HISTORIE VAN DEN HEER. VlLLEM LEEVEND* UITGEGEVEN DOOK- E. B E K K E R, Wed. Ds. WOLF F, E N A. DEKEN: [ Niet vertaald. ] ZESDE DEEL. in "s GRAVENHA GE, 6y ISAAC van C L E E Fj RÏDCCLXXXV.   HISTORIE VAN DEN HEER WILLEM LEEVEID. EERSTE BRIEF. Mejuffrouw martha de harde aan fl(e Maar, (zei jen Moeder,) ik durf er met myn Man niet meer over fpreeken; hy verftaat niet, dat ik er van rep, of hy is zo boos en haastig! Ik durf zeker. niet. Durven , durven l ( zei de myne,) dat Satans gedurf niet. Weet je wat ? een goed Christen Mensch moet alles durven doen, dat goed en recht is, al zou de duivel op fielten ryen. Ik wou  WILLEM LEEVEND. Ig wou niet , dat Martha zo bang voor haar Man was; dat zou my in myn hart moeijen; *l waait het eens uit den verkeerden hoek, dut is fut. Na daar is geen nood voor, want zy durft haar Man wel verweerd van de kêteletten geeven, ter deeg. En wat zou een Zeeman ook met een durfniet van een Vrouw beginnen? Hoor, Zusje, ga jy by de eerfle occafte eens by Nigt ; dan zal ik met Ryzig onderwyl, aan jou hiiis, in alle eer en deugd zo eens eventjes de kreupelewaard flaan; ik zal daar die winkel eens opfchikken, als een haagfche koekkraam , heel mooi. (Jen Moeder begon al bang te kyken. ) Hou je hart maar zo niet vast, Keetje, het zal heel wel fchipperen. Ik ken Gerrit; hy moet.eens de volle laag hebben. Ik moet hem eens entren, en myn Wyf kan wel voor een brander aanleggen. Hy moet niet langer den beest fpeelen; wel, ik fchaam my dood over zo een Broer, ê Wy hebben wel eens meer gebakkelei!! En Ryzig zal, als het te hoog loopt, dat wel oplaveeren; hy is een bol, dat zeg ik je. Geloof my, alles zal wel zyn; enals je fhuis komt, dan zal het zyn, Wyf je kom in huis , of ik zoen je op de floep ; maar dan moet dat zoete fyne zag te bakkes je zo bcnaauwd niet ft aan , even of Holland in last, en de Engelfchen in je goed zaten ; of geen zoete woordjes geeven, zo als je gewoon bent. Neen, meid, je moet je dan boos houwen , en barsch kyken, en zeggen , dat wy gelyk hebben Maar evenwel, ik geef hier al  HISTORIE VAN DKN HEER al mooijt lesjes ; ik dagt niet , dat er dak op t huis was; nou, Moeder, je hebt het niet gehoord, hoop ik. t Zo dat, Nigt, het was hier rrtaar op hairen en fnaaren. En het wierd al mooi laat ; de koets ftond al te wagten; de goede Vrouw ging heen. Het is toch een innig lief Mensch; maar zy is my, voor een Moeder, veel te boos op Willem l dat wou ik zo niet. Wel, hy heeft geroofd, noch geftolen. Hoor, Nigt, het is alles onze Gerrit zyn fchuld. Hy had gedagt, over jen Moeder en over Willem en jou heen te zitten, en te regeereu, zo als hy op zyn Kantoor doet; en hy denkt, dat, om dat hy een duizend gulde» of veertig, vyftig, ik weet het zo net niet, tot jou lui voordeel gemaakt heeft, als hy eerst fterft, dat je lui daar om fimonplé zou fpeelen. Wel, ik zeg, Gerrit, hoe kun je zo ftom zyn? Je kunt heel Amftaidam wel zien uitjlerven, voor de beurt aan jou komt. - Ja, ( zei hy,) het was evel ondankbaar van je lui. ——— Zwyg het toch, ( zei Ik,) ondankbaar , wel je hebt immers maar een p-hehisje uitgegooid, om een kabbeljaauwtje te vangen ; je had immers jen Vrouw anders nooit gekreegen, die zat in haar eigen goed. Ja , ja, ik kan dien eigenden Gerrit wel fchoon het jak affchuijeren. Zie, Nigt', ik moest je dat zo eens fchryven, Zo als ik over diü» Brief van die wyze Mevrouw ge-  WILLEM LEEVEND, 15 gefticht ben., Ik zou hem gaarn uitfchryven, en leezen hem tot myn eigen troost en nut, als er eens een woord tusfchen ons is; want er gaat geen wagen zo recht, of hy holt wel eens: en ik ben ook niet volmaakt, en jen Oom is droevig haastig , maar anders een kostelyk Man , heel goed Vrouws, zo als de Zeelui zyn. Nu, ik groet u, en Neef, en den kleinen Jan Frederyk, en ben Uwe liefhebbende Tante* W. DE HARDE. Laat aan Oom niet blyken, dat ik je zo alles overbrief; hy vreest altyd, datje het jou teveel aantrekt. TWEE*  j6 historie Van den heer TWEEDE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw pe- tronella everards. waarde vriendin! *^V lief en gezeggelyk, dat ik nu eerst de pen weer opnceme; zo lang heeft hy daar leggen fpartelen, en kraaijen, en bellen' blaazen, terwyl hy ondertusfchen eens een flokje nam. Ryzig is op eene Comparitie; het zat laat worden: allemaal winst; nu heb ik rust en tyd 5 en die beide moet ik hebben, want ik ga u een heelen boel: over de nuttigheid van — het — zedelyk kwaad fchryven, hartje lief. Zedert ik daar van overtuigd ben, heb ik eenen diepen vrede met het ftelzel van de beste Wae-" reld. Nooit zou myn Bram zo een bol by my geworden zyn , indien Wim het niet verbruid had. Wims katttenkwaad moest Ryzigs goede hoedanigheden opkrabben , hem aaii 't werk helpen, den binnenkant van zyn hart buitenwaards keeren, (eene malle morsfige uitdrukking, maar ik weet het nu niet beter te maaken,) en my do.ert zien, wie myn Man is. Dewyl ik hem nu om Willem veel noodigcr heb dan voorheen, let ik ook veel meer op hem, Waarby hy volftrekt veel moet winnen, en my waardiger woMen : zo dat, Pietje, Willems duel maakt myn huwlyk zo prettig en zo jent, dat er geen fchrift van is. En dat zal alle daag nog beter worden! Want ik heb nog onmeetelyke fchatten van bekwaamheden, van Vrouwelyke verdienften , van huisfelyke deugden agter het flot, daar hy niets vanweet. Die meen ik zo van ftuk tot ftuk, eü dat in het best» B » Ikht,  *0 HISTORIE VAN DEN HEER licht, te vertoonen ; nu eens, als ik het verbruid heb; dan weer, als Ryzig iets extra naar myn zin gedaan heeft : want ik moet, zal ik regeeren, ( myn aardfche zaligheid ) ook beloonen kunnen , als er niet te ftraffen valt. Kortom , alles wordt Voor myn Juweel, en tot zyn nut, bewaard en gefpilt. De Waereld fchreeuwt het ook uit, als ik by hooi en by gras eens een beetje goeds doe ; veel meer ten minften, dan zy van uwen zindclyken welgeconditioneerden zedelyken en natuurlyken inbocl immer fchreeuwen zal; juist om dat men my voor veel armoediger had aangezien. • Onze Profesfor la Cave zou zeggen : het is immers eene Eeuwige waarheid: daar men niets ■verwagt, valt er niets uit de hand. Als men niets goeds belooft, en het nog zo wat heen bruit, dan pryst de waereld ons altoos. Ik geef wel geen duizendfte part van een ondeelbaar deeltje om haar; evenwel de zaak blyft dezelfde. Voor gy nu den bygaanden Epistel van Tante Martha leest, zo moet ik u herinneren, (anders zoud gy dien tërief niet wel verftaan, ) dat Tante altoos, wat zy fchryft of fchryven zal , altoos haare inleiding neemt uit het fchoonmaaken. Al fchreef dc goede Vrouw eene vcrklaaring over den Brief aan de Hebreeuwen, nog zou zyhaarevoorreden uit het fchoonmaaken ontkenen; al zo zeker als de Muziek der Ouden in alle de geleerde disfertatien van zeker eerwaardig Man komt; diezelf  WILLEM LEEVEND. 21 • zelf op eencn Dank- Vast- en Bedcndag fprak over de Muziek der Ouden, en wel in 't byzonderover die der Grieken '. Geen wonder! Schoonmaaken is het groot , hoofd-denkbeeld in haaren geest, waar van alle andre denkbeelden worden afgeleid. By voorbeeld: De goede zwaarlyvige Vrouw waggelt naar de Kerk, (hoe zelden zy daar, om haare zwaare Huishouding, komen kan !) Zy luistert met aandagt, is er door gedicht, mede vervuld; zy kan u er echter geen woord van zeggen , voor en aleer zy zich ontdaan heeft van het boven - denkbeeld; dit moet er dan eerst uit. Eerst vertelt zy u , of de Kerkkroonen fchoon of heilagen waren; of de Glaazen helder of hoornagtig, of de Banken wit of bruin gefchuurd, of de Stoelen bedoven, en of de Kusfens opgefchud waren. Dan fpreekt zy van den Text, dan van de Toepasfing; want van de Verklaaring rooit zy zo. weinig, 'als van Mevrouw Helders Brief. Dan krygen wy nog iets van 't Gebed , en tot flot hooren wy , of Dominé's pruik en bef er knap uitzagen ; of zyn groote witte fyne zakdoek, met breede zoomen , wel uit de Haarlemmer wasch komt: gevolglyk, of Dominé eene nette of florzige Vrouw heeft. Wy krygen des haare denkbeelden in diezelfde order, als die in haare hars» fens liggen : de eerde en laatde laag is fchoonmaaken; raakt zy eens van den text, zy komt er Biet weer op , dan door de tusfehenkomst van een t 3 dof-  HISTORIE VAK DEN HEER ftoffer, een heiboender, een emmer, of een was* fen lap, of pen vlerk. Het denkbeeld, dat daar aan volgt, en eenigzins' van eene fypdere natuur is, is dat van goedheid. Zo dra de goedhartige .Vrouw met de fchoonmaakery gedaan heeft, zal ,zy vraagen: hoe zie je zo. bleek, Zusier? Ben je niet wel, Nigt? Kan ik je iets geeven, kind? ——- Heb je wel een /loof, Juffrouw? Is er wel tabak, Neef Ryzig? Je blyft immers eeten , Daatje ? ■,. . - Kan ik iet voor je eken ? Kan Ft eryk iet voor je doen ? Hoort zy, dat er iemand belcedigd wordt; terftond komt het denkbeeld van rechtvaardigheid op de proppen. Dat verbindt zich met dat van . goedheid , en zoekt dat van weereloosheid op. Zy zal zeggen: zie, Neef, daar doet Keetje niet .wel aait. Waarom zou Neef Willem niet deugen? Ily heeft zich maar verweerd. Onze Gerrit is oc.k een regie Nero t en zo gierig als het graf. Hoe kan hy zich za aantieren? Hy heeft gelds genoeg. :'.l}'.is altyd zo. een misfelyks Sinjeur. Wel waar is Fra-yk ? Die meet dat varken 'eens wasfehen ! Ktrtn , Man, ga jy daar eens met jen eigen perfoon heen. Wel voor jou het hy ontzag, kom kavcer voor Willem. Een jong Mensch firuikelt wel eens; wy zyn allemaal, katyvige zondaars. En zo komt Tante dan van zelf op het denkbeeld van Godsdienst. Ja wel, ik ben zelf een arme zondares. Hst zon er bengauwd uitzien , ais onze Hen Heer zo  WILLEM LEEVEND. zo onbermhartig met ons was! Wy hopen allen uit genade zalig te worden. Ja, met God; hulp. Wat zou ik met myn zwnare huishouwing er veel acm doen kunnen? Hier raakt zy weer aan haar eerde hoofddenkbeeld fchoonmaaken. Met dit bergt, zult gy den Brief aan my verdaan kunnen j evenwel moet gy ook in 't oog houden , dat Tante haare byzondere welfpree- • kendheid heeft. Haare gedagten zyn van den hak op den tak; zy fchryl't waarlyk, zo als zy denkt; en voldoet in zo verre aan den grooten eisch in het brieflchryvcn. De Vrouw gelooft, dat niet alleen alle waarheden, maar alles, wat zy voor waarheden houdt, in den Bybel ftaan; dit is de oorzaak van dat mislyk gehaspel en dat geltaadig verfpreeken: zoek geene andere. Wat den Brief van Mevrouw Helder aan myne Moeder betreft, zo Veel ik uit Tantes verbaal met kheuivn en breeken wys kan worden, bclluit ik, dat die verftandige Vrouw de zaak uit het waare oogpunt befchouwt; en, ken ik myne Mama, dan zal zy niet geheel lang verfchillen met haare Vriendin , die zy zo hoogacht en zo oprecht bemint; wier deugd en verftand, zo al niet haare Godsdienstige begrypen, zy op hunnen waareu prys dek, Het grootc zwak myncr Moeder is eene te gro»te liefde voor huisfelyke rust: maar hoe verfchoonlyk is dit zwak, in eene Vrouw, zo zagtzinnig als myne Moeder ! Wie is er ook door de Natuur B 4 MM  34 HISTORIE VAN DEN HEER aangelegd, om minder moeilykheden te kunne» draagendanzy? WaarJyk, Piet, by haar zyt gy waaragtig een Kenauw HüsfölMdr. Haar welgemaakte fyne gcftalte is zo teder en aandoenlyk , als haar hart. Vreemder is het, dat zv omtrent Willem zo Kreng \é\ zy mft hcm zondcr ^ be_ Kind. Dat myne Mama eenig en alleen zo handelt, om een norsch , heerschzuchtjg, gierig Man .Piet tc vergrammen, kan ik niet denken; wel dat het er veel toe doet. Van Oldenburg is , zegt Ry-' ?i|i als Koopman zeer geaccrediteerd op de Beurs hy leeft uiterlyk zeer wel; het is een van die Venten van Mannen, die alle hunne gebreken binnen hunne muuren den beest laaten fpeelen , maar met hun jas ook. een ander bakkes aandoen. Dit weet Mama; en begrypt wel, wat de gevolgen zyn zouden, zo hun huiskrakeel gerucht maakte over het gedrag van Willem. Er moet dan nog eene andere veer aan het dryven zyn. Ik geloof waarlyk , dat myn Min Coc ceaansch geweest is; want ik heb eene altoos blyvendetrek om (reeds een geestelyken, Sest-a-dire een verborgen zin, te zoeken, als het maar half mooglyk is. Zo hoorde ik eens eene Predikatie van zeker Dominé Kokmooijer voorzeggen, over deeze woorden : De wyn verheugt het hart tn het geld maakt alles goed. De uitlegging' was, est, est, est. Want de eerwaarde Man bet weerde, dal Salonïón daar als Profeet gefproken had,  WILLEM L E E V E N D. i$ had, en dat het Geld, 't welk alles goed maakte , niets anders was dan — d» volmaakte verdieufteri vau Christus, enz. Laat ik nu eens zedelyk Coceeanifeeren. Als twee ftrydige driften onze ziel beroeren , dan, zo zy maar heevig genoeg zyn, verbryzelen zy doorgaans elkander. Zyn het liefde en vrees ? liefde kraait vry algemeen de overwinning. Dit zien wy in Vrouwen en Moeders. Een Vader fchynt zyiie Kinderen wel eens aan den knorrigen luim van Vrouw overtelaaten. Schynt, zeg ik; want als hy, om zyne Vrouw te voldoen, eens. op de Kinderen gromt, dan weet hy wel, dat de Kinderen aan de winst blyven ; want Moeder maakt het wel weer dubbeld goed. Ik geloof, dat er vry wat fpyt, vry wat droefheid onder loopt. Mama was grootsch op, Wim; hy zou nu eigenlyk het mirakel van, zyn tyd worden ; zyne bekwaamheden beloofden ook zeer veel. Zyn lief karakter, zyne tedere verzotheid op haar, zyne gehoorzaamheid moesten hem wel zeer lief by haar doen zyn; dat kon niet anders. Dit zag myn Vader, doch zorgde wel eens. Het moet haar des zeer mocijen, ja, voor zo veel zulks in haar vallen kan, haar verbitteren , nu dit. alles zo desperaat zot uitkomt. Wy weeten. zelf, wat het ons fpyt, als wy bedot zyn omtrent iemand, dien wy hoog ftelden ! Ons oordeel lydt er zo veel by; en ons hart komt er zelden B 5 zon-  26 HISTORIE VAN DEN HEER zonder kleêrfcheuren af. . ... Ja, ja, dat zegt uwe Vriendin Ryzig. Kon ik Willem redden! myn hart wil magtig veel, en myn hart zou zyn wil hebben. Ik hou my vrolyker dan ik ben; ik ben bedroefd en ongerust, .... Ach , ik moet er niet aan denken ; myn lief kind kon er door lyden; en dat zal niet gebeuren, om dat zyn Oom er niets dgov winnen kan. ó Dat kind! dat liefkind! Ryzig denkt, dat Willem zo getroffen is, over het gebeurde, dat hy uit fchaamte niet durft fchryven; doch is niet ongerust, Mooglyk doet hy wel een fpeclreisje naar America. Maar waar voor? Vraag ik. Men heeft altoos bekwaame Jongens noodig , Daatje; en Willem zal nog wel wat van den Koopmans ft'enter onthouden hebben. Ik droom veel van hem. Dat is eene heele pret; want ik droom altyd vrolyk, en dikwyls vry potzig, Wat zal dat eene vreugd zyn, als de ftoute Jongen weer t'huis is ! Dan zal Tante Martha het Gemeste Kalf Aagten; en hem niet op het klein Kamertje behoeven weg te fchuilen. Het Domind worden zal er nu wel intrekken. Wy moeten dan maar fpocdig eene Vrouw voor hem opfchomraelen, eu Ryzig hem tot Compagnon aanneemen, Dat zal wel een mooi Firma zyn. Ryzig en Leevcnd. Weet gy niet een lief fchelmtje voor hem; kyk eens uit, hoor? Maar liet hoeft niet; .ik heb wat voor hem, puik goed, weet gy.wic? Dat/nooi» je  W I L L E Q1 L E E V E N D. 2y je K.cptje West, Brams Nigt. Net Willcms trant! Ik lees daar myn gefchryf nog eens over. Wel, . Mensch, ik ben over my zelf conius ! WTat wordt .men toch verdandig, als men. eens getrouwd, is; .en vooral, als men Aioeder wordt van zo eenen Kupido als dien, die daar ligt tedaapcn, of er geen zorgen in de waereld waren! Schryf my'toch eens, of alles, voor wind gaat? Of gy haast zult verwaardigd worden , om een -voortbrengend lid derMaatfchappy te zyn? Vooral bid ik u, leer een geheel Alphabet van nieuwe deugden en verdienden aan , op dat gy , zo als de Noordhollanders zeggen, altoos nog wat aft er de hand zoud hebben. Dit zal zo heel moeilyk niet .zyn vuur andrc .Vrouwen; maar, hoe zult gy dat goed maaken, Gy beb.t reeds alle uwe zilveren • Vaten, ende alle uwe gouden Vaten, ook zeer veel Gelcis, reeds vertoond aan r.wen I leere. ■ Vcrzeeker. Mevrouw Helder van myne, en van Ilyzigs hoogde .achting, en van myne dankbaarheid. En laat ik, als een Heidensch hondekc, de kruimpjes- magen opfnappen , die er vallen van de vriendfchaps-tafel, die Ghrisje Helder en Coosje Veldenaar voor uw aangezichte toebereiden. Laat my ook zo veel van uw vriendlyk hart behouden , als toereikende zy, om de waereld den fnoet te doen houden, als die ereis gaat uittrompetten , dat gy my maar by gebrek van iets beter voor uwe Vriendin genoomen hebt, Als  2j HISTORIE VAN DEN HEER Als gy van Willem iets hoort, fchryf het my toch. Ryzig fpaart geene moeite, om hem optefpooren. Alles vergeefsch l Het is, of hy een naald in een voer hooi zoekt; dunkt my althans. Wat neemt die Man een belang in het geval! Nu ja, hy dient my niet te vergeefsch: alle daag doe ik zyn ftropje om, en den rok aan; och ja, met myn eige handen. Ik maas nu zelf wel eens een fteck in een zyden kous, zonder hem te prikken , zonder ooit meer zyn bovenkous aan zyn onderkous vast te hechten. Zo net als een Bruigom dril ik hem op; en dan zeg ik met Nebuchadnezar: (wat naam is dat!) Is dat niet het groot e Babiion, 't welk ik gebouwd heb, tot eere myner HeerlykheidDe henker! daar fchelt hy. Repje, fcheerje naar bed. ..... Hy moest eens weeten, dat ik tot by eenen in den nagt had zitten fchryven! Mensch, wat kreeg ik een oud pak:; en daarom ik heb haast; ik moet my nog houden of ik Hiep ook, want Jan wil ik niet beliegen. A. RYZIG. DER-  WILLEM LEEVEND. DERDE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaaR aan Mevrouw suzanna helder. dierbaare mevrouw IIÈLDËr! IMCyne tederbeminde Moeder is , zedert rof Vertrek naar Rotterdam, zo zeer verergerd, dat het my niet van het hart mogt, my een oogenblik van haar te abfenteeren, indien het niet ware ter uitvoering van die huisfelyke pligten, waar toe ik meer dan ooit geroepen worde. Ik zoude anders eenen Brief, als die, dien ik van u, Mevrouw, ontfing, niet zo lange onbeantwoord laaten ! maar gy kent mylien eerbied, myne liefde, myne dankbaarheid voor u: dit zal my verfchooncn ! Onuitfpreeklyk is myne droefheid. Ach, Mevrouw, ik zal myne onvergelykelyke Moeder, en met haar eene tedere Vriendin verliezen! . . . Myne traanen . . . laat ik myne pen nederleggen: zo kan ik niet leesbaar fchryven. Zy zag, dat ik geweend had, vatte myne hand, #estte haare oogen fterk op my, zweeg; alles was. Ril;  5« «iiToiiifi van den heer ftil; ik alleen in de Kamer. Myn asaarde Vadef is onpasfelyk , hy ging vroeg ter ruste ; myn Vriend Sytfama was ook naar zyn Logement; al de Kinderen (liepen : de Meiden waren te bed. — „ doosje, zcide zy, Zult gy al weêr by mywaa», ken ? Ik vrees, myn Kind, voor uwe gezond„ heid; en hoe ongelukkig zouden dan myne on„ hozele Kinderen zyn!" Zy doeg toen haare oogen ten hemd. „ Lieve Moeder, zeide ik, », God zal my de vermogens geeven , die Hy „ weet, dat ik noodig heb, om aan mytien pligt *» te hunnen voldoen : Hoe bevindt gy u tegen>, woordig?" Zy zweeg. Dit verftond ik. Myne traanen droomden. „ Het is, zeide zy, niet ori,, mooglyk, dat ik nogmaal van den oever des „ doods te rug kome; maar, indien de uitkomst „ liet tegendeel bevestigt, dan behaagt het God „ niet; en myne Dogtcr twyflelt gecnzins , of „ daar zuilen wyze en gewigtige redenen toe » zyn."' Ik. Twyfefefl ? neen ! maar hoe allerfmartelykst zal Moeder. Voor lange poogde ik my voor te bereiden voor de groote, en in eeófgen opzichte beflisfende dands-verwisfeling. Ik ben niet onbereid, maar! Coosje — ik ben Moeder! [ Zy zweeg een poos, als in zich zelf verkoren. ] Ik ben de geliefde Vrouw van den allerbestcn Wfa* Ik ben nog iu de kragt van myn leven ; ik ben  WILLEM LEE VEN D. 3Ï ben door veele dierbaare banden aan dat leven gehecht. Wie vreest er voor de dood, als V leven hem verdriet ? Dit is geCnzins myn geval! In weerwil myner iaatfte ziekelyke en fmartelyke jaaren, had ik Zo veel reden, om God te danken voor de aangenaamheden , die hy over my uitbreidde. Om dien God te danken, die geen worm tot elende fchept, hoe veel minder een Mensch , die zyn beeld draagt. Ach, myn Kind, konden wy maar ten vollen bezeilen , wat het inheeft: God is liefde ! Waar zoude het morren, het klagen, waar het misnoegen plaats kunnen vatten? Ik beken des dankbaar aan mynen God , dat ik dit leven bemin ; maar , is het zyn wil, ik fta het af, in de troostryke voorgevoelens , dat ik toteennogfehooner ftand verhoogd zal worden. . . . Hoe nuttig is een ziekelyk leven! Dan leeren wy medelyden, geduld en nedrigheid oefenen. Dan opent er zich eene reine Bron van Vertroosting, die wy in gezonde dagen nooit ontdekt zouden hebben. Dan is „ God de rotsfteen van ons hart, ons eeuwig „ deel!" Ik. De ondervinding heeft my, myne lieve Moeder , in u doen zien, dat een verftandig Christen altoos het beste gebruik maakt van de wederwaardigheden deezes levens. Ach, hoe dierbaar, hoe dierbaar heeft uw lyden n aan myn hart gemaakt! Hoe veele lesfen heb ik door uw voorbeeld ge- breegen Mogt ik u maar behouden , myn ge.-  32 HISTORIE VAN DEN HEER geheel leven zal u gewyd blyen. Nooit zal ik ü verlaatem Onder uw oog zal ik myne pligtcn met vreugd volbrengen. Mogt ik u maar behouden , myne Móeder! Bloeder. [ Zy vouwde haare handen te [amen, hief haare oogen ten hemel, zucht e, zeide vervolgens.'] Kan ik u, o God van myne zaligheid, genoeg danken! ook genoeg danken Voor deeze Dogtèr! [ Zy voegde hier nog veel hy , dat de zedigheid my helet te fchryven , en alleen uit den mond eener Moeder als de myne kan gehoord worden; daar op ging zy, na eenigen tyd 'gezweegen te hehhen, dus voort.] Waardfte Dogter, indien het Gode zal behagen, myn leven te eindigen , hoe gelukkig ben ik dan nog! Dan ga ik naar myn graf, met deeze voor eene Moeder zo troogtryke gedagten : ,, Myne jonge Kinderen blyven aan myne allerbcs„ te Vriendin toebetrouwd; myn waarde Man be;,, houdt in haar, ons beider Kind, èen fchat, ,, die zyn bedroefd hart zal opbeuren...." [' Als met nieuwe kragten bezield, /prak zy, my fterk aanziende.] Ja, triyn Kind, gy zult de traaneri van zyn eerwaardig gelaat afdroogén ; gy zult zynen reeds naderenden Ouderdom onderdennen.... Gy zult hem eerbiedigen, als den onyergelykelyken Vader en Echtgenoot, die my gelukkig maakmte, die zyne Kinderen gelukkig maakte ; die , voor God en zyn Huisgezin leefde. Gy zult .voor alle myne Kinderen zorgen, allen leiden, heftig-  WILLEM LEEVENB. 35 {tieren, elk naar zynen aart leeren ; ontwikkel, zo als wy begonnen, hun teder verftand, geel' hunne buigzaame harten de beste indrukken van hun pligt, de zuiverfte denkbeelden van gebik. Groot, zeer groot zal uwe belooning zyn: door alle eeuwigheid zullen zy u nog daar voor danken. Ach, myn Kind , hoe gelukkig hebt gy uwe Moeder gemaakt! Hoe heeft God uwe opvoeding gezeegend. . . . Myne laatlte uitzichten zelf maakt gylieflyk, helder. Ik kon niets antwoorden ; ik lag voor haar ledikant geknield. Zy hield myne- hand in de haare gedrukt; myn gelaat ruste op die waarde hand, myne lippen bleeven er op gehecht. . . . Ik voelde het volle gewicht der pligten, die op my wagtten Ik was echter niet beangst, niet moedeloos. Ach , Mevrouw Helder , als men overtuigd is, dat men waarlyk uk deugdzaame beginzels het zyne wil doen, in alles wat er te doen (laat , dan komt ons niets onmooglyk voor. God, die myne gewilligheid kent, om alles te doen, wat ik doen moet, zal my immers de noodige wysheid en kragten geeven, om, op de beste wyze, zyne oogmerken te vervullen? Eischt Hy dan van den Mensch, dat hy het licht zal aanzien, en daar in wandelen ? dan zeeker geeft hy welgeftelde oogen en welgofehapen leden. Ik vertrouw des op God, maar ben nier, vermetel. VI. D B KL. C My-  3+ HISTORIE VAN DEN HEER Myne lieve Moeder wilde volfirekt, dat ik by haar zoude leggen : dat beminlyk bevel kon ik niet weigeren, ó Zalige Natuur, hoe verkwikkelyk zyn uwe invloeden ! Aarde, waart gy niet een hemel , indien wy maar Menfchen waren! Een weinig uuren papens heeft myne geheele aan- weezighcid verkwikt, verfterkt, verleevend. Ongelukkig zy, die dit niet verftaan, niet gevoelen ! Myn waarde Vader, die, met het hart van een Engel, als een Man treurt, en zyne gelaats-trekken beheerscht , lydt inwendig. Droefheid en zorgen floppen hem, Hy bemint myne Moeder, met da tederheid van eenen Vriend, en met de zorgvuldige liefde van eenen Vader. Het grooter getal zyner jaaren , die men alleen door de voordeden , en geenzins door de zwakheden ontdekt , was daar altoos aanleidelyk toe. Vergeefsch verbergt hy zich voor my : ik zie, door zyne bedaardheid , in een diep bedroefd hart. Het overige van myn en Brief, Mevrouw, zal ik afzonderen tot een antwoord op uwen geëerden, die zo veel eer doet aan haar, die gy den zei ven fchreeft, als aan haar, die hem opftelde. Een onfehendbaar vertrouwen — daar verzeker ik  WILLEM L É É V È N Ü. 35 tl, is het noodig, nograaal van. Myne tederheid voor Chrisje, myne vriendfchap voor haar, zo vuurig biddende om haar geluk, vcrëenigen my in deezen volmaakt met uwe uitzichten, Mevrouw. Indien het niet te vry in my geacht zoude worden , dat ik, over eene Vrouw als gy zyt, durf oordeelen, ik zoude zeggen , dat Uw veritand en doorzicht zo groot zyn als uwe deugden. Behoef ik u te verzeekeren , dat gy zo volmaakt over Chrisje oordeelt, als of gy alle onze gefprekkeu gehoord, alle onze Brieven geleezen had? Ja,Mevrouw, gy kent uwe Dogter: wilt gy het, ik zal u de geleegenheid geeven , om daar van volmaakt overtuigd te worden : doch dit zeker is niet noodig. Over den armen Jongeling denk ik juist als gy, Mevrouw; het grieft my, dat hy zo veel reden gaf, om over hem op de ongunftigfte wyvs te fpreeken ; en wel te meer, om dat myn Heer Helder zo zeer zyne party is. Ja, Mevrouw, wat er dan ook met Juffrouw Roulin moge gebeurd zyn , Leevend beminde altoos uwe Dogter. Had hy vermetel genoeg geweest, om zich te vleijen met de minfte hoop, hy zoude zeker zich veeL oplettender voor het uiterlyke gedragen hebben: voor het uiterlyke, zeg ik met oogmerk ; want zyn hart, acht ik, is geheel onbedorven. Chrisje begint hem, en is niet verliefd: jammer, dat mea C * , ifj  63 HISTORIE VAN DEN HEER dit zo zelden onderfeheidt! Indien Leevend een liegt karakter heeft, dan zal zy in veiligheid zyn : kon de Heer Helder daar gerust van zyn! Waar, Mevrouw, mag hy zich bevinden? Is het niet vreemd, dat hy niet fchryft, ook niet aan mynen Broeder ? De tyd zal alles ontdekken , en hem, zo ik. hoop, geheel verdeedigen. Ik begryp, Mevrouw, dat het uw oogmerk niet zyn kan, deezen aan Chrisje te doen zien. De Hemei herftelle haar, en brenge u, in weinige dagen , by ons. Hoe verlang ik naar haar, en om u te zeggen , dat ik ben Uwe u eerbiedigende Vriendin en Dienaresfe, J. VELD E NAAR! VIER*  WILLEM LEEVEND. %f VIERDE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mejuffrouw adriana belcour. mejuffrouw, hooggeachte vriendin ! !3En myn geheel leven heeft my niets meerder getroffen , dan de inhoud des Briefs, door uwe zalige Vriendin aan myne Dogter gefchreeven; en nooit kan ik u genoeg bedanken voor de oplettenheid , door u gebruikt, in my dien ter hand te Rellen. Ik weet niet , Mejuffrouw ■> hoe ik u myne erkentenis daar voor immer zal kunnen toonen. Wees verzeekerd, dat gy eene Moeder aan u verpligt hebt , wier leven gehecht is aan dat haarer eenige Dogter. Ik verlang vuurig eene Vrouw te zien, wier karakter zo achtingwaardig is; die de Vriendin was van eene Lotje Roulin , die de vertrouwde was van een Jongeling, my dierbaar als etncn Zoon. Edelmoedige Belcour, wees gerust: indien de lieveling van eene Lotje Roulin myne Dogter verdient , hy zal haar hebben; haar Vader zelf zal haar aan hem geeven. Myn lieer Helder is rechtvaardig; hy zal dan den Jongeling aan zynen Vaderlyken boezem drukken , dien hy nu veracht, C 3 cu  38 HISTORIE VAN DEN HEER en yeróngeiyktj Waar is hy? Weet niemand, Waar en Koe hy zich beviridt. Ik vrees , of zyne gehoonde edelaartigheid, en een deerlyk gebrek, hem niet wel naar een ander waereld-deel heen voeren. En wat dan ? Wie zal hem dan getuigenisfe geeven kunnen van zyn gedrag? Ik weet, waarde Juffrouw Belcour, hoe hy my bemint. Vindt gy het, na veel ovcrwcegens, goed, zend my het paket; ik zal het openen; ik ken Willem Lecyend Het belang, dat ik in hem neem, zal, komt het hem ter kennisfe, hem verrukken. Ik hoop ook in dat paket een Uitdaagings- Briefje te zullen vinden, dat my, ter zyner volkomene verdeediging , hoognoodig is. Zend my ter gelecgener tyd , aan het adres van Myn Heer Jacob Renting, het paket; of wilt gy liever, dat ik er een vertrouwd Knegt om zende, dien gy dat tegen eenen Brief van my kunt ter hand Reilen? Gy zult zeker niets van den Brief der zalige Overlcedene aan myne Dogter weeten. Hy is my te dierbaar, om hem een oogenblik uit myne handen te geeven; maar ik zal my in ftaat brengen , om hem zelf te copieeren , en u die copy hier nevens iiifluitcn. Hoe aanbidlyk zyn de wegen der Voorzienigheid! Lieve bennnlyke, moest gy naauwlyks in den bloei uwer jeugd dit kven verhaten i Moest myne Dogter de ongehik- ki-  WILLEM LEEVEND. 39 kige hinderpaal van uw geluk zyn ? Moest aldus de deugd en de liefde van eenen miskenden Jongeling m t zonneglans uitfehittcren! . . . Waar voeren myne gedagten my heenen ! Hoe ftreclt, hoe troost het my; hoe rust myne ziel uit, by dit denkbeeld: Willem Leevend verdient myne vooringenoomenfte onderfcheiding: ik heb den grooten Man, den deugdzaamen denker gezien, in den zorgeloozen , blymoedigen Jongen. Hoe zal de ziel myner Dogter in verrukking zyn, als zy eens hem, dien zy altoos beminde , als den gunfteling van haaren braaven Vader zal befchotiwen Laat het it niet vreemd toelehynen, dat ik van dit alles vóórhaar een ondoorgrondelyk geheim maake! Ik moet, Mejuffrouw. Myne Dogters geluk is het myne. Voor wy Leevend behouden weder zien, zal zy niets het minfte kunnen vermoeden van alles , wat wy wecten. Haar gevoelig hart lydt maar te veel, door vriendfehap en medclyden ; door vrees , of hy wel geheel onfchuldig zy. Hoe onbedagtzaam zoude ik zyn , indien ik thans den beklagcnswaardigen in zulk een voortrellyk licht plaatfte, en dus de alleraatuurlykfte neigingen van een gevoelig beminnend jeugdig hart aanvuurde ; daar ik niet weet, of het voorwerp dier neigingen immer voor haar zyn zal! Onvoldaane, ilerke, zuivere, beitendige verlangens, die de kragt van feehoejeeng verkreegen hebben , nraaken C 4 ze-  40 HISTORIE VAN DEN HEER zekere Menfchen zo ongelukkig, dat onze verbeelding er voor te rug beeft. Ik ben niet romaHesq ; maar ik houde my verzcekerd, dat, of wanhoop , of krankzinnigheid het deerlyk deel moeten worden van zekere geitellen, in zekere omftandigheden. Er is voor de vermogens van eiken Menfchelyken geest een onoverfchreedbaar punt. Alies is bepaald. Onze gesst is eindig. De geheele volkomenheid der Menfchelyke Natuur beftaat in de volmaaktbaarheid ; zy ligt in den boezem der ziel ingewikkeld ; tyd en toeftand brengen die tot rypheid ; dit is die hoeveelheid van warmte, zonder welke niets opryst. Een Judas kon een Petrus geworden zyn. De onvolkomenfte Mensch is die, welke weinig volmaakbaarheids heeft. Het is een grond, die niets voort kan brengen. Rampzalig de Jongeling , die groote volmaalubaarheden heeft , en verkeerd denkt ; zo wel over zyne beftemming , als over den roem en het geluk der Menfchen ! Nu nog beef ik voor eenen Jongeling, zo deugdzaam, zo verftandig, als myn Willem Een gevallen Engel is veel gruwzaamer , dan een allerbedorvenst Mensch immer zytl kan. Hoe grooter het licht , hoe grooter de duisternis. Hoe is het, Mejuffrouw, dat ik aan u fchryf, als aan eene Vriendin myner jeugd? Ik bemin, fk eere u. Ik vorm reeds een fchemeragtig plan, waar  WILLEM LEEVEND. 4!; waar in ik u begryp Deed zich de geleegenheid op , om u in Perfoon te kunnen zien ! Dit kan, vrees ik , voor eerst niet gefchieden. Geloof, dat gy eene allerbyzonderfte Vriendin hebt, in Uwe ten hoogften.rerpligte Dienaresfe, suzanna helder, gehoor en van beeü. C < VYF-  HISTORIE VAN DEN HEER VYFDE BRIEF. Aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. acht inc waardige juffer.' JLk zie zelf wel, dat het u wat vreemd zal voorkomen, eenen Brief zonder naam te ontfangen: maar uw Eerwaardige Vader zal u zeker wel eens gezegd hebben; wees oprechtgelyk deDuive, maar eok voorzichtig gelyk de Slange. De liefde-dienst, dien ik u ga doen, doe ik u alleen uit overgroote zorgvuldigheid voor uwen goeden naam; en het doet er niets toe, al weet gy niet, aan wie gy deeze verpligting hebt. Men vindt wel meer lieden , die niet bekend willen zyn, als zy weldaaden uitdcelen. Om ter zaak te komen ! Meermaalen heb ik gehoord, dat gy veel verkeerde met zekere Rottcrdamfche Juffrouw; voor al wanneer zy in uw oord met haare Ouders buiten is. Ik geloofde , dat gy die Converfatie alleen uit zekeren flenter, waar van men zich niet altoos ontdaan kan, hield; en dat gy, in vermogen verre beneden die Dame zynde, dulden moest, hetgeen gy niet ontwykt n koude: zynde uw Vader flegts een Dorps-Predikant, en mooglyk, min of meer af- hank-  WILLEM LEEVEND. 43 hanklyk van eene fchatryke Familie, Maar dit denkbeeld is voorlang verdweenen; gy zelf hebt Juffrouw Helder gelogeerd, en ik hoor, dat gy op de byzonderfte wys met haar verëenigd zyt, Zy fprcekt ook veel van uwe vriendfehap voor haar. Zy wendt óók voor, dat zy Juffrouw Veldenaar teder bemint. Geen wonder. Uw naam is by de beste Menfchen een' loffpraak, Uwe zedige ingetogenheid, uw beminlyk karakter, uwe uitmuntende opvoeding , moeften u verwyderen van eene Dame, die niets is dan eene gerajlneerde Coqaette. Kan eene ye\fi,:,iJige Juffrouw Veldenaar eene Vriendin kiezen als deeze, die zich tot de fabel van de geheele Stad maakt ? Kan de nederige Familie eens Predikants ltrooken met de onverdraaglyke trotschheid eener Dame, die zich daar door ook dat infehikkelyke onttrekt, 't welk men mooglyk anders nog, in zekeren opzichte, met haar zoude hebben ; in dien fatfoenlykeu JJurgerftaat , die nergens voor haar in heeft te wyken, dan in — geld. Hoe veele braave Heeren, betooverd door haar kunstig innecmend voorkomen , heeft zy misleid! Ik ontken niet, dat zy wel iets heeft van eene fraaije houding; doch eene fchoonc Vrouw is by my iets anders dan Juffrouw Helder. Wie zal bepaalen , in hoe verre zy daar zelf oorzaak van is? "Weet gy wel, maar neen, gy leeft te veel buiten de waereld, om zulks te \ - wee-  44 HISTORIE VAN DEN HEER weeten , weet gy wel, dat Juffrouw Helder overal gezien wordt, en niet altyd in een gewaad, waar door een zedig oog niet geërgerd is? Weet gy wel, dat zy niet lang geleden in zekere Stad, op eene publicque plaats, haar Toilet gemaakt heeft, geaslilleerd door een drie vier dartelejongens en'Meisjes of ■ getrouwde Vrouwen ? Mogt toch de eerde Man, met wien zy weder een zotten rol zal 1'peelen, haar bedanken! Is dit eene Vriendin voor Juffrouw Veldenaar?' Juffrouw Helder rydt te paerd, en niet altoos in het gezelfchap van haaren Vader. Weet gy wel, dat zy thans den braaven Heer Renting om den tuin leidt? Weet gy wel, dat zy daarom in baars Vaders ongunst gevallen is ? Weet gy wel, dat zy (zo veel dat in eene Coquette plaats kan hebben,) verliefd is op een zeer flegten knaap, die door zyne llegte fentimenten , en nog flegter gedrag , van de Leidfche Academie gebannen is? dat hy een neerlaag gedaan heeft, en gevlugt is ? Dat Profesfor Maatig hem voordaat , is waar; doch Profesfor heeft eene heele aartige Vrouw. . . en geleerde Lieden zyn doorgaans dom. Dat Juffrouw Helder omtrent u niet trotsch zyn zal, dat begryp ik: zy heeft uwe vriendfehap te noodig, voor haar zeer dubbelzinnig gedrag. Zo gy des niet door een onbetaamlyk perfoneel behagen verblind zyt; zo gy niet door haare complimenten verblind zyt, dan begryp ik er niets van» Som-  WILLEM LEEVEND. 45- Sommigen zeggen, (anderen ontkennen het) dat zy zeer veel verftand heelt; dat zy onwcêrftaanhaar beminlyk zyn kan , en het altoos is omtrent haare Coosje; zo noemt zy u. Breek des met eene Dame, die u zo berispelyk doet voorkomen. Breek des te eerder, om dat zy zo vo/age is in de vriendfehap als in de liefde. Geloof my, gy zult niet lang de mignion zyn! De Maan is niet veranderlyker. Zy zal u nog eens, om dat zy zo veel meer is dan gy, in haare koets met vier paerdeu voorby ryden, en u met een air de profeet ion groeten; tegen de Dame, die by haar zit, zeggende: dit is Jufrouw Veldenaar. Ik heb er Buiten nog al goed gezelfchap aan; anders begrypt gy wel, dat onze omHandigheden wat heel ongelyk zyn. Nog eene drangreden. Moet men niet denken, dat gy haar gedrag goedkeurt, of dat gy u uiteen laag eigenbelang liëert met eene Dame, die koninglyke fchatten bezit en te wagten heeft? Verbeteren kunt gy haar niet, die haar verftand misbruikt , en door een ongeregeld leven haare Gezondheid nog eens zal vernielen. En wat wordt ervan uwe ernftige denkvvyze? Mejuffrouw Veldenaar! Laat dan eene Juffrouw Helder in den fchitterenden kring du bon Ton; wat hebt gy daar te maaken? Dit is haar regt element; immers nog ftnigen tyd: is zy nu, niet twintig jaar? Daar zal  45 HISTORIE VAN DEN HÉÉR zy Vriendinnen vinden, even dwaas en veranderlyk als zy zelf; even zeer als zy overtuigd, dat men volftrekt alles doen mag, wat men wil, indien men met zynen goeden naam kan fpeelen, en een miflioen of Vier bezit; dat men maar den toon moet geeven; en met een aartigheidbewyst, dat men ons niet kan trekken voor den Rechtbank van Burger - Lieden ; dat is van zulke Burger-Lieden, tegen wie zich airs te geeven iets fraais is. Mogt deezen het bedoelde uitwerkzel hebben, dan zoude Juffrouw Veldenaar weder boven berisping zyn. Niets anders zal myne belooning zyn: ik ben Uwe onbekende Vriendin* * * * Boor Mejuffrouw Veldenaar was op het fchoonpapier gefchreven : ,, De ondeugende fchryffter of „ fchryver van dit lasterfchrift verdient niet in ,, den drang myner vluchtigfte gedagten mede ,, door te dippen; hoe veel minder dan de cere „ van een antwoord, al ontdekte ik haar of hem! ,, Ik zie, met ontroering, hoeverre een boosaarj, tig Mensch zyne verachtelyke drift kan invol,, gen, zonder nog iets van zynen naam by de „ Waereld te verliezen! .... Is er dan waar„ lyk iets verkeerds in de menfehelyke natuur?  WILLEM LEEVEND. 47 Wat moet ik denkeu! De laster is een aller„ fterkst bewys van een geheel bedorven hart; ,, hy is famengefteld uit de allerkvvaadaartigfte „ zonden; hy is, hy kan alleen de wellust der „ Duivelen zyn. De Mensch. . . . Ach, voor „ dien is hy eene onnatuurlyke zonde. Metwei„ nig verandering kan ik op den Lasteraar toe,, pasfen, het geen de Dichter Brand van Nero „ zeide: ,,Gj' zyt te [nood, om door eens anders hand tepneeven ; „d Schelm, uw eige hand moet u den doodfieek geeven.'"  48 historie van den heer. ZESDE BRIE F. Mejuffrouw cornelia west aan Mevrouw alida ryzig. waarde nigt! rtrn JL oen ik van u nffcheidde , wist ik nog niet, wat ik eigenlyk van u maaken zoude. Ik hoopte, dat ik genoeg van my zelf in u zoude vinden , om u liefre kunnen krygen ; want gy [maakte my ongemeen wél. Maar ik ging voor zo eenen langen tyd naar Buiten; hoe kwam ik daar dan agter? Ik kreeg den inval om u te fchryven. ,, Hoor , „ Keetje West, zeide ik, krygt gy geen of „ geen voldoend antwoord, dan is dat afgedaan; ,, dan moet gy dat plan van asfociatie ter zyde ,, (feilen , en u weêr met u zelf blyven vergenoe- ,, gen." Ik kryg antwoord, een voldoend antwoord; wel, zie daar, ik gooi den dunnen fluijer óók af: zie my, zo als ik ben! Convenieer ik u voor eene Vriendin, 't is wel; zo niet, dan gaan wy elk onzen gang, en wy blyven waarde Nigten. Gy hebt my gezegd, dat ik geest heb; myne Schoonzuster verzeckert my , dat ik veel verftand zal hebben, als ik er het myne toe doen wil; en ik zelf weet, dat ik geleegenheid genoeg had,  willem leevend. 49 hal, om de waereld al vry op de keper te leeren kennen. Alle myne afkeerighedcn van het Buiten-leven waren grimaces, liet was alleen, bva. my zeker air te geeven; om du ton te zyn, dat ik de Publique Vermaaken en de Gezelfchapperi zo frequenteerde. Ik ben die zo moede, zy zyn zo eenzelvig voor my, dat ik nog liever, enfin, ik weet zelf niet, wat ik niet liever deed; maar de mode moet gevolgd; zo als gy weet, Nigt Ryzig. Ik vraag, zegt gy, niet naar uw Broeder: wees echter niet boos op my; ik neem magtig veel belang in hem; en dat wel zonder, zo als de Zeeuwen zeggen , naar my toe te reekenen. Myn hart is al voor dag en jaar in den knip; maar ik zal er wel zorg voor dragen, dat hy, die my die pots gefpeeld heeft, er niet agter komt. Hoor, Meid lief, ik denk zo ongunftig over zyne geheeie Sex, met opzicht tot de Vrouwen, dat ik nog niet kan in 't hoofd krygen, dat hy nu juist de Pastor Fido zyn zoude. Om hem, zonder zyn weeten, op de proef te {lellen , ging ik te liever mede naar Buiten. Ik weet ook nog niet regt, of het waar is, dat wy zo weinig meester zyn van de duurzaamheid eener drift, als van ons leven. Nu, nu , er is geen haast by. Lang wagten doet wel lieven. Bedenkt mon adorable zich nog? Goeije reis! Ben ik te volage, om eene gevestigde geneegenlieid te kunnen hebben? Wat is er yu deel. i) aan'  50 HISTORIE VAN DEN HEER aan verbeurd ? Ik alleen aal er over moeten lachen. Ik weet, dat « deeze wys van denken niet by* zonder zal fmaaken; want gy zegt, dat gy, zonder den minitel) fnor van verliefdheid weg gehad te hebben , maar eens wat heel kostelyk getrouwd zyt. Gy zegt het! Mooglyk hebt gy uwe eerde liefde overleefd; mooglyk wilt gy het voor uw Man niet weeten, dat hy zo veel by u vermogt j hoe het zy, dat gy zo koel als een yskelder voor Bram waart, toen gy hem trouwde;— neen, dat ftiag ik van u niet gelooven : me dunkt, zo om-oorOtgtig kunt gy niet zyn. Hoe veel houde ik nu van Ryzig; hy heeft eene Vrouw genoomen, die ik zogt, om er eene Vriendin van te maaken, maar die ik, buiten dat gelukje, anders welligt niet in deeze waereld zoude gevonden hebben ! Tante Ryzig zal u niet heel veel goeds van my gezegd hebben ? Dat weet ik i Ik ken geene Vrouw, die zo op haar zeifis; ei wat, 't is of zy in geene betrekking ftaat met alles, wat haar omringt. Aan haar had ik des nooit iets. Onze Nigt, de Dichteresfe; wel, wat is daar mede aantevangen ? Zy is of al te wys, of al te gek, hoe wilt gy? om er iets mede te beginnen; en om haar voor myn vermaakte houden, het is myn Nigt; voor¬ al, zy heeft een zo goed hart, dat dit my zeker Weinig eer aan zoude deen. Betje, myneSchoonzus-  WILLEM LEEVEND, 5* zuster, is zo verheerlykt met haaren Man, dat zy, geloof ik, thans om geene vriendfchap denkt; en dit zal er niet aan beteren; gy kent haar karakter; gy ftemt toe, dat Jan West een Man is, die haar verdient. Ik moet evenwel eene Vriendin hebben. „ Hebt gy, vraagt gy zeker, hebt gy dan nimmer ééne Vriendin gehad ? " Eéne Vriendin? Spreek eens van een paar douzyn , kind, dan kunnen wy verder gaan. Ei lieve , ik zou twee- en- twintig jaar zyn, ik zou mee bon Ton gefpceld hebben; ik zou zyn, zo als ik ben, en geen eene Vriendin gehad hebben ? Het is toch het zelfde, waar over ik fchryf, niet waar ? Wel, kom aan, ik zal u eens een ysfelyk langen Brief over dit ftuk fchryven. En wel in dien trant, als my goed dunkt: noem het eene Verhandeling, eene Predikatie, eene Satire, een Rapfodie, een Olypodrigo • al zo als myn Nigt gelieft; ik ga maar gerust voort. Het kiezen van Vrienden is eene zeer gewigtige zaak: maar hoe zal men een jong , gevoelig, vriendlyk Meisje daar van overtuigen ? Ik weet het waarlyk niet; want zy die ons, quafi, moeten leeren en leiden , weeten er doorgaans zo weinig van, als onze Tuinman van de Vulgata. Zy zien niet, welke gevolgen er uit die keuze voor ons kunnen ontttaan; hoe veel goed, hoe veel kwaad zy ons kan veroorzaaken. Wy, jonge Meisjes, die zo vry wat wilds in de regeering onD a zer  53 HJSTORïE VAN DEN HEER zer Gouvernante hebben, (Mama het ik niet,eit myn Vader heb ik naauvvlyks gekend,) geeven ons onbedagtover aan het geen ons vleit. Herkomt ons niet eens in 't hoofd, of men ook eerst moet fa»! ncn, en dan beminnen. Ik ga u eens eenige myner Vriendinnen afbeelden. Ik, en de meeste Meisjes, dit houde ik voor beweezen , hebben doorgaans den meesten imaak in haar, die wyhet laatst ontfangen; en de offerande van alle onze Vriendinnen aan eene fpikfpelder nieuwe Vriendin , is zeer algemeen, en ook zeer algemeen tocgeftaan : zie hier de eerfte. Juffrouw C***; ja, ik zeg, zo als het is; zy heeft veel liefs, veel bevalligs; maar zy is zo onbehendig , dat zy volftrekt niet in ftaat is, om immer eene waare vriendfehap te kunnen behouden. Toen zy eerst in de Gezelfchappcn verfcheen, koos zy eene Vriendin; haare Ouders waren zeer over die keuze voldaan. Juffrouw C*** kon ook, (zo als wy Meisjes dat noemen ,) niet buiten Juffrouw D * * *. Men geloofde dok, dat deeze vriendfehap befteudig zyn zoude; men kende het braaf en lief karakter van Juffrouw D***, en men oordeelde gunftig vaneen Meisje, dat zo wél wist te kiezen. Ik kwam tip het tooneel. Ik beviel, zy beviel my. —JuffróuwD * * * wierd vergeetcn, — verwaarloost; ik was haare Vriendin; ik wist niet, dat zy zó onregtvaardig was; evenwel, ik onderzogt door ook niet fterk Otïi-  WILLEM LEEVEND. 53 omtrent! Die neiging floeg aan 't kwynen: ik wierd opgevolgd door Juffrouw R.***. De alleenhecrfcliing deezer laatfte duurde ook maar zeer kort. Juffrouw C * * * was er te zeer voor om zo eens te veranderen , dan dat zy dezelfde Vriendin lang zoude hebben kunnen behouden. Het nieuwe alleen kon haar behagen. Eindelyk ontmoette zy Mevrouw F***. Gy kent haar niet'? Zy is eene dier Dames , die, om dat zy in zekeren rang leeven , vryheicl meenen te hebben , alles te doen en te laaten, wat zy zo goed vinden; en die het zelf beneden zich achten te lachen om de vooröordeelen van menfchen, die zy Burgerlieden noemen. Zy is merkelyk ouder dan wy, en was niet zeer intime bekend by de Moeder myner Vriendin. Eindelyk viel er iets voor, waar door haare Ouders begreepen , dat die converfatie behoorde geftaakt te worden. Tegen dit gebod was niets in te brengen; men fprak duidclyk; er moest gehoorzaamd worden. Juffrouw C*** was zeer bedroefd; zy was deeze Mevrouw F * * * nog niet moede, en wie haakt niet naar 't verbockne? Maar — uit het oog uit het hart: men ping naar Buiten ; zy ontmoette daar haare eenre Vriendin weder; de oude geneegenheid kwam boven : zy bekende, dat zyniet wel gehandeld had", zy leefden dat geheelefaifoen in zeertedcre vriendfehap. Zy fcheidden, en Juffrouw C * * * gaP zich wel dra over aan haare natuurlyke ligrzinnigD 3 heid,  54 HISTORIE VAN DEN HEER heid; zy vergat de eenige Vriendin, die haar ooit praarlyk bemind had, en haar, in weerwil haarer gebreken, recht deed.. Ik voelde, dat myne eigenliefde zo we] leed, door my over haar te beklagen, als door het ongelyk, my aangedaan: ik zweeg des; maar gaf my de moeite, om haar karakter eens wat nader te onderzoeken. Het algemeen gebrek aeen karakter; alleen eene llcrke zucht voor her "een zy phifier noemt ; zy wordt altoos geregeerd door de begunftigde Vriendin. Onbekwaam om te denken over het geen zy doet, volgt zy altoos t geen haar behaagt; cn moet vroeg of laat het flagtofifer haarcr beuzelagtige lafheid worden. Noemer, twee , j„ de rei myner Vriendinnen, was Juffrouw T?**, onopfpraaklyk van gedrag, met ontbloot van geest, met my ingenoomen, wat kon ik het helpen, dat ik haar ook lief kreeg? Maar, ó tyden , ö «eden! Ik leerde haar nad&er kennen; het was eene eigenzinnige, grillige, niet goedaartige Vriendin. Zy hield niemand voor haare Vrienden, dan die haar altoos vleiden, en bhndehng volgden. Dat was zo myne zaak niet Ik onderhield haac daar over. Zy was misnoegd, ik ook; wy braken. Nu was ik weer vry; maar het duurde niet lang ! Nota bene , ik had er z-o al «ens een Vryer of vier onder; doch meer om in de mode te zyn , dan pour autrement. Toen kreeg ik kennis aan zekere Dame, die ik zelf niet met een  WILLEM LEEVEND. 55 een der vier- en- twintig Letters uit het a, b, c, noemen zal. Zy wierd my befchreeven als eene alleruitmuntendfte Vrouw , die ongemeen Veele talenten had ; zy was nu eigcnlyk eene dier zeldzaame Geniën, dier verheeven geesten, waar op de Natuur zo doodzuinig is, als op eene volmaakte fchoonheid zelf. Zy wist veel; zy dagt zeer fterk; had niets van de pedante; haare converfatie was altoos nieuw, leevendig, aangenaam, By haar kon men zich onmooglyk verveelen; zy had weinige, en uitgeleezen Vrienden. Zy had fmaak — zy had zelfde manieren van eene Vrouw, die veel waereld heeft. Wat was dat alles fraai! Ik moest zo een wonder van de waereld zien. — Ik ontmoette haar op een haarer gczelfchappen; wat zy in my vond, weet ik niet; maar zyontfing my uitneemend vriendelyk. Zy zag er zeer wel uit; zy fprak zeer Wel; zy had iets inneemends; maar ! op myne hoede omtrent zékere babbelpraat, zeer gemeenzaam by lieden van rang, en veronderftelde bekwaamheden ; babbelpraat, die men dikwyls vermengt met geest en vernuft; wagtte ik geduldig af, hoe ik haar moest beoordeelen. Ik leerde haar kennen wel nu , daar toe was eenige tyd noodig. Ik had maar iets tegen haar; toen zy my vroeg, wat of dat was, (want zy fcheen nog al iets met my op te hebben,) zeide ik haar, ?eer eenvoudig : gy hebt verftand, D 4 maar  56 HISTORIE VAN DEN HEER maar gy helt geen hart. Zy glïmhichte; en fc], een daar niets byzonders in te vinden. Beiluit, uit bet geen ik over mvnc Speelmakkennnen (hoe zal ik haar anders noemen, want ik was toen nog bedroefd jong?) gefchreeven heb, of ik ook eene Vriendin noodig had. 't Is waar deeze te leurftcllingen bragtcn my i„ 't hoofd, of daar ,s geen Vriendfehap, of ik ben er niet agter. Dat kon echter niet: zo leeg, zo ongehecht aan alles! Want, onder het vry groot getal van Automaies, die my nu braaf, begonden na te huppelen , was niets, dat der py„e waardig was, om er een paar minuuten aan te denken; en ook ik wilde altoos het, wat men liefde noemt, en haga. Ulle tracteeren. Vriendfehap , dagt my, was iets weezenlyks; maar nu, nu ik zo ellendig in den ftnk ben, nu is het nog niet wel. Mooglyk ben * nydig op die overmagt, die my uit het veld geflagen heeft. Daar zat ik dan met een leeg onrustig hart; en had fraai de occafie om te zien dat mcn dc UMW YW onze Clasfe in twee hoofdrangen konde onderfcheiden; m IFysneutjes d.e waarlyk leezen, maar altoos haare Auteuren noemen , en kunstwoorden gebruiken , TOgtjg mooi zyn met haar vernuft, en ons veel door haar geheugen doen uitfhian, zo zv nameniyk oP het Trcirlpee^e vallen; of m Beuzelaar/Iers, die altoos praaten over haar kapzcl, de mode , «n fchoot-  WILLEM LEEVEND. S7 fchoothond, of ccn Vryertje: wie van beide deer ze twee rangen de minstverveclende weczens ber vat, laat ik aan uwe uitfpraak. Ik las gaarn, want ik was nieuwsgierig. West beeft eene fchoone Bibliotheek; (hoewel niet van onopgefnecden Boeken: nu trouwens, hy is ook geen zier du ton.) De meeste Menfchen leczen, werktuiglyk. Zy neemen een fnuifje, zy neemen een Bock op , zonder er iets by te denken. Wat behoeft dat ook, als zy buiten dat aan het oogmerk voldoen? De meeste Meisjes zyn raazend gezet op Romans.- Jammer dat zy doorgaans een Angola boven den Predikant van H'akefield kiezen. Gelukkig, dat er in myns Broeders Bibliotheek geen ontuig fchuilde. Ik las des heele goede boeken; en ik geloof, dat men van de boekeu kan zeggen, het geen men van deperfoonenzegt, met wie men 't meest omgaat; dat onze geest zich vormt naar hun, die wy met achting en als onze meerderen befchouwen; maar dat het ieezen vau flegte boeken even nadcelig zy voor ons hart, als kwaade famenfprcekingen , en die bederven tle goede zeeden. Ik heb daar van naderhand een. zeer treurig voorbeeld gezien. Ei lieve, laat ik het u vcrhaalen; (hoe weinig gy en ik ook met het treurige ophebben.) „ Zeker ouder- „ loos Meisje wierd in huis geuoomen door ce„ ne verre Nigt van haare Moeder. Zy was eene D 5 „ Dweep-  £>& HISTORIE VAN DEN HEER „ Dweepuer, maar geen Huichclaarfter; zy ■ ' - Wat  WILLEM LEEVEND. 6l Wat zou liet nu evenwel liegt zyn , als gj my ging ten toon Hellen , door deezeti Brief aan onze Salet-Vriendinnen rond te zenden ! Doe dat niet ; want ik weet niet , of ik reeds verftand genoeg heb , om my te blyven houden aan het geen ik thans verkies , als ik weêr in de Stad ben. Men hoort zo veel fpreeken van Philofophen , van Phüofophie ; zekere Dames onttrekken zich den regtbank der mindere Clasfe , door te zeggen , ik leef en Philofopfw. Uier over viel het discours; want wy, die buiten woonen, praaten veel , en fchryven magtig lange brieven. Ei lieve, zeide ik tegen Mevrouw Esfer, (Betjes Tante,) wat is toch Philofophie: zou ik er wel iets van kunnen vetjïaan? Indien gy u houdt aan het moreele gedeelte, (kreeg ik ten antwoord,) dan is daar geen bedenken op. Dit maakte my aandagtiger. V/d, (vroeg ik,) wat is dan todi zedelyke wysbegeerte ? Mevrouw fpreekt zeer wél, zeer duidelyk, en het geen zy zeide , beviel my zó , dat ik het terftond opfchreef. Wilt gy het hooren , wat zy zeide? Luister dan. Zedelyke Wysbegeerte is de kunst , om wel te denken, gelukkigen tevens redelyk, deugdzaam en Godsdienstig te leeven. Onze misfla- gen zyn gevolgen van ons verkeerd denken. Ons  6* HISTORIE VAN OEN HEER Ons verkeerd denken ontftaat uit de verkeerde begrippen, die men ons geeft van perfoonenj en zaaken. Dewyl nu onze Schepper ons het vermogen gaf, dat wy rede noemen, zyn wy verpligt, onze en niet die van anderen te gebruiken : Maar, vermids onze rede door onzetrotschheid, zo wel als door alle overige driften , kan verduisterd worden; zo is het ons waar belang, om alle onze driften, zo veel mooglyk is, in 01der te houden. Hebt gy hier wel ree! tegen? (vroeg zy my ) — Niets ter waereld, Mevrouw. En , als ik nu in V vervolg weer hoor fpreeken van- Philofophie, van Vivre en Philofophe, zal ik my van dit toetsfeeentje bedienen , en my niet laaien foppen. — Zv lachte. _ Weet gy, Nigt Ryzig,'wat het ergst er van is, als men zich gewend heeft met zulke waardige menfchen omtegaan ? De overigen worden ons ondraaglyk ; en zou men ook&in deezen den finaak niet te veel kunnen fublimeeren ? Want, lieve hemel! wy moeten evenwel in de groote Trekfchuit van dit leven zo met eikander voort. Er is nog iets , dat er uit volgt : men wordt zo yskoud onverfchiilïg omtrent de goedkeuring der menigte , dat men daaromtrent wel wat behoorde Op onze hoede te? zyn. Die goedkeuring is by u ook zeer weinig beteekenend. Het fpreekwoord zeit: daar is geet\ groot Man voor zynen, of by zynen Kamerdienaar. Zou-  WILLEM LEEVEND. 6j Zou men dit echter niet om goede reden moeten zwygen ? Maar , indien ik niet uit befcheidenheid de pen neerleg , dan zou ik nog wel een riem papier vol kladden. Een excufe heb ik: veel tyd, en niemand buiten u, aan wie ik het wangen km, iets meer dan wat complimenten te fchryven; de meeste Meisjes cultiiQfveeren geene andere talenten , dan waar door zy aanbidders kunnen verkrygen. Wie informeert zich daar na , of het fchoon Kind , dat hem byfter behaagt, ook zo iets heeft, 't welk men verftand noemt ? Zingt zy wel, fpeelt zy zuiver op het clavier ? vooral, danst zy gracelyk ? Mevrouw , die u , zo wel als Betje en myn Broêt, hartlyk groet , zeide onlangs, (en er is wat aan, denk ik:) „ Dat alles in het popagtige valt. Eene reguliere fchoonheid , met een ,, zedig vriendelyk voorkomen, is thans niet half ,, zo zeer in de mode , dan een beknopt bak„ kesje , kleine flikkerende oogen , een opge3, fchort neusje , een fpits phifionomietje , een „ trippelende houding , en zelf het magere." Zy voegde er by: ,, dat de geforceerde wys, „ waar op lieden van rang in den Haag , en 3, fcbatryke lieden te Amfteldam leefden, keur* lyk ingerigt wierd , om ons land met zulke „ Poppetjes te bevolken." Nu heb ik naauwlyks plaats genoeg , om myn naam te zetten, c. WEST. ZE-  6"4 HÏSTORÏÉ VAN DEN HEER ZEVENDE BRIEF. Aan den Heer wille.m leevend. vermaarde geleerde heer! \j we zedigheid zal misfchicn eenen tyfel weigeren, dien uwe bekwaamheden u verworven hebben. De roem, reeds door u behaald, beweegt my, aan u, fclioon onbekend, immers zonder naam, aan u te fchryven. Voor weinige maanden zat ik in zeker College naast u ; mooglyk kunt gy u dien Man nog herinneren : immers zo gy u zekere plegtigheid, toen verricht , kunt te binnen brengen. Alles, wat ik u thans fchryf, fchryf ik aan u onder het Broèder&yke woord: 'Lees , en Zwjfgi Reeds verfcheiden jaaren Hond ik op eene der fraai (te Dorpen in ons Vaderland. Aan Profesfor Maatig heb ik niet alleen als Student, maar ook nis Jongeling, veel verpligting, ik leefde gefchikt en ihideerde naarftig. Ik was nog maar twee jaa'ren op de Academie geweest, toen ik zag, dat de voornaamiie ftellingen van dat Systema , 't welk ik eens zoude moeten leeren, onderteekenen, ja bezweeren , itreeden met het gezond menfchen  willem leevëhö: lp fclierivetftand , en des ook met den geöpenbaarden Godsdienst, vervat in de Heilige Schriften, Het was voor my oabegrypelyk, hoe of de rede ,■ niet beneveld door driften , zo verre van de waarheid had kunnen afwyken. Voor zulke afwykiugen $ om zagt te fpreekeri, houde ik De Leer der Drieeenheid# Der Predestinatie, Der Verzoening j Der Eeuwigheid van de ftrajferi i Zo als die Leerftukken, in de Publique Kerk*Ifier te lande, geleerd worden.- Ik huiver by dé opnoeming: myne rede beeft| daar voor te rug. Is dit, zegt zy, de Leer van; Jezus en zyne Apostelen ? word dan een Deïst. Is dit het Euangelie ? verwerp het, en gy zult uwen God eerbiedigen. Veale maanden bleef ik $ al Onderzoekende, by deezé gedagten. Meerder bekend raakcnde' met de' begrippen van andere Ge*' zindhcden , vond ik daar veel redelykergevafelens ^ meer overeenkomftig niet den oorfpronkelykeni Aardsvaderlyken Godsdienst. Ik beftudeerde die j en vond dezelven veel ovcreenkoniftiger met de Goddelyke Schriften. Ik las de beste Oordeelkundigen, en zag , dat onze Grotius de Vader' der redelyke Bybel-Uitlegkunde was.- Ik wier'd tiv desl,' E de§  €6 HISTORIE VAN DEN HEER des een redelyk Christen, offchoon men ons zelf den naam van Christen weigert. Ik ftudeerde volle zeven jaaren, en toen las men in de Boekzaal: dat Ik met volle ruimte was uitgeflooten in ' den ryken Oogst der Kerk. Hoe, vraagt gy, was dat mooglyk ? Het is zeker mogelyk, want het is niet anders. Was de Bevestiger dan Heterodox? Wel gansch niet: en, zo ik hem noemde , gy zond moeten toeftaan' dat de knaap zo Orthodox als dom en heethoofdig is ; ja zulk een licht, als er maar zelden aan Neêrlandsch Kerkhemel bralt. Door dien Eerwaardigen ben ik, onder een glas wyn en een pyp, maar eens wat heel prettig geëxamineerd. Het beviel my zo wel, dat ik nog wel eens zo een examen zoude willen doen. Laat ik u uit den dut helpen. i Myn Vader is Predikant in eene buiten-Provintie, en berucht om zyne groote rechtzinnigheid, als om andere regt Predjkftocl-deugden. Let Nieuwe is by hem zo verdagt als verfoeid. Hier om hield hy het zingen dcr Nieuwe beryming, zo lang cioenlyk, uit de Kerk; offchoon hy, 20 als Dominé Comrie, de boeren niet vertelde, dat hy de mimen van Datheen nog met hun in den hemel hoopte te zingen. Hier toe had hy te veel gemoedlykheid. Myne Moeder is eene (hikte, zuivere Lampiaanfche Matrone. Myn Vader is zeer coïericq; myne Moeder niet minder üvv pligting eens te gaan by anders denkenden, dan fluip ik, om myne kudde niet te ergeren, de a*gterdeur uit en in; maar nooit ga ik by die, die zich hebben afgefcheiden : zo zot ben ik niet. Ik zie ze ook ongaarn in de Kerk. Zy hebben te veel een oog in 't zeil; en hun toe te roepen: Mundus vult decipi, zou zich daar (legt laatenhooren , al wierd my al eens niet toegeroepen : decipiatur ergo ! Ik weet wel, dat zy my om myne groote omzichtigheid weinig achting toedraagen, hoe veel fmaak zy ook in my als een Man van ftudie en fmaak hebben. Mooglyk zult gy my, al was het maar wel ftaans. halve, vraagen : Kan dit beft aan met de pligt van een eerlyk Man ? Handelt gy in doezen braaf; hebt gy vrede met u zelf? Wat zal ik zeggen? Zullen wy de Kerk reformeeren, dan hebben wy lieden van uwe bekwaamheden hoognoodig. —— Hierom dan zal ik niets voor u verbergen. Het kan niet anders. Dit Helt my, dit 'moet u eens gerust Hellen. Gy moet my niet alleen bcfchotiwen als Mensch, maar als een Mensch, dat fn veele betrekkingen Haat met anderen; als Zoon moet ik myne Ouders niet van verdriet doen fierven; als Man en Vader moet ik voor myn huiskouden zorgen, Zyn dit ook geene pligten? „ Is  fcf HISTORIE VAN DEN HEER IS hy' die ^ huishouden niet bezorgt, niet erger dan een Ongeloovige ?» Moet ik eene Leve Vrouw, moet ik onnozele Kinderen berooven van een zeer fober Tractement, en overgeeven aan gebrek, en al de verachting, die behoeftigheid overal verzeilen? Weet ik, 0f men my in eene andere Gemeente zal ontfangen? Kan ik dat veilig onderzoeken? Kan ik, zonder daar zeek'er van te zyn, myn affcheid neemen, al woogenandere phgten eens weiniger by my ? Stel u eens bedaard in myne plaats. Bedaard, zeg ik. Want Jk verkies geen Enthufiast tot mynen Rechter. Myn bloed kookt niet meer in myne aderendie tovery is verdvveenen : zelden duurt die koorts nog, als men reeds in de dertig jaaren heeft, en zich meer ophoudt met denken dan verbeelden. Zie hier eene der pynftillende middelen. Voor eerst, niemand heeft de magt om te zeggen: dit zult gy keren, m mets anders. Doet men dit? dan moeten wy ons daar tegen verzetten; indien het geen men wil, dat wy leeren zullen, ftrydt tegen het Godlyk bevel. Nu zult gy mo0gIyk «eggen, » goed, maar als gy evenwel belooft „ iets, wat ook, te leeren, en gy weet, dat gy „ daarvoor, en daar voor alleen uw Tractement krygt, dan moet gy, wilt gy een eerlyk Man „ blyven, dat iets leeren , 't welk gy belooft „ hebt te zullen leeren; want het is een vrywij», lig door u aangegaan contract; verbreekt gy dit,  WILLEM L E.E V E N D. 7? ,, dit, en laat gy u evenwel betaalen als of gyhet „ hield, dan zyt gy een flegte kwant. . ." Niet zo haastig! Laat ik u de zaak eens in een ander licht voordellen. Stel eens, dat gy tot my zeide : „ zo gy be„ werkt, dat ik zeker Gefchrift van dien Heer, „ die daar woont, eigenhandig gefchreeven, voor ,, drie uuren heb; dan zal ik u zo veel tot uw „ belooning daar voor geeven ; maar gy moet „ den weg, dien ik u zal opgeeveu, volgen, en ,, geen anderen. Het .flaat daar negen uuren: ,, kryg ik het een kwartier laater, en hy woont ,, drie tfuren van my af, dan is het voor my van „ geen het minfte gebruik." —-— Stel , dat ik den voorflag aanneem , maar my, van een veel korter weg bedien , waar door ik het gefchrift zeer zeeker voor den beftemden tyd kan leeveren. Verdien ik in zo een geval myn loon niet? Tegen my is gezegd: „ als gy uwe Boeren in „ den hemel kunt brengen, zult gy 's jaarlyks „ voor die leverantie zes honderd en vyftig Gui„ den, nevens nog eenige kleinigheden genieten. Deezen weg moet gy infiaan; van deeze mid„ delen moet gy u bedienen; neemt gy dit aan?" Ik zeg: ja; en dat wel van ganfeher harten. — Maar ik ben er beter agter; ik weet een weg, die regt uit regt aan loopt; ik weet middelen, die njet feilen; ik breng er myne kudde, Zy komen daar  "3 HISTORIE VAN DEN HEER daar zy weezen moeten. Ik voldoe des aan het groot oogmerk; en ontfang met veel ruimte myn falaris. Laat ik u al eens toèftaah , dat ik eene Politique misdaad bega; hoe veel weezenlyk en ver voortloopend kwaad koom ik dus doende vóór! Overweeg het geen ik als Zoon, als Man en Vader gezegd heb. Bedenk , welke twisten , en Kerkgei'chillen ik voorkoom; hoe ik alle ergernis , daar uit ontftaande, weer; hoe alles in rust en domme fluimering blyft inllaapen.; en aan de vyanden des Ëuangeliums geene geleegenheid gegeeven wordt, om met ons allerheiligst Geloof te fpotten , of op ons een zweem van belachlykheid te werpen! — Zo veel goeds werkt myne voorzichtigheid uit; ëh wie wordt geërgerd ,. benadeeld? Wipfbd nbb loov ipHM .« Ondertusfcheu geef ik myne Toehoorders gezonder begrippen. Ik predik het Euangelie met aangenaamheid, en dat alleen door voorzichtig my te bedienen van cenige dubbelzinnige uitdrukkingen; de uitlegging daar van aan het oordeel der kundigen overlaatcndc: met het dommer gedeelte des Volks is> niets te beginnen,, i Maar, bega ik nog wel eens, ifriijt cjafprookeii., eene Politique misdaad? 't Is waar, ik voldoe niet aan myne belofte; maar ik doe veelmeer. Jk beloofde valschheid te keren , onder^efchoven Leerftelfels te verdeedicen, en ik leer waarheid , ep volg  WILLEM LEEVEND. J§ volg geenen regel dan dien van Jezus en zyne Apostelen. Ik ondermyn een valsch fystéma, en voorbereide de Menfchen tot de Leer des Ëuangeliums. Het is des billyk, dat ik myu armzalig Tractcmentje ontfange. Mooglyk zult gy my beklagen, en zeggen: „ myn Vriend, ik beken, dat uwe omftandighe,, den moeilyk zyn; evenwel volg het voorbeeld ,, van weinigen ga over tot eene andere ,, Gezindheid in de Christen • Kerk. " On- noodig: ,, die gezond zyn hebben geenen Medi„ cynmeester noodig, maar die ziek zyn." Daar hoort men waarheid, en zelden dwaalingen; immers geene, dan voor zo verre zy hem die fpreekt bevallen; men bant er niet; men dryft er niet uit, als men die voor gedagten van feilbaare Menfchen houdt; zy ftaan in geen verband met het itelzel der waarheid daar geleerd. Neen , allerbekwaamst Jongeling: „ de PubliqueKerk moet in de Kerk gereformeerd worden." Ter bereiking van dit Godvrugtig oogmerk, heeft men bedaarde Erasmusfen , denkende Grotiusfen , gemaatigde Melanchtons uitmuntende Wil¬ lem Leevends noodig; geene heethoofdige Luthers, driftige Husfen, onvoorzichtige van Pragen; om hunne foortgelyken in ons Vaderland niet te noemen. Eene bede hebbe ik nog te doen ; zy is deeze : by al, wat u dierbaar , by al, wat u heilig is, word in de Publique Kerk Predikant; in»  Ss HISTORIE VAN DEN HEEIt indien gy van herten gelooft, dat Jezus is de Mesfiasi Onuitfpreekelyk veel nuts zult gy, met zulke talenten uitgerust, kunnen doen ! Wy, bedenk dit wel,wy moeten ondermynen, fels wy niet kunnen afbreeken. Wat fchaadt het, door welke middelen wy het Gottisch Gevaarte van Scholastique Dwaaiingen om ver haaien, als het ons te doen is, om op deszelfs puinhoopen een beter gebouw te nichten ? Laaten onze oude Styf hoofden eerst in vrede ontflapert; dan kunnen wy allen, die nu verborgen zyn , de handen in een flaan. Gy komt nu reeds by ons, hoe jong gy zyt, in aanmerking. Geloof my, gy zult ih de Kerkelyke Historie orizes Vaderlands eene Epoque maaken. Spreek maar niets van uWe gevoe* lens ; vooral fchryf niet! Wérk voor het aaftftaai> de; dan zidt gy ook eens met volle ruimte worden uitgeftooten. Met de grootfte achting en verwondering over" tiwe ongemeene talenten, noem ik my Uw Vriend j AGT-  WILLEM LEEVENÖ. $1 AGÏSTE BRIEF; De Heter willèm leevend aan deh Eer* waardigen Heer * * *. GELEERDE HEEr! ^dtyne verwondering over den inhoud van deh Brief, dóór u aan my gezonden, is zeer groot.' Hoe kon zo een voorzichtig Man befluiten, om my, zo weinig by u bekend, zulk een allergewigtigst geheel mede te deelen ! Hou u echter' van myne geheimhouding verzeekerd : ik weet, wie gy zyt, doch wil het niet weeten; daarom zal ik in het affchrift, dat ik van deezen Brief maak, uw naam niet invoegen. Gy hebt my vertrouwd, en dit fielt my buiten ftaat, om u daar immer berouw van te doen hebben. Indien gy my niet in uw vertrouwen had genoomen ,■ dan zoud gy my een zeer groot verdriet gefpaard hebben : het is dit, ik zoude dan niet hebben geWeeten, dat er alweer een ecrlyk Man minder is, dan ik my gevleid had; en dit zeker grieft een' Man, die zo gaarri Wel denkt over zyne MedeMenfchen. Hoe weinig verleidéns hebben nu «~ we breede lofredenen; zy zyn my zelf verdagt ï Ik weet ook wel, dat ik die niet kan verdienen. Wié DEEL. F tJit'  8ï HISTORIE VAN DEN HEER Uit deeze ronde inleiding, zult gy wel begrypen, dat ik met u magtig in manier van denken verfchil. Ik acht het naauwlyks der pyne waardig, u daar de redenen van te zeggen. Evenwel, de achting, die ik heb voor uwe bekwaamheden, dwingt my om u te zeggen, welke bezwaaren ik tegen u inbreng. In zo verre wil ik uw Vriend zyn. Ik zal ernftig en bedaard fchryven: mooglyk heeft dit wel eenigen invloed op u, indien het ten minften waar is, dat gy eenige achting voor myn oordeel hebt; hoe verrukt zou myn ziel zyn , zo ik u van gedagten deed veranderen; hoe zoude ik my voor uw Vriend verklaaren, als gy uwen rang van een eerlyk Man handhaafde! Ik ben nog jong, en laat my op myne Menfchen - kennis weinig voorftaan; maar my is echter bekend, dat men wel eens bewyzen, die ons zelf niet voldoen, voorwendt, om eene zaak, die wy willen rechtvaerdigen, eenigen fchyn te geeven; en dat wy eindelyk de dupe van ons eigen vernuft worden. Dit gaat gemakkelyker, naarmaate wy meerder gevat zyn op de bedriegelyke fluitredenen eener fpinnewebbigc Schoolfche Logica. Dit in het oog houdende, zal ik met die befcheidenheid , die een begunstigd Discipel van den braaven Profesfor Maatig betaamt, uwen Brief beantwoorden. Vergeef my des, als ik u wat lang ophoude; ik heb de kunst nog nictfixom, mer weinige woorden, veel te zeggen. 3N  WILLEM LEEVEND. 83 Wat verwagtcn alle braave verftandige Menfchen van een eerlyk Man ? Dit is het minfte: dat de eevlyke Man nooit (preekt tegen zyne gedagten. Ik (preek bier niet van een eerlyk Man, die eenige oogenblikken onder de magt van deeze of geene drift ftaat, maar van den bedaarden cerlykeu Man, den eerlyken Man, die eenpaarig, zonder vervoering handelt. Maar kom aan , ik zal het woord eerlyk Man eens in de allerruimfte beteckenis des woords opvatten. Hebt gy, toen gy uw examen doorftond , gefprooken zo als gy dagt? Gy zelf zegt: ik heb beloofd valschheid te leeren , eu ik leer waarheid. Gyhebt des uw uitmuntend ampt aanvaard als een veinsaart. Een door eerlyk, doch driftig Predikant Heftig, wist hy dit, zoude kunnen zeggen: gy hebt den Menfchen niet geloogen, maar God*: maar ik vraag u: is het 'ook geoorloofd kwaad te doen, op dat het goede daar uit voortkome ? en gy zelf zult zeggen, neen. Gy leert ook geenzins den Catechismus, het geen gy beloofd hebt; gy leest alleen de Zondagen af, maar gy verhandelt geen eene Grondftclling, die de Gereformeerde Kerk hier karakterifeert, en zy in den Catechismus voor beweezen houdt. Stel het volgende geval. Er komt eens iemand by u, die zeide: Dótniné, ik hoor zo ,, veel praaten van Catechismnsfen, en Confes„ fien j ik hoor de eerfte de Heidelbergfche, de F 2 twee-  ö4 HISTORIE VAN DEN HEER » tweede de Augsbufgfche, of van Hans de Rys „ noemen : wat zyn dat toch voor dingen V Maar „ vooral, wat is toch de Ileidelbergfche Cate3, chismus ? Daar ben ik het meest benieuwd „ naar." Zond gy dan tegen zo een Man zeggen: „ In dien Catechismus wordt ons geleerd, „ dat er maar dén God is; dat Jezus voor alle „ berouw hebbende Zondaars voldaan heeft; dat „ wy Menfchen eenenvryen wil hebben, endaar„ om ook alleen aanfpreekelyk zyn voor onze „ daaden; dat wy allen zullen opgewekt worden 3, en eeuwig lecven ? " Deeze Leerftellingen, dit weet gy zeer wel , karafcterifeeren dit beruchte Boekje geenzins. Gy misleidt des den geenen , die u genoeg vertrouwt, om by u onderrichting te zoeken ; en gy zyt overtuigd, dat gy hem misleidt. „ Gy hebt beloofd den Catechis- „ mus te leeren , voor zo verre die met Gods „ Woord overeenkomt ; gy hebt ook beloofd valschheid te leeren, en gy leert waarheid." Hier, dunkt my, fpinü gy u zelf zo al taamlyk inden war. Is het ook eerlyk, dat men door gebaarden goedkeurt, juist dat geen, 't welk men of verfoeit, of waar mede men den gek houdt ? Moogt gy dit doen, als gy bezig zyt om anderen in den Godsdienst te onderwyzen ? Wordt gyniet betaald voor uwen arbeid? Het Godsloontje is fober, maar de Souverein geeft niet meer ; dit wist gy; en gy naamt evenwel die conditie aan. Mo-  WILLEM LEEVEND. 85 Mogen wy zo verre de fpraak misbruiken, dat wy daar door juist het tegendeel te kennen geeven van het geen wy meenen ? Waar blyft, indien men dus met woorden" mag fpeelen, de trouw, die grondflag van alle Maatfchappyen ? Schaamt gy u niet dus te doen, als gy op den doel der waarheid voor het Volk fpreekt? Moet uw loon u niet in 't aangezicht vliegen, als gy het.omfangt, en gy, in plaats van opbouwen , fchurkagtig ondermynt? als gy listig afbreekt? Spreekt gy, om niet verdaan te worden. Spreek dan gelyk de lloomfche Geestelyken; dit is wel even dwaas, maar echter veel eerlyker. Het Volk is ten minden door den klank gedicht. Maar gy bedriegt uwe toehoorders. Indien gy u nu nog by de eerlyke Lieden durft voegen, dan kan ik my naauwlyks vleijen met de hoop, van u te zullen overtuigen, hoe weinig recht gy daar op hebt. Wat is de reden, dat ik iets belyde ? Immers geene andere, dan om bekend te maaken , wat, en op wat grond men iets Voor waaragtig houdt. Gy geloofde geene der Leerdukken, die den Gereformeerden Godsdienst karakterifeeren; gy laat echter den heiligen naam uwes Gods daar over aanroepen; en uw houding getuigt, dat gy amen zegt. Gy laat u omhelzen door uwe Ouders, gclukwcnfchen door uwe Vrienden; de Kerk ontfangt u, in al de eer en het voordeel der rechtzinnige Leeraars; eii gy lacht F 3 met  #6 r HISTORIE VAN DEN HEER met ditjalles, juist of het eene onfcbuldige aartigheid ware ; waar hy niemand lydt, en die elk vermaakt. Gy bedriegt elk , gy fpot met den Souverein. Zy bezoldigt u, om het fyftema van Dord te prediken; gy belooft, gy bezweert, dit te zullen doen; gy doet net het tegendeel. Weet gy wat; tusfehen ons gezegd, gy zyt een listige fchurk. Is dit wandelen in die adele eenvoudigheid, die eenen Prediker van den Godsdienst der Christenen betaamt? Gy verkeert met zulken, die of ten last, of ten minften onverfchillig zyn; en die, buiten hunne rechtzinnigheid, niet voor u bereekend zyn. Gy ffchuwt eerlyke Lieden, die zich hebben afgefcheiden van eene Kerk, wier Grondleer zy niet voor Euangelisch hielden. Gy noodigt (en dat ftaat u niet vry,) ten Avondmaale zulken, die geene Atteftatie kunnen krygen; ja zelf Lieden , die gy zeer wel weet, dat niet flegts niet Gereformeerd , maar zelf die geen Christenen zyn. Gy laat een bedilziek onkundig Deist, wier beuzelagtige Schriftjes gy kent en zeker belacht, hoe veel verfchooning gy ook voor hem in zyne te groote galagtigheid weet te vinden; (iets, dat gy niet zult durven ontkennen;) gy laat, zegik, een Deist toe, gedagtcnis te houden van den dood des Zaligmaakers, die in de waereld gekomen is, om ons met God te verzoenen: Vcrlta my wél, omzag ik met God, niet God met ons; ditdenk' beeld  WILLEM LEEVEND. beeld is veel te o'fchriftmaatig, om by my eenig gewigt te kunnen hebben. Eet met hem in uw huis een ftuk brood, drink een dronk wyns, ter gedagtenis van den dood des grooten Socrates. Is hy een eerlyk Man, (maar ik heb wat naauw gezette begrippen van dat fchoon karakter , en breide die veel verder uit dan tot het hebben en houwen,) gaarn zoude ik die plegtigheid met hem vieren. Dit alles doet gy, deed gy reeds veele jaaren; en zegt uw geweeten u daar niets onaangenaams over? Dat een jong, driftvol,door de omftandigheden weggelleept, weinig onuerweezen Mensch, dat in al de druktens eener oproerige waereld leeft, niet altoos de ftcm van zyn geweeten hoort; dat hy een ondoorzoekend geweeten een gerust geweeten noemt, dit begryp ik; maar! dat een Man van uwe jaaren, uw doorzicht, In uwe afzondering, een listig gevormd plan, koelzinnig, ja met eigen zelfvoldoening, blyft volgen; een Man, die denkt, die niet fpreekt , dan om te leeren en te (lichten; een Man, wiens hoofd - bezigheid hem bepaalt by God! by dood en eeuwigheid daar over beeft myn hart. Gy wendt echter zekere gerustheid voor: willen wy den aart dier gerustheid eens onderzoeken ? De groote kenner van Menfchen en zaafeen, Saiomon, zegt: die in oprechtheid wandelt, wandelt zeker. Die in oprechtheid wandelt, behoeft huiF 4 ten  88 HISTORIE VA5I DEN HEER ten zich geene gcriistftcllcnde redenen te gaanzoe? ken. Zyn verlicht geweeten , zyne bedaarde zielsr gefteldheid getuigen hem, dat hy in oprechtheid wandelt. Het angstvallig uitzien naar redenen voor ons doen of laaten toont reeds, dat er iets niet richtigs gedaan is. Als ik eens weet, dat ik zeer zeker op den regten weg ben, vraag ik niet geduurig, ben ik wel op den regten weg? Als ik weet, dat ik een ftuk gouds , 't welk eens den toets doorftond, by my heb , leg ik het niet geduurig weêr op de fchaal. In het eerfte geval flap ik yverig voort, om myn doel te bereiken ; in het tweede, maak ik het allerbeste gebruik van dien fchat. Gy zegt dan voor eerst: men moet de Kerk In de Kerk reformeeren. Dit is reeds tot verveclems toe herhaald, en kan op de lyst der Loei communes geplaatst worden. Goed! Hervorm de Kerk in de Kerk; handel flegts eerlyk, kom er voor uit. Een Hervormer, zonder moed, maakt zyn eigen zaak verdagt, en vordert nooit. Om dien moed te bezitten, behoeft men noch zo onvoorzichtig te zyn als Hui - noch zo opftuivend als een eerlyke ruwe Imker; men behoort echter zo braaf te zyn als Erasmus, en zo goedwillig als Melanchton. Bedenkt gy ook wel, welke Kerk gy Hervormen wilt? De Hervormde Kerk zelf: 't is die Kerk, waar van gy getuigt hebt, dat zy alleen de.  WILLEM LEEVEND. 'de waare Zaligmaakende Leer heeft; wat valt er in zo eene Kerk te hervormen ? Men fmaalc zo veel men wil op eenen beminlyken Erasmus; men fchempe op zyne zagte tot lafheid overhellende gefteltheid; die zelfde Erasmus durfde echter de dwaalingen der Roomfche Kerk aantasten , en dat wel openlyk; en dat wel met de uitmuntendfte» wapens, die het gezond oordeel, de fmaakclykfte boert, en een heilig leven kunnen aanvoeren, Hy, die wel eens zeide: als de waarheid oproerig is, haat ik haar, wierd zo wel de geesfel als de glo-» rie derMunniken; en gy weet, dat ditgefpuis, getergd zynde, niet te verachten is, Hy kwam er voor uit, dat de Kerk hervormd moest worden. Maakte hy daar van, geduurende zyn geheel leven, niet zyne voornaame bezigheid ? Zyn vernuft, zyne oordeelkunde, zyne groote geleerdheid wierden tot dit uitmuntend einde altoos aangewend; ook als hy domheid en ontucht met fchorpioenen ftrafte. Waar in beftaat nu uwe Hervorming? Daar in: „ dat gy zulke waarheden, die gy, als alleen Za,, ligmaakend zynde, belceden hebt, verraader„ lyk ondermynt; daarin, dat gy Leerftellingen , „ die gy als zielfchaadelyk hebt afgekeurd, en „ beloofd hebt uit te roeijen, onder de hand be„ gunstigt, ja, uitbreidt." Laat ik eens onderdeden, (hoewel, dit is uw geval nift, ) dat gy , toen gy uwe Belydenis F $ deed,  $0 historie van den heer deed , ter gocdertrouw handelde, maar dat gy na* derhand gezien hebt, dat andere Christen-Gezindheden veel zuiverder de Leer des Euangeliums predikten ; dan bjyft nog de vraag: fchikt de Souverein van den Lande u dan uw Tractement, (hoe groot, of hoe klein dat zy, doet er niet toe; gy wist, hoeveel zy geeft,) om daarvoor m haare Kerken de veroordeelde gevoelens der andere Christen - Leeraars in te voeren? Doet zy het? Kom er voor uit. Gy weet beter, en tevens, dat indien uwe verraadery ontdekt wordt, die zelfde Souverein u zoude yerfreeken van de bezolding; vermits gy uwe belofte breekt. Als een dief kon zy u te recht (lellen; want gy neemt geld naar u , waar pp gy geen het minlle recht hebt. En zoud gy, in zo een geval, over onrechtvaardigheid, over vervolging kunnen klaagen? Dit zeker heeft te weinig fchyns, immers by Menfchen, die wé) denken, en wél doen; zy zoude u (lra(fen, niet om dat gy leert, het geen gy voor waarheid houdt, niets minder ! Getuigen zyn de openbaare Kerken van alle Gezindheden, waar in elk God dient naar zyn best inzien ; Kerken, die wel degelyk door den Souverein bcfchermd worden, tegen alle geweld en baldaadigheid: maar zy zoude u (Iraflén , om dat gy u hebt laaten beloonen voor het ondermyncn van een Gebouw, 't welk gy behoorde te verrterken; om dat gy dit, onder het plegtig aanroepen van Gods  WILLEM LEEVEND. Qx Gods naam, beloofd hebt te zullen doen. En noemt gy dit nog de Kerk hervormen ? Laaten wy jiu nog eens zien, of gy uwe Toehoorders wel gezonder begrippen geeft ? Gy zelf verdeelt ( en dat aartig genoeg,) uwe Toehoorders in drie rangen. Sommigen zyn zo dom, dat zy niets, van alles wat gy zegt, verdaan, gy hebt Zomerkalanten, en daar onder zulken , die gy, nopens uwe rechtzinnigheid, gerust Helt, door eenige Orthodoxe Kunstwoorden , en den geliefden Kerkgalm; gy hebt Toehoorders , die eveneens denken als gy. Wie van deezen krygen nu gezonder denkbeelden van God en Godsdienst ? Zeker , geenzins de eerfte foort. Zy verftaan u niet; zy kunnen u niet verftaan. Deeze Menfchen leeven en derven des in die onkunde, waar in gy hun gevonden hebt. Deeze Menfchen grenzen zo naar aan het Dierenryk, dat zy niet voor uwe verantwoording komen. De Inbeelding is by deeze Lieden verftand; de vooroordeelen zyn de richters hunner bedryven; hunne zeeden zyn zo grof als hunne fmaak; hunne genietingen zyn geheel zinlyk. De tweede foort wordt door u bedragen; om dat gy fpreekt zo als zy gelooven ; zy gelooven, en moeten gelooven, dat gy denkt, zo als zy denken; gy yerfterkt hen dus in hunne dwaalingen. Twee groote dcelen der Toehoorders blyven des onhervormd. Het overige zeer klein getal behoeft van u niet te leeren :  ft HISTORIE VAN DEN HEER ren: wat is waarheid? Dit zyn gezonden , die geetien Medicyri-Meester noodig hebben; en zulken te doen Medicineeren-, keurt gy zelf af. Gy zyt des door u zelf geoordeeld, en een onnutte Dienstknegt; blyft gy dit ? nooit kunt gy ingaan in de vreugd van uwen Hcere. Willen wy nu ook eens zien , welk zedelyk kwaad gy door uwe politique misdaad voorkomt ? Vergeet echter niet , dat eerlyklieid en goede trouw bronnen zyn van zedelyk goed : vergeef my deeze noodige herinnering. Gy komt den dood uwer Ouderen voor: fraai gevonden! Om hen in 't leven te fpaaren, bedriegt gy hun. Om uwent wil bloos ik. Uwe Ouders zyn ftyf Orthodox; hoe oprechter zy zyn in hunne belydenis, hoe moeilyker voor u het geheele geval wordt; dat beken ik gaarn , en dit is nog de beste verdeediging, die er voor u te vinden is. Echter maakt men van het befterven des afvals eens beminden Zoons veel meer geruchts, dan met de waarheid en ondervinding ftrookt. Geen Vader, zo veel ik weet, kreeg daar eene Beroerte van; geene Moeder beftorf zo eene verandering in haars Zoons denkwyze; ook niet al wordt die Zoon Leeraar by andere Protellantfche Gemeentens. In 't eerst verwekt dit wel cenige verwydcringen , moogelyk eenige hardigheden; maar van onterving, om eene misdaad van deezen aart, hoorden wy, zo ik het wel heb, nog nimmer.  WILLEM LEEVEND. Bier. En indien de kwaadaartigheid al eens zo verre ging, dan vertrouw ik, dat de Souverein, in een land van vryheid en recht, wel in ftaat zoude zyn, om deeze verkeerdheden buiten effect te ftellen. Eene vastmaaking van zo veel der nalaatenfchap , als men koude vastmaaken, is wel eens het gevolg; doch wie zou zich deeze onrechtvaardigheid niet, ter liefde voor de waarheid, blymoedig getroosten ? Vrouwen zelf weeten wel eens, terwyl zy zich met verontwaardiging daar aan ftilzwygend onderwerpen, Mannen een voorbeeld te geeven; en gelooven, dat zy dan nog niet meer dan in oprechtheid wandelen. Doch, als zo een Zoon of Dogter zich van de publique Kerk affcheidt, en zich in allen opzichte pligtmaatig en dankbaar gedraagt omtrent Ouderen, nuttig poogt te zyn, en zy waarlyk voor God, en die welken hun kennen, gemoedelyk leeven; als men niet doldriftig verdraagzaam is, als men niet onverfchillig wordt, geen party aanhangt, overal daar gepredikt wordt gaat, en Avondmaal hoüdt by die Christenen, met welken men het naast overeenkomt, dan komt by tydverloop alles wel wéér te recht. De Natuur wordt gehoord, ook als de Orthodoxie fterk fpreckt. De afkeer van zo een Zoon of Dogter, uit drift gebooren, verkwynt, en verkeert in medelyden ; dit medelyden wint en verzagt het hart. Och, (zegt de vertoornde Vader,) het is myn kind! dit is het c ' eenfa  94 HISTORIE VAN DEN HEER eenige geval, waar in het tegen my opftond; het dwaalt; God kan het te recht brengen: Alle ongenoegens wyken : de verzoening volgt wel rasch: Maar Rel eens, dat de uitkomften min gundig zyn, blyft het daarom minder uw pligt, eerlyk te handelen? Staat het aan uwe keur, is het iets, dat gy doen of laaten kant, uw geweeten te volgen ? Moet gy niet zo wel waarheid als deugd prediken ? Ik weet het, myn Heer, daar zyn fchrikkelyke Menfchen! Niet veele jaaren geleeden derft hier, hier in onzer beider Vaderftad Amdeldam, eene Moeder , onverzoend met eenen fnikkenden ongelukkigcn Zoon, dien zy onterft, om dat hy, tegen haaren wil, een deugdzaam Meisje van goeden huize, zonder geld, trouwde. Zy weert hem, zyne knielende Vrouw, zyne twee onnozele Kinderen , met dervende handen van zich af; zy derft, en ciruischt onverzoend in het Gericht van den Almagtigen De pen valt my uit de hand. Maar zulke gr indien ~y,v, 6 vreugd, zeer ongemeen : Natuur brengtMonfiers voort; deez'Moeder was er een'. Gy verhindert hier door veel moeilykheden enz. Maar welke moeilykheden zyn er ondaan, toen onlangs twee Proponenten, of eigenlyk Studenten,  WILLEM LEEVEND. 95 ten, waar van een zelf in het Staaten-Collegia gewoond had, tot andere Gezindheden overgingen ? Gaande de eene by dc Remonftranten, en de tweede by dc gemaatigde Doopsgezinden het Predikampt waarneemen. Toen, voor meer dan dertig jaaren, zeker nog leevend Predikant, door allerlei treekenen bcdriegerye», zich in de publique Kerk wilde handhaaven, en eindlyk den rug keerde aan zyne beste Vrienden in die Kerk; wat zyn er toen geheele Bibliotheeken van Schot- en Laster- Schriften uitgekomen ! Geen braaf rechtzinnig Predikant zal u haaten , om dat gy met hem in denken verfchilt; zo gy maar, als een eerlyk Man, daar voor uitkomt. Geen Profesfor Maatig , geen Dominé Veldenaar , zullen u met kleinachting bcfehouwen; maar onoprechtheid is altoos verachtlyk; en in eene zaak van zo veel gewichts, is zy onverantwoordelyk. Beide deeze Mannen prediken het welverklaard fystcma van Dord. Met uwe Jefuitifche onderfcheidingen van Politique en Zedelyke misdaad bemoei ik my niet. Uwe -eloges, hoe voldaan ik ook over my zelf ben , zyn voor my niet gevaarlyk. Indien ik eene Epoque in de Kerkelyke Historie moet maaken, zulks zal niet zyn ten koste van myn eer, of geweeten. Myn eer, myn hart, myne gedagten zyn de mynen : verftaat gy deeze hartige faal ? . iv/laha iii bteisJW tsm wcin wu '/»  Jltf HISTORIE VAN DÈN HEER Ik weet, dat gy bekwaam , geleerd ^ onbenV pelyk zyt; uit dien hoofde neem ik belang in a* God zal oordeelen; maar wee u, indien gy, uit waereldfche belangen, tegen uw licht blyft aankondigen* Breng zulk een fmaad niet over den besten Godsdienst , ,my als nog bekend. Zo u de vrede uwer ziel dierbaar is, bedank voor uw ampt; neem, zonder opfchudding te veroorzaaken , een eerlyk, bedaard, gemoedelyk affcheid; ga dus uit eene Kerk, wier karakterifcerende Leerftellingen gy verwerpt. Vervoeg u dan, openlyk en niet onderkruipenderwyze, by die Gezindheid, waargy alles moogt leeren, zonder ergens dan aan het Euangelie gebonden te zyn. Men zal zeker een eerlyk verftandig Man, met zyn Huisgezin , voor behoeftigheid bcwaaren. Gy zult rust in uw geweeten hebben, en uwe talenten op de beste wyze aanleggen. Ga niet voort met u te verwyderen van zulken, die met u het zelfde denken, en tegen wien gy niets kunt inbrengen, dan dat zy eerlyker gehandeld hebben dan gy : zie er alleen uit , dat. de Souverein niemand om zyne dcnkwyze verfteekt van vast bepaalde voordeden. God heeft myne familie met goederen gezeegend ; ik hebbe vermogende Vrienden: ik wil overal, meer door daaden dan Woorden , uw Vriend zyn. — Verkiest gy dit Biet, fchryf my dan nooit meer; want ik zouile om niets ter waereld in Briefwisfeling gewikkeld  WILLEM L È E V E N Ö. keld worden , met een Man van uw geveinsd karakter. Uw Naam blyft by my een geheim. Zo rascli ik deczen geeopiëerd heb, zat ik hem' eigenhandig adres geeven. Ik ben, is het moog* XJw geneegene Vriend en Dienaar, WILLEM LEEVEND- VI. DEEL. G NE-  $8 HISTORIE VAN DEN HEER NEG EN DE BRIEF. Mejuffrouw ch'ristina helder aan den Heer paulcs helder. waarde broeder.' JD)at een Brief van mynen waarden Helder, wat hy dan ook goed moge vinden daar in te zetten , my aangenaam is, daar van kunt gy zeer gerust zyn. Dat gymy, in zo vecle maanden , niets fchreef, verwonderde my zo zeer niet, als het my wel bedroefde. Ik ken myn Broeder; ik weet, dat, welke gebreken hy zich ook moge inbeelden niet te bezitten, hy echter altoos fukkelde aan eene vry heevige ftyf hoofdigheid, die hem doorgaans belet te zeggen: toen ik dit deed, had ik ongelyk; en dat wel, wanneer zyn eigen hart hem dit herinnert. Dat myn laatfte Brief u niet zo wel beviel, als alles, wat ik u ooit gefchreeven heb, geloof ik; doch dat fpyt my recht: want wees gerust, Pauwtje, dat ik u nook eenen Brief gezonden heb , die zo nuttig voor u zyn moest, dan juist die Brief. Ik voorzie, dat deeze, hoewel met het beste oogmerk gefchreeven, en om my zelf te rechtvaardi. gen, u niet veel welkomer zal zyn. Poog echter dien met wat meer voordeel te leezen. Gy  WILLEM LEEVEND. $)§ Gy weet, dat ik noch kwalykneemend , nock fiyfzinriig ben; dat ik zeer gefchikt ben, om u* wen goeden raad (trouwens dien van anderen, voor wie ik achting heb,) met dankbaarheid aan te neemen en te gebruiken. Maar ik fta met dit alles niet toe, dat myn Broeder eenig gezag over my heeft , al ware hy ook twintig jaar ouder dan ik, en al had hy zesmaal de geheele waereld oragcreist. Niemand dan zyne en myne tedergeliefde Ouderen hebben dat geëerbiedigd recht omtrent my; en dat recht hebben zy, zo veel ik weet, niet op u overgedraagen. Wilt gy my, uit broederlyke liefde, vermaanen , waarfchuwen , te regt helpen; ó dit is uitneemend vriendlyk, mids dat ik u dien dienst op dezelfde wys moge vergelden. Deeze voorwaarde is zo billyk, dat er geene weigering op vallen kan: ik ga er my naar fchikken. Geloof niet, Broertje, dat, offchoon gy niet fchuldig ftaat aan zulke ongeregeldheden , die fterk in het oog vallen , gy echter kunt zeggen: wie overtuigt my van gebreken! Uw Brief verfterktmy in die gedagten Laat ik oprecht handelen, terwyl ik u uit dien Brief beoordeel. Kendé' ik uwe hand niét*, ik zoude moeten gelooven ,• dat niet myn Broeder dien had opgefteld, maar wel een hoogmoedig, met zyne eigen deugd wonderbaar ingenoomen, koelzinnig, eigenwys, onbarmhartig Man. Moet die Brief my des niet beG a dree-f  ICO HISTORIE VAN DEN HEER droeven? Gy verhaalt, op eene zcgepraalende, lpottende wys, daar eene behandeling in, waar over gy u behoorde te fchaamen, vermids zy u zeer ten onëere ltrekt. W'aarlyk, Pauw lief, ik heb met den Heer Leevend niets uitdaans; maar moet men aldus eenen Vriend zyner eerde jeugd ontmoeten; een Vriend, dien men in zo een vernederden daat aantreft ? Zyt gy zo drikt deugdzaam, zo wonderlyk naauwgezet; wel, dan moet gy my bedanken voor de gedegenheid , die ik u thans geef, om uw eigen hart naauwkeurig te onderzoeken. Eerst vraag ik u dan, (maar gybegrypt, dat ik verre ben van u thans gerechtvaardigd te vinden, met opzicht tot uw voorgaand liefdeloos beoordeelen van uwen gcwcezen Vriend,) en dat óók als eene Züster, dien hartlyk liefheeft, of een Jongeling, die op eenen zorgelykcn doolweg geraakt is, die zich nu eenigzins genoodzaakt ziet, óm zynen tocvlugt tot het fpcl te neemen, een voorwerp van fcherts en fpotterny is ? Geeft het ook een goed welgeplaatst hart te kennen , als iemand, dien het fpotten zo ounatuurlyk is als het lachen, (en die nu een weinig uit zyne houttiglieid reist,) zo een Jongeling het Heertje noemt. Lat Heertje was altoos veel te groot en te goedaartig, om iimnoi de belachelyke gebreken zyns Vne Istot een onderwerp zynerfchertzery temaaken , hoe bekoorlyk Mama zelf zyn aartig vernuft • ' vindt;  WILLEM LEEVEND. tOT vindt; en gy fpot met hem, nu hy ongelukkig is! Om uwent wil bedroeft my dit. Waarom gelooft gy, dat hy reeds eene meenigte ongeregeldheden begaan moet hebben, om zich daar, en dat in zo eenen Haat, te kunnen bevinden ? Dit uw geloof doet weinig eers aan die Menfchen-kennis, die gy , op uwe gevaarlyke en zwaarwigtige reizen , by een fprokkelt; en ftrekt uw goed hart tot al 20 weinig roem. Is Willem van zyn tiende jaar af uw Vriend ge weest, en kent gy hem nu nog zo weinig, datgy niet kunt begrypen, dat een eenige onaangenaamheid, een eenige ongeregeldheid, hem bejeegend, of door hem gepleegd, fterk genoeg werken kan , om hem te doen belluiten, liever onder de vreemden te zwerven, dan eenen onrcdelyken Stiefvader onder de oogen te komen; dan eene tcdcrgcliefde Moeder in traanen te zien , over een geval, waar van onmooglyk al de fchuld op zyne reekejjing kan gefteld worden '? Ik zal u echter, om u te vergenoegen, de gehecle lyst zyner ongeregeldheden, voor zo veel my die bekend zyn, fchryven. Oordeel dan zelf. Het kan den armen Jongeling niet benadeclen by u, die hem reeds zo ftreng hebt veroordeeld. Weet dan, dat de edelmoedige, de gevoelige Willem Leevend, jot bezwykens toe, treurt over het affterven zyner geliefde, tedergeliefde Lotje Roulin. Ik weet niet, of gy deeze droefheid. zultgeG 3 lie-  104 HISTORIE VAN DEN HEER lieven te plaateen by de onaangenaamheden, die hem ontmoet zyn, of by de ongeregeldheden , die hy gepleegd heeft. Dit zal zeker afhangen van den min of meer agterdogtigen luim, waar in gy, als gy deezen leest, zyn zult. Het zy dan, al 20 als myn Broeder zal verkiezen, of eene ongeregeldheid, of eene onaangenaamheid; hier in, in deeze doodelyke droefheid, ligt toch het eerfte roerzei van alles, wat er gebeurd, en niet in allen deele te pryzen is. Dus is dit toegegaan. Door zyne droefheid in gevaar geraakt, om tot eene doodelyke melancolie te vervallen, raadt men hem het bywoonen van gezelfchappen. Daar raakt hy aan 't fpeclen; dit verwydert hem eenigzins van zyne treurigheid. Hy drinkt een glas wyn; het doet hem goed; hy herhaalt het; maar is noch fpeeler, noch drinker. Hy ontmoet eindelyk, in een gezelfchap , van Goudenftein; die hoont hem, die laftert zyne dierbaare overlee d ne Lotje. Hy trekt, om zich te verweeren , en doet een on gelukkigen (loot, die den baldaadigen beleedigerhet leven kost. De zeer te beklagene jongeling vlugt, onvoorzien van alles. Zie daar alle zyne misdaaden; immers voor zo verre ons die bewust zyn. Al, wat er meer van verteld wordt, zyn uitftrooizels van leugen en laster: of zy veel aaudagt verdienen, kunt gy bezeilen. Nu volgt het Tooneel in het Logement, dat gy al vry leevendig befchryft! zonder aandoening van  WILLEM LEEVEND. IO3 van droefheid kan ik het echter niet leezen. Zelden haal ik plaatzen uit de Heiligefchriften aan , en nog vreemder ben ik, van die op de daaglykfchc voorvallen des levens toetepasfen: ik moet echter thans zeggen, dat ■, indien de groote Leeraar deiChristenen, die, wat men ook moge denken, dc uitmuntendfte aller menfchen geweest is, by uw beider gefprek zich bevonden had, de arme zondaar Willem Leevend ah Vriend meer gerechtvaerdigd naar zyn huis was gegaan , dan de naauwgezette Helder ah Vriend naar het zyne. In gevolge van uw voordel , oordeel ik over uwe verbaasdheid , toen gy uwen geweezenen Vriend daar ontdekte. Ik deed zulks , voor ik nog uwe verwondering daar over geleezen had, Maar hoe verre weekt gy toen af van dat geen, 't welk een gevoelig godsdienftig man in zo eene omdandigheid zou gedaan hebben , indien hy toen wel had overdagt, wat hy deed! . . Lieve Broeder , laat ik u mynen dyl eens mogen Iconen! in deezen kan dit nuttig voor u zyn. ,, Oordeel, „ lieve Chrisje ,, over myne verbaasdheid ! Ik zag „ myu Vriend Leevend; ach, myne waardde , „ wat was hy reeds vervallen , bleek, ongedaan , „ degt gekleed; in een, zeker uit nood gekoot ,, zen , gezclfchap , waar in hy waarfchynelyk ,, uit verlegenheid fpeelde, om te beproeven, of „ het lot hem gunftig zyn zoude: dit alles trof „ my tot in het binnenst van myn hart, Het geG 4 11 vaar^  f04 HISTORIE VAN DEN HEER „ vaar , waar in hy zich bevond, om zyne zede,, lykheid te verliezen , zyne bcginzels, ja zyn „ geluk zelf onherdclbaar te verwoesten , deed „ my beeyen. Ik dagt niet meer aan eenige ver„ Ichiljeh, aan het geringde misverdand, dat er tusfehen ons plaats had; aan de oorzaak, waar „ door hy in zulke droevige omdandigheden ge5, komen was. Ik zag Willem Leevend , den ,, lieven , den ecnigden Vriend myner vroegde ?> jeugd ; hy was ongelukkig ; hy moest gered ,, worden. Ik ontmoet hem; ik weet myn pügt. Alle de genoegens , met hem gefmaakt, hernieuwden zich voor my; alle de kleine onaan„ genaamheden, die er ontdaan waren, fmarten ,, my op het leevendigde. Hy had, tcrwyl ik „ dit alles voelde, reeds eenige traanen aan myn ,, hart uitgeweend. Ik dwong hem, om met my „ naar myn Logement te gaan; vroeg niets van „ alles, wat hem toen bedroeven of befchaamen „ kon. Lieve Willem , zeide ik , ik ben uw „ Vriend; meer kondeik niet uitbrengen. Blyf „ by my, meer eisch ik niet van u. " Dan zou de ede'aartige Willem Leevend zyn geheel hart voor u hebben uitgefclmd, u alles beleeden hebben , u alle vergoeding gegceven hebben; en gy zond gelukkig genoeg geweest zyn , van uwen Vriend aan de Deugd te hebben wedergegeeven. Hoe ben ik te leurgedeld: niets van dit alles is er gedaan! Alle deeze edele, deeze zagte aandoeningen,  WILLEM LEEVEND. IO5 gen, alle deeze hcmclfche genoegens hebt gy aan uwen ftröngén ftrocven ernst,aan eene onëUangelifche naauwgezetheid, mogelyk ook aan eenefyne wraakzucht, koelbloedig opgeofferd. Oordeel gy des over myne verbaasdheid! toen ik las, hoe gy deezen redelyken Samaritaan met de zeilde koude onvcrlchillige trotschheid voorby ging , als de waanwyze Priester en Leviet , daar onze goede Meester met zo veel afkeer van fpreekt. Ik heb nog al niet gedaan. Tusfehen u en my moet ik, myn waarde Helder, u nog meer waarheden zeggen. Uw zedig gelaat, uw onberispelyk gedrag, bedekken uwe voornaamfte gebreken dermaate voor hun, met welken gy verkeert, en boezemen zo veel eerbied voor u in , dat uwe Vrienden bevreesd zyn , om , al zien zy ook al eens uwe zwakke zyde, u die aan te wyzen. Gy zyt een dier menfchen, welken zeer zeldzaam de waarheid hooren; gy loopt des groot gevaar om , met alle uwe naauwgezetheden , uwe gebreken tot heblykheden te laaten opgroeijen , die al het braavc, 't geen er in u is, zullen overfehaduwen. Hoe, myn lieve Bro£r,was het toch mooglyk, dat gy, na uwen Vriend te hebben wedergevonden, en dat zo by verrasfing wedergevouden, u kond verledigen, om hem tot een voorwerp van koele fpotterny te maaken ! dat gy hem den Héld van de Historie noemt! Hoor te zeggen , dat hy er met glans afkwam; door te kunnen glimlachen, U 5 (die  136" HISTORIE VAN DEN HEER (die glimlach doet uwe Zuster yzen!) terwyl gy zyn armmoedig yerblyf rond keek. h 't wonder dat een Willem Leevend zich hier door beleedigd achtte? Was het geene beleediging? Geene dievende beleediging? Dit had ik noo* van myn waarden Broeder vermoed. Gy, difiwauwlyks ooit door de grappige invallen uvves geestigcn Vriend tot lachen te beweegen waart; ook dan, als onze uitmuntende Moeder zyne gezegden» met een opgewekt vergenoegen hoorde. En gy zjet echter een Wille» Leevend, eens een Vriend van uw hart, op eenen gevaarlyken doolweg, met een vcrfmaadlyk glimlachen. Ik ben over deeze uwe liefdeloosheid bedroefd! Vreesde ik niet, dat gy over dit uw gedrag wonderlyk wel met u zelfde vroede waart, ik zoude niet onderneemen, om proeven op uw gevoel te doen. De vyf honderd ducaaten , die hy verfpeelde , zyn voor uwe reekening; want, indien gv u terftond als een Vriend gedragen had, Willem Leevend zou zich vervolgens niet wéér aan de ipceltafel gezet hebben. Hy zou uwen raad gehoord, uw voorbeeld gevolgd , en zich ais een braave Jongen gedragen hebben. Gy kent hem; gy weet, hoe gevoelig hy zoude geweest zyn, voor het belang, dat gy in hem ftelde. Hy zou ook, terwyl hy vlugtte, een goed gebruik gemaakt hebben van de middelen , die hy nog bezat , en door een beproefd goed gedrag zich verzoend hebben met zyne  WILLEM LEEVEND. 107 se edele Vrienden en Bloedverwanten. Weet gy dan niet, Helder, dat een goed hart nooit dwaalt, zonder uit die dwaling zelf geleegenbeid ter verbetering te neemen, en deugden te ontwikkelen , dje men niet vermoedde by hem te vinden? Laat ik dit een weinig ophelderen. Een kundig ftuurman begeeft zich op zee, met het oogmerk om zekere Landen te beftcevenen. Onftuimig weer, duistere nagten, ysfelyke brandingen , verborgen klippen enz., doen hem den waaren koers misfen. Hy verzeilt, doch vindt met één een ryk, vruchtbaar, onbekend gewest, befchouwt het, keert naar zyn Vaderland te rug, en maakt hetzelve Eeuwen lang gelukkig, dooide medegedeelde ontdekkingen ; hy gaat met meeleer ten grave, dan hy by mooglykheid, zonder die afwyking, zoude gedaan hebben. Dit voorbeeld zult gy ten vollen bevatten. Leevend verfchrikte, toen hy u zag ; toen moest gy hem hebben aangefprooken, als Vriend hebben aangefprooken. Gy deed dit niet. Is 't wonder , dat uwe buiging met eene fatfoenlyke koelheid wierd beantwoord ? Welk gevoelig mensch kan, by zo eene geleegenheid, eene niets beduidende buiging maaken ? Hoe kon hy toen belang in u ftellen, daar gy in hem geen belang ftelde ? Als ongelukkigen geen hulp verwagtcn , vernederen zy zich nooit tot klagen. Als men koude be-  108 HISTORIE VAN DEN HEER beftraffingcn te gemoct ziet, opent zich het edelmoedig hart nimmer. Zulke vcrwytingen vernederen hem nog laager,dan armoede en kommqr immer vermogen. Dc eenige vertroosting, die hem dan overblyft, is deeze : „ gy, k0cle belpieder „ myner ongelukken , weet evenwel niet , hoe „ groot myne droefheid zy, of waar uit die ont„ ftaat. " Meer of min onthutst, gingt gy naar hem toe. „ Meer of min onthutst! " en sdat naar een geweezen Vriend, die u zo dikwyls met al het vuur der vriendfehap omarmd had, wanneer hy u ergens ontmoette! „ Hy wierd vunr„ rood , en drukte myne hand hartlyk. " En toen zelf kond gy den nog onbedorven Jongeling , den wederkeerenden Vriend, niet ontdekken. Gy zyt myn Broeder, en in veelen opzichte een braaf man , maar nu zie ik u met fmart en ongenoegen. Ik zal my hier over niet verder uitlaaten. Toen gy met hem in zyne kamer trad, zal hy zeker gehoopt hebben , zynen Vriend te zullen weervinden. Het gedrag, daar door u gehouden, is onverantwoordclyk ; en, indien Leevend dit vriendlyk had opgenoomen , dan zoude ik hem niet kennen. Hy kon immers voor zyn befchimper niet kruipen! 'k Zwyg van uwe bytende aanmerking over zyne omftandigheden en karakter. Als gy hem toch niet wilde helpen, zo als een Vriend helpt, waarom toonde gy hem dan, dat  WILLEM LEEVEND. IO9 gy zynen nood zaagt? En wat was er onbefeheidens in uws Vriends antwoord? Is het niet waaragtig, dat een braaf man boven zyn lot verhccveii is? Ik zal niet langer hier op blyven liaan. Dit alleen nog. Gelooft gy dan, dat geen braaf Jongeling éénen verkeerden ftap doen kan ? Kan de nood hem niet tot het fpel geleid hebben, en kan by vervolgens niet genoodzaakt geweest zyn,.om revenge te geeven ? Was het ook een bewys van uwen Godsdienst, het ergfte te gelooven? Indien in deezen uw Godsdienst en uwe zeeden van dén alloy waren, boe wreinig goeds konde men dan van uwen Godsdienst verwagten! Moest Willem des niet befluiten, dat gy niet over hem kond oordeelen ? En verdiende gy nu wel , door hem daar toe in ftaat gefteld te worden ? Gy had al de wegen tot het vertrouwen toegefloten; en toonde, dat gy door bemoei-en heerschzucht gedreeven wierd. Na zo veel fmaads , vraagt gv hem: ,, kan ik u ook ergens in van dienst zyn? " Begreept gy dan niet, dat gy u zelf daar toe onbekwaam gemaakt had? Hy hield des zyne opvoeding zeer wel in 't oog, toen hy u, die hem zo trotseh bejeegend had, door eenen knegt liet uitleiden. En zegt gy, na dit alles, dat gy nu gerechtvaardigd zyt ? 0 lieve Pauwtje, welk een fyne trek fpeelt u hier uwe Eigenliefde! ,, Meer dan ge- rechtvaardigd te zyn, bedoelde gy ook niet." Doet  110 HISTORIE VAN OEN HEER. Doet deeze bedoeling u wel veel eer? Hoe verrukt moest gy geweest zyn, indien gy uw Vriend onfchuldiger gevonden had, dan gy vreesde hem te zullen vinden! En indien uw Godsdienst zo zuiver was ,.als gy u inbeeldde, dan zond gy veel minder uwe eige rechtvaardiging , dan uws Vriends onfchuld gezogt hebben , en zyne te regtbrenging was uwe voornaame bedoeling geweest/ Gy hebt des niet taamlyk wél ^ maar wel zeer liefdeloos over uwen Vriend geoordeeld. Gy vond hem in armoede, gy vond hem aan de Speeltafel; gy befloot daar uit, dat Leevend een flegte knaap, en zonder eenige beginzels was. Of dit wel meer eer doet aan uwe Logica dan aan uw hart, hier aan twyfel -ik zeer iterk. Lieve Helder i hoe kond gy omtrent den Vriend van uwe jeugd zo handelen? Hoe kond gy het denkbeeld draageir, Willem, myn goedaartige edelmoedige Willem ij ongelukkig, is op een doolweg, zonder hem als een Vriend te behandelen, en hier door te winnen ? ■ Uwe Befcbryving van'Zwitzerland treft my; zy heeft my veele ernftige denkbeelden aangebragt; en vuurt myne zucht, om het Menfchen hart te leeren kennen, kragtig aan. Wanneer gy den phifiquen invloed der lucht, en van het hó-oge gewest op u zelf befebryft, vraag ik, ziet gy dan met eenen ook niet, toe veel py afhangt van de zedelyke omftandigheden, waar in gy fi bevindt, of  WILLEM LEEVEND. III of altoos bevonden hebt ? 't Waren immers, myn waarde Broeder, noch uwe poogingen, noch uwe arbeid , die u zulke ernstige verheevene gedagten inboezemden ? Gy zelf deed er niets toe: „ dat gy ernftig wierd zonder droefgeestigheid, te vreeden zonder onverfchilligheid, vergenoegd met de' bewustheid: ik befta , ik denk! dat alle uwe driften veel van haare fcherpte verlooren. " Dit alles waart gy verpligt aan de zuivere lucht, die gy inademde, aan de eerbied-inboezemende tooneelen , die u omringden. Naauwlyks daalde gy af tot de wooningen der Menfchen, of gy waart weder de zelfde Paulus Helder in de magt uwer heerfchende gebreken, ó Myn waarde Broeder, had gy dit bedagt, toen gy uwen Vriend in zulk onwaardig gezelfchap vond, ineen, mag ik zeggen , zedelyk bedorven dampkring Dat gy, na deezen ' gelukkigen invloêd ondervonden te hebben , nog zo over uwen Vriend kunt gaan zitten lchryven, verzeekert my meer dan ooit, dat eene fyne zuivere lucht, zagtef climaat, gelukkiger omftandighedeu , zaliger oort ons, ja, wel goede, edele, ernftige gevoelens kunnen inboezemen , rmiar geenzins onze kwaade Itcblykheden wegneemen. Geloof niet, dat MM m het aan (taande leven geheel andere Weezens zyn zullen, dan wy hier hebben w'itkn worden! Wees veel meer verzeekerd, dat in dit leven alles in verband ftaat met het volgende; dat wy hier  IIS HISTORIE VAN DEN HEER. hier zaaijen, het geen wy in liet onbekende aariftaande zullen oogllen. Hier moeten wy ons aanleggen, tot het geen wy daar zyn zullen. Uier moeten wy dien gelukibtat beginnen , dien wydaar voltooijen. Zo wy onze neigingen hier niet de beste rigting geeven, omtrent dc uitmuntendfte voorwerpen, dan zyn wy ook onbekwaam s zo wel als onbevoegd, om in den ftaat der volmaaktheid gelukkig te zyn. Hoe moet dit ons aanzetten, om de volkomenheid onzer natuur te bellieren. Onze onvergenoegdheid over onze gebrekkige zyde, over al het verkeerde in ons hart en verlland , zal ons ook daar volgen. Betoom des uwe driften, van wat aart zy zyn mogen, of gy zult , met alle uwe uitwendige welvocglykheid , nooit zo gelukkig zyn , als gy behoort te zyn , en ik u toewenfeh, Gy laat u vry wat voorftaan op den invloed, dien gy in de gebergtens van Zwitzcrland onder* vond." Wat deed gy er zelf toe? Niets! Waan'ip roemt gy dan? Waarom gelooft gy, dat gy daarom beter zyt dan andren? Het fchyntucene foort van vergoeding voor begaane verkeerdheden. Onze Mama merkte onlangs iets dergelyks aan, omtrent droeve, doch welmeenende vroome Lieden; ei lieve, Pauwtje ! laat ik u dit eens in weinig woorden mededeelen! ,, Wanneer, zeide Mama, ,, deeze Menfchen iemand verongelykt hebben, „ voelen zy zelf wel, dat zy niet wél doen; dat „ moet  f Willem l e è v e n fi» ïijj ». moet uit den weg; maar zy belyden geen fchuhl i,, aan den beleedigden; en vooral niet, zozyhem ,, voor geen byzonder vroom Mensch houden; ,, 6 daar zyn zy te trotsch toe; maar zy poogen ,, het echter met God zo wat te vinden. Hierom ,,■ belydcn zy Hem eene misdaad, die zy voor den beleedigden ontkennen. Zy oeffenen eens een uitwendig Godsdienftig bedryf te meer. Zy winden zich ook wel eens, door leezen en bidden, op tot Godsdienftige aandoeningen; vervolgens waanen zy, dat zy met God bevre-* ,,■ digd zyn* En deeze naauwgezette vroom» „ Menfchen zyn evenwel Christenen! Zy wee,, ten , dat Jezus Christus gezegd heeft: ver„ zoent u eerst met uwen Broeder, komt dan, offert uwe gaave^ Zy weeten, dat liefde dej, groete wet is; dat bermhartigheid beter is dan i, offerhanden! Zy weeten, dat God ons niet behoeft, dat onze goedheid niet tot Hemraakt. „ Godsdienst zonder liefde is evenwel eene harfenfehim , zo wel als het Geloof zonder de 4, werken. " Ik weet., hoe veel prys gy fielt op het uitmuntend oordeel ee-ner Vrouw, wier befpiegeling betrngting is: doe des uw nut met dce-ze aanmerking. Zy is van Uwe Moeder; het k«ti des uwe eigenliefde niet kwetzen. Ik hoop ook ,• dat gy u thans niet meer inbeeld, u zelf gerechtvaardigd te hebben omtrent uwen Vriend, dijen gy zo verfmaadelyk behandeld hebt. yi.- deel, 11 &  114 HISTORIE VAM DEN HEER Ik zou wel vergeeten deezen Briefte fluiten; maar zy, die door het Menfchelyk hart reist' heeft zo wel het voorrecht, om lange Brieven te fchryven, als hy die den Tour door Europa doet; en dat wel nog te meer, als zy zo zeer des leezers nut bedoelt, als zyne verwondering te prikkelen. Mama heeft my gevraagd, om uwen Brief te leezen: voor haar heb ik geene geheimen, en vooral niet omtrent uwen geweezen Vriend. Zy zal u zelf wel melden, wat zy over uwen Brief en myn Antwoord daar op denkt. Hoe gaarn, myn lieve Broeder, zoude ik u beminnen, om de goedheid van uw hart! Ik vlei my nog al met de hbóp, dat gy niet altoos zo berispelyk denken zult over zulken, die meer te beklagen zyn dan te befcliuldigen. Altoos ben ik Uwe geneeger.e Zuster, cv helder. POSTSCRIPTUM van Mevrouw helder. Hoe weinig, myn waarde Zoon, ttna'afct my de Brief, dien gy aan Chrisje over uwen  WILLEM LEEVEND. llf uwen Vriend Leevend gefchreeven hebt! Hoe verre wykt gy nu reeds af van die Leer , die zo wel de zagtmoedigheid des geestes, als eenen reinen wandel aanbeveelt ! Zou een goedaartige "Willem Leevend wel zo omtrent u gehandeld hebben; indien hy u in zo een droevigen ftaat gevonden had ; in een gezelfchap , zo bederfelyk voor uwe zeeden, als voor uw naam en gezondheid? Voorzeker neen ! En gelooft gy , dat ik hem zoude beminnen , indien hy zich zo omtrent u had gedragen , als gy u omtrent hem gedragen hebt? — Zoud gy , in zo een geval , ook geloofd hebben , dat hy braaf deed , omtrent eenen ongelukkigen Vriend? Dit kan ik niet denken. En gy , om uw Vriend eens te vernederen, kunt u zelf toeftaan, om minder braaf te handelen , dan iemand, op wien gy u thans verbeeld neder te zien! Keer te rug, myn lieve Helder, van zulk eene verkeerdheid. Belyd aan uwen Vriend, zo rasch. de geleegenheid zich voordoet, dat gy fiegt gedaan hebt: doe hem vergoeding, en herwin bier door myne achting. Uwe Zuster kan my nimmer reden tot misnoegen geeven; zy kent9 maar beH 2 keft  >I& HISTORIE VAN DEN HEER keft ook haar pligt. Nooit zal zy aaa eenen onwaardigen haare hand geeven; en ik verzoek, dat gy u des ook niet noodeloos bekommert , al is het niet waarfchynlyk , dat zy voor eerst nog denkt , om van ftaat te teranderen. In den Brief van Papa zal ik meer en omftandiger fchryven: dit tusfehen ons » van Uwe liefhebbende Moeder, S. HE L DER.  WILLEM LEEVSN». Hf TIENDE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan Mevrouw s uz anna helder» mevrouw! XDewyl de Heer Bernards, om zyne eigen zaakcn, verpligt is naar Rotterdam te gaan, en ik weet, dat ik hem dingen van het allerhoogfte belang veilig kan toebetrouwen , heb ik hem verzogt, om deezen nadenmiddag by my een pakje te komen haaien , met verzoek , om zulks aan u , Mevrouw, alleen en in eigen handen overtegceven. Hierop ben ik volkomen gerust: den weinigen tyd , dien ik nu nog overheb , zal ik befteeden, om aan u, Mevrouw, te fchryven. De Heer Bernards is een fatfocnlyk wel gezeeten Koopman , of eigenlyk Fabriqueur. Hy beminde Juffrouw Roulin, en was nooit zo zeer de Vriend haarer familie, dan toen die het allerongelukkigst was, met opzicht tot haare tydelyke middelen. Hy was merkelyk ouder dan zy. Ik kende hem voor zeer lange, en bevond hem een Man, die verdient met onderfcheiding behandeld te worden. Gy, Mevrouw, zult hem nader leeren kennen, uit fommige Brieven, tusfehen myne Vriendin en II 3 my  'il3 HISTORIE VAN DEN HEER my gewisfeld; wantik zen de u hier nevens, niet alleen het gecachetteerde Paket van den Heer Leevend , maar voeg hier ook alle de Brieven by, die ik van hem ontfing, ais ook allen, die ik in d» Bureau myner zalige Vriendin , betrekkelyk op dit geval, gevonden heb. Kan ik, Mevrouw, u wel immer grooter blyk geeven van myne onuitdrukbaare hoogachting, dan door u alles toe te betrouwen, wat gy kunt verlangen te weeten ? Allerwaardigfte Vrouw ! Lees, en voel alles, wat een deugdzaam medelyden het hart eener Vrouw kan doen gevoelen; ook, als zy niet zeer hartstochtelyk is ! Juicht gy niet in uwe vooringenomenheid omtrent een Jengeling, als myn Vriend? En kunt gy , zonder traanen, een Engel zien wegkwynen , door eene liefde , zo zuiver, zo verheeven , als er ooit eenen Vrouwelyken boezem verwarmde. Hoe ben ik het met u eens, Mevrouw, om niets van dit alles, voor als nog, aan uwe betninlyke Dogter te doen weeten! Gy zult uit myne Brieven, vooral uit die, welke in het Paket zullen liggen, zien, hoe ik met u in gedagten overëenftem, wanneer wy fpreeken, „ over den geest der Menfchen, zyne ontwikkeling , zyne beftemming " Met een my ongewoon fterk verlangen , wensch ik de uitmuntendfte aller Moederen te zien : ik begryp echter, dat dit vooreerst niet zyn kan. Moog-  WILLEM LEEVEND. Mooglyk weet gy niet, Mevrouw, dat ik niet behoor onder het getal der geenen, aan wie de Godheid aanzien en fchatten mededeelt. Ik ben de Dogter van een Fransch Predikant , kende naauwlyks myne Ouders, wierd uit Christelyk medelyden aangenoomen door de zalige Ouders myner Lotje. Aan die ben ik alles vcrfchuldigd; eene voortreffelyke opvoeding, en eene kostwinning , die my meer geeft dan het noodige. . . . Daar is de Heer Bernards: hy weet niets van den inhoud deezer. Onmooglyk kan ik befchryven, hoe zeer ik ben , Mevrouw Helders Hoogst achtende Dienares, A. BELCOUR. ELF-  S?« HISTORIE VAN BEN HEE» ELFDE BRIEF, Majoor hendrie veldenaar aan Meju.fr frOUWjACOBA veldenaar. tedergeliefde luster.' HEk haaste my om u te fchryven. Meer dan ag|s weeken lag er, na veel omzwervens, aan myn tegenwoordig Logement een Paket Brieven j allen van den ongelukkigen Jongeling, over wien ik n ïn mynen laatflen zo breedvoerig gefchreeven heb. Zynen Brief aan my fluit ik hier in ; den anderen geef ik terftond adres. Alles is te faamgeloopen * om dit draaien te veroorzaakcn. In de confufie, waarin ik van hem fcheidde, vergat ik hem te zeggen , dat wy van Guarnifoeii veranderd waren. Maar ik fchreef hem dit ook, ep dat ik met onzen Generaal een Duitsch reisje ging doen, niet weetende, hoe lang dit my zoude ophouden, Ik gaf dien Brief, met eenige, onnoodig op te noemene , noodwendigheden , aan den RegimentsDoctor mede; niet anders kunnende denken, dan dat alles wel en veilig zoude bezorgd worden. Dc Heer Leevend was reeds vertrokken; zie bierwat hy daar over fchryft. De gevolgen vloeijen allen zeer natuurlyk uit deeze oorzaak. Nu blyft dej  WILLEM LEEVEND. J:j 4e groote vraag: waar is hy ? en in welke om» Handigheden ? Wat moest hy denken, dat niemand hem eenig antwoord zendt? . , . Kan hy niet, uit grootschheid alleen, een desperaatvooriieemen gevolgd hebben ? En heb ik my zelf echter wel iets te verwyten ? . . . . Indien hy dat gedeelte van D'uitschland ware ingekomen, alwaar ik my onthouden heb, ik zoude hem waarfchynelyk ontmoet hebben. Maar zo gelukkig heb ik niet mogen zyn. Heeft men ook bericht van hem in Holland? Meld het my terftond, als ook, of het mooglyk is, dat ik hem kan vinden. Indien men my de plaats maar weet te zeggen; myn hart brandt in my, om hem te zoeken , te vinden , te regt te brengen! . . . Hy is myn Vriend, een Vriend, zo als ik nooit had: een Jongeling, aan wien ik de verborgenfte geheimen van myn hart kan, begeer, vuurig wensch toe te betrouwen. Ik ben zelf naar de hut geweest, en kom zo te rug; maar niemand wistmy iets meerder te zeggen. Zyn fraai Rypaerd ftaat by my op ftal: ik ga het dikwyls zien, of het wel bezorgd wordt, en zal er wel eens gebruik van maaken. Wie is Juffrouw Belcour, aan wie zyn eene Brief geadresfeerd is ? De Brief is verbaasd dik; ik denk, dat er aanmerkelyke vernaaien in voorkomen. Nu nog een paar woorden over my zelf. Myn reis is my ^cer wel bevallen 5 en ik durf hoopen , H 5 dat  ï£* HISTORIE VAN DEN HEER dat zy, die ik bemin, met zo veel liefde als achting in onze familie zal ontfangen worden, indien zy eens befluit, om uwen Broeder een zeer gelukkig Man ie maaken. Wat verlang ik om van onze dierbaare Ouders gunftige berichten te ontfangen, vooral betrckkelyk tot den welftand myner tedergeliefde Moeder! Ik vrees, dat ik vooreerst het langgewenscht genoegen niet zal hebben, om u allen te omhelzen. Myne liefde en eerbied blyven onverminderd. Omhels allen , met een hart vol geneegenheid. Vergeet niet uwen Vriend, myn waarden Kolonel. Die zal zeker zich op zyn nieuw Land-verblyf duizend nuttige bezigheden weeten te verfchaffen. . . . Myn Kncgt waarfchuwt my, dat de post vertrekt. Wel dan, T. T. II. VELDENAAR. TWAALF-  WILLEM LEEVEND. 12"» TWAALFDE BRIEF. Mejuffrouw martha de harde aan Me-. VrOUW suzanna helder. hoogeerwaardige mevrouw! J^o ik niet wist, dat gy, gelyk Nigt Ryzig my menigmaalen verhaalt, door en door eene Huishoudfter zyt; en dus zeer wel weet , dat een Vrouw, die eene drukke huishouding heeft, niet veel tyd heeft om te fchryven en te vryven; daar by is my dat werk niet heel eigen: ik heb in myn geheel leven zo veel geen zwart op wit gezet, als zedert ik in dc familie kwam; toen achtte ik het van myn Tantes pligt, onze Daatje nu en dan wat te onderrechten van het huishouwen, en dat gaat al zo goed met de pen, als met de mond; want woorden verdryven, maar 't fpreeken doet beklyven. Zo dat, daar ik nu op komen wilde, ik geen vryheid zoude hebben, om aan zo een geleerde Mevrouw te fchryven, als ik niet wist van uw Edeles knapte in het huishouden; en daar by heb ik nu weer eene lekkafie gekreegen, zo dat ik heb altyd het eene of het ander confertiefje; en myn Man bemoeit zich nooit met iets, dan met zyn pyp, en zyn wandelen naar de Botterton ,  )«4 HISTORIE VAN DEN HEER ton, of het Posthuis. Wel, Mevrouw, al ftond myn Huis in den brand, hy zou nog zeggen, ik bemoei er my niet meê, dit zyn Vrouwe zaaken; en klosfen maar, met zyn handen op zyn dikke rug, (met verlof, dat ik rug zeg!) naar Kattenburg ; want ik geloof warempel, dat als je zyn hart open fneed, datje er een driedekker in vinden zou, ten minften een driemast Schip. Als ik zo eens alles nadenk, moet ik zeggen, dat ik meer te doen heb, dan ik afkan; want ik moet Man en Vrouw, Vader «n Moeder zyn. Zo dat, het is voor my maar wroeten en flooven , en wurmen , en dat zal wel duuren, tot ik in myn graf leg; evenwel, ik dank God den Heer, ik heb geen tegenzin in het leven, Waar in ik meer geniet, dan eene Zondaresfe verdient; want, zo als de Schrift zeit: alle Menfchen zyn Leugenaars ; en huid voor huid; alles, wat iemand heeft, zal hy geeven voor zyn kostelyke ziel: dogten wy daar wat meer om! Het geen ik ook wel wilde, dat Neef Willem zo begretpen had; en zyn kostelyke ziel zo niet in gevaar gefteld , met dat vervoerde vegten en fmyten: want het wordt op 't laatst toch altyd katjesfpul. Men kan, zo als ik eens ergens las, op geen zeven plaatzen gelyk zyn; anders, als ik er by geweest was, ik had gezeid: zoet, zoet, Einders, als je lui toch vegten en krakeelen wilt, gaat dan naar Engeland, daar valt wel wat ie moerden en te doedflaan. Maar daar zou onze Wim  WILLEM LEEVEND, 125 Wim niet aangewild hebben; zo het waar is , dat hy zo droevig Armiaans, of Sociniaans , of Atheïstisch is; want ik hoor van Betje van hiernaast , dat alle Engelfchen zulke dwaalgeesten zyn; en, zo als er in 't Woord ftaat: gelyk bemint zyns geiyk; en wys my een hoer, ik wys je een dief. Nu , gedaane dingen neemen geen keer. Zie, Mevrouw , ik kan het niet helpea, maar ik hou dari maar eens dol veel van Willem. En als hy zo flegt was, dan zou die wyze Mevrouw Maatig hem by Julfrouw Heftig zo niet boogcu. En ik , die daar «elf alle daag zo een haastig ftuk vleesch aan myn tafel heb, die het ook by geen oorvyg zou laaten, als er een Vrouw in zyn byzyn geafgrondteerd wierd, kan wel begrypen, dat een jong wild gastje , zo als onz' Wimpje met al zyn verftand doch maar is , en die altyd veel van de Meisjes hield, zulk een Hans Snoeshaan, als ik hoor, dat die Goudeftein toch maar is, als die hem boos maakte, en van een lief Meisje, dat no allang by God den Heer is, kwaad fprak, een onvoorzichtigen flag gaf. Kom aan, Mevrouw Helder, gy waart nu by gelyks gefprooken, wil ik zeggen, eens Moeder , en daar was eens een kwaad Kaetel, die van uw Dogter, met verlof gezegd, kwaad fprak, en Willem had hem eens op den Tabernakel gezeeten, zoud gy dan zo tieren en baljaarden op Willem? En Dominé Heftig, die jfvu zo hoog loopt met David, om dat er in de Schrift  I2Ö HISTORIE VAN DEN HEER Schriftuur van hem te leezen ftaat; en die, want ik geloof altoos het beste van een ander, ook wel goed zal geweest zyn; behoorde te denken, dat die eigenfte David op een veel finistener wys Urias om 't leven bragt. Zo dat ik maar zeggen wil, dat Mevrouw Maatig deugdzaam gelyk heeft; en ik wenschte wel om een zak fes» thalven, dat onze Heer in ons zondig Land ook Vryfteeden gefteld had, zo als in Jerufalem voor de oude Jooden; ik had er graag myn Huis toe willen lcenen, al had ik er ook een reis te meer om moeten fchoonmaaken; want zie, Mevrouw, alle weezen moet weezen. Ik ben met Dominé eens aan den gang geweest. Ik hoop, dat ik my maar niet bezondigd heb; want het is en blyft onze Lecxaar. Ik weet zelf niet, hoe ik zo vrymoedig kwam; maar'het was, of het my zo wierd ingegeevcn. Ik wist zelf niet, dat ik nog zo veel uit de Schrift onthouwen had. Ik wierd ook haastig; want dat dwarsdryven heeft de booze gemaakt. Maar Juffrouw hield zich kostelyk; dat is de waarheid , en het is evel haar Man ; en Man cn Vrouw is dén, zo .nis Salomon zeit. Ik was midden uit den boel geloopen, maar ik heb er wat meê gewonnen. Ik mag het voorby den Schout zyn deur wel draagen. Ik zei er een woord van tegen onzen ffïeryk, maar het fpyt my daanig, want die is «liet heel goed Dominéés; jt weet, hoe dc Mans zyn;  WILLEM LEEVEND. f27 zyn ; 't is te hei of te fy. Daar heb ik dan zo een halven dag verzuimd, zonder eenig nut voor Leevend , of voor myne eige kostelyke ziele; dat echter het oogmerk is, als men naar een Predikant gaat. Nu wilde ik maar, geachte Mevrouw, dat Uwé, die zo veel op onze Keetje vermag, haaf nog eens beduidde, dat haar iZoon zo erg niet is, als Dominé Heftig, die daar nu doen en laaten is , hem uitmaakt. Hoor, Mevrouw, tusfehen ons gezeid l zy heeft fchuld ; om Man lief te behaagen, heeft zy haar Kind de deur uitgedaan. Het is evenwel droevig, dat zo een Man myn halve Broêr is-; en als onze lieve Heer het maar aan ons niet t'huis zoekt: en daar ik maar het allerdingftigst van ben, is dit; myn eigen Jongen is daar op het Kantoor. Ik ben Moeder, en zie myn Kind zo graag gelukkig, als een Burgemeester zyn kind. Gerrit heeft myn gocijciï Man misleid, en het is nooit met myu zin geweest ; en Freryk mag zo een ruwe Apostel zyn als hy wil, en veel op zee gezwalkt hebben , maar eerlyker Man leeft er niet in de wyde waereld; en als er onrecht gefchiedt, fpaart hy Vriend noch Vyand. En hy , myn Zoon rneea ik, heeft ook zatter geld; als hy wil op» pasfen, hy kan nog maklyk met de Dogter van een Amfteldamfche Mevrouw trouwen ; want , hen js ftkttm , of ben js dief-, heb je geld, ik heb  ïaS -HISTORIE VAN DEN HEÊÉL je Hef, zo als de vroome Jan Luiken zegf, Want geld is de boodfchap; al is liet juist niet eerlyk gewonnen j maar dat daar gelaaten. Da liefde» ftaat er in den Bybel, denkt geen kwaad; en zy , die zo veel van Neef weeten te fpreeken , moeften maar eens zien , hoe de boel by hun zelf op zy zit. i Ik dagt daar gistren zo in myn eenigheid, ter» wyl ik myn Postelein - Kas opfchikte , want een Mensch is toch altyd vol gedagten, Godbetert! Zo dat ik zo al dagt, wat heeft een Mensch, en vooral een Dominé, toch aan dat vergrooten van het kwaad ? Wel, als de jonge Gasjes dat hooren , doen zy het in 't geniep , en dan is het nog erger, want dan kan men ze niet be* ftralfen. Ik ben geen mal Moertje mal Kindje geweest; myn Jongen heeft menigen lababbel en menigen dril van my gehad; want ik dagt altoos met Ssf« lomon: Vriend, zy dy wys, Buig V jeugdig rys; Want de oude ftain Is veel te ftram. 'En als men de Kinderen met Koning Heli niet: bellraft, dan brengt men ze voor de Galg of OostInjcn op. En dan wil men, dar zy, die men ge* Jeerd  WILLEM LEEVEND. 12$ leerd heeft kwaad te doen, goed doen; ja well Wel, het is duizend wonder, dat er nog zo veel Kinderen den goeden weg opwillen. Nu viel th'y van den morgen daar weer in , dat myn Heer de Profester, dat zulk een goedaartig Man is, en die zeker over zyn geleerdheid door de heele waereld Brieven fchryft, moest zien, of hy Willem niet kon laatan opzoeken; dat dan uwe Edele, en Mevrouw de Vry, die ook als een rechte Dorcas de armen kleedt en voedt, en een trant van een Vrouw is, en nog zonder bril leest, Nigt Ryzig en ik een Beurs maakten, en dat overftuurden aan een goed Vriend, om WHIem te kleeden en te reeden $ en reisgeld te bezorgen, en zyn kostgeld te betaalen, en dat Willem dan ontboden wierd; dan kon hy met my op en neer gaan, eeten en drinken, wil ik fpreeken; en als myn Man, die ook al een dagje ouwer wordt, en die toch dat loopen en draven naar de Werf en op de Schepen niet laaten kan, dan uitging, kon Willem hem wat vasthouden; dat zou een groote gerustheid voor my zyn , want ik denk altyd, dat ik hem nog eens met een gebrooken arm of been zal t'huis krygen. En dat is de reden, dat ik u zo een langen Brief fchryf; want het hart Wil een klaager hebben; en het eene woord, haalt het andere uit, zo als gy, Mevrouw, wel zult ■weeten. i Met Zuster daar over te fpreeken, helpt niet, ftÜ DEEL/ ï Zies  *3Ö HISTORIE VAN DEN HEER Zie, Mevrouw, zy .kan gcm ftrootje in tweën by'ten, geen vinger in den a.oh fteeken, of baar Man weet het. Zo dat het maar waar is, een goed Man moet wen één, een kwaad Man twee togen mtfteeken. Ik zeg dat niet op myn Man; och Heer, Mevrouw, ik moet hem zelf zakgeld geeven ; Avant hy zeit altyd : het Wyf is de Casfiev; en dan lacht hy. Myn Man heeft al dikwyls met Gerrit aan den haal geweest; maar wat is't? Dan wordt er gefchreeuwd en gekecven, en gevloekt, cn de zaak blyft, zo als zy is; want Freryk is "driftig, en Gerrit'is, nu hy zo een ryk Man is, -Salomon te wys; en ik zal nooit myn regte vroIvkheid weerom hebben, als Willem niet weer te Wgt komt. Ik heb zo een meêlyden met Keetje, 'dat uk het niet half zeggen kan: het is zulk een -zoet Vrouwtje. Ik kan evel niet begrypen, hoe «zy'zó'hard is op Willem; maar ik denk, dat het '■maar gemaakte- mouwen zyn. Want het is on'fuïtuUrJyk, dat ik myn Man, die my vreemd is, Tieer liefheb dan'myn eigen Kind, als het nieE dn'flétigend is. ••• • • Ik 'bid alle daag uit Hellenbrqek, het Gebed ^VÖor'de Zeevaarenc.cn; want dat hy ergens op -•zee zwerft, is by Freryk hemels vast, om dat hy zo een-knappen Jongen is, 'en die zyn overal geJwTft.- ''Nu , onze lieve ileer heeft Freryk wel van zyn agtfte jaar af bewaard, op al zyne reizen, die'hy deed, en ik hoop, dat die Neef Willem xiolMvel zal bewaaren. I ; Nu,  WILLEM LEEVEND. IJi Nu, Mevrouw, verfchoon my , dat ik myn ftoute fchoenen zo heb- aangedaan. Ik zal altyd voor u bidden, om dat gy zo eene Huishoudfter zyt, en zo goed arms, gelyk Nigt Ryzig zegt, die u deezcn zal bezorgen. De dienstpresentatie en groetenis van my en myn Man. M. DE HARDE. I a DER*  ïgS HISTORIÉ VAN DEN HEER DERTIENDE BRIEF. Mevrouw aiiöa ryzig aan Mejuffrouw christina helder. mejuffrouw! T JA-ndien gy , daar ik weinig aan twyfel , mogt vergeeten hebben, dat gy, toen gy een Engeltje van een jaar vyf of zes waart, wel eens inet zeker ftout Gasje, toen genoemd Wim, fpeelde, onder het zorgend oog van een lange flunge! van een Meid, die u beide dan, met veel wysheid, aan een tafel met zilver poppengoed, op of in tafelftoelen te fpeclen zette, en Bon-Bon uitdeelde: dan zult gy evenwel nog, misfchien uit de tiende of twintigfte hand, wel gehoord hebben, dat de aanftaande Heer Predikant Willem Leevend, eene Zuster heeft, die om haat ydeltuitigheid , losheid , coquetterie, fpeelziekte, opfchik v beuzelagtigheid; enfin, om alle de qualiteiten van eene Dame du ton, de drie- entwintig eerfte jaaren van haar, zeggen de Duitfchers , fiarafen - leven zeer berucht was. Nu, myne lieve, dat figuur fcliryft u doezen Brief. Ik hoop maar, dat gy zo veel geduld als fchoonacid zult bezitten; want anders zie ik niet, hoe : ■ ik  WILLEM LEEVEND. 133 ik u van myne bekwaamheid in liet langwylige zal kunnen overtuigen J Offchoon gy mooglyk daar niet yeel voordeels uit raajpen zult. Alle deeze gebreeken kunnen zeer gemakkelyk onder één hopfd gebragt worden, maar nu maa"ken zy een veel verfchrikkelyker yertooning. Eén gebrek kan nog in een jong Mensch vallen, maar zo een legio maaken de arme floof yeel misdadige.i; en haar dus te doen voorkomen, is het liefderyk oogmerk van die wonderlyk heilige Stervelingen , die het van hunnen Euangejifchen pligt achten, de fouten van andreri in het ftcrkfte licht te plaatzen. Wat zou het asfurant geweest zyn , indien genoemde Zuster van genoemden lieer zich in het gezelfchap gedrongen had van zulke kweefcelingen der deugd, ep favorites der rede, als waren eene Chrisje Helder, eene Coosje Veldenaar! Nooit had ik moed, en laat ik maar zeggen , lust genoeg, om my mpt zulke Dames te lieeren: want ik zoude niet graag, van iemand die ik hoogacht, achting willen bédelen, die ik toch overtuigd was, wel te verdienen. Maar, zedert ik helaas ! getrouwd ben, ]ieb ik my vredenshalve zo verre naar myn eigenzinnigen Man gevoegd, als noodig is, om eene taamlyk goede Vrouw te worden. Als de Huisvrouw van eenen Abraham Ryzig, niet als de beuzelagtige Daatje Leevend, biede ik my door deezen Brief U aan. Geloof my dan, als ik zeg, dat ik u boI 3 ves  *34 hïstorïe van den heer veil my zelf waardeer; maar ik wil dat nog zq voor my zelf niet weeten. Ik bemin u; ik verlang zeer, om eens een Brief van u te hebben. Mooglyk zult gy u daar weinig opgewekt toe voelen, en zie, ik zou aan uwe beleefdheid alleen geen Brief willen verpligt zyn; en dit fpreekt fterk, want ik verlang er naar. On mooglyk kunt gy begrypen, aan welk een gunftig voorval ik de geleegenheid, om aan u te fchryven, tech kan verpligt zyn. Zo gy maar geduld hebt, om voort te leezen, zult gy het, voor ik deezen fluit, weeten. Al het voordeel, dat myner Moeders tweede Huwlyk my heeft aangebragt, beftaat in een Oem en Tante, wier goede harten nooit te hoog gefchat kunnen worden. De Vrouw van deezen Man heeft den inval gekreegen, om aan Mevrouw Helder den inleggenden Brief te fchryven, en my verzogt dien te zenden. Ik kan noch mag dit allerbest Wyf niets weigeren. Evenwel, zo een Brief onder het oog van eene Mevrouw Helder te brengen, dat kon niet. Aan deeze uitmuntende Vrouw zelf te fchryven, daar durfde ik niet aan denken. Lees Mevrouw, uwe Moeder, des mynen eerst voor. De Brief myner Tante kan merkelyk bekort worden , indien gy haar hobby horfe op ftal zet; en zo gy er al de fpreekwoorden en fchriftuurplaatzen uitligt, zal er nog genoeg overblyven, om haare goedhartigheid en gezond verftand te bewyzen. Ik  WILLEM LEEVEND. ÏJ3 Ik weet weinig van de geleerdheid, en nog vee^ minder van de Theologie; maar-dit weer ik , dat de meeste Werken van fmaak, Zedckunde en Godgeleerdheid hunne groot He waardigheid ontfangen van de byhangzels. en zogenaamde Ornementen; en zo men er die afneemt, doorgaans minder te beduiden hebben dan Tantes Brief. Gy zult ook, Mejuffrouw, in myne Tante eene byzondere naauwgezette eerlykheid hefpeurcn ; want nooit zal zy een fpreekwoord of fchriftuurplaats aannaaien, of zy zal zeggen, zo als het fpreekwoord, of zo als de Schrift zeit; en kan zy het zich herinneren, dan noemt zy ook haar Auteur, en zegt, zo als Paulus, of Cats, of Salomon zeit. Lees nu ( hebt gy moed genoeg!) de Gcdigten in foort, van de Liedjes af, tot de Helden -Vaerzen toe; lees de Redenvoeringen, de Predikatiën, die er in onzen tyd uitkomen; eu gy zult overtuigd worden, dat de Schryvers en Dichters op Hukken na zo eerlyk niet handelen. Hoe dikwyls hoorde ik een fchoone brok uit nog onvertaalde Godgeleerde Werken ; hoe dikwyls lees ik Couplets geheelc Hukken, die reeds voor vyftig of meer jaaren in druk omwandelden , zonder dat zy zelf zo veel doen van met een hal f•woordje te zeggen, waar zy die gedagten, dien tour, dat beeld, die Helling ge.Hoolcn hebben! Onze goede Schryffler is hier veel te eerlyk toe; en daarom ben ik ook zo grootsch op myne TanI 4  ■fcgÖ HISTORIE VAN DEN HEER »e, als de Aristarch Pan myne Nigt Hexameter op deeze zyne Leerlinge zyn kan. Zy fchryft ook zo origineel, zo uit haar hart, dat men niet kan twyfelen, of zy wel beleeft, het geen zy fchryft. Haare Brieven zyn fchilderytjes van het oud oorfpronklyk Hollands leven, zo wel in als buiten's huis; dat leven, waar by ons land groot en ryk geworden is; en dat ik in een fchilderytje zo wel eens zien mag, om de vreemdigheid; zo als wy Amfteldammers eens naar Broek in Waterland gaan eeten; juist om het voor ons ongewoone. • Dat de Vrouw het verband wel eens verliest, verzoek ik, dat Mevrouw Helder gelieve toe te fchryven aan eene ongemeene rykheid v.ui gedagten; die elkander in haar hoofd verdringen en onder den voetloopen; en die zy, om ongelukken, Jfioorden en doodllagen voor te komen, wel zonder order eenen doorgang moet bezorgen: hier door gebeurt het wel eens, dat er al eene gedagtc de deur uit gefrommeld is, voor die nog haar werk ten vollen heeft alge daan; dit verpligt myne Tante wel meermaalen, die weêr in huis te roepen, anderen te laaten voorgaan, en ze nog eens te rug te roepen. Hier door komt het, dat men dezelfde reden zo dikwyls afgebroken en weêr •pgevat ziet. Nog eene byzonderheid van Tan*6S fchryfftyl is deeze: De Vrouw is gewoon, «iet over de Hoofdzaak, waar over zy fchryft, alles  WILLEM LEEVEND. 13? alles te zeggen, wat zy er van zeggen kan; zy geeft haare Lcezers het vermaak, om er zelf by te kunnen denken, iets, dat ook al zyn nut kan, hebben. De beftemming der Vrouwen is, zo men de Mannen gelooven moet, (en wie kan daar aan twyfelen, als men reeds heeft toegedaan , dat wy hen moeten gehoorzaamen, ) niets minder of «teerde? dan de Huishouding. Maar dewyl onze meeste Mannen min of mper Christen-Menfchen zyn, zo onderfcheiden zy zich nergens zo zeer in van de Turken, dan door ons eene ziel toe te kennen. Hun eigenbelang dwingt hun, tot deeze daad van gulheid en edelmoedigheid. Hoe zouden zy ons anders tot onderwerping kunnen brengen ? Zy geeven ons echter niet meer ziel, dan zy om hun eigenzelfs wil hoognoodig achten. Geloof my, onze Mannen zeggen, zo wel als pnze Fynen: alles is om ons gefchapen. Voldoen wy daar aan , en maaken wy hun leven gemakkelyk en prettig, dan bekreunen zy zich weinig, hoe het naderhand met onze zielen zal afloopen; al vertrekken zy met geene andere kundigheden of gefchiktheden , dan die het Huisfplyk leven , het naaijen, het kfeeden, het bezuinigen, het kokkerellen noodig maaken. Dat gaat hen niet aan hun koude kleeren; want zy hebben er geen belang by: om dat men in het ander leven eet, noch drinkt, trouwt, noch ten huwlyk geeft. I 5 Laat  ï$3 HISTORIE VAN BEN HEER Laat Mevrouw Ilslder de goedheid hebben, om deeze beftemming der Vrouwen in het oog te hou* de:;, &n daji zal er een ongemeen licht door my over den Text verfpreid zyn. Indien het echter mogt gebeuren, Mejuffrouw, dat de beftemming van Mevrouw Helder niet ten vollen ftrookt met die myner Tante, dan bid ik, dat zy zich gelieve te bepaalen op het geen Tante heeft willen fehryven , en overflaat alles, wat zy gefchreeven heeft. Men kan toch, door den geheelen Brief, Neef Willem zien blinken. Mevrouw Helder zal ook kunnen zien, dat Tante haaren Neef Willem voor meer ongelukkig dan fchuldig houdt, en onder die deugdzaame Menfchen behoort, die veel liever behouden dan bederven: in dit punt zal Mevrouw Helder met myne Tante ongctwyfeld overeen komen. Ik ben zo familie-ziek niet, dat ik , omtrent de middelen, door Tante uitgedagt, om Willem te redden, met haar overeen koom: en ik vertrouw, dat Mevrouw Helder Abraham Ryzig voor veel te braaven Man houdt, om met zyn ftoute Vrouw over het inzamelen van geld een eenige jota of tittel te verfchillen. Uwe Mama's Tante, myne Vriendin de Vry, heeft zich door my ook laaten verbidden: neen, niemand zal ik de eere afftaan , om myn lieven Broeder te helpen, al moest ik ook Brams Bruigoms Japon in de Lommcrt brengen, enhetDoopdékentjevan Jantje er by doen. Ik zit alle daag op een Brief van  WlLtÊi £ È E V E N D. 139 van onze Vriendin, Vrouvfe Petronella, te wagten: vergeefsch; waarom fchryft dat Kind niet? ïs zy zo druk in het gereed maaken van den Inboedel voor den aanffaanden nieuweling ? Dan fpyt het my, dat zy ook geene Tante heeft, zo als ik hebbe. ... Gy, Mejuffrouw, zult zeker veel op haar vermogen ; gebruik dat vermogen eens, om my te verpligteu. Ik hoop niet, dat iemand, die met u omgaat, verleegen is om een waardig, ryk , beminlyk onderwerp ? Is zy dit, dan moet gy haar tot ftraf opleggen, u in geen week te zien, dan in de Kerk. Groet haar, alleen om haar tot inkeer te brengen! Myn Man en zyne Wederhelfte neemen de vryheid, om Mevrouw Helder van hunne hoogfte achting te verzeekeren; by welke gelecgenheid ik het my eene fête maak, te mogen zeggen dat ik ben Uwe Vriendin en Dienares , ALIDA RYZIG, gebooren leevend. VEER-  f£V HISTORIE VAN PEN HEER VEERTIENDE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mejuffrouw adriana belcour. waarde vriendin! 3Ek acht het mynen pligt, u ten fpoedigften te berichten, dat de Heer Bernards my gister avond het Paket van uwen Vriend, nevens nog een van u zelf, heeft ter hand gefteld. Myne geliefde Dogter weet er niets van; zy' was, van eene lastige ongefteldheid herkomea zynde , by haare Vriendin Everards te foupeeren; zynde ons oogmerk , om nog deezen middag naar Beekenhof te vertrekken, dat wy, om de zickelykheid myner Chrisje, voor eenige dagen verhaten hadden. Ik heb nog de geleegenheid niet gehad, om iets van het gezondene te leezen, of te openen. Dit zal, zo rasch ik Buiten ben, myne eerfte bezigheid zyn. Ik ben intusfehen niet in ftaat, om u met woorden te bedanken. Brieven, onder het adres van Mejuffrouw Veldenaar, zullen my, zonder iemands kennis, bezorgd worden; haar adres fluit ik hier in. De Deer Bernards voldoet aan de befchryving, die gy van zyn karakter geeft: ik heb wel een uur met h»m gefproken; hy fchynt m  WILLEM LEEVEND. 141 een zeer yvrig Vriend van Leevend; en de naam zyner overleedene beminde konde hy niet, zonder eene zigtbaare ontfteltcnis , noemen. Hy verdient myne achting; hy weet de waarde Juffrouw Belcour recht te dóen. Thans moet ik my alleen vergenoegen , met u te zeggen dat gy eene Vriendin hebt aan S. HELDER. VYF-  1+2 HISTORIE VAN DEN HEER VYFTIENDE BRIE F. Mejuffrouw christina helder aan Me- jLlffrOUW ja co ba veldenaar. allerbeste! Wéo ftap ik uit de koets, en adem ik weêr de vrye Buitenlucht met geheele ftroomen in. Myn eerfte beezigheid kan niet anders zyn, dan dit vrolyk nieuws aan myjie Coosje mede te deelen. Morgen ogtend vroeg, rydt Mama's Knegt met deezen naar de Pastorie, om te verneemen naar den welftand der geheele familie, en in 't byzonder naar dien van de waarde Mevrouw Veldenaar ; myne lieve Moeder heeft gehoord, dat die niet zo volkomen is, als wy allen vuurig wenfchen. Zo het echter mooglyk is, dat gy Mama, en my, nevens nog eene zekere Dame, kunt opwagten , dan komen wy u allen omhelzen, en zoude ik gaarn myn kleine Jetje mede neemen, als wy te rug gaan. Onze Mevrouw Ever¬ ards voegt het volgende hier by. ó Zeer gaarn! Voor het reisje my moeilyker zoude worden, voldoe ik aan een allervuurigst verlangen , om myne Vriendin Vejdenaar te zien , nevens haare geheele familie. Myn waarde Man komt  WILLEM LEEVEND. I43 komt morgen avond Buiten, en des volgenden daags vertrek ik weder met hem naar Rotterdam. Ik hoop des , dat de geleegenheid myn oogmerk zal begunftigen. Wy hebben Brieven van onze Vriendin Leevend, die gy zeker met vermaak zult leezen, indien- by u alles wel is. Vaarwel , heeie Lieve. Morgen hoopen u te zien Uwe Vriendinnen, F. EVERARDS en C. HELDER. ZES-  144 HISTORIE VAN DEN HEER- ZESTIENDE BRIEF. Mejuffrouw jacoea veldenaar aan Mevrouw suzanna helder, mevrouw! Ik weet, dat gy my zult excufeeren, als ik nwen Knegt zo lang ophoude, als ik tyd behoeve, om u fpoedig dit weinige te fchryven. Gister avond ontfing ik den inleggenden van mynen Broeder: over rleszelfs inhoud zal ik thans niets aanmerken: de tyd is te kort; en' ook, ik ben zo aangedaan over dien ongelukkigen famenloop van zaaken , waardoor het geheele Faket Brieven is blyven liggen, dat ik niet zo fchryven kan , als ik moest, wanneer ik de eere hebbe om aan Mevrouw Helder te fchryven. Ik twyfel niet, Mevrouw , of ik zal aan uwe verwagting voldoen, Wanneer ik voor als nog niets van de groote zaak aan myne Vriendin mededeel? Trouwens , wat voor troost ligt er in dit bericht, nu wy niet wecten, waar hy zich bevindt, en hy zeker uit mismoedigheid op eenen dwaalweg zal geraakt zyn? Hoe waar is de aanmerking , dat naar oogenfchyn geringe oorzaaken allergewigtigfte gevolgen kunnen voortbrengen! De aankomst van een Lyf- knegt  willem leevend. lé\$ kuegt in een Herberg, of mooglyk wel zyn gaan in den Stal, is het verachtlyke beweegrad, dat zo veele verwarringen veroorzaakt. Ware dit niet gebeurd, alles zoude voor lang, en op de beste wys zyn afgeloopen Den Brief van Leevend aan mynen Broeder leg ik bier by : beide zal ik liefst uit uwe waarde hand zelf ontfangen. De Hemel zy gedankt, dat Chrisje zo veel beter is ! Ik heb Jan gezegd, dat hy den Brief, aan u geadresfeerd , aan zyne Mevrouw, alleen zynde, moet bezorgen: ik weet, dat dit zo zyn zal. Nu nog een paar regelen aan de Dames. In haast teekene ik my, T. T. J. VELDENAAR. K I L L E T. ïrydag mVrgen. De Vriendin der Dames Everards en Helder hoopt de eere te hebben, om beide, benevens Mevrouw Helder, op te wagten: myne waarde Moeder is bedlegerig; doch haare ziekte is niet van eenen aart, die haar voor zulk een aangenaam bezoek, voor als nog, ongefchikt maakt. Kolonel Sytfama zal om twee uuren te paerd op vi. ceel. K Bee-  «46 HISTORIE VAN DEN HEER Beekenhof zyn, om het gezelfchap te geleiden. Kleine Jetje zal in haar witte Levite gereed zyn, om myne Chrisje in de armen te loopen ; en haare oudfte Zuster viel nooit den tyd langer, dan deeze, die nog voorby moet loopen, voor zy haare beste Vriendinnen zien zal. G. VELbENAAR. ZE-  W iLLÉM L É É V È N D. i$ ZEVENTIENDE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan Me» vrouw sUzAnnX helder; mevrouw! SSo fasen had ik niet ged'agt gebruik te maaken vaii het rny opgegeeven adres; maar de Brieven , met de laatfte post ontfangen, geeven my daar de gelecgenheid toe; tk ontfing beide te gelyk, fchoon zy zo veel in dagteckening verfchillen: hoe zulks bykoint, zie ik niet door. De tyd zal al het wonderbaare wegneemèn; wy moeten geduld hebberi. Ik verzoeke u, waarde Mevrouw Helder, dat gy dc nevensgaande Brieven met inziet, voor gy gezorgd hebt, dat men u niet kan verrasfehen. Zy zullen uw geneegen hart fterk treffen: het was my échter onmooglyk , daaf uittrekzels van te maaken; niet alleen by gebrék aan tyd, maar om dat ik u myneri Vriend, zo als hy is, wil onder het oog brengen. De Heer Bernards heeft my, hier door naar huis trekkende, bericht, het geen ik vier dagen te voren uit uweri dierbaareri Brief vernöomen heb; Hy weet niet, dat ik fchryve. Hy heeft niy getoond,' dat syn fmaak, in het uitproeven van fraaije karakK a tersï,"  148 HISTORIE VAN DEN HEER ters, gezond is ; dit wist ik voorlang; maar liet geen hy my nopens u, Mevrouw, en uwe converfatie gezegd heeft Waarlyk, hy verdient die eer en dat geluk. Mogt het ook eens ten deele vallen aan de uitmuntende Mevrouw Helders ootmoedige Dienaresfe, a. eelcour. {Per adrès van Mejuffrouw j. veldenaar.] AGT.  WILLEM LEE YEN D. I49 AGTÏIENDE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mejuf- irOUW Ai ar th a de harde. waarde braave vrouw! r TIXw zeer vriendelyken Brief onding ik, door de bezorging van de jonge Mevrouw Ryzig. Gy hebt my zeer verpligt, door op zulk eene gunftige wyze over my te denken ; want ik Hel zeer hoogen prys op de goedkeuring van lieden, zo deegelyk eu zo Mensch-lievend, als Kaptein de Harde en zyne Huisvrouw. Niemand kan ook meerder dan ik overtuigd zyn, dat eene Vrouw, die haare Huishouding en daaraan vef bonden pligten wel in acht neemt, altoos bezigheden vindt. Ik bedank u des te meerder, dat gy my zo omHandig fchryft. Hoe bemin ik dat Mensch-bevende Moederlyke hart, 't welk zo yverig begaan is met uwen geliefden Neef! Gy oordeelt, braave Vrouw, zeer wel over hem. Uw Neef is, en dat zyn alle jonge Lieden , onvoorzigtig geweest; doch zyn hart is onbedorven. Het getuigenis van een eenige Mevrouw Maatig (om van geen andere te fpreeken,) doet by my veel af. Zyn drift heeft hem, K 3 ga»  15© HISTORIE VAN DEN" HKER getergd zynde, vervoerd, en hy heeft ongeluk; kig een neerlaag gedaan: dit fmert, dit bedroeft my; maar fielt hem niet fchuldig voor. Hy kan mooglyk flraf baar zyn in het Gerichte; maar ik ontfchuldig hem. Hy is een voorwerp van medelyden, by alle braave Menfchen; en vooral by. eene Moeder! De koele Menfchen - haater , die. door de waereld met achting gegroet wordt, en in zyn eigen huis zyne laage en booze driften eenzelvig opvolgt, is veel vervverpelyker dan een Jongeling, bezweeken door het gewigt eener gefarde, hartstocht, ook als die deerlyke gevolgen heeft. Wat ligt er, waarde Vriendin, eene fterke verpligting op ons, als Ouders! Kunnen wy wel vrede met God, kunnen wy wel een gerust geweeten hebben , indien wy ons van den grootcn pligt der Opvoeding niet naar behooren kwyten! Hoe zouden wy anders in gevaar kunnen komen, om onze Kinderen te ftraffen , om dat zy ons laaten maaijen , het geen wy in hunne onbedorven harten gezaaid hebben ! Uwe Schoonzuster, Mevrouw van Oldenburg, was my altoos eene zeer lieve Vriendin; ik moet echter gelooven, dat zy omtrent haaren Zoon zich vry wat zal te befchul«iigen hebben. Ik heb de waarde Vrouw daar zelf meer dan eens ernftig over onderhouden. Zy is^ helaas! het werktuig , van een onredelyk Mans haat op Willem. Ik weet, waarde Vriendin, dat gy hier juist zo over denkt. In*  WILLEM LEEVEND. IjTt Indien de Heer Leevend door geld te helpen ware, de zwaarigheid was klein: maar wy weeten niet, waar hy zich bevindt: alle onze naarfpooringen zyn nog vrugtJoos ; voor wy weeten , waar hy is, kunnen wy niets doen, dan God voor hem bidden, op dat by bewaard blyve voor duizenderleie verzoekingen, die hem nu kunnen aanvallen. Wat de dwalingen uws Neefs aanbetreft, geloof daar aan niet: zo lang hy een braaf deugdzaam Jongeling is, behoeft gy u daar niet over te bekommeren. Dominé Heftig begint by my vry wat te daalen ; niet om zyne Godgeleerde begrippen, maar om de wyze, waar op hy omtrent uw Neef handelt. Dit mag rechtzinnig zyn; het is verre van Christelyk te weezen. Myne Dogter heeft ook een Brief van uwe Nigt Ryzig ontfangen, waar mede wy verblyd en vereerd zyn. De wyze, waar op zy over haaren Broeder fpreekt, is eener liefhebbende era verftandige Zuster waardig. Toen zy een jong Juffertje was, zag ik reeds veel goeds in haar: jammer, dat zy ook al niet in de voor haar beste handen gevallen is : hoewel ik nooit geloof gaf aan de zotheden, die men van haar verhaalde; ik meende alleen, dat Juffrouw Leevend te veel fmaak vond in uithuizige vermaaken; en dat haare Moeder zich te weinig liet gelden. Haar gelukkig leven met een braaf Man, verheugt my hartlyk. Eene liefhebbende Moeder , K 4 eene  l$2 HISTORIE VAN DEN HEER eene hupfche Vrouw kan geen gemeen karakter zyn: Ik weet, dat zy beide is. Ik geloof, dat myne Dogter aan haar fchryft; gy zult myn antwoord door haar ontfangen. Vaarwel , braave Vrouw! God geeve, dat gy aan uw eenig Kind alles moogt beleeven, dat u en zyn Vader aangenaamst zyn kan. Beproef nog eens, of gy uwen Broeder niet tot andre gedagten kunt brengen. Geloof my, had myne Vriendin moed, zy zou met opene armen haaren Zoon inwagtcn. Al het verkeerde , dat zy fchynt te doen, komt ter verantwoording van haaren onvriendelyken Man;. Is hy niet te bewcegen, geduld dan! Als gy het uwe omtrent hem gedaan hebt, moet hy de gevolgen zyner hardheid draagen. Groet vricndelyk Kaptein dc Harde, en geloof dat ik ben Uwe oprechte PI iendin, suzan na helder, gehoor en van beek. NE-  WILLEM LEEVEND. 153 N 8 O E N T I E N D E D 11 I E F. M*juffyOUW CIH'.ISTIMA KELDER aailMevrouw AL I O A UÏZIU. MEVROUW, ZEER GEACHTE VRIENDIN! lEfenc lastige ongesteldheid heeft my gehinderd, om 11 eerder een antwoord toe te zenden. Thans weder Buiten zynde, kan ik over myuen dag bei'ehikken. Onze Vriendin is gisteren middag met haaren Man weder naar Rotterdam vertrokken. Zy heeft my gezegd, dat zy 11 ten eerden zoude fchryven, en. ik twyi'el niét, of zy zal zich wel ever haare fchynbaare nalaatigheid kunnen excufceren. Myne lieve Moeder fchryft aan uwe Tante , en is nevens my met uwen Brief wonder in haaren fchik. Als een droom herinner ik my, dat wy te Am» fteldam woonden , en dat ik toen wel eens aan het huis van Mevrouw Leevend gefpeeld heb; echter IVhaduwagtig en niet onderfcheiden. Dit in antwoord, op uwe fnaakfche inleiding. Nu wat ernftiger. Ik ga u overtuigen, dat gy deezen Brief niet verfchuldigd zyt aan de beleefdheid van een welopgevoed Meisje, maar aan de opkomende gcneeK 5' gen-  154 HISTORIE VAN DEN HEER genheid eener waarc Vriendin. Ik zal u eene oprechtheid doen zien, die de Burgciiyke beleefdheid niet kan infpireeren : Het hart alleen kan ons dnar toe }n ftaat ftellen. Zie hier eene êerfte proef. Nooit heb ik gewenscht, maar laat ik alles zeggen, nooit heb ik gedagt, om de Vriendin van Juffrouw Leevend te worden. En hoe dat? Ach, dat zal ik u eenvoudig zeggen; ik geloofde , dat wy niet in het geringfte voor elkander bereekend waren. Men had u, zo omtrent als gy u zelf grappig voorftelt, by my afgebeeld; ook dan, als ik om uw fatricq vernuft lachte, vreesde ik u. Hoe ! eene Dame , die du Ton dagt en leefde; eene Dame, die haare fpotterny liever had dan haare Vriendin hoe koude ik, voor¬ zien van geheel andre gebreken , fmaak vinden in u ? Voeg hier by, dat ik byzonder wel over my zelf voldaan was; vooral vóór ik myne uityerkooren Vriendin Veldenaar kende, aan wie ik, nevens aan myne Mama, al het goede verpligt ben, 't welk ik dan zou mogen hebben, zo wel in myn denken, als in myn doen. Nu, ik ben ge (tra ft voor myne onbillykheid! Had ik de les myner Moeder gevolgd, zoude ik my omtrent u ■niets te verwyten hebben. Zy is deeze: „ Be„ oordeel den Mensch alleen naar zyne beginzels, „ zynen aanleg, uit de omllandigheden, waar in 55 hy geplaatst is, uit de verzoekingen, waar in hy kwam; zoek naar de innerlyke fpringveeren „ zy-  WILLEM LEEVEND. I55 „ zyner daaden; dan zult gy het waardig genoc- gen fmaaken, dat er voor een deugdzaam ge„ moed ligt, in dikwyls te moeten goedkeuren, ,, en maar zelden te berispen." Overtuigd , dat gedagtep niet tolvry zyn ; maar dat men zeer zeeker zich tegen zynen Evenmensen, ook met ongeuite gedagten kan bezondigen, verzoek ik u daar voer om vergeeving. Ik belyde tevens, dat ik weinig recht heb, pp de eer, my door u aangedaan. Nu zult gy, waarde Vriendin, wel toeftaan , dat ik u niet allesn uit beleefdheid fchryf? Dewyi gy hier van wenscht overtuigd te zyn , zie ik niet, of ik heb U ééns. vooral gerust gefteld. Ik moet u nog al meer bewyzen geeven. .... Evenwel, waarom tel ik het volgende daar onder? Uwe geneegenheid voor uwen Broeder neemt my ten fterkften voor u in. ó, Lieve Mevrouw Ryzig , ik ben zo volmaakt overtuigd, dat hy onfchuldig is, als gy zyn kunt. En nu myne tederbeminde Moeder hier met ons in overeenftemt, dunkt my, dat ik reeds veel beeter ben. Het denkbeeld, dat de lieve Vriend myner vroegfte kindsheid zich zelf ongelukkig maakte, en zyne Familie bedroefde, deed my zeer fterk aan. Nyd en ligtgeloovigheid mogen hem befchuldigcn , myn hart fpreekt hem vry van alles, wat hem in onze oogen verachtlyk moest maaken. Mooglyk denkt iay niet als. Mevrouw , uwe Moeder; mooglyk ver-  IJÖ HISTORIE VAN DEN HEER verfchilt hy met Dominé Heftig; maar wat grond kxjgt men daar uit, om hem voor een Jongeling van flegte Godsdienftige fentimentcu te houden? In dit woord zelf is iets, dunkt my, onbeltaanbaars. Wisten wy maar, waar hy zich bevindt! Myne Mama, dit kan ik wel merken, zoude zich niets te moeilyk achten, om hem met zyne Moeder te bevrcedigen; en dat wel, zonder zieli te bekommeren, hoe of myn Heer van Oldenburg dat ook zoude opvatten. Het volgende zal u nog flerker doen zien , dat ik vertróuwclyk aan u i'chryf. Ik denk niet , dat Mama, tegen haare gewoonte aan , my zal vraagen , om deezen eens te zien Trouwens, al was dat zo; wat is er aan geleegen ? Ik ken ook haare Moederlyke tederheid, voor de onfehaadelyke zwakheden haarer Chrisje. Weet dan: dat ik voor eenige weeken een Brief ontfing, van mynen Broeder, uit — die zynen Vriend .... ach, ik kan niet plooijen, ook niet, om eenen in veelen opzichte lieven Broeder .... die onzen lieven Willem daar in geene gunftige omftandigheden aantrof: en toen hy zich des anderen daags informeerde naar onzen Vriend, was die reeds vertrokken, zonder dat men konde zeggen waar naar toe. Zedert heeft niemand, fchynt het, iets van hem vernoomen ; immers , zo veel my bewust is. Onze Vriendin Everards, die hem zo zeer als ooit be- iniat,  WILLEM LEEVEND. 157 mint, betuigt my, niets van hem te booten. Zou uw Oom de Harde gelyk hebben ? Maar hoe zoude hy in die Stad, 1— geleegenheid gehad hebben , om op zee te gaan? Ach, lieve Mevrouw Ryzig , zo gy iets naders hoort , zult gy het ons melden ? Ons zeg ik, want myne Mama is onder hun, die yverig beling in hem neemen. Wat heeft de Brief uwer Tante my gédïvèr* teerd ! Tusfehen ons; ik ken haar reeds lii't haare Schriften. Myne Mama is bezig, geloof ik, om dien Brief te beantwoorden. Het is myner Moeders (ïelrege!, dat een goed ongeoefend verftand en een zagtmoedig hart den Mensch meer, oneindig meer verheffen, dan al het Vernuft van geheel Griekenland. Indien ik ooit myne venerable Tante de Vry eens kom bezoeken, dan hoop ik , met u deeze braave goedhartige Vrouw een bezoek te geeven. Waarlyk , zo eene Vrouw, of liever zo een paar Menrchen, zyn zecdelyke zeldzaamheden , en dat meer is, zo nuttig als zeldzaam ; iets , dat men van al het zcldzaame nog al niet zeggen kan. Wat fmaaken ons uwe aanmerkingen over dien Brief! Jammer waarlyk, dat Vrouwen niet pleiten mogen. Gy zoud zeker met zo veel glans voor uwen Broeder, als voor uwe Tante pleiten. Ik ben, al een geruimen tyd, met de waereld maar taamlyk te vreede geweest; maar, ze». dert  Ï58 historie vAh den heer dert het haar behaagd heeft, onzen Leevend zÓ onbermhartig te beöordeelen, zal ik nooit meer gunlL'g over haar kunnen denken. Hier by komt nog, dat zy my op uw fujet ook gefopt heefti en my dus duizend aangenaame uuren ontfutzclde. Wat heeft, bid ik u, Dominé Heftig toch te doen, in het geval , waar over wy zo begaan zyn? Kan zyn Eerwaarde dan beter over uwen Broeder oordeelen , dan zo veele braave Men* fchen, onder wiens oogen hy te Leiden dagt en handelde ? En wie van deeze befchuldigt hem' van flegte fentimenten, of een onbetaamelyk , doorgaand ónbetaanielyk gedrag? Mooglyk, Mevrouw, verfchil ik met u op dén ftuk; geduld! ik kan daar niet anders over denken. Ik doel op zyne li&fde voor de dierbaare Lotje Roulin; Is daar evenwel iets in, dat hem de achting vart een braaf Mensch kan doen verbeuren? De lasteringen , ook van Domind Deftig , zyn al te gruwlyk, om by onpartydigen ingang te vinden. Willem een deugdzaam allerbeminlykst Meisje verleiden , en vervolgens aan een doodelyk verdriet , fchaamte en berouw ten prooije geeven ! Dit kan ik even zo min gelooven, als dat hy in .ftaat is om , getergd zynde , zyne party niet Houtmoedig onder de oogen te zien. Myne Mama is er ook niet voor, dat men èeh Predikant in onze huisfelyke gefchüien wikkelt; ' Meri  WILLEM LEEVEND. 15^ Men hecht maar te veel gezach aan hunne uitfpraaken , om dat men den Predikant niet genoeg van den Vriend en fatfoenlyken Man afzondert : een gebrek, waar toe veelen maar te dikwyls wat fterk het hunne doen. Waren alle Predikanten in deezen gelyk aan den waar» digen Vader myner Hart-Vriendinne dan! wel ja, dan zoude ik er fterk voor zyn , om hun in ftaat te Hellen tot nog andere pligten, dan het Prediken. Dan zouden zy in een uitgeftrekter zin verkondigers van goede boodfchappen zyn. Boden, die vreede aankondigen. . . . Deeze aanmerkingen zyn mooglyk wat vry in de pen van een jong Meisje : zy zouden echter daarom wel waar zyn kunnen. Wat heb-: ben ook de jaaren te doen met de waarheid of het valfche eener aanmerking? Hoe lief heb ik Mevrouw Everards; ook, om dat zy my van u beter denkbeelden gegecven heeft ! Nog al een blyk, dat ik u niet uit beleefdheid fchryf, en dan zal ik eindelyk de pen neêrleggen. Onder het groot getal van jonge Heeren , die my van tyd tot tyd hebben willen wysmaaken, dat zy my beminden, is thans een Man, die my, met de goedkeuring myner Ouderen, dat daaglyks verzeekert. Myn waarde Vader is fterk op dit Huwlyk gefteld 5 wat zal ik zeggen? Het is geen Solmes, geen Hikman, geen LordG * *; (de Man van de ftoute Char-  IÖO HISTORIE VAN DEN HEER Charlottc;) het is een braaf, beminlyk , ver- ftandig Man, maar < ik bemin hei» niet: Hy heeft al myne achting, al myne Vriendfehap; doch dit is by my niet voldoende, om my nadef met hem te verbinden. ïk weet wel, lieve Mcwouw Ryzig , ('at wy tri dit ftuk tiiere kelyk verfchillen : maar hutten wy d. t Hellen, bv de Zuster-gi•fchillcn, die men met den mantel der liefde moet bedekken. Hebben de Dominees niet zo- eene diergelyke phrafe? Gelooft gy wel, dat een Meisje, 't welk kort en goed aan haare Soupirans zegt: hier zal nieis voor u te haaien zyn; verdient voor eene Coquette door te gaati ; ab had zy zo veele Minnaars, als er Arabifche Nagt-Vertellingen zyn , namentlyk Duizend en- Een ? Is het billyk , dat zy my den fchuld geeven, nu van trotsch, nu van coquet? Al, naar dat zy gelooven my het meest te vernederen; want gy begrypt wel, dat hunne gekwetste Eigenliefde wraak oefent. Was myn oude Vriend Willem maar weer in ons Vaderland , en zo gelukkig , als ik hem wensch te zien , dan zoude ik myne vrolykheid wel weêr krygen ! Op dit Êbük harmonieer ik zo (terk met uwe goede Tante , als of ik ook van haare familie was. Men zou dan ter verfchooning kunnen zeggen , dat het eene Familie-ziekte was : zo als veele andere kwaaien ; •rider andren de-Rymery. Zeker, het valt lastig,  WILLEM LEEVEND» lójl tig, altoos flegt te hooren 1'preeken van iemand, dien wy achten, en buiten ftaat is om zich te verdeedigen! De Heer Renting behoort niet onder dat getal ; maar ik heb u, dunkt my , al gezegd, dat hy een braaf Man is. Wat behoeft dan deeze verzeekering? Zult gy my nu niet met eenen tweeden Brief verëeren; en indien gy bericht van onzen lieve» Willem ontfangt, zult gy my dit, of liever ons laaten wecten ? Ik bid juist wel niet uit Hellenbroek voor hem, het Gebed voor de Zeevaarenden; trouwens, het is myne gewoonte niet, myne wenfehen en dankzeggingen naar een Formulier afteleezen Hoe vaart myne venerable oude Tante , uwe boezem-Vriendin ? Ik verlang zeer, om door u eens van haar te hooren. t Kent zy uw Broeder in perfoon ? Staat zy,aan onzen kant? Ach, dat hoop ik ; de Item van eene zo ongemeens Vrouw doet veel af. Groet haar met de byzonderfte achting en liefde , van haare kleinNigt Heb ik niet wel gehoord , dat gy niet zeer gefteld zyt op het Buitenleven ? Het faizoen is, met dit fchoone weêr, rjog ruim zo aangenaam als voor zes weeken , en wy zouden u gaarn eens hier zien. Breng uw kleinen Buy mede. Ik ben zo weinig du Ton in ons huis, dat Kinderen een myner grootlte vermaaken zyn. En vi. deel. k thans  ï62 HISTORIE VAN DEN HEER thans heb ik hier een zesjaarig Meisje, dat ik tot eene Vriendin aanleg Groet myn Heer Ryzig, en geloof, dat ik ben Uwe Vriendin en Dienaresfe , C. HELDER. P-.S. Zo gy van uw Broeder hoort, voldoe dan toch aan myn verzoek. TWIN-  WILLEM LEEVEND. ÏÓj TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw petronella everards aafl Mevrouw alida ryzig. waarde vriendin!- hebt gelyk; myn lang ftilzwygen moet" u zeer onvriendelyk voorkomen ; maar gy zyt zó' fpotagtig, dat ik byna u de reden daar van niet durf melden. Aan onderwerpen kan het niet haperen ; dat hebt gy wel, als men met de familie' Van myn Heer Helder byna huisfelyk verkeert. Veele druktens maak ik niet; ook fchoon ik geene Tante heb, by wie ik den aanftaanden Vreemdeling meen te gaan afwagten. Wat dan ? Ik zal het wagen. Om dat ik geduurig al klaarder zie, dat ik geen vloot houden kan. Uw vernuft overftelpt my geheel; en het moet Wel' het waare vernuft zyn, dewyl Mevrouw Helder, Chrisje eii Coosje, zich waarlyk eene fóte' maaken van uWe Brieven te leezen. Gy moet magtig verftandiger worden, of ik leer agter uit. Het zal met my gaan, als met onze Vriendin, die zich ten minften zes Winters in haar Buitenleven vermaakt had met haar Clavier te beduimelen, en er regt' aede vermaakt was; vooral, om dat zy er *♦** li % by  *Ö4 HISTORIE VAM DEN HEER by kon zingen. Maar zy boort op dat zelfde CIavier eene Darne fpeëlen 't Is, zeide zy, gedaan; zy floot het toe, en liet het by zekere geleegenheid verkoopen. Men vroeg haar meermaal om te fpeelen; zy antwoordde eenvoudig: ik kan niet fpeelen, vraag dit aan myne Nigt; zy heeft my overtuigd , dat ik alleen aar tig genoeg rammelde. Zie daar, waarom ik niet fchryf. Hoe ryker de ondenverpen zyn, hoe minder ik in ftaat ben die te behandelen. Jk ben een paar dagen op I5cekenhof geweest; zonder Everards ja; en toen ik met hem retourneerde, voelde ik, dat ik zo wel Vriendin ben als Vrouw. Valt u dit niet fchrikkelyk toe? Myne geneegenheid voor Everards is, weet gy, noch het fnelie uitwerkzel van een oogwenk; noch het romanesq gevolg van een warm temperament; veel minder de kinderagtige ingenomenheid met een Man van de Mode. Zy was des altoos meer vriendfehap, dan drift Maar genoeg: ik vrees, dat gy zulk eene heerlyke geleegenheid, om my te plagen , niet zult voorby zien. Ik heb, met Mevrouw en Chrisje, een bezoek afgelegd by Dominé Veldenaar. IJ eene befchry- ving te geeven van die Familie u het af- becldzel te geeven van Kolonel Sytlama! . .. . . Ka,i ilcu ook tot het onmooglyke verpligt worden?  WILLEM LEEVEND. 165 »Jen? Geen Man op den Aardbodem b;fchouw ik zo, ais ik den Eenvaardigen Dominé Veldenaar belchouw. Hy zou , al dunkt u dat mooglyk vreemd, het voornaame beeld zyn, indien ik deeze huislclyke Groupe kon fchilderen. Mevrouw Veldenaar trouwde , naauwlyks agttienjaar, met een Man, die bykans eens zo oud was : niet zeer tot eontentement haarer ryke familie; zy moet eene Tante gehad hebben, die voor de onrechtvaardigheid van allen boette; en daar ook in huis woonde, tot zy flierf. Hy is twee: enzestig jaar, maar heeft al de welvaarendhcid eener Iterke ceHllitutie, eens maatigen levens, en van in order gebragte driften. Hy heeft wel iets van myn Heer Helder, maar de toon zyner gelaats - trekken is wat zagter geftemd. Hy ziet op eenmaal veel; cn ik geloof, dat hy meer hartlyke ftille zaligheden kent en geniet, dan wel veel daar van opgeeft: er is iet zo gemoedelyks in zyn fraai fterk geteekend gelaat. My dunkt, zo een Man heeft iets van een Apostel. Gy zelf zoud Mevrouw Veldenaar, uitgeteerd door eene kwynende ziekte, niet in haaren Fauteuil kunnen zien zitten , zonder eene mcdelydendc traan in uwe oogen te voelen. Zes- en- veertig jaar, en aan den eindpaal haars nuttigen levens : Moeder te zyn van nog zulke jonge Kinderen , die, als Engelen van Raphaèl, om haar zwceven; hoeveel ftofs kryg ik daar uit, om te L 3 den-  l66 HISTORIE VAN DEN HEER denken over de kortheid en onzeekerhcid des men» fchelyken levens! Ik had my verbeeld, dat Mevrouw Veldenaar wel iets van uwe Moeder zoude hebben: jk zie er geen zweem van. Kunt gy u Coosje nog herinneren ? Zy is niet fraai, en echter ziet men, dat zy de Dogter is van eene der fraaifte Vrouwen, die ik zag. Ik weet niet, hoe dit is; maar ik zie het duidelyk. Dominé moet eene ryke Vrouw getrouwd hebben; want alles draagt getuige van dien fatfoenlyken overvloed, dien men zyne beste Vrienden toewenscht. 't Is waar, er zyn agt Kinderen ! Geen Man verdient onze Vriendin, dan Kolonel Sytfama. Wy zyn met Everards op zyn Buiten geweest. Men ziet, offchoon hy het niet zegt, dat hy alles zo inricht, als hy gelooft, dat meest zal voldoen aan eene Vrouw van een goeden fmaak. Hy is zo gelukkig, dat hy bemind wordt van haar, die het voorwerp is van alle zyne wcnfchen. Ik wist niet, dat ik zo verzot konde worden Op iets , als ik reeds ben op het Buitenleven. Op Beekeuhof is het my te prachtig: trouwens, ik verkoos , toen ik in Gelderland was, Klaarenbeek , verre boven Roozendaal. De PastorieHof, zo als die door Dominé is aangelegd, blyft geheel in de Natuur; geen pracht, geen opfchik. ■Rotterdam , hoe fraai , hoe luchtig, bevalt my nu zo veel niet dan de voorleeden week: nu kan ik vergelyken: en welk een contrast komt er dan te  WILLEM LEEVEND. 167 te voorfchyn! Heb ik nu niet een hoope gefchreeven? Ja, indien de quantiteit voor de qualitcit konde gereekend worden, het zoude nog zo wat heen gaan .... maar, maar! Als immers gy, of een onzer beider Vriendinnen , over dit onderwerp fchreeven, wat zou er eene aangenaamheid over gefpreid liggen ! vooral gy hebt de gaaf, om uit niet, een zeer wezenlyk iet voorttehaalen; en uwe invallen zelf zyn goede aanmerkingen. Ik vrees echter, dat als de Mannen eens weeten, hoe gy hen befchouwt, dat zy, juist om dat het bittere waarheden zyn, 't u nooit zullen vergeeven. Mevrouw Helder zeide, by het hooren van zekere pasfage in uwen Brief aan my: wel, nu hebben de Leeuwen ook Schilders. Gy zult wel weeten, waar op dit doelt, of liever waar van dit ontleend is. In vertrouwen tusfehen ons: Mevrouw Helder is, zedert eenige dagen, meer dan ooit aan onzen kant. Zy zegt het niet; maar Chrisje, die haare Moeder zeer wel kent, verzeekert het my ; en ik verbeelde my, dat dit zeer veel tot haare herftelling heeft toegebragt. Nog wat. De Heer Renting vordert niet, hoe zeer ook gedragen door myn Heer Helder. Hy fpreekt over uwen Broeder met deelneeming; hoewel hy hem in perfoon niet kent. Zouden wy dan nooit bericht van hem krygen? Lieve waarde Willem! Ik durfniet hoopen; ik zie duidelyk, dat ik my zelf bedroef, L 4 maar  ï68 HISTORIE VAN DEN HEER maar het is niet anders. Hoe gelukkig zyt gy, in duizend voorvallen van dit leven! Gy bemint uw Broeder zo zeer als ik, maar gy verbindt geene naare gedagten aan zyne afwcezigheid. Gy hebt gelyk; waarom doe ik ook zo niet ? Vaarwel! Omhels uw waarden Man voor my, kusch Jantje, en fchryf veel aan Uwe Vriendin, p. eve r ards, ge boor en uenard. 'EEN-  WILLEM LEEVEND. l6$ EEN- en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer paulus helder aan Mevrouw suzanna helder. teder.beminde moeder! H3efehaamd en verleegen, verfloord op my zelf; zo, myne lieve Moeder, moet gy uwen berouwhebbende Zoon aan u vnorftellen ! Ik heb al den fehuld; ik heb, dit zie ik nu, my met koelheid gcwrookcn , over een ongclyk, my, zo als ik meende, aangedaan. En dat, terwyl myn Vriend ongelukkig was Ik belette hem, door eene ftyve af keerige houding, in myne armen te vallen Ik voelde, dat hy , met warmte en vogtige oogen , myne hand drukte; en ik kon myn opzet, om hem iets betaald te zetten, geftand doen. Voor ik Chrisjes Briefen uw Postfcriptum ontfing, dagt ik zo niet: doch zedert ben ik geftraft., geftraft door myn eigen geweetcn. Allerwaardfte Mama! Lees toch, mag ik u bidden, alleen, al de Brieven, die hy my gefchreeven heeft; zy liggen in de binnenfte verdeeling myner Secretaire: ik moet hem, buiten zyn weeten, recht doen. Mag ik zo gelukkig zyn, om hem te vinden; iets, dat ik, zedert ik L 5 dien  I70 HISTORIE VAN DEN HEER dien Brief ontfing, met meer drift dan my eigen fchynt, behartig; dan zal myn lieve Vriend ge- leegenheid hebben, om nog grooter te zyn ik zal hem om vergeeving bidden, nooit van hem fcheiden , en hem, zo ik hoop, veilig en met eer in zyn Vaderland te rug brengen. Reeds veertien dagen zyn alle naarfpooringen vrugteloos. Ik ga een grooten Brief aan Papa fchryven; dit, bid ik u, tusfehen ons! Uw liefhebbende Zoon , P. HELDER. TWEE-  WILLEM LEEVEND. 171 TWEE-en- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mejuffrouw chrisïina helder. mejuffrouw! 33Tet is een myner waardfte belangen, my te handhaaven in de goede gedagten, die gy, zo wel door onze Vriendin Everards, als door my zelf, van my hebt opgevat; daarom zal ik u deeze aanmerking mededeelen: „ De fpringveerender „ Menfchelyke daaden zyn ontelbaar; zy zyn zo „ verborgen in de duifterfte hoeken der ziel, dat „ zy noch door andren, noch door ons zelf kun„ nen ontwaard worden; het zy door de gelaats„ trekken, de oogen, de woorden, of door iets, „ 't welk een Lavatcr ons ten dien einde aan de ,, hand geeft." Waartoe dient, vraagt gy mooglyk, deeze aanmerking? ö Tot alles, waartoe myne Vriendin die zal gelieven te gebruiken. Zy is een Panacé in de Zedelyke Zieken - kamers; en ook mooglyk de eenige medicyn, die Zedelyk gezonden veilig mogen gebruiken: voor hun, die nooit het voor hun onmooglyk kwaad deeden, en werktuiglyk goed , werktuiglyk verrichten : dat is, die geene verdienden bezitten, zelf de broodma-  17» HISTORIE VAN DEN HEER magere niet, van geen kwaad te doen. Zy is voor my in 't byzonder een zo goed Huismiddeltje, als de Hofmans-droppels in de meeste Familien; en om door een langen omweg te komen, daar ik wpezen wilde; zy is ook probafum voor u, die zeker het volgende met alle Kinderen van Adam wel zult gemeen hebben, dat gy namenlyk beter bepaalcn kunt, waar uit gy niet, dan waar uit gy al werkt. Uit ter verdeediging myns gcestcs van aanmerken. Gy hebt my, veel duidelyker dan ik ooit kan wenfehen, overtuigd, dat ik uw Brief niet verpligt ben aan uwe beleefdheid; en ik zou eene Vrouwelyke Tiberius moeten zyn , om niet te gelooven, dat uw hart en uwe liefde eenen Brief dicteerden , waarmede ik zo in mynen fchik ben : maar omtrent wie ? Dit is, zo als Hamlet zegt; That is the question ! Wie is de gelukkige, die uw hart zo zagt, z» teder, zo edelmoedig deed werken ? Zou u dit ook bekend zyn ? Nu, fla uwe doordringende oogen eens ter deeg op uw hart; ik zal onderwyl maar voortfehryven. My heugt nog wel, dat de toeftemming myner Moeder, om naar eene party, daar ik gaarn by wilde zyn, te mogen gaan, zulk eene wonderbaare Revolutie iu my voortbragt, dat ik zo zagt, H  WILLEM LEEVENB. I73 zo bcfchciden, zo redelyk was, dat de hond zelf mogt blaffen, als ik een goed boek las. Myne Bekeering was zo oprecht en befrendig, a!s die van de befaamdlte Nieuwkerkfche Kweezei. Zo veel invloed heeft een voor ons vleijend vooruitzicht op onzen geest, op onze neigingen en driften. Maar gy kent zeker onzen Vriend Pope van buiten; lees hem dan over dit onderwerp. Wat dunkt u, lieve Chrisje, zou het berdenken der aangenaame uuren, die gy, in uw kinder-jurkje, met myn lieven Wim doordartelde, uwen geest niet wel zo zagt kunnen Hemmen j dat alle de nooten over bè-molliepen? waar door gy, aan de Zuster van uwen Vriend fchryvende, niets dan vriendelyke aandoeningen kunt gevoelen ? Het is immers natuurlyk, dat wy gaarn de zwakheden van hun in een zagt licht houden, die wy weeten, dat van onzen besten Vriend bemind worden? Gy weet, dat ik myn Broeder hartlvk liefheb, en hy my niets toegeeft. Deeze be 'enkingen kunnen u onbcgrypelyk veel dienst drfdn, in het moeilyk werk der zelfs-beproeving: & het zyn zulke zoete bandleidingjes! En ik fpaar geen brood voor myne Vrienden. Ik weet nog niet zeker, of ik 't als een misdaad moet aanmerken, dat gy veel erger over my gt» dagt hebt, dan ik verdiende. Laaten wy dit eens bedaard onderzoeken. „ Wy moeten niet den-' ken over onze Mede-Menfchen, " En wie kan dit echter  174 HISTORIE VA» DEN HEER echter laaten?Maar dan moeten wyover hemdenken naar de meeste en aanhoudende verfchynzels* Maar waarom heb ik my minder goed vertoond, dan ik waarlyk was ? Dat zal ik u zeggen: Om myn hof te maaken by zulken, aan welken ik anders niet het duizendfte gedeelte zo zoude geiïnaakt hebben. Men doet uit byeindens zo wet iéts berispelyks , als iets loffelyks. Had het myne bedoeling geweest, by Chrisje Helder in een goed blaadje te ftaan, ik zou my meer in mynen Natuurftaat vertoond hebben. Waarover zoude ik u des befchuldigen, Kind? Wat reden had gy, kond gy hebben, om my omzichtiger, bermhartiger te handelen, als ik my zelf behandelde ? Ik maaide, het geen ik gezaaid heb. Tot dus verre heb ik des vrede met u. Maarevenwel, nogthans, en des alniet te min, Daar fchuilt 'k en weetnietwat, geloof'my vry, Vrind in. Had eene Chrisje Helder ooit geteond, dat zy myn gezelfchap zoude kunnen kiezen; ik zou haar geen onëer hebben aangedaan. .... Dit is een beetje fcherp maar dewyl gy toch de moeite en de kosten gedaan hebt, om u voor my te vernederen, wilde ik, dat gy dit niet om , of van wegens eene ingebeelde misdaad deed; maar wegens eene moedbeneemende houding, zo als ik getoond heb. Nu  WILLEM LEEVEND. I?5 Nu wy Vriendinnen geworden zyn , wil ik, dat wy niet op hooi en ftoppelen, maar op het goud der oprechtheid en des vertrouwens zullen opbouwen; op dat ons werk duurzaam zy. Hoor, om die reden, nog het volgende. Nooit kwam ik lastiger uit de gezelfchappen, dan wanneer men my, met overleg, prees over myn fmaak in my wel te kleeden , wel te kappen; want elk, die myn fak, myne paarlen, myne fraaije fchoenen prees, verweet myftilzwygend, dat ik nietfchoon was. Om my niet te vernederen, vernederde men my; want wie zal de fraaije Franfche fchoen pryzen , als die een fynen , welgemaakten , vluggen , buitenwaards uitftaanden voet omfluit ? Niemand dan een Petitmaitre en eene Pronkfter. De Zeedelyke Beautés hebben dezelfde kneepen; dat ik dit zeg, Juffrouw Helder. Zy zelf, geheel verheeven boven het boertige, het fchertzende, en geheel aan de ftriktfte en aangenaamfte pligten geheiligd ; vermaaken zich echter wel eens met het geestige, het boertige; zo ais myn Vader wel eens een uur plagt te piquetten, tot divcrtisfement. Om zo een piquetje te kunnen fpeejen, houden zy my en foortgelyke Weezens aan. . . Dit is my ook al zo eens ontmoet, kind; want ik heb de waereld ook uit onderfcheiden gezichtpunten gezien. Dit maakte my wat agterdogtig. En daarom, als men zeide : Juffrouw Leevend vind ik Wel aaxtig, wel geestig; zy kan heel lief en vro- iyfe  iy6 HISTORIE VAN DEN HEER lyk zyn; dan dagt ik: zie zo, men pryst my om myn opichik, om dat men myn perfoon niet pryzen kan. Gy fchept vermaak in my; maar achting ? paint du tont! ,, Wel foei, Mevrouw Ryzig, zoude ik om- ,, trent u zo valseh handelen." „ Dat, ,, Juffrouw Helder, geloof ik niet." Ik onderftel ook flegts het mooglyke; en in u zou dit geen valschheid zyn , maar Zeedelyke hoog¬ moed ! . . . . Maar waarom plaag ik u ? Laat ik openhartig zyn : ik wil u ééns van al myn leven alle myne talenten doen zien; op dat- ik u overtuige, dat ik nooit gedagtenloos leefde ; nooit verder, dan ik noodig vond, eene Beuzelaarfter was. Ik beken, dat ik ook nog den tyd my kan herinneren, dat ik min gunflag dagt over myne Vriendin Heider; cn haar rangfchikte in de Clasfe derZedelyke eigengerechtigheidwerkers; Vrienden, die, met een opgefchort neusje, nederkyken op zulken, die niet dezelfde deugden op dezelfde wys verrichten. Naar de bc?te berichten, die ik van u inwon , befloot ik , cl at u dat lieve uitlokkende ontbrak, 't welk zo kragtig op het hart van andren werkr. Ik meende u flegts achtingwaardig te. viüdtui, en ik vind u ook beminlyk. Nu kunnen wy , dunkt my, onze openftaande reekeningen fluiten, en elkander bctaalcn met geflooten beurzen. Uwe zagtmoedige denkwyze omtrent eenen Jongeling, door dc geheele waereld  willem leevend. tff reld veroordeeld; uw moed in hem te verdeed'igen , ook als zyne tederhartige Moeder te rug deinst, moet zeker tut eene beminlyke welberedeneerde Menfchen - liefde , uit zuivere zugt orrf een ongelukkigen te redden, voortkomen; want ik bid u, wat kunt gy op de wyde waereld, buiten dit, belang Hellen in eenen Willem Leevend? Een Jongen , daar niet veel raars aan is; een droevige druiloor, die men niet eens een ryk Amfteldammer kan noemen; zo als gy weet,• Juffrouw Helder! Over Lotje Roulin fpreek ik liefst niet ; ik word altoos weemoedig, als ik aan haar denk: dit is zeker, dat myn Broeder zyn fmaak eereaan-* deed, in haar te beminnen ; en dat myne Nigt West, die al is, wat men (zou Tante zeggen) met monden proeven kan," hem zeker niet verwerpen zal om zyne fmoorlyke verliefdheid op een alleruitmuntendst reeds overleeden Lotje Roulin. Zy, Keetje West meen ik, is noch zo ryk,noch zo fchoon, als zekere Chrisje Helder; juist daarom recommandeer ik Willem zo byzonder aan' haar. Ik zeg tegens Ryzig: luister eens, Fentje ^ als Wim uw Nigt trouwt, en alle zaakeiï zeven zyn met Mama, dan moest gy hem met u asfocieefeus ■want al is hy op het Dominé en gedaan, dat werk\. ftaat hem niet ter hand. Om dat gy, lieve Juffrouw Helder, nu zo veel belang in hem neemt* dankt my moest ik u eens vertellen, welke goeder 41 yj. deel. M oog-  I7§ HISTORIE VAN DEN HEER oogmerken ik met hem heb; en ik beloof 11 ook', dat hy, buiten myn toedoen, geen trede zal verzetten , zo ik het weet, of ik fchryf u met een extra post, waar hy zich van myl tot myl bevindt. Maar Chrisje, maar Chrisje, gy hebt al uwe vooröordeelen tegen my nog niet afgelegd. Waar uit weet gy, dat ik niet heel gevoelig, en tegen het Buitenleven ben? Ik val zeker niet van my zelf, als Ryzig in zyn vinger fnydt; om dat ik begryp, dat een Goudvliesje , over die zwaare wond gelegt, hem veel meer dienftig is, dan dat het geheele Huisgezin om azyn, en asfa fcetitia liep, en hy dus al vast bleef bloeden. Ik begryp ook maar niet, hoe ik my dan zou aantieren, als ik myn Man verloor, of myn Jantje zag doodvallen. Met minder dan gek worden, of my dood te flaan, kon ik myn fatfoen zeker niet uithouden. Ik hou het met de woorden van Paulus: bezit uw ziele in lydzaamheid. Had uw Vriend niet zulk een dweepagtig aanbidder geweest van het Sentimenteels, hy zou er het offer niet van-geworden zyn; en Lotje zelf is in deezen niet vry te pleiten. Begryp je me nu, Kind; zeit Oom de Harde tegen Mama, als hy voor Willem ftaat te ageeren. Ik weet nog zelf niet, of ik al of geen fmaak heb in het Buitenleven. Nooit was ik Buiten, dan in het gezelfchap van hun, met wie ik in de Stad omdoolde. Er was niets anders voor my te vinden, dan zulk goedje. Had ik met beter fiag vau  WILLEM LEEVEND. ïjty van Sehepzels my opgehouden; in ftille groene Prieeltjes, met eene Vriendin, zo als gy, of Coosje Veldenaar, de Zon zien opkomen, of de Maan verlchynen , met eën fraai gefchreeven Boek by ons; dan zoude ik mooglyk zo zagt gemymerd hebben over de Liefde, de Deugd, des Godsdienst , de Vriendfehap , als myne Arcadifche Vriendinnen ; wie zou ondertusfehen hebben kunnen beffisfen , of myne volupté geestelyk, ofzinnelyk waar? De Doop- en Dol-Huizen wettigen deeze vraag. En gy, lief diefje, verfhat my. Jk wenschte wel, ja uit een vol overloopend vol hart, dat alle erigelagtige Meisjes een ongeïukkigen Willem tot Vriend hadden, in wien zy zich nog den Speelmakker in den tyd der Tafelstoelen konden herinneren; ó wat zouden zy dan den Text practicaal verftaan: Oordeel niet, óp dat gj niet geoordeeld wordt; want met de maatevdaar gy mede meet, zal ook 'ê weder gemeeten werden. 7,o\i ik die plaats van Tante Martha geleerd hebben ? Neen, ik heb die uit de eerfte hand.' Ik ben nog zo onkundig, waar myn Broeder I's, als myn kleine Boy zyn kan. Ik heb deezerr Brief zo lang zitten nitfpinnen, op hóóp, of ik nog iets' van hem hoorde. Evenwel-, ik ben ge»" 7'ust, dat hy wel doet: En de Kreupele zei tegen den Blinden Die wél doei, zal wél vinden; M ar Ik-  l8o HISTORIE VAN DEN HEER Ik bemin myn Broêr te veel, om den Heer Renting te kunnen bcklaagen: ei lieve, Chrisje, wat verband mag daar in leggen? Op Dominé Heftig ben ik al te verftoord, om er iets van te zeggen. Liever diende ik het geheele A. B. C. te hcrhaalen, of een teug water in myn mond te houden Myn Bram is magtig grootsch op den Brief, dien ik van u ontfing; is die magtige grootschheid niet wat heel vernederend voor my , en dus voor hem ? Hoor , Kind, de Mannen mogen Reformateurs zyn, zo veel zy willen, van befpiegelende Leerftukken; dit dorre werk voegt byzonder wel aan die blokkende geestgefteldheid; dat kaauwen en herkaauwen , en veel vyven en zesfen. ( Tante! ik noem myn Auteur. ) Maar de zceden te verzoeten, de harten te verzagten, het overreeden , behoort aan de Vrouwen. Gaarn kwam ik eens op Beekenhof, maar zo lang ik de gaaf van overreeding niet fixer heb, zal daar niks van worden. Ik zou anders al eens naar myn Neef en Nigt West geweest zyn, die in een fclicon Buiten hebben. Om te zien, of ik dien hoek zoude kunnen opzeilen, bediende ik myvan de week nog van de volgende Krygslist. Ik ontfing in myn beste zaal, op een pragtig Turks Tapyt, twee üuitfche Knoeten met hunne morsfige laerzen , en praatte zelf met hen in hun eigen gekoeter. * Myn Man was daar zeer mede in zyn fshik; wam drc twee figtmren waren, in'Koop-» mans-  WILLEM LEEVEND. l8r mansftyl, twee zyner beste Vrienden. Maar er is niets op gevolgd. Wat is het lastig, als een Man zo gaarn by zyn Vrouw en Kind is! wel, lieve Chrisje , is het wel uitteftaan , hy heeft waarlyk geen een Collegie. Ja, ik heb een kruis ! Gaarn fchreef ik nog wat over Willem. Maar ik merk, dat gy nog wel meer zaaken: „ dan Zuster verfchillen, onder den mantel der liefde wilt bedekken. " Waarom zoude ik nu dien mantel opflaan ? Zo als gy weet, Juffrouw Helder. Dewyl ik merk, dat gy gaarn iets naifs leest, zal ik u eens tracteeren op een paar Epistels, gefchreeven door den Vryer van myne Keukenmeid, en haar antwoord. Ik vond die in een gerold, verborgen in de Tinnekas, agter een ftapel borden. Ik heb die wat afgeftoft en regt gevouwen: duizend groeten van ons aan de waarde Mevrouw Helder van Uwe Vriendin, A. RYZIG. M 3 DRIE-  :|8i HISTORIE VAN DEN HEES. DRIE- en- TWINTIGSTE BRIEF. qornelis cornelissen, Matroos, aan d§ eerbaare grietje van gooijbn. myn lieve griet! J^ls jy, by gelyks, maar zie half zo veul om myn denkt, as ik om jou doe, dan is 't wel; want kyk, ik denk altyd om jou; en as ik nou leg te. droomen in myn hammak, of kooi, (nou, das even het zelfde,) dan denk ik zo lang an jou, tot dat ik in flaap val en droom» Ik draag het gouwen ringetje altyd aan myn pink. Maar het knelt my hagels ; nou, dat mag het. En ik hoop, dat gy den zuiverden kurketrekker, en den vingerhoed , wel bewaart; want als gy die, vooral den vingerhoed, kwam te verliezen , dat zou een liegt teken zyn voor ons, zo als onze Slaapvrouw, Aagt VLit de Schippersmuts , altyd plagt te zeggen. En ik hoop, myn allerzoetfte Kind , dat gy. myn getrouw zult blyven, tot de dood of zo; want anders zoud gy weergaas gniepig doen; en je zoud geluk noch zegen hebben, om het zo te noemen: en wat nou uw getrouwe Minnaar aangaat , ik Kees Keefen zou liever een Asman worden, en dat is voor een Matroos veel gezeid, dan datj^  WILLEM LEEVEND. 183 dat ik myn allerlieffte Grietje van Gooijen zon bedriegen. Onze Kaptein fpreekt te met van te rug te komen onder een Keizeriyke vlag, Kind: maar dat weet jy zo niet. Was dat waar, ik nam er eens een randzoentje op ; want ik verlang fchrikkelyk. Maar, zeg ereis, Grietje, heb je men geest wel gezien, zedert je in jen nieuwen dienst bent? Ik denk neen , want ik weet niet, waar je ergens op de Heeren- of Keizers - gragt woont; het is een wilt zoeken hartje; aan myn hapert het niet. Klaas Gerrits komt met het fchip, de Trouwe Pctenieüa, Kaptein, Hans van Haderslcben, (die God geleide, ) naar huis, naar ons lieve Holland; en die zei u deezen bezorgen, en , tot een teken van myne getrouwe liefde, zes flesfen puik puik beste Limoenzap zenden; en een klein rolletje Tabak, die heel-lekker is. Klaas zeit, dat hy zes kusjes van je zei bedingen , voor zyn fcheepsvragt, en beftellen. Nou, dat is wél zo : geef ze hem maar; ik ben niet veel jalours op Klaas, om dat hy ook een Vrystcr het, en hy een braaf Pekbroek, ja een Zeerob in zyn hart is. A!s ik je ereis aan boord klamp, zul je er zo maklyk niet afkomen , want je bent myn Snoetje, dat weet je wel. Nou, Klaas zeit, dat hy naar het Schip de Vrouwe Pet.erne!la moet te rug roeijen , en ik moet dan maar uitfeheien. Groet myn Moeder en jou Moeder, en Lysje-Nigt, en M 4 Aaltje-  184 HISTORIE VAN DEN HEER Aakje-Meu, en de Vrouw uit de Schippersmuts, en als je goeije Kammeraads hebt, ook; en de dienstprefencatie aan den Heer Boekhouwer, den Heer Abraham Ryzig, en Moeder in Companjie, te Amfterdam. Nagt, Grietje lief, van Uwen tot der dood, kees kees e n. Op het Driemast • Schip de Stad Amfterdam, gefchreeven tusfehen Deks , op myn kist. VIER-  WILLEM LEEVEND, iglj VIER- en- TWINTIGSTE BRIEF. Antwoord op den voorigen Brief. goede vriend cornelis cqrnelissen ! "CTw maat Klaas heeft myn de zes flesfen puik puik beste Limmoenzap gebragt , en het rolletje Tabak; maar ik heb uw geest niet gezien, zo lang als ik by myn Heer en 'Mevrouw woon; en dat fpyt my genoeg, want aanziet doet gedenken; maar ik woon daar en daar, vlak over- ; en allernaast de En Klaas heeft my zes¬ maal voor u gekust; en myn Kammeraads, daar ik heel wel mee ben, zeggen, dat dit niet meer als recht is; zo dat Keesje, dat moet nu zo blyven , dood en te niet. Ja, die dag vergeet ik niet ligt , toen gy myn adi zeide; en wat zal men •doen ? alle weezen moeten weezen. Maar ik had altyd .zo een dingzigheid voor je; en dat blyft zo, en ik kan ad óok wel braave lui's Kinders krygen. Daar is onze Koetzier; wel, als ik maar half wou: maar, ik zeg, ja wel is 't koud; en Oökv. het is een Amficrdams Burgers-Kind; en die, weetje wel, krygen zo geen Oïïïcien ; de Moffen neemen alles maar weg, en ook myn woord is myn woord. Nu kan ik nog een StukkcdoorM 5 der  l8(f HISTORIE VAN DEN HEER der krygen, die hier lang gewerkt het; maar hy is Luters, en ik zeg altyd, dat kleurt niet, en ook ik heb geen dingzigheid voor hem; en myn Moeder zeit, dat zo ik onzen Hendrik nam, en hy zelf Stalmeester wierd, zy myn nog niet zien wou; zo dat, ik zal je dan zo trouw blyven als goud; en de kurketrekker heb 'ik nog, en ook de vingerhoed: uw Moeder gaat het heel wel, en ik ga er wel eens, als ik uit kom , en zy groet u hartlyk., ISpu zeit onze Kamenier, ja, een Zeeman is wel gped,, maar dat zeezwerven zou myn verdrieten, en men weet niet, wat zy Buitenlands doen. Ja, zeg ik, Leentje, dat kan wel zyn, maar er,zyn zo wel fchappelyke Zeelui als andre. Ja, zeit zy.tiaar op, men weet niet, of zy leeven of dpod zyn , of zy genoomen worden , of op vreem 'e Kusten belanden; ja, zeg ik daarop, ik hoop het beste; en die niet waagt, die niet wint, zei ik zo; maar weetje waar het hem zit, Keesje, zulke Meisjes is het maar om een Man te doen, en de Juffrouw te fpeelen, maar zy hebben zo geen innerlyke dingzigheid voor elkander, als wy zo lang hadden; dat is het maar: dan zeit onze Hendrik, ja Grietje-, het is met de Zeelui als met de Soldaten, zy hebben overal een Vrouw, maar ik zeg, dat ik Kees Keezen de heele waereld door betrouw; zo dat ik maar zeggen wil, dat ik nog dezelfde.ben. En ik heb al de Lui gegroet; maar de Vrouw uit de.Schippersmuts niet; want  WIUEU LEEVEND. Ifjp want die is al haast een jaar doud en begraaven. En ik heb de dienstprefentatie gedaan aan onzen myn Heer en aan zyn Vrouw, en ik heb het kos? telyk by de Lui, dat moet ik zeggen, ik ben Uwe goede Vrien din , GRIETJE VAN GOOIJEN, P.S. Ik fchryf dat in voorraad, of er nog eên Schip van myn Heer uitliep, en dan zal Mevrouw my waarfchuwen; is dat niet heel dingzig van zulke groote Lui ? Nou , die zyn beter als die halfblanks Madamen. VYF-.  i88 HISTORIE VAN DEN HEER VYF- en- TWINTIGSTE BRIEF. Dc Heer willem leevend mui Mejuffrouw adriana belcour. «JEndien er in myn Vaderland nog eene perfoon leeft, die zich, hoe oppervlakkig ook, iets bekreunc om den ongelukkigen Vriend van eene zalige Letje Roulin; wie is, wie zou dat weezen, dan myne waarde Belcour? Gy, myne béste, die my kent, die myn lot voorfpelde , en alles in 't werk fteldc, om my met de Reden te bevredigen ; gy, die heerscht over uwen geest ; gy, die, zelf, ja, verheeven zynde boven de ziektens van een zwak hart, maar mét medelyden zulke harten in den boezem van uwe Vrienden voelt kloppen; gy, die (kikt eerlyk en rechtvaerdig weet te zyn , zonder hen te verlaaten, die gy in deezen zo verre beneden u ziet. ó Myne Belcour, zoud gy, gy, verheeven eénpaarig karakter, zoud gy met den Herken ftroom ook zyn afgedreeven? Zelfvan eenen Veldenaar wagtte ik niet zo veel als van u. Alle myne Brieven blyven onbeantwoord, en ik wagtte met zulk een fmartlyk verlangen, zo veele weeken, in de geliefde hut, daar ik zo lang verfchuilen mogt 6 Wel-  WILLEM LEEVEND. 189 ó Welke onderfcheidene gemoedsdriften , hoe veele ffrydige voorneemens ben ik doorgevvorfteld! Dan Hond myne vermoeide ziel eens aan den fteilen rand der yskille ftikdonkre Wanhoop. Niets trok myne oogen, ik hield my nergens aan vast; alles, ook my zelf moede. Dan weder rukte ik, met een verbitterd ongenoegen, my boven dat gevoellooze. Ik floeg myne oogen met eeue woefte onverfchrokkenheid rondom my. Ik zeide: „ laage geest, verlaat gy 11 zelf ook; en „ gy waart eens de Vriend van eene Lotje Rou- " lin En gy vond uwe glorie in uwe ,, Menschhcid? Bloodaart! Gy nerven ? Gy? ,, Zyt gy dan meester over uw lot? En wat hebt ,, gy nog bedreeven, dat verdienen kan u te ont„ flaan uit die Maatfchappy , waar toe gy be„ hoort? Zie uwe rampen , met den moed van >» ecn bedaard onder de oogen. Twist „ niet met den Eeuwigen, zo gy al niet aanbidt. „ Twist niet met de Natuur, zo gy haar al niet „ bemint. Zoek uwe ongelukken in uwen eigen „ boezem. Gy hebt uwe driften niet beftierd; „ is 't wonder, dat zy u langs zo veele naar» „ tooneelen gefleurd hebben?" En dan zat ik neder, ftil, onberoerd, maar niet overtuigd. Alles zoude ik my getroost hebben, maar van myne Vrienden te zyn verlaaten dat denkbeeld is een inëetende kanker voor een ziel als de myne. Wat zyn verwytingen, wat. is haat voor een  ItjO HISTORIE VAN DEN HEER ^en gevoelig hart? Op beiden ziet het met eene tier eigeliefde dierbaare verachting. Maar! veracht te worden koele verachting; daar voor rilt myne ziel met eene allerpynelykite gewaarwording te rug; Veracht te worden, niet van het Zeedelyk Graauw , niet van onverfchillige Mede-Menfchen, maar van myne Vrienden, die braave, die verftandige Lieden van eene Belcour van eene Juffrouw Helder . . . ; t- de pen valt my uit de vingeren; De buitenfpoorigheden, die ik, zedert ik dé vlugt name , bedreef, ach ! myn hart heeft daar nooit in geftemd; nooit. Geene redding , ook geen één Vriend om my ziende, moest ik, in zekeren zin, wel myn toevlugt, welk eene 1 ampzalige toevlugt het ook zy, by het fpel neemen; Het lot redde my meermaal, maar wikkelde my al Vaster aan en in die Benden ^ die men nog niet altoos valfche Speelders, of geheel zeedelooze Schepzels noemen kan. Doch, myne Belcour, daar is zo veel voorgevallen; Alle myne ^ zelf myne onfchuldigfte neigingen en daaden, hebben zo eene reeks van gevolgen gehad-, van dat foort van gevolgen, die meest altoos de ondeugd verzeilen» Myne vriendfehap voor myne Lotje, myne verdeed;^)»' van haare eer, ten koste van het leven eens  WILLEM LEEVEND. IOf eens Lasteraars, hebben zo veel dubbelzinnig* Voor het uiterlyke: myne wanhoopige droefheid over haaren dood En zy, om wie ik niet beminnen kon , die my had uitverkozen , veracht my. Juffrouw Helder wendde haar gelaat met edele verfmaadiug van my af, toen ik haare koets voorby reed. Zy houdt my voor een Jongen , die aan zyne driften de deugd zelf heeft wceten te doen gehoorzaamen; een laagen verachtelykendeugeniet, die nu, nu nog met fielten verkeert Haar BroÊr heeft my aan de Speeltafel te gezien: hy zal dit, ik ken Helder, hy is niet zo edelmoedig, als een Vriend zyn moet, haar zeker gemeld hebben. Met grievende koelheid, met hoonende kleinachting heeft hy my gezien; hy is myne wraak onwaar ig. Ik was eens zyn Vriend, en hy konde my behandelen, zo als hy deed. .... En als zo een Man zou ik m myn Vaderland in den kring my- ner bekenden weerkomen. Zo zou eene Chrisje Helder my weder zien? Barst, myn hart! Blusch zelfde hoop uit op haare bezitting Be- zlUinS Al beminde zy my uit zwakheid ook dan wil ik de haare niet zyn. Indien ik haar, in haare eigen oogen, niet verdien, zy zelf zal my niet zo zeer kunnen Vernederen. Gelooft gy, dat ik haare achting dan minder noodig heb, dan haare liefde? Had ik het goed gevoelen van haar, van haare Ouders behouden; tvas  IJJl HISTORIE VAN DEN HEER was ik nog in hunne oogen de geen, die ik in myn eigen oogen — die ik altoos in de uwen ben —1 ( moet ik was zeggen ?) ik zoude niets te moeilyk achten, om myn oogmerk te bereiken ; ik zoude myn Heer en Mevrouw Helder op myne kniën kunnen fmeeken om hunne tedergeliefde Dogter. Maar voor hen als een lchurk te verfohynen', als voor myne onbevoegde Rechters; my te moeten ontl'chuldigea van daaden en oogmerken , die de deugdzaame Heer Helder zelf niet kragtiger kan verfoeijen; my door hen tot proefjaaren, even als een Ligtmis, te hooren verwyzen; Mevrouw Helder als te zien fmeeken, immers met haare oogen te zien fmeeken, dat haar verftoorde Man my alles vergeeve, op belofte van beetering; terwyl een laaghartig Vyand, weleer myn Vriend, my in 't verfchiet een haatelyken koelen glimlach toewerpt; te zien, dat zy, die ik bemin, my met een diep ftilzwygen ftraft over bedryven, die ik met afgryzen zie. . . . Neen, zo laag is Willem Leevend nog niet vernederd. Zo laag is hy niet beneden zyne beftemming gedaald. Zie dit niet aan voor zondigen dwaazen hoogmoed ; myne verdrieten hebben my van myne ingebeelde meerderheid gencezeH, maar dit getuignis geeft my myn geweeten. Schuldig, zo als> alle de aan dwalingen onderheevige Menfchen, allen zyn voor, het Hoogfle Weezen; om dat zy des-  willem leevend. 193 deszelfs wetten niet gehoorzaamd hebben; maaf onfchuldig voor de Menfchen, fta ik ter befchouwing van my zelf. De eerfte fchakel zelf van alle myne Lotgevallen ligt in eene eerlyke, eerbiedige , tedere, getrouwe liefde voor de fchoone Helder. Ware myn hart vry geweest, niemand dan myne dicrbaare, eeuwig dierbaare Lotje, zoude het vervuld hebben. Ik had zo eene Engelin in myne familie gebragt; en als myne Studie voleindigd geweest ware, zoude ik haar getrouwd, en my tot den allergeliikkigften Man gemaakt hebben. Dit weet gy, ó Belcour!' dit weet ik. Waar is dan myne fehuid ? Waar myne onvoorzichtigheid ? Beminde ik jutirotiw Helder dan niet, vóór ik wist, wat liefde was ? Ik kom des niet in myn Vaderland te rug, voor ik dat met eer doen kan: van veiligheid fr.reek ik niet eens. Nu ik alles1 bedaard nadenken kan, dunkt my , dat ik van dien kant weinig gevé'ar loop; het geval is in 't byzyn van veelen gefchied, en wie heeft belang, om my valsch te befchuldigen ? Alle myne onl'chuld, alle myne reden, alle myne natuurlyke trotschheid zyn niet in ftaat, my gelukkig te maaken. De vaste overtuiging, dat,» hoe zedelyk beter de Mensch wordt, des te gelukkiger wordt hy met een; zyne gefchiktheid tot geluk, voor zyne natuur bereekend, groeit daat mede aan: laat my oprecht fpreeken , dit alles maakt my niet gelukkig. Myn eigen gevoel vi. deel. N weer-  194 HISTORIE VAN DEN HEER -weeifpreekt myne reden. Ik heb eene Moeder — zy beminde my voormaals Zy befchul- digt my. Zelf door myne Zuster, kryg ik geen antwoord, op mynen boetvaardigen Brief! Ik bemin , en word verfmaad van haar, die myn geheel hart vervult Mooglyk is zy reeds getrouwd Getrouwd ! Dat denkbeeld vernietigt my: in dat licht kan ik haar niet bcfchouwen. Waar ik my bevind, kan ik, ook aan u, niet melden; al wist ik zeer zeker, dat gy my ook niet verlaaten had. Maar ik ben gezond, en in eene zeer fatfoenlyke familie. Hoe ik daar kom, zal ik u fchryven. Toen ik te * * * was aangekomen, vond ik, zo als ik in mynen laatftcn aan u meldde, (die ik hoop, dat gy zult ontfangen hebben , doch waarvan ik, om des te zekerder te zyn, een affchrift maake : ) eenige Heeren, die gereed Honden, om naar * * * te vertrekken. Het fcheeuen fatfoenlyke Lieden. Myn kleed moet hun voor my ingenoomen hebben , want zy boden my zeer vriendlyk een nog open zynde plaats in het rytuig, dat vry groot was, en waar mede wymet ons zesfen ten geltelden tyde te * * * arriveerden. Ik gaf my uit voor een Franschman. Gy weet, waardfte, dat my dit niet moeilyk kan vallen, en nog te minder, vermits ik met myne Lotje , en haaien Broeder, altoos in die beminlyke taal had  WILLEM LEEVEND. l<)§ had gefprooken. Wy traden af voor een zeer aanzienlyk Logement. Myn geld beftorid in wei-; nïg meer dan twee Ducaaten: zy permitteerden geen van allen, dat ik myn aandct 1 b taalde in een Rytuig, dat zy reeds ter plaats, daar wy afreeden, gehuurd hadden ; my eenige complimenten daar over maakende. Ik liet dit my eindelyk welgevallen. Ik begreep echter, dat ik met twee Ducaaten weinig in ftaat ware, om daar te blyven. Dit denkbeeld vergrootte myne zeer zigtbaare droefgeestigheid, die, juist om dat ik die poogde te verbergen , te flerker doordraaide. Tegen den avond verfchcenen daar zeer veele welgeklcede Lieden; en ik zag, dat er grof gefpccld Zoude worden. Myne Reisbroeders hielden zich, als of zy elkander nooit meer gezien hadden, en maakten party. Ik ftond als een aanfchomver ifi den kring.- Zo veel gouds deed my myn ohgeJukkigen toeitand nog des te leevendiger gevoelen. Ik waagde een Ducaat, en vond myn fchat weldra tot honderd en vyfcig aangegroeid. Gaarn zoude ik toen, my gered hebbende , zyn afgetrokken; snaar ik moest revenge geevett. Alles li'êp mv mede; en voor den morgen , toen het gezelfchap fcheidde , bezat ik zeshonderd Ducaaten. MyneJ Reisgezellen hielden my, geloof ik, voor eeneu nit de Broederfchap , waartoe zy behoorden ; hoewel ik betuigen kan , dat ik zuiver en eerlyk gedeeld had, Zy toonden my zo vetl beleefdheid ,N z er*  1Q5 HISTORIE VAN DEN HEER en gaven voor, zo met myn gezelfchap te zyn in* genoomen, dal ik de zwakheid had, om in dat Logement te blyven. Nu liep het lot my mede, dan tegen: ik fpeeldc altoos zuiver, en won en verloor dikwyls vcrbaazende fommen. Ik verbeeterdemyne equipage, en hield my buiten alle foorten van ligtmisferyen; waar van ik nooit meer afkeers had, dan toen ik die van naarby zag. Eindelyk wierden myne Reisgezellen ontdekt voor het geen zy waren, valfehe Speelders; zy verdweenen. Ik had altoos myn eigen kamer gehad , en my niet byzonder met hun gemoeid. Niemand verdagt my ook; ik bleef daar des nog eenigen tyd , ook om te toonen, dat ik met hen geen de minfte connectie had. Ik zal u niet lastig vallen met een Journaal van myn leven. Als gy één dag weet, weet gy allen. Ik fpeelde, ik verloor, ik won. Begeerig, om dit heerlyk Land te zien, ging ik van daar, kogt een paerd, en was van voorneeniens op deeze wys voort te reizen. Ik kwam te * * *, daar verklaarde het lot zich tegen my. Wel rnsch moest ik my van myn paerd ontdoen, en bleef my weinig meer over. Daar ontmoette my de Heer Helder, en was getuige van een tooneel, waar van hy zeker eene befchryving zal gezonden hebben, en dat maar te zeer in ftaat zyn zal, om myn Heer Helder ( zyn Vader,) tegen my te verbitteren. Hy behandelde my niet, zo als ik hem zoude behandeld hebben :  WILLEM LEEVEND. 197 ben: laat dit genoeg zyn. Ik vertrok van daar, met het aanbreeken van den morgen, en zworf van plaats tot plaats. Eens op een avond, al wat ik in de waereld had , verlooren hebbende, ( gy begrypt wel, dat ik alleen van geld ipreek; want het Orlogc myner Lotje, en het vry kostbaar Ornamentje, dat ik in mynen boezem draag, waren my zo heilig, dat de allerdringendfte nood my niet kon beweegen, daar afftand van te doen,) ging ik de Stad uit, en wandelde, zonder eigenlyk oogmerk, het veld in. Ik trad vervolgens in een Boeren - Wooning, cn bleef daar het overige van den korten nagt. Ik had voUlrckt niets tot belooning, dan een dankbaar hart; ging van daar, kwam aan de Rivier de die daar zeer breed wordt, en met eene fterke fchuuring vunrtffroomt. Verbaasd over de grootschheid der gezichten, die my, hoe zeer getroffen door myne doodelyke vtyrleegenhcid, echter aandeeden, mooglyk om dat zy zo geheel nieuw voor my waren, zette ik my aan den Oever. Wel rasch fleepten myne gedagten my als weg: ik was bedroefd; ja, maar bedaard. My dagt, dat ik nu tot het laagfte peil gezonken was. Nu moest myn ïot keeren, of myn leven eindigen. Ik hoopte, maar op wat grond? Dat zag ik niet. Ik zette my op een Heuveltje. In eene ftille mymering, waarde myne ziel als tusfehen het leven en den dood. Van Lotje, vloog zy naar N 3 my.  ï [kcii  fi2Ó HISTORIÉ VAN DEN HEER zich een lang leven beloofde, vindt we) eens, is zyne overmaat van gezondheid, de oorzaak van ee. en fpoedigen onverwagtcn dood: terwyl een van natuur veel zwakker Meisje, door oplettendheid en onthouding, eenen hoogen, gezonden, blymoedigen ouderdom bereikt, na derMaatfchappy een goed getal nutte Burgers geleverd te hebben , en omringd van Kinderen , en Klein - Kinderen , in vreede ten grave daalt. Ik heb al zeer vroeg, om dat ik het Huwlyk voor de allerheiligfte verbintenis hield; en in de waardigheid van Moeder te zyn, de waare beftemming der Vrouwen ontdekte, den Man in het Knaapje, de Vrouw in het Meisje poogen waarteneemen. Nooit was ik minder gerust, dan wanneer ik in een aankomend Jongeling geene merkeJyke fouten, maar wel overdreevene deugden waarnam: deugden, niet gefchikt voor de tedere jaaf en der kindsheid. De ftille, deftige, ingetoogea Jongeling, die, wat hem ook ontmoet, en hoe onverwagt hem iet ontmoet, altyd bedaard blyft; die zyne onvatbaarheid voor een aartigfnaaks grapje of klugtigen inval toont; die voor veelen zo veel beloovende Jongeling, voldoet my niet. Hoe meer belang ik in hem neem, hoe meer ik bekommerd ben! In dien Jongeling zie ik reeds den trotfchen eigengerechtigheid - werker; die zyn God dankt, »m dat hy. evenwel niet is als andren; of den loodsen Huichelaar, die eens vonden zal fmeeden , allee»  WILLEM LEEVEND. 2 2^ jeen ingericht, om te bedriegen, te bcfchadigcn. Het Meisje, dat alles kan hooren, zonder dat zy fchynt te 1 uitteren; diezagtjcs zingt by intresfante gefprekken; en vóór die nog geëindigd zyn, daar reeds haar voordeel meê doet; die glimlacht, mooglyk wel de hand drukt van baar, die haar eene beleediging zegt of doet; zulke Kindcrén zie ik met vrees, met droefheid; en wee, die hen. daarover pryst! Nooit, myn Zoon, ware ik beducht, 'dat gy tot huichlaary zoude overgaan; noch uw hart. Uoch uw belang konden u op dien klip dry ven: maar duizend maal heb ik my bekommerd, datgy inwendig de zaaden van geestelyken hoogmoed aankweekte; dat gy, om dat niemand ukon overtuigen van zonden, ook by u zelf van geene zonden overtuigd waart. Wellust, toorn, fterke overhelling tot zondigen of dwaaze vermaaken 5 beuzelagtigc drift voor een onmanlyken tooi enz.9 vallen fpoedig in het oog. Maar wonderlyk wel voldaan te zyn met zich zelf; liefdeloos kleinachten, ftreng beöordeelen, zyn van die kwaaien, welke men in zich zelf kan verbergen; ja die men der waereld kan uitventen voor gemoedelyken' ernst, afkeer van het kwaade, Christelykcnaauwgezetheid; tot dat zelf het geweeten eerst in de war raakt, eri dan bedroogen wordt. Dit karakter fiygt op tot Pharifeeuwfche trotschheid, die Slib. vermeet, den diep bedroefden ncderigenboe-  2,ï3 HISTORIE VAN DEN HEER teling, die niets dan een verbryzeld hart kan aan* bieden, voor den troon van een genadig bermhartig God aanteklaagen. Ja, myn waarde Zoon, ik herhaal het; ik vreesde dikwyls voor uwe uiterlyke zeedelyke gezondheid. Ik zag met bekommering een zeer zwaafe krankte der ziel te gemoet 5 en geloofde met een, dat die u mooglyk op de allervolkomenfte wys zoude kunnen redden. Ik geloofde, dat onder andren het reizen u in omftandigheden zoude brengen, waar in uwe inwendige kwaaien naar buiten zouden kunnen werken* Laat ik eenvoudiger fpreeken; dat gy eens zoud ontdekken, dat gy fchuldig ftond voor God, en mooglyk erger waart dan veelen, door u veroordeeld. Ik was ook wel eens teder bekommerd, dat gy tot onze uiterlyk braave gefchikte Mannen zoud behooren, die, om dat zy geen driftige najaagers zyn van het fpel, geen doorbrengers , geen drinkers zyn, zich zeer wel omtrent de Sexc gedragen , over durven liaan tot die onchristelyke hardheid des harten, dat ftreng eigenzinnig oordeelen , dat wonder wel voldaan zyn, om dat men niet is als andren, ook niet als een Wü-lera Leevend t Myn geliefde, niet gekende, en om nieuwmodifcher Vaerzen verworpen Camphuizen, met wien ik my, weet gy, behelp, als ik het Euangelie niet by de hand hebbe, heeft onder ontallyke ook «te volgende treilende paslage; waar in hy, zou, Tan-  WILLEM LEEVEND. 2 delpad.) Al fielt zich menig Mensch zo aan -,. Dat hy by 't flegte Volk den waan Van heilig heeft gekreegen; 't Is niet: befchouwt hem van naby: ,t Valt door en door bedriegery; ■ Zyn leven fpreekt hem tegen. IVat baat hem zyn bchendiglieid?' Zyn doen verraad de uitwendigheid P 3 Pan De Menfche moog'' in zakken gaan; Godsdienfiig voor den Altaar fiaan; Veel Vee ten Of er fiagten; De lucht vervullen met gebeéit;- Preek-yvrig zyn, en van elk-een Godheilig zich doen achten: Is hy niet vroom? wat baat de fchyn?' Het geen hy is, dat moet hy zyn; De wyzen kunnen V merken: Dus zeg ik met geheel myn hert, Dat, daar geen God geëerbiedigd werd.% Daar blyk zy van kwae' werken..  *3° HISTORIE VAN DEN HEER Van zyn gepronkte "weczen; En toont, dat hem in 't hart ontbreekt , t Geen daar zyn mond zo veel van fpreekt, „ In waarheid God te vreezen." Keurheiligheid en achtloosheid Moet fieeds uit onze werken zyn; Het laatst vervoert tot losfe boosheid , Het eerst misleidt door deugdenfchyn. De Achtelooze, om niet te vallen In vieze eigen heiligheid, Betracht geen heiligheid met allen; Zelf die niet, die ten Hemel leidt. Dc eigen Int'lig, om zyn' zaaken Ouanfuis te neemen wél en wis, Gaat uit zyn' hersfens regels maaken, Daar uit Gods woord geen regel is. De wyze Christen maakt geen wetten, Daar Jezus hem geen wetten geeft; Op ditjes datjes onwis letten, Is builen 't oogwit dat hy heeft. Maar daar hy 't wis heeft, zal noch leven Nech dood, noch iets, ter geener uur Ook 't minfte kwaad hem aan doen kleven, Daar hy ftaat vast gelyk een muur. Sacfr  WILLEM LEEVEND. 1 Daar hy in twffel van Gods wet is, Houdt hy zich altoos aan het geen V Welk, zo V geen deugd of Gods gezet fr, Kogthans met kwaad niets heeft gemeen: Altoos bedagt, dat zulk beknypen Door hem geacht wordt, noch geroemd; En die V niet net als hy begrypen, Door hem verfmaad wordt noch gedoemd. Kwa wil maakt ligtigheid tot zwaarheid* In V duister is licht, duisternis, De waarheid is haar zelf een'' klaarheid Als V hart maar regt Godhoorig is. Wel nu>, Pauwtje, hebt gy iets tegen de woorden van deezen vrootnen Man ? Iets, wat ook ? .. Ik durf voor u antwoorden; neen. In dat licht het gebeurde befchouwende, verheug ik my over uw misftap ; zy wordt u tot een onbegrypelyk groot nut. Gy ziet nu, dat uw hart niet zo zuiver is, als gy u verbeeldde; dat gy wraakzuchtig zyt, en niet oploopend; verwaand, en niet uiterlyk trotsch. Van welk een aart moest dan uwe zeedigheid, uwe ingetogenheid zyn ? . . . Maar uw berouw is oprecht: waarom zoude ik u dan langer by uwe verkeerdheid bepaalen ? God, die te rein van oogen is, om het kwaade te kunnen zien, kan, om dat hy weet, hoe zwak P 4 de  HISTORIE VAN DEN IIEER de in verzoeking leevende Mensch is, ons berm* hartig behandelen. Maar de Mensch , de kortziende Mensch, niet bekwaam, om de zeedelyke kragten van zynen Mede-Mensch te bereekenen, af te wecgen tegen het geen hem van buitenkomt, weet niet, juist daarom, wat voor hem verzoeking is. Wy, myn Zoon, moeten uit ons zelfs wys worden; de zwakheden, het vermogen der verleiding leeren kennen. Dit is dereden, dat, in eenen, naar myn inzien, eigenlyken zin, de Engelen zich meer verheugen over eenen Zondaar, die zich bekeert, dan over negen- en- negentig, die de bekeering niet w/odig hebben. Zy weeten , wat het in heeft, rein te wandelen in deezen ftaat van beproeving, van voorbereiding. De grüotfte kenner der Menfchen, die immer op deeze bcnccdcn waereld geleefd heeft, en om die reden ook dc vidmr.aktlte Hervormer was, gaf eens aan een zyner Vrienden deéze les: Indien gy zelf zult zyn bekeerd gr*9tdc.n , zo verfterk uwe Broederen. In deeze woorden vind ik onbedenkelyk veel fchoons! De groote Leeraar zeide niet, Bekeer; maar verfterk uwe Broederen. Hy wist wél, dat de Menfchen veel liever bekeeren, dan verfterken. Ieder Mensch , dat maar niet aan zeer grootelyks in 't oog loopende feilen onderheevig is, bekeert wonder gaarn! Dit vleit de eigenvol-' daanheid; dit verheft hem boven anderen. Hy wordt  WILLEM LEEVEND. 233 wordt niet alleen Raadgeever, hy wordtineteen Rechter. Hy gelooft een leidsman van blinden te zyn ; een licht in de duisternis : wat is dat fraai J Welke bronnen van voortrellelykheden! Het troosten , het verlterken , daar bekreunt men zich weinig aan. De meeften hebben, om deezen Christen - pligt te betrachten , met Petrus eenen val noodig : dan , zelf bekeerd zynde , yerfterken zy hunne Broederen. De Natuur van uw berouw, myn waarde Zoon , heeft my waarlyk vreugde-traanen gekost ! Het vloeit voort uit eene gegronde keunis van den aart uws misbcdryfs ; het geeft u den ecrlyken moed , om uwe fchuld onbewimpeld te belyden; de vuurige .werkzaamheid , om het geen niet te herdoen is , op de besta wyze te vergoeden : het is des een waar hartlyk berouw : uwe zonde is u des aanvanglyk vergeeven. God geeve u de genade van hem weder te vinden; dat hy zyn volgend geluk ook aan u moge verpligt zyn. Blyf echter , myn Zoon, overtuigd, dat gy deeze gunst verbeurd hebt , door het verfmaaden der'aangeboden geleegenheid; ja, door die te misbruiken tot. een ftrydig einde. Ik heb de Brieven uit uwe Secretaire genoomen , en ze allen geleezen. Thans zal ik alleen het volgende daar over aanmerken. Zoud.g.y u P 5 eeH-  *34 HISTORIE VAN DEN HEER eenmaal zeer verre vergeeten , dan moest het zyn door ligtvaardig en liefdeloos, ja geftreng pordeelen: dit zie ik uit die Brieven. Leer nu maar , dat ook deeze zonde niet eindigt, daar zy begint , maar zich uitbreidt tot eenen langen fchakel van flcgte gcvoigen. Zoud gy, lieve Helder, niet gebeefd hebben, toen gy dien eerften trotfehen meesteragtigen Brief aan uwen Vriend fchreeft, indien men u had ingeluisterd: Gy zult deezen uwen Vriend , in zyne ge- vaarlykfte rampen, in zyne bitterfte verleegen,, heid, terwyl hy uwe hand vuurig drukt, en „ wenscht aan uw hart uit te weenen, befpot„ ten ; hem buiten ftaat (lellen, iets van u ter hulp te kunnen aanneemen ?" Zou de pen niet in uwe hand gebeefd hebben ? Een der wyste lesfen is deeze: weerfta de eer-, fie beginzels. Geen fterflyk oog kan bepaalen , waar de ccrfte treede op eenen dwaalweg ons zal heen voeren ; wy weeten niet , of wy wel altoos geneegen zullen blyven, om te rug te keeren; of wy dit altoos in ons vermogen zullen hebben. Neigingen veranderen rasch in gewoontens, in hebbelykheden, en die vormen eindelyk ons karakter; ons karakter zyn wy zelf; het is onze Ikheid, zo als de Dichter , Laurens Spiegel, onze perfoonlykheid zo eigenlyk uitdrukt. Nog  WILLEM LEEVEND. 535 Nog eenige regels uit myn geliefden Camp. huizen. TWEESPRAAK. 'k Wil, maar mis kragten. Kragt wast door trachten. Kwa wenst maakt trachten onvermogen. Kwa wenst wykt door omzigtig tegenpogen. Na wenst te doen is zoet. Na raad te doen is goed. Wat voed kwa wennis? Gebrek aan kennis. Hoe kan de kennis deugden werken ? De kennis doet elks dings waard ye merken; Wat brengt dat merken in? Of groote of kleine min, * * * Ontwortel uwen boom, indien gy wilt, dat daar. geen vrucht van koom Maar genoeg, ik zou, dus doende, myn geheugen alles laatcn inbrengen ; en ik heb nog maar een zydje voor u, het geen ik fchryven wilde. . Uw Vader weet niets van uwen Brief, ook niets  3.$<5 HISTORIE VAN DEN HEER niets van deezen : dit te weeten , zy u thans, genoeg. Uwe Zuster wenscht, met die leevendigheid, haar zo eigen, om haaren lieven Broeder te felicireeren met de ontdekking van zulk een Ichoonen trek in zyn karakter. Zy denkt nu niet meer aan uwen laatften aan haar. Schryf haar echter niet; .maar zend my uwe berichten. Ik begin al te verlangen naar uwe t'huiskomst : evenwel , gy kunt uw plan onbelemmerd volgen. Word zo wel een beminlyk als. een braaf Man , en overtuigd, dat deeze waereld , met al het Zeedclyk en Natuurlyk kwaad, 't welk de geemlykheid en het zondig misnoegen er in veronderftcllen , en de ondervinding daar waarlyk in ontmoet, echter een zeer aangcnaame vcrblyf-plaats is. Gy weet, myn Zoon, dat ik niet tot hun behoor , die zo weinig fchoonhcid in deeze ftoflelyke waereld vinden; dat ik het leven geen droeve, Ballingfchap, maar een Leerfchool noem; waar in wy ons ook hebben te oefenen in zulke werkzaamheden, die zo wel ons hart verbeteren , als ons verftand verlichten. Wisten wy maar , waar de ongelukkige Jongeling zwerft :. alles zoude nog wel, te regt komen. . , Vaarwel, myn Zoon; de. Voorzienigheid geleide u , dat wy u allen in gezondheid mogen omhelzen. Uw waarde Vader en ik zyn zeer wel ; Chrisje is thans weer beter. Mevrouw Ever-  WILLEM LEEVEND. Ëverards is veel by ons: ik bemin haar als eene Dogter. Mevrouw Veldenaar is veel verergerd. Alle Vrienden groeten u harüyk, en ik blyve Uwe liefhebbende Moeder , suzanna helder, geboeren van e é è AGT%  938 HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- TWINTIGSTE BRIEF: Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw pktronella everards. Waarde vriendin! TT , ,n ^kj w laatfte Brief fmaakt my ongemeen; om dat gy daar in bekent, belyd*, en met uwe band onderteekent, dat ik onbefchryfiyk verre boven li verheeven ben, en dat wel door myn verftand: Zo doende, zal ik wel dra voor niemand het zeil behoeven te ftryken, dan voor zeker ouden Potentaat , die ons, vroome Menfchen , nü byna Zesduizend jaar door zyn groot verftand van het eene kwaad tot het ander verleidde. ,, Zo dat ik „ maar zeggen wil, Kind, dat gy my daar mooi „ beet hebt: waart gy in zo een ftaat niet, en 5, was ik zo eene puntige Huishoudfter niet, die „ altoos zatter werk vindt, ik zou u dat eens „ anders beduiden; Wel, wie hoort er van, zeg ,, ik als nog." Aldus zou myne goede Tante over zo een affront fchryven, maar ik zal my niet toegeeven. ..... Wel, die Jongen roert het dan bedroefd: ik heb nagt noch dag rust; hy krygt tanden en kiezen; zo hoor ik ; en hy giert de heele Heeregragt by malkander. .... Kom, ik zal dee»  WILLEM LEETEMD. 233 deezen maar laaten leggen, tot dat ik er aan kan blyven; wanneer dat zyn zal, weet Joost. Nu, lang wagten doet wel lieven* Ten vervolge. Lieve Pietje, geef nu, mag ik u bidden, u# Man een goeden flaapdrank in; want in geen halt ven dag mag hy zelf zyne fchaduw in uwe kamer laaten zien; en ik geef myn Brief niet over, vooft gy beiden ten minften voor een uur of twaalf uitgekust en gevleid, en wat weet ik wat al meer, hebt. De myne is geen zier beter, hoe veel wyzer ook, dan de uwe. Hy wordt alle daag gekker met eene Vrouw, die evenwel niet doet, dan haar pligt en hart eifchen. (Cest a dire, — haar Man plagen, en haar Kind fmoorlyk liefhebben.) Ik heb hem daar, om gerust te kunnen fchryven, met wel vier dikke onbefchofte quarto's Dictionai* res, een Engelfche, een Franfche , een Hoogduitfche, en een Oeenfche, naar zyn Kantoor geftuurd, om in alle die Taaien bedaard naar te kyken , in welk een zin het woordeke verwarring in alle die taaien voorkomt En ik gun my zelfden tyd niet, om myn Knegt te zeggen: zie eens, of uw Heer flaapt of zoekt. Gy moet tt «Öians door niemand in uw huis laaten ftooren,  640 HISTORIE VAN DEN HEER ook niet door een Engel in een Menfchenfchyn—*■ Chrisje Helder, meen ik. Niet fhuis, zy het woord, ook voor haar; ten ware zy u , met Willem aan haar arm, haar Christelyk en wettig Huwlyk kwam bekend maaken. In dat geval kunt gy haar afwagten. Zeg baar dat, en als zy het my kwalyk neemt ja, dan moest ik Willems' Zuster niet zyn. Heere! Heere ! dat zo een knaap myne vefditnften een pas moet geeven by «— Chrisje Helder; Van 's Wacrelds uchtendflond, (zo zou myn Nigt, dc Dichtres, zeggen,) tot op den huldigen dag van gisteren, is er geene plegtiger , geene Itaatiger vergadering gezien, dan die, welke ik' gistren, niet flegts bywoonde, maar waar op ik ' zelf eene der Hoofdpérfooncn geweest ben. Indien zy door een onzer puik extra puik Poëcteri moést befchreeven worden; [zy, door dit woordje verfta ik thans de vergadering 4 en niét Nigt Hexameter; dit, om u niet in de war te helpen ,] dan zou hy al rasch alles in den hobbel gegooid hebben. Gy weet, hoe die Vrienden handelen. Eerst verzinnen zy een hoopc gevallen , nooit meer zo gehoord, mismasfen die tot eenen roerOm , en fmyten daar dan hun held hals over kop in, hem daar niet uithaalende, dan om hem op den troon van een dwingeland,- of in de armen van èen lief iïïoepig Prinfesje te brengen! Nu, ik zal als Historie-Schryffter,- en dus meer Kïönyksge\vys handelen.' Naauw-,  WILLEM LEEVEND. 241 Naauwlyks ontfing ik den inleggenden van Willem, of myu Man (lelde voor, om, zo als hyhet beleefd noemde , by Vader en Moeder belet te laaten vraagen ; en dan over dien Brief te raadplegen , en te zien, of er geen bevredigen opzat. Offchoon ik nu wel gaarn beken , dat dit voordel heel lief was; zo had ik echter, 't zy uit myne oude zucht om tegen te fpreeken, of uk afkeer van moeite, geen zin in die party. Ik dagt, hef zal gaan, zo als Tante zeit: het eene woord haak het ander uit. Ik wilde den Brief maar in een couvert (luiten, en dan aan de dille overweegingen van een Moederlyk hart overlaaten. Ik zeide dit ook, en voegde er nog veel meer uit de Logica der Vrouwen, en uit myn Tractaat over het tegenfpreeken by. Fluiten ! Brampje keurde het af. Hy heeft, met al zyn verdand, met al zyne eenvoudigheid, toch maar te veel van den geest der plegtigheid, die op zyne Moeder is rustende. Hy gaat niet druk ter Kerk, maar op plegtige dagen zou ik hem, en hy is anders heel wel te leiden , niet uit de Kerk kunnen daan. Ik gehoorzaamde ; dat is, zo als wy Vrouwen altoos gehoorzaamen , op zeer voordeelige voorwaarden. Ik hefprak tot onze asfillentie, als Gerrit het eens te grof maakte , Oom en Tantes gezelfchap; geaccordeerd: te meer, wyl hy begreep, dat Mama Dominé en zyne Vrouw ook zoude inroepen, vi. deel. Q Fiat,  S42 HISTORIE VAN DEN HEER Fiat, zeide ik, hoe meer zielen , hoe meer vreugd, Hy zelf zou Dominé verzoeken. ■ Hoe zingen de goede Luteraanen ? merkt du nkh des Satans list? Hy glimlachte; Bram, meen ik. Dominé gaf zyn woord , niettegenftaande zyne veelvuldige ampts-bezigheden ; en Zuster Collega, in weerwil haarer weder vermeerderde talryke kleine Gemeente. Freryk gaf er het afloopen van een Schip en zyn Kattenburgfche wandeling aan ; en Tante zou wel expres een dag uitllellen, om haar Binnen-kamer te ftoffen. Zo veel hebben allen met den vrede op, kind. De plegtige dag verfchecn; ik kwam met Oom £n Tante, die by my gegeeten hadden, in onze koets voor de deur. Myne Mama nam Jantje op den arm , en was ontfteld. Enfin, ten vyf uuren zaten wy allen reeds in Mama's groote zaal thee te drinken. Dit eerlte tooneel fpeelde fchielyk af. Er heerschte een diep verlecgen ftilzwygen. Ik jnoest my zelf in myn arm knypen , om niet uittebarsten in lachen over dat verbruid potzig mengzel, en dat comique ftrydige tusfehen elks natuurlyk gelaat, en dat aangelapte deftige, dat elk van .hen meende te moeten aanneemen. Onze Gerrit zat met de houding van een gierig Koopman, die zo even een Schip verlooren heeft, en'dan naar een Voetiaanfche Preek luistert. Oom Freryk had veel, in zyn groot breed welgefpierd bakkes, van een Schipper, die in 'r hartje van den winter, met s«iï P . zyn  WILLEM LEEVEND. 243 zyn Boekhouder in zyn kamer komt, terwyl zyn Wyf of Meid den haart legt te fchuuren. Heftig keek als een dom Proponentekind, die in een Roomsch land het venerab'le ziet voorby dragen, en zwygen moet, dat hy barst. R.yzig, altoos de fatzoenlyke Man, 't is waar, maar die fcheen wel een Profesfor in het Natuurlyk Recht; die op zyn Collegie de kwa Jongens, alias de Disputeererïde Studenten , met een glimlach en lydzaame ftemmigheid hoort abra cadabra babbelen, en zo denkt: fnapt maar voort, ik zal uitfpraak doen , Vrienden. Dc Dames? Om te fchaatren! Pastoorfche keek met al de ernsthaftigheid van een Dominéés Vrouw, met al de nieuwsgierigheid van eene oude Atheenfche Vryster, met al de woordvolheid Van eene Franfche Kraamfrer. Myne goede dikke vette Tante, als de echte Moeder van dat kind, 't welk door 't bevel van Salomon zo terftond door midden zal gekapt worden. (Apropos, dat vonnis is toch origineel: wat was die Salomon, met al zyn zwak voor zyn drie duizend Wyven, toch een wys Man!) Myne lieve Mama, reeds bleek en wat afgenoomen, zat met al het pynelyke van dien glimlach, waar mede de half hoopende, half vreezende onmagt den Tiran vleit. Ik?' hu, dat kun je wel denken met een gelaat? dat in eiken trek uitriep: ook dit alles is ydelheid, ende kwelling des gecstes. Jan diverteerde zich met de pretenüon van zyne Mama, en trok geen par- Q * fy.  «44 HISTORIE VAN DEN HEER ty. Tante, die dit zwygen (fcliynt het,) felang duurde, begon dus: Tante. Wel, Nigt, wy zitten hier, zoals ik eens in een prent zag, net als het Sinode van Dord, nu er een Leeraar by is. Ik. Ja, Tante, daar is ook vry wat overeenkomst tusfehen, daar zal ook over een Arminiaanfehen Balling gevonnisd worden: de Partyen zyn evenwel zo ongclyk niet , ais op dat Synode. Dominé. Ik zie niet. Mevrouw, dat gy de Remonftrantfche Ballingen veel eere aandoet, door die met uwen Balling te vergelyken. Ik. Men moet, zo als Dominé weet, in eene gelykenis niet alles taepasfen. Laaten wy ons maar by het onrechtvaardige , dat in beiden is, bepaalen ; by de oorzaak fiiliiaande, waarom men beiden deed zwerven. Dominé. Waarom fluit gy den Balling Cain ook niet in uwe gelykenis, Mevrouw Ryzig? Ik. Om dat my hier toe de harsfens te gezond zyn. Maar hc?ch de arme Predikanten, noch myn Broeder, deeden iets, dat hun het leven in hun Vaderland onwaardig maakte. Dominé. Is' dan een Doodfiager geen Man des doods ? Ik. ó Ten vollen: dat heeft Goudenftein ondervonden.Dominé. Mag men zyn eigen Rechter zyn? Ik.  WILLEM LEEVEND. 245 Ik. Niet altyd, maar wel zyn eigen Ven\eerder. Dominé. Des Jongelings fiegte begrippen, losfe zeeden en verharding in het kwaade, hebben hens al die rampen berokkend. Ik. Wel, Dominé, dit zyn drie (tellingen , die geen menschlievcnd hart kan aannecmen, ten zy zy wel beweezen zyn. En dat uw getuigenis reeds tegen dat van myn lieer en Mevrouw fvlaatig te ligt bevonden is, kan u niet onbekend zyn. [Oom viel hier tusfehen.'] Oom. Ik dagt, dat wy hier kwamen, om Neef met zyne Moeder te bevredigen : wat doet nu dat d rs geziegezaag tot de zaak? Hoor, weetje wat, jelui zeilt een verkeerde koers; vlak tegen wind en ftroom, en netjes de haven voor by. Jufr. Heftig. Ja, Vrienden, ik kan betuigen, dat er nu al heel andere praatjes gaan, en dat de Heer Leevend als jong Nafireër te Leiden zeer wel geleefd heeft; dat Goudenftein een regte Goliad van Gad was. Zie, myn Man zit er nu by; hy is een braaf Man; maar dat vasthouden aan 't geen hy eens begreep , was altoos zyn Konings zondentje: als hy iet tegen iemand opvat, wee; dien menfche! Tante. Ja, myn lieve Juffrouw, dat mag je wel een Koningszonde noemen. Want Koning Saul had ook altoos zo een pikanteri op David, en dat Q 3 om  ^4*> HISTORIE VAN DEN HEER om dezelfde reden, om dat hy den reus Goudenftein had gedood, zo als Samuel zeit. Van Oldenburg. Die zyne Ouders bedroeft, en zyne Familie fchande aandoet, verdient mores te leeren; die deugeniet! Ik. Dit past niet op myn Broeder, die heeft alleen eene Moeder geen Ouders, als 't u blieft: en zyn Oom en Tante de Harde, zomin als zyn Broêr en Zuster , fchaamen zich zyner geenzins. Van Oldenburg. En ik fchaam my hem Zoon te noemen. Ik. En hy zou zich over niets te fchaamen hebben, had gy zyne Moeder niet getrouwd. [Dit was fcherp genoeg, ik weet het; maar dat zo een knaap van fchaamen praat 1'] Oom. En ik fchaam my, onder zulke fatzocnlyke Heeren— en Keizersgragters , zulke ryke Lieden , zo een hagels zot gekakel en gekwaak te moeten hooren ; en dat ik daar aan het afloopen van zo een fchoon ,Schip nog gegeeven hebbe. Het diept, noch droogt, en maakt Neef beter noch erger. Ik mag de Satan weezen, als ik zulk gebabbel in myn Botterton onder al myn Zeebonken hoor, en Tante. Sus! Kind! Denkje dan met al jen vloeken niet, dat Domint" er byzit ? Zivyg toch, bid ik je. Oom. Wat Dominé . je Zusters Dominé ; een Dotfliné moet vreede en genade verkondigen; die datniet  WILLEM LEEVEN3. %jm niet doet, hou ik voor geen Dominé, al hing zyn pruik op dc hakken van zyn fchoenen; al had hy honderd mantels en beffen aan. Kort en goed: maar jy, Meester Gerrit, bent de eenige oorzaak van al dit geduivel, en je Wyf heeft net zo veel te zeggen als Eva, toen zy uit het Paradys was gedreeven. Jy buldert en raast; Moeder zucht en fchreit ; en jy krygt ondertusfehen je d — zin. Want je bent net zo een knaap, als de Joost van de Negers; je wordt gevleid, om dat men bang van je is. [ Gerrit wou fpreeken. ] Zwyg, zeg ik je , tot ik gedaan heb. Zie , als Willem een Struikroover geworden was, 't is jou fchuld. Ik ben nu maar een onkundige Zeerob in myn hart, maar ik heb een braaf Mans Jongen mee naar Batavia genoomen , onder myn opzicht. Had ik dien knaap nu eens op een woest Eiland met een Zeemaus Gebedenboek buiten boord gezét, en gezeid: hier jy, Sinjeur, leer dat van huiten, en bekeer dan de Wilden; zou ik dat voor myn God hebben kunnen verantwoorden , zo hy een Heiden of een Sociniaan geworden was ? Maar ik hield hem in myn Cajuit, en liet hem de Stuurmanskunst leeren, en alle daag uit den Bybel voor my leezen; en nu is hy een hupfche Vent, en een goed Christen-Mensch, God dank! Dominé. Kaptein , uw ampt verfchoont u; maar zulk gevloek en geraas ergert de vroomen, en past geen Christen. Q 4 Qem.  *4S HISTORIE VAN DE N HEER Oom. En jy, Dominé, kunt in uw ampt geene verfchooning vinden , als gy Ouders tegen hun Kind opftooki, en de twist aankweekt. Dat brengt de Heidelbergfche Kattekismus niet mee: die fpreekt van Vreede en Heiligmaaking, zo als myn Ziekentrooster altyd zei ; en behalven dat hy een dronken zwyn was, verftond die joului winkel maar fiks. Dominé. Het geen gy daar zegt, zoud gy niet bewyzea kunnen. 3 . Oom. Het bewyzen is de Dominees er zaak; ja zelf, dat wit zwart is ; of zy hebben haar tyd verluierd op de Academies. Een Zeeman zeit maar, wat hy hoort cn ziet. Wat hoefik te bewyzen , hoe het compas wyst, als elk het zien kan, dat de naald zuid west ten zuiden ftaat? Maar Jy, Keetje, zit zo ftil, of je in de Kerk zit. Nu, dat past zo in de Kerk, en die 't niet hooren wil, mag er van daan blyven, (als de Vrouw hem, zo als de myne, niet alle Zondag met een zesthalf in de zak heenftuurt;) maar hier is het, Broeder geef my de hand. Heb je niet wat te zeggen, fpreek nou op : toe maar, alles moet er uit. -> '- »!(<. Gy weet, Broeder, dat ik myn Zoon bef had; ik kan niet zien, dat ik misdeed, met }iem naar Leiden te zenden, daar by braave Lieden te laaten inwoonen: hy (Temde er zelfs 3n. Moeten aan my de gevolgen van,zyn ligtvaardig. gedrag geweeten worden? Dan bek laaf ik alle Ouders ,  WILLEM LEEVEND. 0,4.9 ders , die Zoons laaten fhideeren. Myn vrees voorfpelde my ook, dat er nooit dan verdrietelykheden tusfehen myn Man en myn Zoon zouden voorvallen. De een zo heftig, zo trotsch; de ander niet toegeevend, niet gemaklyk te verzetten. [Zy fcfo-eide.] Heb ik zo kwaad daar aangedaan ? Blyft hy myn kind niet ? Gom. Hoor, Zusje, jybent een braave Vrouw, die God vreest. En jy, Gerrit, bent een ruwen Ezau, een regte Nabal uit den Bybel. Op de Beurs benje een eerlyk Man , dat meen ik niet. Je drinkt je gias baai, je rookt je pyp'; je \„upt naar de Kerk; maar je weet je geen zier naar de Wyfjes te fchikken. Zo een Vrouw, als Keetje, dient je als een vuist in jen oog. Vermoerd, jy moest zo een rykgeladen Haarlemmerdyker Driedekker van een Wyf hebben , die jou zo eens de volle laag .kon geeven, dat je dagt, dat het aan" de vier hoeken van je lyf kermis was. Dat zoete i poppe Vrouwtje is je partuur niet; daarom neem . ik het voor er op, en je zult verd d en va- d d hebben-ook! Want het legt er nu toe. \ En had Keetje myn en myn Martha's raad gevohrr, zy had gezegt: „ Hoor jy eens hier, kammeraad.' „ Hoe zal dat met ons? Jy 0p 't Kantoor, ik in debotlery; jy baas over je Kantoor-Jongens en kaale fnoeshaanen , ik over myn Meiden en „ myn Jongen." Alles had wel geweest; maar . e goede Vrouw wierd bang voor je; en jy SinjeurQ 5 ftaat  45© HISTORIE VAN DEN HEER ftaat nu als een haan van een ffooter te kraaijen , of je heele heldenftukken verricht had. En wat heb je toch uitgevoerd? Een liefzagtmoedig teer pop- ! petje van een Vrouwtje overduiveld; anders niet. Wel, me dunkt, de aarde moest te koud zyn, daar zy over ging, wil ik fpreeken. Ik word ook wel eens boos op Maitha, en dan fcheld ik, dat het rookt, niet uit boosheid, maar toch, dat moet dan eens rond ftaan. En zy zit dan niet te kryten in een hoek. Zy zeit, tüttermatut, 't zal waaijen , en dan lach ik, en wy maaken vrcede; dan eetcn we eens ftokvisch, en alles is dubbeld wel. Wy keven als kinderen , maar 't Wyf heeft de ikutel van de kast; dat hoort zo , zeg ik je. Van Oldenburg. - Myn Vrouw en ik leeven wel. Tante, 'k Zeg wel leeven, tegen jou! Wel, Gerrit, waarom is jen Vróuw dan puur bang van je ? Het ze wel magt om een ftrootje in tweën te breeken : he? [De dikke Vrouw verzette zich op haar ft oei, zo yverig was zy. ] Van Oldenburg. Wy zyn aan niemand rekenfchap fchuldig; en in myn huis verfta ik dat gecommandeer van je lui niet. Oom. Hoe zit de takelagie zo fatans in de war by jou? Wie kommandeert in jou huis, als jy zelf? En zwalkt jy Zondags ook nog al naar de Kerk ? jy rooit by myn dasje weinig van het woord. Ltert Dominé Heftig dan niet , dat als er eens iemand van ons wat verbruid heeft, dat men  WILLEM LEEVEND. 251 men hem dan eerst onder vier oogen moet beftrafe fen; en als hy daar niet naar hooren wil , dat men het dan de Gemeinte moet zeggen, en dan is 't erger voor hem. Juffrouw Heftig. Daar heeft Kaptein gelyk in; daar hadden wy nu onlangs nog een voorbeeld vau in Broeder Dominé. Nu, Myntje, ik zou dat hier niet te. pas brengen. Hier zyn zo veel wyzeLieden, dat wy wel hadden mogen t'htiit. blyven : ik zou echter wel eens willen Ivoren, wat er op de woorden van Mevrouw van Oldenburg is te zeggen, • ofte wel aantemerken. Ryzig. Het is my leed, dat hier zo veele woorden gewisl'eld zyn, die zo weinig infiemmen mee het oogmerk, waar toe wy hier by een zyn. Mevrouw van Oldenburg heeft in veelei} opzichte ge- • lyk. Maar haar Zoon is geen flegte knaap geworden : dus is dit punt afgedaan. Alle de berispelyke daaden, door hem begaan, zyn de gevolgen, van zyne overgroote liefde voor de beminlyke Juffrouw Roulin; of liever van zyne inwooning by den Heer en Juffrouw Roulin. Hy heeft ook maar verweerender wys gevogten. Is dit gevegt ongelukkig geweest voor den aanlegger, dentergend^ Lasteraar; myn Broeder is daar niet aanfpreekelyk voor. Men heeft hem vervolgens zeer onbiilyk behandeld. Ik wil alle haatlykheden vermyden; maar zeker men had zulk een jongeling geen hoo-  252 HISTORIE VAN DEN HEER hoonenden Brief moeten fchryven , geld weigeren , bedreigingen doen ; aan 't hoofd leggen maaien over flegce gevoelens, die by niet heeft, of niet als zodanig inziet. Ja, hy heeft gefpecld; grof zelf; dit keur ik af: maar hoe komt hy aan de fpeeltafel? Een Jongeling van zynen edelen werkzaamen geest, is door de natuur niet tot die laage verderfelyke ondeugd gefchikt: 't is de Afgod der domde lichtmisten. Maar laaten wy hem noch voorfpreeken , noch veröordeelen. Laaten wy hem zelf hooren fpreeken; en die hem dan nog voor een verhard Zondaar kan houden, fla vry af van zyn Christendom. Ryzig zeide dit met al den ernst van een eerlyk Man, en met dat ftreng fraai gelaat, dat hem in zo een geval zeer wel Itaat. Elk zweeg. Dominé keek voor zich; de Vrouwen fchreiden. Oom pruttelde in zyn zelf met goedkeuring en verwondering. Ryzig fchonk een glas wyn met water, en verzogt Mama, om eens te drinken. Na dat de eene uit fchrik, de tweede uit ontfteltenis, de derde om meê te doen, de vierde om niet hardvogtig te fchyncn, gedronken had; vroegen Mama's oogen-: Ryzig, hebt-gy een Brief? Ja, Moeder, ( zeide hy, ) en ik verzoek dien voor te mogen leezen. Mama rees machinaal op, kwam naar Ryzig , barstte in traanen uit: 6 Hemel, ( zeide zy ,) zyn myne flille gebeden, myne droeve traanen verhoord? Waar is hy? zeg my dat, waar if  WILLEM LEEVEND. 253 is myn Zoon? Zy was ysfelyk aangedaan. Van Oldenburg was zo bekommerd, zo bewoogen met haar, en keek zo benaauwd, dat ik oogen te weinig bad om alles te zien. Wy bragten Mama op haar plaats: Ryzig zat naast baar; kuschte haar met niedelyden en achting; (gy weet, hoe fterk hy teekent!) en las toen den Brief voor. Echter niet dan onder het verftoorend aanmerken van elk «war zynen aart. By voorbeeld: toen myn Man las: wat kan ik fchryven , de daad is gepleegd: zei Pastoorfchc, met veel zelfsovertuigde meerderheid, terwyl zy met haar lange kin haar neteldoekfche halsdoek plat drukte: „Ja, wat zult gyfchry„ ven; de daad is en blyft gepleegd, dat weeten „ wy; en ik heb die nog gisteren zeer omftandig by Nigt, de Scheepens - Vrouw " [£)o- minè ftootte haar aan, en zette een paar norsfche blikken op, waar voor zy mommelende in haar fchulp kroop. ] —1— Op de woorden : myn leven in gevaar, immers myne veiligheid. „ Wei, zei Moe„ der Martha, dan moest ik geen Tuinkamertje, „ of geen goedhart hebben , om je in te verfchui„ len. Want hoe zou onze Hoofd-Officier in zyn „ harsfens krygen, om een Student buiten in myn „ Tuin te komen zoeken?" — Hoe verlang ik te weeten, hoe gy, myne lieve Zuster, hoe myne tederbeminde Moeder, enz. Myne Moeder was geheel droefheid, en zei alleen: „konde ikudat, aan myn hart houdende, zeggen!" — ƒ£ hoop  *54 HISTORIE VAK DEN HE E ft. hoop dat de harmonie van Mama en u in volkomen' heid hljftl ,, Hum, hum, grommelde Oom, dan 5, zou de harmonie met Gefrit verre weggeraakt „ zyn." Van Oldenburg keek heel zuinig, maar verbeet zich. Vervolgens las Ryzig den Brief aan Mama. Elk was ontroerd, niemand fprak; veelen fehreiden. Daar hy zynen fchuld zo ootmoedig belydt, moest Dominé Heftig den Predikant nog eens uithangen,) „ De werkheiligheid moet dus van de vrye Genade vergeeving fmeeken, ó diepte!" — Vergeef my alles. Alles." — riep myne Moeder, haare armen uitftrekkende ,• als of zy haaren boetvaardigen Zoon daar in van haare vergeeving verzeekering wilde geeven alles is u vergeevCn, myn Zoon ^ myn Willem." Zonder deeze vergeeving is my het leven een last. Ik fmeek niet om in Uwe gunst herfteld te worden: laat ik my die door een goed g-drag herwinnen, enz. Ryzig lag toen den Brief op Mama's fchoot. Niemand fprak, zelf Pastoorfche niet. Mama vroeg niets, dan, ,, waar is hy?" „Ik weet het ,, niet, zeide Ryzig: alleen weet ik,- dat dee„ ze onder het adres van Majoor Veldenaar ge,, komen is , zo veele weeken na hy gedateerd „ wierd." Ach, riep Mama, dan zal hy ,, dienst genomen hebben. '* Dit denkbeeld trof haar aandoenlyk hart te fterk.- Ryzig meende haar te kunnen verzeekeren, dat haare vrees ongegrond was. . Gerrit zat in gedagten, en fchcen wel  WILLEM LEEVEND. 255 Wel een zeedelyk vegtpartytje in zya hart waar te neemen. Ryzig. Ik verheug my, dat myn Broeder het hart zyner Moeder heelt weder gevonden. Alles zal te regt komen, alles. En indien hy niet veikiest voort te fttideeren, zal ik hem zeer goede Voortjagen doen: in den gelukkigen Man zyner" Zuster zal hy een Vriend een Vader vinden; hy kan zich met my asibcieeren. Geen bekrompen geest, geen kwalyk geplaatst hart, zal hem onder verpligting brengen : zyne Moeder moog hem genade bewyzcn ; maar yder buiten haar zal hem recht doen. [Gerrit ftond op. ] Van Oldenburg. Dat zal zyn Vader hem oök doen. Zyn Brief heeft my getroffen; ik dagt niet, dat hy zo veel van zyne Moeder hield, en zo veel van Gods Woord wist. ik heb niet wel gedaan : ik was jalours op hem; ik had myn Vrouw lief, en kon niet dulden, dat ik om hem minder in aan* meiking kwam. Kom, alle maats goê maats. Ik wou, myn lieve Vrouwtje, dat ik Willem nog van daag by je kon brengen; wel, lieve God, ik mag niet zien, dat je zo bedroefd bent. Oom. Wel, zie zo! zo komt de regte Erfgenaam aan zyn goed, en alles in den emmer. Van Oldenburg ftond op, omhelsde myne Moeder, en wist niet, wat hy doen zou. Hy beloofde alles, hy fprak van ja ik weet het zelf al niet meer. -a, Hy kwam naar my toe: „ Dauje, „ zei-  256 HISTORIE VAN DEN HEER ,, zeide hy, willen wy geen goede Vrienden wor,, den?" Ik. Niets liever; die myne Moeder liefheeft, is voor my niet onverfchiliig. [Hy omhelsde my, ik kuschte hem, zonder er iets fpottigs by te voegen; zeker , ik wist er nog al van ook. ] Tante. Wel Gerrit, wel Man , ik fta verwonderd over je; kom'dat is kostlyk ; wel lieve God , we leeven hier een haanetree lang, en dan nog te kibbelen en te kribbenbeten ; wel, daar liefde is, is God: was nu onze arme Willem maar by ons! Oom. Daar is myn hand, Gerrit, nou.ben je by myn — eerst myn Broer; en nou zal ik ook doen voor jou , daar je niet aan danken kunt. Ik zou u nog wel meer fchryven, maar ik kan niet langer. Enfin, alles is dan maar mooL, met Vader en my: de koets was gereed; ik reed met myn Jantje naar huis; hy was recht hartlyk, en droeg het kind voor my. Ryzig vertelde my des avonds, dat van Oldenburg had yoorgeitéld, om een Brief aan Willem te fchryven. Meid lief, wat ben ik nieuwsgierig naar een Brief van onzen Gerrit! Ik hoop toch , dat hy onder myn adres zal gaan. Wy moeten nu maar met magt aan't Brieven - fchryven; Bram zal er ook aan; Oom en Tante , dat kan niet misfen. Wisten wy maar, waar hy is! Anders dunkt my, zo hy «iet  WILLEM LEEVEND. 25^ niet gevonden Wordt, moeten wy in alle Couranten een Advertisfement plaatzen ; en eene Premie van duizend Ducaaten belooven , aan elk, die hem levendig weet aan te wyzen, en veilig te bezorgen in de armen van zekere jeune Beauté. Hier by Willems Brief: geen geheimen Voor Me* vreuw Helder. 1\ T, / l 1 b A r y z ï ö) ge boor en leevenö» tl. DEEL. & N£-  258 historie van den heer. NEGEN- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan den Heer wille m leevend. , myn lieve Willem , wat een miferableri devootcn Brief hebt gy my daar gefchreeven! 't Ts, of gy uw Land hebt helpen verraaden, en het komt op het omvergooijen van een ondeugend Schepzel uit. Niet, dat ik uw berouw afkeur; geenzins: berouw is het minfte, dat men doen kan, als men 't verbruid heeft. Gy weet ook nog wel , dat geen myner minfte ftelregels deeze is : doe niets ten halven, blyf er af, of doe het met glans. Het moet my des recht lief zyn, dat gy u niet vergenoegt met het kruimclagtig beïouw van den Apostel der Deïsten , Steinbart. Deeze titel is geen eigenvinding. Een eerfte bol onder de Deïsten, met wie ik zo wel eens een harrewar - partytje over het Ilistoriesch-bekleedzel heb, zeide my onlangs: Steinbart is de Apostel der Dcisten ; hy beweegt my byna, om een bynaChristen te worden. Maar om tot uwen Brief weder te komen : lk zie er vry zo wat van die trekken in, die myu Broertje al vroeg karakterifeersen ; trekken , die de verbryzeling des harten zeer 011-  Willem leevend. 259 Oneigen afbeelden. Ik neem evenwel u die fierheid niet ten ergften af. „ Kom met een opgeregt hoofd, in eer en veiligheid, iri uw Vaderland te rug." Bestig ! Zo boort het ook. Hy, die berouw heeft van jeugdiglyke dwaasheden , en die door een deugdzaam gedrag wil uitwisfchen , moge zo fpreeken. Hy kan zelf eifcben, dat hem recht gedaan wordt, met opzichte der lasteringen , tegen hem uitgeworpen. Dit is men en zich zelf en zyner Vrienden verpligt, en in dit licht befchouw ik uwe fierheid, als een bewys van uwe onfehnld, en van een waarlyk welgeplaatst hart. Ik maak deeze aanmerking, eensdeels om u te doen zien , dat uwe ook wel eens beleedigde Zuster denken kan ; en anderdeels, om u te doen opmerken , welk een klugtig Weezen de Mensch is. Wy glimlachen dikwyls om de onbegaanbaarheid van andren met zich zelf; wy zien met medelyden, hoe hy fchynt aftehangen van alles, dat buiten hem werkt. En geloof vry, Wim, dat hy, dien wy het oplettendst waameemen , ons nog fopt, en duizenderlei gedaantens, waarin hyzich vervormt, voor ons oog weet te bedekken. Een voorbeeld:' iemand beleedigt my;' het eerde' teeken myner gevoeligheid is wraak; wy peinzen, hoe dit best betaald te zetten; wy teekenen eene fterke carrkatUTe van zyne onwaardige behandeling; leggen hem oogmerken te last, die hy niet fiad, niet wilde, niet konde hebben; en dit zouR & d *#  %6o HISTORIE VAN DEN HEER den wy bedaard zynde niet toeftcmmen; al was bet maar, dat wy hem daar veel te gek toe reekenden. Wy zyn zulke flegthoofden, en zo valsch, dat wy zyne deugden zelf, die men méérmaal toejuichte, front en ftyf ontkent. Een duidclyk bewys, dat men wel degelyk in drift iets -zegt, dat niet aanwyst, hoe wy eigenlyk over een ander denken; iets, dat my meermaal door onze Vriendin betwist wierd. Het inkomen van een goed Vriend, een aartig woord van een fnappend kind ja nog veel minder toeval, kan ons reeds omzetten. Wy beginnen te bedaaren, zien de zaak anders in. Een aandoenlyk gefprek zet ons in een half uur al verder voort: wy willen vergeetcn, vergeeven , alles zal over zyn. Keert het geval om; een Knegt of Kruijer fchelt onbe- zuist: wy fchrikken, worden boos onze be- lecdiger wordt door eenige harde geluiden van een fehcl weer veel erger in onze oogen. Een Dienstmeid breekt een porcelcine Spoelkom; dit maakt de verzoening byna hoopeloos. Daar komt fchielyk een plaifier-partytje op; wy zyn opgeruimd, de beleediging is een beuzeling; 't was zó kwaad niet gemeend. Al de Loges zyn befproken; al de Balcons bezet. De Comedie-party ligt in duigen: Cinna wordt gefpeeld, en wy kunnen er niet by zyn: wy zyn gramottig, wy beginnen weer te kaauwen op de beleediging. Nog wat. Wy leezen, ii> een Uil uur van afzondering, een goed wel  WILLEM LEEVEND. ü6l wel gefchreeven, Christelyk Zeedekundig Boek. Wy zyn geheel berouw en mismoedig over onze dwaasheden , onze wraaklust , onze opvliegendheid , over onze onverfchilligheid voor God en zyne wetten. Nu zullen wy onze fchreeden bewaakcn; wraakzucht? dat monfterzal verdreeven worden ; wy zullen nu zó vroom, zó redelyk, zó Christelyk leeven! En wy meenen het ook ter goeder trouw. Wy verzoenen; wy vergeeven een' zeer groote verongelyking. Ons bloed verkoelt; onze aandoeningen verflaauwen ; het Enthuüasmus treedt te rug : het Enthuliasmus, dat alles mooglyk maakt. Wy denken bedaard; en overdenking verkoelt altoos onze driften , van wat aart die zyn. De bron vloeit niet meer onmiddelyk uit een ontroerd hart, maar neemt nu weder haaren loop door het verftand, en (tuit ddar. De altoos weegende Rede (laat op zich zelf. 't Vernuft raakt met het oordeel aan 't kibbelen. Een ongevallig voorval treft de nog bedroefd zwakke plaats ; wy krygen byna berouw van ons berouw; en alles raakt overhoop. Ik heb thans zo een lust, om wat aan u te fchryven , dat ik morgen op nieuw meen te beginnen. Ten vervolge. Gy weet, Wim , dat. ik magtig graag in den Bybel lees ;. er is iet zo naif, zo waar, in vcek: pasR 3 fa-  Sö'z HISTORIE VAN DEN HEER fages, dat men niet moe wordt, daar aan te denken. Thans valt myn aandagt op Koning Pharao. Get, Jongen , die grillige Potentaat geeft zulk een eigenlyk af beeldzei van een Menfchelyk hart! Luister eens. Dan wil hy.Isrel laaten trekken; dan in 't geheel niet; dan flegts tot zo ver. Dan verbiedt hy het op nieuw; dan voor zo veele dagen; dan herroept hy het bevel. Nu zendt hy hen zelf weg ; dan jaagt hy ze na , en wordt zo als dat behoort, de dupe van de Historie, Het eenige kenmerk, dat er is neen, dat fchryf ik daar niet goed het eenig fchynbaar onderfcheid , dat er is, tusfehen eene Vrouw, die men eene Malloot, en die men ztmvcnerable Vrouw noemt, beftaat hier in: dat de eerfte haar hart met de voering boven, en de andre het zo draagt, als het haar gegecven is. Maar het eenig waar onderfcheid , dat er is, tusfehen eene verftandige Vrowv en eene Zottin, zal hier in geleegen zyn i Het oordeel der eerfte laat met koele bedaardheid de driften fchoon uitraazen, en hoort al haar gefnap aan als de praatjes van een Man , die een fchoone roes gedronken heeft; cn laat haar eigen verftand het belluit opmaaken. De tweede handelt als iemand, die raazend is van kiespyn, en de remedicu haarer driften, als zo veel fchreeuwende Butermarkts - Kwakzalvers, opvolgt ; de heftigften evenwel zyn de eerllen, die men probeert. Wat  WILLEM LEEVEND. 263 Wat zegt gy, vorder ik niet deeglyk in myne kunst van vvaarneemeu V Myn Man, aan wien ik ook in deezen een lynbaan vol verpligtingen heb , ftelde my onlangs voor , om in onze eeuw van Maatlcbappyen , Sociëteiten , Genoodfchappen en Collegies, een Gezelfchap op te rechten, waar in men Zeedelyke proeven doen zoude op het hart. Elk der Leden moest zyn eigen hart mede brengen , en ter proefneeming overgeeven; als ook Obfervations Lysten, by alle geleegenheden gemaakt. Wat zou daar te doen weezen! Magtig, Jongen, kom maar gaauw t'huis, gy zult de eerfte aan de beurt liggen. Ik wil op u kyven. „ Gy, Laatje!" Ik zelf: wie zou het doen, buiten my? Mama is te zagt. Onze Gerrit befchuldigt zich zelf. Oom kan beter zeeën dan harten peilen. Tante? Wel, die is de Vrouw uit het Euangelic! En zo bly met haar eenen gevonden penning; dat zy om al de overigen ook niet. aan my denken kan. Morgen zal ik u fpreeken , maatje ! 't is nu te laat. Ik weet niet, hoe ik dit gekyf aan zal vangen! Was het te doen , om u een verbruiden zet of twee te geeven, ik zou my des noods hier toe laaten gebruiken. Ik heb al eens gemeend, aan uwe Vriendin Chrisje die commisfie op te dragen; 8, 4 maar  flÖ4 HISTORIE VAN DEN HEER maar boe zal zy refolveeren kunnen, nu zy daag. lyks den Heer Renting ziet, baar gelaat in een knorrigen luim te verbergen. Noem je lui, geleerde Melkmuilen, niet Vernis de zachtjes glimlachende Godin? Zegt Steele niet, dat een Meisje nooit in zo een goed humeur is, er zo liefjes uit ziet, dan wanneer zy juist, wel niet verliefd is , maar zo eenige ftille tikken van haar hart waarneemt, voor the gracieus Lover of her heart? Uwe Vriendin Pietje ? Die is in deezen tot alles doodlyk onmagtig. P (temmen ? Gy kent de meesten Neen ik lees liever de oorfpronkelyke vertelling van de Schoone en het Beest; zo als die ftaat in Madame de Beaumont. Dan , liever de Deferteur, Opera ! Jongen , die heb ik onlangs, naar eene goede overzetting, zien fpeelen; maar zó, dat ik waaragtig al myne onöverkomelyke zwaarighedcn tegen dc Operaas voelde wegglippen. De Louife wierd onverbeterlyk gefpeeld! Nooit zag ik iets van Sardet , dat er by verdient genoemd te worden. Mont-au-Ciel was geen zier minder. Bi zag dat zelfde (tuk eens in den Haag door Franfchen fpeelen ; maar zo (legt heb ik nooit iets, zelf in de vier Kroonen, gezien ; evenwel, de geheele Beaumonde was er tegenwoordig; en de uitmuntende Acteur Bingli, (die hier eens is uitgefluit,) fpcelde zeker voor een vyftig of zestig Burgerlieden , zonder fmaak. En nu hebben we evenwel Treurfpelen van zeer bekwaame Lieden: de Monzongo, by voorbeeld; de Ryk, de Codras 1 Maar neen! Five la Mufique! Al ftond er nog eens tin grand Comeille onder ons op, Azor, die broodmagere malle Azor zou voortgaan. Indien deeze mifikaale bezectenheid langer duurt, dan voorzie ik, dat wy, als de Hernhutters, nog zingende Predikatiën zullen krygen. Onze vreedeiievende weereloosbeid omtrent onze dierbaare Geloofsgenooten hebbe men aan de Muziek te danken. Zy heeft alle harten week, alle handen flap gemaakt, en  £68 HISTORIE VAN DEN HEER en wy gaan zo al muficeerende naar de kelder. Nog meer. De zagte nooten der verdraagzaamheid fmelten zo al ongemerkt weg, tot eene vrceden- lievende onverfchilligheid. De Christen en de Deïst zeilen recht Broederlyk half wind. Deor die zelve lieflyk bedwelmende Muziek zal ons Vaderland wel dra in eene kalme gedagteloosheid influimeren. Wee, zo men dan roept: de Philifiynen zyn over u! Kom dan per post hier, gy zuU uw degen weg fmyten , en de fchim vaar Goudenftein omhelzen. Daar, lees uw Stiefvaders Brief, en word overtuigd. Wat, denkt gy, heeft hem bekeerd ? De Muficaale toon, waar op myn Man uwen Brief voorlas, het toonkundig en eenftemmig geween der Vrouwen, ( niet de Brief zelf, daar heeft hy geene redeneeringskragt genoeg toe,) hebben dat uitgewerkt. Ileb ik myn ftuk niet taamlyk goed beweezen ? Hoe komt het, dat gy geen woord fchryft van Pauw Helder. Weet die ook niets van uw geval? Of moet die u ook al komen opzoeken ? Weet gy wat, het fchynt my toe, dat jy, Sinjeur, zo al vry wat karakter - trekken hebt van Mozes Jofef. (niet dien van Bitaubd.) En dat wel, niet zo zeer aan zyne kuifche zyde, als wel in een ander opzicht. Ik beken echter, dat het voor een braaf zeedig Jongeling veel makkelyker moet vallen , ecpe ontuchtige bejaarde Matrone te ontwyken, dan een  WILLEM LEEVEND. 2ö"<) een lief, mooi, deugdzaam, door u zwak geworden Lotje Roulin. Zie, wy kunnen niet weeten, of Jofef niet idolaat van Lotje zoude geweest zyn ; ik geloof het zelf, want zy teekende dan maar eens alles, wat roerend, en bekoorlyk is: en hoe of gy by die Egiptifche Matrone de kreupele waard zoud gefiagen hebben! Zo als ik gister avond uit myn flaapkamer zag, dat eenige Vrienden in een ftil ze«r berucht flegt huis deeden; zo dat, eerde wagt kwam, de heele boel al door de glazen lag, en dc Dame Mama het op haar witte zyden kousfen op een drommels doodje ontliep. Deeze volgende overëenkomften hebt gy met Jofef. Die droomige hooggevoelendheid, waar door gy , in uwe verbeelding, zon, maan en fterren voor u ziet ncdeTbuigen. Dan , die waan verdient eenige verfchooning, want zy is gegrond op dien veelverwigen rok, die Moeder u, met uitzondering van uwe Zuster, maakte; in die vleijende goedkeuringen , waar mede de zoete Vrouw u altoos behandelde. Nu, dat zy zo. Gy zult, als gy t'huis komt, Vader, Moeder, Zuster, Broeder, Oom en Tante, zo al niet voor u zien nrderbuigen, echter u zien omhelzen; en zo zal dit een Elféindend Treurfpel zyn. Om in de winkel van een Tooneelfpel te blyven , moet gy trouwen ; dat kan niet anders: ik heb een lieve Meid voor u op fpoor; een Nigt van Ryzig. Dit is, al wat men met monden proeven kan; en veelen houden haar Voor zo fraai als Chrisje. Hier  &?0 HISTORIE VAN DEN HEER Hier hebt gy, zo als Dominé Heftig dat noemt * Teerkost op uwen weg. — Apropos vnn Dominé. Ik boorde* hem onlangs zeggen : Het Geloof is dc wandelftoh door dit leven, die men aan de poort van den Hemel laat ftaan. Dit is toch wel aartig, dunkt my Brampje wil hier wat by fchryven; hoe weinig tyd hy ook heeft. Vaar dan wel, tot wy elkander zien: dat het fpoedig. zy, wenscht U:ve liefhebbende Zuster, A. R Y Z I O. WAARDE BROEDER! Als een Postfcriptum voeg ik hier eenige regels by. Ik ben uw Vriend; ik hou niet van veelzeggen , daar gaat te veel tyd mede verlooren : doen is de zaak. Dat ik uw Vriend ben, verzeeker ik u; en dat ik met een allerbyzondcrst genoegen in u den Broeder van myne Vrouw omhels, is even waar. Kom , cn overtuig u van deeze gezegdens. Ik frel het berouw onder de edelfte pligten eencr ligtverdwaalde jeugd. Voed gy toch altoos gezonde denkbeelden van de waare eer. Schande kan niemand ons aandoen dit moet ons éigen*  WILLEM LEEVEND. 171 eigenwerk zyn: en zotte beüordeelmgcn zyn beneden den aaridagt van een verftandig deugdzaam Man. Uwe lieve Zuster maakt my den gelukkigfteh Man : myn Jongen heeft in haar eene volmaakte Moeder. Welk eene Vrouw moet dat zyn, voor de oogen en het hart van Uwer, en haaren, A. R V Z I G. deh.  BjP» HISTORIE VAN DEN HEER DERTIGSTE BRIEF. Kaptein frederyk de harde aan den Heer willem leevend. neef willem! 7,0, Jongen, dat gaat voor wind en ftroom met jou Scheepje! en je bent zo goed als binnen de Haven. Ik fchryf je nu deezen Brief, om dat wy allemaal fchryven; want nu wy een Brief van je hebben, hebben het de Vrouwtjes op haar lyf, als duits bier. En jy moet fchryven, Broêr, en jy moet fchryven, Zuster, en jy ook Neef, en jy ook Tante, en jy ook , Moeder : dat kwaakt en rommelt zo al door malkander; cn dan komt myn fchaapshoofd ook , en die bromt al als zo een gouwen tor aan myn kop: en zul je nu ook niet een lettertje fchryven aan Neef Willem? dat zou ik nu doen, dunkt my, en je wilt immers niet minder zyn dan Broêr Gerrit; cn het zou hem zo aangenaam zyn. Flut en zyn holle piepen, (zeg ik dan,) ,k zeg aangenaam tegen jou; als dat waar was, waarom heeft die fatanfche Jongen ook niet aan ons gefchreeven ? H,y ken zo fchoon met de pen fpeelen! ik fchryf niet aan zo een fnoeshaan. Maar ik fchreeuw wel meer eens wat luid ; en als myn Mar- /  WILLEM LEEVEND. <2/£ Martha dan maar zwygt,, bedenk ik my zelf wei; zo als nu weer blykt. Ik zat daar zo,, in myn Speelhuis, wat in de Zeekaarten te fpikkelceren., en zworf zo al eens door die Eilandon en Landengtens, die ik zo weet, waar zy leggen, op hoe veel graaden om dè Zuid of,'t Noorden; en toen dagt ik: wel, wat hagelah, de Jongen nu even-, •wel eens, zo als Robinfon Cr ufo, op zo een Eiland zwerft, hoe kanhy dan veel fchryven en vryven aan Jan en alle Man in de Familie? En myn gemoed fchoot me yol; want ik, ben een vod van een Vent, als ik iemand beklaag. Ik fchryf dan deezen Brief, gelyk ik er wel honderd in zee gedaan heb, op Gods. genade zo, maar weg; want weet ik, in wat hoek je zit? .Maar, hoor jy eens hier, beste Maat, waarom dit en die fchryf je niet, waar je bent ? Dat is nu een blind zoeken naar je , voor de Brief-Beltelders. Of Dominé, Veldenaar, aan wicn ik hoor dat je gefchreeven hebt, moest het weetcn; dat ook heel goed is; want dat is een Man , die wat meer weet, dan van Predikatie maaken , zo als ik hoor van jen Zuster. (Ja, dat hagcls kind is nu van zesfen klaar met onzen Gerrit: maar dat vetfta je nu zo niet allemaal.") Het bolt my regt, dat je jou. zelf niet by Dominé Heftig vervoegd hebt; die het,toch de nyd op je, en is geen Man, die met de waereld kan omgaan. Verdord, hy moest eens met zo een honderd of drie Jantjes een Schip door zee hebben moeten VI. BE el.' § fViiuV  2-74 HISTORIE VAN DEN HEER ftuuren; ik denk, dat er dan ook wel eens een vloekje zou gevallen zyn. Wel, het is onmooglyk, Neef, om er anders meê te regt te raaken: en dat kan ik hem niet beduijen^ Nu, dat mag rondftaan. Zo niet: ik geloof, dat Dominé- goed van leeven is, zuiver in de leer, en veel vieren en vyvcn. Maar hy zit altyd op zyn fhideer-kamer, cn weet zo niet, hoe het in de waereld gaat. Zo dat ik maar zeggen wil, dat ik heel blyde ben, om dat ik hoor, dat je jou by Dominé Veldenaar gevoegd hebt. ó Ho! Die Man heeft zo lang met een duizend Boeren-kinkels getobt en geharward, hy zal met jou ook wel raad weeten, om je naar jen ftaat te bedienen. En, Jongen, wat is de Duivel te binden geweest de Beer was geheel los aan jen Moeders huis. Daar zyn wy met een ftaand zeil zo heen gelaveerd, en hebben er eens de volle laag gegeevcn aan Gerrit; dat hy niet wist, of hy in of buiten de waereld was, zeg ik je dan. Ik had ook meelydcn in myn Zeemans hart met jen Moeder; want zy mag dan murf en zagt zyn, dat raakt niet; ik zeg je, dat dit een Vrouw toch weergaas mooi ftaat. Wel, Neef, ik zou zo hebben kunnen kryteri , als ik zag, hoe bedroefd zy daar zat, met bieeke kaakjes en neergeflagen oogen. Zie, dan zou ik jou cn Gerrit zo uit nyd hebben kunnen ranzclen, datje zoud weeten, of ik er zo iets aan doen kon. Wel, ik word duivels  WILLEM LEEVEND. 27'j veis in myn lyf, als ik je daar een welgekleedë Vrouw , ja niet een Sak aari , dat meer is; eit fnet een halve Franfche Winkel op haar hoofd,zie de handen in haar zy zetten , de voet wel fors neèrftampende, en als een regte helleveeg zie heibeijen, en haar Man doet kyken als een Jongen, die een halfvat t'huis brengt. Ja, daar fchiet my een klugt in, daar ik dan verdord cn verdord over' moest lachen, toen ik ze zag. Je mot dan weeten , dat ik daar eens naar Kattenburg wandelde, cn in een der ftraateu een hoop Menfchen Zag?* wat is daar te doen, dagt ik. Al zyn dasren ! Twee Wyven aan 't vegten. Daar was een leven , of er zo ecu paar duizend Jooden levendig gevild wierden. Het fpeet my magtig, maar JK feoest zwygen. De Man van het eene' Wyf komt eiudelyk uit zyn huis; en zonder een woord te fpreeken, neemt hy haar op, en draagt haar op zyn armen in huis , Cn floot de deur toe. Zie, dat vond ik mooi; want het was een aartig teer jong Vrouwsperfoon, zo als ik zag , toen hy haar door het volk droeg. Zo dat ik maar zeggen wi!, dat ik geen haaneveerige Wyven zien mag. En ook jen Moeder is een Godvreezend Mensch; cn zy heeft zulk een lieve ftem over haar, en is zo minzaam, dat het een lust is om er by te zyn. Zie, als er wat te vloeken valt, daar moet ctë Man voor zorgen. Ik zou geen Vrouw veeieu kunnen, die daar kryt, of als een trommel bromt „  ftfö HISTORIE VAN BEN HEER als zy haar mond opdoet. Daar is nu Martha; wel, zy babbelt van 'sogtendsj tot des avonds, maar zy fpreekt als een Vrouw ; haar murf ftaat geen oogenblik ftil , maar zy praat van haar wasch , en van de keuken ; en zo hoort het. Jen Moeder zou ik op myn handen draagen; en jy, knaapje, hebt haar menigen traan gekost; niet, dat ik je dat verwyt, och neen ; ik ben er evel nydig om op je. En ik geloof, zo als onze Daatje, dat Moeder jou by dat lief kind in Leiden niet moest befteld hebben: want zie , allemaal Menfchen, zei de Bagyn, en zy zoende den Pater. Ja, ja , ik moet er zo eens een losfe grap onder gooijen ; wat zeg jy •> Jongen ? En Neef Ryzig ; wel , die heeft meer voor je gefprooken , als ik zeggen kan. Met open mond zat ik naar hem te gaapcn. Laaten die dit en datze nietdoenders van Renteniers weer zeggen, dat de Amfteldamfche Kooplui niet weeten dan van Kantoor-zaaken. Verduiveld! Dat weet ik beter ! En jou eigen Vader was een dito in 't goud. Nu , fchryf ten cerfcen , waar je bent; en als je geld moet hebben, zal myn Wyf het je wel met een vertrouwd Schipper zenden ;■ dat is baar zaak. Zy is. dan maar zo mal met je, dat het zich zelf fehaamt; en myn Jongen komt er evenwel niet te kort by. De baan is klaar, zeg ik je als nog; en als je eerst hier wil komen, bes- tig;  WILLEM LEEVEND. 877* tig: wy zullen je wel ontfangen. Adieu, Compeer. Ik ben Uw liefhebbende Oom , FREDERYK DE HARDE. P.S. Uit uw zaak met dat lief kind te Leyden kan hier geen Kristen - Mensc,tt. uitkomen, hoe of het zit ? S 3 EEN-  i;.'3 historie van den heer EEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw mart ha de harde aan den Heer willem leevend. lieve neef! "^PVel, kind , nu mag je onzen lieven Heer wel op jen blooten knien danken, voor zulk een groot pak Brieven, ais je daar zo klakkeloos krygt; en dat zo maar op jen eerfte fchryven. Maar, Neef Ryzig zeide zo, dat onzen lieven Heer ook aariftonds gereed ftond, om arme Zondaars, zo ais wy allen, geen een uitgezonderd, toch maar zyn, en wel voornamentlyk ik, die altoos in een drukken boel zit, dan met myn wasch, dan met naaijen en fchikken , dan eens in de buurt eene arme ziel voorthelpt , en omwurmt te helpen, zo dat er van leezen of kerkgaan niet veel kan inkomen. En berouw is toch het eenigfte, dat men doen kan, als men mis gehad heeft. Maar, Neef, waarom heb je niet eerder berouw gehad? Je wist immers niet, of God, dc Heer, voorhad jen Moeder zo lang te fpaaren ? En dan had zy van hartzeer ge.fto.rveu; zou dat zo mooi geweest zyn , mannetje lief? En dat zou ccn. zwaar oordeel voor jou geweest zyn. Nu, 't is beter laat dan nooit, zo  WILLEM LEEVEND. 27*} zo als de wyze Salomon zeit: en beter te onry dan nimmer; fchoóh liet nu nog niet te onryd is* daar jk den Heere voor daake, want ik hou van je, heel veel zelf. Nu, Neef, daar is in dien t,d al meer omgegaan dan de molen; zo al wat voorgevallen , kan ik je zeggen. Ik heb nog geen rust in myn hoofd gehad. De een zei dit, een ander weer wat anders; zo als dat gaat; en die bad dan zus, en die weer zo gehoord; cn die het m est op zyn lyst had, zo als je wel denken kunt, fchreeuwde het hardde, cn geloofde het ergPe, zo als de wyze Prediker zegt: gelyk de Waard is\ vertrouwt hy zyne Gasten; en die erg ziet, heeft erg in V hart. Maar meen je nou, Neef, dat de myne al die babbelaryen gelooven wilde? Hy houdt nu zo veel van Betje van hier naast, om dat het een (KI zoet Meisje is, dat met ceren etbrood zoekt; maar 't was heel en al mis , om dat Betje van hier naast ook zo eens iet verleide; en hy zei, dat zy wat beter zou doen, om in het boekje van den Duivel, en dat er geen Duivel is, wat te zitten leezen, dan zulke (tinkende leugens voort te vertellen. Ja, Neef, jen Oom is clan fchrikkclyk roekeloos op dat (hik van denBoozcn; hy gelooft er niet zo veel in: nu, elk huisje beeft zyn kruisje: het kan nog gebeuren, dat hy tot een ander gezicht komt, en dat hem zyn wensch nog eens gegeeven wordt, van eens wat te zien; want hy zeit, dat het allemaal oud Wyfs labels S 4 ben-  fi8ö> HISTORIE VAN DEN HEER bennen, en dat hy niet bang is voor den Duivel, en in geen i'pookeryen gelooft: en dat God, de Heer, veel te wys en te goed is , om ons zo een Ichepzel op 't lyf te jaagcn, even als oen groote Bulhond: want dat God ons roept tot genade, en zaligheid; en daar heeft hy gelyk in; zo dat, Neef, ik fta er voor; maar geloof het toch. Nu, dat is al't zelfde. Ik wil maar zeggen, dat hy geen kwaad hooren wilde ; zo dra repte ik. niet van 't een of ander, dat ik gehoord had, of hy liep de kamer door, zo in zyn kamifool, met zyn handen op zyn rug, 041 gromde: ouwe Wyven praatjes; lol er my niet meê aan den kop , want ik zal en ik zal het niet hooren. Wil je over Neef gonzen , ga naar Juffrouw Heftig; maar zwyg hier, of ik ga zo dryvend er op uit. Wilde ik dan niet, dat hy, in alle weer uitliep, en door dik en dun klauterde, en met een beflikten jas cn kouzen t'huis kwam, want ik heb wat met hem te ftcllen, dan moest ik zwygen; en nog mooi praaten toe. Zie, hy wordt een dagje ouwer, en heeft veel gezworven; zo dat ik maar zeggen wil, dat hy nooit kwaad van u wilde hooren. En myn Man heeft een fchrikkelyke antcpetie tegen Dominé Heftig: dat fpyt my; want het is toch onze Leeraar, en een Man die wel.leeft, en Kerken vol Volk heeft; ik zeg altyd, elk heeft zyn gebreeken, kind,en de Dominéés bennen ook Menfchen: hy is zeker te driftig; maar, lieven Heer, die zyn hoofd  WILLEM LEEVEND. aSl hcofd ook altyd vol heeft, die zo veel Kinderen om zich heeft, en zo veele kostelyke zielen is toebetrouwd, waar van ereis rekenfchap zal gegeeven worden, dan loopt het ook wel eens mis: ik ben nu geen Dominé, maar ik weet dit in myn eigen gedoente; want als ik zo in de boel zit, kan ik ook niet veel morgenfpraak veelen; maar myn Man houdt niet van Dominé, ik geloof, om dat Dominé zo vuil op de Bcnnksten is; cn daar heeft jen Oom evel zyn meeste geld onder gewonnen. Maar zeg, myn lieve Neef, waar zwerf je nu toch? Jen Oom loopt evenwel alle daag naar't Bikkers - Eiland, naar Kattenburg, naar de Buitenkant , en vraagt dan dien Kaptein, dan dien Stuurman, ja zelf aan de Matroozen , of ze niet hier of daar zo een jong Heer, die te Leiden geiludeerd.heeft, er zo uit ziet, heele groote zwarte oogen het, en zo en zo gekleed is , gezien hebben. „ Want, zeit hy zo, of ik nu zyn naam „ al noem, wat helpt dat; dc Menfchen kunnen »'» dat "'et aan zyn neus zien; en hy kan zyn „ naam ook wel vernoemd hebben." En dan zei ik : „ heden , kind, wat heb je dan toch ,, raare fantelezynen in jen hoofd: zou hy zyn „ Doopnaam dan verzaakt hebben! je wilt nooit „ geen kwaad van hem gelooven, hoe kom je dan „ nu op zulke gedagtens? Want het is immers „ een Christen naam, Man." Maar dan lacht hy my wat uit, en 't is maar: „ je bent S 5 „ mal,  aS2 HISTORIE VAN DEN HEER i, mal, wat doet dit tot zyn geloof? Kan hy geert ,, Franiche of Latynfche Naam aangenomen heb„ ben , zo als zy zeggen , dat de geleerden doen? „ Daar lieb je nou, zei hy, die ellendige Boek* „ wurm op (en hy noemt altyd Man en ,, Paerd,) en die Hep voor een jaar of zestien nog met de kranten, en hy woont nu in een Huis als een Kasteel. Daar ging ik laast voor. 5, by, cn zie aan zyn deurpost een Geu, Gui, ,, gel; ik kon er de Satan niet wys uit worden; „ daar Hond onzen maat in zyn voorhuis, met „ een Japon aan, eveneens gemaakt als die van ,, onze Burgemeesters; ik loop in de winkel, en ,, ik zei, kennen wy mekaar nog niet zo wat, ,, ouwe Kennis? Ben jy Willem de Kranten-Jon„ gen niet? Hoe duivel kom je dan aan zo een ,, Naam; ik ken er niet wys uit worden. Maar ,, hy zei, dat dit onder lui van ftudie wel meer „ gebeurde, dat Willem en Guljelmus het zelfde „ beteekende. Loop , malle weerga, en ik gooide myn fchclling voor een boek papier, dat ik ,, by myftak, op den toonbank, wat zyn dat voor ,, apcnkuuren? Zo dat het heel wel weezen kan, ,, dat Willem ook zyn naam veranderd heeft." Maar ik zie uit uw Brief aan jen Moeder, dat gy u hog aan uw Doopnaam houdt, dat my heel wel voldoet; zo dat uw Oom doet moeite genoeg, om u te vinden. Maar, Neef, wat is uw Zusters Man een karei! WTel, 't is of we een Avocaat in  WILLEM LEEVEND. 283 in onze Familie hebben; cn hy is niet veel van zeggen, 't Is zonde en jammer, dat hy geen Burgemeester van de Stad is; maar een Mensch kan ook niet alles weezen; en hy is gaauw met depen ook; cn het is goed, dat de Heere her zo befchikt heeft, dat hy Daarjes Man moest worden; want hy is de regtehand in de familie. En jen Zuster houdt haar ook wel; en zy taalt niet naar uitgaan als met er Man; en zy voedt haar Kind op, dat het zo niet te gelooven is; en zo klein als hy is, ziet hy zyne Moeder al naar de oogen; zo dat je wel denken kunt, dat Neef Ryzig doen en laaten by ons is. Hy heeft, hier gezeid en hier geblee» ven, myn puur tot inkeer gebragt; cn hy is tegen jen Moeder zo, dat ik het niet half zeggen kan: maar ik vrees, dat het met onzen Jongen daar niet gaan zal. Ik ben niet blind voor de gebreeken van myn kind, al doen zy my zeer. Ik weet nooit, wat ik aan hem heb, yteescll of visch. Hy is altyd zo agterkouzig, ook als er geen oogvol kwaad by is, dat hy ietewat doet, en daar kan ik dan ook boos over worden. Ik zeg altyd, wandel met open deuren; je bent immers nooit ftrak gehouden ? Jen Vader mag wel wit zien, en zo al voort; maar hy zwygt, en gaat zyn ouwen gang. Nu, een Mensch heeft zich zelf niet gemaakt. De Brief moet weg. Nu, wees gegroet vau Uw Tante, M. Dï HARDE. TWEE-  184 historie van den heer TWEE-en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer gerrit van oldenburg aa* den Heer willem leevend, zoon willem! U w Brief aan uw Moeder, die zo een braave Vrouw is, als God de Heer ooit voor een Mah gefchapen heeft, heeft my getroffen; dat moet ik zesgen. Ik dagt niet, dat je zo veel op deftudie geleerd had, maar uw tyd verbruid en verfpeeld'; want zo hoorde ik van andren, die ik nu zo niet mag noemen; maar het fpreekwoord zegt niet te vergeefsch, wagt u voor die, dien God geteekend heeft, ik geloof, dat je.nu wel- al in ftaat bent, om Predikant te worden; want wat heb je nog meer te leeren, om een Mensch zyn pligt onder het oog te brengen ? Zo dat ik nu zie, dat men u beloogen heeft. En fchoon ik wel om een zak zesthalven wou, dat gy dien Goudcnftein maar had laaten loopen voor het geen hy was; denk ik ook al weer, zyn tyd was daar; en ook, elk moet doen , het geen hem opgelegd is. Eu een haastig Mensch is geen verraader. Ik geloof nu ook, dat Zoon Ryzig wel fpreektals hy zegt: dat Dominé Heftig je, niet by dat lieve Juffrouwtje moest  WILLEM LEEVEND. 285 »oest gerecommandeerd hebben : nu, dat is voorby: geen Kristen - Mensch kan hier uit die zaakeri recht wys worden. Zie, Willem , ik zou het zo niet over alle boegen gewend hebben, om u de deur uit te doen ; maar je Moeder was oök over alles mal met je , en ik was evenwel haar Man. Ik kon niet dulden , dat zy iemand buiten my een goed woord gaf. Zo ben ik, want uit liefde trouwde ik haar, en dat kunnen alle Vryers van vier- en- veertig jaar niet eens zeggen. Ik had immers myn eigen Kantoor, en wilde geen duit bevoordeeld worden door uw Moeder; ik heb zelf geld. Maar het was, of ik noemer één niet was, en dat wilde ik evel zyn. En dan was ik nydig, en wierd boos op uw Moeder. Dan keekt gy my zo ftraf aan , met uwe groote zwarte oogen, dat ik zo duivels meende te worden: had ik u aangekend, ik zou u menigmaal geklopt hebben; en dan zou het zo niet naar binnen hebben gaan zitten zweeren. Ik kon niet dulden , dat zy iemand buiten my goede woorden gaf: want ik val wat jalours; zo ben ik. En gy waart ook driftig en haastig; en kont van my ook niets veelen. Op het Kantoor zagen zy u naar de oogen, en de Boekhouder zei rond uit: „ dat gy in ftaat waart, om binnen een paar jaar „ zelf het Kantoor te dirigeeren , maar dat ik u „ Jongens werk gaf; zo als het copiëeren van „, Brie-  236" HISTORIE VAN DEN HEER ,, Brieven en dergclykc." Zedert dien tyd was het honderd- en- twintig; zie, ik zal alles maar zeggen; gy moest de deur uit; en devvyl gy toch altoos in de Boeken beezig waart, dagtmy, dat het te Leiden zeer naar uw zin zyn zou; cn dat uw Moeder my dan meer als haar Man zou befchouwen. Dat was het maar. ITw Zuster heeft my ook genoeg gebruid; want zedert gy de deur uit waart, waart gy de beste; niemand beter dan Broêr Willem. Zie, dat was voor my, om zo dol en raazend te worden op haar; want ik merkte wel, dat zy het deed om my te plaagen. Eindelyk liep dat eens zp hoog, dat ik haar het huis verbood; ja, ja, ik ben al een raare potentaat; en kon niet vcelen, dat zy my twintigmaal op een dag deed kyken als een gek, of een zot. En ik kan niet veel gelei vcelen, als ik op myn Kantoor ben, en ik wil wel wecten , dat ik niet volmaakt ben; cn uw Moeder kende ik toen nog zo niet, als tegenwoordig. Nu, gy weet, hoe liet is. Uw Zuster is ceit wcergaaze Meid; en ik was dikwyls boos op my zelf, als ik het op haar niet zyn kon, en evenwel had behooren te zyn. En daar by komt ook, dat zeker iemand, die ook al dc beste Broeder niet is, u altoos valsch was; en ik weet niet, of et? niet wat nyd onder liep , want ftille watertjes hebben diepe grondjes. En ik heb nog al geduld met Neef,  WILLEM LEEVEND. 287' Neef, om dat hy ftil en yverig is, cn geen duit nutteloos uitgeeft. Het is myn Zusters Zoon, en zy heeft my, mag ik zeggen , groot gebragt, want ik fcheel wel een paar kruisjes met haar. Wat zal men doen? En elk trekt je party, en Vader krygt maar alle handen op zyn hoofd. Maar nu moet gy ook niet haatdragend zyn, want dat is lelyk. Gy kunt in uw Vaders Kantoor komen, en ik zal het myne houden. Of wil je liever met uw Zwager doen ? Alles zal wel fchikken; zo ben ik: want ik heb uw Moeder in myn hart lief. En uw Broeder Ryzig is een Koopman door en door, en doet groote zaaken; maar hy heeft ook verftand, meer in zyn pink, dan de heele Familie in haar heele lyf: en zyn zaaken gaan ook fchoon ; binnen weinige jaaren zal hy fchatryk zyn, want hy is door eerlyk, en eerlyk duurt toch 't langst. Hy heeft ons alle aan 't huilen gemaakt, zo fprak hy; en zyn Vrouw is zo mak by hem als een duif. En zy hebben een Koning van een Jongen , die groeit als een kool; en ik hou, hoe misfelyk ik ook ben, veel van Kinderen. Of wilt gy liever voort ftudeeren ? Ik ben zeer op de Dominéés gefteld, want ik en andre Kooplui kunnen ons niet veel met met onze zaligheid ophouden, en daar moet cvel ook voor gezorgt worden. Het fpyt my, dat Dominé Heftig zo wat uit de kas raakt fcy uw Moeder; maar dat zal wel bedaaren. Nu moet  28S HISTORIÉ VAN DEN HEKS, moet ik ricczen fluiten , en geeven die van de middag op de Beurs aan Ryzig, die er wel raad mee zal weeten. Uw liefhebbende Vader, G. VAN OLDENBURG.' Pi'S. Gy moet niet op myn fchryven vitten; ik ben een Koopman. En buiten myne Kantoor-Brieven', fchryf ik ér geen. D al'*-  WILLEM LEEVEND. 289 DRIE- en- DERTIGSTE BRIEF, Mevrouw cornelia van oldenburg aan den Heer willem leevend. Waarde zoon! "W*at zal ik fchryven? Wat kan ik fchryven ? Myn hart is te vol, te pynelyk vol, om zich te kunnen uitftorten; het wordt door zulke ftrydige aandoeningen geflingerd en omzet: hoe kan ik geregeld denken ? Myn verlangen , om zulks echter te doen, doet nly fchryven. Op het eerfte gezicht van uwen Brief, viel ik in die zagte bedwelming, die veel overéénkomt met die ftreelende aandoening, welke ons' overfiuipt, weinige oogenblikken voor men inflaapt; dan verdwynen aile zorgen, alle fmarten ; wy neemen nergens meer deel in. Het eerfte denkbeeld, dat myne ziel konde vormen, was dit: myn Zoon leeft:' 't is genoeg. Ik dagt toen niet: waar ? hoe leeft hy? zal ik hem wederzien ? Deeze alleraangcnaamfte bedwelming week echter wel dra, en ik was zo ongelukkig, als voorheenen! Myne gedagten kreegen welhaast eene fterkte, een licht, die my zo griefden! Ach, Willem., ik vroeg my zelf ...... maar uw deugdzaam hart kan niet VI. DEEL. T duU  SOO HISTORIE VAN DEN HEER «kilden, dat uwe Moeder zich omtrent u ergens van zoude belchuldigen! Uw aandoenlyke , uw ootmoedige Brief verzwaarde ' myne droefheid : laat ik u dit uitleggen ! Niets heeft myn hart van u verwyderd, dan uw niet fchryven: dit dénkBeeld viel my te fmartlyk i Hy bekreunt zich zyner Moeder niet. .... Kon ik anders denken ? De dagteekening heeft u gerechtvaardigd. Waar zyt gy? Waarom verzwygt gy dit voor ons? Alles is duiftcr voor my; voor uwe Zuster. Uw ftilzwygen brak myne tederheid voor u. Alie die bedryven, die gy uit overyling, uit zwak lieid, uit verkeerd begrip begon en doorzette, keurde ik hoogst af; maar daar vond uwe Moeder in haar eigen hart nog verfchooning voor, hoe zorgvuldig zy dit verborg. Ik geloofde, dat gy zeer berispelyk kond weezen, maar dat uw hart nog niet noodzaaklyk behoefde te zyn aangeftooken: maar niet in aanmerking te neemen, wat eene Moeder zoude lyden door uwe vlugt, door uw verborgen blyven; geene pooging te doen, om haare traanen aftedroogen; niets aan te wenden, om haare lydendc liefde , die toch altoos zich zelf befchuldigt, gerust te (tellen; dit verbitterde my, hoe vreemd u zulks fchync. Ach, zeide ik, zo kon myn lieve aandoenlyke Willem niet handelen, indien hy niet in zyne beginzels zelfs verhard tn vergiftigd is. Gy febreeft; alles is welf Uw berouw, myn waarde Zoon, heeft zeker uwe  willem leevend. J^f uwe fchuld uitgewischt by Hem, die u beter kent dan ik; by Hem, die het zwakke van het booze, het dooiende van het moedwillige onderfcheidt.. Hem belydt ook uwe Moeder, dat zy zich in uwe opvoeding veel te befchuldigen heeft: verkeerde eigenliefde, zelfzoekenheid, zondigen hoogmoed. Ik beminde u met eene blinde liefde. Goda zy dank, dat ik u niet bedorven heb, ook toen ik meende , u tot mynen Afgod te ftellen. 6 Myn Zoon , ik mag dan hoopen, u weder te zien. God geeve , dat uw hart gezond, uwe goede beginzels ongekrenkt, uwe gezondheid volkomen zy! Mogt men uw verblyf kunnen opfporen; laaar waar bevind gy u? Myn Man heeft uit zyn eigen vry en wil, uit overtuiging, u den bygaan* den gefchreeven. Wees pligtmaatig. Toon, dat gy zo wel vergeeving kunt fchenken, als daarom bidden. Uwe Zuster zal u zeker omftandig fchryven. Thans bevinde ik my daar toe buiten ftaat. Kom dan weder in de armen Uwer teder liefhebbende Moeder\ C. VAN OLDENBtfR», gebooren b u r l e t. 1 2 VlERc  HISTORIE VAN DEN HEER VIER-en-DERTIGSTE BRIEF. De Heer iac o n rekting aan Mejuffrouw christika helde Ri tederstbeminde vriendin! Be tyd, waar in ik u zal wederzien, nadert. Myne vreugd is zo groot als myn verlangen; en «at is u bïkcnd ! Wat is het verrukkclyk voormy, cat myn eigen hart my getuigt, gy zyt de vriendfehap waardig van haar, die u niet kan beminnen. Vrees niet meer,-ó gy Engel! voor myne lastige liefde. Ik ben niet meer uw Minnaar; ik ben uw Vriend! Als uw Vriend zal ik met beevende lippen uwe hand drukken; gy zult in myne oogen niet meer de begeertens der liefde, maar de gevoelens der vriendfehap leezen. Dit moge u thans wat raadzelagtig voorkoomen; gy zult moogelyk binnen weinige weeken alles verftaan. Kom dan, myne Vriendin, myne tcdergeliefde Vriendin ,. te rug; laaten wy onze verkeering voordzetten, en ons niet bekreunen aan de vonnis-' fen cener waereld, die wy voor geenen bevoegden Rechter erkennen. Alle myne wenfehen loopen thans hier op uit u maar weder te zien. Alles, moet het zyn, kan ik my getroosten, my ga-  WILLEM LEEVEND. SQ3 gewennen; maar uw afzyn is voormy ondraaglyk. Ik bemin u met eene l:'erde, die een eerlyk INian heeft , en ook maar hebben kan voor de deugdzaame fchoone Vrouw van zynen BoezemVriend. Is zy niet zo rein, denkt gy, als de Broederliefde en nog keuriger! Die liefde, die onuitdrukkelyk. he.de, maakt my yoor altoos Uwen J. RENTING, P, S. Ik hoop, dat gy wel zyt, myne Beste * T 3 VYFh  2*^4 historie VAN DEN heer VYF -en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw chris ti na helder aan den Heer jacoe renting. mynwaardste RENIIKg! IJ vv Brief heeft my zeer getroffen. Hy verdient wel, dat ik hem ten eerften beantwoord: maar wat zal ik antwoorden ? Zal myn genoegen, myne vreugd u niet beieedigen? En zoude ik daar toe in ftaat zyn ? Wat zal ik fchryven ? Dat gy de beste, de redelykfte, de waardigfte Man zyt? Gy weet, hoe ik over u denk; dit is des onnoodig. De wys, waar op ik altoos met u omging, konde u niet onkundig laaten van de vriendfehap, die ik voor u gevoelde. Als myn Vriend zal ik u met verlangen cn genoegen ontfangen, met u fpreeken , met u blyven verkeerea. ïk geloof, myn waarde Renting, dat ik eenigzins gisfen kan, waar op gy doelt: maar ik zal hier liever mondeling met u over fpreeken. Uw verlangen, om my in Rotterdam te zien, zal wel dra vervuld worden; minder om het reeds ver verloopene faifocn , als wel, om dat myne lieve Moeder voorncemens is, aan den wensch onzer waarde Vriendin Everards te voldoen. Het fcheï-  WILLEM LEEVEND. 195 fcheiden van myne t.ederbctninde Veldenaar va?t my zeer droevig; maar de voorfing van Mama is zo billyk, is haarer zo waardig, en zal aan onze lieve Everards zo veel genoegen verlcenen, dat ik my zoude fchaamen, daar in niet met genoegen roeteftemmen. Ik heb my eenen pligt gemaakt, om niet alleen voor my zelf te leeven, en myn eigen genoegen ook te vinden in dat van andre 1, a! lycit er myne byzondere verkiezing i;ts door. Wees hartetyk gegroet van Uwe oprechte Vriendin, C. HELDER. T 4 ZESi  fcatf HISTORIE VAN DEN HEER ZES- en- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw petronella everards aa» Mevrouw suzanna helder. WAARDST1? MEVROUW HELDEr! 33Coe veel myn hart lydt, door voor myne tederbeminde Chrisje iets , wat ook , te verbergen , en voorSl iets, waar in zy zo veel deelneemt; zo zal ik u echter toonen, dat ik bet vertrouwen, waarmede gy my vereert, waardig ben. ó Mevrouw, alles, wat gy zegt, is zo waar; men wordt zo oveituigd, dat het billyk is uwe verkiezing te volgen : zeker, niemand fpreekt zo tot het gezond oordeel, tot het welgevormd hart, dan gy, Mevrouw! Hoe gelukkig, hoezeer gelukkig is het voor de famenlecving, dat eene Vrouw, als gy zyt, de Vriendin der Deugd, der Reden, des Godsdienst is ! Welk een verbaalenden invloed heeft uw karakter op allen, die in uwen kring werken ! En ik begin meer cn meer te zien, dat de meeste karakters lydclyk , ondergefchikt zyn: zy kunnen goed, zy kunnen flegt worden. Het vermogen, dat gy op mynen geest hebt, i« zo onbepaald, als beftaan kan met die vryheid, die ons alleen aanfpreeklyk maakt yoor onze daa-  WILLEM LEEVEN B. 297 Zie daar dau , Mevrouw, volgens uw verzoek dat voor my een bevél is, onder het my aangeweezen adres, toen ik van Huiten ging, den Brief, dien ik van myne Vriendin ontfing. Dien, welken Leevend aan zyne Moeder en Zuster fchrecf, heb ik gecopiëerd, cm dat ik hem niet zo lange durfde houden , als noodig zoude zyn , indien ik hem hier infloot. Zyt gy niet verw inierd, W vrouw, over de gaaf, die myne Vrieickn heeft, om in deezen trant te fchryven ? Het hin ert u immers niet, als gy deeze en geene vrolyke pasfage, op Chrisje betreklyk, inziet?? De Brief van Willem heeft my zeer geroerd; ook mynen Everards , voor wien ik niets van deezen aart gcheims heb. Zyn Vriend, de Heer Renting, was by ons op het foupé, toen het Paket, zo mag ik het wel noemen, befteld wierd. Wy waren juist in een ?eer ernftig discours over Leevend. Ik geloofde , dat ik voor iemand, die zo denkt als Renting]niet behoorde te verbergen, dat, in dit Paket' ook een Brief van hem lag. Hy ias dien; maar met eene aandoening , die hy noch koude noch Wilde verheden. „ Beste lieve Jongen , zeide hy; „ als gy eene Chrisje Helder gelukkig kunt maa„ ken, zal ik zeer zeker dit niet verhinderen. Ik „ myn voordeel doen metuwafzyn, metdekwaa- •„ de gerugten, u nagegeeven, met degroo- „ te ingenoomenheid van myn Heer Helder ten „ mynen opzichte; neen, Everards, (en. hy fbnk ^5 „ hem  208 HISTORIE VAN DEN HEER „ hem de hand toe,) «een, Everards, hier toe ,, is uw Vriend onbekwaam." Everards. [glimlachende.'] Zo zult gy dan de liefde wreeken van den blaam, dat zy zich zelf zoekt; en daarom moet wyken voor de vriendfehap ? Want gy bemint Juffrouw Helder immers ? Renting. Meer dan ooit: dit is het juist, dat my verheft boven alle de bekooringen der zinnen. Ik voor my ben niet in ftaat, om my keuriger zinnelyke genietingen voor te ftellen , dan die het bezit van zo een fchat een eerlyk gevoelig Man moete geeven: maar ik begryp echter, dat hy, die de beminde van zyn hart gelukkig maakt, ook als hy zelf daar by lydt, nog veel gelukkiger daar door worden moet, dan hy zich durfde voorftellen te kunnen zyn. Ik, Dat komt my in uw geval te gelooflyker voor, om dat gy nooit weder bemind zyt geworden : anders fchynt my dit wat al te romanesq in ^enen Man, als de Heer Renting. Renting. Dat wil ik niet betwisten; evenwel, zoude ik Juffrouw Helder wel zo hoogachten, indien zy my immer twyfelagtig behandeld had met opzicht op haare geneegenheid voor my ? Ik. Ik verfta u. Renting. Dat is genoeg: wat het Romanesque betreft; daar mede is het geleegen , als met veele andre zaaken: van de definitie hangt alles af. Ik » Me-  WILLEM LEEVEND. 20$ Mevrouw, ben een van die wonderlyke Jongens, die gelooven, dat men veel meer gevoel, veel meer eer, veel meer zeedelykekragt hebben moet, dau zo daaglyks voorkomt, om de nette grenslyn tusfehen het Romanesque en het Natuïtrlyke te trekken. Nog meer. Voor my zou mooglyk iets zeer natuurlyk zyn, dat voor een ander Romanesq zyn moer. Everards, Hangt alles niet af van het licht, waar in wy iets plaatzen; van de overwigt, die wy aan iets byzetten? Ik. Hoe meent gy dit, lieve Everards ? Everards. Dit meen ik: Als onze waarde Vriend tot zyn hoofd - oogmerk gefteld heeft; „Juffrouw Helder zo gelukkig te maasen, als hy immer kan;" en daar aan met Manlyke ftandvastigheid getrouw blyft; als hy zich voorfielt, wat dat zyn moet* het tedergeliefde voorwerp gelukkig te maaken, en daar voor de grootfte erkentenis te ontfangen , zal hy dan niet in ftaat zyn, om dit, ook ten koste van zyn lydend hart, te doen? Renting. Gy, myn Vriend, kent my zo wél, als de een den andren Vriend immer kende. Gy weet des, dat ik Juffrouw Helder teder bemin , hoogst acht; dat ik, om haare liefde te erlangen , niets te moeilyk zoude achten. Maar ik had nooit hoop: ik begryp maar fchaduwagtig, wat het zyn moet, van eene Chrisje Helder bemind te worden. Wat het is haar Vriend te zyn, dat weet ik. Zy heeft  JOO HISTORIE VAN DEN HEER heeft my zo edelmoedig behandeld, zo braaf, zo boven alle pointilles. En die onderfcheidingen zqude ik, als een laage Jongen, nu in haar nadeel doen werken ? Ik zou gunften voorwenden, dieik zelf niet by bcfpiegeling ken ; ik zou haar met één woord ongelukkig maaken, om dat ik haar bemin? Ik zou, hoewel overtuigd, dat ik met haar niet gelukkig konde zyn , haar beletten het met een ander te worden ? Waar, Mevrouw Everards, is Jner het Romanesque? [Hy zeide dit, terwyl hy my een tikje op myne wang gaf. ] Ik. Het Romanesque? Dat zie ik niet meer; alles is in de Natuur van eenen Renting! [Hy boog. ] Everards. Myne Vrouw heeft gelyk. By u is dit zeer natuurlyk. » Renting. Ik ben geen Celadon. Ik vind niet, dat eene Moesjankery eenen Man wél ftaat. Myne liefde voor de Sexe, durf ik zeggen , doet haar veel meer eer aan. Daar is voor my geen zo aangenaam gezelfcbap, dan dat van Vrouwen en jonge Dames, als Mevrouw Helder, haare Dogter, Juffrouw Veldenaar, en van u, Mevrouw; want dan deelt ons hart in de genoegens, die ons oordeel verbeteren, befchaven; en wy krygen dat gezellige , 't welk ons als Menfchen zo verrukt. De meclte Vrouwen hebben veel verftand; jammer, dat zy zo veel geest hebben! . . . . Maar dit discours zoude te verre van ons oogmerk afloopen. Het  WILLEM LEEVEND. 30I Het gefprek viel toen weder op'Leevend: ik fprak over hem, zo als ik altoos fpreek, en zo' lang ik billyk ben, fpreeken moet. Ik zeide, dat hy ongetwyfeld Juffrouw Helder, er m:igtgebeurd zyn wat er wilde, beminde; en dat Juffrouw Helder hem zoude beminnen, indien hy het waardig gcbleeven was. - He 'Heer Renting verhaalde ons nu in vertrouwen, dat hy voor ettelyke weeken' by eene Juffrouw Belcour zich ge-informeerd had naar bet verblyf van den ongelukkigen Jongeling , maar dat die hem betuigde, zulks niet te weeten ; dat deeze Juffrouw, die een- zeer braaf verftandig Mensch moet zyn, de yverige Vriendin van Leevend was en bleef; dat deeze te leurfcelling hem zeer getroffen had. Kort gezeid , Mevrouw, de Heer Renting is de achting van u en den Heer Helder zo waardig, als een Jongeling zyn kan. Ik hoop echter, dat myn lieve Willem zich zo zal gedraagen hebben, als verëiseht wordt, om hem eens nader met u te verbinden. Ach , Mevrouw, Chrisje bemint hem, om dat zy niet gelooft * dat hy haare keuze oneer aandoet. Wat zal het haar kosten, indien zy het vonnis haar's Vaders moet onderteekenen, hem veröordeelen ! Hoe reikhals ik naar uwe komst te Rotterdam! De tyd nadert, Mevrouw, waar in my uwe Moederlyke tederheid zo noodig, zo dierbaar .zyn zal! Met eene weemoedige vreugd zie ik, niet zonder eenige kille rillingen, dien dag te gemoet, waar in  3°2 historie van oen heer in ik tot de waardigheid van Moeder 2 a! verheeven worden! Geen angst, geene naare voorgevoelens ontrusten my. Ik betrouw myn lot zeer bedaard in de handen van Hem , die alles met de hoogde wysheid en goedheid beftiert. Wat zal het my tróosHyk zyn, in uwGodsdienftigbedaard byzyn, dat tooneel van i'marte te mogen betreeden! Gy gelooft wel, Mevrouw, dat ik alles, wat gy hebt aan- en algeraden, laat en doe? Ik bevinde mynaar de onhandigheden vry wel. Myn geliefde Everards verzeekert u van zyn eerbied, en ik ben, waardfte Mevrouw Helder! Uwe dankbactre hoogachtend» j>. everards, gehoor en re nard. ZE»  WILLEM LEEVEND. 303 ZEVEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan Mevrouw suzanna helder. hoogstgeeerde mevrouw! ÜCk ga voort, met uwe bevélen, zo naauwkeurig zulks mooglyk voor my zy, te volgen: er is voor my eene edele voldoening geleegen in iets tot uw genoegen te kunnen aanbrengen: maar hoe vermeerdert dit genoegen, nu myn Vriend Leevend hier door zo zeer bevoordeeld wordt! Laat ik ter zaake komen. Eindelyk, myne waar¬ de Mevrouw, weeten wy, waar hy zich bevindt: nu zal alles te regt komen. Hy zal Brieven kunnen ontfangen, en wel dra zullen wy hem hier weder zien. Ik heb best geoordeeld, om niet te fchryven, vóór ik met u hier over had geraadpleegd. Den Brief, door my ontfangen, leg ik hier by: ik zal u alleen verzoeken, dien te leezen , want uw oordeel kan niets van het myne, in dit geval, verfchillen. Na veel zwervens, ontfing ik ook nu den Brief, my gefchreeven, toen hy de hut vtrliet. Lees, Mevrouw, en verheug u, dat hy uwe gunftige gedagten zo zeer rechtvaardigt. Zal het niet best zyn, dat gy, Mevrouw, aan7  S©4 historie van den heer aan zyne Moeder fchryft, waar hy thans is, e« met haar de noodige middelen beraamt, om hem te ontfangen? Me dunkt, dit zal veel grace}yker door u kunnen verricht worden, dan door my, die daar niet bekend ben. Uw antwoord zal ik wagten, myintusfchen met de grootfte hoogachting noemende, waarde mevrouw! U',re ootmoedige Diennrcsfei a< belcour; wu AGT-  WILLEM LEEVEND. 305 AGT- en- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mevrouw c o r n e l i a van oldenburg. waarde vriendin I k heb uit eenen Brief van Mevrouw Ryzig vef* Haan, dien zy aan haare Vriendin Everards gezonden heeft, dat myne geliefde Vriendin den berouwhebbenden en niet gekende» Zoon in gunst begeerde aanteneemen. Dit Wagtte ik veel te zeker, 0111 my daar over te verwonderen ; cn ik zoude uw hart weinig recht doen, indien ik u daar over durfde pryzen. Laat ik dan alleen zeggen , dat ik my daar over met u verheug. Dit is het niet al; ik heb ü nog een veel aangenaamer bericht te geven. Uw Zouii, uw geliefde Willem, leeft, is gezond, en in eene zeer achtingwaardige Familie. [ Mevrouw Helder geeft hier op een beknopt bericht van zyn verblyf, a/s ook eenige trekken uit het karakter der beide Gravinnen enz. Om alle herhaalingen voor te komen, laaten wy dit agter wege: daar op gaat ity dus voort. ] Indien gy nu goed vindt, om Brieven aan hem te zenden, zo kunt gy die aan my adresfcerëh j 'VI. DEEL. V jk  30Ó" HISTORIE VAM DEN HEER ik zal die terftond aan de Juffrouw zenden, aan wie uw Zoon gefchreeven heeft; of mooglyk die zelf direct bezorgeh : liefst had ik, dat myne Dogter van deeze zaak niets wist. Ik wagt des een geheel Paket aan het adres van Mevrouw Everards. Chrisje fchryft, zie ik, aan uwe Dogter; die ik tederlyk groet, my noemende Uwe beflendige Vriendin, suzanna helder, gebooren van beek. NE-  WILLEM LEEVEND. 3©^ NEGEN-en-DEFTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mejuffrouw' adriana belcour. zeer geliefde vriendin! 10L.ec Js heb ik aan de braave Moeder van onzen jongen Vriend gemeld, het geen haar zo zeer zal verblyden : woorden zyn niet toereikend, om u myne erkentenisfe voor alle uwe minzaamheden te betoonen. En thans heb ik naauwlyks tyds genoeg , om u te verzoeken, dat gy my uwen Brief aan Leevend gelieft toe te zenden; nevens een vry groot couvert met uwe hand gefchreeven: ik wagt uit Amfteldam veele Brieven voor hem; en maak dat op uit eenen Brief, die zyne Zuster onlangs fchreef aan haare Vriendin, Mevrouw Everards: ik zal zeker niet in gebreken blyven, om er een weinig regelen by te voegen. Tot nu toe heb ik over Leevend met myn Heer Helder niet gefprooken; ik wilde eerst weeten, waar hy was, en in welke omftandigheden. Nu zal ik daar toe de eerfte gunftige geleegcnheid waarneemen; en twyffel niet , of zal myn oogmerk bereiken. Wy zyn reeds in de Stad gekomen; minder om het verloopenfaifoen, dan wel om dc aanftaande Bevalling V * «ener  3^8 HISTORIE VAN DEN HEER eener jonge Vrouw, die ik met tederheid bemin, en zich zeer gelukkig acht, om cl arak den pligt van Moeder omtrent haar met het uiterfte genoegen waarneem. Zy is de beminlyke Vrouw van den lieer Everards, eene zeer yverige en oude Vriendin van onzen Willem. Myne Dogter is zeer welvaarend, en veel blymoediger dan voor eenige maanden. Konde ik haar dit bericht mededeelen ! maar ik mag niet. Onbekwaam om iets , wat ook, zonder eene groote gevoeligheid te ondervinden ; cn zo vooringenoomen met haaren bcguniügden Vriend, wat zou 't gevolg zyn? Zou het ook wel billyk zyn, met opzicht tot haaren Vader, als ik dan nog een geheim hier van maakte? Moet ik niet in overweeging neemen , dat de Heer Reuting haar bemint, haar met myne goedkeuring, cn tot genoegen van haaren Vader, bemint? Ik moet noodzaaklyk met den lieer Reuting iprceken : ik moet hem toetsen , wat hy zum.e kunnen doen. Uy verdient wel, dat ik hein iu myn vertrouwen neem, wanneer ik dat, met uitzicht op een goed gevolg, doen kan. Ik begryp. ook, dat het hem zeer zwaar zal vallen , van myne Dogter afftand te doen : 't is Waar , hy heeft hier alleen als Vriend verkeerd , immers v.\i (.'..mVjes kant; maar hoe natuurlyk vleit zich een jong Minnaar met eene gunllige omwending in. de geneegenheid van haar, die hy bemint; voor-, (1| indien zy hem weet recht te doen, cn niets.,. • 4 / wat  WILLEM LEEVEND. 305» wat ook , met reden tegen hem kan inbrengen ! Myne voornaame lectuure beftaat thans in de Brieven en Papieren , my door u verzegejd toegezonden ; en vermids ik de Brieven, tusfehen Leevend en mynen Zoon gewisfeld, ook in bewaaring heb, zie ik zyne Historie volleediger. iloe aangenaam zal het my zyn, u die eens in eigene handen overtegeeven! Zo rasch ik fpreeken kan met myn Heer Helder, hoop ik u hier te zien. Een gezelfchap als het uwe, Mejuffrouw, wordt met yver door my begeerd: mogt het voor altoos zyn! Hierover ook eens mondeling. De tyd dringt my te eindigen; doch eerst moet ik ü verzeekeren, dat gy, myne waardfte Juffrouw Belcour, bemind en geacht wordt door Uwe Vriendin, suzanna helder., gebooren van geer, V3 VEER  HISTORIE VAN DEN HEER VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christinadevry aan Mejuffrouw alida ryzig. lieve vriendin.' JEn een geruimen tyd heb ik geen bezoek van u gehad. Er valt in myn zeer kleinen kring zeer weinig voor; ik had niet veel (tof om nuttig te fchryven. En daarby voel ik zo nu en dan geene onduidelyke aanklopping, om zo al haast de groote reis te beginnen. Deeze reis houdt myne aandagt op zulk eene aangenaame wyze bezig, dat ik zelf nu niet zo veel meer lees. Ik heb echter gehoord, dat gy u veel moeite geeft, om uwen Broeder met uwe Moeder te bevreedigen; dit verheugt my. Eer ik voorga; want ik moet thans meest invallen fchryven, dewyl zy my, als ik ze behoorlyk wil fchikken, ontglippen; ik moet die des in de vlugt zien te vangen. Nooit dan met zekeren glimlach, dienietsgoedkeurens aanduidt, zag ik, hoe veel werks men doorgaans maakt van iets, dat zeer eenvoudig in zich zeifis; door dit te omzetten met zekere plegtigheden, die zo duidelyk aantoonen , dat drift veel meer deel heeft in het geen men doet, dan wel  WILLEM LEEVEND. 311 wel eene zeer redelyke overtuiging, dat het geen wy doen een pligt is. Kom aan, Daatje, ik zal duidelyk fpreeken! Kan er wel iets eenvoudiger verricht worden , dan vergeeven en verzoenen? Wordt er iets meerder toe geëischt, dan berouw van den eenen kant, en het aa; neemen van dat berouw by den beleedigden ? Moet het eene Vrouw, die haaren Christelyken pligt kent, die Moeder is, en wier hart volftrekt moet verzagt worden door het berouw baars Kinds, niet moeilyker vallen, vergeeving te weigeren dan toeteftaan ? En echter, fchynt het, kan zy daar niet toe komen, dan door eenen grooten omweg, en omftandige voorbereidzels. Daar moest eeneplegtige vergadering belegd worden; men moest ltyf en ftaatig (dat men dan liefst deftig noemt!) in een ronden kring zitten; de weezens moesten betrokken ftaan ; eerst moet er een diep zwygen heerfchen. Alles moet er zo raadzelagtig, zo geducht uitzien. Er moet gehemt , en gebremt worden ; de witte zakdoeken moeten uitgehaald, éh aan de oogen gebragt worden, voor iemand het, waagt om te fpreeken. En, vraag ik met myn* natuurlyke eenvoudigheid , waar toe dit alles ? Wel, om eene Moeder te beweegen, dat zy toch een dwaalend Kind in genade zal aanneemen. Ik fta verbaasd. Moeder was ik nooit ; maar my dunkt, dat haar hart, haar gevoel toereikend behoorde te zyn, om dit gereedelyk in te willigen. V 4 Ver-  312 HISTORIE VAN DEN HEER Verwondert men zich nog langer, dat de meeste Menfchen zo weinig tyds hebben, om iets van belang te onderneemen? Wat konden zy in die nut' loos vei'p;kie uuren al goeds verrichten , al nuttigs geleerd- hebben ! En hoe verliest men dan ook nog de gefchiktbeid , om iets goeds te doen ! Zie daar! door alle deeze noodelooze beroeringen ontftelt men het lichaam. Het aandoenlyk zenriwrfeM wordt op de fchadclykfte wyze gefchokt. Het verhitte bloed ftygt naar 't hoofd , verwekt pyn; men is ziek, men kan noch eeten , noch flaapen; er moeten dagen verloopen, voor men zich tot de genoegens, de bezigheden, ja deplig. ten des levens kan opbellen. Hoe weldaadig, myn lieve Meid, zyn ook in deezen de voorfchriftcn van het Euangelie! Hoe kort, hoe vrolyk is de weg, die het voorfchryft, om te verzoenen, te bevreedigen, in gunst aanteneemen! Ei lieve, herinner ff hier eens die Historie voor het hart, ik zie op de Vertelling van den Fer horen Zoon. Een jong knaapje, dat al zyn goed, op eene vry moderne wys, zot genoeg en ergerlyk genoeg ook, verfpild had, wordt door berouw getroffen. Hy gaat tot zyn Vader, vals voor hem neder , belydt zyne overtreedingen , met een waaragtig berouw. De Vader neemt hem aan: alles is afgedaan. Geene plee,!ige Vergadering, geene vmvyten! Fader, (zegt hy,) ik hehbe gezondigd tegen den lleme-l en yoor u. Ik ben  WILLEM LEEVEND. 313 ben niet meer waardig uw Kind genaamd te worden; maak my tot een uwer Huurlingen. —- De goede Vader zegt: myn Zoon was dood, en hy is leevendig geworden; hy was verkoren, en ik heb hem gevonden. Een vrolyke maaltyd befluit alles. Wat is dat mooi, Daatjc ! en hoe veel genoegen verrehaft het aan allen! Ik fchryf dit ook meer over de verzoeningen in 't algemeen, dan wel als eene berisping op uwe zeer lieve Moeder; als ook om u te toonen, hoe onnut men den kostejyken tyd, ook ter bereiking van een goed oogmerk, kan verkwisten. Men moet niet denken, als men iet zonderdenken doen kan. Ik was er altoos kragtig tegen, om zedelyk zo wel als om lichaamlyk Nonnen-werk te. doen. Voor u wil ik niet verbergen, dat ik veel las, veel in myn vak arbeidde, veel dagt; meer dan men zelf van myne hooge jaaren zoude verwagten ; en dat ik echter in de waereld geleefd heb: daar toe had ik nog altoos tyd; om dat by my geen oogenblik ledig op de aarde viel. Hoewel ik nooit myn breiwerk in de Kerk, of op het Concert, zelf niet in de Comedie medenam, zo als ik hoor, dat nu du bon ton wordt, immers in de Franfche Comedie ; hebbende de Vrouw van een onzer Regenten onlangs wel zeer naarftig zitten breijen en luifteren. Wel nu, zo een aartigheidje mag ik wel zien: gy weet, Kind, ik ben geen knorrige oude Vryster, Y 5 Ik  3H ^HISTORIE VAN DEN HEER Ik heb nog eene reden, waarom ik u in deezen trant fchryf over den fmaak der hedendaagfche verzoeningen. Gaarn wilde ik u behoeden voor een ander uiterfte. Verwar nooit geesrelyke zotternyen met Euangelifche bevélen. Ik weet, Kind, dat gy my hoogacht, om die onverfchilligheid, die ik heb, met betrekking op alles, wat onzen zeedelyken Godsdienst, en deszelfs heiligde pligten zo ontgeestlykt. Dit zoud gy ligt te verre kunnen trekken, of zelf verkeerd toepasfen ; en dit zoude mooglyk ter myner verantwoording komen, voor zo verre ik de onfchuldige aanleiding daar toe e. geeven had. Hierom, Kind, is het, .dat ik u altoos tot Jezus en zyne Apostelen brenge: want niets kan u zo zeer zyne Leer aanpryzen , dan dat gy ziet, wat, hoe deeze uitneemende Lieden gefprooken en gedaan hebben. Ik kan het u, om dat gy jong, fpotagtig, en zeer leevendig zyt, niet genoeg zeggen, dat ik niets heb tegen het openbaar leeren, (lichten, vermaanen en bidden ; maar zeer veel tegen de wys, waar op dit alles by ons volvoerd wordt. Daar gaat te veel af van het innig Christendom. Hy is my dan, de Godsdienst meen ik, te plegtig. Ik zie te veel middelen, te weinig oogmerken; te veel hartstocht, te weinig gevoel; te veel zeggen, te weinig do'en. Was ik Myftick, ik zoude zeggen te Wettisch. Wat denk ik duizendmaal met mynen Euangelifchen Camphuizen: Zeer  WILLEM LEEVEND. 315 Zeer kort, Vriendin, zeer kostlyk is de tyd; Gods trouw Gezant gel iedt hem uit te koopen. Dië'r overfchiet, hoe nutter men dien flyt, Hoe meerder kans, em beter tyd te hoop en. Deeze Brief lag dus voor eenige dagen afgefchreeven. Ik dagt toen weinig, dat ik hem zoude vervolgen, met het verhaal van eene zaak, die gy zeker niet zult verwagten. De goede Vriend, Dominé Heftig, heeft my een bezoek gegeeven. Na wat gepraat te hebben over 't Weer en deBoomen , zeide hy: „ dat hy, hoewel de eer mee „ hebbende my in perfoon te kennen, altoos ge„ boord had, dat ik eene zonderlinge Vrouw was, „ en uit dien hoofde zich zelf eindelyk eens de „ eere mogt geeven, om my te bezoeken." ([Dc inleiding was vry vreemd. ) Ik. Ik weet niet, Dominé, dat ik zonderling ben: of alle Menfchen zyn op hunne wys zonderling. De uitwerkzels zyn gelyk aan de oorzaakcn. Opvoeding , geaartheid , onderwys , verkeering, omftandigheden, dit alles geeft indrukken en rigtingen, die veel uitdoen. Dominé. De Waarheid, Mejuffrouw, is echter maar één. Dit is onbetwistbaar; maar de vraag blyft : wat is Waarheid? En hoe bereik ik die bat? /Mie Men-  3r6" HISTORIE VAN DEN HEER Menfchen kunnen zich mooglyk niet met dezelfde vrugt van de zelfde middelen bedienen. Dominé. Daar zyn echter eenige algemeene, en door God zelf vastgeftelde middelen , ter verkryging van Waarheid. Hy, die deeze verwerpt, wil wyzer zyn dan God, die ons kent, en weet, Wat heilzaamst voor ons is. Ik. Wel, myn 'goede Dominé , deeze redeneertrant zou mooglyk wel zo goed aan my pasfen, die, zo als gy zegt, voor eene zonderlinge Vrouw bekend fta, dan u, die eene Boven - Natumiyke cn onwederftaanbaarg verlichting en inftorting der Waarheid leert: en dus met de middelen niets te doen hebt. De Heilige Geest behoeft immers geene middelen van Predikatiën of openbaare Bedehuizen. Dominé. Middelen en Einden gaan hier ook famen ; zo heeft het Gode behaagd. Ik. Zo leert de Kerk; maar dewyl ik in deezen niet inftem met de Kerk, heb ik den naam gekreegen, dat, ik eene zonderlinge Vrouw ben. Een vraag: voor wie zyn die middelen, voor den Heiligen Geest, of voor de Menfchen ? Dominé, Voor de Uitverkoornen; voor welken alles is. Ik. Zo is dan het gebruik der middelen eene voorwaarde ter verkryging van den Heiligen Geest. Dominé. Geene voorwaarde, zo het u gefieft: alles is vrye gepade, Ik.  WILLEM LEEVEND. 317 Ik. De Heilige Geest moet zelf het hart zoekende maaken naar de middelen: want, terwyl de ziel nog naar de middelen zoekt, is 't immers klaar, dat zy die niet bezit. Dit houdt ons dan in eenen kring: wy komen dus redcneerende niet verder; ftaat gy dit niet toe? Dominé. Dit is het eigen gevolg van het redeneeren over zaaken , die wy alleen onderwerpelyk moeten gelooven. Ik. Voorzichtig! Befchuldig den Heiligen Geest niet: want moet ik dit gelooven, en, is het Geloof Gods gaave , dan ben ik niet aanfpreeklyk voor myn Ongeloof. Dominé. Laaten wy hier van afftappen , Mejuffrouw. Het oogmerk myner komst was niets minder dan disputeeren: ik wist, dat gy eene oude Vriendin van de Rede zyt; zy, die zich nu en altoos verheft tegen de gehoorzaamheid, die in Christus is. Toen ik u zeide, dat men u voor eene zonderlinge Vrouw hield, doelde ik niet pp uw denken , maar op uw betrachten. Ik weet, oat gy een voorbeeld zyt van ftille uitgebreide' weldaadigheid. Dit deed my groote achting voor uopvatten: ik kwam hier, omuietsvoorteftellcn. Ik. Gy wilt my dan opwekken tot eene blin- kende zonde ? Dominé. Wel, Mejuffrouw, geloof my, ik heb zeer groote achting voor alle BurgcrJyke en gezellige deugden. Ik.  3'8 HISTORIB VAN DEN HEER Ik. Dat fpreek ik niet tegen: maar verhoogt gy het Natuurlyk vermogen van den Mensch niet te veel, als gy het in ftaat kent, om uit zich zelf zo eene Gode welbehaaglyke deugd te kunnen oeffeneu ? Dominé. Een gelukkig tempé . ment kan hier veel doen : maar dit ftelt ons nog niet in ftaat, om Christelyke deugden te oeifenen: daar zyn Menfchen , wier behoefte geeven is; zo als de ondervinding leert. Ik. Ook in 't verborgen geeven ? Hoe dit zy, dit is myne behoefte niet: Ware ik geen Christen, ik gaf mooglyk evenwel, maar op eene geheel andere wys. Dominé. Mooglyk [hy glimlachte %] meent gy , daar door iets by God te verdienen ? Ik. Iets door hoopen te verkrygen, meent gy zeker. Ik tragt niet naar het onmooglykc; dit kan des myn oogmerk niet zyn. Maar ik weet zeer zeker, dat God den blymoedigen geever lief heeft, en my ligt onhegrypelyk veel aan die liefde gelcegen. Ik weet ook, dat die in zegeningen zaait, ook in zegeningen maai jen zal; en aan den zegen van mynen God is by my niets gelyk, Of gy deeze den'iwys nu bekrompen noemt; dat is my taamlyk onverfchiilig. Gelieft Domme" nu de vruchten uit den boom, de werken uit het geloof te kennen, dat is voor hem; ik hou my aan het Euangelie , ik leer den boom kennen uit zyne vruchten , en het geloof uit de werken, Do»  WILLEM LEEVEND. 3 lg Dominé. Waardige Vrouw, laaten wy niet disputeeren. Myn temperament, myn yver voor God en zyne Kerk zoude my mooglyk iets d 1 zeggen , ftrydig met den eerbied uwer jaaren fchuldig, zonder u van nut te zyn. Ik. Ach, myn goede Man, gy hebt volle vryheid, om my alles te zcg0cn, wat een befchaafd Man zeggen mag tegen eene Vrouw van myne jaaren: de vrugt des geestes is immers alle goedheid? Dominé. Zeldzaame Vrouw! ik bemin, ik eerbiedig u! ó dat gy van de onzen waart: welk een licht zoud gy voor da Kerk zyn ! Ik. Heeft de Kerk geene lichten genoeg ? — Wat was nu eigenlyk het oogmerk van uw bezoek ? Dominé. Ik kom u vraagen om eene Liefdegift voor een arm ongelukkig Huisgezin. Ik ben daar by eene onzer Vriendinnen geweest; zy heeft roem by Gods Volk, maar zy heeft uit haaren Natuurftaat eene groote gehechtheid aan haare fchatten overgehouden: daar klaagt zy zelf over, en daar hakkelde zy jaaren lang aan. Ik. Ja, Dominé, wat zegt het Vaersje : Het werk van Priesters en Léviën fs leeren, is vermaanen; Maar aan den armen hulp te hiSn, Is V werk der Armiaanen. Nu,  320 HISTORIE VAN DEN HEER Nu, elk beeft zyne zwakheden; mag ik w2eten, waar dat Huisgezin zich bevindi ? Ik zal er zorg voor draagen. Dominé. Mag ik uw Aelmoefenier zyn ? Ik. Dit zyt gy reeds, door my ongelukkiger!, aantewyzen. Bezoek my veelmaal met dat oogmerk , dan zult gy my altoos t'huis vinden, en altoos wel gehumeurd. Dominé. Goede God , waarom zyn de kinderen deezer eeuwe niet alleen wyzer, maar ook milctdaadiger dan de kinderen des lichts? Ik. Moest ik hooren, wat gy daar zeide, Dominé? Dan vraag ik u, of deeze Helling wel zo. vast is, als gy u verbeeldt? God is liefde, en die Hem liefhebben, bewaaren zyne geboden. Waarom houden wy ons niet aan de proef? Zy kan ons niet misleiden. Dominé. Lieve Vriendinne, al geloof ik, dat onze Kerk het Israël Gods is, zo meen ik nu echter, dat Jezus, indien hy thans op de aarde veri'cbcen, ook van u zoude zeggen: ik heb in Israël zulk een groot geloof niet gevonden; en mugèlyk wel tegen my! [De eerlyke Man was aangedaan : zyne oogen waren vogiig: ik zeide ook, dat hy by my voor een oprecht Man te-boek ftond. j Toen zeide zyn Eerwaarde my, waar en in welke onhandigheden die arme Familie was. Uywas zo bewoogen, dat ik overtuigd ben,, dat de Natuur hem niet tot een Ketterdöoder beflemd had. Ver-  WILLEM LEEVEND. 32I Vervolgens fprak hy over uwen Broeder; en verhaalde my, wat er aan het huis van Mevrouw van Oldenburg was voorgevallen; van den Brief, die daar was voorgeleezen. ,, Maar, zeide hy, het komt my toch voor, dat de Jongeling zich ,, niet zo fchuldig kent, als hy waarlyk is." Ik. Zou dit ook daar van daan komen, dat gy, Dominé, hem voor fchuldiger houdt , dan hy is? Dominé. Het geen wy van hem weeten, maakt hem al zeer fchuldig, Mejuffrouw. Ik. Weeten; is wat fterk uitgedrukt; zoude gisfen , veronderftellen , gehoord hebben, niet al zo goed gezegt zyn, Dominé? Dominé. Zyn Duël is genoeg bekend* Ik. Ja, dat hy verweerender wys trok, getergd zynde. Dominé. Maar nu zyne Historie met Juffrouw Roulin ? Ik. Die is duisterl Zo duister, dat haat en ligtgeloovigheid alleen in ftaat zyn , om het kwaade te denken, en liefde, om het beste te hoopen. Dominé. Liefde en haat benevelen beiden mi oordeel. Ik. De]eerfte]ontëert echter den Mensch niet. Dominé. Is het echter niet onvergeefiyk b dat hy zelf aan zyne Moeder niet fchryft, waar hy Js? Ziet hy niet, hoe veel droefheid haar dit moet VI. o É AL. X Ver»  322 HISTORIE VAN DEN HEER vcroorzaakcn: wat mag daar toch de reden van zyn V Ik. Dewyl gy Zelf, Dominé, nog „aar de reden daar van zoekt, behoort dit niet tot zyne bezwaaring te worden ingebragt. Ik weet,"dat de liefde aitoos het ergfte ducht voor het beminde; :k weet, dat onzeekerheid nopens den ftaat van iemand, dien wy liefhebben, pynelyk is; maar met een is my hekend, hoe er in die onzeekerheid nog altoos eene fcheemering van hoop blikkert; mg eenige kalme oogenblikken overblyven, die vernield en uiigcbluscht worden dooide verzeekering van iemands gehéelen ondergang. Behalven dit, heeft de ondervinding my in myne jeugd geleerd, dat een Bericht uiteen nfgcleegen Gewest, noopens den waaren toeHand van iemand, dien wy te-Ier beminnen, die naare onzeekerheid niet weg neemt , maar veel meer vergroot. Hoe jaagt ons onrustig hart van den eenen tot den anderen postdag ! En weeten wy, dat, by voorbeeld, de Vriendin van ons hart krank ligt, dan is onze eigen wooning ons wel eens te benaauwd. Dominé. Waaide Juffrouw de Vry, al wat gy daar zegt, weet ik by ondervinding: onze denkbeelden zyn veel lydclyker dan ons hart; ik beu geen bloot aanfehouwer geweest op het tooncel der beste en ftcrkfte geneegenheden. Ik. 'Wel nu , Dominé , kan een Jongeling, alsLee- vend ,  WILLEM LÉËVEND. 323 "• én 1, niet uit zulke overwegingen, vooral, indien hy niet gelukkig is, zyn verblyfplaats verbergen? Dominéé 't Kan zyns Maar nu zyne vrienuVfchap met een zeer ondeugend Atheïst? Zyne tegenkantingen tegen den Christejyken Godsdienst? Ik. Hier zou wel een breedvoerig antwoord pasfeil. Gy begaat hier weder eenen rtiisflag , Dominé, die u wat eigen fchynt: gy (lelt, het geen gy moest bewyzen. Willen wy liever daar afftappen ? Wy zullen möoglyk Wel eens geleegenheid hebben , om op beide deeze ftukken den Heer Leevend te hooren^ Ik voor my hebbé nooit iets van hem gehoord, dat my kan weer* houden, om heni yoor een Christen aantezien. Heftig, Dien naam kan ik liem niet geeven. Ik vond best .daar niet verder in te treedeii; gy weet , kind , het disputeeren is niet van myn fmaak; en .wat nut kan myn gepraat doen by een Man, die zo wel overtuigd is van zyne waarheid^ als ik van de myne? . Ik heb een zeer aangeuaanjen én h°g al liichtelyken avond met hem doorgebragc : het was egt uuren ,. Voor. ik het wist. Tot uw onderrichting, kind, het arme Huisgezin woont in; de Blindemans-gang op een Vliering. Wik gy Vrcugd koopen, nu weet gy , Waar gy te regt kunt komen; en wees gegroet van Uwe Vriendin i C. DE V R.Y» X 2 EEN-  3-4 HISTORIE VAN DEN HEER EEN- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. teder bemin de vriendin! Hoe verkeerd dagt ik, toen ik geloofde, dat ik iets van dien dierbaaren fchat van vriendelykc aandoeningen voor u zoude moeten misfen, indien ik myn hart meer der Rede onderwierp! De ondervinding leert my het tegendeel. Myne ger.eegenheid voor u is onuitdruklyk groot; ook, nu ik Mevrouw Everards teder bemin, en met een byzonder welgevallen aan de -vriendfehap , die Mevrouw Ryzig voor my heeft, denk. Gy , myne liefde, gy blyft de uitverkoorene ééni- ge. Alles moet gy weeten, wat ik denk, wensch, vrees, hoop, voel, geniet, of Chrisje Helder heeft geene vreede met zich zelf. Dat ongemakkelyke, 't welk ik dan ondervind, laat zich niet befchryven. Daar nu myne vriendfehap voor u geduurig toeneemt , cn met haar perfoneel behagen en achting vermeerderen, kan het immers niet anders zyn, of myn hart moet, als ik voor eenige maanden u vaarwel zeg, op eene zeer fterke en lecvendige wys  WILLEM LEEVEND. 325 wys fmarten gevoelen, die my te dierbaar zyn, om ze te willen misfen. Wat is nu evenwel de reden, dat ik nog nooit met meer fchynbaare bedaartheid u vaarwel zeide ? Ik ftond daar zelf vcrfteld van. Ik onderzogt myn hart. Het was niets dan vriendfehap voor u. Nooit gloeide het zo zeer door de zuiverfte achting, geleenigd door de tederfte geneegenheid. Moet ik dan de oorzaak zoeken in myn verbeterd verftand? In eene meer gcfterkte rede? Waarom niet? Uw voorbeeld, wat vermag uw voorbeeld niet by haar, die zo overtuigd is van uwe zeedelyke meerderheid! En myne onvcrgelykelyke Moeder handelt zo opwekkend:, handelt, zeg ik, want zy (preekt nooit veel van grondregels, als zy gcleegenheid heeft, om daadelyk te toonen , dat zy die pligten betracht , waar over veelen alleen praaten. Is het gebrek aan moed, is het wantrouwen, die my beletten, der bemiulyke zoetaartige Mevrouw Everards iets het minde medetedeelen, van die fyne keurige gewaarwordingen, die myn hart, ó zo heel graag, voor onzen lieven Willem zoude wenfehen te gevoelen? Gy kent haar! Is het mooglyk? Welk eene zagtheid in baar gelaat! Hoe veel van dat mede afdryvende mollige in haare oogen ! Vreest men berispingen, als men haar aanziet? Men denkt er zelf niet eens aan. Hoe is dat dan ? Ach , Coosje, me dunkt, ik zie het reeds duidelyk ; om dat men maar ééne uit- X 3 ver-  32^ HISTORIE VAN DEN HEER verkorens Vriendin hebben kan. Al, wat daar hkomt, zoude men ook kmfmmkkn, La,t *.flY Wel uitdrukken ik meen dan, wanneer ««! eens de Vriendin van ons hart gevonden heeft, Lene Vriendin, welke ons verftand hooft, acht, onze deugd eerbiedigt; die ons hart vervult. Ifter over kan voiftrekt geene andre oordee\W \ wy zelf kunnen 't niet, voor de ondervinding Pus toont, wie eigenlyk onze Vriendin is. Had *myne dierbaare Veldenaar niet gevonden ; had !k Mevrouw Everards leeren kennen, dan zou zy ?eker, immers indien zy dan zo veel prys opmyn 1-t geftelt had, myne byzonderfte Vriendin geworden zyn: maar nooit zoude ik Voor haar hebhen kannen worden , dat ik voor u ben Laat ik' openhartig fpreeken! Ik ben zo wél overtuigd van bwehefde voor, a,s van uwe meerderheid boven m mü" ,S ^'°0tsch tQt inde vriendfehap toeW wat „ er op te zeggen? Bemind te worden va.« haar, die men waarlyk eerbiedig- h fn-t yKL euDicct]gt; hoe over- tuigt dit ons van onze «ge waarde ! 2eker « Cltnsje, zeg ik dan, gy moet nog al'een goed mm zyn,, want Juffrouw Veldenaar bemint » «;/y_heeft u noodig tot haar geluk; en de " VnC"din te «W van Juffrouw Veldenaar ' » ^nr genoeg; ik Weet, dat ik my zelf t()Ch 'niet Vokioenkan, als het er op aankomt, uin myne f^agten over u te zeggen. , lieve , ook met Mevrouw Everards Ipr.ek  WILLEM LEEVEND. %17 Ipretk ik niet dan in 't algemeen over Leevend: zy bemint hem echter eenzydig: ik zie, wat zy wenseht. Ik kan maar alleen aan myne Coosje alle de kloppingen van myn hart toebetrouwen : het zyn nu zwakheden van myn hart; en die laaten zo geene confidence toe, ook als men weet, dat zy niet veroordeeld zullen worden. De bekentnis op zich zelf kost zo veel; en is zy thans niet noodeloos? Men fpreckt onder de fnaaken van beroep veel van F'roir.vlyke confidentien. Ik Ha toe, dat zwakke karakters groote Babbelaarflers zyn. Zy denken , noch voelen, dan fiaauwtjes en oppervlakkig; liet raadzel is opgelost! Myn waarde Vader, die, zo als gy weet, zeer vast overtuigd is, dat men by de Vrouwen zo wel het meest gezond Menfchen verftand, als ongekende deugden vindt, zeide meermaal, dat hy veel meer Babbelaars dan Snapfters ontmoet, en overal ontmoet heeft» lly, dit begrypt gy, bepaalt zich in den kring van hun, die men fatzffenlyke Lieden noemt. Ik vroeg hem eens naar dc reden daar van. Ily fteldé die reden: „in het natuurlyk fyndcr, en „ keuriger gevoel, gezonder oordeel, dat hy der „ Vrouwen toefchryft. Een Vrouw, zeide hy, „ heeft altoos fmaak; dat vermogen is in haar zoteder en zo wis, als het vermogen, dat wy in ,, de Byëh bewonderen, als zy het voor ons on,, bemerkbaar öflderfchéid der heilzaame cn fchaX 4 „ dc-  3*3 HISTORIE VAN DEN HEER delyke kruiden onderfcheiden. Zy zien za « rasch het wanftaUigej en naar maate zy zelf „ Zeedelykc Mufikanten zyn, wordt haar gehoor „ te rasfcher gekwetst door de Disfonanten der „ dwaasheid." Niemand is, geloof ik, afkeeriger van veel praaten , dan Mama: ik meen van praaten zonder onderwerp, zonder vernuft, leiding pf oogmerk, Ik hoorde eens, dat een Engelschman alleen drinkt om te drinken; maar een Franschman drinkt nooit, dan ter verkryging en uitbreiding van nog meer blydfchap, dan er in zyn gelukkig temperament ligt ingewikkeld. Maak, zo gy wilt, nu zelf de toepasfing. Bekyf my niet; maar ik kan in onze Gezelfchappen naauwlyks het discours leevendig helpen houden. Met u heb ik altoos tyd te kort; met myne Mama, met Mevrouw Everards fpreek ik veelis het des al myn fchuld? Wat zouden gy en ik toch met zulke Poppen uitvoeren , indien er geene kaarten waren ? Laat men my, in vredes naam trotsch , eigenzinnig noemen; ik weet er niets mede aantevangen. In mynen kring zyn we] ^ee, ne Kwaadfpreekfters van profesfie, want de oudfte van ons Sajet is geen vyf- en- twintig jaar, en zulke Weczens mo.ct men zeker onder ouder Dames zoeken; dat verftaat zich: wy zyn nog te wél van onze fchoonlieid enz., verzeekerd, om aandagt te kunnen hebben op andren. Maar myne Salet- Vriendinnen zyn zo volkomen onbereekenj tot  willem leevend. 329 tot iets, wat ook, dat in zich zelf niet zo (legt, zo nietig is als de hedendaagfche modes zelf. Zou men dit, gelyk myn Vader zegt: ,, moeten dankweeten aan dien ge-est van beuzelagtigheid, welke der Scxe, (zo loos zyn veele Mannen!) „als eene bevalligheid wordt aangereekend?" Hoe veelen, indien zy opgevoed waren, zo als gy en ik, zouden het beste en lieflte gezelfchap voor ons, en voor elkander zyn! Is het la brujere 'niet, die zegt: ,, wie verbiedt der Vrou,, wen, een welgefchreeven boek intezien? Is het ,, des dc fchuld der Mannen, dat zy onweetend „ zyn?" Niemand, een enkel knorrig onweetend Man of Vader uitgezonderd, verbiedt dit eigenlyk; in zo verre heeft de genoemde Schry ver gelyk: maar, indien alle Vaders den uwen en den mynen geleeken , dan zouden zy , zo wel aan hunne Meisjes, als aan hunne Jongens, die gefchiktheid geeven, welke er vercisebt wordt, om een welgefchreeven boek met vermaak en nut intezien , te kunnen inzien. Men voedt alle Meisjes doorgaans op naar één plan , en tot één oogmerk. De fatfoenlyke opvoeding bedoelt alleen haare verfiering. Zy moeten aartig, geestig, welleevend zyn. Zy zyn het op haare wyze ook ; maar zy moesten iets meer zyn : zy zyn het niet waar is de oorzaak? Is het des niet wel deeglyk de fchuld van hun, die het lot der Meisjes beftemmen ? Indien ook myne Mama meer X 5 ach-  33° HISTORIE VAN DEN HEER achting getoond bad voor mynen Dansmeester dan voor myne Gouvernante; zoude ik dan niet hebben bcgrcepcn , dat iemand, die my leerde dansfen, een veel nuttiger Man was, dan myne Gouvernante eene Vrouw? Gcvolglyk, dat my eene goede houding te geeven, iet veel gewigtiger moést zyn, dan myn verftand en hart te geleiden, te verbeeteren? Maar nu men my geleerd heeft: „ dar eene Gouvernante, zo als myne Ma„ ma wist mi te vinden, verder fprcek ik'niet, „ een vee! nuttiger, des ook waardiger Lid der „ Maatfchappy was, dan een Man, die my lecr„ de dansfen, ja zelf dan die andre Man, die » mv leerde zingen!" Ik was ook opmerkzaam daar op , dat geen deezcr Menfchen immer by ons aan tafel zaten, en myne Ouders Mejuffrouw B * * * als haare Vriendin behaudel den. Ik kan, ziet gy, weer niet uitfeheiden, als ik voor u de pen opneem? Ik heb nog niet gedaan; en zonder my zelf te vleijen , ben ik overtuigd' dat myne Coosje zo gaarn iets van my leest, 'a's' ik iets aan haar zó fchryf, als het my invalt: „ Dat moet toch, (zou de vrolyke Mevrouw Ry. „ zig zeggen,) dat moet al een gansch Kerel »e„ wcest zyn , die het Bricffchryvcn heeft uitge„ vonden." Zy heeft gelyk! Mén verhaalt, dat dc Schilderkunst een Kind der liefde is: 't kan zyn; maar wie, dan eene tedere Vriendin, kou he t  WILLEM LEEVEND. het fchryven van Brieven uitvinden? Dat verrnkkelyk middel, waar door men, op den verften af* ftaud, malkander dc injrigfte beroeringen onzer zielen, de geheimfte aandoeningen onzer harten, de fynfte gedagten van onzen geest, zo volkomen kan mesdèdeekn , dat er niets omtrent te wenfeheu is? Zeker aartig Man zeide eens: „ dat de Brie, y> ven, in dien toon gefchreeven, de zielen nog ,, veel naamver verèenigen, dan • de kusch ,, der zedige liefde." Men praat veel van Pedanten , van Pedante Vrouwen; gaarn beken ik, dat eene Pedante nog veel ongevalliger is dan een Modepop; maar men vindt voor ééne Pedante wel twintig beuzelaarfters. De zucht om tc behagen, is denklyk ecu kragtig gif tegen de Pedanterie. Men vindt dat gebrek meest altoos in Lieden, die, zo als wy dat noemen, geen waereld hebben; of by zeer kleine verftanden, die onbegryplyk veel lectuur bezitten. Willem wist zeker zo veel als Pauw; maar Willem had te veel verftand, zo al niet tc veel waereld, om niet tc zien , hoe veel er te weeten was, en hoe weinig hy nog wist, Hy wilde zich niet doen gelden: daar dagt hy niet censann. Maar men zag zo altoos, dat Heider zyne kundigheden op zyn Boekenkamer had opgedaan. Hy fcheen zo te meenen, dat hy alleen in het geheim van zo veele fraaije dingen was; en [hy fpaarde geen brood, yoor zyne Vrienden. Willem was? de jon-  33* HISTORIE VAN DEN HEER jonge Gunfteling van den fmaak; Pauw de Ge- heimfchryver der Geleerdheid. Helder fpr* altoos met kunsttermen, en was onverltaanbaar: Willem praatte, en men geloofde , des Mondes van pontenelle te leezen. De eerfte was beneden, de tweede boven zyne kundigheden. Mama heeft meermaal aangemerkt, dat deeze beide Vrienden één voortrcflyk karakter uitmaakten. Willem mufjceerde, fchilderde, fpeelde met het raket. Zyn Vriend dagt, reekende , en fchaakte , voor uitfpanning! Met my zelf damde Leevend niet dan: wie eerst uit: ook als zyne grappige invallen het fpel al niet verbruiden, en de dammen in vreede gelaaten wierden , was hy een ellendig fpecler. Maar genoeg; gy kent beiden. Dikwyls heb ik myne Mama hooren zeggen , als er gefprooken wierd van de kragt der gewoonte: dat hy, wiens geest dikwyls bezig is en blyft omtrent Beuzelingen , wel dra geheel onbekwaam wordt ter uitvoering van iets, wat ook, waar toe aandagt vereischt wordt. Het is des wel een goed en gegrond zeggen: „ de gewoonte is de tweede „ natuur." Voorbeeld en herhaaling; hoe nuttig., hoe fchadelyk! „ Wie, voegde zy er by, wie „ Chrisje, zou eene Oud -Hollandfche Moeder, „ en eene wellustige Griekfche Vrouw, kunnen „ houden voor Weezens, die oorfpronkeiyk dc ,, zelfden zyn; indien hy niet in 't oog houdt, „ wat voorbeeld en herhaaling kunnen uitwer- „ ken ?"  WILLEM LEEVEND. 333 ^ fccn?" Waar zoude deeze bedenking my heen leiden? Zo dat ik maar zeggen wil , zegt de goede Blankaart, dat ik minder dan ooit fmaak vind in myne Gezelfchappen ; u overal mis, en niets voor u in de plaats krygen kan. Nu nog wat over den waarden Renting. Gy weet, wat hy my gefchreeven, en wat ik geantwoord heb? Wel nu, hy ontfing my, voor een Vriend, Zo als hy my beloofde flegts voortaan te willen zyn , met wat veele en lecvendige verrukkingen. Dit fmart my; ik zie er zo duidelyk uit, hoe oprecht en teder hy my bemint; en zou my dit niet bedroeven, daar ik zyne waarde ken , en onbekwaam ben, om hem anders dan als een Vriend te befchouwen ? Gy kent my; gy weet, hoe ik denk. Nooit, myne Vriendin, zal ik myne neiging involgen voor iemand , die my kan doen bloozen over die neiging: ja, ik zou Leevend beminnen, indien myne rede daar in Remde , en myne deugd er in berustte: maar het Vaderlyk gezag zal zich niet behoeven te plaatzen tusfehen laat ik liever zeggen , zal niet behoeven gebruikt te worden tegen myne verkeerdheid. Ik ben niet verliefd, want ik denk dóór, en om geen duizend Willemen zou ik het billyk ongenoegen van mynen Vader willen draagen. Billyk ongenoegen, verftaat gy dit, lieve? Maar ik geloof niets van hem, dan 't geen goed is; en zyne dwaasheden? Wel,  334 HISTORIÉ VAN DEN HEER Vrel, die betreur ik zo zeer als myne eigen*» Laat het my blyken , dat hy fchuldig is, dat hy flegee gevoelens heeft, en ik geef hem op, ook al rerüeeterde hy zich; ik moet geen Man hebben, die eene Lotje Roulin kon debaucheeren, en van verdriet laaten fterven: want zo biet het immers? Myu Vader zelf ftaat geloof aan zulk eene lastertaal. • De volgende Fabel komt rhy geduurig in gfe* dtigten : - ; ;.■ ffrw < i Ma commere,. icoutez une grande nouvelle, ■ Bi fait Margot la Pie, anëtant l'Hirondelle: Oh'! c'est admirahk, plaifam ! Cel Algle que Pon prdm tam. . Eh! hien?. . . Enregardant Pastre de lalumkre, ■ Hier , il a louché'; 'quclqu'm a feu' le roir: - Cest le Ilihnu', pour ne rien laire. Mais qunnd Pa-.t - il vt;, ma commere? La mh \ fans o'nuie ? Adieu bon fair, HÉMK vM^^xIidb&V larf unat'yi9i]iüiió m h Ik beken, dat ik weinig fraaijer en toepasfelyker Fabels ken. Wisten wy maar v waar Leevend is ! Mama fpffcett niet van hem: zyn naam wordt- niet genoemd. J Het is, of gy my iets van uwe gerustheid hebt medegedeeld. Mooglyk za' men myniet verdaan, als' ik zeg, dat in die zelfde' onzeekerheid j die my lustij, valt, nog iets gerustllellends is : maar dit 'ondervind ik  WILLEM LEEVEND. 2ZS ik echter. Alle de kragten van onzen geest zyn bepaald, zyn eindig. Ik heb my zo moede, zo afgedagt, over: waar is hy, dat ik al eens uitrusten moet, al was het dan ook in de onzeekerheid. Ik zie ook, dunkt my, dat Mama hem niet veroordeelt ; en indien myn Vader my niet zo gaarn met den Heer Renting gelukkig zag, by zoude zo llrcng niet oordeelen over iemand, dien hy niet gfctiöeg kent uit gebrekkige, boosaardige en elkander omftootende berichten. Myne Mama is reeds vroeg in den morgen uitgcrecden , naar onze lieve Vriendin Everards. Ik was, en het is nu avond, den geheelen namiddag alleen. Daar komt Renting, zie ik; ik leg de pen neer: hy verdient wel, dat ik altoos voor hem t'liuis ben. , Blyde tyding! Onze lieve Vriendin is gelukkig Moeder van een Meisje. Everards wilde my deeze aangenaamé tyding zelf overbrengen, llykwam met verhaaste fchreeden den gang door, de zaal op. By zag Renting. Bleek, ftamelend viel hy hem om den hals. JVensck my geluk, myn Vriend, ( zeide hy, ) alles is gezeegend! alles is wel; en ik hen Vader van een gezond welgefchapen Kind. Renting floot hem in zyne armen. Ach, Coosje, nooit was ik zö getroffen door een group yan Vrien-  336 HISTORIE VAN DEN HEER Vrienden! Renting zeide niets; hy zag Everards ernftïg aan, en bragt deszelfs hand op zyn hart; als of hy zeggen wilde , gy kent dat hart, behoef ik te zeggen, hoe het deelt in uw geluk? Everards is zich zelf niet van blydfchap: hy is boven zyn natuurlyk peil opgetrokken. IJy ziet er zo moede, zo verftrooid uit; hy bemint zyne Vrouw met de jeugdige drift van den Minuaat; en die Vrouw is thans Moeder! Eindlyk begon hy te fchreijen: zo veel geluk kon zyn hart niet draagen. Hy fnikte, mag ik zeggen; dronk een glas Water, en ylde vliegend het huis uit. Renting was niet opgeruimd; my dagt, dat hy duisteregedagten had. Ik toonde, dat ik te veel belang in hem name, om niet te onderzoeken, waarover hy peinsde. Had ik het niet gevraagd ! Lieve Chrisje, (zeide hy,) zo gelukkig als Everards is, zoud gy my hebben kunnen maaken. Ik leide het discours behendig op iets anders; maar dagt, dat liet nu niet zeer beleefd zyn zoude, over den inhoud van zynen Brief te fpreeken. Ik ging naar myn Clavier, om een Airtje, dat hy my graag hoort fpeelen, te executeeren. De Knegt kwam binnen, en zeide, dat er een Heer was, die my verzogt te fpreeken. En wie dan de Heer Ryzig was in de zydkamer? Hy kwam van Everards, had Mama gefprooken, en gaf my eenen Brief van zyne Vrouw. Het is een behaaglyk Man, groot, welgemaakt, wat ftaatig in 't voorkomen ; zeer we!,  W 1 L L ï M LEEVEND. 537 wei, doch eenvoudig gekleed j nog iets meer, immers iets anders, dan een Koopman. Ily zal hier eenige dagen vertoeven, en morgen middag met ons familiair èeten.' Renting had heel veel zin aan hem. Everards kan, dunkt my, niet beter getrouwd zyn dan hy. Hy (preekt met achting en liefde van zyne Vrouw, die, zeide hy, veel geduld met hem moet hebben, om dat hy geen Man van de Mode is. Duizend groetenisfen van ons allen aan u, en waarde Familie: ik verlang naar eenen Brief van myfté Coosje , gefchréeven aan haare c. h e i r> f. iu deel; Y TWEE-  33^ HISTORIE VAN OEN HEER TWEE- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mcvrotrv alida ryzig aan Mejuffrouw Christina helder. heele lieveI jLda noemt myn Brofir altoos alle zoete Meisjes. Ja, kind, hy had lieven, en heele lieven; en ik twyfel niet, of, wanneer hy aan u fchreef , hy zou, durfde hy, u zo noemen. Laat my, om dat ik zyne Zuster ben, dan die vryheid behouden. Ik vlei my, dat dit wel gaan zal; want gy doet my de eere aan, van my zeer familiair te behandelen ; gy verwaarloost zelf het ceremonieufc Zo zeer, dat gy op mynen laatften nog niets hebt geantwoord. Dit fmaakt my; want als men zo ftyf beleefd is , van , even of men Rakette , juist eiken Brief cito weder te kaatzen, dan zou ik onmooglyk u heele lieve noemen kunnen, trouwens niemand; want zo als het fpreekwoord luidt: een goed verflaander heeft maar een half woord noodig. Er is, dunkt my, eene beleefdheid, die verneedert, en eene familiariteit, die ons de grootfte eer aandoet. Nu, dat overgeflagen : ik fchryf deezen, om te dienen voor een Vrygeleide- en Re-  WILLEM LEEVEND. 339 Recommandatie - Brief, ten behoeven van zeeker Man, daar ik zo min of meer mede bekend ben. Ik weet wel , Chrisje lief, dat goede war zich zelf pryst ; maar ik weet ook , onbekend maakt onbemind; en het kan u onmooglyk groote gedagten van zynen fmaak geeven, dat hy my tot zyne dicrbaare Echtgenoore , uit een paar duizend mooije, lieve, zoete Amfteldamfche Moden-Poppetjes, gekoozen heeft , om met my te leiden , een leven vol van eerbaarheid en waare Godzaligheid. Denk ter zyner verfchooning, dat ik hem was opgelegd, en dat het niet edelmoedig zoude zyn, hem nu nog iets te vervvyten, daar al zo veel gras over gegroeid is. Wat ben ik fpreekwoordig, niet waar? Dat gaat wel weer over. Wel, wat zegt gy nu van myn Man? Maakt hy geen fraai contrast met onze allerlieffte Heertjes du Ton? Hy is noch een Hikman, noch een Lord G * * *, en dit wel zeer gelukkig om mynent wil; hy is een hupsch Man, zo als de Mannen dan vallen ; en zo redelyk , dat eene Malloot er zich over bedroeven zoude. *t Is waar, ik mag, ik kan het niet ontkennen, hy is een Amfteldamsch Koopman ; maar hy is echter niet zo dom als een trapgans , wanneer hy niet van Negotie praat ; neen , hy is nog al wat anders gemodificeerd. Moogelyk denkt  8+° HISTORIE VAN DEN HEER hy, dat er in 't ander leven noch Beurs, noeïi Postdag is , noch Asfurantien , of Rederyen zyn ; en dat hy daarom , wil hy dan ook wat omhanden hebben, niet beter doen kan, dan ?ich zo wat kundigheden en gefehiktheden te bezorgen , die daar fchoon te pasfe zullen komen* Mooglyk, zeg ik; want, tusfehen ons, Chris■je, hy heeft dan heele flegte fentimenten over zulke onderwerpen ; zo men ten minften den Ecrwaardigen Heer Heftig mag gelooven; en of hy wel meer krediet voor Monfieur Satan heeft } dan voor een armen Gaskonjer , daar aan twyfel ik ook vry wat. Met één woord, hy is in zyn foort origineel; trouwens, gy zult het wel uitvinden. Ik beveele hem aan uw doorzknd oog. Van onzen besten Maat weet ik niets byzonders; maar ik ben volmaakt gerust, dat hy het wél heeft , en het wél maakt. Als hy weer-, komt , zal ik hem betaalen voor de' ongerustheid , die hy my heeft aangedaan ; indien gy my gelieft te helpen. Ik zal hem op zyn ftoel vast binden , en gy zult hem by u roepen ■ bedenk eens wat ysfelykers , zo gy kunt! Ik' hoop , dat myne Vriendin dit zal kunnen leezen zonder fchadelyke hartkloppingen Myn kleine Jongen is, zo al niet een Kind des Duivels, echter dc waardige Zoon van een paar' Mfiiifchen vol gebreeken ; die lastige knaap doet my  WILLEM LEEVEND. 341 my de pen neer fmyten: eerst echter deezen geteekend , en gczeegeld. A. R. Uwa Tante de Vry laat u vriendelyk groeten; zy Jas deezen met dat leevendig vermaak, 't welk haare jaaren niet zeer eigen is. Y 2 fiRIE-  342 HISTORIE VAN DEN HEES. DRIE- en- VEERTIGSTE BRIEF. De Heer abraham ryzis aan Mevrouw alida ryzis. myne lieve vrouw! By daag heb ik geen tyd; ik zal er des eens c*n gedeelte van den nagt aan geeven , want ik heb u magtig veel te .fchryven, en dat alles van Perfoonen, in wie gy belang neemt. Evenwel, voor ik my met iemand bemoei, voor ik u zelf eene boodfchap van uwe arme Chrisje, ja zelfvan «we Vriendin Everards overbreng, moet ik my nog eenige oogenbükken met u ophouden. Wel, Daatje, weet ik dan niet, dat geen gezelfchap u zo aangenaam is, dan dat van uwen goedenMan? En dat ik my met het uwe byzondcr wel vergenoegd houde, weet gy by ondervinding, helaas! Be hang u juist wel den gehcelen dag niet aan den arm ; ik zit niet naast u aan tafel geplakt ; ik noem u nooit Mecstresfe van myn lot, Goddelyk Wyf je; ik vertel u nooit, dat ik zo gelukkig ben, dat ik moet vreezen, of het wel lang zal duuren; dit is alles de fyne waarheid ; maar je weet, lief, ik ben maar een Burger-Man, die zelf tegen zyne Vrouw geen komplimenten maakt. En gy»  WILLEM LEEVEND. 343 gy, olyke fchelm, weet maar te wel, dat ik u met myn geheel hart bemin; ja, zo ik niet wist, hoe ik met u leeven moest, regt gek met 11 zoude zyn ; vooral zedert gy eene voorbeeldige Moeder zyt, omtrent dien lieven dikken Jongen, die zyn Vader reeds veele flaapelooze nagten gekost heelt. Kusch hem voor my. „ Waartoe, vraagt myn zagtzinnig Vrouwtje; „ waartoe, Ryzig, deeze langwerpige inleiding? Zeg maar, of gy wel te Rotterdam gekomen „ zyt, waar gy zyt, of gy wel zyt, en of gy „ fpoedig t'huis komt." Wel nu, alles is wel; en ik kom fpoedig t'huis, maar kan het nog op geen dag of vier bepaalen. „ Daar! dat is weer „ dat oude geplaag, en dat om den tuil houden: „ ik da?t, dat je al op reis waart, om t'huis te ,, komen, en nu — kun je het nog » „ niet op een dag of -— vier bepaalen. „ Nu, 't fcheelt my niet, blyf uit; ach ja, al „ zo als gy 't goedvind. Ik ga ook uit. Moog,, lyk kom ik wel te Rotterdam by Everards; en „ als de kleine Jan, (die ik, weet gy, overal „ meê" fjouw,) nu verkouwd wordt, dan is 't „ uw fchuld allemaal uw fchuld. Maar „ neen, ik bedenk my! dat doe ik niet: gy Sin„ jeur, zoud u eens moeten gaan inbeelden, dat „ ik u naliep, en dat zou myn kroon te na zyn! „ Weet gywat, Bram? Ik ga naar Tante Martha, s, en zal myn kleinen Knol, buiten ap de toegevroY 4 „ z.e»  344 HISTORIE VAN p EN HEER ,, zen floot, agter de Heertykheid Zeemaus-rus.t, ,, braaf in een Ysileetje ryden." Goed , myne beste! alles wat gy omtrent onzen Zoon doet, kan my niet dan aangenaam zyn. Nu, ik blyf geen uur langer uit dan noodig is; en echter kan ik u niet zeggen, wanneer ik kom. Ik logeer in het Logement het Zwyns- boofd. ..... „ Niet by Everards?" Daar is wel wat anders te doen. „En wat toch?" Wel, uwe Vriendin heeft haaren Man Vader gemaakt, van een allerliefst Meisje; een Vrystertje voor Jan, zoud gy zeggen, indien gy niet zo zeer tegen het Huwlyk rebelleerde. Laat ik u nu ordentclyk vernaaien , wat ik te zesden heb. Te Rotterdam koomende, ging ik ten eerden naar het huis van onzen Vriend. En daar hoorde ik, dat Mevrouw, geen uur te voren, verlost Was. Ik liet my aandienen. Mevrouw Helder ontfing my in de zydkamer. Everards was uitgevlogen , om zelf dit aangenaam nieuws aan haare Dogter te brengen. Ik nam deeze geleegenhcid terftond waar, om aan deeze voortreiïelyke Vrouw bet Paket Brieven voor Willem ter hand te ftcllen. Zy verftond dit , zonder iets te laaten blyken. Ik zeide, dat ik aan de jonge Dame eenen Brief had van myne Vrouw, en verzogt de eer te mogen hebben, om haar myn compliment te gaan jsiaaken. Terwyl wy nog fpraken, kwam Ever| ■ ards  WILLEM LEE V E N D. 345 ards in. Hy was zeer onthutst, zeer onpasfelyk, dagt my. Ik was onbegrypelyk welkom , maar ik weigerde voor ditmaal daar. te logeeren. Myn hart krimpt, als ik my de verfufte , afgematte vreugd van deezen aandoenlyken Man voorlid. Indien zyne Vrouw geftorven ware, zou zyn teder Kind niet reeds Ouderloos zyn , en dat een Meisje 1 .... Niet meer van die gedagten. Zy treilen my te veel , om dat ik op de gevolgen peins. Zulk een fyn gevoel, dat byna aan de zwakheid eener tedre Vrouw grenst, is aftebidden! Het was de bron der rampen, immers naar. ik het inzie, van onzen Wiilem, en zou ook een Everards ongelukkig hebben kunnen maaken. Hy zeide, dat hy zyne Vrouw berichten zoude, dat ik hier was. Ik verzogt, dat hy zulks tot den andren dag uitftelde. Mevrouw Helder vond dit ook zo best. Na nog eenige minuuten met Me¬ vrouw Helder gefprooken te hebben, ging ik naar. Chrisje, en. gaf haar uwen Brief. Ik, die niet heel gul ben met mooije naamen, noem haar eene fchoonheid. Als m.en Chrisje ziet, zou men in een Poè'tifchen term kunnen zeggen: de liefde, opgevoed door de wysheid. De Heer Renting was by haar. Hy beviel my vee] meer, dan my de Menfchen doorgaans bevallen. Den Heer Helder heb ik nog niet gezien : morgen middag eet ife daar aan huis. Slaap wel l Y. 5 Nu  346 HISTORIE VAN DEN HEER ' Nu neem ik de pen weder op; gister avond overviel my de flaap; zo dat, als gy myn Brief Gaperig noemt, my dit niet kaw-doeh verwonderd ftaan over uw ryk vernuft; fpaar'^tdes tot beter geleegenheid. Het karakter van den Heer Helder heb ik gedeeltlyk uit zyn gelaat, houding en manieten, ge, deeltlyk door den Heer Renting leeren kennen. Hy heeft veel en folide verftand, leest alles,' wat wél gefchreeven is; fpreekt duidelyk, bedaard, kort. Hyis noch Muficus, noch Dichter, noch Wiskundige ; maar hy is in ftaat, om over de talenten deezer Lieden te oordeelen , er door ver, vrolykt en geleerd te worden. De achting voor zyne uitmuntende Vrouw blinkt in alles door. Hy bemint Chrisje als een Vader, dien niets nader ter harte gaat dan haar geluk. EenNietsdoender, een Beuzelaar, een Petitmaitre weigert hy alle beleeftheid; maar voor een naarftig eerlyk BurgerMan zal hy altoos eenen Burgerlyken gemeenzaamen groet overhebben. Hy is wel actueel geen Koopman , maar hy zet echter 's jaarlyks groote fommen uit. Hy moet zeer ryk zyn, Amftcldamsch ryk , zegt men hier ; dit doet wat af. Hoewel ik geloof, dat geen van Chrisjes ootmoedige Dienaars zo volkomen gefchikt zyn, om haar's  WILLEM LEEVEND* 347 haar's Vaders Schoonzoon te worden dan Renting, denk ik niet, dat dit zal gebeuren. Er is (ja, ja, denkt gy, dat ik ook niet zien kan, hoe de zaaken zitten?) e$ is te veei Zusterlyks, immers te veel van .de Vriendin, in haare wys van verkcering met,-hem, om my daar aan te kunnen doen twyfelen. Hy bemint haar, zo zeer als zy verdient , en zal des geleegenlieid hebben, om zich te doen kennen, als een Man, die in ftaat is, ook de tederlte wenfehen van zyn hart aan haar geluk op te otteren; indien een Man van zyne jaaren, driften en liefde, begunftigd met haare verkeering, en de goedkeuring haar's Vaders, hier toe in ftaat zyn kan: daar ik nog al vry wat aan twyfel; en gy ook, denk ik? De befpiegaling is wel mooi; maar de betrachting? Zou hy dit meester worden ? Mevrouw Helder is boven myne befchryving: ik had (en gy weet, nooit verkeerde ik dan met zeer goed foort van ordinaire Vrouwen,) ik had van zo eene waarlyk groote Vrouw geen denkbeeld. Haare denkwyze is zo fchoon, zo eenvoudig, zo gevestigd; haare deugden zyn verhoogd tot Godsdienftige daaden! Haare ftrikte naauwgezetheid voor haar zeifis niet bewolkt door zwaarmoedige bedenkingen. Zy fpreekt weinig , en nooit fententien; al wat zy zegt, is waa"r, is overtuigend. Haar regel, zegt Rcnting, (die haar adoreert,) is: doe altoos goed, maar doe  34^ HISTORIE VAN DEN HEER doe het op de beste wyze. Verheeven boven de beuslaryen en zwakheden , niet der Vrouwen, maar ook der Mannen, wordt de Rille rust van haaren geest niet zo geduurig beftormd; die gerustheid geeft aan haar gelaat, dat regelmaatig fchoon is, eene waardigheid, die, was zy niet zeer toegeevend minzaam, ons zou te rug houden, om haar gemeenzaam aan te fpreeken. Ik had de eere, om haar naar den Heer Everards te verzeilen, en dus geleegenheid, om met haar over uw Broeder te fpreeken. Zy is hem zo geneegen, dat (tusfehen ons gezegd, Vrouwtje,) niemand Chrisje hebben zal clan Willem, indien hy haar verdient te hebben, en het aan Mevrouw Helder ftaat. Zy fclrynt veel meer van zyne Historie te weeten dan wy; hier op gronde ik des te meer hoop voor Willem. Zy heeft my in vertrouwen gezegd, dat zy zeer byzondere reden had, om voor als nog over hem met myn Heer Helder niet te fpreeken , en wendde toen het gefprek op een ander onderwerp. Ik nam by Chrisje eens hoogte. Zy zat in een venglterbank, en noodde my om ook te zitten; want, of gy 't weet, ik heb op. myne wys getoond, dat ik ook nog zo iets van de fatfoenlyke distancc ken. Haar oog viel, by occaiie dat ik op myu Orloge zag, op het Silhoueue, dat in het Mcdaillion der ketting geplaatst is. Is dat Mevrouw Ryzig niet, myn Heer? ffa, Mejuffrouw. Zy. bezag het zeer lang. Is hst wel ge-  WILLEM LÉEVEND. 34 getrokken ? Het kan niet accurater zyn; trou¬ wens , de maaker daar van heeft ook de gaaf, om in kleinigheden zo uittemunten, of hy nooit iets gé- wigtigers ondernam. - Zy wierd rood; en haare regterhaud met de linker omvattende, zag zy zeer attent Op de toppen van haare vingeren. De fraaije plaats uit Shakefpear kwam my te binnen: She never iold her lovè; Bui let conceahnent, like a worm i' tV oud, Feed on her damask cheek: She pin'd in thought; She fat like Patience on a monument, Smiling at Grief. Getrouw aan de fchikking van Mevrouw Helder, fprak ik aliaen zo veel over hem, als ik, om den fchyn niet ;te hebben, dat ik zulks vermydde, fpreeken moest. Onder alle Dames, my bekend , zoude ik niemand zo gaarn met Willem getrouwd zien. Wat zal het my fpyten, zo dit niet gebeurt! Het is toch vreemd, Vrouwtje lief, dat wy niet allen met dezelfde oogen zien, wat voor- trefiyk is immers niet, om te begeeren. Juffrouw Helder is fchoon , jong, wel opgevoed ; Enfin , Juffrouw Helder is al wat bekoort en doet achten; en echter, DaatjeRyzig zoude ik nu nog verkiezen , al had ik ook nog een kans op Chrisje te waagen. Wy, lieve Vrouwtje, zyn maar heerlyk met elkander vergenoegd , en zien zo , dat ' vvy  $5° HISTORIE VAN DEN HESR wy van éénen zedelyken rang zyn. Zy doet '« teder groeten, was zeer vermaakt met uwen Brief; en hoopte u in perfoon te zien, zo rasch hier toe geleegenheid ware. Mooglyk kryg ik een Brief mede. Everards en zyne lieve Vrouw zyn zo gelukkig, als een paar voor elkander bereekende jonge Menfchen weezen kunnen; geheel anders gelukkig dan wy. Everards ziet zyn Kind met eene zagte verrukking, die niet dan zwygend fchynt te kunnen genootcn worden. Het is een zeer lief teer fchelmpje: meer kan ik er u niet van zeggen. De Kraamvrouw is zo voorfpoedig, dat wy daar even kandeel in de kraam - kamer gedronken hebben. Zy verlangt zeer, om u te zien, en groet u duizendmaal. Zy bemint u hartlyk, en dat nu , nu zy Chrisje Helder heeft. Het is my maar te vreemd, dat ik u niet zie; en zo ik wist, dat gy het niet tegen my zoud doen werken, zoude ik u bykans zeggen , dat ik al verlang, om u te omhelzen, en den kleinen Boy te zien. Maar gy zyt zulk een hamers Wyf, dat ik niet weet, of ik hier niet maar de pen weer doorhaal. Nu, wy meenen het ook recht goed met elkander; niet, Beste? Onze weltevrcedenheid neemt daaglyks toe. Lichaam of geest worden niet afgefleeten door fterke driften; wy zullen een ftokoud Amfteldams paar Menfchen worden, die mooglyk nog ons vierde gellagt bekeven; maak er ftaat  WILLEM LEEVEND. 351 ftaat op; daar leg ik het ook op aan. Hoe goed is het, dat myn Vrouwtje lief dit met my ook z« begrypt! Wel, het is een vry vast bewys» dat het ens hier niet magtig verdrieten moet; en dit is altoos voor getrouwde Lieden een goed teeken. Mevrouw Helder heeft u lief,- Daatje; wat is dat eene eer voor u; voor my ! want of gy er tegen praat of niet, gy zyt toch de myne, en Man in Vrouw is één, zegt het fpreekwoord. Mevrouw Helder is waarlyk zo zeer vermaakt met uw fcherzcnd vernuft, als haare Dogter; hoewel haar talent daar, geloof ik, niet ligt. Mevrouw Helder zeide by geleegenheid: „ het is vreemd, dat men „ doorgaans meent, dat denkende ernftige Men„ fchen weinig gefchikt zyn voor die aartige lee„ vendige vernuften, die, als zy vleijen noch ,, hoonen , zo ontfehatbaar in de famenleeving „ zyn. Men zal ook by de ondervinding zien, „ ging zy voort, dat peinsagtige Lieden, indien „ zy wél denken, en welvaarend zyn, zeer zyn „ hïgeuoomen met vrolyke geestige Menfchen. „ Zy voldoen aan de behoefte, die wy allen heh„ ben —■•— die van vermaakt te moeten worden. Hier komt nog by, dat een aartige geestige zet, „ een eomique gedagten, eene vreemde aanmer„ king, wel eens eene waarheid ddar fielt, die „ men anders niet, dan na veel blokkens, zoude „ uitgevonden hebben." Jammer , liev» Vrouwtje, dat er zo weinig waar vernuft, als zui-  352 HISTORIE VAN DEN HEER zuivere deugd en gezond oordcel, zo in de dtta# lykfche verkeering voorkomt. Morgen, ten langden overmorgen, vertrek ik Haar dèn Haag. Gy weet, dat ik altoos de ruïneufe levenswys van onze Vrienden Afkeurde; maar ik acht my echter niet ontfla'gen om, fchoon zy mynen raad niet volgden, haar op de beste tvys te dienen. Het plan is nu , om , als alles zal afbetaald zyn , de Hofplaats te verlaaten , en hun fraai Landgoed te gaan bewoonen. Als ik dé zaak uit dit oogpunt befchouw, dan ben ik byna in den wil, om beiden te felicitceren met het wel tiitvallcn hunner dwaasheid. Indien myn Vriend in myne. manier dagt, zonde hy die onzichtbaare hand, die hem uit den draaikolk deezer waereld rukt, met eerbied volgen, en het beste gebruik maaken van alles , wat hy , zo in zyire bezittingen , als verftand en redefykhcid, uit de groote fehipbreuk gered hècft. Hy fchynt echter zeer neerflagtig, en kan Zich" verwonderen, dat Zyne Vrienden hem hebben opgcligt. Zpe Vrienden ! Waarlyk , ik moet glimlachen ! Kon men Van z$ne Vrienden wel iets anders wagten ? , 6 Welk een leven is hit leven duTón! Het vernedert den Mensch beneden de ongeaebtfte Leden der Maatfchappy : het verwoest allé order, alle betaamlykheid : eene onafgebrokëne opvolging van grillige vermaaken en gezondheid verwoestende liefhebberyen , voltooit wel rasdi den ondergang-  WILLEM LEEVEND. 35$ png van Familien, die ons Vaderland zo veel nut konden aanbrengen , als tot roem verflrekken. Mevrouw Helder heeft min of meer kennis aan de Vrouw myns Vriends, en neemt een deugdzaam deel in die rampen, die zy zich zelfs veroorzaakt hebben. Zy heeft myn plan goedgekeurd ; ik hoop , dat het wel zal gelukken. Schryf my toch eens, ftoute Meid; gy weet immers, hoe zeer gy hier door zult vergenoegen Uw liefhebbenden Man, A. R.YZI». T.S. Kusch Jantje voor my. Daar brengt Juffrouw Helders eigen Knegt my eenen Brief voor u. Nu zal deeze wel in een hoek gegooid worden. n. ut£t. Z YI.ER*.  ;S54 HISTORIE VAN DEN HEER VIER- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw ciiristina helder aan Mevrouw alida ryzig. waarde, lieve bi e v r o u w r y Z i g ! IHCoe moet ik uwe aanmerkingen over .'myn niet fchryven opneemen ? Is het u ernst, of boert gy, wanneer vgy 2egt: „ dat ik u cere aandoe door u „ zo familiair te behandelen, en door dat ik uw „ Brief nog niet beantwoord heb?" Waarlyk , lieve Mevrouw Ryzig, zo gy in ernst fpreekt, dan alleen doet gy my recht. Ik bemin u met hoogachting, en dat al noemde uw lieve Broeder my nooit zyne heele Lieve; (evenwel, dit doet er, tusfehen ons gezegd, geen nadeel aan.) Over het woordje, ceremonieufe, nog iets, voor ik verder fchryf. Myne lieve Moeder, die my bevolen heeft u met byzondere achting te groeten, heeft my geleerd , dat beleeftkèid en goede opvoeding dikwyls voor het zelfde worden gehouden; doch dat zy zeer veel van elkander verfchillen; zyn eigen vermaak en verkiezing op te offeren, aan het vermaak van een ander, denk ik, onder verbetering, beleeftheid, maar dat met blymoedig- beid en ongemaakt te doen , welopgevoedheid te kun-  WILLEM LEEVEND. 355 kunnen noemen. Het eerfte is de vrugt van een goedaard^ karakter; het laatfte een eigenfehap van gezond verftand, verëenigd met opmerking cn oplettendheid. Een Boer kan gcvolglyk beleefd, maar niet welopgevoed zyn; een Mat van de waereld zeer welopgevoed weezen, ook al heelt hy noch goedaartigheid, noch gezond oordeel. Zou Ceremonie wel iets anders zyn, dan de overdreevcna goede opvoeding ; zo als Bygeloof overdreevenc Godsdienftigheid ? Zoude het, Mevrouw, niet wenfchclyk zyn, dat men in het opvoeden van jonge Lieden meer acht gave op het geen wy nu door goede opvoeding verftaan? Gy, Mevrouw Ryzig, hebt de waereld langer en in meer verfcheidenheid gezien dan ik; maar heb ik ongelyk, als ik meen, dat onze zogenaamde fatfoenlyke jonge Lieden zeer verkeerd handelen, als zy goede opvoeding verwarren, laat ik liever zeggen fchandmerken, met den naam van Ceremonie en omflagtïgheid? Hoe dikwyls bedient een looze knaap, of een dartel Meisje zich van dit zeggen: 6 geen Ceremonie; goed rond, goed Zeeuwsen. Zult gy my voor eene der Gezusters Wysneuzen houden, ais ik u zeg, dat eene onbetaamlykc achteloosheid in gefprekken en houdingen te dikwyls de plaats inruimt van waare welgemanierdheid en natuurlyke zedigheid? Liefde en Vriendfehap brengen zeer eigenlyk zekere gemeenzaamheden voort, die men niet behoort te bedillen J maar dan echter jx-hoort Z 3  35$ HISTORIE VAM DEN HEER de goede opvoeding den boventoon te houden; 0. dat de flille Muziekniet i„ het kvvynende valle. Myn waarde Vader zeide eens tegen myn Broêr by zekere geleegenheid: „groote talenten maaken „ ons berucht, groote verdienften geacht groo» te geleerdheid beroemd; maar eene goede Op, « voeding maakt ons bemind by allen, met wieu wy omgaan." Heb ik nu uwe berisping niet te duchten, om dat ik over iets weezenlvker fchryf dan het daag Iyks nieuws? Dit is al myn fchuld niet, want ik weet wdl, dat ik geen vernuft genoeg heb, om eene beuzeling zo te vernaaien, dat zy u zoude diverteeren. Wel nu! uw waarde Man is by ons geweest; Mama ft met hem ingenoomen, en myn Vader vind in hem nog zo veel van den oorfpronkelyken onbedorven Hollander. IMdieH gy nkt zo we] ^ ne hel hebbende Vrouw waart, als eene lieve -eeltige Vrouw, dan waarlyk verdiende ey zo&ecn degelykMan niet! Ontken het, 20 veeïgv wilt ik weet echter, dat gy hem bemint, mooglyk meer' zelf, (kunt gy dat verwyt ook dulden?) dan On ze week* murwe Vrouwen , die, met eene go, maakte tederheid, meer belaehlyk dan wenschlyk zyn. Zoude ik hem nu nog uitlachen om de keuze, die hy deed, en moeten denken, dat °y hem waart opgeleid? Neen zeker, zó fterk kan 4 aiet railleert». Cf myn Heer Ryzig flegte feni \ ti»  WILLEM LEEVEND. 35/ timenten heeft over zulke onderwerpen, als waarover gy fpreckt,weet ik niet; maar hyis degrootfte veinzaart, dien de aarde draagt, indien hy niet zeer goede fentimenten heeft van Huwlyks - liefde en Vriendfehap; en ddar in hebben wy zeer veel belang. Dit zult gy my wel toeftaan. Ik feliciteer u, als de Vriendin van de lieve Mevrouw Everards, met de geboorte van een lief Meisje: maar uw Man heeft laaten blyken , dathy u dit fchryven zoude. Ik ben u hooglyk verpligt, voor de eere, die gy my hebt aangedaan , met aan my te fchryven; wist gy, hoe aangenaam uwe vrolyke Brieven voor my zyn ? Uwe propofitie , nopens de wraakneeming op uwen Broeder, zal ik eens in overweeging neemen. Het plan komt my nog al niet geheel onuit- vocrlyk voor Waarlyk, Mevrouw, ik ben niet onderheevig aan hartkloppingen; ook niet, als ik my al niet geheel wel bevinde. . . , . Lieve Plaaggeest Niet meer! Omhels myne Tante hartlyk voor my; kusch uw lieven Jongen uit myn naam, die hem zeker zo onbekend is , als zekere gevoelens u zyn, en waarmede u geluk wcnsclit Uwe Vriendin en Dienaar es,, C. HEL DER. Z 3 VYF-  f58 HISTORIE VAN DEN HEER VYF- en-VEERTIGSTE BRIEF. De Heer jacob renting aan Mejuffrouw christin* helder, tererbeminde vriendin! Al og eenige regels , voor ik my op reis be- geef' En wat kan ik u te zeggen heb, ben, na gy my de eere hebt aangedaan, om zulk een groot gedeelte van den avond met my door te brengen? Vraag het niet, Chrisje; ó myne lieve, vraag het niet. Ik heb beloofd, u nooit meer las- tig te zyn. Ik zie dan, dat ik ongelukkig , fchryf het niet, myne pen Kan ik dat zyn, en zo zeer de Vriend weezen van eene Juffrouw Helder? Ik heb Brieven aan het Kantoor gevonden, die mynen Vader doen befluiten, om my myne reis in plaats van, over töt nu over en heel tot te doen neemen ft zal des niet fpoedig, zo fpoedig te rug ko¬ men, als ik my gevleid had. Gy zult my immers niet weigeren, van tyd tot tyd een Briefte ontfangen, dien ik de vryheid zal neemen van «te fchryven? Vaarwel, cngelagtlge Helder! Om,  WILLEM LEEVEND.. 35£. Omhels uwe uitmuntende Moeder voor my; verzeeker nogmaal uw Vader van myne eerbiedige dankbaarheid; en is het u te vergen, denk, al was het maar zo lang, als gy noodig hebt om uw Orloge op te winden , alle daag aan uwen Vriend, uwen eigen J. RE NT ING»" Z 4 ZES-  $fo HISTORIE VAN DEN HEER ZES. en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Me. juffrouw c h ristina helder. myne waardste chrisje.' myner wenfchen was, u in dat licht ts kunnen zien, waar in ik u thans befchouw; want uw geluk is my zo dierbaar als myn eigen , en ik ben overtuigd, dat er geen voor den Mensch bereekend geluk in deezen verandervollen ftaat te bereiken is, indien ons hart zo overdreeven gevoelig blyft, als het uwe was. Gy weet, lieve, dat ik wei meer gewoon ben, uit het geen daadlyk beftaat, tot het naaste gevolg opteklimmen; en dat ik zulks omtrent myne Chrisje geduurig deed, kan u niet vreemd voorkomen. Die overgroote gevoeligheid des harten leidt zo natuurlyk op tot zwaarmoedigheid! Nog waart gy het niet; maarik heh echter gezien, dat gy daar toe fterk overhelde. De grondformeerzels lagen in eenen voorhun welbereiden grond, en zouden ook by de eer, fte gelcegenheid zich ontwikkelen, Hier doorzouden uwe deugden lyden; en mooglyk vciftikt worden, Waarlyk , het minst onaangenaam leven, föaakt ons eene zekere hoeveelheid van blymoedi- ge-  WILLEM LEBVEN 0. ^Cl ge kragt zo noodzaaklyk. Wat, denkt gy, zoude het zyn, indien wy daar van in droevige omHandigheden verdoken waren? Het is dan eene onzer beste pligtcn , onze dille blymoedigheidaantekweeken: zy maakt ons dankbaar omtrent God, gelukkig voor ons zelf, en de Lieveling in het Huislyk leven: zy verzacht alle twisten en onëe» nigheden: zy verhoogt zich tot ongemaakte grootheid van ziel. Ik weet wel, wat men hier tegen inwerpt: „ ja „ dat heeft elk niet in zyne magt; dat is een vrugt ,, van het temperament van de lucht, die „ wy bewoonen , enz." Vermids ik er echter van fpreek, als van een pligt, zo blykt het, dat ik hier anders over denk; want tot het onmooglyka hen ik niet verpligt: dit is eene beweezene waarheid. Eene uitzondering maak ik , en dat teis ontfchuldiging van zeker flag van zieken; dan zitten zeker de oorzaaken in het bloed en devogten; en indien zy door eene dwaaze levenswyze zich dit niet, (zo als echter doorgaans,) te verwyten hebben, verdienen zy beklaagd, niet berispt te worden, Laat ik, om hier over te vryer te fpreeken, u weder eens een klein gedeelte uit myn weinig be, duidend onopgemerkt leven vernaaien. Myne Moeder had meermaal opgemerkt, dat ik, by Zo, mer-avond, in het fchynzel der maan ongemeen faarn wandelde, en dat myne geliefdfte Schryvers Z 3 allen  3^2 HISTORIE VAN DEN HEER allen tot den rang van Young en d'Arnaud behoorden. Myn humeur was wél genoeg; ik had weinig van die gebreken, die ons zo lastig maaken voor andren: daar over viel des niets te zeggen. Eens op eenen avond, ik was toen pas zestien jaar, nam ik dat verrukkelyk vermaak in onzen tuin. Ik had my, met Youngs Nagtgedagten in myne hand, op een bank nedergezet. Weggerukt door myne eigen gedagten, zat ik met myne hand onder myn hoofd, en befchouwde zeer ernftig den ftaatelyken Starren - hemel. Myne Moeder was my ongemerkt gevolgd. Om my (wantik was zeerfchrikagtig,) niet te doen fchrikken , kwam zy door den Bloemtuin naar my toe; ik zag haar des naderen. „ Coosje, zeide zy, gy 2yt „ zwaarmoedig; hebt gy daar byzondcre reden * t0e? ÓM^n Kind> wy zo gelukkig, a]s „ weinige Familien zyn kunnen. Wat deert u * „ Zeg het my, myne lieve!" Zy zette zich by my op de bank. Zo zaten wy als twee Vriendinnen. Ik. Lieve Moeder, ik heb niets, dat my kwelt; niets. Gy weet, dat ik altoos ongeveinst fpreek' geloof my des ten vollen. Moeder. Zyt gy dan ergens misnoegd over ? /*. Misnoegdheid ken ik niet; die kleine zwaarmoedigheid , die gy mooglyk op myn gelaat ziet, is zo onbcgrypelyk verrukkend, dat my niets dier* baarder is van alles, wat ik my kan voorftellen. Zie  WILLEM LEEVEND. $6% Zie eens dit aandoenlyk tooneel der Schepping! Kan ik dit zagte maanlicht zien , zonder door eene bsminuclyke ■weemoedigheid tot traanen toe bewoogen te worden? [Ik droogde myne oogen af. ] Moeder. Gy weet, Coosje, dat uwe Moeder gaarn met u {preekt; en nu, nu wy zo alleen zyn, kan ik n zeggen, dat dit prachtig gedeelte der heerlyke uitgebreide Schepping myne ziel op eene geheel andre wyze aandoet. 6 Myn Kind, nooit is myn geest zo helder, myn hart zo uitgebreid, dan wanneer ik my, om het dus te noemen , mag verzaadigen aan eene der hoofdbronnen der Natuur. De Maan'fpreidt over myne ziel eenen zagten glans ; maar waarom zou zy my zwaarmoedig maaken ? Dit zie ik niet door. Ik. Gy, myne lieve Moeder, hebt te veel gevoel, en te veel verftand, (mag ik het zeggen,) om geheel onkundig te zyn van die aandoeningen, die in zulk eenen heerlyken avond, als ik de ontzachlyke tooneelcn der Natuur befchouw, door myne ziel heen rillen, en myn hart als overtrek pen , door vermogens , die het op zich voelt werken , en onmooglyk nadeelig zyn kunnen. Moeder. [ Zy vatte myne beide handen, en glimlachte. ] Onmooglyk nadeelig worden ! Myne Dogter is niet gewoon zo beflisfend te fpreeken: ik verfchil echter met haar in gedagten. Willen wy eens zien ? wie het naast aan de waarheid komt ? Maakt  36*4 HISTORIE VAN DEN HEER Maakt deeze fchynbaar fchuldelooze zwaarmoedigheid u wyzer of beter? Dit moet echter zyn, indien gy u daar in moogt toegeeven ? Gy weet onze beftemming als Menfchen. Een befpiegelend leven is onze pligt geenzins. Als gy nu uuren lang met dien zagten ftroom van zwaarmoedigheid zyt afgedreeven, hebt gy dan aan uwe zeedelykheid gewonnen? Is uw geest met nutte denkbeelden verrykt ? Ik. Dit zoude ik niet kunnen zeggen. Moeder. Gy hebt des al die uuren weggemyïnerd, en kunt daar op niet te rug zien, als op uuren, die zich door goede daaden aanmerklyk — dierbaar voor ons maaken. Zy vermeerdert des de fom van uw geluk niet. Ik. Dat heb ik nooit op deeze wys ingezien! Moeder. Zy maakt u des noch beter , noch gelukkiger : zy leidt u des onmerkbaar af van uwe beftemming. Kan zy dan wel zo onfchuldig zyn? Ik. Gy , myne lieve Moeder , overtuigt my aanvanglyk: — Hoe gelukkig ben ik, dat ik uw Kind ben! [ Ik omhelsde haar met traanen. ] Moeder. Ons geluk, myn hartje, is weerkeerig. Ik geniet zo veel daar van, als ik u cn uw Vader — als ik alle myne Kinderen, elk naar zynen ftand, doe genieten. Voor wy in huis gaan, tal ik u alleen nog het volgende zeggen. Indien gy u niet met yver toelegt, om den bron deezejr zwaar-  WILLEM LEEVEND. 36$ zwaarmoedigheid voor altoos te dempen; zy is niets anders dan eene overdreevene gevoeligheid, die maar te zeer aangekweekt wordt door een zwak, al te beweeglyk zenuwftel; dan zult gyzo zeer een voorwerp worden van myne deernis, als gy nu dat van myne liefde en goedkeuring zyt. Al wat gy ziet, al wat u omringt, zal die naare verf aanneemen. Uw hart zal eigenlyk nooit in uwe magt zyn; en waar zal dan uwe rust, de vreede uwer ziel blyven? In de vriendfehap zult gy niet gelukkig worden. Kn zo gy, iets dat ik voorzie, de liefde leert kennen, zy zal een bron van traanen voor u zyn: gy zult, als gy dan de Historie van uw eigen hart fchryft, des Nouvelle s Historiques van uwen Vriend d'Arnaud kunneu vervolgen. Gy zult Menfchenfchuw worden, en wel dra in gevaar zyn, om, waart gy in eene Roomfche Familie opgevoed, uw jeugd en leven, in een akelig Klooster, nutteloos voor u zelf en de Maatfchappy, weg te treuren. Poog dan, myn Kind, die gevoeligheid wel te leiden, en binnen haare perken te houden ; dan eerst is zy de fraai» fte, de karakteriièerendfte trek van eene verftandige Vrouw. Indien gy die niet verbindt aan vastheid van geest, dan zult gy nooit uit onveranderlyke beginzels deugdzaam zyn: uwe deugden zelf zyn maar gevoeligheden; en hoe veel deel zal dan uw zwakker of verfterkter zenuwftel niet hebben aan bedryven, die gy weinig meer dan werktuiglyk  gOjS HISTORIE VAN DEN HEER lyk zoud vcrricutcn? Gy {hier vatte zy myne h.■/;,/,]zyt zo goed, zo waardig, 20 onbedorven; zo gy u ongelukkig maakte! .... Zy ftond op; wy gingen in buis. Nooit ver- geet ik dit gefprek. Het is niet vrugtloos geweest: gy kent my. En nu, myne Chrisje, geniet ik uwe vriendfehap eerst regt gerust. Zy is thans voor u «reheel zaligheid. Gy, volkomen overtuigd, dat gy de eerfte plaats in myu hart hebt, en ik by ondervinding me.kende, dat gy my meer blyft beminnen, dan alle uwe andre Vrindinnen; hebben wy niets dan te genieten, en elkander op alle mogelyke wyzen nuttig te blyven. Waarom gy my alleen de zwakke zyde van uw hart laat zien, ook fchoon gy weef, dat ik u te lief heb, om die niet te verderken ? Eene der redenen zoude wel kunnen liggen in onzen Zusterlyken ommegang, zonder welke een verftandig vertrouwen bezwaarlyk ontdaan kan. Waarivk myne heele lieve, perfoncele verkeering van Vriendinnen, die voor elkander bereekend zyn, diebehaagen in elkander vinden, zo wel als achting voor elkander voeden, fmclt, als 't ware, haare harten tot een. Men denkt overluid; men weet, dat wy ons'nict anders behoeven te vertooneu dan men is; cn mooglyk, Chrisje, is zo een vriendfchap ook wel een weiuigje eigenzinnig. Hier komt by, dat uw oordeel niet ï. ee vry is: gy kunt my ^ - i des  WILLEM LEEVEND. 367 des nimmer om een ander opgeeven; want Coosje is dc eenige voor u. Het geen gy aanmerkt over de zucht tot praaten, is in myner Chrisjes eenigzins Satiricquen trant. Lief ftout Meisje! Ik begryp wel, waar gy heen wilt! Maar ik zal u niet bekyven: het moeit my maar, dat myne Vriendin niet wat buigzaamer is omtrent zulken, die u voor trotschhouden. Uwe gedagten over de Opvoeding zyn zo juist, dat ik er niets hebbe by tc doen. Hoe wel hebt gy uw voordeel gedaan met het uitmuntend gedrag uwer Moeder! Maar wat hebbe men te denken van Moeders, die het fchoone werk eencr Madame de Genlis over de Opvoeding (dat', zo als ik hoor, vertaald wordt,)-vry mal vinden , cn het Romanesq bekleedze! verwarren met het Practicaale der ksfen'? Gy hebt uw Broêr en zynen Vriend zeer wel getrofl'en: gy leidt de veri'chynzels ook af van ó*e nette oorzaaken. Onder onze Jongens, die nog wat weeten , hcerscht dikwyls eene drift 'voor Paradoxen; ftrydig tegen het gezond verftand en de beftendige ondervinding; komt hier valsch vernuft en verwaandheid by, -— noem my dan eens naarder gezelfchap! Eene geleerde Opvoeding is er doorgaans mede befmet. Myri Vader is ongetwyfeld een zeer geleerd Man ; en wie is eenvoudiger in zyne woorden, iu zyn gedrag ? Geen wonder, myn Va^er Leeft gezond verltand, en a;ht  ?/>B HISTORIE VAN DEN HEER p.cht de welleevendheid geenzins voor eene beuzeling. Dikwyls zegthy: „ verwaandheid op onze ,, kundigheden kan niet vallen dan in Lieden , die nog maar weinig weeten ; zy zien dan waarlyk zich omringd door zulken, die, wat dit aangaat, „ nog beneden hun zyn; maar wanneer de geest „ zich van kennis tot kennis verheft, en dus ee,, nen wyderen Horifont afziet; als hy de hoog„ tens, die nog boven hem liggen, befchouwt, „ en die hy mooglyk nooit zal beftygen; dan ziet „ hy de onvolkomenheid van alle Menfchelyke „ kundigheden: hoe zoude hy verwaand zyn kun„ nen ?" Begreep men altoos, dat in de geleerdheid de waare beftemming van den Mensch niet kan gelecgen zyn, dat men zeer veel kan weeten , en byzonder wel in de Maatfchappy gemist worden ; zoude men dan zich zo magtig veel laaten voorftaan op dingen , die alleen , door die wel te gebruiken, den Bezitter verdienstlyk maaken? Het gedrag van den Heer Renting is edel. Kon myne Chrisje hem gelukkig maaken! Evenwel, gy fpreekt zo wél over uwen Vriend Leevend; ik weet, dat gy zo fpreekt, als gy denkt Laaten wy ons oordeel opfchorten. De tyd, myne Lieve, troost en verdeedigt. De Bevalling van Mevrouw Everards verheugt my: God geevehaar alles, wat myn geneegen hart haar toebidt. Hoe groot moet de blydfchap van eenen Man zyn als dea  WILLEM LEEVEND. 369 den Heer Everards! Groet de lieve Kraamvrouw Van ons allen allertederst. Het bezoek van den Heer Ryzig moet u zeer aangenaam zyn ; al was het maaralleen uit nieuwsgierigheid. Maar hy is de Man van eene uwer Vriendinnen; het .is des niet vreemd. Lieve, dat gy hem nader wenscht te kennen. Men vindt weinig Ryzigs. Alle onze jonge Heertjes zyn zo al dezelfden , indien zy zich niet berucht maaken door in het oog vallende losbandigheid. Zo een Man , als Ryzig, fchynt nog uit de voorige eeuw , toen , in ons Land ten minften, de Mannen geene Beursjes knoopten, noch in lispend Fransch ons aan de oorcn piepten: je vo'us aime. Zouden , dit valt my daar in, zouden er thans wel zo veel fchoone groote Menfchen zyn , dan voor een eeuw of anderhalf? Zie de Familie-Hukken der oudeHollandfche Familien: welk eene rustigheid van leden , welk een vastheid in het oog; welk eene Wakkerheid in de trekken van het wel en duidelyk geteekend gelaat! Eene Hollandfchë Vrouw van dien tyd belooft ook iets meer dan eene hedendaagfche ! De meeste Vrouwen zyn mignon, teder, los, bevallig klein. Onze jonge Lieden gelyken zo weinig op hunne Overgroot-Vaders van perfoott, als van denkwyze: laaten wy de waereld neemen, zo als wy die vinden en mef de verbetering van ons zelf beginnen. Myne lieve dierbaare Moeder blyft zwak; doch' Vi. deel. Aa is  3/0 HISTORIE VAN DEN HEER is altoos helder en blymoedig. Myn lieve Vader is niet al te wel; hy heelt voor 't eerst in vyf- endertig jaar niet tweemaal 's Zondags gepreekt. God herftelle hem! Myn waarde van Sytfama is nog niet te rug: hy heeft nog al eenige fchikkingen te maaken. Uw Jetje bemint u te veel voor haare vermogens! Allen groeten wy ü hartlyk; cn nooit was ik zo zeer uwe eigen Coosje, dan zedert ik zie, hoe gy nu denkt over myne en uwe Vriendfehap. Ik omhels u tederlyk. C. VELDENAAR. ZE-  WILLEM LEEVEND. 371 ZÉVEN- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan den Heer abraham ryzig. lieve ryzig! ^^"reesde ik niet, dat gy er een zéér liegt gebruik van zoud maaken; ik zoude u zeggen, dat üw afzyn my niet half zo wel bevalt, als ik my verbeeld had, dat het my bevallen moest. Wel, Ventje, ik telde de dagen, de uuren, de minuu- ten, dat' gy zoud afryden. Heden, dagt ik, dat zal rusten , nu kan ik eens dit, eens dat, eens hier en ginter doen. Nu ben ik eindlyk vry, van Hollandsen duuren Eed en Egmonds Slaverny. Wel nu , de dag kwam, ik was nog bly; het uur 't ging nog wel. Myn Heer, het ry- tuig is gereed, zal jfakob maar vèórryden? Wel, dat 'sraar, zei ik , dat myn neus zo begint te tintelen , en myne oogen zo fchemeren ; ja, ik vat veel kou, en een zinking is ligt op te doen. Daar Rapt myn Heer en Meester in de Fargon ; ryd voort, en —•— ik? Ja, ik mag het u niet half zeggen: ik weet, helaas, hoe bedorven het Manlyk hart is! Ik moet dan alles by my zelf fmoojènj zo als, (zou Tante zeggen,) zó als SaloA a a Hioi'  37» HISTORIE VAN DEN HEER mon wel zeit : „ die niet fpreekt, heeft niet te „ verantwoorden." Tog, Brampje, ik had nooit gedagt, dat gy, haastig, driftig, halftarrig Man, zo veel geduld zoud gehad hebben, om aan my, die toch maar uw Vrouw is, zo een Epistel te fchryven; daar wy dikwyls zo fchoon uitgepraat zyn, dat Man of Vrouw niets meer te zeggen hebben, en ffilletjes over elkander zitten in het vuur te kyken. Ik ben bedroefd ; en dat wel met reden. Ik voorzie, dat ik u ellendig zal afvallen, nu gy zo veele uitmuntender Vrouwen gezien hebt! Had ik u maar t'huis gehouden! Dat niet weet, niet deert. Nu, als het hem daar begint te haperen, denk dan, (of anders, ik wil het u wel helpen onthouden,) dat gy ook geen Heer Helder, geen Renting, ja, niet eens voor uwe Vrouw een Everards zyt; en dan, knaapje, moesten wy elkander zo wat met gefloten beurzen betaalen. ,, Ben jy, ,, onhandig Schepzcl, zal ik dan zeggen , wel ,, eens in ftaat, om een hairfpeld in eene van uw „ Vrouws Boueles te fteeken? Weet jy, wat het „ is, eene Vrouw te dienen op haare gedagten?" Ik zal echter zo lang zwygen , tot gy my kwaadaartig zit te verwyteu, ,, dat ik geen verftand „ heb, om gek te kunnen zyn met myn Man." Ha! ha! dat zal het discours zo wat leevend houden. En Willems heele Lieve Sus, eerst van  WILLEM LEEVEND. 373, van de Kraamvrouw: ik ben in lang zo innerlyk verblyd niet geweest, (ook niet, toen gy zeide, dat gy van huis moest,) als ik was, toen ik hoorde , dat alles wel en vooiTpoedig was. Zeg , Bram , lykt zy niet een Rafaëls lieve Vrouw met het kindje ? dat, dunkt my , kan niet anders. En zy heeft een Meisje ? Nu 4 dat kon ik wel denken!' De Natuur is er maar oud agter geweest in dit zo te kalefateren. Wat zouden zo een paar zagte, weeke, opgeloste, wegfmeltende zielen, als die van Everards en zyn Vrouw, toch met een Jongen hebben aangevangen? Het zou immers net zo een teutje geworden zyn als Neef Reintje , die altoos by Mama zit te treuzelen, en Orlogie-bandjes ftrikt? Gy fchryft bitter onnaauwkeurig: niet eens, hoe liet Kind zal heeten, en of het al gedoopt is. Zo het geen Alida heet, zal ik het door een Heiden laaten fteelen; ik wil ook vernoemd worden, zeg ik je; en wy, beste Maat, zullen zeker ons huis vol Jongens krygen, zo dat men nog zal kunnen zingen op onze zilvere Bruiloft, in plaats van, Adam: Ryzig die- had negen Zoo* nen, negen Zoo-nen had Ryzig aito deeden zy. En een Jongen kan ik niet naar my noemen: Aalfred, Aïazie, Adelbert — het valt niet, dunkt my: Alexis— is dat geenGriekfche naam?Neen, die ziet er te geleerd uit. Apropos, denkt gy nog wel eens om- onzen goeden Franschman, die zyn Vrouw Christyn noemde, hoewel' zy Mietje hietAa 3 te,  37.4 HISTORIE VAN DEN HEER te, eenig en alken, om de ligtigbeid; de zelfde, die twee- en-veertig jaar in Holland gewoond had,en geen ander woord kende, dan Peperhuis? Dat is ook al 't zelfde, zegt Tante. Ik wil maar zeggen, dat Pietje haar Kind maar naar mymoet noemen; en met dat al, heb ik een ysfelyke piek op myn naam : was het nog Vrouwe Aleid , her mogt ermee door; maar, Alida! het krast in myn ooren, en ik ben toch niet fmoorlyk muzikaal. ölk kan my wel verbeelden, hoe Everards is aangedaan; geef my't karakter, en ik zal u zeggen, hoe het werken moet. Het gebeurt wel eens\ dat een Kind zyn Moeders dood veroorzaakt, maar van een Vader is het toch wat vreemd. Zo Everards nu eens van blydfchap geftorven was; ja, ja, dit is wel meer gebeurd; lach er niet om, al zyt gy en ik daar niet onderhecvig aan : wat zou dat «ene verwarring in de harsfens onzer geleegenheidDichters gemaakt hebben ! Hoe moeilvk zou het hun gevallen hebben te fchryven, (en ons om te leezen:) Ach, uw beft aan, ó Alida, Kostte aan uw1 Vader V lieve leven. Nu, ik ben bly, dat alles zo wel is afgelopen; anders had ik nooit meer gezongen, dan den ouden Ilollandfchen Treurzang: Pan liefde komt groot lyden. In  WILLEM LEEVEND. 375 In waarheid, Bram, die Menfchen moeten een Oost-Indifche Lading aan klinkklaare liefde hebben , of ik begryp niet, hoe zy het zo lang goedmaaken: wel, zy Hellen er, dunkt my, geen wys op ; dat kan daar nog eens zyn : oud en arm; het hooi op , en de Koe dood. Nu, zegt Tante, in een anders Boeken is het duister te leezen. Ik weet wel, Kind, als wy het zo breed aanleiden, dat wy al lang op den dyk zaten. En zou waaragtig Mevrouw Helder nrvg op Willems kant zyn? Jongen! hoe gaarn telde ik die waarheid onder de dicrlaare waarheden ! Van den Engel in een Mcnfchenfchyn houde ik my taamlyk zeeker. Gy zyt lief, hoor, dat gy daar zo eens hoogte naamt. Kom aan, gy zyt wel geen A. L. Mag, en Philof., Doctor, maar ik moet echter eens over het volgende met u fpreeken. Ik vcibeelde my, dat de beoordeelingen van eenever* fiandige getrouwde Vrouw, die de waereld kent, het naast aan de waarheid grenzen, den Mensch het meeste eere doen. De Man befpiegelt eeuwig en erflyk. Is hy een geleerd Man, dan zit'het er dood op, dat hy, op zyne met kwaade dampen opgepropte Studeerkamer, lui en leeg in een ouwerwetze leuningltoel zittende, Menfchen vormt, niet zo als de Natuur die leevert, maar zo als hy zich zelf uitvindt. Laat de geleerde morspot al eens plaats maaken voor den befchaafden Philofoof, dan zien wy een volmaakt Schepzel tevoorAa 4 fchyn-  3/6 HISTORIE VAN DEN HEER fehyn koment hoe zal ik het noemen? Het afgetrokken denkbeeld van een Mensch; (kan het er door?; E„ naar dit Collegae-beeld beoordeelt hy zyne Mede Burgers. Dat dit dikwyls een myl op zeven is, kan ik begrypen. Zou myn Heer Helder hier ook niet wel wat aan bezig geweest zyn? Oude ryke Vrysters, die eigenlyk niets te doen hebben, dan kousfen te breijen , en door de horretjes te gluuren, zyn ook al de regte Oordeeliters niet. Zy hebben doorgaans te veel vergeestlykt fentimenteel gevoel, en houden zich zo verbaasd vreemd van alles, wat een weinig anders gemodificeerd fc| Hier, uw Nigt Hexameter, en d