EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  HISTORIE VAN DEN HEEK WILLEM LEEVEND, UITGEGEVEN DOOR ë. B E K K E Hi Wed. Ds. JVO LFFï e n A. D E K E Mt [ Niet vertaald. ~] ZEVENDE DEEL. in U GRAFENHAGÈ, By I S A A C van C L E Ë f,   H 1 8 f Ö R I E VAN DEN HEER Willem leevénb* EERSTE BRIEF; Mejuffrouw adriana belcour aan dïrl Heer wille m leevend. waarde geliefde vriend! ""V^^arlrieef men van zyne vroege jeugd tot èenen gevorderden leeftyd zyne dagen freét in eenc volmaakte onkunde van alles, wat msn ver» maakeii of ilitfpanningen noemt : wanneer mea jaareh lang in den eenzelvigeri huisfelyken kring voortleeft, zonder iets te ontbreekenj zonder ictè overtolligs te bezitten \ wanneer men zo onbekend leeft,• dat er geene geleegenheid is , om aan iemand te vraagen: Wie zeggen dl menfèherl dal ik ben P wanneer de nieuwsgierige ledigheid zelf zicH niet eens verwaardigt, om zich' met ons te bemoeijen; en wy geene gedienstige Vrienden hebben j die ons vertellen, Wat de wacreid van'ous o'ordedt ~ vu. deel; Ai tv^ï  4 HISTORIE VAN DEN HEER wanneer de Laster zelf fleloom is , om ons te kwellen ; of de nyd er geen belang by heeft, hoe men ons befchoiiwe: met dén woord, wanneer wy onbekend zyn, en al ons verdriet, zo wel als al ons genoegen , in ons eigen hart moeten zoeken : dan blyven onze driften in zulk eene diepe rust, en geraaken in 't kort al haare veerkragt kwyt; ja vcrteeren , als *t ware, in zichzelf, by gebrek van oefening; zo dat er al iets geweldigs moet voorvallen, om ons te overtuigen, wy hebben evenwel ook nog driften. Deeze aanmerking rust zo zeer op de ondervinding, dat zelfs lieden, die het flagtoffer eener hoofddrift waren, en eenen geruimen tyd buiten verzoeking leefden , zich wel eens inbeelden , dat zy die drift overwonnen hebben : terwyl echter de uitkomst leert, dat zy maar naar eene gepaste geleegenheid wagtte , om aan 't woeden te flaan. Ware die geleegenheid niet voorgekomen , deeze drift zou werkeloos gebleeven zyn, en allengs in ziclv zelf weg gefleeten. Dit is juist myn geval. In geene betrekking ftaande met de waereld, noch gelaakt, noch geroemd wordende, kreeg ik eene eenzelvigheid in myn karakter, zekere ftille onverfchilligheid voor alles, behalven voor Lotje, wat op zulken aiïhnd van my, daaglyks gebeurde. Niets brak des myne gelykmocdigheid. Ik leefde door den arbeid myner handen. De waereld had niets voor my, ik niets vóórhaar. Ik geloofde , dat ik voor aardfche droefheid o£ vreugd  WILLEM LEËVÏND. 5 vreugd «iet meer bereekend was ; het f'martrylc verlies van myne Lotje, en de droevige gevolgen, die dit voor uwe rust gehad heeft, hebben my beter onderricht. Uw laatlte Brief, onlangs door my nu ook ontfangen, heeft myne ziel zeer geroerd, en veel toegebragt tot de hoofdfom dier ftille blydfchap , die in mynen boezem bewaard wordt. De hartstochten zelfs hadden er eenig deel in. ik (fa echter verwonderd over uwe my verongehkende denkwyze. Gy, myn lieve Willem, kent immers myne manier van denken; gy weet immers , dat ik door den fchyn my niet laat verfchrikken: hoe kond gy dan vreezen, dat ik u, myner Lotjes waarduxn Vriend, zoude kunnen vergeeten? Zyn alle de Brieven, die ik van u ontfing, dan geene loffelyke getuigfchriften van uw eerlyk karakter ? Is er wel iemand, die beter in ftaat gefield is, om u te beöordeekn , dan ik? Heb ik dan elke fpringvcer uwer daaden niet onder myn oog zien dryven en voortzetten ? Weet ik niet, wat gy vrywillig deed, en waar toe gy genoodzaakï wierd? Heb ik u niet ontmoet op eenen weg, dien gy voor u niet hebt uitgekoozen? Heeft op dien moeilyken weg de deugd niet alle uwe fchreden beftierd ¥ Waart gy niet groot in myne oogen ? En zoude ik u kunnen veracfw ten , zonder my zelf te verachten ? Kent Willem Lesvand de Vriendin zyner Lotje za weinig"? A 3. Bes.  6 HISTORIE VAN DEN HEBft Ben i'k verwaand, eigenwys, om dat ik nogmaaï herhaal, dat ik de gevolgen van Lotjes dood voorzag ? Ik kende u door en door; konde ik my be-? driegen? Waart gy niet zo deugdzaam geweest, gy had het mooglyk meer gefcheenen. De WTaereld oordeelt meest altoos volgens den fchyn. Bedagt men altoos, dat men den fchyn van iets niet altoos ftrikt vermyden kan ! Wie wagt zich meer. voor den fchyn des kwaads , dan de huichelaar , de geveinsde, de bedekte? Zy, die, gelyk uw Profesfor Maatig, de Schriftuur met de Schriftuur uitleggen, weeten, dat de woorden, wagt u voor den fchyn des kwaads, niet letterlyk zyn in te volgen. Waar om laat men zich niet door taalkundigen onderrichten , dat er in den grond - text ftaat: wagt u van alle fqort van \waad. Zoude het zyn, om dat men wél overtuigd is, dat men veel gemaklyker zynen wandel, dan zyn hart kan zuiver houden; dat men zich ligter van den fchyn,» dan yan alle foorten van. kwaad kan onthouden ? Gy ichynt reeds vergeeten, myn Vriend, dat ik my juist door de vooröordeelen van anderen niet yeel laat regeeren ! Ook, dat ik my altoos voeg ?an de zyde der zwakken; en veel meer Christendom vinde, in yerraschte deugd voor eenen geheelen, zedelyken ondergang te befchermeu, dan, y\ het gooijen van den eerften Heen! Dat ik veel ^iever zeg , zondig niet meer, dan uit te roepen: weg  WILLEM LEBVEN P.' f weg met deezenl Had gy in deezen rny wel gekend , nooit had gy u kunnen verbeelden , dat Belcour, uwe waarde Belcour, omtrent u immer dan met liefde en hoogachting zoude hebben kunnen denken, Myne vriendfchap blyft onveranderlyk voor u. Myn niet fchryven onfftond uit de onkunde, waar in ik was, nopens uw verblyf. En nu zie ik, dat uwe Brieven niet dan te laat befteld zyn. Nooit, neen nooit, vreesde ik voor uw hart. Ik heb nooit gedagt, dat gy fmaak zoud kunnen krygen in ligtmisferyen. Ik ben echter wel eens bekommerd geweest voor uw verltand! Wy beleeven thans eene eeuw, waar in voor zedeloosheid en ongeloof zeer fcherpzjnnig gepleit wordt. Het Christendom wordt nu niet zo zeer beftreeden , als wel vervalscht. Zelf zy , die zich Christenen noemen , leggen er zich te dikwyls op toe, om de beste en vastgeworteldfte begrippen wegteneemen. Niemand is afkeeriger-van gezag ; niemand ziet zo wel het dwaaze van dwang, als men moet overtuigen; maar, als ik my een Christen noem, moet ik my onderfcheiden vaa den Deïst. Verfta my wel : ik veroordeel niemand, die aan zyn licht getrouw blyft. Maar, daar wy geroepen zyn tot de kennis der waarbeid , en gefchikt wkrden tot eene hoogere gelukzaligheid ; zo weeten wy ongetwyfeld, welk een gebruik wy daar van te maakcn hebA 4. beu,  %. IflSTORIE VAN DEN HEER ben , indien wy dankbaar aan deeze weldaad zyn willen. De Brieven, die gy ontfangen zult, zullen u doen zien, dat uw lot zo ongunstig niet is, als gy u dat yoorfielt. Ik wagt u met verlangen. Kom te rug , en werp u in de armen ecner tedere. Moeder, Rechtvaardig u voor de waereld door Uw deugdzaam gedrag; en hoop or> alles, dat niet. volflrekt onmooglyk is. Vergeet niet, dat een «aanhoudende voorfpoed ons in flaap. wiegt;en ons QnVCrmydelyk afleid tot yadzigheid of hoogmoed. Hy, die de tegenfpoeden kent, is ook maaralleen in ftaat, om de fterkte zyner ziel te bepaalen. Zy is in de geleegenheid geweest, om zich te ontwikkelen. In die overdenking is iets verheevens ! Groet uwe edele Vriendin: o hoe hoogacht ik haar! Het zal veel aan uw hart kosten, haar te yerlaaten. En zoud. gy dit wel doen kunnen, wierd gy niet met verlangen te ge-moet gezien va,ü elle uwe Vrienden ? Ik ben o'nveranderlyk^ Uwe Vriendin, A. BELCOUR. * * * TWEE-  W { L L E M L E E V E N D. C( TWEEDE BRIEF. Mevrouw suzanna hëlder aan den 11c. i willem lee v end. waarde willem^ ÜËifr is iet zeer fmartlyks in de gewaarwording, dat wy te goed gedagt hebben over zulken, die naderhand tooncn , hoe weinig eer hun gedi ag doet aan ons oordcel: maar er is mooglyk vooc een braaf Mensch geen ondraaglyker gedagte, cTa:^ deeze : ik heb over een deugdzaam iritmuntcni karakter, ecu ftreng — wat zeg ik? een onrechtvaardig oordeel geveld! Gy weet, myn lieve Lee* vend, hoe veel goeds ik my altoos van u beloofde ! maar ik beken , dat ik my niet misleidde. In weerwil van al het berispelyke , dat het oppervlak*., kig oog, en het liefdeloos hart in uw gedrag mo* ge vinden, ben ik gerust, dat gy veel fchuldeino'zer zyt dan veelen, die men boven u den vooiv rang geeft. Laat ik, om u dit te verklaaren, alleen zeggen, dat ik kennis gemaakt heb met uwe. Vriendin Belcour, en dat ik om gewigtige reden het verzegeld Pakct, aan haar toebetrouwd, in handen heb ; dat ik het heb ge.'ipend en geleezcn ; dat myn Zoon reeds een diep berouw hccfi^ vai\ A 5 de  10 PlSTOftlE VAN DEN HEER de wyze, waar op hy u by uwe laatfte ontmoeting heeft behandeld ; dat myn lieer Helder weldra weeten zal, wie myn gunfteling is; dat uwe Vriendin Chrisje haare oude Vrienden niet ligt vergeet. Het inliggende Paket Brieven heeft uw Zwagér, myn Heer Ryzig , mede gebragt; ik fluit het met eenen van uwe Vriendin Belcour hier in. Maak nu, zo ras mooglyk, fchikkingen om te rug te komen, Gy kunt duizend gulden te op deezen wisfel trekken, om u in ftaat te ftellen, als een fatfoenlyk jong Heer te reizen.- Wees gy zelf de brenger van het antwoord. Zo gy te Amfteldam aankomt , ga dan eerst aan 't huis van \iwen Schoonbroeder. Uwe Moeder zoude mooglyk te fterk gefchokt worden, zo zy u onverwagt omhelsde. Ik vertrouw, dat gy al het onaangenaame, tt door uwen Stiefvader aangedaan, edelmoedig zult vergeeten, en bedenken, dat hy u alle mooglyke vergoeding doen wil. Ik kan niet zeggen , dat ik hoop , dat gy u voortaan beter zult gedragen; want ik, die uwe historie ken, ben over u voldaan. Dit alleen bid ik u, waak over uwe drift ■ ten. Gy weet nu by ondervinding, dat zy do, Beulen worden van hun, die haar niet in de behoorlyke paaden houden, of onder de magt der rede doen buigen. Geef allen de beste richting, en gy zult een groot, een goed, een gelukkig Man  WILLEM LEEVEND,, II Man worden! Indien gy, zo als ik weet, in de deugd gelooft, dan moet gy u niet kunnen, niet willen vergenoegen met het geen men meer dan ooit den Godsdienst van een fatfoenlyk Man noemt. Anders te denkeu dan anderen, bewyst nog niet, dat wy beter dan anderen denken. De Christelyke Godsdienst is veel meer betrachting dan befpiegeling. Alle weetenfchappen hebben , voor onze oogen, zwakke plaatzen, duisterheden; maar zy bewyzen niets tegen de weetenfchap, waar in wy die ontdekken. Niemand weet, dat ik u fchryf. Ik ben, met byzondere goedkeuring, JJwe liefhebbende Vriendin 3 SUZANNA HELDER, DERDE  32 historie van den heer DERDE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mejuffrouw cqr» NEL IA WEST. LIEVE MEip! JErfindelyk vind ik dan, op de groote kermis der waereld, myn gading. Eene Vriendin, zo als ik altoos in myne verbeelding zogt, maar nooit vond. Ik kan niet zeggen, dat ik een geheel Alphabet van Vriendinnen-naamen kan opnoemen; doch dit Is meer geluk dan wysheid. Lach niet , — lach al; want lachen is gezond, maar weet gy, hoe het bykwam? Niemand had zin aan my, want ik had geen zin aan iemand. De Wysneusjes waren zo bang voor myne fpottige tronie, als de Coquettes voor myne gaaf van Conquetes te maaken j en met Chrisjes Helders en Cootjes Veldenaars verkeerde ik in 't geheel niet. Daar by valt myn hart niet buitengemeen gevoelig:, iets, daar ik dan maar eens magtig mede in myn fchifc ben. Befo'm d'aimer, kende ik zo min als Ja douceur de plaire. Actie genoeg , om het zo maar met myne Renard af te zien : dat een heel goed, vreedzaam, gezeglyk, onderworpen, lief Kind was, en zelden tegeu my rebelleerde. Het blad is gekeerd; en ik be.  WILLEM LEEVEND. Ig beken , dat ik veel meer om u denk, dan iemand op de geheele waereld van my kan vermoeden. — Zou het in de vriendfchap zyn als in de liefde, oud mal gaat boven al? Dan komen my alle heilige Santen en Santinnen ter hulp. En hoe dwaas ben ik dan , dat ik op myn hart vertrouwd heb! Nu, nu, het kon flimmer. Gy zyt nog al ieder een niet; en, dat my heel in myn kraam te pas komt, gy zyt bloed zo graag op myne vriendfchap, als ik op de uwe! Dit, fchoon kind, geeft my al vry gunftige gedagten van uw gezond oordeel, en goeden fmaak. liet is maar de fyne waarheid, dat men uit de byzondere Vrienden, zo wel als uit de meest geliefde boeken , het hart en verftaud van iemand ook al moet leeren kennen. Belluit daar niet uit, dat ik eeoi Meisje voor zeer flegt zoude houden, om dat zy by ongeluk in gezctlchap gezien wordt , dat die eer niet verdient, of met een vrolyke roman vcrrascht, die zy niet kent. Het doorgaand gedrag , de aanhoudende denkwyze, vormen het karakter. o Jou olyk diefje! kwaamt gy cigenlyk dan affcheid neemen , om my met uWe groote vlakke heldere oogen tot in het afgeleegenfte van myn hart waarteneemen? Ik beken, dat gy my die kans hebt afgezien. Evenwel, ik vergeef het u; hoewel ik anders de nyd heb op nieuwsgierige Meisjes: en kon*het wat helpen , ik zou tegen u, en foortgelyke platjes , zeggen, zo als Tante Martaa, als  ,14 HISTORIE VAN DEN HEER nis er imand onvervvagt inkomt: je moet niet rondkeken. Maar ik weet, hoe jelui allemaal beftaat! Dat men de Meisjes verbiedt , dat gebiedt men haar. En ook al irt de knip! Ook al verliefd! Eer heeft evenwel uive trotschheid. Ik zal u het geheim wel helpen bewaaren, indien gy my nodig kreegt, om uwen 'Pastor Fido in den kyker te krygen en te houden. Hoor, Kind, dat een Meisje, meteen gevoelig hart, (anders is het maar fut) geen agttien jaar wordt, zonder min of meer aan een Verliefd binnenköortsje te nikkelen, dat komt my zo vreemd nog al niet voor; en is de Jongen maar geen zot, of geen ligtmis , of geen malle ryke Amfterdammer $ dan zie ik veel doör de vingeren; maar zy moet die ongerteltheid zo zorgvuldig verbergen , als een magere arm of hooge fchouders. Een leugen on1 bestwil is geen zonde, zeit Salomon, (zou Tante Marthazeggen, ) en daarom geeven wy, Alida de eer/ie, onze Koninglyketoeftemm'mg,nu en ten eeuwigen dage ^ aan ü 4 Meisjes met gevoelige harten, bm flyf en flerk te ontkennen , zo voo« als na het Huwlyk, dat gy lieden ooit iets meer dan goedkedring voelde tikken, voor den Bol, dien gy verwaardigt hebt tot het Man- en Vaderfchap. Hier, de gröote harterikei1= her Ilichardfon zelf noemt Edelmoedigheid geene Manlyke deugd. Moest een Meisje dan nic,t baduiveld zyn, (uw Neefs favorit woordje,) om 1 daar  WILLEM LEEVEND. *g dóar zo klakkeloos te gaan bekennen ende te belyden , dat zy waarlyk liefde voor haaren Man gevoelde , toen hy zyn bakkes nog toehield , en mooglyk nog maar door fmagtelyke blikken zo wat half en half toonde, wat hy in zyn fchild voerde ? Hoor, Keetje, waar in ik dan met u overeenkom , hier in kom ik met u overeen, ik denk zo ongunstig van de baldaadige Sexe, zegt de bekoorlyke Mifs Howe* als gy het durft begrypen. En my dunkt, dat het voor eene Vrouw, die haare eigen waarde wel kent 4 niet is om uitte* ftaan, als zy ziet, dat Manlief er maar oud agter is , dat zy hem eerst liefhad. Wy, arme zielen , zyn genoeg vernederd , genoeg den Manne onderdanig, al kraaijen wy onze eigen neerlaag niet uit. En daarby komt nog, dat de meeste Jongens za zot zyn, dat zy een Meisje zouden verachten, dat zy verdagt hielden van min of meer op hun. verliefd te zyn! Zot ? zeide ik zo niet ? Ach, neen! de Confciencie is een edel ding! Zy weekten zelf wel, dat zy niks waardig zyn; en dat da fmaak van een Meisje beoordeeld wordt uit haare liefde ! Wie Van hun wil nu eene verachtelyke Vrouw hebben? Ik fpin mooglyk wat fyn; wat 2egt dit, als het maar waar is j en dat het waar is, leert de ondervinding. Wel, Kind, gy fpreekt (zeggen de klosfen,) Sis een Schip, over liefde en vriendfchap : nu, hartje, ik hoop , dat gy zo veel wysheid niet te duur  l6 HISTORIE VAN DÊN HEER ttourhebti „ Mooglyk hebt gy uwe eerde liefde 5, overleefd;" Men zbu zeggen., hoe komt het in de Kinderen! Mooglyk kond gy wel gelyk hebben ! ik verbied u daar over te giffen; gy moogt er zelf niet over denken : „ zo onvoorzigtig , (en dat wel onderftreept, op dat ik het toch wel zien zoudej) u kunt gy niet zyn;" Weet gy wat, Nigt West, dat is myrt zaak; en als uw Neef te vreeden is , behoort gy het vooral te zyn. „ On„ voorzichtig,zó onvoorzichtig!'' Kleuter,weet gy wel, dat ik in de gevoelens fta van hun, die leeren, dat liefde geen onontbeerlyk ingrediënt is in eene oud Vaderlandfche Echtverbintenis ? dat ik meen, dat huwlyken uit liefde doorgaans zo ellendig uitvallen, als huwlyken uit belang? Maar aan dat oor zyt gy, Meisjes s fteen doof. Geen wonder J dat leest niets dan zotte Franiche, en malle 1'entimenteele Duitfche Romans; Dat hoort ïiiets dan verliefde wartaal der Üperaas. Wat,! voelen van je lui zouden nooit gedagt hebben om Verliefd te worden , was u die hommel niet in hef hoofd gezet: je lui wordt verliefd, even zo als je .lui verko.uwd wordt, om —f dat —*• het de Mode is; en ,, de Mode moet gevolgd, Nigt West." Uwe Tante Ryzig heeft my geen goed van u gezegd; dit nam my voor u in; want ik ken Mama Ryzig. Zy zegt van niemand goed of kwaad; maar dat hoeft niet, als men oogen heeft wni te zjen, zo wel als ooren om te hooren. En,  WILLEM LEEVEND. tf indien liet waar is, dat zy niemand bemint, zelf myn kleinen Jan niet, het is even zo waar, dat niemand haar bemint. Virder dan koele achting kan ik het altoos nooit opwerken ; en Jan is ook niet heel Grootmama-agtig. Apropos s Bram is uit de Stad. Wat had ik my daar een fete van gemaakt! Ja, fluiten! dagt gy wel, dat ik zo veel bad van tm animal d'habitude, zo als de Franschjes dat zo wel uitdrukken? (en ik niet verflaanbaar weet te vertaalen.) Onze Nigt, de Dichtresfe, gaat zovanmyweg4 Gy hebt gelyk, Keetje, was haar vernuft maar half zo goed als haar hart, zy zou voor 't minst eene... zyn: evenwel, ik vind haar fchrikkclyk gek en lastig. Zy heeft my weer veel doen uitftaan, met haar reciteeren. De Rymkoorts is toch eene ellendige ziekte, eii dat wel voor de byflanders. Van Nigt Hexameter tot Nigt Betje over te fpringen, is éeri vreemde luchtiprong; evenwel, gy gaat my zo voor, Ja, ik zeg het, en daar blyf ik by, Jan West verdient haar : ik moet des hooge gedagten van hem vormen ; en echter 4 by ja en by neen, of is dit nog niet flerk genoeg , by kris en by kras , verzeeker ik u, dat hy ook al myn flag niet is; Bram Ryzig was toch de Man ; en hy is al een heele misfelyke Potentaat ook. Hy durft uit zyn eigen oogert ^ien: dat heeft het my gedaan , Kind ! O, ik achtte hem , en weg was myn hart* . vu. deel. B Zie  18 HISTORIE VAN DEN HEER Zie hier, hoe ik over dat zien uit eigen oogen denk. Het is by my een eigenfchap van een zwak hart cn een zeer bekrompen geest, als men zich veel meer door voorbeelden laat wegfleepen, dan wel door grondregels leiden. Hoe grooter overhelling iemand hebbe tot denken; en hoe meer hy gewoon is naar grondregels te handelen, dies te minder wordt hy, door het geen buiten hem is, weggerukt. Groote zielen fchikken zich niet naar de gebruiken, de denkwyze , de voorbeelden hunner tydgenooten, dan na die wél en naauwkeurig beproefd te hebben aan het gezond oordeel; zy volgen hunnen eigen weg, zonder zich om lof of laster te bekommeren. Ik zie, zo wel als iemand, dat deeze onbuigbaarheid tot zeer nadeelige uiterften kan overflaan: het grootfte, het fchranderfte verftand is eindig ; gevolglyk kan het dwaalen. Hoe meer nu door den wil de uitzichten des verftands begunftigd worden , des te minder kunnen voorbeelden en gebruiken by hem uitwerken. Zou dit ook de oorzaak niet zyn, dat veele uitmuntende geesten verflaafd zyn en blyven aan belachelyke grillen, die zy hardnekkig vasthouden ? Met' dit alles zyn echter, noch de bevelen der Mode, noch de kragt der voorbeelden , maar een vaste geest, en getrouwheid aan een welproefd befluit, de eenige middelen, om waarlyk groot te wor-> den. Ho*  WILLEM L É È V É N Ö. Ï0 Hoe minder iemand zyn verfiand bearbddt ,hoe 'onbekwaamer hy is om te denken; en ftaat hy te meerder onder de voogdyfchap dier verheeven zielen , die zeggen: word dat, en men wordt dati Zo een fchepzel heeft niets, dat hy zyn eigen kan noemen ; zyne begrippen zelf hoóren hem niet toe. Hy is eene automate; meer niet. Ily doet iets, niet om dat hy dit voor góed, voor billyk keurt, maar oin dat anderen zo doen; om dat her. de Mode is. Zónder veel Historiekunde te bezitten, Weet ik echter, dat de Hovelingen van Alexander allen het hoofd over eene zyde droegen , bm dat de Vorst dit gebrek had. En waren de Üeve Geioofsgenooten onzer Natie, de Britten | bnderCromwels regeering niet allen d weepers, ën Duizendjaarigrykitelders ; zo wel als onder deii daarop volgenden wellustigen Karei den tweeden ongeloovigen en dartelen? Dat volden, dat o;ebrek aan origineliteil, heeft ook plaats in geheel andere zaaken. By voorbeeld . . . Eerst vraag ik u, Keetje lief, hebt gy zo wel als ik niet opgemerkt , dat er geen Stad zo kleen, geen Dorpi zo gering, geenGcnootfchap, Collcgie of Gezelschap zó weinig beduidend is, of daar is iemandin, die voor fraai vernuft fpeelt, of de Groote uithangt? Dit heeft my, die de lofTclyke gewoonte had, om alles in een grappig, ten minftenvrolyk licht te plaatzen, wat er maar in geplaatst kond« worden , zeer dikwyls magtig gediverteerd. & i ik  ao HISTORIE VAN DEN HEER Ik heb met Mevrouwen omgegaan, die my van agter den toonbank om een ftuiver lint verkogtcn; en die zich echter wel een groot air gaven op dien titel, als zy zich in een gezelfchap van burgerlui bevonden. Ik heb fnaaken gekend, die de lust en roem hunner Colleges waren; raare honden , grappige duivels, genoemd wierden, en waarom ? Dat zal ik u zeggen : een van die was deeze eernaamen, hem toegefchreeuwd, daar aan verpligt, dat hy het liedje: ons Katryntje heeft enz. dus zong: ons Trynkaatje een kleintje het als een Dootje Cupo. En ik geloof niet, dat de aartigfte inval van myn Broer Willem ooit zo veel gelach, geftamp, kopgefchud, bekkengetrek, heeft, of zal veroorzaaken, als dat averegts gezongen Liedje. Kan men zich nu evenwel iets armzaliger en geesteloozer voordellen. Dit is zeker , dat zo een fnaak doorgaans een goede gek is, die nooit beleedigt; en ik weet niet, of zy, die hem promoveeren, wel veel llimmer zyn. De Grooten in de kleine deden zyn niet half zo aangenaam, indien men de gaaf van waarneemen niet heeft. Daar ik mi alles gemoedelyk op wil toepasfen , is dit. De meeste menfchen volgen zulken, die zy, in wat-opzicht ook, boven hun befchouwen. En hier uit, geliefde Toehoorder, leide ik de volgende pligtem af: (zeg niet, dat de drommel de pasfie preekt, want, ach Heer, wie volgt my , wil ik fpreeken.) Men is gehouden, om een goed voorbeeld te  WILLEM LEEVEMD. al te geeveri; wél te redeneeren, wél te doen. Hier van ben ik zo volmaakt overtuigd, dat ik nu reeds my zelf ongemeen onder den duim kryg; op dat ik myn kleinen Jongen eens wat nuttiger zoude kunnen worden , dan onze hedeudaagfche Moedertjes doorgaans zyn, „ Men kan niet altyd leezen." Dat is waar: maar het is by my ook waar, dat men niet altoos moet leezen : ook als men in den vryen vrolykcn Maagdelyken ftaat ademhaalt. Wat dunkt u, ma chere Niïce, indien ik over dit Huk nog eens een uurje met u verpraatte ? Uw Neef is nu toch van huis, en ik heb geen gezelfchap dan myn Jantje, die als een roos in zyn wieg ligt te flapen. Ik heb myn hoofd ook vol over myn lieven Willem; en dewyl ik geen voorftander ben van noodelooze, laat ik liever zeggen , magtelooze bekommernisfen, zal ik nog eens een grcsje postpapier fpandeeren. Al myn volkje is reeds lang ter rust. Ik verbeeld my nu nog een van die vrye voornagten, dip ik, als ik t'huis was, altoos leezend doorbragt. Men moet, zeide ik, (zo ik my niet bedriege, zegt Dominé Heftig,) niet altyd leezen. Hier my veel moeite omtrent te geeven, zal niet noodig zyn ; het valt van zelf in 't oog. Meisjes , die graag leezen, hebben zich voor twee misdagen te wagten; en daarom moeten zy eerst letten pp de Boeken zelf, en dan eene goede order in B 3 het  ■%ï HISTORIE VAM DEN HEER het leezen in acht neemen. Indien die lieve Kinderen dit verzuimen, dan kunnen zy, hoe meer zy leezen , des te verkeerder handelen, Hier om moeten zy uit de goede Boeken zulken verkiezen, die voor haar de besten zyn. Over het geheel genopmen, kan men zeggen, dat er wcrklyk zeer yeelc goede Boeken voor handen zyn. Dit neemt niet weg, dat daarom een zeer goed Boek niet voor alle leezers gefebikt is. De Werken van Newton % Leihnits, WolfF , Montcsquieu enz. zyn zeker, paar het oordeel van kundigen, zeer fchoone werken. Zy zyn echter, dunkt my, {legt geplaatst in eene Bibliotheek voor Vrouwen. Astronomifche, Staatkundige, Exegetifche enz. hebben elk hunne eigen leezers; en die behooren zeker niet tot de Vrouwelyke bende. Ik , voor my, ben, eenvoudig genoeg a om te gelooven, dat het oogmerk, waarom wy leezen, hier in beftaan moet: n Wy moeten daar door ons verftand ophelde3, ren, onze reden kragt byzetten, onzen fmank v verfynen, en ons hart verbeteren." Hoe nu dit oogmerk door genoemde Schriften kan bereikt worden; daar zie ik niet door. Meisjes., die alleen kezen , om aan dat oogmerk te voldoen., zulten niet klagen, dat haar onrecht gefchieeït, ah. eene verftandige Moeder zulke Boeken in de boekenkasfen haarer Broeders verplaatst. Boeken ^ die over de Zedenleer en Natumlyke Historie hand"1'- , geestige Boeken, Historiën, goede Treur- \i  «jflUIM L E E V E N D. *i en Blyfpelen,Gedichten,Brieven en wel gefchreeven Romans, zie daar de Bibliotheek van fmaak voor de Meisjes, die geene Savanten zyn , en evenwel ook wat leezen willen. Mooglyk, want gy zyt toch zo een fatiricqdrommeltje, zult gy my hier antwoorden: „ Noemt gy, Nigt Ryzig , ook die Autheuren alleen, om my te doen weeten , dat gy met al die groote lui vry gemeenzaam omgaat? want, wie onzer Dames;leest zulke ftaatige knevels?" Ik verda u heel duiddyk; en om u daar van te overtuigen, zeg ik u, dat ik Predikanten ken, die nimmer een Lockc geleezen hebben , Doctooren , die zich nooit met Boerhaven ophouden, Iloogleeraars in de Wysbegeerte, die nooit een Morttcsquieu of Leibnits onder hunne oogen gezien hebben, en echter maar regte Bollen zyn, Sterren van de eerde grootte. Wat bewyst dit tegen my ? Als het leezen eens eene drift, eene — behoefte geworden is, dan blyft het zo min binnen de paaien, als alle overige driften , die behoeften geworden zyn. Gy begrypt wel, Keetje, dat ik niet zot,, noch liegt genoeg ben, om den Bybei Biet voor een zeer fchoon Bock te houden? Maarik geloof tot nog toe, dat dit fraaije Boek niet in de handen van zeer jonge menfehen voegt , om dat die veel te onvoorbereid zyn ter lectuur van dit Gefchrift; By deeze geleegenheid herinner ik my de, volgende Anecdote. Zekere oude JufB \ fxouw,  34 HISTORIE VAM DEN HEER frouw, met eene goede eenvoudige intentie, hs alle avond na den eeten in den Bybel, voor eene Meid, die altoos met haar omging, en ook methaar at en dronk.' Op een winter avond zat Lys by haar te luisteren; de ouwe ziel las in het Hooglied ; (want zo verre was zy gevorderd.) Lys viel in flaap, De oude Vrouw las voort; en bet uur omzynde, deed zy het boek toe. Zy wekte Lys met een: Meid, Jïaa/ijë, als ik in het Woord lees? Lys vreef haar dogen, en vroeg al geeuwende, Heden, Jufrouw, dat was eene mooi je Histo- ïie. Kreegen zy malkander nog? Hoor, Kind, als Jan groot genoeg is, om wys genoeg te zyn, zal ik hem eens op myne wyze opvoeden. Ik zal • voor hem leezen, en uit de invallen, die hv my dtór over mededeelt, zal ik begrypen, hoe verre ik gaan mag. Dit in 't voorby gaan: evenwel, tegen dien tyd noodig Ik je op een kyhje. Hoe veele Meisjes zyn zeer beleezen, en hebben echter weinig oordeel ! Zy zyn 20 leerzaam als onvernuftig. Zy zyn wandelende naamlysten van Boeken, en niet in ftaat om een taamelyk wel opgeftehi Invitatie-kaartje te fchryven. Waar uit mag dit toch ontdaan? Hier uit, dunkt my, dat zy niet wel kiezen in het geen zy willen leezen, en het geen zy leezen door elkander leezen, zon' der- eenige order te houden. Hier door ontdaat die malle grotcsque , ook wel ergerlyke famehfcö.ppeling yan ideën , die haar zelf verwonderen;  WILLEM LEEVEND. 2$ al had zo een Meisje zo veel verftand als gy -**-« ja zelf als ik, wat meer is , Nigt West, wat zou haar dit verwarde leezen baaten '? Een goede Brief te fchryven is geene zwakke proef van fatfoenlyke opvoeding. Ik hou in deezen niet van Theoriën. Als een Meisje met order goede boeken leest, met fatfoenlyke menfchen verkeert, en een oprecht hart heeft, zal zy, is zy niet Olydom , een goeden Brief in haaren kring fchryven ; en zo men eenige fchryffouten toegeeft, zal zy altoos beter fchryven dan haar Broer, die een jaar ouder, en juist nog al geeq. Sir Uilskuiken is. Leesagtige Meisjes leezen te véél, te véél op eenmaal; zy doen juist het geen vraaten doen, zy flokkcn ryp en groen door, en in zo eene hoeveelheid , dat de verftandige verteeringskragt daar door bedorven , overfpanncn , verlamd wordt. Men moest deeze allerlieffte Kindertjes gewennen , om onder- het teedrinken, of wanneer het huisgezin-gezellig te famen komt, rekcnfchap te geevea van het geleezene. Men moest daar over gemeenzaam , zonder pedanterie , praaten, het niet wel bevatte bevatlykcr maaken, het wel begrecpene aandringen. Apropos (zeggen de geleerden,) kent gy Mevrouw Helder? Niet? Dat fpyt my: anders zoude ik maar behoeven te zeggen, ,, alle „ Moeders moesten Mevrouwen Helder zyn, dan 4, zouden welligt alle Dogters Chrisje-s Helder B 5 „ wojn  %5 HISTORIE VAN DEN HEER ,, worden." Mevrouw Helder leerde, met haare Dogter, zo wel teekenen als muziek; laat ik liever zeggen, zy teekende, zy fpeclde met Chrisje; zy las,zy fchreef met Chrisje. Is 't wonder, dat Chrisje geworden is, het geen zy is ? Ik voor my geloof, dat llegte boeken, met geest en bevalligheid gefchreeven , nog oneindig nadeeliger zyn voor het hart van een Meisje, dan het verliefd gebabbel van een half douzyn Petitsmaitres; want deeze boeken vergiftigen het hart, en deeze Snappers maaken haar alleen wat duizelagtig, Ik heb nog al niet uitgepraat. Heb dan zo lang geduld, als ik van vaak myn pen kan houden. Schryvers, die onze Sexe nuttig zyn willen , moeten aangenaam fchryven. Schreef ik poëtisch proza, ik zoude zeggen : „ Hy, die ons naar den „ Tempel der Wysheid wil geleiden, moet den „ weg daar naar toe met roozen beftrooijen.. ,, Het hobbelagtige, het doornige kwetst de te-. „ dere voeten der Bevalligheden; Hercules . . . „ enz." Maar ik fchryf een Brief, en daarom,— Tourne la medaille. Onze afkeer van het drooge Leerftellige ontftaat ■mooglyk uit onze zwakheid, of uit onze beuzelagtigheid , of uit ons natuurlyk goed verftand, of uit onzen fynen fmaak. Hoe dit zy, hy, die onze oplettendheid wil gaande houden, moet tot onze verbeelding, moet tot ons hart fpreeken; onze nieuwsgierigheid prikkelen, en onzen trek tot  WILLEM LEEVEND. tot {tredende aandoeningen vervullen. Hier in fchuilt ook de oorzaak, waarom wy zo weinig in onzen fchik zyn met de Acadcmifcbe disfertatien , als met onze halfgeleerde Pedantjes, als zy in dc vacantie ons over de vloer komen; ten zy men de gaaf bczitte , om een weezenlyk onderwerp voor ons bevalligjes te tooijen. Het is des billyk, dat de Schryver, die voorgeeft voor ons te fchryven, zich in zo verre naar onzen fmaakfchikke, en zyne denkbeelden niet zo ftyf en houtig als Twenter Jonkers voor den dag brcnge. Zo lang kundige Mannen alleen voor de Schooien fchryven, zullen wy zo onkundig blyven, als voor veele eeuwen. Mooglyk hebben wy, Vrouwen , ongelyk; maar dat is nu zo , en men moet ons neemen, zo als wy zyn. Wy hebben nog al meer nooten op onzen zang. Ik eisch , uit naam der Sexe , dat de Schryvers, die wel zo. goed willen zyn , van ons onder hunne befcherming te neemen , zich bevlytigen , om by het aangenaame het duidelyke , het klaare te voegen. Die duidelykheid moet niet zo zeer ontftaan uit de onderwerpen , die zy voordragen , maar uit hunne eigen gedagten; zy is eene vrucht van 't geregeld denken des geenen, die onderwyst ; zy ont(Iaat uit de gemaklykheid, waar mede hy zyne eigen voordellen omvai. Hoogdraavcnd fchryven is luidkeels fchreeuwen : (het woordzclfvind & yry gek..) Geene naargeestige allegorien van den  95 HISTORIE VAN DEN HEER den donkeren Young, geen geaffecteerd Poëtisch proza; (daar ik, nog een Meisje zynde, zo byzonder mede in myn 1'chik was !)klaar, duidclyk. Waare, groote verftanden , zyn zo eenvoudig in hunnen Ichoonen, vryën , vloeijenden , fchilderenden fiyl, als in hunne kleeding. Zindelykheid zonder pracht. Effenc fraalje kouleuren, en noch Juweelen, noch verl'chiet van linten. Alles (laat haar wél; nooit trekt zy door eene in 't oog vallende ongeiykheid in gewaad of kapzel den aandagt. Vergehaalde uitdrukkingen, geduurige zinfpcelingen op gebruiken en weiten enz. van oude volken, dubbelzinnige raadzelagtige woorden, eene gefnipperde afgebrokene met voordagt aangenoomen kortheid; dit alles verderft den goeden fmaak. Men heeft hier en daar nog zo een kwast, die, by voorbeeld, een Historiefchryver Hoofd wil na doen ; en zich daar dóór nog belachlyker maakt, dan hy door zich zelf zyn zoude, Lieden, die zich toeleggen, om voor de Vrouwen te fchryven, moeten ook eene zeer leevendige verbeeldingskragt hebben. Hier door worden zy in flaat gefield, om hunne lesfen en denkbeelden te variëeren , altoos nieuw te doen fchynen. En laat hen dan vry met Mercier vertellen , met Fontenelle praaten, met Wieland fchryven, met Addisfon Spectators geeven , met onzen grootcn Man prediken ; zy zullen hun oogmerk bereiken , en Leermeesters der Sexe blyveu tot aan den jongden  WILLEM LEEVEND. 29 fre ï clags Ztdfce fehryvers zyn de waare , de eigenlyke zedenvormers der Vrouwen. Onze Doctor ( dit valt my daar in , ) zeide onlangs , „ dat „ hy veel liever by zes zieke Vrouwen gebaald ,„ wierd, dan by twaalf zieke Mans, om dat de „ Vrouwen veel lydelyker, en geduldiger zyn." Zou men dit niet wel op het Huk, waar over wy praaten, kunnen toepasten? Dat naare eenzelvige , die proeven over bet langwylige — er is geen uitftaan mede. Ik eisch nog al meer. Hy , die naar de eer dingt , om de geliefde Scbryver der Sexe te worden j moet by veel waereldkennis, ook een fynen gezonden Snaak voegen. Laat hem dan zelf over de Dichtkunde van Aristoteles fpreeken, en wy zullen luisteren als vinken. Hy , die alleen waereïdkennis heeft, heeft niet genoeg, om tot die waardigheid verheeven te worden. Wat fpyt het my , dat men, by voorbeeld, Wieland, die groote, die oörfpronkelyke genie, geenzins, zo als hy daar ligt, in handen kan geeven Van jonge geestige Meisjes. Mooglyk komt hy over 't geheel naast aan dien , die in allen opzichte voor de Vrouwen kan fchryven. Myn vuur gaat uit; myn kaers brandt byna in de pyp; het i< diep in den nagt: wil ik niet maar naar bed gaan? Ja, dat zal best weezen; en ook gy hebt hier letters genoeg, om u te doen zien, dat ik u byzonder wel mag lyden. Groet de aller-  30 HISTORIE VAN DEN HEER Icrbeste menfchen, waarby gy u bevind e„ ^ gerust dat ik „iet alleen aan u fcbryf als aaneené baarde N.gt, maar ook als aan eene Vriendin. A> RYZIG; PS. Er is hier, 20 veel ik weet, niets nieuw! ■ «an dat het woordje Beeldig plaats maakt voorO«/; en dat men zich thans en Figaro coëffcert. Gaarnzondikuzo*» bonnet, maar dan diende ik het evei zo aan te legen, als de fterke Augustus, Koning vari Poolen, toen hy die groote Bokaal aah het Genoodfchap van de Ridders van Sint Joris in den Haag zond : want ü die met een Postwageh te zenden, is oninooglyk; en wié zal ik met een Bonnet Figaro, naar de af. gelegenProvintie, alwaar gy u bevind, £fc ten heen wandelen ? VIER»  WILLEM LEEVÊttD. $t VIERDE BRIEF. De Heer h end rik de bruin aan den Hecï1 jan west. waarde vriend! 33Cct wordt eens tyd, otn my nader aan u te verklaaren. Gy zyt de Vriend , zo wel als de Voogd uwer Zuster: haar geluk gaat u zo zeef ter harte als uw eigen. Wat dunkt u, Jan, zou zy met my niet vry wat kans hebben, om gelukkig te zyn ? Gy weet, Jongen lief, dat ik niets minder ben dan volmaakt.... Ei zie, daar fchuilt iets dubbelzinnigs in die woorden; maar waar het hem zit t weet ik niet, en ik heb geen groot geduld , om te lettervitten ; ik zeg u dan maar kort en goed, dat ik fmoorlyk, doodlyk, afgrysfelyk verliefd ben op Keetje. Ik geloof half, dat zy er al agter is; want het Meisje is by Heintjen af. Hoe dit zy, zal myn zaak zyn te onderzoeken; want ik kan niet denken, dat gy uw Vriend niet tot uw Broeder zult willen hebben, indien Keetje niets weezcnlyks tegen die party heeft in te brengen. Ernst is het my; degelyk waar. Zedert zy uit de Stad is , zit ik te kyken als een verweerde gek. Had  3* HISTORIE VAN DEN HEER *W die wond Van zelf al geneezen zyn ; maar get, Wen Hooit is zy uil myn gedagten. Eeuwig en erfelyk' ;.mk ik gelykenisfen tusfchen haar en Belles die * en zy komt er altoos met glans door.'Dat kan zo niet langer; zeg my dan eens eenvoud wat gy gelooft van het geen ik u Voorftel* Ik «me duivel, heb het hier kwaad genoeg. ' Gy kent myne ouwe lui? Beste braave menfchen, maar zo min volmaakt als Hendrik; en ongeluk' k.g verfthillen onze fentimenten wat héél véélOpgeeven is zo myn zaak niet, als het my regt «rast is, en ± reden voor myn zaak heb: dat ik die heb, daar heeft myn hart en hoofd beide voor gezorgd. Zywillen dan vooreerst: „dat ik in myn' „ kerk trouw; en zy noemen een goed Huwlyk „ een ryk Huwlyk.» Ik kan my om de drommel' met fctakken naar deeze termes des arts. Nu weet gy genoeg, om te begrypen, dat ik het zeer onbevallig heb. Het eerfte artikel zouden zy kunnen opgeeven; maar omtrent het laatfte is geen verzettenOndertusfchen begryp ik, dat Keetje West, met zo veel verftand, en zo grootlyks doorubeflierd, gelds genoeg heeft voor een man, die in goede affaire zit, en nergens minder toe overhelt, dan tot dwaaze en ruïneufe verkwistingen, 't Magniet helpen. Men heeft zich in 't hoofd gezet, „ dat ik óók myn koets moet houden, als ik ge„ trouwd ben; want onze gekeele familie houdt, >, iiB-  i km i v : r 9 • n WILLEM LEEVEND. 35 a', immers zedert dat wy onder , de degendragers „ behporen , (eri dat is een jaar of tien geleeden,) „ koetzen ; en ik zou zeer gemaklyk zulk een ,, party doen kunnen." . Jan lief, gy kent myne denkwyze; gy begrypt ligt., hoe .ongerymd het my moét. voorkomen, dat ik om die reden trouwen zal!, Al het bizarre nog eens Aiix gela.aten, zo ken ik ons goedje te .wél,, om er my verder mede te willen inlaaten. Trotsheid is het (zoude onze,Vriendin het noemen,) karacterifeerende van de heele.bende; en daar voor ben ik niet by,zonder bere.ekend. Zy, .die waarlyk contrabande zyn onder de Sexe, ja abuféêren van de vryheid, om lelyk te. mogen zyn, zien niet alleen eene fatfoenlyke Vrouw, maar zelf een braaven Jongen, uit ter hoogte, en met een viezen neus, ter zyde aan. Eu, by, zulke meerkatten zoude, ik myn hof maakén, op dat ik een koets zoude hebben, als ik getrouwd ben ? Is het doller te hegrypen ? Voeg hier by, dat onze Meisjes , als zy honderdduizend guldens ten Huwlyk brengen , dan er altoos voor tweemaal zo veel ftatie by geeven; iets, daar ik myne reekening niet by vind. Praat er niet tegen : het ,geen ik je zeg , i is er geen rust noeh geluk voor ÜwéH H. DE BRUIN* £.S. Gy weet, dat ik zes- en- twintig jaar ben , en in myn eigen zaaken zit? C i VYF-  3S HISTORIE VAN DEN HEER VYFDE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Me- julfrOUW JACOEA velde NAAR. lieve velden AAR! Om myner oprechtheid zelve, indien ik by u ecnige vcrgeeving zoude behoeven, moet gy my vergeeven, dat ik zo verheugd ben over het geen ik U ga mededeelen. Als dat afgedaan is, zaf ik uwen waardigen , lecrzaamen , voor my zo noodigen Brief poogcn te beantwoorden. Weet dan , lieve, dat ik met mynen Vader een ge'fprék gehad heb, van den volgenden inhoud. [ Juffrouw Helder deelt vervolgens dat gefprek wede, het geen de Leezer in den Brief van den Heer Helder aan Juffrouw Belcour zal zien; dan herkaalt zy nog eens deeze woorden. ] „ Indien hy vt „ verdient , zal hy in my geen afkeurder vin„ den : zo hy deugdzaam is, dan kunt, dan zult „ gy met hem gelukkig zyn."' Ja, myne waardfte, dit heeft myn Vader my gezegd. „ Mooglyk houdt de Man zich zo wel ., verzeekerd van Leevcnds (legt karakter , zult 55 gy zeggen, dat hy even min waagt met dit te ,,- belooven, als gy met te zeggen, dat, zo hy uwer „ onwaardigis, hy u nooit zal-bezitten." Neen, Coos-  WILLEM LEEVEND. Coosje! Ik ken myn lieven Vader; zyn gelaat teekeut altoos zo fterk; ik zag hem zo oplettend aan. Hy meende zeer zeker , 't geen hy zeide. Meer heb ik niet verlangd. Gy weet het. Vooru, myne Vriendin, heb ik ook zelf myne zwakheden nooit verborgen. Nu laat ik alles aan den tyd bevolen: ik heb, geene de minfte hoe flaauwe begeerte , om van Haat te veranderen. Als myn lieve Willem maar in de gunst myns Vaders herfteld wordt, is. alles voor eerst wel. Ik onderzoek niet eens, of onze Mevrouw Everards , of gy gelyk hadden, als gy zeide: ,, dat hy my zoude bemind hebben % indien hy gedurfthad." Dit alles laat Ik aan zyne plaats.. Het intresfeert my niet, ten zy ik overtuigd ben , dat hy my door deeze onderfchekling.. eereaandoet;en,dit kan hy niet doen, indien hy,, 'k zwyg van een (legt — een twyfelagtig karakter: heeft. Dit, is waar, ik bemin hem, als den eenigen Jongeling, dien ik zoude kiezen., indien ik kiezer* moest;, en hy my overtuigde, dat hy my bemin-, de als de eenige, met wie hy gelukkig zoude zyn.. Het fchynt nog een geheim te weezen, waar hy, zich bevindt. Dit zy zo. Ik voor my houde my zo verzeekerd van zyue braafheid, dat rayne ongerustheid zelf daar door zeer vermindert. AHs peinsagtige overdenkingen zyn door het gezegde van,myn lieven Vader geheei weggenoomen. Myn gehe.el.hart heft zig op, breidt zich uit in genoeg gen: MIqs ia licht, alles, is rust! C 3 Myne  33 HISTORIE VAN DEN HEER Myne uitmuntende Mama is een weinig onpa3r felyk geweest. Het kwam haar onverwagt aan: ik kan echter niet zeggen , dat er jets voorviel, dat daar aanleidelyk toe was. Evenwel ! maar neen, ik kan niets vinden. Eerst dagt ik, dat Pauwtje iets deerde, en dat men dit voor my verborg : doch myn Vader heeft my eenen Brief getoond, die ons doet zien, dat hy zeerwel en zeer vergenoegd is. Is het niet een weinig vreemd, dat myne Mama iets zo zeer zoude treffen, dat zy daar door ziek wierd? Gy kent de gezondheid haarer ziel; gy weet, hoe zy door een zeer maatig, zeergere^ geld, zeer gerust leven, byna boven het bereik js van die duizend lastige ongenoemde ongefteldheden, die de vrugten zyn van eene hedendaagfche levenswys ? Ach, Coosje! wat zou de waereld , wat zou myn leven zyn, indien ik haar verloor? Machinaal leidde ik daar de pen neer, en wrong ik myne handen! Gy ziet, dat ik nog niet uit den grond herfteld ben ; o myn hart! wat beeft het op het denkbeeld maar laat ik uwen Brief beantwoorden. Kon myne achting voor het verftand en deugd uwer Moeder toeneemen, het gefprek, my in uwen Brief afgefchrceven, zoude hier toe ten vollen ingericht zyn. Byzonder fmaakt my dat zeggen : „ uwe deugden zelf zyn dan maar gevoelig, heden j hoe veel deel zal uw zenuwgeftel daar  WILLEM LEEVEND. 39 „ in hebben!" Dit treft my ontzachlyk. ha, myne Vriendin, eene deugd, die eigenlyk by ons temperament is, en niet rust op vaste, onvcranderlyke , zedelyke, en derhalven Godsdienstige gronden, is zeer broos, kan geen fterkcn weèrftand bieden, maar ontglipt ons dra, als de verzoeking heevig aanbindt. Hierom, dunkt my, is het ook waar, dat de liefde, of 't geen men zo noemt, (want het woord liefde en fatfoen wordt beide even zeer misbruikt in de famenleeving,) meest altoos in eene hedendaagfche , ordinaire Vrouw eene ondeugd is, en dat zy by een waarlyk deugdzaam weldenkend Meisje de oorzaak wordt van die fchoone verlocheningen, die het hart , terwyl het al de fmarte daar van gevoelt, echter volvaardig uitvoert. Wat vermag de liefde niet by haar, die alleen uit temperament deugdzaam is; en niets weet van die heilige wet: „heb „ eerbied voor u zelf, om dat gy een mensch „ zyt!" „ Mooglyk, zegt gy, van onze vnendfehap „ fpreekende, is zy ook wel een weinig eigenzin„ nig." Eene vraag ! Is het eigenzinnigheid in my, dat ik, van twee"* of meer gezonde fmaakelyke vrugten, my by die houde, die my het aangenaamlle is? Ik gun een ander druiven," ik voor my verkies perziken; waar is het eigenzinnige? Is eigenzinnigheid niet iets , 't welk ik doe of laat, kies of verwerp , om dat het my op dat C 4 tein-  4? HISTORIE VAN DEN HEER tempo zo in 't hoofd komt? Is hét iets anders aan myn my onbetwistbaare imaak, die my my' he Perzik doet verkiezen boven alle andere vrugten ? ■ Over dit ftuk zoude ik gaarn Mevrouw RyJ zig eens in haar'trant hooren. ' Mama zegt, dat zy eene uitzondering 0p den grooten regel i, want dat zy zo veel vrolyk verftand,als waar ver-' nuft "bezit. • ' ' ' Uw medeiyden met den waarden Renting kan uniet ten onëere ftrekken. Evenwel, ik geloof dat de liefde, die hy voor my heeft, indien het eens gedecideerd is, dat Leevend myn >s Vaders achting waardig bleef, hoe zeer de waarfchynlykheid oók tegen hemzy, hem zeer wel i„ ftaatzal Rellen, om van my afftand te doen. Hy zal als dan' dien afftand voor eenen onvermydelyken pligj houden, en hy is'een deugdzaam, een Godsdienffig Man. > \ ïs waar, hy zal met my als dan niet gélukkig zyn; maar, ken ik hem wel, dan zal de Bewustheid, dat hy my zo heeft willen maaken alles opweegen. Hy zal gelukkig zyn' i„ zyne ei'. gen meerderheid, in mynè vriendfchap, in myne «chting, in de dankbaarheid, in het vertrouwen Van eenen Jongeling , die my dan dierbaar zyn nfcig. * ■■' .. . - ' °VCr het vecl ^ten — gy noemt het fpr,nk_ «aamzyn , kunnen wy het nog ^ ^ Neen, lieve, gy kent den kring niet, waar in wy, Dames van fatfoen, ( dat is, van veel geld,) om-  WILLEM LEEVÏNI). omdraaijen! Onze Saletvriendinnen zyn Dames, naar wier byzondere goedkeuring ik niet kan verlangen. ZY beminnen noch eenige nuttige bezigheden, noch het leezen van een goed boek; zy zyn of buitenfpoorig woelig, of zeer traag envadzig: zy veryeelen zich zelf, en om die reden zoeken zy j gezelfchap. Nog eens dan , gezcegend zy de gedagtenis van dien grooten Man, die het; ombren heeft uitgevonden. Wat verlangen wy naar gunftige berichten nopens den ftaat der gezondheid van uwe geliefde Moeder! Indien het u mooglyk is, fchryf eens omftandig, hoe alles by u is; en of uw Vriend nog niet geretourneerd is. Mevrouw Everards is volmaakt herfteld. Ik ben altoos de Uwe, C. HELDE R. P.S. Hier nevens eene Copy van het verzogte gefchrift. C 5 GE-  4* HISTORIE VAN DEN HEER GE DAG TEN over d e L I E F D E en over het H U W L Y K. Van Mevrouw s. helder. Het komt my voor, en dat wel na veel over* denkens, dat de liefde, indien zy door de voorzichtigheid beftierd wordt , een goed is ; maar een kwaad wordt onder de verdervende hand der dwaasheid. Zy wordt , in een reeds bedorven hart, een kiem van allerleie wanbedryven. Het is een vuur, dat ons verheugt en verwarmt; of het wordt een fakkel, die eene geheele ftad tot een puinhoop wegbrandt. De liefde verheft een edel karakter tot de hoogfte peil van menfchclyke volkomenheid. Wat hebbe men dan niet te hoopen', niet te vreezen van eene drift, die de ziel zo geweldig beroert, dat zy die wel eens, tegen haaren verzwakten wil aan , uit haar rustpunt fchokt ! De liefde is zo duidelyk niet te befchryven, dan wel te ondervinden. Haare oorfprong ■ is  WILLEM LEEVEND. 43 is meermaal onbekender , dan haare uitwerkzels verbaazend en fterk in 't oog vallende zyn, Zy geeft ons eenige gelukkige oogenblikken , maar veroorzaakt duizend verdrietlykheden. Verbrak zy ook nimmer de banden der natuur, der vriendfchap! Offerde men niet alles op aan het Bemin* de, dat voor ons de geheele Schepping kan doen, verdwyncn! Ik ben de Vriendin myner Sex; ik neem belang in alle Meisjes: myne Chrisje kan mooglyk dit blad eens aan haare byzondere goede bekenden voorleezen. Voor u , Meisjes, fchryf ik het... Er is een tydkring , waar in de aangenaamheden en fmarten der liefde u even onbekend zyn. Hoe rasch vervliegen deeze gelukkige dagen , en zy keeren niet weder! Dan zyn alle onzevermaaken, onze bezigheden , onze uitzichten, onze wen* fchen , onze verlangens kinderlyk, onnozel, zuiver , onberouwelyk; gy weet het by ondervinding; dan zyt gy zo gelukkig, dat gy zelf niet vermoeden kunt, of er nog iets anders te genieten zyn zoude. Gy zyt gelukkig in uwe fpelletjes , in uwe fpeelmakkertjes , in de liefde uwer Ouders , en in de goedkeuring uwer onderwyzers. Dan klopt uw klein hartje zo gerust; dan zien uwe heldere or» gen zo gerust , zo vrolyk om u heen. Uwe kindsheid verdwynt; de opluikende jeugd brengt u, uit het dille ryke der weltevredenheid, in de ge-  -f4 HISTORIE VAN DEN HEER gewesten der oproerige heevige driften. Weldra bewolken uwe denkbeelden ; zy zyn niet meer zo geregeld. Dikwyls is uw geest onthutst: uw hart zucht waarom zucht uW hart t Dit is nog een raadzel; dat zuchten is u evenwel aangenaam. Het geval brengt u by een voorwerp. Gy ziet het met geheel andere oogen ; gy hecht er u aan; zyn afzyn is u verdrietig; zyn byzyn behaagt u. Dit alles is nieuw voor u; en de oorzaak ? die is u nog onbekend. Bdlreeden door verlangen, door wees, door hoop; vermoeid door eene fteeds toeneemende rusteloosheid, verliest gy u zelf in uwe gedagten. Alle de overige vermogens van uwen. geest (taan ftil; en , ongelukkig! uwe rust is niet meer in uwe magt. De getrouwe, Leidsman , zo gy die immer hebt, de oprechtfle Vriendin , vinden doorgaans hunne zorgvuldigheid, hunne lesfen beloond met uwe koelheid. Wee-st dan zelf op uwe hoede. De eerlykfte Man kan zich vergeeten; en de ondankbaare is niet akoos de gehaate, de verachte Minnaar. Wy, Vrouwen, hebben in onze natuur eenen fchat van tederheid en gevoeligheden, die maar te veel door de dagelyklche wys van opvoeden vermeerderd wordt. De meeste Mannen zyn vleijers. Wat wordt men gemaklyk overtuigd van iets, 't welk wy zo gaarn willen gelooven! Indien gy dan in de waereld treedt, met geen andere gids, dan een aandoenlyk hart, en eene fter- ke  WILLEM LËKVEND. 45 ke verbeelding, loopt gy dan geen gevaar, om het offer te worden van vleijers, bedrog, drift eri ongefladigheid? De overgang van goedkeuring tot liefde is dikwyls hairfyn onmerkbaar. De be- gunfligde Minnaar verliest zyn eigen belang nooit uit het oog; hy ziet wel rasch, hóe veel hy op uw hart gewonnen heeft. Zo dra hy maar weet, dat hy behaagt, weet hy genoeg; hy ziet nu maar naar eene geleegenheid , om die kennis tot zyn vermaak aanteleggen. Er is eene (telling; even Valsch en even gevaarlyk, als dié : de hervormde Lichtmis wordt de beste Man. Zy is uitgevonden door verraschtè deugd, of door de töoméloostë wellust; deeze: men kan niet beminnen, zonder zwak te zyn. Zy is' eene der Grondregels, die u in de onzedelykemorale der Operaas geleerd, op de aller-verleidendfte wys geleerd wordt. Vertrouw hem niet, die u de liefde befchryft als eene drift, waar aan men, zal men gelukkig zyn, alles alles moet opofferen. En nu , lieve Meisjes , ben ik ter plaats, daaT ik u eenige onaangenaame waarheden zal dienen te zeggen; het fpyt my, maar is het myn fchuld ? En zo niet. . . . * Wie zyn nu meestal uwe lievelingen; wie beroemen zich onder elkander, dat zy u niet on- verbidlyk vinden ? Het zyn die verachtelyke knaapen » die zelf by het beter gedeelte hunner Sex  4&" historié Vak dèn héér Sex als lichtmisten gefchuwd, of als zotten uitgelachen worden. Niets beduidende Jongens, die al hunne verdienden by een fnyder en pruikmaaker opdoen; die alleen elkander copieeren; veel te gek, om zelf in dwaasheden origineel te kunnen zyn. Wat praaten zy ? eenige fterk in de Mode zynde woorden, galante lafheden, onverdaan baare babbeltaal, Zy zwctzen (mooglyk om zich by u aanzien te geeven!) 0p gunden, die zy nooit ontfingen , en verhaalen u dat met nog zo veel armzalig vernuft, als zy by elkander kunnen haaien ! En voor zulke niets beduidende gekskappen , verfmaadt gy een eerlyk verdandig Man , die u hartlyk lief heeft? Dit zyn de Mannetjes Van de Mode, Meisjes ! Meisjes ! Laat ik u nog iets in vertrouwen Zecgen, AIS uwe zinnen derk fpreeken, dan zwygt niet flegts uwe rede, maar uw hart voelt eigenlyk niets; het ondervindt niets ; en kan eene Vrouw dan by mooglykheid gelukkig zyn? Liefde is des zonder vriendfchaponbedendig; eene gevaarlyke badinage, die van haar doeleinde afdwaalt. Dat doeleinde is het Huwlyk. Wy zyn allen tot dien daat als menfchen geroepen. Overal, waar goede zeeden heertenen, en waar men uitzichten heeft om te bedaan, trouwt men. Het is een aangenaam juk, waar tegen men niet ongedraft aanwerkt. Wat moet men dan denken van die eigenzinnige Menfchen, die het Huwlyk ha* ten,  WILLEM LEEVEND. 47 ten, en zich niet ontzien, om het tot een voorwerp van onbetaamelyke fpotterny te maaken ? Oude Lichtmisfen fpreeken altoos met kleinachting van de Vrouwen. De reden is wel te vinden: zie maar, in welk gezelfchap zy hunne jeugd verlleeten hebben; en daar is geen ftof om zich te verwonderen. Men {preekt onder losbandige Jongelingen van het Huwlyk, als van een Haat,waar in ontrouw en wanfmaak moeten heerfchen. Kleine armhartige vernuften, en zeer bedorven groote geesten , ftellen het Huwlyk even belachlyk voor, als den Godsdienst: wat bewyst het, dan hunne eigen verachtlykheid? De liefde voor een voorwerp, waar voor ons hart niet fpreekt, is gelyk aan eene koortshitte ; de liefde voor eea braaf, ons beminnend Man, is gelyk aan die gezonde levenswarmte, die van onze goede gefteldheid getuigt. Men vindt by u, Meisjes, minder verfmaadfters van het Huwlyk. Bloozend en met neêrgeflagen oogen , hoort gy van die verbintenis fpreeken. Alle Meisjes zyn maar niet gefchikt, om zeer lang gelukkige en beminde Vrouwen te blyven. Om een gelukkig Huwlyk te vormen , moet men twee zaaken in acht neemen; men moet letten op den Man,1 dien men neemt, en overweegen, hoe men zich best zal gedragen in het Huwlyk met dien Man. Twee Menfchen, die niets met elkander gelyk hebben, dan ftaat en rykdommen, hoe zeer zy ook  4§ HISTORIÉ VAN DEN HEER ook voor elkander fchynén ingenoomen , kunnen' geen duurzaam geluk verwagten ; ook niet, ai blyven zy al hun leven in dien overvloed. Dit zyn! voordeden, die men niet.geheel moet verwerpen, ook niet geheel ten doeleinde ftélïen. Het karacter, de inborst, de zeedén moeten overwoogén worden. Een wel opgevoed Meisje, die een fonds van gezond oordeel heeft, is weldra afkeerig van eenen Man, die alleen zich wel weet te kleden, een fyn vel, fraai je tanden, en veel petits airs heeft; die een Babbelaar is, en maar nergens figuur maakt, dan in eene Loge of op eene Dansparty; mdt één woord, een Man Plus Fille que fa Sxur. Zo eene Vrouw kwynt weg in de armen van een zot; of beklaagt zich te regt, dat hy, dien zy onderdanig zyn moet, noch moed, noch verftand heeft , om zyn recht te haridhaavsw; anderen zyn zeer ryk, en echter zeer ongelukkig. Indien gy nu, lieve. Meisjes, zelf hebt' willen kiczen, en uw gebrek van ondervinding niet hebt laaten vergoeden door hét verftand van anderen , die ü kennen, en belang in u neemen, dan ziet gy u verpligt, om uw lot in 't verborgen te beweenen. Gy zelf hebt u over niemand, dan over' ü zelf te beklagen.'  willem l e e v e n d. 49 De groote Wet, die alle getrouwde jonge Lieden behoorden waar te neemen, is deeze. Na dat het verbond gefloten is , moet men niet meer naar gebreken , van wat aart ook, angstvallig zoeken. Die tyd is voorby. Toegeeflykheid moet nu de plaats van onderzoek vervullen. Vindt gy fouten, die gy niet verwagtte; gy zult ook deugden vinden , die gy niet vermoedde. Alles is en blyft onvolmaakt : dit karakterifeert alle perfoonen en zaaken. Zo gy niet te zeer verblind zyt door liefde , zult gy in dit opzicht minder te leur gefield worden. Weest des voorzichtig. Laat u niet misleiden, Onze jonge verliefden, ook ter goeder trouw verliefden , zyn gelyk aan Pigmalion. Elk vormt zyn eigen Beeld, daar hy, waarlyk verrukt, voor nedervalt, Laat zyne verbeelding maar weder op het juiste punt gedaald zyn , dan ziet hy zeer veel onvolkomens; hy klaagt over gebrek aan bevalligheden. Gy, Meisjes, blyft echter dezelfden; en, men hebbe u wel eens niets te verwyten dan onvolkomenheden , die in uwe natuur als Mensen gegrond zyn. Nog een woord in vertrouwen. Vergt niet, dat de liefde van uwen Man al het vuur, al de levendigheid der eerfle dagen behouden moet; verwyt hem nooit, dat hy u niet meer bemint: zwygt, zo gy geraden wilt zyn. Gy blyft de beminde Vrouw , maar de dronkenfehap der verrukking is uit: zo hebben Rede en Natuur be- vn. deel. D flo*  50 HISTORIE VAN DEN HEER ■floten, dat het zyn zoude. Vergt des het onmogelyke niet. Die kalmte, waar over gy u ontrust, wordt de bron eener Huisfelyke gelukzaligheid, eener tedere vriendfchap, waar van de ondervinding u alleen een denkbeeld geeven kan. Zy is beftendig: de tyd, die de liefde verzwakt , en moet verzwakken, verfterkt de vriendfchap. De bezitting verflauwt de verlangens der liefde; maar hoe meer men ontfangt van een Vriend ( eene Vriendin,) hoe naauwer ons hart met het zyne (met het haare) verëenigd wordt; drift heeft niet het minfte uitftaan met de vriendfchap: gy zult my nu verdaan , denk ik. De behoeftens der vriendfchap blyven altoos; zy zyn in het welgeplaatst welgevormd hart gegrond. Tyd noch omftandigheden kunnen die doen ophouden. Onze Sexe heeft natuurlyk meer fyn verftand , meer doorzicht, ja meer neiging tot overdenken, dan men voorgeeft te gelooven; wy zyn, door de delicatesfe onzer gefteldheid zelf, meergefchikt, om zeer vaste indrukzels te ontfangen; met welneemen van myn Vriend Pope, die anders beweert: Mest women have no karacters at al. Matter ioo foft a lasting mark to bear, And best difiinguisli'd by blak, brouw, or fair. De Vrouwen hebben eene wonderbaare begaaftb.eid om iets wél te bevatten. De welfpreekend- , beid  WILLEM LEEVEND. 51 heid fchynt ons deel te zyn. Onze ryke, huigzaame itemmen, onze eigen overtuiging vermogen véél. Ook over beuzelagtige , drooge onderwerpen , ipreiden wy nog iets aangenaams. Vergeet niet, dat gy deeze begaaftheid bezit; zy zal u dikwyls te pas komen wanneer gy huis'^k leeft met uwen Man. Hy heeft, indien hy waarlyk een Man en geen Beuzelaar is, zekere hardigheid, die hem eigen is, en die in alles, wat hy doet, doordraait. Hy vvii altoos als meesterfpreeken; is 't wonder, dat hy zelden overtuigt? Hy is doordrongen van zyne meerderheid. Hy wil gehoorzaamd zyn. Hier is het fcheidmerk derSexen. Als gy, Meisjes , wilt onderwyzen, verbeteren, dan bedient gy u van bevalligheden, die onweerftaanbaar zyn. Zo gy belachlykheden of fouten afkeurt, dan nog doet gy het zonder bitsheid ; gy ontziet hunne ligtgeraaktheid ; gy fchynt alléén te willen verbeteren, om beminlykerte maaken; gy laat de belooning evenwel maar in 'tverfchiet blikken; gy onderwyst, zonder den hoogmoed te kwetzen. Echtgenooten, die elkander achten en beminnen , zoeken fteeds elkander te behagen. Niets is gelyk aan bun geluk. Zy fmaaken de genietingen der zinnen, de genoegens der reden, en bereiken des het toppunt der Menfchelyke gelukzaligheden. Er behoort waarlyk veel toe, om deeze vriendfchap , na een genot van veele.jaaren, nog teder D 2 en  5* HISTORIE VAN DEN HEER en belangryk te houden. Maar wy, Vrouwen; krygen ook met de jaaren zekere gezetheid, zekere wezenlykheid, die ons jong zynde ontbreekt, en die ons in ftaat fielt, om ons te hechten aan iets , dat ons waardig is. In onze jeugd hebben wy maar te veel van dat volage, 't welk ons belet ons by iets te bepaalen ; de eerfte jeugd moet verdweenen zyn, voor wy ons in ftaat bevinden om het genoegen te fmaaken, dat er ligt in alleen te zyn , met dien die wy beminnen. Ik bebbe opgemerkt, dat de beste Menfchen het best voor het Huwlyk bereekend zyn. Men moet veel verftand en veel goedaartigheid hebben, om in het Huwlyk zeer gelukkig te kunnen zyn. De mededeeling van denkbeelden, en het onderlcheiden belang, veröorzaaken maar te dikwyls verdeeldheden. Kleine verftanden geeven zo gaarn hun wil voor eene wet; kibbelen over niets, en zyn oorzaak , dat de eensgezindheid de vlugt neemt. Hoe grooter nu het verfchil in aart, in opvoeding, in zeeden , in begrippen zyn, des te veelvuldiger zyn de geleegenheden tot verfchil en twist; en zulke fchokken zyn eene volmaakte overeenkomst zelden nuttig. Veele getrouwde Lieden fcheppen een laag vermaak in elkander te vernederen. De beminde is naauwlyks Vrouw, of zy, in plaats van zich behaaglyker te maaken, verwaarloost zelf de uiterlyke betaamlykheid. Zo hoorde ik eens eene jonge Vrouw zeggen: ik fpeel  WILLEM LEEVEND. 53 of zing niet meer na myn trouwen; en ik wist echter zeer zeker, dat zy daar door niets verzuimde. De Minnaar, Man geworden, handelt als meester; hy wil niet eens de moeite neemen , om zyne gebreken te bedekken. Moeilyk is het dan voor de liefde, zy, die altoos zekere keurigheid verkiest, om niet haastig de vlugt te neemen , en niet weder te keeren. Die onuitputtejyke bron van gevoeligheid, waar van ik reeds fprak, eischt, 6 Meisjes, uwegrootfte oplettenheid. Zy wordt de oorfpronk van uwe allerfynfte en hartlykfte genoegens, maar ook even zeker de oorfprong der allergrievendfte verdrieten. Wy worden allen, uit onzen aart, door de gevoeligheid bezield; door haar werken wy; door haar denken wy : zy wordt met ons gebooren ; zy leeft, zy fberft met ons; zy geeft pns alle onze deugden, alle onze gebreken. Wat ook de Losbandigheid, de Huwlyks-haaters, en de Coquetterie mogen zeggen , het gezond oordeel , en de kenner der Menfchelyke Natuur, weet zeer zeker, dat een welgefloten Huwlyk tusfehen twee jonge, verftandige, goedaartige Menfchen , een der minst feilende middelen behelst, om hier aanvangelyk gelukkig te leeven; en hoe veel invloeds djt geluk heeft en hebben moet op eenen toekomenden Haat van gelukzaligheid, zal ik hier ter plaatze niet aantoonen. Ik heb alleen eenige gedagten op het papier gezet, over de Liefde en over het Huwlyk. D 3 ZES-  54 HISTORIE VAN DEN HEER Z ESDE BRIEF. Dc Heer jan west aan den Heer hendrik de bruin. myn beste vriend! w Brief fmaakt my ongemeen: uwe manier van denken ken ik; het is my echter aangenaam, dat gy u houdt aan begrippen, die my altoos zo gezond, zo billyk voorkwamen , dat ik daar uit myne regels om gelukkig te worden afleidde; immers met opzicht tot de zaak, waar over wy fpreeken. Zo verre myn doorzicht ftrekt, zie ik niet anders , dan dat gy met myne Zuster gelukkig kunt zyn , indiên eene zeer fraaije, weldenkende, echter wat al te geestige Vrouw, wier hart goed, en wier verftand viy wel beoefend is, u zulks maaken kan. Ik weet echter nog niet volkomen , of zy, vier- en- twintig jaar oud zyndc, zulke huisfelyke denkbeelden van 't geluk vormt, als myne lieve Vrouw en ik. Maar onze Tante, die ik u niet behoef te befchryveu , wyl gy haar met achting kent, is volmaakt wel gefchikt, om Keetje, ook in dit opzicht, zeer te verbeteren. Ik heb deeze waardige Vrouw in onze confidentie genoomen, en dat wel, zonder u daar eerst vry- heii  WILLEM LEEVEND. 55 hcid toe verzogt te hebben. Zy houdt byzonder veel van myne Zuster; en die, fchynt het, is nooit beter te vreden , dan wanneer Mevrouw Ester met haar praat. Iets vrees ik maar. Ik weet niet, of Keetjes hart wel vry is. Vrouwen vinden Vrouwen altoos veel wisfer uit, dan wy, Mannen. Beide de Dames meenen, dat er iets i aan is. Maar wie is de Man ? Wat zoude het my jammeren, indien zy in dit (luk eens alleen met haar hart had geraadpleegd! Want, offchoon ik alles doen zoude, wat in myn vermogen is, om haar te bewaaren voor eene dwaaze daad, ik bea flegts haar Broeder ; en myue Voogdyfchap geëindigd zynde, Haan wy gelyk. Ik ben ongerust, en te meer, om dat zy er zo weinig tegen had, om met ons voor een geheel jaar naar Buiten te gaan. Ik vrees , of dat zy deezen liefden-handel wil bedekken , tot zy m.et goed gevolg dien kan opvatten: of dat zy eene keuze gedaan heeft, die haare rede niet goedkeurt; in 't laatfte geval doet zy, ik bekeu liet, groot, prysfelyk; maar, hoe veel kragt van geest behoort ei toe, om een groot en gewigtig bed uit getrouw en bellendig optevolgen! Onze rede kan (luimeren , en dan heeft ons vertederd hart de baan ruim; in weinige oogenblikken bouwt de liefde veel meer op, dan de rede in geheele jaarcn kan af breeken. Wy vleijen ons altoos, naar maate wy het oprechter meenen : maar ons woord geftat, i te doen, dit is nog alzo heel gemaklyk D 4 niet.  56 HISTORIE VAN DEN HEER niet. Men voelt de fmarten der natuur te leven* diger, naar gelang men zyne vermogens overfpan«en, tot breekens toe overfpannen heeft. Men kan veel ligter eens ééne groote daad doen, dan geduurig ftryden. Dit leert de ondervinding den Mannen; en zouden wy dan voor gevoelige Vrouwen niets dergelyks duchten ? Wat doet ook eene afweezigheid van eenige maanden , als het hart geroerd is ten voordeele des beminden ? Hoe zoude het my bedroeven, indien zulk een Meisje de prooi wierd vaneen asfurant gelukzoeker, die, door eene fchoone houding, en een earga onbefchaamde leugens, gefauwst met eenige verliefde wartaal, haar verleidde! Het zal zeer noodigzyn, dat ik de uitvorsfiug van dit geheim onze Dames' bevolen laat. Zy beminnen Keetje, en zyn gebeel Vrouwen. Mevrouw Ester, die even zo groot belang in Keetje neemt als ik zelf, zeide ons eens, (en hier uit kunt gy haare voorzichtigheid beöordeelen , ) „ dat zwaarigheid en afkeuring maar te veel der „ gevoeligheid begunftigde." Zy meent, dat er voor een Minnaar niets wenfchelyker zy, dan dat men zyn Meisje verbiedt aan hem te denken. — „Eene Vrouw, zeide zy, is edelmoedig; zy s, heeft goede gedagten van hem, dien men veri 9, ongelyki; dat wil zy hem vergelden; en, zo >, by niet zeer lomp of onhandig is, zal hy daar w ook zyn voordeel mede doen." Ik zal des nog al  WILLEM LEEVEND. 57 al met omzichtigheid dienen te handelen. Ik ga in myne gedagten de haele kudde, daar zy zo al meest mede omgaat, door; ik vind zo haar flag niet: maar zoude ik zó gek zyn van my te verbeelden, dat zo een gaauw Meisje my inet blinddoeken konde? Uwe aanmerkingen over uwe trotfche ryken zyn maar al te gegrond. Ik voor my verkeerde er nooit veel onder, maar weet, dat men niet tot deeze of geene Kerk hoeft te behooren, om zich dus te karakterifeeren. Gy weet, Heintje, ik forteerde nooit onder de Kooplieden; ik ftudeerde, om dat myne neiging my daar op bepaalde; maar, geloof my, het is het verachtlyk zwak van veelen , hun, die gy bedoelt, niets toe te geeven. De oorzaak is ook volmaakt dezelfde. Zy willen zich doen geiden. Arme zielen! Waardoor zullen zy die frats involgen? Door nutter Burgers, door beter Menfchen te zyn? Ei lieve, en zy weetcu niet eens, wat het zegt , nutte Burgers , beter Menfchen te zyn! Zy weeten, dat zy geld hebben, en dat in eene commercieerende Republicq het geld waarlyk het eenige groote beweegrad is van alles. Zy hebben geen ongelyk. Laaten zy onder elkander al doen, wat hun in 't hoofd komt; ik mag het lyden. Dit alleen, zy moeten in hunnen kring omzwaaijen, en zich niet bemoeijen met Menfchen, die zeer wel met den titel van ftille Burgers te vreden zyn; en zelf wel mogen zien , D 5 «lat  $8 HISTORIE VAN DEN HEER dat zy zich van hun onderfcbeiden , door eene verachtelyke trotschheid, waar door hunne belachlykheid te meer uitblinkt. Het is niet te gelooven, waar op de Menfchen van dat flagzich al airs geeven ! Laat hun begaan ; 't is buiten ons. Nog een paar woorden van myn Huisfelyk gelnk. Gy weet, ik heb veel moeite gedaan, om Betje te krygen; en indien Tante Esfer, eindelyk, zich niet voor my verklaard had, zoude ik haar nog niet hebben, Elke Familie heeft haar eige foort van gekken , zo wel als van byzondre ziek* tens. Die van myne Vrouw wilde haar met drommels geweld aan een Koopman hebben. Daar zoude Betje niets tegen gehad hebben , maar Jan West was geen Koopman; en het lief kind dagt, dat evenwel de perfoon niet op de koop toe moest genoomen worden. Om Betje te krygen, zoude ik alles hebben willen worden, dat maar van my groeijen kon;'maar een Koopman kon ik zo onmooglyk worden als een Dichter; dit wist ik; dit begreep Betje; myn geduld is eindelyk bekroond, Myn gelnk is nu volkomen , want ik leef met eene lieve Vrouw Buiten; niet als een ryke leediglooper - maar als een Man , die zich voorbereid heeft om Buiten te kunnen leeven; iets, waar voor elk niet bereekend is , of worden kan. Zie daar myn provifioneel antwoord. Myne Lieve groet u , en is zeer in uwe beton* grn.  WILLEM LEEVEND. 59 gen. Van my behoef ik dit niet t« fchryven; ik was, van onze Jongens tyd af, Uw Vriend, j. WEST. P. S. Bezoek Mevrouw Ryzig eens: meer zeg ik niet; zy is Keetjes Vriendin , en Bram is een onzer degelykfte Mannen. ZE-  60 historie van den heer ZEVENDE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mejuffrouw adriana belcour. 'zeer ce-eerde vriendin.' ^5/Vat zoude het my aangenaam zyn, indien ik, liet geen ik thans aan u zal fchryven , mondeling konde mededeelen! Dan had ik het voor my zo begeerd genoegen, van u in perfoon te kennen; een verlangen, dat te wel gegrond is op uw voortreffelyk karakter, om niet beftendig te blyven. Het leezen van uwen Brief aan den braaven Jongeling, heeft myne achting voor u nog zeer doen toeneemen; trouwens , dit behoefde ik niet te zeggen. Het is voor als nog niet mooglyk , aan dit myn verlangen te voldoen, en daarom zal ik verpligt zyn , u een zeer langen Brief te fchryven. Ik heb u reeds te kennen gegeeven, dat myn waarde Man nog niets wist van de ontdekkingen, die ik nopens den jongen Heer Leevend gedaan had; en u de, voor my genoegzaamc, redenen daar van toebetrouwd. Die redenen zyn weggevallen , door de berichten, die wy hebben van zyn verblyf, en den ftaat, waar in hy zich be* vindt.  WILLEM LEEVEND. 6l vindt. Ik zag nu maar naaf eene gunftige geleegenheid uit, om myn Heer Helder alles onder het oog te brengen. Die kreeg ik door de overkomst van den Heer Ryzig. Zulk een waardig verHandig Man moest wel zeer welkom zyn by myn Heer Helder. Het was natuurlyk, dat wy met genoegen over hem fpraken, toen hy vertrokken was. „ Hoe gelukkig, zeide myn Man, is de „ Vrouw, die verftand genoeg, die een gezonden ,, fmaak heeft, om eenen Man, als Ryzig is, te kiezen, boven die onwaardige Ligtmisfen, ,, of niets beduidende galante Beuzelaars, die, fchynt het, der meeste Dames beter bevallen, ,, dan degelyke rechtfchapen Mannen." Ik. Geen verftandig Mensch kan daar over met u verfchillen. Maar waar aan is die flegte fmaak in het kiezen te danken, dan aan de geheel ver-keerde wys, waar op onze jonge Meisjes worden opgevoed. Geen malloot, die niet denkt, noch denken kan, is te vergen , dat zy een achtingwaardig Man onderfcheidt van een Gekskap. En geen Man , die weet, hoe veel geluk of ongeluk zyn deel moet worden, wanneer hy wel of flegt getrouwd is, zal zyn hof maaken by een Meisje , dat voor hem niet in 't allerminst bereekend is. Myn Heer. Zeg dat niet, Mevrouw; ik heb zeer verftandige Jongens gekent, die, hoe wel overtuigd , dat zy eene Coquette voorhadden , ook zonder dat zy zeer fehoon was, zo geheel en al hun.  62 HISTORIE VAN DEN HEER hun karakter uit het oog verboren, dat zy zelr laagheden voor lief opnamen. Myne Sexe denkt zó delicaat niet, dat zy nooit zoude beminnen, daar zy niet achten kan. Ik. Mooglyk doelt gy, myn lieve Vriend, alleen op de fchaudelyke losbandigheden, die het Maitres houden onzer jonge Ligtmislen verzeilen ? Myn Heer. Neen , ik doel op Vryagies, met oogmerk om zich met zo een Meisje plegtig, en onder het oog van beide de familien, te verbinden. Ik. Neem my niet kwalyk ; maar , hoe veel verbrand ook zo een Jongeling buiten dit hebbe, indien hy eene Coquette, die hy daar voor kent en houdt,- de eer van zyne hand waardig keurt, dan zoude ik er zeer voor zyn, om den armen bloed in de Beverwyk voor eenige maanden te laaten op. fluiten, tot dat hy een getuigfchrift konde vertoonen, dat hy nu weder by zyn gezond verftand was; dewyl ik voor my geen grooter noch gevaarlyker zotheid ken, dan die, welke hem daar toe zoude betooveren. [ Ily glimlachte, j Myn Her. Gy heb gelyk; maar dit neemt de zaak niet weg. Gy, Santje, weet zeer zeker, dat dit maar te dikwyls het geval is. Kan die verkeerdheid vallen in een verftandigen weldenkenden Jongen, waarom ook niet in een Meisje, al is zy buiten dit zeer redelyk, zeer wel in ftaat' om  WILLEM LEEVEND. 63 om gezond te oordeelen over alles , wat haar voorkomt ? Ik. Mooglyk is dat Meisje te veel in den hedendaagfchen trant opgevoed , en juist daarom niet in ftaat, om over het ftuk, waar van wy nu fpreeken, wel te denken. Mooglyk is de vlëijëry een onwefrftaanbaar middel, om eene \'rouw dwaasheden te doen begaan. Kom aan , wy hebben nu een ongelloorder. avond; Iaaten wy, myn lieve Helder, zo als wy menigmaal doen, dien befteeden in met elkander wat te praaten. Myn Heer. Zeer gaarn. [Hy fchelde zyn Knegt, en niet fhuli vit het woord. ] Vleijery , zeide gy, Mevrouw ? Ik. Ja, vleijery. Neem eens: zo een Meisje is van een kind af gevleid, tot een afgod gemaakt. Alle de Domestiquen weeten rasch, wat er te doen is, willen zy by Mevrouw, by myn Heer in gunst blyven. Het fchoon kind heeft nooit de waarheid gehoord. Het verbeeldt zich ook ter goedertrouw, dat alles waar is, wat het hoort; en onderzoekt dit niet eens. Buiten het geen haar zelf betreft, oordeelt zy wel, kiest zy verftandig. Zy krygt Minnaars; de een is een braaf Man, denkt wel, behartigt zyne zaaken , bemint haar oprecht, ■wenscht haar gelukkig te maaken; daar naar is zyn geheel plan ingericht. Hy roemt haare goede hoedanigheden ; hy toont, dat hy gevoelig is voor haare bevalligheid; maar juicht nooit haare caprices ,  ©4 HISTORIE VAN DEN HEER ces , haare gebreken toe, Vraagt zy zyn oordeel, hy zegt het geen hy denkt. Hy acht haar te hoog,' om haar te misleiden. Da ander is een uit het groote legio , en of doortrapt loos, of een gek. Wat hy ook zy , hy vleit haar Wat zeglk? Hy vleit zelf zulke zotheden en gebreken , die hy veracht, en waar voor zy eens boete doen zal; of hy is zo laf en karakterloos, dat hem alles welgevalt, wat zy doet. Wie moet de gunfteling worden? Hy, die met haar hoofdgebrek inflemt, de Vleijer. Myn Heer. En als die Verkeerdheid valt in een anders yerftaudig Meisje, fchryft gy dat toe aan eene verkeerde opvoeding ? Ik. Waaraan kan ik het anders toefchryven ? Myn Heer. Wel nu, een Meisje, dat wél is opgevoed , dat men in ftaat gefteld heeft , om waarheid van valschheid , een Vleijer van een oprecht Man te onderfcheiden; een Meisje, dat meer trotsch dan coquet is; dat onze Beuzelaars door eigen opmerking kent, en onze flegte knaapen by geruchte; waarom doet die dan eene verkeerde keuze ? [Ik voelde, waar hy heen wilde, maar ik hield my nog in V algemeene. ] Ik. Zo een Meisje is niet in (laat, om een Hegten knaap den voorrang te geeven boven een braaf' Man. Neem my dit ten besten, maar zo een Meisje kan alleen een oppervlakkig rasch voorby vliegend behagen in iemand gehad hebben, dien zy  9 WILLEM L E E V E N D. <)$ zy niet met achting kan befchouwen; of gy gaat van uwe definitie af. Want, zy hoeft zich nog niet eens aan iets onëerlyks —>— hoe zal ik het noemen , om niet meer of minder te zeggen dan ik bedoel; aan iets voor zich zelf zeer onvoorzichtigs fchuldig gemaakt te hebben, om by my den naam van Coquette te verdienen, als zy maar eene toomelooze drift heeft om te behagen, zonder eens te bedenken, voor wie doe ik nu toch alle deeze kunften? wat bedoel ik er mede? Een Meisje, dat zich hier aan overgeeft, is eene Coquette; zy moge uiterlyk ftrikt eerlyk zyn of niet: en een Meisje, dat waarlyk verftand, en een goed gevoelig hart heeft, dat wel is opgevoed, dat in eene ordentelyke Familie leeft, kan zo onmogelyk eene Coquette zyn , als een waar verftandig Man een Pedant. Myn Heer. Mooglyk, Mevrouw, zoude men uit die zucht om te behagen, die door de Natuur zelf de Vrouwen is ingedrukt, nog eenige verfchoonende uitzonderingen kunnen maaken, met opzicht tot Coquetterie; en vcelen zouden dus nog uw al vry ftreng vonnis ontvlieden. Ik. My komt dit zo niet voor: begryp wel, dat ik van een anders verftandig wel opgevoed Meisje fpreek. En dit is zo waar, dat, tusfchen ons gezegd, een Meisje, dat ter goeder trouw ongelukkig eene zwakheid voor een haarer kenze waardijgen Man onbedagt had ingevolgt , myne droef- viu de el, E beid,  63 HISTORIE VAN DEN HEER heid, myne fpyt, fiiyn medelyden opwekt; maar dat ik eene gerafinterde Coquette zo zeer veracht, als een Man van moed een hei; fterker kan ik my niet uitdrukken. Zy is eene bedriegfter, want zy misleid* döór woorden en houding; zy is valsch, want zy affecteert gevoelens, die zy niet kent: mooglyk gloeit haar verhit temperament, om dat zy haare' onëerbaare verbeeldingskragt bezoetelt, maar haar hart is door ftuipen der eigenwaan verlamt; het is koud: haar boezem klopt noch door liefde ^ noch door vriendfchap. Zy is gek , want zy neemt niet in acht, wie zy behaagt; en als zy de dertig jaar gepasfeerd is, wordt zy, of in haare eigen netten de roof Van een onwaardigen, of de Stads Fabel, door eene opvolging van zotte en ergelyke liefden - gevalletjes: of zy wordt fyn , en de hekelaarfter van alle vrolyke lieve Vrouwen en Meisjes. Myn Heef. Verbaasd, Mevrouw, welk een lelyk afbeeldzel geeft gy;my daarvan onze in de iiode zynde Dames !■ Ik. Indien ik getrouw afbeelde, is my niets te wyteh. Men dwaalt oök dikwyls omtrent dit flut. Maar ik noem geen dartel, fpeelziek, geestig, zorgeloos Meisje eene Coquette. Als ik zo een ftout dingetje onder myne-directie kreeg, dan zou ik haar zeer gemakkclyk doen zien, dat zy zó een Meisje was; en dat zy geen vryheid had, om zo U zyn, dan ten kosten van haar geluk. Ik zou  WILLEM vLEEVEND. 67 feggen, lieve Kind, hoe zuiverder uw hart, hoe onbedagter uw leven, hoe innerlykbraavcrgyzyt, des te gevaarlyker is die houding, die dartelheid. Gy fpeelt met vuur, en gy weet niet, of gy u branden zult. Maar eene Coquette is zo onverbeterlyk, als een Huichelaar. ' Myn Heer. Wat zoud gy dan omtrent haar doen ? Ik. Zo rasch ik haar daar voor kende, zoude ik haar zorgvuldig vermyden , en nooit noch van haare Conqtiettes , noch van haare Nederlaagen iprecken. Myn Heer. Zeidè gy niet, Mevrouw, dat een verftandig Meisje alleen en niets anders dan een oppervlakkig , rasch voorbygaand behagen konde hebben in een Man, dien zy niet konde achten ? Ik. Ja, en dit is geene gewaagde (telling. Zy rust in den aart der zaak; zy kan des niet uitblyven. Myn Heer. Wel, hoe is het dan mooglyk, dat Chrisje my zo veel reden tot misnoegen geeft? Ik. Ik heb, myn waardfte Helder, voor lang gewenscht, met u hier over eens ftil en bedaard te fpreeken. Het is my lief, dat ik dit nu doen kan. Myn Heer. Is een Willem Leevend te vergelyken by eenen braaven verftandigen Renting? Belet echter haare liefde voor den eerden haar niet E a dus  '68 HISTORIE VAN DEN HEER dus lange, om met den Heer Reuring eene geaclste en zeer gelukkige Vrouw te zyn ? Vreemd fe het, Mevrouw, dat gy hier in met my verfeheelt; zeer vreemd. Ik. Nu, zo ooit, zal ik de voordeden genieten , die er liggen in gehuwd te zyn met mynen Helder. Ik heb noch opvliegende driften, noch overdreevene halftarrigheid te vreezen ; ik dui'f met u verfchillen; ik zeg u dat; en, voor gy my dit kwalyk duid, eisch ik, dat gy my alles, w;.t ik te zeggen heb, laat uitlpreeken. Myn Heer. Gy weet, Mevrouw, dat ik niemand grooter achting toedraag, dan u , en dat onze liefde tot vriendfchap verhoogd is. Ik zal u niet eenmaal invallen. Zeg my alleen , wat is er van de zaak? Ik. Zeg my, wat is toch de oorzaak, dat gy altoos veel minder met Leevend ophad, dan ik, by voorbeeld ? Waarom toonde gy hem nooit die toegencegenheid , die ik voor hem toonde , die alle Menfchen, met wie hy omging, hem, nog een Jongen zynde, lieten blyken ? Myn Heer. Waarom ? Om dat ik Ik. [Ik viel hem in. ] Onbillyk was , wilde gy immers niet zeggen ? Myn Her. Ik zal u alles zeggen. Ik beminde den jongen Leevend zo zeer als gy; ik meende, dat hy eens myn vSchoonzoon weezen moest; ontken het niet, Mevrouw, dit was uw uitzicht immer-  WILLEM LEEVEND. 69 mers ook. Ik voorzag, dat twee zaaken dit plan konden omftooten: of een flegt karakter, of de bewustheid by beide, dat men hen voor elkander fchikte. Er is in 't Menschlyk hart iets grilligs. Zo onze vryheid beperkt wordt, zynwy wel eens niet gelukkig, ook in het vol bezit van alles, wat men zoude verlangen, indien men het ons niet had t'huis gezonden. Jonge Lieden, die zeer zeker weeten, dat men hun voor elkander fchikt, zien elkander nooit met die lieve blyde gevoelens, die de gezellinnen zyn van onzekerheid. Zy. weeten nooit recht, of zy beminnen. Er zyn geene opofferingen te doen. Zy kiezen, noch weigeren: zy neemen alleen , het geen men hun geeft. En deeze bazis is, naar myn inzien, veel te zwak, om er een beftendig Huwlyks - geluk op te bouwen. Daar my nu niets nader aan 't hart ligt, dan myne Lievelinge gelukkig te zien, voor ik lterf, is het wel op te maaken, dat ik myn waaragtig oogmerk zorgvuldig verborg. Ik zou des de verregaande onthutstheid van Leevend , toen hy hier den laatften maal at, en naast Chrisje geplaatst wierd; ik zoude zelf haare zedige verftrooidheid van gedagten, met eene innerlyke voldoening gezien hebben; en wel te meer, om dat dit een gevolg by hun was van myn plan, had ik niet te veel gehoord ten nadeele van eenen Jongeling, die , ik beken het, even beminlyk moet zyn in Chrisjes oogen, als zy in de zynen is. De lieer Ren|m E 3 ting  JO HISTORIE VAN DEN HEER ting verzogt acces; ik gaf het hem, op zeer billyke voorwaarden. Uit eerbied voor my, wicrd hy ontfangen, en beleefd behandeld. Dit moeide my; terwyl ik te gelyk beefde voor het hart van myn kind. Gy weet, Mevrouw, wat er meermaal over gebeurd is. Gy weet, welk een ondeugende knaap Leevend geworden is; en kunt niet onkundig zyn, dat Chrisje hem nog bemint; dat zy daarom den Heer Renting, daar zy niets tegen heeft, noch kan hebben , verwerpt, en my vergramt. Ik. En gelooft gy, myn waardfte Vriend, dat de Vrouw, die gy hoogacht, en die u bemint, in ftaat is, om met u ook in het allergeringfte te vcrfchillen? Denkt gy, dat het geluk van myn kind haarer Moeder onverfchilliger zyn kan , dan haareu Vader? 1 Myn Heer. Ik heb geoordeeld, Mevrouw, naar de verfchynzels. Gy hebt Renting nooit, zoveel ik weet, by Chrisje fterk aangepreezcn.' Ik. Ronde ik dat, en haare keuze vrylaatcn, daar ik weet," hoe veel ik op haar vermag? Blyn Heer. Vermag! — Wel, de eenige fout, die ik in Chrisje hebbe opgemerkt, is, dat zy onverzetlyk is , , en onder het gelaat van eene Vrouw van een Engel, een onbuigzaam hart feedekt. Ik. Ik zie, myn lief, dat gy zeer misnoegd "zyt, en dat gy uwe Dogter niet kent. Zo rasch  WILLEM LEEVEND: 71 gy my gehoord hebt, zult gy haar kennen, en uw misnoegen zal verdwynen. Wy hebben ons, weet gy, }n het opvoeden onzer Kinderen zeerbeylytigd, om hun eene vastheid van geest.te feeven, die den Menscli alleen in ftaat kan ftellen, om altoos het licht van zyn geweeten bcltendig en bedaard te volgen, Wy begreepen bei.de , dat zwakheid de bron was van alle buitenfpoorigheden in denken en in doen ; dat jonge Lieden dwaalden, om dat zy geene onveranderlyke eenvoudige duidelyk ontwikkelde grondbegiuzels hadden ; dat men hier uit koude en moest verklaarcn de uit elkander, de tegen elkander inioopende ongereldheden van dezelfde Perfooncn , waar door men den eenen dag verwoest, wat men den anderen dag opbouwt, om dat men niet weeï, wat geluk is , of hoe het te bereiken, Myn Heer. Ik verfta u. Jammer is het echter, dat ik onverzetlykheid noem , het geen gy vastheid noemt; want onverzetlykheid is een woord, dat men doorgaans verwisfelf met halftarrïgheid. Zoude Chrisje niet haare zeer lolfelyke vastheid van geest behouden , indien zy haare geneegenheid vestte op zulk een waardig aangenaam Man, als Renting? Voldoet zy nu wel aan het geen men moest verwagten van eene jonge Dame, opgevoed door eene voorbeeldige Moeder; en kunt gy, Mevrouw, nalaaten u te bedienen yan den invloed, dien gy op haar hebt, daar het om niets minder E 4 te  72 HISTORIE VAN 15 E N HEER te doen is, dan om haar gelukkig en geacht le. ven ? De Heer Ryzig moet zeker voldoende rede. nen hebben , om zo fterk de party van zyncn Schoonbroeder te houden , als hy my zeide dat hy die hield. Want men kan, als men hem hoort, als men hem alleen ziet, niet gelooven, dat laffe toegeevendheid,voor wie ook, hem van de billyk. heid kan venvyderen, Myn Heer. In deezen , myne lieve Vrouw, verfcheel ik wat met u. Ryzig fs een Lid der Fnmi, lie; het is zyn verftandig belang, eenen Broeder 20 veel doenlyk te verontfchuldigen, op dat hy hem met honneur weder in de waereld brenge; en dat zyne Moeder hem in gunst weder aanneemt, pryze ik; indien hy niet onherftelbaar bedorven' is, dan moet hem die goedheid meer treffen dan de uiterfte ftrengheden. Indien myne Dogter gelukkig- getrouwd was , en indien Leevend zyn liegt gedrag door een ftandvastig werkzaam berouw uitwischte ; ik zou hem met veel minder klernachting befchouwen kunnen. Evenwel, Santje, wat is dat eene ihoode behandeling omtrent Juffrouw Roulin ! Het is toch vreemddat deuauzaame Vrouwen minder ftrengover zo een geval oordeelen dan braave Mannen, Myn afkeer van een Jongeling, die een onfchuldig Meisje verleidt, Rygt tot een gloeijend afgryze». Die myn Zoon in een Duël doodt, dien zou ik het kunnen ver.  WILLEM LEEVEND. 73 gceven; maar die myne Dogter eerst verleidt, dan haare driften opwekt, en haar weldra aan zyne lusten opoffert; ik, uw bedaarde Helder, zoude hem, met eigen handen, den degen in'thart ftooten, of myne wraak zoude hem vervolgen, zo lang hy hier op aarde beftond. Zeg niet , dat hier wel geen boos opzet kan hebben plaats gehad, of men zoude het ook ter verfchooningkunnen aanvoeren van dien deugniet, die de Vrouw zyns Vriends debauchecrt. Ik. Uw yver behaagt my; ik weet, dat gy uit uw hart fpreekt, en de groote Vriend der Vrouwen zyt. Gy kent my; gy weet, dat ik geen belang er by heb, hoe het Procés wordt uitgeweezen; maar juist de fchandelykheid der daad, en dat hy haar onder belofte van trouwen zoude verleid hebben, en haar van verdriet doen flerveu, enz. , verbiedt my volftrekt die daad te gelooven. Myn Heer. Is de zaak dan verdigt, Mevrouw ? Ik. Wie zal dat zeggen? Myn Heer. Wel nu dan ? Ik. Maar wie is thans in ftaat, om daar over te oordeelen ? Weet men genoeg van de omftandigheden? en zo niet, mag,men dan veröordeelen? Myn Heer. Is het billyk, dat men het onmooglyke vergt? en zou de boosheid, om dat zy in het duister gepleegd is, minder ftraf verdienen? É 5 Ik  74 HISTORIE VAN DEN HEER Ik begryp wei, dat men daar nooit het regte befcheid van zal hebben: men moet zich dan regelen naar het geen men weet; en gevolglyk, Leevend is een liegt Jongman; ik verheug my, dat ik, toen hy veel beloofde, in 't oog hield, dat hy konde afvvykcn van de beginzels, hem ingeprent. Ik. Wel, als er nu eens geleegenheid was, om van de geheele zaak grondig onderrecht te worden ? Myn Heer. Dan zou de rechtvaardigheid eifchen , dat men zich liet onderrechten ; maar wie zal ons, in deeze duisterheid , hier toe in fhat (tellen? Ik. Ik. Myn Heer. Gy ! _ Gy verbaast my, Mevrouw ! Ik zie daar niet door. Gy, zult gy dat doen ? Ik gaf hem hier op eene groote toegeftrikte Portefeuille, en zeide: lees, wat hier in is verbat; maar de avond is te verre verloopen, om daar nu aan te beginnen ; Chrisje zal wel dra t'huis zyn. (Ik hoorde haare koets.) Zy weet nergens van; zy moet nergens van weeten. Zonder van verbaasdheid te kunnen fpr'eeken, Hoot hy de Portefeuille in zyn Secretaire, en wy gingen in de eetzaal, daar wy onze beminde Dogter reeds vonden. Deeze Brief , waardfte Juffrouw Belcour, zal u ten fterkftcn verzcckeren, ' iio§  WILLEM L E E V £ N 0. 75 hoe ik u ondericheide ! In eenen volgenden zal ik u de uitkomst melden. Ik kan u met een gewenscht gevolg vleijen. Ik heb geen oogenblik langer tyd,.dan om u te zeggen, dat ik met volmaakte hoogachting ben Uwe waare Vriendin, SU Z.ANNA HELDERj gehoor en van beek. AGÏ-  ?t HISTORIE VAN DEN HEER AGTSTE BRIEF (*). De jonge Gravin henriette van • b ♦ * * aan Mevrouw suzanka helder. MEVROUW! -HJUef Is een vry groot Paket Brieven, uit Holland gekomen, belleld; geadresfeerd aan dien Perloon , wiens waare naam my bekend is. Hy heeft my, Mevrouw, te dikwyls over u onderhouden, om my een oogenblik langer te doen aarsfelen; met u het volgende te berichten; overtuigd, dat uwe voorzichtigheid het bericht, 't welk ik u ga medcdeelen , wel op de beste en gevoegzaamfte wys aan zyne ongelukkige Moeder zal doen te weeten komen. Ik ben geene Nieuwelinge in het ftrenge fchool der rampen; echter beeft myne hand, daar ik onderneem u het volgende te fchryven. Voor agt dagen is hy in den morgen uitgereden , met oogmerk, om nog voor den avond te rug te zyn,uitgelokt door het heerlyk Winterweder;; en de'natuurlyke fchoonheid van deeze Landftreek. Hy is nog niet te rug, en alle myne nafpooringen zyn tot nog vruchteloos. Hy (*) Uit het Fransch vertaali  WILLEM LEEVEND. 77 Hy beeft in eenen grooten Brief aan zekere Dame (ik meen de Belcour) verhaald, waar en by wie zich hy thans bevond, en door welk eenen, onaaugenaamen weg hy hier gekomen is. Met levensgevaar heeft hy myn eenig dierbaar Kind gered. Oordeel, Mevrouw, welke gevoelens het hart van eene Moeder moeten vervullen! Of ik den weldaadigen Redder van myn Kind wel immer te groote blyken kan geeven van myne dankbaarheid ! Gy, Mevrouw , kent hem; is het ook mooglyk met hem te verkeeren, zonder hem te achten , zonder hem zeer lief te hebben ? Hoe billyk myne Moeder en ik zyn verlangen, om zyn Vaderland weder te zien , ook vonden, zo bedroefde echter het denkbeeld, dat hy ons zoude verhaten , ons te zeer, dan dat wy daar by konden ftilftaan! Ik ben zeer ongefteld door deezen onvoorzienen fchok. Het rypaerd is ons des andren daags door een Boer te rug gebragt. Hy had het, twee uuren van hier, aan een heuvel vinden graazen; en zag, aan de wapens op den zadel geborduurd , dat het op ons Adelyk huis behoorde. Die Man wist ons niets anders te berichten. Onbefchryflyk zyn de aandoeningen, die dit geval in my oproepen! Ach, Mevrouw, hoe dierbaar moet hy niet aan het hart eener Moeder zyn, die aan hem de behoudenis van haar kind te danken heeft! Ik ys voor alles , wat ik gis, en kan niet nalaaten te gislén ! Evenwel zonder grond. Naa-  ?8 HISTORIE VAN DEN HEER Naareonzeekerheid! Hoe broos, hoe onvolkomen is ons geluk, ook dan, als wy het als redelyke Menfchen zoeken, èn waanen het gevonden te hebben; dit leerde my de allergricvendfte ondervinding. Zie in my dé Wedtiw van een groot een goed, een beminlyk Man, met wien ik vier jaaren al het geluk genoot,- dat een huwlyk, op rede en liefde rustende , kan verkenen aan Menfchen, die wel denken , èn elkander beminnen 6 Mevrouw, de wonden van myn hart zvn nog met gefloten; zy zyn alleen voor nieuwsgierige ondeelneemende toekykeren bedekt; De gefprekken met mynen Hollandfchen Vriend hebben veel aangebragt, om myne ontroerde rede te doen bedaaren. Ik kon met hem myn geheel hart uitfpreeken; hy verftond my; en zonder myn verftand te verzwakken, of eenvalsch licht over myn lot te fpreiden, begon ik my beter te onderwerpen aan den wil des Opperflen Weezens ! Die braave Jongeling is ons ontrukt; en waar is hy? Ik zie, dat myne traanen te fterk frroomen; ik moet de pen neerleggen. ; . ■ Waarom is myn leven eene afwisfeling van £ grievendfle rampen, en het zuiverde geluk? Is myn aandoenlyk hart juist daardoor niet nog onbefchryflyk gevoeliger geworden ? . . . Waarom ? Wat  WILLEM LEEVEND. 79 Wat zeg ik? Is het dan noodzaaklyk, dat wy, kortzigtige Stervelingen, de oogmerken des Almagtigen moeten doorgronden, om te berusten in zyne fcbikkingen? Moeten wy juist zien, waarom ons leven zo veele duistere vakken heeft? 6 Laaten wy veel liever gelooven , dat alles zó , en niet m&êrs is ingerigt, om ons duurzaam gelukkig te maaken ; dewyl het den eeuwigen Regeerder der Waereld niet moeilyk konde vallen, om ons lot geheel anders te wyzigen. Straffe kan het hoofdoogmerk niet zyn wat dan ? Verbeteren. Zou de Voorzienigheid ons ook mooglyk dierbaare voorwerpen onzer liefde en achting verkenen , om ons eene fchets te geeven van het aanItaande heil, dat volgen zal op een wel doorgc-' bragt leven ? Zou zy die van ons neemen, om ons hart los te maaken van het zichtbaare, vóór wy den ftaat van beproeving nog ten einde zyn; op dat wy ons des te naauwgezetter zouden voorbereiden tot een zuiverer en verheevener geluk? Zou alle Natuurlyk kwaad Zeedelyk goed zyn? Zou in onze verborgen zonde de oorzaak onzer droefheden verholen ligger»? Wy zwakke Menfchen ! Wat doen wy veel meer, dan dwaalen en te rug komen; dan zondigen en berouw hebben ! Moeten niet Helden in den ftryd, Stuurlieden in onweders, en deugdzaame Menfchen in rampen gekend worden Maar laat ik ten ein- de fpoeden. Gy, Mevrouw, zult uit de wyze, waar-  8o HISTORIE VAN DEN HE BR. waarop ik aan u fchryf, kunnen opmaaken, hoe wel uwe manier van denken en uw karakter my bekend zyn ; en door wien, dan door hem , wiens afzyn ik met eene verfcheurende vrees, droefheid en onzeekerheid betreur! Ik laat niets onbeproefd, om hem optefpooren. - De hoop, dat het my kan gelukken, doet my het Paket hier houden. Indien ik ongelukkig genoeg ben van in myn oogmerk te misfen zal het u geworden. Met onbefchryffelyke hoogagting ben ik, MEVROUW.' Uwe ootmoedige Dienaresfe , H. VAN E. gebooren vans. JNÊ.  WILLEM L R E V E N V. %t NEGENDE BRIEF; De Heer constantyn helder aan Mejuf* frouvv adriana belcour» waarde JUFFROUW BELCÖUrJ 3L/aat het u niet vreemd Voorkomen, êeh Brieft van my te ontfangen; Myne lieve Vrouw, uwé byzondere Vriendin, is niet zo wel, als ikwenscbtet De Brief hier nevens heeft haar wat fterk getroffen ; ik hebbe best geoordeeld, om haar te verzoeken, dat zy my de commisfie, om u zulks te berichten; overlieti Gy hebt ongetwyfeld haaren laatften Brief aan ü ontfangen 5 ik behoef des niet ,te zeggen, langs welk eenen weg deeze uitmuntende Vrouw my kennis gegeeven heeft van het voorgevallene met den Heer Leevend* Laat ik u, Mejuffrouw, mogen zeggen, welke woor-> den my ontvielen, toen ik nog maar zeer weinige Brieven geleezert hadt s— j, Waar is, zei* s, de ik , de lieve braave Jongeling? Waar is „ hy, dien ik als eeh Vader wedsch te omhel- zen ? Ik tnoet hein vergoeding doen, voor het „ ontëcrend ongelyk, hem aangedaan." Ik las Voort; myn hart klopte nog fterker i $4 Ëdele^ ,j edele jofig&ingj riep ik uit, groot zelf in vu. F 6 HISTORIE VAN DEN Heer « aan hmv §ehecIlt ra^en » is het zelfde; ,w », «p zwak hart en véél temperament:' En aan deeze termen gewent men zo zeer, dat al het ichadelyke uit het oog geraakt; dat jonge harten gemeenzaam worden met ondeugden, die zo verwoestend, zo fchandelyk zyn! Laaten des braave jonge Vrouwen, 2V, die zó véél invloed hebben op de famenleeving, voorzichtig zyn> en niet lugthartig fpreeken over on* derwerpen, die zo gewigtig kunnen worden, Het maitrès houden , komt daaglyks (zo als ik ten minden hoor,) meer in zwang. Het vermogen der Mode is groot, was altoos groot; doek, als zy hier eene beflisfende ftcm heeft, moet de zedeloosheid groot, zeer groot zyn! In ons altoos drok woelig Amfterdam zelf, fchynt het niet mee* zeer zeldzaam te zyn, getrouwde Mannen veel meer met hunne Maitresfen , dan met hunne Vrouwen te zien. Zy, die men , om de pub%ue ver* niaaken , zo wel van Comedies als Opera's in onze magtige vojkryke ftad, in zekeren zin noodig heeft, hebben maar te veel deel in die fchandelyke afwykingen van Eer, Trouw en Huwlyks-lief, de. Klaagde gy my onlangs zelf niet, dat gy ire eene Balcon gezeetcn had naast de gernaintineerde van een getrouwd Man, die zieh niet fehaamda haar te verzeilen? En fpraakt gy, Daatje, wel tó van dien aangenaamen Man, als zyne ontucht Verdiende ?_Lkvc Mci^ö 1 Met hoe reekn hebt  WILLEM LEEVEND. $'{ gy dit gelyk! Oordeelt men nog niet veel zagter, als de Verleider ongehuwd is ? Ik beken gaarn, dat dan de misdaad zó zwaar niet weegt, maar wat hebbe men te denken van jonge lieden, die juist daarom oligehuwd willen blyven ? Verwoest zo een leven niet de orde, de goede tucht ? vervullen zy een land niet met ongelukkigen, die, als het ware, tot fchande en gebrek gedoemd zyrt, van hunne geboorte af? Gaan dus de familien niet te gronde ? waar blyft in zo een leven de aandagt; waar de zedelykheid ? Het leven van zulke Jongelingen is in twee vakken verdeeld, zy leeven als Kooplieden, of als ligtmis1'en. Zy arbeiden , Sis geketende flaaven, op hunne kantooren ; Zy vergeeten zich in hunne vrye uuren zo zeer, dat men zoude kunnen twyfelen, of zy ook menfchen zyn! Hoe gelukkig zyn die Vrouwen des > die zich in de magt bevinden van Helders, Ryzigs, Westen , en wie meer met hun verdienen genoemd te worden ! Waarlyk , Daatje, dit zyn de Stamhouders niet alleen van hunne familien , maar vart onze geheele Natie. In hunne huisgezinnen ziet men nog het goede karakter onzer Voorouders, veraangenaamd door al het waarlyk meer befchaafde van onzen tyd, Zy kennen de verkwistingen alleen , om die te fchuwen ; zy houden de eer nog op van onze ftad \ zy leeven Wél i zy leeven zelf, pragtig aanzienlyk j vn, deel. o mut  93 HISTORIE VAN DEN HEER maar dat kunnen zy doen , die der Ondeugd geen fchat van Juweelen , noch der Speelzucht geen Koninglyk goed toewyden. Altoos ben ik Uwe waarde Vriendin, c. DE vRY» ELF*  WILLEM LEEVEND. ELFDE BRIE F. Mevrouw suzanna helder aan Mevrouw henriette Gravhme van B * * *. hoögwelgebooren VROUWf M eer dan myne péri onderneemt uittcdrukken, ben ik vereerd en gedicht door den Brief^ welken gy my hebt gelieven toetezenden. Deszelfs inhoud heeft my meer getroffen , dan ik zeg-, gen zal. Laatcn wy hoopen, Mevrouw; en het lot van onzen jongen Vriend aan Hem beveelen , die alles bediert. Ik vinde zulk eene overeenkomst in uwe en myne manier van denken en befchouwen, dat ik my het verëerend genoegen geef,' nog eenige reden met u te wisfelen. Wat zyn er veele gryze hoofden ten gr'ave gedaald »• die maar zeer weinig kennis gehad hebben aan d« moeilykheden, daar onze Vriend, in het verleidensr van zyn leven, mede gedreeden heeft! Wat zyn et veelen met Krygsëer begraven, en met vleijendeLof- en Lykredenen vereerd, die minder' groot dan hy in de Jaarboeken der Deugd zullen voorkomen! Z-ker, myne waarde Gravin', Willem Leevend is geen ordinair'Jongeling. Hy heeft aan zyEen pligt vastgehouden, in de', voor zo een' ge-  100 HISTORIE VAN DEN HEER voelig hart, allermóeilykfte gevaarlykftè omftanügheden. Eh dat, zonder eenig ander getuige zyner daaden , dan den Alweetenden! Wat belang had hy dan meer, om deugdzaam te zyn? Hy had immers de achting van braave Menfchen verlooren; ook van die, die hem nog liefhadden? Hy wierd veroordeeld als een verleider van een deugdzaam Meisje j hy . wierd ukgekreeten voor de oorzaak liaars overlydens. En dat niet alleen door onwaardigen, wier oordeel het gerust geweeten zich weinig bekreunt, maar door waanyk gemoedelyke Menfchen; niet alken door zynebenyders , zyne vyanden , maar ook door zyne Vrienden en Bloedverwanten. En of dit nog niet genoegware, hy wierd befchuldigd , ( kan ervoor eenen Willem Leevend iets naarder zyn?) door zynen BoezemVrienden door zyne Moeder.'Alle verfchynzels getuigden tegen hem: toen hy zich het uitmuntendite gedroeg , fcheen hy de flegtftc Jongeling te zyn. Geen fchuldig geweeten , maar eene edelaartige grootschheid en betaamlyke zorg voor zyn. eigen veiligheid, deeden hem zyn Land verlaaten. Gebrek aan alles, deed hem toevlugt byhet fpelzoeken ; hier door kwam hy ook in voor hem omwnardig gezelfchap. ' Willem Leevend zal ( is zy te verbeteren!) de kwaadaaitige, de los en ftreng beöordeelende waereld leeren : „ dat liet waarfchynlyke niet al- »> toos  WILLEM LEEVEND. 101 toos waar is." Mogt dit elk aanfpooren, om het beöordeelen vaa anderen over te laaten aan Hem , die de Geesten weegt! Ik vertrouw, dat gy, Mevrouw, zyne Historie weet. Onze begrippen daar over kunnen niet verfchillen. Oordeel, wat myn hart ondervond, toen ik die , uit eenen rei van Brieven , geheel en al ontwikkelde. Oordeel zelf,' want ik vind my onbekwaam om het te zeggen. Zyne twyfelingen omtrent de waarheid van den Chrislyken Godsdienst, en de byzondere Voorzienigheid, moeten geheel opgelicht worden. Daarom moet hyin zich Zelf ondervinden: „dat Deugd in „ zulke fterke verzoekingen kan gebragt worden , „ dat zy, zonder het geloovig en eerbiedig ver,, trouwen op God, en op zyne byzondere Voor,, zienigheid, niet zoude overwinnen kunnen." Deeze overtuiging had hy noodig, zoude hy niet alleen een braaf Man, maar oek een waar Christen worden. Ik las, Mevrouw, daar uwen Brief nog eens, over. Ik zal my zelf de eere geeven, om u over deszelfs dierbaaren inhoud nog het een en ander voor te draagen. Deugd is geluk, om dat deugd orde is; om dat zy ons doet inftemmen met het genadig oogmerk van diep God , die de Gelukzaligheid tot onze hoogde beftemming gemaakt heeft. Indien deef6 myne gedagten gegrond zyn, dan verdient, G 3 ftriks  /Oft HISTORIE VAN DEN HEER prikt gcfproken, niets den naam van tegenhedeti dan dat, 't welk ons in de bereiking van dat oogmerk hinderlyk is ; gevolglyk ook niets den naam van voorfpoeden, dan juist dat, 't welk ons ter bereiking van dat oogmerk kragtdaadig helpt. God, het volmaakt , door zich zelf bcftaand Weezen , is noodzaaklyk goed en heilig; want zyne kennis van het beste is volkomen, zyn wü daar meede verëcnigd. Mag ik het in een welyerklaarden zin llaamelen ; in God beloont de deugd zich zelf. Zo is dit niet by den Mensch, die broos en kortziende, die aan veele verzoekingen onderworpen is. Kennis en wil zyn by hem even gebrekkig. Hy heeft zinnen ; die zinnen hebben ook behoeften ; hy heeft driften, en die benevelen te dikwyls de heldere uitzichten van zyn verftand. Hy ftaat in betrekking met anderen: Hier door wordt reeds het evenwigt tusfchen de zinnen en het oordeel , of wilt gy —, de rede Weggenomen. De zinnen en de rede voeren dan itryd; maar de zinnen hebben de meeste en de fterkfte hulpbenden ; opvoeding , temperament, en aan hem vertrouwen mag ?■ Da: foortgelyke overdenkingen, myne geliefde Gravin, u vertroosten in uwen druk, over het verlies van een waardig bemind Man , te vroeg , naar ons inzien , «we liefderyke 'omhelzingen ontrukt! Ik weet meer, dan gy mooglyk vermoedt, van uwe verregaande droefheid over dat verlies, Laat het my vryftaan hier over nog een weinig met u te fpreeken' Ik neem belang in alles , wat u betreft ; dit geeft my die tninzaame vrymoedigheid, die ons in ftaat fielt om mooglyk nuttig te zyn, Ons treffen fomwylen rampen , geheel buiten den gewooncn loop der Natuur ; wy kunnen fer geene byzondere voorzorg omtrent gebruiken,  WILLEM LEEVEND. IOA Onwedcrs , Aardbeevingen, en wat men meer zoude kunnen opnoemen. Andere voorvallen blyven meer in den gewoonen loop der dingen, en naderen ons wel ongemerkt, doch echter zeer zeker. Alle Menfchen, die denken kunnen, Haan toe , dat het vergeefsch is agterwaards tedeinzen voor het geene wy toch niet ontgaan kunnen: maar dit toeflaan heeft weinig invloed* op ons; en de befpiegelende verflanden zyn doorgaans het onwilligst, om deeze overtuiging in te volgen. Niemand twyfelt , of de ouderdom ons ten graave zal leiden ; wy vleijen ons echter nog altoos , dat wy nog niet vertrekken zullen. —Zo doen wy ook omtrent een bemind voorwerp , door het bloed , de vriendfchap, of de liefde, of door deeze drie tedere banden , ons zeer naauw aan het hart gehecht ! Eindlyk komt dio droevige dag, Dat leeven , 't welk my myn eigen leeven aangenaam maakte , is afgeloopen. De poorten des doods zyn reeds agter myn Man , myne Vriendin, myn Kind, toege- floten ! De ondervinding , 'Mevrouw , heeft my geleerd , wat het is, eene Vriendin , eene voor ons bereekende Vriendin te verliezen ! Ik kan des bezeilen , wat het zyn moet , eenen waardigen beminlyken Man in den vollen bloei van jeugd tn gezondheid te zien — fterveu ! Laat G 5 ik,  Ï06* HISTORIE VAN DEN HEER ik, om u, Mevrouw, te doen zien, of ik met li fympathifeer, eens in de ftille taal der natuur zeggen, wat ik toen ©ndervond. Ik verloor eene Vriendin in de kragt van haar leeven , op wie myn hart zich byzonder gezet had ; alle myne wenfthen liepen op het geluk en het leeven myner Vriendin als in één punt. Zy ftorf; zy gaf den laatften fnik aan mynen boezem. Ik bevond my in een verfuften, treurigen ftaat. Myne ziel zag met misnoegen rond ; zag zich zelf met misnoegen; zy vond toen niets dan fchrik en ledigheid. Haar onfchuldig leeven , haare alles overtreffende geneegenheid voor my, haare beredeneerde. Godsvrugt , haare ftille onderwerping , haar geduld in haare ziekte, haare onbeperkte weldaadigheid , haar gerust ontflapen, diende alleen, om my haar verlies te fmartclyker te maaken. Zo is echter de loop der dingen, dat elk, die niet vroeg fterft, en een teder hart heeft , zulke rampen te duchten hebbe : wy moeten onze Vrienden beweenen, of zy moeten ons graf met traanen befproeijen. Rampen kan men nog wel alléén draagen; maar wie kan gelukkig zyn, zonder een ander zelf? Wie kan alléén genieten? Het geluk kan niet gefmaakt worden, dan door het medetedeelen. Wy zyn zeer onkundig van den ftaat der afgefcheiden geesten ; mooglyk wel, om dat wy  WILLEM LEEVEND. IO* wy die kennis tot een gerust leeven niet noodig hebben. De rede verlaat ons by den rand des grafs. Zy kan niet verder doordenken, immers niets beflisien; de Godsdienst van Jezus zegt er iets van. Hy fpreekt van : ,, vreugd, die er in den Hemel, is over eenen Zondaar, die zich „ bekeert." Vergun my dan , dat de Hoop my voorfchry- ve, het geen de Godsdienst "iet wraakt, „ dat de zielen der afgeflorvcnen met ons in be„ trekking blyven; dat wy liefderyk befchouwd „ worden , geduurende onze vrecmdelingfchap , van die geesten , met wie wy eens zo door zielenliefde verbonden waren , en die nu reeds „ gelukkig zyn. Dit zyn de omltandigheden, waar in onze rede toevlugt zoekt by den Godsdienst : als wy buiten Haat zyn ons zelf te helpen , dan is het zeer natuurlyk, dat wy onze oogen opheffen lot een weldaadig verheeven magtig Weezen; en wat; zoude onze ziel altoos heevig beroeren, indien wy weeten, dat de Hoogfle magt geheel wysheid en liefde zy? Hoe gelukkig, Mevrouw, zyn wy, dat wy in zulke grievende rampen toevlugt mogen neeme» tot dien Godsdienst, die het leeven en de onfterflykheid heeft in het licht gebragt! De Leer-, ftelzels van Epicurus, die ons aanraaden om ons te fchikken naar de ajgemeene wetten der Natuur, mo«  io8 HISTORIE VAN DEN HËER mogen ons doen zwygen, maar geeven geen genoegen. De wetten van Zeno, die ons beveelen , om met onvérfchiiligheid alles te befchouwen, wat buiten onze magt is om te beftieren of te behouden, mogen ons ons hartzeer doen verbergen, maar kunnen het niet verzagten. Leert de ondervinding ons niet: ,, dat, ja , de Philo„ fophic ons kan verharden tegen ons lot, maar M d3t dC Godsdie"st alleen ons geduld inboe„ zemt, door onzen aandagt te bepaalen op den 99 ft!nd dCr Zall'Se °^rilykheid, waar in onze » afgefcheide Vrienden zich reeds bevinden?" Dat zulke overdenkingen, myne waardfte Gravin, uwe ziel al meer tot rust brengen ! Zeker het zyn de rampen deezes levens niet , 'die ons' op zich zelf aangemerkt, helden der deugd maal ken. Het is alleen het verband, dat zv met onze gewaarwordingen hebben. Voormy kan iets eene groote hinderpaal ter deugd , en voor eene andere kan dat zelfde eene aanleidende oorzaak wee: zen , om in deugd toeteneemen. Rykdom en eere zyn niet voor allen verzoeking. Armoede en onbekendheid maaken ook allen niet vroomcr Sommige ftervehngen zyn nooit in grooter gevaar , om van hunnen God aftewyken, dan wanneer zy een ruim aandeel hebben aan de zegeningen deezes levens. Anderen vinden eene fter'ké verzoeking in het wandelen door de fchaduwen des doods. „ Sommige deugden, (zegt myn geliefde auteur, 35 UV  WILLEM LEEVEND. IO?7 ,, de Abt Jeruzalem,) groeijen beter ia droefhe,, den , aaderen in den zonnefchyn des voor„ fpoeds ; hierin die planten gelyk, die in fcha- duwagtige plaatzen beter groeijen dan in zeer „ heete luchten." Hoe onbekwaam zyn wy des, om de zedelyke waarde van iemand te bepaalen! Hoe weinig weeten wy , waarin voor byzondere perfoonen zegen of ftraffen geleegen liggen! Wat kunnen wy itellig oordeelen over het geen iemand zelf doet, en in welke verzoekingen voor hem hy aan zyne deugd vasthoudt? Hoe menigmaal leert de ondervinding, dat wy ons geheel bedrogen hebben ; en nog zyn wy maar te gereed, om te oordeelen over den dienstknegt van eenen anderen Heer ! Ik kan u niet befchryven, hoe zeer myn hart met u is ingenoomen ! Wat hebben wy, edeldenkende Vrouw, met naamen te doen? Gy gelooft immers, ,, dat Jezus is de Christus, en dat wy „ allen geroepen zyn tot het heil , door Hem ,, aangebragt:" Ik zal u mooglyk aan deeze zyde deF Eeuwigheid nooit zien : ik hoop echter de Zusterlyke Vriendin van mynen Willem Leevend in dien ftaat te leeren kennen , daar wy beide wenfchen aan te landen. Nog een woord van onzen Vriend. Alle berichten , hem betreffende, zullen my dierbaarzyn. Ik acht het niet nodig, zyne tederhartige Moeder te  HO HISTORIÉ VAN DÈN HÈgR te ontrusten, door het verhaal van een geval daf Jmr zo fterk zoude treffen; en dat wy met bedaardheid, al onderzoekende, zullen moeten af, wagten. Indien ik in Maat mogte raakert , om n eenig berechtte geeven, ik zal niet in gebreken blyven: met dediepfte gevoelens van achting en Welgevallen, teekenc ik my, HOOGWE LGÉB00RÉN VRÓÜWï! Uwe ootmoedige Dienaresfe, suzan na helder:, gehoor en van beek,- TWAALF-  WILLEM LEEVEND. III T W A A L F DE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw pe- tronella everards. lieve kraamvrouw! TV. /Zdo noem ik u nog, zo lang na de geboorte van uw Kind, dat ik, toen Jan zo oud was, al een reisje van Zeemansrust naar Amfteldam gedaan bad. Maar dat zy zo. Elk zyne verkiezing. Ik ben, weet gy nog wel, eene te groote Vriendin van vryheid, een te hartig beetje, om langer dan een dag of tien in, een fchemerdonkere kamer te zitten koekeloeren; en myn honger en dorst te ffillen met kaneel - koekjes , en wyn-foupjes, en kandeel, en brood - water, en alles, wat zo al in een kraam - kamer fatfoens halve wordt binnen geflingerd. Fatfoens halve, zeg ik; want die goede Hoof, de Natuur, heeft er geen fchulJaan. Nu, rebelleer maar tegen haar; zy zal u wel weeten te vinden ! Hoe is het toch met al de zaaken? Heeft uw Meisje al wat Phifionomie ? Schynt haar aandoenlyk hartje niet reeds in de lodderige oogjes ? Is het, met één woord, niet reeds Mama's kindje? Kon ik maar eens uit, ik kwam u bezoeken; maar dat kan nog niet. Myn Jan is een knapfh ;;  112 HISTORIE VAN DEN HEER 51- geloof niet, dat er veel raars aan den Jonge!! zvn zal; want dat hy naar Willem gelykt, kan ik zo min zien, als dat onze Vriendin gelykt op het portret van Anna Maria Schuurmans; doch hy ziet er fnugger uit; en zo hy niet al te veel van Mama's kuuren met het zog heeft binnengelapt, zal hy nog al te dulden zyn. Grut, Piet lief, wat zullen wy eene wysheid hebben, als myn Bram aan uw Kees het Huwlyk voor onzen Zoon by uwe Dogter komt verzoeken! Of ik my dan het air van Mans-Moeder zal geeven! Nu, daar heb ik fchoon occafie toe, om het wel te lecren. Ik heb het er thans eens op gezet, om aan u'te fchryven, en dat wel over een bezoek, dat ik by myne Buurvrouw aan de overzy hebbe afgelegd. Ik had zo veel wonderen gehoord van de wys van Opvoeding, die deeze Dame volgde, en ik dagt, kom , wie weet, of ik voor my en voor Everards nog niet-een ftuk of brok mede breng, dat wy t'avond of morgen kunnen gebruiken. Indien byzonder zo veel beduidt als goed, dan zeker is de wys van Opvoeding, door Mevrouw S * * * gehouden , zeer goed. Vermids ik de onderzoeking van dit gewigtig ftuk voor des kundigen laat, ga ik met u op het Bezoek by Mevrouw S. Haar Meisje is elf, haar Zoon negen jaar. Zy kwamen beiden om thee te drinken, en zaten aan tafel als een paar Echtgenooten, die ten minnen een jaar of zestien getrouwd waren. De jon-  W X L L E M JC E e V JB m ó. ïji| Jonge Heer gaf zyne bevelen aan deri Knegtj hef. Meisje aan de Meiden; en dat wel met eene Pedanterie cn ondraagiyke befchei denheid; (ik kan het niet anders noemen,) dat ik werk had j om niet in lachen uittefchateren. Verbeeld u een klein miezerig bleek Jongetje, regt op zyn ;>oel zittende , met de hand in de borst, het hoofd wat ter zyde gewend, tégen een' knaap vim Mama's Koetsiers lengte en omtrek zeggen : Jongman, ga eens naar myn Boekverkooper , en vraag , of hy hei Werk $ waarover ik met hem gejprèken heb, reeds ingebonden heeft t en u kan medegeeven P Het Meisje, met het air van zekere Schoonmoeder, brengt een grocte Gelderfche klos van een Werkmeid, (uit wier voor-armen men zo een Nigije Dundoeks zoude kunnen tocltellen!) met het oor aan de theeketel, en vraagt met veel bedaardheid; hoe dunkje, Grietje, kookt dit water ook? Daar ging de goeije Meid heen, en het Grootje van elf jaar fchuddé daar op het hoofdje, met een misnoegden glimlach. Het klein oud VVyfje vroeg my: „ of ik „ een liefhebfter van leezen was?"— „Hoe ,, dat, kind?" 1_ „Kind,- zeide Mevrouw Ü met haare pogen3 een Juffrouw van elf jaar, „ door my opgevoed ! " -— „. He Jen myn tyd, »» ik heb bet gehoord, en daarom vroeg ik htt ,, u.' —-- ^jai zt:j(ig. Mevrouw S;, myi:c Dogter heelt eene excellente lecti/ure; Zy leest al het fraaifte., dat erin da fraaije YVietcnJchappenen Vïi.' ü e e iii ft n  114 HISTORIE VAN DEN HEER in de Godgeleerdheid te krygen is; doch nu heeft zy wat te veel in het Huishouden te doen, want zy dirigeert reeds alles; en myn Zoon is omtrent de Knegts en hun werk even ervaaren en toeziende. Ik. Heeft Mevrouw nog eene getrouwde Dogter? Dit wist ik niet; nu, dat is niet te verwonderen ; de Stad is zo groot. Zy. Wel, pardonneer my,Mevrouw, ikfpreek van Juffrouw Keetje. Ik. En kent dit kind (ik liet Mevrouws oogen maar babbelen, zonder ermy aan te bekreunen)— dit kind zo veele taaien ? Zy. Neen, niet volkomen; maar er zyn thans fchoone Vertaalingen van de beste Schriften: mogelyk weet Mevrouw dit zo niet. Ik. Ik durf wel niet zeggen, dat ik eene excellente lectuure heb , maar ik lees thans met zeer groot nut en vermaak, Lettres fur VEducation, par Madame de Genlis; die , zo ik hoor, vertaald, en met Aanmerkingen zullen uitgegeeven worden. Zy. Kent gy dat Boekje, Dogter? Het Meisje. Neen, Mama; maar Broêr zou bet my wel gegeeven hebben, indien het iets byzonders behelsde. Ik. Wel, kind, dit antwoord doet niet veel meer eer aan uwe befchaafdheid als aan uw oordeel. Excufeer my, Mevrouw, maar ik adoreer die  WILLEM LEEVEND. ilj dïe onvcrgclykelyke Madame de Genlis zo zeer, dat ik, indien zy oöit in Amfteldam komt, haar ga bedanken voor het nut, dat zy met haare keurige Lettres fur FEducation gedaan heeft: [ Dit maakte my zo min myn hof hy Mevrouw, als by haare Dogter.] Zy. Gy weet mooglyk niet, Mevrouw Ryzig; dat ik myn Zoon en Dogter, [om geen duizend goude Ryders zeide zy, myne Kinderen;] niet naar den flenter opvoede : ik ben zeer oplettend geweest , om hen tot denkende M'eezens te maaken. Ik. Denkende Weezens , Mevrouw ! Moeten zulke Kinderen reeds denken? En waarover bid ik u? Over hunne poppen en fpeelgoed? Zy: Neen , Mevrouw; maar over onderwerpen; die van een allergevvigtigst belang zyn: zy leezen Ook alles, Theologie, Phyfica; enfin * alles dat maar wel gefchreeven is. , Ik. Het ftaat iedere Moeder onbetwistbaar vry, bok iri de Opvoeding, haar eigen licht te volgen; en verre Zy het van my, Mevrouw S. te willen ofFenfeeren; in tegendeel, ik heb groote achting voor eene Vrouw van uwe jaaren, die zo geheel voor haare Kinderen leeft. Maar ik heb nog zo een oud zwak voor Salom'on , (als Wysgeèr, meen ik;) en die leert, dat men den jongen onderwyzen zal in de eerfte beginzelen, naar den êisc'h' Van zynen weg. En by my is een kind, dat èèu ' 1 H o. wys^  !l6 HISTORIE VAN DEN HEER wysneusje is, een even zot figuurtje, als een tagtigjaarige Coquette of Petitmaitre. Zy, Mevrouw, wy verfcheelen, zie ik, zeer veel in begrippen, en ik voorzie, dat de jonge Heer Ryzig langs het groote Zandpad der hedendaagfche lleur zal opgevoed worden. Ik. Myn kleine Jan zal niet vermorst worden , om er kunften meê te doen ; en ik zal zeer gaarn zien, dat hy zich de eerfte jaaren van zyn leven zo moede fpeelt en ravot, dat ik hem half ikmpend op zyn bedje zal dienen te leggen. Hy zal een geheel magazyn Hobbelpaerden , Dryftollen, Wagens , Sleên , en wat er maar te bedenken is , hebben; wild mag hy zyn, maar geen loverknippertje, dat aan Mama's iehoof Haat te teuten, met een houtje of een papiertje. [ Mevrouw S. keek my met vry wat kleinachting en verbaasdheid aan: mooglyk is de Vrouw zo gewend, om toegejuicht te worden, dat zy my niet zal kunnen dulden; is dat myn fchuld?] Zy.. Als Mevrouw meer Kinderen heeft, zal zy mooglyk zien, dat zo eene Opvoeding haar Kinderkamer tot een dolhuis zal maaken. Ik. Dat geloof ik niet, Mevrouw S***. Wel-, dat Jan veel meer plaifir zal hebben, als ik hem zo wat Broertjes en Zusjes bezorg, en beter zal «pgevoed worden, dan of hy alleen bleef. [Dit verffond de Vrouw niet te bestig. ] 4k bleef tot zeven uwen, t»t reden geevende^ tol  WILLEM LEEVEND. II7 dat ik zelf gewoon was de Kindermeid van myn Jongen te zyn. Dit, weet gy,is ftrikt waar; maar ik was thans blyde , een middel te hebben , om maar van die lastige vifite af te zyn; en dewyl men niet behaagt, als men de Lieden niet over zich zelf voldaan vaarwel zegt, begrypt gy wel, dat Mevrouw S * * * en ik elkander niet druk zullen bezoeken. Ik ondervind daaglyks al meer, dat onze Vriendin , die zelden uitgaat uit verkiezing , gelyk heeft, als zy zegt, dat de meeste gezelfcbappen der moeite niet waardig zyn , om er een paar feboenen voor aan te gespen. Zy heeft het net getroffen. Het is niet door gezond oordeel , door lieve huisfelyke zeeden, door een goed verftand, door een braaf hart, dat men een grooten naam in de waereld krygt; maar door byzonder te zyn; door zich airs te geeven, door overal, waar men komt, het air aan te neemen van eene Savante, eener Dichtresfe, eener Genie, ó Dan wordt men met eerbied begroet, bewierookt, gevleit en (want gvweet, zy is toch een drommels platje,) agter den rug uitgelachen, Hoe bly ben ik, dat Wim en ik fchoon uitheb» ben mogen fpeelen. Hoe zou ik, arme ziel, anders in (laat zyn, om nu myn Man en Kind te regeeren V Hoe eene Schoonmoeder geeven , dat haar toekomt, en meer niet ? Ik heb groote trek , H 3 om  3l8 HISTORIÉ VAN DEN HEER om myne waardige Vriendin de Vry eens op Mevrouw S * * * af te ftuuren. Die allerbeste der allerbeste Vrouwen (oude Vrysters dit blyft my altyd in de keel zitten, en vooral, als ik haar portret, door een groot Fransch Meester, toen zy agttien jaar was, gefchilderd, befchouw,) zou mooglyk in een. haarer yrolyke luimen wel aan t Gocciamleeren gaan; en hoorden wy eens door den Eerwaarden Dominé Heftig zeven gelykenisfen maaken tusfehen een Lely en een Gelooyige; wie weet, of Tante de Vry niet zeven gelykenisfen maakte tusfehen Mevrouw S. en de oude Slang! Ik, die dan maar niet heel dol Cocciaan>ch ben , zag er nog zo wel wat mouwen aan te naaijen. Ik zou zeggen: gelyk die ouwegaauwdief onze eerde Voorouders, door zyne listen en flinken, uit het Paradys, den daat der Onnozelheid, deed verkasfen, om dat hy hun wist te bepraaten meer te willen weeten , dan onze lieve Heer, -—— zo heeft deeze waereld-wyze Vrouw ook haare Kinderen uit den daat der Onnozelheid verleid, om Betweeters en Wysneuzen te worden, enz. Wat nu myn plan van Opvoeding betreft, ik zal het zeer eenvoudig aanleggen; doe ook zo, en laaten wy geen brood voor elkander fpaaren. Weet gy wat, Pietje; de waereld is toch al een raar ycrbfyfje: het is er in verre na niet altyd zomer, Jjuist daarom moet ik voor myn Jan, en gy voor. uw  WILLEM LEEVEND. 11£ uw kleine Letje, een goede voorraad van gezond oordeel, goede vogten, heldre denkbeelden, en vrolyke oogpunten zien op te fchommelcn. Dan zullen zy eens in een pynlyk doorentje treeden kunnen, en niet flaauw van pyn op den hobbeligen levensweg blyven liggen. ó Heer, het zal de kleine Vrienden ook wel eens tegen wind en ftroom gaan. Tusfehen ons, lief, wy zullen beiden , denk ik , zalig worden door veele Kinderen te hebben. Kostelyk, hoe meer zielen, hoe meer vreugd ! Voor een hajfdouzyntje heb ik myn huis altyd klaar; mids dat zy de een na den andren fatfoenelyk aankoomen ; anders zoil het my toch wat al te boelig zyn. Me dunkt, dat onze eige zedelyke inboel er zeer door verbetert, als wy ons waarlyk een pligt maaken van Kinderen een goed voorbeeld te geeven. Nog een woord over Willem ! Ik wil vulftrekt van hem niet fpreeten. V\'y hooren weer niets van hem. Mooglyk komt hy eens eindelyk , gelyk zyne Satanfche Majesteit , thuis van de aarde te doorwandelen. Hoe wy hem t'huis zullen krygen, kan ik niet beflisfen. Dat zal de tyd moeten leeren; ik hoop er het beste van. Wee, zo de Jongen gelykt naar de meeste jonge reizigers, die geheele vragten met uiiheemfche ondeugden en vreemde zotternyen te rug brengen, en daar nog niet mede te vreden zyn, indien zy al de bungelery niet aandoen, en er de II 4 °°-  "ï?ö HIITORIE VAM DEN HEER pogen door trekken. Zo dit zyn geval mogt zyn, laat ,k by de eerfte occafie de beste in het oude Zyds-Heeren- Logement daar eene Vfrkooping Van aanleggen; om de vodden maar kwyt te zyn* pfCram moester syne fchepen meds kunnen be- 7*?Dit Plan ^1 ik nader uitwerken, als de Vriend de revue pasfeert. Hoe vaart Chrisje Helder? Blyft zy nog even gefehikt voor de Kinderen Gods, als voor de Kinderen der Menfchen? Zou Coosje Veldenaar nog voor haar zyn? De dood van Dominé Veldek°m' §ei00f ik > heel ongeleegen; trouwens , ?o een Man, dunkt my, moest tot aan de voleinding der waereld maar gebleeven zyn. Zulke uitpuntende Menfchen gaan altyd te. vroeg. Myne Vriendin de Vry heeft my onder ons gezegd, dat 3V ook voor die Familie zoude zorgen, indien het niet onnodig ware. Dit verblydt my- er is toch, dunkt my, (en mooglyk is het gek,) iets f9 ongevalligs in voor eene Coosje Veldenaar, be?orgd te worden, ook van eene Vorstelyke ziel als, die myner, Vriendin. Gy zult meer weeten' dan ik, van haar Huwlyk, ( Coosjes meen ik , en Wet Juffrouw de Vry; gy zyt 2offityds 2obegrype. Ijk, Pietje, en kond, want gy zyt toch bedroefd babhelagtig, goed fchaap daar gy zyt! wel eens p* vertellen, dat die in haar vyf-en-zeventig WW wa^ gegaan met een Officier,) metKoio^ M §n?m>. ft moet m abrupt afbreekc», want  WILLEM LEEVEND. lal Want daar komt myne eerzaame Tante Martha, die zeker wat op haar lyf heeft, want zy kan anders, met haar zwaare Huishouding, zo niet uit. Ik omhels u , en uw lieve kleine Meid ; groet Everards; ik ben. Uw* Vriendin, A. RYZI6. Ryzig groet u beide met de grootfte achting, 'c Is wel der pyne waard, om daarom nog eens de pen te moeten opneemen ! Ja, die Bram is toch sen kwaad Kerel. P 5 DER-  ï32 HISTORIE VAN DEN HEER DERTIENDE BRIEF. Kolonel uto van sttsama aan Mejuffrouw christina helder. hooggeachte vriendin! 3Cn het flot van uwen vorigen aan uwe en myne Coosje, informeert gy u, of ik reeds ben te rug gekomen. Deeze Brief zal u hieromtrent ten vollen onderrigten; en, dewyl onze lieve Vriendin thans geene geleegenheid heeft om te fchryven, bediene ik my van de eere, my voorheen door u verleend. Ik neem voor haar de pen op, tervvyl uw zeer waarde Brief by my op den lesfenaar ligt, op dat ik, in dien te beantwoorden, des te naauwkeuriger zyn kan. Mevrouw Veldenaar bleef deeze laatfte weeken zo al in dezelfde omflandighedcn: my komt het echter voor, dat zy, geduurende myne abfentie , niet is afgenoomen. Alle de Kinderen zyn volmaakt wel. Hoe aangenaam zoude het voor ons zyn, u zulks ook nopens den Heer Veldenaar te kunnen berichten: maar! Hy heeft ver- fcheide koortzen gehad, en die moeten zeer heevig geweest zyn; want hy is dermaate afgenoomen , dat hy genoegzaam altyd te bed ligt. Ik heb  WILLEM LEEVEN 0. 123 heb het onuitfpreekelyk genoegen van te zien, dat mvne te rugkomst hem zeer aangenaam is, en dat myne tegenwoordigheid hier niet onnut zyn kan. Het nog barre Winter -Saifoen heeft alleen de Dorpelingen by ons gelaatcn: gy weet, waardfte Dame, dat men in de fteden altoos de Zomer laater verwagt, dan in de Hoven en Velden? * | * Vervolg, Thans zit ik in de Zieken-kamer van den groo« ten, maar niet bekenden Man. Zyne koorts nam zo toe, dat ik hem bewoog, my toeteflaan, deezen nagt by hem te bly ven; hy klaagt niet; hy teekent zeer gerust; hy fpreekt weinig; en het geen hy zegt, is bedaard. Ik geloof, dathyflaapt. * * * ' Ik trad zagtjes naar zyn ledikant, en zag, dat ik my bedrogen had; hy Hiep niet. Hy ftak my de hand toe, en op myne vraag , hoe hy zich bevond, vroeg hy my, of ik alleen in de kamer was. Dit met ja beantwoord zyude, zeide hy: ,, tegen u kan ik fpreeken; gy zyt een Man, en ,, oiigetwyfeld een Christen. Ik heb alle reden om te denken, dat ik niet zeer lange meer kan „ lee-  ÏS4 HISTORIE VAN DEN HEER »> leeven. Deeze koortzen hebben myne gezond„ heid geweldig ondermynd. De dood kan voor „ een Man , die oprecht voor God en Menfchen »i ]eei"de j en hoopt op de onfterflykheid , niet „ verfchrikkelyk zyn. Het groote werk de ,, Voorbereiding is voor lange afgedaan. Ik heb ,, altoos gemeend, dat men zo wel in gezonde „ dagen moest denken aan den dood, als zyn ui„ terfte wil maaken; zynde het zeer onvoegzaam „ onzen geest te vermocijen, wanneer die door „ ziekten of fmarten reeds verzwakt en meermaa„ len beneveld is. Myne talrykc jonge Familie, „ myne oudere Kinderen, myne geliefde Vrouw, ,, met wie ik zo veele jaaren gelukkiger was, dan „ ik kan uitfpreeken , zouden my echter dit fcheiden zeer bezwaarlyk maaken, en de zorg voor „ allen myn vertrouwen, myn geloof op en aan „ God verwrikken : maar God heeft u , o waardig ,, Man, by ons gezonden; ik eerbiedig dankbaar „ zyne fchikkingen. U hebbe ik myne Dogter „ gegeeven. Behoef ik meer te zeggen?" Ik zette my, op zyn verzoek, voor zyn bed neder; te zeer ontroerd, om zo rerftond te kunnen antwoorden. Hy gaf my tyd. „ Denkt gy zeker, zeide ik, dat gy niet lang by on.s zult „ vertoeven! Zullen wy de onuitdruklyke fmarte „ ondervinden van u te verliezen! Mooglyk, myn „ waarde Dominé, befchouwt gy uwe ziekte in „ een wat te fomber licht." (Hy glimlachte.) „ Te  WILLEM LEEVEND. 12$ ,j TeUcnber licht, zeide hy. Neen, myn Vriend, ,, ik i'preek niet zo zeer volgens het geen ik voor- ,, zie, als wel volgens het geen ik gevoel. ,, Elk heeft zyne byzondere wys van befchou- wen ; maar ik zoude gelooven zeer ondank,, baar te zyn , indien ik fterk verlangde om ,, dit leven te verwisfelen voor een ^ dat zeker „ ten mynen opzichte veel zaliger zyn zal. —■ ,, Ik heb veels te veel reden, om God te looven, ,, voor al het goede, dat ik hier, als Mensch, }, als Leeraar, als Man, als Vader, als Vriend, ,, zo veele jaarcn met een onverminderd genoeti gen rhogt genieten. Ut ben zo onbegrypelyk ,, naauw gehecht aan myne Vrouw en aan myne „ Kinderen , dat mooglyk de verfufte dweeper „ zich daar over zoude bekommeren, maar waar „ omtrent'ik my met volle gerustheid toegeef. „ Niet de koele onaandoenlyke ongehechtheid ,, aan de gefchenken der Godheid, maar de ou- derwerping, om die allen, is het zynen wil, „ aftefhan, is een Godsdieoftige pligt. Ik voor „ my begreep niet, dat ik mynen eerbied voor God vermeerderde , door , met eene Sto'ifche „ ongeraaktheid , dit zichtbaare te befchouwen. ,, lk geloof veel eer, dat zondige trotschheid en ,, beftraffefyk misnoegen daar van de bron is, dan wel iets , het welk men hemelschgezinds, heid noemt. Ik ga, myn Vriend, wel rasch „ tot een ander leven. Aan u beveel ik myire ,, iami-  1*6 HIS TORIE VAM DEM HEER familie. Als de betaamlykheid het zal toeiaaten, hoop ik, dat myne Dogter befluiten zal, S, dien Man te neemen , die haar hart voor haar >, uitkoos , en dien ik ook met eene ftervfcnde ,j hand aan haar wensch te geeven. Tot byzonderheden kom ik niet; gy zult meer doen, ,, dan ik zoude durven wenfchen, dat gy voor ,, allen deed. Meld nog niets van 't geene ik „ u toebetrotiWi" * * * Het is gedaan ! Deezen morgen ontfiiep hy; want hoe za! ik zulken overgang , als die van' den zaligen Veldenaar was , toch anders noemen ? Deeze laatfte drie dagen verergerde hy niet zichtbaar; en dewyl hy, als een waar groot Man zynde , altoos alle nodelooze en nadeelige •aandoeningen vermydde, ging hy ook van dit tooneel, met de eenvoudige waardigheid van een oprecht dienaar zynes Gods. Onbefchryfelyk is de droefheid van de uitmuntende Mevrouw Veldenaar van myne Coosje, van allen; elk in zyne betrek-' king : maar het is de ftille weemoedige fmarte, die met het luidruftige niets gemeens heeft. liet is die droefheid, die ons doet zien, dat het hart gewond is. Ik vinde my niet in ftaat, om thans dat gedeelte van 's Mans leven , 't welk zyn fterven weinige uuren voorging, te befchryven. Ik ben  WILLEM LEEVEND. 12? ben vermoeid door waaken en medelyden. Ik Ween Coosje, de beminde myner ziel, weent aan myn hart; Mevrouw Veldenaar legt haar befchreid gelaat tegen mynen boezem , en overtuigt my, dat zy my genoeg onderfcheidt, om my getuige te doen zyn van haare allerbitterfte droefheid. De Kinderen zyn allen even ft.il en verflagen; maar de vrolykheid van den kleinen Willem , die nog ongenaakbaar is voor droefheid , grieft my dermaate , dat hy my nog meer intresfeert dan die Kinderen, die my vraageu : of hun lieve Vader niet weer wakker zal worden ? Zelden , geloof ik , heeft eene geheele Gemeente, voor wie de Overledene niet meer nieuw konde zyn, (zynde dit zyne eerfte ftandplaats,) zo veel droefheid getoond en ook gevoeld, dan toen men zeide, dat haar geliefde Dominé Veldenaar overleeden was, als deeze waarlyk dankbaare Lieden Ik moet eindigen. Wagt nader be- rigt. Ik fluit deezen in een Brief aan Mevrouw Helder, en zend die met een expresfe. Uw ootmoedige bedroefde Dienaar, UTO VAN SYTSAMA. P.S. Majoor Veldenaar is nog niet gekomen. VEER-  ï*ö HISTORIE VAN DEN HE E & VEERTIENDE BRIE' F. De Heer wilIem leevend aan de jon** Gravin henriet te van b*?*< "VS^atj Ó gy edele, ö gy groc'te Vrouw, zy* myne eigene lotgevallen, myne bekommeringen; debeleedigingen, my aangedaan, vergeleden by de onrust, de kwelling, de naare ouzeekerheid, waar door gy zeker , zedert myn verdwyncn zult overvallen zyn! Zoude ik zó lange gewagt hebben , met u berigt van my te laaten toekomen, indien het my mooglyk geweest ware aan u te lchryven ? Mooglyk weet gy reeds meerder van myn geval dan ik: mooglyk zult gy weeten, aan wien ik deeze gevveldenary te wyten hebbc. My is alles duister,, een raadzcl; geheel onoplosbaar. Offchoon ik, noch de dryfVecren, noch den aanlegger, noch het eigenlyk oogmerk kan ontdekken, zo kan ik echter u, het geen my ontmoet is, melden. Ik zal het kortlyk doen. Op' dien morgen, dat ik alleen uitreed, om my nog maal te verlustigen in de grootfche t-ooneekn , die de Natuur en de Winter in uwe gebergtens' geftxht hadden, liet ik het paerd geheel zynen Weg  WILLEM LEEVEND. I2£, weg vervolgen, zynde het my onmooglyk een* keuze te doen. Eindlyk op myn Orloge ziende, dat het veel. laater was , dan ik gedagt had, reed ik eene hoogte op , om van daar te zien , in welk eene flreek het Kasteel van B. geleegen was. Ik bereikte het niet; en myn zaktelescoopje niet by my hebbende, was het voor my onmooglyk, den naasten weg te neemen. Vermoeid door het niet zeer gemaklyk ryden , en zeer graag geworden zynde, zag ik fcherp toe, of ik niet eene wooning ontdekte. Hier meede bezig zynde , zag ik vier mannen, te paerd gezeeten, den weg, waar op ik my bevond , inflaan. Het fchecn my toe , dat zy iets zogten, aan de onrustige beweegingen, die zy maakten, en aan het op en afklimmen der hoogtens. Er volgde op eenigen afftand een gefloten reiskoets met vier paerden. Ik , niets ergs vermoedende, wagtte hen flapvoetende in, met oogmer'-- om de noodige informaticn te neemen, Zy hadden het voorkomen van fatfoenlyke. lieden,' en groetten my beleefd wederom. Zy traden zelf met my in gefprek; maar ik herinner my , dat twee van hen eenige woorden wisfelden, ia eene taal, die ik niet verftond, maar die, zo ik gisfen kan, Poolsch mo.et geweest zyn. De koets naderde, zonder dat zy dit feheenen optemerken. Ik vroeg vervolgens, of de Heeren zo goed zouden willen zyn, om my te zeggen, waar het Kasteel van B—, en op wat afftand het va#i hier ge» yii. de ei,, I lea.  13° HISTORIE VAN DEN HEER leegen was? Hier op verzogt een van ben, da: ik de moeite wilde neemen, om met hem van het paerd te klimmen; zullende hy dan, op den naasten fteilfen heuvel , aan myn verzoek voldoen. Wy reeden ten dien einde derwaards. Van onze. paerden geklommen zynde, volgden de drie overigen ons voorbeeld, hunne paerden aan boomen bindende. Naauwlyks had ik waarlyk het Kasteel van B— op eenen grooten afftand gezien, en hun bedankt voor de beleefdheid my beweezen , of zy greepen my op, en zonder veel gerugt te maaken, bragten zy my in de koets, die agter eenig kreupel-bosch , by het hangen van eenen berg, ftil moet geftaan hebben. Een hunner fshoot beide de pifteolen af; en liet het paerd loopen. Myne verbaasdheid was groot. Wat moest ik denken ? Droomde ik? Waakte ik? Ik wist hetbykans niet. Twee der Heeren zetten zich by my; de anderen volgden te paerd; immers dat geloof ik, want ik zag er niets van. Eindelyk zeide ik: „ alle te„ genweer is te vergeefsch: dit begryp ik; maar „ niets meer; indien men zich niet omtrent myn perfoon vergist hebbe." „ Myn Heer, 3, vroeg my een van de Heeren, zyt gy niet Myn „ Heer Willem Leevend, uit Holland, en hebt „ gy u niet eenigen tyd op het Kasteel van B—• 3, opgehouden ? " Dit met ja beantwoord hebbende, verzeekerden zy my , dat zy zich omtrent Jfiy niet vergist hadden; maar met eenen, dat my geen  WILLEM LEEVEND. 13! geen de minfle zweem van beleediging zoude we* dervaaren, indien ik bleef btgrypen, dat er vooi* my geen ontkomen aan was» Zy hadden bevel van eene vermogende Familie, om my op eene plaats te brengen ; die Zy niet goedvonden te noemen; maar, als ik daar was, zoude ik op de byZonderfte wys" weeten, waarom ik was opgeligt. Ik zweeg vart verbaasdheid, zo wel als van verontwaardiging ; en het ongelukkig gevegt drong in myn geest. Nu twyfelde ik niet langer, of de Baron van Goudenftein had zich het recht aangemaatigd, om my te doen vatten. My ontvielen, in fpyt van iny zelf, eenige bittere woorden tegen hem , dien ik, my zelf verdeedigehde, had overhoop geflooken : en ik deed- hun begrypèn, dat geen moed tegen list is opgewasfen. Nog eenigen tyd fterk door gerceden hebbende, reed de koets een brug op; en myne geleiders bragten my over een groot basfecour, in een huis \ dat my geheel vreemd was. Zy behandelden my met beleefdheid, doch raadden my geene pooging aan te Wenden ter ontkojning, indien myn* leven my lief ware. Ik wilds dit niet belooven, offchoori zy my voorfloegen ^ dat, indien ik myn woord van eer wilde geeven, öm zulks niet te beproeven, zy my de vryheid" zouden laaten, om alleen in dit vertrek te moogen blyveri, tot zy goed vonden my te vervoefiftfil Dit verwierp ik met toorn en verfmaading5 I i vk  J3* HISTORIE VAN DEN HEER en ik had het genoegen van te zien , dat hun dit, durf ik zeggen verrukte. Ik ben een Hollander, (zeide ik,) ik ken en waardeer des myne vryheid. . Dan, (zeide zy,) mytt Heer, zult gy ons moeten vergunnen u niet te verhaten. —Befpot my niet, (zeide ik,) ftond dit aan my, ik zou u die moeite fpaaren: maar wat kan een verfchalkt ongewapend Man doen ? Ik keerde my met verontwaardiging van hen af. Het fcheen my toe, dat deeze vier perfoonen flegts werktuigen waren; maar dat de beftierder van dit ftuk zich niet liet zien. Ik zag geen Livreibedienden : een Man in een elTen kleed diende in de kamer; en men gaf hem het eeten uit het naaste vertrek aan. Deeze Man fprak ook Poolsch, zo als ik my meende te herinneren, aan eenige enkelde woorden, die ik van Poolfche Studenten gehoord had. Hier bleef ik agt dagen , beroofd van myne vryheid, en nooit alleen; maar wierd, voor het overige, met de grootfte beleefdheid behandeld. Zy fpraken meermaal onder elkander van u, doch , om my zelf niet te expo- neeren aan bedryven, die -. Laat ik zwy- gen! Niet eenmaal heb ik uwen dierbaraen naam op myne lippen genoomen! . . . 6 Vriendfchap, zoud gy een eerlyk Man minder kiesch doen zyn, dan de gemeenzaamheid bedoelende liefde. Ik zag, dat ik overheerd 'was, en echter volwaakt wel behandeld wierd. Ik vond hier boe- ken,  W Jl l È M LEEVEND. ken, muziek, gevolglyk bezigheid. Ik ftelde het, zo goed ik konde; maar werd te wel bewaard, om een regel te kunnen fchryven, ook niet voor my zelf. Eindlyk kwam de dag, tot onze afreis bepaald. Ik vond in myn kamizool-zak een rykelyk voorziene goudbeurs. Ik wierp die, zonder iets te zeggen, op de tafel. Zy zagen myaan. Dit is het myne niet. Ik kan in deezen niet gedwongen worden. Wy reeden eenige dagen door, vergezeld door de vier Heeren, die my hadden opgeligt; en wanneer wy aan een Dorp of Gehucht kwamen, daar men het niet veilig achtte te overnagten, om de flegte huizing, bleeven myne twee bewaakers by my in de reiskoets; alleen van paerden verwisfelendc. Eindelyk kwamen wy aan de Rivier de . De fterke ftroom daar ter plaats was grootendeels oorzaak, dat zy.nietdigt gevroozen lag; zy lieten zich met een pont transporteeren ; en toen wy aan den oever waren , vond ik een zeer fraai rypaerd, gezadeld, waar op een mantelzak met eenig linnen, en dezelfde beurs, zo als ik vervolgens ontdekte. Voor zy weder in de koets traden, zeide een van hun; Hier, myn Heer, hebben wy order, om 'ü uwe vryheid weder te geeven. De reden van onze behandeling zullen wy u niet zeggen; gy hebt te veel verftand, om zelf niet te bezeffen, wat hier van de reden zy. Dit rypaerd is voor u gefchikt; bedien er u van; gy zyt op den -~ bodem en niet vet're van —. I 3 Draag  134 HISTORIE VAN DEN HEER Praag alleen zorg van niet weder naar het Kasteel van B. te heeren. Dit gezegd hebbende, hielp een knegt, zonder livrei, my te paerd; en zy bleeven op deri oever ftaan, tot zy zagen , dat ik voortreed. Liefst wil ik verfchoond zyn, myne waarde Gravin , om te fchryven , wat ik antwoordde. Zie daar my dan afgefcheurd van myne weldoenfier, myne Vriendin, voor altoos, en als door een niet te voorzienen donder beroofd van haar byzyn- beroofd van mynen lieven jongen Vriend, uw veel beloovend Kind, dat Kind, daar myn hart zo aan gehecht is; beroofd van het eerwaardig byzyn uwer Godsdienftige Moeder. Gy begrypt wel, dat geen Vorst op my zoude hebben kunnen verkrygen , dat ik niet weder keerde naar uw gelukkig verblyf; dat ik aan deeze geweldenaars , zy zyn dan die zy zyn , dit ook niet zoude hebben beloofd, al hadden zy my vermoord. Tot zulk eene laagheid is geen vry Mensch, die .zich niets te verwyten hebbe, bekwaam. Evenwel, dewyl aan alles blykt, dat men er het grootte belang in gefteld heeft, om my van u te verwyderen, dunkt my, dat de voorzichtigheid my beletten moet, myne veiligheid , zonder eenige voldoende reden, te gaan wagend Wilt gy het anders? Beveel, en ik vlieg te rug. Ik zal uw antwoord hier afwagten. Ik hoop , dat het onverwagte van dit voorval u niet te zeej moge getrofXrn hebben. jk  WILLEM LEEVEN». I35 Ik verfoei alle gisfingen, die my, in deeze onzeekerheid , waar ik niets beflisfends zien kan, overvallen , indien myne geëerbiedigde Gravin daar niet geheel en al buiten blyve. Zyn er, kunnen er Menfchen gevonden worden, die zo een edel welgevest karakter niet fpaaren ? Waar aan zoude ik het gebeurde niet liever toefchryven, dan aan iets, 't welk zelf niet in myne verbeelding mag opklimmen ? Verrukkelyke wandelingen, dierbaare uuren yan afzondering, waar in het my gegund ware, my met eene Vrouw te onderhouden, over perfoonen, my zo waardig als die lieve Vrienden, die ik eens in myn Vaderland mogt omhelzeni Dit alles is my ontroofd, en waarom? Mag ik my,myne waarde Gravin, informeeren, of er ook Brieven voor my uit Holland gekomen zyn ? mag ik die hier van u ontfangen ? Voor ik deezen fluit, verzoek ik het volgende nog te mogen aanroeren. Hoe weet men, dat myn naam Willem Leevend is , en dat ik geen Franschman, maar een Hollander ben? Dit , myne!Vriendin„ begryp ik nog niet; ik kon echter niet in tvvyfcl liaan, of ik myn regten naam ook zoude ontkennen. Zou de Biegtvader geleegenheid gehad hebben, om agter dit geheim te komen ? . . Maar Waarom verdenk ik een oud eerwaardig Man, die niets tegen my had, dan'dat ik een Ketter was! Èn wat kon hy bedoeld hebben met hejt uitbrengen van dit geheim ? I 4 Mogt  *3fi HISTORIE VAN DEN HEER Mogt ik vveeten, of ik my In dit onverwagt geval zo gedragen heb, dat ik op uwe goedkeuring mag hoopen ! Hoe verlangt myn hart naar bencht van u! Wist ik reeds, wat gy my zult beveelen! Hoe pynlyk is de onzeekerheid. voor een zo gevoelig karakter, als het mVne! Hoe veele dagen zullen er moeten verloopen, voor ik uit bet hart van — hier ter plaats brieven kan hebben! genomen dat gy met de eestkomende post my vereerde met uwe bevelen. Myn naam blyft nog voor de adresfen dezelfde. Ik ben gelogeerd jn het logement L-. Daar verlang ik nnuitfpreeklyk naar antwoord van u. Met onbefchryfelyke gevoelens van hoogachting noemikmy, uwlloowelgeboorenes Ootmoedigen Dienaar, *V. LEEVEND-, VYF-  WILLEM LEEVEND. tff VYFTIENDE BRIE F. De Graaf van b * * * aan Mevrouw de jonge Gravin van b * * *. mevrouw schoonzuster! CTw intrigue met den Hollander maakte reeds veel geruchts, toen ik nog weigerde daar aan geloof te geeven. Kan een Man, als ik ben, de voorftelling dulden, dat een Burger zyne oogen tegen ü zoude durven opheffen ? Myn hoogadelyk Bloed vliegt my in 't aangezicht, zo dra ik my dit, hoewel flaauwlyk, verbeeld! Toen ik hem als den Gouverneur van mynen jongen Neef befchouwde, toen deed ik zyner kundigheden hulde; want, op myn ziel, ma foeur, hy is een ganfche vent in zulke dingen. Ik zou hem ook myne protectie gegeeven hebben, zo rasch hy daar ©m gebeden had. Ik was hem zo geneegen, als een Man van geboorte omtrent een homme de rien zyn mag. Maar, zedert myne Zuster de Philofophe vergeet , wat zy onzer Familie , wat zy zich zelf fchuldig is; nu ik zie, dat zy hem niet als een domefticque behandelt, maar als de Vriend van 't huis; nu wordt het myn zaak. Ik Verborg, om myne vangst niet te misfen, myn oogmerk. Want ook, dat hy de redder van I 5 uwen  Ï3& KISTORIE VAN DEN «EER uwen Zoon is, kan hem myner verontwaardiging niet onttrekken. Zo eene vermetelheid moet geftraft, en gy in veiligheid gefield worden: dit kwam my toe; ik voldeed ook aan mynen pligt. 6 Vrouwelyke deugd , ó Vrouwelyke wysheid, zyt gy dan nog beuzelagtiger dan onze eigen ? Waar , o llenriette , hebt gy u toe vernederd! Liefde? Kan er liefde plaats hebben tusfehen perfooneu, zo ongelyk in Geboorte ? Neen! maar gy hebt u mooglyk vertroost Evenwel, moest zo een Gelukzoeker de gunfïeling myns Broeders Weduw zyn ! Gaaft gy dan den roem, van uwe Sex tot eer te zyn, op aan . Bekommer u nergens over. Uw Hollander is in veiligheid; ik heb hem laaten opligten, en in myn eigen Reiskoets tot doen transportec- ren. Myne Vrienden zorgen genoeg voor den luister van ons Huis, om my met vaardigheid ten dienst te daan. Ik hoor, dat gy ziek zyt; ik heb daarom my niet gehaast, u dit te fchryven : ik weet niet van zyne geheime Historie; maar gy zult er genoeg mede bekend zyn , om te begrypen, wat hy kan bedoeld hebben , toen hy van het gerecht fprak. Ziende, gat alle tegenweer vcrgcefsch was, ging hy gewilliger mede, dan men gedagt had. Hy had geen geweer by zich: het zou hem ook tegen vier gerefolveerile mannen niets geholpen hebben. Ily heeft uw naam zelf niet eenmaal genoemd. Gy begrypt wed , dat het uw  WILLEM LEEVEN 15. Ï3<& uw belang vordert , u van alles onkundig te houden ? Waarom zou men aandagt opwekken , Henriette ? "graaf vaTi B. P, S. Het Paerd zal reeds wel te rug gekq» men zyn. ZES-  *4« H ÏSTÓRÏÊ VAN DEN HEES. ZESTIENDE BRIEF. De Gravin henriette van b*** aan den Graaf v a N b * * *. heer GRAAFl IMTyne verontwaardiging zou my byna belet hebben aan u te fchryvsn ; maar myn eerbied voor den dierbaaren naam, dien gy draagt, noopt my de pen op te neemem Vlei u maar niet, dat uwe onbetaamlyke en onverdiende fchemperyen; dat uwe onbillyke verwytingen, my zullen verleiden om my by u te verdeedigen. Dit, waarlyk, is beneden my, als eene Vrouw van geboorte, als de Weduw van uwen Broeder. Ik beklaag my óók al zo min over de geweldeuary, aan eenen wcerloozen Jongeling gepleegd. Hy, die waant boven de wetten te zyn, verdient weinig, dat wy met hem redeneeren. Waar ftaat ook Hoogmoed voor; zy immers heeft niets te dierbaar, om het opteofferen aan laage, dwaaze, onze natuur onteerende, adelyke vooröordeelen ? In myn hart bedroef ik my, dat ik ook den Broeder van mynen Echtgenoot, den anderzins zo weidenkenden edelmoedigen Grave van B , voor dien afgod zo flaafsch gebogen zie! Dat hy, om dat hy ongeftraft allés doen  WILLEM LEEVEND. Ï4.Ï doen kan, ook alles doen durft. Rampzalig Vaderland, daar ieder Groote een Tiran zyn £07;,, indien hy het zyn wil. Wee het Volk, daar de Wet kragteloos gemaakt wordt! Myne verbaasdheid is groot. . . . Hoe kan ik u immer van iets verdenken, dat uw hart, of uw verftand onwaardig is. Waart gy niet altoos dc beminde, de geachte Broeder van den besten der Mannen! Gy, noch iemand behoeft uwe Zuster de Philofophe eenen pligt te herinneren, dien zy nooit uit het oog verloor. Ik heb te lang in het i'erk der Droefheid geleefd, om nu nog geen beftiering over mynen geest te hebben. Dank der heerfchappy, die ik op hem bewaar, dat gy van myne gevoeligheid niets te duchten hebt! Vlei u niet, my beleedigd te hebben : 6, dit ftaat niet in de magt van den grootften Vorst. Myne deugd is de myne. Ik zie des op de pooging, om my te beleedigen, met die ftille waardigheid , die de zuiverheid van zeeden alleen kan vergezellen by eene weldenkende Vrouw. Ja, ik heb er belang by, dat uwe geweldenar* bedekt blyve. Dit zie ik zeer duidelyk. Echter alleen om uwen't wil. Hoe zou ik ooit beduiten kunnen, om den anderzins braaven Broedef. myns overleedenen Echtgenoots in zulk een vérachtlyk licht te plaatzen , als er over hem zond» moeten opgaan , indien zyn laaghartig bedrog be~ fcgnd wierd? Het is hier ook niet geheel nieuw, d-i'  142 HISTORIE VAN DEN HEER dat baldaadige Ovèrmagt de openbaare wegen on^ veilig maakt. De Vrienden, dis u de hand leenden, om dit Fraaie plan te voltboijeri, zyn zulke verachtelyke werktuigen, dat zy ü niet dan fchande kunnen aandoen. Ernst! kunt gy den redder van dit myn Kind, dat Kind, 't welk ü zo na aan 't hart ligt, dus mishandelen! Kunt gy den' Vriend van myn Huis dus verraadelyk opligten? Wel, wie zal dan zich kunnen verheden boven de fchandelyke vooröordeelen des Adels ï HENRIETTE VAN Bi ZE-  willem leevend. I4§ ZEVENTIENDE BRIEF. Mevrouw al ida ryzig aan Mejuffrouw cor- n e l i a west. "tt iJLiang vasten, myn lieve Meid, is geen brood, fpaaren; cn dat in het vat is, verzuurt niet; om met onze Tante Martha te fpreeken. Onze zeg ik. „ En, zou Dominé Heftig zeggen, ik bezig het woordeke onze, edoch niet te vergeefsch." Want zie , Kind, ik begin in de vriendfchap zeer in de gevoelens van Sint Jan de 1'Abbadie overtcgaan; vooral omtrent Keetje West, die my uit alle weezens nog al het 'draaglykst voorkomt, om wat meer dan goeden dag en goeden avond mede te praaten. De waarheid deezer fpreuken zult gy ondervinden , indien het onzen Jan maar goeddunkt , dat Mevrouw zyne Gouvernante en Dienaresfe, ten plaifire van u, eenige velletjes fchoora wit postpapier zit te verkladden. Probeeren is 't naast : hy zwygt altans nog bot ftil, want hy flaapt als Adam in het Paradys. Eerst: onze Vriendin Pietje ligt in , of is al uit de kraam. Dit grapje zult gy, arme ziel, op de breedte van 53 graaden,min of meer eenige minuten, zegt onze Freryk, niet weeten. Ten tweeden.  Ï44 HISTORIE VAN DEN HEER den. Onze W'im daagt nog al niet op. Hy moet een groote boel pret hebben, wyl hy nog al uit blyft. Maar zoete — heele lieven, zyn overal *s Duivels Lokaas. Het zal met onzen Vriend zyn ZO als met het heele Rommelzootje; fJime la belle Brune; Mats falme la Blonde aufl. In onze jeugd lazen wy veele Contes des Feês; lazen wy niet, Kind? (vraagt Tante dikwyls, al weet ik er niets van,) Eu ik heb al zo eens half geineend, dat onze Wim, door eene onzer oude kennisfen, Sorïdc , Haiide, of Artaxerla, was opgevangen , en gevoerd naar het Aardsparadys, daar Keetje West zich thans bevindt. Er was maar eene zwarigheid. Ik kon niet uit myn kruin Hellen, dat boomen en velden by u er thans zo kouwelyk en winters uitzien , als by ons ; dat was het maar! Anders, ja dan had gy gezien, wat ik met onze Nicht Hexameter zoude gefticht hebben ! (Let wel op het herhaalde woord hebben. ) Wel , Meid lief, het zou gekrield hebben van lachende, danfende , flodderende Cupidootjes, FUizende Sephiertjes, Chooren van Nachtegaaien, Mirthen en Roozen , Haagejo, Prieeltjes van Kamperfoelie, duizclagtige duiflere Slingerboschjes ,— ajles heel mooi , dat moet ik bekennen, Wielaiid , onze tedere, onze wellustige Vyieland, zou  WILLEM LEEVEND. I45 èoü koop hebben moeten geeven , als Wim de Agathon, en Keetje West de Danaë in ons fchilderftuk wai'e! Jammer, dat het winter is! Want my dunkt, het vrydt wel eens za mooi in 't groen als op een ysvreugdje. Dunkt u dat ook niet? Gy hebt toch nog zo wat verftand Van liefde? Ten minften, gy zyt er zo Wat naaldewys in* iets dat ik, domme onhandige Meid, van my zelf niet zeggen kan. Ik befluit hierom, dat gy aan dit moordaadig Delict niet handdaadlg zyt; en wat zoud gy in den winter met hem uitvoeren • bid ik je? Nu koom ik aan het derde ftuk myner verhandeling. Luister nu met allen mogelyken aandagt. Het raakt 11 zelf. Ik heb een Bezoek gehad vari Hein de Bruin. Een flinke Bol, hoor! Onze Ryzig bragt hem mede van de Beurs; hy zou hier' familiair eeten; dit deed my uitkyken. Ik ftond Voor u op de Brandwagt; want ik begreep, dat deeze twee wyze hoofden van zins waren, my' uittevinden. Kom maar voor 't front, dagt ik < ik zal je wagten ; en Keetje zo veel dienst doen, als zy verhoopen kan Van eene Nigt , die groote zin heeft, om den haspel zo wat in den war te helpen; zie, ik maak voor u geen geheim daar van, dat ik u gaarn dienst doe by de Bruin ; och neen ik. Onder het eeten hoorde ik niets (nü, dat kuit Je wel denken!) dan Beurs - nieuws. Ik luister er VU. DEEL. K „-et  T46 HISTORIE VAN DEN HEER niet eens na, want wat weet ik van Agio en Casfa, van Mankeeren , van Crédit ? Maar toen de knegts uit de kamer waren, en het Desfert opftond , wendde het discours. Ik was ook gereed. Ryzig (want hy is al vry familiair met zyn eige Vrouw,) zag, dat myn eene vinger een weinig Inkerig was. Daar nam hy aanleiding uit, om (ja, hy is bykans zo gaauw als wy, Keetje, om geen oogenblik ledig op de aarde te laaten vallen;) om te zeggen, terwyl hy myn hand in de zyne hield : zo , Wyfje, zo aan 't fchryven geweest ! [ Ik vatte hem. ] Ik. Ja , er is altoos wat te nestelen ; al was het maar in het Huishouwboek. [ Hy lachte; ik zag , dat hy my begreep.] De Bruin. Is Mevrouw Ryzig eene Liefhebfter van fchryven ? Ik. Ik zie gaarn mooi fchrift: ik vind het wel een aartig amufementje voor Vrouwen, die niet verkiezen veel uit te gaan. [Ryzig fchudde zyn hoofd. ] . De Bruin. Het Talent van Brief - fchryven fchynt een monopolie onder de Dames. Haare Brieven komen het naast aan het volmaakte. Mesdames de Maintenon en Scvigné , ook die van Ninon, zyn uitmuntende bewyzen van waar vernuft. Mylady Montague is in haar kring niet. minder. Wie kan zulke Boeken uit de hand leggen, als men er aan begint?  Willem leevend. 147 Ryzig. Men moet althans geen fmaak hebben, om niet rasch te zien , of het geen men leest, door een VrouW of door een Man gefchreeven is. Ik. [ Hem invallende. ] Of men moet zeer ontaalkundig zyn .... Ryzip. Hoe meent gy dit, Vrouwtje? Ik. Zó meen ik dat: in een Brief van een lompen fchooljongen , zal men nooit zo veele fpel- en fchryf- fouten vinden, dan in dien van het geestigffe Meisje. [ Zy lachten om dien draai. ] Ryzig. Ik geloof, dat myrt Vrouw zeer wel fchryft. De Bruin. Gelooven ? Weet gy dat dan niet,-Ryzig? Ryzig.- ó' Man, denkt gy, dat ik op de Kanstery van Mevrouw Ryzig komen mag? De adresfen der inkomende en afgevaardigde Brieven zyn zeer tot myn dienst, maar anders is alles ■ tettre Clofe. Want ik ben maar myn Vrouws Man. Ik. In de leezing, die ik voïg, ftaat:' „ want'~ ,-, gy zyt uw Vrouws Man." Het woordeke maar zal door de domheid van een Overfchryver daar zyn by gevoegd. „ Gy zyt uw Vrouws Man." En welk een Man zou zich willen verlagen, om getuige te zyn van de Babbelpartyen gehouden tusfehen een half douzyn Vrouwelyke pennen? Of is het alleen klinklaare bloote nieuwsgierigheid, dan K a ver.  i48 HISTORIE VAN DEN HEER verdient hy de Confident niet te zyn : o Brampje , gy zoud niet gelooven, welke dierbaare BeuzeHngen wy Vrouwen cn Meisjes aan elkander toebetrouwen ! Ryzig. [tegen de Bruin. ] Jongen , wat ben ik wel nieuwsgierig geweest, om te weeten wat, en hoe verftandige Meisjes, als zy aan 't vryen zyn , aan haare byzondere Vriendinnen fchryven : me dunkt, dat moet der pyne waardig zyn. Doch er is geen bykomen aan voor ons. Ik. Wel, men zou zeggen, dat zo een deftig Man zich met zulke Hukken bemoeit ! foei, Ryzig, foei! Ryzig- Ja, 'le Bruin , myn Vrouw correspondeert fterk met myne Nigt West. Het zyn in time Buisjes, zeg ik je. [ De Bruin zag op , ah of hem dit zéér verwonderde; wat zyn de Jongens toch gek ! wel , dit zelf moest my erg inboezemen, wyl er geen flof tot veel verwonderen* ligt in de goede verftandhonding tusfehen Ryzigs Vrouw, en Ryzigs Nigt West. Ik hield my doodelyk onnozei.] De Bruin. Met Juffrouw West ? Die mooije Brunet, die thans by haar Broer en Zuster Buiten, woont ? Ik. Met Juffrouw West ! Die mooije Brunet! Die thans by haar Broer en Zuster Buiten woont! [Ik zeide hem dit alles langzaam en woordelyk na. ] k - $k  WILLEM LEEVEND. I49 Ryzig. 't Is een weergafe meid! ftout, dartel, 30 als alle die hexjes , als zy jong, gezond , mooi zyn, en wat meer beteekenen dan laffe modepoppen. Myn Vrouw is vry wat op haar verzot; zy zegt, dat West byna zo beminlyk is, als zy zelf. . . . Myn Vrouw, ziet gy, faly vouwt niet . . . Ik. En zorgt voor den roem van haaren Man. Ryzig. In ernst, het is een charmant Meisje. Ik. Flateer u niet , dat gy alleen van dat begrip zyt. Ryzig. 't Is vreemd , dat zy nog niet in de Fuik is ! Als er de regte Baas maar eensagterzat, zou zy nog vry wat kans hebben, om een zo hupfche Vrouw te worden, als myn fchoon kind. Zyn er al kapers op de kust, Wyfje? Ik. Dat 's een vraag voor een Amfteldamsch Koopman ! Loeris , heeft zy dan geen geld ? Ja wel zyn er kapers! Oorlogs - Schepen zelf; ó veele! Hoor, als gy het wél maakt, kon het gebeuren, dat gy met my nog eens op de felicitatie by Keetje gaat. [De Bruin keek droevig by zyn neus: goed, dagt ik; ik zal jelui eens heren, hier een arme ziel van een Vrouw te komen uithooren. J Als zy toch zo brooddronken zyn wil, dat zy haare goede dagen niet alléén kan orberen, dan ben ik zeer in myn humeur met haare verkiezing. 't Is waarlyk de beste uit den heelen Burgerlykea Korf. K 2 ity.  Ï50 HISTORIE VAN DEN HEER Ryzig: Kent gy myn aanftaandeq Neef? [ Hein zag nog veel benauwder, en jcheen wel in dispuut, met zyn desfei tvork. J Ik. Of ik hem ken! En wy zyn intime Vriendinnen ? Loop. Ryzig. Mag men niet weeten , wie? Ik. Ik ten miuften ben ve-él te mooi met myn geheim, om het niet zó zorgvuldig te bewaaren, als gy uw Vrymetzelaars geheim. De Bruin. Mag men weeten, Mevrouw, waar de Vriend woont? [Hy zei dit zo beroerd , en. met een bakkes., dat men zo by de el zou afmeeten; echter hy' affecteerde veel onver fchilUgheid. ] Ik. Zeer wel: de Vriend woont in deeze ftad. De Bruin. In deeze ftad ? Ik. In deeze ftad; en, zou. Tante zeggen, hy. leeft en hy waakt nog. Ryzig. Wat doet hy ? Ik. Hy is een Koopman , of Commisfionair, geloof ik. ' Ryzig. Ryk? Ik. Of hy een koets voor Keetje zal houden, weet ik niet; maar 't is een figuur, dat ik gaarn voor myn Neef wil hebben: ó, net Keetjes trant, zeg ik je. De Btuin. [ Beevende.'] Zyt gy , Mevrouw, zó in zyn belang? Ik. O, dat is zo met geen pennen te befchryyen; en. . . . Ry.  WILLEM LEEVEND. 151 Ryzig. Wel, Daatje, hoe is dit zo overloopend? . . . Ik. Om dat ik in Keetje zo veel belang neem j anders niet. Ryzig. Ken ik uwen geprotecteerden ? Ik. Gy zult hem , hoop ik , meerder leeren kennen. De Bruin. Ken ik hem, Mevrouw ? ïk'. Dat ftaat niet aan my te hepaalen: ken ik al de jonge lieden, daar gy mee bekend zyt, myn Heer ? Ryzig. Myn Vrouw heeft gelyk. [Dit zeide hy met veel Ryziaanfche wysheid; dat dulde ik niet. ] Ik. Is 't nodig, Vriend, dat gy dit bevestigt? Ryzig. Hoe ziet hy er uit ? Ik. Couzi! Couzi! zo omtrent als gy. Ryzig. [my invallende.] Dus niet veel byzonders ? Ik. [hem invallende.} Niets byzoriders meent gy? Hoor, hy is, zo als de Jongens dan vallen, nog al wél. Niet veel meer dan een verllandig gefchikt Man , die, geloof ik , zyn Vrouw vooi zich alleen zal willen hebben. Ryzig. Ik heb wel eens gedagt, de Bruin, dat gy om Keetje zoud zyn uitgegaan; gy plagt nog al veel met haar te zwalken ; was dat alleen alsVriend van Jan? Mierde er niets een wat? De Bruin. Wat zal ik zeggen ? . . . Maar als Juffrouw West reeds gekozen heeft. . . als MeK 4 vrouw.  15? HISTORIE VAN DEN HEER vrouw die keuze goedkeurt, wat zit er voor my, arme duivel, dan op ? [zie zo, dagt ik, nu za\ hy moeten klappen! Ik, met een geheel verwonderde houding, met zo veel bevreemdheid, als ik maar op tnyn [pieren plakken kon. ] Ik. Heden, myn Heer, ftelde gy daar zo veel belang in ? De Bruin. Kan Mevrouw dit vragen, als het haar Vriendin betreft? Zo een beminlykverdienstlyk Meisje! Ik. Wat zal ik zeggen, het beminlyke, het verdienftelyke, (lach vry om de toepasfing) van myn Nigt valt zo fterk in myne manier, (zeggen de fchilders , ) dat ik niet wist, of die waar wel fterk by u getrokken was: zy is, 't is waar, heel mooi; zie , dat wint zy van my; maar wat geef jelui, denkende Mannen, daar om? Zie maar op Ryzig. Die toont wel , dat hy geen aanbidder Van het fchoone is —■ immers niet in zyn eige Vrouw. De Bruin. Al was Juffrouw West minder fraai, ik zou haar. ..... Ik. [hem invullende,] Echter fmoorjyk liefhebben? Ryzig. Kom, Hein,fpreek uwBiegt maar: voor zo een hamers Wyf u te verbergen is, ziet gy, geen kansf . . . De Bruin. En geen reden ook. Dat zult gy ondervinden, Ha  W1LLIIU LEEVEND. I53 De Bruin. Hoor, Mevrouw Ik. Mevrouw hoort; je fuis tout oreille. De Bruin. Ik beminde Keetje al een geruimen tyd. Indien een ander my te gaauw geweest is, en met haar gaat ftryken, zal he; my meer treffen , dan ik aan u zeggen kan. Ik. Aan u zeggen kan? Is dit een Compliment pf een Pasquil ? aan u zeggen kan ? De Bruin, Geen van beiden : eene waarheid, Mevrouw, Ik hou u zeker voor eene der allerbeste Vrouwen; maar my dunkt, dat ik unietgeitemd zie, om den ziegezaag der verliefden voor te moeten fpeelen, Ik. Wel, Man! gy hebt wel fterker mis gehad. De Bruin. Nu zy afweezig is, zie ik, dat ik veel meer op haar verzot ben, dan ik ooit vermoedde. Ijet fchynt toch; ,, dat wy nog onwil„ liger afftand doen van 't geen wy hoopen, dan „ van 't geen wy bezitten." Ik. Ja, wy redelyke weezens zyn al misfelyke potentaaten! [Die inval, Keetje, moet ik by tyd en geleegenheid eens met h afhandelen, want er is wat aan. ] De Bruin. Zy is maar de Vrouw, die ik hebben moet. Mogelyk teekent myn gelaat dit niet, evenwel myn hart is gevoelig, gevoeliger dan ik wist. Ik. [hem invallende,] Wel, de Bruin, gy doet veele ontdekkingen; ga maar zo voort met K 5 proe^  *5"4 HISTORIE VAN DEN HEER proeven op uw hart te doen \ gy hebt er dan regt den flag van. De Bruin. Ik zogt zo al een geruimen tyd naar ten voorwerp, dat het geheel vervullen kon. Ik. Dan zou ik u randen voo'rttezoeken, tot dat gy in een ander Zonnenfrelzel arriveert; hier zal het altyd zo couci couci zyn. Of is 't maar by wys van zeggen? De verliefden fpreeken altoos by vergrooting : arme zielen, als zy de ylende koorts hebben , is 't haar lchuld niet. Nu — geheel vervullen kan ; zeide gy. De Bruin, ft ben geen Satirist op de Meisjes. Ik meen alleen, dat het niet zeer gcmakkelyk is, eene te vinden , die my convenieerde. Ik zie wel veele aartige lieve Kindertjes, met mooije oogen , fyne tronietjes, keurlyk popagtig welgemaakt-, 't zyn ook Ornamentjes in zydkamers , en op Partyen. Zy toonen wel in eene verlichte Loge 't zyn kabinetftukjes, men wordt niet moede van ze aan te zien. . . . Maar wat kan men er deegs mee aar. van gen ? [ Hy heeft geen ongelyk, doch liever niet niit hout verbrand worden, dan dit toeflemm»n. Nu, dat kun je wel denken.'] Ik. El lieve! En voor wie zyn die Ornamentjes evenwel gefchikt ? Voor Jongens , die zeker geen Ornamenten hunner familien zyn; ik fpreek in 't algemeen ; want ik zelf ken nog yerfchéideWeezens, die, in onze beuzehigtige dagen, al vry Leverbaar zyn ; en die, als zy maar in goe-  WILLEM LEEVEND. 155 goede handen vallen, nog al zo wat ' mee kunnen. eb; ':-<'•"'''■—■— ! bvnesV -= j>oo\ Ryzig. Zeg eens , Wyfje, zou de Bruin te laat kornet* ? Ik. Gaat de Bruin er dan nog op af? De Bruin. Indien ik wist , Mevrouw, dat het niet te vergcefsch zyn zou; en als ik zo .gelukkig ware , van u -in myne belangen te mogen zien; dan >— Ik. Dan zond gy 't wagen? zoud gy waarlyk om aen Keetje West zo verbaasd veel moeite doen? , , Ryzig. Komt zy niet haast in de Stad, Daarje? Ik. Niet , geloof ik , voor zy getrouwd is. [Dit trof de Bruin zo drommel; , dat ik vry wat berouw had van die voorgeeving. Hy werd bleek; zyn ftoel was hem ongemakkelyk; ja kom, kom, ik moest weeten, hoe die 'Jlukken zaten; en ook, my te komen uithooren! ei ge fchuld. ] Zy beiden gingen uit: ik moet met den myne daar eens eene conferentie over hebben. . Indien ik het- dienstig oordeel, zal ik Hein op u afzenden. Hou u maar buiten de Baan. ■ Hy is juist, darfr ik hem hebben wil. Hy verdient u. Hy heeft veel van Ryzig : meer zeg ik niet. Indien gy dan toch zo dol en despraat zyn wilt , dat gy uwe goede dagen met een eerlyk beminlyk Man wilt ten grave brengen.  156 HISTORIE VAN DEN HEER gen Jan fchreeuwt als een wis fel- jood Vaarwel! Kortheids halve, Uwe A. RYZIG. P-S. Op hoop, dat deeze nog vóór Hein by u zyn zal, zeg ik niet maar twee woorden, dat hy van daag naar u toekomt , en dat Ryzig my alle hoop geeft, dat gy hem hebben zult; dit tusfehen ons; hy is ook nu maar een werktuig. AGT*  WILLEM LEEVEN». 157 AGTTIENDE BRIEF. Mejuffrouw cornelia west aan Mevrouw alida ryzig, Ik kan u maar zeggen, Nigt Ryzig, dat uw ftilzwygen gansch de eer niet heeft van my te behaagen. Want ik ben gansch niet onverfchillig voor u. Hoe dat zo komt, weet ik zelf niet; het is zo. Ik heb u evenwel iets te berigten, daar gy, zo gy er al geen belang in neemt, echter nog al nieuwsgierig naar zyn zult. Wie denkt gy, dat hier deezen avond, onder het faveur van regen en jagtfneeuw, is komen aangieren? Kunt gy het niet raden ? Uw aanftaande Neef de Bruin. Zou hy er iets van gemerkt hebben ? Dat zou my fpyten, want ik hou gaarn myne geheimen voor ons beiden. Wat zou dat desperaat zot fchynen, dat ik, die zo te kust en te keur krygen kon , zin had in een zo geheel daagelyks weezen als Hendrik de Bruin! Anders moet Cupido hem wel deerlyk gehavend hebben , ten ware dat myn Broer iets met hem te verhandelen had. Hoe het zy, Joost weet het; en het zou myn kroon te nazyn, difa naar te vragen; zo als gy weet, Nigt Ry-  15? HISTORIE VAN DEN H-EEft Ryzig . ; . . . Wat nu weer ? Zo laat fchellen I Daar roept myn Broer uit een Venfter : „ wie >* dna^?" - « m>'n Heer." - „ Wie is ik?" — 5, De Dorpsbode met een Brief." Die Brief zal voor my zyn immers-, ik hoop het; en dan zal ik meer weeten. .... Net zo! ïk lees uw postferiptum eerst. Goed, ik zal er Jny naar febikken. Nu ik de kaart van 't Land heb, zal ik myn reis fecuur neemen. Ik ga nog niet naar bed, dat verftant zich . ; . . zie zo, alles is weer in rust: ik zal my des aan 't fchryven zetten ^ Of Jan er van geweeten heeft, kan ik niet zeggen j voor my was dit bezoek een onverwagt verfehynzel. . Betjes Tante Mevrouw Esfer, had my zo al eens aangeweest; maar ik was alle onderzoek ontweeken; en dewyl zy eene verftandigc Vromv is, zal zy begreepen hebben , „ dat men „ iemand tegen zyn wil aan niet moet tragten „ foortgelyke dienden te doen." Ik zeide altyd : „ dat ik zo magiig gelukkig was;. eri dat ik: „ dit geluk niet gaarn zou vergooijen." Een fchrannere glimlach deed my echter vermoeden, dat het verinziend oog deezer Dame my door en dpor gezien bad. De- (invenvagte komst van de Bruin nam veel weg van dat ééntoonige, dat onze converfatie nu' zo-kenmerkt. Het is hier thans- papier de Muzique, zo als de Fransjes het noemen-. Betje deed hem  WILLEM LEEVEND. 159 hem veele vraagen; ook zulken , die my, zo ik' haar lief vriendlyk hart niet kende en beminde, vry beuzelagtig zouden voorkomen. Jan was regt' opgewonden door 't bezoek zyns Vriends. Het fcheen my ook toe, dat Mevrouw Esfer,veel belang in onzen Gast geliefde te neemen. Er was geen occafie , om met my te fpreeken;. maar ik geloof, dat zy, toen ik my, onder voorwendzel van wat verhouwen te zyn, naar myne kamer had begeevcn, den breeden Raad zullen ge-, fpannen hebben Myn vuur gaat uit, en myn kaers brand in de pyp; goeden nagt: tot dat ik u meer fchryven kan, groet ik je. Uw Brieflmaakt my: tot uwe gerustheid, ik ben onfchuldig aan het lang uitblyven van Willem. Vraag het aan alle uwe ouwe kennisfen, de Fee's, genoemde en ongenoemde. * * * Vervolg. Wel, die Hein de Bruin is al zo een origineel, als onze Ryzig ! Hy is maar, zou onze Tante Martha zeggen, zo met de deur in huis gekomen. Ja, Kind, in plat Hollandsch, zo by zyn neus langs, heeft hy my daar maar eens gezegd, dat hy my beminde; dat hy my hoopte gelukkig te maaken op de redelykfte voorwaarden, die ooit een hupsch Meisje ter ondertcekening zyn voor-: ge-  1*5© HIStORtE VAN DEN HEfeR gelegd ; dat myn Broer niets tegen dat Partytje had; en hy verzogt my, daar eens over te denken, of ik ook van die gedagten zoude worden: zich zeer ernftig in myne goede gedagten aanbeveel en de. Wat manier van Vryen is dit evenwél, Nigt Ryzig? Deed Bram ook zo? Sus Maat ik maarzwygen: die, zo als gy dat uitdrukte, zond Mama, om dat werkje met Mevrouw, uwe Moeder, te beklungelen. Hein komt ten minflen nog zelf op de proppen; en fchynt nog al meer of min op te hebben met myne hozen en lèPfèH; en myne zagte handen zyn hem ook maar gansch niet onverfchillig, Hy is reeds twee dagen hier: maar morgen moet hy om de groote Postdag (coute qni coute) naar huis. Ik ben wat onëens met my zelf. Niet over de bedenking, of ik Heintje neemen zal, of niet neemen. Dat point is voorlang, helaas! beliegt; maar hoe ik hem neemen zal? Zo maar repje fpoedje, Kip ik hebje! Dat wil zo niet; en ook ik ben immers nu zo magtig gelukkig ? Veel Meisjes beuzelaryen er by te doen? Dan liep ik gevaar, om de achting van Mevrouw Esfer te verliezen, en daar ftel ik zo veel prys op, als op de liefde van myn Heintje zelf. Weg is de verliefde Ridder ! Toen hy affcheid nam, verzogt hy zeer beleefd , om de hulp en voor-  WILLEM LEEVEND. l6t voorfpraak van Mevrouw Esfer. Daar ik by was! Die flinjme Jongen! Er zal des wel wat tusfehen ons voorvallen. Wy wandelen veeL Vervolg, Laat Jan nu flaapen, zo gerust als Adam voor flen Val, want ik heb u veel te vertellen. > Wy wandelen ... hou, dit heb ik u al gezegd , zie ik daar: nu, 't is waai-; elk oogenblik is ons dierbaar, waar in wy buiten dè deur kunnen komen. Gy zoud niet gelooven, welk een frisfche, gezonde, gevleeschte Meid ik geworden ben; al het de fat te Amftéldamfche is er fchoon uit. . Ik zal my, als ik in de ftad koom, dienen te fchaamen, zo gezond en bloozend zie ik er uit. Maar kwam de Bon Ton er agtcr, dat ik dejeuneer, niet met een ongezond gebakje, .maar met een goeden boterham , en een glas zuiver bronwater, dan was ik immers voor altyd myn fatzoen kwyt. — Mevrouw en ik wandelden dan door het Eikenbosch : wy keuvelden zo eerst wat over het weelmi de boomen; vervolgens was het: j Mevrouw- De Bruin treft fchoon weer; dit zal hem aanzetten, om wel eens te rug te komen , want voor een Man , die zo een zwaar Kantoor heeft, is het nog al een reisje. VII. DEEL. L  l62 HISTORIE VAN DEN HEE* Ik. Zou hy zich, denkt gy, die moeite meermaal geeven? Mevrouw. Ik denk ja, om dat ik ja hoof. Ik. Hoop, Mevrouw? Mevrouw. Twyfelt gy daar aan? Ik. Dit is my wat duister! Mevrouw. Dit is my leed, want dan weet gy niet, dat ik uwe waare Vriendin ben. Ik. Hoe ftaat dit in verband, Mevrouw? Mevrouw. Stout Meisje ! mag men wel naar de bekende waarheid vragen.-— Is dit het eenvoudig, eerlyk, Keetje West? Ik. Neen! dit is myn antwoord op beide die vraagen ; en het is nog minder goed , als men zulks onderneemt, wanneer men met zulk eene verdienstelyke Vrouw fpreekt» Ik zal alles verbeteren. Lieve Mevrouw Esfer, [ik drukte haarehand met eerbied,] gy hebt my van zo veele dwaasheden en vooroordeelen geueezen , dat ik . .. Mevrouw. Genoeg, myn Kind; die zich zelf befchuldigt Ik. Spreekt gy vry Mevrouw. Bezwaar ik nooit; dit is pligt, het andere overyling. [Ryzig, wat is dat eene dierhaare Vrouw. Ah ik getrouwd ben, en Betje haart Tante niet met my declen wil, dan breek ik met haar. Zo eenvoudig, gerust, verftandig l Mevrouw Helder is niet meerder uwe Heilige, dan deeze dff mym .' gy tnQet haar leeren kennen.]  WILLEM LEEVEND. }6~$ Ik. Kom, ik zal u myn geheel hart, zo voetftoots als het is, maar laaten zien ! Mevrouw. Ben ik dan uwe Vriendin, lieve West ? Ik. Niemand zo zeer, denk ik; want wie heeft ooit zich den last getroost, om my te willen verbeteren.. Maar! Zult gy het my wel vergeeven , indien ik u eens naar waarheid biegc, dat ik altyd een dolle zin in de Bruin had , en in niemand ■anders. Mevrouw. Dolle zin, is wéér een van die termen, die ik niet zo terftond bevat. Meent gy ook hier mede: „ dat gy de Bruin altoos met on„ derfcheiding zaagt?" Ik. Ja, dat zyn nog van onze modieufe termes des arts; maar uwe leezing is zeer goed; met on, derfcheiding zaagt. ——. Wel nu ? Mevrouw. Ik zou eene andere leezing gemaakt hebben, zo ik niet geweeten had, dat gy daar een diep geheim van maakte. Ik geloof ook, dat de Bruin een taamlyk goed flag van een Man is. Ik. Een taamlyk goed flag van een Man! Uw lof is wat karig, Mevrouw Esfer. Mevrouw. Zo! Wilde gy, dat ik uwe eigenliefde vleide, door u te pryzen over het doen van eene zo goede keuze ? IL Maar evenwel . . . . my dunkt, het komt my voor , dat Heintje , dat de Bruin nogal wat anders is, dan ons daaglyks Heeren k s .goedj  iö*4 HISTORIE VAN DEN HEER goedje Geen zotskap, geen fnaak, geen droomer, en zo ... . Mevrouw. Kom, ik heb u voor uwe agterhoudendheid reeds genoeg geftraft. De Bruin komtmy zeer wél voor. De vriendfchap van uw Broeder fpreekt in zyn voordeel : hy zegt ook, dat de Bruin wel denkt, en wel doet. Gy kunt, dunkt iny, niets tegen een huwlyk met hem inbrengen.- Ik. Maar hy heeft eene ondraaglyk trotfche, en even zo ysfe/yk ryke familie. Mevrouw. Ja, dat laat zich voor u mal genoeg aanzien; ik begryp dit. Ryk en trotsch; 't is zorglyk. Evenwel, wat hebt gy dalr veel meê te maaken? Gy zyt in fatfoen gelyk met de de Bruinen: en als er eens een Engelfche Oom zonder Kinderen fterft, kunt gy ook uw eigen koets houden. Ik. Ja wel, Engelfche Oom! Ik heb van niemand in dit traanendal iets te wagten, dan van myn's Vader Baker; die heeft aan Jan en my al haar goed gemaakt. Zy is echter nog maar tweeen- zeventig. . . . Mevrouw. Nu, Kind, het was maar par maniere de dire. Ik ken uwe familie en uwe uitzichten zeer wel. Hebt gy, deeze rykheid en trotschhe.id ter zyden gefield, ook nog andere bedenkingen? Ik. Niet, die wat zeggen willen. Mevrouw. Welke? noem die eens!-  WILLEM LEEVEND. 16$ Ik. Ach in de Stad te moeten woonen. Mevrouw. Is het West, die dus fpreekt ? Ik. Zy zelf; maar zo als zy door u, Mevrouw , Verbeterd is. Mevrouw. Hoe? verkiest Keetje West, nu zy weder in de ftad kan woonen, Buiten te blyven? Ik. Stond het aan my, dan , ja , ik verkoos dat: ik zal er de Bruin echter niet om affkian; al kan hy my niet in de waardigheid van half Boer, half Edelman , door- dit Levens - beekje heenen roeijen. Mevrouw. Ja maar, zulke uiterftcn , zulke groote overgangen, Meisje lief! ik hou er niet van.. Het onmerkbaar toerteemende grondt zich beter-, blyft beftendiger. Gy plagt zulk eene Amie van, het Stadsleven te zyn ; het Buitenleven viel zoweinig in uw fmaak. Ik. Ja zie, Mevrouw, zo mal zyn wy, Meisjes , dat wy niet eens aan ons zelf vragen : „ ben ,, ik in ftaat , om te kiezen of te verwarpen?: „ ken ik de dingen genoeg, waaromtrent ik wil' „ kiezen ? " Waarlyk , Mevrouw , wy jonge lieden, die zo den fteedfehen flenter volgen, enzoal beuzelend, en kaakelend opg-roeijen, ken-, nen noch de Stad , noch het Land. Mevrouw. Veele Dames denken er-anders over. Ik. Denken, Mevrouw? Jawel! Snappen daar zo wat over. Gy glimlacht ? - . .Zie, Mevrouw Esfer, ik ben zo eene lasteraarfter van L 3 my  l6 HISTORIE VAN DEN HEER my zelf niet, om te beweeren, dat ik nu juist de grootfte malloot van haar allen ben ; of te Hellen , dat ik niet eens veel meerder voor uw gezelfchap zoude kunnen bereekend worden. Neen i ik verkies zeer verre uwe converfatie , en die vart myn Broer en Zuster, boven de heele bon Ton in alle zyne verfchynzels. Blevrouw. Uw overgang is zo fchokkig niet: gy hebt met oordeel gekozen. Wel nu, verhef u boven de dwaasheid eener ryke trctfche familie , en gy zult met de Bruin veel kans hebben 4 Om gelukkig te zyn. Ik. Dat meen ik ook; Zie, Mevrouw, ik ben èr voor, dat er getrouwd wordt. Dit ben ik zeker met u eens; immers , uw voorbeeld verzeekert my dit. Mevrouw. Gy hebt gelyk. Ëen onzer oude Dichters had tot lyffpreuk: Natuur ehcht trouw-. Nog meer, ik mag zelf wel zien, dat een lief^ zedig, welgemaakt Meisje ^ la douceur de plairè met genoegen kent. Ik keur alleen af, dat fraaijé Meisjes de Coquette fpeeleri; Als zy uit dien hoofide oude Vrysters worden, (iets, dat vry natuurlyk zo invalt,) dan zie ik met veel ongunstiger Oogen op haar, dan op die zoete onbedagtekinderen, die, zonder iets kwaads te vermoeden, met vuur fpeelen, of zelf, met een vol, niet welge= leid hart, wat rasfcher Vrouwen en Moeders wortifcii 3 dail mooglyk vöör Moeders en Kinders bestzys ft,  WILLEM LEEVEND. IO7 tk. Gy overtuigt rtiy op nieuw , Mevrouw, dat de braaffte Vrouwen de toegeeflykfte zyn omtrent dwaasheden. Mevrouw. Er hangt zo veel af van tyd en toeval , Juffrouw West. Ik. De Bruin beviel my altoos; maar, is het niet om gek te worden? Ik weet niet recht,waarom. Zie, daar ben ik wel verbruid knorrig om op my zelf geweest. Dat blyft echter zo. Mevrouw. Hebt gy achting voor zyn verftand; Voor zyn hart? Ik. Ja, zeer groote; maar liefde is blind. Mevrouw. Niet altoos. Wat behoeft gy u ook te ontrusten door dat onbekende, 't welk u tot hem neigt? Ik heb wel eens gevreest, Keetje, of gy u ook door de beuzelagtige verdiensten van een modieus Man had laaten knippen. Ik zag u des wel eens met leedweezen zo in gedagten zitten . . . maar ik zou niet gaarn , terwyl ik poogde nuttig te zyn, lastig worden : ik zweeg des, om dat gy zweegt. Ik. Keurt gy dan, Mevrouw, af, dat ik eene Voorkeur, waar van ik zelf geen reden kon geeven , voor my zelf hield ? Konde ik my zo verre wagen, om eene Vrouw, van uw waardig karakter , in het vermoeden te brengen , dat ik niet alleen een malloot, maar ook, en dat is nog erger, een verliefd Meisje was. Ik bid u, zeg my, kon ik dat? L 4 Me*  l6§ HISTORIE VAN DEN HEER Mevrouw. Gy hebt over het geheel, en zo als gy het voordek, geen groot ongelyk. Er fchynt wat aan te zyn. Maar, waait gy wel een verliefd Meisje? Geloof my, de liefde is niet doodïyk, zo lang de Lyderes redeneert, en — vlugt. {Ik wierd zeer rood.] Bloos niet, Meisje; ook niet, om dat ik u heb uitgevonden, zo niet, om dat gy my mistrouwde. Ik. Lieve Mevrouw Esfer , fchroom is geen mistrouwen. Mevrouw. Dat is waar! Luister, West, men moet zeer vreemde denkbeelden van den aart der driften voeden, om het onbegaanbaar te vinden met ons karakter, dat eene Vrouw eerst wordt aangedaan. Dit is beuzelpraat. Maar het is met onze ó^onbellaanbaar, ook maar'tot de minst fchaduwdmine vermoedens daarvan oorzaak ■ te fieeven. Die post moet bewaard worden; ook dan, al waren onze jonge lieden Westen en de Bruinen. Ik weet, dat er verftandige Vrouwen zyn , die daar decglyk met my in verfcheelen: dit zy zo: ik meen, dat ik hier over wél denk. Ik. Zou ik mogen vragen, waarom gy, Mevrouw, in deezen zo verfchilt van die Dames, die anders denken? MevrouwMk zou hier over wat omfrandig dienen te zyn: en de dag begeeft ons al zo ongemerkt. Uw Broer en Zuster zullen ons al aan een goed vuur zitten wagten. My dunkt, dat de kaers-  WILLEM LEEVEND. fen al zyn aangeftoken. Dit alleen nog, onder het naar huis wandelen. Ik ypede over onze Sexe, niet zo als zy door de kunst verkwanzeld, maar zo als zy uit de reine handen der Natuur komt, zeer kiefchc denkbeelden. Zy moet nier, onderneemen ; haar rol is ■ lydelykheid. Een Vrouw, die zich aan zoude bieden, om een Regiment te velde te brengen ; eene Vrouw , die aerst zeide: u bemin ik, dunkt my, is even ontrouw aan de natuur. De Brief moet weg, of er is in agt dagen geen. kans toe. Altoos Uwe Vriendin, C. WEST, L 5 NE-  t?Q HISTORIE VAN DEN HEER NEGENTIENDE BRIEF, Mevrouw de Gravin henriette van b*** aan Mevrouw suzanna helder. mevrouw!- Ü^Tu eerst ben ik bekwaam, n. nopens het bewuste geval meer te fchryven, Waarom zoude ik Voor u, Mevrouw, iets verbergen? Wensch ik dan niet, myn geheel hart voor u openteleggcn? Ik moet u dan niet onkundig laaten , dat ik door angst en ontroering in eene zwaare krankte geftort hen. Hier aan moet ik toefchryven , dat ik niet voor eergisteren de Brieven, aan myn adrès ingekomen, ontfing: de tedere zorgvuldigheid myner Moeder heeft die dus lang voor my verborgen. Toen eerst mogt ik my verheugen met uw antwoord op mynen aan u gezonden Brief. Hoe gunstig ik ook voor een vry, en edelmoedig Volk ben vooringenoomen , ook door de bedaarde berichten van eenen Man, die de eerehad, den ftaat in een aanzienlyk krygsampt verfcheide jaaren te dienen , en in een uwer fchoonfte Provintien garnifoen hield ; zo durf ik echter niet gelooven , dat er veele Mevrouwen Helder zyn kunnen. . . . k Hoe verdrietig is het, dat vleijery  WlLIÊM LEEVEND. IJl jery het der zuiverde hoogachting byna ondoenlyk maakt, op den goedkeurenden toon te fchryven! Zy, die zich verdout, om de geheiligde taal van het eerbiedigende hart te misbruiken tot vuige oogmerken! Maar waarom , Mevrouw, zouden wy ons daardoor echter laateh beletten, om zo te blyven fpreeken , als Wy denken ? Te recht waren de gevoelens van mynen beminlyken Vriend Voor u, zo als ik die gevonden heb! Myne uitmuntende Moeder, hoewel niet geheel boven dg misvattingen der Kerk verheeven, ziet met traanen van dille bewondering zulke gevoelens, zulke Godsdienstige begrippen, in eene Ketterfche Vrouw! Ik houde my verzeekerd, dat zy, met de hoogstvuurige aandoeningen der ziel, ook om uwe bekeering bidt, zo dikWyls zy in de Huiskapèl voor de eeuwig gezegende Maagd haare kniën nederbuigt. Laaten wy , Mevrouw, die waardiger denkbeelden vormen, (indien het eindig brooze fchepzel ooit in daat ware, van deit eeuwigen geest waardige denkbeelden te Vormen!) ons verheugen , dat wy geen Ketter Vinden; dan daar men ondeugd en zedeloosheid ontmoet, maar, in weerwil van alle weinig bebeduidende, zeer verfchillende Kerkplegtigheden , gelooven j dat Jezus de beste der Menfchen, de groote Gezant des levendigen Gods zy. Hoe verrukt my dit denkbeeld! „ Ik denk, ik gevoel, ik ïj, *ie als die Vrouw, die ik, nog op deeze Wae- „ reld,  17» HISTORIE VAN DEN HEER ,, reld, zo vuurig in perfoon wensch te kennen!'? Van die onuitdrukkelyke overeenftemming verzeekert my uw dierbaare Brief! Myne aandoenlyke. ziel ziddert in my van de reinfte hoogachting, geleenigd door die liefde, die zich boven alle befchryving zo verre verheft! Myn vermoeid hart zucht tiaar uw byzyn! Ja, Mevrouw Helder, ik zie, ik denk als gy ; maar heb ik uwen moed, uwe bedaardheid? ftel ik my wel altyd boven myn lot? Breek niet, ó myn gefolterd hart Gy, 6 groote Vrouw, weet, wat het lydt! Het is ten bloede toe afgefcheurd van den besten der Mannen. Het weet, wat het zegt, geluk¬ kig te zyn ! Naare, droevige vergelyking! Ik ben zo zeer gelukkig geweest. ... De fmarte doet; iny verftommen. Ik neem de pen weer op: zo kon ik niet voortfchryven. Kunt gy gelooven, Mevrouw, dat de fchyver. des Briefs , waar van het Copy hier nevens gaat, een gezond verftand, een goedaartig hart, een eerlyk gemoed heeft? Dat hy ook zulke deugden bezit, waar van men de Grooten vry verdraagzaam ©ntflaat? Dit is echter zo. Hoe groot moet de kragt der opvoeding zyn , hoe verblindend zyn de verleidende voorbeelden, als zy onze natuurlyke overhellingen in de hand werken! Ik weet, dat  WILLEM LEEVEND. 1?$ 'dat hy my eert en bemint; dat hy niet in ftaat is, ffiy ooit in 't allergeringile te verdenken van de minfte onbetaamlykheid. Zo echter kan hy in eene dolle opvliegendheid fchryven ! Voor u, Mevrouw, deeze vrucht eener zedelyke krankzinnigheid te verbergen, was my onmooglyk. Gy zult my niet verdenken l Men bemint maar eens: daar van houde ik my overtuigd. De liefde, die de beminlyke Jongeling uwer Dogter toedraagt, zou dit ook buiten alle bedenking ftellen. Gy zoud in dit gedeelte van Opperduitschland moeten bekend zyn , om te kunnen bevatten, dat een wel opgevoed Edelman, zo als de Graaf van B * * *, het woord Domesticquen immer met dat van vry Mensch kan verbinden. Beklaag met my een Land, waar in men nog niet begrypt, dat Burger een veel waardiger titel is, dan Baron of Opper - Kamerheer. Ik vermoede fterk, dat onze Huis-Priester niet geheel onkundig is van het gepleegde geweld. Hy heeft zeker niet uit perfoncelen haat gewerkt. Hy zal zich alleen van de vryheid zyner Kerk ten nadeele van ongeloovigen , bediend hebben. Wat zal ik zeggen ? Bygeloof is de Zuster der Onkunde; en Onkunde ontaart zeer gemaklyk in domheid. In myn woest Vaderland, is een Ketter een nog zeer vreeslyk weezen! Maar een kundig Ketter een monfter; immers voor eene Vrouw, die zelf durft den-  i?4 HISTORIE VAN DEN HEER 1 denken. Het kan den Mpnnik ook niet aanga, naam geweest zyn, om, zo dikwyls uw Vriend, door hem tot disputeeren gedrongen zynde, zynen eisch voldeed, overwonnen te worden, en dat in fpyt van alle zyne Schoolfche onderfcheidingen , en eene barbaarfche Logica, die zeker in de Middeleeuw is uitgevonden. Ik ben nog zeer zwak, maar ik vinde zo veels vertroosting in aan u, Mevrouw, te fchryven, dat ik het volgende in antwoord op uwen dierbaareij Brief hier nog zal byvoegen. Ik vestig myn oog thans op die periode, waarin gy over den aart van voor en tegenfpoed fpreekt. De Godsdienst leert ons, dat fchuld en elende te gelyk aanweezig wierden. De verkeerdheid in den wil werd gevolgd door eene groote verwrikking in de harmonie der Natuur. En wordt de ondeugd niet door ellende onderdrukt, op dat zy niet te weelig zoude opgroeijen ? Moge» wy dan met belluiten, dat overal, daar waare önféhuM woont, dat daar de reine gelukzaligheid gevonden wordt? Zou men des niet mogen zeggen, dat al het zedelyk goed , immers het meeste, een oogenfchynlyk gevolg is van natuurlyk kwaad ? Ik zie Rièt, hoe men de Euangelifche deugden van maafighéjd , rechtvaardigheid , en Godsdienstigheid zoude kunnen oefenen, indien er geen zedelyk kwaad ware. Ik oog nu meer byzondcr op den pligt der Godzaligheid. Kan zy sok iets anders  WILLEM LEEVEND. I75 zyn, dan de opheffing onzer ziel tot den eeuwigen geest, en de uitftrekking onzer gedagten tot het aanftaande leven ? Het Opperde Weezen is onzichtbaar, het eeuwige leven aaudaande: wie zou toevlugt neemen tot eene onzichtbaare Magt, die niet door duizend te leur» dellingen geleerd had , hoe ontoereikend alles hier is, om ons geluk te geeven, en dat duurzaam te maaken ? De Reden kan weinig meer, dan ons waarfchuwen tegen het verkeerde. Als wy nog in eene jeugdige bekoorlyke onfchuld, en onkunde van het kwaad , zorgeloos voortleeven, en wel worden opgevoed, dan volgen wy zeer geregeld onze pligten; maar als wy de woelige toneelen van een werkzaam leven opklimmen; als alles indemt, om ons van ons zelf te verwyderen ; als de zorgen en de verniaakeo, ons vervoeren; als de hoop ons aanvuurt, de te leurdellingen ons verlammen; 'tverdriet doet weg kwynen ; als wy vergeeten, hoe rasch de gedaante der Waereld voorby fnelt, hoe fpoedig de beek onzes Levens ncderdort in'den ruisfchenden kolk der Eeuwigheid: dan zyn wy niet me^r gelukkig: uit dien droom ontwaakt men echter zeer zelden, zonder de derke aankloppingen van voor ons byzonetere rampen. Zulke byzondere rampen zyn betrekkelyk op de verbintenisfen , waar in wy daan. De dood van een geliefd Man, eener tedere Vriendin, eens dieibauren Kind onzer hoop; het  I7 HISTORIE VAN DEN HËER het verlies van waardige Ouders; groote tegenheden in onze zaaken, laster, kwelling, ziekten, fmarten, die ons ongefchikt maaken, om de zegeningen , ja zelf om de giften der iedelheid en van den wellust te genieten; dit alles kan zeer aanleidelyk zyn , om den tot zich zelf komenden Mensch met den Godsdienst te bevredigen. Laaien wy des ook het natuurlyk kwaad eerbiedig jiannecmcn, om dat het ons brengt in de fchool van geduld en nuttige zelfskennis: zo wordt het èen Bron van zèdelyk goed. * i * Dus verre was ik met deezen gevorderd, dien ik, om dat de post my ontgleden was,' open liet leggen, toen ik geleegenheid kreeg, om u veel meer van onzen Vriend te kunnen melden. Dit ga ik zo terllond onderneemen. Ik bid u, Mevrouw, dat gy, voor gy deezen verder leest, de affchriften, die ik hier nevens zend, gelieft ih tè zien (*). Wel nu, gy hebt die Brieven dan gelcezen. Komt het u, Mevrouw, niet een weinig vreemd voor, dat ik de onftuimige begeerte inwilligde van eenen Jongeling, reeds op zulk eenen afftand. Ach, ik ducht het! Maar„ Me- (*) De eerstvolgende Brieven, gewisfeld tusfehen ie Gravin en den Heer Leevend.  WILLEM LEEVEND. 177 Mevrouw Helder rnoet niets vreemds vinden in het gedrag eener Vrouw, die den hoogden prys fielt op haare goedkeuring. Toen myns overleeden Mans Kamerdienaar my berichte , dat de Heer Leevend reeds tot * * * was te rug gereisd, fchrikte ik! Ik was zelf wat misnoegd op den cerlyken ouden Man : maar die vroeg my: „ of het dan ook mooglyk ware, om „ den edelaartigcn Jongeling iets te weigeren, als hy het zo ernftig, zo in zyn ziel bewoo* §en»: verzogt ? " Ik zweeg, en fchreef hem het jnliggend Billet; Karei bevel geevende, het eigenhandig te bezorgen, en den Heer Leevend zelf by' my te brengen.- Het geregeld leven', dat men' op het Kasteel van' B*** leidt, is oorzaak, dat er ten twaalf uuren reeds geen licht meer vernoomen Wordt.' Dan zyn alle de meerdere en mindere bödiendens al ter rust. Ik begaf my toen in de kamer van onzen Vriend; daar zat ik by het zwakke licht eener waschkaers. Ik las niet: konde ik? Neen! Ik zat verboren in myne eigene gedagten;- ik was niet zo te vreden over my zelf, als ik anders ben. Weduw . . vier- en- twintig jaar . . verdagt En ik had my laaten beWeegen , óm den beminlyken Leevend, in het holfte van den nagt, bedekt vermomd te ontfangeri. Wat, ó deugdzaame Vrouw, kon my toen voor bezwyken bewaard hebben, daar ik dit, en niets dan dit, zag? De VII; DBSL.' M' 2Ui-  'I78 HISTORIE VAN DEN HEER zuiverheid van myn oogmerk ! Ik floeg myne 00gen op myn hart; dat hart was boven het onwaardige , zo zeer als ooit was het daar boven. Ik doorzag alle myne wcnfchen, myne verlangens. Zy waren geheel Zusterlyk! Dit beurde my op! Ik kon aan mynen zaligen ik kon aan den Alweetenden denken, en myn hart floeg eenpaarig gerust in mynen trillenden boezem. Is er in de Menfchelyke natuur, dagt ik, dan zeker vermogen, dat nooit zo veerkragtig, zo levendig losfpringt, dan wanneer wy laag behandeld worden; een vermogen, dat men, in eenzelvige dagen, niet eens bemerkt; waardoor men befluit, zich zelf recht te doen? Zou de Mensch, het Beeld van God, zó in den aanleg zyner ziel afkeerig zyn van dwang ? Of ontftaat dit uit een nog fynder begiuzel? Zo zat ik, wagtende. Ieder geluid , iedere jritzeiing der ftyfbevroozen ontbladerde takken, het van ver aanrollend geblaf der honden , het cpfteeken van den wind, onthutfle my. Nu hoorde ik zagtjes aan de deur van myn kamer tikken. Het was Karei: hy leidde den Heer Leevend aan de hand langs den geheimen trap, die naar dit vertrek gaat. Uw Vriend hield zyneo degen half Uitgetogen onder den arm. Blyf gy hier, Kart!, zeide ik: (hy weet, dat ik nooit beveel, dan om gehoorzaamd te worden.) Hy week agterwaards, en blaef, cfc deur hebbende toegedaan, daarvoor. Pat  WIÏ.LÉM LEÈVENÖ. ifjf Dat ik niemand voor langer dan een oogenblik Wagtte, bleek ook daar uit, wyl er geene ftoelert gereed ftonden. Ik Mond; uw Vriend knielde voot my, na zynen deegen en hoéd te hebben neergelegd ; hy zag my opwaards aan; zwygende, nam hy myne hand, en drukte die aan zyne lippen. Ik beefde. Gy weet, Mevrouw, hoe fterk zyn gelaat teekent! .... Hoe zyne gcheele ziel in zyne oiogen opklimt Hy leidde my naar' eene Sopha. Ik volgde werktuiglyk. Hy fton.d voor my.- Hy kon niet fpreeken; ik vatte het woord. Vaarwel! vertrek nu: gy hebt my nog ééns gezien. Ik ben over u voldaan. Toef" niet langer. Als gy in uw Vaderland gekomen zyt, zult. gy bericht van my krygen. Ach, kt/nt gy^ (vroeg hy my met eene zagte, doch dringende ftem , ) kunt gy my ook ver geeven, dat ik u dit be-, zeek heb afgedwongen ? Kunt gy dit my, om mynet dankbaarheid. ... om myncr gehechtheid aan u ^ ver geeven? Alles vergeef ik of deeze voorwaar- den .... vertrek ttrftond! : Toen zag hy my aan. — Vergecfsch wensch ik dit te befehryven.Hy poogde te fpreeken; alles was zo onfamehhangend, zo afgebrooken; ö dat gevoelig, gevoelig hart! Ik kende het nog niet in alle zyne aandoenlykheid! Hy fprak van myn Zoontje. Ik verftond! hem. Zult gy hem, zonder iets te zeggen, kunnen zien, dan zult gy hem zien. Een zeer ernftige' aanblik was zyn antwoord. Ik was gerust. Ik M a ópen-'  ï8o HISTORIE VAN DEN HEER opende eene der gordynen van een Veldbedje; (laar, (zeide ik,) flaapt uw kleine Gunsteling; eok nu zyn Vriend hier niet meer woont! Het zagte licht der waschkaars viel fchemeragtig op het bloozend gelaat van het llaapend Jonkske; maar kon hem niet in de oogen vallen. Loevend zag, voorovergebogen over het Kind, het zelve aan. Zo gerust flaapt alleen (zeide hy,) de onfchuld. Hy luisterde naar den vryen adem des Kinds, vatte zyn eene , wat afhellende, werkeloos handje; floeg zyn andren arm om my, zag nu my, dan myn Kind, ernftig, ontroerd, bedroefd aan; kuschte myne bleeke wang, en het Kind zo ook aan zyne lippen willende tikken, vielen er een paar groote traanen uit zyne oogen ; het ontwaakte, vreef zyne wang, riep opfpringende uit: myn Vriend, daar is myn Vriend.' Leevend week fnel te rug, ik floot het gordyn, en gelukkig iliep het Knaapje weder in. Ga, zeide ik. Hy verftond dit woord. Onbefchryflyk weemoedig feheidde hy Lang zeer lang weende hy aan mynen hals. Ik voelde zeer veel:— alles, wat de heilige vriendfchap ontroerends heeft, voelde ik. Door zyne droefheid bedwelmd, drukte hy my aan zyne beevende gloeijende lippen; ademde het vaarwel langzaam en by herhaaling uit. Ik deed eene nieuwe poging , om my uit zyne klemmende armen te ontwikkelen, hy week omziende te rug, en Karei ging met hem weg. Toe»  WILLEM LEEVEND. l8l Toen ik aan het geblaf der honden bemerkte, dat zy alreeds op eenen verren afftand waren, ftond ik nog op de zelfde plaats, daar ik van hem gefcheiden was; toen zag ik nog werktuiglyk naar de deur, daar ik hem had zien uitgaan; die bedwelming fcheen des wel wat aantrekkende voor my. Zeer onduidelyk bewust van my zelf, zette ik my op de Sopha; dewyl ik my niet zeer wel bevond, ging ik naar myne eige kamer ter rust. Ik (liep niet; ik weet ook niet, dat ikdagt; ik was te fterk onthutst, te gefebokt; alles lag voor my zo verward, zo bewolkt: die ftaat was my echter niet geheel vreemd Tegen den avond kwam de Kamerdienaar terug, en verzeekcrde my, dat hy den Heer Leevend zelf op zyn rypaerd geholpen had, dat hy toen zo ter" ftond was vertrokken. Hy gaf my ook eenen brief, waar van het affchrift hier nevens gaat. Ik bea gerust , dat de onverbreekbaarfte geheimhouding hier alles zal bedekken Maar! geheimhouding ! . . . . bedekken! Ik ben verdrietig! Moet eene Vrouw, als ik ben, iets te bedekken hebben? Dit denkbeeld maakt my wat peins-agtig! Is hier alles wel , zo als het- behoort?' Myn Zoontje vertelde my des morgens, dat hy zyn Vriend gezien had; en dat die heel bedroefd was. Ik heb de gewoonte niet, om zeer attent te fchynen voor iedere' beuzelagtige aanmerking van een Kind:, dit geeft- denkleinen te veel vr-yM 3. moe-.  ï§2 HISTORIE VAN DEN HEER moedigheid, en maakt hen eigenzinnig; ik lei da* jvcl eens zyn aandagt behendig tot iets anders: zo deed ik nu ook. Myne Moeder vindt er niets vreemds in, dat de kleine Willem meermaal van zyncn Vriend droomt; ik liet haar nu in die ser dagten. Is dit wel ten vollen oprecht gehandeld? Met tedere beangstheid zie ik uwe bedenkingen te gemoet. Ik keu uw verheeven, uw goejderticren karakter. Menfchen-kennis heeft by u geen Menfchen-haat, maar hemelsch medelyden met hunne zwakheden voortgebragt. Dit alles weet ik op het beste getuigenis, en door de dierbaare regels, my gezonden. Zult gy my nu minder achten? Laat ik u mogen verzeekeT ren, dat ik my zelf in deezen door geene zwakT heid heb laaten vervoeren. Daar van kan ik zelf niet eens eene verdiende maaken. Myn hart is by myn fchat, ddar, daar hy verheerlykt leeft. Dit is waar; ik beminde hem, die door de Natuur tot mynen Broeder gevormd is. De Vriendfchap, de Huisfelyke verkeering, hebben hem noodzaakiyk, immers allerwaardigst voor my gemaakt. Alles liep ten dien einde zo te &«i Fen Ik zie daar mynen Brief aan hem nog eens in. Hy draagt alle kenmerken eener overrorhr pelde rede. Alleen eene Vrouw kan hem dus fchryven Ik zie dat zelf wel. Berouwt het my?1 Neen. Zoude ik echter, na eenige maanden, zo genen Brief wel fchryven willen ? Willen! Om my  WILLEM LEEVEND. 183 zelf wel; niet om hen, die my niet genoeg kennen, om my wél te beöordeelen. Ik betreur zyne afweezigheid! Zyn gezelfchap is nog beminlyker dan zyn gelaat. Hy is meer dan een Jongeling. Geheel verheeven boven de laage gebreken der jeugd, verheft hy zich reeds tot de waardigheid van eenen Man. 6 Wiens vriendfchap is gelyk aan de zyne ? Ik bevind my ook niet in eenen voor my bereekenden cirkel! Welke vorderingen het gezond verftand ook in fommige oorden van Duitschland maake; in dit gewest heerfchen nog, onder den naam van oude Duitfche Zeden , laage trötschheid op Adel en Afkomst, Domheid en Bygeloof. Men beeft voor my, hoe wel verwonderd, te rug ; dewyl ik deeze Afgoden myner hulde onwaardig acht. De Opvoeding van myn eenig Kind zal, meer dan ooit, al myne zorge behouden: de Hemel zegene deezen grooten pligt. Zo zullen nu myne dagen eenzelvig voortglyden , tot men my naast den eeuwig beminden van myn hart ten grave brengt. Holland! Vaderland myns Vrlends! Holland, verblyf myner dierbaare Vriendin Helder! Holland ! daar vryheid den Mensch verhoogt —-—■ veredelt hoe belangvol zult gy voortaan voor my zyn ! Hoe veele ftille zuchten zal ik naar u toezenden! Zullen myne oogen u, o geM 4 hik-  I84 histsrie van dem heer Jukkig Land, wel immer befchouwen? Vaarwel! Vaarwel! waardige tedergeliefde Mevrouw Helder ! Ik ben te zeer ontroerd , om hier iets meer by te voegen. Eene bede moet ik nog doen. Als gy uwe oogen op de Kaart van Duitschland flaat; wend dan eens een vriendelyke blik naar dat Oord, waar niet verre van — ter zyde de Hoofdrivier, woont Uwe. henrie tte, Gravin van b * * *. PS. De Reiskoffers zyn reeds aan uw adres gezonden. TWIN-  Willem leevend. 185 TWINTIGSTE. BRIEF. Mevrouw de Gravin henriette van + aan den Heer wille ai leevend. myn broeder.! H0)eeze naam drukt zo volmaakt, liet geen myn hart voor u gevoelt, uit, dat ik my van geen anderen moet bedienen. De heilige, de tedere Natuur legt my die in de pen. Met de oogen eener Zuster zag ik u , ook na gy my een dierbaar Vriend geworden zyt. Zo noemde ik u in myn hart, als wy in ftille aandoenelyke wandelingen , over God, onze Beftemming , uwe zalige Lotje , over den besten der Mannen , over het Kind niyns boezems , over onze Tydelyke belangen , met eene wellustige zwaarmoedigheid, zuchtende, zy yertrouwlyk fpraken. Dit weet gy, o edelaartige Leevend; gy, aan wie eene kiefche Vrouw haar geheel hart kan doen zien; ook terwyl het bloedt om den vroegen dood haars geliefden! Behouder van het dierbaar pand, dat zyne liefde my heeft nagelaatën ! Myn Leermeester, myn vriendelyke Verrhaarièr, myn lydzaame Vertrooster , dierbaare Vertrouweling van al myn verdriet! in wiens boezem ik die traanen M 5' kon  186* HISTORIE VAN DEN HEER kon uitweenen, die ik der ongevoeligheid zo zorgvuldig verborg! beminlyke Leevend , waardlle Broeder van myn hart! Welk een fchat van de allerzuiverfte gevoelens vloeijen er over myn geheel weezen , als ik dit alles overweeg De geweldcnary, aan u gepleegd, trof my zo zeer, dat ik eenige dagen krank geweest ben. Dit kunt gy wél gelooven, om dat gy my zo kent, als ik ben. Ny weet ik, wie de aanlegger is van dat booze ftuk; ik ben van de reden daarvan niet geheel onkundig. Vraagt my, hier omtrent, niets. Ik heb bcfloten , u daar niets van te zeggen ; en gy weet, dat ik een met bedaardheid genomen befluit weer vast te houden. Wy, myn Vriend, zien de waereld te dikwyls van de beste zyde , en vergeeten wel eens, dat zy ook eene andere heeft. Men moet in zich zelf zekere inwendige grootheid vinden, om altoos over de deugd van andren wel te oordeelen, want onze eigenliefde ftelt te veel belang, in iets voor bereikbaar te houden , dat voor haar zo is. Men moet ten minften fchemeragtig zien, dat wy iets zelf ook doenlyk vinden Genoeg hier van. Ik betuig u, dat gy u in die ontmoeting gedragen hebt, als eenen Gunfteling van Mevrouw Helder betaamt; dat gy my cere hebt aangedaan; en zo gehandeld , als het voegt aan een Vrygebooren Burger eener vermaarde Republiecq. Zie van uw oogmerk af, Kom niet te rug. Ik be-  WILLEM LEEVEND. I87 beveel bet u. Waarom zoude ik u langer verwy* deren van alle uwe Vrienden en Bloedverwanten ? Zo rasch deeze afgefchreven is, vertrekt de oude Kamerdienaar met het Paket Brieven, voor u uit Holland ontfangen. Hy neemt met vreugd de geT leegenheid waar, om u nogmaal te zien; want hy betuigt, dat hy. u byna zo bemint, en vereert, als hy zynen Heer bemind heeft, dien hy zag ge- boore* worden, en fterven, Myn afbeeld» zei in miniatuur zend ik u. Schenk het eens aan haar, die uw hart voor u uitkoos, indien zy de uwe wordt. Laat zy het in haaren boezem, ten mynen aandenken, draagen. Een ring, kundig met myne naamletters ingewerkt , verzoek ik, dat gy nimmer van uw hand doet. Gedenk daar uwe Zusterlyke Vriendin meermaalen by. Ik moet eindigen. Ik weet het. Ieder uur, dat ik vertoef, ontneem ik u een genoegen, het welk uw verlangend hart met de Brieven te gemoet ziet. ...... Ik moet alle aandoeningen vermyden. ...... Waarom fluit ik dan deezen «iet ? Waarom dort zich een traan zo ongemerkt op dit papier? Nu fcheide ik van u! Dit is het, o myn vriendelyke Leevend. Ik zag U, en dit wist ik niet, voor de laatde keer. . . . Ik wist het niet-1 Ik oogde u na, toen gy opdien morgen het met fneefuw en ys beglanst gebergte opreed. Hoe volgden myne oogen u Hoe wyd was toen myn gezicht - draal ? Gy ontweek myn  l88 HISTORIE VAN DEN HEER myn oog, en ik zuchte; — nooit had ik zo veel behelzend gezucht. Waarom zag ik u zo ernftig, zo verboren in my zelf, na; zo beangftigt? Is er dan een voorgevoel! . . . . Voor 't laatst zag ik u, en ik heb niet geweend, o Vriendfchap, gy ontfingt uwe heilige offers niet? Moet het gemis ons dan altoos, altoos leererv, wat wy bezaten? Leevend, heb ik dan het volst genot niet gefinaakt, niet gefmaakt met luisteren ie ziel-uitbreidende aandoeningen? Dat genot, 't welk uw byzyn my fchonk. Gy weet het! Ach! ... Ik ben wat verward . . . myne gedagten overftroomen my. Maar ben ik hier over wel met reden zo verbaasd? feheiden wy nu niet? Daar ook zulken , die niet in het lieve Iluisfelyke leven voor elkander berekend zyn, traanen ftorten, ook by een lang vooruitgezien vaarwel ? Nooit zie ik u dan weder! Nooit heb ik het genoegen meer, om myne denkbeelden met de uwe te verwisfelen, en beiden te toetzen aan de wetten der deugd, en des goeden fmaaks! Nooit zullen wy meer, in huivering verftomd, wegzinken, als wy de fchoone plaatzen uit den Mesftas van den grooten Klopftok leezen! Nooit meer, terwyl onze oogen elkander betraand ontmoeten, zwygende zien, hoe hier de Menfchelyke natuur verlaagt wordt, door Domheid en Luiheid; terwyl zy gskromt gaat onder het harde juk van Slayerny en Bygeloof! ..... Uw  willem leevend. l8$i Uw lieve Gunlteling, myn Zoontje, ftaat thans weenend by my! Overal zoekt hy zyn Vrieid; altoos fpreekt hy van zyn Vriend. Hy zoekt u te vergeefsch; dan komt hy moedeloos by my , en legt zyn befchreit gelaat zo troosteloos in mynen boezem! Kan ik dees Lieveling myner ziel, ooit, met Moederlyke verrukkingen in myne armen, op myn hart houden, zonder te denken aan zynen Behouder? Myne geliefde Moeder Neen, zy neemt in dit my treffend geval niet zo veel deel, als ik hoopte, o Vooröordeelen! o Vastgegroeide Leerftelzels des Bygeloofs! vernaauwt, verhoudt gy ook de edelfte harten! Nog eens, vaarwel! Ik verzoek, dat gy den eerlyken Hungaar, die ubier meer byzonder gediend heeft , voor u behoudt. Hy heeft moed, hy is getrouw. Beide hoedanigheden kunnen u te ftade komen. Et heb Brieven van de uitmuntende Mevrouw Helder. Gelukkige Dame! Zy zal u weder zien! My was het niet gegund, om aan uw hals weenende te zeggen, vaar eeuwig wel. Nooit zie ik u weder. Denk aan Uwe Zusterlyke Vriendin, h. van b * * *. EEN-  §9» HISTORIE VAN DEN HEER EEN- en- TWINTIGSTE BRIEF, De Heer wille m leevend aan Mevrouw' de Gravin henriette vanb***. myne dierbaarste vriendin! zult my niet Weder zienl - Zeg hef niet! o Zeg het niet! Ik heb óók een dankbaar, een liefhebbend, een vuurig, een u aanbiddend hart! Dat hart weigert u thans te gehoorzamen. Morgen ben ik by u. Geen tegenbevel kan my ter hand komen. Ik volg den goeden kamerdienaar onmiddefyk na. Ik ben geen bloodaart; maar is voorzigtigheid onbeftaanbaar met moed? De eerlyke Man heeft my myne bede ingewilligd.Ik heb hem met traanen gebeden, my te rug tff neemen. Nog eenmaal moet ik het voor my zo heilig, doorubewoond verblyf, intreeden. Ik ziff alles, watgy my in den uwen verbergt: . . Wraak" daale met 's Hemels donder op den fnooden ! Het taakt u! . . . . . Meer behoeft er niet, om my woedend te maaken!' gy kunt niet beledigd worden; ik weet het; maar dit is niet genoeg. Myn gelaat betrekt door verachting voor den booswicht, wie hy zyn moge! Morgen, morgen, & myne Zusterlyke Vriendin, zie ik u! Alles ftaat aa-i>  WILLEM LEEVEND. 101 aan u; maar ik. kan , ik wil niet vertrekken, voor ik u, op uwe hand gebogen, vaarwel gezegd heb. Nu zal men my niet overvallen. Wee hem, die het beproefde ! Tusfehen hem, en de dood zal maar eene fchrede zyn. Ik weet, wat ik uwe eer, en myne veiligheid verpligt ben. Vertrouw daar op. Ik moet u zien: ik redeneer daar niet meer over. Niet altoos zal de Boosheid zegevieren. W. LEEVEND. BILLET. Wees niet roekeloos! Mooglyk flaapt de verrader. Spaar my, zp gy myn Vriend zyt. Hy, die u dit Billet brengt, zal u de noodigeberichten cn hulp geeven. Een paar oogenblikken zal ik u zien. Uwe vriendfchap roert my : maar uw voorneemen keur ik ten fterkften af. Wat baat het? Uw onbuigzaame geest is onverzetlyk, en duldt geene teleurftellingen. H. V. B * * *. # * f wr/osr" s/jys jmb JrrfbÜ* i'jirr iaix sSkx 7?:.' TWEE-  tQ2 HISTORIE VAN DEN HEER TWEE-en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer willeji leevend aan Mevrouw de Gravin henriette van b*»*. uitmuntende VROUwT "V^at zal ik zeggen !• Niets voldoet my„ Myn zwygen , myne verwarring Vaarwel. Het paerd wordt reeds gezadeld: de braave oude Man dry ft my voort. Die eer liet ik my niet^betwisten. Eer ? Gy kent myn hart: zou het u beleedigen kunnen , als het een zagter woord in myne pen gave ? Ik zag u dan nog éénmaal. .... met beevende lippen drukte ik het affcheid op uwen lieven mond : onze zielen zuchtten eenftemmig. Ach! Voor altoos fcheidcn Mooglyk bedwelmde my de droefheid geheel Maar zou ik ook een oogenblik hebben kunnen vergeeten, wat ik aan uwen hoogen rang, — aan uwe deugd verfchuldigd ben ? Vergeef my de onverzettelyke begeerte , die' my naar u te rug dreef;, hoe zeer ik wist, dat uw bedaarde ziel niet inftemt met zulke heevige, pynigende, verwoestende driften! U niet weder zien? Duldeloos , haatlyk denkbeeld ■ Maas  WILLEM LEEVEND. i<)$ Maar myn overfpannen geest wordt , terwyl ik dit fchryf,- door eene, ftille weemoedigheid omringd; Myne Verzufte gedagten zyn zo benéveld. Ik word zo geflingerd Hoe' vuurig verlangde ik naar Brieven uit myn Vaderland. En nu , nu de Liefde , de Vriendfchap ^ de Kinderliefde , myne belangen, myne eer my derwaards roepen. . . . ; Myn hart is het zelfde; Het bemint de eenige. Ik ben Vriend, ik hen Zoon, ik ben Broeder; ik voel dat : maar ik ontfang nu echter met minder verrukking die dierbaare uitnoodigingeii; Waar zyn thans die ophelderende, dié Vervvyderende aandoeningen , die ik in de voor- fmaak genoot ? Zyn zy nu overfchae- nen ? Veroordeel nry niet ! Berain- lyke Vrouw ! Kiesch tot in dea opflag uwer' fchoone oogen ! Ik höude aan myne beginzel* vast. Evenwel, alles wat uw dierbaar hart voor' nry ontwaar wordt, dat zelfde klopt in mynen boezem voor u; Nooit vervloeijen uit myn hart de indrukken van liefde, of vriendfchap ! Mogt ik de vryheid verwerven, om, door middel myner pen i my meermaal een zielenc'onverfatie met u te bezorgen. Het dierbaar pand van' aanden. ken zal ik nooit afleggen'.- Uw onfehatbaar Portret .... Nooit! .■ t .- i Nooit zal het in den boezem myner beminde Helder gedragen worden; zy zal de myne niet worden. ■ VII. DEEL-.- N Nog-  194 HISTORIE VAN DEN HEER Nogmaal omhels ik u. In myne vervoerende gedagten, zie ik u in het edel gelaat, en druk ik den allertederften vriendfchaps kusch eerbiedige op uwe lippen. Kondt gy myn lieven jongen Vriend van myne liefde verzeekeren! W LEEVEND. DRfB»  WILLEM LEEVEND* I05 BRIE- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw Jacoba veldenaar aan Me^ JuffrOUW chris t1na helder. zielsbeminde vriendin! heeft uwe Veldenaar dan de fmartelyke gé* leegenheid, om u, zo wel als zich zelf, te kunnen verzeekeren , dat men niet te leur gefield wordt, wanneer wy, met een gebrooken hart, Hem om hulp aanroepen , die ons, in deezen ftaat van voorbereiding, altoos verhoort, wan» neer wy alle onze verftandige en zedelyke vermo* gens getrouw befteeden, op dat wy ons in alles, wat ons wedervaart, op eene den Mensch betaamelyke wyze gedragen. De fmart, myne lieve Chrisje, ik zal zo oprecht zyn met u, als gy van my wagt, dat ik ben; de fmart over' het verlies van een zo waardig tederbemind Vader , is nog grooter, dan ik my die had voorge-fteld ; maar dan ondervind ik echter met tmi een nieuw toevoegzei tot dat godsdienstig onderwerpend vermogen, 't welk zich ook niet ontwikkelt , dan in zulke grievende omftartdigheden* Myn waarde Sytfama zegt my, dat hy aaiï li «enige omttandigheden van myns dierbaaren VaN ft dersi  *06 HISTORIE VAN DEN HEÉK ders laatfte dagen gemeld heeft; en byzonder een gefprek met hem, buiten ons weeten , gehouden f voor my overlaatende, hetgeen in de laatfte uuren van zyn kostlyk leven is voorgevallen. De koortzen namen derwyze toe, dat men om den Doctor, die onze familie altoos bedient, zond. Het verbaasd zwygen van dien kundigen Man was een doodvonnis voor myn hart! Dy zeide ook aan Sytfama: dat hy verpligt was om te zeggen, dat myn Vader th gevaar was; dat hyhem ook te zwak oordeelde, om zulke heevige koortzen te kunnen doorfiaan. Ik las uit het ontroerd gelaat van mynen Vriend, het geen ik niet durfde vraagen. Hy verftond my — drukte myne hand, verbleekte. Wy begreepen, dat wy dit droevig bengt aan eene zo zwakke Vrouw, als myne Moeder, met de gfbotftë zorgvuldigheid moesten te kennen geeven ; en zaten hier over in treurige overweeging, toen zy voor het Ledikant van mynen. Vader trad. Zeg wy niets, (zeide zy,)/* verfia dat zwygm. Ik ken onzen hekwaamen Doctor, hy is een menfchen vriend, maar ook een oprecht Man. Myn Vader was zeer prefent, maar afgemat. Hy {tak zyne hand naar haar uit, en zag haar fterk aan. Waar is, ( vroeg hy, ) laar is Coosje? waar is Sytfama ? Wy traden beiden Voor zyn bed. Kan een jlervend Man en Vader « wel groot er hewys geeven van zyne achting, dan door u de leste, de tederstbeminde Vrouw aantehe- vee*  WILLEM LEEVEND. ï$7 veelen, dan door zyne geliefde Dogter met u te verbinden ? Geeft my uwe handen, myne Kinderen. Hy voegde die te famen: en zyne oogen ten Hemel heffende, zeide hy: volmaakt, goed, wys, magtig God! zegen deeze , gelyk gy my met de Vrouw van myn hart gezegend hebt. Hy zweeg; zyne traanen glipten langs zyne eerwaardige kaaken. Sytfama omhelsde myne Moeder en my , korf niets zeggen, kuschte ons .... omhelsde my andermaal, knielde voor bet bed neder, kuschte myns Vaders hand; zeide, met eene ontroerde ftatn: kan een hart, zo vol als hei myne is, ziek in woorden uitgieten? Myn Vader zag hem aan met gerustheid en welgevallen, Myne Moeder had dus hing gezweegen. Ach, (riep zy uit, met die levendigheid, die het^ge* voel alleen inboezemt, en met het wopste niets gemeens heeft, ) Ach, myn Veldenaar! Verfcheur myn hart niet. God zal 11 aan onze gebeden weder? geeven. Toen vatte zy zyne hand; zy weende daar op. Liefde en Natuur hebben zeer heilige rechten. . , Voldoe daar aan, myne waardfle. . . Men kan niet zo gelukkig zyn geweest, zonde}- met fraanen het fcheiden van onzen besten Vriend te ge? moet te zien. Hy kuschte haare hand met waardigheid, Sytfama ftond, met de armen over elkander geflagen , aan het voeteind , en zag op mynen Vader met een vast, ernflig, ze^r veel beduidend oog. Wilt gy uwe Kaderen zién ? ( vroeg n 3- p>y-  198 HISTORIE VAN DEN HEER myne Moeder.) —I Het fcheiden van u valt my zwaar genoeg, (zuchte hy, en wende zyn gelaat van haar af.) God, (vervolgde hy, na wat zwygens , ) God zegene hun allen ! La at en wy hun? tte jonge hartjes eene bittere en nuttelooze aandoening fpaaren : zy hebben geen denkbeeld van den dood; zy moeten dat nog niet hebben. Hy hief zyne handen op, roerde zyne lippen j ongetwyfeld bad hy voor hun leven , gezondheid en geluk. Weet Hendrik, dat ik ziek ben, Sytfama? — Ja, myn Heer , ik heb het hem gefchreven ; wenscht gy hem te zien? — Zeer fterk; ook myn anderen Zoon. Ik zou beide gaarn nog eens zien: het zyn voortref felyke Kinderen; elk naar zyn karakter. Keesje was binnen gefloopen ; hy zat in een hoek bitter te weenen. Sytfama haalde hem, bragt hem by zyn Vader. Het Kind trilde van droefheid; het kuschte zelf het dekkleed, waaronder zyn Vaderlag. Dit gezicht ontroerde den vroomen Man zo zeer, dat ik Sytfama wenkte, het Jongetje met zich te neemen. Ik wist, dat myn Vader zich altoos verklaard had voor de meening van hun, die gelooven, dat de geboorte, en het fterven van een Mcnfchelyk Weezen iets veel te ftaatig, te ontzachlyk in nebbe , om door veel omftanders befpied , of doorveel geruchts ontheiligd te worden. Tweemaal vroeg hy nog naar Hendrik. De koorts verhief gich. wefir-, Voor die hein overmeesterde, vro,?g my*  WILLEM LEEVEND. IQ9 myne Moeder hem: of hy nog iets te bevélen, ofte fchikken had? Dit met een zeer ernftig, wel uil* gefproken, neen beantwoord zynde , lieten wy hem gerust liggen. Dit duurde eenige uuren: wy bleeven by hem. Sytfama verliet hem geen oogenblik. Nog eens vroeg hy: of Hendrik gekomen was? Ons zwygen deed het hem verftaan. Dit, (zeide hy,) « de laatfte te kurfielling: maar ik ben zo doordrongen van het geluk, dat op my wagt, dat ik daar niet zé fterk door ontrustworde , als ik gedagt had. Zeg aan uwen Broeder, (zich tot my wendende,) dat gy zynen Vader hebt zien fterven l dat niets zyne ziel in deeze laatfte uuren ontrust heeft; dat de Christen, die na zyne eigen gronden leeft, alleen gelukkig en gerust kan zyn in die uuren, waarin hy zyne ontbinding verwagt. Kusch hem voor my, omhels myn goeden eerlyken Jan, en zeg hem, dat zyn liefderyke Vader óók aan hem gedagt heeft. Dy vermaande myne Moeder, om niet bedroefd te zyn zonder maat; om haare dierbaare gezondheid in acht te neemen, op dat zy nog gelukkig zoude kunnen zyn met die Kinderen, die haar Moederlyk oog zo noodig hadden. Hy betuigde, dat hy geen pyn, geene bedwelming voelde; alleen van uur tot uur afnam. Toen begeerde hy affcheid van haar te neemen, en dan de oogenblikken ,dieherft hier nog zouden overbly ven , meer byzonder met ipm God te befteeden. Dit aftcheid was plegv N 4 ö8>  C.OO HISTORIE VAN DEN HEER f'g, kort , fhlzwygend. Hy kuschte haar met koude lippen; zy fmolt in traanen, en verloor zich in dien zielsweedom, die zeer veel gelykt naar onaandoenlykheid. Nader , mne Dogter, (zeide hy,) Kind van myn kart ! ee'rfie pan.l my\ ver liefde! Ik hek u niets te verzoeken, tot ,vA;f aante/pooren: wandel uwen weg in vreede; fpade fckeide u de dood van eenen Man , dien ik, uit alle my bekende, liefst Schoonzoon zoude genoemd hebben. Zo rasch de hetaamlykheid het toelaat, laat dan eene uiterlyke plegtigkeid het zegel hechten op eene verbintenis, die ik , met ft'ervende hand:::, gefloten heb. Ik heb u volftrekt niets te zeggen. Blyf, zo als ik u hier gelaat en heb. ... . . Uw Vader is onuiifpreekelyk gelukkig, welhaast ..... zalig.. ïk weende. Wat kon ik zeggen? Hy leide zich zagtjes neer, en fluimerde. Sytfama zat yoor zyn bed, aan het hoofden - eind • myne Mpecfcr kunde met haaren arm over zynen ftoel; ik knidde voor het bed. Wat van zyn kusfen gezakt zynde , poogde de goedaartige Sytfama hem te verleggen. Een kleine ftille zucht, en gebrookeu oogen' Leunende tegen de borst van mynen Vriend Ach? Qhrhje, . . . zag hy myne Moeder nogmaal aan, floot zyne oogen, cn zyn ziel verliet het fterfejyfce deel. Met de bedaardheid van eenen Man, en de bezorgdheid van eenen Zoon, leide hy mynen Va(j$ neder j fchoof de gordynen toe, omarm/te  WILLEM LEEVEN p. ZOl myne Moeder, en verzogt, dat zy zich met my geiicfde te retireeren. Naauwlyks in ftaat , om aan dit verftandig verzoek te voldoen, rees zy op; hy droeg haar, half onderfteunend, naar het naaste vertrek: ik volgde haar. Onze droefheid barstte, als een met geweld tegengehouden ftroom, over onze harten los. Niemand fprak. Beiden omarmden wy onzen tederhartigen Vriend. Dit laatfte tydperk van zyn nuttig leven floot zich op den — vroeg in den morgen; de pendule wees nog geen zes uuren. liet was laat in den avond, toen myn Broeder hier, afgemat, met verwilderd hair, en ftaarende oogen, zo bleek als een lyk, aankwam. Ily had het ergfte gevreest; waarom, wist hy niet; en had nipt dan met veel moeite, en als eene byzom? dere gunst, de vryheid verworven, om van het Regiment te gaan, en zich, zq rasch hy verlof ge» kreegen' had, te paerd gezet, en, zonder naauwr lyks er van afteltygen, een dag en nagt doorgereden, liet paerd was, een half uur van onze plaats af, bezweeken. Ily had het aan een onbekend Man maar overgegeeven, en was voortgcvlogen; zyn hoed was hem afgewaaid. Hy was agter het Bosch ingekomen , zonder iemand te ontmoeten , voor hy aan het agterhuis aan de glazen getikt had. De Knegt van Sytfama deed hem open; hy fnelde naar zyn Vaders kamer. De Knegt luis-> terde zyn Heer iets in; die ftond op; ik volgde N 5 hem,  SOS HISTORIE VAN DEN HEER hem. Myne Moeder lag te bed, zy merkte niets. Het licht, dat in den gang brande, had hem den weg geweezen. Sytfama beval zyn Knegt een kaers te geeven; zo gingen wy binnen. Hendrik fprak niets; wy zweegen. Hy zag zynen Vader op een rustbank liggen. Met aandoeningen, die zelf het fterkfte geitel doodlyk zouden kunnen worden, zag hy dien beminden, dien geëerbiedigden Vader; wrong zyne handen, fnikte, zag hem aan, drukte zyne koude regte hand aan zy- ne UPPen aan zyn hart; riep eindelyk uit: en mogt ik myn Vader, myn dierbaaren Fader, myn Friend, myn Leidsman, hem, aan men ik alias, tot myne deugd zelf, verfchuldigd ben, niet leevend zien? Dit, dit is te hard. Ach, Coosje! Ach, Sytfama, moet ik zo ongelukkig zyn! Myn Fader ft erft, en ik, ik was rerftooken \ fta ik met myn verbleekt gelaat voor over op haaren boezem gebogen; wil haar bewaaren, bedekken Genadige Hemel ! Zou ik myn© Moeder, myne dierbaare Moeder verliezen. . „ , Dat denkbeeld is te ysfelyk. ... Ik beef er van te rug. Als het u eens mooglyk wordt, het laatfteToo* neel van uws Vaders, leven te befchryven, wagt ik het van u; als een ftaatig bewys uwes eerbieda voor zo eenen Vader. Vervolg» Dus verte was ik met deezen, toen itw dief-*baare Brief hier befteld wierd, Gy hebt dan reeds voldaan aan dien heiligen pligt: de Kinderliefdes heeft u bezield. Niets dan zy kon uwe droefheid derwyze maatigen , en u in ftaat ftellen , 's ManS laatfte uuren voor uwe Vriendin te befchryven* Verdomd door eerbied voor 's Mans deugd * Vroomheid, gerustheid, leg ik de pen neder. Al Wat ik daar over zoude kunnen zeggen, is flaaUW » -Vit* DEEL* O b*«  410 HISTORIE VAN DEN HEER beduidt "fiiets: juist om dat ik zo fterk denk es zo veel gevoel! * * * Ik ken de edelaartigheid van uw veelbevattend hart; altoos deelt het in alles, wat zyne Helder betreft. Veel heb ik u te verhaalen. Wy komen vroeg Buiten; immers, zo is het oogmerk. De tyd is echter nog te verre af, waarin ik, met myne eige Vriendin, van hart tot hart zal fpreeken ; ik zal dan de pen ten dien einde opneemen, enuzo het een en ander in vooraad melden. Verheug u, myne Coosje! W7illem, onze geliefde Willem, is in de blaakendfte gunst myns Vaders herfteld: zyne onfchuld is gebleken: meer was er by zo een redelyk Vader niet noodig! Nu hoor ik hem niet dan met liefde en achting noemen! ó Myne lieve, wat ben ik nu gelukkig! myn Vriend Leevend heeft zich wel gedraagen. 6 Daar hield ik my altoos van verzeekerd; zou ik hem anders zo onderfcbeiden De waarde Juffrouw Belcour, die in geene zeer gunftige omftandigheden is , heeft zich , door myrie overreedende Moeder, laaten beweegen, om ons huisfelyk geluk te vergrooten , en het met ons te genieten. Mama en ik hebben haar voorleden week bezogt. Zy woont te * * *. Maar wy reeden ten negen uuren uit, en dan was het op een dag nu nog wel te doen. Hei blykt nu, dat zy met  willem Leevend. aii met Mama Briefwisfeling gehouden heeft ; hier van wist, ■ vermoede ik niets. Ik weet al¬ leen, dat Leevend ook door haar gerechtvaardigd is; en dat myn Vader veele papieren, op hem bctrekkelyk, geleezen heeft: maar alle byzouderheden zyn my onbekend. Juffrouw Belcour moet ons gewagt hebben* Want my dagt, dat zy daar toe was voorbereid.' Zy woont in een net, niet groot beneden-huis, èn ziet uit op een fraai Tuintje, Een wél, op zyn Dorps gekleed , jong Meisje, deed de deur ópen: zy bragt ons in een zo zindelyk, als eenvoudig gemeubileerd vertrek. Daar kwam Juffrouw Belcour by ons. Myne Moeder omhelsde haar met een : waardige Juffrouw Belcour! Zy beantwoorde dit met eene welleevehde buiging, en eenè : Mevroitw Helder! Toen naar my toe treedehde, zeide zy: en dit is zeker de jonge Dame, die myne zalige Vriendin zo vuurig verlangd heeft nog eens ie zien? Zybefchouwde my zeer ernftig, zeer aandagtig; maar zwéeg. Laaten wy (zeide myne Moeder,) geene hartstochten opwekken; dat zoete vergif werkt te zorglyk.' Wy gingen'zitten ; het was nog tyd, om voor den middag iets te gebruiken. Wy dejeuneerden net, en eenvoudig. Ik hoop, (zeide Mama,) dat gy, waarde Juffrouw Belcour, het verzeek van myn Heer Helder en my overwogen, en gur-fllg zult toegeflaan hebben: wy pellen daar XQ veel belang in, dat ik zelf ben gekoO s men 2  SIS HISTORIE VAN DEN HEER men, om te zien, of gy aan een der grootfie wenfchen van myn hart zult voldoen. . Gy, Mevrouw Helder , (was haar antwoord,) hebt my tot iets doen bef uiten , waar van ik, ( dtwyl ik een weinig kennis aan de waereld meen te hebben , ) altoos hoogst afkeerig was; en waar toe de fchitterendfte belofte my nooit koude afleiden. Maar kan ik iets wagen, als ik myn Lot ga ft ellen in de handen van eene Vrouw , als gy zyt? Ja, Mevrouw, ik neem uwe aanbieding aan; ik neem die met erkentenis , met vreugde aan. Ik durf my verzeekerd houden, dat ik gelukkig zyn zal. Gy, Mevrouw , waart niet in ftaat, om eene fatfoenlyke Vrouw te vernederen, door het voor [laan van conditiën. Ook in dit ftuk hebbe ik uwe kieschheid gezien en geadmireerd. Mama ftond op, omhelsde haar, en zei: Chrisje, deeze waardige Jufrouw Belcour zal onze huisgenoot e zyn. Ik toonde, hoe my dit beviel, meer echter door myn gelaat, dan door veel woorden. Zy omhelsde ook my. Wy z.ullen dit braaf Mensch dan by ons hebben. Hoe bevalt u dit plan myner Moeder? Is het haarer niet waardig, ó Aan hoe veel oogmerken voldoet zy weder op eenmaal! . . . Ik zie dat zo duidelyk. En deeze Juffrouw Belcour zal niet by ons zyn in het karakter van Juffrouw van Gezelfchap ; of in dat eener behoeftige Bloedverwante; karakters , waarop laage hardhartige trotschheid zich ook al verheft; neen : Juffrouw Belcour zal by onj  WILLEM LEEVEND. 213 tns zyn, als de Vriendin van Mevrouw Helder; in dat licht zal zy by ons yerfchynen: kan haar iets meer eere aandoen ? Mama heeft my in vertrouwen gezegd,dat myn edelmoedige Vader eene aanzienlyke fom op Lyfr rente voor haar gekogt heeft: zy weet daar niets van ; doch men zal het, ter bekwaamer tyde, aan haar zeggen : hier toe is voor eerst geene geleegenheid. ,, Men moet, (dit is myner Moeders ftelregel, ) niet alleen wél doen , maar dat op ,, de beste wyze, en zonder eenige der kiesehj,, heid kwctzende vertooning doen. Men moet, „ terwyl men geeft, niet vernederen; of men ont- flaat haar, die men geeft, van die dankbaar., heid, die alleen uit het hart voorvloeijen kan" Laat ik u deeze waardige Juffrouw Bekp.ur eens befchryven. Ik aie haar aan voor diep in de veertig jaar; maar geloof, dat zy jonger is , daji zy fchynt. Zy is grooter dan Mama; niet ryzig met dit al; wat grof. Haar gelaat zegt zeer veel, maar is niet regelmaatig fraai. Haar hair en oogen zyn donker bruin; haare oogen ftaan ftil, ernftig, eenigzins ?bewolkt. Zy heeft weinig kleur , doch teekent gezond en fterk ; zuivere witte tanden, fraaije armen; eene houding, die van haare goede opvoeding getuigt, Zy is eenvoudig, modieus, uitneemend zindelyk gekleedj kent allerlei handwerken in volkomenheid. Jilama fprak veel met haar j en roet djg deelnee0 3 mins» ij  HISTORIE VA N DEN HEER ping, die ons zo overtuigt, dat men niet alleen beleefdheid fpreekt. „ julrrouw Be]c0UE ?» heeft' zeB* °>yne Moeder, veel verftand, be„ peffend door leezen en opmerking; meer nog «, door eigen ondervinding." Ik heb reeds de grootfte achting voor haar. Ik ben verheugd, dat zy ons huisgezin zal vermeerderen. Ik denk ook, dat, als ik wat aan haar gewend zyn zal*' dat ik haar dan lief zal kunnen krygen. Sommige Vrouwen winnen het hart van jonge Meisjes door zagtheid van zceden , door iet met ons medegelykens , in haare manieren; andere dwingen ons onze hoogachting af, door vaste beginzels, en de liefderyke oogmerken ten onzen eigen besten. Meermaal zag zy my zo fterk aan, (als ik opzag, merkte ik dit,) dat haare oogen in traanen dreeven: Mama leide niet zonder moeite dan haare n aandagt elders heen. Zie daar eenig bericht yan zaakert, die my zo intresfeeren. Myne Moeder fchryft zelf aan Mevrouw Veldenaar. Geheel de Uwe,, C. HELDER, ?*> Droevige tyding. Mama heeft een. Brief van Rcnting, die meldt, dat hy Leevend ontmoet heeft op zyne thuisreis ; maar . ^ dat die, onderweeg myn Broeder heeft aan- ge-  WILLEM LEEVEND. 21$ getroffen, ziek, en in ongunstige omftandigbeden. Dit heeft Leevend doen befluiten , 'om by zynen Vriend te blyven , tot hy herfteld is. Edelmoedige Jongen ! Ik heb den Brief, of de Brieven, maar ge- deeltelyk hooren voorleezen. Ai, wat myne Moeder doet, is best: ik vraag niets , als zy goedvindt, niets te zeggen. Wanneer zien wy hem nu ? ... Ik ben wat uit myn humeur. Dat Helder nu juist moest ziek worden ! Hoe gelukkig is hy met zo een Vriend! Had ik iets van uwe gelykmoedigheid! En ik had nu zo gehoopt , dat Leevend haast hier^zou zyn i O 4 ZES-  *|5 HISTORIE VAN DEN HEER ZES- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Meviouw henriet te, Gravill van b * * *. allerwaardste gravin! Ik ontfing uw ontfchatbaar Paket Brieven niet eerder dan voorleeden Maandag; dus vier weeken na het was afgezonden: ik maak hier van melding, om zelfden fchyn niet te hebben, dat ik verzuimen konde u te antwoorden. Zelden, Mevrouw, verwonder ik my fterk over de voorvallen in dit wisfelbaar leeven. Eenige Menfchenkennis, ge. voegd by myne gewoonte, om , als er iets in mynen kring rondom my gebeurt, te denken, kunnen daar grootelyks de oorzaaken van zyn. Maar de kennis, die ik omtrent u kryg , roert myn geest met nog veel aangenaamer aandoening, dan die der verwondering, Verbindt dan het bloed alléén? Vormen Achting, Liefde, Vriendfchap, Erkentnis dan ook geene heilige banden ? Moet de Natuur alles doen ? Zyn wy niet allen Leden van ée"ne groote Familie, die door alle Landen en GeWesten is uitgefpreid ? Zyn alle deugdzaame denkende Menfchen niet aan elkandervermaagfchapt? © Mevrouw ? als wy het Menschdom uit dit oog, puftt  WILLEM LEEVEND. %\J punt befchouwen, dan'heft zich het hart, door zuivere welwillenheid verwarmd, op; ja verzagc ons tot algemeene liefde, terwyl het echter het fterkfte trekt naar zulken , met wie het meest in* ftemti U befehouw ik , Mevrouw, met de hoogfte goedkeuring. Hebt gy deeze vcrzeekering noodig? Wel, ontfang die! maar ik bloos, terwyl ik my dus boven u fchyn te verheffen Niet alleen uwe beginzcls-, ook uwe daaden zyn onberispelyk. Ik eerbiedig in u eene Vrouw, die, op eene grootfehe wys, billyk handelt. Indien ik in uwe jaaren , in uwe omflandigheden, my bevonden had, dan ook zoude ik juist zo gehandeld hebben; ook omtrent eenen allerbeminlykftenJomgeling, indien hy onzen Leevend gelyk geweest ware: en zo zoude ik ook juist gehandeld hebben omtrent den trotfchcn Grave van B * * *. Er zyn, Mevrouw, Vorstelyke zielen. Zielen, die altoos groot, vast, verheeven zyn; ook dan, wanneer zy zich al eens vernederen, om lasteringen te beantwoorden, bly ven zy in die heilige kalmte, die adelyke meerderheid, die mindere Menfchen nooit bereiken. Zo eene ziel eerbiedig ik in myne jonge, myne tedergeliefde Vriendin, de Gravin van B***. Ontroerend was de vreugd, die ik genoot onder het leezen en herleezen der Brieven. Wat is het Vrouwen van myne jaaren aangenaam, jonge O $ Lie-  218 HISTORIE VAN DEN HEER Lieden in omflandigheden te zien, waarin zy zeer fchoone karakters kunnen ontwikkelen , waarin zy werken kunnen. Aandoenlyk befchryft gy den Haat, waar in gy u bevond, toen gy, oP zulk eene bedekte wys, in 't holst van den nagt, eenen in verdenking zynde Jongeling by u ontfing. Toen ik deeze woorden las: „ wat kon my toen „ voor bezwyken bewaard hebben, dan de zui„ verheid van myn oogmerk; " toen wenschte ik u aan myn hart te mogen houden! Ja, groote, gevoelige Vrouw , niets dan uwe deugd kon u toen genoeg bedaardheid laaten, om ook op zeer gering fchyn<*nde omftandigheden bedagt te zyn. „ Ik bleef ftaan; er ftonden geene ftoelen gereed; „ ik wagte niemand." Ldel, wel gerefolveerd in alles ! Niets verzuimd, alles natuurlyk ! Al ware de dus ontfangen Jongeling ook minder dan mynen geliefden Leevend geweest; hier zou hem alles, alles heilig geweest zyn. Geloof vry, dat niets hem ook toen ontglipt zy. Tot aanbiddens moet hy u toen bemind hebben. Uwe bekommerde vraag: moet eem Vrouw, ah ik hen, iets te bedekken hebben? komt my gewigtig voor. Zie daar, myne geliefde Gravin, hoe ik die beantwoorde. Eene deugdzaame Vrouw heeft, om haar zelf, niets te bedekken : maar ik zie niet, dat zy aanfpreekelyk zy, indien men haar in die omflandigheden brengt, om een zweem van geheimhouding te moeten fpreiden over iets, 't welk  WILLEM LEEVEND. 219 't welk men zo erg zoude kunnen misduiden. Wat kond gy doen, daar de onverzettelyke Jongeling reeds op reis was? Was er in zyn oogmerk, om zyne dierbaare Weldoenfter nog eens te zien , dan iets roisdaadigs ? Immers neen ! En waart gy daar niet zo wel van overtuigd, als van uwe eigene deugd ? Het oogmerk alleen maakt eene daad misdaadig of geoorloofd. Ik prys zelf deeze onverzetlykheid in eenen Leevend. Deugd, Mevrouw, maakt onverfchrokken. Was er voor hem aan te denken, u niet weder te zien ; de Zuster van zyn hart! In de laage, de ftrafbaare mishandeling des Graven van B * * * ontdek ik de eerfte bron van alles: niet in het gedrag van u, of van onzen Vriend. Laat hy des alles verantwoorden. Bloos niet! Bedroef u niet! Ik zie niets overylends in alles, wat gy deed. Men had het buiten uwe magt gefteld, anders te doen. Uw Brief aan Leevend zie ik minder aan voor een blyk uwer overrompelde rede, als wel voor de vrucht van een zeer ontroerd , gevoelig, erkentlyk hart. „Voor ,, altoos, en dat zo onverhoeds, gefcheidcn van ,, mynen Vriend "• Meest dit denkbeeld 'uwe geneegenheid niet genoeg aanvuuren, om hem met zo veele warmte, ja, zo zeer bewoogen te fchryven ? Ik had meermaal, en dat in myne eige familie, geleegenheid om optemerken, dat de uitvloeizeis van  220 HISTORIE VAN DEN HEER van liefde te fterker zyn , naar maate de neigingen zuiverder door het gezond, jeugdig hart ftromen. Het is zo natuurlyk, dat men vry werkt, als wy geene byeindens hebben; als onze behoeften alleen beftaan in te beminnen, en bemind te worden. Zo dra de balans overllaat, komt er dwang— befchroomdheid: men weet, dat men elkander nu met andre oogen ziet Wat zoude u dan beteugeld hebben? Was uw hart niet gerust, dat het niets misdaadig koesterde? Als men haaktnwx het verbodene, kan men dan aan een dicrbaaren overleedenen, kan men dan aan den Alwce- tenden denken ? Betreur des, de Deugd billykt het, betreur des het gemis uws Vriends. Die hem zo kent, als wy hem kennen, kan daar nooit anders over denken. Maar gy kent hem nog niet tot de volkomenheid toe. Hiertoe zal ik u echter eens in ftaat ftellen , als hy myn Schoonzoon is. De Godsdienftige liefde uwer edele Moeder voor my, die eene ketterfche Vrouw ben, geeft my fraaije denkbeelden van haar hart. Haare sebeden, der Heilige Maagd om myne bekeering opgezonden, zullen zeker dat Weezen welgevallen , die de vergeeving onzer zonden verbindt aan de voorwaarde van de uitgebreidfte liefde voor onzen Naafteo. Voortreffelyke Vrouw, hoe bedroeft het my, dat gy in eenen kring van Menfchen woont, zo' verre in yerftandige en zedelyke volkomenheden be,  WILLEM LEEVEND. 2.SX benéden u geplaatst! Al, waar de ongelykheid zo groot is, kan geene hechtende liefde zyn. Mogt ik u in myn vry, befchaafd, en ten onrecht gehoond Vaderland nog eens omarmen! Hoe dierbaar zou uw gezelfchap zyn! Gy , Mevrouw , zoud ons mooglyk minder verbaazen, door als eene komeet te fchitteren, als ons verheugen, door by ons te blinken met de blyvende helderheid eener vaste fter! Nooit zal ik myne oogen naar de Kaert van Duitschland wenden , zonder langzaam, en met myn gevoelig hart te blyven ftil ftaan by die Rivier, aan wiens oever myne geliefde Gravin woont. Uw Vriend is op zyne terugreis ; maar de ziekte van mynen Zoon houdt hem op. Ongaarn fcheïde ik van u. Ik moet Teder» en met de hoogfte achting omhels ik myne geliefde ©ravin , en ben Haare getrouwe Vriendin, suzanna helder, gebooren van beek. P.S. De Reiskoffers zyn in goeden ftaat hier aangekomen. * * « ZE-  522 HISTORIE VAN DEN HEER ZEVEN en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer jacób renting aan Mevrouw suzan na helder. mevr ou wf ICk weet niet, of het wel met uw oogmerk t#l ftemt, dat ik myne beminlyke Vriendin Chrisje een verhaal, 't welk ik te doen heb, aan haar fchryf. Ik kryg daar den inval om het aan haar, onder uw couvert, te fchryven: ik had meermaal het verrukkend genoegen , om met haar in mve Verëerende tegenwoordigheid te fpreeken.- lieve,beste' Uwe gunftige toeftemming, om aan u te mogea' fchryven, geeft my de pen in de hand. Ik maak, ziet gy, nog niet onbefcheiden rasch gebruik van de gunst, die gy my hebt toegedaan ? Ik zal in zo verre afftand doen van het privilegie der Reizigers, dat ik geen woord zal fnoeven van gevaaren, die my niet ontmoet; noch fnappen van gevallen , die my niet bejegend zyn. Zelf het vermaak t-  WILLEM LEEVEND. 2.23 maak, van my met u dan zo veel langer te ondef* houden, zal my hier toe niet bepraaten. Ik reis als Koopman, niet als Philofcof. En wie, dan uw bereisde Vader, kan beter voldoen aan uwe zeer pryslyke nieuwsgierigheid, om ook nog andre Landen dan uw eigen Gewest te leeren kennen ? Er is my echter iets ontmoet, dat ik gewigtig en ook nieuw genoeg vinde, om u daar een verhaal van te zenden. Ik bevond my in de vrye Rykftad R * 4 *. Myne reis lag niet verder; ik kon des te rug komen : maar, terwyl ik nu toch zo verre was, en ik nog tyd overig bad, ( want ik was geftadig met extraposten gereist,) kreeg ik in 't hoofd, om hier omftreeks eenige myner oude Vrienden te gaan zien , die ik op myne reis door Vrankryk en Zwitzerland leeren kennen, en nog niet vergeeten had. v Het reizen in zulk een hoog bergagtig Land is, in dit droog helder winter-weder , zeer aangenaam. Ik liet my alleen door mynen Knegt volgen, en reed ettelykc uuren 's daags te paerd. Te * * * gekomen zynde , betrok ik myn oud Logement, bezogt myne Vrienden, daar woonagtig, en wierd met blydfchap ontfangen. Voor ik van daar fcheidde, ontnng ik een groot aantal Perfoonen in myn Logement op een aanzienlyk Diné. Hier toe was eene Beneden - Zaal gefchikt. Eenige oogenblikken voor wy aan tafel gin-  «24 HISTORIE VAN DEN HEER H igen , zagen wy een Heer, gevolgd van een Ryknegt, het Basfeeour opryden. [ Het voordeelige voorkomen des Ruiters , gezceten op een volmaakt fchoon Turksch Paerd, trok onze oogen. Hy fprak Fransch met den Kastelein , beitelde zyn maaltyd, en nam twee kamers in huur. Hy had ons , die in huis waren , niet gezien; immers niet zo goed, als wy hem. Ik had zulk een behagen in zyn voorkomen, dat ik myn gezelfchap voorOoeg, hem by ons te noodigen, als een fatfoenlyk Vreemdeling. Dit Werd zeer beleefd aangenoomen; hy volgde daar op den Kastelein. Er werd niets dan Fransch gefproken: hy fprak niet zo véél, als dat blymoedig volk gewoon is; wy allen hielden hem echter voor een Fransch Heer j cn wy allen vonden zo veel behagen in zyne goede opvoeding, als in zyn gezond oordeel over dia zaaken en zulke plaatzen, als er toen ftof tot gefprekken opleverden. Het genoegen , dat ik in zyn gezelfchap had, deed my nog dien zelfden avond onderzoeken } ot zyne reis nog hooger lag, dan of hy de Rivier afkwam ? Hy zeide my, dat zyn oogmerk was, hoewel niet langs den kortflen weg,- naar Holland te gaan; hy Helde my voor, om, indien dit ook myne meening ware, dan te faam die reis te doen. Gaarn zoude ik geweeten hebben, wie toch myn bcminlyke Vreemdeling was. — Niemand kende henf; zyn Knegt, als een Hungaar gekleed, ver- ftond  willem leevend. 225 ftond H0dgdjnitsch.il want zyn Heer gaf hem is die taal, en dat wel met. de zuivere Saxifche uitfpraak, zyne bevélen ; evenwel hem uittehooren , dat kon niet. ...,,,...! Ik bezogt hem des morgens op het Déjeuné in zyne kamer; des middags at hy by my. My zelf de moeite willende uitwinnen, om eenige yifites van ceremonie te doen, had ik ettelyke kaartjes, gefchreeven, met het gewoone J. Renting, Negotium d Rotterdam, pour prendre Congé. Ik gaf eenige dier kaartjes aan .myn Knegt, om , . nog voor wy aaten, te brengen. Ik fprak, naar myne gewoonte, Hollandsen tegen myn Knegt. Twee deezer kaartjes lagen er oji de Bureau. Ik zag toevallig , dat myn Vreemdeling die .opfchriften zeer aandagtig befebouwde. . Eerst,meende ik, dat hy in gedagten ftond, en eigenlyk niets zag: (zo bad ik hem al meermaal gezien.) Weldra zag hy.my aan, en zeide in zeer goed Hollandsch: Myn Heer Renting! — Wat is er in myn naam y myn: Heer, (zeide ik verbaasd,) dat u zo treft? In dien naam , myn Heer ? om dat gy dien draagt Hy .beefde. Kent gy my, myn Heer ? — Niet inperfoon , (zeide hy,) maar — Myne oogen gingen open. Leevend! . . . „ en ik vloog hem met meer vuurs in zyne arrnen , als eene zo korte verkcering fcheen toe te laaten. Zo (tonden wy fpraakcloos. Ily drukte myne hand met den iever der vriendfchap; ademde diep, Vil. deel. P zag  226 HISTORIE VAN DEN HEER zag my aan, zeide : en zult gy die gelukkige Mar. zyn! Ik verftond hem, maar wilde hem niet verder overrompelen. Gelukkig (zeide ik,) zal ik zyn, als ik u myn Vriend mag noemen , en in dat karakter van een)gen dienst zyn kan. Hy zweeg: ik voegde er eenigzins luchtiger by: uwe Vriendin Chrisje zal in deezen niet met my verfhalen. Eenigzins verfchrikt, trad hy agterwaards, driftig vraagende: wie helt gy daar genoemd? Zy, Chrisje, myne Vriendin? 6 Neen. Dit zeide hy op dien toon, die zo veel heeft van fpotterny, maar die ook zeer bedroefden meermaal ontglipt. Zy denkt niet meer aan Leevend, zo niet om hem te verachten. Vol verfmaading wendde zy immers haar gelaat van my af. -— Gy fchynt (hernam ik,) vermaak te hebben in u te pynigen. Juffrouw Helder denkt te wel, om eene zeer ongelukkige uitkomst toetefchryven aan eene ondeugende oorzaak; en dat niet, al fchynen er veele omflandigheden zich te vcreenigen, om dit waarfchynlyk ie maaken. Hy antwoordde niets. Na den maaityd, toen ik met hem ongeftoord alleen zat, verhaalde hy my , met zo veel oprechtheid en befcheidenhcid, zyne Historie, dat ik niet altoos die met koele nieuwsgierigheid aanbooren kon. Verre van zich te verontfchuldigen , beleed hy , dat hy door zyne dooiende heevigc driften meermaal vervoerd geworden was. Daarin zogt hy de hoofdbronnen zyner verkeerdheden; \ ■ hy  WILLEM LEEVEND» '-  WILLEM LEEVEND. 230 ayne matte oogen; zag my, zyn hoofd een weinig , doeh vergeefsch , poogende opteheffcn, aan : zwak, doch lang drukte hy myne hand; lei die op zyn hart, fchreide. Vrouw, (zeide ik,) ik ken deezen Heer; roep myn knegt, het is in dit vertrekje te woelig, te benaauwd, voor een ziek Man. Myne kamer was ongelyk beter, en beter gemeubileerd ook. Met hulp van mynen Hungaar floeg ik mynen zieken Vriend een overrok om, en droeg hem vervolgens zeifin myn vertrek, lei hem in myn zuiver, nog verwarmd bed , liet water kooken , zette my voor het bed, en beval Helder zich ftil te houden, en niets, geen woord , te fpreeken. Zyne koorts was geweldig. Mooglyk was het de crifis ; mooglyk was onze ontmoeting wel oorzaak van derzelver heevigheid. Toen die was afgelopen, was hy veel beter, dan wy ons hadden durven vleijen. Hy is onuitfpreeklyk blyde, dat hy my gevonden heeft: maar kan hy zo gelukkig zyn, als ik ben? Een ziek, een in ongunftige omflandigheden zynde Vriend te kunnen toonen, hoe dierbaar hy aan ons hart is ... . Renting! dat is verrukkelykI * * * Dus verre was ik, toen ik mynen Vriend voor eenen dag verliet, om dat ik naar onze Vrienden te  S4.O HISTORIE VAN DEN IÏEER ie *** ging, met verzoek , om hunne eigen reiskoets, ter vervoering van een zieken Vriend, dien ik had aangetroffen. Dit wierd niet zo rasch voorgefteld als ingewilligd. Overmorgen ogtend zal zy hier zyn: ik zal fey Helder zitten , en de knegt inet onze paarden by ons laaten ryden. Overal zyn gevoelige , deugdzaame Menfchen; dit ondervond ik ook, toen ik de reiskoets verzogt. De wys, waarop my die beleefdheid is toegedaan, is nog boven de gunst zelf. Ik heb aan Helder niets van u gezegd. Hy weet niet, dat ik aan u fchryf. Ik wil niet, dat hy, ook voor u, bloozen zal. Ik vrees, dat hy op eene verregaande manier overtuigd is geworden , dat de betrachting niet altoos zo maklyk valt, als de befpiegeling van het beste. Dit is niet te verwonderen. Helder geloofde ter goeder trouw, dat hy boven de verleiding was. Hy bedroog zich; hy was het niet. .Wïeis het? Gy? Ik? 6 Myn waarde R.enting, laaten wy het niet denken! Voor hem is mooglyk verzoeking , 't geen voor my walging zyn zoude; maar voor hem is mooglyk ook iets deugd, dat my niets kost. Ik wil my geene verdiende maaken van het uitftellen eener reis, die my zo ter harte gaat; noch hoe veel ik mis aan uw gezelfchap. Dit zou Helder thans bedroeven: om meer dan eene reden, die hy zich zelf denkt te moeten wyten. ïk heb aaa Mevrouw Helder onze ontmoeting  willem leevend. 241 gemeld; als ook, dat ik haaren Zoon hier ziek gevonden heb; en dat ik niet van oogmerk ben, myne reis zjuder hem voorttezetten. ö Mogt die groote Vrouw onkundig biyven, dat haar Zoon zich niet altoos als haaren Zoon gedroeg! Hoe zou dit haar bedroeven! Bedroeven ! Mevrouw Helder! Welk een denkbeeld voor iemand, die haar zo eerbiedigt als ik ! , Ik wagt Brieven van u aan 't huis van onze Vrienden te***. Ik zal u nader fchryven. Onveranderlyk is mynè vriendfchap voor u ; denk aan Uwen W. LEEVEND.' ttt. deel: <ï der-  Z42 HISTORIE VAN DEN HEER DERTIGSTE B R^E F. De Heer jacob renting aan den Heer wille!| leevend. myn lieve willem! 3Ck heb Brieven ontfangen , die my bevélen , ter* ftond te vertrekken. De dood myner Moeder!.. Ach , mooglyk ichilderde de vrees my al te aakelige vooruitzichten. Zy is zeer krank; ik vlieg met extra posten, en ik zal my geen rust geeven , voor ik te Rotterdam in ons huis, en voor haar bed ben. De paerden worden gezadeld: dit oogenblik, (want ik koom zo aan 't Logement, alwaar ik deeze bodroevende Brieven vond,) heb ik nog overig, om U te verzeekeren , dat uwe vriendfchap my dierbaarer is, dan ik thans kan uitdrukken; dat gy de onderfcheiding waardig zyt, waar mede Mevrouw Helder u altoos behandelde; dat ik u bemin als een Vriend, dien ik jaaren lang gekend heb; en echter, zéér voorkomende is myn aart niet. Edelmoedige , en ongemaakt deugdzaame Jongeling, gy zult gelukkig zyn; gy verdient het  WILLEM LEEVEND. 84^ te zyn. Met onuitdruklyk verlangen zie ik uwe thuiskomst te gemoet. — Alle (uwe bcfchikkingen omtrent Helder, ook wat my betreft, zyn volkomen Ik moet fcheiden Vaar wel nogmaals , myn allerbeste Wil¬ lem , vaar wel ! en fchryf toch zo dikwyls mogelyk aan Uwen J. RE NT ING. Q 2 E£N-  444 HISTORIE VAN DEN HEER EEN- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer p au lus helder aan Mevrouw Suzan na helder. Hoogstge-eerde moeder! jCndien gy Hem, dien gy dient, om myne vernedering gebeden hebt, op dat ik eens eindelyk geneezen wierde van gebreken, die zo diep waren doorgedrongen, dat zy een groot gedeelte van my zelf uitmaakten; verheug u dan, ó myne geëerde Moeder; uw gebed is verhoord. Ik ben vernederd, diep vernederd: ik heb moeten zeggen van hem, dien ik beleedigd had: gy zyt rechtvaardiger dan ik. Indien ik niet herfteld ware van deeze Zcedelyke wanftalligheid; dan konde ik het verhaal , 't welk ik u te doen heb, agterweeg laaten. Ik kon te rüg komen met dien zweem van braafheid, die vcelcn, en elndlyk ook my zelf, misleid heeft. Maar ik zal, ten teeken van myne verbetering , alles eenvoudig belyden; het aan myne dierbaare Moeder overlaatende, om my te verwerpen of in gunst aanteneemen. Ik heb zedert eenige maanden weinig genoeg gefchreevcn ; doch aan mynen Vader gemeld , dat aiyn Bediende, myn getrouwe eerlyke Jan, zeer fchie-  WILLEM LEEVEND. 245 fchielyk overleeden was. Ik ontfing hier op in antwoord, dat ik my niet zoude overhaasten , in een ander aanteneemen; zynde het niet heel maklyk, fpoedig iemand te vinden, die den braaven Jan by my wél opvolgde. Dit begreep ik volkomen. Ik bleef de-s zonder andere Bedienden dan een Huurlakei, die ik in elk Logement-, daar ik my ophield, aannam. Zo lang uwe beftraflingen , over-myn onverant> woordelyk gedrag omtrent mynen Vriend Leeventi', in mynen geest bleeven, ging ik ook ieverig genoeg voort, om hem, overal waar-ik aankwam-, uit te vinden. Maar ik heb geene heele fterke driften : die iever daalde wel rasch, en nu begon ik my ook zo wat- gerust te ftellen, dat ik my waarlyk genoeg moeite gegeeven had.. „ Was ,, het myn fchuld, dat ik hem niet vond ? " Zo allengs , ongemerkt-, ver-gat ik meer onderzoek te doen; want de indrukken, die gy, myne lieve Moeder, door uwen Brief op myn-hart gemaakt had, waren niet meer-kenbaar. Nu geraakte ik in een zeer verftrooijende», drokke, onvervullende levenswys. Ik zag véél, en dat meer uit-, tydverveeling, dan wel met een beter ocgmerk. Ik was aan niemand gehecht, en niemand was met my meer, dan koel, fatfoenlyk beleefd. Myn goede Jan, met wien ik veele ledige uuren praatend kon doorbrengen , was er- niet meer. Ik miste des een Vriend, ze als ik een Q 3 Vriend  #46 HISTORIE VAN DEN HEER Vriend noodig had. Alles mishaagde my. Ongelukkig kreeg ik in 't hoofd, dat ik, om evenwel ook iets te beduiden, meer gezeifchappen zoeken moest. Ik voerde dit plan uit. Ik zag méér menfchen; ik ging op veele panyen. Weldra hield ik my meer byzonder op, met eenen Edelman , aan wiens huis veel gefpeeld wierd, en waar men verzeekerd was, altoos de beste gezeifchappen te vinden. Zyne gemeenzaamheid met my vleide my, in een Land, daar men niets in aanmerking neemt, dan de geboorte. Hy woonde met zyne Zuster; hy bekleedde geen ampt, maar leefde dus aanzienlyk van zyne eigen goederen. Zonder eenige zucht voor het fpel, was ik echter niet in Jiaat, om my daar buiten te houden in een huis, dat berucht was door de brillante partyen en het grof fpeelen. Deeze zo genaamde Zuster was niet jong, qok niet byzonder fchoon; maar zy bekoorde my. Haar vernuft betooverde my; de onderfcheiding, waarmede zy my behandelde, trolfen myne troischheid; ik geloofde weldra, dat zy my beminde, en ik was niet in ftaat, om ondankbaar te zyn. Myne eigen weltevreedenheid met my zelf maakte my wys, dat zy alleen voor my zwak was geworden. Dronken door dit denkbeeld 'Toen, myne geëerde Moeder, volgde er een tydj>erk, waarin ik geheel onwaardig was, uw Zoon ï§ zp, Veriooren in den fyuften wellust eener door-  WILLEM LEEVEND. 247 doorflecpcne Courtifane , die my bedroog , en haare fchandelyke liefkoozingcn ook aan andren voor geld veil had Zy was verzot op het fpel. Te fpeelen en grof te verliezen, was wel dra voor my het zelfde. De groote fommen, die myn edelmoedige Vader my in wisfels zond, en waar van ik dus lange in overvloed geleefd had, waren niet meer toereikend, om zulke verkwistingen goed te maaken. Gaarn zoude ik een gordyu haaien voor die losbandige laage buitenfpoorigheden, waarin ik gewikkeld was. Uwe oogen zyn te rein , om die te befchouwen Weinige maanden'waren er dus verloopen, toen ik my in groote verleegenheid bevond. Ik maakte fchuldcn, die ik niet kon voldoen; en myne gezondheid, niet meer door eene maatige levenswys onderhouden, verdween welhaast met myne inkomftcn. Dwaas genoeg, om aan myne Maitres , die geenzins de Zuster , maar (zo men voorgaf,) de Vrouw des gewaanden Edelmans was , myne verleegenheid toetebctrouwen , bediende zy zich van die ontdekking, om zich van my te ontllaan. Ik heb u vergeeten te zeggen , dat zy my eenigen tyd geleeden eenen Kamerdienaar •bezorgd had. Het oogmerk daar van was te begrypen; maar was ik toen genoeg by myne zinnen, om dat ook flegts te vermoeden? In eene dier uuren, waarin ik my, op eene bedekte wys, aan haar Toilet bevond, wierd ik Q 4 over-  S48 HISTORIE VAN DEN HEER overvallen. Te vergeefsch poogde zy my te verbergen voor de wraak van eenen Man, die niets minder dreigde, dan de fchande, zynen 'Adel aangedaan, in myn bloed aftewasfchen. Ik ontfnapte; maar de gewaande Broeder, gevolgd van nog een fchehn, zette my na. Zy floegen den weg in naar myn Logement; dit verfpiede ik by het licht van eene lantaarn , die niet verre van het Logement ffond. Ik' ondernam niet hen'te volgen; maar bleef dien geheelen nagt in eene andre wyk der Stad, en haaste my des ogtends de Stad uit, weetende, dat ik niet beftand was voor den baldaadigen moed van twee welgerefolveerde Kerels. Zo rasch ik * * * bereikt had, fchreef ik aan den Kastelein , om myne goederen aan het'adres, 't welk ik hem zond , te laaten volgen , en verzogt om eene rekening van het geen ik hem nog betaalen moest. Verftomd, geheel raadeloos was ik, door het bericht, dat de Kastelein my hierop zond: dus luide het antwoord : uw Kamerdienaar 'heeft op dien zelfden dag, dat ' gy des nagts niet zyt te rug gekomen, my eene order van u getoond, om hem atles, u toebehoor oride, te laaten inpakken. Hy heeft my ook, uit uw naam, voldaan, hoe weinig die rekening ook bedroeg, en my de quitantie daar van verzogt, die ik zonder bedenking aan hem gegeeven heb. Hy wendde voor, dat gy hem te * * * zoud vcrwagten, alwaar gy, om eene zaak, u betreffende, zo onverwagt naar toe waart. De Kaftelein is  WILLEM LEEVEN 0. is een braaf, wel gefield Man; ik kan des nieï twyfelen aan de waarheid yan dit bericht. Onbekend, daar ik was, onvoorzien van alles, en met zeer weinig geld, begaf my de moed. Ik befloot echter daar niet te blyven, alwaar myn Logement zeer kostbaar was. Ik nam den andren morgen plaats in den Postwagen, die in zes dagen tot*** ryd, en daar hoopte ik, door het een of ander middel, credit te zullen krygen, (als de Zoon van myn Heer Helder,) voor eene fom , toereikende om meer penningen van huis aftewagten. Maar niet gefchikt voor deeze vermoeijende ruuwe wys van ryden, wierd ik reeds den volgenden dag ziek, door vermoeidheid en bekommeringen. Ik was des genoodzaakt myne plaats overtegeeven, en fleepte my zelf, met veel moeite, naar het naaste Landfteedje, niet befluiten kunnende, ora in een Posthuis op zo eene armoedige wys myn verblyf te houden. Welgekleed, en ziek, trad ik in eene Herberg, en liet my het eerfte maar Voorhanden zynde vertrek aanwyzen. 'tWas my goed genoeg, als ik maar rust had; armoede en goedhartigheid regelden hier alles. De koortzen wierden heevig; ik raakte buiten ftaat om op te zitten, ook in myne vrye uuren. Dus lag ik een geheele week; ik merkte niet, dat daar reizigers aankwamen. Doctor, noch eenige verkwikking was er niet. Niets trok myn aandagt af van den rampzaligen ftaat , waarïn ik my, zo naaien 5 myn  «5° HISTORIE VAN DEN HEER myn lichaam, als voornamentlyk naar den geest, in bevond. Zelfsverwyt , fchaamte, kragteloo- ze gramfchap Maar gy, myne dier- baare Moeder , wilt my wet ontflaan, om u by dit voor my zo fchandelyk tooneel langer op te houden. Het wierd door de alleraangenaamfte gebeurtenis afgewisfeld. Laat in den avond, hoorde ik het trappelen van paerden ; zy hielden (lil onder , of voor myne venfters. Men overleidde , om daar dien nagt over te blyvcn , wyl het flegt weer en pik donker was. Eene Hem , my niet onbekend , vroeg in zeer goed Hoogduitsch, of daar Logement was ? Dit met een gedienftig, ja, beantwoord wordende , fleegcu de Ryders af, en de Heer gaf order aan zynen Knegt, om voor de paerden te zorgen. Ik hoorde vervolgens weer niets, dan dat den Vreemdeling zyne kamer geweczen wierd. Hy was , merkte ik in het voorbygaan, van zins , om vroegtydig afteryden. De Hem kende ik ; maar wie het was, kon ik niet bedenken. Of het was, door dien myne koorts zo geweldig toenam, of om dat ik dien Heer nooit Hoogduitsch had hoorcn fpreeken; is my onbekend. Myne goede Hospita moet gedagt hebben, dat ik dien nagt zeer erg was, want zy bleef by my op. Meer weet ik niet duidelyk ; maar zeer wel, dat zy eene kaars opnam , en te rug keerde met iemand , op  WILLEM LEEVEND. 2,5» ©p wiens gezicht ik als verdomde. Wie was het, dan myn zo kvvalyk behandelde Leevend! Ik viel in flaauwte , en kwam niet weder by my zelf , dan om my in den arm van mynen Vriend te vinden. Al, wat de Manlyke vriendfchap hulpryk en ernftigst heeft, viel my ten deele. Hy was geheel Vriend , geheel myn Vriend. Smartelyke aandoeningen ! Konde ik mynen Vriend aanzien , zonder weg te krimpen in myne eige minderheid ! Met becvende gedagten zidder ik te rug van dat Tooneel, waar op ik eens van mynen beleedigden Vriend fcheidde Ys- felyke overdenking ! Maar hy , edelmoedige , weet niet eens , wat het is , uitteblinken ten koste van eenen onwaardigen , dien hy zynen Vriend noemt. Geen oogenblik heeft hy my verhaten. Nu is hy deezen morgen naar om te zien , hoe my op de beste wys daar naar toe te transporteeren ; want hier kan ik niet blyven. Hy heeft gemerkt, dat ik in zeer ongunftige omflandigheden ben; maar hy vraagt niets ; hy verzeekert my alleen , dat hy voor ons beiden overvloed heeft. Kik woord doorgrieft myn hart. En dit is hy, dien ik befpotte , om dat hy in zyne vernedering niet voor my kroop. £ Wat ben ik ongelukkig , my dit omtrent eenen Leevend te moeten verwyten. —■ By hem is er geene fchaduw yan overgehleeven. Ik  «52 HISTORIE VAN DEN HEER Ik neem deezen dag waar , waar op ik my beter bevindc, en ik van zyn onöntbeerlyk ge* zelfchap verftooken ben , om u, myne geëerde Moeder, dit te fchryven. Het fchynt de gewoonte van mynen Vriend, om overal zyn portefeuille , en fchryf- gereedfehap mede te neemen; daar van bedien ik my: (er is geen ander in dit geheele huis.) Ik vind hier zeer fraaije fchetzen door hem. geteekend : altoos werkzaam ;, zo is nog zyn aart. Geheel verzuft over alles , en over de wys, waarop hy alles voor my doet, zie ik hem meermaal, hoewel van ter zyden , aan. Helder, (zeide hy gisteren,) hoe 'Kunt gy over iets, dat zo aangenaam, zo natuurlyk is, dus verbaasd zyn,. . Hy hield plotsling op; hy ontdekte toen zeker, in deeze woorden, een bitter verwyt; maar dit kan zyn oogmerk niet geweest zyn. Hy zag toen als of hy de misdaadige ware. Moeilyker oogenblik had ik nooit. Hy greep met drift myne hand. Geloof toch niet, waarde Helder, (voegde hy daar by,) dat ik u iets meende te herinneren, waar aan ik nooit meer kan denken. Zoude ik, myne geëerde Moeder, my mogen vleijen , met eenige regels van uwe waarde hand vereerd te zullen worden? Zult gy wel befluiten kunnen , om het zeer laakbaar gedrag uws Zoons te bedekken voor zynen deugdzaamen Vader! Zai myne tederbeminde Chrisje den invloed, dien zy met  WILLEM LEEVEND. 253 met het hoogfte recht op myn's Vaders hart heeft, wel aanleggen, om my niet al het billyk misnoegen van zo een braaf Man te doen toekomen ? Vaarwel, myne geëerde Moeder! Neem het berouw aan van uwen verdwaalden Zoon; en geloof, dat ik nooit zo afkeerig was van alles, Wat my zo ongclyk doet zyn aan uwen Gunfteling, aan mynen Vriend, dan zedert ik door de ondervinding geleerd heb: hy, die op zyn hart vertrouwt, is een dwaas. Ik ben, met allen fchuldigen eerbied, Uw ootmoedige Dienaar en Zoon, P. HELDER. TWEE-  2:4 HISTORIE VAN DEN HEER TWEE-ek- DERTIGSTE BRIEF, De Heer willem leevend aan den Hee? JACOl) R e N T i N G. w a a R D s T e RENTINg! w Billet ontfing ik, zo als ik in ons Logement was afgetreden. Hoe zeer my het zelve vereert en veiblydt , kunt gy bezeffen , wanneer gy u herinnert , dat ik een zeer hoogen prys ftelle op uwe vriendfchap. De Hemel geeve, dat gy te vergeefch gevreesd hebt, en dat gy, by uwe thuiskomst, Mevrouw, uwe Moeder, gelukkig herfteld moogt omhelzen. Gy vertrekt, en zet uwe reis met extrapost voort ? Leevendig begryp ik, hoe groot uwe vreugd zyn moet, al verbergt gy die voor my uit befcheidenheid. 6 Gy zult haar weder zien, Renting .... Met een teder verlangen verwagt zy u . . . . Wat zal dit denkbeeld evenaaren : „ een beminlyk , deugdzaam „ Mejsje denkt aan my, denkt aan my met on,, derfcheiding, met ftille zagte kloppingen van ,, haar hart, zy wenscht my reeds weder te zien. ,, Myn geluk is ook het haare: myne liefde is haar ,, dierbaar." ó Myn Vriend, geloof niet, dat het hart van Leevend zo een fchat van zielsgenoegen zonder bezwyken zoude kunnen genieten. li  WILLEM LEEVEND. 255 Is bet dan waar? Renting, zal zy de uwe zyn? Zy, die ik beminde, zo rasch myn gevoelig leven begon, die de ontwikkeling myner beste neigingen, myner driften verhaaste; die myne vroege jeued tot eenen zonnenfchyn maakte ? . . . . Zal ik haar, die ik met kinderlyke lippen myne Chrisje noemde, niet dan als Mevrouw Renting weder zien? ... Is men tot het onmooglyke verpligt? Eenmaal moet, zal, begeer ik, zucht ik om haar te zien. Dan zal ik haar zeggen: ,, voor „ gy Mevrouw Renting waart , beminde ik u; ,, ik zal u beminnen, zo lang myn hart klopt. „ Vaarwel, bekoorfter myner ziel." Dan zal ik haar, beevend van droefheid en liefde, eerbiedigomhelzen, en — nooit weder zien. Geloof my, myn Vriend, myne liefde voor haar is onuitroeibaar. Befpiegeling kan feilen. Men kan zich ter goeder trouw misleiden ; maar myn hart is beproefd; ten bloede beproefd, door deugd, liefde , medelyden, door fmarteu beproefd ; en nooit heeft het eenen zucht gellaakt , nooit eenen wensen gevoed, dan voor haar, die ik meer dan ooit, hoewel hoopeloos, bemin. Wat het uit vriendelyke deelneeming in myn ongelukkig lot, dat gyzo zorgvuldig vermydde, van haar met my te fpreeken? Leg uwe hand op myn hart voel, of het niet met het uwe geiteaad is. Zult gy Juffrouw Helder bevitten ? Zult gy my eenen fchat. . . d Verbysterd han! wat recht ." 1 heb  *5ff historie Van den heer heb ik op haar ? Ik kende myn Heer Helder; ik Wist, dat ik myne oogen niet tot zyne Dochter moest opheffen. Ik wist het zéér zeeker. Liefde redeneert niet. Alles ontgloeit, ontwikkelt, verfterkt haar; mét de onverwinbaarfte hinderpaalen groeit zy; zy lacht met het onmooglyke. Wist gy, myn Vriend , wat het my zal kosten. . . . Wist gy, wat het my kost, omtrent u billyk te zyn, nu ik in u den begunftigden Man befchouw! Vrees echter noch voor mynen onbetembaaren onftuimigen geest , noch voor een bedaard overleg. Dierbaar zyt gy my , als een Vriend, ach! ook als de beminde van eene Juffrouw Helder. Ik roem in uw beider keuze. 6 Laat ik ü omhelzen, om dat gy zo wel de waardy van eene Chrisje Helder kent; ook al verrukt haare fchoonheid u niet tot dweepery. . . . Ik kan haar geen oögehblik vergeeten minder aan haar denken, ó Laat ik oprecht zyn! — Ik wil niet. Al rfiyn vreugd, al myn verdriet; ontleen ik uit een ingcfpahnen denken aan haar. En gy zult haar zién! Waarom Holt myn bloed in zyne vaten. ..... Verftyven myne oogleden, fchryf ik byna onleesbaar? Gy zult haar zien? En ik! . ; . . Ik verlies met haar alles; alles , wat myn hart op de tederfte wys ver- Vult Zo kan ik niet vóortfchryven; ieg daar, pen.  WILLEM LEEVEND. — Myn Heer? . Machinaal ftond hy op, en nam zyn hoed ook zo af. Is dat (vroeg ik,) uw Kamerdienaar ? Dafs een hupfc'ie vent , al [peelt hy wat valsch. Helder dreigde : wat was dat noodig ? Deerlyk Hond de fnaak te kyken. Ik nam het woord. Gy [chynt op Frederyk in geen goed humeur; hy heeft echter geen moeite geftpaard, om u overal na te reizen , en brengt eindelyk alles in de beste order , alwaar gy » ophoud. Die trouwheid verdient, dunkt my, eene andere beloning. Helder keerde zich om , glimlachte Kom maar, (ging ik voort,) laaten wy uw Heer zien te. bevredigen, door alles te ontpakken en hier te brengen. Ik fchelde : myn knegt kwam. Gregorie , (zei ik,) kom naar beneden, en help myn Heer Helders goed ontpakken. De Kastelein bood zyne Knegts hier toe ook aan. De fpyt, de verwarring, die er toen op zyne geele , lelyke , fterk geteekende Italiaanfche tronie kwamen, waren niet af te beelden. Ik geloof, dat hy grooten trek had, om my, had hy gedurft, afterosfen. Gregorie vroeg my, in miferabel Fransch , waar of myn Heer Helders knegt waar. Ik heb de eer, Gregorie, (zeide ik,) om hem hier aan u tte preftnteeren; \ 5 maar  266 HISTORIE VAN DEN HEER maar hy konde , met zyn Hungaarsch vernuft, niet bevatten, dat een Heer, in pragtiger reisgewaad dan ik , niet meer dan hy zelf was; en mat hem met zyne groote opgefpalkte oogen geheel af, hem al vry potzig aangaapende. Frederik had in zyn's Heers Garderobe aan 't huishouden geweest , dat hem nog te meer te vergceven was, om dat hy als een fatfoenlyk Man diende te reizen, en Helder zo al van zyn postuur is, fyn, welgemaakt, niet groot. In weinige minuutcn was alles bered; en myn Heer Kamerdienaar vertrokken. — Hy begreep zelf, dat het zyne zaak was, een goed heenkomen te zoeken. Ik dagt, een aalmoes dwaalt niet, en liet hem loopen. Ik wilde niet hebben , dat Helder ooit een rok zou aantrekken, door zo een fchelm gedragen, maar raade hem, toen ik hem die gaf, er een Epaulette op te lasten naai jen. Zo is alles ftil en onder ons afgelopen. En nu zit ik my te verheugen over het wel Hagen van myn oogmerk. Niemand weet er, zo veel ik merk, iets van. Men overlaadt my hier met beleefdheden , en byna alle daag zie ik onze Vrienden by ons. Hekter is veel beter, maar nog niet in ftaat, om, in dit ruw weder, te reizen. Ik heb alle reden om te denken, dat myn byzyn veel tot zyuej herftelling doet. Het  WILLEM LEEVEND. tiet aangenaam gefprek met een waar tedevhartig Vriend is wel eens van meer kragt, dan de beste Medicynen. Hoe gelukkig ben ik, den Broeder myner geliefde Chrisje van dienst te kunnen zyn! Groet, myn dierbaarfte Renting, groet alle onze Vriendin; vooral, myne heele lieve Mevrouw Eve* f.ards, voor Uwen W. LEEVEND, DRIE-  268 HISTORIE VAN DEN HEER DRIE- en- DERTIGSTE BRIEF. De Iker wulem leevend aan Mevrouw henriet t e , Gravin van j> * * hoogstge-eerdevriendin! STog bevind ik my in uw Vaderland: wyt het my niet! Geen draalen van myne zyde is daar de oorzaak van. Ik verlang onuitfpreeklyfc naar dien tyd, dat ik myne Vrienden zal weder zien: maaide vriendfchap, wier rechten gy zo wél kent, als naauwgezet opvolgt, beveelt my hier te bly'ven. Ik heb het onuitdruklyk geluk, van mynen waarden Vriend Helder hier gevonden te hebben; en dat wel in eenen ftaat, die 'hem de hulp cn het byzyn eens Vriends noodig maaken. Hy is eenige dagen zeer ziek geweest; wanneer hy in ftaat zal zyn om te vertrekken, kan ik niet bepaalen. Ik houde my zo wel van uwe goedheid verzeekerd, dat ik my al fpoedig de eere geef, om onze correspondentie te beginnen. Myn verlangen , om u te zien , is fomwylen zo fterk, dat het eene zeer onöntbeerlyke behoefte by my wordt; en die is ook maar door niets, dan door het fchryven aan u , eenigermaate te bevreedigen. Nooit, myne waardtte Gravin, leeren die oogenblikken we-  WILLEM LEEVEND. C69 weder , waarin ik zo terftond myne g ' :h , myne opmerkingen, myne gewaarwordiu ■ m u kon mededeelen; op dat wy die toetften, verworpen, aannaamen, uitwerkten , of zo lieten berusten. Droevig nadenken ! Dit alles is voorby, en keert nooit weder. Voor hoe veelerbande indrukken zyn wy vatbaar ! Hoe veelerlei zyn de geneegenheden, die wy kunnen voeden; op welke zeer ohderfcheiden wyzen kunnen wy gelukkig, en ongelukkig~zyn ! Hoe véél, hoe zéér véél hangt er af van tyd en toeval! Maar ik zou , dus voortgaande , geen Brief , neen eene geheele Verhandeling fchryven. Laat ik my nader by myn hart houden , en in het dierbaar karakter van Vriend aan myne beminlyke Gravin fchryven. Geheel myn hart is u bekend. Gy weet alle deszelfs aandoeningen; hoe, en wie ik bemin. Liefde zonder hoop ft erft; zo zegt men: is het zó, dan ben ik, in dit opzicht, eene uitzondering op den algemeenen regel. Laat ik 11, myne geliefde Vriendin, hier over eenige gedagten, die my de ondervinding aan de hand geeft, mogen mededeelen. Zoude ik niet een dier Menfchen zyn, waar in zo ten vollen bewaarheid wordt: ,, dat iedere ,, drift, naar gelang zy met moeilykheden te ftry„ den heeft, toeneemt ? " Als men eenmaal een bekoorlyk voorwerp hartlyk bemint, dan werken alle  IfO HISTORIE VAN DEN HEER alle zwarigheden, deeze liefde in de hand, of zy moeten van zo eenen aart zyn , dat zy zeer wiskundig de hoop by den wortel affnyden. Zo is het nog niet met my, en dat al heb ik daar niet dan duiftre verafgelegen uitzichten op. Zo myne beminde reeds getrouwd ware Dan, vaarwel alle hoop. Die zwarigheden , die hinderpaalen verheffen en veredelen het verdienstlyk voorwerp onzer liefde voor ons hart; en onze out-; roerde ziel hecht zich dies te heeviger aan dit denkbeeld: „ u te bezitten zal verrukkelyk zyn !" Dit moge veelen vreemd toefchynen, maar het zal myne Gravin niet onaanneemlyk zyn , dat dit in onzen aart als is ingeweeven. Zonder hier de Geleerde te fpeelen, mag ik aan u wel herinneren , dat niets een voorwerp zo diep in onze ziel prent, dan de herhaalde aandagtige befchouwing van dat voorwerp. By iedere voorftelling hoogen de kleuren op, veileevendigen de fchoone trekken; alles wordt bezield, het fchynt geduurig al meerder gefchikt, om ons geheele flroomen van hekoorlyke gewaarwordingen te geeven; aanhoudend klimt onze drift; zy wordt ook wel dra de eenige. Is het voorwerp mishaaglyk, dan brengt zo eene geduurige voorffelling in ons nog grooter afkeer en verwydering voort: is het beminlyk, wy hechten ons , door een diep peinzen , aan deszells volmaaktheden; is het haatlyk, aan deszelfs gebreken. Dat zelfde penfeel, 't welk het be*  WILLEM LEEVEND. 2/1 bèminlyké veren geit , verdiept, ja vergroft ook lelyke trekken tot in het affchuwlyke. Niets kan ons meer hechten aan iets, 't welk ons zo behaagt, dan de binderpaalen, die ons beletten dat geen te genieten , H welk wy zo vuurig verlangen, o Dan, dan is de ziel onwillig, om afftand te doen van een genot , 't welk zy zich, hoe fchemeragtig, reeds heeft voorgelteld. Elke, voor onze verbeelding, fchaduwdun heen' ■ zweevende mooglykheid , ontgloeit onze drift. Dan ziet een Jongeling de beminde van zyn hart in alle (Tanden, in alle beweegingen, in alle betrekkingen ; en, met het oog eensArends, neemt hy waar, of er nog niet öénen weg zonde zyn optefpooren, waar langs hy het oogmerk zoude kunnen bereiken. Is het vreemd, is het romanesq, dat hywel dra niets dan haar ziet ? ook haar niet ziet, zo als hy een ander befchouwt? Zyn aandagt is onverdeeld; en wie zal bepaalen , wat een Mensch doen kan, die alles doet, wat hy in zeekere gelegenheden doen wil! Wy beduiten zeer verkeerd, als wy de maat daar van in ons zelf zoeken: ieder is niet aangelegd, om in de liefde, of in de vriendfchap, of in het geen men Godsdienst noemt, het tot geestdryvery te brengen • Gy, myne waardfte Vriendin ', waart het altoos met my in dit ftuk eens: ,, Liefde en Vriendfchap zyn zeer onderfcheiden." De ondervinding heeft het  2?2 HISTORIE VAN DEN HEER het my vcrzeekerd. En was liet bekoorlyk Meisje niet eene Lotje Roulin? De liefde voor haar, die ik nooit uit myn hart zal vvisfchen , maakte het my onmooglyk, ooit iets anders dan vriendfchap te voeden, maar eene zo tedere vriendfchap , dat zy al zéér véél, van het geen de liefde karakterizeert, in zich had. x Aan die zelfde oorzaak zal ook zyn toetefchryven, dat, hoe kleinder het getal der voorwerpen zy, waarop wy denken, des ta grooter is ook liet vermogen , dat zy over ons verkrygen. Wat dunkt u, myne Vriendin, zou de Historie van het Menschlyk hart niet zeer veel lichts ontfangen, indien men op dit, in onze natuur ingedrukte beginzel, wat oplettender het oog veste? Die Menfchen, die men in myn Vaderland allemans Vrienden noemt, zyn des zeer onbereekend, om voor een uit allen eene byzonderc fterke geneegenheid op te vatten. Of zy er niet het best aan zyn , bellis noch ontken ik ; dewyl wy zo wel ieder onze eigen wys van gelukkig te zyn hebben, als ons eigen gelaat. Het is bekend, dat de beroemde Fontenelle honderd jaaren, en dat wel in een volkryk Parys, afleefde, zonder ooit eenen Vriend gehad te hebben , voor wien hy iets meer dan algemeene welwillenheid voedde. Men getuigt echter van hem , dat hy de goedaartigfle , zo wel als de aangenaamfte Man was, dien men in eene befchaafde famcnleeving zoude kunnen ver- lan»  WILLEM LEEVEND. 273 langen. Dit is met dit alles die zelfde Fontenelle, die meermaal zeide: „ al had ik alle waarhei „ den in myne toegeflotene hand, ik zou de moei„ te niet willen doen, om die te openen." Hy kende, fchynt het, den Mensch. Zou in die kennis, en niet in zyn hart, ook dé reden liggen van die ongehechtheid aan allen ? Onze Wy'sgeef, Salornon , heeft reeds gezegd j „ die zich afzondert , tracht naar iets begeer„ lyks." De Philofophen en de Verliefden, ook de waare Dichters, zyn groote Vrienden van ftilte en eenzaamheid. Laat ik my maar by de tweede bepaalen. Niets, dunkt my, is verklaarbaarder, dan dat zy geen beminnaars zyn kunnen van het woelig, beuzelend, afzwervend Stadsleeven. Zien wy de eindige vermogens van onzen geest' hiet ook daar in, dat zulken, die zich op veele, en zeer onderfcheidene kundigheeden toeleggen , hooit meer dan middelbaar in allen vorderen zullen ? De Koopman ziet alle de voordeden cn verbintenisfen zyns Handels in het fterkfte licht: Dé' Geleerde kent op de volkoomenfle wys het nut der Weetenfchappen : De Zeedekundige, die met ■onzen Pope zegt: „ dat de waare ftudie voor den „ Mensch de Mensch zelve zy," verwonder: zich ter goeder trouw, uls hy nadenkt, dat verfhmdige Weezens, begaafd met het Zeedelyk gevoel, zich onvermoeid beezig houden, met Algebraïfche voordellen , ep Wiskundige propofiVii. deel. S tien!  274 HISTORIE VAN DEN HEER tien ! Maar de Wiskundige ziet met geen minder bevreemding, dat veelen der Wiskundige zeker* beid ( welligt de eenige, die wy kunnen verkrygen ,) zich in 't geheel niet bekreunen ; en dat, om zich dies te ieveriger te kunnen toeleggen op de onbeflislende onderzoekingen der Zeedelyke Wysbegeerte. Dit fchryven brengt my de volgende anecdote , die Mevrouw Helder eens verhaalde, te binnen. Ik zal de vryheid neemen, myne waardfte Gravin , om die hier by te voegen. Zy zal myne Helling bekragtigen. Men had eenen beroemden Mathematicus eindelyk overgehaald, om de Fedra van Racine toch eens te leezen. Hy las die aandagtig, en ook geheel uit; maar het Boekje weder te rug geevende, zeide hy tegen de Dame, die het hem geleend had, vry droogjes : ik begryp waarlyk niet, Alevrouw, hoe of rerfiandige Lieden iets fchoons vinden kunnen in een ftuk, dat niets bewyst. Dit, myne Vriendin, is zo verbaasd vreemd voor my, dat ik er niets over kan zeggen. De Fedra bewyst vietsl Onlangs hoorde ik het volgende: Profesfor * * * fchreef aan eenen Vriend in Holland : ,, Wat is het, myn Vriend, toch verdrie„ tig, dat zo een vermaard Man , als Doctor Franklin, die de Electriciteit ontdekt, en zo ,, veel nuttigs in de groote ryken der Kunften en Wetenfchappen gedaan heeft, cn nog zoude kun- „ nen  WILLEM LEEVEND. 275 ,, neri doen, uit die verheevene kringen der Wys., begeerte afdaalt, en zyn verftand gebruikt, om ,, on de beste wys de verdeeldheden der Volken te doen eindigen." Ik fchryf deezen voor het bed van mynen zieken Vriend. Ik kan niet van u fcheiden, voor ik myne geliefde Gravin nogmaal verzeekerd heb, dat haare weldaaden my altoos op de gevoeligfle wys aan haar verbinden; dat ik haar nooit dan met de tederfte aandoeningen der vriendfchap gedenke; dat ik der Voorzienigheid vuurig bidde, om u en allen, waar mede gy in eene dierbaare betrekking ftaat, te zegenen. Gedenk fomtyds eens met gün'ftige onderfcheiding aan uwen Het landfchen Vriend, als aan den dankbaarden, den meest aan uwe verdienden gehechtden der Menfchen, en gun my deezen te mogen teekenen met den naam van Uw Vriend en Broeder, W. LEEVEND. P. S. De ontfangenBrieven zyn allen ingericht, om my te verzeekcren , dat ik in myne Familie welkom zyn zal. * S 3 VIER-  HISTORIE VAN DEN HEER VIER- en- DERTIGSTE BRIEF. Jvlevrouw suzanna helder aan den Heer Willem Leevend. lieve braave willem.' ÜDCoe groot uwe wenfchen ook mogen zyn; waarop kan hy niet hoopen, die door myn Heer Helder zelf met achting bcfchouwd wordt? voor wien ik dezelfde gevoelens heb kunnen behouden, die ik van hem had, ook toen ik veele zyner be- dryven afkeurde; voor wien Chrisje Helder eene zeer groote plaats in haar geheugen bewaard heeft? Een Jongeling, die door den Heer Renting teder en met hoogachting bemind wordt; die zich zo waardig gedroeg, dat eene uitmuntende Gravin van B * * *, (die my alle uwe en haare Brieven heeft gezonden, als ook uw affcheid van haar gemeld heeft,) hem met den gemeenzaamen en boven alle verdenking verheevenen naam van Broeder benoemt ? Laat ik nog meer zeggen ; een Jongeling, die zelf proef gehouden heeft in het verdoorziend oog eener ernltig deugdzaame Juffrouw Belcour. Een Jongeling, die door eene Lotje Roulin verdiende bemind te worden; een Jongeling, die met berouw en leedwezen ziet, hoe  WILLEM LEEVEND. 277- ©ngehikkig hy is, die, door hoogmoed verblind, ten prooi wordt van driften , die hem eens tot een groot Man zullen maaken, wanneer hy haar heeft leeren bukken onder het juk eener verlichte Rede en ftandvastige kloekmoedigheid. Edelmoedige Jongen! Maar ik ken u! Ik verwonder my niet over u omtrent uwe behandeling met opzicht tot mynen Zoon. Hy is uw Vriend; myn Zoon , Chrisjes Broeder. Onwaardig heeft hy u behandeld; ik heb zyne eigen belydenis; ontveins het des niet voor my : ik weet ook, door welk eenen weg hy in dien ftaat gekomen is, waarin gy hem vond. Wat denkt gy, Leevend , is zyn berouw oprecht ? Is hy nog waardig uw Vriend te zyn? Ja, (zegt gy, met uw geheeleziel in uwe oogen,) hy heeft getoond, ,, dat hy alles door een dankbaar gedrag wil uit,, wisfchen; hy is myn Vriend." Dat is hy waarlyk. Nu heeft hy u gemist; nu heeft hy gezien, dat zyne Moeder zynen Willem kende. Ik heb myn Heer Helder uwen geheelen Brief aan my voorgeleezen. Behoef ik. u te herinneren „ dat myn Heer Helder een te groot Man is, om niet met verrukking zich te laateu overtuigen, dat myn Gunfteling wel dwaalen kon , maar nooit myner achting onwaardig worden ?■ De braave ftrenge Man weet -noch van uws Vriênds ondeu» gend gedrag te uwaards, noch door welk een geval hy ziek en arm door u gevonden is. Ik zoude S 3 het.  278 HISTORIE VAN DEN HEER het niet durven wagen, om myn Zoou, zo als hy verdient , by zynen Vader inteleiden. Chrisje alleen weet alles: Chrisje is edelmoedig; dat behoef ik u niette zeggen. Toen ik haar voorlas, „ hoe.fterk gy verlangde, om ons al- „ len weder te zien;" waarlyk, Willem Ik geloof, dat Chrisje haar eerden kleinen Vriend ook met genoegen zal zien, en zo zal ook haare Vriendin Veldenaar. Uw vast befluit, om echter zo lang by uwen Vriend te blyven, tot hy in ftaat zal zyn om voorttereizen , trof haar nog meer. „ Zo waar is het, Mama, zeide zy, dat „ het zoete vermogen der liefde geene der andre „ pligten overfchreeuwt; dat de vriendfchap al„ toos haare rechten behoudt." Zy bloosde; ik beken, dat zy er toen zeer bekoorlyk uitzag. De waarde Heer Renting is wel aangekomen. Uwe geneegenheid voor dien braaven Man wordt wel beantwoord; hy fpreekt veel van u. „Hoe (vroeg myn Heer Helder,) komt onze Leevend u voor?" „ Ik heb Leevend (was zyn „ antwoord,) leeren kennen voor een Jongeling van onberispelyke zeeden , befchaafd van ma„ nieren , minzaam , befcheiden ; hy fpreekt wel, „ hy kent zyn eigen waarde; hy weet, waar hy „ daat; hy zou tot trotschheid kunnen verval„ len, indien men hem geen recht doet: zyn „ hart is zeer gevoelig, maar vol veerkragt, en „ niet verflapt door eene weekheid, die maar te „ veel  WILLEM LEEVEND. 0.^0 „ veel invloed heeft op het karakter onzer anders ,, nog al beste jonge Lieden." Zo denkt de Heet Renting over een Jongeling, die hy weet , dat aarr Mejuffrouw Helder niet onverfchillig was: Is hy uw Vriend? Uw goed is, in welbezorgde koffers, hier aangekomen. Ik zal dat maar hier houden, tot gy my meld, of ik alles ook aan het adrès van uwe Moeder, of aan dat van Mevrouw Ryzig zal laaten bezorgen. Zal het u niet wat raadzelagtig voorkomen, dat ons huisgezin door de waardige Juffrouw Belcour vermeerderd is ? Nu , alles wat gy niet doorziet, hoop ik u mondeling te doen weeten. Myn Heer Helder groet timet tederheid; zo doen wy allen. By uwe Moeder en Zuster is alles wel. Ik zal hier nog een briefje voor mynen Zoon influitcn; dit is de reden, dat ik deszen eindig, om my te noemen Uwe liefhebbende S u z a n n Aj helder, gebooren van beek. P. S. Wim mag Chrisje zeer wel groeten ; immers , zo zegt zy my; evenwel niet, om het u te fchryven. S 4 VYF-  ï80 HISTORIE VAN DEN^ HEER VYF -en- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan den Hee$ paolus helder. geliefde z o o n ! HVat er ook- moge gebeurd zyn ; berouw, belydenis, en een uit deugdzaame gronden verbeterd gedrag, wisfchen alles uit by eene Moeder, die niet ftrafr, dan om te behouden. Nu, myn Zoon, hebt gy geleerd, dat men weinig reden hebbe, zich een held te noemen, zo men niet in de geleegenheid kwame, om te vveeten , wat wy kunnen doen. Nu kunt.gy, by overtuiging, weeten , dat hooggevoelend te zyn omtrent onze deugd, al zo gevaarlyk is, als trotschheid op onze verftandige vermogens. Maar, genoeg !. Waardeer uw Vriend; hy is goed, hy is groot; men vindt weinigen , die hem kunnen opweegen. Het edelmoedig hart uws Vaders zal aan alle uwe behoeftigheden voldoen: Hy verdenkt u niet van de minfte zeedeloosheid (*). Hy zeide alleen: „ Helder leert geld verteeren; maar als hy „ het (*) Mevrouw Helder meende dit waarlyk; het was echter' go rut.  WILLEM LEEVEND. üHr ,, het op eene fatfoenlyke wyze doet, gefchiedt „ my daar geen ondienst mede." My is niets gevraagd; ik heb des best geoordeeld, niemand dan uwe lieve Zuster in myn vertrouwen te neemen. Vaarwel, myn Zoon. Ik hoop u haast te zien, en overtuigd te zyn , dat gy deezen uwen dwaazen ftap ziet, om hem te betreuren. Uwe Liefhebbende Moeder, si'zanxa helder, gehoor en vaneeel S 5 ZES-  282 HISTORIE VAN DEN HEER ZES- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer constantyn helder aan den Heer willem leevend. myn heer, zeer geachte vriend.' X)e Heer Renting is wel en voorfpoedig terug gekomen. ■ Hy heeft my niet verborgen , dat gy, ter liefde van uwen zieken Vriend, uwe reis naar Flolland hebt uitgefteld; hoe zeer ook uw hart verlangt, om ons allen weder te zien. Ik zoude my kunnen onkundig houden van het zeer laakbaar gedrag, door mynen Zoon eenigen tyd gevolgd; maar vinde hierin niets noodzaaklyks. Integendeel , hier door zoude ik de geleegenheid misfen, om u recht te doen; dit ftel ik my echter ten pligt. Uwe Vriendin, myne uitmuntende Vrouw, had my niets gezegd van de correspondentie , die zy met u op dit onderwerp hield; maar ik liet uw Vriend niet geheel buiten den kring myner oplettendheid voortloopen: van tyd tot tyd kreeg ik berichten, die wel gebrekkig waren , doch myne oogen openden omtrent de overgroote fommen, die hy zedert weinige maanden trok, en niet toereikten aan zyne uitgaaven. Er moest des een grondelooze kolk geopend zyn, dis  WILLEM LEEVEND. 2% die alles verflond. Ik wist, dat hy geen driftig aanbidder van 't fchoone zyn kon; hy verzamelde Beelden, Schilderyen , noch Zeldzaamheden. Zyn gezond oordeel had hem te wel gewaarfchuwd, dat 'dit zyne zaak niet was. Wat zal ik zeggen ? Daar moest iets zyn van dien aart, als ik ontdekte. Vreest gy niet, myn braave Jongen, dat ik uw Vriend naar zyne'eigene ftrenge beginzels zal oordeelen? Ik ken de goedheid van uw groot, uw gezond hart! Gy kent my ook te wel, orrl myne verantwoording daarover in twyffel te kunnen trekken ? Zwakheid en waanwysheid , ingebeelde eigenfterkte kunnen fchromclyke verwarringen cn ververwoeftingen aanregten ! Ik weet dit zéér wél: het verfchoont hem ook grootlyks; maar hoe treft het my evenwel, dat de Zoon van eene Mevrouw Helder, de bedillende Broeder eener Chrisje de Vriend van eenen Leevend, het be- fpotlyk fpecltuig eener verachtelyke Courtifancgeworden is! Dat hy aan eene gerafineerde Cocuiette zyne onfchuld, zyne gezondheid —• en wat zyn dit fchatten , waar by alle geldverfpillingen beuzelagtig zyn, heeft opgeofferd. Hoe liegt moet zyn fmaak , hoe woest moeten zyne zo ten ontyde opgefchreeuwde driften zyn ! Moet myn Zoon buiten de leiding van zyn hart genieten kunnen? Ik zal thans geen (gebruik tegen hem maaken van de kennis, die ik ook heb, van de on-  aï>4 HISTORIE VAN DEN HEER onwaardige wys, waarop hy u, zyn Vriend, in zeer ongelukkige omflandigheden bejegende. Dit heb ik zyner Moeder beloofd. Indien hy echter u voortaan niet eerbiedigt als zynen waardften Vriend, dan zal ik zo gunflig niet over zyn hart oordeelen , als ik geneegen ben te doen. Ik ben ongemakkelyk op my zelf, om dat ik u niet wel befchouwd heb. Ik kende u niet, myn Heer Leevend; doch dit maakt my, in myne eigen oogen niet verfchoonbaarder, dewyl ik verzuimd heb u te leeren kennen, waar toe ik alle geleegenheid had, die ik zoude hebben kunnen verlangen. Alle fterk e geneegcnhedcn bewolken ons oordeel, en vormen vooröordeelen, die niet ligt zyn afteleggen. Ik vreesde, dat myne Dogter beter konde oordeelen over de uitwendige bevalligheden van uwe perfoon, dan over uwe meer weezenlykc verdienften Ik had geene groote gedagten van vriendfchap tusfehen een Jongeling, als myn Vriend Willem, cn een zo bekoorlyk Meisje, als Lotje Roulin. Hier ligt myne eerfte aanleiding, om u onbillyk te handelen. En hoe veel er van zo ééne éérfte aanleiding afhangt , weet gy. Zo déne verwrikking kan alles by ons buiten zyne waare gedaante plaatzen. . . . Niet meer hier van voor tegenwoordig. Ik zie ook nu, dat ik te dikwyls een onvriendlyk Vader omtrent Chrisje geweest ben. Eene overdreeve«e liefde voor haar geluk deed my. onbillyk zyn. Hoe  WILLEM LEEVEND. 285 Hoe konde ik anders het alleroprechtst Meisje ooiteen oogenblik mistrouwd hebben! Hoeveel recht heeft zy niet op myne goedkeuring, zo wel als op myne tedere Vaderlyke liefde ! ó Dat braaf beminlyk Meisje, hoe waardig is zy der opvoeding haarer Moeder. Ik bemin haar als de appel van myne oogen. Ik zie met iever uit naar de geleegenheid, om haar de fterkfte proef te kunnen geeven van myne hoogfte goedkeuring; ■— om eens aan alle haafe verlangens te voldoen. Indien ik, ter bereiking deezer Vaderlyke oogmerken, 11 mirt of meer noodig mogt hebben , ik vertrouw, dat gy my in deezen uwe hulp niet zult weigeren: aan den invkoed, dien gy op myne Dogter hebt, had ik gaarn ook deeze verpligting. Ik hoop, dat myn Zoons ziekte u niet al te lang van ons zal verwyderd houden. Gy wordt, ook te Rotterdam, met verlangen te rug gewagt. Uwe Vriendin, de beminlyke Mevrouw Everards , was altoos zulk eene ieverige behartigfter uwer zaak, dat zy wel eene eerfte vifite van u verdient. Uwe waardige Vriendin Belcour vermeerdert thans , door haar onfehatbaar byzyn, ons huisfelyk ftil geluk. Myne achting voor haar is grooter, dan ik zeggen kan; doch ik meen echter, dat gy de haare volkomen waardig zyt. Myne Vrouw zult gy dezelfde vinden. Haar volmaakt karakter laat geene veranderingen toe; altoos beftiert haar oordeel haar hart. Uwe Vriendin Chrisje , zo wel als uw  lS6 HISTORIE VAN DEN HEER vnv Vriend Renting , zien u met blydfchap te gemoet, en ik kan nooit aan ü denken , dan zo als een Man denkt aan een veelbeloovend jongen Vriend; laat dit u genoeg zyn. Groet mynen Zoon, en geloof, dat gy al de achting hebt van Uwen Vriend, CONSTANTYN HELDER. ZE-  WILLEM LEEVEND. 2.87 ZEVEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw chiustina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. myne waardste geliefde veldenaar! '^'Vat heb ik veel te fchryven ! Die Bron wordt daaglyks ryker, voller. En dat véél is eigenlyk van dat belangryke voor ons beiden. Veel van dat byzondere, dat men alleen aan de \ riendin van ons hart, aan de Lieveling onzer ziel, fchryven kan; maar aan ééne Coosje Veldenaar. Trouwens, wie is zo gelukkig buiten my? Wie heeft eene Coosje Veldenaar? Wie, dan Chrisje Helder, kan roemen op eene Vriendin, -die altoos zo veel eerlyken moed, zo veele ftille wysheid , zo veel doorzicht, zo veel geduld heeft, als myne Veldenaar? Wie wordt op zo eene yerftandige wys bemind, als gy my bemint, gadeflaat, en geleidt! Laat dit tusfehen ons blyven : men zoumogelyk zeggen, dat ik zeer romanesq ben ; zeer fublimeerde. ( was dit het woord niet, dat zekere Dame gebruikte ?) En wat zou mooglyk de altoos zich zelf alleen bedoelende domheid nog al meer rabbelen ? . Eene Vriendin, gelyk gy zyt, Coosje, is een zo  È&S HISTORIE VAN-DEN HEER zo zeldzaam verfchynzcl , als een genie. Men vindt genoeg lieden , tot een daaglykfche converfatie vry gebruikbaar, daar men mede kan uit-flenteren, ombren, te paerd ryden , een concert vormen ; men vindt zeil' welmeenende onder de Beuzelaarfters en jónge Dames du Ton, die alleen uit een kwalyk begreepen point van fatfoen op dien trant willen uitmunten. Men vindt ook fchrandre aangenaame Meisjes ; maar dit alles vormt iiog geene Juffrouw Veldenaar! Myn hart voelt dat zo : meer kan ik daar niet van zeggen! Behoeft het ook wel? Weet gy niet, hoe ik over u denk, en hoe zeer ik aan u gehecht ben ? Spreekt gy wel immer met Lieden in eene taal, die zy niet verftaan ? Ziet gy ongevoelige Menfchen zelf wel ooit met ecu zo nutteloos als vernederend medelyden ? Gy hebt gelyk, heele lieve! Zy zyn óók gelukkig, want ook hunne behoeften zyn vervuld Hun geluk is evenwel myn geluk niet. Wat doet er dat toe? Als ik uit menschlievendheid handel, moet liet my genoeg zyn, dat zy gelukkig zyn. Wel dan, ik hebbe vrede met allen. Vormen wy ons niet, naar gelang ons karakter doorwerkt, zich ontwikkelt, onze redelykhcid doorfchynt, ons verftand zich verfynt, en uitbreidt , geheele andre denkbeelden van zaaken, genietingen, en perfoonen? Letten wy maar eens op de Kinderen. Door fmaaklyk lekkers, en aar- tig  willem leevend* 389 tig fpeelgöecl wordt onze vroegfte gelukzaligheid uiigewerkt. Wy beginnen met een mooije Pop, efl een brooze krakeling; en waar eindigen wy mede? De ondervinding leert het ons beiden. Dat's vreemd! Ik zit alleen , ik fchryf aan myne Vriendin; en ik voel, dat er een blos over myne wangen komt. Myn hart flaat fterk tegen myne linkehand, die , daar onder gefchoven, dit papier vast houdt Ik zie werktuiglyk op het Ornament , dat Leevend aan myn Orloge deed Waarom moest dat Orloge nu juist by my op de tafel liggen ? Kom aan, ik zal dit alles weg redeneeren WTat ftreelt het my, myne lieve, dat gy onzen Willem eene eere toedagt , die zo veel recht doet aan zyn lief en goedaartig hart, als aan zyn vindingryk vernuft. Hy zelf zal u daar eens voor bedanken, terwyl hy myne waardige Vriendin omarmt, en zyne geheele overftelpte ziel in zyne vogtige oogen dryft, met eene zucht, die van zyn hartopltygt: zo, weet gy, is onze geliefde Vriend. Nu ga ik er my eens toe zetten, om u een gefprek, met myne Moeder gehouden, mede te dcelen. Lieve Veldenaar, help my deeze uitmuntende Vrouw nog meer liefhebben , nog vuuriger eerbiedigen ; ik kan my op dit ftuk nooit voldoen. ■ Myn Vader reed, met onze waardige Vriendin vu. deel. T . Bel-  <2Q0 HISTORIE VAN DEN HEER Belcour, Maandag middag eens uit. Mama verkoos niet mede te gaan; ik verzogt de-; cm by haar te mogen blyven; onze lieve Everards nam myne plaats in de koets. Er wierd vroeg gegecten. De dag was ongemeen fchoon. (Eer ik voortga, zal ik hier eenige regels, die my niet kwalyk bevallen , cn Beede aan de Herfst genoemd zyn, influiten: zy zyn my door onzen Vriend Renting overhandigd.) „ Chrisje, zeide myne ,, Moeder, wy zullen deezen namiddag voor nie,, mand t'huis zyn; ik koom by u in uw eigen „ kamer thee drinken. Wat zegt gy daar van ? " Ik. Niets is my zo aangenaam, dan myne Moeder in myn kamer zo geheel alleen by my te zien. Als ik maar niet moet vreezen, dat gy onpasfelyk zyt. [ Ik omhelsde haar met myn geheel hart, terwyl ik dit zeide. ] Bloeder. Ik ben zeer wel, liefde; wees gerust. [ Zo gingen wy naar myne zaal, die op den Tuin ziet , en wy plaatften ons beiden op de groene Sopha. ] Ik. Lieve Mama, zo eens met u alleen te zyn, is toch voor my vemikkelyk! Moeder. Ik weet, myn Kind, dat gy my teder lief hebt. Ik dank den genadigen Regeerder van alles, dat hy myne poogingen, om u gelukkig te maaken, zo gunftig gezegend heeft! Doordrongen' van het gevvigt, dat er voor my lag, in myne Kinderen wel en naaswkeurig op te voeden, aanvaar-  WILLEM LEEVEND. dpi vaarde ik dien post niet zonder een geloovig Gebed tot den Vader aller Schepzelen. En hoe denkt gy , myn Kin I, dat uw Moeders hart overvloeit van de zuiverde erkentenis ! Ik ben eene zeer gelukkige Moeder, eene der gelukkigde Vrouwen , die deeze aarde draagt; Myn Man is myn beste Vriend myne Dogter zy Weet, wie ik voor en omtrent haar ben. [Ik viel voor kaar neder; omarmde haaren fchoot, terwyl ik haai-, die zweeg, door myne traanen ftilzwygend, vuur'tg, eerbiedig aanzag.] Ik. Wat zal ik zeggen: niets voldoet my. Moeder. Ik ken myn Chrisjes hart; Ik ken den loop haarer denkbeelden: zy zyh allen onder myrt zorgvuldig MoeJerlyk oog gevormd. Nu wensch ik nog, u als eene gelukkige Vrouw en voorbeeldige Moeder te mogen omhelzen. De tyd nadert, myn Kind. Ik heb u niet alleen voor my zelf opgevoed, ook voor een ander. De Heer Renting Gy zelf ziet hem met onderfchei- ding. Ik. Dit is zeer zeeke'r. ..... Maar! Moeder. Maar gy bemint hem niet. Gykunt hem niet beminnen ; de rede daar vari is zeer eenvoudig; gy bemint een ander. Bloosniet; immers niet uit fchaamte; gy zyt in denarm uwer Moeder , uwer Vriendin. Gy bemint Leevend? Hy heeft u verdiend. Toen dit niet èieer waarfchyriélyk was, gedroegt gy u als een T a braaf  292 HISTORIE VAN DEN HEER braaf verftandig Meisje. Ik houde my verzeekerd, dat gy, indien zulks had moeren zyn , uw hart a-an uwe rede zoud hebben doen gehoorzaamen; en ik ben overtuigd , dat dit u onbefchryflyk moeilyk zoude geweest zyn : hier in ligt de verdienfte. Gy zegt niets ? Ik. Wat kan ik zeggen ? Myne Mama kent my. Myn eigen hart zegt my , dat ik dit zoude gepoogt hebben ; maar is myne verdienfte wel zeer groot, daar ik belyden moet, dat ik daar voor nooit gevreest heb ? Ik vreesde nooit den Heer Leevend onwaardig te vinden. Moeder. Gy denkt wat heel fyn , Chrisje: ja, er is iets aan. Wel nu, gy moogt Leevend dan met het hoogfte welgevallen uwer Ouderen zien. [Ik ftond verbaasd.] Hoe gunftig gy over hem denkt, gy zult hem nog eens in een veel fchoouder licht zien. Hy is zo deugdzaam als beminlyk: dit getuigenis geeft uwe Moeder hem. Hy heeft u altoos bemind. Gy zult eens onder myn oog Brieven leezen , die uwen Vader bewogen hebben , om Leevend met verlangen te rug te zien. Nu niet meer daar van; ten ware gy niet kunt befluiren, om uwe nieuwsgierigheid aan de verkiezing uwer Moeder opteoiferen. Ik. Alles, wat myne Mama begeert, is heilig by my. Zeer verlang ik echter naar dat gedeelte zyner Historie , waar in de dierbaare Juffrouw Roulin zo veel deel heeft! Evenwel indien  WILLEM LEEVEND. 293 dien Mama zou ik durven vraagen, om wiens wil gy dit niet goedvindt ? . . . . Moeder. Om uwen't wil, myn Kind. Dat gedeelte zyner Historie heeft zo veel van dat zagte grievende aandoenlyke, waar door uwe al te gevoelige ziel te veel zoude lyden. Had gy die wederftand - biedbaarheid uwer Vriendin , gy zoud alles leezen. Ik. Ik beken, dat ik in deezen de lcsfen en het voorbeeld myner Moeder niet zo gevolgd heb, als zy reden had, om van my te wagten. Moeder. Lieve Chrisje, ware ik niet overtuigd , dat men flegts: ,, al te aandoenlyk moet zyn, om ,, in dit leven niet gelukkig te worden, of te bly,, ven," ik zou daar veel minder op hebben aangedrongen. Men denkt op dit ftuk thans verkeerder dan ooit; de meeste fchriften, die onze jonge Meisjes thans het ieverigst leezen, zyn maar te veel bereekend, om die verkeerdheid te begunftigen. Geloof my , myn Kind , alle driften , geene uitgezonderd, zyn voor ons zwakke Menfchen nadeelig. De driften werken als een zoet vergif. Zy ontfteeken een fchadelyk vuur in oiir ze aderen; ondermynen ©nze edelffe deelen; verbreeken dien zegenenden flaap, wiens verkoeling en rust voor jonge Menfchen zo onöntbeerlyk is , vooral indien zy zeer leevendig, zeer werkzaam zyn. Ik. Men gelooft echter , dat men het goed?, T 3 het  *94 HISTORIE VAN DEN HEER het braave r.ooit genoeg kan beminnen. [ Mama g!im:achte, ] Moeder. Het kan zyn nut hebben , [hier eers met u over te praaten: wy zyn thans zo vry, zo ongeftoord by een. Hoor dan, myn Kind, hoe ik hier over denk. Eene zeer geoorloofde drift zelf kan ons afleiden van onze pligten; ons ongefchikt maaken voor alles, wat daar buiten is. Dit is de reden, dat ik de overdreevene zucht tot kennis, en het verkrygen van nutte waarheden , daar van niet eens uitzonder. Gy zult, om my hier in gelyk te geeven, u maar moeten herinneren, dat alle driften ons oog voor de rede fluiten. En als de Mensch haar niet volgt, wat is hy dan V Wagt wat de Dominéés ook ten nadeele van haar zeggen, (en in een welverklaardcn zin is er wat aan ,) zy is en blyft echter onze Leidsvrouw; en dat, al ontwaaren wy meermaal, dat zy niet zo fterk is, als wy wel eens onbedagt genoeg wenfehen! Ik. Een drifteloos Mensch Moeder. Er zyn geene driftelooze Menfchen: zy kunnen er niet zyn. Ik. Kan men zich waarlyk beletten , ilerke driften te hebben ? Moeder. Daar zal ik eens met u over praaten. Ik verfta door heevige driften: fierke neigingen; gloeijende afkeerigheeden. Hierom zeg ik : ja, dat kunnen wy beletten. Gy hebt ook voor be- wee-  WILLEM LEEVEND. 295 weezen gehouden, dat ik, het geen ik doen moet, immers oorfpronklyk, doen kan. Alle neigingen ontftaan trapswyze. Wy kunnen die des tegenftand bieden. Zo rasch wy ondervinden , dat éi? ne neiging alle andere ovcrfchynt; zo rasch men ( zo als gy jonge Lieden dat noemt,) alléén voor zo eene zaak, of perfoon leeft: dan zegt de Rede ons, dat wy op dien weg te rug moeten gaan. Dit kunnen wy; want wy zien wat, en wy redeneeren by het geen wy doen. Hoe doen wy riu? Volgen wy dien raad? Neen! Wy vinden te veel behaagen in voort te wandelen. Hier zit de zwarigheid! Zo wy hier ook het weêrflq de beginzels, in 't oog hielden, dan zouden wy in onze neigingen en afkeerighedcn bronnen van dat geluk vinden, dat bereekend is zo wel voor den Menfchelyken geest , als voor het Menschlyk hart. Wy zouden, zo als de Dichter der Philofophen het noemt, ons geheel leeven afwandelen, in den zagten zonnenfehyn der Deugd; en als wy in het ftille graf nederdaalen, de bewustheid mede neemen , dat wy aan onze beftemming voldaan hebben. Deugd, myne Chrisje, is orde: alles wat die orde breekt, is voor den Mensch niet gemaakt. Het fyftema onzer pligten is een, is vast: ai wat dat verwrikt, moet ons verdagt zyn. Ik. Dit, myne lieve Mama, zie ik duidelyker dan ooit. Moeder. Zeg my, myn Kind, zeg my met dig T 4 een-  806' HISTORIE VAN DEN HEER eenvoudigheid, die u zo dierbaar aan myn hart maakt, zotidt gy eenen Brief der zalige Juffrouw Roulin , gefchreeven om aan u, na haaien dood, overhandigd te worden, zonder de onbedenkelykst nadeelige gevolgen voor uw geftel kunnen leezen? Wat dunkt u? Zie, dit is die Brief. Gy wordt bleek • • • . gy beeft, antwoord my niets. [Zy leide dien Brief weder in haare Portefeuille. ] Ik. Lieve Mama! Hoe wel kent gy my! Neen, ik kan dien Brief nu niet leezen Het denkbeeld alleen ontroert my zo geweldig. Moeder. En hoe vuurig verlangt gy echter, om dien te leezen! Die voldoening kan ik u des niet geeven. Ik. De bewustheid daar van, moet my troosten. Moeder. Zo zal ik, myn Kind, u meermaal genietingen moeten onthouden , die myn MoedcrJyk hart u zo gaarn gunde. Zwak Meisje! Wat zal het zyn, als de Voorzienigheid u door tegenheden en droefheid wil verheffen tot meer deugd, gevolglyk tot hooger gelukzaligheden ! Ik ben ook flerflyk, myn lief. [Met alle de gevoelens der blakendfte kinderliefde, drukte ik my aan haaren boezem : dit denkbeeld was zo verfcheurend voor my, dat ik haar niet ken aanzien; ik weende.] Bedaar, myn Kind J Gy bedroeft uwe Moeder , terwyl QWQ tederheid myn hart grieft. [Wy bleeven eenigen  WILLEM LEEVEND. 697 gen tyd dus in elkanders arm, in die zielenvollen aandagt, die het fpreeken onmooglyk maakt. Nimmer zag ik myne Moeder zo geheel bewoogen , zo uit haar gewoonen ftand gerukt. Eindelyk ging zy dm weder voort. ] Gy zult, indien de Hemel myne wenfchcn verhoort, nog eens veel nader dan nu met mynen Giuifteling verbonden zyn. Dit is ook uw's Vaders meening. Gy gelooft wel, dat wy beiden dit oogmerk op de allerbeste gronden gevat hebben? Gy bemint Renting niet; en zelf myne Chrisje kan eenen Man, als onze waarde Renting is, niet gelukkig maaken, indien zy in hem den Man, dien haar" hart verkoos, niet vindt. Dit weet hy. Hy is Leevends Vriend geworden ; zyne liefde voor u heeft Renting zo fterk geroerd, dat hy in ftaat is, om waarlyk groot te handelen. Over dit alles wel eens by eene andere geleegenheid. ühacsjfcb , /..ov-vöf toi*A'&A\..' .irrtfn' mn Ik. Weet Leevend iets van dit oogmerk , Mama? Bloeder. Neen: ik hoop immers, dat uw Vader in deezen ook myn plan zal volgen; en, hoewel hy aan Leevend, dien hy nu ten vollen kent, zelf gefchreeven heeft, hoop ik, dat hy daar niets van gemeld zal hebben. Ik. Mag Leevend ook niets gisfen? Moeder. De ziekte van uwen Broeder maakt het onzeker, wanneer zy beiden t'huis komen: gy kent Leevend. Hy heeft niet alieen een aaudoenT 5 lyk  CpJ HISTORIE VAN DEN HEER ryk hart; maar ook heevige driften. Zou het u mooglyk zyn , zo een hart door verlangens te pynigen? Ik wilde hem ook gaarn al het aangenaame eener verrasfching doen genieten. Ik weet, Chrisje, dat gy Leevend onder.'rheide: maar er is zo veel voorgevallen, en zo veel nadceligsvoor hem; zeg my , lieve , hebt gy nimmer eenige neiging gehad tot den Heer Renting, die zo zeer door uwen Vader wierd goedgekeurd ? Ik. Nooit, Mama. Ik zag echter zelf wel, dat hy, in veelen opzichte, niet minder is dan Leevend. Maar Moeder. Wel, indien Leevend nu eens zo geweest was, als uw Vader veronderftelde, zoud gy, in dat geval, den Heer Renting niet hebben kunnen neemen? • Ik. Neen, Mama, ik zou het niet hebben kunnen doen. Het komt my voor, dat zonder perfoneel behagen, en uitfluitende liefde, er geen huwlyk behoorde aangegaan te worden. Vriendfchap , achting: 't is te weinig. Wat denkt Mama op dit ftuk? Denk ik nu romanesq? Moeder. Indien de Meisjes niet te dikwyls voor liefde hielden, het geen flegts een fmaak , een voorbydryvend behagen is , en alleen ontftaat uit eene ontroerde verbeelding, of uit de zich ontwikkelende Natuur; ik zoude het meer als nu met u eens zyn; nu is het wat zorglyk: alles hangt af van de definitie. : Zie  WILLEM LEEVEND. Sfjffc Zie daar, myne waardfte, een discours, dat jk u moest medcdeelen. Verheug u in het geluk, dat my begint aan te lachen. Konde ik u de ftille zagte kloppingen van myn hart befchryven. Alles is zo gerust; er is niets pynlyks meer in myn onöphoudelyk denken aan onzen lieven Willem. Met mynen L cvend zelf zoude ik ongelukkig zyn , indien ik hem niet mogt beminnen onder de goedkeuring myner Ouderen. Vaarwel! Wanneer zie ik u ? Altoos de tedere Vriendin van myne Veldenaar, c. helder. P. S. Tk fchryf het geheele ftuk: Bede aan den Herfst, waar van ik fprak, niet af; alleen copiëer ik eenige fchilderytjes daar uit, om derzelver eigenaartigheid. Als zodanig moet gy deeze Fragmenten befchouwen. Fragmenten, uit een Dichtdruk, genaamd: BEDE aan den HERFST. Mberfst, aan ü% die Tuin en Boomgaerd Kroont met geurig, kcstlyk Ooft; Heb ik, wilt gy V my v.rg.mnen, Eene vriendelyke Beé. Mil.  300 HISTORIE VAN DEN HEER Milde Herfst, ik ken uw gulheid; 'k Vlei nooit; fpreek, zo als ik denk; Maar , zyt gy tog niet wat grilziek? Aan u zelf wat ongelyk? 'k Liet my dit fteeds welgevallen; 'k Leef te vreeden; my is 't wel: ,t Moet, dit zeg ik menigwerven, ,t Moet niet altoos zomer zyn. Schoon gy des V Geboomte ontluistert Door uw fcherpen Noordenwind, Nu in zwaar e digte regens, Dan in flormen ons bezoekt, Of met dwarlende onweerbuijen Door de ontblaérde boomen loeit, Uwe kletterende hagel, Uwe fneeuw - vlok nederwerpt; Schoon gy uit de zagte nestjes Onze blyde Vogels dryft ; Al myn'' lieve fraaije bloemen Afrukt, en verwelken doet; Schoon gy zelf het troostryk daglicht Daaglyks zuiniger vergunt, En met grysgraauwe onweerswolken 't Vrolyk blaauw der lucht bedekt; Herfst, gy zyt niet fteeds verbolgen, Niet altoos zo norsch, zo ruw: Maar zyt gy toch niet wat grilziek? Aan u zelf wat ongelyk ? 4, Met  WILLEM LEEVEN». 3®! 49* ó, Biet welke lieve daagjes Dryjt gy fomwyl om ons héén'1! 6, Met welke laauwe windjes Wemelt gy - in 't yle loof! Dan, dan is de heele dampkring Heider, fchynend als kristal; Dan , dan fchittren duizend ft arren Om den zilvren glans der maan''; Dan, dan fchiet de zon haar ftraalen Schuins, doch koestrend, op ons néér, En het wit berypte grasje, Blinkt ons in den morgen aan. Kom, 6 Herfst, met zulke daagjes Nog een weekje op myn Verhlyf: Mogt ik deezen wensch erlangen f Hoe gelukkig zou ik zyn ! Wyl ik, ftil en afgezonderd, Zit aan myne bezigheén; Daalt de Herfst, met frisfcke koude, In een heldre fyne lucht. ,t Altoos zuivrend Oostenwindje, Blaast door V half onthiaerd geboomt, Ruischt al fuisfend door de haagen; Schudt de dorrende Asters af; Dryft  t>02 HISTORIE VAN DEN HEER Dry ft de drooge, geele, ligte Liudenblaadjes voor my uit; 'k Zie de zon door duizend reedjcs' Scheemrend fchittrend C> het Veld, Dat nu reeds in diepe vooren "t Voedend wintergraan ontfing. 'k Zie de lysterboogen deinen Weemlend door het vaale groen. En de besfen fchilderagtig Schudden in dth hairen frik* Ai myn Ooft is ingezameld, Nog een enkle druiven tros, In het kronklend loof gewikkeld, Hangt aan een dorren rank. Mogt dit weertje zo wat duuren, Al was 't nog flegts ééne week! Maar, 6 Herfst, gy zyt wat grilziek, Aan u zelf zo ongelyk. ê Gy, die ik zit te wagten, Weigert 'ons de Herfst deez' gunst; Zie ik u eerst met de Lente In myn aangenaam Verblyf; Zttk  WILLEM LEEVEND. Zult gy dan geen oord bezoeken, Daar men waarlyk Buiten is ? Daar me in fchaduwryke boomen Ruime wandelingen neemt; Nu door breede regte laanen Tusfehen hooge haagen treedt; Dan door fombre, dicht doorgroeide Kronkelpaadjes mymrend dwaalt; Of al leezend zit te rusten In het jlaatig eiken loof? Daar Natuur zelf al de gronden Aartig heeft beplant, die nu Slingrend om een' hoogte ryzen, Dan weer dualen tiaar een botch? 3°3 AGT.  304 HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Mejuffrouw christina helder. myne waardste chrisje! jElLoe veel gronds ik ook heb, om my te vleijen, dat ik u binnen weinige weeken hier zien zal; en hoe gaarn ik u in perfoon over zaaken , ons betreffende, onderhield, zo neem ik echter de pen op, om die byëenkomst te verbaasten. Byeenkomst, Coosje? Ja, myne lieve! Zyn wy dan minder elkanders Vrienden , zien wy minder op den grond van elkanders hart, wanneer wy fchryven, (zo als wy aan elkander fchryven ) dan wanneer wy op Beekenhof, in het Zomertentje by den grooten Vyver, of in de Pastorie, in het Linden Prieeltje , by elkander zitten ? Immers neen. Gy weet myne ftelling in deezen: ,, Men ,, heeft dikwyls méér aan elkander op den afftand „ van ettelyke uuren, en in veele maanden af,, zyns, dan in twintig vifiten, die men elkan„ der geeft." Over dit onderwerp heb ik u meermaal gefchreeven. Gy waart het niet altoos met miy eens , evenwel, by my blyft dit nog al het zelfde, ik ga er u van overtuigen; u eerst berichten-  WILLEM LEEVEND. 305 tende, dat wy allen, en vooral myne lieve Moeder, ons redelyk wel bevinden. Er is voor eene tederlief'hebbende, zo wel als wehneenende Vriendin, want dit gaat niet altoos te 1'amen, iets treurigs in de liefde neiging deibeminde Vriendin te moeten tegengaan; ook dan , als onze oprechtheid zó beloond wordt, als myne edelmoedige Helder de myne altoos beloond heeft. Meermaal zag ik, met een verzagtend medegevoel, die lastige oogenblikken , waarin uw hart met uwe rede niet overëenftemde. Ik weet, myne lieve, dat gy het dan zeer ongevallig had, ook als de rede het veld behield; en nog te meer,, om dat zy (uwe rede) de handen niet vry had, vermits zy zelf uwen Willem niet konde veröordcelen, hoezeer de waarfchynlykheid daar heen' wilde. Groot zoudt gy geweest zyn , maar gelukkig? Neen! En ik wist, dat myne Chrisje, indien zy niet gelukkig was, weinig in ftaat zou»de zyn, om in haare grootheid alleen haare wenfchen geftild te zien. Ware het eene uitgemaakte zaak geweest, dat Leevend een flegte Jongen was, 6 dan zou myne Vriendin uit pligt gewerkt hebben , en zich over alles hebben weeten te verheffen, waar voor dagelykfche karakters bezwyken. De ftryd zouheevig, doch beflisfend geweest, en zy reeds Mevrouw Renting zyn. Geluk des, myne lieve, met het vooruitzicht. Waarom zond gy voor uwe Vriendin een eenige vu. deel. V ver-  J05 HISTORIE TAN DEN HEER verrukking van uw hart verbergen , daar by, die dezelve veroorzaakt, met de achting en goedkeurende liefde uwer Ouders vereerd wordt? Lieve Chrisje, wat moet uw aandoenlyk hart gevoeld hebben, toen gy met uwe Mama dat discours had! ó Hoe gaarn had ik u toen eens oplettend gezien! Toen zeg ik, want hoe gaarn ik u ook altoos zie, er zyn toch fommige oogenblikken , waarin wy de geheele ziel, en dat wel in het fterkfte licht, op het ontroerd fpreekend gelaat zien. Dit wél te treffen, is het werk niet van een ordinair Schilder. Onlangs fprak ik met Sytfama over een dergelyk onderwerp : Twee Pcrfoonen, zeide hy, zoude ik wel in zeker tempo door Apelles, en Rembrand hebben willen gefchilderd zien: Ephestion, toen Alexander tegen de Moeder van Darius zeide: Ephestion is ook Alexauder, Mevrouw, En Prins Maurits, toen de rampzalige Weduw van Vader Barneveld tegen hem zeide: (gy weet, by welke geleegenheid?) Myne Zoons zyn fchuldig, maar myn Man was onfchuldig. Men heeft voorlang opgemerkt, dat het lachen, zelf de fchoonfte Vrouw, verlelykt; dat is ook zo: al wat onze fpieren te veel overfpant, breekt de harmonie; en is fchoonheid, denkt gy, ook de zedelyke, iets dan overëenftemming der deelcn tot elkander ? Bevalligheid is iets anders. Zagte ernst, nu en dan weg fmeltende in een aandoenlyk glimlachje; of zich verhoogende tot een los neder-  WILLEM LEEVEND. go» nedervallende traan Chrisje, hoe gaarn had ik u toen gezien: evenwel, zo myne hand •aan myne verbeeldings - kragt wist te gehoorzaamen, ik fchilderde u in den arm uwer uitmuntende Moeder, zo als gy toen waart. Hoe intresfant zou die grouppe geweest zyn. Myn lieve Sytfama, die, weet gy, zonder zelf te fchilderen, of boeken te beöordeelen , ex profesfo; (zeggen de Pedanten,) wél ziet, en wél oordeelt, meent, dat men de Schilders meer moest opleiden, om huisfelyke tooneelen te fchilderen, elk voor zyne eigen Familie; en alles die ftyve, niets beduidende houding te ontneemen , waar mede onze Familie portretten voorkomen, 't Is waar, men diende dan, niemand te na gefprooken, wel een'Chodowiecki tot Tekenaar zo wel als tot Graveur te hebben, en waar zal men zo eea Man, buiten Berlyn, vinden? Wat dunkt u, Chrisje, zou men zelf eenen Willem Leevend wel treffender en zich zelf gelykender kunnen afbeelden, dan op dat oogenblik, vvaarïn myn Heer Helder de hand zyner Dogter in de zyne zal leggen ? Ik ben niet onkundig van een groot gedeelte zyner Historie , en durf u verzeekeren , dat hy u verdient; trouwens, wat behoeft dit, daar beide uwe Ouders hiermede mftemmen? Leevendig befehryft gy my de byna machinaale aandoeningen, die gy, onder het fchryven van uwen laatflen Urief aan my, ondergingt. Hoe verbaazend is v a toch  308 historie van den heer toch de wederkeerige werking der ziel op het lighaam , des üghaams op de ziel! . . . . Mooglyk druk ik my wat hcelonwvBgeerig uit; maar gy verftaat my toch, en dat is al wat ik begeer. Is het niet verbaazend, Chrisje, dat onze verbeeldingskragt ons de voorwerpen zó kan fchilderen, dat wy dezelfde aandoeningen daar door krygen , als of de perfoonen tegenwoordig waren ? Myne verbeelding is niet zó fterk, als de uwe; cn echter ik weet, by eigen ondervinding, dat dit zo zy. 'Wie onderfcheidt het geen wy flaapend onderheevig worden , van bet geen waakend by ons omgaat. Denkt gy, lieve, dat ik u , en andre beminde perfoonen, minder hoor, zie, — gevoel, dan als wy waarlyk met elkander omgaan ? Hoe zeer dit u mooglyk van my vreemd voorkomt, het is echter zo als ik zeg. Nu ga ik u, over het geen myperfoonlyk raakt, onderhouden. Sytfama wordt, door myne dierbaare Moeder voorgedaan, zó ongeduldig, dat ik vroeger, dan ik gedagt had, een dag zal dienen te bepaalen, om hem, ingevolge myn ftervenden Vaders bevel, in den volkomenften zin den mynen te noemen. Als ik alles bedaard nadenk , dan zie ik zelf wel, dat hy de rede aan zyne zyde heeft; en dat eene Huwlyks - plegtigheid, zedig, ftil, op de betaamlykfte wys voltrokken, geen het minde bewys kan opleeveren, dat de Vader niet met den hoogden eerbied betreurd wordt. Ik be- kreuffi  WILLEM LEEVEND. 309 kreun my, daar ik de eigen bewustheid heb van wél te doen, en de aandringende goedkeuring myner Vrienden en Bloedverwanten, ook geenzins aan het beuzelagtig oordeel eener praatzieke, leedigloopende meenigte, die zich de waereld noemt. Dit, lieve Chrisje, zoude ik my fchaamen; dit ware niets in my, dan eene verachtelyke lafheid; hier voor ben ik niet bereekend. Als men niet zeer oppervlakkig denkt, en een weinig kennis heeft van den Mensch, kan het ook niet vreemd fchynen, dat een Man, als myne geliefde Sytfama, die my bemint, die in my ook het hoogst zinnelyk behaageu heeft, zo ongeduldig wordt, om my te bezitten. Als de hoogachtende Vriend ook de op ons vei liefde Man is, dan zal een bedaard temperament daar weinig aan doen. Ik geloof zelf, dat oen deugdzaam, naauwgezet, eerlyk Man, indien hy bemint, veel fterker driften, veel meer neigingen moet hebben, voorde eenige beminde van zyn hart, dan die verflonfte jonge Lieden du Ten, die zich, ook buiten de behoeften van het hart , kunnende verzaadigen , daar ook rykelyk hun deel van namen. Waarom zal ik dan eenen Man, dien ik hoogst acht, dien ik met myn geheel hart uitkies, dien ik onverdeeld bemin , deeze blyk van myne liefde niqt geeven V Heeft hy zich niet getroost, my in myns Vaders huis te laaten , om dat ik overtuigd was, dat pligt zulks van my eischte ? Heeft hy niet V3 op  310 HISTORIE VAN DEN HEER op de allerovertuigendfle wys getoond , dat hy alles wat mooglyk was aan my opofferde ? Is hy niet de Schoon-Zoon , dien myne Ouders zelf uitkozen , de Broeder van Hendrik, de Vriend myner Moeder, de Vader onzer jonge talrykc Familie? Leefde hy wel dan voor uwe Vriendin van dien tyd af, dat hy zich verklaard had, en hy wist, dat myn hart vry was? Voeg hier by, myne lieve, dat ik noch ongevoelig, noch ondankbaar ben. Droefheid (hoedikwyls is dit reeds aangemerkt, en met hoe veel grond!) droefheid verzagt het hart. Hy, die deelt in onze fmarte, wordt ons dierbaar Ik leg de pen wat neder. Sytfama verzoekt my, om in dit heerlyk maanlicht den Tuin en het Bosch eens door te wandelen : in lang was het weer niet gunflig, om hem dat vermaak te kunnen geeven. Hendrik is reeds voor eenigen tyd vertrokken; myn oog viel daar op uw Postfcriptum * * * De dag is bepaald! Ik moet u dit zo rasch melden, als ik bet zelf konde beffisfen. Onder onze wandeling, waarom ik de pen nederleide, is het beflist. Zo als wy uit de eetkamer gingen, zeide myne Moeder my, dat, indien ik den Heer Sytfcrna's voorftel tot zyn genoegen beantwoordde, te  WILLEM LEEVEND. 3II ik haar daar door het grootfte genoegen zoude aandoen; dat hy alles met haare toeflemming deed. Ik verftond dit alles, en zeide, dat ik haar begreep. Wy waren al een groot ftuk in de Lindenlaan gevorderd, toen Sytfama het discours eerst opvatte. ,, Ik heb, zeide hy, met Mevrouw Velde„ naar daar alweer gefproken, om op de volko,, menfte wys met haare Familie verbonden te ,, zyn. Gy weet, Coosje, dat myn Buitenver„ blyf genoegzaam in order is, om met de ge„ heele Familie dat te gaan betrekken; want ik „ behoef u niet te zeggen, dat wy by elkander „ moeten blyven ? Alles herinnert hier te fterk „ het verlies, dat wy geleeden hebben; het is onherftelbaar; en daarom moeten wy de denk» ,, beelden daar van zien te verzwakken. Ik be- ken, dat dit ook u, myne waardfte, veel zal „ kosten; maar gy weet ook, vertrouw ik, dat uw Sytfama niet gelukkig zoude kunnen zyn, ,, zonder u en uwe geheele Familie zo te maaken. „ Geef my dan, hoe eerder hoe liever, geleegen,, heid om te kunnen toonen, hoe zeer ik de be„ fchermer van allen wensch te zyn. Wanneer „ zal ik den dag door u bepaald zien ? Waarom „ fielt gy dien uit ? " Ik. Waarom? Daar de Man Sytfama is, en de omflandigheden zyn, zo als die zyn, kan ik niet veel reden daar van geeven. Het is V 4 mwog-  %\l HISTORIE VAN DEN HEER mooglyk eene zwakheid in my. Ik heb niet kun-, nen denken, oin zo rasch van ftaat te veranderen, na myns dierbaaren Vaders dood. [ Ik weende. ] Hy. Zult gy zyner gedagtenis dan minder ver. eeren; zult gy minder traanen om hem ftorten , in den arm van zynen Vriend, als die uw Man is? Coosje, wie zou u, om dat pligtmatige zelf, meer beminnen , dan uw Sytfama. [ Hy omhelsde my , zag my aan; kuschte een traan van myne wangen ; hield my flaande. ] Befluit , myne lieve, Laat ik nu, nu op deeze plaats , uw befluit, indien het gunftig zy, hooren. [Het weer was heeriyk, niets koud; hy geleide my naar de Tuinbank, die by de Beukenlaan ftaat. ] Ik. Myn waardfte Vriend, hoe dringt gy my zo fterk? [fly zag my zeer ernftig, en, eenigzins bedroefd aan.] ( Hy. Hoe dring ik u zo! Is het myne Coosje, die dit kan vraagen ? , . . , Bemin ik niet ? Heb ik ooit, buitenu, iemand bemind? .... Myne liefde is waare liefde, Coosje; gy het dierbaar Meisje. . . , . Kan ik u als een navolger van Plato beminnen? ..... Heeft de Natuur, heeft het hart geene rechten, die voldaan moeten worden ? Zyn haare ejfchen, berispelyk ?....., Zyt gy dan nog alleen de Vriendin van uwen Sytfama ?...,., Indien dit zo ware, dan begryp ik, dat gy dit vraagen kunt; maar zo gy Ejy óók bemint,  WILLEM LEEVEND. 313 Ik. Zo ik u óók bemin! Gy bedroeft my; zyt gy hier niet van verzeekerd ? Hy. Ja, maar gaarn was ik het op liet allervolkomenst. Wanneer zal de dag zyn ? Laat ik dien maar mogen vooruitzien. [Ik zweeg eenigen tyd.] Ik. In het begin der ,eerstkoomende maand. [Nauwlyks had ik dit gezegd, of zyne aandoeningen overmeesterden hem derwyze , dat zyne oogen toevielen ; zich herftellende, dankte hy my, weiniger met woorden, dan wel met de trekken van zyn gelaat; en dewyl nu my niets meer behoefde te weerhouden., omarmde ik hem tederlyk, er by voegende:] geloof niet, ó gy waardig Man, dat ik thans alleen uwe Vriendin ben: droefheid verzagt het hart ; zy hecht ons onuitfpreeklyk naauw aan iemand, dien wy reeds beminden. Voortaan leef ik, om u te overtuigen, dat ik u, in alle uwe waarde, in al uwe beminlykheid, ken. Wees alles voor my — voor ons allen. God zegene een voorneemen , 't welk met de hoogde goedkeuring myner Ouders voltooid ftaat te worden ! Mogten wy niet van deeze waereld fcheiden, dan na het nuttig doorbrengen van zeer veele jaaren! Indien liefde en achting , gevolgd door uitfluitend perfoneel behaagen, lieden van onze jaaren gelukkig kunnen maaken; wie, myn Sytfama, zal meerder kans hebben om gelukkig te zyn, dan wy? Gelukkig in ons zelf; in het huisfelyk leven; altoos de beste Vrienden onzer Moeder, de ieyerigfte welV 5 doe-  314 HISTORIE VAN DEN HEER doeners der Kinderen , my zo dierbaar; zullen wy wel niet ichitteren , maar hoe zalig zal ons lot zyn. Ach, myn Vriend, als ik in u denverftandigen bcftierdcr der Kinderen van eenen zaligen Vader befchouw; in u den tederen Vriend myner voortreffelyke Moeder zie; geloof dan niet, dat ik alléén uwe Vriendin ben ! Geloof dan niet, dat myn hart ééne gewaarwording van het uwe onbeantwoord laat. De verrukkingen der liefde zyn niet altoos fterk in 't oog vallende; maar in haaren aart dezelfde. [ Opftaande kuschte ik zyn Wang. Hy volgde my, geheel en al opgetoogen, maar fprak weineg. ] Hy gaf des avonds myne Moeder nog te verfhan, dat hy nu de gelukkigfte aller Menfchen was; zy omhelsde ons beiden. Ik ging naar myne k.imer, om u dit te fchryven. En nu , myne Chrisje , nu ik alles bedaard ©verdenk , kan ik niet vinden, of ik heb wél gedaan. Ik ontwaar niets van dat ongeruste, dat twyfelagtig bekommerde, 't welk zo eene ftaatsverandering doorgaans voorgaat. Neen, ik kan niets voorzien, dan een aangenaam leven. Wy zullen zeker in de algemeene onvolkomenheden deezer waereld moeten deelen; maar die zullen ons weiniger treffen, naar gelang wy ons voorbereid hebben, om die op eene waardige wys te ontfangen. In geen ftuk, myne waardfte Chrisje, koom ik zo  WILLEM LEEVEND. 315 zo zeer met u overeen, dan omtrent het bepaald perfoneel behaagen in den Man, dien men trouwt, vóór hy nog in die betrekking met ons ftaat. Wy kunnen , ook uit het antwoord van Mevrouw, uwe Moeder , opmaaken , dat wy in deezen niet veel met haar verfchillen. Zo lang onze geneegenheid zuivere vriendfchap is; zo lang wy alleen maar hooger achten; moeten wy, wy, Chrisje, en alle Meisjes, ons gelyk, niet trouwen; ftaat het ook aan onze keus, en handelen wy zonder uitzicht op tydelyke belangen , dan zullen wy dit ook niet doen. Doch het is niet te zeggen, wat ons al aandryft, om een Huwlyk aan te gaan, zon .Ier dat het hart nog fpreekt voor den aanftaandcu Man. Het komt my voor, dat, dewyl het Huwlyk gegrond is op de onderfcheiden Sexen, de Vrouw, zo als zy uit de handen der Natuur gekomen is, wel wat meer zichtbaar zyn moest, als veelmaal het geval is Genoeg: er zyn altoos nog onderwerpen , die, hoe kiesch en zedig men ook fchry ve, hoe zorgvuldig men vddl voor onheilige oogen omfluiere, nog altoos beter van hart tot hart kunnen beredeneerd, dan op het papier gefteld worden. Ik fcheide des daar van af. Hoe gelukkig zyn wy, myne waarde, dat wy niet gevallen zyn in onwaardige handen! De beste Mannen ftaan ons gaarn toe, dat daar thans niet veel kans op is; en leert de ondervinding het niet dikwyls? / Laa-  314 HISTORIE VAN DEN HEER Laaten wy eens een vlugtig oog wenden op de voornaamfte rangen der geenen, met wie gy vooral , myne Chrisje , nog al het meest verkeeren moet. Beuzelaars, Uilskuikens, fiyve Harken, die dan niet veel kwaads uitvoeren. Het grootfte gros fpeelt, zwiert, drinkt. Veelen hebben beide , ja deeze drie fouten in grooten maate. Collegieloppers zonder fmaak , zonder converfatie. Degelyke naarftige gefchikte Jongens , die ook, aan onze Moeders, niet zouden kunnen behaagen , hoe veel recht zy hun doen. Onze Vriendin Burgerhart zeide by zo eene geleegenheid eens: „ en moeten wy ook trouwen , Lotje; dat „ ziet er gek genoeg voor ons uit." Dat ftout Meisje toonde, in weerwil van dit klugtige, intusfchen haar gezond oordeel. Ik ontken niet, dat de Opvoeding, ook in deezen , de karakters vormt. Waarom geeft men een Jongeling de vryheid, om zulke ongeregeldheden te pleegen , waar van ook maar verdagt te zyn , onze Sex ten blaame aangereekend wordt? Waarom zegt men niet tegen een opluikend Jongeling : „ Alle ongeregeldheden zyn ook aan u verboo„ den, ontëeren ook u; maaken u ongelukkig, „ ook dan, als uwe gezondheid niet merkelyk ge„ krenkt wordt." Wellust, débaucherie, onmaaiig fpeelen kunnen zeker hem, die tot de waardigheid van Man, en Vader zal geroepen worden 3 weinig in ftaat Hellen , die waardigheid eere aas  WILLEM LEEVEND. 217 aan te doen. Als ik myne Sex uit dit treurig punt zie, dan zucht ik, en zeg: ,,ja wel, zyt gy on,, gelukkig, en dat wel naar maate gy beminly- ,, ker begeeriger zyt." Men verfchoone deeze toegeevingen niet, door te zeggen, dat een Jongeling door zyn aart zelf eenige oogluiking verdient, omtrent fommige bedryven. Indien dit zo ware, dan zyn de Leevends, de Everards, de van Sytfaroa's, de Veldenaars , en welke gevoelige Vrienden der deugd men kan opnoemen , harsten - fchimmen , geen Mannen. Maar die zyn er, en die zyn er overal, hoe klein ook het getal zy; deeze tegenwerping valt des weg. Hoe moet het eene verftandige deugdlievende Vrouw fmarten, als zy ziet, dat zy in de magt is van eenen Man, die niet eens vatbaar te maaken is voor de ftille genoegens des huisfelyken levens , voor de reine aan¬ doeningen eener door de rede beftierde drift. Kan zy op de liefde, de eerbied, de dankbaarheid, boopen van Kinderen , die zy zo eenen Vader gaf? Indien de Man de roem en eer der Vrouw is; ( en wie twyfelt daar aan , die maar bedenkt, dat wy altoos de tweede hoofdrol , nooit de eerfte hebben ?) dan zeker moet eene mistasting van deezen aart op de Vrouw nederdaalen in kleinachting. Gelukkig, myne Vriendin , zyn wy daar voor bewaard. Wy zullen de beminde Vrouwen zyn van braave, verftandi-  3«S HISTORIE VAN DEN HEER ge, bemiulyke Mannen; en indien wy volmaakt genoeg beantwoorden aan de wetten der Natuur, om eens Moeders te worden , onze Kinderen geen fchooner voorbeelden geeven kunnen, dan hunne Vaders. -—-— Wy allen omhelzen uj maar wie drukt u met meer gevoelens van vriendfchap aan haar hart dan Uwe C. VELDENAAR. NE*  WILLEM LEEVEND. 3.! 9 NEGEN- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan den Heer cons-tantv'n helder. myn heer! Be prys, dien ik altoos ftclde op de achting, op de goedkeuring van den waardigen Heer Helder, is zéér groot. De verzeekering ,. dat gy gunstig over my denkt, heeft my des zeer fterk getroffen. Hoe griefde het my, met die koele beleefdheid door u behandeld te worden , die my overtuigde, dat ik in een der beste Mannen geen Vriend had! Als men zich eenige overtrecdingen bewust zy; als wy zien , dat wy niet wél gcdaaa hebben, dan kost het niets aan een wel geplaatst hart, zulks te belyden voor een Man, dien men hoogst acht; op myne kniën zoude ik, had ik my iets te verwyten gehad, den Waardigen Vader myns Vriends om vergeeving hebben kunnen bidden; maar myn eigen hart verweet my niets : ik wist, dat myn gedrag onfchuldig, dat myne denkwys niet te verwerpen was, vermids ik niets dan waarheid zogt. Mooglyk is het verkeerd, maar het is echter waaragtig , Jat de koele afkeer van een achtingwaardig perkou 0ns hart daar tegen verheft, en  320 HISTORIE VAN DEN HEER en ons eene trotschheid inboezemt, die, als men deelneemend met ons handelt, geen post kan vatten : ik deed niets, om u in denken te doen veranderen, juist om dat ik my met koelheid behandeld vond. Minder, myn waarde Heer, vond ik my geraakt, om dat gy my omtrent de beminlyke Juffrouw Roulin befchuldigde ; want ik zag zelf wél, dat ik de waarfchynlykheid tegen had, en dat niemand, clan Juffrouw Belcour, over het geval wel konde oordeelen; maar dat gy my verdagt hield, van de liefde uwer Dogter, buiten uwe goedkeuring, voor my te hebben willen winnen ; o dit trof my fchriklyk. Myne ziel is geheel afkeerig van ftreeken ; en ik begreep altoos zeer wel, dat Mejuffrouw Helder door haaren Vader niet gefchikt wierd, om de Vrouw eens Predikants te zyn: wat zeg ik, om ooit aan Willem Leevend ten deel te worden. Liefde , zegt men, maakt ftout , onderneemend; het kan zyn, maar de liefde, die ik altoos voor uwe beminnelyke Dogter voede, wns van een geheel anderen aart Wat heb ik daar gezegd? .... Ja, myn Heer Helder, ik bemin uwe Dogter. Myne ziel beeft op het denkbeeld, dat ik haar niet dan als Mevrouw Renting zal weder zien! .... Maar, dit is myn Lot. Het is hard, — het is ondraaglyk ; doch wat helpt het my, dit te belyden?. . . . Nooit heb ik gepoogd,  WILLEM LEEVEND. 32! poogd, haar gevoelens intcboezemen, die ik wist ,• dat haar Vader zoude afkeuren. Ik verkreeg zelf op my, haar te myden , toen ik de eer. zoude gehad hebben, met haar weder eenigen tyd omtegaan ; wel overtuigd , dat de liefde van eenen Jongeling niet altoos dóór redeneert ; ook dan niet, als hy vreest geheel onverfchillig te zyn aan de eenige beminde van zyn hart. Hier van zyt gy, myn Heer, zeker thans ten vollen overtuigd; ik durf het herhaalen, dat ik uwe Dogter bemin, met eene liefde haarer waardig; met eene liefde, die my zelf eere aandoet. De Heer Renting verdient haar, indien iemand eene Chrisje Helder kan verdienen.. Zy zal de geliefde Vrouw van een deugdzaam verftandig Man zyn ; een Man, die ai haare waarde kent. De tyd zal my moeten troosten van eene rampfpoedige liefde, die al het geluk en al de kwelling van myn leven veroorzaakt. Ken ik myn eigen hart wél, dan zal zy altoos zo dierbaar aan • myn- hart blyven, dat geene Vrouw daar eenigen indruk op zal kunnen maaken. ... Ik heb myn plan hier over aan, den gelukkigen Renting medegedeeld : ik vleije my, dat het uwe goedkeuring zal weg dragen. — Eene vraag, nog : hoe zoude ik in ftaa: zyn, myn Heer, om iets omtrent uwe Dogter u.aangenaam ,< of dienstig, te kunnen doen? Dit bevat ik niet in 't allerminfte. Is het echter zo geheel' ten uwen dienst is de fchryver deezes. *fl. DEEL.' X  322 HISTORIE VAN DEN HEER Eer ik deezen fluit, verzoek ik ootmoedig het volgende over mynen waarden Vriend Helder hier nog te mogen byvoegen. Indien hy immer, omtrent my, niet zo wél mogt gedaan hebben, als de Vriendfchap eischte , zo is het ook zeker, dat hy daar van berouw heeft, en dat ik nu mynen Vriend meer dan ooit weder heb. Laag zoude het in my zyn, daar ooit meer aan te denken ; ik weet ook, dat hy zich zelf daar genoeg over geftraft heeft. Een Man van uw karakter, moet zeer zeker aldus denken over de buitenfpoorigheden, waar toe hy verleid wierd. Of men echter zyn boezem-Vriend zyn moet, om dit zeer wel te kunnen verfchoonen, daar aan twyfel ik. Laat my het eerlyk vermaak, van een weinig voor mynen Vriend te pleiten, by den niet geheel ten onrecht misnoegden Vader. Stek men niet doorgaans al te roekeloos vast, dat lieden, die zwakke driften, en een koel geitel hebben, veel veiliger zyn voor verleidingen , dan wel zulke jongelieden, die geheel anders geftemd zyn? Uw Zoon behoort gewisfelyk onder de eerfte ; zyn driftige Vriend onder de laatfte. Helder bezweek , daar Leevend zoude veracht hebben. Maar Leevend zou mooglyk woede zyn , daar Helder redelyk bleef. Is dat karakter wel het veiligst; of gelooft myn Heer Helder niet, dat, overal waar geene zedëlyke wederitandbiedbaarheid heemhf, ook geene waare vei-  WILLEM LEEVEND. J523 Veiligheid zyn kan? Wie zou niet liever in een, hoewel niet overal regelmaatig verfterkte, vesting , een wel gerefolveerd vyand afwagten, dan in eene opene plaats, die van alle zyden door zwakke troepen is te overvallen ? Heevige karakters handelen altoos in 't groot. Dit maakt echt , en deszelfs eigenaars een voorwerp van groeten Lof of laaking : bepaalt het echter onze zedelyke waarde eenigzins ? Is de Man van een zwak karakter laakbaarder, indien hy voor kleine verzoekingen bezwykt ? Hy doch moet mogen bepaalen, wat voor hem eene kleine verzoeking zy; niet., wat wy voor zo eene houden. Plaats des uw Zoon, dien gy zo wel kent, daar, daar hy verleid wierd, en zie, of hy te verfchoonen zy; Helder had , dit beken ik, geene behoeftens van zyn hart te voldoen; maar Helder is evenwel een jong Man, en zyne weinige waereldkenuis is maarte veel aanleidelyk geweest, 0ra hem te doen vallen in fhïkken, die ik, ja, zou verbroken en befpot hebben, dcch die hy niet bevroedde, om dat hy die niet zag. Daar zyn ook zeer goede 4 zeer braave karakters , maar die altoos moeten geleid worden. Zyn Leidsman , zo noem ik den goeden reis de-Mannen, wat nog meer zegt! Wel, myne Mama had aan Ryzig duizendmaal kunnen zeggen : „ dat zy haare Dogter hem ten gefchenke gave," zonder dat hy zyn gelaat eens zoude vertrokken hebben ; zo hy ten minden toen geen binnenduip van berouw op 't lyf gekreegen had; dat's wat anders. Ik beklaag den goeden Renting! Hy heeft hief deezen middag gegeeten; en op Ryzigs lastig aanhouden beloofd, geen ander Logement dan zyn Vrienda  WILLEM LEEVEND. 335 Vriends huis te kiezen. (Onze knegts hebben zyn pakkagie reeds uit het Rondeel gehaald.) Thans is hy by myne Moeder; wanneer hy te rug komt, is onzeeker; Mama zal hem (op eene Euangeiifche wys,) dwingen, dat hy blyve. Hoe zullen haare zagte oogen dryven van genoegen, als zy hem over Willem hoort fpreeken ; zyne Brieven aan Renting leest, 't Geval is zonder voorbeeld : 't is echter waar, dat ik my , doch te vergeefsch, al een half jaar heb gek gedagt, om hem eene hupfche Vrouw te bezorgen. Maar wie is Renting waardig?Laat zy voor 't front komen ! Myne eerwaardige Vriendin de Vry ? Ja ! ik kan wel niet zeggen, dat zy te oud voor hem is ; het komt my maar voor, dat hy wat te jong voor haar is. Als Ryzig kon befluiten, om wat fpoedig op te kramen, dan zou ik (hoe flegt my het huwlyken bevalt,) kunnen befluiten , om hem te naasten, uit klinkklaare liefde voor myn Broér; onder deeze conditie, dat Renting zoude hebben te vergeeten, dat hy eene Chrisje Helder bemind had; want ik zeg voor af, dat ik zo wel onder doe voor haar karakter, als voor haare fchoonheid. Ik zal dat met Brampje eens overleggen, dunkt my. Van het gelegateerde Perfeel wist ik; want zie, Mevrouw, myne geëerde Vriendin de Vry en ik begreepen, dat dit er geen kwaad aan doen zoude. Daar is Renting.' —— Nu nog wat  33^ HISTORIE VAN DEN HEER wat met hem praaten , dan ïoupeeren, en dan zullen wy allen zo goed moeten zien te llapen, als mooglyk zy. ——- * * * Een der aangenaamfte avonden van myn leven was die van gisteren. Ach, Mevrouw Helder, welk een aÜeiiieffte braave Jongea is die Wim! Ik ben puur boos op myn Heer Heider, dat die nu juist begrypt, ziek te gaan leggen. Ik weet niet, of ik ga zeif naar hem toe; eenig en alleen om Wim aftelosfen , en hem eigenhandig zyn Bouillons, zyn Kina Kina , zyn Jalappen in te geeven. Zie eeiis aan! Ons leven is een mooije zomerdag, én die zullen wy verlanterfanten. Is het niet om jè tot water té kryten, dat zo een allerliefst paar jonge, fchoone, met elkander ingenoomen Menfchen, zo om den tuil gehouden worden ? Hoor, Mevrouw, ik geloof waaragtig', dat gy, zo wel de verftandigfte, als de deugdzaamfte Vrouw zyt ,' die er, na den Val , tot op den huidigen dag leefde; maar indien deeze Vrienden nog heel lang zo niéts beduidend voort- fluimeren moeten Apropos , Mevrouw , wanneer begint gy uwen zomertyd te reekenen? . „ Het volgende nog uit een gefprek met Renting: gy, Mevrouw, zult wel begrypen, dat dit een gedeelte van een discours is: a:  WILLEM LEEVEND. 23? /*. Wel, Renting, ik ben waarlyk boos op u, Renting. Op my, Mevrouwj hoe? Ik. Ja op u; in ernst, fpinnig vergiftig boos zelf. En waarom vraagt gy? Om datgy in ftaat zyt, eene Chrisje Helder te kunnen afitaan, die gy in alle haare waarde kent. Foei! wel dat lykt nergens na. Renting. Afflaan ? Ik fta haar niet af. Juffrouw Helder was nooit de myne, kan het nooit wor-' den. Ik. Gy zyt zeer philofophieseh. Renting. Ik tragt wel te denken en wel te doen. Ik. [ hem invallende. ] En dat toont gy, door van Juffrouw Helder aftezien ? Dan, waarlyk, brengt uwe weldenkcnheid u tot razerny! Renting. Gy zelf, Mevrouw, meent niet het geen gy zegt. De liefde is zo wel edelmoedig, als de vriendfchap. juffrouw Helder kan my niet gelukkig maaken; en daarom zou ik haar poogen te beletten , dat met een zo lieven braaven Jongen te zyn, als ik immer leerde kennen? [Hy wierd emfiiger.] Als Juffrouw Helder my konde, of had kunnen beminnen , dan zoud gy gezien hebben , dat myne liefde voor haar geene perken kende. Nu is dit zo niet: nu ziet zy, dat haar Vriend (want zo noemt zy my,) zich vruchtloos kwelt ; dat fmart haar, dat zelf zou haar haar geluk eenigzins benevelen Verftaat gy my nu? Ben ik romanesq, of handel ikredelyk? VII. DEEL. Y Ik  3^8 HISTORIE VAN DEN HEER Ik zweeg. De Man fpreekt wel. Was ik maar in (laat , om hein dit alles te vergoeden: nu, de tyd baart roozcn. Bram wil er niet van hoorcn; maar wat is veranderlyker, dan een Mensch ? Zeker een getrouwd Man! Ik heb al myn tyd verfchreeven. De post vertrekt. Mama zal zelf de eerc hebben te fchryven. Omhels myne lieve aanftaande Zuster; en geloof, dat ik met eerbied ben, Mevrouw Helders Liefhebbende Dienaresfe, AL1DA RYZIG, gehoor en 'LEïvifJi o. TWEE-  WILLEM LEEVEND. 33J TWEE- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw mart ha de harde aan Mejuffrouw chr]stina helder. hoog-eerwaarde juffrouw, aanstaande nigt! 33aar komt Betje van hier naast zo by my inloopen; want je moet weeten , Nigt, (ja, ik moet je nou al maar Nigt noemen., om te toonen aan uw Edeles Papa en Mama, hoe welkom gy in de familie zyt. En onze Freryk heeft al gefproken van een Party te geeven , op het KoopvaardySchip, genaamd de Vrouwe Christina, bevaaren door een braaf Kaptein, die hy 'ookal voortgehulnen heeft, Nigt. Ja , myn Man is wel zo wat kluitig en hollebollig, maar goed, en gansch niet gek ook , om zo wat uit te fpikkeleeren , want het geen er de heele aartigheid van is, is, dat het Schip juist de Vrouwe Christina heet: Och, daar had ik, ouwe klos, niet eens om gedagt ; maar als men , kind, zo in de drukke huishouwing zit, en altoos in de boel wurmt, heeft men geen tyd, om juist zo al de doopnaamen van de Schepen te onthouwen. En Freryk houdt ook alles zo voor zich zelf. Fly zou zo niet eens de Y 2 Vrou-  34° HISTORIE VAN DEN HEER Vrouwen Courant voor my leezen; ja naauwlyks zyn gebed uitMel overluid leezen; zelf als ik geen tyd heb, want ik heb nooit gedaan, met zo een A?an, die alles maar neer fmyt, wat hy af en aan doet : en ook al de tytelefatien zo niet weet, van de rykelui; maar Nigt Ryzig heeft my een Almenak belooft, waarin ik, zegtzy, zo alles zal kimnen zien; je weet nooit, hoe het te pasfekan komen ; en ik zou Wel met een Burgemeesters Vrouw durven fpreeken, maar ik ben een ouwerwetze Vrouw, en weet niet veel van de titels; dat is het maar.) Betje van hier naast kwam dan zo by my inloopen, dat zy wel meer doet, als ik myn halfjaar» wasch van Bloemendaal, daar toch de flink van Blekers zyn , thuis kryg. Zie , Nigt, dan zwaait er nog wel eens een half elfje, met dat flaan over de heete yzers; ik ben niet deun; ik zeg altyd: kinderen, het is niet om de kofy, maar ern den tyd; want zo ais de fchrift zeit: gierigheid is Afgodery en Paperyl Zo dat Betje zo tegen my zei: wei, Buurvrouw, ben je reeg? —i Hoe dat, Kind? (zei ik zo.) Wel, (zeizy zo,) om dat je aan V fchryven bent, terwyl jy de Wasch everhuis hebt; dat ben ik van jou niet gewend. — Ja, Kind, ( mogt ik toen weer zo zeggen ,) Nood leert bidden, zeit Jan Luiken, in zyn hondert Am~ bagten. Het noodzaaklyke gaat voor, ftaat er in Jakob Catz zyn Trouwring; als ook, alle dingen hebben zyn tyd, en alle weezen moet weezen. Je weet,  WILLEM LEEVEND. 341 weet, Betje, dat Nigt Daatje veel aan my fchryft, tn ah ik dan niet voort antwoord, is het niet wel; cn zo zond ik Betje van hier naast met een kluitje in't riet. De myne zat ondenvyl zyn dikke lyfvast te houden, zo fchudde liy van 't lachen, om dat ik Betje zo van der text hielp. ' Wyf, (zei hy daar op,) het fpyt my, dat ik jou niet mee in de kajuit genoomen hebt; jy kunt zwygen, zie ik, en dat komt te pas, ah er ge/loken wordt; wel, al had ik gefiolen als een raaf by de Compagnie, jy zou jen Man niet beklapt hebben. Ik wierd er zeer yverig onder, en zei: hoor, Kind, ah ik nu evel wist, dat jy jou, zie zo veel, met onregtvaardig geld verrykt had, zo'als, God betert, maar te veel door jou en jous gelyken gedaan wordt, dan zou ik zo dryvend van je afloopen , cn gaan, zo verre als God my land gaf, en by de goé lui uit werken gaan. — Maar, Wyf, (zei hy,) ben je dan weer heel en al zot; ah ik immers een dief was, van de kampanje, dan zou ik wel een ander Sinjeur zyn, als nu; en wie weet, of onze Jongen dan nog geen Burgermeefter wierd; en jy waart zo wel een Mevrouw , ah myn geweezen Kajuit Jongens Vrouw, die nou te grootsch is, om tegen een braaf burger Mensch te groeten. Nou, (zei ik,) daar zal op dien groeten dag wat te vereffenen vallen; dat fmeer ik je zei, Vetlap. En, och God, het is immers maar waereldsgoed, en onze arme kostelyke ziel moet het gelag betaalen. En zie, Y 3 Nigt,  HISTORIE VAN DEN HEER Nigt , al had ik nou een kostelyke Btiiteplaats Buiten, en een breed dubbeld huis in de Had, wat zou ik er met een benaauwde konléntie er naar aan zyn, want Paulus zeit wel de waarheid: het is beter een ftuk droog brood, met vrede, dan een huis vol geftagte beesten, met een knagend gemoed. Zo dat, JulTrouwtjclief, je komt in een eerlyke familie; U Edele zal nu al bcgrypen, dat ik van de moord weet? Ik heb Dominéés Vrouw daar by my gehad, en die zei my in vertrouwen , zo als gy, eerwaarde Juffrouw, wel denken kunt van een Leeraars Vrouw, dat er tyding was van Neef, en dat Neef kragtig belogen was, en altyd fchappelyk had opgepast, en dat hy nu ook wel trouwen zou met Chrisje Helder; en dat het nu ook wel allemaal laster zyn zou, dat hy een Sociniaander geworden was ; en veel vieren en vyven meer; en dat Dominé ook wel eens mis kon hebben, en zo al voort. Zie, Nigt, ik ben niet half zo Dominéesagtig meer, als voor een jaar, om dat ik nu gezien heb, dat het ook Menfchen bennen; en Dominé Heftig ook. En nu zal Neef zeker geen Dominé worden, want jy, Nigt, zon daar niet breed by voegen. Zo dat ik hartelyk wensch, dat de Heere jen Huwlyk zegenen mag, dat gy veel Kinderen moogt krygen; want dat is toch het waare; en Neef is een regt goed kalf van een Jongen, en weet zyn weetje ook heel wel. En ik hoop, Nigt, dat je dan te Amftei- dao)  WILLEM LEEVEND. 343 dam zult komen woonen, en dan had myn Jongen ook goed gezelfchap, en kon zyn fluursheid. wat verkeren, daar wy alle dag, die God geeft, woorden over hebben. Nu,Nigt,van myzal niemand iet hooren. Zie, ik fpreek er zelf met mya Man niet over, als Lorre er by is, of ik doe eersG het kleed over zyn kooi, want ik denk altyd: van. praaten komt praaten; men zal toch weinig praatere vinden , die de zwygers verbeteren; en of Lorre daar vergiftig nydig over is, dat fchaadt hem niet. Dat zou een mooije klugt zyn, waaragtig , als hy daar eens begon te fchreeuwen: Leevend gaat trouwen ■ met Chrisje He/der.' Neen, neen; zo had ik het niet gemeend. Myne yzers worden zo heet van 't Haan; ik moet afbreeken, en Freryk zal dien aan Nigt Ryzig brengen , want dat is onze vertrouwde Vriendin, onze raad en daad , mag ik zeggen. MART HA DE «ARDE en FRERYK. DE HARDE. * y 4 DRIE-  844 HISTORIE VAN DEN HEER DRIE- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw su- zanna HELDER. HOOGSTWAARDIGe WEVROUwj j~kd had ik geen eene verpiigting aan myne Tante dan deeze, dat zy my de geleegenheid geeft, om aan u , Mevrouw , te fchryven , dan nog moest ik haar geduurendc myn geheel leven dankbaar zyn. Ik begryp zo leevend den verbaazenden afftand, die er is tusfehen Mevrouw Helder, en my fiets beduidende jonge Vrouw, zo als de nu zalige Abraham Blankaart mooglyk zonde gezegd hebben , indien hy my gekend had fj * ). Dit (*) BEKENDMAAKING. Mêvroiw Edding, wel tc verdaan de Vrouw van Hendrik, heeft aan de uitgeefrter deezes Werks ter hand gefteld een Paketje Brieven , getyteld : Brieyen over Zaaken, La» gen, Perfoonen, Gevoelens, Maximes en Syflemas, gefchreeven 'goor Abraham Blankaart, zo in als buiten zyn Vaderland. Ge melde Dame heeft er eene Voorreden by gelegd , waarin zy ons het fterfVd van dien braaven Man befchryft, en vcej merkwaardig? hem öetrcff.nde mededeelt; opdat wy die Brie ven eens onder ons opzicht ter persfe zouden leggen.  WILLEM LEEVEND. 345 Dit levendig begrip, Mevrouw, belet my, ook in myne bedaardfte uuren, (die my echter zelden overvallen,) aan u te fchryven. Eene der redenen daar van is deeze: Ik doe dan zo verbaasd veel af, dat zy, die my meenen te kennen, wel zouden in 't hoofd kunnen krygen, dat ik eene huicbelaarfter ware; hoe wél ik dit alles ook meen. Daar ik nu niets haatlyker kan bedenken , neem ik die vlaagen ook niet waar, om te fchryven. De ingeflotcn Brief, my open gezonden, met verzoek om dien aan Mejuffrouw Helder te laaten bezorgen, diverteerde my. Gaarn zoude ik myne Vriendin Chrisje in dit plaifiertje deel geeven ; maar, dewyl er gelukkig onder het leezen een geest des diepen gepeinfes op my was nederdaalende, begreep ik , dat ik zo , Mevrouw, nooit een keurlyker proef van myne voorzichtigheid geeven kon , dan door dien Epistel aan u zelf te zenden , op dat gy daar mede zoud doen alles, wat goed zy in uwe oogen. Uw zeer dierbaare Brief aan myne Mama, my ook medegedeeld , overtuigt my , dat ik dus best voldoe aan het plan , 't welk gy, Mevrouw, zo geregeld omtrent Chrisje volgt. Hoe of Zuster Collega aan dat nieuwtje komt, weet ik niet; ik kan er zelf niet naar gisfen. Ik weet wéj, dat zy veel overeenkomst heeft met de getralyde lyst, die voor het Amfterdamsch Postkantoor ftaat, waarin alle de nieuwe Zeetydingen gedrukt ftaan; ik weet ook, dat die veel fpreekt, Y £ veel  S4Ö HISTORIE VAN DEN HEER veel jukt; maar heb nooit kunnen bemerken, dat Zuster veel vinding bezat. Dominé heeft ook veel meer -geheiligde kunst, dan goed eenvoudig natuurlyk vernuft; zo dat, ik weet niet, waar zy aan-die vertelling komt. Zy moet het, dit valt my daar in , zeker van haar ouwe Vriendin Babbelery gehoord hebben; nu, dat zy zo: Chrisje heeft er biets mede te doen. Myne Tante is zulk eene degelyke Vrouw, dat zy wel daar door verdiende voor myne fpottery beveiligd te zyn; maar zy zelf vindt er zich door vereerd en vermaakt; het kan er des nog al door. Ik durf wel beweeren, dat myne Tante, zo als zy daar zo , vyftig modens ten agteren, in haare zwaarc huishouding loopt ftofren en vryven, en zich vermaakt met Betje van hier naast, met den Schoolmeester, met haar Papje, en twee baldaadige dikke honden , zelf uwe achting, Mevrouw, verdient. Zy heeft, in de Zedelyke huishouding van haar ziel, meubilcn, en zelf heele kostelyke; maar zy is zo onhandig, dat zy die niet weet te plaatzen, comme U faut, of in acht te neemen; 20 onhandig als ik in de burgerlyke opfchik-kunst der kamers ben. Zy is eene zeedclyke Dame dit Ton; zy is waarlyk beter dan zy fchynt. Nu ik toch aan het pryzen ben, zal ik u verzeekeren, Mevrouw, dat zy zeer wel een geheim kan bc» waaren. Zy is ook te vol drukte, om veel naar nieuwtjes te luisteren ; of kwaadfpreekendheid tot eer.5  WILLEM LEEVEND. 347 eene haarer tydverdryven te verhoogen. Wees des gerust, Mevrouw, dat Lorre zelf er niet agter zal komen ; op dat hy niet ten onpasfe uit zyn mond laat vallen: Chrisje zaltrou—toen— met Wim! Laat Zuster Rammel maar wat frappen; zy is zó bekend, om het ter goeder trouw uitventen van leugens, als haar Man om het uittrompetten van oude en nieuwe waarheden. Dit is zo waar, dat Babbel- en Lasterzucht hunne chroniqne fchandaletife niet meer by haar uitgeeven; wyl zy zien, dat dit het debiet van dit Nieuwspapier te veel benadeelt. Gevólglyk, al verhaalde Zuster, dat Juffrouw Helder reeds de Bruid was, nog zou men nader informatie afwagten. ,, Zodat, zou myne ,, Tante-zeggen, de Hekken zyn verhangen, zo ,, als Salomon zeit." Over de nadere verbintenis met Chrisje, heb ik de volgende aanmerkingen; (want nu heb ik alles nader overdagt, dan toen ik de eere had u mynen laatftcn te fchryven,) dat onze Familie alle mogelyke reden heeft, om zich vereerd te achten met haare komst in onzen kring, is onbetwistbaar ; maar hoe zal ik het denkbeeld kunnen verdraagen, dat er ligt, in zo geheel en al overfchenen te worden? Wie zal my, lange flungcl van een figuur, zien, daar Chrisje aanzweeft? Wie zal op Nigt, op Dogtcr Alida letten , daar Nigt, daar Dogter Chrisje vcrfchynt? Schoon ik magtig veel van my zelf hou.de-, hoe zal ik echter in ftaat zyn,  34^ HISTORIE VAN DEN HEER zyn, om myn eigen eer optehouden ? 't Gaat met my en Brampje nog al, zo als in de meeste huishoudens , al grommende en al verzoenende, zo wat heen; immers de vlam blyft binnenshuis : maar, maar! als hy Zuster Leevend zo in het huisfelyke leert kennen , en omtrent Man ziet handelen Wee my, arme Vrouw! Kan ik verdragen, door elke leevendige ziel in de Familie, van onzen Gerot af, tot op myn Ryzig toe, geweezen te worden op Chrisje? Te meer, daar ik geen ziervolgziek ben! Myne Mama, die deezen wilde leezen, zeit, dat ik een malle Meid ben. Maar Ryzig maakte my een Compliment over myn gezond oordeel: wat moet my het meest vernederen! Zo dat ik maar zeggen wil, Mevrouw, dat ik met de zaak verleegen ben. Kom; ik zal maar befluiten , om edelmoedig te zyn, en poogen zo te worden , dat Ryzig nog al zo best met my te vreeden is, als ik ben. Het zal nog wel wat heen bruijen; te meer, daar hy zo geduldig en niet met al opwuivend is, zo als onze Vriendin Everards best zal kunnen getuigen. Myn kleine Jan is zeer bly met het geen ik hem van zyne aanfhande Tante in vertrouwen zeg: althans hy kraait het uit, by gebrek van woorden. Altoos Mevrouw Helders Ootmoedige Dienaresfe, alida ryzig, gehoor en leeven». VIER-  WILLEM LEEVEMD. 349 VIER- en-VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan Mevrouw cornelia van oldenburg. zeer waarde vrieisdi^ papieren, die ik u door den Heer Renting ter lectuur gezonden, en thans weder door hem te rug heb ontfangen, zullen u in ftaat gefteld hebben, uwen Zoon nader te leeren kennen. Uw antwoord wagt ik echter met genoegen af, vermids de Heer Renting my gezegd heeft, dat gy thans belet waart aan my zo breedvoerig te fchryven , als gy wenschte. Terwyl ik des uwen Brief te gemoet zie, zal ik u over eenige zaaken fchryven , die voor u van zo veel belang zyn als voor my: ik verzoek dit alles aan myne Vriendin, Mevrouw Ryzig, ook medetedeelen; en haar op de vriendelykfte wys voor my te groeten. Dat Willem altoos myn byzondere Gunfteling was, is u bekend. Dat ik wel eens met u, over zyne liefde voor Chrisje, toen zy beiden nog veel jonger waren, gefprooken heb, zult gy u wel kun» pen herinneren. Dit alles zal my in ftaat (tellen, om deezen vry wat te bekorten. Ik zal des maar ©vergaan, om u het gefprek met myn Heer HeU t der>  35° HISTORIE VAN .OEN HEER der, in het byzyn onzer waardige Huisgenoote en Vriendin Mejuffrouw Beicour, gehouden, medetedcelen: dit zal u alles doen weeten, wat ik u te zeggen heb. Chrisje was met den Heer Everards naar deszelfs huis gewandeld, om er dien middag te eeten: wy zage„ dien dag niemand: myn Man, Juffrouw Belcour cn ik waren alleen aan tafel. 'Het gefprek viel al weder op Willem , en op mynen zieken Zoon. Dus fprnk myn Heer Helder. Myn Man. De ziekte van onzen Zoon is my dies te ongevalliger, naar maate die de oorzaak is, waaróm wy Leevend nog niet thuis kunnen vervvagten. Ik. ^ verlang ook zeer, om beiden weder te zien. Myn Man. Beiden .... ik ook, Mevrouw; evenwel kan ik my niet vleijen, beiden met dezelfde goedkeuring te zullen omhelzen. [ Ik zag hem emftig aan. ] Moet ik duidelyker iprceken ? Weet dan, dat ik zeer wel onderricht ben van het gedrag, dat myn Zoon deeze laatfte maanden hield, 't Is maar jammer , dat de dwaasheid gepleegd was , voor ik die wist; en nog meer fpyt het my, dat zo een braave Jongen, als uw Willem,'daar door lyden moet. Ik. Denkt myn Heer Helder, dat ik in deezen met hem verfchil? *i Is waar,' ik poogde die beöryveh voor ü te verheden, die u fmarten moeiten , en toch niet' te herroepen waren, Myn  WILLEM LEEVEND. 351 Myn Man. Ik ken myne Vrouw. Dit neemt niet weg, dat ik zeer verftoord ben op Pauw. Wat zal ik ter zyner verfchooning inbrengen ? Losheid* Goedheid? Hcevigc driften? De aller- fterkffè van alle neigingen en behoeftcns? De behoefte van te moeren beminnen ? Waarlyk, ■Mevrouw, gy weet, dat niets van dit alles voor hem pleit.- Hy heeft met koelheid gezondigd. ■ [ Dit laatfte zeide hy op dien toon, dien gy kent, en waarop een Helder alléén fpreeken kan., om dat hy een waar deugdzaam, groot Man is. ] Ik. Dat is zo; maar met koelheid zondigen! — Wie ^zondigt' met koelheid? Hóe zeer ik dit gedeelte zyner bedryven ook laak, hy heeft zeker niet met koelheid gezondigd. [Dit punt gaf hy niet gemakkelyk op. ] Juffrouw Belcour. Ik begryp leevendig, dat da buitenfpoongheden van een karakter, als dat uvs Zoons, nog veel zwaarder moeten weegen by eenen Heer Helder: maar behield hy niet,, met alle zyne ingetoogenheid, met alle zyne koelheid, eene zwakke zyde? En is zyne zwakke zyde niet even overrompelbaar, als die van een ander? Ik behoef niet te zeggen, hoe dierbaar my onze Willem is; evenwel, indien wy veel in hem verfchoonen om zyn heevig, gevoelig, hooggeftemd karakter, waarom zou men eenen Heer Helder'niet vergeeven, dat zyn eigen wysheid hem bedroog; daar beiden de Heeren door een oprecht berouw vergiffenis willen verdienen? Myn  35* HISTORIE VAN DEN HEER Myn Man. Wat zegt Mevrouw Helder ? Ik. Ik kan my niet herrinneren, nog ooit met Juffrouw Belcour verfchild te hebben • en indien myn waarde Helder zyn Zoons berouw gelieft aan te neemen, dan zal ik een groot toevoegzei tot myn geluk ontfangen. Juffrouw Belcour. En wie zal u daar dankbaarder voor zyn , dan uw thans zo geliefde Leevend? Myn Man. Ja wel, myn geliefde, myn geachte Leevend! Ik had geen rust, voor hy wist, hoe ik over hem dagt; zie hier de copy van een Brief, aan hem afgezonden. [De Heer Helder las daar op zynen Brief aan uwen Zoon, en zag met een onultdruklyk genoegen, dat ik zeer in myn fehik ware met die verrasfching. ] Ik. Is het myn Heer Helder, die zó fchryft? Die zó voortvarend handelt omtrent eene zaak, van zo veel gewigt ? Myn Man. [Hyglimlachte.'] Dat ziet gy. Hoor, Santje, ik heb den Heer Leevend zo zéér verongelykt, dat ik niet weet, hoe my genoeg te haasten , om dat te verbeteren. Gy weet, het is myn vaste regel: die ongelyk deed , moet hoeten. Ik ben nooit zo verbitterd geweest op iemand, waar ook over, dan op Leevend; vermids ik my verzeekerd hield , dat hy Juffrouw Roufin bedorven , en nog de ftoutheid had om uwer Dogters hart te verleiden van haare nligten. Myne eerlyka uü> zicb-  WILLEM LEÉVEND. 353 zichten ten haaren opzichte te zien dwarsboomen, door een knaap, dien ik verfoeide; hoe kon ik altoos bedaard blyven ? Maar ik zie, dat ik ge^ heel en al mis had; ik ben overtuigd van zyn braaf karakter: hy bemint Chrisje; Chrisje heeft hem lief; hy zal haat hebben. Ik moet immers biliyk zyn, Santje; ert dat wel binnen kort. Ik. En neming? Myn Man. Zorg daar niet voor. Renting weëf zeer wel, dat hy met eene Chrisje niet gelukkig zyn kan, om dat zy het niet met hem kan worden. Hier over eens op een ander tyd. Ik weet ook Wél, Mevrouw, dat gy tegen het vroeg trouwen zyt; maar er is geen regel zonder exceptie, Nog vah deezen Corner hoop ik Chrisje als Mot vrouw Leevend gelukkig te ziefl. Ik. Ieder woord verbaast my,. Myn Man. Ieder woord is echter het uitwerk* 2el van een Wél en rypeiyk overwoogen befluit",Zie hier myn plan. Leevend zal vah de Acade-* fnie. Hy zal zich of asfociëeren met zynen Zwager Ryzig , öf metEverards; of onder myn dog,, niyne zaaken beftieren. Helder is toch meer gefchikt Voor het peinzende leeven op een Boeket^ kamer; en gy weet, dat ik werk genoeg heb voor' eenen Zoon, al bemoei ik my niet zeer met' het' geen men eigenlyk Negotie noemt. Dit laatfre? plan zal ü, zo wel als Chrisje, wel meest behangen: dan kunnen de jonge Lieden oni gelukkig VIL D REI,, Z feui»,  354 HISTORIE VAN DEN HEER huislyk keven blyvcn vcrgrooten , door by ons intewoonen: evenwel, dit alles zyn maar ontwerpen , waarmede ik my in voorraad verlustig. Ik. Gy hebt immers, myn waarde Helder, aan Chrisje van dit alles niets gezegd? Myn Man. Niets bepaald: alken zo veel als noodigwas, om haar haare blymoedigheid weder te bezorgen; door haar te doen zien, dat haar Vader haar zo zeer als ooit beminde en goedkeurde. Ik. Gy zult my den dienst doen, hoop ik, om omtrent haar myn oogmerk te voltooijen ? Myn Man. Oogmerk? Is het dan een ander, als ik heb. % Ik. Neen: het is het zelfde; maar ik zal het mooglyk" een weinig anders uitvoeren. Myn Man. Alles ftaat aan u, Mevrouw. Met genoegen berust ik in alles, mids dat de jonge Lieden niet al te lang gefcheiden blyven : ja, gy houdt, weet ik, niet van heel jong trouwen, Santje 1 fk. Gy hebt reeds gezegd, dat er geen regel zonder exceptie is: dit ftem ik toe. Terwyl wy nu zo aangenaam en vertrouwlyk fpreeken , zal ik xi ook daar over myne denkbeelden mededeelen; dan zult gy met een zien, dat ik wel degelyk in 't algemeen tegen het jonge trouwen ben. Eerst, wat noemt men jong trouwen in ons land, in ons climaat? Als men een tier, vif, nog niet volkomen  WILLEM LEEVEND. 355 men ontwikkeld, agttien -jaarigMeisje uittrouwt, dat noem ik vroeg trouwen ; als men een Jongeling van nog geen twintig jaar uittrouwt, dat noem ik vroeg trouwen. En myne redenen, waarom ik dit afkeur, zyn deeze. Zo een paar Kinderen hebben, noch de PhiÜfche, noch de Moreële, noch de verflandige verëischtens , die er zyn moeten, om een goed, en gelukkig Huwelyk te vormen. Zo als onze meeste fatfoenlyke jonge Lieden worden opgevoed , kan men niet wagten, dat zy dan reeds die waardigheid zullen kunnen ophouden; wat zeg ik, zy kennen noen zo weinig de liefde, als hunne ernfliger pligten. Indien zy nu vroegtyds Vaders en Moeders worden , hoe beklaag ik de onrype voortbrengzela van vuurigzwakke driften, ook eer zy nog de ge* fchiktheid hebben vo»r zeedelyk onderwys. Het is een nadceiig vooroordeel, dat jonge Lieden juist gelyk in jaaren zyn moeten. Hy, die de waardigheid van Man en Vader, van Heer, van. Huisbezorger zal aanneemen, dient niet te teekenen als de jongere Broeder zyner Vrouw. De Natuur, en de voegzaamheid zien veel liever, dat de jonge Man een jaar of agr, ja tien ouder is, dan zyne twintig-jaarige Vrouw. Alle de redenen daar van aantetoonen, zal niet behoeven; zy vallen vau zelf aan ieder, die een weinig doordenkt, in het oog. Myn Man. Gy fpreekt we!, Mevrouw Helder; Z a maar  35^ HISTORIE VAN DEN HEER maar uw Gunfteling is niet in dit geval. De Na« tuur, de Opvoeding, vooral, wy zelf, hebben hem reeds geplaatst , boven dien rang , waarin; men doorgaans Jongelingen van zyne jaaren aantreft. Schoon, ryzig, gezond, geheel ontwikkeld, dooreen werkzaam en eenigzins woelagtig leven; verrykt met kundigheden, die groot, gegrond, onderfcheiden zyn, met den blosderdeugd verfierd; waar is hier zwarigheid? En wat onze Chrisje betreft, een Meisje , door Mevrouw Helder , tot haar twintigfte jaar, zelf opgevoed; zo begunftigd door haaren Schepper, als zy is, met gezondheid , welgemaaktheid ; met oordeel, en met zulk een reeds volkomen gevormd karakter Ik. Myn oogmerk is ook niet, om in deez?nuw plan aftekeuren. Niets zal my aangenaamer zyn. ik wilde alleen , dat ik Chrisje prepareeren mogt, om deeze aangeuaame tyding te kunnen hooren, zonder zich te benadeclen. Lieve Helder, Chrisjes karakter is , ja, reeds gevormd , maar hoe beef ik voor eene aandoenlykheid, die, vrees ik, niet zeer vroeg zal te ontfpannen zyn. Juffrouw Belcour. En hoe zal men onzen Leevend dit verrukkclyk bericht mededeelen? G Mevrouw Helder, ik vrees voor de heevigheid zyner aandoeningen. Ik. Ik zoude hem echter zo gaarn al het verjukkélyke eener verrasfehing doen fmaaken! Hy ver-  WILLEM LEEVEND. 35^ vermoedt nog niets; zo vast is hy, arme Jongen , verzeekerd , dat Renting Chrisjes Man worden moet. Wat dunkt u? Zoude het niet best zyn, Chrisje hier over te fpreeken. De liefde is vindingryk! Wie weet, wat die aan zo een Meisje inluistert , om den beminden al het verrukkelyke te geeven, dat wy hem toedenken , zonder hem in gevaar te brengen, van te fterk getroffen te zyn , om te kunnen genieten V Myn Man. Dit, dunkt my, zal wel het best weezen. Juffrouw Belcour. Wat is het my ongevallig te weeten , hoe gelukkig de braave Leevend zyn zal, en er hem niets van te kunnen laaten blyken! Wat moet zyn gevoelig hart gefolterd worden i Ik. Maar wat zal hy gelukkig zyn ! Dit plan zal zo moeten blyven , om andere zwarigheden. Wist hy dit nu reeds ; wist hy , dat Chrisje Helder hem bemint, hem met goedkeuring haarer Ouders bemint, terwyl hy nog niet kan vooruitzien , wanneer hy te rug kan komen; wel, Mejuffrouw Belcour, wat zou zyn hart dan lyden? Jeugd, liefde, verlangen, zouden het overftelpen. Ja, mooglyk bezweek zyn fterk geitel door de uitgeftelde hoop ! Wy behoeven zyne eerlyke natuurdriften niet aan te vuurén; hy bemint, hy bemint met vervoering: pynigen kunnen wy hem; maar hem gelukkiger maaken, nog, Z Z niet.  358 historie van den heer niet. Flaauw tvvyfelagtig gisfen, meer is er niet te doen. Maar laat ik over alles met Chrisje fpreeken. Zie daar, Vriendin , ons gefprek : ik wagt nog al uw antwoord, en blyve onveranderlyk Uur VrienÈin, SUZANNA HELDER, gebooren van beek. VYF-  willem leevend. 359 VYF- en- VEERTIGSTE BRIEF. Kapitein fked'eevk de harde aan den lieer wille»! leevend. w el, Borsje, wat zegje nou van Oom den Kaptein ? Had hy 't dan zo kwaad, toen hy voorfloeg, om u zo eens elfentjes een reisje naar't warme Land te laaten doen? Maar ja: „ Buten ,, zyn holle pipen." Zoonlje was te teertjes, en te ongewoon aan ongemakken; hy zou hetTexelfche gat niet opgezeild hebben. Praatjes, praatjes ! zie, een jong kerel moet overal tegen kunnen , met alle winden voortfhmren, en daar fterft niemand voor zyn tyd. Wel, wat Hagel! moet Gods Water dan zo wel niet bebouwd worden, als Gods Land? Altoos dat gevit op de Zeelui! Zie, Neef, ik kan l doen begrypen. Van dat oogenblik, dat ik h te gemoet zie af, geniet ik, tot dat gy my verlaat. Als gy zo onverwagt komt, overftelpt my dit te véél. Ik heb dan zo de ftille, geruste gefchiktheid niet, om alles, wat nw byzyn voor my mede brengt, te fmaaken; en't geen ik zeer zeker zoude genooten hebben, indien ik n gewagt had. Toen ik van u fcheide, vroegt gy my: ,, hoe ,, uw Sytfama my beviel ? " Kan ik met u daar ©ver verfchillen ? Ik zal deeze vraag beantwoorden met het geen ik op dit ftuk tot myne Moeder zeide: „ uw Man ,, is een dier weinigen, die ons waardiger en lic„ ver wordea, naar gelang men roet hun huisfe„ lyker omgaat." Ik geloofde altoos,dat de huis- fe-  WILLEM LEEVEND. felyke verkeering ons de beste toetsfteen ter hand fielt, om de waarde van iemand wél te beproeven. Mooglyk, om dat men dan elkander ziet, zo als men is; niet geasjufteerd, maar en negligé, zien wy dan het humeur, de zceden, de manieren, de denkwyzen; geen opfchik, geene belemmeringen. De zedelyke welgemaaktheid moet des meer in 't oog vallen. Wy worden dan zo overtuigd , dat de Kunst niets, de Natuur alles doet. Hoe klein is echter het getal der geencn, die men onöpgefchikt met een bedaard welgevallen zien kan ! De meeste karakters vallen tot uiterften: zy zyn of te opgepronkt , of te verwaarloost. Het eerfte brengt ftyfheid en dwang voort; het laatfte toont gebrek aan opvoeding; en hoe veel zyn evenwel alledaagfche Menfchen niet verpligt aan die zindelyke oplettendheid, die het kwalyk gevormde nog al draaglyk maakt! Het komt my voor, dat men uwen Man nergens zo voordeelig zien kan, dan in zyn eigen huis. Daar wérkt hy als de tedere Vriend eener bedroefde achtingwaarde Weduw; de vriendelyke Voogd van Kinderen, die hunnen Vader zo vroeg verJooren; de minzaame Meester zyner Bedienden ; de goedaartige Landheer; daar, met een woord, toont hy zich die Vrouw waardig, voor wie hy leeft; daar maakt hy in zynen weldaadigen kring alles gelukkig. Hoe gelukkig moet gy, myne Vriendin, niet zyn  3^8 HISTORIE VAN DEN HEER zyn in de liefde Van zulk een waardig Man. Hoe dierbaar moet iedere daad van billykbeid en toegeeflykheid hem niet aart uw hart maaken! De aanleg van zyn karakter is te groot, om hem toeteftaart een geestig Man te zyn; hy is tot iets meer, iets verhecvener gevormd. Nu zyn hart geniet, nu hy de geliefde Echtgenoot is, nu heeft hy genoeg, ook van den aangenaamen Man, om zyn gezelfchap by uitneemendhcid verkieslyk te doen vinden, door iedere Vrouw, die wat meer is dan eene geestige Beuzelaarftcf. Zie daar, zo denk ik over Sytfama; en gy Wéét, dat ik in ftaat ben om te vergelyken; ééne dervereischten om juist te oordeelen. Voor drie dagen zoude ik u reeds gefchreeven hebben; maar ik wierd er in verhinderd, doordien ik op die party, waar van ik u gemeld heb, gaan moest. Myn Brief bleef des onvoltooid liggen : nu vervolg ik hem. Wat zal ik zeggen? Ik heb my daar ellendig verveeld; of het al myn fchuld was, zal ifc niet beflisfen. Het zal er ook niet aan beteren, zo lang ik my nergens liever bevind dan by u. Myn gezonde, door u verbeterde fmaak, doetmy de ftille converfatie met myne Vriendin altoos Verkiezen boven die luidruftige partyen, die de trotschheid geeft, de luxe beftiert, en Waar de zelfsverveeüng en zogenaamde Familie - reden zulkérj te famen brengt, die daar nog al het beste figuur maaken. Die fmaak deed my altoos voor my zélf hes  willem leevend. 369 het eenvoudige verkiezen boven het pragtige. Hoe dikwyls zeg ik by my zelf, als ik my op zulke partyen bevind : ,, nu, Chrisje, geniet nu, nu „ moet gy u vermaaken:" M aar dat, gy moet, bederft alles. Ook zelf op die heerlyke Buitenplaatzen, waar ik my dikwyls bevind, ontbreekt er iets uw byzyn. Ik heb u eens iets tusfehen Mevrouw S * * *, en my voorgevallen, verhaald; gy zult u wel herinneren , wat. Zy echter had nu de onbefchaamdheid, om ftout, doch minzaam naar my toetekomen. Ik verhaalde dit aan myne Moeder met zeer veel verwondering. Het antwoord myner Moeder zal ik u fchryven. Gy weet, hoe Mevrouw Helder iets zegt; hou dit in'toog: „Wel, Chris„ je, verwondert gy u daar zo over? WTat weer,, houding kan eene getrouwde Vrouw hebben, „ die, ik zeg niet eens de wetten der deugd , der „ zeedigheid, maar der betaamlykheid zo oiibe„ fchaamd verbreekt; en echter niet genoeg van „ de Vrouw heeft , om haare zeer lieve jonge „ Kinderen te (lellen boven haare fchoothonden „ en rypaerden." „ En dit (zeide ik,> 9, zyn ook al lieden, met wie men zich een eer ,, moet maaken te verkeeren, zo men niet byzon- ,, der wil zyn." ,, Die men by geleegen- ,, heid dulden moet; zou het zo niet beter uitgep, drukt zyn , Chrisje ? " Hoe rust men uit van al dit lastige, als men by deel. Aa u  370 HISTORIE VAM DEN HEER1 u op Boomryk is! Zo geheel in alles aangelegd door de natuur. Een huis in 't geboomt; wil e plantpoenen; groote vyvers; door een en met elkander opgroeijende heesters, bloemen en jong hout; kabinetten van eiken en linden boomui; banken van mos en zood.n; koorn en weiland, afgewisfcld door duin en br-igrond; flingerpaden, die ons naar de ftille Hermitage, en naar bet Geldersen Huisje leiden; veel meer, en veel meer foorren van gevogelte, als men in meer pragtige, en nader aan den weg liggende Plaatzen met mooglykheid hebben kan; een door de natuur, wat geholpen door de kunst, fpruit van de rivier, die in een dicht kreupel - boschje altoos voortftrcomt; moes en vruchten. Zo heb ik uw Boomryk leeren kennen. Wanneer zie ik het weder? Wanneer treede ik eens weder in dat tempeltje der vriendfchap, door uwen geliefden Sytfama aan ons toegeëigend? Omhels allen met dankbetuiging voor Uwe C. HELDER. P.S. Onze Reizigers zyn al op weg: zouden zy ceiit naar Amfteldam gaan , denkt gy ? ZE-  WILLEM LEEVEND. 371 ZEVEN- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan Mevrouw J a c o b a van sïtsaha. ilOe eerde geleegenheid, die er zich opdoet, om' u, myne waarde Mevrouw, een blyk te kunnen geeven van myne bereidvaardigheid ten uwen genoegen, vat ik ieverig aan. De weinige, de te rasch vervloogen uuren in uwe geliefde Familie — in uw byzyn, door my doorgebragt, maaken, dat ik maar tcrdond, zonder eenige kwalyk geplaatde verlchooningen , ter zaak koom. Ik behoef my alleen uw v erzoek, om de aankomst van onzen Leevend op 'Beckenhof cmdandig te vernaaien , te herinneren , om myne pen den vryen loop te laaten. Wy wisten reeds, dat de beide Heeren op hunne, te rug reis naar Holland waren, doch de dag hunner aankomst was voor ons onzeekcr. Od Maandag kwam de lieer Renting hier onvenvagt aan : 't fcheen my toe , dat dit niet toevallig was. Dit was ook in de daad zo. Hy fprak een poosje met den Heer Helder, die daar op order gaf, -om het paerd van Renting, dat zeer moede was. Weg te brengen, en een ander te bezorgen. Na' Aa 2 ons  gjf-S HISTORIE VAN DEN HEER ons zyn compliment gemaakt te hebben, reed hy den laan uit, en floeg den weg in naar * * *. Terwyl wy hier over fpraken, kwam de Heer Helder in de zaal, en zei: goede tyding, Santje; onze jonge Lieden zyn op weg naar Beekenhof: Ik Ontken niet, dat ik myn Zoon niet met dat welgêvallen zien zal, waarmede ik hem gehoopt had te zullen omhelzen. Mevrouw zeide niets; maar ik zag, dat zy met haaren Man ook in dit ftuk overeenftemde; hoewel zy het verborg. Uwe Vriendin zag voor zich neder; maar de fchielyke afwisfeling van het gloeijcndfte rood, met het helderfte wit, en een ftil, langzaam weggeademde zucht, verzeekerde my, dat deeze tyding haar vry wat ontruste. Zy zat, geheel zomeragtig gekleed, ( zo als zy altoos is , wanneer zy zich niet moet laaten opfchikken,) in den venlter-bank aan de regter hoek der zaal, als men de Portebrizée inkomt , met haar Borduurraam voor zich. Zy fprak weinig, en dat weinig nog alleen uit beleefdheid. Haar gelaat teekende zeer verftrooid, echter denkend. Meermaal bekeek zy ( en gy weet, Mevrouw , hoe zeer dit uwe Vriendin karaktcrifeert,) de toppen haarer vingeren van de regtehand, die zy met de linke omvatte. Myn lieer wandelde met groote fchreden op en neder, zag dikwyls door de raamen: Mevrouw Helder nam Chrisje waar; doch zeide niets. Chrisje, als 't ware zich zelf te rug. roepende uit ge.  WILLEM LEEVEND. 373 geduurige mym erin gen, borduurde fpoedig en met drilt weer voort. Haare oogen tegen haaren wil opflaande, bloosde zy , de myne ontmoetende, zeer fterk. Waarom bloosde zy? De reden daar van moet ik, dunkt my, hier uit afleiden. Zy acht, maar zy bemint my niet; en achting brengt niet altoos vriendfchap voort. Juffrouw Heldej behandelt my niet met die zoete gemeenzaamheid , die ons zo wel overtuigt, dat men bemind wordt. Zy plaatst my zo verre boven haar. Dit fmart my. Echter wyt ik dit noch aan uwe bekoorlyke Vriendin; noch aan my zelf. De natuur gaf my dat zoet inneemend, waarlyk Vrouwen voorkoor men niet, 't welk een goed hart zo onmerkbaar tot vriendfchap overneigt.. Niet zo zeer by ondervinding, als wel door opmerking, weet ik,, dat fommige zwakheden gemaklyk op gocdaartige en goedhartige inborften voortfchieten; en dat al wat groot fchynt , niet uit beredeneerde gronden voortvloeit. Hoevyel ik dan eenige. zwakheden niet by ondervinding ken , waar. ligt myne meerderheid in deezen? Heeft my dit wel eene deugd* zaame pooging gekost ? Waarom zou men dan. voor my, bloozen , over zwakheden , die niets laags onderflellen , mooglyk niets laags dulden? Myn hart is nooit door de liefde,ontrust; maar nooit boezemde ik ook iets heeyiger dan ftille eenzelvige vriendfchap in. Het is my daarom nog veel meer leed, dat uwe Vriendin myne minder Aa 3 ligt-  374 HISTORIE VAN DEN HEER ligtbeweegbaarheid aar-ziet voor eene trotfche koelbeid, die ons in on,ze eigen oogen verheft, boven de onberispelykc aandoeningen van een jeugdig hart. Ik houde my verzeekerd, dat de lieve Helder een alleruitgebreidst vertrouwen in my beeft. Zaaken van het grootfte gewicht kan zy my mcdedeelen; maar hoe zorgvuldig bedekt zy alles voor my, wat kleinigheden zyn, en die men al-' leen verhandelt met de fymratifecrende Vriendin ? In deezen zin is het óók waar, dat de liefde de vrees buitenfluit. My in deeze en dergelyke gedagten bezig houdende, tikte myn Heer Helders knegt aan de deur, deed die open, en ging weg. Op 'c oogenblik rukte men de beide Portebrizées te gelyk los; en wy zagen den Heer Renting, die zyne Vrienden ieder aan een hand binnen leide. Leevend zag niemand dan Mevrouw: (Chrisje zat buiten zyn gezicht, in hét inkomen, zo a!s gy u verbeelden kunt, geplaatst.) Zy omhelsde hem tederlyk; hy kuschte by herhaaling haare handen. De jonge Heer Helder was in zyn's Vaders arm: hy wierd niet zo vriendlyk ontfangen , al. ik gehoopt had. Ik zag naar uwe Vriendin. Het toneel was zo oogenblikkig; ik weet niet, hoe het verder ging. Zy bleef zitten; hier uit begreep ik, dat zy het vermogen, om op te ftaan, miste. Ik ging, agter het gezelfchap om , naar haar toe. Zy was zeer onthutst ; haar boezem floeg hee- vig;  WILLEM LEEVEND. 375 vig; zy ademde moeilyk. Wat kon ik voor haar doen ? Willem, (zeide de Heer Helder,) gy hebt hier Kog mdere Vrijden, die u wenfehen te zien, Leevend keerde zich om, zag my, vloog naar my toe, viel my met drift om den hals, kon my niet aanzien , floeg zyne armen om my , barfte in traanen uit: zelden was ik zo ontroerd. Mevrouw kwam by hem, en zyne wang flree'em'e, zei zy: verfcheur uw onfehddig hart niet, Leevend. NG zag hy eerst uwe Vriendin; fchoot naar haar toe, bloosde, beefde, omhelsde haar, trad te rug, zag Renting-aan, zuchte; maar htrftèWe zich. Doch toen u-we Vriendin hem haare hand gaf,, drukte hy die met zo ve èl liefde , een weinig voorwaards gebogen, aan zyn hart, dat wy allen elkander met dezelfde gedagten aanzagen. V at moet hy toen geleeden hebben! Hy wist nog niets van zyn aanftaand geluk. Zyne treurigheid was zo aandoenlyk, dat Mevrouw hem noodzaakte te fpreeken , en dus dit toneel Hooi. 'tWas zes uuren: Mevrouw (lelde eene wandeling voor, en gaf Willem haaren arm. Heining ging naast Chrisje; de beide Heeren Hi Ider hielden myne zyde. Uwe Vriendin ging mét Ilenting een fchrede of zes voor ons uit. Zy waren drük en minzaam in gefprek. Hy hield zelf zyn arm, onder her. wandelen, om haar middel. !k nam Leevend waar Iedere minzaamheid Aa 4 PV-  S7Ö* HISTORTE VAN DEN HEER pynigde hem zo zeer, dat de vriendelyke behan-' deling van Mevrouw Helder die niet Ronde wegneemen; en dat, offchoon hy zeer beleefd op haare gezegdens antwoorde, bleeven zyne oogen op Renting als vastgehecht. Een bevallig paar, zei de Heer Helder: ongeiwyfelj, myn Heer; was' iryn niets beduidend antwoord. Onze wandeling naar de groote zomertent was niet toevallig; wa,nt wy vonden daar een uitmuntend Veldcollation; waar van de eer geheel aan Mevrouw toekwam. Aangenaam was deeze verrasfehing. Rentingnam, op verzoek van Mevrouw, de honneurs van de tent waar; hy kweet zich uitnecmend. Hy gaf Willem plaats naast Chrisje, fchikte ons allen, zond de Knegts weg, en deed alles met dat ongemaakt fatfoenlyke, dat hem altoos voordeelig onderfcheidt. Zo zat uwe Vriendin tusfehen haare Moeder en haaren lieven Leevend, die te zeer overffelpt was, om iets tot de algemeene vreugd te kunnen toebrengen. Het fchoone lichte avondwêer deed ons daar vry lang vertoeven. De Heer Heiier zelf ftelde de welkomst der Reizigers met een volgefchonken glas Bourgonje- wyn in. De jonge Helder wa* geduurig by zyne Zuster, en hy kuschte haar zo regt Broederlyk, dat de oogen van zynen Vader glinfterden van vergenoegen. De Heer Renting was geheel beminlyk; het fmart my, dat Mevrouw Helder nog niet eene Chrisje voor hem heeft ! Bekoorlyk was de converlatie tus-  WILLEM LEEVEND. 37^ tusfehen Chrisje, Renting en haar Broeder; maar Leevend beefde op iedere gemeenzaamheid zyner Beminde met zynen Vriend: hy zal, denk ik, een zeer lastigen gedagtenvollen nagt gehad hebben. Uwe Vriendin zegt my daar, dat zy aan u gaat fchryven. Ik leg des fpoedig myne pen neder; my met byzondere hoogachting noemende, Uwe Vriendin, A. BSLCOUR. Myn compliment aan myn Heer van Sytfama, en aan Mevrouw Veldenaar. Aa 5 ACT-  378 HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- VEERTIGSTE BRIEF. Me uMrouvv christina helder aan Mevrouw jacoba van sytsama. dierbaarste vriendin.' jSIon.de ik maar zo fchryven , als Ik wensch.'.. Myne hand, zie ik, beeft nog al; er zyn echter, zedert-die ontmoeting, reeds drie dagen voorby. Ik zal de pen eindlyk opneemen. Ik moet u alles fchryven. Hoe dringend zyn de behoeften-* van myn hart! Ik kan , zo myne Vriendin niet in, myn geluk deelt, dat niet recht, niet ten vollen genieten. Ik moet met haar over mynen Willem fpreeken ; veel, zeer veel over my zelf ook; en ik kan niet over hem fpreeken, gelyk ik wensch, dan met u, myne uitgeleezen Vriendin. ó Vfyne lieve, zy zyn beiden te rug gekomen: alles is wel. Pauwtje in de gunst herfteld. . . . Leevend bemind en geacht Juffrouw Belcour zelfwas onthutst, toen zy hem zag. Is het dan te verwonderen, dat ik tot bezwymens toe omroerde. Hy viel haar om den hals ; hy Hortte traanen ; hy Hortte die niet alléén. Zyne droef heid is zo hartlyk, zo onbedorven, zo in de fchoone natuur: ik voelde zo fterk, wat hem be-  WILLEM LEEVEND. bedroefde Alles was wat beneveld voor my. Eindlyk zag hy my ook Gy zult u dit beter alles kunnen verbeelden, dan ik het u kan beichryven. Trouwens, ik merk dat de waar de Juffrouw Belcour aan u gerchreeven heeft: zeker op uw verzoek ? Ik heb wel gemerkt, dat zy zeer attent was Mama heeft haaren Brief geleezen, en verzeekevt my, dat hy u zal voldoen: fchryf maar(zeg\ myne Moeder,) aan uwe Vriendin, ■san d.,t wy des avonds in huis traden: het vorige heeft myne. Vriendin Belcour reeds afgemaakt. Hoe gaan; zag ik dien Brief! Maar, gelooft gy dit wel, Coosje, ik durf het haar niet vraagen Hoe of eene Juffrouw Belcour zo een toneeltje toch heeft uitgevoerd! Ik ga dan den draad opvatten. Ons foupé was veel overvloediger dan gewoonlyk; en ftond in de groote zaal, die fraai en wel verlicht was. Leevend had Mama cn my natr huis geleid, my dikwyls aangezien, en echter byna niets kunnen toefpreeken. Myn Vader plaatlte Leevend naast my, en zette zich vervolgens aan myne andere zyde. Hy had al die oplettendheden voor Leevend, die ons verzeckeren , dat zyn hart er deel in neemt. Leevend hield nu weder een fatfoenlyken afftand, die hy zeker aan de aanftaande Mevrouw Renting meende verpligt te zyn. Hy was minder vry met my, dan een Broeder by zo eene geleegenheid zyn zoude. Mama , die zo al. les  SSo HISTORIE VAN DEN HEER. les opmerkt, glimlachte : zy begreep de reden van, Willems gedrag; zy keurde die goed. Zy fprak met my daar ook van, toen ik haar in haar flaapiamer leide. De volgende voormiddag was door Mama uitgekozen, om aan Leevend te zeggen, hoe myn Vader, en zy zelf over hem dagten. Dat tooneel ga ik u,zo goed ik kan , afteekenen. Den volgenden morgen, na het ontbyt, begaf zich ieder naar gewoonte werwaards , en tot welke bezigheden hy verkoos. Papa reed uit. Renting en myn Broeder lieten ook hunne paerden z.adelen. Juffrouw Belcour ging naar haare ka: mer, met oogmerk om te fchryven. Myne lieve Moeder Helde aan ons beiden voor om te wandelen: met blydfchap namen wy die aanbieding aan. Wy gingen , Willem tusfehen ons beiden , het Engelsch Bosch in. Om oogmerk was alleen wandelen; hoewel Mama, geloof ik, ons ongemerkt naar het groote gras-ovaal in het Zuider-Bosch heen leidde. Ik fprak niet veel. Ik wist, dat het oogmerk was, onzen Vriend al het verrukkelyke. eener aangenaame verrasfehing te doen genieten. Ik kende hem; ik was des beducht, of hem deeze groote fchok niet te veel zoude treffen. Mama hield hem geduurig bezig. Hy beantwoorde alle haare Vraagen wél en duidelyk; maar niet vry, niet om, ftandig. ,, Wanneer, vroeg myne Moeder, denkt gy te vertrekken, Willem?"— „ Nog deezen j, middag , Mevrouw. " —„ Dit zeide hy niet zon-  WILLEM LEEVEND. 3$X zonder my, (mooglyk machinaal,) te kennen te geeven, hoe hem dit fcheiden zoude bedroeven. Mama. Gaat uw Vriend Renting met u? Leevend. Dit, Mevrouw, is hem niette vergen. Mama. Hoe zo? Leevend. Hy is hier al te gelukkig : maar hy verdient zo te zyn. Hy heeft reeds de goedheid gehad, om my hier te introduceeren: laat hem genot hebben van zyne heuschheid omtrent my betoond. Mama. Introduceeren! Had gy dan zo iemand noodig, om tot uwe Vrienden weder te keeren? Leevend. Mooglyk niet van hunnen kant, Mevrouw ; maar ik gevoelde te veel, wat ik zoude wederzien. Mama. Renting is een deugdzaam, een waardig Man; zyn karakter is zo beminlyk als zyne perfoon: Leevend. Niemand zal dit gereeder toeftemmen > dan ik. Mama. Maar men kan iemand rechtdoen, zonder hem juist boven een ander te verkiezen, die even veel waarde heeft; en ons altoos behaagde. [ Hy zweeg. ] Is dit zo niet, Wim ? Majoor Veldenaar wykt zeker geenen Renting; er zyn echter oogen , die den laatften boven den eerften welgevallen. Leevend. De liefde is vry, Mevrouw; immers, zo zegt meni Ma-  38S HISTORIE VAN DEN HEER Mama. Hebt gy daar iets tegen, Willem ? Leevend. Zoude het iets aan de zaak veranderen ? Mama. Ontwykt gy deeze vraag te beantwoorden? Leevend. Neen, Mevrouw, indien ik in ftaat Ware, die wél te beantwoorden, doch hier aarï tvvyfel ik. Mama. Dweept gy niet een weinig op dit onderwerp ? Leevead. Indien het dweepery is, Mevrouw, het eerde voorwerp zyner liefde te blyven beminnen, cok na alle hoop, om het té bezitten, is afgefneden ; dan zoude ik mooglyk kunnen gezegd wor:!en te dWeepen'j want dit is het geval — zou le het geval zyn kunnen. [Mamaglimlachte, Wim floeg zyne oogen neder, drukte myne hand; ik zag hem ter zyden aan , zonder dat hy het tnerkte. ] Mama. liet verfchil , of men meer dan eens kan beminnen, of Jiever de vraag daar over, is nog niet beflist. Jonge, verliefde, eerlyke, wat hooggeftemde karakters, veiklaaren zich voor het maar éénmaal, en dat wanneer zy nauwlyks Jjuiggeuoeg geleeft hebben, om de aandoening, diezy liefde noemen, oogenblikkig gewaar te worden. Lieden van meer jaaren en ondervinding twyfelen : zy vcrmyden doorgaans , het zeer beflisfend fpreeken. [Wy kwamen na aan het Grasövaal,  WILLEM LEEVEND. 383 en plaatflen ons op de middelfie bank. Willem zag neerjlagtig; Mama vet volgde. ] Heeft Renting niet tnet u gefprooken over het oogmerk onzer Familie ? Leevend. Neen, Mevrouw, myn VriendRentirg weet gelukkig te zyn, zonder myn hart te veel pyn aan te doen. Mama. Heeft hy u gezegd , dat hy gelukkig is ? Leevend. Behoeft hy dat te zeggen ? Hy wordt bemind, en Mama. Spreekt gy altoos zo beflisfend, Willem ? Leevend. Neen, Mevrouw, maar Mama. Maar het waarfchynelyke is niet altoos waar. [ Hy zag venvard, emftig, met zyn gelaat zeer digt by dat van myne 3Iama, haar aan. Wat ging er toen in zyne ziel niet om! Zou hy zelf dit kunnen befchryven ? Ik geloof neen. ] Verftaat gy my niet, Leevend ? Leevend. Durf ik gisfen, of ik u zoude kunnen verftaan? . . . . # Maar, neen, Mevrouw: wie zou de toepasfing maaken? Mama. Chnsje! [Hy biftorf.] Herdel u, myn lieve Leevend, indien gy uw geluk wilt genieten. Het is nog groot ert onverwagt genoeg, al windt gy uwe verbeeldnig niet zo hoog op. Gy verdient myne Dogrer; myn Heer Helder is daar van overtuigd. Gy moogt haar nu met onze hoogde goed-  HISTORIE VAM DEN HEER goedkeuring beminnen. De Heer Renting zal gee& iie vergeeffche hinderpaalen aan uw geluk opwerpen. Hy is te rëdelyk; hy is te wél overtuigd, dat hy redelyk handelt, door te doen zo als hy doet, om u eenige ongerustheid te veröorzaaken. Hy wist altoos, dat hy niet bemind wierd; en de vriendfchap van eene Chrisje Helder zelf is geen voldoend retour voor liefde, die op de Sex rust, en rusten moet. Ik heb u al het aangenaame der verrasfching willen doen ondervinden , èn zelve deelen in de vreugd, die dit u zoüde aanbrengen: Chrisje heeft, fchynt het, nooit den lieven Vriend haarer eerfte jeugd vergeeten; en dewyl gy verdient myn Gunfteling te zyn; dewyl gy groot, én goed zyt geweest; in de allermoeilykfle omHandigheden , verblyde ik my ook over haaré ftandvaffigheid; Myn Heer Helder gaf my de aangenaame commisfie, om u uit zyn naam te verzeekeren , dat hy uwe liefde voor onze Dogter met welgevallen zal zien voortduuren. [ Leevend was zo verftomd, dat hy geen een woord konde zeggen. Hy kon niets antwoorden'. Hy viel alleen op zyn knien voor Mama ; kuschte haare beide handen ; 'zag haar aan hoe? Ik kan 't niet befchryven. j Nu, (ging zy voort) ik wagt ubeiden aan tafel; wy zullen wat vroeger eeten , om dat ik zeer goedkeur , dat Leevend zyné Moeder gaat bezoèken. Mama ging weg: hy plaatffe zich naast my; Nu  'wïfcLZÈÏ L 3 3 V E M d. gS'5 kon hy fpreeken,; Miiar wat? Verward $ afe gebrooken, by poozen. Hy zag my fterk aan 5 zyne oogen glinfterden door niet te rug te houdene traanen, n-t n . Het waare medegevoel liet hem die niet alleen ftorten. #y fehreitj *4 Willem*" (zeide ik.) Ach, (antvvoorde hy»,) kan iets fterker van de onuitfpreekelyke groot» 4, heid myns geluks getuigen ?" Hy omarmde my :• hy beefde; zyn fraai gelaat boog op mynen boezem 5 groote traandruppels bevogtigden dien. 1< zyne lippen gloeiden* Ik floeg, zonder dit oog-* merk w hebben, myn eenen arm om zynen* hals^ Een halfuitgefprooken 3 „ lieve Leevend! " blee^f op myne lippenwaarop hy, voor dé eerfle maal 4 den reinen busch der alleraandoenlykfte liefde ademde. Toen j een Weirrig meer bedaard 4 ontwikkelde' ik my uif. zynen klemmenderi armliet hem rflyne hand 5 en na Wat mymerens vormden wy een vry geregeld gefprek, Ik bemin myne dierbaare Vriendin1 zo teder j z«i Opr'eebt ;• ?k heb ko dezelfde behoefte, öm haat alles ^ wat my betreft $ te moeten aanbetrouwen j en ook -— ( dit zelf moet ik u zeggen ) en ook ik Vind zulk eene: lieve bezigheid in over mynen; Waarden 4 mynen altoo'3 beminden Leevend tl fchryven, dat ik u dit gefprek j zo naauwkeurigik kan i zal mededeelen* Het is niet geheel beu* ^efagtig, Leevend, Welk eerie omkeering in myn löt t vn, fiisfc. »b Ghr«-  g86 HISTORIE VAH DEN HEER Chrisje , myne geliefde Chrisje, bemint my. Ik. Noem dit geene omkeering, myn Vriend! Chrisje beminde u altoos; ook toen zy meende dat gy eene andre beminde; want myn behagen in u ruste op de kennis, die ik had aan uw karakter : ik wist, dat gy my uit allen best convenieerde, om, op myne wys, gelukkig te zyn: dit te hooren , moet u zeker aangenaam zyn; maar gy vind er evenwel uwe iunerlyke waarde niet door gevleid. Leevend. Zeg het niet, myne lieve! c!e Jongeling, die door een verflandig deugdzaam Meisje, V welk hem kent, met voorkeur bcfchouwd wordt, moet zeker,zeer guriftig over zich zelfdenken; of hy doet haar geen recht. Ik. Is liefde dan geene grilligheid ? Is 't noodig, dat men verdienden, beminnelyke hoedaanigheden onderdelle? • Leevend. Een Meisje, als myne Chrisje, za4 zeker altoos een voorbygaand behagen onderfcheiden hebben van die voorkeur, dat biyvend welgevallen , dat zy in my geliefde te behouden. Er was, om eene grilligheid te zyn, te veel vriendfchap in uwe genegenheid. Ik. Wie zegt u dit? Leevend. Myn eigen hart; en dit misleide my nog nooit. Ik. Men zegt evenwel, dat eene liefde, die oogen-  WILLEM LEEVEND. 38/ genblikkig ontftaat ,' veel moeilyker te geneezen is , dan eene liefde , die onmerkbaar opgroeit. Leevend: Is dit zo, dan gaat dit buiten myne ondervinding om. Ik beminde myne Chrisje altoos ; zeer lang, zonder iets daar by te denken. Heugt u dien lieven kindertyd nog? ó dit waren dagen! Ik. Onfchuld en onnozelheid moéten toch recht Voor den onbedorven Mensch bereekend zyn; om dat hy zelf, in een gevorderdcr leeftyd, daar altoos met. zulk een verheugend genoegen de gedagten van bewaart. Leevend. Ik heb altoos zo gedagt; ook, toen ik aan zeer veele zaaken twyfelde: ik zoude echter, nu, niet verkiezen tien jaar jonger te zyn. Ik. Zyt gy dan nü gelukkiger? Leevend. Ja; en dat wel voornamenlyk in de (tredende hoop van het nog onëindig meerder te zullen worden, Een kind geniet alleen oogenblikkig: maar een Jongeling, ook in zyne overdenkingen. Ik voel nu zo ten vollen, wat het is 4 myne Chrisje dierbaar te zyn! [ Hy omarmde my zwygend. ] Ik. Gy zyt toch gelukkig in het uitkiezen van woorden. Dierbaar zyt gy my: er ligt iets zo ftaatigs in dit woord, dat ik het omtrent u, en myne Vriendin Veldenaar allerliefst gebruik. Het zegt iets meer dan liefhebben ; iets , daar myn hart tocer in vind. Bb 2 Lee-  383 HISTORIE VAN DEN HEER Loerend. Allerlieffte Engel, hebt gy my ooit verdagt van een onwaardig gedrag? Ik. Zoude ik u dan hebben kunnen onderfchei-