459 C 13   AAN M IJ N E Z O O N E N: JOSUA van der POORTEN van VOLLENHOVEN E N ANTONI JAN van VOLLENHOVEN, TE AMSTERDAM, GESCHREEVEN op de BEEK, 1799. H oe vreemd het u ook fchijne, een' brief in rijm te ontvangen, Leest en herleest nogthans dit vaderlijk gedicht; Denkt, dat uw's vaders hart blijft aan uw welzijn hangen, o zoonen, mij zoo waard, als 't eigen levens licht! De vlugge tijd vloog heen met uwe kindfche jaaren. Vervangen door den fiaat der mannelijke jeugd-, Gij traadt een' loopbaan in, omcingeld van gevaaren, Van wulpsheid; dobbelzugt; verleiding; valfche vreugd. A Gij  co Gij traadt een' loopbaan in, daar duizenden op vielen; Een glibb'rig pad voor hem, die geenen pligt ontziet; Een valftrik voor de deugd; een klip voor duizend zielen; Maar 't hart, dat Godsvrucht eert, vreest die gevaaren niet. Hij kent, maar vreest ze niet, die niet aan 't aardsch' gekluistert, Door dvvaaze lust gelokt, nooit zijn geweeten fmoort; Hij kent, maar vreest ze niet, die naar Gods woorden luistert; Die de infpraak van zijn hart; de Mem der Reden hoort. De Godsvrucht zij uw gids; uw toetfteen zij de Reden, En 't opgeklaarde licht van Jefus Hemelleer. Smeekt God, als de uchtend rijst, in vuurige gebeden, En valt, als de avond valt, ootmoedig voor Hem neêr. Smeekt God, die bijftand biedt, om bijftand in uw' pligten; Om wijsheid in uw' keuze; om doorzigt op uw' paên. Beproeft, wat ge ooit begint; wat ge immer moogt verrigten; Beproeft zulks aan uw hart, dat rigtfnoer uwer daên. Laat eeilijkheid en trouw in uwe boezems woonen; Geen dubbelhartigheid nog valsheid kleeve u aan; Laat vriend'Jijkheid aan elk uw' gullen inborst toonen; Laat ned'righeid en deugd aan uwe zijden ftaan. Heipt eerlijke armoê fleeds haar noodruft onderfchraagen. Wat ge ooit op aard' bezit, bezit gij fleg:s ter leen. Uw ruimere beftaan was 't Godlijk welbehaagen; Was 't loutre gunst bewijs van Gods weldadigheên. Zijt  ( 3 ) Zijt vlijtig in uw' pligt; zijt vlijtig in uw' handelj Zagtmoedig jegens elk, die u ten dienste flaat; Standvastig in uw' deugd en onbefprooken wandel; Blijft in uw' kring, en zoekt de gulden' middelmaat. Zoo fuiaakt gij hier op aard', wat ook uw lot mag wezen, Een' rust en kalmte in 't hart, veel meer, dan fchatten waard. Zoo (maakt gij, door uw' God eerbiedig fteeds te vreezen, Een heerlijk voorgenot van *t Paradijs op aard'. Zoo zult ge, als 't fterflot eens uw aanzijn zal ontbinden, Vrijmoedig, opgeklaart ten hoogen Hemel gaan. Zoo zult gij voor uw' deugd daar uw' belooning vinden, En met Gods Eng'leuicbaar verheugde toonen (laan. JAN MESSCHERT van VOLLENHOVEN.