«   "1 2126 7710 UB AMSTERDAM     WILLEM TELLj TREURSPEL.     WILLEM TELL, BESCHERMER DER ZWITSERSCHE VRYHEID ; TREURSPEL. GEVOLGD NAAR HET FRANSCHE VAN L E MIER RE, DOOR BAR.THOLOMEUS R ULO F F S. Ti JMSTELDAM, by Pi ETER JOHANNES UYLENBROEK. BDCCXCI.   T O JL W T ING AAN DE WELEDELE II E E R E N BESCHERJMHEEREN, HOOFDLEDEN, MEDEBESTUURDEREN, MEDELEDEN, E N HONO RAIRE LEDEN, VAN HET GENOOTSCHAP, * 3 TER  IER SPREUKE VOERENDE: KUiVST WORDT DOOR ARBEID FERKREEGEN* T E L E Y D E N. K unstryke maatfchappy ! dichtlievende yvcraaren, Die in 't Bataafsch Atheen, tot lof van Nederland , Een' nieuwen zangberg ftichtte ; en, vlytig, en ervaaren, Waar arbeid kunst verkrygt, dengrootfchen lauwer plant; — Die u beroemen kunt , dat gy , by uwe- leden, Een aantal mannen telt, door oefening volleerd, Door yver 't eèlst Zieraad van wydvermaarde fteden , Als waare Febusfen in 't choor der kunst geëerd ; —. Die , als de noordftar van veel letterkweekelingen , Een vierde van eenc eeuw nwogt vieren, fints uw naam, Met dien van andren, naar den boogften lof mogt dingen, De waereld rondgevoerd op wieken vaa de faam ; — Die veelen , die in 't hart de letteroefning eeren , Min door uw eermetaal dan door uw' lof bekoord , Daar zy , bevallig , lier, trompet, of fluit, handteeren , Op 't leczen van uw ftof, verheugd hebt aangefpoord Den  Den roem te zingen van onfterfelyke mannen, Een' rutter, van der werf, een' douza , een' van hout, En washingthon, die , groot, het zelfbelang verbannen, Wanneer het heil eens ftaats hun deugd is toebetrouwd! Waar vond ik voor myn' tell , dat Zwitfers heldenwonder, Die Gesiers dwinglandy met fleren moed verfmaad ; Die, wars van flaverny , 's tirans geduchten donder , Tot zyne oneindige eer , grootmoedig wederftaat; En , op het voorbeeld der Sabynen , Casfiusfen , Ten affchrik van 't geweld dat op onnoozlen woed, D'ontvlamden dwanglust der Caligulaas durft blusfchen In heete ftroomen van gevloekt tirannenbloed ; Waar vond ik voor myn' held, dien burger, man, en vader Door myne zangeres verkleed in Duitsch gewaad, Opdat hy zediglyk myn landgenooten nader', Een' dichtkunstlievender en beter Mecenaat? 't Behaage u dan dat ik , geliefde kunstgenooten ! Met myn' doorluchten tell voor uw gezigt verfchyn'j Za° hy zyn glori eerst in Zwitferland ontfprooten , In Neècland zal door u zyn roem onfterflyk zyn. B. RULOFFS. Amfterdam, den gden van September, 1791. * 4  AAN DEN L E E Z E R. Vond ooit myn hart zich geftreeld by het leezen van zulke berichten , waarin de edelaartige en Uoehnoedige daaden dier mannen zyn a/geJchetst, die zich onverfchrokken tegen ongehoorde geweldenaryen en volksverdrukkingen durf den aankanten ; verheugde dat hart zich ooit wanneer ik hunne heldenpoogingen met eenen gewcnschten uit/lag en met den lauwer der ecre zag bekroonen ; het was by het leezen van zekeren brief, door den Baron van zurlauben "aan zynen vrind P. H. gefchreven, betrekkelyk de voornaam/ie byzonderheden van den onj'terfelyken Willem tell,  AAN DEN LEEZER. « tell, ter gelegenheid dat het treur/pel van dien naam , door le m i e r r e in het Fransch opgefteld , en te Parys vertoond, met eene buitengewoone goedkeuring was vereerd geworden. Het moest derhalve my, kort na het leezen van dien brief, niet weinig fireelen, dat een der werkzaamfte voorftandcren des Amfteldamfchen fchouwburgs dit fpel my ter hand ftelde, met vrindelyke en dringende aanmaaning , hetzelve ten behoeve des fchouwburgs in het Nederduüsch over te brengen. Het verwyide ook niet lang of deze taak, tot myne uitfpanning gefchiht, wierd ondernomen en ten einde gebragt. Twee myner kunstvrinden waren de eerJten , die myne overzetting doorlazen. Zy * 4 oor-  x AAN DEN LEE ZE R. oordeelden dat dezelve den Jchouwburg geen ondienst zou doen. Gereed het ftuk, gelyk veelen myner voorgaande /tukken, den weledelen heeren gecommitteerden tot de zaaken des fchouwburgs aan te bieden, wierd ik hierin gehinderd door eene zeldzaame gebeurtenis , in den jare 1787 voorgevallen, waardoor de fchouwburg ecnige weeken wierd geflooten. Sedert bleef het liggen, en zou, misjchien , der vergetelheid opgeofferd zyn geworden, indien niet eenigen myner kunstvrinden my tot de uitgaave hadden aangefpoord. Hierby kwam, eensdeels , dat de heer tjylenbroek , het afbeeld/el van willem tell, in het koper gejneden, magtig zynde, hetzelve wel voor myne overzetting wilde voegen; en ten anderen, myne nieuwsgierigheid om  AANDENLEEZER. xi om van kundigen te verneemen hoe ik in myne eerfte overzetting van een treurfpel uit Franfche in Nederduitfche vaerzen geJlaagd ware. Ik hejlool dus tot de uitgaave. Daar ik, by aanhoudendheid, heb ondervonden , dat ongeveinsde kunstvrinden en fcherpziende berispers meestal de dryfveéren zyn , waardoor leergierigen hunne gebreken gewaar worden, twyfel ik niet of de uitgaave van dit ftuk zal my kundiger maaken ; en dit zal ik rekenen liet aangenaam loon te gyn voor dezen mynen dichterlyken arbeid.  PERSONAADJEN. gesler , landvoogd van Uri. willem tell, walther furst, j , w }Zwitferfche eedgenooten. ulr1ch melchtal, | werner stauffacher, J ulric, vertrouweling van Gesier. cleofi, echtgenoote van Tell. Zwygenden. Zoon van Tell. Lyfwacken van Gesier. Eenige Zwitferfche imwneren. Het Jluk Jpeelt in Zwitferland, in hit Kanton Uri. Bet tomel verbeeld eenige rotfen en gebergten , niet verre van Altdorff, aan het meir van Lucern.  WILLEM TELL, BESCHERMER DER ZWITSERSCHE VRYHEID; TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TO O N E EL. TELL, MELCHTAL. Ti LL. Myn waarde Meichtal, fpreek; wat heeft, zo onverwacht, U Underwald ontvoerd en herwaart heen gebragt? Gantsch Uri zal zich in uw wederkomst verblyden. Lw vrinden zullen thans meer hoopen, minder lyden. MELCHTAL. Hoe! dierbre Tell! ligt dit gewest zo verr' van 't myn' ?... Hoe! zou men van myn' ïamp hier gantsch onkundig zyn? TELL. Wat is 'er toch gebeurd? wat ramp is u weêrvaaren? A Hier, SEKSTE BEDRYF.  s WILLEM TELL, Hier, in dit eenzaam oord, kunt ge alles vry verklaaren. Hier is de raadplaats van uw vrinden... fpreek, myn vrind , En zeg my, welk een wee uw angstig hart verflind. MELCHTAL. De fhoode Gesier... zie... lees uit myn fchreijende oogen De wanhoop van een' zoon. TELL. Hoe word myn ziel bewogen! MELCHTAL. Die beul, dien Zwitferland als landvoogd eeren moet, Heeft zich verzadigd aan myn traanen en myn bloed. My, meer dan iemant, trof zyn wreedheid, zo verwaten, TELL. En niemant meer dan ik kan zyn' gewelddwang haaten. Maarmeldmeuw'rampfpoed toch. MELCHTAL. Daar, waar'tgebergte daalt, Dat ons een woonplaats fchenkt en Underwald bepaalt, Dreef vader zynen ploeg, gerust, gclyk te vooren. Een der foldaaten, die tot Gesiers ftoet behooren, Valt, met ve.meeüen arm, de onnoozle dieren aan, Die traaglyk voor den pïoeg ten harden arbeid gaan. Hy vat ze, op Gesiers last. Hier heipt verzoek noch bede. De  TREURSPEL. 3 De fnoode lyftrauwant ontbind ze, en lleept ze mede: ik zie het, en , getergd door zulk opzetlyk kwaad, Gryp ik het daal, en vlieg naar Gesiers fnoüd' foldaat. 'k Verwin, en dwing hem om den roof te rug te geeven... Myn vader roept me toe; „ Zoon ! wat hebt gy bedreeven ? „Ga uit myne oogen, vlucht, verlaat uw' vader nu, „Ontwyk ook Gesier, die zich wreeken z<;ude op u. „ Ik bid gehoorzaam my, verfchoon myn tederheden ; „ Bevryd me voor dien flag; 'k heb reeds genoeg geleeden." 't Was vruchteloos zyn' fchrik en angst te wederltaan. Zyn vadeiiyk gefchrei verpligt my weg te gaan. Ik ga, en moet, bedekt, langs deze bergen trekken, Die 't fiere Zwitferland tot kroon en muur verftrekken. ó Wreede ballingfebap, hoe zeer berouwt ge my!.. De ontaarde Gesier laat, terwyl ik, ftil en vry, Langs deze rotfen zwerf, myn' vader tot zich brengen, Om wraak te neemen door onfchuldig bloed te plengen. „ Wat, riep hy, deed uw zoon ?.. Uw ftraf is reeds bepaald. „ Breng Melchtal, of zyn fchuld word door uw dood betaald." Myn vader bied voor my aan dien barbaar zyn leven... DeontmenschteGesler.wieheeftooitzulkkwaadbedreeven?) Myn vader... Ach!., een zwaard... Ik beef van fchr.'k en fmart. Het bloed verftyft van angst in myn gefolterd hart A 2 TELL, EERSTE BEDRIT.  4 WILLEM TELL, TELL. 'k Herken hier Gesiers woede en bloeddorst dus te gader- MELCHTAL Ik dierf door dezen flag myn' deerniswaarden vader. En als ik nu bezef, terwyl ik ween en zucht, Dat ik myn' vader dit gebrouwd heb door myn vlucht, Dan wyt ik my zyn' ramp.. dan komt het my te vooren, Ook tot den aanhang van dien fnooden te behooren'. TELL. 'k Beklaag u... maar, myn vrind, wat wilt, wat zoekt gy dan ? MELCHTAL. Het ftaal te drukken ;n het hart van dien tiran , En in zyn bloed de wraak, die my vervult, te koelen. TELL. Ditkan uw wraakzucht wel, maarnooituwmoed, bedoelen. In 't hamen van 't gevaar, waar niemant hulp voorziet, Kent zelfverdediging de minste wetten n'et; Maar, midden in den ramp van 't algemeen gezeten, Moet elk fomtyds zyn lot, fomtyds zichzelv', vergeeten. Hoe yslyk uw geval zich aan myn hart vertoon', Daar is een hooger pligt voor u dan die van zoon. Uw woede eischtcedler doel... Uw moed zy ons gebleeken In grootfcher pligt. MELCH-  TREURSPEL. 5 MELCHTAL. Waarin ? TELL. In 't vaderland te wreeken, JSefchouw den afgrond, op wiens rand wy allen ftaan, En in wat yzren juk wy en alf de onzen gaan: De toomlooze eerzucht, trots en wreedheid, aangedreeven Door hoog gezag, om ons den laatften (lag te geeven; De zwaare lasten, roof, vervoering, moordery En fchending van het recht, en wat afgryslyk zy. Men word op 't wreedst geftraft, by 't allerminst vermoeden ; Sterft duizend dooden in een hel van tegenfpoeden. Noch recht, noch voorrecht, noch geregeldheid, noch wet, Noch menschlykheid... op geen van dezen word gelet. Kan Zwitferland, myn vrind, de gruwlen ooit vergeeten, Van dien wy Landenberg en dien wy Gesier heeteh? Twee monsters, gierig, fnood, en even onbefchaamd; En die hier heerfchen, als aan geen regent betaamt. Helaas! myn Melchtal, hier, h'er komt u meer te vooren, Dan de infpraak van natuur in uwe ziel te hooren. Wat deed gy, zo gy nu eens Gesier bragt van kant, Dan plaats inruimen voor een' andren dwingeland ? Of zoud gy denken, dat men ons, in onze elenden , A 3 Geen EERSTE BEDRYF.  > 6 WILLEM TELL, Geen anderen tiran verkiezen zoude of zenden? Wat zegge ik'.. Zo gy hem eens ombragt, en 't gevaar Ontvlood, wat ware uw loon' de naam van moordenaar. Blyf bu- ger beide en zoon. Haat gy het fiaaffche leven, Danmoetge,omdatteontgaan,vanmoednechtsblykengeeven. Wy kunnen alles doen. Voor 't oogmerk, lang gefmeed, Zyn onze vrinden, in getal niet klein, gereed. Dat dan dezelfde drift en hoop, die hen doet blaaken, U, voor her vaderland, me: ons berchermers maaken, Opdat men hier ter plaats, tot een gewenscht herftel, Den fnooden Gesier als den laatften dwingland veil'. MELCHTAL. Myn vrind! de hemel heeft my herwaart heen gezonden, 'k Heb in uw edel doel all' wat ik wensch gevonden. Myn wraak, myn hoop en troost, all' wat myn lot befloot, 'k Vind alles in den ramp van mynen landgenoot. TELL. Terwyl, in 't midden van de rampen, die hem drukken Zich Zwitferland voor't juk klemmoedig fchyntte bukken, Gevoelen Uri, Schweitz en Underwald, hoe zeer De waare vrybeid ftrookt met ons geluk en eer. 't Voegt harten, even eens als de onzen aangedreeven, Het fpoor der vryheid ook aan anderen te geeven;  TREURSPEL 7 Dit doende, zullen wy geen ydel werk beflaan; Geen harten noopen, die gerust in boeijen gaan, En, ongevoelig voor de rampen, die ze lyden, Niet wenfchen dat wy hen van 't drukkend juk bevryden. Wy zullen dus geen kryg verwekken, die den ftaat, Den vrind en burger aan het noodlot overlaat, Om, ten gevalle van partyzucht, woest van zinnen, Te trappen op het hart van die wy teder minnen, Of, ter bereiking van een oogmerk, groots en goed, De hand te doopen in onfchuldig menfchenbloed. Ons bind dezelfde hoop, en geeft ons nieuwe krachten, Om naar der fnooden val en 's lands behoud te trachten, En, verre dat ons land iets lyden zou daarby, Herleeft het op den klank der waapnen, en blyft vry. MELCHTAL. 'k Deel, met een hart vol vreugd, in d;e vooruitgezigten. Wy zouden fiaaven zyn en voor tirannen zwichten, En ftorten, nevens zo vecle andren, in dien ftaat Van zorgeloosheid weg, terwyl ons land vergaat!.. Zo zouden wy, verdrukt, na onzen dood niet leeven. Nu word ons 't loflyk lpoor naar heldenroem gegeeven. Thans aau een dwaaling, die ons doodlyk is, ontroofd, Heeft ons gerechte wraak de ontterftykheid beloofd, A 4 Fn EERSTE BEDRYF.  8 WILLEM TELL, En z-nder dat wy met geleenden luister paaien, 01 door geboorte, een'waan, niets waardig, roem behaalen, Staat ons de kans nu vry om, door onze eigen hand, Een' naam te manken, groots voor ons en 't vaderland. TELL. Wel verr' dat ik den roem mispryzen zoude oflaaken, Voel ik myn' boezem door veel eedier vlammen b'aaken. Men fielt zo menigmaal de deugd beneden roem; Wat titels ik verwerve, en hoe men my ook noem', 'k Laat ydele eerzucht en verwelkbre grootheid vaaren, En zal voor 't vaderland noch goed noch leven fpaaren. Wat is 't of 't nagedacht ons lauweren bereid ? Ons vry te maaken , dat, dat is onfterfiykheid. Wela'an, door onzen moed tot zulk een doel gedreeven, Zy Zwitferland gered, en... onze naamen fneeven! TWEEDE T O O N E E L. TELL, MELCHTAL, FURST, WERNER. TELL. Treed fchroomloos nader: ziet hier Melchtal, onzen vrind, Die zich grootmoedig aan ons lot en doel verbind. Zyn vader moest den wrok van Gesier ook bezuuren. Denkt dan, hoe zulk een lot zyn' yver aan moet vuuren, Daar  TREURSPEL. 9 Daar hy, opdat hy wreek' zyn vryheid en dien hoon, Zich thans kan kennen doen a's burger en als zoon. FURST. Onze afgezondenen zyn weêr in deze ftreeken, Maar 't is hun niet gelukt vorst Alberts trots te breeken; Hy heeft hun voorftel en verzoeken ftout verfmaad. WERNER. Men fielt aan ons Lucerne en Zug en Glans ftaat, Aan Alberts wreeden wil gekluisterd, thans voor oogen, En hoe zy bukten voor zyn onbepaald vermogen: Hy bied aan ons zyn trotfche en flaaffche gunsten aan, Als wy gehoorzaam in zyn dwangjuk willen gaan. By weigring, dreigt hy ons en onze wingewesten. Hoe moet dit Ges'.ers waan en onderneeming vesten, Wiens wreedheid, op die wyz' gerugfteund engefchraagd, Van dag tot dag, het juk verdubbelt, dat men draagt. TELL. Welk een verblindheid! en wat vreemder dwinglandye, Die dus den geest beftormt der vrye maatfchappye! Men wil niet weeten dat de vryheid, met den fchyn Van onderhandling zelfs, ooit kan behouden zyn. Zal die ontaarde vorst op deze wyze ons toonen, Dat 's vaders billykheid en deugd zyn hart bewoonen ? A S Heeft EERSTE BIDRï'F,  I0 WILLEM TELL, Heeft Rudolph, als hy doet, naar onzen val getracht, Of onze rechten iets nadeel igs toegebragt? De vryheid bleef gerust in deze bergvaleijen; Wv bouwden ongeftoord met vreugd de landeryen; Geen onzer duchtte oo't, als men d'akker had bezaaid, Door een' tiran den oogst van 't veld te zien gemaaid. Toen maakte ons de overvloed blymoedig en te vreden. Het waar geluk hield ftand in dorpen en in fteden; Maar Albert velt dien boom van voorfpoed tot den ftam. Zyn vader, denkt hy niet, dat hier zyn' oorfprong nam; En dat, hyzelf, hoewel in Oostenryk geboren, Dit land voor alles als zyn vaderland moet hooren. Maar hoe verfmaadlyk die vermeetle vorst ons fchyn', Zyn ftedehouder moet ons haatelyker zyn... Hoe! kan men ooitin hem, die dienstbaar is, gedoogen, Dat hy zyn magt toone, als een onbepaald vermogen? Dat hy, daar trotsheid hem den weg tot wreedheid baant, Een dienaar zynde, zich nochtans een koning waant? Dat hy, misbruikende 't gezag, aan hem gegeeven, Zich door laatdunkendheid en laagheid toont gedreeven, Als een belangziek flaaf van 't huis het welk hy dient; Tiran van dit gewest en Alberts valfche vriend ? 't Is tyd, myn vrinden, ons der flaverny te ontrukken. Ons  TREURSPEL. u Ons doel zy één, nu ons dezelfde rampen drukken, 't Is anders vruchtloos wat men overlegge of tracht'* lk heb het wel voorzien , ik heb het wel verwacht, Dat van vorst Albert, die op Gesiers zy' blyft hangen, Geen byftand, maar wei hoon en nadee', waa^ te ontvangen. De aêloude zeden, door geen valfchen tooi gefierd, De deugdzaamheid, die ons door de armoede eigen wierd, Diezyn't waardoor wy't oog eens wulpfchen volks mishaagen, Dat voor zyn heeren kruipt en 't flaaffcbe juk wil draagen. Het gaat te verr'. Hier ftrekt Hechts de arbeid voor bedwang. Die vrygeboren zyn, zyn van gelyken rang. Welaan, dat onze moed, eer dwang ons allen veile, 't Recht der natuur en de eer van Zwitferland herftelle! By d'algemeenen ramp, die ons vervolgt en drukt, Gaan we onder 't zwaar gewigt van eigen ramp gebukt. 6 Melchtal, Gesier deed u zyne wreedheid voelen. Gy, Werner, weet, waarop zyn vrekheid Hond te doelen. Komt, vrinden, dat men zweer', dat, eer deze eikenboom, De eer onzer hutten, een vernieuwde kruin bekoom', Door onzer aller moed, 't vermogen der tirannen Uit deze landftreek zal gejaagd zyn en verbannen. Waak, hemel! voor een volk en zyn behoudenis, Dat vrygeboren wierd en niet heerschzuchtig is; Geen EERSTE BEDRYF.  ia WILLEM TELL, Geen uitgebreider land begeerig is te ontvangen; Niet te overw'nnen zoekt, maar ook niet af wil hangen. Myn vrinden , 'k zweer u 't eerst, dat myn getergde moed Ons lot herftellen zal, ten kosten van myn bloed. FURST. Ik zweer, dat gy me in nood en dood getrouw zult vinden. WERNER. Aan dezen zelfden eed hou ik my ook, myn vrinden. MELCHTAL. Daar niemant meer dan ik door Gesier wierd gehoond, Zy door de kreet van 't bloed u myne trouw getoond. TELL. Onze onderneem'ng zal dat groot gerucht niet maaken, Als of wy naar den roem van al de waereld haaken, En, uitgerust ten roov', den nagebuur beftaan Te ontrusten, en ten ftryde uit loutere eerzucht gaan. Wy willen, vaderlandsgezind, de vryheid eeren. Dien yver ziet men fchaars belauwren of waardeeren. En Gesier zelf zal nooit, hoe ftout ons doel hem fchyn', Op de onafhanglykheid die ons noop , nydig zyn. Veelligt dat hem zyn trots, die zich fteeds ftelt te vooren, Dat krygskunde en beleid altyd ten kryg behooren, Als hy begrypt dat drift ons, 't geen wy zoeken, raad, Ons  TREURSPEL. 13 Ons tot de uivoering toe gerustlyk werken laat; Niet denkende aan de kracht van vrye en eedle zeden, En wat de moed vermag in alle zwaarigheden. Laat ons befchermers van ons land zyn, en indien Wy naderhand, befchaamd, ons flaaffche juk bezien, Datdan voor 't minst dedeugd (haarsondanks wreed belaaden Door achting, die men wyd aan der tirannen daaden, Gedwongen loffpraak, die door hun beleid alleen Behaald word, midden in den haat van 'c algemeen) De tlranny, door hem, gereed ons bloed te plengen, In die verachting, die zy waard' is, eens zie brengen, En, tot der zeden eere cn menfchenliefdes roem, In den onwaardigflen den fnoodften fterfling doem'. 'k Zie Cléofé. 'k Zal haar ons oogmerk niet vertrouwen. Houd dit ook in het oog, myn vrinden, by uw vrouwen, 't Is waar, ons onderhoud en doel loopt geen gevaar, Al wierden 't, onverhoopt, de vrouwen eens gewaar; Maar waarom zouden wy haar duchten doen en vreezen ? Wy moeten in 't gevaar, zy moeten veilig weezen; En al 't vertrouwen, dat aan 't oogmerk niet voldoet, Komt uit een angstig harte, of uit gebrek aan moed. DER. EERSTE BEDRYF.  H WILLEM TELL, DERDE T O O N E E L. TELL, CLÉOFÉ. CLÉOFÉ, nadat ze de vrinden van Tell met aandacJa en ongerustheid befchouwd heeft. Waarom zyn, op myn komst, uw vrinden tochgeweeken ? Durft gy met hen dan, in myn byzyn, niet meer fpreeken? TELL. 'k Beveilig uwe rust voor 't klaagend onderhoud, Ten aanzien van ons land, waarin gy deelen zoud. Waartoe toch zou 't verhaal van zo veel rampen ftrekken, Die 't onderdrukte volk tot ydle klagten wekken, Tervvyl ze 't hardfte juk gevoelen, en waarvan Men hen zo gaarne zou, maar niet ontheffen kan ? Wy fchaamen ons daar we u, beroofd van vryheid, vinden, Dat we ons ter uwer hulp niets kunnen onderwinden. Wy hebben ons voor u en uwe rust verpand. Wy zien u in 't geweld van eenen dwingeland, En daar we dit, omdat we onmagtig zyn, gedoogen, Word onze zwakheid zelfs misdaadig in uwe oogen. Dat elk, voor 't minst, by al de jammren van den ftaat, U huisfelyke ruste en eendragt overlaat. Smaak onder 't nedrig dak dat voorrecht, niet te ftooren, Schoon  TREURSPEL. 15 Schoon wy het onweer van 's lands tegenfpoeden hooren. Laat ons van hier gaan. CLÉOFÉ. Neen. Toon, daar ge ons onheil ziet, Ter onzer hulpe en raad u zo verlegen niet. Gy weet wel dat de ftaat, waarin wy zyn gezonken, Ons noch do ;r 't noodlot, noch door wanfpoed is gefchonkea; Kleinmoedigheid alleen fpoorde onzen landzaat aan, Om op der vreemden hulpe en byftand acht te Haan. Men zocht die, en daaruit is al ons leed gefprooten. In d'ondergang van 't land zyn we allen bondgenooten. En is 'er redding op, men zoek' die onderling. TELL. Zo hier 't gemis van huis en vrouwen niet aan hing. CLÉOFÉ. Waarom zich dan met my zo zeer bedekt gedraagen, Juist als ot ik, u vreemd, niets hooren mogt of waagen? Dat vrouwen zwygen waar het niet geoorloofd is Dat zy meê werkzaam zyn voor 's lands gefteltenis. Waar geene zeden zyn komt niets ons vreemd te vooren. Dan hier word ieder vrouw een burgeres geboren. E'k onzer is hier vry en deelt in 't zelfde recht. By d'arbeid wikken wy wat wet en reden zegt. En EERSTE BEDRYF.  i6 WILLEM TELL, En zo het plaats hebbe, in 't verrichten onzer zaaken, Dat wy geen indragt op uw raadsvergadring maaken, Dit is, en ken hier aan der zeden klem en kracht, Omdat men van den band des huwelyks verwacht, Dat nooit iets van den kant der mannen kan gebeuren, 't Geen wy als vrouwen niet gezind zyn goed te keuren, 't Is onder uw geleideen wakkre zorg, dat wy Gerustlyk leeven, hoe 't beloop der tyden zy, Geftadig bezig met uw kindren te onderr'chten: Wy onderwyzen hen het eerste in hunne pügren; Doen hen de wetten 't eerst gevoelen en verftaan, En daarna neemt gy hen in uw vergadring aan: En zou, omdat wy die vergadring niet genaaken, Ons dat verachtelyk en tot flavinnen maaken? Zou ons een vonnis, zo laatdunkend, zyn bereid? Neen, waar geweld gebied, is 't uit met zeedlykheid; Daar is geen wet, daar zyn geen pligten die ons binden , Dan voor zo verr' wy zelf die recht en billyk vinden. Gy fpreekt van tiranny; maar wat raakt ons den fchyn, Of we uw flavinnen of wel die van andren zyn ? TELL. Wy, uw tirannen' Hoe! wy zouden naar iets trachten, Een recht begeeren, dat wy vloeken en verachten, Waar.  TREURSPEL. 17 Waardoor de iteden van alle orde zyn beroofd, En drukken zulk een' last vermetel' op uw hoofd ! In dit gemeenebest, waar vryheid, ongefchonden En heilig, onverrukt in alles, word gevonden; Waar 't volk gelykheid als den grondflag houd van 'trecht, Dat aan geen burger, wie hy zyn moog', word ontzegd; Waar niemant onzer zich zou dulden uitgellooten; Zou daar die vryheid niet zyn voor onze echtgenooten ? Wy kennen al te wel uw rechten, zo gegrond Op billykheid en wet, als immer recht zich vond: Het zyn de liefde en de eer, die u die rechten gunnen. Wie zou haar, die men mint, toch ooit vernedren kunnen ? CLÉOFÉ. Betoon ons dit dan door meer openhartigheid. Doe my niet heen gaan als ge een onderhoud bereid. TELL. Verban uw wantrouw. CLÉ OFE. Laat dan uw bedektheid vaaren. TELL. Onze onderhandling zal zich fpoedig openbaaren. B FIER. TEERSTE BEDRYF»  i8 WILLEM TELL, VIERDE T O O N E E L. FURST, TELL, CLÉOFÉ. FURST. Hebt gy 't gerucht, dat zich alom verfpreid, gehoord ? De landbeftierer vreest voor opftand in dit oord. Hy heeft, gelyk men zegt, om de onrust te beletten, Een nieuwe wacht terfiond om Altdorf heen doen zetten, En veinst zich elders, om door die bedriegery Een mom te hangen voor zyn woede en tiranny. TELL, ter zyde, zich tot Furst keerende. Men onderzoeke, en laat' dit tydftip niet verloopen, Wat dit gerucht wil, wat men vreezen moet of hoopen. CLÉOFÉ. Gy zaagt hier Melchtal. 'k Heb zyn ongeluk verfhal»; Zyn hart is zeer ontroerd en yslyk aangedaan. Hy is hier mooglyk met een ftout befluit gekomen , En raakt hier ligt bekend zodra hy word vernomen, 'k Vrees voor de vrindfehap, die uw hart aan hem verbind. TELL. Voorfpel ons, Cléofé! niets akligs van myn' vrind. Kom, gaan wc.en laat ons zien... Ik merk wel aan't vergadren Van volk, dat Gesier zelfs den opftand reeds ziet nadien. Hy  TREURSPEL. i9 Hy veinst zich moedig; maar zyn hart, door angst bekneld, Merkt wel hoe zeer al 't volk op vryheid is gefield, En dat het, hoe hy zich moog' waapnen en verfterken, Den val der dwinglandy manmoedig zal bewerken. Einde van het eerste bedryf. B 2 TWEE- KF.RSTE BEDRYF.  ao WILLEM TELL, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. GESLER, ULRIC. ULRIC. 6 Ja, mynlieer, 'c is waar, en hier niet verr' van daan, Dat wy 't oproerig volk, misnoegd, byeen zien ftaan. Uw byzyn kan alleen beteuglen die u hoonen. Gy moet noodzaakelyk in Altdorf u vertoonen. De menigte groeit aan. Verfchyn voor haar, indien Gy 't (lecht gevolg van 't kwaad nog wilt verhinderd zien. GESLER. Het hoont my dat een bende oproerigen durft waagen, Zich, onbedachtzaam, zo vermetel te gedraagen. Werkt lange flaverny geen onderwerping uit? Is 't zelfs in banden dat het volk geftadig muit ? ULRIC. Gy weet, mynheer, door wat opzetlykheid gedreeven Dit volk uw goedheid hoonde, en durfde wederftrecven j Het floeg met trotfchen waan altyd uw gunsten af. Terwyl 't u blyken van vermeetlen hoogmoed gaf. En vleit gy u dat volk door ftrengheid nu te dwingen, Nu gy 't naar ppftand in gantsch Zwitferland ziet dingen ? Hun  TREURSPEL. ai Hun drift tot oproer fluit noch ftilt men door geweld. Het is te zeer op 't geen men vryheid noemt gefield. Men kan van overal het murmurccren hooren, En de een fchynt d'ander tot het oproer aan te fpooren. GESLER. "t Volk moge alles doen in krachtelooze praat; 't Morre in zyn boei! ULRIC. Maar zo 't zich van die boei ontllaat ? GESLER. 6 Neen! geloof me, al dat beklag, die ydle reden, Verandren 't ongeduld, maar ftellen 't niet te vredcn. Dit volk verzet, in hoop op uitkomst, zyn verdriet, Maar 't overwint het, hoe het zich ook vleije, niet. Gewoon naar myn bevel en myne magt te hooren, Zien wy zyn' zwakken moed in daaglyks klaagen fmooren. Neen, UIric, neen, d't volk is 't oude volk niet meer, Trotsch op zyn' oorfprong en alöm beroemd weleer; Een volk, dat, niet vernoegd dces ilrecken te bewoonen, Om huis noch have gaf en ftout zich dorst vertoonen Aan geenzy' van'tgebcrgt', waar't op een' vruchtbren grond Zich onverfchrokken febaarde, en meerder voordeel vond ; En, niet angstvallig voor Romeinfche legerknechten, B 3 Met TWEEDE BEDRYF.  sa WILLEM TELL, Met Cefar moedig aan de Saóne durfde vechten. Dit volk, nu bukkende door 't eens gemaakt verdrag, Mist zyn' aêlouden moed, zyn aanzien en gezag; En alles wat daarvan hen ovrig is gebleeven, Is die hardnekkigheid, waardoor gy 't ziet gedreeven. Verr' van befchroomd te zyn, voorzie ik reeds den val Van zynen hoogmoed, dien ik fchielyk dwingen zal. Ik zal het harder juk, dan 't immer droeg, doen draagen. Dan zullen wy den naam van vaderland, van maagen, En vryheid, dien men nu nog helder klinken hoort, Niet meer vernoemen als een moedverwekkend woord; En't geen, waarnaar dit woestgefpuis zotrotsch dorst trachten, Wanneer het word verhaald, een bloot verdichtzel achten. ULRIC. De landen echter, die nog Oostenryk weêrftaan, Bezwyken geenszins, fchoon 't met de andren is gedaan. CESLF.R. Wie niet te winnen is, zy door geweld bedwongen. Rudolph ontzag hun recht; waarom'then niet ontwrongen? Toen was het dat het volk in hem een' fchutsheer vond, En onder 't keizerryk, niet onder vorsten, ftond. Zyn zoon, itaatkundiger, min zwakker in myne oogen, Heeft zynen fcepter voor de volkstem niet geboogen. En  TREURSPEL. 23 En daar hy, in dit land, my fchonk het hoog gezag, Stut ik het onvermoeid zo veel ik 't Hutten mag ; En om dit roekloos volk in banden te doen blyven, Zal 'k meer, dan Albert zelf ooit ondernam, bedryven. UL1UC. Wat is uw oogmerk toch ? GESLER. Al 't omgelegen land Te waapnen tegen dit; zo krygt men de overhand: En fleepende den een' by d'anderen in boeijen, Zal ik het overfchot der muitenden befnoeijen. Intusfchen zal ik, meer dan ooit, het harde juk Verzwaarcn, opdat elk der muitren buige en bukk', En, daar ze zich aan my en myn bevel onttrekken, Hen, waar ik immer kan, ten dwingeland verftrekken. Poogde ik hen langs een plan te leiden ftil en zacht, Dan heerschtc ik naar huflri' zin en had hunn' wil volbragt; Dan leerde ik hen zich aan de wet der vryheid wennen, Die zy reeds buiten ons door 't licht der reden kennen. Van deze, niet van ons, hing dan hun handling af. Wat zegge ik? zo men hen de zaak gewonnen gaf, Wy zouden flaaven zyn, zy over ons gebieden: En zo het dan al eens pligtmaatig moest gefchieden, B 4 Dat TWEEDE BEDRYF.  24 WILLEM TELL, Dat elk ons blmdling hoorde, elk zou, naar allen fchyn, Tot heerlchen zo bekwaam als ongehoorzaam zyn. Dus zouden wy als in 't onzekere ons gedraagen, En 't misten van gezag en oppermagt beklaagen. Wy moeten , om hun naar ons wenken te doen gaan, Hen flaafsch doen denken en hun reden wederftaan, En, geevende hen vreemde en nuttelooze wetten, Hun flaaffche zielen, eer ze uitfpattcn \ paaien zetten. Meent gy, onkundig volk! dat uw verblinde moei Myn ftrengheid even als myn goedheid beeven doet ? Niets is 'er dat ik niet in ftaat ben uit te vinden, Tot ftooring van al 't geen gy trotsch durft onderwinden. Ik zal door fchrik u wel beteuglen tot myn' lof, En u doen beeven en zien kruipen in het ftof. Gy zult, wat juk ik u ook opleg, moeten bukken. Niets zal, hoe ongerymd het zyn moog', my mislukken. Ja, eindelyk zult gy, door vreeze en fchrik bekneld, Niets doen dan 't geen door my u zal zyn voorgefteld. Hy geeft aan Ulrk zyn' hoed. Daar... met dit teken liet weleer zich vryheid dekken; Nu zal 't aan onbepaald gezag ten kenmerk ftrekken. Ik vorder dat het volk, men zy ook wie men zy, Dien hoed alle eer bewyz' die elk bewyst aan my. Men  TREURSPEL. & Men hang' hem opentlyk ten toon voor ieders oogen. Dat hem geen fterveling voorbyga, ongeboogen. Neem myne wacht, bezoek der muitgezinden drom, Zie hoe men zich gedraage, en keer dan wederom. TWEEDE T O O N E E L. ' GESLER. Ja, 't hoog gezag, gefieund door't onbepaald vermogen, Krygt, wel beftuurd, een recht van ftaatkundcin myne oogen. Men hield het voor een hoon en fchande voor den raad, Door keizerlyk gezag en ftem te zyn verfmaad, En alles wat flechts naar gebieden fcheen te zweemen, En zich de grooten 's lands ten fteun der trotsheid neemen. Wat teken men vertoon', wat middel men gebruik', •t Is onverfchillig, als men flechts 's volks moedwil fnuik'. En is 'er zo veel gl:mps tot dit bedryf van nooden ? Door tekenen en fchyn word fteeds het volk gebooden. En dat men zich daarvan als by geval bedien', Om zich g'eerbiedigd en van elk gevreesd te zien. Wat zyn ten hove all' die vertooningen van zeden En rang en aanzien meer dan beuzelachtigheden ? Hoe weinig komen zy met achting, en al 't geen Waardoor men zich by 't volk geducht waant, overeen? B S Ver- TWEEDE SEDItVF.  %6 WILLEM TELL, Verbeelding maakt de drift tot éerbetooning gaande. En al wat hoogmoed fmeed houd door't gebruik zich ftaande. Het teken dat ik geef voorfpelt me veel geluk; Het vormt dit rustloos volk volkomen naar myn juk; En zal, naar maate 't zich meer onvoorzigtgheden Durft aan te maatigen, zyn oogmerk meer ontleeden. De zucht tot oproer zal niet verder zyn verfpreid, Als Melchtal heeft geboet voor zyne roekloosheid. »k Liet dien yermeetlen gaan, zo ftout en zo verwaaten, Die my zyn' vader door de vlugt heeft nagelaaten. En is het Melchtal niet die, tegen zynen pligt, Door zyne vrinden hier het haatlyk oproer fticht, En die, geholpen door zyn vrinden, ligt zal haaken In Altdorf... Maar ik zie een' vreemdeling genaaken. Hy zal me in dit gewaad niet kennen, en ik kan My veilig in gefprek betrouwen met dien man. En mooglyk zal ik hier, by toeval, iets ontdekken. Tegen de lyfwacht. Ver wy der u een wyl... De lyfwacht gaat acliter de rots. Zyn houding... zyne trekken... DER-  TREURSPEL. x? DERDE T O O N E E L. MELCHTAL, GESLER. MELCHTAL. Wie is toch deze zo ongunstig van gelaat? Zou hy voor 't algemeen mede yvren tegen 't kwaad ? Ik zoek myn vrinden, en geen hunner komt my tegen. Wat wederhoud hen toch ? GESLER. Hy fchynt geheel verlegen, En kent my niet... Laat ons hem nadren. Zeg, myn vrind, Weet gein wat nieuw verdriet dees Iandftrcek zich bevind? MELCHTAL. Men weet.hoe Gesier... Maar waar zal 't verhaal toe ftrekken ? GESLER. Gy fpreekt van Gesier... MELCHTAL. Wat zou ik u toch ontdekken? Het volk geniet geen rust waar dwang 't in banden fluit, En ziet, meer rampen door het flreng gebied vooruit. GESLER. Het volk is fteeds gewoon het ergfte te vermoeden: 't Voed dikwyls bittren haat voor hen die 't volk behoeden; Zyn TWEEDE BEDRYF.  a8 WILLEM TELL, Zyn ligtverleide geest fchokt zich door waan en fchyn; Doch, zo het zich beklaagt, het moet van Albert zyn. MELCHTAL. 't Is Albert onbewust wat rampen wy hier torschten. Hy ziet niet alles... dit is 't ongeluk der vorsten. GESLER. En 't ongeluk eens ftaats is dat men woelziek zy. Hieruit, gelyk men zegt, fpruit zucht tot muitery. MELCHTAL. Die is hier niet, en zal nooit aan dit volk behaagcn. Men hoort het, en men weet waarom men elk hoort klaagcn. Niet een, maar ieder buigt hier onder 't zelfde juk. Wat toch vermag de deugd by zo veel ongeluk ? De hemel, die ons in dees laagte heeft doen daalen, Kan onze rampen, eer wy 't weeten, nog bepaalen. GESLER. 't Is waar, men heeft dit volk behandeld ftreng en hard, Maar 't heeft de goedheid, hen beweezen, uitgetart, En noch naar gunst, noch naar beloften willen hooren. MELCHTAL. Ja, gunsten, waarby 't recht der volken gaat verlooren; 't Zyn dezen juist waaruit 's volks wrok gefprooten is. Verfmaading en geweld verwekken ergernis, Al s  TREURSPEL. 29 Als list door dezen poogt de vryen en de braaven Te dwingen als een' hoop oproerigen en flaaven. Dan vruchtloos heeft men hier dit haatlyk werk beftaan: Dit volk wil wel gedrukt, maar niet gekluisterd gaan. GESLER. Den Zwitfer kan 't beklag van ftrengheid weinig baaten. MELCHTAL. En Gesier, dat hy zich van iedereen ziet haaten. GESLER, met drift. Hoe, haaten?.. MELCHTAL, na een 'weinig gèzweegen te hebben. 't Is genoeg. Wy zyn niet eensgezind. Gy dient tirannen... en ik zoek een' burgervrind. GESLER. Blyf Haan. MELCHTAL. Op wiens gezag ? GESLER. Vermeetele! ongebonden... MELCHTAL. Hoe! heeft de landvoogd u misfehien hierheen gezonden?.. GESLER. Myn lyfwacht, kluister hem. MELCHTWBEDE BEDRIT.  jo WILLEM TELL, MELCHTAL. ö List! 6 Snood bedrog1. Ben ik in Gesiers magt? GESLER. Ja, booswicht! MELCHTAL. Hemel! och! VIERDE T O O N E E L. ULRIC, MELCHTAL, GESLER, wachten. ULRIC. Ik kom, mynheer, om u... MELCHTAL. 6 Lotsveranderingen! ULRIC Hier ziet gy Melchtals zoon. GESLER. Gy, hoofd der muitelingenl MELCHTAL. Zyt gy 't, barbaar? en heeft, terwyl ik met u fprak, Myn ziel geen haat gevoelt,die 't harte in woede ontftak? De hemel, die myn fmaad en onheil kan gedoogen, Ontrukt u aan myn wraak, u ziende voor myne oogen, Verr'  TREURSPEL. 31 Verr' van een' vader, die noch uitkomst ziet noch heul, Eh zonder dat ik u befchouwde als zynen beul, Onmagtig om thans wraak te neemen van uw daaden ?.. Tot tweemaal heeft my 't lot myn' vader doen verraaden! GESLER. Sleep hem ten kerker, tot zyn ftraf hem zy bereid. MELCHTAL. Vaar voort, tiran, voltooi uw wreede onmenschlykheid. Denk alles listig uit om fchuld my aan te tygen: Zo kunt ge in een gedacht twee bloedige offers krygen. Straf me om den rampfpoed, die zich heeft tot my gewend, Maar ftraf me 't meest omdat ik u niet heb gekend. V T F D E T O O N E E L. GESLER, ULRIC. GESLER. D ie fnoode in Altdorf!.. en myzelv' te durven hoonen, Door zich ftoutmoedig voor myn grimmig oog te toonen!.. 't Lot geeft hem in myn magt... Is 't u bewust, of hy Reeds lang in Altdorf was, eer hy verfcheen voor my ? ULRIC. Ik denk, fints hy de ftraf zyns vaders had vernomen. Meer weet ik niet. gestweede bedryf.  32 WILLEM TELL, GESLER. Hy moet wel tot bekendtnis komen. Hy brak de rede, die hy voortbragt, fchielyk af. Ik zag wat moeite om ftil te zwygen hy zich gaf. 't Is vruchtloos dat hy zich vermomme of wil verfchoonen. Zyne aankomst kan genoeg ons zyne wraak vertoonen. • Maar zeg my, UIric, zaagt gy 't volk, gelyk ik denk, Voor myne voeten zich verneedren op myn' wenk? ULRIC. Tot hier toe heb ik elk voor uw bevel zien bukken, En niemant durft zich aan uw hoog gezag ontrukken. Hunne onderwerping... GESLER. Wel, heb ik 't u niet voorzeid ? Geloof me, 't volk word op dees wyze 't best geleid. Het fmeed gemeenelyk zichzelv' de fterkfte boeijen. Men moet zich met hunn' haat of morren niet bemoeijen. Zo loopt, naar leiding van een zwakke hand, het paard, Zyn fterkte onkundig en daardoor het eerst vervaard. Ga... en poog Melchtal zo veel mooglyk uit te hooren; Doorzoek, bepeil zyn hart; geen moeite ga verlooren. Ik wacht uw antwoord af; en, blykt zyn fchuld, dat hy Dan 't offer myner wraak voor 't oog der muitren zy. Zy gaan binnen. ZES.  treurspel. 33 zesde T o o n e e l. TELL, door de middendeur des tooneels opkomende. De dwingland in dit oord, dat wy van volk zien krielen, 't Geen hier zich trots vertoont en ginds poogt neer teknielen 1 6 Hemel! voor wat beeld, voor welk een' dwingeland, Buigt zich 'tonnoozel volk!.. En kuscht het nog de hand, Die 't wreed in boeijen flaat en voor altyd wil binden..? Eischt dwinglandy die hulde, en fchynt ze die te vinden? 6 Schande! ö Zelfverwyt, die 't yslyk juk verfterkt, En d'allergrootfien fmaad door ons gedrag bewerkt! Woont hier een volk,weleer zo grootsch.zo onderfchciden, Dat vleijery noch dwang het immer kon verleiden ?.. Men bood het gunsten aan; maar 't zwichtte, of bukte niet, Terwyl men 't nu, helaas', op dreigen beeven ziet. zevende toon e e l. TELL, FURST, WE RN ER. TELL. Gy ziet, myn vrinden, wat ons allen ftaat te vreezen: Verdrukking, hoon en fmaad fchynt ieders deel te wezen. FURST. Och! wy zyn Melchtal kwyt. Hy is in hechtenis. q TELL. TWEEDE BEDR.ÏF.  34 WILLEM TELL, TELL. Hoe! Melchtal ? Door wat ramp of dit veroorzaakt is ? FURST. Hy had zich voor de wraak van Gesier moeten wachten, Die veel verfpieders heeft die naar zyn gunsten trachten, En wier gevloekte haat, gekocht door fchandlyk loon, Na 's vaders val, den val bedoelen van den zoon, TELL. En wy, wy zullen dan een' dwingeland gedoogcn, Die 't licht onwaardig is en walglyk in onze oogen? Dit uur neemt Melchtal weg, vernedert u en my,.. Wel, dat het ook het uur van onze vryheid zy! FURST. Gy kunt niet twyflen of ik deel in de ongelukken En nieuwe rampen die ons onderling verdrukken. Maar hoe rechtmaatig ook uw doel zy of hoe groot, Te flerke woede fielt ons aan gevaaren bloot. Daar in dit tydgewricht niet één kasteel, maar allen, Door onze vrinden en door ons zyn te overvallen, Is 't hachlyk; en zo Sarne en Rotzemberg alleen Omfingeld worden, komt ftraks Landenberg ter been: Die tweede dwingeland zou d' andren'ligt verflerken, En alles trachten tot zyn voordeel uit te werken. Men  TREURSPEL. 35 Men vaNe, opdat ons doe! gelukke in't ftoutst beftaan, De Kerkten allen op een zelfde tydfiip aan. TELL. Men haaste zich: trek gy, langs onderfcheiden wegen, Met onzer helden bloem de fterkten heimlyk tegen,Terwyl ik over 't meir met Werner trekken zal, My meester maak', by nacht, van Kusnaks fierken wal. En, zien wy door die daad, der oudren deugden waardig, Ons in ons recht herfteld, zo eerlyk als rechtvaardig, Laat ons, opdat men zich zo groot draage als men fchyn', Dan niet verhit op 't bloed der dwingelanden zyn; Maar hen, grootmoedig, naar 's lands grenzen heen geleiden, En toonen hen 't gebergt', dat hen van ons moet fcheiden. Einde van het tweede btdryf. Ca DER- TWEEDE BEDRYF.  36 WILLEM TELL, DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. GESLER, ULRIC. GESLER. 't Ts Melchtal niet alleen; een ander, even fhood, Stelt zich, ten zelfden tyde, aan myne gramfchap bloot? En, ondanks myn bevel dat gy hebt voorgedraagen, Durft, daar een ieder bu'gt, een enkle 't weigren waagen? En toont in 't openbaar dat hy 't bevel veracht, En 't oproer onderfteunt, in weerwil van myn magt ? ULRIC. Hy is reeds door uw wacht in hechtenis genomen. Men zal op 't oogenbük, geboeid, hem hier doen komen. GESLER. Hoedeerlyk zal myn wraak hem 't muiten doen vergaan! Wie is hy?.. ULRIC. 'k Weet het niet. Zo veel ik kon verftaan, Behoort hy onder hen die van den akker leeven , En zich gewillig tot den hardden dienst begeevcn; Maar welk een laag beroep hy ook in 't leven leid, Hy heeft ieis dat hem van veele andren onderfcheid. Men  TREURSPEL. 37 Men zegt, hy weet zyn wit zo meesterlyk te gisfèn, Dat, handelt hy den boog, hy nooit dat wit zal misfen. GESLER. Maar toen myn wacht hem greep, zaagt gy in 't volk toen niet Een foort van wraakzucht of een heimelyk verdriet ? ULRIC. 'tVolk, door nieuwsgierigheid, gelyk doorgaans, gedrongen, Schoot toe om hem te zien; het morde, maar bedwongen ; Door vreeze of eerbied dorst het echter niet beftaan (Althans in fchyn) om hem van uwe wacht te ontdaan. Geen enkle deed zich op om hem ter hulp te ftrekken. Hy ging door drang van 't volk; men zag aan al de trekken Van zyn gelaat geen fpyt van 't geen hy had verricht. Iets trotsch, iets onvertfaagds, blonk uit zyn aangezigt; Een' onverfchrokken moed kon me uit zyne oogen leezen. GESLER. Ik twyfel niet of hy zal een dier muitren wezen, Die heimlyk 't gantfche land beroeren door hun klagt, En 't recht betwisten van myn aanzien en myn magt. Men brengc Melchtal hier; ik wil hem ondervraagen ■ Met hem, die nu terftond in ketens is geflaagen. Cs TWEE. DERDE BEDRYF-  58 WILLEM TELL, TWEEDE T O O N E E L. GESLER, alleen. Een heimelyk gevoel voorzegt me als iets gewis, Dat tusfehen deze beide eene onderbandling is. En 't zy al dat zy hier geen muitery verrichten, Hunne ongehoorzaamheid zal hen genoeg betichten: Hy, die my hoonen durft, heefr by my fchuld genoeg, Zo veel zelfs alsof hy als muiter zich gedroeg. DERDE T O O N- E E L, GESLER; TELL, geboeid. GESLER. Vcrachtlyk fterfling!.. door wat buitenfpoorigheden Hebt gy, een niets by my, myn hoog gezag beftreeden? Wie zyt gy, die zo ftout de hulde ontzegt aan my? TELL. Een burger, eindlyk wars van alle flaverny. GESLER. Beef, roekelooze ! en leer de magt van Ges.er v reezen; Ik wil, in 't teeken dat ik gaf, geëerbiedigd wezen. TELL. Geëerbiedigd! met wat recht, waarom toch, door wat fchyn ? Zult  TREURSPEL. 39 Zult gy, zal Albert zelfs hier heer en meester zyn? Maar 't zy zo dat ge u zaagt tot zulk een' rang geraaken, Wat voor gebruik zien wy u van dat aanzien maaken ? GESLER. Myn wet te hoonen... myn gezag te z'cn verfmaên! TELL. Ons aan te zien als moest men hier in keetnen gaan! GESLER. U voegt gehoorzaamheid, ons zy 't gezag gelaaten. TELL. U voegt het vreezen, als ge ons noodzaakt u te haaten. Dit land is onder 't juk; maar waant gy niet dat wy 't Gewigt gevoelen van die harde flaverny ? GESLER. Gy fticht hier oproer. TELL. Wy? wy zien het u hier nichten, Daar gy ons juk verzwaart, terwyl gy't moest verlichten; Daar ge aan de rampen , daar de landzaat onder zwoegt, De vreemde wetten naar uw willekeuren voegt. GESLER. Hardnekkige, te verr' door hoogmoed weggedreevafl» Wat zou gch orzaamheid u kosten ? C 4 TEIL. DERDE BEDRyr.  4° WILLEM TELL, TELL. Eer en leven. Wat wet toch z;et men aan met onverfchilligheid, Wanneer die ons tot hoon en rampfpoed is bereid ? Wat volkren, fteeds gewoon 't hart welgeplaatst te draagen, Ontgloeiden niet als zy zich wreed vernederd zagen? En 't volk, welks taai geduld gy zo beproeft en plaagt, Is juist een volk, dat, vrygeboren, vryheid vraagt. Tot welk een laagte toch poogt gy het te doen bukken ? Is 't u nog niet genoeg het fchandlyk te onderdrukken ? GESLER. Oproerige! al te lang heb ik uw taal gehoo:^. In plaats dat gy myn hart, op uw gedrag verftoord, Zoekt in te neemen en myn gramfchap poogt te breeken Door'teeren van het merk... TELL. Hoe, ik! ik zoude u fmeeken! Uwe eer herftellen, die gy valschlyk waant gehoond!.. Neen, Gesier. Heb ik u dien eerbied niet betoond, Dien gy 't vernederd volk opzetlyk af durft dwingen; 'tGefchiedde alleen om ons aan'tflaafschgewel d te ontwringen; Ik wreekte ons dus van 't doel van grillig onverftand, En toonde dat men de eer nog kent in Zwitferland. Leer,  TREURSPEL. 4r Leer, leer door myn gedrag de waare grootheid kennen. Verwerp het eerst een' dienst waaraan gy 't volk wilt wennen. En denk dat, daar gy bloost als ge onze fchande ziet, 't Geweld op deze wyz' geen heldenvolk gebied. VIERDE T O O N E E L. ULRIC, GESLER, TELL, MELCHTAL. ULRIC. Op uw bevel, 6 vorst! voldoe ik uw verlangen: Hier ziet ge, naar uw' wil, uw' tweeden fiaatsgevangen'. GESLER, tegen Melchtal, die, op het zien van Tell, eenige teekens van wanhoop toont. Gy kent hem ?.. MELCHTAL. Hemel!.. Welk een wraaklust fpoortu aan ?.. Waarde en rampzaalge Tell!.. Wat kwaad heeft hy gedaan ? GESLER. Men zag u uit uw land, om hem te zien, vertrekken. Verraaders! hieruit is uw oogmerk klaar te ontdekken. MELCHTAL. 'k Verliet die landftreek, ja! en kon ik wel, barbaar, Daar ik myn' vader zag, door u, in lyfsgevaar, Kon ik, hem ziende een' prooi van uwe wanbedryven, C 5 En DERDE BEDRYF.  42 WILLEM TELL, En kennende uwe woede, uit deze landftreek blyven ? Ik kwam, opdat ik hier dat onrecht en dien rouw, In d'arm der vrindfchap, als een zoon beweenen zou. Maar weinig dacht ik, dat, in 't zoeken myner vrinden, Wy ons in ééne plaats en landftreek zouden vinden. Vaar voort, tiran! vervul uw woeste razerny, En wreek u, als ge u op myn' vader deed, opmy; Maar waan nict.dat ge u dan naar wensen zult zien gewroken. Gy zyt van uwe wraak, hoe fel ze ook woed', verftoken. Acht ge ons ftrafwaardig ? wel! ftraf ons dan niet alleen: De drie gewesten zyn met ons ook lotgemeen. V T F D E T O O N E E L. GESLER, ULRIC, TELL, MELCHTAL, CLÉOFÉ, de zoon van Tell. CLÉOFÉ, tegen de wacht. Vergeefs weerhoud ge my. Ik wil myn' gade aanfehouwen. 6 Gesier! ach, wat moet men van uw wraak vertrouwen ? De weigring eener hulde, al te ydel voor uw magt, Heelt u dan tot zo groot een woede cn wrok gebragt ? Wilt gy, die op den ramp myns egaês fchynt te doelen, My en myn' zoon den flag van uwe wraak doen voelen ? Och! zo myn bede uw hart niet treffe of overhaal', Dat  TREURSPEL. 45 Dat dan myn zoon, een kind, voor 't minst uw wraak bepaal'. Befchouw zyn traanen en zyn' angst... al zyn vermogen... Wat (preekt ons fterker voor dan's jongl ings fchreijende oogen? Indien de menschlykheid uw hart niet meer gebied, Hoort gy dan ook natuur en haar gebeden niet? En zoud gy, vader zynde, alleen de wet vergeeten, Die zo veel kracht heeft op elk vader!yk geweeten ? TELL. Laat af, myn Cléofé... Wien zoekt ge, in uwe finart, Tot trooster voor uw leed en voor uw treurig hart? Daar ziet ge Melchtal... Kunt gy waanen en betrouwen Dat ge in zyns vaders beul uw' helper zoud aanfehouwen? ™Wat is uw eisch, barbaar? GESLER. Eerst had ik goedgedacht, Dat gy in 't openbaar zoud worden omgebragt; 'k Verander van befluit. Gy fchynt gebelgd te klaagen Dat elk zich naar het geen ik goedvind moet gedraagen; Waarin toch, hoe gy zulks moogt duiden of verfmaad, Daar gy zulks achten moet of vreezen met de daad, Hoe eigenzinnig ook gefchat by alle uw vrinden, Niets onuitvoerlyks, niets gevaarlyks is te vinden, ik had een wet gemaakt voor eenen enklen dag; Gy DERDE ÏEDRYT.  44 WILLEM TELL, Gy wederftond die... 'k Zal, ten blyk van myn gezag, U dan eene andre, niet min vreemd en hard, doen hooren, En die zy u tot ftraf, voor 't minst ten fchrik, befchooren. Men zegt, gy hebt den boog u zo gewoon gemaakt, Dat gy onfeilbaar 't wit, waarop gy toelegt, raakt. Om uw vermetelheid haar ftraf te doen erlangen, Zal ik uw lot van uw bekwaamheid af doen hangen. Kom, dat men ftraks op 't hoofd uws zoons een' appel ftell': Schiet gy dien daarvan af: 't is myn volftrekt bevel. (den. Mynlyfwacht.neem denknaap. Myne uitfpraak moet gefchie- CLÉOFÉ. Laat af, barbaaren'. TELL. Wat, tiran ! durft gy gebieden?.. CLÉOFÉ. Ontzie de moeder. TELL. Hoe! een kind, uw wraak ten buit!.. CLÉOFÉ. Ik tart uw woede. GESLER. Kom, wisch uwe misdaad uit. Kom, in den drang van 't volk, aan ieder u vertoonen, Ter  TREURSPEL. 45 Ter plaatfe waar uw trots, uw hoogmoed, my dorst hoonen. CLÉOFÉ. Hy zal niet gaan... Bedaar, en zie myn wanhoop aan. Ik zal, ondanks uzelv', uw woede tegenftaan; Of, zo gy wraak begeert en doof zyt voor erbarmen, Ruk dan het kind bebloed en ftervende uit myne armen. MELCHTAL, met drift. Barbaar! waar toch vervolgt uw woên deonnoozlenniet!.. Gy, die noch ouderdom noch prille jeugd ontziet! Al wat in ftaat is om de wreedheid te beletten , Schynt u tot fterker woede en woestheid aan te zetten. GESLER. Volvoer wat ik gebood. TELL. C> Ongehoord geval! Gy waant dat uwe wrok zich dus verzaaden zal...' Dat ik myn kind, om door myn handen om te komen... GESLER. Gehoorzaam, of u w bloed... TELL. Ja, doe myn bloed vry ftroomcn, Ontmenschte! ontruk my't hart, zo teêr als onvertfaagd, Het geen zich tusfchen 't kind en uwen moordlust waagt. Dit DEKBE BEDRYF"  46 WILLEM TELL, Dit hart, dat op uw laage en vuige onmenschlykheden In mynen boezem klopt... al 't yslykst heeft geteedcn. Of vleit ge u, 's vaders hart, op uw bevel misfchien, Natuur ten vyand, my ten beul myns kinds te zien? En kunt gy denken, kunt ge, 6 dwingeland! gelooven, Dat ik in gruwelen uzelv' zou gaan te boven? GESLER. Gy bied, om mynen wil en myn bevel te ontgaan, Hier vruchteloos, uit zucht voor 't kind, uzelven aan. Gy hebt myn' wil gehoord, ik wil dien zien volbrengen, 't Is geen gehoorzaamheid dat gy uw bloed zoud plengen. Bekwaamheid of geluk is thans, in uwen ftaat, Al de uitkomst die aan u myn goedheid overlaat. Gy kunt en my voldoen en ook uw' zoon bevryden. Maar zo gy 't waagen durft om tegen my te ftryden, Dan zult gy fterven voor den jongling, en zyn dood Blyft evenwel bepaald. TELL. 6 Gruwel! al te fnood ! CLÉOFÉ. Rampzalige! ó myn Tell! GESLER. Gy hebt myn' wil vernomen. Zoek  TREURSPEL. 47 Zoek boog en pyl... dat myn bevel word' nagekomen. Gy, wachten, volgt hem... Ga, raadpleeg uw tederheid. Dank uw bedreeven hand het vonnis, u bereid. Men moet den jongling ftraks naar't veld van Altdorf brengen. TELL. 6 Hemel, laat uw hulp myn wanhoop niet gehengen! ZESDE T O O N E E L. CLÉOFÉ, GESLER, ULRIC, MELCHTAL, wacht. CLÉOFÉ, tegen de Joldaaten. Ontmenschten! volgt gy dan 't bevel dat hy ti gaf? Ge ontrukt my mynen zoon en neemt my 't leven af. Barbaar! de hemel zal zich eenmaal op u wreeken. Hy zal niet dulden dat uw moordlust, zo ontfteeken, Deez' dag meer gruwlen op uw hoofd laad'; neen, tiran ! Hy is't, die't kwaad gedoogt, maar 't kwaad ook weeren kan. Denk, dat de ilechtfie daad, die ge immer hebt bedreeven, En die de Hemel u veelligt niet zal vergeeven, ln 't onderdrukken der onnoozelheid beftaat, In eenen ouderdom, ontbloot van toeverlaat. Gy kunt, bloeddorstige! ter dezer uur vergeeten De wet, die 't fterkfte fpreekt in een oprecht gewcetcn: De EERDE BEDRYF.  48 WILLEM TELL, De zuiverfte zo wel als de algemeenfte wet. Geen hart, dat op natuur en haare banden let, Gewoon op waar gevoel en edelheid te doelen, Of'tmoetde klagten, die myn ramp verwekt, gevoelen. Barbaar! daar zal in 't land geen moeder zyn, die niet, Uw woede omtrent my ziende, ook 't zelfde lot voorziet, En, komend my haar hulpe en onderftand verleenen, Door my gered te zien, zichzelv' gered zal meenen. Ik vlei me nog dat elk, en dat men overal, Zich tegen uw geweld grootmoedig waapnen zal, Opdat ons land , in 't eind' gezuiverd van uw plaagen, In eeuwigheid geen juk, als 't uwe is, meer zal draagen. ZEVENDE T O O N E E L. GESLER, ULRIC, MELCHTAL, wacfo. GESLER- 'k Zal, door gerechte ftraf, dien moedwil tegenftaan. Breng Melchtal weg... En wy, laat ons naar Altdorf gaan. Einde van het derde bedryf. VIER.  TREURSPEL. 49 VIERDE BEDRYE. EERSTE T O O N E E L. CLÉOFÉ» zich in wanhoop op den tronk van een' boom nederwerpende. Wat mag zyn lot zyn?..,Och,waarben,waargaikbeenen'... Die beulen!.. Wie zal me in myne angsten hulp verleenen ? Men houd dees plaats bezet en my in hechtenis! Myn kreet is vruchtloos, nu myn ftem bezweeken is. Hoe wreed zag ik myn' zoon, door feilen fchrikbeneepen, Met uitgeftrektcn arm, al fchreijend , hcenenfleepen! 6 Gesier!... fnood tiran !... Onzaalge moeder !... ach! Onfchatbaar huwlykspand dat ik voor 't laatfte zag! Moest ik, door liefde tot myn' echtgenoot gedreeven, Hier komen, en myn kind, myn dierbaar kind, zien fbeeven ! En dit gedoogt het volk!., het blyft verwonderd ftaan, En ziet, ftüzwygende, die woede en gruwlen aan! Detraanen myns gemaa!s,'t lotvan myn kind,myn fchrikken... Afgryslyk fchouvvfpel!.. ö Ontzaglyke oogenblikken!.. Het yslyk uur genaakt... de doodelyke boog, Myn hart bezwykt van angst, vertoont zich aan myn oog, Dat door een' duistren nacht geheel word overtoogen. Ikzwicht voor zo veel leeds... myn krachten zyn vervloogen. D Zy vtF.RDE BEDRYF.  5o WILLEM TELL, Zy blyft eenigen tyd bezweeken. Wat onrust is 'er gaande en fchokt myn harte weer? Wat oproer!.. 't Nadert en verheft zich meer en meer. Ik zie het volk, ontroerd, luidruchtig, heenenloopen; Men ziet en myd my... ach! hier valt niet meer te hoopen: Myn zoon is dood... en ik, die moeder ben, ik leef..! ö Neen , clendig kind!., neen! dat ik met u fneev'... Men komt. Ik beef... TWEEDE T O O N E E L. CLÉOFÉ, FURST. CLÉOFÉ. Spreek op. Gy moogt my niet misleiden. Zaagt gy myn dierbaar kind reeds uit het leven fcheiden ? FURST. Hy leeft; de hemel is bewoogcn met uw fmart. CLÉOFÉ. Hy leeft ? is 't waar ? helaas! de vreugd beftelpt m yn hart. FURST. Hy wachtte, op Altdorfs plein, aan eenen boom gebonden, Waar vecle menfchen, door aandoening, fpraakloos ftonden, Zyn lot af. Gesier komt, verzcld van Tell, en dringt Door al 't verzameld volk, dat hen, om ftryd, omringt. De  TREURSPEL. 51 De vader ziet zyn' zoon, Raat fti], en, fterk bewoogen, Slaat hy zyne oogen, als wanhoopend , naar den hoogen, Terwyl op 't woest gelaat des dwingelands 't vermaak Niet min te leezen was, dan heete zucht naar wraak, 't Volk blyft, ftilzwygend , vol van zielsontroering, ftaaren. Intusfclien ziet men Tell a'.lengskens weer bedaaren. Hy treed icr plaatfe, door den dwingeland beperkt; Hy mikt; en, 't zy dir dus door 't noodlut wierd bewerkt, Het zy natuur alleen dit wonder had beflooten, Tot 's jorgelings behoud word de appel weggefchooten. Al 't volk ftelt zyne vreugd door luid gejuich ten toon, En deelt vernoegd in 't heil van vader en van zoon. Naar maate elk fidderde by 't zorglyk onderwinden, Naar maate, en wel zo dra zich beiden veilig vinden, Ontgloeit het hart van vreugd, en Tells behendigheid Werkt nu verwondring waar 't meêdoogen was bereid; Daar wreede Gesier, in zyn woede aldus bedroogen, Met moeite een fpyt bedekt, die zich verraad do;r de oogen. CLÉOFÉ, van verre haaren zoon gewaar •wordende, die door het volk tot haar ge. bragt word. Dat ik myn' zoon omhelz'... reeds ylt naar hem myn hart. 'k Zie Gesier. Vlieden wy die bron van onze (mart. D 2 FURST. VIERDE ÏEDRÏF,  5a WILLEM TELL, FURST , ter zyde. Laat ons in 't uur, waarin wy Gesier diep verachten En Tell beminnen zien, groots onzen pligt betrachten. DERDE T 0 O N E E L. TELL, GESLER. TELL. ]3arbaar! wat nieuw bevel brengt my voor uw gezigt? Laat my bedaaren na het geen ik heb verricht. Laat my de traanen, door myn' fchrik veroorzaakt, droogen. 'k Ontroer op nieuw, zodra'k verfchyne voor uwe oogen. GESLER. Gy wist wat Gesier u gedreigd had en voorfpeld, En aan wat lot ge u door uw' trots had blootgefteld. 'k Heb door gevaar alleen u goedgedacht te ftraffen. Denk dat ik my meer wraak had dienen te verfchaffen , En, daar ge u thans van vrees voor 't kind beveiligd ziet Dat gy behouden hebt, voegt u het klaagen niet. TELL. Ja.ik behield myn'zoon.'kDorst me op myn hand vertrouwen. Meent gy, zo 'k de uitkomst niet, gelyk we die aanfchou wen, Voorzien had, dat ik zou gehoorzaamd hebben? neenl • Spot vry, tiran! met myne ontroerde tederheên. Ver-  TREURSPEL. 53 Vertoon uw laage vreugde, ontmenschte! en uw verlangen. 'k Voel nog de wonde in 't hart, die gy me deed ontvangen. Tiran, die my het licht en 't leven fnood misgunt ! Verdelger van myn' zoon zo veel gy 't wezen kunt! Gy hoopte dat myn oog zich zelve zou vergisfen, Natuur zelf myne hand door grooten fchrik doen misfen; Maar neen, de hemel had u dezen prooi ontzeid , En tevens al de vreugd van uwe onmenschlykheid. Ik echter niet te min... Wat moest myn hart al lyden, En tot wat zwaaren prys zag ik myn' zoon bevryden! Tirannen heeft men wel zien woeden blind en woest, Wanneer de onnoozelheid hun wraak gevoelen moest; Maar uit te vinden... maar naar eene ftraf te trachten, Waarin 't gevaar des doods meer dan de dood is te achten, Waardoor men in den ramp, waarvoormen ducht, verzinkt, By druppelen 't vergift, dat men moet zwelgen, drinkt; Die fnoode kunst is door uw wreedheid uitgevonden. Ik heb uw' wil volbragt, uw wet dus niet gcfchonden. Gy hebt het zelf gezien. Op deze wyz' heb ik Uw woede en haat voldaan, in doodelyken fchrik. Nu moet ge my , barbaar! myn vryheid wedergeeven. GESLER. U, die my wcderftond, door trotsheid aangedreeven ? D 3 Ver- VIERDE BEDRYF.  54 WILLEM TELL, Verwacht gy dit van my? Heb ik u dit beloofd ? * " TELL. Wat hangt my nog van uwe ontmenschtheid boven 't hoofd , Troüwloozelen door wat list zult gy me op nieuvvdoen lyden? Wat wilt gy nog ? GESLER. Gy wist het hoofd uws zoons te myden; Ik fpaar u tot een loon van uw behendigheid: Gy leeft nog, en ik duld uw haatlyk onbefcheid, •. Dank myner goedheid dit. TELL. ó Lot! ö Eedverbreekcn! GESLER. Wat pyl, verraader! houd gy onder 't kleed verfieeken ? Waartoe verbergt gy dien ? en wat bedoelde gy ? TELL. Wat ik 'er meê bedoelde? GESLER. 6 Ja, ontdek het my. TELL. Om, als ik my myn hoop en kans had zien mislukken, Dien pyl, verraader, in uw fchuldig hart te drukken; Gesier omrukt hem den pyl. En,  TREURSPEL. 55 En , ftraffende op die wyz' den moorder van myn' zoon» Dit land te ontheffen van een' dwingland, tot uw loon. GESLER. Men boeij' hem daade'yk en breng' hem uit myne oogen. Ik kan 't gezigt van dien vermeetlen niet gedoogen. Verwacht welhaast zyn ftraf, die yslyk wezen zal, Den muiteren ten fchrik. TELL, ter zyde. En mooglyk u ten val. VIERDE T O O N E E L. GESLER, ULRIC. GESLER, Hoe ! zo veel trotsheid in een ziel zo laag geboren! ULRIC Zy, die alleenlyk tot het vuige graauw behooren, Zyn menigmaal, daar hen de zucht tot hoogmoed plaagt, Om groot te fchynen, ftout en blykbaar onvertfaagd. Hoe duistrer van geboorte cn rang, hoe meer ze trachten Den man te hoonen, dien ze eerbiedig moesten achten. Zy kennen 't midden niet, zyn woelziek, of befchroomd, VpMbekt moedwillig, of door flaafsch ontzag betoomd. Niets grcots bedoelende, wat hebben ze te myden? D 4 Hun- VIERDE BEDRYF.  5