdert! nu bevat . net veel meer voorwerpen. Nu ken ik dat Weezen meer van nabij, het welk ieder vezeltje van mijn hghaam, zo wel als het kleinfte dropje mijner vogten doordringt en belevende. _ De zigtbaare werking, door mijne asroraaking op het geftel der zenuwen veroorzaakt, leert mij, dat de zenuwen de voornaamfte geleiders van dat Wezen zijn , het welk het Mechanismus van mijn hghaam bezielt, het tot beweeging roept, en uit . kragt van dezelven de wetten van gemeenfchap, tusfchen faamgeftelde lighaamen, te gemotte ftreeft. Wanneer ik mij de zenuwen voorftelle, als lighaamen, welken met eene, de eledrike zeer gelijke, ftof gelaaden zijn, dan word mij nunne werkingen den invloed der dingen van buiten op hen zeer begrijplijk. Op de ontlaading der zenuwen berust de toeftand van het waaken. Op de laading 0f nietontlaading is de flaap gegrond. De eerfte veroorzaakt flaap met droomen, en de andere zonder droomen. i Geheel en al begrijp ik den inwendigen, vasten faamenhang der dierlijke warmte van den Turgor Pi*  BETREKLIJK HET MAGNETISMUS. ïït Vitalis met de levenskragten zelf. Ik bezef den ■grondflag der doodkoude en der doodsgeftalte. Veelen, mij voorheen raadzelagtigè verfchijnZels, bij gezonde en zieke perfoonen, befchouw Ik nu als in de morgenfchemering. Ik ken nu het middel, waardoor ik met het Heelal in verbindtenis fta, en begrijp de reden mijner verkleefdheid aan deeze waereld, en waarom mijn genegenheid zig flegts tot dit leven bepaalt! ook begrijp ik de reden van onze natuurlijke vrees voor den dood. Ja! ik begrijp nu zeif ook, hoe, uit hoofde van zekere veranderingen in dit middel, de liefde tot dit leven in onverfchilligheid, in den, in de zenuwkoortfen zo gewoonen Stupor, zelf in tegenzin in het leven, ontaarten kan. Ik ben overtuigd, dat wij, bij een beftendig en oogenbliklijk verlies onzer levenskragten, in den zonnefchijn en door de lugtè'Iectriciteit, rijklijk ftof ter wederherftelling kunnen vinden, — dat, op even deezen grondflag, de gefteldheid der lugt, de invloed der zon, de jaargetijden, het klimaat, de plaatslijke omftandigheden, be~ neffens het gelukkige werktuiglijke faamenftel, ook de maat, de fijnheid, de uitzetting en de wijzingen onzer levens- en zielenkragten beftemmen. Mijne waarneemingen leeren mij, dat het de zenuwvloeiftof, welke ik, door aanraaking, een en ander heb medegedeeld, en geenzins mijn wil zij«, (hij mag dan zo vast en gel'chikt wcezen als hij. kan!_) waardoor ik in dien anderen eene fcher«.  tra GEDAGTEN VAN Dr. GMELIN. fcherping, eene verheffing ;der zinnen bewerk» en dat, op deeze wijs, het dierlijk inftinct verhoogd word: maar dat ook teffens de invloed des! geestigen grondbeginzels, — welks hoofdeigenfchappen zelfbewustheid en willen zijn, — vermindert , en eindelijk, zo lang de werking duurt, geheel ophouden. Verfcheiden verfchijnzels in fommige ziekten leeren mij, dat ook de werktuigen der ziel, zonder zelfbewustheid, zonder willen, in eene fterke, doch welgeordende beweeging kunnen geraaken. Dat menfchen, in deeze omftandigheden , zonder zig zelve bewust te zijn, daaden van nadenking, van overweeging, van redenee* ring en verbeelding verrigten, welken zij, bij de wederherfleliing van den invloed des geestigen grondbeginzels, nooit verrigten konden. Door de verilerkende werking van mijn, in een anderen overgevoerd, zenuwfap, ben ik bevoegd te befluiten, dat eene al te groote overlaading van het zelve, bij den anderen, verbijstering, raazernij, ja! eene ganschlijke verwoesting van de zielvermogens kan te wege brengen. Uit dit alles begrijp ik ook, hoe mijn Magnetismus, mijn dierlijk geftel en mijn ziel zig onderling als tot een weezen verbinden, en hoe het dierlijke in den mensch aan den Engel kan grenzen. De graad van gelijkwording der zenuwvogten, derzelver meerdere nadering of verwijdering van de natuur der eleétrike Hof; de graad van derzelver yerbindtenis met het geheele zenuwgeftel; 1 de  BETREKLIJK KET MAGNETISMUS. 113 de menigte en betreklijke verdeelingen van dezelven, door alle enkele deelen van het zenuwgeftel; de rigting, uitzetting en beftendigheid der vloeijingen van de zenuwvogten; de bouw en gefteldheid der zenuwen zelf, in zo verre deezen daardoor tot de voornaamfte geleiders van bet zenuwvogt gefchikt gemaakt worden, —dit alles beftemt niet flechts de fchakeering of verfchillenheid der menschlijke charaders, de aandoening en ongevoeligheid, de uitfteekende dierlijkheid of menschlijkheid , de hardheid en weekheid, het kou'de en vuurige geftel, de langzaamheid en vlugheid, de vastigheid en losheid, de eigenzin en toegeeflijkheid , de onverfchrokkenhcid en de lafhartigheid, de ftandvastigheid en verfaagdheid, en meer andere eigenfchappen van menschlijk carafter, de verfcheidenheden der grillen en humeuren, ~ maar het befluit teffens in zig den grond, zo wel van de natuurlijke werkingen der zenuwen, als derzelver ziekten, in den eigenlijken zin; terwijl het teffens ook blijken doet, hoe door enkele natuurlijke middelen de characters als herfchapen; en ziel- en zenuwziekten veroorzaakt en geneezen . kunnen worden, enz. * * * • . Aldus oordeelt de vermaarde Gmetin er over, en ik ben het volmaakt met hem eens; houdende de tegenwerping, welke men het Magnetismus waakt, als of het bloot eene uitwerking der verH beel-  114 GEDAGTEN VAN Dr. GMELIN beeldingskragt ware, bij naauwkeuriger befchouwing, voor geheel ontijdig en zonder waarde. Gemeenlijk zegt men: dit of dat is het gewrogt der verbeelding! zonder te onderzoeken, waarin eigenlijk de verbeelding beftaat, en of dezelve niet eenen oorfprong moet hebben, waaruit zij haar beftaan ontleend. De zo zonderlinge als verfchillende gevoelens, betreklijk het Magnetismus, bewoogen mij dm de zaak meer grondig te onderzoeken, en een ftil befchouwer en opmerker der magnetifche proefneemingen te weezen. Bij geleegenheid eener reize naar Straatsburg en Karlsruhe, vond ik aldaar de. eerwaardigfte Mannen zig met dit onderwerp onledig houden! Mannen, waarvan het mij niet in 't hoofd wil, dat zij zig met beuzelarijen zouden ophouden. Terwijl ik de meeste gefchiften, die zo voor als tegen het Magnetismus zijn uitgekomen, las en doordagt; deed ik teffens, als een ftille opmerker, zonder vooroordeel en met koelbloedigheid, verfchillende proefneemingen, en woonde verfcheiden magnetifche operatien bij. Ik zag, te Straatsburg, in het openbaar Parquet; waar mij, behalven de gewoone magnetifche werkingen, niets zonderlings voorkwam, vermits er zig, juist toen ter tijd, weinig menfchen in het Parquet öbevonden. Een eenige Somnambule maakte mijne nieuwsgierigheid gaande , als die fchielijk , in haaren magnetifchen flaap uitriep, dat haaren gewoonh'jken Magnetifeerder, die zedert eenige dagen ziek was, op het  BETREKLIJK HET MAGNETISMUS. 115 het oogenblik aldaar verfchijnen zou, zo als darj ook, kort daarop, wezenlijk het geval was. Ik vond aldaar Mannen van de bondigfte geleerdheid, die, geheel zonder vooroordeel, over de zeldzaame werkingen van het Magnetismus' redeneerden, en welker bcmoeijing enkel was, .. om de waarheid te zoeken. De wetten van dit volmaakt eenftemmend Gezelfchap zijn de bewijzen voor de redenlijkheid van deszelfs oogmerken. Zonder voorneemen te hebben, om eenige partij te willen trekken, oordeelde ik over de zaaken, zo als ze mij, onbevooroordeeld, voorkwamen. Ik merkte op, dat zeer weinig menfchen koelbloedig naar de waarheid zogten: dat menig Reiziger in 't Parquet gaat, alleen met oogmerk, om te kunnen zeggen, dat hij er geweest is, —. zonder dat hij verdere moeite neemt, om het een of ander naauwkèurig te onderzoeken. Eenige worden enthufiasten, en weer anderen worden fpotters. Men twistredend voor en tegen, zonder eigenlijk te weeten waarom. Het geval wilde, dat ik kennis kreeg aan een waardig en geleerd Man, die mij beloofde, mijne weetgierigheid, in eenige opzigten, te zullen voldoen. Na een kortftondig magnetifeeren, werd een der zieken, een Somnambule. In haar magnetifchen flaap verhaalde zij verfcheiden zeldzaame zaaken. Het aanmerklijkfte echter was, het volgende toeval: Er bevond zig nog een Jongeling op de kamer 9 die, zig met den Magnetifeerder in rapport zetH a ten-  iï&* GEDAGTEN VAN Dr. GMELIN tende , een boek van de tafel nam, en er eenige bladzijden in las. De Somnambule, die haare oogen digt toegeflooten had, en ten minden tien fchreden verre van den leezer afzat, begon dezelfde bladzijden overluid naar te kezen. . Toen men haar vroeg: boe zij zulks doen kon, vermits zij haare oogen geilooten hield en zo verre van den leezer af zat, gaf zij ten antwoord: dat zij las door de oogen van hem, die zig met haar in rapport gezet had: want voegde zij er bij; voor de zielen is alles Éénheid. Men poogde, bij dit geval, de zaak naauwkeuriger te onderzoeken. Men haalde een brief te voorfchijn, en verzogt den in rapportgezetten, om, in ftilte, eenige regels in denzelven te willen leezen. In 't eigen oogenblik las de Somnam» bule het zelfde wederom naar, en overtuigde daardoor allen van de onbegrijplijklte werking, waarin noch bedrog, noch misleiding eenig aai> deel gehad konden hebben. Nog meer in 't oogloopende was de proefneeming, die de Magnetifeerder deed aan de zieken, toen zij uit haaren magnetifchen flaap wederom ontwaakte. De Magnetifeerder vertoonde den arm van de zieken, welke hij tot aan den fchouder toe ont» blootede. Ziet gij, zei hij tegen de aanfchouwers; dat deeze arm gezond, en in zijne natuurlijke gedaante is? De arm was vleezig en buigzaam en had de natuurlijke kleur. Na tweemaal magnetifeeren werd  BETREKLIJK HET MAGNETISMUS. iif fyerd hij ftijf en bleek, en even gelijk den arm van een dood mensch, zonder eenig gevoel. De Magnetifeerder nam een naaide en (tak dezelve door een der vingers van de zieke, zonder dat zij eenig het geringde gevoel van fmart blijken Het. Eenigen tijd daarna dreek de Magnetifeer-' der, met zijn middende vinger, van den fchouder af naar de wond toe, en er kwam bloed uit de wond; toen dreek hij van de wond naar den fchouder, en het bloeden hield op. Eindlijk nam hij een fterk addringeerend vogt, goot het in de wond; magnetifeerde vervolgens den ganfchen arm andermaal, en, buiten een klein, naauwmerkbaar gaatje,werd de arm weder zo levende en natuurlijk als van te vooren. Een der aanfchouwers liet [daarop zig magnetifeeren. Het duurde een wijl, zonder dat hij iets anders ontwaar werd, dan een zekere zwaarte in de voeten. De Magnetifeerder verzogt haar, om eens een zonderlinge werking voorttebrengen, het welk die perfoon hem toedond. Hij fprong daarop van zijn doel af; drekte zijne twee duimen tegen haar uit, en ging langzaam agterwaards. Zodra hij ging, was zij, door eene onwederftandlijke kragt, genoodzaakt hem te volgen; zijnde zij niet in daat om terug te kunnen blijven. Hij fprong eenjge fchreden ter zijde uit, en nu dond zij, even als ware zij aan den grond vastgehegt. Zij kon geen voet opligten, noch de kleinde dap doen. Hjj naderde haar langzaam en drekte andermaal zijne duimen tegen haar uit. Zodra hij dit gedaan had, ontwaarde zij een geH 3. voel,  in8 GED.VAN Dr. GMELIN BET. HET MAGN. voel, dat zeer veel gelijkheid had met dat, het welk wij gevoelen, wanneer een voet of arm begint te flaapen , zo als men het gemeenlijk noemt. Hij veroorzaakte nog verfcheiden andere verwonderlijke werkingen in haar lighaam, als grooten trek naar vrugten, en ftraks weder den hevigften afkeer tegen dezelven. Men verzogt hem dit bedrijf nog eens te herhaaien. De perfoon (telde zig op een tafel; maar ook daar gevoelde zij de werking, en vond zig genoopt hem te volgen, overal, waar zijne duimen zig uitftrekten. Dit gevoel nu was voorzeker geene verbeelding. Er moest geheel iet anders in het lighaam voorafgegaan zijn, waardoor dit zeldzaam gevoel veroorzaakt werd, en waaromtrent ik mij, met geene lange redenvoeringen zal ophouden. Hoe verre de verbeelding in het Magnetismus medewerkt, is reeds door een beroemd Geleerde onderzogt geworden, en het zal onze Leezers niet onaangenaam weezen, zijn gevoelen, hier zo wel ter fnede komende, intelasfen. HOOFD-  hoofdza aklijk uittrekzel uit het berigt van den heere de jussieu. een der koningrijke commissarissen, ter onderzoekingvan het dierlijk magnetismus. (_Een berigt waarop men des te meer ftaat kan maaken , vermits het niet flegts door een dor vermaardfte Mannen is opgefleld, maar het ook, als een echt ftuk, door het' Gouvernement aan 't Publiek is medegedeeld.') * * * Op den 5 April 1784 werd ik, van 's Konings wegen, benoemd, om de leer en de werkingen van het dierlijk Magnetismus bij den Heer D'Erlon te gaan onderzoeken. Het berigt van de Heeren Mauduit, André en Caille, die mijne Medecommisfarisfen waren, is, om redenen,door mij niet ondertekend geworden, waarvan ik hier rekenfehap geeve, ten einde men mij geene valfche aandigte. Onze last fcheen mij toe, niet flegts een eenvoudig oordeel te vorderen, het welk enkel op eenige afgetrokken bedrijven gegrond was; ——. maar wel een grondige ontleding van verfcheiden en verfchillende proefneemingen, in ftaat, om H 4 de  iao HOOFDZAAKLIJK UITTREKZEL de zaak zelve in een helder daglicht te Hellen, en om het Gouvernement en het Publiek in zijne beöordeeling te kunnen geleiden en onderfteunen. Zij , die het Magnetismus zijn toegedaan, vooronderftellen eene groote kragt, eene algemeene vloeibaare zelfftandigheid, die door de natuur beftaat, en, in de bezielde lighaamen, bet grondbeginzel des levens is; het welk zig aan andere lighaamen kan mededeelen, en daardoor meer of minder zigtbaare werkingen hervoort kan brengen. Deeze uitwerkingen, wanneer zij waar bevonden worden, zetten een zekere daad, een zeker Werkzaam wezen vooruit, en kunnen voor de lighaamen, die dezelven onderwinden, of nuttig, of fchadelijk , of onverfchillig zijn. Het hoofdonderwerp van het onderzoek der Commisfie behoorde derhalven dit weezen: „ De waarheid der daaden te bevestigen — de onmiddelbaare oorzaaken qptezoeken, en de geneeskundige nuttigheden van dezelven te bepaalen." Wij hebben, bjj den Heer D'Erlon, een goed deel deezer iverkingen, tot herhaalde keeren, en onder verfchillende gedaanten, voor onze oogen zien gebooren worden, Het Baquet, welks ijzeren gekromde ftaafjes naar den zieken gerigt zijn; een fnoer, die hen yerbind, en een klein ftaafje, geleider of con? dudtor zijn de bekende werktuigen der Magnetifeerders, waaraan zij de eigenfehap toekennen, *m de in de lugt zig ophoudende vloeibaare zelf-  VAN DEN HEERE DE JUSSIEU. iai Handigheid naar binnen te drijven; dezelve aan elk afzonderlijk perfoon medetedeelen, en ze van den een tot den anderen te doen rondloopen. Deeze daad word nog vermenigvuldigd , dooide eigenlijke gezegde magnetifche behandelingen, die, of in verbindtenis met een ander, of ©ok wel geheel alleen ondernomen worden. Voor 't overige beftaan de behandelingen, in wrijven of ftrijken, in enkel aanraaken, in de beweeging van den conduclor of van een vinger voor den gemagnetifeerdwordenden perfoon. Onder de daardoor veroorzaakte werkingen, zijn eenige inwendig. Als bij voorbeeld: Eene gevoelige warmte aan dat gedeelte des lighaams, 't welk door de ftaafjes van het Baquet aangeraakt word, — en een bevinding van vvclgefteldheid of ongefteldheid, door de voorl'chreeven behandelingen veroorzaakt. Andere werkingen zijn uitwendig. Waartoe men dan brengt • Het geeuwen en uitrekken, Uitwaazemingen. Het fchreijen. Het lachen. Zigtbaare blijken van onrust. Ligter of zwaarer zenuw- en ftuiptrekkingen. Slaapen. Zinneloosheid en meer dergelijken. Men had ons de manier, om dit alles te be* werkftelligen, getoond, zo dat wij foortgeiijke aandoeningen zelf konden voortbrengen, H $ Eq-  JM BERICHT Eenigen onder ons gingen zelf aan het werk Anderen vergenoegden zig met flechts Aanfchouwcrs en Beoordeelaars te weezen. De uitwerkingen, die wij zelf voortbragten, konden niet ontkend worden. — Daar deezen echter niet fteeds dezelfden, noch met onze wijze van werken overéénftemmende waren, deed zig eene veranderende oorzaak vermoeden. Volgens het voorgeeven van den verdeediger van het Magnetismus, is deeze oorzaak eene vloeibaare zelfftandigheid, die door alle levendige lighaamen verdeeld is, en door alle punten der oppervlakte heenvliet. Phijfifche proeven hiervan kon de Heer clEiion ons niet vertoonen, vermits de vloeibaare zelfftandigheid, door geen middel, onder het bereik tle* ftoflijke zinnen kon gebragt worden. Het eenige bewijs derhalven voor derzelver beftaan, was de zigtbaare uitwerking op de levendige lighaamen. De Tegenpartij van het Magnetismus zou deeze uitwerkzels aan den indruk kunnen toefchrijven, welken, door een onmidlijk aanraaken voortgebragt wordt; 0f ingevalle deeze uitwerkzels zonder beroering of aanraaking, (dat zelden gebeurQ plaats mogten hebben, dan kon men echter altoos een meer of minder verhitte of verhoogde verbeelding vooronderftellen. In beflisfende gevallen moest men dus de wrijving agterlaaten. Het aanraaken met de vlakke hand, ot met een fterke drukking moest men ook vermijden, uit hoofde, dat het eenige gelijkheid met  VAN DEN HEERE DE JUSSIEU. 123 met het wrijven of ftrijken heeft. Een ligte aanraaking met den top van den vinger of de punt van den Conductor kan men toeftaan, oflchoon het die verdienfte niet bezit, als wanneer er in 't geheel geene aanraaking behoefde te gefchieden. Indedaad had men ook alle voorzigtigheid tegen de ontijdige verbeelding noodig. Men werk■"•te derhalven gedeeltlijk zonder weeten der gemagnetifeerd wordende perzoonen, gedeeltlijk verkoos men, tot deeze bewerking, Kinderen, öf Zinneloozen, ook wel Dieren. Zonder dergelijke voorzorgen zou de tegenpartij alles aan de kragt der inbeelding toefchrijven; niettegenftaande de Voorftander van het Magnetismus met het zelfde recht zou kunnen ftaande houden, dat dit gevoelen even zo weinig gegrond is, als de ftelling van eene algemeene magnetifche vloeibaare zelfftandigheid. Daar men verder beweert, dat deeze kragt niet even zeer bij elk en een iegelijk blijke, maar dat zij het merkbaarfte is bij fijn georganifeerde zieken, — zo volgt daar uit, dat, wanneer men proefneemingen doet op Gezonden, of Lieden die niet heel ziek zijn, en deezen geene aandoeningen hebben, —- men als dan nog tot niets befluiten kan. Deeze ontkennende bewijzen gelden flechts zo lang, tot dat men tegenbewijzen bijbrengt. Om, in de eerfte plaats de ondervindingen bijtebrengen, beroepen wij ons op de openbaare zaaien, of plaatfen, opzetlijk hier toe gefchikt; waar  r24 BERICHT waar een menigte zieken bij elkander zijn, en waar men gevolglijk veel te zien kan krijgen, waar men allengskens de uitvoerigheeden der behandeling kan leeren, en alles beftudeeren en zelf ondervinden, wat men dienaangaande verlangen kan. Op de eerfte proefneemingen volgen doorgaands onheilen of herhaalde verzoeken, ten einde de voornaamfte, voorheen befchouwde daaden te bevestigen. Ingevolge hiervan, bezogt ik de Ziekenzaal van den Heer d'Erlon, ik deed, om alle bedrog voortekomen, de operatie zelf, en befteedde daartoe, niettegenftaande mijne menigvuldige andere bezigheeden, een aanzienlijken tijd. " Door de Commisfarisfén werden, van tijd tot tijd, gemeenfchaplijk eenige onderzoekingen gedaan, welken hen toereikende genoeg voorkwamen, om er hunne uitfpraak op te gronden, die ik niet ondertekend heb. Ik onderfcheid de daaden in vier Clasfen. Vooreerst; in algemeene en pofitive, waarvan men mooglijk de waare oorzaak niet kan aanwijzen. Ten tweeden; in negativen, die flegts de nietwerking of iverklo'osheid van de vloeibare zelf, Handigheid te bewijzen fchijnen. Ten derden; in pofitive of negative daaden, die de verbeeldingskragt alleen kunnen toege' fchreeven worden. Ten vierden; in pofitive daaden, waarvan het openbaar is, dat zij eene andere werkende kra°-c vereifchep.  VAN DEN HEERE DE JUSSIEU. X<$ ALGEMEENE EN POSITIVE DAADEN.. De Zieken verzekeren eenpaarig, dat de ijzeren flaafjes van het Baquct-, eene zeer zagte aanraaking, eene tegen hen gerigte Conductor of vinger, (geduurende het magnetiferen , bij hen eene zekere warmte, of, in zeldzaame gevallen, eene koude, ook weï een fmart of ander bepaald gevoel, veroorzaaken. Eenige aandoenlijker Perzoonen gelooven deezen invloed, van den wijzenden vinger of Conductor, reeds op eenen aanmerklijken afftand te befpeuren, als ook de kragt van den ketting en het bepaald aankijkende oog. De hen voorgehouden lighaamen, hebben, in een zekere rigting, voor hen een bijzonderen reuk'» die, wanneer de rigting verandering ondergaat» insgelijks verandert. Vermits dit alles inwendige werkingen zijn» zijn ze niet gemaklijk voor den befchouwer, om als waarheeden bevestigd te worden. De gewoone uitwendige werkingen zijn geeuwen en uitrekken. Bij eenigen, en vooral bij Vrouwen, ontdaan, bij het voortzetten der behandeling, allengskens, blijkbaare onrust, duïptrekkende beweegingen, die, van korter of langer duur, in den beginne ligt, en vervolgens derker zijn. Zomtijds volgt er ook een onnatuurlijk lachen: ook wel flaap, of' zinneloosheid. Dan eens blijft de Zieke op zijn plaats; dan weder wandelt hij door de zaal, met een verwilderd uitzigt. De pols flaat gemeenlijk ordenlijk; zomtijds fneller, in groote fmerten. Dee-  u6 BERICHT Deeze verfchillende aandoeningen, noemt men de Crifis van het Magnetismus, die, of eenvoudig door het ophouden van het toeval, of door fchreijen, zvveeten, braaken, ftoelgang, enz. eindigt. De loop deezer Crifis is zomtijds zeer onregelmaatig. Ik heb denzelven, zonder eenige verdere behandeling, reeds aan het Baquet zien gebooren worden. Eenige Perzoonen verzekerden, dat zij dezelve bekwamen bij het intreden van de Ziekenzaal, anderen kreegen ze zelf buiten de zaal. Eenigen ontvangen, in de Crifis, verligting, door een regelmaatig magnetifeeren, en blijven dan gerust bij zig zelve. Een jongeling, die een fchielijke Crifis had, fcheen de fpra^k vcrlooren te hebben. Hij ging zeer bedaard door de zaal, en magnetifeerde dikwils andere Zieken, waardoor hij zomtijds eene regelmaati°-e CriSs voortbragt, die zonder eenig vreemd ve&rfchijnzel eindigde. Zo dra hij in zijn natuurlijken toeftand te rugkeerde, fprak hij als vooren; herinnerde zig niets van 'tgeen er gebeurd was, en kon niet magnetifeeren. Van dit geval heb ik dikwijls ooggeuiigen geweest. De leer van de tegenovergeftelde poolen heb ik, door mijne proefneemingen, niet beweezen gevonden. De vloeibaare magnetifche zelfftandigheid moet van boven naar beneden vlieten, en de zenuuwcn , ais derzelver geleiders volgen; waarom men  VAN DEN ilEERE DE JUSSIEU. 127 men dan ook de magnetifche behandeling van boven naar onderen voor heilzaam; maar die van onderen naar boven voor fchadelijk houd. Het eerfte echter bevond ik niet altijd zo, maar wel het tweede. De beweeging van den vinger, van onderen naar boven, veroorzaakte fteeds, bij aandoenlijke perzoonen, een zeker foort van bezwaardheid en ftijfheid in de borst, den hals en het hoofd, welke daadlijk, door eene tegenovergeftelde beweeging, kon worden weggenomen. Deeze verwisfelende 'aandoeningen, die, bij dezelfde voorwerpen, omtrent drie minuuten onderhouden werden, waren bij eenigen louter inwendig: bij anderen werd daar door een zigtbaar zweet veroorzaakt. Door deeze behandeling heb ikzelf, bij drie perfoonen, geduurende omtrent een half uur lang, dit zweet voortgebragt. Wanneer ik, bij de behandeling eener ligte aanraaking, fterk drukte of wreef, dan verwekte ik daardoor zeer dikwils fmerten of ftuiptrekkingen, en zelden eene volkomen, zig door ontlasting eindigende Crifis. De proeven met gemagnetifeerde vaten, gla. zen, fpiegels enz. fcheenen mij niet voldoende te wezen. De muziek heeft dikwils een Crifis verwekt of verfterkt. Een bloem, onder den neus gehouden, veroorzaakte zeer levendige aandoeningen. De beweeging van twee tegen elkander wrijvende vingers, voorden mond of neus gehouden, bragt in deeze deelen geeuwlust en geniezen voort. Een  ia» BERICHT Een Condu&or heeft, in dezelfde omftandigheeden, zomwijlen eene opzwelling veroorzaakt, welke tot in den hals voortliep, de naastgeleegen klieren faamdrukte, en zomtijds door braaken vergezeld ging. Door dit middel alleen heb ik eene vermengde braaking van bloeden flijm, zien veroorzaaken. De behandeling door aanraaking is vooral werklijk, en in ftaat om den Magnetifeerder te vermoeijen. Ik zelf heb zulks wel niet ondervonden; maar ik heb anderen, na dat zij lang met magnetifeeren waren bezig geweest, zo uitgeput gezien, dat zij aan het Baquet, en door de aanraaking van andere menfchen nieuwe kragten moesten zoeken, die ze ook verkreegen, De behandeling is, wel is waar, onderfcheiden, ingevolge de omftandigheeden van den zieken: echter heeft men algemeene regels en deelen, waar naar en waar op men gewoonlijk verkiest te werken. Met reden houd men het hartgroefje of kuiltje voor het aandoenlijkftc gedeelte, om gemagnetifeerd te worden. Dus worden ook de zijden des lighaams, over 't algemeen, voor vatbaarder tot het Magnetismus aangezien, dan wel de rug, en perfoonen, die op beiderlei wijzen gemagnetifeerd zijn geworden, hebben er mij deswegens de bevestiging van gegeeven. De zieke, lijdlijke en verftopte deelen ondervinden dikwils nog, bij de aanraaking van den, vinger of Condudor, een levendigen indruk en eene brandende hitte. Zomtijds beweegt het ge-  VAN DEN HEERE DE JUSSIEU. gezwel zig onder den vinger, en fchijnt aahtegroeijen. Ik heb deeze uitwerkzelen dikwerven voortgebragt. Een zeker Vrouwsperzoon gaf de gevoeligfte finert, door haar gefchrei, te kennen, toen de magnetifeerende Geneesheer zijn vinger, vart een klier van het onderlijf, in eene horizontale linie verwijderde. — Deeze proefneeming werd tot verfcheiden reizen, in mijne tegenwoordigheid, herhaald. Om met den gemaakten indruk der vloeibaare magnetifche zelfftandigheid naauwer bekend te Worden, lag ik mijne regtehand op het hoofd eener Zieke, die tot de Crifis ftond overtegaan» en mijne linkehand op haare regtevoet. Binnert •weinig minuuten gevoelde zij een algemeene fiddering of koude huivering, die Zij nooit te vooren gewaar was geworden, eh,die aanftouds ophield, zo dra ik mijne regtehand wegnam. Menigmaalen ftemden de aandoeningen met de order der aanraaking niet overéén. Een vinger , op den onderbuik gelegd, veroorzaakte pijn in den rug, en wanneer men den vinger op het pijnlijk deel bragt, dan werd de pijn naar elders gedreeven, of wel geheel en al vernietigd. Verfcheiden Zieken vermeenden een zagten wind te befpeuren, die nu eens koud, dan weder warm was, zo dikwerf jk mijn vinger, omtrent op een duimbreedte afftand van hun lighaam af, beweegde. Wanneer deeze beweeging langs den ftilliggenden arm werd voortgezet, dan zwol zomtijds het een of ander gedeelte. i In  IS© BERICHT In lamme ledemaaten vooral veroorzaakte deeze beweeging een zekere jeukte, die meer of minder levendig was. Onder deeze aangevoerde werkingen zijn eenigen kennelijk; dezulken namelijk, welke eene natuurlijke oorzaak 'hebben, de andere kunnen aan eene onbekende vloeibaare magnetifche zelfftandigheid , of aan den invloed der verbeeldingskragt toegefchreeven worden. neg ati ve daaden. Deezen zullen wij flegts kortlijk aantoonen, Vermits ze allen gelijkfoortig zijn. Een jong epileptisch perfoon werd, in de te» genwoordigheid der Commisfarisfen, een uuf lang op verfcheidenerlei wijzen gemagnetifeerd, en ondervond niets. Het zelfde had plaats bij verfcheiden andere zieken. Ik magnetifeerde , buiten de zaal, eenige nieuwsgierigen, die er zig toe aanbooden, maar zonder werking. Ik zelf heb mij nu en dan laaten magnetifeeren, zonder eenig gevolg. Hier uit blijkt, dat de vloeibaare magnetifche zelfftandigheid op veele, zo zieke als gezonde perfoonen, zpnder eenig aanduidend blijk werken kan. -'• '~~ •• ihijt 2Jt ) ■'. (Vi"i'.!':;-; ;3.v ' "!' -> positive of negative daaden, dievan de vek.beeld1ngskr.agt afhangen. De andere Commisfarisfen hebben, zowel als ik, proefnemingen gedaan, of bijgewoond, welken  VAN DEN HËERE DE JUSSIEU. 131 ken van de verbeeldingskragt alleen afhanglijk fcbeenen te weezen. De Magnetifeerders verwerpen ook de verbeeldingskragt niet geheel en al. Ik breng tweederlei foort van daaden bij. - De eerden zijn negatif en zeer zwak, ten opzigte van het bewijzen. Wanneer naamlijk, de verbeeldingskragt van zekere perfoonen, die vatbaar zijn voor het Magnetismus, op andere voorwerpen word afgeleid, dan ondervinden zij weinig of niets. Een zieken, aan den magnetifchen crifis onderhevig, werd, geduurende een langen tijd, door middel van aanraaking, door mij gemagnetifeerd, en ondervond niet anders,'dan een zekere warmte; onder het magnetifeeren hielden wij ons over belangrijke onderwerpen bezig. Hij verzekerde mij, dat dergelijke geestbezigheid bij hem dikwijls de uitwerkingen van het Magnetismus veranderd of onderdrukt en tegengewerkt had. Eene Dame werd, geduurende ,■ dat zij zig met haaren Egtgenoot, die in ftuiptrekkingen lag, bezig hield-, door mij gemagnetifeerd. Zij ontwaarde flegts eene zagte warmte, niettegen. ftaande ik anders, door de zelfde bewerking, bij haar de crifis had voortgebragt. De pofitive daaden zijn de zodanigen, welken te bewijzen fchijnen, dat de verbeeldingskragt toereikende zij, om zulke aandoeningen te veroorzaaken, die' men aan het Magnetismus toefen rijft. De Heer D1 Er Ion behandelde eenige perfooI 2, nen»  132 BERICHT «en, welken een voornaam vertrouwen in hem fielden. Deezen zag ik te gelijker tijd in een crifis, niettegenflaande hij flegts den een na den ander kon aanraaken. Wanneer een hunner tot zig zelve kwam, en haare oogen op hem floeg, dan was dit enkel aanzien, zonder eenige verdere aanraaking, toereikende, om den crifis weder terug te roepen. Eene deezer zieken had doorgaands, ten einde der crifis, een fterke ontlasting, die altoos door eenige ligte kramptrekkingen voorafgegaan werden. Wanneer de Heer VErlon de zaal verliet, hield de ontlasting op, en kon, door de aanraaking van een anderen Geneesheer, geenzins worden voortgezet. De wederkomst van den Heer VErhn herftelde de ontlasting volmaakt als vooren. Deeze ontlasting heb ik zien daarftellen zonder eenige voorafgaande aanraaking, en dat wel zo dra zig de Heer PErlon zig neflens haar flelde. Zij bekende, dat de tegenwoordigheid van dien' Heer te meermaalen deeze uitwerking had voortgebragt. Een andere zieke, die aan een hevigen crifis onderworpen was, ondervond, bij de onmidlijke beweeging of aanraaking van een grooter aantal Geneesheeren een veel minder werking, dan wanneer de Heer D'Erlon haar flegts aankeek, of van verre flegts zijn vinger tegen haar beweegde. Door deeze laatfte behandeling verviel zij doorgaands in ftuiptrekkingen. Ten  VAN DEN HEERE DE JÜSSIEU. 133 Ten einde te zien, wat werking de eerfte indruk te voorfchijn zou brengen, verlangde ik eene zieke, die vatbaar voor het Magnetismus was, te magnetifeeren voor de eerfte keer. Voor de eerfte keer echter vertoonde er zig niets zonderlings. Ten tweedemaale haar magnetifeerende, werd zij iu de hoogte geworpen, en deeze beweegingen naamen in getal en hevigheid toe, evenwel zonder eenige fmarten. Op den derden dag namen deeze beweegingen al daadlijk eenen aanvang, en duurden een tijd lang, niettegenftaande ik, tegen het einde, de magnetifche behandeling had afgebroken. Ik ging uit de zaal, en, volgens het getuigenis der tegenwoordige Geneesheeren, hield de ontlasting daadlijk, na mijn vertrek, op. Een kwartieruurs daarna wederkomende, begon de ontlasting op nieuw, zonder eenige behandeling hoe ook genaamd. — Ik vertrok andermaal en andermaal hield zij op. De zieken verlangden, om in den tuin eenige verfche lugt te fcheppen; zij zag mij daar, ea ontwaarde dezelfde aandoeningen. Toen zij tot bedaaren, en weder in de zaal terug gekomen was, wilde zij vertrekken: zij zag mij onder aan den trap, en kreeg een nieuwen aanval, en werd in een benedenkamer gebragt, alwaar ik haar agterwege liet. Eenige dagen daarna, zag ik deeze vrouw weder. Zij was , in dien tusfehentijd, door andere Geneesheeren, gemagnetifeerd geworden, en had ï 3 tef-  J34 BERICHT teffens dezelfde aandoeningen gehad, flegts met dat onderfcheid, dat ze niet op eene gelijke wijze vernieuwd werden. Mijne tegenwoordigheid werkte thans in het geheel niet op haar. Wanneer dit geen afgefproken werk geweest is, zo als ik niet gelooven kan, uit hoofde van de natuur en de hevigheid der beweegingen, dan ontftond het voorzeker uit eene fterk gaande gemaakte verbeeldingskragt. POSITIVE DAADEN, WELKEN ONAFHANGLIJK ZIJN VAN DE VERBEELDINGSKRAGT. Wij hebben nog een reeks andere daaden te verhandelen, welken onze opmerking verdienen, en die, in gevalle zij waar zijn, andere denkbeelden opleveren, dan de voorige afdeelingen ons aanbieden. Een enkele pofitive daad, welks blijkbaarheid het beftaan eener uitwendige kragt bewijst, wederlegt alle negative daaden , die bloot haare nietwerking kunnen betoogen, en overweegt alle dezulken, die men gewoon is alleen aan de verbeeldingskragt toetefchrijven. Ik ftelde mij aan het Baquet tegen over een vrouw, die twee zeer fterke vlakken op haar oogen had, en welks blindheid door de Commisfarisfen was bevestigd geworden. Ik zag haar geduurende een geheel kwartieruur, terwijl ik meer  VAN DEN HEERE DE JUSSIEU, 135 saeer met de ijzeren ftaafjes van het Baquet, die tegen haare oogen gerigt waren, mij bezig fcheen te houden, dan met de andere zieken. In een oogenblik, toen het geruisch der ftemmen haar gehoor eenige afleiding gaf, rigtede ik, zonder haar weeten, een conductor, op den afftand van zes voeten, tegen haar maag, als weetende, dat die zeer aandoenlijk was. Het leed naauwlijks drie minuten, of zij geraakte in beweeging en werd zeer onrustig. Zij keerde zig op haar ftoel om, en verzekerde, dat er iemand was, die haar magnetifeerde, niettegenftaande zij vooraf alle voorzorg genomen had, om alle die geenen te verwijderen, welken haar deeze proefneeming twijffelagtig maaken konden. Haare ongerustheid verdween oogenbliklijk, zodra ik met mijne beweegingen ophield, en zij werdt weder zo bedaard als te vooren. Vijftien minuten naderhand herhaalde ik,onder dezelfde omftandigheden, en met alle mooglijke voorzigtigheid, deeze proefneeming, die volmaakt dezelfde gevolgen had. Ik was overtuigd, dat de zieke, tot nog toe, geen ander voordeel van de magnetifche behandeling getrokken had, dan dat zij, op een afftand van drie a vier duimen, zekere voorwerpen, als in de fchemering zien kon. De tijd verftreeken zijnde, kon ik geene verdere proefneemingen doen. Een zieke , wier crifis in diepe flaap was, had, zonder te ontwaaken, van tijd tot tijd, ligte I 4 ftuip-  '*3 den afftand van een duim breedte, tegen over de hand van de zieken hield, trok zij dezelve fchiehjk terug, even als of zij er een hevige aandoening m gevoelde. Deeze beweegingen werden, binnen den tijd van tien minuten, drie a viermaalen herhaald. Vervolgens verminderde de kramp, en met deaeive, de aandoenlijkheid. Na  VAN DEN HEERE DE JUSSIEU. 137 Na dit alles kon de zieken zig niets van hee gebeurde errinneren. Deeze proefneeming deed ik flegts eene keer, en zij kwam mij echter voldoende voor, uit hoofde, dat ik, een maand te vooren, het zelfde verfchijnzel gezien had, in een crifis, welke door een anderen Geneesheer werd voortgebragt. De geringde magnetifche beweeging maakte, op eene andere zieke, een zo levendigen indruk, dat, toen men met den vinger, op een half voet afdand, haar rug magnetifeerde, zonder dat zij het in 't minst vermoeden kon, zij daadlijk ftuiptrekkende beweegingen en ftooten kreeg, (waar door zij de handeling gewaar werd,) en die ook even zo lang aanhielden.. In de ziekenzaal waren nog verfcheiden zieken van beiderlei geflagt, en van een meer en minder aandoenlijk geitel, die dezelfde uitwerkzels, offchoon niet zo fterk, ondervonden. Voornaamlijk gelukte deeze proef, wanneer zij, door voorgaande aanraaking, in de maag veroorzaakt was geworden. Wanneer men, buiten weeten der zieken, en Zonder hen aanteraaken, den vinger boven hun hoofd, of agter hunnen rug beweegde, dan fprongen zij met een vaart op, of draaiden fchielijk het hoofd om, ten einde te zien, wat er agter of boven hen zig bevond. Deeze onwillekeurige en onverwagte beweegingen werden voornaamlijk door zulke Geneesheeren veroorzaakt, die voor het eerst toegelaaten werden, nog niet vrijlijk handelen dorden; I 5 nog  BERICHT oog" buiten den kring der zieken ftonden, en flegts ter fluik en halfmistrouwende de k7ag beproefden, welke men hen pas had leeren ken- ïn den beginne heb ik dikwijls de zelfde wer- Sn TR* • ?m ^ Vem°eden te " °f fd° Zieke» voornemen vooraf bemerkten, of dat mooglijk deeze aandoeningen veroorzaakt werden zonder mijn toedoen, fl bleef tk een tijd ftil naast hen ftaan, en w^tte ee« gunibg oogenblik af, waar in het mH dan ook altoos naar wensch gelukte. Het zelfl had P^s, wanneer ik hen elders eenigelS^ ïkDnlTJTn 2ij" voorzeker niet talrijk; maar fomen w f ^ bi-ibre^°> dan die voltS 0ZüT\ e"JVaaromtre«t geen de minfle twijr el overfchiet. Z,j zullen daarenboven overvloed,g toerekende weezen, om de moog,"S en het beftaan eener kragt te bewijzen, d e v,n den eenen mensch tot den anderen ove ga t, en dte, bjj den laatften, dikwijls een zeer m rS baare werking voortbrengt. Uit de faamenvoeging van alle deeze daaden, het bl ;ei' afZ?"deriijke -et men het beflu t opmaaken, dat het menschlijk lighaam ken onllr'werkend! o " zaaken onderhevig is, weiken gedeeltlijk inwendig en zedenlijk zijn, zo als, bij voorbeeld de ren êedeeltlijk' ken en df ? ^ WI'ijVen' het aa»raa ken, en de werking van de vloeibaare magnetifche  VAN DEN HEERE DE JUSSIEU. 139 fche zelfftandigheid, die uit een gelijkfoortig lighaam voortvloeit. Bij naauwer onderzoek zouden de uitwendige oorzaaken zeer wel tot eene enkele, eenvoudige en algemeene gebragt kunnen worden, naamüjk, tot eene generale invloed, in- of medewerking, der ons omgeevende, hoofdftoflijke, of faamgeftelde lighaamen. Wanneer men de werking van de in verfchil zijnde vloeibaare magnetifche zelfftandigheid, en de evengelijkheid der uitwerkzelen, die er door voortgebragt worden, beneffens de zul ken die van het wrijven en aanraaken afhangen, naardenkt, dan zal men al ten eerden, in deeze drie gevallen, dezelfde daaden vinden, die flegts op eene verfchillende wijze uitgewerkt worden. De gevoelige werking van het wrijven veroorzaakt eene aandoening, die fterker, zekerder en algemeener is. De daad van aanraaking is zagter; maar zeer verfchillende, ingevolge de omftandigheden der faamenlVelling. De werking van eene op eenigen afftand werkenke vloeibaare magnetifche zelfftandigheid moet, over 't algemeen, niet zeer aandoenlijk wezen, en flegts zekere voorwerpen aandoen, die voor de flaauwfte indrukken vatbaar zijn. Maar, is nu de groote vraag, hoe werkt deeze drievoudige behandeling? Wat Wezen is het, dat in de lighaamen indringt? Het wrijven en de aanraaking brengen warmte voort:  f#0 BER. VAN DEN HEERE DE JÜSSIEÜ. voort : Maar zou deeze warmte ook wel de vloeibaare magnetifche zelfftandigheid weezen welker beftaanbaarheid men beftrijd* ^Hoe werkt dezelve op de menschlijke Iighaa- Op wat wijze doordringt zij ons, en met welke kragten doet zij dit ? Welke zijn haare betrekkingen met de in- en de uitwendige oorzaaken ? Dit alles verdiende zekerlijk een veel breedvoerig onderzoek. Dat het dierlijk Magnetismus eenig en alleen de uitwerking der verbeeldingskragt zij, zal nooit grondig bewezen kunnen worden. Daarentegen heeft men overvloedige bewijzen dat de verbeelding enkel een gevolg, en geenzins ren j3genWerkende «j het magnetifee- Van dit alles kan men zich, door eigen proef neemingen, overtuigen. Zij, die belang in de waarheid der zaak ftellen, zullen ook de moeite met ontzien, om door eigen ondervinding te ont waaren, wat zij al of niet, in dit geval, te geloo' ven hebben. ~ He't is de hoogfte onredenlijk. heid, zo met erger, om iets te verwerpen, het geen men zo gemaklijk onderzoeken kan, en dat men echter, zonder onderzoek, verwerpt  "Bij de Drukkers dezes zijn, onder anderen, de volgende boeken van de pers gekomen en alom verzonden: Nederlands Placaat- en Rechtskundig Woordenboek, behelzende al het geen, door de H. M. Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, en de Ed. Groot Mog. Heeren Staaten van Holland, Zeeland en West-Vriesland, zedert de vroegfte tijden, bij Placaaten, Refolutien en Ordonnantiën vastgefteld is; als mede de oude Grondwetten, Privilegiën en Costumen van deeze Landen en van derzelver onderhoorige Steden, Dorpen en Heerlijkheden, eerfte Deel, de Letteren A. en B. inhoudende. . . . . . fl Het tweede en de volgende deelen zullen fpoedig worden uitgegeven. Peter Paars, in vijftien Boeken; door I-odewijk Baron van holberg, twee Deelen, in Octavo, op het for.maat van 's Mans andere werken. . ƒ a:ï©:- Merkwaardige Levensbefchrijving van een zeer zonderling geleerd man, jo- HAN WOLFGANG brenk, Onlangs in hoogen ouderdom te Anfpach overle» den; die in zijn veertigfte jaar tot den Joodfchen Godsdienst overging en zich deed befnijden; door den Heer will. Hoogleeraar op de Univerfiteit te Anfpach. • • - • /*:I4:" De  JDe Verloskunde van den Heer J. L. Baudelocque, vertaald en met aantekeningen vermeerderd, door A. Soek Prasleftor in de Verloskunde te Leyden, 5 ftukken met uitvoerige kunstplaten en het pourtrait van den Autheur' • • • /r5:io;'. Vroedkundige Waarnemingen, ter gelegenheid van twee zwaare verlosftngen, waarvan de laatfte door de Keizerlijke Snede is verrigt; door A. ' Soek, met platen. . , fi---.  ECKARTSHAUSEN, MAGNfi. TISMUJ, ECEARTSHAUSEN,MAGNE- tïsmik,  1