EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  HISTORIE VAN DEN HEER WILLEM LEEVEND, UITGEGEVEN DOOR E. B E K K E R, Wed. Ds. WQ I*FF, E N A. DEKEN. [ Niet vertaald. ] TWEEDE DEEL. in 'f GRAVENHJGE, By I S A A C van C L E E F, in p c c i n x i v.   H i S f Ö R I E VAN DEN HEER WILLEM LEEVEND» EERSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan derl Heer paulus helder. WAARDE HELDÊrI u geloof ik, dat wy beginnen te fymprfthifeeren. Gy verftaat my nu beter; Uwe liefde voor Juffrouw Veldenaar kan zo vuurig, zo teder niet zyn, als myne vriendfchap is voor dit engelngtige Meisje; onze temperamenten zyn te onderfeheidem Om dat ik echter uwe Zuster bemin, ben ik veilig; my zal ook geene aanleiding gegeeven Worden, Want niets is zo zuiver als de liefdé van myne Lotje voor my. Ik weet het, betrachten is moeilyker dan befpiegelen. Maar zo dikwyls ik myne Lotje zie, zo dikwyls zy my met fchroomagtigé liefde ftcelswys van ter zyden beichouwt, ben ik zo geheel haar Vriend, dat ik haar al zo wel zoude kunnen vermoorden als ontëeren. II. DEEL A 2 JIJ  4 HISTORIE VAN DEN HEER Ja! ik heb geweldige driften; wee my, zo ik de teugels los gave! Ik weet , wat het my kost, meester te blyven .... Ach, niets is voor my onverfchillig! Ik bemin , of veracht. Maar zoude ik met zulke vaste beginzels van eer in gevaar zyn ? zoude ik dit weerloos lam ó myn Vriend — moet ik haar beminnen, om haar nooit te fchaaden ? zal de vriendfehap haar niet zo heilig by my maaken, als zy zyn moet — als zy verdient te zyn ? Uwe Zuster bemin ik; ik beminde haar altoos. Ik moet haar niet weder zien ; zy is te gevaarlvk voor my; zy kan aan my niet met onderfcheiding denken , nu zy zo veele waardige Jongelingen kent, én behaagt. Nu heb ik nog pas zo veel gezond verftand behouden, als noodig zy, om my te doen begrypen, dat ik haar myden moet, die ik zo bemin, en de myne nooit zal mogen noemen. Ik ben, weet gy, geen onedelmoedige Jongen ; ik doe Veldenaar het hoogfte recht; ik begryp , dat Chrisje gunstig over hem denken moet. Afgunst valt niet in myn karakter, des ook niet in myne liefde. Stond ik in jaaren en verdienften met hem gelyk, ik zoude zeggen: Veldenaar, ik ben uw Vriend; wee-s gy de myne. Wy beminnen dezelfde fckaom; doe uw best; ik zal ook zo doen. Maar hy, reeds rang hebbende, en hoop op hoogev avancememen ; hy, zulk een uitmuntend man, de Broeder der hartvriendin, de gunfteling van myn  WILLEM LEEVEND. £ myn Heer Helder. Ik , een knaap van twintig jaar, een Student, een aankomend Eerwaarde, en in duizend opzichten geen Veldenaar; daar kan nooit aan gedagt worden. Als de groote vacantie daar is, zal ik myne Mama voofftéllen, om met mynen Vriend Jambres een reisje te gaan doen. Ik denk eenige onzer Provintien te zien, en dan verderDuitschland in te gaan. Myn Vriend is in geen vyf' jaaren in zyn Vaderland geweest. Wy , Amfteldamfche Jongens, zien buiten onze groote Stad weinig genoeg. Slaafsch verbonden aan den nuttigen Koophandel, is er naauwlyks tyd over, om des Saturdags na Beurstyd uittevliegen, en den volgenden dag door te brengen in uitfpanningen, die ons weinig nut kunnen aanvoeren. Dus zal ik ook myne vacantie leerzaam doorbrengen, en geen dag eigenlyk verliezen. Hier over fchryf ik wel eens nader: 't is nog vroeg. Het verwondert my niets, dat uw hart niet beltand geweest is tegen den gemeenzaamen ommegang met de heele lieve. Minder leevendig dan haare fchoone Vriendin , ernftig door overdenking , maar wellcevend, blymoedig uit Godsdienftige bcginzels, fyn van trekken, fchoon van oogen; zy behoeft geene lchoonheid te zyn, om fentimenten in te boezemen , die gy nu leert kennen. Ik denk echter, dat zy, even als uwe Zuster, dat lastig ledig des harten volmaakt vervuld A 3 voelt,  6 HJST0RIE VAN OEN HEER voelt, floor de vriendfchap, die zy geniet cn ontfangt. Hoe dikwyls zag ik, toen ik by u logeerde , deeze twee Vriendinnen by elkander zitten, terwyl Juffrouw Veldenaar, ( met eene ftem , die het hart roert, vooral als zy iets ernftigs leest,) haare Vriendin iets voorlas; en uwe Zuster, haaren arm door dien van haare Vriendin geftrengeld, met haare fchoone oogen , het fpreekend gelaat der Leezeres als doorzag, en met haar hoofd een weinig langs den fchouder haarer Vriendin gebogen , geheel aandagt was, het onderwerp eenigc ftille traanen deed nederdaalen, terwyl een vriendfchaps- kusje het loon deezer aandoenlykheid ware. Ach, Pauw, dan was ik half uydig over deeze tedere, deeze edele, deeze waarlyk Vrouwlyke Vriendfchap; ik vond er iets belangryker in, dan in de. liefde zelf! Ik was ongemaklyk, om dat ik in zulk eene geheel driftelooze weelde niet kondc. deelen, vermits ik te veel menschlyks behield. Wat is er toch in de manlyke vriendfchap hier byte vergelyken ? En dit zyn zeker nog. de fynfte geneugtens geenzins. Wat moet er eene verrukking liggen in de verëeniging van twee deugdzaame gev.oeli.ge harten , die alle de. beftendigheid der manlyke, Sex hebben, en niets van onze onbuigzaamheid — van twéé' Vriendinnen, zo ajs deeze ! ö Had myne. Lotje eene Vriendin , zo wel voor haar bereekend! Ja, zy heeft eene zeer braave, eene zeer verftandige Vriendin; maar is waare vriend-  WILLEM LEEVEND. vriendfchap niet altoos gegrond op eenparigheid van gevoelen, op eenftemmigheid des harten; ja, op iets fympathctisch, 't welk men niet zo wel befchryft als ondervindt. En in dien opzichte is Juffrouw Belcour de uitgeleezen Vriendin van Lotje nimmer. Het is die Vriendin niet, die myn Lottjes hart zoekt. Het is meer haare Moederlyke befchermfter. Zy verfcheelen ook te veel in jaaren. Juffrouw Belcour is wel twintig jaar ouder, en teekent nog meer; zy heeft een fchat van ondervindingen ; zy is verfcheiden levensftanden doorgegaan, en nu in den ordentelyken Burgerftaat; zy was reeds gemeenzaam met de Ouders van het lief Meisje. Nooit kan er die harmonie, die zeker geen harsfenfchim is, plaats hebben. Juffrouw Belcour heeft iets eerwaardigs, dat ons meer achting dan liefde inboezemt. Ik zoude haar niet durven beminnen; maar myne hoogachting, myn vertrouwen, dat is wat anders. Juffrouw Belcour heeft zo niets van dat zwakke, dat peinsagtige , 't welk ons zo ongenoegzaam maakt voor ons zelf, 't welk zich zo gaarn hecht aan iets buiten ons. Lotje bemint haar met zo veel eerbied, dat er altoos een afftand blyft ,• haar teergevoelig hart kan zich niet ontbinden, niet wegvloeijen met dat haarer Vriendin. Voor die zoete zuivere gemeenzaamheid , die de behoefte van zagte karakters is , is geene geleegenheid. Onze verkeering is meer gedwongen dan vry.. A 4 Ik  HISTORIE VAN ÖÏN HEER Jk zie duidelyk, dat haar dit zo wel pynigt alï my! ó dat lief Meisje! . . . . maar myn hart U geheel voor uwe Zuster. Moet echter eene Lotje om my ongelukkig worden ? En zal ik wel immer met eene andre zo gelukkig kunnen zyn, als met haar, die my zo bemint ? . . . . Maar, myn lot is befiist. Ik heb geen vry hart. Anders, wat heb ik te doen met zulke Vooröordeelen, die de voortbrengzels zyn ecnes dwaazcn hoogmoeds ? Trouwens, zy is van eene zo goede als achtingwaarde familie. Hier uit ontfhan geene zwaarigheden; en wat zegt het, een weinig meerder of minder met tydelyke goederen bevoordeeld te zyn, by menfchen, die wel denken? Bemin Uw Vriend^ LEEVEND. TWEE-  WILLEM LEEVËND, 9 TWEEDE BRIEF. De Freule van R. aan Mejuffrouw ciiristina HELDER. CHARMANTE A M ï E ! Jnpï JL oen gy by Mevrouw, uwe Nigt, waart, pas encorpourpendre congé, wedde gy met my, dat ik inc-apable was om te fchryven een Iiollandsch Brief. Que dire, ma chere; ik heb nu de caprice om het contraire te toonen. Me voila dojic! ik heb nog jamais een Hollandsch.Brief gefchreven. Potut de Dame comme mot fchryft ooit een Hollandsch Brief; maar wat aangaat, dat ik incapable daartoe ben, voila le contraire de rot re gedagten. Wat regretteeren wy uw charmant gezclfchap ! liet is un peu bizar, Madcmoifelle Helder, dat gy, die zo brilleert in onze cercles, gout hebt voor een fej'our zo champe'tre* En, votre amie Coosje, hé mm, c1 efl une bonne filie, maar welk un Liaifon voor u! je n'aime pas votre Coosje. Elk efl ikn fiére; men zegt echter, dat zy veel verftand heeft, en heel mooi fchryft: myn compliment, s''il vous plait. Mon frere is over uw vertrek m defespoir. Waarlyk, hy bemint u; als hy de harten coupeert , zingt hy niet meer. Hy zit A 5 als  IO HISTORIE VAN DEN HEER als een vieillard, en foupiert heel veeK Als ik naar den Haag retourneer, koom ik u in votre maifon de campagne faire une vifite. Nu ziet gy, dat ik la gagure win! Adieu, ma chere, je fuis altoos Uw Frindin, FREULE V. R, DER-  WILLEM L E E V E N D. Iï DERDE BRIEF, Mejuffrouw a r> r i a n a belcour aan den Heer willem leevknd, myn heer! j^Toodloos ware het , voor u iets te verheelen, 't welk u zo wel bekend is: myne Vrien» din bemint u! Vergecfsch vleide ik my, dat zy deeze dwaazc liefde zoude hebben overwonnen, voor zy de vernedering onderging , die er geleegen is in dit te belyden; niet aan my, haare Moederlyke Vriendin ; maar aan cenen Jongeling, die wel ligt aan zyne eigen verdieiiften, en de zonderlinge bevalligheden zyns perfoons, deeze zwakheid dank zal wceten! Beroem u daar echter niet te veel op! Myne Vriendin heeft de liefde geen toegang tot haar hart gegeeven, dan ender den fluijer der vriendfchap, Nog gelooft zy, alleen uwe Vriendin te zyn, terwyl zy u met de allerfterkfte geneegenheid vuurig bemint. Om my hieromtrent te kunnen misleiden , was het noodzaaklyk , dat zy eerst zich zelf, ter goeder trouw, bedroog. Ik, die zo wel de eenvoudigheid als de zagtheid van haar lief hart volmaaktlyk ken , ben daar van verzeekerd. Ik heb  la HISTORIE VAN DEN HÉÉR heb niets nagelaaten, wat ik eenigzin3 dienftig oordeelde , om haar deeze liefde te doen uitblusfchen. Liefde fierft, als de hoop is afgefneeden. Konde ik zeggen , deeze fpreuk ten haaren opzichte bevestigd te vinden ( Ik heb haar teder hart gegriefd met de herhaaling , dat gy haar niet beminde, dat gy eene andre beminde; daar uit heb ik geredeneerd , om haar dies te klaarder te doen zien , hoe ongelukkig zy zich maakt. „ Wat heb ik, zegt zy, die niets be,, geer dan zyn geliefd byzyn, dan zyne vricnd„ fchap, toch met zyne liefde te doen?" Myne Vriendin wordt bemind van een zeer braaf man, aan wien zy eene goede party doen zoude. Hy beminde haar , toen zy nog een kind waar, en de hoop, dat hy haar eens zoude verkrygen , heeft hem tot in zyn dertigfte jaar nog ongehuwd gelaaten. Zy had nimmer geneegenheid voor hem ; en ik geloof, dat zy nimmer, voor zy u zag, liefde gekend heeft. Zy leefde zeer ftil , huislyk , onbekend. Zy las veel, en veele zulke fchriften, die den finaak verfynen, en onze gevoelens verteederen. Hoe veel geest zy ook bezit, het klugügc, het vrolyke, hoe wel uitgevoerd, behaagde haar nooit. Zy was, voor zo een jong Meisje, veel te los aan dit leven : geenzins uit onvergenoegdheid; dit is nooit in haare denkwyze opgekomen: integendeel haare Godsvrugt was geheel dankbaar; aan  WILLEM LEEVEND. 13 aan alle de fchikkingen der Voorzienigheid deed zy hulde ; zy was alleen onverfchillig voor alles , wat haar niet gewigtig toefcheen. H: aandoenlyke , eenigzins zwaarmoedige , immers al te peinsagtige ziel, was geheel vervuld met twee groote voorwerpen, Dood en Eeuwigheid. De voorbereiding tot die groote ftandsverwisfeling hield haaren aandagt beezig; het leezen van Toungs Nagtgedagten en eenige Gedichten van Mistris Rowe , werkten deeze neiging maar te veel in de hand. Uit zagte geleidelykheid, nooit uit verkiezing , nam zy met ons deel in zulke uitipanningen, die de beste menfchen niet verwerpen. De dood haarer Moeder, die eene uitmuntende Vrouw was, en die my, eene verlaatene wees in een vreemd Land, uit medelyden aannam, en in ftaat ftekie, om geen onnut lid der roaatfchappy te worden , vermeerderde dat voor haar zo nadeelig peinzen ; en ik geloof, dat zy deeze vier laatfte jaaren daaglyks der gedagtenis deezer zalige veele traanen wydde! . . . Zo was myne Lotje , vóór zy u leerde kennen ! Somwylen ben ik misnoegd op u ; mecrmaalen bedroefd; en altoos doodlyk bekommerd voor u beiden ! Wist gy, hoe veel belang ik in haar neem! Wist gy, dat zy, buiten my, niemand in de waereld heeft dan haaren Broeder; en dien. kent gy! Sta my des toe, dat ik u de volgende  14 HISTORIÉ VAN DEN HEÊR. de vraagcn doe ! Is uw hart vry ? zyt gy ia lïaat, om de waarde nlyner Vriendin in haare zeer vernederde omftandigheden te zien ? Kunt gy nooit meer dan de Vriend zyn van Juffrouw Roulin? Eer ik deeze vraagen beantwoord vinde , onderfrel ik dit laatfte, En nu vraag ik, hebt gy rhoeds genoeg, om haar doodlyk te bedroeven , door een ander verblyf te kiezen, on* der het beste voorwendzel ? Kunt gy hier toe , zo als ik vrees, niet overgaan ? Wel, beloof my dan, dat gy u nooit zult bedienen van een zwak oogenblik , waar voor myne Vriendin met alle! haare deugd en Godsdienst mooglyk niet altoos zal beveiligd zyn. Laat ik u mogen zeggen, dat ik guiiftig voor' u ben ingenoomen. Hy, die door Lotje bemind wordt, moet geen ordinair Jongeling zyn. Zo oordeelde ik, voor ik u gezien had. Nu ken ik u in perfonn, Wat zal ik zeggen? Hef Ichynt, dat de Natuur en de Liefde u voor el* kandren gevormd hebben. Ik vertrouw veel van u. Uw gelaat is zo open: de opflag uwer oogen is zo vry, zo eerlyk; gy teekent zo goedaartig .... maar, twintig jaar! en het Meisje eene Lotje! ó Myn Heer Leevend , beloof my op uw woord van eer , dat gy haar beveiligen zult; ook dan, als zy het gevaar niet kent; ert dan zal ik u met myn en laatften adem nog zegenen. Weet, dat my alles, u betreffende, bekend  WILLEM LEEVEND. 15 kend is, tot dien avond, dat gy , door 't verlies van bloed, flaauw wierd. Schryf my fpoedig. Berigt my alles. Houd deezen, zo ook uw antwoord , voor haar verborgen. Zy kent het fchrift op het couvert niet. Bezorg zelf uw antwoord op de Post. Meld my , of zy beter is, dan ik durf hoopen! Vaarwel, ik ben Uwe waere Vriendin, A. BELCOUR. VIER-  l6 historie van den heer VIERDE BRIEF. De Heer wille m leevend aan Mejuffrouw adr ia na belcour. waarde juffrouw belcour.' 3Em wat zou de Moederlyke Vriendin myne? L t e toch niet mogen vraagen aan haaren Willem Leevend? Ik ftel het my ten heiligen pligt, uwe vraagen met de grootfte oprechtheid te moeten beantwoorden. Hoe jong ik nog ben, myn hart is niet vry. Vóór ik uwe Vriendin zag, was het niet meer in myne magt, 11c maak, om reden my voldoende , van die liefde een dierbaar geheim; hoewel ik my niet weder bemind zie; en myne hoop daar op volftrekt geen grond altoos heeft. Ik kan des nooit meer dan de Vriend zyn van Mejuffrouw Roulin. Hier mede heb ik uwe vraagen beantwoord. Permitteer my nu, dat ik u Insgelyks vraag, om wat reden zyt gy fomwyJen misnoegd op my? Geloof my, dat, dewyl ik de liefde van. dit beminlyk Meisje niet kan beantwoorden , my die liefde bedroeft! Myne eigen» liefde is niet in Haat, om my daar over te troosten. Denkt gyniet, dat ik al het verrukkelyke bezef, 't welk er moet geleegen zyn in de tedere liefde van eene Lotje Roulin ? Denkt gy, dat ik  WILLEM LEEVEND. if ik niet voel, hoe veel zulk een edelaartig Meisj* zal lyden, als zy zien zal, dat zy niet weder bemind wordt ? Spoedig zag ik, dat zy my met onderfcheiding behandelde; maar ik meende, dat myne beleefde bejeegeningen alleen daar van de redenen waren. Ik nam omtrent Juffrouw Roulin die oplettendheden waar, die een welopgevoed Jongeling zogaarn bewyst aan fatfoenlyke lieden 4 die uit eenen hoogeren kring in de famerileeving door tegenheden gedaald zyn; en die hem zeker tot veel meer eer verftrekken , dan hun, die dezelve beweezen worden. Ik voor my houde my verzeekerd, dat zy nog haare liefde Voor vriendfchap houdts Was uwe Lotje een Meisje van eert ordinair karakter > ik zoude my minder bedroeven; maar ik ken alle haare waardy; ik weet, dat haar geestgefteldheid derwyze geftemd is, dat zy voor altoos eene keuze gedaan heeft. Niemand zal my in haar hart opvolgen, ó Mejuffrouw, ik heb veel meer van haare gevoelens en denkwyze, dan gy mooglyk wel vermoedt; Het zyrt alleen beuzelagtige karakters, die iri ftaat zyn om te veranderen; Denkende, zeer gevoelige menfchen beminnen met enthoufiasrne; de aandoeningen kunnen eens verflaauwen, maar't gevoel blyft onverzwakt. Zy zyn zo doordrongen door de beminnenswaardigheid des voorwerps, dat hün geheel wezen daar mede onaffcheidbaar verëenigd blyft. Noch tyd, ii. deel. E nocH  l8 HISTORIE VAN DEN MEER noch afzyn — ö Wat zyn die voor een hart, dat in de liefde zelf zyn loon ontfangt? Oordeel nu, of ik uwe Vriendin ken — of ik geene treurige uitkomften voorzie! Neen, ik heb den moed niet, om haar te bedroeven. 6 Verg dit niet aan een zo gevoelig hart als het myne: de droefheid uwer Vriendin is onweerftaanbaar. Ik weet dit by ondervinding. . . Zo zy het my niet beveelt, zal ik haar niet verhaten. En dan? Dan zal ik uit liefde voor haar gehoorzaamen. Ik bloos van verontwaardiging! Houdt gy my voor een fnooder kerel, dan de vervloekte Lovelace? Die. was nog niet ontmenscht genoeg, om een onnozel Meisje (zyn Roozenknopje ! ) te bederven ; en moet Willem Levend belooven,' zyn woord van eergeeven, om geen misdaad te begaan , daar zulk een monfter voor fchrikte ? Niets, dan uwe Moederlyke liefde voor myne Lotje , kan my na die beleediging met u bevredigen ? Ik ben nog jong, Mejuffrouw, maar ik ben overtuigd van myne fterke gehechtheid aan alles, wat de waare eer eischt. Ik heb een allergevoeligst hart: oordeel , wat er voor my te doen is, als ik my voor den geest haal: ik kan immers dit Meisje zo ongelukkig maaken, als ik zelf wil. Welke verzoekingen zouden my kunnen verhagen ? Ik zal haar ten minften dien troost haten, dat zy geen onwaardig voorwerp bemint. Zy zal overtuigd worden , dat ik, konde ik die beantwoorden, haare liefde ver-  VI I L L £ M LEEVEND, tteeren. ] Het is weer gruwlyk Hoeksch en Kabeljaauwsch met van Oldenburg en my. Hy heeft weer gebabbeld over Willem met den fcheelen, en ik merk , dat hy Wim niet graag in de vacantie t'huis had. Mama zal uit goedheid weer toegeeven, Is 'tniet voor my om averegts te worden ? en ik moet, om, Mama's wil, my nog houden, of ik niets weet. Hy is jalours op Willem; daar houdt het hem, zie ik; en ik beken, dat Mama eenzydig genoeg is omtrent Zoontje. Wel, Pietje, gy zyt evenwel een bedroefde hals in de Ketterkunde! weet gy, goeije ziel, niet, wat of het beduidt, zich in Sociniaanery te verloopen? Nu, gy kunt daar van onkundig zyn, en even goed uw huwlyks tochtje aanvangen. De Dominéés, en die moeten het weeten , zeggen, dat Socyn een bittere Ketter was; byzonderheden weet ik niet van hem, maar ftel uw week hartje maar gerust; al verliep Wim zich daar al eens aan ; dit maakt hem niet tot een Ligtmis, tot geen galant Man zelf. Onze Vriendin zal Dominé niet wel verfiaan B 5 heb-  40* HISTORIE VAN DEN HEER hebben, denk ik. Hoor, zy is een regte JuffrouwRammel. Zy hoort hier een woord, en zy vangt daar een woord, en zy merkt hier wat op, en zy Ziet daar zo wat van; dan gaat zy keen, ( zeggen de meiden) en zy rommelt, en klutst dit alles in haar harsfenvat tot hakmoes; met dat geplamoot komt zy, en prefenteert het in vertrouwen aan die, en aan die, en aan nog al een, en aan uw Neef, en aan uw Nigt, en aan Nigts Neef en Nigt, en aan allen ■— die maar gaapen willen ; dit, beken ik, is heel gul van de goeije Vrouw, maar met dit al zy moet Mama niet laaten leepelen ; de teerhartige Moeder kan zo alles niet even wel verteeren. Nog wat. Mama toonde my, dat zy u verdagt omtrent het plan, ( dan kan zy niet vergeeten , fchynt het. ) Ik heb u, en dat was billyk, ten mynen koste gerechtvaardigd; zy heeft uwe Brieven daar over geleezen. Zy was verleegen, en zei: dat is my lief, dat ik mis had. Ik zal Juffrouw Rcnard voortaan recht doen: zy prees myne billyklieid; dit fpyt my: 't was maar, zo als het hoorde. Lees den inleggenden van myne Tante Mariha. Verbruid, Piet, wat geeft zy my een pak — een oud pak! zulke fdrommels van Wy ven zeggen een Christenmensen zo maar alles! Ik las Mama dien -Epistel voor. Hier is ons discoursje. Mama. [glimlachende,] Wel nu , dat is geen onaartig fbiegeltje voor u. Ik.  WILLEM LEEVEND. 27 Jk, Meent Mama niet, dat de. trekken wat hard, en het ko/orit wat hoog is ? Mama. Ik kan niet zeggen , dat het in den fmaak van Da Vinei is, doch de Vrouw doet echter fterk gelyken. Uwe Vriendin, A. LEEVEND, P.S, Wat onbefchaamdheid! Bahiole, onze ga-? lante knoopmaaker , vrydt naar Chrisje Helder ! wel, het is om gek te worden: zo een verguld Schepentje. Ik hoop, dat zy hem vernederen zal! Trouwens, verdient hy zo veel attentie wel van haar ? ZES-  HISTORIE VAN DEN HEER ZESDE BRIEF. De Eerwaardige Heer jan willem heftig aan den Hoogëerwaardigen Heer Godfried maaïig. zeer g e-e erde heer professor.! M eer dan gevvigtig is de geleegenheid, waar by ik my de eere geeve U. H. E. te fchryven; immers voor zulken, die de eer der Kerke, waar van zy door de genade Bedienaars zyn, ter harte gaat. Hoe veelen gebruiken er, in onze yverlooze dagen, de Heilige Bondzegelen, die men , wyl zy Burgerlyk goed leeven, niet kan weeren; en die ook van de waare Leer belydenis deeden, hoewel zy door hun loopen naar Arminiaanfche en onrechtzinnige Menniste Kerken toonen, dat zy niet uit ons zyn; terwyl zy echter weigeren van ons uittegaan. Het geen dit kwaad ongeneeslyk maakt, is , dat er onder de Herders valfche Broeders zyn, die de door hun bezwooren Canons ondermynen, en ftomme honden zyn tegen Arminiaauen , Sociniaanen , heele en halve, en kwart Pelagiaanen , Bekkeriaanen , Leibnitziaanen, Piëtisten , Donatisten, Mennisten, Bruinisten, Hattemisten, enz., die Voskens, welke in onzen wynberg wroeten, 'k Zwyg van zulken, die  WILLEM LEEVEND, 2p die zich, ó gruwel! door Indompeling haten doopen. En deeze Herders ontfangen even zo wel het loon, als zy, die het woord recht fhyden. Hoe dikwyls hoort men , onder den fchoonen naam van verdraagzaamheid , Pelagiaanfche , ja zelf Sociniaanfche gevoelens den armen Volke voorhouden ! Van hier die bejammerenswaardige onverfchilligheid , die algemeene zeedeloosheid. Ik doel niet op Modes, of zulke vermaaken, die myne wettige Overheid oordeelt te moeten toeftaan. Ik worde ook niet gedreeven door den geest der vervolging; ik gruw voor fchavotten en brandftapels; en zou wel mogen zien, dat men Kettersen Genadenloozen liet deelen in alle de Eeramten en Voorrechten der Maatfchappy. Dan zouden de oprechten geopenbaard worden. Onze Gcmeentens zouden kleiner , maar ook zuiverder zyn. Dwang is dwang, en het Geloof eene gaave Gods. Laaten zy ten minften hier ongekweld blyven: is hun deel niet in dit leven? Maar de yver des Heeren verteert my, als ik zie, dat zy, die men riep om de kudde Gods te weiden met verftand, die verleiden, en zoeken niet het geen Christi, maar het geen hun zelfs zy. Tot hen, ten zy zy van ons uitgaan , kan ik niet zeggen : weest gegroet. Oordeel des, hoe bedroefd, verontwaardigd en vergramd ik ben, als ik hoor, dat uw Leerling, de jonge Nafireër, de veel beloovende Jongeling Leevend, die ik hoopte, dat een pylaar in vastheid ,  go HISTORIE VAN DEN HEER heid, een hoekfteen der Gereformeerde Kerk zoude zyn, zich zo ondeugend gedraagt, en ook het gif van SpinoJa indrinkt als water. Heeft hy de deugdzaame Juffrouw Roulin niet verleid ? Heeft hy een fatfoenlyk Heer, een man van geboorte, niet fchrikkelyk mishandeld, om dat die weigerde met hem te duëlleeren ? Gaat hy zich niet in het Spel en den Wyri te buiten ? Is de haatelyke, de gevaarlyke Jambres, die op zyrt gefronst voorhoofd het teken des beestes draagt, zyn Vriend, en Leermeester niet ? hem, dien ik voorlang als een vrygeest fchuwde. Zal de eertyds braave Willem Leevend, zcedeloosheid met ongeloof verëenigende , ten laatften uitroepen : daar is geen God? Zal zo een knaap eens de gewyde verborgenheden des Euangeliums uitdeelen? zal hy de Gemeente, die Jefus met zyn eigen bloed gekogt heeft, verleiden ? Dit zal ik weeren , al gaf men my ook den naam van Kettermeester! Veel liever zag ik hem aan 't hoofd eener Bende Struikroovers; dan doch zoude hy alleen het lichaam dooden. Hoe vergramd ik ook ben, vraag ik echter, is hy nog niet te redden? Willem is trotsch; mooglyk wil de Voorzienigheid hem leeren, dat de mensch, als God hem los hut,niets is. Mooglyk moet hy eerst een Saul zyn, om een Paul te worden. Mooglyk moet hy een groot zondaar worden, op dat hy ftrekke ten Toon- en Spiegelfeeclde der vrye Genade. die in Jefus is. Uw H. E,  WILLEM LEEVENB. gl H. E. behoort zich in deezen te bedienen van die liefde en achting, welke hy u toedraagt. Gebied hem den verleider Jambres te fchuwen. Dees Man is een zeer bittere galle. Blyf toch getrouw, heb geen menfchen-vrees; denk, dat gy een Leeraar der waare Kerk zyt. en dat de Heere veel van u zal eifchen, dewyl u veel gegeeven is. Ik erkende grootere gaaven, u boven my zo mildelyk toegereikt. Ik verheug my in uwe verheven waardigheid; ik dank u nog voor alle de goede lesfen, my in myn Studententyd gegeeven. Maar, mag ik u bidden, fluit toch in uwe Studenten dien lust om Hoogduitfche Werken te leezen. Er is een geest des afvals in verfpreid: hunne Theologie is vervalscht. Niet alleen de Steinbarts, de SemIers, de Eberards; maar ook de Hesfen, ja de Jeruzalems , de Niemeijers zyn gevaarlyk : het vergif is er zo keurig in toebereid, zo imaaklyk in voorgediend. De bedorve reden vergast zich dus gaarn. Neem , geliefde Broeder in Christus, myne vermaaningen ten besten. Ik weet, dat gy een goed, een groot, een waardig Man zyt; evenwel, wie is in allen volmaakt ? Verëer my met een aatwoord op deezen welmeenenden Brief. Ik beveele u Gode en zyner genade, en blyve Uw gehoorzaame Dienaar en Medebroeder, J. W. HEFTIG. ZE-  32 HISTORIE VAN DEN HEER ZEVENDE BRIEF, Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Mejuffrouw christina helder. myne beste! /£jfie daar eene der lieffte myner wenfcheri vervuld. Gy zyt Buiten , en meer dan ooit bereekend, om de onfchuldige genoegens des Landleevens te genieten. Het byzyn van Mevrouw Helder heeft myne tedergeliefde Moeder zeer öpgeleevend. Zy bedankt Mevrouw nogmaal voor dat vriendelyk deelneemen in haaren zwakken ftaat. Ach, myne Chrisje, hoe fmeeken wy daaglyks om het leven deezer dierbaare, deezer tedergeliefde Moeder! Nu hoopen wy weder van het gebruik der Ezelinnen - melk en het Zagte faifoen alles Terwyl ik dit fchryf, zie ik uit myn vengfter^ dat zy in den bloemtuin wandelt, met de vier kleinen om haar. ó Zy ziet my weer te helder! zy is te leevendig voor zulk eene ontkragting! Lieve Vrouw! zy lacht Jetje vriendlyk aan, die een handvol madelief jes voor haar geplukt heeft. Ach, Chrisje, zoude ik, ook om uw byzyn , deeze Moeder myne hulp onttrekken ? Ik kan er ftiet toe befluiten. Twyfel echter niet, of het denkbeeld, dat gy zo naby my zyt, en ik u  WILLEM LBEVENB. jg II niet zien kan, my pynigt! Maar pligt is pligt; en niets kan my hier over troosten, dan de bewustheid , dat ik, moet het zyn, myn genoegen doe wyken Voor 't geen myn pligt is, indien ik beiden niet te geïyk kan voldoen. Hoe goedertieren is de fchikking des Albcftuurders, dat hy de grootfte verrukkingen gehecht heeft san het getrouw uitvoeren van pligten, die ons, om deomftandigheden, waar in wy zyn, moeilyk vallen kunnen. Ik heb thans een aanmerkende luim; en myne Chrisje heeft my eens vooral gelast, alles, wat van dien aart is, aan haar te melden. Hierom voeg ik er het volgende by. De huisfelyke, dc niet in 't oog vallende deugden, zyn meermaal te fchoonder, naar maate zy de toejuichingen out* wyken. ó Dan is men zo overtuigd , dat mea' niets noodig hebbe, dan de Mille goedkeuring onzes eigen gewetens : gy hebt uit goede gronden wel gedaan. Die dit getuigenis heeft, vraagt weinig naar lofdichters. Gy, myne Vriendin, ontfingt een fchat van de allerbeste , de allergelukkigfle neigingen. Hetbraave, het eerlyke, het fchoone behaagt u. Kunt gy eens op u verkrygen, om zo wel voor u zelf te kiezen, als voor u zelf tc denken; hoe volkomen zal dan eene Chrisje Hel- ■ ♦Ier zyn , vóór zy vyf - en - twintig jaaren bereikt heeft! Zie hier uwe beMcmming. :TTwe aanmerkingen over het modi'eufe Buitenleeven zyn gegrond, Ik en zulken, die met my 'tlt BE EI.. C se- •  34 HISTORIE VAN DEN HEER gelyk zyn, lyden daar echter nog veel meer door; en men moet veel, of zeer weinig verftand hebben, om die kwellingen met geduld te draagen. Lieden , die niet in den hoogften Ton leeven , en nogal fcheemeragtig vermoeden, dat men Buiter. Predikanten kan aantreffen, die fatfoenlyke lieden zyn kunnen ,■ vooral indien zy Vrouwen uit de» bloem der famenleeving hebben, zulke lieden vind ik geen der \ erkiesfelykften , om mede te moeten emgaan. Hunne beleefdheden getuigen doorgaans van hunne trotschheid, en dat ondraaglyk onbefcheidene, dat eene gemeenc opvoeding verraadt. Zy gelooven alles te mogen doen, om dat zy of in Regcering zyn, of om dat zy onmeetlykefchatten bezitten. Dominé en zyne Vrouw zyn veelmaal niets dan ordentelyke menfehen; 't is billyk, dat die eene onverwagte vifite, uit caprice gegeeven, voor lief neemen ; 't is billyk, dat die t als myn Heer en Mevrouw om gezelfchap verleegen zyn, gereed ftaan , zo rasch een inpertintnt petitmaitre van een knegt met de koets daar is. Dan ontfangt men ons, of zo familiair of zo omflagtig , dat beide even onvoegzaam zy. Men maakt ons prefenten van uitgebroeide aardbeziën, als wy die reeds van den kouden grond eeten; men laat eene keurige Meloen wegzetten , en fnydt er een voor, die men zelf niet wil proeven. Moet men om zulke beuzelagtige verfmaadingen niet lachen of moeilyk worden? En deeze zeer ze!d- zaa-  WILLEM LEEVEND. 35 zaame eerbewyzingen haaien ons nog de zotte nyd der medezusters Collega's (ziet men haar over het hoofd,) op den hals: ja myne Moeder moet vreedens halve met zwygen duizenderlei fletfe fchemperyen daar over beantwoorden. Toen ik nog zeer jong was, begreep ik niet, dat alle menfehen niet zo veel fmaak hadden in myn geliefd Buitenleeven als ons geheel Huisgezin. Eene lïefhebberes zynde, om de bedryven en gedagten der menfehen , als die my zeer vreemd toefcheenen, op te fpooren, geloof ik gevonden te hebben , dat de bron onzes welgevallens niet geheel in ons zelf, ook niet geheel in het geen buiten ons is, geleegen zy; maar in zekere geheime overeenkomst tusfehen het een en ander. Speel uw Rofe cheri'e, aimable fleur! zing het er verrukkelyk by; nu, Neef Jan fteekt zeer bedaard zyn pyp aan, leest een oud nieuwspapier, of maakt grappen met zyn hond: myn Broer Hendrik, liefde daargelaaten, ftaat daar als een beeld; durft naauwlyks ademen; hy heeft maar één zintuig zyne geheele ziel is gehoor. De harmonien, die gy vormt, verfmelten zyn hart, en rukken zyn geest door den geheelen doolhof der driften , die gy oproept. Uw Broêr zegt: dat gaat heel mooi; maar blyft niet in de kamer. C 2 Wim  3 HISTORIE VAN DEN IIE ER. Wim is bezig in den tuin . . . . hy hoort u, hy ftnyt de Lark weg, neemt een fiool, alle uwe toonmengelingen glinfteren op zyn gelaat, en ongevraagd ongeweigerd accompagneert hy u een geheel uur. Deeze aanmerking kan men op onzebereekendheid voor alle andre fraaije knullen toepasfen; zo wel als op het Buitenleeven, en alle zedelyke bedryven. Zou het goede wel iets anders zyn kunnen, dan de uitoefening van het fchoone ? Zyn dit beide wiet flcgts deelen van het eene groote geheel, order? Indien dit zo zy, dan dunkt my, is het vry zeker, dat men den fmaak door dezelfde middelen volmaakt en verheft , als onzen zucht ter deugd; cn dat een mensch, geroerd door de uitmuntendheid eener edele daad, ook gevoelig zyn moet voor alle andre foorten van fchoonheden. Men kan zich zo wel gewennen, om wel te zien, als om wél te gaan. Wy zyn eigenlyk volmaakt* baare wezens: dit karakterifeert den rei den men- fc. fchen. Niet altoos kunnen wy duidelyke redenen gceven van ons byzonder behaageu; het gaat hier mede als met den fmaak; en dat behaagen is ook niet altoos even fterk. Hoe fyn zyn veelal de eerfte dryfveeren; men voelt dat zo; meer kan men niet zeggen. Denk niet, dat allen de gefehiktheid hebben, cm de beminlykfte der jonge fchoonheden met myne oogen te zien. Het is niet noodzaaklyk nyd, ®f kwaadwilligheid, het is dikwyls niet*  WILLEM LEEVEND. 37 iiiets dan ongevoeligheid. Allen ontfingen niet dezelfde fync , a's 't ware bezielde , zintuigen , zonder welke men niets, wat men ock onderneeme, tot eene zekere hoogte zal brengen; vooral in de fchoone kunflen. Onze meefte landgenooten hebben weinig Phyfionomie; en, offchoon ik niet in Haat ben om Lavater tegen te fprecken of te verdeeaigen, meen ik echter, dat zeer uitlïeekende karakters, van watfoortook, zeer wel te onderkennen zyn: vooral in de oogen, maar nog meer in de fyne trekken en toetfen by den mond. Niemand, die eenigzins kan opmerken , zal ontkennen , dat Willem een waarlyk verheeven karakter annonceert; immers dat zyn geheel gelaat daar toe is aangelegd. Uw Broeder teekent gocdaartigheid en denken. Wat zegt gy van zo eenen langen Brief? Er is» zulk eene lieflyke aantrekking voor: my in het ïchryven aan myne Chrisje, dat ik myne pen haaren loop laat. In die uuren verbeeld ik my het allerleevendigst, by u te zyn ! Ik weet ook, dat het u bedroeven zal, my niet te zullen opwagten : dat onaangenaam denkbeeld wil ik uit uwen geest dryven; en fchyf ook daarom dit maal zo veel. Ik weet, myne heele lieve, hoe verbindend uw ommegang voor my is: evenwel, als ik eenen Brief, uwer waardig, en zo als men alleen aart een eenige Vrindin kan fchryven, ontfang, ó dan' is myn hart ©p de tederfte wys met het uwe verC 3 cc-»  HISTORIE VAN DEN HEER eenigd. Er is zelf ieSs , dat my aangenaam roert in de letters, de keurige letters, door uwe lieve hand gevormd. Dan ben ik al zo llerk met u beezig, dan wanneer ik u de meefte bezoeken geef; want dan heeft men zelden de gelecgenheid, om zo te fpreeken, als men verlangt, al» mén voorname. Honderd beuzelagtige voorvallen verhinderen dit; alles is gegeneerd; men verlaat elkander met een hart, even zo vol, als waar mede me» kwam. Nu laat de Bienfeance niet toe, dat men byzonder converfeert; dan moet men, om zo gV naamde Vrienden, om grillige Naastbcftaanden ^ eenen afftand houden, die, als de harten elkander zoeken, zo pynelyk is! Maar als ik, in myne vrye uuren , my er toe zette, om aan myne Vriendin te fchryven, ó dan hindert my van dit. alles niets het minfte; en dan zeg ik met onzen geliefden Dichter pope: Heav'n first taught letters fer fome wretches aid, Some banisWd lover, or fome captive maid; They live, they fpeak, they breatheuat love infpires ? Warm from the feul, and faitful to its fires. i The foft interciurfe from foul, to foul! . . Voor ik deezen fluit, voeg ik er het volgende nog by. Waarom zoude ik voor u verhcelen, dat ik gantsch niet onvcrfchillig ben voor den Heer van Sytfama? Door mynen Broeder voor- be-  WILLEM LEEVENB. 39 bereid , om hem hoog te achten , vereerd met de gevoelens , die hy voor my heeft ; kan dit niet wel anders, en nog te meer, om dat zyn voorkomen my beviel, toen ik hem voor twee "aaren ontmoette» Maar ik ben zo wel overtuigd van myncn pligt , om dit ons gelukkig Huisgezin , waar men my onmooglyk kan ontbeeren, niet te veriaaten, dat ik by tyds poog op myne hoede te zyn, om my dien pligt niet al te moeilyk te maaken. Ik voorzie , dat de perfoneele ommegang met eenen Sytf'ama my verder zoude brengen, dan ik nu gaan mag. Ik moet my zelf, zo wel als hem , beveiligen, en noodeloos verdriet fpaaren. Nooit heb ik groote gedagten van Meisjes, die zich zo verzeekeri houden, dat haar hart niet te winnen is: dit is of ligtzinnigheid, of dwaasheid ; en op die voorwaarde zoude ik niet gaarn , met eei:en Man, zo bereekend voor myn hart en fmaak beiden, zeer gemeenzaam verkeeivn. Als een braaf Meisje zich haarer keuze , haarer overyling fchaamt; dan heeft zy veel in haar voordeel : grootsheid doet dan wonderen: maar als de Man haarer verkiezing ook de Man is, dien zy moet hoogachten , dan zal haare vriendfchap zeer maklyk tot de alleraandoenlyklte liefde overneigen ; en nog te fpoediger, als zy ziet, dat haare Ouders en Vrienden haare keuze billyken. Dit is myn geval: uit dien grond werk ik. C 4 Hen-  4° HISTORIE VAN DEN HEER Hendrik meldt my in zyncn Brief: „ myn Ko,, lonel heeft uw Brief gëleezen, en gezegd: ik „ heb my niet bedroogen , Veldenaar , toen ik „ uwe bcminlyke Zuster hield voor het waardig- fte Meisje, waar voor een eerlyk Man immer „ gevoelig bleef. " Meer niet. Ik omhels u , en verzecker u ten overvloede, dat ik ben Uwe C, VELDENAAR, AGT-  WILLEM LEEVEND. 41 A G T S T E BRIEF. Be Hoog-Eervyaardige Neer Godfried maatig aan den Wel - Eerwaardigah Heer jan willem heftig. eerwaardige heer.! Ik heb uw Eerw. Brief geleezen, met al de oyletteudheid, die ik aan den gemoedelyken 1'chryver verpligt ben; de uitwcrkzds zyn goedkeuring, verbaasthcid, en erkentenis, jammer is het, dat |y maar tc veel reden hebt tot 1'ommigc aanmerkingen. Maar, lieve Broeder, kunnen wy zulke valfche Broeders wel met zekerheid kennen V waaraan, bid ik u? zo niet, heb ik dan vryheid, om iemand van zulk eene llegtc dcnkwyze te verdenken ? zult gy my van öiënfetienvrees belchuldigeu, ©m dat ik daar voor beef? Dat men daaglyks de Ghristëlytïê verdraagzaamheid misbruikt, Hem ik u ten vollen toe; ja, er heerscht een geest van onverfchilligheid onder ons, die een zorgclyktoe-. koomend aanduidt. Maar daar zyn Broeder-verfchillen; omtrent die moeten wy bedaard en licfdcryk handelen. Daar zyn in onze Kerk eenige hooge leerftcilingen, waar van men niet danfpaarzaana voor tien volke moet fpreeken: immers zo denken zeer vcclc rechtzinnige Leeraars, en voorC 5 zich-  4* HISTORIE VAN DEN HEER zichtige Overheden. Men behoeft ook over dezelve niet allen even ftreng te denken. Ik weet, hoe gy denkt over de Canons van 't Synode, maar ook, dat gy een veel te braaf en ordentlyk Man zyt, om op den Predikftoel zulken te lasteren , die men den naam van verraders der Kerk geeft, en met even zo weinig grond voor valfche Broeders uitkryt. Hoe wenschte ik, dat uw yver u minder aandreef tot uitdrukkingen, die ik met droefheid in uwen Brief lees, en meermaal van u hoorde. Raaken zy meermaal niet hun, die geen Bovenraldryrers zyn ? En is dit wel in u te verfchoonen, zo men niet Helt, dat gy dan zeer onjiaauwkeurig zyt in uwe uitdrukkingen ? Wat my betreft, ik ftel zo veel eer in myne verdraagzaamheid , als in myne Dortfche Orthodoxie; ik leer het geen ik voor waarheid houde; ik geloof, dat die in der Gereformeerden Kerk - Formulieren geftaaft is; maar wat heb ik eens andrens dienstkncgt te oordeelen? Kan een zo braaf Man, als myn Vriend Heftig , door losfe geruchten zich laaten inneemen tegen eenen Jongeling, dien ik met myne geneegenheid en goedkeuring onderfcheide? Geloof my, gy zyt misleid: de Student Leevend is een naarftig, zeer bewaam, zeer gefchikt Jongeling, daar ik iet uitmuntends van wagt. Zyn verfchil met een allerflegtften knaap ontftond uit de eerlykfte beweegreden; ik keur echter zyne alles overylen- de  WILLEM LBEVEN©. Ag de drift hoogst en volkomen af. De Heer Roulin, wiens deegclykheid u bekend is, heeft my verzeekerd, dat de Student Leevend de beste, de goed-, hartigfte, hoewel ook de ligtgeraaktfte Jongeling is, en dat hy volftrekt onberispelyk leeft. Zyne Zuster had zeer veel invloed op Leevend : v/y kennen Lotjes karakter; dit doet hem des veel eer. Ik heb hem zyn gedrag met vamGoudenltein voorgehouden ; hy was geheel overtuigd, geheel dankbaar. Zyne vriendfchap met den Heer Jambres is zeer onfchuldig. Hy is een zeer ordentelyk Man, en hy zal veel meer een Discipel zyn van Pyrrha dan van Spinofa. Hy heeft nog geene vaste beginsels ; hy ftrydtmet zich zelf, Ik geloof, dat men in zyne ,gal en ziekelyke vogtcn veel verfchooning zal vinden voor de misfelyke denkbeelden , die hem zo veiibaast duister voorkomen. Zo deeze zeldzaame Man eens tot krankzinnigheid verviel, zulks zoude my niet zo veel verwonderen, als wel frnarten; Ik kan eenen fclirandre» Leevend deeze verkeering niet afraaden. De waarheid verliest er nooit by, dat men dwaalingen leert kennen. Jonge lieden van Willems ver'land moeten alles hooren, alles leezen. Spreek vry en vriendlyk over allerlei,, onderwerpen; hoor, wat of zy nog al zo hebben intebrengen: bewys de zwakheid of het valfche daar van, en gy zult hen in ftaat ftellen, om op eene waardige wys de Leer des Euangeliums te verkondigen. Ik  44 HISTORIE VAK DEM HEER Ik wenschte, dat alle myne Studenten de door 11 opgenoemde Hoogduitfche Schriften naarfügbeftudcerden ; nu , nu zy nog geleegenheid hebben, om over die met my vryelyk te fpreeken, en te oordeeien. Nu is het hun tyd om alles te onderzoeken. Nu kunnen zy voordeel doen met hunne ons voorgelegde bedenkingen. Voor de goede g:dagten, die gy van my hebt, dank ik u vriendlyk. Gy weet, ik wandel in eenvoudigheid ; en terwyl ik de Gereformeerde {tellingen waarlyk zelf geloof, en andren leer, zo geloof ik echter, dat men dwaalen kan , en dat alle dwaalingen niet zielfchaadelyk zyn. Ik ban Uw opricht8 Vriend en Dienaar, O. MAATIS. NE*  WILLEM LEEVKWï». 43 NEGENDE BRIEF. Aan den Heer Willem leivenb. monsieur leevend.' Xk wagt u ter plaats, daar brenger deezes u zal geleiden: hebt gy nog dien zelfden moed, als in de Herberg, kom dan. Was dit maar een jongensagtige vlaag, vraag my excus, en alles zal * P^'lonneeren. Zyt gy dan zo zot, dat gy met my rulie zoekt om een Meisje , dat gy té wel kent, om er achting voor te kunnen hebben? Vaarwel. q. n. ANTWOORD. Kom niet ouder myn gezicht, of ik zal u to» nen , dat ik u voor een fchurk houde. Als ik het •ngeluk heb, om u ergens te vinden, wil ik tl gaara doen gevoelen, dat myn eigen rotting al z« g"ed is, als de uwe was, om u afterosfen. w. lee ven», TIEN-  46 historie van den heer TIENDE BRIEF. De Heer ulrich van coübenstein m Jonker frans, baron toe valkenhof. baron! lOCy wil niet duëllceren. Kan ik hem dwingen? Zie, wat hy my antwoordt op het Briefje, aan hem gezonden. Hoor, ik moet geld hebben; dat hegrypt gy. Is 't myn fchuld, dat hy niet wil ? Heb ik hem niet brutaal genoeg gefchreeven ? Wat kan ik meer doen? Nog eens, leen my honderd Ducaaten, of ik verkoop myn ring; daar is myal meer dan die fom voor geboden. En gy hebt nog al zo wat gekheid met familieftukken. Ik heb myn promotie geld vcrfpceld: de oude wil niet meer geeven, maar gy kunt myn ring krygen. Schulden van eer moeten betaald, de andre reken ik niet. Als ik in uwen naargeestigen hoek ben, kan ik ordentelyk leeven; nu moet ik pret hebben. u. van goudensteiw. P.S. Hoe fyn houdt gy u! gy hebt immers irt jonger jaaren ook wel eens mede gedaan ? ELF-  ■WILLEM LEEVEND. 4^ ELFDE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jac o ba veldenaar. lieve waardste vriendin! IBEoe zwak ben ik , als myn hart ergens ia deelt! Gy kunt niet komen ; die teleurftelling treft my derwyze, dat ik er zelf van verbaasd ben. Leer my toch , myne Vriendin , om zo gevoelig te blyven , als ik nu ben, en echter zo bedaard onderworpen te zyn aan alles, wat niet anders kan, hoe veel ons dit ook kost. By u is ongehechtheid aan iets, 't welk niet van u afhangt, geenzins de vrugt van een zwak veranderlyk ongeftaadig karakter. Wie is onwrikbaarder aan 't geen zy met oordeel befloot, dan myne Veldenaar? Wie geniet met meer genoegen het vuurig verlangde genoegen ! Daar zit het my! Het is blydfchap, die myn hart roert, die myne oogen met een dryvende traan vervult, als ik my ook maar voorftel: morgen zie ik myne Vriendin : morgen flyt ik met haar den geheelen dag op de allcrnuttigftc en verbindendfte wys: morgen zie ik haar, die my Zo allerdierbaarst is. Kunt gy geduld met my hebben? Hoe verbaasd ongelyk l:n ik aan u. . . , » Gy  4* HISTORIE VAN DEN HEER Gy weet , Coosje , hoe ik myne Moeder eer-' bicdig en bemin; welk een prys ik ftel op haar minzaam byzyn; en echter, als ik Veldenaar zeer zeker verwagt heb, en zy niet komt: Dan ? ■ Zult gy my dit wel vergecven ? wel even lief hebben? Maar ik moet u ook myne zwakke zyde doeu zien. Dan ben ik zo onverfcliiilig voor al¬ les. Ik fta zo vroeg niet op; ik ben zeer ingetrokken ; liet fchoonc weder, het treffendst veld* gezicht, myne geliefde bloemen; —— ik zie het alles; maar hoe?ó zo oppervlakkig 1 zo koeltjes! Verwagt ik u! Dan fchel ik zelf myne Kamenier op; ik vraag veel, plaag Pauw, dartel met Lobbes , fchuif de raamen van myne kamer tot boven toe geheel op, kyk uit het vcnfter, neurie hou* derd wysjes, kap my fcliielyk; alles is zo wel; 5, Lieve Mama, wat is het fchoon weêrdat gezicht „ moet ik teekenen. " De boomen, de bloemen , alles trekt myne oogen ; ik vind overal wat te doen-; ik zie alles met zo veel belang. Mama weet dit alles by voorraad, en het is wel eens, terwyl zy minzaam glimlacht: ,, Alles is weerzo Hiooi in de waereld: Chrisje wagt haare Vrien„ din." Het is, of zy er dan by denkt: „ Gy ■zyt gelukkig, kind, dat dit alles hctuitwerkzelder vriendfchap zy." Zou myne verftandige Moeder die vriendfchap ook met des te meer goedkeuring zien, om dat zy .mooglyk vreest, dat Chrisje , indien zy uit liefde werkte , niet veel bedaar-  WILLEM LEEVEND. 4^ daarder zou te werk gaan? Mooglyk ken ik myn hart niet genoeg, om wel te bepaaleri, of dié vrees al of niet gegrond zy. Dit weet ik, dat uwe vriendfchap my zo gelukk'ig maakt, als ik worden kan. Ik zal zeer moeten veranderen, oin te kunnen begrypen, dat ik nog gelukkiger zoude kunnen worden. Ik geloof wel, dat zy, die haaren Vriend ten Echtgenoot verkrygt, veel kam? heeft op een duurzaam geluk; maar zelden is dat het geval. De meefte jonge lieden in mynen ftaat trouwen, zonder iets meer dan de welöpgeklecde gedaante van elkander te kennen. Men verkeert niet met elkander, voor men reeds een oogmerk hebbe. Ja, er is weer een hieuw Soupirant op het tooneel. Hy heeft my tweemaal op een gezelfchap gezien, en zo heeft hy, ach arm! het weg gekreegen: Chrisje, dit is een fatfoènlyk Man; wy hebben tegen zyne bezoeken niets;" zo zegt Mama; Chrisje heeft er echter verbaasd weinig zin aan, om Heeren te ontfangen, die, om dat zy of in regcering zyn, öf veel geld hebben, zicli verbeelden, dat dit hun vryheid geeft, óm' óns lastig te mogen vallen. Gy kent hem niet 1 niet by naam zelf. Jk zoude hein zo gaarn èens aan u vertoond hebben. Als ik hem zo eens opneem , dan zeg ik by my zelf, hoe is 't echter mooglyk,- dat zo een wezen van my amourëus worden kan! Hy praat veel • en altoos over II. DEEL, B foWfö  50 HISTORIE VAN DEN HEER hoorns en douhletfchelpen; van zyne Natut\ilia; cm hy heeft my verteld, dat hy die allen in Engclfche glazen met brandewyn in reien gefchikt bewaart , en op geen twintig ducaatea ziet, als hy iets, dat vreemd is, kan oploopcn. Hy breidt ook geldbeursjes met allerlei werkjes, heel lief. Hy is ook verre in de Mechanica, want hy heeft een hok uitgevonden, dat hy over zyn hals doet en er inkruipt, en dat hy toefluit, op dat hy, gepoeijerd wordende , toch geen Hol je op zyn klceren kryge. Ily maakt ook heele mooijeknoopen van paardenhair en glazen kraaltjes. Alle deeze bekwaamheden heeft zyn knegt aan Lonne, myne kamenier, medegedeeld; en zy, ftoutding, verhaalde my dit , toen zy my gisteren avond Haarlied hielp; „ niet twyfelende, of zulkcbe„ rigten zouden h?ar fpoedig een Bruidftuk by „ my bezorgen." Wel nu, Coosje , verbeeld u dan eens , dat uwe Vriendin deezen haaren wettigen Man zal moeten eeren, vreezen en beminnen. Wat dunkt «, zou zy dat nog al met ecnigc gratie doen kunnen? zou het niet een volmaakt paar zyn? Mevrouw zoude mooglyk haar hart verbeteren, ea haar verftand uitbreiden, terwyl myn lieer, met een klein fchuiertje, zyn'hoorns en fchclpjcs afftofte: als Mevrouw een zwaar muziekfaik exerceerde , en myn lieer van kraaien en paardenhair kiioopen maakte : als Mevrouw , uit de Kerk ko-  WILLEM LEEVEND. 51 komende, in crnitige overweeging zat over lier. geen zy door uwen Vader zo treilend gehoord had , en myn Heer in zyn draagbaar poeijerhok kroop ! In ernst . hoe kan een beuzelaar, ais myn Heer Babiole , toch op my verlieven? Hit is my een raadzcl , en vernedert my in myn eigen oogen. Ik moet immers hem niet zeer imptfant voorkomen ? Hy heeft ook Tooverlantaarns % Illuminatie - Kasfm, en Luchtpomp-* fes., daar hy allerliefst mede kan omgaan; en hy heeft ook eens een boterkapelletje ontleed. Dc opdagen van zyn jas zyn eigenvinding, en het r. la Zoutman kon wel eens wyken voor a la Babiole. En al evenwel, Coosje, kan hy my niet behaagen, hoe beroemd hy zich ook moge maaken. Voor 't overige , is het een zeer onbefcha(Jigend menfehenkind. Hy rookt zyn pyp, leest, zyn courant , doet zyn ffcoot op den billiart; gaat naar het Raadhuis, om daar, als een Vader des Vaderlands door dt raamen te fcy- fceu. Ik hoop, dat hy maar rasch duidelyk zal «eggèir^ wat hy te zeggen heeft, op dat ik hem dies te eerder zoude bedanken voor de lastige eer , my aangedaan. Mama ziet wel, dat dit de Man niet zyn zal ; maar zyne familie , en tyn eigen onfchaadelyk gedrag geeven hem recht, ♦m ons ellendig te komen verveelen. Ei wat, dat wy Meisjes zo veele uuren- zyn opgefcheeptMet figuureil, die zo geheel buiten onzen kring ^J.-vA ■ • D* zich  £2 HISTORIE VAN DEN HEER zich beweegen , dat men niet begrypen kan , hoe zy ons immer in den onzen kunnen ontmoeten Dat doet hy zo waar. Zag ik maar kans , om zonder onbeleefd te zyn, my van hem te ontllaan! de Uwe, ile l t> e r. TWAALF*  WILLEM LEEVEND. 53 TWAALFDE BRIEF. Mejuffrouw adriana bei.cour aan Mejuffrouw citarlotte roulin. « teder-geliefde lotje*. iMLyne zorgvuldigheid voor u is reeds tot den graad eener beangftigde liefde opgeklommen. Uw gezondheid, uw leven zyn in gevaar. Uwe liefde Voor den Heer Leevend heeft reeds eenen grooten weg afgelegd. Ach Lotje, gy hebt, in een geval, waar in de Vriendin berispt en helpt, al den fchrik eener Minnares uitgedaan. De tederbeminnendfte Vrouw, die haaren jongen Echtgenoot in doodsgevaar ziet, kan geene verichcurender angften gevoelen, dan gy gevoelde by eene beuzelagtige kwetzuur. Was de Heer Leevend alleen uw Vriend, gy zoudt hem zeker zeit geholpen en het bloed geftelpt hebben, naar de oorzaak gevraagt, en tevens niet heel wel te vrcden bedankt hebben over de moeite, die hy nam, om u in alle byëcnkomften te doen bepraaten. 11; geloof wel, dat zyne hevige driften het kookeud bloed in zyne aderen dermaate deeden bruisfchen , dat het op nieuw ter wonde uitvloog; maar, wat deed hem, by uwe uitroeping , zó fchrikken, dat gy het bemerkte ? Wat maakte hem bedroefd? D 3. zo  54 HISTORIE VAN DEN HEER zo peinzend? waarom is hy, zedert dat voorval, zo agterhqudend? Ik zal het u zeggen. Juist dat zelfde, 't geen, zyn karakter in 't oog houdende, hem moest verrukt hebben, zo hy uwe liefde had kunnen beantwoorden, Me dunkt, dat het volgende by hem is voorgevallen. Hy zag, dat gy hem met de hoogfte, de tederfte liefde beminde; hy voelde alles, wat gy lyden zult, wanneer gy ontdekt , dat hy u niet kan beminnen op eene wys , die gy, om gelukkig te zyn, noodig hebt. Zyne ziel ftreed eenen treurigen tweeflryd: zyn hart verbood hem ook, den minflen fchyn te geevcn; zyne erkentenis wilde het tegendeel. Ik kan u verzekeren, dat hy eene andre beminde, vóór gy hem leerde kennen. Kunt gy, myne Lotje, dit leczen „ zonder de verflmdendftc aandoeningen van leedwezen en droefheid? Vreest gy niet dit nogmaai te leczen, en leest gy het echter niet nogmaal, hoewel met een afgekeerd gelaat en viugtig oog ? Gelooft gy nu nog , dat gy alléén zyne Vriendin zyt ? Indien zyn hart vry ware, koude hy die woorden gehoord, zich in uwe armen gevoeld hebben , zonder als buiten zich zelf vervoerd te zyn geworden ? Hy, die zulk een edel, gevoelig, hoog geftemd karakter heeft? Wat denkt gy, zoude hy gefchrikt, of zich , zo veel zyne flaauwte toeliet, in uwe armen gcftrengcld, aan zyn hart gehouden, en alles met den rcinen knscU der lief«Je verzegeld hebben ? Wat kon hy anders, dan fchrik-  WILLEM LEEVEND. 55 fchrikkcn voor iets, dat by hem de gchcelc waereld had ópgcwoögen ? Moet zyne droefgeestigheid, zyne koelheid niet daaglyks toeneenien ? Als zyne Vriendin bemint hy zyne Lotje met de eerbiedigde gevoelens : als uw Vriend leeft hy alleen voor u. Maar • meerder kan hy nooit worden. Hy bemint eene Dame, hem meer in rang en vermogens gelyk. Lotje! ftcl u in zyne plaats. Hy voelt uw hart, fiaande van de opregtfle liefde, en hy is beangst; zyn hart kan niet eene deezer Hagen beantwoorden. Waar toe zoude dit Voorval , indien iiy niet elders beminde , hem toen gebragt hebben ? Vlei u niet in uwe kalmte, in uwen onüitdrukkelyk aangenaamen toeftand , de verzekering te hebben, dat gy nitt verliefd zyt; dit verzeekert my, dat gy het reeds tot mymèrens toe zyt. Dit zoete vergif zal alle uwe vogtén aanileeken; uw teder gevoelig geftél kan zulk een lyden niet heel lang doorlïaan. Gy zult als een lentebloem weg kwyncn , door een vyar.d, die aan den wortel vaH \\\\' leven in 't verborgen knaagt. Keer des nog te rug, myne Lotje! óf gy zult het flagtofl'er eener liefde worden , die u wel haast te ilcrk zyn zal! Uw tederbeminde Vriend zal door zyn byzyn , door zyn onderhoud , u nog ecnigen tyd Maande houden. Gy zult geduurig, ook tegen beter weeten aan , willen hoopen, dat hy u bemint. Eindlyk vertrekt hy, en de bctoovejing valt weg. D 4 Ban  Jó* HISTORIE VAN DEN HEER Dan zult gy zien, dat gy hem pnüitfpreekjyk liefhebt! uwe ondermynde gezondheid zal zigtbaar: afnecmqn; gy zult ieder uur verkwynen, fterven door een onlydelyk verlangen, om hem nog maar eenmaal te zien, nog maar eenmaal te fpreeken! Een Brief van hem herftelt voor eenige oogenblikken uwe levensgeesten ; er komt nog eens ecu zagj blosje over uwe wangen. De inhoud zy, ivat die wil; de Brief is van hem, dit is genoeg, om by het ontfangen opgebeurd te worden. Eindiyk hoort gy, met een zagt, fmartelyk glimlachje, dat uw Vriend van ftaat zal veranderen. Trouwen J dit woord is zo imartlyk voor u, dat het nooit over uwe lippen komt: uw bloed verftyft; gy neemt eene onverfchilligheid aan, die u oneigen is, die nog dieper grieft dan droefheid, welke men lugt geeft, 'tls gedaan, herhaalt gy meermaal ; zonder zuchten, zonder traanen; want alle hoop is vernietigd. Aan dit ysfelyk denkbeeld houdt gy u vast;uwe toeneemendelichaamszwakheden vermeerderen de duisterheid van uwen geest: de dicplte afzondering is u thans alleen dierbaar : Voor alles, zelf voor uwe Vriendin, onverfchillig, Hoopt eene naare Teering u wel rasch. En gy llerft, met den, naam uws Vriends tusfehen uwe lippen, terwyl gy hem dan nog der eeuwige bermhartigheid even vuurig als u zelf aanbeveelt. Dit, myne Lotje, vporfpel ik a, met cenebce- ven-  WILLEM LEEVEND. 5f vcnde huivering. Indien gy nog niet te rug keert, zal dit uw deel zyn. Ik zoude u mogen bepaalen by het zondige van dit verwaarloozen uws levens; ik zoude hier over veel kunnen zeggen; maar ik fpaar u in deezen, en bid u alleen om alles, wat u heilig zy, keer te rug! zeg aan uwen Vriend, dat hy u verlaat; dat hy een ander verblyf nee-, me ; beef, ontroer, bedroef u ,• ik zal alles toeftaan , alleen Leevend moet van wooning verande» rcn. Ily zal gaan, indien gy het hem vergt. Nogmaal, myne Lotje, geef my gehoor. Indien gy u boven deeze dwaaze liefde verheft, kunt gy nu nog gelukkig zyn; gy zult groot zyn in myne in uwe eigen oogen, en in uwe onfcliuld ontflaapende zult gy het loon uwer deugd ontfangen. . . Myne oogen zyn vogtig Vaarwel! Uwe Vriendin, A. BELCOUR. OS DER-  $8 mistoris van den meer D E R T I E N D E BRIEF. Mejuffrouw w1 l jée e m« n a h e f t i g aan Mevrouw cornelia van oldenburg. mevrouw zeer ge- eerde vriendin! jEk ben zo uk myn humeur, en ik heb myn hoofd ZO vol muizenesten, en ben zo bezwaard, dat ik de gehccle weck als met gebonden handen geloopen heb. Nu gier ik van de kinderkamer af, om aan u liet volgende te fchryven, Wie weet , wanneer de brief af is ! want ik heb met myne klanten naauwlyks zo veel tyd , als een hoen een koom pikt. Ja, Mevrouw, ik ben een regtemalle Moeder ; als ik de kinderen zelf niet bezorgde, zoude ik denken, dat zy niet wél gedaan wierden; nu, dat is onze pligt, daarom zyn wy Vrouwen en Moeders. Zo als de Schrift zeit, zalig zyn zy, die veel kinderen hebben; daar heb ik geen klaagen van . . . Dagt ik het niet ? daar is er al een, die wat te vraagen heeft : met uw permisfie , Mevrouw ; ik zal dat eens gaan bedisfelen, Ik laat alles ftryken en zeilen; ik moet over nwen Zoon, over Willem fchryven, die, zo als ik  WILLEM LEEVEND. 59 ik uit Dominé wys kan worden, gevaarlyk ziek is; naar zyn ziel, wil ik zeggen. Ik fpreek nier van zyn vegt-party met den Jonker Itóethaspel. Ach, daar zie ik juist zo veel kwaad niet in, hoewel Dominé er daanig kwaad om was; maar 'ik heb hem al neergezet; ik zei: hoor, Dominé Heftig, jy verftaat je op dan Byhcl; en dat is ook ■uw zaak, Kind; je weet des wel, dat de Zoonen van den Patriarch alle de inwoonders van Sickem , en dat wel zo gniepig ah V wel kon , vermoord hebben , vermids zy hunne Zuster Dina inpertinent behandeld hadden 1 wel, puis neg toe! is het dan zo 'flégt, dat onze V/lm er op klopte, om dat een ondeugend: Mof liegt van eene eerlyke Godvreezende jmge Jufrouw, die hy wel zo lief zal hebben , als die kwaadc venten hunne Zuster Dina hadden? Nu, Dominé zweeg, en beleed daarop, dat hy, zo als de Schrift leert, in zyn Studenten tyd wel eens een man floeg in zynen toorn; maar , Vrouw, (zeide hy,) toen had ik den Heere myn driftig temperament nog niet geheiligd. En dat, Mevrouw lief, is ook de fyue waarheid; want ik zie myn man zelden driftig, dan als er voor de Kerk wat te begalrcien is; en dan mag ik het ook gaaru zien. Maar, denk eens .... Wat is dat nu weer? — Moet Moeder eens mcédoen ? Hei je lui daar! liMoesje, *fan neemt my myn-tol evenwel af. — Wil jy A-es zyt: te! ei'e-is-weer geeven? of ik kén je by... Daar  ©O HISTORIE VAN DEN HEER Daar kloppen zy mekaar zo een beetje, geloof ik. Met uw welncemen, ik ga eens kyken, hoe die boel daar zit. .... Ja, 't was katjes fpel; zo zyn de kinderen; de oude Adam zit er al vroeg in: alle maal één huspat; ik merk niet, dat Dominéés Kinderen beter zyn dan andre lui er kinderen. Wat wilde ik zeggen ? myn hoofd loopt om met die verbruide jongens ! Ja, dit! Denk eens aan, myn lieve Mevrouw , hoe ik fchrikte , toen ik hoorde, dat onze lieve Wim niet meer gereformeerd was! Hy was altoos zo goed , en hy is evcl, zo wel als myne eigen kinderen, in de Nieuwe Kerk door myn Vader met eigen handen gedoopt. En wat kon hy altoos met myn jongens raazen en ravotten ! wat heeft hy een kaartenhuisjes gemaakt , en hoe leerde hy hun paardje fpeelen! wel, hy heeft myn kinderen zo veel plaifir aangedaan , dat ik het nooit zal vergeetén. Ik hoor, dat hy allang in de Goddelooze Soci'viaanfche Hellingen van den Aardskctter Spinofa verdwaald was; en dat Wim een Arminiaamch Ongodist is, die aan ,hel noch hemel geloof Haat. Dominé heeft er de koorts van gehad ; ja ; ik weet Wel, wat icheclcn die kinderen ? Ho, ho! het zal waaijen, men weet er langer geen weg mede Tot morgen. Dan zal ik aien, of het beter vlotten wil. Twee  WILLEM LEEVEND. 6l * # * Twee leggen er in de wiegen, en vier zyn er naar fchool. Nu zal ik er beter aan kunnen blyven. Wat wilde ik gisteren zeggen ? ja ! dat Dominé er de koorts van gehad heeft. Hy is wonderlyk gevoelig op dit ftuk, Mevrouw. Ik was eens, by geleegenheid dat myn Zuster Rammel trouwde, ( maar nu ik zo in de kinderen raak, is het: gy zult mee, op Jan Thuisblyfs wagentje ;) te Rotterdam ; en kuyërde zo eens de Kerken uit en in. Daar kwam ik in een Kerk met myn Amfteldamfche karnuiten, waar in de Leer* aar fpraak over de hangende Tuinen van Babel, over den Delffchen drievoet, en van een klomp vy* gen, ah eene remedie om op een gezwel te leggen. Ik ging heen, en dagt, dat zal zeker een Remonftrantfche Kerk zyn, want ik hoor geen woord van den Heiland. Wy kwamen in een andere Kerk; want ik ben heel nieuwsgierig , en mag graag zo eens wat flenteren. Daar hoorde ik heel ernftig uit Gods woord fpreeken; zo als dat wy vergeeven en vergeeten moeten; . . dat het Jezus discipelen zyn, die zyne geboden opvolgen, en zo al meer; heel mooi waarlyk, naar myn domme verftand. Toen ik in huis kwam, mogt ik zo zeggen: wat zyn, by onze Kerken, de Rotter damfche toch klein ! Klein I ( zei Dominé , ) wel waar ben  6 2 HISTORIE VAN DEN HEER je dan geweest? Ik beduide het, zo goed en kwaad als ik kon, en zei: daar ergens by de Beurs en het Postkantoor. Ach, Vrouw, ( zei hy, en hy wierd zo bleek als de bel', die hy voor had,) 4ch, Vrouw , dan hen jy in een Armiaanfche Kerk geweest, en durf jy nog zeggen 4 dat je ge/licht bent? Heef wel, (zei ik toen,) want het is zo. Maar zwyg het toch, Liefde, (zei Do¬ miné.) En ik zei: wat hoeft dat ? doch ik gehof niet, dat ik in haarlui Kerk geweest ben, want gy hebt my altoos gezegd, dat men daar van geen Christus [prak, en dat was wel het tegendeel. Dominé wierd heel moeilyk; maar ik moest daar meer van hebben. Seurt my zo aan 't hosft niet, ( zei hy,) ja, zy fpreeken nog wel van een Christus, waar daar zou men zich over bedroeven; alleen als wetgeever, niet els zallgmaaker. — Wel kind, (zei ik,) kunnen de Armiaanen dan niet zalig worden? Zo lang zy Armiaanschzyn, is dat onmooglyk. En daar mee was dit praatje uit. Maar ik ben er al veel van vergeeten , want ik moest van Betje kraamen, en die is nu tien jaar oiuL Ik loop, als een Kip zonder hoofd, door my» huis, nu ik hoor, dat Wim zo een Arniiaanfche } Vxgeest word; maar zy zeggen, dat hy door een leiyken zuurmuil van een jongen verleid wordt, die een hoope vid'evaazen over het Geloof in den kop heeft. Dien jongen, daar heb ik deimydou. Maar  WILLEM L E E V E N ï>. 6j Maar Domini.zeit.(cn die is maar oud agter zulke dingen,) dat ah Wim uitrerkooren is, dat hy dan «^/verleid kan worden, maar moit afvallen. 1— Ja (zei ik,) hoe weeten wy dat zo op een hairtje? het is altoos nog luk raak, en mei fcheuren en hrceken, dat wy er komen. Maar myn Man zeit dan, ( en hy heeft gelyk ook,) dat ik daar geen verftaajewel van heb. — Nu, Domigé moet het weeten , en daar troost ik my mede ; doe ook zo, myn lieve Mevrouw. Want wat jong. mensch doet wel eens niet wat, 't welk niet in den Emmer valt? Denk maar aan David, aan Salomon, den wyzen Koning; en wat hoeven wy zo verte loopen? hier, Petrus, en dat was zulk een braaf oprecht man, als er een op een paar beenen gaan kan; ik hou veel van Petrus; hy hield niet van dat om den kant. praaten ; hy klopte er maar wat op: nu, dat is al het zelfde. Zyn Aron en Salomon ook geen Spinopstsn geweest? Dominé preekte voorieeden Zondag (het is jammer, Mevrouw, dat gy er niet waart; heden , gy zoudt zo gellicht zyn geweest! ) hvy preekte dan voorieeden Zondag over het Gouden Kalf; en bewees, dat (maar ik heb , met myn woelig huishouden en zes ltoute kinders niet heel veel aan zulke geleerde dingen,) evenwel dit heb ik nog onthouden : Aron liet wel het Gouden Kalf tot ft of'ver ma alen, maar hy had het evenwel aangtbeeden, om dat hy de ft of voor God hield. Wel „ denk  Ö"4 HISTORIE VAN DEN HEER, denk ik, zou onze Wim zo wel als Aron, die zé veel oüwer en wyzer was, niet te regt komen ? Ei, Mevrouw, laaten wy het met den moed houden ! Dominé hééft al aail Profesfor gefchreeven. D'l Profesfor is een kostlyk Man, en hy heeft meer vcrftand, zcit Heftig, dan Dominé zelf. Maar wat is 't? Freéiie, vrcedel Een Kerkclyke jfaa-Broer. En Mevrouw de Profesforfche is net eender: nu, dat kan ik wel infehikken , want daar twee JJaapen by mekaar, word den eenen als den aar. Myn Maii is my de naaste. Profesfor wil altyd , net als Barnabas, de Marcnsfen meê neemen. Myn Man heeft meer van Paulus; hy zegt: die niet vergadert , verftrooit; en daar moet ik Dominé gelyk iri geeven. Want dat begryp ik heel duidelyk. Profesfor en Dominé hadden zo wel eens een Pluis3 hairtje, maar de myne is ook van zesfen klaar; en om dat toch alles Broederlyk mogt afloopen ., gooi ik er dan zo een losfegrap onder, kom met een gebakje en een glaasje by hun, en dan was dat ook fchoon over. Ontbie Wim in de Vacantie, en laat hy by Dominé alles over catechifeeren; dat zal hem goed doen; en Dominé wil gaarn, en al de kinderen hottên zo kragtig veel van hem. Kleine Bet zal hem de Heidelbergfche Catechismus , als hy die vergccien heeft, wel overieeren. Wim denkt ook, aegt Dominé, dat Profesfor het' allemaal weet; Schrvf  WILLEM LËEVEN». <5j $chryf toch eens aan uw Zoon, en verzoek hei» vriendlyk, dat hy by zyn Geloof blyve ; want met hardigheid zal 't nog minder helpen. Vcrfchoon al het ongevoelige , ei, ik meen het ©nvoikomene van deezen Brief; hy is er zo met horten en ftooten uitgekomen; want ik heb weinig tyd; dat's niets; ik heb toch vreugd met myne kleinen. Als Dominé zegt: dat ik over het goeije zo los heen loop; zeg ik altyd: ja, ja, oppasfen is myn zaak, en het noodigfle is de grootfle pligt. Maar zo zyn de Mans! Evenwel, Dominé zeit het om best wil, en om myn arme ziel te behouden. Maar wat heeft hy meer te doen, dan daar voor te zorgen ? Nu, Mevrouw, ik recommandeer my zeer in, uwe vriendfchap , en ben met veel achting WWel Eds. Dienares en Vriendin s w. heftig, gebooren rammel* tl. BEJEL, T VEER:.  historie van oen heer VEERTIENDE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan den Heer willem leevend. geleerde heer wilhelmus.' As het met Wysheid en Weetenfchappen opgevuld hoofd myns Broeders tyd heeft om te hooren, wat zyne Zuster te zeggen hebbe, dan krygt hy fchoone occafie, om den onafmeetlyken aifftand te z'.n, die er is tjjsfehen een benaauwdkykend ziekelyk Huk van een hedendaagsch Wys.geer Jambres, en eene dartele, fpotziekc, decg]yk ongeleerde , ftoute Meid, uwe Zuster. Kyk zo donker niet! Gy hebt toch een paar weergaaft zwarte oogen! Oom heeft gelyk: die zullen, als gy eens een menigte boeren op hun ziel Haat te ramelen, fchoon te pas komen. Zo als de overleden DonrinéClarisfa dit woord pleeg te bezigen; Dat zy zo! Ja, Jongen lief, ik hoor heele flegte dingen va» vi+ Ik zal u in deezen over drie zeer intresfante Perfoonen onderhouden; over Tante Martha, u, en my zelf. Zie hier , aaufiaande Eerwaardigheid, een remedie, om onder deeze methode een» wat kettery weg te moffelen. Deuk eens aan, wat moet ik my verbeteren! Dan?  WILLEM LEEVEND, 6/ Daar ik my verledig, om omfiandig over tweemy taamlyk vreemde onderwerpen te fchryven , het Geloof mmenlyk, en Tante. Lees den inleggenden van Motje. Sorteer er zorgvuldig al de fcfft. mcry uit, die my aangaat; by voorbeeld , No. i. Den ontbloot en hals. No. 2. De kantje. No. 3. De neteldoekfche halsdoeken. No. 4. De In arbeid zyndc aanfpraak van Oom. Als dit Boeltje er uit geforteerd is, ga dan heen 9 en zie , welk een veelhoofdig monfter van ketterveu - en fecteryen gy zyt! Gy zyt een wandelend woordenboek van alle dwaalingen, die er van Adam tot op heden zyn uitgebroeit, beleeden, en betwist. Gyzyt een fyfiema van alk fegenflrydigheden; gy gelooft alles en niets; maar van myn geloof is eigeen fpoor meer: wat is dat voor een Zuster een hard gelag! Ik zal u ook toonen, hoe alle deeze Hellingen beweezen worden ; want buiten dit kon men het voor praatjes houden. Wel dan! Gy zyt Paapsch; want gy zyt niet alleen een Vriend van goede werken , maar ook van overtollig Gelooven; uw kindskinders en agter- klemkin ders zullen nog wel van dien voorraad leevea kunnen. Gy zyt Luthersch; want uw wil is knegtelyk •nderworpen aan den duisterling Jambres. E a Gy  65 HISTORIE VAN DEN HEER Gy zyt Arminiaansch; om dat gy meent al, of niet te kunnen gelooven; en u excul'eert om iemand te verdoemen. Gy zyt Mennist; om dat gy Jambres lief hebt van wegen zyne goede werken. Gy zyt Socirtiaansch; want gy gelooft met Socinus, dat Jezus de beste aller menfehen was. Gy zyt Arriaansch; om dat gy in écnen God gelooft. Gy zyt Deïstisch; om dat gy durft redencereu in zaaken van Godsdienst. Gy zyt een Ongodist; volgens den regel, dathy die te veel bewyst, niets bewyst; en het is des* waar, dat hy , die te veel gelooft, niets gelooft. Dat gy te veel gelooft, wordt door drie getuigen geftaafd'; als door Bet je van hier naast, Door Betjes meid, en Door den Baas in de Gortery'. Lees Tantes bericht des aangaande. Welk eea afftand is er tusfehen haar en haar Neef! Zy, vroome klos, zou haar hoofd geeven voor een Geloof, daar zy niets meer van weet, en gy gelooft niets van alle Gelooven , die er zyn kunnen. Welk een aflland ook tusfehen u, aanftaande Heef Lecraar, enmy, ellendige Lekenzuster! gy waart immers het Moeders Zoontje; de Harde zelf zag , dat  WILLEM LEEVEND. "6£ dat er een Dominé uit uwe oogsn keek. Gy zond dan eigenlyk anderen inléotzen, en z;e daa-, gy zeilt op alle ftreeken zowat heen en weer! Gy waart een kraai, < aar men veel van w... te; en zie daar, het komt cp niets n:e u uit. Ik? och! ik was een losfe, bauzelagtige, lange flungel van een Meid, en nu moet ik n ? uwe catechif'eervrouw worden. Ik ken ook den Hellingman zo promt, als Tantes Lorretje het liedje : WU klopt daar? de Paap! enz. Als men myne bewyzen o >kby den lchok, zo als de Houtkoopers de planken verkoopen, en niet te naauw ziet, hoe ze zyn, dan kan ik wel voort met die winkel. Ik heb ook veel ukge'ftaan; Broeder Bulderaar zogt my de waarheden in te fchreeuwen', en als het uur om was, moest,ik een doek met azyn om myn hoofd liaan, zo een hoofdpyn had ik dan. Volg dan myn raad: ftel een Gereformeerd Geloof op; draag het op, met eene aanpryzende Voorreden, aan de Eerzaame Bet je van hier naast, Aan den Baas uit de Gortery, en Aan Betjes meid. D;t is het geduchte Driemanfchap! Waak! Of zyt gy niet Rechtzinnig, van A tot Z, geef u dan aan voor fchoon papier. Valt er eens iets met Tante over voor, zeg maar, zo als gy 't E 3 meent:  7© HISTORIE VAN DEN HEER. meent: zy verftaat er niets van, en zy zal voor u bcweeren, dat gy zo regt in de Leer zyt, als zy zelf. Uw Vegtparty met den Jonker heeft niet half •zo veel opfpraak by ons gemaakt, als uw ongeloof. Dit is niet vreemd. Toen ik een kleine Meid was, las ik veel in den Geestlykcn Bloemist Hervey. Dit ftaat in een zyner brieven: In myne Buurt woonden twee Candidauten ; de eene had deugd , en onrechtzinnigheid; de andere was een Cel urk, maar was ftrikt regtzinnig; en ik raadde myn Vriend om met den laaiften te verkeeren, om dat daar nog wat goeds van koude komen; maar waarfchuwde hem voor den eerjlen, als geheel onbekwaam tot alle Zedelyk, neen Euangelisch goed. Magtig nog toe! waren de Apostel jacobus ca Dominé Hervey tydgenootcn, dagtik, of er ook tydfchriften zouden gezwaaid hel ben! maar neen: die braave Jacobus had wel wat nutter te doen; en is zyn geheele Brief ook gcefte weerlegging der Hérvevaanfche costumes? Gl' ik het ook met u meen , Wim ; wel jongen , ik heb nog nooit zo veel over myn eigen Geloof gedagt, als over het uwe! Ik voel toch aan my zelf, dat ik een weergaloos mensch ben; wat is dat groot! Ik geloof zelf, dat myne gekheid op zyn hoogst geweest is, en dat niet, om dat ik my naar Bram wil lillikken, (die er nog op aanvrydt,) maar uit eigen overtuiging., dat ik best doe. Hier bykornt ftüg..,  WILLEM LEEVEND, 7'f nog, datPier'e er ook uitfcheidt. Die lieve zag•te blonde meid is verbaast veranderd, Zy wordt ook , zoete zi_l ! in de zelisverzaaking onderweezen aan de jichtige voecen, (niet van Camaliël» wie weet of zy den man ooit heeft hooren noemen?) maar van haaren Oom, u bekend, Zy is gedoemd tot llüte en eenzaamheid; zo zyvoor haare vryheid eenen goeden voorraad van voorzigtigheid inwisfelt, dan is zy er best aan; en denk eens, dat goed kind wil my portie Haan. Weet gy , wat my weerhoudt? Dit! Wysüétfl en Gekheid kunnen niet vreedzarrrmr lecven, dan onze Gerrit en ik. Ik hou, (want ik ben Mama's Dogter) van vreede, ■ Nu fustineert de Gekheid , dat haar huurjaar nog niet uit is. E« zy ftaat ftyf op haar recht van inwooning ; immers tot myn vyf-en - twintig jaar inkhiis. Ik wys haar wel veel mooijer Wooningen dan de myne. Fut! die zyn of al bezet, of zy zegt, dat zy zo gewend is aan haar verbef. Kan ik haar nu het gat van de deur wyzen en op frraat zetten? Kan ik my door de wvsbcid laat en onderhu uren ? Mooghk zal Ryzig zich, 1 Is man , beter laatcn geiden ; ik zal zien. Voor uw Vaarsie bedank ik u: het is heel fraai; ó dit is nu eens waar vernuft: Mama pryst het ongemeen. En zo zult gy my ook doen , als ikumaar goedig zeg: wees gegroet van Uwe Zuster, A. LEEVEND. 'E 4 VYF-  fi. HISTORIE VAN DEN HEER VYFTIENDE BRIEF. Mejuffrouw mart ha de harde aan Mejuffrouw alida leevend. lieve nigt! lOCoe druk ik het thans met myn huishouding heb; want het is fchommel-week , en ik kryg myn Wasch ook t'huis , en ik heb een heel ftoffig huis, Nigt; en ik dien zo van 't eerst tot het laatst over al by te zyn, zo als de Poëet Kats zegt ; en daarby heb ik de Metzelaars op my* dak; want onze Freryk bemoeit zich nergens mee. Nu, dat is niet anders. Ik moet u abftelut fchryven , zodanig veralterecrd ben ik. Y\Tel, Nigt, myn hoofd loopt er van om, maar ik zal ereis zwart op wit zetten. Ik kan met u best overweg. Jen Moeder is my te geleerd, ik verlta haar zo -niet; en als ik t'huis kom, heb ik altoos zo een last in myn hoofd, en zy fpreekt evel zo weinig en zo zoetjes! en die haar deerde, zou ik een oud pak gecven; en jy, kind, zult nog wat veranderen moeten, voor je naar jen Moeder gclykt. Ik ben jen Tante, 't is myn pligt, om je de dingen te zeggen ! Daar loop je nou weer zonder halsdoek om jen hals! Wel, 't is een fchande ca argernis. Waarom doe je niet als ik? Doop ik zo, en-  WILLEM LEEVEND. 73 en ik ben nog zo veel omver; dat zou nog passeren kunnen , als ik een ryke Mevrouw was. Want wie zou ik ergernis geeven, wil ik fpreeken ? Maar zuike jonge kleuters! Wel, 't lykt nergens na ! Ik heb daar zulke fyne Netcldoekfche doeken, die nooit in 't water geweest zyn, en die zou ik je gaarn tot een welkomst in de Familie geeven; maar wat is 't? zy zouden g-auw verknipt en verkonkeld zyn, en dat was de meening niet. Onze Tuinlui fprceken er fchande van, dat je zo loopt,'en jen Oom zal er je eens terdeeg over fprceken. Jy? Nigtje, weet nog zo wel wat uit de Schrift; doe je niet? wantje bent immers al aan, kind? fchoQn ik geloof, datje meer Comedies en Romans dan wat goeds leest; maar Betje van hier naast zeit, dat dit zo de mode is onder Dames van fatfoen; en ik weet dat zo niet. Nou, jy weet nog wel zo wat Textcn; maar ik heb een memorie als een garnaal, en ben myn Belydenis glad vergeeten. Je moet denken, ik heb t'huis wel wat anders te vinken, dan Geloofs-Be'ydenisfen te onthouên. En het is jaar en dag gelecden, dat ik aankwam, by Dominé Kulenkamp. En toen waren er veel Hernhutters in Amfteldam; en tiaar waarfchuwde Dominé my altoos v >pr. 't Was flegt floerie goed, zei hy; dat moet zo zyn, want naderhaud zyn zy meest allen naar geist gebannen; waar of dat nu lek, weet Joost; D 5 maar  74- HISTORIE VAil DEN HEER maar myn Man weet zo, waar al die plaatzen liggen. Nu, dat is vóór uw geboorte, doch my Jieugt het zo veel te beter. Zo dat ik maar zeggen wil, dat gy nog wel wat uit de'Schrift zult wceten; althans meer dan ik; en de jongfte Schepen wyst het vonnis. je moét dan vueten , kin .1, dat eerg'fber avond hier de Schoolmeester van Kipdorp op een pypje was; daar Pap'e zo kan naar zitten luisteren, weetje ? met Buurman ; zie, ik zeg altyd, de derde man brengt de praat of de Jïi'.te an. Daar hoorde ik eene reële redenatie over jen Broer. Wel, Nigt, daar gaan lelyke praatjes van zyn Geloof! Sommigen zeggen , dat hy geen kriezel Gereformeerd Geloof heeft ; anderen zeggen, dat hy Paa^sch is; andren, dat hy Geus, of Calvinist is. Wel, kind, ik wist niet, dat er in onzen tyd nog zo veele Ketters zyn. Watte naamen! wie drommel heeft ze eerst geprakkezeerd, zou men zeggen. Nou had Betje gehoord, dat hy Arriaansch was; maar Bctjes meid, die zei neen; hy was Arminiaansch; en die leert nu zelfhaat Belydnis Geloof; en zy wist het wel, zei zy. Van den ogtend hoorde ik alweer, ('t is dikwyls wat nieuws , maar zelden wat goeds ,) dat hy Benist was; zo zei de Baas uit de Gruttery; en dat wel van de ailerërgftc Benisten, die er zyn, van die, die Socïniaandery bedryven; en, zei Baas, dat was in ons land by Placcaaten verboden; wat dit  WILLEM LEEV3ND. 7» hu al'emaal is, weet God! Ik ben er puur van in de falie. Hoor, paatje, ik ken maar één GeJoof, en dat is ons Geloof. Ik ben nooit in andre Kerken geweest. Wol, al had een mensch een hoofd als een ysren pot, hy zou met al die Gelooven gek worden. Zus! ik bedenk my daar; ik ben, voor veele jaaren, eens in. den Tooren geweest. Die Man wist veel intebreugen voor zyn Gelooi': 't was maar jammer, dat hy geen mantel of bef aan had, dat maakt zo veel indruk op 't gemoed: nu, 't is jaaren gelecden , mooglyk is dat nu wel anders. Hier , jen Grootvader Willem Leevend had nooit een degen op zy, of lubben »P zen handen: kom nu eens! Myn Man zegt: Kind, jy hebt een zwak hoofd, je moet zo veel niet jludeeren; wat bemoei je joit Poch met de Dominéés hun zaaken? Elk moet maar hy zyn Gelosf blyven; al dat tisfen en kribben oVtr de Schrift zal je neg gek maaken, en op de deege/ykheid komt het maar aan. En (zeit hy zo,) Willem is nog veel te jongen fpringer, om zo opeen hairtjen af te weeten, wat hy gelooft; en (zeit hy zo ,) hy bemoeit zich te Lelden meer met de mooije Meisjes, dan met het Woord. Ik zwyg dan maar om vrecdens wil; want ik weet het niet. Maar PP den Raas is hy nydig, om dat die van de Benistcn zo afgeeft. De Benisten (zeit hy,) zyn braave menfehen, en Kooplui in hun hart en ziel, die maar een heope goed doen in *ns land. Ik plagt 6V  7& HISTORIE VAN DEN HEER er fchoon mee te negotieeren. Zy zyn flylen van de Beurs, en niet krentig, of fikk new ig; zy durven wel een nieuw fchip geeven , dat klinkt als een klok , aan een ongelukkig Zeeman, die door de verd — e* Engelfchtn alles ontf ooien is. Moet er wat zyn voor armen, dok maar by de Benisten; zy durven wel wat doen. En zouwen zy dan zo fatans zot zyn 9 dat zy goed de-Jen; als zy geloofden , dat er geen God was, die loont en ftraft l zo dat Baas kreeg er oud van. Je weet, jen Oom valt wat poestig, als er over het goede gefprooken wordt. Men dient dan maar te zvvygen, of aanftonds is het: Wy/, hoe zit het P Wil je preeken ? kom, rep je naar de Kwakerfche Kerk; daar ken je aan den flag raaken. Wil je praat en, praat over jen tuin en het weer, of lees my de krant eens voor. Zie, zo zyn de Mans met het goeije ! Onderwyl ben ik zeer bekommerd, hoe of het zit met jen Broers Geloof. Ja, had hy in Amfteldam gebleevcn, dan zou hy zyn geloof wel behouden hebben. Want, al wil ik gaarn bekennen, dat ik van myn eigen Geloof niet veel meer weet, zo zou het my daanig moeijen, als Wim niet bonket was. Ik weet wel zo niet, wat Gereformeerd is, maar ik heb, dank zy den fleer, daar nooit aan getwyfeld; maar hoop er in te keven en te kerven. Kyk, Nigtje, jy lui bent nu zu e Buisjes: nu moest jy, als een kind, eens een Brief aan Broer fchryven, en dat wy met zyn Ge-  WILLEM LEEVEND. Jy Geloof zo in den pekel zitten. Maar zo de jongen beloogen wordt, dan zal ik met myn Man het voor hem opneemcn, en ereis toonen,dat wy onze familie voordaan. OnzeFreryk is niet te goed, om den eerden uitfïrooijer eens met een endje dagge op de ribben te komen; want wy bennen als vuur en vlam tegen liegen en lasteren, en ook hy is ons te na in het bloed. Laat hem jou Belydenis leeren, hy heeft een ftaale memorie; en dan zal de laster verdomd daan, en hy is een behouwen fnekkooper. Ze zeggen, dat zyn kameraad zo een leiyke Jongen is, daar geen zoete beet aan is; die moest hy maar den zak geeven, want er is geen zier aartigheid aan den heelen zwartkop; nou, een mensoh heeft zich zelf niet gemaakt. Als je de neteldoekfche doeken draagen wilt, kun je ze krygen : althans, ik verda niet, dat je weer zo naakt hier komt. Ik groet u, eu ben Uwe liefhebbende Tante, M. DE II ARDE, ZES-  7* historie van den heer ZESTIENDE BRIEF. De lieer laurens goedman aan den Heer a b r a h a m r y z i g. waarde r y zig ! w y wisten al van den moord. Myn Vrouw had dit nieuwtje op het groot Salet gehoord, van eene Am'feldamfche Dame uit uwe Buurt. Ik zal zeer benieuwd zyn, hoe ot' gy met uwe Vrouw zult te regt raaken. Volg myn raad, Bram, ik leef nog in al de verrukkingen der liefde, en ben reeds vier jaaren getrouwd. Maar, om die te kunnen behouden, heb ik my cok van onfeilbaars middelen bediend. Laat ik u eens zeggen, hoe ik het heb aangelegd. Ik trouwde, eenvoudig gezegd, voor myn vermaak. Hierom, want ik ben verzot op fehoonheid, weet gy, koos ik eene zeer mooje, geestige, goedaartige Vrouw, opgevoed comme Ü faut ; hierom was het myne zaak, dat zy my beminde; dat kan zy niet, indien ik haar het leven onaangenaam maak, waardoor ook. Geld heb ik in overvloed ; dit was voldoende voor my, om het niet te gaan zoeken met eene ryke Vrouw. Myne zinfpreuk is : Jouisfons; daarom, al deed ik voor myn trouwen zo wel eens meè met de vrienden, ik was te groote ■ - - vriend  WILLEM LEÈVEN&. vriend van een gezond leven , om immer veel progresfes te maaken in de Ligtmisfery. Alles beantwoordt ook aan myne wenfehen; ik word bemind, en ben gelukkig. Myn lief Engeltje verteert affchrikkelyk ve?l geld. Haare byzondere uitgaaven bedraagen mooglyk zo veel, als die van de gelieele Huishouding5 maar wat zou ik niet betaalcn , als my zulks met het inneemendst gelaat, op den ftitttn Vrouwelyfcen toon, met een lief bloozend kind op haaren fchoot, verzogt wordt?... Ik wil bemind zyn; al het overige is bagatél. Dat zy my liefheeft, is zeer zeker. Hoe verzot op gezelfchappen, k zy in een geheele week niet uitgeweest, om dat ik wat koortfig was. Zy bemint onzen lieven jongen ook uitermaatc; en in weerwil dubonTon, is zy geheel Moeder; want zy heeft een goed,' zagt, gevoelig hart. Ongegeneerder leven kunt gy 0 zelf in den Haag; niet vóórhellen. Als gy, en alle deftige Amfteldammers, opllaat, zyn wy in ons eerlle flaapjet Wy Dejcunecren om twaalf; wy Dineeren om ▼vf, en Soupeeren om één uur. Wy hebben verfcheide kleedingen voor denzelfden dag. 1 Mevrouw ontiangt aan haar Toilet gezelfchap; en ik weet myn werk by de Dames. Talouzie? t Denkt gy , dat wy Burger! uidjes zyn ! Myne Vrouw is eene volmaakte Öanftufri. Hoe vleit het *y,te hooren dat zy uitmunt , te zien, da: haard  9o HISTORIE VAN DEN HEER haare beweegingen door honderd tintelende oogea gevolgd worden! als men my beleefdheden doet, om dat ik de Man der Charmante Mevrouw Goedman ben; en een paar douzyn flceren van den hoogften rang haar hun hof maakcn. Waarlyk, gy Amlteldamfche Knaapen , hebt weinig aan uw leven. Wat zyt gy toch meestal dan Stcilooren , College-Loopers, Werk-Ezeis, of Ligtmislën zonder fmaak? In den Haag weet men te leeven. Ik weet wel , wat gy my zult antwoorden. Houd uwe wyshcid voor u ! Uwe Vrouw zal u die wel noodig maakcn. Jongen , Wat zal ik u echter uitlachen, als gy u zelf fopt; en met alle uwe ftrakheid niet uitwerkt, het geen myne toegeeflykheid my in de armen geeft ! Heel goed; gy wilt regeeren; ik wil genieten. Beweer dan op nieuw, dat ik niet voldoe aan myne BeftemÖiing, als een aanzienlyk, vermogend man, die niet geheel by de gekken forteert. Maar wat is rang by uw Vriend, die rust, vermaak en liefde het offer zwaait ? ó Ik lach met al de fchatten Van Peru, indien ik daar, het geen my behaagt, niet voor kan verkrygen. Trotsch ben ik niet; ik mag wel zien , dat het ons Vaderland wel gaa , maar zou my niet laaten beweegen , om myn vermaak af te ftaan voor onrust en kwelling, en wat is het loon? de ondankbaarheid van een dwaas gepeupel. Ik laat des de hooge regeering over voor de Liefhebbers van deu Baas te fpce- leu ,  WILLEM LEEVEND. g| Jen , en ontwerpen te maaken. Wie doe ik te kort? Ik maak geen fchulden; dit is hier eene zeldzaame verdiende. Onlangs verhaalde men, dat zeker groot lieer , om zesduizend guldens gemaand zynde , tegen zynen Secretaris gezegd had: geef dien goeden man een zak zasthalven op afrekening. Zo doe ik niet. Het Amfteldamfche geld maakt het my onnoodig. Als ik nu de vadzigheid van mynen aart, en de onzekerheid van het leven in aanmerking neeme , dan , begrypt gy wel, word ik des te meer verfterkt in myne keuze. Myne toegeeflykheid voor myne Vrouw heeft nog de volgende goede uitwerkzels. Hier is een troep zwervers, die ik fortuin - loopers by de getrouwde Dames noem : niets kan hunne ftoutheid beteugelen, dan de bewustheid, dat eene Vrouw met haaren Man zeer wel in haaren fchik is. Weinige Vrouwen zyn zo bedorven, dat zy hem een hoon zullen aandoen , dien hy haarer eigenliefde niet eerst heeft doen lyden. Ik denk ook, als zy dertig jaar is, en dan nog leeft, want zy is niet fterk, dat zy dan wel zal bed uiten , om naar myn verrukkelyk Buiten met my te gaan Avoonen: nu is dat niet te vergen j maar dan zal alles oud voor haar zyn , en des niet meer behaagen. Nooit fchreef ik zo een langen brief! Maar het is over myne Vrouw; «•deel. F ^at  %% HISTORIE VAN DEN HEER dat helpt. Zy groet u vriendelyk, en wy hoopen eens te zien , wie of de beste middelen heeft uitgekoozen om gelukkig tc zyn, de ftaatige Ryzig , of zyn Gemakkelyke Vriend, i. GOEDMAN. ZE»  WILLEM LEEVEND. 8g ZEVENTIENDE BRIEF. ■Mejuffrouw alida leevend aan den Heet willem leevend. lieve wim.' u kunt gy twee vliegen met een klap flaanj 'k wil zeggen: beide myne Brieven in eens beantwoorden. Wat is er toch , (nu in ernst, immers, zo ernstig als ik kan,) van uw Geloof? Dat gegons en gemaal verveelt my magtig. Dominé is er ziek van geweest; (van uw geloof; het moet des geen gezond geloof zyn.) Zuster Collega heeft er over aan Mama (hoe vindt gy dat?) gefchreeven, en ik heb den Epistel weeten te krygen; zy zegt, dat gy, ja hoe weet ik die malle naamen ook zo fiks, een Arriaan, neen, nu weet ik het , een Spinofist zyt geworden. Weet gy wat, Bolletje, ik zou die gekheid maar laaten; gy krygt er geen oortje pret door. Hou jy jou ouwe Geloof maar; daar weet je wat je aan hebt. Als wy gelooven, zo als Mama, dan zullen wy wél gelooven; want, dewyl zy eene verftandige en braave Vrouw is, zal haar geloof wel capitaal goed zyn. Als gy overkomt, geeft Mama u vryheid, om uwen Vriend meê te brengen, dit is mal genoeg; wat zullen wy aan zo F » eeji  &4 HISTORIE VAN DEN HEER " een Izegrim hebben ? Chrisje Helder zal met Kaptein Veldenaar gaan ftryken; of heb ik u dat al verteld? Maar wat zegt gy van Coosje? ik weet niet, of Mama daar niet wat over in 't hoofd heeft. Of Pietje ? maar die is een jaar of drie ouder; evenwel, 't was zo eene intime Vriendin van u , toen ik u het leven nog bitter maakte. Bedenk u hier eens over. ó Wat beloof ik my een dol, als gy hier zyt! Antwoord nu ten eerften, of gy hebt geene Zuster aan A. LEEVEND. AGT-  WILLEM LEEVENC. AGT TIENDE BRIEF. Be Heer willem leevend aan Mejuffrouw ALlDA LEEVEND, lieve zuster! Ik heb alleen by gebrek aan tyd niet gefehreeven : nu zal ik het beginnen , evenwel dies te korter, om dat ik u welhaast bykom. Eerst over Tante. Wel, is 't mooglyk , is dat die dikke goeije klos, daar ik in myn jeugd, als ik Chris zo wel eens t'huis hfagt, altoos zo veel lekkers van kreeg ! Is dat myne Tante ? Van die giften fprak ik nooit tegen u. Ik moffelde alles onder weg maar op; anders had ik weer rekenfehap aan n moeten geeven van myn tyd, en zo voorts; en dat was toen myn kroon te na; ik was tien jaar en leerde — Latyn; dat gelieft Uwé wel te confidereeren. Bekommer u niet over myn Geloof; myn Geloof is prompt in order. Gyweet, hoe Dominé is: het fpyt my echter, dathy zich door myn Geloof ziek maakt. Van zyn fchommelig Wyf hou ik veel: ó dien Brief moet ik zien ! Maar Mama ftclt zo veel prys op haare Orthodoxie, dat het my maar liegt aanftaat, dat zy hier iets van weet. Dat zal voor my niet goed afioopeu. En Man is # 3 ook  8 doenlyke Vriendin zo ondraaglyk is, is haar onbekend : al wat nieuw, al wat maar in de mode is, kan haar voldoen. By haar is het Romanesk, als men (preekt van overeenftemming; zy weetca niet, Wat dat toch zegt: „ het hart heeft cindlyk ,, de Vriendin gevonden; '•' wat het zegt: ,, men „ kan met veelen wel over vriendfchap fprceken , ,, maar, mede gevoelen!" Om die reden fpreek ik nooit dan met u op dien toon. Ik keur het zelf af, dat men het doet; en hier toe heb ik maar te veel gronds. Men kiest, om dat ons iets Maakt; dit gaat aan in beuzelingen, maar in dé vriendfchap is dit niet genoeg, niet voldoende. De ommegang vermindert de kragt der indrukken , wordt minder aangenaam ; de gehechtheid verflapt; en zy, die ons nog onlangs met de grootfte tederheid beminde, zy, die om by ons te zyn niets te moeilyk vond, gaat ons voorby als eene goede bekende; zo zy ons al niet ongemerkt ontfnapt. Myne Moeder heeft in haare jeugd zo eene Vriendin gehad, Juffrouw Zomervlaag; nu nog Mevrouw Luim. Ik heb Brieven geleczen, die my deeden beiluiten , dat zy myner Moeders Chrisje Helder geweest ware; het trof my, dat zy zo verre van woonplaats en omftandigheden gefcheiden waren. Eu ik was verontwaardigd, toen  $4 HISTORIE VAN DEN HEER toen ik hoorde, dat zy myne Moeder zo ongevallig had behandeld. Maar wat meent gy, dat deeze weldenkende Vrouw zeide ? Ik zal het u zeggen! „ Mevrouw Luim meende, toen zy dit „ fchreef, ter goeder trouw alles, wat zy fchreef: „ toen had zy my hartlyk lief. Maar Mevrouw „ Luim was een zwak karakter; hier van daan dat „ ftootend ongelyke , waar door zy al zo zeer „ met zich zelf als met haare Vrienden overhoop „ lag. Hier voor, Coosje, zyt gy niet bewaard : „ het valt moeilyk; maar befluit er niet uit, dat „ uwe Vriendin valsch, alleen dat zy beuzelag„ tig is." Hoe dikwyls denk ik aan deeze woorden ! Ach, ik heb het beftendig genoegen van te ondervinden, dat myne Chrisje my niet minder bemint dan voorheenen. Heugt het u nog, heele Lieve, dat Mevrouw my met zich uit de Kerk mede bragt, en met genoegen zag, dat wy elkander zo regt vonden ? .... Die jaaren zyn niet alleen aangenaam, maar ook nuttig voor ons geweest. Het geen gy my verzoekt, is niet heel gemaklyk; uw* gevoeligheid en myne bedaardheid (zo als gy dit vriendlyk noemt) te vereenigen. Moet ik u dit leeren ? Ik twyfel, of gy wel al te goed geadresfeerd zyt: evenwel, ik zal u, tot gy beter raad krygt, eenvoudig zeggen , wat ik er van Weet; ik waarlchouw u„ het zal weinig beduiden. t)e  WILLEM LEEVEND. 95 De Natuur gaf my een hart, zo gevoelig al» het uwe; dit fchynt u eene wonderfpreuk! Ja, maar ik begreep , dat ik die gevoeligheid niet te veel voedzel moest geeven ; immers, indien myn oogmerk ware, om gezond, blymoedig en nuttig te leeven. Als myne lieve Moeder wat hoofdpyn had , als myn Vader wat onpasfelyk was, dan was ik zo getroffen, dat ik my buiten ftaat bevond, om den minften dieast te kunnen doen: ik wierd zelf ziek. Toen ik vyftien jaar was , viel er iets voor, waar door ik zo fchrikte fc dat ik in hevige ftuiptrekkingen viel. Zedert was myne aandoenlykheid de vrugt van een verward zenuwftel. Dit bedroefde myne Ouders : zy leerden my, onder een behoorlyk gebruik der medicynen, hoe ik myne reden ter myner herftelling moest aanleggen; zy toonden my, dat ik anders vaarwel moest zeggen aan alle de beste genoegens myns levens; zy zeiden my, dat ik anders volftrekt nutteloos zyn zoude in eene zwaare huishouding , daar men my daaglyks nog meerder noodig kreeg. Dit had een gewenschten uitflag. Gy kent my; gy weet, dat ik niet zeer hartstochtlyk ben. Ter bereiking van dit oogmerk, heb ik my altoos zeer wel bevonden by afleidingen, die ons nog al eenigzins vermoeijen; dit breekt den aandagt en leidt hem altoos af. Myn Vader beweert, dat het vast, ingelpanne* onafgebroken Itaarenop één  0 HISTORIE VAN DEN HEER •één punt een mensch wel dra krankzinnig kan maakcn: dat punt zy wat het wil. Voeg hier by, Chrisje lief, dat ik overhel tot het melancholique; niet tot het ontevreedene : dit moet gy wel onderfcheiden. Ware ik in verkeerde handen gevallen; had men my niet gebruik keren maaken van myne reden; wat zoude ervan my geworden zyn ? Ach, daar voor alleen kan ik myne Ouders nooit genoeg bedanken. Afleidingen heb ik genoeg; te meer, wyl myn hart gerust, en myn geest helder is* Myne bedaardheid is des de traage vrugt myner reden, geenzins een eigenfcliap myns karakters, Ik bemin u genoeg om u te verzoeken: ,, hou uw eigen geluk een weinig meer in uwe magt." ó Myne lieve, alle uwe levendigheid kan u thans niet altoos beveiligen voor die zielftreelende, doch met een ons ontkragtende zwaarmoedigheid, die ons , voor al in het ftille licht der maan , zo onweerftandelyk kan vervoeren; en nu hebt gy nog alles, wat het leven aangenaam maakt! Weet gy wel, dat ik frerf- lyk ben Maar ik moet u niet overftelpen. Veel liever ga ik u iets copieeren, dat ik eens, voor ik u kende, by zekere gelegenheid 'nebbe opfefteld. * ,, Daar is, by gevoelige , denkende menfeheu t niets zo zeer in ftaat, om hen van eene te lier- „ ke  Willem leevend. 97 D) ke zucht Voor alles wat verganklyk is, te ge,, neezen, dan de teleurfteilingen. De opmerkzaame befchóuwer der waereldfche zaaken weet, dat alle de gefchcnken des Rykdoms , des ,, Rangs, des Roems, en van den Wellust zeer „ onvolkomen zyn; dat het volst bezit van dit alles het ledig in een welgeplaatst hart niet ver,, vult 4 nooit recht Voldoet; dat walging eii on,, verfchilligheid wel dra op de verrukkingen van „ eenige oogenblikken volgen. Zulke menfehen ,, maakcn des fpaarzaam gebruik van dit alles. Zy „ hebben weinig noodig. Vryheid is hun gfootfte, zo niet hun eenige fehat." „ Die niet teleur-gefield wil zyn, moet niets ver- wagten: Aan deezen regel moeten wyons, „ zo veel mooglyk, houden; zo veel mooglyk, ,; zeg ik; want naar maate daar van wordt men „ bedagtzaamer, en de keten der teleurfteilingen „ verkleint in evenredigheid; de rust onzer ziel „ wordt niet zo geduurig gebrooken; wat is dit „ reeds eene gelukzaligheid! De Dichter Pope ,, noemt dit zo treffend: de zagte zsnnefchyn der „ deugd! Al wat onze begeertens te hevig aan„ vuurt, 19 dier gelukzaligheid nadeelig; ook „ dan, als zy al eens voldaan worden; Indien „ denkende menfehen niet doorgaans zeer aan„ doenlyke harten hadden, wat zoude hen be„ droeven? Het gemis van Rang? Wat is. Rang „ voor hem, die voelt, dat hy tot heerlykheid en ti. deel. G „deugd  p8 HISTORIE VAN DEN HEER 9, deugd geroepen is? Van Roem? Hy ziet op „ deszelfs uitdeelers, en bloost, om dat hy beroemd „ is. Van Schatten? Hy, die weinig natuurly- ke, en geene kunstbehoeftens heeft , vraagt „ niets dan de onaf hanklykheid van hun, die hy „in de blaakendfte gunften des Rykdoms ziet. „ Of zal Wellust hem voldoen? Wy „ fpreeken van weezens, den eernaam van men„ fchen waardig." „ Myn gevoelig hart eischt eene Vriendin : die „ eisch is billyk. De ftille genoegens dervriend„ fchap, niet de geweldige vervoeringen der lief,j de, zyn voor myn hart bereekend. Gy, myn „ hart, zult uwe Vriendin vinden: laat myn re„ den alleen de wagt houden; haast my maar „ niet." „ Maar beloof u ook dan niet te veel! Ach , „ de vriendfchap zelf draagt hier het merk deronvolkomenheid! Uwe Vriendin , gy, alles, wat ons omringt, is veranderlyk. Zy kan van ftaat „ veranderen , en dan moet gy u met de tweede „, plaats in haar hart vergenoegen. Uwe Vrien3, din zal Moeder worden, dan heeft zy oogen„ blikken, die zo vervuld zyn, dat zy ook aan „ u, en hoe na legt gy haar aan 't hart! niet kan „ denkea. Uwe Vriendin kan van woonplaats „ veranderen; zelden zult gy haar zien; draag „ dan zorg, dat uwe verlangens uwe pynigers niet v,, worden. Klemmende onvoldaane begeertens., - Is  Willem leevenü. Is er iets meer noodig, om ons leven tevergif„ tigen ? . . . . Daar van huivert onze ziel, ert ,, wat is het einde? Uwe Vriendin is fterfelykl „ Gy zult mooglyk haare dervende oogen flui- " ten Wapen u hier tegen. Het denk- „ beeld: de Vriendin van myn hart is niet meer4 „ is zo verfcheurend, dat onze reden daar door „ in haare werking gewelddaadig belet wordt; in- dien meu zich niet op de allervoorzichtigfte „ wys poogt te gewennen, om dit in eenen wyM kenden atïtand te zien. Bemin uwe Vriendin * maar zy is fterfelyk. * * * * Lees dit opftelletje eens aandagtig. Wel nu,, myn hart vond zyne Vriendin. Die Vriendin heeft den aanleg van een lchoon karakter; zy is grootseh en gevoelig: zy heeft een gezond oordeel, en een gezond hart. Dat hart is alleen te aandoenlyk, als het geheel vriendfchap is; maar het is rein, open, gevormd om gelukkig te zyn, door' andren zo te maaken. Nooit zie ik haar, dan met de allerfynfte zelfsvoldoening; zy bemint my. Voldeed ik nu eenigzins aan uw verzoek? Ik vrees, dat myne Chrisje niet veel fmaak in dit voorfchrift hebben zal. Wel nu , wy verfcheelen dan zeer. Bemint gy my te zeer, om u naar my wen ? Dit komt my zo voor. Beden, dan blikkert UW doorzicht nog al zo ftroovuuragtig door. Gy naamt veele moeite, om eene Jufrouw Veldenaar te zien. Had gy my toch geraadpleegd, ik zoude u gezegd hebben , dat Jufrouw Veldenaar vry ongeneegen is tot het maaken van nieuwe kennis fen. Eu ook, Mevrouw, gy hebt noch oogen, om eene Juffrouw Veldenaar wel te zien , noch een hart, om haare waardy te gevoelen; gy kunt zelf over de beminlykheid haars perfoons niet oordeelen: vu, dat is uw fchuld niet. Het bywoord van 1'choone Helder komt hier vry gek. Ik beklaag u om de moeite, die gy naamt. Waarlyk, Mevrouw, ^juffrouw Veldenaar is noch het geen gy geestig, noch hei geen gy comicq zoud noemen. Zy onderfcheldt zich nergens door, waar door Savantes, en ook wel eens naauwgezette jonge- menfehen zich onderfcheiden; zy preekt nooit, en onthoudt zich altoos van puntfpreuken. Wat is er des voor u aan te zien? Nu moet ik eens uit eene andere grond • toon /peeJen. Ja, ik weet wel, dat ryke lieden, als zy zo gek zyn als gy, Mevrouw, ( en dat is zo meest al de zaak!) zo onverdraaglyk trosch zyn, dat men hen ten minjlen voor grandes d'Espagne zoude aanzien, indien men niet wist, dat de wapens, welke hunne koetzen oppronken, meest altoos van de uithangborden hunner Grootvaders genoomen waren, en dat het derde geflagt op een Weever, een Mof, ofce-s Oost-  WILLEM LEEVEND. I'IjJ Oost-Indisch Officiant uitkopt. Uwe aanmerkingen $yer de huislyke omftandigheden van myn Heer en Mevrouw Veldenaar zyn des nog al zo heel dol niet* Dat gy echter het denkbeeld van eene Juffrouw Veldenaar en van onze Suite te gelyk in uw hoofd kunt verbinden , overtuigt my, dat al de waarde van uw hoofd in uwkapzel beftaat. „ Wy Dames van fatfoen ,, en middelen." En in wat opzicht, ook genoomen, dat in den Burgerflaat familie, en fatfoen iets beteekencn , ( waar aan niemand zal twyffelen,) is eene Juffrouw Veldenaar beneden ons? Wie heeft u gezegd, dat haare Ouders geene middelen hebben ? BeJJuit gy het uit hunne zeldzaame verdienften ? . . Uwe beleefde vraag , wat of ik toch met deeze vriendfchap bedoel ? zoude ik u gaarn beantwoorden , om u gerust te feilen ; maar ik vrees , dat gy my niet verft aan zult. Weet gy, Mevrouw, zoiets van onze oorfprongelyke beftemming? Van zedelyke volkomenheid? Hebt gy, Mevrouw, ook eenige begrippen van zulke genoegens, die alleen in de overeenftemming van gevoelige deugdlievende harten te genieten zyn? Verftaat gy ook iets van wemren Godsdienst? Hebt gy ooit hoor en fpreeken van gezond oordeel? van ongemaakt en ernst? van een geoefend verft and ? Dagt ik het niet! Daar hebt gy zelf geene oppervlakkige begrippen van l Ik kan my , zie, gy , Mevrouw, des niet van u doen verftaan. Uwe ongunJlige berichten verwaardig ik niet eem aan te roereu. Was Mevrouw ook uwe zegsvrouw? Raade ik li a bet?  Il6 HISTORIE TAN DEN HEER het ? Ik houde dit bericht voor koele afgunst en lompe g/kkerny. Myn compliment aan Me*' vrouw $"***: Myn fmaak in het Bulten-leeven, (zeker gy zyt toch, buiten uwe gekheid, eene gaauwe Vrouw'.') hebbe ik grootlyks te danken aan myne ommegang met Juffrouw Veldenaar. Hoor , Mevrouw , gy kunt u onmooglyk met meer voldoening voor u zelf in eene Loge, ver ze ld door uw gezelfchap , bevinden , dan ik my met myne Vriendin hier bevind. Gy kunt niet zo zeer verlangen naar een Bal, waar op gy Reine zyt, dan ik naar dit geliefd geheel dfgeleegen liggende Beekenhof. Thans heb ik dat geluk , en geniet alle de bekoor lykheden der vriendfchap met myné Vriendin, die wel zo goed zyn wil, om , terwyl zy mynen geest verrykt met fraaije kundigheden , my geduurig te verbeteren , door myn hart los te maaken van al zulke voorwerpen, dis niet waardig zyn, dat ik daar aan zOude gehecht weezen. Nu heb ik weder de gelukkige geleege;:^ heid , om al die nietige denkbeelden weg te denken , welke ons in onze fraaije gezelfchappen bykomen. Nu zit ik weder in die flille prieelen by den Bloemtuin; en als wy dat zo begrypèu, praaten wy ook wel eens over eene'fraaije plaats in Milton of Claris fa: zou het meer in uwen fmaak vallen als wy Gris-Gris, o/Uranie, commentarieerden? Dit zo in ''t voorby gaan , Mevrouw. Dat verftandige lieden iets geks, iets lafs, iets kwalyk geplaatst vin-  WILLEM LEEVENB. II;? vinden in myne vriendfchap voor Juffrouw Veldenaar , is zo onmooglyk, als dat een braaf mensch u met goedkeuring kan befchouwen. Nog maal: Juffrouw Veldenaar is geene Savante; zy weet zeker meer dan wy beiden; mag zy dat niet, zonder Felachen te worden ? Zeer hartlyk excufeer ik my van uwe vriendfchap aan te neemen; hoe gelyk wy in uiterlyke omflandigheden zyn. Wil ik u de reden zeggen? Ach! Juffrouw Veldenaar heeft het my onmooglyk gemaakt. Haar te kennen , zo als ik haar ken, en nog daaglyks meer leer kenner. ; n.;ar/yk, al verachte ik u minder, nog kon daar niet aangedagt worden. Nu, Mevrouw, is er niets voor u ten beste dan myne verontwaardiging. CHRIS T IN A HELDER. * * Hoe fmaakt, Mevrouw, u dit Concept? Druk ik my wel klaar genoeg voor u uit? Vcrftaat gy my wel genoeg? Ik ben in vcrwagting van uw antwoord, Vwe Dienaresfe , ' C. HELDER* H 3 VYFr  HISTORIE VAN DEN HEER VYF- en TWINTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan den Heer faulus helder. waardste helder! CjTy kunt u niet verbeelden, wat het my kost • de uitnoodiging op Beekenhof niet aanteneemen. Maar ik moet; ik bemin uwe Zuster zo zeer, dat ik haar vlieden moet, om niet zinneloos te woiv den door de gedagten, dat zy voor den braavea Veldenaar niet onverfchillig is. Zou ik het voor my zelf kunnen verantwoorden , indien ik my op, zettelyk ongelukkig ging maaken ? Dit bid ik u, maak een diep geheim van myne drift voor haar; dit eischt myne grootschheid; en die moet ik te vriend houden, of . . . . Myne Mama heeft my toegedaan met myn Vriend Jambres een reisje, ftaande de groote Vacantie, te doen. Schande is het, dat wy ons eigen Vaderland zo weinig kennen; dat onze jonge knaapen meer weeten te babbelen van Londen en Parys, dan van onze Bui* tenprovintien; die echter veel merkwaardigs opkeveren , immers voor zulken, die niet als woelzieke Petitmaitres herom vliegen, om te kunnen zeggen, (waar of valsch dat doet er niet toe:) M Ik ben te Verfailles geweest; ik heb den Ko.- „ ning  WILLEM LEEVEND. 1I „ ning gezien; ik heb met Mevrouw Nccker ge„ fprqpken. Vpltaire was zeer vrolyk aan tafel. „ Rousfcau heeft my Muziek verksgt. Mozes „ Mcndelszoon heeft met my over zynen Phe„ don gefprooken. Lavater is een hupsch Man ; „ hy heeft de liefde Vrouw, en de aartigfte Kin„ deren, die men zien kan. Haller fchreef in ,, myn Album, en zo voorts;" offchoon zy niet verder dan Rysfcl en Osnabrug gereisd hebben; en Lodewyk den Zestienden op geen vyftig voet zouden hebben durven naderen. Zeker, Pauwtje, wy hebben toch ellendige Gekjes in ons Land; 'k zwyg van dien beflisfenden toon, waar op zy fuappen over alle zulke onderwerpen, die zy, kwalyk genoeg, uit eene Encyclopedie, ter loops hebben geleezen ; terwyl een paar douzyn onbereisde Vlasbaarden wel zeer deftig zitten te gaapen over de leugens deezer kundige Ileereu. Van het beminlyk Meisje meld ik niets. Ik ben thans tri correspondentie met haare Vriendin. Het is, dunkt my, veel kiefcher over haar te fchryven aan haare Vriendin, dan aan een Vriend vaa iriy. Vaarwel! Uw Vriend, w. L e ï v li n D. Ha ZES-  HISTORIE y'AN pEN HEER ZES- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw'martiia de harde aan Mejuf- frOUW ALIÜA LEEVEND. WAARDE NIGT! 33L"et is bier zo heet, dat de kraaijen gaapen ; en ik heb het met myn dikke Ivf kwaad genoeg; anders, zou ikal eens by u geweest zyn; want men ziet je weer niet. 't Is met jou bollen of flil liaan ; dan kom je alle daag , dan is 't of wy wild vreemd zyn ; en je weet, ik kan zo alle daag niet uit myn drukke huishouwing loopen! 't is ook een heel eind, van Zeemansrust naar de Heeregragt, en het klceden valt my regt zuur in deeze hecte dagen; en ik zal nog al myn goed, zo benaauwd fteek ik er in, moeten uitleggen; nu, dan kan jy met Uetje van hier naast my helpen. Maar, kind, ik heb een eitje met u te fchillen. Ik moet zeggen , dat myn Broers Vrouw heel geheim is. Onze Gerrit zyn Vrouw, jen Moeder, is goeden wel; maar zy zal denken , dat Zuster niet weet, zal Zuster niet klappen; nu,ik kan zogoedzwygen als de beste;, al wat je my zegt, legt hier begraven. Al had Moeder een moord gedaan, ik zou het zwygen. Ik ben ook, God dank! niet nieuwsgierig naar eens andermans geheimen. Ik zeg  WILLEM LEEVEND. 121 ■zeg altyd: die veel praat, liegt veel; en ook met zo een werkelyk huis, Nigt! Zie, meiden zyn meiden, en onze Frcryk heeft wel een zwarten, jongen noodig, om hem zyn prullen en tabaksgoed na te draagcn. Ily gooit het maar neer, en denkt, myn Wyf is toch een regte Martha. Zo dat ik weinig tyd heb, om my met praatjes op te houden. En: TerwyJ het Schaapje bleet, verliest het een beetje. Terwyl 't Vrouwtje klappeit, verliest het een fieekje. zo ais myn oud Motje pleeg te zeggen. Ik zeg praaten en breien. Ja, deAmfteldamfche waereld is wat veranderd in myn tyd! Zag de wyze Saiomon ereis op, hy zou niet zeggen: dat er geen nieuws is onder de zonnc. Wel, de Juffrouwen draagen Manlui hoeden op der hoofd. En ik zie my (lom op al de nieuwe fnofjes, die er weer uitkomen. Nu, het gaat er ons Land ook na! want de Engelfchen neemen immers al weg, wat los en vast is. Ik lees druk in den Nieuws-Vertelder; 't is jammer, dat er zo veel Stadhuiswoorden in ftaan; ik begryp het zo alles niet. Maar ik merk wel, dat de boel in Europa vlak op zy zit. En onze Freryk zegt, dat wy aan laager walgeftuurd worden; en hy zou er wel zo eens een paar douzyn van die lelykerts wat balfemiek willen doen -kielhaalen. Ja, ja! hy weet wel van 't Land, H 5 maar  ISt HISTORIE VAN DEN HEER maar wil er nooit met my eens over fprèekén. „ Dat zyn geen Vrouwen zaaken," zeit hy dan. En dan denk ik, 't is ook waar. Ook fchryft de krant zo veel leugens. Wel, Nigt, hebben zy daar onlangs my niet de doodop mynlyfgejaagd? toen zy vertelden, dat de Engelfchen te Vlisfingen alles kort en klein floegen; ja dat de Vloot al heel aan den Uithoorn was. En denk, ik zat evenwel moérziel alleen voor alle Engelfche baldaadigheid bloot; want myn Man is Sinjeur, zelden tliuis. Zo dat, ik weet niet, hoe het zit met •lis Land; en Freryk zegt my zo niets. Maar nu zulje weor uit de Nagtfchuit komen ; en zeggen: „ Heden , wat voor een geheim! " Hou je maar niet van de mallen! wel, dat is de druif in myn mond, zei de Smit, en hy verkogt een treeft, 't Is met jou ook zo. Denk je niet, dat ik weet, dat je geprittendeerd word? en zie daar, ik noem man en paard: van men Heer Ryzig; wel bekend, immers zyn Voorouders. Want zyn Grootmoeder Bregtje Gerrits (wist men toen van Mevrouw ? ) Bregtje Gerrits, of in de wandeling Bregtje Kostclyk, want het was er in huis »f je zo by de klinkklaare ryke Benisten kwamt; zo kostelyk was het er. Nou, als de maan vol is, fchynt zy overal. Me dunkt, al ben ik maar jen Tante , en al heb ik zo veel verltand niet, als jen Moeder, als Mevrouw van Oldenburg, meen ik, zo had ik op dit ftuk cok wel mogen geraadpleegd  WILLEM LEEVEND. Ï23 pleegd worden. Het is my waaragtig ook niet eender, wie er zo al maar in de familie komt. Niet dat ik wat tegen den Jongman heb; ik heb lang in zyn Moeders buurt gewoond; maar hy hield zich wel. En al droeg ik geen fak, en al had ik een muts op myn hoofd, hy groette Buurvrouw altoos , of ik ook een Mevrouw was. Ik had dikwyls myn fpikkel in hem. Eu hy fchikt zich ook niet op als de Meisjes, drie treedjes op een tafelbord, daar myn kalf Mozes zo alle duivels om uit de hel kan vioeken, als hy een jong Karei zo •ziet kwispelen, en op ftraat drillen. Maar toch, Aal, het is jen fiag niet. Je weet, ik ben een flap - uit; en aan jou, Nigt, zeg ik het regt uit, Hy is veel te verllandig voor jou. Hy zou gaauw zien , dat jy een Huishoudfter op fchillen zyt. Nou, ik zeg Huishoudller tegen jou! zo gaan er altoos dertig in een douzyn; en dan is 't nog, hoe grooter hoop, hoe fliramer koop, zo als Jan Luiken in zyn Liefdevonken leert, meen ik, of het moest Kats weezen; nu, dat kan niet fcheelen. Hy zou gaauw zien, dat hy bekogt was. Hy mogt wel een paardje - fchytgeld op ftal, en een koets op de ftoep hebben. Neen, hy dient je als een vuist in jen oogen, Of Grootje Ryzig u ook agter dc vodden zou zitten! Want het is een andre haaneveer als jen Moeder. ik ben cr cens geweest om getuige van myn Werkmeid, die lange waar-gaaje, die u altyd het hek  124 HISTORIE VAN DEN HEER hek opendoet, weet je, met die morsmouwen, en die rooije ftukjes op haar boezelaar; nu dat is al 't zelfde, van onze Griet, meen ik. Maar ik zag wel met een half oog, dat Grootje Ryzig een trant van een Vrouw is. En onze Griet zeit altyd, dat zy wel genoeg is; maar dat de meiden geen tyd hebben, om een haak aan een rok, of een onnozel Vader-Ons te bidden. Zy is van 's ogtends vroeg in volle order : het kapje gezet, de fak aan. Zy zei my, dat zy al in de festig was; maar 't is nog een Vrouw als een fwecp, en zy glimt tegen je aan. Zy breidde toen haar zeven - en - twintigfte paar fyne kousfen voor haar Zoon, en 't was kerjeus werk. Zy leest ook wel; nou, daar heb ik geen tyd toe; die er tyd toe heeft, is gelukkig. Zy leest alle morgen voor baar Zoon uit de Schrift, en ten agt uuren is de Koffy - tafel al van de vloer. Nu kunje eens denken , of Grootje Ryzig en jy den, mast zullen opkrygen. Al klom je op de haan van den Westertoorn, nog zou je jou verdriet niet kunnen overzien, dat zal daar zyn, hot en haar. Zy zou jou ten tienen nog te bed leggen! zy zou jou dat uitvliegen verkeren ! Ja, ja! leer jy my Grootje Ryzig niet kennen. Alida Nigt zou poot aan moeten, en de handen uit de handfehoenen. Wil ik het u eens op een graauwpapiertje uittekenen ? 's avonds voor Man linnen gereed leggen, en de keuken ordonneeren; want anders weetcn de meiden ten elf uu-  WILLEM LEEVEND. 145 uuren nog niet, wat er ten tweën zal gegeeten worden. En Brampje is het zo op zyn elf-endcrtigfte gewoon. De overhemden en lubben, (of moet ik manfetten zeggen ?) moeten nagezien, of er ook een Heekje aan te doen is; en die een dag zyn aangeweest, vouwen, de kreuken uitwaazemen en in order leggen. Nigt zou ook niet te vies moeten zyn, om eens een maasje in een fchoone zydenkous te leggen; of te gemaklyk, als er eens een half jaars wasch over huis is, om een drop of fervet te rekken, of een Engelsen hembd te plooijen. Nigt zou des winters om agt uuren aan het Ontbyt moeten zyn; want ik denk, dat gy daar zult inwoonen , en uit den Bybel hooren leezen. Nigt zou de meiden moeten binnen fchellen. om het huiswerk te ordonneeren; terwyl Mama, om fóg niet te verletten , nog een naadjen ombreidde; over de keuken , het uithaalen, en de ftoffery moeten fprceken; alles'na zien; op het tin en koper wazemen, om te zien of' het fchoon is; met de bloote vingers op ftoelen en lysten ftryken, om te zien of het wel fchoon gevreven wordt. Nigt' zou dan naar voor, dan naar agter, dan boven, dan beneden zyn moeten, dan in de provifiekelder, dan op de kleerzolder. Mama zou vraagen: ftaan er ook klieken te bederven ? zyn de kasten wel zmdlyk ? zyn er ook te veel half afgebrande kaerfen in de laaden? is het bier wel gekurkt* Wordt er niet te roekeloos met het vuur geleeft?- zyn  I2Ö HISTORIE VAN DEN HEER zyn er wel kooien? is de plaat, zyn de fournuifen wel glad? ligt het vleeseh, en de boter wel onder de pekel? eet het volk-wel roggenbrood by de fpys? maaken de meiden haare bedden? ziet het er op de knegts - kamer ordentelyk uit ? is er wel een goed poeierkleed voor myn Zoon ? heeft hy wel fchoone handdoeken ? zyn er papiertjes op het fecreet? is er water in de fonteintjes? enz. Nigt zou, als Mama eens familie -dag heeft, de tafel moeten ordonneeren, het godganfche disfert in order brengen; alles krygen en weg bergen; het zilver forteeren , en nazien. Nigt zou alle Zondag des winters met Mama naar de Kerk moeten , om lesfen voor de geheele weck; des zomer* met Mama naar Buiten moeten; of als zy by Man bleef, nagegaan worden door een ftyf ouwerwets burger Boekhouwer , die aan Grootje alles zou overbrieven. Wel nu, Kind, hoe ftaat je dat al aan? Je zult Grootje Ryzig zo niet naar jen hand kunnen zetten als jen Mama. Hoor, Aal, ik at liever met haar, als dat ik met haar keef. Het is een Vrouw! *t is by haar: zwyg maar , en doe maar. En nü ben je nog in jen i'peeljaartje; nu zit de fpeulman .nog op het dak, bo:ertje tot < en boom. Maar, inaar! als je eens naar de Volewyk moet: (ja, 't zya mooijc bloemetjes als zy geplukt zyn; ik heb ook elfmaal met den Prins over de Maas, en met dat water by den Doctor geweest,) dan zul je jou  WILLEM LEEVEN». Itf jou wel zonder lachen kunnen houden* Als er eens wat jongs komti help dan kyken. Ach, al woonde je met Bram in een eigen huis op de Buitenkant ; niks ! alle daag mans moer over de vloer. Je zult geen vinger in den as kunnen ficeken, je zult geen ltrootje in tween kunnen by ten, of haar neus moet er hy zyn. Je zult geen hempje, geen kantje aan een onnozel nagtmutsjc mogen zetten, of naaijen, dan met Mamas raadgeeving. Dan zul je dat niet mogen ecten, dan zul je dat niet mogen drinken; dan zal dit te heet , en dat te koud zyn voor Dogter. Het zal in geen boeken te befchryven zyn. Dan zal je het kind te veel, of dan te weinig geeven. Grootje zal alles bekyken; tot het wit broekje, dat het fchaap aan heeft, zal bedwffeld worden; en zo er eens een haakje, of een bandje aan los is , ó dan pas op : er worden oogen opgezet, en handen gevouwen over zulk eênfloddervos. Mama zal den kryg winnen, al zwygt zy. Jy zult Grootje Ryzig geen ooren aan naafjen , (ze het er zelf twee, hoewel zy wat doofachtig is,) gelyk gy my göe klos doet. Die haar foppen wil, moet vroeg opflaan, en daar heeft myn Nigt een broêr aan vcrlooren. Zo dat, ik raad je die party af. Leer jy nog liefst wat huw houwen , voor jy om trouwen denkt. Leer jy eerst vroeg opilaan, en een Heekje naaijen en te breijen; dat is wat nutter, dan dat malle beursjes knoopen , daar je lui al jen tyd mee vermorst, Jy  » ii>8 historie van den heer Jy bent nog veel te jong en te ydeltuitig, om een heilig houwlyk aan te gaan. Wagt jy , Kind, tot myn ftuk vieesch mannen-deeg is. Je hebt immers, hoop ik, zulk een haast niet? Onze jongen het je in zyn hart en ziel lief; en ik dagt, dat jy hem ook heel wel zetten mogt. Als je hem bent opgeleid, zul je hem ook hebben; dat is by my maar paal vast. Je moet zo maar wat grappen voor hem maaken; je bent toch een fnaak van een meid , en hy zal je wei antwoorden, al kykt hy zo wat juttig, en 't is een veugel als hy begint. Ik ben ook wat familie ziek. En het goed bleef dan onder ons. Gierig bennen wy niet; maar men fterft zo gerust, als men zo weet, datje mooije kleertjes , die je zo zuinigjes befpaard hebt voor Paas pronk, niet na jen dood by Uitdraagers in kelders geflopt, of op flüizen en leuningen van bruggen by het 's Grayenlandfche Veer hangen te waaijen, en van onreine handen, ja van Sniauwzen betast , en verfonkfooid worden. Wel, dat kon ik in myn kist niet uitftaan. Je zoud er ook geen zonde aandoen, al trouwde je met jen Neef; je lui bent immers niet te na in den bloede? Laat eens zien, ik moet dat evel eerst regt wceten. Myn Jongen is de Zeun van jen Moeders tweeden Mans halve Zuster. Is het zo niet, kind? want ik ben daanig tegen het trouwen van Neef en Nigt; en God de Heer geeft ook nooit zegen daar op; zo als jy wel begryperi kunt. Wel nou , Daa, dan ben' je myn  WILLEM LfefeVEMf). i ad Byn Dogter; en je weet, al beftraf ik je zo eens,, jy hebt tog vier witte voeten by Tante Marthai Zie, als je zo wat met my op en neer gingt, zou., ik je ligt eens een ding uit de hand neemen. Zie, ik mag graag dat jonge lui eens pret hebben, en, eens naar de Slaatuïntjes of naar Amftclveen kruijen. Want een jong mensch is geen paneel-deur; by wil ook wel eens uit. Nou moet ik ereis wat met je overleggen. Wy wouwen ereis een Vriendenmaal geeven. Haal maar wat volk te hoop. Ryzig ook, en dat lieve Juffrouwtje Ilcnard verzoek ik vooral. Ach God ! daar zal wel genoeg te eeten vallen. Ik zou Willem, als hy overkomt, ook Wel verzoeken , maar om dat hy nu zo Sofiniaanft is, kan dat niet ; want ik moet Betje van hier naast en den Baas uit onze Gortery ook hebben. Waarom fchryfje niet over zyn Geloof? komt dat metdevryery? Kom eens, dan zullen wy over de maaltyd fprceken. Jy moet my zo wat helpen, Groet Vader en Moeder. Nagt Kind, van Uiïe Tafitè} lil. de harde," P. S. Zwyg maar van deezen Brief, tl: deel, | ZE-  13» historie vam den iiceu Z E V E X- e n- T W1N T1GSTE BR IE F. Mejuffrouw a l 1 d a 'i e e v è n d aan Mejuffrouw petrönélla r é n a r d. i. i e v e pietje! J%J was, mcnschlykcr wys gcfprookcn , uwe zedelyke bekeering zo verre o; gehaald, dat gy nog voor den winter onder het dak zyn zond; al waart gy zo vroom als Ruth , en zo wys ais Salomons eigen Zuster; nog moet gy vliegend den inleg-enden leczen , cn tegen den dag des gastmaals uw Oom een goede dozis Opium inpraaten. Hymoct dien geheelen dag rusten , want gy moet met my daar naar toe. Zyt gy zo naauw gezet, dat gy hier iet tegen kunt inbrengen ? Ryzig komt ook. Ik moest, dunkt my, Dominé en zyn Vrouw, met een paar van het klein gebroedzel, ook noodigen; (want ik regeer Tante geheel.) Op zulke fchommel-partyen, daar ons hart niets mede te doen heeft, mag ik die misfelyke vermengeling zo gaarn. Hoe meer de karakters en (taaien verfehillcn, hoe beter. Betje van hier naast en gy; de baas uit de Gortcry en ik; Ryzig cn Kajanus; Dominé Heftig met Tante; onze lieve Rammel met myne {rille, zedige, minzaame Moeder; de fcheele jongen , en onze Gerrit! ó gy moet komen. Wat  WILLEM LEEVENB. IJJ Wat zegt gy evenwel van zo een hamers Wyft wat is zy er oud agter! Lees den brief toch. Ik zal Bram echter maar neemen, denk ik; want met onzen Gerrit kan ik niet omgaan: het gaat weer erg agter uit. Ik kryg belet. Om den inleggenden zend ik deezen zo half af. A. LEEVENB,  £3a HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- TWINTIGSTE BRIEF. McvrOUW cornelia van oldenburg Mïï Profesfor Godfried maatig. h oog-eer waardige heer? ]]Eiy.unt gy Tiet eene Moeder vergecven, dat zy u met eenige regels lastig valt over eenen tederbeminden Zoon ? In liet vertrouwen dat Uw H. Ew. my dit gunftig toeftaat, vraag ik u : Hoe maakt myn Zoon het op de Academie ? Zyn de nadeelige geruchten , met opzicht tot zyne levenswys, en manier van denken, gegrond? Behandelt hy eene braave jonge Juffrouw onbetaamlyk? Is hy aan het fpel verllaafd? Is hy een Breteur. Is de Heer Jambres een gevaarlyk Vriend voor hem ? — Gy, myn Heer, zyt zelf Vader: pieer zeg ik niet; want de droefheid, die my dit zoude veroorzaaken, laat zich niet befchryven. Het is hoogstnoodig , dat ik buiten zyn weetcn daar naar het ftrengfte onderzoek doe; want ik zal my daar naar rcguleeren. De onzekerheid, waar in ik hieromtrent ben , is niet uittcdrukken , noch hoe veel my die kost, Edelmoedig man , geef u de moeite, om my een voldoend co pmftaadig antwotrd te geeven. Op uwe berich»T 3 \ ■ I te»  WILLEM LEEVEND. 13^ ten zal ik afgaan. Myne verzekering van achting voor U H. E\v. en Mevrouw Maatig leg ik hier met de grootfte oprechtheid af; en achte my vereerd met my te mogen noemen, 'HÓÓG-EERWAARDIGE HEER! Uw H. Ew. Ootmoedige Dienares , C. VAN OLDENBURG, gehoor en burlet. . I 3 NE-  «34 HISTORIE van den heer NEGEN- en- TWINTIGSTE BRIEF. Profesfor Godfried maatig aan Mcvrouwe cornelia van oldenburg. M e v r o u w e ! J^dCet yver neem ik de geleegenheid waar, om u myne zeer byzondere hoogachting te betuigen. Wees gerust, Mevrouw, uw Zoon leeft onberispelyk, en heeft geene flcgte begrippen pp het'luk van den Godsdienst; immers, indien ik hem eenigzins ken. Ik wenschte van harten, dat het geval met den Jonker nooit gebeurd ware. Deeze verzoeking was te flerk voor uws Zoons hooggcftemd karakter. Hy is jong, grootsch, gevoelig; hy heeft de hoogde achting voor de waarde Juffrouw Roulin. Over beide worden veele zeer onbetaamlyke aanmerkingen gemaakt, liet sroote gros der menfehen is zelden van groote toegeeflykhcid te befchuldigcn, als het de zwakheden van anderen durft beöordeelen. Ik heb den lieer Roulin, onder beloften van geheimhouding, ondervraagd naar het huisfelyk gedrag van uwen Zoon. Hy gaf my het alleruitmuntendlre getuigenis in allen opzichte ; hoewel hy bekende, dat de jonge lieden b\zonder veel van elkander hielden; en dat uw Zoo» aan zyn behagen in Juffrouw  WILLEM LEEVEND. I35 frouw Lotjes gezelfchap zeer veel vcrpligt ware, dewyl dit hem veel t'huis deed blyven, indien liy niet onderweg wierd mcdegeflcept door knaapen, die liefhebbers van het fpcl zyn; en met wie hy nog al taamlyk goede vrienden is. Hy fuideert naarstig;' zyn Vriend is onberispelyk, en ia Haat, om hem van veel nut te zyn in zyne Letteroefeningen. Uw Zoon, Mevrouw, heeft groote en zeer onéerfebeidene begaafdheden; zyne naarltigheid is voorbeeldig; hy is des in de gunst zyner Leermeesters ; dit maakt den nyd wakker, der zulken zelf, die daar geen prys op ftellen voor zichzelf; cn nog meer die van hun , welken geen kans zien om hem te evenaaren. Hy is niet fpaarzaam, om zulke Studenten met verfmaading te behandelen ; dit verbetert de zaak niet. Hy is volkomen overtuigd van zyne meerderheid; en niet zeer voorkomende. Het fchynt, dat hy alle zyne inncemeudhcid en beminlykheid alleen voor zyne byzondere Vrienden bewaart. Men beoordeelt hem dus zeer onderfeheiden. He meesten noemen hem trotsch,- eigenwys, eigenzinnig en ligt-geraakt; hy wil met niemand gemeenzaam omgaan. Zyne Vrienden zeggen, dat hy gocdaartig , edelmoedig , infchikkclyk , en altoos in het zelfde humeur is tegen ben. Zyne bcnyders haaten hem; zyne Vrienden houden geene paaien in hunne geneegenheid. Zyne minderen pryzen zyne mildheid, T 4 zy-  «3^ HISTORIE VAN DEN HEER zyne beleefdheid; zyne meerderen noemen hem den grqotfchen Amftcldammer. Alle. deeze trekken van zyn karakter ontdek ik, of zelf, of door myne kinderen, die, zo ook myne Vrouw, altoos in. hunnen fchik zyn, als myn Heer Leevend ons bezoekt. Zyne groote befcheidenhcid maakt echter , dat wy hem niet zeer dikwyls zien. Colle,ga Heftig heeft my over uwen Zoon gefchreeven,. Om'seeriyken Mans goed oogmerk, heb ik dien Brief beantwoord:, dit, Mevrouw., in vertrour wen. Gy zult, hoop ik, uit myn fpoedig antwoord zien, hoe zeer ik my toeleg om u gerust te doen zyn; en ik verbinde. ray, om, zooveel in my zyn zal, uw Zoon in 't oog te houden: het is noodig, dat hy daar niets van vermoede. Zo hy giste, dat men hem verdagt hield, dat men hem obfervcerde, — maar gy, Mevrouw, kent uwen eergierigen Zoon. Met hoogachting teekene ik my, MEVRO UWE! Uw Wel Edi, Ootm, Dienaar , G. MA ATI O. DER-  ;V I L L E M LEEVEND. Ï3^: DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw cornelia van oldenburg aaQ Mevrouw suzanna helder. geliefde vriendin! W JLn lang heb ik u niet gefchreeven : myne onpasfelykheid was geene der minfte belctzels. Nu neem ik c'.c pen op, om my met u eenige oogenblikken te onderhouden. Heugt het u nog, myne Vriendin, hoe wy in onze jeugd wel druk correspondeerden? Nu nog vind ik eene aangenaame tydkorting, in uwe my altoos zo aangenaame Brieven te doorleezen; en ik zie wel eens , met een ftillen glimlach, welke onnoozcle, doch voor onfchuldige harten dierbaare, geheimen wy elkander toen toebetrouwden: ik zie, dat onze zeer leevendige vuurige vriendfchap verhoogd is tot eene ernftige bcftendige genacgenheid, die ons nu nog zo waardig blyft. Het fchynt met dat al, dat wy thans veel traager zyn; om veel te fchryven, moeten wy nu veel te fchryven hebben ; dit was toen zo niet. De hjst om elkander te fchryven, bragt de ftof in evervloed aan; nu, dat is niet anders. Ik heb uwen raad gevolgd, en kennis gemaakt met myner Dogters Vriendin. Ik heb haar onrecht .gedaan; zy is niet, die ik vermoedde: maar dit I 5 fmart  HISTORIE VAN DEN HEER fmart my zo zeer, dat ik haar alle giooglyke vergoeding doen wil , en ook reeds doe. Daatje heeft, door my veele Brieven te hiaten kezen, haare Vriendin, fchoon ten haaren koste, volkomen verdeedigd. Kunt gy u dien goeden , loggen , voor alles onyerfchilligen , zo altoos geregeerd wordende, ryken Benard verbeelden ? Hy verloor zyne Vrouw in het Kinderbed van deeze Dogter, en toen was hy voor altoos bedorven. Hy, arme man, had geen verftand genoeg., om dit Meisje wel optcvoeden; zy was zyne afgod, en hy kon nooit befiuiten, om haai- uit zyne oogen te laaten gaan. Hy leefde zo kwistig aanzienlyk, dat hy geen gczelfchap was voor myn vefftandigen jan Leevend, die ook geen fmaak'vond in een leven du Ton. Wat kon er van zo een meisje toch komen? Ten gelukke ftierf hy, en Juffrouw Rcnard woonde zedc-rt by haaren Oom , haar Moeders Broeder, een oud vryer, die zeer ongemakkelyk en altoos bedlegerig is ; maar waar over zy altoos met achting en liefde fpreekt, en dien zy voorbeeldig oppast. Benard ftierf geruïneerd, zo dat zyne Dogter zeer gelukkig is , dat zy zo eenen Oom heeft, en in zyne gunst is. Myne Daatje geeft my weinig reden tot ongenoegen. Ik heb het heel wel met haar; maar veel verdriet ow het geduurig krakcekn tusfehen haaien mynen Man. Zy is vinnig, dartel, fpotziek , en hy heerszuchtig, ongezellig en IfiHirsch: niet om-  willem leevend. I39 omtrent my; immers niet dan by onaangenaame voorvallen. De voornaame reden , waarom ik cehter deeze fthryf, is om u te zeggen, dat haar huwlyk met den braaven Heer Ryzig nu wel dra zal voortgaan. Ik durf my vleijen , dat myn aanftaande Schoonzoon u behaagen zal. My heelt veel verltand, veel d^egelykheid, en is geheel een Hollander. Het zal aan haar liaan , om gelukkig met hem te zyn; hyzal haar niet lal' toegeeven in zulke dingen, die hy billyk afkeurt. Hy yrydt zon.ler complimenten; dit behaagt haar, 1'chyut liet , en vooil'pelt iets goeds. Nopens myn Zoon heb ik zeer goede berichten van een achtingwaaruigen man, die hem kent. Verheug u des, myne Vriendin , met my. Groei myn Heer Helder en de jonge lieden, voor «we hartiyk beminnende Vykndin f C. V A N OtDtXKt'KG, geboorsn uukle t. EEïf-  Ï4Q HISTORIE van OEN HEER EEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw süzanna helder aan Mevrouw- c o r. n e l i a van oldenburg. zeer waarde vriendin? luk met uwe telkens toeneemende huisfelykc rust. Een zo eenpaarig, minzaam karakter moest eenen Man, die gcene gebreken der onmaatigbeid had , en u waarlyk hef heeft, verbeteren; dit kon niet uitblyven. Dat genoegen groeije telkens aan tot eene gelukkige volkomenheid. Zeer gegrond is uwe aanmerking over den aart onzer vriend, fchap. Naar maate onze inbeelding bekoelt, en ons hart aan meerder voorwerpen hecht, vermin, deren de fterke aandoeningen der vriendfchap ; doch zy zelf blyft: dit leert ons eene vleijende ondervinding, zo wel aan u als aan my. Als ik de verrukkingen der vriendfchap, op het fpreckend gelaat myner Dogter, wen zy haare Vriendin omhelst; als ik haar vertrouwen , als ik haar gcduurig fchryven befchouw; dan herinner ik my die jeugdige dagen , waar in gy en ik alle de zuivere geuccgenheden onzer zielen in tedere Brieven uitftorten en met elkander genooten ! Het aanftaande Huwlyk uwer Dogter worde door 'sHpogften zegen begunftigd, en worde voor u een der bes-  tt' I L L É M LEEVEND. Ï4I beste bronnen van genoegen. Dat zal heel wel gaan. Myn lieer Ryzig befchouvvt de zaak , dunkt my , uit het regte oogpunt. Als de jonge lieden zich, voor dat de Waereld hun verlaat, reeds beteren, bemin ik hun hartlyk. Groet haar met liefde voor my, en feliciteer haar ook voor onze Chrisje. Myne Dogter kan niet onaangezogt blyven. Zy leeft in de waereld, ziet er wel uit, en zal eene goede party zyn. Maar zy heeft den Man nog niet gezien, dien zy genoeg in aanmerking neemt, om over hem ernftig te denken. Dit is zeer naar myn fmaak. Onze ryke Meisjes trouwen maar veel te vroeg. Ik Zoude myne Chrisje niet gaarn uithuwlyken, voor zy zo wel die beftendigheid van aart als die volwasfenheid des perfoons had, welke men nu maar te veel uit het oog verliest: ik ben er zeer tegen, dat de Moeder nog met haare kinderen opgroeit. Dit is verderfelyk voor beide; ook om phyfique redenen, hier niet te melden. Chrisje begrypt, dat het Huwlyk eene ernftige verbintenis zy, en zal niet heel mak* lyk van ftaat veranderen: zy wordt door ons niet bepaald. Zy zal den Man haarer ve rkiezing hebben , indien zy hém zo wel met bedaardheid kan achten , als met eene jeugdige drilt onderfcheideu en beminnen. Pauwtje is niet onverfchillig voor Juffrouw Veldenaar. Zyn Vader en ik zouden dit Huwlyk met blyd*  ?42 HISTORIE VAN DEN HEER. rtlydfchap tne:Lur.r.Cii; maar lier karakter van dat waardige Meisje is veel te hoog gellemd, veel te verhecven aangelegd voor dat van mvn goeden jongen. Rn ook zy wordt gepretendeerd door den Kolonel van Sytfama ; een Man, die, indien Chrisje hem beminde , verdiende myn Schoonzoon te worden, in alle mogclyke opzichten. Zoude ik dien, goeden Renard niet gekend hebben ? Wel, hy heelt op zyn wys nog eens zin aan my gehad; doch ik was nog zeer jong. Had hy zyne lieve Vrouw mogen behouden, hy zou wel te regt gekomen zyn! Hf was wit papier. Ily had geen karakter. 'tWas een Orgel, datiuist die wyzen gaf, welke men op hem ipeelde. Hy moet fchamielyk veel geld verkwist hebben; want hy was heel rvk. Hy volgde altoos de gekheid van de mode; hy wilde een Man van fmaak zyn. en daar had de Natuur kragtig veel tegen gehad. Men zag, men koos voor hem, en hy hield veel tegoeden tafel, om immer verleegen te zyn om gezelfchap. Ik weet niet, welk eene groote fom*ic hy eens voor een Kabinet, van Africaanfche of Americaanfche Kapellen, hefteed heeft. Hv ineelde, hy dronk niet; hy hield geene Maitre:'feu; maar hy kende de waarde van het geld niet. Gy ziet, dat ik Phlip Renard wel gekend heb. Hy verkeerde veel te Rotterdam, by een zo genaamd Vriend, die hem gek cn arm maakte. Ir de laatfte jaaren fchynt dit echter verminderd te i zyn;  WILLEM LEEVEND, 145 zyn; wy hoorden niets van hem, dan dat hy met myn Heer Everard, een braaf Koopman alhier,in verfchil was. Helder hield nog al van hem, om zyne goedhartigheid, maar gaf hem op; hy kon, fchynt het, mét zulk een laf beuzelaar niets aanvangen. Trouwens , het karakter van Conftahtyri Helder, en dat van Phlip Renard, waren onbegaanbaar met elkander. Zyne Vrouw had geene middelen; haar Broeder moet des door zyne Negotie progresfen gedaan hebben: ik verheug my, dat hy zo wel denkt over het lieve Meisje. 5 Vaarwel. Wy allen groeten u, en ik ben Uwe Hef hebbende Vriendin, s. helder, ge boeren van beek. r w e e  !44 HISTORIE VAN DEN HEER: TWEE- en- DERTIGSTE BRIE F. Mejuffrouw alida leevend aan Mejuffrouw üartha de harde. lieve tante! 3Es het nu al weer honderd? Nu, Tante mag dan mal met my zyn of niet, maar ik kan het toch rasch verkerven; 't is wonder, dat Oom niet weer met een ftaand zeil naar my toegekomen is, om my te bekyven. Het gaat een mensch niet in de klecren zitten; en zo doende-, z©u Oom en gy wel al den moed üitblüsfchérii Nu, ik zal echter myn pligt doen. Neemt Tante dat nu ook al weer kWalyk, dat ik van myne vryage met den lieer Ryzig niets gezegd heb? Heden! Tante, dat fpyt my zeker; Myne Mama Remt zeer in dit Huwlyk; tusfehen ons gegeid, zy houdt my voor haar tegenbeeld, geloof ik , want zy leidt onzen Gerrit, voor zo veel zo een figuur te leidéri is; en myn Man zal my dienen te leiden: zo denkt Mama. Ja, ik heb genoeg tegen zyn verftartd gehad; zie, verftandigc Mannen willen meest allen joolige Vrouwen hebben. Het gaat er mee als met de ryke lui: al dat zyniet in haar zak Reeken, misgunnen zy aan andren: want geld flopt geen gierigheid. Maar ik moet evel  WILLEM LEEVEND. 145 tv'ei zeggen, dat hy my toevalt, in fpyt van zyn verftand. Hy zegt, dat eene verftandige Vrouw niet te verwerpen is, en zeer noodzaaklyk zyn kan. Is dat niet beleefd? Met Grootje Ryzig zal ik wel eens een aartigheidje hebben; ma.ir alles zal goed afkomen, hoewel ik in haar verftand niet half zo veel zin heb, dan in dat van haaren Zoon. Maar wat zal ik doen? als Ryzig my is opgelegd , zal ik hem moeten hebben. Zo dat uw Zooil kan ik niet aanflaan; wy zyn en blyven Neef en Nigt, en ook een Huwlyk (zo als dit zyn zoude) uit liefde, is niet half zo goed als een uit reden. Hy zou my immers al laaten doen ? wat ik in myn gekke kruin kreeg? Ik wil ook buiten dit uwe klceren enz. gaarn hebben; ik zal ze. in kisten opfluiten, dat zy zon lioch maan zien , en zy zullen noeit op Sluizen en Bruggen hangen te waaijeri; zo dat, leg uw hoofd maar gerust neer: ik zal dat wel bezorgen. Het fchynt toch dat ik geroepen ben, om knorrige aangehuwde Vaders en Moeders te verbeteren. Grootje zal onder de kuur, ai was zy van Kams gellagt. Uw Broer en ik kunnen kyven, dat bet rookt. Hy zet een keel open als een hooifchuur; ik fchreeuw er tegen aan; men zou fomwylcn denken, dat er een paar honderd Appehvyvcn aan den haal waren. Wy ontmoeten elkander in den gang; ik lach, hy gromt; nu, als men maar nut doet, niet waar, Tante? Ik vind, dat u. deel. K daar  I46 HISTORIE VAN DEN HEER daar myn talent zo al meest ligt. Over de Maaltyd kom ik u zelf ipreeken. Daar is wat veel aan vast. Hoor, wy zullen Dominé Heftig, en zyne Vrouw, ook verzoeken; zy weet altoos wat nieuws, en kan praaten, dat een mensch hooren en zien vergaat. Myn Broer is niet Sociniaansch; was dat zo, dan zou hy in de groote Vacantie zeker naar Polen en niet naar Duitschland willen; want in Polen mogen zy heel wel Sociniaandery bedryven. Oom zal wel weeten, waar Polen ergens legt. Ik heb het vreeslyk volhandig met myn vryery! Daar is Oom beneden: ik zal hem deezen geeven. Uwe liefhebbende Nigt, A. LEEVEND. DRIE*  willem LIEVEN». 14^ DRIE-en-DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan Mejuffrouw petronella renard. lieve pie tje! JCDaar is Wim ons met zyn Vriend komen verrasfchen; voor hy zyne zwaare reis gaat doen, komt hy nog eens te Amfteldam. Hy ziet wel, dat hy hier in den weg is, en zal wel ras verkasfen. Ik kan myne oogen niet gelooven, zo is hy veranderd! geheel man, geheel volwasfen ! al het joofige, het lange magere is uit den jongen. De Leidl'che lucht is goed, en zyn zittend leven maakt hem niet kwaadfappig. De klant, dien hy by zich heeft, fmaakt my niet; Mama zegt zelf, dat hy zich onvoordeelig voordoet. Myn Oom gelooft, dat hy eene ziekte onder de leden, of een moord gepleegd heeft, en is des zeer op zyne hoede. Wim verhaalt ons wonderen van zyns Vriends verftand. Ik ontdek er niets van. Ryzig en Wim zyn taamlyk met elkander te vreden; alles is echter zeer beleefd. Wel Piet, als alle Geleerden er zo beroerd uitzien , dan is het te begrypen, dat zy een fpot en aanfluiting zyn voor dat geflagt, 't welk men Saletrekeltjes noemt. Myn Vader heeft my wel verï a .haald,  148' HISTORIE VAN DEN HEER haald, dat zulke Geleerden meest altoos zo propt Vol kuuren en grillen als kundigheden fteeken. ö Dat is ten minften nog prettig, dan kunnen wy Meisjes nog eens braaf lachen; maar deeze ftyven Jorden weet noch te zitten, noch te ftaan; het is armzalig gezelfchap. Diverteerde hy my nog maai met zyne ten onpas aangefleepte geleerdheid! Leeve, in dit ftuk, Hansdondergoud! Die is nog vpor een veiieegen avond gebruikbaar. Weet gy nog van die Oratie, die ik hein deed voorleezen ovef het oneindige kleine ? en dat wy, toen hy in zyn grootfte drift was , allen de Kamer uitfloopen , en alleen zyne Zuster, Frauwlcin Carolina-AmaliaFrederika-Wilhelmina, by hem lieten? Ja, die Töller is al een groote kwast; en dit is nog al iets anders dan een Gekskap. Maar nu wy toch van Töller fpreeken: is het niet om zich flap te lachen, dat zo een Domkop zich ook al by de Ongeloovigcn voegt? Toen ik hemnognoodighad by de reine maagd Clarisfe, verhaalde hy my in diepen geheime, dat hy niks geloofde. Dy zeide , dat de ftof, en defchepping, noch ftof, nochfchepping waren, en dat er van eeuwigheid» . . Sus! ik haspel het wat door malkander; nü, dat kan er geen kwaad aan, geloof ik, hy ging my zo voor. Wel ik hoop, dat zulk een lieve jongen als Wir» bewaard mag blyven voor de toevallen der Geleerde gekheid. Alle Meisjes zouden daar te veel by verliezen. 0 liet is met ons Wim voor, en Lec* vcni  WILLEM LEEVEND. 149 vend na. Wy hebben niets dan heldere lucht en zonnefchyn. Mama is, voor haar aandoenlyk hart, al te gelukkig. Nu, ik ben bly dat ik zo een aaHdoenlyk hart niet heb; ray is 't wel, en meer niet. En ook, ik denk, dat ik met zo een hart het verst komen zal. Wim was allerliefst, zo lang hy hier was, en dat is nu zeden eergisteren middag. Een heele tyd, om zo lang vrede te houwen ! Ik meende hem wat plaifier aan te doen , maar hy gaat weer rasch heen, en van Leiden op reis. Hy heeft gelyk: wat doet hy hier? Gisteren namiddag zyn wy, de fcheele jongen en de Toverdoctor, (zo zal Jambres genoemd worden, en niet Jambres, ik heb de nyd op dien naam, ) naar Zeemansrust gedaverd. Tante kende hem niet meer; en het was: ,, Nu kind, kleine boompjes worden groot; maar Neef, ftudeer je nu voor Dominé? Ik hoop ,, dat gy hier wat digt by zult beroepen worden; ,, dat zou dan zo. zyn: Ouwe kennis koopje niet „ wat." Oom cn ik houden het altoos met malkander. Oom, zei ik, je hebt my gezegd, dat jy in geen fpook gelooft, en dat jy wel eens een fpook zien woud; daar kun je nu aankomen, ga maar eens met my naar de Comedie. Hy. Spookt het daar dan ? Tante. Ja, onder de jonge lui, in de Loges eii Balkons, ( hieten die dingen zo niet? ) daar kan het wel eens fpooken , dat men' uit de Bak roept: Hou jelui daar wat; itil, in de Loges, een mensch K 3 kan  150 HISTORIE VAN DEN HEER kan hooren noch zien: zie, ik ben nog zo al eens mee geweest in myn tyd. Ik. Neen , jy piert my altoos , Tante. Zo meen ik het niet : maar een eigenlyk Spook of Geest, die men zien en tasten kan. Toe, laaten wy er eens heen. Hy. Wat zeg jy er van, Moeder ? Tante. Dat is goed. Ik ben nu wat door myne druktens van 't uithaalen. En ik zie heel graag dansfen op de Comedie. De Tuinknegt moet maar een Loge heftenen. En nu is Wim naar u»t«e, om te vraagen of gy mee wilt; anders zal ik u fchryven hoe het ging; maar ik hoop, dat gy met ons gaan zult. Ryzig weet er niets van. Wim blyft verbruid lang uit! Houd gy hem zo aan de praat? . . . Daar kwam Ryzig. Ik durf hem nooit te vergeefsch laaten komen. Gy weet zelf, dat hy naauwlyks zo infchikkelyk is als onze Gerrit tegen zyne Vrouw. Wat zal ik met zo een fchepzel aanvangen? Hem laaten wandelen? o dat Lydt myn kroon niet. Zy, die hein aan my niet gunnen, zullen zeggen,'(al weeten zy beter,) dat hy my bedankt heeft. Juffrouw Snaps zal er byvoegen: „ hoe kwam hem ook die party ,, in zyn hoofd? zo kan hy ook alle daag." Juffrouw Stekeig: ,, en was zy nog mooi! maar, dat is zy ook niet." Dat is niet uittteftaan. Ik fpreek nu nog geen woord van alle myne TotIers ;  WILLEM LEEVEND. 151 Iers; die zullen myne vernedering voltooijen. Mama is geheel op zyne hand. Trouwens, hy maakt ook veel meer zyn hof by haar dan by my ! Jammer, dat van Oldenburg hem voorgeweest is. Mama is geen zier te oud voor hem, en zeker veel mooijer Vrouwtje , dan ik, groote lange fprinkhaan, ooit worden zal Waarom tikt gy my op de vingeren ? Is het niet wel, dat ik Mama alle recht doe? Hebt gy,uit Christelyke zorgvuldigheid om my te vernederen , dit voor eenige maanden zelf niet gezegd? En zoud gy Mama meer verheffen dan ik, haar eigen Dogter ? Ja voor dat füchtelyk Episteltje heb ik u nog niet beftraft. Nu, ik fchryf het op den kerfftok. Wim , want ik nam hem gister avond in den knypraad, meent, dat ik het niet in myne gedagten moet neemen , om hem aftedanken. Zie hier ons gefprek, op myne kamer, na dat wy gegeeten hadden; de Toverdoctor zat te leezen, of fliep , dat weet ik niet. Luister ! gy komt er ook by te pas. Ik. Ja, je ziet evel hoe hy is, nu reeds is. Hy. Dan zul je er te eerder aan' gewoon zyn , en je weet, Zusje, de gewoonte is de tweede natuur. Ik. Ja, maar de natuur gaat boven de leer. Hy. Ja maar, dan moet men van de nood een deugd maaken. Ik. Dat is proverbe 3 voor proverbe; maar zeg, moet ik hem neemen ? K 4 B3.  ï$- HISTORIE VAN DEN HEER Hy. Moeten is dwang. Wie kan u, als gyniet wilt, dwingen ? • Ik. Is dit een verwyt, of eene eenvoudige waarheid? Hy. Hoe had gy 't liefst ? [Ik gaf hem een klap op zyn fchoudef , om dat hy zo fchalkagtlg lachte. ] Ik. En dan, dat Grootje Ryzig ! myn lieve Jongen. Hy. Die moet gy er by neemen; want gy kunt Ryzig niet kwalyk duiden, dat zyne Moeder uwe kleinkinders kinderen nog wel kan leeren loopen ? Ik. Wat zegt gy daar! ach! [ Ik hield my, of ik Jchrikte. ] Hy. Eene groote waarfchynlykhcid. Ik. Dit is juist geen hcele plaifierige waarfchynlykhcid. . . . Neen, ik doe het niet. Liever wil ik, als gy Dominé zyt, uw huis ophouden, al wierd gy op Urk beroepen. Heden, dan ben ik Dominéés Zuster! Hy. En ik wil u liever als Mevrouw Ryzig, dan als myne Iluishoudfter, een kusch geeven. Ik. Lelykert! Denkje, dat ik je beffen niet helder genoeg zou ftyven, of je witte zakdoeken niet goed opdoen ? Hy. Ik denk althans , dat gy meer talenten hebt, om met een hupsch man zo taamlyk goed te leeyen, dan om agter een Boeren Kerk huishoud- fter  WILLEM LEEVEND. Ï53 fter te zyn. Er zouden geen flegte Comedianten zyn, gaf men elk maar die rol, die hy hebben moet. Ik. Dat loopt dan magtig uit myne gisfing. Broertje. Hy. Is dat myn fchuld ? In ernst, gy moet Ryzig toppen. Me dunkt, die man moet net in uwen trant zyn: hy vertelt u zeker niet veele complimenten. Ik. Niet veele complimenten ? Die ftroeve jonr gen heeft my nog geen een eenige gezegd; hy zegt my niet eens: je vous aime; je vous trouve charmante ! Hy fpreekt van zyn gelukkigen dag niets tegen my. Hy. [my invallende, ] Ja, Ryzig is zeer voorzichtig. Hy zal mooglyk eerst willen zien, of hy dien dag zo noemen kan. En wat geeft gy er om, of gy er wel uitziet, als hy u maar lief heeft ? Zo hy u niet wel zetten mogt,waarom neemt hy u dan? Er is geene reden toe; hy is zelf ryk. Ik. Zie zo., ik kom by den Drommel ter Biegte. Hy. Wat zegt Mama ? Ik. [ hem nafpreekende, ]. Wat zegt Mama ? Dat weet jy wel, wat Mama zegt; kom maar zo niet uit de nagtfehuit, jou olyke Vos.! Hy. En de lieve Pietje Renard ? Jk. En de lieve Pietje Renard zal Bram in dat geval voor haar zelf neemen. [ is het zo niet, Pietje ? ] R 5 Hy.  I5# HISTORIE VAN DEN HEEfc Hy, Ja, 't is een lief verftandig Meisje. Ik, Ei, ei, en om die reden By. [my invallende,} Zou zy hem zeker niet Vergooijen j wilde ik zeggen. Ik. Wel, erbarm gy u over dat lief verftandig Meisje; ik gun u toch wel wat heel goeds, Wim lief. Hy. Gy zyt zeer gul, ik weet het. Ik. Nu — 't is wel — ik zal — hem dan — maar •—- nee — men! Hy. Nu — daar zult —- gy— wel — aan — doen. [Weg ging hy ; e die Wim is toch al wat men wil, maar hy is niet vrolyk wat of er toch fchuilt?} Nog niet t'huis 1 zyt gy met hem door? Hoe zit het ? Tot uw ftraf ga ik voortfchryven t ook het discours met Bram, die hier voor Beurstyd aankwam. Ten vervolge dan! Myn Heer van Oldenburg denkt zeker, dat men zynen vyand een gouden brug moet leggen; want hy heeft my een fchoon prefent gegeeven. Het fpyt my, want ik moet het aanneemen. Hy komt nog fpoediger van my af, dan hy gehoopt had. Op Willem heeft hy den nyd. Nu, Mama is ook mal met hem; en dan kan onze Gerrit in geen goeden luim zyn. Mama voegt nu, by haare predikatie over't vroeg opftaan, nog eene Biddags-preek over de pligt der Vrouwelyke onderdaanigheid, die my nog minder vol-  WILLEM LEEVEND. 155 voldoet : ja zo weinig als Dominé Heftigs Sermoen over het Gouden Kalf. 't Is waar, Mama is haar onderwerp geheel magtig, en zy fpreekt altoos zo betoovrend. . . . Neem jy den heelen Bram Ryzig, zo als hy reilt en zeilt. Denkt hy dan, dat ik ftapel gek ben ? Hoe vaart, Mevrouw ? mogt ik zo zeggen; ik weet niet veel met hem te praaien: het was des by gebrek van discours. Hy. Zeer wel, zy verlangt al, om Buiten eens wat meer gezelfchap te hebben. Ik moet veel in de Stad zyn; nu, ik heb haar beloofd, dat zy dit haast hebben zal. . . . Ik. Verwagt gy Logeer - gasten ? Hy. Daar ik van weet niet 5 maar ik hoop, dat myne aanftaande Vrouw met genoegen by haare Schoonmoeder zal inwoonen; dit vleit de oude Vrouw kragtig , zy is zeer blyde met die verkiezing. Ik. Met die verkiezing? Hy. Ja, als gy moeds genoeg hebt, om eenen man te neemen, die u nooit vleit, maar hartlyk lief heeft, dan zult gy dit ook wel verkiezen. * Alles zal wel gaan, Daatje ; myne Mama heeft veel zin aan u. [ Ik was zo kapot , dat ik zweeg. ] Mama. Komt Mevrouw Ryzig haast in de Stad., myn Heer? Hy. Mevrouw, zy zal te eerder komen, om eeni-  t$6 HISTORIE VAN DEN HEER eenige fchikkingcn te maaken ; want ik verlaieg zeer, om getrouwd te zyn, [Hy kuschte my en ging naar de Beurs.} Zo dat, ik heb dan niets te gaan doen dan boete voor alle de ydelheden myns jeugdigen levens. Ik beken , er is wat af te doen! Nu, daar is kans toe. Een grillig man , dien ik zelf aan u niet gun, eene eigenzinnige bemoeialagtige Schoonmoeder; en daar in huis! ó hée! . . . En aan wie zal ik, arme penitente, myn nood klaagen ? Aan Mama ? Zyt gy wel wys ? Aan Wim ? Nog erger. Aan u ? Gy houd immers altoos Ryzigs kant. Aan myne Tante? Daar moet ik maar om komen! Je weet, hoe zy my dit Partytje afraadt. Aan onz& Rammel ? Dan laat ik myn Lyden nog liever drukken, onder den titel van: „ Klagten eener Boetdoende jonge Vrouw —?„ hoe dat zy — door haar Man! — en Schoon,,, moeder! — getempteerd en geplaagd is; geef ik „ om een Oortje. Stem: Allemaal Lari. Alle jonge Vrouwen hebben doorgaans zo een Ruk van eene Confidente, aan wie zy al haare droefheden en wederwaardigheden kunnen vertellen. En dan is het: „ Ja, myn lieve mensch , zo doet „ hy met my, en zo behandelt hy my. En zo is „ het oud wyf; en hy heult met haar. Ik doe „ niets naar zyn zin; en ik heb geene vryheui, „ om een leevendig mensch te zien; en denk, ik „ ben evenwel heel anders gewoon. En hy wist  WILLEM LEEVEND. T57 „ my alles zo mooi voor te doen; en ik dagt, kom, ik zal hem maar neemen , hy is nogal wel. „ Kom nu eens !" Ach , weet ik het niet, zo doen die jonge Pimpeltjes van Vrouwtjes; als zy met Man eens een knorpartytje, of met Mama eens een haspelingje hebben. Nog een woordje van onze Vriendin Rammel; die is zeer uit haar humeur, om dat ik haar dit oud Nieuws nooit verteld heb. „ Maar zy wist het even zo rasch als ic„ mand in heel Amfteldam; want haar Lysje had het van de flyffkr van Mevrouw Ryzig ge., hoord; en die had het van den koetzier; en 5, die had het Van de keukenmeid; en de keu,, meid had het van de derde meid; zo kwam zy ,, er zo direct agter." Ik liet haar maar wat uit» waazemen. Ik wist niet beter te doen : Als ook dan deezen langen Brief te (luiten, want Willem komt daar zo by my, en zegt, dat uw Oom zo erg is, dat gy het niet durft wagen, om uit te gaan. Het Partytje aangaande , in een volgenden. Arme lieve Pietje , dat is wel een aakelige tydkorting voor u, zo weeken aan een voor een ziek oud mans bed te zitten. Gy zyt lief, hoor, e» ik hou veel van u. A. LEEVEND.. "VIER-  -58 HISTORIE VAN DEN HEER VIER.-en-DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw petronella renard aan Mejuffrouw alida leevend. waarde vriendin! at of gy met zo een fchcpzel aan zult „ vangen" ? Trouw het fchepzel, zo rasch het ■u maar wat mooglyk zy. Anders kan ik u in dit duister geval niet raaden. Om u wat fpoed te doen maaken , want ik weet nog niet, of gyerwel iets van voorhebt, zal ik u het volgende melden. Al had gy in eene Alcove zitten luisteren , gy zoud niet beter gegist hebben naar de gefprekken , U en Ryzig aangaande. Ik zie nu en dan zo eens eenige onzer Gezelfchap-vriendinnen. Ziet, die weet ik: ,, dat Ryzig niet veel haast maakt om u te trouwen."; en een half honderd jongens , die gy gefopt hebt, kraaijen er zo wat ergerlyke toonen door heen. Töller en Wilke hebben reeds, om een tractement, gewed tegen Jacobi: ,, dat er niets van worden zal." De eerfte wendt voor, dat gy hem te wel kent, om immer te trouwen dan met hem ; de andre, min Judas dan de Mof, voegt er by: „ dat Ryzig uw flag niet „ is." Onze waarde Saletvriendinnen , terwyj zy haar neus optrekken voor Ryzig , fpyt het ech-  WILLEM LEEVEND. 159 echter, dat zy hem niet krygen; gunnen zich den tyd niet om te fpeelen, zo druk hebben zy het over u. Haast n, rep u, en trouw toch, hoe eer hoe liever. Het is wel meer gebeurd, dat Wim en ik de zaaken niet oneens waren, vooral, als gy met hem verfchilde. Ik voorzie wel, dat gy my nu weer braaf plaagen zult op zyn fujet: wees gerust , al was er geen Lotje Roulin in de waereld, uog zoude ik geen voorwerp zyner erbarming Willen worden. Verftaat gy dat, Vriendin? Ik heb Wim magtig lief, maar niet met eenig uitzicht op zyn perfoon. Ik heb ook op nieuw aanzoek gekreegen van iemand, die fchynt te begrypen, dat ik, ook voor myns Ooms dood, geene flegte party ben. Ik zal niets doen, buiten kennis en toeftemming van mynen Oom. Zyt gy niet heel nieuwsgierig, om te weeten wie dit zyn mag? Nu, gy zult het ook nog wel eens hooren. Eerst moet ik echter met Mevrouw , uwe Moeder, raadpleegen; zolang blyft zyn naam een geheim voor u. Onze Vriendin Heftig kan u niet op het fpoor helpen , want „ haar Lysje „ kent noch de Styffter, noch de Koetzier der „ familie." Doe des geen vergeeffchen arbeid; prepareer u liever, om zelfs te trouwen; dit is wel eens zo goed. Uw gefprek met Wim, en ook zyne converfatic met my, toont, dat hy al zyn vernuft niet heeft  IÖO HISTORIE VAN DEN HÊER. heeft weg geftudeerd. Hy verbergt met dit alles iets, wat weet ik niet, indien het Juffrouw Roulin niet aangaat. Weet Mevrouw nog niets van dat praatje ? maar zo is 't: zy, die 't meest belang by iets hebben, hooren het doorgaans te laat. Wat is er toch Weer over zyne dwaalende begrippen ? Gy fpreekt nooit eens ernRig; dat is toch verdrietig, Daatje! Er wordt van een Vaers gefprooken , dat Willem zoude gemaakt hebben'; en Dominé is er zeer over geërgerd. Ik kan er niet regt agter komen. Dit is zeker, dat het zyn hand is, en men verhaalt, dat hy het aan my gegeeven heeft. Ik zal Dominé uithooren; hy heeft nog zo een oud eigen op my; want ik leerde by hem myne Belydenis, en hy meent het wél; 't fpyt my, dat hy meent, dat ik dat Vaers vart Willem uit myne handen zou' gegeeven hebben: ik weet er niets van. Zedert ik zelf zo wat begin te denken by bet geen ik léés, dunkt my, is de man zo onfeilbaar niet meer, als ik geloofd heb. De Brief uwer Tante over uw Huwlyk is een Orgineel Rukje. De Vrouw houdt veel van V waare.Verbruid, Daatje, wat krygen wy daar zaakelyk wat in! Mevrouw Ryzig is eene oude, deftige, puntige, llyfburger!yke Dame: ik geloof'nedrig met Tante: dat Grootje Ryzig u fchoon agter de „ vodden zal zitten." Wim heeft gelyk: Ryzig moet net in uw trant zyn. Aile Ljefkoozinge.ii zyn  WILLEM LEEVEND. iffj zyn immers mal? Dit is uw regel; hou u daar aan, hy zal u veel nuts bezorgen met uwen aanftaanden man. ó Gy hebt alle mooglyke uitzichten, om op uwe wys wel getrouwd te zyn. Uw man, een regt koopman, die naauwlyks den tyd heeft om te eeten, en nooit zo niet eens naar de Kerk met u uitkan; die niets meer dan ouwerwetze pligten van eene Vrouw vergt; die u een huis vol kinderen, en de noodige middelen, om die wel op te voeden , zal bezorgen ; die nu en dan eens helder met u zal kyven, ( als gy 't verdient,) cn u in zyn ecrlyk Vaderlandsch hart evenwel liefhebben ; die boos op zich zelf zal worden, om dat gy hem, als hy ftemmig kyken wil, hartlyk doet lachen; en die, om dat gy de Moeder zyncr Kinderen, veel meer dan, om dat gy zyne Vrouw zyt, veel in het beste licht zal plaatzcn. Zie, zo zalBrampje metuomgaan. Gy zult intusfehen alles te werk Hellen, om zyne zwakke zyde uit te vinden, en die ten uwen voordeele te overmeesteren. Gy zult echter uwe Opvoeding te wel in 't oog houden, om uw man niet met alle beleefdheid te behandelen , ook dan als gy hem naar Joost wenscht; uwe achting zal hem meer bevallen, dan uwe liefde; 6 wat zult gy in uw trant gelukkig zyn ! Thans heb ik geen tyd, om Mevrouw te fchryven ; zo rasch ik kan, zal ik my die eere geeven. ii. d e e l. L Wim  IÖ2 HISTORIE VAN DEN HEER Wim zal u wel zeggen, dat ik niet van de Party zyn kan, hoe gaarn ik ook een fpook zage. Ik hoor van uw Broêr, dat men Hamlet ipeelen zal; dat ftuk ken ik niet. Altoos uwe Wdmeenendt P. RE NAR». VYF-  WILLEM LEEVEND. \6% VYF- en-DERTIGSTE BRIEF. De lieer willem leevend aan Mejuffrouw adriana celcour. waards t e juffrouw belcour.! J^ogmaal bedank ik u voor alles ! Ik heb, volgens onze affpraak, aan Lotje niet gezegd, dat ik een dag by u heb doorgebragt. Jambres fpreekt haar nooit; ik behoefde het hem des niet te verbieden ; dit mogt aandagt opwekken. Zy was zeer te vreden over myne te rug komst, en dagt, dat dit uitftapje naar Amfteldam my goed gedaan had. „ Evenwel zo kort voor de groote Vacantie!" lk zag, dat zy dit dagt; zy zeide er echter niets van; en ik had, weet gy, myne reden , om haar, door een afzyn van agt dagen, voor te bereiden voor een, dat vee] meer wceken zoude duuren. Herinner u ons gefprek; alles zal vodr u duidelyk zyn. Nu zal ik zo omltandig zyn als gy begeert; ik zal ü niet alleen fchryven wat, maar, is 't my doenlyk, hoe uwe Vriendin alles zegt. Myn brief zal des, dit voorzie ïk, zeer uitgebreid worden. ■ Onze Converfatie was zedert eenigen tyd wat al te Ryf cn gedwongen, mot jonge lieden, di* feuisfe'.yk met elkander omgaan. Het viel my L a moei-  164 HISTORIE VAN DEN HEER öloeilyk, zo wel om er myaan te houden , als om het te veranderen. By myne t'huiskomst' 1'cheeu dat wat veranderd: ik bediende my van die geieegenheid , dcwyl ik eens gemeenzaam met haar móest prakten. Op eenen nadenmiddag thee drinkende, vroeg Roulin my, of ik in de aanftaande Vacantie overbleef; de Studenten, zeide hy, vertrekken zo al nu en dan. [Zy luisterde zeer aan~ dagtig; maar hield haare oogen op haar werk. } Ik. Neen, myn Heer, ik meen een reisje te doen met den Keer Jambres; en heb by myne Mama atfcheid wcezen ncemen. Hy. Gy hebt gelyk; evenwel het fpyt my, dat gy vertrekt: wy zullen uw gezjelfchap zeer misfcn. Ik. Gy zyt zeer vricndlyk, myn gicde Roulin. liet is my aangenaam van u te höoreh, dat ik hier niet verveel. [Zy zachte zeer /lil, maar ik hoofde het echter. ] Hy. Verveel! zeker, myn Heer, het fpyt my, dat gy gaat. Maar gy doet wel; en ook gy hebt aan ons gczelfchap niet veel. Uwe goede Vrienden zullen ook al verlangen, om u eens te zien. Ik. Dat is voor goede Vrienden niet oneigen. [Lotje zat in gedagten ; haare hand bleef op haar werk liggen.} Hy. Blyft gy de geheelc Vacantie uit, of mogen wyu vroeger te rug wagten ? [Lotje floeg haare bogen op; ik kon niet antwoorden zo als ik voornam.} Ik,  WILLEM LEEVEND. 165 Ik. Dat is nog onzeker. Gy begrypt wel, dat ik ook zeer zal verlangen, om weder hier te zyn. \_Er viel een traantje op het linnen. Lotje zat zó, dat hy laar niet konde waarneemen, al had hy dit oogmerk , maar dit is zo niet , ook gehad.] Hy. Hoort gy niets van Van Goudenftein? zyn goed is hier nog. Ik. Ja, ik hoor wel zo iets van hem: maar hy verdient niet, dat wy van hem fprceken. Hy. Profesfor Maatig heeft my naar u gevraagd ; ik geloof, dat hy u gaarn eens zoude fprceken. Hy fprak, van u eenige Brieven aan zyne fa ilit mede te geeven. Wat is die Profesfor een uitmuntend vriendlyk Man! Ik. Ongetwyfeld ! goed, ik zal eens by hem aangaan : de commisfien van zo een Man verëeren my ten uiterften. Roulin ging aan zyne bezigheden; ik bleef zitten : wy waren in het zomer • vertrek, 't welk door Lotje, nu er zulk een fraai Bloemtuintje voor ligt, veel gebruikt wordt; en ook het is hier zoBuitenagtig, met dezwaare boomen , die by onze Buuren groeijen. Ik voorzag weder eene diepe ftilte; die wilde ik voorkomen. ,, Zyt gyniet wel, lieve Juffrouw Roulin? Gy ziet wat bleek. Laat ik u nog een kopje infehenken. " Ik deed bet, zy zuchtte, cn glimlachte by zich zelf. Het kopje neerzettende, zag zy my fchichtig aan. Ik L 3 kon  166 HISTORIE VAN DEN HEER -kon het niet langer uitharden, vatte haare hand, en hield die tusfehen de mynen. Ik. Wat fcheeft er aan ? zyt gy niet wel, my» Lotje lief? Zy. Dat kan ik niet zeggen; maar gy weet, ik ben nooit heel lecvendig: gy hebt aan zulk eenzelvig (til gezelfchap niet veel; ó dat kan ik zq begrypen! [ Zy liet my haare hand, teen zy merkte , dat ik die liefst houden wilde. ] Ik. Gy verongelykt my, myne Beste; ik heb zeer veel aan uw gezelfchap, 'tis my leed, dat gy myn fmaak zo weinig kent. [ Zy zag my oplettender dan doorgaans aan. ] Zy. Wanneer vertrekt gy ? Ik. Woensdag, Lotje lief. Zy. Gaat gy over Amftcldam . f . . vraag ik. •ok onbefcheideu ? Ik. Onbefcheideu! kan Juffrouw Roulin immer •nbefcheiden zyn ? Gy doet my wel veel eer. [ Ik kuschte haare hand : dat moest ik 'mooglyk niet gedaan hebben; maar was dit ook een woord, Juffrouw Belcour ?, ] Zy. Wel veel eer! [Dit zeide zy op eenen toon, die my byna deed vergeet en, wat ik u beloofd had; dat ik alleen haar Vriend was; dat ik eene andere ieminde. J Ik. Neen: myn reisje legt door onze Provintien; de Heer Jambres gaat met my; wat heb ik aan een knegt ? Zy.  WILLEM LEEVEND. \6j Zy. Zo! ja, men weet niet, wat ons kan overkomen , en hy is u een goed Vriend. Gaat gy niet naar Profesfor? Ik. Had gy liefst, dat ik er nu terftond heen ging? [Zy bloosde.] Dan ga ik; [Zy drukte myt dagt my, de band, maar zweeg.] Het zal echter zo een haast niet hebben. Zy. [ wat blymoediger. ] Sprak myn Broeder niet van Brieven , die gy zoud mede ncemen voor Profesfors familie; heeft hy in Holland familie? dat wist ik niet, Ik. Neen, ten minden geene naastbeftaande; [Zy wilde iets vraagen, zweeg; ik durfde niet reppen van Duitschland. ] Hebt gy in lang niets van uwe Vriendin gehoord? Zy. Ja, en ik heb haar ook gefehreeven. ó Het is zulk een waardig mensch! Wie heb ik ook buiten haar ? [Zy was zo flerk aangedaan, dat haar hoofd op mynen fchouder zeeg. Zy fnikte. Ik beefde; ik kuschte haare wang, noemde haar myn Engel; dat kon ik niet helpen; al waart gy nog zo misnoegd. Zy herftelde zich fpoedig; ik zag, dat het haar bedroefde , zich zo verre geuit te hebben ; zy ging voort, ] Ja, ik ben een zwak Meisje; maar deeze Vriendin verdient ook myne achting. Wat was ik, zo ik haare vriendfchap verloor? Ik heb, buiten deeze Vriendin, niemand voor myn hart. [ Dit ging te ver. Ach, zeide ik , «n dat zeer ernftig, is Willem dan niets voor u? L 4 Heb  l6"8 HISTORIE VAN DEN HEER Heb ik die gunst verbeurd ? ] Willem is myn Vriend; maar Willem gaat heen; hy heeft nog elders Vrienden; wat is er op te zeggen? [Zy zweeg weder, ] Ik. Lotje lief, Willem mag u immers zyne Vriendin noemen ? Gy zyt immers niet misnoegd op hem ? [ Zy zweeg een tyd lang. ] Zy. Zult gy niet eens aan Roulin fchryven; hy houdt zo veel van u, als voor hem mooglyk zy; dat merkte gy daar zo even immers nog duidelyk. [Ik wist niet wat te antwoorden; op myne hand, waar in ik nog de haare hield, lag ik myn wang voor over op de tafel; ik gloeide.'] Wat zal hy in zyn fchik zyn met eep Brief van u! Ik. Lotje, myn lieve Lotje, zoud gy het kwalyk Deernen, als ik aan u fchreef? [Ik moet haar toen zeer minzaam hebben aangezien, want zy onU wikkelde haare hand uit de myne , en hield die met tntroering eenige oogenblikken voor myne oogen; gy moet alles weeten, ] Zy. Rvvalyk neemen ? Aan my fchryven V ... . Welk een inval is dit ? Als gy het 20 verkiest, goed! maar gy zidt wel andre bezigheden hebben, dan dat gy veel zult kunnen fchryven, denk ik. Ik. Is die inval zo vreemd ? Wel, heele lieve , praat ik dan niet veel liever met u dan met uw Broeder ? Is gemeenzaam fchryven iets anders ian praaten ? Zy.  WILLEM LEEVEND. 169 Zy. Heb ik u niet hporen zeggen, dat uw Vriend Helder thans Buiten is op Beekenhof; [wat onthouwt zy al/es!] Gy gaat zeker by hem? Gy zult daar zeker lieve Vrienden hebben, [Ik wierd, tegen myn wil aan, zeer rood: zy zeide er echter niets van. ] Ik. Ja, Lotje lief, ik ben daar verzogt; ik heb bedankt; het is beter, dat ik dit reisje doe; ik ga cr echter in het doorpasfeeren eens aan. Zy. Heeft myn Heer Helder (dat ik dit eens zo vraag,) Zusters of Broeders ? Ik. Ja, hy heeft eene Zuster. Zy. Is zy nog jong ? Ik, Yan onze jaaren, Zy. En nog ongehuwd? Ik, Ja, maar zy is te fchoon, en eene te aan» zienlyke party, om niet veel aanzoek te hebben. Zy. Is zy fchoon ? Ik. Men houdt haar voor de Beauté van ons land, Zy. Men vindt weinig fchoone Vrouwen. Hebt gy geene Profils van uwe byzondere Vrienden ? ü Die uitvinding behaagt my zo. [Om daarqur.fi geen geheim van te maaken, haalde ik myn portefeuille uit myn zak, cn liet haar het profil van Juffrouw Helder zien. Zy nam het in haare hand, ik zag haar hart geweldig kloppen, Zy bezag het zeer lang en zeer aandagtig. ] Zy, Dat noem ik ook fchoon! welk een edelen L 5 om-  I/O HISTORIE VAN DEN HEER omtrek! jammer, dat men de oogen mist. [Ik bloosde; zy zweeg. ] Eene der meiden kwam over (jje plaats naar ons toe; zy had eenige bezigheid , fcheen liet. Zy ftond op, gaf my het profil ; ik leide het, met een ftukje zyden lint, dat er by behoort, weer in het binnenfte affchutzel: dit zag zy ; zy hoefte een diepen zucht geheel weg, en ging met het Meisje in huis. Ik was niet gefchikt, om by Profesfor te gaan. Myn hoofd en hart waren even vol, Ik wagtte nog wat, of zy te rug kwamc; vergeefsch. Ik trok myn rok uit, cn ging naar myne gewoonte in den Bloemtuin bezigheid zoeken. Geduurig floeg ik myne oogen naar de gangdeur, in hoop dat zy komen zoude; haar naaiwerk was blyven leggen. Vergeefsch: zy kwam niet. Wat viel my dat moeilyk! haare vriendfchap is myn hart zo dierbaar, dat, zo ik niet elders beminde, ik niet zou ademen dan voor dit bekoorlyk Meisje. Eindlyk maakte ik een zeer fraaije bouquet; en ziende dat zy niet weer kwam, het wierd nu al avond, ging ik in de eetkamer. Zy zat met een boek voor haar. Ik geloof niet, dat zy las; maar! ach ik zag duidelyk, dat zy geweend had. Ik durfde niets vraagen; ó dit Meisje is zo kiesch; gy kent haar! Ik. Ik heb hier zeer fraaije bloemen in dit boutuetje. Zy. ü Zeer fraaije bloemen ! [Zy nam het niet aan.] Ik.  WILLEM LEEVEND. 171 Ik. Wilt gy het ho.uquer.je niet hebben, Lotje lief? Zy, Is het dan voor my ? [ vroeg zy, zeer verwonderd. ] Ik. Wel, voor wie toch anders ? Is het gchecle Blocmftuk niet voor myne Vriendin aangelegd ; voor wie anders? [Ikplaatfe kei vervolgens tusfehen de frik, die voor haaren boezem vast was, en drukte eenige zedige kuschjes op haar Zfigte wangetje: zy was onthutst ; van vergenoegen , of van droefheid? ik durf niets bepaa!en.~] Des avoncfe onder het eeten, was Lotje zo als zy altoos is, Uil, doch minzaam. Ik ging ten eer* ften naar myne kamer, om u alles , zo als het my nu in 't geheugen ligt, te fchryven. Gy zult zo zeer naar deezen verlangen, dat ik hem afzend, cn een tweeden zal beginnen, die u, het geen nog zal voorvallen voor myn vertrek, zal bcrigten. Zyt fy taamlyk met my voldaan ? ó Wist ik dit! Indien gy my beoordeelt, vergeet dan niet, dat ik twintig jaar, en het Meisje Lotje Roulin is; dat ik geheel vriendfchap voor haar ben, cn myn hart allergevoeligst is. Ik ben Uw oprechte Booglichter, W. LEEVEND, ZES,  172 historie van den heer ZES- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw aeida leevend aan Mejuffrouw PETRONELLA renard. MEJUFFROUW de PROFETESSe! lx bemoei my zo weinig met myne vryery, e» Ryzig is daar zo wel mee te vreden, dat ik nog druk aan u kan fchryven. Voor ik u de Comedie-party mededeel; of, (want gy zyt zo criticq,of gy ook geleerde Boekzaalen en Letteroefeningen hielpt fchryven ,) het verhaal daar van mededeel, zal ik eens eerst met u fpreeken over uwen brief aan Mama; gy zult tog begeerig zyn, om te wéeten,of zy my den man genoemd heeft; dit zal ook een goed teken voor u zyn; ójou olykc ! ik ken je immers. Sta vast dan, ik zal aan u fchryven, tot ik met de pen tusfehen de vingeren in fiaap val. Ik hou my nog aan myne oude gewoonte , van laat op te zitten en nog laater opteftaan. Myne gouden dagen loopen op 't laatst! 't Is billyk, dat ik, nog vry zynde, over myn tyd zo befchik, als my meest voldoet. Wel, Piet, ik zou u kunnen kloppen, om dat gy aan myne lieve Mama iets toebctrouwt, dat gy voor my verbergt Evenwel, gy hebt geen ongclyk. Mama houdt magtig veel van u: En  W I L L I M LIEVEN D. 173 En (dit dient u óók in uw voddenkraam van verliefdheid) is er zeer vóór, dat er getrouwd ende ten huwlyke gegeeven wordt: nu, zy gaat ook met een goed voorbeeld voor. Als befpiegeling en betrachting zo overeenkomen , kan men gerust zyn, dat men meent het geen men zegt: mits, dat het gcene dolle partyen zyn, die men niet kan verantwoorden, dan met te zeggen, dat die lui elkander waren opgeleid. Een hcerlyk excuus voor onze zotternyen, die wy mallootén , cn uilskuikens, zo circum circa, nu zes duizend jaaren aan een hebben uitgevoerd... Verbruid! dat moest Dominé Heftig hooren,- of hy my een oud pak zoude geeven! Nu Kind, pas op, gy zult ook van de Cotelcttes krygen; wees maar gedwee. Hoe zegt onze groote Dichtres de Neufville: Ah ge aan uw Bicgtvaérs voeten Met Kinderlik ontzag uw dwaalingen zult boeten. Waar zal ik eerst mede beginnen, met Wims Vrygeestery, of met uwe Vryagie ? Uit medelyden met u, zal ik een aanvang maaken met Cornelis Everards. Zie hier dan het Gefprek tusfehen Mama en my. Het Toneel verbeeldt een Tuinkamer. Er word thee gedronken. Mama. Ik heb een Brief, kind, van uwe Vriendin. Ik. Ja! En zy fchryft nog al heel lief; niet waar , Mama? Mama.  174 HISTORIE VAN DEN HEER Mama. Ten min Ren zeer redclvk en vèribmü dig. . ik. ó Pietje betert in allen opzichte; wei heden, het heugt my nog, dat zy niet loeiden kon; en zich zoude doodgcfchaamd hebben, een Hollandfchen Brief te kunnen fchryven. Mama. Pietje toont ten minRen , dat eene ben-zelagtige opvoeding haar niet geheel onbekwaam gemaakt heeft, om eens beter te denken, cn te d en ook. Ik. Ik zcide u altoos, dat het eene lieve meid waar ; doch Mama [ Zy viel my in de reden. ] Mama. Geloofde het dies te minder, om dat myne Dogter toen niet zeer pligtmaatig handelde. Nu, dat is voorby; ik ben thans zeer met u te Vreden. [ Ik kuschte haar; zy glimlachte. ] Ik. 6 Mama, gy zult nog ecu huis vol plaifier aan my gaan bekeven; althans dit neem ik oprecht voor. Ma ra. Kent gy eenen Heer Evcrards, Daat? Ik. Everarus ? Wel, ik geloof jal Is het niet een mooije blonde Jongen, die zo Ril by zich zelf doordruilt? Heden, ja wel, ik ken hem. Maar hy fmaaktc my zo weinig , en dan let men zo op die wezens in blanco niet veel. Hy is zo ftyf als een hark , en fpreekt weinig ; ten minRen toen ik hem zo by geval eens zag Mama. [my invallende,] Hebt gy , behalve» dat  WILLEM LEEVEND. I75 «Jat hy u niet fmaak. , nog iets ten zynen laste ? Ik. Och, ik heb nooit aan hem gcdagt. Zou hy Zin hebben aan Renard? Wel, 't is net haar flag; zy en ik verfchilien genoeg in verkiezingen, om dit vast te Rellen. Ik wed , dat zy u over hem raadpleegt. Mama. Mag men wedden , als men iets voor zeker weet? Ik. Neen, geloof ik; maar toch, Mama, fchryft zy over hem ? Mama. Ja, en indien hy haar verdient Ik. Zult gy het haar niet afraaden ? Mama. Juist zo; maar, om eens wat anders te praaten : zult gy Ryzig trouwen ? en wanneer denkt gy? Ik. Wanneer; dat weet ik niet; ik denk, als Grootje Ryzig, en haar Zoon goedvinden een dag te Rellen. Mama. Ryzig dringt er fterk op aan. Ik. Ryzig is zeer verpligteud. [ Mama zag flemmig. ] Mama. Hebt gy ook iels tegen hem, Daatje? Ik. Neen. De eene man is ligt zo goed ais de ander; en alle veranderingen zyn ook al geene verbeteringen. Mama. Is dit genoeg, om u te bepaalen ? Ik. Wel, ik denk ja. Mama. Ik denk hier anders over, weet gy. Bejnint gy Ryzig niet? Ik.  1?6 HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Ik geloof geen zier; maar ik heb zo geen verftand van beminnen. [Zy lachte; ik was den hoek te horen!'] Dit kan ik zeggen, ik wil hem nog liever tot myn Meer en Meester verheffen, dan een van al die Snoeshaantjes, die my zo wel eens voorpiepten : je vous aime. Sus! Sus! Wat doe ik! ik zou over uw Vryer fchryven, en ik fchryf over myn Vryer! . . . . 6 Ik heb ook myne geheimen, zo wel als Mejuffrouw Renard. Veel geluk dan met uw vangst! 6 Nu zal myne Vriendin de zagte neigingen van haar murwe hartje kunnen voldoen! liet zal zyn, mon Cher, ma C!,ere, mon Ame, mon Amie; want Kees ziet er ook 1 ecl zoctappclagtig uit. Pietje zal geen troef verzaaken, maar uit dénzelfden grondtoon acccmpagnceren. Ha! ha! dat zal eenaartigcontrast zyn! Ryzig altoos op de brandwagt, om te zien of zyn weergaafe R ute hex vaneen Wyfhem ook een kans poogt aftezien. Everards altoos vaardig , om zyn lief Vrouwtje in alles te voldoen. Ryzig zal zeggen : ,, Toe Kind, Rap in; dat tal„ men verveelt my al; de paerden moeten zo lang ,, niet Raan." Everards zal wenfehen , dat a!le Koetzcn op EngclfcheVccren gingen, en dat heel Amfteldam met roozen beRrooid ware; zo dra hy maar zes weken getrouwd is; u gedienstig in het rytuig helpen , cn zo verheugd als een Bruigom naast u zitten. Ryzig zal roepen: „ Ik groet je, Vrouw,'  willem leevend. ijf Vrouw," eu aan den trap blyven. Everards zat hiet naar de Beurs gaan kunnen, zonder zyn fchat wel hêcrlyk gekuscht te hebben. Ryzig zal grimmen , om dat er een knoop van zyn jas is. Everards zal niet willen hebben, dat gy hem zyn rok helpt aandoen. Ryzig zal, als wy thee drinken 9 in een vod van een Pryscourant ftudeeren , of ia tyhe Brieventas fchommelen. Everards zal met u praateu, wat nieuws vertellen, of iets moois voorleezeh. Ryzig zal my geen een nieuwtje; t'huis brengen. Everards zal voor u muficeéren , én, wilt gy, een partytje ombren. Jk zat zeggen: „ Nu ja, ja, tuttermatut, de waereld is niet raa„ zende gemaakt," Gy zult aan Everards cogèn zien, wat hy wil. Gy zult uw man, als hy in de kamer komt, èen hand, mooglyk een kusch' geeven ; gy zyt er gek genoeg toe. Ik zal vry knorrig zeggen : „Toe Ryzig, talm zo niet, het eeten „ wórdt koud." Gy zult zingen; ik zal pruttelen. Maar beide zullen we even zeer in onzen fchik zyn. Ik althans zou myn klant Voor uw bloemzoeten Man niet willen ruilen.' Ryzig zou u doen fchreijen; Everards zou my vergiftig baldadig eu ëngezeglyk maaken. Ik zou zyn geflikflooi nier' dulden kunnen ; gy zoud Ryzig kunnen vreezen èn eeren, maar liefhebben ? nooit. Nu vari ënzen Willem*.' Wat zal men zeggen? Een ongeluk komt nel-, «en alleen. Dat zien wy aan Wim! Eerst trof i 'm deel, M hem'  -78 HISTORIE VAN DEN HEER hem het treurig ongeluk, dat hy Dominé moest worden; toen wierd hy Dooiend Ridder van zyne LütUe; (Ja, dat Engeltje, ik wou, dat gy haar eens zaagt!) en komt met een gat in zyn hals cn een gclchcurde rok, zo moedig als een ftooters haan , van het ilagveld. En nu ? Nu is hy een Poëet geworden. Foei, ik fchaam my half dood ! Geeft de jongen dan nergens om ? Nu kan hy waaragtig nog Gcnoodfchapje gaan fpeclen, en in kreeft en keerdichten het Berouw van Petrus , en de woede van Judas uitbrommen ; Wie weet, of hy ons nu nog niet met een zilver penninkje over den vloer komt ! Was hy nog liever een Sociniaan , dan een Poëet geworden! Eu Mama, (ook niet onze Gerrit, dat moet ik zeggen van den man,) heeft hem nooit op de Dichtery befteld. 'tls zyn eigen fchuld. Pt heb het Vaers geleezen; ik lieg; het was te ysfelyk lang: maar ik heb het doorloopen. Dit is er van: Het eerfte gedeelte is zo duister, zo zwart, zo pikkelyke donker als het bakkes van zyn Vriend den Toverdoctor: Het tweede gedeelte gclyktwel naar een Capittel uit de Klaagliederen : Het derde is een gebed van iemand, die zelf niet weet, wathy eigenlyk wil. Tante heeft er my over gefchreeven: den Brief by occafie; zy rooit het als een myl op zeven. Wat is het goed, dat Pastoorfche zo graag iets in vertrouwen verteit! Het fchommelige Wyf •koji het niet voor zich zelf houden; zy vergat zelf.  WILLEM LEEVEND. 179 zelf, dat zy knorrig op my zyn moest. Zy gaf het my; en ik zend het aan u. Zy noch ik zien een kruimel kettery in 't heele Vaers. Nu, 't zou er voor Land en Kerk, en het dierbaar Oranjenhuis benaauwd uitzien, indien ik, (zy is wat anders, 'tis een Dominees Vrouw,) de Ketters moest aanbrengen. Wel meid lief, ik heb omtrent zo veel verftand van Kettery als van Minriery; en dat is — Nul! 't Spyt my toch, dat Wim voor Dominé ftudeert; ik vrees, dat hy voor ftoelen en, banken zal prëekëri. Of zoü het ook nog leeren het een uurtje praatend te houden over onze modes en malligheden? Ik zie het er niet in; Mama zou graag zien , dat ik dikwyls by Dominé Heftig ten Sermoene ging: Ik bedank er heel zeer voor; zie, de Man bemoeit zich wel nooit met onze firikketi en kwikken, poeijer en pomade; hy vergt zyne Vrouw ook niet, om er als' een Moloch uit te zien; maar ik ben veel te convcrfabel, om zo veele hupfche Burgers en Inwooners van Amfteldam naar Joost te zien zenden , vermits zy de zaak nog Wat anders begrypen, dan zyn Eerwaardigheid, QudUtate Ojia. Ik hoop , dat Heftig tegen het Vaers pubiicq fchryven zal. Zo een harrewar-party is wel prettig; en de Boekverkoopers moeten ook leeven. Twistfchriften zyn zeer dienstig voor lieden , die veel gal hebben, en weinig bewecging; gevolglyk gezond, gevolglyk goed om lang te leeven, gevolglyk goed voor de waare M t. Kerk.  t8o HISTORIE VAN DEN HEER Kerk. Ryzig zegt, dat men een Synodale Bril moet hebben, om er kettery in te zien. Ja, ja, myn Bram heeft verftand genoeg; hoe hy anders met my dit traanendal doorkomt, weet ik niet. De Party trekt er in. Ik ben zeer llaaperig; maar dat in 't vat is, verzuurt niet. Slaap wel, en denk eens aan Uwe Vriendin, A. LEEVEND» < ZE-  WILLEM LEEVEN». I&ï ZEVEN- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw adriana belcour. waardste juffrouw belcour! lEk neem de pen weder op. Hoe doorgrieft my het medelyden, (ach, duld dit woord, het drukt myne gewaarwording zo volmaakt wel uit,) met uwe Vriendin! Hoe kan ik altoos zo fchroomvallig dien afftand houden, dien gy my vergt, dat ik houden zal ? Gy zyt eene Vrouw, eene bedaarde , onhartstochtlyke , altoos redelyke Vrouw; maar is myne Lotje niet alles, wat een eerlyk man beminlyk moet noemen ? Welk een belangryk gelaat! welke oogen! Hoe leerzaam is haar verbindend byzyn ! Hoe volmaakt Vrouwlyk zyn alle, haare deugden, haare bekwaamheden, haare neigingen ! Gy weet nog niet, welk een wonderlyke Jongen ik, ben; de fchoonfte Vrouw, die zich van haare Sex verwydert, is voor my even zoverachtlyk, als een Jo igen, die zich, als eene, zyner Zusters voordoet, by u zyn zoude. Ik ben dikwyls zo uydig., dat men my uitlacht, als ik zie, hoe veele Dames dat vrypostig Jongens-air aanneemen, en zich, even hoog als llorzig gekapt, re M 3 paerd  iHs. ÖISTORIE VAN DEN HEER paerd zetten ; ons in niets voorgeevende , zelf niet in de manier van zitten; en wat is anders fraaijer dan eene jonge ryzige Dame, op een wel gedresfeerd trappelend manègepaerd ? Verbeeld u myn zedig, keurlyk gekleed, en naar haar gelaat altoos wel gecoëffeerd Lotje: Nu ga ik myn verhaal vervolgen. Morgen ogtend vertrek ik. Zy weet mi myn scheel plan. Tot Zondag viel er niets voor: ik had veel te fchryven , en at tweemaal by myn Heer Maatig. Zy was zo al het zelfde; maar Zondag avond t'huis komende, vond ik haar alleen t'huis. Ik. Zo alleen t'huis , en het is zulk fchoon we£r? 'tSpyt my, dat gy nooit eens met my wandelen wilt; zeker, lieve Lotje, gy zyt te veel in huis. Zy. Zoude ik de waereld nog meer ftof tot praaien geeven ? Ik. Denkt gy daar nog al aan ? Mevrouw Maatig verdeedigt u overal. Zy. Zo verre moest het niet gekomen zyn. Ik. Wat fmart het my, dat ik daar, hoewel onfebukiig, oorzaak toe gaf! [Ik was zeer verdrietig; Lotje kan daar niet anders over denken. Ik zuchtte, en ging over haar zitten. ] Zyt gy op my hier over te onvreeden, Lotje? Ik ga niet van huis. als gy my van 'het tegendeel niet verzeefart. Kon ik wel anders gehandeld hebben? Zy.  WILLEM LEEVEND. 183' Zy. Waarom vraagt gy dit? Neerf: gyhebtomtrent my uw pligt gedaan. Wanneer vertrekt gys myn Vriend? Ik. liet komt op geen dag aan, myne Lotje. Zy. Neen: maar toch bepaal een dag. Ik. Doe my de gunst en bepaal gy dien. Zy. Morgen .... of is dat te fchielyk? [Zy bloosde, en zag voer zich. ] Ik. Laat ik tot WoensJag blyven. Zy, Goed! dat is dan nog twee dassen? Blyfr gy in Holland, of gaat gy verder? [Ik wilde 'hielpeen geheim van maaken; ik [paarde haare kieschheid. ] Ik. Myn voorneemen is, om Duitschland in te gaan, na dat wy onze buiten-provintien zullen gezien hebben. Hier toe heb ik brieven van Profesfor mede. Zy. Zo! Naar Duitschland? . . i' Gaat gy ook op eene Duitfche Academie ftudeeren ? [ Zy betrok merkclyk. ] Ik. Wel, hoe bedenkt gy dit ? Ik kom voor dea winter t'huis. Zy. U zal de tyd kort vallen; alles verdeelt op reis den aandagt, maar die, welke van twee Vrienden t'huis blyft, valt hy altoos zeer lang. [ Zy zuchtte ; ik nam daar geene notitie van. ] Ik. Gy zyt zeer goed, myne Vriendin , dat gy my in dat licht befchouwt. Denk, bid ik u, waar ik my ook bevinde, nooit aan my, dan als had M 4 uw  HISTORIE VAN DEN HEER uw besten getrouwften Vriend. [ Nimmer had zy my, neen nog nimmer , haare hand gegeeven; zy gaf my die. J Zy. Dan als aan myn besten getrouwften Vriend : * wat is het my aangenaam, aan u te denken als aan myn besten getrouwften Vriend! [Haare traaven vielen met groote druppels uit haare neergeflagen oogen.] Ik. Wat deert u, myne Lotje? [Zyzagop, en dat ik. ook weemoedig wierd.] Wat deert u myne Lieve, Beste ? Zy. Ach niets; niets het minde. Ik. En gy zyt tot fchreijens toe aangedaan ?, Zy. Vraag het my niet, Leevend,; ik weet hemzelf zo onduidetyk. Ik heb er geene reden voor. ïk denk, dat ik wat onpasfelyk ben. Hier, [cn zy lag haare hand op haar hart, ] hier zit iet z» drukkend,; maar als ik eens diep heb door geademd , dan betert het weer veeltyds. Ik. Gy hebt te weinig beweeging ; gy moet meerder wandelen. [Ik zag, dat het liere Meisje zeer in haaren fchik was, om dat ik , zo als zy geloofde , zo verkeerd giste naar de oorzaak. ] Zy. Dat kan wel zo zyn, maar ik ben zo heel gaarn alleen; en ook, als ik denk, dat men zegt: „ daar gaat Lotje Roulin, om wie twee Studen„ ten gevbgten hebben." —— Leevend,,"dat is voor my niet uitteftaan: ik zie daar zo heel veel, eadeeligs en onwaardigs voor my in. Ik  WI L l ï M LEEVEN». 1S5 Ik. Maar waarom denkt gy niet, dat men zegt; „ Daar gaat Juffrouw Roulin, om wie de Student „ Leevend een fchurk wat om de ooren gaf; en „ die daar voor is goedgekeurd by alle braaye lieden? " Zy. Nu, Woensdag is uw reis bepaald?- Ik. Was bet zo niet gefteld ? Of wilt gy, dat ik Donderdag vertrek ? Hoe wil myne Lieve, Donderdag?. .... Zy. [met koele gelykmoedigheid.~] Neen : laat het zo maar blyven: Gy blyft, waar gy u ook bevinden zult, myn beste getrouwde Vriend! Ik. Twyfelt gy hier vyel aan, myne Lotje?, Zy. Neen:, maar. Ik. Maar! . . . Wat maar ? . . . . Wat wilde, myne lieve zeggen? fpreek, wat maar? Zy. 6 Niets, niets! . . . . Gy moet geen affcheid van my neemen. Ik. Had gy dit liefst niet ? Dan onderwerp ik my. Zy. Ja, Leevend, dat had ik liefst. Ik ben altoos zo onthutst, als ik van waarde Vrienden, fchcide, en dat voor zo lang; maar het moet toch zyn. [Dit zeide zy met een opjlag van oogen, die, my tot in myne ziel trof. Nooit vergeet ik den toon, ■waar op zy dit zeide. Al haatte gy my., nog moet ik n belyden — geheel buiten my gevoerd', drukte ik haar met zo veele hevigheid aan myn hart, dat zy fchrikte. J M ,5 Zy.  iS6 HISTORIE VAN DEN HEER* Zy. Laat my los, myn Vriend; hoe, wat . kunt gy .... [Zy beefde; Wftöi» een Car'afe', ik dronk een groot glas water in één teug uit. Ik was zo beklemd, zogefchud, dat ik myn kamifool losrukte, en op een foei ned.rviel; haar met vermoeidheid aanziende. Zy zweeg \ zy was het waare beeld der verwondering, ] Ik. Engel, moet het zo zyn? Ja, gy hebt gelyk, 6 Myn hart, myn hart! [Ik zweeg, bedaarde wat, dronk nogmaal, dwong haar om te drinken ; werktuiglyk deed zy het. ] Lotje, kunt gy my deeze woeste opwellingen, niet van drift, maar van te overdreevene gevoeligheid, wel vergeeven ? o Wist gy, welke ftrydigc aandoeningen en wenfchen my daar aanvielen! ... Zy. Acht gy my? Immers hoop ik dit. Acht gy my, Leevend? Ik. Dat is te veel! . . . Acht gy my! Verdien ik, dat gy my dit vraagt; twyfelt gy, of ik u acht! . . . . Lotje, myne Beste, ik bemin Juffrouw Helder. . . . Maar voor wie heb ik eene achting, die gelyk is aan de myne voor u, Voor wie voelde ik immer die vriendfchap, die ik voor u voel? Vraag my dit nooit weer: dit is niet uitteftaan. Zy. Ik hoor niets onverwagts. Wel nu , ik zal tbonen, dat ik haare achting waardig ben. Alles is nu wel; nu zal ook alles geheel wel zyn. Uw vertrouwen verrukt my. Zy  WILLEM LEEVEND. 1S7 Zy fcheen zedcrt zeer bedaard; maar heeft my niet eenmaal meer aangezien , zo yeel ik weet; haare oogen zyn bedekt, treurig, neergeflagcn; zy fchynt die met moeite te openen. Haar Broeder neemt alles voor ongefteldheid, Dit Briefje zal zy in haar Breizak vinden: Gy verkoos , dat ik geen affcheid name. Uwe verkiezing is voor my eene wet. Hoe veel het my aoh kost; gy zult gehoorzaamd worden. Ik fchryf nader ; cknk aan uwen besten en getrouwften Vriend, WILLEM LEEVEK». Waarde Juffrouw Belcour, ik ben zo vermoeid 4 zo onbekwaam tot alle bezigheden. Ik heb eene allerlastigfte rusteloosheid. Al ging ik naar bed , de flaap ontwykt my. Ik zal, want ik vertrek vroeg, maar opblyven. Het fchryven van deezen heelt myn bloed verhit. Als ik hem gefloten heb, zal ik zien of het leezen beter gaan wil. Hoe gelukkig zoude ik met uwe Vriendin zyn! maar myn hart is niet vry. Kan ik het haar aanbieden? Verdient zy het niet geheel —. onverdeeld? Ik haat byna my zelf. Moet ik dit uitmuntend Meisje ongelukkig maaken! Nooit, nooit was er eene vriendfchap , als de myne voor haar is! Ach! er is nog iets  ï88 HISTORIE VAN DEN HEER iets belan: eloozer in, dan in de liefde zelf! By baar te zyn, meer vraagt myn hart niet. Hoe klopt myn hart, als ik my verbeeld, morgen zie ik haar niet, weet niet hoe zyzich b vindt, hoor ik haare zagte ftem niet. En wat zal haar verbroken hart opheffen, als ik niet by haar ben? .. . . Kom toch by haar, vertroost, en is 't mooglyk, herftel haar. Hoe vuurig verlang ik, om haar nogeens te-zien vóór ik vertrek! Maar zy verkiest dit niet; 't is des afgedaan. Hemel! moeten wyook door de uitneemendlte karakters iyden! Ach, gy hoont my, gy tergt my, indien gy u verbeeld, dat Lotje alleen ongelukkig is. Konde ik, konde ik haar die rust haars gemoeds wedergeeven, die zy door my verloor! Al verhoorde de Hemel mynen vuurigften wensch, altoos zal myn geluk beneveld zyn, zo dikwyls ik aan myne dierbaare Lotje zal denken. En ik zal zeker in myn hart myn geheugen plaatzen. Had ik de allcrminfte aanleiding gegeeven! Ik vernielde my zelf; met zulk een fchurk moest de aarde niet belast zyn. Maar ik heb my niets 't allerminfte te verwyten, Ach, gy weet het! Ik ben. Uw opregte, maar. bedroefde. Frlend\ w. LEEVEN». Myn Adres blyft op Beekenhof: Couvert aa» ïsynen Vriend. AGT-  WÏLLÉM LEÉVÏWD. t8£ AGT- en- DERTIGSTE BRIEF» De Heer cornelis everards aan Mejuffrouw petronella renard. myne waardste! IMLyn fpoedig en verhaast vertrek uit Afflfteldam, veroorzaakt door den brief myns Boekhouders , u medegedeeld j is de reden, dat ik niet in perfoon kom zien, of my acces by u verleend is: ook door uwen Oom, die het volkoomenfte recht heeft op uwe erkentenis en myne achting. Zeer lang, myne waardfte, beminde ik u; ook toen gy nog veel te jong waart, om u dit te zeggen ; maar de manier, waar naar gy waart opgevoed , de verkeering, die men aan het huis uws Vaders hield, de verkwistingen , waar aan men u gewende, deeden my befluiten, om myne liefde voor u niet te voeden; zy konde ons geen van heide gelukkig maaken. Eene Vrouw, als men van u poogde te vormen , voegde voor my geewzins, en mag ik het eenvoudig zeggen, fmaakte niy niet. Ik zag u echter altoos met onderfcheiding; het fmarte my zeer myne genegenheid niet te mogen involgen , want ik beminde u altoos, altoos was ik bekoord door uw beminlyk zagtaartig karakter, eu getroffen door de bevalligheid van uw  iyo HISTORIE VAN DÉN HEER uw perfoon. Onze converfatie wierd wel afgebrooken door het verregaand verfchil, tusfehen uwen Vader en mynen Oom ontfaan, maar ik bleef aan u denken; en myn hart was onv, rvuld. Nu heb ik het onuitdruklyk geluk van te zien j dat myne reden myn' hart goedkeurt. Ik geef my met alle myne vermogens toe,om u te beminnen, die ik zo hoog waardeer. Gy kent my; gy weet, dat ik eenvoudig ecrlyk welmeenend ben , en niets dan ons beider duurzaam geluk bedoel. Over myn humeur klaagt niemand; en zy, die ik als myne Vrouw hoop te omhelzen, zal zeker de ecrite riet zyn, die daar toe ltoffe zal verkrygen. Ik bemin u met myn geheel hart: meer kan ik niet zeggen; Kunt gy befluiten, ach was het zo, aan myn vimrig verlangen te voldoen, gy zult u dit nimmer beklaagen; want myne liefde is de verwelkbaare vrugt niet van eenige onbedagte oogenblikken. Nu zyn myne goederen door den dood myns Vaderlyken Ooms dermaate vermeerderd, dat ik in ftaat ben, om onder 's Hemels zegen eene welgeregelde huishouding te kunnen onderhouden. Gy, myne waardfte , vormt u thans zulke verftandige denkbeelden van geluk, dat ik meer dan gy begeert doen kan, om u dat te bezorgen. Het woont nergens dan in een huisgezin, daar liefde en goedwilligheid, geregeldheid en maatigheid huisvesten. Vereer my,bid ik u,met een gerustftellendantwoord.-  WILLEM LEEVEND. I£| Woord. Aan de vinnigheid myns verlangens, zult gy dit myn ongeduld moeten vergeeven. Mogt uw antwoord myne hoope bekroonen! Met hoe veele liefde , met hoe veel erkentenis zoude ilc overvliegen, om u, myn Engel, daar voor te bedanken ! Welke aangename dagen mogen wy niet verwagten, als liefde, vriendfchap , achting, overeenftemming van aart, en goede verkiezingen ons ©p alle mogelyke wyzen verbinden en zegenen, D' Echt, niet los noch onbezonnen , Maar in 's Hemels gunst begonnen , Geeft, ook als de rampfpoed woedt, Stil genoegen aan 't gemoed. Met de volkomendfte liefde noem ik my Uwen C. EVERARDS. NE-  102 HISTORIE VAN DEN HEER NEGEN- en- DERTIGSTE BRIEF; Mejuffrouw petronella renard aan Mevruviw cornelia van oldenburg. mevrouw' Be heüschheid, waai- mede gy my, zedert ik de eer had om nader met u bekend te zyn, ontfing, geeft my de vrymoedigheid, óm u deezen te fchryven. Ik heb, helaas! geene Moeder, door wier wyze onderrigtihgen en in wièrtederé geneegenheid ik dat geene zoude vinden * 't welk ik, en nu vooral, zo zeer behoef ; goeden raad. Ik zie om iriy, büiten u, Mevrouw, ook niemand, gefchikt om in deezen zulk eenen raad te geeven. Myne vriehdfchap met uwe Dogter is niet genoeg vriendfchap. Zedert ik my heb toegelegd, om my zelf te leêrèri kennen, en te verbeteren, zie, of liever , voel ik, dat er tusfehen ons geene overeenfremming genoeg zyn kan, om ons immer tot boezemvriendinnen te vormen. Dit vermoedde ikvan te vo ren niet. Ons leven was zo afzwervend, zo verwyderend, dat wy zeker nimmer daar aan dagten , of dejuffrouwen Leevend en Renard wel eigenlykvoor elkander béreekend waren. Daatje is edelmoedig, en heeft veel verftand; dat zie ik méér dan ooit, maar onze goede hoedanigheden zelf vloeijen niet met cl- kan-  WILLEM L E E V 4 N D. IpJ kander voort. Zy is ook zo fpotagtig, dat ik my thans niet aan haar durf wagen; en dies te minder J om dat ik toch myn oogmerk niet zoude bereiken. Gy zyt des de eenigfte, Mevrouw, by wie ik my kan vervoegen. Gy kent myne tegenwoordige ömllandiglleden. De zorgelóoze goedaartigheid myns Vaders heeft my, zyne eenige eh altoos teder geliefde Dogter, helaas! afhankelyk gemaakt Van myns Ooms onvcrpligte edelmoedigheid. Myne opvoeding was volmaakt ingericht, om my zó nutteloos te maaken voor my zelf, als voor de maatfehappy. Bedreeven in alle die aangenaame kleinigheden, die men jonge Dames doorgaans leert, ben ik te gelyk nog vry onkundig van alles, wat my, als Mensch, als Vrouw, teftademoet komen. Sedert den dood myns geliefden Vaders, veranderde myn lot geheel. Ik vond my als uit eene woeste zee overgebragt aan eenen doodfehen oever. Uit tydverveelihg ondernam ik te gaan zien, of ik evenwel nergens toe in ftaat ware . dan om een falet te vertieren. Ik durf my vlcijeri , dat het nog niet te laat is , om my tot iets wezénlyktr dan eene Dame du Ton te vervormen. Ik was dos lange een groot kind; ik wist niets, cn had juist daarom geene moeilyk uïtteroeijen vooröordeelen. Dit zal mooglyk de reden zyn, dat ik taamlyk gelukkig vorder in hét met oordeel leezeu Van goede boeken , die ik hier in grooten over- li. deel. N vloed  HISTORIE VAN DEN HÉÉR vloed gevonden heb» Ik begin my zelf in een geheel ander licht te zien; ik ontdek, hoewel 1'chcmeragtig, zo iets van myne beltemming, en kryg. opgeheklerder begrippen van den Godsdienst, die my volmaakt onbekend was: gy weet, Mevrouw, hy behoort niet tot eene modieufe opvoeding. Dankbaarheid houdt my voor het fmartlyk ziekbed myns Ooms, en geeft my geleegenheid, om myn plan naarftig te volgen. Nu, Mevrouw, kom ik tot de hoofdzaak. Dc Heer Cornelis Everards ^ Koopman te Rotterdam, die in vroeger tyd veel met zynen Oom by mynen Vader plagt te komen, heeft my ten Huwelyk gevraagd. Ik had hem door een verfchil, tusfehen de overleedene Heeren ontftaan, in geen drie jaar gezien, of van hem gehoord. Maar ik fluit zynen Brief aan my in deezen. Voor eene zo waardige Dame maak ik daar geen geheim van. Hy heeft de eere niet, Mevrouw, om in perfoon by u bekend te zyn. Laat my het genoegen mogen hebben, om hem by u bekend te maaken. 'Hy is dertig jaar; ziet er wel genoeg uit, kleedt zich eenvoudig; draagt zyn fraai gekruld blond hair rond ; en het ftaat hem zeer wel: gefchikt, goedhartig; een groot liefhebber van Muziek en het leczen: Uil, weinig opgemerkt; heeft voor her Kantoor veel gereist, kent verfchciden taaien, en benyvert zyne zaaken. Die Man vraagt my ten Buwlyfe. ik heb hem, zo als billyk was, by royale»  WILLEM LEEVEN*?, JO" I »en Oom gezonden. De goede oude Man was niet ónverfchillig over dit myn pligtmatig gedrag. Myne Nigt, (zeide hy tegen Everards,) toont, dat zy omtrent haars Moeders Broeder zeer wel denkt. Ik weet niet, of ik doe het kind ook wel, zedert zy by my inwoont; maar wat is dit evenwel een leven voor een Meisje van drie-en-twintig jaar? Ik wil ook niet, dat zy uit dankbaarheid het geluk va;, haar leven aan my zal opofferen. Ik ben echter nv, zo gewoon aan haare goede oppasfing, en vind zo vcJ troost in haar byzyn. Het zal my zeer ongevallig zyn , haar aan u afteflaan. Nooit, Mevrouw, voelde ik zo fterk, dat de waarde oude Man myns Moeders Broeder was. Ik viel hem om den hals; en hy, die veel ouder was dan myne Moeder, zeide, dat ik nooit zo fterk op zyne lieve Betje geleeken had dan toen,' Hy verzekerde my ook, dat hy my üniverfe els Erfgenaam gemaakt had, ten bewyze, hoe zeer hy over my voldaan ware. Everards bevalt hem byzonder wel, Wat zal ik doen, Mevrouw? zal ik mynen Oom verlaaten, die my zo gaarnbyzich hield? zal ik Everards hoop geeven, hem', me; wien ik zeer gelukkig zoude kunnen worden? moet myne dankbaarheid my beletten, om hem den mynen te noemen ? Ik beken openhartig, Mevrouw, dat ik,vóór ig vermoedde , dat de Heer Everards my beminde, Kth onderfcheidde; en geloof meer dan ooit, dat N i WY  'Xpf5 HISTORIE VAN DEN HEER wy voor elkander vry wel gefchïkt zyn. Oordeelt gy, Mevrouw, dat ik veel aangenaame uitzichten behoor optegceven ; het zal my maar weinige moeilyke oogenblikken kosten; en ik zal beloond worden in de bewustheid, dat ik dankbaar aan mynen Oom ben. Hoe hartelyk feliciteer ik u met het aauftaande Huwlyk myner Vriendin ! De Heer Ryzig verdient de achting, waarmede hy overal ontfangen wordt; by kan met uwe Dogter zeer gelukkig worden, indien zy dit goedvindt; en hier aan twyfel ik niet, die haar goed hart ken, en weet, dat zy zo ongevoelig niet is, als zy zich zelf wys maaken wil. Met de grootfte achting teekene ik my, MEVROUW* Uw WelEdelem Qotm. Dienaresfi, P. RENARD. VEER,  WILLEM LEEVEND. 107 VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw cornelia van oldenburg aan MejuiFrouw peïronella renard. mejuffrouw , tedergeliefde vriendin ! jTa» myne lieve, er is een tyd geweest, dat ik u, buiten uwen fchuld, geen recht deed. Dit fin art my zó zéér, dat ik alle geleegenheden waarneem , waar in ik u myn leedwezen daar over kan doen zien; en is 't mooglyk, nuttig zyn. Ik zal, om u te overtuigen, hoe gaarn ik my met u onderhoude, deezen mynen Brief niet zeer bekorten. Ik geloofde altoos, dat gy en myne Dogter veel intimèr Vriënden waart, dan my gcbleeken is; ik was over Daatje niet zeer te vreden: gy begrypt my ? Pietje Renard heeft het oorfpronketyk lief karakter haarer zalige Moeder , die zo vroeg opgenoomen wierd tot de maatfehappy der Engelen , waar toe zy zo wel gefchikt waar; maar, verwaarloost opgevoed zynde, wierd dat karakter merkelyk overfchaduwd: het fcheen my toe, dat er de keurigfte Vrouwelyke trekjes uit weg dreeven. Zeer befchuldig ik my, dat ik my zelf de geleegenheid bename, om u beter te kennen , en van eenigen dienst te zynDank, myne lieve Vriendin , der YoorzienigN 3 heid^  ï£>8 HISTORIE VAN DEN HEE heid, die u langs zeer natuurlyke wegen opleidde , om u zelf te leeren kennen; te zien, waar gyu bevond, en waar toe gy moest opftrceven. Üw droom is fpoedig afgebrooken; gy hebt reeds groote vorderingen gemaakt op het pad der zedelyke uitmuntendheid. Al het goede, dat in u is,, is uw eigen werk; zo verre dit met het wel verklaard fystema der waareKerk overëenftemt, waar aan ik my houde. Het geen gy my met betrekking tot uwe vriendfchap zegt, verlla ik zeer wel. IVaare harmonie kan er tusfehen u beide nooit zyn; zy is echter eene der noodigfte verëischten in eene byzondcre vriendfchap. Dit neemt niet weg, dat gy altoos een oprecht belang in elkander zoud ueemen, elkander gaarn eens bezoeken. Méér heeft myne Dogter ook niet noodig: dit is by u zo niet: gy etscht iets meer van iemand, die gy uwe byzondcre Vriendin noemt. Dit is noch haare , noch uwe fchuld. Het maakt echter, dat gy reden hebt om zo te fchryven, als gy doet,en eene zo ftoute fpotagtige Meid geene zaak van dien aart ernftig kuntmedcdeelcn; niet om dat zy het niet wel met u meent, of geen geheim kan bewaaren; maar om dat zy , zelf over het Huwlyk, al vry potzig denkt; eu haar vernuft vryheid zou laaten, om uwe geneegenheid voor den Heer Everards, die haar niet kan bevallen , taamlyk belac-hlyk aftefchilderen. Djf kunt gy des te minder doen, om dat gy zeer i v,■ t-i " '•v' Lv- "'•••'■rit - ■'■■ era-  WILLEM LEEVEN». ernftig denkt over dien ftaat. Uw hart zegt u r dat gy zeer ongelukkig zyn zoud met eenen Man, die onbekwaam ware voor die zagte, milde, een* paarig vriendelyke gevoelens , die uwe behoefte zyn. Een ruw woord zoude u zó grieven, als veele andren eene groote beleediging, Gy zult traanen ftorten over het zelfde, waar over myne Dogter fchertzen zal, Zy zal Ryzig doen lachen over zyne zo wel als haare gebreken: Gy zult er over zuchten, en mooglyk eenen Ryzig mocilyk maaken. Een Meisje van uw karakter waagt des veel meer, dan een Meisje als myne Daatje. liet is natuurlyk, dat gy niet befluit, voor gy goeden raad hebt ingenoomen. Gy voegt u by my, om dien te erlangen. Zie hier, wat ik u in gemocdc durf aanraaden. De Brief, dien ik hier, met dankzegging voor uw vertrouwen , te rug zende , geeft my vee), gcleegenheid om over den fchryver te oordeelen. Liefde en eerlykheid hebben 'dien gedicteerd; en indien gy tegen zyn perfoneel voorkomen niets hebt intebrengen , dunkt my, dat gy hem nier moet afwyzen. Of gy alle de uitzichten op een gelukkig leven moet duiten , ter liefde van uwen waarden Oom ; dit komt my zo niet voor. Dat gy dit echter in ernftige overweeging neemt, overtuigt my van uw edelaartig karakter; en wel te meer, nm dat de anderzins goede Man niet zo geN 4 luk-  2CO HISTORIE VAN OEN HEER lukkig van humeur is, als ik, ook om zynen '< wil , wel wenschte. Zie daar, zo ik hoop, voldaan aan uw oogmerk. Blyven er na dit nog bedenkingen by. u, over? Kom dan altoos vryëJyk by Uwe waare Vriendin , C. VAN OLDENBURG., gehoor en BUK LET EEN-  WILLEM LEEVEND. 20J EEN-en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw ciiarl qtte roulin aan Mejuffrouw adriana belcour. zeer geliefde vriendin'! ees zo bekommerd niet ... om my. Uw klein briefje van eergisteren meldt my,dat gyzecr verlcegcn zyt. Hoe is dat toch zo ? Wel Lieve , ik ben niet ziek; er fcheelt niet heel veel aan. En myn Vriend is immers nu weg? Alles is des in order. Ach, van my mpgt hy wel gaan! Wat ben ik voor hem ? En ook, hy heeft ook andre vrienden , die hy gaarn eens zien wil. Het is my alleen wat heel vreemd, dat ik hem niet meer zie; en om dit zo vreemd te vinden, behoef ik zeker niet verliefd op hem te zyn. Belcour! zyt gy misnoegd over mynen laatfter: ? En nu heb ik niemand; niemand zoude my verdaan. Ach,hy verftaat my zo volkomen : maar hy is. vertrokken. Ik vrees, dat hy iets ontdekt, meent, moet ik fchryven, ontdekt te hebben , juist van het geene , waar van gy my bcfebuldigt. Maar hy bemint Juffrouw Helder ; 6 dit weet ik , hy zelf heeft het my gezegd. N 5 Denkt  S02 HISTORIE VAN DEN HEER Denkt gy nu niet, myne Belcour, dat ik hem minder voor mynen Vriend houde, dat ik Juffrouw Helder niet bemin ? Juist het tegendeel. Hy is nog meer myn Vriend, en de jonge Dame Bemin ik vuurig. Hy bemint haar; is dat dan, denkt gy, niet voldoende ? Zie, Lieve, als ik nu immers op. hem verliefd Waar , dan kon ik haar onmooglyk beminnen. Die liefde zou haatlyke driften oproepen , zo ■als nyd, afgunst, en argwaan : En die ken ik in 't geheel niet. Als ik aan haar denk, ftort ik traanen. Waarom ? 6 dat weet ik niet duidelyk. Ik zucht, en weet niet, hoe het kemt. Als ik zo overweeg, wat het zyn moet, door mynen Vriend bemind te worden; dan ftel ik my zo geheel in haare plaats , en ontwaar, dunkt my, alles wat zy gevoelt, ó Belcour, zy zal zich ook nu en dan wel eens geheel weg denken , terwyl eene ftillc traan haar bekoorlyk gelaat bevogtigt ..... Zeker, myne waarde, u zelf kan ik dat zoniet doen begrypen; maar myn Vriend voelt dit zó , even zo zeer als ik Gy kent my immers. Dat gevoelige, 't welk de natuur my gaf, en door alles, wat ons hart roert, kan opgelost worden Dat gevoelige, 't welk myne Godvruchtige oogenblikkcn tot hemclfche genietingen verhoogt .... woorden ontbrceken my, om dat uit te drukken. Myn Vriend zegt dan al- tyd:  W H L ï ÜI LSEVENQ. 20^ tyd: ik verfta u ten volle, myne Lotje; en dan zucht hy in zich zelf. Maar, waarom zoude ik Juffrouw Helder niet liefhebben ? om dat zy myn dierbaaren Vriend bemint? hem gelukkig zal maaken? Hoe verkeerd, hoe liegt ware dit in my! In eenen «nuitgegceven Veldzang , getyteld rachel, vind ik deeze zeer nadrukkelyke regels: Hoe ! is myns Jakobs heil de bron van mynefnart P Zyn ziels genoegen doet my klaagen! ''k Aanbid hem, en ik kan zyn hoogst geluk niet dragen! Strydt liefde met zich zelf... 6 myn verhyfterd hart l Bemin ik hem dan niet zo teder als voordeezen ?. .. „ Ach meer, veel meer dan ooit. Wat is V dan, dat ik voel? Kan Kachel met zichzelf 'zo onbeflaanhaar weezen ?.. . Maar hoe veel menfchcnkennis deeze regelen ook aanduiden ; zy zyn op my niet toepasjyk. De om Handigheden zyn, op alle mogelyke wyzen , enderfcheiden. Ik zoude het geheele ftuk moeten affchryycn, om u dit te doen zien. En dit is my thans onmooglyk. Ik ben te lusteloos: trouwens , Belcour, ik weet, dit valt ook zo zeer in uwen fmaak niet. Ik heb geen affcheid van he-m genoomen. Wat behoefde ik my zo te ontroeren? Wat zoude hy hier uit mooglyk hebben opgemaakt. . . . Welk een verrukkelyke Bouquer heeft hy my gegeeven! Dier-  «OA HISTORIE VAN DEN HEER Pierbaare Bloemen, gy zult te rasch verwelken; maar hoe zorgvuldig zal ik, zo lang gy duurt, voor u zorgen! Ik weet het niet onderfcheiden; maar toen hy Woensdag morgen vertrok, van Roulin affcheid nam. ... ik hoorde alles; het was zeer vroeg, ik was te bed ; ó dit is zeer goed geweest, want ik ontftelde geweldig, en ten agt uuren kwam ik eerst uit eene volkomen bedwelming Had ik nu opgeweest , wat zoude men hebben gaan vermoeden. ? Voor eenige dagen kreeg ik een brief van den Heer Bernards. Gy vermoogt zo veel op hem; imeek hem, dat hy toch van my afzien wil. Ik moet, ik kan, ik — mag niet trouwen: Nooit had ik geneegenheid voor hem; dit weet hy immers. Die goede Bernards ! Ach, het moet toch heel treurig zyn , als men zo bemint, gelyk hy my bemint, en niet weder bemind wordt. Hy verdient eene veel beter Vrouw, dan ik ooit voor hem zyn kan. Ik moet den Heer Bernards niet neemen; myn hart neigt niet tot hem. Hoe dikwyl heb ik hem dit niet met yver en befcheidenheïd gezegd!- Want zo een eerlyk man acht ik genoeg, om-hem geen oogenblik optehouden. Myn Broeder zegt, dat'ik hem dus niet moet te leur Bellen. ... Te leurftellcn, Belcour? Gaf ik dan hoop ? Roulin is hier over misnoegd; dit is nog nimmer gebeurd. Hy bemint zyncn Vriend hart- - lyk.  Willem Leevend. 205 lyk. Ik ben niet gelukkig; maar ik zal het eens zyn, en dat — Eeuwig. Ik ben wat verward, niet opgehelderd, en heb geeri lust, om deezea te overzien. Ontiing hem dan zo als hy is, van Uwe Vriendin, C. ROULIN. TWEE-  tÖ& historie van den heer TWEE-en-VEERTIGSTE BRIEF» Mejuffrouw christina helder aan Me& juffrouw jacoba veldenaar; tederbeminde vriendin! ÜCk heb my dan weder vergeefsch gevleid niet d<* hoop van u by ons te zullèn zien, op dién dag. dat wy den Heer Leevend met zynen Vriend verwagten. Zo ik van dit bezoek niets meldde, dan zou myne Coosje, die nu zeer blymoedig is, er geleegenheid uit neemen , om haare Vriendin , — wie weet waar van, te verdenken. Verdenken P wat is dat, myne heele lieve, een ieïyk woord tusfehen u en my? — Wel nu, Chrisje? — We! nu , Coosje?— Uy zond Pauw een Briefje, waar in hy den dag bepaalde, indien hy geen belet deèd; er was geen belet. Ik kan niet anders zeggen, dan dat hy mynen Broeder met ufl Jykheid omhelsde; en was ookM hem te , de HeeiB was. Vader toefchietend hy ongunitige Leidfche berichtenI Mama is altoos zich zelf gelyk. H den lieven Zoon haarer boezem-B weet gy, is van MaH mvneiiVaderiner^jjjrJ^  WILLEM LEEVEND. aó^ afïlanu: dit plagt my altoos te fpyten: maar toch, Papa is niet zeer voor hem. Wat is hy veranderd! Hy ziet er fchoon en welgedaan uit; hy draagt (zo waar) zyn hair4 en dat op eene Academie , nog rond. Zyn hoed is geen zier fnoes» haanig opgetoomd; maar agter met een eenvoudige zwarte knoop opgezet. Hy is eenvoudig gekleed; al de pronkery is weg- hy had wit fatyh ondergoed, witte zyden kousfen, en een bruinen effenen rok aan. Ik geloof, dat hy en negligé' te paard rydt, of zich verkleed had, voor hy op Beekenhof uit het Dorp kwam. Alle onze bedienden maakten iets te doen te hebben, om myn Heer Leevend te zien. Elk zegt, dat hy grootsch is; cn allen, die beneden hem zyn, hebben hem lief. Hy is raar en niet gemeenzaam: dit is echter zeer moeilyk om uit te houden. Alle Meiden noemt hy Zwaantje, en alle Knegts Boudewyn. Heugt het itt nog, dat hy van onze ouwe Saare, de Keukenmeid, een profil trok, en hoe wy ons diverteerden ? Mama zegt: alles wil van hem gedaan zyn: zo helpt hy myn Zoon in eene Natuurkundige proef, en zo prefenteert hy thee, of /peelt met Jetje. Nu zou ik haast gelooven, dat ik iets zeer impofant heb; want zyne beleefdheid was overtollig groot. Hy heeft geen twintig woorden met mygcfprooken; maar hy is te welleevend, om niet naar myne Vriendin gevraagd te hebben. Hy had gehoopt ? u hier te zien: ik geloof, dat hy u eene vi-  308 HISTORIE VAN DEN HEER Vifite zal komen geeven. De tyd zal 't lëerert j maar dat hy zin in u heeft, geloof ik meer dari ooit. Mama moest hem tot tweemaal zeggen: plaats u naast myne Dogter, Wim. Hy deed my eindlyk die eere aan. Zyne gedagten moeten ver heen geweest zyn; want hy gaf my tot drie reizen toe verkeerd antwoord. Ik verzogt hem om een ftuk van een kuiken, en hy prefenteerde my, met veel van Pauws omhaalen en confufien, eene cótelette. Op het Desfert eischte ik wat room, en hy fneed een perzik door. Ik nam er geen notitie van. Mama zeide: dit is room, en dit zyn perziken, Willem. O ja, Mevrouw, dit zyn fchoone perziken. Vindt gy dit niet gek ? Pauw had al de praat. Mama glimlachte meer dan eens; Papa was beleefd, ftil. Nog wat. Myn hoofd een weinig omkeerende , om Mama iets aan te wyzen, raakte myn hand toevallig de zyne aan. Hy trok die zo fchichtig te rug, als of hy zich aan het confoor, dat op de tafel ftond, brandde. Ik geloof, dat, indien ik gek opzag, hy my niets te verwyten had. Me dagt, dat hy die hand aan zyn hart drukte. Nu 't is goed, dat hy niet wilde blyven; want hy is maar gantsch niet raar! Hy verbergt iets; de Hemel geevc, dat het niets misdaadigs zy! Maar hy heeft zyne gelaatstrekken zo weinig in zyne magt, dat ik dit allerduidelykst ontdekte. Mama vroeg zeer minzaam naar Juffrouw Roulin. Men zegt, (voegde zy er by,) Sgi  WILLIU LCBTBND. ZCtj.- Mat het een allerbraafst beminlyk Meisje zy. Hy zag voor zig,en antwoordde: dit is niet te tnikettnen , Mevrouw.— Maar Leevend, (zeide Pauw,) dat Was een gekke historie met van Goudenftein '. zê hy eens getrokken had?—■ Wel nu, Helder, hy zotf zyn man aan my gevonden hebben. —Willem, (zei Mama,)/'* dit zo al, als het betaamt? moet men zo opvliegen! dagt gy niet ? Hy viel haas. driftig in de woorden: Ik dagt niet, Mevrouw, dan om een braaf Meisje recht te bezorgen: 6 Mevrouw , zo gy haar kende! Hy zeide dit laatfte met eene aandoening, waarin ik waarlyk deelde. Papa was een tour te paard gaan doen. Tegen den avond vertrok hy. Hy had met Mama, aan zyn arm, veel gewandeld. Zy heeft veel met hem. gepraat. Pauwtje en ik volgden overal, en d» Heer Jambres ging , zo onopgemerkt , mede. Toen hy van Mama fcheidde, dreeven de traanen in zyne oogen. Draag u wél, Jongenlief, (zei ze,) en diverteer u wél. Hy kuschte haare hand. My groette hy zo beleefd, zo ftyf, op zulk eeƒ zelf 't veragtlyk doel, of V werktuig van den haat? Den dwingland ook, ten top van eer verheeven, Door 's Volks geroep, of door 't geboortenrecht ? Die, door zyn wraak of'trotsheidaangedreeven, Baldaadig fpeelt met 's Onderdaanens leven , De menschlykheid onieert, der deugd zyn ryk ontzegt ? De  WILLEM LEEVEND. i$l ■ De Ncroos ook, berucht door gruwlykheden ? Eet: Mr.rltis, wiens oog van.moordlust blaakt ? Een Phlips, verfoeid om fchandclyke zeden ? Een Phlips,die zelf nat uur op "titart dorst treeden. Neen, waarlyk neen: God heeft den Mensch dus niet [gemaakt f Den Gicrigaart, die zyn ge ft ookfchailcn By dag en nagt al vastende bewaakt ? Zyn band verrekt, om nog al meer te omvatten ? Nooit ophoudt met zich doodlyk af te matten ? Neen, waarlyk, neen: God heeft den Mensch dus niet [gemaakt! Ti- de afgunst óók heiproefftuk van Gods handen ? Gaf God den Mensch dat afgepynd gelaat ? Die doodfche verf, die uitgeteerde handen ? Dat gluipend oog, die afgeknarlle tanden ? Dien va ij c hen Judas-lach, die zo affchuwlyk ftaat? Ga! Qod de zucht tot dat zo helschgenoegen, Die altoos vreugd in 's naastens rampen J'maakt ? Dat hart en leed, dat woelend tergend zwoegen, Als "i bly geluk zich elders heen wil voegen ? Neen, waarlyk, neon: God keelt den Mensch dus niet [gemaakt! Zyt  35* HISTORIE VAN DEN HEER Zyt gy V beftaan ook aan een God verfchuldigd, Verfoei lyk mensch, gevloekte Lasteraar? Gy, die uw hart der Boosheid hebt gehuldigd , Die twist en haat altoos vermenigvuldigt? Der onfchuld laagenfpreit, niet denkende aan gevaar ? Dat brandend oog, ,tgeen uitgaat op verfpieden, Het al beloert, op dat gy alles wraakt; [den; Dat luistrend oor, 'tgeen 'ï luist ren fchynt te vlie- Die driften, die in uwen boezem zieden, Zyn niet van God. Hy heeft den Mensch dus niet [gemaakt. Ontuchtige! durft ge u Gods werkftuk noemen? Gaf God aan u dat fout, dat lonkend oog, Dat vuig gelaat, waar op ge u durft beroemen ? Die treeken om uw daaden te verbloemen ? Die gladde tong, die fteeds zich naar uw wil bewoog f Zyt ge als een Dier uit zyne handgekoomen, Die als een Dier uw hoogften wellust fmaajet? Gy, die uw drift on mooglyk kunt betoornen * Daar gy u zelf V vermoogen hebt beiloomcn; ' ] Want God heeft, zekerlyk, den Mensch niet zo ge- [maakt. Gy,  WILLEM LEEVEN». Gy, gansch ontbloot van Menfchelyke zeden , Die Overdaad, die Zwelgzucht tempels fticht! Uw traanend oog, uw waggelende fchreeden » Uw dik gelaat, uw afgebruikte leden , I Dronkaart, zyt-gy die aan uwen God verpligt? Affchuwlyk Dier! utf zwaare weezensirekken 9 De vuile gloed, die in uwe oogen blaakt, Uw kaale kruin, uwpurperroode vlekken, Doen ons den flaaf der Dronkenfchap ontdekken t Maar, God, God heeft den Mensch gcenzins aldus [gemaakt. 6 Toornige! zyn die verbolgen oogez, Dat opgezet verwilderde gelaat, Diefaameltong, ontbloot van''t fpraakvermogef- 3 Dat oor, het welk geen klagten wilgedoogen, Toen God u fchiep, door Hem gefield in zulk een ftaat? Was uwe rust, van dien tyd af, verbrooken?' Was uw gevoel zo zotlyk ligt geraakt P Was toen uw drift zo vreeslyk reeds ontftooken ? Was toen uw bloed alreeds zo fel aan V kooken P Neen, waarlyk, neen: God heeft den Mensch niet, £zo geajaakt. Zyt  254 HISTORIE VAN OEN HEER Zyt ge uit Gods hand zo norsch, zo vin-gekomen, Gevoelloos Mensch, dat door niets wordt verzagt, * N°g moit defiem der vriendfchap hebt vemoomen? Geen traanen kent, ook als gy die ziet froomcu ; Der tnenschlykheid befpot, voor niets dan zwakheid {acht. Heeft tt Gods hand dat momtuig sangetoogen, i Huichelaar , waar mee gy zyt l ede kt ? Gafhy aan ii die fcbynbaar zedige oogen ? Datfaatige, 't welk door zyn groot vermogen De eenvoudigheid bedriegt, en al haar eerbied wekt f Deed Hy u zo gemaakt, zo zuchtend trceden? Heeft Hy uwtong'ë'an maaralleen bef]>raakt Tot lastertaal \ tot morrende gebeden, Ter doemifg van uw's Naastens goede zeden ? Neen, waarlyk, neen i God heeft denMensch itos ;r £ [gemaakt. Heeft dan de Mensch zyn eigen wil bedor ven ? Die nu zo vaak vergeefsch met de ondeugd kampt ! Heeft elke drift al meerder kragt verwonen ? Kwynt zyne Rede; is zy reeds ha!fgef,jr.-,., f is dan de veerkragt lot het goede heel verlamt? II 'aar-  WILLEM LEEVEND. *tjg. Waarom een magt denftervelinggegeeven, Die *s Hemels magt dan tegen/land kan bi én , Om 's Hemels wil te kunnen wederftreeven; Om naar zyn lust, om naar zyn drift te leeven , fin de opperheerfchappy van zynen God te ontvliin P Waarom aan drift 'naar kragten niet bsnoomen ; En aan de Rede een beter magt gegund P [men; Dan had de mensch voor minder kwaad te fchrooDan zou haar magt het woen der drift betoornen ; In "t waarom blyft altoos het groot bezwaarlykpunt. „Befaatge0óGod, als Schepper alhr dlngenl „Ach Ihebtgy myin uwe gunst gevormd ! „Verlos myn geest van zyne twyfelingen ! „Die myne rust - myn werkzaamheid verdringen-, „'t Vertrouwen op uw gunst reeds hebben weggeftormtl „Een wenk van u kan mynen geest ontdekken „Hei groot'wMrom , daar hy 'zollcrk naar haakt l ... Kfjfe$ deugd al heiluH ramp en fnaadkan trekken: „Hoe driften ons-ten voordeel kunnenflrekken; firVantgy,-ÓGQilGy hebt den Mensch dus niet ge* [maakt." TWEE-  historie van den heer TWEE- en- VYFTIGSTE BRJEF. De Heer willem leevend aan den Heer Hoe aangenaam is de ontmoeting van vrienden , die elkander beminnen ! Hoe voelde ik, to'en ik u omhelsde, alle de eenigzins verzwakte aandoeningen opwakkeren ! En hoe neemt dit niet aan, als men elkanders achting zo wel als lieide waardig blyft! Nooit, myn waardfte Helder, waart gyzo over myne komst verblyd. Heb ik aan uw medelyden ook eenige verpligting?Noem my trotsch; ik zeg u echter, dat dit my fpytcn zoude. Myne eigenliefde wordt niet gaarn beklaagd. Mooglyk fpin ik wat heel fyn; denk, dat ik thans veel in de Mctaphyfica wurm; is dit geene goede verfchooning? , • . Heb geen medelyden met my; zeg maar altoos, dat gy my nog liever tot uwen Broeder zoud hebben , dan Veldenaar zelf. Meer verg ik niet. Hou u daar maar by. . Wel nu, Juffrouw Helder zal een uitmuntend Man aan den Majoor Veldenaar hebben; die haare waardy kent , die haar teder bemint; dit is immers goed, en wel . . . Ach, Pauw, wat helpt het den redelykcn minnaar te af- p a u l u s held ër . waards te helder!  WILLEM LEEVEND. afiecteefen ? Myn hart klopt van de grootfte He!de , van eene liefde, die my zo geweldig beroert, dat myn fterk geitel er door lydt. Gy kent my : dit is des voor u geen raadzel. En ik zou gebleevenzyn! . . . Ik zou, met de uitverkoorene van myn byna bezwykend hart, in deeze heerlyke zomeravonden door fombere laanen , en vertederend maanlicht, gemeenzaam met haar. aan mynen arm gewandeld hebben ! Helder! Is uw hart dan een ftuk ys ? Toen ik haar weder zag; ik moest my aan uwen hals hechten : het was niet alles vriendfchap voor u, myn Vriend! Heb ik niet eene zotte vertooning gemaakt? Heb ik niet? Wat is het moeilyk, naast iemand te zitten eetcn, daar men zich voor moet verbergen 1 En dat geduurig moeten antwoorden op duizend beuzelagtige vraagen! . . . Jongenlief, ik zoude u wel hebben willen kloppen •met uw vraagen, en vraagen, en vraagen: Wat zyt gy toch een ellendige kwant! ja, ik ben nog nydig op ü: Wel ! kan men, als men met een eenig voorwerp geheel vervuld is, op duizenderlei kleinigheden , die daar geen betrekking op hebben , antwoorden ? want anders ^ dan is alles van belang, hoe gering het fchync; Denkt gy , by voorbeeld, dat het my onverfchillig is, of Chrisje een ftrookleurde ftrikjof ecii gris de line voor haaren boezem heeft ? Neen : zeker neen: hier over kan ik wel een uur philofofeeren ; en waar- II. DEEL; R 'jxai  *58 HISTORIE VAN DEN HEER om ? Om dat het op haar toch uitkomt. Hoe flegt zal ik eene gerustheid hebben voorgewend, die ik niet meer ken! Mevrouw Helder, (ach, hoe lief heb ik Mevrouw Helder! ) gaf my nog een zetje: Dit is Room, Willem, en dit zyn Perziken. Ik befluit er uit, dat ik de eene of andre lompheid begaan heb; ik maakte het nog weer zo goed als ik kon. Maar gy zyt zulk een eenpaarig redelyk jongman, dat gy my mooglyk niet verHaat. Kan ik u doen begrypen, dat het gevallig aanraaken van haare hand my te fterk trof, om daar eenige aangenaame gewaarwording door te ontfangen ? Dit zult gy, onderdaan der koele Reden, gek, ■— romanesk, noemen. In 't voorbygaan, dit valt my hier niet ten onpasl'e in. Men zegt zo fpoedig: dat is met natuurlyk, dat is zeer romanesk. Maar! om wel te kunnen beoordeelen , wat of in de fchoone natuur blyft, en wat romanesk zy, wordt er zekere evenredigheid tusfehen het gezond oordeel en een zeer aandoenlyk hart vereischt, welke men nog al zo overal niet aantreft ; mooglyk is dit de dryfveer wel, waar aan wy de enkelde groote Geniën te danken hebben. Redeneer zo veel gy wilt; dit is echter zeker, dat men zich de juiste denkbeelden niet vormen kan van driften , die men niet zeer volkomen kent; en daarom fpreekt men altoos zeer onvolmaakt van zulke gevoelens, die men niet by ondervinding kent. Gy , myn Vriend, hebt veel meer  WILLEM LEEVEN». 25c» meer kans om vergenoegd te leeven, dan ik; maar als het echter eens aan my toekomt, om gelukkig te zyn; dan weegt een oogenblik genot by my Uw geheele rei Van vergenoegde jaaren ten vollen op. Nooit was zy zo fchoon; geen wonder, zedig achteloos gekleed: maar dit is de toets der Vrouwelyke fchoonheid. Ik vergeef het onze lelyke ryke Mesjes nog al, dat zy zich opfchikken, (hoewel het eene ïlegte flaatkundc is,) maar wat heeft eene Juffrouw Helder met de ongevallige uitvindzeis der Mode-te doen? Wat behoeft zy fterk gekleurde linten , wilde pluimages , lastige panjés, kostbaare pelifes? .... Verveel ik u niet' fchrikkelyk? Nu , dat zy uwe ftraf, om dat gy my zo dikwyls uit myne aangenaame mymeringen gefnapt hebt. Nog een woord, en'dan wat anders. Mevrouw heeft ïhet my ook over Majoor Veldenaar geiprooken; en verheugde zich zeer in zyne promotie. Hy deelt ten hoogften in haare achting. Myn hart klopt, als ik een man van verdiende zie recht doen : Ik moet toch nog al een taamlyk goede jongen zyn, daar my dit nu zelf geen moeite kost, als het eenen man geldt, die my eenen fchat zal ontrooven. .... Is dit echter wel meer dan biilyk? Billyk ! En zedert wanneer is billykheid de hoofddeugd der verliefden? . . . Ei, laat ik nog maar één woord van Chrisje mogen fpreeken! Lieve Helder, zou er geen hoop voor myzyn? Uw R 2 va-  &6o HISTORIE VAN DEN HEER Vader was veel te beleefd : my, zo een jongen * zo altoos Myn Heer te noemen. Dit viel my zeer moeilyk; en men mag om zich zelfs wil nog al geen reden vraagen van die groote blyken van Cquafi') achting; 't fchynen beuzelingen. . . . é Echter, neen: myn Heer Helder is niet in myn voordeel ingenoomen. De achting van myn Heer Helder is my zeer dierbaar; doch ik ben overtuigd, dat ik die my poog waardig te maaken: wie is echter bewaard voor zulke geruchten, die ons in de achting van andren kunnen krenken, vooral , indien men niet onderzoekt ? Zou da fchrandrc Man ook vermoeden, dat ik zyne Dogter bemin ? Doet hy my de eere aan van te gelooven, dat ik aan Chrisje eens niet onverfchillig kaa worden ; en kom ik te weinig by hem in aanmerking , om dit góed te keuren ? Is hy ook zo geheet voor Veldenaar; wyl hy, die zyne Dogter zo teder bemint, en zo Vaderlyk geleidt, voorziet, dat zy met Veldenaar zo gelukkig zyn zal , als de ftand der dingen hier toelaat ? Antwoord my hier op : zult gy ? Chrisje heeft iets tegen uwen Vriend : wat? is voor my niet te gisi'en. Ik kan haar geen reden tot misnoegen geeven. Ik zou eerder met dcganfche Waereld in woorden kunnen raakcn , dan haar het minfte ongenoegen aandoen, ó Zy behoefde zo impofant niet te zyn, om my geheel te verpletten. Op myn woord; ik zoude mynen af* ftand  WILLEM LEEVEND. 2ÖI ftand even goed gehouden hebben. Myn geluk heeft reeds genoeg verlooren. De onnozclfte vryheid omtrent haar zou my zinneloos maaken. Dit weet zy wel niet; maar ik voet dat. Hoor, myn Vriend, een man, die moed heeft, en ziet, wat er voor hem te doen ftaat, kan zyne driften wel beftryden, maar hy kan nooit een verdrag met haar maaken: zo rasch zy hem tot handelen wecten. te brengen, is hy den toom kwyt. Hierom wil ik haar vlieden, zy, die my 1 ik weet het zelf niet; ongelukkig maakt ? dat juist niet; maar die my verlangens heeft ingeboezemd, die zy nimmer zal vervullen. . . . verlangens , diereeds behoefteus geworden zyn, * * * Ik moest myne pen daar neder leggen ; zo waaragtig is de laatfte zinfnede ; ik ging eens in 't ruime veld ademen. Nu vervolg ik mynen langen Brief. Ik fchryf deezen digt by het fraaije Dorp, daar uwe beminde woont. (Van die heele lieve zal il? daadlyk fpreeken. ) Wy doen ons reisje te paard. Het Oord is hier zo fchoon, dat ik al twee dagen hier herom reed, en nu nog eens in dit Dorp vernagt. Ik kan, hoe verre myn gezicht draagt, Beekenhof niet ontdekken. Evenwel, ik weet iii welk een lyn het van ons geleegen is. . . . Dit, R 3 had  HISTORIE VAN DEN HEER had ik zulks wat fpoediger bedagt! zal vreemd voorkomen , zo men my hier ziet omdwalen ; maar ik ben door 't vermaak van my hier te bevinden weggevoerd, — betoverd. Myn Vriend Jambres is zo geheel in zyne hooge metafyflfche befpiegelingen opgetoogcn, dat ik even ongeftoord wandel en peins, of ik geheel alleen waar. Dichters en Minnaars zyn de waare Vrienden der eenzaamheid, en van het afgezonderd Buitenleeyen: zy hebben genoeg aan zich zelf. Alle groote hartstochten , alle werken van Genie, zyn wy der afzondering verpligt. Ddar leidt niets den aandagt af; diir verdeelt niets onze begeerte; en tot welk eene hoogte kunnen wy het dan brengen! Hoe groot moet dan het vermogen zyn, 't welk ons bezielt, 't welk ons doet werken! Alle groote driften geeven ons zekere gefchiktheid tot die verrukkelyke zwaarmoedigheid , die den vrolykften mensch zo oneigen niet eens is, als men, in den eerden opflag , gelooft. Die zwaarmoedigheid, waar van ik fpreek, heeft haaren grondflag niet in eene llappe, onveerkragtige, eentoonige onyerfchiiligheid, maar wél, en wél alleen in eene geheele uitputting van dierlyke geesten. Alles heeft zyne hoogte; overfpannen wydie, dan daalt onze ziel dies te merkbaarder, en met een pynelykenfchok, beneden haar eigen rustpunt. Het matte oog kan zich niet opheffen; onze gewaarwordingen dommelen zich verwardelyk in een; alles  WILLEM LEEVEND. 263 alles is heel voor ons. Jambres is veel meer zwaarmoedig door temperament, dan wel door onaangenaame indrukken , die hy krygt. Maar uw Willem wordt, van den vrolykften lugthartigften knaap, een figuur, dat niet half zo veel voldoet dan voorheen. Ik heb zo veel werks om myne begeertens, myne verlangens naar de bezitting van eenen fchat, die voor my niet zyn zal, te beteugelen, dat dit my fterker vermoeit, dan als ik een gehee- len dag ftraf doorfhideer Maar gy zult al verlangen, om eens wat anders te hooren; laat ik dan beproeven , of ik de dagelykfche taal der menfehen kan fpreeken! Ik ging des ogtends, na dat ik by u geweest ben, vroegtydig naar de Pastory. Ik wist door Coosje , dat de familie altoos zeer vroeg op was; ik begreep des, dat agt uuren geen onvoegzaam uur was, om eene geregelde Huishouding, die Buiten woont, te bezoeken. Jetje kende my terftond; liep my in myne geopende armen, en bragt my aan haar lief handje naar de Pastory. Myne blydfchap, toen ik Coosje wederzag , deed my eene gemeenzaamheid aannecmen , welke alleen haare goedhartigheid weet te vergeeven.. Ik kuschte haar waarlyk met vervoering. Mevrouw Veldenaar verdient de Moeder van dit Meisje te zyn. Maar hoe trof het my, eene Vrouw van haar» jaaren, omringd door zulke jonge kinderen, zo vervallen, zo ontkragt, hoe zal ik het uit- R 4 druk-  St*4 HISTORIE VAN DEN HEER drukken, zo uitgeleefd te zien! Zy was reeds gekleed; een bewys, dat zy den moed niet opgeeft; ó dit deed my zo goed! dit toont ook, dat men gcene bekommeringen wil opwekken. Ik kon myne oogen niet van haar houden. Zy merk, te het, en toen Coosje uit de kamer was, zeide zy, zagtjes glimlachende : ja , myn lieer Leevend, ik ben er niet heel wel aan; evenwel niet zo erg, als voor eenige maanden. Ik hou moed; want ik beken, dat ik, indien het Gode behaagt, hier »og wel wat zoude wenfehen te vertoeven — zie deer ze kleinen. Ik kon niets antwoorden ; maar jk nam de vryheid van haare hand eerbiedig te drukken: eindlyk zeide ik, nccu: ik weet, het zelf niet; dit merkte ik, dat zy daar niet onvoldaan over was , want zy zeide ; Coosje heeft u niet meer dm recht gedaan. De Heer Veldenaar kwam met Coosje in het tuinhuis, alwaar hetontbyt vopr my gereed ftond. Nooit ben ik ergens, zo beleefd, zo eenvoudig hartlyk ontfaiigen. Ik bleef hier tot den avond. Men zond om mynen Vriend, Ik twyfel, of Dominé wel heele gunltige berichten heeft van hem ; cn of ik daar niet wel iets in deel, Zyn Eerwaarde heeft veel met my gepraat, cn hoewel hy. een te fatfoenlyk Man is, om onbefchciden vraagen te kunnen doen, zo is het echter zeker , dat hy my uitnoodigde , om veel te antwoorden; meer dan ik, een Jongen, verdiende, Hy vroeg naar Profesfor; en het fcheen, dat  WILLEM LEEVEND. 265 dat hy by die gelegenheid dagt: Leevend moet nog al van de erglle niet zyn, als hy in de gunst van dien man is. Benyd my het vermaak niet, dat ik genoot in met zo een huisgezin te ecten. Wy waren met ons tienen aan tafel. Alles was even geregeld. Hier op (zeide Mevrouw Veldenaar,) zyn de Heeren welkom. De frisfche Buitenlucht, en veel beweeging maaken graagte. Nooit at ik met meer fmaak. Alle de kinderen waren even lief, allen met bloote kopjes, en zo regtzomeragtiggekleed. Men ziet dnidelyk , dat zy hunnen Vader niet vreezen; allen wilden zy iets voor hem doen, allen praatten zy met hem. De kleinfte jongen is de lieveling van allen. Toen zy vryheid krecgen, om van tafel opteftaan, gingen zy hem, al juichend, in het heele mooije wagentje kruijen. Gy bcgrypt wél, dat Tullus Kindergek hun vervolgens elk eene beurt gave ? Wat zyn dit beminlyke kiu* deren! Toen ik vertrok, hingen zy my allen om 'tlyf. Wat kan men zich, terwyl men andren verheugt, onfchuldig vermaaken ! Jambres zelf ftond, met zyne armen over elkander geflagen, dit alles aan te zien, als of hy eene mathematifche figuur bctragtte, en zei: wel, dat is toch ook mooi, om zo eens te zien. Ik heb met Coosje nog al een heelen tyd gepraat en gewandeld. Men kan onmooglyk al de heele lieven zo beminnen , als zy verdienenmaar R 5 ik  266 HISTORIE VAN DEN HEER ik zou niemand liever tot eene Zuster hebben dan Coosje Veldenaar. Evenwel , ik ben nu met Daatje heel fchoon te vreden; in agt geheele dagen is er zelf geen een Spiegelgevegt voorgevallen: met myn Heer, haar Vader, gaat dat zo goed niet. De Muziek, die zy fpeelen , is wat heel vol disfonanten ; maarzy weegen elkander volkomen op. Töller beklaagde zich tegen my over myne Zuster. Hy heeft geen ongelyk: wat moet het evenwel een lompe hoogmoedige Mof zyn, om met zo een weergaas Meisje te durven aanleggen ! Er zat immers niet op dan fpot en verlies ? Haar aanftaande Man verdient alle myne achting; en ik geloof zelf, dat ik hem eens als myn lieven Broeder zal kunnen beminnen. Altoos uw Vriend, W. LEEVEND. DRIE-  willem leevend. *67 DRIE- en- VYFTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw charlqtte roulin. myne aller waards te vriendin'! Maak ik niet wat heel fpoedig gebruik van de; vryheid, die gy my gaaft? Wat zal ik zeggen? ik ben zo zeer gewoon met u te praaten , dat ik my, zo veel doenlyk, dat gemis poog te vergoeden. : laat ik des fpoediger mogen fchryven, dan gy mooglyk verwagtte! Toen ik vertrok, waart gy niet heel wel; ik yleije my, dat gy wat beter zyt: ach, hoe gemaklyk vleit men zich met iets, dat men zo vuurig wenscht !■ Ik heb op Beekenhof een bezoek afgelegd; des daags daar aan fleet ik een alleraangenaamlten dag, aan het huis van Dominé Veldenaar. Gy hebt my dikwyls van deszelfs Dogter hooren fpreeken ? Ik weet by ondervinding, dat alles, u betreffende, voor my van belang is; en ook, dat gy vriendelyk deel neemt in het geen my aangaat, hoe gering het ook in zich zelf zy. Wees des even omftandig, bid ik u, zo met opzicht tot mve bezigheden , als tot uwe gezondheid. Thans bevind ik my in het aangenaamfle gedeelte van Gelderland : 6, indien ik u eiken a- vond  268 HISTORIE VAN DEN HEER vond konde vertellen, niet alleen wat, maar hoe ik gezien heb, alles zoude nog veel belangryker voor my zyn. Zo dikwyls ik verrascht worde door een fchildcragtig Veldzicht, eene kronkelende rivier , een helder beekje , dat langs gladde keitjes voortvloeit, een bergagtig Landfchap , met koorn en kreupel - bosch bezet, zeg ik: dit moest myne Lotje zien! Haar keuriger oog zoude my nog, veel meer fchoonheden, die my nu ontglippen, aanwyzen. Elke gedagte, di'e my invalt, wensch ik u, naar gewoonte, mede te deelen. Ten be* wys geef ik u de volgende regels: Hartverblydend Buitenleeven, Groeizaame akkers , wcelig gras; Frisfche windjes , koele dreeven; Oogverheugend bloemgewas ! Zagt ge/u is van beek en fl roemen; Vogeltjes , die vry en b/y Zingend vliegt door haag en hoornen, Hoe bekoort , verrukt gy my! Heerelyke zomerdagen, Milden regen, zonnejehyn: Hy, dien gy niet kunt behaagen, Schaame zich een mensch te zyn. Hoe komt het, myne waarde, dat ik onder diebehoor , welke zeer zorgvuldig verbergen , dat zy wel eens een Vaers maaken ? Is het, om dat ik zeer  WILLEM LEEVEND. 269 zeer wel weet, wat er vereischt wordt, om dat werk taamlyk wel uittevocren , en niet onkundig ben, dat ik dat geen niet heb, 't welk den Dichter maakt? Of brengt het magtig groot getal onzer hedendaagfche Puikdichters my in de verbeelding f dat die zeldzaame gaaf zo algemeen is geworden , dat het onze byzondere najaaging niet verdient? Dit weet ik; een Portret, een Landfchap durf ik laaten zien , maar ik heb den .moed niet, om myn naam onder een Vaers te plaatfen: ■Helder my dit eens , by gelccgenheid op ! Er is hier op het Land eene eenvoudige, gastvryheid, waarvan men in het ryke Holland weinig begrip heeft. Hoe zoude het myne Lotje hier behaagen! zy, die zo gefchikt is , om de genoegens der Natuur te vinden , en te genieten! Hoe begunfügt deeze ftille eeuzaame Landhoeve, alwaar ik deezen nagt myn. vcrblyf hield , die aangenaame • kalme, eenigzins droefgeestige overhelling myner ziel, die my zo natuurlyk wordt! Ach, myne Beste, wy hebben allen, niet dezelfde gefchiktheid om, door het geen ons omringt, c_ven zeer geroerd te worden. Myn \'riend rydi door de heerlyklle oorden, zonder er op te letten : zyne ziel is elders bezig. Ik laat geduurig myn paard Happen, ©m toch alles met eene lang- zaame naauwkeurigheid ten vollen te zien te genieten., Dan klim ik eens af, om een fraaijen Heester, een vreemde Plant, eene my onbekende.  $-7° HISTORIE VAN DEN HEER de Bloem van naarby te befchomven. Gistten hield my een Nagtegaal meer dan een half uur op de zelfde plaats. Myn paard trappelde, cn knabbelde op zyn gebit van ongeduld; evenwel het Vogeltje zou my, had het nog langer gezongen, nog langer gehouden hebbem En wat, vraagt gy, doet uw Vriend? Die is naauwlyks vry va» geest genoeg, om zich over myn talmen te verwonderen; ten-minnen, hy heeft hiy nog niet gevraagd: waar blyft gy zo lang? Ik weet, myne lieve, dat gy niet gunffig over hein denkt. Hy is echter een braaf, een kundig man, en die, als ik hem aan de praat kan krygen , myn geest eenen !fchat van - denkbeelden opdoet.- Myne vriendfchap voor hem is des van een geheel andren aart, dan die ik voor Helder gevoel. Het is eene hulde aan zyn verftand; het is eene drift om veel te weeteh, die my by hem houdt. Er is in myne vriendfchap voor hem niets van dat wederzyds overëcnftemmen, 't welk de ziel der vriendfchap genoemd mag worden. Ik neem een oprecht belang in hem, en poog hem alie mooglyke dienften te doen; maar hy heeft ook weer niets van dat zwakke, dat ons naar een Vriend doet uitzien. Alle braavc menfehen hebben dat zwakke ook geenzins : uwe Vriendin Belcour , by voorbeeld. Wat leggen er bronnen van genoegen in de web geplaatlte vriendfchap tusfehen deugdzaame, ge- voc-  WILLEM LEEVEND. 2/t voelige , voor elkander welbereekende menfehen! Myn Helder en myne Lotje overtuigen my daar daaglyks van. o Hoe dankbaar ben ik voor de gefebenken, die ik in u beiden ontfing! Ach,myne heele lieve, er zyn gevoelens , die men alleen den tederlievenden Vriend kan toebetrouwen. Uvve vrienfehap is des noodzaaklyk voor my! En echter ik bemin myn Vriend Helder meer dan ooit. Maar! lieden, die alles gelukt, of klein gevoelig zyn, en dus rasch voldaan worden, kunnen een Eeuw in 't rond leeven, zonder immer aan eenen Vriend gedagt te hebben ; zy, wier begrippen zich alleen tot goede Bekenden uitftrekken. Myn hart vraagt een Vriend, of eene Vriendin; want de vriendfchap kent geene Sexe; bepaalt die haar aandagt ? dan is zy geene vriendfchap meer. Dit neemt niet weg, dat ik voor myne Lotje niet duizend kleine oplettendheden heb, die ik omtrent Helder noch zou willen , noch zoude kunnen waarneemen; of dat ik aan myne Lotje niet duizend kleine dwaasheden en zwakheden zoude toebetrouwen, die ik voor Helder zorgvuldig bedek. Welopgevoede Mannen behandelen uwe Sexe altoos met zekere aangenaame keurigheid. En de vriendfchap is zeker noch gefchikt, noch verpligt om hier van aftewyken. Er is ook iet zo zagt, zo mild, zo toegeeflyk in het kiefche Vrouwelyk karakter, dat het ons moed geeft, om ons geheele hart, zo als het dan ook is, voor onze Vriendin  2/2 HISTORIÉ VAN DEN HEER dlri uittcftorten: wy wördëö niet gegriefd door een ftilzwygend betöohen van meerderheid: wy worden alleen aangefpoord , om haar bcminlyk fpoor te volgen, en achten ons gelukkig, dat zy ons hart wil beftieren en verbeteren. Bemin des uw Vriend, zo als hy u bemint. Dierbaar zyt gy aan myn hart: want ik ben Uw getrouwfts Vriend, W. L E E V E N D, VIER-  fr't uiU t i é v e n ö, 273 VIER- en- VYFTIGSTE BRIEF. De Heer paulus 'hélder, aan dèn Heer willem leevend. besté vriend! lE/ii wat zegt gy nu ? ik wil ü beklaagen; töe j word nu eens braaf boos, maar ik ken myns Vriends aart; die boosheid op zynen Vriend zal weldra in dankbaarheid veranderen. By ondervinding ken ik de verwoestingen niét, dié zéér geweldige driften aanregten; ik belluit alleen van het mindere tot het meerdere. Ik begryp, dathy, die door zyne begeertens gepynïgd wordt, zeer veel moet lyden. Verbaast, Wim! is de toevallige gemeenzaamheid met haar, die gy bemint, voor u onlydelyker dan haare onverfchilligheid ? Neen: dat bezef ik niet! i .' . „" Hoé verkeerd hebt gy my beoordeeld! Ik poogde u uw geheim te helpen bewaaren; u die merkbaare afvveezigheid van gédagten af tè néemen, welke zo in 't oog viel: eh zie daar, gy houdt my voor zo een zot , dat ik , ter goeder trouw, u duizend beuzelagtigc vraagen fe>en kam' Gy zyt by Chrisje niet toegevallen: trouwens, ïii deel. ,S haar  274' HISTORIE VAN DEN HEER haar oordeel is niet vry: Ja. Veldenaar zal haar hebben ; ik denk echter, dat hy wel Kolonel zyu zal, voor zyn gelukkige dag aanbreekt. Een nieuwe Minnaar, de Heer Renting, zal hem niet benadeclen. Ik heb u zo lief, dat ik ook voor u niet kan verbergen, hoe ik u voor haar uitkies; indien aan my de keuze ftaat. By Mama blyft gy Willem: dat is duidclyk. Zy houdt nog even veel van u, en ik verzoeker u, dat uw geluk en goed gedrag zeer veel by haar in. aanmerking komen. Dat myn Vader tegen u is ingenoomen, is ontwyfelbaar. Hy heeft zich iets omtrent Lotje by my laaten ontglippen, maar het was z» fchemeragtig, dat ik er niets op konde antwoorden. Gy hebt onder uwe Medeftudenten vyanclen; wees op uwe hoede. Ik geloof, dat myn Vader geene gunstige denkbeelden heeft van uwe vriendfchap met zulk een bekoorlyk Meisje. Ik, die de historie van uw hart ken ,mistrouwu niet; anaar myn Vader kan de zaak niet uit dat oogpunt zien. Hy is voor 't uiterlyke, het geen men een Man van de groote Waereld noemt. Hy kent de Waereld zo als zy is; en weet, dat zwakheid cn onbedagtheid meer wanorder aanregten, dan een oppervlakkig befchouwer kan vermoeden. Dy weet, dat veelen eene Galanterie noemen, het geen by voor zedenloosheid befchouwt. Zyne geneegenheid voor Veldenaar rust op de vaste grondfiagen van deugd en Godsdienst. Niemand heeft meer_  WILLÏM LKEVtND. 'Ijf meer verachting, dan myn Vader, voor het geen men thans den Godsdienst van een eerlyk Man noemt. Hy zal Chrisje, die hy als den appel zyner oogen bemint, al zo weinig geeven aan eenen man van losfe beginzels, als aan eenen knaap van flegte zeden. Hoe erniiig, hoe naauwgezet deugdzaam , meent hy echter: „ dat eene jeudige uit„ ipatting omtrent eene ondeugd, waar toe ons ,, temperament ons heenen leidt, nog ligter te ,, vergeeven is, dan eene ongeöeffende twyfeliug „ aan zulke zaaken, die voor ons, ter onzer be„ tragting, duidelyk genoeg zyn. Hy beweert, „ dat ongodsdienftigheid eigenaartig tot losfe ze,, den opleidt; dat een man zonder Godsdienst, „ dat is, zo een, die de Wetgeevende magt eens opperden Weezens ontkent, al ware hy ook zo „ ingetoogen als Spinofa zelf, nooit te betrou,, wen is. Hy is door geene wetten aan het heil der „ maatfehappy verbonden. Zyn belang is zyne ,, wet. Ik ben, zeide hy, meermaal bedroogen ; ,y maar geen Vrygeest kan zich beroemen , dat Hel- der ooit zo dom ware, als men zyn moet, om hem geleegenheid te geeven, ons aan zyne „ Noodzaaklykheid op te offeren." Gy hebt my niets gemeld van de profihn. Mama en Chrisje zagen die met goedkeuring. Zie daar , ( riep Chrisje , op het eerfte aariblikje,) zie daar het profil van Coosje. De omtrek is verwonder lyk naauwkeurig: ja, 't is dat lief intresS a fant  jfft -HISTORIE VAN DEN HEER fint gelaat i en zy drukte het aan haare lippen.' «een lyst zou te kostbaar zyn, om het te omvatten; maar zy draagt het in postpapier gelegd, in haare portefeuille : Is daar voor u, ó gy *ZW per in de liefde, niet weer iets ftreelènds in? Zy zal het zeker dikwyls befchouwen, en moet dan noodzaaklyk aan den handigen vervaardiger denken. Uwe kieschheid omtrent uwe Lotje is zeer billyk. My dunkt zelf, dat gy dit aan haar en aan haare Vriendin vèrpligt zyt. Lieve Willem, wat gy dan ook moogt denken, betragt altoos de wetten der eer. Vergeet toch niet, wat gy dit dierbaar Meisje, wat gy u zelf, verfchuldigd zyt.. . Stuif niet op ! Ik mistrouw u niet; maar gy zyt" twintig jaar, gy zyt zo als gy zyt, en het is eene Lotje, die u, op uwe wys, bemint, 't I» waar , gy bemint Chrisje ; maar wat rustpunt heeft uwe deugd, daar gy geene de minfte hoop hebt op haare bezitting? .... Chrisje fpreekt zo weinig van u, als myn Vader zelf. Mama heeft veel genoegen gehad in die periode, daar gy van de lieve Mevrouw Veldenaar fchryft: waarlyk, Mama neemt belang inu; mooglyk alleen om uwé Moeder. Ik bemin Juffrouw Veldenaar, maar zy is ernoj onkundig van. Ik weet niet, of gy daar wel iet* van begrypt; doch ik vinde zulk een zagt vermaak in haar te beminnen, dat ik my niet kan waagen aan ee»  WILLEM LEEVEND. tjf- cen weigerend antwoord: dit zoude myne kalmteftooren: ik vrees, dat er niets'- dan achting voor' my zal te haaien, zyn. Belang kan by zulk een edelaartig Meisje niets uitwerken: en dat zou mfl ook nog al niet genoeg zyn. Ik hoor, dat Kolonel van Sytfama op haar verliefd is. Myn oogmerk is tevens om, eenige maanden onbepaald, tnyn reis door Vrankryk, Zwitzerland en Italien te gaan doen; niet met een geleerd Man, maar met myns Vaders geweezen Lyf knegt, die met hem die zelfde reis gedaan , en voorlang, door myns Vaders edelmoedigheid, niet meer dienstbaar is. Gy vreest immers riet, Chrisje, (zeide ik al lachend,) dat ik ais een Uilskuiken cp reis ga, om als een verwaande Zotskap t'huis te komen? Alle karakters^.([gtf zy, my vry fpot- tig aankykende , ten antwoord,) zyn niet aangelegd , om immer, in wat opzicht ook, aandagt op te wekken. Stoute Meid! Hoe moest ik dit uitleggen ? Ik meen my niet te verhaasten ; ik denk niet alleen Schilderyen, Gedichten, Kerken , en Paleizen te zien; maar ook de Zeden, de Gewoontens, de Wetten, ook de natuurlyke Historie dier Landen , immers oppervlakkig raar te gaan. In Zwitzerland hoop ik my liet langst op te houden. De journaakn van mynen;. Vader zyn voor my onwaardeerbaar: het kan my nn de beste adresfen niet ontbreekcu : het zal genoeg zyn, dat ik de Zoon van deezen gcë-;tiS 3 meer*  Sf8 HISTORIE VAN DEN HEER meerden Man ben, om my in de aanzicnlykfte huizen ingang te geeven. Had ik u tot myn reisgenoot ! Vaarwel. Altoos zult gy uw getrouwften Vriend vinden in P. HELDER, VYF-  WILLEM LEEVENB. 27J VYF- en- VYFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw charlotte roulin aan deji Heer willem leevend. myn waarde vriend! Ik zie, dat gy uw woord houdt; maar twyfeldc ik daar dan aan ? Twyfe/en ? Hoe! en ik befchouw u als myn besten Vriend ? Zoude ik op dit (luk, daar ik zo veel belang in heb, my hebbes kunnen misleiden ? Wat zou dat ook laag geweest zyn van u, indien gynu eens gezegd had: Lotje, ik ben uw Vriend; en gy had dit niet oprecht gemeend ! Indien gy Lotje nu reeds vergecten had , em uwe andere lieve Vrienden, om, by voorbeeld, em den Heer Helder. Reeds, zeg ik daar, en hoe heel lang zyt gy al vertrokken! Zo zegt Roulin ook. U moet de tyd niet fchroomlyk lang vallen. Uw zeer goed gefchreeven Brief toont my •ok, dat gy wel zeer gelukkig zyt: gy hebt eene venvonderlyke vryheid van geest; gy ziet, gy geniet zo alles Gelukkig! Ach ! dat is de vuurigfte wensch myner vriendfchap, ö diewensch zal my gegeeven worden; en dan is alles wél. Ik ben niet heel wél; myn geest is zo bewolkt, zo duister, ik ben zo kragteloos; mooglyk is dit •nmaatig heet weder daar wel de oorzaak van: S 4 aan-  280 HISTORIE VAN DES HEE* Sandoenlykc zwakke menfehen worden , dit is niet te ontkennen, maar zeer door de gefleldheid vati den-dampkring aangedaan. Ik bemin myn Vriend , zo als hy my bemint. Maar fchryven ! ik kay niet; gy zoud nu niets aan een Brief van myhebken; ik voldoe my zelf niet, gediiurig moet ik het verfchryven ; en dat vermoeit myte veel. Myne Vriendin is eenige dagen by my geweest. Zy groet u. Kunt gy niet wel twee Vrienden | ' ben? Helder en Lotje? Ik heb maar e'én Vrieiui, tan maar één hebben. . . . . Vaarwel, Ik ben •L. R. ' ZES-  \ï I t L E M L E E V E N a. *8| ZES- en- VYFTIGSÏE Bt&IEFj myn heer, ce-ee1de vrien[)! • an ik u mvne erkentenis voor uwtoiaftandi* cn vertrouwiyk fchryven beter toonen. dan 'door u in dat fpoor te volgen? Vergeef bet my, maas ik moet liet berhaalen , myne. Vriendin moest ij nooit hebben loeren kennen. Dit is, ate my voor zo dwaas toch niet aan! dit is geen verwyt voor tb Hoe treurig is het, dat ons lot zo gezwaaid wordt door omltandigheden, waar in wy geleid worden; die wy voor ons niet uitko.ozen Hier over kan -ik my mcermaalen weg denken! terwyl myne reden huivert, en befluiteroos fia.it'; immers tot dat de Godsdienst my poogt te vertroosten., en wyst op liet volmaakte! Uw Brief heeft my getroffen; meer dan gy mooglyk van my verwagt. Deernis met myne Vriendin, die zeker, aan deeze-zyde des grafs niet meer gelukkig zvn kan; misnoegen zonder een bepaald voorwerp ;_er» de dwaazo wensch., dat gy haar zo gelukkig kont maaken , als zy u maakcn zoude., deedcii my ender het leezen uws Brief beitrtling aan. . Wees. gerust; gy hebt myne goedkeuring behouden.:, te S 5 meer., Mejuffrouw adriana belcour aan den Heer willem leevend.  48a HISTORIE VAN BEN HEER meer, als ik uw karakter, uwe jaaren ,uwemoeilyke omftandigheden in overweeging neem; en dit moet ik doen, zal ik u wel beöordeelen. Na uw vertrek fchreef zy my eenen Brief, die my overtuigde, dat zy zo ziek van hart als van lichaam was. ó Ik ken haar door en door. Toen zy weinig meer dan een kind was, zag ik haar met opmerkende liefde. Alles is voor my des duideiyk. Groot zyn de worftelingen, die er, in dien Brief, tusfehen haar verftand en hart te vinden zyn! De beminlykfte eenvoudigheid, en het keurigst zichzelf misleidend vernuft. . . . Want nu nog ontkent zy, dat zy verliefd is; en bexvyst tevens, dat ik haar ongelyk doe. In dit te beweeren vermoeit zy zich dermaate, dat ik voortaan dat ftuk onaangeroerd zal laaten; het is toch vruchtloos: er liggen -nog meer voordeden in dit toe te geeven, nu alles toch hooploos is; gy zult die zelf wel ontdekken. Lees nu, hoe ik haar gevonden heb. Mjne komst was haar aangenaamer, dnn ik my had durven vleijen. Maar het is zulk een edelaartig Meisje! zy offert nog niet alles aan u op. Haare liefde voor u overfchynt wel alle andre genecgenheden , maar dooft die niet uit; en dezagtheid haars goedaartigen inborst lydt niets door haare lastige ongefteldheid. Zy zat in het zomervertrekje^ met een Bouqtiet by zich; zy zat te leezen, dagt my; maar myn aandagt was geheel op  WILLEM LEEVEND. a»^ op haar gevestigd. Het was omtrent tien uuren in den voormiddag: het huisgezin was ter kerk. Zy bragt my in het zomervertrek; fprak weinig, terwyl wy het geheele huis en den gang door gingen. Daar gekomen zynde, omhelsde zy my, en zeide: „ uw bezoek is onverwagt, maar des te aangenaamer." [het was echter, als of zy wilde vraagen: hoe komt het, dat gy zo onverwagt komt.?] Ik. Daar houde ik my zo van verzeekerd , dat ik het noodloos achte, belet by u te vraagen, Zy. Gy doet zeer wel. Ik. Hoe vaart myne lieve Vriendin ? gy ziet er niet al te frisch uit; gy zyt wat betrokken. Zy. Zo zegt Roulin ook; er fcheelt' echter niet héél véél aan. | Ik. Hoe ftaat het met den eetlust en het flaa-pen? Zy. Aan beide, weet gy, doe ik nooit veel. [ Zy hefchouwde het bouquet zeer aandagtig.] Ik. Dat is eene fraaije bouquet. [ Ik nam het glas op, om het nader te bezien; zy nam het my vit de hand; lief Meisje! als ofzy zeggen wilde, „ Sraak deeze bloemen niet aan ! laat my die toch , voor my alléén, behouden. " Ik liet dat zo; zy drukte het bloemglas behendig aan haar hart, ik merkte het echter.'] Zy. 6 Eene zeer fraaije bouquet! Ik. Gy zyt altoos verliefd op bloemen; dat weet ik. Zy.  £84' HISTORIE VAN BEJ) HEÈR. Zy. Dat is :«S , maat deeze .'zyn ook zo' bcei fraaiJ [ Zy zuchtte.'] Ik. En uw Vriend is vertrokken s liebt gy al berigt van hem ? Zy. Ja, hy is vertrokken: heb ik u dit niet gefchreeven? Berigt heb ik niet; nu*, dat -heeft zo een baast niet. Hy ziet nu ook andre Vrienden, hy wie hy gaarn is. Mooglyk is hy nu wel op Beekenhof. [ Zy bloosde Jh'rk. ] Ik.- Diet zyn-Moeders plaats Bcekenhof, dat is: een mooije naam. Zy, Neen, dit is de plaats van myn Heer Helder ; daar gaat hy andre Vrienden bezoeken, dan hy hier heeft. i* - ft . . ..... Ik. Zo, nu begryp ik het! juist, ' Zo is tfe naam der jonge'Dame , die my genoemd is. [Zy zag zeer verward.] ■ Zy. Heb ik u dan ook niet refehrceven , dathy Juffrouw Helder bemint ? Ily heeft ■ het my zelf gezegd. • -'" - ' Dan moet gy eene byzondre Vriendin v;.n. hem zyn; want ik hoor, dat hy van zyne liefde een diep geheim maakt. Zy. Dat ben ik ook; hy vertrouwt my alles. Ik. Ts er niet iets -allerverrukkehkst- voor u in dat vertrouwen ? Zy. [Zy drukte myne 'hand.] Zó iets verrukkcJyks, dat ik, om gelukkig te zyn niets anders behoef. [Zy wierd veel kevendiger; ik liet haar & uit-  Willem leevewö.' a8£ ïiiifpreeken.] Ziet gy nu niet klaar, dat ik alleen zyne Vriendin ben ? 6 Dat geloofde gy echter nooit! Alles kan ik (want het onmooglyke moeë men niet vergen,) opgeeven, maar zyn vertrouwen Ach! zo ik zyn vertreuwen verloor — dan; nu, dat zal nooit gebeuren. Waarde Vriendin , zyn hart, Zyn lief opregt, zyn gevoelig hart is alles wat ik noodig heb: En als ik zyn volkomen vertrouwen heb, is zyn hart dan het myne niet? Ik. Zeer zeker! Nu, ik verblyde my, dat ik omtrent u mistastte. [Zy zag my zo oplettend aan , dat ik duidelyk zag, hoe zeer deeze fchielyke ver* audering myner gedagten haar verwonderde,] Zy. Kende gy myn Vriend , zo als ik hem ken! Ik. Ik ben gerust, dat Lotje Roulin, in zulk een gewigtig Huk als het verkiezen van eenen Vriend, niet onbedagt kan handelen. De lieer Leevend is braaf en bcminlyk. [ Dit fmaakte haar zo zeer, dat zy my nu zeide, dat het bouquet van. a was. ] Zy. ó, Nu zyt gy weer myne lieve Vriendin, nu verdenkt gy my niet langer; nu kan ik weer met u fpreeken. Dat verdenken trof my dermaate, dat ik voornam, nooit meer met U over myn Vriend te fpreeken. Verliefd! neen: zo verre is het niet gekomen; en ook, hy heeft my zelf gelegd, dat hy haar bemint: zy is zeer fchoon*  üS6 HISTORIE VAN DEN HEfi* Ik. Hfcbt gy haar dan gezien? Zy. Neen: maar hy draagt haar profil in zyn Brieventas, met een ftuk eenigzins gekreukt zyden lint; mooglyk is het wel een ffrik, die zygedraagen heeft. [ Zy veranderde van verf, en letrok ten eenemaal. ] Ik. Dat zal dan een fraai paar zyn. Leevend ziet er wel uit. Zy. Dat kan zyn; ik zie dat naauwlyks; hy is zo, als hy zyn moet in myn oog; en dit bellist niets. Ik. En ook wat heeft de Vriend met den fraaijen Man te doen ? Er zyn ook welgemaakter Jongelingen. Zy. Denkt gy dat? Ik ken er geen: trouwens, ik heb daar nooit opgelet. Nu wy er tog van fpreeken : Leevend is een fchoon Jongman; immers hy wordt het daaglyks meer. Ik. Is hy niet wat hoog gevoelig, wat trotsch? Zy. Veelen zeggen het; maar ik zie dit niet. Ik. In zyne oogen heb ik niet heel veel zin. Zy. In zyne oogen hebt gy niet heel veel zin !.. Belcour! En hy heeft zulke fchoone, zulke heerlyke oogen 1 [Ik fprak hier over, om te zien ef ik haar nog niet zoude kunnen aantoonen, dat zy ziek misleidde. ] Ik. Hoort gy niets van Bernards ? Zy. Ik heb een Brief van hem; eu zoude dien al voor een maand beantwoord hebben, maar ik ben  WILLEM LEEVEND. 487 ben verleegen om dien te beantwoorden. Hy bemint my zo oprecht. Ik acht hem zo hoog. Hoe kan ik hem bedroeven ? [ Zy zuchtte. ] Want ik geloof, dat het zeer fmartlyk vallen moet, als men niet weder bemind wordt. Ik. Zult gy hem dan andermaal bedanken ? Zy. Ongetwyfeld! Ik. Zult gy dan nooit trouwen? Zy. Ik zal nooit trouwen. [Dit zeide zy op een toon, die my van de vastheid haars hefluits verzeekerde. J Ik. Bedenkt gy wel, dat dit eene uitneemende party voor u is ? Bedenkt gy wel, dat gy weinig middelen hebt ? Bedenkt gy wel, dat gy verre beneden uwen vorigen ftaat gefteld zyt, en dat gy dien thans herkrygen kunt? Zy. Bedenkt gy wél, dat ik te eerlyk ben, om myn hand te geeven aan iemand, die my teder bemint, en dien ik myn hart niet geeven kan? Bedenkt gySvél, dat ik nooit noch tot deezen feraaven Man, noch tot het huwlyk neigde ? Ik. Hebt gy iets het minfte tegen hem? immers niets! Zy. Is dit toereikend, om een gelukkig huwlyk' *e wagten ? Ik. Gelooft gy dan nog al, dat, het geen men liefde noemt, volftrekt noodzaaklyk is, zal men een gelukkig huwlyk fluiten ? Gy zyt een weinigje romanesk. Geloof my, Lotje, ftrikte eerlyk- heid,  '238 HISTORIE VAN DEN HEER, he'id, zekere gelukkige gelykluidenheid van karakter , en goedaartigheid, zyn zeer wel ih ftaat óhi. een paar menfehen duurzaam gelukkig te maaken: Hier uit oütltaat juist wel geene liefde; maar hieruit ontltaat echter eene tedere, vriendclyke,wei willende gehechtheid, dié bhs beter in ftaat Helt, om op de beste wys te voldoen aan het groot oogmerk , huisfelyk geluk, en bet wel opvoeden van kinderen. Bédenk dit toch eens wel. Zy. Ik weet, dat ik tegen u niet redeneeren kan : dit moge voor u zo zyn; ik denk daar anders over. Het blyft immers ook waar, dat wy niet allen op dezelfde wyze gelukkig kUiinén zyn ? Hét vernieuwd aanzoek van den Heer Bernards bedroeft my ; maar ik zal nooit trouwen. Zy wierd weder zo onthutst, dat ik goedvond daar niet verder over te fprceken. Onze Roulirt kwam ook by ons; zo dat, het discours wendde van zelf: Ik voorfpel niets goeds. Zy was de overige dagen zo diep in gepeinzen, zy fprak zo byzonder weinig; en niets meer over u. Ik vrees ! Ik vrees! Haar teder geitel zal voor deeze moeilyk» heden bezwyken! Roulin praat altoos van u, èn dat wel met dat gulle goede gelaat, dat ons zyn geheel hart doet zien; nooit noemt hy uw naam, of ik merk, dat haar zenuwgeftel fchokt, even of men eenen zagten hik heeft; zy wordt nu eens doodelyk bleek, dan vuurrood; en myn medelyden zelf moet ik verbergen.' Toca  WILLEM LEEVEND. Toen ik haar verliet, was zy minder aangedaan dan ooit. Het ongelukkig Meisje zoekt de eenzaamheid; ik zag dit door alle haare wellevendheid, door alle haare beleefdheden, duidelyk. Uw Brief, my open gezonden, zal ik haar per post zenden. Geen één woord, dat haar kan vleijen , en alles in de zagte toonen der tedere Vriendfchap. Bc moet u wel hoogachten. Hoe jammer is het, dat zy door u ongelukkig wordt! Uwe waare Vriendin t A. BELCOUR: II. DEEL. T ZSa-  2$ö HISTORIE VAN DEN HEER ZEVEN- en- VYFÏIGS TE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Me» jufFroilW jacoba veldenaar. In het Gelderfchè huisje, hy de Menage rie, zei uuren. myne tedergeliefde vriendin» ó"Welk een heerlyke morgen! Ik hoorde, dat er in deezen nagt een zwaare regen viel. Ik ftond vroeg op , om my zelf het genoegen te geeven van, by het opgaan der Zon, het verkwikte land te bezichtigen. Waarom zyt gy thans niet bymv! Myn hart is zo vol, het vloeit over van "de "zaligde aandoeningen der dankbaarheid, voor den aanbiddelyken, den alles zegenenden God! Konde ik die aandoeningen in uwen boezem uitftorten, en wy beide met bewogen zielen zeggen: Looft den Heere, ö gy alle zyne fchepzelen. Dit is onmooglyk ; en niets ontbreekt er buiten dit aan myn geluk. Ik zoek des weder hulp by myne pen: want, wat gy ook moogt zeggen ten voordeele der afweezigheid , en der Briefwisfeling, gcene Briefwisfeling kan my uw gemis vergoeden. Myn hart vraagt niets, als ik met u fprcek, als ik u zie:  WILLEM LEEVEN». «Of zie: maar, hoe dierbaar my uwe Brieven zyn; en hoe ik die altoos met een vuurig verlangen te gemoet zie, en met het grootite nut en vermaak lees; uw Byzyn, even leerzaam , even behaaglyk, verkies ik bellendig. Ach , waart gy thans hier by my, in uw bemind Gcldcrsch huisje, dat niets dan gemak cn eenvoudigheid vertoont ! Hoe dikwyls zitten wy hier van hart tot hart, over allerleie, voor ons belangryke, onderwerpen te fpreeken ! Het is, als of wy hier onder het gebied der Natuur wederkeeren , en eens ademhaalen van de pracht en fchoonheid onzes aanzienelyken Beekenhof. Myne geliefde Mama cn ik ontbyten hier dikwyls. Terwyl ik dit fchryf, treft eene ryke mengeling van onderfcheiden geluiden myn aandagtig oor, en vormt een fraai veld — en bosch — muziek. In de zwaare olmen, die dit boersch verblyfje omvangen , verheffen zich de liefelykfte vooglen Hemmen, die men, buiten die des nagtegaals, immer beluisteren kon. De zon is daax in volle pracht in het breede oosten bervoort geftecgen, en geeft, aan het door den regen verkwikte veld, de moestuinen , en de boomgaarden een groen zo fchoon en ongevlekt, a's hetnaauwlyks volkomen uitgewikkelde Sintjans blad ooit verfiert. Hoe verbeelde ik my thans, in deeze ftille eenzaamheid, de heldere, zoete, buigzaame ftem myner Vriendin te hooren , als zy haar morT a gen.  2?2 HISTORIE VAN DEN HEER genlied aanheft, en myne ziel met de heiligde aandoeningen vervult ! Op dat denkbeeld verheft zich myn geest, myn ftyl wordt byna poëtisch; en waarlyk, is dit te verwonderen, als ik my verbeelde, hoe wy beide onze oogen vestigen op dezelfde ons omringende voorwerpen; hoe wy, door dezelfde gedagten doordrongen , met eene fr; 11c traan God voor dit alles loven , en te zeer getroffen zyn om iets meerder te zeggen dan : DeHeere regeert: de aarde verheuge zich! Wanneer, myne geliefde. Vriendin, zullen wy hier onze innerlykfte gepeinzen elkander mededeelen , onze fchaduw-dunne, onduidelyke denkbeelden, ophelderen en vcriïerken? fpreeken van onze vriendfchap, fprceken van onze waare beftemming, het onzekere, het ledige deczes levens ? fpreeken over de zeer zekere ftandsverwisfeling , van de gewigtige voorbereiding; en aan elkanders hart, kloppende door de edejfte, zaligfte vriendfchap, voor eenige uuren vergeeten, dat er, buiten Beekenhof, eene Waereld beftaat, op wier fchittcrende tooneelcn uwe jongen Vriendin maar te dikwyls eenen niets beduidenden rol fpeelt! Hoe gelukkig zoude ik dan zyn! maar nu; zo naby u, en u niet te zien; dat denkbeeld pynigt my! Uw Brief, myne heele Lieve, was voor mydes te aangenaamer om de profiks. Ik ben het volmaakt met u eens, dat een profil verkieslyker is dan een portret; ook al mist men de oogen, die, zo als §7  WILLEM LEEVEND. 2QJ §y eens aanmerkte, pns, indien zy ons iets te zeggen hebben , zo véd en zo duidclyk t( eiprecken. Ik ben des den Heer Leevend zeer vcrpligt voorde genoomen moeite: Mama is ten uiterften in haaren fchik met dat uwer Moeder. Vind gy niet, Coosje, dat, naar maatc men in jaaren toeneemt, er iets eerwaardigere over het gelaat der vriendfchap komt? Dit merk ik te meerder, als Mama' my eens eenen brief van haare Vriendin voorleest, voor meer dan twintig jaaren gefchrecven; of als ik my bepaal by de verkcering onzer beider Moeders. Pauw heeft een Brief van zynen Vriend, maar las er zeer weinig uit voor. Gister avond kwam aan zyn adres hier een brief voor den Heer Loevend, met eene fraaije Vrouwe hand gefchrecven: des morgens had hy nog een ontfangen, niet zo fraai, zo regelmaatig, immers het adrès niet. Er is en blyft altoos iet kenlyks in de hand; ook als eene Vrouw wol fchryft: wat, kan ik niet zeggen. Eene Vrouw fchryft keuriger, tckenagtiger, als zy wél fchryft, en niet te veel denkbeelden heeft uittedrukken ; een man fchooner, ilouter. Zo dat de Heer Leevend moet onder de Sexe zeer goede Vriendinnen hebben. Was hy ongeneegen , om van Juffrouw Roulin te fpreeken? . . . Van zyne beste Lotje? Dit is niet edelmoedig, niet billyk. Waarom vermydt by te fpreeken, immers met u, van een Meisje, T 3 dat  HISTORIE VAN DEN HEER, dat hy bemint, en zo veel recht heeft op onze achting, van zulk eene goede familie is, en begaafd met veele goede qualiteiten ? Wat heeft hy li toch willen zeggen ? Dit kan ik niet gisfen. Trouwens, wat heb ik daar naar te gisfen? het is immers buiten my? Ik kan echter, om het vreemde , niet uit myn hoofd krygen, dat hy zó veranderd is. Waar door is deeze afwending veroorzaakt? Gy kunt u geen denkbeeld van zyn gedrag vormen. Hy haaste zich weg, en zag echter , dat Mama hem gaarn hier gehouden had . . Ik ben boos op my zelf, dat ik er nog aan denk : nu wil ik er niet meer aandenken. Wat heb ik met den Heer Leevend en zyne grilligheden te doen ? niet waar? Wat zyn wy gelukkig, myne Coosje, dat wy het niet in de magt van ongeftaadigen Hellen, om ons onhcusch te behandelen ! Ja, ik zie Wél, dat gy u vermaakt in my wat te plaagen; zeer ten uwen dienfte. Ik lach, (zie, ik wil oprecht zyn,) ik lach er wel niet om; maar het dunkt my zelf wat vreemd, dat ik er niet om lach. Ik ben er, geloof ik, te zeer, ja, hoe zal ik het noemen, geraakt? neen, — verwonderd over: zeker, het is toch onbegrypelyk van Wim. Hy ion immers Juffrouw Roulin wel beminnen , en ziek ïelf meer gelyk blyven, Coosje ? Myn Vader fpreekt geen enkel woord van hem: ik verfta dat zwygen. Hy preekt thans met bysondere achting van den jongen Heer Renting, •m  WILLEM LEEVEND. £95 •nlangs van zyn reis te rug gekomen. Ik ken hem maar weinig, en converfeej- niet veel met zyne Zusters. Mooglyk zal hy hier zyn adrès komen maaken; als het zo zy, zult gy 't weeten. Ik hoop het niet: want wat ontbreekt er aan myn geluk , dan dat ik u zo zelden by my heb ? Evenwel, het fchryven is eene goede uitvinding: uw Vriend Pope heeft gelyk. Dit neemt echter niet weg, dat ik veel liever een dag met u, als gy alleen voor my zyt, pasfeer, dan een uwer fraaifte, grootfte brieven lees. Ik omhels u in myne verbeelding, en ben Altoos dezelfde, C. HELDER. T 4 AGT'  ifpÖ HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- VYFTIGSTE BRIEF. Overtuigd van uwe befcheidenheid , neem ik nogmaals de pen op , om u te zeggen, dat ik u bemin. Myn gehcele gedrag maakt zulks ontwyfelbaar: maar er ligt iets zo aangenaams voor my in deeze herhaaling, dat ik nogmaals zeg', ik bemin u. Nooit gaaft gy my hoop; er is des geene te leurftclling: myne bezoeken heb ik geftaakt, wyl die u , om het oogmerk, onbehaaglyk waren. Ik deed meer; ik poogde uw beminlyk beeld, uw nog beminlyker karakter, uit myn geheugen te wisfehen. 't Was vergeefsch! Meer dan ooit bemin ik u, haak ik naar het geluk van u de myne te mogen noemen. Ik moet nogmaals beproeven,of gymyne bezoeken, met dat oogmerk , dulden kunt: want hoe vuurig ik verlang om u weder te zien, ik zal u nooit kwellen, indien gy bepaaldelyk nogmaals zegt, dat myne aanzoeken u verdrieten. Tot myne onuitfpreekelyke droefheid hoor ik van onze waarde Belcour, dat uwe tedere gezondheid broozer dan ooit zy! De vree.;, de allcraffeleegenfte vrees , de innerlykfte bek ommering, die E>e Heer jacob bernards aan Mejuffrouw charlotte roulin. mejuffrouw.'  WILLEM LEEVEND. 597 die ik hier over voede, zyn onbefehryfelyk. Tic bid u, myne waardfte, laat my een bezoek by u afleggen, of, wilt gy,by uwen Broeder, myn waarden Vriend; en moet het zyn, ik zal van mynen wensch niets melden. Laat my maar hoopen; laat ik u maar van tyd tot tyd mogen zien. Ach, myne Lotje, waar zyn die lieve dagen, toen ik z j gemeenzaam aan het huis uwer Moeder verkeerde ! Gy weet, dat zy my niet ongaarn tot haaren Schoonzoon zoude genoomen hebben. . . . Uwe Vriendin pleit voor my; uw Broeder is in myne belangen . . . Zoud gy iets waagen, door u geheel in myne befcherming over te geeven? Heb ik dan niet alle de gevoelens eens Vriends, alle de verlangens eens Minnaars? Kan ik u niet in dien rang herftellcn, waar uit gy gedaald zyt? En kan hy, die de Vriend uwer Ouders was, die met hunne goedkeuring verëerd bleef , u altoos onvetfehillig blyven ? . . . . Evenwel, indien uw hard niet tot my neigt; wat kan ik doen? . . . Myn eigen hart is immers ook myne Godfpraak omtrent u! Ongaarn fluit ik deezen. Hoe troostrykishet, zich te onderhouden met het waardig voorwerp onzer Liefde! Ik ben, met de oprechtfte liefde en de gevestigftc achting, Uw$ J. BERNARDS. T 5 NE-  2^8 HISTORIE VAN DEN HEER NEGEN-en- VYFTTGSTÈ BRIEF. Mejuffrouw charlotte roulin aan de Heer jacob bernards. myn heer! 3-k weet, dat gy my bemint; ik ken en eerbiedig de goedheid van uw eerlyk hart; maar ik kan u niet ophouden, door ti eenige hoop te geeven op myne bezitting. Konde ik uwe gevoelens beantwoorden; konde ik uit achting, uit vriendfchap, uit erkentenis, eene Huwlyks verbintcnïsfe aangaan; uw geluk, zo als gy dat noemt, was aanftaande; maar hier toe ben ik zo onbekwaam , als ongencegen. Gy zyt eene betere Vrouw waardig, dan ik voor u zyn kan. Het fmartte my altoos, dat ik u een oogenblik verdriet aandeed; ik had gehoopt, dat tyd cn overdenking u in ftaat zouden ftellen, om my met eene voor u gelukkige onverfchillighcid te zien. Dit fchynt u onmooglyk te zyn; en dit bedroeft my waarlyk. Ais de Vriend myns Broeders, als de braave Heer Bernards, zyn uwe bezoeken my altoos welkom; maar ik acht my verpligt u nogmaals te zeggen, dat ik om uwent wil wensch, dat gy die thans niet hervat. Uwe tedere bekommering voor mynen welftand dor  WILLEM LEEVEND. t$f doet my aan. Vorm u echter geene fchrikbeelden daar omtrent, 't Is waar, ik bevinde my wat ongepeld; ik ben wat geesteloos, en minder dan ooit voor de converfatie gefchikt; maar ziek ben ik niet; ik verricht, in tegendeel, alles wat voor myne bezorging overblyft. Spaar u des noodeloozc aandoeningen ; kom niet, bid ik u! En houd u verzeekerd, dat ik met de volkomenfteachting ben Uwe verpligte Vriendin, e. ROULIN. ZES»  -3°0 HISTORIE VAN DEN HEER ZESTIGSTE BRIE F. Mejuffrouw ai.ida leevend aan den Heer WILLEM leevend. BRÓER LIEti 2So ben jy lui toch! Onverzettelyk, hardnek«g, dwingelands; Ryzig, zo wel als het heele zöótjc. En wat zal een zwak, weerloos, onderWorpen Meisje (zo als uw Zuster toch maar is,) doen, als jelui Wet des fterk ft en door moet gaan? De Vriend Abraham wil my maar, coute quUl cou*e, hebben. Wat ik er tegen praat, hoe veel ik van myne gebreken laat kyken , (om hem nog tot inkeer te brengen,) 't is of de Man dol is; hy wil my maar hebben, zie ik; cn dat wel wat heel fchielyk. Nu, hy koopt ten minften geen kat in een zak, hy moest wyzer zyn; hykentmy immers; en naklaagcn zal niet baaten. Wat of hy met my voorheeft, weet Joost! Verliefd is hy niet; dat is afgepraat. Zouhy my ook heemeri, om zyn geduld te oefenen, om proeven op zyne langmoedigheid te doen 2 Wel nu, myn Heer de Proefneemer, gy zult in dit opzicht eene excellente Machine aan my hebben. En jy, myn Heer de Poëet , repje, fpoedje; roep al de negen Grootjes van den berg; zy moeten  WILLEM LEEVENB. Jol ten alle voor 't front komen, want gy moet aan 't werk. Toon, dat gy wel andre Vaerzen kunt krfoeijen dan zulke, die, indien zy uw genie als Dichter tegenfpreeken, echter getuignis draagen van uwe zucht voor ziclfchadelykc doolingen, (let, jongen, ik zou er byna om trouwen, op dat ik ten minften ééns van myn leven myn eigen lof met goed fchik kon hooren uitbrommen. Gy weet , helaas ! dat ik niet zo fchoon ben, als Chrisje, niet zo deegelyk, als Coosje, niet zo lief ben, als Pietje, niet zo meer dan dit alles, als uwe Lotje : maar wat behoeft gy myn Historiefchryver te zyn , als ik u tot myn Lyf-Poëet maak ? Kom , Wim, je moet zo wat geeven en neemen. Ei wat, denk dat ik uw Zuster ben. Ik ordonneer u, dat gy, tegen dat myn pretjes beginnen, t'huis komt. Pietjes Dierbaarheid zal niet eens komen kunnen, en dan zult gy zyn reprefentant zyn. Hoe zit het? Ik heb onlangs een adrès van u aan haar in haare brieventas gezien? Houd gy briefwisfeling met haar, en weet ik daar niets van ? ,, Zyn dan alle lieve Meisjes uw ga-'' ding ? " Gy zult het, zo doende , magtig volhandig krygen. Groot nieuws ! Daar heeft Mama een Brief gekreegen van onze reine maagd Klarisfa, zaliger, ef liever van haar Man, den Baron krabbel- en- byt; of wilt gy geen alias van my aannecmen ? den Baron de Fridderac. Lees dien Brief; ik heb hem Ma-  $02 HISTORIE VAN DEN HEER Mama ontknarpt, om u dien te zenden. Die malle Klos, moet die zo met ons geld omwringen l Nu, Boontje zal wel om zyn Loontje komen. Zie , dat is zo in de fchoone orde der dingen! en ik' ben, als het zo in myn kraam te pas komt, mag, tig voor die fchoone orde der dingen! De Baron3, die ruim twintig jaar laater dan zyne Chere moitiè m deeze beste waereld zyne intrede deed, zal zo eer,t wat met de duiten fpeelcn, en dan de pas onder zyne voeten necmen. Wel., jongen, dat zal heel goed komen, omu, als gy Dominé zyt, eene goede Huishoudlter te bezorgen; want Tante zal wis cn waar fyn word.cn, zo dra zy arm is, en alle haare voorlte tanden verlooren heeft; dat i» ook zo in die fchoone orde der dingen , dunkt my. Ha! ha! — Waarom lacht gy? — Wel, man hef, dat zal ik je zo eens effentics zeggen : Daar verbeelde ik my zo duidclyk, u vry netjes, en coquetjes, (als een hedendaags Predikant je ,) opgedrild, naar uw Kerk te zien Happen, met Tante aan uwe zyde, deftig toegetakeld, verfierd met ouwerwetze, wat verbleekte zyden linten, uitgerust met bock cn waaijcr; terwyl zy, als Dominées Moeder, door al de gaapende boeren Jongens, een buigement krygt, en met een half wacreldfchcn, half kerkelyken glimlach, die beleefdheid beantwoordt , terwyl gy uw gang fpoedt. Wie weet, of zy u nog niet helpt in het Catechi-, feeren over den Catechismus! . . . . A A IS'-  WILLEM LEEVENB. 303 * * * AANSTAANDE ZWAGER,! Uwe Zuster, myne lieve meid, vraagt mydaar, of ik niet wat aan u te zeggen heb ? Ik doe liefst myne boodfchappen zelf; ergo! Wat zult gy doen , Ryzig ? Uw brief leezen, en er wat by voegen. — Doe het niet; wat zoud gy er aan hebben ? — Dat zal ik u daadlyk zeggen Wel nu , Daatje heeft geen ongelyk. Ja, ik wil haar heb, ben, en dat zal ik tooncn. Een Machine om myn geduld te oefenen; dat fmaakt my. Zeker , lieve ftoutert, gy zyt nog waardig, dat eeneerlykMan zyn geduld met u oefent; maar, hou my voor den onhandigften Proefneemcr op de menfchelyke natuur, indien ik u niet zo zeer verbeter . . . . [ Zy ziet over myn fchouder . . . dit zy des haare flraf. . . . IVog al kyken, wat ik fchryfP Goed!'] Uwe Zuster geeft my alle hoop , dat zy nog eens de beste. . . . Dat is niet uit te /laan, hebt gy zulke finken, Ryzig. Zeg je wat , kind lief? Geefmy myn pen weer. Is dat wel beleefd gevraagd? Hier buigt zy zeer boers, met haare armen voor haar, en zegt: Als V met met myn Heers believen was, zou ik gaarn myn pen hebben. Daar is zy! en voor een kusch geef ik u den Brief er by. ' Nu,  S©4 HISTORIE VAN DEN HEER Nu, Wim, zo een Broêr geef ik u; hoe ftnaakt U dit? Hoor, gy moet t'huis zyn, zo ais ik gezegd heb, ou, cralgnez mon courroux! Oom en Tante zullen op hun p'aaschpronk zyn, zeg ik je. E* Tante laat voor onzen Frcryk een fpikfpelder nieuw pak maaken, zo fyn als het er maar opzit: de beste zondaagfche pruik legt al in papiertjes. Onze Gerrit is puur kruijig; zo bly is hy, om dat ik vertrek. Pietje groet u. Mama geeft u een kusch, ik ook. Maar waar zit gy ergens op uwe zwaare reis? Nagt, lieve Jongen. Slaap wel wenscht u Uwe Zuster, A. LEEVEND. En van zyne achting verzeekert u, uw Gehoorzaame Dienaar, A. RYZIG. EEN-  W 1 t L E M LEEVEND. JOj' EEN- en- ZESTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan Mejuffrouw p.e TftÖ n ê l l a ren a r d = C^Ty weet, kind lief, dat ik my over al. pret van maak ? Ja zelf van myne aanftaande Echtverbintenis ; dat deftig woord zelf boezemt my geen grein ftaatigheid in, en het fchemerig denkbeeld van het Huwlyk kan u (en andere even groote mallooten ) eene huivering over het trillende hartje jagen : ( even of er een dood mensch over uw graf ging! ) Neen, kind, ik mag dan onverliefd, maar ik zal niet onbemoedigd in het Fuikje Happen. Er begint hier zo een drukte van maaken eri breeken te komen? dat ik, voor het my. onmooglyk wordt , de Gomediè - party ga befchryven : gy weet, ik hou altoos myn woord. Wel nu,.wy gingen dan naar de Comedie. Zie, ik zou u kunnen kloppen, om dat gy er niet waart. Wy.aten dien middag by Mama; maar, dewyl on/.'e Gerrit niet uit kon , en Mama niet benieuwd is om fp'ooken te zien, bleeven zy beide t'huis. Er was geer. mooglykheid, om Oom en Tante en my zelf in een flec te pakken ; anders had er geen koets gezwaaid; niet uit gierigheid, maar om dat het zc ryxchtiachtig is , zegt Tante : dat wist ik wei, 11. DÉÉL. ¥ Watl  3©5 HISTORIE VAN DEN HEER Wat! zou ik met een Siee naar de Comedie? dat Biet: om al de Spooken, die er ooit in de Waereld waren , deed ik dat niet. Enfin , wy reeden er dan met ons drieg naar toe. Het Heeren goedje ftond ons te wagten. Tante zat er warm en wel in ; de Vrouw glom van de Juwcelen, er lag een vingerbreed poeijer op haar voorhoofd. Haar kanten muts, met roode zyden doffen en flippen, lcheen een fpeldekusfen van diamanten, alle a la Ilaarlemmerdyk. Oom was kostelyk, zeg ik je. He zondaagfche pruik op , de kanten lubben aan, de ftok met de gouden knop er by; heel mooi. Ik draaide het zó, dat Moeder door den Toverdocter wierd ingeleid ; 't ging vry fehots; zy bromde ai: He dn, men lieer, dat en hoeft niet, ik kan den weg wel vinden. En hy, die nietwbt, waar hy haar zoude aangrypen, boog en ftreek nog eens zo. Eindlyk daar zaten wy in Nommer drie, digt en wel by een. De ouwe lui en ik op de eerfte bank; de jongens agter ons. Het was fmoorend heet, en onze Freryk had een glaasje extra opEngelands ondergang genoomen; hy dutte, en knikte nu en dan eens; (nu, dat heb ik wel grooter Sinjeur zien doen.) Daatje, (zei hy, ) ik neem myn middagfaapje ; als het Spook komt, roep my dan. Dit kwam my zo redelyk voor, dat ik het beloofde. Maar Wim, die dan maar eens een heele BöJ is in het bcoordeelen van zulke ydelheden, kan het niet uit zyn kruin krygen, dat  W 1 L L E M LEEVEN D. 307 Jat men Hamlet gaat zien ipeelen, alleen om het Spook te zien. Eu dan zegt hy die (zo noemt hy die,) fchoone alleenspraak yerrukkelyk op : To he, or r.ot to bc? — that is the question. To die, to Jleep — enz. Toen het Spook kwam, flootte ik hem aan, en zei: Oom, daar komt het Spook! Hy yreef zyne oogen, plakte zyne beide handen haakswyze over de leuning der Loge , kreeg zyn zwaar korpus overeind, keek haar het Tooneel, met eene vooroverhellende houding, open mond, opgefcheurde uitpuilende ronde oogen^ en zei, zeer bedaard: zo i is dat nu een Spook? zat neer, en wierd niet wakker, voor er gedanst wierd; Dit alles zou my zeer vermaakt hebben, indien ik u by my had gehad. Aan Wim heb ik zo niets in dit Huk; hy is er ook niet voor , om de menfcheli zo wat voort te helpen : wel, wie lydt etdoor? en my doet het plaizier. Morgen wagt ik u, zo 't mooglyk zy van wegens uw Oom. Uwe Vriendin, A. LEEVEND.' V t TWEE  3atf HISTORIE VAN DEN HEER T W E É- f. n- Z E S T ] C S T E B RIE F. Mejuffrouw ja co ba veldenaar aan Mej'uffrouw chris ti na helder. myne waardste vriendin'! ÜT JLk mogt dan weder eens een gcheelen dag met ir doorbrengen ! Wy hebben elkander altoos zo veel te zeggen, dat een derde dat genoegen,'t welk wy genieten, niet kan vergrooten. Indien verftandige lieden onze gciprekkcu beluisterden, mooglyk zonden wy des te meerder in hunne achting deelen; cn evenwel, als ik niet wel verzcekerd ware, dat ons niemand hoort, ik zoude zó ernftig, zó vry, zó gcmoedelyk met u, myn eigen Chrisje, niet kunnen fpreeken: dit is toch een weinig vreemd. Dit is 't niet al! Maar er zyn zulke lieve zwakheden, zulke zagte dwaasheden, dat men die alleen eener dierbaare Vriendin kan toebetrouwen; hairfyne aandoeningen, die men vóórhaar niet kan befokryven, welke die niet in haaren eigen boezem ontwaart. Ik weet wel, dat gy voor uwe Veldenaar niet» te verbergen hebt; cn echter gy verbergt my uwe helde voor Leevend. Nu , uw geheim is wel be« waard. liet Gelderl'che Huisje zal immers niet klap-  WILLEM LEEVEND. klappen? Indien liet met uw gelukbeftaanbaarzy, wensch ik, dat gy de zyne moogt worden ! óvan harten! met den yver der vriendl'ebap' zal ik uwe belangen waarncemen. Maar, ik herhaal het, hoe ongevallig het u ook zyn moet; ik geloof nu niet meer, dat hy u bemint. Befchouw des alles uit dit gezichtpunt, en zeg my, kan ik u toegeevcn ? Heeft hy des recht op uwe onderfcheiding? Keiden wy Juffrouw Roulin: uit haar karakter zoude ik het zyne doorgronden ! Ik veroordeel hem waarlyk niet; ik wenschte altoos, dat ik in zyn belang zyn konde. Hy heeft zo veel goeds. Weef: gy, hoe my de zaak voorkomt? Dus: Willem heeft geloofd, dat hy zyne liefde voor u moest tegengaan; zyne grootsheid heeft hem hier in geholpen ; hy maakte van den nood eene deugd; want dat hy u beminde, toen ik by u logeerde, dit laat ik my nooit ontzeggen. Er is iets in do oogen , iets in de verfynde trekken, ja iets in de geduurig veranderende kleur, welke eenen verliefden ontdekken, indien hy maar wél wordt waargenoomen. Een verliefd Jongeling ipreekt, noch zwygt, zit, noch wandelt, niet als een ander. Woorden zeggen hier weinig; men kan zwygen; maar de oogen, de trekken, het bloozen , ftaan zo niet ouder onze bevelen. Willem vertrok naai" Leiden ; zyn hart, door u gevoelig geworden, had liefde noodig. Hy ontmoet een Meisje, gevormd om hem te behaagen. Hy plukt bloemen-,. V 3 en —  SIO HISTORIE VAN DEN HEER cn verdwaalt. Hy zoekt niets dan eene liev* converlatie, en wordt ernftig verliefd. Gywcct, hoe afkeerig ik ben, om immer een haatlyfcen draai te geeven aan iets, wat ook. Jk oorueel alleen uit de waarlchynlykhcid. Willem !8 CC1' bCValU«C tom*. Lotje iehynr eene dier mneemcnde Meisjes, waar vooreen welgeplaatst hart niet altoos ongevoelig blyven kan. J„ fat. locn met hem gelyk, gevleid door zvne achting ö Myne Chrisje-, nwet hy ecn llegte knaap, moet Lotje een onwaardig Meisje zyn, ind.eu zy niet altoos meer dan Jonge lieden yv„ -2 v, • •' lieuen zyn { Kennen zy :u i,Ct geya9r hLInn«- verkeering zelf wel ? Neen! Gy beweerde, dat het niet edelmoedig van hem waar, zó te verrayden om van zyne Lotje te fpreeken:I,,dit wel zo V Moet hy zelf niet zien, dat alléén haare verdienden zyne vroege liefde kunnen verfchoonen? Weet hy nu, of hy bv ons credit genoeg heelt, om op zyn woord geloofd te worden ? is zy thans niet verre beneden hem geplaatst? Kan hy met wel tot die verliefde Dwcepers behooren, doe ongaarn fpreeken van het voorwerp hunflcr hefcje., vooral tegen hun, die mooglyk onbe':U': :'' zyn ' 0111 hüWM verrukkingen te billyfen ? Juist om dat zy alie zyne gedagten over' ka" ^ wd buigen ftaat zyn , om van haar te fpreeken. De zegging : daar het w vol ran ,s, preekt „V W ; is valsch; ;m. mers  WILLEM LEEVEND. 31I mers gaat by keurige gevoelige karakters niet door. Waart liefde is eerbiedig, is ernftig; zy kan des onmooglyk praatagtig zyn. Maar, kom aan; zeg my, lieve Beste, met wie moest by dan over Lotje gepraat hebben ? Met zyn Vriend ? Die zal , of alles reeds weeten , of nooit zyn confident kunnen worden. Het ccrfte befluit ik , om de Brieven , die aan zyn adrès komen. Met uwe Mama ? Onmooglyk. Met u? En gy hield uwen a£- ftand ten vollen. Heele lieve , dat was onbegonnen. Gy weet ook wel, dat, als gy goedvindt uwe verrukkelyke minzaame gemeenzaamheid te verbergen, gy eene trotschheid kunt aanneemen, die u natuurlyk fchynt, om dat zy zo wél inftemt met de trekken uwes gelaats , eu Vorstinne houding. Met my dan ? Was er tyd toe ? Ik zou mooglyk hier over nog meet kunnen zeggen ; maar myn Brief zou te lang worden. En ook , wat hebt gy met den Heer Leevend te doen? .... Nog wat. Ik hoor, dat Willem nog twee dagen hier om ftreeks vertoefd heeft : Dit Oord moet hem zeer bevallen Gistren is Kolonel Sytfama hier aangekomen. Zyn oogmerk is ons bekend; maar myn befluit is genoomén. Ik moet aan mynen pligt ahe andre bedenkingen opofferen. Myne Ouders zullen zich nooit over my beklagen. Ik kan niet V 4 an-  $|| HISTORIE YAN DEN HEER anders. Myne Moeder is weer erger, alle aandoeningen zyn vergil' voor haar; & weet, wat zy vreest! maar genoeg hier van. Syti'ama is my niet onverichillig. Hy verdient myne onderfcheir ding; hy heeft die ook. Altoos hen ik, myne lieve Helders ïVaare Vriendin, C. VELDENAAR. DRIE-  WILLEM LEEVENB. J|| DRIE- en- ZESTIGSTE BRIEF. De Heer abraham ryzig aan den Heer la ure ns goed mans. waarde vriend,!" j£jo ik u dien titel niet waardig keurde , dan volgde ik in zo verre uwen raad: dat ik myne yysf heid voor my zeif zoude behouden. Maar ik laat u nog niet los. Ik moet nog al eens beproeven, of alles hoopeloos is. Gy wilt immers nog hooren? Kooit fchreef gy zeker aan iemand zo eenen langen Brief. Niet by mangel van vermogens, maai; by gebrek van lust. Gy zyt traag, vadzig; uit luiheid denkt gy oppervlakkig; gy zyt afkeerig van alles, dat u niet vermaakt. Ik beken , indien gy uwe verteering beneden de twintig duizend guldens houdt, (en dat is in den Haag nog al een taamlyk fommetje,) dat gy dan gcene arme kinr deren zult nalaaten , en elk het zyne kunt geeven. Onder onze ligtmisfen van fatfoen hebt gy u zelden gedistingueerd ; niet uit naauwgezetheid, maar om de gevolgen, die daar op loppen kunnen. Uw Vrouw heeft veel. van een Engel in haar voorkomen; ik vertrouw, dat zy u lief heeft, en in weerwil du ton, deugdzaam is. Met opzicht tot haar hebt gy uw oogmerk bereikt. Gy hebt V 5 eene  3*4 HISTORIE VAN DEN HEER eene mooije Vrouw, die . alle de verrukkingen eener fyne weelde met haar geheel hart doet gemeten. Hier in vindt gy uw hoogfte geluk. Staat my dit niet vry, (zult gy vraagen;) no0 myn Vrtendüe norjche Keurmeester myner uitgeleezenjle vermaaken zyn? Wie beklaagt zig over my? Wie benadeel ik? Deeze vraagen zal ik u eens wat omftandig beantwoorden. Indien gy denkt, dat een Man van geboorte van middelen, van verftand, (want dit zyt gy,op " zelf bcichouwd,) vryheid hebbc, om in eene laffe ledigheid zyne fchatten te vertceren, zynen rang te verhiijcrcn , zyn verftand te verkwisten; dan zeker, moogt gy, op uwe wys, gelukkig zyn; wat is er op te zegen? gy benadeelt niemand : Dit komt my echter zo niet voor. Dat een Man, van uwen fyncn fmaak en groote goederen, die Luxe volgt, welke hem alle de gcrieflykheden des levens op de bevalligfte wyze bezorgt; wie, die we! denkt, kan hem dit betwisten ? Hy wordt, door haar te beminnen, de edelmoedige belooner der nyvere handigheid; Kunsten en Weetenfchappen ftaan in eene dierbaare betrekking tot hem; hy heeft allen noodig; hy moet des allen beloonen. Laat zo een Man pragtig leeven; laat hy, als een waar Epicurist, zyner zinnen niets weigeren , zo lang de iiïvölgtng hem niet bederft, of anderen benadeelt. Zo eene Luxe bevalt u:— volg die ohtfér deeze bepaah'ug. Maar,  WILLEM LEEVEND. 315 Maar, waant gy, dat hy, die zyn Vaderland nuttig zoude kunnen worden, die door zyne geboorte geroepen is , om dat wcrkelyk te zyn , vryheid kan hebben , om een geeuwend toekykcr, een zwervend asfcmbléelooper te zyn ? Kunt gy, zonder bloozen, in uw kabinet die portretten zien, die ons uwe waardige voorouders afbeelden? Daar ziet gy eenen Zeeheld, dei ecrften Edelman van zyn Geflagt. Twee Martelaars van Staat, aan ftukken gefcheurd door een raazend gepeupel. Eene Vrouw, die zich by geheel Europa verdienstelyk maakte, door het redden haars Echtgcnoots. Een Afgezant, die nog den bynaaru van den grooten Ambasfadeur behoudt. Koopliedea, die, terwyl zy den ftaat verrykten., by alle handeldryvende Volken geacht waren. Eerlyke , verftandige Weldoeners hunnes Lands. En gy, die aan alle deeze uitmuntende Vaderlanders vermaagfehapt zyt ; die gezondheid , verftand, een goed hart hebt, beminlyk zyt om uwe goede hoedanigheden , gy vindt in eene volkomen onverfehilligheid voor alles, wat u geacht, en nuttig zoude kunnen maaken, uw geluk? Durft gy' beweeren uwe Vrouw te beminnen? Vlei u daar niet mede. Hoe ! indien gy haar beminde , zoud gy dan kunnen toelaaten, dat zulk eene tedere aandoenlyke Vrouw, reeds zo jong Moeder, zig in gevaar bragt, om geen dertig jaar te worden? Veronderftel, dat gy uwe Vrouw, al-  3*6" HISTORIE VAN DEN IIÉER alleen om uw zinnelyk genot te fmaaken , genoomen had, eischt dan uw Epicurisch belang nog niet, dat gy haar bewaart voor alles, wat haar zo vroeg ten grave kan brengen ? Zoud gy u van haare liefde voor u niet bedienen , om haar zelf te fpaaren ? Zulk eene waarlyk vriendelyke, goedaartige, u liefhebbende Vrouw zoude zeker uwe oplettendheid niet met misnoegen vergelden. Alles komt des voor uwe rekening. Was zy maar in de regte handen, Mevrouw Goedmans zoude zeker iets beters dan eene danlèufe zyn. Ik fchaam my over u 1 U doet men beleefdheid, om dat gy den man der charmante Mevrouw Goedmans zyt? Dit ii niet te dulden: Gy zyt dan, in den Engelfchen flyl, flegts de Man der Koningin! Maar genoeg; gy weet, trouwens , hoe ik denk, en ik ga over, om nog eenige regels ook over my zelf te fchryven. Binnen zes wecken, denk ik .getrouwd te zyn. Ik trouw niet eigenlyk, om my te vermaaken, qjaar om met eene Vrouw, die ik liefheb, huisfelyk gelukkig te leeven : om Kinderen te hebben, en die zo op te voeden, dat zy my, voor hun aanweezen, dankbaar zyn kunnen, wanneer de tyd en de reden hen in Haat geilekl hebben , om, ook hier over. juist te oordeelen. Myne Vrouw., of nu nog myn Meisje., zal my handen vol werk geeven; maar, hoewel, ik nooit flegts de Man der. Koningin zyn zal, zo zal zy my evenwel niet behoeven te vree,zcn; dit, durf ik u / ver-  WILLEM LEEVEND. ^l? verzeekeren. Zy zal geen twintigduizend gulden 's jaars aan haare dispolitie hebben, en echter zo wel gelogeerd , zo wel gediend zyn, als uwe Vrouw. Ik zal haar ook een Koets geeven; want van myne Mama, zo rasch wy op ons zeit'zullen woonen , wil ik-in deezen niet afhangen. Ik kan l dat zelf doen; en weet, dat myne Vrouw, dit nietverwagt. Zo zy wel denkt, zal zy gelukkig met my zyn. Zo niet? wie kan'eene capricieul'e Vrouw gelukkig maaken ? Als zy tot de waardigheid van eene recht Ilollandfche huisli-lyke Vrouw is opgeld klommen; en geene nieuwe gebreken' voor oude inwisfelt, zal ik veel toelagen; maar haar nooit naar de oogen zien : dit zoude haar bederven, ide!' heb ik haar, maar zo af-, een bedaard man van dertig jaar eene-Vrouw bemint, indien hy niet jongensagtig romanesk is. Zy behaagt my; maar moet nog veel beter warden. Kort gezegd, ik ga myne geliefde (telling onderzoeken; zy is deeze: Een Man, die. zich zelf wel bef! ter!, minzaam en ftandvasiigis, kan van een Mesje, dat een goed. -■erfland , en geen fiegt humeur heeft, j eene n i K hupfche Vrouw maakcn. Dit fchoon' Kind is dikwyls zeer dartel, fpeetziek, plaagagtig om haaren zin te krygen. Ik zal wd toe poëten zien. Zy zal er mooglyk toe komen , om my te vleijen , te omhelzen. Maar zy zal niet met haare traanen ipeelen; niet ziek zyn , als zy haaren zin niet krygt. Want zy is wel ftout; t maar  3'8 HISTORIE VAN DEN HEER maar heeft niets listigs, waar door ook flegts gekken gefopt worden. Uit grilligheid zal ik haar nooit iets weigeren; maar om dat myn oogmerk « haar duurzaam gelukkig te maaken, en het we! degelyk met haar te zyn , zal ik haar niets inwilligen , dat daar mede ftrydt. Onze Wittehroods maand zal des zeer kort zyn. Het weer zal zich by het begin onzer huwlyks-reis niet gunstig voordoen; donker en buijig, ftormagtig zelf. Maar een, droeve morgen maakt een blyden dag. Myn Heer zal eenpaarig beleefd, maar ook onverzetlyk zyn. Mevrouw zal ftemmig, fhtig, Uil, geheel capot zyn; zy zal zo allengskens gaan begrypen, dat zy niets vordert tot het fraai oogmerk, Offl my naar haar pypen te doen danfen: zy zal des zoet, en weer vrolyk worden. Maar ! als de meeste getrouwden elkander zo al taamlyk moede zyn; als Man en Vrouw zo al geeuwend aan elkanders arm voortfiïngeren , zal de eerzaameBram Ryzig met zyn allerliefst Wyf eerst regt pret krygen, en de geheele horizon zal zo klaar zyn ala kristal. Omhels uwe lieve Vrouw, voor Uiv oprechten Vriend, A. Rl'ZICi VIER-  WILLEM LEEVEND. 319 VIER- en- ZESTIGSTE BRIEF. Profesfor godfried maatig aan den Eerwaardiger! Heer jan willem heftig. eerwaardige HEEr! w are ik niet. volkomen overtuigd, dat gy, «ok dan als ik uwe wys van denken hoogst af keur, uit uwe overtuiging handelt, ik zou my excuieeren, om GEw. een zo breedvoerig antwoord te fchryven, als dit zyn zal; UEw. echter verzoekende my op dit ftuk niet meer te moeijen: myn tyd komt reeds al te bekrompen voor my uit. Dit vertrouwende, zal ik het volgende aanmerken. Men is verpligt, onder het leezen van Godlykc en mcnfchelyke fchriitcn, fommige Oordeelkundige regels in acht te neemen, zal men wel beöordeelen. Leezen wy de gewyde Schriften , dan moeten wy onderzoeken, of het geen wy leezen een Historiesch verhaal, of betrekkelyk is op onze tyden, ons geloof, onze zeeden; of het ook voor ons , dan alleen voor de perlbonen, aan wie het gefchrecven werd, gericht zy; of daar gehandeld wordt van toen zweevende gefchillen; eu of die zo veel overeenkomst hebben met de nu heerfchende, dat wy met dezelfde woorden de begrippen , welke wy voor dooliugen houden, mogen af- fchil-  $20 HISTORIE VAN BEN HEER fchilderert , weerleggen , bevestigen; of wy ze hard daar wel over mogen vonhisfen. Wy leezen, datPrdfeetén en Apostelen, Mdzes' en Christus ftreng geöordeeid hebben over hen ' die leeringen invoerden, welke met denjoodfchen of Christen Godsdienst ftreedeh. Wy dienen in 't oog te houden , dat alle waar* heden niet op alle plaatzen geleerd worden. Wy zyn vernligt ook de H. Schriften in hun verband, en naar het oogmerk der Schryvèrs t' is, zedert ik Haar de laatftemaal zag, zo verminderd, dat ik vrees, of zy immer zal heriielkn. Met hoe veel fmarte zag ik, dat zy alléén door li aan dit leven gehecht is! Ik'heb zeer ernftig over' U gefprooken. Zy gelooft voorzeeker, dat haare ziekte het gevolg is van eene in haar geftel gegronde kwaal, 't Is waar, haare Moeder is ook aan de teering geftorven; en zy is het volmaakt afbeeldzel haarer Moeder. Zy glimlachte, en dit fneed my door 't hart, toen zy merkte, dat ik naaré zigtbaarc vermagering, aan eenen wat ontblooten arm, befchouwde. „Nooit (zeide zy,) was ik eene Beauté van een paar honderd pond, „ Jaantje." Zy klaagt niet; zy zegt alleen, om dat ik er naar vroeg, dat zy weinig of niet fdep; die flaapeloosheid fchynt haar echter niet lastig. „ Gy weet, ( zeide zy, ) ik mag zo gaarn by my „ zelf wat leggen denkeu; én dan valt er zo geen „ aandagt op; want het is , of jonge lieden alles vry „ ftaat, behalven den trek tot denken. Men mo- „ ge  WILLEM LEEVEN Ti. 351 }, ge my met even zo veel recht het adcmhaaleu 9, verbieden." Ik. Wel, myne Lotje, waar denkt gy toch zo altoos aan? Zy. Dat weet ik zo zelf niet. [ Zy Jloeg haart vogtige oogen neder.] Ik. Ik hoop niet, dat myne Vriendin zorgen, verdriet heeft ; dat zy onaangenaamheden bepeinst , die zy voor my verbergt ? [ Zy hield myne hand in de haare, en zweeg. ] Gy antwoordt my niet. Heb ik uw mistrouwen verdiend? Ben ik uwe Vriendin niet meer? Zy. Gy overftelpt my met zo veele vraagen! Eens voor al, waardfte Belcour, ik acht u; gy zyt myne weimeenendfte Vriendin; maar wat zou. ik toch kunnen te verbergen hebben ? Wat voor geheimen zoude ik hebben ? Wat voor zorgen, als men overtuigd is, dat men niet heel veel meer zal behoeven ? Zyt gy zó zwaarmoedig ? dan moet gy zeer ziek zyn ! Zy. Zwaarmoedig? 6 , Dit denkbeeld hcldertmyn geest altoos op! Ja ik geloof, dat ik geen jaar meer leeven kan ; en echter is myne ongefteldheid meer dof dan fmartelyk. Hoe zegt Gravin Jacoba: Een teeringskoortsje/loopt myne ondermynde kragten. De kwaal, myn lieve Frank, de kwaal zit in het Hoed. Ik.  5$* Historié van den héér Ik. Gebruikt gy de medicy'hen Wel ? Zy. Zo taamelyk; zy ftaan my zo tegen. Ik. Aks uw Vriend te rug is, en hy ü verzoekt die te necmcn Zy. Wel , hy is onwcerftaanbaar. Toen ik, in 't begin dat hy hier kwam , aan de koorts was , gaf hy my die zelf, en dan was ik zyn heele lieve Lotje . . . ó Hy is zo medelydend! Kunt gy begrypén', dat Jufl'rouw Helder hem niet bemint? Ik. Bemint hy haar dan zonder hoop ? zegt hy u dat alles ? Zy. Alles! Hy verbergt my niets; hy wéét', dac ik zyne Vriendin ben; en kon hy zyn geheel hart by my niet uitklaagen, wat zou hy dan ongelukkig zyn! Oordeel , myn waarde Leevend , over myne droefheid. Dees is klein; ik meende veel te fchryven , maar ik kan niet. De Vriendfchap roert my thans te fterk! Myn geest is beneveld. Ik zie niet , uit welk een punt ik zoude moeten beginnen ! Ach, zy zal het flagtöffer haarer liefde worden Welk een treurig vooruitzicht voor my, die haar met Moederlyke tederheid bemin; ach, myne natuurlyke bedaardheid van geest wykt uit zyne gewoone fterktc! Vaarwel; ik ben Uwe Vriendin, A. BELCOUR. NE-  WILLEM tEÉVEND; NEGEN-en-ZESTIGSTE BRIEF. t)e Heer willem leevend aan MejufFrouvé adriana belcour. waardste juffrouw belcour! ilEICoe ohuitfpreeklyk hebt gy my door beide u« we Brieven verpligt! Ja, ik bemin Juffrouw Helder! maar ik neem zulk een allertederst deel in alles ; Wat myne Lotje betreft ; ik zag haar zo gaarn, al was het ten mynen koste, gelukkig I Gy zyt over my voldaan ? Gy zult het altoos zyn ; ik voel dit zo duidelyk, dat er niet veel over te redeneeren valt. Lotje zal zich over haare liefde, kunnen bedroeven, maar nooit fchaamen. Ik heb geen denkbeeld van' iets, dat haar hier toe zoude kunnen brengen! Niet meer hier van; het fchokc my te veel. . . . Wat moet ik doen ? Te rug komen? Weg blyven? Alles wil ik doen, wat ik, Zonder Lotje te bedroeven \ doen kan £ doch hiér toe zult gy, gy zelf, my nooit bewèegen. Goed! betwist haar haare neiging niet mceri' Het moet haare kieschheid kwetzen; te meer, nu. zy Weet , dat zy mynè wederliefde niet heeft. Waarde Juffrouw Belcour, ik weet, dat gy boven zeer veele zwakheden verheeven zyt; en gy jfaïlt mooglyk met weinig genoegen zien, dat een, U. beei;. ?■ Jon»  354 HISTORIE VAN DEN HEER Jongeling, dien gy uwe achting niet onwaardig keurt, daar aan zeer veel hulde doet. Denkt gy, dat wy allen met dezelfde hoeveelheid van gevoel uit de handen der Natuur gekomen zyn? zyn onze zwakheden allen onze eigen voortbrengzels ? zouden wy, in 't algemeen, met minder gevoel, ook beter menfehen zyn ? Myn Vriend Jambres , hy , wiens hart nooit klopte op het,hooren, het zien eener edele daadby, die geene liefde, en ook geene waare vriendfchap kent, die alleen iets goedkeurt, om dat zo iets de algemeene orde in Hand houdt; hy, die niet weet, wat het zegt iets te admireeren; die nooit belecdigt, maar ook nooit verpligt; die koud Mt* als ik gloei van verrukking, op hetbefchouwen van die fchoone Natuur, waar mede ik thans zo gemeenzaam verkeer: wat denkt gy, is 20 een Man wel aangelegd, om van de werkende maatfchappy immer een nuttig lid te worden? Ach, 't is waar, niemand zal zich over hem beklagen; maar wie zal hem,als hy van dit tooneelaffluipt, eene traan heiligen ? Hy is geheel befpiegeling. Wat recht heeft men, om ons te befchimpen over zwakheden , die zo dikwyls bronnen der beste bedryven worden? Noemt gy hem eenheid, die, geduurende eene reeks van jaaren , altoos' zwakke, loome, bloode, Hakerige driften te leiden had, als hy nimmer van het regte fpoor afweek? Heeft zo een mensch groot kunnen worden?  WILLEM LEEVEND. 355 den? Ik verwyt hem dit ook niet: ik eisch niet wees groot; maar waarom wordt hy boven hem geplaatst, die zyn geheel leven befteedt, om geweldige driften der reden te onderwerpen ; die haar met de wapens in de hand dwingt, om nuttig te zyn, om zyn geluk uittebreiden ? Weet gy , wat ik wat heel vernederend vinde ? Dat groote bekwaamheden dikwyls wat na vermaagfchapt zyn aan groote gebreken. Dat bedroeft den hoogachter der Menfchclyke natuur! Schryf ik wel heel regelmaatig? Vergeef hetmy: myn hart lydt, door liefde, door vriendfchap ! Ach, en zyn dit de natuurlykfte verzagtfters niet van alle ellenden? Geef, zo gykunt, myn aandagt eens eene andere richting, door my deezen te beantwoorden! Hoe gaarn ik den Heer Bernards gelukkig zage, ik denk echter, dat myne tederbeminde Lotje thans daar niet mede moet vermoeid worden. Ach, als haar teder geftel maar niet bezwykt, dan kan de tyd alles herftcllcn. Hemel , welk een Brief is die aan my! Is dit myne Lotjes bekoorlyke ftyl? zo geheel natuur, zo geheel overredend! En ben ik het, die alle deeze verwarringen veroorzaak ? Moet ik-eene Lotje Roulin ongelukkig maaken? Hoogmoedig fterveling, ga heen , noem u vry den beflierdcr uwer daaden Zie op my, en bloos: dit betaamt u beter! Wat blyft ei- in «nzc magt ? Dit ! wy kunnen het beste geZ 2 bruik  35-6 HISTORIE VAN DEN HEER bruik maaken van alles , waar in wy geworpen worden. Ben ik die zelfde zorgelooze blymoedige Leevend , die ik negentien jaar beftendig was! ó Liefde! ... en gy ook, 6 Vriendfchap! Maar ik zal my door geene laffe klagten vernaderen. Ik fluit deezen , om nog een weinig aan onze Vriendin te fchryven ; bezorg den Brief volgens affpraak. Uw Vriend, W. LEEVEN»., ZE-  WILLEM LEEVEND. 357 ZEVENTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw charlotte roulin. tederbe minde vriendin'! oe dankbaar voor den Brief, waar mede gy my vereerd hebt, nam ik echter te veel deel in «we ongefteldheid, om daar eerder op te kunnen antwoorden. Gy kent het vermogen der vriendfchap veel te wél, om te twyfelen, of uwe ziekelykheid myn hart grieft. Zo gy uwen Vriend niet doodlyk bedroeven wilt, dan moet gy den raad van uwen bekwaamen Doctor naauwgezet volgen. Uwe gefteldheid, myne Lotje, is zo teder; gy waart reeds eenige weeken niet volkomen wel. Eene geringe oplettendheid kan alles nog berltellen. Denk, myne Lieve, hoe gy my ver* pligt, als gy zorgt voor eene gezondheid, my dierbaarder dan myn eigen. Mogt ik u by myne'thuis komt zo vinden , als ik u de eerfle maal, dat ik u ontmoete, gezien heb! Het berouwt my byna, zo verlang ik om u te zien, dat ik zo verre van u ben afgegaan. Gy weet, myne zoete Vriendin , dat eene gevestigde tedere Vriendfchap zo zorgvuldig is als de Liefde. Oordeel, naar uwe eigene ondervinding, hoe ongerust ik hm. Gy Z 3 weet?  55* HISTORIE VAN DEN HEER weet, dat ik Juffrouw Helder beminde, voor ik myne zoetaartige Lotje kende. U vergeeten * ver. geeten?-Verdiende ik dan, dat ik u myne Vriendin mag noemen? Vergeet men iemand , die zich door verdiensten, door overeenftemming dierbaar aan ons hart gemaakt heeft? Indien, zo als veelen gelooven, de Liefde eene eigenzinnigheid zy, d.e niet noodzaaklyk iets uitmuntends in het voorwerp veronderflelt, dan echter rust de vriendfchap op vaste gronden. Myn hart zogt my dat gy eeuwig myne meest beminde Vriendin zyn zuU. Ik verlang te fterker, om u weder te zien, dewvi ik dan al het verrukkelyke van een , „bepaald vertrouwen weder kan genieten. Dit wederzydsch vertrouwen heeft ons zo teder aan elkander gehecht' Gy weet het, myne waardfte! 6 Myn hart is zo vol, zo pynelyk vol. En by wie kan, by wie mag lk het °I,cnen > dan by u, myne medclydende ernstig goedaartige Vriendin? dan by myne door de vriendfchap eigen geworden, Lotje. Ja ik kan twee, mooglyk nog meerder Vrienden hebben; maar wie heeft zo geheel myn vertrouwen als gy; zo ééne Vriendin ^ ^ by mooglykheid hebben. Als ik weder by uben 2al ik u aïles verhaalen. Uwe vriendfchap zal my troosten van eene ongelukkige liefde. Dan'gaa. wy weder huisfelyk om. Dan breng ik weder alle myne uitgefpaarde uuren by u, in uw leerzaam byzyn, door. Ach , van alle die genoegens ,  WILLEM LEEVEN». 35$ gens,daar myn hart zo opgezet, daar myn aart zo voor bcreekend is, zult gy my berooven, indien gy uwe dierbaare gezondheid verwaarloost. Heb ik dit van u verdiend, myne Lotje? Dat de Heaiel u bewaare, is de vuurige bede van Uwen W. LEEVEND* Z 4 EEN-  Ift historie van den hees* EEN- en- ZEVENTIGSTE BRIEF, pe Heer willem leevend aan den Heer paulus helder. waardste helder! T >> JLk ben niet toegevallen by. Chrisje?» Spaar dien dolkfteek ' t 7 Z kIs h« myn fchuld? Zegt £Y zelf niet, dat haar oordeel niet vry is ? Veldenaar, ... Waarom heeft hy een karakter, dat ik met hoogachting bemin! Moet dan de eenige Man, dien ik deezen fchat niet onwaardig kan achten, my dien ontrooven ? ó Myn hart! het is ter dood toe gewond door uw bericht. . Alle mvne aders Haan met eenen fterken polsfiaE" zult gy, 0 bekoorlykfte der Vrouwen, voor Wie myn hart door de reinlie liefde gloeit, niet voor my zyn? Voor my, die gy met kinderlyke Endjes liefkoosde, toen wy niet wisten , wat befdewas; toen ik myne kinderlyke kusfen op uwe wangetje» drukte, en „iet leefde dan vooru. Aeh, Heider! toen, toen had zy my lief. Ja waarlyk. Toen viel ik haar na een kortftondig afnkt af'. Tüe" deelde ik in alle haare vermaa*cn. En nu nog hoor ik dien lieven toon, waar •P ?y my by zich riep; toen was ik haar Wim. P,y-  WILLEM LEEVEND, 36"* "Pynigende Verbeeldingskragt, oefen uw toverend; vermogen dus niet, in alle zyne hitte , op mynen geest.... De dood,de dood is verkieslykerdan dit gemis, dan dit vooruitzicht.... Maar zal ik bene? den myn lot wegvallen? En ik durf haar beminnen ! Moedeloos, en echter een Man, en een Chrisje Helder te beminnen ? . .. Ik zal alle myne natuur? kragten by een rukken ; ik wil ftaande blyven. Ik zal niets verzuimen , om myne liefde , nu zy de myne niet 6 ik fpreek myn vonnis niet uit 1 om myne liefde te doen wyken. ,, Ik ben niet toegevallen by Chrisje?" Helder ! durft gy u nog laaten voorftaan, dat gy bemint? Neen, vlei u daar niet mede: dan zoud gy uwen Vriend dien fiag niet kunnen toebrengen. ... Ik wil haar vergeeten. Dwaas daar ik ben! te willen vergeeten, toont, dat men daar aan denkt. . . . Uw Vader is niet voldaan over my? 't is my leed; maar 't is myn fchuld niet. Wat heeft hy tegen my ? Het is een regenagtige dag; ik reis op myn gemak. Ik blyf des tot morgen hier. Myn Vriend heeft myn gezelfchap zo noodig niet, dat ik my niet tot fchryven zoude begeeven , als my dit lust; - hy doet insgelyks. Thans ben ik in ftaat , om u van. zyne manier van denken veel meer te zeggen. Gisteren morgen met hem wandelende, bragt ik hem op het groote onderwerp , en vroeg hem vervolgens naar Z 5 zyne  %6l HISTORIE VAN DEN HEER zyne begrippen van den Natiuirlyken en Christe, lyken Godsdienst. Hy. [ my fterk aanziende. ] Dat is eene byzondcre vraag! Ik. Dit zy eens zo; dit kan u, die zo veel in bet byzondere doet, niet affchrikken, om my te antwoorden. Hy. Gy hebt gelyk. Konde ik deeze vraag maar beantwoorden! Myne denkbeelden zyn hier over zo ingewikkeld, als die van alle denkende menfehen zyn, en zyn moeten, over alle voorvallen *h zaaken, die men alleen door redeneeren, of op goed geloof moet aanneemen , en die wy nooit met zekerheid weeten kunnen. Ik. Kan ik dan van de waarheid myns Godsdienst nooit volkomen zeker zyn ? Hy. Alle Christenen , die weeten wat zy zeggen, zeggen neen. De groote Inftcller van dien Godsdienst fchynt ook alleen geloof en geene verzeekerdheid gevergd te hebben. Als ik volkomen zeker van iets ben, geloof ik het niet meer. Uw Apostel zegt het zelf. Ik. De bewyzen voor eene zaak kunnen echter zo fterk, het tegengeftelde kan zo ongerymd zyn, dat wy, offchoon wy niet volkomen zeker zyn, evenwel eene redelyke zekerheid erlangen, en is het dan billyk, daar aan te twyfelen? Hy. Ik zeg liever; ik kan , zonder onbillyk te zyn, aan alles twyfelen, waar van ik niet vol- ko-  willem leevend, 363 komen zeker ben; ja, dit zelf is verftandig gehandeld. Ik. Is het billyk, is het verftandig, te twyfelen , of er ooit een V/lUem de Eerfte geweest is ? Hy. Onze Vooronders hebben het nog getuigd; maar wie kan getuigen van dingen, die over tweeduizend jaar zouden gebeurd zyn ? Ik. In de derde Eeuw was men zo verzeeke'rd, dat Christus op deeze Waereld geleefd heeft, als wy nu zyn, dat Willem de Eerfte hier geleefd heeft, cn te Delft vermoord is, eu het blyft in het jaar dertig duizend even waaragtig. Hy. Wel nu, ik geloof dit dan; maar ik ben er zo verzeekerd niet van , als dat ik thans met u over dien grooten man fpreek. Ik. Dit eisch ik niet: ware dit noodig, gy zoud meerder zekerheid hebben; maar dan zoud gy de onmededeelbaare eigenfchappen van het hoogfte wee zen moeten bezitten. Hy. Men praat zo veel na, het geen wy andren hooren zeggen, en daar wy anders nooit op zouden denken; wy houden ons verzeekerd van dingen, die wy nog nooit onderzogt hebben. Wy verbeelden ons, dat wy niét twyfelen , en wy denken er flegts niet aan. De zaaken, die men ons voorhoudt, zien wy van den helderen kant — wy vraagen zelf niet eens, hebben zy eene duistere zyde? Maar! zo dra wy gaan onderzoeken, raaken wy verward. Wy vinden zo veel tegen als voor.  $H HISTORIE VAN DEN HEER voor. Alle Syftémata vallen weg! Weet gy wat? Geloof en Ongeloof zyn de vrugten der luiheid en fchroomvalligheid. De vlytige,die moed heeft, t'wyfelt altoos. Hy wandelt, als een held, dooide dikfte duisterheden en eenzaamfte wegen. Ongeloof en Bygeloof hebben geene redenen voor hunne zaak. De Twyfelaar heeft er in overvloed. Terwyl hy vraagt: wat is waaikeid? is hy veel nader, dan de ftoute beflisfer, die zegt: dit is warheid. Als hy edelmoedig belydt: ik ben van gisteren, en weet niets, is hy veel wyzer, dan wanneer hy pocht: myne is de weetenfchap; ik hen liet verftand. Myn geest is te zeer vervuld met denkbeelden, die geduurig tegen elkander aanbotzen , om u thans meerder te zeggen; maar ik zal my nederzetten, om u myne gedagten te melden. Ik kan niets vast bepaalen, ik geef niets voor myn gevoelen op. Zo verre ben ik nog niet gekomen. Er is nog te veel duisters voor my in. — Hy heeft zyn woord gehouden: des avonds gaf hy my dit opltel. * * * jambres aan zynen Vriend. „ Wat is Natuurlyke Godsdienst ? Eene hufe „ de, welke Natuur en Reden ons zeggen, dat „ wy verpligt zyn aan één Weczen , waar mede wy ia  WILLEM LEEVEND. S^2 irt betrekkingen ftaan 5 die ons en beloont en „ ftraft. Is er nu zo een Weezen ? zo al, kan de „ Reden het uitvinden ? Ja, roept het Volk: ja » „ er is zo een Weezen! Die God niet in het ge}, fchapen ziet, is willens blind. Wat bewyst M deeze Exclamatie ? Niets! 't Is, zegt men, on„ gerymd, een gewrogt zonder oorzaak te ftel-t „ len. Dat is ook zo ! Maar wat is de oorzaak „ van dat iets, 't welk uit niets is voortgebragt ? „ Is dit niet reeds een gewrogt zonder oorzaak? „ Of kan Almagt en Wysheid ongerymdlieden , „ tegenftrydigheden daar (lellen ? Ik zie ovcrs, vloed, fchoonheid, orde , en ik zeg: hier zie „ ik God in de Natuur. Ik zie gebrek, wan- „ fchapenheid, verwarring ik verlies myn „ God! Ik zie den booswicht gerust ten grave 5, gaan! Ik ontdek over al vyandeu van myn ge„ luk ; Gierigheid, Wraak, Laster, Wellust > „ Onrecht en Geweld: en de groote Orde blyft „ bewaard. Ik befluit, daar is een Almagtig wee„ zen, dat alles in ftand houdt. Ik zie een So„ crates vergif drinken, een Nero op den throon 4 „ Barneveld op een Schavot, de Witten deerlyk „ vermoord, en hunne Vyanden fterven op hunne „ Legerfteden. . . . ! Waar blyft nu de zo zeer „ geliefkoosde Voorzienigheid? Waar de hoog„ fte Rechtvaardigheid ? " ,, Ik zie de gcflagtcn der Dieren elkander op,„ volgen, als de baaren der zee: geen eene Clasfe 99 valt  3<56 historie van den heer „ vak weg: alle de rcijen der planten, - der „ Infecten blyven bewaard. Welk een heerlykc „ keten van weezens ! Hier , reep ik uit, i9 „ e e uWio verstand!" „ Ik zie aan de laage trotschheid eens betizel„ agtïgenVorst, aan den luim zynei. vkkrs^ arn » de grilligheid eener koninglyke Maitres , gehce„ le landen opofferen. Moord en Roofzucht ver„ woesten bloeijende gewesten, geheele Steden „ worden puinhoopen. Turenne , onderdaani„ aan zynen Vorst, offert den Palts aan de vlam„ men op, en verjaagt duizende Ingezcetcncn uir „ al het hunne. Hier haalt men den naarftigen „ Jongeling van den ploeg, of fcheurt hem ui,t ,, de werkplaatzen; men wringt hem een moord„ geweer in de hand , en voert hem op het hV* veld" DeS°cde Huisvader moet Vrouw en Kin, „ deren verlaaten, en keert, of verminkt, of „ nimmer , by de zynen. Men ontëert zyne *, Dogter, men verleidt zyne Vrouw, en fpot „ met de bloedige traanen, die langs zyn eerivk „ gelaat afftroomen. De beestagtiglle onmaa^, „ heid fteelt van den Boer het zaad, dat hy W »< zyn talryk Huisgezin in den voorn wierp • hy „ voegt verfmaading by onrechtvaardigheid."' „ WW dunkt u? zoude ik God niet ontëercn „ Indien ik geloofde, dat hy dit alles wist, alles „ konde, en echter niet wilde beletten? Ziedaar! „ Dit is nu evenwel die fcbakel van voorvallen „ waar  WILLEM LEEVEND. 367 waar in bet gedagtenlooze volk zo klaar eenen „ God ontdekt! eene Voorzienigheid kent! Voor my heeft alles eene duistere en heldere zyde, „ naar maate ik de voorwerpen betrachte. „ Als ik goede wetten wel zie uitoeflencn; als ,, de Onderdaanen gehoorzaam , als de Vorsten „ menfehen zyn ; als elk het zyne .tot het ge,, luk der Maatfchappy toebrengt; als de Huis„ gezinnen vreedzaam zyn ; als Kunsten en „ Wcetenfchappen bloeijen ; als de Saifoenen „ zagt zyn, de aarde vruchtbaar, de lucht ge., maatigd is, dan is myne ziel bevredigd. Dan „ glyden vertrouwen en dankbaarheid in myn „ hart. Ik aanbid , en wensch, dat dit de uit„ komst eener (treng onderzogte waarheid zyn „ mogte!" „ Als ik in de natuur alles'bar en akelig zie; „ als de HoofdftoiTen ons beftryden , ons dooden; ,, als ik Grysaards en Kinderen, Weduwen, die „ geen befchermer hebben, zwakke verftyfde han,, den zie uit (trekken, om van dartele ryken een wei„ nig gelds te ontfangen; als ik den braaven werk„ man zonder werk, zonder brood zie , terwyl hy „ met een doodsch ftilzwygen zyne Vrouw en Kin„ deren befchouwt; de onfchuld gelasterd, de over„ daad gezond zie, de maatigheid door flepende „ kwaaien zie uitteeren dan is alles duis- „ ter ! Waar is dan die aanbiddclyke Voorzie„ niglieid? Handelt de Vader der menfehen min- 99 der  3Ö"8 HISTORIE VAN DEN HEER ,, der bilïyk dan wy, die}keme hutten bewooue;; i „ en wier grond/lagen in het ftof zyn ? " ! U Wanorde en ellende ftooten de denkbeelden „ van eenen Gód altoos uit mynen geest! Dan ,, beftaat myii geheele Natimrlyke Godsdienst 5, flegts in eenige rillende huiveringen van vrees ,, voor eenen my onbekenden God! Die vrees, ver,, zeld van eene klemmende ongerustheid , van „ angst, weerhoudt my van het kwaade. Myn n ftaat is niet verkieslyk; dat beken ik: maar „ wat geeft my een blind geloof, eene bedriege„ lyke hoop! Ik twyfel; ik öntkeii niet. Er is „ te veel, dat my weerhoudt. Twyfelen is voor „ een denkend mensch zeer lastig, maar dit zie „ ik my vergoed door de bewustheid, dat ik de Echo des volks niet ben; dat ik in my zelf „ een vermogen bezit, 't welk my van al dit on„ bedagte verwydert; dat ik een vry mensch ben j „ dat ik niets blindeling verwerp of aanneem: ,, Geen Syftdma! alles is voor ons onzeker." j, Wat betreft den Christclyken Godsdienst j zie hier myne gedagtem Eene Openbaaring, „ die ons uit Gods naam onze pligten leert, die ons wetten geeft, wier betrachting of verzuim „ voor ons eeuwige gevolgen moeten hebben, moet, naar het oordeel der Christenen zelf, ,, zo klaar zyn, dat de eenvoudigfte mensch die ,, bevatten kan. Er moeten geene dubbelzinnigheden zyn, die verkeerd kunnen uitgelegd wor- ., den/  WlLLÈJÖ LEEVEN. ö. $6$ ■„ 'den. Dit, weet gy, is zo niet; maat dit ware j, eens zo! Waarom befteedt men dan 's jaars 3, zulke overgroote lommen aan de Leeraars, of ,, zo als zy zicli (Zedigheids halve)noemen, aan 3, de Uitleggers der Verborgenheden? Is eene Open,, baaring zo moeilyk te leeren ? Hoe veel duistere 3, plaatzen vinden de Christenen zelf in die Leer l ,, Waar blyft dan het kenmerk eener Coddelyke ,, Openbaaring?" „ Wie zoitde zich kunnen verledigen, oni de Commentarich te leezen van hun, die zich en elkander duizendmaal tegeufpreeken ? Dit lee,, zen vermeerdert de verwarring , en verbetert ,, ons in gecnen opzichte. Lenigen deezer Mau„ rieri, begrypende dat gecrie van God gegecvene „ Openbaring firyden kan met den Natuurlyken ;, Godsdienst, poogen den Natuurlyken in den ,, Gcopenbaarden Godsdienst in te voegen. Het gevolg daar van is echter nadeelig voor hunne ;, zaak. Andren prediken ons de Leere Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Alida Leevend. 85 Negentiende Brief. Mejuffrouw Charlotte Roulin aan Mejuffrouw Adriana Belcour. 87 Twintig/te Brief, Mejuffrouw Jacoba Veldenaar aa,n Mejuffrouw Christina Helder. 92 Een-  BRIEVEN. 375 Een- en- Twintigfte Brief. Kolonel Uto van - • Sytfama aan Mejuffrouw Jacoba Veldenaar. 102 Twee- en- Twintigfte Brief. Mejuffrouw Chris. tina Helder aan Mejuffrouw Jacoba Veldenaar. 103 Drie- en- Twintig He Brief. Mejuffrouw Jacoba Veldenaar aan Mejuffrouw Christina Helder. 108 Fier- en- Twintigfte Brief. Mejuffrouw Christina Helder aan Mevrouw Klara Looshart, iiï Vyf- en-.Twintigfte Brief. Ik Heer Willem Leevend aan den lieer Paulus Melder. 118 Zes- en- Twintigfte Brhf. Mejuffrouw Martha de Harde aan Mejuffrouw Al da Leevend. taó Zeven- en- Twiaiiglk firi' f. Mejuffrouw Alida Leevend aan Mejuffrouw l'ecronclla Renard. 130 Agt- en- Twiniigpt Brief. Mevrouw Cornelia van Oldenburg ;uan Profesfor Godfried Maatig. 132 Negen- en- Twintig/ie Brief. Profesfor Godfried Maatig aan Mevrouw Cornelia van Oldenburg. 134 Dertigfte Brief. Mevrouw Cornelia van Oldenburg aan Mevrouw Suzanua Helder. 137 Een- en- Dertigfte Brief. Mevrouw Suzanna Aa 4 He,-  3?6 L Y'S 'V der Helder aan Mevrouw Cornelia van Oldenburg. 149 Twee- en- Dertigfte Brief. Mejuffrouw Alida Leevend aan Mejuffrouw Martha de Harde. : . ' J44 Drie- en- Dertigfte Brief. Mejuffrouw Alida Leevend aan Mcjufl'rouw'PeiroiicHa Renard. u , •:.,/ ..;. . , . I47 Vier- en- Dertigfte Brief. Mejuffrouw-Petronelln Renard aan Mejuffrouw Alida Lee- ' vond. : é B .. ifeH Jtfl tl 158 /"V- *».- Dertigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Adriana Bel■ cour. ; l6i Zes-en-Dertigfte Brief. Mejuffrouw Alida'Lcc- vend aan Mejuffrouw Petronella Renard. 172 Zeven- en- Dertigfte'Brief De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Adriana Belcour. 181 Agt- en- Dertigfte Brief. De Heer Cornelis Everards aan Mejuffrouw Petronella Renard. • > fofc^tfiq' tij; j i n^V üil l&g1*»- «»- Dertigfte Brief. Mejuffrouw Petronella Renard aan Mevrouw Cornelia van Oldenburg. -^2 Veert igfte Brief. Mevrouw Cornelia van Oldenburg aan Mejuffrouw Petronella Renard.' \m Een- en- Veer:igfte Brief. Mejuffrouw Charlot-  BRIEVEN. 577. lotte Roulin aan Mejuffrouw Adriana Belcour. '201 Iwee- env- Veertigfte Brief. Mejuffrouw Christina Helder'aan Mejuffrouw jacoba Vel,denaar.':'-' "'i '■ B tob nr.s i.r:cvG3jao<5 Drie- en- Veertigfte Brief Mejuffrouw Wilhelmina Hci'tig aan den Hcér Willem Leevend: ' 1 ' nI2 Fier- en- Veertigfte Brief. Mevrouw Cornelia van Oldenburg aan"Mejuffrouw Geertruiri Leevend. H 1 217 Vyf- en- Veertigfte-■ Brief. ■ ' Dc Heer Louis Basta aan Mevrouw Cornelia van Oldenburg. ■ • '.'2lg Zes- eu- Veertigfte Brief. Mejuffrouw Petronella Renard aan .den Heer Cornelis Everards. /2I9 Zeven- cn- Veertigfte Brief. Mejuffrouw Jacoba Veldenaar aan Mejuffrouw- Christina 1 leider. _ 222 -Agt- Mfl Veertigfte Brief. Mejuffrouw Martha de Harde aan Mejuffrouw Alida Leevend. oog Negen- c:i- Veertigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Wilhelmina Heftig. o34 Vyftigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw! Petronella Renard. 236 Aa 5 £en-  378 L Y S T der Een- en- Vyftigfle Brief. De Hoog-Eerwaardige Heer Jan Willem Heftig aan den Heer Profesfor Godfried Maatig. 239 Twee- en- Vyftigfle Brief. De Heer Willem Leevend aan den Heer Paulus Helder. • 25S Drie- en- Vyftigfle Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Charlotte Roulin. . j ,M . 267, Vier- en- Vyftigfle Brief. De Heer Paulus Helder aan den Heer Willem Leevend. 273 Vyf- en- Vyftigfle Brief. Mejuffrouw Charlotte Roulin aan den Heer Willem Lccj vend. , 279 Zes- en- Vyftigfle Brief. Mejuffrouw Adriana Belcour aan den Heer Willem Leevend. 2*1 Zeven- en- Vyftigfle Brief. Mejuffrouw Christina Helder aan Mejuffrouw Jacoba Veldenaar. 290 Agt- en- Vyftigfle Brief. De Heer Jacob Bernards aan Mejuffrouw Charlotte Roulin. . 296 Negen- en- Vyftigfle Brief. Mejuffrouw Charlotte Roulin aan den Heer Jacob Bernards. 298 Zestigfle Brief. Mejuffrouw Alida Leevend aan den Heer Willem Leevend, 300 Een-  BRIEVEN. 373 Een- en- Zestig/ie Brief. Mejuffrouw Alida Leevend aan Mejuffrouw Petronella Renard. 30J Twee- en- Zestigfte Brief. Mejuffrouw Jacoba Veldenaar aan Mejuffrouw Christina Helder. 308 Drie? en- Zestigfte Brief. De Heer Abraham Ryzig aan den Heer Laurens Goedmans. 313 Vier- en- Zestigfte Brief. Profesfor Godfried Maatig aan den Eenvaardigen Heer Jan Willem Heftig. 319 Vyf- en- Zestigfte Brief. Mejuffrouw Petronella Renard aan Mejuffrouw Alida Leevend. Zes- en- Zestigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Alida Leevend. 333 Zeven- en- Zestigfte Brief. Kolonel Uto van Sytfama aan Majoor Hendrik Veldenaar. ^8 Agt- en- Zestigfte Brief. Mejuffrouw Adriana Belcour aan den Heer Willem Leevend, 35o Negen- en- Zestigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Adriana Belcour. o<,> Zeventigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Charlotte Roulin. 357 Een-  A8o LYST der BRlEVEX. Een- en- Zeyentigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan den Heer Paulus Hel«" der. 36a Twee- en- Zeventigfe Brief. Mejuffrouw Charlotte Roulin aan den Heer Willem Leevend. • ■ 37Ï V E R-  VERBEET ERIN GEN. Bladz. 9 reg. ao ftaat harten lees karten. —- 26 — 15 —1 dan — dat. — 35 —• 18 —* nu — Uw. ,— 40 — 06 — bewaam — bekwaam» 52 — 3 — c^at doet — daar is. 70 — 18 — tyd — Twist. 86 —■ 10 — goet —• groet. 87 — 4 — wat — was. — 87 — 10 — my my —■ my. -— 179 — 11 — het — hy het, 205 — 4 ■— ontfing — ontfang, £24 — 5 — doe — hoe. 238 — 19 — haar — ons. — 259 — 9 — mesje —> meisje. *— 362 ■— 26 — redelyke — zedelyke.