HISTORIE VAN DEN HEER WILLEM LEEVEND, UITGEGEVEN DOOR E. B E K K E Ri Wed. Ds. JVQ L F F9 E n A. DEKEN: [ Niet vertaald. ] DERDE DEEL. in 's GRADEN li AG E, By I S A A C van C L E E F, m d c e h X X X i V.   VOORREDEN VOOR HET DERDE DEEL. 2Ty, die hunnen naam plaatfenvoor defchriften, die zy ter persfe leggen, verfteeken zich zelf van het vermaak, dat er ligt in die gefchriften vry en onbelemmerd, overal waar die geleezen worden, te hooren beoordeelen; ook wel meermaal door zeer onbevoegde rechters, welker vonnisfen, dit kan niet uitblyven, dan ook grappig genoeg voorkomen. Die verftandige fchryvers, die dit fpoor infloegen, waren ook wel overtuigd dat een Boek, wordt het maar algemeen genoeg geleezen, altoos meer bedillers dan beoordeelers zal vinden. Hoe dit zy, groot is toch het vermaak, dat er is in een Huk, 't welk men zelf opftelde, te hooren bepraaten, mits — men grooter zy dan zynwerk, deszelfs onvolkomenheden, zwakke plaatzen, en minst gelukkige trekken, enz. zeer wel ziet, en zelf durft aanwyzen. Dit vermaak is en blyfc echter meer , of wel geheel voor den mannen * 3 af'  5 VOORREDEN. afgepast; want hunne Converfatie valt natuur? lyk in kringen, waar in ook over werken van fmaak en vernuft gefprooken wordt. Vrouwen beweegen zich en keven in geheel andere cirkels; ook dan, wanneer wy nog een groot aandeel hebben in deuitgebreidfte gezelfchappen dergrootefteden, zyn wy niet op het regte tooneel om over Boeken te hooren fpreeken, (ik zonder alleen het een of znder ptece volante, dan üerk in de mode, uit.) Maar ook dit Valt weg, als men zo verre gekomen is, dat men, met den WysgeerSalomon, by eigen onr dervinding zeggen kan van de fchitterende beiir zelingen derwaereld, waar aan wy eens zo een groot aandeel namen: ook dit alles is ydelheid; en zo al niet kwelünge des Geestes, ten minfte niet voldoende, om op de beste wys gelukkig te zyn: want dan blyft onze converfatie meest al in den kleinen omtrek van een weinig vrienden , voor ons bereekend, en in zulke byeenkomften kan men niét verwagten, vry en onbelemmerd over onze fchriften te hooren fpreeken, ook al veronderfbelt men, dat die vrienden waarlyk de vereischte hoedanigheden daar toe hebben. Dat vermaak dan, om te hooren, wat of men toch  VOORREDEN. ^ toch, niet in Journaalen, Couranten en foortgelyke periodique fchriften, van onze werken zegt, maar wat men in de befte converfatien daarover zegt, moeten wy dan door geheel andere bronnen tot ons afleiden. Van zeer veel dienft zyn, in deezen, onze algemeen goede vrienden enbyzondere goede bekenden, zo die oordeel en geheugen genoeg hebben, om in zulke gevallen wel aan te brengen , en ons verftand genoeg toefchryven, om ons , zo als zy de zaaken hooren, die te durven mededeelen. Geen foort van fchriften wordt zo algemeen geleezen dan die, die tot ons hart fpreeken, en onder die de Romans. Deeze tak der Litteratuur ligt nog in ons Vaderland onbebouwd; immers zo men niet onder 'tleezend gemeen behoort, zal men niets economisch, zo verre my bewust is, daarvan aantreffen. Wy hebben des inditopzigt'tysgebrooken; en zien met geen gering vermaak, dat saartje burgerhar Thet handboek onzer jonge lieden, en de favorite der befte jonge lieden is. Niets was zo vleiend voor ons, dan dat elk daar in overeenkomt, dat saartje burgerH art te gaauw uit was; en het dikwyls her* 4. haald  VOORREDEN. haald gulhartig verzoek, om er nog maar wat byte maaien. Deze uitdrukking is zo naif, dat alleen geestige Meisjes die zo vinden kunnen. Wy hebben des wel niets er by gemaakt; maar, en dit zal, denken wy, der lieve Requestranten al zo zeer voldoen, een geheel nieuw aorfprong* lyk Werk, uit onze daartoe gereed liggende fragmenten en karakters, in 't licht gegeeven, onder den tytel van historie van den heer willem leevend. Het ftrookte niet met ons byzonder plan, om het geheele Werk in eens uit te geeven. Onze geachte byzondere Vriend, de Heer uitgeever onzer werken, liet dit zeer befcheiden aan onze vrye verkiezing. Wy geeven des voor eerst twee Deelen, ook met het oogmerk om advifen in te neemen, en te zien, of zy, en in hce verre of zy by ons in aanmerking verdienen te komen. Naar myn inzien is er geen ander middel, om agter de gevoelens, de beoordeelingen van andren te komen, dan door een ftuk aan het Publiek ter handen te ftellen, en dat wei; in weerwil van het groot getal onbevoegde rechters, die men dan waarlyk inroept. Rechters, zelf niet wys genoeg, om ecne bladzyde zo wel te verftaau, dat zy die wel kunnen leezen. Ik  VOORREDEN. 9 Ik weet wel, dat niet alle Auteuren hierin met rny overeenltemmen, maar dat bekreun ik mydes te minder, om dat ik die overeenftemming niet begeer ten kollen van myne reden; en die maakt my hoogst afkeerig van die byzondere converfatien, aangelegd om aan twaalf of twintigperfonen die men daar toe uitkiest, uit byzondere beweegredenen, iets, 't welk nog in gefchrifte ligt, voor te leezen. Men hoort my, fchynt het, gaarn leezen, vooral het fhaatige aendoenlyke; mooglyk ligt daar ook myn talent oneindig meer dan in de vocale muziek. Ik lees des voor myne byzondre Vrienden meermaal; en met een leevendig vergenoegen; waarom dit te ontkennen ? doch ik lees geen onuitgegeeven fchriften voor een Auditorium van twaalf of twintig perfoonen, en dat, hoewel myn huis óók gefchikt zy, om op deeze wys figuur te maaken; en dat wel, al zouden wy zeer gemakkelyk het dubbeld getal (nieuwsgierige, ledige , met hun tyd doodelyk ) verlegen menfchen by een brengen kunnen. Zo ben ik doet hier niets af, om dat ik reeds gezegd heb, dat ik myne reden heb, waarom ik af keerig van zulke voorleezingen ben, en waarom die in myn wonderlyk ooggeftel iet zo belachlyks hebben, * 5 en  io VOORREDEN. eh wel te belachlyker, riaar gelang flyve trotsheid en onwelleevende Pedantery daarïn de hoofdrolletjes fpeelen. Wat is toch het voorgewende oogmerk van zulke voorleezingen? Ik kan het waarlyk, fchoon ik geheel alleen en in het ernst inboezemend lommer van zwaare boomen zit te fchryven, niet zonder een fmaakeJyken lach nederzetten! Het is, om ons voordeel te doen met het juist oordeel der door ons uitgezogte perfoonen, over onze onuitgegeeven werken, en vervolgens daarvan een dankbaar gebruik te maaken. Wel heden! wat klinkt dit evenwel befcheiden ! Hoe moeten de byeengebragte Toehoorders gevleid worden met de eer, hun aangedaan door een man, die zelf fchryft! Zou het ook iets anders zyn dan een klank ? Laat ik mynen afkeer daarvan rechtvaerdigen. Om zulks ten vollen te doen, zal ik deeze bedenking aan kundige menfehenbeftudeerders overgeeven. En, indien ik, eens vooral, den Leezer tot myne eigen Sex bepaal, dan zal men alles, wat ik aanvoer, nog veel gegronder vinden. Beoordeelt men, in zulke Voorleezingen, eene Vrouw, die zig met een lief eenvoudig zagt gelaat voordoet, en in ftille betuigingen zegt: ,, niette „ be-  VOORREDEN. 11 begeeren dan het geluk van onze goedkeur „ ring?" Eene Vrouw, die ons allen in haar vleyend vertrouwen neemt, dieonsmetweluitgedagce onderfcheidingen vjeit? Eene Vrouw, die geen ander oogmerk had, (dit laat ik my niet ontpraat-en,) dan om u te verwonderen, te verrukken door haaren geest. Wel wie zou y in een gezelfchap van twaalf of twintig perfoonen , zo onbefchaafd — of, moet ik zeggen, zo oprecht zyn kunnen, om deeze beleefde Vrouw te vernederen, door haar zeer onaangenaame waarheeden te zeggen ? Het Betaamlyke, het Dankbaare, (en nog wel eens het altoos partytrekkend, flout hart,) beletten detoehoorders zulk eene onderfcheiding te vergelden., door het mededeelen van nuttige aanmerkingen, in^ dien zy der eigenliefde tot gal en alfem zyn zouden . Wie zouden moed hebben om zyn geiaat te doen teekenen: ik verveel my hier doodelyk !■ daar men zo wel weet, hoe onze goedkeuring de eenige bedoeling zy? . . . . Alles loopt ook fchoon af; want de bedenkingen, die men nog alzo eens opwerpt, zyn allen zo gering en zwak, dat de Leezer die zeer gemakkelyk kan wegneemen , — een triomph te meer ..... maar genoeg. Ik moet het discours wenden, of  12 VOORREDEN. of wie weet, wanneer ik deeze Voorrede floot. Redeneer ik nu zo geheel mal, als ik zeg: het is onmogelyk, dat men, in zulke voorleezingen , aan dat voorgewende oogmerk zoude kunnen voldoen'? DeLeezers onzer werken weeten, dat ik vry onderheevig ben aan invallen ; ziet daar een van de duizend - en - een. Het zeggen van salomon, dat hy (ik zal de woorden aan den rand fchryven, maar heb thans op dit oogenbük het boek der Spreuken niet by my liggen) — gevonden had, heeft veelmaal moeten dienen, om ons Vrouw, n een zeer ingracieus compliment te maaken. My komt dit zeer ongegrond voor. Wel, hoe zou het toch mooglyk geweest zyn , dat salomon, een Oostersch Vorst, een zeer welluitig Vorst, onder een paar duizend Vrouwen zoude hebbe kunnen vinden, iets dat hy betuigde gezogt, maar niet gevonden te hebben? Die Prediker. Het zevende hooftftuk, het agtfte vers: Eenen man uit duizenden heb ik gevonden, maar eene vrouw onder die alle en heb ik niet gevonden.  VOORREDEN. 13 Die man uit duizenden is zeer zeker een vriend, een eenig vriend voor ons hart. Wie of de j o n at h a n van deezen Koninglyken denker geweest zy, is my onbekend; en dat fpyt my wat meer, dan dat ik niet weet, wie of de Bruid in het lied der Liefde is. Zo een man uit duizenden had hy gevonden, maar eene l riendin — eene Vrouw voor zyn hart ha.d hy niet gevonden. En, omdat salomon nu zich in 't hoofd gebragt had, om zo een fchat der fchatten te gaan zoeken, daar zelf geen socrates die zoude hebben gevonden , moeten wy, arme Vrouwen , die toch als niets zyn, ons laaten zeggen, dat geen man Tan verfland en gevoel eene Vrouw zo wel tot de Vriendin van zyn hart, als tot het Wyf zynes ioezems vinden kan. Indien eens iemand naar een keurige Forte piano alle yzerwinkels en zoetekoeks-kraamen had doorgezogt, zonder te vinden 't geen hy zogt, en uitriep: alles heb ik gevonden, maar eene Forte piafioheh ik niet gevonden ? Wat! zou men daar uit gaan opmaaken , dat er in Muziekwinkels, wel nog eens een fchoone Cremoonfche Fiool konde gevonden worden, maar dat er geene Forte pianos zyn. Of zou men alleen beflciten, dat men zo een pverheerlyk Muziek - Inftrument niet behoorde te  14 VOORREDEN. te zoeken in yzerwinkels of koek-kraamen? Ik noem nu eene Forte Piano, om dat ik dit zo wel gefchikt vinde ter uitdrukking myner gedagten. Wat is delicater, harmonieufer, zoet* luidender, ryker in de oude en nieuwe waereld vanfnaar-fpeel-enblaas-tuigen. Zodat ik maar zeggen wil, ( zou onze eerlyke b Lanka art zeggen, als hy den draad van zyn discours in veele af- en uitweidingen verlooren had) dat ik fchrikkelyk tegen die voorleezingen ben; endies te meer, om dat men daar zeer zeker den Man zo min als de Vrouw uit duizenden, den Vriend voor ons hart, die ons genoeg bemint, om ons onze en onzer werken onvolkomenheden te durven aanwyzen, zal vinden. Het Publiek is des onze Beoordeeler; dat wordt zo zeer niet geblindoekt door Cabaalen; dat trekt zo ligt geen party. Wat men des ook zegge als eenBoek algemeen door allerlei foort van leezers gezogt, geleezen, herleezen, en altoos nog te klein gevonden wordt, en als dat boek noch eene fatyre op de menfchelyke natuur , noch een fpotfchrift tegen de Voorzienigheid is, als het noch ftaatkundige } noch kerkelyke factiën begunftigt, maar menfchen en bedryven fchildert; dan kan dat boek niec  VOORREDEN. 15 middelmaatïg zyn: het kan alleen zwakke plaatfen hebben, gebrek aan fchikking, enz. enz. maar het kan noch eentoonig, noch verdrietig, noch met een woord zeer modern gefchrceven zyn. Hy, of zy, dit zyn hier woorden van denzelfden zin, die een Man (of Vrouw) uit duizenden gevonden heeft, zal my ook toeflaan, dat men die niet zogt ter plaats, daar zy niet kan gevonden worden. Het bezit daar van is een onwaardeerlyke fchat. Ook de grootte geniën hebben zo een Man uit duizenden noodig— zo eene, durf ik het zeggen— zichtbaareReden, onder wiens fterk doorziend oog men alle zyne denkbeelden ter toetze geeft. Die Vriend , die Vriendin is er, is er ook voor ons, eenvoudigen; en wie twyfelt, of wy die zichtbaare Reden een huis vol werksgeeven? Wel nu, onze werken worden dan algemeen geleezen en algemeen be< ordeeld. Menflemt ons toe, dat wy eenige menfchen — eenige waereld - kennis hebben; dat wy 'thuisfelyk leven in verfcheiden flandên kennen. Dit valt ieder in 't oog. Wie, die nu niet zeer ervaaren is in de historie der geleerde ftormen en onweders, zoude aan  10 VOORREDEN. aan zulk eenen helderen horizon zwarte donderkoppen voorzien; en het zeiltje niet in top haaien? Een blyde morgen maakt niet altoos een fchoonen middag. Nyd is de onweersvogel • zy is zeer vindingryk, en bedient zich by zulke gedegenheden van een trek,diezy zo verregaande aan den grooten, den eenigen la bruyere fpeelde! Zy maakt toepasfingen , en vormt üeütels. Zy geeft de door ons afgebeelde, en in onze verbeelding alleen beftaande, perfoonen weezenlyke naamen. Wy fchilderen menfchen ; zy zegt byzondere perfoonen. Als zy ons den roem van ideën te fchilderen niet kan betwisten, liegt zy van ons, dat wy vrienden en vyanden fchilderen, ©p dat men ons myde, en haate. ^ Men vertelt elkander : „ dat zyt gy, „ dit is die , dit is deeze: zie daar juist het „ zelfde geval , de zelfde zaak. Let maar „ eens op de fpreekwys van die, op de hou„ ding van deeze." Men gaat nog verder: men befchuldigt ons , dat wy ons zelf ook fchilderen. „ Ziedaar, zegt men, is Jufï, frouw Belcour; en zie hier Juffrouw Vel„ denaar; men heeft er maar wat by en af „ gedaan, om het wat te omfluyeren, enz." Zal jmen dan nooit begrypen , dat 'men de denk-  VOORREDEN. 17 denkwyze, de manier vanbefehouwen, van iemand hebben kan, zonder dat men op die perfoon, in doezen zin, jtelf gelykc. In dc Voorrede, voor het cerfte Deel, had ik aanvanglyk het een en ander aangeftipt; doch nu ons werk zo algemeen geleezen en beoordeeld wordt, zie ik, dat ik de pen nog eens heb dienen op te neemen. Deeze beoordeelingen, deeze hvaadaartigt teepas/mgenvanzzaUn en perfuonen, zyn mee dhti despraat gek. Kom aan! Zoek eens een karakter uit dit groot getal: wie wilt gy'? Een Jambres ? of ( om hut contrast toch zo fterk mogelyk te maaken, ) eene Juffrouw Helder ? eene Tante MarthaV of een Dominé-Heftig? En nu verzeeker ik u, dat ieder, in zyne Provintie, zyne flad, zyn kring van verkeering, een Jambres, eene Chrisje Helder enz. zal vinden. Goed! dit is buiten ons, maar dat wy die zouden gefchjlderd hebben, is ss» onwaar als onmooglyk. Wat hebben wy dan gedaan? „ Wy hebben het fchoone, het ernftï„ ge, betcomique»het goedharüg-oDbefehaaf„ de; wy hebben hartroerende vriendfehap, „ lydende liefde, wy hebben zwakheden, ge„ breken, deugden, vernuft, ook valsch ver* * nuft,  i8 VOORREDEN. „ nüft , gefchilderd, en daaruit perfoonen ge„ vorrad, die er a len zyn kunnen — ( want „ niets is overdreeven,) die er zeer zeker zyn „ zullen ; maar die wy niet kennen, zo als wy die daar perfoonlyk gemaakt hebben." Wy hebben geene byzondere gevallen of zaaken bedoeld, of kunnen bedoelen. Vonden wy in eene vry uitgebreide correspondentie eens een brief, of een gedeelte vaneen brief, die ons hart roerde, onzen geest verleevendigde, onze eigen begrippen beter voorftelde, daarvan hebben wy ons bediend; en daar voor mogen onze befte Leezers ons wel bedanken , al weeten zy juist niet, aan welke beminnelyke jonge lieden zy dat keurig vermaak verpligt zyn. Somtydsloopen er by deeze vry algemeene toepasfngen nog laage bedoelingen. Als echter de ondervinding leert, dat die allen vrugteloos te rug vallen; zo al niet deaanleggers kwalyk bekomen, denk ik, dat deeze byzondere bedoelingen met deeze twee. eerfte Declen zullen agterblyven. Allen hebben geene byzondere bedoelingen; allenbeoordeelendes willem leevend niet even onrechtvaardig. Zeer veele briefporten heeft hy ons gekost; want wy ontfangen nog daaglyks daar over zeer veele toejuichingen. Om  VOORREDEN. i9 Öm dit wat voor te koomen, ben ik met myne Vriendin overeengekomen, om een onzer antwoorden op zo een over de hoogfte huizen goedkeurende Brief, ons door een waarlyk origineel groot, nog niet genoeg bekend man 5 een byzonder Vriend van ons, hier te laaten Volgen : men houde echter in 't oog, dat deeze man nog al onze man uit duizenden niet is; want brieven van een kunst - oeffenenden V-iend, over kunst, en onze antwoorden, zyn alleen voor ons gefchreeven. * * * ANTWOORD aan den HEER =* waarde vriend! }j Zonder orde ■, zonder betrekking $ zonder 5, bereekendheid , is er noch wysheid noch j, deugd , noch — gelukzaligheid. Dat dit 3, zo is omtrent wysheid en deugd, lydt geeij ne bedenking 5 dat het ook zo moet zyn om„ trent gelukzaligheid , zullen wy u aanivy„ zen. (Eerst zal ik myn pen eens fnyden.)" „ Zie hier myne Definitie van Gelukzaïigheid: zy beftaat in de vohndaktjlë bewustheid, j, dat ik geen eene begeerie of verlangen heb, ** 2 dan  20 VOORREDEN. „ dan die zich yuurig uitjlrekken tot myn ge„ luk; en in de leevendige gewaarwording, dat „ ik op de volmaakt/ie wys gelukkig ben; en dit „ is niet mooglyk , zo niet het verftand en „ het oordeel, de wil, noch myne redelyke driften niets meer te eifchen hebben; n aar „ allen met elkander te vreden voortleeven, „ en over elkander voldaan zyn; vermits dan „ ieder van hun voldaan is in zyne eigene „ belooning." „ Gy denkt misfchien: wel, hoe verbaasd „ geleerd, en hoe naar wysgeerig begint gy „ dees Brief! ja, als ik in aanmerking neem 3J dat ik aan een Vriend fchryf, zoude-ik wel„ haast zeggen , en hoe verbaasd zot ook! „ Wees niet te haaftig, myn Vriend! deeze 5, onze geheele wysgeerte zal uitloopen op uw eigen voordeel; reden genoeg, om die „ goed te keuren. Waren wy immers geene beminnaresfen van orde, geene aanbidfters van evenredigheid, hoe weinig eer zou dan „ uw lof, ook over onzen willem lee, vend , ons aanbrengen! Het grinnikend „ goedkeuren van een Uilskuiken, het luid„ ruftig gefchater van een Zot in folio, zou„ de by ons immers zyn als niet ? Zou de roem,  VOORREDEN. 21 5> roem, ons toegemeeten door een Beoordee„ laar van Boeken exofficio, ons vleyen? Eerst „ moeten wy weeten, dat zyn oordeel vry, „ en hy geen al te byzonder vriend van ons is. „ Alle deeze Lofredenaars verfcheelen met el„ kander, en meermaal met zich zelf, of „ met ons : er is des gebrek aan orde , aan „ overeenftemming; hun lof is ons ook zo „ vreemd, dat wy daardoor maar zeer opper„ vlakkig , maar zeer oogenblikkig worden „ aangedaan. Het genot is des voor „ ons — Niets." „ Geheel anders is het ten uwen opzichte. „ Myn befte, uwe goedkeuring is zo alles voor „ ons. Gy zyt het zo met onze eigen nederig„ heid eens, dat wy groot zyn by denVol,„ kc. Gy kunt er over oordeelen; want gy harmonieert met ons over alles, waarin }, gy met ons moet harmoniëerem Dit is de „ ratio fufficiens onzer tevreedenheid. Als „ ik zo uw brief lees, is het of ik de zuivere „ echo onzer eigen gedagten hoor. Wy voelen „ zo, dat gy waarheid zegt; en dat gevoel „ maakt ons uwen overgrooten lof zo onbe„ fchryflyk dierbaar. Geheel ftemt gy immers „ in met onze vaste begrippen van zedelykheid, * * 3 eQ  22 VOORREDEN. „ en denkt zo als wy over geeftelyken hoog» „ moed, waereldlyke verwaandheid, de on„ befcheidenheid der familie van Koning Mi„ dasj de Waare verdienflen des menfehen, „ de vryheid in de Kerk i en in den Burger„ ftaat, ja zelf op den Parnas! en bovenal „ daar in ftemt gy met ons overeen 5 dat De Waereld geen dal der traanen ïh „ By ondervinding Weeten wy, dat ook „ onze liehaamlyke fmaak met den uweii over- eenflemt. Om alle deeze redenen verzoe„ ken wy u, en tot onzen lof'-ec'enaar, en tot „ onzen gast, op ons eenvoudig Lommerlust: ,, de dag zal zyn de eerst invallende Zondag. „ Bedenk eens weder, welk eene harmo„ nie er is tusfehen Lofredenaar eu Galij welk een fraai verband tusfehen middel en einde; oorzaak en gewrocht. Wys myeens ,, op deeze wyde waereld één Lofredenaar, „ die niet eerst een Gast ware4 en dus ook 'meene omgekeerde reden. Heerlyk verband! „ Zo bewerken Lieden van uw en ons zon„ derling verlland elkanders voordeel. „ Wy verwagten u des tegen dien dag; „ hoo«  VOORREDEN. 23 „ hoopende, dat uw door onze fpys verlengd „ leven, uwe door onzen wyn verilerkte krag„ ten, zullen hefteed worden, ten onzen roer „ me, en openbaar worden in Lofvaarzen, Op' dragten, aanpryzende Voorredenen, enz.. . . „ enz enz enz " ,, Gedraag u des waardig en voorbeeldig in 't aanzienlyk ampt, dat wy u opdragen, zo lang ten minften tot wy iemand vinden, die „ nog méér overtuigd is van onze waardy, „ nog méér gefchikt, oai onze grootheid te bevatten , nog méér doordrongen van „ onze meerderheid, en dus nog méér beree,, kend, om onze Lofredenaar te zyn, omdat ,, hy nog volmaakter met onze dcnkwyze ,, over ons zelf zal inftemmen. Immers aan zo „ een verheven, ons meer nabykomend weezen, geeven wy ten minften het recht van „ Survivance; maar blyven intusfen dus lange ,, met u wel genoeg voldaan, om ons te kun„ nen noemen, Uwe zeer nederige Dienaresfen E. A. * * Om  24 VOORREDE N..' Om den drukker deezes werks niet naarcopy te laaten wagten, vermits ik deeze Voorreden volftrekt wil geplaatst hebben voor het derde reeds afgedrukte Deel, dat met ons vierdegelyk zal uitkomen, fluit ik dit gefchrift. Vaart' allen wel, in alle mogelyke betrekkingen , wenscht u E. BEKEER, Wed. a< wout. . lommer lus t. H I S-  HISTORIÉ VAN DEN HEER WILLEM LEEVENDs EERSTE BRIEF. h 0 o g s t - g e e e r d je vriend' TT w Brief .;...! Ik ben dan nog vatbaat voor vreugd? Maar gy zyt zulk een groot man,, dat gy my deeze uitroeping naauwlyks zult vergcevcn. Ja, myn Vriend, zo is myne Zuster5 zo zyn myne Ouders. Ken ik Coosje eenigzins., dan kan ik niet Imopen op de eèrc, om u myn,Broeder te zuilen noemen. Vlei u niet, dat gyira uwe bedaardheid, in uwe minder - ligtbeweeglykheid, zo veel hulp zult vinden, als gy zuk noodig krygen. Leer haar kennen, zo als zy is, en gy zult gednurig fterker verlangen,om cenenfehat te bezitten , voor u onwaardeerbaar. Ik verwagt zeer veel van een man, als gy zyt; evenwel, dit SsA u te zeer treïïen. Uwe grootfche wys van denui. deel..' A' sjl ken» De Majoor henDriic velden aar aan deg Kolonel uto van sytsama.  HISTORIE VAN DEN HEEK. ken, niet uwe onverfchilligheid, heeft ü cl.ts lange in eene doodfehc ongevoeligheid bewaard. Gy vond niet, waar aan gy u k-onde hechten, en befloot mooglyk, dat het vergeefschware, daarnaar te zoeken. Nu bezeft gy, dat er eene perfoon leeft, die uwe reden eerbiedigt, terwylzy uw geheel hart vervult. Wie zal zo eene immer opvolgen ? Nu zult gy my mooglyk toeftaan, dat men niet laf behoeft te zyn, om in ongelukkige omftandighecden altoos ongerust te zyn. Ik beken, dat my dit, fchoon ten uwen koste, eenige oogenblikken opbeurt. Gy weet, hoe veel prys ik ftef op uwe achting; dit zal u deeze betuiging ver^ klaaren. Gy hebt haar gezien ? Dit is my genoeg : indien zy alleen eene fchoonheid ware, zoude ik haar dan zo zeer beminnen ? En niet te kunnen hoopen i Want na 't geen gy my gezegd hebt, zie ik zelf, dat er geen fchaduw meer van overblyft.. .. Kan ik hoopen , nu ik den gelukkigen Jongeling gezien heb? Laat ik beproeven, of ik bedaard genoeg ben, om u het volgende te berichten. Voorlcederi Dingsdag van eene wandeling t'huiskomende, Zeide myn knegt my, dat een onbekend lieer naar my had komen vraagen; doch hoorende, dat ik niet t'huis was, had hy gezegd , dat hy my, des voormiddags, op de parade wel fprèeken zoude; en zeide niet, waar hy logeerde. Ik kon niet beienken', wie dit wcezen koude. Op de Parade zytf. de,  WILLEM LEEVEND. '5 de, komt cr een jong lieer naar my toe, die my dus aanfprak: „Myn Heer Veldenaar, uw die„ naar; ik heb de ecre niet van by u bekend te ,, zyn, maar ik kon deeze gelecgenheid niet ver„ zuimen, om my die eer te bezorgen." Hy zag zeker, dat het my vreemd voorkwam, door een onbekenden dus te worden aangefprooken. Hierop zcide hy, dat hy een bekende myner Zuster was; ea dat ik ongetwyfeld Veldenaar was. Ik. Ik gis, myn Heer, wie gy zyt. Hy, Willem Leevend, myn Heer. \_Ik ontroerde. Ach, wat hragt die naam my al voor den geest! hy merkte het. ] Ik. De Vriend myner Zuster is my zeer welkom. Hy. [my invallende,,] En te meer, als gyweet, dat ik onlangs nog een gcheelen dag by uwe waarde Familie doorbragt: aangenaamer dag zoude ik nooit hebben kunnen. Ik breng duizende groetcnisfen mede , en geloof, dat gy reeds Brieven hebt. [ Hoe vuurig zoude ik hem omhelsd hebben , maar — hy was de begunftigde Minnaar van Juf■frouw Helder! ] Ik. Uw bezoek, myn Heer, is my aangenaam; indien gy nog geen Logement hebt, bicde ik u het myne aan, en hoop occafie te hebben ,• om u het een en ander te laaten zien. Hy. 'Gy zyt zeer verpligtend , myn Heer! Ik r-eis met nog eenen Vriend, eu-voor de weinige A 3 da-  9 HISTORIE VAN DEN HEER dagen, die ik hier vertoef, is myn Logement zeer goed. Myn verlangen om u in perfoon te leeren kennen , dreef my hier heen. Wy waren zeer, heel zeer beleefd; maar niet hartlyk; immers niet van myne zydc. Dit fpyt my. Her is echter zo. Maar wat recht heb ik, om ecnen beminlyken , my hoogachtenden Jongeling minder vriendelyk te behandelen, vermits hy de liefde heeft van eene Dame, waar op ik nimmer koude hoopen? Ik begryp dit wel; ik ben ■ook onvoldaan —• belchaamd over my zelf; over die merkbaare koelheid, waar mede ik hem ontmoette. Ily at by my dien middag; echter zag ik wel, dat hy het tut beleefdheid deed. Zyn Vriend was by ons. Ons discours beduidde niet veel. Ily zeide my echter, dat hy myne Zuster Biet de hoogfte achting beminde. Ik. Dat is my bekend, myn Heer Lcevend. Hy. Des te aangenaamer voor my, myn Heer Veldenaar. Ik. Zyt gy onlangs op Bcckenhof geweest? [Hy •yvierd rood. J Hy. Ja, en van daar komende, gaf ik uwe familie een bezoek. Ik. Juffrouw Helder is eene fchoonheid. Hy. Die niets anders in haar admireert, verdient haar niet te kennen: Juffrouw Helder is uwe Zuster byna in verdienften gelyk, myn Heer Velde»aar. [ Hy zag my, iagt me, wat heel ftrak aan. ] Ik.-  WILLEM LEEVENB* f Ik. Gy doet myne Zuster veel eer. Hy. Niets dan recht. Ik. Hoe gelukkig zalhy zyn,die eene Juffrouw' Helder eens de zyne zal noemen! Hy. Niemand is daar meer van overtuigd, dan ik ben. Ik. Mevrouw Helder zal niet gaarn zien, dat haarc beminlykc eenige Dogter heel vroeg trouwt. Hy. Juffrouw Helder leeft zo gelukkig, dat zy zeker in dcezen ook aan den wensch haarer Moeder zal voldoen. En Mevrouw Helder begrypt zeker, dat zy, met haar Dogters gezelfchap te misfen, zeer veel genoegen zal moeten aftlaan. Ik. Myn Heer fchynt vry naauwkeurig onderricht van de dcnkwys dier Dames. [Ik keek heel ftemmig, geloof ik. ] Hy. Dit kan u, myn Heer, niet vreemd voorkomen; ik had voor lang \t geluk, om byna huisfelyk daar te verkeeren. Mevrouw Helder maakt geen geheim van deeze manier van denken. Weet gy, dat de Heer Babiole ( de Schepen,) accès by haar verzogt heeft? Ik. Rykdom maakt arrogant. Hy heeft niets «pgedaan, denk ik ? Hy. Kunt gy, myn Heer Veldenaar, dit vraagcn? Neen zeker! Ik. Zoude men hem vóór geweest zyn ? [ Dit zeide ik glimlachend, maar hy teekende zeer tnisiïotgd.] A 4  # HISTORIE VAN DEN HEER Hy. Vóór geweest ? Het woord is wat vreemd. Dit is zeker, dat geene Juffrouw Helder in ftaatj zyn zal, om immer eene zo onwaardige keuze te doen. . . . Jh En te minder, om dat haar hart niet vry is-! Hy. Dat zoude kunnen zyn: [ Hy befekouurk zyne band,] maar'liefde, zegt men, maakt oi1^ eenzydig. Ik. Wel nu , dat -zal de uitkomst bevestigen. Hy. Ik vertrouw, dat de Man, dien zy eens verkiezen zal, haarer niet onwaardig zyn zal; en wat is er dan op te zeggen ? Daar op zweeg ik, zeer misnoegd; de Heer Leevcnd fchynt my een weinig te wél onderricht. Dit misnoegen is niet bilhk; maar het hart heeft zyne zwakke zyde ! Ik twyfel, of hy wel beter over my voldaan is. Hy was my, met zulk een open gelaat , met zulke heldere oogen , wat fe koel. Ik geloof, dat hy eerst gedagt had hier langer te vertoeven; maar hy vertrok des volgenden daags, en ons affcheid was beleefd. Ja, hy heeft een guller onthaal gewagt. 't Spyt my; hoe zoude ik hem beminnen, ware hy de gelukkige , de beminde Jongeling niet!, Nooit heb ik my zelf op onheuschheid betrapt; maar nu ondervind ik, dat men zo kan gedrukt worden door het verlies van eeneu fchat, waar pp ons hart onverdeeld gclteld is, dat men verruimt zyne eigene waardigheid te handhaavcn. " Eu  WILLEM LEEVENEJ, . f> En zo hy eens.gekomen ware, om my zyn geluk te doen zien? Om het "des te voller te fmaaken?, Wat kon; hein. toch anders aanuryven , om my juist te bezoeken? waar aan ben ik die oplettendheid fehuldig ? Minder dan ooit geloof ik'geruchten ten zynen nadeele, Men moet hem maar zien, om die te verwerpen. Myn hart neigde dermaate tot hem ? dat het my moeite koste , het niet intevolgen. ily is de bevalliglte Jongeling dien ik immer zag. Hy heelt niets van het Academie- Jonkertje, nict,s van dat Snoefagtige■-Pedante, ( waar aan onze Studenten zo kenlyk zyn, als zy niet veel opvoeding of veritaud hebben.. Ik nain zynen Vriend voor zynen Gouverneur, die;, faifoemkahe, met een ryk Amljrcuiammer reisde ;• want, zyn Elévc heeft reeds een gevormd karakter. Ik misleidde my: l.et was een zyner Mede - ftudenten , hoewel ouder, Gy zult my verpligten , .indien gy alle myne zwakheden niet laat, zien .aan oene_ familie , welke my te zeer bemint, om daar «mverfchillig over te ;?.yn; en ik heb die echter; immers nu nog. ])jt verzoek is de reden, waarom ik niemand groet,; gy zoud anders deezen dienen te toorjen. .... Vaarwel! Uw - II. VELDENAAR. As _ TWEE-  jte HISTORIE VAN DEN HEEK. TWEEDE BRIEF. £)e Heer jan hendrik renting aan denHeer constantyn helder. myn heer! TI w verblyf buiten, en de druktens van my» •Kantoor, beletten my, u het volgende mondeling voor te (tellen. Myn oudfte Zoon, by u niet onvoordeelig bekend, heeft my gezegd, dat hy inclinatie heeft voor de jonge Juffrouw Helder. Hy houdt niet af my te vergen, om u acces by uwe Dogter te verzoeken. Aan dit zyn verzoek voldoe ik met het grootfte genoegen. Jacob is altoos een braave Jongen geweest, en nu van zyne drie jaarige rcize t'huis "gekomen, zonder fchulden , zonder een hoofd vol grillen, en volmaakt gezond; drie zaaken , die men, in onze jonge luidjes, niet altoos aantreft. Hy is naarmg by zyne affaire, cn zal het legio wel opgckleede ftraatflypertjes niet vermeerderen. Myne familie is u bekend. Van myne zaaken zal ik alle opening geeven, indien ïk met een gunstig antwoord vereerd worde. Ik ben, met alle achting, myn heer! Uw eotmoedige Dienaar, j. h. re n t in g. DER-  ?U1ÏB Ï.EEVENÖ. u DERDE BRIEF. |)e Heer paulus helder aan den Hees willem lee VI nd. waarde vriend.' Wdo blykt het dan , dat myn Vader maar te veei «eden heeft , om zo over u te denken, als hy denkt! Ik zal my wel wagten van gebruik te manken van de vryheid, die gy my geelt, om uwen Brief, en het geleerde Opftcl uws Vriends, aan hem te laaten zien! Ik weet, hoe verontwaardigd de braave Man zyn zoude • en het is gansch onnoodig, zyne ongunllige gedagten over u te vergrooten. Hoe zeer ik u laak, ik bemin u echter; ik bedroef my over u 1 Uw Vriend is een verwaand twyfelaar; hy fpot met allen Godsdienst. Hy kan voor zich zelf mooglyk beter zyn dan een Ongeloovige ; maar voor u is hy veel gevaarlyker dan een Ongodist zelf. Indien hy zeide : daar is geen God; dan zeker zoud gy hem fchuwen. Wie echter, die den Christelyken Godsdienst kent en bclydt, kan hem hooren fmaaden , hooren befchuldigen van tegenftrydigheden , zonder te gloeijen van gramfchap op den fnooden Lasteraar? Myn koelzinnig geitel onderwerpt my niet aan zeer hevige driften, maar ik  tl HISTORIE VAN DEN HEER ik verklaar -my den vyand van uwen Bederver, Voltaire is alleen gcvaarlyk voor hen, die reeds bedorven zyn; geen deugdlievend Christen belyder wordt door hem aangeftooken. De Herberts, de Bujfons , de Rousfeaus zyn veel gevaarlyker voor ongeoefende Jongelieden ; zy planten het ongeloof niet voort, om de zedeloosheid te begunstigen; zy beftryden den Godsdienst van je zus niet, (immers zo zeggen zy!) om de Leere der pligten, maar om dwaaze Lcerftellingen, die zy daar in vinden. Die zwartgallige duisternis zoekende Twyfelaars, die nooit Hellen , nooit bevvyzen , geen vast punt hebben, altoos bedillen, altoos aanvallen , altoos ondermynen; die over het gebrek aan licht klaagen, en het overal uitblusfchen; die van onkunde en domheid veel gefchreeuw maaken, en zich zelf voor wyzer houden, voor de eenige denkers , de zoekers der waarheid; zy, die tc verwaand zyn om by eenen gekruisten jezus van Nafareth hun heil te zoeken, zyn de Pestilentiën die in de duisternis wandelen. Te zeggen: daar is geen God! dit is wat hard. Maar is het Deismus waarfchynlykcr dan httAtheismus ? Veelen ontkennen dit. Maar hun hart, dat, in weerwil hunner poogingen , nog eenige indrukken van God behoudt, laat zich niet bedriegen door de vindingen van het verleidend vernuft. Uw Vriend vindt het veiligst, zp te keven ,  WILLEM L E E v E N D. f £ ven, of de Godsdienst wel beweezen ware; hy leeft, wil dit zeggen, maatig. Maar kan hy zyn hoogmoed , zyn menfchenhaat , zyne geemlykheid, zyn onvergenoegdheid, zyne zondige bedilzucht wel afleggen ? Dit eischt zo wel de Natuurlyke als de Christelyke Godsdienst. En waar in beftaan toch de beletzels, die hem. weerhouden , om in God , de Voorzienigheid, en een toekomend leven te gelooven ? Alles , wat hy inbrengt, is tot vermoeijens toe weerlegd. De fchraale eer der uitvinding komt hem zelf niet eens toe. Alle zyne tegenwerpingen komen hier op uit: Waarom is de Aarde geen Hemel? Waarom is er geen deugd zonder firyd ? Waarom heeft de mensch het verftand niet van een Engel? Vraag het paülbs, die zal u antwoorden. Wie zyt gy, 6 mensch, die tegen God antwoordt ? Heeft de Pottebakker geen magt ever het leem enz. Maar dit is ket gevolg van wys te willen zyn boven het geen ons betaamt wys te zyn. Als de zwakke mensch zyne volftrekte afliankelykheid vergeet, dan geeft God hem over aan de duisterheid van zyn eigen vèrftand: tot dat hy eindlyk, troost noch heul hebbende, zyne levensgeesten weg kniest; en niets meerder hoopt dan op vernietiging. Zo zal het deel uws Vriends zyn. God heeft de Waereld zo niet gevormd, der menfehen zo niet gefchapen, als uw Leermeester die afbeeldt. En moet ik myn Vriend in zulke han-  T<£ flISTORÏE VAN OEN HEER handen zien! Zulk overgehaald vergif kruipt on* gemerkt voort, tot het te laat is! . . . Vernuft is het geliefd wapen des Ongeloofs; Maar bedenk toch , dat het wandelen door aanf;houwen een gedeelte onzes proeffiaats uitmaakt, en dat daarom het Geloof eene deugd voor ons zyn inoet. Wat het onërgelyk gedrag uws Vfiends aangaat,: alle zonden maaken niet even veel geruchts; vcroorzaaken niet even groote , in 't oog vallende verwarringen. Alle geitellen neigen ook niet tot losbandigheid , tot bcestagtigen wellust. Maar gelooft gy, dat zondige hoogmoed, dat dwaaze zucht om byzonder te willen zyn, minder ftrafbaar zyn by den Opperften Rechter, dan de dartele uitfpattingen eener in de natuur gelegde, doch dan overdreevene misbruikte drift ? Nooit dagt ik gunftig over uwen Vriend; zedert ik hem ontmoette , is dat niet verbeterd. Hoe komt het toch , dagt ik toen , dat myn edelmoedige, openhartige , aandoenlyke Willem meer dan beleefd zyn kan, omtrent een zo bedekt , duister , in zich zelf ingewikkeld, aan niets deelneemend Man ? Eindelyk meen ik de bron van dit vreemd verfchynzel ontdekt te hebben. Zy berust in uwe trotschheid; niet in uw hart,niet in uwen finaalc Wees op uwe hoede, of zy zal, geholpen door uwe ligtgeraaktheid, u bederven. Gy kent uwe groote talenten. De bewustheid, dat gy de groots  Willem t, e e v e m o. i£ te Man zult worden , doet u dorsten naar het nieuwe, het vreemde, het ongemeene. Een Man , die denkt tot verzufiheid toe, die afdaalt tot in de diepfte afgronden, die als de oude toveresfert van zyn verblyf een akelig hol maakt, en het opvult met monfters en fchrikbeelden; die alle de reeten, waar door nog eenig licht zoude kunnen indringen, flopt, en dan by het flaauw geflikker eener reeds bedorven reden kringen vormt; ziet dat er niet is, en u tot zynen vertrouweling maakt; zo een Man is veel te zeldzaam , om door u niet gevolgd te worden. Leefde hy onbetaamlyk, nu nog zoude uwe eerlyke ziel zyne Hellingen wantrouwen. Nu zyt gy gerust. Vermag ik iets op u, fchei van dien verleider. Wat heeft uwe dankbaare, uwe blymoedige ziel foch te maaken met hem, die twist met zynen God ? Ik ben yverig met eenen yver Gods! Breefe met Jambres , of gy verliest Uwen Vriend $ p'. helder. P. S. De inliggende Brieven hel» ik voor u out* fan gen. VIER.-  Historie van den heèiI VIERDE B R I E F. Mejuffrouw adriana belcour aan derl Heer wuiem leevend. achtingwaardig jongeling! lOien naam geef ik u, na het leezen uwesBriefs. Ik zie daar uw decgelyk karakter, uw goed hart ten levendigfte in afgemaald. Ik zal dien daarom' fpoediger dan naar gewoonte beantwoorden. Eerst echter eenige regelen over onze lieve Vriendin, voor ik tot het ernltiglte xleel uws Briefs koom. Ut voorzie eene afneeming van kragten, die op eene teenng zal uitloopen ! Haar teder geitel, haare fyne en tevens Iterkc gevoeligheid, zullen dit lyden (want dat zy lydt, is niet te ontveinzen !) verkorten. Had zy myne vaste gezondheid; myn ongekrenkt geitel; maar! gy kent haar. Doodelyk vooruitzicht voor my! Reeds van een kind al'beminde ik haar; nooit beminde ik iemand met zulk eene tederhartigheid! Gy weet het, zy is zo geheel weerloos; er zweelt iets zo zagtaartigs over haar beminlyk gelaat; haare geheele houding is zo inneemend; eerst heelt men haar lief, om haar ajs 't ware te befchermen; dan bemint men haar met welgevallen, met achting; dan vervult zy onze gedagtcn; en weldra ondervindt men , dat  WILLEM L E E V E N D» \f dat men niet wel buiten haar kan. Dit alles heeft de ervaarnis my geleerd. Neen, zy moest u nooit hebben leeren kennen; of gy moest haare liefde hebben kunnen beantwoorden. Nu is het haar niet meer mooglyk , die liefde te overwinnen. Nu moet elke te leurftelling haar einde verhaasten. Laat zy nu uit dea kelk der Vriendfchap geheele teugen drinken! Ik kan nu verlangen, dat gy t'huis komt. Uw byzyn zal haar haar lyden draaglyker maaken. Zy is nu veilig by u; vermits niet gy, maar de fchoone Helder over u de wagt houdt. Van haare zyde is niets te duchten. Zy heeft alleen uw byzyn, uw vertrouwen noodig. Haare denkbeelden van eer en Godsdienst zyn van de grootfte volkomenheid. Kom des ten beftemden tyd weder; fpreek met haar vertrouwlyk, óók over Juffrouw Helder. Verberg niets, wat ook. Voed alleen haare hoop niet; dit konde haar doen bezwyken. Uw post is moeilyk. Ik weet, hoe teder uwe vriendfchap zich moet uitdrukken. Ik begryp, wat gy zult voelen, als gy dit Meisje kwynend — ©ngelukkig door u, zult weder zien! Ik twyfel zelf, of eene beredeneerde koelheid haar nietdoodlyker zyn zoude, dan eene fterke vervoering van blydfchap en droefheid, wanneer haare oogen weder voor de eerfte keer de uwen ontmoeten! Atlerwaardfte Leevend! Vergeef het my: maar verg ik u niet meer, dan u mooglyk zyn zal? zult gy Hl. DEEL. Ii  i3 HISTORIE VAN DEN HEER haare zedige liefkozing; zuchten, die uit het hart opklimmen — zult gy dit alles kunnen doorftaan ? . . . Nu zal ik beproeven, of myn geest vry genoeg is, om het érnftigegedeelte uwsBriefs te kunnen beantwoorden. Geen mensch zoude, naar myn inzien, in den rei der rcdelyke wezens nutteloozer zyn, dan een mensch zonder driften. Hy ware alleen een 011volwasfen redelyk fchepzel. De volkomen mensch moet driften hebben. Zonder die was hy flegts een fchepzel, dat de ruimte tusfehen Dieren en Planten aanvulde. Zyn leven was dan meer groeijend dan bedryvend. Ily mogt cenig lydelyk goed verrichten, maar hy bleef tot alle werkzaam goed onbekwaam. Wy zien ook maar weinige zulke onvoltooide künstffukken uit de handen der Natuur komen. Alle menfehen hebben driften. De Historie van den mensch wordt daar door ook alleen belangryk. Als onze reden haare fluimcrende oogen voor de eerde keer opent, dan hebben de driften al zeer veel wasdom, Een drifteloos mensch is het werk der kwalyk aangelegde kunst. Logge, of hoogmoedige zwetzers-, mogen op de driften fchimpen; die haatlyk afmaaien: laat hen begaan. Zy blyven echter dierbaare giften van den Schepper onzer natuur. Ik fchryf aahu, zo ais ik denk, ooi dat ik groote denkbeelden heb van uw gezond oordeel. En daarom durf ik u wel zeggen, dat de mensch, met llerke driften gezegend ,  WILLEM L-EEVEND. 1 gend, ons het beste begrip 'geeft van dien God, naar wiens beeld hy gefchapen is; want het misbruik daar van is niet nöodzaaklyk. Dit vergeet men maar te dikwyis! Zo een mensch is in Haat* om zich der zwakheden te ontwikkelen. Ilyontflaat zicli uit die belemmering, die in zynen aart gegrond zyn. Hy weet heevige verzoekingen te behryden te overwinnen. Hy zegt: Pligt zendt my naar dien post: Hoe meerder my die zege kost, Hoe meerder roem die te verwerven! Ten minflen 'k zal al ftrydend fterven. Hy behoeft niet te zwichten. Het geheele leven van een zedelyken held is werkzaam, is waakzaam: alles is groot, ftout , verheeven. Hy is de weldoender zyns Vaderlands; hy verheerlykt God in lichaam en geest. De met (terke driften uitgeruste mensch is géfchikt om dien Verheeven Leermeester te volgen , wiens Godsdienst gy eens zult prediken. Die Godsdienst cischt immers, dat wy door zWaare beproevingen onze deugden zullen volmaaken ? dat wy het goede met yver en vreugd zullen verrichten? dat wy onze driften zullen heiligen?wie heeft meer belang om de waereld té overwinnen , dan de Christen ? Welk een vastheid Van geest moet men niet hebben, om, by een goed voorB a nee-  .20 HISTORIE VAN DEN HEER neemen, in lief en leed te volharden, het uit- tevoeren? om nooit aftewyken van den verheeven weg der deugd? Ik ontken niet, dat zo een mensch ysfelyke wanorders kan aanrichten: ik beweer alleen, dat hy dit niet noodzaaklek doen moet. Hoe, moet een fchatryke noodwendig een verkwister, of misbruiker zyner fchatten zyn? ó neen! Dank God voor uwe fterke driften: gy zyt aangelegd , om eens een groot man te worden. Eens vooral zeg ik u, dat grootheid, zonder zedelyke goedheid, by my niet achtingwaardig is. Goed en Groot zyn, in deezen, woorden van dezelfde beteekenis. Het komt my aanneemlyk voor, dat het karakter van Paulus de oorzaak is, waarom hy tot het Apostell'chap is uitverkooren. Hy was hier door gefchikt, om den Heidenen het Euangelie te gaan verkondigen: een werk, waartoe zyn yver, zyne onvermoeide werkzaamheid, zo wel te ftade moeften komen. Na hem volgt een driftige Petrus; hy moest den Jooden het Geloof in Jezus prediken. Beiden verwierven ook de martelkroon ; daar de weekhartige liefderyke Johannes, geheel bewerkt door ftille zagte minzaame neigingen, die niet warm wierd, dan toen zyn Godlyke Vriend gehoond wierd door hun, voor welken hy cenen Godsdienltigen afkeer voedde, minder gefchikt fchcen, om Discipelen te maaken, dan wel om die in het Geloof, dat werkzaam is in liefde, te bevestigen en te bewaaren. Beef  WILLEM LEEVEND. II Beef des niet voor uwe driften; zy zyn Gods gefchenken; draag alleen zorg, dat gy die wél beltiert, en nooit misvormt. Laaten het geene kunstdriften zyn; zo gy die in het .ryk der zedeloosheid afflyt en verhit; zo gy die verkwist in beuzelingen, dan ontzet gy u van die groote voordeden , die zy u zouden kunnen doen erlangen. Zie hier eenige weinige leefregelen: Word niet toornig om iets, waar over een groot man lacht. Frees niet voor het geen u eigenlyk niet behoeft te fchaden. Begeer niets van alles, wat of boven uw bereik , of uwe begeerte onwaardig zy. jfaag niet naar zulke dingen, welker volst genot u niet kan voldoen. Laaten uwe verlangens u niet pynigen. Wees niet verzot op het geen u alleen hehaagea moet. Behou dan uwe gevoeligheid, dan zal zy u gelukkig mokken. Zy zal u verheffen tot een edelmoedig, meedogend, cerlyk Man. De ongevoelige alleen kan een booswicht worden: Hy kan het geluk van andren aan zyn vermaak opofferen. Draag flegts zorg, dat zy uwe geesten niet uitdooft, uwe zenuwen ontkragt, uw hart oplost, uwe ziel droefgeestig, uw aart wrevelig maakt; B 3 dan  92 HISTORIE VAN DEN HEER r dan zond gy ongelukkig en belpotlyk worden Zoek inde kragt uwer driften geene verfchooning voor gevestigde gebreken. Uwe onwaakzaamlieid heeft den fchuld. U is veel toebetrouwd, {lel u in (laat, om eene goede rekening te kunnen doen. • Wat uw Vriend betreft, ik ben niet geroepen, om de juiste waarde van zyn karakter te bepaalen. Heeft hy minder driften van de Natuur ontfangen , of zyn die buiten zynen wil in hem gedoofd, dan is hy minder te befchuldigen, als hy minder goed doet dan gy. Dan beklaag ik hem, om dat de fom van zyne genoegens zo veel kleinder is dan die van u. Maar, er komt in onze dagen eene yalfche , naargebootile drifteloosheid ter baane; zy is by onze moderne jonge Stoïcynen. Deeze jonge Wysgeeren bemantelen hunne liefde, hunnen haat, hunne gierigheid, hunnen wellust enz. zo zorgvuldig, als men eertyds zyne fmart.en rampen voor nieuwsgierige oogen bedekte. Men is grootsch op zyne ongevoeligheid. Laaten zy u niet bedriegen! Het zyn zedelyke Hypocriten. Zoek en neem hen waar in hunne eigen huizen. Alles getuigt daar van hunne wrevelige, van hunne haa-telyke driften: daar .(lellen zy zich ten-koste van andren fchadeloos. Ja, myn Vriend, het is vernederend, dat onze deugden zo naauw vermaagfehapt zyn, aan . onze zwakheden! Maar waarom gedoogen wy die vernedering ? Is er weinig verdiende in, dat een drif8 tê?  WILLEM LEEVENO. ^3 teloos mensch niemand beleedigt? Ik beken het: maar zulks met iterke driften te doen, blyft echter even laag. Ily, die met Iterke driften kwaad doet, is even zeer aftekeuren als hy, die uit driftcleosheid het goede verwaarloost. Uwe vraag: ben ik de ongelukkige, die alle deeze verwarringen veroorzaakt, enz. ? zal ik eenvoudig beantwoorden. Neen: dit zyt gy niet. Gy zyt alleen lydelyk. Meet ik een Meisje ongelukkig inaaken, enz.? Dit zult, dit kunt gy niet doen. Maar hoe zullen wy wecten, dat wy deugdzaam zyn, indien wy nooit in, voor ons zwaare, beproevingen komen? Wil men dit leven al geen dal der fchaduwen des doods noemen, het blyft echter een proefflaat; niet voor hem, die de geesten weegt, maar voor ons, die leeme hutten bewooven, wier grond/lagen in het fiofzyu. Tot deeze beproevingen hebbe men noch duivelen uittedenken, noch ongewoone voorvallen in dit leven te wagten. Onze onderfcheiden gcaartheden, dÜSe mcestgelief koosde neigingen, onze onderfcheiden talenten , vermogens , gebreken , fmaaken , verkiezingen , en wat niet al, geeven ons menigvuldige geleegenheden , om ons zelf te beproeven. Myn ryke aanzienlyke Buurman kan niet helpen , dat ik nydig en afgunflig ben, zo dit myne ondeugd is; maar in zyn rykdom, in zyn aanzien, ligt echter dan eene verzoeking. Myn Vriend Lccvcnd is bcminlyk; hy moet dit blyveri; dit is B 4 zyn  34 HISTORIE VAN DEN HEER zyn fchuld niet; en echter wordt zyne beminlykheid voor Lotje een bron van ongeluk! Maar! ik had myne afgunst, en Lotje had haare liefde kunnen overwinnen. Is, vraagt gy niet eene vinnigheid, die my bekoort, is Lotje dan fchuldigHloov my met bedaardheid: Lotje is niet fchuldig, om dat zy op u verliefde; maar om dat zy haar hart niet vroegtydig onderzogt, om dat zy niet alles deed, wat de voorzichtigheid van haar eischte. Hier door verliest zy niets van haare innerlyke waarde; immers niet by my: maar zy moet zich nu de gevolgen getroosten. Zy zelf, indien zy deeze zwymeling mogt overlcevcn, zal er dus over denken. Zy was verpligt, om haare rust en gezondheid te bewaaren. Wy zyn wel geen meesters van ons lot; onze deugd, het gebruik, dat wy van ons lot willen maaken , Maat echter in onze magt; gevolglyk ook ons waar en bellendig geluk. Onze omftandigheden zyn geene gevolgen ee»er blinde noodzaaklykheid. Wy zullen ook geoordeeld worden, meer naar onze oprechte poogingen , dan naar onze dadelyke vorderingen. De uitdrukking, waarin wy geworpen worden, zal u, koop ik, tegen uwe meening aan ontfnapt zyn. Vaarwel, myn waarde Vriend. Behoef ik te zeggen, hoe zeer ik ben Uwe Vriendin, A. BELCOUR. VYF-  WILLEM LEEVEND. V Y F D E B II I E F. JDc Heer constantvn helder aan den Heer jan hendrik. renting. myn heer! My ne Vrouw en ik achten ons vereerd niet den inhoud uws Briefs. Het karakter uws Zoons is •nberispelyk. Onze familicn zyn gelyk. Uwe zaaken zyn in de beste order. Indien de j'onge lieden door nadere converfatie bevinden, dat zy met elkander gelukkig zouden kunnen zyn, wy hebben daar niets tegen. Myne Vrouw verklaart echter, dat zy niet gaarn zoude zien, dat haare eenige tedergeliefde Dogter vroeg trouwde. Het Huwlyk is by haar eene allergewigtigfte verbintenis. De keuze myner Dogter is volkomen vry, ten ware dat die op haar ongeluk mogte uitloopen. De voorzichtigheid myner Vrouw is ten vollen gerust, dat onze Dogter het beste gebruik zal maaken van die vryheid. Myn Heer uw Zoon heeft des accès. Hy gelieve daar echter niet uit te befluiten , dat dit zyn oogmerk zoude begunstigen. Deeze verkeering befchouwen wy alleen, als een middel, om elkander nader te leeren kennen, op' dat men zoude kunnen zien, of de jonge lieden elkander beB $ val-  S.6 historie van den heer vallen. Uw Zoon zal zo vry zyn als onze Dogter-; dit is billyk. Op dien voet zal ik hem ontfangen. Indien alles gelyk ftaat, zoude ik myne Dogter liefst aan een Koopman geeven, die door vlyt en verftand zich onderfcheidt van zulken, welke een niets beduidenden tytcl hooger waardeeren, dan den weezenlyken roem van nuttige en naarfcige Kooplieden te zyn. Ons Land is een Land vaa ■werkzaamheid en negotie: jammer, dat men dit zo dikwyls uit het oog verliest. Ik ben met hoogachting , myn heer! Uw Onderd. Dienaar, c. helder. ZES-  WILLEM LEEVEND. 1f ZESDE BRIEF.' De Heer willem leevend aan den Heer paulus iielder. myn waardste vriend! W' at verlang ik naar een Brief van u! naar Brieven onder uw couvert. Ach ! het lieve Meisje i-s ziek; haar ziel lydt: kan zulk eene tedere gefteldheid dan ongekrenkt blyvcn ? 't Is waar, ik bemin haar niet; maar het geen ik voor haar voel, is zo: aandoenlyk, fmelt myn verzagt hart dermaate, dat, indien ik het verbaazend onderfcheid niet gewaar wierd tusfehen myne liefde voor uwe Zuster en myne vriendfchap voor Lotje, ik dan zelf zou gelooven , dat ik haar op de verbindendItc wys teder lief had. - Oordeel des over myne bekommering! Indien zy deeze ongelukkige liefde niet kan overleeven . . . -U'yk, affchuwlyk denkbeeld, wyk uit myn gefcheurd hart ; .zyt .gy gekomen om my te pynigen voor uwentyd? Zy is nog zo jong. Zy zal zeker op myne bede medicynen gebruiken, die uit myne hand gewillig omhingen. God zal myn gebed om haar leven 'verhooren. Ik zal hoopen. Ik heb den Majoor Veldenaar bezogt. Ik ken'de hem op de Parade uit alle de Officieren; de fami-  S8 HISTORIE VAN DEN HEER mille trek, en iets zeer bedaards , iets edels, zeide my, dat dit de Man ware, die... Ik kan myn vonnis niet 1'ehryven. Waarom niet? — dat hy de Man ware, die door uwe Zuster bemind wordt. Helder, nooit was ik zo over my zelfvoldaan. Ik kan hem geen fchat benydcn, die hy waardiger is dan ik. Hy was niet zo open, zo minzaam, als ik gewagt had hem te vinden. Myn har zogt echter het zyne eene geheime santrekking hoe zal ik het noemen ? maar hy drukte myne hand niet met dien ernst, die warmte , waar mede ik de zyne by onze begroeting drukte! Dit deed my zeer; maar ik ben, weet gy, de jongen niet, om avances te doen, als myne eigenheide beleedigd wordt buiten myn fchuld. Ik ben nog geen Veldenaar ; maar die my met kleinachting behandelt, doet my onrecht. Ik ben misnoegd op hem, niet om dat hy de gelukkige Man is; neen, maar om dat hy my heeft te leur gefteld. Hierom vertrok ik ook vroeger, dan ik had gedagt: want ik heb geen haast; daar het my meest bevalt, vertoef ik het langst, terwyl ik andre plaatzen maar door pasfeer. Ik doe Veldenaar alle recht; hy is een uitmuntend man; hy doet eere aan zyne opvoeding ; maar ik beklaag my over hem. Zou hy ook door nadeelige geruchten tegen my zyn ingenoomen ? . . . Maar is dit ook al billyk, dat men altyd het ongunstige gelooft ? Hoe het zy, kleinachting dulde ik niet, van geen' Vorst, —  WILLEM LEEVEND. Vorst, — van geen Veldenaar; dat meer zegt. Ik ben recht verdrietig. Het fpyt my half, dat ik zo voorkomend geweest ben. Nu, dat is al weer zo. Deeze Provintie bevalt my zedert ook niet. Myn Vriend Jambres voldoet alleen aan den eisch van myn weetlust; maar myn hart heeft de behoefte des vertrouwens; ik moet het kunnen mi* Horten. Het is thans zo ongcmaklyk, zo vol; ik vermoei my fterk, ry veele uuren 's daags te paard, en kan echter niet flaapen. Myn bloed kookt in myne aderen; myne verbeelding fchildert my, als met zonnenftraalen, het bekoorlyk beeld der fchoone Helder. Altoos Haat het ia vollen luister voor my ; het overfchynt. myne Lotje ten eenenmaal. Altoos zie ik haar, in alle houdingen, in alle verrichtingen. Ik ben fomwylen zo verbysterd, dat ik myne armen naar haar nitftrek, haar aanfpreek; duizend maal noem ik haaren beminden naam. Dan zet ik my weer onder een zwaaren eik, op eene hoogte neder; onrustig , vermoeid , houde ik myne oogen naar Holland gericht, leun tegen den Ham, trek mya hoed diep in de oogen, en — zucht. Was myn geest vry , welke fraaije natuurlyke gezichte» zoude ik hier fchetzen, om van den Winter op te jnaaken ! Men zegt: JDs dichtkunst eischt een geest van zerg en hartzeer yry. Die  30 HISTORIE VAN DEN HEER Die eisch doen alie fraaije kunsten ; de Muziek uitgezonderd. Onze ziel vloeit nimmer zo geheel Weg , op de toonefi der heerlyke muziek , dan wanneer zy tot droefgeestigheid geflcmd is. Dit leert de ondervinding. De reden daar van kan ik nu niet onderzoeken. Ik ga my eens vertrecden. Myn verlangen naar Brieven maakt my ongeduurig. En de Post komt niet voor laat in den avond of morgen ogtend; ik heb order gelaaten , om my die uit myn Logement, waar uit ik zo fpoedig vertrok, hier te brengen. . i . Daar ben ik weer. Ik ga u de ontmoeting vernaaien, die my bejeegende; voor my is hy van belang, hoe gering hy andren moge voorkomen. Eenigen tyd gewandeld hebbende, Mond ik fül onder een boom, en in 't rond ziende verraschte ik een jeugdig Paar, dat niet karig was met zyne liefkoozingen. Esn weinig van hun, lag een byna naakt kind in 't gras te fpartelen. Het was een Jongen, zo fchoon als een Cupido. Ik naderde het. Het Kind ftak zyn lieve ronde armen naar my uit, en toonde, dat het op wilde. Ik nam het Kind op, het was wel te vreden. De jonge lieden hadden hier nog niets van gemerkt , maar omziende, waren zy ( dit fpeet my al,) wat heel fterk verrascht. Zy ftonden my wel aan; ik maakte een praatje. Laat ik u dat maar medcdeelen. Ik. Wel, goede menfehen, dat is al een heel fchoon Kind. [Ik kiischte het met myn geheel hart.] De  WILLEM LEEVEND. gi De Man. Dat gaat wel heen, myn Heer; maar hoe zoude zo eene mooije Moeder een lelykert Jongen kunnen hebben? [Hy lachte hartlyk; het jonge Moedertje was wat verleegen. ] Nu, malloot, waar om ben je befchaamd? Ik ben immers de naaste om je te pryzen? De Vrouw. Ja, jy bent een klugtige haan; maar, myn Heer, hy is nog zo kwaad niet, als hy wel lykt. Ik. Wel , wie zou op zulk een jong mooi Vrouwtje kwaad kunnen zyn ? Op zulk een lief jong Moedertje ? De Man. Wie ? Wel, heur eigen Vader; vraag jy dat nog? /('. Haar eigen Vader, zeg je zo ? x. De Man. Ja: en dat wel, om dat zy nu my liever bad dan onzen Buurvryer, die wat meer land en zand heeft. Hy is immers zo kwaad op haar, dat hy zelf dien lieven Jongen, die jy, Jonker , daar zo op uw arm hebt, niet zien wil voor zyn oogen. En zie, dan word ik ook wel eens dol. Want kyk , ik ben een onbefprooken kerel, die werken wil en werken kan, als het God belieft, en die zal dat héél wél believen ; want het is billyk, dat ik dit wil. En ik heb hetWyfje zo lief, dat ik er myn leven voor laaten zou; och ja; gerust, dat zou ik. Ik. En zy zal u ook liefhebben? De Man. Dat geloof ik waaragtig. Zy komt daar  32 HISTORIE VAN BEN HEER «laar wel een groot half uur gaans met den Jongen op den arm, en een pot melk en brood aan den heugel in haar andre hand, om dat ik my dentyd niet gun, om t'huis te komen; en de • goeije ziel bang is, dat ik het met de hitte zonder nat of droog niet goed zal maaken. [Myn hart floeg. ] De Vrouw. Dat ken je denken, Jonker; hy is te vier uuren al uitgegaan, en had maar een fles hui en een ftuk brood by hem. En ik zou daalde breeje Mevrouw weezen, en eeten myn melk en brood alleen. Neen, dat kon 'niet. Ik nam de maaltyd mede, en toen aten wy met malkander. Want hy moet hard werken. [De Jongen wilde by zyne Moeder zyn. ] Ik. Daar, lievert, ga jy by je Moedertje. [ Zy •zette zich ter zyden Wat agter my neer, gaf het de borst, het duizend zoete woorden geevende.] Gaat dat zo den geheelen dag voort V [zeide ik tegen den Man, die yvrig flond te fpitten. ] De Vrouw. Ja myn Heer, het eerlte jaar is het zwaarst; dan is er alles noodig, en ik heb geen fpeld meê gekreegen, dan myn kleêren: nu, dat fpreekt van zelf. Maar dat zeit niet. Het fpyt my van Vader; maai- anders, als ik Jan niet genoomen had, ik zou hem nog neemen; dit is immers mooi ? Ik. Myne goede menfehen, wat zyt gy gelukkig! De Man. Gelukkig! dat beloof ik je; nawaar, al  WILLEM LIEVEN D. al zei nu onze genadige Landsvrouw: daar, Jan , daar is nu Freule Jetje, myn eige Nigt, ten huwlyk; en nu kun je als een Jonker leeven; Jan zou er hartelyk voor bedanken. Maar ik heb haar zuur gehaald. Ik mogt haar maar niet hebben. Zy was de Schoolmeesters Dogter, en ik was maar een arme boeren knegt: dat was waar. En nu zy dien fchoonen Jongen heeft, wel zie, Jonker, ik kan niet van haar duuren. [Be Vrouw kwam weer met het kind by ons. ] Ik. Daar, lieve kleine fchelfll, laat je Moeder daar wat voor koopen. [Ik gaf hem een papiertje , waarin ik vier Ducaaten gewikkeld had, en haastte my weg, voor zy zich hierover konden verletgen maaken. ] Ik kan dit tooneel, deeze gelukkige jongelieden , niet uit myne gedagten zetten. . . . Nooit Viel het my zo ondraaglyk, aan uwe Zuster te denken. Verftaat gy dat wel recht 4 Helder? Hoe leevendiger wy door iets getroffen worden, hoe fterker wy vergelyken. Daar brengt men my Brieven. Wel nti, ik heb een Brief van u : in zo verre is myne verwagting vervuld .... Van de ingeflootenc geen woord, geen enkeld woord. Ik heb wat anders met u te handelen. Is dat een antwoord op mynen hartelyken vertrotiwelyken Brief? Denk over my, zo als gy wilt; maar ik zeg u x dat ik te veel eerbied heb voor den Godsdienst in lu. deel. C hü*  34 HISTORIE VAN DEN HEER 't algemeen, dan dat ik zulk eene zwakke vcrdeediging aan mynen Vriend wil vertoonen. Het domfte Ongeloof heeft nooit haare flegtfte zaak zo flegt bepleit. Waren exclamatiën bewyzen, gy zoud eer behaalen. En zyn pcrfoneele belecdigingen in ftoat om te overtuigen ? Is woest veroordeelen waarlyk beoordeelen? Wórdt het Christen Geloof niet zo wel door onwaardige domkoppen beleeden, als het Ongeloof? Wat doet dit tot de zaak? Is het beftaan van God, zyn de Voorzienigheid en het toekomende leevcn zo gemaklyk te betoogen , dan doet gy zeer flegt, dat gy geene dier bewyzen opnoemt. Kunnen er by mooglykhcid geene twyfelaars zyn uit zwaarmoedigheid? uit zedig wantrouwen op zich zelf? uit overdrcevene bekommering? Moeten hoogmoed of ondeugd nooclzaaklyk de dryfveeren der twyflary zyn ? De Apostel Paulus fchynt dit wat anders begreepen te hebben. Hy pryst de zucht tot onderzoek; en op eene andre plaats zegt hy: ah tot vcrjlandigen [preek ik; oordeelt gy! Indien zy, tot welken hy dit zeide,niettwyJfclden, of deeze dingen alzo waren, dan zeker was het onderzoek onnoodig, en niet prysfelyk. Ik weet zeer wel, dat het Geloof de groote voorwaarde des Christendoms zy: maar als aan mynen Vriend voor als nog de bewyzen daarvoor te zwak fchynen, misdoet hy dan, als hy maatig •tl gefchikt leeft ? in de Zedenleer ligt voor hem de  WILLEM L e e v e N D. 3'f • 'de fteen des aantloots niet. Is een goed gedrajj geen aanleidend middel, om de gefchiktheid tot bet Geloof te verkrygen ? Schreef Christus de twyfelary altoos — wel immer toe aan fnoode beginzelS ? Uw Brief is in den bitteren ityl eens geKrengen Sectaris, niet in den zagtmoedigen geest uws Leermeesters gefebreeven. Zal hy, die den wil des Hcmclfchen Vaders doet, niet waarlyk getuigen , dat de zedenleer van Christus van God gekomen is ? Gy \vilt, dat ik Jambres verlaat; die cisch is onredelyk, en de wys, waar op gy hera doet, hoonend. Dit, weet gy wel, is de weg tot myn hart niet. Gy noemt uw yver een yver Gods; is het ook een Joedfche yver zender verft and? Ik wil u fpaaren; daarom leg ik de pen neder. Dit nog alleen: uwe vriendfchap is my dierbaar; maar ik lach met dreigementen. Overtuig my, dar ik van deezen man fcheiden moet: gy weet,hoe gewillig ik goeden raad volg. Myn Heer, uw Vader, verongclykt my; en ik kan niet kruipen. Ik kan niet meer fchryven; 't is des best, dat ik my teeken Uw oprechte Vriend en gehoorzaame Dienaar , w. lee v É' ri * * c 2 m  36 HISTORIE VAN DEN HEER, ZEVENDE BRIEF. Mejuffrouw alidaleevend aan Mejuffrouw petronella renard. lieve renard! T JLk ben zo verbruid met kiespyn geplaagd, dat ik tot niets degclyks bekwaam ben , en on gekapt in huis moet blyven. Me dunkt, dat ik daarom eens wat aan u moest gaan zitten fchryven. Het discours, laatst door u Itaandc gehouden , dat men om de waereld nog alzo wat kleinigheden doen, en kleinigheden laaten moet, ligt my, als zo een onvertcerbaare meelklomp, in de maag. En noch Mama,, noch Ryzig, kunnen myne digestie bevorderen. Op u zal ik my vnn die ongefteldheid wreeken : ik zal fchryven zo myne kiespyn maar wat blyft duuren , en my echter niet al te ongenadig op het lyf komt. Ik fnuif als een ketter; cn daar ligt ook al myn talent niet! Dan nies ik de pen uit myn hand, en wel eens (zo als gy ziet,) een inktvlek op 't papier. Dan valt de fnuif in myn keel, en ik hoest en baljaar de heele buurt by malkander; dan floot ik het Eau de Luce flesje om, en weet myne oogen niet te bergen van de bytcnde fchcrpte. Dan ga ik voor myn Toilet - fpiegel, niet om my over myne fchoon- heid  WILLEM LEEVEND. 3f hcid te verwonderen, ( dat laat ik over voor verliefde zottinnetjes, zo als myne Vriendin, cum ficiis,) maar om te kyken — in myn mond: wel nu, ik zie niets dan een paar goede régels witte tanden , die ik zo wel alle zoude laaten uitbreeken, om dat ik den waaren Jan Klaasfen, die het my doet, niet kan onderfcheiden; en bcüuit alles met ach en ach, en zo als er meer volgt. Luister nu wel toe, want ik begin. De waereld is waarlyk een fraai portret, ora haar zo zeer te ontzien ! Dat gy , myn lief geduldig lam, al de grillen, al de knorrepottery van uwen ouden Podagrist, voor fuiker opeet, is redelyk. Het loon verzoet den arbeid; en de het geld maakt alles goed; en gy doet des te redelyker, naar maate gy denken kunt, dat de lastige knevel bet niet heel lang maaken kan; want de uitgeflelde hoop krenkt het hart; (vooral het verliefde hart,) zeit het Jpreekwoord; zo zoude TanteMarrite zeggen. Maar wat hebt gy voor alle uwe infchikkclykheid van Grootje de Waereld te hoopen? Geen een vriendlyk gezicht; wy worden er geen fpeld rykcr, geen greintje gelukkiger door. 't Is en blyft eene oude knorrepot, die, als men haar den vinger geeft, de heele hand hebben wil; 't is nooit eens wél. Zy heeft altoos vlotfchuiten vol maaren. Dit is wel goed; maar! .... 'tls wel goed, dat men uitgaat, maar! . . . 't is wel goed 9 dat men t'huis blyft, maar't is C 3 wel  ■§3 HISTORIE VAN DEN HEES. wel goed, dat men te kerk gaat, maar! . . . . v men moet zo veel onderfcheid in de Leeraars niet 'maaken. Die kan wel wat mislen , maar! . zy is altyd wat kwistig. Deeze kan wel meiden, houden, maar! . . . . zy ziet ook niet naar liet huishouden. Summa, fummarum, ontlaad alle haare vlotlchuiten, aan de maaren komt geen einde. Kom aan, Renard, dien haar de zooien uit de fchoenen, nog is 't verkeerd. En is 't wonder? Wel, het is, zeg ik je immers, eene ouwe knorrepot, die in haar kwaad humeur den regel haarer bcöordeeiing vindt; ja, zeg ik, ja wel, als er eens zeven zondagen in een weck komen, als zy nog een kies krygt; fjdie ik echter hoop dat haar zo niet pynigen zal, ais de mynen my doen ; want ik veracht de waereld, maar vereer die niet eens met myn haat: als zy my maar niet naar haar hand wil zetten, zal ik haar wel uit den weg loo■pen.) Deukje niet, dat de kiespyn myzofpreukryk maakt? Och neen, kind, het is alle maal geïlcjolcn waar, en dat wel van onzen Gerrit, en onze Tante. En ook, Piet, gy zyt nog vry zo wat voor dat klosfige; al ben je nu zo deftig geWorden zedert gy ■ uit de pretpartyen geweerd Wordt. Maar, Renard, hier verander ik, om dat dit. zp .in myn kraam te pas komt, van ftyl en kenfpreuk. Maar, Renard, ik geloof, dat hoe onderfcheideu uwe en myne waereld ook in veel  WILLEM LEEVEND. 3«J yeel opzichten zyn , voor het uiterlykc, uwe waereld en myne waereld hét echter daar in eens zyn, dat zy altoos kwaad babbelen. Laaten het dan halve Zusters, of Gtrmain Nigten zyn; want d;e familie-ziekte is beide eigen. Laaten wy dan in vredens naam eens gaan zien, naar wiens pypen wy eigenlyk moeten dartsfen. Ik zal met myne en uwe oude kennis, met de groote waereld, beginnen ; immers de fatfoetilyke , zo al niet de groote: (ei, ik verfchryf my daar; nu, denk dat ik ellendige kiespyn heb. ) In die waereld dan ftaat men des zomers ten zevenen en des winters ten negenen geregeld op; men eet ten tweeën; men drinkt thee ten vyven; men foupeert ten negenen. Wat is dat géfcfnktï zoude ik, om haare goedkeuring te krygen, de malle gewoonte van laat op Haan en laat opblyven, niet willen aflecren ? Ik zal eerst eens zien, hoe zy haaren dag belteeden ; om te kunnen zien , of zy die infehikkelykheid, door den dag wel te beftecden, ook verdienen! Wel, wat doen zy nu? Na dat er tamelyk talmagtig ontbéten is, komt de Coiffeur: (wil ik maar by de Meisjes blyven?) Met dien duizendknnftcnaar houden zy zich anderhalf uur op ; (want Lafieur is handig genoeg;) hooren allerhande galante nieuwtjes ; babbelen er wat onder; maaken haar tweede Toilet; fnappfin, met de Grootmeestres van de kleedkamer, al het gclioorde eens over; lachen om' de Levite van die, C 4 ovx  40 HISTORIE VAN DEN HEER om de Jutte van deeze; fchryven een billet chux; krabbelen wat op een invitatie kaartje ; kyken eens in een boek van de mode, dat juist niet over dc ftrengfte morale handelt; gaan naar beneden, fluiten tegen de Kanarievogel, fpélen met Joli; hangen haare pelifes om; laaten haare fchoenen vast gespen, fnappen de deur uit; beftceden in vyfen- twintig winkels een paar zesthalven aan vodderyen; komen om half twee vermoeid t'huis; drinken een kop Chocolade, of Limonade; drentelen wat heen en weer, of tikken eens op het Clavicr, of den Guitar; gaan eeten , en blyven een paar uuren aan het desfert zitten; krygen gczelfchap, of gaan uit ; ombren , 'drinken thee, lachen om gekheden; zyn uitgelaaten hly, als zy Vinnen, onaartig, als zy verliezen; neemen affcheid, gaan in haare koetzen en Ueën; kleeden zich uit, foupeeren, geeuwen, cn gaan — naar bed. Waar door verdienen zulke lieve gefchikte Meisjes nu, dat ik myne verkiezing aan haar zoude opofferen? Hoe hebben zy haar dag hefteed? Wat hebben zy uitgevoerd? Zie het zelf na; het is my der pyne niet waard, om het over te fchiyven. En om die menfehen - kinderen zoude ik eii myns gelyken, die ten minden nog wat leezen, wat fchryven , eens een beursje knoopen, die nog iet» gaan hooren, dat aartig of geestig, of by geval nuttig zyn kan, een half uur vroeger opffaan, of te bed gaan? hoe komt hetu in'thoofd, Renard? In  WILLEM L E E V E N D. 4$ Li myne Yfaereld zyn magtige Liefhebbers van Buitenplaatzen. Zy zyn er van April tot November; maar Jeeyen er volmaakt als — in de .Stad. jry gy Wcet, hoe men daar den tyd vernielt of misbruikt! Zy zien blad noch lover , vrucht noch bloem. Zy gaan, by voorbeeld, des avondsin hunne bosfchen , om den Nagtegaal te hooren zingen , en luisteren naar laffe Franfche airs : Hoeijen en fchreeuwen, loopen eikanderen na als dolle Ieren; fnappen dubbelzinnigheden : kortom zyn even zot, en van den zelfden flegtcn fmaak, als zulkcn, boven welken zy zich magtig verheeven achten. En om ons in een goeden geur by zulke wezens te brengen, zouden wy mcê moeten; de Had en haare vermaaken zo yeelc maanden vcrlaatcn? Daar zal niet aan gedaan worden. . Onze Salet-Vriendinnen zyn meest allen, wat flegt vernuft , en wat taamjyk goede manieren uitgezonderd,, ook vry gek. Onlangs zat ik in de Burgerhart te leezen. Er kwamen een vyf zes klanten in Huiven; (iet, dat Mama maar fober .bevalt,) Wat hesje, Leerend — Hollandsen ? heden , ik dagt, dat je nooit dan Fransch las. —Ik lees nooit dan myn nieuwe Gothafche Franfche Almanak. MaJ figuur! dagt ik; en moet gy met er tyd ook nog mensch bieten ? Knorrig om dat ik gefloord wierd, zeide ik: Wil je lui hlyVfin -> dan zullen wy in myn Kamer gaan en thee drinken; dan zal ik je lui eens wat nieuws roorleeC 5 zen. —  4" HISTORIE VAN DEN HEER zen. ■ Is dat van die Juf rouwen, die zo veel fchryven? Heer, Da at je, ik dagt, dat het dat Beviste vraagenboek was, dat nu totpryzcn gegeeven is, zo als ik koor; wie wil daar in leezen ? dat is goed voor kinderen. Zy bleeven , wy dronken thee, en ik las. Eerst verveelden zy my door haar gemaal en genies , en gefnuif en gebuigi Toen keek de eene uit het raam; dc andre fpeelde met de ornamenten aan haar Orloge ; de derde knapte Oranjeklompjes'; de vierde, — enfin! Ik las een Brief van Blankaard; zy barsten uit ineen zot gelach, en toonden juist daar door, dat zy den zin niet begreepen. De bcoordeclingcn moest gy gehoord hebben ! Maar genoeg! ... Ik dagt, tenvyl ik het zootje eens overzag: wel Leevend, gy zyt evenwel in een heele malle flingering. Moet dat zo voort, kind , of zult gy u bekecren en wys worden ? .... Al met er tyd. Wat de bejaarde Lieden in myne Waereld betreft, wat zal ik zeggen? Vroeg geleerd, oud gedaan. Die gekheid zaait, zal dwaasheid inoogfteh. Ja , zy treuzelen zo eens onder de hoornen, geeven de Eendjes brood, bezoeken de Kippen ; toonen aan de bezoekers haare broeikasten*, en rusten in haare Cabinetjes uit, om met een hondje té praaten, over de Meiden te klaageu , of om dat het haar in huis verveelt; of om toch eens de Chroniqn.-s fcandaleufes met haare oude mede Zusters te commentarieeren, ten koste van veel be-  WILLEM LEEVEND. 43 beter karakters, dan zy nu, nu zy oud en ftyf zyn, kunnen worden. ... Ik moet zo in 't mi.'den van myn Sermoen afbrecken. Nu, ik zal het wel weer opvatten, indien ik het niet vergeet. Lees dit by voorraad. A. LEEVEND. AGT-  44 HISTORIE VAN DEN HEER AGÏSTE BRIE F. pc Heer wille bi lervend aan Mejuf- i'rOUW charlotte r O U li n. myn lieve waardste! Wreed ware het, u tc zeggen, hoe innerlyk my uw laatfte Brief bedroeft! Ach, myne Lotje, zoude ik u verliezen! .... Zo vroeg .... in den bloei uws dierbaaren levens ! Beur u op, uit medelyden voor uwen Vriend , voor uwen oprechten teergevoeliger) Willem ! Wie heeft hy thans dan u? Ik ben met Helder in onmin. Zyne vriendfchap was my altoos dierbaar; maar als hy de myne verfmaadt! Gy, myne Lotje, ik weet het, zult vreezen, dat de fchuld by uwen Vriend ligt. Ik zal u, als ik by u ben, daar zelf over laaten oordeelcn. Gy zult dan alles weeten: nu moet ik u niet vermoeyeu. Ik ben gerust, dat ik niet te befchuldigen ben. Ach, myne Lotje, meer dan ooit ben ik aan u gehecht , door de heilige banden der zuivere vriendfchap en het volmaaktfte vertrouwen. Myn gevoelig hart kan u niet misfen. Grief my des niet door zulke naare denkbeelden. Het Graf , cn myne Lotje . . . afgrysfelyke gedagten. Voor u, die  WILLEM LEEVEND. 45 die zo wel voorbereid zyt, om in de Maatfchappy der Engelen te worden aangtnoomen, voor u, die los zyt van deeze Waereld, voorn, die gelooft , dat gy in de bermhartige handen van uwen Maaker zult wéderkeeren , en eeuwig gelukkig zyn; voor u moge dit denkbeeld niets verl'chriklyks hebben; ik ken uwe Gödvrugtige denkwyze; ik ken uwe ëdelaartige begrippen ; maar voor »y. . . . Ik zoude keven, en myne Lotje zoude er niet meer zyn? . . . Myn bloed Holt, myn hart trekt zich in een . . . myn adem is beklemd. Myne pen is my te zwaar. Ik moet wat zien te fcedaaren. * « * Gy,zyt ziek; zéér, zéér ziek! en dat wel dies te erger, om dat gy er zo weinig acht op geeft. Lieve waarde, zo myn byzyn u eenige beterfchap konde aanbrengen, dan ga ik niet verder op. Ik zal fpoedig t'huis komen. Ach, mogt ik, mogt ik u nog eens weder zien, zo als gy waart, toen ik u leerde kennen! Toen was uwe tedere gezondheid ongekrenkt; een bloosje lag, als een dunne wazem, over uw beminlyk, gerust gelaat. Uwe «ogen Ach, ik kan myne vergelyking niet voortzetten. Hoe waart gy reeds veranderd, toen ik van u fcheidde! Altoos, altoos even beminlyk, maar — o myne Lieve, gy moet herftelièn! ik bid onophoudlyk om de verlenging van uw dier-  40" HISTORIE VAN DÉN HEEft. dierbaar leven verlaat uw Vriend , tnv "Willem niet. Wie zal belang in my —- in myn hart neemen ? Ja, ik bemin Juffrouw Helder! voor ik u ontmoette , beminde ik haar. Myne liefde voor haar is met my opgegroeid, in myn wezen ingewceven. Maar! ik ben ongelukkig! Zy zal eenen andren Man in de armen vallen. Ik ben haar onverfchiilig. Dat was ik haar niet , toen wy zeer jong waren. By u, by u, myne Vriendin, zoekt myn afgepynigd hart troost, verligting. Gymoet my boven moedeloosheid verheffen , geduld inboezemen, verbeteren; gy moet my gelukkig maaken, door my niet te verlaaten. Wy, myne beste Lieve, moeten alle de fchuldelooze, de onberouwclyke genoegens eener zo deugdzaame als tedere Vriendfchap met geheele ftroomen genieten. Gy verdenkt my immers niet van eenige byoogmerken ? Heb ik ooit uwe Vrouwelyke toegeevendheid, uwe kiefche naauwgezetheid ontrust, door Woorden of daaden? Hebben myne zagte dwaasheden, zo als men die zoude kunnen noemen, my ook eenmaal doen vergeeten, wat ik aan uwe zedigheid fchuldig ben ? Ik zeg dit niet, om my eenige verdiende toe te eigenen, maar om u te herinneren, dat een deugdzaam Meisje, laat zy zo beminlyk zyn als myne Lotje, indien zy zich zelf acht, met eerbied zal behandeld worden, door elk Man, die,, in weerwil  WILLEM LEEVEND. 47 wil zyncr gloeijcnde driften en onbedagtzaame jeugd, niets hooger fchat dan de bewustheid, dat by zonder bloozen op zich zelf kan te rug zien, en dat hy de achting waardig is van haar, die hy bemint. Ik omhels u met een hart, vervuld door de beste, de tederlle gevoelens eener onveranderlyke Vriendfchap, die my roy zelf doet teekenen Uwen W. L E E V E N D.  4S HISTORIE VAN DEN HEER NEGENDE BRIEF. De Heer wiilem leevend.aan Mejuffrouw adriana belcour. waards te juffrouw belcour! jOL"oe fterk wierd myn geest onder het leezen van uwen treffelyken Brief bewoogen ! -— By Lotjes afnecmcnde gezondheid kan ik niet ftil- ftaan Dit vooruitzicht trcrt my dermaate, dat myn gezond fterk geftel in wanorde geraakt! Onuitfjpreeklyk lydt myne ziel; ik ben niet in Haat, om myne Lotje te behouden. Zie hier een affchrift van haaren Brief aan my , nevens myn antwoord. Denkt gy, dat het beter zy, dat ik te rug koom, dan ga ik niet verder op. Uw antwoord zal ik direct te * * wagten.. Sterk' verlang ik om haar te zien, om myn geheel hart voor haar te ontfluiten, om voor haar te zorgen, om haar op te beuren ; met één woord, alles, behalve de Liefde, roept my naar haar toe. Niets zal my beletten. Myn Vriend kan , vindt hy dit goed , zyne reis alleen vervolgen. Zeg my , zeg my fpoedig, wat ik doen moet. Uwe bedenkingen over de voordeden der fterke driften zyn by my geheel nieuw. Gy hebt my vcrpligt, door dit ftuk aldus te behandelen. Ik hoop  WILLEM LEEVEND. hoop die gefchenken voortaan uit een geheel ander oogpunt te bcfehouwen ; en er de fterkfte verpligtingcn uit af te leiden. Driftig, oploopend9 ligt geraakt ben ik van aart. Neigingen tot losbandigheid heb ik niet; iiicr vind myne reden geen werk. Myn hart moet genieten, of myne zinnea verleiden my niet. Ik doe alles met yver. Maar gy kent my. . . . Dit nog: myne ziel is meer gezigt dan gehoor : Ik kan nooit zo goed op de Fiool !eeren fpcclen, dan in de Teekenkunst vorderen. Uw Vriend, w. LEEVEND. in. beel. ft TIEN-  -HISTORIE VAN DEN HEER TIENDE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan den lieer willem leevend. ge-eerde VRIENü! 'CjTy zult Avel doen, indien gy niet veel verder meer voort reist. Een itil fluipkoortsje floopthaar teder geitel; zy is in deeze laatfte weeken verbaasd afgenoomen. Zy zal, denk ik, haare u afkeer van medicamenten niet overwinnen, indien zy die niet uit uwe hand en op uw verzoek ontfange. Gy zult haar zeer vermagerd en verbleekt, maar ook veel heklerer vinden, dan gy haar verliet. Zy verlangt fterk naar uwe terugkomst; dat merk ik, offchoon zy er niets van zegt, ook niet tegen my. Zy gelooft echter niet, dat gyfpoedig t'huiskomt; en dan zucht zy, doch zo zagt, dat het naauwlyks hoorbaar is. Van Goudenftein dreigt u. Wees op uwe hoede; niet tegen hem, maar tegen u zelf. Veracht zulk een bloodaard, en toon ook door uw vérftandig gedrag omtrent hem, u de achtingwaardig van braave lieden, die belang in u neemen. Hy heeft den Heer Roulin betaald, en die heeft terftond daar op zyn goed laaten volgen. Mevrouw Maatig heeft aan Lotje, by geleegeuheid dat zy m ■ hier  WILLEM LEEVEND. 51 hier ecnig Linnen kogt, een lang bezoek gegeevcn : die Dame is zeer met ü ingenoomen , immers zo verhaalde Lotje my, en zy hoopte, dat van Goudenllcin al vertrokken ware : Ik ook; echter niet om dat ik u mistrouw ; maar hier van mondeling. Uwe Vriendin, A. BEL CO CR. 8 i ELF.  HISTORIE VAN den HEER ELFDE BRIE F. De Heer willem leevend aan MejufiïouiT ciiarlotte roulin. lieve lotje! heb noch lust, noch oogmerk om verder voort te reizen: binnen veertien dagen hoop ik by u te zyn ; immers op zyn allerlangst drie weeken. Ik vleije my, dat myn gezelfchap u niet or.verfchillig zyn kan. Mogt ik u beter vinden, daft myn beangstigd hart durft hoopen ! Ja, myne lieve, ik begryp wél, dat myn afzyn u vreemd moet, voorkomen. Ik, die gcdüurig andere tooneelen zie, en my met myne ongelukkige Liefde beezig boude, mis u zo zeer! zou dan het vriendelyk hart van myne Lotje my , in haaren eenzelvigen levenstrant, niet misfen? Ik weet wel, dat alle myne aandoeningen fterk 4 gloeijend , geweldig zyn; maar toch ben ik overtuigd, dat myne zoetaartige Vriendin haaren Willem met genoegen zal weder zién. Ik ben onveranderlyfc Uw getrouwe Vriend, wt. leevend. TWAALF-  WILLEM LEEVEND. 53 TWAALFDE BRIEF. De Heer willem l e e ve nd aan den Heer' i'aulus helder, waarde vriend! jCk verzoek, dat, als gy Brieven voor my ontfangt , gy die voortaan aan myn Moeders huis gelieft te zenden; ik koom fpoedig te rug. Myn Duitsch reisje zal niet voortgaan. —■ De reden zal ik u wel eens nader melden. In weerwil van het tusfehen ons gepasfeerde , ben 'rk nog altoos Uw oprechte Vriend\ w. leevend. 9 3 DER-  54 KÏSTORIE VAN DEN HEEü DERTIENDE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mte juffrouw jac o ba veldenaar. ïederbeminde vriendin! zegt het, gy zegt het by herhaaling, dat ik niet vtolyk', niet lecvendig, dat ik geduurig wat afweezig ben. Dit moet u, myne lieve, zo voorkomen; maar zeker, maar waarlyk, ik weet bet dan zo zelf niet. Althans ik heb er geen reden toe; en ben ook zeer welvaarcnd, zo als gy nog op laatstleeden Woensdag gezien hebt. Ongelyk van humeur, luimig, was ik nooit; zoude, het dan wel zo zyn, als myne Coosjc zich verbeeldt? Myne opmerkzaame Moeder heeft my nog geen woord daar over gezegd; en wat ontglipt haar oog? Hoe aangenaam , hoe aan redelyke menfehen voegende , hebben wy dien dag gefleeten ! Wélk een contrast maakt by met dien , dien ik eergistren ten avond bragt! De Heer van Grootenhaag heeft aan de omliggende fatfoenlyke lieden eene party gegeeven. Zo prachtig, als vol verwarring, is die gehouden. Onder de zes- en- dertig perfoonen, met welken wy aten, en waarvan er daar -ter plaats zestien gelogeerd waren, was waarlyk nier  WILLEM LEEVEN©. 55 niemand, die een grein gezond menfehen verftand had; of zy moeten overëengekomen zyn, om er een diep geheim van te maaken: en dan hebben zy hun geheim zorgvuldig en voorbeeldig bewaard. Zulks groote gczelfchappcn maaken my verzuft, zonder my een oogenblik te diverteeren. Eene allerkostbaarlle langduurige maaltyd, fchandelyk hoog fpeelen, een veel te fterkc muziek, geen oogenblik rust, eene ongevallige woeste dansparty, geen fchaduw van vermaaken, voor het Buitenleven gefchikt, zotte klap , kwaadc geruchten van intime doch afweezige Vrienden, beuzeiagtige complimenten, die nog eerder doen geeuwen dan lachen,-het yerveeletid herhaal van een woord of zes thans in de mode, wat Almanaks - anecdotes, een half douzyn Pctitsmaitres, die my als in bezetting hielden, en aan welker lastige oplettendheden ik echter het nydig gefluister van een douzyn Dames te danken hebbe: Oordeel, myne Vriendin, welk een dag dit voor my ware! Ik ben ook z-o vermoeid, zo verdrietig, zo uit myn humeur ; alles is weer zo onvolkomen, myn hart is zo lastig ledig, dat ik meer dan ooit naar uw gezelfchap verlange. Waarom, myne ernftige Vriendin, kan ik in uwen zagtcn arm, wel digt aan uw kloppend hart gehouden, niet eenige oogenblikken uitrusten, om my zelf weder te vinden ? zeker, ik moest nooit van u wyken ? Wat geeft het my, maar twee uuren van u af te zyn, daarD 4 ik  , 5^ HISTORIE VAN DEN HEER ik toch verftooken ben van die heilzaarae genoegens, die myn hart orimooglyk kan misien? Ik vrees , dat Leevend en myn Broeder niet zo zyn , als ik wensch. Pauwtje ontfing van de week een Brief van zynen Vriend; de trek, om dien te leezen, deed hem dien terftond openbreeken. Hf bëftóeg eenige paginaas. Tegen myn wil aan , zoude ik haast zeggen , vroeg ik: „ hoe hy voer, en waar hy was. " Helder. Ily is wel, groet u, en is thans in 0vl ygfel. Hy heeft Majoor Veldenaar een bezoek gegeeven. Lees maar voort; ik zie, dat gv nog al zo wat letters voor uw geld hebt; wat Briefis dat!' [ Hy las voort ; zyn gelaat veranderde merkclyk; hy teekende verdrietig; hy mompelde, en zeide tweemaal hy zich zelf: 'tis zeer goed, myn Heer Leevend, Mei eene verwonderde, doch fpytige houding , voude hy den Brief, langzaam , toe'; lap dien in het couvert, en floot hem in het binnenst zyner fecretaire. ] Helder. Wilt gy eens met my wandelen , Gillisje ? [ Ik nam dit te gereeder aan, om dat Ik hoopte , kog wel iets van hem te zullen hooren. Ik kreeg myne badlne, en zeide aan Mama, die in de Coupe! zat, dat wy gingen wandelen. ] Wy hadden al een geruimen tyd gekuijerd, en nog geen een woord gelprooken. Ik hield hem Vriendlyk onder den arm. Hy was in ónaangenaa- me  W ï L L E M L E E V E N f). 5f jne gedagtcn. Hy is , Weet gy, oen zeer vriend* lyk Broeder, die niet meent, dat elgenzelfiheid omtrent zyne Zuster hém wél Haat; en met my praat hy meer, dan met alle zyne goede bekenden. Ik brak des dat droomig ftilzwygen door een : „ Lieve Pauw, wat is dat een heeriyke zomeravond ! " Hy. Gy hebt gelyk, lieve, [ ik ben altyd zyne lieve,} als men er op let. ja, 't is keurlyk weer. Ik. Als men er op let? Hoe, let gy cr dan niet op'? Dichters, en Verliefden zyn immers enthufiasten omtrent de fiille fchoonheden der zalige Natuur? Dat gy van beiden een fnor weg hebt, ontken dat eens, als gy durft. [Hem van ter zyden aanziende, terwyl ik ftil ft oud.] Of zoud gy liever met Coosje Veldenaar deeze bevallige Veldtooneelcn bctrceden? Ily. [Hy lachte.] Gy zoud daar immers niets tegen hebben, lieve? Ik. Ik? Dat geloof ik. Evenwel Coosje behoeft myne Zuster niet te worden , om myne eenige Vriendin te zyn. Maar vreest gy ook, dat Sytfama u vóór zal zyn; en maakt u dit wat in de ftilte? Kom, praat wat met my. Hy. Zo uwe Vriendin hem verkiest, dan echter kan myne eigenliefde my niet wysmaaken, dat my ongelyk gefchiedt: maar, zoalsgy, {loutert, wel zult weeten, ik heb haar nog nooit gezegd, dat D 5 ik  58 HISTORIE VAN DEN' HEER ik haar met de hoogde achting bcfchouwde. Ik. Dat behoeft ook niet. Hebt gy haar anders niets te zeggen? Wie kan twyfclcn, of gy haar met de hoogde achting befchouwt ? indien de Kolonel haar alleen van zyne hoogde achting komt verzeekeren, dan kan hy u zulke peinsagtige luimen niet veroorzaaken. Hy. Nu dan, liefde, vriendfchap, of hoe wilt gy het hebben ? Ik. Eene aartige vraag! zoud gy u dan naar myn wil voegen ? -Hy. Beste Chrisje, gy verdaat my wel. 'Ik. Beste Pauwtje, dat is waar. [ Ik vond niet goed die fnaar verder te roeren; en ook het was my maar te doen, om agter den inhoud van den Brief te komen; en kon, na dat Leevend bedankt heeft om hier te logeeren, daar niet naar rraagen; dunkt my J Ik. Er fcheelt toch wat aan; gy zyt niet opgeruimd. Hy. Ja, lieve, wy hebben goed gelyk van humeur te blyven , als ons niets onaangenaams voorkomt; anders gaat dat zo goed niet. [Mydagt, dat ik nu op den weg raakte. ] Ik. [ zedig voor my 'ziende, ] Ik hoop immers niet, dat die Brief van Leevend u iets onaangenaams bericht? liet zou my om uwent wil leed doen. Hy. Gy zyt eene lieve Zuster ! Die Brief is my  WILLEM LEEVEND. 59 my niet aangenaam ; evenwel , tiaar is geen kwaad by. Ik. Wel, waarom zyt gy dan verdrietig? Uw Vriend moet te Leiden goede Vrienden heb-, ben; gy krygt nog al zo een enkel Briefje voor hem, Pauwtje. Hy. En juist uit Leiden ? Ik. Immers met het Leidfehe Postzegel gemerkt. Hy. Gy weet, hoe het is: men mag Leevend niet lydcn , of is verzot op hem : niemand is. omtrent hem onverfchiilig. Ik. Hy heeft veel goeds en veel gebrekkigs. Hy. Hy moest niet re Leiden gekomen zyn, Chrisje. Ik. Zouden de geruchten, die er van hem gaan, gegrond zyn ? Hy. Dat kan ik noch ontkennen , noch vastftellen. Willem is wat al te gevoelig, wat al te ligt geraakt, wat al te trotsch, om gelukkig te kunnen zyn. /X'. Zeg my toch, wat is er van dat praatje met Juffrouw Roulin ? Hy. Verg my dat niet. Juffrouw Roulin is een engel van een Meisje. Leevend heeft de grootlte achting voor haar. [ Gy weet, Coosje, dit J'chynt zyn woord, als hy liefde meent. ] Ik. Wel hier in ligt niets, dat uw misnoegen kan opwekken. Ily.,  6o HISTORIE VAN DEN HEER Hy. Neen en ja Vraag my niets meer* lieve. [ V Was gedaan. ] Wat zyn wy, Meisjes, toch droevig nieuwsgierig ! want meer is het tog niet by my. Gy bepleit in uwen laatlten de zaak van den Heer Leevend zo wél, dat ik moet zwygen. Daar flaat het twaalf uuren : Chrisje gaat naar bed. Slaap zagt, droom aangenaam , en ontwaak zo gezond , als u tocwenscht Uwe eigene C. HELDER* VEER-  w i l l e M l £ e v n d. 6i VEERTIENDE B R I E F. Meiutfrouw alida leevend aan MéjuffrijjiW petronella rt.xard. lieve ren a r D! j^lTyne kiespyn duurt nog al; dezelfde oorzaak zal dezelfde uitwerkzels hebben; ik zal myn pen maar weer opnéemen, al was het maar om my het air te geeven van dien Stoïcyn; ei. hoe hiet de fnaak nu ook? nu, zou Tante zeggen,^ doet er ■niet toe, die, krimpende van Buikpyn, nitgiidc: 6 pyn, ik wil niet bekennen, dat gy fmarielyk zy'.. Dat even zo veel zegt als: ó vteugd, ik wil niet belyden, dat gy blydfchap zyt. Ilcel wel, myn Heer de Philofoof, a!s ik myn geloofsformulier maar niet moet zoeken in uwe gekke invallen.... Verbaasd, wat begint er myn Brief kiespynig, of ( wilt gy ) geleerd, uit te zien ! ,, Nu, ik zeg als nog, ma chere, dat geleerde lui magtig capricieus zyn." Of gy dit nu op my, dan op dien van Mallen , waar over wy fpraken , moet toepasfen , laat ik aan uwe zoetzappigheid over. Wel, hartje lief, hoe zit het nu met die waereld, daar gy zo vry wat dingftigheid, (Tantes woord) voor begint te krygen ? Zoete ziel! kende gy haai- zo wel, als uwe Vriendin, gy zoud uit-  til HISTORIE VAN DEN IIÈ E li uitroepen , al was het dan ook maar met een zagt f amjrllcmmetjc: allemaal menfchenl Deeze lieden' fchynen zeker wat deftiger, wat'ltemmiger, maar geloof my, hei is geen hartenwerk. Hunne fouten zyn zo zigtbaar niet, om dat zy wat dieper liggen; zy 'zyn wel wat bézjgef, maar voeren niet veel nuttigs uit. Het is het geflagt, dat zo by uitftek beroemd is door het zoeken van vygenblaaden. Myne jonge Mallooten zyn ten minftennog voor de vuist zot, maar de uwen— nu, wy zullen zien. Proef, eer je koopt. De jonge -Juffrouw Ceaile Haat geen minuut vroeger óp, dan uwe luije Daatje; niet uit traagheid : wel zie, zy wenschte zo gaarn eens de zon te zien opgaan , en zic-h van den (lillen morgen te' bedienen ter belchouwing en verhecrlyking haares Scheppers. Maar! zy is ellendig met hoofdpyn gekweld, en als zy des zomers om zeven uuren opllaat, is zy den gcheeleu dag van haar ftreek: zy moet; des wel, om den geheclcn dag niet tot alles onbekwaam te zyn, lang liggen. En dé kleuter is zo gezond, als wy durven denken. Zy krygt hoofdpyn, net als wy, om dat zy zich eene zotte gewoonte maakt, om lang te luijcren; Hét is des met haar als met ons, zo aks de vvyze Koning Salomon z*eit; die zeker, onder zo:veele Wyven, (had hy er niet een duizend of zes?) er ook wel zal gehad hebben, die hy niet uit het bed kon krygen. Over al die Vyveu nog wei eens  WILLEM LEEVEND. 63 eens een ftichtelyk woord. Salomon zeit: een weinig flaapens, een vjeinig fluimerends, een weinig handvomvens , al nederliggende. En wat , denkt gy, voert Juffrouw Cecile uit, als zy op is? Niets dan het geen zy even goed met hoofdpyn zoude kunnen doen: den tyd verzeuren , dien wy verftocijen ; de uuren verknorren , die wy vcrloopen. Kom aan: wy zuilen Juffrouw Cecile eens volgen; want gy, Renard, wordt zo eene ongeloovige , ( zeit Dominé Heftig,) dat gy geen Heiligen waardeert , of zy moeten mirakelen doen; ik plagt u nog zo wat aan den leiband myner reden te houden; doch 't is of de Meisjes bezeeteu zyn, zo dra zy zelf een goed boek taamelyk wel beginnen te verftaan. — Enfin , wy zullen zien. Eerst heeft zy een half uur werk met zich te wasfehen. En dewyl zy, als zy opftaat, het ontbyt laat opzetten, is de kofi'y koud, wanneer zy begint. Dan knort zy, (dit is het eerfic gelui,) en roept, dat het water n"g niet gereed lhat, of dat het troubel is, of dat de handdoek niet droog, of dat het glas beflagen is. Dan fchclt zy, en begraauwt den knegt ov;r dit ;dles. Zy zit een uur te ontbyten, zonder iets te doen; dan rekt zy zich noch eens uit, ftaat op, gaat voor het raam, ziet welk weer het is, blyft een uur ijj ge dagten over de gewigtige verkiezing: zal ik my al kleeden, of niet kleeden ? of in den tuin wandelen , of aan myn zydeu hanefchoeu een keer of zes  é'4 HISTORIE VAN DEN HEER zes breijcn? of naar bet Oude manhuis gaan, of wat leezen? Zy weet bet nog niet?- gaat einuiyk fleep fleep naar de keuken, fteekt een kool of drie Weg, kyi't op de meiden, die't vuur zo laaten vergaan, vraagt aan Mama, wat men zal eeten, Huurt den knegt naar Ie Grange om blondes of franjes, wagt hem in de zydkainar op; de knegt komt, het deugt niet; by moet wca' heen; hy komt; ja, dat is beter, maar v^cl te duur; zy zal zelf gaan. De kapper komt, zy wordt gekant , fpreekt niet, en waarom? hy kent geen HbHatftfsfch , en zy geen Franseh. Zy haalt zelf de vodderyen , komt t'huis, eet, drinkt thee, haait een kantje aan een lubbetje, gaat naar 't Saiet, de Comedic, of de Avond-Kerk; komt weder, laat zich uitklceden, eet, leest tot twaalf uuren, befpiedt cie booijen, verhaalt Mama, wat zy ontdekt heeft, prevelt een Formulier-Gebed, flar.pt weer even lang, en hervat des andr-endaags dezelfde rol; gaat des Zondags tweemaal te kerk, om gezien te worden, en om te zien, en mooglyk de nutte, voor den mensch zo hcilzaamekundigheid op te doen , dat de Arminiaanen Vrygeesten zyn: Zy blyft even trotsch, kribbig, onhandelbaar; de meiden vrrhuizen om haar kwaad humeur; niemand bemint haar in huis. En zo een zedig pcuzcltje wordt my en andren nog ten voorbedde gefield! alleen omdat zy wat zuurder kykt, en wat logger loopt! On-  WILLEM L E E V E N Di 6$ Onze lieve Heer behoe onze Sex evenwel voor .zulke voorbeelden. Gy keilt. de familie van «.*•*** dat zyn 'onöpfpraakelyke lieden! Heden , er is geen vinger op te leggen! Dês Zoivdags tweemaal ter kerk: Vader en Moeder, de Kinderen vooruit,- de knegt agter aan. Watftaat dat ftichtclyk! Ik beken het, maar weet gy, wat er t'huis is voorgevallen? Al de bedienden zyn reeds het hoofd warm gemaakt, om dat Mevrouw zich juist verflapert heeft , of myn Heer zyn fchoengespen verlegd had. Des avonds ziet men gezelfchap. Ter ververfching van het gehoorde fpeelt men een kaartje. Nu heerscht er eene zeer diépe ftilte, dat beken ik; en dat maakt zeker minder gerucht; dan onze pretjes aan de fpeeltafels. Gierigheid en nyd fpcelen de hoofd-rollen. Heeft Mevrouw eenige ducaaten gewonnen, dim verhaalt zy, zeer zeker , onder het foupé 1 ,-, dat het toch eene fchoonc Predikatie was, die Dominé H * * dien morgen deed." ó Zy was zo gelticht ! Heeft zyveiioorcn, dan ziet zy donker, is knorrig; de knegt krygt een graauw al het eeten finaakt rookérig, niets is in order.' „ De preek was maar zo wat. " 'sNagts te tweè uuren rosfen de meiden nog op eene verbrande plaat, en Worden ér om zeven uuren al weer üitgefchcld.— Maar genoeg ; ik zou waaragtig en ter goedertrouw ernftig worden , ging ik op dien trant III. de el. E voort  $6 HISTORIE VAN DEN HEER Voort niet huisbezoeking te doen. Zie daar, dat zyn onze braave lieden, met wie te verkeerert ons eer aandoet! Met het fyne tuig bemoei ik my niet; ik keil het niet genoeg. Maar onze deftige Godsdienftige gezelfchappen ken ik dies te beter. Van die waereld hebt gy zulke breede gedagten ? Heb maar geduld. Lieve meid, die Vrienden flaapcn even lang, eeten even goed, ryden zo dikwyls zy willen. Zy hebben ook hunne Buitenplaatzen. Maar, maar! „ met die zelfde tong verheerlyken zy God, en vloeken zy hunnen naasten!" En gelooft gy dan nog, dat men door een verftandig, afgezonderd, minzaam gedrag en levenswvs by de meenigte roem en liefde verwerft ? Gy zyt een lief gekje, hoor. Bekwaamè lieden ftaan overal in 't licht. Terwyl men hun recht doet met de eene hand, beleedigt men hun met de andre hand: immers, indien zy door geene Cabale befchermd worden. „ Zyn er dan, vraagt gy, (want gy kunt dan maar heel lastig met uw vraagen zyn;) ,, zyn er „ dan geene lieden , op wier achting men prys moet .,, ftellen ? " Zy zyn er, maar het zyn zedelyke rariteiten. Mevrouw Helder is eene Vrouw, wier achting dierbaar is. Mevrouw de Weduwe Leevend insgelyks. O hó ! ik zou er nog wel zes kunnen noemen, als het er op aan komt. Zodat, kind, er zyn zulke menlchen. Die menfchen zyn toe-  WILLEM L È E V E N D. t? tóègeevend , hoewel deugdzaam. Het gekrookte rictje der goede neigingen wordt door hun niet verbroeken; noch de glimmende vlaschviekvan aanwakkerende reden niet uitgeblusclit. . . . ; Ik groet us Wim komt hals over kop t'huis; dat is vreemd. Ik dagt, dat hy naar 't Moffcland ging. Nu, dat's goed; want Ryzig-wil niet langerwagten, en ik zal hem zyn boozen kop maar inyqfri gen; wat raakt het my? A. LEEVENBi  «I HISTORIE VAN DEN HEER VYFTIENDE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Mejuffrouw christina helder. myne tedergeliefde vriendin! .10ty is vertrokken; de edelaartigfle aller mannen. Ach, Chrisjc, wat was dit voor my een moeilyke dag! Myn hart trekt zo zeer naar u.... ik moet u alles melden; ik moet myne liefhebbende Vriendin fchryven. Ware het mooglyk, waart gy alléén, ik kwam by u, ik wierp my om uwen hals! Ik zou myn geheel hart aan uwen zagten boezem eens uitwecncn. Dat kan niet zyn ! Ik hcbbe my afgezonderd, om aan u, op myne kamer, te gaan fchryven. Toen ik boven kwam, floot ik de deur, en zat eenige. rninuutcn onbeweeglyk naast myn toilet; ik dagt niets onderfcheiden. Alles was my zo zwaar, zo drukkend ... ik ademde zo moeilyk. Ik her- ftelde my; myne traanen , dus lange weerhouden , raakten los. En nu heb ik my gezet, om aan myn eige Chrisje Helder omftandig te fchryven. Dit zal my troost geeven: Ach, ik fchryf aan myne Vriendin. Cy kent nu myn waarden Sytfama. Gy gelooft,, zo wel als onze Ouderen, dat hy uwe Vriendin ver-  WILLEM LEEVEND. Op verdiende Kan ik dan niet beginnen? Ik zal het onderncemcn. Gy weet, myne beele Lieve, wat de beweegoorzaak is, waarom ik zyn verzoek afwys ? Dat myne Ouders my vry Helden; dat zy zelf den Heer van Sytfama met de grootlle blydfchap als hunnen Schoonzoon zouden ontfangen, maar dat ik by myn genoomen befluit geblecveu ben. Hy «elf heeft u dit alles, ook ons gefprek daar over , verhaald. Gistren was hy hier reeds vroegtydig; wy ontfingen hem op het ontbyt in de Tuinkamer. De Kinderen waren niet by ons. Alles was (lil. De zon fchcen niet fterk door: de gehcele Natuur had alle haare aandocnlykfle fthoonheid. Dit was de laatfte dag van zyn verblyf. Hy zat tusfehen myne Moeder en my: er wierd weinig gefprooken. Elk van ons fchcen geheel in zich zelf opgefloten. Myn Vader brak de ftilte en vroeg: „ Wanneer is op morgen uw reis bepaald, myn lieer?" Hy. Met het aanbrecken van den dag, Domme*.. Vader. Hoe neemt gy uw reis ? Hy. Over Amfteldam. Myn knegt is reeds vóór uit; ik meen myne gehcele reis te paard te doen, en heb my van de vryheid bediend, die my gegceven is, om dcczen dag in uwe familie geheel door te brengen. [Myne Moeder was aangedaan; hy kuschte zwygeud haare hand.'] E $ Vader.  'fj> HISTORIE VAN DEN KEER Vnder. Ik ben u vcrpligt, myn Heer, voor de eer en het genoegen , ons aangedaan : myne Vrouw noch ik hebben u niet gehinderd in het wel flagen yan uw voordel. Hy. Zo my iets kan troosten, myn waarde Dominé , dan zal het ook de gerustheid zyn , dat gy my . . . maar . . . [Hy flond op, ging met-een ffgewend gelaat naar de tuindeur; hy hemde eenige maaien. ] Moeder. Het fmart my , dat myne Dogter, ten uwen koste, zo voorbeeldig moet handelen! [Ik omhelsde myne Moeder, en bad haar, dat zy. daar niet van wilde fpreeken. ] Ik. Ik doe niets dan myn pligt; en zou my iets tc moeilyk vallen, als ik aan myne waarde Ouders toonen kan , hoe dankbaar ik ben voor alles aan my beweezen ? Vader. [Hyftak zyne hand uit; ik kuschte die; myne traanen rolden uit myne neerge/lagen oogen. ] Dat hebt gy altoos getoond, myn kind. [De Kokmei zag dit met aandagt, en als uit eene mymering komende. ] Hy. Gelukkige Ouders! ... En zoude ik dat genoegen verbrceken ? u zo cenen lchat ontrukken? Neen.' Alle myne uitzichten zyn duister; maar ik zal wcetcn ongelukkig te zyn op eene wys , die my van uwe achting verzeekcren moet. Het moet zo zyn. [ Hy plaat/Ie zich. ] Ik behoef, hoop ik, niet to-zeggen, dat ik dankbaar beu  WILLEM LEEVEND. ;-l ben voor die huisfelyke gemeenzaamheid, waar in ik heb mogen deelen. Gy, myne waarde Mevrouw, kent myn hart; het is een eenvoudig, maar erkcntlyk hart. Ik ben grootsch, myn waarde Dominé, op uwe achting; op de uwe, Mevrouw ; op de uwe , myne Coosje. Zo dikwyls gy aan Sytfama denkt, moet gy hem voordellen als een Man, die geen plan om gelukkig te zyn meer vormt. Vader. Tyd en reden zullen veel doen, myn Vriend. Jk bevat al het onaangenaame van uwe te leurdelling. Ik heb deeze Vrouw bemind, durf ik zeggen, zo als gy myne Dogtcr bemint. . . . Myne Dogter is vry; en ik geloof niet, dat zy, drikt gelprooken , verpligt is alles opteofferen , om by ons nuttig te kunnen blyven. [ Zo [prak ook myne Motder. ] Ik. Ik heb myn befluit bedagtzaam genoomen r meer zeg ik niet; ik befchouvv het geen ik volg als een onvermydelyken pligt. [Myne Moeder hischte my; gy kent haar inneemenden glimlach. ] Na het ontbyt ging ik met Sytfama in ons boschje ■wandelen. My dagt, ik had nog wel wat met hem te praaten; en hy wandelt nergens liever. Zyn arm houdende, gingen wy dilzwygende den lindenlaan op. Hy had zyn hoed neergefla«en; dit maakte eene fchilderagtige fchaduw op zyn gelaat, dat gansch treurig teekende. Ik. Zyt gy bedroefd, Sytfama ? [ Ik drukte hein E 4 **«*•  72* HISTORIE VAN DEN HEER hartlyk aan de hand, hem aanziende. ] Kom, myn. Vriend, zó moeren wy niet fcheiden! Gy keurt immers zelf de beweegoorzaak, waar uit ik werk, goed? Waarde Sytfama. . . . Hy. Niet bedroefd zyn , myne Coosje, en u Verliezen ? . . . Ik. Denkt gy, dat het my niets kost? Wel dan verdiende ik uwe onderfcheiding niet! liet kost my zéér véél ; ik zou met u uit alle mannen gelukkig kunnen zyn; maar niet ten koste Aian mynen pligt. Hy. Hebt gy my dan waarlyk lief, myne Coosje? Ik. Ja waarlyk! Niets dan myn pligt kan my beletten , om myn lot met het uwe te verbinden. Twyfelt gy hier aan ? Hy. Dat kan ik niet zeggen; gy behandelt my met onderfcheiding; maar die verzeckering is my zo dierbaar: ó herhaal het nogmaals : Bemint gy my waarlyk ? Ik. Ja waarlyk. Hy. En van harte?. Ik. Met geheel myn hart; en ik roem daar in. Hy. En kunt gy u dan verheffen tot die hoogte , waarin ik u met eerbied befchouw ? Ik. Hebt gy moed., Sytfama? Hy. Niemand twyfelt daar aan , die my kent. Ik. En gy kunt u verwonderen, dat ik, voor myne Ouders , doen kan, het geen gy voor uw Vaderland doen kunt. [ Hy was everftelpt, zette zich  WILLEM LEEVEND. jrjj zich op een bank neder, verborg zyn ontroerd- ge-i laat op mynen boezem; zweeg, my omarmd houden* de. Nooit was hy my zo waardig; myn hart klopte fterk. Ik liet hem wat bedaaren. ] Indien ik niet uit een wel begrecpen pligt werkte, wat kou my dus doen bandelen ? [Ily zweeg."] Denkt gy dan, dat ik eenige verdienfte Hel in onverfehillig te zyn voor een braaf, in onze oogen, beminlyk Man; die zyn geluk (lelt in met ons gelukkig te zyn? . . ï Hy. Bemint gy my waarlyk . . . klopt uw hart voor my. .... en moet ik u verhaten zo veele behoeften nooit genieten, ...[/« die a fgebroken reden had- ik niet veel zin, zy verhitten flegts de verbeelding. ] Ik. Willen wy niet wat voort wandelen? [Ik ftcnd op. ] Hy. Verg het my nog niet:, [my teder en met. rogiige oogen aanziende, terwyl zyt: fraai gelaat gloeide. ] Weet gy wel, ó myne Lieve, dat dit de laatfte maal is, dat — ik u aan myn hart houden zal? Blyf, 6 blyf, myne Geosje, nog een paar oogenblikken. [Ik zat weer neder en zuchte.] Ach, dit fcheiden van u kost my zo veel, dat ik, indien ik niet kan hoopen, u. nooit durf weder zien. [Zyn hart gaf my de aandoenlykfte naamen.] Ik. W ees een Man, myn SytfamiL Gelooft gy, dat dit fcheiden my niet moeilyk genoeg valt, al laat gy my juist niet alle uwe liefde , ahe uwe zeE 5 dige.  ^4 HISTORIE VAN DEN HEER dige tederheid, die gy voor my gevoelt, zo ten vollen zien ? . . . . [Ik kuschte zyn voorhoofd. J Hy. Alles , wat gy zegt, is uwer waardig! waarom pynigt my iets, dat my toch in u verrukt ? Kunt gy de myne niet worden ? Ik. Zoude ik u bedroeven, indien dit zyn konde ? [ Hy had een kostbaaren ring, ftak dien aan myn vinger. ] Hy. Die ring is my dierbaar; hy is van myne Moeder: draag dien ten mynen aandenken. Delooft gy my dat ? Geef my iets, my waardig, om dat gy het gedragen hebt. Ik. Wat wilt gy hebben, myn Vriend ? Hy. Deezen grisdelyne zyden ftrik, die thans voor uwen boezem geplaatst is. [Ik gaf hem dien; hy verborg dien, zonder hem te ontftrikken, in de geheimfte af deeling zyner portefeuille; my met den kusch der liefde bedankende.} Ik. Twyfel nooit aan myne geneegenheid. Myn Man kunt gy niet worden; blyf dan myn Vriend: zult gy ? Hy. [ Hy betrok doodlyk; het fpeet my, dat hy zo zwak was. ] Zult gy ? . . . . Coosje! En gy kent myn hart? Twyfelt gy? Ik. Niets in het allerminfTe; maar die verzeekering is my óók zo aangenaam, dat ik u die eens laat 1 e 'haaien. Hy. Ik zal onveranderlyk dezelfde zyn. Zult gy my niet eens fchryven, myne waarde ? IK  WILLEM LOEVEND. ^5 Ik. Zeer zeker; gy zult het zien! Hoor,Sytiaima, ik zal alles doen, wat ik kan „ zonder myn pligt te verzuimen. Ily. Zult gy my fchryven! . . . [Hy was hier door verrukt; en myne minzaame, eenigzins emftige gcfprekken hragten hem dermaate tot rust, dat hy met my vry bedaard voort wandelde; maar in alle de Kabinetjes zette hy zich nog eens met my neder.] Wy waren den gcheelen dag veel by elkanderalleen : ik voorzag wel, dat dit het fcheiden moeilyker zoude maaken, maar wist het niet te vermyden. Het was zo zeer de wensch van zyn hart! Me dagt, dat ik alles doen moést, wat ik konde, om hem van myne liefde te verzeekeren, daar die verzeekering toch alles was, wat ik geeven konde. Ons middagmaal was door het byzyn der lieve Kinderen nog al taamlyk vrolyk; maarons foupé dies te treuriger. Als myne oogen de zynen ontmoetten, zag ik eene gevestigde droefgeestigheid, die my bedroefde. Het affcheid, dat hy van de Kinderen nam, verrukte my. liet uur was daar. Hy Hond zwygend op, kuschte myn Vader met eerbied, kuschte myne Moeder met geneegenhcid en achting. Myne Ouders fpraken ook weinig; beiden drukten hem met een veelbe-. duidend gelaat de hand. Het fcheiden van my o- vertrof alles; hy fnikte Verfcheiden kee- ren poogde hy te gaan, maar omhelsde my met nog meer tederheid. Myn hart ontzonk my by-. na.  yo HISTORIE VAN DEN HEER na. Ik was zeer ontroerd. Ach , eenen Sytfama zo zwak te zien; zulk een edelaartig groot Man! .... Eindlyk verliet hy my; het was» of hy voor my by eiken kusch nog eenen tederder naam uitzuchtte. Toen, haastig zyn hoed krygende, en zyn degen onder den arm neemcnde, ging hy zo rasch voort, dat myn Vader hem reeds op den weg zag , toen die by het hek kwam. My zeer onthutst vindende, gaf men my wat Hofmans droppels; en wy zaten nog wel een uur, weinig fprcekeude, by elkander. Naar myne kamer vertrekkende, omhelsden zy my beide, met de hoogde bewyzen van liefde en goedkeuring. Nu, myne Chrisjc, weet gy alles, wat ik u wenschte mede te deelcn. Ik verberg voor u geen eene zwakheid van myn hart. Ik bemin Sytfama; hy is het waardig , en dan zeker behoeft eene Vriendin zich deeze belydenis niet te fchaamcn, als zy die aan de vertrouwde van haar hart, als aan haaren boezem toebetrouwt. Ik ben bedroefd , ook om den waarden beminlyken Man! Wat zal hem opbeuren ?. Ik blyf by myne tedergeliefde Ouders, die, konde ik het dulden, dankbaar zyn zouden. Welk een troost! Ik ben zo wel overtuigd, dat ik doe het geen myn pligt eischt; dat deeze daad myner manier van denken waardig' is '* Is waar , er vloeit nu en dan eene ftille traan langs myne wangen; ik ben echter niet bedroefd. Indien deeze pligt my nochtans niet een wei-  WILLEM LEEVEND. 77 weinig moeilyk viel, was er dan wel eenige verdiende 5n ? Ik zal myne pen tot morgen neder leggen:..want ik moet noodzaaklyk nog het een en ander uit uwen Brief beantwoorden; of misichien fchryf ik nog wat van avond, voor ik te bed ga. * * * Het wilde niet lukken: maar thans verkwikt erf geheel verlevendigd door eenen genisten flaap, en nog niemand hoorende, (het (laat daar Vyf uuren ,). zal ik, voordat ik beneden ga, deezen fluitei. Wy hebben door Sytfama gehoord, dat Leevend een bezoek by Hendrik heeft afgelegd: hy gaf den Brief niet aan ons : dit is wat vreemd* Wy konden er echter niet om vraagen. Maar ik geloof, dat myne Moeder hem toch geleczen heeft; immers vermoede ik dit, uit eenige gezegdens, u betreffende. Ik hou, weet gy, zeer veel van Leevend. Want offchoon ik meen , dat hy Juffrouw Roulin ernftig bemint, zo kan dit hem geen nadeel doen by lieden , die wel denken, en weeten 8 dat Lotje zo deugdzaam als beminlyk , en met hem van even goeden huize zy. Het fpyt my echter, dat men zo ongunftig over beiden fpreekt. Het misnoegen tusfehen hem en uw Broeder is my een raadzel. Ik begryp er niets van. De tyd, die alles opheldert, zal ons dit moeten uitleggen: Want ik kan niet denken, dat de liefde voor Juffrouw  ^8 HISTORIE VAN DEN HÉÉR frouw Roulin daar de oorzaak van zyn kau. Uw Broeder is wel wat goedhartig meesteragtig; en nog al wat gefield op het geen men noemt zyn rang hewaaren; evenwel hy zal die zucht' omtrent zynen Vriend maar fpaarzaam oefenen, vermits hy weet, wi'e Juffrouw Roulin is. Zo gy het goed vindt, uit deezen het een of ander aan Mevrouw Helder te zeggen; voor die waardige Dame heb ik geene geheimen.' A/t-oos Uwe, e. velDèna'ar; ZES-  WILLEM LEEVEND. 7$ ZESTIENDE BRIEF. De Heer wtllem leevend aan Mejuffrouv* c har. lotte r o U l i n. myne waarde lieve vriendin! 3Ck verlang zo fterk om u te zien u met myne eigen oogen te zien; om te weeten, hoe myne Vriendin zich bevindt, hoe de medicynen werken ; hoe of uwe ademhaaling, uw eetlust, uw flaap, hoe uwe zielsgélïeldheid thans zy, dat ik my haaste om te rug te komen. Binnen een dag of vier ben ik te Leiden, ö Mogt myn byzyn iets tot uwe herftelling toebrengen; mogten myne gefprekken u weder opbeuren ! Nu ik zo veel digter by u ben, groeit myn verlangen, en myne doodlyke ongerustheid is minder. Ach , myne Lotje! zou de liefde alléén dan ons hart vatbaar maaken voor de zagtfte, de edelfle aandoeningen der menschlievendheid ? De vriendfchap , welke ik voor u koefter, overtuigt my elk oogenblik, dat zy in tedere zorgvuldigheid der liefde niet wykt. ö Wat verlang ik, om u, myne heele lieve, zo eens weder myn geheel hart, zo als het is, met alle zyne goede en gebrekkelyke hoedanigheden, ten geleide, ter beftjering, ter verbetering over te geeven? Hoe aangenaam zal voor ons de win-  S& HISTORIÉ VAN DEN HEER 'winter zyn, indien myne Vriendin maar herftelt ï Welke bekoorlyke huisfelyke tooheelen zullen ons de vriendfchap, -en een wel aangelegde lectuur vcrfchafFcn Ik kan haast niet fchryven, zo verlang ik om u te zien. Denk nooit aairiny, dan als aan Uw besten getronwften Vriend, W. LEEVEND, Duizend groctca aan myn waarden Vrieni Roulin. ZÉ.  WILLEM LEEVEND. $1 ZEVENTIENDE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw adriaNa belcour. waardste JUFFROUW BELCOUrI. lTk ga aan uwe verwagting voldoen , zonder iets van myne t'huis reis te melden. Eergister avond ben ik bier gekomen. De Heer Roulin vond ikiu het voorhuis, bezig met het afzenden van linnen , waar naar een Schipper ftond te wagten. Ikfprak vry hard, hoopende, dat zy my in het binnenvertrek hooren zoude, vroeg naar Lotje. Ga maar by haar, (zeide hy,) ik zal, zo rasch ik kan , volgen. Zy is in de Tuinkamer, en heeft Weer wat koorts. Ik ging bedaard het huis door, de plaats over; en bleef, quafi , eenige minuutcn by den bloemtuin, om den fiag wat te breeken. Ik merkte in het nader komen, dat zy uit eene fluimering kwam. Toen ik intrad, deed zy eene pooging om opteftaan; vergeefsch! Blyf zittenA Lotje, zeide ik, en was by haar. Ik (dit moet ik u belyden,) omhelsde haar met al het vuur en de aandoeningen van het tederst verlangen en zuiverfte vriendfchap: zy beefde; ik kon my niet weerhouden, om eene zagte traan van haare lieve wang te kusfehen , knielde by haar, en hield haare handen in de mynen. Niet laug in iii. deel. F «llP  Ï3 HISTORIE VAN DEN HEEtt die houding durvende blyven, trok ik een ttod veel nader by den haaren, dan ik nog immer had durven doen. Nu was alle afitand my ondraaglyk. Met gemoeds beweeging, te edel om in de taal, de gebrekkige taal der menfehen, uitgedrukt te kunnen worden, floeg ik myn eenen arm om haar heen, hield haare handen vast, zag ik haar aan, met oogen ftroomende van medelyden, bekommering, hartzeer, — geneegenheid. Myne ziel imolt als weg, toen ik my voorftelde, hoe zy was, toen ik haar leerde kennen, en hoe zy nu was afgenoomen. Buiten ftaat om dit denkbeeld te draagen, boog ik myn aangezicht op den arm van haaren ftoel; zy zat een weinig naar my toegekeerd ; myne lippen drukten haare hand, die ik in de mynen hield. Welke oogenblikken. . . . Geen van beide had nog gefprooken. Ik wierd door myne gedagten verdonden. Maar een diepgehaalde zucht herftelde my een weinig. Lotje. [Zy zag my fterk aan; gy kunt u verbeelden , hoe zy zeg. ] Leevend! . . . [ meer zei ze niet. ] ,Ik- Lotje , myne lieve Vriendin. [ Ik zaghaar aan. J Lotje. Leevend, zyt gy het zelf? eindelyk.... Bedrieg ik my nu niet ? 'IR Twyfelt gy nog, of ik by u ben ? Ja, myne zoete Vriendin , ik ben het, uw Vriend, uw begunstigde Willem . . . [Haare oogen vielen toe; *4  WILLEM LBEVEND. 8$ zy boog haar bekoorlyk gelaat op haaren boezem, maar was eigenlyk niet flaauw; want myne ontfiel-tenis merkende, drukte zy heel zagt myne hand, en zei met gebroken woorden : ik ben niet flaauw, wagt een weinig! Onbewecglyk waren myne oogen ip haar gevest. Eindlyk deed zy haare- oogen open, en wees my het medicament. Ik gaf haar een lepelvol.] Hoe is bet nu, myne Lotje? Lotje, 't Is nu wat beter. [ Zy helderde allengs wat op; zoetelyk lachende.] Zy gy niet wel, myn Vriend? gy ziet zo bleek, en zyt afgenoomen. Ik. Nu gy er toch naar vraagt, neen! Ik ben wat koortüg geweest ; gave de hemel, dat gy echter zo wel waart! Lotje. Ik heb het niet heel kwaad. Als ik toch ziek moet zyn, kon ik het niet maklyker hebben. Toen informeerde ik my op alles, wat de befcheidenbcid toelaat. Zy beloofde my de mediynen naarflig te gebruiken, waar voor ik haar met yver bedankte. Ik befchouwdc haar weder met eene treurige opmerkzaamheid: zy merkte het. Lotje. Ja, ik ben wat ontvallen: maar aan tedere geitellen is dat eigen; wat flets, wat bleek, niet waar? Ik. Ach, myne Lotje! vraag my niets. Laaten wy' toch niets verzuimen. . . Is 't u niet aangenaam , dat ik t'huis ben ? Lotje. Zeer aangenaam: [ Zy bloosde een weinig.] en u? F a Ik  84 .HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Dat heb ik getoond, myne waarde Lieve. Ach! ( Lotje. Gy hebt my, dat zie ik, niet vergee-. Konde ik dat? Lotje. Het fchynt ten minden , dat gy liet nie£ verkoozen hebt; dit is verkiesfelyker voor my; • gy handelt vrywillig. Ik. Zo redelyk, zo.bedaard, zo getrouw is de vriendfchap : Die zyne Vriendin vergeeten kan, Reeft geen vriendfchap gevoeld : zy heelt hem alleen behaagd. Lotje. Dat ondc.vind ik. . . Ik heb veel aan u gedagt! [ Zy floeg haare oogen , ee::igzins verleegen éver dit zeggen, neder. ] Het tooneel wierd my te moeiiyk. Ach , wat zag zy er bekoorlyk. . . ..bekoorlyk uit! Het zuiver buisgewaad, een niet heel dyf opgemaakt kapzel, de toon haarer dein, alles demde zo volmaakt wel in met haare keurige houding, haare tedere een weinig wegdn ventte trekjes. Onuitfpreeklyk lief was zy, niet tegendaande zy zo veranderd was; wat zeg ik, niet tegenftaande ? dat zelf werkte zó geweldig op myn hart, trof dermaate myne verbeelding, dat ik my van haar moest afrukken , om haar niet met de grootde vervoeringen in myne armen te d uk en. Ik dond op , ging eenige oogcnblikken in den bloemtuin, (aan u kan ik alles zeggen. ) Myn bloed kookte , met groote gol-  WILLEM LEEVEND. 85 golven , fchuhnend door myn hart; myn voorhoofd was gefpanncn; het klopte; myne wangen gloeiden; myne oogen zagen fchemeragtig : ik kon haare oogen niet verdragen — het denkbeeld zelf daar niet van. Naauwlyks konde ik ademhaalen. Hoe hoopte ik , dat myn Vriend kwaaie! Hy kwam niet. Ik was niet in ftaat, om ih de tuinkamer te gaan. Ik moet het engclagtig Meisje niet ontrusten, — niet — bedroeven. Ik verdiende niet by haar te gaan. Kon zy my achten . . . . zy! die zo rein denkt als een Engel; zy. die geene bchocftens heeft dan van het hart! ,, Ik moet haar niet bedroeven." Dit denkbeeld bedaarde my. Ik wist, dat ik liever nerven wilde: ik was voldaan over my zelf; die belooning was groot! Gy, myne verflandige Vriendin, gy, die by eene groote ondervinding eene uitgebreide kennis van den mensch voegt; gy, die den geest der opmerking in eene groote maate bezit, zult moooglyk deeze woeste opwellingen der drift (was het echter wel drift alleen?') in uwen Vriend met verontwaardiging zien; maar echter moeteu toeftaan, dat dit u niet zeer kan verwonderen. Ach Belcour, Belcour, één opflag van het oog, één toon der Item, kan onze beste, beredeneerdfte grondbeginzels, zo al niet verwoesten, immers geweldig fchokken. In een oogenblik vaa vervoering is alles verward; ja, zou men iets bedry ven, waar op wy ons geheel leven met fehaamF 5 tc  te HISTORIE VAN OEN HEER te en berouw, met baat op ons zelf, zouden * rug zien. Wat ben ik vernederd! . , . ö Myuc Lotje! vergeef, vergeef deeze ovcryling! „ Na» „ uwe reine zedenleer ben ik misdadig, ben ik „ veroordeeld." Pleit echter voor my, ó Natuur! ó jeugd! Ach, het is eene Lotje! . . Belcour. Roulin kwam, ik fprafc met hem, gmg daar op naar myn kamer, verkleedde my, en toen ik beneden kwam, vond ik de tafel in orderer was een proper Soupé. Hkröp ( zeide de goede Man ,) zyt gy welkom. Lotje kan zich nu met die dingen niet moei jen; ik hoop, dat Klaart je het wel zal gemaakt hebben. Ik kon niets antwoorden, maar omhelsde hem zo b-arrlyk, dat de tra*, pen in zyne gncdaartige oogen kwamen; maar hy zei, met zyn lach, die gy kent, gy zyt rasch te vrede», zie ik wel. Hy- was nicls dan guIhdd vreugd, en voldaanheid, ft zag, f!tde betaamiykheid moet by zo een Meisje heilig in acht genoomen worden. Verdrietig, om dat ik haar nu de Medicynen niet kon aanbie* den , niet by baar kon zitten, zoude ik my zelf wel hebben willen ontloopen. Jn huis konde ik niet duuren; ik ging des naar Profejsfor Maatig, en zeide, dat ik my te lang in onze Provintien had opgehouden , om voort te reizen; maar dat de lieer jambres de Brieven aan hunne adresfen zoude bezorgen. Zyn H. Ew. was zeer vriendlyk. Mevrouw vroeg my, of ik ziek geweest was; zy vroeg ook naar Juffrouw Roulin. Mevrouw. Juffrouw Roulin is in ongundige omdaudigiieden. Ik heb haar onlangs ecns-bezogt; zy zag er zeer naar uit. De Doctor vreest voor tecring. Zou zo een jong lief mensch reeds de kwaal haarer uitmuntende Moeder hebben? dat zou fmartelyk zyn. Ik. Juffrouw Lotje is zeer onpasfelyk , maar de teering! ó Mevrouw, daar kan ik niet aan denken!. Mevrouw, 't Is een Engel, zo als zy is; meer F 5 zeg  $0 HISTORIE VAN DEN HEER zeg ik niet. En van eene zeer goede fa¬ milie. Iki Ach, Mevrouw, ik kan haar geen recht doen .' zy is geheel Vrouwelyke verdiende; haar karakter is nog beminlyker dan haare perfoon ! Mevrouw. Gy doet u zelf eer aan, myn Heer Leevend, door zo te denken. Uw zedelyke linaak is gezond; zy wordt niet gezwaaid door toevalligheden. Gy weet de deugd recht te doen. , . . Ik. Te aanbidden, Mevrouw. [Viel ik haar in de reden. ] Mevrouw, Wat zal Bernards bedroefd zyn, als hy weet, dat zyne beminde Lotje in zulk een flegten daat is ! Ik. Heeft myn Heer Bernards de eer by u bekend te zyn, Mevrouw ? Mevrouw. Bernards? wél heb ik het genoegen van dien Man te kennen. Hy heeft eenigen tyd in de affaire by zeer goede Vrienden van ons geweest, doch thans is hy vertrokken, en doet zyn eigen zaaken. Hy zou net een Man voor Lotje zyn. Hy was een zeer goed Vriend van haare Ouders, en heeft Lotje als onder zyne oogen zien opgroeijen. Maar Juffrouw Roulin fchynt nictgcnecgen te zyn tot het Huwfyk. De lieve Dame verzogt my ten eeten; ik bedankte : myn verlangen, om Lotje te zien, dreef my langs den kortden weg naar huis. Ach, zeide ik in het fpoedig voortgaan, mooglyk zal zy ia  WILLEM LEEVENH, 91 in de eetkamer zyn: mooglyk kan ik by haar zitten. Myne hoop was vervuld; zy zat reeds in haar fauteuil in de eetkamer. Oubefchryrlyk verheugd , om dat ik haar weder zag, omhelsde ik haar teder, bleef by haar zitten,, gaf haar alle half nur het medicament, pn zy weigerde het niet eenmaal. De koorts was byna af, haar geest vryer haare verbeelding minder ontroerd. Zy kon my aanzien, ö Myne waardlte Juffrouw Beicour, de. ftille dienstbewyzen eens Vriends zyn te aangenaam pier, naar maate de waereld daar niets yan weet, .(let fchynt my toe, zedert ik by myne Lotje ben, dat de zwakheden, waar aan zy door de tederheid baars geftels onderheevig geworden is, nog veel meer roeren, dan de glanseh kaarer voorige gezondheid, lk zie haar aan, als een kvvynende nies. Als de bloem zo gezond en fleurig is, ziet gy er te kragtvol uit, om onzen byfland te behoeven ; zy fprddt zich door den gloed der zonne prachtig uit: maar als de beminde bloem kwynt, of ter pedergeflagen wordt, dan wordt men veel meer debefchermer , de tederdeelneemende Vriend, dan de bloote befchouwer. Dan worden alle begeertens verflonden door de eenige zucht tot haare in ft and biping ! Al wat de vriendfchap troostends , a) wat zy teders heeft, zeide ik haar, Zy vroeg naar Juffrouw Helder, beklaagde my. Jk verhaalde haar, wat Mevrouw Maatig over Bernards gezegd had. Zy zeide: de Heer Bernards ver-  *>& HISTORIE VAN DEN HEER verdient myne hoogfls achting; hy heeft die, alsook myne vuurigfie wenfchen voor zyn geluk, maar ik ttal nooit trouwen. Dit zeide zy op dien zagten verzeekerende toon, die haar zo eigen is by i'omïnige voorvallen. Zy -wierd weder zeer afgetrokken , zeer peizend, zeer droefgeestig, en zag my niet meer aan; zy ontwikkelde haare hand zagtjes uit de myne, zonder die te beweegen, fchelde , vroeg, of haar Broeder al t'huis was , of men tydig zoude foupeeren ? Alles begreep ik. Ik ftond op, en trad niet weder binnen , dan met myn Vriend. Wy vonden de tafel gedekt. Zy zag hem vriendlyk aan, beantwoordde zyne vraag met een: ik geloof, dat de koorts geheel af is. Zy fprak niet meer, poogde my , die op haare oogea. wagtte, niet aan te zien; zag my aan , was moeilyk op haar zelf. Ik vertrok vroeger dan naar gewoonte , en viel door vermoeidheid in flaap. De Brief moet weg. Uw Vriend, W. LEEVENB. JL07-  WILLEM LEEVEKD. AGTTIENDE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacola veldenaar. myne uitmuntende vriendin? Ik ken de volle kragt van dit woord; ik vind iets onëerlyks in met; woorden te fpeelen ; maar dit bywoord voldoet my naauwlyks, nu ik uwen. zielroerenden Brief gcleezen heb. Myne Mama moest dien Brief, leezen. Ik kon hem niet voor. my alleen genieten. Zy las hem, en zeide: dity Chrisje, is grootheid; dit is deugd. Ik eerbiedig •ivse vriendfchap voor zo een uitneemend. jong mensch. Ach, hoe item ik met myne Mama overeen ! —■? Gy weet het. .Ik weet, waar ,toe een vast karakter, als het uit zuiveren pligt werkt, ons ka» opheTen. Maar! te beminnen, een waardig Man met ons gelukkig te maaken, vryheid te hebben, om dit te doen, en daar van aftefhan. . . . Kom in myne armen, 6 beminde van myn hart! Myn geheel hart is open, om u dóar in te omhingen! Ween uwe geheele ziel aan mynen getrouwen , door vriendfchap kloppenden, boezem geheel uit. Alle uwe aandoeningen worden daar geëerbiedigd, bewaard, geliefkoosd. De  94 HISTORIE VAN DEJ? HEER. De traaWH \ die een maagd behoren, 'Wanneer men blaakt in 't vuur der jeugd; ■En zy, die onze ftem fchier fmooren, .dis >ve iets grootmoedigs zien of hooren, Zyn heilig by de Liefde en Deugd. Laat my toe, uwen waarden Sytfama te betó* gen. V te kenncii, u te beminnen , zo als hy ti bemint; u Vaarwel te moeten zeggen . . . Van u bemind te worden , al het verrukkelyke daar van tot in het binnenst van zyn hart leevendig te voelen , en u niet als de zyne aan zyn hart 'te houden. , . 't Is te veel, te Veel! Gy, myne Vriendin , zult in uwen pligt zelf uwe belooning weeten te vinden, ' har waar mede zal zich uw Syt{■dm?, troosten? • Uw bellnau komt my echter zo fchoon , zo i» de groote manier der deugd voor, dat ikwenschu te volgen, indien de kinderliefde-my zoeenenfi rhande afeischtc. Geen Meisje, zo als gy het geval fielt, behoeft zich te fehaamen, dat zy bemint. Maar, als zy vreest, nf hy, die zy zoude kunnen beminnen, haare keuze wel eer aandoet, of als zy zeer zeker weet, dat zy niet weder bemind wordt, zou men haar dan wel van agterhouding kunnen befchuldigen , zo zy eene opkomende neiging voor haare Vriendin poogt te verbergen, die ey ook voor zich zelf poogt te verbergen ? Is dit niet wel meer een blyk dier maagdelyke zedigheid, dh  WILLEM LEEVEND. 0$ die in ons karakter dcor de keurige natuur zo diep is ingedrukt? Pauw heeft weder eeri Brief van Leevend; hy behelsde maar Weinig regels, zo als ik door het duiine postpapier zag. Ily las dien, zei niets , ging naar zyne fec'retaire , kreeg er een Brief uit, floot dien in een couvert, en gaf hem zelf aan de Post, die hier voorby rydt. Dit weeten wy, dat Leevend onverwagt t'huis komt, en dat Juffrouw Lotje zeer ziek is. Myn Broeder verhaalde dit aan Mama. Er fchuilt iets tusfehen hem en Leevend ; dit is duidelyk. Myn Vader hoorde dit bericht, teekende wat verdrietig, zag Mama aan, maar zweeg. Arme lieve Lotje , zeide Pauw, toen hy daar ftraks meende alleen te zyn. Ik was aangedaan ; maar toonde niet, dat ik dit gehoord had. Ik voel, dunkt my, dat ik haar lief heb. Zou het alles medelyden zyn ? Zou hy om haar zo onverwagt t'huis komen ? zou. .. Ik kryg belet, en wil deezen afzenden. Myne Mama groet u met tederheid , en ik ben met de volmaaktfïe achting, Uwe C. HELDE H. * * NÈ-  i)6 JUSTORIE VAN DEti HESR' NEGENTIENDE BRIEF, Mejuffrouw sophia veldenaar aan Majoor hendrik veldenaar. waarde ZOON! JL hans weder in ftaat zynde, om eene pen té houden , zonder myn hoofd vrugtloos te vermoeijen , zal ik myn Moedcrlyken pligt omtrent u waarneemen. Ik ben zwak , zelden zonder koorts , maar hoest minder, en ftel het nog niet hoopeloos, hier eenigen tyd te vertoeven. Indien ik riet door de naauwfte banden van Huwlyks - liefde en Mocderlyke geueegenheid gehecht ware aan den allerbestert Echtgenoot, en aan zeer gehoorzaame lieve Kinderen, ik zoude niet wenfehen, om met zulk een verzwakt, en veelal pynlyk lighaam hier zeer lang te blyven. Maar nu bidde ik den Algoeden, dat hy myne poogingen tér myner hcrltelling zegene, terwyl ik hem vuurig dank daar voor, dat ik zo Veele redenen heb, om dit leven voor my zo aangenaam te vinden. Daaglyks vermeerderen deeze redenen ! Uwe Zuster heeft ons de fterkfte proeve ecner edele zelfsverlochening en-volmaakte kinderliefde , uit zich zelf en vry willig, gegeeven, Zy ziet van eenen Man af, die haar bemint, en met wien zy ■3^4 in  willem leevend. (g| 'in allen dede gelukkig zoude zyn; om dat zy ons niet in de grootfte ongeleegenheid brengen kan. ■ Zy bemint den waardigen Man; dit weet ik zeer zeker. En zy doet, het geen zy haaren pligt noemt, zo Ril, zo minzaam, dat men niet zoude zeggen, die pligt valt haar moeilyk. Maar ik ken nwe Zuster; ik weet, dat zy er door lydt.... Zy verzoekt my, daar niet over te fpreeken: zo ver- ■ heugd is zy, te kunnen toonen, hoe eerbiedig zy haare Ouders bemint. Wel nu,Hendrik, kunt gy ü vergelykeu by uwe Zuster ? Ik weet, dat gy de beminlyke Juffrouw Helder bemint; ik weet, dat zy de achting der beste menichen verdient: maar uwe Zuster bemint ook; en de Man is . . ♦ van Sytfama f Hy bemint haar met al dien ernst, dat vuur, waar mede een eerlyk naauwgezet leevend Man f in de kragt zyner jaaren , alleen kan beminnen. Belang en liefde moeten echter wyken voor lmar pligt. Gy wordt niet flegts niet bemind , maar gy hebt hier op geen de minlte hoop. Juffrouw Helder is geene party voor Hendrik Veldenaar; al was er zeker bflminlyk Jongeling niet bekend. Ik ben bedroefd, myn Zoon , dat gy „ zo als ik uit uwen Brief zag, u zo onheusch tegen iemand gedragen hebt, die U zo hoogacht, altoos recht doet, en dat, om dat gy gelooft, dat hy de gelukkige Man zyn zal/ Zon het waar syn, Hendrik, dat Liefde en Wyn ons eigenlyk' karakter ontzwagtelen ? . . . . Bloos over deeze' >' hl » e e t. Q verH  HISTORIÉ VAN DEN HEER verkeerdheid! Zy vernedert u; en waar blyft da* u:r geluk? Uwe Moeder fmeekt u, maak u niet verder on* gelukkig. Juffrouw Helder is niet voor u. Maar uw karakter, uw gedrag, uw rang, uwe familie, uw voorkomen zullen u eene Vrouw kunnen doen erlangen, met Wie gy zelf veel gelukkiger, zo gy wel kiest , dan met Juffrouw Helder zyn zult. Stel toch geen roem in onvcrzettelyk naar te jaagen dat geene, 't welk gy nooit bereiken zult. Uw Vader keurt uwe dwaaze liefde hoogst af; maar gy weet, dat by op myne vermaaningen gerust is. Vyf- en- twintig jaar leefde ik zo gelukkig, als verftand, minzaamheid en wel geplaatfte liefde een paar menfehen, rykelyk met kinderen en met genoegzaame middelen gezegend, maakea kunnen. En indien myne gezondheid nog eens weder kwame, en myne kinderen zo blyven beantwoorden aan de liefderyke zorg hunner Ouderen, wat ontbreekt er dan veel aan het aardsch geluk Uwer te der liefhebbende Moeder, s. veldenaar, gehoor en van Ei Kf TWEf.  WtLLÈM LEEVEND. 9£ TWINTIGSTE BRIEF; kolonel uto van sytsama aan Mejuffrouw" jacoba veldenaar. myne waardste! (Qry vervult myn geheel hart; ik kan niet denken dan aan u, ik bemin u onuitfprceklyk; en ik ben niet in ftaat om u te fchryven. Toen ik my papier en pennen deed geeven . » . toen ik nog te paard zat, ach, Coosje, me dagt, ik zou u honderd bladzyden hebben kunnen fchryven zonder op te houden! Het denkbeeld alleen, dat gy leezen zoud , wat ik fchreef — dat ik my met it een vcrrukkelyk onderhoud girig bezorgen. . . . Maar ik ben te overfielpt; Ik mis ü te zeer. Konde ik, konde ik my met uwe vriendfchap vergenoegen. — Dit is my orimoöglyk 1 Hoe ongemakkelyk is myn hart, hoe vermoeid is myn geest! Hoe ftem ik de edelheid uwer beweegreden toe, en ach, daar doof zelf ftygen myne allervuurigfte geneegenheden ten hoogften graade! En gy zoud de myne niet zyn ? Coosje Veldenaar zou de myne niet zyn ? . . . Wat is het leven voor hem, dien gy geleerd hebt gelukkig te zyn, en u niet zal bezitten ? Geen uitzicht? . . , - '• G 2 , Mtor  •&Ó» BISTORII TAS DEN Htll Maar kan ik u uwen -pligt al weder nog moeily* ker maaken? . . . . Gy bemint my; en ik klaag! Hoe weinig beduidend , hoe geheel groeijend was myn leven! Binnen de weinige weeken, dia ik met u verkeerde, zyn alle myne genoegens omtrokken : genoegens, die ik niet kende, niet vermoedde ; en die nu, helaas, myne behoeftens geworden zyn! Ik zink niet flegts weder in die naare ongehechtheid aan alles; maar ik mis met ra ichatten, die ik toen niet kende .... Zo ontroerd kan ik niet Vosutfchryven. Zie met medelyden op Uwen V. VAN SYTSAMA»  WILLEM LEEVEND» TEN- en- TWINTIGSTE BRIEF, Idejuffrouw jacoba veldenaar aan den Kolonel uto van sytsama. myn waardste sytsama! U we moedeloosheid zou my minder treffe», wist ik niet, hoe vreemd die aan uw karakter is 1 Wat moet gy fterk ontroerd blyven, daar gy nu nog niet in ftaat zyt, om my eenige regelen tc zenden, die my aangenaam zyn zouden: verft» my wel, myn Vriend, om dat die uwer meer waardig zyn zouden. Een Sytfama moet niet beminnen, gelyk een tot lafheid toe gevoelig Jongeling voor de eerde maal bemint. Uwe tederheid verrukt my niet meer, zo rasch zy de edele vastheid uw's manlyken karakters tot moedeloosheid afleidt. Geef my mynen Sytfama weder ; hem bemin ik, zo als hy door de natuur gevormd en door reden en ondervinding verbeterd wierd. Laat de liefde u toch niet vervoeren tot iets, daar alle de rampen des ievens u niet toe zouden kun.ncn verhagen, tot — moedeloosheid. Wees gevoelig over ons moeilyk lot, maar befchouw het met moed en bedaardheid, Hy, die klaagt, is zo groot niet ais hy, die zyn lot leevendig gevoelt, al hel; drukkende daar van ondervindt, doch niet G 5 klaagt  |©8 HISTORIE VAN DEN HEEK klaagt, maar dat beneden zich acht. Een Sytfifc ma meet, tot in zyne liefde voor my zelf, iets ernftigs, iets groots behouden. Zyne liefde meet geene zwakheid zyn. Aan eenen Willem Leevend kan ik, om zyn geitel, zyn karakter, zyne jeugd , veel meer dwaasheden toeftaan, als hy bemint, dan aan u, myn Vriend. Indien uwe liefde al eens tot zwakheid overhelde, dan nog moet gy die aan de noodzaaklykheid opofferen. Groote gemoederen moeten niet tc véél bekend zyn met die zagtc kwynir.gen, dien dillen wellust, waardoor weeker karakters wel eens worden opgelost» Nu kunt gy groot zyn, indien gy u met waardigheid fchikt naar de noodzaaklykheid. Indien ik anders dagt, dan was ik de liefde van mynen Sytfama onwaardig: een zeer ordinair man zoude my eer genoeg aandoen, indien zyne zeden onbevlekt waren, De liefde, (ook wel de vriendfchap,) zoude my mooglyk ongelukkig, maar nooit za\ zy my veruchtlyk kunnen maaken. Ik ben niet boven zwakheden; ik ben zelf geltemd om te beminnen , maar ik heb de achting van my zelf zeer noodig Na u getoond te hebben, wat ik uit liefde, uit eerbied, — uit dankbaarheid voor myne Ouders doen konde, hebbe ik zeker wel cenig recht, om -myn besten Vriend nuttig te zyn? Nogmaal, gy zyt de .man myner verkiezing; ik zie van u af, om dat de pligt my dit beveelt. Ik heb den troosc  Willem lieven©. 103 gehad, dat gy, zelf in myne armen, «ïyne bo wecgredcnen goedkeurde ; dat gy my roemde. Ontneemt gy my nu dien troost, dien ik zo noodig heb V . . . . Wees u zelf meer gelyk! Myne achting is u immers ook die baai ; al verrukt myne liefde u veel meer? Gy bedroeft my, gy bedroeft my zeer, als ik my moet voordellen, dat gy u zo ongelukkig maakt. Myn lieve Sytfama ! kunt gy uwe Coosje bedroeven ? Nooit, zo ik de uwe niet zal kunnen zyn, zal ik van daat veranderen. Gy weet, dat ik, in weerwil van knellende omdandigheden , weet te blyven by een welgenoomen befluit? Vergenoeg u dan met myne vriendfchap , zo lang tot ik die tot liefde, werkzaam aan uw geluk, kan verhoogen! Myne vriendelyke gedagten verzeilen u altoos. Laat een volgende Brief my verzeekeren, dat ik eenig vermogen op uw geest blyf behouden! Ten bewyze, dat gy my meerdan ooit bemint, verg ik van u, dat gy u bedaard fchikt naar het geen zo zyn moet, en niet met het naargeestig norsch gelaat van iemand, die tegen zyn lot aangromt; maar met die zedelyke blymo> digheid, die alle onze trekken verfraait; en ons alle onze verrichtingen met vaardigheid doet volvoeren. Groet myn waarden Hendrik. 6 Laat myn Sytfama den dwaazen Jongeling geene geleegenheid geeven , om zich minder te befchuldigen ! Het G 4 vqori  ï°4 HISTORIE VAN DEN HEEK voorbeeld van een groot man is groot ; dwaalt hy wie volgt hem niet? De ring, dien gy my gaaft, voldoet aan het oogmerk. Evenwel, ik behoef niets van dien aart, om uwer te geden- ken Myne Ouders groeten u met de hoog, ffe achting; zo ook myne beminlyke Helder, die U hoogacht, en bemint. Uw favoritje, kleine Jetje, gebruikt thans met veel genoegen den dragon , om nog eene jonger pop te leeren ioopen. Brengt dit zelf geen lachje op uw gelaat? wat ver-, fchillen wy dan veel! Zy vraagt veel naar u. Nies ■mand wordt met meer onderfcheiding bemind, dan Sytfama van Zyne Vriendin, J. VELDENAAR, TWEE-  WILLEM .LEEVEND. TWEE- en- TWINTIGSTE BRIEF. Meju ffronw c har lotte roulin aan Metjuffrouw adriana belcour. myne waarde Vriendin! . . Hy is t'huis gekomen. ..... Had gy dit wel gedagt? Ik wel! Ik weet, hoe goed zyn meJclydcnd hart is. Hy moest zich maar verbeelden, dat ik hein gaarn te rug zage, en . . . hy komt. Ily ziet heel bleek , en ongedaan. Geen wonder: hy bemint, en hy wordt niet weder bemind, Dat moet toch heel treurig zyn , dunkt my. Ik ben half moeilyk op Juffrouw Helder. Hoo Kan zy mynen Vriend bedroeven ? Hy bemint haar oprecht; hy fprcekfc met my zo gaarn over haar: wie heeft hy ook buiten my, om zo over alles, wat hem aangaat, te fprecken; dat is immers waar ? Ik gebruik thans zorgvuldiglyk alles , wat de Doctor my voorfchryft ; maar ik geloof niet , dat ik herftellen zal. Myn geest is zo zwak; myne gedagten kan ik bezwaarlyk bepaalen ; ik adem veelmaal zo moeilyk, en zie er dikwyls ,zo ongemeen helder uit ! Myne diorbaare Moeder ftierf aan de Tecring; dat was, zult gy zeggen , het gevolg haarer verdrietclykheden en zorgen. Er zyn echter familie ziektens. Nooit verlangde - ' ^5 %i  10$ HISTORIE VAN DEN HEEK ik, om zeer lang te leeven: dikwyls hebt gy my vriendelyk beftraft over myne ongehechtheid aas dit fterfelyke, dit veel al moeilyk leven. Zoude het een onduidelyk voorgevoel geweest zyn ? Eens zal alles wel zyn. Myne hoop ziet verder dan het graf. AJtoos Uwe Vriendin, DRIE-  WILLEM LEEVEND. ÏQ? DRIE- en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer wille m leevend aan Mejuffrouw adriana belcour. w a ard s t e juffrouw b e l c o u r j jong! zo beminlyk! Ach! zou zy ons zo fpoedig begeeven! . . . . Als een roos niet verwelken , maar van den levens wortel algellageti worden. Neen , ó neen ! myne tedere Vriend» fchap zal haar uit den arm des doods rukken! h\ myne armen zal ik haar van den rand des grafs t$ rug dragen; zy zal leeveu, zy zal geluk* kig zyn. Dwaaze , bedriegclyke hoop , lach my flegtst nog éénmaal aan! ... Ik kan niet bedaard fchry» ven Ik heb Brieven ontfangen, die myn bloed doen kooken! Ik kan den inhoud nfet melden , noch aan Lotje , noch aan u , Belcour. Maar ik zal den Deugeniet vinden, en llraffen. Welk een ftryd is $ï in mynen boezem. . . Hoe poog ik myne opgeroepen driften voor het engelenoog myner lieve Lyderes te verbergen ! Ach , konde ik maar gisten, wie my en haar dus bt* ieedigt! >llaar ik ga aan uw verzoek voldoen. —•NaanW-* Ivfcj  ï©3 ÏISTORIE VAN BBN HKÏft lyks had Roulin u aan de fchuit gebragt, of de Doctor kwam. Hy was zeer t' onvreden op Lotje, om dat het i'clieiden van eene Vriendin haar dermaate ontroerd had. Alle aandoeningen ( zeide hy,) styn thans vergif voor u. Lotje zweeg. I» het voorhuis gaf hy Roulin, op zyn ernstig verzoek, zyne gedagten te kennen: uw Zuster (zeide 'hy,) heeft uwer Mocd.ers kwaal \ het is nog maar in de beginzels ; had zy een ander ge, ftel, jeugd en geneesmiddelen zouden veel doen; maar ik durf my niet vleijen. Die tyding trof ons dermaate, dat wy verdomden. Roulin viel my eindlyk om den hals. Hy zeide iets: maar ik was zo getroffen, dat ik noc-h hoorde, noch fprak. Tocnzy haar middagkoortsje had doorgeleegen, kreeg zy lust, om, wyl het zeer fchoon weer was, in de Tuinkamer thee te drinken. Aan myn arm ging zy den gang door, de plaats over. Ik poogde het gaan makkelyk te maaken, en myn arm om haar flaande, liet ik haar op my rusten. Ik kon my, haar dus vermoeid en zwak ziende, niet weerhouden , om haar aan myn hart te drukken. . . . Zy zag op, vestigde haare oogen met eenen weemnedigen ernst op my , wilde iets zeggen; ' bedagt zich, zag van my al', zuchtte zagtjes, en zeeg op haaren doel. Ik knielde by haar neer; zo weinig in daat om optedaan, als om vergif te drinken. Ik inikte, ik verborg myn aangezicht in haaren fcliooXr  jfeehoot : Roulin kwam binnen ; 't fcbeelde my èiet. . . . Ach, ware ik geftorven! Bedaar, myn Vriend, ( zeide hy,) zy kan nog her ft'ellen; en hy aelf (molt in traanen. Lotje fcheen bedaard; dit gaf ons eenen gcleenden moed. Ik ben een flerk gezond Jongman, maar tegen zulk een zieleniyden kan ik niet. Ik was zo ongelleld, dat ik, zonder iets te gebruiken, naar bed ging; de flaap serftelde my weder; en ik ben veel beter. Des morgens van myne Colleges t'huis komen* de, zat zy aan het ontbyt naar my te .wagten. Zy ftak haare hand naar my uit; en my zagtjesbeftraflende over myne hartstochtelykheid, zeide zy: „ wees nooit weer zo bedroefd, als gy gistej, ren waart: dit is al te overdreeven, en Haat ons „ te duur. Ik heb daar een Brief voor u ontfau„ gen." Hy was van myne Zuster, die my verzoekt , om op haare Fête te komen. Dit zeide ik aan Lotje. Zy- Gy gaat dan van huis , Leevend ? Ik. Ik zal moeten. Als gy ook beter waart, zou ik met vermaak by de Aanteekening asfiftees< ren; ik bemin myne Zuster. Zy. Gy zult, hoop ik, dit niet in bedenke» neemen ? Het is billyk, dat gy gaat. Groet haar en ook Mevrouw, voor my. Ik, Ja maar, Lieve, als ik niet by u ben . 4 ,• er moet trouw ingenoomen worden. [Zy lacht» xoetelyk* J Zy.  tl» HISTORIE VAN DEN HEÊR Zy'-. Als ik u nu beloof, daar mede voort tè gaan ? Ik. Dan zoude ik er toe kunnen befhuten. Zy. Ik beloof het u , op myn woord* [ Ik be* dankte haar , met eenige kusjes op haare lieve Zagte hand. ] Indien zy nu niet erger Wordt, ga ik Dihgsdag op reis: anders blyf ik hier, er kome van wat er wil. Zoude ik dan op eene vrolyke party gaan? Ben ik dan de oorzaak niet, dat uwe Vriendin haare rust, haare gezondheid verloören heeft?En zonde ik haar, met myn Wil, een oogenblik verlaaten ? Myne liefde kan ik haar niet geeven; maar zy zal alles genieten, wat myne vriendfchap kan uitdenken; zo lang tot zy uit zaliger gewesten op ons neder ziet, en dan nog zal haar naam voor my heilig zyn ! Lotje heeft meer koorts» Zy bidt my, dat ik vertrekken zal , ik kan haar niets weigeren. . . , Zy wil, dat ik ga; wel nu, ik zal gaan Zy is geheel eene Vrouw, als zy fpreekt ; kan ik haar wel iets weigeren ? * ïk heb daar affcheid genoomen : morgen og» tsend vertrek ik vröegrydig ; ik ga te psrsrtH anders bezogt ik li in het doorvaaren. Zy vroeg niet, hoe lang ik uitbleef; ik roerde dit ook  WILLEM L Ë C V S f) i, tij .ook niet aan. Ik kon byna niet van haar fcheiden .... ó dat verbindend Meisje ! Vaarwel, lieve Willem ! Lieve Willem! zo veele goedheid! ik kan het niet uitftaan. En door my wordt z$ ongelukkig Haat my niet , Belcour , beklaag my; ik ben niet meer gelukkig , maa? onveranderlyk Ww Vriend, W. LBKVENB, VIER.  ïlfc -HISTORIE VAN DËN HEER. VIER- en- TWINTIGSTE BRIEF. ■De Heer- paolus helder-aan den Heel willem leevend'. myn heer en v r i e n d ! oogmerk is, om binnen èene maand op reis te gaan; uit oude vriendfchap vind ik my verpligt u dit te melden. Gy fchryft my niet? uw misnoegen duurt dan nog; en gy weigert op' mynen eisc'n van uwen Athcïstifchen Vriend afftand te doen; ik kan des uw Vriend niet meer zyn, dan voor zo Verre 'ik u van harten het beste wensch. De geruchten, ten uwen nadeèle verfpieid^ vermeerderen ; en gy hebt de waarfchynlykheid tegen u. Gy maakt dan reeds parade door de fuoode gevoelens, u ingeboezemd: zekerVaers, éns voorgekomen, draagt daar de bewyzen van i Ik geloof nog niet, dat gy een fchurk zyt omtrent een Meisje, dat, voor zy u kende, eei engel was. Ons is uit Leidén bericht, dat Juffrouw Roulin zeer ziek is , en riet meer gezien wordt. , . . Gy zyt onverwagt t'huis gekomen ... Gy zyt reeds weder by haar .... Ik ben, weet gy, niet ligt driftig; maar welk een' Dui-  WILLEM LEEVEND-., til, Duivel moet gy zyn , indien gy haar bedorveii hebt ! Dat dan de Regeerder der Waereld u ftrafflb! Eene Lotje aan zyne lusten optèofferen, en haar geene vergoeding te doen! . . . Mogt 'gy öiifchuldig zyn, hoe gaarn bleef ik 'dan Uw oprecht genoegen Vriend a P. HELDER, Hr. DEEL, H VYF-  SÏ4 HISTORIE VAN DEN HEER VYF- en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer Willem leevend aan den Heer paulus helder. myn heer! 0"k wat oorzaak verbeeld gy u, my de wet te mogen Hellen ? Lastert gy nog al hem, dien gy niet kent? die u nooit misdeed? Hem, aan wien ik zeer veele kundigheden te danken hebbe ? Het is goed voor myn Heer Helder, dat gy eene Zuster hebt, die ik tot aanbiddens bemin; anders — Myn aart is niet zeer onaandocnlyk voor beleedigingen. Maar ik verfmaade hem, die, öm dat hy zich veilig kan achten, eenen Vriend onwaardig durft behandelen. De tyd is voorby, dat ik u rekenfehap van myne daaden wilde geeven; maar ik zou my zelf verachten, indien ik een Vriend, die mooglyk ongelukkig denkt , maar zeer wel leeft, zoude opgeeven, zonder eene voldoende reden. Oordeel over my, zo als gy wik; ik blyf de zelfde Leevend , die uwe vriendfchap waardig is, doch die nu verwerpt. Wat myn gedrag omtrent Juffrouw Roulin betreft , noem my den Lasteraar , die my zo be- !ee«  willem LEEvéwD. 115 ieedigt : Noem hem ; dit is myn eisch. Stel my in (laat , haar te wreeken. Om dit van u te vergen , fchryf ik eenig antwoord op uwen bitzen brief; w. Leevend; H a ZES-  31$ HIstoRIE VAM DEN HEER ZES- en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer p au lus helder aan den Heef willem leevend. myn heer.! J^do rasch ik van vricndelyke" waarfeh invingen misbruik kan maaken, en in (Iaat ben, om u nieuwe dolligheden té doen begaan, zal ik aan uwen trotfehen cisch voldoen; zo lang moet gy wagten. Ja, my is verzeekerd, dat uwe fchandelyke verkeering met haar zichtbaare gevolgen heeft. Wat meent gy, dat u, om dat gy fiks met den degen zyt, alles vryftaat? Ik lach wat met uwe bedreiging. Myn punt van eer beftaat niet in eenen haastigen knaap met den degen in de hand optewagten. Vlei u nooit my tot zulke dwaasheden over te haaien, al ontmoette ik u, waar ook. Bedenk echter, dat gy eens een kwant, u meer :gclyk, zoud kunnen tegenkomen , en poog uw misdryf te boeten; leg uwe ergerlyke begrippen af, dan zult gy beter doen. Myne Zuster zou zich uwer aanbidding tot Weinig eer rekenen, indien zy dit alles wist. p. helder,  WILLEM LEEVEND. jij- -ZEVEN en- TWINTIGSTE ER1E.F. Mejuffrouw . jacob a veldenaar aao Me» juffrOUW CHRISTIMA HELDER. MYNE WAARDSTE. VRIENDINj /LdMen wordt het doen van eenen pligt met zo veel vleijende goedkeuring belchouwd, als dien , weiken ik verricht heb. Indien ik uit roemzucht, werkte ; ik konde niets meer wenl'chen ! Dan, hoe aangenaam de goedkeuringen eener Mevrouw Helder, en ook die van u, myne Vriendin, zyn, de Kille infpraak myns geweetens, die my meternst verzeckert: gy deed wel, en gy deed yvel ufo zeer gcedc begi::zels, overtreft alles, dat van buiten aankomt. Voor hoe veele, en ondertbheiccu: aandoeningen is het menfchelyk hart vatbaar' Welkeen verrukkend geheel.vormen zy, alsonz^ reden die leidt, zuivert, verheit! De dankbare liefde voor myne Ouders, de vriendfchap yflox « de geneegenhcid voor Sytfama! . . ... . . \\ c\, kc reine bronnen van duurzaam genoegen, k, [jj^, zy niet buiten hunne oevers treedenJ ? Alles is zaligheid, zo lang zy. met cil.aiider..in, Hemmen. Ovcrdryvtsn zy elkander, we% cue vrecslyke verwoesting kan er uit zulk een wanoi .,,,J* 3 Qflt-.  \l& HISTORIE VAN DEN HEER ontdaan ! zou de de deugd wel krasfender wange-. luiden hooren kunnen? Yerhef my zo hoog niet! Lieve Helder, zoude, er voor my, ook in de armen van mynen Sytfama, geluk zyn kunnen, indien ik myn genoegen fmaakte, ten koste van andren ; en welke andren ! Ik heb des wel zeer gezorgd voor myn eigen geluk. De liefde voor myne Moeder is zo dankbaar, zo eerbiedig, zo teder, dat ik niet in ftaat ben die te befchryven. Alles, wat myne Chrisjevoor haare Moeder voelt, voel ik op de volkomenfte wys voor de myne. Maar hier komt nog wat by! en wat? . . . Medelyden met haare veelvuldige zwakheden. Omringd van vyf fchoone gezonde kinderen, zit zy magteloos, uitgeput; zelden in ftaat, om hun weezenlyke diensten te doen; meermaalen te zwak , om hunne licfkoozingen — hunne vrolykheid te kunnen uitftaan, 'k zwyg van die te genieten. Dan ziet zy op deeze kinderen, met een half te rug geademde zucht ; bezield door Moederlyke tederheid, glinstert er een dryvende traan in haare, dan zeer verwyderde oogen. Dan zie ik mynen eerwaardigen Vader! Hy fluit, als 'tware, al zyne zorgen in zyn eigen hart op, om de onzen niet te vermeerderen; ik zie dit alles, ik Verft*} dit alles, en ik zoude my van hun verwyderen ? . . . Hoe onwaardig ware ik dan uwe vriendfchap! de liefde myner Ouderen ; de op- yoe-  WILLEM LEEVEND. ïl<)> Voeding, die zy my gaven; het voorbeeld, dat ik door hun ontfing . . . Chrisje! Hoe zoude ik ook kunnen fcheiden van Kinderen, die als bloozende engelen altoos om my zweeven, die my zo noodig hebben, die myne zorg met gehoorzaamheid vergelden ? Laaten wy er nooit meer aan denken. Iemand, die denkt zo als ik denk, kan, wil hy vrede met zich zelf hebben, niet anders doen, dan ik deed. Dit leer ik er uit: dat wy ons nooit genoeg kunnen bcvlytigen, om rechtzinnig te leeren denken, over alles wat wy te betrachten hebben. Dit ftelt ons in ftaat, om aan alles zyne regte gehalte te geeven, onze neigingen te regelen, en voorzichtig te kiezen. Ik begryp volmaakt wel, myne lieve, wat het zegt bemind te zyn van hem, die zo zeer onze achting als wederliefde verdient. Sytfama is de eenige Man , voor wien myn hart ooit fprak. Hy is volkomen bereekend, om my gelukkig te maaken. De ftroom myner- liefde zoude ook onbelemmerd voortvloeijen; maar ik fta in andere diatrekkingen: uit die betrekkingen ontftaanweder andre pligten ; het gehoorzaamen daar aan , moet by my alles ovenveegen, wat de liefde van zo eenen Man my zoude kunnen doen genieten. Voor u verberg ik niet , dat my wel eens een losfe traan ontglipt , ook als ik niet duidelyk kan zeggen waar over! Ik ontken óók niet, dat Sytfama minder middelen in zich heeft, om dat II 4 ge.-  4,20 HISTORIE VAN DEN HEER, gelukkig , dat gerustdellend evenwigt tusfehen, zyne verlangens te vinden! En dat niet al zyne vastheid van geest. En dat niet alle zyne bedaardheid. Wil ik het u zeggen? Hy heeft maar céne neiging: Liefde voor zyne Coosje! Hy. offert niets, op; wat zoude hem des kunnen vertroosten? Zyne liefde is gelyk aan éénen Ijoofddroom, die in. geene mindere, beekeu wordt afgeleid, Hoe fterk moet een hart. als het zyne gcfchokt worden, als het door eene gevestigde liefde doordrongen is ! Hy fchryft. my; maar geheel in den ftyl der moedeloosheid ! Zie hier zynen Brief en de Copie van myn antwoord. Lees beide. Ach , ik zoude ,het veel mocilykcr hebben, zo ik in het lieve getrouwe., anet my fympathifeerend. hart myner Vriendin, niet alles konde uitdorten ! De liefde maakt voor ons, nog veel meer dan de onverfehiilighcid, de vriendfchap noodzaaklyk. Welke dille onfclmldige mededcelingcn onzer verborgende gewaarwordingen zullen wy hebben ! Er zyn gedngten , die men zelf aan den beminden Man , welke die in onzen geest voortbrengt, niet. kan toehetrouwen, . . . Wat verlang ik om by u te zyn!, . Nu ben ik eerst gefchikt, om uwen lieven Brief, te beantwoorden. Gy hebt gelyk , myne zoet? Vriendin; wantrouwen, agtcrhoudendbejd, kan tusfehen ons geen plaats hebben. Gy kunt et des nooit uit werken. Laat ik u al wat u moeilyk valt ipaaren; ik zal eens aan u zeggen, wat en hoe  WILLEM LEEVENB. 121 hpe gy denkt. Gy bemint Leevend; uwe liefde is reeds in uw kinderlyk hartje opgegroeid, vóór gy dit vermoedde.. Eindlyk befchouwt gy hem eens eenmaal in den vollen bloei van jeugd en fchoonheid. Uw hart iloeg ; maar , dewyl gy meende dat die flag niet beantwoord wierd, gingt gy, uit eene Chrisjc byzonder eigen grootsheid, the neiging tegen. Naderhand hoort gy, dat, hy eene andere bemint, en dat zo wel zyne wys van denken, als manier van leeven, hem weinig eer aandoen. Dit kwest uwe eigenliefde; er komt jcen weinigje fpyt by. Uit kieschheid poogt gy dat geen voor my te verbergen, dat gy, 6 zo gaarn , voor uw eigen hart zoud verbergen ! Hier uit ontdaan nu die bewolking uwer blymoedig.heid, die kleine ongelykbeden aan u zelf; dit .betoverende korte afweezigheid van gedagten, waar ui: gy nooit dan met eene zoete verwarring en eenen r.oozengloed te rug komt; en die u dan, Voor ecni.ge .oogenblikken, leevendiger , gcesti- .ger, ; ■voorkomender maakt, dan uw eigen hart u ingeeft. Door dit alles komt er iets gedw.mgjns over uw anders zo natuurlyke, losfe, beval|igc.houding, gelaat en verkeering. Zie daar, myne. eige Chrisje, zo is het; en niet anders. Zoude ik u niet volmaakt kennen, denkt gy? Alle myne plaagerytjes konden u niet aan het fprcéken. krygeu^ hoe lastig het u ook viel. v.y iéts te yerheelen, H 5 In-  I2Ö HISTORIE VAN DEN HEER Indien Leevend uwe liefde beantwoordde, waardig was u te beminnen, ik zoude hem poogen van dienst te zyn; te meer,' wyl Mevrouw Helder hem altoos als den lieven Zoon haarer Vriendin befchouwt; maar! maar . . . lieve Chrisje! Beftry eene neiging, die voor uwe rustnadeeligzoude kunnen worden. Zy kan u niet gelukkig maaken; oordeel zelf, maar laat uw hart er zich niet mede bemoeijen. Ik geloof geenzins het ergst, dat men ten zynen nadeele verhaalt: maar ik geloof, dat hy in de noodzaaklykheid is om juffrouw Roulin getrouw te blyven, zo hy anderzins een eerlyk Man blyven wil. Zyne geneegenheid is bekend. Myn Neef Hendrik, die thans te Leiden ftudcert, en geen vriend of vyand van Leevend is , zegt my: dat de Student Leevend zich geheel door haar laat beftieren; en dat men daar aan, veel meer dan aan zyne eigen voorzichtigheid, moet toefchryven , dat hy het nog zo wel maakt, en 'niet meerder [peelt. Geheele dagen zit hy by haar in de greotfte huisfelyke gemeenzaamheid; leest,'teekent, muficcert voor haar. Niemand fchynt dit te laaken; immers de gefchiktfte Studenten niet. Elk hunner zoude gaarn in Leevends plaats zyn. Dat zy hem bemint, is buiten bedenken. Hoeberispclyk hy dan ook' moge zyn, hy is in veelen opzichte beminlyk. Juffrouw Rxuihft is in eenen flegten ftaat van gezondheid; men ziet haar niet meer, zelf  WILLEM LEEVEND. I23 zelf niet in het voorhuis. Dat hy zo onverwagt te rug komt, kan daar wel door ontftaan zyn. Mooglyk zyn de Brieven, door uw Broeder ori'tfangen, van Lotje geweest; of van eene Vriendin , die hem verzogt, om niet verder voort te reizen. Hoe het zy, myn verlangen om Willems Lotje te zien, is zeer fterk. Zy wordt, om hem , voor ons van nog meer belang. Hoe onvoorzichtig van Leevend, zich zo vroeg te verbinden; maar is voorzichtigheid de hoofddeugd van zyne jaaren, van zyn karakter! Moeten wy hem zó ftreng berispen, om dat hy gevoelig is voor eene Lotje Roulin ? zy is geheel beminlyke verdienfte; immers dit zegt het algemeen gevoelen , zo veel men haar kent. Zy, onder ons gezegd, doet eere aan zyne liefde; en daar zy met hem in fatfocn gelyk is, blyft er alleen een groot verfchil in middelen ; maar wat zegt dat by zulk een edelaartigen jongeling als onzen Vriend? Hoe bemin iku, myne lieve Vriendin, omawe zagte gevoelens voor Lotje! Ik hoop maar, dat deeze beminlyke jongelieden geen oogenblik zullen vergeeten wat zy hunne familien hun zelf , fchuldig zyn ! Verbeeld u die aankomst! Wy kennen hem;zyne vriendfchap is bynaliefde, zo wel als zyn afkeer byna haat; hy is zXFrieud, of al Fyand . . . Verbeeld u, met hoe veel tederheid zy hem omhelsd heeft , die om haaren't wil te rug keert van eene reis, waar op hy zo zeer  124 HISTORIE VAN DEN HEER gezet was Ilch ik niet genoeg gezegd, omutt overtuigen ., dat gy niet meer met onderfcheiding aan hem denken moet? Overweeg het we); en }aat ik u met een geruster hart mogen omhelzen, dan nu in uwen boezem klopt; hoe geluld kig zu\t gy dan zyn, en gevolglyk ook Uw eige, C. VELDE X AAR. V)ER.  WILLEM LEEVEND. ISfj AGT- en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer willem l e e v e n o aan Mejuffrouw c har lotte roulin. myne lieve LOTJï! "Voor ik iets anders zeg, hoe vaart gy? Hoe was het, zedert ik vertrok ? Gebruikt gy de Medicamenten wel; en geregeld ? vermoeit gy u ook te veel? zal er morgen een Brief voor my zyn? Ik vlieg zelf naar het postkantoor i den befceller kan ik niet zitten afvvagten. Hoe gaarn had ik u gistren morgen nog eens vaarwel gezegd! Het kon niet — de bicnfeance moet waargenoomen worden. Ach, men moet zien, hoe ik u eerbiedig! Groet myn besten Vriend, uw waarden Broeder. Zult gy u zorgvuldig wagten van alles, wat u nadeclig zoude kunnen zyn? Wat ben ik ongerust! Ik beef van angst. Ach , myne heele lieve, was ik weder te Leiden! Wees niet kleinmoedig. Leef em hen, die u zo hartlyk liefhebben! Leef ook ©m uwen Willem. Hy heeft u, myne. waarde, zo nodig ter zyner verbetering : uwe goedkeuring is by hem van zo veel gewigt! Ik weet, hoe gelukkig gy denkt over de groote ftandsverwisfeling; hoe gy u voorbereidt, om u die verheeven maatfchappye waardig te maaken; maag  iz6 HISTORIE VAN DEN HEER maar wat zal ér van ons worden Dcezë duistere fmartvoÜe tooneelen doen my derwyze aan, dat ik bcevend te rug fchrik. Binnen weinige dagen hoop ik U weder te zien. Hoe vüurig bid ik om uwe hcrltclling! Ben ik dan de Vriend van uw hart niet , myne Lotje ? Twyfelt gy, of ik, door alle de betrekkingen der vriendfchap, ben Uwen W. LEEVENÖ. P.S. Geen Brief! ach myne lieve! NÉ-  WILLEM LEEVEND. 12? NEGEN- en- TWINTIGSTE BRIEF. Majoor hendrik veldenaar aan MejuffrOUW sophia veldenaa r. tedergeliefde moeder! Cry zult niet te vergcefsch gerchrecvcn hebben. Ik zal nu efnftig poogen, om eene dvvaaze liefde te overwinnen. Indien ik my, zonder my in uwe oogen te vernederen, ongelukkig bleef maaken, mooglyk zoude ik mocds genoeg daar toe hebbbee ; maar 'die bewustheid werkt te fterk op myne reden. Uwe beftralfmg over myn gedrag omtrent zeker jong Heer gehouden , verdien ik maar al te wel. Myn berouw daar over is zo oprecht, dat ik zeer zeker daar nooit meer fchuldig aan worden kan : en ik fta verbaasd over het ontdekken van eene zwakheid, die ik nooit in my vermoedde. Myn hart verlangt , om hem vergoeding te doen voor eene onheuschheid , welke hy niet van my verdiende ; maar het ergst is dit : het was niet in overyling; neen, ik wist zeer wel, dat ik hem zo ontfing. Laat de oprechtheid myner bekentenis my uwe vergeeving doen erlangen. Ik kennc myne .Zuster zo wel, dat zelf deeze op-  Ï2§ HISTORIE VAN DEN HÈER (opoffering van haare liefde aan haaren pligt my niet in 't ailerminfte verwondert. Myne Zuster kan doen het geen zy moet doen; en toont des, hoe dwaas , of onoprecht men in de meeste voortellen des levens , in dit opzicht , handelt; Haare geliefde Helling: wecffta de beginzeïs, overtuigt my al meer, en van haar gezond oordeel;, en van haare opréchte neiging, om altoos pligtmaatig te handelen. Laat my toc^ myne geëerde Moeder, u nog het volgende over myne liefde te zeggen. Herinner u, dat ik eene Juffrouw Helder bemin. Maakt my dit niet reeds verfchoonlyker ? Gy kent het gevoelig hart van uwen Hendrik, zyn fmaak voor het FchqOne, het cdelaartige! Eerst vleit de önervaaren minnaar zich met de hoop; neen, eerst bemint hy llegts; hy denkt er nog niets by: die aandoening is zo nieuw, en tevens zo volmaakt bcreekend voor zyn hart ; zy vervult dat lastig ledige zo geheel. Hy is niets dan gevoel. Dan zucht hy ; hy ontwaart nieuwe behoeftens : liy hoopt, en bedriegt zich zelf ter goeder tróuw: wat is voor hem, aangevuurd door deeze drift, onmooglyk ? Overtuigd van de zuiverheid zyns oogmerks , bellrydt zyne deugd die liefde niet; in tegendeel, hy weet, dat onze liefde ons eere aandoet, indien het voorwerp daar van ons'met achting vervult. Zo gaat hy gerust voort, langs eenen weg met bloemen beftrooid ; hy verliest zich  Willem leevenö* ts^ zich zelf in het aanftaande. Heeft de hoop hein misleid; ziet hy, dat zy, die hy bemint, niet voor hem is ; dah nog bekoort hem de roem van ftandvastig te zyn dermaate , dat zy zyn ongeluk voltooit. Zo is het niet , als hy alleen doot zyne zinnen , door zynen fmaak bé-. paald wordt; als hy of door coquetten verftrikt is , bf door ondervinding leert , dat hy haar niet kan achten, die hy bemint. Dan ontwaakt hy wel fasen uit de betoovering der zinnen. Hy zelf rukt , vervuld met verontwaardiging , en gloeijende van fchaamte, zyne boeijen los. Zyn hart moge haar willen beminnen, maar hy verWydert zich van haar , en eindlyk overwint hy zulke zwakheden , die hem van zyne zedelyke trotschheid geneezen. Myn waarde Kolonel is te rug gekomen , maar is zo zwaargeestig, dat hy my zelf naauwlyks toefpreekt. Feldenaar, ( zeide hy,) ik ver-, lies te veel; vraag my niets. 6 Welk eene Zuster, ■welke Ouders hebt gy! Hy drukte my fterk aan de hand , en ging van my af. Ik hoop, dat Coosje aan hem fchryven zal. Er is voor my iets al te vreemd, in de groote verandering de3 gemoeds , welke deeze uitmuntende Man ondergaan heeft. Altoos was hy zich zelf gelyk. Myne gebeden om uwe herftelling vermenigvuldigen, naar maate ik bezef , hoe wy allen als aan uw dierbaar leven gehecht zyn Maar iii. deel. l $  Ï3® HISTORIE VAN DEN HEER ik moet my van dit teder onderwerp verwyde* ren. Myne onbepaalde liefde voor u is u bekend Omhels voor my mynen eerwaar- digen Vader, myne lieve Zuster, en al de kindaren. Met eerbied en erkentenis teeken ik my, na u in myne gedagten omhelsd te hebben, Uw gehoorzaamen Zoon, H. VELDENAAR. DER*  WILLEM LEEVEND. ijjt DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Me- • juffrOUW jacoba veldenaar. myne a l l er waardste vriendin ! "CXwe aanmerking: „ dat de liefde voor ons de vriendfchap nog veel noodzaaklyker maakt dan 4, de: onverfchilligheid," is voor my geheel nieuw. Is dit zo, danzal ik den braaven Sytfama nog veel meer achten en beminnen, dan ik nu doe. Uw verlangen, om my uw geheel hart te openen, is niet grooter, dan bet myne is, om u daaT de^geleegenheid toe te geeven. Ik zal u toonen , dat, nu ik zelf weet, hoe ik over Willem denk, ik daar voor u geen geheim van kan maaken. Laat ik hier maar mede beginnen. Indien de liefde ons het beminde voorwerp onontbeerlyk maakt; indien wy, bewust zynde,dat men niet weder bemind wordt, geene rust meer vinden, en nergens iets aangenaams in ontdekken , dan bemin ik Willem niet; dan heb ik- hem nooit bemind. Maar, indien de liefde ons alleen iemand met onderfcheidende goedkeuring doet befchouwen; indien zy ons meer behagen doet vinden in den perfoon, dfe begaafdheden, den ommegang, lï~ de  13* HISTORIE VAN DEN HEEft de manieren van iemand, ook dan, als die door andren worden geëvenaard, of wel overtroffen; indien zy ons alleen neigt, om, moeten wy eene keuze doen , iemand te verkiezen; dan , ik beken het , dan beminde ik Willem, zo lang als my heugt; en gy weet, dat wy als kinderen met elkander omgingen. 't Is waar, ik ben wel eens wat nfweezig van gedagten; hy is wel eens de oorzaak, dat ik eene Ibhoone redenvoering van uwen Vader minder aandagtig hoor; maar ik hoor die echter, en dat wel met nut voor my zelf. Een verliefd Meisje zou er, zo als ik het begryp , niets van hooren. Iets zeer weinig heb ik daar van, en dat wil ik ook liefst behouden; het roert my aangenaam, maar onthutst my niet. Indien dit verfchooning vereischt, zo bid ik u, dat gy u herinnert, dat ik zo over Willem dagt, toen alles geheel kinderlyk was. Gy weet, myn Broer leerde te Amltcldam de Taaien enz., was veel by myn Heer Leevend, en onder het opzicht Van Mevrouw. In de vacantie bragt hy zyn Vriendje altoos mede. Wim was tien jaar, toen die vifites regulier begonden. Mama hield ongemeen veel van hem; myn Vader ook. Pauw kon niet buiten hem; en ik was altoos bly, als hy kwam; hy bragt my ook, moet gy denken, altoos het een of ander ftuk fpeelgoed mede; en fchoon hy een regt wilde jongen was, fpeelde hy toch akoos liefst met Chrisje. Als hy naar  WILLEM LEEVEND. 133 naar huis moest, was hy zo bedroefd, dat Mama wel eens werk had om hem te bedaaren ; hy hield evenwel onbefchryflyk van zyne Moeder. Naargelang dat wy ouder wierden, veranderde dit ook wat. En toen gy met hem hier logeerde , had ik hem in geen anderhalfjaar gezien. Maar genoeg; gy weet alles, wat ik u hier omtrent zeggen kan Hy bemint Juffrouw Roulin. Ik kwel my daar niet in het allerminfte over; immers zo dunkt my waarlyk. Ik denk er maar wat heel veel aan ; en ik vind niemand, die my zo zeer behaagt , als Willem my nu nog behagen zoude, indien hy myne goedkeuring verdiende. De liefde is vry; en daar het Meisje zyne liefde zo waardig is , wie zal hem zyne liefde voor haar verwyten ? Ik ben blyde, dat hy zich zyner keuze niet behoeft te fehaamen. Alle uwe plagerytjes hebbe ik wel gemerkt; maar zag niet, hoe ik die konde beantwoorden. Gy geloofde, dat ik Willem beminde; ik Helde het tegendeel: dat hy echter zo alle oude kennisfchap affnydt, vind ik onheusch; en ik ben eimisnoegd over. Wees des nu gerust, myne waardIte; ik geef my zo weinig toe in dat conditioneel behagen, dat ik met genoegen zien zal, dat hy eens met zyne Lotje getrouwd is. liy kan u (zeide gy,) niet gelukkig maaken. Dat is ook zeer onnoodig. Ik hen het buiten hem. Ik ben het met u , myne Vriendin ; en worde het daag1 3 lyks  134 HISTORIE VAN DEN HEER lyks nog meerder, naar maate ik u leer kennen. Pleit, myne lieve , maarzoyverig nietvoorhem. Het is onnoodig. Leevend kan geen llegte jongen worden ; wel iets berispelyks doen , wel dwaasheden, wel onvoorzigtigheden begaan. Ik beef wel eens voor beide onze jonge beden! Hy is veel te veel een man, om voor de Sexe onverfchillig te kunnen zyn, altoos een meisjesgek. Ik geloof echter niet, dat de Sexe hem in 't algemeen zal verleiden; wel, dat hy zich aan eene uit die zal hechten, laaten de gevolgen zyn wat die willen. Mama fpreekt weinig over hem: maar ik merk, dat hy geheel uit myns Vaders gratie is. Pauw ontfangt noch fchryft Brieven; het is of Willem hier geheel vreemd is. Dit is ook niet aangenaam. Ik zie niet, dat hy het daar juist naar maakt. Zou Mevrouw van Oldenburg daar niets van weeten ? zou zy niets vermoeden van zyn onverwagt t'huiskomen ? Wy hebben een Communicatie-Brief van het Huwlyk zyntr Zuster met den Heer Pvyzig; het opfchrift is van Willem, ook zyn 't de invoegzels; zo dat, hy is thans te Amftcldam. Hy fchryft toch fchoon. ik bewaar gaarn wel opgeftelde Brieven van dat flag, om dat men die zo enkeld vindt. Het Airtje, waarom gy my gevraagd hebt, en dat gy hem met zo veel vermaak hoorde zingen , (hoewel daar zyn talent niet legt,) heb ik gevonden; het lag by al de Muziek , door hem voor my gefchreeven. SONG,  WILLEM LEEVEND. i 3ff SONG. I am in love witk twenty; bia. I could adore As many more, There is nothing like a Plenty. Variety is charming; bis. So conftancy Is not for me; So, Ladies, jou take warning. Ile that has hut one love, bis. Is as poor As many more, Alike a man witk one glove. Variety is charming; bis. So conftancy Is not for me; So, Ladies, jou take warning. Ik eindig deezen, niet regt gedisponeerd om zo te fcbryven, als ik moet fchsyven aan myn eige Coosje. Altoos De uwe, C. HELDER. I 4 EEN-  I3t> «ISTORIE VAN DEN HEER EEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw charlotte roulin aart den, Heer wille m leevend. myn beste vriend!. 3Ck poog, in antwoord op uwen, lieven Brief, eenige regels te fchryven. Ontrust u niet; ik ben vooral niet erger , mooglyk wat beter. Vermag ik iets op u, breng het uwe toe tot de algemeene blydfchap van dat huis, daar gy u thans bevindt: de geleegenheid eischt zulks; dit zal my veel vergenoegen geeven. Overhaast u ook niet om te rug te komen; diverteer u eens recht: gy hebt ook wel wel eens eenige afleiding noodig. Ik gebruik de medicynen geregeld. Ik zie met fmarte, hoe myn goede Roulin over myne ongefteldheid treurt. Ach, dat moet' niet zyn ! Waarom onderwerpen wy ons niet met blymoedigheid aan de beftieringen van Hem , die altoos ons heil poogt te bewerken ? Hoe vertroost my die pligt! Ik ben altoos , myn lieve Leevend, Uwe Vriendin, l. roulin. TWEE-  WILLEM LEEVEND. 137 TWEE-en- DERTIGSTE BRfEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw ' ad rian a belcour. waards te juffrouw belcour f CXibefchryfiyk teder is myne vriendfchap voor onze lieve Lyderes. Naauwlyks kan ik van haar duuren. Angst, medelydcn en zorgen , bewolken een gelaat, daar voormaals vreugd en vergenoegen op te leezen waren. Ik durf my niet te veel verbergen, uit vrees dat ik my te veel zoude doen zien. Myne Moeder ontfing my zeer vriendlyk, maar ik geloof, dat zy niet ten vollen over my voldaan is. Mooglyk is dit maar een vermoeden; evenwel dit vermoeden had ik nooit. Zy vroeg my naar mynen Vriend Jambres, en, zeer byzondcr, naar Lotje. Myne Mama heeft iets in haare wyze van zeggen, haar zo eigen, dat die my nog meer dan haare woorden doet begrypen , wat zy eigenlyk zegt. Ik antwoordde, dat Juffrouw Roulin zeer onpasfelyk was ; en dat de Doctor vreesde, dat zy een beginzel van Teering had. Zy zag my door en door: ik wierd zeer rood Waarom ? Ik weet het niet; en zedert heeft zy weinig met my gefprooken. Hoe weinig ftemt myne ziel in met dien blyden I 5 toon,  I38 HISTORIE VAN DEN HEER 1 toon, welke hier thans gehoord wordt! Myn Stiefvader is, op zyn wys, zelf vrolyk. Myne Zuster geeft daar eene reden van, die geheel van haar maakzel is, denk ik. Myne Mama ziet er uit, als de Zuster haarer Kinderen, en wordt door elk met onderfcheiding behandeld. Myne Zuster, die ik u eenigzins heb leeren kennen uit haare Brieven aan my, is zo Hout en tevens zo lief, dat Ryzig handen te kort zal hebben, om haar in order te houden ; dit zegt hy zelf tegen haar. Nooit zag ik tusfehen Bruigom en Bruid zo eene converfatie. Het is of zy zich haast, om alle haare fratzen uittefpeelen, voor zy verpligt zal zyn van toon te veranderen. Het is of Ryzig al een halfdouzyn jaar met haar is getrouwd geweest. Elk zyn zin; maar als ik my verbeeld, dat eene Juffrouw Helder myne Bruid zy Zeker, ik zoude geen Ryzig zyn kunnen; maar eene Juffrouw Helder zou ook geene Juffrouw Leevend zyn. De oude Mevrouw Ryzig is eene groote, gezette , ftaatige Vrouw; zy heeft het geen gy, Fransjes, zo wel, un air fee, noemen. Zelden komt er een lachje op haar gelaat. Zy is extra beleefd, evenwel met zekere houding, en op zekeren afftand. Alles moet zo met plegtigheid verrigt worfltu; alles moet zo op het orloge afgaan. Men moet ten minffen buigen, als er geniest wordt; en over tafel drinkt zy nog, naar eene flipte orde, de  WILLEM LEEVEND. 1 39 de gezondheden. Er mag by haar aan tafel zo min gefnooven, als op het desfert gerookt worden. Ik denk, want ik heb eens by haar gegeeten, dat zy haar tafel ordonneert naar een analifis; en het desfert was een meesterftuk van Symmétrie. Zyfpreekt Weinig; is niet zeer ingenoomen met jonge lieden. Ik geloof des, dat ik aan myn rond hair haare onderfcheiding verpligt ben ; dat is (zeide zy tegen myne Moeder, toen ik haar myn compliment maakte,) de eenigfie Economifche bol in dit -heel* gezelfchapl Daatje hoorde dit, ongelukkig voor my, en kwelt my gruwlyk; ja dreigt de fchaar in myne lokken te zetten , zo ik haar by Mama Ryzig den voet ligt. Myn aanftaande Broeder is nog wat meer dan een koopman. Hy heeft iets heels in zyn voorkomen; maar, als hy wil, durft men hem onder de oogen zien. Was myn hart vry, hoe zoude ik de algemeene vreugd tragten te vergrooten! Van avond is hier eene Dansparty; ik vervvagt er niet veel van, want myner Zusters Vriendin is er niet, en met haar mis ik myn lieve fpeelnoodje. Ik ben geplaatst by eene Nigt van den Bruigom. Maar had ik lust, de Bruid zou er voor boeten. Ik heb aan onze Engel gefchreeveu, en reeds antwoord; zy fchynt wat beter: mogt het zo zyn1 Uw Vriend, W. LEE VEN D. DRIE-  14© HISTORIE VAN DEN HEER DRIE- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw a l i d a leevend aan Mejuffrouw petronella renard. Ü^f een , Renard, dat had ik nooit van u gedagt! Ja, ik weet wel, dat gy veel meer van myne Mama houdt, ( en dat doe ik ook, ) dan van my, uwe Vriendin, die zo veel verlooren reisjes op en door de Waereldzee der Saletten en Partyen met * gedaan heeft; maar evenwel niet by een mensch op het Commisfaris - maal te komen , als een mensch de bruid wordt, dat is regt kwaadaartig van u. Wel lieve hemel, kunt gy, door uw verblyf in een oudmans ziekenkamer, uw Oom wel voor een eenige neep van het adelyk Podagra bewaaren ? Hoor, weet gy wat ? ik denk , Kees Everards, als de Pastor Fido, veel meer fchuld heeft aan uw wegblyven, dan de oude zieke fukkelaar, die er den fchuld van krygt. Ach, hy is immers zo verliefd op u als een Snoek. En jylui, gevoelige zielen, zyt zo naauwhartig, datjelui ook, het geen je zelf niet genieten kunt, nog aan andren misgunt. Wie weet of hy u , op pcene van niet neemen, niet heeft doen belooven, dat gy Wim Leevend niet met uwe lieve mollige zag- te  WILLEM LEEVEND. I4Ï tc hand, (dat is even zo veel, Piet; gy hebt toch lieve handen ,) zoud begunstigen , ook niet zo lang, als de jongen noodig had om u op te leiden. Nu, ik wilde om geen honderd waerelden, alle zo mooi als de beste waereld Van myn Broêr den Student, dat Ryzig die krullen in den kop kreeg. Wel, de (haak zou ondraaglyk voor my zyn; en ik kon er ook zo min aan beantwoorden als de iteenen Roeland, die in onze jeugd, ten minden nog een ftuk daar van, op het hoekje van de Kolk Mond. 6, Onze Huwlyks - Muziek zal veel meer in den Oorlogstoon dan in het Menuetpasje vallen. Miferabel nog toe, wat heeft uw Pastor Fido het ellendig voor zyn hart! De Buitenlanders mogen waaragtig wel praaten, dat wy, Hollanders , koudvogtige ongevoelige creatuuren zyn; (zie de Wilden van' Europa enz.) Het zou er bedroefd uitzien , indien er geen Ryzigs en Daatjes waren, om in deeze de eer onzer Natie op te houden; want ik zou gemaklyk een geheel kabinet van gevoelige zielen in den omtrek myner bekenden kunnen verzamelen. Ja zelf, heb ik gehoord, dat een onzer Zeehelden eene Proeve fchryft over het Tédere ; dat hy die Proeve zal uitgeevcn , met plaatjes van Eifen en Gravelot, en opdraagen aan Colardeau. Ryzig zegt, dat Everards geene oogen heeft dan voor u. Waar bemoeit hy zich meê ? Of wil hy my toch op allewyzen verzeekeren, dat hy  I42 HISTORIE VAN: DEN HEER- hy wél oogen heeft voor u, en voor alles, Wat hem behaagt ? ó Die lieve oprechte man! Ik heb nog wat tegen uw aanftaanden; hy is my veel te mooi voor een man; Wel, hy is móbijer dangy en ik. Mama zegt, dat ik praat of ik mal ben , en dat zy u meer dan daaglyks vindt. Nu in vredes naam, wees niet alleen beter — neen, wees ook mooijer dan ik* Noem my eens eene Bruid, die dit ter goeder trouw kan zeggen, 't Is waar, Ryzig maakt my niet zot, door my leugens te vertellen. Ily heeft my nog geene enkelde keer over myne gevaarlykc Jchoenheidgefpvooken. Knap flag is ook al genoeg, voor zo een verftandig wyshoofd. Gy zyt genoeg geftraft, want Wim zou geheel voor u geweest zyn — immers, zo lang als de partyen duurden. Die eer hebje nu mooi verkeeken. Ik heb hem nu geplaatst by eene Nigt van Ryzig, daar de jongen doodelyk meé verlegen zit. Een akelig wezentje; een Dicbtresje, dat in aartige Vaarsjes een allerliefst Trcurfpelletje fchryft, en een heel zoet Dramatje maakt, dat met veel verlangen verwagt wordt. Dit oudagtig jong Meisje piept hem den godganfehen dag aan zyn ooren van fmaak, en van fynen fmaak, en dat wy ( geloof ik,) Hollanders, geen fmaak hebben; en van het metrum, en van de rust, en van de Dactylus , en van Werken van fmaak,. en foortgelyk tuigagie. En onderwyl zit de armen jongen met een  WILLEM LEEVEND. 143 eer. bakkes, daar het Martelaarsboek aan den eenen, en de Hoofdfche welgemanierdheid, aan den andren kant, duidelyk (immers voor my,) op gedrukt ftaai>. Myne zucht om Aliasfen te geeven kwam weer boven. Ik noem haar des niet Betje Ryzig, maar om de gemaklykheid, Apollonla Phebia Hexameter. Het komt my voor, Piet, dat indien zy geen meer fmaak heeft van Poëzy, dan van zich te kleeden, dat wy ons clan nog wel eens met Nigtjes Dichtwerken zullen amufeeren. Zy heeft my een Bruiloftsvaars beloofd; en dewyl het maar aan my Rond om te zeggen, in welk een vorm ik het hebben wilde, heb ik dien van een Heldendicht gekoozen: me dunkt, dat zal er nog zo een geurtje aan geeven. Het zal ysfelyk lang zyn; dat heb ik al gemerkt. Nu, dat is haar zaak, en ook uw zaak, Pietje. „ Myn zaak?" vraagt gy, met een gezichtje, als of gy zo uit eene verliefde mymering onvèrwagt wierd t'huis geroepen. Ja kind, uw zaak; want gy begrypt wel, hoop ik, dat ik het niet meen te leezen? maar ik zal het u zenden, of gy, in de Lectuur daar van voor uwen Oom, iets vond, dat hem zyn opium konde doen misfen. Magtig, wat fpyt het my, dat ik geen Poëtès ben ! Wel, dan maakte ik, als gy met Pastor Fido in de fuik (tapte, een Herderszang: une Elegante /dille. Myn ftyl zou vloeijen , zo alsProfesforNarrenszegt: „alsmelk ende als honing," en ik zou er al de R., en T., en  144 HISTORIE VAN DEN HEER. en foortgelyke harde letters uitlaaten , om dié zagtheid te bevorderen. Krielen zou het er in van Schaaperi , witte Lammeren , van Bloemkranferi en van Kroost. Nu, Nigt en ik zullen regt intime Vrienden worden. Wy hebben ook byzonder veel van elkander. En zo zy my, tegen dat gy trouwt, wat van haaren Poëtifchen fmaak wil overdoen, dan zal ik haar, een half jaar lang, aÜèdaag, een uur in de kunst van zich wel te kleeden ondcrwyzen , ja haar zelf een gröote pop prcfent doen, om zich t'huis daar aan teoelfenen. 't Is waar, ik zou niet gaarn Nigt zeggen , by Jan én heel de waereld, tegen een wysneusje , dat noch weet te zitten , noch zich een fatfoenlyk. uitwendig te geeven : het Woord fatfoen verftaat gy. Wim , die nooit kwaad van de Meisjes fpteekt * (hy is myn Broer, moet gy denken,) zegt, dat zy veel weet , en dat zy alleen wat meer converfatie moest gehad hebben. Wel, 't is toch bedroefd , zeide ik , dat zulke menfehen maar fe veel moois vinden in anders te zyn dan wy, domme metden. Ily had vry wat te zeggen op die bénaaming; maar vertelde my (of ik het niet wist!") ,, dat Ridder Newton noch door eenige hatuur,, lyke, noch door eenige voorgewende byzonder„ beden, zich nooit van zyne inedemenfehen had „ onderfcheiden " Maar ik zou met Ridder i\7ewton en myn Nigt Hexameter wel vergeeten", dat  WILLEM LEEVEND. Ï0 dht ik etc Bruid ben, en bezig was om u vanmyrre Fêtes te fchryven! Domine Heftig en zyne Vrouw Waren feestig verzogt; dewyl ik zeer wel wist, dat zy hun woord by een ander kwyt waren. Zeg niet, kind, dat dit er niet door kan. Het kan wél met ruimte zelf! Kon ik Heftig en zyne Vrouw verzoeken , daar hy zo den nyd op Willem beeft; en vry wat ingang by Mama krygt ? Kon ik myn Broer geplaatst hebben by iemand, die hem zoude aanzien met een bakkes; fiets mieh tikh ! En ook hy bidt altyd zo' gruwlyk lang, dat, zo ik liet niet beter hoorde, ik zou denken , dat hy de Tien Geboden en het Geloof bad (zo als onze Roomfche Tuinman.) Van zyn goed wyf fpyt het my magtig ; als de ouwe mensch nog ereis op de proppen komt, is zy recht comicq ; ja zy is nog wel voor de vreugd, en haar Vader heeft my gedoopt, dat meer is; maar om Willem kon dat niet. De Man des huizes was ook knap aangedaan. Mama kan alles van hem krygën, 't Is waarlyk een mooije vent, voor een Amfteldams maakzel. Willem had zich puur^ om my te plaitieren, opgefchikt. Zyn witte rok met zilver Hond hem zo Wél, dat elk Meisje, al was zy geen Nigt Hexameter, op hem zoude hebben moeten verlieven; immers op zyn witten rok met zilvtr; en als zy zich bepaal Je by zyn fraai kamilbol, dan dunkt my, dat haar hart moest verfmelten, al was hejt Uu deel. K varj  145 HISTORIE VAN DEN HEER van marmer, of zelfvan best engelsch (taal. Dit zeide ik hem ook; maar, die baldaadige jongen gaf my, in fpyt van myn Bruidfchap, een draai. Mevrouw Ryzig, precies een eerwaardig familie portret in een deftige zwarte lyst: kostelyk in 't zwart, met kcurlyke kanten, maar zonderJuweelen, of eenig bywerkjc. Onze Gerrit zyn Vrouw was in 't grisdeline, een weinig gekapt, en met tveinige doch fchoone Juweelen verfierd. Nog een paar van de gasten; en dan, goeden dag, Renard. Wagt, om daar des te beter in te flagen , ga ik eerst eens eene nieuwe pen van het Kantoor ueelen. De droes zou nu evenwel onzen Gerrit haaien , indien hy op eene Bruid grommen durfde . . . . 'k zeg grommen! Wel, de Man gaf er my zes voor een paar : zo bly is hy , geloof ik , dat hy van my ontllagen wordt. Wel zie daar dan voor u verfchynen den fleer en Vrouw van Zeemansrust, alias onzen Freryk met zyne derdclialfisonderdpondige fchoone wederhelft. Ik zeg u, Kind, dat zy in volle pracht en heerlykheid met een Huurkoets vroegjes aan rolden : want het was nog geen vier uuren. Tante gal" er goeden reden van. ,, Dan bfykt het ,, zo, kind, zei ze, dat men van de familie is; „ en ik zie er altoos zo tegen aan, om met grog* ,, te Lui zo gelyk in te komen: want zie, Nigt, ,, ik wil het wel weeten , wy bennen maarBurger- „ lui,  WILLEM LEEVEN^. I4-* lui; zó niet, wy kunnen het wel doen, en zq ,, als het Liedje: gaat: Toen J'ader Adam [pitte, en Moeder Eva [pan, U 'aar vond men toen den Heer en ook den Edelman ? Zy was maar kcrjeus! de zwaarc triomfanten zyden Japon aan, met huizen, kasteden en zonnebloemen bemaald; heel mooi, dat moet ik bekennen. De kroon van Juweelen praalde weder op den dik bepoederden rand', en haar Lstdyken kanten muts. 't Js toch een aartig wyf. Heden , Tante, (zeide ik, ) wat is dat (en ik wees er op ,) een [uperbe [pcld! Doet het, kind? wel, ik zie er zo veel [aperbers niet aan; neem hem maar voor jou. Mama had daar veel tegen, en ik Hond ook kapot;' maar Oom haalde die er zeer onhandrg uit, zei: Wél, hoe hagel hebben wy het langer , Zus! is myn Wyf'langer geen meester van het haare? Daa zal de [peld MÈeh. Hy gaf my die met een: daar, meid, hy pr.st jou beter dan myn oud testament. Ik Ihk die in myn toupet; maar toch, zo was het niet gemeend, Oom. Onze Freryk was heel vrohk, en zo proper of hy uit zyn Yrouws porceleiukas kwam. Mama' had hun leiden verzegt cm in de Had blyven. Toen Grootje Ryzig vertrokken was , Helde ik een Peertje langs de kunt voor, om de goede Vrouw van' Zeemansrust wat op te beuren. Zy 1 & * beeft'  148 HISTORIE VAN BEN HEER heeft ook den laatden Man zien gaan. Van de Dansparty des volgenden daags kwam niet veel. Mama danst zedert myn Vaders dood niet meer. Ryzig danst niet ; Nigt Hexameter danst niet; Pietje had haar kat geduurd. Wim zag zo zyn (lag niet onder de meisjes. Evenwel, om my te voldoen, danste hy een Hornpipe: als hy het befjeom heeft, zal dat uit zyn, zeide hy. Een oud hoofd, die dat beleeft, Wim; en ik knipte hem op zyn wang. Hy is lief en vriendlyk, maar niet vrolyk. Zo ik tyd heb, kom ik met Wim , voor by vertrekt, nog eens wat by u praaten. Vaarwel. Uwe Vriendin, A. LEEVEND. VIER'-  WILLEM LEEVEND. I49 VIER- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw adriana belcour waarde vriendin! 2^ie daar my weder te Leiden. De blydfchap , waarin men aan myn Moeders huis was, dreef my te fpoediger van daar. Hoe lastig is het, als men bongrè malgrè vrolyk zyn moet! Wat ben ik ongefchikt, om my anders te tooncn dan ik ben! Alle myne gedagten liepen in dén punt te famen ; ja, ik zou haast zeggen , alle myne wenfehen. Alle uur verlangde ik te weeten, hoe zy nu was. Niets , haar betreffende, is voor my onverfchillig^ Konde ik ooit eene beminde Juffrouw Helder vergeeten, nu'zoude zy, door de zoete vermogens ecner zuivere vriendfchap, (en is er buiten de liefde nog iets hartroerender dan myne vriendfchap voor Lotje?) nu zoude zy uit myn hart gewischt worden. Maar zulks is onmooglyk. Weet gy ook, wat dat zegt, te vreezen om berichten te hooren, die men echter met goud betaalen wil ? Toen ik t'huis kwam, zeide Roulin, dat Lotje haar middagkoorstje had, en te bed lag. Ik ging des naar myne kamer, en zette my, om aan u deezui te beginnen* lk kan haast niet duuren. K 3 zy  Ï^O HISTORIE VAN DEN HEER Zy weet niet dat ik hier reeds ben Ei ik durf niet in haare kamer gaan. Niet om my; niet om deeze Engel; maar er moet geen zweem van iets zyn, 't welk men twyfelagtig zoude kunnen uitleggen* Daar fchelt zy Klaartjc gaat in de kamer. Zy zal nu wel rasch in de eetkamer zyn. Myn hart klopt. .... ik zal haar zien; ach ^ ¥ * J Ik heb haar gezien, gefprooken. Haare oogen fchittcren zo fterk, dat ik meer dan ooit vrees, dat haare ziekte reeds te verre is, om eene gelukkige uitkomst toe te laaten! Haar Hef, keurlyk geteekend gelaat is byna doorfchynend; haare lippen zyn vuurrood, fomtyds doodsch bleek , ook haare wangen; haare lieve tedere handen vermagerd Ach, waardftc Belcour! Ik moet de pen wat ncderleggen, en zien te bedaaren. Ik was zo onthutst, dat zy er notitie van nam. pit was haar niet aangenaam, evenwel om mynent wil, Naar maate zy gelooft, dat haare ziekte haar zal wegflcepcn, dunkt my, geeft zy zich zekere vryheden , die zy anders zo nooit gebruikte, iloe fnyden zy my door 't hart! Zo als ik de kamer ij»*»  WILLEM LEEVEND. I5I intrad, zeide zy: dat is verrasfehtn; ik had unog piet te rug verwagt ; welkom, myn Vriend. Zy zat in haaren arm doe]; ik knielde ter zyde aan haaren fchoot; maar haar erndig en met de hoogde geneegenheid befchouwende, wierd ik zo verzagt door weemoedigheid, dat myne traanen tot, in myne oogen opreezen: ach, Belcour, ik voelde , dat die traanen van myn bedroefd hart opwaazemden. Myn zoete Vriend, zeide zy, en drcclde met haare regte hand myn glocijend voorhoofd ; toen , verlecgen over 't geen zy deed, zag zy van my af, en haare hand gleed kragteloos langs myn arm. Ik vond haar in die laatde dagen zo veranderd , dat ik niet fpreekcu kon; zelf niet eens zo veel, als noodig was om haar te vraagen: hoe is het, myne lieve ? Zy deed eene poging, om een doel by zich té haaien; ik begreep haar oogmerk, en begreep terdond ook, dat ik by baar geknield lag. 11; dond op, en zette my nevens haar. Zy moet zich toen zeer benaamvd gevoeld hebben; want zy nam, met verhaasting dagt my, van liet drankje voor de benaauwdheid. Ikt zweetkwam met groote druppels op haar voorhoofd ; zywees dat ik een raam moest opfchuiven. Dit gaf my, het gebruik myner leden weder. Zy had het zo erg, als ik nog nooit gezien had. Beevende van angst en medelyden, knielde ik weder by haar; mr.ar 't was voor my onmooglyk, haar in zulkea$e doodsbe-naauwdheid te a-ien! fk dond op, wierp  35* HISTORIE VAN DEN HEER my op eenen doel, die aan het ander einde van de kanier ftond} kon zo verre niet van haar blyven ; ging weder naar haar toe; pjaatfte my agter haaren iïoel; boog myn hoofd voorwaards, fprak niets. Zo dood ik als een beeld, met myne oogen op haar gehecht. Eindelyk keerde zy haar lief gelaat, een weinig opgeligt, naar my toe. Ik fuikte, Engel , waarclfte , lieve Myne lippen flootcn zich. Zy gaf my haare, hand; ik plaatfte my; en was in die dilzwygende verwondering, welke alle iterke gemoedsbeweegingen , wanneer zy geene geleegenheid hebben , om zich te kunnen ontwikkelen, in hetmeufchelyk hart altoos voortbrengen. Zy bedaarde allengs. „ Wel, Willem, (ach , hoe gaarn heb „ ik, dat zy my dus noemt!) zyt gy zó klein„ moedig? Dat is my leed; deeze benaauwdhe„ den komen wel eens weer ; doch, als zy over „ zyn, dan ben ik veel helderder, alleen zeer ,, vermoeid: ik geloof, dat er altoos wat kramp by komt; want die benaauwdheden zyn ook ,, al vry pynelyk. " Elk woord griefde my, Ik. Kleinmoedig , myne lieve! Moet men dat zyn, om u niet te kunnen zien lyden , met een deelneemen, dat ons byna zoveel fmart veroorzaakt als u zelf! Hoe hebt gy het deeze laaide dagen gehad? Lotje. Zo wat! nu eens wat beter, dan wat erger, Gelyk dat gaat in myne omdandigheden. Ik,  WILLEM LEEVEND. 153 Ik. Hebt gy, myne lieve, de medicamenten ftipt gebruikt ? Lotje, [eenigzins verwonderd.'] Hoe!. heb ik u dit dan niet beloofd ? Kunt gy daar aan twyfelen ? Maar ik weet het, gy twyfelt er niet aan. .'. . . Denk ook, dat ik het my tot eenen pligt reken , om alles te beproeven, wat men ter myner her- Helling noodig oordeelt Maar gy zyt thans niet gefchikt, om daar verder over te fpreèkeu. Weet alleen, dat ik met onderwerping myn lot bedaard afwagt. De voorbereiding is de groote zaak, de reis zelf zo heel veel niet. Vervolgens vroeg zy naar myne familie; en ofik my wat gediverteerd had 'i — sjch, Letje, kunt gy my zo verongelykeu? Zy glimlachte, en zei: nu, als het u zo mishaagt, zal ik dit niet weer vraagen, voor ik beier ben. Zy ging vroeg naarhaare kamer. Roulin en ik zyn waarlyk zo wel met elkander, dat zyn gezellchap my daaglyks al meer gevalt. Ily verhaalde my daar, dat zyne M' ieder ook aan de teering geltorven was , en veegde zyne oogen af. Kan iemand, wiens gcwceten hem niets vcrvvyt, zo ongelukkig zyn als > Uw Vriend, W. LEEVEND. k 5 vm  154- historie van den heer VYF- en- DERTIGSTE BRIEF, De Heer laurens goedjcans aan den Heer ABRAHAM PvYZIG. BESTE VRIEND! an ik u anders noemen , na dat ik uwen my zo weinig fmaakenden Brief, voor eenige weeken ontfahgen, geleezen heb? Myne Vrouw las dien ook, en wist niet, dat gy zulke goede gevoelens van baar had: zy acht zich vereerd met uwe attentie. Wat zal ik zeggen? De gewoontens hechten ons met zulke taaije banden aan 't geen wy meest altoos volgen. Ik zie zelf wel, dat er op myn grafzerk niet veel byzonriers Itaan kan ; dan ik begeer dit ook niet. Laat men er het Graffchrift van Boi'eau op Colas toe neemen: Claas werd geboorm, en Claas ... fiierf. Of dat van Firon: CV' git Piron, qui ne fut ricn, Pas mime Acadèmieien. ' Zag ik tegen de moeite niet aan , ik koude echter nog al zo wat reden geeven, waarom ik my aaij  WILLEM LEEVEND. 15^ aan myne nietsbeduidendheid boude. Ik konde uit de behandelingen, door veele myner illustre Voorvaders ontfangen, drangredenen haaien , die my weinig zouden aanfpoo-ren, om hun voorbeeld te gaan volgen: maar, hoewel ik niet Vondelagagtig ben, zo vinde ik echter de zes eerfte regels van zynen Palamedcs zo treilend, dat ik die hier rcer zette, was ik niet te lui om het boek te gaan krygen. Laat ik zien of ik die nog prompt ken ; Dit zorgt, en waakt, enflaaft, en zwoegt, ex ploegt, ra zw&fo Ten oirbaar voor het Land een lastig Ornpt bekleedt, . En waant de menfehen aan zyn vroomheid te verbinden, Zal zich le jammerlyk in 't eind bedroegen vinden, Van 't wispchuurig volk, dat, vee! te los van hoofd, genoten dienst vergeet, en 't crgfle liefst gelooft. Voeg hier nu by, dat ik geen moeds genoeg 'heb, om van dit beuzelend yrqlyk lever} afftand te doen , en tot een bedryvend over te gaan. Myn verftand is zo ven'tramd , als de leden van eenen geleerden , die zich dertig jaar lang voor zyn lesfenaar heelt zitten krom fchryven , en kwaadzappig denken. Ik ben, als ik iets lees, zo fpocdig itqmp, alleen door myn eigen werkeloosheid. Traagheid vaa aart, trek tot vermaaken, die my, indien ik ze onderzogt, zelf niet eens voldoen, maar die ik noodig heb, en ze des neem zfo als zy zyn, hebben my, met hulp van ec$  1$6 HISTORIE VAN DEN HEER een paar douzyn aanzienelyke Lediggangers, en een beminlyk voor de waereld opgevoed Vrouwtje, gebragt, waar ik my bevinde: dat is onder uwe antipodcs. Ik geloof wel juist niet, dat ik een ongeloovige ben, maar ik gaf mynog nooit de moeite om te gaan zien, wat er van de zaak is. Ik kan het ook wel af met het geen menthans den Godsdienst van een fatfoenlyk man noemt. Veel geluk met uwe Bruid! Ik ben benieuwd, hoe gy 't maaken zult. Als wy te Amfteldam komen, bezoek ik u'. Ik ben moede gefchreeven. Verbeeld u uw Vriend thans, zo als Boilcau la Mollesfe zo treffend afmaalt: La Mollesfe oppresfée Dans fa boucheace mot fent fa langue glaeée, Et lasfe deparler ,fuccombant fous Feffort, Soupire, étend les bras, ferme l'wil,— & s"endort. Uw Vriend, L. GOED MANS. * • ZES-  WILLEM L E e V E VN D. 157 ZES- en- DERTIGSTE BRIEF. Kolonel uto van sytsama aan Mejuffrouw JACOBA veldenaar. jiyni teder beminde ! ermoogt gy niet alles op uwen Sytfama ? ... Maar kan een Brief, gezonden door de beminde myner ziel, my dermaate ontroeren? . . . Hemel ! Toen myn knegt my uwen Brief gaf, klopte myn hart tot in de toppen myner vingeren. Ik rukte hem dien uit de hand. Ik floot my op in myn kabinetje; wierp my op eene Sopha, den Brief wel digt aan myn hart houdende. Ik kon hem zo rasch niet openen, niet leezen, toen hy reeds geopend was. Alle myne aandoeningen keerden weder — ik fcheidde nogmaals van u; gy weet, wat my dat gekost heeft1 . . . Hoe vreemd, hoe geheel nieuw zyn voor my alle myne gewaarwordingen ! Ben ik die zelfde Sytfama, zo koel, zo onverfchillig voor alles; wiens vriendfchap zelf zo koud, zo geheel en al reden en pligt was! Lag er in myne onaangeraakte driften zulk een verbaazende veerkragt ! Ga heen , ó hoogmoedig mensch , en beroem u , dat gy u zelf kent! Zeg : „ ik heb my zelf in be- ,, dwang;  i5S HISTORIE VAN DEN HEER ;, dwang; ik zeg tot myne driften: tot hier toe : „ en niet verder!. . Myne Beste, ik bén — wat zal ik zeggeu, — ongelukkigV kan men dat zyn, en door ü bemind worden ? myn verftaèd ontkent het, maar myn hart; ó myn hart voelt zo fterk, dathetlvdt. Gy zyt voor my noodzaaklyk geworden, en ik mis met u alles. Welk een ftryd is er in mynen boezem! Ik bemin u tot eèrbiedens toe, over die redclykheid , die my troostloos maakt. Vergt gy my niet te veel, myne Veldenaar? Zyt gy dan de eenige niet, die my, op myne wys', gelukkig' kunt maaken ? Een Sytfama moet niet beminnen, gelyk een' lafhartig Jongeling Gelooft gy indedaad, dat hy u dus bemint ? Neen : dit kunt gy niet doen! Gy kent my te wel. Zouden echter flegts zwakke karakters door de verrukkingen der liefde opgelost kunnen worden ? Dit kan ik u niet toeftemmen. Ach, myne Coosje, u te beminnen' met de vuurigc onverdeelde geneegenheid van een éerlyk man, die uwe waarde kent, en niet zich zelf te verliezen in de gedagten, wat het zyn zal geheel de uwe te zyn . . . verg my dit niet. Klaagen zal ik niet; gy hebt gelyk; dit betaamt geeneii Man: en ook waar over zoude ik klaagen ? Üra dat ik een Meisje bemin, die zo pligtmaatig denkt, dat zy juist daar door my niet gelukkig kan maaken? Hóe laag, hoe dwaas ware dit!  WILLEM LIEVEN ©. 15^ dit! Hoe kan ik ook op my verkrygen, u de uitvoering uws pligts moeilyk te maaken ? Wat dan? „ Uw getrouwen raad volgen!" Goed, gy wilt het. Wel! gy zult uwen Sytfama weder hebben. Ik zal my uwe liefde meer waardig maaken. Ik zal poogen groot te zyn . . . Groot? Ach, wat is groot te zyn voor hem , die ongelukkig is! Moet onze hoogmoed dan ten koste van ons hart voldaan worden ? Moet eene liefde als de myne haar doeleinde nooit bereiken ? Zult gy nooit, op alle mogelyke wyzen , de myne worden ? Vriendin? myn hart krimpt, in eene kille huivering, op dat koele woord, geheel weg! Ik kan my met uwe vriendfchap niet meer vergenoegen. Uwe lierde , uwe liefde alleen kan my bevreedigen. Het jaargetyde der vriendfchap is voor ons nog niet aanweezig. Gy, myne denkende Veldenaar, kent het menfchlyk hart te volkomen, om in deezen zeer met my in begrippen te kunnen verfchillen ! Ik moet aan u, myne waarJfte, immers mogen denken, als aan eene eenige, die in uwe Sex voor my als zodanig heiraat. Waart gy niet dan myna Vriendin, dan viel dit verrukkelyk denkbeeld weg.' Myne eerzucht zoude voldaan zyn, . Qjct myn hart. II lees uwen J3r;ef geduurig weder ovei: bf fdke uverleezing zie He al meer van uwe. waardy! Hoe  16b HISTORIE VAN DEN II EER Hoe beroeren de driften ons oordeel' Ik moet alles goedkeuren , wat gy zegt; ik moet alles doen , wat gy goed vindt; alles is zo redelyk, zo waardig aan myne Coosje; en heb ik uwe achting dan indedaad zo noodig niet als uwe liefde ? . . . Hoe mis ik u ! Waar zyn die dagen, dat ik by n was ? Toen myne oogen de uwen altoos volgden , toen ik geheel gehoor was , als gy fpraakt, — toen gy my machinaal befrierde. En verbeeld ik my , hoe wy, in al het vertrouwen , dat eerlykbcid inboezemt, omgingen; hoe gy, aan myneft arm •geltrengeld, uwe ftille velden, uw aangenaafmen tuin , uw bekoorlyk boschje doorwandelde ! Of hoe gy met eene ITille beftiering alles regelt, alles bezorgt! ó Dat verbindend huislyk leven! die beminlyke Kinderen! die eerwaardige Vader, die my ook reeds zo dierbaare Moeder; die minzaameverkecring ! ... Toen , toen was ik gelukkig. Toen ligte myn boezem zich op, om den (Troorn van genoegen door te laaten, om al myn geluk ruimer te kunnen inademen. Hoe dierbaar waren die oogenblikken , die gy, myne hcele lieve, voor my afzonderde! Ach, hoe (remden, geduurende onze kleine wandelingen, faifoen, weder, het zagte maanligt, de daalende zon, het zwaar nederhangende loof der ftaatige eiken, in, met de aandoeningen van myn hart. Mooglyk denkt gy dat het gezelfchap uws Broeders my thans zeer te (Iade komt; dit kan ik nog  WILLEM LEEVEND. l6t hog niet zeggen. Hy is my zeker altoos welkom; maar als ik hem zie, ó er is zo veel in den opllag zyner bogen, zo veel in zyne wys van denken , van uitdrukken, zo veel van uwe Item in zyn denken en lpreeken, dat liet my uw afzyn nu nog te fterk doet gevoelen. —-— Groet allen de uwen, zo wel Familie als Vrienden, vergeet de fchoone de beminnelyke Helder niet. Zy verdient uwe vriendfchap; ik ben grootsch op de haare; Kusch de zoete kleinen voor my, en gun my, u in myne verbeelding omhelzende, my te mogen noemen, voor altoos Uwen Sïtsama; Hl. DEEL. l ZÜj  l6t HISTORIE VAN DEN HEER, ZEVEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw ciiristina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. tedereeminde veldenaar! ^/^r^at moeten wy gcloovcn ? Zou hy waarlyk oorzaak geeven tot zulke flegte geruchten? Ik heb 8 , toen ik u eergisteren iprak , met een paaf woorden gezegd, wat zeker Heer, in 'tbyzyn van Papa , by Mevrouw L * * * discourfcher wyzc verhaalde. Die man fchynt zyn vyand niet; hy had, dagt' my, geen oogmerk; en zo de jonge Juffrouw P*** niet naar Leevend gevraagd had, hy zou, dunkt my, niet van zyne Academiekennis gefprooken hebben. Pauwtje heeft aan Willem, merk ik, gefchreeveu, voor hy op reis gaat, om te beproeven, of zy goede Vrienden fcheiden kunnen. Hy is- idolater Van Juffrouw Roulin , maar hy heeft zo de gaaf niet, om eene bittere waarheid gangbaar te maaken. Ik ducht, dat hy aaa Willem de proef genoomen heeft, en dat die trotfche ligtgeraakte Vriend dit niet met alle mogelyke zagtmoedigheid heeft opgenoomen. Althans, hy ontfing terftond antwoord , en myn Broer was driftig. Pauwtje kan, zie ik, ook opfluiven , ea heeft echter de natuur veel meer te baat dan zyn mak«  WILLEM LEEVÈNI». ló"g fliakkcr. In volle drift febreefhy een antwoord, en beval zyn knegt dien Brief, bet koste wat het wilde, op d« naaste post te brengen, die da» op te paard fprong , en zyn Heers bevel ook uitvoerde. Is er zo een haast by dien Brief? (vroeg ik. ) — Ja, anders zoude ik dien zo niet tirftond afzenden. Hy was regt kwaad; zo een norseh antwoord had ik nooit gekreegen. — Is Jufrouw Roulin erger? Och.' dat weet ik niet, Chrisje; maar hy verdietrt niet, dat gy u voor hem intresfeert V Is gedaan met ons. Is dat eene behandeling ! Ik bid u, lieve Broer , zeg er toch niets van aan Papa. Chrisiel Chrisje! Maar V is wel; ik beloof het u! vraag ttiy nu maar niet meer. Zeer ongerust, en niet heel wel naar bed gaande , droomde ik den gcheelen nagt niet dan van onaangenaamheden. Gcduurig was Juffrouw Roulin by my; en ik heb haar zo leevCndig voor myn geest, dat ik niet bcgrypen kan , dat ik haar nooit gezien heb. Lieve Coosje, zou het waar zyn § Indien by haar dan niet trouwt, verklaar ik hem voor een ondeugenden Jongen. Hy heeft zeker al den fchuld; en zo hy haar geen recht doet, dan moet het by hem haperen. Arm lief Lotje! Ik beklaag Mevrouw van Oldenburg zeer. Mama laat zich nergens over uit: zeker om myn Vaders gedagten wat "af te leiden ; want hy is onverbidlyk •mtrent de buitenfpoorigheden der Jeugd. Hy is L a ook  16a historie van den heer ook in den allerfterkften zin de Vriend eener Sex, die, zegt hy, geen toevlugt heeft dan in de eer der mannen. . . . Daar zie ik, dat Pauw alweer een Brief krygt. Het zal my benieuwen , of by aan het déjeiiné er niets van zal laaten blyken. Papa is reeds uitgcreedcn. . . . Geen woord ! Ik zwyg ook. Hoe lastig is dwang tusfehen mcrtfchen, die. zo gemeenzaam gewoon zyn met elkander om te gaan ! Ik heb daar met Mama een gefprek gehad, dat ik u zal mededeelen. Na het ontbyt gingen wy naar het Gelderfche huisje, by de Menagerie. Mama had de goedheid, om voor my in de karakter-: kunde vanNiemeijer te leezen. Ik zat teknoopen. Zy lei het boek neer, en zag my aan. Ik. Leest gy niet voort, lieve Mama? Mama. Ik weet niet, heele lieve, of gy wel attent zyt . . . hoe! gy wordt rood ? Ik. Denkt Mama, dat ik niet luister ? Mama. Zó komt het my voor, Chrisje. Anders konde gy die treilende paslage niet hooren leezen, zonder, uwe zeer merkbaare goedkeuring. Ik. Ik beken, Mama, dat ik uwe goedheid niet zeer wel beantwoordde» Neen: ik was niet heel attent. Mama. Zyt gy niet wel, Kind? Gy zyt wat betrokken. Gy zyt zo niet als gy gewoon zyt. Ik.  WILLEM LEEVEND. l6$ Ik. Lieve Mama !'.'.'[ haare hand kusjchênde. ] Mama. Lieve fchat! verbergt gy iets voor uwe" Moeder? dat zou my leed doen! Den ik dan uwe toegeevende Vriendin niet ? Wat fchcclt er aan, Chrisje ? Ik. Wel, zo fpyt het my van Willem. Ik kan het niet vergceten. Zou hy zo flegt zyn? Wees niet misnoegd op my; ik kan 't niet helpen, dat ik er zo veel over denk. Mama. Misnoegd, myn hartje ? Waarover ? om dat het u leed doet, dat een goed Vriend van uwe eerde jeugd zich flegt gedraagt ? Hoe kunt gy dit denken? Het treft my zelf ten uïterften. Ik. Dat hy zich zo gedraagt.' Wie had dit ooit gedagt? Mama. Ik niet, myn kind; zo het waar is , mag ik met uw Vader niet over hem verfchillcn. Ik. Ach, dat lieve ongelukkige Meisje. ... Ik ben boos op hem. Mama. En ik heb byna zo veel medelyden met Willem, als met Lotje. Lieve Chrisje, hy moést te Amftcldam gcblceven zyn. Alles zou wel zyn. De omltandighedcn hebben zulk een verbaazendeu invloed op ons lot. Ily moet, om myne achting te herwinnen, haar trouwen. En hy fs nóg zo jong! Wat hangt er veel af van de eerlij afwyking van den weg der betaamlykheid! Ik. 6 Wat moet de liefde toch gevaarïyk zyn! Mama. Niet de liefde, myne Chrisje,' maai4die L 3 drift,  <66 , HISTORIE VAN DEN HEER Rmr die drift, welke onbedagte jonge lieden ter goeder trouw voor liefde aanzien. Gy ziet my aan! . . j twyfelt gy aan 't geen ik zeg? Ik. Bemint Leevend Lotje dan niet, Mama? ., Mama. Indien hy haar onteerd heeft, kan hy haar dan beminnen? Zo hy, die zulke edele gevoelens heeft, haar beminde , dan zoude hy haar niet aan eene zeer te beftralfene- drift hebben opgeofferd. Liefde , myn Kind, wordt al zo zeer misbruikt als Godsdienst, en als 't ware dienstbaar gemaakt aan oogmerken, die deszelfs innigtte weezen verwoesten: Drift en Schynheiligheid. Ik. Arme Lotje ! [ Ik Jchreide. ] Mama. Arme Lotje! Zyt gy niet misnoegd op Juffrouw Roulin ? Ik. Dat kan ik niet zeggen, Mama. Ik ben er bedroefd over ♦ het kan my zo treilen, als goede eerlyke karakters niet geheel onberispelyk zyn! Ik verbeeld my, dat eeai Meisje , als Juffrouw Lotje , in haare eigene overdenkingen ongelukkig genoeg is, al voegen wy daar niets van onze kleinachting by. Willem is ook zo heel beminlyk. Zy kan hem , zo als zy ons befchreeven wordt, niet ver. leid hebben. Mama. Denkt gy dan, dat hier eene eigenlyk? verleiding heeft plaats gehad; dat dit zyn oogmerk Ware, Chrisje ? Ik. Neen , Mama , dat denk ik niet ; ach, & weet zelf niet recht, hoe ik hier over denk. Tocia^  WILLEM LEEVEND. l6? Toch, Mama, Willem is een lieve Jongen, hy heeft zo veel goeds ! Mama. Dat beken ik gaarn; ware dit niet gebeurd, hy zou myn gunsteling gebleeven zyn: nu moet ik hem anders befchouwen : want . . . Hier wierden wy geftoord. Papa kwam by ons , en van Leevend wierd niet meer gelprooken. Pauw komt affcheid by u necmen; ik zal hem deezen medegeeven. Hoe verlang ik te weetcn , ©falies wel is by u! ofgy al tyding hebt van uwen waardigen Sytfama. ó Myne heele lieve , wat zyt gy gelukkig! Uw hart bemint, zonder dat uwe reden daar tegen op komt; in tegendeel uwe liefde verhoogt uw karakter. Ik ben niet vrolyk; maar, zo het mooglyk zy, bemin en eerbiedig ik u meer dan ooit. Geheel de uwe, C. HELDER* L 4 AGT-  historie van den heer. AGT- en- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw aliua ryzig aan Mejuffrouw pe, tronella renard. lieve pietje.1 "^/Vtl zie zo! Nog maar agt dagen getrouwd en al beknort! Het hart wil een klager hebben 4 en ik hoop , dat gy uwen geest van zoete medeJydendheid ook voor my niet geheel zult agter baks houden. Wel, de Man is bang, fchynt het, dat zyn Ryk niet lang duuren zal: firenge Heeren niet lang regeeren, zo als het Liedje gaat. En als ik, myne Vriendin, nog fchuld had, ik zou zwygen ' om vredens wil, want ik heb, weet gy, immers nog. zo eene ouwe zugt voor vrede, en laat veel ongemerkt doorgaan. Maar ik heb niet alleen geen fchuld, maar kan die niet hebben, Hoe! daar de Koning van Engeland geen kwaad doen kan;, zou. daar eene. Vrouw, die zeker veel meer waardig is dan al de Koningen in alle mogclyke waerelden, kwaad doen kunnen V (Hoe fmaakt u zo een fcheutje flaatkundc onder myne weeklagt?) Kom aan! De verkiezingen zyn vry : dit is myn vast punt. Ry^ig verkiest t'huis te zitten : bestig' laat de Man Mannetjes in 't vuur kvken, en zyn gedagten wat by malkander raapen; maar ik verkies  WILLEM LEEVEND. lép kies uit te gaan; en dewyl de verkiezingen vry zyn, moest daar niet over gekaauwd worden. Ik heb wel aan den Eerwaardigen Repje-wat be* loofd: „ dat myn wil den Man zoude onder* „ worpen zyn ; om dat Adam eerst gemaakt „ werd, ende daarna Eva den Adam' ter hulpe; " (hoe dit evenwel redeneert, weet Joost!) maar er is geen enkelde kik gefprooken van , „ dat my„ ne verkiezingen den Manne zouden onderwon ,, pen zyn, om dat Bram nu juist een jaar of „ zes, vóór de beurt aan my kwam, Amfteldam „ met zyn gefchreeuw vervulde." Fraaije voorrechten ! Weet gy wat, als ik een Man was, ik zou myn recht dan nog liever afleiden van de wet der fterken. Maar myn gemoed is. zo vol, (nu, dat kun je wel denken!) dat ik haast niet aan myne wederwaardigheden kan toe komen. Daar zat ik in volle pragt en heerlykheid, niet myne handfehoeuen al aan, myne pelife al om, en ik moest te rug. Fly is nog erger dan oiize Gerrit; wel, die heeft my nooit zo behandeld. Ik heb grooten trek om hem Caltgida te noemen; want hy wenscht ook , dat alle myne gekheden (zo noemt hy die ,) maar één hoofd hadden, op dat hy die in één flag konde kapot maaken. Zo dat ik maar zeggen wil, dat ik de ongelukkigde aller Vrouwen ben, van Eva af, tot, het Meisje, dat in deeze Seconde gebooren wordt, toe. Eerst zal ik u evenwel eens over Grootje Ryzig L 5 »n-  IJO HISTORIE VAN DEN H.EER onderhouden. Het komt de Vrouw vreemd voor, alle voormiddag hier een i'meerigen, fmagterigen hepoeijerden Duizendkunstenaar den witten kcurigen trap te zien opdansten, om Mevrouw haare tederbemindeSchoondogter binnen een uur of twee te coefteeren comme il faut. Zy heeft echter nog maar wat zitten fpinnen en brommen , al mommelende , ende al pruilende. Maar dat heeft ook al zyn voordeel, want dan breidt de goede Vrouw zonder opkyken, of Joost er agter zit: en als oude Lui zo vlug, zo werkzaam zyn, blykt het, dat zy nergens aan zuchten; en ook zou eene zieke Schoonmoeder niet nog wel tien per cent lastiger zyn dan eene gezonde ? De Man, dat moet ik zeggen, kwam, zo als de Mans dan zyn, nog al wel gehumeurd van de Beurs. En offchoon hy, wyl ik gekapt wierd, nog wel een kwartier met eeten moest wagten, zo ging het echter nog al fchappelyk. Hy keek wat donker; maar een knikje, en een dag, lieve Ryzig, verdreef die hangende onweerswolk. Mama zat reeds met haar fervet voor, zindelykheids halve met ecu fpeldje onder de borst vast gemaakt. De knegt bragt het eeten, en onder het gebruiken der middeltjes ging het dus: Mama. Daar is, terwyl gy boven waart, hier een doos gebragt, Dogter. Ik wenschte , dat gy de menfehen om een beuzeling niet zo verre deed ïoopen, maar afkwaamt, als zyufpreeken moeten. li.  WILLEM LEEVEND. IJl li. Mama, ik kon immers met myn los gemaakt hair niet komen; wat zou dat eene vmoouinggegeeven hebben! Mama. Dan moet gy de lui op een ander uur bcll:ellen. Ik. ó Heden, Mama, zy moeten wel anders draaven. Mama. Ja, de jonge Dames hebben zeker veel vodderyen noodig. Wist ik in myn jongen tyd van kappen? van die zyde kanten, van al die bungelary ? Ik. De eene gekheid is ligt zo goed als de andre. En als men de portretten van Mama's jongen tyd befchouwt, moet men een groote dozis van geloof hebben , om toe te daan , dat de Dames toen een hair wyzcr waren dan nu. Wel, ik heb immers in eene ouwe Predikatie van Domme' Mouehe geleezen : dat voor honderd jaar, de Vrouwen zich opdrilden of zy zo uit de teute des Satans met een Menuitpasfe naar de Hel wilden. Ti/ama. Zy droegen ten minftcn geen twee Horloges , en dat met bandjes, even als de manlui. Foei! Ik. Daar fpreckt Dominé Mouche niet van; en ik ben op het Huk der Vrouwen kleding niet zeer oudheidkundig: zy droegen toen mooglyk, op de eene zyde een gouden beugel, en op de andrezyde een Etui; of dit nu zo veel wyzcr was, mag Mama beoordeelen.  17* ' HISTORIE VAN DEN HEER Ryzig. [Bet vuur ter deeg leggende , want hier legt al vuur dan ; en fchampcr lachende, dagtmy.J Zo al niet wyzer, ten minften meer in de Sex. Gy draagt immers geen twee Horloges, Daatje ? Ik. Myn lieve Bram , dat kan ik niet doen, Want ik heb er maar een. Ryzig. Ook niet met een bandje, als een jongen V hoop ik. Ik. Mama verbood het my, en ik deed haar zin. Ryzig. 't Is of je lui Meisjes bcduiveld zyt, dat gy de jongens zo naaraapen moet. En nog te meer Ik. [hem in de reden vallende.] Om dat dit de Meisjes weinig eer kan aandoen. Heeft Mama ook tegen het onnozel Jasje, dat ik, als ik uitxyde, in den winter aantrek? Mama. Niets ter waereld, Dogter 5 dat is warm, en bewaart zo wel de gezondheid als de kleêren' Waarom vraagt gy dat zo ? Ik, Wel Mama, om dat ik eens heb hooren vertellen , dat zeker Engelsch Proponent, te Middelburg zynde, om op de proef te preeken , door zyn Hospes den raad kreeg, van zyngrootcnMof t'huis te laaten, wyl hy anders het beroep niet zoude krygen: „ goed, (zei by, > dan zal ik ook „ myn borstrok uitdoen, want ik draag beiden „ om dezelfde reden, om dat ik het hier zo koud * vind in Zl^nd. [Ryzig lachte, Mama zag even gelyk.] Ry  WILLEM LEEVEND. tj$ Ryzig. Neen, Daatje, uw onnozel Jasje, zo als gy het noemt, zult gy houden; en te meer, om dat gy genoeg van de Vrouw over hebt, en u veel te dun kleedt, om met my in de fargon te zitten. Jammer is het echter , dat de Meisjes geene voorbeelden in haare eigen Sex zoeken. Die zet, lloute meid, verltond ik; maar gy praatte er over heen! Wat zyt gy lieden met al uwe airs toch op dit Huk mallooten ! , Mama. Kunnen zy met onze hedendaagfche opvoeding anders zyn? [Ik zweeg, om zyne Moeder te fpa.aren. Verdiende dit geene belooning, daar het my vry wat kostte? ~\ Tegen zes uuren kwam ik geheel geadjusteerd in de Eetzaal. Hy keek of by een 1'pook zag. Hy. Zo geheel gekleed, lief, en dat zo laat? Ik. Ongekleed kan ik niet wel uitgaan; en het is nog pas zes uuren, Ryzig. Ily. Gaat gy dan uit? Ik. Zo was 't oogmerk. Hy. En wist ik daar niets van ? Ik. Och, als gy er op gefield zyt, dat ik u alle wisjewasjes vertel, goed , ik zal er u meê verveelen. Hy. Wilt gy my plaifier doen, ga dan niet: ik verzoek uw gezelfchap; en heb aan myn Boekhouder gezegd, dat ik niet weer op 't kantoor kom. Toe, Wyfje, laaten wy met ons beiden thee drinken: [ Mama drinkt altoos in haar eigen ka-  1/4 HISTORIE VAN DEN HEER ka;::er, om dat zy voor de ftllte is, en zy aUvoj, kwartier over vyven tiaar eerfte kopje.infehenkti'] Ik. Hdud gy er den gek mede? Wel, het is groot Salet. Als ik niet kwam, was er een ge* brooken Party. I Ily. Ik hou er zo Weinig den gek mede, dat ik het u ei-uilig verzoek. Kom, de handfchoeneii uit, de pelife af5 en zet u hier naast my. Ik. Dat kan niet. De koctfier weet, dat hy* met my ryden moet, en jacob krygt- reeds zyn hoed. [_?!; bleef JfaaH.'] ." ; ily. Kan dat niet ? Wil ik 11 toonen, dat ditheel wel kan ? [Hy fc'/elde.] Jacob, zeg aan pms',' dat Mevrouw veranderd is van gedagten, en zelf gezslfchap krygt. Die zwaarigheid is weg, ziet gy? Kom nu, als eene bupfche'wel opgevoede Vrouw,; by my, en laaten wy thee drinken. [ Hy fchonk water in de pot, en kreeg een ft oei voor my ; myne hand vattende. ] ' ■ { . • lk. Het is wat vroeg, myn Heer, ommyr-eèds te doen zien, waf myn lot zyn zal. ■ Hy. lk heb my, zie ik, beriróogéh-!- Ik. Bedroogen? in wat opzicht? Hy. Wel, ik meende, dat Juffrouw Leevend gezond oordeel genoeg had , om te -kunnen zien. dat Ryzig de gefchiktheid niet bezat,"om de Jabroer zyn er Vrouw te zyn. Ik. En ik had gedagt, dat myn Heer Ryzig zyne Vrouw nooit onbeleefd zoude kunnen behandelen.  WILLEM LEEVEND. ifg Ily. Behandel ik u onbeleefd? Ik. Ten'uiterften; geen Man doet zo. Hy. Wel, dan zyn wy beiden deerlyk gefopt. Geduld ! . . . Evenwel, zo gy wdl wilt doen, fchenk dan thee. Gy moet, zó gy uwe rust lief hebt. . . . Ik. Gy moet ! dat is zeer befeheïden, zeep vriendelyk! Hy. Ik merk, dat myn verzoek niet helpt; ik' beveel het u derhalven. Ik. [ ik neeg met veel gehoorzaamheid. ] Gy zultgehoorzaamd worden. Hy. Niet met zulk eene trotfche houding, hoop ik? Ik. Moet ik veinzen ook? Hy. Gy moet uw pligt doen : meer eisch x% p.iet. Ik. Gy hebt veel goedheid, myn Heer! Dat thee drinken ging zo ftyf en zo ftatig, als het wel mogt. Hy keek in 't vuur. Ik begreep het beter; ik diverteerde my met het fraaije porcelain, waar uit wy dronken. Dat was mooijer, dan in het vuur te kyken. Het moet hem ook maar flegt bevallen hebben , want hy fchclde. „Jacob, leg op 't kantoor vunr aan. [Jacob ging. ] „ Als myne Vrouw zo weinig met myn „ gezelfchap te vrcdcn is, zal ik maar weerhaan i, myne' affaire gaan. Mag ik u evenwel zegh £en? Vrouwtje, dat gy u zelf zo zeer zult fop. » pen  'Ï76' HISTORIE VAN DEN HEER »» pen als my? Nooit heb ik u gevleid, nööit „ uwe uithuisfige levenstrant goedgekeurd." Ik. Wel, ik blyf immers t'huis, en ik drink immers thee met u. Is 't nu nog niet wel? Rji Ja, dat is waar. Het eerde gedwongen* en het laatde zeer ongevallig; ik heb des daar voor geene verpligting. Ik. Moet ik my dan, om myn pligt te doen, opfluiten ? Hy. Gy moet toonen, dat uw Mans byzyn u ten minden zo wel bevalt, als dat van een party mallooten en modegekjes, die gy zelf veracht. Ik. Myn Man is ook waarlyk heel plaiderig, om zeer op zyn byzyn gedeld te weezen! Hy. Uw Man is dan, zo als hy is. Gy hebt hem gekend, en hem echter genoomen. Ik. Dat is mooglyk zo ongelukkig voor hem, als voor my. Hy. Dat geloof ik niet. Ik denk niet zeer roBianesq. Hoor, Daatje, gy zult een zeer redelyk Man aan my hebben, indien gy u een weinig naar myne denkwyze wilt fchikken. Ik. Een weinig: uw weinig zal wat véél zyn, denk ik. Hy. Gy zult er over oordeelen. Ik wil vol(trekt de Man niet zyn van eene Vrouw du Ton. Ik wil eene Hollandfche Vrouw hebben , die zich in haar eigen huis niet doodclyk verveelt; en geen Wouw, die, om dat haar Man geen laf.  WILLEM LEEVEND, \JJ lafFen gek is, bang van hem is. [Ik zag hem zeer verwonderd aan.] Ik. Ben ik bang van u, Ryzig? dat weet gy, hoop ik, beter! Hy> [ Hy begon hartig te lachen,' en my op zyn fchoot zettende.] Kom, myn lieve meid, laaten wy de kwestie afmaaken! zo ik u niet lief had, zou het my dan hinderen ? [IJy kuschte my regt welmeenend. ] Ik. Lieve Bram! Gy zult my in den grond bederven. Hoe kan ik een Man vreezen, (en dat heb ik evel beloofd, 1'pot er niet mee,) die my zo Familiair behandelt? En ook zo een kyverytje is wel jent; wy zullen anders van dooddroomigvergenoegen in llaap vallen. . . . Gaat gy nog naar uw kantoor? [Ik ftreelde zyn wang; me dagt, hy rebelleerde wat tegen die pil, en hy moest die evenwel flikken*] Hy. Niet als gy zoet zyt, anders. . . . Ik. Point de Pardon ! [Vel ik hem in. ] Toen was alles wel. Ily verzogt my, dat ik my , vóór Mama my op 't mat kwam, uitkleede. Dan (zeide ik, nit fchalkery,) moet gy my wat helper., want ik wil myne Kamenier niet roepen. — Goed, maar het zal u flegt bevallen, ik ben zeer onhandig. Hy nam lachend een kaars op, dit was my genoeg: hem de kaars afneemende, zeide ik „ met Pyrrus : Ik be;> voldaan, liet fpyt my niet véél, dat ik t'huis bleef. Hy III. DEEL, NI :v  I78 HISTORIE VAN DEN HEER is gJtnsïh niet onaartig; voor een getrouwd Man, wil ik fprcekcn. De knegt kwam de tafel dekken, en ik vroeg: of Mama wel meer ten agt uuren foupeerde? Het was echter reeds half tien. Hoe vind gy die ? Nu zal er op cle Saletten wat te doen zyn ! Sta vast, Bram Ryzig, en gy ook, A zyne eerzaame lieve byzondere discreete Wederhelft! Wat zullen er, door het armhartig faletten-vernuft onzer Welgekleede jonge lieden, Tooneelen opgelapt worden ! Bram zal cle Tiran , en ik de vermoorde Onnozelheid moeten fpeelen. Het zal my zelf niet verwonderen, als men aanftaancle week verhaalt, en met een, fur mon honneur,verzeekert, dat wy lloeksch en Kabcijaauwsch huishouden ; dat Bram aan de zwier gaat, en ik, arme Vrouw, het Water of de Tering kryg. Ik hoop , uit liefde voor den roem van bun vernuft, dat zy het nog maar wat waarfehynïyk zullen voordellen ! en niet al te grof liegen; dan is er zo geen raar aan. Nu nog tusfehen ons. Moedige dartele meisjes zyn alleen baldaadig, als zy zien, dat zy op 't kusfeii zullen raakeu. En een hupsch kereltje koopt zyne meerderheid duur genoeg , als hy altoos op de wagt moet daan , om geen voet van zynen grond te verliezen ; vermits hy ■ eene dierbaare Echtgenoote heeft , die hem geduurig een kans wil afzien. Ik fpreek hier niet van die laage Wyveu, die door overheerfchjng den troon beklimmen.  WILLEM LEEVEND. 'wen. Neen: die zyn beneden myn aandagt. Ik fpreek alleen van die looze fcbaike diefjes, die, zelf als zy relelceien , geene dan Vrouwelyke wapens gebruiken: wier devies niet is: of nu of nimmer , maar: peu a peu. Men zegt dikwyls, dat tirannige Vorsten oproerige Onderdaanen maaken. Niet altyd: een dwingeland zou my het leven tot een last, maar nooit oproerig kunnen doeii worden. Maar beter ben ik echter overtuigd, dat elke huisfelyke Catharina de derde haare laffen karakterloozen Man onttroont. Ik zou my getroosten kunnen, om een zeer onbillyk bevel te gehoorzaamen , indien het my wierd voorgefchrceven door een groot Man, die verdiende myn wetgeevcr te zyn , maar ik zou eene beuzeling zelfs anders doen, als die my bevolen wierd door een hedendaagfehen Sardanapalus. (Wat woord is „ dat! . . . . wat hebben , zou Tante Marth» „ zeggen, die ïloogduitfche Koningen toch mis'„ felyke naumen ! ") Zal llyzig dan geen rein fpel hebben ? ö Ik estimecr een Man , die , als hy gelyk heeft, met waardigheid weet te zeggen : Zo zal V zyn , myn lief. Denkt gy, dat ik een liguur naast my zoude kunnen dulden, dat zeventig maal zevenmaal 's daags met een fyu ftemmetje, en een glad fyn bakkesje piepte: al zo als myn Vrouw belieft: al verkoos Vrouw , dat Man haar Sak aantrok,' en confi- tuuren inmaakte? Neen, wnaragtig, ik M z mfi  tSo HISTORIE VAN DEN HEEfl Zou my dood fchaamen, dat ik over zo een Gaaf den Scepter ophief. Ik heb ook al gezien , dat Ryzig een zeer redelyk Man is : althans hy heeft my, en lk ben nu al evenwel reeds negen dagen in zyne getveldadige rüineufe handen geweest, nog niets gevergd, dat my onaangenaam valt! . . . ó Kind! binnen een jaar of zes zullen wy, als een paar origincele Hollanders , het plat getrecden Huwlyks - wegje druiloorende opwandelen. Ziet gy Vader en Moeder Ryzig daar niet, op hun Zondaags aangekleed , naar de Nieuwe Kerk (leuteren , met een paar wilde Ieren van Kinderen hand in hand voor uit. De Jongen, een dikke vierkante lompe lol van een Jongen , met een dikken korthairigen kop , roofje naakte ooren, en een fpek hals ; tot op zyn borsjc toe nakend , in een flodder broek , met een wit echarpe wel aartig opgeknoopt. Het meisje , een oolyk loos gasje, dat ook al meent te weeten: honneur aux' Dames ; en veel wysheid toont , in Broèr den weg te wyzen, al ftaat de Kerk vlak voor zyn' neus. Ziet gy 't niet? Nu, wagt dan; en zo ik myn woord niet hou , zal ik maar de helft' icnuld hèbbön. liet fp'yt my echter nog al , dat ik zo weinig Partyen zal mogen houden , want Grootje Ryzig is zo myn trant niet. Zy is eci:e van die Vrouwen , die niets goed vinden , indien het niet  WILLEM LEEVEND» ï8l piet van haare uitvinding is. Zy is ook aan zo eene blinde gehoorzaamheid gewoon, dat men my gemaklyk by haar van Armitdaanery zal kunnen befchuldigen. Daar komt myn meester t'huis. Jk groet je, en ben Uwe Vriendin, alida ryzig. . gehoor en l.eevexu. M 3 . NE.  n"3s HISTORIE VAN BEN HEER NEGEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar. aan Mejuffrouw chris tina helder. lieve c hris j e! -iL wee Brieven van u te ontfuigcn, en nog geen regel antwoord, „kan er dat wel door, Coosje;" vraag ik aan my zelf. Indien ik dit uit eene gekkeiykc ongelykheid aan my zelf, of uit willig verzuim gelaaten had, dan zeker kon het er niet door, maar myne Vriendin is te wel verzeekerd van het beftendig karakter haarer Vriendin, om zulks een oogenblik in twyfel te trekken; en dat ik my zulk een genoegen maak, door aan haar te fchryven, dat huisfelyke bezigheden alleen my den tyd bcnoomen hebben. Uw Broeder is ongemeen vol van zyne aanflaandc reis, en zo opgcleevcnd, dat hymymven Brief niet wilde geeven, voor hy daar voor een kuschje tot port had bedongen. Myne Moeder, die zeer veel van Willem houdt, en hem nog niet kan vergeeten , vroeg uwen Broeder naar zynen Vriend. Mevrouw, ( zeide hy ,) cr is eep tyd geiveest, dat myn Heer Leevend myn Vriend was; dat is zo niet sneer: maar ik verzoek verfchotmd, te zyn, fj« kier meer over te zeggen; ik wensen Leevend Iijy beste.  WILLEM LEEVEND. l8$ beste. Myne Moeder boog; ik b:gryp, dat de vrienden het nog gansch niet eens zyn. Ik geloof, dat zyne koelheid en tevens lugtige onverfchillighcid omtrent Willem, oorzaaken zyn, dat ik er zeer weinig van wist, toen hy heen ging. Thans ben ik vroeg opgedaan, oin beide uwe lieve vcrtrouwlyke Brieven eenigzins omftandig te beantwoorden. Keurig en eigcnaartig vind ik de' onderfcheidingen, die gy in de liefde maakt: ik heb hier over nooit zo gedagt. Gy zyt ten vollen verdecdigd! Ik verheug my, dat dit zo is. Ik dagt niet, myne lieve, dat gy met'zo veele onderfcheiding beminde. Hemel! had Leevend maar op u durven hoopen ! Hy zoude dan zeker omtrent het lieve Lotje zich wel gedragen hebben. Dat is nu niet anders; en het is billyk, dat by bet loon zyner onbedagtzaamheid ontfangt. Dit is my te treffender, om dat, zo hy zich wel had gedragen, by best gefchikt ware om u gelukkig te maaken , uit allen , die wy kennen. Indien hy met zo veel verdand en gocdaartigheid , en bedeeld met zulke ziels en lichaams begaafdheden, zyne derke driften beter had bedierd, en zyne gevoeligheid dus niet aangeprikkeld: maar nu, — nu heeft hy u verbeurd. Ach , zo eene Juffrouw Roulin zwak geweest is; zy was het niet, voor zy hem kende. Nooit, myne Beste, moeten wy, wat ook andren doen , liefdeloos oordeelen. Laaten wy de broosheid der menfehelyke natuur, de M 4 ver-  184 HISTORIE VAN DEN HEER verleidende omllandighedcn, de bekooringen dei zinnen , de ftille behoeften van het bewoogen bart , de bevalligheid der jeugd , de onbedagtzaamheid , dien leeftyd eigen, in 't oog houden. Dan zullen wy, terwyl wy bedroefd zyn over deeze onbetaamlykhcid , Leevend niet vooreen Hegten Jongen , en Lotje voor geen verachtlyk listig Meisje houden : mits dat hy haar trouwt, en dus alle mogelyke vergoeding doet; anders verander ik omtrent hem van gedagten. Uw gelprek met Mevrouw , uwe Moeder, is geheel in mynen fmaak. Altoos de zelfde verllandige zagtaartige Vrouw , altoos de Moederlyke Vriendin myner Chrisje. Buiten myne eige verdicnstelykc Moeder acht ik niemand in onze gehcele Sex zo hoog als Mevrouw Melder. AVillem zeide eens tegen my, het geen Pope van eene Dame zeide: teen Mevrouw Helder jong was, moet zy een Engel geweest zyn, en nu verheft zy zich tot 'eene Heilige. Welk eene goede aanmerking! Wat bedroeft het my, dat hy de gunstige gedagten uwer Moeder niet kan behouden! Dan, myne lieve , had gy uwe liefde voor hem tot geen conditioneel be'nagen behoeven in te krimpen ! Nu zal de afgunst, getergd door zyne groote bekwaamheden , en met wat te weinig omzichtigheid behandeld, triomf zingen I Nu zal liefdelooze fchynheiligheid zich eenen he'Ifcben pligt maaken van het zwakke Meisje te mishandelen. . . . Mogten wy  vJILLEM. LEEVEND. 185 wy hooren, dat zy getrouwd waren! Dit is het ccnig middel, om deczen misllag te doen vergeetcn. Kommer cu fchaamte zullen haar zeker in deeze ziekte gcftort hebben. Zyne onvervyagte te rug komst zal noodig geoordeeld zyn. ... Maar hy is nog zo jong. Wat zal hy beginnen ? Studeert hy voort; dat zal hem om zeer veele onderfcheiden redenen , immers in Leiden, niet doenlyk zyn; en zal altoos dit geval zyne bevordering niet hinderlyk zyn ? Ik beklaag zyne MoederHoe moet dit zyn wangedrag haar treilen! Ik durf 11 naauwlyks, het geen myne Moeder daar over zegt, mededeelen. Laat het uw conditioneel behagen maar niet verminderen! ,, Ik misprys de ,, daad, zeide zy, ten allerllerklle; ik ben óók „ Moeder; ik voel, wat het zyn moet te onder- vinden , dat onze kinderen niet voldoen aan „ onze verwagting : maar hoe konde eene ver„ Handige liefderyke Moeder ook bcfluitcn, om „ eenen Jongeling van haar Zoons karakter, met ,, zyne Iterke driften , niét zyn gevoelig hart, „ flcgts twintig jaaren,' zonder ccnig opzigt in de waereld te zenden ? Hoe minder neiging hy „ heeft voor losbandigheid, des te gcvaarlvker „ moet voor hem zo een Meisje geweest zyn. Is „ Leevend ook wel, op de beste wys voor hem, „ opgevoed?" Beste lieve, kiopt uw hart nu niet een weinig Zie hier een affchrift van een Brief, door myne Moeder voor veele jaaren aan M 5 eene  ïSS HISTORIE VAN DEN HEER eene Tante van haar , die tevens haare grootte Vriendin was , over dit onderwerp gefclireeveo. Hy behaagt my zo zeer, dat ik haar verzogt heb, u die eens te mogen zenden. Hy is geheel iri den geest myner waardige Moeder gefehreeven. ' Van Sytfama heb ik weder een Brief. Indien zyne liefde voor my hem zo veel verdriet niet veroorzaakte, ik zoude waarlyk gecharmeerd zyn van zyne gehechtheid aan my; nu is dat zo niet. want zyne rust is my te dierbaarder, naar maats ik zyn fchoon karakter hoogacht. Altoos éi 6r-r-, C. VELDENAAR. VEER-  •WILLEM LEEVEND. 187 V E E R T I G S T E CRI E F. [ Copie. ] Mejuffrouw sopiiia van eik aan Mevrouw jo ii anna'van eik» w a a r d s t e tante! JDewyl gy my eens vooral bevolen hebt, om n alles te zeggen, wat ik denk; en boe jk oordeel over het geen onzen aandagt trekt, zo zal ik my van dat aangenaam voorrecht bedienen , nn ik my eens weder de .eere geef van aan u te fchryven. .Myne waardlle Tante, gy gaat met my om op eene wys, die my, was het verlieseenerMoeder, gelyk de myne , immer te Vergoeden , my dat verlies zoude vergleden. Aan u durf ik alles zeggen Gy gebruikt de meerderheid van uw vcrllajid niet; om jonge .lieden te vernederen, maar om des te nuttiger te zyn. Ik denk wel eens : ,, zouden alle menfehen niet „ goed worden, indien zy in, voor huu, goede ,, handen vielen V" Dikwyls hoort men ; „ Dat Meisje haar dwaaze Map is onverantwoordelyk, ,, zy heeft zulke braave Ouders; (en dat is ook waar, in zekeren zin;) ,, zy heeft zulk eene uit- necmende opvoeding gehad." Ongelukkig wa• ' ren  lUS • HISTORIE VAN DEN HEER ren deeze Ouders echter beter gefchikt, om kinderen van geheel ïtrydigë geaartheden op te voeden ; en the Opvoeding was met opzicht tot haar geheel verkeerd. Tc ltrak, ofte tocgeevend; te (heng of te onnaauwkeurig. Deeze Ouders , by voorbeeld, kenden de deugd, derzelvcr waarde, dcrzclver gewigtige gevolgen ; maar zy benden den mensch niet! Zy kenden] dat Kind niet, 't welke zy juist daar om verkeerd leidden. Die zelfde Opvoeding zoude by een ander karakter, •'mooglyk wel' by eene andre hunner Dogtcrs, vry goede gevolgen'gehad hebben. ik erken dankbaar, myne waarde Tante, dat ■ ik zeer veel myner beste neigingen aan u fchuldig ben; en dat gy, als 't ware, daar myne Opvoeding hebt opgenoomen, daar myne zalige Moeder die gelaaten heeft ! Gy zyt des voor my gefchikt. Door tot my af te daaien, klim ik gemakkclyker tot u op. Uw voorbeeld is oneindig kragtiger voor my, dan alle.de Proeven over de Opvoedingmet elkander. Laat ik toch maar weer zeggen, zo als het is. Ik vind zo veel van my zeifin u , dat het myiic eigenliefde -niet.:vernedert, als ik uwen raad volg* Uwe lesfen hebben zo veel overeenkomst mét myne grondbeginzcls ; en ik zie altoos eerst by de uitkomst, dat zy veel ryker, befchaai'der, doorgedagter zyn , dan myne veelal nog weinig ontwikkelde beginzcls. Gy bellraft ït zeer niet, als gy wel in my pryst, wat met het  WILLEM LEEVEND.. l8cjf het geen gy afkeurt , ftrydjg is; en dit is ook voor my genoeg. Zoude het in deezcn niet altoos gaan, als met dat gedeelte der Opvoeding, dat gefchikt wordt om onze talenten van vernuft en fmaak te leiden, te verbeteren? Moet men het groot getal domme jongens, onder hun die tot de (indien gefchikt worden , ook al niet zoeken daar in, dat zy niet in de rcgte handen zyn, en niet tot hun eigen voorwerp bepaald worden ? Hoe menig onderwyzer noemt een jongen, domkop, onbekwaam tot alles, om dat het knaapje, by voorbeeld, weinig of niet vordert in de Rekenkunde, elendig teekent,, flegt in de maat fpeelt, de regels der taal niet kan onthouden! enz. En wat is er ondertusfehen van de zaak ? Laat de jonge Teekenaar , der Taaien, de Rekenaar der fraaije Letteren, de krukkige Muzikant der Cyferkunst gewyd worden , en alles zal, ten minften, taamlyk wel gaan. Weinige jonge lieden zyn met zo veele natuurlykc vermogens begaafd , om vry gelukkig te (lagen waar toe men hun dan ook opleidt, niet alleen, maar langs welke wegen men hun ook dcrwaards brengt. 1 Iet is het zeldzaame voorrecht van waare Geniën, zich zelf op te voeden, zo wel in het zedelyke in als het vernuftige. De meeste men feiten zyn , het geen men van hun maakt. Jk hef.. inz. EEN-  19° HISTORIE VAN DEN HEER. EEN- en- VEERTIGSTE BRIEF* - Mejuffrouw martua de harde aan Mevrouw alida ryzig. waarde nigt RYZIGj dfóo ben je dan nu ook in het grootéGild; weT4 ik moet je zeggen , dat het my puur aandeed, toen ik je daar zo zag zitten naast jen Man ; en ik dagt zo in my zelf: (want een mensch is toch altoos vol gedagten, Nigt!) „Wel, lieve Heer, „ ook al getrouwd , en dat nog zo een jonge „ Blom; je bent immers nog maar voor aan in de „ twintig, doe je niet kind? 'i Is, God betert, „ vroeg getrouwd, dat laat berouwt. Én ais de Bruid is in de fchuit, dan is het mooije praat„ jen uit: zo als het Vaarsje zeit:" Nou, je zult het niet eerder doen, en je lui bent mekaar maar opgeleid, wil ik fprceken; anders had Ryzig je nooit gckrccgen, dat is niet anders. En toen zag ik den mynen ook zitten; ja, dagt ik toen, wie weet, wie of hy nog krygt, wie hem is opgeleid. Jy hebt, zo ffil als je daar zit, nog een mooi duitje te wagten. Jen Ouwers bezuinigen het genoeg. Wie weet, jongen , welk een klungel van een dieragie dat je nog krygt: of zy niet alles aan haar lyf zal hangen, en doorbrengen; zo dat er wel-  WILLEM LEEVEND. IJ)1 Welhaast niets over zyn zal dan een Ü, niet ecu P. Wie weet, of je niet een Saletpoppetje krygt, die je geldjc in komcdien en in fnoeperyenzalverbruijen. Ik denk wel eens om Betje van bier naast; maar de jongen flagt Jofef: hy het geen vaak. Nou , dat daar gelaaten: als hy geen vaak het, kan hy ook niet flapen. Ik zag hem evel nog graag Man en Vader : doch dan komt het'drukke levendje voor my weer aan met zen Kinderen. Dan is Moeder goed, om op de kleinen te pasfen, en heeft nooit gedaan werk; en zo blyft er in 's menfchen leven geen amerei over, om aan zyn kosteiyke ziel te denken. Zo als de geduldige Job zeit : Dat de mensch tot moeite gcboorcn wordt: en voor al de Vrouwen; want de Mannen , ik zie dat wel aan onzen Freryk , zullen zich waarlyk niet dood werken; offehoon zy zich geen ding meer met hun arme ziel bemoeijen, als Wy, die zwaare huishouwiugs, en altoos wat te naaijen en te Hoppen hebben. Wel Nigt, ik heb de tyd niet om eens een onnozel paar kousfen voor my te brcijen ; dat is goed voor die, die braaf uit loopcn op Saletjes, en Thcc-vifites. Zie, zo zat ik te denken , toen ik je daar zo zag zitten. En toen viel myn oog op Neef Willem: me dagt, hy zag er zo bedrukt uit, op jen konnnefaris - maal, meen ik. Mantje, mantje , dagt ik, wist jy, wat de klokken hier luien! je zou je zo niet van de mallen honen ! Maar ik hield my ook dom. .  19» HISTORIE VAN DEN HEEK. Onze Gerrit is zo een onverflandig vat, men durf: 20 nergens eens van iprceken ; en myn (hik vlecscli is ook de makkelykfte niet, als men hem dwars voor den boeg komt. Hy geeft zo maar de volle laag, of 't niets is; en jen Moeder is zulk een teer aantrekkelyk Vrouwje, dat zy wel op vilten' muiltjes dient naar onzen lieven' Heers hemel te gaan , of zy blyft onderweg nog wel leggen. En daarom'was ik fegt bly, dat gy een Patertje voorlloeg; want een mensch het geen meer plaifier, dan een mensch zich zelf aandoet. Ik had régt lust, om die murzenesten eens uit myn hoofd te' dansfen ; want van joului nieuwerwets gezwcef en gefchuif, en gepas , daar durf ik niet aan doen; om dat Dominé Heftig laatst bewees : „dat „ Hérodias , dc Dogter van Herodes , geen eenvou„ dige Boerendans, maar wel vast een Franfche „ Menuet gedanst had." Ik mag het evcl, boven Dominé , boven Pompftok, graag zien. En jy danste met Willem , dat my , bègompel, de fnuif er van' tusfehen de vingers viel; en de myne flrond ook, of hy zo betooverd was. Wyf, ( zei hy, ) het is toch jammer, dat zulke dingen zouden zyn : het is' toch maar mooi en aartig om te zien. Myn gemoed fchoot my ook Vol, toen ik jen Broer zo' alleen zag dansfen , met dat (lokje onder zyn arm; en het fpyt myn Man ook magtig van Willcms' Kettcryen. ik- had wel gewenscht , dit myn Jongen een' Huw-  WILLEM LEEVEND. It^ 'Huwlyks gedigt op je gemaakt had; want hy kan wel aartig poccteii; maat het was hem te teer; hy heeft je tóch in zyn hart lief gehad, dat is even zo veel. En nou ik door myn grootfte druktens zo wat heen ben, van ons goed en kleeren te bergen , die men alleen by zulke gelegenheden maar eerts aandoet, zei lk zo in my zelf: ik mag de jonge Vrouw eens een zegertbrief fchryven. Een woord vervliegt , maat letters blyven ; en Hieti Nigt is zo eene beroerde Huishoudfter. Gy, moet het my ten besten neemen , maar het is béter , dat ik het je zeg, als een wild vreemde , zo als Moeder Ryzig; ik ben jen Tante, zo als je zelf Weeti Ik wensch je dan alle bedenkelyke zegen in jen huwelyken ftaat. Want, zo als er in het Woord ftaat: aan Godes zegen is alles geleegen, en dat is waai- ook. Ik wensch je een huis vol Kinderen; en als God de Heere die aan je geeft, dat je er dan Vcrftand by moogt krygen,- om ze wel op te brengen , zo als jen Moeder jou deed; en dat zy er dan wat meer naar mogen luisteren, als jy plagt te doen; want je waart toch eeii ftout Ezel; met verlof gezeid. Noü, eert hard hoofd, die 't beleeft; de Heefe weet wat best is, zeg ik altyd. 't Is altyd ook wat: daar ben ik nou bezig om myn gedagten zo wat by mekaar te houwen , én eens aan het goeje te denkert , en daar'komt onze Kantein , en die gonst en maalt, en wil met dolle geweld m. dëel. N een  l^Êf. HISTORIE VAM DEN HEER; een Weerbruiloft geeven. ,, S'chryf dat maar, „ zeit hy , in jen fillififtatie - Brief. Wy zyn „ de oudfte uit de familie, wy moeten voorgaan; „ en ook, ik hou heel veel van onze Daat: 't Is „ een Route hexs, maar dat mag ik wel zien, als „ zy 't niet erger maakt. En zei hy, ik heb er mg daar een vereering gekogt; kyk, zei hy zo, „ een mooi ding om Soefen, en wat weet ik het, 5, in te doen." Dat is allemaal wel, Kind, zei ik; ik zal Nigt ook wat moois koopen; en is het wél van de groote keur'? ,, Dat weet ik niet, zei ,, hy zo; groote keur of kleine keur; 't is ces „ mooi ding, en ik ga't haar maar brengen." — „ Ja, zei ik zo, de kosten is niets; maar ik word „ een dagje ouwer, en je weet hoe ik fukkel met de „ meiden , en hasfebas met het volk." .— „ Het ,, zal cvelzozyn,wyf, of wy zullen geen vrien„ den blyven." — „ En Mevrouw Ryzig is z© „ eene puntige Vrouw, die het zo wel weet."—■ „ Al was Mevrouw Ryzig de Koningin van Sche,, ba , zo als die daar lecvendig uitgefchilderd „ hangt, daar geef ik niet om. Ik beu niet bang „ yoor Mevrouw Ryzig. Mevrouw Ryzig is „ geen mcnfehunëetfter. Myn peper is zo goed „ als haar falferaan. En Mevrouw Ryzig moet „ ons opnaai jen, zo als wy geknipt zyn. En ik „ hou wel van Mevrouw Ryzig; zy laat jandorie „ nog gezondheden inftellen ; want ik ben zo „ Satans nydig om dat ftomme gedrink en ge- „ buig.'?  WÏLLÈai LEEVEND, ip5 „ buig." |, Wel, zei ik, gy aggeert als een ,, malle Burgemiester, of een Avecaat, die gek is." Maar dat Nigtje van Ryzig wil hy er niet by hebben ,, om dat zy haar neusje zo vies optrekt, als wy eens lachen. Je zcu zeggen, zo een ouwcSuJanncboef, waar kykt hy naar! Hy neust zo a> ies af. Nu, ik zal dat been wel in 't lid krygen. Ik zend u hiér nevens ecu Gedigtjc van onzen Schoolmeester. Het dingetje komt my heel ftichtelyk voor: het is vol uit de Schrift: maar daar breek je lui, ryke lui, jen hoofd niet veel mee, zeit Betje van hier naast, én die komt veel onder de grooten, om zo Wat Op de kinderen te pasfcn. Je moet het Dominé eens laaten leezen. Me dunkt, dat is zo net Dominees flag. En doe er maar naar, anders is het boter aan de galg.' Goet jen Maii en jen Moeder, cn ik ben Uwe ge.Kee.gme Tante, jij AR T H A BE IIA K D Ê, N i H U W-  Kj6 HISTORIE. VAN DEN HEER HUWLYKS- BRUILOFTSGEDICHT. Gemaakt ter Eere van myn Heer, myn Heer 'ABRAHAM RYZIG, EN DE Eerbare jonge Juffrouw, Mejuffrouw ALID A LEEVEND, In den Echt verzameld binnen Amfleldam. 'tls goed voor die 't wel doet. T oen God, de Heere, Adam fchiep, Zyn Vrouw uit zyne ribben riep, Terwyl hy droomde en lag en Jliep; Toen wierd Eva , dafs buiten kyf, Zyn lieve Vrouw, zyn echte Wyf, Zyn Huishoud/Ier , zyn tydverdryf. Toen wierd het Huwlyk opgeregt, Toen trouwden zy maar regt en flegt; Want Adam was haar opgelegt. Toen  WILLEM LEEVEND. l$7 Toen lei de vreugde 't paar ten dam; Toen was 'er tot genoegen kans; Toen wierd het IVyf een hulp des Mans. Toen wierd de Man een hulp der Vrouw, En fiak zyn handen uit de mouw, En Jlonfde voor haar in de kou. Doch -Adam raakte van de wys; Hy ftond daar op te gladden ys: f)es moest hy uit het Paradys, Dit viel zo 't eer ft e Paar ten deel, En toen ontftond daar huiskrakeel En kyven om het grootfte deel. Toen wierd Motder Eva hevrugt, Na dat zy heel lang had gezucht In armoè, en in hangen tucht. Toen wierd de twist weer afgekust, Toen kreegen ze in malkaer weer lust. En leefden weer in liefde en lust. De Vrouw was hly met cl''ouwen ftam, Toen Ka'intje te voorfchyn kwam, Zo zoet als een onnozel lam. N 3 Maav  ?p5 HISTORIE VAN DEN HEER Maar als dat jongetje wierd groot s Sloeg hy zyn Broeder Abel dood. Dat was voorzeker niet minjuot. Waarom Adam, vol onbefcheet, Aan zyn bedrukte Frouw verweet: Dat komt er van uw appelbeet. Toen kwam de twist weer op de baan % Eu kibbelen weer van voor af aan; Zo als de Schrift ons doet verflaan.- D 'te ons ook van Rcbekka rept , Een lentebloempje onverlept, Die voor haar Izaak water fchept. Waar door zy Eliezer won. Zo als zy heel wel denken kon; Teen fcheen zy wel. een morgenzon. Toen ging zy., na een kort beleg. Of ik het zwyg en of ik 't zeg, Kaar Bruigom over heg en fieg. Maar tvat was Vader Abraham hiet blyde, toen het Meisje kwam , Om dat zy zynen Izaak nam! Eli  WILLEM LEEVEND. En deezer jonge liedens zoon Die fpande in liefde nog de kroon. Wat was dat ook een fraai perfoon! Hy floofde om Rachel zeven jaar, En raakte toen zelf nog niet klaar: Maar eindlyk wierden zy een Paar, Maar zie, de Eenvoudigheid güig heen': De zoete zuivrc min verdween, Toen eerst de dartelheid ver fcheen. Wamt Simp fin had wel wat verft and Eu magtig fterkte in hair en hand; Maar 't was een ruuwe raauwe kwant! Hy nam het vrekkige beftuit, En deelde mooije Raadzels uit. Dat wierd verklapt door zyne Bruid. Het bleek, hoe zwaar hy dit ook woeg, Wyl hy de Fileftynen floeg, En Vosfen in hun koqrn joeg. De Held wierd door de liefde laf, En Delila dwong hem, tot ftraf, Flikflooijmd zyn geheimen af, N 4 Toe»  «Oü HISTORIE VAN DEN HEE1J Toen wierd de.groote man een kind , Zyn beide oogen ftekenblind. Dat was wat erger voor den vrind. Dit alles fiaat zo in de Schrift, Op dat men 7 ond-erfcheid wel fchift Van Echteliefde en malle drift. 'k Vertrouw, dat Juffrouw Alida Nooit zal bevinden, vroeg of fpa, Dat zy al f onbtdagt zei: ja. Xryg nimmer lust, S zoete Bruid, Naar vreemde, naar verboden fruit; O fik geef voor uw geluk geen duit, En als de Slang tt in 't verfchie} Een rooi jen fchoonen appel biet, Geloof dien lelykert dan niet, Ah ' \ ', Uw Man moet u wel zeer beminnen, als hy maar begrypt, hoe ve*l gelukkiger hy thans- is, dan voor hy nader met de famenleeving verhonden was. Wat is men gelukkig , myne Vriendin, als men onder 's Hemels zegea ons geluk te  WILLEM LES VER D. &07 fe danken hebbe aan ons eigen geduld , zagtzinnigheid en beleid. Wy zien dan op nieuw, dat een Man doorgaans te regt gebragt wordt door eene verftandige Vrouw , die hy bemint, indien hy maar niet verflaafd is aan onmaatigheid ; die al het goede , al het edele in den mensch als ondermynt en weglpoelt. Groet zyn Ed. voor my. Me dunkt, waarde Vriendin, dat zulke treffende tydkringen in ons leven , waar by ons Moederlyk hart zo veel belang neemt , als by voorbeeld , het trouwen onzer Kinderen, zeer aanlcidelyk zyn, om de zagte aandoeningen der jeugd , om onze reeds fluimerende hartstochten op te wekken; op dat wy nogmaal de roerende kragt der beftendige vriendfchap zouden genieten. Wat my ten minften betreft, in veele jaaren voelde ik zo fterk niet , dat. gy de eerfté plaats in myne vriendfchap had , als nu. Nu , dunt my, zie ik u nog, zo als gy waart, toen gy met uwen waardigen jan Leevend trouwde. Ik hoor nog, hoe gy vervolgens my met vreugden angst beide iets toebetrouwde , dat men da» nog maar aan een geliefden Man , of eene tedere Vriendin durft toebetrouwen. . . . En datKind was uwe geliefde Dogter ! Ik ben niets minder dan eene geleerde ; maar er is toch, dunkt my, eene Concaiénatie van gedagten, die men duidelyk gewaar wordt. By my werkt die thans  20S HISTORIE V*A N DEN HEER thans zeer uitgeflrekt, en niet onaangenaam, ver* zeker Ik ü. Gy weet , dat de Heer Renting naar myne Dogter verkeert? Zo nu de jonge lieden geloovcn met elkander gelukkig te kunnen zyn, dan zal myn ïleer Helder dit huwlyk inet het uiterfte genoegen zien. Ik heken, dat Chrisje, indien zy hem neemt , haare keuze eer zal aandoen. Ik voorzie echter' , dat Chrisje inet zal te bepraaten zyn, om van haare vryheid affland te doen: zy zegt het ook tegen hem; maar hy is zo op haar verliefd, dat hy zich allés getroost, zeker in hoop van haar eindlyk te zullen krygen. Hy kent, zegt hy, alle haare waarde; dit is hem genoeg. Ik hoop, dat myn Heer Helder in een Ruk, daar zyn hart zo op gefield is, niet zal te leur gefield worden. Hy wenscht vinnig, dat Chrisje binnen een jaar Mevrouw Renting zyn zal. Ik denk er nog wat anders over: Chrisje is nog wat heel jong; en als zy hem niet bemint, kan zy hem dan voor zich verkiezen ? Het volgend» is oorzaak, dat ik dit Huwlyk juist niet zo gaarn zien zoude. De familie van myn Heer Renting is zéér oneens. Mevrouw is eene der Beflierdereslen dier vergaderingen, die men Oefeningen noemt. Zy is ter goeder trouw naauw gezet. Jammer, dat haare regels zelden Euangelisch, meest altyd willekeurig zyn! Er zyn agt Kinderen ; een gedeelte daar van volgt  WILLEM LEEVEND** *0*£ volgt Mam», en dat wel ovetdreeven , mag ik zeggen. De oude lieer Reuring is een braaf welvaarend Koopman , die zeer veel heeft van un bon vivunt , weinig tyd afzondert voor den openbaaren Godsdienst, en zeer zeker nooit een voet in de Oefening gezet heeft. Zyn Zoon Jacob is aan zynen kant , met een paar Zusters en Broeders. De verfchillen loopen dikwyls vry hoog. Mevrouw befchouwt haaren Man als een menseb,, wiens deel is in dit leven. Myn Heer lacht hartlyk om de kweeslaary van Mevrouw. De familie bemoeit zich met de gefchillen. Deïst. en Dweeper, Fyne en V/aireldUng, zyn de naamen, die zy elkander geeven. Mevrouw fchyut de Huishoudftcr , en de Kinderen aan haaren kant lyken de kantoorbedienden en naaifters der andren; die echter allen zeer gefchikt en ordentelyk zyn. En ik zoude myne eenige tedergeliefde Dogter geeven in zo eene verdeelde familie; te meer nog, daar ik niet zeker ben, dat Renting, zo bigot zynde opgevoed, niet ongelukkig denkt ever den waaren Godsdienst! Wees toch zo goed, en meld my eens het een en ander van Wim. Nu Pauwtje op reis is, hoor ik niet van hem, dan by geval. Hy fchynt niet lang te Amfteldam geweest te zyn, by geleegenheid van zyn Zusters huwlyk. Dit heeft Juffrouw Renard verhaald aan een Vriend van Renting. Juffrouw Roulin is zeer ziek ; fommigen Hl. DEEL. O zeg-  *I«> HISTORIE VAN DEN HEER Zeggen, dat het de Teering is, andren weer geheel wat anders. Zou Willem wel onverfchillig zyn ▼oor dat Meisje? Zy wordt zeer gepreezen, en is van goeden huize. Alle jonge Juffrouwen kunnen niet even ryk zyn. De waereld is praatziek; dat verfchil met dien Jonker komt nog al weer eens op de baan. Juffrouw Roulin ziek, uw Zoon vliegend te Amfteldam , daar niet opgeruimd, terftond weer naar Leiden : wat al ftof tot malle discourfen ! Hoe gaarn ware ik in ftaat , om alle kwaade geruchten tegen te fpreekem , als zy in myne prefentie gehoord worden ! Myn Man en Dogter groeten u vriendlyk. Ik ben Uwe oprechte Vriendin, S. HELDER, gebooren van beek., DRIE*  WILLEM LEEvÊND.1 2U DRIE- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan den Heer willew leevend. willem lief! JoLebt gy al gehoord, hoe flegt myn Huwlykspartytje is uitgevallen? Niet? Wel is 'tmooglyk! Beteeken ik dan zó bedroefd weinig, dat de Babbelzucht zelf my niet genoeg reekent, om my overal rond te kruijen? Of is myn Broer zo geheel tusfehen de liefde en geleerdheid verdeeld, dat hy zich buiten dit nergens mede bemoeit? ftudeeren is uw zaak, en beminnen uw daaglyks brood, wil ik fpreeken ; dat is alle maal wél, maar ik ben , zou ik hoopen, evenwel uw Zuster, en gy moest my ook niet geheel vergeeten! Ik heb nog niet met u afgereekend over de beroerds vertooning, die gy op myne Party gemaakt hebt. 't Is goed, mantje, dat ik nooit weer hoop te trouwen; anders ! point de pardon! Ik l en , weet gy, niet ergdenkend: maar hoe zit het, Wim, bebt gy uW best gedaan, om my tot de waardigheid van Tante te verheffen ? Ik weet, dat gy zeer gul zyt; evenwel, die eer is wat groot ! onze Vriendin Rammel heeft het aan Pietje verteld; en die heeft het my in flilte overgebriefd. Is het zo ? Dan zal O 2 Op  -212 HISTORIE VAN BEN HEER op de ileercgragt cle Beer los zyn! Wat zal hy baljaarden.! En ik geloof, dat hy liever dan te zien, dat men u eene Vrouw zonder geld toeftond , zich van Mama zoude laaten fcheiden. Want geld is toch by hem niet het voorndamfie, maar het alles. En hy moet Mama afgryslyk lief gehad hebben, om zulke offertes te doen. Jongen , ik ben er agtcr gekomen, hoe veel hy haar gemaakt heeft , en gevolglyk ons. Wat is het zot , dat wy niet met al eigenbaatig zyn! Dat heelt hy liegt getroffen; en te meer, om dat het hem zo veel kost! Ryzig weet er nog niets van: ik durf er niet van kikken; hy houdt niet veel van zulke grappen , en bemint Mama zo zeer, dat hy haar dan niet zonder droefheid zoude kunnen zien. Ily teekent zo verbruid fterk. Kon hy, zo als ik, zyne gevoelens beletten door zyne oogen te koomeu kyken ; ik zou het tog wr.agen , hem dit nieuwtje te vertellen. Gy blyft immers aan de Studie, Wim? Laat het toch niet zyn: twaalf amhagten, dertien ongelukken. En ook uwe verd zwarte oogen zullen het halve werk doen. Gy hebt ook geen Koopmans verftand. Gy kunt geen Pryscourant en een Esprit des jfoitmaux hy een zien leggen, en het eerlle Huk eerst doorleezen. Gy kunt niet ulmen over een agtfte van een duit. Enfin, wordt gy in vreedes naam maar Dominé, en trouw  WILLEM LEEVEN». 11% trouw liet bemlnlykLotje, zo raseh gy kunt. liet fpyt my , dat gy zo Hout geweest zyt ; want n geef ik al den fchuld. En al wilde Ryzig nog zo grommen , ik admireer uw fynen fmaak. Lotje is in myn oog, zo al niet het fehóónfte, immers het bcminlyklte Meisje , dat ik ooit zag. Actie genoeg Nu wy tog van fmaak en van fynen fmaak fpree ken , weet gy wel, dat Nigt Hexameter op u verliefd is? Ach ja! Nooit ziet zy nty, of vraagt: Hoe vaart myn Heer Willem ? Deeze vraag deed zy my Zondag avond om zes uuren; ten half zevenen herhaalde zy die; en voor negenen vroeg zy nog eens: Hoe vaart myn Heer Willem ? — Nigt, (zeide ik,) ik heb zedert half zevenen niets van hem vernoemen; maar toen was hy nog zeer wel. Ryzig lachte in zyn hoed. Mama keek, als of zy zeggen wilde: Moet gy deeze Jufrouw dan juist vefleegen maaken, Daatje ? — Zo, ( zei Nigt,) dan is myn Heer Willem nog wel. Zal ik de Hoof eens voor u groeten? Maar wie weet, of zy die hlydc tyding overleefde, en het Bruiloftsvaers is nog al niet af. liet is mostert na de maaltyd. Dat zeit niet, ik moet het evenwel hebben ; mooglyk geef ik het wel, met uw naam verfierd, aan Renard, als die trouwt, om dat gy zo een drooge Klaas op myn fête waart: dan was ik gewroken! En my geen letter te fchryven ! Wel, me dunkt, als ik eene Zuster had , die zo ongelukkig ge0 3 trouwd  *I4 HISTORIE VAN DEN HEER trouwd was; ik zou alles doen, om haar wat op te beuren. Want gy begrypt wel, dat ik met zo een verftandig man niet al te wel te regt kan ko-. men. Wim, wy houden bedroefd en bedroefd huis! net het prentje in Vader Kats : Wy draagen ffaam een vat mei bier, Myn wyf wil daar, en ik wil hier. Ik voorzie myn ondergang! Myn vyand, of wilt gy, myn Man , is my te fterk: evenwel zo rasch myn vendels te fchcuren! . . . Honneurs wege moet ik nog in 't veld blyven. Immers tot dat ik myne neerlaag, in eene ftille duistere kamer, een week of drie zal kunnen betreuren. En Chrisje Helder zal trouwen met Renting! Zo maar haar hartje niet te zeer gehecht is aan baar Vriendins Broeder: zo als ik geloof, dat het is; want Renting vordert niet veel. Hyis de groote Vriend vanEverards. Die zal met Renard onder zeil gaan : zo krygt elk zyn deeltje, Zy belooft zich een hope goeds op het Huwlyks reisje. Laat zy zich aan my fpiegelen; ik ben een Baken ia Zee. Maar het is , of de Meisjes beduiveld zyn , zou Bram zeggen, als hy boos is. Waarlyk, Wim, zo gy het by Lotje niet verbruid had, dan zoud gy by Nigt fchoon klaar raa-. ken, en zy heeft duiten als zand. Onze Vriendin zegt, weet gy, dat een paar volks niet al te veel van  WILLEM LEEVBND. 41$ van elkander moet webben, om gelukkig te zyn ; is dit zo , klim dan op de haan van de westertooren; en nog zult gy den oceaan van geluk met Nigt Hexameter niet kunnen afzien. Want zy is dertig, gy zyt twintig; gy zyt heel mooi, zy is heel viezerig lclyk; zy is vier voet ruim , gy zyt zes voet fchaars. Gy zyt bruin, zy is uit den ligt geelen: gy hebt ver—e zwarte oogen, die een mensch tot in het hart kyken; zy heeft een paar diep weggezonken Ligt blaauwe Varkens oogjes. Gy hebt verftand; zy is een rymend mallootje. Goeden avond, hoor. alida ryzig, gebooren leevend, y 4 VIER-  !tl6* HISTORIE VAN DEN HEER VIER- en- VEERTIGSTE BRIEF. , Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. tedergeliefde veldenaar! vT^at h«tt>en wy zcdcrt eenige dagen ruw weder ! Papa fpreekt van te vertrekken. Het afeyn van Pauw is my toch vreemd. Ik Schreide , toen hy my affchcid kuschte; nooit fmartte het my zó zeer als toen, dat hy met Leevend in onmin is, Hy zeide my, voor hy te paard klom: lieve Chrisje, of het te pas hymne, Leevend verdient niet, dat gy hem beminde. Of het te pas kwamc! Dat is fterk, Tk ben niet vrolyk, Coosje; zie hier de aanleiding. Het was over Renting; die hier nu meer. maaien komt. „ Wat zegt gy, (vroeg myn Vader,) van den Heer Renting, Chrisje?" Ik, Ik geloof, dat hy geen kwaad karakter heeft, evenwel, ik ken hem maar weinig, Mama. Daarom , liefde, zullen wy u beide geleegenheid geeven, om nader kennis te maaken! Ik. Zoude ik wel iets van myne lieve Ouders mogen verzoeken? Vader. Wat dan, Chrisje? Ik.  WILLEM LEEVEND. $1^ Ik. Dat ik moge geexcufeerd zyn, om Renting op te wagten : ik heb geen inclinatie voor het huwlyk. Vader. Dat kan zyn, Chrisje; maar is het onmooglyk, dat zo een Man u van gedagten kan doen veranderen? Ik zou niet gaarn zien , dat Renting niet wel door u ontfangen wierd- hy is een braaf, verftandig, welgemaakt Man , wiens geneegenheid my aangenaam is. Mama. Lieve Helder, Chrisje zegt immers niets tot zyn nadeel! Vader. Dat is waar; en indien Chrisje my dit verzoek niet gedaan had, ik zou te vrede zyn, al fchoon zy, en ik geloof dit héél wél, niet neigde om nog van ftaat te veranderen. [Papa zag my fterk aan ; ik bloosde.] Waarom bloost gy, Chrisje? [Ik zweeg, en zag voor my.] Ik. Lieve Papa, zyt gy moeilyk op my? dat bedroeft my I Mama. Daar is uw Vader te redelyk toe; en rayne Dogter kan daar geen reden toe geeven. Vader. Als Chrisje Renting wil opwagten, en wel ontfangen , verg ik voor eerst niets meer: want zo zy in 't vervolg elkander niet convenieeren, is Reuring zo vry als onze Dogter; dit is billyk, Zy hebben daar beiden een even groot belang in, lk. 't Is wel, Papa , als gy het zo begeert: myn oogmerk was niet om u tegen te fpreeken. O 5 [Hy  tl8 HISTORIE VAN DEN HEER [Hy zette my op zyn knie, ik floeg myn arm cmzytt hals, en zag hem met myne heele ziel in myne oogen aan.] Vader. Dat weet ik, myn Engel lief! [Hy kuschte myn gloeijende wang; Mama leunde gemeenzaam over zyn fchouder. ] Gy weet, ik bedoel niets dan het geluk en de veiligheid van myn Kind! [Veiligheid, Coosje; welk een woord!] De waardige Man ftond toen op, en ging zyn tourtje ryden. Mama vervolgde kort daar aan het gefprek. Ik. Hoe komt het toch, lieve Mama, dat men zo fterk dringt op myn wel ontfangen van den Heer Renting? dit is nog nooit omtrent wie ook gebeurd. Mama. Ik kan u, myn Kind, dat zeer duidelyk maaken. Uw Vader is een voorzichtig opmerkzaam Man ; hy bemint u boven alle befchryving. Ily vreest, dat gy uwe geneegenheden eens zoud kunnen vestigen op iemand, dien hy nooit met u zal begunstigen. Hy voorziet als dan mocilykbeden; die wil hy veorkoomen. Renting bemint u: uw Vader keurt dit goed; nu bógrypt gy alles. Ik. Heb ik Papa reden gegecvcn,om dit te vreezen ? Immers neen! Mama. Dit gelooft hy zo weinig als ik: maar hy poogt u buiten alle onaangenaamheden te houden. Regt uitgezegd, Chrisje, uw Vader vreest, •f  WILLEM LEEVEND. lip of misfchien Leevend u, toen hy nog onze gunsteling was , niet wat veel behaagd beeft. Gy kent de ftrenge beginzels uws Vaders, waar naar hy alle zyne daaden regelt; gy weet, welke flegte geruchten er van Leevend gaan. Hierom zal hy het woordje veiligheid gebruikt hebben; ik zag Wel, dat u dit trof! s Ik. Is het ook niet wat byzonder, Mama? Mama. Al, myn Engel, naar men het toepast. Uw Vader wil de rust van uw hart in veiligheid ftellcn; want ik zelf ben van uwe pligtmaatigheid. niet fterker verzcekerd dan uw Vader: zeg my, onder ons, lief, is Leevend u wel geheel onverfchilHg, wel zo als Majoor Veldenaar? van andren fprcek ik niet eens. Ik. Ik acht Veldenaar zeer hoog; maar Leevend bevalt my meer: dit misnoegt u immers niet, myne lieve Mama? Mama. Die openhartigheid is myner Dogter, als zy met haare Moeder fpreekt, waardig. Ik z ü u meer zeggen. Als Willem u door een deugdzaam gedrag had poogen te verdienen , ik zou hem voor myn Schoonzoon gekoozen hebben; niet tegenltamide uwe groote goederen. Doch nu mag daar niet meer aan gedagt worden. Jambres heeft, vrees ik, zyne beginzels verwoest, en ongeloof ftrookt byzonder wel met losfe zeden! — Gy zoud niet gcloovcn, Chrisje, boe my dit grieft: hy is de Zoon myner grootfte Vriendin! Kind. Ik.  ~2Ö HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Ja; als Leevend te AmfteMam had kunnen blyven, zou hy wel een braave jongen gebleeven zyn. Mama. Gy weet, hoe veel ik altoos van hem hield! lk denk gunstig genoeg over hem: evenwel, Chrisje, kan men over de deugdzaamheid van iemand — van ons zelf — oordeelen, als er geene verzoekingen zyn ? Kan ik zeggen , zie daar is een held , als hy nooit een kanonfchoot gehoord heeft? De ondervinding alleen kan ons zeggen , wat wy zyn: alles blyft -buiten dat, gisfen ! Ik. [Haare hand aan myn hart houdende, en my wat voorwaards buigende.'] Befchüldigt gy hem zóftreng, lieve Mama?Ach, wat zou hem dat bedroeven , hy bemint u met zyn geheel hart! [Myne oogen liepen over. ] Mama. Dat is juist zo in myn trant niet, Chrisje. Myne deugd is meer geftemd om op te beuren , dan te vernederen: ik beklaag hem veelmeer, dan dat ik hem befchuldig. Hoe dit zy , aan Leevend moet nu niet meer gedagt worden. Hier zweeg myne uitmuntende Moeder , en kuschte my met aandoening. Alles is zo redelyk, zo waar echter! Ik ben droefgeestig: ik ben misnoegd op my zelf, om dat ik zo niet denk over dit alles, als my betaamt. Bemin toch Uwe C. HELDER. VYF-  willem leevend. 221 VYF- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. myne dierbaars vriendin I Wy vertrekken, met dit guure natte weder, nog deeze week van Beekenhof! Zo verre van ui Dat denkbeeld benevelt myn geest dermaate, dat ik zo dof en ongevallig ben, als de dagen die wy nu hebben. Wy leeven hier een paar moeilyke oogenblikken, en die moet men'nog verkwisten met zulkcn, die zo onverfehillig voor ons , als wy voor. hun zyn ; terwyl men zo zelden zich bevindt by hun $ die wy beminnen en hoogachten ! Ik vraag door deezen belet tegen Vrydag voor ons, om affcheid te neemen. Ik hoop, dat dit fchikken zal: Hier op wagt ik, met den knegt die deezen brengt, antwoord. Van hier te gaan, en u niet met al den yver eener zielenvriendfchap te omhelzen, niet in per-, foon vaarwel te zeggen; daar kan ik niet aan denkeu ! Hoe weinig zegt evenwel zo een bezoek voor de behoeften van myn haft! Als gy verpligt zyt met elk te fpreeken , verlies ik te veel van u. Konde- ik nog een dag met u flyten! Ik heb u zo heel  2 22 HISTORIE VAN DEN HEER heel veel toe te betrouwen. Ach, nooit voel ik zo zeer, dat ik uwe Vriendin ben, dan wanneer ik u zo alles mededeel, wat ik denk, wat ik ontwaar ; als ik my zo, als ik waarlyk ben, aan u vertoon ! De Heer Renting, vrees ik, bemint my. Mama is zeer beleefd. Vader is zo met hem ingenoomen , als hy zelden met iemand was; uw Broeder uitgezonderd, was hem niemand onzer jonge lieden zo wel gevallig. Hy fpreekt zeer wél, en heeft noch het al te ftyve naauwkeurige in beuzelingen van Pauw, noch het losfe van Willem. Men kan zien, dat hy de waereld beter kent dan de eerde, en minder gunllig beoordeelt dan de laatfte. Myn Vader geeft hem, dunkt my, veel gelcegenheid, om by my bekend te worden. Hy bezit veele van die keurige kundigheden , welke een fatzoenlyk Man tot nog iets meer dan een Koopman maaken: zyne converfatie is des aangenaam. Zo hy myn Broeder Avas, ik zou verzot op zyn ommegang zyn. Hy heeft gereist, maar vertelt nooit zyne avantures. Ily maakt een Vaers, en leest het niet voor; met één woord, in dit alles behaagt hy my, en met reden. Hy gelooft met myn Vader, dat de oordeelkundige van Alphen regt gefchikt is, om onze Vadcrlandfche vernuften goede lesfen te geeven; en dat lay hun wel bittere waarheden zegt; doch dat het echter waarheden zyn. Ik zal by geleegenheid een*  WILLEM LEEVESfB. aag eens zien, of ik niet eens iets van hem kan te leezen krygen. Ik merk, dat hy eens een vaars gemaakt heeft over dat: En ik leefde ook in Arcadia! Dat wy in eene Print, naar de fchildery van Pousfyn, altoos met zulk eene edele bewoogenheid van ziel befchouwen ! Als dat wel is uitgevoerd, zal het treffend fchoon zyn! Renting is bigot opgevoed; maar ik ducht, of Iry zich niet heeft fchaeloos gefield voor al de dweeperyen , die hy in zyne opluikende jeugd heeft moeten doorflaan! Dit is althans zeker, dat ik voor zo eene familie , en die nog onderling verdeeld is, niet gefchikt ben. Dit echter tusfehen ons: ik gis het llegts. Gisteren middag aan het desfert zittende, vroeg myn Vader aan Mama: „ Hoe of Renting haar beviel ? " Mama. Byzonder wel, voor zo verre ik henj ken. Vader, En u, Chrisje? Ik. Kan ik met Mama verfchillen ? De Heer Renting bevalt my zeer wel; 't is een hups Man. Vader. Dat is my li»f, myn meisje; maar ik voorzag dit wel. Renting heeft een groote maate van vernuft, maar is geen losfe kwant. [ Ik verftond dit ten vellen.]  S2f HISTORIE VAN DEN MEER Mama. Waren er meer Rentingen, veele jongt; Dames zouden geene Mannen trouwen, die baar noch in zwakheden noch in gebreken iets wyken, Vader. Dat, hoop ik, zal Chrisje ook zo begrypen. Een Meisje, als Chrisje, kan geen Hen* ry quatre Heertje dulden. Geen l'chatten, geen titel zal my ook beweegen, om haar aan een zot uittetrouwen : maar ik zoude zeer gaarne zien , dat zy eens bcfloot, om my door het uitkiezen van een braaf man te verpligten. Zoude het niet onvergceflyk zyn , dat de Dogter van Mevrouw I leider, opgevoed onder haare oogen, eene dwaaze keuze deede ? zy, die zo wel weet te oordeclen over menfehen en zaaken. En dat mooglyk, om dat zy zich had laaten inneemen door t ene bevallige uitwendigheid, verzeld van eenige zeer misbruikt wordende bekwaamheden. Mama zweeg; my dagt, ik kon ook niet beter doen. Papa ging nog eens omwandelen , maar zei: kom Chrisje, gaat gy mede ? Mama bleef agter; mooglyk is dit wel om het ongunstig weer: maar toch, nu trof het my. Ach, ik bemin myn Vader afgodisch! Mama is altoos dezelfde. Wierd ik nog eens haare fchaduw! Vaarwel, myne Vriendin; altoos de Uwe, C. HELDER. ZES.  willem 'leevend. 3^3; ZES- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoha veldenaar aan Mejuffrouw christina helder. MYNE AANDOENELYKE CHRISJEl CjTy kent my; ik ben onbekwaam om aftezien van een plan, dat ik eens wel heb doorgedagt. Thans zult gy er weder eene proef van ontfangen. Zo lang als ik met u van hart tot hart omging, poogde ik uwe al te groote gevoeligheid te verminderen tot een graad, dat gy die zoud kunnen doordaan ! Als ik u maar nuttig zyn mogt, getrooste ik my gemakkelyk eenige dryvende wolkjes van een kortftondig ongenoegen. Ik beef voor u, myne waardfte, als gy eens met de rampen des levens bekend zult raaken! Hoe zult gy, die nu, zonder eene diepe droefheid , u van uwe Vriendin' niet kunt verwyderen , verbryzeld worden door gebeurtenisfen , die volgens den loop der Natuur, binnen eenige jaaren , moeten voorvallen! . . . . Gy, myne heele lieve, zyt waarlyk eene dier menfehen, die door eene. overdrcevene gevoeligheid onmoogiyk lang aan een gelukkig zyn kunnen; ook dan, als u niets ontbreekt: Contempk mon amie, & tremble d'étre hcureux! ui. deel. R Die  2l6 HISTORIE VAN DEN HEER Die fchoone regel viel my daar in; hy is op u maar nl re tocpasfelyk. Ik bid u, beftry die, terwyl gy nog kunt! Hoe zult gy anders met waardigheid aan uwe beltcmming kunnen voldoen ? De gevoeligheid, die gy koestert, is maar altenaauw vennaagfchapt aan die beminlyke droefgeestigheid, welke maar al tc veel door onze hedendaagfehe werken van vernuft wordt ingeboezemd. Standvastigheid , myne Helder, is geene koelheid; bedaardheid is geene onverfchilligheid ! „ Gy hebt my niet lief, Coosje!" Dit weet gy wel beter; ik merk er des niets op aan. En echter, gy zyt niet zo over my voldaan, als ik wensch dat gy waart! Lieve beste, gy doet niet wel! Geloof my, zulk eene gevoeligheid fchokt onze gezondheid , overfpant onze zenuwen, en beneemt ons dien lust en die kragten, die wy noodig hebben, om aan onze pligten te voldoen. Zy pynigt het hart, ook dan als het geniet; zy vuurt onze verbeelding aan, en krimpt onze denkenskragt in, •ven als of zy een tovermiddel ware. De Natuur gaf my, maar met ecu veel zwakker zcnuwgeftel, de zelfde maaté van gevoeligheid, die zy u gaf. 'Gywect, wat ik u daar eens over lchreef; lees dien brief nogmaal , en poog in dcezeh uwer eigene Coosje gelyk tc worden. Zie voor eenigén tyd eens geene dier Boeken in, die de ziel in eenen ftillen , duisteren , maar al te aanlokkelykentoeftand houden. Thans zyn zy voor u gevaarlyk fchoon. 't Is  WILLEM LEEVEND. ZIJ 't Is een gefuikerd vergift, geloof rny; gy zult het zo bevinden. Gy fpeelt thans niets dan kwyaende Adagio's; en in uwe fchoone item zelf is iets, dat my doet vreezen, of gy deeze myne ernftige raadgeevingen niet heel noodig hebt! . . ; Gy gaat nu naar Rotterdam; gebruik de veelvuldige geleegenheden , die gy zult krygen , om uwe gedagten aftéleiden; zie uwe gezeifchappén, diverteer u, tot dat gy in ftaat zyt om weder eigent «artigér te denken omtrent alles, dat gy niet kunt veranderen. Vaar dan nogmaal wel, myne uitgelezene Vriendin! Geniet de zegeningen, u gefchonken , met een vrolyk dankbaar hart; en wees Verzekerd, dat gy met de grootfte geneegenheid bemind wordt door Uwe t. VELDENAAR.,- P 2 ZE-  228 historie van den heer ZEVEN- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. myne waardste vriendin! J£lo aangedaan, als ik hoor dat gy zyt, kan ik u niet laaten vertrekken: nogmaal, geef u niet toe in die neiging, die u zo veelemocilyke oogen■hlikken kost. Gy gaat, 't is waar, op een gvooter aflïaud van my , maar myne gedagten verzeilen u! Onze Briefwisfcling blyft ons over. Gy weet,, hoe ik daar over denk! Den Brief van Renting, ook uw antwoord, las ik met genoegen. R.enting zal de Man zyn , Chrisje , indien gy eene keuze ten genoegen van uwe Ouderen doen zult. Toon dan , ■ myne waarde , dat uw hart uwer reden onderdaanig is. Willem kan nooit de uwe worden. Renting is hem in veelen opzichte gelyk, en in eenige dingen overtreft hy hem verre. Gy weet, dat myn Heer uw Vader geen zwak karakter heeft; en dus volftandig blyft by eene zaak, die zyn bedaard verftand , aangezet door eene uitgeftrekte liefde voor zyne Kinderen , heeft gekóozen. . . . Zeker, lieve, gy zyt genoodzaakt om te trouwen, al was het maar uit mcdclydeii met die braave Jongens, die u zj wel weeten te waar-  WILLEM L E E V E N D. *2p Waardeeren; en als zy u door eenen perfooneeleh ommegang hebben leeren bennen, niet meer buiten u kunnen. Nu in ernst, Chrisje! Ik geloof, dat gy. met Reuring veel gelukkiger zult zyn , dan met myn Broeder zelf. Hendrik helt over tot het zwaarmoedige ; ook daa, als hy in het volkomen bezit van uw harten perfoon ware, zoude hy niet gerust zyn.. Het denkbeeld alleen, dat gy fterflyk zyt — zou er iets meer nodig zyn, om alle zyne zaligheden te doen verwelken ? Gy hebt in deezen tc veel overeenkomst met elkander. Renting is ook van perfoon niet onbevallig; hy is in dit opzicht , dat beken ik , geen Leevend; doch zoude hem dit by eene Dame, die zo wél denkt, hinderlyk zyn? Dat mag ik niet denken. Hy heeft ook het voorkomen van een Man, die de waereld gezien heeft, tri ha-at- neemt voor t geen zy is. Hy maakt haar juist wel zyn hof niet; maar hy fpreekt ook niet van haar met zekere kleinachting, die niet altoos de vrugt is van een onbeneveld oordeel en gegronde ondervinding. Vaar nu nogmaal wel. In den naasten zomer hoop ik u gezond en blymocdig te omhelzen. Myne gedagten verzeilen u. Ik ben onveranderlyk ïfttöf oprechte tedere Vriendin, C. VELDENAAR. P 3 AGT-  historie Van den heer AGT- en- VEERTIGTSE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. dierbaarste vriendin"! Wéo ontfeng ik uwen Brief. De koets zal zo optyden ; ik heb Mama verzogt om nog een weinig tc wagtcn. Nog twee woorden, voor ik vertrek! Uw Brief! — ncen : hy bevalt my niet heel wel. Hoe kunt gy, daar gy my toch waarlyk lief hebt, Zo geheel icdclyk fchryven? Daar het onzeker is, of wy elkander ooit weder zien ? daar wy elkander zo moodig hebben, om gelukkig te zyn? daar ik in zeer moeilyke omftandigbeden kan komen en u myn geheel hart zal moeten uitftortpn ? Schryvcn? Ach, heb ik niet liever uw gczelfchap, ook, maar weinige uuren , dan een Brief van twintig pagina's. Dit heb ik immers mcermaalen gezegd; en gy weet evenwel, dat een Brief van myne Veldenaar by my op den hoogden prys gefchat wordt. Ik verwonder my ovcru; maar zeker, maar waarlyk; — neen lieve, ik verkies ü met na te volgen. By u is dit beflcndige vastheid van geest, by my zoude het zwakheid, vernnderiykheid zyn; en verdiende ik u dan tot myne Vncndin te hebben ? Vloei ,  WILLEM LEEVEND. 2.3 T Vloei, vloei des onbelemmerd voort, ö gy reine Aroom van onbevlekbaare Vrouwelyke vriendfchap. Laat niets, niets u in uwen vaart hinderen. Zouden wy ons verftand afpynigen, om de allerbeste neigingen van onbedorven harten te beteugelen ? Eene vriendfchap, als de myne voor u is, veredelt myne zedelyke natuur: konde ik u nog méér beminnen, nog méér eerbiedigen, aan mynen wil zoude het niet feilen! Zoude ik zulk eenen lchoonen allernuttig (ten tak van myne beste vergenoegingen afknotten? Laaten wy ons verftand gebruiken ter uitrocijng van onvriendelyke neigingen, van norfche hartstochten , van haatelyke driften : maar laat de vriendfchap zo uitgebreid zyn , als onze zucht tot eeuwige gelukzaligheid. De myne voor u, 6 myne uitmuntende Veldenaar, zal geene grenzen kennen! .... Ik voel, dat er eenige gloeijende traanen langs myne wangen rollen. Ik verheug my daar in ! Ik ben overtuigd, dat ik uwe gencegeuheid waardig ben; en dit vervult my met welgevallen in my zelf! Myne Mama groet u tederlyk, ook het gehcele Huisgezin. Moei ik dan van u. fcheiden ? .... En dat, nu ik zo hoog geftemd ben, en u, in dien toon, zo veel te zeggen heb ? Ik moet! C HELDER. P.S. Zend myRentingsBrièfs en myn antwoord, by geleegeuheid. B 4 N5 -  C^S- HISTORIE VAN DEN HEER NEGEN-en- VEERTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mevrouw alida ryzig. lieve zuster} ""Van harten wensch ik u geluk met den Man, die gebooren fchyrtt, om u tot eene zeer goede redelyke Vrouw te verhandden. Gy zyt juist niet heel te raaden; anders zoude ik u zeggen : geef den kamp maar gewonnen. Gy zult nu nog misfchien eerlyke voorwaarden kunnen bedingen; gy zult u toch vroeg of laat op genade moeten overgeeven. Gy hebt met geen loozen vreesagtigen Mazarin te doen ; maar met eenen moedigen kloekzinnigen Rkhelieu. Hy zal wel een dyk om Roebelle durven daan. . . . Maar hoe hang ik den Historicus zo uit? Gy zult niets beter doen kunnen, dan hem tot uwen magtigeö Bondgenoot te neemen; want met de Koninginne Moeder zal ook nog wel eens eene fchermutzeling voorvallen 5 en dan zult gy u byzonder wel bevinden by uw Bondgenootfchap metden Vorst van zyn huis. De verliefdlieid van uwe Nigt Hexameter is zeker,  WILLEM LEEVETJD. 233 ker eene Proeve ven eigenvinding? liet lief fehaap heeft zo veel met Apollo uitftaan , dat zy zich zeker met een Student in de Theologie niet zal bcmoeijen. Ach ja, groet het kind hartlyk voor my, en zeg, dat ik nog redelyk gezond ben. . . Maar daar zal zeker niets aan zyn. Zal Chrisje trouwen met den Heer Renting ? Nooit ! Daa mijest er geen Majoor Veldenaar zyn, of Chrisje een zeer volage karakter hebben; en dat heeft zy niet. Renting komt te laat; en myn Heer Helder zal zeeker de geneegonheid zyner Dogter voor een Veldenaar niet dwingen : hy, zo iemand, verdient haar: dit tusfehen ons, hoor ? 1 loc verheug ik my, dat myne heele lieve, myne beste Renard in zulke goede handen zal vallen! Zy heeft alle mogelyke uitzichten om bet huwlyks reisje gelukkig te volbrengen , indien een zagtaartige, daaglyks wezen» lyker wordende inborst, een aangenaam voorkomen , en zekere Vrouwelyke gedweeheid , zeer voornaame vcreischtens zyn , om dat oogmerk te beftevcnen. Kverards ftaat my nog zeer wel voor: het fpyt my, dat ik niet genoeg op hem gelet heb, en nog te jong was , om hem wél te kennen. Groet haar met een kusch , voor haar Vriend Wim. Kunt gy nu eens ernstig zyn ? Dan, en dan alleen kan ik u het volgende fchryven. Maar ik weet, gy kunt het zyn, als de zaak flegts gewigt H 5 ge-  234 HISTORIE VAN DEN HEER genoeg by u heeft: wel dan ! Ik zoude u reden tot misnoegen gegeeven hebben, indien myne groote Rilheid en afgetrokkenheid op uwe Party, en geduurende al den tyd dat ik by u was, ontliond uit eene ongezellige norfebe gcendeelneeming in uwe belangen. Maar als gy de oorzaak weet,zal uw goed hart my alles vergeevcn. Eerst nog ! al wat Juffrouw Roulin geen eer aan zoude doen, moet gy als leugentaal verwerpen. Zulke geruchten heb ik ook gehoord: wee, zo ik den uitvinder ontmoet. . . Gy hebt haar gezien , gefprooken; ik behoef aan iemand, die zo wel zien kan, en zo gezond weet te oordeelen , niets over haar perfoon te zeggen. Ik ga u het volgende van haare omftandigheden berichten. Plet lieve Meisje heeft, zo als de Doctor gelooft, de beginzels der Teering. Haare Moeder is door de zelfde ziekte ten grave gebragt. Lieve Zuster, gy kent het gevoelig hart van uwen Willem: oordeel des, wat het Iydt , als ik deeze lieve Vriendin zie worlielen met benaauwdheden , die een zeer onaandoenlyk hart zouden beweegen tot mcdelyden. Altoos is zy even bedaard, onderworpen, Xaauwlyks zyn die verdweenen, of zy ziet haaren Broeder en my aan met den lieven doorboorenden glimlach der lydzaamheid ; juist of zy ons vergoeding poogt te doen voor de fmarten, diczy ens doet lydeö. Haar Broeder is in eene dille droef-  WILLEM LEEVEND. 235 droefheid verzonken; fomwylen drukt hy my de hand, en fnelt de kamer uit. Zulke aandoenlyke tooneelen zouden voor my ondraaglyk zyn, lag er niet iets zeer troostelyks in het medelyden, waar door wy vermogens erlangen, om nuttig te kunnen zyn. Wat leer ik aangenaame fmarten kennen! Onüitdruklyk bemin ik haar. Hoe verbindend zyn de ellenden, waar mede zy ftrydt, voor iemand die gelooft, dat het tederfte gedeelte onzes karakters ook het beste gedeelte uitmaakt. Nooit wenschte ik zo vuurig baar Vriend te zyn, dan federt zy niet meer gezond is. Zy houdt zeer veel van my. Myn gezeifchap is haar zo byzonder aangenaam. Ik lees voor haar; ik teeken by haar ; ja fchryf veele der lesfen in haar byzyn. Met hoe veel yver poog ik haar alle mogelyke diensten te doen! Welk een jongen moest ik zyn, indien ik een Lotje niet als eene tedergeliefde Zuster behandelde! Begrypt gy, myne lieve , dat ik niet vrolyk zyn kon ? Dominé Heftig heeft zeer vry met myn karakter en denkwyze omgefprongen. Dat Vaers van my is hem zeer in den weg. Hy heeft aan myn Profesfor daar over gefchreeven. Maar het fchynt, dat Dominé niet zo gul is met zyn H. Gelcerdens antwoord als met zynen Brief rond te draagen. Dit fchynt zo 's Mans uitfpanning: nu, de Dominéés kunnen ook niet altyd over het beft aan der Sj>oo-  «36 HISTORIE VAN DEN HEER Spooken, over het Gouden Kalf, ja ook zelf niet, over het lang Hair, prediken of fchryven. Groet onze lieve Mama voor my, ook uw waarden Ryzig ; en maak van deezen dat gebruik, 't welk gy goed vind: Ik ben Uw liefliehbende Broeder, W. LEEVEND. 7.E-  WILLEM LEEVEND. 23? V Y F T I G S T E BRIE F. MCVI-OUW CORNEHA VAN O L D E N Si U R G Me\U'ftUW SUZAN NA HELDER. HOOGSTGE-EERDE VRIENDIS! TT,Xw genoegen over myn geluk is een zeer groot toevoegzcl aan myne beste genietingen. Gy blyft die zelfde deelneemende Vriendin , die my reeds in myne, vroege jeugd ook daarom zo dierbaar was. Ik bedank u voor uwen zeer aan gen aamen Brief; maar kan voor u niet verbergen, dat ik over mynen Zoon gansch niet voldaan ben: niet zo zeer over iets , dat betrekkelyk zoude zyn op Juffrouw Lotje , als wel over zynemanier van denken. Ily heeft aan zyne Zuste» een Brief gel'ebreeven , dien zy my gedceltclyk voorlas; en daar door geloof vry gerust te kunnen zyn, dat die zaak zo erg niet is. Dit is waar, het lieve Meisje is in geene gunstige omffandigheden, maar men vreest, dat zy een beginzel van Teering heeft. Ily kan zeer zeker geene fehuldige geneegenheid hebben voor iemand in zulken treurigen toeltand : immers dit begryp ik niet. My is wel bewust, myne waarde Vriendin, dat gy ever het befpiegelende deel onzes Godsdienst wat an*-  HISTORIE VAM DEN HEER anders denkt dan ik; ik houde my eeliter verzeekerd, dat gy de Vrygeestery ten fterkften afkeurt; en met misnoegen zien zoude, dat uw Zoon dien dwaalweg opfloeg, die thans door den mynen berrcedcn wordt; zo als ik uit zeker Vaers, en de welmecnende bezorgde onderrichtingen van een zeer waardig Man, vernoomen heb. Hier over zal ik hem ook by eene voegzaamc geleegcnheid fchryven. Nog een woord: Indien Willem immer inclineerde om Juffrouw Roulin te trouwen, dan zoude myn Man zeker maar te veel reden mcenen tc hebben tot het hoogfle ongenoegen. Ik beken ook, dat het my om reden wat lreel roma- tiescq zoude voorkomen Nu, daar fpreck ik niet meer van; het is te verre uit den haak. Laat ik u liever een weinig over myne Dogtcr fchryven. Cy kunt u naauwlyks verbeelden, welk een braaf ecrlyk Man zy heeft , noch hoe klugtig zy met elkander omgaan: maar zy zal hem niet uit zyne fterkte lachen; ik hoop het althans niet.ily bemint haar zo zeer, dat ik haaren't wcege wensch, dat hy dit grootendeels voor haar zal blyven bedekken: zy is nog zo vol kuuren, en dikwyls zo brooddronken, dat hy werk genoeg beeft, om zyn fland te bewaaren. Er is echter iemand, die zy nog al met betaamlykheid behandelt ; maar dat is eene gedwongen fraaijigheid. Mevrouw Ryzig is eerife deftige braave Vrouw, en  WILLEM LEEVEND. £>3J. en wordt door elk met den hoed in de hand aangefprooken : myne Dogter zal haar zeker achten , maar niet beminnen, dit is haar niet te vergen. , : , Thans heeft de Route Meid weer een nieuw kolfje naar haar hand. Een Schoolmeester, die ergens digt by Tante de Harde woont, heeft, ©p verzoek dier goede Vrouw, een Bruiloftsdicht op haar gemaakt. Het is droevig lang, regt welmeenend, zeer fchriftuurlyk, en zo taamlyk zotl Gy kunt denken , of de goede hals voor zyne moeite zal beloond worden. Ik denk, dat het met nooten op den kant ook al rond wandelt. Ryzig kan heel raar zyn, en me dunkt, dat hy haar wat geholpen heeft. Hy heeft wel iets van datdrooge, dat ons in uwen overleden Broeder zo zeer plagt te bevallen; en waar van uwe Tante de Vry ook, iets heeft. Apropos , Daatje is tegenwoordig zeer groote vrienden met de oude Dame, en gaat er dikwyls eens thee drinken! Hoe fmaakt u dit? Ryzig vertelde my daar, (want hy komt meest altoos voor Beurstyd eens aan,) dat zyne Moeder ever het Vaers van den Schoolmeester zeer te vreden is, en aan Daatje gezegd had: ,, dat men ,, het Vaers moest eerbiedigen om 's mans wel„ meenendheid, en om dat er van Adam en van .„ de Patriarchen in komt." Zy zag , zeide llyzig, Mama zo grappig ernstig a«, dat ik al » he-  t-\'J H1ST0K.IK VAN JÜN HIER begon! te.vreezeu' , of er niet wat misfelyks ui£ zoude komen; en ik luid het wel geraden. „Wel, .Mama, moet ik dan ook eerbied hebben voor „ het uithangbord, waarop gefchreeven ftaat: Al is Noach met zyn Ark non niet hier, v ■ o £'.<.;:'.■;J verkoop ik, ThysKloe», Maarts en November „ Men behoorde, was het antwoord', in eene j, groote ftad, zo vol fpreeuwen en fpotvogels, „ defgelyke uithangborden niet toe te laaten , Dogter.", Myne Vrouw zweeg; zy deed wél; Mama houdt niet van railleeren. Owar uwe beminlyke Chrisje kan ik met u niet ycrfohëeliea. Hoe, zoude een Meisje, met zuik een verheeven verftand , en eene. zo gevoelige ziel, de converfatie kunnen uitftaau van lieden, die zo veibaasd verre afvvyken van de Euangelifehe beginzels, die haar door u zyn ingeplant? indien de veifchiHen alleen tusfehen de Broeders en Zusters afliepen, 't was nog iets; maar hoe zoude het.zo een Meisje moeten hinderen, als zy zag, dat de hoofden der familie het zelf zo \vei■nig eens zyn! Vreemd is het;, dat myn Heer Helder, wien zulks niet onbekend Zyn kan, zo ge&t op dit Huwlyk. Dit is my duister. Ik heb ; onze jonge-lieden wel, eens zowat hooren praaien van den Majoor Veldenaar ; zou die party wel b^itr in haar's Vaders fmaak vallen ? .; Daar  WILLEM LEEVENB. £4% Daar komt Tante Martha, vergezeld door een tuinknegt, die een vollen emmer keurlyke baars brengt. Goede Vrouw! zy wil Daatje ook verzoeken ; ik hoop, dat die niet te veel katténfprongeri over het Vaers maaken zal! Ik ben Uwe tederliefhebbende Vriendin, C. VAN O L DEN BURG, gehoor en eurlet, JTT. DEEL. VEER-'  242 HISTORIE VAN DEN HEER EEN- en- VY F TI GS TE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mejuffrouw pe- ïroneli.a renard. els op ! heis neer, in '/ knekelhuis, Daar E!s:e vlooit den deken, Met homlend-ftomlend vreugd gebruisch, Gelyk ons is gebleken ; Zy vallen op elkander aan, Den eenen en den ander; De winden met hem fpeelen gaan, Aristoot, Alexander! VerPraat gy dit Vaers, myne leesagtige Vriendin? Niet? Wel, ei lieve, beproef dan eens, of gy het bygaande Bruilofts - Heldendicht beter begrypt. Eindelyk is het in order geraakt. Ik zou het ook al eerder gehad hebben, maarNigtjes^/itercA. . . Nu zult gy my weer vraagen: „ wat is dat voor „ een ding?" Ja, Piet,-je bent toch een onnoosle hals in dat foort van moois! Eu hoe zat ik het je best beduijen? Een Aristarchus is, in onze eenvoudige Christentaal, zo veel te zeggen , ais iemand, die met de Vaerzen der Dichters leeft, als onze Teekenmeester pleeg te doen, wanneer wy  WILLEM LEEVEND. 143 wy een fehetsje van een bloem of wel een bedelaar maakten ; en fchynt byzonder bedreeven in het geert men taalzuiveren heet; maar genoeg daar van : jy begrypt bet toch niet, denk ik. Nu althans Nigtjes Aristarch heeft eene Vrouw, ende die Vrouwe had eenen geest des opruimens, ende eenen geest des Economie over haar; zy had dat manufcript prys verklaard, en het gebruikt; niet om daar door den Lauwerkrans te behaalen, door het voor haar eigen werk uittegeeven ; ach , niets minder! maar het papier kwam haar zo wél voor, dat zy het in haarbefclniittrommeien ineeneetens kasje gebezigd had. Na een huis vol geweld, en na dat Aristarch al de meiden voor duizend drommels gevloekt had; en dat alle de Kinderen hunne papieren fcheepjes hadden onttakeld, en alle'knip,* zeis hadden moeten te voorfchyn brengen , ( immers, dat kan ik my zo verbeelden;) cn na dat de groote Man het braaf geroerd had, zeit Moeder : we! heden, lief, ik heb onlangs papieren gebruikt , daar wat op geklad flond; zouden het die ook zyn? Kom aan, ik zal ze je iveer geeven: waar op hy haar voor een onweetend vat ; voor een Vrouw zonder fmaak; voor een elendig fchcpzcl, zo een Man onwaardig, had uitgemaakt, ( dat hoort er zo by, dunkt me !) en de floof de papieren uit de handen rukte: en zy antwoordde: wel, wat maak je een bedroefd leven, en dat om een vel of drie papier , met haanepooten en menfeheubeenen bezaaid! Q 2 ah  244 HISTORIE VAM DEM HEER als ik geen Jobs geduld had, hoe zou ik met zo een iastigen potentaat het leven omkomen? Die inval is zó in myn fmaak, dat ik met die opruimende Vrouw kennis zal maaken 1 Ei wat, de lui zeggen, dat wy in ons Land geene Origineelen hebben, geene fterk geteekende karakters; 't zyn Loerisfen , hoor. Weet gy, hoe het is ? Zy zelf hebben het ooggeftel niet, dat er vereischt wordt om wel waarteneemen. Ik zou hier nog wel iets over de carricatures zeggen; maar n te beduiden , wat dat zyn, is óók nog al moeilyk. Niet dat ik met zekere Vriendin van my (die ook al, arme ziel, voor haar dertigfle jaar haar Procés tegen de dood verloor,) beweer, dat ik aan den Man kan zien, hoe of zyn hond hief, (althans, het is my wel eens gemist) of met Lavater: dat gebrek aan Phifior.omisch gevoel onzen Heere aan het kruis gebragt heeft; of uit het puntje van iemands neus kan opmaaken , of hy een Lier- of Heldendichter zy. Neen : zo zyn myne oogen niet verlicht... Nu, dat daar gelaaten ! Eergister namiddag bragt Nigt deeze mostert na eien maaltyd. Ik had geen hair op myn hoofd, dat dagt om het te leezen : nu, dat kun je wel denken! Maar Ryzig , zeker om my te bruijen, verzogt, Ua het Theedrinken, dat Nigt liet geliefde te leezen; hy gaf voor, die lclyke Leugenaar daar hy is ! dat elk zyn eigen werk het best leest. Welk oubefchaamd liegen, en dat met Zo eene bedaarde tronie; ik zou hem hebben kunne»  WILLEM LEEVEND. 345 $en dood — kittelen , zie, zo boos was ik. Ik ken maar een mensch of twee, die hun eigen Vacrzen wél en natuurlyk leezen; en die hebben het nergens aan te danken dan daar aan, dat zy al hun gezond menfchenverfland niet totaal hebben weggerymd. Wel nu, Nigt las het Huk! — „ Geheel?" — Ja , geheel! " — ,, Ei, Daatje! " — En ei, Pietje! ik heb wat uitgedaan. Mama, zo een gedaver en geweld hoorende, meende eerst, dat Ryzig en ik de zaak niet eens waren ; toen , dat ik met de Keukenmeid handgemeen was; toen, dat Ryzig met Smaufcn Makelaars, of met Deenfch» j Vragtfchippers handelde. Zy keek om 't hoekje, van de kamer; dit zag ik juist. ,, 6 Mama, riep „ ik , kom toch binnen , uw Nigt leest haar „ Gedicht," Maar zy excufeerde zich, om dat zy zo voor de ftilts is. De Naaifter heeft my die anecdote van Mama verteld. Ik beklaag het arme Wurm, zo heeft het geleezen! Punt, die by yeele-n een groot Tooneelkoning was , kon haar in het opfnydtn niet verbeterd hebben. Nu, kind, ik verzeker je, bet gaat een mensch niet in de kouwe kleereu zitten, zo een heel Heldendicht te moeten hooren leezen ! Ik heb qok 's morgens gezonden, om, te vraagen : ,, hoe ,, Juffrouw Ryzig voer: en liet zeggen, dat ik dol was van hoofdpyn j- doch anders nog al weer „ taamlyk wel." Toen Nigt verttokken was a Q 3 Mft'  246 HISTORIE VAN DEN HEER nam Ryzig liet Vaers op , en vroeg: ,, wel nu » „ wat zegt gy van dat ftuk?" lk. Als 't met myn Heers blieven was, zoude ik zeggen , dat ik het zo dol niet gewagt had; 't is een mdmter. Hy. Men kan juist niet zeggen , dat er veel in is van den geest cencr Ncufville, of datNigt eene van Merken in 't licht ftaat; maar [my zo droogjes aanziende ,] er is zo veelcrhande fchoon ! Frans Balies fchreef niet als Visvliet, de fehryver van liet oud nieuws: De Dichter Croufc, ons door de Vricndinne Burgerhart bekend gemaakt, niet in den fmaak van Krul. Maar dat is ook niet noodig. Want. . . , Ik. [ Hem invallende. ] De eene heeft zin in de Moeder, en de ander in de Dogter. En .... Hf, [ My invallende. J Of anders, zo als hef Vacrsje zegt: ƒ' Aime la belle Blonde; Mais j'aiine la Brune ausfi. Hier door worden de voortbrengzels der kunst ook ryk in verfcheidenheid. 't Spyt my maar, dat myn Nigt zo fcbrikkelyk geftolcn heeft: ik had my gevleid, dat het veel origineeler zot zoude geweest zyn ! Ik. Wat zegt gy ? Zyn er dan meer zulke mon? fiers der kunst? Hy.  WILLEM LEEVEND. £47 Hy. Ja zie, zo gaat hot, je lui Meisjes leezen geene Vaderlandfche Poczy. Ik. Wel, indien zy altoos van dit foort zy, dunkt my, dat men daar weinig by verliest. Hy. Gy mist ten minften de geleegenheid, om eens hartig te lachen. In myne eigen familie, die zedert bykans twee eeuwen in Amlteldam leefde, trouwde en ftierf! zyn Vaerzen te vinden, die wel verdienen, dat zy by de Lykdichten op Koningin Maria geplaatst worden. Ik. Hebt gy er ook van? ei lieve, Bram, laat my die zien; ik kan eerder onmooglyk naar bed. Na my heel veel daar om te hebben laaten vryen, ging hy met zynen knegt naar zyne Boekenkamer ; en die kwam daar op beneden, als een andren Isfafchar tusfehen twee pakken , die hem gekromd hielden. Ryzig betrouwde die op geene onzer tafels , maar liet, de ftapels los gemaakt hebbende, die op het tapyt leggen. Hy nam vervolgeus by de laag maar af. Hy kon niet mistasten. Iïet is goed, dat Mama's (kapkamer verre van de zaal is; de goede Vrouw had anders ons, om ons lachen , wel naar Joost gewenscht. „ Nu, Ryzig, gy had gelyk. Nigt heeft fchoon te kaap gevaaren." Hy. Wat zegt gy? had ik ongclyk? Ik. Wel verweerd! dat biet ik, met Sint Crispyn het leer ftceien , en de fchoenen om Gods wil geeven. Q 4 Hy,  24S HfSTORIE VAN DEN HEER. Hy. Luister eens , wat of deeze Dichter zegt \ De liefde bindt vnn Spaan aan zyne Bruid zo vast, Dat hy vol vreugd vaart in een hemel van albast« Die getuigt van zynen Bruidegom: Zyn hart blaakt even fel, Als de ziel des ryken mans was brandend in de hek In het verhaal, hoe of de Bruid niet te winnen was , zegt hy: Tot dat Cupiet een pyl doopte in zoetenmelk, En zo het Bruidje trof; ■—'■ fchenk wyn al in de kelk-, Nog meer: hy zegt, dat de Bruigom des nagts ftond te fmeeken aan de voordeur; al vergeefsch! Want jou Bruid lag in 't bed, als V varken in de flik, Hoor dit nu ook nog: [pen. Toen zag men bleeke traanen langs bleek.e wangen loo? Gelyk gy heeft gedaan, 0 Bruigom, zou ik hoopen enz. Hetmorsfige, het Janhagelfche fla ik over; daar wil ik myn 'pen niet mede bevlekken. liet is in dcezen zin, boe ouder hoe erger! En dat fchynt ï@'4 Q er  WILLEM LEEVEND. 24CJ er toch door gekend te hebben ; zelf by een plan , die zo yverde tegen het invoeren van Orgels in onze Kerken ! Lieve Renard, wat is de mensch, ( de Poëet niet uitgezonderd,) toch ten misly k weezen ! Het is hollen of ffilftaan. Hy. Willen wy ftichtiugshalve eens zien, wat er in de Lykdichten te vinden is ? want het wordt laat, en de Bedklok heeft al geluid. Geef hier dat zwarte pak. V \ Ik. Neen! dat is my te benaauwd, ik mogt er van droomen. . . . Ha{ ha! wat is dat voor een vierregelig vodje ? Hy. Dat wierd gemaakt op Koning Willem, toen hy zyn fchouder gebroken had: let wel op de vermaaning, die is. het geld alleen waardig: Hy fteeg te paard, hy reed daar heem Hy viel; hy brak zyn flctttelbeen; Komt, laat ons allen loopen heftig», En brteken on$e fleutelheenen! Ik. Excufez mor-, Mmfiemi je n'entendpas d% Crec. — Ik ga veel te lief heclshuids naar bed. Ily. Dit nog; en dan — taptoe voor ditmaal.— Gy weet zeker (want dat valt zo wat meer in uw winkel,) dat zeker Dichter, op het afbeeldzclvaii een andren gezegd had: „ dat men het bergen, üoude, of dat de Engelen bet portret in den H%-. iüel zouden ophangen ? " Q 5  250 historie van den heer Ik. Ja, dar weet ik. Hy. Dit wierd in een gezelfehap van eenige vrolyke geestige lieden voorgeleezen : iemand, daar tegenwoordig, fchrcef op een kaartenblad: AAN DE ENGELEN. Zo gy van N* * * * voert naar V zalig hemelchoor , Ei, neemt zynvaerzen meê; 'tgaat met één moeite door! * • - Hier volgt nu de LYST of INVENTARIS. Der door onze Nigt Apollonia Pheba Hexameter geltolen Poëliicben Huisraad, Goud, Zilver, en Kleinodiën, Tuinficraden, en wat verder zal gespecificeerd worden. By dt cerfie gcleegenheid zal ik in onze Couranten laaten adverteeren: „dat „ zy, die meencn actie en pretentie op deeze goe., deren te hebben, zich, met behooriyke bewy- zen van eigendomme, kunnen adresfeeren ten „ Comptoire van het Likkers Gild; op dat elk het zyne zoude kunnen naasten; en zy over „ haaren ciielltal voor de Vieri'chaar van Apollo „ te recht geiield, ende Excmplaarlyk zouden kun- nen gcltralt worden : wyl zulke Crimens in „ geen  WILLEM LEEVEND. 25! M geen Land van order en goede justitie te gedoe» „ gen zyn," . actum in onze eetzaal, Jn het eerfte jaar onzer Koninglyke Rég'êenngi a. R E O I N At ï, Phebus, > 2. Helicon. 3. Pegazus. 4. Een fchorre Donder, 5. Een leunende Waereld op ,eene Etna. 6. Het bonte Tapyt van Juü'rouw Flora, -. Eene groote party oude Vesta's, 8. Alle de hooggekurkte Laarfen. 9. Een Trits. ([Dit, weet ik niet, waar toe het gebruikt word. ) 10. Alle de noeste Dyen en Letterbaazen. 11. De Hemel - daauw der Maagdelyke lippen, 12. Al het Loddervuur der Tweelingzonnen, 131 Het hoogdraavend Dichtrendom , (vott/toon,') 14. Item, de Echtfponde , het Huwlyks Ledikant. 15. De Trouwkoets, met alles wat daar by hoort, 16. Tuk op roof. Qdit keu ik ook niet. ) \~. Wieg en Bakermat. j8. Alle de Amftelaaren, 19. Al het kruivend Goud der lokken, 20, De Pylen, zo heele als gebroken,. 21. Een  85* HISTORIE VAN DEN HEER 'a i. Een blind Schuttertje, (goed voor een pret ention.') 22. De gryze Oceaan. 23. Alle de Woordfpeelingen; geene uitgezonderd. 24. Item, de allerwaardige Neeven, 25. Het Iberisch Strand, 26. De raazende Bellona. 27. Het allerhardfte Staal. 28. Alle de Lieren, de Fluiten, de Cyther. 29. Een Diana. 30. Een Veldheerstent en Zegewagen. 31. Een grimmende Nyd. (byna afgebruikt.) 32. Een heel Hospitaal met doorgriefde harten. 33. De Wapenrok van Mavors. 34. Een Haardflede en een Altaar (in één ftuk.) 35. Een Faam. 36. Alle de Driemaals. 37. De Schedels. 38. Eene Roozengaard. 39. Alle de kraakende Laurieren. 40. Hymen. 41. Een lachend Bruilofts-Bedje. 42. Als mede eene groote party Marmer, Albast, en Yvoor, door haar Ed. gebezigd tot hes maaken van Halzen, Handen, Armen en Boezems, * * * Zie daar, Renard, in zo eene familie ben ik evenwel gekomen! Wat zal Tante Martha zeggen , als  WILLEM LIEVEN 1>. «53 als ik haar dat eens verhaal! Me dunkt, daar moet ik meer van hebben. ó Ik zie daar zo veel grappigs in. Gy kunt wel een handje leenen? zo het maar niet ftrydt met uwe karsvarfche nauwgezetheid Nu wy toch van ftryd fpreeken! Strydt Kees nog om het lieve jaawoord; want van uw hart is hy ongetwyfeld reeds meester. Het was zo onverlierkt, als een Zaankante Dorp, en had nog meer poorten dan het Nieuw Jerufalem, niet waar? Strydt uwe erkentenis nog al tegen uwe neiging? Stydt de oude man nog al tegen de dood? Laat hy het maar opgceven; ei lieve , lees dien Martelaar van het Podagra het Vaers voor: wie weet, hoe of het hem, zo gy er wat af en toe doet, en braaf exclameert, niet (licht. Lach niet, men kan dat nooit zo net weeten. Vraag het maar aan onze Vriendin Rammel. Bram groet u hartlyk. En ik teeken my kortheidshalve T. T. A. RYZIG. FROE-  S54 HISTORIE VAN DEN HEER P K O E V JÉ VAN EEN 'HELDENDICHT, TER BRUILOF TE Van mynen Neef, den Heer A B1AHAM JL Y Z I G, En Mejuffrouw ATLIDA EEEVEND. EERSTE ZANG. jLk zing, op deezen dag, tot Uyde vreugd gevormd, ï>en Held, die 't Buitenwerk, van onze ziel bejlorml, ï)ie, door zyn artlery, het marmren hart doet fpringen : Van zulk een Héld zal ik op mynen Cyter zingen. Ik ben des dichtluims vol, in 't grimmen van den nyd; Die met zyn fcherpfn tand in myne Vaerzen byt. 6 Vlicbus, mogt ik thans uit uwen hoefbron feheppen , En, door uw gans! befchemdf niet kleine teugjes leppen;  WILLEM LEEVEND. = 55 Dan daalde deeze bron tot in een needrig dal, En vloeide zagtjes voort, gelyk een waterval. Ik ben een tedre Maagd, ik durf niet hooger klimmen, Bevreesd, dat afgunst my, 6 miskwacm, aan mogt grimmen. 't Gaat wel, Apol, 't gaat wel! myn geest wordt reeds geferkt; Het Nigenzus'.ren tal heeft reeds myn brein bewerkt. In 'j IFaerelds ucTiiendflond, toen Domheid triomfeerde , En Vrouw Natuur hel kroost des Mams fpreeken leerde Die zelfde taal, die nog de taal is der Jordaan; Niet dien onmeetbren plas, dien gryzen Oceaan, Waar van wy reeds den loop by oude aloudheid zager. : Maar die in Amjlelvest dien zelfden naam blyft dragen.; IVaar Jut, en Deen, en Zweed den vry en toegang heeft-. De kleine Winkelier gelyk een Koning leeft. Een taal, nog niet befchaafl door Neerlcnds Letterbe.azent Bic, als de noeste bei, op woorden-klanken cazen, Sekakeerend op een veld van zilverwit papier Een trits van fchoonlieen , vol van abelheid en zwier , Ze fchittrend als de Zon, wen die keur gouden Braaien In 't gladgekemde zout van Amphilriet doet dealen. Eer deeze omwenteling voortrolde lang dees Bal, Sprak elk? die fpreeken kor., fchor, forten/, ruw en hol.  ~é§6 HISTORIÉ VAN DEN HEES. Toen lag hier alles Hoest, verward, vertiist, verwilderd. Hen fchreef geen foute hand, er wierd ook niet gefchilderd', "t 11'es alles miskwaam, wat de flervcling bedreef. Geen Dichter was er, die op fnellen Pegaas fchreef. ■Een fchoenriem en een broos; geen hooggekurkte laerztn? Verfchccnen in den rei der trippelende Vaerzen. Den hooggekurkte laers'. Hoe is myn geest ontjleld.' 6 Hymen 1 Huwlyks - God, lö, Pean, myn Held ! Toen was de Finding arm. Zy wist niets op te tooijen } Zy deed den Winterfneeuw geen koele roosjes flrooijenl De gramme kou, die, in de barre maanden, holt, Had nog geen traantjes tot veel paereltjès ge/lolt.' Toen waart gy ongekend, 6 tint'lende vermaaken ; Dn liefde deed het hart-nuts dan de liefde fmc.akcn. Cupido was alleen Grootmeester van de ziel; Dn Erfprins van het hart, dat tóen ook voor hem viel.' Wanneer hy met een pyl den jongen vlasbaard griefde, Dan voelde gy, ach arm ! 6 vlasbaard ! niets dan liefde: Dn wierd door onzen Prins een Meisjes hart gegrieft , Dan wees het lieve kind niets anders dan verliefd. En deeze pyl, die V hart van deeze k'.ndrcn griefde , ferw,kte van di:n flond, tot op hun flcrfdag, liefde.' In "s waerelds uchtcndfiond, en in Cupieds gebied, Waï liefde al wat er was) trant anders was er niet.  WILLEM L E E V E N I>. Jc, die eenzelvige, die Jluimrende vermae.ten, Zou nog den Adams kroost tot zyn verdriet nog [maaken, Had gy, 6 Hymen, in v/ien moed en tukheid woont, Uw Broeder Cupido niet uit zyn throon ontthroonl. 'S Mavors, mogt ik met uw Wapenrok nu praaien, Nu ik van Hymens roem en daaden op zal haaien ! Plant Mavors, op dat ik met glans vijn werk verricht., Se büxems van uw oog thans in myn aangezicht. San zal ik van dees flryd, in hooggekurkte leer zen, Uitbrommen overal, met donderende faerzem En met myn Jthcll' trompet, en kupren Keteltrom , Maak ik op deezen dag de rauzende afguns' TWEEDE ZANG. iéfjtt, goede Goden, die ten Zangberg zyt gezeelen. in dit volhachlyk uur uw' Zangfer niet vergeeten ! Wierd zv, die op uw gunst thans hichtkasteelen bouy :: Door hulp van 't Zusfren-choor ten zangberg opgeJJoUwt 1 Dan zou myn Heldendicht den Naneef r.og verbaazen; Èh opgetooga: zyn door myn grootmoedig Titczeji-! * » * 't Was in die maand, die rog de lieve Maimaand heft, Waar in de Bloemgtdes borduurt keer bont tapeet, III.' DEEL.' K  HISTORIE VAN OEN HEER Tof.i Keht Cr.pied, Mitst den Adamskroost te wonden, Ben koker pylen op zyn fchoudtr heeft gebonden. Wellustigheid, toen nog een bloode kuifche maagd, Werd fl; aks een fcherpen pyl U 't lillend hart gejaagd. Ds Jongling Loshoofd, die geen pylen wilde vreezen, Moest ook Wel dra een doel des blinden Schutters weezen. De Jongling wierd verliefd; ja "t eenemaal herfchept. « Wondre wonderdaad, daar Balo nog van rept | Wellustigheid was aan den knaap niet onverfchillig, Maar min afmeer coquet, en nu en dan wat grillig. Hy had, 6 ja, haar Itart, maar geenzins haare hand. De Jongeling houdt aan, zy biedt hem tegenfland. 4 Nooit gehoord vcrhaaal! aanmerklyk , zeer byzonder! Dit klonk in zyn gehoor, gelyk een [harre donder, Wanneer de dampkring, door zyn zwaarte fzaani gepcr*, Gelyk een groote Reus op zyne tanden knerst, Eu dan den mondopfpert, en van zyn breede lippen, Mei zwaar gedreun , een kloot laat uit de wolken fippen. Zo dat een Etna zelf, waar op dees waereld leunt, Door zulk een doffen bons van een fplyt, kermt en kreunt Zo gruwlyk klonk haar taal den Jongeling in de ooren. Maar laaten wy haar zeifin haar gefprekken hooren: Ga, Loshoofd, ga, vertrek, de hekken zyn verzet; &* nu lm jawoord geeft, buigt onder Hymens wet, 3  WILLEM LEEVEND. 25e? Zy kluistert oirs, helaas! Zou ik hiel hsm VfgbiMBl} Hoe weet ik, of ik u dan eeuwig zal beminnen ? . En mooglyk zdl ik niet meer uw beminde zyn., San domp'len wy ons in een afgrond van feayiit En ik, Wellustigheid, zal nimmer wellust fmaaken. En Loshoofd, gy, gy mogt uw los hoofd wel bewaakenj , En onze Trouwkoets, en ons Huwlyks - ledikant, En onze Bedfponde aan het ruim liiberiseh flrajid, Nooit van de malfehe min, al dartelend, getuigen-, Of gy den hemeldaauw vah myne lippen zrrgen. Gy zult de roozengcard, die op myn wangen pronktJ, Gy zult het loddervuur, dat in myn oogen lonkt, Noeh myn yvooren hals, noch ma:ni'ren boezem kusfchen. Veel liever trek ik heen naar 't Ryk der norsfche Rus ree t Saar Hymen zich, d jpyl, met liefde trots bemoei:., Is de onuitroeibre min te minnhos uitgeroeii. Se roodgcvlekte twist zal jlceds krekeeten zoeken. En, hoe door ons gevloekt, zyn vloekers overvloei:/:. Bcllona, die rinkinkt tot in America, Wordt eer een Schoohnatres, dan ik uw' fchoone ga'", Zo lavg Cupido heerscht, ben ik uw zielsvoogdesfe; Maar Hymen nadert pas, of weg is de meestresje. Zo lang Cupido heerscht, leef ik ook vry en bly. Komt Hymen in het /pel; 't is drieste Jlaveeny, R 2 ot.  26o HISTORIE VAN DEN HEER Cnp':i:n loeit altoos met zagte zyden landen. Hy doet in 't jeugdig bloed een burgervuurtje branden-. Komt Hymen mei zyn toorts, dan vlugt de fchuwe min, Steenrotzig, fcherp, onbly, zo is 't reeds in 't begin. Geen Maagd zal nu voortaan het blyde jawoord geeven ; Be Meisjes zullen Jleeds als oude Vestas leeven. De Rhyn , die vaaken voor de bloeiende Echtkoets zong, ' En met de Maas en Vecht naar Bruilofts lauweren dong, Zal nu, met T en Lis, ten eenmaal verflommen; Het Spaaren nooit meer met den gryzen A'mftel grommen, Om dat men hem een Maagd ontvoert, waar op hy roemt ; Die hy een Vcnus zelf, of een Diana noemt. ■Nu zwygeu Bosch en Beek, en Vliet, en Stroom Najaden; Daar is geen z-ingens fiof; de Mn verricht geen daaden. Dus wordt eerlang verwoest het menfchelyk gefagt. Zo vlugt de minne-God, zo fnood alom veracht. Dat fchvt ik, zei Cupied, in roozenblaCn Vcrfchoolen. Al moest ik op myn vlerk ook fnorren tot in Poolen, En balling zwerven van myn Haardjleë en Altaar, 'k Zal Hymen ftrafen ; hy is een geweldenaar. Ha, beet hem Hymen toe; ik zelf daag u ten flryde; é Dartel Vcnus Kind, zou ik uw fehichten myden ? Het Oorlog wyz' thans uit, wie 't bitterst naberouw In 's Huwlyks Lusthof teelt, de, M'mlust of de Trouw* DER-  WILLEM LEEVEND. 20*1 DERDE Z A N G. J$y 't eerfle haangekraai, in een dier korte nagten, Waar in zyn Bruid vergeefseh Apollo zit te wagtcn, Hy op een Kermisbed zich neervteit, half gedekt, Tot dat het Wekkertje hem rekketekkend wekt; Was hy reeds aangekleed: wat zeg ik ? uitgerecden, Apol lieeft dan veel werk, en nyvre bezigheden, Zo dat men Phtbus en Diaan te famen zag. üitinaakt, 6 Jleryeling, den"allerlangften dag, * » * Dees dag had Hymen, die nu Jlaapt ia zagte roozen, Ten feilen Broederkryg in arrenmoed gekoozeu. Juist agtcr de Alpen, in een onüitoogbaar veld, Had hy zyn' Leger in Slagordering gefield. Citpied lag met zyn Heir, om 'j Broeders wraak te tergen, Aan V ruisfehen eener beek, die affchuimt langs de bergen. Men fieekt de krygsbazuin; men blaast op den Cimbaal'} En Echo, Echo zelf herhaalt het zevenmaal. Cupicd befchouwt zyn volk', zyn halfvolwasfen mannen ; Uj fpant den tadyen boog, zo ftyf hy dien kan fpamen. Het hagelt pylen; maar myn held, niet flram van rag, Dryft al die pylen op 't Vyaudlyk heir heel vtt'gt. ' R 3 z>  202 HISTORIE VAN DEN HEER Zo rasch het looze kirut dus niet zyn pylen griefde, Verliet de manfehap Mars, en voord was liefde, liefde! 't Was uit mei Wrfazes ! V was uit met hunnen moed: Eenyders boezem blaakt van ruimen minnen gloed. De boog gleed uit hun hand: hun kraglen zyn ye'rftreeiau Elk wist alleen van haar, die hy bemint, ie fpreeken. Die roemde Cekstyne, een puikje van een Maagd, Die in 't albasler hoofd twee tweelings zonnnen draagt, Die, m hel kruivendgoud der lokken, harten flrengelt; Die, als zy kusjes geeft, ons feenenmaal verëngelt; Haar tanden, paerels zelfi haar lippen, rood koraal; Haar hart veel harder dan het hardfu Er.gelseh faal; Die Celestyn;, die het timmer zelf doet blaaken! Deez' noemde Amclia zyn hoogfle zielsvermaaken. ' 4 "^i-1 Ze is een bruiiet, zo fchoon als ooit is uitgedagt; Beur hair is zwarter dan den zwartflen kersnagts nagl, Deur lieve f.:n die kon den droefflen lydcr troosten. Heur adem had een geur als V altoos vrolyk Ooslen, Heur donkre wenkbraauw vormt een cirkel boven "i 00°, Waar voor zelf Amurath ootmoedig nederboog. Myn Griet, begon daarop een fout Soldaat te zwetzen,, Myn Griet kan alle bei die Mciskens ja wel fret zen, Myn Griel is fchooner, dan Vrouw Ver.us, « mm Griet. Vwyg, riep de Gcncrcal, '* yerfta dat fnorken ni*t. »1 Js  WILLEM LEEVEND. 263 Is 't nu een tyd, om lui en leeg te zitten famlen ? Kunt gy niets anders doen elan van um S eisjes ramlenl Staat ze!)' geen vleugelman voortaan op zyn fatzoen ! Vertrekt! Cupido heeft u, bloodaard, niet van doen. Hy zweeg, en alles zweeg.. Straks riep een flem : te wapen ! Opi fpitsbroers, op, "t is tyd! ten firydc, fiere knaapen. Wint, wint op doezen dag een muurkrans om uw hoofd* Wier glans den zonmnglans ten eencnmaal verdooft. Dit past u, Helden Maar om Hymen te bedriegen, Dagt Cupied op zyn vlerk cl de Alpen om te vliegen. Ik duelleer, zo riep het looze Vcnus wicht. Met fnort hel naar om hoog , en is uit elks gezicht. Maar Hymen, om decs list op 't al/erf'rengst te wrcekcn, Heeft (lmks zyn toorts gelyk een Wasckkaers aangejleckei: ; Dn finakte die met kragt, voor wind en ty, om hcpgj Dat die Cupido in het regter vlerkje vloog; Die hy verJ'eS. oeijen deed, tol op den laatilen veder. Daar viel de AajrdslMtog neer} zo tuimelde hy neder 1 E» de Alpen weeken door dien vreezelyken flag. Toen was 't, dat Hymen zyn verflagen vyand zag. Hy liet hem door heir in 's Veldheers tente draagen, En feeg in arrenmoede op zynen zegewegen. De Faam vloog, fneller dan een weerlicht, voor hem uit, En zong van Hymens moed, en roemde zynen buit. 11 4 Waat,  2Ó4 HISTORIE VAN DEN HEER Waar de Overwinnaar trad, zong elk van zyne daaden. De f/aap zyns hoofds werd firaks met lauwrcn overlaaden. De Dichters hieven aan in pragtig Kerk-muzyk. 15, Triuihf, Pedn, klonk [leeds van wyk tot wyk. Cupido heeft zyn vlerk op Alpensberg verhoren ; i, Nu wordt, door al wat leeft, aan Hymen trouw gezwoorend' 't Was driemaal, dat het volk aan Hymen hulde deed; 't Was driemaal, dat de [ehaar herhaalde deezen eed; 'i Was driemaal, dat het riep: „ S Batoos waarde Neren! „ De zege is Hymens deel. Lang moet Held Hymen leeven ! v Zo dra is nu een Maagd den Manne niet verloofd, 0[ Dichters vlegien Jlraks lauwrieren om haar hoo[d; Het Burgeriapzeltje verandert in een [chcdel. Dan blaast men ep de fluit, dan Jlrykt men op den vedel; Dun zingt der Dichtten rei met trillend vreugd geluid, Zo, dat de fleile galm tot aan de wolken [uit. Dan ;. .. maar genoeg, myn Nimph.' waar, waar zoud ik beginnen/ Waar eindigen, indien ik dus van U zalig minnen En 't lachend Bruiloftsbed zou zingen !... . Keer te rug ! £e dagen zyn zo kort, de [nellende uuren vlug. * * * Gns werk is a[gedaan. Wy zongen van de liefle, Ëit hoe de liefès 't hart met diepe wonden griefde. Zlsg  WILLEM LEEVEND, £65. Zing ryzig, zing als Man; zing leevend, als zyn Vrouw >. De min, die 't alles dwingt, is minder dan de trouw. De trouw, i ryzig! doet de min al hooger ryzea: Nigt leevend zal aan u dit leevendig bewyzen. Zie daar, op uw verzoek, Mevrouw en waarde Nigt., Een kleine proeve van een Huwlyks Heldendicht. E. K Y Z I G, i;j Gysttrts Vest. R 5 TWEE-  3.66 historie van den heer TWEE- en- VYF.fiGST.E EIIIE F. Mevrouw cornelïa van ol den burg aanden Heer willem leevend. waarde zoon! D e goede verftandhouding, die er thans tusfehen ïi en uwe Zuster is , zoude my veel aangenaamer zyn, moest ik niet vreezen, dat eene zeer toeneemende overeenkomst van het geen ik Godsdienftige fentimenten noem, daa'r te veel deel in had ! Gy hebt zeker wel gemerkt,'dat ik u, geduurende uw laaide verblyf te Amftel'am, niet zo vriendlyk ontfmg als voortyds: en hoewel gy my daar niet na gevraagd hebt, kan het u toch inet ontfnapt i'.yn. Den Brief aan uwe Zuster heeft zymygedeeltelyk voorgeleczen. Alles, wat Juffrouw Roulin aangaat, 11a ik ditmaal over: gy weet zeer wel, dat ik niet voor het romanesque ben , en dat uw Vader geen Man is, om te dulden, dat gy uw fortuin inet den voet fchopt. De Hemel gcevc, dat dit lieve jonge mensch moge herftcllen , en gy u altoos wysfelyk gedraagen ; trouwens , dat is by my buiten twyfel, zo maar uwe wangevoelens uwe zeeden niet aanfteeken! . . . Ik ben verdrietig, misnoegd en bedroefd! Gy kent myne  WILLEM LEEVEND. 1{iJ myne gehechtheid aan de Leerftellingen der publique Kerk; ik haat alle vervolging, van welk ecu aart ook. Ik beu overtuigd, dat de onwederftandelyke genade van eenen God, die geene reden geeft van zyne daaden, alleen in ftaat is, om ons het Geloof en de Bekecring te fchcnken; dat die onze zielen gevangen neemt tot de gehoorzaamheid der waarheid. Maar het komt my, in een jongeling als gy zyt, ftrafbaar voor,dat hy halftarrig en onverichillig is, en hoogmoedig afwykt van die begrippen, die hem zo vroeg geleerd en beweezen zyn! Gy hebt zeker nog den tyd niet gehad om te zien, of die begrippen waar dan valschzyu. Hier toe wordt meer kundigheid, grooter naarstigheid , en vooral een begenadigder hart vereischt! De Genade, myn Zoon, werkt doormiddelen. Hy, die eens andren van dwaaling en ongeloof zal overtuigen, moet reeds Wysgeer zyn , hy moet over het weezen dervryheid, de vryg magt, de voorweetenfehap, enz. gezond kunnen denken; om dat dit alles zo veel inyloeds heeft op de Godgeleerdheid. Dit is zo zeker, dat zelf onwedergeboorene en onbegenadigde Leeraars bier door in ftaat zyn, om andren van de zalignmakende kragt der genade te overtuigen : zo zeer heeft de groote Herder der zielen in deezen ook voor zyne kudde gezorgd! op dat er, by mangel aan wedergaboorene Leeraars , evenwel geen arbeiders in zynen oogst zouden untbreeken. Het  268 HISTORIE VAN DEN HEER Het was des uw pligt geweest, om u niet methet beftryden der hooge verborgenheden orizes heiligen Godsdienst te bemoeijen, voor gy zelf daarin wel waart onderweezen, niet alleen in de LeeffteUingen dier Kerk, waarin gy gedoopt zyt, maar ook in de bewyzen, aangevoerd om die te Haven. Maar nu het u naauwlyks gegund zy, uwe oogen' te liaan in het Heiligdom ; nu gy nog pas de woorden: II. Drieeenheid, Wraakvorderende Gerechtigheid , Eeuwige Straffen , Voorbefchlkklng, alles hei aalend Zoenbloed, Onwederfiandelyke Genade, gehcele doodelyke Onmagt, bedorvene Rede, gehoord hebt, druischt gy reeds, vol zondigen hoogmoed, daar tegen aan. En wie zyt gy, die tegen God antwoordt ? Wie kan zyn hand saffiaan, en tot hem zeggen : wat doet gy ? Zo verheft gyu tegen Christus, en verfmaad gy waarheden , die (ik zal niet zeggen uwe Moeder, want die zal nu te groote beuzclaarfter by u zyn,) maar die veele eeuwen lang in Gods Kerk door de geleerdfte en vroomlfe mannen geleerd zyn, die door zo veele Martelaaren met hun bloed bezegeld zyn! Lieden, die zo alles weeten en begrypen wib len , loopen groot gevaar, om van twyllaary tot Deïstcry, ja wel mooglyk tot Atheïstery te vervallen ! Kunt gy, myn Heer de Philofoof, my ook zeggen: ,, hoe of een weezen fan Eeuwigheid door zich zelf befhatV Neen zeker! zie daar gronds  WILLEM LEEVEND. 2.6$ gronds genoeg om te zeggen , daar is geen God! Ik vrees, myn Zoon, dat gy te veel uw eigen Gaaren rookt, en dat gy, u beroemende wys te zyn, dwaas worden zult 1 Het van alles reden te willen weeten, voor men toeftemt, is reeds eene verzaaking van het Geloof, is reeds eene verwaand* heid. Waart gy in deezen ootmoedig , bedagtzaam, heilig , onderworpen, en met traanen en gebeden te werk gegaan , en had gy dan de Leerftukken onzer Kerk verworpen, ik zoude u met medelyden als een ongelukkig verdoold fchepzej hebben befchouwd: maar nu befchouw ik u als een trotsch verwaand Jongeling, die aan zynen hoogmoed, en andrc heerfehende driften , de .zaligheid zyner ziele opoffert. ,, Gy liept wel: wie heeft u verhinderd, dat gy de waarheid niet zoude gehoorzaam zyn?" Ik vrees, dat het niet zo zeer de Leer onzer Kerk is, als wel de Leer der wedergeboorte van Christus, die u zo. tcgenflaat! Uw hoogmoed zal aan geenen gekruisten Jezus van Nafareth hulde willen doen! geene geestelyke blindheid belyden. Het Deïsmus vleit ook veel beter met den natuurlyken mensch; het eischt geene dooding der lusten! Zo kan men fchitteren zonder Geloofswerkzaamheden. Burgerlyfc goed zynde, is men zyn eigen heil geenen Middelaar fchuldig, en kan men zeggen: ,, Wie is „ Heer over ons?" Sla niet langer uwe verzenen tegen de prikkels ! En indien u de ge.  270 HISTORIE VAN DEN HEER genecgenhcid uwer Moeder waardig blyi't, voegt dan by uwe „ deugd geloof." Indien gy mogt verleid worden tot losbandigheid , en niet met berouw wederkeert , vlei u dan niet met myne Moederlyke vooringenoomenheid. Gy zult 11 bedriegen. Ik zal, met meer ernst dan gy denkt, myn pligt omtrent u oefenen : cp dat ik my zelf niets re verwyten hebbe. Mooglyk heb ik te eenzydig omtrent u geweest; myne belooning is treurig. Ik wensch altoos te kunnen blyven Uwe zo wel over u voldaane, ah geneegene Bloeder, C. V. OfcÖENBURC, gebooren b urle t. DRllv  willem leevend. 271 DPvIE- en- VYFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw c hristina hêldir aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. myne geliefde vriendin! 2Sy, die zelf betrachten, 't geen zy andren afvorderen , hebben het recht om ons te vermaancn. Al waart gy de Vriendin van myn hart niet, dan echter zoude ik uwe lesfen , bevat in uwe twee laatfte brieven, hoogichatten; maar, zo zyn wy toch , als zy, die wy teder beminnen, ons vriendelyk vermaanen , welk een kragt ligt er dan in eikwoord , ons ten besten gefprooken! Ja, myne waardfte, alles is.redelyk, alles is waarheid; ik «ndervind bet in my zelf! En dat, offchoon ik zeer gezond ben, en myn zenuwgeftel noch zwak , noch in den war is! Ik zal zien, hoe verre ik het, behoudens alle myne hartelyke liefde , brengen kan! Maar ik waarfchouw u! Ik wil u geen zier minder beminnen, dan ik u thans, terwyl ik deezen fchryf, bemin. Alles ftaat al« in een verbond tegen my! Alles noopt my, om my meer clan ooit aan u te hechten! want ik vinde nergens eene Juffrouw Veldenaar. In eenen goeden zin kan ik zeggen, dat gy myn fmaak bedorven hebt. Het gaat met my, als  tLJi HISTORIE VAN DEN HEER als met zekere Vrouw, die ons eens zeide : „ als „ ik in de Esfay on men heb zitten leezen, dan „ kan ik in geen maandandredichtwerken inzien; ,, dat denkbeeld van fchoon moet eerst wat ver,, llaauwen." Waarlyk, heele lieve, gëzellchappen tc zien, is het middel niet by my, om myne geneegenheid voor u te verzwakken, te verdeden. Kooit kom ik des avonds t'huis, of ik hou my bezig, om de karakters j die ik leer kennen, te ontwikkelen, en dieper door te zien. Het gevolg daar van is wel te gisfen. Hoe wensch ik dan naar onze dille Priëelen, ons eenvoudig Geldersch. buisje! Hoe wensch ik dan naar de voortduuringen van gefprekken, die het Vertrouwen en de innerlyke nuttigheid zo belangryk maaken ! WTaar zyn die eenvoudige bezigheden , na ons oefenend famcnleezen der beste werken van vernuft en zedekundc ? ó Waar zyn die gouden dagen ? waarom moetik, die, durf ik zeggen, die niet onwaardig ben, dezelve verwisfelcn voor dwang en dwaasheid? Indien een gevoelig hart hier geen zegen is; dat ik nu eens daar laat; dit is zeker, dat een .geest, die tot denken overhelt, geen voordeel is, als men in onze fatfoenlyke waereld moet leeven! Gy weet het, myne Vriendin, groote brillante gezelfchappen voldoen zeer weinig, als men die eens aandagtig onderzoekt. Het is noch fmaak, noch geneegenheid, zelf niet eens de hoop, dat men zich zal diverteeren , die ons, voor elkander z»  WILLEM LEEVEND. 4?$ zo onbereekendc wcezens, te famen brengt. Wy, die gefchikt zyn om veel te bezitten, nog meer te wenfehen, en eigenlyk niets waarlyk te genieten; wy, fatfoenlyke ryke jonge lieden , zien elkander buiten het hart , zonder elkander te behaagen, en fcheiden ook , zonder dat het ons iets het minde kost. Gelykheid van rang, familie, rykdom , het gebruik , de zelfsverveeling, de behoefte om zieh van zich zelf te moeten verwyderen, die, zo het fchynt, rang en rykdom veejtyds verzclt, voeren ons in den zelfden kring. "Wei nu! In zo een kring bcvinde ik my weder : en zie waarlyk niet, hoe my met'befcheidenheid daar uit te ontwikkelen. Nu eens wat an¬ ders 1 Hoort gy mets van Willem ? Ik hoor niets van hem; dan hier toe zal wel haast geleegenheid komen , want Juffrouw Renard zal trouwen met den Heer Everards, en vcrpligt zyn om te Rotterdam te komen woonen. Juffrouw Renard was altoos eene van Willems heele lieven. Staat u nog niet voor, dat hy zo veel goeds van haar zeide ? Zy is ook de groote Vriendin van de jonge Mevrouw Ryzig. Dit vooruitzicht is my onbegryplyk aangenaam. De fmaak van den Heer Everards is zo gezond, dat ik niet twyfel, of zyne aanftaande Vrouw van de onzen zyn zal; en ook myne Mama hejeft, door Mevrouw van Oldcnburg, nopens deeze jonge Dame de alkrgunstiglte berichten., lk verui. DJtJKJU* 5 lang  0^4 HISTORIE VAN DEN HEER lang zeer om haar tc kennen : zy zal zeker in ftaat zyn, om my veele duisterheden optehelderen. Ik merk, dat Renting Leevend niet kent; en Waarom zoude ik juist over Willem fpreeken, daar onze achting voor hem ons, ach arm! thans weinig cere aandoet! Er is magtig wat te doen over zeker Vaers van Leevend; als het wat ketters is, moest hy het ook maar by zich gehouden hebben. Gy weet, hoe Papa denkt; en zyne Moeder is, gelyk ik wel van Mama gehoord heb, ftrikt Gereformeerd, en overtuigd van haar geloof. Ik zal zien dat Vaers te krygcn, en eens aan Juffrouw Renard fchryven, Hoe kryg ik het anders! De verkeering van Renting is geen geheim meer; Alle getrouwde Dames, die ik gemeenzaam ken, pryzen hem; maar de ongetrouwden geeven zich het air, van zeer ongunstig over zyn perfoon te denken. Dit is wel te begrypen: voor de eerften kan hy niet beftaan; eu voor de andren zoude hy mooglyk niet onverfchillig genoeg zyn: alles is wel op te losfen, als men de behoorlyke kundigheid maar bezit. Zeer ben ik met hem ingenoomen. Hy is het waardig. En dewyl ik hem by voegzaame geleegenheeden zeg, dat ik niets dan vriendfchap voor hem ten besten heb, hebbe ikmynietsteverwytcn. Het bedroeft my echter zeer, dat myn waarde Vader zal te leur gefield worden; want ik kan nooit denkena om eenen Man, dien ik zeer zeker niet be-  # I L L B M LEEVEND. ttfg bemin, immer te trouwen. Dit zal zeer ongevallige To'onèëlen ontfluiten; ik weet bet! Ik kan Ook niets inbrengen dan deéze kleinigheid J dat ik Renting niet bemin. Hy vergenoegt zich ook9 immers voor het uiterlyke, met by my te zyn, met my te praatén, voor my te fpeelen, my alle belee'fdheedén te bewyzen. Het is al een zeldzaam verfchynzel, een Man van zyne jaaren aan te treffen, die gezond menfehen verftand gebruikt, als hy met eene jonge Dame , die hy bemint alleen fpreekt! Everards èn hy zyn altoos by elkander.' Hunne vriendfchap is zo vast, als hunne manlyke karakters." Everards is niet zo levendig en veel gevoeliger dan Renting. De laatfte heeft meer in de Menfehen, de eerfte m de Boeken gelezen': 't zyn regt braave jonge Hecren.' Welk fchoon Winterweder hebben wy! Hadden wy toch Beekenhof niet zo fpoedig verhaten ! Hof. aiègt onze Vriendin i Hei Windje fchiet naar *t Oosten heenst', liet luchtje is helder als een glas *, Wy krygèn er van, zou ik meenen: Op eiken voet flap kraakt het gras! De rym krist alt den flam der hoornen 9 En fchiet om al de takjes heen; fierder — Nu loei jen door dees breede linden, Die voer myii' lange wooning flaan s ■S s. Geen  2?6 HISTORIÉ VAN DEN HEER: Geen geesfelendc noorde winden; Er fc-huift geen wolkje voor de maaii. Wy zyn eens een geheclen winter overgëblee» ven, toen myn Vader Beekenhof zo merkelyk veranderde. Ik was toen maar veertien jaar oud; en -kende u nog niet; doch het beviel my dan maar by uitftek. WTim bragt de Kersvacantie hier met Pauwtje door. Heden, wat behaagt my dat huisfelyk leven! Wat heb ik in dien winter geteekcnd en gefpeeld! Hy was toen zo vrolyk, en tevens zo gezellig, zo gehoorzaam aan Mama, dat hy zyne byna onoverwinbaare drift voor fchaatsrycn , haar ten plaifiere, overwon, ö Dat waren lieve dagen!... lk ga wat muficecren! Geen Adagios was gezeid. Maar ik Item zo weinig met het Allegro'. . . . Altoos Uwe C. HELDER, VIER-  WILLEM LEEVEND.' VIER- en- VYFTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw ad~riana belcour. waarde belcour! liet my niet — fchryven! .. ik kan niet: my-" ne ziel is ziek, is geheel medelyden, en duisterheid. Kan ik ergens aan denken, dan aan myne Lotje ? Ach! deeze laatfte veertien dagen fcheen zy wat beter , was zyweder gekleed , en klaagde weinig of niet.. Ik was uitgclaaten van blydfchap ! Alles was hoop , licht, zaligheid. Nu, nu is zy weer veel erger.— Konde ik haar behouden! Konde ik zo een Engel behouden! . . . Kan ik niet? Ach! moet ik oprecht zyn ? . . . Ik kan niet! . . .. Myn hart is geheel buiten myne magt. Zy is nu zeer huisfelyk gemeenzaam met my: ózy kent de eerlykefentimenten van haaren Willem tc wél, om te kunnen twylfelen, of zy dit doen mag! Dit overtuigt my van de zuiverheid haarer liefde, en doet my vreezen, dat zy maar te wel overtuigd is, dat zy deeze treurige kwaal niet zal te boven komen. Ik kom nergens dan op de Colleges, ó Hoe dierbaar zyn my haare gefprekken! Hoe fpreekt zy haare fesfen tot myn hart! Hoe ©verreedend is alles, wat uit zulk eenen lieven V: S 3 mond  BJSTOfrlE VAM DEN HEER mond voortkomt! Ik kan haar geen oogenblik missiën , dan wanneer myne ftudie, of de betaamlykheid, qf haare zwakheid dat willen. Uw byzyn zal haar, merk ik, zeer bchaagen. Gaarn zoude ik U haaien, maar ik kan niet befluiten, haar zo lang, buiten de hoogde noodzaaklykheid , alleen te laaten Myn Heer Roulin groet u; hy weet, dat ik deezen fchryf; Lotje niet, maar wel dat ik ben Uw Vriend, W. IEÏVENB. VYF-  WILLEM LEEVEND. VYF- en- VYFTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mejuffrouw pe- tronella renard, vV^el, als dat zó moet, myn lieve Renard, dan is er niet beter op, dan dat myn Heer en Mevrouw Ryzig, zo rascb doenlyk zy, van tafel en bod fcheiden". Wel, de man is ondraaglyk. Al myne hóóp (want ik hoop altoos het beste!) is uit. Ik moet hier wel toe befluiten, want het zal anders buurcn gerucht .maaken , dat wy Iloeksck cn Kabeljauws leevcn. Om alle praatjes voor te komen —- fcheiden dan ! Ik kan bet misfchien nog veilig doen. Hoewel dat weet ik, arme bedroefde Vrouw, nog zo heel zeker niet; ik ben alle morgen zo geeuwig en zo rekkig; ik zie er zo mal uit, en ben wat met myn maag irt de war; evenwel , dat gaat met den dag wel weer over. Het fpyt my maar, dat Ryzig zo alles afluistert; nu zal hy, vrees ik, nog meer de pypen Rellen. Eu ik vrees ook, dat hy my nog in zyn vuist zit uittelachen; want, zo als gy weet, Pietje, het is een kwaad fchepzel. En zyn het geen heerlyke zaaken, om daar nu zo vergiftig trotsch op te zyn? Grootje Ryzig weet er nog niets van; hoop ik althans; en aan myne Mama vertel ik zo alle S 4 wis-  »Sc9 HISTORIE VAN DEN HEER wisfcwasjcs niet. De Vrouw is niet heel nieuwsgierig, en ook onze Rammel mogt er agter komen; dan was het morgen voormiddag al verklikt, in vertrouwen. Ja, wat denkt gy, Mama is zeer gramottig op Wim; niet om dat zy het praatje gelooft, maar om dat hy zo vroeg in de Kettery begint te doen; en by die gelccgenheid kryg ik ook wel eens een zet. Dominé Heftig is thans de Heilig; en onze Gerrit is, op zyne wys, pok claanig en daanig rechtzinnig; en de jongen leert nu ook zyne belydenis by Dominé. Zo dat, Pietje lief, wees gewaarfchuwd. Gy zyt ook al in geen grooten geur van Orthodoxie by Mama, Maar dat daar gelaaten. Wy hebben deeze gehcele week alle de wyzertjes rond geknort, gegromt, ge-ocht, gc-ei-wat, ge-wehhoc-moet-dit, en zo voort;. kortom,, bedroefd Huisgehouden. Ik zal u alles vertellen, dan kunt gy zelf oordeelen, of ik, arme Vrouw, niet wel tc verdccdigen ben. En je hebt my evenwel die Party zo fterk aangeraaden , Renard. Bedenk dat ook maar eens !— Het Toönneel verbeeldt een Eetzaal. Myn Heer en Mevrouw zitten te ontbyten. (De oude Dame is niet wel.) Myn Heer. Ik heb u gisteren vergeeten tc zeggen , dat er een myner Correspondenten in de ftad is, en dat ik die met zyne Dcgter deczen middag ten eeten gevraagd heb. Wilt gy maaken dat gy gekleed zyt, om, zo rasch. wy gegeetcn. heb-  WILLEM LEEVEND. 2&1 lebben, uittegaan ; de dagen zyn kort , en ik nioet die menfehen eenige beleefdheid doen. Gy gaat toch graag eens uit; gy zult des wel van de party zyn willen. Mevrouw. Ik zou daar niet veel tegen hebben , maar ik heb u vergecten te zeggen, dat ik juist deezen nadenmiddag myn woord kwyt ben. Mevrouw Lenteling heeft my laaten verzoeken, en ik heb myn woord gegeeven. Myn Heer. Dat fpyt my: maar gy kunt Mevrouw Lenteling alle daag bezoeken; emdeeze goede menfehen gaan nog van deeze week naar hunne I'roviutie : laat het afzeggen, Daatje. Mevrouw. Neen, dat doe ik niet. Mevrouw Lenteling is zo verbaasd kwalyknecmend op het ft uk van beleefdheid; zy zou het my zeer kwalyk neemen, en ik kan evenwel, ai ben ik getrouwd, zo al myne oude kennisfen niet vermyden, Ryzig. Myn Heer. Gy zult my plaifir doen, befje, indien gy laat bedanken. Wiltgy uw Man niet liever genoegen geeven, dan Mevrouw Lenteling, met wie gy eigenlyk niets te doen hebt? Mevrouw. Neen , Ryzig, verg my dat niet; er zal eene party naar myn fmaak zyn; veeie myner oude Saletvriendinnen. .... Myn Heer. Verg ik u iets onbillyks, dat gy zo bcflisfend fpreekt ? Mevrouw. Is het niet onbillyk, my te vergen, S 5 .dat  i5i HISTORIE VAN DEN HEER dat ik bedank voor eene aangcnaame party, en dat om met een paar iiguuren öpgefchéept te zittenen mee uit te flentcren, die ik niet ken, en aan wie my ook niets gclcegen ligt ? Myn Heer. Zo! Aan wie u niets geleegen ligt! Nu, deeze twee lignuren, die gy niet eens kent, zullen ten half tweè'u bier zyn; en ... , Mevrouw, Dat is wel: ontfang die menfehen, ik ga toch niet voor half zeven uit. Myn Heer. Gy verkiest dan liever Mevrouw Lentelings grilligheid tc obfeervcren, dan uw Man te vcrpligten; want zo wil ik dit nog wel eens noemen. Ik heb noch tyd, noch lust, om met ü te harrewarren; en daarom, kort en goed, lieve, ik verwagt, dat gy aan myn vriendelyk verzoek voldoen zult. Mevrouw. Vriendelyk verzoek! zeg zo als het is; zo als gy V beveelt. Ik most het immers volitrekt doen? Myn Heer. Ongaarn beveel ik, als een verzoek het afd et; maar is het noodig, dan beveel ik. Mevrouw. En ik heb dan voortaan niets te doen dan te gehoorzaamen, merk ik. [Ik zag misnoegd voor my.] Myn Heer. Nog eens, kind lief, ik wil niet grommen. Dat is zo myn aart niet, zo weinig als aan myne Vrouw ooit iets onredelyks te vergen, al had ik daar al eens magt toe. Wy zullen vroeg •eten en dan uitryden. [Hy ging de kamer uit. ] En  WILLEM LEEVEND. 283 En , myn lieve Renard, nu geef ik u eens in Rille bedenking, voor welke Peutétres, ( zeide zekere Dame, die zeer mooi was met haar Fransch, en wel eens van Etres zal gehoord hebben,) ik by de charmante Mevrouw Lenteling heb moeten bedanken; want ik durfde het niet laaten. Mama is wat koortfig, en dan houdt zy haar eigen kar mer. Ik kleedde en kapte my dan in volle orde , en ten half twee ftond er een koets flil: daar uit kwam myn knorrepot, en de twee vrienden. Laat ik die twee portretten u eens copieeren. Myn Heer de Correspondent is een lang, geel, mager, uitgedroogd, dun Man, met kuitelooze beenen, verfierd met door de jaaren ligt bruin geworden witte zyden kousfen ; gefnezelde gouden kniebanden aan een vry kaal gefleten rooijen broek; en , of ik het zeg of zwyg, een fmeerige met kaersvet in 't fatfoen gehouden bokkenbairigc liaartpruik, op, het langwerpig fterk gekaakte hoofd; en zo alles naar rato. Mejuffrouw de Dogtcr, een lange waar gaaije van een flungelagtige uitgerekte meid; met een dunne fpitze lange neus; een Freule, die men zo by de el zoude uitmeeten; het coloriet asgraauw, met wat flegt rood er door gefmoezeld; en tanden zo groot, doch niet zo wit, als die van Wülems jagthond, (daar zy wel eenige trekken van heeft. ) Dat lief Poppetje was toegetakeld met alle onze oudmodifche prullen van voorleeden jaar, en had zo veel van de coquettc, als in zo  £$4 HISTORIE VAN DEN HEER zo een lomp duk vallen kan: die met een malie glimlach my duizend complimenten en huigemeuten maakt. En met die twee weczens ben ik opgefchéept geweest tot 's nagts ten twaalf uitren. Ik merkte wel, dat Man lief over my maar gansch "niet te vreeden was. Toen wy naar bed gingen, zeide ik niets; maar hy vroeg: of ik zyne goede Vrienden altoos op die wys meende te ontfangen ? — Ik merkte wel, waar hy heen wilde, ik zeide: é lieer, is '/ nog niet wel! Ik heb geen trek om te 'knorren , ik ben dood van de vaak, V is hier middernagt. — Ily antwoordde niets, dan : zo, goeden nagt dan : wy fpreeken elkander wel eens weer! Dat kan wel beuren : goeden nagt, Ryzig. Het is hier in 't harjte van den winter, en myn vriendelyke Man is te zeven uuren al in de köusfen, (zeit Tante;) nu, daar heb ik niets tegen, vast niet, van harten gaarn: maar dan is Grootje Ryzig ook al op de proppen, en aan 't flikken en bedillen; ja, dan heeft zy al een paar doifige vingers gehaald, door het vryven langs de doelen , de lustres, de commode. Me dunkt, Renard, ik moest u zo eene morgen-converfatie eens befchrvven. Het kan u nog te pas komen , al was het maar, om u nog gevoeliger te maaken voor uw eigen zoetzappig geluk. De Man. [ zich aankleedende , al heen en weer kennende.] Blyft gy nog wat leggen, Vrouwtje?. [p' Dan  WILLEM LEEVEND. 285 f_ 0 Dan ben ik al narrig, moet gy weeten; om dat hy my aanfpreekt.~\ De Vrouw. [ met een ftem, die zo van tusfehen de kusfens op dommelt.] Blyft gy nog wat leggen? beduidt dit niet: kom, ft a op? Als gy dit meende, moest gy my niet wakker maaken, maar als een muis zo ltil weg fluipen. De Man. Mama is al beneden, lief. De Vrouw. Mama kan wel begrypen, om ten vyf uuren beneden te komen ; zy gaat ook met de kippen op dok! De Man. Wel, kind, laaten wy ook vroeger naar bed gaan. De Vrouw. Als ik tagtig jaar ben; zo lang zult gy dienen tc wagten. De Man. Nu, blyf maar daar je bent! Ik dagt nog al, of gy met my ontbyten wilde. De Vrouw. Gy dagt nog al! Wel, ik heb er wat liefs aan, om met u te ontbyten. Je fchrokt je boterham fchielyk binnen, en drinkt je koffy, of je zo naar de fchuit moest. En onderwy} fchommel je nog in je brieventas, of doet uw kousfebanden aan ; er is naauwlyks een woord voor my over. [ Dan wordt hy ook knorrig. ] De Man. Ja, je hebt een regte lomper» van een Vent; hy is geen zier puilt; hy leeft waaragtig in zyn eigen huis, of hy t'huis is ... . Blyf te bed ; de dag is nog lang genoeg , om te grommen. [ Dan gaat hy weg , en ik als de  a86" HISTORIE VAN DEN HEER de drommel over end-, in vyf minuuten ben ik hei rieden. ] Ik kom in de zaal. Daar zit Mama in volle' morgen order, het kapzel voor den geheelen dag reeds in orde, een keurige wit gekeperde mantel om, een wit beddejakje en boezelaar en mofjes' aan, net als zo een ftuk versch gevallen fneeuw en ys, regt over end met den groenen bril op, in een allergrootst foliant Bybel te leezen; terwyt Zy met moeite hei bovenfte der pagina kan bereiken; een kapittel, denk ik althans , uit Leviticus, want op die hoogte is het Boek opgeflagen. ■ Morgen, Mama! — Mama antwoordt niet, voor het kapittel der reiniging uit is. Mórgen, Dogter! Dan komt de knegt, (ook een familieftuk ) zwygt, neemt het Boek * en brengt hèt, daar hy het gehaald heefn Zie nu Tante de Hardes Brief in, op het geen er met Mama zo al voorvalt in het huishoudelyke) beter kan ik u dat niet befehryven. . . . Wat is 't nu weer? ik ben weer pas aan 't krabbelen. — Vrouwtje, ben je boven ? — Wat zou dat dan ? — Is dat een antwoord? Nu ja, ik ben bövens Hy blyft al aan den trap ftaan gieren: Geef my fchoon linnen, ik moet naar de Beurs. ' Och, altyd dat gemaal. Ik kryg het, en fmyt het heele' boeltje de zindelyke trappen af. Is my dat het goed naar den kop fmyten ? toe, je-moet eens afkomen , em my te helpen. Heb je geen knegt's en  WILLEM LEEVEND. i8f meiden genoeg? Meer dan te veel, maar gy moet my eens helpen. Dan kom ik, en help, maar .... zo wat onhandig. Dat gaat zo dag aan dag, dan wat erger, dan wat beter. En ik zie er niet veel beterfchap aan. Wy verfchillen te veel. Scheiden zal best zyn, dunkt my. ( Was ik maar zo rekkig niet! ) Wy zyn 't nooit eens. Wy gonzen, en morren , en grommen over alle beuzelingen, al was het ook over het fnuiten van de kaersfen. — Voor ik deezen fluit, het volgende nog. Hier nevens eindelyk het Vaers van den Schoolmeester. Het heele ouwe Testament is er in. De Duivel, de Slang, Adam, Eva, de waare Kerk, de Arminiaanfche Leer, enz. enz.; en alles wordt ftichtingshalve op ons huwlyk toegepast. Ryzig en ik fchertften er zo wat mee; Mama verzogt om het Gedicht te leezen. De bril op, de houding als een pilaar. Zy gaf het weerom, met een: Kinderen, is dit nu iets, om zo over te lachen? Toen leidde zy ons, even of wy zo een paar blinde Heidenen waren, heel langwerpig uit, wie of al de vrienden zo aL waren, zo als de Slang, en wie er meer in behaald worden; en die onderrichting wierd befloten, met een: het is ftichtelyk ,dat moet ik zeggen. Toen het Rukje ons gister avond wierd t'huis gezonden, (want het is uit wandelen geweest;nu, dat kun je wel denken !) wilde ik het u terftond laaten brengen; maar Mama begreep, dat dit juist zo  238 HISTORIE VAN DEN HEER, zo een haast niet had; nu, dat was wel; maar my uit dien hoofde een knegt te weigeren, was zo goed niet. Ik zei nog al: Heden, Mama, gy wilt altyd, dat wy naar de fchrift leeven; wat heeft Abrahams knegt wel verre boodfehappen gedaan voor zyn jongen Heer, en dat by avond en onty. —■ Dat was een ander geval, Dogter; en ik hou er niet van, dat men zo los over de Schrift loopt. Al is het maar een Huisfelyk voorval; het ftaat toch in den Byhel. Myn knegts zyn ook zulke dingen niet gewoon. Zo dat Tante Martha heeft wel gelyk, als zy zegt: dat men nu niet half zo veel van de Booljen kan gedaan krygen, als in de oude tyd. Weet gy wat, Piet ? Ryzig zal het u morgen , als hy tyd heeft, zelf brengen. Maar hoe zit het? Je moet myn Bram niet bederven door uwe opftookingen ? Ik laat hem ook zo by u; en gy zyt toch regt kwaadaartig ook. Zeker, ik heb het niet naar myn zin! Het is my hier veel te doodsch", te eenpaarig. Zeker, ik moest met zo een degelyk Man niet getrouwd hebben ; en dan die ceuwigdaatige Schoonmoeder! Met Ryzig moet ik het altyd verliezen. Van zyne Moeder! ö daar beu ik bang voor. lk moet evenwel iemand hebben, die ik zo wat kwellen kan. De bedienden? Dat zou ik my fchaamen, want het zyn zeer goede wcezens, geloof ik; en de heele kudde ziet er zo bejaard,-en zo Voctiaansch « en zo Sabbats uit, als Mevrouw zelf. Was Kaja- nus  WILLEM L E E V E N ,D. nus maar by *t gewormte, dan nam ik Tante voor myne Juffrouw van gezelfehap , en ik had wat weerwerk. Gaat gy mee naar 't Concert ? wy zullen u haaien. Toen ik hoorde , dat Ryzig een huurkoets beitelde, ftond ik te kyken; maar hy zeide my: dat Mama's paarden nooit in den avondlucht uitgingen. Dat fmaakte my zo , dat ik hem een klapje op zyn fchouder gaf. Zo dat, 't is dat ik nu van fcheiden gerept heb, anders ik zag het nog een weekje in. Als hy potzig is, heb ik ook niet veel tegen hem, dat wat zeggen wil. A. RYZIG. Sll. DEEL. T 2ESl  2<)0 HISTORIE VAN DEN HEER ZES- en- VYFÏIGSTE BlllEF. Mejllfll-OUW PETRONELLA RENARD aan MdVrOUW ALIDA RYZIG. WAARDE VRIENDIN! u w Man heeft my daar zo verlaatcn: ik "a mede naar het Concert, zo er niets voorvalt, dat my zulks verhindert. Maar dèwyi ik u niet tete * tete zal kunnen fpreeken, zal ik het geen ik zeggen zoude fchryven, en u den Brief zelf overgeeven. Och ja , daar zal niet beter op zyn dan fcheiden ! Gy fpreckt wel: het mogt anders Buurengerucht maaken; en men moet veel doen, om het fatfoen te houden , zoude ik zeggen, konde ik als gy fchryven. En moest ik u niet fclicitecren met uwe indigestie. Wel zie zo ! dat is fchoon naar uw zin, is het niet ? Maar nu, dunkt my, zoude ik dat Plan ter zyden leggen, immers tot gy na eenige maanden verpligt zult zyn, uw gemak en huis te houden: evenwel, zo als gy verkiest. Wat gy befluit, wees gerust, dat ik de grootfte achting zal behouden voor myn Heer Ryzig. U verdeedigen? Ja wel! Dan had ik nooit gedaan werk. Zo men maar de helft uwer ftoutig- heden  WILLEM LEEVEND» (ZO,),, heden wist, meen ik; doch daar hoor ik tot uvi geluk nog niets van ; en Ryzig houdt zich zo content niet zyn Vrouw, dat het te byster is. Wat bedoelt gy toch met deeze grillen ? Hy behandelt n ook, zie ik, als een heel Mout, heel lief kind. Dit zal uwe eigenliefde wel fobcr bevallen ; maar, waaron maakt gy niet, dat gy uit het kinderfchool komt? Dit Haat maar aan u. Hoe verbaasd veel verfchillen wy toch in karakters ! Doe is 't mooglyk, dat wy ooit nog zulke goede vrienden konden worden ? Ik denk , by mangel van beter te kunnen vinden. Het is met ons, als met veele getrouwde lieden , die ook maar te dikwyis reden hebben, om onder vier oogen aan elkander te vraagcn : wel heden, kind, hoe komen wy toch, denk ik wel eens zo, malkander? Ja, lief, dat denk ik ook wel didzend maal; by gebrek van iets beter, denk ik, Vrouwtje. Daar hen ik zo vreemd niet van, hartje lief. En hartje lief en Vrouwtje doen heel verftandig, als zy die bedenking tot een familie geheim maaken. Hier, uwe groote amie, Mevrouw Lenteling; zy zo geheel du ton, zo geheel de Charmante Vrouw, trouwde daar immers met een olyken Griek van een vent , die het leven leidt van een Oester, en op zyn best den Catechifcermeester van de Bedienden gelykt. Hy had gehoord, dat men, als men trouwt, zyn eigen voogd wordt hy wilde een hond houT 2 dtjn;  HISTORIE VAN DEN HEER den ; dat wilden zyne voogden niet toeftaan. Dit wist Juffrouw Lenteling. Actie genoeg . . . Maar gy weet, denk ik, die laeele zaak beter dan ik. Ik geloof zelf, dat gy iets meer dan eene figurante in dat klugtje geweest zyt. Nu, de man is ook in zo verre zyn eigen voogd, dat hy honden houdt ; en die vryheid heeft hy gekreegen voor de overgave van fchatten , die hy niet eens ■ geleerd had met fmaak te verkwisten. Nu is alles licht! Mevrouw had fmaak; mais point cv ar gent! Wat bedoelt gy toch, in uwen Man zoonfehikkelyk te behandelen? Om hem te kwellen? Dat weet ik beter; en ook, al fpyt het u fchrikkelyk, dat ik er agter ben, ik weet echter datgyBrampje maar heel lief hebt; dat is, zo als gy een Man kunt lief hebben hy is u niet onverfchillig; gansch niet! Het is waarlyk, of veele jonge Vrouwen befchaamd zyn, wanneer men haar daar van verdenkt. Hier om behandelen zy haare Mans met de grootfte onopmerkzaamheid, en niet uit onverfchilligheid. Ik heb altoos gehoord , dat gy veel meer veiffand hebt dan ik: evenwel, als ik Everards Vrouw ben, hoop ik myn verftand ook daar in te toonen , dat ik hem welvoegelyk behandel. In beuzehngen kan men best zien, hoe jonge getrouwde lieden over elkander denken. Als Mevrouw myn Heers linnen den trap afkeilt, en myn Heer haar zes maal laat vraagen, om toch eens een pen voor haar te fnyden, dan is het niet, zo als het betaamt; zo het niet  WILLEM LEEVEND. Ï93 niet is uit eene overbruifchende vlaag van fpcelzieke dartelheid, en in de overvloeing van een vrolyk hart: dan geeven zulke voorvalletjes ook al dof tot vermaak; doch dit is zelden het geval! Het fpyt my, dat gy juist zo dood van de vaak waart; ik zou gaarn uw antwoord gehoord hebben! Foei, ftoute meid, dat gy die vraag noodig maakte! Wat toont toch eene Vrouw in die geleegenheid ? dit: zy toont aan haar Mans gasten ; dat by eene onwelleevende malloot gekoozen heeft; dit doet juist wel geen eer aan zyn doorzicht, maar welke achting kan men eene Vrouw bewyzen , die gaat uitbrengen, welk een Loeris haar Man zyn moet, om haar te hebben kunnen kiezen ? Uwe morgengeemlykheid is nog onverfchoonlyker. Waarlyk, Ryzig verdient beter Vrouw, dan gy u betoont. Speel maar niet te lang met uw geluk. Het mogt Katjesfpel worden ; en gy hebt ongelyk. Het zyn immers altemaal kuuren. Everards heeft meermaal de eer, om aan 'thuis van Myn Heer Helder te komen , ingeleid door zynen Vriend. Hy is niet in Maat, om Chrisje recht te doen , zegt hy: zy zal hoogstwaarfchynlyk Mevrouw Renting worden. Zy verlangt, fchynt het, om kennis met my te maaken. Hat zal my wél komen, als ik te Rotterdam woon: dan leer ik ook zeker Juffrouw Veldenaar kennen. Ik had altoos nog al gehoopt, dat Willem kans T 3 had  5p4 HISTORIE VAN DEN HEER had naar Chrisje: doch het verfchil is te groot: vooral zedert hy voor Dominé ftudeerde! Ik denk ook, dat hy verpligt zal zyn Juffrouw Roulin tetrouwen : niet dat ik het vertclzel van onze Rammel voor Euangclie hou j neen: hier toe moet ik andere getuigen hebben , dan praatzucht en ligtgeloovigheid ; maar dat er iets tusfehen de jonge lieden is, dit geloof ik zeker; of by moet veele yyanden hebben. Hoe 't zy; het moeit my van den lieven jongen. Nu ga ik my kleeden, en daar tegen zyt gy voor het huis van Uwe Vriendin, V. RENARD» 2E-  WILLEM LEEVEND. 2*ft ZEVEN- en- VYFTIGSTE BRIEF. De ITecr jacob renting aan Mejuffrouw christina helde k. mejuffrouw! 3M£ogt myne pen myn hart gehoorzaameu, gy zoud zeker een geheel ander woord geplaatst vinden aan het hoofd eens Briefs, dien ik my dc eere gceve van aan u te fchryven. Maar ik mag zo luid! niet denken ! De hoop luistert my echter in. . . . Ach, gy weet wel, wat zy my kan inluisteren , als ik my met haar over de beminde van myn hart ondcrhoude. Onbegrypelyk veel kost het my, u thans niet over myne liefde tc mogen fpreeken: gy hebt het my ontzegd: gy zult gehoorzaamd worden. „ Geene Ekgiën, niets in den ftyl der verliefden." Nog maar dén woord, myne waard,dc! Voor ik op reis ging, had uwe opluikende fchoonheid my derraaate bekoord, dat uw bevallig beeld altoos in myne verbeelding gefchetst bleef. Na eene dricjaarigc uitlandigheid wedergekeerd zyu-. de , leerde ik door uwen perfoneelen ommegang verdienden en begaafdheden kennen , die myn hart oneindig meer verbinden, en het my onmooglykmaa-. ken, immer aan eene andere Vrouw te denken. T 4 lk  2pö HISTORIE VAN BEN HEER Ik twyfej zeer, of men my by Mevrouw Helder niet eenen zeer kwaadcn trek gefpeeld hebbe : eenige woorden, die verftandige Vrouw ontglipt, doen my dit bykans zeker gelooven. Het is billyk, dat ik my aan u leer kennen, zo als ik waarlyk ben. Geene Dame van uwe gezonde begrippen kan achting hebben voor een Man, die in ftaat is om iets, waar voor alle verltandige, alle denkende menfehen eerbied hebben , met klcinachting te befchouwen, voor den Godsdienst van Jezus. Dc verdeeldheden onzer familie, de karakters myner Ouders, zyn u bekend. Ik eer, en bemin myne waardige Moeder, maar berust geenzins in haare godsdienstige gevoelens; ik kan die noch billyken , noch volgen. Vreemd gaat het by ons toe. Myne eene Zuster houdt falet in de zydkamcr, met al dien zweem van ydelheid, die zulke gezelfchappen onderfcheidt : men heeft verfcheiden fpccttafeltjcs noodig, om de partyen te plaatzen. Myne twee oudfte Zusters ontfangen de Vrienden in Mama's kamer, en de knegt prefentéert, na het thee drinken , op een zilver fchenkblad, ettclyke keurlyk ingebonden klein Octavo Bybcls; met dit compliment: „ Gelieven de Juffrouwen- ook gediend ,, te zyn van het woord?" Piet, myn oudfte Broer, is een geestige ftekelagtige Jongen; by heeft juist verftand genoeg, om het belachelykc fpoedig te zien; maar ik twyfel, of.hy wel genoeg dóórdenkt, om het weezenlyke van de toevalligheden te  WILLEM LEEVEND. 1^7 tc onderfcheiden. Hy is niet onder de lievelingen zyner Zusters. Myn karakter is min fpottend, meer bedagtzaam, maar even daarom houdt men my voor nog veel genadenloozer; ik ben eigenlyk de Naturalist. Een allergevaarlykst mensch ! Het is waar, Mejuffrouw, dat ik, ten uiterdcu ■bigot zyndc opgevoed, wel eens dagt, dat alles Dweepery was; maar toen myne reden fterk genoeg wierd, onderzogt ik, wat er van de zaak in vcrfchil ware? Alle gezag baartbymyargwaan. Op myne reis zag'ik overal Bygeloof en.Bedrog, Magt en Onderdrukking. De naare denkbeelden , die men myn teder gemoed van mynen God had ingewrongen, vloogen my in 't aangezicht, by elke weldaad, die ik, of zelf ontfing, of genoot in het geluk myner medefchepzeicn. Laat men hier tegen argueeren ; het is echter zeker , dat ons hart zich niet dau door de tusfehenkomst der zinnen hecht aan het geen buiten ons is. Hoe zullen wy ons den Eeuwigen Geest voorlieden? Poog ik my tot Hem qptcheifen, ik weet niet, waar ik my bevinde; ik zie geene overeenkomst tusfehen den Onëindigen en my zelf! myne gewaarwordingen liaan itil : my dunkt, dat ik vernietigd worde !....- Ik zag echter het onultfprecklyk gewigt der zaak al tc wél, om niet door te willen denken. Myn Vriend Everards heeft my zeer veel dienst beweezen, ook met het verbeteren en fchikken myner T 5 denk-  HISTORIE VAN DEN HEER denkbeelden. Ik zogt de Historie van den Godsdienst in zyne bronnen. Dadr vond ik alle kenjnerken van waarheid, die een bedaard onderzoek voldoen kunnen; terwyl ik my zorgvuldig afhield van alle Schoolfche leerde]lingen en Godgeleerde verfchillen. Een zeer prysielykc yver , om by u, myne waardde, om by de uitmuntende Mevrouw Helder bekend te .zyn, zo als ik indedaad ben, beeft my aangezet, om u in deezer voege te fchryven. Wat dunkt u, heb ik aan de Voorwaarde niet al taamlyk wel voldaan, die gy, toen ik verzogt om u eens te mogen fchryven, van my vorderde? Zou aan iemand, die u bemint, zo als ik u bemin, iets te moeilyk zyn, indien uwe gnedkeuringe het loon zyn zoude? Onuitfpreekelyk verlang ik, om u weder in Rotterdam te zien! Groet, bid ik u, met byzondere achting uwe geliefde Veldenaar. Mogt ik my mogen 011- derfchryven Geheel den Uwen! J. RENT TNG. # * AGT-  W I L t E Jl LEEVEND. 299 AGT- en- VYFTIGSTE BRIEF. McjuffrOUW christin a helder UaO den Heer jacob rent in g. myn heer! 3Ck ben zo volkomen wél te vreden met den titel, dien gy my geeft, dat ik die alleen kan verlangen te verwisfelen met die van Vriendin. Ik zoude bet zeer -kinderagtig vinden , dit te ontkennen. Uwe vriendfchap is my veel waardig. Myne achting is door uwen ernftigeu Brief zeer voor u toegenoomen: ik las dien met veel meer welgevallen dan alles, wat gy my galants of geestigs zoud hebben kunnen fchryven. Juist zulk een denkbeeld had ik my van uwe denkwyze gevormd; uw karakter daar toe ten grondflag leggende. Uwe eerlykc zeden en uw goed oordeel konden my niet misleiden. Dewyl echter myn oogmerk niet is, om my met uwe familie nader te engagceren, zal het niet noodig zyn, my over die verdeeldheden int te laaten. Het oogmerk, dat gy hebt in uwe bezoeken, kan my des niet behaagen. Nogmaals; zie my niet op dien voet; ik durf wel zeggen , dat uwe hoop geheel ongegrond is. Uwe vriendfchap doet my  3°0 HISTORIE VAN DEN HEER my eere aan; zeer gaarn zal ik die behouden, maar gevoelens van eenen tederer aart kan ik niet beantwoorden. Kwel u des niet vergeefsch ! Zo gy my bemint, wees dan te edelmoedig, om u te bedienen van die voorkeuze, die myn waardige Vader omtrent u gemaakt heeft: gy zoud zo wel u zelf aks my in veele onaangenaamheden wikkelen. Gis wat gy wilt; dit kan ik u niet beletten : maar het Haat aan u, om my tc doen blyven ' Uwe oprechte Vriendin, C. HELDER. NE.  WILLEM LEEVEND. 3OÏ NEGEN- en- VYFTIGSTE BRIEF. De lieer jambres aan den Heer wille'm lee ve nd. waarde vriend! IHCet doet my uwenthalve leed, dat gy niet met my zyt voortgereist. Wat my betreft, ik ben, in myn Vaderland zo wel als in Holland, Philozoof. Ik zoek waarheid en geluk; en zie duidelyker dan ooit, dat de weg, waarop men onze eerfte jeugd plaatst, niet kan uitloopen op het vinden van een deezer fehatten. Ik ontmoet hier zelf Theologanten, aan welken de oude weg zéér verdagt voorkomt. Onder hunne Vrienden leeven zy grappig met het geen men op den Leerftoel nog hooge verborgenheden noemt. Het Gottiseh gevaarte der Orthodoxie krygt verfebrikkelyke breuken; dit niet alleen, men ontzegt die Apostelen veel van hunne onfeilbaarheid. Men denkt raar genoeg over eene Leer, die door wonderwerken moest geltaafd worden: men vraagt, of zy, buiten die , het gezond oordeel niet voldoen moest ? Zo dat, de Christen Godsdienst wordt weder Natuurlyke Godsdienst, en die weet het met den zinnelyken mensch veel beter te rooijen. De Godsdienst der fatfoenlyke lieden en der Geleerden  302 HISTORIE VAN DEN HEER tien in Duitschland is zeer wel aantenecmcn : zy wyst ons regelregt naar de Gelukzaligheid. Hy maakt ons zo gelukkig, als immer mooglyk zy, dat weezcns, gelyk wy, hier op aarde, ooit worden kunnen. Zie hier waar in hy beltaat: ,, Daar is een God; deeze God, vermits hy „ alles geniet , waarvoor zyn aart vatbaar is, is „ hoogstgelukzalig. Hy wil, dat wy 't insge„ lyks zyn. Zyn dienst moet des beltaan in het „ opvolgen \'an dien wil; dat is, in ons zelf alle ,, die genoegens te bezorgen, waar voor elk on„ zer het meest vatbaar is ; zonder elkanders ,, fmaak te betwisten; zonder elkander in eer of „ goed te benadeelen; om dat wy als dan die be„ handeling ook te wagten hebben; dewyl tra ,, hier door de. algemeene Gelukzaligheid zoude „ lydcn , mag dit niet zyn." Men zou deeze lieden Salomiten kunnen noemen ; want zy belyden met dien koninglyken H'ysgeer: dat het goed is te eeten ende te drinken ende het goede te genieten — want dit is het deel der menfehen. Deeze Godsdienst is in ons weezeii gegrond. Ily geeft geene bevelen, die tegen onze ingefchapen lusten en driften aandruifchen; drif-, ten, die wy zo wel moeten hebben als zinnen, indien wy Menfehen zyn en blyven zullen. Hy verbiedt ons geene vermaaken, die wy buiten iemands nadeel kunnen genieten. Hy ziet met ge«tjegeji de tocgecüykheid der jonge Ethtgenooten, als  WILLEM LEEVEND. 303 a!s die, een nieuwen prikkel tot vermaak noodig hebbende, dat elders zoeken. Zyn de belanghebbenden te vreden, hy ook. Hy verbiedt flegts twisten en krakeelen, om dat dit zyne Kinderen niet gelukkiger maakt: hier in gelyk aan een liefhebbend Vader, die zyne Kinderen geen fpeelgoed weigert, mits dat zy vrede houden, en elk zyn aandeel geeven. Hy cischt niet, dat wy ons altoos met het zelfde zullen vermaaken. Dit zou bizar zyn. Als zy het moede worden ,. als de fynheid des gevoels verftompt, of afgebruikt is, alweer iets anders; 't is al het zelfde. Hy paait ons nier met fraaije beloften, hy geeft daadelyk. Hy leert ons niet pynelyk hoopen ; by leert ons verrukkelyk genieten. o Myn Vriend, als gy eens moeds genoeg hebt s eni de flaaffche banden te verbreeken; als gy eens; alle die fchrikbeelden, die de Opvoeding ons in de handen flopte, wegfmyt ; als gy eens durft doordenken ; als de allerruimfte involging uwer natuurlykfle driften u niet meerder zal ontrusten, dan het gebruiken van een hartige maaltyd, wanneer gy fmagt naar voedzel; als gy eens bezeft, dat bet geweeten ons niet ontrust, wanneer men het niet verweekt heeft tot zwakheid; als gyuvan uwe jeugd, uwe gezondheid, uwe middelen, en de bekoorlyke omflandigheid, waarin gy u thans bevindt, bedient; dan zult gy eerst gerust, gelukkig zyn; en u weinig bekommeren met zaaken, waar-  304 HISTORIE VAN BEN HEER waaromtrent men niets anders dan ydele gisfingett kan voortbrengen. Zie hier den weg, dien gy ten dien einde moet inflaan. Gy moet eens overweegen , welke grollen men ons al voor waare wysbegeerte voorfnapt. Gy moet durven twyfelen aan de onfeilbaarheid Van hun, die de woorden Godlyke Openbaaring met ernst en gezag uitlpreekcn; lachen met die ftoute knevels , die, terwyl zy onbekwaam zyn , om u van eene geringe onpasfelykheid tc genezen, of die aan tc brengen, u durven dreigen met eene eeuwige verdoemenis. Eeuwige verdoemenis , zo onbegaanbaar met het wcezen van dien God, uit wiens naam zy u dreigen, als met den aart van een eindig fchepzel. Dan zult gy grootsch zyn op den naam van Vrydenker; met Salomon u verblyden in uwe jeugd; met Anacreon uw hoofd met koele roozen bekransfen; en in de armen der fchoonheid leeren , wat het is hoogstgelukkig te zyn, terwyl gy (pot met uwen bullebak, het geweeten. Zeuert ik dcezen Godsdienst volg, ben ik gerust, gelukkig, vrolyk, en gezond. Ik ftudeèr met yver, maar fpeel niet meer den tiran over myne zoetfte neigingen. Dc Natuur is myne Leidsvrouw. Rousfeau kan my voor eenen Jeruzalem niet beveiligen; lees des Voltaire .... lees la Mettrie, lees Hume, lees Bolingbroke, al naar dat gy tot uwe gerustheid zo eens noodig hebt. IK  willem leevend. 2°S Ik bemin geene losbandigheden; maar toen ik met u omging, was ik door myne eigen dwaasheid zo ongelukkig geworden, dat ik byna'een flaaf van . den wyn zoude geworden zyn. Altoos was ik in gepeinzen, altoos in den war, alles was naar, alles was duister. Nu ben ik daar van bevryd. lk leef maatig, om dat ik gaarn gezond en lang zoude leeven; gefchikt, om dat ik achting noodig heb. Een myner uitfpanningèn blyft nog al het harrewarren. Dien trek volg ik in, offchouii het my volftrekt onverfchillig is, wie de waarheid meent te bezitten. Want daar zyn nog hier en daar zo wat van de ouwerwetze Theologanten , die in eene eeuwige vyandfchap leeven met de raifonnablen der order. Profesfor Sember, by wien ik dikwyls eet, wil niet, dat wy bidden, als wy aan tafel gaan: ,, Dit, zegt hy, is fpot,, ten met onzen lieven Heer ; want gy denkt ,, maar om de Soupe, en hoe er het gaauwst by „ te komen." Als ik in Zwitzerland ben, ga ik by den Meester Droomer een bezoek afleggen : wat of hy van myn zuurkykend bakkes toch maaken zal! Kryg ik eens een Confcientie kwaal, dan terftond naar Berlyn; daar heeft men het waare Arcanum. Hoe vaart onze goede Profesfor ? Bewaart hy nog zo wat den vreede tusfehen de waarheid en het gezond verftand ? Hy weet nog zo wat te geeven en te neemen. Is uwe Amafia haast Moeder? lii. deel. f Bloes  300* HISTORIE TAN DEN HEER Bloos niet! Gy moet immers de waare Kerk uitbreiden. Ja, nu zie ik eerst, hoe gelukkig zy ti maaken kan Goudenftein is hier: dezelfde fnoever, maar te gek om mede tepraaten. Het fpyt hem nog, dat gy hem te gaauw geweest zyt. Heeft hy ongelyk? zulk een Meisje ! zegt hy! Leef zo gelukkig, als Uw vrolyke Vriend, JAMBRES. ZES-  WILLEM LEEVEND. 307 ZESTIGSTE BR JE F. De Heer abraham ryzig aan den Heej laurens goed mans. waarde vriend! el nu Ryzig ? "— „Wel nu Gcedmans ?"—« 6 , Gy wilde my vraagcn , of ik geen berouw heb van myn Plan? Berouw! Wel, dan moest ik myne maatregels vry mal genoomen hebben; zo ik, nog zo onlangs getrouwd, die reeds ter zyde Helde. Integendeel, alles gaat naar wensch. Myne Vrouw geeft my, zo als ik voorzag, handen vol werk, en ik heb haar echter nog geen een onrcdelyk voorftel toegedaan. Maar het is kerels werk, eene Vrouw als de mynè daaglyks tegen te fpreeken, en haar echter altoos in den Vrouwelyken kring te houden. Want hoe het ook davert, zy blyft altoos de fatfoenlyke Vrouw; die wel begrypt, dat Bram Ryzig toch zo doen zal, als met zyne dénkbeelden van huisfejyk' geluk best ftrookt. Zy is ook niet, het geen men noemt mal met haar Man; maar zy heeft my lief; dat verwyt ik haar dikwyls , hoewel zy het zeer comicq ontkent. Wy kunnen het zo best uithouden. Dat zy niet misnoegd is , bcgryp ik , vermits zy even Hout, e^e» fpottig, even dartel blyft; en wat verdwynt V 2 eer-  3oS HISTORIE VAN DEN HEER eerder by eene moedige Vrouw dan deeze uitfpruitzels eener overdrcevene fpcelziekte ? Anders is het toch niet. Zy moet nog een heele menigte beuzelagtige onvoegzaamheden afleggen. Al met der tyd. Zy is veel beter dan zy wil fehynen. Zy heeft een gezond, eerlyk, en wat zy er tegen inbrengt , gevoelig hart, een geoelfend verftand, veel geest, maar zy is te veel du ton opgevoed, hoe zeer ook myne Schoonmoeder daarvan afkeerig is. Zy heeft geene lastige gebrceken , en gedraagt zich omtrent haare nieuwe Mama voorbeeldig. Die Vrouw is van voorneemens, om haar klein huis te gaan bewoonen; en zo kunnen wy met fatfoen fcheiden. Myn Vrouw toont daar geen te groote blydfchap over; vindt gy dit niet regt lief van haar? Het is noch Mama, noch haar te vergen, dat zy veel fmaak in elkander hebben. Het zyn waarlyk twee contrasten! Mama, weet gy, heeft zo iets droogs, het is zo altyd Dogter; men doet haar zo eens nergens dienst mede. Om de aartigfte invallen myner Vrouw lacht zy nooit. Alles moet zo naar onverzetbaare paaien gefchieden. Myne Vrouw krygt wel eens een (treek', maar, hoewel zy die voelt , klaagt zy nooit over de oude Dame; ook niet tegen my. Zegt zy eens iets, er is zo niets bitters in; het is alleen wat potzig. Myne Moeder heeft ook' niets tegen haare Dogter; zy zucht alleen maar over de wys, waar op de Dames nu leeven. Hier over haspelen zy wel  WILLEM LEEVEND. 309 wel eens; maar, zo als ik zeg, liet blyft in het comique. Nooit keur ik iets af, dat ik kan toeftaan. Het fpel is zeer van haare liefhebbery; en daarom gaat zy dol gaarn op de Saletten: maar ik, die myn Vrouw tot myn gezelfehap wil hebben, leg er dat kan niet zyn op, en getroost my eene moeilyke vlaag, die toch fchoon weer overdryft. Als alles ook wel blyft, zal zy wel haast tydkorting hebben. Zy zegt, dat zy geene Kinderen lyden mag; dit is zeker een leugen ; want zy heeft hier toe veels te veel van de Vrouw : maar ik hoor dat als niet hoorende: zy is niet onaandoenlyk; zy heeft alleen zo veele jaaren gemeend, dat dit wel heel fraai ftond, en hoe kan zy zo tcrftond van batteryen veranderendElk heeft al zo iets, daar hy mede ingenoomen is. Oom Toby's ftokpaardje was de beleegering van Namen. Newton fchreef over de Opeubaaring van Johannes. Myn ftokpaardje is nu geen van beiden, maar het bellaat hier in : ik wil van, eene Vrouw, die een onbedorven hart , en een. goed verftand heeft,eenedeegelykehuisfelykeHollandfche Vrouw maaken. Ik zag zeer wel, dat Juffrouw Leevend het beste, voorwerp was, om er iets van dien aart mede te beproeven ; maar haar zedelyk geftel was nog niet verzwakt; het was. flegts wat onregelmaatig geworden.. Gy begrypt wel, dat zy my toch regt moet behaagd hebben , V 3 om  310 HISTORIE VAN DEN HEER om my zo veele moeite te kunnen getroosten? Dat is zo! Zy is niet mooi, maar behaaglyk, wel gemaakt, en kcurlyk gezond. Zy heeft iets, dat my trok. En wat was dat ? Haar leevendig vernuft. Zo eene Vrouw moest ik hebben. Hier door zal zy altoos nieuw voor my zyn, en in ftaat om myne luimige droogc ingctrokkene oogenblikken te verdryven, om my over myne eigen gekheden te doen lachen. Zy zal altoos goed gezelfchap voor my zyn ; iets meer zyn dan eene mooije Vrouw, die men tot verzadiging toe, zo dra zy de onze is, befchouwen kan. Zy zal eene blymoedigeMoeder zyn, die met yderkind een fonds van vrolykheid en drukte verkrygt: beiden valt in haar fmaak. Zy zal de kinderen die luchthartigheid inboezemen, die een bron van gezondheid en vergenoegen in zich bevat; en voor haar dertig jaar met Bram Ryzig en een aanwasfend huisgezin gelukkiger leeven , dan zy nu kan bezeilen. Zy houdt my nu nog voor een lastig figuur; dat fchaadt niet: ik zal alle daag een beter Man worden , mits dat ik het veilig zyn kan. AV*y houden fniegelgevegten om het Meesterfchap. En nooit heb ik zo al myne oogen en handen noodig , dan wanneer zy my zo eens een zwak oogenblikje v/eet af te zien. Hoor , er is toch maar iet aanvalligs in de houding eener Vrouw, die , als Vrouw , zo' gaarn haaren Man naar haare hand zoude zetten. Om  WILLEM LEEVEND» 3II Omhels uwe lieve Vrouw veor ons , en geloof, dat ik ben Uw opregte Vriend, A. RYZIG. P. S. Op uwen Brief kan ik nu by gebrek van tyd enz. enz. niet antwoorden: hou dit te goed. V 4 EEN-  $12 HISTORIE VAN DEN HEER EEN- en- ZESTIGSTE BRIEF. De H«er cornelis everards aan Mejuffrouw petronella renard. MYNE TEDERGELIEFDe! aar maate ik aan den eindpaal myner verlangens nader, worden myne begeertcns om u te bezitten vuuriger. Hoe moeilyk valt bet my, u maar weinige uuren 's weeks te zien! Hoe groot is nu de affland, die er ligt tusfehen deeze en die Rad, daar gy u bevindt. Ik had gehoopt zelf tc komen, maar ingebragte Commisfien maaken het my deeze week ondoenlyk. Ik kan volftrekt niet van huis. Hoe gaarn zoude ik u anders den ingefloten Brief voor eenen gewilligen kuseh hebben overhandigd. Een Brief van Mejuffrouw Helder! Wat moet die, myne waardfte,u aangenaamzvn ! Myn Vriend Renting heeft my dien gebragt, met verzoek om hem aan u te bezorgen. Indien Renting deeze Dame krygt , zal hy eene uitmuntende Vrouw hebben ; maar Juffrouw Helder leeft zo gelukkig, en is nog zo jong, dat hy, dunkt my,nog niet veel kans kan hebben, om haar van gedagten ten zynen voordeele te doen veranderen. Dit begrypt hy ook zeer duidelyk, maar het vermaak van  WILLEM LEEVEND. 313 van met haar vriendelyk om te gaan, weegt hy hem nog alles op. Hoe veel verpligting heb ik niet aan u; ook daar voor, dat gy my het genoegen wel wilt geeven , om my uwe verkiezingen, in het regelen onzer aanltaande Huishouding, mede te deelen; ik ben druk beezig, met uwe orders te laaten uitvoeren. De waarde Mevrouw Helder is zo goed van wel eens te willen zien , hoe of daar aan voldaan wordt. Zy zegt, dat alles zeer wel behandeld wordt. Zy heeft ook twee goede meiden voor u bezorgd. ( Uwe kamenier brengt gy zelf mede, denk ik?) ,, Ik wilde myne goedaartige ,, jonge Vrouw, zeide ik, niet expoiieeren aan ,, de malle vlaagen van een paar oude Huisgodin,, nen , die mynen Oom byna veertig jaaren lang ,, met eenen yzeren ftaf geregeerd hebben ; maar ,, die hy om eenige taamlyk goede hoedanighe,, den niet goedvond te onttroonen. Zy kunnen ,, zich nog naauwlyks gewennen, om my met „ eenige onderfcheiding te behandelen." Ik laat dit nu zo, maar meen deeze winteritukjes voor haar geheel leven wel te bezorgen: myn Oom heeft het wat fober gemaakt. Heel goed! nu zullen wy, myne waardfte , geleegenheid hebben, om eene daad van menschlievenheid te volvoeren; en wy zullen met een in de vriendfchap deezer weczens blyven: dat ik liefst zo had. Zy hebben my, ©p haare wys, altoos wél gedaan, toen ik V 5 een  314 HISTORIE VAN DEN HEER een kind was; en dat moet vergolden. Nietwaar, myne Beste?Dan zult gy ook het lastige ontgaan, 't welk er ligt in altoos te worden tegengefprooken , of geraadpleegd, ( heet het! ) of met morren gehoorzaamd door oude Testamenten , die weinig gefchikt zyn om uwe waarde te zien. Dewyl Jan, die my van myn veertiende jaar oppaste , u wel gev It, zal hy blyven: die goede Vent is zeer in zyn fchik met myn Huwlyk. Hy heeft u, zegt hy, wel honderdmaal uit en in de koets gezet, toen gy een klein Juffertje waart, en myn Oom by uw Vader logeerde. De meublementen zullen allen gereed zyn; Chrisje heeft my een compliment gemaakt over uwen goeden fmaak in alles wat gy uitkiest. Wilt gy wel gelooven, myne lieve, dat dit my zeer aangenaam was? Zou de liefde ons niet dierbaar zyn, zy die zo veele bronnen van vergenoeging voor ons opent? Wat behaagt my nu niet, als ik maar denk, hier mede zal myne geliefde geplaifierd zyn; dit zal haar verrasfehen, daar zal zy zin aan hebben I Wat is voor jonge menfehen het ongehuwd leven toch onnatuurlyk! Hoe veele vakken blyven er onvervuld! Dit ondervond ik; en myn hart was niet eens ledig. Myne lieve Renard, hoe beminde ik u ook toen! Maar ik ga dit voor by. Myne eerfte en laatfte gedagten zyn Voor u. 'k Moet  WILLEM LEEVEND. 315 'k Moet, ri is waar, uw byzyn derven; 3Jaar myn geest zweeft om u heen. Sluit de koele flaap myne oogen; Dan, dan zie ik u, myn lief! Door V verlangen aangemoedigd, Zoekt myn hand uw kloppend hart; Spreek ik van die zielsgenoegens, Die ik nu. welhaast geniet. 'k Voel het fyn, het zagt beweegen Uwer lippen; ik ontwaak, Overwonnen door V genoegen, Dat de liefde droomend fchenkt. Nu zit ik met veel meer yver aan myne zaaken, nu zie ik den aangroei myner goederen met veel meer deelneeming. Alles zal voor u zyn, myne Renard. Voor u . .. welk een denkbeeld! Weldra zal ik aan u op alle mogelyke wyzen verbonden zyn. Ach, de tcderbeminde van myn gevoelig hart zal de myne zyn. Zy bemint my. Wat kan ik meer wenfehen ? Ik weet wel, myHe waardfle, dat alles in dit leven eene duistere zyde heeft; dat alles iets onvolkomens behoudt; ik zal u des zo gelukkig niet kunnen maaken , als ik wensch. Stond dit in myne magt, wie zou minder te wenfehen hebben dan zy, die ik uit wel overdagte, zo welalsvuurigc liefde, tot myne Vrouw verkies? Wat zal dat voor my te zeggen zyn, als gy de myne zyt, en in  3l6* HISTORIE VAN DEN HEER en in myne armen betuigt, ja ik ben gelukkig, myn Everards! Nooit , myne Beste, ga ik van u, dan nog meer op u verliefd. Welk eene Vrouw zal ik aan u hebben! Welk eene Vrouw van myne verkiezing! Hoe eerbiedig ik u, gy, die u hebt weeten te verhellen boven zwakheden, die men u had aangeleerd! Eene bevallige welgemaakte inneemende Vrouw; welleevend zonder gemaaktheid, met een gezond verftand en een recht Vrouwlyk hart! 6 Mogt ik lang zo eenen fchat bezitten! Ach, myne Renard, hoe veel goeds heeft Mevrouw Helder my van uwe overledene Moeder verhaald ! Wy zullen haar dierbaar afbeeldzel als een heiligdom op onze (kapkamer plaatzen; en nook zal ik my in uwe armen begeeven, zonder een dankbaar eerbiedig oog te Haan op eene Vrouw, die, ten koste van haar eigen jeugdig leven, ray myne tedergeliefde fchonk! Mevrouw Helder verlangt zeer om u te zien; zy heeft my bcvoolen u te groeten, en dit te zeggen. Nu hoop ik niet veel maaien t'huiswaards te keeren! Nog weinige weeken en gy zyt de bewoonfter van dit huis! Vliegt oogenblikken ; myne verlangens worden pynelykjvoor my. Ik omhels u , myne Beste, en ben Uwen C. EVERARDS. TWEE-  WILLEM LEEVEN D. 317 TWEE-en- ZESTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw petronella renard. mejuffrouw! /ponder u op te houden met weinig beduidende excufes, zal ik maar terffond ter zaake k. men. Het is in uw vermogen, om my thans eenen byzonderen dienst te doen. Gy hebt ongctwyfeld het Vaers , getiteld : zo heeft god den mensche niet gemaakt. Zo men zegt, gemaakt door den Heer Willem Leevend. Gy, als zyne byzondere Vliem n, zult daar wel een affchrift van hebben. Men fpreekt daar zo verfchillend over, en ik heb ook nooit iets van dien aart, opgefteld door dien h- er, gezien; zo dat ik byzonder verlang, om het Huk zelf te leezen. Ik verzoek u vriendelyk, dat dit myn verzoek door 11 verzweegen worde: de reden daar van zoude ik u liefst mondeling toebetrouwen : is het om de rust des Autheurs noodig, houd u van myne geheimhouding verzeekerd. Zeer verlang ik naar de eer, van in perfoon met u bekend  3 1 8 HISTORIE VAN DEN HEER kénd te worden. Myne Mama en ik zullen het ons tot een byzonderen pligt Hellen, om u uw verblyf te Rotterdam zó aangenaam te maaken, als ons eenigzins doenlyk zyn zal. Gy zult my voorbereid vinden , om u met hoogachting lief te hebben. Wy zien uwe overkomst met verlangen te gemoet. lk hoop, dat de braave Heer Everards u wel dra door de banden des huwlyks , zo wel als door de liefde van zyn hart, de zyne zal mogen noemen. Onnoodig zal het zyn , u zyn allcrbeminnelykst karakter aftebeelden. Gy kent hem, en wat behoeft er meer om te voorfpellen, dat gy eene gelukkige Vrouw zyn zult! Allerhartelykst wensch ik u geluk met dat voorneemen. Zo doen ook myne geëerde Ouders; zo d.,et ook zyn Vriend, de braave Renting! Hoe aangenaam zal het my zyn, met u gemeenzaam te verkeeren! Hoe zal het my verrukken , u myner dierbaare Vriendin Veldenaar aan te bieden ! Wat zal het myn genoegen vergrooten, als ik zien zal, hoe hartlyk gy elkander geneegen wordt! Gy moet myne voortrefléiyke Veldenaar lecren kennen. 6 My-ne lieve Renard, (mag ik u zo wel eens noemen?) wy moeten eens regt hartlyk worden. Myne Mama , die haare eerlte jeugd veel met Mevrouw, uwe overleedene Moeder, heeft verkeerd, ziet met blydfchap den dag te gemoet, waar in zy de beminnelyke Dogter haarer ze vroeg geilorvene Vriendin zal omhelzen.  WILLEM LEEVEN 0. 3I9 Ik hoop, dat de fchikkingen , die wy in uwe aanitaande wooning maaken , u zullen welgevallen ; vooral dat gy het huis myner Ouders als dat uwer familie zult aanmerken : en daar in zult ontfangen worden, door Uwe waare Vriendin en Dienaresfe, C. HELDER.. DRIE-  320 HISTORIE VAN DÉN HEÈR DRIE- en- ZESTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw petronella renard aanMejuffrouw christina helder. mejuffrouw! e gewaarwordingen, waar mede ik uwen lieven Brief lees, zyn zo vreemd: v\ at is dat toch, dat my eene nooit gevoelde, allerzagtlle, allerftreëlendfte aandoening veroorzaakt ? . . Is dit vriendfchap Vrouwelyke vriendfchap, waar van de waarde Mevrouw van Gldenburg wel eens fpreekt? Ik'ben u daar zeer dankbaar voor. Gy, Mejuffrouw, zyt my vóórgekomen. Myn eerfte bezoek te Rotterdam zoude ongetwyfcld by u geweest zyn. Had ik maar iets weeten uit te denken, om u over te fchryven, ik had voor lange getoond, dat Mejuffrouw Helder wel in perfoon, niet in karakter by my onbekend ware; en dat ik wonder wel gefchikt ben om te beminnen dat, het geen boven my in zedelyke uitmuntenheid verheeven is ; en hiertoe is elk waarlyk niet bekwaam. Myn fchroomagtige aart weerhield my; ik durfde op myne weinige , zeer verwaarloosde, bekwaamheden niet af. Thans zie ik my op de aangenaamfte wys verrascht, door den inneemenden brief, dien gy  WILLEM LEEVEN». 37,1 gy my hebt gezonden 4 en my onbegrypelyk veel waardig is. Ik Zal dan ook eens eene Vriendin hebben; ert die Vriendin is niemand anders dan de lieve Chrisje Helder! vergeef ook in rny die gemeenzaamheid; zy is zeer beftaanbaar met de wel gegrondfte achting. Myn liart was my daar te fterk. Wel dan nog een nlaal, lieve Chrisje Helder! Het vleit my ongemeen, dat myn waarde Everards zo zeer in uwe goede gedagten deelt. Ik weet wél, dat hy myne geneegenheid waardig is; maar ik ftel zo veel prys op uwe wys van denken , dat deeze uwé verzekering my niet weinig verheugt. De welgeleide liefde van een braaf Man doet ons ongetwyfeld eer aan ; ik behoef voor eene Dame, die zo wel denkt, niet te verheden , dat ik, met genoegen , daar aan beantwoorde. Zeer aangenaame Tooneelen zie ik te gemoet, als ik dèVrouw zyn. zal van mynen geliefden Everards. Onmooglyk kunt gy zo zeer verlangen , om, perfoncel met my bekend te zyn, als ik daar naar verlang. Gy, Mejuffrouw, hebt eene Vriendin, t Wier fraai karakter my niet onbekend is! Ik heb: flegts goede bekenden. De jonge Mevrouw Ry-* zig en ik zouden Vriendinnen hebben kunnen worden , indien onze geaarfheden en manier van denken niet zo verbaasd veel uit elkander liepen; want wy zyn elkander zeer geneegen en onoprechtheid betlekt noch haar noch myn karakter. Verder konden t#i. deel, X wy.  322 HISTORIE VAN DEN HEER wy liet nooit brengen. Mevrouw Ryzig heeft eigenlyk geene Vriendin noodig, en ik leefde veel te gedagtenloos , om te bezetten , dat ik voor vriendfchap niet ongefchikt ware. Zie hier het Vaers, 't welke gy verlangt te leezen. tiet is ongetwyfeld van den Heer Leevend: ik meen echter, dat hy niet fchroomt, om voor den maaker daar van bekend te zyn. — Evenwel , ik zal voldoen aan uwe bevelen ; ik zende het u des in deezen gezegeld. ' Gy, Mejuffrouw, zult zeker niet geheel onkundig zyn van de ongunstige geruchten , die er van hem gaan. Ik weet niet, hoe gy over hem denkt, maar ik vertrouw hem wel genoeg te kennen, om u te durven verzeekeren, dat hy zich onmoogly flegt kan gedragen. Van Kettery heb ik geen verftand; dit artikel laat ik, zo als het is; maar dat hy een zeer braaf, zeer beminlyk meisje ongchik- kig gemaakt heeft dat geloof ik nooit: wel , dat deeze'jonge lieden , indien men niet (temmen zal in een huwelyk, elkander niet hadden moeten leeren kennen ; en dat hy, indien zy onvoorzigtig geweest is , haar alle vergoeding doen zal ; zo als billyk is. Ik beir, met hoogachting Uwe Vriendin en Dienaresfe, P. R E N A R t>. VIER-  WILLEM LEEVEND. $2% VIER.- en- ZESTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw petronella renard aan deri Ikcr c o r ne l 1 s everards. myn waardstë evera r d s ! ^jTa zeker, de Brief van Mejuffrouw Helder if iny aangenaam ; uwer dan ik zeggen kan. Ik bedank ü, myn lieve Vriend, voor de bezorging, feu zoude u gaarn de belooning, die gy daar voor fcisebt, betaald hebben: hou maar een goede reekening; en boek deeze post er met een ook by. Gy zult deeze commisfie aan Chrisje wel wat behendig uitvoeren? dit zal, gis ik, best voldoen aan het oogmerk. Met een oprecht verlangen liJ: ik u gewagt, maar die te leurftclling is my minder ongevallig, wyl ik zeer wel begryp, dat die niet van uwen wil afhangt; Ik bemin u nog te meerder, om dat uw pligt u altoos bedien; ook dan , als het aan uw hart eenige moeite kost. Het vleit my ook, dat uw verlangen naar my dien aangeuaamen graad beklommen heeft: het blyft niet aitoos onbeantwoord.' Indien men bier immer een Volmaakt geluk konde genieten, dan, myn Everards, zegt myn hart, my, dat ik dat door en met u zal ontfangen. Ik !. o, zedert ik op myne wys zo wat aan het denX 2 ken  314 HISTORIE VAN DEN HÉÉR. ken gegaan ben, mecnen te ontdekken, dat niet alle katakters even goed aangelegd zyn, om huis* fdykgeiuk te genieten en uittebreiden. Me dunkt, ik moest, terwyl gy toch niet kunt overkomen my den tyd zien te korten , met wat aan xi te fchryven. Ik weet , dat u dit alleraangenaamst zyn zal! Ik wilde u zo gaarrt doen zien, dat ik deeze twee laatfte jaaren niet geheel verbeuzeld heb: en gy zult^ zeker al het onvolkomene van myn fchryven gunstig ten beste fchikken. Ik heb dit dan meencn te zien: zeer fchitterende karakters , of zulke lieden, welke met ongemeene gaven bevoorrecht zyn, Zyn zelden in de gemeenzaame verkeering de verkiesfelykften. Dit plagt my vreemd voor te komen. Ik vond daar iets in , 't welk my niet billyk voorkwam; maar ik liet dat Zo als ik het vond. Naderhand daar eens weder over denkende, want men krygt daar toe maar te dikwyls geleegenheid, als men in de waereld verkeert : zouden zulke menfehen, dagt ik, niet meeflen, dat men hun, juist om dat zy die vermogens hebben, duizende grillen behoort te vergeeven , die zy, noch wy, in minder ryk bedeelden niet zouden willen verdragen? Zulke menfehen zyn meest altoos zo volkomen overtuigd van hunne meerderheid , dat men die naauwlyks in hunne eigen huizen durft aanfpreeken! Zy zyn zo verguld met den roem, dat zy groote vernuften zyu; dat zy als 't ware geene andere behoefte te vervul-  WILLEM LEEVEND. 355 vullen hebben. Het zyn norfche Mannen, onvriendelyke Vaders., ftrenge Hecren, koele Vrienden. Zy wecten zo geen deel te neemen in die heve vriendelykc gefprekken , die het huisfelyk leven zo bevallig maaken; noch zich te verleedigen tot die eenvoudige vermaaken, die Moeder en Kinderen zo onbegryplyk aan elkander hechten. Spreekt hunne Vrouw: een kort, ja, neen, ach, ik weet het niet; uitgefprookcn met eene zeer verdrietige , "gemclyke, of, als bet heel mooi is, onverfchillige houding, is alles wat er uitkomt: dit, myn waarde Everards, zyn echter ook al onze braave Mannen , met welke men ons, Vrouwen, gelukkig fchat, om dat zy , denk ik, —■ niet nog erger zyn ! De zagtheid van uwen aart zal my beveiligen voor alles, wat myn hart grieven zoude. 6 Myn Everards, zonder Ouders, zonder Bloed-vrienden , wie zou , indien gy my bedroefde, myn neergebogen geest opheffen? Heb ik buiten u dan iemand? Wist ik ooit, wat het zy, ecnetederlievende Moeder te hebben? Heb ik immer in haare zorgvuldige liefde gedeeld? Wie nam dan uit baatzucht belang in my ? Myn Vader beminde my; maar was het iets meer dan inftinkt ? Hoe vergegenoegd ben ik met u ! Welk een aangenaame pligt zal het voor my zyn, om u altoos te doen yoelen, hoe dierbaar gy aan myn hart zyt! Ik ben, weet gy, dëëgciyk ongeleerd; ik laat my nergens, iets op vopritaan; en echter hoop ik, dat X, 3 myn  III3T0RIE VAN DEN HEER piyn verftandige Man myn gezelfchap niet al h 'béuzelagtig zal vinden, om liet zorgvuldig tc my: den. Er is geen ujthuisfig vermaak, dat ik begeer. Uit verkiezing zoude ik nooit fpeclcn. Zeker, ik ben in veelen opzichte gelukkig. Alle myne verkiezingen zyn niet fterk, en zeer ligt te bevredigen, of ook wel aftelcidcn. Doodelyk afkeerig yan ongenoegen ,zoude ik, uit zwakketoegecflykheid, iets kunnen fflededpen, dat ik zelf afkeur; hoe gelukkig is het des, dat myn Man etyi karakter zal hebben, 't welk my in deezen ook altoos ten besten kan leiden. Wat verlang ik om Juffrouw Helder tc zien! Om veel met haar omtegaan, om ook haar hartvriendin te zyn. Nu zal ik Vriendfchap leeven kennen ; en indien een oprecht, gevoelig hart alles is, wat Chrisje Helder in eene Vriendin begeert, dan zeker zal zy my eens liefhebben. Gy ■zyt immers niet jalours, Everards? Gy wilt itri-t mers wel, dat uwe Vrouw ook uit deeze reines bron van genoegen zich verzadigen zal ? Gy gelooft immers wel , dat vriend!chap en huwlyks liefde niet onbeftaanbaar zyn met elkander? Zo niet, wel dan zult gy uwen dierbaaren Vriend Renting moeten opgeevert, of van my afzien Maar ik wil u niet kwellen. Keu ik u wel, dan zult gy nooit onder vergezogte, evenwel nog al mooi fchynende, voorwendsels uwe Vrouw beletten, dat zy haare Vriendin maakt van iemand, die gy  WILLEM LEEVEND. 327 gy zelf zo allerbyzonderst hoogacht? Cykunt, dunkt my , niet vreezen, dat de vriendfchap met eene Chrisje Helder u in het allermihltc zoudebenadeelen in dat hart, dat u bemint. In alle uwe fchikkingen zie ik den beleefden, inneemenden Man: allen zyn my aangenaam; en zo is het u zeker ook, dat ik my noem, Uwe P. RENARD. P. S. Gy zult niet lang meer alleen reizen, X 4 VYP-  32$ HISTORIE VAN DEN HEE^ VYF- en- ZESTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoea veldenaar aan Me» juffrouw christina helder. geliefde vriendj1n[{ J^Lls men zelf overtuigd is van de goedheid eener. vermaanende raadgeeving, dan kan het niet anders zyn , of de opvolging daar van behaagt ons. Gy, myne heele lieve , zult my nog eens bedanken voor de kleine onaangenaamheid, die ik u veroorzaak. Gy acht my te hoog, om my te durven Vleijen; uwe oprechtheid is niet te overtreffen : waaraan moet ik dan toefchryyen, dat gy my zo zeer verheft ? Aan die alles overmeesterende geneegenheid, die gy voor my gevoelt! Zy maakt p dus eenzydig; hier uit zie ik, dat zywatte veel yeld wint op uwe reden ; indien gy myne waardy naar haare koele overleggingen dus bepaald had, ik zoude over uwen lof meer vergenoegd zyn. Gy hebt, gelyk; groot is het getal onzer Beuzelaarsters. Zo gy my met haar vergclykt, moet ik er met glansen doorkomen. Maar waarom zyn de meeste jonge Dames van uwen rang en middelen , zo als wy haar vinden ? Men fchynt in de Opvoeding geen ander doeleinde te hebben, dan dc yprkryging yan zulke dingen, die alleen het bevalt  WILLEM LEEVEND» 329 yallïg bywerk eener goede Opvoeding behoorden, t.e zyn. Wat dpet bet my dikwyls leed , als jl? zie, welk eene groote hoeveelheid gezond verllaml er verwaarlo st, verkwansfelt, verkwist wordt! Eene jonge Dame, die het thans zo in de Mode zynde Schaakfpel kan lecren, die fyn Omberen kan, zoude zeker in ftaat zyn, om iets weezenlyks te bevatten, en kunnen geleid worden tot de beoefeningen van zulke zaaken, die haar nu niet bchaagen, om dat die haar te vreemd voorkomen: niet om dat die of droog, of voor de Sex ongefchikt zyn. De Opvoeding vormt den mensch: men leert alles , — men leert zelf moed : mits men in Haat zy om de kinderen, die men wél kent, maar wél te leiden, zal de Opvoeding altoos haar doelwit bereiken. liet valt onze Kinderen zo moeilyk eene flegte houding aantenecmen , of de voetjes binnen\vaards te zetcn, als het andren valt dit te vernryden. Alles hangt af van de eerfte rigting, en pnze zagtmoedige oplettendheid, aangedrongen door een goed voorbeeld. Onze Kinderen zyn nergens bang voor. Van de dood hebben zy geen denkbeeld, Wy zeggen hun, dat als zy wild en woest zyn, en dan vallen, dat zy zich breeken zullen; iets, dat zy zeer wél begrypen kunnen. Sterven is des by hun breeken: dit denkbeeld doet hen voorzigtig zyn, en geeft geen akelige nagedagten; iets, daar men hun niet genoeg voor kan  33° HISTORIE VAN DEN HEER. bèwaaren. Alle gezonde Kinderen, die veel 1oopen en fpringen, zyn graag; maar een Ituk welgebakken brood fmaakt hun zo lekker als de ongezondfte fnoepcry. Ik redeneer van bet kleindcrc tot bet grootere; en ik voorzie, dat geen der agt Kinderen van Dominé Veldenaar een beuzelagtig karakter hebben zal. Zy zullen gebreken hebben, en dat wel zeer verfchillende; maar, indien zy allen eenen vasten geest, een gezond oordeel, niet oveifcheencn door te veel vernuft, behouden , dan zullen die gebreken niet in heblykheden , veel minder in ondeugden onta'arten. Niets is eenvoudiger dan de wys, naar welke wy onz,c Kinderen opvoeden , en naar welke Hendrik, Jan, en ik zyn opgevoed. Wy praatcn veel met hen ; wy laaten hen veel praaien, en dat zonder dat wy er'naar fchynen te luisteren. Wy leiden , genoegzaam machinaal, hunnen aandagt; dit alles vordert eenige oplettendheid, maar die is ons zelf voordeclig; want by doet ons onze denkbeelden uit elkander neemen , ontbinden, in het helderde licht plaatzen. Genoeg1» Ik fchryf, weet gy, zo gaarn over Kinderen ! laat dit my excufeeren. Nu ga ik uwen Brief wat omftandiger beantwoorden. Myne lieve Helder, wees toch op uw hoede tegen dat conditioneel behagen ! Het kykt wel op twintig plaatzen van uwen Brief vry ftoutmocdig uit! Gy hoort niet van Willem, dan zult  WILLEM LEEVEND. 331 gy ten minden zyn naam eens hooren noemen." Waar blyft hu uwe grootsheid? Kunt gy zo veel aandagt hebben voor iemand, die geenen voor u heeft? „Wy kunnen, helaas! op onze vriend„ fchap voor hem niet roemen." Ik beklaag intusl'chen uw Vriend Renting: want", dewyl hy zelf niet eens weet, dat gy voor zekeren Routen jongen , dien hy niet eens kent, een conditioneel behagen hebt , zo is het natnurlyk, dat de hoop hem in daat Relt, om uwe geneegenheid werkzaam af te wagten. Maar, myn Engellief, zult gy in daat zyn, om uwen waarden Vader eens eindelyk ongehoorzaam te worden ? kan het gevoelig hart myner Chrisje ook llcgts het denkbeeld van zyn ongenoegen dragen? En wat zal het einde zyn ? Leevend kan nooit uw Man worden, Hier tegen komt nu ook de pligt by hem op. Wees wyzcr, Chrisje. Volg uwe reden. Uw hart kan niets tegen zo een Man inbrengen Ik durf van u iets meer wagten dan van eene andere; om dat uw gezond oordcel het met my eens, en uw behagen noginaal conditioneel is. Voor ik deezen fluit, moet ik er nog het volgende by voegen. Hier toe houde ik my verpligt. Jonge ryke Dames hooren zeer zelden onaangenaame waarheden. Gy zyt echter niet onkundig, dat gy by veelen voor ccquet doorgaat ? Ik weet, dat gy het niet zyt; om dat uw hart wel geplaatst cn — gevoelig is: Gy kuur de,s onmooglyk ber drie-  33* HISTORIE VAN DEN HEER driegen, en oprechte liefde, eerst door u aangc-. wakkerd, te leur dellen; dit is evenwel coquet-. tery; indien ik in daat ben te oordeelen over iet, dat my zo ten vollen vreemd is. Ik beken echter, dat gy van die neiging, voor het uiterlyke , wel eenige zweem hebt, Toen ik u nog niet in uw eigen aart kende, toen konde ik zo gerust uwe party niet necmen als nu, nu ik gerust ben, dat gy, waarlyk , niet coquet zyt. Indien gy echter aan den Heer Renting, by eene voegzaame gclcegenheid, niet zegt, dat uw kart niet vry is; handelt gy dan wel zo edelaartig, als men van eene Juffrouw Helder verwagten moet ? Gelooft gy dan, dat er in die belydenis iets vernederends voor u ligt ? Zo al ^ dan moet dit ontdaan of uit de keuze, die gy doet, of uit die geneegenheid zelf, In de liefde zelf is niets dergelyks; en zo Leevend uwe liefde waardig is, waarom zoud gy daar voor Renting dan zó een diep geheim van maaken? Het volgende nog, en dan geef ik myne Chrisje over aan haar eigene dille en bedagtzaame overdenkingen. Indien gy op deezen gemcenzaamen trant blyft verkeeren met den Heer Renting, overal met hem gezien wordt, en er geen Huwlyk op volgt, dan zal de waereld zeggen: „ zie daar, nu is het ,, niet te ontkennen, Juffrouw Helder is coquet. ,, Zy heeft, op eene vriendelyke wyze, metRen,, ting verkeerd ; zy wist, wat zyn oogmerk „ W^; haare Ouders zouden dit huwlyk gaarn 13  WILLEM LEEVEND. 333 gezien hebben; maar^ nu hy wel dra hoopte ,, gelukkig te zyn , wykt zy af, onder de beuzel* agtigrte voorwendzels ; en behandelt een braaf or„ dentelyk Man als een mallen jongen, of nog erger. s, Zy is des, in weerwil van haar verftand engoe,, de hoedanigheden, eene gerafinetrde Cequette." Gy hebt, myne Vriendin, ook iets zéér impofant in uw voorkomen; dit maakt, dat men u voor ondraaglyk trotsch houdt. Gy zyt het niet; ik,myne Helder,weet het;maar zoud gy dit niet een weinigje kunnen verzagten? Gykunt onweerftaanbaar beminnelyk zyn! Alle harten zouden u, zo zy durfden, beminnen. Omtrent my zyt gy altoos de zelfde . . . Lieve Chrisje , zyt gy het wel tegen allen ? Kan ik u grooter bewys geeven van myne hartclyke vriendfchap, dan door u van myne oprechtbeid te overtuigen ? Ik ben, onverauderlyk, myne' lieve Helders Eigene C. VELDENAAR, ZES-  234 HISTORIÉ VAN DEN HEER ZES- rn- ZESTIGSTE BRIE F. Mejuffrouw ctiuistina helder aan Me- juffrOUW jacof, a veld E^i a a r. A llerWaardste vriendin! 3E£et denkljreêld» dat gy niet ten vollen over my voldaan zyt, valt my zo fmartelyk — zo ondraa,gjyk , dat ik niet rusten kan, voor ik uwen dierbaareri Brief hebbe beantwoord; en dit is oók de reden,; waaarom ik dien zo terftond ga beantwoorden. Laat dc gehcele waereld my van Coquettcry verdenken ; moet het -zo zyn , geduld! die zwarigheid zal wel van zelf verminderen; maar ik heb uwe goedkeuring, uwe achting zo noodig, als uwe vriendfchap en liefde; dan eerst kan ik van myne eigen waarde eenigzins verzéekerd zyn, By iederen Brief, waar mede gy my vereert4 groeit myne achting voor u, en myne erkentenis is gelyk aan de verpligtingen, die ik aan u heb. Ket geene gy betreffende de Opvoeding zegt, ga ik ditmaal zwygcnd voorby: gy weet, dat ik in dit opzicht niet met u kan vcrfchillen. Na en onder het aandagtig leezen uws Briefs, heb ik myn hart nogmaal naauwkeurïg onderzogt. Aan eene Vriendin, zo als gy zyt, en zo als eene Chrisje Helder er maar eene eenige kan hebben, acht  WILLEM LEEVEND; 33^ acht ik my verpligt alles, wat er in ons hart"omgaat , te ontdekken; alles zeg ik, en vooral het xwakke, het niet geheel onberispelyke; en des tc gewilliger, als 't ons oogmerk waarlyk is zich zélf is allen deele te verbeteren , en af te zien van zulke neigingen , die wy zelf wel weetcn, dat ons weinig eer aandoen zullen, indien zy tot héblykheden mogten opgroctjen. Ik ben geene Juffrouw Veldenaar; dit beken ik, met die eenvoudigheid en oprechtheid, die my natuurlyk is. Ik zal meer zeggen. Ja, myne Vriendin , er is iets in my, dat my met veel behagen doet zien, dat men my niet by de lelyken plaatst; en dat ik alle tcckenen van onderfcheiding niet geheel verpligt ben aan den 'rang of de goederen myner familie. Uit heb ik gemeen met alle Meisjes, niet zo geheel verheeven boven de zwakheden der Sex als'myne Veldenaar. Ja, ik heb iet impofant; doch zo heeft de Natuur my gevormd; zy, met wie ik gemeenzaam omga , en vooral zy, die ik beneden my geplaatst zie, zullen nimmer klaagen ,. dat ik trotsch ben; in tegendeel, ik worde vry algemeen bemind van allen , die my boven hun befchouwen. Meer kan ik daar niet over aanmerken. Gy weet, dat de Natuur zo wel Junó's als Gratiën vormt. En indien zy in myne trekken en over myne houding kt impofant gefpreid hebbe, hangt het dan van my if dit uittewisfehen? Wat myne gelyken betreft: ik weet, dat ik veelen in den weg fhi; en het is my  HISTORIE VAN DEN HÉÈ&. ïny omtrent verre de meesten niet der pyne warif= ui'g, om te gaan zitten denken, hoe zal ik my by' ti allen bemind maaken ? Ik ken haar al te Wél , om prys te kunnen Hellen ilp haare geneegenheid; Waarom z»mle ik roy^dtc'^ociie geeven' ? Ik begeer haare vrictidlehap niet niet eens haare i.yzonderc