fU-. TO JPOJËZT*, VAN BAR.THOLOMEUS UULOFFS. Waar Dichtkunst cn Muzyk het fchouwtooneel verderen, Daar is 't een kweekrdiool van geleerdheid en vermaak; Daar houd kunstliefde rtandt; daar heerscht een kiefcbe funak; Daar vindt de naarflijjheid een' zuil met eerlauwiieren.   D E KUIPER, ZANGSPEL,   D E KUIPER ZANGSPEL, GEVOLGD NAA.R. HET FRANSCHE, DOOR. BARTHOLOMEUS R U L 0 F F $. Te AMSTERDAM, bi J. HELDERS en A. MARS» in de Nes. 1792. Met Privilegie.   T O M W T XWQ aan den wELËDELEN MANHAFTEN h. e E R E Mt. WÏL1LEM AUWYN, . *4  KAPITEIN DER SCHUTTERTE FAN ÏV T K XXK T S AMSTERDAM. Hy , die de onfchatbre dichtkunst mint, In 'c fchoon muzyk genoegen vind, En zynen tyd niet acht verlooren, Wanneer hy dien, van dag tot dag, Kunstöefenend befteeden mag By beider liefgetal, In kunstgewyde chooren, Toont waarlyk dat hy, aan geene ydelheên verkleefd, De vadfche ledigheid betaainelyk ontzweeft.  Hy vind in 't fly:en van zyn' tyd, Aan nuuen leerlust toegewyd, Steeds welbefteede en (treelende uuren; En ziet, door d'yver die hem blaakt, De uitfpanning, die zyn hart vermaakt, (duuren; Iets aan zyn' ftaat verknocht dat vleijend voort blyfc Danr hy, aanhoudend, lof en eer en achting wint, By elk, die in den mensch kunstvordering bemint. Hy word der kunsten toeverlaat, En ftrekt haar fteeds ten mecenaat In 't juichend choor der kunstgezinden, Daac Mnemofynes lieflyk kroost, Op Helicon, niet fchaamrood bloost, Dat Febus zoonen in zulk een' hunn* wellust vinden, En hem erkennen als een' vrind en tydgenoot (groot. Die de eer deszangbergs door kunstliefde en vlytver- Daar  Daar gy ray duiilyk hebt betoond ? Dat in uw ziel hoogachting woont Zo voor muzyk als poè'zyê, En my, door beide, de eer gefchied Dat gy my uwe vrindfchap bied , ïs 't zeer plichtmaatig dat ik U dit zangfpelwyê: (kunst vleit. De naam eens kunstvrinds voegt aan 't hoofd, waar zangThalia fchertfend lagcht.ofMelporaene fchreit. Dat uwen fmaak dit zangfpel ftieel'. Wanneer't, gevoerd op ons tooneel, D' aaufchouwer lokke en moog' behaagen. Dan zal myn dichtnimf nooit den tyd? Deze overzetting toegewyd, Als nutteloos verfpild, betreuren of beklaigen,Maar 't zal belooning voor haar tedre kunstkracht zyn, Dat die mag pronken met den naam van alewyn. B. RU L O FF S. Ben 6 January, 1752.  GEACHTE ZAN GS PELBE MINNA AREN. JËiindelyk kunt gy aflaaten my , by aanhoudendheid, re' den te vraagen , (bewust zynde dat ik den kuiper, zangfpel, voor eenige jaaren reeds ten behoeve van den Amflerdamfchen Schouwburg, uit het oorfprongelyk Fransehpro' za in Nederduit].che vaerfen begonnen hadde over te zetten ,) waarom ik denzelven niet ten tooneele deed ver» fcbynen ? Gy kunt de moeite fpaaren my, met aandrang, te verzekeren , dat hy, wanneer ge hem door den troep van den heer  heer neyts, voor veele jaar en, op om voort ge tooneel zaagt vertoonen, U hy voortduw ing beviel, en, ah 't ware, de bronwelwas, waaruit de treken neiging om ook, in onze nationaale Jpraake, zang/pellen ten tootieele te voeren, voortvloeiden. Thans voldeed ik uw dringende nieuwsgierigheid om den kuiper op onzen Schouwburg te zien,door hem denWclEdelen lleeren Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouwburg aan te bieden, die hem aar.naamen, met oogmerk denzelven fpoediglc eloen vettoonen. fiyis eer.emy. tier lettervt uchten, waaraan ik begon te arbeiden, toen de zang/pellen, gelyk een shiuksche koopman, de tweejaagers en het melkmeisje, de soldaat doordwang, en a k n e t t e e n l u b y n , CU veele dergelyken, alleenlyk diendenter vervulling van af ge* keurde bly-en kluchtfpell n .om tot toegifte vertoond tt werden achter groote treur- bly- en tooi eelfpelkn, die verdiensten genoeg hadden om den aai fc' onweren te trekken , en toen de hecr/chende fu aak in Frankryk, gevolgd van verfchciden vorstendommen, dan.aate de overhand had gekreegen , de groote zang/pellen t>,t voorfpel'en te doen dienen, en met treur bly- en tooneelfpeikn in gelyken targ te (lellen. Dezen  Bezen finaal, vilden wy den 'aanfchiuwiren genotgeii geeven en betoonen dat 'er by onze natie ook daartoe ge. fchiïte perfoonen gevonden wierden , behoorden wy om. zichtig naar te volgen, waarin wy bffelyk flaagden door het vertoonen van zÊMiRE en azor, den deserteur, de SC lï 00 ne A RS C NE , de SAIIAvaan van GROOT KAÏRÖ Ml RICHARD eleuweniiart, benevens nog zes ovet zettingen van wylen den WeUEdelen Heer e E. G. van BEAUMONT, eertyds mede Gecommitteerd tot de zaaken van den Schouwburg. (*) Niettegenfiaande ik in veele overzettingen myner zangfpellen my niet heb gebonden aan een aan eikair geiyke maat in de vaerfen , heb ik my in dezen kuiper hier omtrent naauwer bepaald, en, behalven de zang/lukken, aan acht of negenvoetige vaerfen gehouden, om eens te beproeven of dit den toweelfpceleren geen meer gemak in V leeren hunner rollen zoude toebrengen, Bair Zemire en azor wicrd by de eerde vertooningdertien maaien achtereen, met een' opgcpropten fcnouwburg met menfcben, vertoond, en verfdseiden d^r verder aangehaalde ftukken, zeven, zes, vyf en vier maaien.  baar ik my by vooruitzicht durf vlei/en , dat my» kuiper, byaldien hy met denzelfden yver en kundige oplettendheid, waarmede de voorige zang/bellen, en nog niet lang geleden de twee gierigaarts en sim vaan, met een' algemeenen lof door onze bèkwaame tooneelfpeeleren wierden uitgevoerd, zal vertoond worden, waaraan ik niet twyfel, vertrouw ik 'er myne landgl nooten vermaak , en den Schouwburg voordeel mede te zullen aanbrengen , en dm zal ik, naar wcnsch, myne moeite, aan dit zangfpel ten koste gelegd, zien beloonen, en my verheugen, dat ik myne fnipperuuren van dichter, lyke uitfpanning niet vruchtloos bef eed heb. r>3  De Gecommitteerden tot de zaakenvan den Schouwburg hebben, volgens Oétroy door Hunne Ed. Groot» Mog.deHeeren Staaten van Holland en Westvriesland, den eerden November, 1787, aan hen verleend, het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk, van DE KUIPER, zang/pel, vergund «aU J. HELDERS eilA.MAR.St Amlleldam, den 24 November, 1791. Geen Exemplaaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' der Heeren Gecommitteerden onderteekand zyn. VER,  VERTOONER S. Mj* RTYN, kuipers baas, voogd van Fanchetic, en verliefd op dezelve. fanciiette, beminde van Colyn. colyn, eertyds Solelaat, kuipers knecht op den winkel van Martyn; verliefd op tanchette, Sep, wyngaardenier. servaas, molenaar, oom van Colyn. Het fpel fpeelt in een dorp in het huis van Martyn , btginnende 's nademi Idags ten twee uwen , eindigende omtrent ten acht uuren. Het tooneel verbeeld een kuipers winkel: vóór op het tooneel jlaat een kuipers fchaafbank; wat verder opeen vat, en ter zyde , tusfchcn de fchermen een kuip , die maar half gezien word; voorts eenige kuipersgereedfc'wppen , die aan den wand hangen, en gedeeltelyk op het vat en 'er naait liggen. D E  D E KUIPER, ZANGSPEL. EERSTE T O O NE E L. FANCHETTE, COLVjf. DUO. FANCHETTEJ Neen, neen, 'tzal niet gefchiêo. COLYN. Maar waarom wilt ge my niet minnen. Daar ik, door uw gelaat te zien, Steeds opgetoogen ben van zinnen? FANCHETTE. Laat me in rust, Colyn. COLYN. Laat my d'uwen zyn. FANCHETTE. COLYN. Neen. Laat me in rust Colyn. Ja. Laat my d'uwen zyn. Laat my tocli met vreên. Neen, neen. COLYN. Wat droes! daar 'k u zo teêr bezin , Wil ik doen zien hoe 'k u bernm. A Fa  2 DE KUIPER, FANCHETTE. Colyn, men moet omzichtig weezen. COLYN. De liefde dringt my al te zeer. Ik min u; en, verr' van te vreezen, Wil ik 't u zeggen, keer op keer. Ik trek te velde op uw bevelen, Opdat ik, als een Icry jsheld, kom; Poef, paf, valaan, flaa dood, voort, om-, Steeds op het roeren van de trom. Rom domderom , romdom, romdom, En als verwinnaar weer mng keeren. FANCHETTE. Jy fpreekt geduurig als foldaat. COLYN. De krygsdienst is al myn behaagen. Durfde ik voor 't welzyn van den flaat, Drie maanden lang, myn' kop niet waagen? FANCHETTE. Men dankte u echter af, niet waar? COLYN. Dat is omdat myn moedig poogen Te uitmuntend wierd in ieders oogen. FANCHETTE. Pas op en fchik uw zaaken maar, Dat men u niet, ten tweedemaalc, Juist met die zelfde munt betaale, En  A 2 FAN* ZANGSPEL. Eu u, in 't kort, de deur uitleid'. C OtYN. De deur uit? waarom? durf ik vraagen? FANCHETTE. De baas zoekt naar gelegenheid, Om u den winkel af te jaagen. Bemerkte gy, dees dagen, niet Hoe yslyk knorrig hy ftaêg ziet, En hoe misnoegd en ontevreden Hy tegen u is in zyn reden?... COLYN. Zeg me eens, wanneer 'k hem vrindlyk trof? FANCHETTE. Nog gisteren iu onzen hof, Aan geene zyde van de heggen, Alwaar ik hem wist te befpiên, En zonder dat hy my kon zien. Hoorde ik hem, by zichzelven, zeggen, In 't aangezicht gelyk verwoed, En dampend telkens met den voet: „ 'k Zal dien foldaat zyn paspoort geevenj ,, Hy is een luiaart en een guit; „ Hy fpot met my en lagcht my uit, „ En zou Fanchette ook flecht doen leven: „ Hy moet de deur uit, ja gewis." COLYN. Zou hy, denk je, in zyne oude dagen, No^ waarlyk willen u behaagen? 3  4 DE KUIPER, FANCHETTE. ó Ja ; 'k weet dat zulks zeker is. COLYN. Hebt gy 'er blyken van?... FANCHETTE Volflaagcn. ZANG. 'k Word zulks gewaar, door zyn onthaal: Hy ziet my aan, fpreekt liefdetaal; Maar, ondanks alles wat hy doet, Kan niets hem baaten : 'kLageh om zyn piaaten; 'k Belpot zyn'glued. Wanneer ik loop, dan ook loopt hy, Vol drift, tot myn vermaak, met my; Maar de yvcr, hoe uy zich ooklpued', Zwicht voor zyn jaaren. In voort te vaarcn Bezwykt zyn moed. Als ik voor't eerst een liedje zing, Straks zirgt hy met my onderling. Doch 't gaat geenszins zo als 't behoort : Fe mengelingen Van beide ons.zingen Zyn niet accoord. COLYN. Hoe! durft die oude en ftramme bloed, Die invalide, zojder moed, Dan  ZANGSPEL. 5 Dan zonder fchrootn recognofceren Op 't territoor, dat ik bewaak, Opdat hy ftout zich meester maak' Van myne buit? ik wil hem zweeren... Ik zal... FANCHETTE. Wat zal je? MARTYN , van bintten. Ik kom ; 't is klaar. COLYN, Martyn koerende, neemt zyn gei eedfchap, My daadlyk aan het werk begeeveu. FANCHETTE. Dat's goed, Colyn, De baas is daar. Toe, fchielyk, werk; en maakt hy leven, Of knort hy, dv-e of jy 't niet hoort, Werk maar geduurig vlytig voort. Verftaje wel? C O LYN. Ja, wil niet fchroomen. Ik zai 't wel fchikken. 'k Zie hem komen. TWEEDE T O O N E E L. MARTYN, COLYN, FANCHETTE. MARTYN, wet een bos hoepels en eenige tienen, op een' knorrigen toon. Fanchett', wat doe je? en jy, Colyn? COLYN, zingende, by zlchzelven, de volgende woorden op de wyze van het Lied: zo ge ooit metfcUullen zyt bezwaard. Ik zie, ik zie , Fanchette altyd. Aan 't werk, met onvermoeide vlyt. A 3 FA«'  6 DE KUIPER, FANCHETTE. ó Baas, jy zoud het niet gelooven, Hoe druk dat wy hier bezig zyn, Wanneer jy uit bent of naar boven, MARTYN. Dat is zeer wel gedaan. COLYN, zyn lied vervolgende -. W« weiken fteeds niet lusten, En weeten van geen rusten. MARTYN. Maar wat Bewerkt die fchurk daar toch voor dingen? COLYN. Het is een hoepel voor het vat... MARTYN, hem in de rede vallende. Zwyg (til. Martyn het lied vervolgende. Wat is 't een engelachtig kind! Hoe fterk heeft baar myn hart bezind! COLYN, verder '/ lied vervolgende. Maar, hoofd van alle gekken, Je zult 'er niet van trekken. _ iis, MART Y N. Wat zeg je. G OL YN. Ik zing. MARTYN. Geen zingen Wil  ZANGSPEL. ? Wil ik dat immer hier gefchied'. colyn. Hoe, mag ik dan .? martyn. Ik wil ook niet Dat gy zult fpreeken. colyn. Niet te fpreeken > Of niet te zingen! wel.. martyn. Neen, neen; Ik heb jou hier voor 't werk alleen. colyn, zingende.. Aan 't werk, aan 't werk, met nieuwe lusten. M a r t y n. Maar hoor dien fchurk een»! Welke ttreeken! Hy fpot met my voor myn gezicht. fanchette, ftH tegen Colyn. Zwyg ftü toch. martyn, tegen Colyn, zonder Fanchette gehoord te hebben. Wat heb je al verricht Terwyl ik uit was om myn zaaken? Is Simons oxhoofd al gedaan, En t'huis gebragt? doe 't my verftaan. colyn. Gy kryg: het naast weer, om te maaken. A 4 MAR-  8 DE KUIPER, martyn. En dan de tobbe van Jeannett"? fanchette. ó Baas! daar heb ik op gelet. Ik bragt ze zelve t'huis. martyn. Wat reden Deed zelf die fchobbejak dat niet? c o l y n. Wel,baas! zo 't door my. waar' gefchied Hoe zou 't dan met myn bezighedam Op uwen winkel zyn gegaan? ma rtyn. De bezigheden van myn' winkel.'... He, van myn' winkel..! hoor eens aan! Die luie en onverdraagbre kinkel! Zeg op; is reeds de kuip gereed Van vader Sep ? 't ,is al agt dagen , Dat hy 'er my heeft om doen vraagen. Die kuip, die,... die., geiyk je weet.-.. Spreek, waarom is ze, naar behooren, Niet klaar? colyn. Ei» wil je niet verltooren. Je zult jou' bloed in vlam doen ftaan. fanchette, ter zyde. hy dan nooit het zwygen leeren?.. '• Te  ZANGSPEL. 9 Tegen Martyn. Myn lieve baas, zie my eens aan. Zy ftrykt haar hand langs zyn' kin. 'k Wed dat je u heden hebt doen fcheeren. martyn. Waarom ? fanchette. Omdat ik u decz' dag Zo mooi vind als ik ooit u zag. martyn tlagc 'lende, en de hand van Fanchette neemende. Is 't waar, vind jy me zo behaaglyk? colyn, op eene Jputachtige wyze het lied van Malbourg zingende. Ily's waarlyk om te fteeicn. Ga jy maar voort mei ftreelen; «.i lar 't zal je ras verveclcn: Die kuur Is kort van duur. martyn. Nogweêr op nieuw? 't is onverdfaaglyk! Die fchurk houd magtig van gezang. F anc Hf'. tte. Wat kan het fcheelen ? Iaat hem zingen. Kom, werk wat met ons, 'tzal ons dringen; Dan gaat ons werken meer met gang. martyn. Wou jy 't heel graag? A 5 FAN-  lO DE KUIPER, FANCHETTE. 't Zal my bekooren. COLYN. Voor vast onthaalt de baas ons wel Op de eene of andre bagatel, Door ons wat liedjes te doen hooren? Het is hem in het minst geen werk, Des zondags morgens , in de kerk Verf boven ieder uit te haaien. MART Y N. Nog laat hy r iet me aan 't hoofd te maaien Met praaien! Houd den bek. FANCHETTE. 'tls zo; Hy heeft gelyk; je kunTmooi zingen: Uw Hem kan my door de ooren dringen Meer dan een lier of een hobo. MARTYN. Zou jy myn zingen dan beminnen? FANCHETTE. Ja, wy doen meê. MARTYN, zyn' rok uittrekkende, begint hy in het kamifool mede te werken. Laat ons beginnen. TR 10,  ZANGSPEL. II TRIO* Onze onvermoeide vlyc Is I3acelius toegewyd. Kom, laat ons werken met een* een'geztndeit moed. Daarna word de arueid weêr verzoet Door gulle vreugd en lieflyk rusten. Sla frisch toe, Wel te moê. 't Werken moet fteeds gaan met lusten. Daarna is 't hart weer voor de min. FANCHETTE. COLYN en MARTYN. Sla frisch toe, bly van zin. Sla Irisch toe, bly van zin. Dwrna is'i hart weer voorde min. Pata pan ! Daarna is't hart vreêr jj-uma 1 voor de min. MARTYN. Climeen trof in de kroeg eens haaren vryer aan: Zy, hierom boos, wilde aan het kjven gaan; Maar hy, om heui re wederltaan, Bood haar zyn glaasje aan, zonder vreezen, En zei: Wees toch maar wel voldaan, 'k Drink uw gezondheid, uitgelejzen! Sla frisch toe, bly van zin. Daarna is't hart weer voor de min. ALLE DRIE. Sla frisch toe, enz. MARTYN. Fanchette , dat is afgedaan. Nu moet het jou ook niet verveelen My, op jou beurt, het oor te ftreelen. Hef eens een van die liedjes aan, Die  DE KUIPER, Die je altyd zingt, zo menigmaalen Als jy met meisjes van jou (lag Jou vrolyk maakt op j' uitgaansdag. FANCHETTE. Zeer gaerne.baas! wil maar bepaalen Van welk een lied gy 't meeste houd. MARTYN. Van dat, het geen in alle dagen Jou zingen hoor. By neuriet eer.e of andere wyze binnen\ monds. 't Kan my behaagen. 'tls als jy 'r zingt by my nooit oud. FANCHETTE, kefende het Liedje langzaam aan: „ Daar was reis een jong meisje. MARTYN. Dat is 'tniet. 't Heeft heel andre fprongen, Schoon ik dit liedje juist niet wraak'. Maar 't andere is meer in den fmaak. Fanchette, beginnende wat jlerker te zingen, de wys van 't nachtegaaltje. Neen, neen; dat jy daar hebt gezongen Is 't ook niet ;'t heeft een' andren zin: De nachtegaal komt daar niet in. In *t geen my 't meelte kan vermaaken Komt van een' wyngaard, en dan van Het meisje, en 'c minnewicht, hoe't kan Uefpièn, en diergelyke zaaken. FAN-  ZANGSPEL, Fanchette heft het volgende Liedje aan, 6 , dit liedje is 'c rechte, dat Ik graag door jou gezongen had. FANCHETTE. LIEDJE- Op een" tyd zag Colinette Eens een' wyngaard wJig (liaan. Deukend dat haar niets belette, Sloeg zy fluks de hand 'eraan. Wil niet plukken, Coline.tc! Liefde is bier niet verr* van daan. 't Meisje, daar 't niets wajint te duchten, Word befpied docr 'c mtnnewicht Dat, eer 't mooglyk is te ontvluchten, Haar treft door een' Icherpen fchicht. Zy fchreeuwt en begint te zuchten, Met bedeesdheid in 't gezicht. Dacht gy, dat het u zou lukken, Olyk meisje ! (vraagt hy haar) 't Trisje van der. flam te i ukken? Neen, ik wierd u ras gewaar. Meisjes, die zo gaerne plukken, Looperi altyd groot gevaar. ALLEN TE SAAM EN. Meisjes, die zo gaerne enz. MARTYN. Ha, dat zyn loopjes! dat zyn klanken! Wel weèrgaès, of dat zingen is? Het gaat me aan 't hart. Om jou te danken. En uit een waare erkentenis , 2J Zal  r4 de kuiper, Zal ik je eens in myne armen drukken... Hy vil haar omhelzen. COLYN, zich tusfchen heide voegende, houd zyn hamer vooruit, Myn lievetyd! ei,zie eens, baas, Hoe dat myn hamer gaat aan (tukken. MARTYN, hem met boosheid te rug floot ende. Wat duivel fcheelt je;? ben je dwaas ? Wat (lukken is, dat moet je maaken. Die lompen! FANCHETTE. Morgen gaan we op 't feest, Niet waar? MARTYN. Ja, vast, voor alle zaaken. Myn lieve lam , wees niet bevreesd. Je zult jou wenfcheu zien vervullen: Jy gaat 'er met me, heel alleen. FANCHETTE. Myn tyd! of wy "er, met ons tweèn, Ook zingen en ook dansfen zullen? Kom, maak wat pasfen,om te zien Hoe jy met me in de bogt zult fpringen. Zy neemt zyne hand en begint te zingen. Dans eens. MARTYN. Laat morren 't liefst gefchién. *k Ben nou belet door andre dingen. " 'kGaf  ZANGSPEL. 15 'k Gaf aan myn' buurman ftiaks myn woord Om, als ik t'huis zou komen, voort, Een oxhoofd met hem op te fteeken. Zulks kan niet blyven in gebreken. Fanchette, intusfchen kan je alleen Wel in den tuin jou tydverdryven Met braaijen. Kom, kind, ga jy heen. fanchette. Ik zou hier ook wel kunnen blyven. martyn. Neen, doe het geen ik zeg, van daag. Ik heb hier reden voor, myn waarde! De hoenders wroeten anders ftaêg Geweldig in den tuin in de aarde. Tegen Colyn. En jy, pas op jou werk te doen. colyn, zonder hem te willen hoor en. Ze zullen dansfen onder 't groen... # gun heide binnen; doek Fanehette komt, zo dra Martyn weg is, weder op het tooneel. DERDE TO O N E E L. fanchette,colyn. fanchette. Colyn, Colyn, is hy al heenen? colyn. Ja wel, Fanchett'i wees niet bevreesd; Kom jy maar in. Hy ü verdweenen. ^  j6 de kuiper, FANCHETTE. Vermits ik morgen ga te feest Met onzen ba?.s, wil ik je iets fchenkeri. Daar is een heel mooi lint voor jou; Ik kreeg het laatst van een mevrouw. Neem aan; wil my 'er by gedenken. Ik nam 't voor u, Colyn: fier jy Nou, ter gedachtenis van my, U daarmede. COLYN. Is het, zonder liegen , Van een mevrouw, Fanchetc'? want, kyk.* FANCHETTE. Wel ongetwyfeld, zekerlyk. Denk niet dat ik u zou bedriegen. 't Is die mevrouw, waar ik naar ftad Zo dikwils vruchten heen ga draagen. colyn. Hoor eens, Fanchette, ik ben... omdar.., FANCHETTE. Wel nou, fpreek op, Colyn, om wat? Zou ook wat jalouzy jou plaagcn? c o l y N. 6 Neen, geenszins; maar jy zei iets, Waarop ik peinsde, en anders niets. FANCHETTE, Maar wil me eens, daar .we alleen zyn, zeggen, Hoe  ZANGSPEL. i? Hoe wy 't liet beste aan zullen leggen, Om faam te trouwen. Wat gedaan ? COLY N. Wel hoe! ben jy daarmee belaèn? Wy zullen doen als nndren deedeu. Ik vind in 't minst geen zwarigheden, In zoo'n natuurelyke zaak. FAN C HE T TE. Maar onze baas zal, van zyn leven, Tot onze trouw, zyn Hem niet geevcn. COLYN. Heeft hy op u zo veel gebied, Dat hy moet Memmen in het trouwen, Of't huwelyk kan tegenhouénT Wat. droes, hy heeft de rechten niet Op u, van vader of van moeder! FANCHETTE. AU' wat gy voorgeeft is zeer goed, Maar hy, hy heeft my opgevoed, En was aanhoudend myn behoeder Sints ik myne ouderen verloor. Ik durf hem geenszins te",enltreeven. c OLYN. Kom, kom! vrees jy maar. nergens voor. Lr.at jy me maar eens met hem leeven. Ik zal hem fpreeken. ü L FAN'  18 DE KUIPER, FANCHETTE. 'kBen vol vreezen, Dat alles dan verbrod zal weezen. Je bent te driftig. C OLÏN. Wil jy dan Den baas liefst hebben tot uw' man? FANCHETTE. Neen, waarlyk niet, dat durf ik zweeren. COLYN. Welaan,laat my dan 't ftuk regeeren. Gy zegt, dat hy 'er fterk op ftaat Met u zyn huwlyk voort te zetten ; En dat hy ernftig wil beletten Dat je immer met my trouwen gaat; En, fchoon gy wenscht met my te trouwen., Zou't aan u, zeg je, onmooglyk zyn Aan hem het minde leed te brouwen , Wat dient 'er dan gedaan? FANCHETTE. Colyn, We moesten iets zien uit te denkeu, Het welk, als door een' ander' kwam , Die, zonder dat het ons kon krenken, Ons beider zaak ter harte nam , Opdat men 't huwlyk dus belette. COLYN. Hou uil,daar valt me iets in, Fanchette, Dat,  Z A N G S P E L. Dat, inderdaad, gelyk ik gis, Aan ons gantsch niet ondiendig is, En my niet moeilyk komt te vooren. I'iVNCNETTE. Wel ,wat is dat ,Colyn? laat hooren. colyn. Hoor toe, het is dat onze baas Geld fchuldig is aan oom Servaas , En dat myn oom my is geneegen. fanchette. Wel nu? colyn. Wel nu? Iaat my begaan. Ik doe u nou niets meer verdaan. fanchette. En ik denk niets meer te overweegen, En zal, als hy me wéér verbied' Met u te fpreeken , daadlyk zeggen, Hoe dat de zaaken by me leggen. Ik fchroom zyn knorren langer niet 'c o l y n. Ik ga myn' oom ten eerden vinden. fanchette. Ik raad u, zulks niette onderwinden. Maak eerst uw dagwerk af, Colyn, En ik zal middlerwyl vertrekken. Hy mo;;t ons hier te faam ontdekken, B 3 19 Eft  IQ DE KUIPER, En dan zou 't hier niet vreedzaam zyn. Vaar wel, vaar wel. COLYN. Vaar wel, myn leven! Maar, eer gy gaat, laat me eerst een'kusch Op uw lief, poeslig handje, geeven. FANCHETTE. Denk liever op uw werk, flus, flus. Zy vertrekt. COLYN. Wat heeft die meid bekoorlykheden! Hoe wel is nu myn hart te vreden! VIERDE T O O N E E L. COL Y N. ARIA. Vaak gevoelt myn harte Iets vreemds 't geen ik niet ken, Daar 'k by Fanchette ben: Maar dan treft me fmarte, Als 'k niet met haar, den gantfehen dag. Van liefde fpreeken mag. Wat kan ons meer behaagen, Dan een beminnelyk gelaat? Al ziet men *t alle dagen, Nooit is "t oog 'er van verzaad. Door, by eene uitgeleezen, Te weezeii, Is 't of ons hart aanhoudend (laat Van vreugd, die nietj te boven gaat. Vaak gevoelt ens, vr w.  ZANGSPEL. 2T FTFDE TOONEEL. MARTYN, C OLYN. MARTYN. Fanchette. COLYN. Hoor, in eeuwigheid, Is 't niets dan naar Fanchette vraagen. MARTYN. Colyn, weet je ook waar of de meid Naar toe is. COLYN, by zifhzclven fpreekende. 'k Zal den zot wat plaagen En my vermaaken. Hy zingt het volgende : j, *k Heb drie vrouwtjes reeds verfleeten, „ 't Waren weêuwtjes, kuisch en trouw. Voor de rust van myn geweten, Haak ik naar een vierde vrouw. MARTYN. Hoor, Colyn. j COLYN, voortzingende. \ „ Zo ik my nu wou verbinden ,, Aan een meisje, rein als goud; „ 'k Zou wel zoeken, maar niet vinden, „ En ik llierf wis ongetrouwd. MARTYN, hem de hand op den mond houdende. We!, zal 'er haast een einde zyn I) 3 Aaa  22 DE KUIPER, Aan dat verbruid verveelend lollen ? Zal jy me hooren? COLYN» Zyt gy *t,baas? Wat,duivel!jy maakt een geraas, Net of uw zinnen zyn aan 't bollen. MARTYN. Waarom laat je, als ik jou iets vraag, My fchreeuwen zonder my te hooren? COLYN. Waarom kom je in myn vlyt me Hooren, Daar 'kvoor uw werk zo'n zorge draag? *k Wa3 daar zo yvrig in myn zaaken ; Gy had me een duigje klaar zien maaken, Zo fchoon als jy 'er ooit een zag. Het mangelde nog aan een' llag Met dezen disfel. M A R T Y N. Dit's de reden In 't minde niet waartoe ik kom. COLYN. Ik gaf 'er graag een* gulden om , Zo gy geduldig had geleeden Dat ik dit duigje, naar myn" fmaak, Ten eind' toe had af moogen maaken. MARTYN. Ik zeg nog eens, 't is niet de zaak Waarom 'k verfchyn: 't zyn andre zaaken. co-  Z/SNGSPEL. a$ COLYN. Wat buigt ze mooi! hoe fierlyk l kyk: Wat is ze auiver en gelyk! MARTYN. 5k Vraag, of je zwygen zult? zal 't lukken? COLYN. Neen, voor den duivel! 'k werk niet meet. Hy gooit de duig en den dhfel tegen de beenen van Martyn. Daar ligt het allemaal ter neêr. M A R T Y N. Ai, ai, hy gooit myn beenen ftukken. Die fchobbejak! COLYN. Vergeef het my. Waarom gingt gy niet aan een zy'? De vlyt vermeesterde myn zinnen. MARTYN. 'kWou dat jou vlyt lag in de hel. Waar isFanchett'? • COL YNi Ze is hier niet binnen. MARTYN. Schavuit, dat zie ik immers wel. COLYN. Waarom behoefje 't dan te vraagen? Kom, kom, wil my niet langer plaagen Laat my myn werk doen. B + MAR-  24 DE K U I P E R9 martyn. 'k Vraag aan jou , Naar welk een plaats zy is geloopen? Naar wien? wat huis? verfta je 't nou? Ik fpreek verftaanbaar , zou ik hoopen. colyn. J8> gyfpreekt zonder wedergaê. Gy weet den tuin we!, zou ik gisfcn, Van meester Pieterfelie? martyn.' colyn. Daar is ze niet. Maar 't kan niet misfen, Als je aan het eind'bent van den tuin, Daar woont Griet Kribbig, die, voordezen, AI fpottende, naar uwe kruin Met haar twee vingren heeft geweezen, By de begraafnis van uw vrouw. Daar is Fanchette. Weet je 't nou?' martyn. Behalven dat je wel kost ftaaken Die zotte aanmerkingen te maaken, Weet ik 't. Maar nou fprak ik jou graag 1 Van andre zaaken. 'k Heb een vraag Aan jou te doen? * colyn; Wat's uw begeeren? Zeg  ZANGSPEL. 25 Zeg my wat dat je gaarne had. MARTYN. Dat is dat jy jou , dat je 't vatt% Ten eerden hier van daan zult fcheeren. C OLÏNi Wie, ik?... MARTYN. Ja, jy. COLYN. Kom, welk een praat! Gy lagcht 'er meê. MARTYN. Neen, indedaad, Ik lagch 'er waarelyk niet mede. COLYN. Gy lagcht nog daar gy 't zegt. MARTYN. 'k Lagch niet. 'kWil dat zulks met de daad gefchied! COLYN. Wel nu , Ik merk aan uwe rede, Dat gy het waarlyk meent-, welaan, Ik zal dan heenen moeten gaan. 'kZal met de afrekening dan wachten, Totdat gy 't zult geraaden achten. Dan, fchoon we fcheiden van malkaér, Zal dit toch geen beletzei geeven, D 5 DaC  c5 DE K U I P E Rs Dat we onderling te faamen leevcn Als goede vrinden , is 't niet waar? MARTYN. Ik kan jou ligtlyk dat vergunnen, Mits dat het fleehts niet van naby, Maar zo verr' 't mooglyk zyn kan, zy. COLYN. En dan zult ge ook niet weigren kunnen., My een pleifier nog toe te liaan. MARTYN. Wel, wat pleifier toch? fpreek, welaan. COLYN. Ey my ter bruiloft meê te komen. MARTYN. Ter bruiloft! is het fpotterny? Van wie ? COLYN. Wel, van Fauchctte en my. MARTYN. Colyn, Colyn, je meugt wel fchroomer» Zie jy deez' arm wel? valt het jou Niet klaar en duidelyk te raaden , Dat, is die met een' ftok gelaaden, Hy niet zacht nederkomen zou? COLYN. Wel neen. MARTYN. Zeer goed, maar, felleweeken, Zo  ZANGSPEL. 2/ Zo jy het flechts durft waagen, om Fanchette ooit weder aan te fpreeken, Dan zei je 't zien. Onthou 't. colyn. Kom, kom. DUO. martyn. C o l y Nj Zwyg,zeg ik, zwyg eer jymyn' Hoe'. dreigt ge my? wd jy me toorn ontbrand, liaan... Vrees de kracht van dceze hand. Tas oP. Vang zulks nietaan. colyn. Nu ,bras, tot weerziens, 'k zeg u heden Nog geen vaarwel; jy zult misfehien In 't kort my hier wel wederzien. En zo gy dan dezelfde reden Nog vol houd, en op die manier My... 'k groet u.baas. Hy gaat zingende binnen. martyn. Goed. Kom maar hier. ZESDE T O O N E E L. martyn, alleen. Die fchurk!... Dan zo »k 'er wel oplette, Zou'k denken uit zyn lagchery, En zyn gezing en fpotterny, Dat  88 DE KUIPER, Dat hy het eens is met Fanchette... Maar neen , wat maalt my toch in 't hoofd, En waarom maak ik my verlegen, Daar hy'zyn paspoort heeft gekreegen , En van haar byzyn is beroofd! Ik zal myn' fchroom eens, zonder draalen, Op een goed teugje wyn verhaalen. Een fieschje met drank uit zyr? zak krygende. Ha, ha, dat is de rechte leus. Wat heb jy, flesje lief! geleeden, Sints my de liefde heeft beftreeden! Wat was 'k, aangaande jou, onheusch! Maar 't fchynt dat elk zyn beurt moet hebben: Daar 'thier vloeit, zal het elders ebben. ZANG. Hoe fchoonen lieGyk blonk, voordeezen, Voor myn gezicht de wyn in 't glas, Toen ik noch zorg noch fmart moest vreezen, En 'k rteeds gerust en vrolyk was 1 Ik zong een liedje op 't bly genoegen, Waarmeê my 't lot zo mild befchonk; 'k Kon zang en wyn te faamen voegen; 'tGing klok, klok, klok, zo vaak ik dronk. Maarthans, nu mydemin komt kwellen, Plu heeft vrind Bachus afgedaan; Ik blyf het minnewicht verzeilen En kan zyn kracht niet tegenftaan. ZE-  ZANGSPEL 29 ZEVENDE T O O N E E L. MARTYN,FANCHETTE. FANCHETTE, vrolyk op het tooneel komende. "Wel ,baas,het fchynt zeer wel te gaan: Ik kon uw ftem van verre al hooren. MARTYN , ter zyde. Zie daar myn guitje en uitverkooren!.. Op eene verfiuorde wyze. Zeg op; waar kom jy nou van daan? FANCHETTE. Van Grietje. MARTYN. Ik wil zo aanftonds weeten , Wat jy daar hebt... FANCHETTE. Wel, baas! ziedaar. Het is een koek, die 'k kreeg van haar, - Om faamen met Colyn op te eeten. ' MARTYN. Zeg op; heb jy Colyn gezien? FANCHETTE. 6Neen,baas! zonder te bedriegen. MARTYN. Zie my eens aan, of ik misfchïen Ook zieu kau of je bent aan 't liegen. FAN'  SO DE KUITER, FANCHETTE. 'kLieg waarelyk niet. Vraag het vry. MARTYN, op een' zacht en toon. Fanchette,kom, hoor eens nanr my. En wees in 't minste niet te onvreden. Al wat ik voor jou deed, tot heden , Is, in alle opzirhte, anders niet, Dan enkel tot jou best gefchied. Ik heb Colyn de zak gegeeven En joeg hem zo den winkel uit. Hy is een lichtmis en een guit, In alle fchelmery bedreeven. Beloof me vast dat jy voortaan Nooit weêr dien fchurk te woord zult (laan. FANCHETTE. Deed gy Colyn van hier vertrekken ? Waarom toch?,, wat heeft hy misdaan? MARTYN. Wat? hoor, ik zal het jou ontdekken: Voor eerst is hy te jong voor my; En dan,ten anderen,is hy, Zo dra ik flechts myn' rng durf keeren, Al te voortvaarende; en, wanneer Ik op den winkel ben, te zeer Nalaatende,naar myn begeeren. In 't kort: ik heb in hem geen' zin. fan-  ZANGSPEL. SJJ FANCHETTE. 'k Zag nooit, voor my, zyn vlyt vermïndren. 'm a r t y n. Dat's juist het geen my *t meest kan hindren. FANCHETTE. Maar,zeg, wat kwaad fleekt daar toch in? ZANG, FANCHETTE. Naauwlvks ryst de vroege morgen, Of Colyn werkt hier akyd, En, na voor uw werk te zorgen, Helpt hy me, in den tuin, met vlyt; Dan, als de avond fchvnt te nadren, Streelen we ons, verheugd van zin. Onder fchaduwryke bladren. Wat kwaad vind gy hierin ? MARTYN» Juist is 't dit 't geen my kan lïooren. Naauw zyt g'ergens zonder hem, Of doet, waar jy bent ras hooren Door zang pf tekens van uw Hem. Straks is hy by j', als op jou wenken. Wat heeft hy hiermede in den zin? FANCHETTE. Wel.hy verrast me, eer ik't kan denken. Wat kwaad vind gy hiesin 1 Zin 'k u niet fleeds om my waaren .Wanneer ik my alleen bevind, Om my aanhoudend te verklaaren, Dat gy me oprecht en trouw bemint ?  32 DE KUIPER, Colyn zegt me ook hoe ik hem griefde : Zoude ik my belgen om zyn min 1 Cy beide maalt me aan 't hoofd van liefde. Wat kwaad vind gy hierin? MARTYN. Genoeg hiervan, van al uw leven Zult gy hem niet te woord meer (laan. Wil my hierin niet tegenftreeven ; Schik dat ik hierin word voldaan. Want als ik kwaad word, felleweeken! FANCHETTE. Indien hy my mogt komen fpreeken? MARTYN. Gooi voor zyn' neus de deur dan toe. „ FANCHETTE. Maar,als hy me op deftraat ziet, hoe Doe 'k dan het beste? MARTYN. Uw' rug hem keeren. Fanchette, volg jy myn begeeren,., En doe het geen ik gaarne had: Dan zei je, in 't kort, myn lieve fchatl Myn troetelpopje en uitgeleezen, Myn tweede helft, myn huisvrouw weezen. Ik zal, voor jou pleifier alleen , My mooijer maaken, en (leeds kleén, Naar 't zal behaagen aan jou zinnen. Ik  ZANGSPÉL. Ik zou je... maar hoe geeuwje dus, Om welke reên? FANCHETTE. Maar wacht eens... zus. Ik zou daar waarlyk haast vergeeten... MARTYN. Wel wat toch, zeg? FANCHETTE. Dat zo terftond Baas Pieterfelie icmant zond. M A R T Y N. Waartoe? FANCHETTE. Om u te laaten weeten, Dat hy, deez' avond, komt in flad; En zyne rekening graag had, Om alles aan u te betaalen, 't Geengy nog van hem hebben moet, Voor al 't aan hem geleverd goed In zyneu tuin. MARTYN. 'k Zal, aan het draalen Daarmee, dan eens een einde zien? Het word waarachtig tyd,zou 'k achten. Hy deed my daar genoeg naar wachten. F ANC HE TTE. Sïaar 't moet deez' avond vast gefchisü. C M A R-  34 DE KUïPER, MARTYN. Deez' avond? 'kinoec dan aan 't optekenen. 'tWord tyd dat ik me een weinig fpoê ; 'tGeld komt me oprecht en eerlyk toe. Weet jy omtrent ook op te rekenen, Hoe veel de fom ten naasten by Beloopeu zoude? FANCHETTE. óNeen: maar jy Hebt alles duidiyk opgefchreeven. MARTYN. 'k Behoef 'er niet verre om te gaan , De reekning wyst van zelf zich aan. En zal me weinig moeite geeven. Laat zien... FANCHETTE. Maar waar' 't niet beter, baas, Als je in uw kamer ging te fchryven? Daar kan je veel geruster blyven. Hier is wel tienmaal meer geraas. MARTYN, neemt een duig en gaat zitten. Vier nieuw gekuipte watertonnen... Voor ieder net vier gulden. . wacht... Ja, vier en vier, laat zien... maakt acht. En acht en acht... Zou 'rgy me ook konnen Oprekenen, zo voor de vuist, Hoe veel dit maakt? FAN-  ZANGSPEL. 35 FAN C HETTE. Wel, zestien. M A R T Y N. Juist. Hy krygt een Jluk kryt uit zyn zak en rekent op den duig* Welaan. Ik maak een zes te vooren , En naast die zes fchryf ik een een, Dan maakt het juist te faamcn... neen... Die fom is zo niet naar behooren. FANCHETTE. Voorzeker is zy 't niet. MARTYN. 'tïs raar. Eerst acht en dan nog acht moet, naar Uw zeggen, immers zestien maaken. Spreekis 't zo niet? FANCHETTE. ója, gewis. MARTYN. Nu acht en acht dan .. 't is wéér mis. Hy werpt den duig op den grond. Ik weet 'er niet meer door te raaken. 'k Schyn van 't verftand te zyn beroofd, Zo maalt die fchobbejak ine in 't hoofd. F A N C H E T T E. Ik zeg u nog eens, op uw kamer, Is 't,om te reeknen , vee! bekwaamer. Dar.r is een pen en ook papier. C 2 MAR*  3