01 2066 6979 UB AMSTERDAM     FREDERIK D E RECHTVAARDIGE.  Inhoud van het ZEDELYK TOONEEL, waar toe dit Stukje behoord. EERSTE DEEL. joachim, Of de zegepraal der ouderliefde, mat het ' Franfch van den Heer blin de sainmore. de azynkoper , mar het Franfch van den Heer mercier. het school der zeden , of de gevolgen van een" losbandig leven, naar het Franfch van den Heer de falbaire. tweede deel. de valsche vriend , Of de zegepraal der huwelijksliefde , naar het Franfch van den Heer mercier. HENRlëTTE van blumenau, of de liefde uit dankbaarheid , naar het Hoogduitfch. klementina , of het testament , naar het Hoogduitfch. derde deel. henrik de vierde , of de slag van ivry, naar het Franfch van den Heer de rozoy , met historische aantekeningen van den Vertaaler. gustaaf adolph, of de edelmoedige koninq , h30t het Hoogduitfch van den Heer de dalberg, de weldadige knorrepot, naar het Franfch van den Heer goldoni. vierde deel. DE heldendeugd in het eeleg van st. jean de lo- ne, naar het Franfch van den Heer d'ussieux. eousard, of de menschlievende lootsman, door jan van panders. zamor en zoraide , naar het Hoogduitfch van den vry- heer van nesselrode. v y f d e DEELi irene, naar het Franfch van den Heer a. de voltaire.  Ziet daar, mjne Heeren ! zeeven SlAclrtoffers der Zoon en Dochter van arnold. grietje, j karel, Man van grietje, en Granadier in 's Konings Dienst. stoffel, oud 6 jaaren en Zoontje van karel en grietje. michel, een Landman. klaartje, Dochter van michel. letnew, Boezemvriend van arnold. Raaden. Geheimfchryvers. Kamerdienaars en twee Lyfwachten. Het Spel fpeelt in Berlyn, van 's morgens elf tot twet uwen in den Namiddag, Het Eerfte Tooneel is voor het Paleis van den Koning. Het Tweede in 's Vorften Kabinet. Het Dtrde in ds Openbaare Gehoorzaal.  FREDERIK D E RECHTVAARDIG Ej TOONEELSPEL, EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een befiraat plein. Ter zyde ziet men een gemeene zitbank, en in 't verfchiet het Paleis van den Koning, benevens verfcheide andere aanzienlyke Gebouwen. ARNOLD, JOHANNA, GRIETJE, STOFFEL, i. JOHANNA. Wie weet hoe lang wy nog zullen moeten wagten? ARNOLD. Lang of kort, Vrouw, wy moeten toch wagten, kom laat ons wat op deeze bank gaan zitten. QZy gaan zamen op de gemeene zitbank zitten i) als wy ons oogmerk maar bereiken, dan fchaadt het wagten niet. JOHANNA. Maar zou dat wel zoo gemakkelyk gaan, als gy misfchien meent? ARNOLD. Hoor, nog eens, als wy ons oogmerk maar bereiken, namentlyk om den Koning te fpreeken, dan zal my 't wagten niet verveelen. K jo-  144 FREDERIK PE RECHTVAARDIGE. JOHANNA. Ik vrees, ik vrees Man, want my is wel verteld, dat Koningen en Frinfen, niet, dan met onbedenklyk veel moeite te fpreeken zyn; dat men fomtyds, door tien verfchillende bedienden moet voortgeholpen worden, en dan nog wel door giften en gaven, en, helaas! wat kunnen wy geeven? GRIETJE, Ik vrees ook, Vader! dat wy een vergeeffche reis gedaan hebben. ARNOLD. En waarom vreest gy dat, om 't geen uw Moeder zegt? ik vrees het nog niet. Ik wil zeer wel gelooven dat zulks by andere Vorsten plaats heeft; maar ik heb te veel goeds van onzen geliefden Koning gehoord, om zulks van hem te denken. JOHANNA. En wat hebt gy gehoord? ARNOLD. Ik meen dat ik het u wel meer verteld heb; maar 't fchaadt niet al vertel ik het nog eens. Luistert'. ik heb gehoord dat onze Koning geheel anders is als andere Koningen; dat hy geen grooten ftoethoudt; —« dat zyne bedienden niets te zeggen hebben; dat hy fomtyds, maar van een of twee perfoonen verzeld, uitgaat; ■ dathy alle mentenen gehoor geeft, ryken en armen; dat hy zoo wys en verftandig is als 'cr een Koning leeft. Laat de helft hier van maar waarheid zyn, fchoon ik geloof dat het alles waarheid is, en daarom vertrouw ik vast dat wy ons oogmerk zullen befeiken. JOHANNA. 't Kan zyn, maar wie weet wanneer! 3 AR-  EERSTE BEÖRYF. arnold. Hoor, als het te lang duurt, zal ik, al wat ik nog overig heb, 'er aan waagen. johanna. En wat dan, myn lieve Arnold? arnold. Wat dan? als ik geen recht kan krygen rf van honger fterven. Bedelen wil ik niet, en ik zou den eersten, vandemyne, die zulks deed, verwenfchen. johanna. Van honger fterven? helaas! Arnold. Ja! —— als 'er geen recht meer voor my is, Wil ik ook niet dat 'er werk voor my zal zyn, en, myn God! wat zou ik, oude man, ook veel kunnen Werken? johanna. Onze Zoon Bernard is nog jong en fterk, die zou dan zyn best nog wel voor ons doen. arnold. Ja zyn uiterfte best zelfs! dat weet ik: maar dit zou ons toch niet voor den honger kunnen behoeden. johanna. Ach! hoe naar, hoe droevig, zyn onze omftandigheeden. Arnold. Dit beken ik, lieve Vrouw! maar laat ons moed houden, zo lang 'er hoop van uitkomst is. Wy zyn nu ter plaats, daar wy lang gewenscht hebben te zyn, en daar ons lot bepaald moet worden. johanna. Ik heb 'er zoo niet na gewenscht, maar op uw fterk K 2 aan- U5  146 FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. aanftaan alleen, hebben wy ons laaten overhaalen om decze reis met u te onderncemen. arnold. Wat meent gy hier meê , Vrouw! berouwt het u? waarom, fpreek; hadt gy tot onzentuitzigt? onder de oogen van den Man die ons arm gemaakt heeft, en wat gricvender is, den fpot dryft met onze armoede? Onder de oogen van Rechters, die, bewust dat zy ons fchreeuwend fchandelykbehandeld hebben, ons ook nog met veragting aanzien. Zeg: had gy daar, en by hen, een uitzigt? johanna. 't Valt evenwel hard, de plaats daar men geboorenis, en daar men tot aan zyn ouden dag heeft gewoond, te verlaaten. arnold. Nog harder echter, daar tamelyk wel zyn brood te hebben gewonnen, eindelyk door onrecht arm gemaakt, en van gebrek te moeten vergaan. stoffel (tegen Grietje, tenvyl hy met de hand wyst.~) Kyk, kyk moederlief! ó dat's een mooi huis! woont daar nu onze Koning? grietje. ' Zoozeit grootvader, kind! < loop toch niet ver StofFeltje. johanna, (tegen Arnold.) Ik weet nog niet of het welzoo ver gekoomen zou zyn; evenwel wy waren daar bekend en wy hadden 'er onze Vrienden. arnold. Onze Vrienden! hoe kunt gy toch zoo dwaaspraaten? onze Vrienden! fchepzels even zoo vermoogend als wy nu;  EERSTE BEDRYF. 147 nu; afhangelingen van de Grooten, of'erzooon- derdaanig aan, dat, al was hun hart ons geneegen, zy zulks echter niet zouden hebben durven laaten blykcn. Houdt gy zulken voor onze Vrienden? johanna. Heeft onze Leeraar het niet durven laaten blyken? arnold. Neen, nog eens. Hy is een braaf, een eerlyk man; beroep u op hem niet, hy heeft my dikwerf genoeg gezegd dat het geen kwaad konde, den Koning te gaan fpreeken. stoffel. Hoe groot is de Koning? moeder! is hy wel zo groot? (.5131 fteekt zyn handen om hoog.) grietje. Ik weet het niet kind, ik heb den Koning nooitgezien. johanna. Zei hy dat het geen kwaad kon; maar twyfelde hyniet aan 't goed gevolg van die onderneeming?- arnold. Wat zou hy doen ? kon hy meer zeggen als hy zei? Hy gaf raad, geen verzeekering. Al geloofde hy nog zq veel goeds van den Koning, al wist hy zeeker dat wy Hem zouden fpreeken; dan was zyn zaak nog niet, ons fterk te maaken en hoop te geeven, wis niet vrouw! hy deed zoo veel als hy konde doen, en als hy moest doen. Breng u zyn laatfte preek, die wy hoorden , maar eens te binnen; een Preek daar ik zeer aandagtig na luisterde, en daar ik veel uit onthouden heb, om dat die zo net op ons en onze omftandigheeden zag, en die ook zeekerlyk met voordagt gepreekt is. K 3 jo-  I48 FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. johanna. Dat hy *er op gefield was dat wy in de Kerk zouden koomen, en dat 'er in die preek wel zoo iets is, dat op ons fchynt te zien, weetik wel, maar geheel zegtgy? arnold. Ja, geheel op ons, wy fpraken 'er immers nog van toen de Kerk uit was; maar dat duurde niet lang, om dat wy ons hoofd zoo vol hadden van onze zaaken en Van onze reis. Maar nu wy toch de terugkomst van Bernard moeten wagten, laaten wy 'er dan hier eens van fpreeken: gy hebt 'er misfchien nog wel wat uit onthouden, ik ten minste zeer veel. johanna. Dat geloof ik wel, maar zouden wy hier wel moogen blyven zitten? (stoffel ziet nieuwsgierig in 't rond en loopt een weinig van hen af.) arnold. Ik denk, ja: zoo niet, men kan niet meer doen als 'er ons afjagen, en verjaagd te worden is toch ons lot. johanna, Alleen ook maar op deeze wereld; want zoo als onze Leeraar in die Preek zei: „ de onderdrukten zou„ den na dit leeven een rechtvaardig Rechter vinden, „ die hen als dan in 't gezi"gt hunner verdrukkeren zou„ de verhoogen." arnold. Denkt gy niet dat dit al op ons zag? johanna. Ik durf het niet zeggen, maar ik beefde toen hy 'er opvolgen liet: „ hoe rampzalig, hoe droevig rampzaa, lig zal dan detoeftanddcrlaatftenzyn, als zy, met „ den  ÊERSÏE BËDR.YF. 149 h den Ryken man, uit de hel, hunne ogen ten hemel „ flaande, hen die zy verdrukt hebben, met den ver„ ftooten Lazarus, in de nabyheid van God zullen „ aanfchouwen." GftlET jê. Ja moeder dat zei hy, en 't deed my ook zeer aan. arnold. Ik merkte 't ook op, en het trof my fterk. johanna. Ach ! zo dat waarlyk op ons en onze verdrukkers zag, dan zou het my in mync ziel leed doen, dat zy om onzentwil zoo elendig zouden worden, arnold. Braaf gezeid, Vrouw, maar evenwel 't Zoude hun eigen fchuld zyn. stoffel, (fchielyk na Grietje loopende.) Moeder! Moeder!.... daar zag ik daar.... daar ginter, (hy wyst met de hand) Kaerels grooter als grootvader! met ruige hoofden — he! zoo raar «— ik wierd 'er zoo waar bang voor. ór iet je. Dat zyn foldaaten Stoffeltje, blyf hier, zy zullen u anders meê neemen. stoffel. Soldaaten?... Vader is ook Soldaat, Ziet die 'er dan ook zoo raar uit? grietje, (ontroerd?) A ch kind .... Vader! ... 'wie weet waar.... helaas! (gy veegt hare oogen af.) arnold, (tegen Grietje.) Bedaar nu, wy hebben droefheids genoeg; als onze zaak wel uitvalt, zullen wy hem opzoeken in die Stad K 4 daar  150 FREDERIK. DE RECHTVAARDIGE. daar hy 't laatst in guarnifoen lag, en dan zullen wy wet gewaar worden of hy nog leeft. arnold, (tegen Johanna.) Maar nu verder van die preek, Vrouw! johanna. Ik heb hem niet wel verftaan, waarom de deugdzaamen in deeze waereld, dikwyls ongelukkig en de goddelooaen fomtyds gelukkig zyn. arnold. Dat vatte ik zeer wel; 't is om dat men verzeekerd zou zyn, dat 'er na dit tydlyk leeven nog een eeuwig Ieeven zal volgen. johanna. Hier twyfelt immers niemand aan. arnold. Evenwel Vrouw, zegt men: dat 'er menfehen zyn die dit niet gelooven; dog zy zyn geen Christenen; en daarom vervolgde hy: „ dat men menigmaal, invoor„ fpoed leevende , van God en zynen dienst afdwaal„ de, terwyl de tegenfpoed in tegendeel ons dikwerf „ derwaarts deed loopen." En hier had hy groot gelyk in, want zints, dat Wy alles verlooren, heb ik veel meer en ernfliger om den Hemel gedagt, dan eertyds, johanna. Ik waarlyk ook, Man! maar 't is evenwel zonde dat wy 't zeggen, arnold. 't Is niet Kind ! want het is de waarheid. Maar hoorde gy wel wat hy van 't recht zei? dat raakte ons ook; luister:.... ftil ja nu weet ik het, hy zei dan : „ dat fchoon men in 't bepaalen van 't geen recht of „ onrecht was, naar regels te werk ging, men echter „ na  EERSTE B E D R Y F. J$f. „ na die regels, hoe algemeen ook aangenoomen geen ,, uitfpraak moest doen, vooral wanneer men aan zyn „ hart voelde dat die regels niet volkoomen billyk en „ goed waren. Dat dezelve gemakiyk door baatzugti„ gen (met deeze woorden, geloof ik, doelde hy op ,, den Advokaat die onze verdrukkers bediende,) ver„ draaid konden worden, tot groot nadeel van 't zui„ ver en waar recht, en teevens ook tot nadeel van „ hen, die niet in ftaat waren zulke rechtverdraaijers „ de handen te vullen." Hebben wy nu de waarheid hier van niet ondervonden, Vrouw? De Hemel weet hoe flinks die Advokaat te werk gegaan heeft, omverfcheide Rechters te misleiden! toen hy dit zei, luisterde ik met al myn verftand. —~ (Hy ziet Stoffel, die uit nieuwsgierigheid weder rond loopt,) kom hier, kom hier, Stoffeltje, loop niet te ver jongetje, ga liever by je Moeder, ook luisterde ik, toen hy een vrien- delyken raad gaf aan allen die overtuigd waren dat zy t'onrecht hadden geleeden. Ik zeg het nog eens, dat ik daarom zoo aandagtig was, om dat alles zoo net, op ons, en onze omftandigheeden, paste. stoffel. Hoor Moeder lief! als de Koning, Grootvader zyn Moolen weergeeft, zal ik dan Molenaar worden? och dat wou ik wel. grietje. Och Kind! je praat van wedergeeven, en wy hebben den Koning nog niet gezien..... Hou je ftil, Grootvader wil iets zeggen. arnold. „ Zo uweBuuren," vervolgde hy: „ u onrecht heb„ ben aangedaan, brengt hen zulks, op eene befchei^ K s „de  l*i FRÉDÉRIR DE RECHTVAARDIGE. „ de wyze, onder de oögen; geeft liever wat toe om " hen tot reden te brengén. Hy die befcheidcnheid " gebruikt, zal tienmaal, om dus te fpreeken , over" winnen, tegens ééns dat men met geweld te werk " gaat. Zyt gy benadeeld door lieden, boven u, in rang verheevert; tecgen deezen moet gy geen geweld " gebruiken , ten Zy gy alles beproeft hebt, en dan ,' zelfs is het u nog niet geraaden; wyl zy uit hoofde "„ van hunnen rang en vermoogen veel invloeds heb", ben op elk die hen omringt, cn uit trotschheid, of " zugt voor fïttorf goeden naam, alles ter hunner zee- gcpfaalinge, zullen in 't werk ftellen. 't Valt zee- kerlyk ieder hard, openlyk, in 't ongelyk gefteld te " worden, en als dit ons door oftzen minderen ge- fchiedt, als dan valt deeze verneedering veel onver- draaglyker. Zoo zulken echter u fchreeuwend on'] rechtvaardig behandeld hebben , dan , ja dan is 't " hoogst noodzaaktyk 'er zich tegen te verzetten; al " ware het," luister Vrouw: „ al ware het, dat men zich tot het hoogfte gerecht op deeze Waereld zou „ moeten keeren." Riep dus de Predikant ons , als van den Preekftoel, niet toe: gaat naar den Koning en vraagt recht ? ten minfte ik heb het zoo begreepcn. Laat ik u nog meer voor zeggen. „ Een fchreeuwend „ misdryf door aanzienlyken bedreeven, is van te veel „ aanbelangs voor het algemeen welzyn, om niet ge" ftraft te worden. Konden Zulke aanzienlyken ééne "„ onrechtvaardige daad, vry en ongeftraft, pleegen, „ zy zouden 'er twee, drie en meer pleegen, en dan zou de vrede en rust der Btrrgerlyke Maatfchappye „ gevaar loopen. Daarom moet 'er," merk toch op, Vrouw! „ daarom moet, in zulk een geval, alles on- „ der-  EERSTE B E r> R Y F. 153 ,, dernoomen worden, dat men 't begaane misdryf „ ftraffe, om dus andere misdryven voor te komen." Dit was juist als of hy zeide: * gaat naar den Koning. JOHANNA. Sprak hy toen ook niet van die Franfche Vrouw? ik begreep dat niet recht, hoe was het? ARNOLD. Ja, —— dus is dat geval, zo als hy het verhaalde.„ De Zoon dier Vrouwe had zig zeiven verhangen ; „ 't gemeen dit verneemende, verfpreidde 't gerngt dat „ de Vader dien Zoon had opgehangen, om dathy de „ Roomfche Religie wilde omhelzen ; want ter dier „ plaatfe was de Roomfche Religie de heerfchende, „ en deeze lieden waren Proteftanten. De Rechters „ geloofden het algemeen gerugt, naamen den Vader „ gevangen, deeden hem ter dood brengen, en ver- „ klaarden zyne goederen verbeurd De Weduwe, „ van alles beroofd en ontbloot, van elk gefchuwd en „ verlaaten , verliet de ftad haarer inwooninge, en „ leefde, nu hier, dan daar Eindelyk vondt zy „ een waaren en rechtvaardigen Menfchen-vriend, die „ haar raadde den Koning van Vrankryk haar onrecht „ en klagten onder 't oog te brengen. Wat was het „ gevolg? Die Koning, altoos billyk, hoorde haar, „ herftelde haar in 't bezit haarer goederen, en zette „ die onrechtvaardige Rechters af." JOHANNA. Och! God geeve dat onze Koning niet minder recht?aardig weezen mag. ARNOLD. Van harten, lieve Vrouw ! (tem ik in uw wensch. De  154 FRED ERIK DE RECHTVAARDIGE. i De Leeraar zei ook nog: „ men fchrikt dikwyls „ op den naam van een' Koning of Prins, wanneer „ men verpligt is hem om byftand te fmeeken, want „ men denkt dat zy veelal zoo onhandelbaar zyn als veelen hunner Staatsdienaaren , of zulken die het recht in hunnen naam, in andere plaatzen huns ryks bellieren Dan dit is een verkeerde gevolgtrek- „ king. De ondervinding leert, dat de meeste Vorl, ften meer menfchenlicfdc bezitten, dan zy, die in hunnen naam, verre van de hofftad, het recht misbruiken. Dit, ja dit," hoor Vrouw! „ ditmoogen „ wyPmisfen wel zeggen, en, dank zy het Opperwee„ zen! wel zeggen van onzen geliefden en dierbaaren „ Koning, want wy weetcn dat hy wys, billyk en rechtvaardig is." Toen de Leeraar dit zei, wierd myn hart week, ik moest myn oogen, vol traanen van aandoening, afdroogen; zyn ten Hemel gcflagen gezicht, zyn zaamgevouwen handen, maakten een Herken indruk op my. Och! (hy kust zeer aangedaan de handen zyner Vrouw,) wie weet wat onze braave Koning voor ons zal doen! ik weet niet waarom, doch myn hart voorfpelt my, datwy, die Franfche Vrouw, onze Leeraar dien Menfchen-vriend, en onze Koning, den Koning van Frankryk, zullen zyn. johanna. Lieve Arnold! God geeve het dat wy ons eigen brood eens weer moogen eeten, dankbaar, duizendmaal dankbaar , zou ik God en onzen Koning zyn, zoo lang ik leef. (Zy droogt haare traanen af.) arnold, (ontroerd.) Ik ook, waarde Vrouw! myn eerfte werk zou zyn bymyne terugkomst, den Leeraar te verzoeken, God, voor  EERSTE » E D R Y F. 15$ voor ons ailcn, voor dat geluk te danken, en den Hemel te fmeeken om den Koning nu en altoos zynen zegen te fchenken. johanna. Maar Man, ik kan niet begrypcn, hoe onze Leeraar, zoo veel heeft durven zeggen en zoo vry preeken. arnold. Dit heb ik ook al gedacht, en men heeft my verteld dat die Leeraar by den heer van de plaats ontbooden zou geweert zyn; maar dat hy, als iemand, die recht cn eerlyk handelde , • die voor de waarheid uitkwam, en van geen misdryf bewust was, zich zeer- wel verantwoordt hadt;en 'tzoumy waarlykhebbengefpeeten,dat dien braaven man daarom eenig onrecht gefchied was. stoffel, (tegen Grietje.) Grootvader fchynt droevig, Moeder! de Koning zal ons immers geen kwaad doen. grietje. Neen kind, grootvader is niet droevig en de Koning is goed. stoffel. 6 Dan ben ik bly; mag ik een zoentje, moederlief. (Jiy gaat naar Grietje, die hem kust.) johanna. Wy hebben dat nu alles zoo mooi by ons zeiven gefchikt en overlegd, en wie weet of wy den Koning wel eens zullen zien. arnold. Zien, Vrouw, zekerlyk; en fpreeken ook. Ik wagt hier, al was het nog zoo lang. Bernard zal ons mooglyk wel iets wceten te zeggen, hy is hier meer geweest, en weet den weg. Ook is 't mooi weer, zoo dat de Koning  156 FR.EDER.IK DE RECHTVAARDIG Eé ning zeekerlyk naar de Parade zal gaan, en dan zullen wy hem zien. johanna. Maar was 't niet beeter nog een dag te wagten, wy hebben van daag al zoo veele uuren geloopen en ik ben zoo moê.... arnold. Wy moeten geen tyd verzuimen, heden krygen wy misfchien eene geleegenheid, daar wy morgen mooglyk lang op zullen wagten. johanna. Maar is het wel noodig, dat wy alle voor den Koning gaan? arnold. Zeekerlyk, want wy hebben 'er alle belang by, en de Koning Zal dan met een zien, hoe veelen 'er by Iyden. stoffel, (tegen Arnold.) Grootvader, wat moet ik tegen den Koning zeggen ? arnold, Jy? wel niet met al. Jy moetzwygen, en zoo lang zwygen als gy een kind zyt. —— Als je by kinders bent, dan kanje meê praaten. stoffel. Maar evenwel als de Koning my wat vraagt? arnold. De Koning zal u niets vragen. • stoffel. Wel als de Koning my eens een zoentje wil geevcn, wat dan? johanna. Welke vraagen! , ~J AR-  EERSTE BEDRYP. ï57 arnold. Laat heni war vragen; nieuwsgierige kinders, zei eens onze Leeraar, worden zelden Domöoren, en naar zyn gedagten was 't goed die nieuwsgierigheid aan te wakkeren. stoffel. Als dat eensgebeurt, zal grootvader my dan optillen? want de Koning is immers zoo, (zyn handjes om hoog Jieekende) zoo groot, en.... hoe zal ik het zeggen?..., als (hy weet niet hoe hy zich in postuur zal zetten) als neen .... ik weet het niet; ik wou dat ik den Koning al zag. johanna, (Item kusfende.) Ach liefkind! ik hoop dat gy hem zult zien, fchoon ik 'er wel vry van zou willen zyn. arnold. Waarom Vrouw ? johanna. Ik weet het niet, maar voor een Koning te verfchynen is zoo veel. arpjold. 't Is niet; denk maar als gy by den Koning komt, dat gy by onzen Landheer zyt, anders is 't niet; ik zal onze zaak wel voordragen) en 'er by voegen dat ik met alle de mynen recht verzoek; vind gy het noodig 'er een woordje by te voegen, zeer goed; of anders wagt tot men u vraagt. Gy behoeft in 't geheel niet bevreesd te zyn. Ik, fchoon ik in eene andere geleegenheid, fchroomen zou, by zulk een groot Vorst, den mond te openen , ik voel in 't geheel geen vrees; en ook 'er is geen jreden voor. Wy vragen om Recht, en meer niets, waarom zou dit ons benaauwdmaaken? een van beiden moet  158 FREDERIK. DE RECHTVAARDIGE'» moet gefchieden, of dat het ons gegeeven, of, dat het ons geweigerd word Gebeurt het laatfte, wat dan ? niets! wy gaan, zoo als wy gekoomen zyn, en daar is 't meè afgedaan. johanna, Dat wil ik dan hoopen. arnold, (levendig.') Hoe!.... neen zeg maar wat gy denkt. joh ann a. Als gy om recht vraagt, moet gy dan niet zeggen dat het u door anderen geweigerd is; en befchuldigt gy die anderen dan niet? en zou men u, als befchuldiger daii maar laaten gaan? arnold. Wel zeekerlyk. johanna. Maar als men u geen recht geeft, zou men u dan ook als een valfchen befchuldiger kunnen vasthouden? arnold. Vasthouden!... my?... myn God!... neen, daar zit niet op! men zal my recht geeven, of, zonder het te doen, laaten gaan, om dat men't niet wil doen, maat niet, om dat het my niet toekomt. johanna. En dit, vrees ik, zal ons lot zyn. arnold. In Gods naam dan!... maar laaten wy den moed, dien wy flus voelden, door 't herdenken van den preek onzes Leeraars, niet van ons weeren. Moed is ons noodig. Wy zyn nu hier, en moeten afwagten wat 'er gebeuren zal. Ik blyf volftandig om te doen wat wy kunnen  EERSTE BEDRYF. I<)9 hen doen, en als wy zulks gedaan hebben, zullen wy wel weeten waar wy ons naar moeten richten. TWEEDE TOONEEL. arnold, johanna, grietje, stoffel. michel. klaartje. m i c h e l , (met een zak op den rug, van agteren ëp het Tooneel komende, tegen Klaartje.) Kom, kom, wat weet zoo een jonge meid van moeheid!... wy zyn'er haast, ftap maar wat aan: den eer- ften, dien wy zien, zal ik wel eens vragen; toe, ligt dien zak wat hooger. (Klaartje helpt hem den zak wat gemaklyker op den rug.) klaartje. Maar ik ga niet meê voor den Koning. michel. Je zult waarlyk al .... gy kunt beter praaten ais ik, en daarom begeer ik dat gy hem zegt wat ons overgekoomen is. klaartje. Neen, neen Vader! ik blyf liever hier,ik durf waarlyk niet. grietje, (tegen Arnold.) My dunkt Bernard blyft lang weg. arnold. Hy zal zeekerlyk regt befcheid willen hebben. michel', (tegen Klaartje.) Wat durven! hy zal ons geen kwaad doen. klaartje. Dat's goed, ik durf evenwel niet, en had gy 't my van te voren gezegd, ik waar vast niet meê gereisd. L mi-  IÖO ÏREDERIK DE RECHT VAARDIOE, michel. Nu kom,'t zal zich wel fchikken, wees maar niet bang. klaartje. Maar belooft gy my dan, dat ik ten minfte niet zal behoeven te fpreeken ? micheL. Ja, ja, malle meid! dat beloof ik. Als ik zyn wooning maar weet, zal ik aankloppen en vragen om hem te fpreeken, en dan zal 't wel gaan. klaartje. ö Myn beenen! zy doen my zoo zeer van dat lang agter een loopen. michel. Dat zal wel bedaaren kom voort maar. (zy gaan voorwaarts op 't Tooneel en zien Arnold en de zyne~) .... wagt,daar zit Volk, die zal ik vragen, (tegen Arnold) Vriend! waar is het huis van den Koning? arnold. Het huis van den Koning ? michel. Ja ik moet hem fpreeken. arnold. Meent gy, goede man, dat de Koning maar zoo te fpreeken is? michel. Wel zeekerlyk; en waarom niet? arno ld. Ik merk dat gy een heel eenvoudig man zyt; laat ik u zeggen, zoo veel ik weet, 't kan u misfchien nog van dienst zyn. michel. Goed .... kom Klaar,gaan wy wat zitten, wy zullen en-  ÉÉRSTE B E D 1 T Fi jfa onderrigt worden; maar 't zou my drommels ontfchieten, als onze Koning net zo was als onze trotfche pachter, die een mensch drie, viermaal vergeefsch laat lopen Wel nu, Vriend! wat hebt gy te zeggen? arnold. Wy moeten den Koning ook fpreeken, én wel over een zaak van 't uiterfte belang. michel, (met drift.') Van geen meer belang als myn zaak .... Maar ik zwyg liever, en zou my zelv' maar boos maaken, en dat komt hier niet te pas. arnold. Wy wagten tot dat de Koning uitgaat, en dan zullen wy hem waarneemen. michel. Ei, gaat hy uit?.... wanneer, ... waar naar toe? arnold. Onze Koning,zegt men, gaat gewoonlyk omtrentdeezen tyd om zyne dappere Soldaten te zien exerceeren. michel. Zo! dat moet ik ook zien, maar hem eerst fpreeken. Maar zou hy daar nu wel naar toe gaan ? arnold. Dit weeten wy niet zeeker Maar wy hebben wel gehoord, dat men by de Vorsten eerst om gehoor moet verzoeken, en dat daar nog al wat tyd meê verloopt; daarom willen wy liever zien of wy den Koning ook kannen ontmoeten. michel. Zit het zo Vriendje! dan zal ik ook zo moeten doen, want dat ik hem fpreeken moet en fpreeken wil, is vast Woont gy hier? L a ar-  l6a F RE D E R I K DE RECHTVAARDIGE. arnold. Neen, wy zyn hier ver van daan, en komen om Recht te zoeken. michel, (driftig.) Recht te zoeken! om recht! — wel daar kom ik ook om .... Verd neen! vloeken baat niet.... Recht zoeken ?... waar van? zeg het my maar, ik zal 't u ook zeggen. arnold. Ik behoef het niet te zwygcn; men heeft my dooreen onverdiend vonnis arm gemaakt. michel, (driftig.) Weerl... och dat is een duivelfche gewoonte; kan ik die dan nooit afleeren? stoffel, (tegen Grietje.) Dat is een leelykman, nietwaar? moeder [(zy wenkt hem dat hy zwygen moet.) michel. Arm gemaakt!.... door een vonnis! zoo fta ik 'er ook meê. O had ik die fchurken maar eens alleen kunnen krygen. arnold. 't Schynt alsofgy, even als ik, op 't hoogst benadeeld zyt. michel. Dat ben ik zeeker, en wel zo erg als 't kan. Maar laat het de Koning maar weeten, zy zullen 't zwaar genoeg te verantwoorden hebben Kan ik loo- pen als ik geen beenen heb? zoo is het. De Koning zal zeggen: neen, en dan win ik het. De Koning is immers wys, en zoo ze zeggen, ook goed; maar al was dat zoo niet, ik zal 't hem evenwei zeggen, want ik weet,  eerste bedryf. I63 weet, zoo vast als ik hier fta, dat ik gelyk heb, byme ziel, dat weet ik! ja zeeker! KLAARTJE. Och Vader! zweer zoo niet, je weet, hoe onze Domine, voor eenige dagen 'er u over beftrafte. MICHEL. Zwyg Klaar! de drommel mogt zich altoos zoo bezitten. Onze Domine, ja! die fnuifneus heeft goed praaten, als ik driftig ben, kan ik 't niet laaten, anders pas ik 'er nog al wel op. KLAARTJE. Wees maar voorzichtig, Vader! dat gy by den Koning niet vloekt. MICHEL. Dat's myn zaak; ik won dat ik hem maar fprak. ARNOLD. Wyl gy om recht wilt vraagen, dan raad ik u, om met ons, hem waar te neemen, want zoo als gy woudt doen, zou het zoo gemaklyk niet gaan. MICHEL. Denk je dat, wel dan blyf ik by u. Maar wy moeten toch vooral geen tyd verliezen, ik moet hem zoo ras fpreeken als 't maar kan. ARNOLD. Dat 's onze zaak ook, vriend. JO HANNA. Gy moest nu met deezen man maar onder u beiden voor den Koning gaan. ARNOLD. In 't geheel niet, Vrouw,gy zyt zoo wel arm gemaakt als ik, wy gaan alle t'zaamen. l a mi-  IÖ4 FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. michel, (op Klaartje wyzende.) Zyis 'er ook zoo tegen, die gekkin! als ik recht wil hebben, fcheelt het my niet by wien ik gaan moet, ó neen! maar is hier digt by geen Herberg? ik heb van al dat loopen dorst gekreegen.en zou weieen glaasje bier lusten. arnold, Ik geloof ja, maar ik zou jc niet raaden van ons af te gaan. Myn zoon, die hier bekend is, is 'eropuit om te verneemen, of de Koning om deezen tyd gewoonlyk uitgaat. Wy moeten hier blyven. michel. Dat 's goed, myn dorst is ook zoo groot niet of ik kan nog wel wat wagten. Hoe ftaa jy 'er meê, Klaar? heb je ook honger V dan zal ik u een ftuk koek geeven. klaartje. Ik dankjc Vader, ik heb niets noodig. arnold. Maar, goede Vriend! mag ik wel weeten waar in gy zoo fterk benadeeld zyt? michel. Ja graag! hoe meer ik het vertellen kan, hoe liever, myn hoofd is 'er tot barstens toe vol van foei! DERDE TOONEEL. arnold, johanna, grietje, stoffel, michel, klaartje, bernard, let new. bernard, (tegen Letnew. 't Is alles zoo als ik zei, God dank dat dit zoo uitkomt Daar .... daar zit myn Vader en Moeder. I.ET-  EERSTE J3EDRYF. l6$ letnew, (fchielyk naar Arnold gaande.") Ha, myn oude Vriend!... vind ik u hier ? arnold, (eenigzints verwonderd.) Ik weet niet, mynheer, dat ik u ken. letne w , (Arnold de hand geevende.) Kent gy uw' Lctnew, uw' Bram niet meer? arnold, (hem fterk aanziende.)' Hoe! zyt gy Letnew ? kan 't zyn!.... 6 ja! na herken ik u och! waar ontmoet ik u myn oude Vriend?... Gy hier? (hy omhelst hem.) letnew. Myn Arnold, myn oude ipeelmakker!.... vind ik u hier? arnold. Helaas! in al myn droefheid moet ik van blydfchap huilen. letnew. Schrei vry, myn beste Vriend! van vreugde, maar verban ook tevens uwe droefheid! ik twyfelniet of ik zal u helpen; uw zoon heeft my alles verhaald; 6 hoe verheug ik my u weder te zien, en u van dienst te kunnen zyn. Thans zult gy zien hoe zeer ik uw vriend ben Ik dank den Hemel voor deeze ontmoeting.... Maar hoe hebt gy 't, oude Vriend! en hoe hebt gy het vrouw Arnold? u kende ik terftond; hoe hebt gy 't allen? (hy omhelst Johanna.) Kend gy my nog zints elf jaaren dat ik u 't laatst zag? johanna. Ja nu ken ik u wel, maar in 't eerst niet, uw kleeding is heel veranderd. arnold. Maar hoe is 't? .... waar is myn zoon u toch ontL 4 moet.  l66 FRRDERIK DE RECHTVAARDIGE. moet, poe vond hy u? vertel my dit eens, 't komt my byster vreemd voor. LETNEW. 't Is ook enkel by toeval. Luister: ik zal 't u zeggen. Gy weet dat ik, nu elf jaar geleeden, u, uit hoofde myner koopmanfchappen, bezogt; gy waart toen van huis, en ik vertoefde twee dagen by uw Vrouw en Zoon; om.datikin dien korten tyd veel achting voor hem kreeg, is zyn weezen my , feedert dien tyd , by gebleeven. Toen woonde ik tc Frienwalde, cn heb nu reeds zes jaaren hier gewoond. Iets buitenshuis te verrigtenhebbende, ontmoette ik, nu een quartier geleeden, een pcrfoon, die nu her- dan derwaards zag, als een Vreemdeling die gaarne te rcgt wilde geholpen zyn. Hem van naby ziende, fcheen hy my niet onbekend, ik fprakhem aan en ontdekte wel dra dat hy de Zoon van, myn besten Vriend, Arnold, was Terftond vroeg ik hem naar u en uwe omftandigheeden hy vertelde my alles; dit deed my ogenbliklyk herwaards koomenomutezien, vooral nu Maar, helaas! voert u zulk een geval hier heen ? wie weet welk een angst gy op reis hebt uitgeftaan: — fchep moed. Ga met de uwen naar myne wooning, daar kunt gy blyven zoo lang gy wilt. Ik zal terftond voor myn reekening, een voornaam'Rechtsgeleerden, ten uwen dienste, in 't werk ftellen Wy zullen ons best doen, uw zaak is nu de myne. Deeze man is verftandig en ftrikt eerlyk, en heeft my meer bediend. Hy zal, met alle genegenheid, uw zaak de zynemaaken, en u gewillig helpen. ARNOLD. 6 Gy zyt nog dezelfde oude, goede, fpeelmakker! nimmer zou ik hebben kunnen denken, de blyken uwer vriend-  EERSTE BEDRYF. l6? vriendfchap tc ondervinden, juist wanneer ik dezelve 't meest noodig heb. Maar raadt gy ons dan niet den Koning hier op tc wagten en hem aan te fpreeken? letnew. Neen, myn Vriend! onze Koning is een Vorst die alles zelf beftiert, iemand die dus zóó veel heeft waar te neemen, kan zomtyds in een luim aangetroffen worden, dat hem geen afleiding behaagt. Zoo dit nu heeden eens zoo was, dan zoudt gy afgefchrikt worden, om het voor de tweede keer te onderneemen Laat ons des 't zeekere voor 't onzeekere kiezen, dit raad ik u als een Vriend, wat zegt gy 'er van? arnold. Gy weet zeekerlyk beeter, myn Vriend! hoe 't hier is, als ik. Eer wy u volgen, moet ik u iets van dien man zeggen: (hy wyst op Michel) Hy behoort niet tot de myne; zoo veel als ik uit hem verftaan heb, is hy ecven als ik, zeer onrechtvaardig behandeld, en hy komt ook Recht vraagen. michel. Ja, zeeker ben ik onrechtvaardig, fchreeuwend onrechtvaardig, behandeld. letnew tegen Michel.) Wel aan dan, alsgy wilt, kuntgy, en uwe dochter, met deeze lieden naar mynent gaan; ik zal insgelyks ook uw voorfpraak zyn. michel. Maar hoe lang zal het dan wel duuren, eer ik den Koning fpreek? want ik kan van ongeduldbynanietwag- ten Was myn zaak jnaar gedeeltlyk goed, ik zou zeggen, laat het gaan zoo 'twil, laat ik maar armoede lyden. Nu, nu echter moet ik Recht hebben , of zy L 5 kun-  1(58 FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. kunnen my den kop afflaan.... Zoo behandeld te wor. den, en dat in een Land, daar zulk een wys Koning regeert!.... ncen,waarlyk, hy moet, hy zal, het weetcn, en wel hoe eêr, hoe beeter Kryg ik geen recht, dan fterv ik van droefheid. letnew. Hoor my eens, Vriend! Laat de drift u toch niet vervoeren. Gy zult eerder tot uw oogmerk koomen, door zoo als ik u raad, dan zoo als uw voorneemen was te doen. Een gekroond hoofd, is, in zeekeren zin, een heilig Weezen, dat men, niet dan met eerbied, moet naderen, handelt men anders, men fielt zyn goede zaak in gevaar. Gy zyt, naar ik befpeur, eenigzins driftig, en denkt over den Koning als over den Heer van uw dorp, en dit is verkeerd. michel. Neen, zoo denk ik niet; onze Dorp-heer is een dom en verwaand fchcpzel, en ik zou hem vergeefs om recht vraagen. letnew. Gy meent, Vriend! dat gy maar zoo byden Koning inkuntloopen, als by uw'Dorp-heer, en dat's ver mis. De Koningen laaten zich zoo maar niet terftond van ieder een fpreeken; 'er zyn Hoven, daar't een geluk is by de eerfte Hovelingen gehoor te verkrygen. 't Is waar onze Vorst verfchilt, hier in, van andere Koningen, Hy is en blyft echter een Koning, en wy, zyne onderdaanen, terwyt 't teevens onze pligt is, hem met eerbied en ontzag te naderen. michel (eenigzins bedroefd.') 6 Van al die dingen ben ik, als boer, onkundig, ook ïaakt 't my niet. Zoo als ik ben, dat is eenvoudig, zal ik  EERSTE SE DE Y F. igp ik doen en fpreeken, en wel zoo fchielyk als 'er maar geleegenheid toe is. Maar wyl je alles zoo net weet, en by den Koning bekend zyt,maak dan, als 't u belieft, dat ik by hem kom. Ik zal in eeuwigheid dien dienst niet vergeeten, en, kryg ik recht, dan wil ik u wel op myn handen draagen. letnew. Vriend! ik heb meedelyden met u. Uw eerlyk, op recht hart voorfpelt my alles goeds van uw zaak. Ik wensch waarlyk dat gy den Koning zelv over uwen toeftand fpreeken mogt. michel. Ik zeg het nog eens, dit moet ik, en wel hoe eér, hoe liever. Elk ogenblik dat voorby gaat maakt my benauwder en mistroostiger. Help my des zoo fchielyk als gy kunt, want myn gemoed is zoo vol, dat als ikmyn zaak den Koning niet ras kan zeggen, ik 'er waarlyk nog aan zal flikken. (met drift") leg hoe moet ik doen ?... maar heen loopen en aankloppen ? wat dunkt u ?:... fchielyk! letnew. Hoor eens: zoo gy dan volftrekt zelf den Koning wilt fpreeken, en gy uw ongeduld niet kunt maatigen, blyf dan hier, gy zult hem dan (den Koning van verre ziende.) ... Wagt wat — (zich als bedenkende.) Ja, gy kunt den Koning fpreeken .... en .... 't beste is, voor u allen Zyn Majefteit komt. michel (verheugd.) Hy komt! .... hy komt!.... waar?... zeg't my,..." dan ga ik hem..,. LET-  170 EREDERIIl DE RECHTVAARDIGE. letnew (hem wederhoudende") Wagt toch!.... Gints komt onze Vorst, (hy wyst hen dien weg heen) Ik raad u, blyf hier. michel, (driftig en wyzende.) < Daar,.. een van die ?... wie, de voorfte ? of... letnew, Ja de voorfte! michel (neemt Klaartje by de hand.) Ja, ja, ik zie hem; Klaar ziet gy hem ook V kom ... lieve meid, kom! ... ik ben zoo bly, zoo bly, dat ik het niet zeggen kan .... kom gaanwe. letnew (hem met geweld tegen houdende.) Hoor toch! nu raad ik u,om allen zaamentegaan. (tegen Arnold) Ja oude Vriend! valt allen gelyk voor den Koning neder Vraagt te gelyk om Recht Zoo veele menfchen! zoo veele klaagftemmcn!.... en dat te gelyk! wie weet welk eene uitwerking het heeft!.... Ja dierbaare Arnold! dit zou ik doen, dit zal misfchien 't gelukkigst oogenblik zyn, dat gy immer kunt vinden De Vorst nadert. (Hy kust de hand van Arnold) Ik ga: zeegen voor u! — zeegen vooruallen! (Hy gaat ter zyde, zonder gezien te kunnen worden,en ziet lien met een belangneemende houding na.) VIERDE TOONEEL. de koning vergezeld van twee Lyj"wachten. arnold, johanna, grietje, bernard, stoffel, michel, klaartje, (zy knielen alle gelyk,en zeggen met eenfmeekendentoon.) Recht.... Recht, ó Koning! Recht in Gods naam! Gy  EERSTE B E D R Y F. 171 Gy kunt het geeven;... wy zyn arm gemaakt... onrechtvaardig arm gemaakt .... God weet het. DE KONING. Hoe! wat is dit?.... zoo veele menfchen!.... zoo aangedaan! (Hy nadert eenige treeden tot de fmeekenden.) DE GEKNIELDEN. Wy bidden u, groote Koning! wy bidden u, verhoor ons .... geef het ons! DE KONING. Wat vraagt gy, myne Kinderen? DE GEKNIELDE N. Wy vraagen om Recht .... om Recht, genaadige Vorst!.... alle onze bezittingen zyn ons ontnoomen!.... fchandelyk ontnoomen!.... zonder Recht moeten wy van honger ftcrven... geef ons toch Recht, ó Koning!... wy fmeeken 'er om,... zie onze traanen ... allen fmeeken wy 'er om .... och geef ons Recht!... DE KONING. Men weigert in dit Land nimmer Recht te geeven. DE GEKNIELDE N. Men doet het, ja men doet het, ó Koning!.... wy weeten het... wy hebben het tot onze fchade ondervonden, ja wy zyn 'er arm door gemaakt. DE KONING. Dit zou te veel zyn. (tegen de Gehiielden) Staat op ... ftilt uwe ongerustheid, gy zult gehoord worden, (tegen een der Lyfwachten) Breng deeze menfchen naar myn Paleis zorg dat men hen wel onthaale!.., (tegen Arnold en de anderen) Gaatmctmyn Lyfwacht, myne Vrienden 1  kjZ FRED ERIK DE RECHT VAARDIÖE. den!.... De Koning zal uwer gedachtig zyn en u zal Recht gegeeven worden. (de koning, vervolgt zyne wandeling. De Landlie- den flaan eenigen tyd. Hem aanziende, als opgetoogen van blydfdtap, en verwondering.) VYFDE TOONEEL. arnold, johanna, bernard, grietje, stoffel, michel, klaartje, letnew, een Lyfwacht. letnew ( met drift naar Arnold komende en hem omhelzende.) Myn Vriend!... ó myn Vriend! wat ben ik aangedaan. michel (verheugd.) 't Zal ons gegeeven worden!... ja gegeeven worden!.. • Dat is een Koning!,.. Goddank! wie had dat ooit gedacht! kom Klaar, kom hier meid, zoen my. (hy kust haar) ■ Zie daar dat is 'er een voor den besten, den braafften Koning. (Arnold de hand geevende) Geluk Vriend, geluk! wy zullen Recht krygen .... wat zegt ge nu? (tegen Letnew) Had ik hem niet willen fpreeken!... gy meende't wel met ons ... maar... Ik dacht beeter van den Koning .... ja, ja, om maar zoo kort, als't kon, te fpreeken Laaten wy nu eens rond zoenen ter eere van dien rechtvaardigen Koning. (Hy kust Johanna, Grietje, en, nog eens, zyne Dochter.) stoffel (tegen Grietje.) Was dat nu de Koning, moeder ? 't is maar een mail kis grootvader. grietje, (Stoffel kusfende.) Ja kind! dat was onze braave Koning, daar hcbjeeen zoen  EERSTE BEDRYF. 173 Zoen voor hem, jy moet toch altyd voor dien Koning bidden, hy zal ons Recht geeven. klaartje (tegen Grietje.) 't Is beeter gegaan als ik gedagt had, evenwel ik was ontfteld en meende dat ik bezweeken zou zyn. grietje. Ook niet zonder reeden, Klaartje; ik was niet minder aangedaan. letnew (tegen Arnold.) ö Myn Vriend, wat beefde ik! ik zag u van verre! "t hart klopte my van hoop en vrees beide. arnold. My insgelyks, myn waarde Vriend! och mogt de Hemel dit gelukkig begin zeegenen! bernard, (Grietje kusfende.) Kom zus, daar hebje een hartelyke zoen, op de hoop die ik heb van een gelukkigen uitkomst. michel, (tegen Bernard.) Ja vriend, dat zal nu wel gaan. (tegen Arnold.) Maar hebje wel gehoord hoe de Koning ons noemde? kinderen!.... vrienden! dat is een vriendelykKoning ! ik breek hem den Nek, die kwaad van hem fpreekt; als ik Recht kryg, zal ik alle dagen voor den Koning bidden Ja .... by me ziel! dat zal ik ó ik ben zoo bly... zoo bly! letnew, (tegen Michel.) Uw blydfchap lleunt op reeden. Uw zaak is te ver gekoomen, verzuim des geen tyd, deeze ir " i (op den Lyfwacht wyzende.) heeft bevel u te geleiden; de Koning zal u waarfchynlyk nog deezen dag; gehoor geezen, Hy is zeer vaardig in 't afdoen zyner zaaken. Overlegt nu te zamen, hoe gy beide op de koutte, be- fchei-  174 FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. fcheidenfte en klaarfte wyze uwe zaaken den Vorst voor zult draagen. (tegen Arnold.) U, myn vriend, U heb ik nog dit te zeggen, onderfchraag dcezen man toch wat in zyne uitdrukkingen. Hy is wel eenvoudig en oprecht, maar wat onbefchaafd mogelyk doe ik ook nog iets voor U Ik zou 't wel zeggen, maar de tyd is tekort. Als gy aan den Koning verflag hebt gedaan, komt dan zamen terftond by my. Vaart wel: ik wensch u al* len 't geen gy verdient. arnold. Och dat onze wcldaadige Koning my in ftaat ftelde uw vriendfchap te beloonen, hoe zou my zulks verheugen ! Dit alleen zou michel, (Arnold in de redenen vallende, en hem by den arm vattende.) Kom.... 'tis tyd .... laaten wygaan, 'tis beter dat wy wachten, als dat onze beste Koning wacht, (tegen den Lyfwacht.) Wat weg moeten wy, Vriend? (de Lyf wacht wyst den weg en gaat voor.) goed: kom oude man. arnold. Ik ben gereed (Hy geeft Letnew de hand.) Ik groet u waarde Vriend! letnew. (hem vriendelyk de hand drukkende.) Zyt gegroet oude, eerlyke fpeelmakker myner jeugd. God zegene u allen! michel, (tegen Letnew.) Dag Heer,tot flraks, hoorje: dan kom ik fpringende, ja fpringende van blydfchap by U! (Zy volgen allen den Lyfwacht, terwyl Letnew een anderen weg inflaat.) Einde van het Eer/ie Bedryf. TWEE-  TWEEDE EEDRYF. 175 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld 's Konings Kabintt, waar in twee Ta> fels; aan een derzelve, op welke eenige papieren in eens gefchikte orde liggen, zit zyne Majefteit, aan de andere, een geheimfchryver die de uitfpraaken, welke de Koning op ieder papier doet, uit deszelfs mond opteekent. de koning, (een Papier openende.) Hoe! een Soldaat op Contrabande betrapt, tot de boe* te van 10, 000 Ryksdalers verweezen, en men zendt my dit vonnis om te teekenen! (Tegen den Geheimfchryver. Schryf: „ Eer ik dit vonnis teeken, moet ik weetcn „ hoe men 10,000 Ryksdalers van een' Soldaat meens „ te verkrygen." (Hy legt dit papier ter zyde en neemt een ander. De overleedene Dame was dan niet de wettige' Echtgenoote van den Graaf ... maar een meisje van plaizier?... Wilt gy, fchryvers van dit beïigt, en zoo ik zie, zyneVyanden, dat ik my daarom op dien man van verdienfte zal vertoornen ? Ik zal 'er hem over onderhouden. (Tegen den Geheimfchryver.) Schryf: „myn waarde Overfte Luitenant Graaf D... „ of Heer D,.. uw dienst noodig hebbende , fcheeri „ het my onverfchillig of gy eene wettige Echtgcnoote M „of  176 FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. „ of eenMatres byuhieldt;met myne gewoone toegeef„ lykheid vergeef ik u des den hoon dat gy haar der „ Koninglyke Familie hebt voorgefteld. Nu zy over„ leeden is, is de zaak afgedaan. Ik raad u echter, „ dat gy u vooraf bedenkt, eer gyhaar, die nu weer „ verfchynt, ook voorftelt. Dien my alleenlyk getrouw. „ In uwe en myne jaaren moet men niet veel aan de „ vrouwen denken; hier meè bid ik dat God u in zyne „ heilige hoede neeme." (Dit ter zyde leggende neemt hy een ander gefchrift.~) Gy vraagt myne toeftemming heer Kapitein, om uw fraai Landgoed te verkoopcn, wyl het u hindert in 'twaarneemen der plichten uws diensts, entevens, omdatgy 'er nog 24000 Dalers op fchuldig zyt, en die fchuld u mocilyk valt te betaalen.... Gy verdient het te behouden. Schryf: „ Ontvang van my, Kapitein! die 24000 Dalers, én „ behoud uw Landgoed; en om u in ftaat tc Hellen om „ het te verbeeteren en te verfraaijen, voege ik 'er een „ gefchenk van 6000 Dalers by." (Een ander Papier inziende.) Men zal die zaak nader onderzoeken, Heer Graaf, en wat gy ook moogt inbrengen ten laste uwer boeren, zy zullen u echter, zonder redenen , niet befchiüdigd hebben.... Een boer is my zoo lief als een Graafiyk Vazal, ik ben zoo wel zyn, als uw, toegeneegen Koning. (Hy opent een ander Papier.) Gy hebt geene redenen, Heeren! over die belasting u te beklagen, zy is billyk en nuttig. (Tegen den Geheimfchryver.) Schryf: „ Doe myne getrouwe LandftandenvanHal- » ber-  tweede b e d r y f. %, berftadtop hunne voorftellen, wegens de zwaare be„ lasting op de koffy en den wyn, ten platten lande weej, ten; dat hunne klachten ongegrond zyn, om dat de „ koffy, tóen zy hunne privilegiën kreegen, nog niet „ in gebruik is geweest, en 'er dus geen inbreuk op die „ privilegiën is gemaakt. Dat het bezwaaren van de „ koffy van zeer veel nut is, om derzelver veelvuldig „ gebruik te doen afneemen, en de Landlieden weder „ aan 't bier te gewennen, 't geen zy zelve brouwen. „ Dat bier en bierpap den wyn in gezondheid overtreft. „ en derzelver gebruik boven de koffy dient aangepreei, zen tc worden,- dat myne onderdaanen 'er zich wel ,., by zullen bevinden. Ja dat de Koning zelf met bier,, pap is opgevoed. (Een volgend Papier kezende.") Schryf: „ myne Heeren lik heb uwe nieuw uitgevon,, dene Hemelkaarte nagezien en betuige 'er u myn ge,, noegen over. Als 'er weder, iet nieuws aan den Hemel „ voorvalt,- geeft 'er my dan kennis van; ik zal u daar tegen ook berichten als 'er iets nieuws op aarde ge- beurt." (Nog een papier neemende, 't welk hy, nageleezen te hebben, neêrlegt.) Is die Overfte overlecden ? ... hy heeft my wel gediend en had hooger bevorderd moeten zyn. Ik zal zyner weduwe gedachtig zyn. (tegen den Geheimfchryver) Vertrek, (hy fchelt en zegt tegen een Kamerdiemat die binnen treedt) Is de Majoor Krats naby? KAMERDIENAAR. Ja, zyn Majefteit, hy is in 't voorvertrek. DE KONtNG. /Dat hy binnen koome! (de Kamerdienaar gaat) 't wordt Ma tyd  178 FREDER1K DE REC HTVAAR D1GE. tyd aan dien braven te denken, zyn dappere heldenmoed van voor zes jaaren, fchoon onbeloond, en zyne getrouwe plichtbetragting van dien tyd tot heeden betoond, verpligten my dubbel hier toe. TWEEDE TOONEEL. de konino, de majoor krats. de koning. Ik dagt,Majoor! dat gy reeds aan den maaltyd waart en dus niet zoo fchielyk komen zoud. krats. 'tZou vroeg genoeg geweest zyn, Sire! en ik verkoos liever te wagten of uw Majefteit ook een gast noodig had. de koning, (boertende.) Zulk een fmulbek zie ik niet gaarne aan myn Tafel. krats. Zints dat uw Majefteit my voor Praag zoo lekker heeft gemaakt, is het niet anders. de koning. Ja ... ik moest u toen uw paspoort maar gegeeven hebben, de fchoone manfehap, die gy daar aanftukken hebt laaten houwen, verdiende zulks dubbel. krats. Men had my echter 't eeretecken, by die gelegenheid verkréegen, niet kunnen ontneemen. (Hy vóelt na zyne fchouders.') de koning. En?... krats. En dat zou elders my nog wel een kogel waardig zyn geweest, ^  TWEED B BEDRYF. de koning. Durfde gyhet niet onderzoeken, Majoor? krats. Ik wilde niet — om op bevel van zyn Majefteitniet weder te rug te moeten keeren. de koning. Neen! ik had wel willen zien dat 'er in anderelanden insgelyks fortuinmakers werden gevonden. krats (fchertzende.) Ze zyn 'er echter, maar worden 'er zoo niet beloond. de koning temftig). Men heeft 'er hier veel meê op om dat zy zoo befcheiden zyn. krats (ernftig.) Heeft zyn Majefteit alleen my tot zich doen komen om my dit te zeggen ? de koning. Ja, Heer Majoor! krats. Wel nu, dan meen ik verlof te hebben om weder tc vertrekken. de koning. Vertoef:.... heeft myn Volk deezen morgen niet zeer flcgt gemanoeuvreerd ? krats. Uw Majefteit heeft het gezien. de koning. Wat zegt gy! krats. Al wat uw Majefteit gelieft. de koning (ernftig.) Wy beuzelen, Majoor, en gy zyt in geen goeden luim. M 3 krats  j8o FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. krats (ernfiig.) Laat dit waar zyn, Sire! maar waarlyk gy zyt eenbyzonder Vorft. de koning. Verklaar u nader. krats. Geheel Berlyn wagt met ongeduld naar 't uur, 't geen nadert, en waar in gy cene buitengewoone Raadsvergadering zult houden, moest ik, by myne komst, niet verwagt hebben, u Majefteit met de afgetrokkenfte zaaken beezig te vinden. de koning. En zulks vond gy niet. krats. Ik weet niet Sire! wat ik vinde, maar gy hezit, of twee Zielen, of eene geheel andere als ik. de koning (boertende.) Waarom, Heer Majoor! krats. Eene ernftige zaak houdt altoos myn aandagt beezig; by 't aangaan ecner attacque is myne ziel geheel daar meê vervuld. de koning (boerUnde.) Daarom is misfchien u alles zoo wel gelukt. krats. Dit voel ik Sire!;... maar ook om de gunstige fchikking van den aanval;... zoo als laatst by Praag. de koning. Nog al van Praag?.... 't moet u daar zeer wel bevallen zyn Wat denkt men van die buitengewoone Raadsvergadering ? krats'  TWEEDE BEDRYF. ïSr krats. Alles, zonder 'er iets van tc weeten, de koning. Niemand iets? krats. Uitgezonderd uwer Majefteit vertrouwelingen , die veele zyn. de koning (ernfiig.) Patisfcherp, Majoor! wilt gy,er één van zyn? krats (geraakt.) Ik begeer niets te zyn. de koning (lagchende.) Wel iets nog? krats. Wat zou zulks zyn, Sire ? de koning. Dit's nog al weetgierig gevraagd. rr ats. Uw Majefteit zet 'er my toe aan. de koning. 't Is echter eene waarheid. kkats. Begeert uw Majefteit dat ik die weeten zal? de koning. Ja- krats. En wat? de koning/ Overfte van het Regiment Infantery van Prins Hendrik. krats. Zoo is 't, M 4 DE  182 FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. de koning. Gy zyt het. krats (zich buigende.) Dit is nog al niet onfmaaklyk te hooren.... Verpligt. de koning. Dit had ik u te zeggen..... Ik moet alleen zyn Vaar wel heer Overfte. (Krats buigt zig en vertrekt.) DERDE TOONEEL. de koning (alleen.) Daar het nieuwsgierig menschdom daaglyks op beuzelingen ftaroogt, zoude het dan ook niet naar deeze buitengewoone vergadering nieuwsgierig weezen ? dan ware het zich voor de eprfte keer ongelyk. (Een Papier inziende.) Nog eenige Papieren nagezien hebbende, zullen wy hooren wat die lieden hebben te zeggen die my op den weg om Recht fmeekten. (Hy legt dit Papier ter zyde.) Dit beteekent niets: heeft die man myn goedheid misbruikt en zich een weinig verrykt, hy zal genoeggeftraft zyn, door het niet meer te kunnen doen. (Een ander Papier neemende en kezende.) gènaadige koning! „ Ik werd in den laatften Oorlog van de myne wech„ genoomen; ik heb my, zoo vegl ik konde, tegen den „ Vyand verweerd, 't Werd Vrede , en ik hoopte „ afgedankt tc worden, echter men hieldt my en houdt „ my nog. Ik bid , gènaadige Koning! nu uw dienst „ my thans niet noodzaaklyk roept, omontflag, om tot „ de  TWEEDE B E D R Y F. 183 „ dc myne weeder te keeren , en voor eene vrouw, „ kind, en twee afgeleefde ouders brood te helpen win- „ nen. Dit bid ik u, Gènaadige Koning. karel mieleach, Granadier in het derde garde Bataillon van Lestwits. Een zeldzaam verzoek! Echter uit een te edel beginzel voortgekomen om 'er geen acht op te flaan. (Dit Papier by zich Jleekende en een ander neemende, 't geen hy inziet,') Hoe! nieuwe knevelaryën , nieuwe onrechtvaardigheeden! en reeds zoo lang gepleegd! Thans zie ik dat ik te weinig gehoor heb gegeeven aan aanbrengers, en dit is tevens oorzaak geweest dat my de billykfte klag- ten niet ter ooren zyn gekoomen Dus doet men om één kwaad voor te koomen, grooter kwaad ftand grypen. Laage zielen! bewust, dat hunne befchuldigers geen gehoor wierd verleend , hebben zy 't zich ten wet gemaakt om onophoudelyk ongeregtigheden te pleegen (met drift.) Hun tyd is gekoomen; ontwaakt uit den flaap, die myne oogen geflooten hicldt voor de Tooneelen des gewelds en der verdrukkinge, zal ik alles doen om den loop dier onrechtvaardigheden te fluiten...Dcezen dag, ó Pruisfchcn! zal die fnoode hebzugt beteugeld, dat geweld gefluit, en die onrechtvaardigheid geflraft, en is het in de magt van uwen Vorst, geheel en al uitgeroeid, worden,. Om dit te doen, wensch ik dat de Hemel den draad myns Ieevens rekke! ■— (een poos zwygende.) Zou myne nage- dagtenis gevloekt worden door myne beste, myne getrouwftc, Onderdaancn? dit denkbeeld is my ondraaglyk!.... In de hitte der jeugd, kan 't fomtyds zyn dat M s cea  184 FREDERIK. DE RECHTVAARDIGE» een Vorst zich zeiven vergeet, en 't welzyn zyns Volks, aan roemzucht, belang, of vermaak, opoffert doch zo het ooit te wraaken is, 't is het dan woornaamentlyk als zulks in den dag des ouderdoms gefchied, als hy de waereld kent, en als een bedaarder oordeel, en flauwer aandoeningen, de zynen zyn Dan moet hy zyn, die hy is, en alleen leevcn voor zyne Onderdaanen. Dat deeze denkbeelden, de roerzeis myner daaden moogen zyn, tot dat ik niet meer weezen zal! (De Koning Jleekt dit laatfte papier insgelyks by zich ,Jchelt, en zegt tegen den Kamerdienaar die aan de deur verjchynt.~) Zyn hier eenige Landlieden gekoomen? kamerdienaar. Ja, uw Majefteit. de koning. Breng hen herwaards. kamerdtenaar. Een Berlynfch Burger verzoekt nevens hen in uwe tegenwoordigheid toegelaaten te worden. de koning, Een Berlynfch Burger! (ter zyde.) misfehien dezelfde dien ik van verre zag, toen ik hen 't eerst ontmoette, en die belang in hun zaak fcheen te hebben.... Neen dat zy zonder hem verfchynen! (De Kamerdienaar buigt zich en vertrekt.') Ik moet hen zeiven hooren; die man is misfehien omgekogt; zoo niet; 't zal naderhand tyds genoeg zyn hem te doen koomen. De zuivere waarheid vloeit van de lippen der eenvoudigen en onbefchaafden;die waarheid moet ik hooren, en moest elk Vorst tragten te hooren. -De taal van 't hart komt niet uit den mond der vleijeren, die  TWEEDE BEDRYF. I?5 die eens Vorften troon omringen. Echter , ik beken het, 'er zyn eenigen, die fpreeken zoo zy denken, dan ze zyn zeldzaam,en deeze zyn, als de Vorst, veelal onkundig, van't geen de mond der eenvoudigen openbaart. VIERDE TOONEEL. de koning, arnold, johanna, bernard, grietje, stoffel, michel, klaartje. de koning. (Zy treeden zeer befchroomd binnen, en vallen te gelyk voor den Kroning op hunne knieën.") Ryst op, myne Vrienden, ryst op, dus moet gy uwen Vorst niet naderen. — Nog eens, ryst op en zyt welgemoed. (Zy blyven geknield, dog de koning geeft Arnold de hand.) Kom, oude Vader, (tegen Johanna) engy ook Moeder .... ryst allen! wat is uw verzoek? (Zy ryzen allen enjlaan in eene befchroomdehouding; ^koning dit bespeurende, /preekt vriendlyk en gemeenzaam.) Zyn deeze, alle perfoonen van één huisgezin, Vader? (Arnold van ontsteltenis niet kunnende fpreeken, fchud zyn hoofd.) Ik dagt zulks al — de rangen van jaaren fchynen my te verfchillende. (op Johanna wyzende.) Deeze is zeekerlyk uw Vrouw? (Arnold nog befchroomd, inikt.) En deeze (op Bernard en Grietje wyzende) uw Zoon en Dochter? arnold, (zich buigende.) Ja, heer Koning! DE  186 FR.EDER.IK DE RECHTVAARDIGE. de koning (wystop Stoffel, die verlegen agtet zyn moeder kruipt) Maar die lieve kleine jonge , wie is hy ? behoort dat knaapje ook by u ? arnold. (een weinig vrymoediger.) Hy is myn dochters Kind, ó Koning! zyn Vader is in den laatften oorlog, om vooi het land te vegten, opgeligt, en zy, (op Grietje wyzende) is zyne Moeder. de koning. En, toen het vrede wierd, is zyn Vader toen niet terug gekoomen? arnold. Neen, Koning! en tot onze groote fmert weeten wy niet waar hy is, en wy huilen 'er dikwerf om. de koning. Waarom? oude Man? . arnold. Om dat hy, even als die brave zoon, (pp Bernard ivyzende) ons zeer beminde, en my, in mynen ouden dag, in't werken, onderfteunde. de koning. Volgens 't gebruik rnyner foldaaten, zal hy, in den zoomer zekerlyk verlof hebben gehad, om naar huis te gaan. arnold. 't Kan zyn, zoo als u Majefteit zegt, maar zeedert drie jaaren, dat men hem opligtte, hebben wyhem niet gezien, en zedert eenigen tyd , hebben wy niets van hem gehoord, zoo dat wy vreezen dat hy dood is. de koning. Dit is waarlyk vreemd, Vader! onder welk Regiment heeft hy 't laatst gediend? ar-  TWEEDE BEDR.YF. 187 ARNOLD. Al wat wy 'er van weeten is dit: dat hy uit de hoofdarmee met een Regiment gegaan is naar Desfauw, welk Regiment denklyk daar nog legt. Had de zaak, waarom wyhier voor uwe Majefteit verfchynen, ons zoo niet ter harte gegaan, wy zouden hem wel opgezogthebben, dan daar onze reis herwaards, van te veel belang was, fielden wy 't uit om na hem te verneemen. L>e Hemel, hoopen wy, zal ons hem wel wcdergeeven. DE KONING. Hoe is uw naam, en wat uw beftaan? ARNOLD. Myn naam, ó Koning, is Arnold. Ik was Molenaar van den Molen, de Kreeft, te Pomerzig in de Nieuwxnark , maar nu ben ik alles kwyt. DE KONING. Molenaar van de Kreeft, zegt gy?.... en nuzytgy 't niet? ARNOLD. ó Neen! men heeft my, onrechtvaardig , van myn Molen en dus ook van myn kostwinning beroofd; hier over is 't dat ik met de myne by u, Koning! om recht fineek. (Hy wit knielen, dog de Koning weerhoudt hem.) DE KONING. Kniel niet, Vader! kniel niet. Ik zou uw Koning niet zyn, zoo ik my alleen door uw fmeeken liet beweegen: zyt welgemoed, recht zult gy ontvangen, als u- we klagten billyk zyn. (tegen Michel) Wie zyt gy, Vriend? MICHEL. Ik Koning? ik ben een boer, maar zonder land, wagen of ploeg; alles heeft men my ontnoomen; (pp Klaartje  l88 FRED ERIK DE RECHTVAARDIGE. je wyzende) zy is myn dochter en haar naam is Klaartje; meer kinders heb ik niet; myn vrouw is dood; myn naam is Michel, en ik heb gewoond digt by Schildberg, maar nu heb ik geen woonplaats. Ik kon, toen ik boer was , het zeer wel ftellen, maar zints my alles zoo fchelmagtig ontnoomen is, ben ik zoo arm als een rot. Ik kom hier ook om recht by uw Majefteit te vraagcn. DE KONING. Maar waarom heeft men u alles ontnoomen en u van uw kostwinning beroofdV MICHEL. Dat weet ik niet, maar't is waarag... (Klaartje ftoot hem aan den am) ... maar 't is zoo. Hoe men 't heeft kunnen doen is my onbegryplyk— In den laatften oorlog had ik veel geleeden; een ryk man, aan wien ik geld fchuldig was, dwong my om dat geld terug te geeven; dit konde ik op dien tyd niet doen; hy wilde 't echter hebben, en liet, om dat ik hem niet betaalen kon ,■ myn wagen en ploeg verkoopen. DE KONING. En komt gy hier over klaagen? MICHEL. Hier over niet alleen, maar om dat ik toen ook nog gedwongen wierd om fchatting te betaalen , terwyl ik buiten ftaat was om fchatting te winnen. DE KONING. Hoe kan dit zyn, daar men overal in myn Ryk het recht handhaaft en oefent? MICHEL. Ik kan hier van niets zeggen; heeft men het altoos gedaan, nu althans doet men het niet, dit heb ik tot myn fchaê ondervonden. DE  TWEEDE BEDRYr. . 189 DE KONING. 't Geen gy zegt, Vriend! raakt veel aanzienlyke Staatsdienaars. Bedenk u wat gy zegt, ik zal het onderzoeken, en alles zal, na uw zeggen, naar waarheid bevonden moeten worden. MICHEL. Straf my anders, ó Koning! maar het zal zoo uitkoomen, zelfs nog flimmer. DE KONING. Maar wat gebeurde 'er toen gy geen fchatting betaalde? MICHEL, Men verkogt al wat ik nog over had, en voldeed daar uit 't geen men zei dat ik fchuldig was. Ik kon 'er 1 iets tegen doen, want 't was alles volgens een gerechtelyk Vonnis. Ja Koning ! dit is waarheid , zuivere waarheid; en ik wou liever hier voor uw Majefteit fterven, dan een leugen, in zyn byzyn, verhaalen. DE KONING. Uw rondborftigheid, Huisman, doet my, by voorraad zeer veel geloof in u Hellen; ik zal u nader fpreeken. (tegen Arnold.) U ook Vader!..., zyn 'er onder u nog anderen die iets te verzoeken hebben, dat zy fpreeken. ARNOLD. Neen, Koning! de myne komen met my; (op Klaartje wyzende.) en die jonge Dogter met haar Vader om Recht fmecken. de koning (fchelt, 'er verfchynt een Kamerdienaar.) Zeer goed— ftraks zal ik u en dien Huisman weder doen binnen komen, gaat met dien man, (op den Kamerdie-  190 FRE DERIK DE RECHTVAARDIGE. dienaar wyzende, en /preekt tegen hem.) Laat de Majoor Krats nog eens verfchynen. kamerdienaar. Hy zal hier op 't ogenblik zyn. VYFDE TOONEEL. de koning (alleen.) Welk een zeldzaame zaak!... zoo toevallig, ... eti zoo het andere dus ook bevonden wicrd! — maar ik zal 't onderzoek fchriftelyk afvaardigen. De tyd is kort en de Majoor toeft, (de Koning/chryft iets in haast, leest het na, en vouwt het papier zamen, wanneer de Majoor binnen treed.) ZESDE TOONEEL. de koning, de majoor krats, de koning. Zoo fpoedigHeer Overlte! had ik u niet verwagt. Zie hier een Papier, doe 'er onderzoek na, en't zou my aangenaam zyn dat het fpoedig gefchicde. krats. U Majefteit zy van myne gehoorzaamheid verzeekerd;... is 'er nog iets te beveelen? de koning. Ja, dit alleen, zoo gy in het onderzoek Haagt, moet gy dien perfoon terftond aan laaten dienen. (De Majoor buigt zich en vertrekt.) ZE-  TWEEDE BEDRYF. ZEVENDE TOONEEL. de koning (alleen.') Zeer waarfchynlyk is het zoo als ik wensch dat het zal zyn. Welk een fchoon en treffend Tooneel zal ik dan aanfehouwen!... Een Tooneel waar de natuur alleen in fprcekt 6 Vorsten deezcr aarde! wai kunnen wy veele weldaaden oefenen, als wy, rechtvaardig, edelmoedig en tevens opmerkend, willen zyn. Overal vinden wy voorwerpen onzer achting en crnltige befchou- wing, waardig Wy zullen grootmoedige, mensch- lievende, deugdzaame, dankbaare, Caraéters vinden by hen, die den ongevoeligen geen oplettenheid noch aandoening inboezemen.... Wat is de rede dat dit zoo weinig plaats vindt?., helaas!... waarom anders, dan dat men zich te fterk verflaaft aan de vermaaken, die ons dag aan dag omringen;... zich zyncr driften te veel overgeeft, en gewaande denkbeelden van magt en grootheid koestert.... Tyd ter opmerking wordt ons weinig gegund, en wy wandelen met den fluier der gewoonte bedekt, zonder om te zien, voort.... Dwaazcheblykhecden en teevens dwaaze involgingen, meestal toe te kennen aan den kring daar men ons in onze jeugd in doet beweegen, en daar wy veelal in blyven rondloopen, als wy 't ruime veld der wacreld kunnen intreeden.... Een algemeene geest van menschlievendheid, 't is waar, bezielt de eeuw waar in wylceven, en dringt, met den geest van wysheid en goedwilligheid, door tot de Troonen, waarop onze Voorvaderen als fluirncren- de nederzaaten, terwyl zy ons waakzaamheid inblaast Maar hoe heilryk zou onze ontwaaking voor het menschdomzyn als die geest onsonophoudelyk deszclfs invloed N fchónk! 191  19* FREDERIK, DE RECHTVAARDIGE. fchonk!... wy zouden onze ogen openen, zien, en willen zien; gevoelen, en dat gevoel aanprikkelen!.... Dan, zou rechtvaardigheid en menschlievendheid op vleugelen van magt en grootheid omgevoerd worden door het geheele ryk , en de traanen der verdrukten droogen ; terwyl men thans niets ziet, niet? hoort, niets gevoelt, buiten den kring,-waar in menzich bevindt. Gelukkig, die Vorsten, die regecren, wanneer de ftcm der menschlievendheid van alle oorden tot hen fpreekt, hunne harten treft, en hen Vaders hunner onderdaancn doet zyn. Vaders zyn zy, en hunne onderdaanen hunne kinders; van den aanzienlykften tot den geiïngften. Myn hart gloeit op dit denkbeeld!.... -en, Goede God! van wien al myn magt, myn grootheid ontfpruit, fterk myne poogingen ! billykhcid en rechtvaardigheid zullen te hunner tyd plaats vinden...Een fcheemering van het heilryk licht van dien fchoo'nen dag breekt reeds door, en zal eerlang met fchitterende ftraalen de Troonen der Vorsten verlichten. (De Koning ziet op zyn zakuurwerk enfchelt.) Dat die dag fchielyk koome en de nevelen van-onrecht en verdrukking verdryve! (Tegen den Kamerdienaar die aan de deur verfchynt.) Laat die twee oude huislieden alleen binnen koomen, KAMERDIENAAR. De andere die by hen zyn, hebben dit gevrecst, en wenschten ook te koomen. DE KONING. Goede zielen! Iaat hen allen dan binnen treeden. (de Kamerdienaar binnen) 't Is niet te verwonderen dat zy ongerust zyn. Zy denken van den Vorst naar zyne bedienden, dit denkbeeld vergeeve ik hen van harten.  TWEEDE BEDRYF. AGTSTE TOONEEL. de koning, arnold, johanna, grietje, bernard, stoffel, michel, klaartje. de koning (tegen Arnold.) Waar in, oude man! beftaat het onrecht dat men « gedaan heeft? arnold. Een Edelman, had een vyver op zyn Landgoed, dat naby myn' moolen lag. Die vyver had, na zyn gedachten, geen water genoeg. Om dus meer water te krygen, liet hy een kanaal graaven, waar door het water van een Riviertje, dat myn moolen alleen omdreef, van myn moolen werdt afgeleid, zoo dat ik genoegzaam geheel buiten Haat raakte om te kunnen maaien. Evenwel wilde men dat ik pacht zou betaalen, fchoon ik niets kon winnen. Ik klaagde, maar het baatte niet, en by vonnis van het Kustrinfche Gerecht werd ik ter betaaling verweezen; en om dat ik niet konde betaalen, heeft men myn' moolen verkochten dus dien Edelman de pacht voldaan. de koning. Zyt gy nu hier door van uw kostwinning beroofd ? arnold. Geheel en al Koning! 't was al myn fchat, hier van leefde ik met de mynen en heb 'er altoos van geleefd. de koning (tegen Michel.) En gy zyt ook door een gerechtelyk vonnis verweezen om fchatting te betaalen na dat men u alles ontnoomen had? michel. Ja, Heer Koning! Na D£ *93  194 de koning. Dus heeft menu, beiden naar uwe gedachten, niet wel behandeld. michel. My Koning! als of ik een fchurk was, geheel onbarmhartig; of ik huilde, fmeekte, ja zelfs vloekte, men lachte 'er om. arnold. En my eveneens, men had in 't geheel geen medelyden met my; en nu, (hy valt op de knièen en wordt hier in van de andere gevolgd,) nu, 6 Koning, naderen wy eer. biedig tot u om Recht te vragen.... Wy hebben onze zaak , naar waarheid . u Majefteit voorgedragen Wordt ons geen Recht gegeeven, wy zullen van gebrek moeten fterven. 'Er zit niet anders voor ons op. Want hoe gewillig (pp Bernard wyzende) deeze Zoon is, om voor my, die door ouderdom verhinderd word te werken, den kost te winnen, hy zal toch zoo veel niet verdienen dat wy 'er allen van kunnen beftaan En op myn ouden dag om een ftuk brood te beedelen!... ö myn God!... dat denkbeeld fmert my .... ik zou liever fterven ... ja ... liever van honger fterven!... (hy weent van aandoening.) de koning (zig een ogenblik omkeerende om insgt- lyks zyne aandoening te verbergen.) Staat op, myne Vrienden! ftaat op. (Zy blyven geknield.) arnold. Wy fmeeken om niets anders, ó Koning! dan om Recht! om weder in onze bezittingen herfteldte worden, en, zoolang wyleeven, ons eigen brood te eetcn. p s FREDERIK DE RECHTVAARDIGE.  tweede b e d r y f. IP5 de koning. Staat op; ik beveel het. Als u Recht toekomt zal het u wel zonder fmecken gegeeven worden, (zy fiaan allen op) Naar uw beider zeggen, zyn uw zaaken naar waarheid voorgefteld en uwe klagten billyk.... De plicht eens Konings en Rechters is, en bclecdiger, en belcedigde beide te hooren. Uwe zaaken zullen niet onöverwoogen blyven. Hoe derzelver uitkomflen ook zyn, ze zyn van het grootfte gewigt voorMy en voor myn geheel Ryk. Thans zoudt gy kunnen gaan; dan wyl by uw eerHe verfchyning, iemand,neevens u om gehoor verzocht, wil ik dien man, in uw byzyn, ook gehoor geeven. (Hy fchelt, en zegt tegen den Kamerdienaar) Dat die Berlynfche Burger, die zich flus aandiende, nu binnentreeda (De Kamerdienaar buigt zich en vertrekt.) Gy zyt Vreemdelingen, en, zoo gy zegt, behoeftigen. Ik begryp des niet hoe een der Burgeren deezer Stad, zooveel belang in u kan Hellen, dat hy, by uw eerftc gehoor, verzocht toegelaaten te worden. NEGENDE TOONEEL. de koning, arnold, johanna, grietje, bernard, stoffel, michel, klaartje, letnew. de koning tegen Letnew.) Wat voert u herwaarts ? en welke zyn de redenen van uw verzoek om, nevens deeze perfoonen, bymy toegelaaten te worden ? letnew (op een vrymoedigen toon.) Vricndfchap,ó Vorst! zuivere en belanglooze Vriendfch-ap! de koning. Vriendfchap! en tot wien van deezen? N 3 let-  I9<5 letnew. Ja Koning! vricndfchap (op Arnold wyzende) tot dien 'ouden eerlyken man, de Vriend myner jeugd en myns ouderdoms. de koning. Weet gy de omftandigheeden waar in die oude marl zich bevindt? letnew. Om dat ik die weet, ó Koning! om dat ik die weet, voert de vriendfehap my voor uwen Troon, waar mya Vriend om Recht en byftand fmeekt. de koning. Ik heb hem, de zynen, en dien Landman gehoord: hebt gy 'er nog iets by te voegen? letnew. Ja Vorst! iets dat voor my van 't grootfte belang is. Inwendig ongerust of hy voor zynen Koning zou durven fpreeken;... of hy zyn zaak klaar en duidelyk voor u Majefteit zou openleggen, waagde ik het dien ftap te doen, die my heeden in uw tegenwoordigheid voert. Verfchoon my des, 6 Koning! dat ik my thans van een plicht kwyt die heel myn ziel vervult.... Deeze man, ó Vorst! is een uwer eerlykfle en getrouwfte onderdaanen, een deugdzaam en waarheidlievend man, en volftrekt onbekwaam tot ongerechtigheid .... zulk een man nu vraagt uw Majefteit om Recht.... 't Verflag van zyn ongelyk kan, ik ben 'er van verzeekerd, zelfs geen fchyn van onwaarheid hebben.... Ik ken hem, en heb hem altoos gekend voor dien hy is. Ik ftel myzelv', ja myn leeven tot borg voor de waarheid zyner gezegdensends wettigheid zyner klachten.... Zie hier, ó Koning! wat my herwaarts voert. TREDERIK DE RECHTVAARDIGE.  TWEEDE BEDR.YP. t£7 de koning (ernflig.) Denkt gy wel tegen wien gy fpreekt? letnew (met eene edele vrymoedigheid.) Ja, Vorst! maar ook van wien ik fpreek, bezat ik de grootfte fchatten Waren tien leevens de myne; ik zou, zonder draalen, die fchatten en die leevens gewillig, voor de oprechtheid van deezenman,aanbieden Ware het dat ik my hier in bedroog, dan, ja dan zoude ik zeggen: dat ik fterve! deeze aarde verga! want nu... nu is 'er geen trouw meer te vinden. de koning. Uw vriendfehap gaat waarlyk ver, en is ten uiterfte fterk Hebt gy meer te zeggen V letnew. Neen Vorst! ik heb gefprooken naar de taal van myn hart, en dat hart zal altoos juichen als het ter bevordering van myns besten Vriends welzyn iets heeft tocgebragt. Meer... meer, ó Koning! heb ik niet te zeggen, de koning. Uw leeven, uwe goederen! 't is grootsch Vertrek Om eener zoo zeldzaame en belanglooze vriendfehap wille, vergeeft uw Koning u, dat gy die aanbieding hebt durven doen, en noodig geoordeeld, om hem tot het onderzoek hunner klagten aan tc zetten— Blyf echter tot den avond naby, 't kon gebeuren dat men u, des noodig zynde, weder ontbood. (Letnew buigt zich zeer needrig en vertrekt.) TIENDE TOONEEL. de koning, arnold, johanna, grietje» stoffel, michel, klaartje. de koning (tegen Arnold.) Die vriend, oude man! heeft uw zaak geen kwaad .gedaan. By den Rechter zou hy u misfehien meer dienst N 4 heb-  198 hebben kunnen doen. Hier, echter was zyn tus- fchenkomst niet noodig. Uw zaak, en de zaak van dien Huisman (pp Michel wyzende)za.Upoedig beflist worden.... Uw Koning neemt 'er belang in Gy zult hier dee- zcn dag nog moeten vertoeven, om dat men u beiden in den namiddag nader zal fpreeken.) (De Koning Jchelt en zegt tegen den Kamerdienaar, die ogenbliklyk verfchynt) Dat deeze pcrfoonen, tot nader orde, in myn Paleis blyven, en men hen wel onthaale. (Tegen Arnold en de zyne.) Volgt dien man,vrienden! en komt onbefchroomd by my, als gy ontbooden wordt, zyt voorts gerust en welgemoed. (Zy buigen zich allen en volgen den Kamerdienaar.) ELFDE TOONEEL. de koning (alleen.) Waart gy,myn Vriend Helvetius!thans hier geweest, gy zoudt uw ftelzel wegens de vriendfehap wederlegd hebben gezien ja, daar is een belangloozer, edeler , getrouwer en inniger vriendfehap dan die uit behoefte ontfpruit— Gy hebt die vriendfehap nietgekend Weinige, zeer weinige, zyn vry van eigenbelang. Men maakt ftelregels, en meent den mensch te kennen, en dus denkende vormt men algemeeneregels, die, inden grond befchouwd, veelal verkeerd zyn Vriendfehap was my altoos heilig, haar hebbe ik in myne zangenden wierook myns harts toegezwaaid Dan deeze Be- fpiegeling eischt vryër tyd— Thans wagten my gewig- tiger zaaken— Dat ik niet toeve De eene verrig- ting wagt n  200 de koning. Ik moet hem alleen fpreeken... Gelei hem herwaarts, maar dat hy niet van een der Landlieden gezien werde. (Schertzende.) Ik maak een Tooneelfpel, Heer Ovcrfte! krats. U Majefteit maakt alles, zonder dat men 'er eenig denkbeeld van kan maaken.... Dus zal 't misfehien ook zyn met die buitengewoone Raadsvergadering; een fpel waartoe ik misfehien een Acteur gehaald heb.(Hy buigt zich en vertrekt.') de koning. Uw gisfing is niet ongegrond, Heer Ovcrfte! DERDE TOONEEL. si koning, opent het Papier 't geen hy in de hand had, leest het, en zegt: Neen yverzuchtig Leeraar! uw heilige yver zal my in deeze Regeeringsvorm geen verandering doen maaken. Hindert het u dat een verftandig Roomschgezinde 'cr onder behoort ?... my niet. Ik acht een cerlyk Heiden meer dan een fchelmachtig Christen. Elk gevoele zoo hy wil. Als men rechtvaardig en deugdzaam is, is 't my genoeg.... De Vorften hebben reeds lang genoeg naar uwe Dweeperyën geluisterd, 't Wordt tydt dat de zagtere geest uit de ftille verblyfplaatzen der wysgeeren tot in de afgeleegenfte hoeken doordringe.... Ik zal u jayn antwoord geeven. (De Koning gaat naar de Schryftafel, terwyl een Granadier binnen treedt, doch aan den ingang in eene , verleegene houding Jtaan bly ft. VIER- FREDERIK DE RECHTVAARDIGE,  DERDE BEDRYF. 201 VIERDE TOONEEL. de koning, een granadier. de koning, (gefchreeven heibende, leest:) „ Minder yver, en meer ftudie, wordt U en allen, „ die u gelyk zyn, door uwen Koning aanbcvoolen". (Hy legt het papier op de tafel en zegt tegen den Granadier.~) Wees niet verleegen, gy zyt hier niet geroepen als een' ftraffchuldigen— Hebtgy verzogt van uwen dienst ontfiagen te worden, en, zoo als gy in uw verzoek meldt, om voor uw Vrouw en Kind den kost te winnen.... Is dit alleen de waare reden van uw verzoek? granadier, (verleegen.) Ja Vorst! de koning. En zoo die redenen 'er niet waren? granadier, (aangedaan.) Ach! — Ach myn Vorst! ik zou aan geen anderen ftaat denken. Myn zalige Ouders hebben my op hun fterfbedde bevoolen, alle ogenblikken, myn leven tot dienst myns Konings te befteeden Boven alle andere verplichtingen zoude ik het ook doen, zoo de nood bet vorderde maar anders zou ik de koning. Weerhou u niet, vervolg. granadier. Zou ik, 6 Koning! wenfchen by hen te zyn die my zoo dierbaar zyn. (op zyne knieën vallende:) Och vergun my dit, 6 Koning! nu myn dienst van zo weinig nut is. De mynen zullen myn byftand nodig hebben,ja, zy hebben dien nodig! Twee afgeleefde ouders, eene vrouw en  2.02 FRED ERIK DE RECHTVAARDIGE. cn kind, en een eigen Zoon dier ouders hoop ik voor armoede te behoeden. Die eigen Zoon, zal, vertrouw ik, niet genoeg tot hun onderhoud kunnen winnen Och Vorst! laat my de plichten van Man, Vader en Vriend , nu het vrede is , betragten.... Laat my tot de mynen gaan. Op 't eerfte gerucht van onrust dat de Vyanden mynen Koning verwekken, zal ik blymoedig en dankbaar 't geweer, dat myn Koning my vergunde neder te leggen, weeder opvatten, en voor 't behoud des Ryks myn leeven waagen. de koning. Sta op, uw verzoek is niet onbillyk, dan of ik het inwillig, zal nader blykeu, en hier over verklaar ik my dit ogenblik niet U ontflaande , zouden anderen my een dergelyk verzoek kunnen doen. 't Geen ik u toeftond zou ik hen niet kunnen weigeren, en dus zou ik zonder Krygskneehten zyn.... Ik wil het u echter niet volftrekt weigeren, (hy fchelt) Uw verzoek is te ernftig. (tegen een Kamerdienaar die aan de deur verjehyni) De Majoor Krats! (tegen den Granadier) Maar gy zyt een al te braaf en welgemaakt Soldaat om u te misfen 't Is waar gy zoudt de uwen van dienst kunnen zyn. Vertoef. VYFDE TOONEEL. be koning, de majoor krats, de granadier. de koning, (tegen Krats.) Majoor, deeze Man is myn dienst moede; ik heb het niet op onwilligen, en zal hem misfehien deezen middag nog wech laaten jaagen. Ga met hem in dat vertrek. (Op  DERDE BEDRYF. 20$ (Op een deur aan de over zyde wyzende.) Daadlyk zal ik u nader fpreeken. krats, (ter zyde, onder het heen gaan.) Wie kan dcezen Vorst, nagaan ? Verwonderlyk Menfch! (Hy gaat binnen, de Granadier volgt hem in eene verjlaage houding.) ZESDE TOONEEL. de koning, (hen na ziende.) Eerlyke Man! 'tgeen gy gezegd hebt, laat my geen twyffel na. Ik heb door Uwe oogen in uw hart gezien. (Zich omkeerende.) Deeze dag zal nog al merkwaardig zyn. Laat ik aanvangen, met de verfchynfelen 'er toe te voorfchyn te brengen. (Hy fchelt.) (Tegen den Kamerdienaar.) Myne Raaden! (De Koning plaatst zich aan het hooge einde. De groote zy-deur ter rechter zyde wordt geopend. De Raaden treeden in, buigen zich voor den Vorst en neemen plaats ter wederzyde. Drie Geheimfchryvers zetten zich aan de fchryftafel.) ZEVENDE TOONEEL. de koning, raaden, en Geheimfchryvers. (Er heerscht eene eerbiedige Jlilte in de Gehoorzaal.) de koning, (tegen de Raaden.) Myne Heeren! Ik fchat Uwe wysheid en kunde zeer hoog. 't Is daarom dat ik die wysheid, en kunde, telkens raadpleegde, als ik door byzondere ontmoetingen, meer-  £04 FREDÏRIR DE RECHTVAARDIGE. meerder, dan myn eigen oordeel, achte noodig te hebben. Nimmer heeft my dat berouwt, en dikwerf is het my van groot nut geweest; door aan myn oordeel zulk eene klaarheid toe te brengen, die de voorwerpen myner befchouwinge, in het helderst gezichtpunt plaatfen Gy hebt telkens gefprooken, zo als gy dacht, en gevoelde , Myne Heeren! Thans hoope ik een zelfde wilvaardigheid en openhartigheid byU te vinden, ovcreenige voorftellen,die recht,en gerechtigheid betreffen. Ik zal,om van de waarheid of valschheid der dingen,door U op het kortfte verlicht te worden, vraagswyze, te werk gaan i zelv, Ja of Neen antwoorden, en in ieder antwoord berusten, zo Uwe wysheid 'er zich niet tegen verklaart. (Er word eene groote oplettendheid befpeurd onder de Raaden en Omftanders) Vergunt my, Myne Heeren! dat ik aanvangc. (De Raaden buigen zich.) Zyn de Wetten eens Ryks, heilige gewrogten, die onveranderlyk dezelfde moeten bly ven? Neen'. Waarom? Om dat derzelver Maaiers Jlervelingen waren, die op alle moogelyk zynde, gevallen niet bedacht konden zyn. * Wanneer zal men een Wet goed moogen noemen? Als zy den wil eens geheele Volks bevat. Werwaarts, moet een infteller der Wetten zich wenden, om 's Volks wil te kennen? Tot zyn hart. Zegt  DERDE BEDRYF. Zegt het hart dat de Wet goed is, wen zy den Vorst niet onder dezelfde verplichting legt, als den armften zyner onderdaanen? Neen'. Maar mag de ftem van het hart, ten gevalle va» den Vorst, niet eens ongehoord zyn? Geenzins ! Is de Vorst dan in opzigte dier Wetten niets meeat dan zyn geringfte onderdaan? Neenl Dit den Vorst, in geval als Rechter, bewust zynde , waar verbind hem dit toe ? Naar rang noch fiaat te zien. Is 'er ook een zedelyke noodzaaklykheid voor den Vorst, zo te zyn, en zo te doen? Ja! Waarom ? Om dat 'er een band is die het geheele menschdom vereenigt, vol/trekt noodig aan elkander maakt, en den magtigfien bejiaan doet door den geringften. Welk eene drangrceden voor de Vorsten om recht* vaardig te zyn! De klagten eens Boers, moeten dierhalve even fterk gehoord worden, als die eens Edelmans1? Ja! (dï koning vervolgt na een oogenblik fwygens.) Wel aan, Myne Heeren! hoort dan. De klagten eens Boers ... de klagten eens Molenaars S05  ao6 naars wettige klagten! die tot mynen troon zyn doorgedrongen, heb ik gehoord. De voorgeirelde Vraagen, Myne Heeren! zyn flegts gedaan, om ter zaake te komen. Elk die in zyn eigen hart nederdaalt, en eenig gevoel heeft van de Spreuk die hy aldaar vinden zal, van 200 te doen als hy gedaan wil zyn, erkent haar en, wee hem! die uit baat- zugt, lauwheid, lafheid, of laage vleijery, 'er tegen handelt. Ik, hier geplaatst door die zelfde hand die den arbeider in zyn' kring ftelde. Ik ... even zo toevallig op den Troon geplaatst, als de Boer aan zynen Ploeg. Ik ... geftelt omtcregeeren— Ik, der PruisfchenKoning Ik wil hun rechtvaardig Vorst, ik wil hun Vader zyn! Het heil myn's Volk's, is myn heil; en het is zulks thans meer dan ooit! Want heden weet ik, dat'er fchrceuwende ongerechtigheedenin myneStaaten gepleegd worden Dat 'er verdrukten zyn, die in 't verborgen zugten, en niet gehoord worden, om dat myn Troon hen ongenaakbaar fchynt Dat 'er Rechters zyn die hunnen plicht vergeeten; zich blind houden, en den fchuldigen vry laaten; dat men door de Rechtsgedingen hoogst kostbaar te maaken, het middel gevonden heeft om den eerlyken man af tc fchrikken in het vervolgen zyner goede zaak— Dat men door fchandelyke listen de uitfpraaken weet voor te koomen, en dus den verongelyktcn mensch vruchteloos naar recht doet wagten; dat 'er laagbezielde huurlingen zyn, die den Tytel van Mr. als een vrybrief beezigen voor hunne hebzucht Dit weet ik! En deze fnoodhecden moeten uitgeroeid, eer zy myne Staaten verder bennetten, en ten val brengen. Ik FREDERIK DE RECHTVAARDIGE.  DERDE BEDRYF. èOf Ik zal u, myne Heeren! de Tooneelen doen zien, die my de oogen geopend hebben. Gy zult nader bewust zyn van die ongerechtigheden. Twee vraagen, uwer wysheid voorflcllende, zullen de gordynen dier fchandelykheden, doen oprollen; Hoort dezelven. Als men een Vonnis teegen een'Boer wiluitfpreeken, die men zyn Waagen en Ploeg, en alles heeft afgenoomen, waar van hy moet leeven, en zyne fchatting betaalen, kan men dan Vonnisfen dat deze mensch fchatting betaalen zal? Neen .' Kan men eenen Molenaar, wien het water om te maaien ontnoomen is, en hy dus niets verdienen kan , zynen Molen ontneemen, om dat hy geen pagt betaalt? Neenl Neen—neen, is uwe aller antwoord, myne Heeren! Het antwoord van my, van elk redelyk weezen, ja van het gehecle menschdom, indien men door geen eerelooze neiging word aangezet. Dit neen, dat op zoude gaan, van der fchaamlen hut, tot de hoogftc ftandplaats op Aarde, als er van daar tot daar op geantwoord moest worden.... Dat terftond voort zoude koomen uit den mond van den, enkel naar het licht der reden handelenden, Wilden, zonder dat hunne raadgeevende Godheeden 'er over ondervraagd wielden. —— Dit neen .... met verontwaardiging gedenk ik hier aan.... Dit neen, O heeft  £08 FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. heeft men in myn Ryk, daar de Kunften en Weteufchappen bloeien, daar de wysbegeerte, door myne aanzienlykfle ondcrdaanen beoefFend word; daar de geest der waarheid, en die des rechts rondsom word gepreedikt, en den Volken aanbevoolen; dit neen, heeft men in myn Ryk, niet flegts onuitgefprooken durven laaten, maar men heeft, teegen de ftem zyns harten, op die vraagen, die nimmer gevraagd behoorden geweest te zyn, ja, durven zeggen. (Een weinig zagende.) Zou myn ziel niet aangedaan zyn, over zulke onger-echtigheeden? Wat zou haar dan kunnen treffen? niets! haar gevoel zou den dood reeds hebben ondergaan, en ik was den naam van Vorst onwaardig. Ik ben getroffen! en wensch niet dat 'er onder u één zy, die het niet is. Ik ben getroffen! en wil aanvangen de onteerders van myn Recht te ftraffen, om dien helfchen geest van onrecht uit myne Staaten te bannen. Dan eer ik daar mede begin, moet ik u zeggen, wie zo heeft durven fpreeken 'Er is ja gezegd, Myne Heeren! ja, en overeenkomstig dat ja, gevonnisd.... Van alles beroofde Huisvaders eerlyke nyvere Onderdaanen, heeft men verweczen tot het opbrengen van pagt en fchatting, na hen buiten ftaat gefield te hebben, pagt en fchatting tc kunnen winnen.... Dit heeft men gedaan!... en wie hebben zulks gedaan? wie heeft zogefprooken? zo gevonnist? wie? wie, myne Heeren? — de- ïomerfche Kamer-Justitie te Kustrin. (De Koning zwygt, ziet zyne Raaden met een veelbeduidend oog aan, en vervolgt.) 't Is my aangenaam, dat ik, op uwe aangezigten, ' trek-  DERDE ËEDRYE. trekken van misnoegen befpeur. Het doet my den waaren ftaat uwer harten kennen. Dan dit misnoegen Myne Heeren! is nog de volle maate niet toegemeeten! 'Er is nog meer, nog meer, om geheel met Verontwaardiging vervuld te worden, 't Is dit • 1 dat, dat vonnis dat fchandelyk dat gedrochtelyk vonnis, goed gekeurd is, door het Kamergerechts tribunaal alhier ja alhier, Myne Heeren! QVeeder iets zwygende.") ^'Er is een ftelregel, die zegt: Zo de Forst is, is het Volk. Schelmfche onderdrukkingen van onderhoo- rige Rechters, moeten bedriegelyke onderdaanen maaken. 't Gemeen is uit zich zelv' niet kwaad. En wat gebeurt 'er dan? Dan keert de Vreemdeling deze ftelregel om, en zegt: Zo als het Folk is, is de Forst. AfgrysfelykLot, voor een Vorst die rechtvaardig wenschtte zyn, en goed! Om dezen ftelregel om myzalv', en om myns Volks wille, zal ik dit voorkoomen! Ik zal myn'naam, en dc eer myös Volk's, uit den brand redden, die reeds ontftooken is, om alles tc verteeren. Ik zal den vreda en rust, die ik reeds befchouW als ballingen zwervende, de hand toereiken, en zeggen: . „ Volgt my, ö „ aardfcheZaligheedenlgyzuItin uwe rechtenherfteld „ worden. Hy die u befcherming aanbiedt, kan u bc„ fchermen, zal en wil u befchermen, want hy wenscht ;, rechtvaardig te zyn eft goed." Ik zal de gerechtigheid , waarheid en trouw, die zich aan myne oogen voor doen als fcheepclingcn , door een woesten ftorm overvallen, en tegen rotfen geworpen,- waar op het verderf bruischt, voor het vergaan behoeden; en hen gered hebbende, tot den ftand verheffen, die hunne O a ver- aöjj  aio verdienden eisfchen. Ik wensen rechtvaardig tc zyn en goed; en begin met u zulks te doen zien. (De Koning geeft een teeken aan den eerfien Geheimfcliryver; deze opent een zy-deur. Arnold, met de zynen, de Boer en zyne Dochter treeden befchroomd in, en vallen terftond op hunne knieën.) AGTSTE TOONEEL. de koning, raaden, Geheimfchryvers, arnold, johanna, grietje, bernard, stoffel, michel, klaartje. de koning, (tegen zyne Raaden, op de Landlieden, die allen geknield zyn, wyzende.) Ziet daar,myne Heeren! zeeven Slachtoffers der ongerechtigheid flegts door twee Vonnisfen arm gemaakt. ^ Kon!ng zyne Raa(jen met een fchtrp oog be. fchouwd hebbende, zegt als in vervoering.) Vcrwonderlyk Menschdom! wie befchouwt u, zonder zelv-verliezing! Gints verrukt uw verheven deugd het nart hier doet gy het krimpen om uwe boosheid. Gints doet gy ons traanen Horten van blydfchap hier van droefheid. Gints dwingt gy den deugdzaamen Man ulief te hebben en hier vervult gy zyn ziel met haat en afkeer tegen U. Een zelfde foort van Schepzelen, beftaat uit Engelen, en Duivelen! (Tegen de Raaden, op de geknielden wyzende.) Roert dit Tooneel uwe zielen niet, myne Heeren! kunt gy het met een koel hart aanfehouwen, daar gy nu bewust zyt, waar uit het voortgekomen' is. —< Neen, . neen FRED ERIK DE RECHTVAARDIGE.  DERDE BEDRYF. 2X1 neen zegge ik! De zelfde drang des gemoeds die u het loeven veil doet ftellen als uw Land door vyanden word aangevallen, woelt thans weder in uwe boezems, en doet uwe harten kloppen, over den flag, die deeze Lieden heeft neder geveld Edel gevoel! altoos heil- werkend voor het Volk, wiens beftierders 'er door voortgedreeven worden! (Iets toevende.) De Vonnisfen dezer Lieden betreffende, Myne Heeren ! zyn, eenige tyd geleeden, tot my gekoomen. Ik gevoelde terftond, welk een geest hen gebaart had, en lag er my op toe om dien geest te ftrafFen. Myne maatreegelen genoomen zynde, bepaalde ik den dag ter uitvoering; hy was deze, in dit uur. Het uur was naby gekoomen, toen ik door hen-zelv, wiens onrecht ik heelen zoude, op den openbaaren weg, om Recht werd aangeroepen. Ik heb tyds genoeg vóór dit uur gehad, om hen-zelv 'er over te onderhouden: en goed gevonden , daar zy zo toevallig herwaarts waren gekoomen, hen tegenwoordig te doen zyn, by myne uitrpraak. (Tegen de geknielden.) Staat op, myneKinders! Hier, daar zuivere gerechtigheid , de hoogfte plaats bekleed, behoeft gcene verneedering, als de uwe. Staat op. (Zy ftaan allen op. doch Uyven verleegen Jlaan, tenvyl de Koning tegen de Raaden /preekt.) Hoort nu, Myne Heeren! wat ik begeer. Ik wil, dat 'er onderzoek gedaan zal worden naar den Haat der rechtsoeöèning, door myn geheele Ryk.... O 3 Dat  Si$ FREÏERIK DE RECHTVAARDIGE, Dat alle Justitie-kollegien, in alle Provinciën, ten aanzien van het Recht, weeten zullen, dat de Bedelaar even zo wel een mensch is als ik.... Dat zy zonder aanzien van Perfoon, 't zy een Prins tegen een Boer, of een Boer tegen een Prins klaagt, vonnisfen zullen.... Dat'er voor het Recht zelve, geen aanzien, geen rang, geen ftaat, geen ongelykheid in de waexeld is.... Dat elk Gerechts kollegievan het grootfie, tot het kleinfle, zich daar na rigten zal Dat men, naar het re. glement, hoedanig in Procesfen, tusfchen Grondheeren en Onderdaanenmoetgehandelt worden, en 't welk aan alle Rechtskollegies zal afgegeven worden, zich flipt zal gedraagen Dat 'er bekend ge¬ maakt zal worden, dat, op myn bevel, niemant verpligt is aan zynen Advocaat betaaling te doen, als deze hem niet door een in Rechten vastgefteld Decreet kan aanwyzen, daartoe verfchuldigd te zyn.... Dat 'er ter voorkooming van flinkfche vonnisfen, zo by de Magiftraaten, alsby de Stads gerigten, een Justitie Vifentatie zal gehouden worden Dat de laage Vierfchaaren in de hooge geene nabeftaanden zullen hebben, en deze in de eerstgenoemde geene Creatuuren.... Dat 'er eene geheel andere wyze van handelen, om-  DERDE BEDRYF» 213 omtrent alle Rechters, plaats zal hebben. Een vaardige afmaaking der zaaken — Een min kostbare rechtpleeging. — Een heerfcheloozer handeling. — Dat 'er in alle Kerken zal afgekondigt worden, dat elk die klagten heeft te doen, onbefchroomd kan opdagen, en gehoord zal worden. En ten einde een nadrukkelyk voorbeeld te (tellen aan alle Justitic-koliegien, in alle myne Staatcn, op dat men zich voor ongcregtighceden wachte , vang ik aan hier openlyk uitfpraak te doen over de Vonnisfen van deze Lieden. (Tegen de Geheimfchryvers.') Myne Heeren! ik wil dat deeze myne uitfpraakcn .terftond aangeteekend worden. (Zy buigen zich, en de Geheimfchryvers zetten zich om te fchryven.) Schryft:.. • Dat de vonnisfen door de Pomerfche Kamerjustitie te Kustrin, over den Molenaar Arnold, en den Landman Michel, uitgefprooken, tegen mynen wil, en onrechtvaardig zyn. (Men fchryft.) Dat ik vergoeding van de Rechters eisch voor het fchenden van 't Recht, en den roof, den gevonnisden aangedaan. — Dus begeer ik dat de Grootkanfelier en de Prefidant der Regeering te Kustrin , hunne O 4 amp-  SI4 FREDERIK DE RECHTVAARDIGE. ampten zullen verhaten.... Dat de drie Kamer-Gerichts Raaden, Friedell, Graun en Romsleben, in hegtenis zullen genoomen worden, benevens de Huurling, die als Advokant tegen deeze lieden heeft gediend. michel, (ter zyde. tegen Klaartje.) Hemel! ... Klaar, hoort gy 't wel wat onze beste Koning zegt? de koning (tegen de Geheimfchryvers.) Vervolgt:... Ik beveel dat deezen Lieden, alles wat zy bezeeten hebben, weêder gegeeven worde, en zy dus in 't gerust genot van hunne bezittingen herfteld worden. michel (Klaartje weder aanjlootende, zich tiaauw lyks kunnende bedwingen.) Jé — Klaar! .... lieve Klaar! hoor hoor toch!... de koning (tegen de Geheimfchryvers.) Dit's genoeg voor tegenwoordig.... Hier over wilde ik openlyk beveelen; myne verdere fchikkingen, wegens de genpemde en nog ongenoemde voorwerpen, zullen u nader verklaard worden. (Zy buigen zich en voegen het gefchreevene zamen.) de koning (op een vriendelyken toon tegen Arnold.) Welnu, oude Vader! hebt gy't gehoord ? Dit zoude u echter, buiten uwe komst, ook gebeurdzyc. Wat ■is uw antwoord? arnold (aangedaan.) Ik kan ik kan niet fpreeken, ó Koning!... God weet het hoe fterk my dit treft. (Hyfchreit van blydfchap.) de  DERDE BEDRYF. 215 de koning (tegen Michel.) En Gy Huisman, zyt gy nu ook te vreeden? michel. Ik Koning?... ik!... heb ik al myn goed weer?.. . «Hes? de koning. Ja, .... en niemand zal 'er u ooit weer onrechtvaardig van berooven. michel (vervoerd van blydfchap.) Hemel!.... wat .... wat moet ik, myn'Koning! hier voor doen?.... ach!.... wat doen? (tegen Klaartje) Klaar, fpreek jy .... ik kan niet .... waaragtig ik kan niet!... toe .... fpreek:... (tegen den koning) alles weer?ó Koning!,., alles!...Dit zal ik in eeuwigheid niet vergeetenL.. alles!... ik danku, ó Koning! duizend, duizend, duizend maal. arnold (zeer ontroerd.) O, myn Vorst, dit hadden wy niet kunnen denken; hoe groot is ons geluk! te groot, ja te groot om uit te fpreeken!... Hoe zullen wy 'er u voor bedanken? .... nooit — nooit kunnen wy zulks naar eisch doen, evenwel willen wy, ... moeten wy 'er, dankbaar'voor zyn.... Moeten ?.... zoo veel wy kunnen.... Komt Vrouw, Kinders, knielt en dankt. de koning. Niet knielen! ftaat allen op.... Recht te geeven is plicht, maar geen gunst Als u een gunst gedaan wordt dan zal men uwe dankzegging aanncemen. (tegen de Raaden) Ziet, myne Heeren! ziet, dus wordt men door braaf te doen met braave lieden bekend Dus ontdekt een menfehenvriend dat 'er edele zielen zyn. Terwyl een laaghartige, om dat hy zyns gelyken zoekt* O 5 en  Jll6 FREDERIK. DE RECHTVAARDIGE. en vindt, deeze aarde met een wantrouwend oog bcfchouwt, en zyne mcdefchepzelen voor baatzugtig en belangziek houdt.... Dankbaarheid, eene der edelfte deugden hebt gy gezien, .... gy zult nog andere deugden aanfehouwen, om dat men hier rechtvaardigheid oefent, en deugd en onfchuld befchermt. (Da koning fchelt en zegt tegen den Kamerdienaar) Dat die Burger myner Hofftad verfchyne! . NEGENDE TOONEEL. de koning , raaden , Geheimfchryvers, arnold, johanna, grietje, bernard, stoffel, michel, klaartje, letnew. de koning (tegen zyne Raaden op Letnew wyzende.) Ziet daar, myne Heeren! een verfchynfel zoo treffend als zeldzaam. Hy, een vermoogend Burger, een Vriend der behoeftigen, biedt leeven en goed aan om hen te helpen Een Vorst moet niet alleen rechtvaardig zyn, maar ook vatbaar voor elke byzondere deugd. Dees wet is de myne, en zy zal myn uitfpraak regelen. (tegen Letnew) Uw voorfpraak als een vriend, zou eengevoelloos Rechter, verdagt fchynen, en mooglyk ten uwen naadeele kunnen zyn.... Ik, uw Vorst, erken echter haar waarde, (op Arnold wyzende) Hem , die gy uw Vriend noemt, is recht gedaan. Nogdeezendag zal hy met de zynen tot zyn eigendom kunnen wederkecren. Volg hen, en koester tot het einde uwer dagen een Vriendfehap, die een Koning, getroffen heeft, en in zeekeren zin benydens waardig is. letnew (knielende.) Nimmer zal ik, ó Koning! uw grootmoedige Recht¬ vaar-  DERDE BEDRYF. S17 vaardigheid vergeeten, Van dit ogenblik af is myn leevcn, en al het myne ten dienste mynsKonings, zoowel als voor myn eerlykcn Vriend. de koning. Staa op Mynheer! (tegen Arnold.) Oude Man! het recht dat ik u gegeeven heb moest ik u geeven; maar 't geen ik u nu zal geeven, en 't geen ik zo toevallig ontdekt heb, is vrywillig. (Zyn Majefteit wenkt een' Geheimfchryver, en luistert hem iets in. De Geheimfchryver treed van den Koning af, opent een der zydeuren, waar door de Majoor Krats, en de Granadier binnen treeden.) TIENDE TOONEEL. de koning , raaden , Geheimfchryvers, arnold , johanna , grietje , bernard , letnew, stoffel, michel , klaartje , de majoor krats , granadier. De Granadier inkoomende, ziet Grietje en Arnold; fchrikt en blyft ftaan.) granadier. Wat zie ik? ó God!... grietje,(ziet hem, en roept ontroerd.) Myn Man!.... Myn Man! arnold (verwonderd.) Hemel!.... (Zy ftaan allen verbaasd, zonder zich te durven verroeren.) de koning (hunne verbaasdheid en onzeekerheid ziende, tegen den Granadier.) Ik ontfla u van den dienst geeve u aan uw Vrouw, Kind,  Sl8 FREDERIK. DE RECHTVAARDIGE. Kind, en Ouders, en dezen aan u weder. Bedwing u niet omhelst malkander. de granadier (Grietje omhelzende.) Myn leeven! grietje. Waarde ... waarde Man! johanna Qiem aanvattende.) Zoon! ... lieve Zoon! granadier (haar omhelzende.) Moeder!.. (Arnold omhelzende) braave oude Vader! arnold. Karei!... myn Zoon!... grietje (Stoffel optillende, en tegen haar Man.) Ons kind ... lieve man! och zie uw Stoffeltje, wat heeft hy naar u verlangd. granadier (zyn Zoon met drift in zyn armen drukkende en kusfende,) Myn lieve Zoon! mag ik u kusfen lieve kleine Jonge! bernard (Jiem hy de hand vattende.) Brave Broeder!... granadier. Beste Vriend!... johanna (hem om den hals vallende.) Nog een zoen, myn Zoon!... arnold. Is 't mooglyk!.... wie had dit heeden kunnen verwagten? grietje (tegen Karei.) Gy hier?... arnold. Maar wy vergeeten ons ....  DERDE BEDRYF. 210, johanna (tegen Karel.) Wy dachten dat gy dood waart. granadier. Ik heb driemaal gefchreeven, maar ik kreeg geen antwoord. grietje. Wy hebben die brieven niet ontvangen Zoon! granadier. Ik meldde daar in dat ik niet meer te Desfauw, maar Granadier te Potsdam was— Maar hoezytgy hierzo?.. arnold. Wy vergeeten de Koning. granadier. Geeft my u allen weder grietje (hem kusfende.") En beveelt dat wy elkaar omhelzen.... granadier (haar kusfende.') Vrouw . lieve Vrouw! grietje. Dierbaare Man!... arnoLd (tot hm leiden.") Maar de Koning ... kinderen, als wy hier niet zyn nader. (Hen fcheidende.) Laaten wy bedaard zyn ... danken, ja danken. johanna. Ja, danken den Koning ... kom Vader.... (Johanna neemt Arnold ly de hand, Arnold zyn Dochter, Bernard en Karel.) arnold. Komt kinderen ... ik fchrei van vreugd... danken. .7 PERJ  S2o ER.EDERIK DE RECHTVAARDIGE. bernard. Danken wy ... komt .... (Zy werpen zich allen vaor den Koning, Arnold in 't midden. Michel en Klaartje knielen ook.) arnold (fchreiende, en afgebrooken fpreekende.) Nu .... nu .... Koning!.. nu 't is te veel .. nu kan ik my niet uitdrukken!.. nu —- ben ik wech!.. (Hy blyft flaan en veegt zyn vreugdetraanen af.) krats (ter zyde.) Dit's waarlyk een Tooneel!... het treft my... Moest ik daar toe onderzoeken ? arnold («a een weinig toewens.) Gy ... ó Koning!... hoorde onze klagten ... onderzocht... gy hoorde ons ... gaaftons alles weeder...en geeft myne Dochter, haar Man, ons Ouders, onzen Zoon • en hy Vader, aan zyn Kind!.... ons allen.... aan elkander weedcr!.... ó Koning! Koning! hoe kunnen wy voor zo veel.. • - danken... wel danken ? voor zo onuitfpreeklyk veel ... wel danken?... Myn leevcn zou ik aan U, ö Koning! willen geeven, als het genoeg was.... als ik daar mede voor ons allen kon bedanken; ■ maar 't was te weinig! want zes leevens... (op zich zeiven en op de zynen wyzende)Spaart gy .... nog meer! (op Michel en Klaartje wyzende) Nog twee leevens meer! — agt leevens.... (Hy legt zyne handen zamen, en flaat zyne oogen ten Hemel. Johanna volgt hem hier in.) 6 God! welk een weldaad!... welk een weldaad!... Zo gy het ziet!., ja gy ziet het!., gyziethet!.. Beloort daarom onzen rechtvaardigen Koning! beloon dien voor ons... voor ons... om onzent wille!.. Wy zyn onbekwaam»  DERDE BEDRYF. 521 kwaam.... Zecgcn hem!... Laat hem ouder worden dan een eenig mensen, in vrede en in rust!... Laat dit... God!... om ons om zyn Volk —— om zyn rechtvaardigheid , gefchieden!... Dit bidden wy, wy allen... allen ... Amen (een weinig zwygende en daarna tegen den Koning) 6 Myn Koning! weldoende Koning!.... zoowy bedanken moeten, leer, leer ons dan hoe wy fpreeken zullen. de koning (op een geneegen toon.) Ik zie Uw aller dankbaarheid , myne Vrienden! en ben 'er ten hoogften over voldaan. Staat op .... ftaat op, en gaat hecnen. (Zy ryzen allen?) Neemt weder bezit van het uwe! en onderhoud met elkander die liefde, die ecnswillenheid, en die vriendfehap, waar van ik hier zulke verheevene trekken heb gezien. Myn wil zal u gegeeven worden; en myne beveelen, daar omtrent, zullen terftond Uw geweezene Rechters worden ter hand gefteld. Gaat heen, en voleind met genoegen uwe daagen. (Zy buigen zich.) letnew (in vervoering.) óPruisfchen! wat zult gy een gelukkig Volk worden, indien onze Vorst, zo rechtvaardig, zo grootmoedig, nog een aantal jaaren onze Vorst mag zyn! och dat dit gefchiede! michel (hem by de hand neemende.) Wis wis dat de Koning nog lang, lang leeft. (Klaartje insgelyks de hand geevende.) Kom Klaar!... (Tegen Arnold en de zynen.) Kom! —-* laaten wy nu gaan! wy hebben hier ge- d