445 D 277   het' MEISJE van MARIENBURG. Een Rusfisch Familietafereel. TOONEELSPEL Naar het Hoogduitsch VAN K R A T T E R. Te AMSTERDAM. ■ By d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. M D C C X C V.  ... ■  BERICHT VAN DE UITGEEVERS. meenden dit belangryk Tooneelfluk onzen Leezeren zo fpoedig mogelyk te moeten in handen geeven. Het merel in het oprfprongklyke door den bekwa-. men Kratter opgefteld, zo wel als op het Hoogduitfche tooneel, alhier ter fiede, met ongemeene toejuiching ontvangen. Op fommige plaatfcn fchceit het echter, naar het oordeel van des kundigen, mat. breedvoei ig te weezen. Men heeft dit, waar het de levendigheid der vertooning eenigzins kon ophouden , trachten te befnoeijen , zonder echter daardoor den famenhang of de hartstochtelijke werking te benadeelen. Out aan het verlangen onzer komtminnende Landgenoeten te voldoen, te/loten wy tot de uitgaave van dit tooneeljluk op zich zeiven. Dan,  '„ B E B X C H T Dan, daar wy gewoon zyn de Tooneelftukken in onzen Speftatoriaaleo Schouwburg met Prentverbeeldingen van den beroemden Vinkeles tè verf erent en wy daarnaar deeze uitgaave niet hebben wil' len ■ophouden , verbinden wy ons het plaatje , tot dit tooneelftuk behoorende, -by de uitgaave der twee andere ftukke», welke, het vyftntwintigjle deel van onzen-Spc•tinton'aaien Schouwburg zullen uit maai. ken j aftsleveren. HET  HET MEISJE van MARI ENBURG. Een Rusfisch Familietafereel. T O ONEELSPEL IN V Y F BEDRYVEN. Naar het Hoogduitsch van Kratter. v. Deel. A  VERTOONERS, Peter Alexowtcz, Czaar van Rusland, Alexander Mekzikof , Forst en Veldmaarfchaik. Natalia, zyne Gemalin. Chatikba. Feedrik Gluck, Vader van. Chatinka, Predikant te Marienburg. Eduaed , zyn Zoon PsffiSIDENT. Jacob MerscHj een Hollandsen Schipper, Vier Kooplieden. DaNTSCHIKKEW, •MaTROOZEN.  Biadz. t HET MEISJE VAN MARIEN BURG, ■ EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Een aangenaame Landflreek. De Predikant gluck in een halffleeten zwarten rok. Edoard met een viool onder den arm, een knobbelagtigen wandelftok in de hand, en etn valies op den rug. E d ü a r n. Hjer, myn vader, moest gy een weinig ukrur- Gluck. Ja, myn zoonl —— Hebben wy niet al twee mylen afgelegd? Edoard. Ten minfierj. A 2 Glucxv  Het Meisje G l u c k. Zyt gy moede ? E d u a r n. Ik kan wel agt mylen daags Ioopen , zonder moede te worden. Maar gy, myn vader, een zo oud man! Het fmert my meer dan u, als ik zie, hoe gy u zo vermoeid voortfleept. Gy zegt er wel niets van, en wordt nooit moede, als men er u naar vraagt; maar my gaat ieder uwer wankelende fchreden door de ziel! (Zy zyn intusfchen gaan zitten.') G l u c k. Ik heb immers nog gezonde beenen? E d u a r d. Ja, nmr daar by zeer oude beenen. Weet gy wat, lieve vader ik ben een jonge gezonde kaerel, met breede fchouders, die omtrent zo veel op zich neemt, als men een ezel mede beladen kan. Laat my u nog een halve myl op den rug draagen. Myn viool neem ik onder den eenen, myn valies onder den anderen arm. ó Waarlyk, lieve vader, het zal wel gaan! Gluck, (zyne oogen afwisfehende.) Hoe komt u dit nu weder in de gedachten , Edoard? Eduard, (met nadruk.) Ach, lieve vader, laat my toch dit hartelyk ge- noe-  vanMarienburo. 5 noegen eens fmaaken, om u nog een halve myl op den rug te draagen! Gluck , (hem dan zyn hart drukkende en kusfchende.) Myn Eduard, myn zoon! daaglyks bid ik den hemel: beloon mynen Eduard zyne kinderlyke liefde; geef hem een zoon, gelyk gy my in hem een gegeven hebt; geef hem eene dochter, gelyk myne Catharina was en gy hebt hem meer dan alle fchatten der waereld gegeven. Maar, neem haar hem niet weder af, geiyk gy ze my hebt afgenomen ! Eduard, (met vertrouwen.) Wy vinden ze weder , vader! dat was onze troost zo lang wy ze zochten. De wenk, dien ons laatst een vriend van Marienburg gaf, om naar den Czaar zei ven te gaan, heeft gewis zyne goede redenen. Ook heb ik groote gedachten van den Czaar. Denk aan my, vader, wat ik zegge: de Czaar geeft ons onz' meisje weder! Gluck. Als hy maar kan , Eduard! Eduard, Het wordt zeker tyd, dat wy haar wedervinden. Vyf vo'le maanden hebben wy ze reeds gezocht! —— En hoe zoeken wy ze? Was er wel één dag, zedert wy Marienburg verlieten, die niet voor ons zyn eigen tegenfpoeden had? A 3 Gluck.  è Het M e i s j s Gluck. En toch waren honderd tcgenfpoeden juist nog geen ongeval. E d u a r d. Dat is waar! — Maunelyk te Iyden heet ook zegepraalen, plag vader te zeggen. Gluck. Gelukkig voor u, myn zoon , als gy u reeds vroegtydig met deeze foort van zcgepraalen zoekt gemeenzaam te maaken! Eduard. Hoe dikwerf zegevierden wy over onmatige hitte en koude; over menigvuldige ellende ; en wat dikwils nog moeijelyker te beftryden is, dan zelf de woede der ontroerde elementen dikwils zelf* over booze ondeugende mentenen. Gluck, Qiy ziek zeiven.') Hoe verrukt my de edele hoogmoed zyner ziele '. Eduard. O ! welk een leerryk fchool wierd my deeze reis aan uwe zyde , myn vader ! en wat kon ik met al van u leeren ! —— Man te zyn, geduldig zyn lot te draagen , zich onafhanglyk te maaken van mtmfcben en hartstochten, in zich zeiven de bron van zyn geluk te vinden! Gaaft |y my niet dagelyks voorbeelden van uwen moed en wysheid ? Het lyden van een vader, die zyn lieve fchuldelooze dochter in de handen van joomelooze rovers verloeren acht; dit oiiuitfpreek* lyk  vanMarieTübor*. f !yk lyden leed gy immers zelf zo mannelyk, met Zo veel waarde, met zo veel grootheid van ziel! Onzer aller Vader daarboven vergeeve het my, wanneer ik my , in menig droevig uur, in een ligt gemor tegen zyne heilige Voorzienigheid u;tliet t De hemel gaf haar eene fchoone en bevallige vorming, vernuft en vrolykheid van geest, een gevoelig hart, een ryp mannelyk verftand. Ik heb de zaaden der waarheid en edel • moedigheid in haare ziel geflrooid; heb haar tot verheven deugd opgeleid. — o God! hoe overinaatig groot was de vreugde van den tuinier, toen hv zyne bloemen, onder zyne trouwe zorg gekweekt , met ieder jfefe , zuiverer , liefderyker zag ontluiken. En op éénmaal op éen- maaI Q„a eene korte tttsfehenpoozing.) — Het uur van den middernacht, myn zoon, wanneer gy gerust aan myne zyde flaapt, is gewoonlyk de bange zorg van myn hart gewyd. Dan dringt zich menigmaal de onwillekeurige gedachte by my op: als zy zich eens wel bevond in de handen van haaren roovcr? als zy — ik kan deeze gedachte niet langer verdraagen Laat ons opwandelen, myn zoon! Eduard. Naar de zon te zien, is het reeds negen uuren. Binnen een uur zyn wy in Peterhof. Ik mag het u niet zeggen, vader „ Wees goeds „ moeds!" En echter zeg ik het u Waarom A 4 of  i Het Meisje. of het my toch heden zo lugtig om het hart is • waarom of ik toch wel naar Pererhof vliegen wilde ? waarom ik met zo veel vertrouwen op den Czaar myn hoop en verwachting vestiae ? waarom ik heden niet met u kan treuren? '. vraag my daarom nu niet meer! Kom ! Deezen avond eeten wy gebraad, drinken een kruik bier en zingen daarby den hemel dankliederen. ' Gluck. Een rtukje brood , Eduard , en een frisfche teug waters ook daarby kunnen wy den hemel dankliederen zingen. Onze weinige penningen .... r Eduard. In Peterhof krygt myn viool vast aftrek. Schoon de Czaar een liefhebber van fchalmyen is , zou ik toch een ftumperc in myn handwerk moeten zyn, als ik niet tegen alle de fchal myen in en om Peterhof kon opfpeelen Een ftuk gebraad, vaderlief, en een kruik bier'deezen •vond! (by het heengaan.) Nog eeas, de Czaar bezorgt ons onz' meisje weer! (Zy gaan beiden heen.) TWEE-  van Marienburg. 9 TWEEDE TOONEEL. (Ben zaal op het lustjlot te Pet er hof.) Natalia, Chatinka. (Zy komen ten gelyken tyde van vcrfcheiden zyden.) N a t a l i v. Ha, ontmoet ik u eindelyk weder hier? Waar zyt gy toch den gantfcheu morgen geweest? Chatinka. Waar ik geweest ben, lieve Vorftin? Zo wat rondgewandeld, my verlustigd aan de menigvuldige tovertooneelen der Natuur; van de hoogte der tuinen nedergezien in de onmeetbaare vlakten der zee, dan eens naar de toorens van Kroonftad , dan weder naar de geliefde landftreek van myn geboorteplaats, en dan tegen my zei ven gezegd: Ach dat u toch de toorens van Marienburg zo naby waren als die van Kroonftad! Daar kwamen dan de beelden van den voorleeden tyd weder voor myn e ziel; daar dacht ik dan aan vader en broeder , waar zy nu wel zyn mogten ? Of zy nog in leven waren ? Welke woestenyen Zy mogelyk om mynentwille ronddwaalden? Of er dart geeij middel meer overig zou weezen om de plaats van hun verblyf te ontdekken ? — En zo gingen de uuren van deezen treurig fchoonen morgen ras voorby ! A 5 Na-  Hit Mïisji N a t a l I a. Bevalt het u hier niet beter, dan in Petersburg? Chatiïv ka, (haar de hand kusfckende.) Mogt my toch de goedheid van den Czaar, mogt my toch uwe goedlieid, voortreflyke V.oritin, nooit doen vergeeten wie ik ben? van waar ik ben gekomen? waarheen ik weder gaan zal? N A t a l 1 a, Myne Chatinka heeft geen reden om hiervo r bezorgd te zyn. Chatinka. ö Vorstin! die my in zo veele betrekkingen dierbaar zyt! Vriendin, Weldoenfter, Moeder der arme verlasten Weezen! Uwe nedrigheid, uw liefderyk voorkomen , uwe hemelfche zagtzinnigheid doen my dikwils ogenblikken genieten , waarin ik my zo geheel gelukkig acht , als of ik nog te Marienburg in de zaligde ftonden myner vreugderykfte jeugd verkeerde. Ach dat een bloeder, dien ik onuitfp'-eeklyk beminne; dat een vader, zo als er geen wyzer , tederhartiger zyn kan, wyd en zyd zwervende om my treuren moeten! N a t a l i a. Uw vader en broeder zyn mogelyk zo ver niet meer. Wees bedaard, goedhartig meisje! waarom zouden wy niet den besten uitflag van oaze nalpooringen mogen verwachten ? Cha.  tan marienbüro. li C ii a t I IJ k a. Zouden wy dat mo,*e-n, zouden wy dat kunnen doen? (yrolyk en opgebeurd.') Nu, ja, dat zal ik doen! N A t a l i a. Nu is ons meisje weer op haar dreef. Chatinka. En nu den gantfciien dag geen droeve luiöi meer! N a t a l i a. De Czaar en myn man zyn zeer in hun fchik met uwen vrolyken aart. Chatinka, (verblyd.) Zyn zy dat ? zyn zy dat waarlyk ? >• t>! Wat zyn die Czaar en Veldmaarfchalk voor mannen! wie zóu om zulker mannen wille niet altyd gaernè in «0 goede luim willen zyn, fchoon deeze poo. ging ook al eens moeite mogt kosten? In Manenburg.. N a t a l i a. .... kostte u dit wel nooit eenige moeite? Chatinka. ó Daar was ik mogelyk het vrolykfte fchepfel op Gods aarde ; daar zweefden de lachgende ftonden myns levens , als begochè.'ende droomen, voorby. Daar had gy my eens moeten zien , beste Vorstin, in den kring onzer kleine Familie; dan  1* Het Meisje dan had gy my om deezer kleine goede Familie wille nog wel eens zo lief gehad. N A t a l i a. Beminnelyk, goedhartig fchepfel! Chatinka.. . Wy hadden weinig, doch daar dit weinig ons genoeg was , leefden wy daarby in vollen overvloed. Waar wy on> heen wendden, kwam men ons met achting, met genegenheid, met liefde te gemoet. De hemel en de natuur loonden onze huislyke zorgen met ryken voorfpoed, met volle zegen. In den tuin , in de fchuur, in de kelder, in de keuke» hadden wy altyd genoeg om onze goede buuren gedienftig en mededeelzaam te zyn; om den vreemdeling in ons huis op te neemen, den vermoeiden te verkwikken, om den behoeftigen met hulp en troost te gemoet te ylen. Ieder onzer dagen bragt zyn eigen vreugde mede. N a t a l i a. Voortreflyk hart, waarom ik ook de anderen wenschte te kennen. DERDE TOONEEL. De vooricen. Menzikof. m e m z i k o f. Maakt u reisvaardig, myne lieve vriendinnea ! N-4-  VAN MARIENBURG. Ij N A T A L I A. Reisvaardig ? Menzikof. En wel dit uur nog! N A t A L I a. En dat met zo weinig omlïandigheden . Chatinka* ... als of de Veldmaarfchalk met zyne troepen wilde opbreeken. Menzikof. Gewoon.lyk is men met het opbreeken eener Armée eerder gereed, dan men een paar vrouwen in een wagen kan pakken. Chatinka. Ja, maar men houdt met de vrouwen ook zulte een ftreng commando niet als met een Armée. En als het er op aankomt, om den Heer Veldmaarfchalk over de onbillykheid van zyn verwyt te befchaaraen , heefc het flegts een paar woorden te kosten. Menzikof. En die waren ? Chatinka. Wy zyn reisvaardig! N A T A L I a. Bravo , meisje! wy zyn reisvaardig! M e  f4- Het Meisje Menzikof. Het is ook maar voor een plaifiertoehcje. De Czaar is weder in een kwade Juim. '/ Chatinka. In een kwade luim? Menzikof. Ik heb hem, ter verflrooijing, een klein Familiepartytje naar Kroonftad voorgeflagen. Hy nam het aan , maar met beding, dat het gezellchap alleen uit ons vieren beftaan , en zelve roeijen zou. Chatinka. Wel! ik biede my tot Stuurman aan. M £ n z i kof. Aangenomen! C h a t i n k a. Mag ik wel vraagen , Heer Veldmaarfchaik, wat eigenlyk de Czaar zo van zyn nel gebragt heeft ? Menzikof. Verfcheiden dingen , die ongelukkig famenliepen. Mislukte plannen ontdekte famenfweeringen, blyken van ontrouw, eigenbaat en omkoopingen. Ter kwaader uur kwam nu juist de ongelukkige Velten by den Czaar. Zy geraakten in woordenwisfeling. En daar Velten het gebrek der Duitfchers heeft, van gemeenlyk niet te kuuneu zwygen, als zy recht denken te hebben  van Marienbvrc. is ben van te fpreeken , zo deed hy ook ditmaal. De Czaar wierd toornig. Velten zweeg echter niet. De Czaar hief zyn rotting op .... N a t a l i A. En Velten zweeg nog niet? Chatinka. Lieve Hemel ! hy zal den armen Velten toch niet .... Menzikof. De Czaar jaagde hem eindelyk met Vrouw en Kinderen naar den Duivel. Natai.ia, Ch atinka, (te gelyk.) Met Vrouw en Kinderen ? Menzikof. En gaf tevens de ftrenge orde, dat niemand, wie hy ook zyn moge op vefbeurte zyner genade , en als hy een ambt bekleedde, ook op verbeurte van zyn ambt, onderdaan zou voor Velten, ook flegts met één woord, tot voorfpraak te verftrekken. N a t a l i a. DU is al te geftreng. Chatinka. Dat is waarom zou ik het niet zeggen, wit ik den Czaar zo gaarne zeggen wilde —— dat is wreed. Menzikof, Het gefcbiedde ia een ogenblik vsn drift.  i6 Het Meisje Chatinka, (tegen Natalia.) Willes wy het eens wagen? willen wy oni weinigje Vorftengunst eens op het fpel zetten? Natalia. Ik bied my daartoe aan. Menzikof. Doe dat toch niet, ten minften voor als nog niet j wacht nog een paar dagen! Natalia. Dus niet eer voor dat zyn post begeven is , voor dat een half douzyn ongelukkige fchepfels aan de wanhoop ten prooi zyn gegeven ? Hoe menfchelyk en fchrander, Heer Veldmaarfchalk! Chatinka. Daar valt my een gedachte in. Wilt gy eens wedden, Heer Veldmaarfchalk! Velten wordt nog heden herfteld? Menzikof. Die weddingfchap zou Chatinka denkelyk verliezen .... Chatinka. Dat zullen wy zien. Is de Czaar in zyn Kabinet? Menzikof. J»! Chatinka, (gaat naar het veng/ter.") Daar heb ik myn requestrante reeds een recjuestrante, die by den Czaar in zulk een goed blaad-  van Marienburg. 17 blaadje ftaat als iemand: (Natalia en Menzikof -gaan insgelyks aan 't vengfter.) Nu, wat zegt gy er van, fleer, Veldmaarfchalk? Menzikof» Ik zie niets. C 11 ,a t 1 n k a. En gy> Vorstin? Natalia. Ik zie ook niets. Ckatinka.: En wat is het dan, dat daar ginds zo rechts en dwars in het gras heen en weer dartelt? Natalia. De Windhond immers niet? Chatinka. Juist; die zal myn reqiiestrantè zyn. Natalia en M g w z 11; o f (lachgende.) Welk een inval! Chatinka. Heb flegts de goedheid, Heer Veldmaarfchalk, in naam van Litétte een? klein fmeek'fchrifrje op re (lellen! Ik zal het onder haar halsband ftee. fcen, en jaagen haar daarmede in 't Kabinet van den Czaar. Is het zo niet goed? Natalia. Een nllerlieffte gedachtel V. Deel. B Mens  18 Hit Meuh Menzikof. Die terftond uitgevoerd moet worden. (Hy zet zich aan V fchryven.j My dunkt toch, de uitvindlter moest het ditteeren. Chatinka. Recht zo; het concept moet de requestrante waardig zyn. (Zy dicteert.) Uw majeiteit! ,, De ondergetekende waagt hiermede in haar le„ ven de eerlle bede, en verwacht, ter belooning „ van haar altyd beweezen trouw en tederheid ,, in den dienst van haaren Czaar, op eene gunftige toezegging billyk te kunnen ftaat ,, maaken. Zy bidt namelyk om genade voor „ den Keukenöpzichter Velten; want hy heeft al- tyd een goede keuken voor uwe Majefteit ver- fchaft; heeft de onderdanigfte requestrante al„ tyd wel gekoesterd en verzorgd ; is voor het overige in den grond een eerlyk man, die uit „ eene goede oeconomie voor zynen Heer altyd „ arm gebleven is, en dan nog bovendien de „ fchoone deugd bezit, van zelf zynen Czaar, „ als hy van zyne zaak gewis is, in 't gezicht te „ durven tegenfpreeken." — Menzikof. Zacht wat, Chatinka! Chatinka-. Nu voort, Heer Veldmaarfchalk! Lifette heeft f oor de knoet niet te vreezen. (Verder dilieerende.)  van Marienbubg. 19 „ Indien uwe Majefteit deeze bede gunftig mogt gelieven te verhooren, dan belooft zy u zo ra* , niet weder met een andere lastig te zllen vallen , en blyft al haar leven" Haaren genadigften Heer en Czaar getrouw/Ie, diemtwiUigjle, anderdanigfte, gehoorzaamfte Lisütïe. Msnzikof, (haar-het fckrift overhandigende.) Ik wensch u een goeden uitllag. Chatinka. Dien ik my ook beloove. (aan het vengjler.) He Lifettel Lifette' daar, daar kom eens hier! {zy gaat fcliielyk 'heen.) VIERDE TOONËELp Natalia, Mensiiiof. Natalia. Waarlyk, men zou haar over dien geestigen inval benyden. Menzikof ([pottend.) En haar om dien geestigen inval een paar ogenblikken minder genegen zyn. Natalia. Zo hartelyk genegen, als ik haar mogelyk nog ooit was. Weder een bewys tegen uwe befchuidiging, dat ieder, vrouw, ook by de geftrenglte g % 2«lf-  jc Het Meisje zelfverloochening , altyd nog een zekeren onvervreeindbaaren graad van ydélheid hebben moet. Menzikof. Dit bewys fchynt my toch zo onwederleglyk niet te zyn. Natalia. Zy is fchoon ; en gaf ik my dagelyks geene moeite , om door eene elegante kleeding haare fchoonheid nog meer luister en bevalligheid by te zetten ? hoewel ik juist niet weet , of het zelf myn gemaal niet is, voorwien ik dit gevaarlyke meisje nog gevaarlyker zoek te maaken. Menzikof. Eene gedienftïgheid van de welmeenendfte foort. Natalia. Waar zy komt, zyn alle ogen op haar gevestigd, en fchynen by haare bekoorlykheden te vergeeten dat er ook nog draaglyke gezichten rondsom haar zyn. En heb ik er my zeiven niet reeds zo zeer aan gewend . om met haar in de cirkels te verfchynen , dat ik my zalven minder fchyne, alj ik haar niet aan myne zyde heb? Wet, wat hebt gy nu nog te zeggen ? Menzikof. Niets, dan dat zelfs in deeze zelfverloochening nog een tamelyke graad van ydélheid zichtbaar is. Na-  y a N MaRIENBÜRB. 31 Natalia. Met deeze uitfpraak houde ik my te vreden... Menzikof. Werklyk? Natalia. Als men eenmaal zyn toevlucht tot fophisteryen neemt, dan is het een zeker teeken, dat het aan goede gronden ontbreekt. VYFDE TOONEEL. De voorioen. Chatinka. Chatinka, (met alle uitdrukkingen eUr vreugde.) Lifette heeft haar plicht gedaan. Menzikof. Bravo! Natalia. Voortreflyk! Chatinka. Ik ftak haar, volgens affpraak, het request onder haar halsband, bragt haar aan de deur van 'het kabinet,en opende dezelve zagt. De Czaar zat aan een tafel en fchreef. Lifeae was met één fprong in de kamer, met een andere op de tafel van den Czaar. Ik hield de deur een fpanbreed open, om alles te kunnen zien. — Zy kwispelftaartte , lïreelde, liefkoofde. Een Czaar viel het papier terftond in 't oog, hy nam het, las het, en lach. tg.... Ba. Na-  ts Het e i s j x Natalia. En lachte ? Chatinka. ó, Er was ia dit Iachgen vergeeving, liefderykfi genade , en een fnelle terugkeer tot menfchelykheid te leezeu! ,, Komt gy<)ok al met reqnesten aan?" zèide hy; „ wel nu , omdat het de eer- lïe keer is, en omdat toch" hier fprak de Czaar zagt. Ik kon niet hooren, wat hy zo zagt zeide, maar gjsfen kan men het ligt. Wat was natuurlyker, wat overeenkomftiger met het hart van den Czaar, dan dat hy de overyling van zyn harde uitfpraak zich zeiven verwyten moest? Hy greep naar de pen, en ik vloog heen. MëNZIKOF. Hy zal denkelyk op het ogenblik hier zyn. C h a t i n k a. De gelukkige Lifette geeft my moed. Nu , Hangen wy hier wel, dan waag ik he.t ook om voor den armen Overflen te fmeeken. Natalia. Als u dit gelukt, meisje! .... Chatinka. Dan is het een der fchoonlte dagen van myn leven! Dan heb ik twee ongelukkige Familiën op eenmaal het verderf onttrokken. Natalia. Ik hoor den Czaar, wy Iaaten u alleen! (NataUA en Menzikof gaan 'wen*) ZES-  vawMarienburo. sj ZESDE TOONEEL. Chatinka. de Czaar. De Czaar, (met den vinger fchertzend dreigende.) Chatinka! Chatinka! Chatinka. Myn Heer! Czaar. Als plaatsbekleedfter mogt gy haar wel zeggen, dat over haar verzoek gunftig is gedisponeerd ge^ ;orden doch dat zy zich in 't vervolg n.et zo fchielyk verftouten moet ... Chatinka. Lifette zou zich over zulk een ftreng verbod beledigd achten, zou vermoedelyk .... Czaar. Dat kan zy doen. Chatinka. Het recht om te verzoeken houdt Lifette voor een heilig recht , dat de Natuur het zwakker fchepfel tegen het fterker , en gewoonlyk daarom ook hardvochtiger , fchepfel, dikwils als. zyn cenigfte wapen, heeft in de hand gegeven, om... C z a a r. De Czaar kon by de gunftige rerhooring van desze bede zich wel eens een weinig overyld heb 33 4 ben;  af Het Me is je ben; door den zonderlingen inval verraschc zva geworden .... 3 Chatinka. Als of bet eene onrechtvaardige , onwaardige bede geweest waré! v! - i ': Czaar. Hoe weet gy dan, dat dit verzoek zo rechtmaatig was? Chatinka.. Zou myn Czaar die dan anders op het ogenblik, zonderzich tebedenken,veihoord hebben? Nooit was de vermetele gedachte in myn ziel opgekomen, dat de Czaar het redden van een ongelukkige Farmlie alleen aan den inval van een ander te danken had. Wat had dit voortreflyk hartdikwerf-tor groot, moedigheid meer nodig, dan de bloote herinnering? — Zekerlyk zyn er menigerleie wyzen van herinnering: zekerlyk is de eene meer dan de andere bedricglyk. Czaar, (haar hartelyk by - de hand vattende.) Chatinka, goedhartig meisje! , ó, Moge myn volk my zo grondig kennen, ais my dit liefderyk fcaepfel daar heeft leeren kennen. Chatinka. Daar nu dit groote hart juist op dit ogenblik zo open, zo deelneemend, zo gantsch en al tot menlchenliefde getemd is, waagt Chatinka ook *!0g .eene bede, Czaar.  vak Marienburg. 25 C z fi a r. ïk geloof, gy loert my de ogenblikken af? Chatinka. • Het zou my fmarten, als myn C/aar flegts I ogenblikken van menfchenliefde had: het zou my in myn ziel grieven , als men hem deeze ogenblikken nog moest afloeren. Czaar. Waarom op eenmaal zo ernftigj Chatinka? Chatinka. Waarom zoekt myn Czaar dit te ontwyken? — Waarom vreest hy zo zeer voor den aandrang van een hartelyke bede ? Czaar. Die zo fmeeken kan , is die niet gevaarlyk als hy fmeektï Chatinka. Wie heeft my zo ftóut gemaakt, als myn Czaar zelf? Wie heeft my zo dikwils en zo nadruklyk myne warme hartelykheid , waarmede ik my voor den ongelukkige in de bresfe ftelde , toe een uitfteekende verdiende aangerekend ? Nooit zal ik, met myn weeteu , deeze ongemeene goedheid misbruiken ; nooit voor een onwaardige het woord voeren; nooit tegen den weezenlyken booswicht of moedwilligen overtreder der wetten , myn Czaar van de wegen zyneï rechtvaardige geftrengheid zoeken afgeleiden. ^5 'Czaar.  t6 Hit Miisji Czaar* Neen, dat deed gy nooit. Chatinka. De eeuwig onverzoenlyke ongenade van mynen Czaar valle met haare gantfche drukkende zwaarte op my, als ik dit ooit doeu zou! Czaar. Nu, fpreek dan, Chatinka! Chatinka. Herinnert gy u nog den overllen Lipunof? Czaar. Chatinka. Hy zit zedert twee jaaren in ftrenge gevangenis. C z a a p. Uit hoofde zyner welverdiende ftrafFe, Chatinka. Het was een bloote misftap. C za ar. Ja maar een misftap, die gevolgen had. Chatinka. Dat is waar... Czaar. Die daarom ook geliraft moest worden. Cha-  van marienburg. Sjr Chatinka. Dat is ook waar; maar die ook, gelyk zeer braave mannen beweerd hebben, desniettegen| flaande al te ftreng geftraft is. Czaar. En ik denk, juist zo als hy verdiende. Chatinka. Hy verloor ambt, vermogen , eer, uitzichten alles op eenmaal. Hy (macht zedert twee ijaaren in de gevangenis. Hy jammert om een ' door heul ongelukkig geworden huisgezin ; dat I huisgezin om zynen vader, zyn' verzorger. •Wat ontbreekt nog aan zulk een ftraf, om die ; vprfchriklyk te noemen ? En toch is zy flegts de ftraf van een misflap. Wie onzer maakt zich i niet fchuldig aan een misftap? Wat is een misftap ? Wat een misdaad? Wanneer de Czaar een misftap zo ysfelyk ftraft, welk een ftraf blyft hem dan voor de misdaad zelve overig? Czaar, (na eene tusfchenpoozing.) Lipunof is vry. Chatinka. Ik bedank u, Mynheer! Maar vry eu verder niet dan vry? Czaar, (op een fl ren gen toon.) Wat moet hy dan nog mèer hebben? Chatinka, (met gevoel.) Vry zyn en honger lyden! vry zyn, en . eene  Het Meisje eene wanhoopige Familie rondom zich zien verhongeren! Zyn ftraf zal ophouden, maar zyne ellende voortduuren.' Op zyne kun¬ digheden op zyne voorige verdienften moe: geen agt geflagen worden?.... Czaar. Onvergenoegzaame bedelares! -— Wat raakt u Lipunof toch? Chatinka. Mensch, wat raakt u de lydende menschheid?- ; Zo had de Czaar ook kunnen vraagen. Keen ■— neen! Deeze vraa? kwam niet uit uw hart! Geen perfoonlyke afkeer moet ooit over de goedheid van dat hart zegepraalen! -— Daar alleen ftaat de grootheid van den mensch in haare verhevenfte volmaaktheid ! Niets heeft nog den mensch zo naby de algoedheid van zyneii ! Schepper gebragt, als de gioote , godlyke mensch- 1 lykheid van den Vorst. die zonder vooringeno- I meriheid beloont , zonder eenige veete in het : hart, ftraft; die den grootften wellust van zyn leven | daarin zoekt, om de ellende de traanen uit het oog te wisfehen, en een waereld van gelukkige menfehen rondom zich heenen te fcheppen. Czaar. " O Chatinka ware het den Vorften gegee- ven , altyd deezen hemel te geuieten ! Chatinka. En Lipunof? .... CzA Aft»  van Marienburg. 29 Czaar.. Is Capitein. Of hy binnen een jaar nog Capi: tein , of wel Overfce is, hangt alleen van hem af. Chatinka, (den Czaar de handen kusfchende.) 0! dank, den vuurigften dank van myn hart! 1 en met denzelven de warmfte dank van alle braave en eerlyke menfehen I (Zy wil heenen gaan.) Czaar. Chatinka! Chatinka. Mynheer.' Czaar. Dus niet meer dan blooten dank? —— Niets voor erkentelykheid ? Niet eenmaal een klein teeken van erkentelykheid?.... Chatinka. Hoe moet ik dat verdaan? Czaar. Niet eenmaal een kusch? Chatinka, (verlegen en befchaamd) Mynheer!.... Czaar. Zo bedenkelyk over zulk eene geringe kleinigheid ? Chatinka, (aarsfelende, vervolgens fchielyk he/luitende.*) Nu ja daa, om die fchoone daad der menfche- lyk-  3» Hit Mïisjb jykheid wille! C De Czaar kuscht en drukt haar htvig aan zyn hart.) Laat los! Czaar , (me! de drift der liefde.) Chatinka! Chatinka, (zich losrukkende) Om 's hemels wil, laat my los. Czaar. Heerlyk, aanbidlyk Schepfel! Chatinka, ( beleedigd.) Hoe .' Neen ! Zo was het niet gemeend! (Zy loopt fclielyk heen.) Czaar. Heerlyk, zoet, liefderyk Scheplel!.... TWEE-  van mar1ehbdr0. 31 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Een tuin in Peterhef, De Czaar, Eduard. Czaar , {van de eene zyde , in gedachten verdiept.) „ Neen! Zo was het niet gemeend" riep zy met een gehoond hart, en vloog heen! Eduard, (van de andere zyde, met zyn viool onder den arm.) Dat is denkelyk eeu van het hof; —• hy heeft I echter een eerlyk voorkomen. Czaar. Ja wel, was het zo gemeend, Chatinka! ■■ ■ i Of hoe was het dan gemeend? Eduard. Ik zal eens beproeven , of ik hem niet op «ne kleine contributie kan ftellen. Czaar. Waarom was uw kusch zo hartelyk, Chatinka? > waarom gevoel ikhemnu nog met alle kracht zyner betoovering oprayne lippen? —Waarom heeft die  3* II E T. M E. I S J I die kusch rnyn gaatfche geitel in een ftormend oproer gebragt? Eduard-, (heeft zich intmfchen ■ 'aan' den eencn kant geplaatst, en begint te fpeelefl.) De Czaar, (plaatst zich, als hy hem befchouwt , hier tegen over , en hoon opmerkfaam toe.) ' C z a a «. Bravo, jongen, bravo i Wien inoet dat gelden? Eduard, ( den Czaar naderen Je,x Ons beiden , Mynheer! - C z a ;a r. Hoe zo? Eduard. U, Mynheer, om u een weinig'te ve'rrriaaken.my, om u een klein gefchenk uit de zak te lokken. Czaar. Daar, neem dat! ■ Eduard, Ik bedank u hartely.k! Waarachtig, Myn¬ heer, gy hebt fchoon in de zak getast. Czaar, ( hem nauwkeurig befchnuwendc,) Foei, het is jammer van u, van zulk een aartigen, welgefpierden, knappen jongen: Eduard. Hoe meent gy dat, Mynheer? C Z A AI.  rlK M a r i e » e u e g. J3 Czaar. Bat gy dat ellendige bedelaars werk by de hand I hebt. Het ipyt my dat ik u zo veel gaf. Eduard, ( beletdigd. ) Ik bedel niet, Mynheer. Gy moest my niet voor de tweedemaal zeggen , dat ik bedel. Ik verdien flegts myn ftukje geld. Als gy wist, ■ waarom ik het op deeze wyze verdiene, zeden 1 hoelang ik het zo verdiene, voor wien ik nee verdiene, waarlyk gy zoudt op zulk een toon niet tegen my gefproken hebben ! Daar , neem uw geld terug, dewyl het u toch fpyt, dat gy het my gegeven hebt. Czaar. Brutaale jongen! Eduard. Opdat gy echter zien moogt, hoê weinig fpyt ik van myn klein muziekflukje heb , zo fchenk ik 'er u nog een bovendien. (Hy fpeelt een klein kun/lig fiukje.) En hiermede wensen ik u zegen en welvaaren. (Hy wil heengaan.) Czaar. Hei ! ion ge , driftige fpeelman ! Niet zo haastig l Kom eens hier; laat ons in venrouwe» een paar woorden met eikanderen fpreeken. Eduard. Wees zo goed, en maak het kort! V. Dek.. C C"4ïu  34> HetMei«tk C z a a e. Het komt my voor, dat wy in den beginne elkanderen niet wel verltaan hebben. Gy fpeelt uw fluitjes hups voor de vuist weg. Ik geef gaarne, vooral aan braave lieden; neem daarom dubbel zo veel als ik u zo even gaf , en daar gy toen mede te vreden waart. Neem, braave jongen , neem! ik geloof, gy hebt het wel nodig. E r> u a r r». Ja, Mynheer! zo nodig als een hongerlydende zyn eenigfte en laatfte ftukje brood. Vaarwel , Mynheer! Gods duizendvoudige zegen voor uwe ryke gift! Een andermaal fpeel ik een gantfchen dag voor u, zonder iets te begeeren. Vaarwel • Czaar. Nog een paar woorden ! — Volgens uw voor. komen en kleeding fchynt gy een Lyflander. E d u a r ». Netgeraaden, Mynheer! C z a l i. Uit welk een plaats? Eduard. Uit Marienburg. Czaar. Uit Marienburg? (Hem de hand geevendt!) Welkom braave Marienburger! Welk noodlos voert u van zo verre hier naar toe? Eoi7A«».  van Marienburg. g5'. Eduard. Wel een vyandig noodlot, Mynheer! Czaar. Laat eens hooren! Eduard. Rusland heeft dappere krygslieden , ach i'waren zy toch even zulke edele, als zy dappere ; krygslieden zyn ! Deeze dappere krygs¬ lieden roofden , plunderden , verwoestten al wat hun voorkwam ; verfchoonden geene weerlooze bur: gers;mishandelden onze moeders en dochters; roofden my een fchat — een fchat, Mynheer! dien ik my.... Czaar. Als dat waar is, dat zou my van harte leed doen. Eduard. Vyf volle maanden zyn er nu reeds verltreeken , .dat ik met myn ouden vader half Rusland door. dwaale , om deezen fchat te zoeken. Ik ongeluk: kige kan geen f()Oor ontdekken! Czaar. Wat dan in deeze zaak te doen ? E d u a r ti , (met vertrouwen ) Ik wil naar den Czaar gaan; de Czaar is rechtvaardig, de Czaar zal my. . . . Czaar. Gy wendt u tot den rechten man! ——— Doch welk een fchat is het, diengy zo lang en zo anglhg I zogt? C % Eduarit.  3^ HetMeisjb Eduard. Een meisje. . . C z a a r-. Een meisje? Eduard. Ik mag het niet zeggen, maar een engel in meisjes gedaante ; twintig mylen rondfom onze ftad noemt men haar het meisje van Marienburg. Czaar, (jhands en vervolgens met eene zicht- baare ongerustheid.) Hoe ziet zy 'er uit ? Eduard. Groot en tenger, van een majeftueufche houding, veredeld door een meer dan menfchelyke ziel. Czaar, (by zich zeiven.) Waarachtig, zy is het.' Eduard. Bevalligheid, waardigheid, betooverende losheid en eenvoudigheid in haar gelaat, in haar houding, en gebaarden. Door haar zwarte , lieftallige oogen ziet men, met een blik, in haar edel, fchuldeloos, alles met liefde en wellust omvattend hart. ——■ Zoete fcherts en geestige vrolykheid zweeven (leeds om haare lippen , en als zy lacht Ach I —— nu zal zy niet meer lacbgen, neen nu ... . Czaar, (ongeduldig) Terder, verder 1 Eduarb  van Mariinburo. $7 Eduard. Als zy fpreekt, hangt men met eene verrukte ziel aan haaren mond j zy kan u overreeden tot alles wat zy maar wil; maar nooit zal zy u anders dan tot goede en edele daaden zoeken te overreeden. Nooit vloeide een trotsch woord van haare lippen, en echter heeft nog nooit een mensch zo onbepaald over het hart der zynen geheerscht, als zy. Czaar, (opfpringende.) Zy is hetl —— —— Wie kan het anders zyn, dan zy ? Eduard. Kent gy haar? Czaar. Bemint gy haar? Bemint gy Chatinka? Eduard, (als buiten zich zeiven.) O, gy kent haar! Waar iszy? Waar vind ik ze? Czaar. Spreek ! Bemint gy haar? Eduard. De liefde van myn eigen ik, is flegts een fcnaduwe van myne liefde voor haar. Czaar. Bemint zy u ook? Eduard. Ware het haar mogelyk, zy beminde my nog meer dan ik haar! C 2 Czaar.  3? ' Het M i'i s j e. Czaar, (hem een beurs in de hand duwende?) Hier hebt gy geld ; voort op het oogenblik , voort weg van hier. i E d u a it d , (verbaasd.) Wat deert u, Mynheer? Czaar. Voort, zeg ik u, weg uit myne oogent Eduard. Zyt gy niet wel by uwe zinrren, Mynheer? Czaar. Als gy uw leven lief hebt , waag het dan niet u op honderd mylen van Petersburg te laaten vinden ! Eduard. Al waart gy de Czaar zelve, zo kost gy nauw. lyks op een barfcher toon fpreeken. Czaar. Ik ben de Czaar! Eduard, (ftaat een wyle als bedwelmd, wemt vervolgens zyn hoed af.) Czaar. Op het ogenblik weg uit Petersbnrg. (Hy gaai heen.) Eduard, (werpt de beurs tegen den grond.) Ach my ellendige.» Nu is alle< verlooren? {Hy gaat heen.) TWEE.  van marienburg. %9 TWEEDE TOONEEL. (De Zaal.) Chatinka, (alleen, met een brief in de hand.) Alweer geen uitfluitfel! Nog meer ongerustheid dan te vooren ! Naar Moskau zyn zy dus niet gegaan ? Maar waarheen dan anders ? Welk een fchriklyke toeftand ! Vader en broeder hebben mogelyk niet een hand ftroo voor hun leger» mogelyk niet een beetje brood voor hunnen honger; dikwils mogelyk niet een dronk water in een uur van brandende dorst! En gy, ongelukkige, leeit hier in volheid en overvloed; gy kunt nog ——— o, wat gaan 'er niet al dingen in myne ziel om! Welk een vreemd gevoel van hoogmoed en ydélheid komt in my op! De Czaar! de Czaar! Hoe! ben ik dan nu langer voor my zeiven bevreesd? Hy floot my in zyne armen; hy drukte my met vuurigheid aan zyn borst J had hy die hevige flagen gevoeld, die myn hart tegen 't zyne klopte ; was dat woeste vuur, dat onwillekeurig op myne lippen brandde, ook voor het zyne voelbaar geworden! . . . Weg met dit beeld uit myne ziel! Weg, voor eeuwig! DERDE TOONEEL. Chatinka,, ij e Czaar. Czaar* Zo alleen, Chatinka? C 4 ChA-  4» Het Meisje. Chatinka, {ziek herftelle-nde.) Myn Heer! Czaar. Waarom zo eenzaam ? Chatinka. Het geen men bemint, zoekt men gaarne. Zedert ik onder zo veele en zo veelerleie menfchen verkeere , is my dikwils een eenzaame ftonde welkom, om fomtyds eenige geringe gcfchiflen met my zeiven te vereffenen. C z a a b. Dat is ook altyd goed en pryslyk, zo lang deeze zucht tot eenzaamheid niet tot eene hebbelykheid des levens wordt; zo lang zy ons niet menfchenfchuuw maakt. Chatinka, O , dat zy verre van my , Mynheer! zolang ik met een opgebeurd hart nog zo veel genoegen des levens vinde. zo lang ook de zonderlingfte menfchen nog hunne goede zyde hebben; en deeze hébben toch byna alle menfchen. Czaar. Ik houde veel van menfchen, die menfchen weéten te fchatten. Ook bemin ik zo zeer het openhartige, het vertrouwlyke in hen, die my by uitftek waardig zyn. Chatinka heeft my nog zo weinig uit haare levensgeichiedenis verhaald. . . Ca**'  van marienburg. +1 Chatinka. Om u met gewoone dingen , met alledaagfche voorvallen niet lastig te vallen. Czaar. De levensgeichiedenis van alledaagfche menfchen i is niet zo gemeen , of zy heeft fomtyds nog wel iets dat zonderling en leerzaam is. Ook gevoelt Chatinka haare waarde al te wel, om haar onder de klssfe van gètneene menfchen te kunnen fchaa- ren. Gy hebt immers toch ook wel van uW ' leven een minnaar gehad f Chatinka. Ja, ik had 'er een. C z a a r. Wel nu? Chatinka. Hy is dood. Hy bleef in den flag by Pultawa. Czaar. Hy was dus foldaat ? Chatinka. Een braaf foldaat, Mynheer! Czaar. Officier? Chatinka. In zyn tyd nog onder de Gemeenen. Czaar. Is het wei zeker, dat hy dood i»? C 5 Cha-  4* Hit M£isj, Chatinka. Ja, Belgas! maar alte zeker! C z & a a , (i>y zich zeiven.) Die jonge gelukzoeker maakte my dus vergeefs bang. Waar kreegt gy kennis aan hem ? Chatinka. _ Wy groeiden met eikanderen op. Reeds in onze kindfche jaaren lag een wonderbaare fympathie in ons hart, die , toen wy liefde gevoelen konden eene onuitwischbaare liefde wierd. Czaar. Waarom is hy foldaat geworden ? Chatinka. Uit genegenheid, uit moed, uit zucht naar roem en eer. Czaar. Jammer dathy gefneuveld Chatinka. Veldflagen en oorlogen waren reeds onze kindfche fpeelen. Wy maakten, uit leem, foldaaten, gefchut,ruitery, wallen, verfchanfmgen ; marfcheerden tegen eikanderen op , deeden aanvallen, flooten elkanderen in, jaagden elkander op de vlucht,en wat 'foortgelyke tooneelen meer waren. C z a a r. Naïef en zonderling! Daarby meer dan kinderfpel. Chatinka. Hy verbeeldde Czaar Peter, en ik Koning Karei. De  vanMabienburo. 43 IDe zeee bleef dikwerf lang twyfelachtig ; echter «fchiedde hier in 't kleine byna altyd het tegendeel van het geene in 't groot gefchied is. Czaar. Hoe zo ? Chatinka. De vrouwlyke Koning Karei had by ieder ge! tegenheid de overmacht op Czaar Peter. Czaar, (mi warmte.) Chatinka als in deeze kinderfpelen eens I eene voorbeduiding'van het toekomltige lag? (Haar ' driftig 1>J de hand vattende) als deeze vrouwlyke Koning Karei den waaren Czaar Peter werkelyK overwonnen , hem voor eeuwig tot haar gevangen : gemaakt had? Chatinka, (lagchende.) Dan zou Koning Karei grootmoedig zyn .... 'C z a a k. Grootmoedigheid was Koning Karei 's zaak toch t niet ? Chatinka. ... en fchonk den Czaar terltond zyne voorige vryheid weder! (Zy gaat ftitieiyk heen.) Czaar,' (alleen ) Gy kimt my die zo ras niet wedergeeven* —— Doch wat zal ik met den jongen avatuurier aanvangen? Altyd het best, hem maar te laaien loopen. VIER.-  44 Het Meisje VIERDE TOONEïL. De Czaar, Jacoj Mersch. Czaar. Ha, Jacob Mersch! Welkom in Rusland! Mersch. Uw Dienaar, Heer Czaar. Czaar, Wat brengt gy voor goeds uit Atnllerdam? Mersch. De vriendelyke groetenis van onzen Heer Burgemeester. Czaar. Hartelyk dank! — Hoe maakt hetmya oude vriend* Mersch. Ja, Hoe zou hy het maaken ? Hy heeft altyd genoeg te doen om goede orde en tucht te houden , en de fchurken fchoon agter de veeren te zitten. Czaar. Dat is het bene handwerk , dat wy myn braave ambstcollega en ik dryven kunnen. Mer scii , (hem een papier overhandigende.) Mynheer de Burgemeester zendt u- een paar don. Zyn kunftenaars en handwerkers! Czaar.  vam Marienburo. 45 Czaar. Dat is braaf dat is my lief! Mersch. En dan een klein prefentje Hollandfche Kaas. Czaar. : De Burgemeester herinnert zich trouw aan zyn Jouden vriend in Rusland. Mersch. En myn kameraad en my zou het aangenaam zyn 1 ais Mynheer de Czaar ons deezen avond de eer i geliefde aan te doen , om in onze kajuit op een i\ lekker ftukje Hollandfche kaas en een glaasje beste i brandewyn te gast te komen. Czaar. Best! Ik kom. Daarvoor moet gy my ook beI loovenals gy van Kroondad weder hier komt, een | Holland'sch middagmaal by my te houden. . Mersch. Ik geef myn woord, wy komen myn ka« i meraad en ik! Dat zal den ouden Heer Bur- , gemeester nog recht goed doen, als wy hem verI haaien, dat zyne Amfterdammers in Rusland zo gerefpefteerd worden, dat zy met den grooten Heer Czuar Pieter gegeeten hebben. Czaar. Hierin zyn de Burgemeester en ik het eens. BraaI Ve eerlyke lieden zyn onze lieffte tafelvrienden.  46 Het Meisje Welnu, bevalt het u hier niet beter dan te Archan- gel? Mersch. Ons zekerlyk, Mynheer de Czaar ; maar onze rr-atroozeu niet te best; die vloeken u als ik het zo eens rechtuit zeggen mag alle duivels uit de hel achter na. Czaar. En dat waarom? Mersch. In Archangel zyn ?.y altyd op lekkere pannekoeken getraeteerd geworden. Czaar. Zeg aan uwe matroozen, dat zy hier ook pannekoeken zullen hebben, zoveel zy maar eeten kunnen en willen. Mersch. Dan zullen die hondejongens eerst recht fmullen. Czaar. Nu, God zegene u I Mersch. God zegene u, Mynheer de Czaar I Van *vond niet te vergeeten! (#3 gaat hetn.) VYF.  tij Marienburg. 47 VYFDE TOONEEL. De Czaar , vervolgens een Pk^sident. De Czaar, (fchelt. Een Dentfchick komt.) Als 'er nog menfchen in de voorkamer zyn , moe. ten zy terftond binneugelaaten worden ^De Dentfchick gaat L een. De Prafident komt binnen. De Czaar, zo als hy hem ziet, by zie 1 zeiven ) Ik had toch reeds menigmaal lust met de Natuur een proces aan te vangen, dat zy zo veele fchurken, die den galg dubbeld waardig zyn, laat loopen. President. Uw Majefteic ! (Hy knielt voor hem neder.)1 Czaar. Staa op, Pra?fidem! Hoe dikwerf moet ik nog laaten publiceeren, dat ik niet dulden wil dat myn volk voor my nederknielt? Uw zaak is onderzocht — Gerechtelyke bewyzen zyn 'er zekerlyk niet tegen u voor handen .... President. Dus ziet uwe Majefteit zelve.... Czaar. Dat ik u niet kan laaten hangen. Dat is waar! doch gy moogt met deeze rechtvaardiging te vreden zyn; ik ben het niet! President. Kwaadaarrgeliedenweetennooithoe zy kwaad genoeg van een eerlyk man zullen zeggen. Zelfheeft z ch hei  4* Het Meisje het gerucht verfpreid, als of ik van myn ambt ontzet ware. Czaar. Wie zegt dat? President. Byna alle menfchen. Ik bid daarom onderdanigsc en gehoorzaamst om eene eclatante fatisfaftie tegen deezen laster. Czaar. Om een eclatante fatisfaftie? — En waarin zou die ec;atante fatisfaftie beltaan? ^Prssidekt. Uw Majefteits. . . Czaar. In een aanzienlyke promotie , of wel in de vereering van een orde van St. Andries? President. Uw Majefteits onderdaanigfte dienaar laat dat gaarne aan uw allerhoogst genadig goedvinden over; echter zou hem het laatfte. . . Czaar. Neen, neen! Zo was het niet gemeend! Als alle lieden het zegden, dan is het een kwaad teeken; dan wenfchen het ook alle lieden. Wensch- ■ ten zy het niet, dan zouden zy even luid zeggen:: dat is een onbefchaamde logen onze Preu- • dent is eeu eerlyk, braaf man —— zulk eenPrav  VAN MARIeNBÜRC. ,49 fident jaagt de Czaar niet zo voor niet met ai naar den duivel! Ik heb uaauwkeurig naar u vernomen ; maar nog niemand gevonden, die iets"goeds van u gezegd heeft. Gy flreelt en vleit lieden , die gy denkt dat in aanzien boven u verheven zyn; en bejegent hen , die gy voor minder houdt dan gy zelve zyt, met hoogmoed en verachting. Gy zyt bekend voor een fpeeler, en hebt altyd deugnjeien in uw gezelSchap. Gy geeft 's jaarlyks driemaal zo veel ujt, als gy ordentelyk inkomen hebt. By zulke omJlandigheden is het doorgaans onm.igelyk een btaaf man en eerlyk dienaar van den ftaat te blyven. Myne ambtenaaren moeten myn vojk even zo voldoen, als my Dan alleen , als zy zich zo gedrangen , dat de Besten des Volks, wanneer zy eene vrye keuze hadden , niemand anders tot hunne bewindslieden kiezen zouden, jn dat geval alleen ben ik volkomen met hen te vreden. JJ kan ik niet langer in myn dienst dulden. Ik zoa u dus maar raaden hoe eerder hoe lie.er voor een ander waardiger man plaats te maaken! (^e PraJIdent gaat heen) ZESDE TOONEEL. De Czaar, de Predikant Gluck. Czaar. Wie zyt gy? V. Deel. T> Gluck.  5#, HetMeisjk Gluck. Een- Mariënburger , en herder der Proteftantfche Gemeente. Czaar. Al weer een Mariënburger! — Wat wilt gy? Gluck Ik zoek by den troon uwer Majelteit byftand en recht. Czaar. Spreek! Gluck. Ik had eene dochter ; deeze dochter was de roem myner ziele, de wellust Van myn hart. Dit kleinood hebben my uwe foldaaten geroofd. Czaar. Hoe heet gy? Gluck. Gluck. Czaar. Gluck —— Gluck Frederik Gluck, niet waar ? Gluck. Ik fta verbaasd! Is uwe Majefteit myn naam bekend? Czaar. En het meisje, uwe dochter, raakte gy kwyt, by gelegenheid dat Marienburg Itormenderhand wierd ingenomen ? Is het niet zo, oude Frederik? Gluck.  T A BT M A R I E N B U R C. 5? Gluck. Namvlyks kan ik tot my zeiven komen. Czaar. En dit meisje zoekt gy ? Gluck. Zedert vyf maanden. Czaar. Wees getroost! gy zul: haar wedcrvinden, die gy mogelyk voor verlooren hield. Gluck. Hoe zal, hoe kan ik- my deeze zonderlinge tegenflrydigheid verklaaren? Czaar. Hoe zo? G l u c k. Uw Majefteit heeft myn zoon zeer onguntljg van de hand gewezen. Czaar. Die jonce vlugge Mariënburger — is die uw zoon? Chatinka's broeder? Gluck, ah buiten zich seleen.) Chatinka? Catharina: — ó hemel! waar is zy? Czaar. Bedaar, oude Frederik 1 — Waar is uw zoon? D 2 Gluck.  5* Hrt Meisje Gluck-. Buiten aan de hofpoort; daar wacht hy tusfchen vrees en hoop. Czaar, (fihelt. Tegen den Bent fchik.) De jongeling, die buiten aan de hofpoort met zyn viool ftaat, moet hier komen. (De pentfchik gaat heen.) Gluck, (na eene korte tusfehenpoozing in verrukking losbarstende..) Ja, zo heb ik hem my voorgefteld ! Zo was het beeld, dat ik van Czaar Peter in myn ziel ontworpen heb 1 Zo geheel en al heb ik hem gevonden ! Czaar. Ik ben blyde , als eerlyke lieden wel van my denken. Gy zyt van verre gekomen. Zeg my oprecht, wat zegt men wel zo onder het volk van my? Gluck. Dat is verfchillend, zyn Majefteit! — De goeden fpreel eering uwe fchande zou myn teder hart grievender gevoelen, dan gy zelve. Maar hier, Alexander, hjer gevoel ik niets, dan een klein misvertbnd tusfchen u en den Czaar, dat alleen in my de welgemeende hartelyke zorge verwekt, dat het maar niet tot misverftanden van meer belang aanleiding geeven mag! Menzikof, (bedaard.) Neen, dat zsl het niet! Natalia. Gy b!yft dus gelaaten en bedaard,als gy den Czaar ipreekt f Menzikof. Natalia. Gy zyt trotsch, vol bewustneid van uw eigen waarde de Czaar heeft met u een gelyk ge- ftemd temperament; doch is uaarby nog fchielyker en opvliegender, en vergeet nooit dat hy Czaar is. O, vergeet gy in zulk een ogenblik toch niet, dac het de Czaar is, met wien gy fpreekt. Menzikof. Daar kunt gy ftaat op inaaken ik zal man zyn. Natalia. Hoe verftaa ik dat? Menzikof. Ik zal bedaard zvn, zonder laag te zyn. D E R-  vah Marienbdrc? *5 DERDE TOONE EL. De voorigen. De C2aar. Czaar, ( , « het recht om my te verdecdigen. Czaar.  vak Marien bu*o. **9 C z a a e. Verdeedig u! Gaa heen! (Menfikof gaat heen.) VIERDE TOONEEL. De Czaar, Chatinka.;" Chatinka. Mynheer! (zo als zy het donker gelaat van den Czaar ziet, eenigzins terug deinzende en fchuuw.) Vergeef my, uw Majefteit! Czaar. Wat wilt gy nu weder, Chatinka? Chatinka. Ik zal weder vertrekken. Czaar. Blyf.' Chatinka. Ja, als ik niet bevreesd was hier te blyven. Czaar. Waarom dat? Chatinka. Myn Czaar ziet 'er zo fchriklyk , zo vreesfelyk Hit • zo ik kan het niet regt zeggen hoe myn Czaar 'er uitziet. Czaar, (vat vrolyier.) Hoe dan wel? E 3 Cma.  fè Het M e i s j e Chatinka. Ik weit niet maar met zulke diepe rfm- pels op het voorhoofd; met zulk een donkeren blik; met zulk een hooggloeijend gelaat; zo ge. melyk , zo verbitterd, zo woest en oplöopend, als of... C z a a I. Nu, zal het komen? Chatinka. Alsof'cr een Staatsverraad ontdekt, als of de vyand met tallooze legers was ingedrongen, en het land tot in zyn binnenfte verwoest had; als of een Itorin de helft eener uitgeruste oorlogsvloot in de woedende golven begraaven had, C z a a b, Wie zou 'er dan ook vrolyk uitzien ? Chatinka. Dit zou my, zo ik In de plaats van den Czaar ware , niet zo zeer ontrusten. C z 4 a 1. Niet? Waarom niet? 1 Chatinka. Voorönderfteld, dat ik een Staatsman, een Krygsheld, een vriend had, gelyk myn Czaar in den Veldmarfchalk Menzikof heeft. . . . Czaar. Wel nu, Iaat hooren! Cha-  vak Mariekburo. fl Chatinka. vriend zou ik zeggen, elke dag heeft „y werkzaame-proeven van uwe ftandmte trouw ,n • op uw vernuft alleen laat ik do fwaare zorgberusten om muiters te betoomen! Een korte tyd van weinig dagen en zy zyn beteugeld. Czaar. Gy hebt veel vertrouwen op den Veldmarfchalk. Chatinka. Dan zou ik hem weder zeggen: Vriend, gy zv de fchrik myner vyanden : By Pultawa hadden de Czaar en het Vaderland u zyn redd.ng te danken! U eert " bemint —- voor u fterft __ voor u verwint en zegepraalt het leger. Gaa, wreek my , verdelg myne vyanden! Hy gaat : hy zegepraalt hy wreekt u . - hy verdelgt. Czaar. Ed of hy met de woedende golven ook zo te recht zou komen? Chatinka. Vriend , zou ik hem hier zeggen , het verlies is ontzettand; wat valt 'er te doen ? Hoe weder een nieuwe vloot uitterusten . zonder 's lands fchatkist uitteputteii , zonder het volk te drukken ? Hy gaat hy fluit zich m zyn kabinet op hy komt met een verftandig E 4 P'*n  7* . Hit Mnjjt plan terug, hoe deeze fom door bezuinigingen by het hof, hoe eene andere door ftaaking van publieke prachtgebouwen befpaard; hoe weder eene andere door verftandige reductiën by ftaatsbedieningen e" by de Armee en het Zeeweezen ingewonnen wordt. Ras zal er weder een nieuwe vloot gereed zyn , zonder de fchatkist uitgeput, zonder het volk gedrukt te hebben, Czaar, (met hartelykheid.) Ja, die man is hy ! dien man heb ik in hem. Chatinka. Waar ware ook de Vorst, die op deezen Staatsman , op deezen Krygsheld , op deezen Volksvriend niet trotsch zou weezen ? wie zou hem kunnen miskennen , hem mishandelen , hem Czaar, (geraakt en, verward.) Hoe wat zegt gy daar Chatinka? Wie heeft u wie zou u ? Meisje Meisje, dat was een overlegd werkje ! Chatinka. Overlegd, Mynheer? Als dit gefprek tot eene nuttige , treffende waarheid aanleiding gegeven heeft; wel nu, laat het dan een afgefprookcn werk zyn! (JZy gaat keen.) VYF-  VAN MARIENBURG. n VÏFDE TOOKEEL, De Czaar, Menzikof. Menzikof, (met papieren in de hand; bedaard en met waardigheid.) Behaag: het uwe Ma>fteit myne verdeediging te liooren? De Czaar, (vriendelyk.) Zeer gaarne, Alexander! Menzikof. Zy zal kort en volledig zyn ! (Den Czaar een floelgeevcnde) Wat den Commandant in Kroon£lad betreft. . . . Czaar. Daarvan geen woord meer. Het verwyt, hoe dikwerf ik zeiven myn vertrouwen aan onwaardigen gefchonken heb, rechtvaardigt u genoegzaam. Alleen van de leverantie aan de troepen. . . . Menzikof. ' Het is bereids een jaar, dat die by publieke aanneeming aanbelteed i;. Vier Kooplieden, die nu tegen my als klagers opkomen , zyn toen daarby verfcheenen. Ieder bezat zo veel vermogen , om alleen de onderneeming op zich te neeraen. Uit de wyze en weinig beteekeuende vordering in deeze aanbelteeding, deed zich het vermoeden op , dat zy met elkander de zaak hadden afgefprooken, om den Staat de leverantie tegen een E 5 on.  7\ Het Meisje ongehoorde fom te bezorgen. Om deeze reden wierden zy afgeweezen. En dat het geen bloot vermoeden, dat het wezenlyke affpraafc was, bleek by het eerde onderzoek, dat ik ras daarop werk' Heilig maakte. Hier zyn de bewyzen! (Hy geeft de papieren over.) Czaar, (nadat hy de papieren heeft ingezien.') Verder!. Menzikof. ' Men zogt onderneemers op, die gunftiger bedingen aanbooden. Eer men met de onderhandeling nog ter helft gevorderd was, begonnen zy te wankelen en keerden terug. In het vervolg wierd de zekere ontdekking gedaan , dat zy. van de eerde party een aanzienlyk gefch-enk kreegen, om alle vert'ere onderhandeling met ons aftebreeken. (Hemde papieren overhandigende.) Hier zyn de bewyzen. C z A A n , (nadat hy ze doorgelopen heeft.) Schoon! Dat zyn fraaije Kooplieden! Menzikof. Ik moedigde eindelyk eenige wakkere en vermogende burgers aan , fchoot hen twintig duizend roebels uit myn vermogen, en maakte op winst en verlies compagniefchap met hen. De zaak wierd voor dertig percent minder ondernomen, en daarby nog met een aanmerkelyk voordeel der onderneemers tot ftand gebragt. (Hem de fa-  vak Marien bbro. 7$ taPteren overhandigende.) Hier zyn de reekenin- r ^t , Op my alleen kwam een winst van S«duizend roebels: een bewys, dat deeze zaak in 't vervolg nog onder gunftiger voorwaarde' kan voortgezet worden. Czaar» Gy hebt uw woord gehouden, Menzikof! Uwe verdeediging was kor: en volledig. menzikof. Herinnert gy u niet zekeren Werner Muller? Czaar. Zeer wel | . Hy heeft yzerwerken in Istia. Menzikof. Hy is een braave, werkzaame, onderneemende Duitfcher. Hy zoekt naar een voorfchot om zyn werk te verbeteren. De kasfen zyn tegenwoordig niet in den besten ftaat. Wat my myne leverantie in voordeel aanbragt, zal ik den braaven Werner Muller zolang zonder interesfen Ichieten, als hy de fom nodig heeft, die hy hebben wil. Czaar, (hem kusfocude.) Waar anderen* 11 egts met hun edele denkwyze pron. ken, daar is myn Menzikof de daadelyk werkzaame man. Menzikof. Dan moet ik my nu van harte verheugen, dat de onverdiende beftraffing myn Czaar tot eene nuttige ' daad aanleiding gegeeven heeft. Czaar.  7«* Het Mkiiji C z a a k. Gy vergeeft immers myne overyling? Menzikof. Myn groote Czaar! Uw yver voor het algemeene best was ook in dat geval zichtbaar, waar zelf de vriend mishandeld wierd. Maar echter, -— mag ik zeggen, wat ik wel wenschte? Czaar. Spreek, Menzikof! Menzikof. Een onwankelbaar vertrouwen op de ftand. , vastigheid myner denkwyze! Begaa ik een misdag, dan ftaa ik mogelyk met myn Czaar daarin gelyk, van namelyk, uit yver voor het goede gefeild te hebben ; ook dan mag my myn Czaar nog firafbaarer achten dan ieder ander; maar overtuigd . zal hy toch eenmaal zyn, dat Menzikof geen yve. riger pooging kent, dan de eerlykfte vriend van Pe. ter, de getrouwfte onderdaan van den Czaar, en de werkzaamfte burger van het Vaderland te zyn. Czaar, (met zyne eene hand Menzikofs rug omvattende.) Er zyn twee menfchen in de fchepping , die zich voor my onontbeerlyk gemaakt hebben, Chatinka — en Menzikof Menzikof. Myn Czaar, myn Peter! 'Zygaan, elkander wc* ■derzyds omvattende, heen.) ZES-  r a w JVI A e i e n b V r c. 7? ZESDE TOONEEL. (Kamer van Chatinka.') Natalia, Gluck, Eduard. Natalia. Nu heb ik u alles laaten zien,lieffte Pastoor,wat hier beziens waardig is; alleen dat niet, wat wy u eerst hadden moeten laaien zien, — de Kamer yan onze Chatinka. > Eduard, (fleeds vrolyk , vl meuwsgtengheid en verwondering-) Dit is dus haar kamer? Natalia. Hebben wy haar niet goed gelogeerd? Gluck, (fteeds verlegen , wantrouwend.) ' Zeer goed, en zeer liegt. Mevrouw! Over het geheel genomen «egter dan goed. Natalia. Hoe zo? Gluck. Wyl zy veel te goed gelogeerd is. (By zxch zeiven.) Wat zie, ik , wat hoor ik? Wat moet ik al opmaaken uit het geen ik gezien, Bit het geen ik gehoord heb ? Eduard, [aan het vengjler.) Is'datmet Kroonftad? . Iudedaad meteen en  7$ Het Meisje.' enkel «pflag van het oog ziet men hïer Kroonftad. Natalia, (aan het tegenoverflaand vengfier.) Nog verder dan dit uitzicht is de heremitage van onze Chatinka, zo klein, zo romanesk, zo eenzaam , zo geheel van het gewoel der waereld afgelegen , dat de vroomfte Heremiet voor de Honden zyner vuurigfte gebeden, voor de verhevenfte vlucht zyner verrukkingen, geen heiliger fomberheid wenfchen zou. E n u a r n. Allerliefst! Daar, daar wil ik een airtje op myn viool componeeren. Gluck. Of zy in deeze heilige afzondering ook we! mag gebeden hebben ? Natalia. Is niet al het doen en laaten van onbevlekte zielen een gebed ten hemel? Gluck. Anders ja; voorheen bael zy uit een onbevlekt hart, maar nu aan het hof, Mevrouw, bidt men niet zo zeer uit zulk een zuiver hart. N a t A 1 i a. Aan ons hof wel. Wat is ons hof hier anders dan een kleine , vrolykt, met zich zelvtn tevreden Familie? Gluck  takMarienboro. 79 Gluck. Dat plaatsje, daar, zal mogelyk wel des Czaars §eliefkoosd plaatsje zyn? Natalia, De Czaar geniet; hier menig fchoonen avond. Gluck. Menig fchoonen avond? —— O , de Czaar ' weet te genieten 1 Natalia. Wy fpyzen daar by fchoone avondllonden; wy fchertfen; wy voeren ernflïge gefprekken. Chatinka verkort ons met aartige invallen den tyd; zingt ons wel een vaderlandsch liedje voor. Eduard. Vergeef het my , Mevrouw ! Zong zy zomwylen ook niet het lied, dat dus begint: Een bly genot alléén doet ons 'r beflaan gevoelen: Een vlugge tred, een lach, een opgeruimd gemoed Getuigt van dit genot en 's levens edelst goed. Natalia. Dat is juist het geliefkoosd airtje van den Czaar. Eduard, ( met driftige vreugde.) Het geliefkoosd airtje van den Czaar ? — Hoort  8o Hij Mïiiji gy wel.vader? Het geliefkoosd airtje van den Czaar! 1 Dat heb ik gecomponeerd , Mevrouw, beide' i tekst en Mufiek. Natalia. Dat ftrekt u tot eer, Eduard! Gluck. Wees niet al te trotsqh ? Wie weet of niet de gantfche toejuiching alleen de zangeresfe behoort? Natalia. Lieffte Paftoor, wat deert u? Uwe reden, of veel eer de toou, waarop gy fpreekt, Kamt my zeer zonderling voori Gluck. Ook my komt hier veel alles zonderling, alles onverwacht en vvonderlyk voor. Natalia. Waarom ? Ontmoeten wy u mogelyk zo niet als gy verwacht had? Gluck. Zo goed, Mevrouw! zo gedienftig, zo vriendelyk , dat ik 'waarlyk vooral die goedheid beangst begin te worden; dat ik niet weet, op wiens rekening ik eigenlyk al deeze goedheid fchryven moet. Natalia. Ken ons eerst regt, lieve Pastoor! Daar zie ik Chatinka komen. U moed toetefpreeken, u geheel  Vak Ma rïihbü*«. ?ï Resl en al gerust te ftellen, Iaat ik aan haar zelve over! (Zy gaat heen.) ZEVENDE TOONEEL. Gluck, Eduard. Eduarb, (in gedachten hy zich zeiven.) Ja, dat zal eerst een liedje worde', een liedjè dat den Czaar nog veel beter bevallen moet. . i • Gluck, (hy zich zeiven.) Zou het mogelyk zyn ? Een vrouw , zd goed , zo liefderyk , zo menfchelyk , en tdch nauwlyks durf ik het my zeiven zeggen — toch de koppelaarlter van, den Czaar? Eduard, (hy zich zelven.) Dat past juist op den text. Het luidt plegtigett krygshaftig Gluck, (by zich zelven.) O waereld aan het hof! Wee u, ongelukkige vader! Het bevalt haar wel in dé handen van haaren roover. Eduard, (by zich zelven.) Zo is het beter. Daarby kan de fehalniei óölÉ gevoeglyk gebruikt worden. Gluck. Eduard Eduard! V. Deil. F F auarb»  #2 Het Meisje Eduard, Wat is het, vader ? Gluck. Maak u gereed! Wy neemei) onze reis weder aan. Eduard. Neen , neen , dat gaat zo ligt niet uit myn hoofd, rader, dat myn lied des Czaars lyfltukje geworden is. Gluck. t . . .'•')' «.31'tV;,'! ' ■ ~ ■ .'■ U -: .1 JSO Onnozel mensch zyt gy met blindheid g?- flagen ? Eduard. Hoe zo, vader? Gluck. Doch , gelukkig voor u dat uwe goede on» bevlekte ziel geen argwaan voedt! ACHTSTE TOONEEL. De Voo eigen. Chatinka. Chatinka. Vergeef my, lieve vader! Ik had een paar kleine zaaken aftedoen , die ik ook werkelyk met een zeer goeden uitflag verricht heb. Gluck. Gy hebt hier bezigheden, naar ik befpeur ? Chatinka. Ik kome op het ogenblik van een tooneel, dat my  van Marieniüko. £3 my traanen gekost heeft. Slegts zulk een ogenblik was in ftaat, om my voor een wyl aan de tederheid van myn vader te onttrekken. Gluck, (by ziek zelven , uit een verdrukt hart zuchtende.) Ongelukkige vader! Chatinka. Ik verkreeg heden voor den Overften, die wegens een misftap twee jaaren gevangen zat, zyd ambt en vryheid weder. E d u a ii d. Hebt gy dat gedaan, zustertie? Gy alleen? Chatinka. Zyn vrouw en zyne kinderen vier onno¬ zele lieve kleinen, die hier digt by zedert al dieri tyd in eene verlchriklyke behoeftigheid leef. den. . . . Gluck. Zedert hoe lang is u de behoeftigheid fchriklyk geworden ? Chatinka. Zedert ik de ellende van nader by heb leeren kennen , die de verkeerde betrekkingen van rang en geboorte over zogenaamde minder menfchen gewoon zyn te verbreiden. Zy kwamen i omvatten myne kniën . . . Gluck, (verbitterd) Omvatten uwe kniën. . . . F 3 CSA*  64 Het Mihji Chatinka. — Eh weenden. O wellust, van welken de ziel overvloeit, wanneer haar de dankbnare traan der geredde ellende doet opwellen! Die familie gaat nu weder haare posten bekieeden. Zy is zonder geld. Hoe gelukkig gevoel ik my , dat ik , buiten myn voorlpraak, nog een kleine onderfteuning voor haar hebbe. (Zy opent haar Chatouille.') Eduard, {nieuwsgierig daar in ziende.) Is dat alles het uwe? Wel lieve Hemel! Zie eens, vader! In dat kasje is eengantfcheryk- dom by elkander. Chatinka, (haar broeder een1 beurs overgeevende.) Dit is voor myn Eduard, voor zyn welkomst! (Haai en vader by de Chatouille brengende.) En u , myn lieve vader! hoe kon ik gelukkig zyn en my over het bezit van dit alles verheugen, als ik het niet meer voor u, dan voor my zelven vergaderd had ? Gluck. Hoe zyt gy aan alle deeze kostbaarheden gekomen ? Chatinka. Door de goedheid van de Vorftin; ten deele ook door de milddaadigheid van den Czaar. Gluck, (gemelyk.) Van deu Czaar? . Cha.  van MabienbüRg. S5 Chatinka. Ik tonde nog dubbel zo ryk zyn , als ik my aan uwe verwytingen had willen bloot Hellen, van ten kosten der behoeftigheid fpaarzaain geweest te zyn. E d u A r i), Vader, zo veel op éénmaal is nog nooit in onze handen geweest. Gluck, ü>ém fireVg aanziende.) Eduard! Eduard, (verlegen.) Myn vader . . . G l u c k , (op een beveelende toon.) Geef het terug 1 Chatinka. Gun ons toch beiden die geringe vreugde,vader! Gluck, (driftig.) Geef het terug ! (Eduard legt het op de tafel.) Wordt het niet zwaar in uwe hand? E d u a r d. Waarom zou het zwaar worden , vader? Gluck, (fmartelyk.) O, Eduard i de eer van uw zuster kleeft aan dit goud! Chatinka. Myn vad.r, om's hemels wil . . . G l u c i,, (tegen Eduard.) Herinnert gy u nog wel' aan myne bange uuren F 3 des  K9 Hit Miisj1 des middemachts? O Eduard! Deere vreesfelyka droomen der flaapelooze vaderlyke zorg zyn maar alte waar geworden. Chatinka. Hoe komt gy tóch op deeze gedachten, vader? Gluck. Genadige Hemel! Was dan de gedroomde hoogmoed op de engelachtige deugd van dit meisje zulkjeene groote zonde in uwe oogen. dat gy haar nu zo diep ter aarde hebt neergeflagen ? . . . Chatinka. Hoor my ten minden, myn vader! Gluck. Ik verkogt have en goed , zworf vyf maanden lang door onbekende landen heen, leed alle de plaagen van den ouderdom, van gebrek, van vermoeidheid, om myn kind te zoeken. Chatinka. Gy hebt haar gevonden, myn vader.' Gluck. Om haar voor eeuwig te verliezen. Wee, wee den vader, die zyn kind op deeze wyze weder vindt! -Wee het kind, dat op deeze wyze de trouwe zorge van zynen vader vergeldt! Chatinka. Wat ik u fmceken mag, hoor my toch ! Gluck.  va H MaKIEMBURG. 87 Gluck. ' Kom niet nader by my! Kind , wy zyn eikanderen vreemd geworden. Weg van my! O zie my niet met deezen blik van 't o'og in t gezicht! — In al den glans die u omdraait, in al de vreugde van het hof en van den wellust, waarin gy fchynt te zweeven, zult gy . . • O'torn, Eduard, kom ik mogt haar anders vloeken! ChatinkaVloeken, myn vader? my vloeken? G l u c k. Neen, dat zal ik niet doen. Vloeken wil ik u Biet: maar zegenen ? u zegenen ? dat kan ik ook niet. Einde van het derde Bedryf. Fa VIER-  SI Het Meisjï VIERDE BEDRYF. Een tuin, van welkers eene zyde een uitziekt op de zee. en van de andere zyde op boschachtige C z a a e. Ik meet de menfchen altyd gaarne naar my zelven , af. Ik zie, dat4k daarom zo veel ongelyk nies 1 gehad hebbe, u hier te brengen. Natalia, Waarom, dat, Myn Czaar? Czaar. Myn oogmerk was, u voor iets gevoelig te maa> 1 ken, dat voor my geene kleinigheid is. Ik heb , goede hoop, dat gy het hier in een grooter graad» dan elders, worden zul?. Natalia. Ik ben geheel gehoor. Czaar. Ik heb u een geheim toe te vertrouwen. Natalia. Een geheim? Czaar. Het geen voor u federt lang geen geheim meer is. N a t a l i a. 't Kan zyn.' Maar met onze ftoute gisfingen ; maaken wy toch gewoonlyk meer valfche dan waar© . fluitreüenen. Czaar, Ik heb uw raad nodig .... Natalia. Myn Czaar had zich dan beter moeten adresfee■rea. F 5, Czaar.  Het Meisje Czaar, — Maar no? meer uw hyfland. Het eerfte kunt gy my, liet laaide laoogt gy my niet ontzeggen. Natalia. Welk een naam moetik deeze vernederinggeeven ? Czaar, (na eene korte tusfchenpoozing.) Ik ben verliefd! Natalia. ' Dit geheim te raaden als ik het ook al had kunnen raaden. . . . Czaar. — Dus hebtgy het niet willen raaden. Maar het is nu zo. — En op wie? — Daar gy het eerfte nu reeds weet, zo zal u het andere te raaden , en te wiL len raaden , zo moeijelyk niet meer zyn. — Welnu? Natalia, (eent'gzins verlegen.) Chatinka? Czaar, {fchielyk en met nadruk.") Chatinka! Natalia. Hce of dat toch toegegaan mag zyn? Czaar. Dat zou ik u even goed kunnen vraagen. Maar, zo als gezegd is, het is nu eenmaal zo. Alle aandoeningen, alle luimen, alle gedachten myner ziel, myne droomen zelfs zeggen my onophoudelyk — zeggen my, met een geweldigen nadruk, dat het zo is,  van marienburg. JU is, dat ik liaarbeminne. dat myn ik zo geheel en al in haar famengefnoerd - zo wezenlyk w haar is ingeweeven, dat ik mogelyk zo ras niet - dat ik nooit weder van deeze banden zal ontflagen worden. Natalia. Myn Czaar fchynt van liefde buiten zich zelven te zyn. Doch wat wonder? Ben ik het zelf met van verbaazing? Czaar. Ik houde veel van een goede luim; zoek altoos vrolyke menfchen. Ik zelf ben het niet altyd, kan het niet altyd zyn. Maar onder openhartige, vrolyke menfchen word ik het gewoonlyk ook; en Chatinka, — als ik my het beeld der vrolykheid, der zuiveree, naïeve vrolykheid, zo als de ziel haar in alle de trekken van het gelaat vertoont, wilde laaten fchilderen: ■ wie zou daar voor als origineel beter zitten dan Chatinka? Natalia. Vrolykheid en onfchuld in één gelaat: dat geeft een fchoon gezicht! Czaar. Zy heeft verftand , een helder, diepdringend, zich nooit overylend verftand. Natalia. Het is verrukking voor eene gevoelige vrouw, den grooten man in liefde voor een edele vrouw te zien wegfmelten. CzaaRd  oa Het Meisje Czaar, (met leevendigheid.*) Ja, dat wenschte ik,aanbiddingswaardige Voriïin» dat hoopte ik, dat beloofde ik my , . .. Natalia, Myn Czaar. . . Czaar. Dat uw hart met het myne om flryd zou gevoelen, dat gy nu weet ik my eerst kort uitiedrukken, nu heb il? geen verdere omwegen nodig nu recht op het doel! Nog is Chatinka van my onaangeraakt, nog. . . . Natalia, Dat weet ik. Czaar. Weet gy dat? Natalia. Omdat ik Chatinka kenne. Czaar. Nog had haare deugd zo veel terugfrootende kracht voor my, hield myne liefde zozeer binnen de paaien eener eerbiedige fchaamte, datikby alle de wegfleepende drift myner wenlchen, by alle de onbedwingbaare hartstochtelykheid van myn temperament nog altyd met haar ben, wat ik in het ogenblik was, toen ik haar voor de eerltemaal gezien heb. -i ■ Ik heb nu aan uw vriendfchaplyken boezem de gedachten yan myn hart uitgeftort.' LT bemint  van Marienburg. 53 ïy, aan u is haar ziel met een kinderlyke hanelykheld, met een onbegrensd vertrouwen verkleetd. Gy verltaat my imners wel, Vorftin? Natalia, (met vaardigheid en zelfsgev oei.) . Ja, myn Czaar! en ik gevoel my in deeze belediging zeer diep onder de edelen van myn genacht-/ vernederd. Czaar, (verbaasd.) Vorftin. . ... N a t a l 1 t. Doch neen ! — myn Czaar mag zich mogelyk vergis: hebben. — My op deeze wyze te beledigen my zo gevoelig te beledigen, dat koude hy niet willen. Czaar. Lieve Vorftin. ... Natalia. Myn Czaar heeft het geheim van zyn hart voof my ontflotèn. Dit vordert eene wederkeerige vertrouwlykheid; welaan, myn Czaar — ook ik wü voor u myn gantlche ziel ontfluiteu. De keuze, die uwe liefde gedaan heeft, doet uw fmaak eer aan. Czaar. Niet waar, Vorftin? Natalia. Egter zyn fmaak en hart niet altyd volkomes een-  n Het Meisje eendemmig met elkanderen ,• anders zou ik eveiï gerust mogen zeggen: deeze keuze doet ook uw hart eer aan. Czaar. Vorftm, welke eene wending neemt gy op een* maal? < Natalia. Mogelyk was het niet eers nodig, zoveel te zeggen. Alogelyit is dit anders zo voortrcflyk hart van myn Czaar ook hierin voortreflyk; keurt misfchien menigmaal van zelve af, wat bloote drilt... Czaar. Hoe zo, Vorftin? Verklaar u nader! Natalia. Als myn Czaar van de zuivere onberispelykheid zyner oogmerken zo zeer overtuigd ware, waartoe dan dft angftig zoeken naar eene voorfpraak, dit welbedacht uitkiezen eener plaats , die juist gei fchikt zyn moest om de voorfpraake gevoelig te maaken: hoe kon ik my dit uitvorfchen door duiïtete , verre omwegen verklaaren , daar het anders niet de geringde roem, niet de kleinfte grootheid van myn Czaar is, altyd rechtdreeks den open weg te gaan? Zou u niet wel in de helderer ogenblikken der fluimerende hartstocht uw eigen hart zeggen: voor een byzit is dit meisje toch veel te goed ? Cz aar j  van marienburg. ?5 Czaar, (by zich zelven.) Hi.rop was ik niet gevat. Natalia. De by/Jt van een aanzienlyk of onaanzienlyfc I man te zyn , vernédert even vee!; de kleene omEndigheid, dat zy al de praa' van eenen door jü. ■ weelenfchiuerenden luister rondom zid verbeidt, , dat zy duizend flaaven onbegrensde beveelen ^art toewenken maakt lmr niets bet.r , maatt baar in het oog van een braaf man niets minJ.r tot een byzit. Czaar. Ik heb my (legt gëairesfeerd. N ata l i a. Toen Chatinka het eerst by my gebragt wierd, dacht z?y het geweld der roöveft ontrukt te zyn. Zy wierp zich voor myne voeten; foiolt in eene iïroom van traanen, bad my om myne befchemngi. noemde my haare verlosfler. Ik nam bet lieve doodelyk baangfte meisje vriendelyk op, troostte haar, deed haar de plegtigfte beloften om de plaats val moeder by haar te bekleeden* C z A a r. Dat was menschlievend. Natalia. Zou ik nu mynen Czaar niet op het gevoeligst beledigen , als ik hem b.ier eerst vraagen wilde: ot ik dan werkelyk myne my boven alles ^nrde Vnen-  $Ö Het Meisje Vriendin het woord houden moest, dat ik het armé verlaatene Weesje zo zeker en heilig gegeeveii had ? Myn Czaar antwoordt niet ? Myn Czaar is edel en groot: ik heb zyne gunst niet verbeurd. C z a a e. Ik verwachtte zulk eene tegenfpreekfter in u niet! Natalia. Dus ben ik dan ook werkelyk beter dan myn Czaar verwacht had. (zyn hand vattende > zachtzinnig en met vertrouwen.) Neen, ik heb uwe gunst niet verbeurd! Ware het niet deeze zo onfchatbaare gunst van myn Czaar hemel —— ik zou 'er trotsch op zyn, die op eene zo menfchelyke wyze verbeurd te hebben! (Zy gaat heen.) C z a a n, (alleen ) Myn gunst? Neen, braave, edele vrouw gy hebt die niet verbeurd! Maar gy hebt my verrascht en in de engtegebragt; myn gantfche plari tot niet gemaakt — dat hebt gy Myn gantfche plan tot niet gemaakt? Neen, zulk een fchoon plan zal my geene vrouw wegredeneefen, zal my eene overkiefche vrouw niet zo op eenmaal kunnen vernietigen! Di fryd heeft lang geduurd. Ik had fchier vergeeten dat ik nog eene vifite fchuldig was. Myn oude Scheepskapitein  Van M a r i e n b u r o. 97 tein zal rny wachten. {Hy gaat naar het /chip; zo drfc hy hetzelve nadert, kimen hem eenige matroo. zen tegemoet.) God zegene u wakkere gezellen! Hebt gy uwe pannekoeken al gekregen ? De Matroozen. ja t ja pannekoeken in overvloed 1 (De Czaar gaat naar het Schip. De Matroozen volgen hem gezwind na.) TWEEDE TOONEEL. Chatinka, Eduard. (Beiden komen van rêrfcheidtne zyden aani) Chatinka* Hebt gy hem gevonden ? Eduard. 3*1 Chatinka* Den hemel zy dank ! Eduard* Ginds in het dennenboschje lag hy op zyne kniën, ën bad. Chatinka. Hoe zag hy 'er uit? Eduard. Bedaard en ernftig* V. Deel. G Cm- \  p8 Het Meisje Chatinka. O die ontzetlyke rust! Spraakt gy hein ? Eduard. II; bad -— ik fmeekte hem u te hooren. C li a t i % K 'a. Rcclitfchapeu broeder! — en zyn antwoord? E d u a' r b. Was, dat hy u hooren zou; dat hy op alles zich bereid had, zelf. om. . . > 3 Q Chatinka. . >.< « i 0 4,1.1 i t a . J Welnu? E ü Ü a r d. ... Uit uw eigen mond de belydenis uwer fchande te hooren. ' ' C n a - i tA' k ... ' f3 * ' Myn fchande ? 1 Hy1 zal my hooren , en zyn kind met verrukking aan zyn hart drukken ; ■ Zie eens broeder -—- is hy het niet? — Ja, hy is het. Hy leunt op zyn Hok. De maan-befchynt vriendelyk zyn eerwaardige gryze fiairen, zyn gelaat ftaart plegtig naar den hemel. Zyn gang en houding zyn vol cefiigheid — geheel het -verhevene beeld van den edelen man , die onder zyn noodlot gebukt gaat. DER-  van Marienburg. 9? DERDE T O O N E E L. Du V O Ó R i G li n , G L u C !:. Chatinka. (Haaren vader te gemoet gaande en hem de handen kiisfchenc'c.") Myn vader! (de hand op haar hart drukkende) Myn vader! ik heb u gezogt. Hei is moge¬ lyk goed, dat wy eikanderen niet eerder gevonden hebben. * G X* ff- ^ . §1 Ach, dat wy eikanderen nooit weder gevonden hadden^, . ,- >v, ^ lm ; aóti'aö , c.ff a tink if (.a rr5 „3 Dat zou onge'ukkig, vader, dat zou ,zeer ongelukkig geweest zyn. Zonder zegen , met de vloek in het hart, over een fchuldeloos kind — Neen! De man, wiens gantfche leven niet het geringde onrecht tegen den onwaardigften zyner broederen bewust is, zou nu op eenmaal de onrechtvaardig, ite aller vaderen wor.ien, en zyn eigen kind veroordeelen, zonder het gehoord te hebben v Gluck, Ach God! c ti a t i n k a. Kan het ontaarte , gevallen kind zo onuitIprecklyk reikhalzen naar het ogenblik o"i zyn G 2 deugd-  loo Het Meisje deugdzaamen vader te zien ? ó myn vader! Gluck, Is het waar? Ach! lieg my niet voor! Chatinka. Heeft uw kind u ooit voorgelogen? G l v c k. Als het een logen ware; als ik uit den droom dezes hemels ontwaakt, weder moest terug Horten. . . . Chatinka. En myn vader houdt my Voor zulk eene laaghartige vermomming vatbaar? Gluck, (Haar een poes befehouwende.") Gy zyt onfchuldig - ■ ■ Kom aan myn hart! Ja, gy zyt onfchuldig! Chatinka. O, myn vader! G l u c it, (tibg ecnigzins ongerust.') De Czaar fchynt u zeer genegen te zyn? Chatinka. Hy leent gaarne het oor aan myne bede. Dikwerf heeft myn voorfpraak den toorn des Czaars bevredigd; veele traanen opgedroogd; groote ellende geweerd ; goede menfchen voortgeholpen j geluk en welfiand over nooddruftige Familiè'n ver. fpreid.  van Marienburg* ioi E d u a k d. Dat Ioone u de Hemel, zuster! Chatinka. Als ik al ellendig genoeg geweest ware in myne deugd te wankelen ó deeze gedachte alleen had my weder opgereclit: gy vindt uwen vader weder ! dan ziet gy hem met een helder open oog in 't gelaat ; dan vliegt gy in zyne armen ; dan zegt gy hem, met een toon, die zo zuiver onbevlekt uit de ziel, als de waarheid van den hemel, komt : miduen onder de vèrrriaakea van het hof is uw kind fchuldeloos — is het zynen vader waardig gebleven. Gluck. O myn Catharina! o ik gelukkigfle aller vaders.' {tegen Eduard) Laat ons een ogenblik alleen. Eduard. Edel en goed waart gy eertyds, zuster.' — Nu zyt gy een engel geworden. (Hy gaat heen.) VIERDE TOONEEL. Gluck , Chatinka. Gluck. Nu, myne dochter, hebben wy een gewigsig punt te verhandelen. Chatinka. In gewigtige punten kan men nooit fchielyk genoeg tot zekerheid komen. G 3 Gluck»  ics H e i ;M i i s ; e Gluck, (ernftig en; niet nadruk?) Blyft gy hier, of gaat gy mede naar Marienburg? Chatinka» Zo als gy wilt. My is 't het zelfde. Gluck. ' Is het u 't zelfde ? Niét het eene liever dan het andere? Dus niet liever naar Marienburg? Chatinka. Als myn vader hst zo volftrekt wil ——■ wel nu, dan wil ik ook, dan wil ik liever naar Marienburg. Gluck. Dus flegts als uw vader het zo volltrekt wil? Als hy nu zo ftreng hier niet op ltofldj als het hem onverfchillig was; als. . . . Chatinka. Als myn vader, als Eduard hier ook bleef', dan ja, dan was ik liever hier dan in Ma. riè'nburg. Gluck. Catharina! Chatinka. Nu, ik zal hier geen woord meer van fpree» ken , maar myn vader had hier een fchoonen, luisteryken ouderdom te wachten, Gluck. Catharina , welke denkbeelden zyn hier by u inge-  van M a r 'i e n b o r c. 103 Ingedoopen ? Een luistervyke Ouderdom? . , . wat noemt gy dan een luisterrykeu ouderdom ? My hier van den Czaar dood te laaten voeren ? pookt dat met myne denkwyze , met myne grondftellingeu , met myne begnvp.-n vau ftille huislyke vrede, van onafhanglykheid der 'ziele 7 Kan 'er iets op de vvaereld , kan een bezit vau millioenen my ouden man dat zyn, 't geen my myne getrouwe eerlyke Gemeente in Marienburg is? Chatinka. Ja, dat had ik moeten bedenken. Maar toch. onzen Eduard zyn geluk te helpen bevorde. ren. . . . Gluck. Heeft Eduard lust hier te blyven, zo zy het hem gegund. Hy heeft vernuft, en 't geen den bekwaamden man dikwils ontbreekt een voortreflyk hart. Zulke bruikaare lieden floot de Czaar niet voor bet hoofd; maar hy moet zyne gunsten nooit affmeeken, althans niet door zyne zuster. Chatinka. Neen, dat moet hy niet! —- Maar de Vorftin , zy , die my tot eene vriendin en moeder verlïrekt~, haar te moeten verhaten. . . . Gluck. Zou u dat zo zwaar vallen? My te ver- laateu , my in myn toefïarfd tc verhaten , terwyl G 4 ik  Het Miisji ik ieder dag meer voor uwe deugd moet Adderen! ♦ ' zou dit u dan ook niet zwaar vallen? C h a t i p. k a. Zo waar de hemel over my waakt — zo had ik het niet gemeend 1 Maar de Vorftin zal 'er zich aan gelegen laaten liggen my, en u met my, hier te houden. G l u c k. Ware het de Vorftin alleen om u te doen; kwamen hier geene zonderlinge betrekkingen by; was de befchenning, die zy u en uwe deugd beloofde, tegen de ftotite aanmatigingen van een hoger macht genoeg beftand; dan , ja dan wilde ik die goedhartige, weldaadige Vorftin zelve bidden. . . . C :i a t t N k a. Ja , maar dan zou ik juist vreezen , dat de Czaar. . . . Gluck. Nu zyn wy op het zorglykfte punt. Nu heefc my uw hart veel te zeggen. Sluit het geheel en al open voor uwen vader, voor uwen vader, die ▼oor zyne vaderliefde geen zoeter loon verlangt dan in uwe oogen het hartelykfte, onbeperktfte vertrouwen waardig te zyn Chatinka. Ja , ja, myn vader! voor u wil ik de ver- borgenfte vouwen van myn hart open leggen. Gluck Wat gevoelt uw hart voor den Czaar? Cha-  vanMaeifnburb. 105 Chatinka, Het heeft achting voor hem. Gluck. Niet anders dan achting, dan eerbied? Chatinka, Byna tot aanbidding toe. Gluck. De Czaar is een fchoon man. Chatinka. Een zeer fchoon man. Gluck. Grootheid en heldenmoed t?ekenen zich in alle zyne wezenstrekken. Ik was verrukt ——. myn hart klopte, toen ik hem zag. Chatinka, (tnst warmte.) Dat gevoelde myn Vader? Gluck, Kmet een loetfend oog.) Gevoelt gy dat ook niet? Gevoelt het warme jeugdige hart van hec begunftigd meisje niet ongelyk meer dan dat van den gry^aard, van den vreemdeling? Chatinka, (getroffen.) Myn vader! Gluck, De Czaar heeft u veele verzoeken toegedaan. Eigenbelang was nooit uw zaak. Gy verzocht niets anders dan het geen de rede en m.euschüevendr G 5 heid  \o6 Het Meisje heid u inboezemden. Hierin erken ik myne dochter. Intusfchen hebt gy toch groote verplichting aan den Czaar ? Chatinka. Ja, myn vader, zeer groote verplichting! Gluck. Kwam nooit de heimelyke wensch by u op, dat de Czaar by alle zyne groote eigenfchappert een man van gemêéne afkomst Éogt zyn, opdat gy u met grenzênlooze 'liefde in zyne armen mogt werpen ? Chatinka, (in eene hevige ontroering.') God!' wie had ook zo diep in myne ziel leeren zien, dieper dan ik zelve ooit waagen durfde daar in te zien ? Gluck. En gy, Catharina, waart trotsch op uwe deugd? waart ltout genoeg nog daarop te.roemen, daar derzilver groudpaalea reeds zo diep gefchokt waren ? Chatinka. O, myn vader — als een Engel uit den hemel zyt gy my gezonden! Gluck. Hebt gy nu nog gronden ? Chatinka. In de diepfle befchaaming, als een gevonnisd zondaar, ftaa ik voor u ! —— Weg — weg myn  vam Marienburg» 107 myn vader! Ware het heden uog mogelyk: ó, da: wy naar Marienburg vliegen Ronden! Gluck. Als maar de Czaar. . . Chatinka. Da: durf: de Czaar niet. Ik weet ook hoe ver de mensch over den mensch gebieden kan. Gluck, Als hy toch maar! Het recht van den fterkeren. . . . Chatinka. Ook dan blyft ons nog een middel over. Gluck. Een wanhoopig middel, mogelyk! Chatinka. De vlucht. Gluck. Zekèrlyk was dat een middel, maar Catharina . . . Chatinka. Myn vader! . . . Gluck. Zult gy uw woord houden ? Chatinka. Ik zweer het u , myn vader ! ik zweer het n by al war heilig is ! Als ik deezen eed breeke : ó , dan verzamele zich boven myn hoofd  .Jo8 Het Meisje hoofd alleen alle ellende, alle fchande, alle naamlooze rampen van honderd ellendige, diepgevallene , tot den hoogften graad van wanhoop en zelfverwenfchiiig gedoemde meisjens. Gluck. Nu kan ik met een vast vertrouwen, met een gloeijenden dank jegens den hemel, zeggen: ik heb myn verlooren kind wtdergevonden! Men ziet den Czaar van het /chip komen, en hoort het gejuich der matroozen.) Chatinka. De Czaar! — Hy fchynt naar ons toe te komen. Gluck. Recht van pas. Ik eisch myn kind van hem. Chatinka. Ik verwyder rny. De hemel flaa u by! (Zy gaat heen.) Gluck, (alleen,') Mogelyk is dat het gewigtiglte ogenblik uwes ï vens, 't welk u thans nadert! Hemel, geef my kracht! vervul myne ziel met iterkte, laat my hier geen aardfche hoogheid verblinden , om de heilige waarde van den mensch te vergeeten! VYF-  VAK M U ! E D H t O, 1ÓO VYFDE TOONEEL Gluck, deCzaab. Czaar. Hoe, zo alleen , Pastoor ? Gluck. Wie zou hier alleen kunnen zyn in dit kleine paradys ? Czaar. Ik houde u voor eea man van gevoel, voor een man , die veel ondervonden , veel gedagt heeft. Gluck. t)e natuur heeft my (legts een kleinen kring van werking voorgefchreven. Binnen deezen kring was al myn denken en poogen ingeflooten. Czaar. Zo moesten alle menfchen zyn. Dan ware het goed op deeze waereld. Ieder moest flegts in zyn eigen kring willen werken. Gluck. Maar ieder moest ook zyn eigen werkingskring zyn aangeweezen. Niemand moest den anderen daaruit mogen verdringen daaruit kunnen verdringen. Datworlfelen en ftreeven der menfche- lyke krachten naar een altyd betwist doel • dit alleen baart alle onheil. Czaar.  ïio He t Meisje C z a a r. Ja, als dat kwaad nog maar te verbeteren was, G l u c K. Dat is juist het groote vreeslyke problema, over welks oplosfing. zich het menfchelyk ver. ftand, federt zo veele eeuwen , heeft afgewerkt en afgemat. Czaar. Zekerlyk is 'er niemand erger gekweld" dan de regenten zelve, zolang dit 'problema nog een problema. blyft. Wat zou u wel over het gC" heel beter dunken , goedheid of ftrengheid ?■ Gluck, Ieder op haar p'aats , ieder op haar tyd kunnen zy even goed zyn , eveneens haar doel bereiken •, doch zyn dan deeze beide altyd juist de refultaaten van gerechtigheid, van wysheid ? Zonder deeze te regeeren is niet anders dan met de menschheid een willekeurig fpel dryven , hoe fchrartder en maatig men daarby ook te werk mag gaan ; hoe zeer men ook daarby zyn weeffel van egöistifche fiaatkunde in de nevelen vau eeu verlbndig doel, van heilzaame oogmerken weet te kleeden. Czaar. Als de regeeringen het zo ftreng en naauwkeurig met de menfchen n.eemen moesten, als gy het met de regeeringen doet : waarlyk pastoor ' doch het is een bewys dat gy nooit regeerde. Gluck.  van M a r i e » b u- f O UI G l u c K. Ik heb toch ook een kleine gemeente te regeeren. Czaar, (lachgcnd.) Ja, als gy. dat regeeren noemt. . . . Gluck. Een kleine of een" groote gemeente te rege ren 'net doel daarvan loopt altoos op hetzelfde uit. De Predikant en de Czaar ■ beiden kunnen , beiden moeten hun volk gelukkig maaken. Zekerlyk zyn de middel-en daartoe wezenlyk van eikanderen onderfeheiden ; zekerlyk verliest zich tic menigte en menigvuldigheid derzelven in den kring van den Czaar byna in het oneindige. C z- k a- r. Nu verfraan wy clkanderen, Pastoor! Nu verliest uw parado>: zyn paradoxie. Ja, als zulke vorsten . die uit een eerlyk goed hart handelen , lleeds altyd de waare en alleen krachtdadige middelen ten dienste ftonden ; — dan ware het zekeilyk gemaklyk, dan ware het, dikwils (lej!ts een aangenaam tydverdryf ', dat z'ch zelven met zsligheid beloonde , menfchen te regeeren ! Maar de menigvuldige hindernisfen , die iemand in den weg (laan ; die ons z:lven dikwils van die geenen, wien men uit een r.delyk vertrouwen, tot verligting va:i zyn arbeid uitgekozen heeft, in den weg gelegd worden; deeze veroorzaaken den vorst menig droevig uur, menige bittere flapeloo- ze  113 Het Meisje ze nachten. Wanneer ik dikwils myn fchoonste plannen door myne eigene Ambtenaars in hun *iuel zie mislukken ; wanneer ik de beste edelste inrichtingen door hunne laage eiaenbaatzuchtige inzichten verminlit, verdraaid en ontedeld zie, zo dat zy den volke, voor wiens welzyn zy beftemd waren, zelfs verderflyk kunnen worden; o! dan zou ik uit gemelykheid en verdriet byna krankzinnig worden. ClHCK o Czaar, welk een harr, welk eene grootheid van ziel! Ach, dat de beste vorsten by de keuze hunner dienaaren dikwils juist de ongeluk* kinste zyn! De natuur der bezigheden, de wil dei volks roept flegts de ve>Handigste, de beste, de werkzaamste menfchen tot dien;t van den Staat. Doch ongelukkig dringen averechtfe betrekkingen hen meestendeels terug. Dat men de heiligste waardigheden in den Staat, die naar de orde der dingen flegts den verltandigen. eerlyken man toekomen , door huichelary verkrygen> door laagheid affmeeken kan : reeds de moge!y\heid hiervan is Voor den braaven man ontzettend. Doch dat de hoonende afwyzing , de beledigende verdringing van den eerlyken marl tot een gemeen fpreekWoord geworden is; daarvoor moest de mensch ieid fidderen ! By onze voornaamlle betrekkingen. by de heete drift 'naai' rang en tytels fchynt men den eenigst waarlyk ver-  tin Mariïnbusg. Verheven rang —— een eerlyk burger te heeten —— byna geheel vergeeteu te hebben. C z a a r. Hoe waar. hoé geheel en al uit het hart gefprokén! Doch, lieve Pastoor, ik heb meer tegen my dan gy wel denkt. Myn volk is gantsch niet het beste volk onder de zon. Herkent my niet, misduidt al het goede da: ik wil, ontè'err myne beste inrichtingen , maakt famenrottingen en ftaat tegen my op. G Lock. Neen , Mynheer'; uw volk ftaat niet tegen u op. Uw volk is goed. Het kent ti, bemint u, bidt u aan. — Doch gy moest niet uw volk noemen, wat uw volk niet is, wat zich zo gaarne tot willekeurige dwingelanden van uw volk zou willen opwerpen. De vlytige landman, de werkzaame ambachtsman , de eerlyke burger deezen zyn uw volk; niet uwe Knefeu, uwe Bo.aaren, uwe Strelitlën, uwe Priesters, uwe Archimandriten! Czaar. Ik zou u haast gelyk moeten geéven , Pastoor \ Haast zou ik troost én bevrediging in uw verwyc zoeken — Gy zyt een man; gy bevalt my. Wy moeten dikwils en lang met elkander praaten. In uwe wysgeerte vind ik behaagen, omdat gy dieniet in de fbhool of uitde boeken geleerd (fchynt te hebben; omdat zy den denkenden man warm en on- V. Deel. H mid-  i!4 • Het Meisje middelbaar uit de ziel komt. Zo als gezegd is —— wy moeten dikwils met elkander'praaten. G l u c & Hoe groot deeze gnnst ook zyn mag, hoe zeer Ik ook de waarde van deeze onverdiende onderfcheiding gevoele j zo zie ik my echter gedwongen, uwe ivïajelteit om verlof te bidden, morgen met myne dochter naar de plaats mynerbeftemming te mogen te rug keeren» Zy zal heden nog haaren Czaar . . . Czaar, (plotslings veranderd, en nu, en in '/ vervolg driftig.) Wat zegt gy ?' met uwe dochter —— met Cha. linka? . . . G ij u c K. C z a a «.' Zyt gy van uwe zinnen beroofd ? Gluck. Redenen van gewicht hebben my tot deezen nap doen befluiten. Myne dochter zelve wenscht niets vuuriger, dan . . . Czaar. Ik geloof zelf, gy hebt u dingen veroorloofd , die . . . Gluck. Meer niet, dan een vader moet, niet eenmaal zo veel, als hy mag. Ik heb flegts geraden, flegts myne redenen gesegd , niet eenmaal bevolen. Czaar.  van Marienburg» 115 CZAll, Chatinka blyfc hier. Gluck. Zyn Majefteit . . . Czaar. Ais het u belieft ook hier te blyven, zal het my aangenaam zyn. Gluck. Wat ik gezogt heb , heb ik gevonden. Ik kan riet fchielyk genoeg terug keeren. Ér zyn buiten dien reeds vyf maanden . . . Czaar. Dat is zeker lang genoeg. Gluck. Myn waarde gemeente wacht my met ongeduld. Czaar. Dat wil ik wel gelooven. Het is buiten dien niet zeer loflyk, Pastoor, zulk eene braave gemeente zo lang te verlaaten. Uwe. dochter was immers nog niet voor u verlooren geweest? Gluck Een verwyt. dat allezins den huurling , niet den vriend en vader zyner gemeente geldt. Hoe had ik over zo veelen vader kunnen zyn , wanneer ik niet eenmaal géweeten had vader over myn eigen kind te zyn ? Czaar. Ja,datbntfchuldigt,dat rechtvaardigt u cök.DaarH 2 bü  it6 Het Miujs om wil ik uw vertrek niet in den weg zyn. Ik zal u met de post naar huis laaten brengen. Maar eens vooriil Chatinka blyft hier! Gluck, (met gevoel van waarde.) Myn kind is myn kind! Wie buiten my heeft nog een recht op myn kiud? Czaar. De Czaar! G l u c k. Zy is de dochter van een vry burger. C z a A r. Maar nu de gevangene van den Czaar. Gluck. In den mond van een zyner Ministers klonk een uitvlucht van deezen aart niet kwalyk: maar in den mond van den anders zo edelen, eerlyken Czaar .... C z a a 8. Pastoor! Gluck. De roemryke, zo zeer van den hemel begun. fligde wapenen van Czaar Peter zyn immers nooit daartoe uitgerust, om hulpelooze meisjes te veröveren , en eerlyke dochters aan hunne arme onteerde vaders te ontrukken! Czaar. By myn ziel, Pafioor .... Gluck.  VA» M A R"l E N B U R O. ÏI7 Gluck. Moet ik u mogelyk ook vleijen? Doch wie zyn .Vorst vleit , als hy onrecht doet, verzondigt zich zwaarer aan hem, dan wanneet hy hem zyne kas bedeelt. Czaar, (by zich zelven.) Ik zie wel, met dien ouden dyfkop is niet veel aan te leggen. Beter dat ik maar afbreeke. ■ Gy zegt geheel aartige fpreuken, Heer Pastoor. Doch neem het my niet kwalyk, ik heb tegenwoordig bezigheden , die my roepen. Gluck. ■ Zo vaardigt de Czaar een zyner bekommerden onderdaanen af? Czaar, (ylvaardig.) Het zal u wel gaan, op myn woord, hier of in Marienburg, waar gy flechts wilt! Gluck. Vloek alle vaderen , die het zich eene eere rekenen , in koppelaars foldy van hunne Vorften te daan ! lk vorder geen genade ik heb geen genade nodig. Ik eisch alleen recht! Czaar. Overhandig my fchriftelyk, al wat gy anders nog in te brengen hebt. Het zal ü alles gewor- de„. Alles! maar Chatinka blyft hier. Voor bet overige, goede reis, Heer Pastoor! (Hy gaat heen.) H 3 Z E S"  u8 Het Meisje ZESDE TOONEEL. Gluck, Chatinka. Ckatinka, (van de andere zyde.) Zo was het recht, myn vader! ■ dat verwachtte , dat wenschte ik. G l u c IC. Hebt gy het gehoord, myne dochter? Chatinka. Delaatfte woorden: dus zo vee! a!s alles. Voort, myn vader , voort! Ik blyf hier om geen prys der waereid. O, gy weet nog niet alles. Op het ogenblik iprak ik de Vorftin. Zy lprak van den Czaar van zekere inzichten van een naakend gevaar. Zy deed dit zo bedekt als mo gelyk was, maar waarfchuuwde my met eene moe: derlyke zorg, drukte zich duister en dubbelzinnig, doch daarby tevens zo nadruklyk uit. Als ik haar recht verftaau heb — ó zeker heb ik haar recht verftaan! —— Voort, myn vader, weg van hier ! Gluck. Maar hoe? Chatinka. Hoe? weg maar! Hoe dikwils was de ylucht in den middennacht het eenigfte middel van redding voor dé vervolgde onfchuld? Gluck,  vak Marienburg. i Gluck. Dus werkelyk vluchten? Ja, ja, myn kind, vluchten! Maar hoe vangen wy het aan ? Chatinka. Ziet gy daar dat Hollandfche fchip wel ? Het is bellemd om morgen vroeg naar Kroonftad te zeilen. Als alles flaapt, in den middennacht moeten wy weg. De Matroozen hiertoe te overreden , hen tot blinde werktuigen onzer oogmerken te maaken , ons ergens aan een boFChryken oever aan wal te laaren zetten ; dit is een zorg die ik alleen over my neeme. Cluck, (met eene fidderende vreugde.') Ja, ja, zo is het goed zo zal het wel gaan, Chatinka. Gy beeft, vader? Gluck. Voor my? Dat zou het eerst van myn leven zyn. Chatinka. Laat ons gaan! De eeuwige Voorzienigheid is het immers, die wy ons met een kloekmoedig ver* trouweu in de armen werpen. ' (Zy gaat heen ) H 4' V Y F-  1« Het Meisji VYFDE BEDRYF. Het is morgen. Het tooneel verbeeldt het Kajbinet van den Czaar. Op een tafel ligt een paket. papieren. Onder het vengfter tegen over de zee is op een voet/luk een groote verrekyker geplaatst. EERSTE TOONEEL, De Czaar, Menzikof. De Czaar loopt gemelyk heen en weder. Menzikof ziet door den verrekyker in zee. Czaae, (by zich zelven?) De ftorm is dus bedaard? De vertoornde zee heeft de ondankbasre niet in haare golven begraa. ven? Was dat dan uw wensch? — Wreed, of niet wreed: het had mogelyk een traan gekost, en het fpel was daarmede ten einde geweest. Menzikof, Het gevaar is uitgedaan. Nu kunnen zy veilig #e kust naderen. (Hy ziet verder door den kyker.) Czaar, (zonder daaröp te letten , by zich zelven.) 1", ?v < was zy dan minder wreed tegen my ? M e  VAft MAXIEKBUX.S. JJJ Menzikof. Hadden zy bet anker niet geworpen, dan had de ftorra hen hierop den rotsagtigen oever doen ftranden. (weder deer den kyker ziende ) C z a a ii, (by zich ze/ven.') Zinnelopze! Is er dan voor u geen rust meer , zo lang zy een wezen in de fchepping is ? —— O foei de kleine fchreijende, voor zich zelven verachtelyke mensch! Menzikof- Onze floep zit hun nog dapper agter na. Die kaerels zouden waarachtig in ftnat zyn om den wind zelven in te haaien. Bravo Bra. vo! Nu toe maar! Myn Czaar! —— Myn Czaar'. C z a a e. Wel nu ? Menzikof. De Hollanders verdwynen agter een klip; . . De floep is nog zichtbaar. Zy g'ydt zo fnel, als of haar de eene golf geduurig opnaame pm haar ogenbliklyk de andere te gemoet te voeren' Mynheer! Mynheer! C z A A E. Wel nu, wat is het? Menzikof. Ik zeg u, dat zy op het ogenblik ingehaald zyn. C z a a K. Het is my het zelfde. ik wtf alleen zyn. HS Me n-  *?4 Het Meisje. Menzikof. Als zy aankomen, moeten zy dan terflond hier gebragr worden ? C z a a U. Ja — of ook neen: zo als het u goeddunkt - zo als gy het dienltigst acht —— Ga nu maar heen' (Menzikof gaat heen.) TWEEDE TOONEEL, De Czaar, (alleen.) Zy zal op't ogenblik komen? Gy zulthaarweder zien. — En wat dan? — Als of gy dat niet reeds werkelyk wist,haar niet reeds zaagt, niet reeds hoorde , haare verwytenu niet reeds in de ooren klonken! — O, het was onverfhndig, 't was dom, dat ik hen agterhaald heb! Dat komt van die verdoem¬ de bereidwilligheid myner duizende allerönderdaaDigfte flaaven! Is er een werk van groot belang voor het gemeene welzyn te verrichten, dan gaat het den kruipenden, fleependen gang;dan is liet by na niet om-uit te liaan; maar deuken zy flegts eeii halven wenk te hebben , om de eenof andere fotti- fe ter uitvoer te brengen, dan vliegen zy dan bieden zy eikanderen de hand, dan yveren zy en werken eikanderen buiten adem, opdat de fottife toch fpoedig genoeg dat zy toch geen ogen-  VAN MaRIEMBURC. I23 pgenblik te laat ter waerelJ korne. Ach , het was onventandig : (Na eene korte tusfclienpoo- zing.) Ondankbaare , waaröra moest gy my ontvluchten? Was dan uwe deugd werkelyk zo zeer in gevaar? Was hier geen middel daartegen overig geweest? Is het my niet reeds gelukt veel grooter vooröordeelen te bekampen? O, gy weet niet, Chatinka, —— gy zoudt niet eens durven droomen, wat uw Czaar voor u in Haat geweest was te doen. (Hy wil naar 't vtngfler gaan.) Daar ginder in de allee is dat Chatinka's broeder niet? In de daad , hy is het! — Dus -hier gebleeven? — En waarom dat ? Wat zal hy hier dottn? (Hy fchelt. Vervolgens tegen den Cent fchik.') Breng my het jonge mensch, dat daar ginds in de allee wandelt, ogenbliklyk hier! (De Dentfchik gaat heen. De Czaar ziet door den Verrekykcr.) Wat zie ikV Is zy in de daad reeds zo ver? De (loep, komt al op daagen. Zy moet goeden wind gehad hebben, omdat zy de zeilen fpant. —— Zy komt te rug. (Hy gaat van 't veng/feraf.) Ach, hoe is het my daar zo beklemd ! Hoe klopt my het hart! DERDE TOONEEL. De Czaar, Eduard. Czaar. Wat doet gy hier ? Eduard. Wat doet gy hier ?  124 Hüt Mïisji Eduard. Dat vraagde ik reeds my zelven , en bedenk my, wat ik my daarop antwoorden zal. C z a a i', Gy fchynt in geen goede luim te zyn. Eduard. Ik wilde wel weenen; ik zou my zelven wel venvenfchen. Czaar, Waaröm? Eduard. Omdat ik my van hen heb laaten bepraaten, om dat ik ze alleen heb laaten vertrekken, Czaar. Wie belastte u hier te blyven ? Eduard. Myn zuster. Czaar. Zy had gelyk. Waar naamt gy affcheid van haar? Eduard. Ik vergezelde haar tot aan het fchip. Bleek , fidderende, met de traanen in de oogen wierp zy Zich aan ftrand neder, en kuschte de aarde. Zj noemde den Czaar, noemde de Vorftin, brak in (hikken uit, en nam affcheid.van my. Het was middennafiht. Czaar.  van M a r i e n b o » o. 12$ C 2 a a Ei Verder Eduard! verder! Eduard. Ik liep fchielyk naar een nabygelegen heuvel, om hen met myne blikken te vergezellen. De maan vioog fnel door de verftrooide wolken heen. De hemel wierd allengskens duister. Er kwam een ontzaggelyke wind op; hy huilde door de lucht, bruischre over de oppervlakte der zee. Het dierbaarfte dat de gantfche Schepping Voor my op aarde had, was nu ten prooi der woedende ft >rm! Ik wierp my op de aarde; beval vader en zus» ter aan de algoedheid der'voorzienigheid,- bad vuuriglyk den hemel. Zo heb ik nog nooit gebeden — met zulk een vuurig, ftout geaed zal ik mogelyk nooit weder den hemel aanroepen. Czaar. Zyt getroost! — De Voorzienigheid heeft zcohs behouden. Eduard, (met verrukking.) Behouden? Gered? Zyn zy dat? God zy dank! Czaar. Gy deed verfhndig de raad van uw zuster te volgen; het hangt nu alleen van u af, of hier uw geluk fchooner bloeijen zal dan in Marienburg? Eduard. Goede Heer! Czaar.  üfl Het Meisje Czaar. Uw kunst op de viöoi bevalt my. Wilt gy bj my blyveii, zo ... . Eduard. Als uw Mulikant toch niet, beste Heer? Czaar. Nu, ja, waarom niet? Eduard. Uit vermaak wil ik wel voor u fpeelen, zo dikwils en zo veel gy immer maar wilt; maar uw Muükant . .. Czaar. Wel nu ? Eduard. Uw Muiikant ik moét maar recht uit ipreeken -— uw Mufikant wil ik toch nietheeten. . Czaar. En dat waarom niet? Eduard. Die verder niets is dan Mufikant, in zyn leveii verder niets zoekt te zyn dan Mufikant; die fchynt my niet veel meer waardig te zyn dan het ïnflrtlmer.t, waarop hy fpeelr. Czaar. Wat hebt gy dan anders nog geleerd? Eduard. Wat men doorgaans in de fchcole leereni kan;;  van M a r i e n b u r c. 12? kan ,• ook in het een en ander iets meer, dan men gewoonlyk alleen in de fchoolen pleegt te leeren. Czaar. Wat was dan wel uw plan? Edoard. De roem der geleerden, van die voortreffelyké mannen , die uwe Majefteit uit Duitschland herwaards beroeoen heeft, is ook tot ons overgekomen. Om deeze mannen te hooren, hunne lesfen my eigen te maaken , was reeds lang myn Wensen , buiten welke myn hart geen vuurijrer wenfehen kent. ■ Ik heb weinig nodig; Mynheer.' Geef my flegts eene kleine, zeer kleine onderfteuning, en laat my een paar jaaren op uwe hooge fchoole te Petersburg ftudeeren! Czaar. Uw verzoek zy u toegedaan! ■ Maar wat dan verder? Eduard. Dan fineek ik mynen Czaar my gelegenheid te mogen verfchaffen , van te werken, en door werkzaamheid te kunnen uitmunten. Word ik dan niet binnen kort een man, op wiens eerlyitheid gy bouwen moogt , die gy in gewigtige zaaken gebruiken kunt, die met een onverdeelde ziel aan zynen Czaar en aan deszelfs bezigheden verkleefd is; zo doet my de fchande aan, Mynheer, en hiaak my tot uwen Kamerdienaar of uw Koksjongen. C z A a R. Een edele hoogmoed, die verheven vermogens be-  is>è Het Mei ij i betaamt. (Hem by de hand vattende.') Eduard j ik zal uw vader zyn ! Eduard, (hem de hand met drift kusfchende.) Mynheer! Myn Czaar! Myn Vader! Czaar. Ga nu heen! Eduard, (in *J heen gaan.) Schrander en wys was uw raad, zuster. VIERDE TOONEEL Czaar. Eén hart verloren, een ander gewonnen! Zékerlyk kom ik by de ruil verre te kort. Nu, dat teruggebleven pand zal my toch altoos waard en dierbaar zyn. (Hg gaat aan tafel zitten.) Hier : hebben myne bezigheden zich zedert gineren op- ■ gehoopt. Ik moet werken, maar daartoe behoort een opgeruimd gemoed. Toen Chatinka nog hier was, werkte ik altyd met genoegen. (Hy ziet < de papieren door, onderteekent het eene, haalt" een ft reep door het andere: op eenmaal opvliegende.) \ Bisfchop — Bisfchop van Newgorod wil hy worden? 1 Is de kaerel zot? die. platte alledaagfche kop zon- • der ziel,ofleven? Helaas! heb ik dan geen (legte Bis.. fchoppen reeds meer dan a! te veel! (Hy fchryft.) Ik ; zal hem afwyzen, en by een verzoek van zulk een i ongerymdheid hem voor een jaar naar het gekken- ■ * huis s  van Maeibnbüro. «9 ruiis zenden. (By een ander request.) Om vergelding! (driftig.) Waarvoor? Voor dertig jaaren by een zeer gering pennoen en eene talryke Familie den taatenden Czaar beweezén dienden ? — Ja, lieve hemel, als ik alle braaven vergeldingen zou geeven (terwyl hy naar de pen grypt.) Afgei'agen i (zich bedenkende.) Het is toch geen logen wat de man zegt. Ik ken hem. Voor riem had Chatinka zekerlyk éen goed woord gedaan. (Schielyk bef uitende.) Men bedanke- den requestrant voor zyne verdienden in verplichtende uitdrukkingen , en verrneerdere zyn tractement met honderd roebels jaarlyks. Was het zogoed, Chatinka? (Hy ziet nog eenige Jchriften door, en iegt ze vervolgens ter zyde.j Veel woest . Veel lastig, vermoeijend tuig! Weg is alle lust tot arbeid. Het is beter dat ik menfchen zie: (Hy fehelt. Tegen den Dentfchik.) Zyn 'er nog lieden in de voorkamer ? Dentschik. Kooplieden vau Petersburg. C z a a k. Laat hen hier komen. VYFDE TOONEÈL De CzaAï, vier Kooplieden. Czaar. Zo , zyt gy daar? Ik ben agter uwe fraai ja V, deel. I t ftree.  130 IT e t Mèisje ftreeken gekomen. Gy zyt fchoone'Koor). lieden, dat moet ik zeggen! Koornfinoufeii zyt gy! Doet den braavcn eerlyken itand der Koopvaardy niet verder de fchande aan van ü Kooplieden tenaemen! Woekeraars zytgy! Een der Kooplieden. Uw Majefteit ! Czaar. Zwyg • ik weet alles. Den woeker wil ik tög eenmaal uitgeroeid hebben , al zou ik alle galgen in 't land tot hulp neejrnen. —— Gy hebt geid; waarom fpeculeert gy daar mede niet liever op eene eeviyke wyze? —i richt liever Fabrieken ©p; waarom niet liever inlandfche producten telgen uitiandfclie venuild , en op deeze wyze den ,vlytigen arbeidsman ook een ftukje brood laaten verdienen?— Als gy zo handelt, dan zal iknc'-iing voor u hebben, zal uw vriend zyn zal u alle mogelyke voorüitfchotten geeven; doch als gy u nog eenmaal met foorrgelyke fchelmftukken ophoudt zal ik u' publiek laaten bekend maaien merkt wel op wat ik zegge ik zal publiek bekend laaten maaken, dat gy heimelyke fmoufen zyt. Alle de Kooplieden. Maar, zyn Majefteit . . . Czaar. Ik houde myn woord, zo waar ik Czaar 1 efi! Wat u dan nog verder onder uwe iaudlieden beje. ga-  (vak Marienburg. 131 genen zal, moogt gv zelve óndervinden. . Gast nu naar uw huisl (de Kooplieden gaan onder verjchillende gebaarden van vrees en misnoegen dg ': 'kamer tul. De daar alleen.) Zo; dat heeft my het bloed zo wat door eikanderen genotst. Nu zal het mogelyk beter gaan. Nu geloof ik recht gethikt te zyn om haar te zien. Laat zy nu maar komen ! 2 E S D E TOOfrEEL. De Czaar, Menzikof. Menzikof, (aan de deur tegen een Denté fchik.) Volftxekt niemand deezen voor den mid¬ dag althans niet. Zeg tegen de lieden, dat zy nog wat wagten moeten. Als zy komt, moet zy ter- ftond hier gebragt worden. maar alleen Gy verrtaat my wel? (Hy komt by den Czaar.) Mynheer! Czaar. Wat is er ? Menzikof; Zy komt. C z a a r, (verheugt.) Chatinka? (by zich zelven.) Ik geloof dat ik zeer onverfhudig handel my daarover zo zeer té verheugen. ï 2 Men.  13. Het Meisje Menzikof. De gunltigfte winden deeden de zylen zweU' leu, en dreeven de floep als op de vlucht aan onze ftranden. C z a a p. Ik wil haar niet zien — nu ten minften nier. Menzikof. Ik heb eene kleine onvoorzigtigheid begaan, Mynheer . . . C z a a e. Wel nu ? . . . Menzikof. - En last gegeven, haar rechtftreeks hier te brengen. Czaar. Wat of ge u niet al aanmatigt! —— Vader en Dochter ¥ Menzikof. De dochter alleen. Daar komt zy! (In het heen gaan.) Nu mogen zy aien, hoe zy het met elkan. deren maaken.  van Marienburg. 133 ZEVENDE TOONEEL. De Czaar, Chatinka. Czaar, {wendt zfg ter zyde van haar af, dan , 11a eene goede tusfcfonpooziiig.) Gy weder hier, Chatinka? Chatinka, (zich op een afftand houdende , koel en onbevreesd ~) Vraagt gy dat, Mynheer? Gefchiedde har, niet bp uw bevel? Czaar. En als het nu niet op myn bevel gefchied was? Chatinka. Wat van uwe onderhoorigen gefchiedt — gefchiedt da: niet door u? O, wat is het goed, wegens dingen die men doet, en toch voor de waereldniec gedaan wil heoben, zyne zekere, altyd gedjenftjge naamvo.erders te hebben l Czaar. Wie verftout u, op deezen toon niet my te fpreeken ? C h a t 1 n k a. Wie verftout den Czaar, om vrije menfchen tot de flaaven zyner grilligheden te maaken? C z A a k. Ik had u anders kunnen ontfangen an- * 3 ders  J3+ Het Meisje. der- moeten ontfanien! Gy, de fchuldige, beantwoordt myne goedheid met beledigng? Chatinka. Ik de fchuldige? de Liefdedrift van den Vorst ■ niet waar, zo heet de wet, die ik' overtreeden heb? een heilige wet, die geen weerbarflige zo ligt engelhaft en ongewroken durft overtreden ! C z a a r. Chatinka 1 Chatinka. Gy word toornig? ó — Czaar! als gy nu in myn hart zierl als gy daar in myn ziel kost lee- zen, hoe weinig uwe gramfchap in ftaat is myn vast' genomen befluit te doen waggelen! C z a a r, (by zich zelven.') Dacht ik het niet! zeide ik het niet reeds in my zelven! Chatinka. In dit, voor ménig een ander zo vreesfelyk, zo verderflyk ogenblik van uwe gramfchap, waage ik het zelf van u de beflisfing van myn «oodlot te hooren ; aan u de emftige vraag te doen: waarom ik hier ben? wat men van my wiÏT wat van my . wat van mynen vader worden zal ? • Czaar, (digter hy haar homende , en meer bedaard.') Hier zul: gy blyven, Chatinka,by uwen Gza»r,  van Mabibnbvrc. I35 die u mint; voor wien gy het dierbaarfre fchepfel op Gods aarde zyt ; die deezen ganrfchen morgen vergeefs met zich zelven geworfleld heeft de gedachte te denken: zonder n te zyn, van u gefcheiden te leeven. Chatinka, (by ziek zelven.) Ach, dat ik ook daaröp gevat ware! Cz a a h. Wend uw gezicht niet van my, Chatinka! — Heb ik my dan zo gantsch en al aan u verzon- digd , om zo plotslings van 11 verlasten, ■ om door u ontvlucht te worden , gelyk men het verderflykst monlter poogt te ontvlieden V Chatinka. O! hoe tréft my uwe goedheid , uwe vernederende infehikkelyheid voor my! Maar enze betrekkingen Hellen zich, als een ondoordringbaare rots, tusfehen ons. Myn Hand, myn plichè, myn geweeten , de grondilellingen myner opvoeding zyn met uwe oogmerken volftrekt onbegaanbaar moeten met uwe oogmerken eeuwig onver. eenbaar blyven. Czaar. Met myne oogmerken? —;— Zyn die dan inde 4aad zo berispelyk? Chatinka. Czaar. Dat ik u beminnelyk vinde, dat myn hart voor I 4 de  »3 elyk my te kunnen ontvliedenf U in JVÏariënburg eene veilige fchuilplaats te verfchaffen? — Ben ik minder Heer in Marienburg ,dan hier op den eenzijamen Peterhof i Is myn arm niet groot en machtig genoeg om de wyde grensfeii van myn ryk te omvatten? . • . Chatinka. Eu al omvatte zy de grensfen eener waereld — zy is nog altyd te zwak en krachteloos om het tart van een meisje, dat eens een vast befluit genomen heeft, te gebieden! Czaar. Ha dan zal ik met uwe romaneske deugd den langduurigften hardnekkigttenttrydflryden,dien ooiteen gjt;rgde hartstocht met vrouwelyke eigenzinnigheid geltreden heeft. Chatinka. Dan zal ik ook op my het vermogen hebben om, uwen onbefchaamden aandrang met verachting, met afüeer te beauiwourJe:i . . . C z A A a. Zo ontaarde dan ook myne liefda in haat! Dan kampe'haat met haatl Zo werde dan al; .nyae wraak tegen u ontvlamd, tegen u, ondankbaar ie .epfel, dat zyn Czaar zelfs tot bidden en fraeekea ia . tot 1'charideiyke traancu vernederd heeft ! * ' Van  K'4^ Het Meisje Chatinka. Wel aan — het zy dan zo ! Zo zy deeze plaats yoor my verfchrikkelyker en fmartelyker dan alle de rampen der verfehriklykfte gevangenis.' Zo zy dan van nu af aan alie vreugde, aüe genoegen my«es levens van my voor eeuwig afgefcueiden Zo verwenfcne ik met ieder nieuw opgaande zon de tyrann.ge boei.ens, die ik hier drange' Zo haat, zo veracht, zo vervloek ik alles wat my omgeeft ■ wat my hter om uwent wil aanlacht' Zo ver keer ik*1« een ouderloos fchepfel, voor wien geen vreugde meer op aarde is, bleek en uitgeteerd van hartzeer, als een fpook in den middennacht, in de voorhoven van uw barbaarsch, wreediartig hof! C z a a v., (na cette tusfchenpooziiig.^ Vergeef het my, Chatinka 1 Gy kunt my met beminnen: en dan is het beter dat wy eikanderen nooit wederzien Trek heen in vrede! Chatinka, (bemogen, hem de handen kus. fchende.) Edele , grootmoedige Czaar ! Czaar, (zich een traan uit de oogen wisfehen. de , en haar de hand drukkende.) God vergezelle u op uwen weg! (Zygaan na verjcheidcn kanten af.) v ACHT-  van marienbur. c 141 ACHTSTE TOONEEL, (De Zaal.) Gluck, (alken.) Hier was ik dus befcheiden ? —— Ik zie wei ik zal my op 't wachten verllaan moeten. Wat zy nu met ons aanvangen zullen? Wat zy maar willen! de wellusteling zal ons wel moede worden'. Hoe zonderling, hoe duister en onzeker ook myn ftand is , myn rust zal haar niet meer kosten ! Voor geen geweld weeten te fidderen, dat is de eenige waare hoogmoed, die den man betaamt. O wees zo geweldig als gy maar kunt! Hoe geweldaadiger, des te beter Geldt het de deugd van een meisje, dan is toch altyd de grootfte tegenparty van den geweldigen verleider hy zelf. NEGENDE TOONEEL. Gluck, Chatinka. Een Dentschtk, (de deur openende^ Hier op de zaal is hy! Gluck. Zien wy eikanderen zo ras weder? Chatinka, Het is beflist, myn vader? G l u c ti  142 Het Meisje G l ü c k. Èeflist? wat beflist ? C h a t 1 k k a. ïk beu vry. Gluck. Vry? Chatinka. Vry, op het plegtige woord van den Czaar. Gluck. Dat had ik nauwlyks durven hoopen. Chatinka. Maar ach — zyn hart bloedt! — Moet eeri vyandelyk noodlot juist my ongelukkige daartoe uitkiezen om den besten , den edelmoediglten aller Vorften het hart te verfcheuren ! — Hy ontdekte my den toeftand zyner ziele, deed my voortellingen,' vernederde zich tot bidden, fmeeken, draalde , fireed met zich zelven — Ook myn itryd u as ysfelyk! — O myn vader, als gy dat gezien had! Gluck. £n des te glorieryker is de zegepraal der deugd. Chatinka. liet was een tooneel vol van de fmartelyklie bitterheid. G l u c Ki Dank zy den hemel, dat het met zo veel eer voor u is afgeloopen. Nu kan ons immers niets meer in den weg Maan? C h a*  VAN MaRIENBURÓ. *43 Chatinka. Niets meer, myn vadert Gluck. Dan behoeven wy niet langer te vertoeven? 'C h a t i N k a. Neen, niet langer! flegts nog een vaarwel ■ flegts nog eene uitftorting der dankbaarheid van myn hart aan den boezem der Vorstinne. . . Gluck. Recht zo, dat nog ! Chatinka. En dan, myn vader! dan reclitflreeks naar Marienburg !. TIENDE TOONEEL. De voorigen, M e N 2 i k o r. j Menzikof.'jTa i —— zie d;ar onze vluchteling! Chatinka,' (koel en met eene buiging) Heer Veldmarfchalk ! M' e n z i k o f. Dat was toch niet fraai, Chathka. ons zo op" eens te ontfnappen , zo zonder eenige reden té vertrekken. C h a t i «f k a. Mi,ken my niet, Heer Veldmarfohalk.' Men-  M4 II a t Meisje Menzikof. Wy beminden u , wy trokken u zo naauw in het midden van ons huisgezin op ,. dat wy u als een der onzen, alg een noodzaakelyk onvervreemdbaar lid deezer kleine Familieketen gewoon waren te befchouwen. Waarlyk gy hebt niet ver- fiahdig gedaan, oude Heer! Gluck. Dat kan wei zyn , Heer Veldmaarfchalk! Doch men ontbeert dat zogenaamde verfbmdige zeer ligt, Sis men zich eenmaal bewust is haar plicht en geweeten gehandeld te hebben. Chatinka. Waar is de Vorstin, myn weldoenfter, myne moeder? Menzikof. By den Czaar, om raad te pleegen over iets dat Vermoedelyk onze Chatinka geldt. (Haar by de hand vattende.j Waarom zo droevig, lieve meisje? Het ware waarlyk jammer geweest, u, wegens eene dweepiigtige inbeelding, te verliezen. Genoeg! wy hebben u weder,- het zy dan ook dat wy umeer aan het geval dan aan u zelven te danken hebben. Chatinka. Het geval, Heer Veldmaarfchalk ? Menzikof. Wien anders? Ware niet door den opkomenden Storm alles uit den flaap gewekt; had niet de ee:i de  van Maéienbür c. 145 <&en ander gezocht; ware men ook niet op uw (kapkamer gekomen ; hsd men niet hierüii, zowe! als i door het ontydlg, bedonkly< geworden, afzeilen Van het Hollandfche fchip, argwaan gekregen van uwe plotslingfe vlucht: men zou t: mogelyk nóg niet vermist hebben. Chatinka. Ja , dat was zekerlyk niet voorüittezien. Een DawTSCHiii. Heer Veldmarfchalk! de Czaar roept u. (Hy gaat heen.) M f. n z i k o f. Chatinka! in de fcbemering van uw noodlot lees ik eene groote vooibeduiding, (Hy gaat heen.') ELFDE TOONEEL. Chatinka, Glu:k, Eduard. Eduard; Ha, myn vader myne zuster! Chatinka. Ons zo fchh lyk ons deezen morgen we» der te zien,had gy zekerlyk niet verwacht, Eduard t Eduard Nog minder u te zien en terflond weder te moéten verlaaten. De Czaar heeft my belast de post Voor u te beltellen. V. DeeL. K Glück«  146" Het Meisje Gluck. - Draal dan niet om den last, 11 opgedragen, terftond te voltrekken. Eduard. Dat heb ik reeds gedaan, Hy flond er zo fierk op , dat ik het nodig achtte de post tot uw vertrek te beftellen , .nóg voor dat ik u kwam welkom heeten. Gy krygt een Duitlchen postillon. Die kaerel, zo als men zegt, rydt opeen hairtje, en blaast zyn posthoorn admirabel; de Czaar zal u tot aan den wagen vergezellen. Chatinka, (ontfleld.) Ach! moet ik dit nog doorftaan ? Gluck. Gyblyft dan werkelyk hier, Eduard? • • Eduard. Ja , vader ! Ik ben met den Czaar overeengekomen. Hy zal my nog twee jaaren op de hooge fchool te Petersburg haten ftudeeren. Daar zal ik my in verfcheiden vakken der wètenfchappen oefenen; dan zujt gy nog eens vreugde aan uwen zoon beleeven, vader! Gluck. • - Ook op eenen verren afftsnd zyn wy elkander nog naby , myn zoon J De zegen uws vaders rustte op u, en vergezelle u op uwe wegan ! (Terj»y hy hein zegent, kmu de Cnaar met de overigen l/iimen.') TWAALF-  van Marienburg. 147 TWAALFDE TOONEEL. De voorigen, Da. Czaar, Natalia. M e n z 1 k o r. Czaar, (nog aan de deur, tegen Menzikof en Natalia.) Daarby bly ft bet. Of het eene, of terftond het ande- ' re; een van beiden moetmy raynerust wedergeeveu. Natalia. Het eerfte willen wy hoopen, Mynheer! (by zich zelven.) God, welk een tooneel voor ons! C h a t ï n re a , (Natalia te gemoet vliegende.) O, wees toch niet verftoord, grootmoedige Vorstin ! Natalia. Neen, Cha.inka, fchoon ik wel reden had. > Zelfs uwe Chatouille agter te laaten ? Chatinka. In Marienburg, in het huis mynes vaders, by het eenv udige landleven heb ik daar eené Chatouille nodig? Natalia. Het was dus alleen uit loutere fierheid? .... Chatinka. Ik rechtvaardige my niet: ik nam myn toevlucht tot uwe grondliellingen. Deeze verftrekken my K 2 tot  148 Het Meisje tot waarborgen, dat gy in myn toeftand het zelfde zoudt gedaan hebben. Czaar. Chatinka moest my toch ten minften als haaren fchuldenaar aanzien. Chatinka. Wat zal ik op deeze boertende fpotantwoorden, Mynheer ? Czaar. Herinner u onze fchoone da;;en, Chatinka! Geichiedde het goede hier niet veel al door u? Bleef het kwaad niet menigmaal door u achter? (Haar een papier ter hand ftellende.) Wys dit geringe gefchenk niet met verachting van de handl Chatinka. Laat my zonder befchaaming heen trekken, Mynheer ! Czaar. Zonder befchaaming? Neen! —— Neen, het weldaadiglie hart onder de zonne moet niet ten prooi gegeven worden aan de vernederende behoeftigheid ! Chatinka. Neen, myn Czaar! Arm en fcbuldeloos ben ik aan uw hof gekomen : zou men niet denken zou ik zelve niet moeten denken, dat ik het nu minder fchuldeloos verliet, als ik hetniet even zo arm verlaaten durfde ? Czaar.  van Marienburg. 149 Czaar, (eenigzim gemetyk.) Nu, het zy zo ! Chatinka. Myne betrekkingen aan uw hof waren zonderling, en liepen in het oog. Tot welke verkeerde wangunftige uitleggingen moeten zy niet aanleiding gegeven hebben? O, hoe is mynu myn armoede zo waard en welkom! Hoe oneindig ryker maakt zy my, dan alle uwe onmeetbaare fchatten in ftaat waren te doen 1 Zy itrekt by goede en kwaade menfchen ten getuige myuer onlchuld. Czaar. Onmogelyk! zo kan ik u niet laaten gaan. Eénevordering ten minften! Chatinka. Neen, Mynheer! C z a a it. ^ -Ik bid ik ftneek 'er u om. Chatinka. Ach Godt Czaar., Welk eene vordering het ook zyn mag; onbe. dongen, onbepaald zy die u vergund! Chatinka. Nu ja, myn Czaar! Is 11 Gele, Koning van Siciliën,, uk «ie Gefehiedenisfen bekend?' K. 3 Czaar»  ?50 Het Meisje C z a a r. ■ Ik kan hem my niet wel herinneren. C h a t i n K A. Hy beoorloogde de Carthagenié'nfers. Zy verzogten om vrede. Eén woord — en Carthago's onineetbaare fchatten waren in Gelo's koffer gevloeid; één zivaardflag eil Carthago's groot¬ heid was in haar niet terug gezonken ! Zo dacht Gelo nier. ,, Slagt uwen Goden geene menfchen ,, meer!" was de eenigite voorwaarde. Zy beloofden het: en Gelo nam-de rechten van den mensch, tot een voorwaarde van vrede, aan. ; jC z. a-a..b, Hoe groot, hoe goddeiyk.' Chatinka. Niet, als of ik vermetel genoeg ware, Gelo's grootheid ook flegts in duistere fchaduwtrekken te willen volgen . . . C z a Jl b. Schoone zielen zyn eikanderen ook in de afge. legenlte trekken gelyk. C h a t ï n k a. Doch daar myn Czaar my vergunt te eifchen —— daar ik in dit ogenblik veel van hem eifchen konde.. . . i Czaar. Alles, alles, Chatinka! C h a-  van M a r i e n b o e c. i$l Chatinka. ■ ii ' 20 wil ik ook werkeiyk veel van hem vorderen ! Zo beloove my dan myn Czaar met de hand der trouwe . . . Czaar. Chatinka! Chatinka. ——■ nooit weder het geluk, nooit weder de nut van een mensch tot een offer zyner begeerten te maaken ! Czaar, (met hartstoc11.) Chatinka! Hoe? Uw geluk, de rust uwer ziele zy waren het offer myner begeerten geworden? •—• Gy zucht? Gy wendt uw'oog van my ? — Een traan in uw oog! — Een ontroerde ziel in uw gelaat ? —— ö Chatinka ! Chatinka. O God ! Czaar. Ja , ja, gy bemint my ! Chatinka. O , dat dit oog nooit den Czaar gezien had! Czaar , (haare hand grypende, en die aan zyn hart drukkende, vervolgens met drift.) 0, Chatinka! Chatinka. God! wat heb ik gedaan?- K 4 Czaar.  J$f Het Meisji Czaar. Nu is het beflist ! Chatinka. Welk eene belydenis heeft ray de overmaat der finarte afgeperst! Czaar. Dit begeerde ik maar « dit eenige woord uit. uwen mond! Chatinka, (bedaard.) En toch. is het , als of ik een zwaar pak van myn hart heb afgewenteld; als ofik fterker geworden ben, om m, ne voornemens getrouw te blyven. (Hem de hand kusfehende.) Vaarwel, Mynheer, myn Czaar. Vaarwel voor eeuwig! Czaar. Chatinka ! Chatinka. In eenzaame Honden — daar zy het myn hoogmoed, myn wellust, myne zaligheid, my aar* u» aan uwe vriendfehap te herinneren ; daitr zal ik den hemel bidden met zulk eene hartelykheid , met zulk een vuur, als nog nooit eene vrouwelyke ziel ten he mei heeft opgezonden, dat hy ubehoude, dat hy uwe verhevene beüuiren zegene en leidde; dat hy u_altyd in daaden doe werkzaam zyn, die het geluk van het mei.schdoin bevorderen, en uw verheven hart waardig zyn.' (Men hoort de posthoorn.) Te regter tyd, weldaadige hoorn — ik volg uwen roep!  ■ van JVJ A r i e k b u' r g. I53 roep ! Vaarwel •—— voor ecuwig wel! myn Czaar! Czaar, (ontroerd?) Neen, Chatinka, ik laat u niet gaan? Chatinka, (verfchrikt.) O, myn vader! Czaar. My vanu te fcheiden ware even zo veel, als my van ' my zelven te willen fcheiden. Gy blyft hier! Chatinka. Myn vader, myne moeder! —— Staat my by! red my! Weg weg van hier! Czaar. Niet zo , Chatinka ! Myn befluit is genomen. Uwe ziel was boven alle beproeving verheven. Gelukkig de Vorst, die een vrouwlyk hart vindt, dat niet den Vorst in den menSch, maar den mensch in den Vorst bemint! Dit hart heb ik gevonden! . Nog éénmaal myn befluit is genomer. Chatinka ik neem u tot myne vrouw. Ik j deel met u myn kroon, ik deel met u de heerfchappy over Ruslands uirgelireide Staaten. Chatinka, (een poos ah buiten zich zelve. De uitdrukking van verrasfching en verbaazing in houding en gebaarden laat zich niet tefchryven. Zy zinkt neder aan zyne voeten?) K 5 Gluck.  154 Het Meisje vam Mariewbub a. Gluck, (zyn zoon in de armen houdende.) O, myn zoon ... • ■ Eduard. Ged! Myne zuster . . . Czaar. Niet aan myne voeten , aan myn hart, gy kleinood myner ziele' (Haar oprichtende en aan zyn hart drukkende.) O myn vrouw! myne Chatinka! Natalia, (haar met eerbied naderende.) Myn Vorstin! Chatinka, (uit de armen van den Czaar in de armen van Natalia'.) Vriendin! Moeder! Het gordyn valt.