■  HISTORIE VAN DEN HEER. WILLEM LEEVEND, UITGEGEVEN DOOR, E. B E K K E Ry Wed. Os. WO L F F, A. DEKEN: [ Niet vertaald. ] VIERDE DEEL. /* 's GKAVE NHA GE, By I S A A C van C LEEF MDCCLXXXIV.   HISTORIE VAN DEN HEER WILLEM LEEVEID» EERSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan McjutFrpuw ADiUANA belcour. w A aR Ds t e juffrouw belcour* IMTyn'e eigene on'pasfelykheid is, iedert gy by óns waart, niet verminderd. Neen,' myn fterk gcftel is niet gehard tegen zulke inneflyke aandoeningen van medelydefi en zulk eene waaragtige droefheid! Nooit had ik een denkbeeld van zulke fmarten: myn hart trilt in mynèii bëklèm'deri boezem. Ach, myne Lotje, de myne door de iiHerzuiverfte vriendfehap! . . . Zy zal niet zeer lange by ons vertoeven. Zo erg heb ik haar nog niet gezien. De Doctor zegt wel: „ dat dit toevallen „ zyn, die wel weer genoegzaam eens vermin„ déren; ên dat zy gemaklyk nog eeoige maanj, den leeven ^w;," - Hy hoopt des niet mee:, iv. DEïi. A i Bel-  4 HISTORIÉ VAN DEN HEER Belcour, op .haare herftdling. Ysfelyk vooruitzicht! Zy is dikwyls zeer flaanerig. Terwyl ik dit fchryf, (zy vraagt nooit, wat of ik fchryf; gy kent trouwens haare welleevcndheid,) zie ik, dat zy in haaren ftoel fluimen. Roulin zit aan het vuur, diep in gedagten; zyne oogen zynzeer verwyderd ; hy ziet onbeweeglyk op-waards, maar ik houdc my verzeekerd, dat hy geen een voorwerp onderfcheiden kan. Lotje zit voor liet agterfte fchuifraam voor den bloemhof, die nu nog met eenige treurige heesters vervuld is. Zy heeft in haare eene hand cenen witten zakdoek; Tiaare andere hand rust half geöpend op haaren fchoot. ... Ik befchpuwde haar daar nog eens met aandagt. Wat ziet zy er bekoorlyk uit! Ach, hoe aandoenlyk , lief, onfchuldig , weerloos! Haar fchoon bruin hair valt met een yloeijende bagt een weinig over den regter kant van haar voorhoofd. Haare eenigzins geopende lippen tooncn twyfelagtig een rei yvooren tanden, die nog niets van hunne fchitterende zuivere witheid verlooren hebben. Zy ziet door den flaap er wat bloozcnder dan gewoonlyk uit: haar wit peliesje verbergt het edel fyn en ryzig tedere van haar postuur niet geheel. Haar eene voetje fteekt een weinig voorwaards ; zy zit in eene zeer gemakkclykc leunende houding. Konde ik op my verkrygen , om haar dus af te fchetzen! Ik ben er reeds tweemaal aan begonnen! Maar myne oo^eu fchemerden myn  WILLEM LEEVEND. 5 myn papier wierd vogtig. Acli, liet was of my wierd ingeluisterd : haast u, Lcevcnd, want zal maar weinig tyds by u zyn Dan wordt my alles te benaauwd; ik kan niet blyven zitten. Ik rys op, kniel by haaren ftoel neder, fla myn arm machinaal om haar heenen, druk haar aan myn borst, met de vervoering van iemand, die haar wil bcwaaren , befchermen , verdcedigen Dan zie ik haar met zulk eene ernstige tedere droefheid aan, dat zy my, om my te bedaaren, moet aanfprecken. Maar! bedenk ik, dat zy door my in dien ftaat gekomen is Haal ik my door den geest, hoe gelukkig, hoe wclvaarend, hoe gerust zy ware, toen ik haar leerde kennen, A dan ben ik woedend op my zelf. Ik weet, dat dit onredelyk is; maar kan ik, zo gefchokt wordende, redenceren? Ik kan maar bedroefd zyn! En dit alles is nog ligt by het verfcheurende denkbeeld , dat ik haar zal misfen, dat ik hier zyn zal, en myne Lotje zal er niet meer weezen. . . Niet meer wcezen ! Ach, myne Vriendin ! Is dit denkbeeld door my te dragen? ... Ik ga wat ftil zitten. Alles is fomber, alles is doodelyk ftil. Zy wierd zeer benaauwd wakker; ik fiaap thans weinig; myne oogen waren wat befchoten. Wat is er, zcide ik, driftig opryzende. A s Lot*  $ HISTORIE VAN DEN HEE£ Lotje. Ik ben wat benaauwd. . . . Sliept gy, myn Vriend? Ik heb u geftoord; dat fpyt my; maar het zal niet heel lang meer duuren, [Zy zuchtte. ] Ik. Gebruik eens van uw Medicament; en zo gy my niet haat, fpreek dan zo niet weer .... My ftooren ? Ach, Lotje ! kunt gy my zo bedroeven? Gave God, dat gy nog veele jaaren by ons bleef![ Zy giimlachte. J Lotje. Daar zoude ik niet heel veel aan hebben. Als men gezond is, weinig jaaren telt, en nog veele aangenaame uitzichten vormt', dan is het wel in te fchikken, dat de dood ons niet zeer welkom is; maar wat zoude my hier houden kunnen, indien het Gode behaagt, my weldra totec- ' lien anderen ftaat overtcbrengen ? * Ik. Als het echter aan uwe keuze ftond, om 1 dit leven weldra te verlasten, of nog cenige jaaren by ons te blyvcn, wat zoud gy kiezen? [ Koulin was niet by dit discours.] Lotje. Die vraag moet ik met onderfcheiding beantwoorden. 'Er is een kort tydbeltek geweest, waar in ik wenschte, om nog wat te mogen lecvcu. Toen was er iets [zy JJceg haare oogen neder,] dat my hier hechtte . . . . Onnoodig is het u te zeggen wat\ er was toen zo iets; dit is genoeg. Doch zeden ik aag .... ik kan niet uitfpreeken .... Weet alleen, dat ik nu, nu ik zo verzwakt ben, en gefloopt worde door eene aaneen-  WILLEM LEEVEND. eenfcliakeling van moeilykc ongefteldheeden, niet wensch, om nog maar zelf een rasch vervlogen jaar te leeven; ook niet, al kreeg ik myne gezond* heicl weder; ook niet .... maar ik kan met 11 daar niet over fprecken. Ik. Met my niet, myne Lotje! Lotje. Met u niet, myn Willem. Laat u dit niet bedroeven ! Gy zyt myn beste Vriend. Ik neem zulk een belang in u, dat ik my veelmaal ( noem gy het eene harsfenfchim , het is toch niet onmooglyk en dit voldoet my) vleijemet het denkbeeld: als ik van hier zal gefcheidcn zyn, zal my door een hooger weczcn de aangenaame post woi> den toebctrouwd, om uwe trecden te bewaaken, Hoe zal my dan iedere mistreede op den weg der deugd jammeren! Hoe zal elke goede daad, door u vcrrigt, my verheugen ! Hoe zal ik bidden om uw geluk op dceze beneden waereld, indien dit uwe hoogere belangen niet benadeelt; en als gy N tot ons opftreeft , hoe welkom zult gy my niet zyn! [ Verftomd door zo veele liefde, zo veel deugdi en zo veele geestvervoering; ik durf het niet anders noemen; en dat in eene Lotje, die zo bedaard, zozuiver over haaren Godsdienst plagt te denken, zweeg ik eenige oogenblikken; eindlyk] Ik. Ach, mogt gy nog lang getuige zyn van my-, ne oprechte poogingen, om aldaar als een cerlyk Man te leeven! Mogt ik nog lang aangemoedigd worden door uwe goedkeuring! .... Hoe groot, A 4 hoe  i HISTORIE VAN DEN HEER hoe onhcrftelbaar zal myn verlies zyn ! Lotje! Vergeef my deeze zwakheid. Myn hart onfangt door u allerhande indrukken . . . . Gy geeft liet richtingen, gy boezemt het neigingen in, die ik buiten u nooit kende. Lotje. Tyd en omftandigheden leeren den oplettenden befchouwer zyncr eigen daaden , wie hy is; en wat hy vermag: zo lang wy nog maar redenecren, bjyft alles onbcllist: maar dan kennen wy ons'zelf nog niet. Al wat wy dan befluiten kinKen, is dit: of wy wel denken, of wy uit vaste waarheeden gezonde gevolgen afleiden: doch als het aan ons komt, om ons Geloof te tooncn uit onze werken, dan kunnen wyuiet zekere juistheid bepaalen, hoe verre wy op den weg der zedelyke volkomenheid gevorderd zyn. Zo wy maar zorgvuldig waarneemen, uit welke bronnen onze daaden voortvloeijen. Ik. Ik zie niet, dat hier iets tegen is intcbrengen: ik denk, dat het maar te dikwyls waar is, dat wy, ons zelf beproevende, te ligt bevonden zullen worden. lootje. Voor gemoedelyke menfehen , die zich zelf tragten te kennen, is dit zo; wie van ons zoude durven zeggen: ik ben rein in myne eigen togen P Maar bewyst dit niet reeds, dat wy met eerbied voor onzen Schepper vervuld zyn ? dat ons hart fterk doorklopt van dankbaare liefde voor onzen weldoendcn Hepielfchen Vader. Want wat maakt  WILLEM LEEVEN D. maakt ons zo oplettend , om onzen weg wel te bewandelen, dan eene eerbiedige dankbaare liefde voorllcm, die alle onze liefde waardig is? Ik. Wat is het verdrietig, dat wy zo weinig aan onze beste befluiten getrouw blyven ! dat wy op den weg, die ons tot geluk zoude leiden, zo dikwyls ftil Maan: als wy meenen te zien, dat veelen ons vooruitftrecven: als wy overtuigd zyn, dat wy wel eens met wat veel genoegen onze gedagten doen weiden omtrent genietingen, die zeker niet zeer met het verhevenfte deel onzer natuur inftemmen; maar ons echter zo heevig kunnen vervoeren; ook dan, als onze vcrbeeldingskragtmaar alleen werkt. Lotje. Ik bevinde my, zedert ik geflapen heb, veel beter dan in ecnige dagen; er is voor my iet zo aantrekkelyks in het wisfelen myner denkbeelden net de uwen, dat ik deeze heldere oogenblikken hier toe zal beflecden. 'Zo dra ik voel, dat ik moede word, zal ik zwygen ; vraag my dan niets. Ontftel u niet. Hier [zy hield haare hand een weinig onder haar linkerhorst,] hier drukt my ibmwylen iets, met zo veel geweld, dat ik oogenblikkig moet ophouden. Eens fprak ik voort, maar dit wierd gevolgd door het opgeeven van een vry groote gulp bloed. Hou u dan ook zo lang ftil, tot ik weer voort fpreeken kan. [Ik plaat ft e my wat ter zyden, digt voor haar, hield haare eene hand in de myne.] A 5 Ik.  iü HISTORIE VAN DEN HEER . Ik. Niets zal my aangenaaffier of nuttiger zyn; kon ik zo veel goedheid verdienen ! ik zal alles doen, wat gy beveelt. [ Zy eischte eerst nog eens van haar drankje,] Lotje. Gy, myn Willem , zyt uitgerust met groote zielsvermogens. De aanleg van uw karakter is uitgebreid. Gy begeert met drift alles, wat goed is, of u zo toefchynt: maar gy zult niet altoos in afzondering leeven, en niet altoos naar deitille ftcm uwer pligten kunnen luisteren. Gy zult in andere omllandigheden komen. Verfcheiden gevaaren wagten op u. Gy zult wel eens verwaardigd worden om te ftryden ; nu eens tegen uwe geliefdfte Driften, dan eens tegen uwe waardfte Vooroordeelen. Uwe zwakke zyde zal wel eens aangerand en overwonnen worden. Dit zult gy-met de meeste jonge lieden gelyk hebben. Wees dan op uwe hoede! Word niet moedeloos, niet verdrietig, al ziet gy, dat gy nog het u voorgeltelcie einde niet bereikt hebt. . . . [Zy hield op. ] Befluit er ook niet uit, dat die volkomenheid niet tc bereiken is; dat gy die althans niet zult bereiken; dat het gevolglyk zeer dwaas is, alles daar aan op te offeren , en nog den flryd te verliezen Maak maar geen vrede met uwe zedelyke "Wanden. Bedenk, dat men , al ftrydend, leert overwinnen ; dat men, door veele duizende fchrecden , aan het einde der Loopbaane komt; dat gy mooglyk de grenzen van uwe volkomenheid veel te  WILLEM LEEVEN D.. U te wyd omtrokken hebt; dat onze kragtcn, door die te oeffcnen, aangroeijen, mits men die maatniet overfpant. Doet gy dit alles niet, dan zult gy, door uwe zedefykc uitgeputheid, mat, zwaarmoedig, lusteloos worden; gy zult ftil ftaan, mooglyk te rug trceden ! Ik. Het geen gy , myne allerwaardfte , zegt, heb ik wel eens, hoewel fchemcragtig, ondervon- ■ den: en ik (want myn hart heeft geen rust, als ik u iets zoude pogen te verbergen) dagtwel eens : ,, zouden zy er toch niet best aan zyn, die hun,, ne natuurdriften onverhinderd opvolgen. Wat ,, win ik toch op die? Zy pynigen my; en daar. „ toe zyn zy my niet gegeevcn." Evenwel de innerlyke bewustheid, dat ik dan van iets nog veel yoortreifclyker moest afftand doen , werkte altoos •fterk genoeg by my, om my tot nu toe te doen ilaandc bly ven, ook als de verzoeking al vry heevig aanbond. Behoor ik niet te bloozen over myne belydenis, of liever daar over3 dat ik dit te belyden heb?. Lotje. Maar als gy in uwe bedaarde oogenbJikken ovcrwoogt, hoe gy u gedragen had, hoe befchouwde gy dan u zelf?. Ik. Met zekere goedkeuring, die my in twyfel deed ftaan, of de volfte involging eener meest geliefde drift my wel zo gelukkig zoude kunnen maaken : de moeite, die my de overwinning gekost had, maakte my dan zelf vrolyln Let-  I£ HISTORIE VAN DEN HEER Lotje. Elk mensch , dat aandagtig met zich zelf omgaat, is overtuigd, dat zyn hart eene zwakke zyde heeft: die eischt alle zync waakzaamheid; en er behoeft, met dit al, mooglyk maar öéne omllandigheid te zyn, om hem aan het grootftc gevaar bloot te Hellen; en die omftandigheid hangt zelden af van zyne fchikking : hierom zyn wy verpligt toegeeflyk te zyn omtrent elkander, en nooit te oordcelen , ten zy met de grootftc omzichtigheid, werkzaam door de kennis, die wy van het karakter hebben, dat wy beoordeelen. Nooit kunnen wy het volkomen kennen, zo weinig als ons eigen; om dat wy het nooit in alle mogclyke betrekkingen , waar meê het met het geen buiten ons is Haat, kunnen zien werken. Mooglyk is de zwakke zyde van het hart nooit aangevogten, mooglyk is die alleen beftreeden, en hy bezwceken, die in zeer veele andre opzichten zich waarlyk uitmuntend gedragen heeft. /*. Dit alles begryp ik duidelyk, en durf u zelf zeggen, dat ik vry wel in het verband der zaaken inzie. Maar hoe zullen wy nu ons op de beste wys gedragen ? Lotje. Myne gedagten wil ik u wel zeggen; ©ordeel of die gegrond zyn. Draag voor eerst zorg, dat gy het Ideaal der Menschlyke volkomen-, heid niet zo verheeven afbeeldt, dat het niet is naartevolgen. Vergeet nooit, dat Deugd ftryd is; en dat wy maar zo verre voor onze natuurdriften aan»  WILLEM LEEVEND. 13 Stanfpraaklyk zyn , als wy die toelaaten, ons van onze natuurpligtcn, mag ik het zo noemen, af te leiden. Ik. 't Is waar, alle levcns-faifoencn hebben hunne byzonder eigen hoofdneigingen: maar kunnen, alle temperamenten , als het ons maar waarlyk ernst is, ons niet in alle deugden even gelukkige yorderingen doen maaken? Lotje. Ik geloof neen; en my dunkt, dat clc endervinding dit zeer duidelyk bevestigt ; trouwens , dit behoef ik niet te bewecren. Let maar op u zelf. Gy hebt eene vry groote overhelling tot wellust, en uw aart is trotsch: wilt gy nu een held zyn, zie daar is uw werk. Dit zal u wel niet beletten, om een groot Man te worden, maar gy zult echter altoos het meest oplettend moctea. blyven, als het u waarlyk ernst is alles te doen, wat gy hebt kunnen doen. Ik. Hoe wel kent gymy! Neiging,overhelling» ik beken het; maar verder heb ik my echter niet te bcfchuldigen. Lotje. Dat is iets, waar van ik my zo wel ver* zeckerd houde, dat ik juist daarom het volgende zal aanmerken. Sla nu tot geen ander uiterfta over, waar voor gy zo veilig niet zyt als gy wel gelooft. Eisch, ten bewyze uwer deugdgezindheid , niet te veel; eisch het ook vooral niet te vroeg. Door het overfpannen uwerzedelyke kragten, zult gy misfehiea ééjie groote daad doen kun-. nen;.  HïS T0RIE VAN DEN HEER nen ; maar ééne daad vormt ons karakter niet. Ook, door op die daad te rug te zien, zult gy moedeloos worden, om dat gy die niet kunt herhaaien. liedenk dan, dat het voor een vuurig karakter veel maklyker valt, c'énc uitmuntende daad op de fchoonfte wys te verrichten , dan altoos' waakzaam te zyil omtrent zwakhecden, die minder in het oog vallen. [Hier zweeg zy weder een geruimen tyd, floot haare óogcn, en lag haar hoofd tegen myn fchouder. ] Ik. Zyt gy óók te vermoeid, myne lieve ? Nooit was ik zo gedicht als door uw gefprek; evenwel .... [Zy drukte haar hoofd zagtjes tegen myn arm, en zich wat herfleld hebbende, ging zy met eene zoetluidenheid, haar byzonder eigen, dus voort. ] Lotje. Ik wilde my, myn lieve Willem , zo gaarn van deeze heldere oogenblikkcn bedienen f Zy komen zo zelden : ik weet, dat ik u thans zeer nuttig zyn kan ; laat my dat genoegen ! . . . : Zie wel toe, dat gy noch door ü zelf, noch1 door andrcn,u niets als pligten laat opleggen,dan het geen de Heilige, de voor den Mensch volmaakt berekende Zedenleer van onzen Godsdienst n als zodanige afvordert. Doet gy dit, en zyt gy van uwe oprechtheid, waarover niemand dan God, en gy zelf kan oordeelen , verzcekerd, dan zult gy u niets verwyten van alles , wat in onze zeer bepaalde menfchelyke natuur gegrond is. &  WILLEM L E E V E N D. I£ Ik. Pope noemt dit, meen ik: het geen in onze natuur gegrond is, is daar nimmer uit te ligten. Lotje. Zo is het ook; en als men niet te zeer tegen hem is ingenoomen , is daar wel eeue goede verklaaring aan te geeven. . . . Wy ftaan allen in verband met perfoonen en zaaken Wy krygen alle onze denkbeelden door onze zin- -"cn [Zy hield weder op. ] Wy moeten, om aan fommige verbintenisfen wel te beantwoorden , daar aan zekere vcrrukkelyke aandoeningen hechten, die inftaatzyn, om de koele befluiten der reden den noodigen byfland te verleenen. Ik. Hangt het, myne Lotje, nu wel van my af, om, wanneer ik van dorst verfmagt, en my eene heldre koele Beek herinner, niet alle de aangenaamheeden te bczeflen , die op dat oogenblik haar water voor my hebben zoude ? Lotje. Onmooglyk: maar het ftaat echter altoos aan u, om te bezcifen, dat, in de ornftandigheid waar in gy u bevindt, eene teug doodlyk voor u kan worden. Gy kunt redeneeven; het nadenken koelt al reeds iets van onze allervuurigfte begeer-* tens. Van deeze zyde tast het Ongeloof jonge lieden thans wel het meest aan. „ Het is niet n'oodzaaklyk, dat een dorftig Mcnsch koud waterdrinkt. " Dit moet gy voor altoos in uw geheugen houden. Onze zaligheid hier op aarde wordt meest altoos bevqrderd door het beteugelen onzer gcliefdfte neigingen. Dit is dat werk, 't welk wy  l6 HISTORIE VAN DEN HEER wy hier voor onze'reekcning vinden. Mooglykbezwyken onze ücbaamskragfen, mooglyk vallen wy in den bloei onzer jaaren; wat nood? God, die onze pogingen ziet, zal ons de overwinning gecven. Dan blykt het, dat wy bereid zyn voor de Eeuwigheid, waarin onze ftaat aanvanglyk hoog, verhoogd, zeer verheeven worden kan. Hierover zal ik eens by eene volgende gcleegenheid met u praaten. Ik heb op dit ituk nog zo eenige begrippen, die ik liefst aan u wil mededeelen. . . . Als gy nu eens zwakke oogenblikken zult hebben; als de trek tot zinnelyke, voor u dan ongeoorloofde vermaaken, te heevig wordt, denk dan aan uwe ftervende Lotje. Stel haar vervolgens aan u voor in dien ftand, die heerlyk en verheeven zyn zal boven alles , wat wy ons kunnen verbeelden. Daar, [zy /Joeg haaren arm om myn hals,] daar, o Vriend van myn hart, ó gy lieveling myner ziel, zal ik u immers eens weder zien, en geen eene neiging van dat hart onvoldaan vinden. [Zyzweeg, haar lief gelaat rustte tegen myn voorhoofd. Zo zat zy ettelyke minuut en , maar lag daar op zich zelf, doodlyk vermoeid, in haaren armfloel. ] In weerwil der heevigheid myns karakters , zonk myne ziele weg, in eene doodftillc zwaarmoedigheid. Ik fprak niets. Myn hart was te diep gewond. De oppervlakkige befehouwer der Menfchen zoude dit mooglyk voor ongevoeligheid hebben aangezien; want de zwaarftc fmarten febynen daar  willem l e e v e n d. daar iets van te hebben; maar hy, die door droefheid zelf de bron zyner traancn vindt opgedroogd, lydt zeker allermeest! Zo kan alleen eene Vrouw fpreeken! Zo fpreckt eene Vrouw ook maar, als haar hart werkelyk deelt in alles, wat hem betreft , met wien zy fpreckt. Ik weet , waardfte Belcour, dat gy geheel anders dan Lotje geitemt zyt. Vindt gy echter in dit geheele gcfprek wel den minften zweem van dweepery? Is alles niet zuivere liefde , yver voor myn waar belang:, verheeven , fterken aandagt der ziel! Lotje fprak dien geheelen avond niets meer. Roulin zat by haar, met de onuitfpreekbaare droefheid eens Vaders" over zyn zagtmoedig gelaat. Zy hield zyne hand, en ftreelde ecnige keeren zyn wang; kuschte die; haare geheele ziel was ernst ^ dankbaarheid, medelyden. Ik heb haar daar weder naar haare kamer gedragen: dit gebeurt nu, helaas! te dikwyls: zo vermoeid is zy des avonds. Klaartje gaat dan met de kaars voor uit. Roulin volgt, en de andere Meid is in de kamer, om het noodige gereed te maaken. Órigaarn zet ik mynen lieven last neder! Maar ik bevond my zo ongefteld, dat het my b'yna onmooglyk was haar te houden : myne beenen beefden onder my. Lotje merkte liet. Toen ik •av. dj:el. B haar  jS HISTORIE VAN DEN HEER haar in haare kamer neer zette, zeide zy: dit zal, hoop ik, niet heel lang meer behoeven. De beide Meiden begonden te fehreijcn; en wisten niet wat te doen , om haare eenvoudige geneegenheid voor haare lieve Juffrouw te toonen. Ach (zeide de eene ,) dat wil myn Heer Leevend zo gaarn doen; valt het u wel lastig, myn Heer? Ik kon op zo eene vraag niets antwoorden. Ik haastte my weg. Wat ben ik ontroerd! Ik denk, dat ik ziek zal worden , of de fterkte van myn geftel moet alles te regt brengen. En indien ik zeer merkelyk onpasfelyk worde , hoe zal dat myne Lotje bedroeven! Ik wilde niet gaan leggen , voor ik deeze geheel had afgefchreeven. Gy zult wel zien , dat hy by tusfenpoozingen gefchreeven is. ■ Altoos Uw Friend, W. LEEVE N D, TWEE.  WILLEM LEEVEN D. IJ TWEEDE BRIEF. Mejuffrouw CIIRISTINA HELDER. 1311 Me=> jllffrOUW JACOCA VULDENAAR. MYNE HEELE LIEVE! UTk was te bedroefd, toen ik mynen laatfteft aan u fchreef, om u den Brief van Juffrouw Renard te zenden, of eigenlyk te lusteloos; gy waart niet over my voldaan: wat behoeft er meer? Zie hier dan den Brief, en het Vaers van Leevend. Ik had niet gedagt, dat een Meisje van zulk een verwaarloost karakter, die nu maar zedert weinige maanden zich toeleide om zich zelf op te voeden, ecnen zo goeden Brief fchryven koude. Zy moet zeer fchoone vermogens hebben, en die al dien tyd met naarftigheid hebben ontwikkeld. Er is in dien lieven Brief een toon van gevoeligheid, die my treft. Hoe gelukkig zal zy zyn met eenen Man , die op zyn jeugdigften lceftyd zonder eene treurige aandoening kan te rug zien I Het oogmerk is, om de jonge Vrouw by haare aankomst hier te ontfangen en te logeeren : al de eer der uitvinding van dit plan komt my alleen toe. Nu gy weder over my voldaan zyt, ben ik ten vollen gerust. Geen wonder! eene Vriendin, als gy zyt , ziet veel oplettender dan zy, die B a wordt  SO HISTORIE VAN DEN HEER wordt waargenoomen. Renting is myne hoogfte achting waardig; hy zoude ook niets te wenfchen hebben, indien die bezitting hem konde voldoen. Laaten wy voor als nog niet oordeelen over Willem en Lotje : ik beken , dat de waarfchynlykheid groot is; maar het waarfchynelyke is niet altoos waar. By gebrek van tyd eindig ik zo rasch. Bedank myne lieve kleine Jetje voor haar vriendlyk Briefje, met eenige kuschjes, en geloof, dat gy zyt de uitgeleezen Vriendin van c. helder. DERt  willem leeven d. 21 DERDE BRIE F. Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Mejuffrouw CHRIS TINA HELDER. LIEVE CHRISJe! oe bemin ik reeds die lieve Renard! Wel, die Brief is uit haar hart voortgevloeid; er is geen erikle trek van vernuft in te vinden. Hoe voldaan moet ik dan over de fchryfftcr zyn! Er is, myne Helder, een gcflagt.onder ons aan het opftaan, dat altoos geestig zyn wil. Bleef dit nog als eene monopolie onder de Dichters, men zou het zich kunnen getroosten: wat hebben wy, zo wy het niet verkiezen, met hun te maaken ? Maar neen: het vernuft, en dat wel, geloof ik, juist niet van het echte zoort, bemoeit zich waarlyk thans overal mede. Het Hapt zelf ten kanzei, en of het daar wel meerder te pas komt, dan in eene Elegie, zoude men kunnen in twyfel trekken. Myns Vaders Collega, de Eerwaardige P. , doet zedert eenige maanden de geestigfte Predikatiën, die eenmenseh hoorenkan. Zyne Leerreede is niets dan eene bigarrure van fnel en punt fpreuken. Alles wordt ook in zulke fnippertjes geiplitst; en de Man heeit zynen toeloop aan dat kunstje te danken. Zo kreegi n wy eens een Communicatie Brief, ons de. dood van B 3 des.  SS HISTORIE VAN DEN HEER des fchryvers Vrouw meldende, die dus begon: „ Het aardfche Metaal had nog naauwlyks den „ twaalfden toon van zich geftooten, toen myne „ geliefde Echtgenoote gistren middernagt enz." Ik vind in de tyding zelf niets , dat kan doen lachen ; evenwel behoeft men geene jonge Mevrouw Ryzig te zyn, om zo eene Brief niet heel ftemmig te kunnen leezen. Maar er is zulk een gekkelyk contrast tusfchen iemand, die bedroefd is, en ons dat op de geestigfte wys zeggen wil, dat het gezond oordeel daar tegen opkomt. Wat, bid ik u, kan het vernuft toch met een bedroefd hart te doen hebben? Leert de ondervinding ook niet, dat lieden, welke een fchat van keurig en verheeven vernuft bezitten, zich daar fpaarzaani van bedienen ? dat zy het zelf nooit bezigen, als zy de pen opneemen om ons de gevoelens van hun hart aftebeclden. Hy, die zyne liefde met geest en bevalligheid, kunstig, befchryft, kan een geestig Man zyn, maar hy voelt niet, wat hy zo aartig uitdrukt! De Brief kan my als een geestig ftukje eenige oogenblikken behaagen, maar hy fpreekt niet het allerminst tot myn hart: dit is zelf onmooglyk. Ik heb myn Vader meermaal tegen Hendrik hooren zeggen : hoe wel zegt Horatius; Wik gy dat ik zal weenen, ween gy zelf dan ook. Vind gy my niet zeer opgewonden, myne heele He-  WILLEM LEEVEN D. üeve ? Ik ben het ook. Brieven van Sytfama, die niet met al geestig zyn; en de redeiyke gezondheid mynerdierbaareI\loeder: nu is er vooruniets duisters in. Ik zal dan zo maar voortgaan. Wells Meisje, dat niet ftapel zot is, kan een Brief kezen , opgefteld in den Celadonfchen ftyl van Mademoifelle Scudery ? En wat hebbe men te denken van die fchaare, welke opgaat om geestige Predikatiën of fententieufe Treurfpellen te hooren ! Alles is Wél, zo deeze Vernufts-koorts maar geene Volksziekte wordt! — Een onzer oude Dichters zegt, of ( en dat is des te fraaier,) doet een Vorst zeggen tegen de Belle: Ik liet myn Scepter flippen, Indien ik, met myn mond, op d'oever van uw lippen Mogt ftranden met een kusch. En: De traantjes, die gy fchreit,zal ik met goud doorbooren, En hangen die te pronk, voor paerlen, in myne oor en. Is het wel doller te bedenken ? En dat was toen evenwel heel mooi! Zou men niet mogen vastftellen , dat het gezond verftand afneemt, naar maate dat deeze raazende drift, om geestig te zyn, de overhand krygt ? Hoe dikwyls hoort men een Genie tot een Vernuft verlaagen! maar ik zou al te B 4 om-  ?4 HISTORIE VAN DEN HEER. omftandig moeten worden. My dunkt, dat het waarc talent om meesterHukken , by voorbeeld voor het Tooneel, te vervaardigen , verlooren raakt, als zulke mecsterftukken niets dan fchittcremle gedagten en aartige Hagen vervatten. Had Molière wat minder aan het publyk geofferd., welk een Man zoude dit geweest zyn ! Dit niet offeren •aan het publyk is oorzaak, dat de groote Coriieille,in zyne fchoonfie Hukken , nooit is teevenaaren. Het is waarlyk geen kleine zaak,karakters, wei gefouteneerde karakters, die altoos werkzaam zyn , te fchildcrcn. Hy, dien dit kan gelukken , moet genie , moet een weelig veritand , moet menfehen-, moet waereld-kennis hebben; en ook die kunst van waarneemen bezitten , welke hem in Haat kan Hellen om door de oogen in het hart in te zien, en daar de fynfle fpringveèrtjes te ontdekken van in het oog vallende daaden. Kent gy. deeze regels niet ? I J Dans un Roman frivole aifèment tout s'excuft, C'est asfez au' en courant la ficiion amufe; Trop de rigueur alors ferait hors de faifon : ■ Mais la fcene demande une exacte raifon. Hoe bystcr geleerd begint myn Brief er uit te zien! Zou dit wel beter recommandatie voor hem zyn , dan dat hy blikkerde van vernuft? Gy merkt wel, dat ik met onze aanfiaande Vriendin regt in myn  WILLEM LEEVEN D. i$ myn fchik ben ? Vind gy het echter niet een weit nigje vermetel, dat ik niet vrees, of ik nu ook iets van uw hart zal moeten verliezen, wanneer wy eene derde met ons verbinden ? Vind gy'tniet? Dan is 't wél. Nu trouwens, ik ben, om dat ik u volmaakt wel ken, ook volmaakt gerust; en weet, dat de zuiverfte vriendfehap nog altoos uitzondering toelaat. Chrisjc Helder zal wel eene Vriendin nevens my kunnen beminnen, maar nooit boven my; om dat zy ook perfoneel behaagen in my heeft. Op uwe verzeekering alleen geloof ik alles, wat gy my van uwe manier van denken over Willem, gezegd hebt. Gy kunt my niet misleiden, zo gy u zelf maar niet misleidt; en daarom kan ik heel wel toeftaan, dat gy nog fterker om die reden verlangt, dat zyne Vriendin reeds te Rotterdam woonde. Ik denk zeer veel aan hem, ook nu, nu ik hem niet in betrekking tot u befchouw, Wy zien reeds met vermaak de eerfte flaauwe uitfpruitzeltjes , die de komst der Lente beginnen aan te toonen. Zult gy heel laat Buitenkomen? Dat hoop ik immers niet. Of zal de overkomst onzer Amftcldamfche Vriendin my van uw byzyn yerfteeken ? Meld my dit alles eens. Over het Vaers eens nader. Altoos Uwe nerifte gedeelte omgaat. Ik zal haar weg fmyten, en eene andere opneemen. . . . . Kyk! het hapert niet aan de pen. Deeze wil den zelfden gang gaat). Het fcheelt aan my zelf, zie ik. Hoe zit het? Ik hoop immers niet, dat myne nu zo moo aankomende wysheid my nieuwe gebreken byzet. Ben ik dan jalours , en dat wel op de perfoon van feekere Chrisje Helder ? Dat zou my wel ftaan! Ik bcgryp er niet alleen het flegté, maar ook het gekke zeer duidelyk van. Zo ik thans wat beter over my zelf voldaan waar, ik zoude in ftaat zyri óm my zelf myn hof te maaken, door deeze zeec önredelyke jaloufie op de lyst te plakken van my-; peveege tcekens; Zegt men niet, als iemand zot geheel tegen zyn karakter werkt, en die iemand fterft: ja, myn lieve- mensch, dat waren wel veege teekens? Maar zó wil ik my zelf niet Idolifeeren; want ik heb een heele provifie-kast vol moed± dat het fchcepje wel zal afloopen ; en nog te meer ^ om dat ik het nu zo verbruid ongemaklyk heb, en Tante my zegt, dat dit een goed teeken is. Ach, ik zou aan geene zwaarigheid denken, maar Bram ziet er fomwyl zo beroerd uit, Of hy met de laatfte post de tyding had ontvangen , dat al zyn fche-» pen in Niéüwjork waren opgebragt, en voor goede pryzen verklaard. Ik beklaag hem echter geeii fcier. Ja Mant je, ( zeg ik dan,) 't is je eigen be<-  116* HISTORIE VAN DEN HEER d?y£i in 1}1C '-tinkt;, dat zó een bedaard, zó een wys han dit wat vroeger moest bedagt hebben. Gy, Pietje, zyt tc zeer op zyn hand, om my gelyk tc geeven: nu, ik laat dit pasfeereri, om dat ik op u niet jalours ben ! Wat meent gy toch met die (treek: „ ik twyfet „ niet of gy minder gelukkig zyt?" Is dit ook een lesje voor my? Weet gy wat? Ik denk daar zo diep niet over. Ik heb een braaf Man, die 't wel met my meent: als wy knorren , heeft hy doorgaans de grootfte fchuld; dat is 't al. Ik heb een Schoonmoeder, die my niet fmaakt; maar ik fmaak haar ook niet, en dit maakt alles goed. Met onzen Gcrrit leef ik in een openbaaren oorlog; en met myne Mama — wel, die houdt zich , en dat is goed, aan haar Offcnfif en Dcfcnfif Tractaat, gefloten met Sultan Gerrk. Ik zal met goed deeg haast Moeder zyn, en fchoon ik van geen kinderen hou, (geloof ik ten minften,) zo zal ik evenwel met myn kind geen Bonton fpéelen, at was het maar om u, cn alle myne goede Vrinden, een lange neus tc geeven. Zou ik dan niet gelukkig op myne wys zyn ? Ik heb thans geen lachagtïg'e natuur over my, zo ben ik en peine over Willem, en nog meer over zyne Lotje; maar anders moest ik hctuitfchatcrcn , over de wysheid, die gy aanneemt , als gy van mynen ftaui fpréekt! En dat een Mensch, dat ecu dag of zestien in de fuik is; dat fpreekt ook al van'  WILLEM LEEVEND. 11? van wagen; van bedenken in wat ftaat ik ben. Ik hoop immers niet, myn weekhartige diefje, dat gy byzondere aanleiding by u zelf hebt, die u op mynen ftaat zo aandagtig maakt? Evenwel! . . . Nu, hou uw kleur maar, het is dan alleen, om u zekere waardigheid by my te geeven ? niet zo ? die van getrouwde Vrouw. Getrouwde Vrouw! Mallootje mogt ik liever zeggen, als ik zie, hoe decrlyk gy uwe denkbeelden over mynen ftaat hoetelt en haspelt, en over dat ten zynen tyde, (vry pedant —- ten zynen tyde!) Nu, hou u nog maar een week of agt gerust; en zo dra als ik weet, wat of er op ftapel ftond, zult gy het weeten , zelf eer de Communicatie-Brieven gedrukt zyn. Groet Juffrouw Helder voor my, en fchryf my altoos veel van haar, - Ik ben weer een geheelen namiddag, ja tot negen uuren toe, geweest by Juffrouw de Vry. Bram gelooft zeker, dat ik by die oudheid, die zeldzaamheid; (is eene Vrystcr van vyf- en- zeventig jaar, dieryk, die aanzien» lyk, en zo als uit de ruïnes blykt, zeer fchoon was , geene zeldzaamheid in bet uitgeftrekte kabinet der Natuur? moegljk behoort zy wel in het vak der verfteende zaaken ; want zy heeft my gezegd, dat zy nooit verliefd geweest is; nu, wy harmonieeren niet vergeefsch,) .... die paren» thelis is wat groot! zeldzaamheid wel be¬ waard ben, Het is, in ernst, een origineel kali 3  «1$ HISTORIE VAN DEN HEER rakter, en ik kat alle gezelfchappen, als zy m$ laat verzoeken. Wy ketteren bedroefd, dat is waar; maar een Mensch moet wat doen; en ik kan met haar niet over de Komedie, en het Puc& lint cener Juffrouw Wattier praaten. Myn Brief aan haar kan ik u niet geeven, maar haar antwoord gaat hier nevens. Ik hou zo geen copie van \ geen ik fchryf, en ik durf haar om den Brief niet vraagen. Jk groet u en den lieven Everards, vopt. Bram en zyn dierbaar Echtjuweel, A. RYZIG, NB-  WILLEM LBEVENDi I!£ NEGENTIENDE BRIEF. Mejuffrouw ciiristina de vry aan Mevrouw alida ryzig. lieve kind! w Brief heeft my regt gefmaakt; nu , dat kunt gy wel denken. Het is by my maar afgedaan, dat hy, die goed wil doen , om de achting der menigte te verwerven, zyn banden wel t'huis mag houden; hy doet munnikenwerk. Ik ben nu eene ouwe jonge Juffrouw van vyf- en- zeventig jaar; ik had altoos zin in goed te doen, maar om dc waereld heb ik nog nooit gedagt. Ik ben eene waare Protestante : geen onfeilbaaren Rechter, over myn denken of doen, kan ik dus erkennen. Doe ook zo; volg uw eigen oordeel; gy zult veiliger doen. Men hoort geduurig klaagen , dat de menfchen. zo veranderlyk , zo ongelyk aan zich zeiven zyn. Dat kan niet anders. De meeste menfchen zyn Spiegels; zy kaatzen weerom, zy hebben niets, oorfpronkelyks; niets karaktrifeerends dan de wederkaatsbaarheid. Of wilt gy liever, dat ik my» leenfpreuk van den Schouwburg neem? Goed! Alle menfchen, immers de duizenden, zyn Coïaedianten! Nii vertoonen zy eene. Nigt, die heel li 4  120 HISTORIE VAN DEN HEER fnapagtig valt; dan eene Tante, daar zy van erven moeten; dan de Huishoudfter van Neef, die voor hem over zyne dispofitairen gebiedt; danMe•vrouvv Gril, die haar veel plaifier op haare Buitenplaats kan aandoen; dan Juffrouw Dings, die veel goed'by haar koopt, en haar dikwyls in haar koets uit de Kerk mede neemt; dan weer Domihé * ♦ *, met wien zy zich eene eere rekenen omleraan. Kortom , zy fpeelen allen rollen, die zy Tioodig oordeelen voor hun eigen belang: vermits zy nu zeer verfchillende perfoonen moeten verbeelden, is het natuurlyk, dat zy zich zeer oi\4 gelyk zyn moeten. Voeg hier by, Daatje, dat blqodc, yreesagtige menfchen het allcrgemaklykst tot valschheid kunnen, ja moeten overflaan: zulke menfchen hebben geen vast punt , waar op zy ftaan blyven. Uit laffe toegecvemiheid zullen zy, zelf met eene bcleedigde Vriendin, fpotten; niet Uit een boos bedorven hart; neen: maar uit die zwakheid, dje eenen Petrus zynen Heer deedverlochcnen. Baatzucht en kwaadaartighcid maaken niet half zoveel fchynheiligen en valfche Vriendep dan blooheid, en dat zwakke, 't welk voor alle indrukken wykt. Hoe is 1 e.t toch in uwe groote waereld? Net ■zo als het in. de myne was; de Modes veranderen, de ; tiquettes worden wat verfchaven, maar de menfchen blyven zo al dezelfden; uwe jonge Cociuetus wandelen in de voetfpooren haare? Groot-  WILLEM LEEVEND. I2i (Grootmoeders. Ontbloote boezems, het air cavalier, lugttge dansfen, zucht tot hetfpel; jongens, die hunne handen met amandelbrood was» fchen, en een geheel huis parfumeeren al hetzelfde als voor vyftig, zestig jaar. Het geen men nu une Dame du Ton noemt, noemde men in mynen tyd une Dame du bel air. Onze favoir vivre was dezelfde als zy nu is. Men ging toen ook Uit om te bedriegen, en — bedroogen kwam men t'huis. Alle groote gezelfchappen zyn gemaskerde Bals. Waarom geeft men anders dit a Gouverno niet: deezen namiddag zal ik de eer hebben, om de volgende perfonadien te vertoonen enz.; dan kon men, zo al niet de deegelykheid, immers de bekwaamheid der Actrices bewonderen. Hoor Kind, al het kwaad, dat dc waereld van my fpreckt, beftaat hier In , en belfond hier altoos in; (immers zedert ik vyf- en- dertig jaar oud was, en alle onze fraaije Heertjes aan andreh ten erfdeele Het:) „ Chrisje de Vry is een wonder„ lyk, een raar, een eigenzinnig mensch." Konde ik grootsch zyn op eene lofrede , door een zo verachtelyk perfoontje als de waereld is, gemaakt, daar zou ik grootsch op zyn; nu heeft dit geen gevaar. Want waar in beftaat nu eigenlyk myne zonderlingheid? Hierin: dat ik'geene zedelyke Comediante wil zyn , en volftrekt myn eigen pcrfoon wil verbeelden: dat men my nooit tot'een draaiorgel konde vervormen; maar dat ik naar een ö $ klein  124 HISTORIE VAN DEN HEER, klein getal vaste regels werk; fpreek, zo als ik denk, en denk, zo als ik denken moet. Word deezer waereld niet gelykvormig, is wel eene Euangelifche les , maar met een eene Philofophifche les; (of gelooft gy met my, dat onze geheele Godsdienst eene werkzaame Wysbegeerte is?) Die les te volgen, kan des niet berispelyk zyn. Hier, in myn eigen hart , moet het mooi weer zyn; en zegt Vader Luiken niet heel aartig? /lis ,t Buiten woedt, Is 't Binnen zoet. Ja, Daatje, ik heb nog al zin aan Jan Luiken, al merkte gy onlangs aan , (gy zyt toch een aardsch platje!) „dat Jan Luikens vroomen alle zo florzig in de kleeren zyn, en verbaast lang van ftuk vallen." Hy is geenCamphuizen. Daar hebt gy gelykin; maar wie is hem gclyk? Zoet! Ik zou daar weer op myn ftokpaardje komen. Wel kind, als ik niet flapen kan, dat nu zo al eens met den ouden dag zo valt, dan reciteer ik, altoos in myn gedagten , een ftuk, en wel myn lyfftuk uit dien gemocdcly» ken mans werk: Godzaligheids-genoegzaamheid, ó Dat is zo voortrctfelyk! Wel, nu zou ik ook wel haast zeggen: ,, Chrisjé de Vry, gy wordt oud, Meisje; het ftaal „ begint er uit te gaan." Zie my zo eene uit-» wei-  WILLEM LEEVEND; 12$ weiding eens! En ik plagt zo fix by myn ftuk te kunnen blyven: Nu, wagt maar een oogenblik \ waar fchreef ik ook over? Ja, 't is comicq, zo als de vermogens der oude lieden afneemen I Myq, gebit en gezicht zullen my, denk ik, getrouwer blyven dan myn geheugen, en de kragt om klaar te denken. Al zo als het God belieft, Ik ben al yoor lang in myne overdagen, (zo als men op de Naaifchoolen fpreekt.) De meubeltjes worden zo al vast wat opgepakt, en dat is eene goede herinnering voor Chrisje de Vry, om naar haar eeuwig huis tc gaan. Alles is io gereedheid. Ik benverzadigd van de leevensmaaltyd; en offcho»n ik er niets tegen heb, om met jonge vrolyke Menfchen, die my voor geen lastige oude Vryster houden , daar pas ik wel op, nog wat op te blyven, en zo wat mee te peuzelen en te praaten, zo zal ik echter, als de Heere van alles my een wenk geeft, opftaan , hartlyk dankbaar voor het goede onthaa.1, en myn plaats overlaaten aan een andere. Men zegt: „ ik moet (gy moet) my in alle „ onverfchillige dingen fchikken naar den kring, „ waar in men is, -naar het land, waar in men „ woont, enz.'" Maar die regel is my bekend. Wie moet nu, dit blyft de vraag, bcpaalcn, wat Voor my onverfchillig zyn moet? „ De kleur van myn fak , het fatfoen van myn muts, myne „ ftoelen, myn» kabinetten, myn zilver?" Ach, ik  124 HISTORIE VAN DEN HEER ik ben zo gedwee als een kabretleeren bandfchoen ; Zoek de kleur uit. Is dit nu de kleur, die ik hebben moet ? — Ja! — Goed! Iaat cr my een Sak van maakcn Moet ik eene Dormeufe opzetten , om niet met myne Dienstmeisjes gelyk te zyn? Zend uw knegt naar de zindelyke Juffrouw le Grange; myn grys hoofd, met al deszelfs natuurlyke krullen, is wel zeer ten dienfte myns Vaderlands. Zyn myne ftoelen , voor zo eene ryke Vrouw, in zulk een pragtig huis, te ouwerwets , beftel een douzyn of zes andren; ik zal deezen aan heele hupfche jnnge lui in myn buurt geeven : zy zullen er heel mede opgefchikt zyn, en voor dat geld wat anders kunnen koopen. Zyn ze te mooi voor die lui ? Verkoop ze, en geef hun het geld. Moet ik, in plaats van kabinetten en laatafels, commodes en fecretaires hebben? Verander die insgeïyks. Die tafel! ja, myn Vriend, hy is my zo gemaklyk, ik heb er al zestig jaar aan zitten fchryven en eeten; maar fiat, ik geef hem ook al voor een ander: ik wil niet, dat myne goede Vrienden , om des tafels wil, de thee minder geurig zoude fmaaken ; doe die tafel ook al maar op eene yerkooping. ,, Ga ter kerk, ten Avondmaal; dat doen duizenden, die juist zo denken als gy." En hier, myn Vriend, heb ik myne linie Non Plus Ultra getrokken! Hier is uw gezag en myne infehikkclykheid netjes uit. Ik doe geene vaifchc verklaa- ring..  WILLEM LEEVEWD. I55 ring. Ik wend niet voor, dat ik uitga om geleerd en geftigt te worden, als ik weet, dat ik zoude moeten vraagen : wat zal ons deeze fnapper zeggen? ,, Tracteer je arme Buuren niet in uw huis, gy „ maakt er u belachlyk door; geef hun geld, en ,, laaten zy in hun eigen huis eens vrolyk zyn." Neen, Vriend, gy moogt verftand hebben van nicuwmodifche meubelen, maar gy hebt geen verftand van wéldoen. Eene enkelde verkwikking moet myne arme Broeders en Zusters niet van hun goeden naam beróoven , of in hun kostwinning hinderen. Alle oogenblik komt er iemand in het armoedig huisje, of liever keldertje; de reuk van het gebraad alleen zou alles onherftelbaar bederven. Zy konden zich over mynen overvloed bedroeven, indien ik die voor my zelf hield, maar nu ik meedeel, nu ik met gratie uitdeel; wel, nu dankende goede menfchen hunnen lieven Heer, om dat hy my zo ryk gemaakt heeft. ,, Maar het is in eene Vrouw, als gy zyt, ,, evenwel zeer belachelyk, lteenen uit den weg ,, te neemen en die ter zyden te fmakken, opdat ,, er niemand over vallen en zich bezeeren zou,, dc." ■— En zeden wanneer is onze deftige Hollandfche natie zo opgevrolykt, dat het goedaartig voorkomen van een ongeluk in ftaat is om haar te doen lachen ? Tot welk een foort van lachen behoort deeze? want er zyn ten minften zo veele foorten van lachen als van kusfehen; en ia  i2Ö HISTORIE VAM DEN HEER in myne jonge jaaren heb ik eens, by geleegenheid dat de Eerwaarde P ** * fprak, over de woorden: dat Judas Hem verraadde met eenen kusch, hooren zeggen , dat er Wel twintigerlei fooften van kusfcben waren. Myn Broer, die lang dood en weg is, zat agter my in de Bank, (want bet was Buiten ,) en die luisterde my in: Wetfteen der Vernuften, pagina zo veel; Janus Secundus, pagina zo veel. Nu, dat is voor by. Het is wel meer' dan zestig jaar, denk ik, geleeden; „ Ja maar, zegt men , gy hebt toch wondeflyke ftellin„ gen! " Noemde men deeze menschlievenheid nogKettery, ik zou zwygen, en het aanfehryven op de lyst van werkheiligheid; maar wonderlyk vinde ik er toch niet im De weg tot rust en geluk, rhyrie Vriendin ,■ beftaat hier in: verlicht uw verftand; bekoel, en zet uw oordeel wel vast; bemin het waarc; zié uit uwe eigen oogen ; gewen u om aan u zelf reden te geven van uwe bedfyven; heb achting voor u zelf; weeg altoos ; en ftoor u niets aan dc willekeurige bevattingen der waereld. Dikvvyl hoor ik: heb achting voor het oordeel van braave i van Godvruchtige lieden : o niets is billyker, mits dat die braave, die Godvruchtige lieden óók de moeite ncemen, om op myn fujet, vóór zy my beoordeclen , wel te onderzoeken ; tot zo lang heb ik met hun karakter niets tc doen. Zo gaat het niet oudertusfehen. Cy hebt tj veel verftand en  WILLEM LEEVEND. 12? fcü waereldkcnnis, om my niet te verftaan: „Een „ braaf Man kan een onbevoegd Rechter zyn :" hy behoeft my , die hy gaat beoordeelen , maaf niet te kennen, zo als God en myn geweeten my kent: voor zyne braafheid heb ik achting; maar zyne uitfpraak geldt niets by my. Ouwe Lieden, en vooral ouwe Vrysters, zyn praatagtig; dit kan wel de reden zyn, dat ik nog al voortfehryf. — Gy weet, dat ik vlak tegen het algemeen gevoelen beweer, de bizarre ftelling van den ernftigen Apostel Jacobus: alle ongerechtigheid is zonde. Daar door ben ik by de waereld in een zeer kwaad blaadje geraakt; want zy heeft, tot een formulier van eenigheid aangenoomen: „ Geene ongerechtigheid is zonde, dan juist zo „ eene daad , die ons haare verachting op den ,, hals haalt, en ons de Godlyke ftraf doet duch„ ten; " wellust meen ik. Men eet met den gierigaart, men houdt gezelfchap met den lasteraar; men tourt met den trotfehen; men is vricndlyk gemeenzaam met den harden , den onmeedoogenden. Ik heb geen belang by het Procés ; maar hier over erger ik my evenwel. Ik fcheide er van af; want ik heb met myn Neef Blankaart, die nog zo wat aan de Helders en de Vryen vermaagfehapt is, ééne-familie trek; zy is deeze: ik zie om de dood niet gaarn de menfchen van hunne flegte zyde: dan bedroef ik my maar; en oude lui moeten vrolyk zyn ; de ouderdom op zich zelf is eene ziek-  IS8 HISTORIE VAN DEN HEER ziekte. en zo als myn Camphuizen zeit ... zie ^ daar zou ik weêr op myn ftokpaardje komen, en gy, ftout ding„ de oude ziel-uitlachen. Hoe is het toch zo verbaasd in de war met u en uw Stiefvader? Ik begryp wel, dat er weinig harmonie zyn kan, maar men moet geene druiven willen leezen van doornen. Ars gy my weder eens bezoekt , dan wilde ik daar wel eens over praaten. Het zal denkelyk over uw Broer zyn : want wat kan er met u voorvallen ? Ik beklaag uw Moeder: zy was zulk een zoetaartig Keetje Burlet, toen zy met myne Santje als een paar kinde? ren omging. Nu groet ik u, cn ben Uwe gencegene Vriendin, c. de vry. Groet uwen Man, dien ik zeer hoogacht, uit mynen naam. TWIN-'  WILLEM LEEVEND. I2p TWINTIGSTE BRIEF. De Heer gerrit van oldenburg aart tien Heer willem leevend. MONSIEUR LEEVENüf JC/iet ik het niet om uwe Moeder, ik zoü Op uwen inpertinenten Brief een antwoord fchryven, dat u in 't vervolg zoude beletten, my op zulk eene ondeugende wys door te haaien; maar wat zou ik my met zo een kwaaijen öndeugenden Lichtmis bemoeijen * Waart gy myn Zoon, ik zou er fpoedig een eind aanmaaken, en met de eerfte occafie zeilde gy uit Texel. Uwe goddelooze ketterfche gevoelens zyn ons wel bekend, al zyn wy juist zo geleerd niet als myn Heer de Studieus. Ga uw gang; gy zult er zelf fiegtst by ftaan; en hoogmoed komt voor den val. Ik fchaam my voor uw Moeder, dat die zo een Jongen heeft: nu, zy heeft u ook genoeg bedorven. Geld geef ik niet — geen duit; dat gy niet hebt, zult gy niet verbruijen. En zo gy in uw gedagten durft neemen, om een Meisje, daar gy zo mede op de praat zyt, in de familie te brengen, dan zult gy met my eens aan den dans raaken. Verftaat gy dit, vlegel? Ondankbaare Jongen, weet gy wel, hoe zeer ik uwe Moeder bevoordeeld heb; he? Jy op een iv. deel, I Kan-  13° HISTORIE VAM DEN MEER Kantoor? Het aanzicht je wel. Het heele Kantoor was lang naar de maan geweest, had ik het niet (taande gehouden; en dat fatanskind? uw Zuster, die moet niet over myn drempel komen, zo als zy my tergt! wel, ik zal het niet verdragen , al zou Amfteldam 't onderfte boven. Maar ik mag my met zo een Jongen niet ophouden. Zo je weer aan je Moeder om geld fehryft, zal ik u anders fpreekea G. V, O LD EN BURG¬ EEN-  willem leevend. I32 EEN-en-TWINTIGSTE BRIEF. • De Heer wIllem leevend aan Mejuffrouw adriana belcour. waarde belcour! IMCoet ik fchryven? tiet ismybynaoiitaoöglyk, Evenwel? Naauwlyks waart gy met Roulin vertrokken , of haare manen begonnen als eene ftille beek aftevloeijen: zy zat agter over in haareü ftoel, met gevouwen handen en gefloten oogen. Dit zielroerend gezicht deed my met nadruk uitroepen : 6 myn God! Met moeite opende zy haare matte oogen, floeg die op my, hield die onbeweeglyk gevestigd* Myn hoofd rustte op myn hand: ik was troostloos, ó Dat affcheid vanu..! Zo veele tederheid, en zo veel kragt om zich te bedwingen , tot gy vertrokken waart. . . . ! Ik ftond op, ging naar haar toe, drukte haar lieve zwakke hand aan myn door droefheid afgepynigd hart. Lotje. Wat is dit eene heerlyke lentedag! Hoe koesterend is de zon , wat verkwikt my haare warmte! Hemelsch licht! Ei lieve, myn Vriend , zeg nog eens die fchoone regels van Milton, by het opgaan der zon. [Ikpoogde het; maar mynftem I a viel  13* HISTORIE VAN DEN HEER viel weg, ik kon niets clan haar aanzien. ] Kunt gy niet, geef u dan geene moeiten. [Na wat zwy~ geus zag zy naar de lucht, en toen in den bloemtuin.] Hoe fchoon is deeze zichtbaare Schepping ï Hoe zien wy in alles de genadige oogmerken van Hem, die zeide: daar zy licht, en daar was licht. Hy riep ons niet alleen, om eens hier namaals gelukkig te zyn ; maar ook om ons in den eerftcn aanleg onzes zedelyken wezens , zo te doen worden. Die fchept, bemint. Twyfelt gy daar wel aan, myn lieve Leevend? Ik. Van waar toch ontftaan de veelvuldige klagten over de onvolmaaktheden van onzen ftand? Lotje. Zy ontdaan meest allen uit trotschheid, ondankbaarheid, en uit het verkeerd befchouwen van 't geen geluk is. Ik. Is er dan wcrklyk meer goed dan kwaad in dit leven ? Lotje. Dat zal ik liefst niet bepaalen ; maar dat weet ik, helaas! by eigen ondervinding, dat wy de bewerkers van ons lot zyn. Ik. Geheel, myne Lotje ? zou dat waar zyn ? Lotje. Mooglyk niet geheel. Wy doen de gevallen niet voortkomen, maar het ftaat aan ons, ©m er dat gebruik van te maaken, 't welk wy verkiezen er van te maaken. Gy , myn Vriend, waart de bewerker niet van uw geval met Goudenftein, maar het ftond aan u, om er u geheel anders in te gedragen. Het was niet noodzaaklyk, dat  WILLEM LEEVEND. ï 3J dat gy hem kwetfte; gy had kunnen wyken, been gaan , hem verachten. Ik. Ach , myne Lotje, redeneert men, als liet vuur der hartstocht reeds in onze aadren gloeit? Lotje. Neen: zo rasch men zyne driften hoort, worden wyzen en dwaazen al vry gelyk aan elkander. Hy, die met Leeuwen fpeelt, kan nietverzeëkerd zyn, dat zy hem nooit zullen verfcheuren: maar vergt de Natuur ook wel, dat wy met zulke heevige Vyandcn dartelen? Hoe zegt onze uitmuntende Neufville van de driften? liet zyn gebreidelde, doch vyand'lyke dieren , Die niets misdoen, ten zy wy hun den teugel vieren. Haare vermogens zyn onbefchryflyk. Maar men ziet ook, dat de wyze Schepper de fterkfte driften geeft aan menfchen , uitgerust met de grootfte zielsvermogens. Kragt, inwendig vermogen, u yn Willem , fchynt ook het grondformeerzel van alle uitfteekendfrkarakters te zyn. En om die reeden zie ik niet, hoe men zulke menfchen zo ligt kan verlchoonen, van wegen de verwoestingen, meermaal door hunne driften aangerecht. Zy zyn verpligt, en daarom ook in ftaat gefteld, om hunne driften tot de verheeven fte oogmerken op te leiden : zy hebben eigenlyk de roeping, om groot te kunnen worden. Hoe veel zal er van de eerfte richting hunnes harten niet afhangen, denkt gy ? I 3 Een  134 HISTORIE VAN den heer Een Cartouche had een Turenne kunnen worden; zo zeker als eene Dame, die keurlyk omberen kan, kragt van geest gehad heeft, om eene fraaije wysgeerige verhandeling te leezen. Ik. Ik bedenk u voor deeze les i dit is my geheel nieuw. Gy, myne lieve, zult, aan dc opvolging daar van, uw geluk grootlyks te danken hebben? [Zy bloosde.] Lotje. Myn geluk! Leevend? . . . Evenwel, ais or,s geweeten ons zegt, gy hebt uit liefde cn eerbied voor God uwe driften beftrecden , dan kunnen wy ten minften dc komst des doods gerust afwagten. Niet zo zeer onze vorderingen, als wel onze yverige poogingen, om te vorderen op den weg der waare Deugd, moeten ons bemoedi, gen: de treffende alleenfpraak van Hamlet, en V*oor al deeze regel; To be, or not to be?-~ that is the question: komt my zo fraai niet meer vóór, als zy u voorkomt. Ik zie nu de zaaken uit geheel andre gezichtpunten : Zyn, of niét zyn ; js voor my de groote vraag niet meer. Ik zal aanweezig blyven. Ik zal daar het werk weder op, vatten. De djod heeft mydit, voor eenige mimi u-  WILLEM LEEVEN O. I3§ muiten mooglyk, doen ftaakcn ; ik zal in flaap vallen, maar ontwaakende, zal ik myn werk vervolgen, ïk vertrek van hier met myne eigene neigingen. Wie weet, hoe veele ftandenvan heerlykheid, van gelukzaligheid, dat ik nog zal doorgaanof ik ooit het toppunt bereik! Dit zy den alleen Wyzen bevolen. Welhaast zal ik meer weeten, dan alle de grootftc Philofoofen ooit in ftaat zyn om te gisfen. Ik. Ik zie myn pligt overtuigend, ik zal pogen dien te volgen. Evenwel! .... Ach , myne L0tje [ Ik omhelsde haar weemoedig. ] Lotje. Evenwel ? welk een denkbeeld rees daar in uw geest op ? Ik. Het eenig denkbeeld , dat my thans be- hecrscht droefheid over uw aanftaand ver- fcheideu. [Haar door myne traanen aanziende. J Zou er geen hoop meer zyn? Lotje, Bedaar een weinig; zit by my; ik moet nog eens vertrouwlyk met u fpreeken. [Ik deed zo. ] Neen, er is geene hoop meer. De Natuur is afgeftreeden. Ik heb niets meerder te doen, dan met onderwerping de gevolgen myner eigen verkeerdheid te dragen; dat is billyk: die zwakheid zaait, zal afmatting maaijen. Gy zyt verbaasd over deeze belydenis; gy zult meer hooren. Gy verdient dit onovertrefbaar blyk van myn vertrouwen. [Zy peg haar fneeuwitten arm om myn hals.] Ik heb u bemind, Leevend: bemind, zo I 4 als  'SB6 HISTORIE VAN DEN HEER als nooit eene Vrouw bemind beeft. Ik heb v bemind met eene liefde , die alleen in zuivere zier len heerfchcn kan. Vóór ik u kende, ademde ik naar eenen onbekenden fchat. Ik zag u dat was genoeg. Uw onbedorven hart , uw reine geest, gloeide en fprak in een gelaat, dat geheel Open , geheel heerlyk is. Daar ftond gy. Ik vodde , dat gy myn Ideaal waart. Smaak in hetfehoor ne, het goede; hoe fterk verbond gy my aan u I Snel gingen de innigfte gewaarwordingen uwer ziel in de myne. Wy hadden alles gemcenfchappelyk; ik dronk, met volle ftroomen, liefde uit uwe denkende oogen onbekommerd in. Ik onderzogt den aart deezer geneegenheid niet, zy was te onfchul- dig. . ... Ik zag, te laat dat ik, ach, myn Vriend! dat ik nog niet konde bemin¬ nen , zo als de Engelen in den ftagt der volmaaktheid ; en uw hart was niet meer vry, toen myne ziel, de uwe . omhelzende, met haar weg ftnolt. Niets is te vergelyken by het geen ik in 't binnenst van myn hart gefmoord, en -- geleeden heb. Gy hebt u uitmuntend gedragen. . . Zeg my, ó myn Leevend, heb ik u uwen pligt wel moeilyk gemaakt? heb'ik de waardigheid myner Sex wel altoos gehandhaafd, Ja! van beide getuigt myne .confeientie voor my. Ik. Wat kan ik antwoorden? Gy vernietigt my j Elk woord is eendolkfteek . . . Hemelsch Schepsel ! Haat gy my niet, daar gy door my. . . , . m  WILLEM LEEVEND. 137 f_ Zy lag ka are hand, zo doet zy meermaal, op my* pe oogen. ] Lotje. Ga niet voort! Onfchuld is uw geheel karakter te my waards. Gy hebt u edel gedragen, Gy gaaft my nimmer aanleiding, om u te onderfcheiden; maar ik kon u niet zien, zonder u te beminnen. . . Nu zal haast alles wel zyn. Naar maate ik verzwak, wordt myne liefde voor u har- monieufer , edeler, heiliger ! Nu bemin ik u, zo als gy my bemind hebt; geheel vriendfchap. Ik. 6 Waarom, waarom was myn hart niet vry ? Hoe gelukkig zoud gy my gemaakt hebben ! Ach , Lotje! ben ik de oorzaak van dat ftil, diep-ingrievcnd verdriet, dat aan uw leven geknaagd heeft! Moest uw teder hart om hem lyden, die het beminde ? Ik moet fpreeken ! Denk niet, dat gy alléén ongelukkig geweest zyt. .... Al uw lyden heb ik op de zwaarfte wys gevoeld. Gy, die de liefde zo wel kent, en weet, dat zy zo zeer van vriendfchap als van ondeelnecmcndheid zelf, onderfcheiden is ; gy bcfchuldigt my immers niet ? Lotje. Myn Vriend ! « befchuldigen? Om dat ik dwaalde? Niets dan fchuld maakt ons eigenlykongelukkig : indien wy dit denkbeeld opgeeven, w;iar zullen wy dan geraakcn ? Beklaag my; maar bezwaar u nergens over; gy zyt onfchul- I 5 Ik.  Ï38 HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Myne rede ftemt met u in, maar myn hart,, Lotje, [my invallende. ] Kan u niets verwyten. Heb des vrede met u zelf; en ais gy u zult getroost hebben, ga dan uwen weg met vreugde. Vergeet maar nooit, dat Lotje u bemind heeft, en dat het aan u ftaan zal, om haare zwakheid vergeeflyk te maaken, zo dra men u kent, zo als gy nu zyt. Voltooi den fchoonen , den edelen aanleg uwer oorfpronkelyke natuur, en ik zal gerechtvaardigd zyn. [Ik was verftomd; zy ging, na een geruimen tyd ftilzwygens, dus voort.] Gy weet, dat Bernards my bemint? Ik-ondcrlcheide hem zo zeer, dat ik met genoegen zie, hoe mooglyk het zy, dat gy beide eens zeer dierbaarc Vrienden wordt. Ik. Ik ben alreeds zyn Vriend. Die Man trok my, zo als ik hem met opmerking zag. Lotje. Zyn karakter is ftille zedelyke grootheid. Gy zult een fchat in hem bezitten, zo hy u eens wel kent. Myne Vriendin Belcour ! Van haar had ik meer eentoonigheid gewagt; zy was zeer — ttllerfterkst by ons affcheid geroerd; gy kent haar koel, diep doorwerkend karakter!,.... Het fchynt, dat alle menfchen op zekere punten zwak zyn. Hunne meerderheid boven ons zyn zy grootendeels verpligt daar aan, dat hunne zwakke zyde niet beftreeden wordt. [ Zy zag my minzaam aan. ].Tyd-en Godsdienst zullen haar den vreede haarcr ziel wedergecven, Zy heeft my byna Moedcrlyk bemind; myn crkentlyk hart hechtte zich  WILLEM LEEVEND. 139 zich aan haar. Maar myne Vriendin was altoos , tot in haare vriendfchap zelf, geheel reden. Ik. Men zegt, myne Lieve, dat de verftandigfte menfchen dus handelen: zou men hen durven berispen ? Lotje. Neen : maar —t- navolgen! kunt gy, kan ik dat ? Myn hart was echter nooit regt vervuld. Eene hooger, tederer, geestryker vriendfchap was zyne behoefte. Dit ftrekt my niet ten blaame ; wy ontfïngen allen dezelfde geaartheid niet. Troostbaar; zywas onbefclnyflyk bewogen, Ik. Kon het anders zyn? ^ivoor het laatst, immers naar alle waarfchynlykheid, aan haar Moederlyk hart te drukken!— Hoe haatlyk zou dan het verftand in myne oogen zyn? 0 Myne Lotje, myne lieve Lotje, dg Natuur, de Vriendfchap, de Liefde hebben zulke lieve, zulke — mag ik het u wel zeggen? zulke achtingwaardige zwakheden. Traanen zetten wel eens een groot karakter meer waardigheid by, dan eene yskille, zich altoos in zich zelf intrekkende koelheid, II; doe voor altoos afftand van den roem, dien ik als een verftandig Man mooglyk eens zoude kunnen verwerven, indien ik daar aan eene eenige verrukking van myne aandoenlyke ziel zoude moeten opofferen. Nooit, nooit zullen myne gewaarwordingen in myn eigen weinig beduidend zelf eindigen. Ik moet genieten — ik moet genooten worden. Ik moet in den boezem van myn Vriend mogen inzien; maar myn  14© HISTORIE VAN DEN HEER myn geheel hart, zo als het is, zo als het op dat oogenblik bewerkt wordt, geef ik ook voor zyne doordringende oogen open. Het is het zyne, zo zeer als myn eigen. [ Zy glimlachte. ] Lotje. Hoe bekoort my dit enthufiasme der Natuur in u! Hou echter eene bedaarde omzichtigheid niet voor menfchenhaat. Alle eerlyke lieden hebben dat open , dat voortftroomend gloeijend karakter niet; kunnen het'niet hebben. Ik durf hier byna niet meer van zeggen: ik vrees deeze edele beginzels te verzwakken. Gy zult dikwyls misleid worden met deeze zielsneiging, zo gy niet voorzigtig zyt. Ik. Dit getroost ik my; ik zal echter poogen op myne hoede te zyn, als my iemand perfoneel behaagt. Lotje. Poogen? Durft gy u hier van verzeekerd houden? Leevend! gyweêrftand bieden, wanneer uw borst in de nabyheid van hem , die u beviel, ruimer ademt ? Wanneer gy reeds in 't verborgen naar hem reikhalst? Als gydoor zeker medegevoel bezield wordt? Gy poogen! . . . 6myn Vriend! Ik. Ik ben grootsch, myne Lotje; en zou myne grootschheid niet in ftaat zyn, om het werk der voorzigtigheid taamlyk wel uittevoeren ? Lotje. Zal zy u wel ooit in ftaat ftellen, om u \iwen Vriend te doen behandelen, als of hy eens uw Vyand worden zoude? En uw Vyand, als of hy eens uw Vriend zoude zyn ? zult gy ? Ik.  WILLEM LEEVEM». i^i Ik. Nooit, noch in deeze, noch in de toeko* tnende eeuwe! Hy, die dit doen kan , beleedigc den Vriend; en hiertoe zal ik onbekwaam zyn —■ immers na een koel wel overdagt plan, uitgevonden ter myner gerustheid. Zo dra ik kan verdenken, is er geene vriendfchap meer; wel menschlievendheid , wel erkentenis — maar vriendfchap 1 onmooglyk. Lotje. Hemelfche neigingen, om altoos het best te gelooven, te hoopen, te verwagten; om in het licht te wandelen; om altoos goed te doen; om in, de menfehelyke zwakheden verfchooninge te zoeken, als men ondankbaar behandeld wordt. . . «■ Durf ik het waagen, om tegen u,myn Vriend, te zeggen: doe niet te veel? Dus lang had zy, echter by veele tusfehenpoozingen, en by afgebrooken reden, langzaam en zagt gefprooken, toen de Heer Roulin binnen trad; hy groette haar met eenen kuseh van u. Zyne oogen toonden, dat hy geweend had, Zy was uitneemend minzaam tegen hem; wenkte my om nergens van te fpreeken: zy wil alle ontroeringen voorkomen. De Doctor ordonneerde niets dan een verzagtenden eenigzins voedzaameu gerstendrank. Hykwam nog eens om tien uuren. Deeze was voor twee da-  14- HISTORIE VAN DÉN HE È ft. dagen dus verre. .Voor ikhemiluit, moet ik, hoe zeer myn hart verbryzeld wordt, het volgende er riog by voegen. Hy kwam gistren hier viermaal* Zy gebruikt niets meer; Alles prikkelt haar dermaate, dat zy geweldig, doch magteloos hoest. De benaauwdheden minderen; de fiaauwtens komen meermaalen. Hier tegen heeft hy iets voor* gefchrceven. Deezen namiddag wandelde'zy tüsfcheri Klaartje en my, vah dc tafel naar het raam, om hetBIoemftuk, dat nu zeer zuiver en aangenaam ftaat, nog eens te zien. Zy zag het, met een gelaat, waar In ik alles , wat er in haar ziel omging, zag. Ik verfta haare gedagten. Zy drukte myne handj maar keerde haare dryvehde oogen van my. Eindlyk zeide zy: V is fraai, maar ik zal er niet meer inwandelen! Dit Tuintje, weet gy, heb ik voor haar aangelegd. Belcour! Behoef ik meer te zeggen ? Voorby den fpiegel te rugkomende, ftond zy een oogenblik ftil; bezag zich naauwkeurig. Is dit waarlyk, is detze fckaduw Lotje P Ben ik der* inaate veranderd! .... Zich tot my keerende, zeide zy, met al dat harmonieufe, 't welk haare -Item zo zeer karakterifeert, en die my altoos in 't gehoor zal klinken: De fuier der flerflykheid moge wegvallen 1 Ik zal leeven 5 in myne oogen zullen God zien. Naauvv-  WÏLLEM LEÊVEMÖ. 145 Naauwlyks had ik het vermogen, om haar naar haaren ftoel te leiden. Ik voelde alles, enwensch nog meer te kunnen voelen. En deeze Engelin zal wel dra uit ons gezelfchap geweeken zyn !... Ik moet de pen nederleggen: ik fidder Zy hield zich het overige van den namiddag en avond ftil. Zy was bezig in heilige ianerlykö overdenkingen. Als zy zelf niet fpreekt, houden wy ons, uit tedere zorg om haar toch niet. te vermoeijen , ftil. Het Bybeltje , daar zy veel in las, hoop ik eens te bezitten. Ik heb haar verzogt, om een lok van haar uitneemend. fchoon hair. Niet om er een cyfer van te laan ten zetten ; zo lang geef ik het niet uit myne handen ; maar ik zelf zal het tot een Koornfchoofje vormen, en agter kristal, in goud gezet , altoos in mynen boezem draagen. Zy glimlachte, toen zy my die gunst toeftond. Waart gy bereekend voor die zagte inwilligingen des harten, ik zoude u daar ook een gefchenk van, maaken. Om zeven uuren leidden wy haar reeds naar haare kamer. Ik ga met Roulin , voor ik te bed ga, nog eens zien. » . . . Zy flaapt zeer gerust. Dit zeiden Rouiin en ik aan elfeander , mer. eenö  144 HISTORIE VAN DEN HEER eene handdrukking , eene deelneeming , die onbefchryflyk is. Klaartje flaapt nu in een PaVilloen op Lotjes Kamer. Gy weet, hoe zy bemint en opgepast wordt. Ik heb thans veel chagrin, en veel te fchryvenmaar waaraan kan ik denken, dan aan myne Lotje ? W. LEEVEND TWEE-  WILLEM LEEVEND. I45 TWEE- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan den Heer paulus helder. waarde broeder! IMCyn Zusterlyk woord zal zeker uw Vryrrietfelaars woord opweegen ? Nu , op dat woord dan , verzeeker ik u, dat ik wel om zes Levites, ert zo veele Sakken er by, wensch, dat gy reeds frisch en wel behouden te rug waart; en dat wel om zes zeer gewigtige redenen. Drie daar van zal ik u zeggen: Zusterlyke liefde Meisjesagtige nieuwsgierigheid, en om dat dan de Heer Renting hier met meer welvoeglykheid zoude kunnen verkeeren. Overtuigd, dat gy het toch wel met my meent, ga ik u het vólgende mededeëlen. Den Heer Renting befchouw ik als een braaf beminlyk Man; zyne vriendfchap is my niet ortverfchillig; maar zyne liefde valt my lastig, om dat ik daar aan nimmer zal beantwoorden. Ik estimeer hem zo hoog, dat ik, zo rasch dit gefchieden konde, gezegd heb, hoe ik hier over denk: men gelooft in 't algemeen, dat ik met hem trouwen zal: dit fpyt my ; want zulke paatjes zyn nooit heel gevallig voor een Meisje , dat wel denkt. Spaar des voortaan alle mo.ite: de Heef iv. deel. K Rea-  146 Historie van den heer Renting zal nooit myn Man worden. Dat ik aait den Heer Leevend niet zo denk, als men, vrees ik, vermoedt, betuig ik u. Ik heb hier toe veele en zeer ernftige redenen; die ik uit nog andren dan de verpligting aan mynen waarden Vader afleide. Maar ik zal of behoef niet te ontveinzen , dat ik in hem belang blyf neemen. Wel, hoe laag ware het anders van my, die hy zeker nooit beledigd heeft! Dat er tusfehen Juffrouw Roulin en hem iets moet voorgevallen zyn, ftel ik vast. Dat zy thans zeer ellendig is, en aan de teering weg fterft, weet ik, helaas! maar niet, wat de oorzaak daar van is. En het komt my ysfelyk voor, daar van den fchuld te geeven aan den Heer Leevend. Wat zyne Vrygeestige gevoelens betreft, daar aan heb ik geen kennis, dan by geruchten; maarweet des te zekerder, dat Profësfor Maatig zeer over hem voldaan is. Hebt gy, die zo veel in zyn nadeel hoort, niets ten zynen voordeelc gehoord? De twee getuigen tegen hem maaken hun getuigenis zeer verdag*. Goudenftein , weetgy, is een fchurk; cn indien Jambres zo verbeest is, als gy zegt, wat gewigt kunt gy dan aan zyn getuigenis geeven ? Leevend is gevoelig, is erkenflyk. Jambres heeft hem veel geleerd, veel dienst als Student gedaan; maar rf Leevend niet meer met dankbaarheid , dan wel met vriendfchap omtrent hem verkeerde, zult gy zeker weeten; ik giste alleen, da  WILLEM LEEVEND. I4J dat het zo moest zyn, zo dra ik Jambres gezien had. Kunnen dit geene Brieven zyn, door Leevend gefchrecven, toen Jambres nog een redelyk mensch was ? Kunt gy door het adres over den inhoud dier Brieven oordeelen ? Dit zou zeer fcherpzigtig zyn. Ik kan het niet heipen, Pauw, maar daar denk ik alweer om dien Franfchen Watcrkyker, die den loop der rivieivn door eenen bovengrond van honderd voeten (zoalshy vertelde,) zien kon. Gy moet fchrikkelyk tegen Willem zyn ingenoomen , om zo maar alles tegen hem Opteraapcn , wat de laster u voorwerpt. Het fpyt my, dat gy aan hem gefchreeven hebt. Pauwtje 7 ( zoude Tante Chrisje zeggen : ) gy klaautert zo gaarn op Ebal ! Doet uwe zucht tot deugd u Iiiet wel eens iets vastftellen, dat gyhadbehooren te onderzoeken ? Ik vrees , dat gy aan uwen Vriend, die grootsch en gevoelig is , zo zult gefchreeven hebben, dat hy zich zal ontflagen achten , om zich by u te verdeedigen! Is dit ook alles zyn fchuld? Dit zal hy te minder doen , om dat zyn eigen grootmoedigheid hem zegt: aldus zoud gy omtrent eenen Vriend niet handelen. Verdenk my niet! waarlyk ,myn lievéPauwtje, men' heeft helaas! niet dikwyls reden om te zeggen : /,(' dank u, 6 Heere, dat ik niet hen als desze Tollenaar; Gy weet ook wel', dat onze zedelykhéid verbaasd veel afhangt van de omdandigheden, waar K 2 ïn'  Ï45 HISTORIE VAN DEN HEES in wy geplaatst worden. Hoe veelen vallen eétiS in hunne onërvaaren jeugd, voor zy nog wecten , wat deugd of ondeugd eigenlyk beteekent; en tfc hiin verbaazend is dit, als zy aan den fteilen bebloemden rand eens afgronds wandelen. Hoe veelen hebben er hun ongeluk grootlyks aan de omftandigheden te Wyten ! Hoe Veelen hebben géftreeden ten bloede toe hebben meer¬ maal overwonnen , doch zyn eenmaal bezweeken ! Wy kunnen, uit de uitkomften , de oogmerken niet altoos beöofdeelen. Wy kunnen immers , zo wy niet op de proef geweest zyn , niet zeggen': dit zoude ik niet, en niet alzo gedaan hebben. Wy hebben hier gelogeerd gehad myn Heer Everards en zyne Vrouw Juffrouw Renard van zich 2elf, zy is Mamaas lieveling; kan ik iets zeggen", wat haar meer by U zoude doen kennen? Vaar Wel, lieve Broêr! deeze is te ernftig, om er eenige fchertzery in te voegen: het is ook eeiie vasfc waarheid, dat ik ben Uwe geneegene Zuster, C. HELDER, DRIE«  W, l L L E M LEEVEND. 14$ . DRIE- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw de Baronesfe de flidderac aan Mevrouw cornelia van oldenburg. mevrouw, ge-eerde zuster ! 33Cebt gy niet alreeds, gehoord, dat ik eene geruïneerde Vrouw ben ? alles is weg , behalven. myn Roozencouleure Jufte — met witte franges, en eenige gaazen halsdoeken en lubben ! Hemel! Waarde Zuster , myn Man , neen myn Tyger, myn Beul, myn Verleider, heeft alles verfpeeld! Ik, arme verlaaten Vrouw, zit in myn vier- envyftigfte jaar , in de bitterfte armoede. Ach, waarom heb ik my niet by den Heere gehouden, die toch niemand verlaat , zo als de Euangelist zegt: by my is de wysheid en by my is het verftand. Ik zie, dat ik dat nog al eens gefchreeven heb: nu, het is wel zo waar, dat ik het wel tweemaal fchryven mag; want ik ben geruineerd. Wy hebben altoos, waarde Zuster, in zulk eene goede harmonie geleefd; ik hoop des, datgymy, nu, ik arm en verlaaten ben , niet zult verftooten. Uw eerfte Man, denk eens aan, was immers myn eigen Broeder. Ach! die Man is ook dood. Alles is weg; myn Orloge, myne Juweelen, verfpeeld, myn lieve mensch; en het monftcr zelf, K'3 dat  ISO HISTORIE VAN DEN HEER dat nooit een Baron geweest is, is naar zyn jak> halzig Vaderland gevlugt. Zy hebben arrest op myn meubeltjes gelegd; en zo ik binnen vier dagen geen duizend guldens heb, zullen zy my in eene gevangenis zetten; (wat zyn dat laage burgerlui, niet waar!) en dat kan ook niet. Help aan Uwe nederige Dienares en ootmoedige Zuster , G. LEEVEND, Baronesle de Fttdderae, VIER;  WILLEM LEEVEND. 15! VIER- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw de Baronesfe de flidderac. m e v r (d u w tante! ]£k was juist by myne Mama, toen uw dcerlyk Briefje befteld wierd. Me dunkt, Tante, tusfcheu ons gezegd, dat Mama veel te goede Vrouw is, om zich met ons te bemoeijen : ik heb des verzogt, om dat Briefje te mogen beantwoorden. Maar, Tante, nu moet ik zeggen, dat gy verbruid met uwe memorie in de klad zit: want Mama weet zich niets het minfte van die goede har'monie te herinneren. Nu, dat is het zelfde. Gy en ik hebben ten m'mften wondcrbaarlyk fchoon geharmonieerd. Ik ben wel wat nydig op u, om dat gy met zo een verpieperden Baron, uw mooije geld, daar ik bloed zo graag van zou geërfd hebben, verkwist hebt; maar ik zal evenwel niet toeftaan, dat de Zuster van mynen lieven Vader om fchuld agter de traliën gezet wordt. Zie daar dan, uit myn geld, de nodige Som. Speel nu niet meer, dan met —. Peperneuten en Jan Hagel : ten dien einde zende ik u een groote» trommel met een Ganzenbord hier nevens. Leg UW Rozcncouleure Jufte af; gy zyt nu zo wat half %. 4 «  'IJS HISTORIE VAN DEN HEER en half eene bedroefde Weduw, en eene der bygaande Sakken , die gy my zelf gegeeven hebt ,zullen u thans beter voegen. My ligt er zeer veel $an geleegen, dat gy als de Zuster van een fatfoenlyk Man voor den dag komt. Had gy wel gedagt, dat ik zo gemoedelykwaar? Ja! dat geloof ik; de Confcientie is zo eene trouwe Vermaanfter, en ik had , myn lieve mensch, nog zo een openftaand rekeningje met u. Ik kan myn Man met zulke beuzelingen niet moeijen l Evenwelé als alles gered is, en gy uw Man , uw tyger, uw monster, uw opgelapten Baron, wilt laaten loopen, dan zal hy niet in gebreken blyven, om ten uwen nutte , het zyne te doen. Ik ben ■ ..... ; Uwe g»neegene Dienares en Nigt, alida ryzig, gebooren leevend. P.S. Indien gy aan my de uitkomst uwer zaaken gelieft te melden, kunt gy het inleggend adres gebruiken. VYF-  WILLEM LEEVEND. I53 VYF- en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw ' ad rian a belcour. waard s t e ! ''VVei f jk ben bedaard , zeer bedaard. Gy zult er zelf over oordeelen? Ik ween niet, ikzucht ook niet. Op deezen Brief zult gy geen een letter door een traandruppel weggevloeid zien. Is zy niet gelukzalig? — Onbefchryflyk verheerlykt? Ben ik haar Vriend niet? . . . . Heeft zy myniet zo vuurig bemind, dat alle haare-andre genegenheden daar voor tot dunne fchaduwen wegfcheemerden? Hemelfche gelukzaligheid , dit , dit is haar eeuwig deel. Ik zie haar! zy zweeft op eenen luchtigen witten wolk , boven myn hoofdJ Nader! daal af,-6 gy gezegende Hemelburgeres; voer my uit dit duister dal der fchaduwen des doods by u; by u, die de myne waart: dc myne ? ja*, endoor eene liefde, nooit door driften ontheiligd, ontluisterd ... nooit —' ó myn hoofd I wilt gy dan van een fplyten? Myn hart wringt zich in de allerpynelykfte bogten. ... Wat fcheelt my ? myn' pen valt geduurig van tusfchen myne verflapte vingeren Zend deezen lastigen Poctor weg. Ik ben immers al adergelaaten ? Hoor K 5 my  354 HISTORIE VAN DEN HEER my niet, Roulin. Ik ben wel. ó Zyt gy niet cle Vriend, de Broeder van myne Lotje? Is myne Mama ziek ? chagrin verwoest de fterkfte geltellen. Is Juffrouw Helder overleeJen !. .. Wat zegt gy ? Is de fchoone Helder overleeden? Wel nu, zyzal in de gewesten des vredes myne Lotje zien. Zal zy dan niet gelukkig zyn ? Al was zy op aarde, zy zou in zo een gezelfchap gelukkig zyn. [ Vervolgd door den Heer Roulin. ] Behoef ik, na gy deeze regels van onzen ongelukkigen Vriend zult gcleezcn hebben., ü te zeggen , dat myne tedergeliefde Zuster den dood heeft overwonnen? Nu heb ik niets meer. Met dit Meisje , dit zo hartlyk beminde Lotje, verlies ik alles: wat had ik , buiten haar , in dit leven ? Onze Vriend is in de naarfte omftandigheid. Ik durf hem niet alleen laaten Deezen nagt om één uur, gaf zy, zonder een eenige ftuiptrekkimg, op zynen arm gebogen, den geest. Hy is in geen zes nagten, zo als ik nu hoor, op zyn bed geweest. Zy is zeer langzaam geftorvcn; ik geloof wel twee etmaalen: Bedaard, en zeer helder van verftand. Hy is adergelaaten, maar men kon weinig of geen bloed krygen. Wat moet hy haar bemind hebben! Maar wie, die haar kende, beminde  WILLEM LEEVEND. Ï55 de haar niet boven alle befcliryving?. .. Wat beu ik verward in myn fchryven! Verfchoon dit om myner droefheids wille. Gy zult zeker hier koomen ; ik bid u,kom toch! Afgemat door vermoeinis en droefheid, viel hy in flaap; ik bragt hem met myn Winkelkncgt op zynen rustbank. Het Haat daar twee uuren in den namiddag: hy (liep reeds vier uuren , maar hoe doods benaauwd flaapt hy! Het klamme zweet ftaat met druppels op zyn koud , en fterk getrokken gelaat; en ik heb veel moeite, om hem neder te houden; hy fhikt in zyn droom, zyne lippen beweegen zich. Hy ligt als iemand, die een ander befchermt: met zyn regten arm weert hy iets af; met zyn andren omvat hy iets Hoe lief moet hy haar gehad hebben ! — Gy begrypt wel, dat zyne inbeelding heai nopens zyne Mama en Juffrouw Helder misleidt? Ach ! waart gy by ons. Myn hart fchreit in my. Ik verlies alles , nu ik deeze geliefde Zuster verlies. Beklaag Uw Vriend , J. R.OULIN. P.S. Ik laat het aan u over, om den dood myner geliefde Zuster aan den Heer Bernards bekend te maaken. ZES-  HISTORIE VAN, DEN HEER ZES- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan den Heer jacob bernards. waards te vriend! Verhef u boven eene droef heid, die niets dan nadeelige gevolgen kan hebben. Lotje Roulin is overheden; zo heeft het Gode behaagd. Nu weet gy, het geen men u vreesde te melden. En nu, myn Vriend, laaten wy eenige traanen aan haare gezegende Nagedagtenis wyden: natuur, vriendfchap , liefde hebben óók zulke heilige voorrechten, dat de Godsdienst van Jezus die nooit zal verbieden, immers niet, zo lang de Reden haar beftiert. Ik zag daaglyks dit treurig bericht tegemoet: toen ik de laatdc maal by haar was, voorzag ik wel, dat zy niet veele dagen by ons zoude vertoeven ; en echter treft dit bericht my zo geweldig, dat dit vooruitzicht my niets baat, om den •flag eenigzins te breeken. Ik verlang vuurig/om haar nog eens te zien , haar aan myn hart te drukken. Myn vast karakter , myne meerdere jaaren, zekere door regenlieden geflerkte onderworpenheid aan alles , wat my wedervaart, beletten my niet, om my in myne droefheid te verlus-  WILLEM LEEVEND. 157 ïustigen. . . ; Wist gy, hoe ik dit Lotje, ook toen zy een kind ware, bemind heb. . . . Maar ik moet, ik mag geene hartstochten opwekken. Motgen vertrek ik naar Leiden. Ik zal daar maar al te noodig zyn. Ik zal u alles, wat er voorvalt, en voor al met opzicht op uwen reeds zo dierbaaren Vriend Leevend, fchryven. Lees alles, wat ik u zenden zal, zo als de Brieven,genoemerd zyn anllen. Vaarwel, beste Vriend! ' A. BELCOUR, ZE-  I5S HISTORIE VAN DEN heer ZEVEN en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. myne dierbaarste veldenaar! jBeween met my den dood der ongelukkige Juffrouw Roulin. . . . Ach ! De jonge Mevrouw Ryzig heeft deeze tyding, in een paar aandoen-7 ïyke regels, aan onze Vriendin Everards medegedeeld, die er my met een woord van verwittigde. Arme , arme Willem ! Dit is 't niet al! Deezen middag at hier myn Heer S**, (de Zoon;) hy ftudecrt te Leiden, Weet gy. Papa brngt het discours op Leiden: (dit begryp ik nu duidclyk.) Kent gy eene Jufrouw Roulin, myn Heer S? - - Ik heb haar gekend, maar zy is dien nagt, dat ik des namiddags vertrok, overheden; en men zegt dat de Student Leevend weinig minder dan krankzinnig is. Het kwaad, loont eindelyk altoos den meesier. Behooef ik u tc zeggen, door wien , en hoe , dit ftraffc woord gefprooken wierd ? Ik ontftelde derwy2e ,- dat myn h; rt byna hoorbaar klopte; en ik durfde niet opzien. De Heer S. fprak niet voordeelig van Leevend. Renting zeide: gy fchynt geen Vriend van Leevend. —Ik [preek naar V geen het algemeen gerucht zegt: ik  WILLEM LEEVEND. 159 converfeèr niet met hem; trouwens, hy heeft weinig converfatie. 1 Het lief Meisje is immers dood ? hernam myn Vader. Hy zag my oplettend aan; myne verleegenheid wierd grooter. Renting durfde my niets vraagen. Mama zweeg. Om alles, wat ik in de waereld heb, wenscli ik u hier. Ik ben zeer onpasfelyk. Myn geheel gcftel beeft. Alles is dwang; ik durf geen traan om den dood deezer jeugdige Overleedene Horten, die men nu niet zoude misduiden, aan eene andre oorzaak toekennen. Arme Willem ! Hy moge onvoorzichtig geweest zyn; maar myn hart, myn hart zegt my geduurig, dat hy geen verleider , geen trouwlooze zyn kan. Had hy haar getrouwd ! Kon hy dit ? Hond het wel aan hem ? . . Ik weet het niet! Ik ken hem; ik weet, hoe ongelukkig hy nu zyn zal. Genoómen, hy was zo onfchuldig, als ik wensch , maar niet denk, dat hyis: zyne driften zyn zo hooggeftemd: tegenfpraakzal hem nu bederven. Niets dan eene Vriendin, zo als gyzyt, kan hem te rugleiden. Hy moet zyne geheele ziel uitwecnen Zo is hy! . . . . Hoe verbindend moet voor hem de lieve ommegang met zo een Engelagtig Meisje geweest zyn! . . . Hykan, vrees ik, overflaan tot eene zwaarmoedigheid, die Hém zo geheel vreemd niet eens is. Alle voortreffelyke geniën, indien zy zulke gevoelige geileldHeden hebben , zyn zo geneigd tot die , voor denkende Menfchen, maar al te behaaglyke zwaar- moe-  l6o HISTORIE VAN DÉN HEER moedigheid. Zyne droefheid, wat er ook moge gebeurd zyn, geeft hem zekere waardigheid by my , die hy nog nimmer had. Het moet een voortreilyk Meisje geweest zyn. Men vergt het onmooglyke , indien men wilde, dat Leevend haar met onverfchilligheid had moeten zien. .... . Aan de teering geftorven ! ..... Zou dit zo- zyn? voor u denk ik zo vry, als voor my zelf; zie hier eemnieuw hewys. .—:— Zou zy Moeder geworden en bezweeken zyn ? Nu weet gy alles , wat my zo ondraaglyk drukt! Waar zal de on- fchuldige lieveling zyn? Ach, Coosje! maar. gy kent myn geheel hart. ■ Wat zal er van Willem worden? Moetën wy hem dan allen verlaaten , om dat. hy niet altoos meerder was dan een Jongeling ? Mama is nu ook zeer in het belang van Renting. Ik kan er niet aan denken. Waarom echter bemin ik hem niet ? Lees myn antwoord op den u gezonden Brief van myn Broeder. De lieve Mevrouw Everards is reeds in haare nieuwe wooning. Ik zie haar nu niet daaglyks Myne hartgeliefde Veldenaar , hoe noodzaaklyk zyr gy thans, voor het ontroerde bedroefde hart van Uwe eigen C. HELDER. P. S. Wat zoud gy zeggen , zo ik u een bezoek gave, voor wy nog met de geheele familie op Beekenhof komen ? AGT*  WILLEM LEEVEND. lét AGT- en» TWINTIGSTE BRIEF, De Heer willem leevend aan Mejuffrouw4 adriana belcour (*). waard e belcour! M yne laatfte zal u gemeld hebben, dat onze dierbaare Vriendin merkbaar afneemt. De Doctdr was hier deezen morgen zeer vroeg. Hy vond haar zwak — Animerend,- hy fchreef niets voor. In het voorhuis komende, vroeg Roulin, wat hy dagt ? Het loopt zagtjes ten einde: ik meen, dat zy deeze week niet kan uitheven. Ik floop naar myne kamer, Aoot die, wierp my op een ftoel neder , ik herhaalde geduurig: deeze week niet uitheven? o doodlyk vonnis! .... Nu is het Dingsdag! . . . . Deeze week niet uitheven Nog zal ik hoopen! Zy is nu immers niet zó véél erger. Ach , waardfte , waardfie Belcour, ik bid u, laat my, laat my toch hoopen! . . . . "Weet de Doctor juist zo naauwkeurig, hoe verre haar levensdraad ftrekken zal? . . . Klaartje tikte aan myne deur, en zeide, dat Juffrouw Roulin naar my vroeg. Ik moet zeer lang dus gezeeten hebben , (*) Het blykt, dat de Heer Leevend deezen reeds vöof den dood zyner Lotje, tot aan het flot, gefchreeven had? «n hem vervolgt', na zy reeds was overleeden. IV. DEEL. L  16'* HISTORIE VAN DEN HEER ben, want het was negen uuren, toen ik beneden kwam. Hét ontbyt ftohd nu voor de raamen , in haare flaapkamer. Lotje zat reeds in haar fauteuil. Ik kon niet fpreeken. Roulin zag zeer bedrukt. Hy zat naast har;-. Lotje. Goede morgen, myn Vriend; hoe is het met de koorts ? Ik. Geheel af, myne lieve: hoe is het met u? Lotje. Zwak, maar niet byzonder ongemakkelyk, en ongemeen helder van geest. Roulin. Vermoeit gy u niet te veel, myne Lottje ? Gy moest nog niet zyn opgedaan j myn kind. Lotje. Als ik te vermoeid wörde, ga ik weer leggen. Maar ik had zulk een trek, om nog eens met ons drien te ontbyten. Het is zo naar, zegt gy altyd, als ik niet op ben; kom ontbyten. Beide. Ik kan niet. [Zy glimlachte en boog zich voorover. ] Lotje. Moet ik dan my zelf heipén, want ik meen te ontbyten. [ Ik zette thee, en maakte volgens myne gewoonte een befchuitje voor haar gereed. ] Zié zo, kom, wy moeten den moed nier. op geeven.- Ik. Hebt gy moed? [Dit vroeg ik zo driftig, en zo machinaal opryzende, dat het haar ontzette. ] Lotje. Moed op myne herftelling? Neen: maar had ik die, behoefde ik u beide dan wel moed infefpreeken? [JFy zweegeti. Zy drtnk één kopje theet  WILLEM LEEVEND, Ï63 thee, proefde van het befchuitje, lag het neer en zette het ter zydeh, zag Roulin teder aan, hield zyne hand in de haare, kuschtc zyn vooorhoofd.] Roulin. Lotje , myne geliefde Zaster, zullen wy 11 verliezen ? zo jong. .... [ Ply zonk in zich zelf geheel weg. ] Lotje. Dat verlies is niet voor eeuwig. Heugt u nog, wat onze uitmuntende Moeder , tegen ons, weinig uuren voor haaren dood, zeide: zyn de vertroostingen Gods u te weinig? ó Deeze woorden ! Hoe vol zyn zy! Ik ben my geene moedwillige overtreedingen bewust. Ik heb mynen God zeer onvolkomen, maar echter oprecht gediend. Dankbaar, eerbiedig, blymoedig, vol vertrouwen op Hem, die de liefde zelf is; en wiens wet niets is dan liefde, ga ik over uit de zichtbaare tot de onzienlyke waereld. Myn einde zal vreede zyn. [ Zy zweeg een geruimen tyd: — toen ging zy dus weer voort.] Niet dat ik, zo rasch ik dit ftoffelyke beneden _my zien zal , hoogst gelukkig zal zyn. Ook daar gaat men voort van deugd tot deugd, van kragt tot kragt, en gevolglyk van gelukzaligheid tot gelukzaligheid. Hier, hier in dit leven, flaat men den eerften fchakel van alle onze gedagten,. van alle onze daaden. De aart myner ziel kan niet veranderen. Alle myne wenfchen, gedagten , daaden hebben voor my gevolgen, die door alle eeuwigheden moeten voprtduuren [Zy zweeg, L 2 flocg  l6"4 HISTORIE VAN DÈN HEER floeg haare oogen ten hemel, geheel opgei'oogen.] Hoe veel, hoe zeer veel moet er nog verbeterd, gelouterd, verhoogd worden, voor ik deelen kan in al het heil, voor my toebereid! [Merkende, dat zy had uitgefprooken, wenkte ik Klaart je; die nam het onthyt weg, en gaf my myn lesfenaar: ik fchryf nu altoos in Lotjes byzyn; fchreef'dus verre. Zy fluimen Myn pen krast; ik zal hem des neer leggen Ach, niets moet haar flooren. 1 Dingsdag avond, zes uuren. Weinig verandering; tweemaal zeer benaauwd geweest; iets beter, ik geloof dnor het gebruik van het cordiaal. Naar u vriendelyk gevraagd. Naar haar goeden Bernards gevraagd. Hem moeten wy teder en dankbaar groeten. Zy heeft u haar paarelringetje, en de Cilindre- Bureau gelegateerd ; aan my haar Orloge, zo als het is; voor Klaarde en Mietje gezorgd, beide bedankt voor haare voorbeeldige oppasfing; den Doctor insgelyks voor zyne onvermoeide bezoeken. Toen fprak zy dus tot haaren Broeder: Wat kan ik u legateeren ? alles is het uwe. Dankbaar aan n, ga ik uit deeze waereld, myn Broeder myn Ka¬ der ! Altoos deed gy my wel; gy hebt my het leven altoos aangenaam gemaakt: allerbeste Zoen, aller- waard-  WILLEM LEEVEND. 165 waarJfte Broeder. Zy kuschte hem, en bleef eer nige oogenblikken aan zynen hals. Omtrent negen uuren hield ik my, of ik in de L 3 ka-' Woensdag morgen. Zy verminderde zo tegen den nagt, dat wy allen , buiten haar weeten, opbleeven. Zy wilde niet, dat de Doctor gehaald wierd. Ik kan (zeide zy,) niets meer gebruiken: ik ft erf langzaam. ■— Wat ondervind ik, van oogenblik tot oogenblik ! Ik fterf ook langzaam, ó Belcour, Belcour, kan men zo veel lyden ! uuren aan een, zit ik meer dood dan leevendig, opgelost door de overdrecvendlfc fmarte. Myne oogen zyn zo verzwakt , dat ik haar naauwlyks, uit myne plaats, by het zagte licht eener waschkaars, kan bereiken. Zo bragtikden gcheclen nagt weder door. Zy weet niet, dat ik in haare kamer zit; zo rasch Roulin weg gaat, lluip ik binnen, en geef aan Klaartjc een fmeckenden wenk, om my dit toe te laaten. ö God! zoude morgen de laatfte zyn ? zoude ik dan nog maar eenen nagt dus onbefchryfclyk ellendig mogen doorworstelen ?  l66 HISTORIE VAN DEK HEER kamer trad: „ Zyt gy liet, myn Vriend ? " —— Ik knielde voor liet ledikant. Zy ftak my haare hand tóe ; drukte die teder, doch zo zwak, zo veerkragteloos, in den myncn.' Ik kon niets vraagen: zy kwam my des voor. : " : ' '■ ' ■ Lotje. Niet lang meer'! Wel haast zal de gelukkige ftandsverwisfeling beginnen : nog eenige jiaauwtens, nog een Weinig benaauwdheid, en de machine zal zyn afgcloopen.' [Zy verhief haare ftemme een weinig. ] '6 Myn Willem, dierbaarfte Vriend van myn hart, mogt uw uitgang zo zalig, zo heerlyk zyn!.'..[ My nog ernstiger aanziende. ] Laat my , op uwe komst in dc gewesten des: vredes, niet vcrgccfsch hoopen. Toog my wede. te vinden! . . . Vroeg, zeer vroeg worde ik gelukkig. [ Zy drukte myne kragtelöozé hand aan haar fiervend hart. Ik was vernietigd. Myn hoofd viel, zonder veel Bewustheid , voor over op hef bed; eindlyk merkte ik, dat Klaart je deflaapen van myn' hoofd vrsef. ] In den namiddag. Zeer onrustig , zeer ongeduurig , zeer benaauwd ! Zy klaagt niet ; eene haar volkomen vreemde öngezethcid verzelt'alles. Zy is misnoegd op zich zelf, om dat zy zo rusteloos is",' ons zo veel  WILLEM LEEVEND» tGjj veel moeite geeft. liet bed was haar te benaauwd, Zy wilde zo gaaru op den rustbank leggen. Klaartje en Mietje hielpen haar. Toen nam ik den Engel bevende op, en droeg haar , met alle mogelyke tederheid , zagtjes voortgaande , naar den rustbank. Zy was zo vermoeid, dat zy terftond fluimerde. Zy ontwaakte : ó zy lag daar zo wel — zo ruim. Dit duurde byna een uur. Toen veranderde het. Zeer benaauwd doodlyk benaauwd. Wy hielpen haar overeind. Zy fteunde haar hoofd tegen myn borst. Roulin gaf haar iets , om aan te ruiken. Ik beefde zo fterk, fchoon ik het wilde bedwingen, dat zy er, vrees ik, hinder van bad. Wy lagen haar weer halfzittende neder. De Meiden waren wat gaan leggen. Roulin wierd geroepen. Zy zag my aan : ik zag haar aan. Zeer ongemaklyk heb ik het, (zeide zy.) Ik zag, wat zywenschte; zy wilde in den armftocl zitten. ( Wat is dat toch, Belcour, waar door ik altoos Lotjes gedagte zien kan ? ) Ik ben zo, moe van het leggen. Ik ging een. oogenblik uit de kamer, zeide aan Rlaartje meteen woord, wat ik te zeggen had. Die kwam terftond, en wy plaatften de lieve Lyderes in den armftoel. . . . Daar zit zy nu nog in.. Zy fpreekt weinig , is inwendig vol werkzaamheid , geheel aandagtig : zo zoude het Godlyk penfeel eens Rafaëls eene biddende Heilige fchilderen. L 4 Agt  %6t HISTORIE VAN DEN HEE* Zy geeft my de pen met bevende handen over. 6 Die pen! . . . Nooit zal ik hem ontheiligen! zo als hy is, zal ik hem bewaaren, zo lang ik bewustheid van my zelf heb. Legt (zegt zy,) nu Agt uuren, des avonds. Zy zal den nagt niet doorleeven! De Doctor kwam daar nog eens in. Ik ben weinig minder dan weezenloos. Ik doe alles wcrktuigelyk: er kruipt zekere verlamming door myn geheel aauweezen. .... Zy befchouvvt haare fyne , thans uitgeteerde, handen , met aandagt; zegt: dat zy in geene weeken zo ruim op, da borst was, maar yzig, rillig, koud, (Ziende dat ik nu en dan een regel fchryf,) Aan myne Vriendin? waarde Vriendin! had ik uwen wyzen raad gevolgd! —■. Wy kunnen, weet gy, aan dit overredendfte Meisje niets weigeren. Laat my zien, of ik nog een regel zoude kun- yen fchryven. Ik geef haar den Brief zo, Myne oogen zyn te dof: alles trilt voor my tot een fchemerig geheel . , , vaarwel , tot wy elkander wederzien. LOTJE ROULIN,  WILLEM LEEVEND. l6" nu uw fchryf goed ter zyden. Myne lieve Roulin, myn lieve Willem, het zal niet zeer lang meer duureu; en ik moet u zo lang hy my houden, als ik kan. Donderdag avond. VERVOLG. Op myn arm is zy geftorvcn .... zedert den vorigen nagt een uur , tot nu tien uuren in den avond, weet ik weinig van het geen er gebeurd is. Ik bevond my op myn bed en adergelaaten. Alles loopt in een en kruist elkander, Hoe is het, heb ik u gefchreeven of niet? Ik meen ja; maar waar is de Brief? Zy is dood ! ó genadige God! Zy is dood! Op deezen arm boog zy haar hoofd; met eeneflaauwedoodsrilling, gaf zy op myncn borst haaren geest. . . , En ik leevc! ó Ysfelyk herdenken , maak my niet wanhoopig! Deezen arm hield ik om haar: met gebrooken, ftervende, ftaarende oogen, zag zy my aan . . . My zag zy aan. . . . Ik alléén belfond nog voor haar, toen reeds de geheele fchepping met het donker floers des doods bedekt lag. o Belcour ! By my, by my zogt zy nog befcherming, voor den laatften prikkel des doods. Zy poogde zich nog in mynen. boezem te verbergen. Deeze hand was in haare doode hand geklemd Haare laatfte traancn heb ik met L 5 my-  Ï70 HISTORIE VAN DEN. HEEK. myne fmagtende lippen verflonden. Voor my was haar laatfte zucht. het laatfte vaarwel. Eerst nog moest zy van haaren beminden Broeder fcheiden. Van my, van haaren Willem, te fcheiden — dat ftelde zy uit tot aan de uiterfte grenspaal der fterflykheid En ik leeve ! Ik, die de oorzaak van haar dood —• ik kan het niet nederzetten. ..... Ik moet, ik wil, ik zal haar zien. Geen gefchapcn kragt zal my djt beletten; ik ga haar zien. Twee uuren, in den morgen. Ik heb haar gezien ik heb al den zielen¬ wellust myner onuitfpreekelyke droefheid met langzaame teugen, met de mymerendfte hcrhaalingen , met de allerheiligfte zuchten genooten! ,, Daar „ ligt gy, o gy fchoone, minlyke, deugdzaame; e, daar ligt gy, o myne Lotje. De myne , zo als ., gy in den hemel nog eens de myne zyn zult. „ In al dc maagdelyke reinheid, waar mede gy „ uit de handen der Natuur gekomen zyt." Edel, „ onfchuldig! Nog lees ik óp uw teder zieienge„ laat, het geen Gods vinger zelf daar op fchreef: „ ontheilig haar niet.'''' Ik kon niet van haar fcheiden. Eerst knielde ik voor den rustbank. Ik ftond op, floot de deur op 't flot, keerde weder tot haar, boog over haar, zag haar zo onbeweeglyk aan,  WILLEM LEEVEND. IJl aan, dat ik my verbeeldde, dat haare lippen zich bewoogen. Ydele verbeelding! Kom over: kusch haar, voor zy in 't graf gelegd wordt. Troosten? Zie my voor zulk een fchepzel niet aan, dat ik zoude te troosten zyn over zo een fchat! Vrydag morgen. Geen uur geflapen! Ik moet niet flaapen ; ik moet aan myne Lotje denken. De DociU' zegt, dat ik ziek ben. o Dat weet ik I Maar zyne Meücamentcn zyn altoos 'kragteloos. Myn hart, myn hart is gebrooken! De dood, het graf, het graf van myne Lotje, daar by zal ikgencezings daar in zal jl: ruste vinden. Ik verlang, en fiddcr tót in den grondflag van myn weezen, om u te zien. Kom kom haastig.- Kom niet, ik heb u uwe Vriendin ontnoomen. — Lotje is dood! .... Schuw zo een rhonfter. Woede, inkankerende wanhoop Ik zoude zeg bet rnet; het ftond niet in myne magt. Geduurig begeef ik my in myne Lotjes kamer. Die moet ik voor my hebben dit zal zo zyn. Laat Roulin de myne necmen. Alles zal ook zo My-  HISTORIE VAN DEN HEER "blyven, als zy het plaatfte. Ik zal Roulin zo lang aan den hals hangen, tot hy het my toezegt. Er zal niets veranderd worden. Het Orloge ontfing ik uit haare ftervende hand In mynen boezem moest ik het dragen Wilde, woeste, vliegende, heftige, zwervende gedagten, hoe putten zy myne levensgeesten uit Zagte, tedere , wegvloeijende , myne ziel ontbindende aandoeningen , hoe verzwakt gy mynen geest! — En Lotje, myne geliefde Lotje, is dood! . . . . 6 Overdenkingen ! pikdonkere, afgrondelyke duisterheid ! W. LEEVEND, NE-  WILLEM LEEVEND. I73 NEGEN- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Mejuffrouw christina helder. myn waardste chrisje! zl^eg niet meer, dat myne bedaardheid wel gevestigd is ! Ik voel thans alles, wat myne eenige Ziels-Vriendin lydt ; wat het uwe aandoenlyke ziel, wat het uw open karakter kosten moet, u te verbergen ; te verbergen voor uwe tederbe- minde Ouders, ö Dat kunt gy niet. Zy zullen in eiken trek van uw fpreekend gelaat, in den minst beduidenden opflag ( maar zulk een opflag is uwer fchoone oogen vreemd,) uwer oogen zien — alles zien , wat ik in uwen vertrouwelyken Brief gcleczen heb! Konde ik by u komen! was het mogelyk! maar ik kan niet: ons huisgezin kan my niet misfen. Myne lieve Moeder is weer veel erger. Ik weet, hoe noodig ik voor u ben! Gy hebt de behoefte, om met my te fpréeken; om uw geheel vol hart, in alle zyne onfchuld, geheel aan mynen boezem uit te weenen! Ik kenne die ftille weemoedigheid, die zich nergens, nergens dan by den boezem eener medelydende Vriendin kan, of durft losgeeven. — Dit onderfcheidt de eenige Vriendin, van de meest door ons geliefde Vrienden.  I 174 HISTORIE VAN DEN HEER den. Zy is ons ander zelf; de beste helft van ons zelf. Wisten wy maar, hoe 'of alles is? of Leevend te befchuldigen zeer te kaken zy. Waar¬ om wierd zo een Jongeling aan zulk een gevaar bloot gefteld ? Waarom offerde zyne Moeder hein op aan haare iuiisfelyke rust? Stel eens, hy had het lieve Meisje bedorven. Hy had geen kans gezien, om haar te trouwen; voor eerst altoos niet. Dan nog heeft eene heevigc drift heni ter goeder trouw vervoerd; en hoe fterk moet zyn berouw zyn, indien hy zo ellendig is? Hoe diep moet hy getroffen zyn, door zytlen zwaareri val op den weg der zcdelykheid! Myri Vader heeft onlangs twee Redenvoeringen gedaan, over de verpligting, die er op ons ligt, om voor den zedelyken wefftand onzes naasten te zorgen; en dat niets zó zeer, dan liefde des naasten, 'ons gefchikt maakte, om een voorwerp te worden der Codlyke bermhartigheid. Toen hy die in 't net gebragt had , fchreef ik er deeze vier regelen voor: Helas! tous les humains ont befoin de clémence: Si dièu n'ouvroit les bras qifa la feule Innocerice, Qtti viendroit dans fon Temple encenfer fes autels! D' i È'u fit du repentir la vertu des 'mortels. Gy kent den Zagtmocdigen geest myns Vaden: &  WILLEM LEEVEN». I75 gy kunt des niet twyfelen, of deeze regels voor zyne Leerreden wel bereekend zyn. Wat, myne Waarde, kan ik voor u doen ? Indien Leevend door dit fterfgeval dermaate getroffen is , zal hy niet in ftaat zyn , al was hy zulks geneegen, te antwoorden. En zouden wy daar wel veel lichts door krygen ? Myn Neef, die te Leiden ftüdeert, is in dit geval onbruikbaar. Hy ïs een Beuzelaar, en zou zo mooi zyn met het vertrouwen, dat ik in hem ftel, dat hy dit niet voor zich alleen zoude kunnen bewaaren ; zyn hart is ahders goed genoeg. Door Mevrouw Everards zult gy eindelyk toch de naauwkeurigfte berichten krygeri. Hoe weiniger gerucht men ook maakt, hoe beter, dunkt my. Ik weet, myne Chrisje, dat gy overtuigd zyt j hoe zeer ik my bevlytig, om myne, tot ziekelykheid toe , overgröote aandoenlykheid té temperen , te ontfparinen ; dat ik, uit dien hoofde, veele wederwaardigheden deezes levens met vry wat bedaardheid befchouw; maar dat ik echter rtooit gemeend hebbe het myn pligt te zyn, dat liefdevuur uit te dooven, 't welk men zö noodig hebbe, om in dringende omftandigheden alles te doen, wat deugd en Godsdienst van' ons eïfchi ; om groot te zyn, zo wel als goed. Dit fteldè my in ftaat , om myne tedere liefde voor mynen Sytfama te doen wyken voor de liefde, die my vermaande, blyf uwe Ouderen by; zy hebben u zo rioo-  IJ6 HISTORIE VAN DEN HEER. noodig, als een van Sytfama u noodig heeft. Het komt my voor, dat men moed, ernst, yvcr en ftandvastigheid, alleen gebruiken moet, omtrent zaaken en perfoonen , die in zich zelf gewigtig voor ons zyn. Die omtrent beuzelingen te verfpillen, duidt zo wel gebrek aan oordeel, als onkunde onzer pligtcn aan. Mooglyk ligt hier wel die lyn , waar door dc verftandigc cn dc alledaagfche Vrouw onderfcheiden worden. De groote Vrouw kan zich met het geringe niet ophouden ; dat is , met alles , wat voor haar van geen belang , en klein in zich zelf is. Zy is groot omtrent kleinigheden ; zy heeft het zonderling talent niet, om ttittemunten in beuzelingen. Zy zal mooglyk iets onagtzaams hebben; maar zy kan nooit in het mesquine vallen. Zy kan wel attentie hebben vooreen praatend kind, maar leert nooit Whisk. Eene Vrouw, die talenten heeft, kan capricieus zyn; de ondervinding leert het dikwyls; maar de Vrouw , die denkt, die genie heeft, is vol- ftrekt boven grilligheden verheeven. Zy be- fluit haare ftilïe!grootheid in zich zelf, en ziet noch op haare vyanden , noch op haare vleijcrs, immer, dan oogenbliklyk , tc rug. Maar wanneer vriendfchap, liefde, of pligt-haar té hulp roepen, dan verneemt zy haare meerderheid; dan toont zy, dat wél te doen haar zo eigen is, al wél te denken; ja, zo natuurlyk als haare adcmbaaling. Ik voor my durf niet beflisfen, wie meer te be- fchul-  WILLEM LEEVEND. \Jf fchuldigcn zy : hy, die , in het geftorm der driften , op eene1 klip geftooten heeft, of hy, die, den ongelukkigen Schipbreukeling met flrakke liefdeloosheid voorby gaande , zegt : ben ik myns Broeders hoeder? De toepasiing van dit alles zult gy maaken kunnen. Nog een wóórd van Willem : ftcl u gerust: onze Vriend zal niet verlaaten worden, zo hy van zyne dwaasheid berouw heeft, en dat berouw in zyn volgende leven kragtdaadig doorwerkt. Denk echter nooit aan hem in eenige betrekking op u< Gy verdient een Man van onbefmetter zeden t Hy heeft u verbeurd : maar is het wel noodig, daar verder op aan te dringen ? Ik twylfel, of hy voortaan ooit gelukkig zyn kan. Zyn gevoelig hart zal bloeden , zö lang het Haat, over den dood van zyne Lotje; ook dan nog, als de tyd hem doet bedaaren. Ik weet, hoe hy is : met deernis verbeeld ik my, hem te zien zitten by het Lyk zyner beminde. I)& Brief aan uw Broeder . . . Chrisje lief! evenwél * gy hebt gelyk; het is alles billyk, wat gy zegt l Is het echter alléén billyk ? Altoos de uwe, c. velden aa' ii; : iv, dfh, U DER'  17 8 HISTORIE VAN DEN HEER DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw pe- tronella everards. waarde vriendin! M yn hand beeft, zo ontroerd ben ik. Lotje Roulin is overleeden. De doodsbrief is reeds eergisteren hier. Ryzig bad hem geborgen. Hoe veel eer doet hy aan myn hart! Ja, alle myne blygeestigheid is niet beftand voor zo eene tyding. Ik ben bedroefd , en verheugd beide, om dat ik haar gezien heb. ..... 6 Zo een Engel! Maar myn arme Willem! hy zal desperaat zyn. Konde ik eens overvliegen t maar ik mag niet; ik weet zelf, dat ik my, en dit is 't nog niet al , maar myn kind zoude exponeeren aan gevaarlyke toevallen. Zo hy zich iets te verwyten hebbe, dan zal de aarde geen ongelukkiger fchepzcl dan hem draagen» 6 Liefde , gevaarlykfte aller driften! Gy vergiftigt de hoofdbronnen van ons tydelyk geluk ! Wat ben ik in myn aife , dat ik haar niet dan flegts van aanzien ken. Hoe Zegt onze Fentcnelle? - ia  WILLEM LEEVEMD. I7g Een teder hart moet nooit beminnen, Indien het zyne rust bemint. Dit weinige om u iets te berichte» , dat my zo gevoelig treft. Bram groet u hartlyk,, tti ik ben altoos Uwe Vriendin, A. RYZI G. M i EEN*  j8o historie van den heer EEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar aan den Heer wille m leevend. myn heer, waarde vriend! Ochryf niet toe aan eene onvoegzaame nieuwsgierigheid , dat ik u de volgende regels toefchikke. Het overlyden der waarde Juffrouw Roulin is my ter ooren gekomen. Dit, op zich zelf genoomen, is over in ftaat, om myne ziel met ftille droefheid te vervullen; maar welke bittere inmengzels zouden er bykomen, indien ook maaide minst ongunftige berichten ten uwen opzichte, waar zyn! De boosheid der betichting is byna genoeg, om my alles te doen verwerpen, wat my op dit ftuk verhaald wordt. Stel my echter ia ftaat, om u met kragt en ernst, ,, waar dat te pas. ,, komt," te verdeedigen. Is de lieve , de deugd* zaamc , de verflandige Juffrouw Roulin, door u , tot eene zwakheid vervallen , die zy met den dood heeft moeten bekoopen ? Eenvoudig: Is zy Moeder geworden ? Waar is het ongelukkig kind? Leeft het, of rust het by zyne Moeder ? Meer onderzoek ik thans niet. Is dit zo, dan — maar ikfpaar u voor tegenwoordig: ik moet u, dit is billyk, eerst hooren. Ik veroordeel niet, daar ik nuttig zoude kun-  WILLEM LEEVEND. IÖI kunnen zyn. Ach, Leevend, kunt gy een laaghartig verleider van een Meisje zyn , dat u vuurig moet beminnen, indien zy geftruikeld heeft? Ik laake uw bedryf, en dat naar maate gy fchuldig zyn moogt. Maar zo gy oorzaak van haaren vroegen dood zyt. . . . Myne Moeder weet, dat ik dit fchryf. Zend my uw antwoord. Altoos wensch ik te zyn, Uwe Vriendin, J. VELDENAAR. M 3 TWEE-  ïS2 historie van den heer TWEE-en- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mejuffrouw. christina de vry. eerwaardige vriendin! ÜBCoe weinig kan de waereld over ons hoe weinig kunnen wy over ons zelf oordeelen ! Over de fyne beweegveeren van ons eigen gedrag, over onze waare beftemming in deeze waereld! Wyzen en dwaazen, ernftigen en luchthartigen, Helders en Qldcnburgeren, Veldenaars, en Rammels zouden gelachen hebben , indien eens iemand den moed gehad had om te zeggen : „ Daatje Ry- 35 zig neen, Leevend, zal de achtingwaar- „ dige hoogbejaarde Juffrouw de Vry tot haare j, eigenlyke Vriendin verkiezen; ernftig aan haar „ fchryven, alles om haar gezelfchap laaten loo„ pen, geen kaart in de hand neemen, dan om er zyde op te winden. " Ik zelf zoude om deeze prophetie gelachen hebben, en met moeder Sara (goeder gedagtcnis) al meesmuilende hebben gezegd: „ zal de eerwaardige Matrone Christina „ de Vry, in haaren ouden dag, dan nog Moe,, der worden van eene ftoute, dartele, wilde, brooddronken Meid?" Myn groote maat Lavatj^r., alleen , zoude mooglyk de oyereenflem- ming  WILLEM LEEVEND. 183 ming onzer zielen in onze kin-laden, of op dc brug van onze neuzen gezien hebben; of aan ons fchrift, of aan den fcherpen hoek onzer ooren: maar zoude hy wel geloof gevonden hebben? (Ja, lieve Vriendin, als ik eens weer by u kom, kom ik met den gcheelen Hoogduitfchcn Lavater over de Phifionomicn, in myne koets; ik moet weeten , wat gy. van dat werk zegt. ) Ondertusfchen, de' zaak is wfiar: het is (zeggen de geleerden zo niet?) een factum. Myn hart fympathifeert met geen menschlyk hart zo zeer, als met het uwe. Met u alleen kan ik, uit de geheele fchepping, vry, recht geheel vry zyn. Gy moet my zien , zo als ik ben! En had myn Bram, to als helaas de beitemming der meeste Mannen fchynt te zyn, niet zyn best gedaan , om het goede werk der natuur om ver te werken, ja te bederven; ik zoude allen mooglyken kans gehad h bben, om in myn vyf- en- zeventigfte jaar net zo eene eerwaardige beminnelyke Maagd te zyn, als myne Vriendin thans is. Maar, zo als ik zeg, myn beste maat heeft myne heele oorfpronkelyke beftemming in de war geftuurd; en aan alle myne vatbaarheden en neigingen, door een hokus pokus pas in dc lief* de, eene geheel andrc richting gegeeven; ja my zelf op eenen my vreemden weg gebragt. Of ik nu wel zo veel romeinftukken in de zedelyke waereld zal verrichten , laat ik voor zyne verantwoord ding, Wy zyn niet voor alle werk even gefchikt ; M 4 »W  ï5>4 HISTORIE VAN DEN HEER maar wee hem, die zyn Zoon, die alle de ziels? en lichaams kragten heeft, om een Ankerfmit te worden , tot een Predikatieinaaker vcrkwanzclt | Worde ik maar eene taamlyke goede Vrouw en eene zeer dagclykfche Moeder , wieu is het te wyten ? Nu ga ik u, dcwyl ik niet wel een namiddag uit kan , fchryven , hetgeen ik n meende te vertellen. Ik leg met van Oldenburg zo overhoop, dat hy my in raazende drift zyn huis verboden heeft, Zyn huis, dat ik zeker als een Dol- of Pesthuis, zoude fchuwen , indien myne Moeder daar niet ongelukkig haar verblyf hield! Al het verfchil is over myn Broeder., en om dat ik den jongen de Harde voor een fchynhciligen kwaadftooker hebbe uitgemaakt. Willem worden twee gruwelykc wanr bcdryven te last gelegd: liefde voor een Engel van een Meisje, en liefde voor de — waarheid. Men wil volftrckt dc eerfte liefde zotte wufte drift noeT men voor een Meisje van fatfoen , zonder middeT len, en de laatfte — trotfche ftyfkoppige kettery. Dus is het roet dc zaak geleegen. (Hoe hy op de ftudie komt, is u. bekend.) Willem is te Leiden by fatfoenlyke lieden gelogeerd, die, om oi> dcntelyk door de waereld te komen, een Linnen Winkel doen, en wel eens een kamer aan een Stiir dent verhuurden. De Heer Roulin is een zeer degelyk, vroom, eenvoudig Man. Zyne Zuster, ik heb haar zelf gezien en gefprooken, een Engel; watj  WILLEM LEEVEND. 185 wat zal ik er van zeggen? een Collegie-Beeldje; niet van Michel Angelo, maar van Guido. Het fpreckt niet tot onzen geest, maar vloeit in ons geopend hart ; dit wierd ik gewaar , toen ik met jiaar fprak. . Voeg hier by, dat zy een keurig verftand en een vervrouwelykten Godsdienst heeft; zo iets van .dat fmeltende,— cenigzins dweepagtigc, dat Godsdienst in den Man verzwakt, maarby de Vrouwen dien gloed geeft, welk het deugdzaam hart zo wel zuivert als vertedert. Een gierigaart zoude , indien hy deeze reine lieve onfchuld onverwagt ontmoette, in bekooring' z\ n, om eene ryke party aan haare omhelzingen op te olfercn: zo is het Meisje. Myn Broeder hebt gy tweemaal gezien ; uw oordeel kan met het myne over zyn perfoon niet yerfcheelen. — Voeg hier by, dat hy edelmoedig, gevoelig, hooggeftemd, vast en beftcndig is; dat hy zo wél over de verdiensten, en den geest, als over het fchoone eener Vrouw kan oordeelcn; dat hy, hoe jong nog, als een Man denkt. En dan vraag ik, moest hy niet, zorasch hy dit behoorlyk fchepfeizag, ten allerftcrkften op haar v«rlieven ? Moest hy niet, daaglyks , gemeenzaam — huisfelyk, met haar omgaande, op dc allerinnigfle wys aan haar gehecht raake-n? Moest, naar maate hy haar edel karakter ontwikkelde , hy niet al meerder van zyne keuze voldaan zyn? En indien hy eens een oogenblik, door den M § zag-  1Ï6 HISTORIE VAN DEN HEER zagten doch omver rflaanbaaren frroom cener my* merende , zich zelf geheel ontvoerende wellust ware afgedreeven, zoude het my, ja, zeer leed doen; doch het zoude tegen myhe gedagten niet flryden. Immers, zo dit niet zo ware, dan ken ik den mensch nog niet; of ik ken de kragt niet, die iH hem ligt om meer te zyn dan een Jongeling. Hy zegt, dat hy haar als Vriend bemint, tot aanbiddens toe. Maar, waarde Vriendin, als een Jongeling, gelyk myn Broér, omtrent een Meisje, als Lotje, zó fpreekt, dan zet het gezond menfchenverftand dit gezegde, ah Vriend tot aanbiddens toe beminnen, over: ah Minnaar verliefd. Deeze overzetting hebben myne Mama, haar Man, en alle Vrienden en Vyanden ook als de eenige waare overzetting aangenoomen; offchoon AVillem zich nog beftendig aan de eerfte leezing houdt. Deeze allerlieffte Juffrouw Roulin is thans zeer ziek, en kwynt weg aan eene naare kwaal , de Teering. De Commcntarien van den genoemden text zyn het voor zo verre eens, dat die ziekte een gevolg is van Willems vriendfchap voor haar. Dan, welk een gevolg? Hier over zyn de geleerde Randen Kanttcekenaars het niet eens ! De Oldenburgiaanen bewecren, dat haare ziekte een gevolg is van eene ongepermitteerde gemeenzaamheid, tusfchcn de-jonge lieden; en in dit ftuk flemmen ook eenige vry onbevooroordeelde Vrienden van beide, My zoude het niet geheel onmogelyk voorka-  WILLEM LEEVEND. . I 87 komen, fchoon ik nog niet weet „ aan wie ik de mistrede het meest moet wyten, of aan Wijlcms hart, of aan de zuivere Natuur, of aan de omftandighedcn , waar in men hem gebragt heefr. Tot dit laatfte hel ik meest over, en dit heb ik ook al taamlyk fterk aan het huis van myne Moeder te kennen gegeeven. Dit is de voornaame iv den, waarom my door van Oldenburg het huis verboden is; terwyl myne Mama niet goed vond, zich tegen deeze impertinentie te verzetten. Wat denkt gy, myne eerwaardige, gemoedeiyke, het menfchelyk hart zo wel, door tyd en opmerking kennende , Vriendin , wat denkt gy ¥ Zoude het niet byna een wonderwerk zyn, alles zo gefteld zynde als het is, indien Willem zyii pad zuiver gehouden had? Men heeft, dit merk ik duidelyk, men heeft den Jongen het hoofd warm gemaakt, en vervolgens zyne hooge gevoeligheid met raazen en tieren cn dreigen beantwoord.; men heeft de beminde van zyn hart onwaardig behandeld , op haar neergezien ; hem verboden ooit aan zó een ongelyk Iluwlyk te denken enz. Dit: alles heb ik zo met kunst- en vliegwerken uit den kwaadaartigen Stiefvader gekreejen. Want Willem zal niet klagen;, dat weetik wel; ook niet •aan zyne Zuster: 6 het is zo een trotfche Jongen! De gevaarlyke toeftand der iieve maakt dit nu óók volOrekt onmooglyk. Om echter den wrok  lS8 HISTORIE VAN DEN HEER tegen Willem te kunnen blanketten, fchryft men de ziekte der zoete Engelin toe aan eene nog veel fchandclyker daad in hem. Zonder eenig bevvys, mompelt men byna overluid , dat hy haar eerst aan zyne drift heeft opgeofferd, en vervolgens zich nergens toe verbonden acht. „ Zie daar, roept men, „ dit is de oorzaak dier kwyning; van eene zick„ te, die haar in 't graf zal brengen." Evenwel uit voorzorg, en indien tyd en ondervinding dit verzonnen uitftrooizel eens mogten te fchande maaken, houdt men nog eene andere befchuldiging gereed; men beticht hem van Kettery. In deezen is Dominé Heftig van ongemeen veel dienst; vermids hy eene heele vlotfchuit vol gekke gedwongene uitleggingen uitvent, over zceker Vaers door Willem gemaakt; (waar uit ik veel duidelyker, dan uit den hoek van zyn bovenlip, zien kan, dat hy mooglyk talent voordepoezy heeft, maar geen Epoque in die kunst maaken zal.) Dit heb ik myne Mama ook eenvoudig, klaar, en vriendelyk gezegd. Ik heb alle deeze vuile bronnen aangetoond; ik heb aan van Oldenburg te kennen gegeeven, hoe veel hy aan Willems misflagen verantwoordlyk ftond. Dat myne Mama fommige myner aanmerkingen ook op zich zelf heeft toegepast, is myn fchuld niet. Hoor, myne waarde Vriendin, myne Mama is eene uitmuntende Vrouw, van de tweede clasfe. „ Huis„ felyke rust, en wat zal de waereld zeggen "  willé m Leevend. 189 zyn haare afgoden ; en aan die offert zy, byha gelyk de Israelitifche Vrouwen aan den bullebak Moloch — alles op, ook de vrucht baars Lyfs! Dit mag ik aan u, maar ook aan u alléén, zeggen. Ik kuschté myne Mama goeden dag, maar verwaardigde my niet, om hem te groeten. Ryzig, die weet , hoe weinig my thans ontftettenisfen dienen, heeft my verzogt, om voor eerst deeze onbefchöfdheid' in te volgen , en daar niet te komen. Myn Man bemint Willem, met eene zoude ik haast zeggen Vaderlyke, meer dan gelykltellcnde liefde; en wy hebben overleid, om u het volgende eens voorteftellen. Wat dunkt u, zoude ik Willem aanraadea, om de Theologie in den loop tc laaten ? Hy aal nooit vloot kunnen houden onder de rechtzinnige vlag. Hy zal altoos overhoop liggen met de Baazen; en Dominé Heftig zal hem ter goeder trouw, juist wel nog al niet met nat hout verbranden , maar zyne bevordering beestig lastig maaken. Blyft de Oudje zyne begunstigde bezigheid? Laat hy in de Rechten of Medicyncn ftudeeren; mooglyk komt er nog eens een fchaduw van uwen grooten overleeden Vriend Noordhrk van; of wordt hy een ipódernej^rhaven. Laat hy in de Litteratuur, of waar in hy wil lludeeran ; ik heb er vrede mede. Boerhaven, Xchoon van den lyve afgezonderd om een Nafireer Gods  Igs HISTORIE VAM DEN HEER Gods te worden , moest zyne dierbaare befiemming wel opgeeven aan de zwarte uitwerkzels van een armhartig trekfchuitpraatje. Liefst zoude ik hem toch Koopman zien. Ik twyfel niet, of dat zou met Ryzig wel gaan. 't Is waar, ik zal et door lyden; want hoe meer leeg tyd myn Man krygt, des te meer zal ik met zyn gezelfchap opgefcheept zitten; maar wat getroost zich eene liefhebbende Zuster niet, om een eenigen Broer, die zy in de wyde waereld heeft? Wat kan eene Vrouw niet ■uitharden, als het haar maar regt ernst is, om de raadflagen haarer Vyanden tot zotheid te maaken ? In ernst, Vriendin, Willem kan nooit Gereformeerd Predikant worden. Ik ontken, dat hy eenige flegte gevoelens heeft, maar hy denkt niet iri den Orthodoxen geest: Vat/a l'affaire! Ging hy over tot eene andere Gezindheid als Predikant, dan zal er eene familiebreuk o'ntllaan, en ik hou niet van Buurengerucht te maaken. Ei lieve, wees eens de Vrouw van Thecoa by myn Heer Ryzig en zyne Ribbe. Er is zo tyd toe. Zo' lang Juffrouw Lotje leeft, is er niet aan te derken, dat Willem uit Leiden zal willen. Zo zy komt te fterven, dan zullen wy nog eene nieuwe' reden hebben , om hem uit die ftad te krygen. Dat hy vry is van alle bedrog , houde ik voorwaar en zeker. Willem kan mooglyk eene verregaande overyling hebben ; zyne kragt is grooterdan „ zyne  WILLEM LEEVEND. I(?r zyne vooruitziendheid ; dit is een eigenfchap van zo een heevig karakter; maar, indien Lotje her» fteit, dat ik vuurig wensch, en hy haar bemint, trouwen zal hy haar, zo zeker als het zeker is, dat ik hem op die voorwaarde alleen alles kan vergeeven. Wat de naaste oorzaak haarer kwaal is , is voor my iets onbekends. Mooglyk is haaxegeestelyke, eenigzins tot -dweepagtigheid opgevoerde liefde, haar teder geitel te lterk geweest. Het is ongelukkig, dat zy, die de vermoeijendfte driften meest onderworpen zyn , minst gefchikt bevonden worden om die door te ftaan. Mooglyk heeft het nadenken , hoe veel twist en moeilykheid haar huwlyk met Willem in de familie zoude veroorzaaken, haar edelaartig gemoed te veel gefchokt. Mooglyk is haare ziekte een erfgebrek; haare Moeder is ook aan de teering overlceden. Heeft zy die gefehiktheid mede in de waereld gebragt, dan laat zich alles vry duideiyk oplosfen. Hoe het zy, dit boude ik vast, dat haare ziekte geen gevjlg zyn kan van eene fchuldige gemeenzaamheid met myn Broeder. Wie des haar befchuldigt, of wie hem verdenkt, ik zal hem byblyven. Gave de Hemel, dat het lieve Lotje betitelde! * * 1 * Dus verre was ik (*) met deezen, toen wy een Rouw- (*) De dcrtigfte Brief was gefchreeven , na deezen Blief tot dus yerrt was ik.  19* KISTORIE VAN DÈN HEER Rouwbrief ontfingen, waar in ons de dood de? beminlykfte haarer Sex gecommuniceerd wierd. Ik ben tot ontroerens toe aangedaan , genoodzaakt iets te gebruiken, en deezen te fluiten , echter niet voor u vcrzeekerd te hebben , dat ik met de grootftc achting en de oprechtfte geneegenheid ben Uwe Dienares en Vriendin, a. ryzig; DRIE-  willem leevend. i03 DRIE- en-DERTIGSTEJBRJEF. Mejuffrouw adriana belcour aan deii Heer jacob bernards. waardste vriend ! ICk heb u beloofd te fchryven; ik zal ook poogen aan myne belofte te voldoen. Veel k$n ik niet te gelyk fchryven, en dat wel uit zeef onderfeheiden oörzaaken. Gy zult des deezeri niet zd regulier, zö uit ééne hand gefchreeven, ontfangen , als doorgaans myne Brieven nog al kenmerkt; Een gedeeltelyk vertrouwen is geen vertrouwen. Gy moest alles of niets weeten. Waart gy dié weldenkende Man niet, die gy zyt, dan kond gy voorzeker niet draagen , wat gy nu niet alleen meer vermoeden, maar voor zeker weeten zult; Kende ik dc volle goedheid van uw ecrlyk hart niet, ik zoude Van alles voor u een diep geheim maaken, en moeten maaken. Ja, Bernards, Lotje , UW tederbeminde, uw aangebeeden Lotje, is niet önverfehillig gebleeven voor onzen Vriend Leevend. En indien zyn hart vry geweest ware , dan zoude hy haare liefde niet met vriendfchap' filleen hebben kunnen beantwoorden. Lees alle de inliggenden, lees die met aandagt; en zeg my iv. deel. N wié  Ip4 HISTORIE VAN DEN HEER wie is van deeze beide jonge menfchen de edelaartigfte? zonder een oogenblik in het romanesque te vallen. Den laatften Brief in dit paquet heeft hy my gister avond gegeeven; want toen ben ik eerst hier gekomen. Ik wagt alles te rag , zo rasch ik weder t-'huis ben. De droefheid ever Lotjes dood heeft, vrees ik, een onverdryfhaaren nevel over den geest van onzen lieven jongen Vriend getrokken ! Hy is allerongelukkigst, zo men dat, zich niets te verwyten hebbende, zyn kan. Laat ik beproeven , of ik aan myn Verhaal kan beginnen. Zeer ontroerd en vermoeid kwam ik hier.- Ik had niets van myne overkomst gemeld; era dat ik wilde zien, of myne onverwagte verfchyning ook eenige afwending by hem zoude maaken. In huis komende, was myn eerfte vraag naar Leevend. Hy zat in de eetkamer, in een hoek, ongekleed, met zyn hand onder zyn hoofd , zeer vervallen en eenigzins verfuft. Hy merkte niet, dat ik hem waarnam, vóór ik hem, door tegen eenen ftocl te ftooten, deed opzien. Hy zag treurig op , fchrikte , twyfelde of hy weizag; vloog op, hing my aan den hals, zweegj poogde my in 't aangezicht re zien — kon het niet uitharden; zyn hoofd zeeg neder. Ik had hartstochtelyke Tooneelen gewagt: ik wist, hoe Hef hy haar had, hoe hy aan haar gewend, aan haar gehecht was. Dus hield hy my een geruime n  WILLEM LEEVEND. 4f$ men tyd ftaandc. Zyn geheel zcnmvftel fidderde; ongemerkt leide ik hem naar eenen ftoel, en was vcrpligt hem door het ruiken aan Eau de Luce, voor eene volkomene flaauwte te bcwaaren. Ik» die dc fynhcid en het geweldige zyner driften ken> kan my daar' niet over verwonderen, hoe fterk ell gezond hy ook zyn mag. Ik vroeg aan Klaartjc, of hy adergelaaten was; doch het antwoord wast oorzaak, dat' ik terftond den Chirurgyn liet haaien ; die hem, en nu ook met gewenschter gevolg , een ader opende. Hy bevond zich toen, wat beter. Nog had hy geen woord gefprooken , maar liet alias doen; juist als iemand, die 't nog mocilyker vindt iets te zeggen , wat ook, dan alles aan zich te laaten uitvoeren. Een uur na de laating ftond hy op; ik begreep zyn oogmerk; hy leide my naar de Treurkamer. Beevende, als of hy eene zwaare koorts had , fchoof hy het dekzel ter zyden af. Daar, (riep hy uit,) daar ligt Lotje! Zyne handen wringende, met alle de teekens eener wanhoopige droefheid , bezweek hy bykans op nieuw. In het binnenst myner ziel aangedaan, ftroomden myne traanen zwygende ; en ik had dien troost , dien ik voor hem zogt op te zamelen, zelf maar al te noodig! Eene droefheid als de zyne is niet te ftuiten; zy moet, is 't mooglyk, afgeleid worden , om haaren vaart te verzwakken. Hier aan dagt ik, terwyl ik myne zalige Vriendin N * ke-  Jg6 HISTORIE VAN DEN HEER befchouwde. By iedere kusch, die ik op haare lippen drukte, ontvloeide my eene nog tederer benaaming. Haar door myne traanen aanziende, zeide ik: „ Hoe vroeg zyt gy gelukkig! Wat zal, wat kan ons over uw verlies troosten, dan hetheer„ lyk denkbeeld uwer gelukzaligheid ? zo wy ten ,, minften verdienen uwe Vrienden genaamd te „ worden." Hy zweeg nog al. Zyne geheele ziel heeft maar één denkbeeld: Lotje is overheden! Met eerbied kuschte hy beurtling haare handen, haar hoofd; dan zag hy opwaards , niet naar my ; wrong zyne handen; lag die weder op den rand der kist; ftaarde met verzwakte, matte, leevenlooze, neerhangende oogen op het dierbaar Lyk. Hy begon te weencn. Ik liet hem weenen. Ik ftoorde hem niet. Wat kan tegenftand, dan (durf ik het zeggen ?) verbitteren! Ik liet hem des het volle genot, al den zielenwellust zyner droefheid fmaaken , zo lang zyne kragten het toeftonden; en zette my in de kamer neder. Eindlyk kwam hy naar my toe, fcheen bedwelmd, vroeg naar myne gezondheid; zeide „ dat Lotje dood was." Nu begon ik te hoopen. • Ik. Zit by my, Leevend ; laaten wy beide bedroefd zyn. Ons beider verlies is groot. Wy moesten deeze lieve, zalige, weinig gekend hebben , indien onze droefheid ware uittefpreeken. [ Hy zag my opmerkend aan, ah wilde hy my door en door zien. ] %  WILLEM LEEVEND. I97 Hy. En is het myne Belcour, die dus fpreekt? Ik. Is er iets, in 't geen ik zeg, dat u verwonderen kan? Denkt gy, dat iemand, wie ook, haar meer bemind kan hebben dan Belcour ? meer kan verliezen, nu ik haar mis ? Hy. [ Hy Jchudde zyn hoofd; ik nam daar geen notitie van.] Meer bemind dan Belcour? ...... meer verliezen ? . . . . Ik. Ach , Leevend, dit beminlyk fchepzel is onder myne byna Moederlyke oogen gebooren en opgewasfen. Oordeel, myn Vriend, hoe dierbaar zy aan myn ftandvastig hart moet geweest zyn! Hy. Wat! [ Hy ging met een verontwaardigd gelaat eene trede agterwaards.] Beminde gy haar meerder dan ik? waan dit niet. Verliest gy meerder dan ik, die alles verlies? Ik. Dwaaze Jongeling, durft gy uwe liefde by dc myne vergelyken ? Nu, de proef zal alles uitwyzen. Hy. De proef! Ik'. Deeze! Wie neemt het grootftc deel in haar onuitfpreekelyk geluk? Hy, die dit doet, is zeker dc grootfte Vriend , en dat wel, naar maate hy daar zelf by verliest. Ontkent gy dit ? of niet ? Hy. Ik ontken het niet — maar . . . Ik. [Hm invallende.] Maar wy zyn het beide eens, dat wy onbezefbaar veel verliezen. [Hy wilde fpreeken; ik geliet my dit niet te merken, en ging dus voort. ] Ik heb, buiten, deeze eenige, N 3 «ie-  I98 HISTORIE VAN DEN HEER niemand, voor wie myn hart byzonder voelt. Ik verlies des veel meer dan gy, myn Vriend, die nog zo veel overhoudt, om u aan te hechten ; en evenwel, als de Natuur voldaan is , zal ik my dit verlies getroosten. [Hy lachte, maar het' was de grievende lach der [marte ; ik begreep dien in al .zyne diepte!] Hy. Getroosten! Ik. Ja, getroosten. Ik herhaal het, terwyi ik de tederfte traanen ftorte, die ik immer geweend heb. Onze uitmuntende Vriendin verdient wel, door redelykc, zo wel als door gevoelige weezers betreurd te worden. En dewyl ik zo gaarn geloof, rdflt onze verfcheiden Vrienden niet onkundig zyn van onzen (laat, en lotgevallen, zo vind ik hier eene drangrede te meer in , om my haarcr goedkeuring waardig te gedragen , geduurende deezen voorbereidenden proefftaat , waar in ik nog myne eerbiedige onderwerping toonen kau aan het opperfte Weezen. , ■ . Hy. [wat verdrietig.] Als de natuur voldaan is? dan zal ik my óók troosten. Doch myne zie} ontfangt zeer vaste, zeer diep ingedrukte gloeiende gevoelens ; ik ben niet zwak van karakter; ik. wyk niet door en voor alles , wat my voorby zweeft. , , , Ik. [Ik. viel hem in.] En men verfynt zich thans meer dan ooit. Zwak karakter 1 Stelt men tfians zynci: roem niet, in ons geheelwcezei; eerst te  WILLEM LEEVEND. ip^ te verzwakken en dan optelosfen? Bewyst men zyne dandvastigheid niet, door eene alles overdryvende gevoeligheid ? Onze eigenliefde ipcelt meermaal een groote rol, als men wel zoude gelooven, dat zy zich zelf ten bloe i toe kwelt. Dat een teder aandoenlyk jong Meisje weinig gehard zy tegen de rampen deezes tyds , en daarom fiaauwmoedig handele , dit is haar fchuld niet: haare kragten zyn niet toereikend. Maar dat een Jongeling, die meermaal zich als een verdandig Man wist te gedraagen , in moedeloosheid wegzinkt ; en uit eene verfynde eigenliefde , dei' droefheid alles, alles ten prooije laat, dit keur ik ten hoogden af, Hy. Belcour! gelooft gy, dat myne droefheid uit eene andre bron vloeit, dan uit dit [hy bragt myne hand beweeglyk op zyn hart;] verfchcurd hart? Gelooft gy, dat de Vriend eener Lotje in zyne verbeelding iets behoeft op te zoeken? Hoe weinig kent gy my dan ! Gelooft gy , . . Ik. Ja, ik weet het , in uw hart zelf is die bron ! Maar tevens ook, dat onze aangevuurde verbeelding altoos aan onze geliefdde aandoeningen en uitzichten zeer gunstig is. Niet dat wy daar door minder oprecht zyn ; dat wy minder 'voelen, dan wy voorgeeven; neen : het bewyst alleen, dat wy op rekening der natuur ftellen , het geen alleen onze kunstbehoefte geworden is. Hy. Onze kunstbehoefte ? N 4 Ik.  S.QO HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Niets anders; maar, en dit is het ergfte,, zy wordt wel dra onze natuurlyke behoefte; wy kunnen er niet meer buiten. Onze dierbaare Overleedene is er een treurig bewys van. Hy. .Spreek eens wat duidelyker : alles is zo bewolkt! /*. Dat zal ik doen. Onze beminde Lotje ontfing van de natuur een hart, zo onbcfchryfbaar aandoenlyk | zy had zulk een fyn teder zwak zenuwftelzel , dat zy ook maar by het verhaal van iets beweeglyks van verf verfchoot , en ook dan , als zy volmaakt wel was , geduurig gefchokt Wierd. In zo verre was zy geheel lydelyk. Zo had de Natuur haar gevormd; zo uitgerust kwam zy in dit leven. Maar zy helde met vermaak en toegceving over tot het peinzende, de eenzaamheid, en dat zonder eigenlyk gezegd droefgeestig te zyn. Dit wist ik. Hier voor hebbe ik haar ook altoos ernftig gewaarfchuwd. Ik voorzag, dat myne Vriendin eens in omltandigheden zoude kunnen raaken, die haar, zo. gefteld z.ynde, moesten ten ondergang brengen ; zo zy haar uitmuntend verftand niet gebruikte , om haare te groote enlee, vendige gevoeligheid te koelen, te maatigen door blymoedige overdenkingen. Hy. Stond dit in, haar vermogen ? Ik. Kunt gy my die vraag doen ? Hy. Antwoord my!, Ik. Stond dit in haar vermogen ? Gy verbaast my J  WILLEM LEEVEND. 2©.I iny! Zyn wy dan voor onze daaden niet [aanfpreckelyk ? Wil de Hoogfte Goedheid dan zaaijen, daar zy niet geftrooid heeft? Zullen wy niet naar billykheid geoordeeld worden ? Wordt er meer van ons geëischt, dan onze natuurkragt toelaat? Hy. Waardfte Belcour , ik kan niet redeneeren. . . . Myne ziel is geheel duister, myn geest zwak, uitgeput, lusteloos; ö wist gy, wist gy, Wat myn hart lydt! [ Hy ftond ha&stig op, fpoedde zich nam het lyk. ] Myne dierbaarfte , geheel myn eige Lotje, myne Vriendin, myne vermaanfter, heiligfte fchat van myn hart, kan uw Willem om u te bedroefd zyn! Ongevoeligheid, zyt gy eene deugd ? hoe beeft myne ziel dan met afgryzen van U te rug !• Zo lang ik adem, zo lang ik my zelf bewust ben, zal ik u betreuren. In het binnenst van myn hart zal ik uwe gedagtenis heiligen. [ Hy zeeg op het lyk neder; ik liet hem nogmaal on-, der het gewigt zyner droefheid zich zelf vernietigen. Zy was te heevig, om lange te kunnen duur en. Zulke uitwerpingen gaven my hoop, dat hy bedaaren zoude. Zyn hart klopte weder dóór, hy zachte; etvielen zeer groote traanen uit zyne necrge/laagen oogen. Hy drukte zyne gloeiende lippen op die der Overleedene. Raadeloos wierp hy zich over eenen fioel heen. De Heer Roulin kwam binnen. Hy viel hem met woest ongenoegen om den hals.] Hy, Kom, myn Vriend, myn Broeder, gv weet bedroefd te zyn. [Gy kent Roulin; hy lydt, en N 5 juist  901 HISTORIE VAN DEN HEER juist te meerder, om dat hy inwendigzwygendelydt, dan zyne koele trekken aanduiden! ] Deeze Vrouw f op my wyzende] is te groot voor ons, zwakke Stervelingen. Ik fympathifecr niet met haar, al eerbiedig ik het beginzel, . . . [Hem invallende.] Niet te groet, maarte koel, 'meent gy zo niet? Hy. Jezus weende! [ 6 Bernards, myn Vriend, konde ik u hefchryven, hoe hy deeze woorden [prak, Gy weet, hoe fterk zyn gelaat [preekt, hoe nadrukkelyk de opflag zyn er heer lyk e oogen is? Geheel bezield , geheel woorden ontbreeken my; nooit had ik zo veel, zo alles in deeze woorden gevonden, dan nu. ] Ik. Ja, om de zwakheid der treurenden, zowel als om den dood zyns Vriends Maar wy zullen nu niet redeneeren. Geduurende het avondteten fprak hy niets; zag my van ter zyden aan; maar als ik myne oogen oplloeg, wendde hy die eenigzir.s verleegen , van my af. Ik liet hem aan zich zelf over, en fprak .met Roulin over de bezorging van alles, wat er noodig was; myne oogen van tyd tot tyd afdroogende. Roulin. [met dankbaarheid.] Wat zoude ik buiten u in duizend opzichten verleegen zyn, om alles op de beste wys te bezorgen! Ik. Myne tedere liefde voor myne nu zalige Vriendin Helt my in ftaat, om, omtrent haar dierbaar lyk, alles met betaamlykheid te kunnen bezorgen. [//' weende.] Rots-  WILLEM LEEVEND. 203 Roulin, Gy zyt zeer bedroefd , waardftc Belcour, Ik. Meer dan ik immer was, meer dan ik zeggen kan; maar hoe nutteloos zoude de droefheid my maaken, indien zy my buiten Haat bragt, om zulke onvermydelyke pligten , als er thans op ons, haare Vrienden, wagten, te verzuimen! Dit is thans alles, myn Vriend, waar door wy nu nog kunnen bewyzen, hoe lief zy ons geweest is. Roulin. Gelukkig, die ook zyne droefheid aan de reden onderwerpen kan, en het ook poogt. Ik. En hy is zeker zo wel de grootfte als degelukkigite, die zeer heevige driften in toom houdt. Dit is die ftrycl, waar van in de Heilige Schrift gefprooken wordt; dit is ook die voorwaarde, waar door wy onze zedelyke goedheid tot zedelyke fterkte verhoogen kunnen. Deugd is kragt. Zy is de Vriendin niet van laffe karakters. Zy bouwt haar huis niet op eenen zandgrond. Zy vertoeft niet in een hart, dat niet in ftaat is omtegenftand te bieden, en zich niet kan verhellen tot eenen moeilyken pligt. Dok tegen onze droefheid moet men durven zeggen : ,, Tot hier toe, en niet „ verder! " \_De Heer Leevend zweeg nog al; ik wilde, dat hy fprak; daarom ging ik dus voort.~] Alles, wat ons van onze hoofdpiigt afleidt, moeten wy te keer gaan; wel verre van het met een heimeiyk genoegen te koefteren. [Hy zweeg nog al- maar Z'tg my aan ; ik Jloeg düi.r geen acht op, maar  204 HISTORIE VAN DEN HEER maar fprak met Roulin voort.] Men heeft thans, myn Vriend, Schryvers, die er zich op toeleggen, om onze jonge Lieden in dit opzicht flegte dienden te doen ; en onbedagte Vrienden, die zich eene verdiende maaken, in hun zulke Boeken in handen te geeven. Zulke reeds verweekte en door droefheid aangedreedene jonge Menfchen , geeven zy eenen Siegward, (hoe weinig hy onder de best gefchreevene Boeken tc tellen zy, onderzoek ik thans niet,) de treurige vernaaien van eenen d*Arnauld, met bloed en traanen gefchreeven , door eenen Man- wie is hem in het yzelyk weemoedige in den Romanesquen trant gelyk ? Ja, zy geeven hun zelf de Nagtgedagten van Joung. En welk boek is zo bcreckend, om jonge tot zwaarmoedigheid overhellende lieden met dc allernadeeligde indrukken der onvcrfchilligheid voor dit Leven te vervullen? Men maakt zich, fchynt het, altoos ook grooter pligt, om treurend door dit leven te gaan , dan wel onzen weg met een blymoedig dankbaar verwyderd hart te bewandelen. Ik hou niet van die Menfchen, die ons altoos de waereld in een zwart floers affchilderen. Er zyn altoos heldre punten in ons leven. Waarom vestigen wy daar den aandagt niet op ? Zwakheid is het, onze oogen niet te durven gebruiken, om de rampen deczes levens moedig in 't gelaat te zien. Onze zaak is het hier niet, door naare, ik kan die geenzins Godsdienftige befpiegelingennoemen, ons  WILLEM LEEVEND. 205 ons te verzuffen, maar om, elk in onzen kring, eene werkzaame rol te fpeelen. De aandoenlykfte Menfchen moest men nooit tot zwaarmoedigheid verlokkende Boeken in handen geeven. Hun met afkeer — met onverfchilligheid voor dit leven te vervullen, kan noch hun hart verbeteren, noch hun verftand ophelderen. Ik hou er niet van dat men een kwaad geruchte brengt over Gods waereld. Dit is dwaas, dit is ondankbaar ; dus doende, wordt deeze ongelukkige toeftand verergerd wel eens ongeneeslyk. Leevend. Ongelukkige toeftand? Denkt gy, dat iemand, die zich met niets verlustigt dan met de droefheid, veroorzaakt door het verlies van zynen dierbaarften fchat, ongelukkig is ? Geloof my [ hy flak zyne hand naar my uit,] hy is zo gelukkig, dat hy het wreedheid acht, hem daar iets het allerminfte van te ontrukken. Zyn leven, niet zyne droefheid, wil hy ten prooije geeven. Ik. Zo de gevoelige mensch immer vryheid had, om het Syftema zyner pligten te verwrikken; zo hy immer mogt afftaan van zyne rede; zo hy gelukkig zyn konde, wanneer hy dat niet zyn wil naar het genadig wys heerlyk plan der Godheid, die hem kent, en op zyne wys gelukkig wil maaken; dan zoude ik mooglyk de moeite niet neemen, om dit te weerleggen. Zeg my nu eens, wat is geluk? Waar in beftaat het? Leevend. In de bewustheid, dat ik op de vol- ko-  io6 HISTORIE VAN DEN HEER koölenfte wys voel , dat ik alle myne vermogens, van wat aard ook, in den hoogden graad werkelyk bezit, en vryelyk kan doen werken. Ik. Dan moet ik met u verfchillen. Loevend. En om wat reden ? Ik. Om deeze reden. Om dat eene overdreevene droefheid, al zo zeer, als alle andre driften , ons helder zielenoog benevelt. Dit is 't Jiiet al. Deeze droefheid doortrekt ons geheele wcezen, met een verdoovend langzaam werkend vergif, dat, naar maate het ons ftreelender aandoening geeft, te gevaarlyker voor ons is. Misnoegen , fchaamte, berouw volgen wel rasch op andre driften • immers zo dra ons bloed uitgegist heeft, en de toon onzer zenuwen niet overfpannen is ; hier door leeren wy op onze hoede te zyn ; (want dit drietal kan men juist niet als de drie zedelyke Bevalligheden befchouwen.) Wy ondervinden, dat het genot minder weegt dan de nafmarten. Maar de flaaf der droefheid ontrooft ons zeer zeker ook den lust, ook het vermogen tot ernfiige en dus nutte overdenkingen. Hyzit, weggezonken in zich zelf, by de bron zynef elende. Zyne oogen zyn beperkt ia eenen engen kring. Zyne ziele kan niet weegen — niet vergelykcn : zy ziet — zy voelt maar dén voowerp. Weldra verlamt, onzenuwt ons geheel gcftcl: ja, dat vermogen, dat wy nog na het uitftormen van alle andre driften behouden, die uitwendige kragt kan  WILLEM LEEVEND. 207 kan den evenaar alroos weder doen overflaan. Waar blyft het? En ware dit het al! Maar neen , men ziet nog met een fyn vergenoegen, geboorcn uit de voldaanheid over ons zelf, op zynen ftaat! Wy gclooven dan.met een, dat dit een bewys opleevert , hoe by uitzondering wy bereekend zyn voor de keurigfte aller menfchclyke aandoeningen , liefde en vriendfchap. Leevend. Ik verfta u ; ik voel de kragt uwer reden: maar hoe zal hy, overwonnen,doorwond , ontkragt door de allerdiepfte droefheid, al wenschte hy zulks , haar paaien ftellen ; is het hem mooglyk? Ik. Mooglyk? Alweer dezelfde vraag. Indien gy niet zo lang hier mede wagt, tot het u door 't verlies van alle uwe kragten onmooglyk wordt; anders kan men doen, het geen men moet doen. Tot het onmooglyke ben ik, kan ik niet verpligt zyn. Maar ik kan my de dingen, zo al niet volftrekt onmooglyk , immers zéér bezwaarlyk maaken. Als voor my eene verzoeking te fterk zoude worden , moet ik vlieden. Eene groote ziel kan wel overwinnen; maar niet contracteeren met de verzoeking. Als ik voorzie, dat de verkeering met iemand, die voor my is noch zyn kan, my het fcheiden onmooglyk zoude maaken, dan moet ik dit ftrikt vermyden. [ Hier zag hy my zeer onthutst aan; het was als of hy meende dat ik, met opzicht op hem, ergens heen wees. Dit is echter Zi  ioB HISTORIE VAN DEN HEER zo niet. Mooglyk dagt hy toen aan Jufrouw Helder. ] Leevend. Ach, wist gy, wat ik verlies ï Myn hart; myn hard bloedt om haar. En die Engel zal my niet meer vermaanen, leiden j beftieren, verbeteren. Alles is verlooren. i . . [ Hy ftorte, zeer ftil, veele traanen.] Ik. Gy verliest veel , want gy verliest eene uitmuntende ü onverdeeld beminnende Vriendin; maar verliezen myn Heer Roulin en ik minder ? Was zy, Van een Kind af, de lieveling van onze harten niet! [Ik weende , het fpreeken ging hezwaarlyk. ] Genoeg voor ditmaal. Als wy wat bedaarder zyn , zullen wy eens ernstig fpreeken , wat ons te doen ftaat. Hy boog, en zat met zyne armen over elkander gétiagefl , diep in gedagten. Het was laat. Ik vertrok naar Lotjes flaapkamcr; en na my eenige oogenblikken met de ftille befchouwing haarer' lieve gedaante verlustigd te hebben, gaf ik haaiden kusch der vriendfchap, en weende my zelf in flaap. Zy is niets het minfte veranderd. Ik heb haar meermaal zo zien fiaapeh. Volg myn raad, bezoek ons nü niet. Ik twyfel, of uwe' reden wel beftand zoude zyn. Er is in Leevends droefheid iets — durf ik het zeggen •— zo edels zo zielroerends , dat men zich byna befchuldigt, wyl men voelt zo bedroefd niet te kunnen zyn, als hy is. Hy heeft zich, als over eene Zuster in  WILLEM D E E V E H ©; 10£ J.n den rouw gekleed ; en haastte zich om zo ge-> kleed te zyn. Dit keur ik niet goed; maar hy houdt zich zo oaverzettelyk aan eens wel doordagte verkiezingen, dat hem niets zoude kunnen bevveegen, zo niet. te verfchynen. Hy gedraagt zich met de grootfte betaamlykheid. Zyne koortfen houden hem van de Collegies; ik weet niet, óf dit goed dan kaad voor zynen rusteloozert geest is. Deezen by tusfehenpoozen gefchreeven. Morgen vroegtydig wordt het lieve Lyk met de grootfte ftilheid naar * * * gebragt, en in het graf haare* Ouderen bygezet. Roulin en Leevend, met nog een paar menfchen, zullen , in twee koetzen^ volgen; zo dc koorts den laatften dit niet, zo ah ik hoop, verhindert. A. BELCÖUR..,' IV. DEEL. © WÈW  2JO historie van den heer VIER- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer wi l l em lee vend aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. dierbaarste! Kómt gy dan ook nog met my medelyden hebben ? En waarom niet ? ik ben immers een mensch ? Gy duldt immers hem, dien God duldt? - Ik haat my zelf zo zeer, dat ik leeven wil , om my langzaam te doen fterven. Lotje, bet aanbiddelyke Lotje hoort ons niemand? — Coosje! Haar heb ik den dood veroorzaakt. Door my, door my fterft zy, in den bloei haarer dagen. Zy is niet verwelkt; zy is wreedaartig afgerukt. En zy is, met mynen duldeloozen naam op haare lippen, aan mynen boezem geftorven. Haat my! veracht my maar niettegen dit denkbeeld raakt myn geheel weezen in oproer. Mooglyk ben ik zo geheel fchuldig niet * wie dan? Lotje? hoon haar niet, Juffrouw Veldenaar; zy is zo vlekkeloos als het licht, waar in zy verheeven is . . . ö Gy gezaligde, zie nog eens - nog eens maar, met uwe zegenende oogen neder op uwen Willem. De myne zyt gy; eeuwig de myne! Wie kan fcheiden, het geen God heeft  WILLEM LEEVEND. fiïjf heeft faamgevoegd? . Myn bloed kookt in myne aderen'. Hoe gruwt myne ziel van uwe vraag! Een verfmadend zwygen is myn antwoord. Lotje, myne geliefde , is in het graf, en ik ik leef. ö Myn hoofd, myn hart5 myn hand! hoe beeft, hoe trilt alles! wélk een bedwelmende nevel dryft er over mynen geest". P bèn niet wel, evenwel niet ziek. Niet meer Uw vrolyke Vriend, W. L E E V E N D i 0 3 TREUR*  >ia HISTORIE VAN DEN HEÊR T M M XT M X X M M 3 op het Sterven van CHA1LOTTE ROULIN/ Oud %i Jaar. (*) $ *$X-ynziel! leg uw verwagting nu voor eeuwig, eeuwig af! Hoop, de hartvriendin des Sterflings, daalt met lotje in "t fitlle graf. Nu is me alles onverfchillig, Wat ge, é vlei jende aarde, biedt, Alles lastig, duister, aaklig: ach, myn lotje. . . . is er niet. 'tHarfy (*) Uit Vacrs, fa alle de heevigheid eener bed#elmendn droefheid opgefteld, lag in het verzegelde Paket, dat Me. juffrouw Belcour, op order van den Heer Leevend, door dc bezorging van myn Heer Rouüh, tatfing. w £ Uitfccffisr.}  WILLEM LEEVEND. CI3 * * * V Hartverbryslend zwarte denkbeeld waart geduurig door myn geest: Roept my toe: uw dierbre lotje „ leeft niet meer; zy is geweest!" Alles, alles is verkoren; alles viel uit zynen kring, 'k Voel geen eene harts - tocht werken, dan die der Vertwyfeling! Lichaams - kragten, ziels - vermogen , lust tot wysheid, overleg, Vlyt, gezondheid, liefde en vriendfchap , Alles is met lotje weg! 0 Myn geest! gy kunt niet denken, doodlyk, doodelyk beklemd. Zuchten! Ach, ik kan niet zuchten ... Al myn traanen zyn geftremd. *k Dwaal in 't huilmd oord des Wanhoops; ,k zie geen V minfle fchemerlicht, "t -Koude zweet vormt kille druppels ■op myn bleek verflyfd gezicht. Ryt u open, 0 myn boezem ! Geef, geef doorgang aan een-zucht) Zulk een doodsangst! 'k zal bezwyken ... fcheur u open — geef my lucht {, .Reine bron van ftille traanen , waarom, Waarom firoomt gy niet ? O 3 Kf*  HISTORIE VAN DEN HEES Koude ik weenen, konde ik [nikken, koude ik kermen van verdriet! ê belcour, my altoos waardig! myn Vriendin! — laat my alleen, Doet gy wéér een ader oopnen ?, daar's myn arm; maar ga dan heen1* 6 Vertrouwde van myn lotje, zo ik ooit uw ziel bewoog Tot een deugdzaam medelyden, wyk dan uit myn ftaarend oog, U.te zien vet zwaart myn lyden . , '. hoe ? gy ziet my weenend aan!. Drukt my op uw rekten boezem .' . „ daar ont[chiet myn oog cerf traan. Ach, belcour! zy is geftorven; in myn arm ga[ zy den geest. TJel waren uw' gebeden: " heb ik dan te veel ge vreest? $k Ben de ellendig/Ie aller menfchen, Zedert zy haare oogen [loot. 'k Haat het licht, ik haat my zeiven . , 7 'k wagt geen troost dan by den dood, Bly[! ik voel alreeds verligting. o nu kan ik, meer bedaard, Aan dien wrangen wortel knaagen, die my al myn rampen baart, Myn roulin, myn Vriend, myn Broeder! Vader! tree" myn' kamer in. Zoud  WILLEM LEEVEND. SI5 Zoud gy my niet dierbaar weezen, broeder van myn Enge/in? * * * V Sterven onzer waardfte Vrienden was een draagelyker flraf, Zo de Dood het lieve lichaam aan 7t bederf'niet overgaf. Mogt het zynen vorm behouden, onbefmet van dit fenyn, lotje zou de Huisgodinne van myn fombre kamer zyn. 'k Zou haar altoos by my houden, duizend duizend'- werf haar hand Aan myn hart en lippen drukken, als myn onwaardeerbaarst pand. Iedre richting myner oogen, op haar lief, haar bleek gelaat, Ging verzeld door een verwinning Over eenig zeedlyk kwaad. ' Ja, myn onbezielde lotje Gaf, door een geheime kragt, Ter verbeetring myner driften , haaren w i l l e m moed en magt. Maar op yt fterven volgt de ontbinding; V ftoflyk deel wordt rasch ontfloopt. Zulk een heil is nooit gegeeven, hoe gebeden , hoe gehoopt. O 4 Mg-  aiÖ HISTORIE VAN DEN HEER Nog maar weinig, weinig dagen, en myn lotje daalt in ''tgraf. Vriendfchap kan haar niet behouden; Liefde ftaat haar bevende af . . , slotje ! ,k zie u nimmer weder . . . eeuwig weg! dat eeuwig moet Ik geduuriglyk herhaalen; eeuwig weg! Hoeftolt myn bloed! 3, lotje, uw leidsvrouw door dit leven, ,, lotje, uw lieve zielsvriendin, M Is voor eeuwig u onttoogen :" luistert my de Wanhoop in. 6 Dat tergend, wreed gefluister. hoor ik , waar ik heetten ga ;. HZy ik waak, offchichtig fluimer, 't Volgt my altoos, altoos na. En ik zelf, 6 God, dit maakt ook, dat myn droefheid woede wordt, Heb '/ vergif, dat haar deed ft erven , in haar teder hart geftort!. Ik ben de oorzaak van haar lyden, van al de angften, die zy droeg.:. Ik ben 't, die dit Lente roosje van het tengre fteeltje floeg. Noodlot, waarom moest het weezen. ^ ± dat ik niet bemipnen kon? ■ Dat  WILLEM LEEVEND. su? Dat de liefde voor «zy»' helder myn verbryzeld hart verwon ? Waarom moest zy my beminnen? waarom heeft zy my gezien? Noodlot, onverbidlyk noodlot! JVie kan uwe hand qntvUeh? Wenfchen! dwaaze, ydle kwelling! Willen ? trotfche zwetzery ! Poogen, vrugtelooze moeite! ff'de mensch is geenzins vry. Kiezen. ? Ach! wat kan hy kiezen , die zyn lot reeds vindt bepaald? Onvermydlyk is 'f,6 flerfling, dat ge op uwen weg verdwaalt. * * * ^ Myn lotje.' zo uw geest thans myne twyfellngen ziet, Wyt die aan myn zielen lyden, wyt ze aan mynen wil toch niet! Xlwe dood, ach ! zy is de oorzaak , dat ik in deestwyfling viei. Ik verlies met u, myn'' Beste, zelfde veer kragt myner ziel! Lieve! waarde! 'k weet nu zelf niet x wat er van my worden zal. U te misfen ! 'k ben niets meerder dan een Speeltuig van V Geval. O 5 E*.  2l8 HISTORIE VAN DEN HEE» * * * Eene doffe weezenloosheid wisfelt 't woen der driften af, lotje! mogt ik met u fervent rustte ik by u in uw graf! Dit 's myn eenigfte verlangen; 'X' wil de menfchen niet meer zien : Waereld! 'k walg van uw ver maaken :• konde ik ook my zelf ontvlien. Mogt ik op uw Grafzerk woonen ! niets dan flegts een weinig aard'', Daar myn lotje aan wordt bevoelen, Is my dierbaar, lief en waard. * * * Ik bemin myn' tedre Moeder: Zou zy my niet waardig zyn ? Ik bemin myn' lieve Zuster. Maar, nu ik door rouw verkwyn . . . Ach, ik kan niet redeneeren, hoe eerbiedig aan Natuur. helder! aangebeden helder, wat ftaat my myn liefde duur! helder! aangebeden h e l d e r , wist gy, hoe ik u bemin! 'k Offerde aan die zuivre liefde 't leven van eene Engelln. Voor  WILLEM LEEVEÏJD. 2.1$ Voor ik nog begrippen vormde van de liefde, hebt gy my Aan uw dierbaar hart verbonden. helder, was ik immer vry * % * * L o x j e! zielsbeminde lotje, roert de Laster aan uw' Asch; Laat hy voor myn woede beeven. 6, myn wraak vervolgt hem rascL Wêe hem , die u zal verdenken l wee hem, die uwe achting krenkt. Hoe.' t is of myn' kragt en groeyen, En myn geest geregeld denkt l Ifem, die uwe deugd durft hoonen , zweer ik eenen wisfen dood. Dat hy vry den fcherpen degen my ook door het harte floot. Zou myn lotje dit ook hooren ! heeft zy niet vergetfsch geloofd', Dat den geest, na ons verft erven, Geen vermogen wordt ontrooft? Weet zy, van dees' aard geweeken, Wat haar Vrienden wedervaart-? Wordt haar door een hooger Weezen, al wat ons betreft, verklaard? Ach, hoe ftreelend is dat denkbeeld voor u, myn verbrooken hart 1 Zou  %%0 HISTORIE VAN DEN HEER Zou de lieden ,t my ontzeggen ? dan verzwaart zy myne [mart . . . * * * Mooglyk dat zy thans verheerlykt, zalig in ,tgeen zy bezit. Met den aandagt van een Engel, voor my, haaren willem, bidt! Engel! zo gy uwen invloed in myn geest niet neder/lort, Is het zedelyk onmooglyk , dat myn geest behouden wordt^ Zalige! wil op myn zwerven door dees aaklige weestyn, Vol van duiftre kronkelpaden, altoos myn befchermfler zyn% * * * lotje! '/ hartopheffend denkbeeld, dat ik u eens weer zal zien, Is het eenig middel, om eens aan des Wanhoops klaauw te ontvlieni Ach, dat gy voor myn verbeelding Altoos dus verheer lykt ftondl Buiten u, myn troostende Engel, heeft myn deugd geen vasten grond. Zo ik, op V gevlei der driften, jets onwaardig zou beftaan., r " 4  WILLEM LEEVEN 421 Gun my, gun my deeze bede, zie dan uwen willem aan l lotje! een wenkje van uwe oogen gaf aan my fteeds meerder moed, Dan de ftriktfte redeneering van den Wysgeer immer doet. Eene bede nog, 6 HeiPge! hoor ik immer meer, dat gy Door den Laster wordt beleedigd, 6 verberg u dan voor my. Wyk zo diep dan in het duister van der eeuwigheden nagt, Dat het oog der fterkfle Inbeelding u vergeefsch te ontdekken tragt. Wyk dan , 6 myn zielsbeminde 'J bied my geenen tegenjiand: Zulk een fnoodheld moet gewrooken, moet gewrooken door myn hand. Zou het iets misdadigs weezen , dat de boosheid loon ontfingl Dat 's onmooglyk: 't kwaad te ftraff "enpast wel eens den Hemelling. 'k£en een mensch! — het bloed uw's lastraar; moet gejlort: het kome op my! ^kzal hem van dees' aard verdelgen: dat het ook een hartvriend zy ! Moet gejïort! 6 God! wat zie ik . . Ach, EELC0ÜR.' zy ziet my aan i Wadï  S22 HISTORIE VAN DEN HEER Waar verberg ik my? waar vliede ik? Oogenl wie kan u wêerftaan? . '. Zalige! Ach, ik ben ontwapend! & dat hemelfche gelaat! 'k Pal eerbiedig voor haar neder. 'k Beef voor woede, 'k gruw voor haat ! Droefheid, ftille zagte droefheid, neemt geheel myn boezem in'. Ach, hoe dierbaar is zy my niet . '. '. zie, belcour, zie uw Vriendin. . . \ Daar, daar ftygt zy op! myne oogen zien haar fchreijend, fmeekend naar, Vlieg, S Tyd! kom; Dood! 6 voert my, ' my, voert my toch by haar. v ii  WILLEM LEEVEND. 223 VYF -en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw wil hel mi na heftig aan Mejuffrouw martha de harde. waarde vriendin! jLk ben zo uit myn humeur, en zo akelig, dat ik niet weet, waar myn hoofd ftaat. Ik moet praatén, of fchryven; en aan wie zou ik fchryven , (want uit kan ik niet, met myn drukke huishouwing,) dan aan u. Het is daar op de Keizersgragt allemaal in de war. Uw Broer heeft Mevrouw Ryzig het huis verboden , en Moeder is Moeder ; zo is de Vrouw : en Mevrouw Ryzig is. boos op Dominé, en ook op my, geloof ik; en Juffrouw Renard woont nu te Rotterdam: zo dat, Tante lief, ik kan aan niemand beter fchryven dan aan u. Ik zit altoos tot over myne ooren in de kinderen; de kleine krygt tandjes, en is zo pierig en zo onrustig, dat het wel altoos aan de borst zou willen leggen. Nu, God geeft het voor de fchaapjes , en ik zeg, dat het ontaarte Moeders en flegte Vrouwen zyn, die het de bloedjes onthouwen. Wel, de kinderen zien er toch veel fchooner uit, als zy, die met de pappot grootgemaakt worden; en wat heeft een Moeder daar een vreugd van , als die lieve hartjes je zo met die blinkende oogjes  224 HISTORIE VAN DEN HEER al ftreelende en tokkelende toelachen ! En hef ergst, dat men my verwytcn kan, is dat ik eene malle Moeder ben, dat is her al; en onze Collega R * * zyn Vrouw heeft wel den naam, dat zy eene malle Vrouw is; zie, dat valt hu weer zo in myn winkel nieti Ik doe Dominé wél , en Wy zyn ook wél met elkander ; want daar gaat geen wagen zo regt, of hy floot wel eens; maar dat malle gelaat fticht niet voor do kinderen; er is altóós dak op 'tbuis, en ik zegaltyd:Dominé,denk dat je een Lccraar bent. Wat wilde ik evel zeggen? Ja, dat ik dagt, kom aan, als de kinderen' van de vloer zyn, (wat rust dat!) zal ik eens wat gaan zitten fchryven. Dominé ftudeert, en dit is zo het eenig uur dat ik vry heb; want dat de' kleine op myn fchoot ligt te flapen, dat hindert my niet. Dat ik dan zeggen wou! Zo komt het dan liet met Willem uit, als wy voorzien hebben. Juffrouw Roulin is door hem bedrogen, en aan de teering geftorven. Doch myn Man zegt, dat zy in de waarc Leer geftorven, en des wel zalig is • en niet Fransch gereformeerd , zeide hy , die er de hand zo wat meê ligten, en er rykelyk todden en vodden van eigen gerechtigheid by doen'. Dominé is ysfelyk boos op Willem. Ik heb al gedaan , wat mast en kiel houden konnen, om hem van de Heeregragt te houden; ik zei; „ kind. ,, wie weet, of zy daar nog iets weeten, en de Jobs ,, bode zal vroeg zatter komen." Wel, Tantelief*,-  willem leevend. 22^ lief, de jonge Heer is door ons in dat huis gé bragt, mag ik zeggen. By Profesfor Maatig heeft Willem vier witte voeten : nu, het is pok een lieve Jongen, dat moet ik zeggen. Hy gaat danig aan 5 en dreigt zyn kostelykc ampt neer te leggen, indien Leevend ooit eene plaats krygt. Ilyzcgt, dat er twee moorden gepleegd zyn. Ik heb gepraat dat ik wist en niet wist; want tusfehen ons, Meisjes, ik hou dol veei van Willem, omdat hy myn kinders zo veel plaifier aangedaan fieeft, en een regt kalf van een Jongen is , daar men zo alles tegen zeggen kan.; maar Heftig fchelt hem uit voor elf en dertien. ,, Zus, zus, Paai, (zei ik, „ want ik wierd ook haastig,) laat het watlykeu; ,, maak den duivel niet zwarter dan hy is. Wel „ hei wat, daar gebeurt wel meer iets, dat niet ,, veel Richt. Jy weet zelf nog wel, watte zoe,, te Peuzeltjes die, en die, en vooral Collega „ Dings plagten te zyn. Alle meisjes immers hui> ,, nen,? Was het zo niet? Dat moest ik en Col,, lega P**s Vrouw weten. Willem is nog zo veel ,, de plank niet mis, als onze Keef, die twee „ kraamvrouwen, te gclyk over huis had. ó Dat „ is al vergeeten , en ik zou er ook niet van zeggen; ,, zyn het thans geen Lichten in de Kerk , regt dicr„ baare mannen , en preeken zy thans niet met j, vrugt en zegen op hun werk? 'tIs goed, zei ik, ,, dat ik juist niet veel praat, want het zou erg' ■„ zyn ,als ik ercis uit liet fchool klapte; wel, ik iVi déél. P ,, h'e!'  220* HISTORIE VAN DEN HIER „ heb in myn jongen tyd, toen ik nog onbekeerd ,, was, wil ik fpreeken, nooit zogedolt enzoveeï >, pretjes gehad, dan met aanftaande Leeraars: en dat kan ik wel infehikken; de jeugd wil eruit; „ en God, hoop ik, zal het hun allemaal vergee,, ven, want wy zyn toch allen maar menfchen 1 „ Hier, kyk maar eens op David en Batféba. Dat „ is juist ook al geen ftichtelyk Historietje, waars» agtig 5 de Vrouw te bederven, en den goeijen „ golfert van een Man den kop te laaten door„ fchieten." Terwyl ik zo ai voortpraatte, kwam onze lieve goeije Dominé Vroomaart in. „ Va„ der, zei ik, (want ik noem den besten Ou„ wen ziel altoos Vader,) wy fpraken daar over Leevend." Hy. Ja, Meisje, (ik ben alïyd' Meisje, zo is hy dat gewoon;) ja, Meisje, dat is een verdrietig geval; het fmart- my, de jonge Heer kwam my altoos zo wél, zo gezeggefyk voor. Ik. En ik fprak daar over dat Historietje vaa David en Batféba. Heftig. Wel, daar kan men nu niet uit redeneeren: toen ftrafte God den overtreeder, nu is 't ©nze pligt om dit te doen. Wel , zeide de zagtmoedrge oude Man r èm mag de Jongeling Leevend wel met David bidden: Laat my in de handen der Menfchen niet rallen, iaat my in ».,c handen vallen, 6 Heere, want veele zy» uwe bermhartigheden. Dit deed myn knorrepot.  WILLEM LEEVEND. 22? pot magtig aan; hy is in zyn hart en ziel goed, maar zo driftig en oploopend! De oude Man kreeg het zo verre, dat hy beloofde, dat hy zich zo lang met de zaak niet zoude bemoeijen , als hy er buiten kon blyven. Ik geef Dominé geeri öngelyk: „ En ik hoor, zeide ik, dat Willem ,, buiten zyn Verftand is." Heftig. Dat is zyne ftraffe voor zyn onkuisch en ergerlyk leven. Dominé Vroomaart fchudde zyn hoofd, én wees hem op den toren van Siloam. Dat bolde my. „ En, zei ik tegen den ouden Man, men behoort ,, wat meer te bedenken , dat 's Menfchen hart j, boos is van zyne jeugd af aan; cn dat het er verweerd op aankomt, zal een Jongeling zyn fi pad zuiver houden; allen zyn wy afgeweeken ,, ter rechter ende ter flinker hand. Maar zo is „ Dominé; ik zeg altyd, kind, je wilt eeuwig ,, en erfelyk de genadé vooruit loopen. De Hee,, re weet tyd en uur, om zyneUitverkoo'renente trekken uit de magt des Satans; want wy zyn , „ zo als de Schrift zegt, allegaêr Zyne onderdaa„ nen. Dwaalt niet, noch Hoereerders , noch ,,' Overfpeelders, noch Lasteraars zullen het ryke „ Gods beërven! Wy werken niet genoeg naar „ onze gronden. Ik ben boos op Willem; ,, maar moeten wy hem nu maar allemaal laa,, ten loopen?" — De ouwe Man luifterde als' écu vink, maar zei niet veel. Ik nam die occaP f »  228 HISTORIE VAN DEN HEER fic .waar met Dominé, die nu zo lydzaam by my zat. . . • . „ Kyk eens, zei ik, daar heb je er nu zes voor si een P^ai-; (en tusfchen ons , myn lieve Mensch,99 nct zevende is onder weg, en als het wat mee,, loopt, zal het wel haast komen.) Weet jynu, „ wie of den goeijen weg zal op willen ? Weet „ jy nu zo net, wie aangenoomen, wie verwor„ pen is?"WTic dejakobs zyn,dieGod liefheeft, „ en dc Efauws, die Hy haat? Ik ben haarlui „ Moeder, ik heb ze allen even lief: ik hoop ze „ allen in den Hemel te zien ; och , daar maak ik „ geen verkeurtheid in, myn kinderen wil ik al„ len gelukkig zien: en zou onze lieve God'dat ,, nu juist niet willen loop knikkeren. Het ,, fpyt my, dat dit met onze Leer ffrydt. Wel, ,, lieve Dominé Vroomaart, wat is dat toch mooi ,, en allerliefst te gelooven, voor een Moeder, „ dat God alle menfchen lief heeft! Als ik dat zo „ bedenk, dan moet ik met myn bedorven ver„ ftand daar niet inkomen, of ik wist niet, waar „ ik verzeilen zou. 'r Nu Tante, fchryf my eens, hoe of het met Willem zit: maar laat het tusfchen ons blyven. Ja , hy is toch om jou Zoon het huis uitgemoeten ,• en al leert die nu by Dominé , ik ben er toch nydig over. 'Uwe Vriendin, w. heftig, gebeuren rammel. ZES-  WILLEM LEEVEND. 2*0 ZES- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw ciiristina de vry aan Mevrouw alida ryzig. my n lieve kind! Jöcwyl gy zo gaarn wat met mykeuzelt, zo wil ik zien, of ik myne gedagten weer zo wat by malkander kan houden , op dat myn gefehryf aan eene lieve jonge vive Vrouw niet al te ongevallig Schoon ik zo gelukkig of ongelukkig geweest ben van nooit inclinatie voor een man gehad te hebben , zo ben ik echter altoos eene groote voorftandfter van het Huwlyk geweest. Is het Camphuizen niet „ die zegt: Natuur eisch) trouw? Dit overgeflagen. Daar is zelf myn Neef Blankaart, dien zou ik voor myn Man niet begeerd hebben, zo min als hy Chrisje de Vry. Mooglyk was Ik een weinigje romanesq; en indien Chrisje Helder zo veel van myne wys, waar op ik de dingen plagt te befchouwen , in zich heeft, als zy wel op myn portret, dat in de Eetzaal hangt, gelykt; zo als haare Moeder ( dat uitmuntend Santje van Beek!) beweert, dan zal zy niet heel rasch van ftaat veranderen. Geene behoefte, en veel denkens: dat kon niet anders, Maar ik vormde my altoos zulke bekoorlyke, zulP 3  HISTORIE VAN DEN HEER ke edele denkbeelden van den Moederlykcn ftaat dat by my niets zo waardig, zo aandoenlyk was „ dan Moeder te zyn van vééle kinderen." Ofhet was, dat ik gaarn bemind wierd en beminde, dan of de zucht om óók eenig Vrouwelyk gebied tc hebben, en eens naar ik gehumeurd zoude zyn, te kunnen knorren en liefkoozen, te kunnen verbieden en toegeeven, dit zal ik nu niet onderzoeken ; er zal wel ligt wat aan zyn. Denk nu maar niet, (want gy zyt een regt fchalkje, ) of ik ook ergens eene nakomeling heb. Neen, het bleef (bode befpkgciing. Nu, dat zy zo. Dit begreep ik altyd , dat een goed befchaafd verftand, een méégaand humeur, een zagtmoedig hart, eenbly. de geest en wat menfehenkennis, on« in ftaat Hellen kunnen, om, ook in onze hooge jaaren, by onze jonge lieden veel nuts te kunnen doen, ja hen zelf aan ons te hechten. Ik ben er ook geen kleintje grootsch op, dat jonge vrolyke Vrouwen gaarn by my zyn: ik kan dan nog nuttig wcezen. Ik bedank u voor het vertrouwen, dat gy in my ftelt, en zal u myne gedagten over de heele zaak eenvoudig mededeelen. Maar zal dit noodig zyn , daar ik met u geen hairbreed verfcheel, over uw Broeders gedrag omtrent het bemmlyk Meisje, wier dood ik met aandoening, in'het flot van uwen Brief, geleezen heb! Indien uw Broeder aleen de Vriend van dit Meisje geblecvcn is, dan iTjoet hy elders beminnen ; want buiten dit zoude hem  WILLEM LEEVEND. 23! hem zulks onmooglyk geworden zyn: maar bemint hy, dan is alles in dc natuur; immers in zyn karakter. Bemint hy niet, dan zal hy niet altoos, vrees ik, zonder bloozen op zyne daaden kunnen te rug zien; maar hy blyft dan nog zeer te verontfchuldigen. Verg nu echter geen van Oldenburg, om dit te bevatten. Hy heeft geen denkbeeld van waare liefde. Zyn oogpunt is eigenbelang, en zyn belang is zo grof als dc geheele Man is: alle zyne denkbeelden zyn van dien aart, waaromtrent die ook loopen. Willem was hem in den weg; hy moest des het huis uit. Willem moest het bekoorlykst Meisje zien , en geen trek van liefde of natuur hebben te beftry^ den. Voor zulk een Man is willekeur , reden ; dwingen, raaden ; dreigen, vermaanen; raazen en fcheiden , overtuigen. Het doordryven van eenige Orthodoxfche klanken is zyn geloof; het kerkgaan zyn Godsdienst; zo veel winnen en by een fchraapen als hy maar immer kan, zyne z.edekunde, . . . Maar genoeg, gy kent hem door en door. Wat uwe Moeder aangaat, zy moet, ken ik haar nog wel, alles uit het punt eener fchroomagtigc rust befchouwen, In haar zelf ftille kalmte ; dit is haar hemel, Hier door fchroomt zy, Leerftelfingen, die men haar gegegd heeft Godsdienstig te zyn, te onderzoeken. Zy vertrouwt haar oorbel niet ^ ieder onderzoek verftoort haare inwenP 4 dl-  t$l HISTORIE VAN DEN HEER uiige rust; haare vreesagtighcid onderdrukt haar gezond verftand. Gednurende myn lang leven hebbe ik ontdekt, dat er geene Menfchen zo zeer 'hunne bedoeling misfen, als zy, wier aardfche zaligheid rust ft. Zy leeven in eenen geduurigen angst, moeten altoos plooijen en draaijen , en uit zwakheid onrechtvaardig zyn. Uwe waarde Moeder ziet zich thans in eenen ftaat, waar in haare rust van alle zyden wordt beftormd. Een Zoon die, naar haar inzien, flegte gevoelens hee ft, omtrent zaaken, die haar zo teder zyn, dat zy niet durft onderneemen die te onderzoeken. Zy vreest, dat die gevoelens hem eeuwig ongelukkig zullen maaken : geen inwendige vrede hebbende, wordt zy géemelyk en Óngëdiriïrig. Als zwakke lieden (dit zien wy aan kinderen) hun zin niet krygen, zyn zy boos. Zy willen het wreeken; want wraak is éïgenlyk zwakheid. Hier van daan die toegeevendbeid voor een norsch onredelyk Man. Zy moet echter zich kunnen overreeden, dat zy aan den grilliger» aart van haaren Man haar Zoon niet opoffert; daarom moet zy in zyne Godsdienftige begrippen de reden gaan zoeken van haare gellrengbeid omtrent Willem, wien zy toch ook bemint. De goede Vrouw is des by my een voorwerp van medelyden : zy zal alle daag verder van haar doel afraaken. Dat Willem niet te Leiden moet blyven, is onbetwistbaar. Ook geen Dominé worden: niet van de  WILLEM LEEVEND. 233 de publique Kerk; dat fpreekt van zelf; maarner? geus. Hy zal zeker nog geene Goddelyke roeping hebben , en kan een zeer braaf nuttig Man worden, al zegthy alle week geen lesje op. Hymoct hier door ook twist en verwydering voorkomen. Hy moet noch Doctor, noch Rechtsgeleerde, noch Predikant worden, want deeze beroepen zyn gegrond in de ellenden, de boosheden en de domheid van het volk!..... maar ik zou weer op myn ftokpaardje komen. Zie maar, dat gy uw Broer bier krygt; en zo Ryzig aan het denkbeeld , dat ik van hem heb, beantwoordt, dan zal hy nog eens in zyn Zwager-zyn Compagnon kiezen. Voor ik toeftond, dat hy nu te Leiden bleef, nam ik hem liever by my, ligt hem des voormiddags ftudeeren, des namiddags voor my leezen, en zond hem des avonds naar uw Man , om plaifier te hebben. Wat zyne Godsdienftige denkbeelden aangaat , ik hoop, dat die altoos die van een waar Christen zyn zullen. Vrienden, Maagen, Lyf noch Goed, Kerk noch Priester, Wensch noch Zeden; Nergens vast dan aan Gods rede. Zegt de zalige Camphuizen ; en daar zeg ik amen op. Gy weet, ik ga niet ter Kerk; maar zou echter- alle jonge Lieden raaden, dat zy den uiter- P 5 iy-  434 HISTORIE VAN DEN HEER lyken Godsdienst altoos bywoonden. Ik ben niet tegen de openbaare ftichting ; maar waar zal ik al veel gaan 1 By de Toler.ntfte Doopsgezinden hoor ik wel eene -zuivere Zedenleer; maar kan ik van te vooren weeten, of ik er één woord van den Zaligmaaker ' zal hooren ? en ik wil, als ik te Kerk ga in een Christen Kerk, niet in een Wysgeerig Leerfchool gaan. Nog één woord over Lavater. Wel , kind , ik heb de Hoogduitfche- Uitgaave zelf; en„ tusfchen ons, ik lees die ook. Hy is een groot, maar een zeldzaam Christen , een ongemeen Man. Hy leert denken, ook als hy dweept Ik heb hem lief, om zyn ecrlyk goed engelen hart. Hy is zeker geen dweeper, al zeg ik, dat hy wel eens dweept ; neen : hy ftaat tot de dweepery als Steinbarts Natuurlyke Godsdienst tot den Christelyken. Wel, wat langen Brief is dit 1 Ja, dat gaat zo al praaiende voort: ik zal echter uitfcheiden. Nog een woord. Al heeft Dominé Heftig de nyd op my, ik mag hem evenWel heel wel zetten, om zyne oprechtheids wille; en hoewel hy niet zoude verftaan , dat zyne Vrouw gezelfchap hield met een Mensch, dat niets is dan eene Christinne , en nooit tc Kerk gaat , dat neemt niet weg , dat ik veel achting voor haar heb ; zy is eene braave zo wel als vruchtbaare Mcedcr, en ik zal voor haar tal-  WILLEM LEEVEND. 235 talryk Huisgezin ook al maar zorgen , want Chrisje en Pauwtje zullen nog genoeg hebben ; eu gy hebt het niet noodig. Je kunt immers wel zwygen , als ik 11 iets betrouw? Leef gelukkig, en groet uw braaven Man van Uwe Vriendin, C. DE VRY, ZE-  *30 HISTORIE VAN OEN HEER ZEVEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw mart ha de harde aan Mejuffrouw wil hel mi na heftig. hooggeachte vriendin, juffrouw heftig, ""^Vel mensch, wat heeft uw Brief my veraltereerd! Wel ik ben, of ik half mal ben; zou Wim zulke kwaaije dingen begaan hebben ? zou het lief Juffrouwtje dood zyn ! 't Is of Zeemansrust op myn hoofd valt , zo ben ik. Maar, Tante lief,. er zal wel weer de helft by gelogen zyn: een fcheltn, die er wat afdoet ; en Neef heeft altoos kwa nyers gehad; en die zyn erger als de Satan, zcit myn Man, fchoon hy (God betert!) niet veel in den Boozen gelooft, en nu altyd zit te fpikkeleeren in een Predikatie-boekje, van een Luterfchen Dominé, die zcit, dat alles maar kool en aapery is, en veel vyven en zeszen; maar ik lees het niet, en ik wou, dat de Dominees zulke dingen maar zwecgen, want het is nergens nut toe. Hoor, Vriendin , Willem moest zich buiten dc Philofophie gehouden hebben; zy zeggen , dat die de jonge Gasjes maar bederft. Wat behoeft een mensch wyzer te zyn, als God de Heer hem hebben, wil? EMar heeft hy immers een fles of klok,  WILLEM LEEVEND. 2$$ klok, daar hy de „Biesten mee doodpompt ; en die eigenüe Willem, zo hoor ik, plagt een venfter open te doen, als er een vreemd biesje in de kamer was.' Wat kan dat ook in het preeken maaken te pas komen ? Kunnen de Dominéés het woord niet leeren, al doen zy zulke vergiftige kunstjes niet? Ik fprak er eens met Nigt over; want al ftopt zy my wel eens een knol voor een citroen in myn handen, ik. kan met haar nog al best te regt komen. Nu zeit Nigt, dat Willem daar geen kwaad aan deed, maar alleen een proef nam: ,, hoe veel lucht een Dominé , die het op de ,, borst heeft, wel hebben moest, om in eene „ volle Kerk , verftaanbaar te fpreeken:" Dat zy ook wel Katten, (denk, myn lieve Julfrouw, om Katten, die zoete poesjes!) in hiete ovens zet,ten , om te weeten , hoe veel hitte een Predikant , als de zon op de Kerkglazen brandt, kan uirftaan. Nu, als dat waar is, de beesten zyn voor de menfchen, heb ik- wel gehoord. Ik heb evel nooit in de Schrift geleezen, dat de Apostelen zulke kunstjes by der hand hadden; en ik heb het ook niet op de Philofofie. Moeten de Ouwe/s.daar hun mooije geld voor geeven? Om zulk kattenkwaad te leeren ? Zo komt het van kwaad tot erger. Eerst durft men geen vlieg op een fpeld fteeken, en dan durft men een Meisje om 't leven brengen. Wel, lief jong hartje! Ik ken haar niet; maar als ik zo denk, dat ik ook zo een Dog-  238 HISTORIE VAN DEN HEER öogter hebben kon ! Ik ben er heel droevig ohï tri als zy nu nog maar in de waare Leer is heen gegaan! maar wie weet, Tante lief, wat hy haar van die phöofofie al heeft in het hoofd gezet? Ik kan de deur niet uit. Ik moet my eerst van het hoofd tot de voeten verkleeden; en men kan niet in de ftad gaan , zo als men buiten in zyn eigen gedoententje loopt; ert neem ik een flee, dan weet ik nog nooit of ik gelecgcn kom, en of Zuster ook volk heeft ; ik ben maar een BurgerVrouw, die zo van geen vifites hou of weet. En ik heb ook een huis vol werk, want myn Freryk is ziek van verkouwnis, en zo knorrig als een oud ftekelvarken. Ja, 't is al geen goud dat er blinkt. Ik breng met dat portret wat over, als hy niet wél is. Hy heeft Wel zes meiden van doen ; en ik moet alles waarneemen; Ik denk niet, dat uw zes Kinderen u zo veel werk geeven als hy my geeft; en al wat hém niet dient, wil hy hebben : Kind, (zeg ik,) laat ik eens een boeren kandeeltje voor je kooken; dat is zo verwerkend voor je. Meen je, dat hy 't lust? Ja wel! Hy zet er geen fnoet aan! En ik moet zo liet eene voor en het.andre na in myn geut gieten; en ik kfyg nog afjagt toe: het is: Loop jy rondom met je gemors; geef my een fles 'ouwe rlnj'che wyn, mei 'braaf zuiker, die zal my beter helpen. Zo dat gy' wel denken kunt, dat ik geen tyd htb out het hek uit  WILLEM LEEVEND. 1$$ Uit te komen. Daar by komt nog, dat myn Nigt my lang aan myn hoofd heeft leggen gonzen , dat ik toch voor haare Vriendin Renard een Bakerkusfcn zou maaken, van myn overgefchoten goed van myn damasten Japon , en gezeid, dat er haast by 't werk was; en daar is nog al zo een hoope geknutzel aan ; zo als ook om de naaiuen er met fpeldcn op te fteken, dat ik, al zeg ik het zelf, mooi doen kan; want Nigt heeft daar geen geduld toe; en Tante wordt maar overal toe gebruikt. Nu, ze zullen Tante misfen , als die haar oogen fluit. Nu, als het onzen lieven Heer blieft. Ik ben toch Martha, en Betje van hier naast kwam lüer gisteren nog, en zei, wel Buurvrouw , wanneer zul jy eens rusten? Als Buurvrouw in haar graf legt, zei ik, dan zal Buurvrouw rusten: er is voor my niet anders op, kind. Ik be ienk daar wat. Ik zal eens een Brief aan Neef Ryzig ftuuren, en onzen Schoolmeester het Opfchrift laaten fchryven; zyn Vrouw kan er anders agter komen; en wat zou 'dat luid klinken, dat ik aan haar Man fchreef! Ik zeg altyd, wagt je voor den fchyn des kwaads; Judicum op het derde. Neef komt overal, die zal er meer van weeten als wy. Ik vertrouw hem die zaak, hy zal iat varken wel wasfchen, hy houdt zich met geen leugens op , en hy vreest God. Maar helpt kyken P het zal weer allemaal op niks uitkomen. Is het  24Ó HlSTORiE VAN DEN HEER het evel zo , en kan by te Lei.len niet blyven, dan zal ik den'zukkcl in myn huis neemen. Myn gemoed is er toch altoos over bezwaard , dat myn Jongen is voorgetrokken ; en dat hy er evenwel uitmoest; Zie, Tante, ik ben wel goed, maar om geen duizend Mans , zou ik myn eigen kind buiten myn deur doen; al heel niet! Wy moeten voor onze kinderen zorgen. Wat bruidt ons dat Mannengcdoente? Laaten zy voor hun zelf zorgen ^ zy zullen in geen twee flooten gelyk loopen. Ik heb met den mynen veel woorden daar over gehad. Maar hy en onzcücrrit maakten my wys , dat Neef op de iludie leggen wou.' Ik, goeije dikke klos, geloof dat. Kom, het zal allemaal leugen zyn. En Zuster mag dan zo verftandig zyn als zy wil, en zo veel uit de Schrift weeten als een Predikant, daar deed zy evel liegt aan. Ik kan met het teere zoete Vrouwtje niet beginnen, maar Gerrit zal ik een oud pak geeven. Hy heeft het den Jongen in huis moê gemaakt. Ik begryp nu alles zo klaar , als den dag aan den Hemel. Ik gal hem fpreeken, door een oor van een turfmand. Hy zal van eene kouwe kermis komen ! Maar niet by Zuster, hier , hier in myn conbuis moet ik hem hebben. Zie , afzou onze Jongen er met ruzie van daan ,■ 'recht is recht. Zag de ouwe Willem Picterzcn Leevend eens op , hy zou zeggen : wel hoe is dat, eigen er uit, en wild vreemden er in? Hoor, Zuster doet er liegt aan, hoe veel ik ook van haar hou. Ik weet wel  WILLEM LEEVEND. i^t wel, dat Gerrit ook de makkelykfte Compecr in lang niet is, en dat zy tegen geen moeite kan; maar als ik evel Moeder ben , is myn kind my wat nader dan myn Man, Ik zeg al tyd: een-Man is maar aangetrouwd, maar myn 'kind is myn eigen bloed: wat zegjy, Tante? De Mans moeten toch grimmen, is 't niet over de kinderen, dan is het over het fchoonmaaken; dat ondervind ik nu wel „ want nu is onze Zeun er immers uit. With is ook een zoete knol vart een Jongen; hy zou nog een hoope gezelfchap voor my zyn \ en uit het Woord eens wat voorleezen, dat ik graag mag hooren, had ik den tyd maar.' En dan kan hy my nog eens uitfchilderen , zo als hy zyne Moeder gedaan heeft, die dan zo geïykt, dat al kende men de Vrouw niet, men behoefde niet te vraagen , wie of dit moest verbeelden. Zo dat, ik zal Willem maar neemen. Hy is my lief en waard, en ik lach wat om myn Mans grooten mond; want hy heeft er ook onder geroeid, dat Willem de deur uit raakte. Nu, alles onder vier oogen. Uwe Vriendin, M, DE HARÏBf IV, DEEL* Q AGT.  34a HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan den Heer wille m leevend. myn lieve willem! Tfëdo als ik deezen zoude beginnen, ontfingen wy de droevige tyding u bewust. Zo heeft dan, zeide ik by my zelf, dit allerbeminlykfte Meisje eene waereld verlaaten , niet in ftaat en des niet verwaardigd, om haar te kennen: eene waereld, waar voor zy , zoude onze Vrienden zeggen, maar in 't geheel niet bereekend was. Hoe « dit verlies ter harte gaat , kan ik bezeilen door den rouw, die het my veroorzaakt; en uwe gevoeligheid tot de myne ftaat wel ligt als het liefderyk hart van Johannes den Euangclist tot dat van een hedcndaagsch Apostel der Orthodoxie, als men zyn winkel tc na. komt! Ik beminde Juffrouw Roulin , en ik heb echter maar weinig uuren met haar in gezelfchap geweest, en ben niet zo gevormd om lief te hebben als gy. Hoe belachlyk zou ik my gedragen, indien ik u, met traanen in myne eigen oogen , verzogt; verlies al wat gy hebt, zyt welgemoed. Neen ,myn lieve Broer, affecteer geene bedaardheid, die niet van uwe handen zal geé'ischt worden. Beween uw verlies. Ik onderzoek  WILLEM LEEVEND. 243 zoek niet eens, óf de vriendfchap clan of de liefde u traanen doet ftorten. Beide geloof ik , oiri dat dit het waarfchynlykst is. In lang ben ik zo niet getroffen geweest: ó die Engel! Ik moet li iet op uw gemoed afvraagen: zeg eens, Wim ; dagt gy wel, dat ik zo veele wyzc woorden agter elkander fpreeken konde ? Ja , zie , zo gaat het; ik wierd niet geloofd, als ik zeide j dat ik wel ernftig zyn kon; maar ik kan geen langwerpig gezicht zetten om een beuzeling, enzuchi ten om alle wisfewasjes, die my en alle andere menfchen - kinderen voor de beenen loopen. Nü wat anders; wantik heb een hoope met u te praaien. Daar zullen welligt lieden zyn, die het voor dwaasheid, voor ongevoeligheid — mooglyk wel voor wreedheid zullen houden, iemand reeds getroffen door het allerbitterfte verlies eener lieve Vriendin; nog aan te klampen met een geheele reeks van onaangenaamheden.' Ik echter breng u te binnen; dat gy met een gevaarlyk driemanfehap' te ftryden hebt: met Laster, Kroon-Prins van de Hel, Nyd, Douariere van Morifieur Satan, en Kwaadaartigheid, Princes van den bloede van wylen' Zyne Hoogheid. Deeze illustre perfonages hebben een verbond tegen u gemaakt, om u te ontzetten van de achting en geneegemheid der zulken , die gy om verfcheiden betrekkingen hoog waardeert. Q 2 Maar  *44 HISTORIE VAN DEN HEER Maar hoe zult gy opkyken, als ik u zeg, dat ik, door Opmerking en Ondervinding, (met wie ik veel intimer was dan gy ooit vermoedde) geleerd hebbe, hoe de kragt van het eene verdriet het andre opweegt — verbryzelt. Kom aan, dat zal ik je eens bewyzen. Myn Bram klaagde eenige dagen van kiespyn, en zat geduurig met zyn zakdoek aafi zyn wang; wat wil het geval? Gisteren ftoot hy zyn fcheèfl ; en dit deed hem zo vergiftig zeer, dat ik hem uit medelyden wel honderd zoentjes — zou gegegeeven hebben , maar wy zyn geen van beiden zoenig van aart. Dit is zeker, hy vergat zyn kiespyn zo volkomen . ais of hy tand noch kies had overgehouden. Is u dit geval niet ernftig genoeg, laat ik dan zeggen: feene nieuwe kwelling, al is zy minder, vertmekt, juist om dat zy nieuw is, wel eens de kragt van een zeer grievend hartzeer. Ik hoor, dat my een goede fom gelds ontroofd is, ditfmart my; maar! ik hoor met een, dat zy, die ik geloofde myne Vriendin te zyn , my onwaardig behandelt , na met haare ivoorden en myn hart gefpéeld te hebben. Om het geld denk ik niet eens meer: zo kan ook een aangevuurde toorn het fyn fublimaat der ftillé weemoedigheid , dat tc fcherpcr is , naarrfïaatc het ongezien voortwerkt, 't welk zich reed:s begint vast te zetten, en ysfelyke verwoestingen aanrecht, aantasten, verfpreidciï, verdeden, en Vervolgeus nog weder uitdryven. Befchouw niy- r.e  WILLEM LEEVEND. =4j 11e behandeling omtrent u, in dit licht. Ik poog uw hart, gedagten en driften zu veel werks te geeven , dat gy n|.et weeten zult, waar mede gy best zult beginnen; en het u onmoogiyk zyn zal, u op één voorwerp alleen te bepalen. Lees nu voort; word boos, raazend; gooi den Brief verontwaardigd weg; noem my een lelykc haatelyke malloot zeer goed, dan zal ik hoop grypen op uwe herftelling. Voor eene mymerende ongevoeligheid ducht ik. Nu kunt gy alle de raadfla- gen uwer vyanden tot gekheid maaken. Luister dan. Men zegt , dat gy flegtc fentimenten hebt, een Vrygeest zyt; dat gy de zalige Overledene gedebaucheerd , en toen verlaaten hebt. Men maakt van Oldenburg alle daag meer op u verbitterd; gy weet , hoe Moeder hem ontziet. Dominé Heftig ftookt haare naauwgezetheid aan. Waarlyk, gy zult alle haare tederheid verliezen. Wat er tusfchcn hun en my is voorgevallen, zult gy niet ligt weeten: ik koom er niet meer. Wilt gy yerftandig handelen , fchci uit met ltudeeren , immers voor Dominé. Ei wat, uw talent kan daar niet leggen; gy hebt het tegen wind en ty. Haal de riemen dan binnen. Wilt gy volftrekl een geleerde worden , ftudeer in eene andre faculteit. Doch wilt gy my vcrpligten, kom naar Amfteldam; het huis van uw Broer Ryzig is ook het uwe; hy zal u gaarn met hem asfocieeren, en heeft er de beste occafie toe. Dan kunnen wy Q 3 eens  *46 HISTORIE VAN DEN HEER eens regt gouwen dagen hebben, en gy kunt alle uwe Nydigers en Bedillers om mostert zenden. Is uw zin geheel van de Negotie, wy zullen u wel wat anders bezorgen, al was het ook een Domheers plaats; want geld maakt alles goed. Dan kunt gy ftudeeren , en Lid worden van een half duizend Binnen- en Buitenlandfche Maatfchappyen en Penootfchappen. Wat zoud gy nu te Leiden doen? zoekt gy dan de leevende by de dooden ? Ken ik u wel, dan kan uw verblyf in Leiden de naarfte gevolgen voor u hebben. Gy zult in eene treurige werkeloosheid wegvallen, waar uit noch Reden noch Vriendfchap u zullen kunnen redden. Gy zult wreyelig worden, u zelf en anderen willen ontvlieden, een Menfchenhaater worden; en terwyl gy u verbeeld, dat gy u boven alle rampen hebt heen gefield, en als op uwe vyanden nederziet, zal het verdriet en de wrok zich diep naar binnen vast zetten, en u by de eerlte geleegenheid dryven tot daaden , waar voor gy nu met yzing tc rug beeft. Laat u dat; raaden, myn lieve Broeder; van een fpoedig manmoedig befluit hangt alles af. Schryf my rasch , wat gy verkiest; eh ik zal myn werktuig aan 't bcweegen helpen. Dit zal Mama ook veel genoegen geeven, en al haar geleend misnoegen doen verminderen. By ons kunt gy inwoonen: de oude Juifrouw de Vry ftemt volkomen in met den raad, dien ik u geef. Als; gy hier zyt , zal;ik u meer van haar zeggen. Myn.  WILLEM LEEVEND. 247 Myn Man laat ons beiden portretteeren. Om my te pïaagen,, zegt hy, dat hy 't myne naar Lavater zal zenden; laat hem begaan , het zal bedroefd op zyn eigen dak waaijen ! Wat zal hy op zyn neus kyken, als die groote Phifionomist dit vonnis velt: uit den neus zie ik den aanleg'tot iets voortretlelyks; origineel verftand in de kin„ lade; genie in het voorhoofds been: of, zoals ,, by het beeld van Koornhert, uitroept: ha! dat „ mag nog eerst een Phifionomie heeten! " Dan zal Bram deerlyk gefopt zyn ; en, als hy my van myne goede zyde befchouwt, niet meer uitroepen: Is dit niet het groote Babiion, dat ik gebouwd hebbe? want Lavater zal hem zeggen, dat dit myn oorfpronkelyke aanleg is. Ik zal zyn Portret er byzenden , en het zal zyn: ,, deeze neus kan veel „ genieten; die fcherpe oogblik heb ik nog by ,, geen gemeen Man gezien; zo eene kin , zulk ,, een fyn gevormd oor maar —- zyne ,, Vrouw." . . . . Enfin, ik verheug my al in voorraad. Met liefde en hartlyke deelneeming teekene ik my Uwe liefhebbende Zuster, A. RYZIC. Q 4 NE-  Ï4& HISTORIE VAN DEN HEER NEGEN- en- DERTIGSTE BRIEF, Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Mejuffrouw chris tina helder. myne tederbe minde vriendin' Xk verzuim geen oogenblik, om u te berichten, welk eenen uitflag myne pooging, om u dienst le doen , gehad heeft. L,ees eerst myn Brief aan Leevend, lees dan zyn antwoord. Oordeel zelf: ik durf niet. Myne Ouders mcenen , dat hy zeer te befchijldigcn zy; myn Vader heeft my verzogt, my verder nipt te hemoeijen met iemand, die in ftaat is omtrent eene Juffrouw Roulin dus te handden, Myne Moeder is nog ongencegen om te gelooven, dat gulle een edel open eerlyk gelaat het masker zoude kunnen zyn van zulk een flegt hart. Dat zyn fchoon verftand niet in volle bedaardheid is, blykt uit zynen Brief aan my. Hy is in de hppgfte geestvervoering , naby razerny grenzende, gefchreeven. Onze vrees, dat er gevolgen van zouden overig zyn , is dan echter ■ oodcloos geweest ; en het ongelukkig zwak Meisje ig aan hartzeer geftorven. Ik weerhoude my, om van zulk een Kaatlyk onderwerp rnecr te fchryven; en geloof ook niet, dat het mooglyk zyn kan, dat by u nog eenige geneegenheid y .or hm  WILLEM LEEVEND. «49 hem zoude kunnen overig blyven: wat gemeen* fchap heelt het licht met dj duisternis ? Nu ben ik zeer blyde, dat gy Renting buiten de geheele zaak gehouden hebt. Ik zou, dunkt my., niet gaarn zien, dat hy reden had om te vermoeden, waar aan hy een geluk, dat ik hem zo hartlyk toewensen, te danken hebbe. Voor het overige kan ik met myne eigen Chris» je niet verfchcelen, over de onhertekendheid, die veelen hebben , om door het edele , het fchoonc, het eenvoudig natuurlyke geroerd te worden, zo zeer ten minften, als de Muziek van Bach, eene Sehüdery van Rubhens, of eenige fragmenten uit Klopltoks Mesfias ons treffen. Ik voor my haal er deeze vermaaning uit: Befpot niemand, die door de Natuur minder in Haat gefield is , om zo veel te kunnen genieten; om dat hunne orgaanen mooglyk niet zo keurig bewerkt zyn. En hier in vind ik ook het denkbeeld, zo dierbaar aan myn hart, bevestigd, dat myne natuurgenooten meer zwak en onvolkomen zyn, dan wel listig, valsch, en opzettelyk afgunstig. Wat is het verrukkelyk, als wy zien, dat onze geliefdfte gevoelens zo volkomen in den boezem der eenige Vriendin gevestigd zyn! Deeze overeenftemming leidt aper natuurlyk op tot de hoogst mogelyke vriendfchap. Hoe aaudoenlyk fchoon zyt gy in myne oogen, als ik u befchouw, geheel bezield met zulke waardige gevoelens! Hy, Q 5 die  250 HISTORIE VAN DEN HEER die met kleinachting op zulken neder ziet , die zeker beneden hem in dit opzicht geplaatst zyn, moge de taal van Salomon ook wel op zich toepaslen : die den armen veracht , fmaadt desze/fs Maaker. Alles komt daar maar op aan, of men het beste gebruik maakt van het geen ons is toebetrouwd, •waarin dan ook de toebetrouwde goederen beftaan. Doet men dit; is men zo nuttig als men kan; dan moet men ook maar indagcig blyven , dat alle uitmuntende karakters die uitmuntendheden niet bezitten, dan onder de conditie, öm eene groote fchatting te betaalen. Wat kan het veel fcheelen, wie de ontfangers zyn, als wy maar een toereikend fonds hebben ? De volgende gedagten vielen my daar in , en het is eene der aangenaamfte voorrechten eener vertrouwelyke Briefwisfeling, dat men alles wat, en zo als men denkt, de beminde Vriendin kan mededeelcn. Liefde tot God, onzen Naasten, ons zeiven is de geest van Jezus Godsdienst: dit is eene niet ■te ontkennen waarheid: maar kan die liefde nu by mooglykheid wel anders beftaan, dan in die uitgebreide werkzaame zucht, om allen , die ons omringen, op de dinrzaamfte en volkomenfre wys gelukkig te maaken ? Ik beken , dat veelen dit zedelyk beginzel onderdrukken, dat zy hun eigen ■ hart zo verkouden , zo inkrimpen , dat het maar weinig deel meer kan noemen aan gelukken, die niet  WILLEM LEEVEND. 25! niet in hunnen byzondercn kring vallen. Is in die naauwhartigheid .ook de bron niet te zoeken j waardoor men naauwlyks deel neemt in dat heir van rampen, dat op ons als Stervelingen woedt! Schuilt daar ook de oorzaak niet, waarom men een taamlyk gedeelte van moed en eerlykheid dient te bezitten,zal men het waagen iets ter verfchooning intebrengen voor dc verleide onfchuld, voor den door fterke driften vervoerden en daar door verdwaalden Jongeling ? Wordt men niet doorgaans verdagt van gevoelens, die niet verbaasd vei' afwyken van dc ongeregeldheden, die men bedoelt? Kan alle onze Menschlicvenheid ons wel weerhouden om te befluiten, dat werken van liefdaadigheid te dikwyls de vruchten zyn van eerzucht, of van hartstochtelyke ftuiptrekkingen , die geheel buiten het hart omgaan ; waar in het verftand niet deelt; ja waar in de Godsdienst geen deel hebben kan? Men moge des zo veel voorwenden, als men wil, van eene naauwgezette Godsvrucht.; ,, liefde tot God (zo als myn eerwaardige Vader ,, altoos leert) is niets anders dan liefde tot or,, de, en eene gevestigde neiging, om de cleug,, den des Verlosfers in alle omftandigheden, en „ omtrent allen naauwkeuiig te betrachten. " Men moet zich verwonderen en bedroeven, als men bedenkt, 'hoe rampzalig veelen, vooral indien zy tot het niyflike overhellen, over de liefde tot God denken! Een wellustig vuur giet zich door  «52 HISTORIE VAN DEN HEER door alle aderen uit: alle de fymtómes zyn volmaakt gelyk aan die der zinnclyke liefde, vooral dat geheel wegvallen dat heigen naar de vcrëeniging met het beminde, dat onverfchillige, dat vergcetende van alles buiten dat. ó Myne Vriendin, wie, die den Oneindigen Geest heeft leeren befchouwen zo als wy, valt niet op zyn aangezichte neder, om te aanbidden? Genoeg voor ditmaal. Beproef de volgende gedagten nog, en dan zal ik van dit ftatig onderwerp affcheiden, hoewel ik overtuigd ben, dat gy my nooit zo teder aan uw hart fluit, dan wanneer ik zeer ernftig ben. Wat dunkt u, is het niet wel eens noodig, dat eens een byzoncler voorwerp onzer geneegenheid op den weg der deugd ftruikclt ? ó dan, dan leert men de volle waarde van den Mensch zo kennen ! Dat denkbeeld roept onze fiuimcrende goedwilligheid wakker, en dan doen wy met yver, met vuur, het geen voor ons te doen Haat. Overtuigt al het gefchrecvene u niet, dat ik dc Vriendin blyf van onzen Leevend , hoe zeer ik zyn gedrag laak? Dat ik te meer misnoegd op hem zyn moet, om dat hy u zo veel onrust veroorzaakt heeft? Myne Vriendin, bedenk toch, dat de ftrakke, de zo waarlyk deugdzaams Heer Helder eindlyk misnoegd worden zal, als zyne Dogter alle partyen af blyft fjaan, om dat zyeenehaa*er onwaaruige overhelling heeft voor een Jongeling,  WILLEM LEEVEND. 053 ling, die zyn karakter zo befmette? Kom, myne lieve, myne beste Chrisje, befluit gelukkig re zyn; neem den waardigen, den beminlyken Renting. Nu nog iets over onze Vriendin, Mevrouw Everards. Onze Vriendin! hoort gy dit wel, heele lieve ? of behoefde ik dit niet te zeggen ? Wy kunnen in dit opzicht niet verfcheelen. — Uwe Vriendin, ( wy fpeelen nooit met woorden) uwe. Vriendin moet ook de myne zyn. Ik ben niet dronken van eigenliefde; en echter ik ontrust my niet over deeze nieuwe, en zo flerk toevlneijende geneegenheid. Ik zie deeze vriendfchap aan voor eene nieuwe door u ontdekte bron, die weldra, met onzen ltroom van vriendfchap verëenigd , voort zal vloeijen , en geenzins verdeden of verzwakken. Zeer verlang ik haar, die u zo behaagt, te zien. Heb ik u niet eens gemeld, dat ik haar voor een jaar of vier ontmoette, en dat zy my, in weerwil van haar Ton, behaagde ? Ik meen ja. Wy zullen zeker deeze lieve Vrouw, deezen zomer op Bcekenhof zien ? Wat zullen wy vertrouwelyk omgaan! Myn geliefde Sytfama komt ook over. Hy blyft dezelfde beminnenswaardige Man. Kan hy anders worden dan hy is? Of myn oordeel echter het plan, waar aan hy voorlang voor»bereidende werkt, kan goedkeuren, mag, moet goedkeuren, dit is my nog wat duister. Hier 0ver liefst tusfchen ons beiden. Hendrik gaat meteen  254" HISTORIE VAN DEN HEES. een Vriend van hem een reis doen. Ik weet niet , of zyne dryfveer wel geheel uit nieuwsgierigheid, om Duitschland te gaan zien , beftaat. ó Hoe lief zoude ik hem hebben, als hy eens met eene beminlyke verdienftelyke Vrouw te rug kwam ! Alles is echter nog fchemeragtig: maar u moet ik alles zeggen. „ Wat of ik zeggen zou, indien gy my, voor' gy nog Buiten komt met de heele familie, een be„ zoek gaaft?" Waarfchynlyk niets! Het denkbeeld, dat ik myne Vriendin wel dra zien zal, is my zo behaaglyk, dat myne gedagten naauwlyks iets anders bewerken. Maar wat zult gy zeggen , als gy ziet, dat Vriendfchap zo wel onze Zanggodin zyn kan, als de Liefde? In de veronderftelling,-dat gy eenige zaaken op Beekenhof zult te verrichten hebben, en hier komen vernagten, dat myne waarde Ouders allervricndlykst verzoeken , zende ik u deeze regels : niet om my als een fraai vernuft by u' voor te doen , maar om u alles, wat er in myri geest omgaat, te doen weeten. ZANG,  WILLEM LEEVEND. S55- ZANG. Aan myne Vriendin, CHRISJE HELDER. *ZVu , nu zweeft de lieve Lente door de laantjes van myn hof. Nu, nu groet haar alles welkom in ons vreedig Land-verblyf. Nu ontwikkelen zich de blaadjes; en de blonde Bloemgodin Siert de heesiers, takjes, fteeltjes, met bekoor lyk bloemgewas. Nu verheft het choor der Vooglen, fchuilend in het weemlend groen, Duizend toontjes , duizend klankjes; ja! nu zingt de Nachtegaal. Zagte zuiden windjes waaijen balzemryke koeltjes aan. Nu,. nu treede ik door de weiden ï Zon en Lucht verkwikken my. Spreidt de nagt zyn duistre vleugels over V flapend plantenryk, 7 Zagte, ftille, blanke Maanlicht daalt door 't jeugdig lommer heen. Scha-  ï$6 HISTORIE VAN DEN HEER Schaduwbeelden, fchemeringen dryven vluchtig langs het veld. 't Lindehuisje, 't Bosch, de Moèstum worden aangenaam verlicht. Kom dan, lieve fchoone Helder! trêe dees laage wooning in, Smaak met my al myn genoegen 4 dan geniet ik het eerst regt. Zie , myn achtingwaarde Vader groet u welkom in zyn huis; 6 Myn teerbeminde Moeder drukt u aan haar dierbaar hart. Al de lieve kleinen darfhn hupPend om u , waar gy gaat, Jetje plukt de fraaifie bloemen uit den lieven Kindertuin. Wat is aanzien, pracht j of rykdoth, zo het hart niet is vervuld? Trecden ze ooit in onze Wooning? en ontbreekt my echter iet? Kan my ook wél iets ontbreeken ? immers klopt uw hart voor niy? Het-  WILLEM LEEVEND. Helder, allerwaardfte Helder, immers ben ik de eenigfte ? Kom , 6 kom, vertoef niet langer! zou de waereld, die haar kent , Meer dan enver c llig weezen? Helder i ik beroep me op u! Moet ik van de vreugde zingen, die gy hier tntmoeten zult ? Zingen van dat ftil genoegen, dat u in myn hof verwagt ? Zingen, hoe de Deugd ons zegent met haar tegenwoordigheid ? Klopt voor my uw fchoone boezem, dan, dan weet gy dit, en méérs Geeft de liefde alléén vermaaken? blyft de vriendfchap eeuwig koel? Redeneert zy? voelt zy nimmer? Is zy fteeds een ftrengepligt? Helder , lieve fchoone Helder, waan niet, dat hy vriendfchap kent $ Die haar aldus kan verbeelden; Zy vertedert onze ziel, av. Diïbi R. Z)  S5& HISTORIE VAN DEN HEER Zy geeft yver, vuur en veérkragt aan den geest, dien zy verheft. Zou zy hy dien flroeven woonen, die noch hart noch traanen heeft? Zoek dan vry de waare Vroomheid in 'fonjluimig Ondeugds ryk ! Zoek dan in het oord der Domheid fmaak voor 't fchoone; ja Genie. Ik bemin; ik ken de liefde in al zyn1 verfcheldenheen''. Vriendfchap, wat ook anderen kiezen, vriendfchap is myn zaligheid! Vriendfchap is al myn" behoefte; Ach, hoe ledig is het hart, Als de vriendfchap ons niet aanlacht! niets voldoet het ledig hart. 'k Leerde u kennen, waardfle Helder ! Helder is het, die ik zogt. 'k Wekte uw aan dagt; aanftonds dagt gy , Veldenaar is V, die ik zogt. Leeft ge in andre levenskringen; onze zielen blyven een. Helder! kan men haar vergeeten , die ons hart voor ons verkoos? U vergeeten; u ? myn' Helder, daar myn hart zo fierk voor klopt l Min*  WILLEM LEEVEND. aï$ Minder dan gy my beminnen! 'ook niet, al verloor ik u! Waardig voorwerp myner achting, Wie bemint u zo als ik ? Wie toch kent myn' dierbre Helder \ als uw Veldenaar u kent? Kom dan in myn laage wooning ; in den arm van uw Vriendin: 'Laaten wy vertrouwlyk fpreeken j over alles wat ons treft: Gaan wy in hét jeugdig boschje ; 'dat by onzen moestuin ligt: Zet~~u in 't geliefd Prieeltje ^ dat myn Broeder heeft geplant: Voel, in mynen arm gezeeten, hoe myn hart voor Helder flaat. Lees de blydfchap in myne oogen, zie, hoe 'k van genoegen zucht, Kan de tóng ook woorden vormen j als het hart zo véél geniet ? Maar dit alles weel myn' LIelder, zo haar hart ook klopt voor my. Hoor dan, in myn arm gezeeten; hoe het luchtig windje niïscht $ r 2 m  £00 HISTORIE VAN DEN HEER Hoe het dartelt met de telgjes; 't licht nu weert, dan toegang laat. Hoor dan, in myn arm gezeeten, hoe het minnend Pooglen - Choor Duizend klankjes, toontjes, wysjes, door de jonge blaadjes zingt. Zie die leliën, zie die roozen, dat limoenkruid, dien jasmyn, Die jonquilles, al de bloemen , die ik tot een tuiltje vlogt. Plaats die voor uw fcheonen boezem, fchoon als 't reine Lelyblad: Neen, laat my dit lieve werkje; 'k Weet wel, hoe men bloemen plaatst. Wandel met my door de bosfchen, daar de hof door wordt omringd. Zyn misfchien die wandelpaden meer behaaglyk in uw oog? Wat is leven zonder vriendfchap, vriendfchap, zuiver als het licht ! Liefde kan gevaarlyk worden voor het onervaaren hart. Hel,  WILLEM LEEVEND. c6l Helder, allerwaardfte Helder, wie bemint u zo als ik? Voor uw waar belang te waaken is voor Veldenaar een pligt. Wie, myn Helder, durft u recht doen? Gy ftaat veelen in het licht. Ik doe uwe deugden hulde; 'k zie uw' fchoonheid onbenyd. Wat is onbezielde fchoonheid? eene fraai je fchildery. Maar de aandoenelyke fchoonheid van myn Helder roert het hart. Heel uw ziel leeft in uwe oogen; al uw trekken zyn bezield. § Hoe klopt uw fchoone boezem , /preekt men van eene edle daad! 't Roozenbloed verfraait uw wangen , /preekt men van verdienfte en kunst! ?t Hart - veredelend mededogen fchemert in uw vogtig oog. 't Waare beeld der menfchenliefde ziet hy, die myn Helder ziet. Heeft de Vriendfchap ook geen' oogen? ziet zy met geen1 keurigheid ? Vriendfchap ziet, maar — zonder driften , oek als Helder haar verrukt. R 3 *Dit  £02 HISTORIE VAN DEN HEE|> o Die fympathie der harten !■ die eenvouwigheid van aard! q Die harmonie der zielen ! . . . dan, dan dry ft het glinftrend oog. Dan, dan voel ik in myn boezem ieder tikje, dat uw hart Tikkelt in uw fchoonen boezem, fchoon. als '/ reine Lelyblad, Met u in het loof gezeeten, 'peinzend, ernftig, ftil, ontroerd, Lees ik in myn Helders oogen, alles, wat zy denkt en — voelt. Vriendfchap kent geen ftrafVre driften; ieder tintje trekt haar oog; Iedere omtrek is haar dierbaar, dan, dan ziet zy niets dan u. (, Hoe heer lyk zyn uwe oogen, als het emftige u bezielt, Als gy uitroept:. ,, wat is alles, ,, Goede Schepper! wys, goed, fchoon!, Heel de fchepping draagt getuigenis „ van een magt, door niets beperkt. Dan  WILLEM LEEVEND. 2.6$ Dan druk ik den kusch der vriendfchap op uw zagte lieve hand. Uw gelaat geeft my een denkbeeld van een Engel — alles werkt. Vruchten , die de Velden fchenken, keurig ooft, door my geplukt, Zal ik aan myn Helder geeven, uit den rykdom der Natuur. Waardfte, zou u iets ontbreeken, als gy in al 't onze deelt ? Ons is wel niet veel gegeeven, en nog hebben we overvloed. Rykdom zyn wy niets verfchuldigd; zindelyke eenvoudigheid Heerscht in onze ftille wooning: heeft de wyze iets meer van doen? Mogt ik met myn Helder leeven: mogt ik ft erven aan haar hart! Sloot uw lieve hand myne oogen, als de dood my van u fcheidt! Kom dan by ons, waardfte Helder zo gy voor de vriendfchap leefh R 4 o Dat  %6+ HISTORIE VAM DEM HEER o Dat pynelyk verlangen ! en myn hart, wat is het vol! Telkens fchildert de verbeelding myn Vriendin volmaaktlyk af, 'k Zie al haar' bezielde trekken r *4 Lachje der bevalligheid. Hoe veel tyds is reeds verdweenen, Dat ik u niet heb gezie-i ? Lieve Lente, hoe welkom zyt gy, gy brengt Helder in myn arm ! Nu zal weder het vertrouwen 't zegel drukken op dien band, Die ons beider hart vereenigt, die ons één belangen geeft. Nu diepdenkenheid haar nevel nederzendt op uwen geest, Zal myn byzyn die ver dryven, als de zon een natten damp, Dan verfterk ik uwe reden, Help u in 't geen pligt beveelt. Laat ze al eens iets maeilyks eifchen: ftaat'de vriendfchap ergens voor? Weet zy van zich te verbergen ? leeft men met de hartvriendin Minder vry, dan met zich zeiven? Helder l ik beroep me op u. Nog  WILLEM LEEVEND. 264 Neg, 6 vreugd! maar weinig dagen, en gy treedt myn* wooning in ! Lieve Lente, hoe welkom zyt gy, gy brengt Helder in myn arm! J. VELDENAAR. R S VEER-  S66 HISTORIE VAN DEN HEER VEERTIGSTE BRIEF, Mejuffrouw martha de harde aan den Heer abraham ryzig. myn heer, neef abraham RYZIc! Gy kunt wel denken, dat ik reden moet hebben om aan u te fchryven , om dat ik anders zoo vry niet zyn zoude, daar gy een groot Heer zyt, en een ftyl van de Beurs; en zo kostelyk fchryft, dat onze Schoolmeester getuigt, dat men zou zeggen , dat hy u geleerd moet hebben : daar wy, Vrouwen, zo maar wat haanenpooten en menfchenbeenen maaken, en al bly toe zyn, als 'eteen mensch maar uitkan; zo dat, Neef, gy kunt wel denken, dat ik geen koopmans ftyl fchryf. Uw Vrouw en ik fchryven en vryven genoeg, en zy kan ook wel uit myn hand; maar zy moet niets van deezen weeten, om den ftaat, waarin zy nu is, Neef. Nu althans, ik heb dan een brief van Juffrouw Heftig, en die fchyftmy, dat de Juffrouw, daar uw Broeder by inwoont, overleeden is; en dat die by hem in de kraam moest, en van hartzeer geftorven is. Maar lees haar brief zelf; ik heb thans geen tyd; (nu, wanneer heb ik ook tyd!) Want jen Oom is thans zwaar verkouwen, en, zo als de Mans zyn, zoo knorrig, en pierig, om  WILLEM LEEVEND. 2.6? om dat hy nu ten anker moet leggen , en niet naaide Texelfche lyst kan gaan kyken, of naar de Boterton franken , dat myn hoofd 'er van omloopt; dan wil hy bier, dan koffy, dan azyn met fuikcr en water, dan zoete, dan karnemelk, en 't is alles , neem maar weg. Nu, dat oycrgcflagen; de Man heeft het, laat hy 't hebben; daarvan niet. Dan is hy op, dan van het bed, dan op de rustbank; alle ftoelen zyn kapftokkcn; nu lag hy op kusfens in myn Pronkkamer, en ik moest alles rakken. Nu, ik mag met u ook zo niet over het huishouwen praaten; maar ik ben dat zo gewoon met Nigt. Daar ik maar op komen wil, is, dat 'er maar een bedroefde boel met uw Zwager is; en uw Vrouw moet 'er niet van weeten, om haar ftaat, Neef; en zy is met Willem koek en ei, fcheering en inflag. Juffrouw Heftig is een braave Vrouw, maar zy kan niet zwygen, en als uw Vrouw het hoort. . . . Was de Kaptein wél, ik ging eens naar de Heerengragt, boven Gerrit boven al. Ik liet er tegen den mynen zo iet van merken, maar ik kreeg de. volle laag. Het was maar : Wat heb ik met dat Wyvengebabbel te doen ? Juffrouw Heftig, ( zei hy ) is een rechte praatmoer die altyd wat nieuws weet, en zelden wat goeds; een Vrouwenkrant, (zei hy,)f» die Juffrouw, (zei hy zo ,) kan wel geftorven zyn, al is Willem zoeerlyk als haar Man durft te denken. En (zei hy zo,) dat  26"8 HISTORIE VAN DEN HEER dat babbelen brengt landen en fteden aan malkaar ; lees liever in myn boekje, ( zei hy,) over den duivel, en dat er geen duivels zyn, als een; en die kan zo veel kwaad niet doen; een is geen. Ja, Neef, dat boekje, dat boekje! en nog wel van een Luterfchen Predikant! En ik wierd ook haastig, en ik zei: Wel kind, je behoeft my daar om zoo een bakkes niet te geeven. Kan ik helpen, dat ik zo een brief kryg? Jy belet my genoeg, om in het Woord te leezen; zagt dat een mensch, die altyd wurmt en /looft in zyn huishouwing, eens een brief van een Dominee's Frouw krygt: daar kan ik nog wat van leeren. En ( zei ik zo ,) als jy als een braaf Oom deed, dan moest jy allang eens naar Leyen gegaan zyn, om te zien, hoe of het zat; maar die Texelfche lyst! wel, hoe zal je het /lellen in jen kist, als jy de Texelfche Lyst niet kunt gaan leezen. Daar had men toen het gooijen in de glaazen. Wat weerga, Wyf, (zei hy,) ben je nou heel- en- al mal? Zou ik naar Leyen gaan, om my van een fnees aanftaande Ziekentroosters te laaten ■uitlachen? Wel, dan doe ik nog liever een OostIndies reisje; en als je my zo aan den kop legt te gonzen, ga ik nog; het fcheelt my zo veel niet eens. Als gy nog een kies krygt; ga jy zelf naar Leyen, kraam maar op, je bent tog zoo voor de bezorging. Ja, ik heb Salomons wysheid en Jobs geduld noodig, met dat portret. Hoor, Neef, laaten vry aan uw Vrouw zeggen,  WILLEM LEEVEND. 269 gen, dat die Jnffrouw aan de Teering geftorven is, omdat Nigt in dien ftaat is. Ik heb veel achting voor uw Schoonmoeder; en ik wou wel om een lid van myn pink, dat ik zo veel wist; maar ik kan met myn domme hersfenverftand tog wel begrypen , dat Willem by haar moest gebleeven zyn , en niet gaan logeeren by zo een zoet Meisje! Hoe zeit Vader Cats? vuur en ftroo dient niet alzo. Geleegenheid maakt geneegenheid. Willem zal het zoo kwaad niet gemeend hebben. Nu, 'tis met myn zin nooit geweest, dat myn Jongen in zyn plaats kwam. Ik ben bly, ;dat ik 'er niet voor verantwoorden zal; want iemand, zo als ik, die zo altyd in het Waereldfche flooft en draaft, zal nog genoeg tc doen vinden. En onze Gerrit is de man; hy het den mynen varleid, en met leugens opgehouden; want jen Oom is romtom braaf, dat weet ik. Pas tog op Nigt, en laat zy met dat vogtig weer niet uitloopen, en niet veel zout en zuur gebruiken, want zout en zuur krenkt de natuur. Myn Man wil geen Doctor hebben, maar zyn eigen dood fterven; en daar heeft hy zo veel ongelyk niet in. Ik heb hem, met mooipraaten, Roomfche pillen ingegeeven, die onze Nies de fchoonmaakfter voor de tandpyn verordineerd zyn , en zy zullen wel goed voor de verkouwnis zyn; want ik geloof, dat wy allen uit één doos gelapt worden. In myn jeugd wea wist men zo van geen  2'j70 HISTORIÉ VAN DEN HEER geen Doctors, Neef; en toen was cr een Chirurgyn, zekere Meester Hulleiïian, en dan zei myn Moeder altyd: kom, kom, ik zalj'e wel geneezen vit Hallemans pot-. Onze Schoolmeester zal het opfchrift fchryven ; en die kan je een moord betrouwen. Jen Vrouw moet 'er niet agter komen. Nu, Neef, hoe zit het? Moet ik haast myn fchoehen gereed zetten? Het eerfte kind komt als het wil, zcit het fpreekwoord; cn de anderen moeten den tyd afwagten. Nu, fchryf my tog eens over Willem; het zal uit myn mond niet gaan: de eer der familie neem ik heel heel hoog. Ik ben Uwe Dienaresfe en Tante. Mt DE HARDE; EEN-  WILLEM LEEVEND. Ö7I EEN- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. tederbeminde veldenaar! jÜKuenfter vaii myn hart, rhyné waardfte Lieve, gy, die de ftrekking myner denkbeelden met zo veele wysheidpoogt en weet te leiden; gy, groote genie in de vriendfchap! Gy weet zeker, welk het gevolg geweest zy van dien alles overfchynenden vriendfchaps gloed, waarmede gy mynen verflagen geest beflraald hebt. Ik kan voor u zo niet verbergen , dat ik uw oogmerk zéér wél gegist hebbe ï Mooglyk fprak ik daar niet van, indien ik myniet , geheel wilde verdeedigen. Ik zie , dat gy uwe Chrisje eenigermaate verdenkt van eene onvoegzaame overhelling tot eenen Jongeling, die thans deeze neiging weinig eer zoude aandoen. Hier om, myne Lieve , hebt gy, weetende dat men de eene neiging door de andere moet doen opweegen, u bedient van dat vermogen, 't welk uwe vriendfchap op myn hart heeft; hoopende dus een ftroom af te leiden, die gy vreest, dat niet binnen zyne beddingen zal blyven. Men bemint zig immers in de beminde van ons hart ? Daar gy hu uwen Zang zo in mynen geest hebt opgefteld, kust gy  272 HISTORIE VAN DEN HEER. gy wel bezeilen , hoedaanig zyne uitwerkzels zy Laat ik u nogmaal zeggen, wat ik over Leevend denke. Hoe zwarter men zyn misdryf afmaalt, hoe minder ik hem daartoe in ftaat ken* Ik weet wel, dat hy niet volmaakt is; ik weet * dathy driftig, en onverzetlyk zyn kan; maar zyne gebreken hebben niets van het hardhartige , van het koel overlegd booze. Ik vrees, dat hy in een dolle vlaag een neerlaag zoude kunnen doen; maar ik ben zeer gerust, dat hy geen Meisje, en vooral geene beminlyke deugdzaame Juffrouw Roulin, van hartzeer heeft doen fterven, Ik zie in zyn brief niets , dan doorflaande blyken van eene byna zinnelooze droefheid. Hy heeft my zo veele traanen gekost, als hem zelf. Behoeft een Willem Leevend zig wel eens voor een fnoodaart te houden, om tot zulk eene droefheid te vervallen, over het verlies van zo eene beminde Vriendin ? Ik begryp dat zo duidelyk. Verre zy het, dat ik hem voor onfchuldig houdej neen: ik geloof, dat hy niet naar de ftrilufte betaamlykheid zal gehandeld hebben: ik geloof maar niet, dat hyhaar verleid heeft, en toen geweigerd zyn misdryf te boeten ; of dat de lieve Roulin ooit gedagt hebbe, om , ten kosten zyner zwakheid, haar fortuin te maaken ; ook zelf niet eens, dat Leevend haar aan zyne drift heeft opgeofferd. . . . Zyn hart zal geaooten hebben. Of ik zyn bedryf laak ? Ten ui* ter*  willem leevend. s/j terften laak ik liet! Maar myn medelyden met kaar, myne onbelincite genecgenhid voor Leevend j laaten n1y maar niet toe, den eerften fleen te werpen. Ik kan" my zelfs niet eens voegen bv hun, die verachting by liefdeloosheid voegen, al was dit maar, om ons van hunne eigen deugd te overtuigen. Ut zou my bedroeven, zo myne eenbre hartvriendin my nog verdenken kon van eene dwaasheid, die my aandreef om eenen man, als Heining is, niet te beminnen, dcwyl er een jongeling is, die zich myner achting niet waardig gedraagen heeft. Ik zoude Willem uit allen gekozen hebben, indien hy zyn bcminlyk karakter zuiver gehouden had, en beantwoord aan de groote verwagtingen, die men van hem hebben moest. Dit is nu zo niet: indien hy geene achting verdient, kan hy nooit hoop op my hebben; wees . daar gerust op. Hoe fmartelyk moet bet my dus vallen, hier van door mynen Vader verdagt te • v/orden! £ Is dit zo niet, (zegt de waarde ,crnftige man,) toon het, door my een genoegen te geeven , daar myn hart zo op gefteld is ; trouw „ Heining, hy verdient u, Chrisje." Ik kan niet, myne Vriendin: ik bemin Renting niet, om hem voor my tc kiezen. Ik kan hem niet gelukkig maaken, hoe veel achting en vriendfchap ik ook voor hem heb; Ware hy een daaglyksch karakter, er was mooglykheid toe. Hy zal de liefde van zyne Vrouw zo noodig hebben, air het . jv. d,eel. S bezit  274 HISTORIE VAM DEN HEER bezit van haare pcrfoon. Hoe dit zy, my kanhy niet gelukkig maaken. Ik weet, dat myn lieve Vader uit tedre bekommering werkt; kan hy anders zyne beminde Chrisje tot traanen toe bedroefd zien ? Onmooglyk ! Wat moet ik denken van onze lieve Vriendin Everarcs? Zy noemt Leevend nimmer! Zou myn Vader dit verzogt hebben? Zou zy, ter liefde van haaren Man, zynen Vriend poogen te begunftigen? Maar neen: het fchynt, dat zy uk zig «elf werkt, en overtuigd is, dat Willem my niet moest beletten, om myne pligtmaatfgheid té volgen. Maar genoeg over iemand, die, hoe het ook zy — haten wy er niet meer van fpreeken! Ik vrees, myne Lieve, dat ik nu niet buiten kom , voor wy voor goed komen; want ik ben wat koortlig, en heb zwaare hoofdpyn. Myn Vader my deezen morgen niet aan het ontbyt vindende, (gy weet, ik dejeuneer altoos met hem, terwyl Mama, ter uitoeffening van haaren morgen aandagt, altoos in haar kamer bïyft;) had de goedheid em in myne kamer te koomén. Hy had aan Lonne gevraagd , of ik nog fllep; en ten antwoord gekreegen hebbende, dat ik niet wel was , kwam hy by my, en voor het Ledikant. Ik rees overeind :• Pader.  WILLEM LEEVEND. 27^ Vader. Morgen, Chrisje; wat fcheelt er aan ? Ik. Goede morgen, Papa; er fcheelt niet heej veel aan; ik geloof, dat ik my verllapen heb: ik zal zo komen. if , , , , Vader. [Hy, zette zig voor het Ledikant, voelde, myn pols. ] Gy hebt wat koorts, Lieve, blyf nog wat leggen. Hebt gy ook hoofdpyn? Ik. Zeer weinig; ik zal zo oplïaan , lieve Vader. ,. Vader. En om wat reden, myn kind? Ik. Om dat ik zo gaarn met myn lieven Vader dejeuneer. [ Ik kuste zyne hand, met vuurige tederheid. ] Vader. Dat zult gy tog doen, myne Chrisjcl [Hy fchelde, Lonne kreeg order, om het ontbyttafeltje voor myn Ledikant te brengen, en aan Mevrouw niet te zeggen \ dat ik niet op was. . Toen zy dat gehragt had, zeide hy \. dat wy geene bediening noodig hadden, en deed de deur toe]. • Is u dit, [ging hy thee fchenkende voort,] niet aangenaam ? , Ik. Lieve Vader, ik kan niet tegen zo veele goedheid: ik ben zoo getroffen door uwe minzaamheid. Vader. Dat weet ik; ik ken myn Chrisje. Gy hebt altoos dc tederheid van uwen Vader volmaakt beantwoord. Maar wat fcheelt u? Zedert eenigen tyd zyt gy zo beminlyk vry niet als voorheen. Waarom mis ik dat genoegen? ben ik dan S i de  Ö7'5 HISTORIE VAN DEN HEER de beste Vriend van myne Vrouw en Kinderen niet? fs hun geluk niet de grootftc helft van het myné? Gy kwelt u ergens over, myn kind. [By omhelsde my]. Verberg u niet voor uwen Vader. Wat bedroeft u? gy zyt niet fleurig; gy ziet bleek, betrokken; gy zyt geheel myne Chris-je Hldcr niet meer. Waarom zugt gy? Ik. [Bern met eerbied en liefde aanziende.] Het denkbeeld, dat zulk een lieve Vader misnoegd op my is, valt my zo fmerteiyk, dat myne gezondheid er door lydt: ach, lieve Vader! Vader. Wel, myn Engel, is dat zo, waarom heb ik dan daar eenige reden toe , om zulks te moeten worden ? Ik geloof, dat gy hier toe geene rcedeiv hebt ? Vader, Gy weet, dat ik altoos met myne kinderen redeneer. Aan die gewoonte houde ik my: de achting myner kinderen is my zoo dierbaar als inmne gehoorzaamheid, en zy is de belooning deireden. [Ik drukte zyne hand tusfchen de mynen ,en kuste zyne wang. ] Waaruit béfluit gy, dat ik misnoegd ben? Ben ik dan norseh, onvrieüd*Jyk, kwalyk gehumeurd. Ik. ó Dit kan myn Vader ook tegen zyne afler«fefte bedienden niet zyn, al misdoen zy eenswat! Neen : ik belluit het uit die dierbaare, hvim onmerkbaare kleinigheeden , die zo veel betet kenen voor my; en het huisfdyk leven zo bevallig maaken.  WILLEM LEEVEND. S77 'ken. Groote blyken van uw misnoegen konde ik niet doorftaan. [ Myne oogen liepen over. ] Vader. Gy ontroert my: ik ken uwe oprechtheid; ik weet, hoe gy uwen Vader bemint. . . . niaar [Hy zweeg, en drukte my aan zyne borst. ] Ik. Maar! Wat maar? zeg het my, bid iku? Vader. Gy weet het wel, Chrisje. Moet ik meer zeggen? Maar gy kunt niet hofluiten om uw Vader te vcrpligten, door het inwilligen van iets, waarop uw Moeder en ik zeer gefield zyn, om dat wy uw geluk bedoelen. Ik. Kunt niet befluiten! lieve Vader, als ik nu niet kan! Vader. Wat hebt gy tegen Renting? zeg het my oprecht. Ik. Niets: maar ik 1 emin hem niet. Vader. Heeft hy fentimenten, die u mishaagcn? Ik. Neen, zo veel ik weet. Vader. Is hy onbehaaglyk in uw oog? Ik. Niets minder: hy is een waardig verflandig man; ik ben overtuigd, dat hy gelukkig verdient te zyn. Vader. Waarom voldoet gy dan niet aan myncn vvensch? Ik. Om dat ik niet kan. Vader. [ Hy leide zyne eene hand op myn hart, en. wees met den voor ft en vinger van zyne regtehand.j O dat lieve, ftqute hart! het belet u pligtmaaS 3 tig  HISTORIE VAN DEN HEER tig te zyn. [Hy zag my flerk aan; ik jlQeg bloozend myne togen neder.-] Maar kom aan'! ik vergeef het zyne overyling , indien het nu nog gehoorzaam wordt: ik ben niet ftreng ' weet gy. 1 - ' * ■ ■■■ ; : • Ik. Lieve Vader l Vader. Lieve Chrisje! Ik. Mag ik voortfpreeken ? mag ik alles zeggen ? \•' /' '■ ' • ■ - ' 'Vader. Gy moogt alles, bchalven u zelf ongelukkig maaken. Ik eisch niet, dat gy nog boven alle de zwakheden uwer fex verheeven zult' zyn. Een bevallig voorkomen, en eenige amoureufe uitdrukkingen kunnen een jong Meisje voorïnneemen. Dit alles vergeef ik. ' Ik. Vergeeven, Papa ? Ik heb wel uwe liefde en geduld, maar geenzins uwe vergeevingnoodig. Ik ben niet vooringenoomen ; ik heb nooit, zo als' SV dit noemt, eene amourcufe uitdrukking van Willem gehoord. Ik heb, zeden dat wy kinderen waren, nooit een brief van hem'gehad, als dien, dien hy aan Coosje en my gefchreeven heeft. Vader. Gy zyt niet vooringenoomen ?' Chrisje, Chrisje! Ik. Zo myn Vader my voor onoprecht houdt, aan. .... ' Vader. [ my invallende. ] Niet voor onoprecht, maar voor misleid. Hebt gy nooit een Brief ontfangen, al was het door de tweede hand, van hem?  WILLEM LEEVEND. 279 hem? Heeft hy, buiten onze tocltemming, uwe liefde niet poogen te verkrygen? Ik. Neen, nooit, Vader lief* Vader. Zo! ik meende het tegendeel te moete» vastftelleu. Ik. Dat is my leed, Hoe weinig z.oude ik naar mynen pligt omtrent myne waarde Ouders gehandeld hebben ? Vader. Is Leevend Renting dan niet in den weg? Ik. Neen. Vader. Waarlyk? Ik. Waarlyk, Papa: al was er geen Willem Leevend in de waereld , nog zou ik Renting voor myn Man niet kunnen verkiezen. Vader. En waarom niet? Ik. Om dat ik hem niet bemin, dan als een, Broeder. Vader, [koet vrindelyk.~\ En gelooft gy, dat gy in deezen altoos even onbillyk omtrent Renting zyn zult ? Ik. Even onbillyk, Papa? Is er iets onbillyks. in ? Gy weet, dat veele jonge lieden my gezegd hebben , dat zy my beminden; en Papa vond nooit iets onbillyks daarin, dat «ik die geneegenheid niet beantwoorden kon. Of ik altoos omtrent Renting zo zal denken , weet ik niet; maar permitteer my dit eerst aftewagten , voor ik my verklaar. Vader. Bemint gy Leevend dan in 't geheel niet, Chrisje ? S 4 Ik..  $8o HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Ik zal zo oprecht zyn, als de minzaamheid van mynen Vader recht heeft om te vorderen. Als Leevend zig de goedkeuring myner Ouderen had waardig gemaakt; en myn Vader niet tegen die verbintenis zoude gehad hebben; en indien Lccvendmy bemind had, zo als Renting my bemint, dan zoude ik hem hebben kunnen verkiezen, uit alle onze jonge lieden : zie daar alles; ze, als het waarlyk is. [Ik verborg myn bloezend ge. laat in zynen boezem. ] Vader. Bemint Leevend u dan niet? [Ik was onthutst. ] Ik. Zo veel ik weet, bemint hy my niet. Vader. En toen gy kinderen waart, was hy zo op u verzot! Ik. Dat weet ik: maar het geen ik zeg, is eenvoudig waar. Vader. Dat is my zeer aangenaam. [ Hy zeide vervolgens, met dien ernst, dien gy zo wel kent.} Ik heb gevreest, dat gy elkander beminde. Ik: verfchil uwer goederen is groot. Het ampt, waartoe hy zich voorbereidt, convenieert u geenzins. Evenwel , die hinderpaalen waren nog wel te verzetten. Uwe Mama bemint den Zoon haarer Vriendin; zó lang hy zig wel gedraagen heeft , was hy my ook niet onaangenaam. Uwe liefde voor elkander zou my niet ontrust hebben. Maar zedert hy llegte beginzels by een losbandig gedrag voegde , vooral zedert hem de dood cjgr uiu  WILLEM LEEVEND. 2§l uitmuntende Juffrouw Roulin te wyten zy, befchouw ik hem met de groot fte verachting. Hoe zoude ik het denkbeeld hebben kunnen dulden, dat myne eenige, lieve, myne zedige Dogter zig mooglyk eens koude werpen in de armen van een ilegten en maar veel te behaaglykeii knaap ? Ik. Hoe gr}eye.n my deeze verdenkingen! Ik troost my daar in , dat ik die niet verdiend heb 1 Myn lieve Vader, heb ik ooit tocgeltemd, dat „ de verbeterde LJgtmis de beste man wordt." Vader. Nooit! Ik weet, dat gy u der Üpvoe? ding uwer Moeder waardig gedraagt: maar gelooft gy wel, dat Leevend een flegte jongen is? Kan uw e belpiegeling u dan wel veel heipen. Ik. Neen, Papa: ik geloot'niet, dat Leevend ecu 1'churk is; dit mag ik niet gelooven; ik heb er geene genocgzaame bewyzen van: maar ik ben overtuigd, dat ik aan Leevend niet met onderscheiding moet denken: Hy is te berispelyk. Vader. Berispelyk! [Hy fchudde zyn hoofd, maar zweeg, en hef discours kreeg eene andere' keer.] Hy fprak over u, met eene achting, die zo veel eere deed aan hem , als aan myne Vriendin. Hy was wel gerust, geide by, dat gy niet in ftaat waart, om hem, in wat opzigt ook, immer te misnoegen, „ Gy, zeide hy, beminde my met dc liefde van eenen Befthetmengcl, die nooit ons waar geluk S 5 uit  2§2 HISTORIE VAN DEN HEER „ uit het opg verliest. Uw Zang had hy met aan„ doening geleezen: ik geloof, dat hy, zo goed „ als ik, uwe voornaame bedoeling daar in ont„ dekte. Toen ging hy Weg; ik ftond op, en, „ maakte fpoedig myn Toilet. In de zaal ko„ mende, vond ik onze lieve Vriendin Everards, „ die, gehoord hebbende, dat ik niet welwas , zig „ en negligé hier had laaten brengen. Zy was my „ onbegrypelyk welkom. Mama vroeg my niets , 9? maar zaS' my met eene Mocderlyke tederheid ,, aan, die my 't hart roerde. Ik fpreek daar, ,, zeide zy, met uwe Vriendin over uw uitftapje „ naar Buiten. Ploe bevind gy u, Liefde"? Ik. Er fcheelt maar weinig aan, Mama. [ Myne oogen wierden vogtig. Het byzyn myner Ouderen belette myne Vriendin niet, om my teder te omhelzen : zy kuste myne oogen , zag my treurig aan.} Zy. Heele Lieve, waarom zyt gy bedroefd ? Ik. Ik ben niet bedroefd, Beste; men weent niet altyd , om dat men bedroefd is:. er zyn ook dank* bre traanen. Zy, Dat is waar; ik ken die traan en. [Zygaf myn Vader eene hand, en my de andere.] Vader. Lieve kinderen, alle beide! [Renards hoofd neigde op zyn fc wuder; onze door elkander geflingerde armen omhelsden hem. Everards kwam binnen. ] Mama. Hebt gy ooit fchoonder Grouppe gezien , myn Heer Everards? Hy.  WILLEM LEEVEND. 283 Hy. [Hy ftond ftil, opgetogen.'] Nooit, Mevrouw. Vader. Een Vader met zyne lieve Kinderen! [ De aandoenlyke Renard konde zó ■ véél niet doorftaan; haar arm ontwikkelende, omhelsde zy mynen Vader, met haar geheele ziel; keerde zig naar myne Moeder, boog by haar ter zyden af, omhelsde haar, fnikte. ] Zy. Nooit heb ik myne Moeder omarmd. Ach, Mevrouw, het is geen gebrek van eerbied voor u. [Zy wilde te rug wyken; maar myne Mama hield haar, met eene zwygende liefde, aan haaren boezem, en kuschte haar gloeijende wang; niet dikwyls was myne Moeder zo merkbaar aangedaan.] „ Ach, zeide ik, was nu myne Veldenaar hier „ ook, dan was myn geluk volkomen." Coosje, gy moet die lieve Mevrouw Everards leeren kennen: zy is voor ons bereekend; en de aarde draagt geen gelukkiger menfchen dan Everards en haar. Hy valt alle daag toe: cn hoe zelden gebeurt dit1 De dag is bepaald: ik kom aanftaande Maandag, met myne kamenier en een paar onzer bedienden , die op Beekenhof eenige bezigheden te verrichten hebben. Ik laat Lonne, zo wel als dc overige, op Bcekenhof: zy zullen er genoeg te doen hebben. Ik hoop des avonds by u te zyn, ma;:r  04 HISTORIE VAN DEN HEEK, jaaar zal des middags op de Plaats eersteeten. Gy weet, ik heb weinig bedienens, en uit ftatie behoeft men zig buiten niet te gêneeren. Hoe klopt myn hart, op het denkbeeld dat ik u zien zal? Op het denkbeeld, dat myn eige Coosje my met opene armen verwagt ! Dat ik huisfelyk by u zal blyven Over uwen brief nog veel, als ik u fpreek. Duizend groetenisfen heb ik u te doen. Wagt nu wel haast Uwe e. HELDER. TWEE-  willé m leevekd. 2% TWEE- es- VEERTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mevrouw alida ryzi©. lieve zuster! JC^otje is dood, én zou er nu eenige ramp zytt' kunnen , die my kon doen vreezen ? Die alles verliest ! . . . Niets doet my meer aan. Laat de Nyd my lasteren; laat men myne begrippen zwart maaken, myne zeden bevlekken, myn fortuin' breken; Iaat van Oldenburg my onbefchoft fchry-" Ven; laat myne Moeder zelf haaren Willem zonder onderzoek verdenken , hem onvriendlyk behandelen: o dit alles heb ik met andreh meer of min gemeen; en de tyd herfteltalles. Maar de dood van myne Lotje, de oorzaak, de omftandigheden, de gevolgen! Ik denk aan geen Heftig, aan geen van Oldenburg — nergens aan. Ja, het misnoegen myner waarde Moeder ligt verflonden in het onuitdruklyk treurig nadenken over myne Lotje, o Myne Lotje! Gy alleen gaaft'kragt aan rfryne reden, gewigt aan mynen wil! Zoude ik my niet fchamen, indien ik een eenige zucht Haakte om het verdriet , 't welk men my aandoet? Neen! dit hart kan alleen om u zuchten, om u, o gy zalige ! Waar-  2é6 HISTORIE VAN DEN HEER Waarde Zuster, laat het denkbeeld, dat gy baaigezien hebt, uwe belooning zyn; want ik heb naauwlyks het vermogen om u tc kunnen bedanken ! En ik zou Lotje bedorven, bedroogen hebben! Kan ik zulke vcrwyten dulden? Evenwel: Ben ik de oorzaak dan niet van haaren dood ? Ja! Dat ben ik. Doch dit is wartaal voor u'. Dit geheim zal de kwaadaartigheid nooit uitvinden. Dé vriendfchap zelf zoude niet in ftaat zyn, my dit geheim aftevléijen. Neen, lieve Zuster; ik verlaat Leiden niet! In deeze Stad, in dit Huis, in deeze Kamer moet ik wooncn. Aan haare tafel, op haaren ftoel zal ik my bekwaam maaken tot myn Beroep. Zo zal ik myne vyanden overwinnen. Myne Lotje te bèftud.ccren, wat is dat anders dan den Godsdienst beftudceren? Is zy niet in den Hemel? Heeft zy hier niet gclcedcn? Wankelde haar vertrouwen in het uur des doods? Zag zy my niet aan, met een naar haare ontflaaking verlangend oog? Is de Leer des Christelyken Godsdienst ook iets anders dan lyden, vertrouwen, liefhebben en hoopen? Ik zoude in de Médicyncn ftudeeren ! En waarom ? Weet ik niet by eene fmartelyke ervaarnis , dat geene Geneeskunde eene teder geliefde in de armen baars Vricmls kan te rug brengen? Van die waarheid ben ik zo we! overtuigd, dat zy voortaan al de genoegens, die nog op my mogten wagten, verydclen zal. . . : . Genoegens? Zeide ik dat?.  WILLEM LEEVEND. 287 ja, dat is weer eene dier harsfenbeelden , waarmede het hulpfmeekend hart zich zo lang vleit, tot het onder zyn lot bezwykt. Myne Vriendin is dood: alles is weg. In de Rechtsgeleerdheid ftudeeren! Ik? Wel, neem ik dan ooit weer belang in de nietige twistgedingen der onbedagte menigte ? Kan my eene waereld intresfeeren, waar uit myne Lotje geweekert is ? — Negotie ? Is myn hoofd daar toe gefchikt? Zoude ik kunnen beantwoorden aari de billyke verwagtingeu van uwen waarden Man , mynen lieven Broeder? Zoude ik ook gedüufig de fpeelbal van andren worden? Van het eene uiterfte tot het andere overgaan? ö Zo is myn moed nog niet uitgetrapt! Verliet ik de Academie , hoe fpoedig zou men my nagecven, dat ik, om flegte Sentimenten, en een los leven, weggezonden ware ! want wat is te zot of te boos, als het maar kan dienen om my te hoonen ? Zou my de dood myner Lotje niet geweeten worde 1, en my niet nagaan, dat men my Leiden had doen verlaaten ? Ik zal myn tyd uitftudeeren, en indien ik bevind , dat ik niet ftem met het welverklaard fystema der publique Kerk, dan zal ik zeer zeker geen Judas dier zaak worde i, Vertrouw dit van myj maar dit kwaadaartig genoegen zal van Oldenburg «ooit ftnaaken, dat ik van plan verander. Ik bid , my-  2 5o HISTORIE VAN DE ïï IIEER myne lfëvé Zuster , bekommer u niet over mv. Ik zal alles beproeven, om myne ziel boven deezen ramp optebeureru Ik heb zeer veel te doen; en Brieven te beantwoorden, waar by myne eere belang kan hebben, doch die ik byna ongelcezen heb neergelegd. Waarom 1'chryft uw Man nooit eens aan my? Haat hy my? wyt hy my Lotjes dood? ja, zy zoude nog leeven', indien zy rny, ongelukkige, niet gekend had. Is die waardige Juffrouw de Vry reeds zo hoog bejaard? Dan komt zy welhaast by myne Lotje Zou zy die jeugdige Engel lüet kennen? Schuldig voor de waereld, voor/my zelf, niet voor den Hemel, niet voor haar: ómyji hart, myn gebrooken hart! Bemin Moeder voor ons beiden: myn hart is verlamt. . . fpreek niet over Lotje! Niemand moet over haar fpreeken. En zy was echter maar myne Vriendin. De waereld fpreekt immers van maar vriendfchap. Kan zo eene waereld bezeilen, wat ik lyde ? Ik ben zeer ongèfteld. K kan niet eens befluiten, om deezen nog eens over te leezen; hy moet dan zo weg. Wat kost het my , om zo veel tc fchryven ! óMyn gloeijend, myn kloppend hoofd. Laat Mama my geld weigeren;. ik wyt het ha.tr niet; en zon ik nu iets meer behoeven? Vaarwel, myne lieve Zuster! Bemin onze Moeder, en wees gelukkiger daiï Uw Broederïyke Vriend, ■ W. LEEVEND. DRIE-  WILLEM EEEVEMO. DRIE- en- VEERTIGSTE BRIEF. .Mevrouw alida ryzig aan Mejuffrouw m a r t h a de hard e. hooggeachte tante! We. , ik zeg het rond uit; neen: dit had ik nooit gewagt; en ik vind het ook heel niet vriendlyk, dat gy, Tante , het met myn Man houdt. Ik ben er ook, om uw woord te gebruiken, zo klakkeloos agtergekomen. Nu loopt de waereld op *t eind. Ik ben er puur van in de flilte. Dat moest ik juist ontdekken. Ik dagt al, hoe is het zulk fflooi weer met Man ? Hoe zyn alle zaaken zo zeYen ? Wy waren : lief, en kind, en fchat, dat een Mensch en hart er van verdaagde; en ik begon te denken , dat ik veeg was. Ryzig was zo onderworpen , zo gedienftig, en dat ftaat hem omtrent zo knap als S'anls wapenrok aan Davids lyf Hond. Ik moest eens met hem wandelen, eens ryden; wy gingen by myne Vriendin de Vry aan, zaten er lang, aten een geheel uürlaater. Hoe zit dit, dagt ik, met den Vriend? Denkt hy, dat ik er niet Icëyehdig afkom? Ik dagt, (want een Mensch is altoos vol gedagten, Tante,) ik zal er myn gebruik maar van maaken, en kersfen eeten, nu zy my geboden worden. iV. deel. T t)it  2pO HISTORIE VAN DEN HEER Dit duurde zo eene geheele week: maar, maart daar kom ik by hem op het kantoor; want, als hy gehoorzaam is, dan ga ik hem wel eens zelf haaien. Ik zie zo eens rond. Daar vind ik een Brief van o, half open, en met den Schoolmeesters hand op het adres; zo dat, er zyn nog meer verongelykte Vrouwen, zie ik 1 Toen zag ik zo in eens, waarom het zulk mooi weer geweest was. Wel foei! en dat zo een deftig man ! Nu, ik heb het hem ook op zyn gemoed gegeeven; want hy zal u zeker verleid hebben. Waar kom je toe, en dat in uwen ouwen dag! Geen wonder, dat onze Freryk ziek is! Het zal den Man ook niet zoet vallen. Eh het is duizend wonder , dat ik ook niet ziek ben. Daar moeten geheimen in dien Brief ftaan, die ik niet wceten mag; want anders had gy aan Ryzig niet behoeven te fchryven. Ik geloof, dat ik er al oud agter ben. Hebt gymetmvn Man niet afgefprooken, om met hem op Saturdag naar het Doolhof te gaan ? want daar hebt gy in geen veertig jaar geweest, en hy nog nooit. Dit viel hem gisteren zo uit zyn mond; want daar het hart vol van is, fpreekt dc mond van. Gy kunt my dat niet uit myn hoofd praatea. Het zal wis over een party in het Doolhof zyn. Nu, het is daar ook zo heel pluis niet, en alles ook niet even, ftichtelyk en leerzaam. Tegen een wj-zen Koning Salomon , en eene enkelde Koningin van Scheba , heeft men er ten minden een vyf- en- twintig dartele  WILLEM LEEVEND. tele jonge Kamehieren van de Koningin, en een« Reuzin , die als een Zeedykfche Matrone openbaar te kykcn zit; om nu myn hoofd niet te breeken met de ydele en onzedige praat van dien on= befcliaamden Petitmaitre, Hansje me Gek. Als een Mensch evenwel met zulke onkuizerige gedagten naar zyn huis gaat; want die ondeugende kaerel komt 'altoos op het laatst fpringen en baljaarden. Nu, Tante, ik heb u gewaarfchuwd; nu moet gy weetcn, hoe of het met uw eigen hart gefield is. ïk ben maar eene jonge onnozele Vrouw, die zulke gekheden nog al te vergeeven zyn; maar hier, gy, eene Vrouw van zestig of zeventig jaar! Ik hoop maar, dat Mama Ryzig er niet agter zal komen, want die Vrouw is niet voor het- frequenteeren der publique v'ermaaken, en zou zich dood ergeren, zo zy zulke ftukken van u en haar Zoon hoorde; en een Man is evenwel de kroon der Vrouw; ik zou hem nog dieuen voor te (kan. . . Maar wy fpraken daar, doen vry niet ? van eenePülegift. Ik ben voorneemens myn aanftaande kleine knol naar alle de hoofden der familie te noemen. Deezen inval heb ik alleen aan myne Moederfchap te danken. Èlk der familie kan-het dan noemen, zo als het wil; het kind zal dan ook, als gy eens dood zyt, de familieband worden. Is het een klein kereltje, dan kan Oom het Freekje; is't een Meisje, dan kunt gy het Martha noemen; want het zal veel naamen krygeu. T % I*  25>.a HISTORIE VAN DÈN HEER. Ik heb het heel druk met myn Kraam-kamer te bezorgen; en de Luiermand ligt nog magtig in de war. Nu, de Jongen heeft zo een dollen haast niet, hoop ik, want ik kan hem nog niet afwagten. Ik moet nog eerst eenige vifites doen. Ziet gy wel, zo zorg ik, jong Mensch , voor een kind, dat er nog niet is, en gy gaat met myn Man in nwe ouwe dagen uit plaificren: Ötyden, ó zeden! Vervolgd door den Heer Ryzig. Vergeef, waarde Tante, aan eene dartele jonge Vrouw, die u hartlyk lief heeft, de ftoutigheden, die zy omtrent u bedryft. Uw Brief overtuigt my van uw goed hart, maar ik verzoek, dat gy u zo niet ontrust. Myn Zwager is ccn braaf Jongeling, en ftaat veelen in het licht. Juffrouw Heftig is een goed, wclmeenend, zwak karakter; die, was zy zo praatagtig niet, veel meer ach. ting zoude verdienen. Daatje plaagt my verbruid: laat haar begaan! als zy een lieven Jongen op haaren fchoot heeft, zal dat wel Hyten; ma>r zy is zo ftout, dat zy niets myden wil, en voorwendt ,. dat zy van die gekheden niets weet. Uw Broeder heeft ons zeer onwaardig bejegend. Om »yn Vrouws Moeder verdraag ik het, terwyl ik hem  WILLEM LEEVEND. 20| hem vemiyde. Groet Oom voor ons beiden harttelyk, en geloof, dat wy altoos zyn Uwe liefhebbende Neef en Nigt, a. ryzig en zyne huisvrouw. {Door Mevrouw Ryzig er bygevoegd,] in Compagnie. T a VïEÏU  HISTORIE VAN DEN HEER VIER- en- VEERTIGSTE BRIEF, Mejuffrouw chris tina hei. oer aan Mevrouw petronella everards. waarde geliefde mevrouw everards ! JMCet myne tedergeliefde Mama overëengcko, men zynde, om, dewyl gy zo zeerbegeerigwaart om met my te correspondeeren, myne Brieven aan u te fchryven, vermits zy die dan toch za! leezen , maak ik thans een begin met onze Briefwisfeling. Eerst echter verzoek ik, dat gy myne waarde Ouders voor my teder omhelst, en dat gy my meldt, of gy deeze commisfie hebt uitgevoerd; of gy wel dikwyls aan ons huis komt, en myne Mama gezelfchap houdt: dit alles hoop ik. Lieve, aandoenlyke fchat, verzadig u thans ten vollen met alle de tedere minzaamheden der Moederlykc liefde ! Wat bemin ik u, om dccze overeenkomst met my, om deeze fympathifeerende wys van gevoelen, en befchouwen! Wees óók de beminde Dogter myner Ouders: omhels uw Chrisje ais cc ne lieve Zuster. Kusch uwen Everards hartlyk voormy, en verzeekcr den braavcn Renting van myne achting en vriendfchap. Nu ga ik ü van myn reisje en aankomst alhier alles medcdeclen. ■ ft;,kwam vroegtydig op Bcckcnhof: en daar op 'aj-  WILLEM LEEVEND. 295 alles order gcfteld hebbende (de maaltyd trok er zo wat in; trouwens, gy kent my!) had ik nog even tyd, om, voor het ondergaan der zon, hier te zyn. Ik nam Lonne met my in de koets, tot gezelfchap, maar liet haar weder vertrekken: zy kan my thans geen dienst doen. Aan de Pastorielaan vond ik den welleevcnden Heer Veldenaar met zyne oudfte Dogtcr. Myn hart ontzonk my byna, toen ik myne tedergeliefde Vriendin wederzag. Zonder veel te zeggen, viel ik haar in de armen, omhelsde den eerwaardigen man, en zo gingen wy naar het huis. lkleeftheidshalvtn antwoordde ik op de minzaame vraagen van zyn Eerwaarde, o Welke gewaarwordingen dportinteJea myn hart, als ik eene geliefde perfoon weder zie; als ik myne Mama, na eene kleine afweezigheid, omhelze! Gy verftaat my; gy zult uwe Chrisje niet romanesk noemen, ais ik u zeg, dat ik dan niets dan gevoel ben. Myne dierbaare Veldenaar kan, by zulke geleesgenheden, hoe bedaard zy is , hoe zy redeneert, niet altoos geheel verbergen, dat ik haar niet onverschillig ben. Mevrouw Veldenaar wagtte ons in de eetkamer. — Alles was ftil , niet tegen* ftaande deeze woelige huishouding; en men vond goed, de Kinderen voor dien avond niet te zeggen , dat ik gekomen was. Zy waren allen op hunne kamer. Dominé begrypt , dat zy alsdan veel tc blydc zouden geweest zyn om te kunnen T 4 W-  Sp6 HISTORIE VAN DEN HEER flapen; en flaap is de lcvensbalzem voor zulke leeyendige altoos beezige kinderen. Met medelyden zag ik, dat de waarde Vrouw niet veel was aangemerkt , zcdert ik haar laatst gezien had. Dit medelyden gaf my eene zagtheid, die my ten oogen uitvloeide : ik behoefde niets te vraagen. Zy zag, wat ik gevoelde, in den opflag myner oogen. Een wenk van haar deed my begrypen: „ bedroef deezen Man , bedroef uwe Vriendin „ niet:" Ik drukte haare hand; zy was gerust. Ach, myne lieve Mama! Mevrouw Veldenaar is niet beter! Ik zie dit, door alle haare poogingen been. Ik zie haar geduurig aan , en wat griefthet my echter! Ontfangcn wordende als de Vriendin van het huis, zag ik niets van dat lastig omhaaligc, dat air gauche, (laat my die uitdrukking, zy zegt zq ten vollen, wat ik zeggen wil, en gy verftaat die;) dat ons verzeekert, hoe veel moeite onze tegen-, woordigheid veroorzaakt. Buiten ons eigen huis ben ik nergens zo gaarn als hier. Dit zult gy ook nog eens zeggen: onze fmaaken kunnen in deezen niet yerfchillen; en gy hebt ook geleegenheid ge, had, om de Beaumonde tête-a-tête te kennen. Hoewel kende myne Mama my, toen zy voorzag, dat Chrisje, voor zy nog vyf- en- twintig jaar zyn' zou, verzadigd moest weezen van alles, wat jonge Dames, (zo zy wel opgevoed zyn en een ge2ond oordeel hebben,) zo aangenaam toeiihy.it,  WILLEM LEEVEND. 297 als zy liet op eenen afftand zien , en fpaarzaam ge-, nieten! My komt het reeds onbegrypelyk voor, dat Meisjes, indien zy iets meer zyn dan beuzes k;.arfters, en bekend met het huisfelyk geluk, langer in de waereld kunnen verkceren, dan tot dat het nieuwe haaret toonpelen zyn vermogen, door de eenzelvige herhaaling, geheel verloorcn heelt. Gelukkig zo wy, zonder zeer byzonder te 1'chyncn, dit affcheid verhaasten kunnen, en onze plaats verkiezen in kringen, die beter voor onzen zedelyken Imaak bercekend zyn! Nooit deuk ik over dit onderwerp zo gezet ernftig, dan als ik my hier bevinde. Geen wonder! Nu kan ik, zo als myne Coosjc dat noemt, veegen, dat is vergelyken , bedaard onderfcheiden. Ik maak geene, fatire op de fraaije waereld: myne afbeeldzcls, zyn, zo ik aan myn oogmerk voldoe, alleen getrouw. Eerst ga ik u eens een 1'chets geeven van onze levcnswys, en dan zullen wy eens zien, hoe het in de fatfoeplyke waereld gefield is. * * < De Pastorie is, door de verbeteringen, welke de Heer Veldenaar daar aan gemaakt heeft, ineen zeer ruim gemakkelyk huis veranderd. Overal is licht en lucht, 't welk veel toebrengt, om al de Vertrekken vrolyk en gezond te maaken. Men komt, w.at van den gemecnen weg algetreeden, T 5 door  3C:8 HISTORIE VAN DEN HEER door een fraaijen Lindenlaan aan het huis; voor» het zelve ftaan vier zwaare Olmboomen . en in eene zeer goede fchikkinj ziet men hjcr verfcheide gemakkelykc groene getralyde V.anken ger laatst. Terzydevan het huis ligt een taamlyk groot Bosch , waar door de Moestuin en B >< mgaards worden ingeüoten; dit maakt eenen fraaijen agtergrond, en doet alles veel beter en helderder uitkomen. Voor het huis ligt een Bloemtuin, met een of twee aartige kabinetjes verfierd. Geene Vaazen, geen Standbeelden , die, terwyl zy doorgaans de zedigheid kwetzen, van den flegten fmaak des Eigenaars getuigen. Alles is eenvoudig, natuurlyk. Overal viqdt men in het Bosch fraaije gezichten, en geene, zo als Pope het noemt, Zusterlaanen. Een zeer klein gedeelte daar van is ilegts tot een Engclsch Boschje verfnipperd ; dit is zeer naar myne verkiezing; want ik wandel veel liever in een niet al te tuinagtig onderhouden Bosch, dan in een djolhofje van aartig geleide en geknotte Boompjes. Gy verkiest immers, zo wel als ik, den Haarlemmer Hout boven den Alkmaarfchen ? Mooglyk wel, om dat de laatfte niet genoeg van de vryc Natuur behouden mag, en de andere alleen , zo veel als noodig is, wat geleid en verbeterd wordt ? Uwe ziel, myne Vriendin , Hemt zeker ook veel meer in met het ftaatige, dan met het geen alleen aartig is? In den Hof hebben de kinderen elk een klein Tuin-  WILLEM LEEVEND. 299 Tuintje: bevallig en zindelyk zyn zc onderhouden ; maar de kleinen moeten er het hunne toedoen ; ten dien einde lubben zy allerlei tuingcreedfehap in 't kleen, en een tuinhokje, waar in alles ingoede order bewaard wordt; de helft daar van is een ftal en koetshuis voor de Bokken, en dc rytuigen, die zy in foort hebben. Aües leeren zy fpeélende. Twee meiden en een vaste tuinman maaken al den trein deezer familie uit. Alle de vertrekken zyn zindelyk, meest gelyk gronds , fraai gemcubleerd. De ftudeerkamer is bovea, en niet opgevuld met nutteloozc, raare, boeken; of met folianten, die men niet meer leest. Eens zeer goe> dc Bibliotheek neemt hier de plaats in van eene groote verzameling onopgefneeden Boeken; eene liefhebbery, die al meer in de mode komt. Onopgefneeden boeken! Is het evenwel doller tc bedenken? Over dit onderwerp zou ik, dunkt my, uwe Vriendin Ryzig wel eens willen hooren. • Alles gaat hier naar eene onmerkbaare order; onze dagen, hoe gelykluidende , zyn niet eenzelvig. Men ftaat hier altoos vroeg op. Myne Vriendin ontbyt altoos, met de kinderen, op de kinderkamer; dit verkies ik ook. Dominé en zyne Vrouw maaken ten dien einde veel gebruik van den Coupel, meest al om de groote zwakheid der Moeder te fpaaren. Myne Vriendin, die, door dc natuur zelf, ge- fchikt  HISTORIE VAN DEN HEER. fcbikt is om Kinderen te leiden , bedient zich, van die zeldzaame gaaf, tot hun aller nut. Zy leert hun alles, behalven het fchryven; hier toe gebraikt zy eenen meester, die keurlyk fchryft. Zy geeft daar eene reden van , die ik al vry origineel vinde , maar thans niet zal fchryven. Zy zelf leert de Kinderen leezen ; en geeft die derhalven nooit iets , 't welk boven hun ver, ftand gaat: vermits het dan volftrekt onmooglyk is, dat zy wél leezen. Het oudfte Zoontje, dat nu nogt'huis is, leert by zyn VaderLatyn, maar heeft nog geen denkheeld van dat ongenadig blokken , waar door zo veele geestige kinderen afgebeuld, en voor al hun leven tot domooren gemaakt worden. Ten één uur eeten wy, allen aan ééne tafel. Wat is dat fchilderagtig ! Mevrouw Veldenaar geeft hier deeze reden van : „ Door „ met de kinderen te eeten, maakt men hen ges, zclliger, en geeft men hun ongemerkt goede nw„ nieren. Als zy zien, hoe fatfoenlyke lieden. „ eeten , en zich omtrent elkander gedragen, „ zullen zy dat air gauche met hebben, 't welk ,, altoos eene verwaarloosde opvoeding verraadt; ,, en dit air gauche blyft, zo als alle gebreken, „ die men zeer vroeg heeft aangenomen, in eenen „ volgenden leeftyd , op de onaartigfie wyzc„ ons by. Hierom leeren wy onze kinderen ook „ ordent'elyke kleinigheden , die ons altoos voor 51 jonge menfclïen yoorinucemen > en waarom ,, me^  WILLEM LEEVEND. 30I v, men niets van meer belang behoeft te verzui„ men." Oordeel uit dit weinige , hoe deeze Vrouw denkt. Ik hoor hier niet bidden, maar ik zie het. De kleinen zien, dat wy eenige oo« genblikken zeer aandagtig zyn , maar vraagen niet, wat dit beduidt. Keesje heeft my evenwel verteld : „ dat hy, toen hy zo jong was als Jetje, „ meende, dat dit gefchiedde, op dat het eeten ,, ondcrwyl wat bekoelen zou, wanneer het, zo „ als Moeder zeide , gezonder was om te gebrui„ ken, dan zo kookend heet." Hoe vindt gy die? De huisfelyke bezigheden gaan hier ftil haaren gang. Dominé is nog iets meer dan een geleerd Man. Hy leeft zo wel voor zyn huisgezin als voor zyn ampt. Hy heeft geen grooter uitfpanning, dan in zyne familie. Liever Vader kan men zich niet voordellen. Verrukkelyk is het, zo een waardig Man te hooren fpreeken, met jonge Kinderen, die alles vraagen, en die hy alles naar hunne vatbaarheid beantwoordt! Ily is merkelyk ouier dan zyne Vrouw , maar teekent nog jeugdig. Het verwondert my niet, dat zy belluiten kon een aatizienlyk ftads leveu, naauvvlyks negentien jaar zynde, optegecven, v»or het verblyf in een afgelcegen Dorpspastorie, daar de Man een Veldenaar was; en haar vermogen in ftaat , om dat nangel by hem te vergoeden. Myn eigen Vader al-  $0t HISTORIE VAN DEN HEER alleen kan ik tederder liefhebben dan deezen in allen opzichten eenvaardigen beminlyken Man. Des avonds zyn myne Vriendin en ik eigenlyk voor elkander: dan is er niets te bezorgen. Dit is de oorzaak, dat ik, zo by tusfehenpoozen , eenen zo grooten Brief fchryven kan. Hüe verlang ik , dat gy rayne Vriendin keilde ! Altoos zich zelf gelyk, en altoos even berninlyk, even achtingwaardig : geene luimen, geene caprices, altoos dierbaar aan myn hart, altoos boven my verheeven, even gevoelig als wy, maar meer in Haat om het wysfelyk te beteugelen. Zy is geene fchoonheid, maar zy is keurlyk wel gemaakt; trouwens, gy hebt haar profil gezien? Heeft myn Heer Leevend u niet wel over haar onderhouden? Uuren aan een zoude ik naar haar kunnen luisteren ; zo dra zy dit echter merkt, zwygt zy, en een klein blosje toont wel eens, hoe dit haar'verleegen maakt. Zo waar is het, dat het waare verftand zich nergens iets op laat voorftaan. Ren myne Coosje , en gy zult haar zo weinig misfeii kunnen als ik! Zy heeft ook haare wyze van iets te zeggen , die zich zo maar niet "laat bcfchryven. By voorbeeld : doe ik eens iets , ontglipt my eens iets , dat wel anders zyn mogt, zy berispt my niet , zy toont my eenvoudig' door juist het tegendeel te doen of te zeggen, dat zy dit zo .voor haar niet verkiest. Als onze eigenliefde niet gekwetst wordt , ziet men wel rasch,  WILLEM LEEVEND. 303 rasch, hoe billyk eene Vriendin, die wy hoogachten , verkiest. Eens voor al heb ik bedagtzaam voorgenoomen, haar voorbeeld altoos te volgen. Verfcheelcn wy des, Ik weet wat my te doen (laat; en ik doe het,, ik doe het met yver. Alle dagen verbeter ik my, in haar byzyn. Hóe zal ik weer van hier fcheiden kunnen ? Wordt het geen tyd om, nog voor ik deezen fluit, een uitltapje in de de waereld te doen ? Wat zal ik zeggen ? Ik ben zo vervuld met myne Vriendin; zo ingenoomen met deeze familie; Jetje, myn favoritje, hengelt my zo vriendlyk na; zy zit zo dikwyls op myne fchoot; en verhaalt my al de zoete geheimen van haar onbedorven hartje; ,, en ,, hoe zy evel naar my verlangde; en hoe veel kusjes zy voor my heeft opgegaard ,en hoe veel ,, Coosje van my houdt." Ik zoude het Kind, als liet zo, met zyn lief mollig armpje om myn hals gellagen, met myne tour da gorge fpeelt, die nu zo, dan weer anders fchikt, of met haare teere vingertjes myne boucles fatfocneert, in mynen boezem kunnen weg fluiten. Wat is dit Kind vatbaar voor die onderfcheiding, waar mede ik het altoos behandel! Ik wensch het by zulk een gevoelig hartje een groote maat van haar Zusters bedaarden geest: zy zal die maar al te noodig hebben! Waarom zucht ik? . . Wel nu, lieve, wat zien wy toch in onze fraaije waereld? Lastige figuuren, die het eene plaag is  3°4 HISTOaiE VAN DEN HEER is tc moeten zien , en die voor ons den uitvinder van het Kaartfpel een zeer groot Man maaken: Lieden, die alles verkeerd doen, ons afmatten door Complimenten; en die ons doorgaans weinig te zeggen hebben, dan waar aan ons niets geleegert ligt; knaapen, die ons vertellen, dat wy divin gekapt zyn, friaijc handen hebben , df dat het regt orize jour zy. Laaten wy het niet ontkennen ; in onzen rang vindt men de meefte karakterloozc jonge lieden. Zy weeten niets, zy bcteekenen niets; en daar in ftellcn veelen zo zeer hunnen roem, dat zy op eene Juffrouw Veldenaar met een gekken fchimplach neder zien, als zy die ergens eens aantreffen. Ik zelf kryg wel eens eene ftreek, om dat ik eene Savante ben; hoe zorgvuldig ik ook het weinige, dat ik taamlyk wel weet, verberg. Maar deeze lieve mallootjes weetcn niet ceris, dat er Wat te weetcn is. Ook als zy in eene Godsdienstige vergadering een uur of anderhalf attent dienen te zyn, ftraalt er zo eene dorr/mc onopmerkzaamheid in haar gelaat door , die ons overtuigt, dat zy eigenlyk noch verftaan het geen zy hooren, noch er belang in ncemen. Haare bekwaamheden zyn alleen voor een Salet bereekend ; en haar vernuft is zo blikkerend a's ce.i vlaggetje van klatergoud. Fatfoenlyke ryke Dames te'zyn; niets boU"geois te hebben; Vrouwen van verftand uittelachen; met verachting dar.r van tc fpreeken, als die haar oppervlakkig en op eenen  WILLEM LEEVEND. 30$ eenen afftand bekend zyn; een enkel boek, dat in de mode is, te doorvliegen ; tc zot om het naive, te dom om het zedelyke te bevatten; leezen zy eens een kwartier om te lachen, (of, als zy des andren daags zullen communiceeren, otn zich te fiichten,) maar die lach teekent zulk een ongelëideh geest, zulk een kinderagtigeh fmaak, dat geen Ilogart het kan verbeteren. Met een eeuwigduurig gefnap, altoos voortgonzende over niets; eene ihpertineute nieuwsgierigheid, die zy nog voor beleefdheid willen verkoopen, om, by voorbeeld, eene Vrouw te zien, die geen gezelfchap verkiest tc zien, en die haar dan ook maar met /maakt; te gek, öm de genoegens van het Buitenleven te kennen , vliegen zy de fchdonftë laanen kakelende doot; en hebben dan , (welk eene laage uitdrukking! ) eerst eene dolle pret géhad. Maar genoeg, zo niet reeds te veel: dit alles is u bekend. Wy omhelzen u in ónze gedagten, ert ik 110eJne my \ Uwe tedere Vriendin', C. ÖÈLDÈtt.' 1 IV. DEEL, ƒ VYF«  306 HISTORIE VAN DEN HEER VYF- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw pe- tronella everards. Xk hoor niets van u; myn Brief aan u blyft onbeantwoord: ga uw gang! gy geeft my fchoone geleegenheid om te toonen , dat ik weet lief te hebben, al verdient gy dit omtrent my niet veel. Nu , nu , ik meen het zo erg niet. Gy hebt uwe Vriendin gevonden in Chrisje Helder, en ik heb dc myne gevonden in haare Mama's Tante: dat is quitte. Waaragtig , Piet, ik ben zo verzot op deeze Eerwaardige , dat ik al myn verftand aan haar weg fchryf, en alle week by haar een groot gedeelte van den dag pasfeer. Zy heeft al het aangenaame van eene welleeveude, welvaarende, weldenkende Matrone. Veele voorwerpen ziet zy echter uit een gezichtpunt, waar uit haar ooggeftel het alleen zien kan. Zy is wat byzonder, maar dit fchryf ik meer toe aan haare originéliteit, dan wel aan iets voorbedagtelyks. Camphuizeii is haar hobby-horfe. Ik heb al de drukken van dat werk,- met en zonder plaaten,by haar gezien. Zy is vol familie anecdotes; en kent verbaasd veel Menfchen van het voorgaande geflagt. Dit valt zeer in m>n winkel; want ik kan fomwylen nieuws- gie-  WILLEM LEEVEND. 507 gierig zyn, wie of tocli de Vader of Grootvader \vas van, by voorbeeld, dat nufje, datmy, met een opgefcbort neusje, uit der hoogte , op het groot Concert aankykt, om dat zy al zo pragtig in het bont verfchynt, als de Keizerin van Rusland; en wie toch dat Heertje zyn mag, dat, als een champignon van Fortuin, in een etmaal groot geworden is. Zulke luehtfprongen zyn ook in onze groote Stad gemeenzaamer dan elders. Five la Negocel Laat ik u nog een trek uit haar karakter geeven. Voor eenige weeken, want zy rydt nog dikwyls uit, en zy ziet ook nog gezelfchap, hoewel zy vyf- en- zeventig jaar is, in de koets trees dendc, bragt haar knegt een vry groote .ruime breizak in dezelve; ik zag wel, dat die niet gevuld was met breiwerk, maar dagt er verder niet meer aan. Op onze vifite (zy nam my mede,) gekomen zyndc, merkte ik wel dra, dat twee bejaarde Dames het ftokpaardje hadden, om altoos tebepaalen, en met elkander te ftryden, op welk een dag en uur een Neef zo een,. of eene Nigt zo eene, gebooren , getrouwd, of geftorven was. Het verfchil over zo een gewigtig. ftuk rees vry hoog: want Mevrouw Grys hield ftyf en fterk (taande, dat Nigt Raders in het jaar 1780, op eèn Donderdag voormiddag, circa tien uuren,bevallen was van haar eérftë kind. Doch dit wierd al even, ueftig ontkend door Juffrouw S * *: en et kwamen al • V 2 vry  S08 HISTORIE VAN DEN HEER vry groote onccnigheden uit voort. „ Ei lieve, Mevrouw Ryzig, zeide Juffrouw de Vry, geef ,, my myn breizak eens. " Ik deed zo : zy opende hem , en nam er vier zindelyke langwerpige pakjes Brieven uit. ,, Ik zal de Dames zegi? ge» 5 ging zy voort, boe het is; dan komen }, wy nuttelooze discoursfen, en mogelyke ver„ wyderingen voor. Zie daar, Daatje, lees gy ,, deezen Communicatie-Brief eens. " Ik deed zo , en het bleek, dat beiden de Dames mis hadden : want Nigt Raders was wel in dat jaar , maar niet op een Donderdag bevallen; neen Saturdags namiddags , de klokke vier uuren enz. Naderhand verhaalde zy my, dat zy nooit in het gezelfchap van deeze twee Dames kwam, zonder haar breizak; en dat, indien zy die ergens onverwagt ontmoet, zy terftond een knegt zendt, om die documenten van haar huis te gaan haaien. Smaakt u dit niet , Pietje ? zo eene Vriendin heb ik! Wat is die Ryzig toch een Beul, een Tiran! Zedert gisteren morgen , (cn dat daar ik in zo een ftaat ben,) heeft bytegen my ingelegd. Ik zal het nu evenwel winnen. Het is een zaakvan confeientic, en ik ben nog al even confeientieus, als toen ik nog in zo een ftaat niet was. Zie hier ons verfchil. Myn geweeten klaagt my aan over myne Tante Martha; ik wil haar nog eens b&zoekeu,. voor ik naar myn dood ga; want: gek-  WILLEM LEEVEND. $Qgt gekheid apart, het kon gebeuren, dat ik er het lieve leventje by in fchoot. Ik moet des maaken, dat de reekening ellén is; en omtrent die goede Vrouw is nog wat te vereffenen! Gruwlykheb ik haar geplaagd; trouwens, gy weet het. Hy is naar de Beurs. Zo ik hem het Net over het hoofd gegooid heb, zult gy het in het Postfcriptum weeten: anders vaarwel. Hier en hie.r namaats Uwe Vriendin, A. RYZIG. P. S. Victorie ! my is de zege! Ja waaragtig, ik triomfeer; en kom ik er maar leevend af, dan zal dit maar myne eerfte en weinig beduidendfte overwinning zyn. Ik wilde liever wandelen ; dat niet. De koets wordt gereed gemaakt. Kom , fchielyk wat in de noppen, en de Pelife om. Ik liet my al in voorraad kappen , en zo met mynen overwonnen Held in triomf naar Zeemansrust. Ik kom voor den avond weer t'huis ; of het echter wat laat wierd, daarom fchryf ik deezen af, op dat hy met de avond-post kan veEtrekken: anders zou ik u zeker van myne vifite nog wel wat fchryven; er zal wel wat voorvallen. Wat zal ik hem uitlachen 1 Hy kan dan wyken !' Meer wilde ik niet weeten.. Daar gaan wy. V 3 ZES,.  3IÖ 'HISTORIE VAN DEN HEER ZES- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw martha de harde aan Mejuffrouw wil hel mina heftig. zeer eerwaardige vriendin! Het hart, zo als het fprcekwoord zegt, wil, een klager hebben; hier elf oogen. Ik heb wel' niet veel tyd met myn huishouwing; maar, zo als ik zeg, ik moet myn nood klaagen , Tante dief. Ja wel, waaragtig, (dat ik nog zo zondig aan een Leeraars Vrouw fchryf!) naauwlyks is men uit de eene zwaarighcid, of de andere ligt al Voor dc deur. Zou er -wel een toeval in de waeïeld gebeuren, dat in myn huis geen drukte gaf? Ik weet althans niet, waar de menfchen den tyd van daan haaien, om uittegaan, of te zitten leezen. Nu , hél '1 uishouwen is goedertieren ;het laat zich van'elk regeeren. Dat ftaat laat op;' elf uuren dag of ge ; 9a i zwerft de koffytafci nog tot één uur óver den vl< er; dat eet laat, dat flentert naar't Óudmanhuis, en op thee-bezoekjes; dat takelt zich naar den nieuwften fnuftoe; dat kapt zich een el in dc hoogte. Nu, ik wilde de hoeken daar wel eens uithaalén ! het doet my niet vreemd,' dat'er zo veel kantooren fpringen; en wat ik doe, ik geef geen geld op pofito, al zag de Man er zo be- dest  WILLEM LEEVEND. 3U dest uit als een burgerman , en al was hy een Burgemicstcr van zyn hals. 't Is waar, in een anders boeken is het duister te leezen.. Ik bemoei my nooit met een anders zaaken. 't Zou my leed doen, dat ik iemand te na fprak. En ook Duuren is een fchoone Stad, en Kortryk ligt er digte by. Zo dat, Juffrouw Heftig, om tot de zaak te komen, moet ik zeggen, dat gy een gat in de lucht zult (laan , als gy het hoort. Wat komt my, ouwe Vrouw, al over? Ja, ja, het.ftaat elk niet voor zyn voorhoofd gefchreeven, wat hy ombrengt. Kom aan !' Daar is onze Freryk pas weer beter, waar voor ik den lieven Heer hartlyk dank; want men zcit wel eens wat in drift; want een mensch is toch maar een mensch, zo als de Schrift leert. Een kwaaije Vrouw is een duivel in huis, maar een ziek verkouwen zwaarlyvig Man is wel een duivel in huis en in zyn bed; vooral als het zulke vliegende Merkuriusfen zyn als de myne , die geen rust noch duur hebben, dan in bet kolfyhuis, of in dc Boterton ; en zyn zy t'huis, dan kunnen zy wel zes Meiden werk geeven; zo dat, nu hy weer uitging, ging ik weer aan 't fchoonmaaken, 't luchten van de bedden , en liet myn huis braaf-doorwaijen; want zie, Tante, ik ben een vyand van die dampen en reuken; die menfchen geur moet er zo fchoon weer uit; 't is anders bymy maar kladdebottcren. Nauwlyksben ik V 4 fchoon,  gt% HISTORIE VAN QEN HEER fchoon, en zit op myn ftocl, met myn almenak in myn hand, uittcrcckenen, wanneer ik myn halfaars wascli ftuurcn zal, voor dat ik aan de groote fchoonmaak ga: want er zyn nu geen haaneubalken gefchuurd, of niets gewit: of zie, myn lieve Juffrouw, wat er gebeurt. Daar komt Neef en Nigt Ryzig uit de koets; daar zat ik toen, met myn Evaatje nog voor , zo als men buiten loopt: ik was in de ftilte. Neef zyn Vrouw zeide , dat zy my voor 't laatst nog eens kwam. bezoeken, en een kopje thee drinken.. Wel, kin* deren, (zei ik zo,) V is of je uit de lucht valt; ■wel, je bent ter deeg we/hm. En Daatjc was zo yrolyk als een vogel, en 't was magtig. Onder het thee drinken praatten wy zo wat over koetjes en kalfjes. Het Hout Ding wippelde nog eens in den tuin , en Ryzig haar na, Zo gingen zy gearmd, heel lief, en zy kwelde hem, ergens mee : maar ik mag zo niet luisteren ; dat ftaat niet. En. ik dagt ook nog aan myn jongen tyd, toen . ik van myn eerfte kind om de hoodfehap moest, en myn gemoed fchootmypuur vol. Hy was zo bezorgd voor haar, dat ik, die niet. veel. tyd heb, om een goed boek in mynp handen te npemen , daar heel van gefticht was: want daar liefde woont, daar woont God, zo als Salomon web zcit. Ik dagt, ja wie weet, wie God. dc Heer myn jongen nog heeft opgelegd; en ik hoop niet, dat die aan my zal t'huis zoeken., dat  WILLEM LEEVEND» 313 dat Neef Willem om zynent wil het huis uitmoest. Het is nooit met myn zin geweest. Ik ben evel zyn Tante, en geen gevonden maagfchap: want onze Gerrit is myn halve Broer, myn lieveJuffrouw! En die is evel met Willems eigc Moeder getrouwd. Tervvyl ik een glaasje Rynsch infehojik , en zat te murmureeren in my zelf, zie ik wel, dat Ryzig rust noch duur heeft; maar ik dagt, zo zyn de Mans. Ja ! zo menig een Fransman! Ik kyk op , daar was Holland in last, daar was goeije raad duur. Zy kreeg zulke pynelyke trekken, en wierd zo dingfig en bleek. Hoe, wat is dat? zei ik. Zy haalde haar fchomyders op. Ryzig ontftelde ; hy ftond eerst als de ftomme ftiene Roeland, ( die nu evel weggebrooken is, zo als onze Fy my verteld heeft. ) Toen was het: waar is de koets? waar is dit? waar is dat? en hier en" ginter, en Wyfje lief, en veel vyven en zesfen,, zo als de Mans bennen, Tante. Stil, (zei onze DaAtje.,) /loef je maar zo niet uit; de koets is naar de ftad, en ook, lieve Tante, ik weet niet, of ik hier niet zal moeten blyven. Ik vcrftond dat woord; en ontflelde zo , dat ik een kelk om llorte. Kom, Neef, (zei ik,) draag haar maar in deeze kamer , dat zal maar best zyn. Hy deed zo, en, alles ging nog al. Ik je daar op het Hek uit, naar Buurvrouw hier over; en de baas uit de Gortery zou zo dry ven d zyn paerd ophaalen, en in de ftad by de Moeders gaan zeggen^ V 5 hoe  HI&TORXÏ VAN DEN HEER hoe de boel hier zat. Ik nam Buurvrouw mee; en Betje van hier naast, dat een zoet nulfeltje van een Meisje is, nam ik ook waar; en voor dat onze wyze Vrouw er was j was er een Jongen als een blok. Alles was wel, en het Kind wierd in myn luier nansgoed opgebakerd. Mensch, ik wist niet, pf ik op myn hoofd, dan of ik op myn voeten ging. En Neef wist niet, wat hy my doen zou, zo was hy aangedaan. Daatje hield zich kostelyk, dat moet ik zeggen, rd was zy myn ergfte Vyand; (maar die heb ik niet , dat ik weet.) De wyze Vroüw kwam, cn in een amerei was alles klaar. Tegen den avond kwam onze Freryk t'huis.' Geen Baas, geen Moeders ; de poort ging toe; en de Baas zei, dat hy niemand had t'huis gevonden , en' daarom niets gezeid had, want hy had geloopen als een andraager, om nog buiten te zyn. Nu moest je den mynen gezien hebben. Wat hagelfteen , zei hy, (ja , dat vloeken kan ik er niet uitkrygen,) is hier te doen? Hoe zit de takelagie zo verduiveld in de war? Is er onraad aan boord? Zwyg ( zei ik , ) kei je kramers latyn, en laat my fpreeken: jen Nigt Ryzig was hier; je weet, zy hield altyd veel van Tante Martha; en die goeije floof kwam hier met Neef; en nu heeft de Hecre het zo beftierd , dat zy hier bevallen ■moest van een fchoonen Jongen. My fprong wel zes voet agter uit: Wyf, (zei hy,) ben je nou weer heelemaal gek? Rydje de witkwast , of maaltje de  WILLEM LEEVEND. 315 de geest? Ik zei: het is niet anders, en hou je groote mond maar wat digt. > Kom , (zei hy, en hy zette zyn hoed op,) dat is goed^ dat is hesiig; het. is hier al lang zo dood ftroom geweest , dat ik al' lang gewenscht heb, dat er zo eens een aartigheidje voorviel., Is alles wel, dan moet er een glaasje puik puik zyn ; takel maar af van den Ry. tfchen hlekert. Als er geen Kinderen kwamen, was al de pret uit de waereld. Zeg, Wyf, 'hoe lang is 't geleeden, dat jy die grap de laatfte maal in je hoofd had? Wel, wel, dat is nu net een kolfje naar myn dikke Moeders hand. Zeg, Wyf, denk je niet, dat je nu zelf Grootje bent? Nu is er wat te vinken ; en ik mag dit wel eens zo graag zien, als dat fatans geraas en geveeg. De Kraamvrouw moet ftllte hebben; en de eerfte, die nu in zes weeken een luiwagen , of hoe hiet zo een ding, in zyn poot neemt, die jaag ik het Hek uit, en zy zal nooit weer onder dak komen. Maar Man, zei ik ; maar ik kon geen flag aan den bak krygen. — Dat is goed, hebben wy hier zo een fjouwtje! zie , ik hoor liever een fchreeuwenden jongen, dan dat geduivel met boenders en fchrobbers ; de. eerfte, die begint, zal ook voor de mast. . Daar kwam de wyze Vrouw. Ily taste in zyn zak, en zei: daar Grietje moer, dat is een pre feut voor jou, om dat alles zo wel is afgeloopen. Ily gaf haar een Rycr of ees ding, .geloof ik; nu, daar  $l6 HISTORIE VAN DEN HEER daar breek ik myn h > fd niet mee. Daar kwam Rvzig ook voor den dag; en de myne klapte hem, met een Zeemans-wensch, die ik zo aan geen Leeraars Vrouw fchryven kan, in de hand. Is het fcheepje zo wel afgeloopen, Baasje? Jy zult weer klandifie hebben. Wel, ik ben zo bly, of ik zelfs Kader geworden ben. Hier Griet, hier Fy, hier Betje van hier -naast; kom kinderen, ik zal je lui allemaal tracteeren; de welkomst van den kléiven jongen Heer moet gedronken worden: Pypen, Tabak, alles moet er maar ten eerjlen zyn. Ily begon te zingen: De wind is goed, het is mooi weer ; De boot is klaar; tree in, myn Heer. Maar ik deed hem zwygen; want de Man was, ©f hy zestig was: en hy had nog geen druppel geproeft. Neef Ryzig had veel met hem te Hellen. Hoor, Ryzig, (zeihy,) de Jongen zal Frederyk hieten; of ik ben boos op je. Wat kon Neef zeggen? Hy overfchreeuwde ons alle bei. Wat hen ik bly, dat het geen Meid is! het zou net zo een boezelaarfter zyn als myn Wyf; wam het huis is, geloof ik, be/mettelyk. , Ik denk, dat zy my , als ik dood ben, alle week uit myn kist zal neemen, tin my wat aftefloffen en te luchten: maar waar is de Jongen? Wel, (want ik grapte er zo eens ender,) in myn zak. Wat zal men doen? de  WILLEM LEEVEN B. %lf de Man is niet anders. Wy gingen in de kamer. Daatje riep van 't bed: zeg, Oom, heb ik dat niet wel gemaakt ? '■— Kostelyk, Meid lief, hou je maar ftil: waar is de Jongen? Hy lag by haar op't bed. Ryzig gaf hem aan mynKajanus. Wel, (zei hy, ) daar is nog niet veel raars aan; maar er zit een regte Zeeman in! magtig, wat kykt hy! Hoor, Wyf, als je me nog eens zo een Jongen geeft, zal ik een huis als een Kasteel voor je huuren, alleen om het fchoon te maaken. Kom, van kwasten, (zei ik,) altyd leg je te fokkeeren; maar je bent toch de erg/te nog al niet. Daatje gaf hem haar hand uit het bed. Neen, fchoon kind, (zei hy,) ik moet je een oud Hollanclfche fmak geeven. Ik lach in myn vuist, dat je hier in deeze pronk-kamer legt. Ik mogt er nooit verder in, dan op de voetmat , of met vilten floffen aan. En toen duwde ik hem de kamer uit. Nou altyd, des morgens kwamen hier de beide Grootmoeders.; want Ryzig was, met het openen van de poort, naar de Stad gegaan. Zuster was ftil, 't was of zy fchreidde. Mevrouw Ryzig zag zo ftatig en zo deftig, dat de myne de nyd kreeg; maar toen zy het kind gezien had, wierd het wat beter. En Zuster zei: ,, dat zy nooit kon vergelden , wat ik aan haar kind gedaan had." Maar dat kan er niet door: wel, er is leven en dood mee gemoeid, en Freryk wierd nydig, om dat zy daar zo over was. Al was 't een wild vreemd, (zei hy,)  3>S HISTORIE VAN DEN HEER hy,) wy hadden zo een Vrouw hier gehouden; cri daar fprak hy de waarheid aan. Maar Juffrouw, mi zyt gy zelf een Leeraars Vrouw; doch had gy dien zegenwensch gehoord van Moeder Ryzig, toen de Baker haar het kind gaf! Het leek wel een kappittel uit het Woord; en Frcryk Mond met zyn hoed voor zyn oogen, en ik was er zo klein onder. Ik dagt, lieve God, wat ben ik toch by zo eene Vrouw? een onwee•tend ftuk vleesch; en met myn zwaare huishouding kan ik zo zelden onder de middelen komen ! zo dat ik verzogt haar om dién wensch uittefchryven; dan kon ik' hem altemets eens leezen , als ik eens Zondags alleen thuis was , wil ik fpreeken. Zuster van Oldenburg zeit, dat hy op Willem lykt; „ en ik h >öp, zei ze, dat gy, myn lieve „ Jongen, uw Vader niet te vroeg zult verlie„ zen. " Dit ging my en myn kalf Mozes zo na, dat wy kreeten als kinderen. Ja, had Willem zyn Vader mogen houen, hy zou nu zo niet bepraat worden, en veel vieren en vyven. De Jongen zal in het Fransch gedoopt worden; maar nog niet. Ik zeg tegen den mynen , dat het toch raar is, dat de rykeluis kinderen in't Fransch gedoopt worden. De bloeijen verdaan er immers niets van; en moeten naderhand het met duimen én vingers ingedampt worden. Ik hoop maar, dat ~hy geen Papist zal worden; wel, dan zag ik hem fiog liever by de Remonftranteh doopen. Maar Fré-  WILLEM LEEVEND. 31^ Freryk zeit, die dan leeft, die dan zorgt. En de Heerc is aan geene taal gebonden; kan het geen goed, kwaad kan het ook niet. De Kraamvrouw is als een vogel zo fnel, en een Moeder van 't hoofd tot de voeten. En zy fpreekt van binnen agt dagen te vertrekken; maar al zou Freryk ook het hek toefpykeren , al zou ik ook myn drooggefchuurde fleiuels in de floot gooijen, dat zal niet gebeuren, 't Is of ik haar Moeder ben,^en ik was zo wat koteris, maar zy had geen ritst noch duur, en ik moest op Baker en Rustbank by haar leggen; 't is een goed Meisje, en zo prettig, dat het een lust is. Nu, myn lieve Juffrouw, groet ik je; want ik heb hetze druk, dat het nergens naar gelykt. MAR.THA DE HARDE. ZE-s  32b HISTORIE VAN DEN HÈE& ZEVEN-en- VEERTIGSTE BRIEF: Mevrouw petronella everards aan Mejuffrouw christina helder. beminde Vriendin! W aarom ben ik zo weinig in ftaat, oin uwen 'dierbaaren Brief te beantwoorden? Lieve! geef my iets van uwe begaafdheden, dan zal ik u eek gepast antwoord zenden. Myn hart voelt wel al Tiet fchoone, het edelaartige der vriendfchap eh der deugd; maar gy, myne Chrisje, (mag ik u zo wel eens noemen ? ) myne Chrisje , hebt zulke fyne, zuivere denkbeelden van Vrouwelyke vriendfchap , dat ik die; voor ik met u verkeerde , nooit zo vermoedde. Ik geloofde , ( om dat ik het wenschte,~) dat er iets meer te genieten was; maar wat was, wat kon dat zyn ? Evenwel, myn hart was niet vervuld; er moest des iets zyn, dat gefchikt ivas om aan zulke zuivere verlangens te voldoen. Ik had goede bekenden , die ik zag die ik met genoegen, of uit bieri- feance zag. Mevrouw Ryzig onderfcheiddc ik altoos ; evenwel, meer om haaren aangenaamen ommegang en vrolyk verftand, dan wel om eenige overeenkomst tusfchcn haar en my; zy was niet alles voor my. Aan haare eerlykheid vertrouwde ik  w i r h % m leevend. 311. Üi alles en van haare geneegenheid was ikverzeekerd. Onze lieve Willem (ja, toen was hy wel een lieve Willem!) had my meermaalen zo veel over u gefpröoken; ik vond zulk een zagt vermaak in over u te hooren fpreeken 5 ik verlangde zo zeer om u eens te zien; door hem drrs voorbereid om te beminnen , beminde ik 11 reeds tederlyk, voor ik uwen eerfte n Brief ontfing. Gy zult, zeide hy, uwe Vriendin te Rotterdam vinden. Het geen gy my fchreef, Viel des in eenen reeds bearbeiden grond: ik zogt, met yver, u te leeren kennen. Maar hoe veel ik verwagtte, ik ontfing nog meer; om my zelf, zeide ik, bemint zy my; dit overtreft myne grootfte uitgeftrektfte hoop. De beminlyke Helder is, in den besten sin des woords, myne Vriendin. Nu ken, nu geniet ik dat toen onbekende, in eene vriendfchap zo verheeven in bedoeling, als dierbaar aan myn eenvoudig gevoelig hart. Hoe gelukkig, zeg ,i ik tegen mynen waarden Everards , ben ik niet! Ik voel al de zedelyke voordeden, al het ,, waardige deezer vriendfchap maar, ,, hoe heel veel voelt myn hart!" Zult gy, myne Chrisje, dat hart nog niet veel keuriger, nog voor my geheel nieuwe aandoeningen inftorten 2 Dit ftel ik vast. Kunt gy zulk een gebrekkigen Brief voor lief neemcn ? dan durf ik voortfchryven. Myn hart is zo vol; er beweegen zich zo veel onciuidelyke denkbeelden door mynen geest; iv. deel. X maar.  8*? HISTORIE VAN DEN HEER. Biaar alles is zo fchcmcrngtig , zo ongevormd gouden zy niet, in 't vervolg van tyd, verfterken cn opgehelderd worden? Al fcheidde het lot ons Voortaan, (ik huiver, daar ik dit fchryf!) nooit zal ik u vergeeten. Lieve Helder! kan men u eens wel, en zo als gy zyt kennen; kan men, censuwe vriendfchap genooten hebbende, u verwaarloozen, vergeeten? Hoe bcuzelagtig, of hoe verachtelyk moet zy zyn,.die zulks zoude kunnen doen! zo lang ik adem, zo lang myn hart klopt, zal het van vriendfchap \»or u kloppen. oMyne tedere verltandige Vriendin! Uw brief heeft my tot in de ziel aangedaan. Ik ben geheel ftille zagte verrukking. En myn dierbaare Everards vergroot myn genoegen, door het met my te decïen. Hy is grootsch op de onderfcheiding, waar mede gy zyne Vrouw behandelt, Hy behoort niet onder die naauwhartigc karakters, die de vriendfchap hunner Vrouwen, voorecne waardige Vriendin, zien met een koel wantrouwend ongenoegen. Hy verlangt om u in perfoon tc bedanken, voor dc eere, die gy zyner keuze gelieft tê doen. Ik las daar uwen brief nogmaal. Niet meer, myne Vriendin : hou op : ik kan niet meerder geVoelen. Gy, gy, myne Chrisje, zyt eenig. 6e* Siinlyke Helder, moet ik uwe waarde Ouders a!.« de'myncn aanmerken; moetik u als myne Zuster' omhelzen ? My eens verzadigen, ten vollen verzadigen! Wat kan ik u vergelden? Hoe wel ken* gy  WILLEM LEEVEND. gy my! Wat zal ik antwoorden? Niets. Ik bea al te gelukkig. Zo eenen Man; zo eene Vriendin; zulke Ouders! . . De vreugd, de verrukking fluiten myne lippen, boeijen myne gedagten , overftelpen my geheel. Lieve Helder! kond gy in myne gedagten inzien, in myn hart leezen! uit deezen onvolkomen Brief kunt gy niets leezen. Evenwel, myn hart is zo aangedaan, zo dankbaar, ó Die dierbaare brief! Dit gefchenk gaat alles te boven. Ik kusch dien, met blyde weemoedigheid. Everards moest hem leezen; zo veel geluk kan ik alleen niet draagen. Veel, zeer veel zal ik van u moeten leeren; gy zult my wyzer en beter'moeten maaken, maar gevoeliger, meer in dit opzicht voor u gefchikt? onmooglyk! Is dit. ook de voornaamite, zo al de eenige reden niet, waarom gy my tot uwe Vriendin verkiest? Maar ik voel te veel, om my wel uittedrukken; gy, die in myne ziel leezen kunt, lees daar dan. ook', alles, wat ik niet befchryven kan. Nu ben ik eerst in ftaat, om uwen brief wel te beantwoorden; immers, zo wel als in myn vermogen is. In uwe beöordeeling over onze Beau Monde ben ik het ten vollen met u eens: ik heb alleen de bekwaamheden niet, om my zo uitte* èHikken. Ja, ik keu de waereld genoeg, om haar X ft uict  324 • HISTORIE VAN DEN KEER niet te beminnen. Ik ben gélukkig uit den maalirroom gcred. Ik had geene Moeder; ik had geene Coosje Veldenaar. Niemand gal' zich dc moeite om my te leiden; ik leefde gedagteloos3 ik zag echter wel eens, maar hoe verward, hoé onvolkomen, dat ik niet gelukkig was. Myneüüren waren zo onvervuld. Meest altoos kon men my a; zien ais eene Automate , 'die meede gevoerd wordt, en niet weet, wat er gebeurt. Ik wist niets ; ik las niets-; ik had, van myne befte zyde befchouwd zynde, alleen geene ondeugden, geene verkeerde begrippen. Ik berustte daar echter niet by. Door het overlyden myns toegeeflyken Vaders, veranderde myn lot ten eencmaal. Ik bepaalde my zeil. Ik verlangde om iemand te hebben, die my leiden kon. Vergecfseh : ik bcfloot des om te leezen. Myn Ooms Bibliotheek was voortix-ifdyk; en dewyl ik geene flegte beginzels had, noch overhelde tot groote gebreken, vond ik natuurlyk finaak in zulke boeken, die ingericht zyn om ons wyzer en beter te maaken. Ik weet nog weinig; maar het geen ik weet, is goed.. Hoe deelt myn hart in de genoegens , die gy thans geniet! Hoe bemin ik die lieve Veldenaar , die u zo veele onzer edehte vermaaken fchenkt ! Als ik by haar kom, zal ik Zeggen : „ lieve Vel„ denaar, gy die eene Chrisje Helder zo nuttig „ zyt , neem my insgelyks onder uwe beftiering. 5, Ik heb noch het verftand, noch de genie u- wcr  WILLEM LEEVEND. £2fr „ wer Vriendin; maar ik heb de gefchiktheid, om ,, met uwe lesfen myn voordeel te doen; myn hart „ is bereekend voor de dille vergenoegens eener deugdzaame tedere vriendfchap, Andren mogen meer behagen ! Maar zy hebben niet méér lief. Myne Befte, ik ben zo gelukkig by uwe Ou 'ers: myne eerbiedige liefde voor Mevrouw Helder laat zich niet belchryven. Als ik haar in geen dag of twee zie, ben ik zeer onrustig. Dit is eene Moeder ! eene Moederlykc Vriendin. — Welk eene Vrouw , eene Meestresfe ! Chrisje , laaten wy haar voortreflyk voorbeeld altoos volgen. Myn lieve Everards is zeer in haare gunst; zy bemint zyne zagte verdienden ; hy geeft my in myne liefde voor haar niets toe. Ik vrees, myne waarde, dat ik niet zoo dil zal kunnen leven, als ik zoude verkiezen. De Vrouw van Everards krygt veel polite nieuwsgierige bezoeken: wat zal men doen? men is in de waereld, en kan niet zeer byzonder zyn in onze jaaren. Maar wat heeft men 'er aan? Ons verftand krygt geen één nuttig denkbeeld, en ons hart blyft koud. De hoofdzaak beftaat ui''beuzelingen, als men die van den besten kant befchouwt, meen ik, en zy hebben niet eens de verdienden, (iat zy een oogenblik diverteeren. Hoe haat ik X j (kou-  3ö" HISTORIE VAN DEN KEER (koude ik haaten ! ) die lastige leegloopers, die, in een goed kleed en een onergelyken wandel, een vrybrief hebben, om ons overal na te vliegen! /y herhaalen het geen wy, tot verveelens toe, reeds hoorden. Zy verdwynen uit bet eene gezelfchap , om dezelfde lafheden in een ander voort te brengen. Daar kwellen, daar pynigen zy de verftandige lieden, die zy aantreden; maar de meesteu zyn nog zot genoeg, om zig over deeze weczens ïe verwonderen. Un fot trouve toujours un plus fot aai Padmire. Waagt het eens iemand, een paarwoorden gezond menfchen verftand te fpreeken, men geeuwt van verdriet ; en toont wel dra, dat dit contrcbande is. Ik hoor, dat het niet veel veel beter gefield is in de byeenkomsten van lieden, die zeer geestig, zeer vernuftig zyn; dat men 'er dikwyls niets hoort, dat voldoet aan de verwagting, die men van zulke menfchen had. Zou de converfatietoon zo moeijelyk tc houden zyn, Chrisje ? Hét fchynt wel zo. Myne Vriendin Ryzig heeft veel verftand en veel geoefend vernuft; maar het is wat anders van trempe dan het uwe. Het volgende fchrecf zy my eens, voor een paar jaar, van een Heertje, daar zy veel mee ophad, offchoon zy hem verachte. Begrypt gy dit wel ? Ik niet. „ Ter-  WILLEM LEEVEND. $1? „ Tenvyl uwe fchoone oogen verwoestingen 5, aanrechten, die hou! ik kan zo in koelen „ bloede niet zitten liegen; gy, myn lief goedaar„ tig fchepzcl, hebt geen deel aan iets wreeds; „ en ook uwe Amftcldamfchc vlasbaarden zyn „ al vry fchootvry voor zulke zagte bcvallighe„ den; wel nu dan, terwyl gy met myn Bfoer ,, naar de Comedie, of naar het groot Concert ,, flentert, en vredig naast hem zit te luisteren, ,, daver ik alle daag uit, met zeker figuur, dat ,, ik den alias van kwikkwak gegeeven heb, om ,, dat zyn familienaam my niet aanliaat, Ily ,, is dan maar eens doodelyk amoureus van my; ,, trouwens, ik ben ook het mooille, ten min,, ften het aartigfte Meisje, dat hier in dit Land„ ftadje te vinden is. Ik heb reeds het vermaak, ,, dat er een ftuk of drie nydige Nufjes kwaad „ van my fpreeken: die tol moet myne alles over,, meesterende bevalligheid bctaalen; en, zo als „ Swift zegt, men moet dén duivel liet zyne gee~ ,, ven. Zy zien my voor zot genoeg aan, geloof ,, ik, dat ik haar dit kranke fieraad haarer ftad ,, zou willen ontknarpen. Die vrees diverteert ,, my; ik zal die leevendig houden, tot zo lang ,, ik weer wat anders uitvind om my te vermaa- ken. Ei wat, wy leeven hier een oogenblik of ,, vyf, en wy zouden geen vreugd hebben! Ik ,, wil er niet van hooren, zeg ik u. Maar, om. 3, tot myn lieven Adonis weder te keeren: hy is' &4 ». Cm*»  3?8 HISToRiE VAN DEN HEER ,, (nu, dit kun je wel denken) een Landftads „ petitmaitre, in groot folio, (entaaóilyk goeij ,, vertaald.) 't Is een zeer mooije jongen, Ily huppelt, hy hoest, hy fnuift, hy lacht, hy ., fnapt met bevalligheid. Ik zie zelf wel, dat hy ,, op deeze, voor 't lieve Vaderland, en de wr.a- re Kerk , zeer gelukkige bckw aamfaeedeii, een „ weinigje trotsch is; maar dat mag ik wel zien, „ cn wy, Meisjes, doen trouw ons best, om „ deeze edelaartige glorie aan te vuuren. Ik heb 'to alIe VyM zeilen ia de Coquettery moeten by„ zetten, om hem tot Prys te luygen. Enhoor,, dc gy myn Orakel eens. fpreeken! Hefis een kunstftuk, zo groot als er ooit een op de Bo,, termarkt te kykeu is; een waaragtig Automate, „ dat eenige niets beduidende klanken (preekt: „ klanken, die de. Pop zelf niet verflaat. Sora,„ wylen laat ik hem den Pedant fpeelen; dit con,- trast is niet van het minst vrolyke. Hy heeft ,, niet het minfte denkbeeld van kennis. Dau „ weer is hy myn Papegaai, en prevelt zo eenige „ phrafes, die hy zelf niet verltaat, en die door „ dc wys, waarop hy die zegt, nog veel gekker „ zyn. 'tls echter de lieve kwikkwak, die wy „ thans Adonifccren , Idolifeeren, Adorecren. Ily „ is een Neef van dien langen flungel van een 55 Jongen, die eens aan Wim, terwyl hy met het air van een Joodfchen Wisfelaar zyn pyp rook;, te, zei: Paatje cn ik leezen nooit." Voor  WILLEM LEEVEND. 329 Voor ik deezen langen Brief fluit, moet ik nug een woord ever den Heer Renting fchryven. Hy wa$ opgetjcgcn, door het bewys uwer attentie; doch ik geloof, dat Zyn hart op een nog tederer retour dan de vriendfchap blyft hoopen. Ongaarn onderhoude ik u op dit ftuk.' Evenwel, zo gy Mevrouw Renting wordt, zal men uwen fmaak toejuichen. Liefde volgt, in een gelukkig huwlyk, zeer rasch de vriendfchap; dit leert my de ondervinding. Myn lieve Man herinnert my, dat de post op zyn vertrek ftaat. Wel dan. Luizend groetcinsfen van ons allen, aan u allen. Wy zyn zo wel, als wy u allen wenfehen te zyn. Apropos : Mevrouw Ryzig is bevallen van een fchoouen Joegen, t. t. P. PVER.ARDS, ge horen renarb. X 5 AGT-  33° HISTORIE VAN DEN HE E £ AGT- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw wil hel mi na heftig aan Mejuffrouw mar th a de harde. goede vriendin! 3D)e Mensch overleidt zyn weg; maar de Ileere iluurt zyne gangen. Wat kunt gy er tegen doen , al had gy het nog eens zo druk? dat heeft zo moeten zyn, myn lieve Juffrouw. Uwe Nigt moest by u van een Zoon bevallen, om dat uw Broer zyn Vrouws Zoon dc deur uitfloot, en uw Zoon daar in zou raaken. ó Ik zie hier zo veel in, dat ik er zelf niet regt uit kan komen. Er is toch voor u ook nog iets aartigs in; gy ziet weer eens een Mensch, en hoort wat er in de waereld omgaat. Als men zo lang getrouwd is, raakt men uitgepraat; cn als ik myn huis niet vol kleine klanten had, ik ging van verdriet aan 't omfchommelcn. Ik ben voor dat boclige nog al; en dat fchaam ik my niet: daar voor zyn wy Vrouwen , en een zittend leven deugt niet voor ons. Maar nu behoef ik nooit te vraagen , wat ik eerst doen zal; ik kan niet altyd zitten, of ik geplakt ben; ik moet hier, ik moet daar, agter en voor, boven en onder zyn. Ik moet een aanfpraak hebben, want ik ben het niet genoeg met my zelf eens,  WILLEM LEEVEND. 3JÏ eens, om altyd alleen te zyn ; en om veel aan den boel te verbeeteren , daar zie ik zom niet door. Leezen ? ik heb myn tyd wel waargcnooracn, en weet de Cocciaanfche waarheden,'zo als van den Sabbat en diergelyke, zo goed als Dominé durft te denken. Er komt ook niet veel nieuws in huis; want als het nog al wat goeds lykt', ziet Dominé er zo veel kettery in , dat hy het boeltje zo dryvend de deur uit doet; nu, dat is om de kinderen; want ik, myn lieve Mensch, fta wel vast in de fchoenen van myn Geloof. — Myn Man is ook eeuwig en erfelyk in zyn ftudie verward; ik zie hem niet dan om te eeten, te drinken of te Uaapen , en dan zit hy nog altyd vol gedagten , of praat over uw Neef; en dat praatje ben ik zo moe als gedampte vygen. Weetje wat, Dominé Heftig, ( zei ik gister avond,) ga jy zelf naar Leiden, en leg zo niet aan my» 'hoofd te gonzen en te zagen; daar heeft de waart Kerk , noch Willem , noch ik iets aan. En dat moet hy zelf bekennen. Wel, Juffrouw! Dat zit daar ellendig op zy0 op de Hcere gragt. Willem is geheel in Mama's ongenade gevallen, om zyn ftout fchryven aan zyn Vader. Wat zal ik zeggen ? Het is met Mama te hy, of te fy; en ik vrees, het zal er niet aan beteren, want Willem heeft een hoofd, als hy begint, en Dominé geeft uw Broer gelyk , om dat Willem zo ketters is; en daar moet ik myn Mail  33* HISTORIE VAN DEN HEER Man in pryzen. Maar ik zou de Kraamvrouw wel eens bezoeken-,(het was nog een uitvlucht,) doch myn Man zou het niet graag zien, om dat zy zo familiair is met de oude Juffrouw de Vry; en om dat zy Willem zodanig voorftaat in zyn zonden. En wordt het kind waarlyk in de Franfchc Kerk gedoopt ? En zeker niet voor dat de Moeder herfteld is. Ais Dominé dat immers weer hoort, dan zal de.Beer hcelcmaal los zyn , en Willem er den fchuld van krygen. Het fmaakt my ook niet; maar ik zet myn Man dan evenwel altyd neer. Heb maar geduld met den uwen. o Heer, myn lieve Juffrouw, dc myne is nu wel een Dominé , m Aveleen Amfleldamfche Dominé, maar hy heeft geen zier meer geduld als een ander. En hy is ibmwyl wat raar; en ik kan ook altyd niet zwygen; en het eene woord haalt het ander uit; maar wy zyn tcch regt wel met malkaar, want het is een braaf Man. Van avond zal het weer heel en al op zy zitten; want kleine Bet, weetje, dat mooi dingetje , met die groote zwarte kykers, zei haar vraagen by my op. Maar, Moeder, (zei het ff out kind,) ik haat onzen lieven Heerniet, en niemand, maar ik ben boos op Kees, ah hy my al myn poppen afneemt, en door de kamer fmyt. Hoe is dat dan? Dominé poogde haar dit te beduiden; doch de kleine meid begreep het niet,,en anders is zy fnel genoeg; en als ik zal zeggen, zo als het is, ik verila het ook niet regt. Daar wierd Dominé toen heel  WILLEM LEEVEN IJ. 333 heel driftig over; zo dat ik.hoop, dat de Heere my, en kleine Bet, ook nog het waare geloof geeven zal, of er zullen nog een hoope wisfewasjes gebeuren. Ik groet u hartelyk , en be.i Uwe Vriendin, W. HEFTIG, gehoor tn iiAiuitL. Groet de Kraamvrouw met zegen vvenfohen. Ni?-  334 HIITORIE VAN DEN HEER NEGEN- en- VEERTIGSTE BRIEF," Kapitein frederyk. de darde aan Mejuf- uw chris tina de vry. mevrouw de vryi Ik ben een Zeeman in myn hart, en dat' zult gy my in 't minst niet kwalyk neemen, want gy weet wel , dat ons Land door de Zee beftaan moet, en gy plagt in vroeger tyd ook meenig duizend gulden op de Polisfen te zetten , en uw heele familie is Koopman en Koopmans maat; al neemen die fatanfebe Engelfchen alle onze fchepen, dat men zo maar met gocije oogen aanziet, maar daar myn bf>ed van kookt, als of dc groote gortketel te vuur ftond. Ja, daar was toen wat meer te haaien; 't is my altyi vlak voor 't lapje gegaan , hoewel ik het op Gods zegen , maar nooit op zyn weer en wind heb laaten aankomen, maar zelf te roer ftond, -en niet in dc kajuit bleef, zo als die wittebroods-kinderen , die om peper moeten. Ik zei altyd, een fchoon Oost-Indies Schip cn een zoet Meisje is al wat een ecrlyk Man wenfchen kan. Ik hiel veel van dat goedje, en daarom zogt ik maar fpoedig een Wyf, en daar heb ik nu zo een dertig of veertig jaar mee omgezwalkt. Zy heeft maar één gebrek, cn dat is, dat zy altyd  WILLEM LEEVEND. 33§ tyd fchoonmaakt. Wel zie, Juffertje , als zy zo boven myn hoofd, met haar Meiden en Schoonmaakfters, aan de gladde kasfen ftaat te boenen en te fchrobben, is het of Janmaat den heelen oiiement op het dek fleept. En zy leit my maar den Bybel voor myn neus, om te bevvyzen, dat dismet werkt, niet zal eeten; en daar durf ik niet tegen inleggen , want Salomon was een wys Koning, dien ik evenwel beklaag, fchoon hy allang j denk ik, by onzen lieven Heer is; als al die WyTven zo weergaas boven zyn hoofd gerabcest en gefchrobt hebben. Maar van Salomon genr.att ik kan my om de dood niet begrypen, dat hy het Compas niet heeft uitgevonden , en zyn Kapitein en Stuurlui zo een myl op zeven heeft laaten neemen , en zo by 't walletje langs klungelen; waarom niet bet Texelfche gat uit, regt toe regt aan laaten vaaren ? De kortfte weg de beste, en de Schepen asfureeren. Hy moet een geduldig Recder geweest zyn? hy zal gedagt hebben: een klein visje, een zoet visje. Je hebt meer wyze lui , die houden van langzaam gaat ook goed. Ik heb al myn leven zo veel niet uit de Schrift gefchreeven; maar het is ook alleen om op myn flag te komen. Apropos, ik noem u Mevrouw, en geen Juffrouw, om dat gy een Vrouw van jaaren zyt, en hier onze nufjes van Koopmans Vrouwen, voor al te Amfteldam , laaten zich Mevrouw noemen, al woonen zy in een huis, niet veel grooter als myn Ka-  33^ HISTORIE V\N DEN HEER Kajuit, cn al zet Man geen ƒx00,000 'sjaHrfi om; Daar ik verdord om lachen kan! Zeg eens Pist, (zei daar van de week op de Beurs een vlasbaart van een Rotterdammer,) beetje wel, dat Jan zyn Vrouw Mevrouw laat noemen, al is dat hy ons nog zo familiair niet? Wel, (zei Piet,) dat is zo 't gebruik in haar familie; en ik dagt, h'ct ftaat je lui mooi. Nu, ik wil zo een deftige oude Dame zo noemen ; al heb jy nooit een Man verfleeten; zou zo een papierè fuikerde Bruigom een Vrouw die eer aanbrengen'? Dat om dc ha« gel niet! Maar nu zult gy nog niet kunnen gisferf, waarom dat ik u een Brief fchryf.. Hoor dan, Mevrouw! onze Daatje, uw groote fpeciale, is dan, zo als gy alreeds Weet, hier in de kraam bevallen; en'ik wil met fatans geweld, dat ric Jongen ook naar my bieten zal, en zy zeit er fiat op , mits dat ik u een Brief fchryf , en u verzogt, om, zo rasch gy kunt, eens Buiten tc komen, en meer vieren en vyven! Nu heb ik haar oud beet, want dat weergaas kind denkt zeker, dat ik dat nooit zou durven doen: maar futen zyn hollepipm. Ik merkte het wel, dat zy my fopte; en daarom fchryf ik nu. En ik hoor Van haar , dat gy, Mevrouw, nooit tcKerk gaat, cn daar gélykt gy naar my in. Gy zyt zeker te wys, om daar wat nieuws te hooren; en ik verfta my die winkel niet genoeg, om er veel uit mee te brengen; maar  WILLEM LEEVEND. 33^ »aar myn Wyf zend my alle Zondag morgen , toet een Zondagsduit in myn zak, naar de Kerk. Nu, dat is al het zelfde: men moet maar eeriyk zyn, en weldoen, en ik, zo min als maar mooglyk is , vloeken, voor een Zeebonk , die, met zyn agtfte jaar, de lange broek al aan kreeg, en altoos mét Janmaat heeft rond gezworven. Ik zou den Man nog wel eens willen zien, die het bootje op Gods genade niet moest affteeken. Zie , dat is myn Geloof; en ik geloof ook, dat er geen Duivel is, als één, en die flagt de Paus, zyn winkel verkoopt uit. Ik zou dien Haagfchen Dominé, die dat Boekje gefchreeven heeft, als ik op Aroom lag, eens de volle laag verëeren, zo een extime heb ik voor hem; want zie, Mevrouw, ik hou van zulke oüdwyfs fabels niet. Maar ik geloof, dat ik heel van de koers ben ; zo dat, mag ik u bidden, lees myn Brief maar van hier en afaan: want nu zal ik wat nader by land ftuuren. Ik lach my flap, zo als myn Wyf het nu op haar leven heeft; en ik hoor dat gejoel onder de Vrouwen zo gaarn; want zie , Vrouwen maaken de carga goed; en die geen Vrouwen lyen mag, moet voor de groote mast. Het is een beeld van een kind, het lykt precis op my. Maar het heeft zyn Moeders fchalkagtigc oogen , en hy kykt, of hy zo uit zyn luijers vliegen wil; want ik, ouwe gek, zit daar zo uuren by te kyken, en 010 IV. DEEL. Y giH?.  338 HISTORIE VAN DEN HEER. gint te praaten van er op uit te willen. Nu, daar zal niet van beuren; zou het niet zyn, of zy hier te veel was? en zo is het niet. Wel, het is hier alle daag vreugd, en wy roeren braaf de kaneeïftok; cn ik wil met falans geweld myn eigen Rynfchen-Wyn gebruiken, al zou Ryzig ook voor 't Mesje; ik wil, en vcrfta het zo; en om dat ik myn Wyf op myn hand heb, kryg ik het naar myn zin. Ik wou, dat wy dien weergaazen Student hier ook hadden; hy mag dan wat mooi weer fpeclen, maar hy is een lieve gaauwdief. Zo ver had ik deezen geboegzeerd, toen ik op myn floffefi by Daatje ging; en de fok opgezet "hebbende, las ik haar deezen Brief voor; maar ik zag wel, dat zy niet gedagt had, dat ik zo met de pen fpeeleu kon. Ik wist het zelf niet; maaide Jongen moet naar my heeten, en daar om (teek ik zo van land. En myn Wyf, toen ik las, dat wy alle door Gods genade de Haven in moesten, was zo aangedaan, en zei: ik wist niet, datje zo een goed Kristen - Mensch was. Ja, Wyf, (zei ik,) het ftaat elk niet voor de kop gefchreeven „ hoe het met zyn Geloof zit, en hoe hy voor -God den lieer beftaat; en zo al voort. Gerrit is hier ook eens geweest, maar ik en Martha hebben de nyd op hem. Nu, wy zullen hem wel fpreeken, als de boel wat verder is. En als hy den Jongen, Willem meen ik, geen zakgeld  WILLEB! LEEVEND. g3£ geld wil geeven, zal myn Wyf het doen ,• want zie, het Wyf heeft de fleutel van 't geld; dat is zo Zeemans gebruik, en ik ben dat zo gewend. Nu, Mevrouw, nu zullen wy u wagten: maar wy zyn maar Burgerlui, en weeten van geen complimenten ; maar een goed hart, en een makkelyke ftoel heb ik; en Martha zal zo wel wat opfcharfelen. De Jongen is nu de hoofdfchotel: je moet feem komen zien,. Ik ben Uw goede Vriend, F. DE HARDE, Y s VY&  g}0 HISTORIS VAN DEN HE EU VYFTIGSTE BRIEF. Mevrouw cornelia van oldenburg aal Mevrouw suzanna helder. hooggeachte vriendinï U it de volheid van myn dankbaar hart, moet ik, offchoon gy den Communicatie-Brief wel zult ontfangen hebben, melden , dat myne lieve Dogter van een fchoon gezond Kind verlost zynde, alles naar wensch gaat. Ik ben in zeer bittere omftandigheden; maar welk eene zagte, fyne alles doorvfocijendc blydfcbap geniet ik thans! Hoe dankbaar ben ik den genadigen Beltierder van ons lot! Daatje zal eene uitmuntende Moeder zyn. Nu zal zy door verkiezing afftaan van die woelige afzwervende vermaaken, die thans meer dan ooit in de mode komen ; en onze jonge lieden de gefchiktheid benecmen, om fmaak te kunnen vinden in die huisfelyke vergenoegens, d'iezo duurzaam en zo vol verfcheidenheid zyn. Zy zoogt reeds haar kind. Ryzig is nu waarlyk zo mal met haar, dat zy zelf zegt, gy zult my in den grond bederven. Wat kan zy onuitfprccklyk Kef zyn tegen hem ! Gy, myne waarde Mevrouw Helder, kent de gevoeligheid van myn hart: oordeel, hoe of het aangedaan was, toen ik zag, dal myn  WILLEM LEEVEND. 341 myn Man, hoewel met Daatje op dc verregaandste wyze gebrouilleerd, het kind in zyne armen nam, en haar met hartlykhcid kuschte. ik moet u ook melden, dat myne Dogter by haar Go» cn Tante, op Zeemansrust, bevallen is. Zy zal zeker de oorzaak daar van welaan haare Vriendin fchryven: die is te klugtig, om my daar thans mede op te houden. Dit gelukkig voorval had voor eenige oogenblikken myn aandagt afgetrokken van eenen Zoon, die my en myn Man veel chagrin veroorzaakt. Hy heeft my een zeer onpligtmaatigen Brief gefchreeven, en myn Man heeft dien, merk ik, beantwoord. Juffrouw Roulins dood krenkt hem ysfelyk; hy blyft te Leiden, hoewel de Vacantie begint. Hy bemoeit zich met ons niet. Zyne flegte fentimenten hebben zeker zyne zeden befmet. Hoe dikwyls voel ik my bezwaard over het gedrag van mynen Zoon! Niets , dan myn goed oogmerk, kan my opbeuren, Van Oldenburg heeft het zo kwaad niet met hem voorgehad; en hy heeft myne kinderen confiderabel bevoordeeld. Het kantoor had ook eene beftuuring noodig, zo als hy in ftaat was het te bezorgen. Ik word geftoord; en dewyl ik deezen gaarn van avond afzond, teekene ik my kortelyk, doch oprecht, Uwe Vriendin, C. V. OLDE NI! UR C, >« gehoor en burlet. EEN-  g42 historie van den heer EEN- en- VYFTIGS TE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw ee- tronella everards. Op den Huize zeemansrust; in myne Kraamkamer. jEk ben zó opgetoogen met myn Jongje, dat ik, lieve Pietje, wel met de heele waereld over hem zoude willen praaten. En lieve Heer, wat heeft hy nog uitgevoerd, dat voor iemand, dan voor my en zyne Tante Martha, van eenige aangelegenheid zyn kan ? Hy moet magtige ontwerpen in zyn bol hebben, want hy heeft zich zo verbruid gehaast, om het getal der ftervelingen te vergrooten , dat hy hier zyne entrd. deed. Gy weet nog wel (of verfcheurt gy zo ten eerden myne Brieven, als gy die ontfangt?) dat ik met den Zeun zyn Vader in triomf naar Zeemansrust reed ? Zie daar, in die gril van my ligt de genoegzaame rede , dat myn Kind geen Amfteldamnier is. Grut, Piet, als hy eens een zo geleerd Man wierd als Erasmus, (waar voor evenwel alle Heiligen hem behoeden j) dan zullen de groote Mannen van het jaar mmxxv elkander nog by den kop krygen , over het verfchil, waar de geleerde janus f re-  WILLEM LEEVEND. 343 t r f. d r 1 n u s RYziL's het eerfte daglicht aanfchouwde. Het fpyt my maar, dat ik my niet durf vleijen met het vermaak, van die geleerde non entia te zullen hooren. Myne verbeeldingskragt is echter weer zo in order, dat zy my dat alles taamlyk losjes voorfchildert. En zie daar! ciaar ontdekt men eene verzameling van Familieanecdotes, waar door deeze voor Landen Kerk zo gewigtige zaak in helder daglichte geplaatst wordt. Dan komt myn Brief aan u, (zo gy dien, heiaas! maar niet tot papillottes verfnipperd hebt, als uw hair moet gebrand worden,) tevoorfchyn , met verfcheide leezingcn en aanteekeningcn, die niet meer te doen hebben met den tejct, dan datzy op het zelfde bladzydje gedrukt zyn: waar in Geleerden wonderen , maar lieden van gezond menfchenverftand alleen zien zullen, dat wylen de Moeder des geleerden een onbefchryflyk ftoutc dartle Vrouw geweest is , en vooral zich zeer evertueerde , om op zekeren haaren ouden kennis, den Vader (Ryzius Primus) van Janus, (Secundus,) proeven te doen, met opzicht tot 's Mans geduld: dan zal alles licht en klaarheid zyn. Tegen myn oogmerk, ben ik hier Moeder geworden ; maar het bevalt my dan maar zo heerlyk, dat ik niet durf belooven , of Tantes Pronkkamer wel voor altoos in order zal blyven. Eu ook, hier zit Grootje Ryzig my niet agter de vodden ; wat is dat gerust! Ik ben hier eigenlyk de Y 4 Sul-  544 HISTORIE VAN DEN HEER Sultane Favorite; zo als ik het kies, wordt hc* gedaan. R\yzig is nu maar de Man van Koningin Alida. Zo dat alle dingen komen in order. Tusfchen ons gezegd, ik zou makiyk, in onze zagte koets, op een mooi hondendrafje, kunnen gcttansporteerd worden ; maar waarlyk, ik heb het hier al te volmaakt. Ryzig wil er niet van hooren; en nu (zo als gy denken kunt,) toon ik een ■te fterker verlangen, om toch in myne huishouding te zyn. Ik heb hem al eens gevraagd, of hy t'huis ook het een of ander aartigheidje aan de hand had, waarom hy my liefst nog niet t'huis 'zoude zien ? Maar het is vergeefsch ; het gaat hem niet in 't minst ter harte, hoe minnenydig ik my ook toon. Mama zegt niet veel; en Oom en Taire fchreeuwen geheel Zeemansrust by een^ tils ik van vertrekken fpreek. Ik fchryf deezen op myn bed, en zo terfluik, of het kettery was: daarom zult gy den Epistel -vry wat fchots en fcheef en rykelyk gekreukt ontT fangen. Aan de materiaalen koom ik door dien zelfden Man, dien ik reeds gedwongen heb, otn een Brief aan myne eerwaardige Vriendin de Vry te fchryven : maar dat is eene Epifode, waar mee W tIians niet kau ophouden. Nu zal ik zien, of  WILLEM LEEVEND. 3-15 «fik, by de eerfte geleegenheid, niet een paai minuuten crnftig fcliryven kan. Nooit had ik een denkbeeld van zulke alles overtreffende goedhartigheid , als die is , welke ik thans leer kennen. Ik kan u ook niet zeggen, hoe lief ik deeze allerbeste ■menfchen gekreegen heb. Zeker, zulke degelyke menschlievende karakters vindt men niet in het groote Zothuis, de Waereld. Wat moet het voor zo eene Vrouw te zeggen zyn , haar geheej huis ten prooi te geeven ! Haare beste kostelyke kamer, daar zon noch maan in mogt fchynen , tot eene kraamkamer te zien misbruiken; en door Mans, Moeders, Oomen, Buuren, Bakers, wyze Vrouwen, nieuwsgierige Meiden te zien beklosfen , zonder dat eert van al zyn voet in een vitten flof fteekt! alle de Oosterfche pracht te zien aantasten ! en dat alles voor een liöut kreng, die haar zo verbruid plagt te kwellen ! Nu, ik zal boete doen : hoe zeit de fchrift ? die veel vergecven is hebben veel lief. Wat verandering kan zo een klein fchepzeltje al veroorzaaken ! Ik hield nooit van Kinderen; geen geluid kon my wakker maaken : Mama's Predikatie over het vroeg opflaan, vief in de doornen; en zie eens , ik ben zo fchrikkelyk gek met myn Zeun , dat ik eigenlyk voor niemand meer leef dan voor * '5' hein ,  34^ HISTORIE VAN DEN HEER hem, en voor myne goede Tante Martha. Als hy 's nagts maar eens heu zegt, ben ik wakker, en roep de Baker, om hem toch terftond by my te brengen. Dat hamers Wyf! en ik doe niets dan kyven; maar ik zal Oom de wieg op zolder laaten zetten en neemen den kleinen gulzegaart by my; ik ben het Kind zyn Moeder, dat maakt alles goed. Duizend tegen een, zo ik hem niet in den grond bederf; en zo als Zuster Heftig eens van dc erf en daadelyke zonde zeide: op oud ys wil het rasch vriezen, Oom zegt, dat er een regte Zeerob in zit, en dat hy niet hoopt, dat hy hem tot een Dominé zal helpen verbrodden. Tante meent, dat hy veel verftand zal hebben, om dat hy zo op Neef Willem gelykt. En Moe^ der? Ach, die ziet niets, dan dat het een magtig lief Jantje is ; en Vader is maar grootsch of. dit zyn Romeinfttik, Het kind zou ereis geen Wiegzang hebben, van zyn Nigt, de Dichteresfe ? ja wel! En uit de regte doos! Grut, Piet, het krielt er in van Engelen en Engelen - Wagten, die elkander voorbyloopcu , om den jongen Heer, avec un air de plaire, op te pasfen. Tante leest het met veel ftichting: Het  WILLEM LEEVEND. 3^7 Hef fchufkje, wyl't in V w/>g/'