J 61 444     444 T 61 ÖËNËRAAL BRANDREGLEMENT E N INSTRUCTIE OP DEN BRAND, OP OF OMTRENT HET HOF. Volgens het Be fluit van dé eer/ie Kamer vaH den 13. Maart 1799. Door de tweede Kamer bekrachtigd den 29. Maart 1799. HÉT VYÈDE JAAR DER BATAAFSCIIE VRYHETTV 1'N D E N H A A G? T?r 's Lantls Drukksrye. 1799.   C t ] ÜYLKGTLibehoorendetotdeDecreetenvandeniv.Maartiwv, Generaal Br and-Reglement en Inftru&ie op den Brand, op of omtrent het Hof. Art. i. De Concherge der Tweede Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam, aan wien, by deszelfs Inflruétie, den Post van Opzichter over de Brandfpuiten en Gereedfchappen op het Hof voorhanden, is opgedragen, zal in geval van Brand op het Binnenhof, of in den omtrek van dien, en wel bepaaldelyk op het Buitenhof, de lange en korte Vyverberg, het Plein, de lange Pooten, Hofftraat en de Hof-Cingel, gehouden zyn, door eenen der wachthebbende Bodens, ten fpoedigften de Leden van de Commisfiën van Toezicht en Politie der beide Kamers daar van te doen adverteeren , ten einde dezelve in de gelegenheid te ftellen , om zich daadelyk, ingevolge derzelver Inftmétie, naar het Binnenhof te kunnen begeeven. Art. 2. De Secretarisfen van de beide Kamers , Commiefen en Clercquen tot de beide Secretariën van het Vertegenwoordigend Lichaam bchoorende, de Contrarolleur over de Gebouwen en Werken, onder directie van de Commisfiën van Toezicht en fiplitie ftaande, mitsgaders de Kamerbewaarders, Boodfghfppers van Staat en Bodens, zullen in het by Art. i. opgegeven geval, zoo dra hetzelve ter hunner kennis zal komen, zich mede ieder naar derzelver gewoone verblyf op het Binnenhof begeeven, en aldaar de ordres van de Commisfiën van Toezicht en politie afwachten. Art, 3. De Agenten of Collegiën, aan welke op het Binnen- of Buiten-Hof eenige Vertrekken ten gebrüikd zyn, of zullen worden afgeftaan , zullen mede met alle derzelver aanhoorigen , zich daadelyk in de voor hun gefchikte A lo-  C > ] locaalen begeeven, ten einde met overleg van de Commisfiën van Toezicht en Politie, ieder in den hunnen zoodanige crdres te Hellen, als noodig zullen bevonden worden te behooren. Art. 4. De Boodfchappers van Staat zullen zorgen, dat aan iedere avenue van het Hof een Bode worde geplaatst, ten einde alle de op hetzelve benoodigd hebbende Perfoonen , daar op worden toegelaaten, en voorts de overige Bodens met voorkennis van de Commisfiën van Toezicht en Politie zoodanig verdeelen, als noodig zal geoordeeld worden te behooren. Art. 5. Door de Commisfiën van Toezicht en Politie zal uit de refpeclive Werkbaazen, aan de Gebouwen, onder directie van de genoemde Commisfiën fbrande, geëmployeerd wordende, worden aangefteld een Brandmeester, aan wien de generaale directie over het werk van den Brand onder het oppertoezicht van de Commisfiën van Toezicht en Politie , en den Contrarolleur gedemandeerd zal zyn, en twee Lieutenant Brandmeesters, van welke laatftén aan ieder der voorhanden zynde Brandfpuiten een zal zyn geaffecteerd; en aan welke Perfooncn allen en een ieder der Werkbaazen en Knegts, in de te gevene ordres zullen verpligt zyn te gehoorzaamen. Art. 6. Door den Opzichter over.de Brandfpruiten en Gereed'fchappen, zal onder toeVapicht van den Contrarolleur, aan den Brandmeester eirtiêutenant Brandmeesters , de noodige Gereedfchappen worden afgegeeven. Art. 7. De Brandmeester en Lieutenant Brandmeesters, alsmede de overige Werkbaazen, benevens de Knegts, welke een ieder hunner by zoodanige gelegenheden verpligt is te leveren, zullen zich ten fpoedigften op het Binnen-Hof moeten vervoegen, op poene van verfteefcen te wezen van hun Werk en Bedieningc Art.  [ 3 3 Art. 8. De Contrarolleur en Brandmeester zullen onder approbatie van de Commisfiën Van Toezicht en Politie onderling bepaalen het getal der Knegts , dat ieder van de Werkbaazen verpligt zal zyn voor zyn aandeel te leveren, en wel van zulke Perfóonen, die aan geene andere Brandfpuiten voor de Gemeente van den Haag zyn behoorende 3 zoodanig , dat voor elk der beide Brandfpuiten en de Aanjagers, behalven den Lieutenant Brandmeester, nog zullen zyn geaffecteerd 29 Perfóonen , 'waaronder een Trompvoerder en een Adfiftent van den Trompvoerder. Art. 9. Wanneer een der Werkbaazen door Ziekte of afweezigheid mogt verhinderd worden op zyn Post te komen, zal zyn Meesterknegt deszelfs Post moeten waarneemen; en ten einde de Brandmeester, Lieutenant Brandmeesters en verdere Werkbaazen of Meesterknegts, den vryen toegang tot het Buiten- en Binnen-Hof, en waar zulks verder zoude mogen worden verëischt, zouden hebben, zal aan ieder derzclven worden gegeven een Brandftok, Nationaal met Vlammen gekleurd , waarop in de bovenfte witte Streep met zwarte Letters zullen zyn gefchilderd, de woorden : Bataaffche Republiek; terwyl al mede aan hun voor derzelver Knegts zullen worden afgegeeven Brandmutfen, van vooren met ftaande Kleppen, waarop met Letters gefchilderd is, de woorden: Bataaffche Republiek; welke Mutfcn zy in tyde van Brand en by het probeeren van de Spuiten zullen moeten opzetten. Art. 10. Alle deeze Geaffecteerdens zullen in' geval van Brand en by het probeeren der Spuiten, zich in het behandelen der Machines moeten gedragen, conform de ordres deswegens reeds gemaakt of nog te maaken. Art. 11. Een ieder van dezelve Geaffecteerdens zal gehouden zyn zoo lang op zynen Post te blyven, töt dat zy door den Brandmeester zullen zyn afgedankt , en zal den geenen A 3 welke  L * 1 welke zonder voorafgaande permisfie zich zal hebben geabfenteerd, voor zoo veel de Werkbaazen betreft, daadelyk als Werkbaazen worden gedimitteerd, en nimmer tot eenig werk ten behoeve van het gemeen e Land mogen worden geëmploijeerd, en wat de Knegts aangaat, dezelven van de boven toegezegde belooning worden gepriveerd, en door derzelver Baazen van de Winkels verhaten. Art. 12. De Opzichter over de Brandfpuiten en Gereedfchappen , zal gehouden zyn aanteekening te houden van de prefenié Werkbaazen, en verdere Geafledleerden tot de Brandfpuiten, zullende aan ieder van de Knegts by het afdanken en het opleezen hunner naamen , door gemelden Opzichter ƒ i-io:- tot eene belooning worden gegeeven. Art. 13. De Opzichter over de Brandfpuiten en Gereedfchappen zal zorge draagen , dat in geval van Brand, in den avond of bynagt, denoodige Lantaarnen worden geplaatst voor de Deuren van de Vergaderingen, alsmede in de Galleryën, en voorts eenige Lantaarnen gereed gehouden, gelyk ook, dat een bekwaam getal Toortfen of Lampetten by de hand zyn, om daar het noodig zyn zal, gebruik van te kunnen maaken. Art. 14. De Opzichter over de Brandfpuiten en Gereedfchappen , zal de Sleutel of Sleutels der Bewaarplaatfen van dit alles, altoos by zich, of by de hand moeten hebben, en tevens zorge draagen, dat een gelyke Sleutel of Sleutels op eene fecure plaats in zyne wooning worden bewaard, ten einde die by zyne abfentie oogenbliklyk zouden kunnen worden gevonden. Ook zal gemelde Opzichter gehouden zyn te zorgen, dat de Deur van het Brandfpuitenhuis niet worde verfpard, of door het werpen van onreinigheden belemmerd. Art. 15. De Opzichter over de Brandfpuiteri en Gereedfchappen zal  [ 5 ] zal insgelyks zorgen dat ingeval van Brand op de plaatfen by Art. i. omfchreeven, dadelyk op het Hof een Schoorfteenveger met een Jonge prefent is, aan wie daar voor door gemelden Opzichter vier Guldens zal worden be^ taald. Voorts zal hy by vriezend weder alle attentie geeven, «Jat langs de Gehouwen van het Hof in de Vyver fpoedig byten worden gehakt, en continuëel open gehouden, en hier aan niet behoorlyk voldaan wordende, daar van aau den Contrarolleur kennis doen geeven. Art. 16. De Contrarolleur zal daadelyk na dat dit Reglement zal zyn gearresteerd, infpeóleeren, en eene Lyst formeeren van de Brandgereedfchappen welke in alle de Gebouwen op het Hof voorhanden zyn, en die aan de Commisfiën van Toezicht en Policie overleveren, met by voeging van het ontbreekende, ten einde de Commisfiën voornoemd de noodige ordres zouden kunnen fielten om de Brandgereedfchappen in behoorlyken flaat te doen brengen, het mankeerende intekoopen en behoorlyk te plaatfen; waarna van alle de alsdan voorhanden zynde Brandgereedfchappen aparte Lysten zullen worden gemaakt, en aan de differente Concherges in de Gebouwen, met aanwyzing van dezelve, ter hand gefield, om onder hun opzicht te blyven bewaard, en daar voor verantwoordelyk te zyn; zullende de Contrarolleur met den Brandmeester en Opzichter van de Brandgereedfchappen , eenmaal des Jaars, in de maand September , over dit alles eene behoorlyke infpecftie neemen, en van hunne bevinding aan de Commisfiën van Toezicht en Politie, by eene Memorie Rapport doen. — By het doen van inkoopen van het een of ander Brandgereedfchap zal de Contrarolleur zorgen dat de meeste menage worde betracht. Art. 17. De Contrarolleur zal met den Brandmeester en den Opzichter over de Brandgereedfchappen, de Brandfpuiten met de daartoe behoorende Gereedfchappen, tweemaal ieder Jaar, in de maanden April en O&ober, de A 3 twee-  [ 6 ] tweede Maandag in iedere Maand infpecteeren en probeeren, en van hunne bevinding al mede aan de Commisfiën behoorlyk rapport doen, ten einde de defecten die zich daar aan mogten openbaaren, zonder verwyl kunnen worden verholpen. Art. 18. De Opzichter over de Brandfpuiten en Gereedfchappen zal naauwkeurig toezien, dat wanneer de Brandfpuiten geprobeerd of gebruikt zyn, alles wederom fpoedig in orde worde gebragt, en dat zoo lange de voorfchreeve Brandfpuiten met derzelver toebehooren niet droog zyn, dezeiven niet in het huisje worden geplaatst, ten welken einde de Slangen op eene bekwaame plaats moeten worden opgehaald en volkomen gedroogd, voorts dat de Spuiten en Aanjagers uitgedroogd en fchoongemaakt, mitsgaders gade geflagen wordt, dat de Iedere pype» der Brandfpuiten van tyd tot tyd behoorlyk worden gefineerd, en alzoo in (raat gehouden , om ingeval van nood te kunnen worden gebruikt. Art. 19. Er zullen geene reparatiën aan de voorfchreeve Brandfpuiten met derzelver toebehooren mogen worden gedaan , dan op uitdrukkelyken last en ordre van de voornoemde Commisfiën. Art. 20. Niemand zal tot de genoemde Brandfpuiten acces mogen hebben, dan met kennis van den Opzichter over de Brandfpuiten en Gereedfchappen, uitgezonderd de Contrarolleur en de Brandmeester, die insgelyks Sleutels van het Spuitenhuis en van de Loots der Brandgereedfchappen zullen hebben en altoos by zich moeten draagen. Art. 21. De Contrarolleur zal ingeval van Brand, op de by deezp Inftru&ie bepaalde plaatfen, zorge draagen, dat in de Vyver een of meerder Schuiten, en eenige Praamen worden gebragt, om daar van des noods tot berging en ophaaling van Goederen gebruik te kunnen maaken, en tot dat einde  [ 7 3 de met voorkennis en approbatie van de Commisfiën van Toezidht en Politie, de noodige Contracten deswegens aangaan. Art. 22. Ten einde zoo veel mogelyk op het Hof zelf alle ongelukken van Brand voortekomen, word den Opzichter der Brandfpuiten en Gereedfchappen, benevens alle verdere Concherges, Boutefeus en allen en een ieder die de bezorgingvan Vuur en Licht en deDirectiein de Gebouwen is aanbetrouwd, fpeciaalgeïnjungeerd, om naauwkeurigtoetezien , dat de Vuuren in de Kamers zorgvuldig worden weggerekend, en gedekt met kopere Stolpen, zonder dat de Kooien zullen mogen worden gedoofd, veel min bewaard of verkogt, op pcene van casfatie, ert onder belofte van eene prsemie van ƒ150 voor den geenen die ontdekken zal dat hier aan is gecontraveniëerd; dat wyders des avonds na het wegnecmen der Vuuren, geene Turven of andere Brandllollen zullen worden aangelegd , en daar mede moeten worden gewacht tot den volgenden morgen ;" zullende het Vuur dat moet dienen om de Vuuren des ogtends te ontfteeken , in kopere Aspotten of Ketels moeten worden ingerekend , dewelke onder eene der Schoorlteenen en agter een Stolp zullen moeten worden geplaatst; ook zullen geene Turfmandens tot het aanleggen der Vuuren mogen worden gebruikt, als die ten eenenmaale met blik van onder tot boven toe beflagen zyn, en worden dezelve Concherges en Boutefeus wel ernftig gelast, om zoo by het aanleggen als wegneemen derVuuren zelve te adfisteeren, als om na het fcheiden der Vergaderingen en Befognes, en vooral des avonds met een Lantaarn in alle de Kamers en Vertrekken rondtegaan en te vifiteeren, of het Vuur en Licht behoorlyk is bezorgd , alles op gelykepceneenpra:mie als hier boven is vermeld. Art. 23. Aan den geenen die het eerst aan den Opzichter over de Brandfpuiten en Gereedfchappen, of aan de Wagthebbende Bodens kennis zal geeven, dat op de by deeze Inftruciie bepaalde plaatzen Brand is ontdaan, zal tot eene belooning worden gegeeven eene fomma van vyf-en-twintig Guldens, en wanneer zulks door meer dan een Per- foou  r 8 ] foon te gclyk gefchied, zal die fom onder dezelve worden verdeeld. Accordeert met liet Register der Befluiten van de Eerfte Kamer van den 13. Maart 1799. J. H. F L O H. Door de Tweede Kamer bekragtigd den 29. Maart J799- J. D. PASTEUR.