GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN   GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN, betreffende de oorzaak en der. herroeping van het EDICT VAN NAITES, en, nopens den STAAT der protestanten in frankrijk; ZJSDERT HET BEGIN DER REGEERING VAN lodewijk de xiv, tot op onzen TIJD. Celrokken uit onderfckeidene Handvesten van het Gouvernement. EERSTE dITeITs iide Stuk. Uit het Fransch vertaald. Te AMSTELDAM, Bij JACOBUS KOK, ïietirszoon. 1788.   GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN, Betreffende dc Oorzaaken ck-r Herroeping van 't Ediêt van Nantes, en nopens den ftaat der Froteftanten, in Frankrijk, zedcrt het begin der regeering van Lodewijk de Veertiende, tot op onzen tijd. Getrokken uit onderscheidene Handvesten van 'ê Gouvernement, X. HOOFDSTUK. De Landmagt, het Zeeweezen , de Buiten-, landfche zaaken, en de algemeene zaaken der zogenaamde Hervormde Godsdienst, maakten toen de voornaamfte verdeelingen der Departementen, tusfchen de vier Staats-Secretarisfcn, uit. De meesten van die welken dezo gewichtige beroepen opvolgend bezaten, vermoeiden zich geftadig om hunne magt uit te breiden en hun bewind te vergrooten. — Den eenigen Mark. Graaf de Chdteauneuf', in hoop om 'sKonings gunst en vertrouwen, meer dan I. d. II. st. L ooit,  ( 150 ) ooit, tc winnen, leide zich toe om het geheele Departement, dat in eenig opzicht het erfdeel zijner familie was, te vernielen , om dat fchoone deel van het inwendig beftier des KoningnjJcs, aan 't welk de zorg, om de verdraagzaamheid tc handhaven was toevertrouwd, te vernietigen; en, hij wendde zijn uiterfte vlijt aan, om daar van niet meer, dan een fchaduw te behouden. 9 Hij had zelfs niet de eer van tot de ingebeelde goede gevolgen, welken de Godsvrucht des Konings, voor een tijd lang te vreden Helden, te hebben toegebragt. — De eerftediemethem, de zorgen der bekeeringen deeldq, was de Secretaris van Staat, welke over de Kerkelijke zaaken was. — Deze eenftemmigheid werd onvermijdelijk, naar maate de bekeeringen menigvuldiger wierden. — Colbert die het Opper- Interdantfehap der gebouwen, het Controleur ■ Generaais-amt , 's Konings lijfwacht, de ftad Parijs en de Geestelijkheid, bij het Zeeweezen voegde; had aan zijn Zoon Seignelai, welke het recht van opvolging in zijn Amt verkregen had, dit laatfte gedeelte van zijne uitgeitrekte Departementen afgeftaan. —- Al wat toen gedaan werd, was wel verre van zijne goedkeuring weg te draagen. Hoe zeer hij de yoornaamfte invloed in de Raadsvergaderingen be-  ( I5i ) behouden had, de verdraagzaamheid was echter gehandhaafd geworden. Doch hij was niet meer in ftaat om cene hartstocht te wederftaan, die alles als in eene ftroom, mede fleepte. Hij begon op eene al te vermoeiende wijze tegens de heimelijke aanflaren en den laster te worftelen. Hij verviel in eene ongunst, welke de voorbode der ongenade is, en in verdrietelijkheden, welke waarfchijnlijk, zijnen dood verhaastten. Hij vreesde nochtans niet het kwaad gevolg bekend te maaken, en zelfs het gevaar van deze onvoorzichtige onderneeming; doch, men zag deze kwaads voorzeggingen aan, als de zwakke toeylugt eens Mans, welke zijn vertrouwen voelde verminderen: welke zijnen raad niet meer kunnende doen gelden, zich op de gebeurtenisfen beroept, en welkers verdrietige kentekenen , zijn fpijt en gevoeligheid klaar vertoonen. 'Er vestigde zich tusfehen Seignelai en Chdteauneuf eene eenftemmigheid, waarvan nog eenige gedenktekens in de Arcliiven gevonden worden. De Wetten, welken betrekking hadden tot de Nieuw -Bekeerden kondigde Seignelai af; die, welken meer bijzonderlijk de Hervormden bedoelden, werden door Chdteauneaf bezorgd. — Deze bepaalingen waren niet altoos even duidelijk te onderfcheiden; dochdeoverL 2 een-  C r5» ) ècnftemmig der beide jonge Staats-Secretarie fen, werd door hunnen naïever niet afgebro-, ken. Louvois., welke tpt de wonderdaaden dezer regeering veel had toegebragt, zag met fmar-t het geheele aanzien van 't Hof veranderen. Hij fcheen bedugt te zijn voor meer veranderingen, welken deze opkomende Godsvruchtigheid voorfpelde. — Maar laat ons zulke groote Staatsdienaars, niet dan met een fchroomlijke voorzichtigheid befchuldigen 5 en, niet vergeeten , dat deze aanhoudenden ievcr van Louvois, tegens alle zijne Amtgenooten, tot daar toe, voor het Koningrijk, een bron van voorfpoed en grootheid, geweest was. -n Hij begon met niets te verzuimen, om den Koning van deze verdrietige zorgen af te trekken. — De liefde tot overwinningen , het behaagen dat hij ftelde in de pracht , en alle zinlijke vermaakelijkheden , waren zoo veele banden, welken dezen Vorst aan Mevrouw de * Montespan verbonden hielden: en geduurende de geheele tijd dat deze trotiche, maar verleidende Vrouw eenig deel in de Regeering had, regeerde Lodewijk met hoogmoed, echter met roem: zijn Naam was de fchrik van Europa; doch zijn Hofgezin was een voorbeeld voor hetzelve. -—. Louvois poogde hem tot deze vrolijke harts-  053 D hartstochten terug te brengen. — Het was niet hunne Godsvrucht, maar de liefde, die hij, geduurende de herhaalde verbreekingen der tweë Gelieven j welken beide, door telkens wederopkomende angstvalligheden getijsterd wierden, zogt te begunftigen. — De twee Kinderen geduurende deze afwisfelingen van Liefde en Godsvrucht gebooren, en die niet meer aan de gedienftigheid van Mevrouwe de Maintenori konden toevertrouwd worden , werden aan de zorge van Louvois en zijn Intendant,ovcrgelaaten; — Waren de twee Gelieven geicheiden, zoo zogt Louvois gelegenheid datze elkander wederzagen, zelfs met gevaar van den Koning te mishaagen, in zo verre een diergelijke zorg aan een nog verliefd man mishaagen kon. — Laat ons Mevrouw de Maintenon zelve hooren. De Heer ,, de Louvois heeft aan Mevrouw de Montespan) „ gedreigd, den Koning alleen te zullen fpree : „ ken. Men hield hem zedert eenigen tijd „ daaromtrend verdagt; men ging hem in zijne „ verrichtingen naa; men zocht hem de gele,, genheid te beneemen, men wilde zijne maat„ regelen verïedelen; doch die waren zo wel j, genomen, dat men eindelijk in den ftrik ge„ vallen is." Zij meldt den 23 Augustus 1680. 5, Deze verklaaring heeft den Koning weder }i moed gegeeven;ik heb hem geluk ge vvenschr2 L 3 }, dac  C J54 ) f, dat hij een zo gedugte vijand overwonnen „ heeft; hij ftemt toe dat de Louvois een ge„ vaai lijker man is dan de Prins van Orange." Doch zij fchrijfc vervolgends. „ Zij heeft zich „ weder met den Koning verzoend, dit heeft 5, Louvois gedaan: zij heeft niets gefpaard om „ mij te benadeelen." Men zal in de Souvenirs de Caylus ontwaar worden, hoe zeer Mevrouwe de Maintenon de wederverëeniging van Mevrouw de Montespan, den Hertog de la Rochefoucauld en de Heer de Louvois te vreezen had. „ Hun voornaamfte }, oogmerk was, (zegt zij) om Mevrouwe de Ma'ntenon in den grónd te helpen, en den „ Koning een afkeer van haar te doen krijgen; doch zij bedagten dit te laat. De achting „ en vriendfehap welke hij vöor haar had,hadden „ reeds te diepe wortelen gefchoten Ik „ ben onbewust van de omftandigheden dezer „ zamenzweering , waarvan Mevrouwe ds „ Maintenon mij flechts een flaauwe fchets ge„ geeven heeft, en wel tegen mij zelve die de „ beledigingen kan vergeeten, fchóon mij de* „ zelve niet onbekend zijn." Dit was ten tijde dat Louvois tot een bijna onafhangiijke magt geraakte. — Zijn vader was aan 't hoofd der Regeering, zijn Broeder aan het hoofd der Geestelijkheid: hij zelfbe- ftier-  C 155 ) flierde het Departement van Oorlog: eeri zijher Dochters was gehuwd aan eenen Zoon vaii den Hertog de la Rockefoitcauld, welke Lodewijk de XIV als een gunfteling befchouwde. — Hij regtte te Metz en te Brifach dat Gerechtshof op , het geen alle de aangrenzende Vorfteri van een gedeelte hunner Staaten moest berooven. — Colbert, welke zo langen tijd zijne mededinger geweest was, was in ongunst: en 'ef was ondertusfehen eene zaak die alleen den Koning bezig hield, en Louvois fpeelde daar zijn rol niet in. Hij die bij de aannaderingeener ongenade, veroorzaakt, zo het fcheen, door de flappe verdeediging van Mevrouwe de Maintenon, zeide: „ Ik weet niet of hij te vreden „ zal zijn, met mij mijne bedieningen te ont„ ncemen, of dat hij mij in eene gevangenis j, zetten zal; het is mij al het zelfde, want ik „ zal geen meester meer zijn." — De Rcligie-zaaken, welke boven alle anderen de overhand begonnen te krijgen in het harte des Konings, zag hij door twee jonge Staats-Secretarisfen alleen behandelen, en welken zich dus in zijn vertrouwen indrongen. Zedert hij de onmogelijkheid om zich tegen deze nieuwe neiging te verzetten,ontwaar werd, wist hij niet alleen een middel te \*inden ©m zich in de bekeeringen te wikkelen; maar L 4 H  ( *5<5) Bij kwam zelfs zo verre, dat hij meester wierd van de algemeene Bekeering des Rijks. Deze onderneeming fcheen zwaar, onder een Vorst die oplettend was, om ieder zijner Minis» ters binnen de grenspaalen van hun eigen Departement te houden. — Diegeenen, aan welken door het beftier van eenige Provinciën , de noodige befcheiden omtrend de Hervomden gegeeven werden, beflisten,omtrend hen,niets dan bijzondere gevallen. De Staats-Secretaris welke het beftier hunner algemeene zaaken had, had alleen het recht om algemeene Reglementen te maakeft. — Zie hier hoe de onhandigheden de ftaatzucht van Louvois begunftigden. Poitou, was een der Provinciën onder zijn Departement, en Marillae in dezelve Intendant. — Deze Marillae was de Kleinzoon van den Zegelbewaarder Mkhel de Marillae, Auteur van dat befaamd Wetboek van tirannij, Code Michav.lt genaamd; van dit Wetboek, dat zelfs onder het beftier van den Kardinaal de Rkhelieu voor ontëerend verklaard, en door den algemeenen afkeer des Volks vernietigd is.- De&ze Intendant Marillae nu, zijn vader vroeg verloren hebbende, was bij de eenigfte van dat geflacht die een begin gemaakt had, om hetzelve uit dien verachtelijken ftaat, waar inhetzedeft twintig jaaren, door de ftraföplegging van den Mar-  C *57 ) Marfchalk en de ongenade van den Zegelbewaarder , gelegen had , weder op te heffen; Hij vleide zich om het zelfs weder in den Krijsdienst en Regeering te herftellen. Een zijner Zoonen muntte reeds uit in de Gerechts, hoven, een ander diende in 't leger; en dit was voor hem eene nieuwe beweegreden om de gunst van Louvois weder te zoeken. — Marillae, in de leerftelling zijner voorouderen opgevoed zijnde, en de daar bij komende aangeborene onftuimigheid, in weerwil der langduurige ongenade , en de buitenfpoorigfte eerzucht, had zich, zo lange den iever der bekeering hem toefcheen flechts een fchielijk vervliegende damp te zijn; zo lang Louvois zelve daar geen deel in nam, ingebonden gehouden. Hij had zich in deze Provincie, welke vol Proteftanten was, zo behendig en befcheiden gedraagen, dat hij van de Katolijken even zeer al van de Hervormden bemind wierd. Doch, wanneer hij omtrend het einde van het jaar 1680., den Koning waarlijk Godsvruchtig zag, toen hij alle zijneAmtgenooten, de Intendanten , als om ftrijd, elkander door een Apostolifchen iever zag voorbij ftreeven, begon hij van gedrag te veranderen, en eenen iever te toonen, die wel laat, maar des te driftiger verfcheen. — Welhaast deed hij een aanL 5 mer-  C 15S ) merkelijk getal bekeeringen, haar evenredigheid der weinige penningen welken Pelisfon hem over maakte. Deze fommen Waren middelmatig; eri zijn iever werd opgewekt door de loftuitingen van Louvois omtrend hem. Hoe -naauwkeurig wij ook zijn geweest in onze navorfchingen, hebben wij echter geene Brieven van Marillae kunnen ontdekken; maar de antwoorden van Louvois zijn onder de zaaken van Oorlog bewaard gebleven: en dezelve zijn, ter ^opheldering van de voornaamfte zaaken, voldoende. Evenwel bij het onderzoek van een der gewichtig ft en van den 18 Maart i68r , durven wij geen oordeel vellen; en zullen aan den Lezer overlaaten, wie van de Intendanten- of Staatsdienaars, die wreede middelen ter bekeering , welken de Koning door dezen Brief fchijnt goed te keuren, heeft voorgeflaagem Zie hier dezelve: „ Ik heb de eere gehad den Koning de j, Brieven, welken gij de moeite hebt geno„ men , mij den 5 en 12 dezer Maand té „ fchrijven, voor te kezen, bij welken Zijn j, Majefteit met veel vreugde verftaan heeft * „ het groot getal perfoonenj welken zich j, nog bij aanhoudendheid in üw Departe„ ment bekceren. — Zijn Majefteit is uw zeer dankbaar voor de vlijt dien gij betoont, om ;j dat  5 dat getal te vergrooten , en wenscbt dat gij *,| voortgaat, met uwe zorgen daaraan te befteden, u van dezelfde middelen bedienende, , die u tot heden gelukt zijn. — Zijn Maje• ' ftait heeft aan den Heer'CoZ6ert,inoverwee" ging gegeeven, wat men zoude kunnen doen, H door die geene, welke zich bekeeren van het hoofdgeld te ontheffen, ten einde het „ getal der Hervormden te verminderen; en „ heeft mij bevolen, in het begin der aanftaan„ de maand November, een Regiment Ruite„ terij naar Poitou te doen marcheeren, welke „ geinkwartierd zullen worden, ter plaatfe, „ welken gij tusfchen heden en die tijd, zult „ aanwijzen; waarbij ZijnMajefteitgoedvindt, „ dat het grootfte gedeelte der Ruiters en Of]] ficieren bij de Proteftanten geinkwartierd >} worden; doch Hij oordeelt niet, dat men ze „ alle bij dezelven moet inkwartieren; maar, dat ■ gij hen, van de zes- en- twintig Man, waar, uit een Compagnie beftaat, (nadien zij 'er vol„ gends eene nette verdeeling, tien vanmoes„ ten inneemen,) twintig kunt doen gee„ ven , en alle dezelven bij de rijkften der Pro„ teftanten leggen, neemendc totvoorwendzel „ dat, wanneer 'er op ecnige plaats geen ge„ aoegzaam getal Krijgsvolk is, zo dat alle d@ Invvooners 'er van hebben konnen, het bil-  C ito) jj lijk is dat de armen daar van uitgezonderdj » en de rijken 'er mede belast blijven." „ Zijn Majefteit heeft daarenboven goedge„ vonden, het Bevel dat ik u hier nevens zen" „ de, te doen afvaardigen; bij 't welk Hij ge, „ bied, dat die geenen, welken zich bekeerd >, hebben, van de inkwartiering zullen bevrijd „ zijn. — Dit Bevel zou in de ftapelplaatfen, „ veele bekeeringen kunnen te wcge brengen' i, wanneer gij zorg droeg dat het wel nageko„ men wierd, en dat bij de verdeeling, die'er „ van het doortrekkend Krijgsvolk zalgemaakt „ worden , altoos het grootfte gedeelte daar „ van bij de rijkften der gemelde Godsdienst ge„ legd worden; maar, gelijk ik het U hierbo„ ven uitgelegd hebbe, wil Zijn Majefteit dat „ uwe orders daaromtrent door U of uwe onM derrechters, mondeling aan de Hoofdfchouten „ en Scheepenen derplaatfen worden gegeeven, „ zonder nogtans ter hunner kennis te brengen, dat Zijn Majefteit de Hugenooten daar „ door met geweld wenscht te bekeeren; en, „ hen flechts verklaarende, gij deze bevelen „ geeft, op het bericht dat gij hebt gekregen, „ dat de rijke Proteftanten in die plaats door » het vertrouwen datze aldaar hebben, zich „ ten nadeele der armen daar van onttrokken „ hebben." Vit  ( i6i ) Uit dezen Brief,bemerkt men omtrend, me£ welke omzichtigheid den Koning toegeftaan had, dat men van dit gevaarlijk middel gebruik maakte. — Wij zullen het in 't vervolg nog meer ontdekken; en de gebeurtenisfen zullen, ons de hand kenen, om de ingewikkeldheid der uitdrukkingen, welke dien Staatsdienaar hier bezigt, (gelijk hij in 't vervolg bij aanhoudendheid doet, om door geheime orders de vervolging goed te keuren) te ontwarren; laatende, des noods, in bedenking, in hoe verre dea Koning een afkeer daarvan had, Dit Bevel het geen aanftonds heimelijk aan den Intendant van Poitou gezonden was, werd in de volgende maand openbaar, en algemeen gemaakt door het gantfche Koningrijk. — Lomyois, door in zijn Departement, en onder de enkele gedaante van eene militaire Ordonnantie, eene, in fchijn zeer eenvoudige gunst, voor die geene , welke zich'zouden bekeeren, te doen afkondigen, beftaande, in de bevrijding van Militaire inkwartiering geduurende twee jaaren, moest hier door weldra de voornaamften invloed op deze omwenteling verkrijgen, en dezelve alleen van het Oorlogs-departement afhanglijk maaken. Dit Bevel werd den u April i63i-afgekondigd; en zodanig is den eerft:n oorfprong dezer  ( 16* ) zer geweldadigheden, welke vier jaaren Iaater, door het geheele Koningrijk plaats hadden, en genaamd werden: ,, les Dragonnades, of, be„ keeringen door Dragonders; ook Bekeerin„ gen door inkwartiering, . f: het gelaarsde „ Zendelingfchap (la Misfion bottée.") Laat ons nu de Brieven van Mevrouwe de Maintenon, omtrend het tijdvak waarin wij genaderd zijn, befchouwen. Zij fclirijft den 24 Augustus 1681. aldus: ,, De Koning begint „ met ernst aan zijn, en zijner Onderdaanen „ geluk te denken. Zo god hem ons fpaart, zal 'er niet meer dan eenen Godsdienst in „ zijn Rijk plaats hebben. — Dit is het denk„ beeld van Louvois; en ik geloof hen daarom„ trend meer dan de Heer Colbert, die niet ,, dan om zijne Finantiën, en bijna nooit om de „ Religie denkt." Zodanige zijn reeds de gedachten, omtrend de Bekeeringen, zedert dat Louvois zich daarmede heeft beginnen in te laaten. — Mevrouwe de Maintenon voegt 'er zaaken bij die niet minder gewichtig zijn, en die ons het fluiërvan merkwaardige Gedenkfchriften, üülgten.Ruvigny, algemeen Gedeputeerde der Proteftanten aan het Hof, was toen meteen onvoorzichtigen ievór bezield: „ Ruvigny," (riep Mevrouwe de Maintenon uit) „ is onbehandelbaar: 5* h'j  0«3 ) "„ hij heeft aan den Koning gezegt dat ik Calvijs nist gebooren was, en dat ik dit geweest , was, tot op het oogenblik toen ik aan 'tHof „ gekomen ben. Dit noodzaakt mij om zaaken goed te keuren die geheel ftrijdig zijn met „ mijne denkwijzen," en, in een anderen Brief, « Ruyigny wil dat ik in het binnenst „ van mijn hart nog Calvijnist ben." — De woorden waar van zij zich bedient, hebben altijd een uitgebreide betekenis, en de woorden , „ Ruvigny is onbehandelbaar," is in haaren mond geene onverfchiilige uitdrukking. Hij had een gevaarlijken flag toegebragt, aan deeenigfte perfoon die zijn partij kon handhaven; hij had haar bij den Koning voorgefteld als Calvijnist, en als in ftaat zijnde haaren Godsdienst aan haare ftaatzucht op te offeren; en deze verdenking deed hij op haar vallen, onderwijl zij het hart des Konings zogt te winnen, door zich als een Godsvruchtige te gedraagen , en zich voor een geheel onftaatzvxhtig perfoon te doen doorgaan. — Zij kon deze befchuldiging niet overwinnen, dan, gelijk zij zegt, door te fchijnen, de ver volging van die geenen, welken zij voorgeftaan wilde hebben, goed te keuren." „ Dit „ noodzaakt mij om zaaken goed te keuren, die geheel ftrijdig zijn met mijne denkwij-. j, zen," Het  ( i Ó4 ) Het oogenblik was voor haar beflisfend. Mevrouwe de Montespan begon haar eene buitengemeene minnenijd te betoonen; de Koning vermaakte zich bijna alleen in deverkeering met haar. — Zij gaf zich dan met een foort van verrukking, aan dit ontwerp ter bekeering der Calvijnisten, over. — Zij fchreef aan haaren Broeder; „ Mevrouwe d^Aubigné mogt wel eenigen van 3, onze jonge vrienden bekeeren." Aan een ander meld zij: „ Men ziet mij niet dan met eenige s, Hugenooten die ik naar de Kerk geleide:" Zij fchrijft nog aan een ander : „ Bekeer U „ gelijk zo veele anderen, bekeer U tot god alleen; in 't kort, bekeer U zodanig als't U believen zal; maar echter, bekeer U." Zij was de eerfte die Koninglijke Bevelbrieven verzogt om haare jonge maagfchap, van de opvoeding hunner ouderen te onttrekken. „ Daar 3, is geen ander middel dan het geweld," zeide ze tegens haaren Broeder, en zij voegde 'er bij: „ Betreffende de andere bekeeringen,die .„ kunt gij niet te veel doen; maar kwetst echter de zeden niet door de Leere te prediken." Voorwaar een zonderlingen Apostel, aanwien men zulks onder het oog moet brengen! — Zij bleef in het verborgenst van haar hart een gevoel van genegenheid voor haare ongelukkige broeders voeden, dit gevoel vond eindelijk / mjdo  ( tts) middel zich te ontlasten; maar dat tijdftjp was nog verre, en zij gevoelde de noodzaaklijkheid om alles aan de bevordering van haar eigefl voordeel, op te offeren. Zie daar, Lodewijk de XIV in zijn welmeenendst vertrouwen zelfs , bedrogen; en wel door haar, die hem het meest tot die Godsdienftige gevoelens, aanleiding gegeeven had. Welk eene fchilderij, waardig om aan de Na* komelingfchap te worden nagelaaten, en welk een ftof totidiepe overdenkingen! — Lodewijk de XIV reeds den naam van Lodewijk de Groote verworven hebbende; een voorwerp van verwondering en afgunst voor geheel Europa; onafhanglijk heerfchende , door fchrandere Staatsdienaars omringd, zich verlustigende in het vormen der opvolgers dier Groote Mannen; de gelegenheid van alle Hoven, de Staatkunde van alle Souvereinen, kennende; onder een befchaafd Hofgezin, en een verlicht Volk leevende; hij zelve een voorbeeld dier befchaafdheid; opmerkzaam in het begunftigen en onderzoeken van allerlei verdienften; en, ter zeiver tijd, in zijnen Raad en zijn Hofgezin bedrogen; bedrogen omtrend zijnegrootfte belangens, door zijn dierbaarfte vertrouwlingen; ongevoelig voor de klagten van twee Millioenen zijner Onderdaanen; den toegang L d. II. st. M to{  C 166 ) tot zijnen Troon flechrs open voor. het bedriegclijk eigenbelang, voor de toejuiching van hersfenfchimrnige denkbeelden, en, voor den fndrang der vleierei! — Doch, laat ons hier het gordijn voorfchuiven: dezen Vorst behoudt alJe zijne grootheid, en wij zullen van hem doen zeggen, 't geen men van eenen Titus zeide: „ 'Er „ werd onder zijne regeering niets gedaan, dan „ 't kwaad waarvan hij onbewust was." Een anderen Brief van dien zelfden tijd,is meer ten nadecle der gedagtenis dezer Begunftigdc,en niet minder gewichtig ten aanzien van de opheldering welke wij zoeken. — Haare bcgunfiiging fchecn niet vrij van tcgenfpoed, zij ondervond vcele verdrietelijkheden; en, in deze onzekerheid 'naars geluks, hield de zorg om haare inkomflen te vergrooten, haar even zeer bezig als de zorg dezer begunftiging. Zij fchreef aan haaren Biechtvader: „ Ik wordt het baatzuch„ tigtte mensch der waereld, en ik denk niet „ anders dan om mijne bezittingen te vergroo- ten." — Zij veilde toen ter tijd haare beicherming en vertrouwen, en dikwils verkogt zij die ten voordeele van haaren broeder. Naa gemelde broeder in moeilijkheden gebragt te hebben, fchrijft zijden 22 October 1681. in haaren brief. „ Agt-hondcrd-duizend livres, wel„ ken gij ontvangen zult, Hellen mij gerust: gij „ kunt  ( 167 ) „ kunt niet beter doen dan een Landgoed itl „ Poitou koopen; door de viugt der Huge„ nooten zullen 'er aldaar wel te koop ko- 5) men" Kn, waarom zouden wij tans vreczcn het te zeggen? Zulke verachtelijke beweegredenen hebben meer dart te veel invloed gehad, op die langduurige vervolgingendoor de Hugenooten uitgeftaan , zedert de begunftiging der Diana van Poitiers, totop de, tijden in welken wij leeven. Het was veeltijds om hun fortuin te maaken, dat zo veelen mannen en vrouwen van allerlei rang, zedert twee ecu* wen zich dezer vervolgingen beïeverden. Het is waar, dat Mevrouwe de Maintenon, (buitengewoon begaafd met dit fchrander oordeel, en deze fcherpzinnigheid, 5 door welke men zich zeiven kent, en zijn eigen ftand waardeert: een voordeel dat zonderlinger is dan men gelooft ,) niet naliet om zich van dit vuil gewin te ontdoen, en dat zij weinig maanden naa dezen Brief aan haaren broeder fchreef: „ Hoe „ meer men in dit Land zekere gunst geniet, hoe meer men buiten ftaat is om zekere zaaken „ te verrichten." Door deze dubbele even verborgene beweegreden was het derhalven, dat de vertrouwde van den Koning , welke hem tot de Godsvrucht bragt, deel nam in de vervolging welke M a in  C 16-8) in Poitou begon. — 'Er werd zo het fcheen niet gehandeld , dan om aan de Nieuwlings-Bekeerden niet dan voorrechten en bevrijdingen van lasten toe te ftaan. — Onder dezen dekmantel vermomde men de vervolging voor den Koning; men verborg voor hem dat ieder Proteftants huisgezin aan den buitenfpoorigen moedwil van eenen hoop Soldaaten blootgefield was. — Men vertoonde hem groote lijsten van Bekeerlingen, en alle dagen las men nit de Couranten Artikelen, die gewag maakten van zes, zeven en agt-honderd Hugenooten die tot de Kerk weder gekeerd waren. — Deze bedrieglijke lijsten waren van die uitwerking, dat zij deeden gelooven , dat deze gewichtige zaak veel gemaklijker«zoude zijn uit te voeren, dan men zich in 'teerst had voorgefteld. Mevrouwe de Maintenon fchreef toen: „ Indien god „ den Koning fpaart, zal 'er naa twintigjaaren „ niet eenen Hugenoot meer zijn; ikzalgewil„ Hg alles op mij neemen." — Wij zullen zien dat het bedrog der zinnen meer en meer de overhand neemt, dat de geesten zich verhitten, en de betovering zodanig was, dat men zich overtuigd hield, de bekeering van het geheele Rijk binnen één maand volvoerd te zien. — Weldra gingen eenige Intendanten veel verder dan de orders die zij ontvangen hadden. De nieu-  ( -69) nieuwe Ordonnantie werd voor hen eengrondflag, waarop men alle foorten van ge weldadigheden bouwde; zij hitsten de Soldaaten, (welkers buitenfpoorigheden, dikwils door de fterkfte dwangmiddelen bijna niet te beteugelen waren , en waar van de drift, wanneer hen de teugel gevierd wordt, zelfs tot wreedheden en rovereiën overflaat) aan tegen de Cal vijnisten. —. Eindelijk kwamen de klagten dezer ongelukkigen ter ooren van den Koning; en welhaast liet hij die geenen, welke zijne orders overtreeden hadden, geftrengelijk doorhaalen, — Louvois fchreef aan Marillae: ,, Ik zende U eene „ Memorie, welke door een Gedeputeerde „ der Inwooners van de R. P. R. der fhd Chd„ telleraut is ingeleverd, uit welken Zijn Ma,, jefteit, met verwondering gezien heeft, het ,, gedrag , het geen de Compagniën Ruiters die „ aldaar zijn geinkwartierd geweest , onder „ uwe toelaating, en in uwe tegenwoordig- „ heid, gehouden hebben Waarop 't j, Zijn Majefteit behaagd heefc, mij te beve„ len, aan U te doen weeten, dat Zijn Maje„ fteit van U verlangt, dat gij hem verflag j, doet van de waarheid der zaaken in die Memorie voorkomende, en, dat gij in 't vervolg ver„ hindert, dat het Krijgsvolk, in hunne kwarj, tieren bij de Inwooners van de R. P. R., M 3 (al-  C 170 ) „ (alwaar het Zijn Majefteit behaagt, datze „ eveneens als bij de Katolijken onder bedwang „ gehouden worden) geene baldaadigheden be„ drijven." „ Zijnen wil is insgelijks dat gij U onthoud „ van, die der gemelde Godsdienst , welken „ zich niet zouden willen bekeeren, tebedrei„ gen: als niet met zijnen dienst ftrookende, 3, dat een man van U Carafter zulke redenen 3, voert, die zo verre afzijn van de uitvoeriu5, ge der Bevelen , waarvan de belijders der „ gemelde Godsdienst in dit Koningrijk het „ genot hebben." 3, Het bovengemelde dient om U te herinne3, ren, dat, hoewel Zijn Majefteit de voort3, gang der bekeeringen ten fterkften begeert, „ zo als die tot nu toe gedaan zijn, en dat hij „ wel bij voortduuring, daartoe dezelfde uit„ gaavert wil doen, nochtans zijn begeerte is, „ dat gij zodanig handelt, dat die van demccr„ gemelde Godsdienst, geene billijke redenen „ van klagten hebben, datze gekweld of he„ dreigd worden, wanneer zij niet van Godss, dienst willen verwisfelen." „ Aangaande het Krijgsvolk, beveelt Zijn „ Majefteit, in het onderzoek welke gij doen „ zult, nopens de kwartieren der Soldaaten, u Uzodanig tegedraagcn,dat'ergeenfchijnvan  ( i7i ) „ geneigdheid is, om die van de voorfchree„ ven Godsdienst te verdrukken, maaralleen„ lijk een zorg om te beletten, dat de vcrmo„ genden zich van de gemelde inkwartiering „ niet uitzonderen, en die op de armen wer„ pe; dat gij de Ruiters zodanig in tucht „ houdt, datze geene aanmerkelijke wanördens bij de Proteftanten veroorzaaken; dat gij, wanneer ze daaromtrent bij U karnap klaa» gen, hen hoort, en, geen reden geeft te „ klaagen, dat gij hen alle recht weigert en „ aan de ongenade van het Krijgsvolk over„ laat." Hij fchrijft den 20 Junij 1681, aan den Intendant van Limoges: „ Gij zult hier nevens 5> vinden, de klagtcn die aan den Koning ge,, daan zijn, van wegens de Inwooners die van de zogenaamde Hervormde Godsdienst zijn, „ in de ftad Angoulème , uit welken gij zie» " zult, het gedrag dat omtrend hen gehouden " is; het welke, indien het geen daarin ver# kl'aard wordt, waarheid is, tegens de wil " van Zijn Majefteit ftrijd, zo wel ten aanzien ' van de wanorde, die men tocgelaaten heeft " dat het Krijgsvolk bedreef, ais van de inkwartiering die men enkel bij de belijders " der zogenaamde Hervormde Godsdienst geZ daan heeft.... Zijn Majefteit heeft mij b«t M 4 5» vo-  C *7* ) „ volen U te doen weeten dat het hem be„ haagt, dat ge hem onderregt van hetgeen „ 'er bij die gelegenheid gebeurd is, en hem ,, verflag doet, door wiens toedoen dat ge„ fchiedis, op dat de ftraf die daaromtrend „ zal uitgeöeflend worden, in 't toekomende „ de zaaken weder in hunnen behoorlijken „ ftaat brenge." Men zal buiten twljffcl niet gelooven, dat een Man gelijk Louvois eene onmogelijke zaak Zogt, namelijk, de dwang zonder vervolging, de vrijheid der Inwooneren door de bultenfpoorigheden der Soldaaten gehandhaafd , de Militaire onderdrukking in de huisgezinnen , Tonder uitfpoorigheden en zonder wanördens; is het niet klaarblijkelijk dat hij, in het oogmerk om zich alleen meester te maaken van de bekeering der Calvijnisten, en geen middel in handen hebbende om daar toe te geraaken, dan den Militairen arm, zijn voordeel deed met de dwaaling, welke de gewaande gemaklijkheid der eerfte bekeeringen aan den Koning hadden ingeboezemd. Hij overtuigde hem dat de Calvijnisten zo weinig aan hunnen Godsdienst verkleefd waren, dat zij, om zich van een gering ongemak in hunne huizen te bevrijden , hun Geloof zouden laaten vaaren; doch, op het minftc gerugt hunner klagten die ter opren van  . Cm) van den Koning gekomen waren, haastte hij zich alles te bevredigen en te doen bedaaren. Hij droeg zorg dat dit noodlottig Bevel,hoewel door het geheele Rijk gemeen, geen algemeene beweeging veroorzaakte ; en hij deed aan de andere Intendanten weeten, van het zelve niet ten uitvoer te brengen. Doch de Protcftanten vlugtten reeds in menigte. — De ontvolking door Colbert in 1669 opgefchort, begon op nieuw. — De Proteftantfche Staaten haastten zich om hen een fchuilplaats te verzorgen. — Zedert den 28 Julij van dit jaar was 'er te Londen een Bevel afgekondigd, 'twelke, aan alle die naar Engeland zouden komen vlugten voorrechten toezeide: het gerugt daarvan kwam ter ooren van den Koning; en, den Intendant Marillae werd daadelijk in zijn Amt opgefchort. Wij grondvesten dit algemeen verhaal opeen aanzienlijk gezag, namelijk, van den Kancelier £Aguesfeau. — Hij was toen in zijn eerde jeugd; doch, door zijn Vader de Intendant van Languedoc opgevoed, wiens Leven hij befchreven heeft. — Zie hier hoe hij zich uitdrukt: „ Het Hof fchikte zich langen tijd „ naar de grondregelen van mijn Vader; en, „ zonder zijn werk, door eene gevaarlijke oveiëiling in de war te brengen, durfikzegM 5 s> gen,  C 174) „ gen, dat het wijs genoeg was om hem te „ laaten begaan. Het keurde zelfs het gedrag ,, van een of twee Intendanten af, die, om „ hunnen iever te toonen, zich zeiven belast „ hadden, met het onwettige Zendelingfchap, „ om de Hugenooten te bekeeren, door hen „ met willekeurige inkwartiering van Krijgs„ volk af te matten, in die plaatfen alwaar men „ onder de Soldaaten een verdienstelijkheid ftel„ de in de moedwilligheden , die anderzins „ overal geftraft werden. „ Eene dezer Intendanten werd doorgehaald ; en de andere werd in zijn Amt opgefchort, 5> op zodanig een wijze, dat de fchande daar„ van, door de eere die men zijn naam, en ,, de andere goede hoedanigheden, welke hij „ anderzins bezat, aandeed, door hem in den „ Raad te plaatfen, niet geheel kan uitgewischt „ worden." XI. HOOFD-  ( 175 ) XL H O O F D S T U K. Den iever tot de bckeeringen fchecn voor een oogenblik te verzwakken , de gehcimfte Bevelen van het Hof waren niet zo geweldig meer. — Louvois fchreef den 16 Junij 1682 aldus: „ Het voorneemen van ' den Koning is gcenzins om onderfcheid in „ Godsdienst te maaken, omtrend de Compa„ grAën der Cadetten ; en, Zijn Majefteit vindt ,, goed, dat gij 'er alle toelaat die zich zullen 9, aanbieden." — Eenige Opzichters inde Provinciën die nog met een hevige drift te werk gingen, werden op nieuw doorgehaald. 'Er was in dit jaar een vermaarde vergadering der Geestelijkheid, welke zich tegens deLeerftcllingen der Ultramontainen, omtrend de almagt die zij aan den Paus toefchrijvcn, verklaarde. — Deze uitfpraak bragt het franfche Hóf openbaar in vijandfehap met den Roomfchen Stoel. Maar, deze Vergadering een openbaar Gedenkteken, van derzei ver oplettenheid, omtrend het'waare belang der Kerk, willende geeven , zond eene vermaaning aan alle Hervormden, om hen de onrechtvaardigheid der beichuldigingen onder het oog te brengen, waarmede zij het Avondmaal der Roomfchen be- kkd-  ( i7 God en veracht alle grootheid." — „ Drie maanden laater, fchreef ze: Ik ge„ loof dat de Koningin , God gebeden „ heeft, om de bekeeringe van het geheele „ Hofgezin. Die van den Koning is wonder„ baarlijk. De Hofdames, die 'er het meeste w afkeer van fcheenen te hebben, verlaaten de „ Kerken niet Van alle onze Godsdienftige „ Vrouwen vindt men Mevrouwe de Montespan, „ wel het meest aldaar De gewoone Zon- „ dagen zijn als anderzins de Paaschdag." En eindelijk fchreefze eenige maanden naa dezen : „ Men is zeer voldaan met den Biecht„ vader de la Chaife: hij boezemd den Koning „ groote zaaken in. Welhaast zullen alle zijne „ Onderdaanen, God in Geest en waarheid „ dienen." — In zoo verre is 't waar, dat het ontwerp der bekeering van de Calvijnisten, alleen van deze Godsvrucht afhing, dezelfde voortgangen maakte, en geen vast bepaald ontwerp wierd, dan toen de Godsvrucht meer aangewakkerd zijnde, het huwlijk dezer behendige Vrouw met den Koning ten gevolge had. Het zal dus ten aanzien van'r.bedoelde onderwerp, geen vreemd onderzoek zijn, wanneer ik tracht te bewijzen , dat dit huwlijk niet zoo lange als men voor gegeevcn heeft, uitgefteld wierd, en dat den Kening, weduwenaar ge- wor-  C 133 ) worden zijnde, niet langer dan zes maanderi rouw droeg. Mevrouwe de Caylüs verhaalt, dat, geduurende de reis van Fontainebleaü, welke op den dood der Koninginne volgde, de begunftiging Van Mevrouwe de Maintenon ten hoogften toppunt klom. „ Ik zag zulk eene ontfteltcnis in haar verftand, dat ik zedert daar uit* „ wanneer ik mij haar voorftelde, geoordeeld „ hebbe, dat dit wierd veroorzaakt door eene 5, groote onzekerheid haarer ftaat, door haa* ,, re overpeinzingen, haare vrees en tevens ,, haare hoop; in een woord , haar hart was ,, niet vrij, eh haar verftand zeer aangedaan; ,, Om haare gemoedsaandoeningen te verber„ gen, en de oorzaak haarer traanen, welke ,, haare Dienstboden, en ik, haar zomtijdsza„ gen Horten, te verbloemen, klaagde zij over „ opftijgingen (vapeurs) en zij ging, zeideze,, met Mevrouwe de Montchevreuil alleen, in 't „ bosch om adem te fcheppen; zij ging 'ef ,-, zelfs op onbehoorlijke tijden".... De geheele zamenhang van het verhaal, laat, zonder de juiste dagtekening van de voltrekking des huwelijks te geeven, niet de minfte twijffel over , dat het niet kort daarop is gei volgt.- Dit wordt door Saint Simon bevsstigd: ,y Het N 2 j, geënt  C is4 ) 5, geen zeer zeker is, is dat, eenigentijdnaade „ terug komst des Konings van Fontainebleau „ en in 't midden des winters, die op de „ dood der Koninginne volgde, de Biechtva„ der de la Chaife de Mis las ter middernacht ; ,, Bontemps, een der vier eerfte, en de meest «, vertrouwde der Kamerdienaars, wiens drie* „ maandelijke-dienst-beurt het toen was, be„ diende deze Mis, bij welke dezen Monarch «, en Mevrouwe de Maintenon getrouwd wer,, den , in tegenwoordigheid van Harley , 5t Aartsbisfchop van Parijs als Diocèfain." Laat ons haare eigene Brieven onderzoeken , welken tot op dit tijdftip aan haaren Broeder, de gejirengfte zuinigheid, aanbevolen, doch toen aangedrongen hadden, om alle zijne inkomften te verteeren. — Zij fchreef hem in 't jaar 1684. 55 Het is een perfoonlijk lotgeval, „ en dat zich tot geen anderen uitftrekt." — De brief waarbij zij weigert hem Connétable te maaken, is gejaartekend 1684; en zedert het einde van 1683 houdt zij hem altijd van haar verwijderd. In dien tijd heeft het ontwerp, om eenige jonge Jufvrouwen, haare Proteflantfche familiën ontrukt, en te Ruël, ver\-olgends te Nofi verzameld, te doen opvoeden , het fchoone gefticht te Saint-Cyr voortgebragt. — Lees de volgende brief, welke ze-  ('85 ) zekerlijk is van de maand Junij 1684: — „ Wij ,, venvagtcn Nieuwstijdingen van den Ko- „ ning Hij heeft de eer dezer overwin- „ ning, met den Heer de Crequi, wel willen „ deelen. Ik wensch flechts naar de vrede; ik zal den Koning nooit geenen raad geven, „ die tegen zijnen Roem ftrijdende is; doch, ,, wanneer ik daarin geloofd werd, moest men ,, minder eergierig, en minder opgetogen zijn , ,, omtrend den luister eener Overwinning, en „ men moest ernftiger aan zijn geluk denken. ,, Doch het is mijn zaak niet, den Staat te re„ geeren. Ik bid God dagelijks, dat hij hem ,, de waarheid openbaare, dat hij hem gene„ genheid tot den vrede inboezeme... Noifi „ verfchaft mij veel en aangenaam werk. Ik wil van mijnen kant, ook toebrengen, tot „ het groote werk der bekeering onzer afge„ fcheidene Broederen; die arme meisjes 5, zullen aan mij veele verplichting hebben, in „ deze en de toekomende waereld Le Nau* ,, tre zal van mijn tuin een aangenaam verblijf „ maaken Ik had gehoopt aldaar te fter- „ ven, en ik zal zelfs niet eens het genoegen hebben , „ aldaar te lee ven .-"Eindelijk, is het in den loop van dit jaar 1684 dat wij haar zien toegelaaten, tot de geheirnite redenwisfelingen met den KoN 3 ning  ( -86 ) ping en zijne Ministers, omtrend de ont* werpen ter algemeene bekeering van het Koningrijk. Alle de Aantekeningen des tijds verhaaien, dat in dit tijdvak de Aartsbisfchop van Parijs, gefprekken met den Koning hield, en op getuige dier geheime onderhandelingen, heeft men hem aangemerkt als mede verbondene in 't ontwerp der bekeeringen. Is het wel waarfchijnlijk dat deze zoo gehaatte Bisfchop, wien de Koning weldra het recht van invloed op de begeving der Kerkelijke Amten benam, groot deel in deze onderneeming zoude hebben gehad? Mevrouwe de Maintenon, welke in haare brieven,zo dikwils daarvan gewaagt,fpreekt nooit van hem, als zich mede verbonden hebbende; maar hij was toen een noodzaaklijk vertrouwling in zaaken van het Huwelijk;— dit was het waare geheim! — De bekeeringen dienden tot eenen dekmantel daar aan; de verachting was algemeen; en, zonder twijfel bragt die zeer veel toe, om den iever der bekeering, onder de Hovelingen en Staatsdienaars te doen aangroeien. Doch, het geen ontwijfelbaar is , is, dat drie maanden naa de dood der Koninginne, in d'e grootftc drift der bekeeringe des Konings, en op '£  ( 137 ) 't oogenblik dat Colbert fticrf, dc Biechtvader de la Chaife, den Koning het voorneemcn en de hoop inboezemde, dat hij welhaast ,, alle zij„ ne Onderdaanen zoude zien, God in Geest „ en waarheid, dienen." Dit zijn de woorden die wij hier voor gelezen hebben. XII. HOOFDSTUK. T^vit groot ontwerp, werd door eene, niet &-J langduurigèn Oorlog, tegen Spanjen en het Keizerrijk, afgebroken, doch, in die tus. fchentijd gebeurde 'er iets, dat zeer ernftige gevolgen had. Het Hof, eeniger maate, het bewind, aan ieder die eenig gezag konde oeffenen , afgeftaan hebbende, ftelde zich in alle Provinciën bloot aan hunnen Godsvruchtigen iever. —Zij zogtcn de Proteftanten, op de overtreeding der nieuwe Wetten, welke dagelijks gemaakt werden, te betrappen, en het vermoeden van de minfte inbreuk daarop, was genoegzaam, niet alleen om den Predikanten, die daar mede befchuldigd werden, de dienst te verbieden, maar ook om de Kerken ter plaatfe daar zulks gebeurd was, te fluiten. — Men ging welhaast zo verre, dat men alle openbaaren Dienst, in dc plaat N 4 icn  ( 188 ) fen waar de Kerken afgebroken waren , ver. bood. — Men bezigde dus niet dan verdrukkende middelen, om den mensch tot God te leiden, zonder daarbij cenig onderwijs te voegen ; en, dit volk van de oeffening hunner Godsdienst beroofd, bleef des niet te min nog bij hun Geloof. De fchrandcren Samenfteller der Aantekeningcr> van de Noailles laat zich dus hooren: „ In„ dien. Lodewijk de XIV en zijnen Raad, de „ menschlijke natuur gekend hadden, zouden zij andere middelen te werk gefteJd hebben ; „ zij zouden voorzien hebben , dat het geweld „ zonder de overtuiging niets uitregten zoude ,, dan Altaaren omver haaien, door den iever 33 der Aanbidders te verbitteren." — Die geenen onder de Proteftanten, welken nog, door hunne Amten in de Provinciën, het recht behouden hadden, om haare zaaken te onderftcunen, naa dat ze , te vergeefsch, alle middelen hadden in't werk gefteld, als, van verwerping der eenzijdigheid , van verzekering, Verzoekschriften aan de Intendanten, aan de Gouverneurs, San den Raad des Konings, en aan den Koning zelve hadden ingeleverd, befloten eindelijk om, zich heimelijk onder elkander te verbinden. Touloufe werd verkozen voor hun Vergaderplaats; zestien afgevaardigden lieten zich aldaar  ( 189 ) daar vinden uit opper, en neder- Languedoc* üit Cevennes, Vivarais en Dauphiné. Hun vertrek was zoo geheim geweest, enhunneberaadflagingen zoo verborgen, datze de oplettenheid van 't Gouvernement geheel ontweken. Eenige Schrijvers, zien deze vergadering tans nog aan, als de eerfte grond gelegd hebbende, tot het geene men zedert genaamd heeft: de Vergaderingen der WoeftijnerC (les asfemblées du defert,) als mede, van die geheime Godsdienstoeffening, welke welhaast eene gevestigde ftand aannam, onder het beftier en de tucht van eenige dezer afgevaardigden, om van hen die gedaante en Wetten te ontvangen, welke tot op onze dagen nog bij hen zijn onderhouden. Wat daar van zij, zij kwamen overéén, om> alle middelen, welke niet muitzuchtig waren, tot tegenftand aan te wenden, ten einde alle die valfche voorgeevens, (waarmede men de Godsvrucht des Konings misleidde, door hem als bekeerden voor te ftellen, zulken die liever zich aan den marteldood wilden overgeeven, dan hun Geloof verlaaten,) door hunne vol! handigheid in den Godsdienst, tegen te fprce» ken. Daar werd dan befloten , dat men eenen dagbaN 5 paa.  C 190 ) paaien zou, om alle de verbodene Kerken weder te openen; dat geduurende het Gebed en de Predikatie de deuren zouden open blijven, op dat de geheele waereld over de zuiverheid dier Godsdienst konde oordeeIen;.dat men, op alle plaatfen waar de Kerken omvergehaald wa. ren, op derzelver puinhoopen vergaderen zoude; dat alle die geenen, welke voor 't geweld hadden moeten zwichten, en aétens van afzweeringe getekend hadden, niet dan op afgetrokkene plaatfen zouden vergaderen, ten einde zich, de vervolging die menmisfchientegen hen, als Relaps, zoude onderneemen, te onttrekken; dat deze laatfte vergaderingen niet gehouden wierden, met eenig gerugt, hetwelk verwarring konde baaren, noch dat die zodanig geheim wierden gehouden, dat dezelven niet befpeurd wierden, nadien men wenschte dat zij openbaar [bekend wierden, en dat zelfs het Hof daar van onderrecht wierd. Men maakte Reglementen op voor de Kerken, welken geene Predikanten meer hadden, en men bepaalde, welke de geheime en bijzondere Godsdienst in de huizen, geduurende dat 'er geen Predikan» ten waren, zijn zouden. Men vermaande alle de nog aanweezende Leeraars, om frandvastig de vervolging te verduuren, en niet meer aan de ontzegging der Gods»  ( 19- ) Godsdienstoeffening te gehoorzaaraen; omniet meer het Koningrijk noch hunne Provinciën te verhaten, dan met toeftemming der Vergadering en in de uiterfte nood, Eindelijk maakte men een ontwerp van een Requcst, het welk door alle deze Vergaderingen aan den Kancelier, en aan alle deStaatsfecretarisfen moest gezondenworden,en wel op den zelfden dag dat die Vergaderingen voor de eerfte maal zouden gehouden worden, Deszelfs inhoud was, behalven de verdediging hunner Leer, de beweeglijkfte verzekeringen van liefde en achting voor den Koning. Men verzogt van hem de opheffing van zo veele Qeclaratiën en Beu1 uiten, welken den Hervormden, niet alleen alle hunne burgerlijke rechten, maar ook bijna hunne geheele Godsdienst oeffeningbena„ men.Welk is onzen toeftand? (zeiden ze).. Wanneer wij eenigen tegenftand bieden, ftelt „ men ons voor als rebellen, en wanneer wij „ gehoorzaamen, waant men van ons dat wij 5, bekeerd zijn, en men bedriegt den Koning, „ zelfs door onze onderwerping." In weerwil der geheimfte maatregelen, welken de Afgevaardigden genomen hadden, om niet ontdekt te worden,ontwaarde echter het Gouvernement aan fommige verfchijnfelen, dat 'er eenige zamenzweeringe gefmeed wierd. Het Pas- el- 4  C 19* ) lement van Touloufe, en de Intendant der Pro. vincie, deed vergeeffche poogingen om te ontdekken wat 'er van was, wanneer op den bepaalden dag, de Kerken geopend , de Vergaderingen gehouden werden, en de Hervormde Godsdienst-oeffening weder een aanvang nam op alle plaatfen, in Cevennes, Vivarais en Dauphiné, alwaar dezelve te vooren opgezegd was geweest. — De Roomscbgezinde, verflaagen door deze eenitemraigheid, geloofden dat het een nieuwen opftand was. De vrees deed hen de wapenen aangrijpen, de Calvijnisten wapenden zich even fpoedig; en, in dit wederzijds wantrouwen nam het gevaar toe, zelfs door de voorzorgen die men daar tegen in 't werk ftelde. Hieromtrend is eene blijkbaare tegenftrijdig. heid, tusfchen twee even waarachtige vernaaien. De Historiefchrijver des Hertogs de No. villes zegt, dat het de Heer d'Aguesfeau was, welke Krijgsvolk vraagde. De Kancelier d'Aguesfem verhaalt, dat zich deze Intendant in deze algemeene beweeging, zeer zachtzinnig gedroeg: niets dan zekerheid vertoonde: overal ging, zonder lijfwacht; en wel verre van troepen te vraagen, waarfchuwde hij het Hof, dat het wel moest toezien, die niet te zenden. - Wij hebben gezorgd, om deze twee ver-  C 193 ) vernaaien, welke zoo tegenftrijdig zijn, op tè klaaren, en wij hebben ontdekt hoedaniger wijzê zij met elkander overeen ftemmen. — D'Aguesfeau, welke Verklaaring op Verklaaring, en Bevel op Bevel in menigte zag volgen, verflaagen over deze overhaasting, en over alle deze flappen, meer gefchikt (zeide hij) om de Godsvrucht des Konings te vleien, dan om dezelve te vreden te ftellen, verborg alle de bekommeringen, welke zij in de Provinciën, die het meest met dien aanhang befmet waren , te wege bragten, niet voor het Hof. Hij had de verwarringen willen voorkomen , en had vooraf eenige troepen gevraagd; doch , men gaf hem geen gehoor. — Den Hertog de Noailles, welke aan 't Hof was, onderfteunde, te vergeefs-ch , het verzoek van den Intendant zijner Provincie. „ Ik fpreek 'er alle oogenblikken „ van, (fchreef hij) maar men antwoord niet, „ en men is hier altijd met gewichtiger zaaken 5, bezet." Doch,toen de beweeging aan de gang was, dagt d'Aguesfeau, welke geen middel had kunnen uitvinden om zulks te beletten, nergens meer om, dan om het kwaad niet te verërgeren. Hij was toen bedugt voor de aankomst der troepen.welken de zaakonherftelbaar konden gemaakt hebben. Hij verzogt dat men derzelver marsch zoude opfchorten; en, door zijn be-  C T94 ) bedaardheid , voorzichtigheid en de tusfchen-. komst der verftandigfte Proteftanren kreeg hij in der daad de gemoederen rot bedaaren; ja kreeg het zelfs zo verre, dat men de Wapenen nederleide, en dat alle hunne Godsdienst-oef. fening op de verbodene plaatfen ophield, en deed hen daarenboven een A&e van volftrekte onderwerping aan den wil des Konings tekenen* „ Hij vleide zich (zeide de Kaneeh'er,") dat dit voorbeeld het Hof zelve zou doen zien, „ welke Handelwijze hetzelve moest houden. „ Doch het was niet zonder reden, dat hij, „ de geweldige Raadgeevingen van die gee„ nen, welken omtrend den Koning waren. „ niet meer vreesde, dan de onverzettelijkheid ,, der Calvijns - gezinden. — De zo lang gevreesde troepen, waren toen daadelijk in aantogt: de Amnestie door d'Jguesfeau beloofd < doch door Louvois ontworpen, was een duidelijk blijk van de verfchrikkelijke geftrengheid dezes Staatsdienaars. Het was eene vergiffenis door een vergramd rechter vergund: — men floot alle de Predikanten, en een vijftig-tal die fchuldig waren bij dezelve uit; men gebood dat verfcheide Kerken zouden geflecht worden. — d'Aguesfeau nam op zich, om deze onbarmhartige Amnestie, niet af te kondigen dan met verzachting. — Ondertusfchen kwamen  ( -95 ) men de Troepen in Dauphiné; en, gelooveride datze tegen muiters waren uitgezonden, bragten ze eenige honderd Boeren om, welke naa eene Vergadering gingen. — Het mistrouwen overmeesterde de Proteftanten van Vivarais; zij wapenden zich op nieuw, en verëenigden zich in der haast. — Het Krijgsvolk trok tegen deze Provincie aan ; d'Aguesfeau wederhield hen eenigen tijd op de Grenzen; doch zij moesten op nadere bevelen gehoorzaamen; zij trokken het Land in: zij ontmoetten eenige Vergaderde Boeren ; en hier viel geen geregelde flag, maar een bloedbad, voor. — Toen herriep Louvois de .Amnestie. — Dit waren geene bekeeringen door inkwartiering; maar de ftraf eener Provincie welke men als muitende*' voorftelde. Een Brief van Louvois, onder de ftukken van Oorlog bewaard , bevestigd dit geheele verhaal. — Hij is geadresfeerd aan den Hertog ès Noaüles, welke zich naa die Provincie begeven had. Louvois, naa geklaagd te hebben, dat ff Agut sfeau verzonnen had , om de Troepen op de Grenzen te houden, en dat derzelver Bevélhebber dit verzoek had ingewilligd, voegt daar bij: „ Ik fmeek U, dezen Brief hen „ bei*  ( J96 ) j, beide voor te leezen, uit welke zij zien zullen, „ boe zeer zij zich bedrogen hebben, en in 't bij. s, zonder aan de Heer d1Jguesfeau, op dat hij zie,> „ hoe zeer het gedrag dat hij van de Heer d'è ,, S. Ruth heeft gevorderd, en dat dezelve 5, met tegenzin inwilligde, tegen den wil van », Zijn Majefteit geweest is, en gefchikt was 3, om groote ongelegenheden ten gevolge te *j hebben." s, Het voorneemen des Eonings is geenzins , dat de Inwooners van Vivarais onder de i, Amnestie begrepen zouden zijn, als hebben3, de dezelve de onbefchaamdheid gehad, om 33 de muiterij voort te zetten, naa dat zij van 3, , werpen." — Men had gezien dat hij de on-  ( 201 ) ftuimigheid der vervolgingen des Parlements van Touloufe vertraagd had. Integendeel had Louvois in Poitou, Languedoc en Dauphiné, de vervolging begonnen. — Maar hij kende te wel zijnen Meester, om met zulk een verfoeilijk gevoelen openbaar aan den dag te komen. Lodewijk de XIV. was zachtzinnig en trots. Hij was op zijnen roem, de eer der Natie en den luister zijner regeering, gezet. Zijne ziel, welke uit de natuur zacht was, was nog meer verwijfd door de verkeering met vrouwen, en door de zorge om haar tebehaagen;zijn verftand was niet groot ,• maar hetgeen hij 'er van bezat, was juist en verheven. Zijne deugd was beminlijk: het was een der braaffte mannen des Koningrijks , doch de tegenfpoed verbitterde hem: zijne gevoeligheid enoploopenheid, werden door den tijd grooter. — Zijne opvoeding was verwaarloosd; men had het langen tijd 'er op toegelegd, om hem van alle onderwijs af te houden. — Eenige zaaden van Godsvrucht, was het eenigst dat de Koninginne zijn moeder hem ingeplant had; en, dc groote hoedanigheden, welke hij, zoo haast hij het bewind in handen kreeg, aan den dag leide, namelijk: die.zucht tot roem, en nog meer dc zucht tot orde; de onophoudelijke zorg voor zijne waardigheid; de O 3 me-  ( 202 ) menigvuldigen en regelmaatigen arbeid met alle zijne Staatsdienaaren in 't bijzonder; die zorg voor de tucht, welke de oorzaak van alle den roem zijner regeering was; zijn voorinneemende bejegening ten opzichte van alles wat eenige deugd bezat; dit alles was zijn eigen werk. —Mannen, doorkneed in debeöeffening der Caracters, hebben gezegd,dat zijne grondftellingen niet vast waren: dat hij niet door opvolgende grondregelen; maar door de indrukfelen, welke hem door diegeenendie hem omringden werden ingeprent, regeerde. Men moet die toeItemmen, en al wat wij in deze Gefchiedkundige ophelderingen ontwikkeld hebben, is daarvan een betreurenswaardig bewijs. Zelfs in het tijdgewricht dat wij trachten op te helderen, was 'er geen fchijn dat hij zich aan dit foort van Driemanfchap onttrok, het welk voor een oogenblik zijne echtgenoote, Staatsdienaar en Biechtvader, verëenigd had: een Driemanfchap , het welk hetzelfde lot van alle diergelijke verbintenisfen, waarvan de Historiën gewagen, onderging, en zich eindigde met den onderlinge haat dezer drie verbondenen. Doch laat ons hier bij voegen, dat zijne denkwijzen altijd edel en rechtvaardig waren; dat de indrukfelen , welke men hem poogde in te feherpen, geëvenredigd moesten zijn, aan de hoe- da-  ( 2°3 ) danigheid van dit groot caracter. — Dus had Louvois hem ingefcherpt, de zucht tot overwinningen: Colbert de liefde voor het algemeen welzijn: Montespan leide hem door alle de aangenaamheden , die den geest en den fmaak bekooren; door die der pracht; door de keuze in vermaakelijkheden; door een fcherpzinnige en hekelende, maar juiste en zekere, doch, nooit dan het waarlijk befpotlijke aanrandende, boerterij: Maintenon bepaalde hem bij het edel en verrukkend denkbeeld, om niets meer dan een voorbeeld van goede zeden en onderwerpelijke deugden te geven: Filleroi, door de vroomheid: zijnen Biechtvader, la Ckaife, door: hem af te trekken van eene al te ftrenge, en voor een groot Souverein al te beuzelachtige en weinig pasfende, Godsdienstigheid. — Men konhem bedriegen en verleiden; doch geene geneigdheid verergerde hem: geene begunftigde kon hem bederven; zelfs zijne genegenheid voor de weduwe Scarron, was wel verre van hem verachtelijker te maaken ; en gelijk de menfchen meer gewoon zijn, zich door hunne bijzondere denkbeelden en hoedanigheid te haten leiden, dan door grondftellingen en redeneeringen, regeerde Lodewijk de XIV, niet tegenftaande het gebrekkige in zijn beftier f altijd met roem, met zuivere oogmerken, en, O 4 zal  C 204) zal bij de Nakomelingfchap altoos groot blijven. Men boude ons geenzins van de minfte aanflag verdagt, als of wij het Gedenkbeeld voor Lodewijk de Groote opgericht, trachtten omver te haaien; in tegendeel zullen wij zijner gedachtenis eene billijke hulde bewijzen. Zijn caracter deed hem verre afzijn van de vervolging, hoewel de algemeene denkwijze zijner eeuw wel geduld zoude hebben, dat hij het hoofd der vervolgeren had geweest. Want, dat op het tijdftip waarin 's Konings Raad zich met deze gewichtige overweeging bezig hield, de Predikftoelen niet weergalmden van deleere der onverdraagzaamheid, noch dat dezelve door geene Boeken verfpreid wierd; dat de Geestelijkheid deze leer zorgvuldig vei borgen hicld,dit was uit hoofde van een overblijffel der vrees, welke dc voorledene gebeurtenisfen nog over lieten. De Politique verdraagzaamheid niet alleen , en die, welke men de Wijsgeerige kan noemen, maar ook de Christelijke verdraagzaamheid waren bijna geheel onbekend; en in de volgende jaaren, wanneer Lodewijk de XIV zich tegen zijnen wil, en buiten zijn weten in de vervolging gemengd vond, zelfs toen deProteftanten geen tegenftand meer boden, dan door traanen en de vlucht, verheften een groot gedeelte der Gccs-  ( 205 ) Geestelijkheid hunne Hemmen, om de gevaar, lijkfte dwangmiddelen te billijken, en den voortgang derzelven te verzoeken. Wij hebben , gelijk ik reeds gemeld heb, het oorfpronglijk handfchrift van de verzameling dier Brieven, waarvan 'er eenige doen eizen. Lodewijk de XIV ftond dan toe, dat men in zijnen Raad de Leerftellingen der onverdraagzaamheid , en de middelen der vervolging voorftelde; doch, men heeft aangemerkt dat dc wreedheid den lafhartigen eigen is, en men houd veel van in een diergelijke onderhandeling te zien, hoe de waare kennis van dat groot caracter, die Staatsdienaars, welke de meeste verkeering daar mede hadden, misleide. — De geftrenge Louvois, geeft zich zelvcn dc eer der gemaatigde Partijen, zekerlijk om in 't vervolg, door de geheime aanwending der geweldigfte middelen, alle de roem van den goeden uitilag der zaak, te behaalen. Integendeel, Chdteauneuf, die van jaar tot jaar, de geftrengheid had zien toeneemen; welke de vervolging een begin zag neemen; die niet verbergen kon, dat men van ftap tot ftap tot die geftrengheid gebragt was, Hemde daar in toe, bekende zijn flcgt gedrag bij den Koning, voegde zich ter goeder trouw bij de gevoelens van den Raad, en trad mede toe, O 5 tot  C 206 ) tot het zamenftel der middelen, welken toen zacht en gemaatigd fcheenen. Zie daar de waare oplosfing van alle die verborgenheden , welke dit tijdgewricht ons fchijnt te vertegenwoordigen. Ziedaar, waarom een drom van Edicten, welken, uit het ontwerp, om nog langen tijd het EdiSt van Nantes op te fchorten, fcheen voort te vloeien, zoo fchielijk op elkander volgen, en waarom dit zelfde Sijstema fchielijk omver geworpen, en de verdrukking tot den hoogften trap gebragt zal zijn. XIV. HOOFDSTUK. Het befluit in den Raad genomen, werd dan door Chdteauneuf, en de Zoon van Colbert omhelsd. — Zij volgden, 't is waar, geduurende den tijd van veertien maanden, een geweldig plan; doch in 't welke nog eenige achting voor de verdraagzaamheid opgefloten lag: een plan het welk, langzaamerhand, de algemeene bekeering van het geheele Rijk moest aanbrengen, en aan de Godsdicnftigheid van Lodewijk de XIV, (nog jong genoeg zijnde, om eenmaal van deze groote vooripoed het genot te hebben ,)genoegen geeven.—Eenige vreemde omftandigheden, als die van eene Vergadering der  ( 207 ) der Geestelijkheid en de aanhoudende verzoeken, die dezelve deed om den Koning tot grooter geftrengheden te beweegen , wakkerden hunnen iever aan, en verhaastten derzelver voortgang een weinig, echter zonder hen van hunnen weg, die zij ingeflaagcn waren, af te leiden. — Men zag dan, geduurende veertien maanden, misfchien met al te groote oveiëiling een menigte van Declaratiën op elkander volgen, dienende om de Previlegiën, waarvan de Proteftanten nog het genot hadden, te bekorten. — Een groot getal Kerken, werden afgebroken , het grootfte gedeelte hunner Schooien afgefchaft; hunne beroemde School te Sedan aan de Jefuiten gegeeven, alle de gerechtelijke en bijzondere bedieningen werden hen ontzegt; de bedieningen van Advokaat , Procureur en Geneesmeester, werden hen ontnomen; de oeffening der Heelkunde verboden; zijmogten niet meer in de Koninglijke lijfwacht, noch in die der Prinfen geplaatst worden. De bezoldingen der Proteftantfche Officieren werden befnoeid; hunne Sijnodes verboden om zich in geenerlei publieke zaaken in te mengen, geene legaaten noch giften te ontvangen; aan hunne Leeraars verboden om niets tegen de Katolijke Leer te zeggen ; verboden om bij hen het Grieksch, het Hebreeuvvsch, de Wijsbegeerte en  ( 208 ) en Godgeleerdheid te onderwijzen. — Nog eenige ftappen verder, en men kwam tot die hoogte, welke men fcheen te willen bereiken, en waar men moest ophouden. — De Proteftanten werden dus tot de bekrompenfte verdraagzaamheid gebragt, tot de enkele vrijheid van geweeten, tot de beöeffeningen of handteeringen , welke hen niet konden ontnomen worden, dan tot al te groot nadeel van het Rijk, gelijk was de Koophandel, de Konften, de Landbouw, de Krijgsdienst; ook behielden zij nog de rechten, van welken men geen Ingezeten kan berooven, zonder de menschlijkheid te beledigen, gelijk de vrijheid om zich in 't huwlijk te begeeven, hunne dooden te begraaven, en die, van hunne Kinderen op te voeden. Het is zelfs zeer aanmerklijk, dat, (iederlntendant eener Provincie, voortgaande met eene verklaaring te verzoeken, welke met zijnen toeftand het meest overeenftemde , en deze Verklaaringen , aldus verkregen, welhaast in algemeene Wetten veranderd werdende,) het Hof eenige dezer verzoeken, welkers onrechtvaardigheid al te blijkbaar was, en de Rechtsgeleerd, heid van het Koningrijk zouden gekwetst hebben , weigerde. Men floeg voor om hen het recht te beneemen van Testamenten te maaken. De  ( ) De Kancelier le Tellier verwierp dezen voorflag. En met welk eene verachting had hij het ontwerp tegen gehouden, om hen van alle de voorrechten eens Inwooners, waartoe de toevallige zamenloop der gebeurtenisfen hen in onze eeuw gebragt had, volftrekt te berooven ? — 'Er berust nog eene verzameling van Brieven, van dezen ouden Kancelier, in 's Konings Boekzaal, welken aan alle Parlementen geadresfeerd zijn , omtrend verfcheidene ftoffen der Rechtsgeleerdheid: men ziet hem hunne onftuimigheid tot bedaarenbrengen, men ziet dat hij zich als een verftandig. bevrediger, als een waardig hoofd der Juftitie, gedraagt, —■ die zich toeleide dat den Proteftanten, alle de rechten die hen nog toebehoorden , bewaard bleven. Men ziet hem flechts in het begin van dit nieuw tijdvak, deze onftuimigheid, welke levendiger werd, met een zwakker hand weerhouden, cn toelaaten, dat de Wetten op zijn ftrengst wierden uitgelegd. Men wilde vooral dat hunne Predikanten, zich voortaan met niets dan alleen met zaaken van Godsdienst, welken in hun Geloof onvermijdelijk waren, zouden bemoeien; doch men benam hen alles, wat hen als hoofden eener bijzonderen -Godsdienst kon doen onderkennen. Men ontnam hen de bewaaring van alle doop-,  ( 2Ï0 ) doop-, trouw- en begraavenis actens, welken enkel eene civiele verrichting was, die van onze Katolijke Priesters, inderdaad publieke Amtenaars gemaakt heeft. —- Die bewaaring, hen ontnomen zijnde, werd aan de Magiftraaten opgedraagen. — Men had zelfs het middel gevonden hen te beletten, datze niet te veel invloed op de Godsdienftigen, onder de hunnen, verkregen, en , hen geene andere rechten in hunnen toeftand over te laaten, dan die, welken zij in iedere Provincie, door hun verflandig gedrag, en den wil der Beftierders, doch niet meer door een verdrag met den Vorst, zouden behouden. — Wanneer men dit plan, waarbij de vrijheid van Geweeten bekort,doch niet gefchonden was, waarin het natuurlijk recht geëerbiedigd werd, zelfs op een tijd dat men van het Souverain gezag een zoo geweldig gebruik maakte , ftandvastig gevolgd had , is het wel waarfchijnlijk dat men door den tijd, de bekeering van bijna alle famiiiën te weeg gebragt zoude hebben. — Het is de franfche Natie eigen, om veeleer aan de eerzucht, dan aan de vrees afftand te doen. — Het is de openbaare vervolging, welke eene laagheid van de bekeering gemaakt heeft. Door de onderfcheidene Wetten, in dit tijdvak openbaar gemaakt, te vergelijken, i» het  ( au ) het onmogelijk onbekend te blijven aan het plan dat het Minifterie volgde; en de reden dat het fchielijk in de vergetelheid begraaven wierd, dat het tot heden onbekend is gebleven, is , dat het bijna van deszelfs geboorte aan door de onvoorziene en verhaastte herroeping van het Editt van Nantes, en de plotfelijke verbanning van alle de Leeraars, verïedeld wierd. — Doch de grondflagen daarvan waren zeer behendig gelegd; en wij kunnen dezelve nog onder de puinhoopen, waarmede zij bedekt zijn, en om zoo te fpreeken, onder die verzameling van verlaatene werkftoffen, weder vinden. — Het is zelfs eene gewichtige zaak, de wezenlijkheid van dezen aanflag te betoogen, dewijl alle deze bewijzen zich met die , welke het ons gemaklijk zal zijn te verzamelen, zullen verëenigen, om te doen zien, hoe zeer de herroeping van het Editt van INantes, tegen alles wat men ontworpen had, ftrijdig was. — Zedert den een- en- twintigHen Augustus 1684, flechts agt dagen naa de geheime Befluiten van den Raad, begon men met de uitvoeringe van dit ontwerp; en ten einde de Hervormde Leeraars te ontzetten, van dat geene, het welk door eene langduurige gewoonte, hen eenig vermogen op de gemoederen kon geeven , werd hen verboden, hun  C 212 ) hun Amt niet meer dan drie agter één volgende jaaren op een zelfde plaats te oeffenen; zoo verre was men 'er van af, om hun aanftaande bannisfcment uit het geheele Koningrijk, te voorzien , of zelfs te gisfen. Andere Verklaaringen onderwierpen hunne Confiftoriën , aan het onderzoek van een Koninglijken Regter, verwarden hunne armen- en ziekenhuizen met die der armen en zieken van den Katolijken Godsdienst, zonder dat men hen, door hen daarin te ontvangen, konde dwingen van Godsdienst te veranderen; men beperkte overal het geen men de perfoonlijke öeffening noemde, dat is, het recht het welk de Leenhecren bezaten, om aan hunne onderhoorigen tot hunnent, de Godsdienstöeffening toe te Kaan. Doch, ter zei ver tijd dat men voor de Proteftantfche Inwooners de Kafteelen der 1 Lcenheeren floot; ter zei ver tijd dat men Kerken omver wierp, en dat men de'Leeraars dwong zich van alle de verbodene plaatfen te verwijderen, waren de Intendanten gelast om naar hunne keuze een zodanig getal Leeraars weder te beroepen , als zij nodig zouden oordeelen ; en dezelve in die plaatfen aan te Hellen, alwaar zij het goed zouden vinden. — Den ftaat, tot welke men ben toen bragt, was jufst gelijk aan dien,, tot welken de Geestelijk.  ( 213 ) lijkheid, voor de afkondiging van het Edz'&van Nantes, gevraagd had , dat men hen brengen zoude. Het eerfte voorbeeld, dat den Koning, tot deze wederberoeping der Predikanten, ter keuze van de Intendanten , de magt verleende,was te Montauban, daadelijk naa de afbreeking der Kerk dezer Stad , op het einde van het jaar 3683. — Zijn eerfte voorwerp was de Bediening van den Doop. — Het volgende jaar vraagde d\4guesfeau dezelfde magt voor Vivarais en Cevenncs, om dat de geftrengheid van Louvois, bijna alle Leeraars van die Plaatfen verftrooid had. Men maakte welhaast dezelfde fchikking in Daupbiné, en vervolgends de een naa de ander, op verfcheide plaatfen van Guyenne en Normandie. — Ieder Intendant werd door-een geheim, en niet gedrukt Befluit van den Raad, daartoe gemagtigd. — Wij hebben alle deze Befluiten in de Handvesten weder gevonden. — Toen nu eindelijk de openbaare oeffening van de Proteftantfchen Godsdienst, in een groot gedeelte van het Rijk had opgehouden , had Chdteauneuf, in 't begin van Mai 1685 in 't oog, om, nopens deze nieuwe magt aan de Intendanten gegeeven, een algemeen en openbaar Befluit te doen ftand grijpen; doch de oude Kancelier le Tellier, geloofde dat het I. d, II. st. P veel  C 214 ) veel gepaster zoude zijn, „ dat de Intendan„ ten voortgingen, met, omtrend dit onder„ werp bijzondere Bevelen tegeeven, temeer „ (fchreef hij aan Chdteauneuf) daar het eene ,, nog meer bij voorraad gedaanezaakis, dan de „ Befluiten, en die in 't vervolg nog minder „ tot recht van aanfpraak, voor de Hervormden „ dienen kan." Men zou evenwel konnen vermoeden dat dit niet de waare beweegreden dezer voorbehouding was , dewijl die fchielijk ophield. — Het fcheen dat deze oude Kancelier vooruit wist, dat de Geestelijkheid, ge* reed om te Vergadeten, zich beklaagen moest over deze nieuwe inftelling, en dat hij wilde wagten tot de Geestelijkheid gefcheiden was, om , gelijk hij deede, dit Befluit openbaar en algemeen te maaken. De Geestelijkheid , welke de Godsdienfligheid des Konings , de vleiende aanipraaken , welke dezelve aan den Koning deed, en de algemeene Godsvrucht zoo ontzachlijk maakte, bragt in der daad klagten in tegens deze wederberoeping der Leeraars; doch hunne klagten werden niet verhoord. — Zij verkreeg bijna alle haare andere verzoeken, doch konde niets veranderen in het plan dat men aangenomen had. Zij floeg te vergeefsch voor, dat de Priesters, der plaatfen alwaar geene oefiening van  (215) van Godsdienst door de Proteftanten meer gehouden werd, derzelver Kinderen zouden doopen; zij haalde verfcheide Sijnodes aan, waarin de Hervormden beflist hadden, dat de doop door een Katolijk Priester bediend, beftaanbaar was. Zij voegden deze noot, in hun Refolutieboek, dat aan des Konings Staatsdienaar werd overgeleverd, daar bij... „ Diederller„ vormden Godsdienst, zouden veeleer dit Artikei toeftaan, wanneer, in plaats van ge„ noodzaakt te zijn hunne Kinderen in de ,, Kerk te brengen, de Priesters dezelve aan hunne huizen wilden doopen, zonder daar voor eenige befolding te eisfchen; en wan. ,, neer men hen toeftond, dat hunne Kinde„ ren, om dat zij door de Geestelijken ge„ doopt waren, niet als Katolijk zouden aan„ gemerkt worden, ten minften, wanneer zij „ zelve naa hun zevende jaar geene nieuwe „ verklaaring daaromtrend deeden." — Dit verzoek der Geestelijkheid werd niet alleen afgeflagen; maar zelfs geduurende haare vergadering , en om dus te fpreeken onder deszeifs oogen, ging men voort, met bijna door het geheele Koningrijk, dit nieuwe foort van Leeraars , na de keuze der Intendanten aan te • ftellen. — Den 16 Junij 1685 werden 'er zodanige Befluiten, de eenen naa de anderen afP 2 ge-  f 216* ) gevaardigd, om daaromtrend, aan de Intendanten van Languedoc, Poitou, Bearn, het Soisfonneefche, in één woord aan alle Provinciën, alwaar Proteftanten waren , dezelfde magt te verleenen. Een ander verzoek van de Geestelijkheid, gaf zelfs gelegenheid om dit werk te voltrekken. — Zij beklaagden zich dat zedert het verbod van zulk een groot aantal Kerken, de Proteftanten, het zij om de Predikatie te hooren, het Avondmaal bij te woonen , of om hunne huwlijken te doen bekrachtigen, in menigte en meer dan dertig uuren ver, naar de nog aanwezende Kerken gingen ; datze luidskeels op hunnen weg Pfalmen zongen, en dat dit groot getal afgedwaalden een verdrietig fchouwfpel voor de waare Religie was. — Zij verzocht dan, dat het hen verboden wierd, om buiten het rechtsgebied hunner woonplaatfen te gaan , cm hunnen Godsdienst te oeffcnen. — Dit verbod werd weldra afgekondigd, en het onderzoek dezer Wet, (een onderzoek het welk onder de oogen des Konings gebragt werd, en in de Archiven berustende is, doch 't welk hier in te lasfehen al te verveelend zoude zijn) vervat een bewijs der overtuiging waarin men toen was, dat dezen ftaat van zaaken langen tijd moest duuren. Doch 3  ( 217 ) Doch, zodra hun dit verbod gedaan was, moest men voorzien omtrend de inzegening hunner Huwlijken , en naauwlijks was de Vergadering der Geestelijkheid gefcheiden, of 'er werd hieromtrend een algemeen en openbaar Befluit afgekondigd. — Dit Befluit gelast dat, in elke plaats, onder het verbod begrepen ; „ een „ der Leeraars vooraf door de Intendanten aan„ gefield ,het Huwlijk zoude inzegenen, zonder „ eenige Predicatie, vermaaning, noch eenige „ oeffening van de zo genaamde Hervormde „ Godsdienst te verrigten, dan het geen in hunne „ Leerboeken vervat is, noch ook dat geen „ Hervormden anders, dan de naastbeftaande „ dier geenen,welken getrouwd zullen worden, „ tot in het vierde Lid, daar bij mogen tegen/„ woordig zijn, en dat de Geboden of Huw„ lijks- voorflellingen door den Regter der „ Plaats zullen gedaan worden, in de gehoor„ zaal, en de aantekeningen der Huwlijken ter „ Griffie van het Gerecht gehouden worden.'' Dit Befluit den 15 September 1685 (flechts één maand voor de herroeping van 't EdihV) getekend, werd aan den Raad des Konings overgeleverd: niet aan den Raad der Partijen, (Confeil des Parties) alwaar den Kancelier voorzit, en welke den Koning niet bijwoont, maar aan den Raad der Afvaardigingen (Confeil de P 3 &e-  Depêches) wanneer Zijn Majefteit daar tegenwoordig was; het werd dus door den Koning gegeeven, in zijne tegenwoordigheid , door alie zijne Staatsdienaars daar over geraadpleegd, namelijk door Louvois, Seignelai, Chdteauneuf, door de Kancelier le Tellier, welke het tekende.—Dit Hoofd des Magiftraats bewilligde derhalven daar in, dat de Proteftanten, dit in vervolg van tijd, tot een recht van aanfpraak konden neemen; dit zijn de eigen woorden, waar van hij zich bediend had, en dit recht kunnen ze tans weder eisfehen, of ten minften datze eisfchen kunnen, van die tijd af, dat zij weder als Proteftanten zullen erkend zijn. Zodanig zijn de Wetten, welken bij de vernietiging van het Editt van Nantes, beftemd waren om hen een burgerlijken ftaat, en een wettige verdraagzaamheid, te verzekeren. — Indien men het inderdaad over het geheele Koningrijk algemeen gemaakt had, gelijk men waarfchijn. lijk fcheen in den zin te hebben, zoude het Editt van Nantes, zonder eene daadelijke herroeping vernietigd zijn geworden; en , zoude naa een zekeren" tijd, welke men niet bepaalen kan, van zelve vervallen zijn, — De Proteftanten waren reeds tot een uiterfte gebragt, in 't welk het geringfte belang hen dwong om ■eenen anderen Godsdienst te omhelzen: tot die  ( 2IV9 ) die laagte, onder welke men hen niet zoude kunnen brengen, zonder de rechtvaardigheid te kwetfen, zonder de Menschlijkheid te beledigen. — Nog een ftap verder, en den Koning vond zich in eene vervolging gemengd, welke geheel met zijn natuurlijk verlicht oordeel, en zijn caracter, ftrijdig was. XV HOOFDSTUK. Geduurende den Raad, zich volgends deze grondftellingen gedroeg, gebeurden'er in de Provinciën zaaken welken alles veranderden. De ontwijffelbaarfte aantekeningen dier tijd, zijn omtrend dit ftuk volftrekt overeenftemmende. — Het zijn geene vcrhaalen door Hervormden gedaan, welken wij hier zullen aannaaien; dewijl de fmart.aan vergrooting onderworpen is. Laat ons voor eerst hooren, hoe Mevrouwe de Caylus zich uitdrukt. „ Het ontwerp was groot, fchoon, en zelfs „ ftaatkundig, wanneer men het, onafhang„ lijk van de middelen, welke men tot des„ zelfs uitvoeringe genomen had,befchouwd," Zij vervat vervolgends in eenige Phrafes, het verhaal van verfcheide jaaren, vergenoegt zich P 4 met  ( 2ïo ) met een net denkbeeld te geeven, van de voornaamfte bedrijven , en voegt 'er verder bij: „ De Heer de Lonvois vreesde, dewijl bij „ de vrede gemaakt zag, dat hij de andere „ Staatsdienaars te veel voorrecht boven hem » zoude Jaaten, en wilde, tot welke prijs het „ ook zoude zijn, de Krijgsman, in een ontjj werp mengen , dat nergens op gegrond „ moest zijn, dan op de Liefde en de zacht„ moedigheid. Hij verzogt de toeftemminge „ des Konings, om na de Proteftantfche Ste„ den eenige Regimenten Dragonders te laaten aanrukken, verzekerende hem tevens, dat 5, het enkel gezicht dezer Krijgslieden, zonder „ dat zij iets meer uitrechtten, dart zich daar it te doen-zien, de gemoederen zoude doen „ luisteren naar de ftemme der Priesteren, „ welke men hen zond. De Koning handelde „ (gelijk wij reeds hebben aangehaald) tegen „ zijn eigen verlicht oordeel, en tegen zijne „ natuurlijke, geneigdheid, welke hem altijd „ tot de zachtheid deed overhellen. — Mea „ overtrad zijne bevelen, en men beging bui„ ten zijn weeten, wreedheden, welken hij 5, wanneer ze ter zijner kennis gekomen wa* „ ren, niet ongeftraft zoude gelaaten hebben; „ want de Heer fcLouvais hield zich te vrede met „ hefiulagelijks te zeggen, zoo veelé lieden heb. j, bm  ( 221 ) „ ben zich bekeerd, enkel, gelijk ik uw Majefteit „ gezegd had, op het gezicht uwer Troepen." D'Jgnesfeau welke zedert dien tijd Kancelier van Frankrijk was, toen zeventien jaaren oud, oog getuigen zijnde, van het geene inLangue» doe gebeurde, drukt zich, in de Befchrijving van 'f Leven zijns Vaders, (een Werk dat nog niet openbaar bekend is) dus uit: „ Ik zal „ hier den Intendant niet noemen, welke door ,, eene, hem weinig eer aandoende, onder„ fcheiding, belast werd, met de eerfte proe„ ven, van zulk eene nieuwe bekeerings - wijj, ze der Ketteren, te neemen. Hij was on„ der de vrienden van mijn Vader en mij ge„ rekend; een Man van een zachten aart; be„ minlijk in Gezelfchap, met veelerlei kennis „ begaafd, en fmaak hebbende in de fchoone „ Wetenfchappen , even als hij der zei ver voorftanders hoog fchatte; doch, het zij „ door eene al te groote toegeevenheid voor 9, de Intendanten, omtrend de Bevelen van't ,, Hof; het zij om dat hij, gelijk veele ande„ ren, geloofde, dat 'er aan de zijde dcrPro„ teftanten niets overbleef dan eene halftarrig„ heid die men overwinnen, of veel meer door s, het gewigt der Overmagt, verpletteren moest, hij had het ongeluk van een voors, beeld aan het overig gedeelte van 't KoningP 5 ,3 rijk  C 22a ) „ rijk te geeven , welk voorbeeld maar al » te zeer gevolgd werd, en waar van de voort„ gang welhaast de verwagting, zelfs van die 99 geenen, welken het deeden werken, te bo. „ ven ging. — Hij had niet meer nodig dan 35, de Krijgslieden te vertoonen, en te verklaa„ ren dat de Koning niet langer, meer dan ee„ nen Godsdienst in zijne Staaten dulden wilde; „ en, de vreemde Godsdienstfcheenplotfeling „ voor zijne voeten neder te vallen. De afzwee5, ringen gefchieden niet meer door enkelden, „ of een voor een; geheele ligchaamen en ge„ heele Gemeentens bekeerden zich bij onder. ,, handelinge en raadpleegingen hunner Ver}, gaderingen; zóó zeer had de vrees in de ge9, moederen de overhand genomen, of veel „ meer, gelijk de uitkomst het bewaarheid „ heeft, zóó weinig rekenden zij te kunnen „ nakomen, het 'geen zij met zulk eene toe„ gevendheid beloofden." Zou het mij vergund zijn, de Heer d'Jgues. feau hier in de reden te vallen, en aan zulk een verlicht en achtbaar beöordeelaar te dur~ ven vraagen, waarom hij hen deze toegevendheid verwijt? — Wanneer 'er, aan de eene kant, onder de verdrukkende Partij gematigde gewetens-kenners gevonden werden, welken beweerden dat .men te vrede moest zijn met af-  C "3 ) afzweer in gen, welke uit vreeze gedaan waren, en met geveinsde bekeeringen, zo werden'er ook onder de Protcftanten gematigde gewetenskenners gevonden, welken van gevoelen waren, dat zodanige afgeperste afzweeringen ontegenzeggelijk van geen kragt waren; cn dat het onverfchillige, en ten einde de vervolging te ontwijken , geoorloofde daaden , waren. — Alles liep dus, aan beide zijden op het fchandelijkst fchouwfpel uit. De Kancelier d'Jguesfeau vervolgt verder: „ Het was in eene aan Languedoc grenzende „ Provincie, alwaar zulk eene buitengewoone „ gebeurtenis voorviel. Mijn Vader, welke alle de gevolgen daar van voorzag, werd 'er even zeer door Staatkundige inzichten, „ als door Godsdienftige gevoelens, van afge., fchrikt. Hij voorzag toen reeds het geen , het Hof niet wilde gelooven, dan toen het „ kwaad onherftelbaar was, namelijk de vlugt „ van een groot getal Hervormden" Hij beklaagt in nadrukkelijke bewoordingen deze rampfpoedige ontvolking; en verhaalt dat zijn Vader daadelijk zijn af'fcheid verzogt; doch dat eene gedwongen opfchorting daar van, hem, tegen zijnen wil, aanfehouvver maakte, van onheilen , welke hij om geen oog getuigen daar van te zijn zogt te ontwijken; en, dat de Prics-  C 224 ) Priesters onder begunftiging der Dragonders, van welken de ftad Montpellier opgepropt was, te kort fchoten in het ontvangen der Calvijnisten , welken zich in zulk een menigte haastten om afzweeringen te doen. ,, De wijze, op „ welke dit wonderwerk werd uitgevoerd, „ (voegt hij 'er bij) is maar al te zeer bekend : „ mijn onderwerp noodzaakt mij niet, omhet„ zelve hier te verklaaren; en gave God dat „ het mij even mogelijk was, om de herden„ king daar van uit ieders geheugen te wis„ fchen, als het mij gemakkelijk is, om 'er „ niet van te fpreeken. De zonderlinge daaden „ welken men ons daar van dagelijks komt ver„ haaien, zouden genoegzaam geweest zijn, „ om een minder gevoelig, en minder Gods„ dienftig hart, dan dat vanmijn Vader, tebe„ weegen." Welken zijn intusfchen de Verhaalen die den Koning mede gedeeld zijn? — Wij hebben in de Handvesten op deLouvre, het oorfprong. lijke Handfchrift zelve, van het Verhaal der Bekeeringen in Béarn gedaan, gevonden. — Dit is die Provincie, welke d'Mguesfeau aanhaalt, als in de nabuurfchap vanLanguedocgelegen, en, waar hij zegt dat de cerfte proeven van zulk een vreemde bezending gedaan zijn. Doch  C 225 ) Doch om deze gebeurtenis wel te ontwikkelen, is het nodig dit verhaal een weinig hooger op te vatten. Toen men deze eerfte bekeeringen door Dragonders , waar van Marillac het voorbeeld gegeeven had, geftaakt had, had men de verderflijke Ordonnantie, welke hier toe de magt gaf niet herroepen; namelijk de uitzondering van Krijgslieden te huisvesten, aan de Nieuw-Bekeerden , voor twee jaaren lang, toegeflaan. — Men weet dat onder deze regeering de Koninglijke magt zomtijds toegeeflijk was; doch nooit fcheen te worden herroepen ,• en indien het ons vergund is het gedrag van Louvois, doorzijn caracter, door zijne eerzucht, door zijn voorgaand gedrag, en door dat, het geen hij voortaan zal houden, op te helderen, zullen wij zeggen dat dezen Staatsdienaar, welke te zeer vooruitziende was, om zich niet oogenbliklijfc tegen de voortgangen der Godsvrucht van den Koning te verzetten, en al te eerzuchtig was, om niet geftadig te overpeinzen, om zich alleen van de algcmeene Bekeeringen des Rijks meester te maaken, zich de magt had voorbehouden , om van dezelfde middelen gebruik te maaken, wanneer dezelfde omftandigheden nog weder voorvielen. — Zcdert de maand Maart 1615 had hij in overweeging, om de Bekeerin. gen  ( 226 ) gen door Dragonders weder te beginnen. —. Men ziet uit zijne Brieven, welken in de bewaarplaats der ftukken van Oorlog, gefpaard zijn ge-bleven , dat hij geheime voorzorgen nam, om eenigen tijd daar naa, in Poitou en het Landfchap d'Aunis de bekeeringen der Hugenooten, door de geweldige inkwartieringe der Troepen, te hervatten; wanneer een onvoorziene gebeurtenis alle zijne maatregelen verïedeldc. — Eene franfche Armee rukte in Bcarn, en was beftemd om eenen inval in Spanjen te doen. -- Beweegreden welke aan de Bekeeringen geheel vreemd waren, veroorzaakten den aanmarsch dezer Armee, en wij zullen dezelve hier aannaaien, op dat men daar uit ziet, de eerftc beweegöorzaaken van gebeurtenisfen, welken in onze dagen de algemeene rust van geheel Europa gedreigd hebben, en nog dreigen te ftooren. De Koning fchreef aan de Mededingers van Frankrijk, de voorwaarden van eene langduurige wapen ftilftand, voor. Bijna geheel EuTopa, had zich onderworpen aan de Wetten, welke hij hen had voorgefchreven, wanneer hij door zekere en geheime berichten verwittigd werd, dat 'er te Weenen en Madrid ontwerpen, welke ten zijnen nadeele waren, gefmeed wierden. — Karei de II .Koning van Span-  ( 2*7 ) Spanjen, zedert zes jaaren aan een franfche Print ces uit Koninglijken bloede , gehuwd , had geene Kinderen; en zijne buitengewoone zwakheid gaf reeds gelegenheid om groote ontwerpen , nopens de toevallige opvolging in de qnderfcheidene Staatëti, welken de Spaanfche Monarchie uitmaakten, te fmeeden. Men floeg den Koning van Spanjen voor,om van die tijd af het Gouvernement over de Nederlanden aan den Keurvorst van Beijeren, welke ten huwlijk voor eene Aartshertogin van Oostenrijk beftemd was, af te ltaan, en door een gevolg der fchikkingen, welken genomen zouden worden om de Spaanfche Monarchie aan deze twee Echtgenooten te verzekeren, moesten de Staaten van Beijeren verëenigd worden , met het Huis van Oostenrijk in Duitschland. Ingevolge deze tijding op het einde van Maart ontvangen, deed Lodewijk de XIV eene Armee naar de Grenzen van Spanje aanrukten. —Doch laat ons de rechtvaardigheid hulde doen, en de buitengewoone talenten van dezen zelfden Staatsdienaar, -anderzins zoo gevaarlijk voor de inwendige welvaart van het Rijk, we» ten hoog tekhatten.— Binnen veertien dagen was 'er eene talrijke Armee, van alles voorzien om te velde te trekken, in Béarn gerukt, en  ( 228 ) en gereed om over de Grenzen te marcheeren. 'Kr was een Ambasfadeur van 't franfche Hof op weg naar Madrid 5 doch welke geen fpoed maakte. Dezelve ontving bevel om zijn reis te verhaasten en den Koning van Spanjen te verwittigen: „ dat den Koning alle middelen „ weike god hem in handen gegeeven had, „ zoude te werk ftellen, om de uitvoering van „ de ontwerpen welke men fmeedde teverhinderen, en dat, wanneer hij geen juist en ge„ past antwoord ontving, de Armee welke in „ Béarn verzamelde, alsdan ten eerfte de vijandlijkheden zoude aanvangen, ter plaatfen „ alwaar aan Spanjen degevoeligfteflagentoege„ bragt zoude kunnen worden." Zodanig was toen de magt en grootheid van Frankrijk: dusdanig is, een der fchoonfte tijdperken van roem, welken ooit eenig rijk had, geëindigd. Hetzelve begint met de inwendige rust in het Koningrijk onder Hendrik de IV, en eindigt met de herroeping van het Edict van JMantes. — Door welk onvermijdelijk noodlot liet Frankrijk voor langen tijd, de bronnen van deszelfs rijkdom opdroogen; hoe ging het deszelfs beste Zeelieden, de uitgeleezenfte zijner dappere Officieren, eene menigte, door zijne overwinningen ervarene , Soldaaten, tot zijne vijanden overjaagen;alle deszelfsKonften, welke  C 229 ) ké hetzelve zoo bloeiend maakten doen kwijnen, en zich zelve eene wonde toe brengen , welke een reeks van meer dan honderd jaaren npg niet hebben kunnen geneezen! Het was dan geduurende het verblijf der Armee in Béarn, dat de Intendant dezer Provincie , zich aan eenen Apostolifchen iever overgeevende, verklaarde, dat de Koning niet meer dan éénen Godsdienst in zijne Staaten wilde dulden. Deze Intendant welke Foucoult genaamd werd, was de Kleinzoon van den In. génieur, welke den Dijk van Rochelle voor! floeg en voltooien liet. — Het fchijnt dat hij zelfs een roem voor zijne familie ftelde, in dezen aangeërfden iever ter verdooving eener Aanhang , tot welkers verzwakking Zijnen Grootvader, reeds zoo veel had toegebragt. Hij verdiende anderzins al den lof, welke de Kancelier d'Jguesfeau, hem toezwaait. Hij had zich in zijne onderfcheidene Intendantfchappon beroemd gemaakt, door zijne zorgen om de Steden te verfraaien. Zijne kennis was üitgeftrekt, en aan hem is men door een genoegzaam vreemd verfchü, de ontdekking en de algemeen maaking van een berugt Werk der oudheid, ovef den dood der Vervolgers, verfchuldigd. — Al wat de buiten (poori*h-eid der Soldaaten kon verzinnen, werd in ï, i>. II. st. Q Bfcn»  C 230 ) Béarn tegen de Calvijnisten ten uitvoer gefteld. Men verhaalt van hem dat hij meer dan eene foort van pijniging verzonnen heeft. De Aantekeningen van die tijd zeggen: „ Men leide zich 'er op toe om middelen uit „ te vinden, die fmartelijk, echter niet doode„ lijk waren, en om die ongelukkigen flagt„ offers alles te doen ondervinden, wat een „ menschlijk ligchaam kan doorftaan, eer het „ fterft." Ondertusfchen meld het verhaal den Koning voorgelegd, niets van geweld noch van Bekeeringen door Dragonders. Men kan daar niet uit zien, ;dat 'er een enkel Soldaat in Bcarn was. —. De algemeene bekeering fcheen uit de Goddelijke genade voort te komen. 'Er werd alleen gewerkt om de wil des Konings bekend te maaken; om die geenen te onderrcgten, welke aandrongen om onderregt te worden. Overal zag men eene fpoedige onderwerping , welke zelfs de wil van een Vorst welkers onderneemingen alle door den Hemel begunftigd zijn, fcheenen vooruitte loopen.— Alles liep naar de Katolijke Kerken om het Te JDeum te zingen, en God te danken ; en, men vierde deze gelukkige verëeniging door vreugde vuuren, onder het gebulder van het Kanon en het uitroepen van Lang leve den Koning! Ja  ( *3* ) In de eerfte dagen der maahd Augustus, Verlieten de franfche Troepen eindelijk deze Grenzen, en het geen hun vertrek bepaaldej was niet minder gedenkwaardig dan hunne tampfpoedige beftemming , bij het weder in. trekken in het Koningrijk. Lodewijk de XIV verwittigde zijnen Ambasfadeur van het ontwerp docr den Oostenrijkfchen Raad en de Mededeelhebbers van het Hof van Weencn in Spanjen, om den Katolijken Koning te beweegen, zijne opvolging, in den Aartshertog- of Aartshertogin, of in eenig ander Vorst die in ftaat was om zich tegen de rechten van Frankrijk te verzetten, te verze« keren. — Hij beveelt hem om te waaken, tegens de aanflagen welken 'er gemaakt konden worden; om de ouden haat der Spanjaarden teeen Frankrijk te zoeken tot bedaaren te brengen , en ten dien einde: „ zult gij hen doen „ begrijpen, dat alle mijne ontwerpen, ner„ gends toe dienen dan om den vrede in Euro- „ pa te bevestigen en van zulk een voor- „ deelige tijdsomftandigheid gebruik te maaken, „ om bij het geluk mijner Onderdaanen nog 3) dat te voegen, van eene volmaakte'en ge5, heele herëeniging in den fchoot der Kerke, „ en om zoo veel mij mogelijk zijn zal, mede toe te brengen tot den aanwas onzer Godset a SJ diensü  ( 232 ) \t dkn'st in alle andere Staaten van het Chris„ tendom alwaar dezelve begint teherleeven." Welhaast zond Louvois de eerfte bevelen, tot de groote en bevrugte Dragonnades, af, aan den Marfchalk de Roufflers , Generaal der Armee in Béarn verzameld. Ik zal deze geheeJen Brief den Leezer onder het oog brengen , benevens eenige plaatfen uit laatere brieven, waarbij dezelfde Bevelen meer ontwikkeld zijn. —- Hij is van den 31 Julij 1685. » Gij zult uit mijn voorgaande gezien hebiP ben, dat 'er geene waarfchijnlijkheid is, dat „ den Koning U dit jaar bevel geve, om eeni,, gen inval in Spanjen te doen. Ik kan Uditmaal van hetzelfde verzekeren; den Raad van Madrid op de aanmaaningen , welken „ door den Koning aan denzelven gedaan „ zijn, toeftemmende, in al het geen Zijn „ Majefteit wenscht , heeft hem bewogen, „ zich te bedienen van de Troepen , welke „ onder U gebied zijn, om geduurende het „ overige van dit jaar, zoo veel mogelijk, in „ de Generaliteit van Bordeaux en Montau„ ban, het groot getal der Hervormden welke aldaar zijn, te verminderen, en zo het mo„ gelijk is, te beproeven om aldaar een even », groot getal van bekeeringen te bezorgen, » als 'er in Béarn gedaan is." j, Om  i 233 ) „ Om dit doel te bereiken , wenscht Zijn ■„ Majefteit dat gij met de Heeren de Ris en " de la Berchhre (Intendanten dezer twee Ge" neraliteiten) raadpleegt, en van hen vcr- neemt naa de plaatfen onder hun Departe" ment alwaar de meesten Proteftanten zijn; " dat gij ten dien einde, ingevolge de Beve" ien Zijner Majefteit, (waarvan ik 'er U een groot aantal onbefchreven (en blanc) zen, de, en welken gij invullen moet,) in ieder Kerkgemeente zoo veele manfchappen Rui" terij, Voetvolk of Dragonders laat inruk" ken , als gij met hen zult overeenkomen; " dat gjj dezelven alle bij de Proteftanten in" kwartiert, en weder doet verhuizen, naar maate dat elk in 't bijzonder zich bekeeren " zal; dat gij de Troepen weder terug trekt, !' om dezelven in eene andere Kerkgemeen'] fchap te zenden, zodra alle Proteftanten be" keerd zullen zijn, zelfs wanneer het groot- fte deel de goede Partij zal gekozen heb" ben, ftellende, tot een andere tijd uit om de „ overgeblevene te bekeeren, naar maate gij vervolgends zult onderregt worden." „ Dat, geduurende de tijd dat de Troepen , bij gemelde Proteftanten zullen zijn , gij „ niet duldt dat zij 'er eenige andere wanor- dens maaken , dan 20 Huivers voor ieder q 3 » Rui'  C 234 ) „ Ruiter of Dragonder voor het Voeder en 5, het nodig gereedfchap, en loftuivers voor ieder Soldaat voor hetzelfde nodig gereed„ fchap, te trekken." „ Dar gij de Officieren, Ruiters, Soldaaten „ of Dragonders, welken» het geen gij gefchikt 5, hebt zullen overtreden, geftrengclijk doet „ ftraffen." „ En, indien 'er iemand eenige oproerige )t gefprekken, nopens het geen 'er ten aan„ zien der Proteftanten gedaan zal worden, mogt houden, zult gij dezelven öp ftaande „ voet in hegtenis nemen, en aan het Parle„ ment, onder welkers gebied hij behoort, „ overleveren, om hem zijn ftraf te doenont„ vangen." „ Verders, indien eenige Kerkgemeenfchap de ,, wapenen opvatte, of dat de Proteftanten „ eenige zamenkomst maakten, beveelt Zijn „ Majefteit dat gij Hem daadelijk door een ex„ presfe daarvan kennis geeft; en onderwijlen „ de Krijgsbenden verzameld, zonder nadere „ bevelen af te wagten, en bunnen marsch „ zodanig verhaast, dat gij dezelve kunt „ verftrooijen, en door geftrenge voorbeelde„ lijke ftraffen, welke gij aan aile die gij met ., de wapenen in de hand zult vinden , op ,a ftaande voet zult doen ten uitvoer brengen, 33 aaa  aan de anderen de lust tot navolging van l' zulk een kwaad voorbeeld, te beneemen." " „ Zijn Majefteit heeft uit de Brieven van „ den Heer de Ris gezien , dat 'er 150,000 Proteftanten in zijn Departement zijn; de „ Koning is nog niet onderregt van derzelver getal in de Generaliteit van Montauban, alwaar Zijn Majefteit niet twijffelt,dat 'er een zeer „ groot getal zijn." Het zal uwe zorgen aanbevolen blij„ ven, nevens;hen,te onderzoeken, hoeveel 'er ten naasten bij in ieder Elettie (*) zijn, " en welke de Steden of groote Vlekken zijn, die 'er het meest van hebben; en met dezen, dat is met de Steden, Vlekken en Dor, pen die 'er het meest van bevatten, moet gij de uitvoeringe der bevelen des Konings beginnen, in acht neemende 'het getal der Proteftanten op ieder plaats te verminderen, in dier voegen, dat het getal der Katolijken, twee of driemaal fterker is dan dat der Pro" teftanten, ten einde, wanneer Zijn Majefteit in 't vervolg de oeffening dier Gods, dienst in zijn Rijk niet meer zal willen toe, ftaan, 'er niet meer te vreezen is dat het ge- » ring (♦) ElfSion: zeker rechtsgebied in Frankrijk. ^4  C 23O ring getal, dat 'er overgebleven zal zijn, iets kan onderneemen." Met dit oogmerk, keurt Zijn Majefteit „ goed, dat wanneer 'er zich in een Stad of „ Kerkgemeente een genoegzaam getal zullen iij bekeerd hebben, zoo dat het getal der Ka„ tolijken hen verre overtreft, gij als dan de „ Troepen van daar terug trekt, om dezelve ,, naar een ander plaats te zenden, en op de„ zelve wijze voortgaande, tot dat het getal „ der Proteftanten in alle de Kerkgemeenten?, welken de twee Generaliteiten uitmaaken, „ bevatten , aanmerkelijk zal verminderd „ zijn." Dierhalven, had men zelfs vooraf, eer men deze geftrenge bevelen gaf, gcenerlei optellinge der Hugenooten gedaan; en zekerlijk had deze optellinge, onder zulk een beftier, de uitvoeriBge van een groot ontwerp moeten voorafgaan: ten minften , wanneer het waar wa*, dat dit groot oogmerk overwogen was geweest, en het deszelfs geboorte niet enkel aan de gelegenheid verfchuldigd was. Uit de volgende bevelen zal men zien, dat Louvois zelve deze fchielijke indruk der vrees, welke de tegenwoordigheid dezer Armee verwekte, niet verwagt had. Hij fchreef den. 24 Augustus aan de Heer  ( 237 ) ie Boufflers « Deo Koning denkt niet „ dat het nodig is, te beproeven om geheels Gemeentens te bekeeren. Zijn Majefteit is " overtuigd dat het veel beter is, dat dezelve " bij kleinen getale overgebragt worden, en dat men zich ftechts toelegge, hun getal te " verminderen, in zoo verre dat hetzelvegee"9 ne Katolijke Kerkgemeente overtreft." " „ Hij heeft altijd, als voordeelig ter bekee. ringe zijner Onderdaanen aangezien, dat de " Leeraars tot vreemde Landen over gingen; " dus wel verre vap hen de hoop, volgends " U voorflag, te beneemen, beveelt hij U " aan, om hen, door de inkwartieringe welke *' gjj bij hen doen zult, te noodzaaken de Pro" vincie te verbaten , en zich van de toegee" vendheid, door welke den Koning hen toe. * ftaat, uit het Rijk te gaan, gebruik te maa- „ ken..,." I Nog fchrijfc hij, den 30 Augustus „ Ik bid, U te herinneren, het geen ik U reeds meermaalen gemeld hebbe, dat is, dat men " trachten moet de bekeeringen voort te zetten, zonder verkleeft te blijven aan derzel„ ver algemeenmaaking, noch ook aan, dat de „ rijkften zich bekeeren, en, dat het voor het „ tegenwoordige voldoende is, het getal der „ Proieftanten aanmerkebjk te doen verminde-O s 35 ren, Sr J  C*3« ) h ren. Dit is het geen het belang des Konings „ van u vordert, datgij'er u op toelegt, zonder „ U op te houden , met het geen daarom„ trend, van de zijde der Geestelijkheid of de „ Heeren Intendanten zoude kunnen voorge„ flaagen worden, als welken mij toefchij^en „ genegen te zijn om het zelfde te bewerken, „ dat in Béarn is voorgevallen, tot het welk zij' „ buiten een wonderwerk niet geraaken zul„ ien." „ De algemeene orders, ter agtervolgende s, aantogt der Troepen, welke in alle de Brie„ ven aan de Intendanten geadresfeerd, we„ der gevonden worden, zijn altijd om te be. „■ proeven of het mogelijk zij bekeeringen te 3, doen, om niet te blijven hangen aan alles te „ willen bekeeren, en om de halftarrigen in „ hunne dwaaling te Jaaten." Onderwijlen gefchiedden de gewaande bekeeringen gemaklijker en met meer overhaasting dan men anderzins verwagt had. Dezen geloofden niet datze, door aan het geweld toe te geeven, hun Geloof verlaaten hadden. Anderen, hoewel door de knaging van hun geweeten gekweld, gaven aan eeneoogenbliklijke overweldiging der vrees toe, enkeerden in 't geheim tot hunnen Godsdienst weder, en wel met des te meer drift, dewijl zij nu haarezon- den  C 239 ) den door de öpenbaare afzweeringe van bunnen Godsdienst gedaan , moesten afbidden. Anderen weder, zogten alleen door eene geveinsde afzweeringe de tijd te bekomen,-om te vlugten. Doch, den Staatsdienaar prees deze vergeeffche vorderingen. — In den beginne van de maand September meldt hij aan zijn vader den ouden Kancelier: „ In de Ge„ nera'iteit van Bordeaux zijn 60,000 zielen „ bekeerd, en in die van Montauban 20,000. Deszelfs fnelle voortgang is zodanig, dat'er ,, voor het einde der maand geen tien duizend „ Proteftanten, in de gantiche Generaliteit „ van Bordeaux, alwaar 'er den I5c!e der ge, „ pasfeerde maand 150,900 waren, meer zullen „ over blijven." Den zelfden dag antwoord hij aan Boitfflers, en kan zich niet weerhouden van hem zijne verwondering te kennen te geeven: De „ Koning heeft met groote vreugde, de ver„ wonderbaars goede voortgang van de uitvoe„ ringe der bevelen, welke hij U gegeeven „ heeft, vernomen.... Zijn voorneemen is „ niet om , voor het tegenwoordige de Troepen „ te gebruiken tot bekeeringe der weinig© „ Proteftanten, welken 'er te Bordeaux zijn 5 en, zoo de aanmaaningen van den lieer de „ Ris, hen niet beweegen kan om de goede „ Paj,  C 24» ) „ Partij te kiezen, zal Zijn Majefteit in 't'ver„ volg zien, wat 'er te doen ftaat, naa dat de „ Proteftanten van het ander deel dèr Provin„ cie bekeerd, of aanmerklijk in getal zullen „ verminderd zijn... Zijn Majefteit laat aan „ U over, óm zoo veel Voetvolk, Ruiters „ en Dragonders als gij nodig oordeelen zult, „ naar Saintonge te doen aanrukken Om „ te beproeven of gij aldaar hetzelfde kunt te „ weeg brengen, het geen gij in de beide „ neraliteiten zoo wel hebt ten uitvoer ge- » bragt " „ .... Wanneer de Edellieden, welke die „ Godsdienst toegedaan zijn, nog bij voort„ gang halftarrig blijven, en niet genegen zijn ,, zich te bekeeren, op hetgeen Gij of de Heercn de Ris en de la Berchère hen zult kunnen doen veiklaaren, vindt Zijn Majefteit goed, dat „ gij bij die geene, welke niet werkelijk in ., Krijgsdienst zijn, of geen twintig jaaren in „ dienst geweest zijn, Krijgsvolk inkwartiert." „ Ook zult gij in acht neemen, om bij die, „ welken van eenen aanzienlijken rang zijn, „ geene inkwartieringen te doen; maar tevens ., ook niet laat blijken, dat den Koning/niet „ verkiest de inkwartiering bij hen te doen, „ gij - kunt hen de vrees doen inboezemen, „ dat ze op hun beurt ook daar mede belast „ zul-  ( w ) „ zullen worden, wanneer zij die Godsdienst „ welke Zijn Majefteit zoo zeer mishaagt niet zoeken te verlaaten, en de laatften zijn welken „ in die halftarrigheid blijven volharden. Zoo „ dat niet voldoende is, kunt gij U bedienen van geheime brieven , (Lettres de Cachet) ,', welken den Koning Chdteauneuf bevolen „ heeft, onbefchreven aan de Heeren de Ris „ en de la Berchère te zenden, ten einde ee,-, nigen, welke in halftarrigheid, of in „ poogingen om de Bekeeringen tegen te gaan, „ zullen uitmunten!, te verbannen. Doch van ,' dit middel moet gij geen, dan een zorgvul„ dig gebruik maaken, dewijl het, tot wel„ zijn van het Koningrijk, weinig verfchilt }, of 'er eenige Edellieden meer of minder in de Provinciën blijven, aangezien dat'er geen ', Volk meer blijft om hen te volgen, wanneer zij iets tege de rust in den Staat wilden " onderneemen. Men kan zich, zelfs verzekerd houden, dat het meestendeel fchielijk zal omvallen, wanneer zij geen plaat/en voor hunne Godsdienst-oefening meer zullen hebs, ben, en van Katolijken omringd zullen 9, zijn " ,, . Het Krijgsvolk ontving bij het intrekken in de Provinciën, genadig dezelfde orders. — bouvQis fcbreef den 8 September, wn den Intern-  C 242 ) tendant van Pokou, het volgende: Ik her„ haale U, dat men zich te vrerien fnoest hou* 5, den, met de bekeering van hec grootfte ge„ declte der Proteftanten.... om dezelve niet „ alle, noch alle in eens, te willen bekeeren, „zijnde het van gewicht, de vermogende « f3mi!'ën> welken door den Koophandel der « Provincie te drijven , een groot voordeel » 3an d£>ze've toebrengen, niet te noodzaaken 5, het Land te verlaaten." Het is dan bewezen, dat, zelfs hij het ten uitvoer brengen dezer berugte Dragonnadess en. bij die verwondering, en de vreugde, welke een waarfchijnlijk goedgevolg, het geen alle verwagting te boven ging, veroorzaakte, men nochtans rekende, dat 'er, ten minften geduurende eenige jaaren, nog een genoegzaam groot getal Proteftanten, door het Koningrijk verfpreid, overbleven: cn dit is het oogenblik, waarin den Raad des Konings, in weerwil der twee tegengefteide Sijstema's, welken de Staatsdienaars volgden, en welken zij nog eenige maanden volgden , intusfehen overéénkwam, omtrend de burgerlijke verdraagzaamhcid, waaromtrend wij het geheele plan ont-, dekt hebben. Op die tijd bepaalde men de nieuwe gedaantens van den Doop- en Huwelij. ken der Calvijnisten, en3 dat men Leeraars in de  ( 243 ) de Provinciën aanftelde die door de Intendanten gekozen worden. Het is insgelijks beweezen, dat, zelfs in den loop dezer geweldaadigheden , die geenen, welke niet meer dan een klein getal halftarrigen in die gevoelens wilden laaten, geenzins .van begrip zijn geweest, dat men ben, tot dezen burgerlijke dood , tot deze onmogelijkheid om wettiglijk bun aanweezen, waartoe hun ongeluks-val hen in onze dagen gebragt bad, te bewijzen, moest brengen. Wij zullen met 'er haast zien wat de Befluiten nog meer verhaastte, en verhinderde om dit nieuw plan van verdraagzaamheid, hoe kortftondig het ook zijn mogt te doen vastfte!len. Doch het geen wij nu toonen moeten, is, dat den Koning overtuigd was, dat 'er geen buitengewoon geweld had plaats gehad. Hij geloofde dat men , om eene middelmatige geldwinst, om eenige huislijke verwarringen , van lieden, die weinig aan hunnen Godsdienst verkleefd waren, af te wenden of te voorkomen, dezen Godsdienst fchielijk verlaaten had. Hij verbood dat de Krijgslieden naar hun goeddunken bij de Proteftanten zouden leeven. Deze verboden, wel is waar, bleven verborgen; en • het goed gevolg, te weeten eenige zogenaamde bekeeringen 3 door de ongehoorzaamheid der  C ^44 ) Officieren of Soldaateh te weeg gebragt, was genoegzaam om dezelven ongeftraft te laaten. *L Louvois fchreef den 19 September, aan Bouffiers: „ De Heer de Larrey meld mij dat, „ dewijl 'er in een klein plaatsje , genaamd „ Montcnac, niet meer dan een Pröteftant „ overgebleven was , hij aldaar agt Dra„ gonders gelegd had. — Ik heb ook nog „ eencn anderen Brief van de Heer Dufans„ fai ontvangen, in welken hij mij fchrijft, „ dat hij bij de Proteftanten Dragonders ge„ legd had, om naar hun goed dunken aldaar te „ leeven... Het geen wij gedaan hebben, is „ tegen het geen ik U, omtrend de oogmer„ ken zijner Majefteit gemeld hebbe, als wel„ kè nog in 't gevoelen is, dat, wanneer een „ halftarrigen in eenige plaats mogt overblij,> ven, men van hem aflaaten moet; en dat de „ Verachting, waarmede men hem behandeld, gevoegd bij de lasten, welken voor een In„ tendant gemakkelijk zullen zijn, hem op te „ leggen, in 't vervolg van tijd, die uitwerking zal hebben, welke men voor zijne be„ keering zoude kunnen wenfchen, zonder „ dat men genoodzaakt zal zijn nieuwe gewel3, daadigheden, gelijk die , van welken ge„ melde twee Heeren fpreekcn, in 't werk te 3, ftellen. — Hier om hebbe. ik goed gedagt, „ al-  C 245 ) „ alleen aan U te fchrijven, op dat gij, zon„ der dat 'er fchijn is, dat den Koning van al ,, wat 'er gedaan is, iets heeft afgekeurd, „ voorziening kunt doen, dat de lieden wel„ ken onder U bevel ftaan, zich volgends de „ bepaalde orders van Zijn Majefteit gedraa„ gen." Nog fchreef hij den 6 October: „ Men kan „ niet minder voldaan zijn, dan Zijn Majefteit „ omtrent het gedrag van den Hoofd-Schout „ van Xaintes , geweest is, welke Kiijgs„ volk buiten zijn gebied gezonden heeft; ïog ,, minder was Zijn Majefteit voldaan, omcrend „ den Officier die van hem bevelen ontvangen „ heeft , zonder uwe toeftemming. — Zijn „ Majefteit heeft niet goedgevonden eengroo,, ter bewijs van ongenoegen tegens hentegee„ ven , aangezien , het geen zij gedaan hebben zo ,, wel gelukt is, en dewijl Hij niet gelooft dathet „ gepast zoude zijn aan de Proteftanten te zeg„ gen, dat Zijn Majefteit, het geen gedaan is om hen te bekeeren, afkeurt." Wij behoeven hier niet te herhaalen, het geen wij reeds, bij gelegenheid der eeifte beproeving van de Dragonnades in Poitou gezegd hebben. Men moest wel uitzinnig zijn te gelooven, dat de Heer Louveis genoegzaam op zijne inaqt, op zijne gepastte orde^ die hij onder de I. 0. 11, st. R Krijgs*  C 246 ) Krijgslieden onderhield, en op de waakzaamheid , welke hij den Bevelhebberen voorfchreef, vertrouwde, om zich voor te ftellen, dat hij door, zo wel de Calvijnisten, als hunne rijkdommen en familiën, dusdaanig aan de verbeelding van het Gemeen, en de buitenfpoorigheid der Soldaaten, over te geeven, deze wanordens binnen de voorgefchreven grenspaalen houden, en op het juiste punt daar hij wilde zoude kunnen doen ophouden. Doch eene twintigjaarige vrede, welke weldra noodzaaklijk werd geacht om de algemeene bekeering van het Rijk te voltooiën, geviel dien Staatsdienaar, wiens groote begaafdheden, de geneigdheden zijns Meesters, voor den Oorlog zoo zeer onderlleund hadden, niet. — Hij vreesde dat hij hem twintig jaaren aan deze zorge ter bekeering zoude zien befteeden; en hem daar niet van kunnende afbrengen, dagt hij nergens meer om dan alles in der haast te volvoeren. Wij hebben gezien welke de orders waren, die in des Konings naam gegeeven waren. Laat ons nu zien, welken de berichten waren die men hem deed. — De ongetrouwheid der Ver. haakman Béarn zoude voldoende genoeg zijn om te veronderstellen wat van alle de anderen was : doch, om nog meer licht over deze ophelderingen te verfpreiden, zullen wij alhier eenigen, wel-  ( H7 ) welke reeds aan het algemeen bekend zijn, weder te binnen brengen. -4» Den Hertog dè Noailles, wiens deugden over 't algemeen geacht waren, voerde het Bevel in Languedoc; deze Provincie was altijd bekend geweest, als de verzamelplaats der Calvijnisten» — Noailles begaf zich omtrend het midden van September daar heenen. Zoude dien fchranderen Hoveling, zulk eene gepastte gelegenheid om zijnen iever aan den dag te leggen, wel hebben kunnen laaten ontflippen ? Hij had maar zeer weinig tijds, om tot'deze bekeeringen te bofteeden, dewijl den iever der Hovelingen zelve zijne tegenwoordigheid te Verfailles vereischt. te, alwaar zijnen dienst als Kapitein der Gardes, met den i Januarij i636. een begin moest neemen. Zie hier hoe hij het fchouwfpel dat den Ouden Heerd? AguesfeauhadMoen vlugten, vertoond, en welks aandenken nog vijftig jaaren daarna, de Heer d'Jguesfeau Kancelier en Zoon van den eerstgemelde, heeft doen eifen. De zamenfteller der Aantekeningen van de Noailles drukt zich aldus uit: „ Het is niet de „ wreede bekeeringe door Dragonders, waar„ van de Calvijnisten zoo veel hebben gefpro- ken; het is een haastig uitgevoerd werk, ,, waarvan de waarfchijnlijken uitflag, den Her„ tog de Noailles, een oprecht, rechtvaardig, Ra en  ( 248 ) ^ en het algemeen welzijn bevorderend man, „ toen reeds deed bloozen. Bij het aanvan„ gen der bekeeringen van de Steden, Nimes, „ Uzes, Alais, Villeneuve enz. (meld en fchrijft hij aan Louvois): De aanzienlijkften „ van Mmes, deeden den volgenden dag naa j, mijne aankomst afzweeringe in de Kerk. 'Er „ was vervolgends eene verkoeling , en de ,, zaaken namen een goeden keer, door eenige ,, inkwartieringe, welke ik bij de hardnekkig. ,, fte liet-doen." In eenen bijzonderen Brief, welke naar alle waarfchijnlijkheid niet gefchikt was, om den Koning onder het oog te brengen, leest men, „ dat ieder dezer twee „ Inkwartieringen, van honderd man waren." is Ik maake mij gereed om Cévènneste door„ loopen, en hoope dat 'er op 't einde dezer „ maand geen Hugenoot meer zal overblijven. „ Het geen U verheugen zal, en hetgeen meer „ overcenkomftig is, met de goedheid van den ,, Koning omtrend zijne Onderdaanen, is: dat „ 'er geene inkwartieringen van Krijgsvolk bij „ de Proteftanten heeft plaats gehad, dan bij le„ vering van de nodige leeftogt (par 1'étape.) „ Het flecht weer,de lange marsfen en deweinige „ bekwaamheid der Confuls in deze Landen, „ welken niet gewoon zijn Krijgsvolk te ont,., vangen, hebben gelegenheid tot eenige wan- „ or-  C 249 ) „ ordens kunnen geeven , welken ik zoo veel „ in mijn vermogen was neüoe veroereiu, " hebbende tot het geringfte dat ontvreemd was, " doen weder geeven;".... „ Hij toefde niet , lang hem te antwoorden, dat'er tegen den 25 November in de Provincie geene Huge- „ nooten meer zouden zijn " Hij fchrijft van Florac den 15 October: „ dat 'er reeds meer dan een derde van Gé„ vaudan bekeerd waren; dat hij altijd Dra„ gonders met hem nam, om deze Zedeling„ fchappen te volbrengen; dat, wanneer de „ Koning de goedheid wilde hebben, van ee„ nige vermindering van lasten, aan de Bekeerden toe te ftaan, zulks van eene goede )t uitwerking zoude zijn , want fchoon men \ ze, om hunne Hipte gehoorzaamheid, zacht „ behandeld heeft, hebben zij evenwel fchade „ geleden."— Doch, uit den inhoudeenes vertrouwden Briefs, befpeurt men de geheime verftandhouding die 'er tusfchen Louvois en hem plaats heeft. Den Hertog doet weeten: ,, dat hij niet vertoeven zal aan Louvois, eeni,, ge verftandige mannen te zenden, om hem „ van alles in het breede verflag te doen, te „ antwoorden op al het geen hij wenscht te „ weeten, ook nopens zodanige zaaken, over „ welken men niet kan fchrijven." R 3 Ein'  C «5° ) Eindelijk meldt hij aan Lmvois, naa dat hij van hem verzekering van 's Konings genoegen gekregen had: „ De Bekeeringen, welke ze„ dert den 15 October gevolgd zijn, zijn zoo „ algemeen geweest, en hebben zulk ecnlnel,, le voortgang gehad,dat men god daarvoor „ niet genoeg kan danken, noch dat men niet „ te veel kan denken op de middelen, om dit „ werk geheel ten einde te brengen, door aan „ zijn Volk alle noodig onderwijs, waarom „ zij ook aanhoudend verzoeken, te geeven. ,, — Het getal der Proteftanten dezer Provin„ cie, is omtrend twee-honderd- en- veertig„ duizend, en den tijd tot derzelver geheel© „ Bekeering, welke ik gevraagd hebbe tot „ den 25 der toekomende maand, heb ik te „ lang genomen; want ik geloove, dat het„ zelve op het einde dezer maand voleind „ zal zijn." Men ziet in dezelfde Brieven dat de la Chaifi uit die Provincie nog ontrouwer berigten ontving: en dat de geheime Correspondenten van dien Koninglijken Biechtvader, („ bezig zijn„ de met zich te doen vleien," zegt Noailles,') bekeeringen bekend maakten, welken nog niet gedaan waren, dat zij het getal daar van vergrootten en het werk gemakljjker voorftelden. Vergelijk intusfehen de dagtekeningen, en  C 25T ) gij zult zien, dat deze Vernaaien, in welken de toeftand van 't Volk aan den Koning op zulk een ontrouwe wijze werden voorgefteld, hem zedert den 15 September, (den dag op welke het gedenkwaardig befluit omtrend de Huwlij. ken getekend werd,) tot op den 18 October , (den dag op welken de Herroeping van het Edict van Nantes getekend werd,) dagelijks onder de oogen gebragt werden. Ieder dag maakte men hem deze bedrieglijke Nieuwstijdingen bekend. -— Mevrouwe de Maintenon fchreef van Chambor, den 26 September: „ Geen Postbode, welke hem geen grooteftof „ totblijdfchap mede brengt, dat is: tijdingen „ van Bekeeringen bij duizenden." Den 15 October antwoord Louvois, aan den Hertog de Noailles: „ Ik heb uwe Brieven „ van den zevenden en agtften dezer maand „ den Koning voorgeleezen. Hij heeft, den „ aanhoudende voortgang der bekeeringen, en „ de verzekering welke gij hem geeft, dat in „ de vijftien eerfte dagen der aanftaandemaand» „ de R. P- R- in Languedoc geheel vernietigd „ zal zijn, met veel vermaak gezien." De herroeping, welke men zedert eenige jaaren in overweeging hid; doch waarvan de bepaalde tijd nog verre affcheen, werd weldra fpoedig ten uitvoer gefteld. Den Koning R 4 geloof-  geloofde dat zijn geheele Rijk bekeerd, of nabij de Bekeeringe was. — In de vooraf, fpraak van het Bevel tot herroeping, fpreekt hij van deze vooronderftelling, als van eene zekere zaak. Hij zegt in verftaanbaare woorden, ,, dat zijne zorgen dien uitfhg gehad „ hebben, welke hij daarvan verwagt had, ,5 dewijl het beste en grootfte gedeeke der ge„ rr.elde R. P. R. de Katolijke Godsdienst om„ helsd hebben." Derhalven zoo zijn de woorden van het Herroepings - Bevel zelve, een klaar bewijs van de verrasfing, met welke den Koning overvallen is* Het is waar, deze verrasfing was niet volkomen; maar hij geloofde dat de Calvijnisten, zonder geweld, zonder vervolging, om eenige h'gte ongemakken in hunne huizen, en eenige tegenfpoed in hunnen welvaart, te vermeiden , zonder dat zij ons Geloof opregtelijk omhelsden, het hunne maar fpoedig verlaaten hadden. — Op dien tijd was 't, toen men hem deze verborgene Leer, welke wij reeds ontwikkeld hebben, deed ombelzen. MevrouWe de Maintenon, vertoont ons dezelve in een Brief over dit Bevel zelve, „ Ik ge,j loof wel , dat alle deze Bekeeringen niet „ oprecht zijn; maar god bedient zich van » allerlei wegen, om de Ketteren tot hem te „ bren-  ( 253 ) , brengen. — Hunne Kinderen zullen ten * minnen Katolijk zijn , fchoon de Vaders „ huichelaars zijn. Hunne uitwendige veree* „ niging, brengt hen ten minften nader bij de " waarheid. - Zij hebben de teekenen met ,', de Geloovigen gemeen. — Bid god dat „ hij hen alle verlicht. 'Er is niets dat den „ Koning meer ter harten gaat." Maar het geen dit gewichtig befluit deed neemen , is niet minder aanmerklijk: dit was het mistrouwen zelve, het welk zulke verdagtte bekeeringen inboezemde. — Men had zulk een fchielijke onderwerping, zulke bckeeringen bij gehecle Steden, en door gemeenfchaplijke overweegingen , niet verwagt; zij baarden veel? verwondering en lieten een foort van vrees na. — Louvois fchreef den 9 October aan£ivüie: „ Het is goed dat de onderwerping der „ Proteftanten algemeen is ; doch men moet „ voorzichtig zijn, dat die cenpaarige onder„ werping, onder ben geen foort van famen„ zweering onderhoude, die door den tijd niet „' dan zeer fchadelijk konde zijn." Men meende derhalven zich te verzekeren, tegen de veinzereiën der Nieuw'-Bekeerden door fpoedig hunne Leeraars uit te bannen. „ Den 15 October fchreef Louvois van Fontainebleau, aan den Kancelier le Tellier, welke R 5 toen  C 254 ) toen onder den last des ouderdoms en gebre ken gebukt ging, en welke kwijnende in zijn huis van ChaVille gebleven was: „ Ik heb den Ko„ ning de Declaratie, waar van gij mij betont„werp overgezonden hebt, voorgeleezen, „ welke Zijn Majefteit zeer goed gevonden „ heeft. Gij zult uit het bijgaande affchrift „ zien , dat Zijn Majefteit eenige artikelen „ daar bij heeft laaten voegen, op welken „ het hem zeer aangenaam zal zijn, uwe ge„ voelens, zo dra mogelijk te verneemen. „ Zijn Majefteit heeft Bevel gegeeven, dat „ deze verklaaring onverwijld overal verzon„ den worde. Zijn Majefteit heeft ook ge„ oordeeld , dat het in den tegenwoordigen „ ftaat der zaaken goed was, de Predikanten ,, ten eerften te verbannen." ^ Met dit afzicht was het ook, dat de voor-* zichtigfte, en van de geheimen aanflag des Raads meest onderregtte mannen, die mannen, welken aan alle Hoven en bijzonder in Frankrijk met de Hovelingen verkeeren, de geheimen daarvan ontdekken, deszelfs geheime aanflagen volgen, en altijd trachten in ftaat te zijn om de gebeurtenisfen en ontwerpen, eerder dan het gros der Natie, te verneemen ; het was zeg ik met dat afzicht, dat zij de beweegoorzaaken befchouwden, en zelfs, dat zij de eerfte tij-  ( 255 ) tijding van dit befluit vernamen. — Ziet bet geene Gourville, (een der vertrouwden van Je Louvois-) in zijne Aantekeningen daar .van zegt; ziet hoe hij bij dien Staatsdienaar loopt, om eenige verandering te doen maaken , en hoe die fchrandere man gistte, dat het voorftel door Louvois gedaan was. Derhalven werd de herroeping niet verhaast dan door een gevolg der verhaasting zelve, waarvan men vooraf gebruik had gemaakt: en men verbande alle Predikanten, om dat alle Bekeeringen verdagt waren. — Eenige tegenkantingen vonden 'er nog plaats in den Raad. Den Abt Choify verhaalt ons, dat de advijzen verdeeld waren, willende eenige, dat men altijd grondregels volgde, en dat men alles zacht behandelde. — De Brief van Mevrouwe de Maintenon, welken wij hier zullen laaten volgen, onderregt ons een weinig van het geen 'er voorviel. Zij doet ons zien, dat het grootmoedig Caracter des Konings nog ftrijdend was met eene vervolging. „ De Koning, (zegt zij,) is zeer „ te vreden dat hij de laatfte hand gelegd „ heeft aan het 'groote werk ter verëeniging „ der Ketteren met de Kerk. De Biechtva„ der de la Chaife, heeft beloofd dat het geen „ druppel bloeds zal kosten, en de Heer Lom„ nis zegt het zelfde." Het  Het zal geen druppel bloeds kosten! — De gebeurtenis heeft getoond, welke ftaat 'er op deze beloften te maaken is. Wij zullen de tegenfpoed der Ontvolking, die geduurende, meer dan zeventig jaaren niet ophield, en welke geduurig gereed is, zich weder te vernieuwen, hier niet herhaalen. Ook zullen wij "het getal der duizenden van mannen, vrouwen en kinderen, welken in de gevaaren en ongemakken hunner vlugt omkwamen, niet tragten op te fpooren. Maar wij zullen alleen volgends Boulainviliers, (welk© echter een onnaauwkeurig Schrijver was) zeggen , dat tien duizend man een prooi der vlammen, der galg en het rad wierden. — En, om geloofwaardiger getuigen bij te brengen, wij hebben gezien dat Noailles, enkel in de Provincie van Languedoc twee honderd- en- veertig duizend Calvijnisten telde; en Bdville begroot derzei ver getal, vijftien jaaren laater, flechts op 198000, en toen hadden de verdeeldheden , die in Cevennes plaats hadden, nog geen aanvang genomen. — Bégon, een zeer geloofwaardig Intendant, fchreef in1698.dat het Bisdom van Saintes alleen,honderdduizend Inwooners verlooren had. Geduurende de Provinciën van naar geklag wcêrgajmden, geduurende dat al wat vlugten kon,  ( 257 ) kon, zich ter vlugt gereed maakte, hoorde men van de Predikftoelen niet dan Lofredenen uitgalmen ; doch, welke waren de oprechte denkbeelden der verlichtfte mannen ? Wat was bij voorbeeld het gevoelen van Bosfüet? Het is wel der moeite waardig, hem in zijne niet fpaarzaame lofredenen, op deze zogenaamde overwinning, na te fpooren. — Ziet hier hoe zijn gevoelen doorftraalt, in de Lofreden op den Kancelier le Tellier, welke bet Bevel van herroeping tekende, en over welke Bosfuet, drie maanden laater, de Lijkreden deed. Hij wendt zich tot de Bisfchoppen, en fpreekt van de toeneeming der arbeid, welke deze gebeurtenis aan de Geestelijkheid oplegt. „ Ach!(zegt „ hij,) wanneer wij niet onvermoeid zijn om „ te onderwijzen, te berispen, te vertroos, ten, den zwakken melk en den fterken brood „ te geeven, in 'tkort, om deze jonge plar„ ten op te kweeken, en dit nieuw Volk het „ heilig woord (waarvan men helaas! maar al „ te veel gebruik heeft gemaakt om hen te „ misleiden,) te verklaaren; zoo zal de fterk „ gewapende, uit zijne wooning gejaagd zijn„ de, woedender dan ooit weder keeren, met „ zeven Geesten, veel boozer dan hij zelve „ is, en onzen toeftand zal veel erger wor„ en , dan de voorgaande. Laat ons niet in » ge-  C 2js ) „ gebreken blijven , dat wonderwerk onzer „ dagen te verbreiden;" en, hij gaf zich vervolgends over, aan alle de grillen zijner eigenzinnigheid, om eene daad te prijzen, van wel. ke hij al het gevaar, door deze foort van Mei* ding, zoo zeer heeft doen gewaar worden. FlecUer, gebruikt in de Lijkreden op gemel. den Kancelier eene aanmerkelijke uitdrukking. „ Ik zie (zegt hij) de regtehand des Hoogften „ de harten veranderen, of ten minften roe! „ ren." De beroemde Bdville, (de fchrik der Hugenooten, door de eerwaardigfte mannen van dien tijd, aangezien, als een der verftandigfte mannen, en een der hardfte hoofden die 'er in het Koningrijk waren , en dien de aantekeningen dier tijd noemden: „ de Koning van „ Languedoc."') drukt zich, in een brief aan zijnen broeder, van den 13 April 1708, waarvan het oorfpronglijke handfchrift nog in weezen is, dus uit: „ Ik heb nooit van gevoelen „ geweest, dat het Editt van JNantes moest „ herroepen worden." En, zonder het zoo woordelijk uit te drukken, geeft hij het genoegzaam te verftaan in eene üerlijke Memorie, welke hij dertien jaaren daar naa aan den Raad des Konings adresfeert, en in welke hij, naa de verwondering waar in hij was, erkend te hebben, beweert, dat het noodzaaküjk gewor- 1 den  C 259 ) den is, om ftiptelijk en fpoedig uit te Voeren, het geen men onvoorzichtiglijk begonnen had. Alles toont onbetwistbaar aan, dat het eene onvoorziene en overëilde daad was. — Men moest de maatregelen, welken men vooraf genomen, en nog maar voor een korten tijd in order gebragt had, op ftaande voet verande- ren> Men had voor twee maanden een Wet gemaakt, om alle de goederen waarvan de verbodene Kerkelijke Vergaderingen, het gebruik hadden, en in 't vervolg zouden hebben, voor de Gasthuizen te fchikken; doch de plotfelijke vernietiging van alle Kerkelijke Vergaderingen en de vernieling van alle de Kerken, was oorzaak dat deze maatregelen fchielijk veranderden. Men wilde van die goederen een gedeelte befteeden, voor de onvoorziene uitgaaven, welke door de algemeene Bekeerin. gen, de herbouwinge der Kerken, en het aankoopen van Boeken voor de Nieuw-Bekeerden, werden veroorzaakt. — De Koning haastte zich dan, om door Chdteauneuf aan alle Intendanten te doen Ichrijven, datze door het geheele Koningrijk de uitvoering der gemelde Wet ftaakten. De Vergadering der Geestelijkheid, welke zedert eenige weeken gefcheiden was, had een fonds bepaald, om te dienen voor het onderhoud  ( 2ÓO ) houd van een getal Zendelingen in deProvhi. ciën; doch de noodzaakelijkheid om alle die geene, welke men hunne Godsdienst-oeffening ontnomen had te onderwijzen, maakte dat dit getal onvoldoende was. Men moest met 'er haast voorziening doen, in het onderhoud voor nieuwe benden Zendelingen, welken zouden vertrekken om werkelijk die geene te bekeeren, welke men reeds Nieuw-Bekeer, den noemde. — De ontvanger Generaal deiGeestelijkheid werd derhalven gemagtigd, om •eene Geldleening te doen, waarvan het weder: om over de belastingen, welke, vijf jaaren daar naa , gedaan zouden worden, door deaanftaande Vergadering, zoude terug gegeeven worden. De^Troepen hadden, eenige dagen voor dat men het Edict van herroeping afkondigde bevel gekiegen, om zich naar de noordelijke Provinciën te begeeven. De zuidelijke waren tot daar toe de eenige Provinciën geweest, alwaar die ftormen gewoed hadden. — Men veranderde niets aan deze nieuwe fchikking; en binnen nog zes weeken, was het door 't geheele Rijk. Dus wierd geheel Frankrijk, in minder dan vier maanden van het eene eind tot het ander, en in alle deszelfs kleine Steden en Dorpen verdrukt, en met belastingen overladen. De  ( 2Öt ) De Bevelen welken zij toen ontvingen, waren juist' dezelfde, als vóór het Edict van herroeping. — Louvois fchreef den 2t October, aan den Intendant van Rouen: „ Zijn Maje„ fteit zoude zeer gaarne hebben , dat men de „ Proteftanten der voornaamfte plaatfen konde „ bcvveegen, ora zich door onderhandelinge te ,, bekeeren; en zoo dit niet kan gefchieden, „ verkiest hij, dat men beproeve om het „ grootfte getal ter bekeeringe te noodzaaken,en „ dat men zich niet tegenkante om dezelve door overmaatige Inkwartieringe, tot den „ laatften toe te doen bekeeren Het zal „ hem aangenaam zijn , dat men,zoo veel mo„ gelijk zij, de grootc Kooplieden en die der „ Handwerkmeesters , welkers hantecringen ,, voor de Provincie voordeelig is, fpaare; „ het welk moet doen zien, dat Zijn Maje,, fteit liever wil, dat van twintig-duizend „ Proteftanten , welken 'er in uw Departement „ zijn, vier- of vijf-honderd, overblijven, „ welken zich nu niet bekeeren, dandatmen, „ om ze alle te bekeeren , groot geweld ,, moest plegen." — Deze Intendant was die zelfde Marillacy welke de fchande eener opfchorting had ondergaan, om dat hij de eerfte beproeving der Dragonnades in Poitou venïgt had , en welke in dit nieuwe Intendantfchap, I. d. II. st. S ze-  ( s6* ) zedert de Wonderwerken door deze fchroomÜjke uitvinding te weeg gebragt, weder herfteld werd. Maar het geen nog eenige fchemering van licht, over deze omkeering fchijnt te verfpreiden, is, dat zo menigmaal de natuur der zaak vereischte, dat het Bevel onmiddelijk uit 'sKonings mond moest ontvangen worden, en dat hij niet op enkel gezag van den Staatsdienaar afkondigde, de geftrengheid van den Staatsdienaar niet befpeurt wierd; en, men het caracter van Lodewijk de XIV, bemerkte. Den 28 October fchreef Louvois aan 2Vaailles: „ De Bevelen zijner Majefteit, welke gij „ tegen de Edelen, die de zogenaamde her„ vormde Godsdienst toegedaan blijven , „ vraagt, zende ik U niet; om dat de Ko„ ning overtuigd is, dat, zoo lange zij onder„ worpen blijven, men ten bunnen opzichte „ niet dan door zachte middelen werken ,, moet." Eenen anderen Brief, aan den Intendant van Champagne, gefchreven den 23 November, zegt ons dat, zelfs in die tijd dat de Dra. gonnades ten einde liepen, en derzelver geftrer.gheid verdubbeld wierd, de Koning niet ' wilde toeftaan, dat men tot die Bekeeringen door Inkwartiering, de Marêchausfêes zoude gebrui- ken a  («ft) ken, Troepen, welke gefchikt zijn voor dtf Militaire gerechts-oeffening, welkers tusfchenkornst en enkele tegenwoordigheid, de noodzaaklijkheid om te gehoorzaamen, of geftraft te worden, zoude getoond hebben. XVI. HOOFDSTUK. -y-fet Editt, 't welk dat van Nantes ophefJlJL te, liet nog eenige verdraagzaamheid in het Rijk over. Het verbood wel de openbaare oeffening der Hervormde Godsdienst* doch het meldde niets van de geheime Godsdienst - oeffening. Het liet den Proteftanten toe in Frankrijk tewoonen, zonder dat zij echter onder voorwendzel hunner Godsdienst, ontrust mogten worden. Het nodigde zelfs die geenen, welken in vreemde Landen gevlugt waren, om onder beloften van deze vrijheid van geweten, weder naar hun Vaderland te keeren. — Werden zij door hetzelve gedwongen, hunne Kinderen in onze Kerken te laaten doopen, men dagt niet, dat zij eenigzins fchroomden hier aan te gehoorzaamen, dewijl men in beide Godsdienften overeenkwam, omtrend de wettigheid van den Doop, door welke hand die ook bediend werd. — Omtrend hunne BeS z graa-  (264) graavenisfen, werd, bij eene nieuwe Verklaaring, voorzieninge gedaan; echter maakte men geen gewag van de Huwlijken; en, zedert de eerfte ftap, die men buiten het plan dat men zich eerst voorgenomen had, deed, kwam men tot eene onöploslijke zwaarigheid. — Bij alle waereldlijk gezag, onderfcheid men , in de veiëeniging der beide geflachten, voornamelijk het burgerlijk contrattmaar bij de roomfche Kerkj komt ook nog een Sacrament der bejaarden in aanmerking. Den Koning geloofde niet, dat hij het recht had om deafgedwaalden te gebieden, dit Sacrament aan te ncemen, noch aan zijne Geestelijkheid, om het aan hen uit te deelen; en nooit durfde de Geestelijkheid onder deze Regeering, aan den Koning vraagen, om te verklaaren dat het enkel contraSt voor hen nietten volle wettig was. — Welke poogingen, men zedert hondert jaaren , ook heeft kunnen aanwenden, de zwakke gebouwen van geveinsde bekeeringen, hebben echter op deze brooze Klip geduurig fchipbreuk geleden. Het Edift van herroeping zwijgt omtrend zulk een gewichtig onderwerp; doch daar het zulk eene naauwe betrekking heeft tot het Befluit, het geen in de voorgaande maand, ten v&ordeele der Huwlijken van de Proteftanten, afgekondigd was, behelst geene fchikking door ' de-  ( 265) dewelke de Wetgever zijne woorden heeft ingetrokken. Dit Befluit was niet bevestigd noch vernietigd; en indien de Proteftanten, welke nog in het Koningrijk gebleven of wedergekeerd waren, een Smeekfchrift aan den Koning overgegeeven hadden: wanneer zij van hem dc uitvoering zijner beloften, welke hij aan hen gedaan had, om hen ongeftoord in Frankrijk te laaten leeven, gevraagd hadden, „ om „ aldaar hunnen Koophandel voort te zetten, „ van hunne Goederen aldaar gebruik te maa„ ken, zonder onder voorwendzel hunner „ Godsdienst geftoord noch verhinderd te wor„ den," zoude zulk een rechtvaardig Koning hen wel geweigerd hebben, op eene wettige wijze hunne naam, ftaat en bezittingen aan hunne Kinderen over te brengen? Alle hunne Leeraars waren uit het Rijk gejaagd; doch , voor de verfchijning van het Edict van herroeping, had men ze eveneens uit de verbodene plaatfen verjaagd, en, op enkel verzoek van eenige Ingezetenen , had men hen onder zekere bedingen een Priester, ter voltrekking hunner echtverbintenisfen gegeeven. Zoude men dezelfde infchikkelijkheid, omtrend een Verzoekfchrift van alle de Proteftanten des Rijks konnen weigeren? — Hetfchijnt derhalven, dat Chdteauneuf, (want S 3 hiJ  ( 266 ) hij was het die 't EdiSt opftelde) zich dezen weg opengehouden had, om weder te keeren in het S'jstcma, het welk de onbedachtzaamheid van Louvois hem dwong te verlaaten. Alle andere ontwerpen van Edicten, welken men in de Arctriven vindt, zijn voorgegaan en verzeld van Memoriën, onderzoekingen, en aanmerkingen, welken 'er de gronden van verklaaren, welken de beweegredenen van derzeiver beftemmingen bijbrengen, welke de minfte wederftand zoeken voor te komen, om bij voorraad de middelen aan te wijzen ter afkeeringe van alle ongelegenheden; doch, bij dit vindt men geenerlei aanmerking noch onderzoeking; en niet te min moet men 'er een nieuw merkteken van overëiling invloeien laaten; doch, men bemerkt, mijns bedunkens, in hetzelve een kenteken van geheime en verfchillende uitzichten, welken den Raad ver, deeld maakten. Men vermeidde het oog te vestigen, op onoverkomelijke hinderpaalen, M-n vreesde de zwarigheden eens befJuits,' het welk de Godsdienftigheid des Konings vlei' de, te zeer te doen bemerken. Deze onaffcheidbaare hinderpaalen werden in geene Memorie onderzogt; en met behulp van deze rampzalige voorbedagte verzwijging , (rdücence) die elk op zijne wijze en volgends zijn bijzon, • de?  ( 267 ) der gevoelen moest uitleggen, veinsde men eensgezind te zijn, ten einde eenftemmig te werken, om tot onderfcheiden oogmerken te geraaken. De Hoofdfchout van Parijs, deed in die ftad alle Kooplieden te faam komen, om hen mondeling van de voordeelige fchikkingen, in het Edict vervat, te onderregten, en hen te verzekeren dat 'er voor hen niets te vreezen was. Intusfchen, Louvois, welke het voorgaande jaar de behendigheid had gehad, van CJidteauneuf als een Misdaad aan te wrijven , dat hij geweldige middelen had voorgeflagen , wist bet hem ondertusfchen als een misdaad aan te rekenen, dat hij onder de uitöeffening van zoo groote geftrengheid, een gedeelte der verdraagzaamheid had gehandhaafd. — De tijdsomftandigheden kwamen deze naïeverige en onrustige eerzucht te hulp; want, in de tusfchentijd der tekening tot de openbaarmaaking van 't EdiÜ, ontving de Koning bij aanhoudendheid tijdingen dier ontelbaare bekeeringen. — Hij ontving zelfs de belofte, welke wij in de Verhaaien van Noailles geleezen hebben; namelijk die Heilige belofte der bekeering van Ccvènnes en geheel Languedoc. „ Toen ik voor hunne „ geheele Bekeering een tijd gevraagd heb, „ tot den 25 der toekomende maand, heb ik S 4 » de-  f 268 ) j, dezelve te lang genomen; want ik geloof dat „ dezelven, met het einde dezer maand zal vol„ bragt zijn." Vergelijk de dagtekeningen: deze Verhaalen wierden gedaan te Verfailles, op het oogenblik dat het EdiEt in de Provinciën begon rugtbaar te worden; en, door deze weder bijeenbrenging , word het klaarblijkelijk, dat minder geftrenge- voorwaardens van het herroepings EdiEt, ontijdig fcheencn afgekondigd te zijn. Alle die geenen, welke de Partij der verdrukkers toegedaan waren, en die, welken door gevoelens of overtuiging, derzelver grondregelen volgden, beklaagden zich welhaast over deze overgeblevene verdraagzaamzaamheid. De nieuwe Intendant van Languedoc fchreef: „ Dit Edict, het welke de Nieuw. „ Bekeerden niet hadden verwagt, en vooral „ de voorwaarde, welke verbied de Prote„ ftanten niet te ontrusten, heeft hen in eene „ beweeging gebragt, welke in eenige tijd niet „ kan geftild worden. — Zij hadden zichmees'„ tendecl bekeerd, in't vermoeden zijnde, dat „ de Koning niet meer dan eenen Godsdienst „ in zijn Rijk wilde dulden. Wanneer zij het ,, tegendeel zagen, zijn zij verdrietig gewor„ den, dat ze zich zoo zeer gehaast hebben; „ dit verwijdert hen voor het tegenwoordige, » van  ( i69 ) „ van het bijwoonen der oeffeningen onzer „ Godsdient." De Hertog de Noailles vervaardigde eene Memorie om den Koning onder het oog te brengen. — Dit Geflacht, het geen, door zoo vcele dienften, aan den Staat bewezen, door zoo veele erflijke deugden tot zulk een hoogen trap gefteegen is, zal zonder twijffel, om het gewicht van het onderwerp, dit geftreng onderzoek der Gefchriften, voor welker openbaarmaaking het zelve zorggedraagen heeft, wel verfchoonen. Zijn Grootvader volgde den drift dezer eeuw, welke die van dengrootften hoop der Natie, en van bijna de geheele Geestelijkheid was. Wij zullen in't vervolg zien, dat de Kardinaal de Noailles, Lodewijk de XIVtoe gematigder gevoelens bragt, dat hij hem een aflchrik voor de vervolging inboezemde, ten gevaare van zelve het flagtoffer te wordeh. —j Laat ons niet vergeeten, dat een ander Marfchalk de Noailles, bij Lodewijk de XV altijd een groot Voorftandcr der verdraagzaamheid geweest is. — Mogt de Nakomelingfchap aan den eerften Marfchalk van dien naam, zijne Dragonnades en vooral zijne Memorie niettoe'rekenen, door zich te herinneren , de poogingen zijns Broeders en die van zijnen Neef; om de gronden van rechtvaardigheid en menschlijkheid weder in het Bellier te brengen. — S s Hij  ( *7° ) Hij zond dan eene Memorie aan Louvois, waar, van het oogmerk is, te bewijzen , dathetoverfchot der verdraagzaamheid geheel verlooren zoude gaan. Ziehier de eige woorden: „ Zij waren overtuigd, dat de Koning niet „ meer dan eenen Godsdienst in zijne Staaten „ wilde hebben, en dit vermoeden alleen, 't s, welke onnoemlijke Bekeeringen aangebragt „ heeft, deed de hardnekkigften dagelijks een „ bcfluit neemen, dewijl zij geloofden dat 'er „ geen hoop meer was; zodanig dat 'erbinnen v> zeei' weinig tijds, geen eiikele Proteftant in „ geheel Languedoc meer overgebleven zoude „ zijn;" —- en hij eindigt met deze woorden : „ het is zeker , dat de laatfte voorwaarde van „ het Edict, het geen verbied om de Prote„ ftanten te ontrusten, een groote wanorde „ zal te weeg brengen, met de Bekeeringen „ tegen te houden, of, door den Koning te „ noodzaaken, zijn woord, dat hij door het „ plechtigfte Editl, 't geen hij kon afkondijj g°n» gegeeven heeft, in te trekken." Het antwoord van Louvois werd zedert dien tijd bekend; de Proteftanten hebben het doen drukken; het is gedagtekend den 5 November. „ Ik twijffcl of eenige Inkwartieringen, welke „ een weinig fterk zijn, bij de weinig overge„ blevcr.e Proteftantfchen Adel en Burger- fcand,  ( 2?i ) „ ftand, hen niet uit dc dwaaling helpt, wan?., in zij zijn, omtrend het Edict, dat de Chd* „ teauneuf ons opgefteld heeft, en Zijn Mrje„ fteit verkiest dat gij u zeer fterklaathooren, „ tegen die geenen, welken de laatften wil . d ,, zijn, om eenen Godsdienst, die hem misb ; t, 5" en waarvan hij de oeffening door z:jn gene il Koningrijk verboden heeft, aan te kkeven..'. '1_ Een anderen Brief aan den Bevelhebber van. een andere Provincie gefchreven, drukt zich dus uit: „ Zijn .Majefteit wil dat men de uiterfte geftrengheden doe ondervinden, aan die geene, welke zijnen Godsdienst niet willen aanncemen; en die geenen, welken de „ dwaaze hoogmoed zullen hebben, van de , laatften te willen blijven , moeten tot het „ uiterfte gedwongen worden." De vervolging duurde derhalvcn voort. „ Noailles (zeggen zijn eigen Aantekeningen) 5 bezigd op nieuw de verfchrikkende inkwar" tieringen. — Te vergeefsch gaven verfcheiden Proteftanten aan de Confuls der [■■ plaatfen te kennen dat zij de Soldaaten el" ders moesten inkwartieren, ingevolge van 5 het Edift, het geen toeftond dat men zonder " ontrust te worden, Calvijnist tonde blij" ven." „ Wanneer men eenige toegevendH beid omtrend hen had, (merkte den Hertog „ aan)  C 272 ) „ aan) zouden 'er den anderen morgen ontwijf„ felbaar een oneindig getal Relaps zijn ge„ weest." Terwijl de geftrengheid, door de bijzondere orders van Louvois verdubbelde , volgden de andere Staatsdienaars nog hun Sijstcma. — Zij geloofden niet dat enkel de Brieven van hunnen Amtgenoot, de plegtige Wet, welken zij hadden doen vast ftcllcn, verëidéld hadden. JMisfchien waren zij 'er ook wel onbewust van; en door eene zonderlinge tegenftrijdighcid tusfchen de bijzondere Brieven van Louvois, en de plegtige Edi&en die in naam des Konings den 12 November, dat is, een maand naa deze affcbuwlijke Brieven, gepubliceerd wierden, tekende de Koning eene nieuwe VerkJaaring, om de plegtigheden te bepaalen , welke de Proteftanten , die , naar andere Landen gevlugt zijnde, weder, op de nodiging van het EdiCt, en met behoud van hunnen Godsdienst naar Frankrijk terug wilden kecren, en hunne goederen weder terug wilden hebben , moesten in acht neemen. — Zij werd den 28 November in 't Parlement geregistreerd. — De volgende maand verfcheen die ' andere Verklaaring, welke de nieuwe fchikkingen aantoonde, die men volgen moest, om den dag van hun affterven te bewijzen; en welke om-  ( 2?3 ) omtrend de registers der begraavenisfcn eene bepaaling maakte, op dezelfde gronden, die men kortelings omtrend de Huwlijken bad aangenomen. Maar, de heerfchappij van Louvois liet niet naa, om alle zijne amtgenooten voor een tijd lang, te overhecren; en toen men deze beklaaglijke partij op een beflisbaare wijze gekozen bad, moest men fteeds bij een geltrenge Wet nog een geftrenger bijvoegen; men moest bevel geven tot de oplichting der Kinderen van de Proteftanten, en der in fchijn bekeerden; eene Wet, welke onuitvoerlijk was: alle de verëenigde Collegiën en alle de Godshuizen van het Rijk, hadden geene genoegzaame berging, noch de noodige fondfen; en bijna alle deze Kinderen bleven onder hunne maagfchap. Welhaast vernam men , dat een genoegzaam groot getal Predikanten , weder in het Koningrijk terug gekeerd waren ,• datze zich door allerlei listen, voor het Gouvernement verborgen hielden; dat 'er geene vermomming te bedenken was, van welke zij geen gebruik maakten ; datze zich verkleedden als Bedelaars, als Pelgrims of Bedevaart-reizers, als Officieren, als Soldaaten, als Beelden- en Roofenkransverkoopers, eene kostwinning welke in die tijd meer dan nu in zwang ging; datze over-  C 274 ) overal gidfen vonden om hen te geleiden j herbergiers om hen te ontvangen en te verbergen; datze 'snachts reisden, zomtijds inde bosfehen en fpelonken zich ophielden, en dat hunne getrouwe Aanhangeren aldaar hunne Predicatiën in menigte kwamen hooren. — Toen moest men die Vergaderingen befpieden, dezelve verflrooiën of ombrengen,* de Leeraars , door de ftraf der geene, die men kon in handen krijgen, eene vrees aanjaagen; endoor eene Wet, in eenigen opzichte, hun hoofd op prijs ftellen. De voorzorgen die men nam, om de ontvolking tegen te gaan was niet minder vrugteloos. — Te vergeefsch liet men de Grenzen en Kusten bewaaren; te vergeefsch maakte men rugtbaar, dat de vreemde Mogendheden wijkplaats aan de gevlugtte franfehen weigerden, datze overal zonder kostwinning en zonder onderftand waren, dat 'er meer dan tien duizend in Engeland, door de ongefteldheid van de Luchtftreek, der ongemakken hunner vlugt, en vooral van honger en gebrek geftorven waren ; dat het grootst getal gereed •was weder naar Frankrijk te keeren, en daartoe verlof verzogten, de afzweeringe, eene plcgtigheid welke voor hunne terugkomst noodzaakclijk geworden was, beloofden; en dat  ( 275 ) dat eindelijk dezen ftorm op hen zelf zoude neder komen, bedrieglijke hoop waarmede men Lodewijk de XIV onophoudelijk vleide. — Dit opzettelijk verfpreidde gerugt vond weinig geloof; en hoe meer middelen men verzon, om die geene, welke voornemens waren te vlugten, daarvan te weerhouden, des te meer waren zij bedagt om Correspondentiën , tot derzelver begunftiging vast te ftellen; zij hadden verzekerde Herbergen, uitgekozene gidfen, plaatzen van zamenkomst, wegen welke voorheen onbekend waren; en om grooter hinderpaalen aan deze rampfpoedige ontvolking te ftellen, moest men welhaast, aan alle Nieuw-Bekeerden, de vrije befebikking over hunne goederen ontneemen; eene ordonnantie, welke van drie tot drie jaaren, tot op onze dagen vernieuwd is. Intusfchen ftond, de betovering der geveinsde Bekeeringen, in een oogenblik, op het punt van te verdwijnen. Men werd met fchande,en mogelijk met ontroering gewaar, dat het meeatendeel der geenen, welken afzweeringe gedaan hadden, in het uiterfte hunner krankheid, weigerden de' Sacramenten te ontvangen, en alsdan te verklaaren, datze altijd bij de Hervormde Leer volftandig waren gebleven: alle vrees, alle menfchelijke onderfcheiding op het  ( 2?6 ) hef, doodbed een einde neemende, lieten deze ongelul.kigen het masker afvallen, en beweezen aan bunnen Godsdienst, deze laatfte eer. — Men hoopte hen te weerhouden, door de bedreiging van alle de ftraffen, welke een frervende kunnen ontrusten, of de omringende maagfehap ontfteltenis aanjaagen. Dit gaf gelegenheid tot eene fchrikbaarende Wet: „ Die ,, geene welken, in eene ziekte zouden wei„ geren de Sacramenten te ontvangen, zullen, „ naa hun dood, op de hordegefleept,enhun„ ne goederen in beflag genomen wordenden, „ bijaldien zij weder gezond worden, zullen„ ze verweezen worden om openlijke Kerk,, boete te doen, de mannen voor altoos op „ de Galeien, en de vrouwen om opgefloten, „ en hunne goederen insgelijks in beflag geno„ men te worden." De aanmerkingen, welke men den Koning onder 't oog bragt, om hem te be weegen deze wreede Wet te ondertekenen, is der •moeite waardig om hier aangehaald te worden. Omtrend de ftraffc der Galeien, en het in beflag neemen van Lijf en Goederen, was 'er deze aanmerking: „ Het is dezelfde flraf, „ welke men opgelegd. heeft aan die, welken zon- der verlof uit het Koningrijk gaan;" omtrend de ftraife, om op de horde gefleept te worden;  ( 277 ) den; is de aanmerking dus: „ Dezelfde ftraf „ als omtrend de tweegevegten, dat is: Ten af„ fchiw zijner gedagtenis , van de begravenis ont„ Jïoken, op de horde gefleept en aan de beenen „ opgehangen," en men voegde daar bij, „ dat ,, de Kerkelijke Vergadering van Latran uit,. „ fpraak gedaan heeft, dat die geenen, welken in gebreken blijven van hun Paasfchen te houden, -: ,, van eene christelijke begravenis moeten ontjlo„ ken blijven" Zie daar, welk eene uitwerking de eerfte Verklaaring omtrend de Relaps had, die veri klaaring welke in den beginne der Regeering ! gegeeven, verzogt en bekomen was, op bei weeggronden, ^welke zeer verfchillende waren 'i van het einde, dat men daar mede bereikte; en , tot die vervaarlijke hoogte , alwaar men 't werk moest ftaaken was men nog niet gekomen. Een noodzaaklijk gevolg derzelfde grondftelling was, om hen geduurende hun leven tot j alle plichten die het Katolijke Geloof mede bragt, te dwingen; doch, hoe zouden de oplettendfte zorgen van hetBeftier,twee-honderdduizend familiën hebben konnen noodzaaken, om dagelijks de handelingen te hervatten , van eenen Godsdienst, welke men voor hen affchuwlijk maakte. Zouden de honderd oogen I. ü, II. st. T der  der Inquifitie en deszelfs houtftapels hier aan wel hebben kunnen voldoen ? — Eenige die het beftier in de Provinciën in handen hadden, gaven ondertusfchen aanftonds inftruftiën aan de Troepen, om hen tot deze waakzaamheid te gebruiken, ontworpen een Reglement nopens de Paasch - Communie, fielden Infpecteurs in de Parochiën, om te onderzoeken of de Nieuw-Bekeerden naar de Mis en naar de Catechifatie gingen, hoe zij zich aldaar gedroegen,en of zij volftandig het geheele jaar, en iedere dag van het jaar, de plichten welke de Godsdiensf aan de Katolijken voorfchrijft, waarnamen. — De buitenfpoorigheden zijn altoos de voorboden der omwentelingen; en, van dit oogenblik af, erkende de Koning met verwondering , dat men hem tegen zijne geneigdheden op het punt gebragt had, om de Gewetensdwang in Frankrijk in te voeren. — Hier ftond hij ftil ,• en, in weerwil dier vreemde tegenftrijdigheid die 'er was, om van eenen ftervende te vorderen , die plichten eener Godsdienst, welken men aan de levenden toeftond niet te volgen, deed hij haastiglijk, maar in 't geheim, alle deze nieuwe Reglementen vernietigen. — De grondregelen welke met die, welke men zedert eenige jaaren gevolgd had ftreden, begonden zich heimelijk telaatenhoo- , ren.—-  ( ^79 ) fggi — Eene onverwagtte verandering, waarvan wij de eerfte oorzaaken in't volgend Hoofdftuk zullen ontwikkelen, kreeg langzaam haar beflag. — Toen verbood men alle dwang in het gewoon levensgedrag; en nogtans liet mert niet blijken dat dezelve verboden was. De Koning deed aan alle Intendanten fchrijven, dat men niets doen zoude dat naar Gewetensdwang zweemde, maar ook niets dat gelegenheid gaf tot Vermoeding van dit verbod. Hij vernam met niet minder verwondering, dat de Wet tegen de ftervende die uitwerking niet had gehad, welke men hem beloofd had. — Men had die verkregen, door dat men hem had doen gelooven, datze enkel in bedreiginge zoude beftaan, of ten hoogften dat weinige voorbeelden voldoende zouden zijn. Doch, in de meesten onzer Steden, zag men maar al te dikwils dit verfchriklijk fchouwfpel, van ligchaamen op eene horde te fleepen. Men zag maar al te dikwils, verhitte Priesters met het hoogwaardige in de hand, door een Rechter en zijne Dienaars, verzeld, zich tot den ftervende begeeven, en welhaast een verwaand gemeen, een wreed fpel daar van maaken, om zelve die Verklaaring in alle deszelfs geftrengheid ten uitvoer te brengen. — Dus werd de volhandigheid, der zogenaamde Nieuw - Bekeerden, T 2 in  ( 280 ) in het Geloof waarvan rnen hen af had willen brengen, door die vergroote vonnisfen, tegen den wil der Regeering, geftaafd. Men haastte zich dan om aan de Intendanten te fchrijven, datze dit fchouwfpel zeldzaamer zouden maaken. Dezen Brief van den 15 Febmarij 1687 zal voor het vervolg dezer Gefchiedkundige Ophelderingen zeer gewichtig worden. Den Staats-Secretaris welke hem fchreef, begint met, in naam des Konings, te bekennen, dat deze Wet, „ alle goede gevolgen, welke men „ daarvan verwagt had niet gehad heeft; Zijn „ Majefteit heeft eeniger wijze afgezien van „ de uitvoering dezer Verklaaring; en Hij „ beveelt mij U te fchrijven, dat, in geval „ dat het gebeurde, dat eenig Nieuw-Bekeer,, de volmondig zoude verklaard hebben, dat hij in de gemelde Godsdienst wilde fterven, „ en dat de bloedverwanten het onbewimpeld „ en met trotsheid zullen zeggen, moet men deze Verklaaring letterlijk doen nakomen; „ doch, ten aanzien van anderen, welke, al „ ftervende, diergelijke Verklaaringen, enkel „ uit halftarrigheid doen zullen, en daar de ,, bloedverwanten zullen betuigen datze zulks afkeuren, in dat geval zal het nodig zijn, „ het daar bij te laaten berusten, en niet te „ pro--  ( »8i ) „ procedeeren; en ten dien einde vindt Zijn „ Majefteit goed, dat gij de Geestelijken on„ derregt datze in die gevallen, zoo ligtelijk „ den Rechter niet als getuige inroepen, om „ niet genoodzaakt te worden, gemelde Decia„ ratie in alle deszelfs deelen te doen na„ komen." XVII HOOFDSTUK. Op deze wijze werd Lodewijk de XIV tegen zijn geneigdheden en grondftellingen , tot eene onverdraagzaamheid gebragt, welkers geftrengheid hij in 't eerst had verworpen. — De Jefuit de la Chaife heerschtte toen met een eigendunkelijke magt, over de benoemingen der Kerkelijke Bedieningen, en de zaaken betreffende den Godsdienst. — Mevrouwe de Maintenon fchreef den 2 Januarij 1687: ,, De „ Heer de la Chaife word door den Koning „ meer geacht dan ooit. Hij zal voortaan zon„ der den Bisfchop van Parijs werken ; en „ Mevrouwe de Lesdiguières, zal de Geeste„ lijkheid van Frankrijk, niet meer voor haar „ zien bukken.... Gij zult wel willen geloo„ ven, dat dit groot voorrecht de geheele T 3 „ wae*  ( 282 ) 3, waereld zich aan deze Sociëteit zal doen on„ derwerpen." Onderwijlen waren de Janfonisten verfchrikt pp 't gezicht van deze Wet, welke zij Godonteerend vonden. — Zij maakten bekend dat men door deze middelen, welken, zeiden ze, met de heiligheid der Godsdienst ftrijdig waren niet zoude flaagen; dat het getal der Calvijnisten, in Frankrijk, niet verminderde, dan door de groote menigte Vlugtelingen; dat zelfs die geenen, welken zich in fchijn onderworpen, geduurende hunne gewaande onderwerping nog meer affchrik kregen van onze Verborgenheden, welke door ons zelve ontheiligd zijn; datze dien natuurlijken afkeer van ons Geloof paarden, met een woedende fpijt, datze dezelve door eenen valfchen Eed hadden omhelsd, dat eene onderneeming op ontheiliging fteunende, door de Goddelijke wraak moest gefluit worden. — Hunne gróndftellingen waren, gelijk men weet, omniet tot de Sacramenten te naderen, dan met een heilige vreeze, en te gelooven, dat den mensch dezelven bijna altoos onwaardig is. Overtuigd dat de vreeze Gods zelfs geen gevoelen is, dat zuiver genoeg is, om hem te worden aange- ' boden j dat hij geene andere offerhanden begeert  ( 2*3 ) geert dan onze liefde, zoo konden zij in de Godsdienst die fchrik der Galeien, der Eerloosheid en verdelging, niet gedoogen. — Zij hadden een affchuw van de openlijke Kerkboete de Inkwartieringen der Soldaaten , enhetfchouwIpel der Ligchaamen opdehordetefleepen. — In hunne Gefchriften zeiden ze: „ Dat hun. „ ne hairen te berge rezen, door het enkel „ aandenken aan dit gedwongen gebruiken der „ Sacramenten". Aan het Hof waren zelfs eenigen die ook in deze hunne gevoelens ftonden, zij werden aldaar zonder ontheiliging, zonder ongepasten iever, zonder eene onberaadde eerzucht, door mannen, welken om hunne verlichtte kennis en deugden bij den Koning geacht waren,beleden. Niet om dat het Janfonistendom aldaar openbaar durfde uitkomen: deszelfs naam bleef verboden. Doch, de Koning had minder afkeer van de grondftellingen dezer Leere, zedert hij minder te duchten had, datze eene fcheuring zoude veröorzaaken. — Deze geheime Janfonisten deeden danflaauwelijk hunne {temmen hooren. Hunne gemaatigde voorflagen werden dikwils aangenomen; en bijaldien de geneigdheid des Konings aanftonds voldaan bad, om van alle bloeddorftige geftrengheden af te zien, nadien de grondftellingen omtrend T 4 de  t **4') de Wetgeeving, in zijnen Raad omhelsd, verhinderd had, de rechten der twee vermogens op de Huwlijken te doorgronden, zoude de verdraagzaamheid, welke welhaast weder levendig werd, en welke tot de laatfte maanden dezer Regeering in ftand bleef, aan de aanzoeken der Janfonisten te danken zijn geweest; niet zoo als men toen geloofde, om dat zij zelve het ongeluk der vervolgde Geloofsgenooten ondervonden, maar om dat die verdraagzaamheid een noodzaaklijk gevolg hunner denkwijze was: de gehoorzaamheid door dwang kan geen getuigen van getrouwheid noch liefde zijn. De ftaatzucht alleen had Mevrouwe de Maintenon verre van haare grondftellingen verwijdert; doch haare natuurlijke geneigdheid bragt haar weder tot dezelve. — Men kan uit haare Brieven de fchielijke verandering, welke bij .haar plaats greep, gewaar worden. — Altijd bezig om te behaagen, maar niet meer nodig hebbende te misleiden, herkwam zij weder tot haare waare geneigdheden. Zij meld aan haa« ren bloedvriend de Heer de Villette ; „ Gij zijt ,, bekeerd; mengd U niet in met anderen te „ bekeeren. Ik beken, dat ik mij niet gaarne „ zoude bezwaaren, met alle die bekeeringen 9i noch voor God noch voor den Koning".—. Is  C 285 ) Is dit nu] die zelfde Vrouw, welke wij zoo voor de Bckeeringen hebben zien ieveren, en akijd de keuze der beldaaglijkfte middelen hebben zien goedkeuren ? Zij begon zich met twee mannen in te laaten van zeer onderfcheidene caracters; doch welkers grondftellingen omtrend verfcheidene punten overeenkwamen. — De een was den Abt de Fénélon , welke haar onophoudelijk aanfpoorde om den Koning „ het mistrouwen „ der onbeweeglijke en geweldaadige Raads„ lieden, en de affchrik voor daaden van een willekeurig gezag" in te prenten. Misfchien zal men hier, met eenig genoegen, de beginfelen zulk eener vermaarde ver. bintenis verneemen; en het is voor het vervolg dezer Gefchiedkundige Ophelderingen zelfs noodzaaklijk om de grondoorzaaken der zeldzaame omwenteling die 'er ftond te gebeuren, wel te doen kennen. —Men weet dat Mevrouwe de Maintenon des tijds te Verfailles,, tot haar' meest beminde gezelfchap verkozen had, de Hertoginne de Beauvilliers en de Cheyreufe, beide Dochters van Colbert en zusters van Seignelai; beide hadden in haar oog die zeldzaame verdienden, van nooit Mevrouwe de Montespan opgewagt te hebben; door deze uitzondering langen tijd van den Koning ver- t 5 wii-  C 286 ) wijderd zijnde, geraakten zij door de gunst van Mevrouwe de Maintenon weder bij hem. Den Abt Fénélon was de Godfpraak dezer twee Gezusters; de Godfpraak dezer zoo naauw verëenigde bloedverwanten, welke van alle andere gezelfchappen afgezonderd , en in zulk een groot vertrouwen kwam. — Fénélon nog jong zijnde, had lang genoeg tusfchen de Jefuiten en Janfonisten gedobberd; de eerften welke meester, waren van alle de Kerkelijke Gunften, hadden hem al te flegt onthaald; de anderen onbegunftigd, echter in groot aanzien bij de waereld, hadden begonnen zich aldaar te vertoonen; hij was hunne voorftandenniet; hij was aan alle hunne gevoelens niet verkleefd; doch, hij had die der Molonisten nog niet omhelsd; en zijn gevoelige ziel was door hunne zuivere liefde geraakt ; zjjn doordringend verftand zijne overtuigende redenen, en toegeevende deugd bragten hem nader bij hunne grondftellingen, omtrend het onderwijs en de christelijke verdraagzaamheid. — Weinig tijds naa de Herroeping, vertrok hij als Zendeling naar Saintonge, Rochelle en 't Land van Aunis. — Omtrend dit gedeelte zijner levensloop zijn 'er meer Lofredenen dan getrouwe Verbaalen. — Men heeft de roem , welke hij in 't vervolg met zoo, veel regt verdiend heeft  C 287 ) heeft , op dit begin zijner loopbaanc doen terug kaatfen ; het gematigde , het edele en het verftandige dat zijn gedrag bij deze ge legenheid had, is zonder noodzaakelijbheid vergroot geworden. — Het is onwaar dat twee Provinciën door zijne zorgen van den ftroom der vervolgen zijn bevreid geworden, en dat hij dit Zendelingfchap niet zoude aangenomen hebben dan met dit voorbeding. — Dees jongen Abt was, om toen aan het Gouvernement voorwaarden voor te fchrijven , veel te ver van dat verheven geluk, van dit vertrouwen en aanzien , waartoe hij kort daar naa geraakte; wanneer zijnen iever die foort van ftandvastigheid dien men in hem veronderftelde, bad gehad, zoude men hem niet aangefteld hebben: zijne deugd was zonder vrucht gebleven. De verdrukking van Rochelle en der twee nabuurige Provinciën , was toen hij vertrok reeds voltooid. Louvois had reeds de Krijgslieden daar uit getrokken, om ze in andere Landen der Generaliteit te hefteden. — ln zijnen Brief aan de Commandanten van den 3 November i6?5, zegt hij: ,, ten einde het zelfde, „ ten aanzien der Proteftanten, te doen, dat ,, gij in Poitou en het Land vanAunis, gedaan „ hebt". — De berichten welken van Rochel-  ( 288) chelle omtrend het midden van December bij de Regeering inkwamen zijn deze: „ Ik vindt „ bijna geen Proteftanten in Rochelle, zedert „ dat ik die geene, welke mij dezelve opfpoo„ ren en in handen leveren, betaale; van „ welken ik de mannen doe gevangen zetten, „ en de Vrouwen of Dochters in de Kloosters ,, fteeken, met toeftemminge en op gezag des „ Bisfchops." Den Abt Fenelon bevrijde derhalven deze twee Provinciën niet van de algemeene verdrukking; hij handelde beter ten voordeele van zijn eigen roem: in 't midden dezer vervolging aangekomen zijnde, volgde hij de grondftellingen daarvan niet, en gaf geheel tegenftrijdige voorbeelden. Wij hebben die Vernaaien weder gevonden; eenige daar van zijn aan Mevrouwe de Beauvilliers geadresfeerd; 'er is geen twijffel aan, dat zij onder het oog van Mevrouwe de Maintenon zijn gebragt geweest, en datze niet mede gewerkt hebben, tot een fpoedige verheffing van den jongen Zendeling. Wij hebben 'er reeds iets, omtrend de Geestelijkheid dezes Lands, van aangehaald. Laat ons dit nog daar bij voegen: „ Wij trachten in onze Predicatiën den fchijn „ van Religietwist te vermeiden. Wij laaten „ de bewijzen invloeien door middel van enkele verklaaringen, daarbij voegende eenige harsi te-  ( ) i5 telijke beweegingen; wij geeven al het geen , nodig is te kennen, om waare Katolijken te „ maaken, en fchijnen niet te werKen uan rtm in 't ^icTPmpen goede Christenen te maa- , .... v. vw&. O „ ken; alle deze zorgen zijn naauwlnks ge„ noeg om die gemoederen te trekken, zoda„ nig zijn zij verwilderd. Wij ontmoeten „ overal een ongelooflijke verkleefdheid aan „ de Dwaalleer. Hoe meer een Leeraar hen „ getroffen heeft, hoe minder zij weder wil„ len keeren om hem te hooren. Hun geliefd „ fpreekwoord is, dat men de ftemme des Ver„ leiders moet ontvlieden." — Zijne zending werd welhaast door de Jefuiten belasterd. La Chaife liet zijn naam doorhaalen, op het papier daar hij op ingetekend was voor het Bisdom van Poitiers; en van dien tijd kreeg de Koning zommige verdrietige indrukfelen tegens hem. — Hij werd genoodzaakt omeenenverdeedigende Brief te fchrijven, om onder'toog van dien Vorst gebragt te worden; men zag hem daarin met fmart, niet zijne gevoelens verbergen, maar de uitdrukkingen kragteloos maaken, men zag hem de verdeediging niet onderneemen , dan, met vooraf bekend-te maaken , dat hij gereed was 'er van af te zien, en zich tot de partij te voegen , die hem regtftreeks tegen was.— Dus was zijne toegeeven- de  C 290 ) de en gemaatigde deugd buigzaamer dan men gedagt had, en wistzich zomwijlen naar den tijd te fchikken, om des te meer van nut te zijn. — Zedert dit tijdvak befpeurde men eenige veranderingen in zijne correspondentie; zijne verlegenheid ontdekte zich daarin geduuriglijk. Het fchijnt zomtijds dat men daaruit de grondbeginfelen eener onvercfraagzaame en vervolger befpeurt; doch, daarin moet men zich niet bedriegen; dat hij eenige geftrengheden voorflaat, dit is om daar door het recht te verkrij. gen, van de ontheiligende geftrengheden welken toen in gebruik waren, te verwerpen. Niet lange naa dat Fenelon weder gekomen was, werd hij in het naauwfte vertrouwen met Mevrouwe de Maintenoh aangenomen. —- Men heeft onder haare Brieven mede gedrukt, de raadgeevingen, welke hij haar gaf omtrend het gedrag; het vervat eene zeer gewichtige pas, fagie; doch is in zommigen opzichten verlooren geraakt, in de onregelmatigheid eener gebrekkige druk; en , door dezelve weder teplaatfen in de tijdsomftandigheden, wanneer die raad gegeeven werd, neemt zij zulk een trap van gewicht aan, dat ik niet voorbij kan dezelve hier weder in haar plaats, en onder het oog des leezers te brengen. Hij zegt dan: „ Gij moet den loop der al- » ge*  C291 ) Ü gemeene zaaken volgen, om het geen tii* Lorigis te temperen, en dat nodig is te ' hètftèllen. Gij moet, zonder U ooit te la» ten affchrikken, uw voordeel doen met al " het geen God U inhethartzendt,enmetal. ' le de ophelderingen welke hij U geeft omtrend , dat van den Koning, om hem de oogen te „ openen en te verlichten; doch zonder overhaasting gelijk ik U dikwils herhaald heb. " Voor het overige, dewijl de Koning zich " minder gedraagt naar opvolgende grondrege'„ gelen, dan wel naar de indrukfelen die hem " gegeeven worden, door lieden die hem omrin" gen, en aan welken hij zijn magt vertrouwd, *' zoo is de hoofdfomdeze : geene gelegenheid ' verlooren te laaten gaan, om hem van verzekerde lieden te omringen, die eensgezind "met U werken, om hem zijne plichten, l waarvan hij in 't minst geen denkbeeld heeft, „ volkomen te doen volbrengen. — Dewijl l hij vooringenomen is, met die geene, welke zoo veele geweldaadigheden, zoo veele " onrechtvaardigheden, en zoo veele grove „ fouten bedrijven, zal hij welhaast nog meer „ ingenomen zijn, met die, welken een rigt„ fnoer volgen, en die hem tot het goede aan„ moedigen. Dit overtuigd mij dat, wanneer gij het vertrouwen van de Heeren de Che- „ yreu-  C 292 ) „ vreufe en de Beauvilliers kondt vermeerderen, gij een groote flag zoud doen. Het „ ftaat aan U om bij tijds uwe maatrege„ len te neemen; doch, wanneer de oprecht. ,33 heid en de vrijpostigheid dit niet te weeg si kunnen brengen, zoude ik lieverwagtentot „god het harte des Konings voorbereid had. „ Hoe het zij het groot© duel is hem te omfin„ gelen om dat hij omfingeld wil zijn , hem te „ bellieren om dat hij beftierd wil zijn. Zijn „ geluk beftaat daarin dat hij van oprechte en „ belangelooze lieden omringd zij". ■ De ander perfoon, welke, met minder hartelijkheid, echter als een man wiens verftand en verlichtte kennis zij hoog achtte, Mevrouwe de Maintenon naderde, was die zelfde d'Jguesfeau welke zijn rappel van Languedoc verzogt had, om geenerlei deel te neemen in de gewelddaadigheden, welke aldaar waren gepleegd. Hij was zijne eerfte bedieningen aan Colbert verfchuldigt; en men weet al te wel hoe zeer de perfoneele verbintenisfen, en de erflijke vriendfchap, op de zaaken zelve, waarvan de beftiering der Volken af hangt, invloed hebben. — De nieuwe bedieningen welken hij welhaast vervulde, het beftierderopenftaandeBedieningen (Economats),'twelk hij met den dood van Pe • lisfon verkreeg, het bewind over de goederen der ge-  C 293) gevlugtte Proteftanten, en voornaamlijk het Bellier der goederen van den Hertog de Maine, verfchaften hem met Mevrouwe de Maintenon menigvuldige gefprekken. — Zijne verkleefdheid aan de Janfonistfche gevoelens waren bekend; en men geloofde langen tijd dat zijne deugdelijke en Godsdienftige gevoelens, nog vermengd waren , met eenigen haat tegen de Basville welke hem in Languedoc verplaatst had , welke van tegengeftelde gevoelens, en gelijk wij gezegd hebben zijn bevordering aan Louvois verfchuldigd was. D'Jguesfeau liet geene gelegenheid voorbij gaan, om zijn Sijstema te doen-boven drijven. — Zedert het jaar 1686, ontworp hij eene zeer verftandige Memorie, waarin hij bewees , dat den dwang waar mede men de nieuw-Bekeerden dwong, godloos was. „ 'Er „ is maar een zaak (zeide hij) die moeilijk is, „ welke is, hen te overtuigen : al het overige is „ geene bekeering; al hetoverige, dat flechts uit„ wendig is, en door het gezag kan verrigt wor„ den, wanneer dit te voorbaarig word gedaan, ,, is , wel verre van het werk voort te zetten, „ meer gefchikt om tegen te werken en te be„ derven.... Wat dan gedaan? — hen onder„ wijzen, hen ftichten, hen aan het onder- I. d, II. st. V „ wijs  C 294 ) „ wijs zich doen onderwerpen, hunne dage„ lijkfche onderneemingen om te vergaderen, „ of om elkander op te beuren, frerk door„ haaien. Doch, zal men zeggen, deze weg „ is te lang j men kan die korter vinden dan „ men denkt. Zedert de gemoederen weder j, minder verbitterd, en niet meer ontfteld „ zijn door de verzekering van weder gerust te kunnen leeven, zullen zij beginnen toe „ te vallen en luisteren naar het geen zij an,, ders niet hoorden. Doch men moet geene „ weg voor te lang houden , wanneer zij de „ eenige is door welke men het oogmerk kan „ bereiken: de anderen fpoeden meer; maar zij doen dooien." Zodanig waren de eerfte oorzaaken der om* keering, welke naderende was: echter langzaam naderende, om dat Mevrouwe de Maintenon te veel deel gehad had , aan de middelen, welke men tot daartoe gebezigd had, om maar zoo weder die weg te durven inflaan. 'Er was tijd, gunstwinning en behendigheid toe nodig. Het was zekerder en misfehien minder moeilijk te werken om Louvois te verliezen, dan te werken om hem van zijn gevoelen te brengen. Dit was ook een werk waartoe een groot geduld verëischt werd; en zijn vertrouwen gelijk het veel  C 295 } veel aan de Hoven gebeurd , klom tot den hoogften top , zelfs geduurende men heimelijk werkte om hem te verdelgen. Dus fcheen het gevveldaadig Sijstema, niet tegenftaande deze geheime terug - werkingen, waartoe Louvois zelve had behooren te befluiten, meer en meer de overhand te krijgen. — Zonder door eenige Verklaaring, de voor waarden in het Herroepings- Edict, welke nog eenigzins voordeelig voor de Calvijnisten waren, te verzwakken, ging men voort, met, door geheime orders, de Intendanten en Bevelhebbers der Provinciën, te magtigen, ten hunnen opzichte, op deze nieuwe Wet inbreuk te doen. Een honderd-tal Edelen , wier onwankelbaare ftandvastigheid , in de Provinciën een gedugt voorbeeld gaf, floot menindefterktens op. Die geenen, welken betrekkinge tot het Hof hadden, kregen verlof om Frankrijk te verlaaten. — Eenigen hardnekkige Burgers, fcheepte men in , om hen naar afgelegene plaatfen te vervoeren; en men wilde Lodewijk de XIV doen gelooven, dathij de Ketterij uitgeroeid had, omtrend even eens als men hetzelve aan Karei de IX, in den nagt van St. Bartholomeus, had willen doen gelooven; doch alle die met dezen Vorst over zijne Calvijnistfche Onderdaanen fpraken, vermeidden te vergeefsch, dezelve onder dezen naam V a voor  C 296 ) voor te ftellen , en bleven hen beftendig noemen: „ die, welken de zogenaamde Hervormde „ Godsdienst beleden hebben." Welhaast ontdekte de droevige waarheid , de valschheid der ontrouwe Vernaaien en ijdele pluimftrijkereiën; en, naa dat deze nieuwe ftorm over was, wierd men, met verwondering gewaar, welk een groot getal Calvijniften 'er nog overig bleven. Men bemerkte dat de orders van gevangen neeming of banning op eenige uitgezochte hoofden, en het geweld der Dragonnades op de kleine Steden en het Land, was gevallen; dat nadien, in de grootfte fteden die geenen welke in bedieningen waren, de voornaamfte Burgers gedagvaard, en poogingen gedaan hadden, om de hardnekkigften te vernielen , de menigte aldaar gelijk anderzins overal, onder begunftiging van deszelfs onwetendheid, aan de vervolging ontfnapt was; men ontdekte dat op verfcheidene plaatfen de Bekeerders zich te vredcn gehouden hadden, met dubbelzinnige afzweeringen, in welken de Hervormden een gedeelte hunner gevoelens behouden hadden; dat, in de geweldaadigheid der Dragonnades zelve, verfcheiden Bevelhebbers der Troepen de affchuwlijkheid daarvan verzagt hadden: gelijkt Beuvron in Normandiën, den Bisfchop van Sr. Pons, Pacin de Montgaillard, welke zich ge- fta-  ( 297 ) itadig tegen het gebruik van die verderflijke middelen in zijn Bisdom, verzet had. In een woord, het is uit de opgemaakte ftaaten det Proteftanten, in de laatfte jaaren dezer eeuw aan het Hof gezonden, bewezen, dat, naa zoo veele hevige ftormen, een zeer groot getal Calvijnisten in onze Provinciën, de befcherming der Wetten zelfs, tot onftoorbaarheid in hunnen Godsdienst, nog konden inroepen. Lodewijk de XIV kende 'er zodanige in de gedachten welken hij het meest met zijn vertrouwen vereerde. In 1695 zeide hij: ü Dat hij veele „ klagten *an de Zendelingen in kreeg ; en dat„ ze 'er weinig bekeerden." Doch hij nam hier omtrend gewoonlijk een grooteftilzwijgenheid in acht; het geen aan Mevrouwe de Mamtenon deed zeggen: „ Men gelooft dezaakente „ vernietigen, door niet daarvan te fprecken. Deze grootere menigte, welke het geweld en de vrees met een Katolijk momaanzicht bedekt had, was niet mindei belemmerend voor het Rijfc. _ Op de eerfte beweegingen dier algemeene zamenzweering tegen Frankrijk in 1688, be?on Lodewijk de XlVbedugt te worden voor die°geenen, welken onder dennaamvan Bekeerden door gingen , welken hij anderzins onder de waarenaam van zogenaamde Hervormden nooit had behoeven te vreezen. - Men haastte V 3 zich  C 298 ) *M toen om die geenen te ontwapenen} welken s geduurende de vrije oeffening hunner dwaal! ken Tff S**" ^ Tunme aan hem §e*hon^nhadden.JVienvondnoodzaaklijkomnaahune afzweeringe, die geenen van de geringfte ze fT ^«-^e fluiten, welke in die Zelfdeeeuw5^aanhetRijkgefchonkenhadden Lemge ieverige Burgers, en aan hun hoofd de Warfchalk de Vauban, waagde het in deze ge vaarhjke omftandigheden, de herroeping van alJes dat zedert negen jaaren gedaan was, voor te ftellen; het herftel der Kerken, de wederinroePing der Leeraaren; aan alle die geene, welke met dan door dwang afzweeringe gedaan had. den> de vrijheid om een der twee Godsdienften welken zij wilden te volgen, ee„e algemeene vrijfpraak voor alle die gevlugt waren, 2e]ft voor dre geene, welke de wapenen tegen Frankrijk opgevat hadden, de vrijlaating van die op de Ga.eiën verwezen waren; en de weder herftelhng van alle, welke deze verdrietige zaak aldaar had doen verwijzen. Vauban bad de edele vrijpostigheid, vandeze Memone, aan te bieden. Hij beklaagt daarin de vlugt van honderd - duizend Franfchen • het verhes van zestig millioenen die uit het Land gingen; het bederf des Koophandels; de Vii. andnjke Viooten met negen - duizend Zeelieden, de  ( 299 ) de besten des Rijks; hun Leger met zes-honr derd Officieren en twaalf - duizend Soldaaten, meer geöeffend dan hunne eigene, vergroot. — Hij zegt: „ dat de Bekeerings„ dwang, een algemeene affchrik heeft inge„ boezemd, omtrend het gedrag datdeGeeste„ lijken daaromtrend gehouden hebben, en „ het Geloof datze geenerlei vertrouwen op de „ Sacramenten, met welken te ontheiligen zij „ den fpot drijven, ftellen. Dat, wanneer men „ hen vervolgen wil, het nodig zijn zal, de „ zogenaamde Nieuw-Bekeerden als rebellen „ uit te roeien, hen als Relaps te verbannen, „ of als dolle menfchen op te fluiten; een ver„ foeilijke handeling welke ftrijdig is tegen alle „ Christelijke zedelijke en Burgerlijke deugden, „ voor de Godsdienst zelve gevaarlijk, dewijl „ de Sectens door de vervolging altoos aange„ groeidzijn; en dat naa de flagting van denSt, „ Bartholomeus nacht, eene nieuwe optelling der Hugenooten , aantoonde, dat hun getal tot „ honderd, en- tien- duizend aangegroeid was; „ dat 'er flechts eene partij om te kiezen over„ bleef, welke zeer liefdenrijk, nuttig, gepast .„ en ftaatkundig is , namelijk die om hen te „ vreden te ftellen: (en hij eindigt met te „ zeggen) de voorzigtigheid, welke zich ter „ goeder uure weet te fchikken, en aan dc „ tijds.  ( 3^0 ) „ tijdsomftandigheden toe te geeven, is een van „ de voornaamfte deeien der kunst om te re„ geeren." Te dier tijd werd 'er eene Wet uitgegeeven , welke voor de Nieuw -Bekeerden, en voor die welken in Frankrijk nog Proteftants gebleven waren, even voordeelig waren. Eene Wet, welke in ftaat was om de Ontvolkingen te doen ophouden, (wij zullen dezelve in een vervolg dezer Ophelderingen onderzoeken;) doch het goedgevolg van den Oorlog bragt de gemoederen welhaast weder tot bedaaren. Luxem* lourg, Catinat, Tourvilk, Jean Bart, de getrouwheid der Proteftanten zelfs, eene getrouwheid welke hunne grootfte benijders gedwongen waren te prijzen, redde Frankrijk van die ondergang, welke hetzelve gedreigd had. Men hield zich onderwijlen bezig met een geneesmiddel te zoeken voor onverdraaglijke kwaaien ; voor eenen geweldigen toeftand, welke zoo niet kon blijven. Maar Louvois wiens eerzucht bijna al dit kwaad had te weeg gebragt, en wiens vernuft in ftaat zoude geweest zijn , hetzelve weder te verbeteren; en Seignelai , bereids zijn mededinger, en wiens groote begaafdheden beloofd hadden, Colberts plaats weder te vervullen, waren toen  ( 301 ) toen beide dood. 's Konings Raad was bijna vernieuwd. Het voorneemen om eene wanorde te herftcllcn, welke men onophoudelijk betreurde , de langduurige onderhandelingen hieromtrend, de nieuwe Wetten tot welken men zich bepaalde, deeden vcrderflijke twisten tusfchen de twee Partijen, welken de Kerk verdeelden weder herleeven; en de tegenftrijdigheid hunner Godsdienftige gevoelens, hield niet op van in deze zaak , evenveel en nog meer verwarring te brengen, dan de afgunst omtrend het gezag en magt gedaan had. Om de gebcurtenisfen van dit ander tijdperk te ontwikkelen, en te toonen hoe deze verwarring en het misverftand, dat dezelve veroorzaakte, eindelijk, onder de laatfte re* gecring een foort van ongehoorde vervolging tot op dien tijd te weeg bragt, hoe een zoo talrijk gedeelte der Franfche Natie, zich tot den Burgerlijken dood gebragtzag, zullen wij in een vervolg dezer Hhtonfche Ophelderingen onder het oog des Lcezers brengen, het algemeen Rapport dezer zaak, dat de Baron de Breteuil onder het oog des Konings gebragt heefc, in October 1686. De Ophelderingen welken wij daarbij zullen voegen, zullen ten onderwerp hebben, om meer licht bij te zetten ,  C 302 > ten, aan zaaken welken voor de Gefchiedenis van belang kunnen zijn , en waarvan dien Staatsdienaar aan Zijn Majefteit niets behoefde voor te ftellen dan dat nodig was, om zijn rechtvaardigheid aan 't licht te ftellen en zijne weldaadigheid te bellieren. VERBETERINGEN. Pag. 162. reg. 15 van boven Jlaat, hen., lees: hem. 195. reg. 5 van boven, naa, lees: naar. r— 217. reg, 2 van boven , voorzien , lees: voorzie, ninge doen. — 227. reg. 8 van onderen , aanrukten , lees: aanrukken. r—» 244. reg. 13 van boven, wij, lees: zij.  Bij den Uitgcevcr deezes zijn mede gedrukt en te bekomen: I. Nieuwjaars Gefchenk aan Neêrlands Jongelingfcbap voor 't Schrikkeljaar, 1788. verfierd met een_,gegraveerde Titelplaat, en 6 fraaije Plaaten, als: 1. t Gastmaal, 2. de Verlooren Onfchuld, en Edelmoedige Zuster, 3. de Jonge Edelman, en het Boertje, 4. Sk:neijen Srili, 5 de Goedhartige Hendrik, 6. de Dankbaare Zoon, in papiere band a ƒ 10 ft. fr. band a . ƒ 1: — Marokijn . • • • f 1: 5- II. Staat- en Regeèririg - kundigen Boom ,fchetzende de Algemeene Staat en Regeerings- Vorm oer Verëenigde Nederlanden: met de Verklaaring h ". ƒ 1; 14. III. Gefchiedkundigc Ophelderingen/betreffende de Oorzaaken der Herroeping van het Rdictvan Nante s , en , nopens den Staat der Proteftanten in Frankrijk; zedert het begin der Regeering van Lodewijk de XIV , tot op ' onzen tijd, Ifte Deels. Ifte frak, in gr 8vo. a ƒ 1 : — IV. Koopmans Geographie , of Bcfchrijying der voornaamfte ProduSen van Europa, verrijkt met eene nieuw uitgevonden Geographifche ProduÊten- Kaart, naar het Hoogduitsch van A. F. VV. Cu ome, met eene Voorrede en verfcheidene Ophelderingen der vreemde Munten , Maaien en Gewigten voorzien, door Benjamin - Bos ma, A. L. M., Philofophis Doöor, fVfd der Utrechtfche en Vlisiingfche Genootfchappen, enz. in gr. 8vo. met de Geographifche Produclen Kaart a ƒ 3:10. De' Kaart apart a • . . . ƒ1:4. V. Wijsgeerige Bedenkingen, over den Godsdienst , de ■ Vrijdenkerij en Opheldering des Verftands; benevens eene Akademifche Redenvoering, door Kakel van Eckhartshausen , uit het Hoogduitsch; in gr. 8vo, a , . - ' • / —: 18 VI. G. Pa ape, de Vernederde en Verheerlijkte Jezus, in gr. Svo. a . . ƒ —:ö VII. ■ Zede- en Mengeldichtensof verzameling van nuttige enaangenaame Uitfpanningen , in gr, 8vo. ïf — j 9  VIII. De Wonder-Dsaden des Allerhoogften in deeze» Oorlog, ende in het bijzonder in de Tegenwoordige Veld-Togt; uit Pfal. 76 • 1 — 7. voorgeftcld door J ohannes d'outrrin, Dienaar des H. Euangeliums, te Amfterdam, 2 Deelen, in klein 8vo. a . ƒ — 8: IX. De Batavifche Romein, behelzende een Verhaal van de voornaamfle Heldendaaden der Nederlanderen, zoo te Land als ter Zee. geduurende twee Eeuwen, door P. de Lange , Tweede Uitgaave, in gr. 8vo. 5 /«:- X. Dichtlievende Verlustigingen , beftaande in Uitgeleezene Stukken der voortrc/TcHjkfie Hoogduitfche Dichteren; in Neaerdultlche Vaerzen gevolgt door P. J. Kastelijn, Lid van het Kunstgenootfchap: Natuur begaaft, Oeffening befchaaft , enz. in gr. 8vo. op ordinair papier a . . . ƒ 1: — Best Papier a . . . . ƒ 1 :10. XI. Magazijn van Zedelijke Vertelfels, door Mevrouwe Le Prince de Beaumont, uit het Fransch vertaald, Tweede Uitgave, Twee Deelen, in klein 8vo. 6 . . . • ƒ 1: io. XII. Catechismus van 't Gezond Vernuft; of Proeve van gewichtige Woorden; in vatbaare Verklaaringen; met Voorbeelden opgehelderd, ter Bevordering van volkomener en verbeterende Kennis, door Fkiedrich Eberh. von Rochouw. Uit het Hoogduitsch vertaald: in klein 8vo. a . . . /— : 12 XIII. Het Vonnis naarWensch: Blijfpel ; gevolgt naar het Franfciie, van den Heer Sedaine, voor het Tooneel en Kunstlievend Genootfchap, onder de Spreuk Eendragt in Vriendfchap Bloeiende, te Leiden, in klein Svo. op ordinair papier a . ƒ — : 4 op best papier a . . . ƒ — : 8 XSV. Het fraai en welgelijkend Pourfratt, van den Wel Edelen Heer Mr. Diederik Johan van Hogendorpvan Hofwegen, ordin. pap. a f 1: — Groot papier Proefdruk . . ƒ 1: 5. Super Rojüal papier . . . ƒ 1: 12.