RAADGEVING AAN DE BEVOORRECHTE STANDEN ï N DE ONDERSCHEIDEN S T A A T E N VA N EUROPA, VOORTVLOEIENDE UIT NOODZAAKELIJKHEID en EIGENAARTIGHE1D DER GRONDBEGINSELEN VAN HET STAATS-BESTIER. DOOR JOEL BARLOW. NAAR DEN DERDEN DRUK Uit het Engelsch vertaald. Hi,»>>>>>>>>>>>>:4>^ TE UTRECHT, BIJ G. T. VAN PADDENBURG, EN ZOON. 1 7 9 4-   INLEIDING. Pranfche omwenteling is dan ten Iaatften niet alleen ten vollen daar gelteld, maar derzeiver daarflélling tevens volkomen erkend, zo zeer, dat die buitenlands niet meer 'kan tcgengcfproken, of binnenlands met eenige mogelijkheid licrroepcn worden. Men heeft de zelve tot vol-maakthcid gebragt , door een regerings-vorm in werking te Hellen, die op grondbeginselen , dooide rede ten vollen gewettigd, gegrondvest werd iets, het geen reeds lang een onderwerp van befpiegcling voor menig cenen fchrijver opleverde, doeh nog nimmer te vooren ergends op dit gedeelte van den wereld-bol werd uitgewerkt. Doch intusfehen zal de proef, welke men hier mede genomen heeft, cene vraag van het uiterst aanbelang voor het gan- fche menschdom, oplosfen die vraag naarne- lijk —- of de befpiegeling en uitoefening (*), welke beiden, in zaaken van minder aanbelang altoos volmaaktelijk overëenitemmen , ten aanzien van dc ge- (*) Tbtarie e;i Praltijk. A  INLEIDING. gewigtigfte belangen der ftcrvelingcn dan in de daad beftendig met elkander ftrijderi? De verandering, welke 'er in Frankrijk heeft plaats gegrepen, is, om eigenlijk te lprckcn, cenc volftrekte vernieuwing der maatfchappij een voorwerp, ten uiterften gefchikt, om zulk een verbaazcnd ruim veld voor onze betragtingen te openen, dat deze zich hier bij veel verder, dan de grcnspaalen van een enkel volk, en den tijdkringvan cene eenige eeuw moeten uitftrekkcn. Daar 'er eene zekere zugt tot navolging aan geheel het menschdom ingeplant is, en in de meeste der onderfcheiden ftaats-bc(lieren van dezen aardbodem zeer blijkbaare reden bcftaan, welke het volk noodwendig moeten aanfpooren, om insgelijks naar cene dusdanige verandering te haaken; wordt het derhalven voor het ganfche menfehelijk geOacht van veel gewigt, dat men den waaren aart en uitgeürcktheid dezer verandering eens bedaardelijk befchouwe, ten einde te ontdekken, welke de voor- of nadeclen zijn, die men daar van verwagtcn mag. De ftaatkunde is geenzins eene toverkonst, zo dat men dus in gcenen deele behoort te gelooven, dat het onmogelijk Wezen zoude, met eenen genoegzaamen grond van zekerheid voor uit te zien , wat het gevolg van zekere verrigtingen , tot welke 'er eene zugt bij alle volken zo duidelijk befpeurd wordt, in het einde zoude mogen wezen. Eene menigte van waarheden zijn even klaar en bevattelijk,  INLEIDING. lijk, wanneer zij ons de c-erfte maal worden voor. gefield, als zij t& verloop van een geheclen leeftii'd, en een reeks van ondervindingen, ooit wezen konden : ce'üige weder vereifchen llegts, dat men daar :. meesten invloed. — I. Het leen - ftelfel. II. De Kerk. III. Het krijgs-wezen. IV. De handhaving van het recht. V. De inkomften en uitgaaven van den Haat. VI. De middelen van beftaan. VIL De letterkunde, konften en wetenfehappen. VIII. Het recht van den oorlog te verklaaren, of wede te maaken. Hier  INLEIDING. 3 Uier bij zullen wij het belang der vorften, en de erfelijke opvolging ook geenzins uit het oog verliezen ; in tegendeel zijn wij voornemens, alles wat daar toe betrekking heeft, te gelijk met dat gene te behandelen, wat wij onder elke der opgegeven hoofd-vcrdcelingen, van de bevoorrechte Handen, waar toe zij eigenlijk beboeren, voornemens zijn te zeggen. Het moet voor zeker voor alle de verfchillcnde rangen der famenlceving, zodanig als deze thans in Europa werkelijk onderfcheiden zijn, van zeer veel aanbelang wezen, bij voorraad te berekenen, wat zij bij eene aanltaande verandering zouden kunnen winnen of verliezen; ten einde zij, even gelijk lieden van doorzigt in den koophandel, hun inkoop en verzendingen zodanig mogen regelen, als deze gewigtige gebeurtenis dit van hun vordert. De wijsgeer en denker, die zich zelve, als ltille aanfehouwers bij dit zo gewigtig tooneelfpcl der Itaatkunde mogen aanmerken , zullen aan hunne r,atuurgenooten geenen geringen dienst bewijzen, door nategaan, in hoe verre deze groote gebeurtenis het menfcheüjk gedacht voordeelig, of noodlottig worden kan, ten einde zij zich dus in ftaat bevinden, te bepaalen , of zij in geweten dezelve behooren voord te zetten of tegentegaan; te verhaasten , of wel te vertraagen door hunne denkbeelden daar omtrent algemeen bekend te maaken. Dit is gewis, dat deze zaak bet eerst door dusdanige lic A 3  INLEIDING, den in werking gebragt zij: dan allen waren zij egter geenzins van liet zelfde gevoelen, met betrekking, tot de beste wijze, waar op men de bcftierende magt behoorde interigten, als ook ten aanzien der grenspaalen, binnen welke de verbetering der misbruiken fteeds moest befloten blijven. Monierguieu, Vnkairc, en verfcheiden andere uitmuntende vernuften (*) hebben aan het gevoelen —— dat een gemcencbest-regering geenzins voor uitgefirekte ftaaten gefchikt zij, een ongemeen aanzien weten bijtezetten. Anderen daar tegen maaken weder geen het minde onderfcheid tusfehen uitgebreide en eng bepaalde gewesten, daar zij bewceren, dat dusdanig een ftaats-bellier het eenigc is, het welk liet geluk des Itervelings in waarheid bevoorderen, en deszelfs waardigheid ten vollen handhaaven kan. Van de eerstgezegde meening was een groot gedeelte der volks-vergadering van Frankrijk (**) gelast met '-et vormen van eene behoorlijke imïgting van den ftaat. Waarfchijnelijk kunnen 'er flegts weinige jaaren verlopen, of 'er zal eene derde begrip algeméén aangenomen wezen, om nimmer wederom verdrongen te worden; naamelijk — dat de grondbeginzelen van een gemeenebest-regering niet alleen, f*3 Gelijk ook onder anderen J. J. Rousseau, in zijn Contrast Secial. Lin HF. Chef. 8. Welk werk thans ook in liet Ntder Dtiitscb het licht ?iet. Men vindt deze plaat' in de Vertaaling in het II. Deel Ioofdst. 8. De Veri aal".' (**) Asfmblis lYstitnu.'t Conflituante. De VertaalEK.  INLEIDING, y ken, als ten uiterften gcfchikt, en gunffig voor ieder volk moeten geoordeeld worden, maar tevens, dat, naar gelang eene maatfchappij grooter en uitgebreider is, deze daar voor ook daadehjk gefchikter en gunltiger zij. Bij eiken, die alleen de waarheid verlangt te ontdekken, bcpaalen alle de algemeene vraagen, welke men, ten aanzien van dit onderwerp kan in het midden brengen, zich tot de volgende: of naamelijk het menschdom meer gevormd zij,'om zijne pligten uit een vrijë keuze, dan wel door middel van kostbaare konltcnaarijen daar toe overgehaald, te bctragten; of onze rede ons gefchonken werd, om befchaafd, of om gefmoord te worden, en of deze beltemd is, om ons boven de dieren te verheïTen, of wel, om ons beneden de zelve te verlaagen; en om ons geluk te volmaaken, of om ons ongeluk te bewerken! Ten opzigte van hun, wier bekommernis enkel uit eigenbelang ontftaat, is dit alleen de zaak, welke hier moet onderzogt worden, te weten, welk een invloed eene geheel nieuwe orde der dingen op hunne voorrechten en onderfcheiden fhrnden bebben zal. Doch, daar deze een rang van menfchen uitmaaken, die, ten aanzien van hun getal, en met betrekking tot hun gevoel omen eerbied wekken, acht ik het onzen pligt, ook op hunne zaak in het afzonderlijk een opmerkzaam oog te vestigen. Intusfehen hoope ik zeer vuurig, hun in A 4. de.-  * INLEIDING. deze proeven ook eènlgé troost - gronden te kunnen voordellen. En alhoewel ik van hunne menschlievendheid een gunfiiger denkbeeld heb opgevat, dan zij, die in het (taatkundige van veifchillende gedagten zijn, meestal van elkander plcegcn te koeftcren; fteün ik egter niet volkomen op het mededoogen, dat zij voor hunne medeburgeren gevoelen, en hunne voorönderftelde bereidvaardigheid, om hun eigen voordeel aan het welzijn van het algemeen opteüffercn; doch vleiü mij egter, hen te zullen overtuigen, dat het vestigen eeuer algemeene vrijheid min nadeelig zijn zal voor hun, die thans aan enkele verkeerdheden hun beftaan hebben dank te weten, dan men zich - meesttijds verbeeldt; dat eene nijverheid, waar aan men de verëischtc befcherming verleent, eenmaal in Haat kan zijn, uitwerkingen voordtebrengen, welke veel grooter verbaasdheid moeten verwekken, dan men immer vermogend geweest was/, te berekenen, en dat de vermeerdering van wezenlijke genietingen zodanig wezen zal, dat daar door de omllandigheden van elk m'enfchelijk beftaan noodwendig moeten verbeterd worden. Deze rang van menfehen te overtuigen, dat het noch hun pfigt, noch hun belang vordcre, dat zij de voorige regerings - vormen poogen (bande te houden — dit zeker ware een gewigtige en geheiligde pligt; het ware gewis de edeifle daad van n.enschlievendhcid, ten aanzien van hun zelve, daar het  INLEIDING. 9 het htm zoude lccrcn, een gevaar te ontgaan, liet welk anderszins volkomen onvermijdelijk is; het zoude het volk alle gelegenheid affiiijdefi, om aan dat gene, wat men anders cene geneigdheid tot het bedrijven van onmcnfche'ijkhcdcn noemt, den vrijen teugel te vieren eene geneigdheid, welke anders zo ligt uit eene zugt tot wraak over geledenc beledigingen voorfpruit, en hetzelve buiten dien Jn hunnen nieuwen ftand, als burgeren minder gefchikt maakt, om eenftemmig tot heil van het gchec'.c lighaam mcdctewcrkcn; het zoude alle burger-oorlogen voorkomen iets, het geen anderszins zeer ligt kan plaats grijpen, wanneer "liet volk eenmaal begint, deszclfs gezag te doen gelden, en 'er hier bij een aanmerkelijk gebrek aan eensgezindheid heerscht; — want zeker kunnen wij. geenzins aller wegen de zagthcid van aart en waardigheid verwagtcn, welke zonder uitzondering de Frnnfche natie, ook zelfs te midden der verfchrikkelijk11e gistingen hebben gekenmerkt ; dit zoude alle bin- fj*) Welke reden men hier van ook Immer geven mogen —— dit acht ik zeker, dat elk, die, gedunrénde de omwenteling, een ooggetuige was van dat gene, wat men in Frankrijk een opUanii noemen m«gt, met mij ten vrllcn zal inftemmen, dat dit met gee~ ne mogelijkheid, ten aanzien van de toomelooze woede en plonderingen, waar van die in E>-gtla»d alioos Vergezeld gaan, met de oproeren, die fömtijds in het laatstgenoemde rijk plaats vinden, kan vergeleken worden. Elke volks 'beweging werd te Parijs fteeds cenflemmif, ter bereiking van een zeker en duidelijk bepaald oogmerk bellicrd — een oogmerk, waar van die dan ook-, zno veel Uien flejts weet, nimmer in het allcrminfie ïfgihg, Dö$h het zij A 5 • h«  pp INLEIDING. hïnderpaalen, en alle gevaaren uit den weg ruimen, die anders liet billijk ftelfel ter bevoordering van liet algemeen geluk fchijnen te vergezelien — een ftelfel, ter omhelzing, van het welke de volken van Europa, met zulke fnelle fchreden voordftappcn, en dat voor eiken verlichten vriend van het mcnfchelijk geflacht zo troostrijk is! pen, het doel van zulk eene beweging het ombrengen» van den een of anderen, liet aanhouden van den koning, het bevreesd maaken va:i het hof, het verbrijzelen van den huisraad van eenig iotei, of wel iets anders wezen mogt —— in alle deze gevallen bleef ieder jncnsch, en alle goederen, waar op deze opftand geen betrekking had, hoe zeer deze der onrustige menigte dan ook mogten in Jc handen vallen, egter altoos ten vollen ongedeerd. De wezenlijke oorzaak hier van is deze, dat namelijk die verzame'de fclsaren altoos uit eerelijke en nijvere lieden, die niets, Jan het algemeene welzijn beoogden, waren faamgelteld. Deze oordeelden , dat het belang van hun vaderland eene rechts - oeïïening vorderde, weike met meer fpoed behoorde voltrokken te worden, dan mei: van ecnigc vastgeftelde vierfchaar met mogelijkheid kon verwagtcri. Buiten dien bevonden zij zich in het bcdisfend tijdsgewrigt der omwenteling ■ een tijdsgewrigt, waar in zij gevoelden, dat c!e euveldaaden hunner vijanden voor zeker zouden ongeftrafe blijven, uit gebrek aan een vasten ltelregel, waar naar men hun vonnis in ftaat ware öptemaaken. En alhoewel cene fchending van het recht egter geenzins altoos eene fchending der wet zij; konden 'er, volgends hun oordeel, egter fomwijlen gevallen zijn, waar in het wclligt gevaarlijk wezen mogt,1 dezelve ganfchelijk ongeftraft te laten. Intusfehen is het zeer te hoopen, dat, wanneer 'er ooit in eenig ander gewest oproerige bewegingen uit dezelfde oorzaak mogen ontftaan; die Oproerelingen zich als dan op eene gelijke, edele wijze zullen gedragen, ten einde men dus ontdekke, dat dit verfchijnfcl, het welk men thans zo zonderling oordeelt, niet enkel aan «ene bijzondere volks-geüartheid moet worden toegefchrevcn. '  INLEIDING, si Hen, die zich thans aan het bewind van de onderfcheiden rijken dezer wereld bevinden, te overreeden, deze denkbeelden te omhelzen —- zie daalden pligt van hun, die deze nu werkelijk koeitercn., £eer gaarne beken ik, dat deze taak bij het eerst gezigt de kragten van eene Hercules fchijnt te vorderen; men zal dit als eene onderneming aanmerken, waar voor de welfprekendheid van eiken bijzonderen perfoon met Iclnïk en wanhoop moet te rug deinzen, en welke de voorzigtïgheid ter bewerking flegts aan de meer vermogende bewijs-reden van toevallige gebeurtcnisfen behoort over te laten. Doch ik verbeelde mij niet te min ten zelfden tijde, dat men zich met eene niet geheel ongelukkigen uitflag vleien kan; dat, alhoewel de oogst groot zij, de arbeiders welligt ook niet weinige in getal kunnen wezen; ja, dat het vooroordeel en eigenbelang niet altoos volkomen genoegzaam zullen zijn, om de menfchelijke ziel tegen alle aanvallen der waarheid te beveiligen. En deze gedagte, hoe ongegrond die dan ook'immer fchijnen moge, is egter genoegzaam , om mij aantefpooren, ten einde ik daar van eens daadelijk een proef neme; terwijl zij tevens dat gceneuitmaakt, waarmede ik mij voor die achtenswaardige menigte van fchrijveren in ftaat ben eenigzins te verfchoonen voor die menigte van fchrijveren, die de verdediging eener gemeenebest-regering bereids hebben op zich genomen, en mij in het behandelen van foortgelijke onderwerpen, waar toe de Fran-  ïST INLEIDING. Franfihe omwenteling aanleiding gaf, reeds zijn voorgegaan terwijl het. tevens dat gcene uit¬ maakt, waar mede ik mij hiér kan verfchooncn, wijl ik mij ook onder hun getal rangfchikken, en dus tevens op eene ftellige wijze verklaaren durve, dat zij hun onderwerp nog geenzins ten vollen hebben uitgeput. Twee zeer veel vermogende wapenen — te weten, de kragt der rede, en die van het grootlïe getal des menschdoms, bevinden zich fteeds in de magt der ftaatkundige hervormeren. Maar daar het goed gebruik van het eerfte, het tweede daadelijk in beweging zet, en hun van deszelfs medewerking volmaakt verzekert; blijft het fteeds een geheiligde pligt, door den God der gezonde rede zelvcn htm opgelegd, dat zij dit zagter en zo weldaadig middel op eene fchrandere wijze tragten te bezigen, alvoorens zij tot het tweede hun toevlugt nemen, het welke, hoe zeer het ook even wettig kan gebezigd worden, egter welligt niet even onfchadcüjk wezen mogt; zo dat, fchoon de uitwerking daar van buiten allen twijfel is, hunne overwinning ligt niet even roemrijk wezen mogt. Elk foort van dwinglandij, dat immer op dezen aardbodem beltond, welk een naam het ftaats-bellier, waar onder die werd uitgeöeffend, dan ook dragen mogt —— elk derzelve behoorde altoos tot de adel - regering Een bevel tot moord cu  INLEIDING. 13 en plondering, het zij dit dan van het Vaücaan mogt worden afgezonderd, of fteels - wijze, en zagtelijk uit den Harem ten voorfchijn (loop; het zij het zelve met de certain [deuce van een Ut de Jufiice, of wel met de wettige plegtigheden van een gerechts - hof omkleed, ten voorfchijn trad; hetzij dit door de liefkoozjngen van eene fchoone vrouw, of de fchatten van geheel een volk verkregen weyd nimmer . . . nimmer bepaalde bet zijne uitwerking flegts tot een enkel mensch; het ftreVte zich fteeds zo ver uit, dat het den ganfehen diom van faamgezworenen, wier voornaame bezigheid daar in beftaat, dat zij het volk bedriegen en beheerfchen, in de daad verrijkte. Het zelve voert zijne middelen ter omkoping door alle de fchakels en leden van dit eedgel'pan van zelfs in het ronde ja, even zeer bij deszelfs oorfprong, als bij zijne inftelling,handhaaving en uitoefening draagt het deze fteeds met zich om. De ftaats-dienaaren, de gchcimfchrijvcrs, de bevelhebbers over het krijgsvolk , de ondcrhandelaarcn , de opzamclaars, zij,die zich met het vormen van uitzigten en ontwerpen bezig houden (*) , de opzieners, de rechters, de rechtsgeleerden, en elke andere, dien het vrij Haat, uit dusdanig eene voordeel aanbrengende bron-te fcheppen deze allen vinden 'er hun voordcel bij, dat zij alles, wat dien vloed zoude kunnen dam- | (*) Speculateurs,  U INLEIDING. dammen, zorgvuldig uit den weg ruimen, en cte bron, waar uit deze voordftroomt, in hunne loffpraaken verheffen. De geiiartheid van het menschdom zelf verëischt Volltrektelijk, dat dit dus zij. Onder wezens, die elkander in vermogen en bekwaamheden zo na bij komen, als de onderichciden leden van een zelfde maatfehappij werkelijk doen; is het onmogelijk, dat 'er een enkele dwingeland, en wel geheel op zich zeiven, zoade beflaan. Zodanige wetten, welke op eene ongelijk maatige wijze op de lamenlecving moeten werken, behooren aan een aanmerkelijk gedeelte van derzelver leden een bijzonder belang van geen gering gewigt optclevcrcn, ten einde hier door van derzelver uitvoering, omtrent de overige deelen der maatfehappij volkomen zeker te wezen. Van hier is het, dat die zonderlinge émenftelling, en ingewikkeldheid in de beltiercnde magt ontdaan zij — iets , het geen de ftaatkunde in eene onöplosbaare wetenfehap verandert heeft; van hier ontleent men de waare rede, waarom men een gedeelte van het menschdom de wapenen ter verdelging van het lighaam, en een ander deel daar tegen het bovennaturelijk, geheimzinnig gefchut der wraake van den oneindigen in handen iïelde; van hier vloeit de wezenlijke oorzaak van dat gene, het welk men de oniifhanglijkheid der rechteren in Engeland gewoon is te noemen, eigenlijk voord — eene rede, welke in Frankrijk eenen adel  INLEIDING. 15 adel vormde, die den voornaamften rechts - dwang in handen had, en een rang van meufchen uitmaakte, die het voorrecht erlangden, van de openlijke vijanden des volks te zijn; hunne uitfpraaken aan de rijken te verkopen, en aan elk in het bijzonder het knellend juk der onderdrukking te doen gevoelen; van hier is het, dat die Draconifche Wetboeken voor het lijfflraflelijk recht hun eerde aanzijn ontleenden, welk recht den afgod van hst eigendom in een met bloed bevcrwden tempel plaatfle, en den Europeaan van laater eeuwen deed begrijpen, dat zijn lecven van minder waarde, dan de fchocnen zijner voeten behoort geacht te worden; van hier, dat men den landbouw, de handwerken, den koophandel en alle mogelijke middelen, ter verbetering van zijne omflandighcden, allen moed heeft tragten te benemen; want het verdient voor zeker te worden opgemerkt, dat de kluisters, waar mede de nijverheid geboeid wordt, in ieder land geëvenredigd zijn aan den trap , tot welken de willekeurige behcerfching, welke in het tlaats-bellier plaats vindt, is opgeltegen. Doch, dit ontllaat geenzins uit de grooterc zwakheid en het gebrek aan eenen ondernemenden geest bij het volk , maar alleen uit de dringender noodzaakelijkhcid, waar onder ieder zodanig (laats-bellier zich bevindt, om voortekomen, dat deszelfs onderdaanen zich nimmer in zulk een (land van overvloed plaatfen^ en zo veel doorzigt verwerven mo-  16 INLEIDING. mogen , als 'er gevorderd wordt, om het kwaad te leeren kennen, en daar tegen de gefehiktde middelen aautewenden. Uit deze zelfde rijke bron van onheilen moeten wij die verkeerdheid van het verlhnd afleiden, welke onder de meeste regerings-vormen, die den mensch nog werkelijk toelaten, daatkundige onderwerpen te behandelen; onophoudelijk cene menigte van drogredenen , gefclnkt, om de voorrechten der vorden tegen alle aanvallen te beveiligen, heeft doen ontdaan. Gcduurende deze eeuw is het een recht van veroveringen , gcduurende eene andere, een recht, het welk de Godiikid zelve den allecnheerfcheren gefehonken heeft; dan weder wordt het een'verdrag tusfehen den koning en het volk, en eindelijk een algemeen belang, een welzijn van geheel de maatfehappij, waar op men het gezag van deze Goden der aarde vestigt. Alle d ezo, bewijs-gronden hadden eenmaal hunne beurt in Engeland, fehoon het ten hoogden te bewonderen zij, hoe het immer mogelijk ware, dat de twee eerde immer het onderwerp van een -redemagtig onderzoek, of wederzijdlche,betwisting konden uitmaaken. Het eerde dezer bewijsreden is — die van den derkden ; de tweede — die van liet koor - kleed. De eene werd te Runnimede, bij het tel \cncn van de 3I:rgf:a Charta, voor aitoos in de diepde' vergetenheid bedolven; de andere nam te gelijk met Jakob IL de vlugt naar het vaste land. Het  INLEIDING. 17 Het denkbeeld van een verdrag tusfchen volk en vorst hier aan werd , gcduurende het grootfte gedeelte van deze eeuw niet een maal gcdagt, tot dit ten laatden door de Franfchc omwenteling uit haaren flaap opgewekt werd, om den Heere burke ten diende te daan. , Driftige lieden ontdekken meestal hunne dwaalingen eerst, wanneer het te laat is. Voor zeker ware net met de demming der ziel van dezen fchrijver veel overëenkomdiger , en tevens veel gefchikter geweest , om zijn gevoelen daandc te houden , indien hij het ontvloden goddelijk recht der vorden wederom had ingeroepen.' Dit zoude aan zijne winderige redenceringen een zekere kragt: van verborgenheid bijgezet, hem veele geheel nieuwe uitdrukkingen aan de hand gegeven, en eene menigte van onderwerpen opgeleverd hebben, die met zijne tallooze verwijtingen , ten aanzien van het begaan van heiligfehennis, het invoeren van God-lochening, het pleegen van moord, roof en plondering, waar van zijne drie boek-deelcn aller wegen overvloeien, volmaakt moesten overëendemmen. In dit geval behoefde hij zijne vrienden door een voldrekt gebrek aan bewijs - reden geenzins te loor gedcld te hebben, gelijk hij thans in zijne eerde proeven werkelijk gedaan heeft. Want uit dusdanig eene keuze van onderwerp, als de zijne is, kon men met geeneri grond eenige bewijzen wagten; terwijl hij in zijn derde duk, indien hij F. op  15 INLEIDING. op eene bezadigde wijze ware te werk gegaan, tc gelijk niet in de noodzaakelijkheid zoude gekomen zijn, van te laten blijken, dat hij in de daad gcene hoe genaamde bewijzen had, wanneer hij aan zijn werk dan llegts eenen anderen tijtel gegeven had, want in ftede van zich hier bij — van de uitfpraak der nieuwe wwics op die der ouden te beroepen (*), had hij als dan zijne zaak van de vierschaar der nieuwe whigs tot die der tories van vroeger tijden kunnen overbrengen; terwijl hij zich even goed op cmsak konde beroepen, daar hij in deze dagen gewis niet vermogend ware, een enkel gerechts - hof aantetreffen, het welk van zijne zaak de verëischte kennis zoude nemen. Doch daar deze wijze van zijn onderwerp te behandelen , niemand ter beantwoording zijner gezegden had aangefpoord, zoude tevens het gewigtigst voordeel , dat hij hier door erlangde, daar in beftaan hebben, dat hij in ftaat geweest ware, gerustelijk den handfchoen te werpen, zonder dat iemand dien konde verkiezen opteraapen, en hij dus als de allerlaatfte bewonderaar der aloude ridderfchap in cene ontkennende zegepraal het ftrijd - perk verlaten had. De Heer burke blijft echter in zijne verdediging 1 van (*) Apptal. frotn the Nitv to the 014 Whigs >— dit is de tijtel van een der werken van den Heer burke, waar op de Schrijver hier zinipcclt. De virt.  INLEIDING. 19 van het koningfchap niet ftaan op het bewijs uit een wcderkcerig verdrag tusfchen volk en vorst ontleend; het zij dan, dat hij de nietigheid daar van zeer duidelijk gevoelde; het zij hij in zijne woede ganfchelijk vergat, dat hij daar van te vooren gebruik maakte. — Hoe dit ook wezen moge, hij koomt telkens tot de laatst opgegeven Helling te rug, te weten , tot die (telling , welke ons de vorden, juist als een dragelijk kwaad in eenen regeringsvorm, doet befchouwen, en diens volgends aanzet, om het ftaats - bellier, het welk wij werkelijk zien plaats grijpen, (legts met geduld te draagen. Zodanig is het gevoelen, het welk men met den naam van dat van het gemecne welzijn bedempeld heeft. In gevolge hier van beweert men dus, dat het gevaarelijk zij, famendellen , die bereids (land grijpen , wederom ter neder te rukken; of ecnige pogingen te waagen, ten einde die te verbeteren; en dus beweert men insgelijks, dat zo dusdanig een inrigting al een maal geheel vernietigd ware, zonder eenige geweldige onrusten te veröorzaaken, en wij dus eene geheel nieuwe maatfehappij moesten indellen, het ook als dan nog best zoude zijn, wanneer men erfelijke vorsten huldigde, erfelijke danden vestigde , en aan deze voldrekt uitfluitende voorrechten fciionk. Deze zijn de weinig beduidende gevoelens van eenen zekeren rang van lieden , die egter veel te talrijk en te achtenswaardig zijn, dan dat men de B a zei-  ia INLEIDING. zelve llegts met een verachtelijk ftUzwijg'en zou kunnen behandelen. Doch ik geloove niet te min, dat derzelver aantal dagelijks meer en meer afneemt, en dat het voorbeeld, het welk Frankrijk welhaast zal gedwongen z.jn, ten dezen opzigtc te geven, eiken lterveling zal aanfpooren, om die te verwerpen, ten minlten wanneer het zijn bijzonder belang niet daadelijk medebrengt, dezelve ltaande te houden. Het behouden van eenen erfclijken koning, gewapend met een ontzaggelijke burgerlijke lijst, waar door deze zich fteeds in llaat bevindt, om het volks - bellier den oorlog aantedoen — eene handeling, waar. door de wetgevende vergadering (*) van Frankrijk zo ftrijdig met zich zelf gehandeld heeft: dit deed bereids fommigen voorzeggen, dat derzelver ontworpen regerings - vorm wel dra ten val zoude neigen. Doch dit fproot uit eene geheel andere oorzaak voord, dan men meestal gelooft heeft, en zal dus ook waarfchijnelijk een gansch ander gevolg na zich fleepen. Het was veel eer een gewrogt van de plaatfelijkc omftandigheden van dien tijd, dan wel van eenig algemeen aangcnome denkbeeld, ten aanzien van het wezenlijk nut dat de vorsten aanbrengen, hoedanig men hunne verrigtingen dan ook mogt wijzigen of bepaalen. Voor (*) Lists civile. Asfimilit Kationalè CenfiituMtte.  INLEIDING. ai Voor eerst, is het wel der moeite Waardigin aanmerking te nemen, dat de Franfiheri werkelijk met eenen koning belast watéft. Deze koning was bcftendig, als eert braaf man befchouwd; zo dat hij gewis door een noodlottige en eenigzins zonderlinge famenloop van omüandigheden , doch waar van de gcfchiedenis der vorden egter meer voorbeelden oplevert, naar maate hij het zelve meer onheilen berokkende, ook tevens de liefde des volks in evenredigheid meer en meer won. Ten tweeden, verdient het onze oplettendheid, dat hun koning zeer magtige nabeftaanden in dien van Spanje, in den keizer, den koning van Napels, en van Sardinië had , behalven ook nog zijne bloedverwanten in het koningrijk zelf, die het van veel belang was aan de gemcene zaak te hegten. Ten derden, werd de omwenteling als een moeilijke en zeer gcvaarelijke proef-neming van geheel Europa aangezien. Het was dus ten uiterften noodzaakelijk, den fchijn van derzelver waare grootheid, zo Veel llegts gefchieden kon, voor het oog van hun, die deze op eenen afftand gade floegen, wezenlijk te verbergen. De hervormers van het F>-anfche ftaats-bellier befchouwden het als cene verpligting, waar onder zij zich volftrekt bevonden, dat zij dé maatfehappij inwendig geheel deden herboren worden , veel eer, dan llegts eene u'twendige verandering in de gedaante van het hof 'te weeg te brengen — zo dat zij dus eerst het comptoir en de £ 3 keu-  22 INLEIDING. keuken in orde bragten, eer zij zich met de zaal bezig hielden. Dusdanig eene handelwijze moest de vorsten van Europa geen het minde voorwendzel overlaten, om zich in hunne verrigtingen te mengen; terwijl dit tevens niet anders, dan zeer aangenaam konde wezen voor dat gedeelte der wijsgeeren, die van gevoelen zijn, dat het vorstelijk gezag, en de vrijheid met elkander zeer befiaanbaar zijn. Ten vierden, was dit bcfluit dat Frankrijk eenen koning hebben moest, en dat deze volltrekt geen kwaad bedrijven kon, reeds in den aanvang van hunne verrigtingen doorgegaan, wanneer naamelijk , de hier boven opgegeven redenen baarblijkclijk nog veel minder dringend waren, dan zij dit in laater dagen werden fif waarfchijnelijk ooit weer wezen zullen. Uit dit een en ander kunnen wij naturelijk befluiten, dat de koninglijke waardigheid in Frankrijk alleen, om reden, welke zeer onheftendig van weinig duurzaamheid kunnen wezenis behouden ge-i bleven; dat het grooter gedeelte der wetgevende vergadering daar aan, als afgetrokken grondbeginzclen befchouwd, geenzins geloof gaf; ja, dat dus het grooter gedeelte des volks ook dra een afkeer van zulk een onnaturelijke en drukkende inrigting, te midden van dit nieuw (laats - gebouw gevoelen, en deze dus wel haast daar uit wegnemen zal. Dan, na dat men nog deze enkele verbetering zal gemaakt hebben, kan 'er alleen de ondervinding  INLEIDING. 23 ding van Weinige jaren gevorderd worden, ten einde zo verheven een fchouwtooneel, als Frankrijk dan moet opleveren, geheel Europa overtuigen; en waarfchijnelijk alle braave lieden tot een enkel gevoelen vcrëenigen, met betrekking tot de grondbeginzels van eene gcmeenebest- regering , of om hen de grootfche eenvouwigheid, welke de natuur in alle haarc werken laat doordraaien, ook op de inrigting der maatfehappij daadelijk te doen toepasfen. Het voorbeeld, het welk America ons reeds heeft opgeleverd, zoude zeker van veel gewigts geweest zijn, om zulk eene overtuiging te doen geboren worden; ware het niet, dat dit aan de Europeanen in het gemeen te weinig bekend was, om een voorwerp voor hunne naauwkeurige nafpooringen opteleveren. Boven dien heeft het verfchil tusfchen de omdandigheden, waar in dat gewest en de Ilaatcn van Europa zich bevinden, gelegenheid gegeven, tot het uitdenken van eene menigte van onderfcheidingen , welke, hoe zeer zij ook in de daad geenzins bedaan, egter verhinderd hebben, dat men die grondbeginzels, welke op de natuur zelve gevestigd, ja , onveranderlijk zijn, en dus geenzins door een weinig beduidende fchaakeering, ten aanzien van den toedand der maatfchappijen, eenige, de minde wisfeling ondergaan, daar op werkelijk toepaste. B 4 Dan'  s4 INLEIDING. Dan, ik heb in geenen deele de taak op mij genomen, van over het nut, het welk de vorsten al, of niet, in ftaat zijn aantebrengen, in dit gefchrift te redekavelen, of de meening van den Heer burke nader te onderzoeken, ten einde hem dus ook met eene wederlegging te verëeren. Mijn onderwerp levert mij een doelwit van cene uitgebreider nuttigheid op. Het ftaat gcenzins aan mij, aan den Heer burke, aan eenigen anderen fchrijver, of zelfs aan eenigen, hoe genaamden rang van fchrijveren, deze vraage optclosfcn of 'er naa- rnelijk een wezenlijke verandering van regeringsvorm eenmaal daadelijk plaats grijpen, en zich over geheel Europa uitftrekken zal. Dit hangt van een veel gewigtiger ftand van menfehen — te weten, van hun, die nietgefchikt zijn, om te fchrijven, en zelfs voor een aanmerkelijk gedeelte, van hun, die niet eenmaal lezen kunnen, in waarheid af. Dit moet door dat foort van lieden bcflist worden, die zonder eenige boeken, veel beter, dan wij, met behulp van alle boeken der geheele wereld redekavelen. Daar ik het dus als bewezen, aanneme, dat 'er werkelijk eene algemeene omwenteling te wagten zij — cene omwenteling, welker voordgang met geene mogelijkheid kan worden tegengegaan, beftaat, het geen ikbedoele, hierin, dat ik derzelver waarfchijnelijke uitwerkingen opmerkzaam betragte, en tevens die gene pooge te troosten, die zich door dit vooruitzigt bedroefd gevoelen. EER-  EERSTE HOOFDSTUK. Het Leen-fielfel. J)c meest uitrekende en merkbaarfte trek, dien wij op het zedelijk gelaat van Europa ontdekken, werd daar aan door het vermogen der veroveringen in gedrukt. Deze is het gevolg der ondergefchikthcid, zo noodzaakeli'k onder krijgshaftige wilden, wanneer deze de bebouwers van dien grond worden, dien zij te vooren verwoestte, en tevens een voordeelig gebruik verlangen te maaken vnn die aloude bewooneren van zulk een gewest, die zij niet verkozen omtebrengen, en niet in Raat waren, aan andere volken, als flaaven te verkopen. De betrekking, welke 'er dus tusfehen de bevelhebbers en de krijgslieden, tusfehen de overwinnaars en de overwonnenen , tusfehen deze allen en de landen, die zij voordaan moeiten bebouwen, vast gefteld, en door de ondervinding der ongeletterde eeuwen gewijzigd werd, deze verkreeg vervolgends den naam van het Leen- Rekel, terwijl deze zelfde betrekking, als de gronddag van alle Raatkundige B 5 ' iH  Het Leen-stelsel. inRellingen, welke 'er vervolgends in dit werelddeel plaats grepen, mag aangemerkt worden. De aanfpraak , welke bij zodanig eene wijziging der famenleeving aan eenige bijzondere rangen van menfchen werd toegekend — deze heeft men leenrechten genoemd; en deze zijn, met betrekking tot derzelver bijzondere bezitters, of llegts een bloote Idank, of wezenlijk, zo dat zij dus alleen een ijdelen tijtel, ofwel een daadelijk voordeel fchenken. Het is geenzins mijn voornemen, mij in het bcfchouwen der bijzonderheden van dit famenftcl, als een Rechtsgeleerde intelaten; of deszelfs voordgang raet de naauwkeurigheid van eenen gefchiedfchrijvcr te fchetfen en aantetoonen, hoe zeer het in het bijzonder voor die onbefchaafde eeuwen, welke het zelve deden geboren worden, bijzonder wel berekend was. Doch daar ik het, als een zeer oud gebouw wiens grondllagen door den ftroom tier jaarcn allengs is weg gefpoeld, en zich niet meer in Raat bevinden, om dat gewigt, het welk daar op rust, te fchraagen, thans werkcliik bcfchouw, ben ik alleen voornemens, eenige weinige lugt'ge tekeningen te ontwerpen, waar uit men den Rijl van deszelfs bouw-orde in (Iaat zij te befeffen, en dien met het ontwerp van het nieuwe , het welk men thans voornemens is, in deszelfs plaats opterigten, mogen vergelijken. De wi,sbegeerte van het Leen-ftelfel is alles, wat daar van onze opmerking waardig tot nog toe'overig bkef.  Eerste Hoofdstuk. 17 bleef. Deze wil ik in eenige van derzelver gewigtigftc punten poogen aftemaalen, terwijl ik het beoefenend gedeelte daar van met genoegen benevens deszelfs aloude ftigters en hedendaagfche, tot nog toe overgebleven bewonderaaren, zeer gaarne in den vreedzamen afgrond der vergetendheid laat nederzinken — een afgrond, waar in ik hoope, dat het fpoedig en ongehinderd Horten moge. Het eerfte doel van deze inftelling was gewis juist dat gene, wat ik ten dien opzigte bereids heb opgegeven, te weten, de in ftandhouding dier onrustige maatfehappijen, waar in het menschdom niet, dan alleen door zeer zwakke banden te famen verbonden bleef, en in de daad bereikte dezelve volkomen haar doelwit, door het perfonelijk belang van het hoofd van elk gezin met de beHendige veiligheid van den Haat te verëenigen. ïn zo verre was derzelver oogmerk ten vollen lof waardig, en der middelen ter bereiking van dit einde ten uiterfien wel berekend. Dan, het mogt dit flelfel volmaakt gelukken , dat het zich zelf ganfchelijk aan die neigingen van het menschdom hegtte, welke met de verandering der omfiandigheden geenzins tevens eene wezenlijke wisfeling ondergaan. Daar de beweeg-reden uit de belangen der volken, in hun geheel ontleend, allengs ophielden van kragt te zijn, en deszelfs verdere in ftandhouding te vorderen, wilden de inzigten van eigen voordcel, die de onderfcheiden genachten beheerschten, egter geenzins ge- doo-  s8 Het L e e n-s t e l s e l. doogen, dat men dit flelfel vernietigde. De zelfde trapswijze voorderingcn in het befchaaven der famenleeving, welke deze rechten en tijtels, uit het krijgswezen ontleend, eerst nutteloos, en vcrvolgends nadeelig voor het algemeen wel zijn maakte, deed egter de iiebzugt ten gelijken tijde al grooter en grooter worden, en prikkelde te gelijk de begeerte naar eer en aanzien van hun , die deze werkelijk bezaten, al meer en meer aan, om die uitfluitende voorrechten, die hen zo zeer deden onderfcheiden nog fteeds aan zich te houden. En deze voorrechten zijn het, die , vereend met de konftenaarijen van het Priefterdom , het onbeperkt gezag der vorften van Europa in al deszelfs onderfcheiden verdeelingen, famenftellingen en verfijningen hebben weten te vestigen, en ftaande te houden. De leen-rechten intusfehen zijn, of wel die op een zekere uitgeftrektheid gronds, of op bijzondere perfonen rusten. Ik zal dezelve dus in deze twee verfchillende foorten onderfcheiden, ten einde omtrent elk dezer beide verdcelingen eenige weinige aanmerkingen te kunnen maaken. De verderfelijke uitwerkingen van dit ftelfel, ten aanzien der rechten die op een bepaald ftuk gronds rusten, zijn onbegrijpelijk menigvuldig cn verbaazend groot. Wanneer men die uit het oogpunt van eenen rechtsgeleerden befchouwd, ontdekt men, dathet deze zijn, die alle de verwarringen en afperfingen deden geboren worden -\- verwarringen en af-  Eerste Hoofdstuk. 09 afpcrfmgen, die wij met alles wat zaakelijke eigendommen hccten, op het naauwst verbonden vinden, die de burgerlijke rechtsgeleerdheid tot een volilrekten doolhof maakten ; die de onwetendheid onder het volk, met betrekking tot de handhaaving van het recht gclladig deden voordduuren; die de tusfchenkomst van rechtsgeleerden dus onvermijdelijk maakte; en de middelen ter onderdrukking beflendig vermenigvuldigden... Doch met een ftaatkundig oog befchouwd, zijn derzelver gevolgen nog van een veel eniftiger aart, cn verëlfchen, dat wij daar op afzonderlijk onzen aandagt vesten. De eerlle eigenfehap van het leen-recht bellaat daar in, dat de eigendommen altoos tot den oudften mannelijkcn afllammeling bepaald blijven. Te zeggen, dat dit tegen de natuur zelve aandruifche, is llegts eene zwakke veel te zwakke uitdrukking. Ja, zo afgrijzelijk is de werking van dit ftelfel, dat zij de natuur geheel en al heeft omgekeerd . derzelver Mem werd hier door ganfehe- lijk gefmoord, het bciang zelfs geheel in flaap gewiegd, terwijl men alleen aan eenen onbegrijpelijken hoogmoed hier bij verkozen heeft gehoor te geven. Dus hoort men eenen vader, eene moeder, ja, jonger broeders en zusters zelfs zich in dat gene verheu[gen, het welk de wet bepaald heeft; daar de ccrlle hunne dogtcren voor den donkeren kerker van een klooller beflemmen, en hunne jonger zoonen aan de,kerk, of aan den krijgsdienst tocwijen, ■ ten  3o Het L e e n -s t e l s e l. ten einde zich te verzekeren, dat deze nimmer in den huwelijken ftaat zullen treden, en 'er dus geen mannelijk oir, dan alleen de erfgenaam van alle de goederen van hun gedacht moge overblijven , terwijl de laatstgemelden elkander geluk wenfehen, dat derzelver oudlte broeder dus hunne tijtels en eigendommen onverdeeld aan het nagedacht zullen overbrengen, daar zij zelve intusfehen volkomen te vrede zijn, dat zii geheel onbekend in hunne onderfcheiden beltemmingcn omkomen. Het is waarfehijnelijk, dat het verhaal van iets dergelijks in eene volgende eeuw naauw eenig geloof zal vinden, en dus de traan van mededoogen, die dusdanige beklagenswaardige flagtöflers anders met het grootfie recht verdienden, hun zal geweigerd worden, alleen naar dien men aan de wezenlijkheid der zaak zelve geen, het allerminst geloof kan geven. En egter is deze geenzins enkel een fchepzel van onze verbeeldings-kragt. Voor de omwentelingen zag men dit in Frankrijk dagelijks gebeuren: ik zag dit met mijne eigen oogen, en hoorde het geduurig zelve, ja, nog werkelijk kan men dit in de meefte Roomsch-gezinde landen befchouwen. Doch 'er zijn ook nog andere oogpunten, die deze befchikking der wet, nog veel berispenswaardigcr in het oog der ftaatkundige wijsbegeerte doen voorkomen. Deze vergroot de ongelijkheid van bezittingen iets, het geen, ook zelfs in de best in-  Eerste Hoofdstuk. 31 ingerigte maatschappijen bereids maar al te aanmerklijk is; deze gewent het volk, om aan eene onnatureüjke ongelijkheid ten aanzien der rechten van den mensch te gelooven, en bereid het zelve hier door tevens, om het juk der llaavernij en onderdrukking te torfchen; deze verhindert alle verbeteringen van den grond, legt de voordltrcevcndc nijverheid aan kluifters, even als ook den landbouw, die beiden in kleene (laaten, waar de eigenaaren voor zich zeiven alleen arbeiden, het meest bevoorderd worden; deze onderdrukt de bevolking, wijl zij tot een ongehuwd keven aanfpoort. Doch van het ongehuwde keven zal ik nader fprcken, wanneer ik over de kerk handde. Of de menfohen in der daad geboren zijn, de een om te heerfchen, de ander, om te gehoorzaamen ofwel, om alle eene gelijke vrijheid te genieten, dit hangt in geenen deele van de oorfprongelijke vatbaarheid hunner ziel, maar alleen van de natuursdrift eener wezenlijke gelijkfoortigheid, en de gewoonte van te denken, ten vollen af. Wanneer men de kinderen van een zelfde genacht eenmaal geleerd heeft, in de onveranderlijke onderfcheidingen van geboorte, welke 'er onder hen gezegd wor[ den plaats te grijpen, in waarheid te gelooven; als dan zijn zij voor een teenfteöig (taats - bellier ten vollen gefchikt; naardien zij in dit geval met alle de opklimmingen en afdaalingen, welke dusdanig een regerings -vorm verëischt, volkomen gemeenzaam ge-  32 Het L e e n-s t e l s e r,; geworden zijn. Als dan is men aan de eene zijde niet ijveriger, om aanfpraak te maaken op het recht van te heerfchen, het welk de geboorte voorönderdeld wordt te geven, dan men zich aan de andere gereed toont, om dit te erkennen; en in zulk een geval is de planter op Jamaica niet dieper, door de gewoonte, overtuigt van de meerderheid, welke een Europeaan op den dfricaahfehen flaaf geoordeeld wordt te bezitten, dan deze flaaf daar tegen zich overreed betoont van het verhevener wezen, dat zijn Heer in tegenöverdelling van hem bezit. DoCn dit onderwerp verdient wel, dat wij het zelve hier in een licht ftellen, waar in het tot nog toe door geenen fchrijver geplaatst werd. Wanneeteens iemand in het bijzijn van Fontenelle het gewoone fpreekwoord Vhabitudi est la feconde nature herhaalde; hernam deze wijsgeer: 55 & fait es moi la gr ace, de me dire, quelle „ est la première! " Wanneer wij beweeren, dat de natuur in waarheid een zekere ongelijkheid onder het menschdom heeft vast gefteld, en dus aan fommigen een volkomen recht fchonk, om de overigen te beheerfchen —■ of indien wij het tegenövergcdelde willen ftaande houden, als dan behoorden wij altoos zeer zorgvuldig alvoorens te bepaalcn, welk een foort van natuur wij hier bedoelden de eerde, of wel de tweede; dan of wij daar tegen gelooven, dat 'er llegts een enkele plaats  Eerste Hoofdstuk. 33 plaats grijpe.ii Een wilde — bij voorbeeld — Colocolo zoude het gelchil ten aanzien der gelijkheid met eene proeve ten opzigte der lighaams-kragten beflisfen, door den genen, die in Haat ware den zvvan-ften blok opteliggen, tot den algemcenen wetgever te beftemmen, zo dat alle menfchen, wanneer zij even den zelfden blok niet konden optillen, ook niet volkomen dezelfde rechten moesten hebben. Aristoteks daar tegen zou aan den geenen, die in zielsvermogens uitmuntte, den voorrang fchenken, en Uihfis zoude beide deze vcré'ischten famenvoegen, ten einde hier over eene uitfpraak te kunnen doen. Dan, ik voede hier toe een geheel ander middel, naamelijk het gevoelen, dat de gewoonte van op eene zekere wijze te denken, het eenig veilig en algemeen kenmerk zij, waar door men dit vraagftuk in de uitoefening kan oplosfen. In waarheid, wanneer men het eigenbelang eenmaal ter zijde Helt, is dit het eenige, waar toe men in befchaafie tijden alles altoos gebragt heeft. Nimmer onderwerpen wij ons aan eenen vorst alleen, wijl hij ons in lighaams-kragten overtreft, of wijl hij ons in verltand en kunde te boven ftreeft, maar eeniglijk, wijl wij gelooven, dat hij geboren werd om te heerfchen, of voor het minst wijl de meerderheid der famenleeving het zodanig begrijpt. Deze gewoonte van öp eene zekere wijze te denken, is zo zeer overéénkom (lig met de natuur; is zo onaffcheidbaar van alles wat den mensen roet C on-  34 Het Leen-stelsel. onuitwiscbbrare merktekens kenfchetst , dat men dit, als een volkomen veiiigen grondflag voor ieder ftelfel, bet welk men daar op immer verkiezen mogt te bouwen, mag aannemen, naar dien dit het eenig punt van aanraaking zij, door middel van het welke het menschdom, als leden van zedelijke maatfehappij te lamen gemeenfehap houden. ArhtèHte had dus ten vollen recht, wanneer hij het als eene werkdaadige Helling — eene Helling, welke op meest alle landen en eeuwen, waar in men bier van tot heden toe de proef genomen heeft, durfde opgeven — dat naamelijk fommigen in de daad seboren zijn om te gebieden, en anderen om bebeerscht te worden — ja hier in had hij even volkomen recht, als de Volksvergadering van Frankrijk , toen deze verklaarde — dat alle menfehen vrij geboren zün, en gelijk geboren zijn met betrekkin-'tot derzelver rechten, even als zij dit dan ook beftendig blijven. Dan, het laatfie zal even zeker op den Rijks dag van Regensburg, als het eerfie in de vergadering der Jacobijnen, als volkomen onwaar befchouwd worden. ' Wanneer men dezelve in het afgetrokkene befchouwt, als dan kan men aan de onbetwistbaare waarheid der verklaaring van de even gezegde vergadering niet in het allerminfte twijfelen; en deze heeft tevens de gefchiktlte middelen verkozen om deze tot een werkdaadige waarheid te maaken, door ' deze ter beöordccling aan geheel de wereld voorte- ftel-  Eerste Hoofdstuk. 35 {lellen. Een algemeen geloof, dat deze werkelijk eene waarheid zij, maakt deze tevens tot eene beoefenende waarheid , vestigt dia bij geheel een volk-, en doet deze zelfs bij verfeheiden anderen gemeen worden. Wanneer wij eens eene behoorelijke opmerkzaamheid op de verbaaztng wekkende uitwerkzcls vestigen , die zulk eene zekere, bijzondere wijze van denken bereids op dezen aard-bol had, zal dit tot meer dan een gewigng einde kunnen itrekken. Om deze rede kan ik van dit onderwerp geenzins zo fchielijk affcheiden dan ik in het eerlle voorgenomen had; en heb in tegendeel befloten hier van een of twee voorbeelden aantevoeren, wanneer ik het verder aan mijne lezeren ovcrlate van duizend andere eene dergelijke toepasfing te maaken. Vooreerst, blijkt het duidelijk, dat alle willekeurige llelfels van den geheelen aardbodem alleen op deze tweede natuur des menschdoms gegrond zijn, en daar door alleen onderfchraagd worden, terwijl men daar door tevens tegen de eerfie ten vollen aandruischt. Zodanige llelfels zijn het, die alles verwringen, zich tegen alles aankanten en alles onderdrukken, wat men immer, als oorfprongelijk en het gewrogt der natuur bij den fierveling zou» de kunnen aanmerken, wanneer men dezen nog als een onbedorven wezen betragt. Dusdanig eene zekere en bijzondere wijze van denken onderfchraagt de afgrijzelijkfle en fpoorlooslle godsditnllige gevoe* C 2 lens;  36 II et Leen-stelsel. lens; ja, fehcnkt den zclven even veele maitelaaren, als deze immer aan de vrcdelievendfle en wcldadigtle meeningen kan verfchaft hebben. Dan, ten tweeden ontdekken wij ook tevens tot onzen troost, dat zulk eene bijzondere wijze van denken even zeer een ftelfel van gelijkmaatige vrijheid en het geluk der volken in ftaat zij te fchooren. Bi de Verëenigde Staaten van America heeft men eene algemeene kennis van vrijheid gevoelt, en beoefent die allerwegen even zeer, zonder dat hier tusfehen den min kundigen en ongeleerden, den min vermogenden en magtigen het geringde ondeifeheid ten dien opzigtc plaats grijpe. De diep gewortelde en reeds verouderde wijze van denken is hier, dat alle menfehen, ten aanzien hunner rechten ten vollen gelijk zijn; dat het onmogelijk zij hen anders te maaken, en daar dit hun onveranderlijke geloofs-belijdenis zij, kunnen de Americatien niet begrijpen, hoe men ten dezen opzigtc anders zoude kunnen denken. Wanneer dit punt nu eenmaal vast gefield werd, is alles tevens afgegedaan. Menig eene verrigting, welke in Europa als een ongeloovelijke vertelling of gevaarelijke proeve befchouwd werd, was egter niets anders dan een onvermijdelijk gevolg van dit gewigtig grondbeginze!. De eerde dezer verrigtingen bellaat in de verkiezing der overheids-perfoonen — eene zaak, welke dit volk met geen minder ernst dan hunne daagelijkfche bezigheden behandelt. Bij deze gelegen-  Eerste Hoofdstuk. 37 gcnheid beeft 'er geen, de aflerminfte naijver plaats; de bedieningen zelve brengen geen hoe ook genaamd voordeel aan; elk lid der famenleeving bevindt zich in de mogelijkheid, om tot ieder der onderfcheiden posten van het (laats - bellier optellijgen en alles wat daar aan verknogt is te verrigten. Zij oordeelcn, dat het bellieren van de zaaken van geheel een volk niet moeilijker zij, dan het regelen der belangen van een gezin, en dat héteenig onderfcheid hier in befta, dat het eerst genoemde meer handen verëifohe. Zij zijn van oordeel, dat het alleen da konllenaarijen zijn, waar mede men het oog van het gemeen poogt te verblinden, welke het beftier van eenen Haat zo ingewikkeld maakt. Dat men dus het geheimzinnige der ongelijkheid verbanne, en men zal te gelijk meest alle de ellenden, welke de menfchelijke natuur omgeven, te gelijk uit den kring der famenleeving verdreven hebben. Daar het volk nu eenmaal aan het verkiezen van alle deszelfs onderfcheiden ambtenaaren gewoon zij, veroorzaakt het meerder aanzien van eenig ambt dus geen de minlle moeilijkheid ten dezen opzigte. De Voorzitter der Verëenigde Staaten, die, gcduurende den tijd van zijne bediening, meer magt bezit dan fommige vorden van Europa, wordt met even weinig beweging, als ware het een kerk-meeder, verkoren. Er moet iets voor de maatfehappij verrigt worden; het volk wijst den genen aan, die C 3 dez.e  3? Het Leen-stelsel. deze last behoort op zich te nemen, en hij, die dit dus verrigt, gevoelt zich vereerd met het vertrouwen dat men in hem ftelt; terwijl hij door cene getrouwe betragting van zijnen pBgt meestal zijne dankerkentenis daar voor aan den dag legt. Een tweede verrigting van dien aart is, dat men eiken burger tot een krijgsman, en eiken krijgsman tot een burger gemaakt heeft, door niet alleen aan eiken de vrijheid te geven van zich te wapenen, maar door hem hier toe tevens te verpligten. Wanneer men dit voor de Franfcht omwenteling in Europa verhaald had, zoude dit gewis zeer weinig geloof gevonden hebben, of voor het minst zou men het als zodanig iets hebben aangemerkt, het welk een zeer onbefchaafd volk kenfehetfte en tevens zeer gevaarelijk was voor een wel ingerigten Haat. De zulken, die op eene ganfchelijke omkeering van de natuur hunne flelfels bouwen, zijn tevens genoodzaakt om alles omtekeeren, het geen llegts een gedeelte van zodanig een itclfel uitmaakt. Juist daar om, wijl een volk befchaafd zij, kan het veilig gewapend wezen. Het is eene uitwerking hunner bewustheid van hunne eigen waardigheid, waar door zij, als burgeren, alle dezelfde rechten genieten, dat zij geenzins verlangen om op de rechten van anderen eenige inbreuk te maaken. Het gevaar — indien 'er ten dezen opzigtc eenig gevaar kan plaats vinden — dit gevaar bedreigt alleen het ftaatsbeftier en in geene deele de maatfehappij zelve; cn zo  Eerste II o o r t> s t u k. 39 zo lang zij niets hebben, waarom zij zich op het ftaats-beuier zouden kunnen te onvrede toonen — hct treen volftrekt geen plaats kan hebben, w, dit ftants-beüier zich in hunne eigen handen bevindt geeft het zeer veel voordeel, dat z,j gewoon zijn de wapenen te behandelen, terwijl hier aan in tegendeel met geenc mogelijkheid eenig naueel kan verknogt zijn. _ De magt, wanneer die reeds een gennmen tijd gewoon was in de handen van geheel de maatfehappij te berusten, verliest deze alles wat wij m onze gedagtcu daar aan meest al hegten. Het uitoefenen van magt is een betrekkelijke vntdrnkkmg: deze voorönderftelt een zekeren tegenftand, dien men moet overwinnen iets, waar op dezel¬ ve werken kan. Wij ontdekken geen de mmfte uitoefening van magt in de beweging van bet zon„e-ftel, doch in die van een dwarl-wind daar tegen worden wij 'er eene ontwaar, welke zeer geweldig is: dit gefchiedt naar dien wij iets ontdekken,'het geen zich tegen de laatfte verzet, doch niets dat de eerstgenoemden eenigen tegenftand biedt'. Allerwegen, waar het bewind van zaaken niet in handen van het volk berust, ontmoet men iets, het welk dit wederftaat; ontdekt men twee ftrijdigs belangen, en erlangt dus een denkbeeld van de in het werkftelling van magt; en het zrj dus dat deze magt zich in handen van het ftaatsbeftier, of van het volk bevindt, of wel dat cue C 4 beur"  4o Het L e e n-s t e l s e l. beurtelings van de een dezer beide tot de andere overga, dezelve is beftendig te dugten. Dan, het woord volk heeftin Ameüca eene betekenis, welke zeer veel verfchilt van die gene, welke men daar aan in Europa gewoon is te hegten. Aldaar verftnat men hier door de ganfche famenleeving en bevat alles wat flegts een menfchelijk beftaan kan geheeten worden ; dan hier betekent het geheel iets anders iets, het geen niet |g- telijk kan bepaald worden. Een ander gevolg van de gelijkheid, wanneer dezelve alvoorens tot cene gewoonte geworden is, beftaat in het gemak , waar mede men als dan de inrigting van het ftaats-beftier kan veranderen, wanneer, en zo menigmaal de maatfehappij het flegts moge achten, dat 'er iets in dezelve te verb'eterc-n zij. En daar de Heer ourke tot nog toe geene aanmerkingen, betreffende de omwenteling in America gefchreven heeft, werd het volk van dit wereld-deel ook nog nimmer onderrigt , dat dit geen recht heeft; om zelf hun ftaats-beftier naar zijne eigen verkiezing te vormen. Om deze rede hebben de Arr-ericanen ten dezen opzigte ook werkelijk niet weinig verrigt, zonder hier bij ooit aan eenig heilig-fchennis of onbillijke aanmatiging of iets anders van dien aart, het geen men in dit fpooreloos woordenboek van dien Heer allerwegen aantreft, in het allerminst te deuken. Niet  Eerste Hoofdstuk. 41 Niet alleen dat de vijftien Staaten binnen eenige weinige jaaren elk zijn eigen ftaats - gefteldheid gevormd hebben, even gelijk ook twee onderfcheiden inrigtingen ter onderlinge verëenigiug; maar zelfs waren 'er drie dezer gewesten, te weten Pennjijlvanie, Zuid-Cirolina en Georgië, die de hunne in het bijzonder geheel van nieuws vormden. En dit alles gefchiedde , zonder llegts de geringde verwarring te veröorzaaken; daar dit zelfs naauwlijks buiten de grenzen van dien ftaat, waar het werkelijk gefchiedde, bekend werd. Zo zeer is men daar aan het verkiezen van zijne befticreren gewoon; hen van hunne posten te ontzetten, wanneer zij zich verkeerd gedragen, en aan alle die afgrijzelijke dingen, wier enkele naamen, volgends den Heer r,uRKE,den genen, die dezelve uitfprcekt, reeds in ftaat zijn te ontheiligen. Doch zegt men doch dit alles kan in America zeer wel plaats grijpen, naar dien het getal der inwooneren aldaar veel geringer zij; naar dien daar minder behoeftigheid en meer verlichting plaats griipe ; dan, in Ew ■ pa zou dit ten vollen onuitvoerbaar wezen. Deze tegenwerping verdient gewis, dat men dezelve beantwoorde; niet wijl dezelve in de daad gegrond zij, maar alleen wijl zij zeer veel fchijn heeft. Men kan hier omtrent zeggen, dat eenige gedeeltens van Spanje, de meeste (treek en van Pok-/, en genoegzaam geheel Rusland in de daad min bevolkt zijn, dan de befchaafC 5 de  4a Het Lee n-s t e l s e l. de gewesten van de Verëenigde Startten; dat armoede en onwetendheid veel eer de uitwerkzelen, dan wel de oorzaaken der flaavemij zijn; doch het beste antwoord van alles wat men hier op zeggen kan, is, dat men ten dezen opzigtc op Frank' rijk wijze. Aan de eindelijke uitkomst der omwenteling aldaar wil ik het ganfchelijk overlaten deze tegenwerping verder optelosfen. Dat het volk llegts tijd gelaten worde om aller wegen en behoorelijk in de leere der gelijkheid onderwezen te worden, Cn als dan is 'er geene rede om voor on¬ derdrukking, noch van de zijde van het ftaats-beftier, noch van de zijde der menigte, welke nimmer tot heerfeheloosheid zal overflaan, in het allerminst te vreezen. Er wordt llegts zeer weinig ondcrrigt gevorderd , ten einde iemand zijne rechten te ie*ren kennen, en 'er beftaat geen fterveling, die llegts een gemeenen graad van gezond menfchen-verftand bezit, ook zelfs in het onkundigst oord van geheel Europa , wien hier toe geen genoegzaam onderrigt mogt te beurte vallen, indien dat onderrigt, dat men hem gaf, llegts ten dien einde ingerigt ware. Want het lezen en fchrijven worden tot, dit oogmerk niet eenmaal volltrekt gevorderd het is alleen eene juiste wijze van denken, welke in ftaat is ons wel te doen handelen. Men leert elk kind ongeveer een vijftig-tal van Latijnfche gebeden, waar in de Paus, de Bisfchop en de Vorst, als die drie wezens, die men bo-  Eerste Hoofdstuk. 43 boven al aanbidden moet, worden voorgeteld: men doet zodanig een kind gelooven, dat de magten wel e werkelijk beftaan, van god zclven zijn ingeftéld, en dat de krijgs-man, die in zijn keifpel gelegd is, hem bier voor het keven zeer gereedelijk mag ontrukken. Wanneer men om het tegendeel te doen begrijpen, llegts half zo veel onderwijs belteedde , zoude het hier mede ree-is zeer verre gebragt worden; in dit geval zou men met de natuur zelve medewerken, daar men dcelve thans tegenllreeft. Dat men het flegts in de harten der menfchen ingriffe dat alle mcnfchen , ten aanzien hunner rechten, ten vollen gelijk zijn, en dat het ftaats - beftier hun eigen zaak is: overreed hem vervolgends zijn crucifix te verkopen en daar voor een geweer te nemen zie daar hem in eenen goeden burger omgevormd. Een ander gevolg van een gevestigt geloof in de gelijkheid der rechten, beltaat hier in, dat 'er bij dusdanig een geloof nimmer voor heerfeheloosheid te dugten zij. Dan dit woord heerfeheloosheid — heeft insgelijks in America eene andere betekenis bekomen, dan die, welke daar aan in onze meeste boeken gehegt wordt. In Eurep-i geeft dit woord het denkbeeld van eene algemeene verwarring, gepaard met oproeren en moord, waar bij de onfchuldige even zeer als de fehuldige omkomen. Dan, in een land, waar men aan een beftier door middel van perlbons-verbeelding gewoon is,  44 Het Leen-stelsel. is, verfchüt het opfchorten van alle ftaats-beftier voor eenen tijd hier van niet weinig. In een gewest , waar het volk in den uitgeftrektften zin zeer wel weet, dat het alles zelf in eigen perfoon verrigten kan, daar doen zij in de daad niets hoegenaamd in eigen perfoon. Wanneer het volk van eenige Staaten van Jmtrica in het heetfte der omwenteling een geruimen wijl zelfs zonder de allcrminften zweem van wet of ftaats-beftier leefde, handelde het zelve beftendig door vergaderingen van afgevaardigden en bij peifoons-verbeelding. En dit juist is het wat zij heerfeheloosheid noemen, wijl hun niets anders van dien naam bekend zij. Deze zijn de gefchiktfte bouwftoflen tot het vormen van een ftaats - beftier, waar voor men niet in het allerminst behoeft te vreczen, fchoon zulk een ftaats - beftier al eens uit een genomen zij, ten einde daar aan eenige verbeteringen te maaken. Dit zijn diep gewortelde gewoonten van op cene zekere wijze te denken — gewoonten, welke de natuur des menfehen genoegzaam ganfchelijk omvormen; ja, deze zijn grondbeginzels, bijkans even onbekend in de gemeene-besten der alöudc volken als onder het bewind der hedendaagfehc alleenheerfcheren van Europa. Wij moeten ons dus geenzins langer op zodanige ftelfels, die uit de redekavelingen van Jriftoteles ten aanzien van dat gene, wat toen werkelijk plaats greep , in het allcrminlte verlaten , wanne er wij ont-  Eerste Hoofdstuk. 45 ontdekken, dat deze werkelijk tegengefproken worden, door zodanig iets, het geen ons eigen gevoel voor eene met de natuur overëenftemmende en eeuwige waarheid verklaart, en dat door onze eigene ondervinding daadelijk wordt goedgekeurd. Ariftoteïes was gewis een groot ftaats - man, en Claudius Ptolomteus een groot aardrijks - befchrijver; dan , de laatfte heeft van America, het groote vierde gedeelte van dezen aardbodem, geen woord gerept; en dus fprak ook de eerfie nergends van een gemeene-best bij perfoons-verbeelding, de eenige, waare toevlugt der onderdrukte menschheid. En daar ik deze twee groote lichten nu eenmaal zo digt bij een gebragt heb, wil ik dezelve nog voor een oogenblik bij eikanderen laten, ten einde dus aantetoonen hoe zonderling vooringenomen men fomwijlen voor de een of andere bijgeloovighcid zij , na alvoorens eene andere, welke niet te min op eenen foortgelijken grond gebouwd was, aan een zijde gefield te hebben. Ptolomceus fchreef een ftelzel van flerren-kunde, waar in hij onder andere dingen ook leerde, dat de aarde het midden-punt van het heel-al zij , en dat de hemelfche lighaamen zich rondom dezelve bewegen. Dit ffelfel wordt thans nog werkelijk in Turkije met uitfluiting van ieder ander, of flraffe van den ban —— onderwezen; even gelijk ook 'mArahie, Per/ie, Palizjlina, Mgypte en allerwegen, waar men de leer van Mahomet heeft aangenomen; terwijl daar te-  46* Het Leen-stelsel. tegen ten zelfden tijde de ftaat-kunde van Ariftoteles op de Umverfittii van Oxford gelezen wordt. De grond waar op het een van deze ftelfels rust, is, dat de zon op het bevel van Jofua ftil ftond, het geen dezelve niet had kunnen doen, ware zij niet in beweging geweest , en die, waar op het andere Iteunt, beftaat hier in, dat alle magten van god zeiven zijn ingefteld. Spreek llegts tegen «enen Mufulman van het ftclfel van Copernicus, en dit zal even het zelfde wezen als of gij den Heer burke van de rechten van den mensch onderhieldt: beiden zullen zij u een godverzaker noemen. Doch ik wil thans met de behandeling Iran het leen-ftelfel verder gaan. De tweede bijzonderheid der wetten van het leenftelfel heet op het vaste land gemeenelijk het recht van aanftelling in eens anders plaats, en is in het wet-boek van Engeland onder den naam van entail(*j zeer bekend. Van alle middelen, die men tot heden uitvond om de voordeden, die de natuur hem aanbied niet te mogen genieten, is dit voor zeker het zonderlingst, en in versheiden opzigten tevens het kragtdaadigst. Er zijn bij menig een volk bijgeloovigc denkbeelden, ten aanzien der eigendommen, die in landerijen beftaan, gekoesterd —— denkbeelden, die het vervreemden daar van (•) Het zelfde dat. bij ons onder den "naam van ridti -ctmmit zeer wel aan eik bekend is. De vertaaler.  Eerste Hoofdstuk. 47 van moeilijker manken, dan dat van eenige andere bezittingen, waar door deze dus ook minder opbrengen. Dusdanig was wel eer het Jus RetraBus: bij de Romeinen, het recht van vrijkoping, dat ieder genacht bezat, als ook de volftrekte terug gaave na het verloop van vijftig jaaren, die bij de Joden plaatsvonden. Dergelijke inrigtingen treft men ook bij de JEgyptiSrs, als ook eenige wetten van zulk een aart onder het beftier der Incas in Peru aan. Deze alle werden eigenlijk ingefteld, ten einde het aanzien der genachten duurzaam te maaken, en het menschdom voor eene adel - regering te vormen. Dan, geen van deze alle gingen egter met de wrecdc uitfliuting van jonger broeders gepaard; geen van deze alle was ftout en hoogmoedig genoeg om het in de magt van eenen ftervenden, die zelfs flegts een enkel uur na zijn overlijden niet eens meer over zijne voetzooien in het allerminst befchikken kan, dus ganfchelijk te Hellen, om van nu aan tot het 'einde der eeuwen tegen geheel het menschdom te zeggen. » R*ak miJne nalatenfchap niet „ aan! Ik wil dat deze fireek, waar in ik voormaals mijn genoegen vond, voordaan het wild „ gedierte en de vogelen des hemels worde overge„ laten; dat Hegts een enkel mensch van elk ge„ nacht in dezelve betta; dat alle de overigen — Z ook zelfs mijn eigen nakroost, zo dra zij flegts „ geboren zijn, van daar zullen verdreven worden, en dat hij zelve, dien deze grond te beurte val- „ le,  4 3 Het Leen-stelsel. „Je, nimmer in ftaat zij zijn genoegen te ver„ meerderen, door een gedeelte daar van te ver„ vreemden, ten einde het overige hier door te ver- ,, beteren!" Het is zeer wel mogelijk, dat 'er door alle eeuwen heên onzinnigen beftaan hebben, die in ftaat waren, een verlangen van dien aart aan den dag te leggen; dan dat geheele volken, verfcheiden eeuwen agter een konden tocllaan, zulk een boosaartigeu iiiterlten wil te eerbiedigen en ten uitvoer te brengen — dit was met de fchranderheid der ouden geenzins beftaanbaar: dit is een zelf-moord, tegen geheel de famenleeving begaan — een zelf-moord, die alleen de dagen der Rïdderfchap voegde, en tot niets anders ftrekken kan, dan om het ftaatsbeftier, het welk nog werklijk in Europa plaats vindt, kragtdadig te onderfchraagen. De Heer edward coke kon dus zijne lofrede, waarmede hij het Parlement van eduard I. vereert, zeer wel befpaard hebben, daar hij dit Parlement de Vaders der wet van plaats - vervanging noemt. Met een bijzonder genoegen haalt hij bij die gelegenheid de woorden van den Heer wileiam herle aan, waar mede deze ons meldt, dat — „ Koning eduard I. de wijste vorst „ was, die ooit beftond, en dat zij, die zijne wet„ ten maakten, verftandige mannen verdienen ge- „ naamd te worden. " Doch welk verftand 'er ook in deze inftellingen moge doorftraaleu de- zel-  Eerste Hoofdstuk. 41? zelve is van eenen Iaater oorfprong. Het is een plant van een volkomen leen - Heiligen aart, welke door de Normannen en Sakfen , of eenige andere overweldigers naar Engeland Werd overgebragt, en alhoewel dit tot een wet gemaakt was, begon het niet te min uit een zeer ongunftig oogpunt befchouwd, en veracht te worden, door de rechtbanken zelve, zodra eene gezonde Maatkunde flegts de overhand verwierf. Dan, het Parlement poogde nu den verderen voordgang der vrijheid te Muiten, en dus ging de wet van plaats-vervanging thans tot eene inMelling van Maat bij dc tweede wetgeving van Westminfter over. Voor de omwenteling werd deze ook in America, als een wet aangemerkt; dan, dit tijdperk van licht en vrijheid heeft dus voor het minMe een vierde gedeelte van den aardbodem van dit rampzalig aanhangzel der Gottifche woestheid verlost; terwijl Frankrijk nu ook een begin gemaakt heeft, met de ketenen, welke een ander gedeelte gekluisterd houden , en waar deze wel het Merkst te famen geklonken waren, insgelijks te vergruizen. Alleen de vernietiging van twee wetten naamelijk, die der plaats - vervanging en der eerstgeboorte deze nlleen is in Maat de voordduuring der vrijheid in elk geweest, waar dezelve flegts eenmaal gevestigt is, voor altoos te verzekeren, wanneer men hier nog flegts de vrijheid van de drukpers bijvoegt. D An-  50 Het Leen-stelsel. Andere rechten, het grond-gebied betreffende , en aan het Leen - ftclfel bijzonder eigen, werken min algemeen , hoe wel derzelver getal oneindig, en deze onbegrijpelijk verlcheiden zijn. Geen enkel llroomend water, geen enkele plaats, waar men een molen ftigtte, geen enkel meir, het welk visch bevat , geen een eenig bosch, geen fcheid-linie waar door twee dorpen of hoeven van elkander worden afgezonderd , die niet met eenige naamen en tevens met eenige lasten, tot het recht van den Heer der plaats betrekkelijk , belast zijn; behalven dan nog de ontallijke voordeden, die uit alle mogelijke handelingen en plegtigheden voordvloeien , welke 'er tusfehen den algemeenen en ondergefchikten Heer, tusfehen dezen ondergefchikten en zij, den agter-leenman vervolgends weder tusfehen dezen, en de hemel weet wien plaats grijpen , of voorönderfteld worden plaats te grijpen. Slegts door een enkele van derzelver beüiüten vernietigde de volks-vergadering van Frankfttk ongeveer honderd en vijftig dusdanige belastingen, welke alle met naame genoemd werden, terwijl boven dien een enkel bijgevoegd artijkel van dit zelfde bevel-fchrift 'er wel ligt een nog grooter aantal ophief, wier naamen niemand in ftaat geweest zoude zijn optegeven. Een enkele trek zal intusfehen genoeg zijn om deze alle te kenfehetfen. Zij ftrekken alleen om den landbouw ter neder te drukken, en belemmeren  Eerste Hoofdstuk. 5i ren den koophandel; terwijl zij het eene deel der famenleeving verhagen, daar zij aan den hoogmoed van het andere voedzel verfchaften, en aan de kas van beiden tevens eene wezenlijke fchade toebrengen. Dan, thans is het tijd, dat wij die rechten van het Leen-ftelfel, die op de perfonen zelve rusten, ook eens van nader bij bcfchouwen. De eerfte derzelve is de hulde — in derzelver waarcn Gottifchen zin een fteeds duurende hulde genaamd. De verachting, welke dit denkbeeld verdient, ten vollen uittedrukken — dit is zeer moeilijk, wanneer men niet van eene taal gebruik wil maaken, welke beneden de waardigheid der wijsbegeerte is. Bij het eerfte uitgeven van de leen, bezit een leen-heer — voorönderfteld zijnde, dat hij zelve eenige wettige aanfpraak op zulk een leen hebbe —— bezit de leen-heer buiten twijfel de magt, het zelve op alle mogelijke voorwaarden, waar in de leen-man flegts verkiezen mag te bewilligen, aan denzelven uittegeven. Dit is dus een wederkerig verdrag tusfehen beide deze partijen, waar in ieder derzelve op eene gelijke wijze moet toeftemmen; en in dit geval kan een onveranderlijke hulde, geduurende het leeven van deze twee zeer wel de voorwaarde zijn. Dan, dat iemand tot het bewijzen van zulk eene hulde aan een anderen zoude gebooren zijn — dit ware voor zeker onder een zeer boos gefternte geboren te worden; ja, dit ware gewis volmaakt D 2 het  Het L e e n-s t e l s e r.. het zelfde, als tot eene onveranderlijke flaaveröij geboren te worden, Ook zelfs op dit oogenbük vermag een Toscaamch edelman nog geenzins zijnen voet over de grenzen van zijn vaderland te zetten, zonder de vergunning van zijnen Groot-Hertog, of hij verbeurt zijne landgoederen. Dergelijke wetten hebben in alle gewesten, waar men het Leen-ftelfel eerbiedigt, en nog geene omwenteling plaats greep , een wezenlijke kragt. Deze ontduiken het naauwlettend oog der vrijhe'd, en wel dra zullen zij ook Europa gausch en al ontvlugten. Tot hier toe hebben wij die rechten van het Leen-ftelfel behandeld, die, of op de perfonen zelve, of op den grond rusten, en zich fteeds tot den oudlien zoon van een gellacht bepaalen; dan, 'er beftaat ook een volkomen waar en wezenlijk recht van dit zelfde ftclfel, het welk ten aanzien van alle de kinderen even zeer en onverdeeld iland grijpt, te weten, dat van eenen ijdelen hoogmoed — een recht, het welk zich tot dezen allen, in welk een graad, in welk eene linie zij zich dan ook bevinden mogen; ja, tot over iedcren drop adelijlc bloed , waar dit dan ook [gevonden worde, en hoe dit vermengd of onzuiver geworden zij, zonder eenig onderfcheid , zonder eenige uitzondering ukflrekt. In het algemeen heeft men voorönderfteld, dat her ftaats-bellier voor alle minvermogende kinderen van edellieden zorgde. Dan , helaas !. . . derzei-  Eerste Hoofdstuk. 53 zeiver getal is veel te groot, dan dat men die alle lig. telijk het noodige konde verfchaffen. Hoe wel de legers, de zee-magt en de kerk, met alle de veelvuldige ambten, die men daar in heeft kunnen uitvinden , ten vollen door dezelve alleen bezet zijn, wordt egter derzelver getal zo ontzaggelijk, dat 'er nog altoos veelen zijn, die zonder eenige bediening , en dus ook zonder middelen van beftaan moeten blijven. Wanneer wij de bijzondere beftemming van dezen rang van menfehen befehouwen, kunnen wij ons niet bedwingen, eene mengeling van aandoeningen te gevoelen, waar bij het mededoogen de overhand op de verachting bekoomt. En ter vermeerdering der rampen, die hen, veel meer dan eenigen anderen ftand van menfehen treffen, heeft hunne adelijke geboorte hen bij overerving tevens onder een bijzonderen vloek gelegd, door hun de verrigting te verbieden van al wat bezigheden of zaaken heeten mag, ook van die zelfs, welke anders ten uiterften gefchikt waren om hun een behoorelijk onderhoud te verfchaffen. Er kunnen wel ligt ook anderen gevonden worden , die door de onmenfchelijke wetten, ten aanzien der geboorte, van hun wettig erfdeel beroofd werden; die men in hunne jeugd veronachtzaamde, door hen niet tot het waarnemen van eenig beroep optevoeden, of die, daar zij een afkeer van een werkzaam keven hadden, dus buiten ftaat zijn om eenige nuttige handteering te aanvaarden: dan niemand, behalven alleen de afD 3 ftam-  $4 Van de Kerk. ftammeling van een adelijk geflacht kan tevens het ongeluk treffen, dat men hem zegt, dat hij de doorlugtige reeks van zijne hooggeboren voorvaderen ontëeren , en een geflacht ■ boom zou doen uitfterven, die zijnen oorfprong van den flalkncgt van den een of anderen gelukkigen roover, wel ligt in een der lijfwagten van kar el ben grooten nam — dat hij deze reeks van voorvaderen ontëeren zoude, wanneer hij zijne hand aan de ploeg wilde flaan, of zijnen voet op een Comptotr zette. De hoofdflad van ieder rijk van geheel Europa, uitgezonderd Loi/don alleen, wemelt van dusdanige beklagenswaardige Edellieden, die in de daad en in den eigenlijkflen zin van het woord gefladig gefolterd worden, daar zij niet weten op welk eene wijze zij hunne keuze tusfehen hunnen hoogmoed en hunne behoeftigheid zullen bepaalcn. Dusdanig in waarheid is de dwaaze dwinglandij, welke de gewoonte uitoefent , dat die gene, wicn aanzieuelijke middelen werkelijk te beurte vielen, en zich dus, als beftierers aan het hoofd der maatfehappij plaatften , wreed genoeg zijn om de ijdelheid tot een wezenlijk kenmerk van den adeldom te maaken. Een bewijs van werkeloosheid llrekt den edelman altoos tot een loodje, waar door hij in de huizen van andere Edelen fteeds wordt toegelaten, en tevens tot een volftrekt noodzaakelijk kenteken, indien hij bij hunne vermaakelijkheden denzelve beflendig aangenaam wezen wil. Dan,  Eerste Hoofdst uk. 55 Dan, in Frankrijk zijn hunne handen thans voor het minst ontkluisterd; deze begochehng is verdwenen, en het Leen-ftelfel met al deszelfs zo berugte afgoderijen geheel ter neêrgeftort. De waare eer is in het hart der menfehen terug gekeerd, in fiede van aan het knoops-gat van hun rok gehangen te zijn, en eene nuttige nijverheid alleen fchenkt thans een billijk recht op den algemecnen eerbied. Die lieden, die te vooren Hertogen en Markgraaven waren, ziet men thans tot hoevenaars, tot bereiders van allerleië ïtoffen en kooplieden verheven; het aankomend geflacht onder alle (tanden vormt thans zijne begrippen in gevolge van een juist oordeel, het welk men over alles heeft leeren vellen, en de maatfehappij heeft nu den vergiften dolk, dien de verovering eenmaal in haaren boezem plantte, weder uit denzelven gerukt. D 4 TWEE-  TWEEDE HOOFDSTUK, Van de Kerk. D an, het zoude egter voor het leen-ftelfel, in weerwil van al deszelfs vermogen om alles omtekeeren , volflrekt onmogelijk geweest zijn, de menichelijke natuur zo langen in dusdanig een ftaat van vernedering te houden, ware dezelve niet door de hulp van eenen meer, dan vleefchen arm daar in onderfteund, en had het den mensch niet met andere wapenen aangevallen, dan die gene, die zijne tijdelijke belangen alleen den aanvaller kunnen in handen {tellen. Het menschdom is uit zijne natuur zelve tot den Godsdienst geneigd: die genen, die de volken beheerfchen, of zij, die van den arbeid van hunne medeftervelingen eeniglijk tragten te leer ven, moeten noodzaakelijk flegts weinigen zijn, in vergelijking van hun, die den last' het ganfche ïighaam helpen torfchen; derzelver voornaamc zaak is dus, de famenleeving in het gemeen te misleiden, r,cn einde dus het vermogen van dit meerder getal aan  Tweede Hoofdstuk. 5? san het zelve onbekend te doen blijven, en dat der weinigen, daar tegen, zeer groot te doen fchijnen; Alles, wat een openlijk bewijs van fterkte, het zij dan dat dit eene naturelijke of zedelijke fterkte wezen mogt, moet dus op eene behendige wijze vermijd worden; want, hoe onkundig het menschdom ook immer zijn mag, is het egter altoos even gefchikt om berekeningen te maaken, als om den Godsdienst te verëe en; het begrijpt even gemakkelijk, dat een honderd krijgslieden den aanvocrer, dien zij verkozen, in ftaat zijn te verdelgen, als dat de blikfem een enkel mensch vermag te verpletten. Men moest dus tot geheimzinnigé en onzigtbaare dingen zijne toevlugt nemen; men moest dus uit den Godsdienst, waar toe het menschdom zo zeer geneigd fcheen, een werktuig vormen, en het'zelve op de ligtgelqovigheid der ftervelingen vestigen een werktuig, gefchikt om de gezonde rede te ver. bijfteren, cn derzelver licht gehcellijk uittedooven, wijl dit licht in onze ziel geplant was om ons tegen alle bedrog te beveiligen , en den Godsdienst zeiven beftendig tot eene gezellin te ftrekken. Dit werktuig was de kerk (*) door alle eeuwen heen. In verfcheiden tijdperken en in onderfcheiden gc- (») Uit hoofde van die aangenomen denkbeelden, waar door men de kerk meestal met den Godsdienst verëenigt, zonde ik zeer ligt gevaar lopen, van verkeerd begrepen te worden, van fommigen imjnec lezeren ten walt ik hun bij voorraad meldde, dat ik deze twee voorwerpen geenzins als te fatra verbonden befchouwe; en Jat alömD 5  5S Van de Kerk. gewesten veranderde dit werktuig wel van naam, naar gelang der omftandigheden, waar in de verfchillende volken zich bevonden, dit mogten verëifchen. Doch wat deszelfs eigenlijke en bijzondere geaartheid betreft deze onderging nimmer eene we¬ zenlijke verandering; en het zoude zeer moeilijk zijn, te bepaalen, onder welken van deszelfs verfehillende naamen, het zelve de meefte onheilen ftigtte, en het grootst getal van menfehen ter flagtbank ileepte. Ware het niet, dat wij vreesden door gebrek aan een genoegzaam onderrigt misleid te worden, als dan zouden wij zeer gcreedelijk beweeren, dat het zelve, na dat het den naam des Christendom; aannam, veel grooter verwoeftingen hebbe aange- rigt, rne, waar ik in een onbepnalden zin van de kerk fpreke, ik daar door liet ftaats-beftier bedf.ele, het welk zich van den naam van bet Opperwezen bedient, alleen ten einde dus doormiddel van een Goddelijk gezag te onbepaalder te kunnen hcerlchen; of met andere woorden, ten einde over het geweten eene zekere duifternis te Verfpreiden, en de ftervclingen dus te gemakkelijker te kunnen onderdrukken. In de Verëenigde ftaaten van America beftaat 'er om naauwkeulig te fpreken, niets hoe genaamd, het geen men de kerk zcude kunnen noemen; en egter is 'er gten land, waar het volk meer eerbied voor den Godsdienst toont. Men vindt 'er allerleië Godsdienstige gevoelens, zonder egter van eenige, hoe genaamde ketterij in het minst :e weten; men oefent 'er den Goddeiijken eerdienst op allerhande wijzen uit, en egter kent men 'er geene fcheuringen; zeer dikwijls veranderen fommige lieden aldaar van geloof en gezindheid, en egter heeft men 'er geen denkbeeld van afval; zij hebben Leeraaren en eenen Godsdienst, doch gecne Priefteren. In het kort, de Godsdienst wordt daar te lande, als zodanig iets befchouwt, het welk alleen de onderlcheiden perfonen in het bijzonder, doch geenzins r^hecle te laim verëenigde lighaamen van menfehen in hun geheel betreft.  Tweede Hoofdstuk. 59 rigt, dan onder eenige andere van derzelver gcdugte benaamingen, hoedanig die dan ook mogen geweest zijn. Dan, wij behooren geenzins te voorbaarig te zijn, in het beflisfen dezer vraag; want, daar wij de onzinnigheid onzer voorouderen, gcduurende de vijftien laatfte eeuwen, in ftaat zijn met eene verontwaardiging, gemengd met mededoogcn, behoorelijk te fchetfen, en den Engel der bloedftorting door het kruis in het westen allerwegen in het ronde geleid, behoorelijk te volgen, ontbreekt ons het licht der gefchiedems, met betrekking tot het overige gedeelte van dezen aardbodem — dus is het ons onmogelijk de wasfende maan alömme in het ooften in der zclver loop-baane nateöogen, en de onafmeetbaare verwoeftingen gade te flaan, welke deze van de zwarte zee tot den Ganges met zich in het ronde voerde, of te zeggen door middel van welke andere betoveringen het menschdom met de zugt tot moord, van daar tot aan het noordelijkfte gedeelte van Siberië, of het zuidelijkst van Afried* overal ontvlamd zij. Indien wij flegts in ftaat waren, eeniglijk te berekenen , hoe veelc menfehen hun leeven in de Godsdienftige oorlogen en vervolgingen der Christen kerk wel eer verloren, als dan zouden wij ontdekken, dat dit genoegzaam gelijk ware aan het getal van hun, die thans werkelijk in Europa beftaan. Doch Wel ligt is het een waar geluk voor het menschdom, dat  Co Van de Kerk. dat wij niet vermogend zijn, ook zelfs dit gedeelte der menfchelijke ellenden, flegts met eenige naauwkeurigheid te beflemmen Wanneer Conftantijn ge'bood, dat het heerfchend iighaam der priefteren, den naam van Christus zoude aanneemen, moeten wij hem hier om egter geenzins, als zodanig eenen befchomvcn , die 'oenmaals een nieuw wapentuig ter verdelginge vormde; hij deed niets anders dan een benaaming, welke nu in verachting' gekomen was, en dus niet langer eenen anderen dienen kon om het bedoelde oogwit te bereiken met eenen anderen, welke nu een algemeen gezag en invloed bekomen had, daadeliik te vcrwisfeleu ; daar hij deze op een geloof gegrond zag, het welk waarfchijnelijk de goedkeuring van een aanmerkelijk gedeelte des menschdoms zoude wegdragen. De koel bloe- , (*) Men heeft asn het verhaal van Zofimus, betreffende de beweegreden, welke Conftantijn aanfpoorien om den Chriitelijkcn Godsdienst te omhelzen niet aller wegen even veel geloof gegeven, hoe wel de omftandigheden anderszins op zich zelve befchouwd, juist geenzins onwaarlchijneüjk voorkomen, en men dezen ichrijver anderszins als zodanig eenen betrag:, die de grootfte Heide vuur de waarheid blijken laat; daar hij de gefchiedenis van alle de Keizers tot zijn tijd toe, die i(i het begin der vijfde eeuw invalt, heeft te bock gefield. Het geen hij ons melt bcflaat hier in, dat Conftantijn niet konde toegelaten worden om mede aan de beroemde plegtigheden van! Cirts van Eliufis deel te nemen, ter oorzaakc zijnetbegane misdrijven, in het ombrengen van eene menigte van zijne eigen naastbel'taanden. Dat de opperpriefter, toen hij verzogt om mede onder de ingewijden gefield te worden, met afgi ijzen uitriep. „ Van hier gij Vader-moorder, dien de Goden nimmer „ vergiffenis zullen fchenken!" De Lecraaren van bet Cbris- ttndom maakten dus zeer gereedelijk gebruik van deze gelegenheid, om der behoeften van den Keizer ter lmlpe te komen, onder voorwaar-  Tweede Hoofdstuk, 61 bloedige wreedheid, welke In den aart van dezen vorst zo zeer gevestigd was, en zijn omhelzen dezer nieuwe lecrc met een hart, het welk door het ombrengen zijner naafte bloedverwanten geheel vcrftaald was ■— dit een en ander waren voortekens, 'die van de toekomftige ftemming der priefterlijke heerfchappij juist niet veel voordceligs lieten vermoeden, hoe zeer hij dezelve nu verbonden had aan eenen naam, die tot nog toe door deszelfs zagtheid en nederigheid elks opmerking had tot zich getrokken. Deze verrigting heeft dus ook aan een tooneel van de ijzelijkfte wreedheden, eenen glimp gegeven aan een toonecl, het welk men met reden als niets anders, dan een echte vrugt der verëenigiug van de kerk en den ftaat befchouwen mag. Deze noodlottige afwijking van de grondbeginfelen des warde, dat hij ook tevens in de hunne zoude voorzien. Dit verdrag beloofde aan beide zijden geen gering voordeel; Ctnftantijn verklaarde zich dus een Christen; nam de kerk onder zijne beichermina, en deze beloofde hem vergeving zijner euvcldaaden. De kruipende laagheid dezer nieuwe kerk, en de driefte fl-rengheid, welke de oude bij deze gelegenheid deed blijken — deze tekenen op het aller naauwkeurigst den aart der flaatkunde van alle eeuwen, terwijl de voorbeelden, die deze beiden thans gaven, in ontallijfce gevallen zijn nagevolgd. De konftenaarijen door den Paus bij het bekeeren van Chvis, bij het bekragtigen van het gezag, het welk Pttiin zich had aangemaatigt, en het kroonen van Charle ■ Magne, in het werk gefield -—• deze alle behooren onder de navolgingen van de eerst genoemde; — de belagchelïjke tugtiging van Hendrik II. in Engeland, en de ontallijke banblikfems op gcheele rijken netrgefmakt, zijn tot die der laatstgemelde te brengen. Insgelijks verdiend het hier wel te worden opgemerkt, dat het ganfche gedrag van Conftantijn in alle deszelfs bijzonderheden door Hendrik VIII. naauwkeurig is nagebootst.  Van de Kerk. des eerflen stigters van het Christendom, die zelve verklaarde, dat — zijn Koningrijk geenzins van deze wereld zij — deze is het, welk geheel Europa, een reeks van eeuwen agter een noch bloed deed ftroomcn, en hier bij tevens deze ijzelijke verwoeftingen ook tot de overige gedeelten van dezen wereld-bol overvoerde. De trotfche aanmaatiging, van naamelijk den alöuden afgodendienst der oude kerk uitterooiën, en de ontallijke ketterijen der nieuwe, verllrekten den voriten even zeer als opperpriefteren reeds van den tijd der oorlogen van Conftantijh tot dien der meêdoogenswaardige oproerige bewegingen van een Calonne, en den Graaf van Artois (*) , welke thans werkelijk heeft plaats gegrepen tot een onfeilbaar voorwendzel, waar mede men zijne aangeregte bloedltortingen fteeds wist te verglimpen. Van (*) Men zie de Expefttien dis motifs des Princes, frerts ia Hoi. Hen verkfiaring der beweeg - reden, waarom de Broederen des Konings een leger op den been bragten, ten einde het Franfche volk daar mede te tugtigen, uit gevaardigd te Ceblentz in Januari] des voorigen jaars. ——- In het eerlle artijkel 'vindt men onder andere beweeg - oorzaaken voor deze onderneming, ook de volgende. — ,, Pour rttablir le refpeSt du a la religion Catheliquc, ,, et d fes ministres." ■ Dan, wie der voorige Cbristen Kcizeren had immer een gegronder recht om den Godsdienst te hxrftellen, dan juist deze Graaf van Arteis\ Zijn naam, dit is gewis, zoude alleen genoegzaam kunnen geoordeeld worden om alles wat men deugd kon noemen, befpottelijk te maaken, en (trekt der menschheid tot een fchimpfchrift. Doch, waarom zoude dit hem egter verhinderen, dat hij geen uitmuntende verdediger der Religiën Catbilijut ware?  Tweede Hoofdstuk. 65 Van het tijd Hip der bekeering van C/ovis zugtten Frankrijk ëri Kjtrm&mè geftadig, en wel geduurende de regering van alle de Koningen uit het gedacht van Meroveus, onder de woede van kerklijke fchrikgedrogten, die de Druïden allerwegen vervolgden; de tempelen van het Romeinsch veel-godendom omkeerden , en de vlakten met het bloed der Arrianen bcfproeiden. De oorlogen van Charle-Magne t?gen de Sakfen, de Hunnen, de Longobarden, en de Blooren die oorlogen, waar door Europa veertig jaaren agter een verwoest werd, hadden tot derzelver voornaamde doel niets anders, dan de uitbreiding en het zuiveren van het Christelijk geloof. De kruistogten, die Europa op agt onderfcheiden tijdperken van jonge lieden genoegzaam gansch beroofde, deze moeten, wanneer men'er de bewooneren van Afia en Africa, die hier bij tevens omkwamen, mede onder rekent, ten minden vier millioenen menfehen gekost hebben. (*) De oorlogen der Guelfen en O Het uitroeien der ketters, was iets, waar in geheele volken diens tijds hun roem Helden. Op het graf van Cbildebirt I, die in ket jaar 558 ftierf, leest men het volgende graf-fchrift, in de abtdij van 5;. Qirmains des Pres te Parijs. Le fang des Arriens dont rougirtnl lts plainls , Dl montagnes de Corps lenr pays teut couvert, Kt leurs clefs mis a mort, font des prtuvet cerlair.es, De ci qut lis Francais firent fous Cbildebirt. De vlaktens rood geverft van 't bloed der Arrianen, Hun land gansch opgehoopt met lijken zonder tal, Hun hoofdlión wreed verinoord, de grond doorweekt van tranen, Zie daar der Franfebm daan, die CHiLDEHhrt beval.  <54 Van de Kerk. en GibeJinen, of van den Paus en deszelfs tegenflander, verbeerden gcduurende twee agter een volgende eeuwen gansch Italië, en wikkelde half Europa in partijfcbappen. Het verdrijven der Moeren uit Spanje ontvolkte dit Koningrijk niet weinig, door een oorlog van zeven honderd jaaren, doch het invoeren van het gerechts-hof van geloofs-onderzoek, verhinderde de bevolking volftrektelijk zich wederom te hertellen; terwijl men intusfehen miÜioehen van inboorlingen in Zuid) America ombragt, daar men dezelve poogde te bekeereft. Bij deze optelling van bloedvcrgictingcn hebben wij intusfehen nog niet eenmaal acht geOagen op die aaneenfchakeling van jammeren, welke intusfehen de weder-verandering der leere in het Ooflersch rijk verzelde, daar dit hu aan de tellingen van Mahomet gehegt werd: even min als op de verdelgingen, welke het gevolg der fcheuring van de Roomfche kerk waren ten tijde dier gelukkige verandering, welke door fommigen met den naam der ketterij van Luther, en van anderen met dien der hervorming van de Proteflanten betempeld is. Doch deze alle zal men zeggen, zijn niets dan trekken uit de geaarfheid van onbefchaafder eeuwcn _ trekken nogthans, waar opmen nimmer het oog kan vestigen, zonder tevens eene ijzing te gevoelen, dan waar omtrent men geenzins behoeft te vreezen, dat men die bij meer verlichte volken immer wederom aanfehouwen zal. Het is waar, dat de dui-  Tweede Hoofdstuk. 65 flüilrerrlis der onverdraagzaamheid in fommige lani den door het licht der wijsbegeerte fchijnt verdre* ven te zijn, en wij dus reden hebben om tc verwagten, dat Europa in het algemeen wel dra het vermeende recht van eenen om zich aan den godsdienst van een anderen te laten gelegen liggen, zal lochenen. Doch wij kunnen hier omtrent niet tc min aanmerken — vooreerst, dat het 'er wel verre af is van op het tegenwoordig tijdftip nog werkelijk het geval te zijn; en ten tweeden, dat dit cene zegening zij, welke nimmer uit eenige ftaatkundigc. inflelliilg, betreffende den godsdienst', kan geboren worden. Ten bewijze van het eerde, behoeven wij ons met onze befpiegelingen geenzins naar Spanje noch Italië te begeven, of ons den laatst gevSèr* den oorlog der geestdrijverij in Eraband weder Wffi den geest te brengen —• dat men hier toe alirJeti op de twee meest verlichte gewesten van Burifrd het oog vestige; dat men llegts de fpoorelooshedeii te Birmingham gepleegd, en het gedrag der WÉJ derfpannige priefteren in Frankrijk gade fla! En wat de tweede aanmerking betreft — wij kunnen der waarheid even goed voor als na hulde1 bieden, en dit jaar even gevoegelijk als op een volgend befeffen, dat — het beftaan van al wat vrijheid heet zich geenzins verdraagt met alles, wat men een foort van kerk zoude kunnen noemen. —= Door vrijheid, verfta ik het genot van gelijke rechten, en door de kerk, elke wijze van de coo- T- HEID  66 Van de. Kerk. heid tc verëcren, welke verklaard is, die van het ganfphe volk in het algemeen te zijn, of welke verklaard is, ten aanzien der wet eenig voorrecht te bezitten.. Dan, ten einde deze waarheid niet meer zo vreemd moge dunken aan iommigen mijner lezcren, die zich daar over in het eerst bevreemd mogen toonen, zullen wij de kerk thans eens uit een ander licht bcfehoinvcn, dan wij deze tot nog toe geplaatst zagen. Tot nu toe hebben wij niets anders gedaan, dan derzelver meest treffende kenmerkende trekken optcgeven als die trekken optegeven, onder welke dezelve zich even als een reus vertoont, die over de maatfehappij daar henen flapt, en het zwaart der verdelging in het ronde zwaait. Dan, deze werkt ook tevens , even gelijk een onbemerkte kwaal, als iets, het welk verwoestingen aanrigt, zonder dat men dit ontwaar wordt; in dit geval kunnen wij dezelve als een kanker aanmerken, die de inwendige leevensgecsten van geheel de wereld verteert, en alles wat edel in den mensch genaamd mag worden, volftrekt verlaagt. Doch zo ik hier al eens eenige trekken aanvoere, die meer bijzonder de inrigting der Roomfcht kerk betreffen, gefchiedt dit alleen, wijl deze de hcerfchende zij in dat gedeelte van Europa, waar men het eerst eene omwenteling verwagten mag, doch geenzins naar dien ik dezelve of erger, of beter keu-  Tweede Hoofdstuk. '6 j kéurcj dan eenige andere, welke immer beftoudj of ooit beftaan kan. Ik deed hier voor bereids met een woord opmerken, en wel ligt zal het niet onvoegzaam zijn hier te herhaalcn, dat de priesterheerfchappij allerwegen dezelfde is, in zo verre de omftandigheden, waar in de famenleeving zich bevindt, dit flegts geheugen; want deze verandert, verwisfeit wel in zekeren zin van gelaats-trekken overëenkomftig de eeuw en het volk, waar mede zij in gcmecnfchap ftaat, zonder egter derzelver doel immer uit het oog te. verliezen. Alömme is het een zelfde ftaatkundig werktuig, en het zij dan, dat het door eenen Lama, een Mufti, een Pontifex , een Paus, een Bramin, een Bisfchop, of eeii Druïde beftierd worde altoos eischt het zelfde eene gelijke maate van eerbied. Het ecrfte en gewigtigfte, waar naar de priester ftreeft, beftaat hier in, dat hij bij geheel het volk een geloof vestige, dat hij een bovennatuurlijk vermogen bezit; en naar maate het den geestelijken beter gelukt zij, dit oogmerk te bereiken, naar maate heeft ook de kerk door alle tijden heên een grooter aanzien in de wereld verworven. Dit is do grond, waar op alles rust dit fchenkt aan alles, wat verwoestinge baart, en ons in de ondermaanfchc zaaken onbegrijpelijk fchijnt, keven en bewe» ging; dit voert eene nieuwe hoofdftof in de maat* fchappij in; ja, dit is even als een roer, het welk, fchoon onder het water verborgen, egter in ftaat E 2 si),  68 Van de Kerk. zij, het fchip vlak tegen den wind, die het zelve van plaats doet veranderen, intefturen.' Zodanig een [geloof, dat de priester een bovennatuurlijk vermogen in de daad bezat, heeft men den volken weten inteboezemen door middel van onderfcheiden benaamingen, gelijk die van Herrenwigchelaarij, voortekens, godfpraaken, of de tovcrkonst. Wanneer men zulk een geloof nu eenmaal heelt doen ftand grijpen, is het niet moeilijk het zelvs verder te handhaaven. Want, naar maate de kerk meer rijkdommen erlangt, verfchaft deze zich ook meer en meer den toeftel, die hier toe gevorderd wordt, en deze handel fchenkt zeker geen gering, voordeel. Het bedrog begint ook allengs minder moeite te kosten, naar gelang de kerk zich in vroeger tijden reeds meer gezag verwierf, en het vermogen van daar omtrent natevorfchen dus al meer en meer verftompte; zo dat dusdanig een geloof dus allengs verjaart, en de rechtgeloovigheid erfelijk wordt. Op zulk eene wijze zoog ieder volk der vroeger eeuwen dit vergif reeds in zijne kindsheid, en werd dus onvatbaar voor het bereiken van eenen kragtvollen gefpierden mannelijken ouderdom, het werd onvatbaar voor liet uitbrengen van eenen wil des geheelen volks, of om met die waardigheid en grootheid te handelen, welke anders den menfehen tot eene maatfehappij verëenigd zo natureüjk zijn. Op dat zelfde oogeublik, toen Romuhn de god- fpraak  Tweede Hoofdstuk. 69 IjOaak over het bouwen zijner ltad raadpleegde —> op dat zelfde oogenblik ontzeide hij reeds aan zijne toekomffige burgeren het genot der onderlinge vrijheid, even zeer, als het vormen van eenige denkbeelden van billijkheid, ten aanzien hunner nab.uuren. De mensch handelt nimmer in gevolge zijner eigene denkbeelden, in gezelichap met die genen, die hun de gevoelens der Goden kunnen mcdedeelen, en zo lang de bcfticrers van een ftaat, eene vastgeftelde wijze van de voortekens te raadpleegen , erkennen, is het niet noodig eenige andere intevoeren om de geneigdheid van het volk te onderzoeken. — Nihil publice fine nuspiciis, me üomi, nec milititz gerebatur (*) — was het algemeen wetboek der Romeinen, en dit vervulde de plaats der verklaaring der rechten van den mensch. Er hcerscht iets ongemeen begochelends in een leerltelling van dien aart. Niets is 'er, het geen godvrugtiger, vreedzaamer, en gemaatigder fchijnen kan; en egter beftaat 'er niets, het geen tevens woester en algrijzclijker in zijne werking zij. Dan, dit is eene echte leerftelling der kerk, en als zodanig verdient zij,' dat wij dezelve eeii weinig naderbefchouwen. Een der {trekkingen van deze leerftelling, welke aanftonds in het oog valt, beftaat hier in, dat deze, even gelijk de rechten van het leenftelfel ons grond-. (*) Cicero de Vivinathne Lib, I. E 3  fd Van de Kerk» grond-begrippen van eene wezenlijke ongelijkheid tusfehen menfehen en menfehen inboezemen, en deze dit zelfs nog in een veel grooter maate doet. De afftand, dien het leenftelfel tusfehen menfehen en menfehen gevestigt heeft, is zeer merkbaar en ten duidelijkfte getekend; dan, op het zelfde oogenblik, wanneer men aan het eene lid der famenleeving een gemeenzaamen omgang met het Opperwezen begint toetekennen — op dit zelfde pogenblik verheft gij hem ook tevens tot de gewesten der oneindigheid en van het onzienelijke; maakt hem en zijne broederen tevens ongefchikt om langer te famen te leeven, op eenige andere voorwaarden, dan die van eenen flaaffchen eerbied en eene ondragelijke vernedering. Eene andere ftrekking daar van is, dat deeze Helling den mensch in eenen gnlad, die de natuur zeer verre overtreft, wreed en onmenfchelijk maakt. Wanneer een fterveling gelooft, dat hij onmiddelijk een werk der Godheid verrigt, ontdoet hij zich van alles, wat menfchelijke aandoeningen heeten mag. En dus heeft een {baatzuchtige bevelhebber over een leger, die een nabuurig volk verlangt te verdelgen of uitteplunderen, niets anders te verrigt?n, dan dat hij alleen den priester gelast zijnen pligt te doen, door het volk, door middel eener Godfpraak in beweging te brengen: dit kent als dan geene andere paaien, dan die de wil van deszelfs aaiwoerer aan hunne raazende woede field, terwijl de-  Tweede Hoofdstuk. 7i deze wil nu door de Item des priesters wordt uitgefprokcn, wiens ftem voor hun de Item der godheid zelve is. In dit geval zou zelfs flegts de allergewigtigfte opmerkzaamheid op de ftem van het mededoogen en der billijkheid met afgrijzen, als eene ongehoorzaamheid aan de Goddelijke bevcelen worden aangemerkt. Deze bijzonderheid alleen is reeds genoegzaam om van de wreedheden, welke in twee derde gedeelte der tot nog toe gevoerde oorlogen gepleegd werden, ten vollen reden te geven — welligt ook te gelijk om grootendeels de oorzaak van derzelver gansch beftaan te doen befeffen — en deze zelfde bijzonderheid heeft te gelijk het gevoelen doen geboren worden , dat naar maate een volk godsdienftigcr is, het zelve ook te onmenfchclijkcr is. Doch deze waarneming behoorde eigenlijk op deze wijze te worden uitgedrukt — dat naamelijk de volken te wreeder zijn, naar gelang zij meer door priesteren aangevoerd worden — en dus is 'er zeker geene algemeene waarheid, welke minder kan ontkend, of meer boven alle uitzonderingen moet geoordeeld worden. Een ander gevolg daar van, dat men den menfehen door middel van godfpraaken befiiert, beftaat hier in, dat men dezelve in het gebruiken hunner vrijheid fcheurziek en onrustig doet worden, wanteer zij zich eenmaal waarelijk in het bezit derzelve vinden. Onder alle de aloude volks - regeringen E 4 §e-  -;a Van de Kerk, genoot het grootfte gedeelte des volks eigenlijk geene hoe^enaamde vrijheid; en zij, die men met den naam van vrije lieden heftempelden, oefende deze egter alleen bij vlaagen, om verongelijkingen te wreekpn ; doch geenzins op cene rcgelmaatig vastgeftelde wijze, ten einde die voortekomen: het (taalkundig lighaam bediende zich dus van de vrijheid even als van ecu geneesmiddel en geen zins als van een dagelijksch voedzol. Alles wat men over dit onderwerp tot nog toe gcredcnkaveld heeft, van de grondige navorfchingen van Arhtoteks aan tot op de weinig betekenende vertelfels van een DoElor tat- ii am (*) dit alles is op eene rechtftreekfche omkeering der gefchiedkundige waarheden gegrondvest. Het is alleen het gebrek van vrijheid en geenzins der zeiver genot, welke alle de farnenfpanningen veroorzaakte, welke 'er van den beginne des, tijds tot heden toe hebben plaats gevonden, en tot het einde toe zullen aangetroffen worden. Het is alleen, wijl het volk niet gewoon is van alle ftaatkundige en kerkelijke dwingelanden vrij te zijn, dat het geneigd is om zelf op zijn beurt de dwingelandij uitteöefenen. Eene gewoonte van in vrijheid te keven, m Ik achtte het hier eenigzins noodzaakelijk mijne lezers te melden, dat Deüor T AT HA M van Oxford een werk gefchreven heeft, waar in hij het kiminglijk gezag en den Heer burke poogt te.verdedigen. Dan, daar dit even zeer het laatfte als zwakte ftuk tegen de vrijheid is, het welk mij ter hand kwam, heb ik daar van hier gefproken, ten einde de gaaping te grooter temaaken, tn tevens om de tcgi nllelling te ftefcei tt dotn ia het oog valk-n. .  T w e x p e Hoofdstuk. 73 ven, brengt zodanige uitwerkingen voord, welke in elke van derzelver bijzonderheden juist rechtftreeks het tegengeftelde zijn. Ten einde hier van een bewijs tc erlangen behoeft men flegts America te befchouwen; of indien dit te veel moeite ware, dat men dan Hechts zijn oog op des menfehen eigene gcaartheid vestige en hier toe alleen zijn gezond verftand gebruike. Na dat men den Christelijke» godsdienst geheel omgekeerd en tot hulp van het ftaats - bellier geperscht had , onder den naam van Christen - kerk, was het ook naturelijk, dat derzelver priesteren weldra zich insgelijks een bovenaards vermogen aanmatigden , en zich met denzelfden mantel van onfeilbaarheid omwonden, waar van zij hunne voorgangers, de Druiden en wigchelaaren beroofd hadden. Dit bewerkten zij nu door middel van wonderwerken, waar door zij zulk een groot aanzien verwierven, dat zij, na hun dood, zelfs onder den rang der heiligen geplaatst werden , en dus het hedendaagsch Europa een veel. grooter naamlijst van de zodanigen verfchaften, dan eenig getij-boek der ouden konde opleveren. Het veel godendom der Roomfchc Kerk fchlttért dcrhalven veel meer door het getal zijner godheden, dan dat van eleusis immer deed, cn ten aanzien hunner eigenfehappen bevinden de eerfte zich geenzins beneden de laatstgenoemden. Een Franfche St. Denis ftaat voor het ïninst gelijk met eenen Criekjchen jfapiter, of den E 5 Jpis  ?4 Van de Kerk. Jpis der JEgypte»aaren. En wat de bovennaturer lijkc vermogens aanbelangt — hier omtrent is het geval in beiden volmaakt het zelfde; en de hoeveelheid der onfeilbaarheid wordt door den Paus aan zijne ondergefchiktepricsteren, overëcnkomftig hunnen rang, op zodanig eene wijze uitgedeeld, als ten uiterften gefchikt is om het geheelc ftelfel volmaakt te doen famenftemmen. Ccero fchreef met geen mintler oordeel en geleerdheid, betreffende het bederf der kerk van het aloude Rome, als DoBor priestleij over dat der nieuwe. Dan, de zwaarigheid is geenzins hier in gelegen, dat de Kerk door de menfehen bedory.n^werd, maar wel daar in; dat de menfehen door de Kerk bedorven werden; want het beftaan eencr kerke zelve en wat ik daar door verfta, heb ik hier voor reeds opgegeven is niet dan alleen op eene onwaarheid gegrond. Deze neemt haaren aanvang met eene godslastering , daar zij aan eenen zekeren ftand van menfehen de eigenfehappen van het opperwezen zelf fchenkt, terwijl de toverkonst, welke deze ftand in het werk ftelt, en het geloof dat anderen aan deze konfte„aarijen geven, het geheele lighaam verlaagt, volkomen bederft. Een der bewondcringwaardigfte konstgreepen der Christen-Kt± is het invoeren der biegt. Het Verëischt zeer veel nadenken, dat men een behooreliik denkbeeld van de uitwerkingen opgeve, welke de-  Tweede Hoofdstuk. 75 deze listige uitvinding op de geheele maatfehappij hebbe. Deze biegt is eene plegtige erkentenis der bovenaardfche vermogens van den priester , welke eiken dag door elk menfchelijk wezen boven den ouderdom van twaalf jaaren geftadig herhaald wordt. Niets is den fterveling naturelijker, dan, betreffende alles wat hem omringt, ja, ook omtrend zich zelvcn door middel van vergelijking te oordeelen; dan, welk een denkbeeld zullen de laatflen in dit geval, aangaande hun eigen waarde, noodwendig vormen? Indien een ellendige, onwetende, aardbewooner, die zelve gcenzins geheel en al van gebreken vrij is, tot eenen god verheven wordt, wat moet de mensch dan zijn? Ik kan mij geen het minfte denkbeeld vormen van iemand, die in goeden ernst ter biegte gaat , en egter aan eene gelijkheid van rechten gelooft, of nog eenig hoegenaamd gevoel bezit, het welk eens redenmagtigen wezen waardig is. (*} Een (*) Het volgende turif der prijzen, waar voor men aflaat bekomen kan, zal genoegzaam zijn om aantetoonen, welke denkbeelden de heilige Vaderen aan het menschdom hebben ingeprent met betrekking tot de evenredigheid van het zedelijk kwaad van onderfcheiden wanbedrijven. Dit tarlf werd nog niet laater, dan in de vorige eeuw te Rtmi herdrukt. Een leek, die eenen Priester zodanig flaat, dat daar f- d. bij eenige bloedflorting plaats grijpt, betaale : —• 5 — : Een laak, die eenen anderen doodt : — 3 — 3 Die zijnen vader, moeder, gade of zuster vermoordt : — 5 — '• Die  76 Van de Kerk. Een andere uitviiding van denzelfden aart, en flegts in vermogen een weinig minder , dan deze, is de wet van ongehuwd te moeten leeven —■ eene wet, welke aan de ganfche fchaare van geestelijken, zo wel van het mannelijk, als vrouwelijk gellacht is opgelegd, en in bijna alle kerken tot nog toe heeft ftand gegrepen. In de eeifte plaats is de priester langs dezen weg met het zwaard der zedelijke verwoestingen gewapend, en dus de openlijke verklaarde vijand van zijne natuurgenooten geworden; dan vervolgends heeft men hem, uit vreeze, dat hij wel ligt dit zwaard anderszins niet ge- ftadig mogt gebruiken uit vreezc, dat hij het gevoel en de vriendfehap een redelijk wezen zo naturelijk eigen in zijnen boezem koesteren zou, door zich met het overige gedeelte der famenleeving te vermengen, en een van deszelfs leden te worden — uit vreeze, dat het bedrog, het welk hij pleegt, door den gemeenzaamen omgang met zijn gezin konde ontdekt worden - heeft men hem de ftreelendfte genietingen van dit leeven geheel en al ontzegd; men heeft hem verhinderd in de eenftemmigheid vau L. ƒ. * Die in de vaste verboden fpijzen eet : — 5 *-* 5 pe gene, die inet zijne moeder, of zuster eene vleefchelijka gemeenfcliap houdt : *" 3 —' 8 Die op eenen dag, wanneer dit door de kerk verboden is, in den eclit treedt »—•: — : Ter verkrijging van vergeving van alle zijne zonden • - iö - :  Tweede Hoofdstuk. 77 van aandoeningen met zijne medemenfehen te dce* len, daar men hém: egter dwong om in derzelver midden te leeven: zijne aandoeningen worden dus in eene gedadige, cene doodclijke werkeloosheid gehouden , en even gelijk de gedooden van-Mezcntius vindt hij zich aan de maatfehappij verbonden, tot geen ander einde, dan om een dwingeland te zijn en deze te bezoedelen. Deze ganfche inngtihg in het uitkiezen, voorbereiden en in werkzaamheid brengen der leden van het lighaanr der kerke werd met eene zelfde, koele boosaartigheid, ten aanzien van de gezellige eenitem-. migheid beraamd, en voordgezet, De voorwerpen, die men ten dien einde verkoos te gebruiken, zijn pit de jonger zooncn der adclijke gedachten genomen — uit die jonger zoonen, die reeds van hunne geboorte uan als nadeelig voor hunne huizen aangemerkt, geen aandeel aan de tederheid hunner ouderen erlangen mogten. Men verhindert hen dcrhalven eenige genegenheid voor hunne broederen optevatten, en voedt hen ten dien einde in een klooster op, tot zij ten laatfteu hunne openlijke bediening aanvaarden, even zo zeer vervreemd van alle gevoel voor het algemeen , als zij dit altoos van deszelfs belangen moeten blijven, Ik zal hier geenzins gewag maaken van het bederf der zedelijke gevoelens, het welk naturelijk uit eene vuurige drift, welke een gedwongen ongehuwd leeven, en dc geheime verkeering niet die vrouwen, wel-  V8 Van de Kerk, welke aan zijne zorg zijn toebetrouwd, bij gelegenheid van de biegt, bij den priester moeten doen geboren worden. Ik wil mij hier ook geenzins beroepen op de onëenigheden, welke door hem in de huisgezinnen gezaaid worden; de kragtdaadige wijze , waar op de vrees voor iets van dergelijk een aart eiken denkenden fterveling van het huwelijk affchrikt — dingen, die anders in alle Room' fche landen zeer duidelijk kunnen befpeurd worden; maar zal mij alleen vergenoegen met de be> handeling van dit Huk tc beiluiten door op den rechtftrcekfehen invloed, dien het ongehuwde leeven der geestelijken op de bevolking van geheel Europa heeft den aandagt mijner lezeren te vestigen. Deze inrigting van de Kerk moet alleen voor het minst een even groote uitwerking in het verminderen der bevolking hebben voordgebragt, als alle gevoerde oorlogen en alle vervolgingen tevens. In het Rootnschgezind gedeelte van Europa moet men bijkans een millioen geestelijken aantreffen. Wanneer men dit getal, geduurende vijftien eeuwen agter een, geftadig van dat der genen, die het hunne tot de bevolkingen toebrengen, aftrekt, kan het niet anders zijn, of dit moet reeds het beftaan van honderd millioenen menfehen onmogelijk gemaakt, verhinderd hebben. Dan, zo de lezer bij deze aanmerking welligt genegen mogt zijn, het oor te leenen aan dat gene, wat fommigen daar op geantwoord hebben, tc  Tweede Hoofdstuk. 79 te weten, dat Europa genoegzaam bevolkt zij; in dit geval bidde ik hem zijn oordeel te willen opfchorten , tot hij gezien hebbe , wat wij in het vervolg van dit werk over de befcherming en aanmoediging der nijverheid zullen zeggen, en tevens tot hem den verbaazenden invloed dien de vrijheid op de middelen van beftaan heeft, genoegzaam bekend zij. Dit antwoord is voorzeker een van die gene, die de dwingelanden, als een geloofsfpreuk aanmerken, en heeft zeer veel overeenkomst met den bekenden wensch van Caligula, dat toch geheel het Romelnfcm volk flegts eenen hals mogt hebben. De Franfchen zijn in het vernietigen der priesterlijke heerfchappij zo ver gegaan, als men met mogelijkheid had kunnen verwagten, wanneer men de aangenomen gewoonten van het volk , en den tegenwoordigen ftaat van Europa in het oog houdt. De kerk, even gelijk het koningfehap, heeft in het even genoemde land de vooröordeelen in derzelver voordeel, en deze waren veel te llerk om alle op eenmaal ganfchelijk te kunnen overwonnen werden. Het gewigtigfte het geen men dus verrigten kon, was, dat men den blind-doek van voor het oog des menschdoms rukte; de begochelingcn deiongelijkheid deed ophouden , den rang cn alle onfeilbaarheid verdelgde, en dus den volken leerde, dat mijters noch kroonen in ftaat zijn eenig boven naturclijk vermogen te fchenken. Zo lang de open-  P8 Van dé Kérk. Openlijke ïéeraare'n door het volk verkozen, bezoldigd, en wanneer het noodig zij van hunne bedieningen ontzet Worden; Izo lang zij hun aanzijn' te midden onder het volk erlangen, en te midden van het zelve huWen; zo lang' deze een gezin hebben, hetwelk zij verzorgen, opvoeden, en befchermen moeten tegen alle onderdrukking, en het welk zij van alle zedenbederf gehouden zijn te beveiligen; zo lang zij in alles met de ganfche maatfehappij gelijkelijk gevoelen, en dit hen aan de algemeene belangen verbindt — zo lang is 'er ook weinig reden Om te vreezen, dat zij door het uitoefenen van geweld in dwingelanden zullen ontaarten; terwijl de vrijheid der drukpers hen hier in tevens door het verfpreiden eener genoegzaame kunde zal verhinderen. In de Verëenigde Staaten van America vindt men geene kerk; en dit juist is een der voornaamfte bijzonderheden, welke den regerings-vorm van dat land van alle anderen, die ooit beftonden, onderfcheidt; dit verzekerd eiken van de ongehinderde uitoefening van zijnen eerdienst, van het geftadig voordduuren van het openlijk onderwijs in de kennis der vrijheid, en van het geluk, terwijl het tevens aan dit ftaats - beftier, het welk door middel eener perfoons-verbeelding wordt uitgeoefend eenen langen duur belooft. DER.  DERDE HOOFDSTUK* Van het fifties - wezen. II importoit au maintisn de Vautorité du roi $ d'entretenir la guerre. HlST. DE ClIARLEMAGNE. Ter handhaving van 't gezach des konings moest den oorlog blijven vöortdurérij De kerk kan in alle landen van het hedendaagsch Europa, als een foort van lraand leger worden aangemerkt; naar dien de leden van dit lighaam fteeds bij alle volken de zekerde onderfchraagers van het willekeurig gezag geweest zijn, zo wel m zo verre dit op cene inwendige onderdrukking, als op een uiterlijk geweld betrekking heeft. Dan, daar dit op zich zelf egter nog geen genoegzaam vermogen bezat, werd het noodzaakelijk geoordeeld , hier tevens nog een ander werktuig, onder den naam van krijgs-wezen algemeen bekend, bijtevoegen ; en hier bij fchïjnt het van belang geweest te zijn, een ander roerfcl van der menfehen geaartheid , waar Uit men een nieuw middel ter bereiking zijner beF doe-  in Van het Krijgs-wezeh. doelingen vormen kon, tevens ter hulpe tc roeipen, en in ftand tc houden. De kerk bezat dat eene, het welk op des menfehen onftoffelijk deel den meesten indruk maaken kan, en daar in het diepst geworteld is — het grondbeginzcr van den godsdienst; welk grondbeg'mzel zich met het bovenaardfche geftadig bezig houdt; dus te gelijk het meest gefchikt kan zijn om bedorven te worden, en vervolgends om de ganfche ziel des fteryelings zeiven weder te bederven; ja, deze tot het ftreeven naar onbillijke doeleinden aantefpooren. Het beginfel der eer is intusfehen dat gene, het welk den godsdienst meest nabijkoomt, en in deszelfs onderfcheidende kenmerken daar naar het meest gelijkt. Het gevoel van eer is, even gelijk de godsdienst, een aandoening,. welke met geene mogelijkheid kan vernietigd worden, en iets, het welk aan de menfchelijke natuur onafscheidbaar verbonden werd. Doch wat daar van het eigenlijke doelwit zij dit kan met geene mogelijkheid ten vollen juist en naauwkeurig bepaald worden; en gevolgclijk ftaat het zelve aan eene volledige misvorming bloot, hoe zeer het ons ook anders gefchonken zij om andere zedelijke gewaarwordingen, welke naauwkeuriger kunnen omfchreven worden, ter onderfteuning te ftrekken; het ftaat ten vollen bloot aan het gevaar, van deszelfs oorfprongelijken aart geheel uit het oog te verliezen, hoe zeer het nog fteeds denzelfden naam blijve behouden; het ftaat bloot  D E R D E H O O F D S T U K, S3 bloot aan liet gevaar vaii alle ze.lelijke aandoeningen ganfchelijk te vernielen, in Itede van aan dezelve töt fieraad te verllrekken; aan het gevaar van des menfehen waarde te verminderen daar het dezelve moest onderfchraagen. Dit zo veranderlijk grondbeginzel was dus een gefehikte grond, en werd derhalvcu bellemd om eene zeer grootfehc vertooning in de wereld te manken, daar het nu ten grondllag en onderfteuning van het krijgs- wezen dienen moest in alle ftaaten waar eene wezenlijke ongelijkheid ftand greep. Wij moeten des menfehen gcaartheid reeds vrij verre hebben doorgezien , alvoorens wij ons in ftaat bevinden om te ontdekken, waarom het ombrengen van zijne natuurgenooten in eenen veld-dag, op zich zelf, een roemwaardig bedrijf voor iemand moge geoordeeld worden. Een beul is in het gemeen door eiken veracht, naar dien hij een ambt waarneemt, het welk niet alleen het gevoel, maar ook het burgerlijk bellier van ahe volken, als eerloos heeft aangemerkt. Dan, wat is 'er, het wélk terj voordeele van de eerst genoemde verrigting hier eenig wezenlijk onderfcheid kan doen (tand grijpen? Voorzeker gcenzins deze bedenking, dat in het eerde geval de flagtöifers, die daar bij omkomen, onfchuldig , doch in het laatst genoemde daar tegen fchuldig zijn. Wanneer men dit wilde ftaande houden, zou men de menfchelijke famenleeving voor zeker een veel grooter hoon doen ondergaan, dan F 5 ik  84 Van- het K r ij g s-w e z t n. ik in ftaat ben, uittefpreken: dit zoude zeker doen gelooven, dat de dwingelandij der vooïöordeelen dc doennvaardigftc van alle is, welke immer koude plaats grijpen. Wat kan dit diensvolgends wezen ? Voor zeker geenzins dat gene, het welk men daar voor reeds meer maaien opgaf dat, naamelijk de moed, de grond van alle verrigtingen uitmaake , of dat het vegtcn roemrijk zij , naar dien het gevaarelijk is: want meermaals- ziet men door eenen ftruik - roover geen minder dapperheid betoont dan bij het treffen van twee vijandelijke legers , en egter zet deze dapperheid den roover geen den minften luister bij, naar de maal zodanig een even eerloos is, als een beul zelve. Het is even min, wijl men hierbij tevens aan de rechtvaardigheid, en het roemrijke der zaak denkt, waar vooï geftreden wordt; want wanneer men al een maal den oorlog van zijne gunftigftc zijde befchouwt, als dan is het nog fteeds onmogelijk dat de gerechtigheid en eer meer, dan aan eene zijde tevens zouden gevonden worden ; en egter vertoont 'er zich aan beide zijden bij eenen krijg altoos een weg tot roem , langs welken een mooruer , die zich weet te onderfcheiden, ten vollen zeker kan zijn van eenen onfterfelijken naam te verwerven. Het is ook geenzins vaderlandsliefde, ook zelfs niet wanneer men dit woord in dien zin veiftaat, die het meest van eene algemeene menschlievendheid afwijkt: want zodanig iemand, die met beide  Derde Hoofdstuk. »5 de partijen niets, hoegenaamd gemeen heeft, kan egter ten tijde van oorlog zich onder de vaanen van elk der beide legers, naar hij dit flegts verkiest, plaatfeti, zich zeiven in de hoedanigheid van een vrijwilliger plaatfen; een meer dan gemeen aandeel aan de flagting nemen, en voor immer, ook zelfs door zijne vijanden worden toegejuicht. Voor zeker moet men dit ook geenzins aan eenig voordeel in geld , het welk in geenen deelen aan den wapenhandel gehegt is , toekennen, naar dien de krijgslieden in het gemeen arm zijn, hoe zeer ook een gedeelte van hunne bezigheden in het pionderen befla. In waarheid , het is mij onmogelijk meer dan een enkele rede in geheel de fchepping te ontdekken , waarom men het grondbeginzel der eer boven alle andere rocrfels van des menfehen ziel verkoos, en hier van gebruik maakte om daar op het krijgswezen ganfchelijk te vestigen, te weten deze rede alleen dat dit voor de heerfehende magt het beste voegde, welke magt, daar zij in handen van een klecn gedeelte der famenleeving gefield was, dus ook niet anders dan alleen door eene begocheling kon gehandhaafd worden. Geen ander beginzel van eenen duurzaamen aart, wiens doelwit volkomen zeker is, en waar omtrent ook zelfs de geringde afwijkingen van dit doel aandonds kunnen bemerkt worden, zouden ter bereiking van het voorgeltelde einde voldingend geweest zijn. Een bcginzel, bij voorbeeld, het welk van een algemeen s ^'3 SP"  S6 Van het K r ij g s-w e z e n. gebruik is, en waar van elk de juiste, of verkeerde toepasfing aanftonds vermag hitezien, kan men de rechtvaardigheid noemen. Dan, zo een vorst nu eens verkoos tc beweeren, dat het rechtvaardig ware , een oorlog te beginnen, waar toe hij niet werd uitgedaagd, en dit wel tegen zijne zwakker nabuuren , ten einde op derzelver grondgebied te roovcn in dit geval zoude zeker de onwaarheid der Helling aanftonds maar al te duidelijk blijken; elk een zoude volgends zijn eigen gevoel oordcclen, en hem logenftraffen; terwijl niemand zijn banicre volgen zoude, ten ware de hebzugt hem hiertoe aanfpoorde. Dan, de eer daar tegen is van een geheel anderen aart: zij is iets, het geen elk Onzer zich in ftaat bevindt te gevoelen, zonder dat egter eenig fterveling, die door eene bepaaling zoude vermogen te omfchriven, en dus is het in de daad alles , wat de vorst • met den naam flegts verkiezen mag te beftempelen; doch tevens zo Vermogend in zijne werking , dat alle aandoeningen, welke in dit leeven Van de meeste nuttigheid zijn, daar door ophouden van eenige verdere kragt te wezen; ja, de zedenleer is niet alleen uit alle (laats - cabinetten verbannen , maar zelfs in het algemeen, uit hoofde van derzelver beroep uit den boezem van die genen verwijderd , die door den \vapcnhandel naar eer ftrcevcn. Het is zeer gemeen, dat een vorst dat gene, het : welke hij ah eene algemcene mode verkiest aangc- no-  Derde Hoofdstuk. 87 nomen te hebben, eerst zelve verrigte, en tevens zeker, dat hij wel dra nagevolgd zal worden; zo dat hij dus aan het gelukken van zijn voornemen geenzins behoeft te twijfelen. Dan , daar deze konstgreep ten uiterften naturelijk zij, en het voeren van oorlogen tevens tot het beftaan der vorften volftrekt noodzaakelijk moet geoordeeld worden, kan het dns niet wel anders wezen, of de zugt om deze zaak ook daadelijk in den fmaak te brengen, moet een zeer kragtige drijf-veer geweest zijn, welke hem aanzette om zich zo zeer in gevaar te nellen, als veelen der alüude vorften gewoonelijk bij het leveren van veldflagen deden. Zij zeiden —■ dat het menfehen Aagten roemrijk zij —> en het was roemrijk. Van hier , dat "men de krijgeren met den naam van helden beltempeld heeft; en de loffpraaken der helden aan alle gefchiedfehrijveren en Dichteren, van den tijd van Nimrod tot heden toe, eene genadige bezigheid verfchaft hebben. Ter oorzaake van zijne verbaazing wekkende verfcheidenheid, zijn vuur en verhevenheid,! kan niemand een grooter bewonderaar van Homerus zijn, dan ik zelve: reeds drie duizend jaaren agter een werd hij, even als een regerend vorst allerwegen, volkomen gelijk een Huk van mode, het zij dan uit verkiezing, of wel \ut vrees toegejuicht; want niemand kan nalaten zich tot deszelfs lof met alle de overigen zijner natuurgenoten te verëenigen, indien hij zich zeiven F 4 niet  88 Van het K r ij g s-w e z e n. niet verkiest ten toon te Hellen. Ja, het is mij niet mogelijk met woorden uittedrukken en dit yermogten zijne overige bewondcraaren voor mij even weinig hop veel vermaak zijne gedich¬ ten mi; verfchaft hebben ; doch wanneer ik die rnct het oog van eenen menfehen-vriend befchouw, als dan oordeele ik, dat zijn beftaan een wezenlijk pngcluk voor het mcnfchelijk gcflacht hebbe uitgenr akt. Hij was het, die over het keven van den krijgsman eene bckoorclijkheid verfpreidde, waar aan llegts weinigen in ftaat zijn, wederftand tc bieden, hij febonk daar aan een glans, die het tooncel dji; flagting als met een gulden gloed omgeeft; het oog van eiken aanfehouwer verblindt , ons hart deszelfs naturclijkc aandoeningen ontrooft om die met andere, welke niets anders dan gewrogten der konst zijn, tc verwisfelen; hij verlaagt den mensch tot het peil der dieren, onder voonvendzel van hem tot den ftand der Goden te verheffen, en vernietigt met eenen zelfden alvermogenden flag van zijnen tover-Haf alle zeden-pligten, en tevens de waare .jhiuikuudc der volken. Alexatider (*) is gcenzins het jf»} fict verdient Hier wel te worden opgemerkt, dat Aristoti- ' Sn de leermeester vStti Alexander, tevens de luisterrijkfte uitgever of verklttier van Homerus was. Dan, daar men eenen fchrijver in gevolge zijner werken behoort te beöordeelen, is het niet meer, dan billijk, dat wij ook alle zijne verrigtingen te famen befchouwên. Wanneer wij hem dus, als een (taalkundigen leermeester betrapten, ah dari zijn de opvoeding, welke hij aan zijnen kweekejing gaf, cn liet toelichten van den even genoemden Dichter de _voornaamfte vrugten van zijn vlijt, en deze hadden veel grooter jm '■'ij*  Derde Hoofdstuk. 89 het ccnigc fchrik-gedrogt, het welk zich naar het voorbeeld van Achilks vormde, noch Per/ie en JEgypten de eenige landftrccken, welke om geene andere rede, dan de zugt van eenen vorst om zijne voorgangeren in het verrigten van roemrugtigé krijgsbedrijven nateftreeven, ontvolkt werden. Een andere konftenaarij der vorften, waar door zij den wapenhandel als een eer deden aanmerken, beftond hier in , dat zij den laager Manden der maatfehappij de mogelijkheid van krijgslieden te worden , ganfchelijk ontzeiden. Dat men de Heloten van alle volken yolftrektelijk van den roem van hunne natuurgenooten tc Aagten verkoos te bcrooven — dit had even dezelfde uitwerking , als die welke daar van te Sparta het gevolg was: dit zette aan deze verrigting luister bij, en dit is de wezenlijke waarde volgends welke die onder het leen-ftelfel gefchat werd eene waarde met welke die opk van onze Gottifche voorouderen op ons is overgeërfd. Ten zelfden tijde toen het leen-ftelfel van Europa een zeer talrijke menigte van edellieden yerfchaf» te, werd het ter bereiking van verfcheiden oogmerken van het willekeurig gezag noodzaakelijk . dat men verhoedde, dat deze edellieden zich niet weder met het overige gedeelte der famenleeving vermeng¬ invloed' op de belangen der volken, dan z"ue fchriftert-, die met den naam van ihnkiimie bcffernpeÖ zijn. F5  90 Van het K r ij g s-w e z e n. mengden, en aan elkander verbonden bleven, door dat gene, wat men het efprit du corps den geest van een afzonderlijk lighaam noemt, en dezen zodanige bezigheden verfchaften , welke aan dezelve niets overig lieten, dat zij met hunne racdemenfchen mogten gemeen hebben. Deze bezigheden verfchaften hun de kerk en krijgs - dienst, en daar de eerfie dezer beiden fteeds duurcnd was, oordeelde men het voordeelig, aan het laatlten insgelijks een onafgebroken duurzaamheid te hegten. Op deze wijze verftrekte het krijgs-wezen ten oorfprong aan den adel, en de adel wederom aan het krijgswezen : geen dezer twee , die zonder het andere beftaan kan zij lopen beiden in wederkeerige oorzaaken en uitwerkingen, als in een punt te famen, zij worden door elkander voordgebragt, en brengen elkander werkelijk voord; doen elkander door onderling wisfelende behoeften geduurig in Hand blijven, en zijn beiden voor de beheerfchende magt even onöntbcerbaar. Die renen dus, die den adelftand als een noodzaakelijken rang in de famenleeving verdeedigen, bchooren de uitgeftrektheid van hunne onderneming zeer wel te kennen. In de eerfte plaats moeten zij dc zaak der ftaande legers bepleiten, en dit wel niet zo zeer uit hoofde van eene noodwendige behoedzaamheid van ieder volk, met betrekking tot de omftandigheden, waar in deszelfs uabuuren «dch bevinden, als wel uit aanmerking eener in- wen-  Derde Hoofdstuk, 91 wcudigc noodzaakelijkheid, ten aanzien van het in werking brengen der ganfche maatfehappij. Tevens moeten zij hier bij hunne bewijsreden tot liet vermeerderen dier ftaande legers uitftrekken ; want buiten tegenfpraak moeten deze tot een trap, dien men niet ligt bcyekenen kan, daadelijk toenemen, of zij zullen aaii het bedoelde oogmerk gcenzms beantwoorden; eensdeels , wijl het getal der edelen , of der lieden van den degen , gelijk derzelver vriend burke hen zeer eigenaartig noemt, nog dagelijks toeneemt, en andersdeels, naardien de invloed der kerk van dag tot dag meer en meer vermindert. Daar de verlichting het menschdom genadig fterker begint te beftraalen, dringt deze ook zelfs tot de cabinetten der vorften door; dan, het is noodzaakelijk te zorgen, dat 'er middelen zijn om deze aan het nieuwsgierig oog te onttrekken, wijl men anders zeer gemakkelijk bemerken zoude, wat daar in gebeurt. De middelen om het oog te verblinden moeten derhalvcn in getal in het leger toenemen , in evenredigheid dat zij in de kerk verminderen. Ten tweeden, moeten zij den oorlog verdedigen niet alleen als een toevallig onheil, het welk men door de noodzaakelijkheid van zich te verdedigen kan verfchoonen, maar tevens als iets, het geen men zelve vrijwillig verkiest, daar dit het beste voedzcl aan dit foort van ftaats - beftier verfchaft, het welk bevoorrechte ftanden, en een leger vol- ftrekt  .92 Van het K r ij g s-w e z e n. ftrekt verëischt; want dit is zeker, _ dat men geenzins te veel zegt, wanneer men beweert, dat de adel van Europa, van het bloed van geheel het ~ menschdom gevoed wordt. Deze nam zijne oorfprong uit den oorlog, leeft door den oorlog, en vlonder oorlog zou het onmogelijk zijn dien voor den honger te beveiligen. Of om cenvouwiger te fpreken, wanneer het ganfche menschdom in vrede van zijne eigen nijverheid leeven mogt, als dan zouden de betitelde ftanden wel dra al dat gene misfehen, het welk dezelve van het overige gedeelte des menschdoms onderfcheidt; zij zouden zich met de maatfehappij vermengen, en al derzelver leden redenmagtige wezens worden. Ten derden, moeten zij de eer dier bezigheden, welke den adel ten deele vielen, verdedigen. Want voorzeker is deze eeuw zeer ongeloovig geworden, 'er beftaat eene menigte van ketters de Heer burke beftempelt die met den naam van godverzaakers — en deze zijn ftout genoeg van nog te twijfelen, of de menfehen wel opzettelijk gefchapen werden om elkander te vermoorden; en tevens bewecren, dat het geenzins het hoogfte toppunt van eer zij, waar toe een fterveling kan opklimmen, wanneer hij zich zclvcn voor een zekeren, bepaalden prijs aan eenen anderen voor geheel zijn Jecven verkoopt om zich nagt cn dag in gereedheid te houden, ten einde enke'e lieden, of wel gchecle vo)ken? het zij binnen zijn eigen vaderland, of elders  Derde Hocfdstuio 93 ders omtcbrengen, zonder hier van de rede een maal natcfpooivn. Dit foort van lieden zegt dat het aan het oordeel, noch aan de befchaafdhcid van een mensch in de daad tot eer verftrekke, wanneer hij dusdanig een leven leidt; en zij kunnen gene reden vinden, waarom een edelman deze hoedanigheden minder dan iemand anders, zou moeten bezitten. Ten vierden, moeten zij bewijzen, dat alle bezigheden die (trekken om het leeven, en niet om den dood te bevoorderen, den lterveling fchande aandoen, en hem eerloos maaken. De landbouw, de koophandel, alles', wat gele hikt is om de middelen van ons beftaan te vermeerderen, en den mensch uit den ftaat des wilden optevocren, moet dus voor onedel gehouden worden, of anders zullen de lieden van eer zich zelve vergeten, iil zo verre, dat zij zich daar mede ten laatften zelfs zullen bezig houden; en dan vaar wel alle onderfcheidin- gen! Dat dan de Franfche volks - vergadering vrij even zeer eenige ordes inftefle, als deze, die zij thans vernietigd heeft; het zal den adel egter altoos onmogelijk blijven, langer in Frankrijk of eenig ander gewest te beftaan, ten ware de bovengemelde artykelen, alvoorens even zeker door bewijsreden verdedigd , en in de zielen der ftervelingcn ingegrift zijn. Het fchijnt zeer moeilijk voor een denkend wezen flegts eene enkele bladzijde, betreffende het ftaats - beftier te fchrijven, zonder eenige oude vast be-  94 Van hit Krijg s-w e z e is%" bepaalde lccrftellingen aantetreilen, welke niet alleen volkomen valsch, maar tevens volmaakt het tegenöverge Helde der waarheid zijn. Van dit foort is het gevoelen, dat onvennijdclijke oorlogen in laater dagen de eerfte oorlprong van het krijgs-wezen waren, en dat de ftaande legers het beste middel uitmaaken om die voortckomen. Dit is juist dat gene, wat men de volken van Europa geboden heeft te gelooven. Dan, met allen eerbied, dien ik aan derzelver gebiederen verfchuldigd ben, wilde ik egter gaarne het tegenövergeftelde voordragen, het geen ik als een punt in gefchil durve optcgeven en tc bewijzen, te weten dat het krijgs-wezen, zodanig als wij het zelve thans ingerigt zien, de wezenlijke bron der oorlogen van laater dagen geweest zij, en dat men de ftaande legers, als de beste, zo niet als de eenige middelen om die te doen ontftaan, moet aanmerken. Deze Helling heeft voor het minst een voordeel boven die, welke het ftaats-beftier der meefte landen gemeenelijk verdedigt , naamelijk, dat zij van den genen geloofd wordt, die dezelve voorftclt , om andere daar in ook mede te doen inftemmen. Die genen, die over de magt van eenen ftaat geenzins vermogen te befchikken, zijn genoodzaakt hunne leer daar tegen door het vermogen der gezonde rede weder des te meer te verfterken, en op het mcir der gevoelens juist niets meer te waagen , dan het geen zij iu ftaat zijn onder hunne befcherming tc nemen. Ten  Derde Hoofdstuk. 95 Ten einde dit nu op het gefchil, het welk wij bebundelen, behoorelijk toetepasfen, moeten wij vragen: wat is oorlog, en op welke van des menfehen neigingen is dezelve gegrond ? Want het is voor den mensch en geenzins voor den vorst, dat wij deze vraage willen onderzoeken. Wij moeten dus tot het eerfie grondbeginzel opklimmen , zonder bij het uitwendige alleen te blijren ftaan; en onze rede gebruiken in ftede van met onze kunde te willen fchitteren. Onder enkele bijzondere perionen, of wilden, die op cene ongeregelde wijze handelden , alvoorens! men nog eenige groote maatfehappijen had opgerigt, konden 'er zeer ligt eene menigte van gefchillen ontftaan en onderfcheiden moorden gepleegd worden, gelijk de liefde, ijverzugt, begeerte naar roof, op wraak over bijzondere beledigingen in ftaat waren te doen geboren worden. Dan, dit alles brengt ons nog geenzins op het denkbeeld van eenen oorlog. Een oorlog voorönderftelt een uitgeflrekte verëeniging van menfehen, die alle te famen, als een lighaam, aan eene zelfde zaak hebben deel genomen; door eenen zelfden geest worden aangedreven, en met eene andere op het naauwst verëenigde maatfehappij een bloedig gefchil voeren. Slegts zeer weinige van die drijfveeren, waar door bijzondere perfonen worden aangedreven, kunnen tevens op zodanig eene menigte worden toegepast, waar van de meeften elkander in perfoon niet een maal kennen. In de daad is 'er allerwegen  rj6 Van het K r ij g s-w e z' e n, gen, waar de bewccgoorzaaken duidelijk open gelegd , en door het ganfche tc faam - verbonden lighaam wel vcrftaan worden, niet, dan alleen eene enkele van al die oorzaaken, welke wij hier boven reeds als de gewoonelijkfte hebben opgegeven , waar door dusdanig een geheel lighaam zoude kunnen aangedreven worden, te weten, de zugt naar roof, de hoop op buit, of die van zich zelf door middel van plunderingen te zullen verrijken. Er kunnen dus flegts twee gevallen zijn, in welke een volk een aanvallenden oorlog zoude mogen beginnen, te weten, wanneer het ganfche volk teil 'Vollen overreed is, dat het elk voor zich zelvcn hier voor beloond zal zijn, niet alleen door gemaakte veroveringen, maar tevens door een uitgeftrekt aandeel aan de rijdommen der overwonnen natie; of wel, het moet door bedrog van den genen, die de teugels van het beftier in handen houdt, in den zeiven gewikkeld zijn. Alle beweeg-reden, waarom het eene volk het andere zoude aanvallen, bepaalen zich enkel tot deze twee, en deze ganfche zaak wordt zeer eenvouwig zo dra Wij daar op flegts een behoorelijken aandagt vestigen. Dan, hoe vecle dier oorlogen, die men tot nog toe gevoerd heeft, namen hun begin uit de eerfte der twee opgegeven oorzaaken. Onder de befchaafde volken geen enkele. Een vrij talrijk volk, het welk zich allengs eenige denkbeelden van cene goede ftaatkunde begint te vormen, en de vrugten van  Derde Hoofdstuk. van zijne eigen nijverheid te ftnaaken, behoeft flegts weinig ondervinding om van de volgende waarheden overtuigd te worden — dat 'er voor een talrijk lighaam van menfehen geen voordeel uit het maaken van veroveringen kan voordvlöeicn, hoe zeker die veroveringen ook immer wezen mogtèri: — dat deze zekerheid daar van altoos twijfeiagtig, en de beflisfing van het gefchil befteffdig te dugtert zij: dat negentiende gedee'te van de verliezen, dien men in eiken oorlog lijdt, een zuiver verlies Voor beide partijen zijn , wijl men daar door tot ongemeene uitgaaven genoodzaakt wordt; en dat het overige tiende gedeelte noódzaakelijk in de handen van de voornaamfte beftierers van den ftaat geraakt, waar het een wezenlijk ongeluk, ook zelfs voor de overwinnende magt uitmaakt, mar ciien het zeer gefchikt zij om derzelver in haaren eigen boezem volftrekte meesters te verfchafren, in ftede van febatten van elders aantevoeren. Het meêdoogenwaardig denkbeeld van ons in de vergelijking der wederzijdfche onheilen te verhiaaken, en onze eigen verliezen door die des vijands optewegen — dit is niets anders, dan een konstgreep van het ftaats-beftier, eene bcgrooting uit de rekenkunde der cabinetten genomen. Geene enkele penonen redenkavelen op dusdanig eene wijze. Eene treurige moeder, welke wel eer een ruim, doch thans zeer bekrompen beftaan heeft, en in Engeland het verlies van haaren zoon betreurt, erlangt geen troost, G wan-  98 Van het K r ij g s-w e z e n. wanneer eene burgeres vair Frankrijk derzelve zegt, dat haar zoon in even denzeifden veldflag fneuvelde en dat deze zelfde oorlog de lasten in beide rijken op eene gelijke wijze heeft doen verzwaaren. Doch de vorften, de ftaats-dicnaaren, de bevelhebbers en gefchiedfehrijvers, noemen eenen oorlog roemrijk, zodra het llegts blijken kan, dat die voor den vijand even noodlottig als voor hunnen eigen grond geweest zij; hoe zeer dan ook de helft der beide volken op het llagveld vermoord, en de andere helft in het juk der flaavernij gekromd werd. Dan, deze is een dier onbefchaamdc bedriegerijen, waar mede men het menschdom geftadig hoont, en welke ons in naam der menfchelijkheid oproepen orq deze nafpooring, betreffende de bronnen der oorlogen nog verder voordtezetten. De ganfche gefchiedenis der Romeinen, van derzelver ceiftc begin tot het einde toe, onder alle derzelver koningen , bürgemeesteren en keizers, wanneer wij 'er alleen het ten onder brengen der Satijnen uitzonderen, levert niet een enkel voorbeeld van dat gene op, het welk men eigenlijk een aanvallenden volks-krijg zoude kunnen noemen: dat is een oorlog, die door het volk zelf zoude begonnen zijn, indien dit onder een volkomen vrij ftaats-beftier geleefd had — onder een ftaats-beftier, het welk zodanig ingerigt was, dat dit aan het zelve eene volkomen vrijheid liet om eerst te beraadflaagen, alvoorens het tot liet handelen overging, en het  Derde Hoofdstuk. 99 het welk niet gedoogde, dat 'er iets, hoe ook genaamd , werd ten uitvoer gebragt, dan alleen de wil des ganfehen volks. Het zeilde kan men ook van geheel Europa in laater eeuwen zeggen, wanneer men het naarnehjk in een tijdperk befchouwt , het welk daar mede ovcrëenHemt, dat gene, waar op de volken weder eenige wezenlijke vorderingen begonnen te maa- ken een tijdperk, het welk men Hellen moet, dat gene te zijn, binnen het welke 'er wederom eene algemecne befchaaving allengs doorbrak. Wel ligt zouden wij, na dat de Saracenen zich in Spanje , de Longobarden in Italië, de Franken in Gallie, en de Sakfen in Engeland gevestigd hadden, nimmer wijders van aanvallende krijgs-bedrijven gehoord hebben, wanneer dit alleen van het verlangen deivolken zelve had afgehangen; want het worltelen van een volk om zijne vrijheid weder te bekomen — dit moet men geenzins als een aanvallenden oorlog befchouwen. Welk een onbegrijpelijk aantal van flagtingen moeten wij dus niet op eene geheel andere rekening Hellen te weten op rekening van een wreedaar- tig, en ongelijk ftaats-beftier op rekening van een betoverend vermogen om het oog der menigte te verblinden, en het volk op den rand van zijn verderf te fleepen, door middel van hun, die deszelfs vaderen en vrienden genaamd worden; welk vermogen zich in handen van eenige weinigen geO 2 Held  IOO V A N II E T K R. IJ G S-W E Z E N. fteld bevindt! Doch dit alles kan niet geftadig, geduurende een langen tijd , en zelfs te midden van vrij verlichte eeuwen worden voordgezet, zonder eenig fteeds duurend hulpmiddel daartoe te bezigen. Zo lang de bedingen, betreffende den krijgsdienst, die bij het leen-ftelfel bepaald waren, in volle kragt bleven, konde het niet anders zijn, of deze moesten de noodige middelen ter verdelging, in gevolge den wil der oppermagtige vorften ten vollen opleveren; dan, daar bet harde van dit ftelfel allengsj verzagt werd, febeen het, dat het ftaatsbeftier der onderfcheiden gewesten zich moest bedreigd vinden met het gevaar van in de noodzaakelijkbeid te komen om zich tot het ganfche volk te wenden, ten einde dit zich onder de krijgsbanieren wilde fchaaren, en tevens den noodigen onderftand in geld verfchaffen: bij welk eene oproeping des volks men egter zoude gedwongen wezen, daar van de reden optegevcn. Dan, dus beriep men zich tevens op de uitfpraak van het geweten der menfehen, ten einde dit de vraage, betreffende een aanvallender wijze te voeren oorlog mogt beflisfen; en dit moest men, indien het mogelijk ware tragten te vermijden. Want, ook zelfs op het vermogen der kerk, voorönderfteld, dat het geen ketterij betrof, kan men juist niet altoos ten vollen veilig betrouwen, nog van dezelve verwagten, dat zij het volk zoude aanfpooren om met deszelfs nabuuren, die even het zeilde geloof hadden, in ire-  Derde Hoofdstuk. ioi gefchil te treden; en nog veel min, dat zij dit zoude tragten te overreedcn om zijn geld hiertoe èpteöfieren. Het hulpmiddel van ftaande legers aantewerven, werd dus ten uiteiftcn noodzaakelijk, en wel ligt nog meer, uit hooide van het geld dan van het bekomen van manfehap. Er wordt derhalven geld verëischt om legers op de been tc brengen, en legers zijn tevens oilöntbecrelijk om geldligtingen tc doen: dicnsvolgens heeft men het voeren van buiteniandfche oorlogen ingevoerd om tot een voorwendzcl voor beiden te dienen. Een enkele kenfehetfende trek is op het grooter gedeelte der oerlogen, die men' in laater dagen heeft zien voeren, volmaakt toepasfelijk zij ontftonden enkel uit de ftaatkunde, en cene zugt naar wraak. Dit alleen is genoeg om derzelver wezenlijken oorfprong te doen kennen. Deze zijn alleen zodanige oorlogen \ waar omtrent men wederzijds is overeengekomen (*) , en de verövcrinren, daar bij bedoeld, zijn zwaarer belastingen» doch (*"> Wanneer de waare geheime gefchiédenis der Wapening van Engeland en Spanje in 1790. ooi: door den druk gemeen gemaakt worden, zal deze, hoewel zij wel ligt voor den genen , die verder doordenkt, geene nieuwe bewijzen moge opleveren om de cabinttten te mistrouwen, het getal der zodanigen egter voor het minst vergrooten. Dan, dit kan geenzins veilig geleideden, geduurende het leeven van fommigen der genen, die in dit verbaazend ftout ftuk eene voornaame rol (peelden. Integendeel houde ik mij verzekerd, dat hij, die zodanig iets thans durfde waagen, het zelve mg geenzins zo lang zoude overleeven, als ganga-. ne lh het opheffen van de orde der Jefuimi. G 3  101 Van het K r ij g s-w e z e n. doch geenzins eenig meerder grondgebied. Ten einde hier in nu zijn doelwit tc hereiken, is het niet alleen noodzaakelijk, dat men door middel van tijtels en jaarwedden den krijgs - geest bij den adel leevendig boude, en tevens een groot getal van gewapende manfehappen bczoldige, die genenanderen god, dan hunnen koning kennen; die alle denkbeelden van zich zelf verliezen, zo dra> zij hunne bevelhebbers flegts befchouwen, en de pligten van den mensch geheel vergeten, ten einde die van den krijgsman uitteöefenen — dan hier mede heeft men zijn taak nog flegts ten halven afgeweven. Een wezenlijk oogmerk van het krijgswezen beftaat hier in , dat men het volk ontwapene; dat men alles wat tot den krijgsdienst behoort, zo wel den arm die de wapenen torscht, als de wil die den oorlog verklaart, als zeer verre boven deszelfs bereik vertoone. Dit ftelfel fchenkt dus in dit opzigt een dubbel voordeel het verlamt de hand des burgers, en ftort hem in eene volfirekte domheid. Eene gewoonte van zijne lighaamskragten nimmer te bezigen, maakt ook onze zielsvermogens tevens geheel onbruikbaar; langs dezen weg verliest men te gelijk de magt van zich zelve te befchermen, en van de rede der onderdrukking , welke men gevoelt genoegzaam te kunnen bcfeffen. Het is ten vollen noodeloos de gevolgtrekkingen pptegeven , welke een redemagtige ziel hier uit na-i  Derde Hoofdstuk. 105' haturelijk moet afleiden. Dan, alhoewel zij veel te blijkbaar zijn, dan dat men hier in zou kunnen mistasten, achte ik die egter tevens van te veel gewigt om die met ftilzwijgen voorbijtegaan; want, naar liet fehijnt, hebben wij eindelijk dat tijdperk in de ondermaanfche zaaken bereikt, waar op — „ alle nuttige denkbeelden en waarheden, welke „ voor het geluk des menschdoms het onöntbeer„ baarst zijn, niet langer bij uitfluiting beltand „ blijven om flegts de bladen van het een of ander „ werk te verfieren (*)." De volken moede geworden van zich langer bedrogen te zien, beginnen thans voor het welzijn der ftervelingen te zorgen , in ftcde van tot deszelfs verderf medetewerken. Ik zal hier, als een gevolg, het welk in de uitoefening van zeer veel aanbelang fehijnt, het volgende opgeven, dat naamelijk het middel om een oorlog voortckomen, niet enkel hier in gelegen zij, dat men eene verandering in het krijgs - wezen maake; want dit even als de kerk, is een zeer noodwendig gedeelte van het ftaats-bellier der onderfcheiden gewesten, zodanig, als dit thans ingerigt is. Dan, de grondbcginzels, waar op dit ftaats - bellier rust , moeten ganfchelijk veranderd zijn, en het gevolg hier van zal zodanig een volftrekte vernieuwing der famenleeving wezen, welke de (*) VAsfemb'le Nationale. G4  rc4 Van het K r ij g s-w e z e n. de ftaande legers voor aboos verbant, bet krijgswezen liet onderst boven keert, en de mogelijkheid van in het vervolg langer oorlog te voereu ganfcheliik uitjluit. Dat men flegts deze oorfprongeliike, onveranderlijke waarheid aanneme, dat naamclijk alle menfehen, ten aanzien hunner rechten volkomen gelijk zijn; en als dan heeft men tot alles den verëischten grond gelegi, en om dat gene, wat daar op moet gebouwd worden, behoorelijk te voltooien, vergt men niets meer, dan dat men hier uit de natuurlijke daar uit voordv'oeiërfde gevolgen afieide. Het eerfte, dat hier uit volgen moet, zal dus hier in beftaan, dat naameliik het volk een ftaats - beftier bij perfoons - verbeelding vorme , het we ik uit gelijke menfehen beftaan moet — een ftaats - beftier, waar in he onmogelijk zal zijn, dat 'er flegts een enkel oogenblik bijzondere rangen of voorrechten beftaan; gevolgclijk zullen dus die genen, die anders de eerfte bouwft'if voor ftaande legers moeiten opleveren, in vreedzaame burgeren van den ltaat worden omgevormd. Het tweede gevolg is dit, dat het vplk in het gemeen gewapend wezen zal, en het zeive die wapens, die de konst des oorlogs anders ter verdelging deed ftrekken, thans alleen ter handhaaving der zekerheid doet ltrekken. Dus heeft men dan de noodzaakelijkheid van ftaande legers door het vormen van eene billijke wetgeving, eti de noodzaakelijkheid hier van door de inrigung van eene  Der. de Hoofdstuk. 105 cene gewapende burgerij ten vollen uit den weg geruimd; want dat èen bezoldigde krijgs - knegt te midden van een volk, waar van elk lid de wapens draagt zoude kunnen beftaan, is ev.n zo onmogelijk , als dat men onder een ftaats - beftier, waar eene volkomen gelijkheid heerscht, een adelltand konde aantreffen. Het is wel der moeite waardig, hier optcmerken, hoe verkeerd wij over het menschdom oordcelen , naar dien wij gewoon zijn, het zelve Iteeds onder die vermomming tc befchouwen, waar in het ongelijk ftaats - beftier van elk gewest van dezen aardbol het zelve fteeds doet ten voorfchijn treden. Geduurcnde den Americaanfchen oorlog, en vooral op het einde van dcnzelven, konde men gerustelijk gezegd hebben, dat de Generaal Washington over het hart van alle zijne landgenooten heerschte. Zijn raad was eene wet, en hij ware in ftaat geweest, de ganfche magt van het volk tot alles, wat hem flegts goed dagt verdedigender wijze te gebruiken. De wijsgecren van Europa befchouwden dit als ten uiterften gevaarelijk en hagche'.ijk voor de vrijheid. Zij oordeelden uit het voorbeeld van Cafar, van Sylla, van Marius, van Alabiaaes, van Pericles, en van Cromwell, dat Washh.gton nimmer de wapenen zoude nederleggen, alvoorens hij aan zijn vad-.rland een meester gefchonken had. Dan, na dat hij dezelve nu werkelijk npdergelegd had, zag men een wonderwerk gebeuren — nu G 5 riep  ïo6 Van fl r, t K r ij g s-w e z e n. riep elk een om het zeerst, dat zijne deugd weh verre boven het menfchelijke verhief, en ingevolge van dit wonder zijner deugd is het, dat de Amerlcanen, naar men verönderftelt, nog heden hunne vrijheid genieten. Ik geloove zeer gaarne, dat de deugd van dezen grooten man met die van den volmaakften fterveling die ooit beftond, ten vollen gelijk fta; dan, het oog van een Amtrlcaan kan in dit geheel gedrag daar van geenzins een zeer groot blijk zien doornmalen. Het zoude voor den Generaal, en het leger beide volftrckt onmogelijk,' geweest zijn, langer in het veld te blijven, na dat de vijand dit verlaten had, want alle zijne krijgslieden waren burgeren; en zo dit ook al eens anders mogt geweest zijn, bedroeg derzelver getal ten ruimften genomen egter nog geenzins een honderdfte gedeelte van die burgers, die tevens alle krijgslieden waren. Wanneer men nu zegt, dat hij zeer fchrander handelde, door de onmogelijkheid van die helden, waar van wij hier boven gewag maakten, nateflreeven; als dan fchrijven wij hem geene andere verdienlte toe, dan die van cene fchrandcrheid , welke ieder ander mensch, die dit land genoegzaam kent, of de uitwerkingen van eene gelijke vrijheid oplettend befehouwde, even zeer zoude bezeten hebben. Dan, alhoewel men den grootften lof aan de wetgevende vergadering van Frankrijk verfchuldigd zij, uit hoofde van de bezadigde befluiten en rnan- ne-  Derde Hoofdstuk. 107 nelijke ftandvastigheid, welke derzelver verrigtingen in het gemeen kenmerken; moet men egter erkennen, dat fommige van derzelver hervormingen de kenmerken van eenen al te vreesagtige hand verwonen. Een erfelijken koning, met een verbaazende groote magt voorzien te behouden, voor een noodeloos getal van priesferen, die alle wit de fchatkist des volks moeten betaald worden, te zorgen, en deze priesteren dus alle middelen te verfchaften om de half verftrooide puinhopen der priesterlijke heerfchappij weder optebouwen zijn dingen, die men alleen om reden, welke wij bereids hebben aangewezen, verfchoonen kan. Doch de verbaazende groote krijgs - magt, welke men bebepaald heeft, en voord aan als een fteeds duuren- de inrigting moet blijven beftaan deze fehijnt mij niet alleen onnodig, en zelfs gevaarelijk voor de vrijheid, maar tevens ganfchelijk cn rechtftreeks ftrijdig met het doelwit, het welk men zich heeft voorgefteld. Het oogmerk was, de veiligheid der grenzen, en het handhaaveh van de rust in den boezem van den ftaat. Dan, juist het tegendeel zal daar van het gevolg zijn. Niet dat het leger wel ligt tegen het volk zelf zal gekeerd worden, of den ftaat in aanvallende oorlogen konde wikkelen. Integendeel: men voorönderftelle, dat het eenvouwig en getrouwelijk de grenzen vi-rdedige, als ook het volk befchermc; als dan maaken deze verdediging en befcherming nog juist de onheilen uit,  io8 Van het K r rj g s- w e z e n. uit, waar over ik mij beklaagc ; zij (trekken om het volk te verzwakken, door deszelfs vuur uittedoovcn, en hen te lecren, ter erlanging van de noodige befcherming het oog op andere te vestigen, in (lede van op hunnen eigen, onövcrwinnclijken arm alleen te betrouwen. Een volk, het welk zelve zijne wetten maakt, behoort ook in de mogelijkheid te zijn van dezen te verdedigen, of het zal wel dra den moed tot beiden verliezen. Een genoegzaam befef van zijne eigen kragten fchenkt aan een volk (leeds eene wijze maatiging, en het betragten van zijne pligten, zet tevens aan deszelfs rechten eene zekere waarde bij. Dit is insgelijks het gefchiktst middel om de wezenlijke innerlijke magt van een volk te vergrooten zelfs verre boven alle begrippen, die wij ons immer van ftaande legers kunnen vormen; en tevens om het alle gelegenheid, als ook alle zugt tot het aanvangen van eenen aanvallenden oorlog te benemen. De waare verzekering van een (leeds duurende rust binnen en buiten zoude in zodanig een geval uit deze waarheid geboren worden, welke in eene ontegenzeggelijke Helling gewis moest overgaan, te weten —■ dat alle aanvallen dus onmogelijk, het verdedigen van zijn eigen grond fteeds buiten allen twijfel wezen zou. Dit is buiten allen twijfel het wezenlijk en eenig geheim, het welk 'er verëischt wordt om de oorlogen van dit rond der aarde te verbannen, en het meet  Derde Hoofdstuk. 109 moet tevens aan eiken menfehenvriend geen geringen troost verfchaften, wanneer hij ziet, dat deze onfchatbaare zegening alleen uit een wijze van den ftaat te beftieren, waar door alle ftcrvelingen onderling gelijk zijn, geboren worde; daar dit in de daad eenen zegening is, welke alleen ons van alle de overige genietingen ten vollen verzekert om welke te erlangen de menfehen zich tot maatfehappijen verëenigden. De ftaatkundigen en fomwijlen zelfs braave menfehen, fpreken gewoonelijk van den oorlog als van eene onvermijdelijke gebeurtenis, welke even als een geweldige fchok der hoofdftoffen fom- tijds het menschdom treft als van eene plaage, waar tegen geene , hoe genaamde , middelen zijn uittedenken, maar welke wij al beevende flegts moeten afwagten , en even als van eene aanftckende ziekte, welker woede wij wel een weinig kunnen tegengaan, doch nimmer ganfchelijk ontwijken. Zij zeggen, dat het menschdom boos en roofzugtig zij, zo dat het niet anders wezen kan of de ergernis moet voiftrektelijk komen. Dit gezegde voegt zeker volkomen voor enkele, bijzondere wezens, en landen, die door enkele wezens beftierd worden , doch past geenzins op geheele volken, die na een voorafgegaan bedaard overleg eene volks-ftem uitbrengen. Ik hoope, dat men mij hier verftaan, en dus begrijpen zal, dat de geaartheid des menfehen door in een vrij gemeene-best tc leeven een volkomen verandering ondergaat. Ik erkenne gaarne dat zij,  Ho Van het K r ij g s-w e z e n. zij", die de lotgevallen der wereld regelen, fteeds hun belang en de werking hunner hartstogten gevoelen. Dan, in de volks - vergad eringen worden de hartstogten door de raadpleegingcn verzwolgen, en de belangen wegen weder andere belangen op, tot eindelijk het welzijn van geheel de famenleeving den algemeencn wil verëenigen. Hier treft men dus een uitgebreid zedelijk wezen aan, het welk, wel is waar , nog fteeds uit bedoelingen van belang werkt, doch wiens belang het egter nimmer wezen kan, hoedanig dan ook de famenloop der offlftandigheden moge zijn , dat het eenen aanvallenden oorlog aanvange. Er beftaat ook nog een andere bedenking, waar uit wij de volftrekte vernietiging der oorlogen kunnen vervvagten, als een noodzaakeiijk gevolg van het vestigen van het ftaats - beftier op de perfoonsvcrbcclding van geheel een volk. Wij gevoelen allen zeer duidelijk, dat het bijgeloof een fchandvlck der menschheid zij, welke in geenen deele met den godsdienst volftrekt alleen verbonden is. Het ftaatkundig bijgeloof is genoegzaam even fterk, als het godsdienftige, en bijkans even algemeen als een werktuig der dwingelandij gebruikt. Dc veelvuldige wijze optetellen , waar op dit werktuig op de ziel werkt, zoude oneindig moeilijker zijn, dan zich een algemeen denkbeeld van het gevolg van deszelfs uitwerkingen te vormen. Onder eenhoofdige regeringen fpoort dit de menfehen aan om hun bloed voor een enkel  Derde Hoofdstuk. ni tnkcl bijzonder gedacht te ftorten, of wel voor een bijzonderen tak van dusdanig een gedacht, voor de genen die eerst of laatst geboren werden, of wel voor hun, die men geleerd heeft de een of andere geloofsbelijdenis, met uitduiting van alle andere optezeggen. Dan, de uitwerking van dit bijgeloof, welke ik hier voornaamelijk wilde doen opmerken, is die, welke op de bijzondere grenspaalen van een ftaats -befl-ïer betrekking heeft. Dat iemand in Portugal of Spanje verkicze liever tot dit, dan wel tot het andere volk te behooren, is even zeer een bijgeloof, als wanneer men het huis van Braganza boven dat van Bourbon, of mar ia II. van Engeland boven haaren broeder verkiezen mogt. Alle deze voorwerpen, waar aan men de voorkeur fchenken kan, ftaan gelijk met het aannemen van den tulband in ftede van den hoed, het verkiezen van het kruis boven de halve maan en de lelie boven de roos. De grenzen, welke volken van elkander fcheiden, zijn zodanig bepaald, als dit aan het ftaats - beftier dezer natiën het beste voegde, zonder dat hier bij op het belang der volken de minfte opmerkzaamheid gevestigd werd. De vorften en ftaatsdienaaren, die van het hcerfchen eenen voordeeligen handel maaken, hebben 'er een wezenlijk voordeel bij, dat zij de grenspaalen van hun grondgebied zo verre uitdrekken, als immer gefchicden kan. De volken zijn hun eigendom, even als ook de grond, dien zij  Ii2 Van het Krijg s-w e z e n. zij bewoonen. Met land en deszelfs bewooneren zijn voor hun cene weide met fchaapen. Wanneer zij Beze fchaapen te famen drijven om gefchoren te warden, leeren zij den zeiven hunne naamen kennen, hunne mees ers te volgen, en eiken anderen niet te gehoorzaamen. Door middel van deze onbegrijpelijke bcgocheling is het, dat men de fterveüngen van de eene fpooreloosheid tot de andere Voordfleept — dat men hen leert, hunnen vorst te aanbidden; op hunne natie hoogmoedig te zijn, en naar veroveringen te haaken dingen, die alle, op zich zelf befchouwd, even belagchelijk als onbeftaanbaar zijn met die redemagtige en juiste waardeering der zinken, welke uit de waare kennis der vrijheid óntltaat. In America is het geheel anders. Het ftaats-beffier van elk der onderfcheiden ftaaren bezit eene gelijke kragt, en het volk allerwegen even de zelfde rechten. Indien h( t al eens mogelijk ware, dat een van deze ftaaten eenen der overige overmeesterde, zonder eenig verlies Van geld, van tijd, of van bloed als dan ook zou geen derzclve of eenig enkel wezen op derzelver grond lier door iets rijker of armer zijn. Het ganfche volk zou zich nog fteeds op zijnen grond en met zijne eigen bezigheden onledig houden even als ^ vooren: dan, of nu bet grond-gebied, waar op dit volk zich bevindt, Nieuw Tork of Masfachufets Pnii genaamd zij, is een volkomen onverfchillige zaak, waar omtrent meil  Derde Hoofdstuk. ii3 men aldaar geen het minde bijgeloof koestert; want bet volk behoort hier geenzins aan het (laats-bellier, maar het ftaats-bellier aan het volk. Sederd deze ftaaten onaf bangelijk geworden zijn, heeft men menig een gefchil, betreffende het grondgebied, hetwelk uit de aloude oorkonden ontdaan was, ten vollen uit den weg geruimd. Het in het midden brengen van dusdanige oorkonden is een foort van ftaatkunde, het welk, naar ik geloove, elk moeder-land , ten aanzien van deszelfs volkplantingen bezigt, ten einde deze met elkander in onëenigheden intewikkelen; op dat hetzelve hier door gelegenheid yinde om door de weldaad van aldaar een ftaande leger op de been te houden, dus alle de onderfcheiden partijen tot rust te dwingen. Doch toen men alle buitenlandsch geweld en alle denkbeelden van cene Europefche ftaatkunde verbannen had , leerde het genot der vrijheid de Amerkanen wel dra het geheim om deze twisten met even veel bedaardheid uit den weg te ruimen, als 'er door hun gebezigd werd om hunne (laatsgeileltenis te vormen. Men heeft gevonden, dat de gefchiilen, betreffende de grens - fcheidingen, tusfehen vrije (haten, geenzins voorwerpen van belang zijn, maar alleen voor den uiterhjken fchijn, en volgends overeenkomst gevoerd worden. En alhoewel zulk een gefchil een (treek lands van de groote van een Europeesch koningrijk betreffen moge, verandert dit de zaak niet te min in geenen deele; men bepaalt hier H om-  n4 Van h kt K r ij c s-w e z e n omtrent alles op dezelfde wijze, als de kooplieden den loop der wisfel tusfehen twee verfchillende kooplieden regelen. Men heeft dus reeds federd de vrijverklaring meermaalen gezien, dat 'er door middel eener vriendelijke fchikking , binnen weinig dagen een gefchil over een uitgeftrektheid lands beflist werd, welke telkens veel grooter was, dan die, waar over de Franfchen en Duitfchen gcduurende de twee laatfte eeuwen herhaalde oorlogen gevoerd hebben. Het zoude noodeloos zijn den tijd te verfpillen, met deze denkbeelden op alle overige landen te willen toepasfen, waar flegts het vrije ftaats - bellier fteeds in de handen van het volk berustte. Het zoude voor geheel Europa ten vollen voegen, en zal daar op in waarheid volkomen tocpasfelijk zijn, zodra 'er flegts eene omwenteling, ten aanzien der grondbeginzels van derzelver ftaats-beftier plaats grijpt. Want dusdanig eene omwenteling kan met nalaten, het vermogen van den ftaat op eenen grondflao- te vesten, dien de natuur zelve daar voor gevormd heeft — te weten , de onvervreemdbaare rechten van den mensch, die in alle landen volmaakt dezelfde zijn. Deze zal het bijgeloof, met betrekking tot het grond-gebied geheel vernietigen, en dus moet deze bedenking een hooger graad van zekerheid, ten aanzien der onmogelijkheid van verdere oorlogen, bclooven. VIER-  VIERDE HOOFDSTUK. Van het mtüefenen yan het Recht. H et zoude een belangrijke en wel ligt ook tevens even nuttige als belangrijke befchouwing zijn, wanneer men eens onderzogt, in hoe verre de zedelijke geiiarthcid van den mensch door de inrigting der famenleeving aangedaan worde; en in hoe verre deszelfs overheerfchende cigcnfchappen van het ftaats -beltier afhangen, onder het welke hij zich geplaatst vindt. Het gewoon gezegde dat de mensch allerwegen dezelfde zij hoe wel dit niet ten vollen onwaar is, kan egter flegts in eenen bepaalden zin op de waarheid rusten, gelijk men duidelijk ontdekken zal. Ik gcloove dit zeer gaarne, in zo verre het de duurzaamheid van die inftellingen verzekerd , welke waarelijk goed zijn, dan geenzins voor zo veel het ons allen moed benemen zoude om die gene te verbeteren, welke II 2 ons  u6 Van het uitoefenen van het Recht. ons als nadeelig bekend zijn. Dit gezegde in eenen onbepaalden zin als eene waarheid aantemerkcn , zoude even het zelfde wezen, als de oogmerken van bet onbepaald gezag opzettelijk te begunftigen , ten welken einde deze Helling, even gelijk duizend andere eigenlijk uitgedagt en gebezigd werd. Dit zoude ons leeren om met eene zombere tevredenheid in den toeftand der ondermaanfche zaaken geftadig te berusten, en met eene ongemeene drift te verklaaren, dat het menfchelijk gedacht in de daad gedoemd ware om fteeds boos te zijn; dat het zelve een maatfehappij van wezens, die elkander onderling tot kwel-geesten verftrekten, elkander onderling vermoordden; ja, een maatfehappij van fchepfelen uitmaakte, die door het noodlot uit eigen aart alleen beftemd werden om fteeds door de priesteren van hunne rede, en door de vorften van hunne bezittingen beroofd te worden Dit zoude even het zelfde wezen , als dat wij met Soame Jenijns van een gevoelen waren, en door de wijze, waar op wij den onderdrukten ons medelijden betoonden , aan de onderdrukkers tevens nieuwe wapenen in handen gaven. Ter bevestiging van dit fpreekwoord, en te gelijk ter verfchooning van het willekeurig gezag, heeft men beweerd, dat alle ftervelingen uit hunnen eigen aart dwingelanden zijn, zo dra zij hier toe degts eene gelegenheid aantreffen. Wanneer men al eens mogt toeftaan, dat dit gevoelen waarheid was; als dan  Vierde Hoofdstuk. 117 dan wordt het nog gewis door de verkeerde partij gebezigd. Het levert voor zeker voor. het ftaats-befticr der gelijkheid, doch geenzins voor dat der ongelijkheid een gunftig bewijs op; en dus behoort dit wapen eigenlijk aan die genen , die voor de grondbeginzelen eener gemeenebest-regering llrijden. Indien een ftaats-bellier op de ondeugdöp van het menschdom gegrond zij, moet deszelfs voornaame bedoeling daar in beftaan , dat men deze ondeugden in allen beteugcle, veel eer, dan die in eenige weinigen aantekvveeken. Deze neiging tot dwingclandü wordt nu onder een regerings - vorm , waar gelijkheid van rechten plaats vindt, op het kragtdaadigst aan kluisters gelegd; daar die in tegendeel onder alle de overige inrigringen van eenen ftaat niet alleen ten aanzien van enkelen beloond, maar zelfs ten opzigte der menigte verfterkt wordt. Doch het is genoegzaam onmogelijk, betreffende de zedelijke geneigdheden te beflisfen, welke van dezelve eigenlijk tot des menfehen aart bebooren, of welke aan de gewoonte derzelver oorfprong verfchuldigd zijn; het is genoegzaam onmogelijk dus ook te bepaalen, hoe veele van onze ondeugden men aan den fteeds duurenden aart der menfehen moet toekennen en hoe veele' daar tegen alleen uit eene vcrbcterbaare hoedanigheden der ftaats-gefteltenis voordvloeiën. Indien een flegte regerings-vorm in ftaat zij, den mensch erger te marken, dan hij van nature was; II 3 waar-  n8 Van het uitoefenen van het Recht. waarom zouden wij als dan bewceren, dat het niet in de magt van eene goede ftaats-gefieldheid ware, dezelve daar tegen beter te doen worden? En £0 de laatfte deze uitwerking in eenen merkbaaren graad kan voordbrengen, hoe zullen wij de paaien der menfchelijke fchranderheid en die van het vermogen van derzelver inftellingen , ter verbetering niet alleen van onze omftandigheden als leden der maatfehappij, maar ook ten aanzien van die genen onzer eigenfehappen , welke de deugd tegenwerken hoe zullen wij de paaien van dit alles dan met eenige mogelijkheid vast Hellen. Onder die gedeelten, waar uit geheel het fhatsbeftier is faamgefteld, betont dat gene, het welk den meesten invloed op de zedelijke hoedanigheden van den mensch beeft, in het uitoefenen van het recht, Ten dezen opzigte heeft ieder een zijn bijzonder, op zich zelf ftaaud belang, het welk genoegzaam ganfchelijk van het algemeen famenftemmend gevoel, dat voor het overige geheel de maatfehappij bezielt, is afgefcheiden. Uit is het, dat met een ongemcene kragt, welke gansch en al in een punt famcnloopt, zich werkzaam betoont; hier wordt de magt van den ganfehen Haat, van de maatfehappij in derzelver geheel genomen, verëenigd, ten einde op een eenig bijzonder wezen (*) te werken, en hem met opzigt tot zijn leeven, zijn eer, (*) Iniiviiual of Individu.  Vierde Hoofdstuk. 119 ccr, of eigendommen te treffen; zo dat het bettierend gezag ten uiterften eigenaartig tegen den aan- geftelden handhaaver des rechts mag zeggen: „ divide & impera!" — want in gevalle van onderdrukking zal de ftem van hem, die hier van het flagtöffer wordt, fteeds veel te zwak zijn om te bewerken, dat men zich daartegen verzette; naar dien zijne zaak met die der overige burgeren, over bet geheel genomen, niets gemeens heeft. Indien wij nnsdus een behoorelijk denkbeeld verkozen te vormen van den toeftand, waar in zich het menschdom op een zeker gegeven gedeelte van den aardbodem bevindt, moeten wij op het (telfej hunner rechtsgeleerdheid voor al en in het bijzonder onzen aandagt vestigen; dan, wij moeten het recht als dan niet enkel in zijnen uiterlijken vorm, en in het leerftellige, maar alleen in deszelfs geest en uitoefening befchouwen. Men mag in het algemeen van dit gedeelte der burger-heerfching van een volk zeggen, dat, daar dit een ftroom zij, die uit de bron van het ftaats-bellier in het gemeen genomen, voordvloeit, en dus naturclijk met alle foorten van enreinbeden moet befmet zijn, welke men aan deszelfs oorfprong aantreft , 'er dus ook geene , hoe genaamde, hoop zij om dezen ftroom te zuiveren, dan rdleen door die onreinheden weg te nemen, welke in de gezegde bron bereids worden aangetroffen. II 4 Ia_  i2o Van het uitoefenen van het Recht. Indien ik in ftaat ware een treffende fchets van de verëischten en waardigheid van een billijk famenftel van rechtsgeleerdheid te geven; de ganfche uitgeftrektheid van deszelfs werking, ten aanzien van het geluk des menschdoms aftetekènen, en vervolgends de verkeerdheden, als ook het bederf voorteftdlen, die hier aan onder het ftaats-bellier der meeste volken van"Europa verknogt zijn, als dan zou dit een der kragtdaadigfte bewijsreden ten voordeele van eene algemcene omwenteling opleveren , en tevens aan hun, die deze gebeurtenis als ras toekomftig, alreê vooruitzien, geen geringen troost fchenken. Doch het ontwerp, dat ik mij gevormd heb, bevat een te groot aantal van onderwerpen om mij tot een derzelve in het bijzonder zo zeer le kunnen bepaa en. Alles wat ik mij belooven durve , is dus alleen , dat ik de meest uitftekende trekken van de bijzondere Heffels op het papier brengen, en de zedelijke houdingen van den mensch zal aantoonen, zodanig als hij behoort geplaatst te zijn om die te handhaaven. Men begrijpt in het gemeen zeer duidelijk, dat het doel van het ftaats - beftier, ten aanzien van dit gedeelte zijner verrigtingen, alleen daar in befta, dat het de gebreken van het menschdom betcugele. Dan, 'er beftaat een ander oogmerk, het welk dit gezegde doel nog werkelijk voorgaat , een pligt, die nog veel heiliger is , en waar aan men zich even min onttrekken kan — die naamelijk, van ~ T, • de  Vierde Hoofdstuk. iu de ondeugden voortekomen — deze reeds in derzelver geboorte te verbeteren, en ganfchelijk uit de nog ongevormde ziel te rukken. Het laatde gefclnedt door middel van het onderwijs; het eerde door bedwang. Het eene is de pligt van een tederhartigen vader; het andere de geduurige en moeiclijke bezigheid van den leermeester: dan beiden maaken tevens de pligten van het ftaats - beftief uit, en bchooren famenlopende takken van het delfel der rechtsgeleerdheid te vormen. De fpoorbndere en afgrijzelijke lece, dat naamclijk qp de ondeugden der bijzondere perfoonen het welzijn van het algemeen zoude rusten, zal, naar ik hoope, voor altoos uit het geheugen 'der dervelingen worden uitgewischt, en op de lijst der dwaasheden van het menschdom tevens met de regeringsvormen , die deze ten voorfchijn bragtcn, ganfchelijk worden doorgefchrapt. De grond van deze aandootclijke leer is deze, dat men met de ongemcene zwakheden van enkele perfonen zijn voordeel doen kan om daar door de inkomden van den daat te vergrootcn ; even als of de hoofdbedoeling der maattchappij hier in bedond, dat men geld dal, en daar mede de fchatkist van daat verrijken; dat dus dit geld door hun, die het bewind in handen hebben, kan verkwist worden, en hen tevens te douter in hunne onderdrukkingen maaken mogt! Het is vernederend, op dergelijke bewijzen, als deze zijn, eenig antwoord te geven; terwijl wij ons hier H 5 door  1512 VAN HET UITOEFENEN VAN HET RECHT. door genoodzaakt zien op het duidelijkst alle de fconstgreepen eener valfche redeneerkunde, waar van men zich in dit geval bereids zo menigwerf bediende, op het duidelijkst aan den dag te leggen om dus de Hellingen te ontdekken, waar op dit gevoelen gebouwd is. Intustchen zullen de bevoorrechte Handen en hunne voorrechten zelve den mensch tot een zeker wit doen voordftreeven, te weten, zij zullen hem lecren, dat eenigen der ftervclingen geboren zijn om tc gebieden, en anderen weder om te gchoorzaamen; en wanneer men dit een maal begrepen heeft als dan is 'er geen kemel meer, die niet kan worden doorgezwolgen. Deze befchouwing der voorwerpen van het flelfel der rechten, die zich naamelijk tot het voorkomen van misdaaden, even zeer, als het flraffen derzclve in zich bevatten, leiden ons van zelfs tot het maaken van eenige aanmerkingen, betreffende de rechtsgeleerdheid, in zo verre zij zich tot het ftraffen der euvcldaaden bepaalt en derzelver voornaamftc doelwit. Elke maatfehappij op zich zelve, als een zedelijk en naturelijk wezen befchouwd, bezit het onbetwistbaar recht van zelfsbehoud. Het zelve maakt een onafhangelijk beftaan uit, en bevindt zich, ten aanzien van andere beflanelijkheden, welke even onafhangelijk zijn, in het bezit van het recht om van zijne magt van zelf-verdediging volkomen gebruik te maaken , zonder daar van aan de laatstgenoemden eenige voorafgaande kennis te ge-  Vierde Hoofdstuk. 123 geven, of zonder tot eenigen pligt, hoe ook genaamd, gehouden te zijn, dan alleen tot dien, van zich van alle aanvallende verrigtingen volftrektèlijk te onthouden. Dan, wanneer zulk eene maatfehappij tegen de leden van derzelver eigen gezin handelt, wanneer zij tegen die af bangelijke, weercloozc wezens handelt , die een gedeelte van haar eigen lighaam uitmaaken, als dan wordt het recht van tugtigen, door de verpligting van hun alvoorens te onderrigten, en te recht te wijzen, werkelijk voorgegaan , en in gevolge van dien bezit elk een het recht, van alles te verrigten, wat hem goeddunkt, zo lang men hem niet alvoorens onderrigt heeft, dat zijne daaden nadeelige gevolgen moeten na zich flcepen. Het is waar, dat in zo verre dit op enkele, bijzondere gevallen betrekking heeft, het voorlopig geven van dusdanig een onderrigt iets zij, het welk de famenleeving fomwijlcn, als werkelijk gefchicd, moet voöröhdèrltëlleh; dan, waar omtrent deze niet altoos gehouden is, te bewijzen, dat men het daadelijk verrigt heeft. Doch dusdanige gevallen zijn egter flegts zeer zeldzaam, en moeten nimmer, als een algemeene regel befchouwd worden. En egter heeft men deze voorönderitelling thans als een gemeene lei-draad aangenomen, en die allerwegen in de uitoefening van een volle kragt doen zijn. Doch met welk een recht of grond men dit gedaan heb- be hier omtrent zullen flegts eenige weinige aanmerkingen ons genoegzaam kunnen onderrigten. Dc  124 Van het uitoefenen van het Recht De voornaame omtrekken der zedelijkheid zijn ongemeen eenvonwig, en ligt te omvatten ; men zoude gerustelijk kunnen zeggen, dat zij in het hart des menfehen , zelfs eer hij zich nog met zijne natuurgenooten tot het vormen eener maatfehappij verëenigde, reeds werkelijk waren ingegrift. Als een wezen, het welk voornaamelijk van zich zelf afhangt, is hij ook door zich zelf behoorelijk onderrigt; en zo lang hij eenvouwig een kind der natuur bleef, zoude hij ook van de natuur alleen alle noodige lesfen kunnen erlangen. Hij zoude dus in dit geval een volmaakt zedelijk werkend beftaan wezen; en wanneer hij al eens de rechten van een ander mensch, dat met hem volkomen gelijk ftond, fchenden mogt, als dan zoude hij, tegen zijne genoegzaam verlichte redp aan, zondigen, zodanig, dat hij die ftraf, welke de beledigde hem deed ondergaan , daar door volkomen verdiende. Dan de famenleeving opent weder een geheel nieuw veld voor onze belchouwing; deze verfchaft den mensch wederom een ander foort van rechten, en legt hem onder nieuwe, bi komende verpligtingen; deze verruimt den kring zijner zedelijke werkzaamheden , en maakt hem, als het ware, ook tevens een zeker konstmaatig beftaan , het welk anderen door nieuwe betrekkingen voordftuwt, en ook zelve hier door wordt aangedreven — betrekkingen, waar omtrent de natuur alleen hem niet langer tot eene leids-vrouw kan verftrekken. Daar hij nu uit de fchool  Vierde Hoofdstuk. 125 fcbool der eerfte grondbeginzelen der natuur tot een aanzienelijker ftand die der maatfehappij is overgegaan, moet hij noodwendig raadzels ontmoeten, die de eerfte grondbcginzels, die hij op den bodem van zijn hart gefchreven ziet, hem niet altoos kunnen oplosfen. De maatfehappij is dus verpligt overëenkomftig met zich zelve te handelen, ten aanzien haarer eigene inftellingen; indien zij de lijnen van zijn pligt met een aan wisfelingen onderhevige teken-pen fchetst, zodanig, dat deze hier door tc flaauw worden, dan dat hij die met een ongewapend oog bemerken konde, behoorde zij hem tevens haar vergroot-glas te leenen, ten einde hij die onderfcheidend befchouwen konde ; en indien zij de roede in de eene hand neemt, moet zij tevens met de andere die letter, welke zij wil, dat hij lezen zal, hem duidelijk aanwijzen. Verder behooren wij hier in aanmerking te nemen, dat, alhoewel de maatfehappij zelve, in een zekeren zin een ftaat der natuur moge wezen; — dat alhoewel zij een ftaat moge wezen, waar toe het menschdom naturelijk zijn toevlugt neemt, ten einde aan zijne behoeften te voldoen, en de fbm van zijn geluk daardoor werkelijk te vergrooten; — dat, alhoewel alle derzelver wetten en inftellingen al eens ten vollen billijk moesten geoordeeld worden, en men die, als ten vollen berekend om het welzijn van het geheel te bevoorderen, konde aanmerken — dat egter, met betrekking tot ieder en-  ï26 Van het uitoefenen van het Recht. enkel lid op zich zelf, deszelfs gegeven toeftemming, ten aanzien dezer wetten, en zelfs zijne gedane keuze om in de maatfehappij te leven, nog fteeds niets anders, dan flegts een verdichtzel zij, en eene geftrenge tugt, welke enkel op een verdichtzel rust, moet zeker den genen, die zich daar aan onderworpen vindt altoos geweldig drukkend voorkomen. Over het gemeen kan men zeggen, dat de mensch, reeds uit hoofde zijner geboorte in den fchoot derzclve, zich in de maatfehappij bevindc, en noch zijne toeftemming geeft, noch deze weigert, ten aanzien van den betrekkelijken toeftand, waar in hij zich werkelijk bevindt. Hij opent hier voor het eerst zijne oogen, en laat die vervolgens over eenen toeftand der ondermaanfche zaaken weiden, waar in de belangen van die' zedelijke dcelgcnooten der maatfehappij, waar mede hij zjch op het naauwst verbonden ziet, onbegrijpelijk ingewikkeld, en onderling door een geflingerd zijn; zijne pligten vindt hij in die van dezen zo zeer verward cn gemengeld, dat de natuur alleen hem llegts zeer weinig hulpe in liet nafpooren van dezelve vermag te bieden. Zijne eigene zedelijkheid ook deze kan niet anders dan willekeurig wezen; zij moet elk oogenblik van aart veranderen, ten einde eenige plaatfelijke cn Heilige regelingen te bevatten; zijne wetenfehap moet eenen aanvang nemen, waar die der voorige eeuwen eindigde; zijn aanvang is derzelver bcfluit, en  Vierde Hoofdstuk. 127 en hij wordt gelast, dat gene door eene bloote, aangeboren drift te verrigten, het geen deze door middel der ondervinding van geheel den kring der op een volgende genachten leerden doen. De naturelijke rede kan mij zeer wel leeren, mijnen nabuur niet zonder oorzaaken te mishandelen ; dan , nimmer kan deze mij verbieden, dat ik een baal wol uit Engeland zeilde, of de tegenwoordige inrigting van den ftaat, welke men voor Frankrijk ontworpen heeft, in Spanje ter perfe geven. Deze zijn Heilige verboden, welke de natuur nimmer in haar wetboek tekende; en dus ook geenzins haaren kinderen leerde. Het zelfde kan ook, ten aanzien dier inHeliingen gezegd worden, welke uit het maatfchappelijk verdrag voordvloeiën. Het is eene waarheid, welke, naar ik geloove, met geene mogelijkheid kan worden in twijfel getrokken, dat naamelijk elk mensch met een onverjaarbaar recht van aanfpraak op het genot van een gedeelte der hoofdHoffen geboren zy welke aanfpraak zijn geboorte - recht geheeten wordt. De inrigting der maatfehappij moge vrijelijk dit recht, met betrekking tot deszelfs uiterlijke gedaante, eenige verandering doen ondergaan; dan nimmer is deze egter in Haat, het zelve in het wezen der zaak ganfchelijk te vernietigen. Tot zo lang, dat hij geboren is, heeft zij over den mensch geen het allerminHe gezag; dan, daar dit recht met hem geboren wordt, en tot zijn bedaan volflrekt onönt- beer-  ï28 Van het uitoefenen van het Recht. beerbaar is, kan zij even min het een, dan het ander vernietigen, hoewel zij het gezag bczitte om beiden een geheel nieuwen vorm tc doen aannemen. Dan, zo dra hij deze wereld intreedt, ontdekt hij reeds, dat de grond, dien de natuur hem had toegezegd, reeds ingenomen zij, en'door anderen bezeten worde. De famenleeving heeft dus de uiterlijke gedaante van zijn geboorte - recht veranderd; de algemeene voorraad der hoofdftoffe, waar door de mensch alleen in aanwezen kan gehouden worden, heeft eene wijziging ondergaan ; en deze zelfde wijzigi 'g trof dus ook even zeer zijn aandeel, als dat der overige ftervelingen. Men onderrigt hem, dat hij, bij den vorm, die deze voorraad thans heeft aangenomen , op denzelven geenzins, als op een erfgoed voor eenig, hoe genaamd gedeelte eene aanfpraak maaken kan; dat hij het noodige van den voorraad der maatfehappij in ftede van dien der natuur ontleenen moet; en dat hij dus van de moeder verbannen, zich eeniglijk aan dc voedfter hegten mag. Te midden van deze zo weinig verwagte omftanheden, vindt hij zich niet in het allermïnfle voorbereid om te handelen; dan de noodige kennis maakt ook een deel van den voorraad der famenleeving uit; en iets, het geen men volftrekt gehouden is aan eiken, die dit eischt, te laten te bcurte vallen , is het noodwendig onderrigt, ten aanzien der fchikkingen en vervorming, welke het recht deina-  Vierde Hoofdstuk. 129 natuur ondergaan heeft. Wanneer men hen dit onderricht wilde onthouden, zoude men hier door niet flegts een wezenlijken pligt verönachtzaamcn, maar tevens eene misdaad begaan; en in dit geval zou de gcheele maatfehappij zich, ten aanzien van den mensch vergrijpen, alvoorens die zich met eenige mogelijkheid in ftaat bevond om tegen de maatfehappij in het miuftc te misdoen. Wanneer , ik dit denkbeeld verder pooge uittebreiden, vleie ik mij tevens de goedkeurende toeftemming van alle mijne onbevooroordeelde lezeren te zullen verwerven. In gevalle iemand uit behoeftige ouderen geboren, is, of zich in de maatfehappij geplaatst bevindt, zonder tevens genoegzaame middelen van beftaan te bezitten, is deze maatfehappij onder eene volftrekte verpligting om hem deze middelen te verfchaffen. ;Nfet flegts, dat zij gehouden zij, hem, ten aanzien der kunstmaatige wetten te onderrigten, waar door de eigendommen derzelver zekerheid voor den bezitter erlangden, maar ook met opzigt tot die kunstmaatige nijverheid, waar door men in ftaat is, deze te verkrijgen. De billijkheid, even zeer als de goede ftaatkunde, verpligten haar om hem de een of andere kunst te leeren, of eenige handteering te verfchaffen. Want daar de rede van zijn onvermogen daarj in te vinden is, dat men hem zijn geboorte-recht ontweldigd heef.; fthenkt men hem liet zelve dus...in eene ander i,ediante weder, welI ke  130 Van het uitoefenen van het Recht. ke voor beiden nog voegzamer is, dan de eerfie zoude geweest zijn. Door dit gedeelte van haaren pligt te verönachtzaamen, wordt de maatfehappij zelve de voornaame oorzaak der meeste wanbedrijven, die het recht, dat misdaaden (haft, noodzaakelijk maaken. De mensch gevoelt, dat men hem zijne naturelijke rechten ontroofd heeft; hij vindt zich niet in de mogelijkheid om ter herkrijging dcrzelve, het ontzaggelijk lighaam der ganfche famenleeving behoorelijk in rechten te vervolgen, naar dien hij daar door reeds ten vollen ovcrftemd, ten vollen overweldigd zij; cm deze reden acht hij zich gewettigt om de wedervergelding uitte.'iefcncn, door de goederen van een ander aantetasten, en zich hier door fchadeloos te (tellen voor het verlies van dat genen, het welk in de daad het zijne was En men moet waarelijk erkennen, dat, in ontallijke gevallen, het gedrag der maatfehappij zijne handelwijze ten vollen wettigt. Zij heeft zijn eigendom overmeesterd, en dus was zij het, welke den oorlog tegen hem begon. Eenigen, die de waarheid hier van inzien, bewceren, dat het voor de veiligheid der famenleeving zeer nadeelig wezen zou, die algemeen bekend te maaken; maar ik zeg, dat het nadeelig zou zijn die verborgen te houden; naar dien de partij, waar van men dus met reden een wezenlijk onheil zoude te dugten hebben, dit reeds werkelijk gevoelt, en bereids door alle eeuwen heen in gevolge hier van is  Vierde Hoofdstuk. 131 is te werk gegaan. Het zijn de zogenaamde fchrandere lieden, en geenzins de onkundige menigte, die van deze zaak geene kennis dragen. Deze zijn waarheden, welke tot het gebied der natuur behooren, en, ten aanzien van deze, ontdekt men de leeraaren van het menschdom , als de eenigen, die tot nog toe niet genoegzaam onderwezen werden. Dit is een onderwerp, waar omtrent de behoeftigheid veel duidelijker redekavelt, dan rijkdom en overvloed. De laatfle fpreken alleen ingevolge de begocheiing der kunst de eerfte, daar tegen, volgends derzelver eigene gewaarwordingen, en het Opperwezen heeft ons gewis geenzins met een valsch vermogen orr. gewaar te worden, befchonken, voor al ten opzigte van zaaken, welke, ten aanzien van ons eigen geluk van zo groot een aanbelang zijn. Gewis kan niemand ontkennen, dat de verplig. ting, welke op mij rust om mijn eigen wezen in ftand te houden, veel grooter zij, dan die om da aanfpraak, welke mijn nabuur op zijne eigendommen heeft, te helpen fchraagen. De natuur beveelt het eerfte, en niet, dan alleen de famenleeving eïscht het andere — door het eene te verrigten, gehoorzaam ik aan de goddelijke wetten, welke algemeen, en voor eeuwig onveranderlijk zijn; door het laatfte te doen, onderwerp ik mij alleen aan' die der menfehen, welke plaatfelijk, en flegts voor eenen tijd gemaakt werden. I 2 Het  132 Van het uitoefenen van het Recht. Het was eene dwaasheid aan ieder ftaats - beftier van vroeger dagen eigen, dat men fteeds alles aan het verkeerden einde begon, en zijne infteffingen gefladig op eene volftrekte omkeering van alle grondbeginzelen vestigde. Ongelukkig is dit nog meer het geval, ten aanzien der ftelfels van rechtsgeleerdheid, dan men zich in het gemeen zoude kunnen verbeelden. Steeds heeft men het beveelend recht verkeerdelijk voor het gevende genomen. Dan, dit zo gewigtig gedeelte van het bellier beftaat geenzins ïn het beveelen alleen, en in het noodzaaken der menfehen om onderling, en elk in het bijzonder, omtrent de ganfche maatfehappij volkomen billijk te handelen> — Hier mede is geenzins deze ganfche taak, of zelfs het voornaamfte gedeelte daar van afgedaan; ja, zelfs heeft men door dus te handelen niet eenmaal het eerfie begin van dezelve volledig afgewerkt. Men zegt, dat de bron der magt, ook tevens die van het recht zij; dan, dit beantwoord geenzins aan die bepaaling, zo lang dit recht zich enkel met beveelen bezig houdt. Het recht moet eenen aanvang nemen met uit deszelfs bron daadclijk voordteftroomen, en dus beftaat deszelfs eerfte, zo wel als tevens gevvigtigfte voorwerp hier in, dat het zijne bronnen in den boezem der ganfche maatfehappij zelve opene, en deze, als beekjes op ieder der onderfcheiden leden der famenleeving in het bijzonder daadelijk moeten voordvloeiën. Wanneer men dit gedeelte van het bellier flegts, alvoorens  Vierde Hoofdstuk. 133 rens eenmaal behoorelijk had ingerigt, en men het zelve vervolgends op -eene voldoende wijze waarnam; zoude men, ten opzigte der overige deelen allengs beginnen te bemerken, dat zij een zaak van veel minder aanbelang uitmaakten. Het is onbetwistbaar zeker, dat onze pligt met ons geluk op eene onaffcheidbaarc wijze verbonden zij. Waaröm toch zouden wij aan wanhoopen, dat het ons gelukken konde, elk lid der famenleeving volkomen van cene waarheid tc overtuigen, welker kennis voor hem van zo veel gewigt is ? Zou men hier tegen wel ligt willen aanvoeren, dat iets van dien aart nog nimmer geluk zij; als dan antwoorde ik, dat men daar van ook nooit, tot heden toe de proef genomen hebbe. De famenleeving is tot nog toe allerwegen fteeds met een ftaats-beftier geftraft] geweest, wiens ganfche aanzijn enkel van het verdonkeren der waarheid afhing. Tot heden toe heeft men alle zedelijke verlichting nog fteeds onder de koren-maate van bedrog gezet, en van hier kan het niet, dan flegts een flaauwen fchemering verfpreiden, die nimmer genoegzaam was om daar bij een fchitterend, helder farnenftel, betreffende eenige, hoegenaamde burgerlijke belangen van den mensch te vormen. Dan, dit dckfcl dreigt eindelijk in puin te zinken te gelijk met ieder ftaats-beftier, dat op het zelve rust; en hoe meer men daar op zijnen aandagt vestigt» hoe waarfchijnclijkcr het tevens wordt 5 d,it dc I 3 « maat-  334 Van het uitoefenen van het Recht. maatfehappij zelve volkomen vatbaar is voor het gevoelen der treurige uitwerking van alle de onheilen , waar aan dezelve den eerden oorfprong gaf. Het fehijnt, dat de menfehen, ten einde de natuurelijke onheilen, waar van zij omgeven zijn , te verminderen , zich in maatfehappijen verëenigen; en egter ontftaan daar tegen hunne zedelijke ellenden alleen uit deze verëeniging. Dan, de onmiddelijke oorzaak dier zcdelijken ellenden, is niets anders, dan het overblijffel der naturelijke onheilen,, die nog fteeds in aanwezen blijven, ook zelfs te midden der inrigtingen, welke de famenleeving zelve deed ftand grijpen, ten einde die te weeren. Het hoofdzaakelijk doel der famenleeving behoort dus hier in te beftaan, dat men, zo verre dit flegts immer mogelijk zij, het overblijffel dier naturelijke onheilen vernietige; wanneer de verdelging der zedelijke ellenden aanftonds die van het naturelijk kwaad in een gelijke maate zou volgen. Dan, dat gene, waar omtrent men altoos heeft mis getast, beftaat hier in, dat het (hints-beftier alömme, in (lede van de bijl aan den wortel des booms te leggen, alleen aan deszelfs takken eenige flagen tocbragt; men tast de zedelijke ellenden rechtsftrecks door middel van het wreekend recht aan, in ftede van de naturelijke onheilen door midde! van eene uitdceleude gerechtigheid uit den weg te ruimen, Er  Vierde Hoofdstuk. 135 Er zijn twee volftrekt verfcheiden foorten van zedelijke onheilen: het een derzelve onrfhat uit behoefte , of vrees voor behoefte: het andere uit lighaams-gebreken. Het eerfte fehijnt men door de inftclling der famenleeving te kunnen uit den weg ruimen; het iaatfte daar tegen is onvermijdelijk. Dan, dit Iaatfte veroorzaakt intusfehen geene zedelijke wanorder. Daar dit het algemeen lot van allen zij, dragen wij het ook allen zonder elkander daar omtrent te befchuldigen, of ons hier over op de ganfche maatfehappij te wreeken. Daar niemand onzer natuurgenooten door middel zijner goederen zich in ftaat bevindt, ons daar van flegts eenigzins te ontheffen, bcgecren wij die ook geen zins tot dat einde. Het eerfte foort is dus het eenige, waar uit eenige zedelijke ellenden kunnen geboren worden; en tegen dit foort behoort zich dus ook al het vermogen van het ftaats-beftier voornaamclijk te rigten voor al behoort zich dat gedeelte van hetzelve, het welk men de uitoefening van het recht noemt, daar tegen aantckanten. Geen volk is tot nog toe zo talrijk, en geen gewest zo zeer bevolkt, als zij met mogelijkheid zouden kunnen worden. Wanneer men geheel Europa tc (amen neemt, zoude dit wereld-deel ten minftep, vijf maal zo veel menfehen kunnen dragen, als het-zelve thans werkelijk heeft, ook zelfs behoudens het tegenwoordig ftelfcl van deszelfs be1 4 bou'  l$6 Van het uitoefenen van het Recht. bouwing; en niemand zal zeker durven bepaalen, hoe veel maaien dit getal van bewooneren nog niet zoude kunnen verdubbeld worden, door het doen van nieuwe ontdekkingen, ten aanzien der middelen van beftaan eene wetenfchap, welke met geene mogelijkheid kan omfcbreven worden. Dit, op zich zelf befchouwd is reeds genoegzaam om te bewijzen, dat de famenleeving , zodanig, als deze zich thans werkelijk bevindt, ten vollen alle noodige middelen bezit om alle derzelver leden in alle opzigtcn volkomen gélukkig te maaken, uitgezonderd alleen ten aanzien der ligliaams-kwaalen, welke met geen mogelijkheid volkomen kunnen uit den weg geruimd worden. Dan, ter bereiking van het eerfte doel fehijnt de algemecne voorraad der maatfehappij ten vollen genoegzaam. Door dezen aigemeenèn voorraad worden cgtcr geenzins de bezittingen, zodanig als die thans aan onderfcheiden perfoncn bij uitfluiting van alle anderen, toegeëigend zijn , in het bijzonder verftaan. De uitfluitende eigendommen zijn niet alken beftaanbaar met de goede orde, maar worden zelfs door fommigen als noodzaakclijk tot het beftaan der famenleeving befchouwd. Dan, dc algemcene voorraad, waar van ik hier fpreke, is voor eerst in kennis in die vorderingen gelegen, welke het menschdom gemaakt heeft in het uitvinden der middelen ter verwerving van het noodige beftaan, en ten tweeden, in. het toebrengen van het gedeelte zijner fthatqiigen, welke  Vierde Hoofdstuk. 137 ke elk een tot het algemeen welzijn moet bijdragen, cn die uit de handen van alle de bijzondere leden verzameld, tot het handhaaven der ruste in den Haat behooren beltced te worden. Dan, die eigendommen , die bij uitfluiting aan enkele bijzondere pcrfonen toebehooren, zijn intusfehen niets anders, dan dat gene wat in derzelver handen, na aftrek van dat geen, wat 'er tot de wezenlijke behoeften van den ftaat verëischt wordt, nog werkelijk overblijft. De maatfehappij is in tusfehen de eerfte eigenaaresfe; naar dien zij alleen de vrocgfte oorzaak van het in eigendom bezitten der goederen uitmaake, en zich tevens onder de volftrekte verpligting bevindt, van eiken bijzonderen bezitter bij het recht op zijne goederen te bewaaren, hem hier van ftaag ten vollen zeker te doen zijn. De maatfehappij is dus in de eerfte plaats gehouden om eiken, overëenkomflig zijne behoeften, de noodige kundigheden bij te brengen , ten einde hem in ftaat te Hellen van nuttig cn gelukkig te wezen, in zo verre zelfs, dat hij in gevolge van dien aangefpoord worde om een werkzaam belang te Hellen, en ccn daadelijk aandeel te nemen aan het welzijn van den ftaat. Ten tweeden, wanneer de vermogens van eenen onderfcheiden perfoon uit de natuur gebrekkig zijn, zo dat hij hier door buiten ftaat blijve om voor zich zelvcn genoegzaam te zorgen , is niet te min de famenleeving vcrphgt Pm hem te onderftcuncn en gelukkig tc maal en, 1 Ï5 Het  133 Van het uitoefenen van het Recht. Het is de pligt van deze famenleeving, in alle mogelijke gevallen, dat zij elk menfchelijk wezen , door middel van rcdemaatige aanprikkeling, aanfpoore om zijn geluk te Hellen in de algemecne rust, als ook in de gemeene zekerheid en veiligheid der eigendommen van eiken der leden van de maatfehappij. Dan, tenderden, in die omftandigheden, waar in het nemen van alle deze voorzorgen egter geenzins de gewenschte uitwerking hebben kan, wordt zij in waarheid gedwongen om tot het uiterfte te komen — dat is, zij vindt zich als dan in de volftrekte noodzaakelijkheid, van de roede te gebruiken. Deze gevallen zouden buiten twijfel flegts zeer zeldzaam zijn; en indien wij voorönderllelden, dat de algemeene belangen, geduurende een geruimen tijd agter een , op eene verftandigc wijze beftierd werden, zodanig als dit onder eene fchrandere iurigting van den ftaat voor zeker bij ieder volk van den aardbodem volftrekt gebeuren moest; als dan kunnen wij fteeds met eene volkomen overtuiging gelooven, dat de onvermijdelijke noodzaakelijkheid van tc ftralfen wel ras geheel verdwijnen tot een enkel niet gebragt zijn zoude. Doch wanneer wij egter voordgaan met tc voorönderlTcIlen, dat 'er nog altoos misdaaden zullen gepleegd worden, als dan blijft het nog fteeds een voorwerp der wijsheid van de wetgeving, dat men een onderfchcid maake tusfehen dc verfchillende foortcn van deze wanbedrijven, eu tegen elk derzei-  Vierde Hoofdstuk. i39 zelve het juist gefchikte geneesmiddel bezige,, in zulk eene hoeveelheid en op zodanig eene wijze als dit bij het ftrafFen noodig is. Het behoort niet tot mijn onderwerp, hier omtrent in een nader onderzoek te treden, dan alleen om flegts nog aantemerken, dat het een kenmerk van ieder willekeurig ftaats-beftier zij, dat het zich ijverzugtig, ten aanzien zijner magt betoone. En daar dc ijvcrzugt van alle mogelijke hartstogten der ftervelingen juist die gene zij, welke den grootften lust tot wraak laat blijken, cn zich tevens het minst aan de gezonde rede onderwerpt; poogt ieder dusdanig ftaatsbeftier zich fteeds die wraak te verfchafTcn, door het uitoefenen der meest fpoorbijftere cn afgrijzclijkfte ftraföefeningen, welke deszelfs woede flegts met mogelijkheid kan uitdenken. Dan, in zo verre het nog mogelijk is eenen algemecnen regel, ten aanzien der meerdere of mindere wreedheid der ftraffen tc vinden, welke ieder zodanig ftaats-beftier oplegt, fehijnt deze regel daar in te beftaan, dat naamelijk de wet onder ieder derzelve te ftrengcr is, naar maate de wet onrechtvaardiger zij. De oorzaak hier van is zeer eenvouwig: die wetten, welke het geweldigst tegen de natuur aandruifchen, geven de meeste aanleiding tot overtreding derzelve. Het uitgeven van cene menigte van uitmuntende verhandelingen, betreffende de wetten, ten aanzien van het ftraffen van misdaaden gemaakt; welke ge- febrif-  140 Van het uitoefenen van het Recht. fchriften alle egter geene de minde uitwerking hebben voordgebragt in eenig, hoe genaamd gedeelte van Europa —- reeds dit alleen bewijst genoegzaam, dat 'er in het algemecne delfel der wetgeving, ten dezen opzigte, geene de allerminde verbetering te wagten zij; dan alleen door middel eener volkomene verandering in de grondbeginfelen van ieder onderfcheiden ftaats - beftier (*). Het zoude niet moeilijk zijn eene gefchikte wijze te ontdekken om aan ieder lid der famenleeving de verëischte kennis bijtebrengen, en zodanig iets daadelijk tc doen ftand grijpen, ware tevens geenzins ongemeen kostbaar. Ieder ftaats-beftier in het gemeen Helt in elk gedeelte van zijn grondgebied bedienaaren van het recht aan. De eerde pligt dezer lieden moest hier in gelegen zijn, dat zij naauwkeurig zorgden, dat ieder mensch van zijne verpligtingen en rechten behoorelijk onderrigt was; dat hij eene genoegzaame kennis bezat van elke wet, van derzelver waren geest; derzelver wezenlijke bedoeling , ten einde hij dus ook tevens de re- (*) De kleene, menschlievende verhandeling van E teem ia —■ dti itilitti i dellt pent zal welligc nog eenmaal in alle taaien een handboek worden. Bereids heeft dezelve tot cene bandleiding bij het vervaardigen van menig eene fchrandeie doorgedagte proeve, betreffende het fraatkiuidig fhaffend recht gediend; in welke werken de geest van onderzoek veel verder gegaan is, dan deze weldaadige wijsgeer dien dtirtde uitltrekken, daar hij zich allerwegen van de vereende dolken der leen •mannen en prics teren omgeven vond.  Vierde Hoofdstuk. 14.2 rede wist, waarom hij gehoorzaamde, en de wijze waar op hij die konde veranderd bekomen, in gevalle hij die, als onbillijk, befchouwdc; dat men hem leerde de zorgen en belangen van een werkzaam burger behoorelijk te gevoelen, en hij, ten einde hij zich als een wezenlijk lid van den ftaat mogt aanmerken, tevens genoegzaam onderrigt was' van deze ftelling , dat uaamelijk , het ftaats-beftier zijn eigen was; dat de maatfehappij zijn vriend, cn de ambtcnaaren van het algemeen alleen de bedienden van geheel het volk waren. Een mensch , die met deze denkbeelden bezield was, zoude nimmer de wetten fchenden, ten ware dit, uithoofde van den volftrekften, dringendften nood gefchiedde; en zulk eene nood kan Iigtelijk worden voorgekomen door het gebruiken van die middelen, die aan eiken reeds even zeer bekend en ligt zijn om aantewenden. Ten einde de aanfpoorendc rechts-dwang behoorelijk moge plaats vinden, is het gcenzins genoeg, dat het volk met de wetten gemeenzaam gemaakt zij: de recht-banken behoorden hiertoe ook allerwegen bij de hand te wezen; elk moet tot dezelve een vrijen toegang hebben, en deze voor de armen even zeer als voor de rijken open ftaan; de middelen om recht te erlangen, moesten dus onkostbaar, van een fnelle werking, en zeker zijn; de wijze om zijn rechtte vervolgen, eenvouwig en volkomen verftaanbaar, ook voor de minstkundigen wezen , zonder dat daar  Ï42 Van het uitoefenen van het Recht. danr over eenigen, hoe genaamden geheimzinniger! tfluiër gefpreid, of deze door aangenomen gebruikelijkheden en vormen verward gemaakt zij. In het kort, het recht moest zich als een waaren vriend aan eiken fteiveling ten vollen doen kennen; cn dit gevolg, dat naamelijk als dan ook ieder een weder op zijn beurt een vriend van het recht zou- de wezen dit fehijnt mij zeer naturelijk. Na dus befchouwd te hebben, wat in de daad oe pÜgt zij, die op de famenleeving rust, .en wat men, met betrekking tot het onderwerp van dit hoofdftuk onder een wel ingerigt ftaats - beffier verrigten zoude; kan het niet anders, dan ten volften nutteloos wezen, dat men onderzoeke, hoe men ten dien opzigte onder het oude ftaats-beftier van ieder land van Europa gehandeld hebbe. Wij mogen ons reeds bij voorraad verzekerd houden, dat dit volftrekt het tegenövergeftelae zij: dat dit, even als ten aanzien van ieder ander gedeelte van het algemeen bewind, volmaakt in eene omkeering van alles , wat recht en redenmagtig is, befta. Hier is de pyramide juist omgekeerd, op derzelver fpits gefteld, en men heeft tevens van allerwegen vreemde puinhoopen faamgebragt, ten einde dezelve te onderfchraagen. Elk ftaats - beftier, waar onder de ongelijkheid plaats vindt, is noodwendig op onkunde gegrond, en kan door de onwetendheid alleen onderftut worden; want wanneer men van dit grondbeginzel afging  Vierde Hoofdstuk. 143 ging zou men vrijwillig zich zeiven vermoorden. De eerfte zaak van het uiterst aanbelang, waar J voor zodanig eene ftaatkunde noodzaaklijk zorgen moet is deze, dat naamclijk het volk fteeds ongeftoord in zulk eene domheid blijve voordleeven — eene domheid , welke fteeds de gezellinne der armoede, de moeder der misdrijven, en de zuil van dusdanig eenen ftaat is. In Engeland blijft het volk over het gemeen, na dat dezelve reeds gemaakt zijn, nog geftadig even onkundig van de dcïes van het Parlement, dan zij met mogelijkheid wezen konden, alvoorens men 'er nog eenmaal aan gedagt had om die te doen ftand grijpen. De Acres worden flegts van een eenig mensch — dien men 'den drukker des konings noemt ter perfe gelegd; ' met oude, Duitfche letters gedrukt, die niemand leest, en verkogt voor een prijs, dien flegts weinigen daar voor vermogend zijn te betaalen. Dan, ten einde daar van niets in handen van het gemeen mogt vallen, en men buiten ftaat bleef om daar op eenige aanmerkingen te maaken, door middel der openlijke niéuws-papieren, rust 'er op elk dier nieuws - papieren een zeer zwaare last; en men heeft tevens bij het Parlement cene Acte gemaakt, ten einde voortekomen, dat men die papieren niet voor geld laat lezen (*); zo, dat 'er van de honderd (*) Daar het zeer ligt mogelijk «ij, dat dit gefchrift ook in handen van fommige lieden vaHe, die nimmer eenige ASts van het Por.  144 Van het uitoefenen van het Recht. derd meafchen naauw een is, die in een geheel jaar een nicuws-papier ziet. Indien dus iemand in het bmnenftfc gedeelte van Torkshire wel ligt door middel zijner iiatuurs - drift ontdekken moge, dat 'er een wet genaakt zij, welke, het zijn belang is te kennen, heeft hij llegts niets anders te doen, dan alleen een reisje naar London te ondernemen; den drukker des konings optefpooren en uittevinden: deze wet tegen een half-penny de bladzijde te betaalen, en dan ten laatften het oud Duitsck alphabet te leereil, en als dan vindt hij zich eindelijk in (Taat, zijn pligt te fpellcn ! Dan, wat het algemeene famenftel der wetten van het land, waar op alle eigendommen wezenlijk rusten — wat dit betreffen moge; niemand in het ganfche koningrijk kent dit, en geen flerveling durft ook beweeren, dat hij het kenne. Het is een grondelooze kolk, welken te peilen alle menfchelijke vermogens verre te boven gaat. Men oefent zich hier in, geenzins, ten einde die wetten te verdaan; maar alleen om daar over te kunnen re- Parlemtut zagen — hoewel men egter geenzins even dezelfde voorzorg gebruikt heeft om te verhoeden, dat deze uit de een in de andere hand mqgten overgaan — is het uit medelijden voor deze lezers, dat ik hun dit narigt mededeeitn. Het is een pligt, ons door de menfchelijkheid zelve opgelegd, dat men verhoede, dat onze natuur • genooten in geene ftrikken vallen, ook zelfs niet in de zodanige, die hun tloor het ilaats - beftier zelf gefpreid werden. Om deze rede i$ het dus, dat wij elk eenen waarfchuwen, dit de (haf, welke op het verhuuren van een nieuws-papier gefield is, binnen het Britfcbt rijk niet meer, dan llegts vijftig ponden fterlings beloope.  Vierde Hoofdstuk. 145 redetwisten: geenzins om eenig licht daar over te verlpreiden, maar enkel, ten einde nog meer verwarring te kunnen baaren. Die gene, wiens eigendommen van het lot van een rechtsgeding afhangen, durft niet eenmaal de afgrijselijke kloove befchouwen, welke 'er tusfehen hem en de vuurig gewenschte rechterlijke beflisfmg zijner zaak gevestigt is: hij durft noch op zich zeiven, noch op de gezonde rede, noch op de rechtvaardigheid in het minst betrouwen: hij bedient zich van een pleitbezorger, even als de helden uit de ridder-eeuwen van den Heer burke van hunne griffioenen deden, op wier rug zij zich tusfehen de uitgefpreide vleugels neder zetten; en dus betrouwt men zich dan aan de leiding van een mensch, die alleen door die gerustheid, welke het befef, dat hij hier bij niets hoe genaamd te verliezen heeft, boven ons verheven is. In dat gene, wat men op het vaste land gerechtshoven noemt, tc willen doordringen, en hunne algemeene uitoefening van het recht te willen bloot leggen in alle die bijzonderheden, welke aan de meeste landen van Europa, zonder onderfeheid, eigen zijn dit zoude niets anders zijn, dan een tooneel van de vreezeiijkfte ongerechtigheden ten toon tc fpreiden; dit zoude even het zelfde zijn, als dat men Den glans des lichts verfpreidde op 't rijk der doón, Een oord — gedugt voor 't menschdom en de Goón. K En  H6 Van het uitoefenen van het Recht. En wat zoude dus een gevoelig hart niet lijden, hoe zeer zoude zich ons befef van eer en van de wettigheid der eigendommen hier tegen niet verzetten — wie zoude zich van ijzing kunnen onthouden, en niet een raauwen gil loozen, wanneer hij hier een menigte van menfehen befchouvvde, die den mantel des rechts enkel als eene uniforme aannemen , alleen tot dit wel bekende doeleinde , van dus hunne uitfpraaken aan den meest biedenden volkomen veilig te kunnen verkopen? Dat een rechter zich liet omkopen, dit zouden wij naturelijk als een onuitwisbare vlek op zijn zedelijke geaartheid, als mensch moeten aanmerken: dan, wat toch zal men van den toeftand, waar in de menschheid zich bevindt moeten denken, wanneer het hem als rechter zelfs niet eenmaal tot fchande gerekend wordt; wanneer men dit niet flegts als eene zeer gewoone zaak verwagt, en zonder de minde verbloeming zich van dit middel bedient, maar zelfs, wanneer dit tot een zeer noodzaakelijk gedeelte van het delfel der rechten geworden is? Of eigenlijk de gewoonte, van omgekogt te worden , dat gene ware, waar op het verkopen der ambten in het eerst gegrond werd, onder het daatsbedicr van laater tijden — dit nader te onderzoeken, behoort gcenzins tot onze taak. Dan, dit is egter gewis, dat deze zelfde gewoonte van omgekogt te worden, en het even gemelde verkopen van bedieningen , twee denkbeelden zijn, die deeds famen  Vierde Hoofdstuk. 147 men gaan , en twee gebruiken, die altoos tc gelijk plaats grijpen: en dat men in de daad gewild heeft, dat dit zo wezen zoude. Voor de omwenteling waren de bedieningen der rechters in dc daad wel juist met erfelijk even als het koningfehap: dan het was nog veel erger hier mede gelegen: zij werden door den koning te koop geboden , en door de ftaats - dicnaaren geveild. Dan, daar een gedeelte van des konings inkomftcn uit het verkopen deibedieningen van rechteren ontftond , verkogt het ftaats-beftier alle ambten van dien aart voor eenen zekeren, vast geftelden prijs; doch de ftaats-dic• haaren floten intusfehen de koop met hun, die daar voor het meest verkozen te geven, en deze waren dus altoos zeker van rechters te zullen zijn. Het recht was diensvolgends een koopwaar, welke volftrekt aan drie onderfcheiden foorten van menfehen een zeker voordeel moest verfchaften, alvoorens het door den genen konde erlangd worden, die het zelve vorderde; wanneer men zelfs al eens mogt willen voorönderftcllen, dat het vervolgends lijn-recht tot dezen afvloeide. Dan ook dit Iaatfte was volftrekt onmogelijk: men vond hier nog andere rangen van menfehen, die nog veel talrijker, zo al niet tevens veel hebzugtiger waren, dan zij, waar van wij bereids gewag maakten, en door de handen van deze allen moest hetzelve werkelijk gaan, eer het den genen die recht vorderde, en hier voor al rede den rechter betaald had, met K 1 mo-  148 Van het uitoefenen van het Recht. " mogelijkheid bereiken kon. Het aantal menfehen, het welk bij de gerechts-hoven van Frankrijk te vooren alle de bijzondere, onderfcheiden posten bekleedde, was ongeveer in zes onderfcheiden rangen verdeeld. Uit gebrek aan naamen om alle hunne bedieningen op eene juiste wijze daar mede te kunnen beftempelen, zullen wij hun allen llegts den gemeenen naam van rechtsgeleerden geven Doch alhoewel wij dezelve hier volkomen onder elkander vermengen, even gelijk wij dit meermaalen doen, ten aanzien van zaaken , welke egter in de daad onderfcheiden waren, mogtcn zij egter door den genen, die zijn recht vervolgde , dus geenzins behandeld worden. Hij was genoodzaakt zich tot eiken derzelven in het bijzonder met zeer veel eerbied en het zelfde argumev.tum ad patronum, waar mede hij zich reeds voormaals tot den rechter zeiven gekeerd had , insgelijks tc wenden ; naar maate elk dezer rangen noodwendig meer of min aandeel had aan het voordzetten of ophouden van iedere zaak, welke voor de vierfchaar kwam. De (*") Ten einde intusfehen alle mogelijke verdenking voortekomen , als of ik hier bij vergrooting fprak, aal ik derzelver oor fprongelijke naamen , zoodanig als deze onderfcheiden rangen zich nog 'aan mijn geheugen opdoen, hier ter neder fchrijven. Deze waren — de Cotiftilhr, de Advc-cat, de Procureur, de Sicretmire iu Jugê, de Grefiet , de Iluisf-er-prifeur, de Huisjïer - audiencier, benevens al derzelver klerken, die insgelijks ieder in het bijzonder moesten betaald worden, zou de zaak niet hier of daar blijven hangen.  Vierde Hoofdstuk. 149 De rechtsgeleerden van Frankrifk ftrekken tot twee zeer gewigtige einde, waartoe zij, naar men voorönderftelt, in Engeland egter in geenen deele medewerken. Te weten, door het kopen hunner ambten verfchaften zij aan de kroon een z<=er aanmerkelijk voordeel, en tevens verbergdcn zij, onder den ondoordringbaaren flirier, waar mede hunne eigene ongerechtigheden bedekt waren , tevens die der kroon. In cene gewoone zaak werden 'er in Frankrijk wel ligt hónderd en vijftig bladen meer vol gcfchreven, dan 'er in Engeland ooit beklad worden. De rede hier van was, dat men het te meer noodzanklijk achtte, de ganfche zaak in een omweeffel van geheimzinnigheden en verwarringen te winden , ten einde het dus volftrekt onmogelijk wezen mogt, dezelve behoorelijk te kunnen onderzoeken ; want het moest nimmer, noch op het tijdftip der beflisfing, noch ooit daar na bekend zijn, uit hoofde van welk een punt, of grondbcginfel Jhet geding op deze of die wijs uitgewezen werd. Ten einde dit" oogmerk te bereiken, was dit vermenigvuldigen der bedienden van het recht, even zeer als het vermeerderen van het aantal van gefebriften van eene uitmuntende uitwerking; dit maakte het onmogelijk, dat men immer iemand dier groote brocderfchap van bedrog of kunftenaarijen befchuldigde, ol te midden dier gedugte menigte van papieren en pergamenten, die het geheim der uitfpraalt omgaven, ontdekte, in welk gedeelte dezer bedieK 3 ning  150 Van het uitoefenen van het Recht. ning van het recht de ontrouw eigenlijk gepleegd ware. Wanneer men dit ganfche ftelfel van werkzaamheden llegts een plegtig klugt-fpel noemt, drukt men geenzins zijne aandoeningen genoegzaam verftaanbaar uit; en wanneer men zegt, dat dit niets anders zij, dan flegts met de gerechtigheid op eene fchitterende wijze den fpot te drijven, en tevens de bezitteren van hunne eigendommen te berooven, maakt men daar voor in waarheid nog cene lofreden. De denker is niet in ftaat zijn aandagt hier op flegts een enkel oogenblik te bepaalen, zonder tevens zijn oog over geheel de maatfehappij te laten weiden, en de verfchrikkelijke inbreuken te bejammeren, welke hier door op de zeden van het algemeen, en van ieder in het bijzonder gemaakt worden; te zugten over dusdanig eene verwoesting van alle grondbeginzelen; den hoon dus der natuur zelve aangedaan, en de vernedering, welke hier door ook zelfs nog het allerlaatfte overfchot van waardigheid moest ondergaan — van cene waardigheid, door welke alleen wij nog ons eigen bceldenis in den mensch ontdekken konden. Dit alles, gelijk men aanftonds zeer duidelijk bemerken moet, kan nergends anders toe (trekken, dan om den toegang tot het recht voor eiken armen te fluiten, terwijl intusfehen het getal van deze laatften in zodanig een land altoos voorzeker het grootfte wezen zou; het moest volftrekt gefchikt zijn om de- ze  Vierde Hoofdstuk. 151 ze min vermogenden tot vijanden van de ganfche famenleeving te maaken, door hen te doen begrijpen, dat de famenleeving zelve zich alvoorens, als hunne vijandin had doen kennen; het moest hen naturelijk tot het begaan van misdrijven aanlpooren, eensdeels uit hoofde hunner eigene behoeften, en andersdeels, uit aanmerking van het voorbeeld, dat hun door hunne meesters gegeven werd; en verders kan het niet anders zijn, of hier door moest over het volk in het gemeen eene diepe onwetendheid verfpreid worden , welke, daar zij alle denkbeelden van plicht en recht zeer verre verbande, hen tevens aanzette om de betrekking, waar in zij tot het overige gedeelte des menschdoms ftaan, volkomen te vergeten. Heeft men in waarheid eenig recht om dit onder die dingen te rangfehikken, die wezenlijk om eene verandering in het ftaats-beftier van Europa roepen; of wel moeten wij ons aan de zijde van den Heer burke voegen, en het als een onheil, dat men aan de Franfche omwenteling heeft toctefchrijven, in de daad betreuren, dat het ,, aloude ftelfel der rechtsgeleerdheid niet lan- ,, ger bruikbaar wezen zal ? " Het gerevel van dezen goeden man, betreffende dit onderwerp, isbijkans even fchrander, dan wanneer men zich verkoos te beklaagen, dat de voortreffelijke wetenfehap der wapenkunde gevaar liep van vergeten te worden ; of dat men de geheimzinnige meening van een K 4 Abrclm  152 Van het uitoefenen van het Recht. Abracadabra niet meer verflond. Daar men wel eer zich van dit woord, als eene toverlpreuk bediende, bereikte men daar door in de genees-kimde bet zelfde doel, als met de wapen - kennis, ten aanzien der eer, of met de oude rechtsgeleerdheid, ten opzigte van de uitoefening van het recht; het maakte de menfehen bijgeloovig, en gevolgclijk zedenloos en ongelukkig. Het is eene zo algemecne gewoonte in Europa, doch voor al onder de Engelfchen, dat men in den lof der rechtsgeleerdheid van het Britfche rijk uitweide, en dit, als een volmaakt voorbeeld, ten dezen opzigte befehouwe, dat wanneer iemand bier omtrent van het algemeen gevoelen durft afwijken, het voor dezen volkomen noodzaakehjk fchijnen, zich hier over alvoorens te veröntfchuldigen. Dan, in ftede van dit te doen, zal ik daar tegen eenen aanvang maaken, met voor de zodanigen verfchooning te vraagen, die tot heden toe dit allerwegen aangenomen denkbeeld durfden onderfchraagen. Dan, uwe fchoonfte vcröntfchuldiging, mijne Hceren! beftond hier in, dat gij van geheel deze zaak geene, de minfte kennis haddet. En zo ik cene andere voor u wilde in het midden brengen, zoude deze voor u, als lieden van eer veel minder gunflig zijn. Zonder eenmaal op de regelen te letten, volgends welke men over de wezenlijke waarde eener rechtszaak mogt beflisfen welke, wanneer zij flegts eenig-  Vierde Hoofdstuk. 153 eenigzins gcflaafd konden worden, geene andere, dan de wet zelve wezen zouden — is reeds de wijze om een geding , voor eenig gerechts hof te brengen, bereids uit zich zelf cene wetenfehap, eene konst, welke;minder begrepen wordt, en egter ja het aanlceren veel grooter moeite kost, dan de uitvinding, en het gebruik van het kundigst faamgefteld werktuig, of zelfs, dan het bewegen der zwaarde lighaamen. Het is geenzins genoeg, dat het uitoefenen van het recht,het welk zo eenvouwig, als immer mogelijk ware behoorde tc zijn in tegendeel egter zo ingewikkeld en duider gemaakt is, dat niemand, dan alleen lieden van eene groote kunde in dit beroep durven denken, dit tc verdaan; maar zelfs zijn zij, die openlijk durven beweeren, hier van cene genoegzaame kennis te bezitten , even als in Frankrijk, in verfchiliende klasfen verdeeld, elke van welke voldrekt gevorderd wordt, eene behulpzaame hand te lecnen bij eiken dap, dien men in het voordzetten eener rechtszaak doet. Deze duidcre vermenigvuldiging der uiterlijke gebruikelijkheden heeft niet alleen de kennis van het recht voor de grootde menigte van menfehen onmogelijk gemaakt, maar het verkrijgen' van dit recht tevens zo verbaazend kostbaar doen worden, dat 'er flegts weinigen zijn die eene pooging doen om daar naar tc daan. In de daad zijn de gerechts-hoven voor het grooter gedeelte van het volk gefloten, en het bekomen van het recht K 5 zo  154- Van het uitoefenen van het Recht. zo verre buiten hun bereik, als of 'er volftrekt geene, hoe genaamde wetten beftonden (*). De zulken, die het beproefd hebben om door middel der noodzaakelijke en vast geftelde gebruikelijkheden zich recht te verfchafFeu, deze zo veel llegts eenigzins bekend is, hebben nimmer, ten aanzien der gerechts-hoven, groote lofreden gehouden. Dan, derzelver aantal was fteeds zo gering, dat al hadden zij in de daad ook alle de vervloekingen uitgcfproken, welke het heerfchend ftelfel verdient, als dan hunne zwakke ftem door het algemeen nog fchaars had kunnen vernomen worden. Geen fterveling, wiens oogcn bet eigenbelang, of het vooroordeel niet verblinden, kan de verbaazende menigte van gefchriften, welke in een rechtsgeding op een (*) De voorzorg, welke men in Engeland genomen Iieeft, door te bepaalen, dat men zijn pleit - geding ook infirma pauperi: konde voorfrellen, is veeleer eene belediging, dan wezenlijk voorrecht. Voorzeker vindt men 'er onder honderd lieden naauw eenen , die, wanneer hij, volgends den gcwoonên loop, van het recht verfteken waic, dit op deze wijze zoude zoeken; naar dien hij, ten einde hier op eene gegronde aanfpraak te hebben, alvoorens voor de rechtbank verichijnen, en zweren moet, dat hij geene goederen genoeg bezit om op eene andere wijze zijn recht tc vervolgen. Een jong koopman, en in het gemeen elk, die zijne zaalten wezenlijk verlangt uittebreiden, of moeds genoeg bezit om naar het bekomen van recht te ftaan, heeft 'er veel meer belang bij, dat hij' zijn aanzien onder die genen, waar mede hij handelt, pooge te vestigen, dan daar in, dat hij een gewoon pleit-geding voordzette. Ilij weet zeer wel, dat, wanneer hij zijne eigen armoede dus openlegt, dit — vooral in een handeldrijvend land, zijn onvermijdelijk bederf moest na zich fleepen; dit zoude dus een Heilig nadeel zijn, daar het alleen eene ontkennende fchade zij, wanneer hij zich het verliezen van zijn recht getroost.  Vierde Hoofdstuk. 155 een geftapeld worden, met mogelijkheid befchouwen, zonder zich tevens verontwaardigd te gevoelen over de onkosten, welke hier door veroorzaakt worden, daar reeds een honderdlte gedeelte dier uitgaaven meer, dan genoegzaam zou geweest zijn, tot alles, wat 'er in de daad vcrëischt word om recht te bekomen. Die geene, die de naamen en eene befchrijving van de onderfcheiden gedeelten van een pleit-geding wilde opgeven, benevens de fom, welke ieder dezer deelen kost, zoude naauw geloofd worden, dan alleen door lieden van dit beroep. Eenige honderd ponden worden enkel uitgegeven aan het fchrijvcn van voordragten, dagvaardingen, verantwoordingen, opgaaven van tusfebenkomende zwaarigbeden, beantwoordingen, eifchen, volmagtigingen, voor {tellingen, verbeteringen, kennisgevingen enz. cn dit wel in een eenvouwig geding, waar bij flegts niet een enkele getuige verhoord werd. Dan, dat wij eens eenige van die flinger-laanen aftekenen, en zien, waar die paden, die men, als volftrekt noodzaaklijk om een vonnis van een rechtbank te bekomen, heeft gebaand, ons henen leiden. Hier zullen wij ontdekken, hoe honderden, en bij wijlen duizenden van ponden in het vorm van een pleidooi worden uitgegeven, alvoorens men met eenige, hoe genaamde verdediging een aanvang maakten, en waar bij men zelfs niet eenmaal voornemens was , zich immer tc verdedigen. Hij, die de  156 Van het uitoefenen van het Recht. de klaager is, begint zijne onbegrijpelijke verrigtingen met het voordragen van zijn eisch in eeii gefchrift, het welk men in Engeland een BUI heet welk gefchrift ■ hij aan zekere griffie, welke tot de recht - bank behoort, laat berusten, en vervolgends ontvangt hij een volmagt een fuhpoena gcheeten, ten einde den beklaagden te kunnen dagvaarden. Wanneer dit' gcfchicd is, als dan doet het gerechts-hof den beklaagden aanzeggen, dat hij een rechtsgeleerden zende om zijn naam op eene andere Secretarij van dit zelfde hof te tekenen. Dit gefchrift wordt eene dagvaarding genaamd, en kan geen ander oogmerk hebben, dan alleen dat, van onkosten te maaken, en de inkomiten der rechtbank te vermeerderen, tot welk einde zodanig iets voortreffelijk moet mede werken. Want indien de beklaagde hier aan niet oogenblikkelijk gehoorzaamt, kan men eenige duizend ponden aan kosten veröorzaaken, ten einde hem daar toe tc dwingen. Een last van in verzekering te nemen anders een Capias genaamd een geding , van na gedaanc daaging niet verfchenen te zijn; een bevel uit hoofde van weérfpannigheid (*) een bevel en last van in beflagneming der goederen — deze alle worden elk op derzelver bijzondere wijze verkregen, tot de beklaagde eindelijk zijn naam ter nederfchrijft. In- (*) Per csntumaciam.  Vierde Hoofdstuk 157 Indien de klaager intusfehen middelen genoeg bezit om bet geding doortezetten, als dan kan men zeggen, dat hij juist in ftaat is om zijnen grond te behouden, en dus is zijne zaak dan nu in allen opzigte even ver gevorderd, dan toen hij daar mede een aanvang maakte. Dan, zo hij niet genoegzaam gegoed mogt zijn, als dan verliest hij zijn geding door gebrek van vermogen om de onkosten goed te maaken; en bevindt zich niet verder, dan wanneer hij onvermogend geweest ware om het geding te beginnen. Doch laten wij nog eens voorönderftcllcn, dat de beklaagde vriendelijk genoeg geweest zij om zijn naam ter neder te fchrijven; als dan heeft hij nog fteeds volkomen recht op een zeker uitftel, gedtuirende het welke het hof hem onderricht, dat hij pleiten, het geding door het maaken van tegenwerpingen fleepend houdjen, of op de gedaane aanklagte antwoorden moet. Wanneer deze tijd van uitftel vervolgends verftreken is, als dan kan hij nog vier weken vorderen. Doch , alhoewel hij dit met rede vorderen kan, en noch de klaager, noch het gerecht hem dit ontzeggen mag, moet hij niet te min een verzoeker (*) ter bekoming van het zelve bezigen; deze ftclt nu een verzockfehrift aan den raad op; begeeft zich naar denzelven, aan dezen en de onderhoorige bedienden derzelver bepaald loon (*) Solliciteur, of maitri dt requetes.  158 Van het uitoefenen van het Recht. loon geevende, ten einde die raad het hof bewege om dit verwijl van vier weeken weder toetedaan —. een verwijl het welk egter met geene .mogelijkheid kan ontzegd worden. De raad vervoegt zich dus ten dien einde bij het hof; doet het voordel; de verzoeker koomt dan voor het hof; betaalt voor den last; het infehrijven van denzelven in de registers, en het neemen van een affchrift; waar na hij zorgen moet, dat die gevolgd worde. Na verloop van dezen vastgedeldcn tijd van vier weeken, heeft de beklaagde recht om weder een liitdel van drie weeken te eifchen, het welk hem ïil weder niet kan ontzegd worden; doch als dan moet hij zijne verzoeker van nieuws voor het dellen en in order brengen van het verzoekfehrift ten dien einde bethalen welk verzoek fchrift vervolgends behoort overgegeven en beantwoord te worden, het welk al weder betaaling vordert, gelijk ook de last, dien men vervolgends bekoomt, het infehrijven daar van, en de zorg van dien ten uitvoer gebragt te zien. Na dat deze drie weeken verlopen zijn, heeft de beklaagde al weder eene billijke aanfpraak op een verder uitdel van twee wecken; dan, ter bekoming van het zelve moet men dezelfde klugt al weder herhaalen. Deze is voor de partijen gewis een zeer daatige, voor de bedienden van het hof een vrij aangenaam e , en voor ieder belangeloozen toefchouwer een vrij belagchclijke grap. Dan,  Vierde Hoofdstuk. 159 Dan, zo geduurende al dien tijd de beklaagde opgehouden heeft met te betaalen, de verzoeker met te fchrijven, als dan moet men van dezelfde middelen, waar door men hem dwong om zich voor de vierfchaar te ftellen, van nieuws gebruik maaken, te weten van het capias, of den last om in verzekering te nemen, een bevelfchrift, wijl hij na gedaane daaging zich tegen de wet verzette, een bevel uit hoofde van weêrfpannigheid, en een last van in beflagneming der goederen. Dan, nu hebben wij eindelijk het tijdftip bereikt, waar op de beklaagde ten laatften gehouden is om op de gedaane aanklagte te antwoorden; en in gevalle hij daar op nu in de daad niet antwoordt, als dan heeft het capias, het bevelfchrift, wijl hij na gedaane daaging zich tegen de wet verzette, het bevel uit hoofde van weêrfpannigheid, en de last van in beflagneming andermaals plaats. Doch deze uitdrukkingen behooren den lezer een weinig nader verklaard te worden, en hier vinde ik de beste gelegenheid om dit te doen. Want daar het geding nu nog fteeds in den zelfden toeftand blijft, waar in het zich te vooren bevond, kunnen wij veilig voorcnderftellen, dat ter voordzetting van het zelve niets verrigt wordt, geduurende den tijd, dien wij aan het geven eener noodige opheldering hefteden. Het capias is een last om den man zeiven in verzekering te brengen, en in de gevangenis te houden, tot dat hij aan de be- ve-  iöo Van het uitoefenen van het Recht velen van het gerechts - hof gehoorzaamt; hetzij dan dat dit ftrekte om zijnen naam ter neder te fchrijven, of wel om iets anders te vcrrigten. Het woord bevelfchrift, wij men zich tegen de wet verzette, geeft van; zelfs genoegzaam\c kennen, welk eene afgrijzclijkc werking dit in de gerechtshoven heeft. Een bevel, uit hoofde van weêrfpannigheid, is een gebod, het welk uitgaat, na dat dc bedienaar van het recht, die met het capias' voorzien werd, den beklaagden gezocht, doch ifet gevonden heeft, en 'cr een bevelfchrift, wijl men zich tegen de wet verzette , alvoorens plaatsgreep. Dit bevelfchrift is aan elk een gerigt, met last om den genen, die zich aan wederfpannigheid heeft fchuldig gemaakt, door het weigeren van zijnen naam neder tc fehrijven, daadelijk aantehouden. Dan, daar de dienaar van het recht, die met het capias belast was, alvoorens 'er een bevelfchrift gegeven werd, wijl men zich tegen de wet verzette, den man niet kon vinden, heeft deze Iaatfte last geene andere bedoeling, dan alleen het maaken van nieuwe onkosten. De in beflagneming dient intusfehen om zich van alle de goederen van den beklaagden meester te maaken, en die in handen van het gerechts-hof te ftellen. Eu wanneer dit nu gefchied is, als dan heeft ook het geding zelf wel dra een einde genomen, wijl geene bezittingen, hoe genaamd dezen aanval langer vermogen te wederftaan; zo dat, wanneer het geld verdwenen zij; het pleidooi van zelfs een einde neemt. Doch  Vierde TI o o f d s t u k, ï6i Docli; dnt Wij rui eens voorrmclerllellen, dat de gedaagde zich tot dus verre aan alle gegeven bevelen onderworpen hebbc, als ook een goed, voldoende antwoord inleverde. Dat wij hier verder piet eenmaal acht liaan, op alle veelvuldige gebruikelijke voordellen, cifchen, belluiten der vierfchaan bevelen ter verbetering der aanklagte, of het overgeven van de ongenoegzaamheid van dc antwoorden, verflaggevingeri op dezelve, cn weder antwoorden in handen van fcheidsmannen enz. als ook op de uitzonderingen op de berigten dier fcheidsmannen,- benevens de bevelen en beflisfingen daar toe betrekkelijk; dat wij dus ook, in dedc van de kosten, welke dit alles veroorzaakt te onderzoeken, flegts eenige fchreden te rug keeren, cn vragen, waar toe dit alles dienen moet, of waar toe eenig, hoe genaamd gedeelte van het ganfche geding met mogelijkheid vermag te drekken ? Dertig duizend rechtsgeleerden dit is naar men zegt, derzelver getal in Engeland — keven thans alleen van zulke zaaken als het pleit, het welk ik hier befchrecf, in daat is optelevercn: dan, ik dueS ve hen alle gerustelijk oproepen om aantetoonen ,■ welk voordeel dit alles aan hunne befchcrmelingeu immer yérfebaffen kon, of daadclijk verfchaft heeft. Men moet zich hier herinneren, dat alles wat men dus verre verrigtte, niets anders uitwerkte, dan dat het deze drie voorgewende doeleinden deed bereiken te weten, dat het den gedaagden  l6a Van het ltitüei'enen van het Recht. dwong, zich voor de vierfchaar tc ftellen; dat het hem den gewoonen, en bij de wet bepaalden tijd om zijn antwoord in gereedheid te hebben, hielp erlangen; en dat bij eindelijk hier door genoodzaakt werdt, dit antwoord inteleveren. Want wat het ftellen aanbelangt van zijn perfoon voor de rechtbank, welke ftaatclijken naam men in het algemeen aan die verrigtingen gegeven heeft, waar door de naam van den gedaagden ter neder gefchreven wordt het zoude gewis ook zelfs voor het gezond verftand van een kind beledigend zijn, wanneer men hem wilde doen gelooven, dat de geheels rechts-zaak hier door llegts in het allerminfte voordgezet wordt. Hier op volgt dan een verzoek en vergunning van den noodigen tijd om een antwoord in gereedheid tc brengen welke beiden ondcifchcidcnc reizen herhaald worden. De aangenomen gebruikelijkheden van der gerechts-hoven, welke in dit geval tot eene wet verftrekken, vergunnen den beklaagden eerst llegts een korten tijd, vervolgends een uitftel van vier, van drie, en eindelijk van twee weeleen het geen volgends ieders rekening ten ware die der rechtsgeleerden hier eenig verfchil mogt maaken in het geheel negen weeken uitmaakt. Dan, zo het waar is, dat dit uitftel, wanneer men bet in drie deelen verdeelt, en genoegzaamen tijd voor het bedoelde oogmerk oplevere; waarüm zoude bet dan niet even het zelfde zijn, alvoorens men het verdeelde, of zonder dat het eenige verdce- liug  Vierde H o o f d s t ü k. tii ling ondergaan moest? En zo het waarheid z^\ dat, noch de klaager, noch het gerechts-hof zelfs, noch iemand anders, hoe genaamd eenig recht heef'. om dezen tijd van uitftel te weigeren; wharÖBl kon de beklaagde dien dan niet van zelfs nemen, zonder hier toe juist tot het maaken dier onkosten " gedwongen tc zijn, welke een dusdanig driewerf vragen naturelijk moet veröorzaaken ? Het overige dezer verrigting ftrekt alleen om den beklaagden te ïioodzaaken, dat hij op de ingebragte aanldagt ecu antwoord inlevere. En wat toch is dc bedoeling van dusdanig een antwoord? — Dan, dat wij, ten einde deze vraag behoorelijk te beantwoorden, alvoorens de bedoeling der aanklagte befchouweiij Waar op een antwoord gevorderd wordt. Deze aanklagte bevat den eisch des klaagers, c:i toont aan, welk een befluit hij verzoeke, dat men, ten zijnen behoeve, tegen den beklaagden, uitvaardige. Nu verwittigt men den beklaagden, dal S$ zodanig een geding tegen hem is ingefteld, als ook dat hij voor de vierfchaar verfchijnen, cn tocnen kan, welke reden 'er zijn om dusdanig een belle;, niet te nemen. Wanneer men hier van dus kennis gegeven heeft, is het niet alleen wreed, maar tevens fpoorbijftcr gehandeld, wanneer men 'er llegts aan denkt om hem te dwingen, dat hij zich zelve verdedige, het zij hij wd, of niet. Dat men hier toe flegts eene pooging deed, zoude door vcelen, als iets, het welk tot het ganfche oogmerk van het L i ge*  164 Van het uitoefenen van het Recht. geding zeer weinig bijdroeg, met reden kunnen aangemerkt worden. 'Waarom niet in de dagvaarding, welke den beklaagden van de aanklagte, welke tegen hem ingebragt is, de noodige kennis geeft, tevens een clag bepaald, na verloop van welken, het hem niet meer zal vrijftaan eenig antwoord ter zijner verdediging intebrengen? En wanneer hij dan verkiest, zich te verdedigen — dat men hem als dan behoorelijk gehoor verleene; doch zo hij niet verfchijnt, en zich niet wil verantwoorden — dat men dan met het pleitdooi voordga; naar dien hij"dus zelve de oorzaak is, dat men tegen hem een befluit uitvaardigt. Kan bet verftandig ; ja, kan bet bijkans iets anders, dan een volltrekte tegenftrijdigheid en onzin wezen, wanneer men hem noodzaakt om te verfchijncn; een uitftel te vragen, en zich te verdedigen? Kan het om aan den klaager recht tc laten wedervaren, wel met eenige mogelijkheid volftrekt verëischt worden, dat de beklaagde zich juist verdedige? En zo hij zich niet wil verdedigen, kan men hem dan hier toe op eene zedelijke wijze dwingen? Ja, kan wel iemand van den gchceleu drom der rechtsgeleerden, hier flegts den minften zweem van nuttigheid, in alles wat 'er dus verre verrigt werd, op eenigerhande wijze aantoonen, dan alleen om aan de eene zijde onkosten te maaken, cn aan de andere, eene wezenlijke onderdrukking te doen plaats grijpen? Wan-  Vierde Hoofdstuk. 165 Wanneer wij verder alle de aangenomen gebruikelijkheden der rechtsbanken in het voordzetten van een pleit-geding wilden befchouwen, zouden wij daar door cene verklaaring over de ganfche uitoefening van het recht moeten fchrijven, cn tevens het geduld onzer lezcrcn op een proef ftellen, waar van het gewis moest tc rug bceven. En daar 111 dit alles geen het minfte gezond verftand tc vinden is, zijn "er dingen, die egter van een nog veel erger aart gekeurd moeten worden , en hier toe betrekking hebben. Dat men flegts uit de toediening van het recht alle die gebruikelijkheden verbanne , welke volkomen nutteloos cn onderdrukkend zijn — als dan ... als dan zullen de pleitbezorger.; veel minder te verrigten vinden; daar de ganfche fchaarc van zaak - bezorgers (*) en verzoekers , dus op eenmaal noodeloos worden moet. Wanneer men dien ganfeben geheimzinnigen onzin eens aan eene zijde gefchoven had, als dan zoude een rechtsgeleerde (i), wiens roem van het wel befticren van het aan hem toebetrouwde geding noodwendig moest afhangen, denzelven geenzins roekeloos waagen, door alles door dusdanig een zaak bezorger in gereedheid te laten brengen cn voordellen even weinig, als iemand anders zijne belangen door een l OIH Procureurs. CjJ AAvectat. L 3  i66 Van het uitoefenen van het Recht. onkundigen gelastigdert zal laten behartigen, wanneer hij zelve in ftaat is, dit te doen. De hoeveelheid van gefchriften, welke 'er in de daad onder cene cenvouwige wel ingcrigtc wijze van rechifpreking verëischt wordt, is zo gering, dat dit waarfehijnelijk ongeloofbaar zal voorkomen, aan die gcnèn, die met de uitvoering van een pleidooi in Engeland, flegts eenigzins bekend zijn. Ik heb de wijze van rechts-zaaken aftedoen befchouwd in een land, waar de wetten van Engeland de algemeehe regel is, waar naar men zich in het doen van uitipraafcefi rigt, en waar de bcflisfingen van Iflsttn in/Ier-hall even veel gezag hebben , als in Groot - Bnttagne zelf. Doch de wetten van dat zelfde land hebben de voornaamfle dwaasheden uit de rechts-gedingen geligt, en het gevolg daar van is, dat de ganfche drom van zaak - bezorgers en verzoekers geheel verdwenen zij. De pleit - bezorger alleen doet alles, wat 'er voor zijnen befchermeling te verrigten valt; en dit is zo cenvouwig, dat iemand zonder eenige moeite vijf honderd dusdanige gedingen voeren, ten einde brengen, cn het verëischt gevolgd verfchaffen kan, zonder dat dit hem juist veel moeite behoeft te kosten. En alles wat 'er in zodanig een gansch pleidooi gefchiedt, levert geen fchrijfwerk op, het welk genoegzaam is om een enkelen klerk eiken dag flegts een aenig uur bezig tc houden. In onze ftreeken zou  Vierde Hoofdstuk. 167 zou men, daar tegen, met de papieren cn vonnisfen van vijfhonderd pleidooien geheel een pakhuis kunnen vullen. En egter bedient men zich in het even gezegde gewest van alles wat ter ftaaving van zijne bewijzen dienen kan, en wat daar toe in Westminjïer-hall gebezigd wordt, volmaakt even zeer als voor de JMtfde 'rechtbank. En daar zijniet bij den regel betaald worden, ftaat 'er tot, ieder ftuk flegts ééne vaste prijs, en dus brengen zij nimmer eene en dezelfde zaak twee maaien in rekening. En zo gering zijn de onkosten deipleit - gedingen aldaar, dat, wijl hier niets meer verrigt wordt, dan volftrekt noodzaakelijk is, men |n een zaak, waar bij de beklaagde zich niet verkiest te verdedigen, men voor minder, dan tien Shillings (*) een vonnis erlangt; terwijl egter ieder een, die daar in gediend heeft, voor zijne moeite ten vollen beloond is (f). De (*) Ongeveer zes Gulden lUllanisch geld. t|) Daar dit gezegde wel ligt de nieuwsgierigheid mijner lezeren heeft gaande gemaakt, zal ik hier omtrent eenige nadere ^bijzonderheden opgeven. Men verönderftelle dus eens, dat 'er een rechts-geding door iemand worde aangevangen, ter herkrijging van eenig'geld, dat deze te vooren onder afgifte van een handl'chriit of fchuld-bekcntenis ter leen genomen had; in dit geval wordt 'er van dit handfehrift cn de aanklagte zelve niet meer, dan llegts een enkel papier gemaakt, dat is, men oordeeld, dat het gezegde handfehrift zelf de ganfche aanklagte bevat. De baljuw wordt dus gelast, dit aan den beklaagden voortelezen, of een affchrift daar van aan zijne wooning te bezoigen, ten minften twaalf dagen voordat de vierfebaar daar over zitten zal. Dit gefchrift is meestal in een zeer bekenden vorm opgcfleld, en op een ftuk wit papier gedrukt, zo L 4 dat  ï68 Van het uitoefenen van het Recht. De zulkeri, die aan de onkosten, welke de rechtsgedingen in Engeland altoos na zich fleepen , alvoorens gewoon waren, kunnen gewis nkauw de uitgeflrektheid, welke zulk eene hervorming en vernietiging der misbruiken naturelijk hebben moet, met eenige mogelijkheid begrijpen. Dan , dat zij bedenken, dat, wanneer men alle rechtsgeleerde verrigtingen verbant, welke de aart der zaak niet • ' vol- <■•}'- een enkel mensch dnar van zeer ligt een honderdtal op een dag ?«U kunnen leveren. Hier voor biengt de recht-bank een Sbil- •»S en zes pence in rekening, Wanneer de baljuw geen reis benoeft te doen om zich naar het huis van den beklaagden te begevenontvangt hij zes pene, voor het oplezen in tegenwoordigheid van den beklaagden, en het overgeven daar van aan den klerk der vierfchaar. Als dan is het de pligt van den klaager ol van zijnen rechtsgeleerden — die tevens de hoedanigheden .van pleit-bezorger cn verzoeker in zich verëenigc' dat hij zich, den eerften dag, wanneer men over deze zaak zit, voor de vierlobaar ftelte; en gis dan worden de partijen, 'in allen gevalle, door den uitroeper opgeroepen. Voor deze zitting rekent het gerechts-hof drie Shillings vier pence, en een halven pennij. En de beklaagde nu niet voornemens is, zich te verdedigen, antwoordt hij flegts niet bij de oproeping ; en wanneer 'er vervolgends, dne dagen na deze oproeping, geen de minste voortrollen dooiden beklaagden gedaan zijn, eischt de klerk het vonnis tegen den UcfcUigdcn; waar voor hij dan weder ongeveer twee Shillings ontvangt: boven dien betaalt men dan nog een Shilling voor een SCfchiifr ter uitvoering van het vonnis, het welk den vorm en de uitweiking van een fieri facias, een capias ad faiisfaciendum ; en een eligit, heeft: dat is, hiermede wordt een vonnis tegen de goederen en eigendommen van den fchuldenaar geflagen; en indien de hal.ujw deze niet kan vinden, als dan verzekert hij zich van den perfoon zeiven, of van deszelfs grond. Bij dez; onkosten koomt als dan ooi nog een belasting van'een Shilling Cn zes oortjens ten behoeve van de lands fchats-kist. En deze onderfcheiden onkosten (trekken intusfehen tot eene genoegzaatne, rijkelijke belooning van de dienfen, die door vcrfchillende lieden in deze zaak vcr»yt worden.  Vierde Hoofdstuk. 169. yolttrcktelijk verëischt, 'er als dan niets geheimzignig meer kan overblijven. Dat gene wat op reden ftèant, en dan nog overig is, wordt ligt begrepen en zonder moeite in het geheugen ingedrukt. Buiten twijfel zou dit. het getal der rechts-gedingen vermeerderen ; naar dien de gerechts - hoven hier door voor een groote menigte van menfehen zouden open ftaan, wien den toegang daar van thans gefloten blijft. Dan, naar evenredigheid van het vermenigvuldigen der pleidooiën, het welk hier door naturckjfc moest veroorzaakt worden, zoude bet de bezigheden, ten aanzien der rechts-zaaken, ook weder verminderen, cn dus verfmolt dan het tegenwoordig getal van rechtsgeleerden tot een tiende gedeelte van dat gene, wat het thans werkelijk is. In het land, waar van wij hier boven gewag maakten , ftaat her, getal der lieden, die van dit beroep moeten leeven, even als een tot vier duizend en zes honderd. .Wanneer men derzelver aantal in Engeland nu eens tot dezelfde evenredigheid bragt, als dan zouden 'er daar flegts omtrent drie duizend in het geheel overblijven. Intusfehen verzekert men dan, op wat grond, is mij onbekend —■ dat derzelver tegenwoordig getal dertig duizend bedrage. Wanneer men dit nu eens, als eene waarheid aanneemt, als dan zoude hier door een geheel leger van zeven en twintig duizend rechtsgeleerden op een geheel andere wijze kunnen gebezigd worden. Dan, of inmiddels bij dusdanig eene L 5 ver-  170 Van het uitoefenen van het Recht. vermindering het overfchietend getal in de daad zo groot zoude zijn, dan wel, of het alleen de helft konde opleveren — dit is een zaak .van tc weinig aanbelang om die nader tc onderzoeken. Het befpaaren der uitgaaven, waar van thans twintig of dertig duizend menfehen hun onderhoud vinden, en het bezigen derzelve tot nuttiger einden hoe gewigtig hunne verrigtingen thans ook immer mogen fchijnen — is iets, het welk tevens nog verre overtroiFen wordt door het voordeel, dat men erlangen zoude, door dus de deuren van den tempel der gerechtigheid voor het gcheclc volk open te ftellen, en het zelve aan cene zeer gemakkelijke, bekende wijze, van'hun recht te vorderen, volkomen tc gewennen. Er heerscht in Engeland een zonderling denkbeeld , het welk ook wel eer in America plaats vond, dat het naamelijk eene zeer goede ftaatkunde zij, dat men de kosten van een volledig pleitgeding zo groot iraake, dat zij boven het vermogen der laagcr Handen onder het menschdom zijn; naar dien dit het getal der pleidooien minder maakt. Dan, deze wijze van rcdenkavclen fehijnt te fpoorbijfter om flegts een oogenblik te kunnen ftaande blijven; en wij zouden die zelfs onze opmerkzaamheid ten vollen onwaardig keuren, was het niet, dat wij hier bij tevens bcdagten, dat lieden van een oppervlakkige kennis menigmaalcn daar door misleid werden. Uit hoofde eener natuurchjke traagheid is des  Vierde Hoofdstuk. 171 des menfehen ziel ten uiterftén gcfchikt om zich door den uiterlijken fchijn van een gezegde niet al-- j leen te laten verblinden; ja, dit als eene waarheid] aantenemen, en ook weder aan anderen voorteftellen, zonder immer de moeite te nemen, van zelf te onderzoeken. Onder alle de fpoorcloosheden eener onbepaalde overheerfching vindt men niets zo tegenftrijdigs, of het heeft tevens ook zijne verde- ] digers, ook zelfs uit hoofde van den aart der zaake zelve. Wij moeten het dus ook geenzins beneden ons achten een bewijsrede te wederleggen, alleen wijl deze dwaas zij. De taak der bezadigde wijsbegeerte is meermaalen zeer onaangenaam; fomwijlen moet deze wijsbegeerte het oor aan een verward gefchreeuw lecnen, het welk der zeiver opmerkzaamheid ten vollen onwaardig wezen zou, ware het niet, dat dit ook tevens een gedeelte van het algemeen geraas uitmaakte, waar door men het menschdom doof maakt en poogt te veilchalkcn. Hij, die eene zaak, welke blijkbaar onrechtvaardig is , voor cene rechtbank brengt, begaat gewis een misdrijf tegen geheel den ftaat; doch wanneer men hem daar tegen verhindert om eene gegronde aanklagte voortcdragen, maakt zich de ftaat zelve daar tegen ten zijnen opzigte ook aan een wezenlijk wanbedrijf fchuldig. In waarheid maakt men aan de fchranderheid van geheel een volk een z*eer zonderlinge pligtpleeging, wanneer men voorönderüelt, dat 'er geen, hoe genaamd middel, ter verhoe-  1.72 Van het uitoefenen van het Recht. hoeding van het eerfte kan worden uitgedagt, dan door zich aan het laatst genoemde fchuldig te ftellen; en zeker is dit Iaatfte nog tien maaien erger, dan het eerfte. De Franfchen, die, naar het fehijnt, beftemd werden om door de wijsheid, waar mede zij hunne nieuwe inrigtingen maakten, het ganfche menschdom tot leeraaren te ftrekken, even zeer als door de dwaasheid hunner yoorige ftaatsgefteidheid, hebben het geheim uitgevonden van een klccne boete op alle onbillijke aanklagten te ftellen; even als ook van eene menigte andere fchikkingen, betreffende dit onderwerp te bcraamen fchikkingen, welke in de daad de rechtbank voor den onderdrukker fluiten, cn deze integendeel voor het geroep des onderdrukten openen. Deze hebben insgelijks cene wijze beraamd om de kennis der wetten aan elk mcnfchelijk wezen op geheel hun grondgebied medetedeelen, hoe onkundig deze dan ook in alle andere opzigten wezen moge. Zij zijn gedrukt en aangeplakt tegen de openbaaren gebouwen in iedere ftad cn ieder dorp, terwijl zij door den gecftelijkcn van elk keftpel openlijk van den kanfel afgelezen en verklaard worden. Men heeft daar ook reeds zijnen aandagt gevest op het invoeren van een algemeen ftelfel voor een openbaar onderwijs, volgends een veel nuttiger en uitgeftrekter'plan, dan men nog ooit te vooren ontwierp. Ten dien einde bezigt men onderfcheiden fchrandere vvijsgceren, tot het doen van nafpooringen, cn 'vorm-  Vierde Hoofdstuk. 173 vormde verfcliilïende niaatfchappijen, ten einde het best mogelijk ontwerp voor deze gewigtige bedoeling uittedenken, en ten uitvoer te brengen. In hun geheel ftelfel tot uitbreiding van de verëischte kundigheden en verzorging van het handhaaven van het recht, fehijnt het, dat zij naar een trap van volmaaktheid ftaan, die een zeer gunftigen uitflag belooft. In weerwil zelfs' van al den ongemcencn eerbied, dien ik voor de inrigtingen van den ftaat in Amerika gcvoele, durve ik deze, in vergelijkingvan die' van Frankrijk, met veel min ftoutmocdigheid, als voorbeelden aanvoeren, voor al met betrekking tot het onderwerp, waar over ik thans handelc. In het oefenen van recht zijn de Americanen nog fteeds te zeer aan de gebruikelijkheden van Engeland gehegt— iets, het geen ftrekt om de onkosten te vermeerderen, en de zaaken zelve tc verduifteren, zo zeer zelfs, dat dit volftrekt onbeftaanbaar zij met de waardigheid van een wezenlijk gemeeuebest. Dan, wat het openbaar onderrigt betreft hier omtrent treft men onderfcheiden bijzonderheden aan, welke tot derzelver lof wel verdienen opgegeven tc worden. Ik zal hier alleen van dien bijzonderen ftaat fpreken, die mij het meest bekend is. Dan, hoe veele der overige, of beter, of flegter, ten dezen opzigte mogen geregeld wezen —• hier van ben ik niet genoegzaam naauwkeurig onderrigt. Deze ftaat, die ongeveer twee maal honderd  Ir}. Van het uitoefenen van het Recht. derd en veertig duizend menfehen bevat, is in ongeveer honderd fteden verdeeld. Deze weder zijn in kleeue onderdeden gefplitst, die men fchool-difiriclen noemt, en genoegzaam zijn om eene klee1 ne fchool te onderhouden. Elk dezer diftriclen trekt uit de fchatkist van den ftaat een zekere fom, geevenredigd aan de lasten , die door de inwooners van dat atfltiB gedragen worden, en genoegzaam de helft van dat gene uitmaakt, wat 'er tot onderhoud van den fchoolmeelter verëischt wordt. Dan, deze fom is alleen ontvangbaar , wanneer 'er in zulk een diftricl Werkelijk een fchool gevonden Wordt. (*) Uit deze voorzorg fchijnen de volgende opmerkenswaardige bijzonderheden voordgevloeid. Wel ligt vindt men in dit gcheele landfehap niet een enkel kind van zes jaaren, het welk flegts maatige ziels - vermogens bezit, en niet in ftaat is om te lezen; als ook voorzeker flegts zeer weinige van twaalf jaaren, die niet kunnen fchrijven en rekeï nen. .— Behalvcn de gewoone boeken, die men in ieder huis vindt, heeft men opgeteld, dat 'er in dezen ftaat bijkans drie honderd openbaare boekerijen zijn, welke door vrijwillige infehrij vingen van de lieden der dijïricien en kerfpels gevormd zijm Tot (*} Behalvcn de kleene fchoolen, waar van hier gewag gemaakt iwerd, vindt men in dit kleen gemecne-best nog een aanmerkelijk aantal van andere fchoolen cn Acadimien, als ook eene Univcrjittin  Vierde Hoofdstuk. 175 Tot omtrent het jaar 1768, en dus meer dan honderd cn dertig jaaren na dat men dezen ftaat gevestigt had, was 'er in deszelfs ganfche rechtsgebied niet een enkele doodftraf uitgeoefend, of een eenig mensch van eene hals ftraffelijke misdaad overtuigd. Sederd dien tijd zijn 'er flegts zeer weinigen geweest, wien men bewezen heeft, dat zij den dood verdienden, en deze weinigen waren in het gemeen Europeanen , uit hoofde hunner geboorte cn opvoeding. In dezen Haat treft men geene nijpende armoede nog ongemeene fchattcn aan, die door bijzondere perfonen werden op een geftapeld. Het zoude fpoorbijfter zijn, wanneer men wilde vooröndcrftellen, dat in dit of eenig ander gedeelte van het ganfche wereld-rond het openbaar onderwijs tot dat toppunt van volmaaktheid gebragt ware, waar toe bet met mogelijkheid zoude bchooren te ftijgen. Dan, deze proeven bewijzen niet te min, dat eene goede zedenleer en cene vrijheid, welke op de gelijkheid rust, wederkeerig oorzaaken en gewrogten zijn; en dat zij tevens als de bronnen van het geluk eens volks en van den grootflen voorfpoed moeten worden aangemerkt. Ieder ftaats - beftier het welk llegts eenige aanfpraak op den algemeenen eerbied of den naam van billijk te zijn, verkiest te maaken, heeft het denkbeeld van alle wetten ex.post-fado, of de zodanige , welke na het verrigten van eenige daad werden ingevoerd, waar bij zulk een daad tot een misdrijf ge-  i,j6 Van het uitoefenen van het Recht. gemaakt, en die gene, die deze daad verrigtte, dus voor zodanig iets geftraft wordt, het welk onfehuldig was, terwijl men het deed. Dusdanige wetten zouden zo geweldig eene fchending van het naturelijk recht zijn, dat die bij de inrigting van den regerings-vorm van Frankrijk, cn dien aan onderfcheiden ftaaten van America plcgüglijk bij de verklaaring der rechten van den mensch verboden zijn. Dit verbod is insgelijks, als een grondflag der Engelfche vrijheid beftendig aangemerkt, en bijna dit alleen was bet, waar tegen men gcduurende deze lruitlte eeuw niet telkens aandruischte. Dan, dat wij bier met de rede en billijkheid raadpleegen, door te vragen, welk een onderfebeid 'er zij tusfehen het overtreden van dit verbod, en het volgen van die afgrijzclijkc Helling, welke aan alle de volken, waar van wij hier boven gewag maakten, niet te min gemeen is deze naamelijk ignoran- tia legis neminem excufat. De meefte wetten der famenleeving zijn ftelligc inzettingen, welke ons door de natuur zelve geenzins geleerd werden. En deze alleen kunnen in de daad op het onderwerp, waar over wij hier handelen , worden toegepast; want de ignorantia legis kan alleen op de wetten, welke uit de famenleeving haaren oorfprong nemen, eenige betrekking hebben — op zulke wetten, welke onze eigene gewaarwordingen ons nimmer als wetten leerden kennen; en alömme, waar iemand van dusdanige wetten  Viertje Hoofdstuk. 177 ten onkundig is, bevindt hij zich in het zelfde geval , als of zij niet beftonden. Hem deze voor de vierfchaar, waar voor hij aangeklaagd is, wijl hij dezelve overtrad, te willen voorlezen, is ten zijnen opzigte volmaakt het zelfde, als dat men die nu eerst maakte, alleen met oogmerk, om hem alsdan in gevolge van dien te ftraffen. Tot dien tijd toe was deze wet, met betrekking tot hem, volftrekt niet in aanwezen. Hij bevindt zich diens volgends in het zelfde geval, waar in geheel de maatfehappij zoude zijn onder het gezag van een wet ex-postfafto. (*) Hier uit moeten wij dus befluiten, dat daar het moeilijk zij voor eenig ftaats-beftier om van den hier boven genoemde ftelregel afregaan; een vrij volk dus tevens bij de verklaaring van deszelfs rechten volftrekt verpligt is om voor een algemeen openbaar onderwijs behoorelijk te zorgen. In- (*) Welke aanftotelijke denkbeelden van zedelijkheid moet niet het ftaats - beftier van die gewesten hebben ingeboezemd, hetwelk in de lijfltraffelijke wetten het eerst die uitzondering uitdagt, welke het voorrecht der geeftelijken genoemd werdl Te kunnen lezen en fchrijven was ten uien tijde een bewijs van eene ongemeene geleerdheid. Uit eerbied voor eene zo ongemeene kunde, heeft men dus, naar het Ichijnt, bepaald, dat iemand, die van eene dood fchuldige misdaad overtuigd werd, van de ftraf bevrijd zoude zijn, wanneer hij toonde, zijn naam te kunnen fchrijven. En daar deze bekwaamheid toenmaals bijna alleen tot de geeftelijken of geefteüjkheid bepaald was, ontving deze wet bier van derzelver naam. De woorden, waar in men deze uitzondering vervat Vindt, zijn eenvouwig deze, dat alleen de zulken, die de wet kennen, vrijheid hebben om die te fchenden. In de daad is 'er zeer veel rede voor eene onderfcheiding; dan, dezelve behoorde juist van een tegenövergeftelden aart te wezen. M  178 Van het uitoefenen van het Recht. Indien men dit verzuimt te doen , en egter het fpoorbijftere eener burgerheerfching, welke zich zelve verwoest, verlangt te vermijden, door zich aan een famenftel van rechtsgeleerdheid te houden, het welk eene zekere waardigheid vertoonen, en een betrouwen inboezemen kan, het welk den naam van vrijheid verdient te dragen, behoort men ook tevens dezen ftel-regel geheel en al te verwerpen, en in da verklaaring der rechten intevoegen, dat het onderrigt alleen , eene verpligting kan doen ftand grijpen, en dat geene wetten in ftaat zijn gehoorzaamheid te vorderen, dan wanneer zij alvoorens behoorelijk toegelicht werden. Het is in waarheid hard, en kan niet genoegzaam bejammerd worden, dat eenig, hoe genaamd gedeelte der maatfehappij verpligt moet zijn om zich te onderwerpen aan wetten, tot het maaken van welke het zelve nimmer letterlijk in perfoon zijne toeftemming gaf. Dr.n, zodanig is niet te min de ftaat der dingen, dat de meerderheid fteeds heerfchen moet. Zo het dus een kwaad zij, dat men eene wet gehoorzaame, waar toe wij nimmer onze toeftemming fchonken, ten tijde, wanner men de zelve invoerde, is dit egter voor het minst een volftrekt noodzaakelijk kwaad; dan, gehoorzaamheid aftedwingen voor bevelen, die men niet eenmaal kent — dit is de onrechtvaardigheid veel verder te laten gaan, dan noodig ware; ja, bet is fpoorbijfter en zelfs onnoodig. De wetten kunnen in zulk een  Vierde Hoofdstuk. 179 een geval gewroken, maar egter niet gehoorzaamd worden; zij kunnen fchrik en ontzetting inboezemen , doch nimmer eenen wezenlijken eerbied vorderen. EINDE.