144 OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN EN ROUWDRAGTEN. 115   het DRUKKENDE, SCHADELIJKE en NUTLOZE van het grootste deel der BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN e n ROUWDRAGTEN IN ONS VADERLAND, EJV DE MOGELIJKHEID OM IN DEZEN, TEN ALGEMEENEN NUTTE, DE NODIGE VERBETERINGEN IN TE VOEREN. voorgedragen aan het dordrechtse departement der maatschappij TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN} door J. KRAP, A. Z. Te DORDRECHT, Bij de leeuw en krap, I79ï«  •De Wijsbegeerte behoort dat gene te verbeteren, het geerj de weelde of het bijgeloof heeft ingevoerd.  B E 11 I C II T. De lezing der volgende voordrage br'agt in het Dordrechtfche Departement der Maatfchappij tot nut van H algëniem het befluit te wege, om eene onderlinge verbindtenis aan de leden voor te leggen, waarbij elk ondertekenaar beloofde, in fterfgevallen , daar het beftimr aan hèra ftond, op de allerfpaarzaamfte wijze en zonder eenige pragt, volgens eenige bij dis verbindtenis vastgeftelde bepalingen, te werk te gaan, en in de rouwdragt zich alleen  BERICHT. leen van rouwtekenen te voorzien, zo als die in mijne voordragt waren aangeprezen. Deze verbindtenis vond niet Hechts een aanzienlijk getal ondertekenaaren uit de leden des Departements, maar de fpaarzame be. graafnisfen en rouwdragten zag men weldra, met goedkeuring van alle belangloze verftandigen, door verfcheiden onzer medeburgeren invoeren en volgen. Iet, dat zeker te verwagten was, om dat bij het redelijke van zulke bezuinigingen, de loflijke befparing van nutloze kosten gepaard gaat. Ten aanzien van mijne voordragt be. floot het Departement, om dezelve aan het Hoofdbeftuur der Maatfchappij ter maat-' fchaplijke algemeenmakingaan te bieden. Dit teftuur keurde mijn ftukje der openlijke uitgave, door een of ander maandwerk, waardig en betuigde zulks gaerne te zullen zien, doch  doch oordeelde hetzelve niet gefchikt, om w wegen de Maatfchappij uitgegeven te worden. Het Dordrechtfche Departement dacht hier echter anders over <— en was van gevoelen, dat deszelfs pogingen, om eene fpaarzaamheid in dit opzicht algemeen in te voeren, van geene uitwerking konden zijn, zo dit flukje in een tijdfchrift, als op zich zelfs ftaande, geplaatst werd, en het befloot derhalven, hetzelve te doen drukken en, behalven de openlijke uitgave, aan de onderfcheiden Departementen te zenden, verzeld van eenen brief over dit onderwerp. Zo veel meende ik ten geleide van de volgende bladen te moeten zeggen; deels, om aan de prijslijke volgzucht mijner medeleden en ftadgenooten, in daaden, die den mensch verëeren en der maatfchappije heilzaam zijn, verplichte hulde te doen, — deels om te doen blijken, dat het niet aan * ' mij  ï E 1* r C 6 *; mij geftaan heeft, om te oordeelen, of dezft mijn kleene. arbeid van belang genoeg voor het Publiek ware, om door den druk algemeen gemaakt te worden, Brengen mijne aanprijzingen en onze voordaaden iets toe aan de verminderingen van het wanvoeglijke, nutloze en verkwistende , dat er vrij algemeen in ons Vaderland, bij de droevigfte gebeurtnisfen en zeer ter kwader uure, in gebruik is, dan wordt gewislijk een der hoofdbedoelingen Van de Maatfchappij tot nut van 't algemeen getroffen, en mijn gering werk zal meer dan dubbeld beloond zijn» * Dordrecht, 20 Febr. 1792. over  OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN ROUWDRAGTEN. Treurig onderwerp, in de daad, mijiie heeren! waarmede ik onderneem uwe overdenking eenige ogenblikken bezig te houden; maar een onderwerp, nogthans, dat elk. Menfchenvriend, elk bevorderaar van het Algemeene Nut, zijner oplettenheid zal waardig keuren; immers zo dra hij de ge« wigtige nadeelen ontwaard, die gewoonten en vooroordeelen, in dezen, aan zijnen Medemensch, en meest aan zijnen behoeftigen Medemensen, toebrengen; en vooral wanneer hij den weg ziet aangewezen, om zulke A tref- E N  2 OVER DE EEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN treffende fchaden, voor een groot of kleen gedeelte, te verhoeden. Hij, die, op goede gronden, verbeteringen der Maatfchappije tracht in te voeren, befchouwd den Mensqh uit tweërlei oogpunt: • uit het eene, zo als hij behoorde te zijn, uit het andere, zo als hij in de daad is. Uit het eerfte gezichtpunt ziet hij den Mensch, tot hogere einden, dan die hij hier kan bereiken, gevormd; over vooroordeelen, over nadeelige gewoonten heen treden, aan zijne beftemming beandwoorden, zijn eigen geluk met dat zijner medeftervelingen bevorderende, en medewerkende aan het groote doel van den Algoeden, die alles deed worden, en alles doet werken, tot zijne eer, en tot heil der redelijke wezens. —— Maar uit het andere. oogpunt befchouwt hij den fterveling, omringt door, en gehegt aan eene groote menigte van vooroordeelen, verderflijke gewoonten en fchadelijke gebruiken, die de onkunde, het bij-  EN ROUWDRAGTEN. 3 bijgeloof, de eigenbaat, de hoogmoed, de weelde, en wat niet al, voortbragten, en lleeds onderhouden. Dezen laatften beklaaglijken toeftand der menfchen houdt de verbeteringzoekende waercldburger hoofdzakelijk in het oog; want, daar de eerlie, Hechts vooronderfteltle, hem de verbeteringen voorfchrijft, leerd hem de laatfle, wezendlijk beftaande ftaat, de paaien kennen, die zijne voorfchriften moeten houden, en deze regeld van zelfs zijne lesfen, die hij der Maatfchappije wil geven. Zonder dat ik mij, op verre na, wil vermeten, beleid, oordeel en menschkunde genoeg te bezitten, cm deeze voorfchriften, in het geen ik zal zeggen, daar het te pasfe koomt, in acht te neemen, geloof ik nogthans, uwer aller toeftemminge te hebben, tot de noodzakelijkheid derzelven, in een betoog van de verpligting tot de affchafiing van zulke gewoonten en gebruiken, die het langduurige vooroordeel na genoeg tot Godsdienstplichten gemaakt heeft. A a Be-  4 OVER DE BEGRAAFNISPLEGHTÏGHEDEIÏ Befchouwen wij dan eerst het drukkende van de kosten der begraafnisfen en rouwvertooningen in ons Land, — dan het meerendeels vol/trekt nutlooze van dezelven, en fpooren wij eindlijk de beste middelen op, om deeze drukkende lasten, zoo veel doenlijk, ten nutte van het algemeen, af te wenden. En behoeven wij wel veele woorden, om het eerfte te betoogen? wie onzer weet, wie onzer gevoeld niet, dat de kosten, die men bij het verfcheijen van eenen bloedverwant, en vooral van eenen naastbeftaanden bloedverwant maakt, groot zijn, en bijna altijd zeer ter kwader uure komen? —- Of het weinig ware, dat de Echtgenoote, temidden in een talrijk kroost, haar geliefde wederhelft, den troost haars levens, den hoeder harer telgen, de middelijke bron van haar levensonderhoud en van dat harer kinderen, door den dood uit haare liefdearmen gerukt ziet; — of het weinig ware, dat, met dien verplettenden flag, de mooglijkheid bij de bedrukte weduwe geheel in het duistere ligt, oat  JSN ROUWDKAfiTEN. 5 om voor haar en de haare het nodige dekzel en het onontbeerlijk voedfel te bekomen, — ziet zij nog daarenboven haaren druk vermeerderd , haare fchouders bezwaard met den last van eene voor haar zeer kostbaare ter aardebeftelling, die het zweet van veele dagen arbeidens van het gevallen hoofd zon moeten kosten, — en met dien van het aanfchafFen van kostbaar rouwgewaad, dien de gewoonte te zwaarder heeft gemaakt, naar de grootte van het verlies, en die dus het gewigtigfte drukt, als hij het minfte gedra* gen kan worden. De liefdragende Echtgenoot, de eerlijke en nijvere Huisvader ziet zig pas ontroofd van de fpaarzaame bezorgder der geleende goederen dezes levens ; ——• hij ziet zich pas van haar gefcheiden, die, door prijslijk huisbeleid, zijne winften op woeker wist te ftellen, en, door den besten overleg, de noodzakelijke behoeften minstkostbaar wist te vervullen, • pas is deeze gewigtige fleur* van het huis gevallen, of het ingevoerd geA 3 bruik  é OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN bruik en de verouderde gewoonte vorderen,, van het reeds zo aanmerklijk bezwaarde ge» zin, eene kostbaare begraafnis en rouwkleding; welke te zwaarder vallen, daar ze gefchieden om het verfcheijen van haar, die dezelve gewis, door moederlijke zorg, voor een aanmerklijk gedeelte zou bezuinigd hebben. Zulke en dergelijke voorbeelden, die voornaamlijk in minstbemiddelde familiën, en waarde inkomften gering zijn, ons daaglijks voorkomen en ons hart moeten treffen, doen aanvahglijk het drukkende van de in dezen plaatsgrijpende gewoonten gevoelen. Dan, het is niet flechts in zulke, maar het is in alle fianden der Maatfchappij, dat deze last kneld, en het is daarom de Maatïchappij in het algemeen, die er onder zucht, en verlangt er van ontheven te zijn. De aanzienlijke familiën, in ons Land, .zijn dikwerf niet gegoed, naar mate van den rang, dien zij in de Maatfchappij bekleeden, of om hunnes gefiachtswille zig gehouden ach-  EN ROUWDRAGTEN. 9 achten te vertoonen. Talrijkheid van kinderen, kleenheid van inkomften en andere ongelegenheden veroorzaken menigmaal, dat een man van ftaat den zuinigften overleg behoeft, om een eerlijk man te blijven, — en treft dan, in zulk een gezin, de doodlijke fiag een van dcszelfs leden, dan vermeerderd gewis de angftige zorg den druk van het deugdzame hart, dat dikwerf geene mogelijkheid ziet, om, behoudens het voldoen aan de duure verpligtingen, die het door de eerlijkheid worden v >- rgefchieven, aan het gebruik an de gewoonten te beantwoorden. De Burger in den middenftand gevoeld dezen last niet minder. De hoogmoed en de pracht doen in den burgerkring de kosten der fterfgevallen veelal het vermogen te boven gaan, en deeze maatfchappijvernielende gedrochten hebben het reeds zo verre weten te brengen, dat men het nodige vertrouwen op den handeldrijvenden Burger vaak afmeet, naar de kosten, die hij maakt in zodanige tijdelijke voorvallen, welke dc Mode den naam, A 4 van-  15 OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN van plechtige gelegenheden heeft gegeven. Zo is het gelegen met den Amptenaar, wiens inkomften flechts voor dezen tijd bepaald zijn, en waaraan buitenfporige uitgaven onherftelbaare neepen moeten toebrengen; — maar zo is het vooral gelegen met den Arbeidsman, die van het werk zijner handen het nodige brood vind. — Ik wil uw hart, bij het geen ik ftraks in een paar voorbeelden •gezegd heb, niet meer doen bloeden, door u in de akelige hutten der fchreijende Ar-r moede te brengen. Elk uwer weet, dat de handwerksman, de loontrekkende landbouwer en de fcheepsgezel het al zeer verre brengen, wanneer zij met een talrijk gezin eerlijk aan de behoeften van dit leven komen, in een tijd, dat de wiuften kleen en het onderhoud kostbaar is; — waar dan heen, met de kosten van eene begraafnjs, die, uitgerekend, voor den gpringen meerder zijn» da© voor den vermogenden? — waar dan heen met die van eene rouwkleding, die  EN ROUWDRAGTEN. O men, vooral bij de geringe gemeente, in al haare zwaarte zo noodzaaklijk acht, dat het zelfs eene minachting voor den overledenen gerekend wordt, zo men in dezen niet aan de uiterfte eisfchen van de gewoonte voldoet? — Het is zo, de kosten der begraafnisfen kunnen bij den behoeftigen ontgaan worden, door de lijken op ftads- of dorpskosten ter aarde te doen heitellen; maar men kent al te wel de ingebeelde fchande, die de onkunde hecht aan de uitzondering, die hier de Armoede zou moeten maken, dan dat men dit als een genoegzaam middel ter ontheffing van dezen last bij behoeftigen zou willen doen gelden; om niet te zeggen, hoe grievend het is, als de naastbeftaande het genoegen moet misfen, door nooddwang moet misfen (en dit laat zig best gevoelen) om het overfchot zijnes dierbaaren door eigen bezorging ter aarde te beftellen, en deszelfs begraving bij te woonen. Of zou men hier tegen aanvoeren, dat alle ft-erfgevallen niet even drukkend, niet even A 5 fcha-  ÏO OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN fchadelijk zijn; dat eene goede erfenis de naastbeftaanden van den overledenen, dikwerf in bet vermogen field, van groote kosten ter eere van den rijken afgeftorvenen te maken? Maar hoe grooter is niet het getal van fterfgevailen, die nadeel aan de naastbeftaanden toebrengen, dan dat der zodanigen, waarbij dezelven bevoordeeld worden , dan dat men daarom in dezen geene al- gemeene verbetering zou invoeren! Hoe veele gelegenheden heeft de rijke erfgenaam niet, om zijn geld nuttiger voor zig zelve en voor de Maatfchappij te hefteden! Of, zo men hier in uitzondering tusfchen den overledenen, die eene tijdlijk gelukkige familie gemaakt had, en tusfchen dien, wiens dood zijne verwanten geen voordeel aangebragt had, wilde maaken, dan zou men immers zo veel doen, als den uiterften wil en een verflag van tijdelijke omftandigheden des afgeftorvenen voor de lijkbaar uit te draagen? Zo  EN ROUWDRAGTEN. Iï Zo veel dacht mij genoeg te zijn tot eene fchets van het drukkende der zwaare kosten, die bij de begraafnisfen en rouwdragen in ons land gemaakt worden. Dan, is er eenige noodzaaklijkheid tot deeze groote las« ten voor de Maatïchappij? — Zo ja, dan zouden wij flechts naar middelen behoeven om te zien, om die draaglijk te maaken; doch wij meenen, dat het meestbezwaarende in dezen volftrekt nutloos is, cn dit moesten wij in de tweede plaats aanwijzen. Voorzeker is het afftcrven van bloedverwanten en dierbaare vrienden een tijdftip in het menschlijk leven, een gebeurtnis voorde overblijvenden van het uiterfte gewigt, en het is de rede, waarmede de mensch boven andere fchepfelen begaafd is, — het is de gevoelige ziel, die de Schepper hem fchonk , •— het zijn de banden van echtverbintnis, bloedverwantfchap en vriendenmin, die, zo wel den uiterlijk betoonden rouw, als de innerlijke droefheid billijken en gebieden , en  0:2 OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN en die het zelfs als een pligt voorfchrijven, dat de overblijvende, bij de bezorging van het zielloos overfchot zijnes geftorvenen vriends, aan hem gedenke. De oudfte volken , de minstkundige heidenen, zo wel als de door het gewijde boek verlichte joden en christenen gingen ons hier in voor, en het zou der menfchelijkheid een grieve aangedaan zijn, zo men het wezen der zaak zelve wilde affchaffen, of zo men, den Wijsgeer vertoonende, de menfchen wilde brengen tot een meer onverfchillig befchouwen dezer treurige gebeurtenisfen. Neen! de waare Wijsgeer is wacreldburger, is menfchenvriend, — draagt een gevoelig hart in den boezem, en de Wijsbegeerte zelve leert hem in dezen de verplichtingen der Natuur, zo wel als ze hem de palen voorfchrijft, die de aandoeningen en haare gevolgen bij het denkend wezen behoren te hebben. Maar, — de billijkheid der betoning van uitwendigen rouwe vastgefteld zijnde, . waar zijn dan nog de verpligtingen, — waar is  EN ROUWDRAGTEN. 13 is dan nog de minfte fchijn van verpligting tot de verregaande kosten, die, in dezen, bij alleftanden der Maatfchappije, ten nadeele van het algemeen, plaats hebben? Behoord het tot de verpligtingen aan de gedachtenis van den overledenen, dat een fijn linnen kleed het afgeftorven deel wordt aangetoogen, welk met het lijk der verrottinge wordt overgegeven; — dat eene kostbaare kist, die kostbaar moet zijn, naar mate de overledene rang gehad hebbe, het zielloos overfchot moet bewaren? — Doet het iets aan de nagedachtenis, dat het dus kostbaar behandelde lijk met een rijtuig ten grave wordt gevoerd, — dat zij, die hetzelve eenige ©ogenblikken in de hand of op den fchouder dragen, twintigvoudig voor dien pligt, veelal uit de middelen van weduwen en wezen, betaald worden? Wat doet een lange trein van prachtige koetfen tot de eer van den overledenen ? — Wat vereert hem de verdere ftatie, die zijn lijk verzeld? — niets! ééne traan van een' ongelukkigen, dien hij in zijn  14 OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN zijn leven geholpen mogt hebben, eene loftuiging van eenen beweldadigden vriend doet oneindig meer; en de nagedachtenis van eenen deugdzamen overledenen, dat is van eenen Godsdienftigen Menfchenvriend, zal best bij zijne lijkvaart eere aangedaan worden, wanneer die, ovcreenkomftig zijne grondbeginfelen, en dus minstfchadelijk voor de overblijvenden, en voordeelig voor de Maat- fchappij gefchiede. Vereerd het den overledenen, dat men de geheiligde plaatfen, waarin den Mensch de onfterflijkheid zijner ziel, — zijne eeuwigebeftemming, — de verganglikheid van al het ftoflijke wordt gepredikt, — koopt, afhuurt, ter kostbaare bewaaring van het ftofüjk deel, met benadeeling van de gezondheid der levende ? Kan het eindlijk met eenig gezond verftand, achting voor de afgeftorvenen heten,datgeheelefamiliën , zonder te ontzien, of zij vermogend of arm zijn, zig in kostbaar, opzetlijk vervaardigd rouwgewaad vooreenen korten of langen tijd moeten kleeden? Zou  £N ROUWDRAGTEN. 1$ Zou er in dezen niet het meestbezwaarendc algemeen kunnen afgefchaft worden, behoudens de goede orde in de Maatïchappij, en zonder eenige grieve het gevoelige hart van den mensch aan te doen? Met de beantwoording hier van zouden we het laatfte gedeelte van dit onderwerp afhandelen , en hier in zullen ons, zo ik vertrouwe , nog meer gronden voor het nutlooze van die drukkende bezwaaren voorkomen. Stellen wij ons eens eene begraafnis en rouwdragt voor, die aan het oogmerk waartoe ze ingefteld zijn, beantwoorden, waarin alle mooglijke bezuinigingen zijn in acht genomen, en die niet geheel van de heerfchende gewoonten afwijken. Het oogmerk der ter aardebeftelling van het lijk kan, bij befchaafde vol:-; en, bij Christenen, die Hechts de onfterflijkheid der ziel geloven, niet anders zijn, dan de goede bezorging van het louter ftoflijk overfchot, ter jplaatfe waar het zelve, door zijne natuurlijke ver-  I0~ OVER DE BEGRAAFNISPEECHTIGHEDEïï verrotting, minstfchadelijk aan de levendigen kan zijn, en hiertoe heeft men de begraving onder de aarde, met alle recht, de voorkeur gegeven. Om nu aan dit oogmerk te beantwoorden, behoord Hechts de volgende eenvoudige begraafnis, die nog, zoo veel als bij de fpaarzaambeid te dulden is, de heerfchende volksgewoonte behoud. Het lijk wordt, bij het affterven, in een behoorlijk onkostbaar bekleedfel gewonden, dat zijne noodzake heeft, uit hoofde van de gewoonte, om het zelve door desbegeerende te laaten zien. — Een zinlijke kist, flechts zo zwaar als ze behoeft, om het te dragen, maav ontdaan van alle pracht en nodeloze kosten, ftrekt ter bergplaatfe van het geftorven deel. —« Bij het voeren van het lijk naar het graf volgt geen langen trein van bekenden of gebuuren; maar flechts de naastbeftaanden; of deze gaan alleenlijk, des goedvindende, naar de begraafplaats, om de ondergraving van het lijk bij te woonen. Zij die het lijk ten grave brengen, doen dit zonder eenige rouwver- üer-  EN ROUWDRAGTEN. fierfels, maar ineen enkel zwart kleed, of ift een ander, zo zij zulk een niet bezitten. Van de begraafplaats gaat elk der dragers tot zijnent, en niemand hunner bezwaard of verontrust het fterfhuis door eenen herhaalden optocht, door het' ontvangen van fchandlijke giften, of door brasferijen, die alle aandenken van den rouw dikwerf onder den xvijn doen fmooren. De familie kon, zo zij bij de. begraving' tegenwoordig was, flechts den kortften weg naar huis nemen. Het rouwdragen gefchied even eenvoudig, en beandwoord even zeer aan de voórgefchre- ven verpligtingen. De bedoeling van de rouwdragt is niet anders dan de uitwendige vertoning van leedwezen over het geleden verlies. De Bloedverwanten, — van den allernaasten tot den verften,' dragen derhalven flechts zichtbaare rouwtekenen, zonder hunne klederen te verwisfelen of uit te monfteren; welke tekenen groot zijn, naarmate van nabijheid in betrekking, en die dienvolgens naar evenredigheid lange gedragen worB den,  Ï8 OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN den, waarbij men den in ons land gewoonen ïouwtijd in acht neemd; — en, waarom zouden de Burgers in dezen de Krijgslieden niet kunnen volgen; waarom zouden de vrouwen verpligt zijn hier in meer kosten te maken, dan de mannen, door het vernieuwen van haaren dragt? Immers is hier geene rede voor; ten zij men anders het vrouwelijke zwak in dezen genoodzaakt zij, in te volgen, en men niet in ftaat ware, om haare caprices in dit geval, door goede redenen, op de zagtfte wijze te overwinnen? . Deezc of dergelijke wijze van begraven en rouwdragen kon, in alle Handen der Maatfchappije, op gelijkvormige wijze plaats hebben, — en ^wanneer dit algemeen werdt zou het onze Natie kenfchetfen, als verftandig, als wijsgeerig, "als christelijk; daar zij hier door zou toonen, aan den Mensch, in die tijdftippen, waarin hij louter als Mensch moet befchouwd worden, genen rang toetekennen. — De eerzucht, en de hoogmoed hebben zelfs, met al wat zij zig laaten voorHaan ,  EN ROUWDRAGTEN. 19 Haan, hier geene aanfpraak; want de edele zal altoos in zijne begraving genoeg uit den minderen te kennen zijn, door de menigvuldige onkostbaare gelegenheden, die er overblijven, om dit onderfcheid te doen blijken. Dan, zo de gegeven en meer gewigtige redenen voor het befpaaren van zulke drukkende en nutlooze kosten pleiten, — wordt de groote vraag, hoe die nodige befpaaringcn best in te voeren? Bij de beandwoording hier van moeten wij wel onder het oog houden, dat het ten uiterften moeilijk is, een talrijk deel menleken van overoude gewoonten terug te roepen, en dat het een foort van ongeluk het zwakke mensch» dom aangedaan ware, zo men het, door middelen die ingewikkeld of rechtftreeks noodzakende zijn, wilde aftrekken van gebruiken, die wel in de daad fchadelijk zijn, maar welker grondbeginfel nochtans niet misdadig, maar zelfs pligtmatig is. Om deze redenen is door gezag en wetten zulk eene befpaaring niet wel in te voeren; B 2 im*  20 ÖVER DE ÊEGRAAFOTSPLËCHTIGH2DETJ immers, dit zou in den beginne te hard varJen, en aanleiding kunnen geven, dat hes goede oogmerk, of niet bereikt wierde, of dat deeze goede zaak fchadelijke gevolgen van anderen aard had. Wel voorgaan, zou, dunkt mij hier wel doen volgen. Als de bemiddelde burger, als de man van rang zelfs, hier en daar, voorging, met zulke weinig kostende begraafnisfen en rouwdragten, bij welke alleen die gebruiken in acht genomen wierden, welke 's Lands en de ftedelijke wetten voorfchrijven, dan zon zulks-gewislijk op 'de mïnstgevoelige wijze, weldra algemeen worden. — Te gereeder zou men zulks zien volgen, daar het gefchiedde. van de zodanigen, die, uit hoofde hunner tijdelijke omftandigheden, niet gerekend konden worden, iets van dezen aard te moeten doen of laten. En hier toe dunkt mij dat onze Maatfchappij juist zoude gefchikt wezen. — Het ontbreekt flechts aan. voorgangers, om het gewenscht oogmerk te bereiken, en waar zullen wij die beter vinden-  EN ROUWDRAGTEN. 21 den, dan bij die geenen, die zich tot nut. van het algemeen verbonden hebben; 't welk hier in grotelijks zoude gelegen wezen? — De reden waarom zulke voorbeelden wel ras in alle Clasfen navolgers zouden vinden, ligt duidlijk in het geen wij ftraks over ■ het drukkende van de hier in plaats hebbende lasten gezegd hebben. — De geringe inwooner zou vooral dit voorbeeld, als hij verftandig handelde, gereedlijk volgen. — En waarom zou zelfs ook deze zijns gelijken hier niet kunnen voorgaan? —— De onkunde, het vooroordeel, de afgunst van hen die hem zelfs deze prijslijke befpariugen benijden, mogten hier over hunne lasterzugt den teugel vieren, — hij droeg toch den lof en de achting der verftandigen, — en, dat meer zegd, de goedkeuring van . zijn geweten weg: —* zijne benijders zouden van hunne brave geringe gebuuren dit fpoor weldra zien drukken, en zij zelfs waren welras, hunnes ondanks, genoopt hem te volgen. B 3 Meer  22 OVER DE BEGRAAFNISPLECHTIGHEDEN Meer zal ik over dit onderwerp niet zeggen , maar Iaate het overige aan uw dieper doordenken over. Vinden wij ondertusfchen, waardige medeleden van de aanzienlijke en lofwaardige Maatfchappij, die niet minder dan het nut van H algemeen ten doel heeft, in ' dezen den last zo drukkende — de zwaare kosten zo nutloos — de gewoonte zo dwaas — en de verbeteringen zo noodzakelijk, — dat wij dan, elk in onzen kring, of liever gemeenfchaplijk, als leden van dit Departement, onze medeburgeren in deze prijswaardige verbeteringen hoe eerder hoe beter voorgaan. Treft ons (dat den goede Hemel lange verhoede!) het droevig lot, dat onze dierbaaren van ons fcheiden , hun fterflijk deel onze bezorging, hunner nagedachtenis onze hulde bevelen, — dat wij dan aan onze verpligtingen ten hunnen aanziene beatidwoorden, op eene wijze die anderen ten voorbedde kan ftrekken, die den mensch vereerd, — den Christenwijsgeer kenmerkt en zelfs onze nagedachtenis inzegening doet zijn!  I