H 1 S'T O R I È VAN DEN HEER WILLEM LEEVEND, UITGEGEVEN DOOR E. B E K K E Wed. Ds. WOLF F, e n A. D E K E Ml [ Niet vertaald. J V Y F D E DEEL. !■■ ■«■■■■■I——f in 's GKAVENHAGE, By I S A A C van C L E E F, MDCCLXXXV.   VOORREDEN VOOR HET V Y F D E DEEL. 2^o lang men fchryft om geleezen te worden 5 zo lang alle te leurftellingen ongevallig zyn, kan het niet uitblyven , of het, met de waarheid inftemmend, Berigt: men leest uwe Schriften, moet by uitneemendheid vleijend zyn. Indien men nu, by dit algemeen oogmerk, ook dit byzonder doel hebbe: „ Onze jonge j, Lieden op eene aangenaame wys nuttig te „ zyn, en terwyl wy de tederfte fnaaren van „ hun hart aantokkelen, hunne rede niet te „ verwilderen, noch hunnen fmaak te beder,, ven;" dan vergroot zo een Bericht ons geoorloofd vergenoegen. Dan wordt niet alleen onze Eigenliefde, maar ODze Deugd, werkzaam óók ten besten van anderen , hoogst voldaan. Het blyft wel eene grondwaarheid in de Zedenleer. „ Die uit zuivere beginzels wéldoet, „ is gelukkig; ook als hy niet flaagt in zyn * 2 >, oog-  IV VOORREDEN. iy oogmerk. " Maar het bewoogen hart, kloppende van Menfcneri-liefde , heft zich evenwel veel ruimer op; wordt meer doortinteld met de fynffce verrukking, als wy -zien, dat wy in zulk een eeriyk oogmerk gelukkig flaagen. „Willem leevend wordt algemeen geleezen , uwe Landgenooten ontfangen,„ met eene toeneemende graagte, de telkens „ uitkomende deelen ; hoe fpoedig ik dat „ W-rk afdruk, nog is men ongeduldig."Dit Bericht, onsgegeeven door een Man, die best in ftaat is, om ons op dit ftuk te zeggen zo als het is, vleit ons, en vuurt onzen ieveraan' om wé! te fchryven. Wy zelf vonden, op verfcheiden plaatzen, ■Willem by zyne zedelyke Zuster s aart je in de Boekenkastjes onzer jonge lieden. Men leest des onze Werken. Wy hebben echter nog meer grond tot vergenoegen; want, hoewel wy voornaamlyk voor onze Vaderlandfche Jeugd arbeiden, zo ondervinden wy wel eens, dat lieden van jaaren , wier gezond oordeel door tyd en opmerking eene behoorlyke vastheid gekreegen heeft, met s aartje wel eens geen ongevallig uurtje doorpraaten. Eerwaardige Matroonen hebben het niet beneden zich ge-  VOORREDEN, v geacht, oli met de bril op den neus s a a r t J S te leezen. In fatfoenlyke Hollandfche Huisgezinnen vonden wy meer dan eene GrootMoeder, die deezen Roman aan Dogters en Klein - Dogters voorlazen. Welgefchikte Huisbedienden leezen , geduurende de gezellige Winter - Avonden , Juffrouw s a a r t j e ; en dat wel onder het maaken van goede aanmerkingen. Ik ontken niet, dat wy die eer grootlyks kunnen verpligt zyn aan de Eerzaame pieternelletje DEGUYKj doch dït doet er toe noch af; het Boek wordt geleezen. . , Het kan fommigen vreemd toefchynen, hec is echter de waarheid, dat geen klein getal der beste Geestlyken in z&kere Provintie hebben voorgefteld, om burgerhart tot Pryzen aan de leerzaame Jeugd uittedeelen. De Schryvers van een zeer geacht Periodicq Werk, hebben zich verleedigd, om een Compendium (een Meesterftuk in zyn foort! ) van het geheele Werk te geeven ; en het fchynt des, dat zelf de trek om te bedillen niet fterk genoeg by hun was, om onzen Roman van zyne onvolkomenfte zyde te befchouwen. Naauwgezetten in den Lande, waariyk vroome Menfchen, moesten zo zeggen , dat zy meenden gefticht * 3 te  vi VOORREDEN. te zyn door de Vriendinne styntje: en is onze goede blankaart niet de beminde Man? Wenfchen alle degelyke Vrouwen hem niet tot Vriend? alle braave Meisjes hem niet tot Voogd ? Uit het onthaal, 't welk onze Roman geniet, kan men gerust zyn, dat men niet Heentieus behoeft te fchryven; zich niet behoeft te voegen by de ongeloovigen, of onbedagte befpotters van den heiligen Godsdienst; dat men •zelf niet eens in 't Fransch behoeft te fchryven , om in ons Vaderland, om zelf in de Hofplaats, (wat klinkt dat vreemd!) geleezen te -worden; geleezen te worden óók door Menfchen, die zich al mede van het gros poogen te onderfcheiden door eene geheele Buitenlandfche Lectuur, en de uitftekendfte onkunde hunner eigen taal. Dank hebbe des den goeden fmaak, en vooral het goede hart! Deeze waarheid, bevestigd door de ondervinding, fpreidt over het karakter onzer jonge Lieden zulk een bevallig licht, dat ik my het genoegen moest geeven, om dit over bur cerhart hier neder te Hellen. Onder het fchryven deezer Voorreden valt xny iets in, dat mooglyk nog al verdient om hier geplaatst te worden. De Leezer oordee- le:  VOORREDEN; vil Ie : het is dit. Zou het ieverig, het nog vry algemeen uitvaaren tegen Romans, niet van atelf wegvallen; indien men, in' een welverklaarden zin , goede Romans fchreef ? Wie zal, indien hy weet wat hy zegt, ontkennen, dat het vooroordeel tegèn zulke Boeken maar te veel grond heeft ? Indien men een tak van Studie maakte van hét leezen deezer Schriften [Een tak van Studie? .... Ik begryp zelf wél, dat alle myne Leezers dit niet even wél zullen verftaan, „ hoe, zal men zeggen, een tak van Studie!".....] Dan Weet men, dat veele deezer Boeken weinig bereekend zyn, om het hart , of het verftand onzer jonge Lieden merkelyke dienden te doen. Ook de minst verWerpelyke hebben dit gebrek: 2y roepen altoos veel te vroeg Animerende driften op; want zy fcherpen en verhitten de verbeelding; vormen kunstbehoeften; begundigen eene weekheid , die, naar myn inzien, de fchroomèlykde vyandin der Deugd Wordt, vermids zy het karakter zync vastheid beneemt; ja, (mag ik my van deeze uitdrukking bedienen?) het grondformeerzel onzes weezens zelf oplost; Aangedooken door deeze Schriften , verwarren onze onè'rvaarne , weinig oordcel be* * zit-  VIII VOORREDEN. zittende, (van anderen fpreek ik niet,) jonge Lieden, eene zedelyke- ziekelykheid , met een zeer gevoelig hart. Zy gelooven , dat men niet kan beminnen, zonder zwak te zyn; dat men de Liefde ailes moet vergeeven. En wat noemen zy Liefde? Een fmaak, een voorbydryvend behaagen; of wel eenige driftige aandoeningen, veel overeenkomende met koortshuiveringen. Moet men niet beeven voor zulke jonge Lieden? Over hetverderfelyke deezer Schriften kan men oordeelen, naar gelang de wat al te treffende groupen in een zagt licht gehouden worden , eene bevalliger houding hebben , en een weinig met kieschheid omfluijerd zyn! .... Hy, die niet weet, dat er niets zo grilligs zy, 't welk niet wel eens in een menschlyk hoofd opdaagt, zal bezwaarlyk gelooven, dat men zich op iets gebrekkigs in ons zelf airs kan geeven; dat men zyn fatfben thans al zo zeer aantoont, door te laboureeren aan zenuwziektens, als door de onkunde van onze eige taal. Wanneer ik dit zo eens by my zelf overdenk , zeg ik: wel, wat moet er evenwel „ eene verbaazende verwrikking in het oor„ fpronklyk welgemaakt Menfchen verfta-nd' zyn voorgevallen ! zich airs te geeven op „ dom-  VOORREDEN* jig 3, domheid, op ziektens! 'tls my toch wat heel vreemd;" • Het getal der Franfche Romans is groot^ maar het wordt als nul , vergeleeken by de Engelfche. Men zou hier uit kunnen befluiten, dat de fatfoenlyke Liedeli, (dit doch zyn de waare Leezers deezer Werken,) veel meer in Engeland dan wel in Vrankryk leezen. Meri zou de reden daar van kunnen vinden, in het langduuriger Buitenverblyf der Engelfchen, ia welken tyd men toch verftooken is van de vermaaken en uitfpanningen, die het vernuft, de behendigheid, en de armoede in de Hoofdlieden voor ryke, ledige Grooten uitvinden, en oefenen ; en mooglyk juist vonnisfen. Alle Romans, of vernaaien, die men met den naam van Zedelyke onderfcheidt, hebben geen even onbetwistbaar recht op dien naam. Men fpeelt in onze dagen al vry ftout met de woorden Moreel, Philofophiesch, Sentimenteel. Ik ben wel eens verwonderd, dat er niet eens iemand, niet misdeeld van aartig vernuft, onder ons opftaat, die eene geheeJe nieuwe uitgaaf bezorgt van de fchoone Historie der vier. Heemschkinderen; en op den titel zette: Z ede' lyke , ten minften Semimenteele Roman. Die Strtttimmk zou zeer wel ta ontfchuldigen 2; zyiiv  % VOORREDEN. zyn. Ik behoef my, om dat te ftaaven, maar te bepaalen by de treffende aanfpraak van den jongften Vorst, toen hy Van zyn geliefd Rosbeijert affcheid nam. Welk een goed Meester is hy! Hy kuscht het paerd, onder het Horten van veele traanen, vaarwel; bedankt het,, wenscht het alles goeds, en beftraft zyneri Broeder, om dat hy het zoete dier zo een fJag voor den kop gaf. Men zal niet veel zulke trekken van het Sentimenteele in de Romans , met dien naam verfierd, aantreffen; en nergens zo eene beweeglyke aanfpraak ; immers niet buiten sterns Journey, en byzonder in het Hoofddeel: The Man and liis Afs. Overal fchuldige oogmerken te zoeken, is myne zaak niet: veel liever zeg ik van de meeste deezer Schryvers! Hoe zullen zy goed doenvdie geleerd hebben kwaad te d»en ? —.—> Hoe zullen zy, die ongeregeld denken , en verkeerd zyn opgevoed, —— Zedelyke Romans fchryven ? Laaten wy liever gelooVen, dat deeze Schryvers onkundig, niet dat zy ondeugend zyn:dit liefdryk oordeel doet niets af ten voordeele deezer fchadelyke Schriften. Het kömtmy al te afgryslyk voor, dat veelen in ftaat zyn, em het hart onzer jonge Lieden dus in deneer- fte»  VOORREDEN. • ist ilen aanleg te vergiftigen. Ik word nog meer in deeze gedagten verfcerkt, als ik zie, dat het grootfte getal deezer Schryvers jong zyn, en veel meer fchryven onder de Dictatuur van het verzwakt zedelyk gevoel, dan onder de infpraak van het gezond oordeel. Wat kan er echter veel zedelyks zyn in zulke Boeken ? Behelzen zy niet, Brieven , gewisfeld tusfchen verliefden ? Gewisfeld over zaaken , daar op betrekkelyk? Verliefden, die, of ter goedertrouw doolden, of, in weerwil hunner goede beginzels-, afwyken van het betaamlyke, het voorzichtige ? Zulke Schriften ziende, zeg ik wel eens by myzelf: zedelyke verhaalen!. . „En men geeft my een Heureufement, le Mari Sylj>he, Akibiade, les qiiatre Flacons.." De Nederlandfche Leezer kent, uit eene- deerlyke Vertaaling, de Zedelyke Verhaalen van marmontel; daar zyn deeze opgenoemde te vinden. En wie houdt echter marmontel voor een Schryvcr, dien onze jonge Lieden, niet moeften leezen ? Maar wat hebbe men te denken van cenen crebillon? Heeft hy de zeldzaame gaaf, om bekoorlyk te kunnen fchilderen, niet op de fchandelykfre wys misbruikt? .... Men * * 3 moet,.  «tf VOORREDEN; moet den Engelfchen het recht doen van te zeggen , dat zy maar weinig verfmaadlyke Romans hebben. Maar als men weet, dat ook Ladys du Ton niets dan Franfche Boeken leezen; (wyl het ook by dat PhUofophisch Volk een kenmerk ran geboorte is, Franfche lectuur te hebben, Franfche airtjes te zingen, en met Vapeurs geplaagd te zyn;) dan zullen wy ons door dien zweem van braafheid niet laaten verleiden. Zeer goede nuttige Romans hebben de Engelfchen aas myne Sex te danken. Ik vereer den ontfterfelyken kicïiardson zonder maate; maar meen echter, dat eene julia mandeVille een zo heerlyk Miniatuur zy, als zyne claris sa een onvergejykelyk Historie- ftuk! Een woord over c l a r i s s a ! Is het niet een weinig verdrietig, dat deeze groote Man fommige Tooneelen zo verbaasd fterk heeft doen uitkomen? dat hy niet den fluier der fchaamte een weinig dieper over i'uinmige al te fchoone voorwerpen gehaald heeft ? Laat het karakter van lovelace overdroegen zyn; ■ niet in de natuur beftaan, — clarissa blyft een Werk voor de eeuwigheid gefchreeven ! Hy zelf kon maar ééne clarissa fchryven, en wie zal zich by ecnen Richardson duiven vergelyken. Is zvn GRAN-  VOORREDEN. y.m eRANDisoN, vraag ik, het Werk van dien zelfden Man? fchreef hy grandison na clarisa, en nog in de kragt van zyn leven! Ik vraag dit, offchoon ik zeer wel zie, dat de Ordonnantie ryk, de charlotte bekoorlyk; de Italiaanfche Familie i 1 de groote manier gefchilderd is; en dat, hoe diep ik ook getroffen ben, door de edele clementina, door haare uitmuntende Moeder, door haarea jeronimo. De Romans van fielding zyn origineel.: ik bewonder het penfeel van den Meester; maar denk, dat tommy even bcminlyk zou kunnen zyn, met wat minder gebreeken. Ja dat, al ware zyne Boere Vryster, als ook de ergelyke My Lady b e l a s i s , niet ten toonee3e gevoerd, hy echter nog genoeg met biinld zoude gecontrasteerd hebben. Ik befchouw den Heer fielding als een Man, die veel waereld-kennis bezat, en den Mensch van zyne laage, veraehtelyke zyde , al zeer naby moet gekend hebben. Of men dit zelfde niet kan zéggen van den Schryver der tristram, die zich, fchynt het, rabelais ten voorbeeld gefield heeft, laat ik andren beflisfen: wat is fchooner dan zyne fchoone plaatjen? maar **4 JQS  niet in de zaak zelf: het is door het ,, genot van iets, dat men verkiest, dat men ,, gelukkig wordt; niet door het bezit vaa ,-, iets, 't welk een ander méér behaagt." Vervolgens toont hy, hoe groot het vermogen der Inbeelding is op ons geluk. Maarhoe ftemt dit met deeze (telling: j, Wy zyn nooit zo gelukkig4 of ook zo 3, ongelukkig als wy ons verbeelden te zyn." Zo dit zich zelf niet tegenfpreekt, weet ik niet wat redeneeren is. Men heeft la b r ijver e verongelykt, als men over hem hetzelfde vonnis ftreek als over den Hertog, Zyne eARACTEREs zyn met eene vaste hand, en met de grootfte juistheid geteekend. En met dit al, ik geloof niet , dat my het karacter van menalkas ©verdreeven voorkomt, om dat  m VOORREDE N dat ik eene NedsrJandfche Vrouw ben, maat om dat het in de Natuur niet bedaart kan. Anders heb ik het genoegen, om op dit punt juist zo te'denken, ais de vernuftige Heer feith, wiens Brieven my, daar zo op 't oogenblik,bezorgt worden , met een vou gelegt by de pasfage, waar in hy over onze burgerhart fpreekt. la eruyere houde ik voor zo een waar groot MaH, dat ik met genoegen my zoude verleedigen} om eens eene geheel nieuwe Vertaaling van zyn Werk te geeven „ met agterlaating van ftoodelooze Byvoegzeh, en hvaadaartige Toepasfingen op Menfchen, die niet buiten Vrankryk bekend waren, en nu reeds lang vergeeten zyn. Hy is volmaakt overtuigd van den Christelyken Godsdienst; altoos is hy zyn eerbiediger. Ja, zelf in zyne wellustige eeuw Weigerde hy, met den moed van een eerlyk Man, der lichtvaardigheid d© minde hulde te doen* St. evremo nd is een Babbelaardie over alles praat, en nooit iets nieuws of van belang zegt: zo het zyn doel ware den verfmaadelyken petronius te Volgen; dan heeft hy geflaagt. Zonder der Menfchelyke Natuur complimenten te mattken, hielden wy in 't oog: niets o- itr*  VOOR R E D E N. *x%, ferdreeven. Dit kan ons van niemand ontlegd Worden, die in't oog houdt, hoe ieder karakter werkt, en moet werken, in die of deeze bepaalde omftandigheid. Ovrer de grensfchei-* ding tusfchen het Romanesque en het Natuurlyke handelen wy in het werk opzetteïyk: daar kan de Lezer te regt raaken : myne Voorreden zou eene verhandeling moeten worden, indien ik dit verder wilde uitwerken* Of men onzen Vaderlandfchen Roman, bereekend voor onze zeden, gewoonten en manier van denken, zal naarvolgen, weeten wy niet. Mooglyk. Indien wy de plaats, die wy nu hebben, moeten inruimen aan veel beter Schryvers in dit vak, 't zal ons waarlyk lief zyn. Zo véél belang neemen wy wél in de zaak der deugd, der goede zeeden, des nuttigen vermaaks, om hulde te doen ieder, die ons in deezen gelukkig overtreft. Dan zal ik tegen myne byzondere Vrienden zeggen, het geen ik voor eenige jaaren tegen iemand over myn Clavierfpeelen zeide ; die my vroeg, waarom ik nooit meer fpeelde: „ Ik fpeelde zo taam„ lyk goed: ik hoorde * * * fpeelen! Ik was „ niets meer. Maar er was nog wel wat op„ Ik verkoos het aandoenlyk vermaak van He„ melsch te hooren fpeelen, boven den ma*  jrxii VOORRÉDEN. ,', geren lóf van v'ry wel voor de Müziek gefchikt te zyn." Wie is de grootfte in dit geval : zy, die haare minderheid, en dat in eene hart -gelief de kunst, ongeveinst belydt, of zy, die het overheerlykfte fpeelt ? Wordt meri dan niet, vart eene daaglykfche Clavier - Speelfter, verhoogd tot den rang Van eene hupfche Vrouw? Ik fluit met dit coupletje, waar in zó veel waarheid is: Plein d'esprit, doux fociable, Ce nest pas asféz, croyez moi: c'Esi pour autrui, qu'on est aimahle; Maïs il faut être heureux pour foi. E. B E K K E R; weduwe wolff; 'k K S TEL D A M j den 5 Februarj mdcclxxxv^  HISTORIE VAN DEN HEER WILLEM t E E ¥ E I D; EERSTE BRIEF (*). Mejuffrouw charlotte roulin aan Me. juffrouw ciiristina helder. uitmuntende jonge damë! TVanneer gy deezen Brief zult leezen, dan' zal deszelfs ichryfiter, zo als zy blymoedig hoopt én geloovig vertrouwt, reeds in de eeuwige gewesten des vredes zyn aangekomen. Nu kan ik iny niet langer v'leijen, dat ik u nog eenmaal aan deeze zyde des grafs zaï omhelzen , en aan uWen boezem toebetrouwen, het geen ook voor u van belang worden kan; immers, waar toe ik my verCO Gevonden in eene geheime lade der Bureau; en me? <:wart lak verzegeld. v. deel; a -  4 HISTORIE VAN DEN HEER verpligt voele. Hoe vimrig hebbe ik wel eens gewcnscht, roet u te fpreeken , zo als men alleen met eene tedergeliefde Vriendin kan fpreeken, zo als gy met uwe waardige Vriendin Veldenaar fpreekt. Dit geluk is my ontzegd: ik moet des de heldere oogenblikken , die my nog overig zyn , belteeden, om aan u te fchryven. Gy hebt zeker meermaalen hooren fpreeken van Lotje Roulin. — Ik ben Lotje Roulin. Thans bevind ik my in den Burgerfhat eenige graaden beneden u geplaatst; thans , zeg ik, want myne familie is de uwe gelyk in afkomst, en bezat eens zeer veel van die zeegeningen, die zich meermaal vleugelen maaken, en ook den deugdzaamen bezitter ontvlieden. Veele zyn de rampen , waar mede myn Vader, weinig geichikt om de waereld in haare flegtfte leden te kennen, geworfteld heeft, Hy IHerf, en myn Broeder heeft, door vlyt en eerlykheid, eene van verdriet wegkwynendeMoeder brood bezorgd. Zy ffierf, en liet my, vyftien jaar zynde , aan zyne befcherming over. Dien braaven Broeder eerbiedig en bemin ik als eenen Vader; ik bleef altoos by hein, en wy leefden van een eerlyk beftaan. De Eerwaardige Heer Heftig recommandeerde myns Broeders huis, onder anderen , ook by Mevrouw van Oldenburg. Zy nam hier kamers voor haaren Zoon ; trouwens, dit is u bekend. Zyn gelukkig voorkomen, zyn goed gedrag, zyn aan- I*"  W I 'L L E M L E E V E N D. 5 genaame ommegang, het genoegen, dat hy vond in ons huisfelyk leven, deedeu hem welhaast veel meer als een lid der familie , dan wel als een Jongeling, die hier flegts kamers had , befchouwen. Ik leefde in die koe'e ongehechthcid aan alles, die niet oneigen is aan iemand, die niets aantreft, dat haar hart roert. Ik had eene Vriendin, zy had en verdiende al myne achting; maar myn hart was niet vervuld, en echter daar toe was het niet aangelegd. Gy kent den beminlyken Lecvend! Ik kon hem niet leeren kennen, zonder hem te onderfcheiden, Hy wierd myn Vriend. En ik hield my, maanden aan een, verzeekerd, dat hy niets meer voor my was. Ik was gerust in de onichuld myner bedoeling, in de zuiverheid myner verlangens. Ik geloofee, dat, indien ik hem liefhad, ik geheel andre gewaarwordingen moest hebben. Ik bedroog my : ik beminde. Dit zag ik te laat. Ik wierd het dag-toffer eener drift, die my te fterk wierd , en die ik zorgvuldig verborg. Ik fterf: eene langzaame, doch ongcneeslyke teering leidt my zagtjes ten grave : vóór ik myn twee- en- twintigfte jaar zal bereikt hebben, word ik, hoogstwaarfchynelyk, niet meer onder de leevenden gevonden. Immers, dit wagt, dit hoop, dit verlang ik. Groot zal zyne droefheid zyn. Gy, gy kent hem; wat behoef ik meer te zeggen ? Hy, de tederfte, de getrouwfte zo wel, A 3 als  # HISTORIE VAN DEN HEER als de bemindfte aller Vrienden; hy, zo dierbaar, aan het hart van zyne Lotje. Zyne Lotje! ontrust u niet. Hy was nooit iets meer voor my , dan een Vriend ; hy heeft my nooit bemind. Gy^ uitmuntende jonge Dame! gy waart, gy blyft het eenig voorwerp zyner oprechte liefde. Gy zyt alleen de meestresfe van zyn onfchatbaar hart;, alle zyne wenfchen, zyne begeerten {trekken zich. tot u uit. Kon een verftandig Man immer een fterfelyk weezen aanbidden, u aanbidt hy ! Op u zyn alle zyne uitzichten gevestigd. Daar uw Minnaar myn Vriend was, kunt gy u niet verwonderen , hoe ik aan deeze, berichten gekomen ben. Myne viïendfehap alleen was inftaat, om hem van zyne onbeantwoorde liefde te troosten. Aan my betrouwde hy zyn verdriet. In myn hart zogt hy die bemoedigingen, die hy zo zeer behoefde. Met my fprak hy over uw karakter, over uwe beminlyke perfoon, over uwe verdienften. Met zyn edel gelaat, bloozend dPor liefde, ontroerd door mismoedigheid., op myne hand gebogen , zuchtte hy duizendmaal om u, klopte zyn gevoelig hart voor u. Myne traanen waren wel eens de ftille getuigen van myn medelyden. Meermaal ging myne verwondering tot misnoegen omtrent u over, om dat gy hem niet beminde. Is uw. hart niet voor een ander ingenoomen, waardeert gy zuivere getrouwe liefde, ó maak dan myncn Vriend, mynen Willem gelukkig! Hy,zo ie-  WILLEM LEEVEND. 7 iemand, verdient uwe onderfcheiding. Ik fpreek iiiet van die voordeelen, die de Natuur hem gaf; zy moeten een oog, dat wél ziet, bekend zyn. Maar ik verzeeker u, dat zy naauwlyks verdienen genoemd te worden , als men van zyn fchoon karakter fpreekt. In zyn hart liggen de kiemen van allerlei deugden belloten; zy zyn gereed, om , by gunstige geleegenhcid, zich allen te ontwikkelen , en tot eene groote volkomenheid optewasfen. Hy heeft gebreken; maar het zyn , of overdreevene deugden , of dwalingen. Komt hy niet onder het zagt en verllandig bellier van eene, diehy bemint, dan kunnen zy hem eens zeer ongelukkig maaken; ook alleen door zyn berouw daar over. Hy is trotsch en ligt geraakt, opvliegend; hy is onbekwaam , om van een Man de minde belediging te dulden. Hy zal tot het fpel kunnen verleid worden. Hy zal door vreemde begrippen verre kunnen afdryven. Zie daar, dit zoude een edelmoedig Vyand van hem kunnen zeggen. —■ Maar! hy is menschlievend, milddadig. Hy vergeeft volkomen. Hy doet zyn vyand recht. Hy leeft gefchikt. Hy veracht alle losbandigheden. Mooglyk zou de Sex gevaarlyk voor hem kunnen worden, indien zyn hart hem niet in veiligheid ftelde ; indien zyn fmaak niette gezond, en zynemanier van denken niet te naauw gezet ware. De aangenaamheid zyner manieren , het verbindende van A 4 zy-  8 HISTORIE VAN DEI* HEER zynen ommegang, ~ maar myne zwakke hand kan hem geen reeht doen. Hy, dit moet ik ech. ter nog zeggen, hy is niet zo verzeekerd van ons allerheiligst geloof, dat hy niet min of meer tot twyflary overhelt; dit is zeeker, hy is een Jonge, Ung, die denkt, die waarheid zoekt en bemint: zoude hy haar niet vinden ? zeer zeeker! Mogt ik myne oogen fluiten in de ltille gerustheid, dat gy hem zult troosten over den dood van zyne Lotje. Wie zal gelukkiger zyn, dan gy met uwen eigen Willem ! Immers , indien uw hart vry is. Mooglyk zal de laster hem vervol, «en ; zal hy myinmyn graf hooren fmaaden. Weet alleen , dat ik zo onbefmet als onbefchroomd dff eeuwigheid intreede. Geene liefde was immer fterker, noch zuiverder dan de myne voor hem. U beminde hy: kon hy ftruikelen? Myne liefde voor hem wordt de oorzaak van mynen dood. Hy was voor my noodzaaklyk geworden : maar ik hebbe aan myne deugd vastgehouden; ik heb my getroost, üt leven te verliezen, en my zelf te bewaaisen. Zoude ik voor u bloozen over deeze bekentenis ? Neen ! Gy kent hem , die my deeze neigmg heeft ingeboezemd : ik ben, zo al niet gerechtvaardigd, immers te verfchooneu! Vaarwel , uitmuntende Helder! Omhels uwe Vriendin Veldenaar , voor Lotje J , . . . Laat  WILLEM LEEVEND. 9 z# u voor my aan haar hart drukken ; en als gy , arm in arm gcftrengeld , eene ftille traan over my (lort, denk dan met een, hoe geluk* kig dan reeds is C. ROULIN. \ Deezfi na myne begraving adres te geeven. J A 3 TWEE*.  iq historie van den heer TWEEDE BRIEF. De Heer willemleevend aan Mejuffrouw adriana belcour. waard s t e ! Schryven? Kan ik dat? Denkt gy, dat myne vermoeide ziel lust heeft tot iets ? Met onbegrypelyke mceite en vermoeijing heb ik eenen Brief van myne lieve Zuster beantwoord: ik moest het doen; ik moest my verklaaren, en een voorftel afwyzen, daar ik niet aan denken kan. Myne Lotje , myne zalige Vriendin, behoudt al myn aandagt. Welk denkbeeld kan zich anders by my vestigen? Myne liefde voor eene, die my niet bemint, is naauwlyks in ftaat, om zich door myn verduisterd zielen oog te doen opmerken. Altoos, altoos zweeft zy voor my! In myne droomen zie ik haar, hoor ik haar; door te groo- te blydfchap worde ik wakker, en ach de Engel is verdweenen: ik poog weder in te (hapen, ontroerd door de hoop, dat ik haarnogmaal vinden zal. Vergeefsch! De flaap vlugtmy, zo rasch zich de uitgeputte Natuur een weinig door zyncn invloed verfterkt heeft. Ik fta op, poog myne gedagten aftewenden; neem een boek,poog iets op te (tellen. Uuren aan elkander zit ik voor myn  WILLEM L E E V E N 0. II myn lcsfenaar. Ik denk my geheel weg. Troost my niet! Ik zoude haar immers hebben kunnen behouden? Kan ik onfchuldig zyn? Uitgaan? Diverteeren ? Belcour! Gy kent my dan nog niet. * - * * Reeds agt dagen geleedeu, fchreef ik dus verre. Ik kon in al dien tyd aan deezen niet weer beginnen. Maar ik moet u een dierbaar geheim mcdedcelen. Ik heb het graf van myne Lotje bezpgt. Het mag my naauwlyks van het hart, het zelf aan u te zeggen Zo de Koster zyn, belang verftaat, zal hy zwygen. In de fchemering, ging ik, onverzeld van hem, in de Kerk, ■ naar het graf.' Hygend, vermoeid , bleek, beevend, knielde ik op haaren zerk: myne oogen pynelyk droog heet; myn borst zo bekneld, dat ik myn kamifool open rukte. Geen wooi;d, geen, zucht, konde zich doorgang baanen. De Kerk was gefloten ; ik alleen, by de dpoden; verlamt, maar volkomen by my zelf: alles week voor my deinzende agterwaards. Lotjes graf, niets dan dat beftond er meer voor my. In zulk eenen flaat kan de eindige Natuur niet lang blyven, zonder vernield te. worden. Myn angst , myne flikkende, aandoeningen , dreeven vyeg, in eene fmeltende balzemende weemoedigheid. Ik zuchte, ik ftortte traanen; de naam, de  14 HISTORIE VAN DEN HEER de lieve naam van myne Lotje, zweefde weder, zagt als myn adem zelf, over myne beweegende lippen. Ik herhaalde dien. Dat was verrukkelyk J Myn hoofd op den graffteen drukkende, waar of ik gebogen lag, zeide ik; Wierd ik ook met u begraven! Zonk ik in den nagt des doods ! Ben ik dan, door zo veel lyden, Nog niet ryp voor de Eeuwigheid? Onuitrpreekelyk verligt, ging ik t'huiswaards. Het was reeds laat. Ik zeide echter niet, waar ik geweest was. Eêne zwaare koorts is de oorzaak, dat ik wel zeer verzwakt ben , maar my evenwel inwendig beter voel. Het is , of myn hart zo pynelyk niet flaat. Waarom toefde ik zo lang, om het deeze voldoening te geeven ? Ik vind zo veel voor my te doen. Ik zal myne vyanden in de hand werken , indien ik my niet met yver op myne fludie toeleg. De vraag is maar — of ik kan ? Het verloorene, het onherftelbaar verloorene, eH hoe verlooren? oMyn onverzetlyk hart! kond gy haar bemind hebben! Waart gy wys geweest! Maar neen: de Minnaar van eene Helder kon niets worden, dan de Vriend van zyne Lotje; ja maar de teder liefhebbende Vriend . . . Dierbaar was zy my, buiten alle befchryving. Zy was alles voor my, wat vriendfchap , overeenfremming, deugd.  ff I 1 L ï Jl LEEVEND. 13 deugd, huisfelyke verkeerihg haar voor my maaken konden, o Belcour, waardfte, gy weet het! Alles is my ontgleeden een groot woest duister vak..... * * * Ik betrek haar eigen kamer : ik zit op haae plaats, op haaren ftoel; dit is haare tafel. Alles, Wat ik zie,is van haar: alles moet zo blyven,als zy het liet. Ik zou geene de minde verandering kunnen gedoogen; en hoewel ik op niets buiten my veel aandagt heb, hier, hier zou het my pynelyk in het oog vallen. Ik heb my door Klaartje laaten wyzen , waar de Engel haar avond- en morgen gebed gewoon was aan haaren God optezen* den Daar kniel ik neder; maar ach! z© overftelpt. dat ik niet bekwaam ben, om eenige klanken voorttebrengen .... Alle haare Boeken zyn reeds de mynen : myn Vriend Roulin kan my niets weigeren. Zetten wy ons om te eeten,odan rys ik meermaal haastig op, zie door de glazen in den tuin, berftel my zo goed ik kan. Hy begrypt my , zucht, zegt niets. In diepe gedagten als verzonken , vraag ik: waar is Lotje dan toch ? Hy ziet my aan, weent; ik verlaat de kamer, vlugt in de myne. . . Kom ik van het Collegie: « Niemand ! Kom ik beneden : Niemand! Ben ik vermoeid door denken: — Niemand! Na zit ik op dtezen, dan dien ftoel; kleede my uit, poog  *4 HiSTORIE VAN DÉN HEER poog iets te fchryven, fehryf „iets, enhetislaar vaor ik het weet: alles blyft ongedaan. Deeze laattte drie dagen had ik het minder ellend.g. Ik hield my bezig met het in order brengen van het ornamentje , waar toe de goüdefl plaatjes, en het kristal my bezorgt wierden. Dit hair, dit fchoon hair was een bouclé van myne Lotje. Ik vormde het tot eene duurzaame ge: dagtenis. Het is reeds , aan een zwart zyderi lint, in mynen boezem geplaatst. Daar zal het blyven; by myn hart, myn beminnend hart. . . i Ach, Belcour, hoe golvend klopt het onder dit dierbaar gefchenk! * * * tit ben uitgeweest. Onverfchillig waar heen, liet ik myn paerd zynen eigen weg kiezen. Ware' ik thans vatbaar voor de fchoönheden der Natuur | hoe veele treffende Landichapftukken zoude ik ge' zien hebben ! Heerlyk zyn deeze environs. Maar, kan men wel geduld hebben met die babbelaars', die het menfchelyk hart zo weinig kennen ,' dat zy eenen door droefheid , liefde, vreugd,' of toom vervoerden, ten tooneele brengende,' hem geestige vergelykingen doen maaken tusfcheri zynen ftaat en de voorwerpen, die hem omrin gen ?  WILLEM LEEVEND. lg gen? Dwaaze nuttelooze Vaerzenmaakers! kan de ziel opmerken — kan zy vergelyken — kan zy verveelend geestig zyn, als alle de aandoeningen, waar voor de menfchelyke natuur hier vatbaar is , in een eenig kragtig brandpunt, op het hart zelf verzamelen? Als er maar een eenig voorwerp beftaat — en kan beftaan ? Welke hartstocht is toch praatagtig ? Geene, welke ook: maar gy verftaat my niet. Gy weet niet, dat men anders kan goedkeuren , dan door in de handen te klappen. Ach, Belcour, denkt gy, dat ik, aan den arm der fchoone Helder geftrcngeld voortwandelende, eenig onderfcheid konde waarneemen tusfchen het heerlyk Beekenhof en eene Wildernis ? ó Myne waardfte,als er zulk een reine zuivere fterke ftroom van eerbiedige liefde (is er ook eene andere?) over het heevig flaande hart fchuurt en bruischt, dan zeker zullen wy weinig te zeggen hebben. Welk een nietsbeduidende zot ware hy, die zo veel kunnende voelen —• genieten , zyne dierbaarfte aandoeningen konde wegbabbelen! * * * Tot vermoeinis toe aangedaan , door den zwaareH rid van gisteren, fliep ik beter dan in eenige maanden. Nu zal ik zien te fchryven. Het is noodig. Voor eenige maanden kreeg ik een Brief van myn Vriend Jambres; dien heb ik toen niet vol-  l6 HISTORIE VAN DEN HEER Volkomen beantwoord; ook eenen van zeker Predikant ; ik ken hem , maar zal hem onbekend laa* ten* * * * Ik kwam laat t'huis, twee uuren: ik ben echter niet aan de zwier geweest: ik ben op eenProwotie-maal geweest. Er wierd fterk gedronken; de uitwerkzels daar van waren voor my ondraaglyk; ik dronk, om die minder te zien , fterk mede; de wyn deed my goed; ik wierd minder peinsagtig; rilyn gelaat helderde op; eene aangenaams Warmte doortintelde myn verkleumd geftel. Ik zal voortaan zo ftreng maatig niet meer zyn. Ik heb gefpeeld; het geluk liep my mede; en het f] el heeft my gediverteerd. Niemand repte van fiiyne Lotje: zy zagen echter, dat ik in den rouw ben. Zou het geval met van Goudenftein my zo veel achting bezorgd hebben? Is dit evenwel gezelfchap voor my! Waar brengt wanhoop my toe! Ik moet alle gedagtcn verbannen, of ik zal den hoek niet opzeilen. Zulk een fterk gety in myn bloed. ... Zo verzuft. . . . Is het myn pligt niet, my een weinig te herftelïen? Het gezelfchap fmaakt my niet; dat is myri fchuld; want dit zyn geeue lichtmisfen. Zy keven alleen minder naauwgezet dan ik. Hebben zy eok eene Vriendin te verliezen , wier achting , wier vriendfehap , wier goedkeuring hen waardig is?  Willem lieven b. ii 6 Belcour, zy hebben geeft Lotje; zy kunnen er' geen hebben. Ach, konde ik wél iets onderdaan, wel iets verzuimd hebben, dat haar mishaagde? Konde' ik haar lief hart immer een zucht hebben, gekost? Was zy niet in ftaat, om myne heevigfte, myne gèliefdfté driften te lénigen ? Een half uitgefprooken Woord op haare lippen was een bevel voor haaren Willem. Een: zult gy daar wel veel aan hebben , myn Vriend ? een oogWenk, een afkeurend ftatig trekje in haar zielen* gelaat, eene zedige aanraaking van myne hand en — haare reden beheerschté ook mynen vryen wil. Dan was ik gelukkig! 6 Belcour * Belcour! Ach, voor haaren fchoot geknield, luisterde ik naar haare zagte vermaaningen ; verflond ik haar met myne oogen ö Myne driften, hoe gcleidelyk waart gy dan. . . Dan , dagt my , Zoude ik zo hebben kunnen wegfterven. * * * Gcgeeten by Profésfoï Maatig. Hy vond my zeer vervallen , en raadde my , om wat meer' gezelfchap te zien. Mevrouw vroeg zeer omftandig naar de laatfte oügenblikken orizer zalige. Ik was zo weemoedig, cfat ik alleen haare hand konde drukken. Mynftem fmolt weg; zy liet my een glas water geeven. Zy was zo bewoogen, dat zy zich naauwlyks konde vergeeven, my dit ge• V. dee'<, B vraag,?  J8 historie vak den. hier vraagd te hebben. Juffrpuw Betje ko.de haare traanen, by die geleegcnhcid, ni« weerhouden. Zy vroeg my echter niets , maar ik hoorde , dat zy myde goede Lcevend noemde, en zuehl te. Nu zyn al de wonden van myn hart weder ontfprongen. Het vergif der doodelykfte droefheid dooft het levensvuur weder uit ; het kruipt met een traagen verbytenden vloed door alle myne aderen . Had ik deezen Engel kunnen beminnen! Hoe gelukkig ware ik nu met myne Lotje; met myne Lotje, die my zo bemind heeft, dat zy einde- 3yk ó God! Ik kan dit helfehe denk- 'beeld niet verdraagen ! Leefde zy I . . Was de fchoone Helder gehuwd! ...... 't,3* myne armen zou zy de gelukkigfte, de aange, fcédenfte aller Vrouwen zyn. Wat zeg ik? zoa, eene Lotje de lieve oplettendheden der dankbaare vriendfchap niet onderfcheiden hebben, van de keurige tedere zorgvuldigheden der liefde ? En zou zy dan gelukkig met my geweest zyn ? Zy , myne aandoenelyke, myne kiefche Lotje? . Oiunooglyk! Liefde laat zich niet door vriend fchap voldöen. Ik word weder de ellendigfte aller Menfchen; zo ik my zelf niet van alles verwyder, verftrooi, losruk. Ik 3» uit, ik moet gezelTchap zien; welk, komt ar niet op aan. Nu heb?, gy immers een Brief van. nryn.c Letjes wiilem. £>EIt-  WILLEM LEEVEND. 10, DERDE BRIEF, Mejuffrouw adriana eelcour. aan den Heer willew leevend. myn waarde vriend! u begin ik te hoopen , dat gy de waardigheid van uw karakter eens weder zult handhaaven. Gy zult des eens weder uwe betrekkingen op de Maati'chappy erkennen , en daar aan voldoen. Ten dien einde wilt gy u afleidingen bezorgen; gywilt u verwydereu, verflrooijen : het komt er nu maar op aan, om eens te gaan zien, of de uitgekoozene middelen wel zo goed zyn, als het oogmerk , dat gy daar door poogt te bereiken. Ik zie met genoegen, dat ik taamlyk wel over u geoordeeld heb. Een Willem Leevend kan wel eens door eene drift overwonnen, maar nooit in flaverny gehouden worden. Zo dra de eerde flag gebroken is, moet zich alles herftellen. Dwaaze, zwakke, moedelooze fchepzels kunnen, om dat zy een fchat verlooren hebben, zich vrywilligver-, fteeken van alle de zegeningen, die er op hun nederdaalen; onbezonnen fterveliugen kunnen, met verwyt en bitterheid, alles wegfmyten, wat er' nog tè- gGnieten overbleef; maar myn edeldenkende Vriend zou zich fchaamen dus te handelen. B a J*t  20 HISTORIE VAN DEN HEER Ja, gy hebt Lotje (blyf bedaard! gy móet dit denkbeeld leeren draagen !) aan de liefde voor uwe Helder opgeofferd; maar zoud gy eene Helder aan uwe overdreevene droefheid kunnen opofferen ? .... Is het dan onmooglyk, dat zy u gunflig gedenkt ? dat zy de uwe nog eens kan wordén ? Myne vriendfchap verplrgt my, om, over een gedeelte uws Briefs, de volgende bedenkingen neder te zetten. Beproef die eens wel. Wy hebben , meen ik, nooit reden om gerust te zyn, dat het doen van eenen pligt ons ter harte gaat, als wy alles aangrypen, dat in ftaat zy, om ons dar doen moeilyk te maaken. Zo lang gy des alles aanvoert, wat dienen kan om u uw verlies op het fterkfte te vertegenwoordigen " als gy uwe oogen fluit; u afzondert , om des te leevertdiger haar lief gelaat, haare beminlyke fteffl, haaren ommegang, haare gezegdens voor u te haaien: zo lang zal zy ook, het zy gy flaapt of waakt, voor u zweeven; zo lang gy uwe geheele ziel dus met' haar vervult, zullen uwe droemen zelf u gccne rust doen genieten; zo lang gy eenen geestvervoerenden wellust geniet, in haar overal naar te wandelen, haare kamer bewoont, haare plaats voor u verkiest: zo lang zult gy ook volmaakt ongefchikt zyn , en blyven, om uwen pligt te volgen. Over uw bezoek by haar grif , fpreek ik nu filet ï  willem leevend. si niet: weet alleen, dat ik het hoogst afkeur, en dat wel om de vreesfelyke gevolgen, die het op uwe gezondheid zoude kunnen hebben! Zeg my, myn Vriend, kunt gy, dus handelende, gerust zyn, dat gy poogt te bukken, voor den wil van hem, dien gy aanbidt? Durft gy, dus doende, wel denken, dat alles zuivere vriendfchap was, 't welk gy voor Lotje gevoelde ? Om alle deeze redenen, bid ik u, dat gy u, voor eenigen tyd., van haar verwydart. . . . Hoor my uit! Is het u ernst, de uitmuntende Helder te verdienen? (Of zyt gy ook reeds beneden deeze hoop gedaald ? ) Wel dan! verwyder alles, wat Lotje zo naby betrof, voor eenigen tyd van u, tot dat gy dit alles, zonder zulk eene fmoorende droefheid „ zult kun-, nen draagen. Geloof my, Leevend! alles, wat haar betrof, zult gy eens met eene zagte fmarte , uit ftillc weemoedigheid en tedere herdenking gejbooren, kunnen zien, kunnen behandelen. Ik beminde nooit iemand, zo als ik Lotje beminde; als myn kind, wat kan ik meer zeggen ? Maar ik mag nooit afftand doen van myne reden; of my ontflagen achten van juist dien pligt, die er dan voor my te doen ftaat. Om die reden, laat ik de aih my gelegateerde Bureau nog by u. Ik wil die tot een aandenken, en niet tot een prikkel van nieuwe kwellingen, gebruiken. Ik ben niet zoh. dcrling gevoelig; maar ik ondervind, dat iets van Lotje my thans te tferk aandoet, om het voor B 3  22 HISTORIE VAM DEN HEER eerste kunnen zien. Als het knellende der droefheid gefleten is, zal ik die Bureau daaglyks gebruiken: ik zal er altoos voorzitten, leezen en fchyven. Nu zoude ik dit niet doen kunnen ; zo is myn ziel geroerd, als ik ajn haar denk. Ik be«ryp des , wat uw hart en verfend beide doorftaan • maar! — waar ligt de oorzaak? Voornamenlvk m de wyze, waar op gy u gedraagt! Wy kunnen ons zelf volfirekt onbekwaam maaken tot eenen pligt, die wel zeer zeker voor onze reekening blyft. Wy zyn eigenlyk volmaaktbaare Weezens! Waar toch ftaat de weldenkende Vriend der deugd voor? Men kan alle Martelaaren geenc dweept noemen: ook niet, als zy met geestvervoering den dood omhelsden: te fterven voor den Godsdienst van Jezus, was hun pligt; dit voelden zy; en tonden zy koelzinnig zyn, als zy hun aandagt vestten, op dat gansch zeer uitneemend eeuwig gewigt van hemelfche heerlykheid, dat hun beloofd was door hem, dien zy heieeden? Zo lang wy ons wys maaken, dat de poogingen , die wy doen, om eene reeds hcevige drift nog meer aantevuuren, zeer edelaartige gevolgen zyn van een groot karakter; zo lang wy den vergiftigen zwarten poel van vertwyieling open houden, ja dieper graven; zo lang wy meencn , dat wy de deugden der nverlecdenen geen recht kunnen doen, zonder eene verregaande misnoegdheid ©mtrent de fchikkingen des Aimagtigcn: zolang H zal  WILLEM LEEVEND. 2$ ral men zich , ter zyncr pligts uitoefening, onbekwaam vinden. Ik heb, geduurende den loop mynes zeerftormagtigen levens, mcenen te zien , dat God ons, ter verbetering onzer zedelykheid, zeer veele en zeer onderfcheiden middelen aanbiedt. Deeze middelen zyn niet allen even edel, maar zy zyn allen even goed bereekend, naar onze onderfcheiden vatbaarheden en zielsvermogens , zedelyke fterkte , en toeftand. Hem, dien de edelfte middelen genoegzaam zyn, is de zedelyk gezondfte Mensch. Zou myn Vriend nu zo zwak , zo bedryveloos zyn kunnen, dar hy geene goede en uit den besten grond voortfpruitende daad zoude kunnen verrichten , nu hy zich niet meer onder het waakzaam oog zyner Vriendin bevindt? geene goede daad tot eene Godsdienftige daad verhoogen? Zou myn gevoelige Vriend te rug gehouden moeten worden , itoor de gedagten: wat zal myne deugdzaame Geliefde daar van zeggen? en ook niet bekwaam zyn , om, uit eerbied voor den Alvveetenden, die geelt lust heeft aan den Zondaar , te doen het geen voor hem te doen is? Rechtvaardig des uwe uitrpoó'rfgê droefheid niet, door die afteleiden uit uiyëri zucht , om altoos der deugd getrouw te blyven. Zou myn jonge Vriend , die reeds zo dikwyls getoond heeft , welke waardige denkbeelden hy van gewigtige zaaken voedt, zulke uiterlyke middelen behoeven, om zich tot den B 4 Ecrc-  34 HISTORIE VAN DEN HEER. Eeuwigen opteheflen ? Zou myn Vriend zyne deugd, het eenige, dat wy het onze kunnen noemen , oni <]at zy noodzaaklyk de vrucht van onzen yryen Wil zyn moet, niet aan zyne eigen wel gevestigde beginzels verfchuldigd zyn ? Ik hoop, ik vertrouw, dat gy reeds blqogt over deeze jeugdige ^xclamatien. Hebt gy echter, door eene berispelyke toegecT ting, uwe zedelyke fterkte verzwakt ; door de iunerlykfte kwellingen uw redeneerend vermogen ?ls uit elkander gewerkt? Behoeft gy des eenige ^oevoegzels? Zqek die by my, by de Vriendin Van uwe Lprtje. Ik ben wel min gevoelig dan voelen , maar de zwakheden der Menfchelyke natuur zyn my bekend, Ik ben medelydend, en fchrik voor alle liefdelooze beöprdeelingen, Vestig uw oog op de beminlyke jonge Dame, Wier naam zelf u dierbaar is! Poog haar te verdienen , door edel te denken en te do.en. Zorg om haarent' wij, voor uw leven , uwe gezond, heid, uwe hlymoedigheid. Wat er gebeure, gedraag u zo, dat zy altoos uwe Vriendin blyven kan, ook als zy de uwe niet wordt, door de tedere banden des Huwlyks, Zy zal nog eens weeT ten, door u weeten, wat uw hart om haar, en, pm Lotje geleeden heeft. Verrukt u dit zagte yeri Jrouwlyk denkbeeld niet? Nog een woord, en dan eindig ik. Kunt gy $e yerfcheurende fmarten der droefheid niet ontvlieg  WILLEM LEEVEND. 2§ Vlieden, dan in de verftrooijing V Moet een gezelfchap van losbandigen, die u zelf tegenftaan, by n dat van een Engel opvolgen ? Dit had ik van u nooit gedagt. Bedrieg u niet. Noch wyn, noch het ibel, kunnen eenen Willem Leevend dien troost geeven, dien hy behoeft. Met fidderend medelydcn , zie ik u aan den kant eener gevaarlyke fteilte. Sta ftil! zie eens, waar gy zyt. Weet gy , waar de volgende trede u brengen zal V Is bedwelmd zyn, herftelling? Is ongevoelig-, ],e;tl geneezing? Beantwoord my dit eensi bedaard. Afleiding moet gy hebben : niets is u noodzaak, lyker; maar gy moet die zoeken in het gezelfchap, van braave, kundige, niet zwaarmoedige Men, fchen. Gy moet veel lichaams beWeeging hebben, veel te paard ryden, zeer geregeld leeven; gy hebt rust noodig. Gy hebt zo veel geleeden, dat. gy door uw verbleekt, vermagerd gelaat, en ont, kragt voorkomen, aandagt opwekt. Dit moet niet; zyn; om duizend redenen moet dit niet zyn : uwe zuivere zeden zouden verdagt kunnen worden. Kom, myn Vriend, volg myn raad; neem eens een vast befluit, en volg het met uwen m< cd. Dan, zult gy zo wel de achting als het medelyden be* houden, van XJwt Vriendin, A. BELCOUR. B $ VIE&,  26 HISTORIE VAN DEN HEER VIERDE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mevrouw cornelia van oldenbu.rg. geliefde vriendin! Van harten geluk, met het aangenaam voorval in uwe familie ! Ik heb, uit een Brief van de Kraamvrouw aan haare Vriendin, vernoomen , hoe het mooglyk was, dat dit Tooneel by deeze degèïyke Merïfchen geopend is. Het is Daatje waardig; meer zeg ik niet. Wy zien hier myne geliefde ftelling weder bewaarheid: dat men onder de eenvoudigften de beste Menfchen aantreft. By deeze geleegenheid valt my het volgende in: gy zult wel merken , waar op ik doel. Als iemand door eene treffende redenvoering, of een geducht voorval, niet getroffen wordt, zegt men , dat Mensch is een verhard fchepzel. En zie daar! de zagte oogwenk eencr dcugdzaame Vrouw, een traantje van een'onnozel kind, het onöpgefierd verhaal eener goede daad, ontwapenen hem; raaken dat punt, daar hy gevoelig is, en alles beantwoordt aan onze liefdcryke hoop. Alles gaat natuurlyk; maar de Menfchen zyn zulke groote liefhebbers van het wonderbaare , dat men de verandering van dien Man aan een mirakel EOefchryft, veel liever dan  WILLEM LEEVEND. 27 dan alles afteleiden uit de cigenaartige leiding der Voorzienigheid. Weeten wy dan niet, dat wy niet allen op dezelfde wys bewerktuigd zyn ? Het geen myne Chrisjc tot verrukking toe beroert, het geen.eene zoetaartige Everards tot traanen toe beweegt, za,l myn Zoon met koele tevreedenheid befchouwen ; hy krygt den naam van ongevoelig te zyn: dit is echter niet billyk. Wat denkt gy was de pasfage , in der jongen liedens bemind huisboek, de Burgerhar.' , die mynen eruftigen Helder het fterkst getroffen heeft? Deeze: waar in de Heer BI afkaart aan Mevrouw Buigzaam het volgende fchryft: „Ik „ meen myne reis op Brusfel te neemen , enz. „ enz. en denk over Rotterdam op Amfteldam te e, komen, om het overfchot myner dagen zonder ,, beflommering door te brengen , tot dat eens de ,, Heerc God Abraham Blankaart in zyn eeuwig ,, ryk zal opnecmen; want dat is toch het voor- naainfte." . Hy lag het boek neer, en ik zgg, dat er eenige traanen langs zyne manlyke wangen ncclervlociden. My trof het ook. Evenwel er is eene andere pasfage in het zelfde boek, die myn geheel hart ontroerde. Daar: daar het onvoorzichtig Meisje naar den Hortus Medicus gaat. Ik trilde, toen ik my dit verbeeldde. ,, Daar gaat „ het kind, zei ik, en dat met zo een fchurk! „ de Plantage door ; de Muijerpoort uit ; de „ Meer in. . ." Ik voelde , dat ik Moeder was ; dat  «8 HISTORIE VAN BEN HEER dat ik eene Dogter had en wat dit zegt, laat zich niet befchryven. Nu nog is het my te beweeglyk. De redelyke gevoelens der Menfchen worden op duizend onderfcheiden wyzen geroerd, geleid, overtuigd , overgehaald. Hadden onze publique fpreckers, en onze bekwaamde fchryvers meerder Menfchenkennis in 't algemeen, en kenden zy hen beter, voor wie zy fpreeken, of fchryven; Ik geloof, dat zy veel meer nuts doen zoude» dan nu, ook als zy hun onderwerp magtig zyn, en het wel uitvoeren. Alle redelyke voordellen hebben op allen niet dezelfde uitwerkzels. Het gaat hier mede als met de geneesmiddelen. De ondervinding leert het. By deeze geleegenheid, derk ik daar aan de volgende Jjjecdóte. Men befchuldigde Madame la Concinl, Favorite van Maria de Medicis, Koningin van Vrankryk, dat zy in den eigenlyken zin de Vordin betoverd had. Men daagde haar voor het Parlement; men deed haar de befchuldiging weeten. En (vroeg de Prefident,) van welke tovermiddelen, Mevrouw, dit willen wy weeten, hebt gy u bediend, om de Koningin zo volmaakt, zo geheel, zo in alle whfelvalliglieden, aan u gehecht te houden, dat zy eigenlyk door uwe oogm ziet, door uw hart gevoelt? Zie hier het antwoord deezer zo groote als bcminlyke Vrouw. Met eene edele verontwaardiging , die «aar? verachting voor deeze dwaazc Rechtbank te*  WILLEM L E E V E N B. ten fterkften uitdrukte, zeide zy: door die middelen '—1— (hier verhief zy haare item een Weinig, en wees op zich zelf,) die eene Vrouw, als ik ben, is het haar der mseite waardig die in *t werk te flellen, in haar vermogen heeft: zy bejlaan in die overmagt, die haare groote genie, indien 231 zelf maar een tedergevoelig hart bezit, altoos heeft ever een zeer beweegbaar, minder verheeven, maar even gevoelig karakter. Deeze anecdote geeft m/ ftof tot veel en geenzins oppervlakkig denken ! Zy, die alle zedelyke ongefteldheden door dezelfde middelen willen geneezen , leggen hunne eigen onkunde aan den dag. Zo ik wensch nuttig te zyn aan iemand, moet ik zyne achting, zyrt Vertrouwen winnen; dan zal hy my zyn hart openen. Geloof niet, dat eene Juffrouw Veldenaar myne Chrisje zo veele dienften zoude gedaan hebben , indien zy alléén de geachte Vriendin gebleeven was. Chrisje moest liefhebben, zo wel als achten. Het hart haarer Vriendin moest haare behoefte worden: om dien fchat te erlangen, moest haar niet» te moeilyk vallen. Dit voorzag ik; er*, het karakter myner Dogter heeft er, zo wel irt. fterkte als fraaiheid, door gewonnen. Thans is> zy, door myne befchikking, ter bereiking vant een oogmerk , haar zelf onbekend , daar gela-i geerd. Het overlyden der waarde Juffrouw Roulin heeft svy zeer aangedaan. Dat dit fterfgeval uwen aandoen-.  3° HISTORIE VAN DEN HEER doenlyken Willem zeer getroffen heeft, begryp ik leevendig. Hy bemoeit zich met ons niet. "Deeze woorden zyn die myner Vriendin niet! Het fmart my, dat gy gelooft reden te hebben, om over hem niet voldaan te zyn. Bedenk echter, of myn Heer van Oldenburg de Man wel is, om een verdwaald Jongeling ( indien Willem dien naam verdient,) te regt te brengen! God gceve, dat alles ten besten moge afloopenden hy aan onze uitzichten beantwoorde; dat hy de veelvuldige verleidingen ontkome! dan zult gy u nooit behoeven te bezwaaren , dat gy hem van onder uw oog hebt laaten vertrekken. Ik Koude dit fterflyk leven juist wel niet voor een dal van traanen; maar befchouw het echter als een proefftaat. Myn leven blyft nog een fchakel van Gods onverdiende zegeningen. Ik bemin eenen waardigen Man en braave Kinderen , ca word door hun met de grpotfte liefde weder bemind. Chrisje is de vreugd van myn Moederlyk hart, de roem van myn leven.' Myn Zoon heeft, 't is waar, noch haare fchittcrende begaafdheden, noch haar beminlyk karakter; maar hy heeft een goed hart, een goed oordeel, en leeft naar zyns Vaders ernstige beginzels. Ik denk wel eens, dat ik al te gelukkig ben voor eenen preefftaat'; en verwagt, nog voor-mynen dood, den eenen of andren ramp. Waakzaam, bedaard, niet beangst, wagt ik iets fmarteiyks af, 6 Ik ben gerust, dat' va j  WILLEM LEEVEND. 31 my die over zal komen, indien de hoogde Wysheid die ter myner loutering noodig oordeelt, en houde my verzeekerd, dat deeze myne onderworpenheid Gode aangenaam is. Gaarn zag ik, dat de braave Heer Renting mvn Schoonzoon wierd. Maar ik weet, dat Chrisje niet uit dyf hoofdigheid tegen onzen wcnsch handelt. Zy zal nooit tegen onzen zin trouwen ; het is ook billyk, dat zy niet, tegen haaren zin, hier toe gedrongen wordt. De Brieven, die wy van tyd tot tyd van onzen Zoon ontfangen, geeven de aangenaame berigten van zyne gezondheid en vergenoegen. Ik vrees niet, dat zyn hart zal bederven , naar maate zyn verdand verbetert. De correspondentie tusfchen Willem en hem gaat niet druk: maar zo is het, verdrooijing by den eenen , overdreeven lust tot dudie by den andren; ik belluit er niet uit, dat zy niet wel met elkander zyn. Het fchynt, dat de vastheid des Manlyken karakters die rustpunten, die tedre bewyzen van aandenken zo niet noodig hebbe , als wel dat eenigzins zwakke, 't welke jonge Vriendinnen altoos ontwaar worden, wanneer zy eene vuurige en beftendige vriendfchap voor elkander gevoelen. Dit zie ik weder bewaarheid in onze lieve Everards. Chrisje en zy zyn in den waaren zin des woords Vriendinnen. Er is reeds eene Briefwisfeling begonnen , die my uitneemend bevalt. Wy, Vrouwen , hebben de gelukkige gaaf, om, ook over klei-  38 HISTORIE VAN DEN HÉÉR kleinigheden, aangenaam te fchryven aan onze ge-» lielde Vriendinnen. Eene welgeleide correspon-» centie opent den geest op de gelukkfgfté wyze; Zy doet ons onzen aandagt ergens op vestigen ; en dit is doorgaans het gebrek van jonge Meisjes: zy zyn al te vlug. Er is ook een zeer zoet vermaak in het fchryven van eenen Brief aan de Vriendin , voor wie wy niets verheelen. Be bemin de jon-> ge Mevrouw Everards met tederheid. Hoe onweerflaanbaar is haare zagtheid! Zy heeft veel van myne Chrisje, en verfcheelt echter zeer veel met haar. Myner Dogters karakter is grooter, vas-1 ter, verheevener: maar zy heeft niet veel van flat weeke, gedwee buigzaame , 't welk haare Vriendin tot eene zo lieve Vrouw maakt. Chrisje zou, zelf^op eenen throon, eene edele figuuf maaken. Haare houding , haar gelaat, zo wel als haare wyze van denken, van uitvoeren, zyrt daar toe geltemd. Zy heeft eene grootfche eenvoudigheid, ook als zy weldoet, die zicli nier/ laat uefehryven. Zy is boven veele gebreken, orrt dat zy die in een verachtelyk licht befchouwt; al wat laag is, of haar zo voorkomt, kan haar niet befmetten. Zy helt wat over tot het geen wy, irt onze jaaren, romanesk noemen. Haare ziel is hooggeftemd; tot in haaren Godsdienst toe, ï# iets van het geestvervoerende, dat meer gevoel dan rede onderftelt. Ongeftadigheid is haar gebrek niet: een Vriend of Vriendin op te geeven < daar  WILLEM LEEVEND. ijg daar heeft Chrisje Helder geen denkbeeld van. Wordt zy beledigd, dan bepaalt zy haare gevoeligheid daar over binnen eenen koelen fmadelyken glimlach, en fpreckt er nooit over. Men kan riet alles met haar doerf. Doet zy iemand iets enaangenaams , en toont men haar dit , dan heeft haar gevoelig hart geen rust, voor zy dat verbeterd heeft, en vergeeving verkreegen van het beledigde voorwerp. Haare gevoeligheid gaat ièyne befchryving te boven. Zy bemint echter nog niet; maar haare behoefte is vriendfehap. De lieve Everards is idolaat van Chrisje. Zy is het volmaakt afbeeldzcl haarer Moeder; maar het goedige van den bon homme, zo als wy Renard pleegen te noemen, zweeft over' haaf gelaat zo fterk door, dat ik haar meermaal met Moederlyke welgevalligheid aanzie. Myn Heer Helder houdt byna zo veel van haar als van Chrisje, — zoude ik zeggen, was dit mooglyk voor hem. Groet voor ons myn Heer van Oldenburg; e» èeloof, dat ik altoos wensch te zyn Uwe Vriendin, 'suzanna helder,* gebooren van beek. v'TF-  34 HISTORIE VAN DEN HEER VYFDE BRIEF. De Heer willem leevend aan den Heer jam BRES. myn heer ENVRIENü! oor veele maanden fchreeft gymy eenen Brief, dien ik toen niet ten vollen beantwoordde. Er is my zcdert dien tyd zo veel ontmoet, dat ik naauwlyks aan dien Brief meer dagt; doch thans willende beproeven , of ik ook in ftaat zoude zyn , om myne gedagten eens eene andre richting te geeven , ga ik er my toe zetten, om dien Brief nogmaal in te zien, en er myne gedagten zo wel als over deszelfs fchryver over mede te deelen. Gy zoekt rust en geluk. Dat is zeer billyk. Gy doet my be fluiten, hoewel gy het niet uitdrukkelyk zegt, dat uw rust en geluk beftaan in luiheid en wellust. Gy zoekt dan iets zeer uitmuntends! Maar, waarom ftelt gy den ftaat des Godsdienst in uw Vaderland zo ongetrouw voor? Weet gy zelf niet beter ? Dat veele Duitfche Godgeleerden het niet eens zyn met het fystema der heerfchende Rechtzinnigheid, en meer tot de gevoelens van anders denkende Christenen overhellen, is bekend, maar zy blyven dezelfde getrouwe vrienden van de Leer des Euangeliumsj ja zy bewyzen, door hunne  WILLEM LEEVEND. '3^ riè oordeelkundige Schriften, het denkend Publiek dienden, waar voor die God, dien zy aanbidden , hun alleen kan beloonen. Er worden zeker in Duitschland Geleerden gevonden, die niet alleen de oudergcfchoven Leerftukken des Geloofs wegnecmen, maar ook de Leer des Christelyken Godsdienst jammerlyk knotten ; en het fyftema desEuangeliums tot een famenftelzel van den Natuurlyken Godsdienst verzwakken. Dit weet ik. Hoe of deeze Geleerden onder hunne byzondcre Vrienden fpreeken, weet ik niet, maar uit de ontrouw , die gy reeds gepleegt hebt, kan ik geen gewigt hangen aan uwe vertellingen; en vooral niet aanneemen, het geen gy van den voortreflyken Semkr verhaalt, by geleegenheid van het bidden over tafel. Myn Profesfor Maatig verfchilt in begrippen zeer veel met Profesfor Semler , doch hy neemt uw getuigenis niet aan, als het zo weinig eere doet aan een Man, wien zo veele talenten zyn toebetrouwd. Gy ziet hier uit, dat ik zyrt H. Ew. dit verhaald heb. Uwe befchryving van dert Godsdienst der fatfoenlyke lieden , en welken gy Salornons Godsdienst noemt, is een Leerltelzel van de fnoodfte zedeloosheid, of hy beteekent niets; dit zullen wy eens onderzoeken: Daar is een God', Hy is hoogst gelukzalig ;Wani Hy geniet alles, waar voor zyne natuur vatbaar is. £ z ik  S6 HISTORIÉ VAN DEN HEER Zie daar, dit is ook de God der Christenen', Maar wdarin is uw God hoogstgelukzalig? In Epicurifche vadzigheid? Hy, dien wy aanbidden, is alleen vatbaar voor geestelyke heiligheid. Alles, wat zyn eeuwig verftand goedkeurt, is goed; alles wat daar mede ftrydt, is kwaad. Die God wil, dat wy ook hoogstgelukzalig zyn , door het genot van alles , waar voor onze natuur vatbaar is. Even goedgunstig is Hy, dien Wy aanbidden. Hy wil, dat wy door de opvolging der voorfchriften onzes verftands het zedelyke fchoone omhelzen , dewyl wy dan rust en vreugd moeten vinden , en des gelukkig worden.- Die God wil, dat wy ons al dat vermaak hezor* gen, waar voor elk op zich zelf meest vatbaar is; zonder elkanders [maak te bedillen , of elkander in eer of goed te benadeelen. Dit is zo waaragtig, dat Hy ens allergenadigst heeft laaten waarfchuwen, om ons toch niet meest Vatbaar te maaken voor genietingen, die tot onze geheele natuur niet behooren; om dat zy ons tot de dieren verhagen, boven welken Hy ons zo verre verheeven heeft. Indien gy nog weet, wat het zegt, een mensch te zyn, dan moet gy toeftaan, dat ons  WILLEM LEEVEND. 37 ons geluk het uwe oneindig overtreft. Onze Godsdienst wil ook niet, datwy elkanders fmaak betwisten ; hy is echter zo vriendelyk, dat hy ons aanzet cm zulken , die hunnen zedelyken fmaakbedorven hebben , en dus den welftand van hunnen eeuwigen geest ondermynen , ware het mooglyk te herftellen. Wy hebben ook geene vryheid, om andren, in wat opzichte ook, te benadeelen; om dat dit ftrydt tegen de onverauderbaare wetten der rechtvaardighied, en ons noodzaaklyk moet verwyderen van het genadig oogmerk, dat God zich (telde, toen hy Menfchen vormde. Grappig leeft gy met de aangehaalde woorden van Salomon! Op die wys kan men een Auteur alles doen zeggen. Dit is toch het deel der Menfchen: zegt de, Joodfche Wysgeer; hy ziet alleen op het genot, dat men van zyn arbeid heeft. Maar het einde van alle menfchelyke verrichtingen blyft wel zeker: vreest God, houd? zyne Geboden; dit betaamt alle Menfchen ; want God zal ieders werk in het Gerichte brengen, het zy goed, het zy kwaad. De Christen Godsdienst is voor den Mensch gefchikt, Wy fpreeken nu maar van het Zedekundig gedeelte. Hy wil niet, dat wy onze driften uitroeijen; want hy wil nooit'het onmooglyke; maar hy beveelt en leert ons met een, om onze driften te maatigen, en tot de waare voorwerpen op te leiden. Hy onderdrukt geen eene redelyke neiging van onze ziel. Maar wy maaken  33 HISTORIE VAN DEN HEER ons zelf, dwaazen als wy zyn! zo wel kunstdriften, als kunstbehoeften; en eene vernuftige weelde geeft voedzel aan allen. Kan nu eene Leere, die van God is , toeftaan , dat wy ons onhcrftelbaar bederven ? De Christelyke Godsdienst is grootsch op den Mensch! Hy leert ons onze natuurlyke grootheid handhaaven. Heerlykheid en deugd zyn de bedoelingen. Heerfchen over onzen geest is de hoofdbezigheid. Hy bezielt ons met eenen verftandigen eerbied voor ons zelf. Hy zegt: zoud gy, gy die geworden zyt tot kennis en gelukzaligheid , zoud g y dat kwaad doen , en zondigen tegen God ? Uw God is een liefhebbend Vader, die zyne kinderen alle vermaaken bezorgt en toeftaat; mits dat zy onder elkander vrede houden. Is dit kwaadwilligheid, of domheid ? De God der Christenen is een verftandig Vader, die nooit toelaat, dat zyne kinderen zich zelf ongelukkig maaken. De genoegens, die hy vergunt, zyn ook van gecnen aart, dat zy fchielyk tegengeftaan, en door andren moeten vervangen worden. De fynfte fmaak verlustigt zich in derzelver genot; zy zyn Godc betamelyk. Uw Godsdienst belooft niet Jlegts; hy geeft Wer{($#». Met  WILLEM LEEVEND. 39 Met deezen trek zyt gy allen magtig in uwen fchik. Maar welk een kaarige Godsdienst is het evenwel , die flegts in dit vlugtig onzeeker leven wat te fchenken heeft, al waren zyne gefchenkcn al eens van een beter aart ! Hoe weinig is die Godsdienst bekend met de menfchelyke natuur! hoe weinig kent hy de ver- baazende kragt der Hoop en Vrees ! maar niet verder : zyne minderheid valt genoeg in ieders oog, dat het licht der waarheid inlaat ! Wanneer ik gebruik durf maaken van myn ydel Leven, enz. enz. Wanneer ik den¬ ken durf, enz. Zyn dit ook iets anders dan dolle exclamatien? Denk ik niet? Durf ik niet denken ? Denkt de bedagtzaame voorftander van den Christelyken Godsdienst niet. Gy kentmy; gy weet, dat ik denken kan, en gaarn denk. Dit fla ik des over. Nog een woord over myn ydel leven. , -tóawfct . 1 Dat leven kan ik, genoomen , ik had eenige, bedenkingen tegen de volkomenheid der bewyzen voor den Christelyken Godsdienst, niet beter aanleggen , dan naar die zedelyke wetten, waar voor alle eerlyke lieden eenen verftandigen eerbied hebben ; dan tej- verkryging van C 4 JSUl-  4o HISTORIE VAN DEN HEEK. zulke gezonde en zuivere denkbeelden, die een redelyk Weezen betaamen. Is er ook zo veel aan vast, om de byvoegzels van bet weezen. der zaak te onderfcheiden^? 'Wat heeft de eenvoudige Godsdienst van Jezus te doen met School'fche Leerftelzels , die alleen in de harsfens der Godgeleerden hun beftaan ontfingen? Onedelmoedige vyanden! gy befchuldigt hem van dwaalingen, van ongerymdheden, welke, in zyn Euangelie , niet gevonden worden. De Christelyke Godsdienst heeft nooit vervolgd, heeft nooit de Rede veracht, nooit door wreede zelfskwellingen de Natuur ten pynbanke gevoerd ; nooit dreef zyne altoos zegenende hand nutte Inwoonders der waereld naar huilende woeffynen, naar de duiftere verblyfplaatzcn der luiheid en des Bygeloofs. Hy kwam, even als zyn groote Infteller , om te zegenen , niet om te verderven. Overal , waar de wel begreepen Godsdienst van Jezus het best betracht wordt, vindt men de nuttigde Menfchen, en de Maatfchappy in den breédften bloei. Uw' en myn Profesfor is 'en blyft dezelfde uitmnntende Man , dien gy plagt te eerbiedigen. Hy ziet nog even gaarn vergenoegde , en des gelukkige menfchen; hy wil alleen, dat wy het genadig oogmeik van den Allerhoogften niet ten onzen bederve verwoesten. Myn zedeii ké fmaak trekt niet naar het geen gy ge■ ' luk  w j l l e m l e e v e n Q. £tt luk en rust noemt. Ik weet , dat waarheid en gezond verftand voor elkander bereekend zyn. Ik ïchryf dcezen, doch weet niet, waar gy u thans bevindt (*). Ik vond echter goed, om deezen te fchryven , of er nog eens geleegenheid kwame, om hem aan u te zenden. Met welmeenenden yver ben ik, is het moogJyk zo te blyven, Uw Friend, Vf.i LEEVENJ), f*) I^ïiet afgezonden, by mangel van adres, maar bSj waard in het verzegelde Packet. C 5 ZES-  4* HISTORIE VAN DEN HEER ZESDE BRIEF. Mejuffrouw JACOBA VELDENAAR aail MeVrOUW PETRONELLA EVERARDS. MEVROUW — i J^jo zoude de welleevendheid my gebieden u te noemen , indien niet myn hart myner pen een veel liever naam dicteerde ; ook nu , nu ik de eere heb , u voor de eerde maal te fchryven. Lieve Vriendin! Zie daar, zo noem ik u, om dat ik u als zodanig befchouw. Eenvormigheid van fmaak, overeenkomst van begrippen omtrent eene ons dierbaare, zo als onze Helder my is, voorbereiden ons ongevoelig om haar te beminnen, waar in wy zo veel van ons zelf vinden: gelukkig, indien ons bedaard oordeel die lieve neigingen van ons hart toeftemt! Er is, myne lieve Mevrouw Everards , eene fchoone eenvoudigheid in uwe brieven, die my het eigenaartig afbeeldzel geeven van uw beminlyk hart, van uw gezond oordeel. Ik vind zó veel waarheid in uwe gedagten. Ik zie er zo niets in van dat gepynigdc , 't welk veelal den ftyl karakterifeert van zulke Dames, die men alléén tot ornamenten der fraaijc wacreld heeft poogen te  WILLEM LEEVEND. 43 te manken; en zich dan inbeelden, dat men niet moet fchryven , zo als men fpreekt : laat ik liever zeggen, die gelooven, dat wél fchryven iets anders is, dan wél fpreeken. Kan men dus verwonderd zyn , dat zulke fchryffters , zo zy eenig vernuft hebben , in het valfche verheevene, in den geaffecteerden ftyl vervallen? Dat zy, pedanten in haaren rang, ons vermoeijen mat eene rommelzóó ten onpasfe by een gehaalde geestigheden? Natuurlyk is het afbeeldzel , dat gy van u zelf maakt, daar gy fpreekt van de omftandigheden, waar in gy u eens bevond: gy hebt al de verdiende van u zelf te hebben opgevoed. Uwe gedagten over myne Chrisje overtuigen my , dat gy haar gezelfchap waardig zyt. Dit doet haaren u, en my zelf eere aan. Weinigen zien, wie zy is , en nog minder zien zy, wat zy worden kan. Dus verre verfchillen wy niet in 't minftc; doch nu volgt er iets, waaromtrent ik het met u niet eens beu, Het betreft my zelf. Men zegt nietten onrechte: liefde is blind .-trouwens, alles, wat ons oordeel beroert, ftelt ons buiten ftaat, om wel te kunnen opmerken. Ongaarn houde ik my beezig omtrent haatelyke neigingen en onvriendelyke driften, en thans zoude zulks ook geheel buiten myn plan zyn. Ik kan buiten dit even goed, het geen ik bedoel, uitdrukken. Gy vleit my; myn hart zegt het my. Ik weet wel, lieve Vriendin > dat zulks geenzins uw voor--  |4 HISTORII VAN DEN HEER voorneemen is; gy kunt my des dit gezegde niet kwalyk necmen. Gy ziet my alleen van myne beste zyde, en mooglyk door een wat fterk vergrootend glas. Uwe oogen zyn die eener tedere Vriendin, maar uwe vooringenoomenheid belet, dat zy thans zeer fcherpziende zyn. Wat dunkt vi V Behoorde men die, die men wildepryzen , ook niet eerst van eenen gèbrekkigen kant te befchouwen, en die, die men wilde wraaken, van de volkomenfte zyde? My komt dit zo voor. Denk niet, myne lieve, dat ik my nu verre beneden myne plaats ga zetten : neen! Ik erken dankbaar dat myne Opvoeding door de beste Ouders voltooid is, naar die regelen, die het verftand goedkeurt , en die de deugd toejuicht: dat de Natuur my eenige gelukkige gefchiktheden gaf, waar door hunne moeite en vlyt niet geheel onbeantwoord zyn gebleeven. Meer kan ik niet toeftaan; en zoude er zelf niets van melden , indien ik daar, voor my , geene gewigtige pligten uit afleidde. Als gy des by my komt, (cengeluk, waar naar ik yverig verlang,) zal ik in vertrouwen met u fpreeken, dus zeggen : ,, Lieve Mevrouw Everards, gy, „ die in ftaat zyt, om eene Chrisje Helder te ken„ nen, te onderfcheiden, lief te hebben , bemin „ my ook. Het weinige, 't welk ik ter onzer „ volkomenheid kan toebrengen, wil ik met be„ reidvaardigheid geeven. Ik ben noch in beminlykheid van perfoon , noch in omftandig-,  WILLEM LEEVEND. 45 5, heden naar de waereld, eene Chrisje Helder; „ maar, Vriendlchap vervult alles; zy maakt alles gelyk. Met blydfchap ontfang ik u uit haare „ hand , die de eerfte plaats in myn hart be,, houdt;" en dan zoude ik uwe twee regelen dus wel willen beantwoorden: Hoe gelukkig maakt ons Vriendfchap t A's de Deugd het z»gel drukt Op deti band, door kaar gevlogten: Dan is Vriendfchap zaligheid. chrisje ten vervolge. Dus verre fchreef myne Vriendin. Hutsfelyke. bezigheden doen haar de pen nederleggen; ik zal die opvatten, en haar fchryvende weder by my Wagten. Mag ik u eens toonen , hoe naauwkeurig ik haare letteren kan nateekenen ? Dit is eene dier zoete genoegens, die ik alleen aan eene gevoelige Mevrouw Everards kan doen bezeffen. Gy ziet 9 dat Juffrouw Veldenaar regelmaatig fraai , geregeld fchoon fchryft; alles is net, alles is eenvoudig: haare trekken zyn zo juist als haare gedagten. Ik fchryf vlugger , leevendigcr; maar 011gelyk, meesteragtig , of — onleesbaar. Myne denk-  aö historie van den heer denkbeelden overrompelen myte dikwyls; of weigeren met eene noodige vaardigheid te verfchynerjj Was het myn Heer Everards niet, die onlangs aan myne (ook uwe) Mama, vertelde: dat de zeldzaame Lavater óók uit de handfchriften de karakters beoordeelde ? Heeft hy niet aangenoomen, daar uit te beoordeelen , of de fchryffters of fchryvers derzelven al of niet bereekend waren voor elkander? Konden wy er de proef eens van neemcn ! maar ik heb (in ernst gefprooken, ) te veel of te weinig verftand, om over de gegrondheid of het chimerique zyner meefte Hellingen te' kunnen oordeelen. Ik twyfel, of toevallige oorzaaken niet te veel invloed hebben op het vormen onzer Letters Dit daar gelaaten! Konde ik zo goed haaren ftyl als haare letters navolgen ! doch tot het onmooglyke is niemand verpligt: laat elk zyn eigen ftyl houden; laat elk maar het gebrekkige daar van verbeteren. Ik denk zo in den geest myner Vriendindat ik niet behoef te zeggen, hoe ik over uwen lieven Brief denk. Gy zyt ook, zie ik, zo zeer als ik zelf, overtuigd van de noodzaaklykheid,- dat jonge lieden eene Vriendin hebben, die in ftaat is om te onderwyzen en te verbéteren. Wy weeten met een, hoe het op dit ftuk geltcld is. Lieert men zich met zulken , die merkelyk ouder zyn dan wy: eene gemeenzaame verkeering met haar wordt ons als eenebyzondere infebikkelykheidtoc-' ge-  ■WILLEM LEEVEND. 4? gereekend ; men ondervindt echter meermaalen , dat meerder jaaren niet altoos met meer verftand gepaard gaan. Niet ©m dat men langer geleefd, maar om dat men veel en naauwkeurig heeft opgemerkt , komt ons de voorrang op jonge lieden toe. Dit geeft die vvaare meerderheid, die voor ons zo nuttig kan aangewend worden. Zy, die veel ouder zyn dan wy, verftaan zo zelden de aangenaame kunst om ons te leiden ; zy verzeilen ons zo niet. Zy geeven altyd raad: het ik klinkt zo fterk door. Zy zelf noemen zich onze voorbeelden ; en dikwyls zyn wy fchrander genoeg om te zien , dat haar voorbeeld weinig beduidt. Oordeel des over myn geluk. Myne Vriendin is juist zo heel veel ouder niet dan ik, maar zy heeft die meerderheid, welke my zo te ftade komt. Toen zy myne Vriendin wierd, was ik niet half zo goed als ik nu ben. Ik was te zeer geneigd tot die fyne glorie, die men maar te veel vleit, als zy valt in jonge Dames, die ryk zyn , en voor de groote waereld worden opgevoed. Ik nam te dikwyls dat air de prote&ion aan, 't welk heele jonge Meisjes altoos zo kvvalyk ftaat. Ik geloofde, dat ik, als Dogter van myn Heer en Mevrouw Helder, recht had op onderfcheidingen, waarby myne eigenliefde zo wel haare reekening vond. Ik wist, dat ik gelukkige talenten had, en dat ik die naarftig aanlag. Ik was ten vollen overtuigd, dat men my niet vleidde, als men my voor fraai en  4S HISTORIE VAM DEN HEER erf wet gemaakt hield. Met één woord, ik hart veel geks, en vry wat befispelyke ydelheden. Na zo veel kwarfds van my gtfzegd te hebben * ga ik ü ook het goede', dat ik bezit, vertellen. Dit zal in een oogenblik afgedaan zyn: de Inventaris is niet ryk. Eerst ga ik my eens vertreeden. * * * c ó o s j e ten vervolge! 'Zo! heeft Chrisje myncn" Brief vervolgt? Heel goed; ik zal de pen weder opnecmen, tervvyl zy op het vérzdéfc* van haaï Mignion, Jetje, naar den Kindertuin wandelt, om te zien hoe hy mï in order ligt. . . : Daar zWeeft zy met liet kind aan haare hand een laan op. Welk een keurig fchildery! Hoe fraai, hoe zonnig is allés gedaagd ln fêhittererid wit huisgewaad , losjes gekapt, zonder hoed of pelife, treedt zy door de jonge boomen. . . . Zy fpreekt met het kind. . . . Zy beantwoordt de liefkoozingen van hetzelve, met die zagte inneemendheid, die zy zo volmaakt wel bezit. Ik las daar het geen zy gefchreeven heeft eens over. Ik zal haare zedigheid den aangenaamen ' dienst doen, van haare goedé hoedanigheden aan u te melden. Chrisje heeft de verdiende van zich zelf verbéterd te hebben. Toen Mevrouw Helder  WILLEM LEEVEND. 49 der ons by elkander bragt, was Chrisje, zo als1 zy nog is, oprecht, beftendig, en gevoelig. Wat kon er van zo een karakter niet komen; hoe volmaakt konde het worden! Ik wist, dat aan eene Chrisje Helder alles vryftaat. Schoonheid, jeugd en rykdom , hebbenvleijers, wier belang het is, dat zy vleijen. Men vindt zotten en doortrapten , dié bekoord worden , of zo fchynen \ door verregaande ongelykheid aan zich zelf. Heelt de fchoone caprices? zy noemen haar betoverend leevendig , altoos nieuw , nooit verveelend eenzelvig. Is zy fujet aan luimen? clan denkt zy. Is zy trotsch? zy kan, en behoeft ook, geene laagheden te doen. Is zy Kerks? zy is eené Heilige. Is zy geheel önbercekend voor het ernftige ? zy is eene Philofofe , die men te Parys zoude adorceren , enz. Dit wist ik: niet zo zeer by ondervinding; op' my viel nooit veel aandagt ; niemand vond het van zyn belang my te vleijen ; ik was noch fchoon, noch ryk; maar dit wist ik door myne zeer verÜandige Moeder, die in eene groote flad was opgevoed, erf dat wel door lieden, die van hunne ruime inkomlten een vry groot gebruik maakten. Dit zeker ftelt haar nog te meerder in ftaat, om op een afgeleegeii Dorp haare Kinderen eene'b'efchaafdé zo wel als deugdzaame opvoeding te geeven. ?. DEEL. D HCC  50 HISTORIE VAN DEN HEER Hoe achtingwaardig is nu onze Vriendin! Haar van natuur groot vcrftand is reeds gevormd; zy heeft veele, nutte en nette begrippen van zaaken en perfoonen. Nu ziet zy overal den mensch, en befchouwt hem afgefcheiden van alles, 't welk toevallig is. Zy heeft eenen kundige» eerbied voor God. Haar onbefchryflyk gevoelig hart maakt haar in haaren kring, door ftille weldaadighcden, tot eenen zegenenden Engel. Zy heeft zekere onbuigzaamheid , zekere vastheid , die daaglyks al meer de vvaare richting ontfangt; en die eens in eene edele ftandvastigheid kan verhoogd worden. Haar vernuft is fyn, wat fpotagtig; zy fpot echter goedaartig, en alleen met de zotheden van haaren evenmensen : trouwens , met haar eigene. Zy is een voorbeeld van kinderlyke liefde. Zy heeft niets beuzelagtigs, in wat opzichte ook. Zie daar, zo is byna het karakter onzer Vriendin. Oordeel, of zy onze vriendfehap eere aandoet. Stel een onbepaald vertrouwen in haar. Zy is geheel verheeven boven de modieufe kunst om met woorden te fpeelen. Hoe gelukkig zal de Heer Renting met zo eene Vrouw zyn! Ily ziet haar met onze oogen; eindlyk zal hy, immers dit hoep ik, zo Wel haare liefde ais haare vriendfehap verkrygen. Renting .... C U R i $4  WILLEM LEEVEND. %l * * chrisje ten vèt volge. Alweer over Reuring! Laat my maar met hem begaan, liet is , of alle myne goede Vrienden zich verbonden hebben , om my niet dan over Rénting te onderhouden. Ik acht hem zeer hoog; dit is billyk, maar, nu wy toch over zulke onderwerpen praaien , waarom moet onze lieve Willem zo geheel vergeeten worden ? Schryf het toe waar aan gy wilt, ik moet u eenmaal vraagen: waarom , Mevrouw Everards , noemt gy nooit den haam van hem, die altoos uw Vriend was , in wicn gy altoos zo veel belang naamt? Is dit wel zo als het behoort? Blyft de Heer lienting niet de zelfde eerlyke Man, al komt Willem zo eens in ons gefprek? Verliest hy daar door? Dit had ik den moed niet, om u mondeling te vraagen. [ Coosje, die over myn fcheuder ziet, vraagt hier. } „ En waarom niet?" -<—- Om dat gy, lieve vraagftcr, my moóglyk van eene overdreevene gehechtheid aan' oude Vrienden, die niet meer behagen moeten , zoud verdenken. „ Zyt gy nu wel oprecht, Chrisje; was dit de eenige, was het zelf wel de grootfte reden?" [Ik bloosde en zag haar fchro'omvallig aan. ] ,, Deeze bely- „ denis is te fchoön, om niet" Ik verft» tt ten vollen, Coosje. En ik u ook, D 2 , „ Chris-  5* HISTORIE VAN DEN HEER „ Chrisje." < Ten overvloede zal ik u eenigé regels opzeggen. De toepasling laat ik aan u, en aan onze lieve Everards, mids dat gy er geene gevolgen uit afleid, die ik niet toefla, om dat zy by my niet gezien worden. LA SYMPATHIE. Qui peut faire naitre dans moi Ces fentimens, inconnus a moi - mime ? jfe fais fort bien que je vous aime , Mais je ne puis dire pourquoi. yenevous connois point ,je ne connois point Fautre; j'Entre en vos intéréts dés le premier infant: Peut-être fon mérite égale bien le vótre; Mais il ne me touche pas tant. ye vous ai vu, fai pris parti; Cela fe fait fans que Ftn delibere, Sans même qu'on penfe le faire: j'Ai vu F autre & n'ai rien fenti. Cest r inégalité qui fait la préference; Sans qtiil vous cede en rien, vtus étes fon vainqueur; jfe ne vois entre vous aucune difference ; Mais je le fens bien dans mon cceur. COQS'  WILLEM LEEVEND. 53 * * coosje ten vervolge. Over den inhoud van dit Vaersj'e ook, zonder eene al te ernftige toepasfing, zal ik met Chrisje eens moeten fpreeken. Een Gouverno voor u, myne lieve Mevrouw Everards. Gy zult deeze regelen immers niet aan uwen lieven Man, in 't byzyn van zekeren Heer Conftantyn Helder, voorleezen ? Vaarwel! Omhels onze lieve Mama met uwe gevoeligheid voor uwe Chrisje Helder, en denk nu «n dan eens aan haar en aan Uwe coosje veldenaar.. J*3: ZE-  54 HISTORIE VAN DE-N HEER ZEVENDE BRIEF. Mevrouw ai,ida r y z i g aan Mejuffrouw CIïRISTINA DE VRY. IIOOGSTWAARDIGE V R I E N D ! K ! ■3Ek ben zo gcmakkelyk en zo wclvaarcnd met myn lieven Jongen eergisteren in myn huis gearriveerd , dat het tochtje zelf my vermaakt heeft, fcn de kleine Jan fliep van Zeemansrust tot dat hy hier in zyn wieg gelegd wierd. Ik weet, dat gy belang in my neemt; anders zoude ik ditmaal van zulke grapjes niets melden. Zie hier, myne geëerde Vriendin, den Brief, dien ik voor myn vertrek naar Buiten ontfing, en dien ik u liefst zelf wilde bezorgen: dit is ere reden , dat gy hem zo laat ontfangt. Gy zult hem zeer verward vinden. Myne fchynbaare ongevoeligheid is zeer getroffen geworden door die verwarring; ik befiuit er uit, dat myn ongelukkige Broeder niet bedaard van verftand is! Hoe ben ik op nieuw in myn gevoelen bevestigd, dat, namenlyk, eene allerfynfte ligtbewëeglykheid (thans byna onder de deugden geteld, die onze jonge lieden zo behaagt, en aan hun zulke gelukkige Huwlykcn voorfpelt, als waar van myne Vriendin Renard ook nog al blyft yoortdroomen ,) meer. na-  WILLEM LEEVEND. 55 nadeels dan voordeels uitwerkt; meer zwakheid dan reden aanduidt, en meest altoos het niet te ontduiken ongeluk vergroot. Indien ik, by voorbeeld, alle myne gevoeligheid verfpild had, om een voordemiddaagfche hoofdpyn van myn Man , en my ziek en mal geweend had over deeze zeer ligte ongeftcldheid; wat zoude ik dan nu wel moeten lyden om de droevige omftandighedeu, waar in een geliefd Broeder zich zo ongelukkig bevindt'? zoude ik nu niet in eene magtelooze droefgeestigheid weg kwynen; en dat zoude dan tedere liefde genoemd worden? Eene fchoone tedere liefde, die ons belet het geliefde voorwerp by te ftaan. Neen, gelyk hetbelachlyk is ,beuzelagtige zaaken met dien ernst te behandelen, die alleen derdeugd en den Godsdienst moeten geheiligd zyn, zo oneigen is het ook, dunkt my , over alle kleine toevalligheden zo ontroerd te worden. Dat medelyden, 't welk onze Sex zo wel voegt, ons zoverëieuftelyk maakt, moet men binnen de juiste paaien houden, en er niet mede fpeelen! Zie daar , myn geliefde Broeder is reeds zo vroeg het flagtöffer eener gevoeligheid, die men in hem te veel heeft aangevuurd! Mama vond in die gefteldheid zo veel van zich zelf, dat hy haar nooit zo dierbaar was, dan wanneer zyn geheel hart als wegfmolt, by voorvallen, die my (legts troffen, zonder my weg te voeren. Ik troost my daar mede , dat zulke heevige driften niet lang D 4 kim-  56 HISTORIE VAN DEN HEER kunnen duuren ; en ik hoop, dut by uit eerzucht zelf zich met bezigheden zal overlaaden. De geheele zaak is voor my vol duifterheid. Hy befchuldigt zich zelf zo fireng, en met een zie ik, dunkt my, zo veel reden, om hem niet te verdenken. Zo als ik zeg, alles is duister voor my. Gelooft gy, lieve Vriendin, dat er tusfchen Juffrouw Lotje en myncn Broeder eene zo naauw: vriendfehap heeft plaats gehad , zonder dat zy eenigzins van aart is veranderd? Zou een Leevend om eene Minnares meer droefheid kun7 nen ui titaan, dan hy over zyne Vriendin voelt? Heeft hy niets dan zuivere vriendfehap voor Lotje gekoefterd ? Wat mag dan toch de reden zyn, dat deeze vriendfehap in geene tederer uitfluitenr der neiging is overgegaan ? daar hy zulke fterke driften en zulke dringende behoeften heeft, daar hy zo geheel voor het. Huwlyk is aangelegd! Ei lieve , breng hier over , uit den fchat van uw hart, eens voort oude dingen, ende nieuwe djn- ,gen. Myn waarde Ryzig (.dat is hy indedaad) meent, dat Willem en Lotje doodlyk op elkander zyn yerliefd gevyeest; dat hy overweegende, aan hoe veele moeilykheden de involging dier drift hem zoude blootftellen, ook met opzicht tot zyne familie, en tot de groote plannen van ftudie, die hy ontwierp, op dat hy eens figuur zoude maaken in de denkende waereld enz., een kunstje met  WILLEM LEEVEND. 57 zynen moed heeft willen doen; ( Ryzigs uitdrukking !) —— dat die pooging zelf zyne grootschheid reeds vleidde; —:— dat hy in dit oogmerk onderfteund is door de deugdzaamc liefde van zyn Lotje, die hem het zuiver genot eener aller byzonderfte vriendfehap toeftond; dat hy be¬ greep : „ ik kan, zo myn moed my verlaat, al„ toos dit waardig Meisje aan my door het Huw-" „ lyk verbinden;" dat Lotje zyne byzon- dere vriendfehap wel heeft opgemerkt; dat zy indedaad (zo als zulks natuurlyk is,) die 011derfcheidirigën heeft afgeleid van eene eerlyke Se- xcnliefde; dat zy zich eindclyk heeft te leur gefield gezien, dat zy haare droefheid daar over ook voor hem heeft gepoogd te verber-, gen; maar dat zy' in dien ftryd bezwee- kcn is • _ dat Leeyeud dit alles nu te laat ontdekt heeft, en zich , als een radeloos mensch, haaren vroegen dood verwyt; te meer, om dat hy zich befchuldigt, van haare hoop te hebben opgewekt en te lange gevoed. Het komt my voor, dat men, de zaak in dit licht befchouwende, er een taamelyk goede op-, losfing van zoude kunnen geeven. Het zyn echter gisfingen , meer niet. En hoe zouden wy onderneemen durven, om by hem direct te onderzoeken , wat er van is ? Hy fchynt my nu ook niet in de vereischte geestgefteldheid; en Ryzig meent, dat men hem tyd moet geeven om te bcD 5 daa-_  HISTORIE VAN DEN HEER daaren. Hoe gaarn zag ik hem eens; maar daar ïs nu niet aan te denken. Hy verkiest te Leiden *e blyven; laat hem zyn zin doen. Hy kan , zo als de zaaken nu zyn, niet'by Mama logceren; «n by ons zoude het in 't oog loopen, om dat wy juist niet in harmonie zyn met de goede Vrouw. Over alles wens.ch ik uwe gedagten te vernecmpn, "Behoef ik te zeggen, hoe zeer ik ben ifive hoogstachtende A. RYZIQ, AGT-  «? I L L E tl LEEVEND. g£ AGTSTE BRIEF. Mevrouw petronella everards aa$ Mevrouw alida ryzig. waarde geliefde vriendin ! lü^Faar maate onze karakters zich ontwikkelen ? des te grooter wordt het onuerfcheid tuslelien die beiden. Zy, die zich gaarn in muficaale termeii uitdrukken, zouden zeggen, dat wy wel beiden den zelfden grondtoon houden, maar echter zq fterk in de executie onzer Hukken variëeren, dat dat daar tusfehen alle mogelyke verfcheideiiheUl ecner goede muziek bepaald blyft. Ik admireer u, maar zou u niet willen volgen. Onze lieve Mevrouw Helder (Chrisje is nog Buiten gelogeerd,) hoorde met vermaak veele pasfages uit uwen brief, gefchreeven in uwi kraamkamer. Zyt gy niet benieuwd, wat of cigcnlyk eene Dame , als de waardige Mevrouw Helder, over uwen briefen des ook over u zegt? Gy zult het geheele gefpuek hebben: fchryven is thans eene lieve uitfpanning voor my. Mevrouw. Die Brief fmaakt my zeer: ik zie ac flat geestig fatiriek Meisje nog in, dat my, toen zy tien jaar was, haar gelukkig deed achten met «enen Vader, als de Heer jan Leevend was. De wys,  HISTORIB VAN DEN HEER wys, waar op zy van die eerlyke goede menfches, fpreekt, heeft alles goed gemaakt. Ik. Ik zou haar gaarn eens als Moeder zien. Mevrouw. Ik ook : maar dat zal zy ook op haare wys zyn; en daarom juist wilde ik het zien. Gelukkige jonge Vrouw! welk eene dierbaare natuurgift is de luchthartigheid: zy doet meermaal, en dat wel op de bevalligfte wys , het werk der rede! Ik. Dit, Mevrouw, heb ik meermaal gehoord. Ik heb er niets van , en zal dus in de wisfelvalligheden van myn leven een zeer groot voordeel misfen. Mevrouw. Helt gy, myne lieve, niet een weinig tot zwaarmoedigheid ? Ik. Indien zwaarmoedigheid ontevreedenheid voortbrengt, dan geenzins; ik ben meer dan vergenoegd. Mevrouw. Dat zy dit voortbrengt, is eene vry algemeene dwaaling. Ik zie dit een weinig anders in. Wy hebben elk ons byzonder karakter, en de ontwikkeling daar van ligt meest altoos in zulke omftandigheden, die wy voor ons niet hebben opgezogt, maar waarin wy door den algemeenen loop der waereldfche zaaken gevoerd worden. In dit alles zyn wy lydelyk. Maar wy hebben, om. dat wy redelyke weezens zyn , allen, zeker licht in ons, dat ons, zo wy het bedagtzaam volgen,, ncoit misleidt. De genadige Schepper rustte ons uit  WILLEM LEEVEND. 61 uit met zeker vermogen, 't welk, zo wy eerlyk willen handelen met ons zelf, ons in ftaat ftelt, om dat licht altyd te kunnen volgen. Uwe Vriendin zal echter eenen pligt altoos uit een ander oogpunt zien, en langs geheel andere wegen dan gy, naar wandelen. Ik geloof, dat haare ziel weinig heeft van een reflectie -fpiegel, die niets doet of doen kan, dan de voorwerpen te rug kaatzen. Ik. Gy kent ons beiden, Mevrouw; Hoe voordeelig die luchthartigheid my echter voorkomt; ik kon nooit wenfchen die te bezitten. Mevrouw. Om wat reden ? [ Ik bloosde. ] Gy ( bloost, lieve ? Ik. 't Is waar: maar ik weet niet duidelyk waarom. [Ik kuschte Imare hand met tederheid.~\ Mevrouw. Gy weet niet duidelyk waarom? Wil ik eens zien, of ik het u kan zeggen ? Ik. Zeer gaarn, Mevrouw. Mevrouw. Om dat gy dan meent minder gevoelig te zullen zyn. En die hoedanigheid is u zo dierbaar, dat gy er ook het allergeringfte gedeelte niet van zoud willen afftaan, al bood menufchatten van vreugd aan. Ik. Zo is het juist, Mevrouw! Ik ben gelukkiger , als ik lyde met anderen ; dau wanneer ik niets voel. Mevrouw. Gy zyt eene volmaakte Vrouw! Zo is ons hart gevormd: dat fyne gevoel vergoedt dikwyls het onvermogende onzer rede. Ik,  02 HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Daar is nu Daatjc: haar geheel karakter 13 edelmoedig. Niemand vraagt aan haar immer te vergeefse!!. Zy c'.ur ny echter tc potzig wel. Zy doet io alles met !ia;r verftand .... Mettovr. [,,!y h:u:llcndc] Het blykt niet, dat zy Jèelt in de rampen , die zy wegneemt: wilde gy dit niCt zeggen? Ik. Ja: eri ik... Ach j Mevrouw! Hy, die ongelukkig is, is my reeds dierbaar! ik lyde met 'liém: ik moer ook om my zcSfs wil hem byftaan : ik doe bet zo met myn hsrr, cn mef myn hart alleen: ik wil niet, dat de rede zich met het uitoefenen van zulke pligten zal bemoeijen. Mevrouw. Dit is zeer cdclaartig; maar zyn alle ongelukkige lieden ook wel lieden van verdienfte? En . . . . Ik. [haar invallende.'] Permitteer my , Mevrouw, dat ik u in de reden val; ik durf zo vry met u zyn ! [ Zy glimlachte, en drukte myne hand.] Ach, Mevrouw, doet het wel veel eer aan ons hart, datwy omtrent ongelukkigen zeer naauwgezet oplettend fnuflelen naar de eerfte bronnen Hunner rampen. Mevrouw. Monglyk niét : maar vOorzigtigheid is ook eene deugd, en wel eene onöntbcerlyke. Anders hebt gy gelyk. Wanneer men ook op de eerfte bronnen let, waaruit zo veele ongeregeldheden voortvloeijen, dan zullen wy ook meest altoos zien , dat het verdoolde Meisje, zonder vas-  WILLEM LEEVEND. fjj! vaste beginzels van deugd te zyn ingeboezemd, de waereld is ingezonden, en toen verftooken bleef van die zo veel nut doende voorbeelden, die haar door zagte vermaaningen zouden hebben kunnen te regt brengen. Er is minder ondeugd, vooral by jonge lieden, in de waereld, dan men voorgeeft. Verharding is onzer natuur vreemd, en kan in geene jonge lieden plaats hebben. In de opvoeding ligc de fout, immers in het algemeen gesioomen. Ik. Dan, Mevrouw, geeft gy óók geen Jongeling op, die niet aan de beste verwagtingen heeft' beantwoord! dan veronderftelt gy niet, dat een bedorven hart de eenige bron is van eene zeer berispelyke daad ? [ Eerst zag zy my zeer oplettend aan, en zweeg; maar zich ledagt hebbende, nam zy dus het woord.] Mevrouw. Wel niets minder; maar het is echter biilykj dat hy, die wanorde zaait, teleurltelling oogst. Is het niet ? [ Zy glimlachte; wy verft ouden elkander.] Ik. Billyk, Mevrouw! Ik durf niet beflisfen. Mevrouw. Het is ook maar per discours, en behoeft des niet. Maar, om wat anders te praaten. [ Zy wilde hier van afzyn, 'merkte ik. ] Gelooft gy niet, dat uwe Vriendin echter gelukkiger is dan gy en myne Dogter; dan allen, die zo eene overdreevene gevoeligheid hebben? Ik. Als ik zal fpreeken, zo als ik meen, dan 2eg ik: neen, Mevrouw, dat geloof ik geenzins. Me-  $4 HISTORIE VAN DEN HEER Mevrouw. Zy heeft echter veel meer kans, oni • bngeftoordcr door dit leven te gaan : zy heeft •meer kans, om minder ongelukkig te worden dan gy lieden; Ik. Winder ongelukkig, Mevrouw; maar niet meer gelukkig, ó Als wy evenwel eens gelukkig zyn , clan zyn wy het zó volmaakt, zó door ons geheel aanweezen, zó in alle mogelyke betrekkingen. Het denkbeeld alleen, hoe gelukkig is Chrisje nu wel in het gezelfchap haarer Vriendin, roert my: het denkbeeld, ik zal haar wel haast weder zien, beweegt my tot traanen toe. Myn gelaat heldert op , als ik my verbeeld, als ik voel, dat zy my bemint; al is het niet, zo als zy haare Veldenaar bemint; het is of myn geheel karakter dan meer werkt. En ach , Mevrouw, [ haare hand eerbiedig aan myn hart houdende,] hoeveel edele, roerende, allcrtederfte aandoeningen is dit dankbaar hart u niet verfchuldigd! Myne liefde voor u kan ik nergens by vérgelyken, dan by die goedheid, die haar het beftaan gaf. [Zy omhelsde my, en noemde my haare tweede Dogter. ] Mevrouw. Gelooft gy dandat uwe Vriendin , zo zy in uwe plaats by my ware , my minder zoude beminnen dan gy ? Ik. Die vraag is wat mocilyk! Zy zoude ü zeker zo liefhebben, als in haar vermogen was, en dus zo veel als ik. Maar kan zy wel, op zich zelf befchouwd , zo veel liefhebben als ik ? Ik fpreek  willem l e è v e n 0. ftg fpreek niet, Mevrouw, van dankbaarheid, vaii hoogachting; neen, hier in is zy met my gelyk; Maar zy heeft dat zwakke niet, 't welk my aan een ander hecht , en hioet hechten. . ; i Hoé zal ik het uitdrukken ? Mevrouw. Zo als gy ü uitdrukt: ik verita ti ten vollen. Gy hebt veel van myne Chrisje. Ik. Mogt ik haat nog meer gelyk worden ! Mevrouw. Onnoödig! Gy hebt ook veel, dat Chrisje niet heeft, en het maakt echter geenzins de zwakke zyde van uw karakter hit. [Zy zuchie; ik ver'ftond dit niet, en was te bloode, om dé reden te vraagen. j Had gy ooit eene Vriendin , als Chrisje voor u is ? Ik. Nooit, Mevrouw! De draaikring, waar iri ik zo lang leefde, toonde my nimmer eene Vriendin, voor wie ik iets meer dan voorkeur, dan linaak voélde. Myne Vriendin Leevend was de première in myne verkiezing. Wy Zouden boezem vriendinnen geworden zyn , indien wy zö Verbaasd veel niet in karakter Verfcheeid hadden. Het (hoe zal ik het noemen?) het wilde niet hechten. Onze vriendfehap was des meer èeri vrucht dér' noodzaaklykheid , vvaar in riieri is om toch iemand te moeten hebben, met wie wy het byzondersf omgaan. Maar voor Chrisje voel ik, eigenlyk gezegd. . . ; . Mevrouw. En Wat ? kunt gy my dit niet zeggen? y. deel* E Xki,  66 HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Ik geloof, dat dit zeer gebrekkig gaan zal. Het is zofyn, zo geestryk, zo iamengcfteld; er is nog zo veel onbekends voor my zelf in. Dit kan ik er van zeggen. Buiten myn waarden Everards is er niemand in de gehcele waereld, door wie ik my zo ga;rj z ude zien beminnen, als d . r C nsje H er ; en voor niemand buiten hem gevoelt myn hart zo heel veel , als voor Chrisje Helder. Ik ben verliefd op haar gezelfchap. Ik ontmoet zo gaarn myne eigen fentimenten in haare gefprekken , in den opflag haarer oogen, in haar zielen gelaat, in eene half te rug gewenkte traan. Ik doe zo onbegrypeiyk gaarn iets voor haar. Ik heb haar zo lief, dat ikuuren aan een over myn lieven Everards, en myn geluk, met haar vertrouwelyk fpreeken kan ; en dat, offchoon ik wel weet, dat zy Juffrouw Veldenaar veel meer bemint dan my: want ik ben rechtvaardig; en ik ben geene Juffrouw Veldenaar. Mevrouw. Hindert u dit niet ? Huivert gy daar niet tegen? Ik. Neen, Mevrouw: ik weet, dat dit zo zyn moet,- en het vleit my zelf, te kunnen toonen , hoe ik hier over denk. Had ik Chrisje niet gevonden , ik zou de allerzoctfte, voor myn hart best bereëkende, genoegens nooit gekend hebben. Dat zy de Vriendin is, die ik zogt, blykt ook daar uit, alles is nu zo gerust., zo vervuld.  WILLtM LEEVEND. Ó? Mevrouw. Vriendfehap is .v.hter iets geheel anders dan huwlyks - liefde, vooral in uwe jaaren ? Niet zo? Ik. Ongetwyfeld. Mevrouw. Bemint gy uwen Man dan nu minder , dan gy doen zoud, indien myne Dogter uwe Vriendin niet was ? Ik. Minder ? — Hemel! Zoude ik eenen Man , als de myne is , minder beminnen , om dat hy den kring myner genoegens heeft uitgezet? Daar van, Mevrow, heb ik geen denkbeeld. Ik eerbied u als eene ttdcrgeliefde Moeder, ik bemin Chrisje als de Vriendin van myn hart , en mynen Man met de welgevestigdfte liefde van eene Vrouw , die in hem alles befchouwt , wat achting en liefde opwekt. Mevrouw. Ik ben voldaan : ik heb u wel beoordeeld. * * Over Willem kan ik u niets byzonders melden. Ik geloof echter , dat Chrisje, begrypen-' de, dat haar Vader Willem geen recht doet, hem in haar hart fchadeloos fielt; zo zy meent, uit klinkklaare billykheid. Myn lieve Everards groet u met achting; zo doe ik ook den Heeï Renting. Ik ben Uwe Vriendin, V. EVERARDS* E 2 p.S,  68 HISTORIE VAN DEN HEER P.S. Apropos , hebt gy ook een Martelaarsboek , of eene Franfche Tiranny ? Ik weet niet, of gy er niet naar dient te gaan zoeken : wy hebben er geen. Plaag my niet te veel ; bid ik ui NE*  WILLEM LEEVEND. 69 NEGENDE BRIEF. Kolonel dtovan sytsama aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. myne tederbeminde! ü^fiet langer: ik betuig u , dat liet my onmooglyk wordt, op zulk eenen afftand van 11 te moeten leeven. Tyd, afltand en verftrooijing mogen in ftaat zyn, om eene woest opwellende drift, die men liefde noemt, te verzwakken, tegen te gaan, uitteroeijen; maar liefde, liefde zo als de myne is voor u, groeit, verfterkt, verheft zich boven alle beletzelen. Vruchteloos werpt men haar hinderpaalen in den weg: zy is gelyk aan de deugd; zy overwint alles, en ziet naauwlyks neder op de puinhoopen, door haar veroorzaakt. Maar! altoos te wenfchen, en nooit, nooit te genieten, is iet zo verfchrikkelyks, dat de menfchelyke geest daar voor fidderend te rug wykt, tot dat hy bezweeken nederzinkt. Niets verdeelt myn hart. Het was een ledige onbebouwde grond. Het was voor my een onbekende fchat. Ik zag u! Het floeg voorde eerftemaal. Elke klopping was voor u, elke zucht was om u; en myne rede juichte in myne keuze. Elke volmaaktheid, die ik in u ontdekte, maakte myn hart rustclbo.E 3 zer.  7° HISTORIE VAN DEN HEER zer. Het vormde maar éénen wensch u te. bezitten, u gelukkig te maaken. Verrukt door de eenvoudigheid, waarmede gy uwe geneegenheid te mywaards betoonde, vond ik eenige oogenblikken rust in het denkbeeld, dat gy my beminde. Maar kent hy de liefde, die gelooven kan , dat deeze oogenblikken veelvuldig zyn kunnen? Kent hy den aart onzer ziel, onzer phyfique gefteldheid, het hoofd-oogmerk der liefde , die gelooft, dat dit denkbeeld: ik word bemind , toereikend voor ons blyven kan! Wy, myne beminde, zyn nog niet in dat levensfaifoen, waar in vriendfehap alle de eifehen van ons hart kan voldoen. Vordert de deugd, eischt het verftand, dat wy tegen de groote, de algemeene wet aandruisfehen ? Zou men , zo doende , Hem niet bedillen, die ons zo wel tot gevoelige als redelyke Schepzels vormde ? Dit hebbe ik by u voor myn ongeduld ter verfchooning intebrengen. Ja, ik weet het, myne uitmuntende; gy werkt uit zulke vaste beginzels van welbegreepen pligten, dat gy mooglyk op dit ftuk met my verfchiilen zult. Zie maar niet op uwen eigen Sytfama neder, als op eenen Man, die door liefde tot lafheid afgeleid wordt. Lafheid ? Zedert ik u beminde, is myn natuurlyke moed door rede en het allerleevendigst gevoel, 't welk in myn hart gloeit, verfterkt, verhoogt. Wees gy , d my-  WILLEM LEEVEND. 71 myne eenige, de belooning, en verg my dan alles , waartoe een Man van eer en gevoel bekwaam is. Maar! u te beminnen; van ü bemind te worden; u in alle uwe waarde, in alle uwe bekoorlykheid te kennen; te weeten, wat het is, op uwe lippen u te verzeekeren, dat ik de uwe ben; in uwe necrgeflagen oogen fchemeragtig te zien, dat uw hart voor my klopt; Sytfama te zyn, en nog langer zo verre van u verwyderd te moeten ademen; waar zal ik hier toe denoodigekragten erlangen ? Ik zoek die ook nergens langer. Dit is dwaasheid. Ik heb, om u te behagen , zulks gepoogt. Ik zal eindelyk u myn Plan van geluk openleggen. Dat ik myn Vaderland als een regtgeaarte Fries, dat is met geestvervoering bemin, is u bewust; dat ik het my tot eer recken , dat dierbaar Vaderland met den degen te dienen, heb ik getoond. Maar zal men my verdenken van eene omtrent haar fchandelyke verkoeling, indien ik myn billyk misnoegen in zo verre gehoor geef, dat ik eenen degen nederleg, dien ik toch in haaren dienst niet kan gebruiken ; terwyl ik my wel heilig verbonden acht, om op haar eerfte bevel dien weder op zyde te fteeken ? Wat beteekent in on¬ ze dagen de Militair? Dient hy ergens toe, dan om eene vertooning te maaken , die zeker de beste Ingezeetenen onzes lands, indien zy eenigzins denken kunnen , weinig moet behagen ? Zal ik • E 4 een  7* HISTORIE VAN DEN HEER een nutteloos Burger worden, indien ik, die my bevlytigd hebbe , om haar eens in een andren rang te kunnen dienen, my den Militairen ftand onttrekke? Myne goederen, die allen onbezwaard zyn, zyn aaqzienlyk; alle myne zaaken zyn in orde; en zal ik, als een vry Mensch, niet ee« eenigen ftap tot myn geluk durven doen ? Ik leg des mynen degen neder. Wagt my des by u, zonder tytel, ontzet van die eertcekens, die den Oflicier van den Burger onderfcheiden. Ik kom alles, wat (k bezit, in uwe handen Hellen. Ik ben hier to» vast gerefolveerd, vermids nu de Plaats, geen twee uuren van de Pastorie geleegen , daar wy meermaal fchemeragtig van fpraken, verkogt wordt, en het opgenfchynelyk is, dat ik die op zeer billyke conditiën welhaast de myne zal mogen noemen. Daar koom ik met maar twee Meiden, en een Knegt, zonder eenige vertooning te maaken, myn verblyf houden. Daar zal ik bazigheden vinden, die meer in myn fmaak vallen, en het geluk hebbende van u veelmaal te zien, niets onbeproefd laateii, wat in ftaat zyn mogte, om u , met toeftemming uwer hoogstwaardige Ouders, de myne te noemen,. Mevrouw Ryzig, die my als eene geestige Vrouw bekend is, zal in haar trant zeggen: dat ik myn zwaard gejl -gen heb tut eenen pkkeï. Dn myn oor merk heb ik aan niemand medegedeelu , dan aan uwen Broedsr. Het komt my voor,  WILLEM LEEVEND. voor, dat een Man van dertig jaar, indien hy zyne zaakeu altoos wel heeft in acht genoomen, in, llaat is om te weeten, wat hem te doen (laat. Ik Weet, dat jeugdige ligtzinnigheid geen deel heeft in dit plan; zy is geene der inmengzels van myn karakter. Behoort er meer doorzicht toe , dan de natuur my gaf, om een ftuk als dit te ontwerpen en uittevoeren? Neen. Hier toe is niets noodig dan eene naauwkeurige kennis van myn eigenhart, en van mynen fmaak, en eene nette reekeningmyner middelen. D.aar ik nu van dit alles met zekerkeid gerust ben, en weet, dat ik buiten bediening goederen genoeg bezit, om met eene verftandige Vrouw en welopgevoede kinderen in eenen gelukkigen overvloed eenvoudig te leeven, wat behoef ik dan vreemde oogen te hulp te roepen ? Ik geef my geen rust, vóór ik een vry Man ben, en zo wel over myn perfoon en tyd, als myne gqedereii kan disponeeren. Een Man, die denkt zo als uw Sytfama, en zo vervuld is met u, kan zich zeker weinig bekreunen aan de beuzelagtige of kwaadaartige aanmerkingen , die zyn befluit zullen opwekken. Laat men my nogmaal voor een eigenzinnig agterhoudend Fries houden, die noch vriendfehap , noch gezelligheid kent. Laat men myn misnoegen aan eene Cabale, aan gekweten hoogmoed toefchryven; en, is er nog iets valfcher, het er byvoegen. Die gelukkig is, E p vraagt  74 HISTORIE VAN DEN HEER vraagt niet, wat andren zeggen. Sytfama durft, om gelukkig te worden, alles onderneemen , wat eer en gezond verftand toelaaten ; om gelukkig te zyn met de eenige, die 1 cm zo ma;.ken zal, indien zy het zelf door hem wordt. Nu, myne geliefde, zullen alle hindcrpaalen zyn weggenoomen. Gy blyft digt by uwe Ouders; wy zullen ééne familie hebben. Ik zal de Vriend, de Vader uwer jongere Broeders en Zusters zyn: ik zal my de vriendfehap uwer Ouders waardig maaken: ik zal my gelukkig achten in, zo lang gy zulks goed vindt, een lid der Huishouding uittemaaken; indien — maar ik kom zelf, om over alles te fpreeken. Omhels voor my allen , die u waard zyn, en laat ik het genoegen hebben my te teekenen Uwen U. VA N S ÏTSAMA. TIEN-  WILLEM LEEVEND. 75 TIENDE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mevrouw alida ryzig. lieve zusterï Mdow ik geen deel kunnen neemen , denkt gy , in het geluk , waar mede gy u gezeesénd ziet, zonder u dat in veele regels te zeggen ? Ken my beter : met tedere aandoeningen las ik , dat gy Moeder waart van een gezond kind , en dat gy volkomen wél bleeft. Schan- dclyke onvërfchiffignëid te uwaards! grief my zo niet. Ben ik, lieve Zuster, bekwaam, om omtrent u önverfcniHig te zyn — trouwens, ben ik het immer ? Konde ik het zyn omtrent iemand , die my met koele kwaadaartigheid tergend rfclfryft ! Omtrent van Oldenburg! Eene verregaande ongefteldheid , eene allerduisterfte droefgeestigheid boeiden myne gedagten, mynen lust , myne pen. Een doorwond hart 'is weinig in Haat , om het 'decorum zeer gezét in acht te neemen. De dood myner Vriendin , myner dierbaare Lotje ! Vriendfehap , Vriendfehap alleen hield my aan haar gehecht , aan myne lieve , myne eige Lotje. Ik  76 HISTORIE VAN DEN HEER Ik ken de denkvvyze onzer Snaaken van Profesfie genoeg , om te weeten , hoe zy over zo ce„e vriendfehap zullen oordeelen, My zullen zy voor een veinsaart , een dweeper , of een zot houden. Zeer goed! hunne lofrede is fchand lyk voor een deugdzaam Jongeling, 'k Zwyg Van die Ligtmisfen , die naar hun eigen verdorven hart andere harten afmeeten : zy zyn gewoon, der onfchuld zuchten en der deugd traanen af te dwingen. Hebbe ik ook de waarfchynlykheid niet tegen ? Vriendfehap klopte voor haar in mynen boezem. Ik kan het niet dulden , dat men niet begrypt , hoe men tot krankzinnigheid toe kan bedroefd zyn, als men de Vriendin van ons hart in onze armen den laatften fnik ziet geeven. Ach , lieve Zuster , moet men dan noodzaaklyk der drift geofferd hebben , om met ons geheel hart lief te hebben ? Zullen wy de menfchelyke natuur zo vernederen ? Zy , die alleen zinnelyk genot kennen , en dwaas genoeg zyn , om daar uit te befluiten , dat er niets anders te genieten is , mogen zo denken. Onuitfpreeklyk groot is myn verlies. En o God! ben ik wel geheel te ontfchuldigen Keer te rug , o myn geheim keer te rug in dat hart , 't welk om n bloedt ! Gy kunt my alles vergceven. Vergeeven? wat?  WILLEM LEEVEND. 77* wat ? ó Myn vermoeid hoofd. 1— Alles is weg. Lotje heeft my verlaaten. Verhaten ? is dit wel zo ? Heb ik haar hier toe niet Niet verder , myn pen. Eerbiedig haare gedachtenis! Konde ik u haar doen kennen ! Konde ik tl alle haare deugden , haare lieve begaafdheden, haar verftand , haare blymoedige Godsdienstige onderwerping befchryven! Onmooglyk! ó Waarom , waarom kan ik niet meer zeggen: kom en zie! Hoe gaarn zag ik u eens in uwe nieuwe waardigheid ! Hoe gelukkig moet een Man zyn , als de uwe , nu hy Vader is ! Dit alles is zo in de fchoone natuur. Het fchildert zulke treffende zagt toegelichte Tooneeltjes! Men is zo bevreedigd , men rust zo uit van de moeiten des levens , als men in zulke zuivere genoegens deelt. Maar ik kan er niet aan denken , om Leiden te verlaaten. Ik moet alle avond ten minften in deeze kamer wederkeeren Lotjes kamer ! . . . Nu begrypt gy alles ? . . . Niet zo? Ben ik niet wat confiis P Droefheid verzagt het hart , maar bewolkt echter ook den geest. Omhels onze lieve Mama voor my met alle tederheid. lk ftudeer zo veel my mooglyk is; maar ik voel nochtans, dat ik minder alleen zyn moet. ' Het  f8 HISTORIE VAN DEN HEER Het Pakje ducaaten , aan myn adres gezonden „ is zeker van u? Zie hier een briefje , dat ik die ontfangen heb. Ik leen die , en zal alles restitueeren. Edelmoedige Zuster ! . . . . Myn gemoed fchiet vol Omhels uw Man en Kind voor Uw dankbaaren Broeder, w. LEEVEND. ELF-  WILLEM LEEVEND. 79 ELFDE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan den Heer willem leevend. waar. de vriend! IE11 hoe veele weeken hebt gy my niet gefchrecven ? Myn laatfte aan u is nog onbeantwoord. Konde ik my vleijen, dat eene overdryvende lust tot uwe Letteroefeningen u belette, my dat genoegen te geeven! Ik begryp , dat gy ten agteren moet zyn, en dus meer dan genoeg voor u te doen vindt , indien gy nog van voorïieemen zyt om voort te ftudeeren, en u te bereiden tot dat ampt , 't welk by u zeker niet als eene Kostwinning alleen zal befehouwd worden Hue ongaarn zoude ik uw ftilzwygen toefchryven aan min fchuldelooze oorzaaken! Ach! ik kan liet denkbeeld niet dulden, dat my den deugdzaamen, den tedergeliefden , den beminlyken onbedorven Vriend van myne Lotje niet in dat licht vertoont, waar in ik hem altoos hoop te zien, waar in ik hem altoos befchouwde. Ik vrees echter , dat gy u niet langer dier naauwgezetheid onderwerpt, die u in de oogen onzer zalige zo dierbaar gemaakt heeft. Ik  / 80 HISTORIE VAN DEN HÉÈfc. Ik hoor , myn lieve Vriend, dat gy verflaafd raakt aan gezelfchap, dat u geen eere aandoet; dat gy in de voorleeden week een gröote fomme gelds verlooren hebt, en wel eens een nagt overzit, om die verdcrfciyke fpcelzucht bot te vieren , offchoon gy uwe colléges weder geregeld waarneemt; en maar genoeg. Ik moet gelooven, dat dit zo is; want hy, die my zulks op myn dringen verhaalde, fprak zo eenvoudig, zo befchroomd, en met Zo veele achting voor u. Hy deed u zo ten vollen recht. Is het, zo als ik Vrees V Myn hart bloedt, als ik my die verwildering, die aanflaande verwoesting uwer begrippen, uwer' zeeden voordel : als ik voorzie , hoe gy uwe' edelaardigheid zult Verduisteren, uwe gezondheid Verzwakken , uwe jeugd verflonsfen , uwe vyanden triumf doen zingen, uwe vrienden befchaamen ! Scbryf my alles, bedek voor my niets, zeg my het efgde; wees eerlyk, wees zo eenvoudig, als u natuurlyk is. Ik kan Uw gedrag laaken, weet gy , zonder U , ongelukkig Jongeling, te Verlaaten. Keer te rug, myn Vriend! Elke trede, die gy, gy Leevend, op den weg der losbandigheid voortgaat , zal « eens eene bloedige traan kosten! Uw hart, uw gevoelig hart is niet gevormd voor de woeste uitbotzeis der zedenloosheid, des ongeloofs. Uw temperament moge u eens vervoeren, uw trek tot het fpel u afleiden; heï  WILLEM LEEVEND. 8l tiet is flegts vervoeren, afleiden. Moet ik u op uwe heerlykè vermogens wyzeh, als ik u vraag: zult gy dit den Heere, uwen God, vergelden ? Kan dé nagedagtéhis van Lotje, vin Uwe1 Lotje, u niet weerhouden van alles, wat uwer onwaardig is ? . . . Leevend! en zy zy zal u tè Vergeefsch wagten ? Myne traanen beletten my iets meer te fchryven $ dan dat ik ben Uwe bedroefde Vriendin, a. belcour; v. deel, F TWAALF-  82 historie VAN DEN HEER TWAALFDE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan den Heer Willem leevend. myn lieve willem! CjTeen excufes ; myn waarde Ryzig en ik bezeffen wel , wat de oorzaak is van die fehynbaare onverfchilligheid omtrent ons onuitfpreeklyk groot geluk. Voor ik iets anders melde, moet ik u zeggen, dat ik de zendfter der Ducaaten niet ben ; ik zende des het briefje te rug. Ryzig betuigt my er niets van te weeten; maar verzoekt u, zo gy geld noodig hebt, hem te verpligten, door hem in ftaat te ftellen u dienst te doen. Mama kan niets doen. Ik zoude haar beklagen , was het haar eigen fchuld niet; maar.... gy zoud my bekyven. Lieve pligtmaatige Jongen5 gy hebt gelyk. Ryzig is uw Vriend; hoor. Het is eene vry algemeene aanmerking , dat men het allerzagtmoedigst oordeelt over zulke zwakheden, die wy zelf koesteren; immers, indien wy ter goeder trouwe handelen. Maar het is echter ook zeker, dat wy wel met medelyden kunnen zien op zulke zwakheden, die wy niet kebben, indien zy hem, dien wy liefhebben, on-  WILLEM LEEVEND. 83 gelukkig maaken: in dit licht moet gy alle myne handclwyzen bel'chouwen ; ia opzichte tot u, meen ik. Gy ftemt , weet gy, veel meer met Mama in dit ftuk, dan met my. Een gevoelig hart moge zo dierbaar aan zynen bezitter zyn als het wil, het blykt toch , dat min aandoenelyke karakters er in allen opzichte beter aan zyn. De -ftand der dingen verandert zo geduurig; wy ftaan en komen daaglyks in zo veele betrekkingen. Had gy, om die reden, wat meer van myne zo noodige mindergevoeligheid! Er is echter veel ter uwer verfchooning. Gy „ lieve Willem, zyt in deezen niet naar de voor u beste wys opgevoed. Vader is u te vroeg ontvallen. Onze lieve Mama zag met, te veel goedkeuring haar zeifin u, haaren Zoon. Zy onderftond nooit , om uwe reeds te gropte aandoenlykheid wysfelyk te temperen.' Ik zeg het met eerbied voor haar; maar zeker, zy had haar eigen karakter te veel tegen, en leefde met onzen Vader al te gelukkig, om duidelyk, overtuigend, by ondervinding té zien , dat eene overdreevene gevoeligheid nooit gelukkig maakt, in eene wisfelvalligc waereld ; toen voor kaar een Roozen- tril^dp?|o.o .all1:. pin Wft .mt;kmb 7sri Verdeedig u niet omtrent uwe Letje! Ik bezef alles. Heb ik haar dan niet gezien ? Kunt gy met zulk een eerlyk open gelaat uwe Zuster' misleiden ? De warmte zelf, waar mede gy F i fchryftV  ?>4 HISTORIE VAN DEN HEER fchryft , overtuigt my van uwe braafheid. Kunt gy niet befltiiten om over te komen ? Wilt gy volftrekt te Leiden blyven ? Doe uw zin. Alleen bezorg u zelf uitfpanningen. Gy moet gezelfchap zien ; en gy weet wel , dat men de menfchen moet neemen , zo als wy die vinden ? Zy zyn ligt goed genoeg , om uwe gedagten eens afteleiden. Die te fyn rafi- neert , zal zelden genieten. Zie de dwaasheden uwer Medeftndenten , zonder u daar over te vergrammen; zie er het belachlyke van, en denk, dat wy allen onze Hobby-horfes hebben. Dat van my is thans myn lieve Jongen ; zo ik niet te veel eerbied voor uwe droefheid had , ik zon u de Historie van zyn lecven eens befchryven. Nu fpaar ik dit tot eene betere geleegenheid. Weet gy , hoe ik doe ? Ik neem de waereld , zo als ik die vind. Ik beklaag alle menfchen , die ongelukkig zyn , of zich verbeelden het te zyn. Ik bedank de lieden voor al het kwaad , dat zy my zouden kunnen doen , en echter niet doen. Ik fehuw maar twee foortcn van menfchen ; zy, die zedeloos zyn, en zy, die ik voor Huichelaars der deugd ken. Ik fpreek niet alle oogenblikken van deugd en vroomheid , maar poog het in beiden zo verre te brengen', als in myn krank vermogen is. Kortom', de waereld is voor my noch een Hemel, noch een Hef; en ik ben  willem leevend. 8£ ben er zeer wel in gelogeerd Myn kleine Jan ftaat zyne Moeder niet langer meer toe te fchryven , dan dat zy , en zyn Vader beiden , blyven Uwe liefhebbende Broeder en Zuster, a. en a. ryzig. F 3 DER*  86 HISTORIE VAN DEN HEER DERTIENDE BRIEF. Mejuffrouw ïhristina de vry aan Me= vtouw alida ryzig. lieve vriendin ! ]lP)ewyl uw medelyden met uwen Broeder niet ontftaat uit die zwakheid van karakter, veeïen zo eigen; maar de vrucht is van uw gezond oordeel en menfehenkennis, verhoogt die u zeer in myne achting. Waarlyk, kind, gy ziet de zaaken uit het regte oogpunt, en blyft dus in Haat , om nuttig werkzaam te kunnen blyven voor zulken,' die gy met medelyden befchouwt. Wat ook de oorzaak zy van uws Broeders pynelyke droefheid, waarin zich wanhoop en zelfsverwyt fchynen te verëenigcn, nog zie ik geene redenen , om hem te befchuldigen. De gedagten van den Heer Ryzig zyn niet verwerpelyk. Ik begryp echter, dat men uit eenen Brief, die zo veele blyken draagt van den verbysterden geest des fchryvers, niets ten zynen nadeele mag opmaaken. Wy wceten , hoe rasch liefde en vriendfehap zich zelf befchuldigen. Eene tedre Moeder noemt zich wel eens, in de kragt haarer droefheid , oorzaak van haars kinds overlyden, om dat"  WILLEM LEEVENB. 8f sy het, tegen 't verbod des Geneesheers, heeft iaaten proeven van iets , daar het zeer op gefteld was; hoe onmooglyk het ook zy, dat de geringe hoeveelheid fchadelyk zoude hebben kunnen zyn voor den Lydcr. Een onzer waarlykgroote Mannen befchuldigde zich zelf, om dat hy zyn Zoontje, dat hy in zyn twaalfde jaar verloor, belet had het fchaatsryden te leeren, hoewel het knaapje trilde van aandoening, op het denkbeeld van het vermaak, daar in geleegen Maar genoeg: diepgaande droefheid redeneert zo min als alle andere hartstochten. Hy , die ter goedertrouw dweept, is zeer naauwgezet van geweeten. Hy verwyt zich alle de uitkomften, hoe rampza» lig die ook zyn. Over uwe drie vraagen zoude men mooglyk een geheel boek kunnen fchryven. Dat zal ik niet doen; eerst, om dat ik dat werk voor anderen overlaat; ten tweeden, om dat ik zeer wel voel, dat het ftaal zo wat uit myn geest gaat, en ik zó myn aandagt onafgebrooken niet meer kanbepaalen; en ten derden. . . . Maar ik zou zo doende wel gelyken naar den Rentmeester in de Comedie van Addifon ; ei, hoe hiet het ftuk nu ook ? Nu, gy weet wel, wien ik meen ; die altoos ten eerften, ten tweeden en ten derden zeit. Nu dan ten derden, om dat ik my altoos gemyd heb van dat onbefchaafd beflisfend oordeelen, dat in lieden van myne hooge jaaren nog al vergeeflyk geacht wordt. Ik ben niet gewoon te E 4 «fi»  88 HISTORIE VAN DEN HEER zeggen, dit is beflisfend, dit lydt geene tegen, fpraak, dit is onmooglyk, dit is nog nooit gefchied; trouwens, genoomen, dat iets nog nooit gefchied is, is dat een bewys , dat het nooit gefchieden kan? Weeten wy al zo net, waar de grenspaalen van het uiterftemogelykcleggen ? Hoor, kind, ik ben ook jong geweest; ik weet een weinig, hoe het in de waereld gaat, hoe de meeste jonge lieden zyn: maar ik befluit er niet uit, dat de genecgcnbeid van uwen Broeder voorjuffrouw Roulin, onmooglyk by vriendfehap kan bepaald gebleeven zyn. Eene enkelde nieuwe aandoening, eene bykoomende omftandigheid, kunnen zeer ongemeene uitwerkzels hebben; zy kunnen de liefde tot vriendfehap verfynen. De kragt, die hen hier toe bepaalt, moet maar groot ge.noeg zyn. Het geval, 't welk gy in uwe eerfte vraag ftelt, kan des waar zyn , al heeft men de ondervinding tegen, en al is de waarfchynelykhcid aan den anderen kant. Uwe tweede vraag beantwoorde ik dus. Stel, dat een Willem Leevend niet bedroefder konde zyn over eene Minnares, als hy nu is over den dood zyner Vriendin; dit bewyst nog niet, dat Lotje zyne Minnares geweest is. Wy moesten zo niet vergeeten , dat alle onze aandoeningen bepaald zyn ; dat men altoos maar, (elk ïiaar zyn karakter,) tot eene zekere hoogte in de driften kan opklimmen. Dit, dunkt my, zie ik'uit uws Broc-  WILLEM LEEVEND. 8 Broeders Brief zeer duidelyk. Het onredelyke z-yns Stief-Vaders, de laster zyner vyanden, ja zelf het grievend ongenoegen en de koelheid zy-* ner Moeder kunnen niets tot de maat zyner fmarten toedoen ; die is reeds rol. De dood zyner Moeder zoude die nu zelf niet over doen loo-» pen : mooglyk verzwakken , doordien zy zyne droefheid zoude vcrdeelen. Aanbid in deezen met my de wyze fehikkingen van den Genadigen Uitdeeler onzer lotgevallen. Door die fehikking kunnen wy ongelooflyk veel uitftaan; het lchynt, dat het gevoel van den eenen ramp dat van een volgenden afwisfelt. Over uwe derde vraag, zal ik niet veel byzonders te zeggen hebben, als gy, het geen ik op uwe eerfte antwoordde, wel inziet. Ik heb het woord nieuwe aandoening gebruikt, niet zo zeer, om dat die op zich zelf nieuw, en nooit ondervonden is; neen, dit bepaal ik niet, maar om dat men haar in zo een geval, als dat van uwen Broeder , nog niet hebbe aangetroffen. Ei lieve , laat ik dit eens met een voorbeeld mogen ophelderen. Zou een wraakzuchtig Man , die zynen vyand kan bederven , zonder zich aan ftraf of fchande bloot te flcllen, en zonder dat hy door den Godsdienst, zyn geweeten, of 's Lands Wetten weerhouden wordt, ook, terwyl hy gloeit van drilt om zich te wreeken, zich noodwendig in zo eenen ftaat moeten, wreeken? F 5 Wel  jJO HISTORIE VAN DEN HEER Wel nu, hy doet het tegendeel: hy ftruft niet, hy doet zynen vyand wel; hy verpligt hem; de aanfchouwers, maar die zyn er niet , zyn vyand zelf dan ftaat verbaast, Hy zoekt naar de reden daar van vrugtloos. Is dit dan een wonderwerk? Dit behoeft miet. Ik neem aan , om alles uit natuurlyke oorzaaken afteleiden. Laat die vyand, op dat oogenblik, hem maar aan iemand, hem dierbaar, herinneren. Een trek van zyn gelaat , een opflag van zyne oogen , eene houding, het geluid zyner ftem; en er behoeft riiets meer, om hem te ontwapenen. Is dit mooglyk met opzicht tot de wraak, waarom ook niet omtrent de vriendfehap? Stel maar eens, dat uw Broeder Lotje teder bemind heeft, tot verliefdwordens toe, zo gy wilt; maar dat Lotje, het zy door een trek in haar gelaat, of van haar karakter, hem geduurig iemand herinnerd heeft, die hy reeds van te voren met onderfcheiding zag, en die zyn hart nooit heeft kunnen loslaaten; dat hy die Dame zelf nog in Lotje bemind heeft. En is dit onmooglyk? Geenzins. Is dit ondertusfehen niet in ftaat, om alles optelosfen ? Gy kunt zelf denken , myne Vriendin : ga des eens op deeze ftelling voort. Om alle deeze redenen ben ik er voor, dat men den Jongeling rust moet geeven. Hy moet tyd hebèen, om te bedaaren. Men moet hem zyn dierbr.ar geheim niet poogen te ontneemen. Het denk-  WILLEM LEEVEND. £| denkbeeld , dat dit een geheim voor allen is , kan hem mooglyk nog troosten ; ö men weet niet, waar aan het hart zich al kan vast houden ! Elk, die dit geheim wil ontdekken, ontneemt hem iets, en maakt hem geemlyk. Wy moeten hem nu maar fpaaren , en niet vernederen. Hy moet in dien overvloed blyven, waar aan hy gewoon is. Zyn hart moet verzagt worden; wee, die hem nu hoont ! Ik zal wel zorgen , dat hy tot geene onvoegzaame laagheeden behoeft te komen. Draag maar zorg , dat hy er niet agter komt. Zulk een edelaartige Jongeling zoude mooglyk die daad van zorgvuldigheid voor hem niet draagen kunnen. Laat hem voort Itudeeren ; eene ziele zonder weetenfchap is niet goed. Predikant zal hy toch nooit worden ; maar hy heeft middelen genoeg, om ampteloos te leeven , indien hy al iiiet geneegen mogt zyn, om Negotie te doen. Geloof my , alles zal te regt komen, zo men, hem maar niet lastig valt. Hy moet maar niet ju den wayan gebragt worden, dat lieden, wier achting hem dierbaar is , hem nu minder achten dan voorheen. Zo dra hy dit gelooft , zal hy onherftelbaar bedorven zyn; wat weerhoudt hem, die niets meer te verlieeen heeft? Zie daar , Vriendin , een vry langen Brief, penk eens over deszclfs inhouden zo hy u dan  f)2 HISTORIE VAN DEN HEER dan voldoet, zal ik my den tyd , daar aan hefteed, niet beklaagen. Hoe wel zegt myn geliefde Camphuizen : Wat zal ik meer? Waarheid hoeft weinig woorden; Nooit hoort hy mensch, die ooit God zelf niet hoorde: 't Begin en /lot is heiligheid en deugd; En met één woord: doe wel, en zyt verheugd, C. DE VRY, VEER-  WILLEM LEEVEND. 93 VEERTIENDE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw adriana belcour. edelmoedige belcour! 2Seg my dan , heb ik niet alles verlooren ? Is Lotje niet dood ? Zal myn kluizenaars leven haar in myne armen te rug bidden ? Is er nog iets meer te verliezen, iets meer te verzuimen ? Zy is immers niet meer in onzen kring. Haare goedkeuring heft myn hart niet meer op. Haare goedkeuring is niet meer het verrukkelyk loon myner gefchiktheid, myner naarftigheid. Kan ik haar dan, in myne ledige uuren, ( o myne ziel is niets dan een kil koud duister ledig!) iets voorleezen ; myn voordeel doen met haaren keurigen fmaak? Kan ik met haar over iemand fpreeken? Barst myn hart ! Zulk eene verachting Op een myner omzwervende touren , die ik te paard afry, ontmoette ik de koets van myn Heer Helder. Hoe ? Ken ik het livrei niet? Was Juffrouw Helder met haare kamenier niet in de koets? Was het haar knegt niet , die agter op ftond ? Wendde zy haar hoofd niet met eene trotfche houding van my af  £4 HISTORIÉ VAN DEN HÉÉR. af ( * ) ? Gy zyt gewrooken , myne Lotje diep gewrooken. Zy , aan wie ik u opofferde, veracht my. * * * Maar waarom toch veracht Juffrouw Helder my ? Kan zy een ander Man niet gelukkig iriaaken, zonder dat zy op my zo verfmaadelyk neerziet. '■— Neerziet ? Die gunst zelf Was te groot; zy wendde haar beminlyk gelaat van my af, zich niet verwaardigende, om' my te groeten." En ... . maar genoeg; ik kan niet' fchryven;" trouwens , wat kan ik doen , dan denken aan myne Lotje! Wat is tcekenkunst, wat is muziek? Zy wordt niet meer verrukt door de tooncn, die ik fpceh Zy ziet niet meer, met' den lieven glimlach des welgevallëns, eene door my ontworpe fchets of voltooide teekening.' Zy vertroost myn hart niet meer van eene onbeant-" woorde liefde. * * * Deeze kamer, deeze ftoel, deeze tafel, deeze boeken, die inktkoker, alles, alles is van haar; zy (*) De Kamenier van Juffrouw Helder had hem gezien,," doch de aandagt haarer Jonge Dame elders heen gewend;  willem leevend. sy alleen is er niet. Dit bed , waar op zy elken avond den zegenenden llaap geduldig en dik- wyls vergeefsch afwagttc Deeze plaats, alwaar zy ook voor my , haaren vermoorder, God vuurig zal gebeden hebben ! o Belcour! Belcour! ..... En die Engel zoude ik hebben kunnen behouden Ik deed het niet. Zag ik dan niet , fnoodaart die ik ben, zag ik dan niet , dat zy door een langzaam werkend vergif weg kwynde ? Zag ik niet , dat een opilag myner oogen haar gelaat ophelderde ? Bezielde een woord van my haar niet met nieuwe levenskragten ? Was zy dan niet volmaakt beminlyk ? Zou zy niet aan al de wenfehen van myn door haar verbeterd hart met verrukking voldaan hebben. Had myn keurig oog ook nog iets te bedillen ? Roerde zy myn hart niet ; was ik geen wasch in haare vormende handen ?...... Breek van een, ö myn onverzettelyk hart. Uwe belooning is verachting ! * Wat zal ik op uwen brief, dien ik voor eenige dagen ontfing, antwoorden? Niet veel; al- to dat zy den Heer Leevend niet gezien had, juist om dat zy uit het ander koets-glas gelet had op iets, dat daar voorby ging. Dï Heer Leevend dwaalt des in zyn oor»  $& HISTORIE VAN DEN HEE& alleen dit : nooit zal ik vergeeten , hoe veel belang gy in my neemt. Ik dank u voor dit bewys Uwer Vriendfehap. Beoordeel my maar niet te ftreng. Word geen' Juffrouw Helder. Dikwyls ftond ik op het punt , öm by u te komen ; uuren ver zoude ik willen reizen, om over myne Lotje te fpreeken. Ja maar zy; met wie ik over haar fprak , zoude my moeten verdaan. Zy zeg ik ; want , ovèr iets van zulk een lederen en verheeven aart , zoude ik noch Willen, noch kunnen fpreeken , dan met eene uit uwe Sex. Eene Vrouw alleen kan, ja verdient de vertrouwde te zyn van zulke dierbaare aandoeningen , als myn hart pynigcn! Ik eerbiedig uw verftand, uwe deugd ; maar, vergeef my dit, gy zelf, o myne Belcour, gy zelf verftaat my niet. Gy hebt medelyden , zo als een verheevener weezen heeft voor een minder fchepze'1. Dat is het niet , 't geen ik behoef. Eene Juffrouw Helder was door de Natuur gevormd, om my te verdaan. Nu niet; zy veracht my ; o, toen wy als Kinderen in minzaaine gemeenzaamheid leefden, toen was zy evenwel myne heele lieve. Alle myne kleine (ik had toen geene andere) alle myne kleine verdrieten kon zy zo gevoelig aanhooren , en my zo van troosten, om dat' z'y die met my gevoelde. Dit medegevoel heb ik nu ook noodig; en dat vind ik nergens. Men beklaagt my, men wil my troosten f  willem leevend. tëri; men herhaalt voor my, het geen ik zelfweet; men fpreekt van het algemeene lot der Menfchen , de onzeekerheid van alles. Dit zelf heeft niet eens de fchraale verdienfte; van nieuw te zyn, voor my. Men maakt vertooning van zyn eigen vernuft, men fpreekt als Redenaar , maar iüt wiens oog vloeit er eene ftilie traan ? Wie zucht met my gelyktydig? Wiens hart klopt,met het myne geftemd, fterk door? Wie drukt, in de heevigheid der fmarte, myne hand even vuurig, als ik de zyne drukken zoude ? Wie fpreekt den lieven naam van myne Lotje zó uit, als ik dien in myne droefheid uitfpreek? Wat zeg ik? Wie onderfcheid ik genoeg , om met haar over die eeuwig geliefde te kunnen fpreeken ? Wie heeft haare waardy gekend ?.... 6 Verrukkclyk, verrukkelyk denkbeeld! ik, ik alleen ken alle haare waardy! In het allerbinnenst van myn hart bewaar ik haare gedagtenis. . ... Ik zie haar, ik zie haar altoos voor my; niet meer in den tederen bloei van jeugd en fchoonheid; véél aandocnïyker zie ik haar, voor myn hart* Zy zweeft om my, verbleekt door zielenlyden met maagdelyke bloöheid, de dryvende, niet meer heldere, oogen neergeflagen; weg gevallen * opgelost in haare eigen gedagten Ik hoor èen half weder te rug geademden zucht op haare tedere lippen. Zy roept my met de Hem der liefde Ik luister nog naar haar. Ik ftrek- v; déél; G fti  98 HISTORIE VAN DEN HEER ke myne armen naar haar uit; magteloos val ik op myncn Itoel neder; zy is er niet meer. * Myne droefheid is niet meer geheel moedeloosheid. Er komt iets bitters by; iets my geheel vreemd: myne ziel kant zich niet langer tegen eene magt, die my verbryzelen wil. Ongelukkig ben ik ; maar zegt het dan voor een Man van moed zo verbaasd veel, ongelukkig te zyn ? Ó Leven ! korte, maar moeilyke droom, uwe beguicheling zal ééns eindigen. Hoe ondraaglyk valt my de eenzaamheid, hoe onvoldoende is de verftrooijiug! Eenzaamheid, zo onwaardeerlyk, als zich 't hart ontfluit en moet, Als de ziel geen rust kan vinden, dan by de eenige Vriendin! Als zy opklimt tot in de oogen, fchittert in 't verfraaid gelaat; Als zy wegvloeit op de lippen, als V gebrooken oog zich fluit; Als de boezem door de Vriendfehap zich al zwellende verheft, Wy een lieve huivring voelen door het fyne zenuwftel; Als  WILLEM LEEVEND. 99 Als de Vriendfehap zich volkomen in de kloppende adren ftort; Als men 't lieve hart voelt kloppen onder een befcheiden hand: Dan, dan opent het vertrouwen 't hart, geroerd door vriendfehap; gloed, Toont zyn deugden, toont zyn zwakheen % aan die eenige Vriendin. Liefde! 't keurigfte gevoelen is u zeker niet betrouwd: Driften , die den geest heftormen , driften , die nooit zyn voldaan , Waardoor 't fyn bewerktuigd lichaam wordt vermoeid, ontkragt, gefloopt, En de veerkragt wordt gebroken, die het fchoon' verruklyk maakt, Deeden nooit myn rede fluimren; lotje! 'k moest maar by u zyn, Naar u luistren, « befchouwen. hoe belangryk waart gy my! Nimmer ging ik, dan verbeterd, Uit uw'' tegenwoordigheid. Niets ontftuimigs, niets ontrustends, boezemde uwe fchoonheid in. Frisfche Jeugd mogt my bezielen; 't hart mogt ftootend, heftig /laan; "V Bloed mogt door myne adren bruisfeken ; wagt gy op uw Willem neer, G a Dan  106 HISTORIE VAN DEN HEER Dan verdweenen alle driften, en haar fiorm ftreek zagtjes heen'', Vriendfehap was al myn behoefte; heel myn ziel was rust en licht. lotje derven, alles derven : dwaalen in myne eenzaamheid: Difs het lot my toegeweezen, tot ik by haar rust in V graf. Myne pen valt my uit de hand: myn geest is weder zo hoog geitemd, dat ik, zie ik, daar weder in vaerzen fchryf; laat het zo zyn. Ik kan niet langer, w. leevend. VYF-  WILLEM LEEVEND. lO\ VYFTIENDE BRIEF. De Heer jacob roulin aan den Heer abra» ham ryzig. myn heer! 3Ck ben naauwlyks in ftaat om u te melden, dat de Heer Leevend , gisteren in den namiddag , getergd zynde , door. den fnooden van Goudenftein, hem doodelyk gekwetst heeft, doch zelf in veiligheid is, en weinig letzel heeft bekomen. Ik kan voor ditmaal hier niet meer byvoegen , zo fterk ben ik door dit ongelukkig voorval , waar by ik tegenwoordig was , getroffen. Ik laat aan uwe wysheid over , om van deezen gebruik te maaken. De Heer Leevend heeft my bevoolen , u dit te melden. Ik ben , in groote haast, U'.v ootmoedige Dienaar, j. roul.in» G3 ZES-  ?Ofc HISTORIt VAM DEN HEER ZESTIENDE BRIEF. Mevrouw dorothea maatig aan Mevrouw CORNELIA VAN OLDENfiURG. mevrouw! HCet kan u niet byzonder vreemd voorkomen , dat ik my de eere geef, om eens aan u te fchryven , daar ik zo veel beiang neem in uwen Zoon , een Jongeling , die door zynen Profesfor zelf met onderfcheiding behandeld wordt. Hy is , Mevrouw , een zeer lieve , zeer goede Jongen , daar alle myne Kinderen onbefchryflyk veel van' houden , en ik ook. Fly is eenigen tyd zwaar onpasfelyk geweest , en dit zal zeker de oorzaak zyn, dat wy hem zelden by ons gezien hebben ; en dat hy ook alle de Colleges niet heeft waargenoomen. De dood der lieve Juffrouw Roulin heeft hem ysfelyk getroffen. Lieven Jongen , daar hy is 1 Zulke driften , zulk eene overdreevene tederheid voor alles , wat aandoenlyk zagt is. Wat is hy ons , myne Dogters en my , meen ik , (Profesfor is een geleerd Man , en die lieden zien de dingen doorgaans uit andere gezicht-  WILLEM LEEVEND. I©3 zichtpunten,) lief en waardig ! En zo zal hy ook u zyn, Mevrouw, indien gy een recht Vrouwelyk karakter hebt ; waar aan ik niet tvvyfel , om dat hy zeker die onuitfpreekelyke gevoeligheid niet geheel aai de Natuur zal vcrpligt zyn , maar zeker door u in zyne opvoeding zal zyn in het oog gehouden. Gy zyt uitmuntend wc] geflaagt. En de geleegenheid, waar in hy zich bevond , was volmaakt wel gcf.;hikt , om alle die gevoeligheden en driften vroegtydig te ontzwachtelen , voor zo verre die nog in haare beklcedzels lagen ingewikkeld. Dat zy eenige verwarringen hebben aangeregt, dat is naar den regel ; en hem zeker niet te wyten. Het fchynt, dat hy den droom zyner droefheid niet heeft kunnen breeken, of om netter te fpreeken , den flag deezes ftrooms ; en hy heeft des , om zyne geheele verwoesting voortckomen, dien poogen aftelciden. Onze Academifche jeugd komt meest altoos zo weinig gewapend , en met zo weinig doorzicht uit haar Ouders huis , dat zy niet bekwaam is , om vryheid van losbandigheid te onderfcheiden. De Latynen hebben eene fpreuk, Mevrouw: Divaalen is Menfchelyk. Domme ryke Jongens zyn doorgaans liefhebbers van het Kaartfpel; en zo vallen zy van de eene zotheid in de andere. Uw Zoon heeft j fchynt het, na JuiTrouw RouG 4 lins  104 HISTORIE VAN DEN HEER lins dood , dikwyis gefpeeld , en groote fommen met dezelfde koelbloedigheid gewonnen als yérloorén. Myn oudfte Zoon toonde eens daar over zyne verwondering; maar uw Zoon gaf hem , hem zeer fterk aan de hand drukkende^ ten antwoord: die vqeh , dat hy verdrinkt, houdt zicht aan een waterbies vast. Het gebeurt wel eens , dat jonge knaapen, verhit door den wyn en het fpel , niet zo vrolyk fcheiden , als zy wel zorgeloos by een kwamen. Elk Student is , op zulke partyen , zyn eigen meester : de Zoon van een Schoenlapper , en van een Rusfisch Prins hebben daar den zelfden rang. Op eene deezer Wilde Poolfche Ryksdagcn is uw Zoon in moeite geraakt met een anderen losfen knaap , en zy hebben de zotheid gehad , om den degen te trekken. Zy hebben beiden eenig letzel< mooglyk een fchrap met het geweer , waar op zy te grootfcber zyn zullen. Ik ben zo misnoegd op Willem , dat ik hem morgen ten ceten verwagt , en hem dan eens braaf de waarheid zal zeggen. Hy is goedaartig , en wil van eene Vrouw alles hooren. Jammer, dat hy in zyne liefde voor het allerlieffte Meisje is gedwarsboomd ; zy zou hem zo gelukkig gemaakt hebben ! Nu , dit is buiten my. Mevrouw moest echter , dunkt my , dit bedagt hebben. Myn  WILLEM LEEVEND. io§ Myn Man , de Profesfor , verzeekert u van zyne achting , en ik teekene my met den hoogften eerbied, mevrouw! Uwe oprechte Vriendin en Dienaresfe, dorotiiea maatig,'! gehoor en witzig.  T06 HISTORIE VAN DEN HEER ZEVENTIENDE BRIEF. Mejuffrouw jacoba velde naar aan den Kolonel uto van sytsama. MYN WAARDSTE VRIENü! 33aar zyn aandoeningen , zo veel bevattend cn zo vcrheeven , dat de taal der menfchen niet toereikt, om die uit te drukken. De oogen alleen kunnen er iets van zeggen. Zulke aandoeningen voelde myn hart, onder het leezen van uwen laatften Brief, 't Was geene erkentenis , 't was ook geene verwondering : doe alles , wat edelaartig is, en ik zal het van « verwagten. Wees groot, en ik heb het voorzien. De ziel van myncn Sytfama is gevormd tot alles , wat den verftandigen gcvoeligen Man boven zyne Sex verheft. Kom dan , myn geliefde Vriend; myne bihykheid zoude u beloonen, indien myne door myne Ouders goedgekeurde liefde niet op zich name , om u alles te vergelden. Hy , die raadpleegt , twyfelt; maar wie verzeekert ons, dat wy zelf niet in ftaat zyn, om ons van het twyfelagtige te bevryden? dat een andere in onze belangen beter inziet dan wy ? Waar-  WILLEM LEEVEND. I0~ Waarom verzuimen wy , ons daar toe in ftaat te Hellen ? Met dit alles ontken ik niet , dat men den wyzen raad eens oprechten Vriends kan noodig hebben : doch dit is met u het geval niet , gy hebt u in ftaat gefteld, om uw eigen raadsman te kunnen zyn. Ik keur des uwe eigenwerkzaamheid goed. Als gy hier gevestigd zyt, zult gy zelf oordeelen , of ik in onze huishouding kan gemist worden. Een zo bedaard , eerlyk , redelyk Man , als gy zyt , zal ik tot rechter verkiezen. Myne Vriendin Helder , die hier thans gelogeerd is , groet u met tederheid en hoogachting; zy is geheel cp uwe zyde. Gy, zegt zy , verdient haare Coosje. Ik weet , hoe u dit vleit ; daarom fchryf ik het u ook. Zy fpreekt ook, van aan u de eerfte plaats in myn hart af te ftaan. Ik weet niet , of zy zich in deezen wel met haare gewoone netheid uitdrukt. Kan zy my, dunkt u, niet even dierbaar bïyven , al klopt myn hart voor u van de zuiverfte liefde ? Waar zoude dit denkbeeld heen , daar ik Ouders , daar ik eene familie heb , my zo dierbaar ? is veclerleie foort van liefde : doch die allen zyn bereekend voor een welgeplaatst, een gevoelig hart; allen maaken zy zo een hart gelukkig. Zy fluiten elkander niet uit ; ieder deezer geneegenheden werken in haare eigen kringen voort. Indien men 't er  »Ö4' HISTORIE VAN DEN HEER 't er wat meer op toe lag, om nette denkbeelden te krygen ; zo men wat aandagtiger ware op verfchynzelen , die wy zelf ontwaar worden ; dan twyfel ik, of men in die uitfluitingen wel zo veel billyks zoude vinden; of men wel zo veel fpreeken zoude van die verminderingen , die ftandsverplaatzingen. Ik voor my houde my verzcekerd, dat een Man, als myn Sytfama, van eene Vrouw , die hem teder bemint , niet kan vergen , dat zy alle andere gcneegenheden aan hem opoffert , maar dat hy in zyne Vrouw, de tederbeminnende Dogter, de zorgvuldige Zuster , de vuurig genegene Vriendin , met hoogachting zal omhelzen. * * * * o Myn waarde Vriend, daar ontfangt myn Vader de tyding , dat de Student Leevend een neerlaag gedaan heeft, zelf gekwetst en gevlugt is ! Myn hart trilt in mynen boezem ! U moet ik het toebctrouwen ; myne Vriendin is niet zo onverfchillig voor hem, als ik wensch dat zy ware. Myne zwakke Moeder weet hier nog niets van. Myne Vriendin , ach, ik zie, dat sy in den bloemtuin beezig is , met eenige opluikende bloemen op te binden, en die dan met •ene yrolyke goedkeuring op eenige afftand be- jfchouwu  WILLEM LEEVEND. 100 fchouwt. o Vriendfehap , welk een pligt legt er nu voor my ! Zy ziet epwaards ; ik merk, dat zy verlangt te wandelen , ik ga by haar; myne beenen beeven. Altoos De uwe, J. V E L ö E N A A R,  IIO HISTORIE VAN DEN KEER AG T TIENDE BRIEF. pieter de zwerver aan Jonker frans toe valkenhof. jonker frans.' Op order van men Heer fchryf ik nu wat. Ik hoop, dat Jonker my maar zei verftaane, want ik verfta my beter op het bedienen agter tavel, dan, moet gy weten, op Brieff'chryverf. Nu, Jonker, men Heer is zo ereis door en door geftoken; ech ja hy, en de Gurigynen zeggen , dat hy er aan koud is. Er is evel nog leven; en daar leven is, is hoop; zo dat bon courage, mafoi, gelyk de Franfchen zeggen, daar ik veel mee omzwerve op myn reis. Jonker mot dan wecten, als dat Jonkers Neef een pik had op zeker Heer in deeze Stad; en als hy bezopen was , uw Neef meen ik, want die Heer ken ik niet, dan fchold hy en tierde hy, dat ik zo ftond te lillen en te beeven; en ik merkte wel, (want Pieter is nog zo heel gek niet,) dat er wat te doen geweest was met dien Heer, toen ik nog in Duitschland was, daar hy my zo klakkeloos heeft opgefchommeld en van den dienst gekogt, om dat ik nog een Boeren-Kammeraad van hem plagt "te zyn, zo als Jonker zelf wel weet; en hy had zyn knegt weg-  WILLEM LEEVEN». IU weggejaagt. Ja zie , Jonker , als hy nou geen, Edelman was,'mogt de Duivel en de Satan hem voor Lyfknegt dienen; ik niet. Maar het is een Jonker, en dat is het maar. Wat wil het geval; daar gaat hy van middag met een berooide kop (dat ik nog kop zeg,) uit, alle de pitten waren al weer verpasfediest, in een Herberg. Pieter mot altyd mee, en wat zal men doen? Zoet wezen toe, of ik kryg klappen in myn bek of men fmoel, dat my de tanden in het kakement ftaan te fchudden; en daar zaten een heelen boel Studenten eir zo; en er wierd gefpeelt, gedronken en geklonken. Pret! je leven zo niet, Jonker; ik was bly, dat ik er by was, want een jong Kerel mot zo alles eens zien , wat zegt Jonker er van? en daar was nu ook dien Heer, fchynt het, daar Jonker zo een pik op had. Hoe de rufie aan den gang kwam, weet ik niet; dat geloof ik, jandori; ik zat in de keuken te flaapen, en had in geen zes nagten myn bed gezien. Althans, daar hoor ik een gefchreeuw en een gebaljaar van 't Vrouwvolk in de Herberg, puur of Leyen in brand ftond. Daar vlieg ik op; daar loop ik er (want ik moet overal het myne van hebben , want die niet nieuwsgierig is, is een Twenterdomkop) een party omver, val over ftoelen en tafels, die al om ver lagen, en raak in de kamer; wel nou, daar lag finjeur met een por in zyn huid, zo bleek als de gewitte dood, en braaf bebloed. Is hy al daad?  Ui HISTORIE VAN DEN H E E ff dood? zei ik zo; ik kreeg geen antwoord. Hier kreeg ik een duw, en daar kreeg ik een zet, zo' dat ik begon ook van my te tasten. Nou, dat ovcrgcflagen. Eenige knevels waren bezig om' dien Heer, daar Jonker zo een pik op had, te helpen. Hy bloedde ook, maar dat was niks;' een fchramp aan zyn eenen arm, daar zo een lapje fel byhing, niets te beduiden voor een jong Kerel. Zy lagen er een zwarte pleister op, en' deeden er een zakdoek om , en zo , want ik moest ïilles zo eens opneemen, dogt my; en toen leiden zy hem in het ftal op een werelds mooi Engclsch rypaard, dat myn hart er van verdaagde; cn zo reed hy, zonder zyn mond op te doen, dat ik vervloekt onbeleefd vind, als men van Kammeraads gaat, vooruit legt de weg. Het was' al donkeragtig, en myn hart volgde het paard, want een mooi Meisje en een mooi paard, daar zou ik my voor laatcn giefelen; en toen ging ik weer naar binnen, want er was niet meer te kykcn; en toen was er een Surigyn, die Jonker verbond, en hy moest daar blyven. Daar bennen wy dan , Jonker, 'm de Hei-berg, maar Jan Krcdit is dood, en ik heb nog geen duit van myn loon gezien , zo als Jonker wel denken kan. Hy zal zeker fterven, Jonker, want de Surigyn zeit het, maar ik hoorde, dat hy met een ander Heer koeterde, dat die fteck het hem niet doen zou, maar dat myn Jonker, als Jonker het nu nietkwa- lyk  WILLEM LEEVEND. I 13 Jyk zou neemen, zo verdibbof'eert is, die wat te veel van de Meisjes het gehouwen. Nu, daar is hy niet te erger om , by my althans; maar Jonker zei met een vlaauwe ftem, dat ik aan 11 fchryven moest; en nu fchryf ik, met permisli van U Edele, Uw Dienaar T. DE ZWERVER. P.S. De Post was al weg, en nu kan ik Jonker fchryven, dat hy al dood is, en dat er pitten zyn moeten ; had ik maar weer een andren dienst. V. DEEL. II NE-  HISTORIE VAN DEÜ HEER NEGENTIENDE BRIEF» De Heer hendrik lindenberg aan jonkheer frans baron toe VALKENHOF* hoogwelgebooren HEEr! CX' verzoek van wylen uwen Neef van Gouden* ftein, hebbe ik de treurige oecafie oin U. H. W* G. te fchryven* En moet U. H. W. G. berichten , dat hy deezen nagt om twaalf uurcn is overleeden, zo hy gelooft aan eene wonde, hem in duël toegebragt door den Student Willem Leevend. Alles, wat hier van hem is, is om fchulden gearrefteerd. Myne achting voor zyne braaVe Familie dringt my, om my in deeze zaaken, immers tot nader ordef van U. H. W. G., te laaten gebruiken. Ik verzoek des fpoedig volmagt of ontflag; zo als men goedvindt.- Een verouderd dispuut tusfchen deeze Heeren fieert den grond gelegd van dien twist , die tot daadlykheden is uitgebarsten. De Heer Leevend is geen byzonderVriend van my, maar men moet Vreemde begrippen van eer en moed hebben, om hem die in dit geval te kunnen weigeren. Uw Neef is de beleediger; hy heeft den Student getergt, en toen die nog niet wilde trekken, hem c623  WILLEM LEEVEND. 115 een flag in 't aangezicht gegceven: een hoon, die zeker niet zonder bloed kan afgewasfehen worden; terwyl hy van zekere overleedene jonge Juffrouw zeer fmaadelyk fprak. Hier door geraakte de Student Leevend in zo eene woede, dat, indien Goudenftein den degen had weeten te behandelen , hy hem dood ter neder zoude gelegd hebben. Tot geluk van den Student was zyne onbedrevenheid te groot , ca hy ontfing een fteek 111 de borst, elie hem voor dood deed neder vallen. De Heer Leevend is een weinig gekwetst , en reeds gevlugt. Ik ben , IIOOGWELGEBOOREN H E E R ! U. H. W. Geb. ootmoedige Dienaar, II. UNDENEERG, H 2 T WIN-  Il6 HISTORIE VAN DEN HEER TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan den Heer wille m leevend. myn waarde leevend! "CTw geduchten brief (geducht noem ik hem, om dat hy my doet fidderen.) ontfing ik niet voor Maandag. Hy heeft my geheel uit myrie ftandplaats gerukt. Er zyn door deezen fchok aandoeningen opgeroepen, waar voor ik tot nu toe geloofde onvatbaar te zyn. Aandoeningen, die , had ik uwen Brief niet geleezen , wel voor altyd in eene doodfche ftilte zouden voortgefluimerd hebben: zo weinig kennen wy onsvzelf. Is er dan volftrekt geen ander middel, dan de ondervinding , om ons in onzen eigen kring te plaatzen ? Zyn reden, zyn overdenkingen, zo onvolkomen , om ons te overtuigen wat wy zyn ? Laat het ons bedagtzaamheid inboezemen; en waar toe wy onzen medemensen zien vervallen, laaten wy nooit zeggen: ik dank u, o Heere, dat ik niet hen ah anderen, ook niet als deeze Tollenaar! Laaten wy ons zelf wcegen , en den Bermhartigeti om genade fmeeken! Maar ik heb met u geheel wat anders te verhandelen. TA  WILLEM LEEVEND. 117 Zo als gy nu zyt, zyt gy veel gefchikter, om een voortplanter der uitzinnigfte Dvveepcry te worden, dan een Leeraar van den redelyken Godsdienst van Jezus. Uw verftand ftaat als in eene Cr/fis. Verhit uw overfpannen zenuwltel nog eenige graaden ; wint het nog eenige Hagen op; en gy zult een der grootfte Dweepers worden, waar door de gezonde Rede ooit gehoond wierd. Uwe lichaams kragten zullen onder het ysfelyk gewigt uwer mymeringen wegvallen ; uw geest zal niets dan de ruïne van zyne voorige fchoonheid behouden. Gy zult of krankzinnig, of een lyk worden. Ik weet, wat gy zult antwoorden : mogt het laatfte waar zyn! mogt ik by myne Lotje begraven worden! En echter moet ik deeze fnaar aanflaan. Gezonde redeneefingen hebben thans op u geen genoegzaam vermogen. Ik moet met u handelen, als met een ongelukkigen, die door een geweldigen fchrik zyn verftand verboren heeft, en dien men door een nieuwen fchrik wil herftellen. Het middel is geweldig; maar wat is ysfelyker dan zinneloosheid V . . . Dit is voor den denkenden mensch zulk een hartbreekend gezicht Zulk eene verwoesting ! Niets is daar by te vergelyken. Wil ik u dienst pogen te doen, ik moet van myn en gewoonen weg aftreeden , en myn eigen karakter ter zyden ftellen. ' H 3 Mi  Il8 HISTORIE VAN DEN HEER Ik moet onrast en verwarring in uwe driften veroorzaaken; of het mooglyk ware , die drift/ door anderen opteweegen, die u anders voor altoos ongelukkig zal kunnen maaken. L Ik weet wel , dat ik thans vry fterk op uwe wonden druk ; maar gy moet fmart gevoelen ; geenzins eene fmarte, die men met eene zagte, weemoedige , wellust aanbrengende ovcrftelping gevoelt; .... neen, eene fmarte, die doodlyk1 grieft, en" die men daarom door inftinct wil vlieden . Heb ik niet alles verhoren? Gy? Ik ontken dit: ten ware gy noch de betrekkingen der Natuur, der Vriendfehap, noch der dankbaarheid erkende; ten ware gy zo veranderlyk waart, dat gy" de beminlyke Helder reeds vergeeten had. Maalais gy u zelf dus toegeeft, uw verftand verwoest, uwe gezondheid verkwist, uw fatfocn en geld in iïegtê gezelfchappen weggooit , uw Godsdienst verwaarloost, dan zult gy wel dra alles verboren hebben; ja zelf uwe zedelyke gefchiktheid ten goeden, uwe uitzichten op de onfterflykheid. Is dit nu alles niets in uwe oogen? Kunt gy vraagen : wat heb ik meer te verliezen ? Lafhartige ! Geeft gy alreeds de hoop op, om haar, die gy' betreurt, in het waare leven, daar niets fehaduwagtig is , weder te zien ? Ga voort in uwe dolzinnigheden ; weiger uwe oprechte Belcour gehoor. Weet echter , gy dwaas , dat gy u, dus '  WILLEM LEEVEN». ïl£ dus doende, verder van uwe zalige verwydert, dan de dood zelf vermag. Hoe weinig toont gy u de liefde waardig van haar, die u zulk een edel voorbeeld gaf; en die in het vertrouwen , dat gy het zoud volgen, ontüiep. Ik voor my ben tot nog toe zeer verzeekerd , hoe vreemd zulks iemand ook in eene Vrouw van myn koel eenvormig karakter en ftille denkbeelden toefchyne , verzeekerd op voor my toereikende gronden , dat haare ziel thans veel nader by u zweeft, dan toen die nog in haar teder, zwak,, zickelyk lichaam vertoefde. Thans ziet zy u met fterker aandagt, zonder afleiding, boven vooroordeelen. Hoe gewigtig behoort thans voor u haaregoedkeuring te zyn, nu zy zo meer inltemr met: de fchikkingen van haaren God. Kunt gy u zo leeveudig voordellen alles, wat onze Vriendin fprak, hoe zy fprak ; kunt gy de. plaatzen zien , waar zy dond , waar zy zat, wandelde , rustte; kunt gy op die plaats met vloeijende oogen daaren, alwaar zy ook haaren God voor u, haar Vriend, bad; kunt gy? En echter alles verzuimen, wat in daat is om , indien zy daar tegenwoordig ware , haare goedkeuring te verwerven ! Kunt gy die fombere gewyde plaats zien , waar op uwe Lotje ,.toen de gehecle fchepping haar ontviel ; toen vriendfehap en liefde , toen; alle menfchelyke hulp haar ontweeken , en zy zich. «iet een blymoedig geloof, vol vertrouwen, overH 4 gaf  120 HISTORIE VAN DEN HEER gaf aan haaren God; kunt gy op die zelfde plaats dien God vergeeten ? Is uw geest alreeds zo ontadeld, dat hy het denkbeeld draagen kan : Ds God haar er zaligheid is myn God niet ! En vermeet gy u, u te beroemen de eemgftc te zyn, die het innigfte weezen der vriendfehap alleen kent; die alleen haare allerfynfte doordringendfte zich met ons vereenigende byzonderheden kent, gevoelt , dierbaar acht ? Welk eene grootfpraak ! Niemand beminde haar zo, wist haar zo te beminnen , als gy; en gy zyt juist de eenige, die niet in betrekking wilt ftaan met dien Eeuwigen Geest , aan wien zy u nog met dervende lippen aanbeval? Zie op den gcvoeligen, den getrouwen, den haar altoos bemind hebbenden Bernards: hy, die alles verliest, waar zyn manlyk hart aan gehecht was; hy beweent zynen fchat, maar zo als het een verftandig Godsdienstig Man voegt. Hy twist niet met zynen Maaker : zo vol eigenliefde is geene ziel, die aanbidt, ook als zy bedroefd wordt, en zyne uitzichten niet beQuit in het onzeekere. — Deerniswaardig Jongeling; hoe onkenbaar zyt gy reeds , en dat nog maar aan eenen ingang, die ter Helle arc!aalt! Lees flegts het allerbeste Boek , als een fchoon ftuk der oudfte Letterkunde, als een Werk van fmar.k, en een zedelyk Wetboek! Gy zult echter met dit woord inftemmen : wie heeft met God getwist, en vrede gehad? Wie heeft hem, den fpring-  WILLEM LEEVEND. 121 fpringader des leevendigen Waters, verlaaten , en zyn geluk niet verwoest? Is twyfling, is zedeloosheid bereekend voor de gevoelige ziel van eenen Willem Leevend ? Kunt gy hier aan denken , zonder dat eene kille huivering uw geheele weezen dóórtrekt? Zie nog eens, waar uwe droefheid u toe afvoert. Alreeds zyt gy op eenen weg, die u van uwe heerlyke befiemming afleidt. Twyfelen aan eene alles beftierende Voorzienigheid, wordt wel eens gevolgd door de ontkenning. Ach , Leevend , moet ik u op die woeste tooneelen der baldaadigbeid zien; moet ik zien, dat gy uwe oor- fprongelyke waarde zo geheel wegwerpt Is dit het alles, wat uwe Vrienden vaneenen Willem Leevend moesten verwagten? Zeg het niet andermaal, (myn medelyden met u verzagt alreeds mynen ftyl!) dat gy Lotje had kunnen behouden. Zie eens , hoe wreed eene laakbaare droefheid wordt ! Zy befchuldigt ons valsclj ; zy verbittert ons tegen ons zelf! Neen, gy had Lotje niet kunnen behouden. — Gy hebt eerlyk gehandeld. Uw hart beminde eene andere : dit kan u niet ten verwyt (trekken. Bezoek my , myn Vriend. Wy zullen over Lotje fpreeken , en ik zal u verftaan '. Dat medelyden , 't welk ik voor u heb, kan u alleen van dienst zyn. Dit medelyden is wetkH 5 zaara.  XI* HISTORIE VAN DEN HEEK zaam. Maar u voldoet het niet. Hoor nog eerst de volgende bedenking. Het oogmerk der Godheid, in ons het medegevoel in te drukken , was dit: dat wy te fterker zouden gedreeven worden tot hulp en troost, totredding onzer wcenende natuurgenooten. Niet datmedegevoel op zich zelf helpt den ongelukkigen,_ maar onze wilvaardigheid om hem te helpen. Ben ik nu wel minder uwe Vriendin , als ik uwe aandagteene andere richting geef, en u opleide, niet zo, zeer tot uw verlies, als wel tot de gelukzaligheid ,: die zy thans geniet ; u aantoon, wat gy nog bezit, waar gy nog op hoopen kunt? als ik u wys op. uwe geliefde Helder, die u onbekwaam maakte , om zelf eene Lotje te beminnen? De ontmoeting, waar van gy meldt, is niets minder dan beflisfend, dat zy u zoude verachten; iets, waartoe eene Juffrouw Helder niet ligt kan overgaan: draag gy maar zorg, om geene verachting te billyken! Kom dan, myn geliefde Willem, hef uwe ne-. dergedrukte ziel op tot den aanbiddelyken Regeerder der waereld; fmeek met een gebrooken hart vergeeving voor uwe uitzinnigheden; wisch die uit door een manmoedig berouw; dan zal Hy gedenken: dat wy leeme hutten bewoonen, wier grondflagen in hetftof zyn. Wees weer de braave, de deugdzaame, de edele Vriend van myne Lotje! AVy zullen beiden traanen ftorten , ©ok terwyl ik u poog te traos-  WILLEM LEEVEND. troosten. Dan zal uwe ziel in rust komen; en, gy zult met vaster oog onbenevelder inzien in het groote, het ontzachelyke verband, dat er is tusfchen deeze en de toekomende waereld, tusfchen tyd en eeuwigheid. Dan zult gy u weder verzeekerd houden, dat de Algenoegzaame, in het feheppen van redelyke gevoelige weezens, niets beoogt dan hun geluk; en dat wel door den geheelen duur van hun beftaan. Tot het geluk van zulke weezens behoort óók de overtuiging, dat men zich door een getrouw aanleggen onzer vermogens dat geluk helpt bezorgen ; in weerwil van veele en moeilyke beletzelen. Dit verhoogt ons eigen geluk, en geeft ons eene edele zelfsvoldoening. Deeze gelcegenheid fchenktGod ons in den algcmcenen loop der dingen, waar in wy met anderen ftaan. Hy, die de Vriendin van zyn hart niet tot de verheeven plaats haarer bedemming kan zien opvaarcn, zonder zich in de armen ccner onmanlyke moedeloosheid te werpen, en dus onnut wordt voor het algemeen, berooft zichvan die uitneemende zclfsvoldoening, terwyl hy dwaaslyk aandruischt tegen de fchikkingen der hoogde wysheid ; terwyl hy den eeuwigen keten van oorzaaken en gevolgen ondankbaar en dwaaslyk poogt te verbryzelen. En waar toch ligt de oorfprongelyke bron van uw ongeluk? In uwe eigen onbetemde driften, in uwe hoogmoedige zelfsliefde. Dit  124 HISTORIE VAN DEN HEER Dit leven is zeker nog iets meer dan een moeilyke droom. Het is ryk in groote, door alle ecuwigheden voortloopende gevolgen. Hy, die het in dat ontzachlyk licht befchouwt, zal niet nalaaten, om het eerbiedig te gebruiken. Ik hou er niet van , dat men het leven voor zo eene beuzeling houde. Hier , myn Vriend, liaan wy den fchakel van ons eeuwig geluk, of onbcfchryfelyke elende. Ja , het zegt zeer veel, hier ongelukkig te zyn door onze eigen fchuld; en zyn wy het anders wel ooit? Hoe deerlyk ligt alles in uwe ziel overhoop! Ik ken uwe twyfelingen, zo iemand die kent ! Gy fpreekt meermaal van het lot. Wat verftaat gy daar door ? dit is my nog wat duister. Ik voor my, die langs de flingerpaden der twyfelary en onzeekerheid eertyds wandelde , maar nu geene gelukkige vooroordeelen omhels; neen, de waarheid , de door my met yver en gebeden tot den Allerhoogften gezogte waarheid , die ik des de myne mag noemen, volg; ik verzeeker u, dat zy zo wel het hart in rust brengt, als het ernffige veriland verlicht. Ach, Leevend, als ik my verbeelde, hoe gy uwen milden inborst verzuurt door wrangen menfchenhaat ; als ik my verbeelde , hoe gy uwe edele trekken, den vryen opflag uwer oogen ontluistert , verdiept , verliest in een norsch opzien ; hoe gy uwe zagte gevoelens verhardt , alle uwe vriendelyke driften wegkwynt; — dan worde ik wee-  WILLEM LEEVEND. 125 weemoedig. Spaar u zulk een grievend berouw. Eenige dagen belet zynde om dcezen te fluiten , heb ik uwe rymelooze Vaerzen dus gekeerd. Lees die, en geloof, dat ik onveranderlyk ben Uwe Vriendin, A. BELCOUR. * * * Gsdsdienst, ons zo onontbetrlyk als zich 't hart ontfluiten moet; Als het hoeploos weg zou flerven om den dood der eenige; Droefheid opklimt tot in de oogen, mymert in 't verbleekt gelaat; Als zy ftaamelt op de lippen, en den drang der klagten ft uit; Als de naar geprangde boezem toegang weigert aan een zucht; Als we een kille rilling voelen door het lydend zenuwftel; Als de droefheid op de Rede telkens de overwinning haalt; Als de kragten ons begeeven, 't brandend oog geen traanen kent: Dan, dan opent zuivre Godsdienst Bronnen van verheeven troost, Toont  kat» HISTORIE VAN DEN HEER Toont zyn zegenend vermogen aan den diep doorwonden geest. Hoe het fyn bewerktuigd lichaam ook ontkragt is, hoe ge/loopt, En die veerkragt wordt gebroken, die den geest zo werkzaam maakt'; Schoon de Rede al eens mogt fluim''ren 5 fchoon 't verfland beneveld zy, 'Godsdienst fpreekt: het ha}t klopt weder ; /preekt nog eens — de Rede ontwaakt', ""t Bloed ftroomt weer in zagte golving door 't her/lelde lichaam heen; 'Al de woeste driften zwygen ; ftille rust verwint het hart. Vriendfehap laat de waardfte rusten in het doodsch, het eenzaam graf . Godsdienst heeft volmaakt beweezèn 'dal de waardfte Goël leeft'. * # * * * * * 1 * • * i EEN-  WILLEM LKEVEN1», Izf EEN- en-TWINTIGSTE BRIEF. De Heer jacob roulin aan Mejuffrouw adriana belcour. WAARDE VRIENDInI 3Ck heb op my genoomen u het volgende te meiden. Onze Vriend heeft een neerlaag gedaan; hy zelf is een weinig gekwetst, en terftond gevlugt; gisteren nagt is zyne Party overleeden. — Men zal onzen ongelukkigen Vriend zeker vervolgen. De Hemel geleide hem in veiligheid. : Leevend (ik was er tegenwoordig,) heeft niet getrokken, dan ten uiterften getergd. Hy heeft my bevoolen, my den fleutel van zyne Bureau geevende, om aan u een verzegeld Pak brieven en papieren toe te zenden ; het zelve gaat hier nevens. Ik kan geene omftandigheden melden, te diep getroffen door het ongelukkig voorval. Lotje is gewrooken; dit denkbeeld fchynt by hem alles op te weegen. Ik heb ook op zyn bevel aan den Heer Ryzig gefchr even. De byliggende is hier van den morgen befteld; het opfchrift is van tl; ik zende dien terug, niet weetende, waar ik dien anders zoude adresfeeren. Hoe is myn lot veranderd! Droefheid en verwar-  Iï3 HISTORIE VAN DEN HEER warring volgen myne geruste weinig beteekenende dagen. Myne tcdcrgeliefde eenige Zuster in den bloei van haar leven geftorven; myn Vriend en huisgenoot vlugtig! Zo wy alleen in dit leven ons heil zoeken, hoe ongelukkig zyn wy da» ! Altoos uw oprechte Vriend, J. ROULIN. TWEE-  W 1 L L E M LÈBVEND. lip" TWEE- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw pe tronella everards (*). lieve pietje! 2üfo moet , zo zal , zo wil ik u noemen, ai gaaft gy morgen , naar den mensch gefprookcn ± üw gouden Bruiloft; al had gy zeven Dogterert ende zeven Zooiien daar nog toe; al waart gy zö wys als Abigaël; al was Krelis Oom zo ftatig als een Profeet. Ga nu eens bedaard en met een lief leerzaam onderworpen hartje ( dat u toch zo wei aanzicht!) eens in den geeste aan myne voeten zitten; zo! nu zit gy wel. Want ik moet eens met u fpreeken , over de gebreken der Vrouwen ; van welk een aart die zyn, zal ik u zeg^ gen. 6 Wel (*) Mevrouw Ryzig wist, toen zy dit fchreef, nog niets Van het ongelukkig geval: vermits de Heer Ryzig den Brief van den Heer Roulin verborgen, en dien van haaren Broeder onderfchept had; overtuigd, dat zo een bericht haar en haar Kind hoogst nadeelig zyn zoude, indien zy hier toe niet geprepareerd was, waar toe hy alles aanwendde , wat liefde en voorzichtigheid aanbieden. Zy fchryft das j jjj de vrolykheid van haar hart, aan haare Vriendin.' V. DEEL. I  Ï3° HISTORIE VAN DEN HEER Wel Kind, ik plagt in myn jongen tyd, ( ach arm , ben ik niet al zeven- en- twintig ? ) in myn jongen tyd zeg ik, veel te hooren van kwaaien, daar jonge Vrouwtjes veel aan nikkelen. Maar ik, weet gy, had toen de loffelyke gewoonte van met alles te lachen , dat my zo gek voorkwam ; en naar de regelen der waarfcbynlykheid zoude ik daar by gebleeven zyn, indien de ondervinding my niet overtroefde logenftrafre, zegt Pastoor Heftig, als hy tegen de heele, halve en kwart Pelagiaailen ftaat te yyeren. Ach, zedert myn dwaas , doch ( dit helpt,) noodlottig huwlyk met myn Bram, laboreer ik droevig aan invallen; byna zo fterk , als ik voor myn droevig huwlyk met uitvallen geplaagd was. Maar — lees het eens zonder traanen , o gy Germain - Nigt van liefde , zoetaartigheid, weekheid, en gevoeligheid : maar! het ergst van de heele klugt is dit! Myne ziel blyft, net als een nieuwsgierige labbekak van een meid, by al die invallen ftaan kyken en gaapen , zo als eene myner dienstmaagden nog van morgen deed, by een Liedjeszangfter, om het ilot te hooren van: Mevrouw klom op den toeren, Miron don don don don daine. Mevrouw klom op den tooren , Zo hoog zy kon klimmé. ia  WILLEM LEEVEND. IJl In plaats dat zy, na er eens het hoofd by geftooken te hebben , fchielyk voorby zou daveren , of het door iets anders Verdryven. Zo zit het dan by my! en dat met een zuigend Kind; als het fchaap die invallen maarniet overerft ! Nu zeker, door al dat Philofofeeren ovef myn Broeder , die nu mooglyk om niemand in de wyde Waereld minder denkt, dan Om zyne aan invallen fukkelende Zuster! en terwyl ik niet uitgaan wil, hoewel ik veel te economiek ben, om dat niet voor eene groote opoffering by Ryzig uitteventen —is er geduurig iemand, (of het een Engel of een Duivel is, weet ik nog zo net niet,) die my al geftaadig aan 't oor lelt: Kan er tusfchen een paar jonge vrye lieden vati beide Sexen vriendfehap zyn, die niet tot Sexeliefde everflaat P En dan word ik altemets ook haastig , zegt Tante, want ik ben toch een zwak vat; en zeg: loop jy rondom met uw gefluister. Kan ik daar over oordeelen; ik, die de liefde niet ken, al viel ik er over; en het over de vriendfehap met my zelf nog niet regt eens ben? Vraag dat, kwelgeest, aan eene Chrisje Heldpr, aan eene Coosje Veldenaar; die brengen haar ydel leven door in zulke natuurlyke en bovennatuurlyke befpiegelingen; die weeten op een half hair breedte de limietfcheiding ven liefde en vriendI 2> flhap \  13» HISTORIÉ VAN DEN HEER fchtp; die weet en, elk voor kaar hoofd, meer dan alle de zeven Wyzen. met elkander. Was my deeze vraag in mynen gedagteloozen ongehuwden ftaat gedaan , dan zoude ik die knoop van Gordius knaphandigjes doorgehakt hebben ; want toen was ik eene eerde licfhebfter, om den eenen inval door den anderen te laaten op de vlugt jaagen. Ik zou misfehien gezegd hebben, wel trotsch en beflisfend kykende; ( een kunstftreek, die veel afdoet,) weet gy wat , hét is met de Limietfcheiding tusfchen liefde en vriendfehap precis eender , als met het Groningfche en Friefche grondgebied op den Hoek Van Strobosch. Op dien hoek ftaat, zo als my verteld is, eene Herberg; in die Herberg is een Bedftede, of Bedfponde; die vóór ftaapt, Jlaapt op het Groningfche, die agter ftaapt, op het Friefche grondgebied. In het gefielde geval, is de afftand van liefde tot vriendfehap even na aan elkander. Zo dra two Bedfellows, zeggen de Engelfchen, maar een Weinig, en dat is zeer maklyk, naar elkander af, en naar het midden van de Bedftede zakken, flaapen zy op elkanders bodem. Maar na myn deerlyk Huwlyk laaten die Gelei-Geesten zich zo met geen kluitje in het riet ftuuren. Zulk Volkje is zeker by Ryzig gewend, het onderfte uit de kan te krygen. Zy gonzen en tandtrekken, en teemen zo lang, tot zy het waarom van het daarom weeten ; ja, de genoegzaame rede van dingen , voor welken welligt geen genoegzaame re- deo  WILLEM LEEVEND. ï 33 den te vinden is , al had men ook oogen als Willem; en den dievenlantaarn van dien morzigen Griekfehen tonbewoonder , Diogenes den Hond. Die Gelei-Geesten kennen geen fteegen voor ftraaten;zy houden zich aan de fpreuk: Man en Vrouw zyn één. Zy zyn zulke gruwelyke Antimahomedaanen , ( ha! dat woord is voor een liefhebber van Kettermaaken een ducaat zo goed als een duit waardig!) dat zy aan een zo weinig beteckenend weezentje, als een Vrouw toch maar is, eene ziel opdringen, ja wel meermaal eene zeer denkende ziel, eene ziel, aangelegd om te philofofeeren! Kortom gezegd, Pietje , ik word waarlyk eene heele denkfter. Het gaat zo hol in myn kruin, dat ik zelf niet weet, wat hamer er al in huishoudt. Voor eerst ontdek ik er in: invallen, nieuwsgierige vraagen, kisten van zwarigheden; vlotfchuiten vol onbefliste dingen ; neigingen om te ontwikkelen; een halfdouzyn oplosfingen, fpikfpeldernieuwe zwarigheden ; brokken van Leerftelzels door reden en meerkennis omvergehaald: een klein ftroo vuurtje van verftand ; een heele boel voetftoots vernuft ; en alles onophoudelyk in de weer. Zo dat, myn harfenvat heeft veel overeenkomst met een van Ryzigs Koopvaardy Schepen , die niets doen dan losfen en laden; terwyl de dagelykfche voorvallen , als zo veele Jollen, Booten, en Smak-Schepen , geduurig ten dien oogmerke af en aan vaaren. Of moet I 3 ik  ■Ï34 HISTORIE VAN DÊN HEER ik een zinnebeeld uit de Huishoudingskunst neeuien? Goed: als myn kleine Jan maar zo wat ftil plyft liggen, zal dat wel gaan, voor ik hem in zyn wieg breng. Het is in myn hoofd even eens gefteld , als in Tante Martha's huis. Hoe fchoon alles, van de haanenbalkcn af tot de kelder toe , gefchrobt, gefchuurt, gewit, gevreeven , gefchikt is; zy is naauwlyks beneden fchoon, of zy begint al weer van de vliering af. Want, (dit woord noemen de geleerde lieden de fedengeevenaar,) zo dra heb ik niet iets door en door gedagt, en met aandagt befpiegeld , en door veel wikkens en weegens tot een goeden graad van zekerheid gebragt, of ik begin weer van voren af aan; en kan niet op myn zinnebeeldigen ftoel, rust, nederzittcn, voor alles voor my beweezen is; en dan blyf ik nog zo onvoldaan, als myne goede Tante zyn kan, wanneer zy zegt: je moet piet rond kyken, Nigt. De beöurdeelingen der Critiken over de Vrouwen zyn des al zo valsch, als over de werken Van fyn vernuft, De goede arme zielen liaan den bal geheel mis , als zy aan viveVrouwen vernuft, wat fcegt vernuft? neen, de bekwaamheid om te kunnen denken , weigeren. Hadden deeze Keurmeesters maar een eijerlepeltje gezond wel gefcherpt oordcel, dan zouden zy immers een Hekelfchrift van een Leerreden en eene vive Vrouw van eene wil^e Meid kunnen onderfcheiden, Pietje ? Wat zal meq  WILLEM LEEVEND. 135 trien doen ? Men moet de Lieden , 'zeit onze Gerrit, opnaaijen zo als zy geknipt zyn; en niet aanftonds grimmig worden, als zy ons onrecht doen. Het ongeloof zelf heeft den Christen Godsdienst zeer verpligt. Laat de Drukpers vry zyn , en hy , die bang of ligtgeraakt is , uit den weg gaan. Ik heb een dolle zin in de Anecdote van een onzer braaffte overleeden Regenten. Hykwam door een enge ftraat: er ftond een kruijer met zyn kruiwagen: uit den weg, knaap, zeide de niet vriendelykc Burgemeester. 1— Ik wyk voor geen fchoft , kreeg hy , onbekend zynde , ten antwoord. Hy nam beleefd zyn hoed af, en zei: ik wel; terwyl hy ter zyden uittrad. Om tot myn Text wedertekeeren. Op dat wy met geene woor-< den fpeelen, zal ik u eerst zeggen, wat ik verfta door liefde , en wat door vriendfehap. Vriendfehap is eene geheel zuivere, gcestelyke, driftelooze , fyne zielsliefde, eene door üweepery eenigzins boven den mensch verhoogde liefde; die meer doet voelen van den zagten , {tillen, ernftigen opgetoogen, heiligen wellust der Mistyken, dan wel van de afmattende bezwymende aandoeningen der eigenlyke liefde. Verliefdheid is natuurlyk, en een weinig dierlyk; vriendfehap bovennatuurlyk, geestlyk. Liefde kan den mensch eenige oogenblikken beneden den mensch plaatzen; vriendfehap kan hem nu en dan daar boven verhellen. Men bczwykt onder de liefde , óm dat men te I 4 veel  t%6 HISTORIE VAN DEN HEER. veel ftof, men kwyqt weg onder de vriendfehap, om dat men te veel ziel is. In het eerde geval lydt het dierlyk, in het tweede geval het geestlyk deel. Liefde is meer gefehikt voor weezens , ajs wy Menfchen zyn. Vriendfehap voegt zo beter by de Engelen. Zo dra liefde te grof, te geweldaadig wordt voor de kragtcn der Menfchelyke natuur, en de mensch meer dier wordt dan Mensch blyft, meer dan zyne natuurlyke beftcmming gedoogt, wordt hy het offer zyner onmaatigheid. Wordt hy meer Engel , dan met zyne menfchelyke beftemming hier beneden kan inftemmen, dan ook wordt hy het offer zyner geestelyke aandoeningen. En daar de Mensch, voor .20 veel hy mensch moest zyn, vatbaarheden voor liefde, en zo veel vatbaarheden voor vriendfehap heeft , als hy Engel zyn moest, daar heeft en .lichaam en geest beiden juist zo yeel werkzaamheid en rust, verlangen en genot, als hy hebben moet , om gezond en gelukkig t,e kunnen leeven ; voor zo verre deeze voorrechten afhangen van in Order gebragte driften en afkeerigheden. Uit deeze bepaalingen blykt, dunkt my, al vry klaar, dat liefde en vriendfehap niet alleen onderfeheidene , maar zelf elkander uitfluitende neigingen pmtrent een en het zelfde voorwerp zyn. Ja, ja! Ik weet wel, dat men de volmaaktfte Huwlyksliefde de hoogstmogelyke vriendfehap aoemt; en dat zelf meer dan dén Vrouwtje zich af.  WILLEM LEEVEND. 137 affecteert om Manlief haar hesten Vriend te noemen ; om dat zy eens iets gehoord hebben, en Willen doorgaan voor allergcvoeligfte fchepzels. Maar men kan met even veel grond zeggen, dat de heevigfte onweersbui de zagtfte ftilfte kalmte der natuur zy; om dat de laatfte een gevolg is yan de eerfte; en even goed beweeren, dat het" grootfte huiskrakeel de alleraangenaamite huisfelyke vreede is. Ik ben een Vrouw van ondervinding. En daarom maak ik daar gebruik van. —« Wel Kind, nooit is er zo eene zoete , zagte, kalme ftilte in ons huis, dan na dat Bram en ik het eens wat heldertjcs te zamen geroerd, en het huis door de glazen gegooid hebben. Dan zou men onze Eetzaal waarlyk aanzien voor het ftille verblyf der met haare oogen ten hemel geflagene Befpiegeling; dan zou men een fpcld hooren vallen, en een aardmuisje ritzelen. Neen, Vricndinne van myn kennis, Iluwlyksliefde gaat over tot vriendfehap. Dit denkbeeld is het, dat my, en duizend jonge Vrouwen, een hart onder den riem fteekt, als wy onze buigzaamc zwaanenhalzen geduldig onder het ftraffe Huwlyks-juk vleijen. Wy , goede zielen , maaken dan van den nood een deugd, maar denken onderwyl: elke drommel regeert in zyn maand. Wel, hoe gaat het doch met de eerzaame getrouwde jonge lieden? Eerst zyn onze Mannen onze Minnaars : worden zy zo wat aan al dat I 5 moois  133 HISTORIE VAN DEN HEER moois gewoon, cn zyn het hupfche Plerrys, dan worden wy van adorable Vrouwen allerlieftfte Poppetjes, daar zy mee fpeelen, die zy met allerhande fraaije Stofjes en Juweeltjes, opfchikken; heel lief, dat moet ik zeggen. Zy neemen ons, als wy maar niet afgryslyk lelyk zyn , ook nog wel eens mee , daar wat te hooren en te zien valt. Dan worden zy onze Heeren en Meesters, en dewyl het regeeren al een heel kunstje is moet gy u niet verwonderen , dat de meeste Mannen maar een deel droevige broddelaars in dit fttfk zyn. Eindelyk , om ons onze ftuntelige dienften ook nog af te trogelen , worden zy onze Vrienden. Hun moed en hovaardy is dan met hunne kragten gekortwiekt. Zy komen dan hunne zwakke Vaatjes wat nader; dat moeten zy zo zeggen ! Gclykheid voedt vriendfehap , en de eene beleefdheid is de andere waard. Ik fpreek altoos van de beste uit de rommelzóó , hoor? Niet meer op de Beurs , in de Koffy-huizen, verkecrende, en noch op hunne kantooren, noch in de waauwclende waereld komende ; en erenwel nog te maalagtig, om by zich zelf te kunnen blyven ; en zo als de Miftykeu zeggen , ingekeerd, by hun eigen hart te leeven; en niet gewoon zynde, om in het hoekje va 1 den haart een goed bock te leezen , deelt Vrouwtje hun nog eens een vertellingjc van haar jeugd mede ; of leest eens een Predikatie uit Smytegeld of Tillot- fon,  WILLEM LEEVEND. 139 fon , of een zoet Vaersje voor Man. Komt er nog eens een woordje van de min in voort, (in de zoete Vaersjes, nv.cn ik,) dan glimlacht Va- der nog eens over het voorby zweeveu J gevoel zyner jeugdige veimaaken; en ziet , zyn 'gryzcn baard met zyne hand ftrykende , nog wel ce::s fnoepig naar zyne gebrilde zestigiaarigj.' Beauté. Pit is het echter al. Men begTnt te de::'en aan de algemeene aanltaande verhui.Mig. Mén ipreekt er met elkander over. Moeder gaat echter altoos daar in voor. Het hart is zwak , het wordt week ; men raakt bevvoogen. Mén fpreekt van wederwaardigheden, (dikwyls beduiden dieevenwel niet veel,) van rampen , die men zo een veertig vyftig jaar met eikanderen droeg, van het groot getal van Kinderen, dat men heeft zi ;ri komen en gaan. Moedertje, (zegt de oude fakkelï') wat zou ik nu evenwel zonder u ongelukkig zyn, zinder gezelfchap , zonder Vriendinne ! Ja, (antwoordt de goede (loof,) en ik zonder leidsman , zonder Vriend. Dit vleit den hoogmoed van Bcstevaêr. (Hy iterft toch het laatst, geloof ik.) Men voelt nog met een oude Lrl's genoegen, dat men elkander nood:g heeft. Men wordt elkander dierbaarder. Men is ook zo elkander gewoon. Men kan zich zo vertoonen, als men is; zyne zwakheden zo bot vieren! Dit kweekt vertrouwen. Meti feettvfeït eens over de Üiel!, over dcrzclver ftaat; men denkt eens gemtenfehappe- lyk  14° HISTORIE VAN DEN HEER lyk over het een of ander Geloofspunt : me» fpreekt over den dood , de onllerfelykheid ; de oude vroome lieden worden bewoogen. Moeder fchreit ; Vader doet (om de gelykheid,) eens mee. Zy zouden nu , als het den Heere zo behaagde , nog wel wat by elkander willen blyven; nu zy elkander zo regt noodig hebben, en twee ouwe Sukkelaars worden ; maar evenwel, zo als het God behaagt; zy hoopen elkander toch hier Boven weder te zien. Zie daar, dat zyn die zelfde Menfchen, die een dertig of meer jaaren zich niet heel veel om elkander bekommerden , en veel meer van Ryzig en my dan van Everards en u hadden. Zo wordt dan de inwendige menfehevernieuwd, naar maate de uitwendige menfche verdorven wordt. Naar gelang zy minder van den ftoffelyken Mensch hebben, heft de geest zich op tot vriendfehap. Zo wordt vriendfehap de opvolgfter der Huwlyksliefde ; en in dien zin alleen geef ik daar myn Koninglyk fiat op. Die vriendfehap wordt hier in de Huwlyksliefde gezaait; dan dat gezaaide wordt niet leevendig, voor dat het zaadje der Huwlyksliefde gellorven is; dan eerst ontwikkelt het zich ; dat gezaaide groeit weelig op in het hart, door ouderdom en tegenheden verweekt, en verwagt haare volkoomenheid in eene andere waereld, waar van wy hier maar byfter weinig weeten. Voeg  WILLIB LEEVEND. I4J Voeg hier" by, dat vriendfehap en liefde veel te onderfcheiden van aart en zeeden zyn , om vredig huis te houden. Sexenliefde verbeeld ik my als eene (route, dartele, gulle, malle Meid; zy wil altyd ftoeijen, plaagen, loopen, (happen, kwellen, kuuren uirregten , al kan zy er niet zonder kleêrfcheuren afkomen ; vriendfehap als een zedig, bedaard, zeer aandoenlyk, innig vergenoegd, eenigzins tot dweepery overhellend Meisje. Liefde heeft war heel veel , in dar licht befchouwd zynde, van Alida Leevend. Vriendfehap fchynt wel geparenteerd aan Coosje Veldenaar: immers de familie-trek is zeer fterk. Nu zulr gy my mooglyk vraagen, ( doch of gy het vergat, zo zal ik het maar doen; want zon het geen jammer zyn , dat gy alle myne gedagten daar over niet hoorde ? ) vraagen : Is het niet even zo mooglyk, dat liefde tot vriendfehap overgaat? Zou men in deezen ook niet met den geest kunnen beginnen , en met het vleesch eindigen? MoogJ-k? dat weet ik zo net niet, als ik my wél bedenk. Ik boude my maar aan het on- en het hoogst-waarfchynlyksr; en dar is, dunkt my, al wel gevogten voor een Etre comme moi. De ondervinding toont ons wel meermaalen zo eenige verwarringen, maar de Natuur is echter doorgaans wel op haar kantoor: zy verzint zich maar zelden. Men heeft wel eens een warmen dag in Febru-  Ï42 HISTORIE VAN DEN HEER ary. en een zeer konden in Augustus ; Aardbeziën in November, en Sneeuw in Juny. Men Vindt oude knorrige grimmige Grootjes van agttien, en charmante lieve vrolyke Meisjes van zesen- zeventig, (zo als myne ven er alle At Vry.) Doch met welneemen van alle denkende Meisjes $ men kan daar uit niet reueneeren. Die toekykt, kan doorgaans beter over het luik oordeclen, dan die er in (peelt ; en dewyl ik nooit met Möiifieur Cupido in verfchil wa&j kan men my niet van partydigiieid verdenken. Ik zeg echter, dat die verbruide Jongen overal zyn neus by heeft, en zegt het fpfeek woord : daar de Hemel een Kerk bouwt, bouwt de Satan een Kapel, ik zeg met het zelfde regt : daar de vriendfehap in een paar vrye onbedorven harten een burgervuurtje ftookt, daar blaast ook het blinde Ventje het in lichtcrlaaije vlam. Het is een hamers werk ; maar het is echter zo. Een lieve frisfchc Jongen ziet altoos een Meisje als een Meisje , en een even lief fchoon kind ziet altoos een Jongen (comme il faut;) als een Jongen» Zie maar , hoe hy zyne amie behandelt ! Zie maar , hoe veel attentie zy vüor den Vriend heeft. Hy brengt zyn Vriend , zo hy een braave Jongen is , en met ander gemeen tuig bemoei ik my niet, zyne gebreken onder het oog, ook zulken, waar by hy niets lydt; dit is vriendfehap. Hy vleit zyne Vriendin, en dat ter goeder  WILLEM LÊEVËN». 14$ der trouw ; dit is liefde. Hy neemt de hand van zyn Vriend, en drukt die met warmte en yver; hy is echter wel zo wys, dat hy die der Vriendin niet met het uiterfte van zyn pink aanraakt , voor dat hy in haare oogen eens hoogte genoomen heeft : of het wel met Juffrouw* blieven is. Zo dat ik maar zeggen wil, dat ik voor my daar zeer gerust van ben, en wel eens zou willen hooren , wat ( by voorbeeld) uwe verftandige Vriendinnen daar op zouden antwoorden : want gy * myn lief fchepzel, hebt zeker te drukke affaire met uwen besten Vriend. Nu kunt gy opmaaken , wat ik denk over de vriendfehap van Willem en zyne Lotje. Is Willem vry geweest, (en daar aan twyfel ik niet,) dan zal het met hem gegaan zyn: Sous le nom de Pamitié, Jnotje, je vous adere, enz. Lotje, je vous caresfe, enz. Sous le nom de Pamitié, enz. Maar voor wiens rekening komen nu al de gevolgen , die de Natuur aan zo eene vriendfehap gefchakeld heeft ? Zeker, zeker voor haare , die deeze jonge menfchen by elkander gehuist en gehoofd heeft. Heugt u nog , welk een discours ik met Mama in de Koets had, toen wy Wil-  *44 HISTORIE VAN DEN HEEfc Willem te Leiden gebragt hadden ? Uier om^ wat er ook gebeurd zy , ben ik zyne yverigfte verdeedigfter. Lotje en Willem zullen eerst als een paar goede eenvoudige kinderen , (ja, Willem is waarlyk eenvoudig, maar eenvoudig is iets anders dan dom ; fchranderheid iets anders dan loosheid,) met vuur gefpeeldhebben , en zo, hartje lief, hebben zy zich dan bitterlyk gebrand; maar men moet geene Kinderen met vuur laaten fpeelen , en als de fchaapen hunne handjes gebrand hebben, nog braaf beknorren. Zo plagt Tante de Baronesfe de Fliddcrak tegen my te zeggen : als je valt, zul je nog /lagen toe hebben: en de Malle wist, dat ik een wild onbefuisd Kind was! Zeg je nu evenwel niet , dat ik magtig geduldig word, daar ik in ftaat ben, om zo een vervoerden langen Brief te fchryven? Ja maar, hoor eens , ik doe het by de wieg ! en terwyl ik myn knol in llaap hobbel met myn voet, kan ik al niet veel degelyker werk beginnen. — Ondertusfchen , regt verliefde Ega , heb ik dit voordcel op u; dat ik meer van den Engel heb, dan gy met dat zoet glimlachend malfche bekje , en die hemelsblaauwe oogen hebt , en dat ik veel eerder geheel Engel zal zyn dan gy ; want myne Huwlyksliefde is reeds veel meer vriendfehap dan uwe kalverliefde. Bram en ik zullen reeds grys in de vriendfehap zyn, als gy mat  WILLEM L E E V E N h. I45 rriet uwen Pastor fida nog in de jeugd dèr liefde voortdartelt. Vader en Moeder Ryzig zullen reeds de kransjes en oude luiden Saletten verderen , als gy lieden nog onder de jonge lieden omzwalkt; of, wilt gy, als een paar ver liefde minnaars; arm aan arm, terwyl uwe hand in de zyne ligt , door de Rotterdamfche Boompjes wandelt ; naar de Comedie rydt ; of téte'a- tête een ombertje fpeelt. Zie , Kind , dat noem ik het verhandelde , op zich zelf, troostelyk en ernftig toepasfen. — Beproef nu deezen geleerden Brief, en behou het goede. Groet nu voor my uwen eeuwigduurenden Minnaar ; ook de lieve Meisjes , uwe Vriendinnen ; en met eerbied Mevrouw Helder. — Over uwen laat (ten Brief eens by geleegenheid. Jan maakt het my wat drok ; deeze is uit den brand gehaald. Ryzig en ik gaan zo aan tafel. Zy» geduld groeit als zyn Zoon ; want het is nog: Vrouwtje Hef; en hy heeft altwee minuutcn naar my zitten wagten. Daar zitten wy dan over elkander. Hy fchommelt in zyn brieventas , en ik veeg met myn Servet rnyn bord af. De wieg naast my ; en zo de Jongen er zyn mond niet inftcekt , eeten wy in eene diepe ftilte , ftaan van tafel op ; de wieg wordt naar myne flaapkamer gedragen; ik kyk nog eens ep myn knicn , of Jan wel gemutst is ; wy gaan naar bed , geeven elkander eene. V. BE EL, K ZÓ  I46 HISTORIE VAN DEN HEER zo bedaarde als welgemeende nagt-kusch , met een ttagt Vrouwtje , nagt Ryzig. Klaas vaak die komt, en wy flapen zo lang ik niet heu ! heu ! hoor. • Hier eindigt mynen Epistel. A. RYZIG. DRIE,  WILLEM LEEVEND. I47 DRIE- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar aanMevrouw petronrlla everards. dierbaare mevrouw everards! jQCet droevig nieuws is ons reeds bekend; ik zelf' heb het aan onze Vriendin medegedeeld. Oordeel , wat my dit moet gekost hebben! Ik wist niet, dat ik haar zo beminde; ik kende den geheelen fchat van tederheden niet, die myn hart voor haar bewaart ! Niets dan de ondervinding maakt ons met ons zelf regt bekend. Zy is adergelaten, ligt in eene zwaare koorts , ylt geduurig. Ik alleen ben by haar. Nu verbeeldt zy zich , dat de ongelukkige Jongeling aan zyne wonde is overleeden; zy noemt met eene Hem, die uit het hart voortkomt , zynen naam. Zy fpreekt met hem; verwyt hem tederlyk, dat hy haar heeft kunnen vergeetcn; zy befchufdigt zich zelf, dat zy zich zo voor hem verborg, toen hy nog in haar's Vaders goede gedagten was. Dan verbeelde zy zich, dat hy gevat wordt; zy fchreit, zy fmeekt met opgeheven handen. Zy noemt hem haar dierbaaren jongen Vriend, haar lieven Willem ; en myne hand grypende, die zy zeker voor K 2 de  148 HISTORIE VAN DEN HEER de zyne houdt, fluit zy die in de haare, weent, komt tot zich zelf, zucht. Nu is zy door vermoeidheid en koorts in een diepen flaap gevallen. INiyn Vader ontfing, twee dagen na het ongeluk gefchied is, daar van tyding in eenen Brief uit Leydcn. Hy verhaalde het my, en wy overleiden, hoe wy dit aan eene jonge Dame, die niet dnverfchillig voor hem is, zouden zeggen. Wy voorzagen, dat het gerucht moest maaken, en hadden eene zwakke ziekelyke Vrouw, myne lieve Moeder, die nog zeer met hem blyft ingenoomen, te fpaaren. Ik was bezig met eenen Brief aan Kolonel Sytfama te fchryven. Onze Vriendin wandelde irt den Tuin; myn hart ontroerde, toen ik haar lief,, biymoedig gerust gelaat aanfchouwde! Ik gaf den Brief aan een bediende, en vroeg, of zy eens met my wilde wandelen ? Gaat Jetje niet mede ? vroeg zy. Dit vond ik nu niet goed. Neen, zei ik,, ik wil nu met myne Vriendin eens geheel alleen in het Bosch wandelen. Zy. Gy weet naauwlyks , hoe veel genoegen my dit geeft: ik heb u altoos, dunkt my, zo heei veel te zeggen ; en praat nooit liever met u dan alleen. [ Zy was zeer leevendig en vrolyk. ] Ik. Ja, lieve, ik ben zo geheel onverfchillig niet, als gy u wel eens poogt wys te maaken ^ dat ik, in weerwil der vriendfehap, ben. Zy,- Alweer dat oude Dispuut ? Ik wil niet met Ml  WILLEM LEEVEND. 149 u disputeeren, al is het ook pour rire; het doet my altyd toch zeer Ja, dit vind gy weer ysfelyk romanesk, nietwaar? [ Zy lachte fmaak~ Jyk.] Ik. Ysfelyk romanesk juist niet, maar [ Zy lag haare hand grappig op myn mond. ] Zy. Laat my dit denkbeeld, of ik zal denken, dat Sytfama met uw geheel hart op den loop is. Ik. Hy is zo onredelyk niet: was hy het, gy zoudt geenzins behoeven te duchten , dat hy u zoude benadeelen. Zy. Is het dan zo onredelyk, het geheele hairt eener beminde te willen bezitten ? Ik. Gy zyt zeer vrolyk, lieve. Zy. Wel nog mooijer! Als men zo gelukkig is , als ik met u altoos ben, kan dat niet wel anders. Lieve Veldenaar, hier is het ook, zo als de VrierwL Pope Ia zyn algemeen Gebed het uitdrukt. To enjoy is to obey. Ik. Toen gy hier kwaamt, waart gy niét zoblygecstig. Zy. Zó lief heb ik u, d'at uw gezelfchap allesvoor my is. In ernst, Coosje-, de invloed, dien gy op myn hart en manier van denken hebt, is nergens by te gelyken, dan by het belang, dat gy neemt in myn beftendig geluk. [ Zy bloosde, doch bedekte haar aangezicht onachtzaam met haare K 3 zak-  15° historie Van den heer zakdoek. Wy wandelden zo al de eene laan in, de andre uit; en den Tuinman ziende, beval ik hem een Carafe met water in het Linden-Huisje te zetten, dewyl ik dorst had; de Hofmansdroppels had ik reeds by my. ] Ik. Dit is de eerde, de grootfte, zo gy my al niet wilt toedaan de eenige pligt der zuivere vriendfehap. Zoude ik ooit met u kunnen verfchillcn, zo uw geluk er buiten bleef? [Ik lelde haar ongemerkt naar het Linden- Huisje. ] Zy. Laaten wy hier wat zitten. Het is zulk een lieve Lenten- avond. Wat heeft dit vroege faifoen toch treffende bekoorlykheden! Alles belooft nu zo veel; en de hoop, de verwagting is toch eene lieve aandoening, indien zy in de zagte nooten blyft. [Zy zuchtte in zich zelf, en Zweeg een weinig. J Ik. Het aangenaame zelf kan pynlyk worden, lieve, als men het te fïerk aanzet. Niets teveel, is allerveiligst. Zy. Wel nu, nu zit ik eens met u in dat Linden-Huisje, waar van gy in uwen zang fpreekt. Zeg wat gy wilt van de vermaaken der verbeelding, zo leevendig k/m ik my dat genoegen toch niet voordellen , als ik het nu geniet. [ Zy flocg haar arm gezellig om my; zag nu voor zich neder , dan my weer oplettend aan. Haar hart foegfterk ; ik zag, dat zy my iets zeggen wilde en vermoedde half, wat het zyn kon , maar zweeg nog, haar minzaam  WILLEM LEEVEND. I$I zaatn aanziende.} Gy 'zyt niet vrolyk, Coosje; zelf niet, zo als gy doorgaans zyt! Is dit ook het Prieeltje, waar in gy van Sytfama het larttfte affcheid naamt? o Liefde! Ik. Gedeeltelyk gist gy de zaak; Liefde, daar gelaaten. Maar, indien ik nu niet heel opgeruimd ben, dan is dat affcheid echter daarvan geenzins de oorzaak: myne gedagten waren hier, voor gy my dit vroeg, niet zeer by bepaald. Ik zat hier ook eens eenige minuutcn met uw Vriend Leevend. Zy. Uw Vriend Leevend; niet mear Coosjes Vriend? Ik. Befluit gy dit uit deeze woorden ? Zy. Neen, maar uit den toon, waar mede gy die uitfpreekt. Ik. Hoe fpreek ik die dan uit? Zy. Zo ! als of gy zeggen wilde : uw Vriend Leevend. ö Ik zie het wel! die arme goede Jongen is geheel in ongunst! Zelf Mevrouw Everards, zyne Vriendin, noemt nooit zynen naam. Ik. Chrisje lief! kan ik u kwellen? Zoude ik van Leevend niet met een Zusterlyk vermaak fpreeken , zo ik het doen konde ? Zy. Hier over zyn wy het nog niet recht eens. ik. Dat is my leed; want ik meen reden te hebben om te doen, zo als ik doe. Zy. Reden ! altoos reden, myne lieve! Ik. Reden! altoos reden, myne Vriendin! K 4 Zy.  I5« tJISTORIE VAN DEN HEEK Zy. Eh waarom toch ? Ik. Zou iets dan de reden my in ftaat kunnen ftellen, om u een eenig genoegen te onthouden ? Gy bemint Leevend, en hy kan thans uwe keuze geen eer aandoen. Ik ben zo grootsch op myne Vriendin, dat ik dit denkbeeld niet kan dulden. Zy- „ Gy bemint Leevend." En hy doet myne keuze geen eer. En ik heb u gemeld, hoe ik over hem dagt, na dat ik zeide myn hart onderzogt te hebben! en kunt gy my dan liefhebben? Ik. Niet alleen ftefhebben, maar achten. Zy. Hoe ? En het is myne ernftige Vriendin, die dit zegt ? [ Zy was twyfelmoedig, bedroefd. ] Ik. Wees niet bedroefd, myne Vriendin. Laat ik u dit mogen uitleggen. Zy. Gy verdenkt my van onoprechtheid; kent. gy myn hart dan nog niet? ' ïk. Ik ken het mooglyk beter, dan gy het kent, juist daarom bemin ik dit lief. gevoelig oprecht hart zo zeer. [ Zy lag haar hoofd tegen mynen fchouder, en drukte myne hand met die gloei jende geneegenheid, die haar altoos voor my bezielt; zy zag voor zich neder.] Wees niet bedroefd; ik zal ü alles uitleggen. Gy bemint Willem; maar uw verftand, uwe goede beginzels, uw eerbied voor uwen Vader beletten u, die neiging in te volgen. Dit (mart u, dit kost u veel. moeite; maar dewyl uwe liefde met uwe pligten ftrydt, poogt gy die te overwinnen. Gy mydt «orgvuldig alles, wat die  WILLEM LEEVEND. 153 die zoude kunnen rdoen vermeerderen. Moet ik U des niet hoogacWn? toont gy u myne liefde niet'overwaarci ^ > • Wat voor verdiende lag hier in, zo hy u onverfchillig was? Die niet behoeft te ftryden, kan niet overwinnen; hy kart ons des niet doen zien, waar toe hy bekwaam is. Gy hebt ook zeer veel ter uwer verfchooning. Gy beminde elkander van uwe vroeglte jeugd. Hy was de beminlykfte Jongen , immers zo getuigt Mevrouw Helder zelf, dien zy ooit zag. Gy wist niet dat gy hem beminde; hoe kan een kind twydelen omtrent iets. , haar geheel onbekend? Perfoneel behagen en een aankomend Jongiingr fchap hebben die beginzels ontwikkeld. Gy wist niet, dat hy eene andre beminde. En zyt gy, wat er ook moge gebeurd zyn , wel overtuigd, dat hy een flegt hart heeft ? Zy. \_met yver. ] Ik? niets minder! Ik geloof alleen, dat hy meer te beklagen dan. te befchuldigen zy. Ik. Juist zo is het. ■ Befchouwde gy hem als een Jongeling van flegte beginzels ; als de verleider van een deugdzaam Meisje , dat door zyne onftandvastigheid, ik zeg niet eens trouwloosheid,, in eene kwynende ziekte viel, en gellorven is, dan zou myne Chrisje Helder weinig moeite vinden, om hem uit haare gunst te werpen. Hoor., myne lieve , ik ken u zo wel, dat ik gerust ben, dat uw oordeel moet dwalen , indien uw hart K 5 hem  T54 HISTORIE VAK DEN Hg ER, hem bemint. Al de beminlyke welgemaaktheid zyner geftalte; al de- bevalligheden van zyn levendig verftand; al het inneemende van zynen ommegang zouden zo weinig afdoen, dat gy naauwlyks vlugtig aan hem dagt. Zy. o Gy kenfter van myn hart, omhels my! verlaat my niet. Ik ben niet zo gelukkig, als ik hehotrde te zyn. Help my my zelf overwinnen! ik bemin Leevend onder deeze bepaaling; ik kan niet gelooven, dat hy een flegt karakter heeft. Ik. Dit is eene niet prysfelykc eenzydigheid. [Zy zag my ernflig aan, ik verft* dat doordringend inzien. ] Hoe kan ik het anders noemen ? Hoe Veel menfchen moet men, om hem vry te fpreeken , van laster en leugentaal befchuldigen! En komt ook een Willem Leevend wel genoeg in aanmerking , om zo fnoodelyk befprooken te kunnen worden; welke zyn zyne verdiensten? Zy. Vcelen voor een Jongeling. En mooglyk zyn zyne vyanden klein genoeg , om zelf ook maar door eenen Willem Leevend overtroffe» te worden. Wie zyn nu zyne lasteraars , of wilt gy, vyanden? Verdienen zy, dat men op hun bericht hem voor een fchurk uitkryt ? Ik. Zyne vriendfehap met eenen Vrygecst, zyne berispelyke converfatie met Juffrouw Roulin, zyn los leven, fptclzucht. . . . Zy. [ my invallende. ] Niet verder! Het frnart my al te veel. Ach, Coosje, [ haar hoofd voor over bui-  WILLEM LEEVEND. 155 buigende, en als 7 ware myn antwoord niet durvende afwagten,] gelooft gy dan waarlyk, dat hy, —■ ik kan het niet uitfpreeken — lieve! een liegt, ondeugend karakter heeft ? Ik. Ik zal u alles zeggen, wat ik denk; oordeel dan bedaard. Willem heeft veel goeds, veel bekwaamheden , maar hy heeft fterke driften en een hart, dat werken moet-. Willem moest onder het oog zyner Moeder gebleeven zyn, en alles zou dan taamlyk wel zyn afgeloopen. Ik geloof geenzins , dat zyne beginzels zo liegt zyn, dat zyn hart zo bedorven is, maar ik houde my verzeekerd, dat hy het gezach over zyne driften niet heeft behouden; en waartoe kan dan een Willem Leevend niet komen? • [Ik zweeg op eenmaal ftil. ] Zy. Coosje ! [Dit zeide zy met een angst en aandoening , die alle haare trekken ah deeden uhfpringen. 't Was ofzy zeide: gy weet meer. ] Ik. Gy zyt wat onthutst, lieve; dat fpyt my ; ik ben ook wat door ons gefprek ontdaan. ['Ik fchonk een glas vol water, droop er eenige druppels by: wy dronken beiden; zy met veel moeite. J Zy. Hebt gy iets van hem gekoord ; zeg het my. [ Zy zag bedroefd. ] Ik. Ja, ik heb nog iets gehoord. Hy is weer in verfehil geraakt met van Goudeftein, zy hebben gevogten, en Zy. 6 God! hy is dood! [Beftorven als haar lin-  15^ HISTORIE VAN DEN HEER linnen, gafzy een gil, en Jloeg zy machinaal haai re beide armen om myn hals. Ik had voor alles, z* veel ik konde, gezorgt. Ik kan niet zeggen, dat zy flaattw was; men, haar fiaat was veel erger: zy voelde alles in het binnenst van haar hart. De ftrik , waar mede haar Pclonnaife gehecht was-, barfie met geweld van voor haaren boezem los. Foor de eerftemaal kreeg zy een hevigen fchok door haare zenuwen. Myn medelyden alleen ftelde my in ftaat om haar te helpen. Door de tederfte vriendelykhe* den, door de zagtfte bewoordingen, poogde ik haar van dit gruwlyk denkbeeld te verwyderen. Zy open~ de haare fchoone oogen, floot d e, drukte zich nog vaster om my, zuchtte, begon te fchreijèn. ] Ik. Chrisje, myne eenige! Bedaar! Zoude ik , indien onze Vriend niet meer leefde, in ftaat zyn, om u dat te berichten ? Ken my beter. Hy is niet dood, hy leeft; hy is flegts gekwetst, eu gevlugt. [Ik vond best, haar nu maar alles tezegr gen, en dus het afgrysfelyk denkbeeld, waar by nu, alles zagt en welkom zyn, moest, te verdryven. Zy zweeg, maar haar gelaat fprak, haare in traanen zwemmende oogen fpraken. Nooit voelde ik zo zeer, hoe ik haar beminde. ] Na nog ruim een half uur dus gezeeten te hebben , ftond zy op , overlbroomde my met dille minzaamheden. Wy gingen zagtjes huiswaards, en naar onze kamer. Myne Moeder wist het geval nu ook. Als by toeval was onze Chirurgyn  WILLEM LEEVEND. 157 by ons. Myne Vriendin wierd adagelaaten, en "kreeg eene zwaare koorts; dat myn Vader voor een geluk aanziet. Men kan de tedere zorgvuldigheid, die hy voor haar heeft, niet bezeffen ,indien men zyn zagtmoedigen inborst niet kent^ Hy, waardige Man, is eigcnlyk een MenfchenVriend. Ik zend deezen aan het adres van myn Heer uw Man. De voorzigtigheid zal u wel zeggen , welk een gebruik gy daar van zult dienen te maaken.Onze Vriendin flaapt zo gerust, dat ik ook nog wat op kusfens ga leggen, om toch by de hand te zyn. * * Agt uuren des morgens. De Koorts is af, doch de lieve is zo afgemat * dat zy het bed moet houden; immers van daag denk ik. Wat heb ik daar een aandoenlyk tooneeltje by* gewoond! Kleine Jetje hoorde, dat Juffrouw Helder de koorts had; zy ftond met de andere Kindertjes te ontbyten.- Het boterhammetje viel uit haar handje, en zonder dat ik het wilde merken , volgde zy my in de Kamer. Aan de deur deed zy de fchoentjes uit, en dreef zo naar het Ledikant. Zy ftond op haare toontjes ; Chrisje lag met haar aangezicht omgewend, en merkte er niets van.-  158 HISTORIE VAN DEN HEER van. Het Engeltje kuschtc haar eigen handje verfelieiden keer, en lag het dan op Juffrouw Helders arm; doch zo zagt, dat die het niet zo terHond voelde ; Jetje liepen de traantjes over de wangentjes, en zy zuchtte heel droevig. Chrisje leerde zich om, begreep alles, nam het Kind in haar lieven arm; het klom by haar, en ontfing duizend ftille liefkoozingen, die het zo roerde, dat het alleen zei: Beter worden, Jetje is zo bedroefd. Gy kent onze Vriendin! Ik nam het Kind hierop op myne armen , onder voorwendzel, dat Chrisje nog flaapen moest, als zy beter zou worden. Vaarwel, geïicRte Mevïouvv Everards ! Hoe gelukkig moet gy niet zyn met eenen Man, dien gy al zo hoogacht als waarlyk bemint ! Zagen wy onze Vriendin eens even gelukkig! Ik omhels u met tederheid, en ben Uwe liefliebbende Vriendin, J. VELDENAAR. PS. Adrcsfeer uw Brief aan mynen Vader; en laat een der Kantoorbedienden het adres fchryven: ik behoef niet te zeggen waarom. VIER.  WILLEM LEEVEND. 159. VIER- en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mevrouw al id a ryzig. tedergeliefde zuster! at zal, wat kan ik ter myner verdeediging zeggen ? Wat zal ik fchryven ? Myn Vriend Roulin zal zeker aan myn verzoek voldaan hebben. Getergd, trok ik den degen ; myn party is doodelyk gekwetst. Zo hy derft, zal men my zeker vervolgen. Zyne familie is trotsch en ryk. Ik ben gevlugt. Ik kan veiligheidshalve niet fchryven, waar ik my bevind. Dit doet ook ter uwer gerustftclling niets. Ik weet ook nog niet, waar ik heenen zal. . . . Eene ligte kwetzuur, eveu boven het gewrigt van myne regtehand, en eene lastige verwrikkiug, is al het ongemak, dat ik heb : • beiden zyn naauwlyks noemenswaardig. Ik fchryf u dit ook maar, om u niets te verbergen. Ik durf niet aan onze tedergeliefde Moeder fchryven. Myn moed begeeft my, als ik my voordel, dat zy om myne dolligheid bloedige traanen fchreit. Lieve waarde Zuster, allerbeste Broeder, jjjd voor my van haar die vergeeving, dis ik niet durf  fctfb HISTORIÉ VAN DEN HEER durf bidden ; - maar die ik zo noodig heb. Nd zullen myne vyanden triomfeeren. Zo getergd, eene zalige te hooren fmaaden , om mynentwil hooren i maden ! Kan ik oprecht zyn, en zeggen , dat de daad my berouwt? Zoude ik niet lafhartigheid by myne overige dwaasheden voegen ? fieftrafmy; veracht maarniet Uwen liefhebbenden Broeder, W. LEEVEND. PS. Ik fchryf naauwlyks leesbaar;. VYF-  WILLEM LEEVEND» l6l VYF- en- TWINTIGSTE BPvIEF. Mevrouw petronella everards aari Mejuffrouw jacoba veldenaars beminde vriendin! •3Ck ontfing Uwen treffenden Brief door üiynen Everards. Ik fchryf onder het adres my aangeweezen; begrypende met u, dat onze Vriendin van deezen niets moet weeten, om dat wy haar teder liefhebben. Het vleit my, dat wy zo het zelfde denken. Het ongeluk, waar in onze lieve Willem, mag ik zeggen, gcileept is, werd hier aan ons huis verhaald, op eene wys, die, zo onze Chrisje er tegenwoordig geweest ware, zeer onaangename gevolgen zoude kunnen gehad hebben. Ach, daar uwe zagte minzaamheid, daar de invloed, dien gy op haar hebt, haar niet konden bewaaren voor die droefheid eli ontfteltenis, my zo aandoenlyk befchrceven, wat zoude het geweest zyn, indien zy, by ons aan tafel zittende, deeze tyding gehoord had ! Ik beken , dat dit onverwagt bericht my dermaate onthutste , dat ik naauwlyks in ftaat was, ommytaamelyk bedaard te houden. Hoe zou Chrisje by haaren Vader zyn vcrdagt gehouden, v. deel. L van  l6l HISTORIE VAN DEN HEER van eene neiging, die hy zelf niet twyfelagtigkan dulden! Myn Man had eenige Vrienden ter maaltyd: Myn Heer en Mevrouw Helder hadden ons de cere aangedaan, om ons verzoek insgelyks aantenecmen. Renting verhaalde ons, dat hy zo even een Brief uit Leiden had ontfangen van etnen zyner Broeders, en verzogt de vryheid om dien te leezen. Een der Hecren vroeg familiaar: fchryft Jan wat nieuws? Ja, (was 't artweord,) en wel dit: De Student Leevend, dien ik nog niet dan van verre ken, heeft van de week in een Herberg met een Edelman, wel eer zynen Contubernaai, kwestie gekreegen: de degens zyn uitgeraakt, en de aanvaller is doodelyk gekwetst: de overwinnaar is met eene geringe kwetzuur het 'Gerecht ontvlugt. Ik was er niet tegenwoordig. Onder het leezen wenkte Mevrouw Helder haaren knegt om een glas water. Ik alleen merkte het; al de aandagt was op den Brief gevestigd. Zy ontroerde, doch zeide niets; zag voor zich, en fchonk my, zwygend, ook een glas in. Ik verftond dit: trillende dronk ik het uit. Het gezelfchap raakte druk aan het praaten. Mevrouw vroeg my, of de kamer niet wat benaauwd was, en nam hier uit geleegcnhcid , om met my in eeö ander vertrek te gaan. De IJeeren bleeven zitten. Zy zette zich op de Canapé, en vroeg: hebt gy ook verdaan, wie de aanvaller is ? Ik.  WILLEM LEÈVEND. 163 Ik. Neen, Mevrouw; ik was te veel onthutst. Gy zyt zeer ontfteld, Mevrouw* Zy. De Zoon myner Vriendin ! [ Zy drukte myne handen met innerlyke droefheid: myne oogen He* pen over. ] Ik. Ach , Mevrouw, wat is dit ongelukkig! Zy. Zeer ongelukkig: weet gy niet, myn liefs Wie de aanvaller is ? Ik. Ik kan het niet zeggen, Mevrouw. Zy. Doodelyk gewond. . . i . o Myne Vriendin! Gy zyt Moeder! welk een zwaar lot trefc U! [Zy herfclde zicht 6 Wat is dit eene groot* Vrouw!] Kom, gaan wy weer binnen ; hou u toch bedaard. Wy vonden het gezelfchap nog even zeer irt discours. Wie, ( vroeg Mevrouw Helder, ) wie, tnyn Heer Renting, is de aanvaller? Onge- twyfeld, (zeide de Heer Helder,) ongetwyfeld, Mevrouw, de jonge Breteur ! Hoe beklaag ik zyne Moeder! zulke uitmuntende zielsvermogens, en reeds zo bedorven! De Heer Renting las die Periode nog eens; maar het bleef onbeflist. Een ander Heer zeide: ik ken Lavend genoeg, om te vermoeden , dat zyn trotfche opvliegende geest hem het eerst naar den degen heeft doen grypen. Everards , die nooit dan goed van hem hoorde, en weet, hoe lief ik hem heb, antwoordde: dat er op alle regels uitzonderingen waren; dai hy altoos veel goeds van den Heer Leevend gehoord had, van lieden, L a, daar  1^4 HISTORIE VAN DÉN HÉÊtL daar hy veel credit voor had; waarop de Heer Helder hernam: ik zie met vermaak, myn Heer Everards , hoe zeer gy geneegen zyt * om naar uw eigen braaf hart dat van anderen te bedordeelen : doch zo gy eenig credit in my gelieft te feilen , zo kunt gy al taamlyk zeeker zyn, dat Leevend de aanvaller is, Gy weet, dat de Heer Heider iets droogs, of liever iets irripofants heeft, als hy ernftig fpreekt. Everards zweeg, en boog zich voor den waardigen Man. Het gezelfchap fcheidde. Mevrouw" deed my de eere, om by my te blyven. Zy was vol gedagten , en fprak weiniger dan ooit. Toen wy thee dronken, zeide zy tegen Everards, haare hand op zyn arm leggende: zeg my toch, myn lieve Everards, is Leevend de aanvaller? Zy vroeg dit met eene zeer merkbanre bekommering en deel- nceming Wat kon myn Man antwoor* den ? Wilt gy my, tegen dat de Post vertrekt, een dienst doen? Hy kuschte haare hand: Vraagt Mevrouw Helder dit? zeg maar, wat ik kan, wat ik moet doen : meer behoeft er niet. —I Dit alleen i een Brief, dien ik ga fchryven, eigenhandig op de Post geeven, en er verder geen notitie van neemen. Mevrouw trad toen in myn kabinetje , en fchrecf, gaf myh Man den Brief, die er mede vertrok; er werd niet meer over gefprooken. Twee dagen daar aan ontïïng hy een Brief onder zyn couvert. Wy gingen beiden naar Mevrouw Helder. Zy las  WILLEM LEEVEND. }6f las dien. Zy omarmde ons beiden,, en voegde er by: Goeie zy dank! Lievend is de aanvaller piel; hy is een weinig geblesfeerd, en gevhigt. Zy beval ons eene ftrikte geheimhouding, zeide niet omtrent vvien; doch wy verftonden haar volko.» men. Het kan haare intentie niet geweest zyn 5 voor u dit te verbergen. Deeze uitmuntende Vrouw bedoelt een geheel ander einde. De welverdiende achting, die zy den Heer Helder toedraagt, maakt het onnoodig, dat zy duidelyk zyn moest. Ik heb met hem, in 't byzyn zyner Vrouw, het volgende gefprek gehad. „ Heeft Chrisje niet gefchree„ ven, of zy haast denkt t'huis te komen ?" yroeg hy. Ik. Neen, myn Heer. Myn Heer. Ik kan dat infehikken. .Had Chrisje altoos zulke welgeleide geneegenheden, als voor die familie, hoe gelukkig zoude ik dan zyn! Ik. Mag men wel onderftellen , dat Juffrouw Helder in Haat kan zyn. . . . Myn Heer, [ my invallende. ] Om zich te heb-r ben laaten voorinneemen door iemand, die haar niet kan verdienen, al ware hy een Vorst, dewyl hy flegte zeden en al zo verderfelyke gevoelens heeft. Nu, ik heb haar ook veel te lief, om te kunnen toeftaan, dat zy in haar ongeluk zal loopen. Daar voor zal ha,ar Vader L 3 zor-  l66 HISTORIE VAN DEN HEER I zorgen. Zeg eens, lieve Mevrouw Everards, kent gy Leevend byzonder? Ik. Ik geloof, myn Heer, dat ik hem zo wei ken, als het voor my mooglyk k, iemand te kennen. Myn Beer. En wat oordeelt gy gevolgelyk van hem? Ik. Dat hy zeer veel goeds in zynen aart heeft , en dat by te Amfleldam zich aan gecncrlci Jongens buitenfpoorigheden heeft fchuldig gemaakt, offchoon hy, durf ik zeggen , doen koude , wat hy wilde. Zyne Moeder gaf hem eene onbepaalde vrybeid. Hy is wat trotsch en opvliegend, maar echter goedaartig. Myn Heer. Ik befchouw u, weet gy, als onze Dogter; zeg my dan openhartig, bemint Leevend myne Chrisje? Ik. Dit kan ik niet beflisfend zeggen : maar dat hy nooit dan met de grootfte achting en geneegenheid van haar fpreekt, dat is waar. Hy eerbiedigt haar waarlyk. Mevrouw. Waarom, myn waarde Helder, mistrouwt gy Chrisje ? Kan zo een Meisje ons misleiden ? Deed zy het ooit ? Myn Heer. Nooit: maar Mevrouw Everards konde immers iets meer weeten dan Chrisje zelf, !k vrees altoos , dat toch uit dien hoek haare ongeneigdheid tot Renting voortkomt. Hy, zo iemand, moest haar behagen. Me.  WILLEM LEEVEND. l6j Mevrouw. Onderftel, dat Ciiris'e , toen Leevend dit waardig was, zeer gunstig over hem gedagt heelt; beiluit gy daa- uit, dat zy dwaas genoeg zyn zal, om zo over hem te blyven denken , wanneer zy overtuigd wordt , dat hy dit niet verdient. Myn Heer. Overtuigd, Mevrouw Helder ! Is zy dit ? Hoe het zy, myne Dogter moet niet vergeeten , dat ik geen Willem Leevend voor mynen Schoonzoon hebben wil. Ik. Zou hy dan waarlyk een flcgte knaap zyn , myn Heer. Myn Heer. Alle verfchynzelen zyn tegen hem. Ik oordeel uit zyn doorgaand gedrag over zyn hart; ik ken geen anderen regel, om iemand bi llyk te beöordeelen. Zyne behandeling omtrent Juffrouw Roulin overtreft echter neg verre alles , wat er op de lyst zyner misdryven ftaat. Hy is een verleider. Ik ben Vader, Mevrouw Everards. Wy zweegen. Myn Heer ging uit. Mevrouw zuchtte. ,, Gy zucht, Mevrouw Helder, hoe bedroeft my dit! " Zy. Ik ben onthutst, myn lieve Vriendin. Hoe zal Chrisje getroffen zyn, als zy dit hoort! Zy vergeet haare oude Vrienden nooit. Hoe gelukkig, dat zy dat nieuws niet aai tafel hoorde! Haar Vader bemint haar zo verftandig! Hoe zal men het haar verhaalen? wist ik dit maar! Daar op gaf ik haar uwen Brief. Lees, MeL 4 vrouw,  l68 HISTORIE VAN DEN HEER vrouw, zeide ik, aan zo eene Moeder moet ik alles raedcdcclen. Beevend nam zy dien'aan, èu ging met my in haar eigen kamer. Zy las, lag den Brief neer; haare traanen druppelden op het papier. ,, Uitmuntende Jullrouw Veldenaar! my„ ne lieve Chrisje, myn braaf Meisje!" Meer kon zy niet zeggen. Zy was ovcrltelpt, en omhelsde my met dankbaarheid. Ik hoop, dat ik aan uw oogmerk voldaan heb? Maar hoe kon ik zo eene voorzichtige Vrouw iets onthouden ? Teder wordt gy gegroet van Mevrouw Melder en mynen Man. Omhels Chrisje, zonder het te zeggen, voor Uwe p. everards, gebo uren r e n a r a. ZES«  willem leevend. icj£ ZES- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mevrouw cornelia van oldenburg. waarde vriendin! ^Llles, wat ik in deezen fchryf, moet tusfchen, ons onfchendbaar bewaard worden. Ik heb hier toe myne byzondere redenen ; waar naar ik u ook verzoek u niét te informeeren. Dit beiden vastelyk vertrouwende, zal ik u toonen, hoe veel belang ik in uw lastig lot blyf neemen. Ik hebbc, ziet gy, niet willen wagten, tot ik eenen Brief van u ontiing; nu ik weet, dat ik uw Moeder-, lyk n*art rust en troost kan bezorgen. Ik laak het gedrag van uwen Zoon, voor zo, verre hy zich dat waardig mogt gemaakt hebben. Het troost my echter, dat hy de aanvaller niet was, dat hy gedwongen was om te trekken; ei dat hy om die reden niet te ftreng moet beoordeeld worden. Ik vrees ook , zo wel als gy, myne Vriendin, dat zyn gedrag, zedert de doodder lieve Lotje Roulin , niet zo ordentelyk naauwgezet zal geweest zyn, als ik van harten gehoopt had, en ik van hem ook verwagtte. Hier over wel eens nader. Lees nu maar ter uwer gerustL 5 flel-  170 HISTORIE VAN DEN HEER (telling, en, zo als ik herhaal, onder eene (tipte geheimhouding ,\ deeze volgende door my afgefchreeveiie COPIE. De Heer Willem Leevend, Student op '1 Landt XJniverfiteit te Leiden , komt op den deezer maand , in de Herberg buiten de Stad geleegen ; en word daar grovelyk geinfulteerd door den Lieer Ulrich van Goudenftein, voormaals Student op dezelfde Academie, die hem fchamperlyk te laste legt eene fchuldige converfatie met een onbefproken Meisje, wylen Mejuffrouw Charlotte Roulin , ongehuwde Zuster , en huisgenoote van den Heer Jacoh Roulin, Burger en Inwoonder dier Stede; ten wiens huize de Heeren Leevend en van Goudenftein geweest zyn Commenfaalen en Contubernaalen. De Heer Leevend, van een onerger lyk gedrag, een veelbeloovend Jongeling, doch van inborst trosch en opvliegend , en daar voor bekend ftaande, zwygt eerst; doch de Heer van Gouden^ ftein, bezet door den drank, geeft hem daar op een flag in V aanzicht; en terwyl de Heer Leevend opvliegt , en naar zynen Degen grypt, fpringt hy eene trede agtcrwaards, om een floot van zyn party te ontwyken ; en daar zich in de algemeene confufte geen fcheidsman opdoet , trekt de Lieer Leevend, door woede buiten zich ze.'f geraakt, den Degen 5 zich fieilende zo veel hy kon in postuur van defenfie. De  WILLEM LEEVEND. I7I De lieer van Goudenftein valt nogmaal aan , wordt gepareert, en tevens door een uitval van den Heer Leevend zwaar gekwetst. Binnen het etmaal fterft hy ; niet, naar het oordeel van des kundigen, aan zyn blesfure; maar, zo als Doctor en Chiritrgyn getuigen , aan de reeds ft and hebbende gegreepen gevolgen zyner debauches. Voege hier by: Dat eene uitdaaging, voor eenige maamden door den Heer van Goudenftein aan den Heer Leevend gezonden, hier veel afdoet; wyl het blykt, dat de Heer Leevend die uitdaaging met verachting verworpen heeft. Men verlangt daar van het eigen fchrift des uitdaagers te zien. Ik ben met onveranderbaare genecgenheid, en deelneeming in alles, wat u betreft, Uwe getrouwe Vriendin, suzanna helder, gehoor en van b e e k. ZE-  I£* HISTORIE VAN DEN HEER ZEVEN en- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw s u z a n n a h e l d e r aan Mejuffrouw chris ti na helder. tedergeliefde chrisje! JDenkt gy , myn hartje , niet haast om eens ï'huis te komen ? Zyt gy niet een weinigje ftout, dat gy uwe bedienden alleen hebt laaten te rug keeren ? Ik beken, dat men niet gemaklyk fchciden kan van eene familie als die, waar by gy u thans, bevind, als ook dat uwe Vriendin alle uwe gehechtheid aan haar eere doet. Evenwel, myne lieve, uw Vader en ik verlangen alreeds om u te omhelzen. Mevrouw Everards bezoekt ons wel meermaal, en ik ontdek daaglyks nog veele, verborgene deugden en zich zelf ontwikkelende begaafdheden ; uw lieve Vader bemint haar zo zeer, dat hy haar meest alle daag een kort bezoek geeft' Djt alles behaagt my ongemeen; maar toch, nu Chrisje hier niet is , is het zo ledig , 20' eenzelvig , alles blyft zo op zyne plaats' Ik ontdek in my zelf ffille zwakheden, waar voor ik my niet gevormd hield. Alle avond ga ik eens in uw flaapkamer , en eens gaf ik my genoeg toe , om in uw Ledikant te zien. Eenigzins ver-  WILLEM LEEVEND. t?^ verleegen voor my zelf, ging ik te rug: maar zo is het : S Nature, ó tendresfe! ó divin c ar act ere, Le chefcF oeuvre d'amour, c'est le cceur d'une Mere, Zo het u niet al te moeilyk viel, zag ik gaarn, dat gy aanftaanden Woensdag gereed waart; ik zal Dingsdag de Koets naar Beekenhof zenden , op dat gy dés volgenden daags tydig vertrekken kunt. Lonne zal u verzeilen. Zal uwe Vriendin ons met haar bezoek verblyden ? Maar ik durf my hier niet mede vleijen, om den zwakken ftaat der Moeder 1 Uw Papa verzoekt nevens my, is het mooglyk, dat zy met u komt: niets zal ons aangenaam mer zyn. Gy waart wat onpasfe'lyk , toen gy vertrekt. Dat gy daar niets van meld, ftelt my maar taamlyk gerust; Chrisje klaagt niet graag! Gy zult zeker al gehoord hebben, dat Leevend op nieuw van zich heeft doert fpreeken? Het geval is moeilyk. Ik beklaag zyne Moeder. Wat voldoet hy weinig aan onzer aller verwagting! Hy is groot, die heerscht over zich zelf. De Heer Renting zoude u gaarn te paard verzeld hebben; doch ik meen, dat gy dit liefst niet zoud zien, en heb er des niet in geftémd. Uw Vader acht en bemint hem; en dat is billyk. Geen braaver Man, en weinig beminlyker, leeft er. Ik hoop immers, myne lieve, dat gy uwen toe-  174 HISTORIE VAN DEN HEER toegccflyken , uwen yerftandigea Vader niet zult te leur (lellen? Gy weet, wat hy vreest; gy weet , dat zyne tederheid voor u hem alles doet vreezen. Hield ik my niet volmaakt overtuigd, dat myne Dogter nooit van haare vaste deugdzaame beginzeis zal afwyken,en haare gelukkige vooruitzichten in de waereld in 't oog honden , ik zou op deeze of diergelyke wys aan u fchryven. De hervormde Lichtmis maakt den besten Man niet. Hier over behoef ik, als ik aan u fchryf, niets by te voegen. Uw Vriend Blankaart heeft in zyne aandoenlyke eenvoudigheid dit ftuk voldongen. Maar Meisjes, die hier van overtuigd zyn, vallen in eene andere dwaaling, indien zy zelf verftand hebben. Zy gelooven, dat dan de Man, die uitmuntende begaafdheden heeft, die door zynen geest en geleerdheid beiden beroemd is, de voorkeur verdient. Zy verwagten , met eenen Man van een edelen geest, dat verfynt, verheeven en duurzaam geluk, een recelyk weezen zo waardig, Mooglyk vleit dit voorgcevcn meer de verwaandheid der gecnen , die dus fpreeken , dan dat de ondervinding het bevestigt. o Men gelooft zo ligt, dat men zelf verftand moet hebben , om dat in een ander hoog te fehauen. Ik ben, weet gy , geene vyandin van het verftand , en niet geheel ongevoelig voor de product ten van uitmuntende geesten ; maar denk evenwel, dat het huisfelyk geluk nooit op Vaster grond ksm  WILLEM LEEVEND. I75 kan rusten, dan op goedaartigheid. Ik weet wel, dat men doorgaans een goed Man voor een bloed houdt. Hy is goed, dat is V ook al. Hy is eest gek, maar hy is toch goed. Zo zyn de dagelykfche fraaije uitdrukkingen. Wat hebben wy daar mede te maaken ? Ik verfta door een goed Man geen Man, die nimmer kan weigeren, maar wiens zwak bcuzelagtig karakter hem toelaat , om ten plaificre van anderen zyne gezondheid of fatlben weg te gooijen, of zich zelf ruïneert, om eene trotfche Vrouw alles te geeven, wat zy begeert. Ik geloof ook te mogen zeggen , dat zulke onmanjyke zielen zelden meer weldaadighcid dan inwendige kragt bezitten. Wat is er op te vertrouwen? Een goedaartig Man heeft noch het bytende der vinnigheid, noch het ftuurfche van kwaade luimen. Men kan hem niet ligt bcleedigen; hy .zet niet fpoedig iets betaald. Hy heeft eene edele gevoeligheid, hy deelt des in de genoegens en onaangenaamheden van anderen. Hy is des de beste, de getrouwfte Vriend van huisfelyk geluk. Hy brengt het altoos met zich, hy deelt er altoos in. Dat wy allen veele onvolkomenheden hebben, is niette ontkennen; maar is het ons belang wel, dat hy, aan wien wy willen behagen, daar meer van ziet dan wy zelf? O, (zegt men,) een Man van verftand kan nooit eene Vrouw flegt behandelen. Slegt behandelen! wat verftaat men daaf door? Hoe  1^6 MlSTORIE VAN DEN HEER Hoé men dit ook uitlegge, dit is zeeker, dat eert verftandig Man eene Vrouw al heel ongelukkig kan maaken. Zeer fchrandere^ fyu gevoelige menfchen worden Veel meer belecdigd, en pynelyker gefloten dan anderen; zy hebben ook het fcherpe vermogen om dieper te wonden; en ongelukkig Zy, die zulks, naar hun inzien, verdiend hebben. Zo een Mensch , is hy niet goedaartig, is noch zelf gelukkig, noch kan anderen zo maaken. Wordt zy* ncbeftrafïing met traanen en een fmeekend ftilzwygen geduldig verdragen, mooglyk zal het hart des wreedaarts verzagt worden. Doch de flag is gegeeven ; het berouw, gelyk aan dat eens Moordenaars , komt te laat. Begrypt de Vrouw, dat zy zich mag beklagen, zich tegen zulke óilredelykheden verzetten; welwaar blyft dan toch ,, dat fyn, „ dat verheeven, den Mensch zo waardig huis„ felyk geluk, dat men alleen met een verflandig „ Man kan genieten ?" Indien des de verheevenfte gaavén dér ziel niet iri ftaat zyn, om de goedhartigheid op te weegen, dan zeeker is zy de voornaamfte perfoneelc verdienfte. Zonder haar is de wysheid niet vriendelyk; hoe affchuwlyk moet dan dwaasheid zyn zonder goedaartigheid! Zy is des de beste grondflag van huisfelyk geluk. Zeg my echter, myn Kind; (gy weet, ik beft uwe Vriendin zo zeer als uwe Moeder,) hebt gy  WILLEM LEEVEND. 177 geneegenhcid voor iemand, die zo zeer in uws Vaders ongunst gevallen is; die zich uwer voorkeuze onwaardig heeft gedragen? Immers neen. Uwe rede zal uw hart bellieren; gy zult niet beminnen , daar gy niet kunt achten. Uw Papa zal met u, als gy t'huis zyt, ernftig over een Huw-* lyk fpreeken, daar zyn hart zo opgedekt is; en gy weet wel, Chrisje, dat ik niet minder dan uw Vader uw geluk bedoele. Kan ik des met hem over Renting verfchillen ? O Gehoorzaam uwen Vader! Maak een eerlyk beminlyk goedaartig Man gelukkig! Ik heb my, door het vermaak van aan u te fchryven, laaten wegvoeren. Zie zo êenen langen Brief eens! Nu, lieve , tot Woensdag! Omhels de waarde Familie, met de hoogde ach» ting, voor uwe U tederliefbebbende Moeder , suzanna helder, gehoor en van e e e k. V. DEEL. M AOT-  i;8 HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer jac.ob rentino aan Mejuffrouw ■ chris ti na helder. jhyne dierbaare helder.' "Wees gerust ! uw Renting is onbekwaam, om u een treurig oogenblik te veroorzaaken! Ook uiet laag genoeg, om daar in eenige verdiende te flcllen. Laat ik u maar mogen weder zien. Alles is naar, alles is my ondraaglyk, nu gy hier niet zyt. o Myne geliefde Helder, waarom hebt gy hem, dien gy uw Vriend noemt, niet in ftaat gefield , om uw vertrouwen eere aan te mogen doen ? In u te beminnen, in u te mogen overtuigen , dat ik u bemin, zal ik myne belooning vinden voor alles , wat maar ik ken uwe kieschheid; ik durf niet meer zeggen. Geloof maar niet, dat ik een dier ligt plooibaare , dier ondergefchikte karakters ben , die gemaklyk met den algemeenen firoom afdryven. Dat vermoeden zou my verongelyken. Weet, dat ik een Vriend ben van ongelukkigen; en niet'oordeel over het oogmerk uit de gevolgen. Ik moet u fpreeken ; vergun my by uwe t'huiskomst een half uur voor my: haat my, 20 ik daarin van myne  WILLEM LEEVEND. I?} myne liefde fpreeken zal. Ken my geheel! Batuig eens , of gy wel een grooter aan uw belang verknugter Vriend hebt dan Uwen J. RENTING» 'PS. Per adres uwer Vriendin 5 die ik met de hoogde achting groet. M % jKE»  l80 HISTORIE VAN DEN HEER NEGEN- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder, aan Mevrouw suzanna helder. waarde, tedergeliefde moeder! ;3E3Coe zagt waren die traanen , die myne oogen ongemerkt ontglipten, onder het leezen van uwen dierbaaren Brief! Voor hoe veele onderfcheiden e aandoeningen zyn wy niet vatbaar ! Alles, wat myne lieve Mama wil, zal gefchieden, ten eerften, en met die blymoedigheid, die best kan getuigen van het genoegen, waar mede ik gehoorzaam. Op Woensdag zal ik gereed zyn. Myne Vriendin en ik lazen uwen Brief, met eene gefchiktheid , zo eenen Brief waardig. Mevrouw Veldenaar hing haar zegel aan uwe begrippen, nopens den grondflag van huisfelyk geluk , en vormde dezelfde denkbeelden over een goed Man. Ons komt het ook zo voor: immers, zo dra wy ons wel bedagt hebben. Nu ga ik, met die oprechtheid, die my in uwe oogen zo behaaglyk maakt , op uwe vraag antwoorden. Ik beminde in kinderlyke eenvoudigheid iemand, die toen myne voorkeuze verdien* de. Ik zou hem nog beminnen , indien hy die waardig was; maar nooit zal ik ffiynen waarden Va-  WILLEM LEEVEND. l8l j Vader misnoegen verwekken, door iemand voor my te kiezen , die h«m met reden mishaagt. Alles, wat ik op dit fluk met mynen Vader gefprookeu heb, is nog myne gevestigde meening. Had de goedkeuring myner Ouders myne liefde gcbillykt; was hy nog braaf; ik zoude hem nog beminnen. Het valt my zelf moeilyk, aan hem met.ougenoe- . gen te moeten denken. Nu heb ik een teder medelyden met hem; en is hy in de daad zo ten flegten veranderd, als men zegt, dan acht ik het my eenen pligt , nooit meer byzonder aan hem te denken. Van dit alles mag wel iets op reekeniug van myn inborst gefield worden. Ik ben niet veranderlyk; en hoe veele myner aangenaamfte dagen bragt ik niet met hem door! Gy, Mama , hebt my leeren opmerken, dat onze deugden en gebreken zeer veel van ons temperament ontkenen , en dat dit weder zeer veel invloed heeft op de richting onzes karakters. Doodelyk zal het. my bedroeven, indien ik zo ongelukkig ware, van mynen geëerden beminden Vader ergens in te misnoegen. Blyft echter het oogmerk, em my als Mevrouw Renting te omhelzen , — ach, lieve Mama , ik kan niet. Ik acht, ik acht Renting zeer hoog. Hy is my eea w.iardig Vriend ; hy is een beminlyk Man : maar ik kan om hem niet van ftaat veran¬ deren. Is dit myn fchuld? Moet ik daarom vcrdagt worden ? M 3 Ik  'f8* flïSf ORÏB VAN DÈN HEER Ik.omhels u teder, ook myn Vader, en Mevrouw Everards ; ik groet den Heer Renting minzaam. Dit nog. Ik ben wat koortiig geweest. Dominé vond goed , my eens te doen aderlaaten, en nu ben ik heel veel beter. By het leezen van uwen Brief zeide Mevrouw Veldenaar: Two kinclest fouls eilone must meet; T'is friendfhip malies the bondage [weet, And feeds their mutual loves: Bright Venus en her rolling throne Is drawn by gentle birds alone , And Cupieds yoke the doves. Ut ben Met alle mogelyke liefde en eerbied, Um gehoorzaam e Dogter , 4. HELDER.. DER-  WILLEM LOEVEND. IS3 DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw cornelia van o l den burg aan Mevrouw suzanna helder. waarde vriendin! ^Erfeer lieevige diepdoordringende aandoeningen (lellen ons buiten Haat , om het geen wy voelen door woorden te uiten. Dit leerde my de ondervinding, zedert het onverantwoordelyk gedrag van mynen Zoon my bekend is geworden. Uw oogmerk , in dus zagt over hem te fchryven , zie ik duidelyk ; ik ken uwe voorzigtigheid. Maar ik denk nu eindelyk geheel anders over hem. Hy zondigt tegen alle vcr^ maaningen , tegen zyn licht — tegen zyn eigen hart aan , vliegt in duël , (leekt zyne party overhoop Ach , Mevrouw Helder , myn Moederlyk hart laat my niet toe, op dien toon voorttegaan. Is hy myn Kind niet! Is hy niet in levens - gevaar ? Kan zyn (legt gedrag wel eenen band verbreeken , die» de alles overwinnende natuur om ons gelegd heeft ? Weet nooit , wat eene Moeder om en door haar M 4 Kind  I84 HISTORIE VAN DEN HEER Kind Iydt! Lange ftond ik hem voor Hoe gaarn vleit zich eene Moeder ! Maar helaas ! hy heeft flegte beginzels , en leeft in wanorde. Het Spel en de Wyn zullen hem wel dra volkomen bederven. En dat is die Zoon, daar myn hart zich op verhief; dien ik beminde als de appel myner oogen. Ik ben bedlegerig van ongeklaagd hartzeer , en diep ineetend verdriet. — Ik moet befchaamd zwygen. — Van Oldenburg is onredelyk: myne traanen verbitteren hem omtrent mynen Zoon , die ik hoop, dat hem nooit onder de oogen komen mag! Nu eerst heeft myn Schoonzoon kunnen befluiten , om het geval aan zyne Vrouw te zeggen. Zy is er zeer bedroefd over , maar haare droefheid is niet geheel zagtheid. Zy gebruikt groote vryheden omtrent mynen Man , en die is niet gefchikt, om een voorbeeld van geduld te zyn. Willem heeft aan zyne Zuster gefchreeven, zonder plaatsteekening. Ryzig heeft my dien Brief getoond. Hy is geheel boetvaardig , en zyne liefde voor my fchynt oprecht en teder. Boetvaardig ! Kan, durft hy nu wel anders fchryven ? Zou hy zo ontaard zyn , dat hy zyne Moeder niet beminde ? Zyne verdienden zyn des gering. Hoe wordt myne ziel geflin- gerd  "willem leevend. 185 gerd door gramfchap en droefheid, door angst, door medelyden ! Ik kan niet langer fchryven Myne ziekte laat het my niet toe Bid voor Uwe ongelukkige Vriendin, c. v. oldenburc, gebooren burlet. M 5 EEN-  ï85 HISTORIE VAN DEN HEER EEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw e hri s tina helder aan Me- juffrOUW jacoba velde naar. myne dierbaarste vriendin! HHIonde ik woorden vinden, om u te zeggen, wat myn hart voelde , toen het weder aan den boezem myner tederbeminde Moeder klopte; toen ik mynen waarden Vader in de armen viel! Ach Coosje, naauwlyks konde ik genieten alles, wat de Natuur, de kinderliefde, de dankbaarheid, de vreugd voor my bereid hadden. Nooit was ik — Ik weet het niet, maai- ik voel te veel, geloof ik, om het kunnen zeggen. De lieve Mevrouw Everards, haar Man, Renting, allen waren zy hier, om my te verwelkomen. Allen zo huisfelyk blyde met my, en ik geheel gevoel voor zo veele blyken van liefde en vriendfehap. Gy hebt gelyk; ik kan niet draaglyk gelukkig of ongelukkig zyn ; zo is myn hart geftemd. Geheele flroomen van de verrukkendfte gewaarwordingen vloeijen er over myn hart, als ik myne lieve dierbaare Mama omarm, als myn Vader my zyn beste Meisje noemt! . . . Nu  WILLEM LEEVEND. l8/ * * * Nu de al te treffende aandoeningen van gisteren wat bedaard zyn, voel ik weer eerst regt, wat ik met u mis. Wees echter gerust, myne Vriendin, ik zal alles doen , om my in ftaat te houden , uwe» wyzen en vrie:'elyken raad te volgen. Men fpreekt hier weinig vaa het geval. Zelf myne Mama rept er niet van. Ik bezogt deezen voormiddag onze Vriendin Everards, en at daar vervolgens familair. Ik moet u alles zeggen, of ik ben op my zelf misnoegd; 't was des niet alleen, om deeze allerbeminnelykfte Vrouw, dat ik uitgereeden was. Moet ik my niet een weinig hier over fchaamen, daar zy my zo oprecht bemint? Hier' is zeker eene kleine verwarring: evenwel, ik bemin haar zo veel als ooit. Gegeeten hebbende,, plaatften wy ons beiden op de Canapé in de Zykamer. Zy verlangde zo fterk, om van haaren Vriend te praaten , als ik om er iet van te hooren. Maar hoe moeilyk was het om te beginnen! Zy gaf my haare hand; ik hield die in de myne: haare oogen dreeven van geneegenheid : „ Chrisje, e, zeide zy , wat is dat ongelukkig met onzen Willem ! [Zy fprak zeer zagt.] Ik. Hemel, ik mag, ik moet er niet aan denken, en denk er altyd aan. Zo waar is het, dat iets te willen vergeeten, niets anders is dan er aan te denken. <— Waar is hy? Zy.  '|88 HISTORIE VAN DEN HEER Zy. Dat weeten wy niet. Zyne Zuster heeft een Brief van hem, zonder plaatsteekening. Ik. [Haar invallende.'] Hebt gy dien geleezen ? Zy. Neen, maar myn Man heeft het my verhaald , moogelyk om u dit mede te deelen. Ik. Goede Everards ! [Ik wierd rood.] Zy. Gy wordt rood, myne lieve; niet uit verleegenheid, hoop ik ? Ik. Wat zal ik antwoorden ? Zy. Niets, zo het u moeilyk valt. Ik. Hy zal zeker zyn naam veranderd, en zich (hy fpreekt, weet gy,hetFransch als eenFranschman,) voor een Franschman hebben uitgegeeven; dit is voorzichtig. Zy. Zoud gy evenwel niet gaarn weeten, waar hy is? Ik. Dat behoef ik niet te zeggen. Zou ik geen belang in hem neemen, met wien ik zo veel omgegaan heb? Zy. Belang? neemt gy alléén belang in hem, lieve ? Ik. Zo ik alléén belang in hem neem; wien is het te vvyten ? Zy. Mooglyk is hy zo zeer niet te befchuldigen. Ik. Hoe gaarn zónde ik dit willen hoopcn ! Maar hy heeft zich toch niet zeer voorbeeldig gedragen. Zy.  WILLEM LEEVEND. 18j> Zy. Niet dan eerst na den dood van Juffrouw Roulin heeft hy gedaan , als alle andere Studenten. Ik. En wat befluit gy daar uit ten zynen voordeele ? Zy. Dat hy ten minften zeer wel te leiden en te raaden is. Haar karakter was boven alle berisping. Zeker , lieve , Willem is veel beter, (wat er ook misdaan is,) dan zyne meeste befchuldigers ! Ik. Ik gelooof dit ook ; maar dit neemt niet weg , dat hy zich berispelyk gedragen heeft. Zy. Dit beweer ik ook in 't minfte niet, en juist dit bedroeft my, want ik heb hem hartlyk lief; ky heeft zo veel goeds. Ik. En dat ik zeer onbetaamlyk zoude handelen , indien ik niet alles aanwendde , om myne rede en myn hart te doen overeenftemmen tot myn welbegreepen geluk. Zy. Indien Willem u dit aanwenden noodeloos maakte, zoud gy hem dan niet onderfcheiden. . . Mistrouwt gy my? Ik. Uw hart mistrouw ik niet; maar, [haar teder omhelzende, ]. gy zyt, vrees ik, wat te veel voor hem ingenoomen. - Zy. Ook als hy het niet verdient , Chrisje? £ Zy was bedroefd. ] Hoe weinig ware ik dan uwe Vriendin! Ik heb zeker het vast verheeven karakter van .onze brswve Veldenaar niet -? maar  »9° HISTORIE VAN DEN HEER ik bemin u even zeer , en uw roem en geluk liggen my na aan 't hart. Ik. Lieve aandoenlyke fchat , wees niet begroeid; ik keu uwe waarde, ik erken uwe vriendfehap voor my. Maar ik weet by ondervinding, Broör Gen-it, ik zeg,-zo als het is. Jou fchuld is 't, en niemand anders. Maarlflatcn wy liever eens wat uit Gods woord er over fpreeken ; zo veel en zo weinig ik er dan uit weet, wil ik er gaarn by doen; dat zal wat beter zyn, dan dat aangaan en vloeken. En jy, Freryk, [zy gaf hem een cl of op zyn arm',] zult ook zwygen. Laaten wy zien, of wy de zaaken redden kunnen. Van Oldenburg. Redden, wat wil je redden? Goudenftein is immers dood, en myn lieer Leevend, zo hy zyn lyf niet bergt, zyn kop kwyt? [ Dat kon ik niet uitftaan. ] Ik. Flatteer u niet, dat gy in alles uw zin zult, krygen! Myne Mama kan buiten dit wel van verdriet Iterven. [Hy bedaarde : wy zweegen allen; die occafie nam. Zuster waar. ] Juffrouw Heftig. Ik merk wel, (hier toe had Zuster niet heel veel fchnmderheid noodig,) ik merk wel, Vrienden, dat de heele zaak reeds bekend is. Ik hoorde die maar onlangs, en kwam hier, or» u alles voorzigtig te zeggen. Het geval is waar. Goudenftein is dood, en Leevend gevlugt. Men denkt van Leevend, met opzicht tot juffrouw Roulin , niet gunstig. En het is ook , of haar dood zyn geweeten heeft wakker gemaakt; want hy is krankzinnig geworden. — Kok-  WILLEM LEEVEND. 2*3 Konden wy nu maar getuigen krygen , dat hy dol was, toen hy Goudenftein over hoop ftak, dan kon men hem nog misfchien redden. Ik hou toch veel van hem ; hy is zulk een goeijen bollen Jongen. [Hier zweeg Zuster Collega ; niet weinig in haaren fchik niet de fraaije redenvoering, tot dat Oom de Harde begon. ] De Harde. En ik geloof, dat dit al den brui Satanfche leugens zyn. Ily zal wel recht krygen , al verklaaren wy hem niet voor mal. Tante. Sus, Kind, Dominéés Vrouw zeit het. De Harde. Al zei het Dominé zelf, en al zeiden het alle Dominéés uit de heele Stad van Am.■fterdam, dan geloof ik nog, dat het allemaal hagelfche leugens zyn. Is Dominé er dan by geweest? 6 Ho! de eene of andere kwezelkous, die zo een fnees ouwe zonden heeft af te doen, zal dit aan Dominé in de huisbiegt verteld hebben. Tante. Nou, ziel, jy bent al een raare Vocativus! Fan Oldenburg. Dat- gebabbel over zo een ilcgten bengel verveelt my al lang. Dat zeg ik, dat myn Vrouw noch ik geen duivelfehe duit voor hem over hebben. Laat hem zwerven en mores leeren ; of voor Ziekentrooster naar Oostinjen bruijen. Myn Vrouw ziek te maaken, zyn eigen Moeder de dood aan te doen, en dan nog voorgefprooken te worden; my den fchuld te geeven, die zyn Moeder zo bevoordeeld heb. En 0 3 jy,  $14 HISTORIE VAN DEN BEER jy, Mêvrouw Ryzig , hebt je Moeder al heel lief. ' Ik. Zo lief, dat ik wensch, dat gy haar nooit gekreegen had. En wat het bevoordeelen aangaat; dit was onnoodig, indien gy er uw eigen belangen niet meede beoogde. Myn Broer en ik zouden ons fchaamen , dat gy ons ten nadeele van uwe eigen familie bevoordeeld had. En wat ons betreft, vermaak uw testament vry. Hy ftoof daar op de kamer uit. Blyde was ik. Oom fchreeuwde hem na: zeg, Gerrit, zend jy ons den Jongen maar t'huis ; jy mogt hem anders ook nog naar den duivel helpen. Toen was het Juffrouw Heftigs beurt op nieuw; en die had gehoord van Collega W...sVrouw, en van Breeder Fekels Vrouw, (en nog van een half douzyn zedige praatflers van alle kwaad,) en voor al van Nigt Pi'Ai eigen Neefs Zusters Vrouw, en die had het van een LeidschHeer; (kon men het nader hebben?) en wat had zy toch gehoord? zulke gekheden , zulke elkander vernielende tegenftrydigheden, dat haare goedhartigheid haare babbelzucht verbood er geloof aan te flaan. „ Er kwam althans ook in van eene der Dogters „ (Juffrouw Betje,) van Profesfor Maatig, daar „ Willem veel meê uitftaans had, enz." Tante zat onderwyl bitter te fchreijen ; en zei dan; maar zwygt het toch, Mensch! Het zal zo erg niet. zyn. Oom verloor al zyn geduld, toen hy zag, dat  WILLEM LEEVEND. aij dat zyn goeije Vrouw zo bedroefd was. Hy ftond van zyn ftoel op: Wyf, (zei hy,) /uister je nog tiaar die Satanfche leugens ? Laaten zy, die zulke leugens uitjlrooijen en geloof geeven, kryten; maar wees jy niet bedroefd, Moeder: dat mag ik om de weergae niet zien. Al weeten wy dan zo ons geloof ep zyn elf en dertig fle niet, wy hebben, God dank ! êns niet te befchuldigen, dat wy ooit iemand benadeeld hebben. Ik vreesde, dat het hooger zou geioopen hebben , want Zuster is 'als vuur op haar Geloof, Maar gelukkig kwam myn kleine Jan my te hulp, die wel zal gemerkt hebben , dat dit best zou zyn. Ik ging met hem in de naaste kamer, om hem de ontfteltenis eens te laaten afdrinken, dat het hem over zyn hart ftroomde. Met hem inkoomende , viel het gefprek op Jan. Juffrouw Heftig kon het nog niet vergeeten; maar den dikken Jongen op haar arm neemen de, zei zy: lief onnozel Schaapje, ik hoop, dat de Heere je voor zulke wegen zal bewaaren! Het kwaade wil er zo gaauw in, Manneke. En wat, denk jy, deed Jan ? Jan reekende het beneden zyn waardigheid, er een eenig woord op te antwoorden. Hy keek haar juttig aan , geeuwde , en viel in flaap. Zuster vertrok; niet byzonder gefticht , geloof ik. Ik weet echter zeer wel, dat alles maar praatzucht is; jammer voor haar goed hart ; zy zou zulk éene hupfche Vrouw zyn, buiten dit. O 4 0°m  2l6* HISTORIE VAN DEN 'KEER Oom en Tante bleeven zo lang mooglyk wa|, en toen ftond onze Koets gereed. Ryzig ging' mede. Moet ik zo ee;i Man niet liefhebben, al was ik geheel van ys, marmer en lheeuvv te zaam gwroozen ? Voor zy gingen, hadden wy nog eens van het klein kamertje boven het Tuinhuis, om Willem te verftoppen; en Oom zei: dat hy ■alles voor hem over had ; geld kwam er niet op aan. Wat zyn dat menfchen ! Ryzig is daar by Mama geweest; zy is zeker ■ niet wél; dit fmart my; doch zy zou haar'sMans zotte grilrcn en onredelyke eifchen niet ingewilligd hebben. Ryzig, die, mag ik zeggen, myne Mama adoreert , gelooft nu ook, 'dat zy haare ■ verftoordheid op Willem te ver voortzet. Zy wil naauwlyks van hem hooren, en wil niet toefïaan, dat haar Man fchuld heeft. Plet is raar, Vrouwtje , ( zei Ryzig, ) dat goede infehikkelyke menfchen , als zy eens regt ongenoegen opvatten., zo hard worden. . Zou hei ook daar van daan komen , dat zwakheid geen regt middelfpoor kan houden? Hy fcfiudde zyn hoofd met veel wysheid. Niet over my, denk ik? Gy wel.? Nu zal ik ein.iiyk dcezen fluiten. Eerst nog het geen volgt. " Gy weet wel, hoe weinig ik-my bekreun, wat zy, die te zot zyn om my te kennen, en te lafhartig om niet mee te prakten; over my oordeek:' • 021 Wjfft. zo, Kind. Zy zyn even gek, even vol gebreken, even weinig beduidend, als de  WILLEM LEEVEND. SU£ de heele boel. " Men hoort dezelfde lafheden in, eene pragtige zaal, als in een bekrompen binnenkeuken ; in moderne koetzen als in nestige (ketjes. Maar 1 eene Mevrouw Helder! de drommel nog toe! dat is wat anders. Mevrouw Helder is eene groote Vrouw; haare grootheid verwekt des te meerder eerbied, om dat het eene? ftille, zich zelf wel bewust zynde grootheid is. Zy vordert niets; maar al reed zy niet in een Koets met vier Paarden, zy zou altoos de eerde Vrouw uit onzen kring zyn. Hy, die voor zo eene Vrouw. geene achting heeft die niet verrukt wordt door de gedagten , Mevrouw Helder acht my, moet een zeer laag ongevoelig karakter hebben. De deugden myner lieve Mama zyn zo week, zo wegdryvend; haare zwakheid zeil" maakt, dat wy haar liefhebben , haar willen befchermen. De deugden van Mevrouw Helder zyn altemaal dogters der gezonden reden en eener diepe menfchenkennis. Dat ik echter zeer nieuwsgierig was om te weeten , hoe zy over my dagt, kan ik niet zeggen. Zie, Pietje, ik vreesde altyd., dat myne eigenliefde magtig veel van haare mopifte veeren zoude moeten laaten. Ik vrees ook, dat het nog zo heel breed niet zit met haare voldaanheid over my. Gelukkige jonge Vrouw l Welja, Mevrouw," ik geloof, dat dit vry. wél is. Uw gelukfom, myne Ilenard, mag grooter zyn dan de myne; O 5 wie  «IS HISTORIE VAN DEN HEER wie leeft er van haar overvloed? Ên als ik mimet minder geluk toe kan dan gy , ben ik dan niet even ryk? Hoor, van Ryzig hou ik al heel veel; en myn Jan is myn alles. Wat wil ik meer? Ik ben maar heel bly, dat ik zo extra gevoelig niet ben, als andere menfchen. Help maar kyken , of ik gelyk heb. Ik las eens deezen regel, en begreep hem zo •wel, dat hy my juist daarom mishaagde: Beef in zó gelukkig te zyn. O, dat is lelyk! al heel lelyk! Ik geniet myn geluk zonder beeven; ik ben zo afgryslélyk gelukkig niet! Ryzig mag eens knorren, eens wat narrig zyn, eens ja, neen, iM weet het niet, antwoorden: ja, eens uitloop.m zonder adieu te roepen ; zonder dat ik zeer diep ellendig ben. Hy mag eens hoesten, eens kringen onder de oogen hebben , wat dorstig zyn , zonder dat ik uit wan-, hoop de hairen uit myn toupet pluk; en dat is met hem het zelfde. Myn geknor hoort hy niet eens; als ik zeg, dat ik niet wél ben, voelt hy.myn pols, en raad my het een of ander, dat niets beduidt, geloof ik; maar met dit al, wy zyn heel wél met malkander. 6 Je leven zo niet. Met Jan wil dat zo goed niet. Weet gy , waar ik het aan toefchryf ? En het zal wel net zo zyn. Jan van myn familie, en zyn Vader is maar aangetrouwd.  WILLEM LEEVEND. 2J 3 NE*  *30 HISTORIE VAN DEN ii EER NEGEN-en-DERTIGSTE BRIEF. Majoor hendrik velde naar aan Mejuffrouw jacoba velde na ar. zeer geliefde Z u S ter! My n hart vloeit over van zcgenwenfchen voof uw geluk met den besten Man, dien ik, buiten onzen waardigen Vader, immer leerde kennen. Zyn bedryf is te groot, en een weinig te zeldzaam, om niet gelaakt te worden ; ook door zulken, die hem niet kunnen beöordeelen. Men befpot hem en noemt hem een eigenzinnig ongevoelig Man : van zyne dryfveer zyn zy allen onkundig. Maar een Man, als uw Sytfama , doet zelf zo veel niet, dat hy hierover ook maar een oogcnblikkig misnoegen zoude voeden. Hy heeft zeker in zynen aart den grondflag deezer koelheid, die hy zo Verftandig richt, altoos tot de beste doeleiu- dens befteedt. Gy weet, Coosje, dat ik by hen behoor, die uwe Sexe met yver yerdeedigen tegen alies, wat de ongevoelige Lasteraar haar toebyt. Ik befchouw de Vrouwen als benfnnelyke weezens, die de Hemel, om ons gelukkig te maaken, gevormd heeft. Hier om gaf Hy  WILLEM LEEVEND. 231 Hy fchoonheid, die het oog behaagt; of bevall gheden, die het hart omniddelyker trelFen ; vernuft, dat ons opwekt; fynheid van fmaak , die ons verbetert , ook in onze vermaaken; aandoenlykheid van hart, zo wel gefchikt, om ons geluk uit te breiden, als om onze tegenhcden te vcrzagten ; waar door de eenvoudigfte zelf ons overmeestert, en waar voor alle aangenaame verkreegen talenten in waarde verminderen. Maar moet myne achting voor het verftand der Vrouwen niet een weinig daalen, als ik zie, dat een knaap, die het air militair en het air d'un petlt-maitre in zich verbindt , den voorrang krygt op uwen Sytfama ? Met dit al, zullen zy u dien zelfden Man bcny" den, dien zy, zo niet uit een laag belang, niet eens zouden willen aanneemen. Hoe gelukkig zyt gy, die zyne waarde kent, en weet, welk een hart er in zynen boezem klopt! Wees ook alles voor hem, wat een zo uitmuntend Man in eenegeliefde Vrouw kan bezitten. Hoe verlang ik, om myn verloftyd by u, immers voor een groot gedeelte , en in het gezelfchap onzer gcheele familie door te brengen! Dan zing ik weer eens : Ou peut - on étre mieux , Ou peut-ou 'ttre mieux, Q^au fein ds fa familie ! V 4 Lei-  f33 HISTQRIE VAN HEN HEES Lieve Coosje , wat leidt men hier in 't alge-s meen een nietsbeduidend leven! En echter, hoe weinig tyd heb ik voor my zelf! Dat is regt verdrietig ! Ik bemin den Militairen ftand; ik ben een weinig grootsch op myn Majoorfchap: maar teekende ik eens een paar douzyn myner medebroeders af, dan zoud gy begrypen, hoe ik kan verlangen naar dat ftil, vrolyk, werkzaam leven , dat men by u leidt; hoe ik in myne verbeelding Ons boschje doorwandel, en met eene heim.elyke zelfvoldoening zie , hoe wél de boometi opgroeijen, de prieeltjes digtloopen, en alles, wat myn Vader het zyne kan noemen, aan zyne wenfehen beantwoordt.. Dank hebbe de beginzels, my ingeplant, dank *iynen fmaak voor en in aangenaame begaafdheden. Hier door ben ik grootsch op mynen rang van Mensch , verhef ik my boven de verleidingen , die in onderfcheiden gedaanten de zwakke zyde van myn hart beftryden zouden. Dit doet my alle onaangenaamheden trotfeeren , waaraan ik maar te veel ben blootgefteld door de baldaadige meerderheid van fommigen, die mooglyk denken , dat een onfchuldig leven op het gedrag, dat zy houden , een te fterk licht werpt. Hoe vermogend is een oprecht voorneemen, als onze rede dat billykt; als de liefderyke vermaaningen van eene tederbeminde Moeder dat ♦ifcheii ! Ik heb overwonnen! Myn hart wordt niet  WILLEM LEEVEND. niet langer gefolterd door fmarten, waar voor de. bedaarde mensch gruwt ; die al de ftille reine bronnen van een genoegen verftoppen , ja afleiden , die de Natuur en een werkzaam verftand voor ons openden; die orze levenskragten wegteeren, en wel dra ons zo onbekwaam als onwaardig maaken, om in de algemecne zegeningen, den m:nfche gefchoaken , te deelen. Geloof niet, waardfte, dat dit eene dier jeugdige exclamatiën is, dia meer uit eene misleide inbeelding , dan ftille overdenkingen voortkomen: neen, ik mag gerust zyn ; de ondervinding heeft my dit geleerd. Ilerfteld is myne rede, geneezen is myn hart. Laat ik u bedaard alles verhaalen, wat ik verlang u mede te deelen! Gy weet, dat ons Regiment van garnifoen verwisfeld is. Myn Kolonel zal u dit gezegd hebben. Een liefhebber van te paerd te ryden, doe ik hier veele touren zonder een bepaald oogmerk waar heen. De geduurige afwisfeling van tooneelen, die volmaakt met het zuinig bebouwd Holland contrasteeren , woeste vlaktens, dorre heiden , heerlyk grasland, bosfchen van eene groote en ruime uitgeftrektheid; hier en daar een oud vervallen Adelyk huis, en een klein Boeren-kerkje, Dorpen, die weinig van Negeryen verfcheelen , bewoond door eenvoudiger, maar niet dommer Boeren dan elders; die met eene deftige vriendelykheid u hun tafel aauP 5 bie-  234 HISTORIE VAN DEN HEER bieden , en overal den weg wyzen ; wier nieuwsgierigheid my niet verveelt , om dat zy gemald lyk te voldoen is, en my overtuigt, dat zy nooit de dryfveer der domheid , die den mensch weinig minder verlaagt dan ondeugd, zyn kan, en meest altoos hier in heiraat : Komst du ui Holland? Bist du en Hollander? Op eene dier touren , die ik veel grooter genoomen had , dan wel gemeend was, kwam ik voor een Herberg, het eenig huis , dat ik in den omtrek van een half uur ontdekte, of wilt gy een Bierhuis. — Myn Montuur , en een wel gezadeld paerd, bragt wel rasch al het volk by elkander, en ik wierd ongemeen beleefd ontfangen , dat ik echter aan myn kleed alleen toefchryf. In de kamer treedende , zag ik, op eenigen aflland, een Jongeling in een gryzen jas, waar onder hy zeer wel gekleed fcheen; zyn hoed was voor neörgeflagen, en ftond hem diep over het aangezicht. Ik eischte een fles wyn ; en dewyl men hier altoos vuur aan heeft, en dit een koude dag was, liet ik eens helder opftooken. De Jongeling weck naar een venlter , maar fprak niets. Ik begreep, dat hy niet wilde gekend zyn, en voldeed eerst aan zyn oogmerk. De Waardin; een grof lelyk oud Wyf, fprak hem om geld aan. Öy zeide, met eene llilie verleegen Item: ik heb u alles gegeeven, wat ik heb. Zy antwoordde, dat dit niets wou zeggen, en dat, zo hy niet be-  WILLEM LEEVEND. 13$ betaalde , zy hem by den Landsheer zoude aanklagen: dat het dan zo maklyk niet zou af* loopen. Zy fprak van haar Zwager , een Chi- rurgyn , die ook geld wilde hebben enz. ; Verkoop uw Paerd, (zei zy,) myn Man wil er a veertig gulden voor geeven; en dat is geld genoeg, en dan zullen wy nog niet betaald zyn. Hier toe fcheen hy niet te kunnen bcfuiiten. Geef dan uw Orloge, (zei ze,) en hou het paerd; wy kunnen het toch niet gebruiken. Vergeefsch. Zult gy my dan niet betaalen? zei zy vervolgens. Ja, zo gy het niet reeds zyt; ik beloof u alles te betaalen, maar dit Orloge kan ik niet afflaan. Hy fprak zo ftil en zagt, dat ik het maar even hooren kon. Het Wyf wierd kwaadaartig: hebt gy hier niet by de maand geweest, en ziek geleegen ? en heeft myn Zwager u niet alle morgen bezogt ? Geld, of ik ga nog van daag naar den Rechter. Hy zweeg, zeker om mynent wil. Vrouw, (zei ik,) koe veel moet gy van deezen Heer hebben? Zy noemde de fom. Het was al, in dat oord, een heele Huiver; maar wat zou men doen? Myn Heer, (zeide ik m 't Fransch,) mag een eerlyk Man, zonder u ie belecdigen, u eenen dienst doen? Ach, Vcldenaar! hy vloog in myne armen, Kent gy my niet meer? Ik fchrikte te iug. Leevend! gy! hier? ....... Ik floot de kamer. Ja , ik zelf, ziek , g:kwetst, arm, verlaaten $ i myn God! myn Mie- ' 1  HIS T0RIE VAN DEN HEER der .' myn Bloeder ! lieve Zuster! Hy viel op een ftoel neder. Hy was zo vervallen , zo bleek , zo pyne- lyk Ik (hikte aan zyn hals O myn Vriend, myn Vriend, (riep ik uit,) toen ik u de eerfle keer zag , heb ik u onheusch behandeld ; ik had ongelyk! vergeef het my ! wat kan , wat moet uw Veldenaar voor u doen? . Help my hier van daan! Ik heb een neerlaag gedaan , en vlugt; echter gedwongen , by verras- fching veracht my niet; ik zal my niet rechtvaardigen. Verftomd, drukte ik den doodlykbedroefden Jongeling aan myn boezem. Ik gaf hem , trillende van aandoening , een glas wyn. Maar hy weigerde het . . . maar vroeg my . . . ach Zuster, Zuster! Willem Leevend vroeg my om een (luk .... brood. Ik heb kier, (zeide hy, met eene fchynbaare bedaardheid, die zo diep grieft, als men die wel kent,) by dit harbaarsch Volk gebrek geleeden; toen het weinig geld, dat ik by my had, verteerd was , lieten zy my op een zolder in een armoedig bed leggen, zonder naar my om te zien, zonder het noodige: alleen een goedhartige Boeren-meid, die hier dient, Iragt my, als ik in brandende koortzen lag, een pot met water of karnemelk; en, nu ik een weitiig overeind kom , is het my ondoenlyk , deeze zwaars kost te eeten, al gaven zy my die. Nooit was ik zo in myne ziel aangedaan. Ik liet brood  WILLEM LBBVEMD. 23J» brood en boter binnen brengen; en floot de kamer zelf weer toe. Met traanen at hy, of liever poogde hy te eeten : zyn maag was te verzwakt , of zyne ontroering te groot. Wat bedaarende , zeide hy : myn hart gaat open : ik moet fpreeken, u alles zeggen; ik moet. Hierop verhaalde hy my het geheele geval ; gy, liev» Zuster, zult zeker alles reeds weeten ; en een Jongeling als Leevend kan, zelf om zich te vcrfchoonen, onmooglyk onoprecht zyn. Hier aangekomen zynde, weinig voorzien van geld, en geheel onbekend, heeft hy door vermoeijing en kommer de koorts gekreegen. Hier floeg eene «ntfteekin^ aan zynen arm toe. Dit alles hield hem in deeze ellendige herberg. Ik verzogt om zyn arm te zien. Het gewricht aan zyne hand was zeer gezwollen, en de geheele arm rood pynelyk ontilooken. Ik befloot , dat die Chirurgyn hem niet kon geneezen , al bleef hy hier. Ik zeide , dat ik hem des andren daags onzen Regiments Doctor zoude zenden, op wien hy zich verlaaten kon ; betaalde het Wyf; en nog vier ducaaten overhebbende, bad ik hem die aan te neemen. Gy kent Leevend meer zeg ik niet. Hy had zelf het vermogen niet, om my iets te antwoorden: hy zag my aan, en zyne oogen vielen toe. De tyd dwong my te vertrekken. — Met fmarte vertrok ik. Hy hing aan myn hals, ik é '  &3® HISTORIE VAM DEN HEER ik haastte my weg 5 hy zag my te paerd klim* men, en zag my met uitgeftrekte armen zo lang na, als myne oogen, keerende ik die menigwerf om , dragen konden; Des andren daags zond ik den Doctor , onder conditie ecner (kikte geheimhoüding , naaide hut; Ik gal' hem een Pakje linnen, (daar hy zeker om verleegen moet zyn , hoewel ik clit niet gevraagd had,) en eenige ducaaten, wel by een gczeegeld, mede, om het zelf aan den onbekenden te overhandigen. Maar , des avööds te rug komende, had hy van de lieden uit de herberg gehoord , dat die jonge Heer dien hagfc ftil 'vertrokken moest zynj want dat zy in zyn kamer komende hem niet vonden..— Dit verwonderde den Doctor. — Plet onguure Hoogdüitfche Wyf fcheen nu taamlyk wel gehumeurd ; zy had haar geld. Hy ging 'm de ledige kamer, en vond op een tafel een ftuk papier ,• waar op met potloot ftond : ïk ben hier niet veilig : dit was in 't Latyn gefchreeven. — Nieuwsgierig , wat er mogt gebeurd zyn , verhaalde de Hospita hem , dat er laat in der. avond een knegt was ingekomen, die uit Holland kwam , maar hier in den omtrek t'huis' hoorde; een lugtige woeste knaap, zei ze, in een groenen rok met witte opdagen en koorden ; dat die , in den (lal geweest hebbende , het rypaerd gezien en geilreeld had, eri ia  WILLEM LEEVEND. 2.39 in huis komende gezegd : Dat paerdje ken ikj hoe komt gy daar aan ? dat zy gezegd had: het behoort aan iemand, die hier t'huis is; wilt gy 't koopen , het is te kosp. Hy weer : zo veel hebt gy in de waereld niet enz. Dat hy toen verhaald had : ,, hoe zyn Heer was dood ge,, ftooken , en dat hy nu naar Jonker Frans „ ging enz." En, zei een Boeren-meid , die „ jonge Heer, die hier was, vroeg my, doch „ ik moest het niet zeggen , of die knegt een „ groen livrei aan had ; dat ging ik zien , en „ zei van ja en 's morgens was er niemand in de kamer ; en nu vroeg de Waardin aan den Doctor , of hy het paerd wilde hebben voor zyn Heer; die het ook heeft gebragt. Zie daar, lievè Zuster , een omftandig verhaal van een geval, dat my zeer treft. — Gebruik deezen , zo als uwe voorzigtigheid best oordeelt. Hoe ftreelt my het denkbeeld , dat ik iets voor den begunstigden Minnaar eener Juffrouw Helder heb mogen doen ! Dit zal haar eens aangenaam zyn; zy zal met genoegen aan my denken. Ik vertrek voor eenigen tyd met onzen Generaal naar een zyner Duitfche Landgoederen. Zyne Excellencie heeft wel zo goed willen zyn, om my te betuigen , dat dit hem aangenaam zyn zal. Ik accepteer het met vermaak. Zyn ka-  .•24» historie van dèn heèr karacter maakt , dat deeze onderfeheidin» my nog meer vleit, dan zyn rang. Duizend groeten en omhe zingen fluit ik in deezen voor ti allen. Kusch Móéder en de Kinderen eens voor my , en geloof, dat gy gewerd en bemind wordt door Uwen Broeder en Vriend, H. VELDE WAAR. VEER-  V/ILLEM LEEVEND. 341 VEERTIGSTE BRIEF'. McjuffrOUW JACOBA VELDE NAAR. M» juffrOUW CHRISTINA HELDER. MYNE ALLERWAARDSTE HELDER? Elke regel uw«' Briefs getuigt my van het welgevormd karakter myner Vriendin ! Liefde hoch vriendfehap zullen ooit by eene weldenkende jonge Dame de heilige voorrechten der zuivere Natuur , in het allergeringfte , beaadeelen. Welk eene booze drift ware de liefde, hoe yerachtiyk ware de vriendfehap, indien zy ons immer vergden, de ftille infpraak der Natuur niet te hooren niet met verrukking te hooren! Ik beken , myne waardfte , men kan eens eenige oogenblikken hebben , waarin men minder gefchikt fchynt, om deeze of geene neiging van ons hart zo leevendig te gevoelen, als op andere tyden; maar ik fpreek van het doorgaand karakter. Naauwlyks zyn deeze eerfte vervoeringen gekoeld, of alles hcrwiut zyn eigen grond; alles keert in zyne kringen te rug. Iets dergelyks ondervond ik, toen in de voorleeden week myn Sytfama hier aankwam. Zoude V. DEEL. Q "»  **» HISTORIE VAN DEN HEER tk voor zo eenen Man verbergen, dat ik hem be» mm ? Heb ik dan de goedkeuring myner Ouderen zo wel niet, als die van myn eigen hart ? Heb ik my dan ooit fchuldig gemaakt aan eene dwaaze Meisjesagtige gemaaktheid? Is er wel iets flreelender , dan dat een Man van eer en verftand ons uit alle hem bekende Vrouwen uitkiest, om het geluk van zyn leven uittebreiden, te vestigen met hem te genietsn ? Is dit ons niet tot meer* roem , dan het naloopen van een paar douzyn verliefde Gekskappen ? Hoe gaarn ik ook uwen lieven Brief eerder zoude beantwoord hebben , was het my volftrekt onmooglyk; te meer, wyl ik dien eenigermaate omftandig moet beantwoorden. Ik heb altoos beweerd, Chrisje, dat uw karakter geftemd is, zo als gy zelf toeftaat; maar, myne lieve, zou'd gy het niet een weinig virjiellm kunnen? Zoude het niet de voorzigtigfte party zyn , die gy kiezen kunt? Weet gy, of uw volgend lot zo zal ingericht zyn, dat gy het met zulk eene ten uiterHen aandoenlykë ziel zult kunt kunnen dragen? Wy moeten zo wel om een zeer groot geluk, als om eenen treffen Jen ramp te kunnen uitharden, eene groote hoeveelheid van innerlyke kragt hebben. Buiten d t is er geen genot in de verrukkendite zeegeningen , die ons ten deele vallen, en kunnen wy onze rampeu niet met de waardigheid van redelyke menfchen dragen. Ik weet wel,  WILLEM LEEVEND. 14$ wel, heele lieve, dat wy in deezen vry wat verfchillcn; ik {preek naar myn beste inzien; en de hit-oefening daar van bevalt my zo wel , dat ik niet kan nalaaten , myne geliefde Vriendin hier over te onderhouden. Dat men by u weinig van het geval fpreekt, is wel te begrypen ; en hes kan u al zo weinig vreemd voorkomen. Waartoe zoude men toch den aandagt myner Vriendin leiden tot iets, dat haar fterk genoeg aandoet ? Uw gcfprek met onze Vriendin vergroot myne achting en liefde voor' haar. Zeer was ik bewoogen met den braaven Heer Renting ! Hy verdient u. Zyne liefde Éf zo belangeloos, als die, in de natuur blyvende, zvn kan! Zo bemint geen ordinair Man, Chrisje.Hoe noodzaaklyk gy ook tot zyn geluk zyt 3 hy zal echter geen oogenblik in tv/yfel ftaan, om , moet het zyn, (dat ik met hoop,) zyn geluk aan het uwe op te offeren. Ik bei. grootsch op de liefde, die zo eeii Man u toedraagt. Ik heb een Brief van myn lieven Hendrik. Ik fta in beraad, of ik u al of niet fpreeken wil, over een gedeelte van dien Brief ! Evenwel, ik befluit tot het eerfte; overtuigd, dat gy er het beste gebruik van zult maaken. Myn Broeder fchryft my, dat hy, niet verre van in een Herberg den Heer Leevend ontmoet had 5 hy was niet wel geweest, fchynt het; en Hendrik had Het fenfible genoegen, om hem eenige, hoewel q 2 maw'  J*44 HISTORIE VAN DEN HEER maar kleine, dienften te kunnen doen, en nu ïs hy reeds van daar vertrokken. Gy ftaat my zelf toe , myne lieve, dat gy Leevend niet moet beminnen, om duizend redenen; daarom kan ik u te meer toeftaan, medelyden met hem te hebben ; dit heb ik ook met hem, en befchouw het als een pligt. Elk, die ongelukkig is, heeft recht op onze tedere deelneeming; ook dan , als hy er zeif de oorzaak van kan genaamd worden. Mooglyk dan met dies te meer reden. Kom, myne lieve, verhef u boven alle vermoedens , die uwen Vader zouden kunnen bedroeven en misnoegen. Gy verdient een Man van een onberispelyk gedrag. Ik befchuldig Leevend niet; het is echter waar, dat hy zich zeer berispejyk gedragen heeft. Zo eene Chrisje Helder op dit ftuk zo weinig kieschheid toont; zy, met zo veel verftand bevoordeeld; zy, opgevoed door de voorrreffclykfte Vrouw ; wat zullen dan andere Dames , van zulke voorrechten verftooken, mogen doen ? Behoort een Renting om zo eenen Jongeling te worden afgeweczen ? Gy kent het vast, het onverzetlyk karakter van myn Heer Helder ! Hy is zó wel overtuigd van de goedheid •zyner oogmerken, uw geluk is hem zó dierbaar, dat gy u niet zult vleijen , denk ik, hem immer van zyne zo wel genoomen befluitsn afteleidcn.  WILLEM LEEVEND. 543 Indien de Heer Renting nYch uwe achdng^ noch uwe vriendfehap had kunnen verkrygen; of, zo hy niet in Raat ware om te zien, wie pene Chrisje Helder is, za als de meesten uwer navolgers , hoe goed en gefchikt zy anders zyn mogen, ik zoude niet op deeze wys voor hem fpreeken. Maar hy bezeft het geluk, waar op hy hoopt, zo met zyn geheel hart, en gy doet hem als uwen Vriend een zeer onderfcheidend recht. Gy zult aan hem eenen Man hebben van een braaf gedrag, een goed karakter, een genoeg geoefend verftand, en gy zult het geluk uwes tedergeliefden Vaders bevestigen. Alle wolkjes van misnoegen zullen verdwynen ; gy zult overal met achting en liefde ontfangen worden; ook als de Vrouw van zo eenen Man. Uw eer is myn roem, uw genoegen myne blydfchap. Wees dan nu eens. groot in de oogen uwer Veldenaar! Gy kunt nu eene geneegenheid overwinnen, die u kwelt, en waar aan nimmer zal voldaan warden. Verhef u dan grootmoedig over die. Blyf zyne Vriendin, maar laat de vriendfehap alleen Willem Leevend by u vertegenwoordigen. Was ik overtuigd , dat hy u verdiende , dat hy u had weeten te beminnen, zo als gy verdient bemind te worden , ik zou een weinig anders fpreeken. Maar, zo my myne pligt omtrent u dierbaar is, dan moet, dan mag, dan kan ik niet anders fpreeken. Q 3 ïk  946 HISTORIE VAN DEN HEER Ik weet, dat gy die zuiverheid van myn oogmerk kent. Wees niet bedroefd , myne ljeve, Laat ik mogen hoppen op het genoegen, om u binnen weinige dagen hier te zien op het heerlyk Beekenhof. Altoos de uwe, VELDE NA AR. EEN-  WILLEM LEEVEND. ÏAf EEN- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw pe- ïr on el la everards. myne lieve vriendin'! Ik acht my verpligt, u den inleggenden fpoedig te rug te zenden; om dat ik u per post wil bedanken voor het vertrouwen , dat gy in my ftelt; want anders kond gy het in uw hoofd niet krygen, my, boven vriendfehap boven al, tot uwe confidente te maaken; hoe veel eers de. Schry ffter deezes inleggenden Briefs ook daar door ontfangen moet. En dat is evenwel dat zelfde Coosje Veldenaar , waar op ik , voor nog maar weinige jassen , uit de hoogte myner luchtkasteelen nederzag. Wel , het ziet er allerliefst uit. Een Meisje, dat ik befchouwde, zo als de Paryfche Coquettes une Provintiale ! Ja , die wel wat meer wist, als de malle Poppen , daar ik my meede diverteerde ; doch er ook zeer wel van overtuigd was Genoeg. Ik zou my zelf (zegt de Vriendiuae Burgerhart,) braaf kunnen afkloppen, inJ dien ik geen zuigend Kind had. Nu zal ik Q 4 boe-  «4? HISTORIE VAN DEN HEER boete doen , en met myn zyden Kouzenband, als een ftrop om myn hals , voor haar ver(chynen , om te beproeven , 0f ik vergiffenis kan erlangen voor het crimen Ufa mojestatis, het gezond verftand, en zyne medegebiedfter, de waare deugd , aangedaan.' Ten ware ik atteftatie konde krygen, dat ik, toen ik dit feit beging , niet wel : „ by den hoofde geweest „ ben." Thans niet veel tyd hebbende , bepaal ik my. alleen by het geen Willem betreft H00r Kind , indien Chrisjes hart niet te zeer in het wargaren der liefde vertitst is , dan geef ik geen halven penning voor myne hoop. En ik kan om den brui niet zeggen , dat Coosje ongelyk heeft. Weet gy wat , er is nog zo maar m deezen pikdonkeren nagt een klein openingje , zo groot als een fpeldenkop , en dat beftaat hierin : Chrisje mag dan zo zeer Chrisje Helder zyn als zy wil ; zy zal echter ook wel zo veel van onzer aller Moeder overgeërfd hebben , als toereikende is, 0.n naar het verbodene te haaken; en in dit geval heeft Wim zo groote verpligting aan myn Heer Helder, als aan Mevrouw dcszelfs beminde. ..... pmc er my maar niet meer over : als Wim Chrisje verdient , zal. hy haar hebben ; doch zo gy hem hier van het allerminfte te kennen geeft, iaa zult gy eens zien, of ik ftaffea kan! De' eer  WILLEM LEEVEND. 249 «r eener Chrisje Helder , ik neem die nu in den zin van goeden naam , is by my iets, waarmede niet mag gefpeeld worden. Hou u dan maar op den tweeden grond, en geef niet toe, ook om Willem dienst te doen. Ik fpreek, zult gy zeggen , of ik wel wist, dat Willem haar beminde. Wel zie, Vriendin, op oud yi wH het ligt vriezen. Dat hy haar als een Jongen lief had, is zeeker. Hoe dat nader-. hand alles in den hobbel geraakt is , kunnen wy nog niet weeten , om dat ons van de historie met Juffrouw Pvoulin te weinig bewust is. Vast veronderftellende, dat Willem wel, mooglyk onvoorzigtig , doch niet eigenlyk flegt ge-, daan heeft ; en dat hy zich eens zat kunnen verdeedigen , ten minften voor redelyke menfchen , heb ik, in ernst gefprooken , nog al moed; mits dat de Heer Renting niet te veel haast maakt ; want dan is alles reddeloos. Was ik thans eene Catharina de Tweede, ik zond hem in Ambasfade naar den Keizer van China, alleen om tyd te winnen. Droevig is het, dat wy, Amfteldamfche Koopmans Vrouwen, niet in. ftaat zyn , om zo eene kleinigheid uittevoeren ! Ik eiseh van u, dat gy dit Episteltje aan niemand, wie ook, laat zien; ook niet, al was het om Chrisje een lachje af te vorderen , en dat is echter eene heele verzoeking voor u. — Myne Mama is maar geheel misnoegd op zekere Q 5  55° HISTORIE VAN DEN HE ER E-e. Ja, lief, de waarheid ^ «1 maar zy is niet * muz;ek de ? Gn^e kt het ook R.ct naaf ' SrflT ^ ftr3f " B™» -or, door groote A« RYZIG. TWEE-  WILLEM LEEVEND. 25I TWEE- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mevrouw cornelia van oldenburg. waarde vriendin! HEk bcgryp ten vollen, hoe ongelukkig gy zyt! Myn hart, reeds van onze vroege jeugd zeer naauw met het uwe verbonden, voelt, wat het uwe lydt. Ik neem daar zo veel deel in, als natuurlyk uit zo eene verbintenis is op te maaken; en verzuim des niets, wat in myn vermogen zy, om door bedekte kanaalen onderzoek te doen naar liet voorgaand gedrag van uwen Zoon.; eu ook waar de verdwaalde zich moge bevinden. Omtrent het eerftc flaag ik echter veel beter , dan wel omtrent het laatfte. Dit is ondertusfehen zeeker, dat hy niet ontdekt is. Laat u dit gerust Hellen, tot wy meer kunnen wceten. De Voorzienigheid bewaake onderwyl, biddeik, zyne wankelende fchreeden, en brenge hem wyzer en beter in zyner Moeders armen te rug. Alles kan nog te regt komen. Waarlyk, myne Vriendin , indien ik uw Zoon wel ken, en daar durf ik my van verzeekerd houden , vermits ik hem van een Kind af met. meer dan enkele nieuwsgic- rig-  25a HISTORIE VAN DEN HEER rigbeid hebbe gadegeflagen , dan is hy zo fchuldig niet, als hy uitcrlyk fchynt. Ik heb onder anderen , echter niet rnet myn naam , laaten vernoemen naar uwen Zoon, by den waardig Heer Üfaatig • een Man van nauwgezette mlykhcid en ÉugigéUfefe menslievendheid; cn die geeft heai ccn goed getuigenis. Zyn Hoog Eerw. zegt : „ De Heer Leevend gedroeg „ z'ch voor den dood van Jufrouw Roulin be^ „ ter, in allen deele beter, dan de meesten zy„ ner Mede - Studenten , waar «ver echter ook „ niet veel te klagen was. Hy nam alle Colleges „ vlytig waar, hield zich betaamlyk, was naarftig, en maakte groote vorderingen." Zyn fpeelzucht verfchoon ik niet; maar het komt my toch voor, dat die meer een verkeerd middel was , door hem uitgekoozen , om zyne droefheid afteleiden, dan wel eene gevestigde hebbelykheid in zyn karakter, dat nooit met tydverkwistingen inftemde. Getuige de fraaije en wel uitgewerkte teekeningen, zyne aangename miniatuuren, zyne goede vorderingen in de Muziek. — Zyne droefheid over den dood van dit lieve Meisje moet ysfelyk geweest zyn. „ Hy heeft , zegt „ de braave Man, tegen die droefheid geftree„ den, doch ik zelf heb hem aangeraaden, om „ zich eenig afleiding te bezorgen, bevreesd, dat „ zyne doodelyke zwaarmoedigheid tot zinne„ loosheid zoude kunnen overflaan: dat men de 1 3. waare  WILLEM L ï E V E M D. 253 , waare reden van dit bytend verdriet nergens in konde vinden ( zo men niet wreed en liefdeloos „ ware,) dan in bet overlyden deezer lieve Rou„ lin. Zyn Hoog Ew. ftaat echter toe," dat „ er in die alles overftrcevende droefheid iets „ duisters , iets onverklaarbaars blyft; ook, al houdt men het gevoelig hart des Jongelings in „ 't oog. " Wat er ook moge gebeurd zyn , zegt „ de gemoedelyke Man , dit is zeker, dat alles is „ famengeloopen, zo in zyn aart, als in de om„ Handigheden , om hem veel meer van zynegoe„ de beginzels af te fleepen, dan wel af te leiden; Het karakter van Goudeftein is flegtèr, dan dat „ van losfe Jongens doorgaans is : hy fchynt zelf „ omtrent de deugdzaame Juffrouw Roulin fnoo„ de oogmerken gehad te hebben." Dus oordeelt een onzer beste, kundigfte, vroomfte Mannen * over uwen Zoon. Verdient hy des niet veel meer beklaagd, dan gehaat te worden? Beklaag hem als ongelukkig, verwerp hem niet als ondeugend. Immers, zo doe ik; en ik durf u thans heilig verzeekeren , dat zulks een myner pligten is omtrent jonge lieden , die geftruikeld hebben op den weg der betaarnlykheiiL Hy heeft ook, merk ik, Vrienden te Leiden, ën dat zyn juist de braaffte gefchiktfte Studenten ; iets , dat zeer fterk in zyn voordeel getuigt. Zo een Vriend van hem is 'sProfesfors oudfte Zoon, *en Jongeling zo eenen Vader waardig. Ook zuï- keri,-  254 HISTORIE VAN DEN HEER ken, met wie hy nooit verkeerde, houden zyne zyde, en zouden, ten koste van hun beurs, hem Willen redden, en in veiligheid helpen. £j hebben achting voor zynen moed, om dat hy geen vegter was, en evenwel, als het zo zyn moest mets ontzag. bee-ze (lelingen zyn Juist niet van de zagtmoedigfk zëdekunde, maar komen echter' niet op in knaapefl zonder beginzels. Ik bekommer my het meest over zyne gr'oote en gezette droefheid! De goede ëefjykc Roulin geeft het allerbeste getuigenis va. hem, en' dit zoude hy niet geeven , indien hy hief wist, dat de Heer Leevend dit niet verdiende. De bkaVè Man bedroeft zich zeer over het ongelukkig vo jrvaI, wyI het zeer zeeker is, dat hy om den lasteraar zyner Zuster te ftraffen, in deeze moeilykheden gekomen is. Laaten wy des niets verzuimen, wat onder de hand mooglyk zy, om zyne vryfpreekinte bezorgen , en hem de vryheid te verkenen , oim in zyn Vaderland weder te mogen komen. Mooglyk krygt, door zyn zwerven, kommer, en Onrust , zyn aandagt wel eens eene andere richting ; mooglyk wordt hy door dien zeilden weg nog vroegtyiÜg gebreken meester, die in zyn aart gegrond zyn, ligtgeranktheid en trotschheid en voldoet hy nog eens op de luisterrykfie wys' aan de groote verwagtingen, die wy van hem hadden. Zoveel ter uwer vertroostinggezegt hebbende, moet ik aan nog eenen even gevvigtigen vriendkhaps- pligt voldoen. Go>3  WILLEM LEEVEND. God behoede my, myne waarde Vriendin , dat ik iemand, die reeds lydt, en eenigzins door de gevolgen haarer onbedagtzaamheid, fcherpe befchuldigingen zoude toedryven. Ik ben eene Vrouw , eene Vriendin : dit zy u genoeg! Ik bid u echter, dat gy uwe verregaande vcrftoordheid op uwen Zoon maatigt, en u niet zé weekhartig, zo blindeling laat bellieren, door een Man, die ten uiterften by my gedaald is, zedert ik weet, dat hy niet alleen Mevrouw Ryzig kèt huis heeft durven verbieden, om dat zy haar's Broeders zyde hield, maar onyerbicldelyk is omtrent eenen Jongeling, dien hy maar zeer taamlyk wel heeft behandeld; (om niet erger te zeggen. ) Gy zelf, myne lieve Keetje, hebt my meermaal toegedaan , dat gy uwen Zoon te eenzydig beminde. Mooglyk is dit het eenige zagt verfchil geweest, 'twelk gy ooit met zynen Vader gehad hebt. Ik weet het wel! zyn lief hart, zyn onbepaalde liefde en eerbied voor u, zyne zeldzaame zielsgaven, zyn behaaglyke ommegang, zyne aartige blymoedigheid, zyn bevallig voorkomen , kunnen dit wel eenigzins verfchoonlyk maaken in eene zo liefhebbende Moeder. Ik zelf beminde den opkomenden Jongeling teder; alles beviel my in hem. Zyne overdreevene vrolykheid brak wel eens tot dartelheid uit, maar alles was zo onfchuldig; zyn vernuft was zo waarlyk hoog co~ ■mica; hy had zo veel van een goedaartig meêly- dend  *5<5 HISTORIE VAN DEN HE Eli eend Mensch. Maar hebt gy die liefde wel altoos tot oe beste eindens geleid? Hebt gy hem dieniet te veel doen zien? Gezeggelyk was hy dermaate , dat ik altoos maar eens behoefde te zeggen:^?;», dat niti meer; en V. im was nooit gerust, voor hy wist i dat ik hem zyne platterytjes vergeeveu had. Aan myn bals hing hy, mag ik zeggen , alss hy vreesde, of het wel vergeeten was. Dit is geen der minfte treldcen uit zyn aart. Hoe nuttig had gy die kunnen gebruiken! Maar gy hebt zyne eigenliefde op eene gevaarlyke wys gevleid; en zyn eerbied voor u moet groot geweest zyn, daar hy omtrent u altoos voorbeeldig handelde. Gy hebt hem ook zo veel moois gezegd over zyne gevoeligheid , hem daar voor geliefkoosd, beloond; die zo toegejuicht, dat hy die wel dnt voor eene zeer verheeven deugd heeft aangezien. Maar hoe rasch ontaart zy tot zwakheid; en j neem het my ten besten , wat is een Mensch , die tot zwakheid wordt opgelost ? Dit is juist die zyde van myne Chrisjcs karakter, waar omtrent ik het waakzaamst geweest ben, om dat hier myne oplettendheid het meest vercischt wierdc. Wat kan men toch vcrwagtcn van een Meisje, dat iri haar eigen geest geene tegenwerkende kragt gewaar wordt, als haar pligt eens zal eifchen, dat zy den geliefdften wensch van haar hart opgeeve? Hardheid is geene deugd; het is niet eens eene Vrouwelyke ondeugd; maar eene weekheid, die voor  WILLEM LEEVEND. 257 voor alle indrukzels buigt , is beneden eenige waarde. Men kan niets op de oppervlakte van zo eene ziel fchryven ; zy gaat zo wel onkundig uit dit leven als die ziel, die in de vroegfte kindschheid deeze aarde verliet. Voor een Jongeling is zy nog oneindig gevaarlyker. Zy ontaart doorgaans in lafheid; en gy weet, dat ik meen, dat de meeste , zo niet alle overtreedingen , de vruchten der onkunde en der lafheid zyn. Deeze gevoeligheid nu , gevoegd by zyne hecvige driften , by zynen natuurlyken moed, maakten hem een gefehikt Kandidaat voor het dooiend Ridderfchap. Zyne ligtgeraaktheid wierd des zo gevaarlyk voor hem, als voor zyne Vrienden; alle oogenblikken kon men hem beleedigen ; en alle oogenblikken kon hy die beleedigingen ook wreeken. Nog kon ailes taamelyk wel zyn afgeloopen; maar gy, myne Vriendin , kunt goed vinden , om een Jongeling van Zulk een karakter, zo grootsch, zo wel bewust, waar hy zyne plaats moest houden , in den bloei zyner jeugd, in den aanwasch zyns verftands, in de volle rypheid zyner tedere zo wel als vuurige driften, naar eene AcademieStad te zenden , zonder eigenlyk toeverzicht, en dat om te voldoen aan de grillen van een onredelyk Man; die geen reden had, om zich over Willem te beklagen. Gy Weet immers zelf, dat uw Zoon met genoegen op het Kantoor zoude gebleeven zyn, indien hy een ander Meester gehad had; v. deel. R en  258 HISTORIE VAN DEN HEER en dat hy uit baloorigheid zyn lust voor de Studies involgde. En wat hebt gy door deeze berispelyke toegevenheid gewonnen ? zeker niet veel, helaas! Zo eenen Jongeling zend gy echter naar zo eene plaats : een Jongeling, altoos gevleid , geliefkoosd, ontzien, in alle zyne wenfchen voorgekomen. Hy komt onder knaapjes , die noodwendig gcvaaiiyk voor hem moeten worden, door zyne zwakke of trotfche zyde aan te vallen. Willem kan aan niemand onvcrfchillig zyn: die hem kent, bidt hem aan, of benydt hem , of kan hem niet dulden. Die hem bemint, iireelt zyne eigenliefde ; die hem haat, wekt zynen moed op : zyne erkentenis werkte zyne wraakzucht altoos in de hand. Hebt gy des , myne waarde Vriendin , hem niet eerst helpen verzwakken, en hem toen te veel toebetrouwd ? Was het ook wel voorzichtig , zulk een manlyk Jongeling te laaten inwoonen by eene allerbeminlykfte jonge Juffrouw , hem gelyk in fatfoen; niet in middelen; dit komt hier wel zeker in aanmerking; om dat hy toch wat rotnanesq is , en hy zeker fmaak moest vinden , in zich te kunnen verheffen boven de bekrompene vooroordcelen der waereld. Boven den ordinairen ffcnter opgevoed, beminlyk boven alle befehryving,zedig, deugdzaam, gevoelig: wat moet uw Zoon met haar, zyne dierbaare Lotje, verloorai hebben? óKunt gy u iets verbindender voorftellen, dan zo eenen huisfelyken ommegang? Uw Zoon  WILLEM LEEVEND. 2.59 Zoon zo bevallig, zo welgemaakt, zo geheel en al de fatfoenelyke Jongeling , zo vol aangenaame welgeoefende begaafdheden , zo gaarn in het gezelfchap van Meisjes , zo vatbaar voor zagte ftille geneegenheden: hoe volmaakt moeten zo een paar jonge onbedorven Menfchen niet voor elkander bereekend geweest zyn! Zy moesten elkander nooit hebben leeren kennen: het gevaar was voor beiden te groot! Gy zyt overtuigd, dat ik veel achting heb voor' de goede hoedanigheden van uwen Vriend, den Eerwaarden Heftig; maar in dit geval heeft hy maar weinig kennis aan het menschlyk hart getoond; en die kennis is mooglyk al zo noodig in een Predikant , als zyne grondige ervaarenheid in de Ketter-Historie! Hoe zoude zo een ecrlyk Man anders in het hoofd gekreegen hebben , om eenen Willem Leevend by zo eene Engclin te huisvesten ? Zyn oogmerk was goed; dit geloof ik wel zeer zeeker; maar.' dit is hier niet voldoende. Wanneer zo een paar vrye Menfchen al eens fterkte van deugd genoeg behouden, om de reine beveelen der ftriktfte betaamlykheid heilig in acht te neemen, dan hebben zy nog niet altyd kragt van geest genoeg, om geene zeer vinnige verlangens, geene, wel duistere , doch echter in den aart huns weezens ingedrukte gewaarwordingen te ontwikkelen , die nog rusten moesten. II a En  26"0 HISTORIE VAN DEN HEER En , zullen wy eens als Pbilofofen in vertrouwen fpreeken, en wat zyn zulke jonge Menfchen te beklagen , dat men hen in zulke voor hun te fterke verzoekingen geleid hebbe ! Inzonderheid indien zy geene deezer verlangens alleen uit ftrotven pligt voldoen! Welke ysfelyke verwoestingen kan dit niet in het Phyfisch geftcl veroorzaaken ; en hoe veel invloeds heeft dit weder op den geheelen Mensch! Kan er des wel iets gevaarlyker zyn uittedcnken, dan eene zo vuurigc vriendfehap tusfchen zulke waarlyk uitmuntende jonge Menfchen; tusfchen eenen Willem Leevend en eene Lotje Roulin! Verondcrftel eens een eenig zwak dogenbiik, dan zeker zoude de Deugd geweend hebben ; maar de Moederlyke onvoorzichtigheid, niet de Natuur had behooren te blóozen ! Ik vlei my nu nog met het gclukldgftc : maar God weet, wat er in deeze jonge harten is omgegaan; wat er nog in het bloedend hart des gevlugten omgaat! Het wcezen der deugd beftaat hier irfj dat men aan alle de rechten der menschheid voldoet. Overdryf de rechtvaardigheid, zy wordt wreedheid: ja, Godsdienst zelf kan ontaarten in naare dweepery; vryheid, die adem van ons leven , dat dierbaar gefchenk der Godheid, ia losbandigheid. Wees des niet verhard, (ach, welk een woord, als ik tot myne zoetaartige Keetje Burlet fchryf! ; omtrent u\v"en Zoon. Neem zyn  WILLEM LOEVEND. z6l zyn berouw aan. Toon aan uwen Man , dat gy zo wel eene braave Moeder Wilt zyn, als eene goedenierene Vrouw ; en dat zyne balftuurjgheid uwe tedere gezondheid nog meer knakt, dan eene zeer aftckeurene buitcnfpoorigheid van uwen Zoon; dat wy allen niet dezelfde gebreken hebben, maar dat wy , die op yergeeying hoopen, ook anderen moeten vergeeven; dat de beste Menfchen de allcrtoegec[1ykfte zyn 5 dat on-# verzoenbaarheid ons in het oog der Godheid verfoeilyk maakt. Laaten wy toch elkander aanzetten , om de bcminlyke zyde der menfchelyke Natuur te verhoogen. Eene haarer fchoonfte trekken zyn, die der vergeeflykheid en des raedelydens. Wat moet men denken van zulken, die met onvcrfchilligheid de elenden van anderen aanzien ? Moeten wy gelooyen, dat zy uit onvermurwbaarder ftoffe gevormd zyn, of dat een laag eigenbelang, oqderfteund door een weinig nyd, hun tot eene zo haatlykc ongevoeligheid vervoert, dat het fchynt , als of zy onzer natuur geenzins dcelagtig wierdeu ? Jammer, dat dit juist ook al van die gebreken zyn, die nog al zo wat met den mantel van niicrlykcn Godsdienst , en een vry ordentelyk Burgcrlyk gedrag te bedekken zyn. liet zal echter eens blyken, wie van beiden gerechtvaardigd naar zyn eeuwig huis gaat; hy, die het berouw des verdoolden aanneemt, om hem tc behouden, of hy, die R 3 hiöï  302 HISTORIE VAN DEN HEER hier nooit heeft poogen te lecren , wat het zy: wel te deen aan allen! Geene Vrouw is meer overtuigd dan ik , dat zy het recht rJb te beflisfen aan den Man, dien zy trouwt, afftaat, indien hy nooit noch haare deugd noch haare reden aanrandt. Dit is hier geenzins het geval. Zo gy , om uwen Man te behaagen , uwen Zoon opgeeft, dan bezondigt gy u z waarlyk; en hoe dierbaar gy my ook zyt, dit gedrag zal ik ten hoogden laaken ; en dan toonen , dat de Vriendin zyner Moeder haare plaats weet te vervullen. Ik weet, hoe omzichtig ik zal moeten handelen ; maar ik zal evenwel myn geweeten volgen. Hou Dominé Heftig toch buiten de zaak. Hy is op uwen Zoon te zeer verftoord. Ik hou er niet van, Keetje, om Leeraars met familie-verfchillen te belasten. Lieden , die op hunne Studeerkamers oud worden, zien dc voorvallen des levens te veel in het afgetrokkene, en van den werkenden perfoon onderfcheiden. Zy fpreeken cok doorgaans te beflisfend , om zo veel nuts . te doen , als men van hun wagtte. Er zyn maar weinig Dominé Veldenaars , maar weinig Profesfor Maatjgs. Alles in vertrouwen tusfchen n en my. Gy ziet, dat ik onverandcrlyl; ben Uwe waare Vriendin, s ü z a nn A held êr, gehoor en v a N BÈ ê k. DRIE-  WILLEM LEEVEND. 263 DPvIE- ex- VEERTIGSTE BRIEF. t ■ Mevrouw petronella everards aan Mevrouw alida ryzig. lieve waarde ryzig! CjTeluk met de vriendfehap van Chrisje Helder. 3\u zyt gy in ftaat, om haare waarde te kennen, Chrisje Helder bemint u: zy is getroiTen door de wys, waar op gy over uwen ongelukkigen Broeder denkt. Denk toch niet te ver vooruit; gy moet niets weeten; ik weet ook niets. Vergeet maar nooit, dat Mevrouw Helder wat wilde ik zeggen ? . . . . meer houdt van te regt brengen, dan van verderven, Chrisje leest uwe Brieven zo gaarn; en die, welke gy nu zo doorgaans fchryft, doen u zo veel eer aan, dat ik my het genoegen niet kan weigeren, dat er ligt, in zulke menfchen over u te laaten oordeelen. Uw voorige is nog by Juffrouw Veldenaar, die mooglyk, als zy eens tyd heeft, dien vreemden Epistel zal beantwoorden j ten minden eenige aanmerkingen maaken over het ftuk in verfchil. Ik ontfing uwen laatften aan het huis van den Heer Helder; myn waarde Everards liet my R 4 dieo  HISTORIE VAN DEN HEER dien terftond brengen. Mevrouw, Chrisje en ik zaten by elkander: Chrisje en ik in een Venftetbank, Mevrouw voqr het Clavicr. „ Lees, He„ ve." Dit liet ik my niet tweemaal zeggen. Toen ik nog naauwlyks een pagina geleezen had, begon ik zo fmaakeiyk te lachen, dat Chrisje ook lachte, en Mevrouw ons glimlachende aanzag. Mevrouw. [ De fnaaren nog al met accoorden aanftaande.] Zeker een Brief van uwe Vriendin? Chrisje. En zo vrolyk! Weet zy het geval nog niet? Ik. Ja, Mevrouw; ja, lieve, zy weet het; maar permitteer my , Mevrouw, dat ik u eenige pasfages moge vóorleezen. [Zy ftond van het Clarier op, kwam by ons.'] Mevrouw, o Zeer gaarn. Maar willen wy niet liever op Chrisjes kamer gaan? Me dunkt,'Kinderen , dan zitten wy zo ongeftoord. [o die Je 'irandcre Vrouw!] Wy reezen op , en gingen denvaards. Myn Heer was uit eeten; een niet fhuis, toonde wel , dat Mevrouw genoegen nam in mynen voorflag. Mevrouw. Zo vroiyk, en zy weet het geval nu? Dat is vreemd. Ik. Laat my, Mevrouw, den geheelcn Brief maar eens leezen: myne Vriendin bemint haaien Broeder; doch de drocvigfte voorwerpen hebben yoor haar oog altoos heldere puptefr', en een klug  WILLEM LEEVEND. 0.6$ klugtig vernuft kan wel met een goed hart gepaard gaan. Mevrouw. Hier van ben ik volkomen overtuigd; en daar om bemin ik bet Overal, waar de reden den toon geeft. Vrolykhcid neemt my altoos voor iemand in; het blykt dan zo, dat alles helder en welgeftcld is. [Chfisje keek onderwyl, alsof zy zeide: ,, dat is nu allemaal goed en wel, maar zouden wy nu niet liever den Brief leezen?'"'] Ik las dan; en nimmer heb ik Chrisje over dc grappigfte gedeelten van een fraai Blyfpel zo zien lachen, als om zulke brokken uit uwen Brief. Niets gaat er voor haar verlooren, Mevrouw. Ik bedank u voor zo eene aangenaame Lectuur; uwe Vriendin heeft het beste hart der waereld; en baar verftand lydt niets door haare dartelende geestigheid. Groet haar vriendelyk voor my; zeg haar ook, dat ik my vereerd acht met den prys, dien zy aan myne goedkeuring gelieft te hechten ; dat ik, wat haar Broeder ook moge misdreeven hebben, ten uiterfte voldaan ben over de wys , waar op zy hern aangaande denkt; dewyl het niemand minder dan eene Zuster betaainen zoude, tegen eenen Broeder, hoe hy te befchuldigen zy , te getuigen. Ik zeide daar op: ,, dat u niets meer eere zoude aan„ doen, dan dit getuigenis van Mevrouw Hel„ der te ontfangen. " En dat is zeeker zo waar Baatjc, ah" dat gy de klugtiglte Vrouw zyt, dia R 5 ooit  l66 HISTORIE VAN DEN HEER ooit een Man gelukkig maakte. Ik weet niet, of Mevrouw wel zeer voldaan is over uwe Moeder; evenwel, zy zegt er niets van , dan dat zy haare Vriendin beklaagt. Veivolgens gingen wy weder naar de zaal; en Mevrouw was den overigen tyd, tot het Soupé toe, in haar kabinetje; ik geloof, dat zy daar zat te fchryven. Wy fpraken geduurig al weer over uw I|rief. Eindelyk viel Chrisje in zeer diepe gedagten. Ik. [ Op haar wang tikkende. ] Een fhtiver voor uwe gedagten, Lieve! [Zy herftelde zich.] Zy. Ik geloof, dat gy my te veel biedt, maar [Zy omhelsde my,] ik vraag excuus over myne onbeleefdheid. Ik. Een naauw afgepaste beleefdheid tusfchen twee familiaire Vriendinnen, die elkander daaglyks zien, is niet half zo in myn fmaak, als die vryiicid, die ons zelf altoos doet zien , zo als wy zyn. Zy. Gy zyt zeer vriendlyk, in myn eigen ftelregel ter myner verfchooning in te brengen. Ik dagt daar nog aan den Brief; hy is origineel: ik bedank u nog eens voor de lectuur daar van. Ik. Alleen om dat hy origineel is ? Zy. Neen: maar ook, om dat ik met verrukking zie, hoe Mevrouw Ryzig over myne Moeder denkt Ikt [ Haar invallénde, ] En ook , om dat gynu weet.  WILLEM LEEVEND. weet, welk eene Vriendin zy van zekeren ftouten Jongen is : niet zo ? Zy. Dat beken ik. Heden , het is zo natuurlyk, dat men gaarn heeft , dat onze Vrienden recht gedaan wordt! Ik. lieden, dit is zeer natiuuiyk. Ik zelf hou te meer van Mevrouw Ryzig, om dat zy myn lieven ftouten Willem zo vooiitaat, en genecgen is; [Chrisje bloosde , drukte myne hand , zei niets; maar zulks is voor my niet meer noodig, als ik haar maar in haare fpreekende oogen zien kun. ] Zy verhaalde my vervol gens, dat zy een Brief had van Coosje Veldenaar, die fchreef, dat haar Broeder, de Majoor, onzen Vriend te * * * * gezien had. Zy gaf my dien Brief; ik lag hem in myne Brieventasch, en ik neem de vryheid, om hem hier in te fluiten; zend dien fpoedig te rug. Ik weet echter wel, dat Chrisje voor u daar § :en geheim van maakt. Welk eene Vriendin is dit! De Familie gaat wel dra naar Buiten: dan hoop ik de beminlyke Schryflter te zien; niet zo onbereekend voor haar gezelfchap als voor een jaar of vier, toen wy haar eens teAmfteldam ontmoetten Maar gy zult naar myne woorden Weinig luisteren, als gy een Brief van Juffrouw Veldenaar kunt te leezen krygen ! Wy begryp^n maar niet, waarom hy niemand bericht toezendt , waar hy zich bevindt : zyne veiieegcnheid moet groot zyn , want hy is ter- ltond  s5S HISTORIE VAN DEN HEER ftond gevlugt, en zeker geheel onvoorbereid. —■ Chrisjes oogen ftonden waterig; zy hoestte een opkoonicnd zuchtje met moeite weg. Ik heb ook eens met Renting over Willem in vertrouwen gefprooken. Hy bemint Chrisje on* uitfpreeklyk. Myn Heer Helder is fterk voor hem; Mevrouw ziet hem met onderfcheiding. — Chrisje bemint hem niet; dit wecthy, maar de hoop is het leven der liefde. Hy kende uw Broeder niet; maar fchynt, zedert ik hem gefprooken heb, te begrypen, dat hy geen onëer doen kan aan de achting , die ik voor hem betuig. Hy denkt edel. Maar eene Chrisje Helder afteftaan! Wie zou dat kunnen doen ? Duizend groeten aan uwen besten Ryzig, eij veel kusjes voor Jantje, zendt hier nevens Uwe liefhebbende P. EVERARDS. VIF.R.  WILLEM LEEVEND. 2.6<) VIER- en- VEERTIGSTE BRiEF. Mejuffrouw wil hel mi na heftig aan Mevrouw dorothea maatig. mevrouw, ze er ge-eerde vriendin! "^P^eiTnits er eenige verbittering ontftaan is tusfchen myn Heer uw Man en Dominé; iets, dat ik heel wel kan infchïkken, en zeer menfchelyk is, en waar van de Heilige Apostelen , in den vryen ftaat der genade , niet zyn vry geblee* ven, zo als wy dit alles in 't breede kunnen leezen in de Handelingen der Apostelen, befchreeven doch- Lucas den Euangelist: hoe dat er, namentlyk , eene kleine verbittering ontftond tusfchen Paulus en Barnabas; ik meen, over het al of niet mede neemen van Marcus : een geval, dat byzonder veel overeenkomt met dat van Profesfor en myn Man; want Profesfor Wilde immers den Student Leevend gaarn mede neemen in den dienst des Euangeliums, maar Dominé vond zulks niet goed. Zo dat , Mevrouw , om alle wisfewasje voor te koomen , heb ik Dominé afgeraaden aan Profesfor te fchryven. Wy, Vrouwen , zullen dat veel korter, en ook gemoedelyker kunnen behandelen. © Mevrouw, ik voorzag wel,  270 HISTORIE VAN DEN HEER wel, dat Dominé niet by zyn hart zoude blyven \ dat de oude zuurdeesfetn der booze natuur weder zoude aan 't gesten raaken; en dat hy nog zo heel vriendelyk niet aan Profesfor zoude fchryven; er is nog zo een Brief te beantwoorden, en Dominé moet zw zeggen, dat hy zyn fchat in een aarden vat draagt; zo als de Apostel, en die was nu wel een uitverkooren vat. Nu hoop ik maar, Mevrouw, dat gy zo veel op uwen Man zult verkrygen, als ik op den mynen; en dat dus de Broederverfchillen weer zullen bygelegd worden ; dat hoop ik. Al zeer lang hield ik de party van Leevend; al heel lang ook; want ik heb hem iu myn hart lief, en zo hebben ook de Kinderen hem; en hy heeft veel ontfangen; en hy kan nog zulk een licht in de Kerk worden; en hy wist zo met onae Kinde.ren op en neer te gaan. Maar nu zie ik evenwel ook, hoe dat de zondige Natuur hem beheerscht. Laaten wy des niet langer het kwaad goed noemen; op dat wy het wee niet over ons haaien. Profesfor moest nu ook bekennen , dat Dominé dieper inzien had in den ouden Mensch der zonde. Heden, Mevrouw, hoe veel boosheden heeft de onbegenadigde Jongeling niet al bedreeven! Hy heeft immers eene dcugdzaame jonge juffrouw verleid, bedroogen, den dood aangedaan. Hy heeft geduelleerd, gezwierd, gefpeeld, Venus en Ba-  WILLEM LEEVEND. 271 Bachus gediend. En toen hy het Meisje, (wie weet in wat ftaat! ) van verdriet heeft laaten (terven , is zyn confeientie wakker geworden, en zo wierd hy van een Deïst een Ongodist en een Sociniaanfche dwaalgeest; zo als dat zeer nattuniyk volgen moest. Hy liep , om zich zelf te ontwyken , naar flegte gezelfciiappcn, in plaats van naar Gods huis, en de vergaderingen der Vroomcn te gaan. En elk, die hem vermaant, zo als de Heef van Goudenftein immers deed, flaat hy bont en blaauw , of vermoordt de Menfchen als vliegen. Hy is een Man als Kain, die een Man flocg om eene buik , ende eenen Jongeling om eene wonde. Hy doet zyne? Moeder den dood, zyne Familie fchaude. Hy ftaat op tegen zyn Stiefvader, dat evenwel een Man is, daar geen vinger op te leggen is , en die heel gefchikt en kerks is. Dit alles heb ik vaft zeer geloofwaardige Menfchen ; en ook, myne lieve Mevrouw, ik geloof niet ligt, al heel niet. Maar hem nu nog voor te fpreeken , dat is zonde, en zonde is ongerechtigheid. Dit mogt gy Profesfor, die zo veel in zyn hoofd heeft, wel eens herinneren; zo doe ik den mynen nog al eens, en dat met vrugt. Het is zeeker fpytig, als men moet zien, dat wy te leur gefteld worden omtrent iemand, daar wy hoog mee liepen; zo als Profesfor deed met zynen Leer- en Lieveling; en het komt daanig »p den ouden Mensch aan, als men dat bekennen moet.  2^2 HISTORIE VAN DEN HEER moet. Mogt het ons maar leeren , zo veel niet op eigen kragten te (leunen en te leunen; of op ons eigen verftand te vertrouwen : want Salomon zegt zeer wel: Hoogmoed komt voor den val: waar uit myn Man heel aartig den val van Adam kan bewyzen; al hadden wy het verhaal vartMozes niet; dat nu ook al door Hoogdüitfche Godgeleerden voor een Poëtisch ftu'k, helaas, wordt aangezien,Zulke diep ellendige tyden bekeven wy nu al! De reputatie van Profesfor hangt er aan, dat hy nu niet meer voor Leevend pleit. Wel, myn lieve Mevrouw Maatig, er gaan hier al heek flegte praatjes! Sommigen zeggen, dat Trofesför groote voordeden behaald heeft by Mevrouw van Oldenburg, in haaren Zoon zo lange Voor te ftaan; andren willen , dat uw oudfte Zoon met Leevend veel uitftaans heeft; en dat uw Dogter, Juffrouw Betje, met den Student overal op tle praat is; dat my fpyt, om dat het zö een lief Meisje is. Ik geloof zulke lefyké dingen maar in ?t geheet niet; want ik zeg altyd, waren er geen babbelaars, daar waren geen lasteraars; want va» praat komt praat, en ik hou my altoos overal buiten, daar ik my best by vinde, en u ook aanraadc. Profesfor moest maar zeggen , dat Leevend hem misleid heeft, en dan is alles wel; wantPro: fésfor zal altoos geloofd worden boven een Student. fa , ik kan dat nog al begrypen. Profesfor zal ge-  Willem Leevenö. 273 gemeend hebben, iets grootsch van zyn Leerling te maaken ; op dat men flog eens zeggen zou: „ Die is dé geliefde Leerling van Profesfor Maa,, tig." ó , Het bedorven hart wil dien weg maar te gaarn op! zo denkt Collega Doorgeleerd er 0Ver, gelyk zyn Vrouw my ten minden verhaald heeft. Ik ben van de week by de jonge Mevrouw ge^ gaan , om het geval heel voorzichtig te zeggen ; maar zy Wist alles van A tot Z! Ik vond er myiï Heer van Oldenburg, die fchrikkelyk boos Was ; Cn die wil van Leevend niet hooren; het is maar heel erg, droevig, dat moet ik zeggen ! De ziekte zyner Vrouw kan evenwel zyne boosheid nog al Vergeeflyk maaken ; het is Vöor hem ook niet aartig; en by heeft zyn Vroüw lief; trouwens, dat bleek ; anders had hy haar niet genoomen , of haare kinderen 2.0 kragtig bevoordeeld; daar by echter weinig dank van heeft. Er waren nog eert paar goede vrienden : de Vrouw is van Oldenburgs halve Zuster; de Man beeft al zyn geld by de Zee gewonnen ; heele goede onnozele menfchen : dezelfden, daar Mevrouw Ryzig by in de kraam beviet. (Ja, dat was ook een inval!) Ert die waren ook op Leevends kant. Apparent heeft zyn Zuster haar wat wys gemaakt , om haar Stiefvader te kwellen. Zo dat, dit allerliefst jong Heertje zal nog meer twist in de familie brengëfi. Mevrouw Ryzig is my zeer afgeval-' V. deel. * S len;  274 HISTORIE VAN DEN HEER len ; en de Heer Ryzig is , zedert dat zy Moeder is, zo mal, (neen, zo kan men het nog al niet noemen,) zo te vreden met haar, dat het nergens naar lykt. De oude Mevrouw Ryzig, z© hoor ik althans, is niet zeer gefticht over het heele geval, maar begrypt, dat het buiten haar is; en dat haar Zoon Juffrouw Leevend, niet haaren Broeder getrouwd heeft. Vader wil niets , Moeder durft of kan niets geeven. Ryzig en zyn Vrouw zyn jonge IuidjeS. Zo dat het zal van Oom en Tante moeten komen. Ik ben nydig op Willem, maar zal er gaarn wat by leggen, al moest ik my in myn huishouden wat behelpen; al was het maar om de deur der genade nog voor hem open te houden, als hy evenwel anders zyn hoofd moest verliezen. En daar is Dominé ook heel wel van; hoewel, die bemoeit zig niet met de kas. Voor ik bekeerd was, zong ik wel eens: De Geestlykheid wordt kort gehouwen, '/ Is, met de raapen in de pot; Als zy geen ryke Meisjes trouwen, . Dan regelt Meester Schraal het lot. En ik denk ook wel eens : (zie, Mevrouw, gy weet ook van, hou uw fatfoen met een lecge beurs; fchoone borden en geen vleesch ,) 6 Domme" zal ©ok t'avond of morgen nog wel een Profes-  WILLEM LEEVEND. fi?5 fesforaat krygen van een honderd gulden of agt 5 als er zo veel Kinderen zyn, zien de Heeren van Amfteldam op zo een beuzelingnjet; ja, wy zyn toch nog oude Vriendinnen; ik maak van myn hart geen moordkuil. En ook, Mevrouw, als ik zo alles inzie, dan moet ik zo zeggen : wy allen zyn de grootfte zondaars. Ik heb ook een huisje vol. Onze Betje is de óudfte van zes , en het zevende kan alle daag er by komen; en die is nu nog geen twaalf jaar.' Myne Jongens zullen ook moeten fuideeren; niet: met myn zin ; er zit niet op , en evenwel geld is ook goeije waar. Zy kunnen ook verleid worden; eri Dominé is daanig voor de Utrechtfche ftudie; en ik ben meer voor de Leidfche. Maar myn oogen fchieten my vol: zou de arme Jongen derven moeten! dat zou my zo bedroeven, dat ik het niet zeggen kan. / . Maak toch , datProfesfot eens een zagtmoedigert Brief aan Dominé fchryft.' Dominé is maar wat driftig; anders is hy een best, een kostelykMan;' • en de wyzen moeten de dwaazen leiden. Ik zou zo gaarn zien , dat myne Jongens eejis te Leiden ftudeerden; en dit zit er niet op, zo de zaak niet wordt uit den weg genoomen.' Ik heb ook nog eene oude zucht voor Leiden , dat wil ik wel bekennen; om dat' die Stad ao veel in de Belegering geleeden heeft, en door den Heere zo wonderbaar is verlost, zo ats ik wel geleezen.(heb; $ % dit  276* HISTORIE VAN DEN HEER dit kan op de Kinderen zulke indrukken maaken. Nu , Mevrouw , verfchoon het gebrekkige van deezen Brief. Gy weet by ondervinding, wat er, met een Kind vyf zes om de ooren, te doen is. Ik krab zo maar wat by een, want ik ben geene geleerde Vrouw. Groet Profesfor voor my. Uwe Vriendin en Dienaresfe, wilhelmina heftig t gehoor en rammel. vyt-  WILLEM LEEVEND. £77 VYF- en-VEERTIGSTE BRIEF. Kolonel uto van sytsama aan Mejuffrouw chris tina helder. waardste jonge dame! C^ntrust u niet, als gy deezen door myne pen gefchreeven ziet. Uwe tedcrgcliefde Vriendin is redelyk wel; wees des niet ontrust; dit dicteert my my myne waardfte, en ik fchryf. Dat hier echter alles zo wel is , als ik wensch u te mogen berichten, kan ik niet zeggen. De geliefde Mevrouw Veldenaar heeft zedert zes dagen zwaare koortzen. Hoe gaarn wy ons zouden vleijen met de hoop, dat die haar niet zeer nadeelig zyn zullen, durven wy ons hier niet in toegeeven. De Doctor zegt niet veel: maar dat zwygen verftaan wy. Ik vrees het ergst. Het diep bedrukt gelaat des eerwaardigen Heer Veldenaars toont, wat er in zynen boezem omgaat. Myne Beminde is hartelyk bedroefd; maar altoos is zy groot, altoos met zekere ftille waardigheid gelykmoedig. Zy lydt echter des te meer in haar eigen zelf. Alle de Kinderen zyn bedroefd; de Lyderes alleen is bedaard. Hoe ontwikkelen zich onze karakters , als zy in omltandigheden komen, waar in s 3 zy  HISTORIE VAN DEN HEER zy werken kunnen ,• en geene entraves die belemmeren I Welk een fchat der beste, der edelftc,der Uart-uitbreidendfte gevoelens heb ik ondervonden , zedert ik myne geliefde beminde ! Hoe roeren my de ftille tooneelen der hnisfelyke rampen! Van hoe veel belang is voor my eene zwakke zieke Vrouw — de dierbaare Moeder myner Veldenaar! Ik kende my zelf niet;'ik wist niet, dat myn hart zo vruchtbaar konde zyn in alles, wat de menfchelyke natuur waardig is. In welk een lieven verband fta ik zedert met myne medemenfchen! Nu zie ik, hoe onvolmaakt wy zyn, ook nis wy ons van geene groote overtrecdingen te befchuldigen hebben; en hoe ons eigen geluk toeneemt, naar maate wy den weldaadigen kring ~ waar in wy werkzaam zyn , al meer cn meer uitzetten. Waarom zouden wy uit de Boeken gaan leeren, het geen wy zelf kunnen beproeven? Staat het dan niet aan ons, deugdzaam, en dus ook op de volkomenfte wys gelukkig te zyn? Wat heeft een eerlyk denkend Man met Lecrdelzels te doen, als hy de treffende voorbeelden om zich ziet, en dat wel in leven en werkzaamheid ? Waarom meeten wy naar onze eigene zwakheid de kragten van anderen af? Waarom houden wy voor romanesq , voor harfenfehimmig, al zulke vermogens en heblykheden, waar van wy in ons zelf niet het minfte ontdekken? Is het ook, om dat onze ydelheid en  WILLEM LEEVEND. 1J<) en traagheid daar belang by hebben ? Om dat wy nog liever verftandig willen fehynen , dan de moeite neemen om het te zyn? Om dat wy ons ontflagen achten van het jagen naar volkomenheden, die wy voor onbereikbaar houden; of fehynen te houden? Zoude het zo niet zyn? Geloof niet, lieve Vriendin, dat ik, zelf geen Man van eene geleerde opvoeding zynde, juist daarom met te meer kleinachting op ©nze Geleerden nederzie. Integendeel. Ik erken , dat zy der Maatfchappy in duizend opzichten groote envoortreffelyke dienden doen. Ik heb oneindig meer achting voor een Man , die my eene waarheid leert, dan voor de heele Duitfche Ridder-Ordening , als die in eene Adelyke vadzigheid, op haare vervallene Kasteden , Gedachtboomen teekent. Ik meen echter, dat een gezond oordeel, kennis van Menfchen en zaaken, en eene geduurige proefneeming op onze eigene zedelyke kragten, veele befpiegelende geleerdheid kan opweegen, cn ons beter voorbereiden, om in ons vak , als redelyke, zo wel als gevoelige Dewooners deezer fchoone waereld, nuttig te zyn. Dikvvyl heb ik geleegenheid gehad, om my de Fabel van de Spin en den Zyden - Worm te herinneren : 't is fraai; maar is het eek ergens nuttig toe?- Een Smit is des boven een Kunstenaar te ftellen, die aj zyn leven heeft bedeed in het maaken van yzere Vliegen of Kloosterbloemen; om dat hy het meeste nat aan S 4 de  48é> HISTORIE VAN DEN HEER de Maatfchappy doet Maar ik zou, zie ik, ti te lang met myn gefchryf ophouden, Indien het ergfte zal gebeuren, hoe zullen dan de voornaamfte Perfoonen uitfchitteren! Het is my meermaal voorgekomen, dat de wyze Regeerder der waereld zyne gunstelingen da gclecgen, heid gelieft re geeven, om zich zelf te leeren kennen, op dat zy in de weloverdagte bewustheid, van zich zelf wel gedragen te hebben, hier reeds hunnen loon aanvangelyk zouden kunnen genie, ten. Buiten die gelecgcnheid, zouden zy minder gelukkig zyn; om dat zy minder van hunne deugd zouden verzeekerd weezen, Hoe treurt met dit al myn geest, als ik nadenk, hoe ongelukkig dit beminlyk Huisgezin worden zal , wanneer deeze voortrefTelyke Vrouw daar van gefcheiden wordt. Hoe veele jaaren bczielT den vroomheid en vergenoegen deeze liefdryke fa, milie! Hoe onbenyd gelukkig was deeze waarlyk groote Man! De meeste Menschen kunnen zich geen denkbeeld vormen, dat men gelukkig zyn kan, indien men op het woelig tooneel der waereld geene prachtige vertooning kan maaken. Zy benyden des het onwaardeerbaar huisfelyk geluk niet van een Predikant , die nog op zyn eerfte (randplaats is, en zeeker geen koets en paarden houdt. Het hoofdoogmerk myner overkomst kan de hartvriendin myner beminde niet onbekend zyn ? De  W I LX EM LEEVEND» üSl De plaats, die ik in 't oog had, heb ik gekogt: ik blyf des in de nabuurfchap, zo dra ik myne demisfie heb. Hoe weinig verdiende ik eene Juffrouw Veldenaar, indien ik nu zelf maar fchemeragtig fprak van iets, daar myn geheel hart mede vervuld is! ■ • ,. Zullen wy haast het geluk hebben, om u Buiten te zien'? Het,is ons leed, dat dit zo lang vertraagd is : wy durven naar de reden daar van niet gjsfen. Dit weeten wy, dat de Heer Renting hier geeti plaats heeft, en te Rotterdam om zyn Kantoor blyven moet. Wy allen verzeckeren myn Heer en Mevrouw Helder, als ook de lieve Mevrouw Everards, van onze hoogfte achting. Myne geliefde Coosje omhelst u teder, en ik ken geen grooter eer, dan my te mogen noemen Uwen ootmoedigen Dienaar, V. VAN SÏTSAMA, S 5 ZES-  &ïii. HISTORIE VAK DEN HEER ZES- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw cornelia van oldenburg aan Mevrouw suzanna helder. zeer ge-eerde vriendin! fclTa, ik ben ten vollen overtuigd, dat uw oogmerk goed is; ik erken de meerderheid uws veritands boven het myne; maar het komt my echter byfter vreemd vóór, dat zo eene deugdzaame Vrouw de yverige voorfpraak myns Zoons is. Het is zeer hard voor eene toegeevende Moeder, door eene zo waarde en beproefde Vriendin be, fchuldigd te worden , met opzichte tot eenen Zoon , die den weg der zedeloosheid blyft bewandelen! Die zich niet eens verwaardigt, om aan my, of iemand zyner familie, een regel te fchryven; die te trotsch is om iets te vragen van eenen Man, die het recht verkreegen heeft, om onze uitgaven te regelen, en daar zelf zo discreet in is voor zich zelf. Hy heeft zeeker noch geld noch kredit: het verderflyk fpel zal dan zyn toevlugt blyven, en hy van de eene fpoorloosheid tot de andere overflaan. . Ik heb geen reden, om onvoldaan te zyn over myn Heer yan Oldenburg, wanneer ik maar niet  WILLEM LEEVEND. £3*1 al te partydig voor mynen Zo< h ben; iets, fltót gy zelf zoud afkeuren. Het kan zeeker geen' naerflig, gefehikt Man aangenaam zyn, dat zyne Vrouw blind zy voor de fclraudclyke gebreken van haaren Zoon. Een Zoon, die niet weet, wat het zegt, aan eenen Man ,'dien ik evenwei voor my verkoos , onderdaanig te zyn. Een Zoon, die zo veel verftand heeft, zo zedig is opgevoed, eh van wien wy zo veel goeds verwagtten. Dat myne Dogter zo met haarai Broeder heult, zou my bevreemden, indien ik niét wist, dat zy 'maar behoeft te weeten, waar door zy haar Stiefvader kwellen en vernederen kan , om het ter hand te neemen. 't Is waar, hy heeft haar in haastigheid het huis verboden; doch zy gaf hem daar toe te veel reden; en hy behoeft zeeker geene infolenties te verdragen, van jonge lieden, die hy zo confiderabel heeft bevoordeeld. Maar, dat myn Schoonzoon zyn Broeder , zo al niet vryfpreekt, immers volltrekt weigert hem te befchuldigen, is my wat veel ingewikkeld. Ik ben op Ryzig en zyne Vrouw zeer moeilyk. Indien ik myne rust niet geheel wil yerbreeken , iets , waartoe ik zeeker niet verpligt ben, dan moet ik myn Man niet tegenfpreeken, en aan Leevend het Joon zyner losbandigheid laaten wedervaaren. Geloof echter niet, dat het liegt gedrag myns Zopns my niet bitterlyk bedroeft. Ach , myne Vrieu-  Iö*A HISTORIE VAM DEN HEER Vriendin, hy is niet altoos liegt geweest. ... H$ heeft my zo teder, zo eerbiedig bemind. . . . Hy is my eens zo dierbaar geweest! . . . Maar. moet ik van eene Mevrouw Helder befchuldigd worden , om dat hy flegte wegen bewandelt ? Van eene Mevrouw Helder, wier verheeven deugd ik eerbiedig , wier verftand ik waardeer; op wier goedkeuring ik zo veel prys ftelle! Moet zo eene Vrouw zyne voorfpraak zyn tegen eene Moeder? Leeft hy? Is hy dood ? Dit vraag ik my zelf duizend maal, hoe verftoord ik ook op hem ben. Kan eene Moeder haar fchuldig Kind vergeeten ? Myne traanen beletten my meer te fchryven. Bid voor Uwe ongelukkige Vriendin, C. VAN OLDENBURG.^ ZE-  WILLEM LEEVEND. £§5 ZEVEN-en- VEERTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Majoor hendrik veldenaar. myn veldenaar! 2^/oud gy my ook een oogenblik vcrdagt hebben verdagt van ondankbaarheid ? Nu eerst kon ik fchryven; laat dit alleen zo genoeg zyn. Myn hart fympathifeert met het uwe: kan het des laage gebreken hebben? Dat is genoeg, dat moet genoeg zyn; ook dan, als de waarfchynlykheid tegen my getuigt. U bedanken? EdelaartigMan, Vriend van myn hart, kan ik u bedanken, zonder u te beleedigen? Ken ik uwe wyze van denken dan niet ? Weet ik dan niet, dat uw deugdzaam , uw gevoelig hart juicht, over de geleegenheid, die gy had, om een ongelukkig Jongeling zulke dienften te doen, als gy my gedaan hebt ? In mynen boezem heb ik uwe edelmoedigheid opgefchreeven : woorden zyn te ■ onvolkomen , te kragteloos ó Myn Veldenaar, ik voel, ik voel zo fterk, hoe ik het zelfde zoude doen, dat gy deed, dat ik my onmooglyk kan verwonderen over uwe behandeling te mywaards. Maar de wys, 4e. onnavolgbaare wys, waar op gy my behandeld hebt. . .  286" Hl S to.r ie van den HËÉïi hellt clit? dit treft my oneindig meer; dit verbindt my voor eeuwig aan uwe 'Perfoon, aan uwe belangen, ook dan', als de myne daar'door éóuden lydcn. Gy zult ondervinden, dat Leevend uwe vriendfehap waardig is. Toen ik u de' cerftemaal bezogt, was myne geheele ziel geftemd Om u hoog te achten; ik zogt uwe vriendfehap; myn hart neigde tot den braaven Zoon, den beminden Broeder êeher familie, die ik zo hoog waardeer; ik wierd te leurgefteld: maar hoe uitmuntend is reeds alles vergoed! Nu, nu heb ik myn Vriend gevonden', én'die, ö vreugd, is niemand anders dan Hendrik Veldenaar; de geliefde Broeder eener Dame, die ik als eene Zuster bemin. De Vriend van haar. .... Ach, Veldenaar, ik moet zwygen; ik weet, dat ik zwygcn moet, ook tegen u, ó gy Vorst onder de Menfchen.- Gy Weet niet, hoe ongelukkig ik geworden ben! Ik klaag niet: ik voel alles , en dat, dat alles kan ik aan mynen Vriend niet tocIk trouwen. [DeHeer Leevend geeft hier een berichtwaar-' om hy den Doctor niet heeft opgewagt, maar reeds vertrokken was, voor hy hem gefprooken had; als ook van zyn tegenwoordig verblyf' Doch dit alles vonden wy omftandiger in den Brief aan Mejuffrouw Belcour, waarom wy dat gedeelte hier agter wege laaten, om alle herhaalingen te myden. Var volgens fchryft de Hétr Leevend, 1 jj.'  WILLEM LEEVEND. 287 Ik bevinde my nog niet volkomen herfteld; ik geniet hier aanvangelyk die rust, welke my zo lang ontvlood. Eens , myn Vriend, zult gy myne geheele historie weeten ; niet, op dat gy myzoud vryfpreeken van moedwillige misdryven; gy verdenkt my daar niet van ; maar op dat gy zoud kunnen oordeclen, of ik vriendfehap ken en onderfcheide van liefde: mooglyk heb ik daar by nog eenige andre zedelyke bedoelingen. Laat den inleggenden een veilig adres geeven. Hy is voor my, en voor haar, die hem zal ontfangen, van het uiterfte belang. De andere Brief is voor myne Zuster: beiden beveel ik u ten (lerkften aan. Myne hand weigert my langer te dienen. Behoef ik u te verzeekeren, dat ik u vuurig omhels, en myn grootflen roem (lelie in te zyn de Vriend Van myn Veldenaar2 W. LEEVEND. AGT-  fiiié HtsTORlE VAN DËtf IfEEft. AGT-en- VEERTIGSTE BRIEF, De Heer willem leevend aan Mevrouw alida ryzig. tedergeliefde ZUSTEr! In de eerfte ontroering, na het door my bedredVen ongeluk, fchreef ik u eenige regelen. . . . . Zedert dien dag tot op heden is het my onmooglyk geweest, om ü eenig bericht van my te doen toekomen. Maar wat kan ik ook te fchryven hebben? De daad is gepleegd; en myn leven in gevaar , immers myne veiligheid , indien ik daar voor niet alle mogelyke zorg draag. Hoe fmagt ik van verlangen om te hooren, hoe gy, myne lieve Zuster , hoe myne tederbeminde Moeder zich bevinden, na ü dit Bedryf is ter kennis ge* komen! Ik hoop immers, dat gy beiden wel zyt, en ik my zelf niet nog meer te vvyten hebbe. — Ik hoop , dat de harmonie tusfchen Mama en u in volkomenheid blyft. Hier op vertrouwende , en uw goed hart kennende , verftoute ik my, om aan haar , door uwe tusfchenkomst , deeze regelen te fchryven: door uwe hand zal zy die willen ontfangen. Ti'  w J l l 2 M LEEVEND. 2.fy tedergeliefde m ö e d e R ! Hoe aarsfeit myne pen, als ik my de eere zal geeven, om aan u te fchryven! Myne hand beeft van eerbied en droefheid. Ach, ik heb de beste der Moederen bedroefd, de toegeeflykfte .... Ik heb niet voldaan aan de verwagting, die gy vr.n myne goede opvoeding, en het voorbeeld, dat gy ons gaaft, zo billyk moest hebben. Ik heb niet genoeg gewaakt over myne driften; myne gevoeligheid niet wel geleid. Ik heb myne verwaandheid gekoesterd, cn ben gevallen ! Ik ben (hoe beeft myn gekoeld hart te rug voor deeze gedagten f) ik ben in.de wreede noodzaaklykheid gekomen, om myne handen met het bloed van mynen medemensen te 'bezoedelen ; of om zelf het ontydig llagtoffcr zyner woede te zyn. Nu vlugt ik voor den Burgerlyken Rechter , om my ten minden voor eene gevangenis te bewaaren. Ik zal uw medelyden niet opwekken, uw hart niet doen bloeden. Ik onderwerp my aan de harde gevolgen myner verkeerdheid. Ik vraag om niets, dan om uwe vergeeving. Vergeef my , myne geëerde Moeder, myne overyling, myne jeugdige dwaasheden. Vergeef my alles. Meer bid ik niet; maar buiten die vergeeving, is my het leven een last. Om in uwe gunst heriteld te worden # v. deel. T {testte  200 HISTORIE VAN DEN HEER fmeek ik niet: ach, laat my die door myn goed gedrag herwinnen 1 anders ben ik die onwaardig. Ach, wist ik, wist ik.of deeze bede verhoord zy! Laat ik my mogen noemen, 20 als myn hart my gebiedt, Ujv liefhebbenden gehoorzaameïi Zoon en Dienaar, W. LIEVEN D» * * * En nu bid ik u, waarde Zuster , dat gy ter geleegcncr.tyd deeze regels aan onze Moeder voorleest , en myne ootmoedige verzoeken by haar onderfteunt. Dit durf ik u verzeekeren, dat uw Broeder niet zo fchuldig is, als hy veelen zaï voorkomen : eens zal ik myn geheel hart voor u openen; maar gy zult my nooit wederzien, indien ik niet met een opgerecht hoofd my in veiligheid en in eer overal kan doen zien. . . . Vaar Wel! myne lieve Zuster; omhels uw Man voor my; kusch het Kind. Leef gezeegend, en denk nu en dan eens aan Wwett liefhebbenden Broeder,, W. LEEVEND. Een Brief aan het adres van Majoor Veldenaar zal my wef géwordén»- NE-  WILLEM LEEVEND. a$>t NEGEN- èn- VEERTIGSTE BRIEF; De Heer willem leevend aan Mejuffrouw adr ia na belcour. Waards te belcour! Ü^Tu eerst kan ik ondcrnéemen, om te zien, o'f ik fchryven kan. Ik ben zeer krank geweest: het weinig beduidend ongemak aan myii regtér-voorarm heeft my onbefehryflyk veel doen lyden , doo'r de verkeerde wys , waar op het behandeld wierd. In de eerdé dagen telde ik het niet; ik dagt er haast niet aan, maar het verergerde zeer, en toch. viel ik in de handen van een onkundig Kervèr, die my in zyne onvvëetendheid veel fmarte heeft aangedaan. Of niyrie zwaare ziekte daar uit, o'f uit eenige andere oorzaakeri ontdaan is , weet ik niet; dit is' zeeker, dat ik niet heb kunnen fchryven. Dit is het niet al. Ik weet, dat ik niets minder dan een bloodaard ben; maar het vreèslyk denkbeeld: ,, Hét Gerecht volgt u, en zal u, waar het u vindt, arresteereit: " een' geheele Heep' van zwarte' gebcutenisfen , die er langs zulk een Treurtooneel zwerven; de traanen myner Moeder; die myner Zuster; een zucht van haar, die m;y verfmaadt , maar die ik aanbidt! Ik kon niet fchryven. . . . ; Hémel! verdiende ik wel, T 9 dat  292 HISTORIE VAN DEN HEER dat iemand deezer geliefde Perfoonen, dat gy, Vriendin van myne Lotje, vroeg: „ waar is Leevend?" Zonder u te vermoeijen met het nederzetten deezer overdenkingen, zal ik u, hetgeen my ontmoet is, melden, en daarom van'dien dag beginnen , waar op ik, getergd zynde, den degen trok. Onze Vriend Roulin zal u zeeker wel iets gezegd, en u het Paket Papieren , dat in myne Bureau lag, ter bewaaring gezonden hebben. Myn laatfte Brief aan u bleef onbeantwoord. Ik meende, dat gy my, om eenige ongeregeldheden , waar van gy my verdagt, verachtte, en u voords niet meer met my wilde moeijen. Eenige dagen wagtte ik alle morgen een Brief; maar telkens te leur gefield zynde, deed ik myn best,om dit grievend denkbeeld : „ de Vriendin myner Lotje veracht my," uit mynen geest te verbannen. Onbekwaam geworden om te denken, om te faideercn, en by ondervinding ziende, dat gezelfchap, het mogt dan goed of wel niet goed zyn, my het meeste hielp, om my my zelf te doen ontvluchten , ylde ik daar heenen. Geen Vriend van ruwe dartelheden, en ten hoogften afkeerig van flegte Vrouwen, geen drinker zynde , fchoot er niets over dan het fpel. Klein fpel voldeed niet; het hield my niet genoeg bezig; het intresfeerde myn geest niet. Ik fpeelde om die reden altyd verbaasd hoog, en had het ongeluk om vccltyds te winnen. Onbefchryflyk fterk vuurt het  WILLEM LEEVEND. 293 het grof fpeelen onze dierlyke geesten aan; gy kunt u niet verbeelden , myne Vriendin , hoe het ons infpant, doet gisten, afmat, en hoe wy als dan toevlugt cn verkwikking zoeken , niet by den flaap, maar by den wyn. Op zekeren dag, uitgelokt door bet fchoone weder , liet ik myn paerd zadelen, en zeide aan Roulin , dat ikmooglyk een dag of vier uitbleef, maar dat ik in de Herberg * * * zyn moest, om een paar Vrienden te fpreeken, die ik daar zeeker vinden zoude. Hy wandelde dan voor uit, en ik vond hem daar, toen ik afklom. Daar zynde , vond ik myne Vrienden nog niet: ik wagtte des; de tyd was de myne. Daar op treed ik in een kamer, alwaar eenige Studendcn zaten te fpeelen. Onder hen was ook van Goudenftein, dien ik nog niet 11a zyne t'huisreis gezien had. Ik maakte party, terwyl ik toch wagten moest. Hy plaatfte zich o'nbefehoft regt voor my, trok zyn hoed in de oogen , en zag my zeer fterk in 't aangezicht. Ik verwaardigde my niet om juist zo te doen. Dit maakte hem kwaad. Hy bemoeide zich met myn fpel; ik zweeg nog al. Hy fprak my'zeer onbefcheiden toe; ik zweeg, hoewel ik my bczwaarlyk bedwingen konde. Door het fpel en den wyn, (ik dronk fterk door,) nog al meerder verhit wordende , kookte myn bloed geweldig, Myne bedaardheid vermeerderde hier door niet. Ik verloor het fpel; van Goudenftein klopte hierT 3 op  %%\ HISTORIE VAN DEN HEER op myn party op ('en fchouder, e.n luisterde hem iets ia, waar over die, my flerk aanziende, begon te lachen. Hier door. aangemoedigd, ging by voert, en zeide, zo hard fpreekende, dat ik het duidelyk genoeg verftond: deeze kwant heeft veel beter den flag, om een aartig Meisje te debaucheeren , dein van zuiver Omhre te fpeelen. Ik Voelde, dat ik hedprf; ik kon niets zeggen; myne wangen beefden; myne ooge.n lchooten blixemftraalen; maar, (ging hy voort, nog al half luisterende ,) het lief Kind te laaten fterven, en dat van hartzeer; dat was al te boos -, nu, om de, rekening effen te maaken, heeft hy zich over de arme ziel in den rouw geftooken ; den aanftaanden Pastoor ftaat dit montuur wel genoeg. Ik fpr0ng overend, en met een vloek, dien ik my fehaam te fchryven, dreigde ik my te wreeken. Laffe Jchurk, Lasteraar, heb ik u nog niet genoeg geftraft ? Hier, myne Heeren, is de deugeniet, die weigerde om by eene dergelyke geleegenheid tegen my te trekken. — Dat liegt gy , en ten bewyze zie daar! Hy trok: ik had naauwlyks tyd, om my in postuur, te dellen , toen ik reeds zag, dat hy my wilde over hoop fiooten. Al myne kragt en vlugheid waren naauwlyks toereikend, om zyne dolle dooten aftckeeren. lly kwetde my even boven de regterhand, en meende my toen een veel erger wond toe te brengen; die ftoot miste, en hy liep zo verwoed in mynen degen, dat hy ter néér dortteV en  WILLEM LEEVEND. 295 en een gulp bloeds opgaf. Men rukte my in eene andere kamer. De meeste Studenten waren dronken. Zy, die nog bet best in ftaat waren, toonden zich myne vrienden; zy hielpen my, zo goed zy konden, want myn arm bloedde vry wat, en myn hand was verwrikt. Hy is dood, vïugt'! riep een uit den hoop. Men hielp my daarop te paerd. Ik reed deor , niet weetende, waar ik my bevond , dan alleen, dat ik naar den kant van Utrecht ging. Het was middernagt, toen ik my in een open veld bevond; ik hield niet ftil, voor de maan onderging. De nagten waren kort; ik hield ftil, en ontdekte een fchuur: ik opende de deur, niet in ftaat zynde, om van dorst en vermoeidheid langer te paerd tè zitten. Ik viel op een bos ftroo. Tegen den morgen trad er een knaapje in de Schuur, dat ik tot my wenkte , en verzogt om wat te drinken te hebben. Meer verwonderd dan verfehrikt, haalde hy een pot met water:- nooit dronk ik met zulk een fmaak , nooit zal ik meer met zulk een fmaak drinken. Om tien uuren ftond ik op, ging in huis, bedankte de goede menfchen, liet myn paerd grazen , en reed voort. Ik merkte •wel, dat ik verdwaald was, cn zette myne reis meest al buiten om, en hield my in den omtrek van * * * weder ftil. Nu zag ik eerst, dat ik een anderen rok en hoed had, en dat ik een beurs in myn hair droeg, (dat te paerd zittende niet met de gewoonte overeenkomt. ) Of men my dus verT 4 kleed  2$6 HISTORIE VAN DEN HEER kleed had om my te beveiligen, dan of men my in de confiifie een ander kleed had aangetrokken, weet ik niet. De hoed, en de beurs in myn hair' doet my het eerde vermoeden. Ik was over deeze blyken van deelneeming zeer getroffen. Ik rukte de beurs terftond uit myn hair, en dak die in myn zak. Myne hand daar op machinaal in myn kamifool deekende, vond ik er een groene beurs in , die my niet behoorde , en daar in eenig geld. Ik ontroerde; myn hart klopte, ik begreep nu alles(zeide ik,) edelmoedige Wildzangen ! de Hemel heloone w.ve goedhartigheid. AI . myn voorraad belfond nu flegts uit tien ducaaten ; nevens een weinig noodzaaklyk linnen, dat ik in myn Valies gelegd had, wyl ik van oogmerk was, een dag of vier uitteblyven. Ik zette myn reis voort op ***, altoos den grooten weg mydende, zo dat ik verbaasd veel omreed. Nu begon ik eerst ,by my zelf te komen. Nu en dan vroeg ik eens naar den weg, doch reed dien nooit oP , omniet «gterhaald te worden. Des avonds kwam ik in een aanzienlyk Dorp; aan het ; :,rf vernagtte ik, en fchrecf een Brief aan nivfie Zu> „. liet dien Brief daar; ik hoop, dat hy - ;i is' Het weer was ondraaglyk heet; ik voelde', dat ik zeer onpasfelyk wierd; myn arm was pvnelyk. Ik befloot, dewyl ik niet Langer kon zitten, naar een huis te ryden, daar ik niet verre afwas, cn 't welk, op eene foort van een heide, vry wat van een  WILLEM LEEVEND. I^f een Dorp geleegen, ftond. Daar hield ik ftil; het was een aimhartig Bierhuis, van alle gemakken" verftooken. Rust en voedzel; meer eischte ik niet. Myn paerd bezorgd hebbende, ging ik te bed, doch de pyn in myn arm belette my te flapen. Ik liet een Chirurgyn komen ; men bragt er my een, die my wonderen van zyne bekwaamheid verhaalde; en my zeer omftandig poogde te beduiden het geen ik fmarte!yk ondervond, namelyk, dat myn hand verwrikt en myn arm zeer ont> ftooken was. . Daar viel ik ziek te bed; zo lang ik geld had, deed men my taamlyk wel; maardewyl zv my voor een Hollander hielden, moest ik betaalen , of ik in een voornaam Logement te Amfteldam was. Ik moest ook alle daag voor my en het paerd afbetaalen. Ik raakte des in weinige dagen geldeloos. Toen men dit merkte, en zag, dat ik myn Orloge (het Orloge myner dierbaare Lotje ) niet wilde afgceven , ftelde niemand eenig belang meer in my, dan eene der Boeren - Meiden ; die my naderhand nog zo veel goed deed als zy kon. Van het kostbaar Ornamentje, dat ik in myn boezem droeg , hadden zy niets gemerkt. Daar lag ik dan in een morfig vertrek, op een ongemaakt bed; alles ontbrak my, ook het water, om in de koortzen myn dorstte lesfen;tot dat de Meid my de bermhartigheid bewees, van my nu en dan eens wat drinken te geeven, en myn bed te vermaaken , als ik dat veelen kon. T 5 De  4 S^S HISTORIE VAN DEN HEER De moed ontzonk my. Ik verloor alle liefde tot het leven. Met eene kille onverfchilligheid zag ik op het aannaderende laatfte tooneel van alle menfchelyke dwaasheden, rampen en vermaaken. Ik verviel in eene allernaarfte ongehechtheid aan alles. Alles , wat ik gedaan en geleeden had , zweefde flaauw en in duizelagtige fchemeringen voor myn verzwakten geest. Dikwyls dagt ik aan myne lieve Moeder ; en dan vloeiden er groote druppels traanen, zonder veel bewustheids , langs myne wangen. Het Orloge hield ik, hoe verzwakt ik was, aan den gang, hoe veel moeite dit my ook kostte. Het dierbaar Ornamentje hield ik uitren lang aan myne vcrftyfde lippen. Ik verergerde daaglyks ; zy vroegen my, wie ik was; dat wilde ik niet zeggen; ik hoopte hier onbekend te fterven. Verlaaten van alle gevoelige weezens , en geenzins in de gunst van hem, die alles regeert; r hoe ellendig, hoe allerellendigst moet dit nie'tzyn, voor een zo gevoelig karakter, als het myne! ê Myne Lotje , zy alleen zou dit hebben kunnen bevatten ! Na geheel verzwakt te zyn , merkte ik echter, dat ik begon te beterenï Ik wierd minder moedeloos. Ik hield my weer ergens aan vast. Laat ik u alles zeggen aan dit denkbeeld .hield ik my vast: „ De fchoone Helder zou haa„ ren eertyds geliefden Willem, baar Vriend en „ Speelmakker, hier in zulk eenen ftaat niet kun- „ nèn.  WILLEM LEEVEND. 3991 ?, nen, niet willen zien, zonder een teder mede.: „ lyden met hem te hebben; haare gevoelige ziel „ zou zich zeeker in eenige vertroostingen ont-j „ binden ; mooglyk noemde zy. my nog eenmaal „ haar lieven Willem, cn hield zy my niet zo heel „ fchuldig.Ach , Belcour, die niet bemint, kan nooit bevatten, welke balfemryke, welke geestopheffende aandoeningen dit denkbeeld in my verwekte! My te doen wederkeeren tot die hoop, die ydel is van haar mooglyk - myne ziel bezwymt onder het fchryven — nog eens de myne te noemen .6 Belcour! Belcour! Chrisje Helder de myne! .... Haar, die ik zo onveranderlyk bemin , de myne te noemen Dit denkbeeld hechtte my nogmaaj aan het bemind beftaan. Ik reikhalsde, ik dorstte, ikfmagtte, om weder te leeveu. Myn eetlust kwam weder; men bragt my niets. Op eenen nadenmiddag ftond ik op,, kleedde my, kwam met moeite in het voorvertrek, om te zien , of ik niet iets zoude kunnen krygen. Niet lang was ik daar geweest, toen ereen Officier inkwam: by gaf zyn paerd aan een knegt, en trad naar binnen. Myn hart klopte. Ik kende hem teritomf, maar fchaamd.e my, my te doen kennen. Ik Hoop agter hem naar een anderen hoek der kamer. Ily plaatlte zich, en e.ischte een fles wyn. De Waardin merkende, dat ik beneden was, had de onbefchofdhèid, om my op,de allertergeadlte wys geld  30(J HISTORIE VAN DEN HEER geld af te vorderen. Ik wierd verdrietig; zy kwaad. Ik wilde volftrekt liet Orloge niet geeven ; cn vermits ik laerzen aan had, had ik geea ffük zilver by my, dat veel bedroeg. Ik was ongeduldig en verleegen , maar fprak weinig en zagt. De Officier kende my nog niet; hy vroeg echter zeer beleefd: of hy my van eenigen dienst zyn konde? Belcour! Gy kent Lotjes Willem! Ik gaf een gil, viel hem om den hals , fchreide aan zyn hals traanen van blydfchap, van droefheid, van dankbaarheid, van vriendfehap. Veldenaar! riep ik uit. Ik wierd verftaan, ten vollen verftaan ; het hart myns edelmoedigen Befcherm-Engels klopte met het myne fterk door. Hy wierd myn Vriend : de dood zelf zal dien band niet verbreeken. Zyne ziel ftemt met de myne in. Hy is een gevoelig Man. Hy zag een ziek, ongelukkig, van elk verlaaten Jongeling, dien hy maar éénmaal gezien had; hy hield geen afftand; hy vroeg niets. Hy hielp my, hy hielp my, zo als een Vriend helpt. Myn hart had nimmer zo eene fterke behoefte, om zich te moeten openen. Ach ! zedert m3me dierbaare Lotje my verliet, had ik het nooit regt kunnen ontfluiten. Wat, waardfte Belcour, zoude ik u niet aanbetrouwen ; maar gy zyt zo geheel reden en bedaardheid ; ik zie u zo geheel boven my geplaatst: ik fympath'ifeer niet met u. Ook dit, weet ik, kunt gy geene bclecdiging achten , dewyl myn  WILLEM LEEVEND. 331 myn oogmerk niet zyn kan, eene zo uitmuntende Vrouw te beleedigen. Ik fprak veel; hy luisterde, niet alleen met" de welleevendheid van een welopgevoed Man , maar met de tedere deelneeming van eenen waareil Vriend, die belangneemende houding, die onze ziel opheft, die ons hart vertroost, voor de lippen nog iets geantwoord hebben. Zyne vriendelyke opbeuringen; zyne werkzaame liefdaadigheid, die alles voor my voldeed, en zo veel in zyn vermogen was, zorgde voor het aanftaande; zyne medelydenheid in het befchouwen van myn arm; de verpligtende vraagen, die hy my deed ; konde ik u alles zo befchryven, als het voorviel! Zyne onderrigtingen, hoe ik best voort zoude komen ; het befcheiden te kennen geeven , dat hy begreep , waar om ik al moest verleegen zyn, zonder juist iets te noemen ; konde ik alles verhaalen! Hy beloofde my, des anderendaags den Iiegiments Doctor te zenden. Hy moest gaan; zag gcduu- rig op zyn Orloge reekende ten naauwften uit , hoe lang hy onder weg zyn moest ftond op, omhelsde my met aandoening, kuschte myn voorhoofd, fprak niets. Ik was byua zinneloos, toen ik begreep, dat hy gaan moest. Ik hield hem met beevende arme» aan mynen boezem, zag hem door myne traanen in het gezicht. Hy ontwikkelde zich met fmart uit myne armen, haalde zyn hoed in de oogen, fteeg  §09 HISTORIE VAN DEN HEER ïteeg tc paerd: ik ftond nog als een beeld op deZelfde plaats , toen hy reeds uit myne oogen yèrdweerien was. Ik was te verzwakt, té fterk ontroerd , te overftelpt, om toen al bet zalige te kunnen genieten , *t welk toen myn deel was. Duizendmaal herhaalde ik: Veldenaar, de dcugdzaame, de tfifmuntende Veldenaar is myn Vriend! Alles kan nü nog tc recht komen! De lieden in de Herberg, voldaan zynde, waren weder vriendlyk en wel tegen my; de dryfveer, belang, was weer öpgeligt, zy konden des weder werkzaam zyn: de Militairen zyn hier in groote achting; ccn Officier was myn Vriend,had alles voor my voldaan. Zeer zeeker zoude ik deS den Doctor hebben afgewagt; maar, laat in den avond kwam hier een luchtige knaap, zo als.ik aan zyne ftem en manier' vSri fpreeken bemerkte, want ik zag hem niet. Die kende my; immers 4 ik denk het, en zyne komst alhier kwam my zéér bedcnklyk Voor. Het was , zo als ook bleek, niemand anders , dan dé Lyf knegt van van Goudenftein, die direct uit Holland.kwam, in dit hui bekend zynde, aan de praat raakte, over zyn réis en het ongeluk, dat zynen Heer getroffen bad. Ily, fchynt hét, was ih de ftal geweest, en had daar myn paerd gezien, 't welk hy kende. Men moet weeten, wat het zegt, zyne vryheid en veiligheid in gevaar tc zien , of men kan niet bezef- fen,-  WILLEM LEEYEND. 3Ó3 fen, dat ik, in plaats van den Doctor en nader bericht van mynen Vriend aftewagten , terftond Van daar vertrok; niettegenftaande myne kragtclooshcid en gebrek aan alles. Spoedig nam ik een weinig linnen uit myn Valies, en vertrok, zondet dat iemand zulks bemerkte. De nagt was fchoon en helder; ik ging zagt, maar voelde, dat ik niet langer op de been blyveii kou. Ik zette my op eenen heuvel, en leunde moedeloos tegen eenen afgeknotten eikenboom. Ik hoorde een Boerenwagen vry hard aanryden; myn hart floeg. „ Wierd ik agtervolgd ? " OntVlugten ? Onnlooglyk! In deeze vlakte , en byna bezweeken door vermoeidheid. Myn vrees was ydel. De wagen naderde; er zat maar een Man op: digt voor by my rydende, zag hy my; hy hield (til, maakte zyne paerden vast, en kwam naar my toe. Dit gaf my reeds een goed denkbeeld van den Man. Hy vatte myne Hand, cn vroeg my met een Overysfels, of nog hooger accent: wat my deerde, en of hy my helpen kon ? Ik antwoordde deeze vraagen zo goed ik konde; zei: dat ik verdwaald was, en de koorts had; vroeg, of hy my mede wilde neemen? Gaarn, maar ik woon nog wel zes uuren van hier, — Kunt gy my herbergen, d-an is my de plaats, waar gy my brengt, vry onverfchillig. Wy hebben nooit lieden geherbergd, maar dat zal wel gaan. Ik rees op , en zette my op den wagen.  S°4 HISTORIE VAN DEN HEER Hy reed weer fterk; cn in den morgen kwamen wy vopr eene afgeieegen Boerdery, die er taamIyk wél, voor dat gewest, uitzag. Hy reed den wagen op ftal, ging vervolgens naar de huisdeur, die maar met een houten klink gefloten was, cn riep, in huis gaande: dat hy daar was met een Hollander. Terftond kwam er eene zeer oude frisfche vriendelyke Vrouw te voorfchyn. Hy noemde haar Moeder, en vroeg, of de Kinderen nog fliepen. Hy had dit nog naauwlyks gevraagd , of er kwamen twee Kinderen uit eene bedftede ipringen , die hem alle vriendelykheden beweezen, en die hy op den fchoot nam. Zy fcheenen een jaar of agt, en zagen my vreemd genoeg aan. De oude Vrouw zette de tafel by 't vuur, en ik zag wel dra op dezelve fpys, voor zes uitgehongerde Menfchen- Myn arm was zeer pynclyk; maar myne graagte deed my van een zeer goeden bry fmaakelyk eeten. Een zuiver bed, hupfche lieden, myne groote vermoeidheid bezorgden my een flaap van verfcheidc uuren. Opkomende, was de Man reeds uit; maar de oude Vrouw en de Kinderen waren in de wooning. Zy zag wel, dat my iets mankeerde. Ik zeide haar, dat myn arm zeer pynclyk was; zy bezag die naauwkeurig. Hoor Jonker, (zeide zy,) wy oude lieden, die op het land woonen, en veele Kinderen grootgebragt hebben, weeten doorgaans meer, •dan de Chirurgyns, die hier omflreeks woonen. Wilt U  WILLEM LEEVEND. 30$ gy my vertrouwen, ik zal u helpen. > Niets liever. Hier op waschte zy myn geheelen voorarm en hand met laauwe melk, waar in zy het lap van eenige kruiden uitdrukte. Onuitfprceklyk zagt en ftoovend was die wasl'ching. Zy zuiverde de woud, lag er een pleister op, en bezwagteldé myn arm en hand in zuiver zagt linnen. De vriendclykheid deezer Vrouw, de verligting, die ik kreeg, roerde my dermaate, dat er, terwyl zy my hielp, eenige traanen op haare handen neder vielen; zy zag opwaards, noemde jny een goed Jonker. • Ach, lieve beste Vrouw , ( zeide ik,) noem my dus niet; ik ben geen Jonker , ik ben een ongelukkig Jongeling; noem my uw Kind, uw Zoon; nooit zal ik vergeet en, wat gy nu aan my doet. Ik hoop dit eens door daaden ie toonen. De Kinderen (tonden aan myn fchoot, en ftreetden myne wangen, maar zeidei: niets. De goede Vrouw was als eene Moeder: meer kan ik' niet tot haar lof zeggen. Ik verzogt haar om linnen, dat ik hoog noodig had; zy gaf het my terftond; ik zag in een fpiegel, dat ik er zeer vervallen en ontredderd uitzag; maar ik was niet meer moedeloos. Tot nog toe had ik geen denkbeeld gehad , wat het zegt ergens om veiieegen te zyn. Nu voldeed ik behoeftens; alles was weldaad, alles was genot. Ik hoopte in deeze ftulp myne gezondheid, te zullen verkrygen: myn arm was reeds des au- v. deel. V déren  HISTORIE VAN DEN HEER deren daags zeer veel beter. Ik kon echter niet jphryvem Deeze Menfchen hadden het niet geleerd. Er was ook niets, dat naar fchryftnig geleek, in het geheele huis te vinden. Hoe trof het my, myn' Vriend niet te kunnen berichten, waar ik my bevond ! Van hem de neodige adresfen niet gevraagd te hebben! Alles had ik door de komst van den Doctor vernoomen, indien ik niet vertrokken was. Een paar woorden, op de tafel gelaaten, zullen hem de reden myner vlugt gemeld hebben. Eenige dagen daar na, reed de Huisman naar een vlek, dat hier een uur of vier van daan legt, en bragt my pennen, inkt en dit flegt papier mede. Nu (welk een fchat voor my!) nu kon ik myn hart uitgieten. Ik kon fchryven aan u, aan mynen Veldenaar. Ik zal het wagen aan myne Moeder en Zuster te fchryven. Als de Brieven maar te regt komen! De Landftreek is zo eenzaam : reguliere posten zyn hier onbekend. Ik moet het beproeven, doch nu copy houden van het geen ik fchryf. Zulks valt my nu zelfs aangenaam: ik fpreek nu met myne Vrienden. Deeze gaat onder adres van mynen Vriend Veldenaar, die te * * *, zo ik altans meen , nog in garnizoen legt. Uw antwoord wagt ik onder het zelfde adres. Redelyk getroost, doch vol verlangen naar antwoord, fluit ik deezen. Denk, dat ik bemind wierd van uwe en myne Lotje! WILLEM LEEVEND. VYF-  WILLEM LEEVEMD, 3®7 VYFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Mevrouw suzanna helder. mevrouw! ongefteldheid myner. tederbeminde Chrisje "bedroeft my hartlyk; en nog te meer, om dat ik verftooken ben van het genoegen , om haar daaglyks te zien; vermits myn Heer Helder goedgevonden heeft, met haar naar Rotterdam te keeren. Het bericht, waar naargy, Mevrouw, my vraagt, kan ik niet geeven : dit konde ik u mondeling maar met een paar woorden zeggen. Thans fluit ik hier in eenen Brief van mynen Broeder, voor ettelyke weeken ontfangen: ik heb my wel zorgvuldig gewagt, dien aan myne Vriendin te toonen; maar waarom zoude ik dien voor Mevrouw Helder verbergen ? Het aandoenlyk hart onzer geliefde Chrisje zoude te veel geleeden hebben. Dat hy niet fchryft, is onbegrypelyk. 't Is waar, ik heb zedert geene Brieven van Hendrik; maar indien Willem hem Brieven gezonden had, dan zeker zou myn Broeder die bezorgd hebben. Hoe ongelukkig is dit geheele geval! Ik laat het aan uwe wysheid over, om aan uwe Dogter iets, Va «f  $o3 historie van den heer of in 't geheel niets te zeggen van den inleggenden. De Hemel herftelle haar fpoedig, en brenge u en den Heer Helder met haar in ons oord te rug! Myne waarde Ouders, als ook de Heer van Sytfama, verzeekeren u van hunne hoogachting, en ik hebbe de eere my te noemen, mevrouw! Uwe ootmoedige Dienares, y. veldenaar. EEN-  WILLEM LEEVEND. 3O9 EEN- en- VYFTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mevrouw cornelia van oldenburg. waarde vriendin! JCk zou niet gemaklyk kunnen bepaalen, of myne verwondering, dan wel of myn leedweezen de overhand by my had, toen ik uwen laatften Brief geleezen had; en ik daar uit merkte, dat myn ernftige Brief u bedroefde. Hoe is 't mooglyk, dagt ik by my zelf, dat eene Moeder zich bedroeft, om dat haare Vriendin , aan wie zy noch oordeel, noch eene goede bedoeling ontzegt, haaren Zoon voor minder fchuldig houdt, dan geruchten en waarfchynlykheden hem doen voorkomen? Wat konde iktochnatuurlykerwagten, dan dat eene tedere gemoedelyke Vrouw zeer gaarne een gedeelte van den fchuld haars Zoons op zich zoude willen neemen , indien zy daar door haaren Zoon niet zo fchuldig zoude vinden ? Dit, zie ik, is echter zo niet. • Ik blyf by myne gedagten. Uw Zoon is veel meer te beklagen, dan te verachten , of te befchuldigen. Zyn bedryf laak ik zo fterk als ie:mand; maar ik befluit er niet uit, dat zyne beginzels (legt, en zyn hart reeds zoude zyn aange-t V 3 ftwo-.  $10 HISTORIE VAN DEN HEER ftooken ; ik meen nog , dat gy u wel eenige verwytingen omtrent hem te doen hebt. Plooijen kan ik niet. Maar dewyl ik uwe waare Vriendin ben , zal ik u eens wat ömftandiger , dan gy fchynt te vorderen, beantwoorden: niemand, ook niet myne Chrisje, weet, dat ik u deezen' fchryf. Het is eene gegronde aanmerking: dat onze deugden en zwakheden al zeer na aan elkander grenzen ; ook, dat de meefte ondeugden pverdreevene deugden zyn. Hier aan fchryf ik onze verblindheid voor onze eigen gebreken meestendeels toe. Eerlykheid, moed, doorzettcndheid en vastheid vloeijen uit dezelfde bron, als drift, toorn, halftarrigheid. Daar letten wy niet altyd op. Wy zyn des wel eens zeer voldaan over ons zelf, als wy juist niet heel veel reden daar toe hebben. Vredelievendheid, meêgaandheid, zagtheid, zyn meermaal zo oyereenkomftig aan traagheid, lafheid, zucht tot gemak, dat wy de laatfte dikwyls voor de eerfte aanzien. Hoe konden wy ons anders ooit vleijen, de eerfte te bezitten, om dat wy de tweede in ons ontdekken? Laaten wy echter ter goeder trouw handelen, en belyden,dat er wcnwel vaste merkteekens zyn, waar aan wy de deugden en gebreken kunnen toetzen. De oplettende eerbiediger der Godlyke wetten verzuimt met, om die in zyn eigen hart op te fpooren. Maar wy hebben allen onze benevelde uitzichten, onze  WILLEM LEEVEND. 3II onze zwakke oogenblikken , onze belemmerende traagheden; maar dan ook is de vriendfehap verpligt, ons die kenmerken duidelykÉr tc helpen maaken. Laaten wy, om wel zeeker te gaan, eerst eens zien, wat is deugd ? Zoude men niet kunnen zeggen: „ Deugd is die gelteldheid der ,, ziel, waar in alle vooruitzichten , cn gevoe„ lens, die de beflcmming der Menfchen in het ,, algemeen, en van ons elk in 't byzonder, het ,, allergelukkigst maaken, in kragt en werkzaam,, heid zyn?" Deugd is de hcerlykfte, de weldaadigfte Orde. Drift, toorn, gramfehap, halltarrigheid overfchreeden altoos het niet verder, door het verlicht verftand aan alle driften voorgefchrceven. Waare moed cn onwrikbaare eerlyfc» heid werken altoos aan het algemeen en ons eigen geluk, onder het opzicht van eene bedaarde heldere rede; bezorgen het beste op de beste wys; overwinnen het kwaade door het goede. Terwyl zy den te zwaar befchuldigdcn verdeedigen , poogen zy ook zyn hart te winnen, om het te verbeteren. Zy ftellen nooit het ongeluk by de door hem bedoelde eindens. Hier op verzoek ik, dat gy gelieft te letten; dit is een der gezichtpunten, waar uit gy thans zien moet. Traagheid , loomheid, zucht tot gemak doen ons het leven doorfluimeren ; zy doen ons met eene werkelooze kwelling een vadzig oog flaan op ondeugd en ellende; zy verleiden ons tot onrechtV 4 /aar-  Sïï 'kistorti van den heer vaardigheden, ja doen ons, gelyk aan de lafhartige Romeinen, kruipen voor eiken dwingeland, dien wy zelf ten troone hebben helpen verheffen. Hy, die regt op blyft liaan, zal nooit door eeneri Tiran [Vertrapt worden. En hoe laag moet de Menfchelyke Natuur vernederd zyn, als zy zeil* den lust tot vryheid niet eens meer kent! Zy beneemen ons ook eindelyk onze waare edelmoedige Vrienden; om dat wy de Vrienden van elk zyn willen. Zy wikkelen ons in moeilykheeden en draaijeryen, waar boyen wy ons hadden kunnen verheffen. Zy dompelen ons in de grievende kwellingen , die wy hebben willen vlieden; en dan kan men wel eens zeggen, zo als zeker Dichter in onzen tyd, fchoon in een Staatkundigen zin, zegt: Wy bidden, maar wy werken niet. Vredelievendheid, infchiklykheid en geduld zyn de fchoone gezellinnen van eenen verlichten werkzaamen vasten geest. Zy bedoelen waarheid en deugd. Zy offeren meermaal haar belang, maar nooit den eenen Pcrfoon aan den anderen op. Zy ftaan altoos aan de zyde der onfchuld. Zy doen nimmer afftand van haare vryheid, of van haare rede. Zy zyn de kinderen der Menfchenliefde, geenzins der Menfchenvrees. „ Zy geeven hun „ geld niet uit voor het geene geen brood is, noch 'fy haaren arbeid voor het geene niet verzadigen 5, kan."  WILLEM LEEVE HB. 3I| „ kan." Zy gaan den Koninglyken weg niet eenen vasten tred. Indien gy, myne Vriendin, uit deeze beginzels arbeidt; dan zeeker is uw Zoon zo wel, het voorwerp uwer pligtsbetrachting, als uw Man. Maar, is het zo niet, lieve Keetje, uwe huisfelyke rust is u wat hetl dierbaar? Gy zyt zo bevreesd voor misnoegen ; gy durft u niet tegen fwerheerfching aankanten. Uw pligt was het , om uw Zoon, die zich zo wel gedroeg, en zo geleidelyk was, in uw huis het leven zo aangenaam tc maaken, dat hy onmooglyk een ander verblyf had kunnen kiezen. Ja, 't is waar, hy verkoos te ftudeeren; maar zoude hy dit verkozen hebben , indien de Heer van Oldenburg hem wel had behandeld ? ó Neen: Willem begreep te wel zyn belang, en zou zeeker op het bloeijend kantoor gebieeven zyn. Dit kunt gy immers niet ontkennen? Ei lieve, waar zit dan nu de eerde, fpringveer? Verkiest gy hem nu verder aan uwe zucht tot rust op te offeren, dan zult gy u zelf wel moeten wys maaken, dat hy fchuldiger is, danhyis; om dus uwe hardigheid, ten gevalle van eenen onredelyken Stiefvader, te plooijen. Waar op rust nu ook uwe ftelling, dat Willem zo liegt, zo bedorven is ? Zyn er geen Jongens van een (legt gedrag, die nooit fpeelen ? die nooit van leer trekken? Ik keur alle dolligheden, en des ook het duëlleeren volftrekt af; maar in het V 5 Sc"  314 HISTORIE VAN DEN HEER • val, waar in Willem was, is 't nog al te vergeeven Het beginzel is zo fchoon, zo rechtvaardig. Voor eene Eeuw of vier zou die daad hem Ridderlyke eer verworven hebben. En, wierd hy niet getergd gehoond? Wierd zyne overlecdene Vriendin niet gelasterd? Moeren ongelukkige gevolgen, zo als onder anderen zyne vlugt, eene Moeder dienen, om haaren Zoon te bezwaaren ? Gy zegt, dat hy den weg der zedeloosheid blyfl bewandelen. Hoe weet gy dit, myne Vriendin » Hoe weet gy, dat hy die ooit bewandeld heeft? Gy weet alleen, dat hy, in woede geraakt, den degen trok. Maakt dit nu reeds een zedeloos menseh? Hy heeft gefpeeld. Hier door heeft hy zich zeeker in veele moeilykheden kunnen wikkelen ; ja , zich in gevaar gefield , om een liegt mensch te worden. Dit alles flem ik u toe. Is hy echter nu reeds zo een flegt Mensch? Dit ontken ik. Waar zoekt overdreevcne zwaarmoedigheid wel eens verligting, afleiding? „ Hy verwaardigt zich niet eens, aan my of „ iemand der Familie te fchryven." Lieve, zoetaartige Vrouw, hoe weet gy dit? Kan hy, durft by het wel doen? Is het onmooglyk, dat hy ergens ziek legt; iets, dat my in zo een gefiel, en ui zulke naare omflandigheden, niet eens zo geheel onwaarfchynlyk voorkomt. 6 Ik kan my uwen Willem zo leevendig voorliellen. Eerst verzwakt door kuortzen en droefheid; toen gc- fchokt  W ï-fc L E M LEEVEND. fchokt door toorn en woede; toen gefolterd door angst, fchrik, berouw; afgemat door eene verhaaste vlugt : nu mooglyk gepynigd door zyne overdenkingen , vergcctVchc wenlchcti , verlangens om zich voor u te vernederen , en vergiffenis te bidden. Mooglyk heeft hy geen geld: moet hy dat niet hebben ï Wie kent hem, caar hy is ; kan hy des crediet hebben; kan hy niet uit nood aan de fpeeltafel zyn foituin beproeven? Zult gy daar uit opmaaken , dat hy cenen zcdcloozcn weg blyft bewandelen ? Is hy niet grootsch en gevoelig ? Kan hy dan gebedeld brood eeten ? Kan hy zelf vlugtend iets ondenieemen , om het hem langs betere wegen te bezorgen? .... Maar dus fpreekt gy niet uit u zelf; myne Vriendin is hier alleen de Echo van een verftoord Man. Ik veracht hem , als ik hem in dit licht zie; en echter kan ik iets zo liefdeloos veel eerder in eenen Stiefvader dan in eene Moeder dulden. Hier by houde ik in het oog, dat hy dat fyne oordcel niet heeft, die bedaardheid van geest niet bezit, die ons in ftaat Hellen, om de daad van het oogmerk naauwkeurig te onderfcheiden, Gy hebt geene reden, zegt gy, 0111 niet voldaan te zyn over uwen Man, indien gy maar niet te partydig zyn wilt omtrent uwen Zoon. Wel nu, myne Vriendin, nu hebt gy een onbedricgelyken Toetsfteen , om u zelf te beproeven. Zie nu, of gy uit lafheid dan uit infehiklykheid werkt, Uit in-  JIÖ HISTORIE VAN DEN HEER infehiklykheid? Dan moet gy al deonredelyke luimen van uwen Man geduldig verdragen. Gy zyt zyne Vrouw; maar gy moet niet gedoogen, dat hy uwen Zoon buiten noodzaaklykheid bezwaart. Doch, nu gy, om maar rust in huis te hebben, en in uws Mans gunst te blyven, u tegen uwen Zoon aankant, nu werkt gy uit lafheid. Waarde Vriendin, gy weet, dat ik u door en door ken; dat ik niets bedoel , dan uw eer en duurzaam geluk; hoe kan ik dan, zonder droefheid, zien dat gy u in deezen, met uwe meerdere jaaren en ondervinding, daar van niet een weinig ontdaan hebt?Kan nu eene gemoedelyke godvrugtige Vrouw zich de vryheid geeven, om aan een onbillyk Man haare onvermydelyke pligten op te offeren? Allerliefft-e Keetje, bedenk het eens ernllig; meer eisch ik nu niet. Neen, het kan geen gefchikt Man aangenaam zyn enz. Deeze heele periode is weder van den Heer van Oldenburg : dit woord gefchikt , is eene van die woorden , die elk zo al gebruikt, als het in zyn kraam te pas komt. Hoe veele onzer gefchikteMannen zyn er echter, die, als men eens een weinig dieper dan de fchyubaare oppervlakte heenen ziet, waarlyk niet veel voorbeeldigs bezitten! Ik zelf ken meer dan een van die gefchikte Mannen , die onviïendelyke Echtgenooten, ftuurfche Vaders, harde Meesters zyn; zy mogen op de Beurs als eerlyke Kooplieden, in den  WILLEM LEEVEND. 317 den Raad als braave Regenten, op den Predikftoel als groote Redenaars beroemd zyn; ik betwist hun dit geenzins; ik acht hen als Kooplieden , Regenten , Redenaars; maar, als zy buiten dit geene goede harten , geene vriendelyke gevoe-* lens, geene beminnenswaardige deugden hebben , dan zeeker kan ik hen als Menfchen niet hooger fchatten, dan zy zich zelf zouden fchatten , als zy zich, als zodanig, hunne onvermydelyke pligten getrouw voor oogen Helden. Eene onberedeneerde goedheid, eene niet wel geleide menschlievendheid kan iemand niet alleen in fchyn, neen ook waarlyk tot een verkwister maaken. Maar deunheid, vrekheid, gebrek aan fmaak, gewoonte, kunnen ook iemand den fchyn van een zeef gefchikt Man geeven. Ik wil niet eens, dat een Man als myn Heer van Oldenburg een Jongeling als uw Zoon zal verkiezen, boven een Neef, die veel meer met hem overeenkomt; neen: maar ik eisch, dat hy zo een Jongeling recht doet, en zyne Vrouw niet vergt , om , wil zy hem in een goed humeur houden, haaren eigen Zoon te bezwaaren. Wat aangaat de confiderable voordeden , die hy uwe Kinderen befpröoken heeft, zeeker, in gevalle gy hem overleeft, ( en hy is een Man van zes- en- veertig jaar, die niet weet, wat het toch zy niet gezond te zyn!) wat zal ik zeggen ? Uwe Kinderen zyn niet intresfant; ik houde my ver1 zee-  31 S HISTORIS VAN DEN HEER zeekerd, dat zy veel liever een gedeelte hürmef erfportie zouden hebben afgeftdan, indien dit had kunnen dienen 4 om hunne lieve Mama nooit als Mevrouw van Oldenburg te zullen moeten omhel-" zen. Uwe Kindeien hadden immers fchoone uitzichten; het kantoor was in order, het crediet onbepaald. Gy had eerlyke en kundige bedienden ; uw Zoon zoude in weinig jaaren alles zelf hebben kunnen dirigeeren. Is het dan wel zo Vreemd , dat zy op die confiderable vöórdeelen niet veel acht liaan ? Allerlieffte Vriendin, hebt gy tl een weinig door zulke groote goederen laaten verblinden ? Heeft dit de fchaal overgehaald ? Het fmart my; en ik heb altoos zulke denkbeelden verworpen, Dat heulen van uwe Dogter met haaren Broe* der , is ook alwéér geen woord van myne wel opgevoede Vriendin. Gy verftaat er zeeker door, dat zy haaren Broeder voorftast. Ik vind dit zeer fraai, en zeer natuurlyk; en het moest u dies te aangenaamer zyn, om dat zy nu mooglyk voor hem zal kunnen doen, waar toe ü de moed ont* breekt. Gy fchryft dit echter toe, zie ik , aan zeer berispelyke oorzaaken. Myne lieve Keetje ! Is het dan niet genoeg, dat men flegte, moet men ook goede daaden uit kwaade bronnen afleiden ? „ Het gedrag van den Heer Ryzig komt u wat „ duister voor." My in 't geheel niet: alles is in zyn  WILLEM LEEVEND. 319 Hl t zyn gedrag recht en licht. Uw Schoonzoon is een Man, die de vryheid neemt, om met zyne eigen oogen te zien; die moed heeft, om altoos het veilig geleide eener geoefende rede te volgen. Een van die zedelyke heldenzielen , die niet vraagt : wat zal de Waereld zeggen ? In welke moeitens wikkel ik my? Maar die vraagt : wat eischt de Rede ? Wat verzoekt de menschlievendheid ? Wat gebiedt de Godsdienst van Jezus? Hy vraagt niets meer; hy weet zyn pligt en doet die. Nooit befchuldigt hy zonder onderzoek; nooit verlaat hy een verdoolden. Verbeteren , te regt brengen , blymoedigen , is zyn werk. Zyn Godsdienst is die deugd , die wy nergens zo volmaakt dan in het Euangelie geleerd vinden. Dit alles zal een Ryzig doen, omtrent iemand, op wien hy geene byzondere betrekking heeft. Zou hy dan dit nalaaten omtrent eenen lieven Jongeling, op welken hy, door een allergelukkigst Huwlyk, eene zo naauwe betrekking heeft, op welke de Vrouw van zyn hart zo eene naauwe betrekking heeft? Wat er ook misdreeven is , de Jongeling moet gered worden. Dit zal de Heer Ryzig ook begrypen. Ik acht en bemin deeze jonge lieden, om hunne braave manier van denken omtrent eenen ongelukkigen jongen Broeder Myne traanen vloeijen ongemerkt langs myne wangen: verbeeld ik my (en gy weet , dit is eene myner geliefde gedagten !) hoe  §iÖ HISTORIE VAN DEN HEER m hoe hun zalige Vader zeegenend'e handen opheft, over eene Dogter , hem altoos dierbaar , over ecnen Schoonzoon, haarer waardig; als hy ziet, 'hoe hunne harten nitgebreid zyn over eenen Jongeling , die zeeker zyne Moeder geene zuchten' zoude gekost hebben, indien men hem niet van zynen weg had afgcdreeven. . . . indien hy zynen Vader had mogen behouden ! Al dat noodloos bezwaaren, dat laaghartig vefgrooteu van een misdryf, dat onedelmoedig verzwygen van goede en fchoone hoedanigheden, zo men die niet aanvoert, om eene gegeeven ergernis in dies te fterker licht te plaatzen; en dit gebeurt helaas! maar al te dikWyis; dat loslaaten, dat zich niet willen bemoeijen met een jong Mensch, dat op een doolweg geraakt is; (en hoe daar op geraakt!) dat gefchreeuw van zo een jongen knaap op een Schip, of naar Oostindicn te doen; is, naar myn inzien, altoos het werk der Luiheid, der Domheid, der onverantwoordelykfte Liefdeloosheid. Hoe zoude ik er in kunnen berusten ? Zulke faadgccvCrs zyn zedelyke kwakzalvers; wee de arme lyders, die in hunne handen vallen ! Zulke raadgeevers houde ik of voor dom , of voor ruw, of voor geweetenloos ; of voor dit alles. Deeze harde remediën zyn my veel te Engclsch; want ik ontken niet, dat, als men, om iemand van de koorts te geneezen,hem voor den kop fchict, dat hy dan zeeker van de koorts  WILLEM LEEVEND. 32* koorts bcvryd is . . . doch de zaak is te emftig, om er iets van deezen aart by te voegen, Ja zeeker zyt gy verpligt, om uwe huisfelyke rust ook tc bewaaren; wie zal dit in twyfel trek» ken ? maar dat ook bewyst alreeds , dat er nog andere pligten voor uwe rcekening liggen; en dat er zulke pligten zyn kunnen , waar aan gy uwe huisfelyke rust moet opofferen. Begryp ook, dat uw Man zyn rechter niet is. Hy heeft niets tegen u misdreeven. Zyn geval is geen ondeugd, maar een ongeluk. De Burgerlyke Rechter alleen moet hier oordeelen. Het is niet huishoudelyk; maar Burgerlyk. Dit uws Mans voorueemen toont my zynen haat tegen uwen Zoon; en hoe of dit is overeen te brengen met de onberispelyke zeeden van een eerlyk gemoedelyk Man; dit zie ik niet, Wat heeft Willem toch gedaan, dan het geen elk eerlyk Man, die moed heeft, in everyling doen zoude ? Wat zeg ik ? Hy heeft zich moeten verwecren. Wat wilde myn Heer , uw Man, nu eigenlyk gehad hebben ? Dat Leevend zich als een flegthoofd had laaten overhoop fteeken ? Zo ! dan was hy ontflagen van de groote algemeene grondwet, die ons gebiedt, ons zelf te verdeedigen? Moethy verantwoorden voor de mogelyke gevolgen eener daad , waar toe hy gedwongen wierd ? Is het, kan het uw's Zoons oogmerk geweest zyn , om zynen beleediger te dooden? V. DEEL. X ÖQ!  3&S HISTORIE VAN DEN HEER Onmooglyk! Hier heeft geen voorafgenoomen beiluit plaats; en indien men de uitdaging des Jonkers konde vinden , hoe verfchoonlyk zou uw Zoon dan niet zyn; dewyl hy die , bedaard zynde , voor ruim een jaar reeds veracht had ? „ De „ gevolgen zyner losbandigheden, zegt gy, wilt „ gy" of eigenlyk uw Man „ hem laaten genie„ ten." Vlei u daar niet mede. De gevolgen van zyne ongelukkige ontmoeting Maar het treft my te zeer; kom, myne Vriendin, geef gehoor aan de infpraak van uw Moederlyk hart. W ees gy Moeder, in weerwil van eenen Man die, al is hem zulks onaangenaam, weinig verdient , dat zyn bekrompen geest uwe reden zoude geleiden. Hartlyk zou het my bedroeven, indien ik, door u te toonen, hoe zeer ik met u in denken verfchil, die vriendfehap verloor, die zo veele jaaren het genoegen van myn leven vergroot heeft. Evenwel, pligt is de groote wet. Myne Chrisje is by aanhoudenheid niet wel. Ach, wat zou eene Moeder niet onderdaan, om eene pligtmaatige tedergeliefde eenige Dogter gelukkig te maaken ? Wy daan op ons vertrek naar Buiten. Mes waare vriendfehap teekene ik my Uwe Vriendin, suzanna helder, gehoor en van beek. TWEE-  WILLEM LEEVEND. 325 TWEE- en- VYFTIGSTE BRIEF: Mejuffrouw christina helder aan Kolonel uto van sytsama. hoog welgebooren heer! Indien ik Uw Hoog Welgebooren met deezen tytel moet aanfpreeken, dan kan ik uwen zeer aaHgenaamen Brief niet beantwoorden , zo als myn hart wenscht, en uw Brief vordert. Ik zet des tiwen rang ter zyde, en zal u alleen befchouweri als den besten Vriend van baar, die my dierbaarder is, dan ik kan uitdrukken. Eene verveelende onpasfelykhéid is dè oorzaak, dat ik niet eerder fchreef; ik had my gevleid voor deeze maand naar gewoonte reeds Buiten te zyn. Dit zeg ik niet, om myn ftilzwygen by myne Vriendin te verfchoonen ; zy kent het hart haarer Vriendin ; dit fielt my en haar altoos gerust : alles, wat haar betreft, is voor my van belang.' Myn hart fchreit mèt myne Vriendin-; met den vroomen Man, met elk, die om deeze waarde Vrouw traanen ftort! Wy zien treurige tooneelen te gemoet. Uwe geneigdheid, om bedaard acht te geeven op de bedryven der menfchen, zal »■ in ftaat ftellen , om de volle waarde der perfoo& a nen,  324 historie van den heer . nen, waar by gy u bevindt, te ontdekken. Ik ce rampen deezes levens heeft de deugd de voordeeligfte geleegenheid , om ons van haar vermogen te overtuigen. Zeer gegrond vind ik uwe aanmerking over de onmooglykheid , om ons wel te kennen, zo lang wy alleen befpiegelen ! Alles blyft gisfen. Wie zal ons verzeekeren, dat onze afkeer van eene beuzelende Waereld, ons reikhalzen naar een zeker onbekend goed , ons verlangen, om nog geheel andere dan zinlyke genoegens te fmaaken, niet grootendeels in ons temperament, in onze teleurftellingen, in onze gloeijende een weinig verwrikte verbeelding, of wel in eene geringe lichaamsongefteldheid te vinden zyn ? Volgt hier niet uit , dat dit alles afneemt, verdaauwt, koelt, verdwynt, wanneer de oorzaaken veranderen , of wel worden weggeligt ? Hier uit leide ik af, dat er meer zwakheid dan veinzery en valsehheid is. Hoe hooger wy geftemd zyn ,hoelaagerwydaalenmoeten, om weder in onzen natuurlyken toon te komen. Zou men den eerden toedand niet kunnen vergelyken by dien eens Dichters-, wiens fcheppend# Genie hem in eenen anderen perïoon vervormt? Heeft de laatfte niet veel overkomst met den flap van een gezond welgefteld Mensch, dat zynen eigen weg betreedt? — Onze volmaaktbaarheid karakterifeert onzen rang in dit leven; onze confciéntie misleidt ons nooit, in- die»  WILLEM LEEVEND. 335 dien wy maar getrouw handelen , en ons in ftaat ftellen , om willekeurige inftellingen van de eeuwige voorfchriften der deugd te onder'' fcheiden, * * * Vervolgd door Mevrouw Helder. Uwe Vriendin is niet wél genoeg, om deezen te fluiten, en zy wenscht echter, dat hy met de Post verzonden wordt, ik zal dan hier nog eenige regels by voegen. Met een (lillen glimlach zie ik deezen in. Wie zoude tusfchen een jong Militair , en eene Dame, die de philofofe nooit voorwendt , eene Briefwisfeling als deeze vcrwagten ? Ik zal haar, het geen ik fchryf, niet laaten leezen. Hoe fmart my het droevig berieht, ons medegedeeld ! Al myn medelyden is werkzaam omtrent den eerwaardigen Man, Vader van zulk een talryk en nog zo hulpeloos huisgezin. ,, God zal „ het voorzien;" zeide hy, die met God wandelde , als een Man met zynen Vriend. Hoe begunstigt u de Voorzienigheid. Gyzult door haar zyn uitgekoozen, om op de verhevenfte wys nuttig te kunnen zyn. Groot zal uw loon zyn, ook dan, als de uitgeftelde hoop uw hart krenkt. Nu nog een paar woorden tot u, myne Chrisjes Vriendin. Het lieve Meisje is zeer ongefteld: X 3 ik  %ï6 HISTORIE VAN DEN HEER ik lees elk oogenblik in haare oogen; die en haare, trekken, haare kouleur zelf, overtuigen my, dat haar hart lydt. Niet d. or berispeiyke liefde; wy immers kennen ha.tr; maar door medelyden, en d r vrees , of iemand wel geheel onfchuldig haar's Vaders ongenoegen draagt; uit ongerustheid , waar hy zich bevindt! Ik verlang u te fpreeken : myn eerfte bezoek zal in de Pastory zyn. Uive Vriendin, S. HELDER.. DRIE-  willem LEEVEND. 327 DRIE- en- VYFTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mejuffrouw JACOBA VELDENAAR. TEDER BEMINDE BESTê! e gelukkige gelykmoedigheid van mynen aart; de volle overtuiging, dat in dit leven de ftaat der volmaaktheid niet zyn kan; het helder uitzicht op het heerlyk aanftaande; de hoop, dat myne eenige , myne dierbaare Dogtcr herftellen kan, zyn naauwlyks toereikend, om my den Brief, mynen ongelukkigen Willem betreffende, zonder traanen te doen leezen. Ik bedank u, myne waardfte Vriendin, voor het vertrouwen, waarmede gy my onderfcheidt. Het kan in myne gedagten niet opkomen, zo eenen Brief aan myne Chrisje voorteleezen 1 Wy kennen de overdree- vene gevoeligheid van haar hart Ik ys voor de mooglyke gevolgen! .... Zelf de braave Mevrouw Everards moet uw 's Broeders. Brief niet zien; en dat niet alleen, om dat haar nu geene fterke ontroeringen dienen; maar ook, om dat zy, vrees ik , geen kragt van geest genoeg heeft, om aan het doorziend oog myner Chrisje, die zy boven alles bemint, iets te onttrekken, X 4 't welk.  3*8 HISTORIE VAN DEN HEER 't welk voor die echter een geheim blyven moet; immers tot zy beter is, of dat de zaaken een anderen loop neemen. Gy kent het aandoenlyk hart uwer Vriendin ! dat hart moet niet gepynigd worden : ik behoef geene proeven op haar gevoel te doen ! Ik weet, dat zy niet behoeft te beminnen, om tot in haare ziel getroffen te zyn, over het lot van den ongelukkig verdwaalden Jongeling... Myn hart is vol. Thans kan ik met mynen waardigen Helder niet zó vertrouwlyk fpreeken, als wy over allerlei onderwerpen fpreeken; en ik geloof, dat ik niet te fterk moet toonen , hoe zeer ik nu met den braavcn Man, den liefhebbenden Vader, verfchii. My dunkt, dit zoude my in een licht kunnen plaatzen, dat my niet veel achting aanbragt; en wat is de achting van zo een Man dierbaar voor eene Vrouw, die al zyne waarde kent en eerbiedigt! Myn Heer Helder en ik hebben ook het zelfde oogmerk : „ Chrisje op de „ beste, de beflendigfte wys, gelukkig te zien." Hierom verwerpt hy Leevend, en verkiest hy Renting ten Schoonzoon : hierom wenscht myn hart, dat Leevend eene Chrisje waardig moge bevonden worden ; en dat de eerlyke , de verftandige Renting eene Vrouw kieze, die nog tederer gevoelens , dan die der vriendfehap, vopr hem hebbe. Nu, myne lieve, is myn lot voor de eerite teer een weinig bewolkt. En wat zal ik zeggen?  WILLEM LEEVEND. 329 gen ? Indien Leevend by de uitkomst myne vooringenoomenheid onwaardig bevonden wordt, hoe zal ik myne oogen durven opheffen voor een Man, zo deugdzaam, zo Godsdienstig, zo doorziend fchrander, als de Vader myner Kinderen ? Ik geef echter een oogmerk, zo veele jaaren reeds door my bedoeld, nog niet op. In u, uitmuntend jong Mensch , ftel ik een onbepaald vertrouwen 1 Thans ga ik u tooncn, hoe ik u bemin en hoogacht. Uit alle jonge lieden beviel my nooit iemand zo zeer, als de jonge Vriend myns Zoons. Ik was niet blind voor zyne gebreken, maar ik zag ook , dat het, — durf ik het zeggen, — overdreevene deugden waren; — neigingen en afkeerjgheden , die maar door eene behendige hand. de waare richting moesten ingedrukt worden. Hy was my ook dierbaar , als de beminde Zoon myner Vriendin , wier karakter zeer na aan de Volkomenheid zoude grenzen , indien zy daar aan zekere vastheid had willen geeven, die ons alleen in ftaat ftqlt , in moeilyke omftandigheden , aan onze pligten getrouw te blyven; en die thans gejaagd is van dat geluk en die rust, die zy altoos haaren hemel noemde ! In hem zag ik met eene tedere blydfchap myn aanftaanden Schoonzoon. Hy beminde Chrisje reeds, vóór het faifoen der liefde : Chrisje zag hem met goedkeuring, met ondejfcheiding; hy verdiende het ook, X 5 Dit  330 HISTORIE VAN DEN HEER Dit myn oogmerk verborg ik echter zorgvuldig. Ik keur het hoogst af, dat men een jong aandoenlyk Meisje in gevaar brenge haare rust te ftooren, door haare inbeelding te ontvlammen; door haar aandagt te leiden op iets , waar mede zy nog niets te maaken hebbe. Duizend onvoorziene toevallen kunnen zulke plannen van vooruitgefmaakt geluk onuitvoerbaar maaken; ook dan, als de dood er niet tusfchen komt. Chrisje wist des alleen, "dat Leevend myn Gunfteling was; meer niet, ook zelf niet — fchemeragtig; en hy was nog veel onkundiger van dat oogmerk. Ik wist zelf door my. nen Zoon, zonder dat die het bevroedde, hem te doen weeten, dat zyne Zuster door den braaven Heer Veldenaar mooglyk niet te vergeefsch bemind wierd; terwyl ik echter Willem niet alle hoop benam. Zo zag ik hun beide uit den Kinderftaat opgroeijen. Ik doeg beide zorgvuldig gade. Ik zag, dat, zo myn plan niet verydeld werd, zy voor elkander bereekend waren. Terwyl zy in de vrolyke opene zorgeloosheid der jeugd voortwandelden, zag ik liefde; maar liefde, die alleen Chrisjes geluk opleeverde , en haar geen oogenblik kwelde. Gy wierd haare hart - Vriendin ; nu was zy veilig. Maar hart was vervuld;^ waart haar noodzaaklyk; gy beftierde haar, door die waare meerderheid, die alleen de eene braave Vriendin over de andere verheft. Chris-  WILLEM LEEVEND. 331 Chrisje was naauwlyks der Kindschheid ontwasten , of zy wierd gczogt, gevleid, ja ook waarlyk bemind. Zy bleef altoos oriverfchillig. Die onverfchilligheid bcgunftigdc ik zeer, evenwel bedekt. Uw beminlyke Broeder verliefde op haar. Myn Heer Helder denkt te wel, om, indien Chrisje geneegenheid voor hem had opgevat, zich niet vereerd gevonden te hebben door de alliance eener zo braave oude familie, als die van myn Heer en Mevrouw Veldenaar. Dit was zo niet; Chrisje bleef de zelfde; uw Broeder had geen hoop. Naar maate dat Leevend cn Chrisje ouder wierden , kwam er natuurlyk meer afltand; te meer, om dat de groote goederen van nryn Heer Helder haar vry wat boven Willems kring, zo als men dat noemt, plaatften. Dit in zich zelf by denkenden , het geluk hunner Kinderen in 't oog houdende Ouderen, eene beuzeling, fchynt echter in ftaat geweest te zyn , om Willem te doen bcgrypen , dat hy geen party voor Chrisje was. Myne Dogter zal mooglyk ook zo gedagt hebben. Hoe dit zy, nooij fprak ik daar over. De redenen daar van heb ik u reeds gezegd. Alles hing volkomen af van de opvoering eens nog ongevormden karakters; ik kon daar alleen het beste van hoopen cn vervvagten. Zyns Moeders tweede huwlyk bragt groote veranderingen te weeg. Men maakte den Jongeling het huis, vooral het kantoor, moede; men nam een  33a HISTORIE VAN DEN HEER een anderen in zyne plaats, en Leevend gaf des te gereeder zyne Item om te Studeeren, vermids zyn geest veel meer de gefchikthcid had, om Homerus en Virgilius te commentarieeren, dan om Pryscouranten intenoemeren en Negotie brieven te fchryven. Hy verkoos het Predik-ampt. Dit kwam my, die hem zo wel meen te kennen, niet vreemd voor; offchoon ik teffens begreep, dat hy in deezen vrfeeg of laat zoude veranderen; niet zo zeer om het ampt, als wel om de byko' mende zwaarigheden. Hier fprak ik met Leevend nooit een woord van. Waar om zoude ik, waarom moest ik daar van fpreeken? Ik vreesde, dat ik te veel invloeds zoude gehad hebben op 's Jongelings verftand, om zyn oordeel vry te houden; en zonden myne jonge lieden d.tor uit niet wel iets hebben kunnen opmaaken , daar ik beider aandagt van wilde verwyderen ? Nu zeide elk: Jufi fröitw Helder is geen Party voor een Boeren-Dominé. Ik glimlachte over dat denkbeeld, maar liet het zo. Laat ik het genoegen hebben , myne lieve, om u alles te zeggen: ik weet, dat gy uit tedere vriendfehap voor Chrisje, zo wel als uit eene lieve erkentenis voor myn vertrouwen, alles voor u zult houden. Myn Heer Helder toonde zich altoos minder met den jongen Leevend ingenoomen, dan ik: ik konde daar niet fpoedig de reden van vinden; maar, dewyl het my ernst was, die uit te' vor-  WILLEM LEEVEND. 333 vorfchen, meen ik het volgende ontdekt te hebben. Geen Vader beminde immer eene lieve, beminlyk , hem altoos gehoorzaame Dogter meerder, dan hy Chrisje beminde. Hy is een kenner van het menschtyk hart; hy heeft in de waereld met opmerking geleefd. Hy heeft gezien, dat veele jonge lieden niet zo gelukkig waren in het huwlyk, als men redenen gehad had om te voorzien, dat zy zyn zouden. Hy bepaalde zich by hen, die van jongs af voor elkander gefchikt waren; die des elkander wel kenden, die aan elkander gewend waren; en ook daar vond hy het onvolkoomcne. De oorzaak daar van zal hy gezien hebben , in de onuitroeibaare zucht tot vryheid in het verkiezen; in iets grilligs, dat de liefde of verzelt, of veroorzaakt. Hy befloot des, om beide de jonge lieden geen fchaduw te doen zien , dat men hen voor elkander fchikte. Ik verloor hem niet uit myne gedagten, toen hy te Leiden was : Myn Heer Helder al zo min ; immers dit vermoedde ik. Maar de nadeelige geruchten , die mynen Man ter kennis kwamen, vonden, zeker uit vrees voor Chrisje, te veel geloof! Ik wist het echter zo te fchikken, dat ik in de groote Vacantie Willem by mynen Z'oon buiten verzogt; hy bedankte daar voor; doch pasfeerde hier een dag. Toen obferveerde ik Chrisje en hem Wat zal ik zeggen ? < Uwe i Vrien-  334 HISTORIE VAN DÉN HEER Vriendin zag den bevalligen Willem met onderfcheiding; cn toen hy haar wederzag na eenige maanden afzyns, was zyne ontroering zo fterk, dat ik waarlyk medelyden met hem had. Er viel ook iets aan tafel voor, dat my nog duidelyker toonde, wat er in beider hart omging. Evenwel , zy oordeelden verkeerd over elkander. Ik geloof, onder ons, dat Chrisje door zyne weigering een weinigje gepiqueerd was; en dat haar air impofant by Willem toen uit kleinachting zal zyn afgeleid. Zy fpraken weinig met elkander, en in het wandelen maakte ik my meester van zyne perfoon. Er kon des geene explicatie voorvallen tusfchen de geweezen fpeelmakkertjes. Myn Heer Helder moet ook iets daar van vermoed hebben, dewyi hy zo fterk drong op het accès voor den Heer Renting; zeker om haar in veiligheid te Hellen voor iemand, dien hy voor lang als een bedorven Jongeling verfoeide. Zie daar, myne waardige jonge Vriendin, dit moest ik u fchryven; gy zelf zult kunnen oordeeIen, of myne gillingen gegrond zyn. Meld my dit; ik ben de Vriendin uwer Vriendin; ik ben' de tederlievende Moeder van een Meisje, my dierbaarder dan myn eigen tydelyk leven. Zy is zeer onpasfelyk; zy vervalt, zonder eigenlyk ziek te zyn. Zy is niet verliefd , dit weet ik; maar zy' bemint haaren lieven ongelukkigen Vriend ; zy zou, was hy gelukkig, zich door my in alles laa-  WILLEM LEEVEND. 335 laaten vertroosten. Kan ik af keuren , dat zy hem bemint, daar zyniet te overtuigen is, dat hy een liegt karakter heeft; daar zyhem in droevige omHandigheden gedompeld ziet? Kan Chrisje Helder een Jongeling vergeeten, met wien zy, als een Kind, is opgevoed; waar mede zy de vrolykfte , de vertrouwelykfte uuren eener onnoozele Kindschheid ïleet? Heeft zy niet iets onverzettelyks in haar aart, als zy wel overtuigd blyft, dat zy wél doet? Ik moet deezen eindigen. Niemand weet, dat ik deezen fchryf. Dit is alles, wat ik u te zeggen heb op dit Huk. Groet de allerwaardfte familie ! en befchouw uwe Vriendin In suzanna helder, gebooren van beek. * # # VIER-  3.36 HISTORIE VAN DEN HEER VIER- én- VYFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan Mevrouw suzanna helder. mevrouw! JU/c inleggende, geadresfeerd aan Mejuffrouw u* we Dogter, geeft my de treurige geleegenheid, om aan u, Mevrouw, eenige regelen te fchryven; te meer, daar ik redenen moet geeven, waarom deeze Brief nu eerst adres gegeeven wordt. Myne verwarring is zo groot, dat ik naauwlyks weet, hoe ik aan eene zo voortreffelykVrouw op de betaamlykfte wyze fchryven zal! De dood, de vroege dood myner dierliaare Vriendin , wylen Mejuffrouw Charlotte Roulin, is u bekend; de deerlyke gevolgen daar van op den ongelukkigen Jongeling zyn niet verborgen... Ach , Mevrouw! Maar laat ik beproeven, of ik geregelder fchryven kan Ten blyk haarer vriendfehap, had zy my, onder andren, haare Bureau gelegateerd. Lust en moed ontbraken my, om die te zien. Ik liet die des, tot voor weinige dagen , by den Heer Roulin; maar toen refolveerde ik; (droefheid redeneert niet altoos uit dezelfde gronden !) tm die te ontbieden. Zy is my gezonden. Met al  WILLEM LEEVEtfD. 337 al de vernieuwde aandoeningen over myn verlies, ontfing ik haar. En ecrgistren nagt, geen oog kunnende luiken, ftond ik op; plaatftë my daar voor, en begon de gefchriften en brieven myner Vriendin eens ter vlugt in te zien. Een verborgen laadje openende, vond ik daar deezen Brief, zo als ik hem hier inleg, weggelegt. Uw karakter, Mevrouw, is my door zeker Jongeling bekend : hierom heb ik best en voorzigtigst geoordeeld, den Brief, aan uwe waardige Dogter, dobr uwe tusfchenkomst, te bezorger». Het aandoenlyk hart der jonge Dame zoude, dugtte ik, wel eens te fterk kunnen getroffen worden, om haar dien anders dan door eene voorzigtige Vriendin, ten gepasten tyde, overtegecvcn. Ec had my zeeker van de braave Juffrouw Veldenaar in deezen bediend; maar ik weet, dat Mevrouw Helder zo zeer de tedere Vriendin haarer Dogter is, ais de voorbeeldige Moeder. Zie, Mevrouw , dan een Brief, gefchreeven door een Engel onder de Menfchen: .... Durf ik meer zeggen? Waarom niet? Schryf ik niet aan Mevrouw Helder? door myne Lotje Roulin ja', Me¬ vrouw, zy beminde deii Heer Leevend: onbeantwoorde liefde is de oorzaak van haaren dood. Hy zoude haar bemind hebben, maar kon hy? . . . Dit zy genoeg. Geloof, dat hy, verre van berispelyk, voorbeeldig, groot, gehandeld heeft. Hy is, dat beken' ik, ongelukkig,' maar onfchul- V. Dlïi, Y dig,  S3S HISTORIE VAN DEN HEER dig. Myne ziel verteert door droefheid, door onzeekerheid over en omtrent hem. Ik heb nog geen een Brief ontfangen! Is hy dood? Leeft hy? Waar is hy ? Tot afmattens toe, vraag ik dit aan my zelf. ó Mevrouw, welk een edel hart klopt er in zynen boezem, en voor wie? Ik ben zyne vertrouwde Vriendin; ik was die myner verhcer- lykte Vriendin Er berust een groot paket Brieven en Gëfchriften onder my; my, op zyn bevel, na het begaane ongeluk, toegezegeld gezonden. Wat het behelst , weet ik niet. Mag ik het u toezenden, op dat gy het opent? Ik weet dat, indien hy, zo als ik God bidde, nog leeft, hy my daar voor eens met zyn geheel hart danken zal. Want wie , buiten zyne tegen hem ingenoomene Moeder, bemint en eerbiedigt hy zo zeer, als Mevrouw Helder. Doe my de eere aan, Mevrouw, om my te laaten weeten , of gy deezen ontfangen hebt, en of gy goedvindt, dat ik u het Paket in bewaaring geef? Met onuitfpreekelyke hoogachting ben ik , mevrouw! Uwe oetmoedige Dienares , a. belcour. P.S. Myn adres heb ik hier ingelegd. VYF-  WILLEM LEEVEND. Ö39 VYF- en- VYF TI GS TE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw adriana belcour. waarde juffrouw belcour! Ïï^Jo neemt dan niemand meer belang in my; niemand verwaardigt zich my te antwoorden! Ik ben veroordeeld, om de gevolgen te draagen, waarvan? Van een ongelukkigen famenloop van omHandigheden. Wilde men dit maar in 't oog houden : maar neen, men heeft zich vereenigd in de gedagten, dat ik geen medelyden, geen aandagt verdien. Ik heb Brieven afgezonden ; ik heb het adrès van Majoor Veldenaar gebruikt; door dien weg wagt ik antwoord. Ten dien einde vertoefde ik hier, in deeze eenzaame hut. Eiken morgen vleide ik my met de komst van Brieven. Myn Vriend Veldenaar zal zeeker wel middel vinden, om my die te bezorgen. Hy zelf fchryft ook niet. ..... Velden aar, de edelmoedige Veldenaar, fchryft my niet. ..... Mooglyk wil hy my, ook zich zelf, het verdriet fpaaren vanmyte zeggen :' ik onifang niets voor u Mooglyk! .... maar neen , dat kan niet z-yn. Dag aan dag wordt myne ziel gepynigd door Y z ni'eu-  340 HISTORIE VAN DEN HEER nieuwe teleurftellingen. Hoop, en vertwyfeling, wie van beide maakt my ongelukkiger? Nu zink ik neder tot het diepfte peil der zwygende droefgeestigheid ; dan poog ik my weder te vervormen tot koude onverfchilligheid voor alles. , . . Ach! Belcour, Lotjes Willem onverfchillig zyn , hoe zyne geliefde Vrienden over hem denken of zy wel eens aan hem denken ? ... Is dat mooglyk? Morgen vertrek ik Ik kan hier niet langer blyven. Afleiding, fterke vermoeinisfen, of ik kom den hoek niet te boven. Bezwyken of overwinnen; dit is het. Myne levenswys hier, en myne natuuflykc trotschheid, bewaarden my dus lang voor moedeloosheid, die voor my ysfelyke gevolgen kon gehad hebben. Zo rasch ik in ftaat ware op iets buiten my te letten, trok alles om de vrcemdigheid alleen mynen aandagt, leidde my af, verwyderde my. De frisfche lucht, het gezonde voedzel, de eenvoudige gefprekken met deeze eerlykc Lieden, het gefnap der Kinderen ; de rust, het gemak, hebben myne herftelling voltooid; ik ben geheel geneezen en gezond. Maar nu wordt my alles te eenzelvig. Ik voel, dat er in my weer dryfvecren beweegen , die door ziekte , angst , kommer, droefheid te veel gedrukt, maar niet verlamt waren Myn hart zucht het gloeit in mynen boezem. Geen verfmadend omwenden des gezichts— niets kan myn ongezeggelyk hart doen verkoelen . . . gy  WILLEM LEEVEND. 34I gy kent myn geheim: en wie weet, wie weet of zy nu niet reeds de Vrouw is van Maar dat denkbeeld is ondraaglyk. Ik wil het niet voeden. Ik zal twyfelen, zo lang tot het zinneloosheid zyn zoude te twyfelen. Ik zal om haar zuchten , zo lang tot de deugd my dit, op ftrafle van haare heilige ongenade , verbiedt. Waar zal ik my begeeven ? Ik ben op de grenzen van ■ Alles ftaat voor my open. Ik zal naar de eerfte groote Stad gaan, die hier geen dagreize van daan ligt, en zien, wat het lot daar zal aanbieden. Duitschlaud, Frankryk, Zwitserland, alles het zelfde. Ik heb niets, dan de vier ducaatcn van mynen Vriend Veldenaaar... dat moet zich redden! Uitftel verergert mynezaaken; men zal my ook niet verder nalpooren. . . . Ik ga alles met de oude Vrouw eens overpraaten. Zy zit voor de deur in, de avondzon haaren Zoon te wagten; de kinderen fpeelen in 'tgrasby haar,. Zy heeft gezond verftand en ondervinding.. ^; v * * * Ten vervolge... Een ik niet een dwaas, een ondankbaarc ? Zaï ik deeze Menfchen verlaaten? Heb ik in de geheele waereld Vrienden,.buiten deeze hut? Neemt er wel iemand % ook maar als Mensch, belang in my ? Y 3, &  34* HISTORIE VAN DEN HEER Ik ging by haar onder den boom op de bank zitten. Moeder, (zeide ik,) ik ben van voorneemen , om op morgen te vertrekken. Ik ben thans onbekwaam, om u blyken van myne dankbaarheid te geeven, maar ik zal niet -altoos hier toe buiten ftaat zyn; offchoon ik nooit genoeg zal kunnen doen voor eene Frouw , die my zo onuitfpreekelyk wel deed. Zy had niets dergelyks van my gewagt. Hoe, (zeide zy, myne, hand vat¬ tende,) wilt gy gaan , Jonker? Dat hoop ik niet. En wat het andre betreft; is dat van zo veel belang, om daar over te fpreeken? Moet ik beloond worden? IVel, bekommer u daar niet over; ik ben beloond, want ik heb u welgedaan, en dat moet God zeeker aangenaam zyn, die wil, dat wy allemaal elkander weldoen, o Belcour, ik was verftomd. Neen zeeker , cnvoudighcid is geene domheid, deugd is den Mensch natuurlyk. Myne oogen liepen over, ik kon niets zeggen. De Zoon kwam t'huis. Naauwlyks was hy by ons, of de oude Vrouw zei, met eene bedroefde ftcm : Kind, Jonker wil ons verlaaten, hy wil morgen vertrekken, en hy fpreekt van te bcloonen.- Heb ik u dan niet gezegd, (vroeg hy, my ter zyden aanziende,) dat wy geen Herberg hielden? — Ik voelde al de kragt van dit zeggen. Hoor, Jonker, (zeide de oude Vrouw,) onze Kerk wil, dat wy goede werken zullen doen; zo wy aan u een goed werk gedaan hebben, dan dank ik dien goeden Hel-  WILLEM LEEVEND. 343 Heilig, die u hier hragt. Ik durfde er niet meer van fpreeken. Ah gy gaan wilt, (hervatte Zy,) moet gy zo fpoedig niet gaan, wy zullen it zeeher nooit weer zien. Hier voegden zich het Meisje en de Jongen ook by my, en toonden, hoe gaarn zy my hielden, cn hoe bedroefd dat zy waren, om dat ik weg wilde Ik kon het niet langer uitftaan. .... Ik rees op, ging in 't veld, floeg myne oogen naar Holland. . . . Geheele ftroomen van denkbeelden overmeesterden myn geest; ik leed verfchrikkclyk. Kwam er nog een Brief! Ydle hoop ; maar 't is immers nog mooglyk"? Binnen een uur vertrek ik. De goede oude Vrouw heeft een klein zindelyk pakje gemaakt van myn noodigst linnen, dat ik by my kan neemen. De Man zal my tot het naaste Steedje verzeilen , dan kan ik niet dwaalen, om naar * * * tc gaan. Ik telde myn geld: ik wilde de Kinderen de helft geeven. Ik mogt niet. Het was hun ernst.. JVy hebben geen geld noodig, (zei de Man , ) en wat is. vier ducaaten voor een Heer in een vreemd land.. Ik moest het opgecven. Deezen zal ik medeneemen , en zien, hoe ik hem best befte! Doch, als my toch niemand antwoordt, wat hoef ik hem dan te zenden ? De Man maakt den wagen gereed: de Kinderen gaan mede: zy zyn al-len aangedaan; de oude Vrouw fterkcr, dan ik zeggen kan: zy weent, zie ik; zy weent niet alY4 leen!....  344- HISTORIE VAN DEfJ HEER ken! ... Ik ben daar het geheele huis nog eens door geweest; ik bezag de Boerdcry nogmaals. Vaarwel, zalig onbekend verblyf der vroomheid, der gastvryheid ! En gy, 6 Bermhartig Weezen ! Zegen deszelfs gelukkige Bewooncrs , met uwe üitneemcndfte weldaaden. Nooit vergeet ik dit ycrblyf, nooit de goedheden , my beweczcn. Mogt ik dit dankbaar hart voldoen kunnen! . . Wy gaan zo op den wagen : de oude Vrouw kuschte my en weende. Zy noemde my een goed Jonker, daar zy voor zoude bidden. % * I Zeer vermoeid kwam ik hier aan. Buiten het Steedje nam ik affcheid. De Man drukte my de hand. .... De Kinderen, die ik by my op de bank genoomen had , hielden my aan myn rok vast, en kreeten bitterlyk. 6. Smarte, ik had niets, om er my by te gedenken Zokryg ik occafie om naar * * * te vertrekken, ik weet niet, met wie ik reis, het zyn welgekleedde jonge lieden. Ik geef my uit voor een Fransch,-. man. w. leevend, ZESX  WILLEM L E E V E N p. 345 ZES- ek- VYFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw cornelia west aan Mevrouw alida ryzig. mevrouw, waarde n i g t ï 't ICs vreemd; by myne vifite pour prendre Congé„ heb ik eerst regt kennis met u gemaakt. Ik moest dat wat eerder bedagt hebben, want nu zal ik vooreerst van uw byzyn yerftooken blyven. Wat is het goed, dat gy my verzogt om toch alle my-i ne Buitenwederwaardigheden, al was het Journaalsck-gewys, te fchryven; want ik zou niemand daar' zo gaarn de confidente van maaken dan u, yermids gy my ook gezegd hebt, dat gy het Buitenleven haat. 't Is waar, Nigt, gy gaaft daar zulke klugtige redenen van , dat ik bykans zou gelooven , dat gy my fopte; iets, dat niemand met zo veel gratie doen kan, dan de Vrouw van mynen Neef Ryzig. De tyd verveelt my hier echter zó zéér, dat ik maar denken zal, dat gy top goeder trouw fp raakt; want ik moet fchryven. Ik verwagt, volgens belofte, al het fraaifte Amfteldamsch nieuws tot Retour en ; zegt uw Man zo niet, als hy in 's Koopmans ftyl fpreekt ? Amfteldam , dien centre van alle myne genoegens, Y 5 _ van  34<£ HISTORIE VAN DEN HEER van alle myne vermaaken! Ik haat de boomen; ik haat alles, wat Buiten is. En het geen my dit alles nog verveelender maakt, is het geftadig gepraat myner nieuwe Schoonzuster, die zo verliefd is op het Buiten, dat zy zeker den een of anderen dag, als eene Herderin van Fontenelle, een kudde Schaapen zal hoeden, en kransjes voor haaren Herder vlegten ! Ik voor my hoor veel liever al het Amfreldamfche praat-Muziek, al het gefchreeuw van Smaufen en Groenwyven , dan het gekir van duiven en nachtegaalcn ; waar naar Betje zo uuren lang met een boek in haar hand, kan uitten luisteren. Myn Broeder is vast gerefolveerd, om met zyn geheel huisgezin ten minden eens een geheel jaar buiten te blyven, cn gy weet, dat hy my als Voogd en Broeder kan,doen woonen , waar hy zulks verkiest. Ik weet waarlyk niet, hoe ik Brieven kan ontfangen, of afzenden. Wy woonen hier zeker onder het een. of ander Pag van Wilden, digt by de Poolftar, aan 't eind der gecivilifeerde fchepping. Nieuws, de ziel van alle Vrouwelyke correspondentie, is er nooit. Het naast geleegen Marktfteedje ligt tg ver van ons, om ons zelf met de kleine ergerlyke vertellingjes , daar en vogue, te vermaaken. Men moge zo veel moois, als men wil, verhaalen van fombre fchemeringen , zagte maanlichten , heldere fterren, klaare hemels; ik vind eene wel verlichte asfemblee-zaal veel fraaijcr. De  WILLEM LEEVEND. 347 pe zon is, in weerwil van haaren glansch, my veel te heet; zulk een fterk licht kwetst myne oogen, en in de laanen is het my te eenzelvig. Ik ontdek ook niet, waar hier de ftille wykplaatzen der Zanggodinnen fyn; myne oogen zullen niet fyn genoeg zyn ,om die te vinden. Zybeftaan des voor my niet; en noch windjes , noch bloemen, noch fchaduwen, noch avondfchemeringen , noch morgenluchten hebben iets aangenaams voor my;. want ik ben zo min eene Poëtifche als eene Religieufe dweepfter, cn dan heeft men niet heel veel aan zwygende fchaduwen, aan gedagten voedende afzonderingen. Wat zal het zyn , als de Winter ons bezoekt, en hier alles onder zyn geweld houdt ! ó Dit lastig geregeld eenzelvige ! Ja verfcheidcnheid, ó uitneemende verfcheidenheden van gezichten; daar hoor ik genoeg van ; met verrukking fpreekt myne Zuster van de verfeheidene gezichten , die hier zyn. Ik moest die ook niet venvaarloozen. Myn Broör bragt my genoegzaam buiten adem, op eene hoogte, waar men. een foort van tooren heeft neergeplakt ; en vyat zag ik daar? Een ftuk of agt Gottifche toorentjes van oude vervallen Kerken, en een byna onbereikbaar gezicht van een paar of tvvee llecrenhiuzen, die niet veel byzonders zyn zullen; en dat wordt my alles , ten koste van een verwrikte fchouder, met eene uitgeltrekte hand, aangcwcezen! Zy toonen my ook, als eene hunner fraaije ge-  348 HISTORIE VAN DEN HEER gezichten, fomwyleti een koe of zes, met een party fchaapen, en noemen dat dan een ftukje van Potter. Ik heb hier niets te doen, en wat is het aanweezen dan een last ! Ik zie, buiten de bediendens en het boerenvolk , geen een menfcbelyk weezen, dan het Vrouwtje , dat ons tweemaal 's weeks het paket met oude nieuwstydingen brengt ; en een knaap , die met citroenen of ander tuig hier voorby zwerft. En echter kan myner Zusters Tante uuren agter een praateu over de gezonde Buitenlucht, de wandelende uitfpanningen, de aartige bezigheden; en hoe redelyk het Buitenleeven is; en hoe het aanleidt, om de vermogens van onzen geest uittezctten en te verfterkcn. 't Is of de goede Vrouw meent , dat fteden en modieufe gezell'chappen het beste gedeelte der Waereld niet uitmaaken. „ Lieve Me„ vrouw, zeide ik, elk zyn-genoegen. Ver„ maak u met die aangcnaame droefgeestigheid, „ die overhangende takken , ruisfchcnde beekjes, „ en al wat men hier van dien aart vindt, kunnen „ voortbrengen; doch laat my het vermaak van „ dcStad en de gezelfchappen; myn fmaak, ziet „ gy, is niet verheevcn genoeg, om te deelen in „ dingen, die ik niet zie. Zeker, ik ben niet „ fchrander genoeg, om te begrypen, wat ver„ kiezelyks hier in toch ligt." — Zy (want het is een goad llag van een Vrouw,) zeide: „ dat  WILLEM LEEVEND. 340 9, myne oprechtheid haar behaagde, cn dat ik „ wel wat wennen zoude aan 't geen my nu zo „ vreemd voorkwam. " ■ By geleegenheid , dat zy van daaraan gewennen fprak , verhaalde Betje , ( die ik heel lief vinde , en gy ook,) het volgende ; en my dunkt, Nigt, dat ik u plaifier zal doen met het u te fchryven. Twee Boeren Regenten, uit het diepst van Noordholland, kwamen ter verrichting van eenige Dorpszaak en in den Haag. Het was Zondag; zy hadden des niets te verzuimen, want het Collegie zat niet. Verleegen met hunnen tyd, liepen zy den Haag door, en de eene Kerk uit, de andere in. Eindelyk kwamen zy in eene Franfche Kerk. De Dominé beviel hun ; zy bleeven des aandagtig zitten luisteren, tot hy den zegen fprak. Onder het heentn wandelen, zei de een: Wel, wat zegt gy van dien? zouden wy hem niet by ons beroepen; wy kunnen wel wat doen in den Kerkenraad. Ja , Broer, ( zei de ander,) die Man kon fchoon preeken; maar ik kon hem toch niet al te bestig verftaan. — 6, Dat zal wel wat wennen; kreeg hy ten antwoord. Gybegrypt wel, dat zy al zogoed het Chaldeeuwsch als het Fransch verftonden ? Ik kan niet beter eindigen, dan met deeze anecdóte. Gy gelooft wel, dat ik ben Uwe Vriendin , zo wel als Nigt, C. WEST. PS. Van  35° HisTÖlUE VAN DEN HEER PS. Van Mevrouw Wï s t. Keetje lant my daar Iiaarcn Brief leezen. Stoute ineid! ik geloof vast, dat zy als eene groote hypocrite gefchrecven heeft; want zy heeft veel te veel verftand, en goede neigingen, om het bevalhgfte gedeelte der Natuur niet te beminnen: of zy wil aan u haar hof maaken, door zichihèt air van üne Dame du Ton te geeven: nu, gy zult dit te faam wel vinden; cn hoe gy fchryft, ik ben verzeekerd, dat uwe Brieven ons veele aangenaams uuren zullen aanbrengen: Was het mooglyk; zou ik u zo gaarn perfuadeeren om by ons te komen, en dat al affecteert gy zo veel afkeer voor ons Sejour Champétre: Ik hielp u in een maand, dunkt my, i„ eene bupfche Landjuffer herfcheppen. Bedenk er u eens op. Maar gy hioct niet Zonder uw vrolyk vernuft" hier 'komen/  WILLEM LEEVEND. 351 ZEVEN- en- VYFTIGSTE BRIEF. De Heer paulus helder aan Mejuffrouw christina helder. lieve zuster! jTn lang heb ik aan u niet gefchreeven; maar gy zult uit myne Brieven aan onze Ouders hebben kunnen zien, waar ik my van tyd tot tyd bevond, en wat ik het merkwaardigst gezien heb. In uwe vrolyke uuren hebt gy wel eens gezegd, dat gy geen Broeder wilde hebben, die ook niet van Herculaneum en de Heeren Cantons, zo wel als Neef Jan ten minften, wist te fnakken; en uw Broeder heeft er zich op toegelegd, om uwen wil te gehoorzaamen. Mama heeft my in haaren laatllen Brief gevraagd, waarom of ik niet eens aan myne Zuster fchreef ? Die vraag zal ik aan myne Chrisje beantwoorden , want mooglyk hebt gy my ook wel eens in uwe gedagten dezelfde vraag gedaan. ,, Waarom fchryft Pauw my niet eens? heeft hy j, geen tyd; of ftrydt het tegen de etiquette, dat „ een zo bereist Man aan zyne Zuster fchryft ? " Ik zal u voldoen, door u ook hier op te antwoorden? Uw laatfte Brief aan my was my niet zeer aangenaam.  352 HISTORIE VAN DÉN HEES haam. Gy doet my daar zo weinig recht in , dat gy zelf my geen goed oogmerk omtrent u toefchryft; maar my befchuldigt van gebreken, die ik zeer zeker weet, dat ik niet heb. Uwe gevoeligheid was wat heel hoog opgeftemd; en ik had toen juist niet alle gefchiktheid, om dit met eene voorbeeldige langmocdigheid te hooren. Ik bemin u, dit weet ik, regt liartiyk; het kan ook zyn, dat ik, uit yver voor uw waar belang, my wat fterk hebbe uitgelaaten over zekeren Suppliant , die toen nog al zeer in een goed blaadje by u ftoad. Dat ik evenwel niet zeer verkeerd omtrent hem dagt, zult gy zeker nu reeds weeten ; en niet hebben nagelaaten my in uw hart te rechtvaardigen. Wat moeten er al buitenfpoorfgheden gepleegd zyn, om den lieer Leevend te * * * te kunnen ontmoeten; en dat wel in dien ftaat; waar in ik hem hebbe aangetroffen? Ik zal u daar een getrouw verhaal van geeven; niet om u van gedagten omtrent hem te doen veranderen; dit zal niet meer noodig zyn; immers, zo als ik hoop; maar om my zelf by u te rechtvaardigen. Voor ik naar Zwitzcrland vertrok, heb ik my een geruimen tvd in * * * opgehouden. Men heelt hier een fterk Garnifoen , en Logementen, zo wel als particuliere Huizen, alwaar flerk gcfpeeld wordt. Veele jonge Lieden, en daar onder van zeer goeden huize, maaken eene kostwinning van het verachtelyk Dobbelfpel. Hoe afkee- rijf  WILLEM LEEVEND. 25i lig ik ook van het fpel ben, ging ik echter daar meermaalen, om den kring van Aanfchouwers te vergrooten, en eens te zien , wat daar zo al om* gaat. Op zekeren avond, of laat ik liever zeggen nagt, bevond ik my in zo eenen kring. Al de aandagt was gevestigd op twee Heeren, die reeds van .den vooravond af gefpeeld hadden; ik meen , dat het Trente-un was; evenwel, myne kennis is in dit opzicht zeer bekrompen. De eene , een Duitfcher, my onbekend, zat over my j tegen hem over zat een Jongman, die eene zeer, goede houding had; zyn hair was rond als een Engclschman, zyn hoed voor neer; hy had eea vry kaal gcfleten Soubife aan, en een zyden doek om zyn hals, in plaats van een das , of flrop. Zy fpraken zagt, en weinig. Het fpel wierd zo intresfant, dat ik befloot het eind aftevvagten; zo deeden ook ettelyke Heeren. Maar op eenmaal vliegt de Jongman in de Soubife overeind , en zegt, in zeer goed Hollandsch, dat de Duitfcher ook verftond: gy [peelt valsch, fchurkJ (en gaf hem met één een klap om de ooren, die wat afdeed. ) Ik heb zo lang met u gefpeeld, om te zient of ik u niet eens kon attrappeeren. Hier, myne Heeren , is het bewys. Myne verbaasdheid was groot, toen ik den Heer Leevend zag; hy wa» het zelf. Ik hoorde, dat hy een gerenommeerd fpeeler, en by deeze klanten bekend was. Hy zag my nog niet; de Duitfchêr wierd voor v. deel. Z fckeJJi  354 HISTORIE VAN DEN HEER fchélrn uit het vendel deezer eerlyke lieden gejaagd, en de Held van de Historie bleef met een algemeen gejuich meester van het llagtveld. Men. verzogt hem nog een party te fpeelen 5 men ftond er op aan, en de Vriend zette zich nogmaal aan de tafel. Toen plaatfre ik my regt voor hem, genoegzaam agter den ftoel zyner partv. Hy zag my onverwagt; hy fchrikte, maar herïtelde zich* en beantwoordde myne buiging met die fatfoenlyke koelheid, die ons overtuigt, hoe weinig belang men in iemand neemt. Ik befloot te blyven , en hem dan, als het gezelfchap fcheide, aan te fpreeken. Id weinig tyds verloor hy vyf honderd Ducaaten, die hy dien zelfden dag gewonnen had , zonder zich dit veel te bekreunen. Opryzende, zeide hy alleen: het fortuin is my niet gunftig. Min of meer onthutst, trad ik naar hem toe. Hy wierd vuurrood, en drukte myne hand hartlyk. 'Laaten wy hier van daan gaan , zeide ik. Hy antwoordde: dat hy hier drie dagen gelogeerd had, en dewyl hy des anderen daags vertrok , het der moeite niet waard was, om een ander verblyf te zoeken. Ik toonde myne verbaasdheid in hem hier tc vinden, cn, voegde ik er by, in zo eene flegte Equipage! Hy antwoordde: dat men op reis dikwyls fiofkrvgt om zich te verwonderen; hy fcheen daar over ook niet verleegen. Hy noodde myop zyne kamer; ik volgde hem, benieuwd zynde, hoe ik het daar vinden zou. Niets was armoediger;  WILLEM LEEVEND. 355 ger: zyne kamer was niets anders dan een afgefchoten hoek onder het dak, waar naar men dooréén fteilen morzigen trap moest zien te geraaken. Twee Stoelen, een Tafel, een Bed, dat niet op de propcrlle wys behangen was, een ouwerwetfen Spiegel, zie daar de meublementen van myn Heers kamer. Zyn degen hing met een verflonste portepée aan een kapftok, met een groenen rok, die met een goud boordje belegd was, een leêreri portemanteau lag in een hoek op den grond. Ik zag dit zo eens aan, en glimlachte, myne eene hand aan myn kin houdende. Dit moet hy zeeker voor eene befchimping hebben aangenoomen ; want hy zag my op eene Avyze aan, die veel beduidde. Ik. Hoe zeer uwe omftandigheden veranderd éyn, gy blyft nog zó al dezelfde. Hy. Een eerlyk Man is boven zyn lot; hy kan ongelukkig worden, maar hy kan nooit verachtelyk zyn. Ik. Ik zie, dat de Godsdienst en de Zeden vari een eerlyk Man van een alloi zyn. Hy. Ongetwyfeld wilde gy, dat de eene de andre tegènfprak? Ik. Ik wilde, dat een eerlyk Man zich zelf niet ongelukkig maakte , of zyne Vrienden fchande •aandeed: Hy. Ik verltaa u; maar zyt gy wel in ftaat, om èver Willem Leevend billyk te oordeelen? Z 5 ik:  S5Ó HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Stel er my in ftaat toe, op dat ik' u naar uwe verdienfte beoordeel. Hy. Gy geeft u zo vry wat airs op uwe fraaije kleeren; fpreekt men zo tegen eenen Vriend? Ik. Tegen een Vriend? Neen 1 Hy. Dan heb ik ook niets met u te maaken, Ik. Meent gy dat ? nogmaals , boe komt g7 hier? waar gaat gy heen? Hoe zyt gy zo ftegt ge* kleed? Hy. Deeze vraagen zoude ik met myne geheele ziel aan eenen Vriend beantwoorden; maar Willem Leevend is aan Paulus Helder geenzins verpligt zyne nieuwsgierigheid te voldoen. [li wierd moeilyk. ] Ik. Vaarwel, myn Heer. Uwe trotschbèld en figtvaardigheid zullen uw ongeluk voltooijen, en u uit het gezelfchap van braavc Lieden verbannen. Apropos, kan ik u ook ergens dienst mede doen? Hy. Gy my dienst doen ? Zo verre ben ik niet vernederd, dar ik verpfigtihg zoude kunnen dulden aan iemand, die my tergt. Feliciteer u zelf, dat gy eene Zuster hebt, die ik eerbiedig. Hier over zeer geftoord, ging ik weg; hyfchelde een Knegt, om my uittelichten, en iloot zeer driftig zyn fraai verblyf toe. Des andren daags morgen vernam ik, of hy daar nog was; maarhy was reeds in den morgen vroeg vertrokken; niemand wist, waar heen. Zie  WILLEM LEEVEND. 357 Zie daar ! Nu ben ik gerechtvaardigd; meer bedoel ik niet. Myne Zuster zal nu zien, dat ik taamelyk wel over den Vriend geoordeeld heb. Laat uw antwoord my dit verzcekeren. Ik vertrok dien zelfden dag naar Zwitzerland, alwaar ik my nog voor eerst meen optehouden. In Vrankryk heb ik ook met vermaak gereisd. Parys is eene waereld op zich zelf. De wandelwegen behaagen my echter veel meer dan de Stad. Longchamp is geen der minde, cn niet verre van de Stad Anteuil, Saint Cloud, le Bois de Boulogtie, en de Fincennes. . ... Ik zal u met de optelling van veele andren niet verveelen. Alle Reizigers , die tot Verlailles toe voortgaan, moeten Petit Trianon gaan zien, 't welk door de thans regeerende Koningin tot een verblyf der Bevalligheden gemaakt is. De drie volgende regels zyn by die geleegenheid opgcfteld: Semblable a fon auguste & jeune Dèitè, Trianon joint la gr ace avec la Majesté, Pour. elle fembellit, & s'embellit par elle. Maar Zwitzerland behaagt my boven alles wat ik zeggen kan. Zo ik immer myn Vaderland verliet, hier zoude ik myne woonplaats verkiezen. Onder dit eerlyk gelukkig Volk , verre van de groote Steden, zoude ik myne dagen wenfehen te eindigen. In de groote Steden begint de Luxe Z 3 ook  35? HISTORIE VAN DEN HEER ook al door te dringen. De Tooneelen, waar langs ik deezen gebeden dag gedwaald heb, zyn-J duld dit woord, ysfifyk fchoon , vxeeslykgrootsch." Ik liet my derwaards leiden door een Knaap, die al de eerlykheid van een Zvvitzer, en al de geestige luchthartigheid van een Franschman \nz\ch verëenigde. Hy heeft zulk een intresfant gelaat dat ik, konde ik fchilderen, zyn kop zoude mee' urengcn. Gy zoud die met genoegen befchouwen. , . . Geduurig zie ik andere gezichten; gezichten, die my verbaazen en verrasfchen. Nu ontdek ik onuitoogbre ketens van gebroken rotzen, die in ruines over myn hoofd hangen; dan, hoogefchuiCiende caskades, die met een geweldig gedruisch afdorten; dan eens voortvlietcnde ftroomen, tot zy aan den voet van zulke fteile afgronden neder-' fchieten, dat het oog die niet durft bereiken, en wy huiverig te rug bleeveu. Nu wandel ik w'eder in een dicht doorëcngewasfen Bosch; vol afferleie my onbekende Boomen en Heesters. Overal zie ik de onbearbeide Natuur, afgewisfeld door den allerntuiten cn yerftandigften Landbouw. Aan den mond van een hol, ziet men aartige zindely.' ke Boeren-Hutjes, bewoond door de gastvryfte Menfchen , die er zedert de gulden tyden der Patriarchen ergens geleefd hebben. Melk, Brood," Kaas, Eijers, Vrugten , Water zo helder als kristal, en een goed zuiver hard Bed, zyn altoos tot dienst  WILLEM LEEVEND. 359 dienst van een welvoorkomend Vreemdeling. Aan de fcherpe fteiltens en tusfchen de kloven der rotzeil groeijen de fraaillc Bloemen, de aargenaamde Vrugten, en op veele plaatzen vindt men hcerlykWei- en Koorn-Land. Het fchynt, dat men, naar maate men zich boven de Wooningen der Menfchen verheft, ook al het laage, het onedele verlaat; en naar ma:.te men eene hoogerer, zuiverer lucht 'inademt, ook zekere beftendige helderheid van gedagten verkrygt. Men is hier eniffig, en niet droefgeestig; wel te vreden, zonder onverfchillig te zyn ; vergenoegd in de eenvoudige bewustheid: ik befta, ik denk. Alle driftige verlangens verliezen hier zeer veel van hunne te groote fcherphcid. Onbefchryf}yk fraai is dit Gewest. Maar niets kan vcrgeleeken worden by de pracht van een heerlyk onweder! Morgen ga ik van een der toppen, die ik in de wolken ter zyden van my af zie liggen , de zon zien opryzen. Ik zal zeker daar zeer van getroffen zyn; maar ik verbeeld my, als myne waarde Zuster dien luister der Natuur zo verre boven de oppervlakte der aarde befchouwde, dat zy dan,. ontroerd door eerbied, met gebogen knien en opgeheeven handen, Hem zoude aanbidden, die degeheele Schepping bezielt en regeert? Ik zou wel vergeeten deezen tc fluiten. Heb ik ook misbruik gemaakt van het voorrecht, den Reiziger verleend , bcltaande in veel te mogen Z 4 praa-  %66 HISTORIE VAS DEN HEER JJraaten ? Ik omhels u met Broederlyke liefde : groet uwe Vriendin zeer byzondpr, voor Uwen Frknd en Broeder t P. HELDER. P.S. Zal ik haïist myne Brieven aan Mevrouw Renting adresfeeren ? ACT-  WILLEM LEEVEND. 3.61 AGT- en- VYFTTGSTE BUI E F. Mevrouw dorothea maatig aan Mevrouw wilhelmina heftig. mevrouw, zeer geaghte vriendin ! 30Tet is my maar gansch niet onaangenaam, dat ik eens geleegenheid heb, om over het bewuste Geval eenigzins omftandig te fchryven. Profesfor heeft altoos zyn hoofd vol; en ik verfta de kunst'niet, om veel in weinig woorden te zeggen; ik kan des zyn Hoog Eerwaarde niet vergen, om myne zucht, om alles uit den grond op te haaien, veel intevolgen. Gy, Mevrouw, ken ik u nog wel, zult daar in met my niet verfchillen; al gelieft gy te zeggen, dat gy geene geleerde Vreuw zyt; dit is immers geene fteek op my? In myn Vaderland voedt men fatfocnclyke Kinderen wat beter op , met opzicht tot verkrcegcne kundigheden; als ik des eens een weinigje geleerd ben,fchik liet in , onder den mantel der liefde , als ook, indien ik Hollandsch Hoogduitsch mogt ltellen. Ik ben niet veel bekend met uwe taal, om te fchryven. Er is, zo wel in het Zedelyke als in het Natuurlyke, eene aantrekkende en te rug ftootende Z 5 kragt.  3Ó2 HISTORIE VAN DEN HEER Jöagt. In myn jonge jaaren heb ik op het Natuurkundig Collegie van myn Vader heele mooije proeven daarvan gezien. In het Collegie derdaaglykfchc Ondervinding, geeven wy, brooze ftervelingen , van de Leer der Zedelyke- terug/looting veele proeven. Uit die Leer verklaar ik die onuitroeibaare afkeerigheid , voor fommige perfoonen, over wie men niet kan oordeelen ; ook als zy , teekenkundig gefprooken, niets afzichtelyks hebben , terwyl die zelfde perfoonen voor ons den zelfden afkeer gevoelen. Uit die zelfde Leer betoog ik ook die neiging, die wy op het eerfte voorkomen voor anderen ontwaaren ; ook als er niets byzonders fraai in het gelaat is; zo dat ons hart heftig doorflaat, en die hartflag zo terftond door het ons aantrekkende Voorwerp beantwoord wordt: waar op in 't vervolg de beste vriendfehap gebouwd wordt! Dit alles noemt men wel eens Perfoneel mishagen en behagen. Verre zy het van my te ontkennen , dat er zo iets in de Natuur zyn kan ; maar hier over fchryf ik nu zo zeer niet. Dit toch is minder fyn, meer ftoffclyk; de zinnen bemoeijen er zich veel fterker mede. Het rust op den uitwendigen mensch, en daar die aan duizenderlei toevalligheden onderworpen is, die de gedaante kunnen ontmaakzelen , ja verminken , zo is het ook niet zo beftendig, zo gegrond: hierom noemt men het ook billyk een Perfoneel mishagen of behagen. De  WILLEM LEEVEND. 363 De genoegzaame rede, Mevrouw, waar 0111 ik deeze inleiding gebruik, is deeze: ik wilde dit op onze beide Mannen overbrengen, en vervolgens daar uit betoogcn , dat er tuschen ben nooit eene aantrekkingskragt zyn kan. Elk hunner floot den anderen tc ^g; hunne zielen zyn elkander zo vreemd, als eene ltaliaanfche ziel en de ziel van eenen Laplander. Verder dan wehvenfchenheid kunnen zy het niet brengen. Ik kou bier nog kunnen fpreeken van de Incommenfv.rabk grootheden, het zesde Zintuig, de Carthefiaanfche haakjes en oogjes; maar dit zy u genoeg. Aan deeze zedelyke terugftootende kragtcn zou ik de vcrwydering tusfchen onze Mannen veel liever toefchryven, als wel aan eenige verbittering, veroorzaakt door het groot verfchil in denken over den lieer Willem Leevend; en zyne al of niet bevoegdheid tot den Predikdienst. En ik zoude dit veel liever een gevolg, dan wel eene oorzaak noemen. Laat ik my vcrklaaren l Menfchen, die zo verbaasd veel verfchillen, dat hun verftand , hun oordeel, neigingen, fmaaken, gevoelens en driften geheel uit, en van elkander loopen, ja zo , dat men llegts een van bei- . den wel moet kennen, om te weeten , hoe de andere denkt en verkiest, zyn door de Natuur. tot Dwarsdryvers omtrent elkander gemaakt. Koomen er al eens middenweezens, in wier zielen zo iets van beiden fchuilt, om deeze menfchen te be-  364 HISTORIE VAN DEN HEER bevredigen . te verëenigen; dan ftaat elk Hunner verbaasd, wanneer zy befpeuren, hoe verre zy Aveder afwyken, zo de middenweezens flegts de minde ontOïuping mooglyk maaken. Alle moeite is vruchtloos. . Zy blyven elkander vreemd; men mag des met waarheid leggen: het geen de Na* (uur gefcheiden heeft, wordt door den menfche niet t-e fantengevoegd. Uit het geene ik dus verre uit de zielenleer verklaard heb, trek ik deeze gevolgen. Foor eerst : Dat onze Mannen nooit kunnen harmonieeren , nooit over de zelfde zaak of perfoon, gevolglyk niet o.ver den Heer Leevend, het zelfde denken, oordeeieu. Ten tweede: dat wy nooit het onmooglykemoeten willen daar dellen; genoomen zelf, wy waren die middenweezens. Indien my echter myn geheugen wel dient, dan twyfel ik daar zeer aan. Hebben wy, (thefitnefs of things^) de bevoegdheid , die hier toe vereischt wordt ? Onze aantrekkingskragt, Mevrouw, was nooit byzonder leevendig: mooglyk heb ik te veel van mynen Man, en gy van den uwen aangenoomen. Ditgaikbewyzen. Ik voor my denk over den Heer Leevend even gundig als Profesfor; en gelpof, dat geen Jongeling , in de gegecven omdandigheden , en met'zyn driftig temperament, zich uiterlyk beter zoude gedragen hebben : Ik zeg uiterlyk: wantik weet te veel van dc Phyfyra, om niet te begry- pen,  WILLEM LEEVEND. 365 pen, dat onze ziel fterk wordt aangedaan, door de nieuwstyding, die zy door de zinnen onfangn Zo dat de uiteiiyke daaden niet altoos Mathematisch zeker de waare zecdclykheid der menfchen aantoont. Geloof my, Mevrouw, de Mensch ts min of meer volmaakt, naar maate hy min of meer werkt. Om die reden moeten wy wel onderricht zyn, en van het karakter des werkers, en van den toeftand, waar in hy werkt; op dat wy niet in de zonde vervallen, Waar van gy in uwen Brief gewag maakt. Ei lieve , Mevrouw , nog een voorbeeld! Hy , die ryk is door aangeërfde fchatten, Is wel ryk, maar men kan daar uit zyne naarfligheid niet bewyzen. Hy, die deugdzaam gebooren is, dat is, meer overhelt tot het goede dan tot het kwaade , en dan in omftandigheden leeft, die deeze overhelling altoos begunftigen , is wel zedelyk ryk, maar hy heefterweinigtoegedaan. Het is zo zeer de vrugt zyner naarfligheid niet. Hy is door zich zelf de waare groote Man niet. En zo is het ook in het tegenovergeftelde geval. Hy, die met groote driften ter waereld komt, en dan, in voor die driften zwaare verzoekingen, niet ftaande blyft, is wel behoeftig, maar niet noodzaaklyk traag. Hoe verder hy het brengt, hoe grooter hy is; want naar maate daar van , is hy werkzaam. De Joodfche Wysgeer, Salomon, zegt van het natuurlyke , het geen ik op het zedelyke toepas: SU  HISTORIE VAN DEN HEER liet weinige, dat de Rechtvaardige heeft, is beter dan den overvloed der Godloozen. Maar, zult gy mooglyk zeggen, de Heer Leevend was ryk door geboorte. Hoe veel veritand, hoe veele goede neigingen had hy ! In welk een voordeeligen ftaat was hy geplaatst! Dit fta ik toe in zekeren zin: laat my by myne Leenfpreuk blyven. De Mensch U ryk, naar maate hy, in zyne omftandighedcn, veele of weinige noodige uitgaaven te doen beeft. Men kan arm zyn , met een inkomen van veertig duizend guldens : men kan ryk zyn, met een agtfte gedeelte van dat inkomen. Zo is het obk met zedelyke goederen. Hoe grooter een Ryke is, hoe veel meer afhaalders hy heeft. Zy hebben hunne Verwonderaars, hunne vleijers , hunne benyclers, hunne logenaars, hiume perfoonelyke vyanden; by elk van die moeten zy iets laaten zitten. Zy kunnen in omftandighedcn komen, waar door zy zeer aanmerkelyke verliezen ondergaan , en dat geheel buiten hunnen fchnld; ja, waar toe zy zich dan verpligt vinden. Dit zien wy in het geval van Petrus; ja, hy verlochent zynen Heer, zyn verlies is des onnoemlyk; maar by flot vaii " reekening, blyft hy echter zitten met een veel grooter fchat van liefde voor zynen Heer, dan alle de overige Apostelen. Zy waagden niets; konden zy iets verliezen ? Zo, Mevrouw, denken Profesfor en ik over den Heer Leevend, in^weerwil van al het zeer bei  WILLEM LEEVEND. 367. rispelyke, dat hy door zynen aart, en aangefart zynde, misdreeven heeft. Wy zyn gerust, dat hyzyne goede beginzels, en zyn goedhart, uit de groote verwoesting, door zyne driften aangerecht, behouden heeft. Laaten wy, Mevrouw, eens zien, hoe de Heer Leevend zich gedragen heeft; en dat in weerwil der praatjes, die er, ook ten nadeele myner familie, met betrekking tot hem, gehoord worden. Gy maakt eene geheele lyst van misdaaden, waar van hy er zeeker veele niet ter zyner verantwoording neemt: veelen zyn ook geheel anders opgegeeven, dan men die zal bevinden. — Plet eenige, dat men tot nog toe met eenige zekerheid weet, is dit: de Heer Leevend heeft met de nu zalige Lotje Roulin in eene zeer naauwe vriendfehap geleefd; en die vriendfehap doet zo veel eer aan zyn hart , als aan zyn verftand. Dat een Jongeling van zyn karakter zeer aan dit beminlyk deugdzaam Meisje moet gehecht geweest zyn, kan men gemaklyk bczelfcn. Dat hy den Lasteraar zyner overleedene Vriendin ftraft, is even natuurlyk ; indien men zyn karakter maar blyft in het oog houden. Dat zyn hart verfchriklyk leed, door de fmartelyke ziekte, die zyne Vriendin ten graave rukte, is even natuurlyk; dat haar dood hem tot verbyftering toe moet getroffen hebben ; dat hy wel eens door afleidingen zich hebbe gepoogt te ont-  3Ó8 HISTORIE VAN DEN HEER ontwyken, en de beste middelen niet altoos uitkoos; dat by, met één woord, veel verkeerds gedaan beeft; wie kan zich des verwonderen? Ais gy, Mevrouw, dit alles zo eens hebt nagedagt, dan vraag ik u, of gy niet een geheel ander vonnis' zult ftryken. Wat zyne Ketteryen betreft, daar over kan ik niet oordeden; dit weet ik, dat hy by Profesfor een bemind en geacht Discipel geweest is. Laat. u dit gerust ftellen, zo als het my doet. Groet Dominé minzaam voor my, en geloof, dat ik ben Uwe oprechte Vriendin en Dienaresfe, d. m a a t i G , gebooren witzis.  WiLLÈM t E E V fc N ö. §6^ NÉGEN- en- VYFTIGS TE BFviÉFs Mevrouw aLiöa ryzio a&nMejuffrouw cók* NELIA WESTi lieve nigt! alCk geloofde niet, dat gy aan myn verzoek zoud. voldaan hebben; ook niet, al verveelde u de tyd zo zeer, als eene grimmige Schoonmoeder verveelt aan eene liefhebbende Zuster; Want in dat karakter alleen fpreek ik ; en uwe Tante, Mevrouw Ryzig, heeft my regt moeilyk gemaakt: niet zo zeer, door zicli driftig tegen myn armen Willem te verklaaren, als wel door dat haatlyk air Sec, dat: ja $ Dogter, de zaaken zyn niet te ontkennen; en ik hou niet van zulke familie-vlekken; en myn Heer Leevend heeft te veel verftand, om het 'zo te misbruiken; en myn Heer Leevend maar ik heb geen geduld , om u die Predikatie afte* fchryven. 't Is goed, dat Bram (die u zeer laat groeten, want ik zeg daar, dat ik aan u fchryf,) tny gelyk geeft. Mevrouw Ryzig zou anders gehoord hebben, dat ik in geetien deele myne Mama's Dogter ben, als het er op aankomt, om een armen duivel van een Jongen te helpen bezwaar ren. Gy, Meid lief, en alle liive Meisjes zulleii V. DEEL* A a  3?° HISTORIE VAN DEN HEER zeker aan myne zy ftaan, wanneer er eens eenou* de kwezel, een gryze jonge Juffrouw onderneemt, den eerden ftcen op hem te werpen? Nu ga ik wat met u frappen. Ja, konde ik fpeelen, ik ging myn geemelyke vlaag wegrammelen ; maaide fpeel niet; fchryven is des myne remedie: zo ik wat fterk medicineer, wyt het aan uwe Tante, op wie ik regt moeilyk ben. Eerst ga ik eens een.pen of zes ftcelen; en zo ik op het delict gegreepen word , zal ik maar asfurant bekennen, dat het waar is. Hy kan my maar wat afkloppen, erger zit er niet op Hy zag er niets van, zo bezig is hy in zyn lesfenaar. Is er wel iets , Kee lief, dat de harten der Vrouwen en Meisjes zo tot elkander neigt, dan gelykheid van fmaak. Gelykheid van middelen, aanzien, geld, fchoonheid, vernuft enz, vormen geene vriendfehap, en dikwyls nyd en afgunst; maar gelykheid van fmaak is de eenige wortel der vriendfehap. Is het des wonder, dat ik u als eene Vriendin befchouwde, zo rasch ik u leerde kennen voor 't geen gy zyt? Eensgezindheid van fmaak maakt onze Vriendinnen tot onze Lofredena- resfcn eens! dat woord moeten Avy onze Nigt, de Dichtresfe, prefent doen: het is veel te klinkend voor ons, laagkruipende Profa -Schryfders.) En is dit niet het doeleinde der vriendfehap? Hoor, West, eene Vriendin is in de zedelyke waereld, het geen een. Gezwooren Ma-  WULÏM LEEVEND. 37! Makelaar is op de Beurs, of op de Publicque Verkoopïngen; die, vernüds hy voor zich zelf niet kooperi mag, dit nooit doet dan onder dit kunstwoord : Jan de Hommel —— voor zyn Meester. Het wil toch niet zyn , dat een Mensch zich zelf zit te admireeren te pryzen; daarom neemen wy cr eene Vriendin , met ons gelyk in fmaak, toe. Wat is er op te zeggen ? Fiat dan ! Alida Ryzig, Voor haare Vriendin ! Bram verwyt my wel eens, dat ik eene verheeldingskragt heb als een vuurpyl; dit is zeeker, er rommelt dikwyls een hoope nesten door myn harlënvat. Meoglyk is de volgende uitval, of inval, al zo als gy wilt, er een bewys van; want ik vraag u: waarom 2011 men zo we! geene Lofredenarcsfen in dienst neemen, als fommige oude Potentaaten, Huilftcrs penfioneerden , eenig en alleen , om by tyd en voorval te huilebalken , en traanen met tuiten te grynzen? Zo dat ik, gelyk myne goede Tante Martha zegt, alleen maar zeggen wil, Nigt Keetje, dat ik hals over kop verliefd öp ü ben, eenig en alleen, om dat gy mct my zo gelyk zyt in fmaak; nergens anders om; cn om geen ding minder, als om dat ik my zoude inbeelden , dat gy een mirakel van verftand of vroomheid waart. Want zie, lief kind, dan waart gy zo myn trant niet, wil ik fpreeken. Het groot Arcanum , om zich veele Vrienden te maaken, is een eenvoudig, een dood Aa 2 sppj  3.72 HISTORIE VAN DEN HEER eenvoudig Huismiddeltje: kat ik het n eens beduiden. Alle Menfchen willen gevleid en beklaagd worden. Niet zo? De Applicatie is de geheele zaak! Men moet maar weeten , waarom zeekere Menfchen beklaagd, waarover zy gevleid willen worden. Anders is het middel kragteloos. By voorbeeld : Ik meende onlangs by Nigt, de Dichtresfe, wel zeer myn hof te maaken, door te zeggen : gy zyt toch een goedaartig Meisje. Het raakte haar niet: dat 's mis, dagt ik. Ik veranderde van toon. Ik beklaagde haar over het verlies, dat zy leed in de Colonien: ik kan dat verlies gemaklyk draagen , Mevrouw Ryzig. Alweer: aangefcheld, en niemand thuis gevonden. Wel, viervoetig Weezentje, dagt ik, hoe moet ik u knippen? Ik roemde haar vernuft als Dichtresfe. Haare oogen glhifterdenals weerlichtjes.- Ik beklaagde haar over den ramp , die haar getroffen had, toen haare Moeder eene Anacrèontifche Ode tot papieren voor de drooggefchuurde blakers verknipt had. Zy drukte my de hand; haar hart ging open; zy vertelde my in vertrouwen al de wederwaardigheden, die haar drukten; en die beflonden nergens anders in, dan in zoortgelyke verzinningen van Mama, als ook, dat zeeker Dichter haas gezegd had: Mejuffrouw. Ryzig, gy zyt geene de Lannoy; en zedert dien tyd zyn wy zo intime Vriendinnen, of wy wild vreemd en elkander niet ver-  WILLEM LEEVEND. 373 vermaagfchapt waren. Wat fpreekt dat fterk! Zoo leef ik ook met u, myne belle Niece! Gy moet, dat verftaat zich van zelf, gevleid en beklaagd worden , zal men uwe vriendfehap verwerven. Had ik u geroemd over uw goed hart, uw gezond oordeel, uw geoefend vernuft het zou niet hebben uitgewerkt. Gy moet gevleid worden over uwen fynen fmaak in het uitkiezen uwer divertisfementen, uwer coëlTure , uwe fraaije tanden. Gy zoud my uitgelachen hebben , zo ik u beklaagd had over uw kiespyn, ja over het onverwagt afilerveu van uw Schoothondje. Het toppunt uwer rampzaligheden, in dit droevig doorenagtig leven , is uw gaan in Ballingfcbap naar een aardsch Paradys, omringd door verrukkelyke Velden, ingeflooten doorftaatige Bosfchen ; verre van de lieve Stad en al haare vermaaken. De lof, die my vleit, beltaat daar in, dat ik moet bewonderd worden over de kragt van eenen vasten geest, die uit zyne eigen hoogte fchertst en fpot met de dwaasheden der Menfchen, die, of zy my laken of pryzen, my niet naar hun pypen kunnen doen dansfen. Die myne gunst door*my te beklagen wil winnen, moet myne ellende niet overzien kunnen, om dat ik getrouwd ben met uwen haatlyken , dwingelandfchen, tirannifchen Neef, den Heer Abraham Ryzig, Koopman te Amfteldam; want hier in, zo als gy wel denken kunt, ftel ik myn ongeluk'. Aa 3 Maar  S74 HISTORIE VAN DEN HEER Maar kom aan, kat ik thans, naar den aart der vriendfehap, myne traanen droogen, myn eigen deerlyk lot vergeeten, om over uwe wederwaardigheden te kunnen zuchten en kermen. Nooit heb ik, zelf van onze Puik-Poëeten, iets hartroerender gehoord , nooit , zelf niet in de vier Kroonen, iets deerlyker bygewoond, dan de befchryving, die gy my geeft van uwe naare omftandigheden ! Arm lief Schepzel! ja, het is wel hard, in dit he«:lyk failben , een met Menfchen , Smauzen, en dieren , opgeftampt vol Amfteldam te moeten verlaaten, voor eenzelvige Tuinen en eenzaam? Velden! Ach, ma chere, hoe ongelukkig, hoe diep ongelukkig zyt gy, u te moeten eontenteeren met het gezelfchap van een denkend beleefd Broeder, eener Germaiu Nigt der Enge* len, (uwe Schoonzuster;) en dat eener zes-enveertig-jaarige Dame, die flegts de roem onzer Sex is! ó Ik voel zo .duidelyk, dat gy daar weinig aan kunt hebben! En voor zulke akelige Weezens , verlaat gy, helaas , onze lieve Saletpop-? petjes; onze charmante Heertjes, die met u of van my en anderen kunnen kwaadpiepen; die het neusje optrekken voor een deeglyk Mensch, en u aan het oor murmelen : que je vous aime, que je vous ador£! Voor wie zult gy nu drie Toilettes daags maaken ? Voor wie comme il faut u coëifceren? Voor den Domme" en den Schout , en een Jialf douzyn Land - Jonkers, die geene Dame dn ter.  WILLEM LEEVEND. 375 ton dulden kan? Ach, Adorable, hoe ongelukkig zyt gy! Hoe onnatuurlyk is ook dat haatlyke Buitenleyen ! Philofofen, Dichters en Verliefden hebben goed praaten; noem my eens een ftuk of zes Dames , zo als wy zyn, en die zyn onze bevoegde rechteresfen, die dit niet tegenfpreeken. Ik beweer, dat onze ziele is ingefchapen eene kwiklevendige zucht tot werkzaamheid, gezelligheid, en verfcheidenheid. Hoe kan men nu voldoen aan die natuurneigingen , als men op het land woont ? G^en Meisje van de hedendaagfche waereld kan Buiten iets het minde werk doen; zelf zo veel niet, dat zy een bloembedje wat opkrapt, wat onkruid uithaalt , of eene eakejde bloem verplant; en zo ik niet te lui ware, ik zou ten vollen kunnen bewyzen, dat het met onze zucht tot gezelligheid en verfcheidenheid al zo liegt zit. Z'o dit niet aldus gefield is, waarom fleepen de Lieden, die naar hunne Buitens gaan, zo veel van de Stad mede , als zy grypen en vangen kunnen? Waarom bouwen zy Tuinhuizen en Coupels aan den weg; houden zy Viiites, Priees, Soupées, ja zelf Illuminatie - partyën ? Nog maar één bezwaarpunt tegen het akelige Buitenleven. Het verwart alle rangen onder een, en haspelt menfchen en dieren dpor elkander. De vcrveeling, niet nedrigheid, zet de oude Matrone aan , om de Dorps Burgemeesters Vrouw , de Aa 4 Kot;-  g?6 HISTORIE VAN DEN HEER Kosters Dogters, de Dominéés Zusters te veis zoeken, en er eenige uuren mede weg te geeuwen. Hoe onnatuurlyk is des het Buitenleven! Maar, o die lieve Stad! Daar in kan men alle die ingefchapen neigingen voldoen. Men kan werkzaam zyn, gezellig zyn, en nooit ontbreekt het ons aan verfcheidenheid: En dat vooral voorde Vrouwen ! Wel mag des onze Tante Martha zeggen: Een Vrouwe hand nooit ruste vand. Geen ©ogenblik, of er wordt gefchelt; op elke bood-i fchap moet zy een gepast antwoord geeven. Geen uur is zy verzeekerd van haaren tyd. Haarhuis, haare meubelen , worden fpoedig vuil cn Ibemorscht: alwcèr bezigheid, vooral voor u en my , die zich wonder puntig op dat ftuk uitflooven ! De Mannen zyn Heets en ffonzig; krygen veele Buitenlandfche Gasten; alweêr werkzaamheid,ah, weêr omhaalingen. En waar leeft men gezelliger, dan in de Stad? Elk kan daar ook gezelfchap kiezen naar zynen fmaak, en veel of weinig te gelyk. Een hond, die men Buiten voor gezelfchap houdt, dient alleen in de Stad, om gezelfchap aan te melden, en kwaad te weeren. De verfcheidenheid ! wilde ik daar van fchryven, dan zoude ik nog naar het Kantoor te kaap om post-; papier moeten , en ook niemand is daar zo wel van overtuigd , dan myne Nigt West 1 Hebben alle faifoenen voor ons geene verfcheidenheid van vermaaken? Concerten, Comediën, Opera's, Jaarin ark-  WtLUM LEEVEND. 377 markten, publique Plegtigheden; en wat niet al, Bieden zich aan, om ons van ons zelf te ontlasten , en geduurig nog weêr wat anders te venzinnen. Indien men nu langer durft beweeren, dat het Buitenleven de ftaat der Natuur is, dan houde ik echter (taande, dat het die der woeste onbefchaafde Natuur is. Het Stadsleven is de (taat der befchaafde, verbeterde, wel opgevoede Natuur. De Landbewooner uit verkiezing, is een lompe, logge, joolige, groot opgefehoten Zoon der Natuur; de Stedeling een wel opgevoed, geestig, polit, wel geftudeerde Zoon van die zelfde wyze Moeder. De eerfte vleit en ftreelt haar, hangt haar ( zo als Wim plagt te doen ! ) altoos aan haar boezelaartje; blyft in haar huis, teutelt en treuzelt daar met haar geheele dagen ; kort gezeid, is een regte Moedergek. De andre fnuift er op uit, verligt haare lasten en bezwaaren, volmaakt haar werk, geeft haar duizend gerieflykheden , en nog meer aartige niet-met-allen; en Moeder Natuur mag haar Jan-hen de hand boven het hoofd houden , als een Jongen, daar zy veel gezelfchap en hulp van heeft, maar in den laatften vmdtzyhaar glorie en fteunzel. Hebt gy, chere Nkce, nu geene fchatten van vertroosting , in uwe droevige omltandigheden? Nu ik u beweezen heb, dat gy zeer ongelukkig .zyt? Nu ik uwen fmaak gevleid heb? Dat kan, Aa 5 zegt  578 HISTORIE VAN DEN HEER zegt onze Philofofifche Leeraar, — dat kan niet uitblyven. Bemint gy my nu ook niet kragtig, ja maar weinig minder dan uw allerfraaide kapzel ? Dat zou ik hoopen. Ik doe u ook waarlyk urtneemende dienften. Maar ik zal meer doen. Ik wil my genoeg verlochenen, om met u een geheele maand lang yan lot te verwisfelen. Komgy hier het gebied voeren, onder den Alleenheerfcher Abraham den Eerden; ik geef u den Scepter; ik del u in alle de voorrechten; ik geef u al de glorie, aan dien dand verbonden, geheel over; en ik zal, (ó vriendfehap, waartoe delt gy ons in ftaat! ) met myn kleinen Jan en eene Kindermeid, ten uwen plaifire, my getroosten om eene derverrukkelykde maanden van het jaar te doorzuchten, in het naare gezelfchap der drie verdiendelyke Menfchen, die ik u reeds befchreeven heb, op een Buiten, dat geheel natuurlyk fchoon is. De medegedeelde Anecdote wist ik niet; zy fmaakt my ongemeen. Wat zou Willem daar over. lachen! Ik ben boos op u, om dat gy niet naar, hem vraagt; en zo gy my weer goed wilt maaken, moet gy in deezen onze Nigt, de Dichtresfe, nadoen. Die wurm vraagt my altoos: koe vaart myn Heer Willem? 't Is waar, zy is verliefd op hem; maar al waart gy, mooije Bruinet, dat ook, gy waart er maar te beter om. Ja, ja! als Willem ongetrouwd uit zyn ballingfchap t'huis komt, en gy e.i hy niet beter kunnen, dat zal ik er  WILLEM LEEVEND. 27$) er maar weinig tegen hebben , om u myne Zuster te noemen. Vlei u echter niet te veel: want goeije waar is wel gewild. Hoe, een kn»p , die reeds beminde, die reeds geduelleerd heeft, om een Meisje; een knaap, die trotsch en barsch is tegen de baldaadige Sex, maar zyde en fluweel, zonnefchyn en zomerkoeltjes by de Meisjes, is dat niet alles , wat gy, romanesque mallootjes , verlangen kunt. Hy zal ook niet te vergeefseh uitgemunt hebben. Wist ik maar, waar hy is! hy zal het zeker wel hebben; dat is vast, maar waar is hy? Hy fchryft ook niet; evenwel indien hy zich op de wilde woeste zee bevindt, daar ik nu niet meer aan twyfel, kan hy zyne nouvelles niet aan de voorby rydende post meêgeeven. Nog een woord aan de lieve Vrouw van Bosch- cnVeld. Altoos, immers zo lang als onze fmaaken dezelfde blyven, zo wel Uwe Vriendin als Nigt, a. ryzig, * * * P.S, Aan Mevrouw west. Zou Keetje eene huichelaarfter zyn omtrent het Stadsleven? zou zy my hierdoor haar  HI3T0RIE VAN DEN HEER W. LEEVEND. haar hof hebben willen maaken? ó Dan moet ik, met myn Vriend Boileau, uitroepen : Taitt de fiel entre-t-il dans Fatne d'un devot? Dan beleeven wy wel diep ellendige tyden, en ik zal voortaan op dit Huk vrede hebben met Dominé Heftig. Maar hoe heb ik het met u , Betje ? om aan my haar hof te maaken. Lees myn Brief, immers aan het flot, en beef voor een bezoek van uwe fplinternieuwe Nigt ; zoude ik zeggen, indien myn Heer en Voogd te bepraaten was, om ook maar een paar dagen van my af te zyn ? Ik ben er boos genoeg over, en ik chagrineer er my ook genoeg over ; maar wat zal men doen, hartje ? Het fchynt in Brams familie, zo wel als in die van uwen Pastor Fido, wel een erfgebrek, dat zy ouwerwets braave Mant yoor hunne Vrouwen zyn. Einde van het Vyfde Deel, * * LYST  L Y S T DER BRIEVEN, van dit Vyfde Deel. ~j Bladz. JtLerJIe Brief. Mejuffrouw Charlotte Roulin aan Mejuffrouw Christina Helder. i Tweede Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Adriana Belcour. ig Derde Brief. Mejuffrouw Adriana Belcour aan den Heer Willem Leevend. 19 Vierde Brief. Mevrouw Suzanna Helder aan Mevrouw Cornelia van Oldenburg. 26 Vyfde Brief. De Heer Willem Leevend aan den Heer Jambres. 34, Zesde Brief. Mejuffrouw Jacoba Veldenaar aan Mevrouw Petronella Everards. 4a Zevende Brief. Mevrouw Alida Ryzig aan Mejuffrouw Christina de Vry. 54 Agtfle Brief. Mevrouw Petronella Everards aan Mevrouw Alida Ryzig. 59 Negende Brief. Kolonel Uto van Sytfama aan Mejuffrouw Jacoba Veldenaar. 69 Tien~  3*2 L Y S T des. Tiende Brief. De Heer Willem Leevend aan Mevrouw Alida Ryzig. Elfde Brief. Mejuffrouw Adriana Belcour aan den Heer Willem Leevend. 79 Twaalfde Brief. Mevrouw Alida Ryzig aan den Heer Willem Leevend. 82 Dertiende Brief. Mejuffrouw Christina de Vry aan Mevrouw Alida Ryzig. gS Veertiende Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Adriana Belcour. 93 Vyftiende Brief. De Heer Jacob Roulin aan den Heer Abraham Ryzig. 101 Zestiende Brief. Mevrouw Dorothea Maatig aan Mevrouw Cornelia van Oldenburg. ioi Zeventiende Brief. Mejuffrouw Jacoba Veldenaar aan den Kolonel Uto van Sytfama. icö Agt tiende Brief. Pieter de Zwerver aan Jonker Toe Valkenhof. 1IO Negentiende Brief. De Heer Hendrik Lindenberg aan Jonkheer Frans Baron Toe Valkenhof. Twintigfte Brief. Mejuffrouw Adriana Belcour aan den Heer Willem Leevend. ng Een- en- Twintigfte Brief. De fleer Jacob Roulin aan Mejuffrouw Adriana Belcour. 127 Twee- en- Twintigfte Brief. Mevrouw Alida Ryzig aan Mevrouw Petronella Everards. J2p Drie- en- Twintigfte Brief. Mejuffrouw Jaco-  BRIEVEN. S3 ba Veldenaar aan Mevrouw Petronella Everards. T.^. Vier- en- Twintigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan Mevrouw Alida Ryzig. 159 Vyf- en- Twintigfte Brief. Mevrouw Petronella Everards aan Mejuffrouw Jacoba Veldenaar. Zes- en- Twintigfte Brief. Mevrouw Suzanna Helder aan Mevrouw Cornelia van Oldenburg. ^ Zeven- en- Twintigfte Brief. Mevrouw Suzanna Helder aan Mejuffrouw Christina Hel- der- 17* Agt- en- Twintigfte Brief. De Heer Jacob Renting aan Mejuffrouw Christina Hel- der- 178 Negen- en- TwintigfleBrief. Mejuffrouw Christina Helder aan Mevrouw Suzanna Helder. , O 180 Dertigfte Brief. Mevrouw Cornelia van Oldenburg aan Mevrouw Suzanna Helder. 183 Een- en- Dertigfte Brief. Mejuffrouw Christina Helder aan Mejuffrouw Jacoba Veldenaar. Ig6 Twee- en- Dertigfte Brief. Mevrouw Alida Ryzig aan Mevrouw Petronella Everards. w Drie- en- Dertigfte Brief. Jonker Frans Baron Toe Valkenhof aanPieter de Zwerver, 220 Vier-  38a L Y S T der Fier*- en- Dertigfte Brief. Jonkheer Frans Baron Toe Valkenhof aan den Heer Hendrik Lindenberg. a23 Fyf- en- Dertigfte Brief. De Heer Jacob Roulin aan Mejuffrouw Adriana Belcour. 223 Zes- en- Dertigfte Brief. De Heer Jacob Renting aan Mejuffrouw Adriana Belcour. 227 Zeven- en- Dertigfte Brief. Mejuffrouw Adriana Belcour aan den Heer Jacob Roulin. 22? Agt- en- Dertigfte Brief. Mejuffrouw Adriana Belcour aan den Heer Jacob Renting. 229 Negen- en- Dertigfte Brief. Majoor Hendrik Veldenaar aan Mejuffrouw Jacoba Veldenaar. 03e Feertigfte Brief. Mejuffrouw'Jacoba Velde* naar aan Mejuffrouw Christina Helder. 241 Een- en- Feertigfte Brief, Mevrouw Alida Ryzig aan Mevrouw Petronella Everards. 24? Twee- en- Feertigfte Brief. Mevrouw Suzanna Helder aan Mevrouw Cornelia van Oldenburg. n^j Drie- en- Feertigfte Brief. Mevrouw Petronella Everards aan Mevrouw Alida Ryzig* %6% Fier- en- Feertigfte Brief. Mejuffrouw Wil» helmina Heftig aan Mevrouw Dorothea Maatig. 269 Fyf- en- Feertigfte Brief. Kolonel Üto van Sytfa*  BRIEVEN. 385 Sytfama aan Mejuffrouw Christina Helder. 277 Zes- en- Feertigfte Brief. Mevrouw Cornelia van Oldenburg aan Mevrouw Suzanna Helder. 282 Zeven- en- Feertigfte Brief. De Heer Willem Leevend aail Majoor' Hendrik Veldenaar. -$5 Agt- en- Feertigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan MevrouW Alida Ryzig. 288 Negen- 'en- Feertigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Adriana Belcour i "9 * Fyftigfte Brief. Mejuffrouw Jacoba Veldenaar aan Mevrouw Suzanna Helder. 307 Een- en- Fyftigfte Brief. Mevrouw Suzanna Helder aan Mevrouw Cornelia van Oldenburg. 3°9 Twee- en- Fyftigfte Brief. Mejuffrouw Christina Helder aan Kolonel Uto van Sytfama. 325 Drie- en- Fyftigfte Brief. Mevrouw Suzanna Helder aan Mejuffrouw Jacoba Veldenaar. 3-7 Fier- en- Fyftigfte Brief Mejuffrouw Adridriana Belcour aan Mevrouw Suzanna Helder; 33Ó Fyf* en- Fyftigfie Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Adriana Belcour. 339 V. deel. Bb Zes-  386 LYS T der BRIE VEN. Zes- en- Fyftigfte Brief. Mejuffrouw Cornelia West aan Mevrouw Alida Ryzig. 345 Zeven- en- Fyftigfte Brief. De Heer Pau- ° lus Helder aan Mejuffrouw Christina Hel- , dCr' 351 Agt- en- Fyftigfte Brief. Mevrouw Dorothea Maatig aan Mevrouw Wilhelmina Hef- tig' 361 Negen- Fyftigfte Brief. Mevrouw Alida Ryzig aan Mejuffrouw Cornelia West. 369