EX I BIBLIOTHECA I F.G.WALLER 1933  HISTORIE VAN DEN HEER WILLEM LEEVEND UITGEGEVEN DOOR É. B E K K E R, Wed. Dï. WO L FF, è n A DEKEN. [ Niet vertaald. ] AGTSÏE DEEL. in 's G&AVENHAGE, By ISAAC van CLEEÈ s.-ï 13 C C l x x x V.  1  VAN DEN HEER 'WllLtEM LEEVE^d^ EERSTE BRIEF. De; liter Willem Leevend aan Mejuffrouw christ1na helder. beminde van myn hart.' jGkminde van myn hartEn ik fchryf' aan de bekoorlyke Helder! ft fchryf voor de eerfte keer' aan haar, als baar Minnaar! Ik zie dat zelf wel! .... Maar, zal eene zo engelagtige goedheid, ■ als de uwe voor my is, dit niet met toegeevende minzaamheid booren ? Zou myne pen niet wel een weinig meer vry durven zyn dan my¥ liPPcn ? 0 ta# & u dan nog ééns met de zoetfle aller naameu, — beminde van myn hart, mokert noemen.- Mevrouw Ryzïg, die geheel myne dierbaare lieve luster ij, wil myne thuiskomst zelf aan u fchry- wm, d e & A 2 ven?  4 HISTORIH VAN DEN HEER ven ; en wie is ih ft.iat , aan haare bevallige leevendigheid, haar fnaakfchen uitkyk , iets te weigeren?' Nu eerst, mynè heele lieve , kom ik in de moeglykheid om te kunnen.genieten. Geduurende myn kort verblyf op Beekenhof, was ik niet genoeg meester van myne aandoeningen, om, met behoorïyke gelykmoedigheid te kunnen bevatten , overzien —- wat ik genoot. Myne ziel was te fterk gefchokt ; alles was zo beroerd', zo bewolkt, of 20 :—• pynelyic fchitterend. ïk wierd zo overal getroffen; zo geflingerd 'door de allerfégenftrydigfte' driften. Ik zag u, ik zag de waarde Belcour ..... al de' wonden van myn vèrfchcurd hart ontfpron-geiv. . . . . ; Edelmoedige Vriendin f Vriendin myner vroegtte jeugd! . . . Immers zult gy zo zeer myne Vriendin blyven , als gy de beminde- van myn haft zyt? Edelmoedige Vriendin, gy kent myne Historie: gy hebt alles gcl'eczen. Mevrouw Helder heeft my dit verzeekerd. Moest dit dan zo niet zyn ? Zou uw Willem deeze waardige Vrouw kunnen zien, en niet eenigc oogenblikkcn vergeeten, waar hy zich bevond? Uw Vader heeft my gcfprooken: ach , Chrisje , nu durf ikualle myne liefde toebetrouwen; hy acht uwen WiUenv, myne liefde draagt zyne goedkeuring weg. Alle myne uitzichten zyn des verlicht!" Nu, nu kan ik eerst al hét verrukkelyke fmaaken , dat er in uwe verzeekering legt: „ Ik  WILLEM LEEVEND. 5 t, Ik heb myn Willem nooit vergeeten; ik geloofde nooit, dat myn Willem myne yooringeno3, menheid niet verdiende. Ik fchreef alles toe ,, aan een ongelukkigen famenloop van zaaken." Ja, myne Chrisje , uw Willem beminde u met de höogfte achting, met de fterkfte vervoering; kon hy des den regten weg der Deugd verhaten ? Kon hy, u beminnende, zo als hyubeminde, wel een oogenblik, zo niet by verrasfing, vergeeten, wat zyn hem verhoogende pligt cischte ? ö Myne lieve, geloof niet, dat die Jongeling bemint, die zyn karakter bezoetelt door iets , onbegaanbaars met de waare eer. Wat zeg ik ? die niet met de keurigfte oplettendheid zyn gedrag, zyne gedagten , zyn hart beftiert, Buiten het Itaatig vermo,gen van den Heiligen Godsdienst, is het alleen de liefile voor een bcminlyk deugdzaam Meisje, die ons , Jongelingen , aitöQg beveiligt, ja, verheft boven de verleidingen der zinnen. Mooglyk zal het u wat zonderling voorkomen ; maar wat trsk ons in barbaajschheid verzonken Europa uit dien laagen (iaat, dan deRidderfchap? Waar was toen deugd, geoefendheid, fraajje manieren? Waar was —- kiesheid : waar eenjge glinfters van Godsdienst.? IJy het verbeeste Gemeen? By de onwaardige Munniken, die een liiije Godsdienst en een raaxend zotte zedenleer predikten ? Neen! by die braave dappere Lieden, diegevoel genoeg hadden om te begrepen» dat deSfl» i> ,■ m AS al  P UlSTORïE VAS DIN HE al de liefde, den eerbied, de vriendfchap van eet» braaf Man verdiende: by die Lieden, die zich deg verdeding hunnes Vaderlands , en der befcherming eener weerlooze Sex plegtig toeweidden. Kandelden zy niet altoos met de eenzelvige koelheid der Reden, zy handelden echter altoos naar de eenig-? zins verhitte voorfchriften der eer. Nooit, myne lieve , ontfing uwe Sex meerder blyken van. achting, dan toen men begreep , dat de bezit» ting — wat zeg ik? — de goedkeuring, eener verdienftelyke Vrouw wel waardig was, die ten koste onzer allermoeilykfte poogingen te verkrygen, ó Myne beste, waar toe is een Jongeling, die bemint , en wiens liefde door zyn verftand wordt goedgekeurd; een Jongeling, die vatbaar is voor al de genietingen der zinnen, maar die geen genot buiten het hart mooglyk houdt, niet toe in ftaat. Jndien alle Meisje zeiden: „ Wees deugdzaam, word beminlyk;" wy, immers eenige uitvaagzeis niet gereekend, zouden, deugdzaam zyn , en trachten beminlyk te worden. Gy, myne Ghrisje, kent het vermogen uwer Sex niet, indien gy hier aan twyfelt. Onuitfpreeklyk yoert een'braaf Jongeling ook maar het fchemeragtig denkbeeld : „ dit zal de goedkeuring eener >? waardige Vrouw wegdragen. Zo ik my in dit 3t geval zo gedraag, dan zal ik goedgekeurd wor« ?J den." De goedkeuring van een braaf vcrftanjlijj Msjn voldoet alleen onze {rptschheid; maar  WILLEM L E E V E N », f> de minzaame glimlach eener lieve Vrouw vindt onmiddelyk den weg tot ons hart; en dat, o dat is geheel verrukkelyk. Verdien ik dan wel, met zo veel verwondering befchouwdte worden, zelfs al was de Man geen Heer Helder ? Bedenkt men dan niet, dat ik onder het waakzaam oog eener deugdzaame Vriendin, leefde; wist ik dan niet, dat ook de kleinfte ongeregeldheid haar zoude bedroeven ? Bedroeven! Noem my eens iets ondraaglyker l Beminde ik myne uitmuntende Chrisje niet? 't Is waar, zonder hoop! maar vond ik in de liefde dan zelf myne belooning niet? Immers dan, als ik niet al te ver in het ryk der Natuur wegdoolde? Want, wat men ook, of uit onkunde, of uit fchynheiligheid voorwende, liefde haakt naar het beminde. Hier is het karakterifeerende der liefde, waar door zy, van de hoogde vriendfchap zelf, eeuwig onderfcheiden blyft. 't Is voorby! Nu, nu weet ik , dat ik bemind word: en nu! beftier my» geheeH lot! Kies voor my. Bepaal alles. Nu, heb ik genoeg aan uwe liefde, ó Laat ik het eens by my zelf mogen herhaalen : „ Chrisje , myn eigen Chris* „ je , bemint haaren Willem." Zy zelf betrouwt my dit dierbaar geheim. Ik zoude het mooglyk nu nog niet uit haa're oogen durven Lezen , maar zy zelf zegt het my: „ Chrisje , myn eigen Chris* je, bemint haaren Willem." Meteene pynclyke aandoening fcheide ik van ü; maar ik moet eindiA 4, gen.  ^ HISTORIE VAN DEN HEE» gfjT» Lees, myne waardfte, den Brief van on« gen Vriend Renting; hy gaf my die op Beekènhof, zo als ik te paerd lïeeg. Ik kan u niet ver* Jaaten, zonder u in myne gedagten met de zoetJte benaamingen teder omhelst te hebben, en als aan myn kloppend hart gedrukt , u te bidden, denk aan Uwen eigen WILLEM LEEVENIH TWEE:  willem leevend. £ TWEEDE BRIEF. De Heer jacqb renting aan den Heer willem leevend. myn waarde l ee v e n d! jElc verkoos niet met u te fpreeken over het onderwerp , 't welk ik in deszen Brief geheel meen aftedoen. Ik verkoos dit zo, ook om uwent wil; anders zoude ik van daag wel geleegenheid gevonr den hebben, u daar over te onderhouden, hoe ongaarn gy eenige oogenblikken aan my zoud hebben afgeltaan , nu gy u in het gezelfchap uwer beminde bevond, en verpligt waart, dat zo rasch te verlaaten. Ik doe afftand van de 'èenige Vrouw, die ik immer beminde, ik doe dit met een genoegen , 't welk zich niet, immers door myne pen , kat befchryven. Ken ik u te regt, dan moet uwe verwondering tot verbaasdheid opflygen, wanneer gy dit myn befluit vewieemt; maar uwe wys van denken flemt echter te veel in met de myne, om dit befluit , voor gy my hebt uitgehoord , roinanesq te noemen. Vergun my dan het geluk, waar naar ik wensch; wees bedaard, wees opmerkzaam ; ik zal u de redenen van dit myn be» (luit eenvoudig openleggen. A 5 ïk  HISTORIE VAN DEN HEER Ik 'neb noch uwe gloeijende inbceldingskragt, noch uw hooggeftemd zedelyk karakter; ik ben ook niet overdrecven gevoelig. Ik bemin wel vuurig en volkomen, maar eentoonig. Het lchoone , waar voor ik echter zeer bereekend ben , om het als zodanig te zien, befchouw ik met minder verrukking: als zodanig ken ik my zelf. Tvvyfelt gy, of onbeantwoorde liefde ooit die fterkte krygt, die eene met gunst bekroonde liefde zo eigen wordt? Ik weet niet, hoe gy daar over denkt ; maar zy komt nimmer tot die kragt by eenen Maa van myn aart, die in het bezit van zyn gezond vcrftand geblecven is. De twee volgende grondflellingen zyn by my buiten alle bedenking : „ Hy, die waarlyk be- mint, plaatst zyn hoogst genoegen in het ge„ luk der beminde ; hy zelf komt maar in de ?, tweede plaats in aanmerking; hy weet, moet het zyn, zyn eigen geluk opteoflercn aan haar, „ die hy op éehe verftahdige wyze bemint." Daar ik my nu gewend hfebbe, myne daden niet te richten naar de gevoelens van anderen, maar naar myne éigen bedaard beproefde overdenkingen , moet het my zeer cnrerfchillig zyn, wat of zulken, die ifay niet (rennen, over deezen mynen afltand van JulFrouw Helder zullen oordeel len. " Veele maandpn ging ik nyna huisfelyk om met haar, wier karakter, n?.ar maate men het al meerde?  WILLEM LEEVEND. ÏI der ken:, ons bekoort; ik won haare vriendfchap, doch haare liefde was voor my onverkrygbaar: dit zag ik duidelyk; dit maakte my voorzichtig: ik gaf my niet toe in het vleijend denkbeeld, van eens in het bezit te komen eens geluks, 't welk buiten haare liefde niet aanweezig zyn kan. Ik moest wel zeer blind geweest zyn, zo ik, meerder kennis aan haare denkwys krygende, en ontdekkende , dat zy u geneegen was, had kunnen hoopen, Gunstig door onze Vriendin Everards voor u ingenoomen , niet onkundig van uw ongevallig lot; alles fchikte zich by my, om een befluit te vormen, 't welk ik u thans mededeel. ^ Laat ik nog meer zeggen. Indien Juffrouw Helder iemand1 met onderfeheiding gezien had, die haar's Vaders hoogst misnoegen billyk verdiende, dan zoude zy, ken ik haar wel, in Raat geweest zyn, zich te verheffen boven eene neiging, die zo weinig eere deed aan haar deugdzaam hart, als aan haar gezond verfland; en Renting zoude dan mooglyk de begunstigde Minnaar geworden zyn. Nu was dit zo niet: zy dagt wel over tl, ook toen men u van een zeer laakbaar gedrag befchuldigde. Altoos behandelde zy my met die beminlyke oprechtheid , die ons verzeckert, dat men ojis acht: en zo dra zulks mooglyk was, betrouwde zy my de gevoelens, die zy voor u had, toe. Toen 3 rnyn. Waarde Loevend, kende, ik u nog niet?  12 HISTORIE VAN DEN HEER niet; ik wist alken, dat de Heer 1 leider u veroordeelde; en merkte nooit, dat Mevrouw zeer fterk uwe party name. Juffrouw Helder wierd niet zo minzaam behandeld, als zy gewoon was door haaren Vader behandeld te worden. Ik zelf was daar eene der ongelukkige oorzaaken van; u beelde men af, als een Jongeling van flegte beginzels en bedorven zeden, als den eerloozen verleider van een uitmuntend Meisje , dat u bemind had; en de braave Man duchtte, dat gy maar te veel aan zync Dogter behaagde. Dit gedrag van den Heer Helder fmarte my. Hoe Vaderlyk ook de bron ware, dit is zeker, dat haar hart daar door leed. Zy heeft zulk een fyn gevoel, zy bemint haaren Vader zo pnuitfpreeklyk, dat ook de minst ftrakke trek van ongenoegen op zyn gelaat haar wel eens zo trof, dat zy onpasfelyk wierd. Hoe edelaartig moest zy denken, om my altoos met de zelfde heuschheid te ontfangen : ook dan, als haar Vader my ten koste van u aanbeval en. verhief: en zy bleef altoos dezelfde. Welk een karakter! Konde my dit ontglippen? Jufrouw Helder is zeker eene der fchoonfte Vrouwen, die gy of ik immer aantroffen; maas als haare bekoorlyke leevendigheid van geest een weinig bewolkt is door die iulle treurigheid, die alle haare trekken verzagt , en het vuur haarer fchitterende oogen tempert; als er een heldere graan in dj'e. fcbftoae o.ogen dryftj dan s dan is ^y  WILLEM LEEVEND. IJ cnwéerfhtanhaar ; en zo zag fik haar méérmaal,, als ik haar verraschte met een onverwagt bezoek. o Myn Willem , zouae ik haar waa'rlyk bemind hebben, indien dit voor my draaglyk geweest ware ? Het geen ik, en ook; gy liefde noemt, is daar mede onbegaanbaar. — „ Gy, dit befloot ,, ik, gy, ó myne geliefde, zult gelukkig zyn „ en ik zal, wat het my kost, u zo helpen maa-' „ ken." Onverfchilfigheid dooft de liefde int; maar een' edelmoedig vertrouwen, een vertrouwen , als waar mede zy my vereerde, geeft die alTeen eene andere richting. Nooit beminde ik haar meerder, dan tben ik dit befluit opvatte; én ik onderneem' niet de grootheid myner liefde voor haar te befchryven. Die liefde alléén was in ftaat, om my dus te doen redeneeren : „ zoude het waarlyk ,, romanesq zyn, als ik aan haar geluk het myne ,, opofferde? Zal ik, als ik haar geluk in veilig- heid gefield héb, ongelukkig zyn kunnen? On„ mooglyk! Ook- deeze goéde daad zal beloond ,, worden door myne eigen goedkeuring. Ja, ,, maar haar te bezitten! — ó Myn hart, gy „ voelt wat dat zegt. Kan ik hier im- „ mer op hoopen? Iadieir gehoorzaamheid, in.,, dien de overtuiging, dat dit zo best ware, 3, haar in myne armen brengt, zal ik dan geluk- kig zyn? Verbeelding! Onbeftaanbaar met aK »• le  34 KISTORIÏ VAN DÉN HÈ*a Ie de gevolgen t die het gezond verfïand af"leidt! Zou ik gelukkig kunnen zyn met eenö „ Vrouw, die ik niet gelukkig maaken kan? En 3, zo de beminde Jongeling evenwel" haare liefde: „ waardig bevonden wordt, indien hy even oiï„ fchuldig als verdagt zy" Dit laatfte denkbeeld frbf' my geweldig; hef haalde de fchaaï myner overdenkingen ten vollen over. En deeze Brief is ingericht , om tt dit te zeggen. Wat doe ik nu? Handel ik romanesq ? Of' Verplaats ik het rustpunt Van ttyn geluk? Oordeel zelf. Indien deeze daad het geVolg ware eener overfpannen pooging , om u recht te bezorgen ,- dan zoude ik zelf niet ten vollen verzeekerd zyn t dat ik aan dit befluit getrouw zoude blyven ; maar nu ;ik dus bedaard , zo overtuigd handel, is het een dier be* fluiten, die onveranderlyk gevestigd zyn. Alles , wat wy in het gefbrm der d'riftetf doen, beflist niets. Wy fchynen dan wel, en wel vry te werken •; doch het is zo niet.- Wy' worden dan heevig aangeftoofen door die verbaazende kragt, welke zich in onze driftenonthoudt , en dan juist ontwikkeld wordt. —a Wanneer handelen wy waarlyk vry ? Dan, als Wy genoeg in rust zyn , om te kunnen denken , oordeelen, weegen; gevolglyk in ftaat zyn om te kiezen eff te verwerpen. Dit is juist myrf geval, Ze$  WILLEM LEEVEND. IJ Zeg niet, dat ik onbeloond blyve. Wat dunkt ti, Leevend, zou de vriendfchap van eene Juffrouw Helder een weldenkend Man niet nog meer eere aandoen , dan haare liefde? Zou zo eene vriendfchap het welgevormd hart ook geene verrukkelyke aandoeningen fchenken , die door het zinnelyk genot niet kunnen overtroffen worden? Mooglyk meent gy, dat ik myne eigenliefde door deeze bedenkingen poog te vertroosten , over een gemis , dat my zo veele treurige uuren gekost heeft. Laaten wy dit niet al te naauwkeurig onderzoeken. Zeker blyft het, dat ik , kan iets haar gemis opweegen , fchaadeloos gefield ben door haare goedkeuring, haare achting , haare vriendfchap. De zauk uit dit oogpunt befchouwd zynde, is het niet vreemd, dat ik met zekere weltevreedenheid op myn befluit te rug zie. Nog een paar woorden over u , en dan zal ik deezen fluiten. Zedert ik u hgb leeren kennen , ben ik overtuigd, dat Juffrouw Helder met n veel meer , op haare wys, gelukkig zyn zal, dan met een ander , hy zy wie hy zy. Haare Üefde voor n is haar eigen geworden; fzy ontftond met haare vroegfte jeugd, en is aangenomen door de kennis, die zy had, van uw aart en denkwyze , waar in zy zo veel van haar £arakter en manier van denken vind, en moet . - vin-  HISTORIE VAN DEN HEER vinden. De beminlyke voordeden van uwe pèrfoon , de fchoohe Vrye opflag uwer ooge.n uwe wys van fpreeken, uwe door minzaamheid verzagte groötschheid , maar meer dan dit alles' uw met haar fympatifeerend hart , verzeekerenf my dit ten vollen. Omhels my rtu , myn Leevend , dis uw' Vriend als den tweeden Broeder uwer aanftaande Echtgénoote ; wees gélukkig laaten wy allen gelukkig zyn.' Hoe zwaar viel het my, veel vroeger geen bericht te mogen geeven , 't welk ik u thans mededeel. Denk nooit, dat het hart Van uwen Renting eenigen wellust vond, in u te zien worftelen met die na'are denkbeelden , die gy u in dit opzicht gevormd had. Het ftond niet aan my zulks te dóen. De waardige Mevrouw Helder wilde tf al het verrukkelyke eener verrasfehing doen genieten , zo dra'- zy u in ft'aat vond, om dit ove»weegend genot van zaligheid zander bezwyken tó kunnen genieten. Ik fchryf deezeu, voor ik ter rust ga; want ik verlang hem zelf , voor gy deezen namiddag afryd, aan u te overhandigen. Ik blyf Iiier nog een paar dageri, ga dan naar Rotterdam ; is het niet in het karakter van Minnaar, dan ten minften in de waardigheid van een Vriend' d^s huizes. Zo dra' ik té Amfteldarf} kooïÊV  j willem leevend. 17 koorn, zal ik u bezoeken; maar Ik denk eersfi nog eens naar myn Iker van Sytfam te gaan, ten ware gy verkoos , met my dit uitftapje te doen. Vaarwel, myn waardfte Leevend; met myn geheel hart teekene ik my Uw Dienaar en Vriend , j. ie n t i n g» nu. deel. 0 DER-  l8 II8T0RIE VAN DEN HEER D1RDE BRIEF, Be Heer viilem leevend aan den Heer" JACOB 1ENTINO. MYN WAARDSTI RENTINg! ^rfo ovcrfhlpt als ik ben door het Jeezen van uwen Brief, zal ik dien niet kunnen beantwoorden. Waaran , ó edelmoedig Vriend, ben ik thans niet bj u! Stilzwygend om uwen hals vallende , zond gy de gevoelens van myn hart veel beter ontdeklen, dan door het welfpreekendlïc fchrift, 't wek de bekwaamde pen immer kan nederzetten. ..... Wat zyn Woorden, voor een gevoel, als bet myne, omtrent weldaaden. . . Ik verft m ! Hoe kan, hoe zal, hoe moet ik u noemen? — Kunt gy waarlyk afftand doen van eene Juffrouw Helder ! Gy kent immers alle haare waarde. Zy is fchoon , bem.nlyk, deugdzaam , heeft veel verftand, is opgevoed door de uitmuntendflc Moeder, Gy gingt gemeenzaam met haar om. . . . Ik moet myne pen voor een poos nederleggen5 om my eens geheel en al aan myne gedagfen overtegeeven. Af*  WILLEM L E E V E M D f (? * Afftand doen van eene Juffrouw Helde*. . . die gy bemint! Waarlyk, gy moet of een ;eer groot Man, of haarer onwaardig zyn. Ik bei verzuft. Wat kon ik ooit minder gedagt hebbn, dan 't geen gy my meld! Hebben dan de waare vrienden der R;de zo vee! zedelyke kragten ? .... Is voor hem, die onder haar oog werkt, niets ohmooglyk? loe weinig ben ik dan nog met haar bekend! iy alleen is het, die ü die zelf uwe liefde befiert. Haare goedkeuring zal groot zyn , immer; voor eener* denkenden Renting. Maar, myn Vriend, hebt gy de beminlyke Helder ooit bemind —- hoor my uitpreekert > bemind, zo als uw Willem haar teminde? Het onderwerp is voor my zo verrukkehk, dat ik myhe pen haaren Vryen loop laat. Laat ik u den aart myner liefde voor haar, zo t mooglyk zy, ècns omfcbryven. Toets daar aan, het geen by ü liefde genoemd wordt; en 't gen gy met recht Zo noemt. Die liefde, die voor haar in alle myne aderen klopt, heeft aan myne ziel iets" medegedeeld, dat Wel famengefteld fchynt uit kngt en zwakheid. De grootfte beletzels zouden my niet hebben kunnen weerhouden ,' om myne geliefde Helder te gaari zieiï. En de allenninfte zweem van koetB a h«ieï  rttO HISTORIE VAN DEN HEER heid in haar gedrag zou my doodelyk bedroefd hebben. Is het te verwonderen ? Zag ik wel iets buiten hia'r? Zy boeide myne zinnen tot bedwelmens toi. Konde ik aan haar denken ? Myne liefde. v s5 blikkerige paden loopen wil,; Kom ik in huis, ik heb myne helsblokken maar uit te trekken , eiT treede zindelyk en droog op de zilverfchoone ta» pyten en witte mtirmere fteenen; Mama is te vreden; en ik heb er de grootfte voordeden van. Pit myn loopen op hoJsblokken, (loopen, zeg ik, want ik heb er geen meer hinder van, dan of ik myne Franfche dansfchoencn aanhad,) kwam' evenwel zeker Eerwaarden zo byzonder-, zo k!ugtig voor, dat hy het in eene andere Provintie, en wel ais een trek uit myn bizar karakter vertelde, — Mooglyk ge'fchiedde dit, om dat men toch abfuInt iets byzonders van my verhaalen wilde. Ifó heb zyn Eerwaerde laaten weeten, dat myne hols-» blokken zo veel eers niet verdienden, om die genlied naar Friesland mede te neemen. Uw geduld lang genoeg uitgerekt hebbende , ga ik over om uw verlangen te voldoen. Eergister op den- middag arriveerde Willem hier aan huis. Pe ontmoeting was fril, bartlyk, beweeglyk. Ik wist niet, dat ik zo kon aangedaan zyn. Ik vergut zelf, dat ik hem beknorren moest over zyn lang- wegblyven;- en, toen hy myn kleine Jantja 2!ag,was hy, gdoof ik, weinig minder onthutst, dan Ryzig was, toen de kleine Booy hier voor 't eerst zyne gaven liet hooren. Hy zag wat bleek; doch ziet er anders volmaakt wel uit. Ryzig ging met deeze Boodfchap naar Mama,- en ik Zond onder de hand naar Tante, om haar te laa-, tfïHV D ü tt. Cl ten  34 HISTORIE VAN DEN HEER ten weeten, dat „ Mama haar over het fcboon,, maaken wenschte te fpreeken," want dan wist 'ik vast, dat zy komen zou* Wy aten eerst: dit vond myn Man zo goed; en toen reeden Willem en ik met onzen kleinen in de koets daarnaar toe, Myn goede Man nam de moeite om vooruit tegaan, en met Mama Willem op te wagten. Zo als wy in de zaal traden, kwam Mama hem tegen, viel om zynen hals weenende, kuschtehem; maar was zo ontfteld, dat van Oldenburg (niet meer onze Gerrit,) om een Chirurgyn zond, zonder dat wy het gemerkt hadden. Hy was heel vricndlyk; hy noemde Willem Zoon. Mama was fpraakeloos, en zo zy niet flaauw was, het fcheelde niet veel: ik beefde van angst om haarent wil. De fcheele Jongen ftond er by f en grynsde als de Duivel tegen den dageraad. Het was goed, dat Tante er was; dit maakte nog zo wat afwending, Moeder en Zoon voelden te veel, om Iets te kunnen zeggen. Wim lag voor Mama op zyne kniën; hield beide haare handen , fchreide bitter, kuschte haar ; fmeekte met zyne oogen om vergeeving* Zie, Chrisje, het was my te fterk, en zowaar als ik leef, ik moes.t hem en Mama te gelyk aan myn hart houden, met eene beweeging van tederheid , die my deed vergeeten, dat ik niet zeer gevoelig ben. Onder ai dat aandoeniyke zo al heen, kloste Tante maar door, terwyl zy naar azyn in de feufetten zogt, en laatbanden oprolde, en kommen met  WILLEM L E É V E N D. met water fchonk,' en Thee zette: AVrel, Neef, je ziet er kappetaal uit; wel, Jongen, al had 3, je me op 't lyf geloopen , ik zou je niét gekend hebben, zo ben je veranderd. Je hebt öokwat „ ondervonden , zeg ik je, en je moet eens een ,, heelen dag by jen Oom Buiten komen, om hem1 ,., alles te vertellen ; maar je moet niet rond ky- ken, Neef, want onze Nies is ziek, en ik ,, moet nu alles zelf doen, en met zo een win3, tertje heeft Oom braaf geftookt." De Chirurgyn kwam ; Mama werd gelaaten; alles bedaarde: er volgde eene groote ftilte ; die eindelyk werd afgebroken door Tante , die haaren Zoon een braaven douw op zyn arm gaf, om dat hy er zo koelzinnig by ftond. ,, Waarom hiet jy jen' Neef ,, geen welkom, he? je Üant daar weer als de j, ftiene Roeland; fpreekt ag noch wag. Je ver,-, beeldje mooglyk, dat je nou de Broer van den ,', verloren Zoon uit het Euangelie bent; je moge 5, wat! 't fcheclt wat veel, dat je nooit jen Va,, ders gebod, en jen Moeders ook, overtrad; „ maar het is, zo als Mattdwis wel zeit , eerr ,, zotten Zoon befchaamt zyn Moeder; maar die ,, zich bekeert, zal het wel hebben. Kom, Jon,, gen , je moet zo houtig niet zyn: na wie heb je. toch die norzrgheid? enz." Ik moet eindigen , want ik wagt Willem zo thuis, en kan niets doen, dan 't geen hem betreft: alleen nog, wy bragten Taute thuis; Wira C 4 bleef  $6 historie van den heer bleef by Mama; dit wilde van Oldenburg zo hebben , kyk! Daar had je toen het verhaal, en dat Neef thuis was, en dat hy zo veranderd was, enveel vieren en vyven; en Oom was zo nydig op my, om dat ik hem ook niet had laaten verzoeken , dat hy niet fpreeken wilde, voor ik hem beloofd had, Willem eens- een gehèelen dag Buiten te brengen. Voor 't overige beveel ik u myn Broertje; ex zo er nog wat aan te bekeeren raogt vallen , ei lieve, beuisfeli gy dat maar; dit is toch het eigenaartig werk der Vrouwen. De myne islook, zedert ik hem-had, zeer in Leer en Zeden veranderd. Hy dwaalde voortyds magtig in begripgenover eeren ende vreezen-, dat wy, volgens het Artikel des Hmvlyks , onz-e Mannen fchuldig zyn. Hy rebelleert niet heel Merk meer tegen myne vertaaling dier woorden-. Zo dat, lieve aanftaarida Zuster, wy moeten maar geduld hebben, élk met zyn eigen wedergade, en alles zal goed uitkomen. Groeten zonder getale aan de geëerde Familie stari yns allen? My dunkt,, dat deeze; lange ftrtef* behalven myne andere verdieriftenmy alléén her-echt geeft, om my te noemen,-. Uwe aanftaande liefhebbende Zuster, A. LEEVEJfDj ( nu tot myn gi 'e /end hartenleed! — r y z i g .)  WILLEM LEEVEHD. g? VYFDE BRIEF. Mejuffrouw ciiristina helder aan den Heer willem leevehd. myn geliefde leevend.' JEjt is iets zo gevalligs in uwen Brief aan my, dat ik my het vermaak geef van u dit te zeggen , overtuigd, dat myne weltevredenheid u hoogst aangenaam zy. Ik zie in dien Brief zo den uitverkooren Vriend myner eerfte jeugd. Diezelfde eenvoudigheid, dat zelfde vuur, die zelfde vooringenooruenheid met zyne Chrisje. — Niets romanesq, niets van den Celadonfehen ftyl. Laat uwe pen my noemen, zo als zy wil; ik vreet, dat uwe befcheidenheid haar beftiert, en dat die alleen door uwe welbeproefde liefde voor my kan geëvenaard worden. Gy, myn Vriend, kent myn hart, kent myn aart, myne denkvvyze; gy bezeft des, hoe volmaakt myn geluk zyn moet, nu ik my , met de hoogfte goedkeuring myner beide Ouderen, door. u mag z;ien beminnen , en myne geneegenheid voor u met den glimlach des vergenoegens wordt goedgekeurd ! Behoef ik u wel te zeggen, dat ik de iufpraak van myn hart nooit zoude gehoord hei* C 3 ben.  3,8 HISTORIE VAN DEN HEER ben , jndien myn tederbeminde Vader hier niet mede inftemde? Ik behoor niet by die Meisjes, die vvaanea , ook ih de liefde van een braaf Man vergoeding te yinde 1 , yoor alles, wat zy in de liefde hunner Ouderen misfen. Neen: ik wist, dat ik, zelf met u, zeer ongelukkig zoude geweest zyn, indien myn Vader met tegenzin ( ik noem het op de zagtlïe wys,) uwe liefde voor my gezien had. 't Is waar, by my ftond het yast, dat de braave Man s niet kende, zo als ik u ken; maar zo lang hy echter u in dit verkeerd licht zag, en hy my beminde, zo als hy my bemint, kon hy niet anders over u denken. Alle die duistere wolken zyn verdweenen. Onze ge- heele horifont is helder. Ik wensch niets meer; rnjn hart is te vreden. Leevend bemint my, en ik mag myne reine geneegenheid voor hem involgen. Wees billyk, myn Vriend. Befluit uit deeze gerustheid niet, dat ik met onverfchilligheid zie, op de voltooijing van het Plan, door onze Ouders beraamd: ik heb alleen niets van dat heevige, dat onthutzende, 't welk, denkelyk, meer een gevolg is van drift, dan van eene liefde, die zo vee} beeft van vriendfchap, en alleen in het deugdzaam wel geleid hart kan geyonden worden. Ik yprg u niet, myn beste Vriend, dat gy in deezen my volkomen zult gelyken. Dan vergde ik u het voor u onmooglyke. Dit bid ik u: ftel u niet bui-  WILLEM LEEVEND. buiten ftaat, om zo gelukkig te blyven , als gy., hoop ik , onder het fchryven van uwen lieven Brief waart. De wein'ge, zeer fterkc bewoordingen, my kort vo.or uw vertrek ingeluisterd, zouden my veel aangenaamer zyn , indien ik niet moest vreezen, dat zy u te veel kostten. Aan alie uwe meer bedaarde wenfchen zal ik met vreugd voldoen. ...... Niet meer hier zyn! Het enkel denkbeeld, dat ik myne dierbaare Moeder zou moeten verlaaten .... waarde, goede Leevend, kan ik daar voor eerst aan denken ? Ja, myn Vriend, ik las onder het oog myner Moeder de Brieven , aan haar toebetrouwd. Ik moet, om uwent wil, tot geene byzonderheden komen. Weet alleen , dat ik in alle mooglyke Handen hoogst over u voldaan ben. Dat uwe Dotje my geheele ftroomen van traanen gekost heeft. Dat ik haar leven ten mynen genoegen had willen koopen; en evenwel, myn lieve Willem , ik beminde u waarlyk. Ik had maar niets van dat onfhiimige, 't welk, indien het liefde aanduidt, voor my niet bereekend is. De redelykheid van myn hart, om het zo eens te noemen, ben ik grootlyks verpligt aan de lesfen myner uitmuntende Moeder, en aan het altoos fchoone voorbeeld myner Vriendin. Uit onaandoenlykheid komt dit zeker niet voort; Hiervan ben ik te wel overtuigd. Het zou my veel gekost hebben, maar het zou my nog veel G 4 f»m 

wordt gemist: men gaat aan 't onderzoeken, waarom is dit zo ? Dié er zelden Koi&t; wie détïkt daar aan;- niemand; moeit er zich mede; want er valt geen aandage op. Nog- wat-! Men is misnoegd op eenen ernftig dengdzaamen goeden Geilen , als men hem hoort beweeren? dat het dansfen eene der nutte yereischten is in eenen Predikant. Stern, een' Dominé zelf.- zegt het zelfde, en niemand neemt het kwalyk; fn tegendeel men wagt dit van detffchryver des Tristrams. Myne Vriendin Coosje zegt iets zeer a;u>  $0 BISTORI* VAN DEN HEER tig, mïf, comicqs; wie zou dit van eene zedige Juffrouw Veldenaar gedagt hebben? 't Is warfr. maar evenwel moest die Dame dat zeggen ? Mevrouw Ryzig zegt iets, even géestig, even wél ïaak; en niemand verwondert er zich over: men is er zo aan gewoon, dat men het naauwlyks opmerkt : uw Huismiddeltje is des probatum.-. Zy, op wiér goedkeuring gy nog al eenigen pry» Relde, zyn ook wel zo goed geweest van uwe grilligheden aan uw temperament, en uwe goede hoedanigheden aan uw hart toe tc-fchryven. Zo dat ik maar zeggen wil, dat zo de kunst om te behagen, de kunst is om gelukkig te zyn , dan hebt gy het in die kunst verre gebragt , en dat wel, met zo weinig flytage aan de confidentie alsv maa*f mooglyk is. * * * ( Verrolgd door Mevrouw Helder.) Laat het u niet vreemd fchynen , dat ik depen opneem : ik praat gaarn met jonge Menfchen , en vooral wanneer zy zo veel vernuft. ïebbcH , als myne Vriendin Ryzig. Ik vond uwe aanmerking, dat de Menfchen, die de meeste rampen hebben, het minst klaagen, hoe vlugtig, zeer gegrond. Doch dit beflist nog niets. Ei ?ieye a laaten wy eeus- zien, of wy de zaak niet eenï  WILLEM LBZVENB. 51 eens zouden kunnen worden. En waaromtrent beflist het niets, vraagt gy mooglyk? Ik zal het u zeggen , myne Vriendin. Het beflist nog niets niet opzicht tot hun mis— of vergenoegd hart. Leert dan de ondervinding niet, dat er Menfchen zyn , die over alle beuzelingen klaagen , maar groote tegenheden ftilzwygend tbrfcheh ? De Lydens-kunst wordt, zo als alle kunflxn, door oefening volmaakter. Kunnen wy ook zo net bordeelen over het gewigtige of beuzelagtige der tegenheden, die anderen treffen ? kunnen wy den juisten maat huns gevoels bepaalen? Weeten wy zo zeker, waar zy het gevoeligfte zyn ? Wy zien alleen de uitwerkzels daar van. By voorbeeld, twee gezonde, even oude Kinderen, kunnen zo ongelyk in kragt zyn , dat het eene gebukt gaat onder eenen last, dien het andere vlug eij gemaklyk draagt. De proef alleen kan dit leeren. Heugt het u nog niet wel, dat gy meer getrof» fen waart, door het gemis van een avond in d© Comedie doortebrengen, dan door een geheelen dag kiespyn te hebben ? Myne Chrisje zou al de divertisfementen van geheel Amfleldam veel liever piisfen, dan een uur die zelfde pyn uittefbaan. Wie zal haar echter niet voor zeer kleinzeerig, en u voor zeer yerzot op uw plaifir houden ? De dingen in dat licht befchouwd zynde, vraag ik, of gy wel zo veel reden hebt, om u te beioemen op uw blymoedig doorftaan van den zwaa^ D a tm  HISTORIE VAN DEN HEER' ren fchok, dien gy, in uws Broeders lotgevallen l geleeden hebt ? Voor u was het eigenlyk geen ramp; want gy geloofde niets van alle waarfchynlyke geruchten. Had gy overtuigd geweest, dat uw Broeder zyn karakter dermaate bevlekte, dan zouden wy gezien hebben, hoe bedaard gy dien ramp verdragen had. Wil ik de pen nog een weinig langer houden? My dunkt, dit kon geen kwaad. Ei lieve, laat my de vraag, die gy verzoekt, dat Chrisje aan haare Vriendin eens voorftelt, beantwoorden mogen. Voldoet dit antwoord u niet, dan kunnen wy altoos nog aan Mevrouw van Sytfama uwe vraag inleveren. Een woordje, myne Vriendin. Godvruchtige ondeugden, is dit geen valsch vernuft? Staat het niet gclyk met ernflig befpotten, met Jeelyk fchoon? Is er, inde voorgeftelde vraag, niet nog een weinigje van den ouden Adam meer fcherp, dan goednartig vernuft ? Waarom moet juist die vraag aan Coosje voorgefteld worden. Lieve ftoute meid! Is het niet, om dat gy haar voor zeer naauwgezet houdt? Is het niet, om dat gy vlugtig hebt meenen te zien, dat naauwgezette jonge lieden Godvruchtige ondeugden hebben ? Ontveins het niet; zo zal het zyn. Het fpyt my altoos, als men zich in zaaken van gewicht onnaauwkeurig uitdrukt .' Hoe vecle verWarringen worden hier door veroorzaakt. Naauw&nmheid is vólkernen mcn.fchelyke deugd. Doorgaan ^  ÏIUEM LEEVEND. 53 gaans wil men door dit woord fchyndeugd, tea minden dweepery, aanduiden. Mevrouw van Sytfama is eene dier zeldzaame jonge lieden, die den regel van haar denken en doen in de lesfen van den heiligen Indelier onzes Geloofs alleen vinden. Zy bedilt nooit, zy gaat blymoedig 'altoos haaren weg. Zyn alle voorwerpen ook wel gefchikt voor vlugtige aanmerkingen ? Het kwaadst te vreezen, veronderdelt niet noodwendig liefdeloosheid. Dit ontdaat wel eens by zeer vroomc Menfchen uit tedere bekommering, uit hartelyke liefde. De bron, waaruit dit vloeit, is vry gemaklyk op te fpeuren. Ei lieve , Mevrouw , laaten wy dit nu eens maar afpraaten ! Vloeit dat kwaadst vreezen niet uit liefde voort, dan zoekt men altoos naar verzwaarende omftaridigheden. Men duit zyn oog voor iets dat goed is en blyft; men roemt zelf het verdaud van zo' iemand, om hem nog onverfchoonlykcr te maaken, Men fpreekt er overal van ; men bezwaart hem met alle de gevolgen, ook die hy niet kon voorzien. Men doet dit by Menfchen, die- gundig over hem denken, maar te laf zyn, ( en zo zyn de meede Menfchen!) om hem voortedaan. Men kryt bet uit by elk, die reeds tegen hem is in-, genomen. Men verraadt eep heimelyk genoegen, als men nog al iets nadeeligs heeft opgedaan. —Werkt men uit liefde, uit bekommering, dan imoortmen alles, wat- oneerlyk, wat dubbelzin* D 3 nu*  54 HISTORIE VAN DEN HEER, jiig is. Men vertrouwt niemand, zo niet een beproefd Vriend, de reden van onze droefheid daar over. Men fpreekt , zo veel dit mooglyk zy, gunftig; men poogt den verdoolden te toonen, dat men belang in hem neemt. Men neemt iedere goede daad ieverig op, om die te verhaalen» M'en leidt den aandagt op het goede hart , het doorgaand karakter, den afkeer van losbandigheden, het temperament, de opvoeding, de voorbeelden , de omftandigheden, het in de gunst blyven van braave wel toeziende Menfchen. Men herinnert zich eigen zwakheden. Grenst eindelyk her misdryf aan de zekerheid, dan vreest zyne liefde het ergst. Maar die vrees roert zyne ziel te fterk, om daar van te fpreeken, en vooral, om daar op den algemeenen converfatietoon van te fpreeken. Beproef dit eens aan uw gezond oordeel. Ik geef «an Chrisje de pen weer over. * * Sb Vervolgd door Mejuffrouw Helder. Ik zal die gebruiken, om uwe klugtige aanmerking over myne liefde voor uw Broeder te beantwoorden. Zou ik die ontveinzen voor zyne Zuster, zyne ieverige Vriendin? Waarom? Neen: ik beken, dat ik altoos te wel over hem dagt, om ioeteftaan, dat hy myne oaderfcheiding niet verdigi-  WILLEM LEEVEND* diende; en nu ik daar van verzeekerd ben, is er geen de minfte reden, om hier een geheim voor u van te maaken. Zo gy nw wel kende, dan zoud gy echter ook weeten, dat ik, indien hy een flegt karakter gekregen had, hem niet zoude hebben willen beminnen , ook niet onder het fchynfchoone voorwendzel van hem te bekeeren. Ik kan my geen denkbeeld vormen van de vermeetelheid eener Vrouw, die durft onderneemen , een man van fiegte beginzels, en een bedorven karakter , te verbeteren. Ik begryp ook niet, dat eene Vrouw zich kan verbeelden, door zo een Man bemind te worden. En myne uitmuntende Moeder zeide eens by zo eene geleegenheid: ,, Hoe kan eene „ deugdzaame weldenkende Vrouw zich hier toe de vryheid gunnen ? Bedenkt zy dan niet, dat „ „ zo rasch zy befluit, om zo een Man te trou,, wen, zy zich onderwerpt aan zyne meerdeix. ,, heidj of hoe zy, indien zy Moeder wordt, „ haare Kinderen waagt aan het fiegte voorbeeld eens Vaders, die echter de Man der verkiezing „ hunner Moeder was ? " Dit weet ik, dit item. ik toe; en ik zou daar tegen handelen? Neen, Vriendin! Er zyn, dat is waar, gebreken, overylingen, die verfchooning ia de jaaren, en eene volkomen heritclling in een gelukkig huwlyk vinden. Gebreken, die buiten het hart omgaan; uit buigzaamheid, goedaartigheid, gevoe- D 4. H'  g$ JU8.T0RIE VA« BE» HESjg. Tigheid voortkomen. En ik beken bet, deeze zou* den my niet hebben afgefcljrikt, om uwen Broeder voor my te kiezen; wat ook eene waereld (die ik zo weinig acht, als gy zelf,) daarvan zoude gezegd hebben. Dat men veele byzonderheden van n vertelt, waar aan geen de minfte waarheid is, weet ik» Gy zyt altoos in uwen kring opgemerkt; actie genoeg. „ Ik ken zelf fi'guuren , die voorgeeven „ u zeer familiair te kennen ; met u te hebben „ omgegaan, enz.; die u nooit gezien hebben , „ ja alleen uit eene zeer oppervlakkige befchry ving ,, kennen." Men behoeft niet eens een reiziger je zyn, om privilegie van liegen genoomen te hebben. Men is niet in ftaat, om te fïgureeren in de gezelfchappen, daar men echter verkiest te zyn. Men wil, het kost wat het kost, aartig zyn , óók eens iet zeggen, dat doet lachen. Merj mistrouwt de waaren, die men in zyn eigen winkel heeft. Men yerfiert des iets, en doet het eeij andere zeggen; u by voorbeeld, die men toch wil, dat particulier is. Wordt er om gelachen? dan heeft men ten minften den roem, dat men'deij fmaak van het gezelfchap getroffen heefr. — Doet het geen effect, keurt men het af? — o Dan komt de fchande op u, die het bedreef, die het zeide. Men behoudt het recht , om er u , als eene zeer verftandige Vrouw, des te vinniger over te jjekekn. Ik beken, dat nyd of kwaadaartigheid daar  WILLEM LEEVEND. §fp geen deel in hebbeen, maar dat is alleen goed voor den Leugenaar; gy wint er niets by. Dat echter eeii Leer aar uw holsblokjes heel naar Friesland neemt, is wat veel van den goeden Man. 't ïs waar,het Waren.Mevrouw Ryzigs holsblokjes: en die moet Joch particulier zyn in alles, wat zy doet. , . . Ik word daar verrascht van myne Vriendin Everards, die voor een weekje Buiten komt. Weg; pen; ik geef my naauwlyks de tyd om deezen te fluiten, en aftezenden. Duizend groeten van ons ailep, en byzonder veel van Uwe Vriendin, C, HELDER, pi w  HISTORIE VAN DEN HEER ZEVENDE BRIEF. Mejuffrouw mart ha de harde aan Me* juffrouw wi lhblmina he f t i g. u, Kind, al ben jy, wil ik fpreeken, een Leeraars Vrouw; ik ben evel oud genoeg, ora jen Moeder te zyn. Ik moet aan u fchryven, al zou myn huis als een Smauzen kabanus leggen. Maar waarom haal ik die arme zielen nu ook zo by der rug op? Daar ook alles ontbreekt, han~ gen de veeren; en zo als Jan Luiken zeit, goed maakt moed. Die bloeijen hebben, met al hun kruijen en fleepen, naauwlyks zo veel, dat zy Oly in de Sabbats Lamp kunnen koopen; en onze lieve Heer moet toch het zyne hebben, haale waar haale; al zou er niets voor den mond overfchieten. Zy kunnen ook nog wel eens verlicht worden, zo als er in 't woord ftaat, dat geheel Israjel «al zalig wezen. Ach, God, ik gun het hun van harten, tef deeg. Zy floven toch genoeg voor het lieve brood; en een hongerige Wolf byt fcherp. 't Gaat by de Christenen ook niet alles op een Goudfchaaltje. Er wordt geflolen ea gefloken, dat het fchreeuwt. Van daag fmokkelt ïnen eenige Vaftn Tabak, en morgen zjt men aan 'sHee*  WILLEM LEEVEND. 59 's Heeren Tafel, of er niets te doen was; of mea een van de Apostelen was. 't Is wel geaposteld , als de boel zo aan den grond zit. De Smauzen kabanus viel my zo klakkeloos uit myn mond. Maar ik zou zo aanftonds Zeemans-rust verkoopen, als ik wist, dat Freryk het niet eerlyk betaald had, en ik zou, al praatte men ook Latyn door een tregter, het geld in de Landskist brengen; ja gerust, dat zou ik, Tante. Nu, God de Heer is goed, die zal my dat alweer vergeeven; want Petrus zeit, zeventien,maal zeventigmaal; en dat 'hebben wy ook maar noodig. En ik zal ouwe Levi,. die alle week myn Mans laerzen en fchoenen fchoonmaakt, eens een festhalf meer geeven,; om dat ik my daar zo tegen Gods oude Bondvolk bezondigd heb , en gefokkeerd-op hunlui kabanusfen. Belieft Dominé dat nu een Tod en Vod van eigen gerechtigheid te noemen, dat mag hy; ik ftel er zelf geen waarde in : wel zoet wat! Zo zot ben ik niet. Wel 't is wat te zeggen, dat ik van myn overvloed, die God de Heer my zelf geeft, ereis Wat rykelyk uitdeel; en is het iets anders dan goedheid van God, dathy ons, ter belooning van zulke wisfe« wasjes, zyn lieven hemel, lof pryst den Heer, geeven wil ? Ja wel is 't koud! wy zullen er wel kommen zonder de werken. Net als de dwaaze Maagden in het Euangelie. Ik kan niet disputeer ten! 't is ook maar waauweiinf. Hoor, een lui MSHSCb;  6o. HISTORÏ-E VAN DEN «EER Mensch is nergens goed voor; onze lieven Heer mag zo min een lui Mensch lyden als ik. Ik moet .dan .fcliryven in al myn drukte; want tegen jou gtzeid, men lieve Mensch, ik zou morgen myn wasch naar Bloemendaal ftuuren. Wel, Juffrouw Heftig, daar is Neef thuis gekomen. En Nigt Ryzig had my een kattebelletje gefluurd, :en daar in Rond, dat Moeder my over de fchoonmaaktter fpreeken moest; zo dat ik lier alles flaan; maar 't was wel wat anders! Daar kwam Nigt met Bfoêr Willem in heurlui koets, en Ryzig was reads by Mama. 't Was of ik doorde fteenen zonk, toea ik hem zag. Ik beefde als een meiblad. Nu, ik kwam daar fchoon te pas, dat beloof ik je; want ik ben dat geroer cn gewoel wel gewend,en heb, tusfehen ons gezeid, Tantelief, wel duizendmaal zulke confertieffes met Zeelui's Vrouwen, die der Mans zo onverwagt over den vloer krygen. Ikfchonk maar braaf Thee: een droevig hart, zeit Vader Kats, is dorftig; ik liet onze Keetje laaten, tn zo kwam allés nog weer te recht. Ja zie, Juffrouw Heftig, ik weet niet, of de confeientie wel zo gaauw te bedaaren is als de ontffeltenis. Die goede Wurm moest, om de Hel niet in huis te hebben, Willem de deur uit doen; dat was verkeerd: al was. myn Man duizendmaal myn Man, en al Rond hy op zyn hoofd, en fpaarde zyn voeten, (dat ik »og 2p een endje dag tracteeren ; en dat zou my fpyten; hy is , met al zyn humeuren, al evel myn Kind. Nu, fchryf my eens fpoedig, hoe of het zit, en hou maar weer veel van Wim, hy is toch regt goed, en een Julfus kinderzot. MARTHA DE HARDE. P.S. De gebiedenis van myn Man, die wel weet dat ik dit fchryf. AGTi  WILLEM LEEVEND. 6j AGTSTE BRIEF. Mevrouw cornelia van oldeneurg aan McVrOUW susanna helder. zeer hooggeachte vriendin! jï^l u gevoel ik al het weldaadig vermogen deivreugd. Nu, dunkt my, rust er een geheel vernieuwde geest op my. Ja, myne waardRe Mevrouw Helder, nu dunkt my, zoude ik u met die zelfde aandoeningen kunnen fchryven , die myn hart gevoelde, toen wy nog geene andere betrekfcngea, nog geen hooger verbintenisfen, dan die onzer wedevzydfche vriendfchap kenden ; toen wy noch Vrouwen noch Moeders waren. En is, myne bedaarde Vriendin, myne vreugd niet zo gegrond als edel ? Nu befchouw ik myne Vriendin niet alleen als de verkondigfter van een alleraangenaamst bericht, maar ook als eene der geenen , die het genoegen heeft van ok zo byzonder te hebben medegewerkt aan het dau.rat.am heil van mynen Zoon. Toen ik zynen Brief ontfmg, wasikblyde; mandie blydfchap was te veel vermengd met vrees, angst, bekommering, en niet vry van innerlyk Üisnoegen over het gebe urde. Als ik mynen aanE 2. dagt  Otf HISTORIE VAN DEN HEER dagt op hem vestte, bragt my het geheugen tó dikvvyls in die binnenkamer, alwaar ik met heete' traanen zynen zedelyken dood beweend had. Myn geloof in de Predestinatie, en dat het heeft zomoeten zyn, kon de zelfs - befchuhligende ftöft myns geweetens niet altoos fmooren. Ach, die ftcm fluisterde my geduurig in: ,, Gy hebt het „ eeuwig heil uws Zoons in gevaar gebragt door „ eene laakbaare liefde tot huisfelyke rust." —Maar, nu ik weet, hoe myn altoos lieve Zoon zich in veele, en voor hem ysfelyke verzoekingen, heeft ftaande gehouden ;,dat hy in zeer moeilyke omftandigheden, in armoe, ziekte, balling fchap, onder het gefchreeuw van den laster, groot gebleeven is; dat hy aan zyne oprechtheid vast hield; hoe hy wel gevallen , maar niet vervallen is: m aanbid ik de wegen der Voorzienigheid, dia ook myne onvoorzichtigheid beeft ten goeden gekeerd; nu ben ik in myn eigen oogen min fchuldig; want het fchynt toch, dat niet alleen anderen, maar wy zelf onze daaden beoordeelen naar de uitkomst, en meer of min over ons zelfvoldaan zyn, naar maaten onze befluiten een meer of min gelukkig gevolg hadden. Ik weet echter , dat wy minder naar onze daaden en vorderingen , dan naar onze oogmerken en poogingen , zullen geoordeeld worden. Hier haakt iets; ik voel het wek maar, waar? Zo ik myne eigen ondervinding raadpleeg , date  WILL.EM LEEVEND. 6§ zie ik al de fchoonheid en juistheid der gelykenisfen, die Jezus gebruikt, als hy 1'preekt van den verlooren penning, van het verboren fchaap, en den verlooren Zoon. Ja, wy zyn veel blyder over het iets weder vinden , dan over het bezit van iets; het is echter zecker, dat wy iets veel liever niet dan al verliezen. Wat mag hier toch de reden van zyn ? Zouden wy , myne Vriendin, die blydfchap niet veel meer moeten zoeken in de verrasfehing, dan wel in de zaak zelf? in den fchielyken overgang van de grootlie angst en droefheid tot de hoogfte blydfchap? Ik fprak over dit Euangelisch onderwerp eens met myn Schoonzoon Ryzig , en zyne' gedagten komen my waarlyk gegrond voor. ,, Het wederr „ vinden van iets, (zeide hy,) dat wy voor vei> „ looren hielden, en ons hoogst dierbaar is , werkt „ eigenlyk, in dat oogenblik van wedervinding, „ veel meer op ons gevoel, op onze hartstochten , „ dan wel het beftendig gerust bezit van het ger „ liefde. ïk heb , vervolgde hy, myne lieve Vrouw „ zeker liever daaglyks by my, dan dat ik haar „ maar zeiden zag; evenwel lidryntmyne liefde bedaarder, *- koelder, zo gy wilt, wnn- „ neer wy hüisiyk met elkander v£rkeereu, dan „ die was, toen ik onlangs, na een afzyn van „ eenige dagen, haar nog, voor ik zulks gedagt >,, had, weder zag, en met recht Maulyke aan- doeningen van myn hart omhelsde. Myn E 3 „Vrouw  70 HISTORIE VAN DEN HÏER „ Vrr uw zegt wel eens, dat zy my nooit zo recht ,, liefheeft, dan na eene kleine harrewarparty; „ en zy, weet gy, doet, zegtzy, niet heel fterk „ in gevoel." Ik geloof, myne waarde Vriendin, dar gy deeze bedenkingen niet ongegrond zult vinden. Om dit zelfde ftuk een weinig ernftiger te befchouwcn, zal ik er het volgende nog bywegcn, wel overtuigd, dat ik u daarmeede geen ondienst doe. Wie, die aandagtig leeft, kan zeggen, dat de bewustheid: „ ik heb eene deugdzaame daad ver„ richt," hem zo treffend verheugt, dan de bewustheid, dat hy over eene zedelyke verkeerdheid vergeeving ootfangejl heeft, en verzoend is met zynen God ? En wie wenscht echter niet, om nooit meer te zondigen ? Mogen wy dan niet btfluiten, dat de vreugd over het gevondene meer hartstochtelyk, en des fterk er, heeviger, dus ook meer vermoeijender en verflindender is. Hoe verbaasd lyden als dan lichaam en geest! Maar de blydfchap over onze eenpaarige deugdsbetrachting, het genoegen over onze fteeds byblyvende Vrienden, de vreugd over een Kind, dat eenpaarig goed is, wordt door het verftand gefmaakt, is bedaard, zacht, bcftendig; wordt niet zo fterk gevoeld, maar is ryker in zalige nitkomften. Wat, myne Vriendin, zullen wy nu zeggen van de Engelen ? Uwe gedagten daar over zyn my niet onbekend. Ik weet wel, dat gy wel eens zei-  WILLEM LEEVEND. 71 leide: ,, Ik voor my geloof, dat de waereld der „ geesten zo verre niet is afgefcheiden van de „ ftoffelyke, als de Formulieren wel fchynen te „ bepaalen: maar dat er een zeker verband blyft „ tusfchen de afgefcheiden Wezens, de Engelen, „ en ons, die nog lemenhutten bewoonen, en wier grondflagen in het ftof zyn." Zedert eenigen tyd heb ik veelmeer in het Nieuwe Testament geleezen , dan in andere Godgeleerde werken; ik heb ook gezetter gedagt by 't geen ik las; en me dunkt, Santje, dat nu myne godsdiendige begrippen de uwe veel nader komen ; dan toen ik minder vry uit durfde zien, wat is toch waarheid? Het leerftuk der Predestinatie, der Erfzonden enz. zyn, dunkt my, immers niet in denBovenvaldryveriden zin, Euangelisch. Ik hoor ook , dat Paulus ons noemt, indien wy waarlyk Jezus discipelen zyn , de Broeders der Engelen, ééne Maatfchappy met hen, zy daan ten onzen diende gereed. Is dit zo, wel dan zeker mag men hier dat getuigenis nopens de Engelen in den eigenlyken zin opvatten. Laaten wy ons dan mogen verzeekeren , dat die verheeven geesten met een edel deelneemen onze daaden be1'chouwen; wyl zy ons allen hoopen te ontfangen in de eeuwige gewesten der gelukzaligheid. Het heugt my nog, myne Vriendin, dat ik op zulke begrippen van u met ongenoegen nederzag, en èie ook ai delde by dat byzondere , waar van E 4 SV  ïï% HUTOjRIE VAN tJEW HEER gy niet half zo .bang waart dar, ik , indien het alleen byzonder was. Als gy my nu aandagtig uit dat oogpunt bcfchouwt, dan zult gy ?eer wel wecten ? hoegroot myne blydfchap zyn moest , onder het kezen van alles, wat gy my en zelf gefchreeven, er) toebetrouwd hebt. Ik betreur thans niet meer aan myne eigen ligtgeloovh-heid, dan dat zwakke, 't we}k my neigde om eenen Man te beha-en .opdat ik vred,> zoude hebben; een Man, dien ik mooglyk tjoor veel rechtvaardiger middelen zoude hebben kunnen winnen. Ik gaf immers, om dat oogmerk te bereiken, plyi,ca Zoon op; zond hem, zo als hy was,: naar eene Academie. Maar ik herinner my daar een UWCr brieven' 'daarover gezonden. Nu zie ik meer dan ooit, dat gy wel fpraakt; hoe grievend toen die taal ook voor my was. Kan ik zonder droefheid en angst gedenken aan de gevaaren, waarin hy gebragMs';t-a had myne Dogter geen gelyk, toen' zy zo zeer' hoewel in haaren trant, afkeurde, datmynZooJ de huisgenoot van de allerbeminlykfic Juffrouw Roulin worden zoude ? Was ik dan zo geheel'bezig met aan myaen afgod te offeren, dat ik dit ook niet zag? . . Wie ik verlang te kennen, het is uwe braave Vriendin Mejuffrouw Belcour. Aan dat waardig Mensch fchryf ik op heden, en leg den Brief hier voor haar in. Indien er een afbeeld|e} is. van de zalige overledene, dat zal my, teji wefc  WILLEM LEEVENp. 73 Reiken wyze ook, geworden, zo het te bekomen zy. Nooit zal ik dan haar engelagtig gelaat befchouwen , zonder te denken , hoe duur myne onvoorzichtigheid haar te ilaade komt. Maar dh denkbeeld zoude my verfcheuren .... waar bleef dan myne ruste? o Laaten wy altoos poogen een ander zo te beöordeelcn, als God ons beoordeelt. Nu weet ik , dat er zwakheden zyn kunnen , welke gegrond 3yn in goedhartigheid; en zeer in 't oog fchitterende deugden, die uit onedele bronnen voortVlocijen. Wy zien ook aan , 't geen voor oogen is, maar Hy, die ons gefchapcn heeft, ca ons lot beiüert , ziet het hart aan. Behoef ik eeii woord te antwoorden op de medcdeeling van uw plan? Erken ik 11 dan niet voor de allerbeste Vrietf, din, yau Uwe a/tccs hoogst'achtende C. VAN OLDEN1; 13 R G , gehoorcu el (ue t. f *  74 HISTORIE VAN DEN HEER NEGENDE BRIEF. Mevrouw cornelia van oldenburg aan MejulTrouw adriana belcour. waardste juffrouw belcour.' JCk nam al meer dan eens de pen op, om aan u te fchry ven. Wat zal ik zeggen ? Ik ondervond, dat het even mocilyk is te fchryven by te grooten overvloed van ftolre, als by gebrek daar van. Myn hart is zo vol, myn geest, door de veelheid der denkbeelden, zo belemmerd: ik weet niet, hoe ik zal beginnen , hoe ik op eene my zelf voldoende wys zal beginnen , en voortfchryven. Waardige Vrouw! Was ooit eene Vriendin, eene Moeder, zo veel aan eene andere ver- pligt, als ik aan u ben ? Trad gy niet in myne plaats? Vervulde gy niet, en dat op de uitmuntendfte wys, myne pligten? Is myn geliefde Zoon, myn Willem ,• niet door uwe tusfehenkomst ook dat geen, dat hy is? Bleeft gy zyne Vriendin, zyne vermaanfter, zyne bemoedigfter niet, ook toen de laster, die pestilentie, die in de duisternis wandelt, hem griefde; toen ook braave Lieden hem befchuldigden — veroordeelden? Zoude myn Zoon zonder uwe lesfen, uw voorbeeld, on-. fchul*  WILLEM LEEVEND. 75 fchuldig, edel, verootmoedigd, gevestigd in het goede, by my zyn te rug gekeerd? Ik ben te zeer overftelpt, om hier meer van te zeggen. ..... Zo denk ik, onder het leezen der my aanbetrouwde Brieven. Ik leg omtrent u, als Moeder, onder verpligtingen, die ik helaas! wel altoos onbeloond zal moeten laaten; om dat geen Menfchelyk vermogen u dnar immer voor beloonea kan. Hoe onvermogend des myne dankbaarheid omtrent u zy, zy is echter zo groot, zo oprecht, zo vuurig, dat ik my bitterlyk bedroef, om dat zy niets doen kan, om u daar van te overtuigen. Indien gy vóór my van dit tooneel des Menfchelyken levens aftreed, dan zeker zult gy nog de befchermgeest myns Zoons blyven. Vermag hier het gebed des goeden veel; hoe kragtig moet de voorbede der Heilige van het ftof ontflagen ziele niet zyn! Hoe gaarn zoude ik dit met meer ruimte voor my zelf denken ! Evenwel ligt er, in dit Leerftuk der Roomfche Kerk, niet veel meer troost, dan Kettery? En zou de voorbede eener heilige in den Hemel, denZaligmaaker meer in zyne goedheid benadeelen, dan de voorbede der Godvruchtigen op deeze aarde? Dit denkbeeld vleit zo zeer met myne oorfpronkclyke wys van denken ! Waardige Juffrouw Belcour, hoe veel invloed hebben de omftandigheden op ons, op ons weezen , onze gedagten, onze bedryven! Kunnen wy  7*5 HISTORIE VAN DEN HEER wy van de ziehtbnare tót de onzichtbaare waereld beiluitcn ? My dunkt, ja. Zo dra wy meer vry, meer geestlyk denken . ontwarren wy reeds zo eene gWKOT opklimming in onze gevoelens, zulk eene verhefiing in onze befpie-elingen, zulk eene uitgebreidheid in onze bevallingen , zulk een ruimheid m ons hart , zulk eene uitgyftrektbeid in onzen geest; dat wy waarlyk dan reeds tot eene edeler Èlasft van weezens behooren, dan wanneer wy gedrukt wierden door rampen, geflfegèrd door driften, verblind door vooroordeelen. Vergun my, dat ik aan u nog een weinig over een zo geliefd onderwerp fchryve. Zullen wy, als wy gekomen zyn tot de vryheid der Kinderen van God , ons zelf herkenner. ? Wanneer wy niet meer wandelen door 't geloof, maar door aanfehouwen. Somwylen hebben wy zulke fterke bewyzen van de Godlyke Voorzienigheid, dat wy aan haare befticring niet kunnen twyfelen. Kan ik de betrekking, waarin gy met uwe zalige Vriendin Roülin geftaan hebt, deken-; nis, die myn Zoon daar door aan u kreeg, alles, wat gy daar door omtrent hem deed; dé Brieft wisfeling met u gehouden; en wat niet ai, overdenken , zonder, by my zelf te zeggen: zie daa* Gods vinger? Wanneer zal ik het dierbaar genoegen hebben x om u hier te ziern, om u in perfoon voor alles te bedanken, orn u myn huis yii al wat in myn  W I L L E RI L E E V E KI 0. ff termogen is, aan te bieden. Zou myne edelmoedige Vriendin Helder niet wel eens befluiten kunnen , om ti voor eenjgcn tyd aan my wat afteftaan ? Ik begryp zeer leevendig, dat dit haar wat moeilyk zal vallen; maar hoe veel heeft die groote Vrouw gedaan voor haare zwakke Vriendin t.. Met niet wel te befchryvcn hoogachting hebbe ik het geluk my te noemen, van de waardige Juffrouw Belcour, de opregte éi HÜBOt vcrpïigte.' Vriendin en Dienaresfe, c. v. ox de n b r e r, gebowen e c r i. e t,  ?8 historie van den heek TIENDE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mevrouw jacoba van SYTSAMA. WAARDStK vriendin! Ïk zal zo rasch, als ik wel wenschte, de eere niet kunnen hebben, .om u in uwe nieuwe wooning te bezoeken. Myn verlangen, om my met u te onderhouden, is te groot, om daar aan niet door middel myner pen te voldoen. Het oprecht belang, dat ik in alles, wat u betreft, altoos neem;, de heuscheid, waar mede. gy my behandelde, doen my deeze vryheid gebruiken. Behoef ik u, myne waarde Vriendin, te zeggen , dat ik gelukkig ben; en zoude ik dat ooit meer zyn kunnen , buiten de onderfcheidende genegenheid Van haar, die wy beide zo hoog waardeeren ? De beminde van myn hart zal zeker dit myn geluk aan haare lieve Vriendin hebben toebe- trouwd: Ik kan my echter het genoegen niet weigeren , haar dit ook te zeggen. Myne vriendfchap en dankbaarheid vorderen dit. Indien gy, myne waarde, niet altoos in myne belangen waart, dan zeker was het dat gv het geluk uwer Vriendin te zeer behartigde, om het in myne magt * te  WILLEM LEEVEND. 7$> te (lellen : 't was, om dat gy vreesde , dat ik . r een zeer ongeregeld gedrag, zulks onwaardig was; en gy zult zeker met leedweezen u verzeekerd gehouden hebben, dat de Heer Helder zo over my moest denken , alsu zeer wel bekend was , dat hy over my dagt. De tyd heeft myne onfchuld aan den dag gelegd. Ik verdien de gunstige onderfcheiding van den deugdzaamen Heer Helder. Denk niet, myne Vriendin, dat dit vermetelheid zy , of de grootfpraak van een verwaand Jongeling. Het zyn de dierbaare woorden der uitmuntende Mevrouw Helder. Zy heeft my beoordeeld uit de historie van myn Leven, voor zo verre het betreklyk is op de altoos, altoos beminde Lotje Roulin. Verre zy het van my te roemen op het doen van mynen pligt. Ik mag echter getuignis der waarheid geeven. Hier toe heb ik te meer aanmoediging, om dat daar door de goede gevoelens , die uwe Vriendin altoos van my behield, zo veel eere worden aangedaan. Hoe vernederend moet het niet zyn voor een edelaartig Meisje , éindelyk te moeten toeftaan, dat zy in zo een gewigtig ftük door haar hart, — < wilt gy, door haar oordeel ?)' misleid was ! Ook dan, als dit voor elk een ondoorgnnidelykgeheim g-ebleeven is. De waarfchynlykheid was tegen my. Ik weet dit zelt' wel; maar konde ik behoudens myne gevoelens van eer, 'k zwyg van tederer verpligtin-  8a HISTORIE VAN J&EN HBBTt gen, omtrent de zalige overledene, een zo Üididi ftuk openbaaren? Mogt iemand, dan haare Mo& derlyfce Vriendin, kunnen gisfen , dat dit beminlyk, deugdzaam Meisjé; dit engelaguge Lotje my beminde, dat te leurgeftelde wat zeg ik? onbeantwoorde liefde, haar dermaate trof,° fa haar teder reeds tot teering overneig-cird geilet daar onder bezWcek? Was dit niet een geheim 4 't welk ik verpligt was 9 ten koste vjïi myn eigen ongeluk, te verbergen? Was deeze vergoeding>~ deeze zorg voor haare kieschheid dan niet alles, vvat ik haar geeve konde ? Moest ik myne liefde, die ik toen hoopeloos" befehouwde, mbt in myn eigen boezem verbergen? .Was'-hef my' dei wel mooglyk my tc rechtvaardigen vair Om y:, felyken blaam: „ dat ik zeer fnood omtrent een deugdzaam' Meisje'gehandeld had." £>■ Myne lieve, de waereid .verdient zo voel vertronwen niet. Mooglyk is het niet ftrikt rcdelyk} maar hm K by my een vaste regel s „ Nooit 'ten onzen' by„ zonderen nutte ons- te bedienen van degenegein heid, die wy een Meisje hebben ingeboezemd1,. „ wanneer wy niet' in ftaat zyndie te bcanti „ woorden." Ik kon het denkbeeld niet dulden, dat men eene Lotje Roulin immer zoude verdem ken van iets ligtvaardigs. Eri was zy daar Wel' by het gros van vry te fpreeken, als men weeten •zonde, cafzy op een jonjen knaap, niet dtftèe» keinï  WILLEM LEEVEND. ken'd door in 't oog vallende naauwgezetheden 9 verliefd ware geworden ? . . . o Laat ik my van dit onderwerp afmaaken. . . . Het fchokt my te fterk .Ik verheug my grootlyks, om dat ik den moed had alles te lyden, wat er door my geleden is , zonder my te hebben willen rechtvaardigen. Moest het heele geval niet ongelooflyk voorko-» men ? Was het mooglyk voor eenen Willem Leevend, omtrent eene Lotje zo te verkeeren, als hy deed? Zou men niet naar de roerzeis van dit vreemde gedrag hebben gaan zoeken j zou men myne liefde Voor uwe Vriendin niet ontdekt hebben ,• en was het myn onveranderbaar befluit niet, die voor alle oogen te verbergen? Dat gy my dan ook veroordeeld zult hebben, is zeer natuutlyk. Dat gy in de belangen van een deugdzaam beminlyk Man waart, bevreemt my niets. Dat gy li bevlytigde , om het hart uwer Vriendin van my te verwyderen, moest daar van een gevolg zyn. Hoe kon eene Juffrouw Veldenaar haare eenige hartvriendin toelaaten, eenen Jongeling te beminnen, die een bedorven karakter, en een fiegte manier van denken had ? Wat gemeenfehap konde et in deezen ook zyn tusfehen het licht en de duisternis , tusfehen eene Juffrouw Helder en een Willem Leevend? Ik verlang onuitfpreeklyk , om u de gelukkige Vrouw te zien van den achtingwaarden Ko- vm, deel. F lonel  Si HISTORIE VAN DEN HEER Joncl van Sytfama; om Mevrouw , uwe Mosder, te omhelzen; om alle de Kinderen weder te zien ; vooral dat Kind , wiens tedere liefkoozingen, wiens bcminlyke vrolykheid, wiens ongemaakte vryheid omtrent my, myn hart fterker roeren, dan ieder een begrypen kan : ik vermyde van het verlies uwes dierbaaren Vaders te fpreeken Hoe vaart myn Vriend Hendrik? Waar is hy? Is hy gelukkig? Wat vraag ik ? Kan een zo deugdzaam weldenkend Man Ongelukkig zyn ? Mogt hy in de armen eener hem waardige Vrouw leeren vergeeten , dat hy ooit dezelfde Dame beminde! Myn Vriend Renting is thans by mynen Broeder Ryzig gelogeerd. Daar fchryf ik deezen. Allen groeten u met de hoogfte achting. Zoii er niet één Lettertje overfchieten voor Uwen teder liefhebbenden. Vriend en Dienaar, W. LEE V E N D. P. S. ,, Komt gy , waardfte Mevrouw van „ Sytfama, niet eens te Amfteldam?" Dat fpyt my , want myn Man en ik zouden zo gaarn de cere hebben , om myn Heer den Kolonel en zyne beminde by ons te huisvesten. Gy zult moog!«  tltlÊM t E E 7 È H D. ^ mooglyk de gunfügfte indrukken niet van my behouden hebben: maar geloof my, ik ben eene geheel veranderde Vrouw ; en hier uit kunt gy opmaakén , of ik thans meer voor u (zoude onze Vriendin zeggen,) bereekend ben. Nadere informatie op dit Ruk, by den Heer A. Ryzig, Koopman te Am-* Reldam; den wonderlyken Man van Uwe hoogachtende, A. RYZIG, ELF,  04 HISTORIE VAN DEN HEEft elfde Brief. De Eerwaardige Heer jan willem heftig aan den Heer willem leevend. SlYN heer.' 33e veelvuldige beleefdheden, by uwe Ouderen jaaren lang genooten; de geneegenheid, die ik altoos in nryn binnenfte voor u gevoelde; de vreugd, die my bezielde , toen gy u aangordde, om als een jong Nafireer der Kerke van Christus ten Rryde te gaan, verwekten in my, op het hooren der flcgtigheden van uwen wandel , droefheid en toorn. Ja, ik beken, dat ik, door de waarfchynlykheid verblind, daar aan' geloof geflagen heb : wat zeg ik ? dat ik die kwaade geruchten heb helpen verbreiden, anderen ter waarfchuwing. Hier toe achte ik my verpUgt; ik wist, welke diep ellendige tyden wy beleeven, en hoe de Leeraars — zy zyn toch de gaarn getrouwe knegten ; tot eenen fmaad gefteld worden , door de bedorven waereld, die in" het booze ligt, ende verduisterd is in den verRande. 't Is waar: de berichten van den Broeder Maatig hadden my wel wat omzichtiger mogen maaken. Edoch! ik kenne 's Mans groote vooringe- no-  WILLEM LBEVEND. 85 nomenheid met u, door uwe uitmuntende bekwaamheden in hem verwekt. Ik wist, dat zyn Hoog Eerwaardigheid niet alles kon opmerken. Wat zal ik zeggen? Het antwoord van den Heer Roulin zelf verzwaarde myne beangstheid ; myne vreeze was groot. Ik leide die geheimhouding in uw nadeel uit. Thans beter overtuigd , want ik ben onderricht, dat de Heere u, door zyne magtige hand, op eenen doornagtigen weg geleid heeft; dat hy u heeft getrouw gemaakt op uwen zwaaien post; ziet, nu, nu pryze ik de vrye genade. Nu verneder ik my voor den Heere, om dat hy myn ellendig zwak doorzicht, buiten myn weeten, heeft dienstbaar gemaakt tot een goed einde. Ik zal voortaan alleen in zyne kragt wandelen, ende ftille zyn. Vergeef my dan, Broeder, het ongelyk u aangedaan. Neig uw hart weder tot my, en laat ik u alle mogelyke vergoeding doen. Ik wenschte wel, dat het ongeveinsd geloof, het welk gewoont heeft by uwe Grootmoeder , ende nu nog woond in uwe Moeder, ook in u, certyds mynen Timotheus , woonde ; dat ik u in den fchoot der Kerke mogt verzamelen, ook fchoon gy geen Herder of Leeraar worden zult. Hebt gy eenige bezwaaren tegen de Leer der Dortfche Vaderen, meld my die; mooglyk ben ik wel het middel in Gods hand, om u te trekken uit de wargaarens der onzuivere Leere , die toch de F 3 dood  $6 HISTORIE VAN OEN HEER «Jood werkt. Op dat ik u nog eens aaafchouwe als een blinkende fterre aan Neerlands Kerkhemel. De zielen van Jehova's Keur en Lievelingen zeggen hier op ja, ende apien. Uwe Zuster is niet van de onze, maar van agter my afgekeerd. De Heere brenge haar weder by ons ! Ik beveel u Gode en zyne genade, en beu met een hart uitgebreid in liefde, Uw Dienaar in. Christus, J. W. HEFTIG.' PS. Wim lief, ik zou maar blaauw blaauw laaten, met Domind: de Man meent het zo wel met V, en je weet, al dat gedisputcer maakt maar heete hoofden. Jk fchryf dit buiten Dominees Wecten : dat niet weet % niet deert. Uwe Vriendin, RAMMEL, TWAALF.  WILLEM LEEVEND. 3$ TWAALFDE BRIEF. Mevrouw jacoba van sytsama aan den Heer willem l e e v e n d. myn teder geliefde wil l e m! D ie naam geeft u myne pen, dewyl zy de dictatuur van myn verheugd , verwyderd, u zo byzonder toegeneegen hart volgt! Welk een Brief ontfnig ik van u! Edelmoedige Leevend, wees gelukkig, wees zeer lange gelukkig met myne eenige hartvriendin. Ik heb getreurd over uw, my zo toefchynend, bevlekt gedrag. Ik kon het niet vergeeten, dat gy u zo onwaardig gedroegt, omtrent een Meisje, dat zeker door u , door u, alleen , zwak geworden was. Maar myne deugd vorderde van my niet, dat ik u ftrengelyk.beoordeelde. Dit liet ik over aan hun, die zich verheugen kunnen in den val der veel beloovende jonge lieden. Iets in deezen ter myner verfchooning te zeggen, is zeer onnoodig; want uw helder yerftandt cn uw wel geplaatst hart hebben my reeds gerechtvaardigd, 't Is waar, myn Vriend, ik bezwaarde u wel nooit; maar ik kon echter niet, met goedkeurende gerustheid, zien, dat myne. F 4 Yrie.0*  18 ÖISTORIE VAN DEN HEER. Vriendin u waarlyk beminde. Een Jongeling van uw bevlekt karakter, van uwe verkeerde denkwyze, moest, dagt my , geene Chrisje Helder dierbaar zyn. Dit alles ilemt gy my toe, en wel naar maate, dat gy van myne oprechte tedere vriendfchap voor haar overtuigd zyt. Ik dagt altoos zagtmoedig over u ; maar meende , dat° een Willem Leevend niet zo verre boven zyne jaaren uitmunten kon; om dat ik my ontgaf, dat hy myne Vriendin beminde. Alles, wat ik daar over dagt, en de reden waarom ik daar zo over dagt, zult gy nog wel eens leezen kunnen in de brieven aan onze Helder door my gefchreeven; ook met het oogmerk, om haar hart van u te verwyderen. Zeer houde ik my verzeekerd, dat er een leeftyd zy, waarin de liefde voor een braaf Meisje uwe SeX grooter en naauwgezetter Vrienden der deugd maakt, dan de beginsels van Godsdienst zelf. Jk geloofde echter niet, dat liefde zonder hqop beftaan kon: gy had geene hoop op haare wederliefde : gevoeligeworden door de ontwikkeling deezer drift had gy nieuwe behoeftens. Zo gingt gy naar Leiden om de huisgenoot te zyn van eene der allerbeminl lykfte Meisjes. Behaagen moest gy, i„dien haar hart vry was. Gevoelig voor alles , wat verdienst- Iyk, voor alles, wat fraai is Ziedaar, in dit hcht befchouwde ik u, Welke moesten de eigenaartige gevolgen zyn van dien famenioop der din-  WILLEM LEEVEND. 89 dingen? Zinken, als my toefcheenen , dat zy waren. Zulkeu, als u zeker geen voorwerp van goedkeuring by eene Juffrouw Helder moesten maaken. Indien ik genoeg in uw vertrouwen gedeeld had, om te weeten, dat gy waarlyk beminde; ik zou u nooit van eenige onbetaamlykheden verdagt hebben. Nu, wat kon ik doen, dan naar de waarfchynlykheid oordeeien, en de belangen van eenen deugdzaamen Renting behartigen ; ook al beklaagde ik u, zonder u te veroordeelen ? Maar kunt gy, gy zelf wel het Juist denkbeeld maaken van de vreugd, die myn hart ftreelt, nu ik myne Vriendin geluk mag wenfchen met haare altoos voor u (land gehouden hebbende liefde? Waarde Leevend, myne vriendfchap is niet alleen oprecht, maar ook teder. De liefde neiging van haar hart altoos te moeten tegen gaan, hoe moeilyk is zulks voor eene liefhebbende Vriendin! En al hield ik my verzeekerd, dat haare reden zich, moest het zyn , zoude onderwerpen , ik kende myne Chrisje te wel, om my te durven vleijen , dat haar hart daar niet door zoude lyden. Haare liefde voor u was met haare jeugd opgegroeid; er was zo veel vriendfchap onder gemengd; zy was zo drifteloos, als die in de natuur mooglyk zy. En! . . . . zy verdagt u nooit. Alles nadenkende, wat gy my zegt, ben ik F 5 over-  £0 HISTORIE VAN DEN HEER overtuigd, dat gy groot gehandeld hebt. Eene liefde, als die uwer Lotje, was te edel, te eerwaareng, om die voor ongewyde oogen ten toon te Hellen. Hier van moet gy wel overtuigd geweest zyn, daar gy verkiezen konde, liever gelasterd te worden, dan daar van iets te melden. Ik zie echter nergens dan in Hare trotschheid de reden , waarom gy uwe liefde voor myne Vriendin zo zorgvuldig bedekte. Zy moet zeker in den aanleg uws karakters zyn ingeweeven, om u in alles zo beftendig by te blyven. Of ik die laak, is eene andere vraag. Ik houde my verzeekerd, dat, indien zy wel geleid wordt, en binnen de juiste paaien blyft, dat zy dan het karakter zeer kan verhoogen. Dan doch is men doordrongen van de Les des wyzen Pythagoras: eerbiedig * zelf. Men is niet alleen afkeerig van losbandigheden, van valschheid en bedrog; maar men houdt zich aan de rechtvaardigheid, de zedigheid , de waare eer, zonder welke noch ons by- ' zonder, noch het algemeen geluk lang in veiligheid zyn kan. Laat ik u dan nogmaal geluk wenfchen met myne Vriendin, en ook met de wys, waarop zy de uwe wordt. Men erkent, dat gy haar verdiend hebt; dit moet haare bezitting nog oneindig dierbaarder by haar maaken; en echter zal dit uwe dankbaarheid niet verminderen : al was het maar, om dat gy wel genoeg denkt om t,e gelooven, daj: ook nog andere Jongelingen jeebt heb-  WILLEM LEEVEND. Cfï hebben op haare achting; maar dat haar hart voor u uitfpraak deed. Met verlangen zien wy u allen te gemoet. Myn waardige Sytfama is te veel een Man van verdiende en verftand, om niet door u met eene byzondere achting befchouwd te worden. Hy zal u als een Vriend onti'angen; maar u dit meer door zyne daaden, dan door zyne betuigingen verzee* keren. Zy voorkomen is koel , maar zyn hart veel gevoeliger, als hy zelf gelooft. Kom zelf zien, hoe gelukkig ik ben, en word overtuigd , hoe zeer hy alle myne liefde, alle myne hoogachting verdient, die ik hem zonder maate toedraag. Myne waarde Moeder was altoos uwe Vrien- din Het verlies, door ons geleeden, is groot, is onherftelbaar. Ik weet, dat het ook u eene traan zal gekost hebben, hoe weinig uuren gy in het gezelfchap van dien uitmuntenden Man hebt doorgebragt. Uw Vriend Hendrik is zeer wel, en u meer dan ooit geneegen. Als wy het genoegen hebben, om u hier te zien,, zal ik u hem betreffende meer zeggen. De tyd daar roe zou my nu ontbrecken. Wees gerust, hy is gei lukkig; want eene zeer welgeplaatfte liefde wordt beantwoord door eene'Dame, die ik met verukking Zuster noemen zal. Van uw kleine Jetje nog een woord. Dat lief Kind heeft u niet vergeeten j en zedsrt gy gefehreevcn hebt, dat gy ons.  9a HISTORIE VAN DEN HEER ons zult komen bezoeken, is zy zeer rusteloos en vraagt my tienmaal op een dag, wanneer gy hier zyn zult: zy is nog in die lieve onnozelheid, dat zy u, zo zeer als ooit, in de armen zal loopen, en met kinderlyke kuschjes overftelpen. Groet allen, die my de eere aandoen, van myner by u te gedenken, en geloof dat ik ben Uwe en Chrisjes waare Vriendin, j. van sytsama, gebooren veldenaar. P,S. „ Komt gy,waardfte Mevrouw Ryzig, niet „ eens op Boomryk?" Eene Dame, vereerd met de achting van Mevrouw Helder, kan my niet onverfchillig zyn; zy moet zeer achtingwaarde en zeer beminlyke hoedanigheden hebben. Hoe zy daar aan komt, ftaat my niet te onderzoeken. Het is wel denkelyk , dat zy, die in ftaat was, om een verftandig Man uit achting te trouwen, en alleenpour rire een ftoet zotskappen aanhield, gezond oordeel genoeg heeft, om, uit de beste gronden, eene geheel veranderde Vrouw te zyn. Ik bemin en acht u in alle betrekkingen; en feliciteer u met de aanftaande alliancie myner dierbaare Helder. Onze Mannen  WILLEM LEEVEND» QJ nen zullen elkander maar moeten kennen, om elkander te vinden. Voor hóe ongevoelig gy ook wilt hebben, dat wy u houden, zo zult gy dit toch zonder Dictionaire wel verftaan: als ook, dat ik my met onderfcheiding noem Uwe hoogachtende, J. VAN SYTSAUA. * * * DER.-  historie van dén kees DERTIENDE D R I E F. Mevrouw ,aco,!a van svtsama aan Mc juffrouw ciiRisTiNA helder. tederb-eminde helder.' Béide uwe Brieven , tWyfefde ik daar aan , zou, den my overtuigen, dat onze vriendfchap door geene veranderingen, in onzen ftaat, of in onze perfoonen, of in ons lot voorkomende, kan afgeleid worden, Maar ik ken myne Vriendin: ik ben des volmaakt gerust; echter de blyken daar van te ontfangen , fc my onuitfpreeklyk aangenaam. Men verwyt de Vrouwen dikwyls: „ dat zy i, der liefde de vriendfchap opofferen; of dat zy „ de vriendfchap ten nadeele der liefde begunfü,* gen." Ik kan maar fpreeken van het geen ik in u, en in my zelf ondervind, en dan weetik zeer zeker, dat dit verwyt ons niet raakt. Uwe geeftige verftandige Vriendin, Mevrouw Ryzig, moge, zo klugtig haar dit behaage, omhaspelen met de fchoone orde der dingen; het blyft maar waiir, dat orde de groote, de algemeene wet zy. Zo lang wy die volgen, zyn wy gelukkig: maar' Wfiu diuuïccüe taaalyfee hoeveelheid van' gezond  WILLEM LEEVEND. 95 Oordeel te hebben , om die wet altoos wél te zien , en getrouw -te betrachten. Of nu gezond oordcel wel zo algemeen is by de Meisjes, als vernuft en eenige meer fchitterende talenten , daar over kunt gy,myne Chrisje,beter dan ik vonnisfen;gy kent oneindig meer modieufe jonge Dames, dan ik. Waarom zou een geliefd achtingwaardig Mam benadeeld worden door de vriendfchap , die zyne Vrouw voedt voor eene beminlyke , beproefde Vriendin ? Is er dan iets in den aart der vriendfchap , hier toe aanleidelyk ? Ik zie er geene fchaduw van ! En waarom zoude ik myne Vriendin aan mynen Man moéten opofferen, om hem te overtuigen, dat hy myn Vriend, myn Echtgenoot is, de Man myner verkiezing ? De Vriehdin die zulks zoude vergen,'kan myne noch uwe Vriendin zyn; haar hart, of haar fmaak, of beiden , zyn niet recht gezond. En hoe onbiilyk, hoe dwiagelandsch , hoe naauwhartig moet de Man zyn , die het tot eene der pligten zyner Vrouw maakt, alle andere genecgenheden aan de zyne afteftaan! Ach, myne Chrisje, hoe gelukkig ik ook in de liefde van mynen Sytfama ben, gy zyt my even dierbaar, gy legt my even na aan ft hart, als voor ik hem kende. Een Man, zo eerlyk, zo weldenkend i, als myn Sytfama, kan in deeze niets het minfle met ons verfchillen: Maar gaf hy ons daar van niet de verrukkendfteverzeekering,toen hy ons verrasch- 19  f6 HISTORIE VAN DEN HEER te dooT dat aangenaam , ftil, in zwaar geboomt liggend Boerscft-Geftichtje, door hem, buiten myn weeten, geplaatst ? Toen hy ons ongemerkt daar naartoe bragt, zich vermaakte met onze verwondering, onze goedkeuring? Toen hy u en my elk daar van eenen fieutel gaf? Toen hy ons de meublementen aanwees, alleen toereikende voor twee perfoonen ? Toen hy ons zeide : ,, Dit zy /; Sanctuaire de Pamitié; myne liefde en myne 3, achting hebben het u beiden geheiligd; neemt 3, er een uitfluitend bezit van." Hoe vuurig omarmden wy hem! Hoe klopte uw fchoone boezem door gevoelens, die uwe oogen, niet uwe lippen, kunnen uitdrukken. Myne lieve Moeder had er, fchynt het, van geweeten: moest zo eene weldenkende Vrouw dit niet goedkeuren? Daar, myne Chrisje, fchryf ik aan u den eerften Brief na uw vertrek. Sytfama zit by my, op de bank, die aan de overzyde in de Ypenlaan is ingenist. In veele wecken had ik den tyd niet, om een geregelden Brief te fchryven. In de fbille historie van myn weinig beduidend leven viel thans teveel voor. Ik zeg dit niet, myne lieve, om my by u te excufeeren : ik weet, dat gy zo redelyk als teder omtrent my zyt. Het is zeer ongevallig, geen één oogenblik te kunnen uitvinden, om aan de Vriendin van ons hart zo te kunnen fchryven. Nu is alles in orde. Wy woonen reeds op dat Boomryk, 'twclk myne Vriendin zozeer bekoort; en  WILLEM LEEVEND. 9? en onze huishouding gaat weder zynen voorigen geregelden gang. Aan myne Chr.isje te fchryven, blyft zo wel myne geliefde bezigheid, als myne behoefte. Veel maal zal ik dit Verblyfje met dit oogmerk bezoeken. Het is zo volmaakt ingericht, om onzen geest te bepaaleu by het onderwerp, dat wy verhandelen, ook in het fchryven. Deeze Brief zal des geene der kortlle zyn, dien ik, geduurende onze vriendfchap , aan u gezonden heb. Ik zal hem echter niet agter elkander afmaaken : maar, zo dikwyls myne huisfelyke bezigheden my roepen, de pen nederleggen; dit daaglyks ecu weinig fchryven, geeft my het genoegen van my, geduuriger dan anders, met u bezig te houden , en laat meer ruimte over, om onze denkbeelden wél neder te zetten. Morgen zal ik de.ezen vervolgen, en zo voortgaan tot ik in ftaat ben hem volleedig aftczenden: dit zal van toevallige beletzeis afhangen : wy zullen zien. * * Ons vertrek uit de Pastorie was aando.enlyk voor ons allen. Myne waarde Moeder had al haar bedaard verftand nopdig, om overtuigd te biyven, dat het hoognoodzaaklyk ware, eene wooning te verlaaten, daar alles ons dien Man herinnerde, dien wy verlooren hadden; een Man, wiens nagedagtenis in zegening zal biyven by ieder, die TUI. DEEL. G het  98 HISTORIE VAN DEN HEER het geluk had van hem te kennen; een Man. . . maar gy, myne Chrisje, hebt hem gekend; en ik geloof, dat ik ook voor my best zal doen, indien ik dit aandoenlyk ftuk niet verder behandele. Hoe dierbaar zyt gy voor my, daar ik weder ondervind, hoe gy met my in denken en aandoeningen overeenftemt: laat ik de pen hier een oogenblik mogen nederleggen. * * * . Gy hebt, dunkt my, de waare oorzaak aangeweezen , waar door wy in eene zaak verfchillan : leid er maar niet uit af, dat ik u minder, dan gy my bemint: hier tegen protesteer ik. Gy hebt ook daar in gelyk, dat uwe goedkeuring myn geluk vergroot; de verzeekering daar van is vleijend voor eene Vriendin, die zo wel overtuigd is van uw gezond oordeel , als van uwe gevoeligheid. Gy hebt het karakter van mynen geliefden Sytfama meesterlyk getroffen. Ja, myne Vriendin, dit is de Man, die my bemint, die zyn geluk in myne handen Helde, aan wien ik door alle moogelyke banden gehecht ben. Maar gy hebt hem zo wel waargenoomen; gy weet zo , hoe hy handelt, dat ik er niets over heb by te voegen. Geestig vind ik uwe uitdrukking, van ons in ons zedelyk negligé te zien ! er is vee] juistheid in «le overdjragt. Kan trouwens wel iets waarlyk £ees-  WILLEM' LEEVEND. $9 geestig zyn, daar de juistheid ontbreekt ? Hoe klein is het getar der geenen, die ons, om uw woord te gebruiken , en negligé behagen kunnen ! Ieder, die eene taamlyk goede opvoeding, wat vernuft en fraije manieren heeft, is goed gezelfchap in 't algemeen; maar om eene aangenaame , beminlyke huisgenoote te zyn , wordt wat meer vereischt: die vereischten zyn echter zelden aangekweekt ; de meeste Menfchen hebben te veel eigenliefde om zeer goedaartig te zyn : is het des wel te verwonderen, dat het huisfelyk geluk te dikwyls eene harsfenfchim gehoemd wordt ? De ondervinding leert zulke beoordeelers , dat zy geert oiigtlyk hebben. Indien men zicli meer bevlytigde, om beter te zyn, dan wel om het te fchynen; indien men recht begreep, hoe verflandig hy doet, die zyn. beltendig verblyf aangenaam helpt maaken; men zou zo veele uithuizige Menfchen niet ontmoeten. De meefte lieden zyn alleen dan thuis, als zy n iet weeteu waar heen. Men zou zegden , dat zy niet woonen , maar' flegts gelogeerd zyn in hunne huizen. Zy weeten niet, zo als de Fransjes dat noemen, che& Joi te zyn. Die lieve kunst, myne Chrisje, hebben wy óók al aan het voorbeeld onzer Ouders te danken. Het geluk, dat ik geniet, is groot, is uitgebreid , is .wel gevestigd; want ik ben dat met een beminlyk Man, die de deugd eerbiedigt, die den G a  '100 HISTORIE VAN DEN HEER heiligen Godsdienst te wdl kent, om hem niet met eene voorbeeldige naauwgezetheid te volgen. Ik lpoede my, ziet gy, om tot uwen tweeden brief overtegaan; geen wonder, hy getuigt van uw genoegen, en is my iets dierbaarder, dan dit? Hoe dikwyls, myne eige Chrisje, heb ik niet gewenscht, om uwe liefde voor onzen Vriend te kunnen goedkeuren! Ik kende u te wel, om niet overtuigd te zyn, dat gy daar van niet ligt zoude zyn afteleiden. Ik voorzag niets dan moeilykheden, dan verdriet voor ü; want, zo lang myn Heer, uw Vader, hem befchuldigde van zedeloosheid, waart gy ongelukkig; ook al bleeft gy overtuigd, dat hy zulks niet verdiende. En indien •de tyd u eens geleerd had, dat Leevend uwe liefde onwaardig was; Wat dan? Zoude dan uw hart niet zo veel geleden hebben, als uw doorzichtig oordeel zyn vernederd geworden ? Gelukkig keert alles ten besten. Ik kan nu hoopen, om u als Mevrouw Leevend te zullen omhelzen. Vuurig verlang ik, om hem hier te zien , om hem in myne' armen geluk te wenfchen, met myne uitgeleezene Vriendin, dPe hy ten vollen waardig is. Ik heb u wel eens gezegd, Chrisje, dat de liefde ons nog noodzakelyker voor elkander maaken zou, dan de onverfchilligheid omtrent de geheele Sex. Ik bedroog my niet; de ondervinding heeft my dit aan mynen kant geleerd; in deezen ftemt sy  willem leevend; lol gy weder met my in! Zoud gy te fterk fpreeken, als gy zegt, „ dat het uwe behoefte blyft, my alles te moeten mededeelen?" Neen: gy zoud dan niet anders zeggen, dan 't geen gy zelf ondervond , en ondervinding gaat altoos boven de hcfpiegeling. Zoud gy echter wel kunnen befluiten, om iedere verrukking van uw hart aan iemand, zelf aan hem, die ze veroorzaakt, ■ aan iemand buiten my, medetedeelen? En dat, hoewel gy u verzeekerd houdt van de zuiverheid uwer liefde, van het veel meer aandoenlyke , als driftige uwer geneegenheid; met één woord, van het volkomen onfchuldige ? Hoe is het toch, dat eene Vrouw altoos min of meer fchaamagtig belydt: ik bemin; dat men veel liever op eene dwaasheid dan op eene tederheid zoude willen betrapt worden? Geene Moeder zal bloozen, indien zy opmerkt, dat zy wordt waargenoomen in die oogenblikken , waarin zy, geheel door de natuur bezield, niets om zich zag, dan het kind van haar hart ? Zy zal de gevoelens, die het gezicht daar van haar inboezemt, niet verbergen. Maar welke kiefche Vrouw zal ooit de fentimenten, die haar hart voor. den beminden doortintelen, kunnen toebetrouwen ,. dan aan de eenige Vriendin? Men gelooft te dikwyls, dat men de beminde Vriendin is, als men alleen de gelichte Gezellin zy. Men wantrouwt de geachte Gezellin njet; men kan echter, daar inen niet bemint, zo,vry zyn, aks, G 3 men  «ea BrSTORIE van den-heer • men zyn moet, om alles, wat ons roert, mede te deelen. Gy, by voorbeeld, zoud aan de allesfmds verdienftelyke Juffrouw Belcour geene kleinigheden, als waarvan wy nu fpreeken , durven vertrouwen. Gy zyt echter volmaakt overtuigd , dat zy in allen opzichte eene voortref, felyke Vrouw is; dat zy zich in haare mindcrbeweegbaarheid niet verheft boven zulken , die anders geftemd zyn; dat zy de menfchen te wel kent, om te kunnen gelooven, dat zy allen op dezelfde wys moeten denken en gewaar worden : dat zy de groote, de vertrouwde Vriendin is van uwen geliefden Leevend. Waar hapert het dan , dat gy ook voor haar U verbergt ; zonder dat gy U echter befchuldigt, van niet billyk omtrent haar te zyn? Dit'laatfte verdient wel zeker onze bedenking; het doet verbaasd veel af. Ik heb er de volgende gedagten over; toets die eens, of zy de vyaare gehalte hebben. Achting is de vrucht der verdienden, die wy in anderen ontdekken ; maar zy verbindt niet ; vriendfchap is haaren oorfprong fchuldig aan ovcreenftemniing. Ik kan eene perfoon de giootflc achting toedragen , zonder ooit te wenfehen , dat hy my iets anders dan goedkeuringswaardig vond; maar ik kan niet ontdekken, dat ik denk, gevoel befchouw, afkeur, als iemand, die ik leer kennen, of myn hart nadert, zoekt, verëenigt zich met het haare. Hoe grooter deoverê'enftemming,- boe  WILLEM LEEVEND. JOJ hoe innerlyker de vriendfchap wordt. Overal, waar die overcenftemming ontbreekt, is wel achting , wel behagen, wel welwillenheid, maar geene vriendfchap. En tot welk een volmaakt geheel moet men met de Vriendin worden, indien wy zien, dat wy wél denken over onze pligten ; gezond redeneefen over zaaken buiten ons; aLs wy wel zwakheden , wel verkeerdheden, maar geene fchuldige driften , geene onbeftaanbaare, zich zelf omftootende begrippen koesteren. Laaten wy het voor ons houden , myne Chriije; maar daar is zeer zeeker eene zeilfteenige kragt, die fommige zielen fterk aantrekt, zo fasch zy binnen den kring der werkzaamheid komen. Indien zulke Menfchen elkander hier, aan deeze zyde der Eeuwigheid, nog ontmoeten, dan hebben zy het idiaal gevonden. Zy vcrftaan-elbander oogenblikkig ; zy leeren elkander in weinig «uren nader kennen, dan anders in veele jaaren mooglyk zy: jammer, dat veele jonge Lieden voor ever'éenflemming houden , het geen alleen ttnfmaak is; en behagen voor vriendfchap aanzien. Wy beiden kennen zeer goed llag van Menfchen , die dit alles voor dwecpery, voor romanesq houden. Zulken, die nooit een byzonder Vriend hadden , en afkeuren , dat men dien heeft. Laat hen begaan. Belet hen het fchraale vermaak niet, dat er voor hun ligt, in ons te befpotten. Zy fpreeken ter goeder trouw; wat wil G 4. BK»  ï?4 HISTORIE VAN DEN HEER Die» meer? Het moet ons maar niet beletten j aa* de byzondere vriendTehap geloof te geeven. Trouwens, hoe zouden wy daar aan kunnen twyfelen, die zo leevendig ondervinden, wat liet zegt, de byzondere Vriendin van elkander te zyn. Eikheeft geen muficaal gehoor; en waar dat ontbreekt * is er geene gefchiktheid', om te kunnen aangedaan wordeii door het fchoonfte Concert, 't welk ons immer verrukte. Ik wenschte echter, dat men, om dat onze eigen ondervinding iets niet bevestigt, niet de vermeetelheid hadde, om alles voor chimère te houden, dat men nitt als mooglyk begrypt. Ik verg zo een Man niet; heb een byzonder Friend; al zo weinig als aan iemand, die geen gehoor heeft: word verrukt door deeze heerlyke Sonata. Maar, als hy my uitlacht, om dat ik eene byzondere vriendfchap ondervind; dan zie ik hem met die zelfde koele kleinachting aan, waar mede ik hem, die geen gehoor heeft, zoude aanzien, als hy my vry gek vond, wanneer de Muziek my op de verrukkendfte wys van myn aanweezen verzeekert. - Zyn deeze lieden nu echter zo veel redelyker in hunne begrippen , dan wy ? Laaten wy zien , wat er van is. Wy hebbein hier vry wat belang by ; om dat wy even grooten prys Rellen op onze redelyke waarde. Waarin beftaat des hun; ne groowr Redelykheid? „ In te befpotten iets, w dat zy "iet kennen ? In voor dwaasheid, voor  WILLEM LEEVEND. 105 ,, inbeelding, Voor romancsq te houden, iets,. „ waar voor zy niet bereekend zyn ?",Men moet eene zeer zonderlinge Logica, hebben , om dit toeteltaan! Want dan zou moeten volgen: ,, al „ vvat ik niet zelf ondervinde, of ken, is er niet. Ik heb geen denkbeeld van. eene byzondere „ vriendfchap.— Ergo! Of: „al wat ik zelf niet ,, gewaar word, is/omanesq; ik weet niets van „ eene byzondere vriendfchap: byzonderevriend„ fchap is des eene chimère; zy, die,daar voor ,, icveren , zyn dwaas." Al wat ik uit dje re-, deneertrant kan opmaaken, is,. eene verregaande opbehouwen beflisfing zonder grond; het toont, weinig redeiykheid , te beflisfen , daar ,men niets ziet. Zouden deeze zogenaamde redelyker Menfchen niet veel meer eere aan- hun hart en verftand beiden doen, indien zy dus dagten: ,, Iets. „ kan zéér wél beftaan ; iets kan eene wclbewee„ zen waarheid zyn, al blyf ik. daar eeuwig oa„ kundig van. Het beftaat dan maar niet voor my; het is voor my geene waarheid. Ik zie. ,, Menfchen, die verftand, oordeel , ondervin„ ding, deugd.-—— Godsdienst hebben; die „ getuigen, dat zy by ervaarnis de byzondere „ vriendfchap kennen; dat die alle gevvoone ge„ neegenheden.op de zaligfle wys overtreft; —n „ zonder dat ,dit hun , omtrent wie ook, on„ rechtvaardig maakt; die des vrienden gceven, het .geen der vrienden is, maar de uitverkooG 5 „ ren  105 HISTORIE VAN DEN HEER „ ren Vriendin echter, het geen der üitverkooren „ Vriendin zy. Wat recht heb ik nu, om dit te „ befpotten ? Geen altoos. Zo dra ik verder ga „ dan dit: ik kan niet beöordeelcn, veelmin mag „ ik veroordeelen , het geen ik niet ken; wyk ik „ af van de Reden , wel verre van my in haaren „ dienst te kwyten." Wy kunnen dit op Godsdienftige waarheden, op zedelyke, 'Euangelifche gewaarwordingen, ook toepasfen. Eaaten wy, van onzen kant, toonen, dat men önuitfpreeklyk gevoelig zyn kan, zonder den effenen weg der Reden te verlaaten; zonder ook van zulken te vergen, het geen onmooglyk is. Zou dit in ons niet even dwaas zyn, als wanneer wy aan eenen! blinden opleidden, een zeer goed gebruik te maken van een Telescoop T 81-yft het echter niet onbetwistbaar, dat zo een Werktuig ons alle de voordeden des gezichts op de uitmuntendRe wys doet genieten ? Voor ik deezen fluit, nog ééne bedenking. — Er zyn ook zedeljke waarheden, die veelen te hard voorkomen , om aanteneemen .- is het des. niet best die voor ons zelf te houden, op dat men geene"paerlén werpe voor den' onreincn ?' Vaarwel, myne eenige, meest geliefde Helder! Myn waarde Sytfama omhelst u met eerbiedige gevoelens. Myne Moeder' neemt een aanzienlykdeel in de gelukkige omwending van uw lot. Jetje, uw mignon, heeft gehoord, dat haar Vriené Lee-  WILLEM LEEVEND. 10? vend hier verwagt wordt, en is in eene geduurige vreugd. Dikwils loopt zy naar het Voorland, als er aan het hek gefcheld wordt; maar komt met een allerliefst verflagen airtje te rug, om dat myn Heer Leevend er nog al niet is. Ik heb het lief Meisje daar eens voor u zo in myne beide armen geflooten en teder gekuscht. Altoos uwe j. van sytsama, " gcbooren veldenaar. i iffnw ar'^s mo r jqbftaavo '..t yn n \ r^puftW J?.s. Ken'Brief van Leevendr die gaat, met -nvn; antwoord aan hem , in deezen. Oötf I deel, of ik myn geluk in het uwe vergroot t\ ,; ^!vffl leem '.:--'s. ;!oo ifib r- Hsgfib jj^ü wb . sbjpo • . ' bnprf -v id««Y« mbiow t *. ■ p v,j iulni -out ui aaoool caclAisw snvtjn •;«!%> al afiaJ VEER-  i©8 HISTORIE VAN DIN HEER VEERTIENDE BRIEF. De Heer willem leevend aan MejuS, ROUW ciiristina helder. myne tedergeliefde chrisje! BCoe komt het, dat ik zo geheel buiten ftaat ben, om vroiyk, om iets aartigs, iets geestigs te kunnen fchryven? Is myn geest te hoog opgewonden ; is hy te overftelpt, om zyne vermogens met eigenaartige vryheid te gebruiken ? Een Brief van myne Helder! . . Haar fchrift, haar fchrift, dat ik veel liever zie. dan det Opera omnia van de Geleerden der gelede Waereld. Waar is die tyd, dat ook zelf maar een opfchrift van uwe lieve hand my zo vergenoegde , dat ik er dagen aan elkander vroiyk op zyn konde. Mag ik het u eens inluisteren? Nu ik verwagt, worden mynebegeertens heevig; myne wenfchen loopen in één punt te famen, u te bezitten. Geest, vernuft, vryheid van gedagten , alles wordt vcrflonden ; ten minften — overfcheenen. Myne Zuster zeide onlangs: „ alle Enthufias„ ten zyn ftaatige knevels; zy vinden een vroly„ ken lach zo gruwzaam, als de waare Muzul„ mannen het wyn drinken. En zy beweerde te- • » gen  WILLEM LEEVEND. tOO, gen haaren Man , dat men , in het Tempe,, rament der Franfchen, de waare reden moet ,, zoeken , waarom de kwakery nooit opgang by „ hun maakte." Wel, vroeg hy, hoe dan „ by de Duitfchers, die zelden een grooten voor- ,, raad van luchthartigheid hebben? ■— Dat ,, zal ik u zeggen, gaf zy ten antwoord; de ge,, noegzaame rede ligt in hunne gekke trotscheid, ,, op het geen zy Geboorte, en wel hooge Geboorte ,, noemen. Welk Duitsch Baron kan het denk„ beeld dulden , met den titel van jy, en jou, „ door weezens te worden aangefproken, die hy ,, flegts voor Menfchen, en geenzins voor Excel„ lentien houdt ? " Daatje heeft fomtyds raare invallen; deeze is geen der beuzelagtigfte. De ondervinding leert, dat alle fterke gemoedsaandoeningen ons wat fomber maaken. De ziel, fchynt het, heeft dan zö veel werk; zy geniet, zy denkt, zy verwagt zó vée"l, dat het er niet aan toe komen kan , om fterk naar buiten te werken. De geest is niet vry genoeg, om zeer woelagtig te kunnen zyu. Eene gelukkige liefde geeft ons echter gewaarwordingen , die een gevoelig hart oneindig meer dierbaar zyn, dan de vrolykfte luimen. Ik oog op die zagte, ftille, innerlyke vergenoegingen, die veel overeenkomst hebben met de uitwerkzels van een vertrouwlyk gefprek, tusfehen twee boezemvrienden, over de verborgenfte neigingen en  I1Ó HISTORIE VAN DEN HEER en de gewigtigfle belangen van beiden: zulke vergenoegingen , als myne Chrisje ontfangt, wanneer zy met haare Vriendin fpreekt over onderwerpen, waar in het bewogen hart zo veel deelt, als het denkend verftand. Geene woorden kunnen uitdrukken, hoe zeer ik verlang, om u weder te zien: ik weet echter niet, wat het zegt, omtrent Mevrouw Helder ongehoorzaam te zyn. Evenwel, myne lieve, was ik thans by u, dan zoude ik den Brief, dien ik hier influite, aan u overhandigen. Hy is van onze Vriendin Veldenaar. Ik zou, tcrwyl myne geheele ziel in myne oogen opfteeg, u dien fülzwygend, om u niet te flooren, zien leezen. Ik zou iedere fiille verrukking van uw hart in uwe oogen waarneemen; naar uwert adem luisteren; een helder traantje in uwe fchoone oogen zien fcheemren; getuige zyn van uwe dierbaare wel te vredenheid over myn gehouden gedrag; en ach, mooglyk de gunst erlangen , om een niet zeer hoorbaar zuchtje van uwe lippen in te ademen... Welk een vervoerend denkbeeld roert my daar zo tot in het binnenst myner ziel! . . . van uwe lippen inademen! Bedaar, myn geest! ó myne verbeelding, ftcl mytoch niet geheel buiten ftaat, om voort te fchryven. Doe my niet zo geheel wegvallen, op de voorflclling dat ik bemind, dat ik bemind, dat ik van myne Helder bemind worde. Laat my zo veel perfooiilyke bewustheid, als ik  WILLEM LEEVEND. III ik moet behouden , om my geduurig over myn geluk te kunnen wegdenken. Chrisje Helder bemint my! . . . Zy- zal haar lot in myne handen Hellen; dat met het. myne voor ecuwig, op de naauwfte wys, verbinden. Zy denkt niet meer met tegenzin aan my Zy hecht zich aan alles, wat op my betrekking heeft. Ik ben haatdierbaar als een Vriend; ik behaag, ik word bemind als haar aanftaande Echtgenoot. Nu mag ik my in zulke overdenkingen vrylyk toegeeven. De voorzichtigheid eischt niets meer: nu maakt beminnen my, ook naar haare infpraak, gelukkig. De hoop lacht my aan; zy is nu gelyk aau de lieve zomerzon, die de verflaauwde. bloemen kragt, leven , eu fterkte geeft; haaf geheel ontwikkelt en doet opluiken. Gy hebt my verzogt, daaglyks vvat te fchryven, en als het paket groot genoeg is, (meende gy ook, myne heele lieve, eer het te groot voor de post is,) het dan te zenden. Zo gy niet wist, dat alles van belang voor ons wordt, als het eefT bemind Vriend betreft, dan zou ik zeer veele zaak en niet fchryven, die ik thans voor u, op het papier zet. Ik ga u. dan alles fchryven, en dat alles zo vry, zo eenvoudig, als toen ik, nog een klein knaapje, onder couvert van Mama u myne Briefjes toezond. Ik begin met den Man des huizes ; zo als myne Zuster den Heer van Oldenburg noemt. Hy is niet overloopend vriend- lykj  112 HISTORIE VAN DEN HEER lyk; maar by is te heasch, om my te toonen, dat ik hem fterk in den weg ben. Hy behandelt my wél, vooral als Mama er by is: dit is my óók genoeg: want zy is nu gerust. Gy, myne Chrisje, kent my; behoef ik n te zeggen, dat zyn minzaam gedrag omtrent myne Moeder meer dan in ftaat is, om my alles te doen vergeeten, zo wel als hartlyk te vergeeven, waar over ik my waarlyk te beklagen hebbe? Ik behandel hem met achting, met beleefdheid, maar ik zou nooit te beweegen zyn, om met hem te asfocieeren: en ik ben echter verzeekerd, dat hy een eerlyk Man is, niet gierig, niet hardhartig; maar zyn humeur is voor my ondraaglyk: zo is het ook voor elk , over wien hy denkt Meester te zyn. Hy heeft myeindelyk zo duidclyk gefprooken, dat ik hem veriïaan moest: ik heb hem dan gezegd, dat ik om niets minder dagt, dan om nog eens op het Kantoor te komen; en dat, oflchoo» ik geenen tegenzin in den Koophandel heb; 't is ook Krikt waar: ik zou alleen liever eene andere bezigheid voor my kunnen verkiezen. Hoe nader ik myn Broeder Ryzig leer kennen , hoe meerder achting ik voor hem kryg. Ik befchouw hem zo zeer als een Vader, dat de Vriend niet altoos doorfchynt. Druk ik my daar wel goed uit? Ik meen, dat hy eene meerderheid boven my heeft, die ik zelf zie, en met billykheid recht doe; te meer, om dat hy, hoe wél ook daar  WILLEM LEEVEND. ilj daar van bewust, zich daar niets het geringfte op laat voorftaan» ,, Hy is, zegt uwe Tante de Vry, ,, een rondom braaf Man. Hy mag op den ke,, per befehouwd worden." Hy is overal de Man; men ziet, dat alle zyne Kantoor- en Huisbediend den hem zo zeer estimeeren, als geneegen zyn* Altoos redelyk, nooit ftreng, maar toch altoos Meesteri Men moet véél by hem en alles met order doen; maar hy beloont als een Amdeldams Koopman. Niemand dient hem voor niet. Hy wint veel geld, doch hy maakt er een ordentelyk gebruik van: zyn credit is onbepaald* Hoe gelukkig is myne Zuster met hem! Hoe gelukkig maakt eene Vrouw van haar leevendig verftand, en uitmuntend hart, ook eenen Man, die oogen heeft om haar te zien, zo als zy is ! De oude Mevrouw Ryzig ken ik niet genoeg. om haar te befchryven. Ik zie maar, dat zy een contrast is met uwe eerwaardige Tante de Vry; en denk, dat ik nooit by haar zoude gaan , was het niet uit weivoeglykheid. Zo droog, zo héél, zo genoegzaam voor zich zelf, zo recht op, zo ftrak tot in haar»beleefdheid toe: maar met dit al, een braaf, zo al geen minlyk karakter. Ryzig behan* delt haar altoos met de hoogde achting; hy ontfangt echter van haar geene weiten , indien zy al eens onderneemt die te geeven. Daatje doet alles uit beleefdheid: kan zy anders? Myne Zuster heeft zo zeer de achting van haaMifé D£EL. H ren.  1(4 HISTORIE VAN DEN HEER ren Man, dat hy by alle gcleegenheden, óók omtrent Mevrouw, zyne Moeder, daar de blvken van geeft; en is vooral zo ten hoogden voldaan over haar, als Moeder, dat hy zich by haarnooit bemoeit met dat gedeelte der huisfelyke bediering. Altoos daat zy op' de brandwagt, om dat zy, zegt zy, haar Steun niet voor de hel wil opbrengen. Dit talent kan zy thans nog breeder ontwikkelen, wyl myn Broeder , op haar aanhoudend verzoek, een lief klein knaapje, (wiens ouders, eerst in armoede, en daar op, in een vroegen dood, het loon van een in top gevoerd leven du Ton omringen,) genaderd heeft. Dit Kind is ttrsferi de drie en vier jaar; en reeds zo aan* haar gehecht, dat men niet kan twyfelen, of het ook haar eigen Kind rsi Voor dit fchelmpje, dat al vry wat bedorven , en met een ziek, zwak, verhoeteld lichaampje by haar kwam, heeft zy draffen en belooningen van haar eigen maakzel. Als hy dout geweest is, en naar geen: laat ftaan, Pietje! lustert, neemt zy hem op, gaat naar de (kapkamer, kleed hem uit, legt hem in zyn ledikantje, fluit de deur, en gaat heen. Deeze flraffe moet afgrysfelyk zyn voor den kleinen misdadiger; want, zo dra zy zyn echarpe maar los flrikt, doet by amende; zy heeft maar een enkeldc-keer vol moeten houden, offchoon hy uitkreet niet meer doen'. Goed, mantje, (zei ze,) maar Mama zal het Pietje ter deeg helpen onthouwen; .szia .pr,  WILLEM LEEVEND- Hf hy mogt zyne belofte vergeeten. Als hy zoet is, dan leert zy hem een heel mooi ipulletje, en dat bcftaat in het — A. B. C.; maar volgens de regels van haar eigen vinding; recht vermdaklyk. Haar geregeld leven verjongt haar: zy zidt er zo frisch, zo wel $ zo gezond uit, dat zy met veel reden kan bewee'ren : dat goede zeeden gezond zyn voor ziel en lichaanii Ryzig is met haar zo gelukkig, en hy bezeft dat zelf zo wel j datzywaarlyk 'zyne rust meer in handen heeft, dan zy gelooft. Wonde'rlyk gaan zy met eikander om. Zy doet altoos kattekwaad; en hy ziet haar altoos een kans af. Zal ik ook verfchooning moeten vragen, om dat ik u zo lang over haar onderhoude ? Myn hart bemint haar zo kragtig; ik zie haar met zo Veel hoogachting; *t is myne geliefde, myne liefhebbende Zuster : dit zal myne Chrisje wel in aanmerking neemen* Gisteren morgen arriveerde hier myner Zusters groote Vriendin, Keetje West; eene eigen Nigt van Ryzig, die trouwen zal met eenen Heer dë Bruin; en voor eenigen tyd by Daatje logeert. De converfatie tusfehen die twee Nigten is vroiyk , vol vernuft, en nu en dan een weinig fatiricq. Van daag at hier ook Juffrouw Betje Ryzig, die myne Zuster Nigt Hexameter noemt j (om dat het lief fchaap Vaerzen maakt!) Er is wat afgedaan , dat beloof ik u; maar Betje is goed; en h«eft meer verftand, dan deeze ftoute meiden ge« H a looi  Il6 HISTORIE VAN DEN HEER looven kunnen, om dat zy, dit is waar, waarlyk erbarmelyke Vaerzen maakt. Juffrouw West heeft my gezegd , dat zy de eere niet had van u te kennen. Myne Chrisje zal Wel begeerig zyn naar het afbeeldzel van eene Dame, die zo zeer met myne Zuster gelieerd is. Zy is grootcr dan myne Zuster, ook beter gemaakt en ontwikkeld; zy ziet er niet alleen gezond , maar ook zo recht Buitenagtig frisch uit; men ziet, dat zy in de vrye lucht leeft. Zy wordt voor zeer fraai gehouden; in myne oogen is zy het ten uiterflen. Zy is Vrouwlyk ryzig, fcheutig, fyn. Haare bruine oogen zyn groot, vlak, zien wel en diep door; een paar fyne, dunne, welgebogen wenkbraauwen, zetten die evenwel iets fchalkagtig by. Haar kleur is helder, doorfchynend, bloozend. Haar neus en mond zyn ia de Familie; gy kent Ryzig? juist zo is de teekehing; zy annonceert des geen gemeen karakter. Ik hoor haar van niemand zo veel fpreeken als van MevrouwEsfer; eene Vrouw, die men nooit daa met achting noemen kan. * * * Deeze drie laatfte dagen had ik geene gelegenheid, om met fchryven aan myne geliefde Chrisje voorttegaan; ik heb het genoegen gehad van mynen Zwager te kunnen overtuigen, dat ik nog gebruikbaar voor hem te maaken ben: ( doch dit is-  WILLEM L E E V E. N. D. 11J is een negotie zaak.) Thans neem ik de pen weder op, om u een gefprek mede te deelen, 't welk ik daar zo heb bygewoond. Wy eeten hier altoos om negen uuren, tafelen niet lang, maar biyven altyd toch , tot dat elk naar zyn kamer gaat, met elkander zitten praaten: wy fpeelcn nooit , en Ryzig foupeert geen zesmaal in 't jaar buiten zyn eigen huis; iets , dat myne Zuster thans zeer aangenaam is :, er is des altyd nogtyd , om zo eens regt huisfelyk vry te zyn. Het gefprek viel zo al van 't een op het ander; eindelyk kwam de liefde op het tapyt. Ik nam weinig deel in het discours: men verftaat my toch doorgaans niet; en ook, ik fpreek niet gaarn over iets, dajt zich. beter laat gevoelen dan bepraaten; zo het niet is met myne tedergeliefde Helder. — Dus begon de Bruin. Zou het waar zyn, dat de liefde alleen eene natuurdrift is ? dat zy ontfpruit zonder grond, en verwelkt zonder oorzaak ? Ryzig. Verliefd beu ik nooit geweest; ik kan dgs daaromtrent niets beflisfen. Ik weet alleen, dat myne gevoelens voor Daatje niet in het heroïque vielen. Zy beviel my als Vrouw; ik wist, «at zy verftand had, dat zy een. goed hart had j dat zy wel was opgevoed; méér zegt, méér zag ik des niet, Maar een Man moest in deezen wat meer my gelyk zyn, dan zou hy in zyne Vrouwgoed gezelfchap, en als zy het wel maakt, eene Vriendin kunnen vinden. H 3 Dc  HISTORIE VAN DEN HEER De Bruin. Wordt zo eene geneegenheid niet koel en fh-perig? Doet zy fterk aan? fchokt — of ten minden roert zy het hart? &yzïg. Mooglyk niet, maar daar door is zy tnisfchien te bcflendiger. De Bruin. Dm, h. dit alleen vriendfchap. Ryzig. Ook vriendfchap, meent gy ? Want de vriendfchap heeft, op zich zelf befchouwd, niets ^rustigs, Zy heeft met het zinlyke niets te doen: maar ik verkoos echter niemand, dan dit verbruid flout Wyf V0Qr my ; hoe veel Meisjes ik ook kende. . Hoe>*V2iS> waart gy niet ver¬ liefd, toen gy trouwde? Myne Zuster. Neen, zegt de Man immers; maar, en dat zegt nog wat meer, ik ook niet, Kind, (Nu, dat hebben wy in onze Brieven al eens verhandeld.) Het fchynt, dat ons allen het trouwen is opgelegd, maar niet het verliefd zyn van hoofde tot hoofde. Uw Neef cn ik zVn zo een paarorigiueele Hollandfche fatfoenen , als er maar Zdden meer gevonden worden. Wy doen zo veel uit pligt, en om de fchoone order der dingen te bewaaren. Zulke bedenkingen alleen konden my overhaalen, om een wonderlyk Man te gaan zitten vreezen, en taiitcr quali}erl zo wat lief ts krygen. ,J \ Jufrouw te Daar heb ik geen denkbeeld van, Daatje; trouwen zonder een s Jufrouw West. Een zot? Myne Zuster. Een driedubbele verweerde Gekskap. Gfloof my, ik weet van ftukken; en heb wat mooitjes afgeneust, dat een verliefde Jongen maar tydverdryf .hebben moet; maar aan 't fpeelen biyven. Alles is, in dit opzicht, even goed; alles geeft zyne ledige handen werk. Een gril, een gezogt verfchiltetje , een ongelykheid van humeur; ó heer, het Meisje , dat met dit fpeelgoedje wél weet omtegaan-, mids dat zy alleen een Meisje blyft, wordt altoos nagelopen. Juffrouw West. Wel, zo doende zal Mevrouw Esfer. gelyk hebben ; want die hotidt {taande, „ dat zeer by uitneemendheid verffandige Vrou„ wen nooit fterk bemind worden." Ik. Verwart ook Mevrouw Esfer eene verftandige Vrouw, met eene geleerde, zeer bckwaamc Vrouw, Mejuffrouw? Juffrouw West. Zo weinig, myn Heer, dat zy Veel meer overhelt om te gelooven, dat zeer by H 4 uit"  v itO HISTORIE VAM DEN HBER uitftek bekwaame Vrouwen zelden veel natuurlvk ferftand hebben, of kunnen hebben. Myne Zuster. Mevrouw Esfer heeft in de waereld geleefd, en zal niet dan te fe] weeten, dat «ene zeer verftandige, zeer achtingwaarde Vrouw te hoog boven den rang van het gemeene Volkje der Mannen verheeven is, om tedere gevoelens te k^nen inboezemen j aan het woord ^verbindt zich zo eigenlyk het woord zwak; dunkt my. 6 Ho ! daar ik vernederd word , bemin ik niet. fe ook eene zeer redelyke, zeer deugdzaame Vrouw met een geftadig verwyt voor een knaap , die noch t een, noch 't ander is? Dit kwetst zyn hoog. »oed! Actie genoeg! En nu zou ik gaarn eens een Bol zien, die, na zo vernederd te zyn, de liefde geen goeden dag zei. De Bruin. Spreekt gy niet wat te algemeen, Mevrouw Ryzig ? ' Myne Zuster. Ik denk neen: maar hoe zou het u fmaaken, de Bruin, als ik eens ging bewyzen, dat zelf zulke Raatige lieden, als gy en Ryzig m den tyd der minne, geen hair wyzer zyn, 'dan' ZY zyn , waai- van ik fprak. Ik weet wél, dat *v VJO vry wat airs geeft op uwe foliditeit, uwe gelyklvid van geest, enz., enz. Maar wat zoud gy aanvangen, zo wy« den last van het naare zelfsverveelen „iet afnamen? Zo men u veroordeelde om altoos redelyk te moeten zyn; ep nooit gegaan dan met geleerde fteilooren, morspotte».  WILLEM LEEVEND. I2Ï ten, en Vrouwen alle met tronies uit de faeatt waereld? Ik. Dan was er voor my althans geen gttak meer. Myne Zuster. Wat zou je lui! Men wordt zelf moede van beroemd te zyn; en dat is echter nog al eene heele trek voor de Mannen. [ Kom aan, •wie uit uwe heele kudde heeft altoos zo veel.zin in het wezenlyke; in het waare, verheevene beRendige menfchen-geluk; dat hy niet meermaal in zyn fchelms hart wenscht , toch nu en dan eens gelukkig te zyn door Beuzelingen ? Een vroiyk gelach floot deeze vraag. Ryzig luidde de Béd-klok», het was twaalf uuren. —«—r•Slaap wel, myne lieve: ik kon niet.befluiten, u dit gefprek niet ten eerffen medetedeelen. In hoe verre gy het met Daatje mogt eens zyn, weet ik niet: ik vertrouw, dat myne liefde voor umy niet by u als een beuzelende gek voorftelt; en in hoe verre Mevrouw Esfer gelyk heeft, laat ik .veilig over aan het oordeel van Mevrouw Helder. • Ik bezit geene menfchenkennis genoeg , om te kunnen beflisfen : dit weet ik , dat ik in my zeil niets vinde , 't welk daar mede inftemt. Jk bedroef my, als ik zie, welk een klein ftrookje Papier ik nog maar over heb! Mag ik nog een | H 5 vel-  lil HISTORIE VAN DEN HEER velletje postpapier krygen ? . . . Mag ik ? o Myne lieve Chrisje, dat mag ik , herinnerde my daar zo leevendig, die door my , toen ik een kleinen Jongen was, herhaaling: mag ik nog een "beetje by Chrisje opblyven, Mevrouw, (alsikby u gelogeerd was, en wy onze boterhammetjes op hadden. ) Nog eens dan , mag ik, lieve ? Ik heb nog iets opgedaan, dat gy, denk ik, met vermaak hooren zult. Het fujet wykt verbaasd af van het voorige. Het gaat over het liegen uit grootschheid. Een kwaad, dat, zo veel ik weet, niet door onze zeedenfehryvers verhandeld is. De Leugen om best wil ligt wat meer aan de beurt, dan veele andere ; in hoe veel takken zy dat onkruid ook verdeden. Ryzig bragt van den middag een Beurs - gast mede. 't Was een dier ondraaglyke Jongens , die zich voor zeer gewigtige perfonages uitgeeven. Deeze vooral gaf zich het air van een bereisd Man ; en Daatje luisterde my in, dat hy een maand of zes zo wat om en om de grenzen van onze Provintien had loopen klungelen. Hy vroeg aan de Bruin: of die ook den Tour door Europa gedaan had? ( Op my lette hy niet. ) Dit met neen beantwoord zynde, en. van myn Broeder hoorende, dat die nooit den tyd had kunnen vinden, om Verder dan een week reizens van zyn huis af te zyn , ftak hy van wal. Hy zwetRe en loog daar op  WILLEM LEEVEND. lij op van zaaken en perfoonen, op zo eene verregaande wys, dat myne verachting voor zo een {hoeshaan groot genoeg was , om my te doen zwygen. Weet gy wel, Wim, vroeg myne „ Zuster , dat de Halfeerwaarde daar over de ,, fluis een groot kenner van het Hebreeuwsch is ? Ik. Neen; maar ik ken den heelen Man niet. Zy. Nu, dat is het zelfde. Om dit nu buiten alle bedenkingen te ftellen, vraagt hy, met eenftaatig weezen , aan zyn gezelfchap; kent ook iemand der Heeren Hebreeuwsch? Dit met een zedig neen beantwoord zynde, heeft hy rasch de behendigheid, om het discours dien ftoot in te drukken , dat er die taal in te pas komt , al zou ook de goede Niemeyer er aanleiding toe moeten geeven. Dan tygt hy je daar aan 't werk, en doet veel in grond en wortelwoorden; in Chaldceuw fche uitgangen, en in ongeftipt Hebreeuwsch; en dat wel zo meesterlyk, dat niemand der aanweezigen hem zelf maar op eene gebrekkige uitfpraak kan betrappen, Dit was van goed effect; want de bereisde Man zag op zyn Orloge, en bedagt, dat hy juist te vier uuren ergens zyn moest: hy verborg zyn fpyt, doch niet zo , of wy zagen , dat hy de fteek gevat had. Toen hy weg was, zei: Juffrouw West. Wel, zou onze Vriendin zeggen, wel, hoe zeer moeten wy bereekend zyn voor de iedelheid! Wy, arme Meisjes, moeten ons  54 HISTORIE VAN DEN HEER ons maar allerlei confertifjes laaten zeggen, over onze zucht voor mode en opfchjk, dat wy ons als regte iedeltuiten laaten uitftryken , en als Tooneel-Prinfesfen voor den dag komen: my dunkt evenwel, dat de Mannen alzo zeer van dat hondje gebeeten zyn. Wat, dan iedelheid, kan zo een knaap toch beweegen, om dus onbefchaamd te zitten liegen? Hy wordt er immers, zou onze Tante de Harde zeggen, geen Huiver ryker, noch geen kruimel beter door? Myne Zuster. Denkt je dat, Keetje ? Wel, myn Sloof! Ziet gy dan niet, dat de zucht, om, iets meer te zyn dan anderen, alles afdoet? Dit gaat by zulken zo verre, dat zy zelf meerderheid zoeken , in te zeggen, dat zy mier gezien hebben dan anderen. De Bruin, [glimlachend.] Hoe is dat mooglyk ? Want, dat ik meer gezien heb dan een ander , veronderftel al eens dat dit zo zy, dit geeft my immers op zich zelf geen de minfte verdienfte. Ryzig. Zobegryp ik het ook; maar de voorgeeving daar van is evenwel nog veel beuzelagtiger. Ik. Zou alles niet weer grootlyks afhangen yan het gezond oordeel des fpreekers? Als die nu^w}daan is met de domme verbaasdheid van een party gaapftokken, dan gebruikt hy immers een goed middel, om zyn doeleinde te verkrygen. Myne Zuster. Wim heeft gelyk: nu, dat zy ■ 20, Ik ben altoos zeer in myn fdnk, als men, cm  WILLEM LEEVEND. 12JJ om ons denkbeelden van veelbeduidendheid inteboezemen, zich nog maar houdt in het Vak der Liegende Reizigers. Jufrouw West. Hoe verfta ik dit ? Zeer in uw fchik, Nigt? ■ Myne Zuster. Wel ja; als men my verhaalt, dat de Koningin van Vrankryk roodagtig hak heeft; dat Fredryk de groote fnuift als een ketter; dat de Koning van Engeland een goed Knoopmaaker, en de Keizerin van Rusland eigenlyk Mevrouw Orlow is; dat Lavater altoos fludeert met een witte gebreide flaapmuts op; dat Niemeyer ftikziende is; als men fnoeft, dat men op eene der Egyptifche Piramiden gedejeuneerd, en te Herculanum, honderd voeten beneden den LavaRroom, koify gedronken heeft; al weet ik zeer zeker, dat men noch het hair der Koningin, noch de Snuifdoos van Fredryk, noch de flaapmuts van Lavater, noch Mevrouw Orlow, op honderden van mylen niet genaderd is; en de Piramiden , en Herculaneum, nooit anders zag, dan in eene — Rluminatiekast; want dan ben ik gerust, dat hy dan ten minfte niet, ten koste van braave Vrouwen of Meisjes, een gevaarlyk Man wil fchynen. De meeste leugenaars liegen niet, immers zo zeer niet, om braave lieden te lasteren , als wel om toch gehouden te worden voor mannen , die ook nog wat beteekenen: zy zien hunne eigen geringheid ao wel, dat zy, uit vrees of wy er  12.S HISTORIE VAN DEN HEER ook niet agter zyn, toevlugt tot deeze laage ondeugd neemeu. Nu moet ik eindigen: in myn eerstvolgenden hoop ik u het verhaal te geeven van een üitftapje naar Leiden: ik ben niet in ftaat, om die zucht langer tegen te gaan ; zo weinig als om u te zeg* gen, hoe zeer ik ben en altoos blyf Uw WILLE M LÏEVENBi P.S. Myn Brief is lang; kunt gy dit wel infchikken ? of is het wat heel onbefcheiden ? Zestien paginaas! kom * laat ik hem maar digt maaken. Ik zie zelf wel, dat ik wat flout ben. VYF-  WILLEM LEEVEND. la? VYFTIENDE BRIEF. Den Heer willem leevend aan den Eerwaardigen Heer jan willem heftig. eerwaardige heer! B en laagen lasteraar veracht ik ; den verwaanden fnoever, die my hoont, verneder ik; denverleider der onfchuld Rraf ik, overal waar hy in myn byzyn op zyne ftioodheid roemt: maar den Man , die in ftaat is te zeggen: ,, ik heb u be„ leedigd, ik heb verkeerd gedaan; ik heb my ,, door de waarfchynlykheid veel te rasch laa„ ten mede voeren ; het is my leed," dien eerlyken Man val ik in de armen; ik heb hem , voor hy nog heeft uitgefprooken , reeds alles vergeeven. Eenen jongen, die dus denkt en doet, kan het niet moeilyk vallen , den eerwaardigen Heer Heftig met achting en geneegenheid te befchouwen. Alles is des tusfehen ons afgedaan : ik wil zelf niet eens aanroeren, welk eene les U Ew. uit dit gedrag omtrent my zoude kunnen ontfangen; ook dit laat ik aan U Ew. eigen oordeel, ftilzwygende, over. Nopens myne Godsdienftige denkbeelden kan ik het volgende wel aan zo een gemoedelyk Man me.  123 HISTORIE VAN DEN HETER mcdedeelen. Uit volle overtuiging, en na een geenzins oppervlakkig onderzoek, ben ik een Christen geworden. Aan niemand doe ik in deezen hulde, dan aan den grooten, den Godlyken rhftéller vart onzen Godsdienst. Ik heb des niets te maaken, noch met de Dortfche; noeh met de Trentfche Vaderen. Ik vereer in Calvyn zyne groote geleerdheid, in Lüther zynen welrrieenenden iever; maar hebbe uiets te doen met hunne byzondere begrippen, veel minder met hunne bepaalingen. De Christelyke Openbaaring, door wonderwerken bevestigd, en gefchreeven onder het onfeilbaar geleide van den geest Gods, is my volkomen toereikend* Bekommer u niet te zwaar ovèr my; al bezit ik moed en eerlykheid genoeg, om het licht, 'twelk ik ontfing, getrouw te voigen. Het kan my geen oogenblik ontrusten, of anders denkende Godgeleerden my onder de verworpenen piaatfen. Wat zal men doen, als men toch weet, zo als ik dat zeer zeker weet, dat ik de gefchiktheid, om in den naam van een ander te zweeren, maar in 't geheel niet heb, en , die nooit krygen kan. Eene zaak verzeeker ik u. Uwe Eerwaardigheid zal nooit in de ongevallige omftandigheid komen, om my, als een valfchen Broeder, uit te moeten werpen; doch uit het geen ik boven gemeld heb, zal U Ew. dit niet vreemd kunnen voorkomen. Uw  WILLEM LEEVEND. l^p Uw medelyden met myne ketterfche gevoelen zoude ik gaarne vergelden met myne deernis over uwen bekrompen geest, die u waarlyk wel eene hemelfche openbaaring, zo als Petrus, noodig maakt, om toch te gelooven, dat elk, die God vreest, en wel doet, zalig zal worden; maar dit zoude u mooglyk niet zo wel gevallig zyn, dan dat ik my noem U Ew. Ootmoedige» Dienaar, w. leevend. Myn compliment aan de goede Mevrouw Heftig. * * ê - virr. deel. T ZES-  l^Ö historie van den heer ZESTIENDE BRIEF. De Heer jambres aan den Heere willem leevend. waarde vriend! H em, die u deezen poogt te fchryven, mag het niet gebeuren, zyne dagen ter helft te brengen. Hy fterft aan de zo naare als natuurlyke gevolgen zyner ongebondenheid. Ik moet echter, eer dit ysfelyk uur daar is, affcheid van u neemen; ik vertrek uit eene waereld, waar in ik nooit waar genoegen gefmaakt heb; uit een dal van traanen, van pikdonkerheid; ik vertrek daar uit met uitzichten zo duister als het graf, met verwagtingen zo ysfelyk als de Hel! . . . Onindringbaar diep ingewikkeld Toekomend! . . . Gruwzaame, en echter onbekende Eeuwigheid! .... Vernietiging ? .... En ik ben het gewrocht der hoogfte wysheid ? Verdoemd . . . eeuwig rampzalig . . I Wat vergenoegen kan de Eeuwige', de Algenoegzaamheid fmaaken in myne ellenden ? Haare goedheid ; maar kunnen haare ftraalen door mynen dikbewolkten geest indringen ? Hoe fterk moest dat licht zyn, 't welk hier toe in ftaat zyn zoude! HerRalling, eindelyke herfteling. ... Hoe veele eeu-  WILLEM LEEVEND. ÜJt eeuwen /allen er in het toekoomende moeten weg zinken, vjor eene ziel, zo verwrikt als de myik ha; e verlooren rechtheid herkrygen kan! Vo r een wil zo bedorven; Voor neigingen zo onrein; voor kragten zo verlamd, gezuiverd zullen zyn, fterkte bekomen! Zal de door my befpotte Al magt wonderen doen ter myner bebuudenisfe ; ten mynen gelukke myne vryheid vernietigen ?. . Wac fchryf ik daar, myn Vriend? Noemde ik Hem daar niet, dien gy aanbid, in wiens dienst gy vrede gevonden hebt ? Sprak ik van wysheid, van goedheid? Ach, uw God verbergt zyn aan* gezichte voor my. Ik fidder voor een Weezen , wiens beftaan ik noch kan verzaaken, noch erkennen. * Wanhoop ig? ó Neen, dat ben ik niet. Véél. ysfelyker is myn lot. Ik benyd hem, die wanhoopen kan. . . . Hy fchreeuwt uit: ik ben verlooren. Dit geweldig denkbeeld rukt op eenmaal den baud in nukken, waar mede zyne verfcheurde ziel nog a m het afgefolterd leven verbonden is. Hy fterft! Maar ik, ik, weleer uw Vriend^ üw verleider, die u agter my op den v/cg des Ongeloofs afvoerde, word langzaam gepynigd. Ik zie geheele reijen van reeds in 't graf zinkende Jongelingen , die ik vergiftigd heb; die my alles — ook hun ondeugend leven verwyteu. . . . Lee-, 2 a vcnd.l  -32. HISTORIE VAN DEN HEER vend! Leevend! krimpt uw menschlievend hart niet over Jambres? Weet gy, hoe rampzalig ik ben ? De Hoop zelf grieft my doodelyk. Zy rekt myn leven; en zo lang ik leef, moet ik lyden. Is er geen God? zal ik nimmer ontwaaken uit dienflaap, waarin ik zal ftorten? Ach! Wie fielt my gerust? Wie zegt my, dat ik nooit zal geroepen worden voor eenen R echter van Hemel en aarde? Welk eene- haatelyke inluistering: wie weet dit? vervolgt my overat. Naare, naare Overdenkingen! Ik voel die als knaagende wormen in myne donkere ziel inbooren; zy kronkelen , al knypend, zich om de tederfte deelen van myn hart! ... En zyn dit die wormen niet, die nooit fterven? Is dit dat vuur niet, dat nooit wordt uitgeblutcht ? Het klamme doodszweet ligt op myn gelaat; myne verduisterde oogen zien fclïeemeragtig ..... myn lichaam is het afbeeldzel myner ziel. . . . Overgang van het zichtbaare tot iets anders! .... Ik durf den fprong niet waagen: Wat is dat andere ? Eene verborgen hand houdt my onweerftaanbaar te rug. Ik moet hief nog vertoeven. Groote God f kan een eindig fchepzel zo veel lyden ? Zyne vatbaarheeden voor gelukzaligheid moeten hier aan geëvenred'igd zyn. Maar ik, fnoodaard, .hebbe alle de gevoelzenuwen mynep aiel voor die gelukzaligheden afgefneden. Ik. ben tot  WILLEM LEEVEND. 133 tot ftuiptrekkens toe benaauwd. Elk menfehelyk weezen fchynt my toe als rekening te vergen van zo veele leden der Maatfchappy, als ik verleid, vergiftigd rampzalig gemaakt heb. Ik zie Vaders en Moeders, Vrouwen en Kinderen , die den Almagtigcn om ftraf aanroepeu , over my , den Leeraar hunner Zoonen, den Vyand hunner Vaderen ! ... Ik kan niet voortfehryven. Ik zelf ben myn ftrengfte befchuldiger. * * * [ Na ettelyke dagen dus weder opgevat. ] A Welke droomen ! welke gruwzaame droomen ! De duistere ziel van uwen Jambres zelf is niet in ftaat die uittedenken. Ik neem weder de pen op: ik moet fchryven. Zou ik nog niet een verlicht' punt pi myn lot ontdekken ? De^eerfte fchakel van al myne rampen ligt in myn doodlyk zwaarmoedig geitel, in myn verdikt , zwartgallig bloed. Altoos vond ik vermaak in het akelige, in het ysfelyke. Ik had den aanleg tot een Dweeper, of een Twyfelaar. Na* tuurlyk trotsch op den roem van een denkend Jongeling , was ik te verwaand , om een dweeper te worden ; en ook veel te log, om myfre Inbeelding genoeg te verhitten. De duizende vraagen des Ongeloofs be- ? haagden my veel meer; de flikkerende aartigheden I 3 der  S34 HISTORIE VAN DEN HEER der Sophistifche drogredenaars waren meer bereekend^voor myn altoos het licht lchuwenden geest, dan bet helder zuiver licht der gezonde philofophie. Ik ftelde mynë eer in een zeer diepdenkend vraager te zyn. Dit had eenen zweem van zedigheid, die my eindelyk zelf misleid heeft. Ik feb#en dus my zelf te mistrouwen , maar ftilde met eene myne verwaandheid, door het voordellen van vraagen, die geen Mensch ten vollen kan beantwoorden. Dus zegepraalde ik op het gros des onkundigen hoops. Ik verachte hem als dwaas en flaafsch; als geheel beneden den rang, waarin ik my bevond. Ik zag met een hoonenden glimlach de onderlinge ftryden en verdeeldheden deiChristenen , die nimmer vrede noch eensgezindheid wisten te bewaaren. Altoos meer gewoon aan het opwerpen van vraagen, dan aan het beantwoorden ; kon ik, behoudens mynen naam van fchrander, hei Ongeloof niet zo ten eerftén prediken. Eene eeuwige waereld, eene waereld by geval, was my zo duister, als het beftaan van een Weezen, dat in zich zelf de reden van zyn beftaan bevat. Ik ftond befluiteloos. Wat was toch waarheid ? Gy weet nog, wat ik, met u op reis zynde, daarover fchreef. Ik werd des een TwyfeJaar; men gaf my den naam van Philefoof! Ik verkreeg dien gemaklyk: ik ftelde, noch ontkende; en verzaade myn dorst naar roem , door het onophoud- lyk  WILLEM LEEVEND. 135 ]yk vraagen. Ik vermoeide elk, dien ik aantrof; en werkte met een het Ongeloof in de hand. Ik verwarde my wel dra in myne eigen ftrikvraagen. Ik wist zelf niet meer, hoe my te redden. Ik luisterde nooit naar hun, die my wilden teregt helpen. Ik zag een Jeruzalem, een Tölner, oppervlakkig in, en gaf de Boeken, zonder iets te zeggen, te rug, indien ik wist, dat zy my door Vrienden deezer fchryvers gegeeven waren. Altoos in het onzekere, flenterde ik nu eens mede naar de Vergaderingen der Christenen, en dan vernederde ik my om te befpotten, het geen ik niet kende. Was ik by Menfchen , niemand voldeed my; was ik alleen, alles verveelde my. Lastig voor myne huisgenooten, onvoldaan over my zelf, maakte ik my belachlyk by de ligtzinnigen , en werd ik van braave lieden gefchuwd of beklaagd. Ik werd van niemand bemind; ik nam ia niemand belang. Maar, ysfelyke vernedering — niemand verwonderde zich ©ver my. Ik ergerde den gemoedelyken Christen; ik ftoorde het gelach der Ongeloovigen. Ik genoot niets. Ik verwagte niets. Ik, was dit verblyf moede, en beefde op het denkbeeld van te zullen verhuizen. Dus lang was ik afkeerig van Buitenfpoorigheden. Myn hoogmoed riep my toe: v!;s ook den .fchyn, dat gy uwe bezwaarnhfen tegen den Godsdienst ontleent uit uw ondeugend gedrag; bewaar den zweem van een Denker. Ik wilde, dat men , I 4 in  i%6 HISTORIE VAN OEN HEER. in myn gezond oordeel, in myne rade, myne afkeer van dien Godsdienst zoude zoeken. Hier kwam by , dat ik het nooit zo verre brengen konde, om iets voor of tegen het toekomende leven vast te (lellen. Door zulk onafgebrooken peinzen , over duistere zaaken, verzwakten myne lichaamskragte:i. Myne zwaarmoedigheid nam toe. Ik vond nergens rust. Ik benydde den Christen zyne bedaardheid, en den Ongeloovigen zyn woest vermaak. Ik verviel tot een onmaatig drinken. Ik ondervond, dat de wyn my opwond, dat ik minder ongelukkig was, naar maate ik my zelf ontliep. Er ontwikkelden zich driften, die ik niet ver-' moedde te hebben. Ik zogt voldoening daar voor in de onreine hooien der ontucht. . , . Genoeg, myn Vriend, de gevolgen der Overdaad en losbandigheid zyn my toegemeeten. Uitgeput moest ik my rust geeven. Ysfelyke oogenblikken ! Toen verzuimde ik niet , om van een Twyfelaar een Ongeloovige te worden. Ik ondernam te fpotten , terwyl ik ihnerlyk rilde over het geene ik uitfloeg. Ik deed meer; ik zogt medemakkers, of liever, discipelen. Ik verleidde veele losfe , onkundige , tot buitenfpooriglieden hellende jonge lie-» den; ik wendde eene gerustheid voor, die ik niet kende. Toen ik nog by u was, tw-yfelde ik, maar leefde gefchikt; gy weet het! Doch zedert ik op my zelf ftond, verviel ik tot de vuigfte leyenswys, On.  WILLEM LEEVEND. 137 Onuitdrukkelyk rampzalig ! Hoe breekt het klamme zweet my uit! Myn hart barst van angst, maar het blyft- yskoud. Ik ben niet bedroefd. Geen eene traan wordt 'er door my geftort. Lee-. vend! Ik heb geen God ! Ik houde my nergens aan vast Ik dwaal in een donker ledig Vrees jaagt my, angst fcheurt my te rug. Vertwyfling verfchrikt my ter dood toe. Ik kan niet voortfchryven. * * * * ■ Vervolg, Hoor my, myn Vriend! Zou het onmooglyk zyn, dat er in het diepfte myner ziel nog een klein, zwak Beginze! ■ ligt, dat door alle de bekleedzels van dit log, zwaarmoedig lichaam , door alle de nevels der drogredenen, door de zwaare belctzels, welke ik niet eens weet optenoemen, niet kan door werken ? Een Beginzel, dat, als ik van dit lichaam ontlast zyn zal, zich zalxkmnen ontwikkelen ? Zou ik nooit vatbaar kunnen worden voor geloof? voor deugd? . . . voor gelukzaligheid? Ydele hoop! Leert uw Godsdienst dan niet, dat de Mensch zal inoogflen , het geen hy zaaiI 5 de ?  Ï38 HISTORIE VAN DEN HEER de ? Dat dit leven de tyd der voorbereiding is. Ondervind ik de waarheid daar reeds nu niet van? Wat is des myne verwagting ? Maar zou de Maaityd myner ongeregeldheden niet nog wel de Zaaityd myner verbetering zyn kunnen? Zou de God, dien gy aanbid, zo verheeven in goedheid, zo oneindig in barmhartigheid, ftraffen dan om te verbeteren ? Zou hy, als de oorzaaken ophouden , de gevolgen laaten voortduuren ? o Gy gferuste , wel overtuigde Christenen ; gy, die uwen God in ootmoed zogt, en met blydfchap dient, ik misgun u uw bedaard Sterfbed geenzins. Weest vroeg gelukkig. Mogt ik maar, door millioenen jaaren lydens , gelouterd worden. Mogt ik maar, terwyl ik verbryzeld worde, berouw gevoelen, Geloof hebben. Het ftug, het ons verhardend ongeduld, maakt my onvatbaar voor die weemoedigheid , die het hart verzagt. De omftandigheden , waarin ik my bevinde, duiden niets aan dan fchande en behoefte. Ik. fleep myn verbruikt lichaam, vol ellenden , door fmaad, en fmarten heenen! «wk»* bepaald in vermogen, kan zich eeuwig verharden. Zeg hem: de ver heer lykfte Menfchen - Vriend, Jeitis, haft verzoening aangebragt M>or allen; en den Jyd nia bepaald binnen dit oogenhlikkig leven. Z.g i.ui:: het vuur deezer fcherpe Loutering moet al het bedriegelyke der dwaalingen, als hooi en floppelsn, verbranden; maar dat hy zelf zal behouden worden; doch niet, dan door dat verteer end vuur der folteringen, dat hy nu in zyne Boete lydt. Zeg hem : gy hebt den dageraad uwer zaligheid moogelyk veele eeuwen lang verfchooven: gy zult in het ryk. der Geesten alle rangen van het ingeworteld ongeloof af, tot de verzeekerdheid des groohn apostels, moeten dóórgaan. Nu ftaat gy op dén eer ft en trap uwer bekeering. Uw angst -zal berouw, uw berouw voorneemen , uw voorneemenbefluit, en uw befluit verbetering voortbrengen. Uit den Hemel der Boe'tvaerdigen zult gy overgaan tot, den Hemel der Bekeerden; uit dien, in den Hemel, der Vdmaaktwordeuden , en uit dien in den Hemel der Zaligheid. Daar zult gy Jezus, onzen Broe-, der, ontmoeten; zyne genade aanbidden, en beminnen  WILLEM LEEVEND. 141 ften met eene liefde, die alleen kan gevoeld worden door hem , die veel vergeeven is. Deeze liefde zal uwen viyt in den dienst des Eeuwigen zulk eene reinheid, zó Veel kragt hyzetten, dat gy mooglyk nog veelen zult voorbyfireeven, die hier , hier op onze aarde, in gelukkiger omfiandigheden, met minder driften, met een leidélyker aart, greoter vorderingen gemaakt hebben; want veele eerfle zullen de laatfie, en veele laatfte zullen de eerfle zyn in de groot e ft ad van god. 1 * * * Wat, o myn Leevend, voelde ik toen in myn verzagt hart! Ik omhelsde deezen afgezant des vredes. Ik zag nu den bermhartigen geest des Euangeliums in de woorden eens Lavaters. Toen wierp ik my op myn aangezicht neder; ik bief myne ontzenuwde handen boven myn hoofd, en zeide met myn geheel doorboord hart: 0 God!zyt my, armen zondaar, genadig! Ik was zo ontroerd , dat ik een geruimen tyd dus onbeweeglyk bleef liggen , geheel opgelost door de onnitdruklyke gewaarwordingen van ootmoed, en vergeeving. 6 Gewaarwordingen! Om u te genieten , wil ik eeuwen lang lyden. Ik kon weenen ik weende bitterlyk. Ik gevoelde de eeuwige waardy des Verlosfers Ik kan niet langer; myne kragten bezwyken Zou myn einde naby zyn ? Vaarwel dan iü eeuwigheid f Ver.  142 HISTORIE VAN DEN HEER .Vervolg. Nog niet: ik heb den tyd gehad, om alle vergoeding, nu in myn vermogen, te doen. Ik heb alles, wat ik tegen den Godsdienst van Jezus gezegd en gefchrëeven heb, herroepen; ik heb beleeden, dat de kragt der waarheid my overwonnen heeft. Ik heb beleeden, dat ik veelen verleid heb; dat-myn rampzalig einde het loon myner fnoodheid zyn moest, indien de God der Christenen niet oneindig ware in genade. Ik heb beleeden, dat ik nergens rust gevonden heb, dan by dien Godsdienst , dien ik verdagt gemaakt, dien ik befpot, dien ik veracht heb. Myn medelydende Vriend bezoekt my daaglyks. Hy bezorgt my niet flegts het noodige , maar ook het verkwikkende. Ik wil niet uit dit armzalig verblyf, waar ik leg ,* vervoerd worden. Ik verdien niet onder de Menfchen te fterven: ik hebbe die te fnood bejegend. Geheel uitgeteerd*, misvormd door ziekte en fmarten, leg ik als een akelig geraamte op een allerpynlykst doodbed. Ik zwyg en aanbid! Vaarwel, myn Vriend! Vaarwel; myn einde nadert met verhaaste fchreeden. Hier zal ik u nooit weder zien. Zoude ik voor eeuwig van u gefcheiden biyven ? . . . . Waak tegen uwen hoogmoed , wees op uwe hoede omtrent uwe op*  WILLEM LEEVEND: I43 opvliegendheid; en hoe groot zult gy dan worin het nog zigtbaar, hier blyvend ryk der Deugd! Omhels met dankzegging onzen dierbaaren Leermeester , weleer ook mynen Vriend Maatig. Ook zyn Menschlievend oog zal eene traan ftorten op de letteren, die u met eene ftervende hand fchryft Uw JAMBRES. ZE,  ZEVENTIENDE BRIEF. Mejuffrouw christina de vry aan Mevrouw suzanna helder. lieve geachte nigt! De tyd mag my niet heugen, dat ik aan u, (trouwens aan iemand,) fchreef. Hoor, Santje, ik heb maar in 't geheel geen Gusman nodig, om my te zeggen, kg de pen neer; uw tyd is voorby, Meisje. Die trek heb ik uit zekeren Roman ( die ik niet eens meer weet, hoe hy hiet,) nog onthouwen , om dat hy my zo fmaakte. — Neen , ik voel zelf weï, dat het werk ftram begint te gaan. Dan deugt myn pen niet; dan is myn inkt te dik of te dun; dan hapert het aan het papier. Dit is het niet al. Hier, hier in myn hoofd is het niet meer in order. Wat zal ik zeggen ? de Machine is verfletcn. Wel goed! Ik heb er lang genoeg dienst van gehad; en ben al reeds zeer • benieuwd, hoe myn ik zal te zien ftaan, als dit verouderd kleed weg valt. Dit is onder het onbekende. Evenwel, ik moet u eens verhaalen, wat ik onlangs daar heb leggen droomen. Het is zo potzig, of wilt gy, zo zonderling, dat het my toch de moeite waardig fchynt, u dien droom te vertellen. Ik 144 HISTORIE VAN DEN HEER  willem leevend. 1a£ tk droomde dan, Nigt, dat ik zo even geftorven was. Ik zag myne HuisgeHooten in vry wat beweeging. Zy waren allen bedroefd; en, hoe dood ik ook was, dit beviel my zó zeer, dat myne fchikkingen, ten hunnen voordeele gemaakt, my dies te meer vergenoegden. Ik kwam in myn Eetzaal, en zag myn Executeur, den Heer Ryzig , voor myn Bureau, drok bezig met het opmaaken eener groote Lyst. Boven aan Rond —■ Effecten. Hy zag my zo weinig, als men in de hondsdagen zyn eigen adem ziet. Ik ging myn gang door; daar ontmoette ik myne Vriendin, Daatje; ik pasfeerde zo digt mooglyk voorby haar : maar , (en dit was het grappigfte,) zy merkte my niet alleen niet op; het was zelf, of ik door haar heen ging. Hoor, 't was wonderlyk ! Ik zag alles, en niemand zag my. Zo dra iklterk aan eene plaats of perfoon dagt, was ik daar. Ik gaf u een bezoek te Rotterdam; gy waart met Chrisje in gefprek; uw beider gelaat teekende Rille vergenoeging, — Daar op kwam ik by myne onlangs geftorvene Buurjuffrouw: wy zagen-eene Lykftatie ; 't was haar eigen Lyk, Doch het deed haar zo weinig aan, als het my aandoet, wanneer ik een oude Sak of Rok afleg, en weggeef. "Wy waren beiden zeer in onzen fchik, dat wy elkander zo aantroffen. Wel, Santje, nooit ( en 'ik heb echter niet veel vleesch en bloed omgefleept,) was ik zo lugtig, zo onbelemmerd; al- vin, deel, K.  Ï4*5 HISTORIE VAN DEN HEER les was leven , beweeging, werkzaam; niets vermoeide; de aangenaamheid van mynen ftaat kan ik niet befchryven. Ik deelde myne denkbeelden niet mede door woorden ; er was veel meer in van zien, dm van fpreeken; ik verftond echter alles, en wierd onder anderen ook van myne Buurjuffrouw volmaakt wel verdaan. Zo al omzweevende, ontmoette ik, in het verrukkelyk Verblyf, waarin ik my toen juist bevond, uw lieven Vader. Myne vreugd, over het weder vinden van dien waarden Broeder, was zo groot, dat ik ontwaakte; en (zo als gy wel denken kunt!) my in myn groen Ledikant bevond; wel degelyk gehecht aan* die oude machine, die nog eenigen tyd zo wat met horten en ftooten kan voortloopen. * „ * Meer dan een maand geleeden, fchreef ik dus verre. Ik kon maar niet befluiten, om hem re vervolgen. Nu heb ik myn pen weder opgezogt;. er is een nieuwe prikkel: dit was noodig; want hoe ouder men wordt, hoe traager, hoe vadzigcr men zich gevoelt, zo wel tot'het goede als het booze.' Die Prikkel ligt voor my in het bezoek van uwen aanlbtanden Zoon Leevend. Wel Santje, wel Meisje, ik ben zo vervuld met het geen hy my verhaalde, dat ik'dit vleugje van opwakkerende geest meen walt te rieemen, om ueen zeer  WILLEM LEEVEND. I47 zeer langen Brief te fchryven ; ten ware het ftroo - vuurtje uitging, voor ik ten einde ben. Wy zullen zien. Hy kwam voormiddags om elf Uuren ; ik hield hem tot negen uuren; dat is, tot dat ik gewoon ben naar myne kamer te gaan. Dat ik altoos wat vroegjes doe, om myn zedelyk Boeltje ordentelyk te kunnen nazie», en my, zonder flaapzucht, ernftig te beveelen in de befcherming van dien Hemelfchen Vader, die my, geduurende myn geheel , myn lang leven , zo wel gedaan heeft, dat de Eeuwigheid alleen toereikend zyn zal, om Hem daar voor te loven en te danken. Gy weet zeker, Nigt, dat Moeder Eva my, onder het een en ander, 't welk zy my legateerde, ook een vry groote party Nieuwsgierigheid naliet? . . . Sus eens, daar valt my wat in; wel-, dat moet gy weeten; want gy plagt altoos byna zo veel zin in myne invallen te hebben, als ik zelf: laat ik, voor hy my ontvlugt, dien opfchryven. Het komt my voor, datzy, die van den Verboden Boom fnoepen, nog veel kwaader fmaak hebben , dan die goede Hoof: zy at van te bekoor» lykc vrucht, die haar zo aanlachte, in het wilde maar heen. De meeste van haare Kinderen fortecren er zeer zorgvuldig die appelen uit, die hun de kennis van het kwaade verfchaffen; maar die, die hun met de kennis van het goede zouden beK e kend  14$ HISTORIE VAN DEN HEER kend maaken, laaten zy ongemoeid hangen. Hos veel fraaijer er die ook uitzien,zy blieven er maar niet van te proeven. Leert de ondervinding dan niet, dat men veel ligter het kwaad dan het goed zien kan? Toont dit niet, dat men, zo als ik zeg, van de appelen eet? Want dat ieder met een Helm gebooren wordt, kan ik niet geloven. Zy4 die zo nu en dan nog eens een appeltje proeven, dat ons de kennis van het goede aanbrengt, bedienen zich daar ook flegts van, om dit goede alleen in zich zelf te vinden; doch vermids dat kunstje algemeen bekend is, biyven die heerlyke appelen, eeuw in eeuw uit, ongemoeid hangen. Zy, die zich zelf Gods uitverkooren lievelingen noemen, zyn doorgaans zeer belust op die appelen, die ons de kennis van het kwaade aanbrengen ; zy eeten er zich zelf ziek aan. Nu moet ik u nog zeggen, wat my op deezen inval gebragt heeft. Kent gy wel meer dan den Tftel vrln het Boekje : Een Christinnes reis naar de Eeuwigheid, Santje? ïk denk neen. Nu, Kind, dat Boekje is vol wonderlyke (richting. Onze Catootje is heel leesagtig, en vond de volgende pasfagie zo fraai, dat zy my verzogf, of ik het ook eens bliefde te kezen, ïk'zie altoos op het goede hart; en lag daarom toen ook mynen hoogwaardigen Jerufalem zo langby my. Heden, Juffrouw, het is zs forjeu:, en zo mooj; Juffrouw moest het ook eens ine-  WILLEM LEEVEND. I49 kezen. Kom, Kind , ( zei ik,) geef het Boekje. Ei lieve , Santje, laat ik u nu eens mogen vertellen , wat of er van is. Ik, die gewoon ben den Bybel, Clarke, Camphuizen, Tollner, en foortgelyk goedje te leezen, vond die pasfagie noch mooi, noch kerjeus; maar gy moet die ook eens beoordeelen. Dit is er van. Mattheus, de oudfte Zoon der Christinne, kreeg, door het gulzig eeten dier appelen, eep „ hevige Buikpyn; de knaap wierd zo erg,. dat „ men om Doctor Vcrftandig Huurde. Die ordon,, neerde voor den armen Jongen een conferfje, ,, beftaande uit: asfche van eene roode Koe, wel ,, door een geklutst met Bokkenbloed. (Dit moet, kunt gy denken, de Wettifche Offerhande ver„ beelden!) Maar dit middel werkte niet ge„ noeg dóór. — Goed raad was duur. — Toen „ fchreef de Doctor- een ander Recept, nament„ lyk: Spiritus Jezus Christus, waar van de Ly„ der eenige droppels moest inneemen, gemengd, „ ofte verlengd, met traqnen van Boetvaerdig„ heidf Wel, Nigt, wat dunkt u, waren die traanen van Boetvaerdigheid niet wat werkheilig? Maajr zy zullen ook tot de geneezing niets gedaan hebben ; zy zullen alleen de plaats van Garsten- of .Pompwater vervangen hebben, om die Droppels door te krygen. Diikwvs fprcckt men van Geheiligd, vernuft f Dit K 3 zal  15© HISTORIE VAN DEN HEER' zal er zeker onder gereekend worden: maar my komt het regt profaan , fchandelyk , verfoeilyk voor: en evenwel, dit zyn ftichtelyke Boekjes, die men den eenvoudigen in handen geeft. Ik voor my geloof, dat Paulus te Ephefen deeze Christinne, met alle de overige iedele dingen,g.oude verband hebben. „Ja, zegt gy mooglyk; (want gy zyt toch een aartig Santje Helder;) „ ja, lieve Tante, „ zulke prulletjes worden echter met ftichting ge„ leezen: Clarke en Jerufalem worden niet ver„ ftaan. . . ." Nu, 't is wel, Kind: maar wat febreeft gy my eens ? „ Dat fommige liederi zo „ heel wonderlyk konden gefticht worden." Gy hebt nog al geen ongelyk ook. Ik zie het in myn •igen bedienden: die zelfde Christinne leezen zy In de keuken elkander voor , en vonden vooral deeze pasfngie zo mooi, dat Juffrouw die ook leezen moest. W eet gy, wat ik er van denk ? Ik denk, dat onze goede hemelfche Vader, die zo veel 't geen wy bederven, weder goedmaakt, ook het fchadelyke uit dit wanhebbelyke zielen-voedzel genadig wegneemt , op dat het worde tot eene onfchadelyke, ja gezonde fpyze: even zo als Hy het nadeelige van veele ruwe en raauwe fpyzen , die onze arme Medemenfchen inflaan , vernietigt. Maar ik zou met deeze Christinne , en met myn  WILLEM LESVEND. 15! iayn inval van de appelen, wel vergeeten, waarom ik nu eigenlyk de pen heb opgenuomen. Leevend is dan by my geweest. Ik liet hem alleen by my zitten, en bedaard, zonder hem ook eenmaal in te vallen , zyne historie verhaalen. — Ik ondervond, dat ik nog niet te oud ben, om traanen te Horten ; iets , dat my zelden meer overkomt : .óók al een gevolg van den ouderdom, immers by my; en niet van harde, koele, ftramme ondeelneemenheid. Nu , dat weet gy wel. Wel, Nigt, waarom zet men zulke gevallen niet in het Martelaars Boek ? Of zou dat nier aangaan , waarom fchryft men geene zedelyke Historie der Martelaaren? Mogt ik dit nog bekeven , ik liet een geheclen druk aanleggen, om die prefent te doen aan alle jonge Menfchen, die leezen willen. Wel, de Deugd heeft immers ook haare Belydcrs, die ten bloede toe ftryden; zou ik hoopen ! En wie , denkt gy, dat meer geleden beeft; de zalige vroeg verheerlykte, of haar geliefde Leevend? Verdienden ook; allen , wier naamen men in dat Boek heeft aangeteekend, dien lof, dien men hun al vry fpoedig geeft ? Indien er eens een Niemeijer opilond, om de Heiligen in het Martelaars boek na te zien; magtig nog toe' Hoe veele Nisfen zouden er ledig raaken; en of hy hier door niet zelf een Nis in het zedelyk Martelaars Boek zoude verkrygen, daar aan kauikbyna niet twyléK 4 {cn';  ï$l HISTORIÉ VAN DEN HEER len ! Ik fpreek gêen woordje van die waarlyk vroome Menfchen, die hun geloof in Jezus met hunnen dood verzegeld hebben; wel niets minder ! Ik zie maar op dien grooten hoop van Dweepers , Heethoofden en Rustverftoorders, die in twden van vervolging alsPaddenftoelen opfchieten. Lieden, die niet de Leer van Jezus; maar hun ^eigen zotternyen met den dood durfden ftaaven. Ja, lieve Santje, 't is waar, Kind. Lees en oordeel. Is het te verwonderen? Wél, tot welk een peil kan men een Geestdryvef niet opwinden, als men verzeekert, dat hy zo terftond van den brandftapel naar den hemel gaat, om daar als overwinnaar gekroond te worden, in witre klederen gekleed, te zitten op troonen, om te zitten heerfchen. Die verzoeking, voor al dat zitten h'èèrfchen, is toch wat heel moeilyk te weerflaan. Ik kan dat lieve Lotje maar niet uit myne gedagten zetten. Ik hoop ook welhaast in een ander leven kennis met haar te maaken. Zeer ingenomen ben ik ook met de Gravin van B * * *. Indien die lieve Dame ooit in Holland komt, dan geef ik myn groot dubbeld huis aan haar ten besten ; en behou alleen voor my myn Eetzaal, myn Slaapzaal, en myn Gemoedskamertja. 6 Santje! Myn agt-en-zeventig jaarig hart verjongt, ja myne vermoeide oogen verhelderen, als ik van zulke uitmuntende Medeburgers deezer Waereld hoor. Juffrouw Belcour. . . . Maar gy zyt haar byzyn waar*  WILLEM LEEVEND. 15; waardig. Ik twyfel niet, of gy hebt wel voordat braave Mensch gezorgd; evenwel, ik heb haar een rykelyk Legaat toegedeeld. Zo eene Vrouw moet eens voor al boven bekrompenheid gefield worden. Hou dit echter voor u; want ik wil het voor niemand dan voor u weeten. Als ik van zulke waardige Menfchen hoor, kan het my wel eens wat moeijen, dat ik reeds zo verre op den weg van dit leven gevorderd ben: Gaarn zoude ik de Gravin van B * * * nog eens zien, voor ik tot myne Lotje, en uwen Dominé Veldenaar ging. Nu, dat kan niet. Ik zal hoogst waarfchynlyk al aan de andere zyde der Rivier; ja al door het Luik gevallen zyn, voor die Dame hier aankomt. • Gy kent zeker dat fchoone Oosterfche gezicht, in den Engelfchen Spectator ? Van de Rivier, en Valluiken ?■ Het is wel zestig jaaren, of langer geleeden, dat ik dit las; maar het Raat my zo duidelyk voor, dat ik meermaal zeg, als er een Bekendmaaking gefchiedt. Zie zo, die is al vrp gaauw door zyn luik gevallen. Daar ik nu op komen wilde , is dit. Willem Leevend verdient myne Nigt Chrisje; hy moet haar ook hebben. Ei lieve, Santje, vergeet niet, dat uitflel van belooning óók onrechtvaardigheid Ja * j'a, gy levert tegen het vroeg trouwen y en gy hebt ook hieromtrent ( zo als gy doorgaans j»ebt) deugdzaam gelyk. Ik ben het .eyenwel nu E 5 niet  154 HISTORIE -VAN DEN HEER niet met u eens. Zeg niet, dat een oude Vryfïer daar niet over kan oordeeien, of ik zou u tegenwerpen , dat ik voor vyT^g, zestig jaar geen oude Vryfter was; en dat myn geheugen nog zeer goed is omtrent zaaken-, die hecllang voorby zyn. Hoor eens, Kind, waarom ik het nu met u niet eens ben. Deeze fi_ve jonge lieden hebben elkander zo lang bemind,.als zy, mag ik zeggen, leefden. Zy kennen elkander volkomen; zy beminnen elkander juist daarom zo teder. Zy vonden elkander zo eigenlyk. Leevends liefde heeft alle proeven doorgedaan. Er is niets meer te cifchen: maar er is nog eene. reden, die u moet beweegen, zyn geluk niet heel lang meer uitteftcllen. Zou dat uitftellcn zyne vyanden geen fciya gceven , om te zeggen : Leevend is wel ter regter tyd van zyne Ligtmisferyen te rug gekeerd, maar heeft nog geen het minfte vooruitzicht op de verkryging eener deugdzaarae jonge Juffrouw ? Daar .fcheelt nog veel aan. Hy moet eerst door een goed gedrag zyne verbeterde denkwyze betoonen. Hoe moet dit eenen Jongeling ais Leevend grieven ! .Stel zelf al eens, dat hy boven de praatjes van dit Volkske verheeven is , dan nog zal hy vreezen , dat men hem heimelyk verdenkt , en daarom draalt met hem uwe Dogter te geeven. Kunt gy nu, in dit geval,-, het deugdzaam hart eens Leevends, in zyne allergevoehgfte vezelen, 1*  WILLEM LEEVEND. I55 pynigen? Is zyn verlangen, om met uwe Dogtcr verëenigd te worden, niet eene dringende behoefte by hem? Ik meen ja! Is het Huwlyk niet het eenige rustpunt van alle zyne natuurlyke verlangens, van alle zyne zedelyke begeertens? Hoor, Mevrouw Helder, Leevend moet niet langer beproefd ; by moet beloond worden. Toon, dat gy hem uwe eenige, uwe dierbaare Chrisje waardig acht. Laat myne jonge Nigt de eere genieten, die er ligt, in zo wél gekoozen te hebben. De Heer Renting is ook by my geweest. Wat zal ik zeggen? Het fpyt my, dat gy maar eene Dogter hebt. Zyn afftand van Chrisje is groot, is edel; maar, maar, de Mensch is zwak ! Hy is veranderlyk; hy ziet de dingen niet altoos uit het zelfde oogpunt; en hoe verbaasd veel hangt ddar van af: ZolangNigtje ongetrouwd is,is ermooglykheid, en de mooglykhdd fchept de hoop, en de hoop wekt de begeerte, en de begeerte ontgloeit de liefde; en is zy ontgloeit, dan vat zy weder uit alles voedzel, en wie kan dan de uitkomst zo netjes voorzien? Kom als een Vrouw, friyy uit medelyden met den armen Jongen, zyne hoop rids af. Chrisje legt hem nog naauw aan 't hart; zo lang dit zo blyft, zal hy minder gelukkig zyn, dan ik hem wensch te zien. Dan zal zyn hart in rust komen, dan zal de ftroom zyner liefde eene andre richting krygen: dan, eji eerder niet, zal hy eene andere jonge Dame zien t kun-  I56 HISTORIB VAN DEN HEER kunnen met onderfcheiding ; dit is al veel gewonnen; en er kan nog al een paar gelukkige Menfchen komen. Wat Neef Helder met Willem meent aan te vangen , weet ik niet; het is my ook taamlyk onverfchillig. Hy moet maar geen Predikant worden. Haar valt , voor een braaf waardig Leeraar, in zynen kring, teveel voor, dat eenen Leevend niet ter hand zoude ftaan. Gy weet, Santje, ik heb niets ter waereld tegen de Orde. Het tegendeel is waar, ja zo waar, dat ik, was het noodig , zeer gaarn in de kosten van haar onderhoud zoude willen draagen. .Zie, ik voor -my gebruik nooit een Doctor ; zou ik daarom niet bezeffen , dat, in onzen verflensten, ongeregelden tyd , voor zwakke, verbroeide Schepzels , de Geneesheer zo noodzaaklyk is als de Bakker ? Goed! die zwak is, eete Moeskruiden. Die uiterlyke Godsdienst-Plegtigheden noodig hebbe , bediene zich d-Jar van; my is het wel. Ik zou maar alleen verzoeken, dat men my, die daar buiten kan, (om niet meer te zeggen!) niet veroordeelde; en vooral, dat men geen byzonderen waan van heiligheid ftelde , in zulks noodig te heb' hen. WTy moeten niet altoos Kinderen zyn; niet altoos Wettisch , Joodsgezind. Dat jonge Lieden , dat Menfchen, die in veel flommering floyen , dat onkundigen zich met deeze middelen be.  WILLEM LEEVEND. l$f behelpen, is goed, is bestig, zo men daar maar niet te veel waarde aan hecht. Maar is het geen ichande, dat zy, by wien deeze pligten reeds heblykheden zyn moesten , die geduurige pligtherinnering nog noodig hebben! Ik zou er nooit een woord van fpreeken, was het niet, dat de eenvoudige Godsdienst van onzen eeüwig gezegenden Zaligmaaker Jezus, door al die franjen , en onder al dat bywerk, verlooren raakte. Hoorde ik niet nu en dan , dat het Volkje fpreekt van maar zedelesjes! Daar toch alles aankomt op het uitoefenen van goede zeden, uit een rein hart, onder een vertrouwend opzien tot God! Dan zag ik met genoegen Kerken vol Volks ; en wierd zelf gedicht door dien iever. Hoe zegt Camphuizen: De waarheid is zich zelf een klaarheid, Als 'i hart maar regt Godhoorig is. Nu, Kind, groet ik u allen. Indien ik niet binnen weinige dagen door myn luik val, dan hoop ik myne Nigt Chrisje nog eens hartlyk als Mavrouw Leevend te zullen omhelzen. Vaarwel, myne altoos geliefde Santje, wenscht u Uwe liefhebbende en in hooge waarde houdende Tante, C. Dl VUT. AGT-  I58 HISTORIE VAN DEN HEER AGTTIENDE BRIEF. De Eerwaardige Heer jan willem heftig aan Mejuffrouw mart ha de harde. mejuffrouw en vriendinne! M yne Huisvrouw heeft uwen Brief aan haar my voorgeleezen. Ik meen , dat het best zyn zal, dien Brief voor haar te beantwoorden, vermids ik daar in vry wat belang heb. Ik zal geene aanmerkingen maaken op de gezegdens, door UEd. en den Kapitein over de Predikanten gemaakt ; ook niet op die, welke my meer byzonder fchynen te bedoelen. Wy zyn daar wel aan gewoon. Wy, Jehova's gaarn getrouwe Knegten, mogen op ons toepasfen, het geen de Heiland op zich en zyne Apostelen thuis brengt: die niet met ons is, is tegen ons; en die niet vergadert, die verftrooit. Het is ook de Koningszonde van het Herder- en Leeraarlievend Volkje, met hunne Predikanten te Afgodeeren; en wy allen hebben ook geenzins de Genade, om in het midden van hun als eenen Paulus te fpi'ingeu, en te zeggen: Broeders en Zusters, doet toch deeze dingen niet, -want wy zyn ook Menfchen van gelyke beweegingen, als gy, en wy zyn geroepen, om u van hei Schepzel tot God te fa-en-  WILLEM LEEVEND. 1551 brengen. En daar by is ook de tedere liefde van Gods Lievelingen eene vergoeding voor den haat, den hoon onzer tegenftanders; want de Alexanders, die ons veel kwaad doen, fchoon in den fehoot der Kerke opgevoed , zyn veclen. Het Woord Gods is echter niet gebonden. En daar het uitverkooren vat, gefchikt om den naam des Middelaars te gaan draagen onder de Heidenen, zo blymoedig roemt, over de liefde zyner Gemeintens omtrent hem, waarom ook wy niet: • wy, de Paulusfen , de Apollosfen onzer tydcn ? Wy draagen immers ook onzen fchat, hoewel in aarden vaten? Maar genoeg. Ik weet, dat gy, Zuster , dit in eenvoudigheid uwès harten gefchreeven hebt ; en de Vriend de Harde heefc mooglyk door zynen Ziekentrooster niet veel reden gekreegen, om wél over de Order te denken. Dit zy zo. Ik kome tot uwen Brief te rug. Het veraangenaamt my zeer, te hooren, dat de Jongeling Leevend beter is, dan duizenden zyner befchuldigers; en dat vooral met opzichte tot de zalig on'tfiaapene Juffrouw Roulin. Weinige maanden na haaren dood, heb ik my door eenen Brief by haaren Broeder vervoegd; en my van tér zyden geïnformeerd naar den Jongeling Leevend, echter, om de tederheid der zaak, zorgvuldig wagtende naar byzonderheedeu te vraagen. —■ Het antwoord was zo algemeen , dat ik my in de gedagten , die ik reeds had, verfterkt voelde. —  IÖO HISTORIE VAN DEN HEER de. —— Zie hier het antwoord daar op betrek* kelyk: Ik kén ten vellen voldaan van den Heer Leevend: Hy is myn Vriend. Myne tedergeliefde Zuster was zyne Vriendin. Het duel met van Goudenftein ge* dwongen; hy trok om zich te verweeren. 't Gevolg , en dat was niet voer zyne rekening, was, dat hy meest vluchten. Laat dit UEw. genoeg zyn. Ook heb ik my plegtig verbonden niets , van het geen hem of myne Zuster aangaat, immer aan eenig Mensch te melden; deeze belofte zal ik onfehendbaar houden. Deeze' verbintenis van geheimhouding hield ik voor e6n vast bewys, dat de geruchten, ten zynen nadeele verfpreid 4 gegrond waren; geloovende, dat de Deer Leevend den Heer Roulin hier gemaklyk toe had kunnert overhaalen, door dien voortehouden , dat de naam zyner Zuster daar door weinig eer zoude worden aangedaan : mooglyk zou men , ten dien oogmerken , want de Heer Leevend is ryk , geld hebben kunnen geeven. Doch, toen ik uwen Brief aan myne Huisvrouw geleezen had, ging ik naar het huis van Mevrouw van Oldenburg. Ik had reeds veele maanden daar nietaneer gekomen, om dat ik meende te befpeuren, dat myn bezoek daar niet aangenaam was. Daar kreeg ik zo veel licht omtrent de zaak, dat 'ik met blydfchap zag, hoe ik verkeerd geoordeeld had. Ik zie nu ook , dat ik dat Logement niet Voor den Jongeling moest uttgezogt hebben; —- edoch $  WILLEM LEEVEND. ÏÖI edoch, dit is ia eenvoudigheid gefchied, en meehet allerbeste oogmerk; maar de Heere heei't my, ter myner diepe verootmoediging, de zwakheid der Menfchelyke wysheid en voorzorg getoond: mogt ik nu voortaan maar niets doen , dan in zyne kragt, dan in zyn licht! Of de Jongeling Leevend de begrippen der eeiiige waareKerk is toegedaan, is een and re vraag; maar vermids hy nu niet voor Predikant zal ftudeeren, en zelfs nog geen Lidmaat onzer Kerk is , ben ik daar omtrent van den Heere vrygemaakt. Want wat hebba ik de geenen, die buiten zyn te oordeeleuV En ook, daar de Genade den Jongeling zo wonderbaarlyk bewaard heeft, kan zy ook zyn goed werk in hem voleinden, tot zaligheid ; en hem de genade des Geloofs fchenken, door welk het goede werk alleen Zaligmaakend goed wordt, door de kragt der volwigtige verzoening onzes Heüands, en tot roem der vrye gena•dc van den roependen. By my is de Leer der Dördfche Vaderen , onder den invloed van deji Heiligen Geest va'stgcfteld, nog de eenige zaligmaak*ndc Leer. Alle haare punten zyn by my nog punten van zaligheid. AUè de daar bepaalde waarheden zyn volflrekt nodig ter eeuwige behoudens. Neem een fchakel weg, en alles valt in wanorde; en daarom of geene, of alle. Echter hééft de Ilecrc my,'door my te bepaalen by eene Leerreede van den Predikant Doddridge , pp eenen eevjii. de e Li l, *trf.  162 HISTORIE VAM DEN HEER nigzins gemaatigder weg gevoerd; waar by echter de weg der waarheid niets lydt. Laat ik, geliefde Zuster, u dit eens wat onder het oog brengen. Wel dan! Ik befchouw allen, die de waare Leer der Dordfche Vaderen verwerpen , als het zaligmaakend Geloof mislende, in tweeèïleie opzichten. Of als zulke rampzaligen, die God befloten heeft te laaten in dien doemftaat, waarin wy allen in Adam gevallen zyn ; en dus als vaten des toorns ten bederve toebereid ; waartoe zy ook gezet zyn. En als dan rommelen myne ingewanden van ontferming ovér hun, en ik ben volwillig om hen , als lieden, wier deel toch alleen in dit leeven is, alle de Burgerlyke beleefdheden te betoonen, die hun dit leeven aangenaam kunnen maaken. Door de genade bekwaam gemaakt zynde, om den Jehova na te volgen, die zyn licht doet opgaan over Goeden en Boozen, en regent over Rechtvaerdigen ende •Onrcchtvaerdigen. Of ik zie hen aan als behoorende tot die fchaare, die geroepen zal worden; voor wie de Borg betaald heeft, en die nog maai moeten uitverkooren worden door de inwendige rócpitem; wyl zy toch van voor de grondlegging der waereld de zynen zyn. Ja, myne Zuster, gy zullen nog eens door de onwederftandelyke Genade worden aangegreepen , mooglyk eerst op hun Doodbed, om dan nog tot prys der vrye Genade uit te roepen: gy hebt my overwonnen, ende ik hel - 1 ■ wy  WILLEM LEEVEND. l6$ my haten overwinnen; want gy zyt wy te fterk geveest! Dus behandel ik hen als fchaapen van den I\l iddelaar, maar die nog van zynen flalle niec en zyn. Zy zullen nog eens worden ééue kudde ende één Herder, voor wie, en niet voor de. waereld, Jezus zelf gebeden heeft. Daar ik nu niet weet, wie onder het Befluit ten Eeuwigen - Leeven ftaan, ben ik bereid, om allen met welwillenhcid te behandelen; daar deeze wclwillenlieid zelf een .middel in Gods hand zyn kan, om hen, Zonder het woord, te winnen; en ik voor my yze, om iemand te bedroeven, voor wie Christus gefiorven is. Zie daar, Vriendinne, de gronden myner verdraagzaamheid; cn die kan met de llrikifte rechtzinnigheid ten vollen, ja met ruimte beftaan. Ik zal echter altoos dc wagt houden omtrent de valfchc Broeders , die de goede zaak verraaden. Ik zal nooit tot Leden der Kerk aanneemen , die daar in niet berusten. Ik zal altoos van den heiligen ftoel der Waarheid allen weeren , die daarvan niet overtuigd zyn. Ik zal altoos feberp exiimineeren, en geen aanneemer des perfoons zyn. Ik zal vasthouden aan myne oprechtheid, en niet dulden , dat zy, die betaald worden, op dat zy zouden opbouwen, afbreeken en ondermynen. Maar ik zal ook tegen hen, mids zy geweerd zyn, vriendelyk handelen. Uit dit gezette beginzel, door de Genade geheiligd, was ik in ftaat om, hoe vreemd L a zulks  (6*4 HISTORIE VAN DEN HEÊR. zulks uwen Manne tocfchyne , den Jongeling Leevend om verfchooning te verzoeken , niet alleen , om dat ik het ergst geloofd, maar veel meer, om dat ik het ergst verfpreid heb. Kan ik hem op den weg des onderzoeks van nut zyn; myn hart, Zo wel als myn ampt, dringen my daartoe. Maar ziet hy zyne zielfchadelyke doolingen geenzins, dan zal ik hem den Heiligen Geest aanbeveelen , dat die zyme oogen verlichte, cn brenge tot de waare inwendige kennis zyner rampzaligheid. Ondertusfchen is het my eene gevoelige fin arte, dat eene eigen Zuster van den Heer Leevend, en ook haaren Man , zo veel in de Arminiaanfche en Sociniaanfche Menniste Kerke gaan. — Wae zal ik zeggen ? My is in deezen bange. Maar dit zou ik liever eens gemoedelyk met hun beiden verhandelen. Myne veelvuldige ampts - bezigheden iioodigen my te eindigen. Hou dit dan voor een afgeperst antwoord. Ik beveele u beiden Gode err zyner genade. Myne Vrouw, denk ik, zal hier niets meer hebben by te voegen; ik noeme des, na-UEd. van haai- gegroet te hebben, Uw heih'enfehenden Broeder' in Christus, J-. W. HEFTIG,, V. D. JU. POST-  WILLEM LEEVEND. 165 * * * POSTSCRIPTUM. -GEACHTE VRiENDIN , JUFFK0UW DE HARDE.' Dat heeft de Man niet geraden: ik zal, voor -hy my op 't mat komt, er nog wat by flanfen. Wel, Tante .lief, je verlangt altyd, om wat goeds te hooren; daar heb je nu een goed woord. Je zxilt er nog wel wat mede te doen hebben. En het is maar raak , ter deeg raak. Ja zie, myn lieve Mensch, zo is Dominé, op den Man aan! Kontom eeriyk, en wat haastig gebakerd, dat is waar; maar wy hebben alle onze gebreken. Ily is niet eenmaal gezwenkt; zo dat, als hy nog moest bevestigd worden in Amfteldam, dan zou Collega X * * * tegen hem niet kunnen zeggen, gelyk tegen Collega W * * *, welkom, 0 gy Weemaal ge~ .zwenkte, in den wyngaart des lleeren! Nu zul je wel vragen, wat is gezwenkt? Hoor, ik heb zo geen tyd om alles uittepluizen met Dominé, maar dat zal zo veel zeggen , in een waereldfchen zin, •als iemand, die zyn rokje zo eens keert by geleegendheid, en waar op dit mooije rympje gemaakt is: Klaas hangt zyn huikje naar den wind; Au is hy Staats, dan Prinsgezind; Nu is hy Fiets- dan Kokciaans, enz. L 3 ' Bc  §66 HISTORIE VAN DEN HEER, Ik heb hem evenwel gezeid: „ zie, Dominé-, „ ik ben in de Leer zo zuiver als een glas; maar „ ik kan maar niet in myn hoofd krygen, dat al„ len , die niet Gereformeerd fterven , eeuwig „ verdoemd zyn." — „ I[00r, Vrouw, zeit hy dan, niemand wenscht zo zeer, dat dit zoniet „ waar, als je Man; en ik kan met den zaligen .„ Dbminé Boscoop wel zeggen: lieve verdoeme„ lingcn, had ik de genade, ik gaf je die, en je had die. Maar indien Gods rechtvaerdigheid in het verdoemen van' het ongeloof moet ver,, heerlykt worden , wat zyn wy, die tegen God „ antwoorden?" — „Man, zeide ik daarop met „ de'Discipelen: deeze reden zyn hart: wie kan ^ dezelve draagen? De myne zweeg. Wat heb ik nieuw opgehoord van Wim! Ik verlang myn hart aan ftukken om hem te zien. Tuttermatut,' al was hy, in plaats van een Armiaan , Paapsch geworden, ik zou hem met een regt oud Hollandfche kusch welkom hieten; ei wat, eea jong Mensch doolt wel eens; en 't Geloof is toch een gaaf, Tante lief. Daar by komt ook nog, dat ik geduurig denk: nu Dominé zo mis gehad heeft omtrent Wims tyxlelyk beftaan , kon hy er omtrent zyn geestelyk beftaan ook wel niet eens oud agter zyn. De Schrift zegt evenwel, dunkt my, dat elk, die God vreest, en weldoet, Hem aangenaam is. Dat geloof ik evenwel ook. Zo dat ik laat al het overige  WILLEM LEEVEND." l6j ge voor Dominé; 't is zyn zaak, zeg ik, en elk in zyn post; ik by de Kinderen, en Dominé op zyn ftudeerkamer. Die onfeilbaarheid is ook al zo zuiver niet, zie ik al. En er zal hier, vrees ik, nog creis een hooge zee gaan , met myn Jan ; want wat Dominé doet, of niet doet, hy kan er de Leer van de Kerk maar niet in krygen, en zyn Cathegismusboek ziet er uit, dat men er zich over bedroeven zou. En die hamerfche kleine Meid, onze Betje, met die zwarte oogen , is net al eens. Weet Dominé een fpyker, zylui wceten een gat. Met Betje kan dat zo wat heen; maar die verbruide Jan moet zyn Vader evenwel eens in het Heilig dienstwerk opvolgen, want Dominé heeft hem den Heere geheiligd, toenhy nog in zyn wieg was. Nu, de Kinderen kunnen verbaasd veranderen. Zy groeijen ï'ondfom en over en weer over; gclyk gy ook wel weet. De Kapitein zal, als hy Dominéés Brief leest , wel weer eenige knoonen van zyn rok laaten vallen; dat kan ik' niet helpen. En wat Mevrouw Ryzig aangaat, onze Daatje meen ik, ja die maakt het gortig genoeg; want zy en haar Man ziet men haast niet by ons; en lieve Heer, er moest zo een ondericheid niet gemaakt worden: het oog wil ook wat hebben. Nu , bezoek my eens met den eerften, en groet uw Man voor Uwe Vriendin, W. HEFTIG. L + NE-  ■16% HISTORIE VAN DEN HEER NEGENTIENDE BRIEF, Mevrouw suzakna he l n e r aan Mejuffrouw chrisïina de vry. waarde hqog-geach te tante! JWitsg ach iemand dankbaar beroemen, dat hyin eenen hoogen ouderdom , ( om eene Bybelfche fpreekwys te gebruiken,) nog vruchten draagt, u is die genade gegceven. Gy, myne geliefde Tante, zyt waarlyk gelukkig; zo zyn allen, die in uwen kring zich bewcegen. Onder het leezen uwes Briefs, dagt ik, hoe weinig gronds hebbe men, om te klagen over de febikkingen der Voorzienigheid ! Altoos bepaalt men den aandagt op het zondige, Qp het ellendige; en men blyft koel, of ziet niet eens op hraave karalaers, op uitmuntende zegeningen. Veelen onzer hedendaagfche duistere Wysgeeren fcbilderen niets dan Ondeugd en Rampzaligheid. Dunne Romans zelf zyn opgevuld met Monftcrs , geen Menfchen. Gods fchoone aarde wordt door hun met zwarte kleuren geteekend; en het edel vermogen van den Menfchelyken geest zien wy dóaï dienstbaar aan wreedheid, bedrog, wellust, aan allerlei ongerechtigheid. Wat kan toch liet oogmerk zyn? Zo»  WILLEM LEEVEND; 169 Zou het ook beftaan in trotschheid ? Om zich zelf, der waereld, als den eenigen weldaadigen Menfchenvriend, den eenigen deugdzaamen aantepryzcn? Ik meen opgemerkt te hebben, dat zulke lieden het meest gevonden worden onder hen, die te hoogmoedig zyn , om den Christelyken Godsdienst hulde te doen, wier belang het des is, om deszelfs zaligen invloed op de harten der Menfchen te ontkennen. Van die ontrouwe eu kwaadaa'rtige vergelyking tusfehen de beste daad van een Heiden, en het fnood bedryf eens Mans, die eigenlyk met de Leer des Christendoms niets meer te doen, of daar op eenige andere betrekking hebbe , dan dat hy in een land gebooren is, waarin de Christelyke Godsdienst heerscht; en uit Chri. telyke Ouders gebooren is. jammer is het echter, dat deeze geestelyke trotschheid alzodikwyls het zwak is der onkundige onverlicht nauwgezetheid , als des loozen dweepers, of des ftou* ten Vrygeest. Hoe veele klagten flaakt de misleide vroomheid, de zwaarmoedige Godsdienltige, over het groot verval der zceden , ,, over het altoos fpoedig heenen gaan , in den bloei des lee* vens wordende weggerukte, beste Menfchen; terwyl de ondeugenden eenen hoogen ouder„ dom bereikt." Hoe valsch, hoe tegen de ondervinding ftrydend is deeze uitroep! Hoe wordt zy ook door u, myne geliefde Tante, weder* fprooken! L 5 AL, ■  I7<3 HISTORIE VAN DEN HUK Alle gebreken tfDtftstan uit wanorde, en brengen wanorders voort; dit ziet men ten duidelykile ook in deeze klaagers. AVat moet bun geest verward zyn , om zich zo geduurig aan tegen ftrydigheden fchuldig te maaken! Nu (en zy doen zeer wel,) vermaancn zy de jeugd, om zich te onthouden van allerlei buitenfpooriglicden ; en dringen die goede vermaaning aan door den verdervenden invloed, dien zy hebben op onze gezondheid, ons-leven, zo wel als op onze achting en tydelyken welvaart. Zeggen zy niet: „ dat ,, de godloozen niet tot de helft hunner dagen komen." Is dit alles waar, en wie twyfelt daar aan? Van waar dan dat klaagen, dat onvreeden zyn ? Of denkt men, dat God, om de boosheid te doen toeneemen, en de deugdzaamen te bedroeven, de natuurlyke gevolgen der deugd en ondeugd geduurig verwisfeit? Ysfelyk, zo wel als vcrftandeloos denken! Waar zoude dit op uitloopen? Ik weet wel, myne geëerde Tante, dat men zegt: ,, God neemt de goeden vroeg weg, om „ dat'de waereld hunner niet waardig is; om dat „ zy met den ftroom der ondeugd niet zouden af„ dryven; ja, om dat Hy een zondig land ftraf,, fen wil; dat de Godloozen tyd krygen omzieh „ te bekeeren, of om zo veel van dit leven te , als er te genieten is." Ik ontken lüet, u„t i.r; «el eens waarlyk zo gaat; maar ik beef  WILLEM LEEVEND. I^I heef er van, om dit zo algemeen te maaken; dan doc-i ging bet oogmerk onzer befïemmiug verlooren ; en wy verliezen ons zelf in firydigheeden, die door geen eindig verltand kunnen opgelost worden. Wy moesten nooit uit het oog verliezen, dat dit fierfelyk rasch voorbyfhellend leven eigenlyk de ftaat der Voorbereiding is, voor alle redelyke Schepzelen. Wat zou nu een deugdzaam Mensch hier op deeze beneeden waereld doen, ontbrak hem de geleegenheid, om proeven van zyne befcheidenheid , vergeeflykheid , geduld en rechtvaerdigheid te gceven ? Hoe konde hy anders een nuttig groot bedryvend Lid onzer Jvlaatfchappy worden ? Hy moet des niet gezegd worden vroeg te ontflapen, op dat hy voor verleidingen der zinnen , der driften, der iedelheid bewaard bleeve. Maar genoeg hier van : myne waarde Tante kan , dit weet ik, in deeze niet met my verfchillen. Wat fluit zich ondertusfehen de zuurkykende , kwaaddenkende, zogenaamde Wysgeer; wat de zwartgallige, onvergenoegde, laag en naauwhartige zogenaamde Heilige, al wegen af, die hem zouden leiden tot ftille vreugd en zalig vergenoegen ! Wie blyft echter altoos zo behoedzaam , dat hy nooit zyn Medemensen onrechtvaerdig beoordeelt; dat hy nooit ligtzinnigheid ziet, alwaar niets dan vrolykheid was; dat hy nooit uit eene enkelde daad, die is aftekeuren , het geheels karak-  IJl HISTORIE VAN DEN HEER karakter van den veroordeelden beoordeelt? De Menfchen fchaamen zich, als zy omtrent zulken, daar zy veel goeds van dagten, verkeerd uitkomen; hoe veel eer doet evenwel het veel goeds van andren denken , aan hun hart! Zou het, waarde Tante, eene zo vreemde gedagte zyn te gelooven, dat in het Ryk der Geesten, veelen onzer naauw - gezette Vroomen vergoeding zullen moeten doen, aan die verborgen Heiligen, wier deugden zy geen recht gedaan , die zy gehoond, gelasterd, ja in een kwaad gerucht gebragt hebben? Deeze gedagte is voor my ontzachlyk! Nu zal ik uwen aangenaamen Brief eens inzien, en het een en ander daar uit beantwoorden. Uw droom; wat zal ik ervan zeggen? Zoud gy toen wel gbflaapen hebben? My dunkt, die droom is zo geregeld, zo in den aart der dingen gegrond; immers, zo denk ik voor my, dat het met ons gaan zal; en hoewel ik nooit, het geen men eene verfchyning noemt, zag, zo bcgryp ik echter, dat dit niet onmoogiyk is; ja ben gerust , dat het geen my een myner Vrienden gemoedelyk verhaalde, daadlyk waar gebeurd zy. Chrisje is maar gansch niet in haaren fchik, zegt zy, om dat zy het genoegen niet heeft kunnen hebben , van haare geliefde Tante de Viy te zien Maar ik fprak daarjuist, of het eene gebeurde zaak is; ea het is, zegt gy, een droom. Dat  WILLEM LEEVEND. jts3 Dat myn aanPtaaude Schoonzoon u. zo bevalt, Is my onbedenkclyk aangenaam. Gy oordeelt altoos zo juist over-pcrfoonen en zaaken,..dat ik my daar over echter niet venvonder. Ik kan u ook verzeekeren , dat myn waarde Helder met my in deezen volkomen overëenftemt, om den edelaartigen Jongeling niet al te lang eenen loon tc onthouden, dat hem met zo veel recht toekomt. De redenen, die gy ten zynen voordeeleaanvoert, fpreeken ook by ons voor hem. Hy verdient myne Dogter; hy zal die ook hebben. Maar myn Moederlyk hart is te zeer aan haar gehecht; myn Man bemint haar byzyn zo zeer, dat wy beflooten hebben, om de jonge Lieden, immers voor eerst, tot onze Huisgenooten te maaken. Mevrouw van Oldenburg heeft reeds alles , wat wy omtrent Willem beraamden , goedgekeurd. De Heer Helder is van voorneemens , om zynen aanmaanden Zoon bezigheeden te verfchaffen , die hem niet tot een (laaf in de Negotie zullen vernederen ; maar hem eene ruimte van tyd overlaaten, om die meer in zyne verkiezing te flyten. Wy zullen des geen ander Boekhouder of beftierder onzer zaaken hebben , dan Leevend; en dit is zo zeer naar den fmaak van myn Zoon , dat hem fcyna de eer der uitvinding daar van toekomt : zyne vriendfchap voor Leevend is zo gevestigd, hy acht hem zo hoog, hy is zo aan hem gehecht, dat dit ons voor altoos bewaart voor ongevallig- "'V ' he-  Ï74 HISTORIE VAN DEN HEER heden, die niet altoos geweerd biyven ook uit de best verëen'igdc Familien. Nu wensch ik maar, myn lieve Tante, dat wy li op Bcekenhof zullen zien , wanneer de plegtigheid voltrokken wordt. Chrisje bidt, dat haare Tante toch niet door het luik moge vallen , voor zy ten minlTen vyf- en- twintig jaar getrouwd zal zyn; en, indien het zo wenfchelykvoor u zy, Voeg ik myne bede by de haare. Ik fprak 'daar van plegtïgheid. Behoef ik u te herinneren, dat ik niet lterker ben tegen het al te jong trouwen, als tegen dat fiuipen in het HuwIyk? De ondervinding leert , dat de verachting van het Hüwlyk meer Steden ontvolkt, dan de oorlog.' Dat noodzaaklyk kwaad vormt ten minnen nog een Volk van Helden. Maar vcrwyfdheid, luxe, en toomclouze wellust hakken den grooten Geflagtboom der Menfchen niet flegts om ver; zy vergiftigen zelf den wortel, zo dat hy niet dan kwynend kan voortkruipen. Al wat des kan dienen, om dien eerwaardigen ftaat cere aan te' doen , moest men zorgvuldig in acht neemen. Myn Heer Helder en ik zyn daar zo wél van overtuigd , dat wy voorgenoomen hebben , onze Dogter in het publicq te laaten trouwen; en dewyl de hraavc Profe'sfor Maatig zeer gezet fchynt, om de jónge Lieden te verbinden , zullen wy hem daartoe , met de byzonderftc teekens van hoogachting, verzoeken. Myn waarde Helder heeft, in dit  WILLEM LEEVEND. 175 dit vooruitzicht, reeds zo veel drukte en bezigheid , dat hy beminuelyker is dan ooit. Eeekenhof zal de plaats zyn; en ons ruim fchoon huis vervuld met Vrienden. Tante de Vry\s kamer blyft voor haar open. Myn Heer en Mevrouw van Oldenburg , Ryzig en zyne Vrouw, Everards en zyne Vrouw ; Juffrouw West met haar aanftaande; myn Heer en Mevrouw van Sytfama, hebben reeds hun woord gegeeven. Profesfor, met zyn Vrouwe en eene Dogter, zullen -verzogt worden. Maar wy zullen vooral de goede Lieden van Zeemansrust niet vergeeten. Mevrouw Ryzig heeft dit in voorraad al herinnerd, en zegt: ,, dat zy Oom en Tante met twee Kinde,, ren in haar koets voor haar rekening neemt; ,, dat Ryzig met Vader en Moeder, en de overi,, ge Bagage, beftaande uit een Kindermeid of ,, twee , en zo wat gefhor, zich wel redden zul,, len." Voor 11, waarde Tante, zal men de byzonderfte aandagt hebben : onze Vriendin Gelcour verzoekt om de eer van u , met myn Zoon of met Leevend, of met beiden, te m igen a> haaien. Ik hoop, dat gy in de algerne<..f vreugd declen zult. Algemeene vreugd, ze;_; ik , en- ik fpreek juist. Myn hart vloeit over van ootmoed en dankbaarheid voor mynen God, daar ik my verwaardigd zie, om het grootfte, het aandoenlykfte geluk, 't welk eene Moeder fmaaken kan, te genieten! Myne  IJ<3 HISTORIE VAN DEN HEER nc Dogter, die ik .zelf bcbbe opgevoed; myne' Chrisje, die alle myne liefde verdient; die door haaren Vader als zyn oog-appel bemind wordt, trouwt, uit liefde, met den eenigen Jongeling, dien ik voor baar. zoude uitgekozen hebben, indien die keuze-aan my gedaan had! Zy krygt een deugdzaam, een braaf, een verftandig Man, een Man, die niet .gelooft, dat de toedemming aan den Christelyken Godsdienst beneden, de waardigheid van een denkend Mensch is; "maar die .uit eigen overtuiging met ons mftemtrj dat dc Godsvrugt de eenige bron is van alle zulke daaden, die Gode aangenaam zyn kunnen ; immers voor ons j die tot zo veel licht geroepen zyn. Ik weet by eigen .ondervinding, hoe ; gelukkig eene Vrouw worden moet, die in haaren Man haaren besten Vriend kan beminnen. Myn gelukkig Huwlyk met den dierbaaren Helder verpligt my tot de hoogde dankbaarheid aan Hem, dieons lot bediert. Mag my.ie Dogter zo veele reden behouden , om haaren Trouwdag te zegenen , als haare .Moeder altoos had, dan zeker zal zy maar Weinig te wenfehen hebben. De Heer van. Oidenburg heeft een zö beleefden Bri«f aan ons gefchreeven , dat ik ook omtrent hem vry gundiger dan voormaais denk. Zyn Oogmerk fchynt, om hier wel degelyk te komen, al was het maar voor een dag of vier. Hoe zal myne. Keetje in dille vergenoeging als opgelost worden,  WILLEM LEÊVÏNIJ. I"7 den, als zy ziet, dat haar geliefde Zoon op de Ijaauwfte wyze verëenigd wordt met de Dogtor haarer Vriendin Helder! Dit denkbeeld roert my dermaate, dat ik fpoedig moet eindigen. Allen groeten, allen wagten u; maar niemand meerderi dan Uwe liefhebbende Nigt en Dienaresfe, S< HELDER. ym. DEE*, JJtJ TWp*  J7& historie vam den heer TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw suzanna helder aan den Heer Majoor hendrik veldenaar. wel ede-l.gestrenge heer.! eeze Letteren zyn niet alléén ingericht, omu te feliciteeren , met het geluk, dat op u wagt inde Echtverbintenisfe met eene Dame, die zelf naar het gezond oordeel van uwen waarden Schoonbroeder, verdient in de achtingwaardige Familie «enes Dominé Veldenaars , met onderfcheiding , ontfangen te worden. Geluk dan , myn Vriend , met de waardige keuze, door u gedaan! Ik twyfel geen oogenblik, of gy zult zo een braaf Echtgenoot worden, als gy altoos een goed Zoon, een vriendelyk Broeder waart. Verzeeker de lieve Dame , die weldra de uwe zyn zal, van onzer aller achting; en indien het noodig ware , dat iemand, buiten gy zelf, haare gunftige gedagten over ut vermeerderde, de Familie van Helder zou met verrukking dat getuigfehrift bekragtigen. Mevrouw van Sytfama zal zeker alles, wat haare Vriendin, myne' Dogter, betreft, aan u gemeld hebben; en gy dierhalven weeten, dat de Heer Leevend welhaast myn Schoonzoon zyn zal. De  WILLEM LEEVEND. I79 byzondere achting, die gy voor hem hebt ; de vvyze , waar op gy hem eens in allerdeerlykfte omilandigheden ontmoette; het belang ,'t welk gyzeer zeker in hem neemt, doen my de vryheid gebruiken, om u iets te vergen, 't welk u zeker eenige moeite zal veröorzaaken; maar wat zegt moeite by eenen Veldcnaar , als hy in ftaat zy zyne Vrienden te dienen ? Om verfcheide redenen heb ik u uitgekoozen : thans noem ik geen andere, dan die er ligt in de plaats, waar gy thans op onze uitedte grenzen Garnifoen houdt. Zoud gy, myn Heer, my ten dienfte niet eens een uitftapje willen doen, naar het kleine Steedje, u immers in naam bekend. Daar kunt gy nader bericht krygen van een Man, zo genoemd, woo- nende op de . Hy komt daar meermaalen ter verrichting zyner eigen kleine zaaken. Als gy by hem aftreed, zeg hem dan , dat gy gelast zyt, om hem voorteftellen , op wat wyze , en waardoor de Familie van den jongen Heei\ die by hem zo veele weeken huishield, haare erkentenis zoude kunnen toonen ; en meld hem zo vcei van de zaak,*als gy zult goedvinden. Onze Leevend fpreckt altoos met zo veel liefde., zo veel aandoenlyke dankbaarheid van hem; en vooral van de oude Vrouw, aan wie hy, zegt liy, meer verfchuldigd is, dan hy in zyn geheel leven kan vergelden. Hy befchryft ons meermaal de zoetaartige Kinderen, die hem zo veel M z ge-  l8o HISTORIE VAN D EN HEER gezelfchap hielden: kortom , hy zal my zeeker voor zyn, indien ik hem niet verrasch, maar dit hoop ik hem te beletten. Myn eigenlyk plan zou dit zyn, dat gy den Vader en Grootmoeder wist te beweegen, om die beide Kinderen aan myne zorg over te laaten. Indien zy daar naar luisteren, dan zal ik, uw antwoord hebbende , verdere fchikking daaromtrent maaken. Spaar voor 't overige niets, "t welk in ftaat koude zyn , oin de lieden te doen zien , hoe uitgebreid , hoe weldadig het hart is van haar, die zich zo boven maate gezegend ziet met tydelykc goederen. Niemand weet iets van dit plan , dan myne Vriendin en Huisgenoote, Mejuffrouw Belcour. Adresfeer uw Brief onder haar adres. De Hemel geeve, dat myn goed oogmerk flage; en dat ik myn lieven aanftaanden Schoonzoon op de aangcnaamfte wyze moge verrasfehen. Hy verdient al de genoegens, die ik hem toedenk. Met de volkomenfte achting teekene ik my Uwe Dienares en Vriendin , suzanna helder, , gebooren van beek. EEN-  WILLEM LEEVEND. 181 EEN- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder, aaa den Heer willem leevend. myn lieve willem! jüs uw Brief lang ? Voor my niet. Ik zie wel, dat er zestien paginaas postpapier mede gemoeid zyn; maar my was by rasch genoeg uit; en dat, offchoon ik u toeftem, dat hy noch zeer vroiyk, nech byzonder geestig is : hy is, zo als hy zyn moet; zie daar de heele oplosfing. Mooglyk zal men het myner vooringenomenheid met u wyten , als ik zeg, dat uwe Brieven den waaren converfatretoon houden, en zo weinig in het droogc, als in den verliefden ziegezaag vallen. Hoe dat zy, meld my alles, en zo omftandig gy wik; ik zal my dan te leevendiger kunnen verbeelden, dat ik met u, zo als in onze vroeger jeugd, zit te praaten. Hoor, myn lieve, nu ik weet, dat ik u met de goedkeuring myner Ouders onderfcheiden mag; nu ik weet, dat wy voor elkander gcfchikt worden, door hun, die door den Godsdienst en de Natuur zo veel rechts ontflngeri, om over ons lot te befchikken; nu berTik volmaakt gelukkig, indien ik 'maar 'dikwyls van u hoor, en M 3 gy  l8a HISTORIE VAN DEN HEER gy my in welgefchreeven brieven bericht van u laat toekomen. Maar myn lieve "Willem, wat zult gy my fchryven ? Dat gy my bemint ? Dat gy een allerfterkst verhingen hebt, om my weder te zien ? Is dat dan iets, 't welk ik niet weet? Of twyfelt gy óók daar aan, dat ik uw hart niet in S. H. TWEE-  WILLEM LEEVEND. 187 TWEE- en- TWINTIGSTE BRIEF, De Heer willem leevend aan Mejuffrouw c ii ristin a helder. myn uitverkoqre, lieve helder? elk een Brief! Kan ik genoeg dankbaar zyn ? Ik heb niets dan een hart vol liefde, vervuld , getroffen door de waardigfte, de tederfte gevoelens Zo kan eene Chrisje Helder alleen maar fchryven. o Dat vrye, dat eigene, hoe verrukt het my! Ja, myne lieve, gy hebt aan my gefchreeven op eenen toon, die my de alleraangenaamfte zyn moet. Zy is het ook Maar .... Neen, voor my niet; myn rede veroordeelt my ó Myn hart, myn aan u gehecht hart Jalours? Ik? Zou ik dit kunnen zyn? Waarom? Op wie? .... Op eene Vriendin? Op eene BoezemVriendin van myne Chrisje? ... Zo verkeerd, dunkt my, kan ik niet zyn! Evenwel, meer vry aan haar, dan aan my, over my zelf te kunnen fchryven! Hoe! Ik verwonder my daar over, en ik ken de kieschheid eener jonge Dame, opgevoed door eene der uitmuntendfte Moeders ? . . . . Laat ik evenwel mogen zeggen, zo als  t88 HISTORIE VAN BEN HEER als het is. Geheel anders is het in dit opzicht met my. Chrisje, gy zyt eigenlyk de eenige, aan wie ik volmaakt vry kan fchryven ; zonder het onderwerp voor af te bepaalen. Ik heb geen rust, geen duur; ik ben niet tevreden, als ik niet alles aan u fchryf, en dat wel dat alles , zo als het by my werkte. In deezen zult gy daar nog een nieuwe blyk van ontfangen. Eerst nog een weinig over het plan , 't welk uwe geëerde Ouders omtrent my gemaakt hebben. Zou myne Chrisje wel in ftaat zyn, om te twyfelen , of ik ook een eenige zucht van haar hart zoude kunnen afkeuren? Weet uw Willem dan niet, wie gy zyt, hoe gy denkt? Maar dewyl uw wensch daarin geleegcn is, dat gy niet van uwe dierbaare Moeder moogt fcheiden , kunt gy gemaklyk opmaaken , met welk een verrukking ik aan dien wensch hoop te voldoen. Geloof niet, dat ik eene dier flegthoofden ben , die ooit hunne meerderheid zoeken in het uitoefenen van een gezag, 't welk in een welgevormd Huwlyk zo weinig plaats kan hebben. Wat,zou, als gy de myne zyt, myne Chrisje, myn geluk kunnen vergrooten, dan dat te genieten onder het oog van Ouderen, u zo dierbaar? Ach, denkt gy niet, dat myn dankbaar hart klopt van verlangen , om aan zulke Ouderen te toonen , dat zy eene eenige zo tederbeminde Dogter hebben overgegeeven aan een Man, die haarer waardig is, indien liefde en achting, zo vruchtbaar in ftiï-  WILLEM LEEVEND.' l8^ Rille zorgvuldigheden, als ieverigin het geluk der beminde perfoon uit te breiden, zulk een fchat waardig zyn kan. Eefchik, ó beminde van myn hart,belchik over my; word alleen maar de myne, en alles, wat gy van my eisclit, zal geleideden. Ik weet, dat ik blindeling kan tóeftaan alles, wat eene Mevrouw Helder, alles, wat haare beminlyke Dogter verkiezen, zo wel voor haar, als voor my. Dit alleen herhaal ik. Word de myne! Wat verlang ik, om u weder te zien! Ik kan byna niet langer van u duuren. Niets voldoet my dan uw byzyn; uwe ftem is muziek voor my „ uwe gunst myn glorie, uw geluk myn doei; en gy ■> gy myn alles ! Is dit niet in de fchoone , zuivere , kragtige, levenvolle natuur? Kan uw Leevend ook anders beminnen? Onze jeugd, myne geliefde, is der liefde gewyd. Zo lang. wy niet beminnen, ontbreekt er iets aan ons geluk. Hy, die een deugdzaam , bekoorlyk Meisje bemint, doet hulde aan de Natuur: en zou de 'Rede afkeuren , daar de fchoone Natuur gehoorzaamd wordt? Geniet, 6 myn hart, geniet tot bezvvymens toe; ook als myne zinnen eerbiedigzwygen. Wanneer, myne uitverkooren Helder; zal ik u mogen wederzien, omhelzen, den kusch der vuurigfte , der zuiverde liefde op uwe lippen drukken ? In uwe verzagtende trekken , in den roozengloed uwer wangen, in uwe fchoone dryvende oogen zien, dat uw hart fympatifeert met dat  1,9© . HISTORIE VAN DEN HEER. dat van uwen eeuwig getrouwen verliefden Leevend. * * * In mynen vorigen meldde ik u, dat myn oogmerk was, een uitflap naar Leiden te doen. Hoe nu ook myne Zuster, en haare lieve Vriendin West , daar tegen waren, myne begeerte, om nog eenmaal daar te zyn , was te groot, dan dat ik die onvoldaan zoude gelasten hebben. Chrisje, niemand dan gy, zoud my hiervan hebben kunnen afleiden : daar gy nu in uwen Brief hier over niets aanmerkte, vleide ik my, dat wy ook in dit (tuk volkomen overëenftemden. Wel nu; ik heb ook aan deeze begeerte voldaan. Indien ik nu niet alles , wat daar op betrekkelyk is, aan u konde fchryven, hoe onvolkomen was dan het aandoenlyk genot, 't welk ik gefmaakt heb. Dan, zeker, herriep ik, in myn geheugen, dien naaren tyd, waarin ik my in geeneu opzichte met u fympatifeercnd durfde befohouwen. Hoe ongelukkig was ik toen ! In geene betrekking te liaan —i vreemd te zyn, met haar, die ik op de tederfte, de fterkfte wys beminde Voor dit denkbeeld beeft myne ziel te rug. Ik ys op de voorftelling, dat ik buiten u ooit gelukkig of ongelukkig zoude kunnen zyn. Neen! ö geliefde van myn hart, gy moet alle de aandoeningen van dat hart, alle de gewaar- wor«  WILLEM LEEVEND. ïOl wordingen, die het ontfangt, zien, daarin dee- len medegevoelen. Voorleeden Maandag reed ik de ftad nït. Het, wasfchoon, maar niet zeer zonnig weder, Hoe nader ik by Leiden kwam, hoe meer myne ontfteltenis vergrootte. Ik ftond meer dan eens op het punt, om te rug te ryden. Het denkbeeld, dat ik eene wooning zoude intreeden, daar myne dierbaare Lotje gebooren werd, leefde, leed, en den geest gaf. . '. . . 6 Myne Helder! Hoe overftelpte, hoe doorgriefde het my. Tegen den avond trad ik dat huis nog eens in. Toen ik Roulin zag, weigerden myne beenen my den gewoonlyken dienst. Ik moest my nederzetten. Bedwelmd, onbekwaam om iets te uiten, zat ik in de Eetkamer: de braave Man omhelsde my met vervoering; weende, drukte myne handen; zyn gelaat teekeode Rille fmarte. Niet in ftaat, om zelf my -iets te geeven, liet hy my een glas water brengen. Zeer lang zaten wy in de verftyvende , alle vermogens onzer ziel opkrimpende droefheid, die myne geliefde zeer zeker niet kent; en die zy, verhoort de Hemel myn gebed, nooit kennen zal. Éindelyk kreeg ik , door het nederfchieten van eenige moeilyke— vaste traancn, zo veel luchts, dat ik fpreeken konde. Ik Rond op, omhelsde hem nu, met bewustheid , als mynen Vriend. Hy zag er vervallen uit; zyn gul, goedaartig 'gelaat, de RiJJe opüag zyaer oogen. — Alles was over- ne«  1§Ï HISTORIE VAN DEN HEER aeveld; en hoe weinig hy ook op zyne Zuster gclykt, nu zag ik , en dat al vry fterk , de familietrek! — Ik omhelsde hem nogmaal, als den Broeder myner Lotje: oordeel, of ik hem met myn geheel hart omhelsde! De goede Man was zo verheugd, door'my wcder te zien, dat hy oplcevende ; en naar bed gaande, zeide hy , met weinige veelbeduidende woorden : voor veele maanden bevond ik my zo wél niet, als nu. Ik verllond hem maar al te duidelyk. Hoe verlangde ik, om alleen te zyn ! . . . . . Niet uit bedektheid, maar uit onmagt, geef ik u geene befehryving, boe ik was, toen ik my alleen in die Kamer bevond, daar myne zalige Vrien- .din Myne aandoeningen, nu ik er iets van melde, zyn zo geweldig, dat ik een weinig moet ftil zitten Neen ik moet voortfchryven... Die kamer. ... dat rustbed — nog ddar geplaatst!... Alle de meubelen, zo als zy die gefchikt had . . . Haar Clavier. Eene niet geheel afgemaakte, onder myne directie door haar gefchetste Teekening, nog in het raam vast zittend! Chrisje,myn eigen Chrisje, kont gy my wel vergeeven, dat ik toen alles buiten haar uit myne gedagten verloor? Ach, myne geliefde, myne geheele ziel vloeide als weg, door de onuitfpreekelykfle gevoelens , die eene zo dierbaare overleedene ons inboezemen. Weinig bewust van my zelf, zat ik  WILLEM LEEVEND. IpJ ik voor dat Rustbed, waar op zy ftierf! . . . Zy flierf nog eens voor myn hart Ik zag nog eens, hoe zy my met dervende gebroken oogen aanzag Ik voelde , met eene doodsrilling door myn geheel zenuwgeftel, dat zy, op myn borst zich als by my verbergende, den (aatften adem uitblies. Ik {hikte van raadelooze droefheid ; de deur wierd zagtjes open gedaan; de twee dienstmeisjes kwamen binnen. Zy weenden. "My zo doodlyk ontroerd vindende, ging de eene den Winkelkncgt, die nog by haar op was, verzoeken, om een Chirurgyn te haaien. Die opende my een ader; 't was de zelfde Man , die my nog eens bediend had. Zy verzogten my allen, dat ik toch naar bed zoude gaan, en onder belofte van den goeden Roulin niet te ontrusten door iets te zeggen, ging ik te bed, na dat men my eene groote hoeveelheid Thee had voorgediend. Ik bevond my beter; en, fchoon ik den flaap'niet vatten konde, Rond ik taamlyk wel op. Ik kon nu met eene, ja pynefyke, maar niet zo verfcheurende aandoening, eens zien, waar ik was; 'f is echter waar , dat ik alles door myne traanen zag. Den volgenden dag befteedde ik, om met myn Vriend alle myne byzondere zaaken in order te brengen. Maar ik behou de kamer voor my; ik kan het denkbeeld niet dulden, dat die door iemand zal bewoond worden ; ó dit komt my als eene ontheiliging voor. Myne klederen zyn in koffers ge- vni. deel. N legd,  Ip4 HISTORIE VAN DEN HEER legd, en naar Amfteldam gezonden. Doch al het overige moet zo biyven, als myne Lotje het ge- laaten heeft Laat ik u alles zeggen. — Ik hoop, myne geliefde Helder daar eens eenmaal te zien. De Bloem-Tuin ligt verwaarloost. Een Roozenboom, door het lieve Lotje eigenhandig geplant , Rond in een veel beloovenden ftaat, vol vroege knoppen, en naauwlyks ontwikkelde blaadjes. Ik plukte met eene becvende hand er een blaadje van , en lag het in myne portefeuille. Ik ben van voorneemen , om u een gefchenk van dat Roozenboompje te maaken: ik heb het ten dien einde uitgegraven , en in een fraaije groote vaas overgeplant. Zo rasch ik zie, hoe het veilig te transporteeren , zal ik het naar Beekenhof zenden. Ik weet, dat myne Chrisje dit gefchenk verre zal waardeercn boven alles, wat Mode en Luxe kunnen uitvinden. Ach , myne lieve, zullen wy niet wel eens, wanneer gy geheel de myne zyt, en wy het heerlyk Beekenhof Ril, aandagtig, vergenoegd doorwandelen, by dit. Boompje vertoeven; het aanzien, elkander aanzien — en een traan laaten vallen l . . . . Alles , wat myne Lotje toebehoorde, en nu het myne is, moeten wy beiden bezitten. Ik laat het aan u , wat of gy myne geliefde Zuster daar van wilt afRaan; want Daatje gaat in deezen zo verre van haar Tegel af, dat zy volRrekt iets, dat zy by zich kar.' dragen , hebben wil. Et  WILLEM LEEVEND. 19$ Ik bezogt myn geëerbiedigden Profesfor Maatig. ïk vond heni omtrent my denzelrden Man. Er wierd nergens van gefproken. Zyn Hoog-Ecrw. meet zyne Vrouw hier toe zeker hebben overgehaald ; anders was dit voor die goedhartige Dame onmooglyk. Ik heb er ook een middag gegeeten , cn het zeldzaam geluk gehad, van met zyn HoogEerwaarde eene goede wandeling door Leiden te doen. Is dit ook een Vriend van uwen Willem.? Kon ik zo veele ftilïe en zo veele afdoende blyken van goedheid uitftaan ? Voor ik naar Amfteldam , óf liever, voor ik van Leiden vertrok, bezogt ik zyn Hoog-Eerwaarde nog eens; ik poogde, maar konde hem niet met woorden bedanken. Toen zeide Mevrouw my : „ dat myne Moeder aan Profesfor gefchreeven had , dat zyn Hoög-Eer,, waerde het Plan , omtrent my gemaakt , goed- keurde, en my alle zegen toewenschte." Zy Voegde er uit zich zelf (denk ik) by: „dat, de,, wyl Dominé Veldenaar overleeden was, Pro/, fésfor hoopte de geene te zyn, die by de aan„ ftaande plegtigheid het ampt van Predikant zou- de verrichten." Zyn Hoog-Eerwaarde glimlachte by die gcleegenheid; myn antwoord zulr gy, myne Chrisje, we! kunnen opmaaken; het Was geheel dankbaar — eerbiedig. Met de hoogfte achting en liefde fcheidde ik van deezen waarlyk grooten Man. Voor Mevrouw N a heb  1C5 HISTORIE VAN DEN HEER heb ik zo veel geneegene gevoelens, dat liet my moeide, ook haar vaarwel te zeggen. Geene eene der talryke Familie, of zy betuigden my de hoogfte bewyzen eener jeugdige en recht huisfelyke geneegcnheid. Maar niemand was meer onthutst, dan 's Profesfors jongfte Dogter. ó Het is ook zo eene heele lieve! De jonge Heeren deeden my uitgelei; zy verlieten my niet, voor ik te Paerd zat; en toen gaven zy my allen nog eens de hand. ' Op myn reisje naar Rotterdam bezogt ik den braaven Heer Bernards. Eene gezette droefgeestigheid bewolkt zyn anders, zo fraai geteekend veel zeggend gelaat. Hy dwong my daar te vernagten. "Beiden, en dat wel uk dezelfde oorzaak, vermydden wy, van de geliefde Overleedene te fpreeken: zo dikwyls wy d.lar aan toe waren , weeken wy, elkander aanziende, te rug. E-indclyk wierd het my te Rerk; ik zag, dat zyne oogen nat waren, zo Roeg hy die op my ! ïk Rond op.. „ Bernards ,, ,, haat my niet! — kunt gy my dulden?" Zyn geheel antwoord belfond in eene vaste, Rerke, manlyke — zwygende omhelzing. Kunt gy van haar hooren fpreeken,. myn Vriend? Een met nadruk mtgefproken , neen! deed my voelen, hoe hy haar nog bem'nde; Zyn oog viel op het Or~ loge; hy nam het uit myne hand,kuschte-het, en dicd, zonder kts te zeggen * een kostbaar cachet £een  WILLEM LEEVEND. I97 (een anticque kop van Socrates,) aan den ketting: toen hy het my te rug gaf, zeidehy: draag dat Or/oge, zo als ik het u overgeef; u te 'verzoekeu, denk zomwylen aan my, is onnoodig; ik ken uwe wys van denken ; wie dan gy . . . Hy zweeg , Rond op, en vervvyderde zich eenige minuuten van my in een andere kamer. Hy kon niet, zeide hy, van my fcheiden: hy reed des met my des anderdaags naar Rotterdam : niet eenmaal heeft hy den naam genoemd van haar, die zeer zeker nooit uit zyne geheugenis ,en nog veel minder uit zyn hart zal gewischt worden. Te Rotterdam komende , ging ik terftond naar 't huis van Everards. Zo als zyne Vrouw my zag, liep zy my in de armen; bragt Everards by my, liet my haar kind zien, gaf het my op den arm: zy deed dit alles met die zoete ftille verwarring, die zo duidelyk van eene alleraangenaamfte zielsgeltalte getuigt. Ik vond haar de zelfde lieve zagtaanige Vrouw, als ik haar in myne verbeelding gezien had. Everards is zo gelukkig,' dat er naauwlyks .eenige verandering in zyn lot zal kunnen voorvallen, die het niet zoude verminderen. Het Meisje is het volmaakt miniatuurtje van haare Moeder; de zelfde zagte trekjes, de zelfde ftille blaauwe oogen. Een Engeltje kan er niet anders", dunkt my, uitzien. Wy aten dien middag met onzen Renting en N 3 Ber-  1^8 HISTORIE VAN DEN HEER Bernards. Een paar woorden maakten de beide Heeren bekend. Zy namen veel attentie voor elkander. Maar Mevrouw Everards en uw Willem fpraken wel het meest. In den namiddag, (gy moet toch alles weeten,) ging ik eens even naafuw huis; ik wist, dat de Huisbewaardfter daar alleen in was; en herinnerde my, dat ik, toen ik een Jongen was, zeer in haar gunst ftond. Zy moet my nog wel lyden mogen ; want zy voldeed met beleefdheid aan myn oogmerk. Ik doorwaudelde nog eens het geheele huis; de kamer , daar ik my het laugst ophield, zult gy wel kunnen raden. Des avonds keerde ik met Bernards te rug,' en zette, na daar dien nagt nog gebleeven te zyn, des ogtends tydig myn reisje naar Amfteldam voort , alwaar ik alles wel, en den dierbaaren Brief van myne Chrisje vond. Op wat dag, myne lieve, mag ik overkomen? Nu zal ik niet lang meer van u, myne waardfte, gefcheiden biyven? Zou ik het volgende op het postferiptum van Mevrouw Helder mogen antwoorden : * * * . DIEREAARE MEVROUW HELDER! Zal ik ook onbefcheiden zyn, indien ik tegen de volgende week belet vroeg op Beekenhof? Ik zou zo gaarn  WILLEM LEEVENDi I99 gasrn myn Heer en Mevrouw in perfoon bedanken voor de onderfcheiding, waarmede zy my behandelen. Blaar zult gy, waarde Mevrouw, het ook afkeuren , dat myn verlangen, om myn uitverkooren fchai weder te zien, zo groot wordt, dat daar niets is by te vcrgelyken, dan den eerbied, waar mede ik my, fchoon met eene bevende hand, onderteeken, Uw aanftaanden Zoon en nederigen Dienaar, WILLEM LEEVEND, * * * Duizend groetenisfen heb ik u te doen. Myne Zuster is, zegt zy , dronken van blydfchap, zedert zy het Postfcriptum van Mevrouw Helder geleezen heeft; en Ryzig zo opgeruimd, als ik naauwlyks dagt, dat hy zyn konde. Juffrouw West kan niet meer deel in het geluk van iemand neemen, als zy in het myne neemt. De oude Mevrouw Ryzig heeft my, (voor haaren doen , zegt Daatje, ) heel hartlyk zegeningen uitgedeeld; evenwel niet, dan verzeld van vermaanende berispingen. Maar onze Tante de Vry las met eigen oogen het Postfcriptum, en my by de hand neemende, zei zy: Zie zo, N ♦ . s, Jon-  «00 HISTORIE VAN DEN HEER »» Jo"get]e, dat hoekje heb ik u helpen op„ roeien ; zie nu maar toe , dat gy Mevrouw „ Leevend wat 'fpoedig by my brengt. God fc» zcgc" u'" en zy kusckte my hartlyk. Zo doe ik u in verbeelding! Ik ben Uw W. LEEVEND. P. S. Aan de waardige Belcour myne eerbiedige groetenis. Ik fchryf zelf aan Pauwtje. DRIE-  / WILLEM LEEVEND. 201 DPvlE- en- TWINTIGSTE BPvIEF. De Heer hendrik veldenaar aan Me» VrOllW SUZAN NA HELDER. HOOGSTWAARDIGE MEVROUW! JCs er, voor een gevoelig hart, wel iets dierbaarder, dan dat het met onderfcheiding behandeld wordt door eene Mevrouw Helder? Verrukt door de eere, my toegedagt, kon ik niets anders doen, dan my te paard zetten, en de noodige informatie gaan neemen. Voor ik den uitflag daar van melde, gebruik ik de vryheid, om u myne dankbaarheid te betuigen, voor het aanzienlyk deel, 't welk gy in myn aanftaand vermeerderend geluk gelieft te neemen. Ik houde my verzeekerd, Mevrouw, dat myne aanftaande Echtgenoote de minst verdienstlyke niet zyn zal in den kring, waarin wy verkeeren; maar, dat het oordeel van mynen braaven Sytfama ook door u, Mevrouw, zal bekragtigd worden. De uitmuntende Dame, die ik zo lang, en zo hoopeloos bemind heb, zal eens toeftaan, dat zy is opgevolgt door een beminlyk, deugdzaam, welopgevoed Meisje, in wier liefde ik zo gelukkig ben, als ik haar wensch te maaken. 1 Nu ga ik u verflag doen van de N 5 Com-  aoa HISTORIE VAN DEN HEER Commisfie, waarmede gy, Mevrouw, my vereerde. Met weinig moeite vond ik de eenzaamliggende Hut, alwaar myn Vriend Leevend eens zo herbergzaam ontfangen wierd. Zy is de eenige hier omftreeKs, en heeft een veel beter voorkomen, dan die verblyfplaatsjes, hier omtrent geleegen, meest al hebben. Digt by het land komende , bond ik myn paerd aan een boom, en ging den werf op. 'tWas juist middag. Na een weinig praatens met den Man, (die met zyne twee Kinderen in huis, en aan 't ee^n was,) vroeg ik hem, of hier niet, voor zo veele maanden, een Hollandsch Heer geweest was, die zich vervolgens hier eenige weeken had opgehouden. Dit wierd met een eenvoudig ja beantwoord. Hy bood my een ftoel aan, en noodigde my, om, indien het my luste, mede te eeten. De Kinderen luisterden zeer aandagtig, zn dra zy van dien Hollandfchen Heer hoorden. Voor hy zich met my inliet , bragt hy myn paerd op ftal,, en bezorgde het met goedwilligheid. , Oogenblikkjg kwam hy te rug. Waar, myn goede Man, (vroeg ik,) is uwe Moeder; ik verlang ongemeen fterk, om ook haar te zien, die aan mynen Vriend zo wel deed? Zeer bedrukt, gaf hy my ten antwoord: dat die in den voorigen win^ ter geftorven was. Toen hy dit zeide , begonden de Kinderen te fchreijen. Ik was ook aangedaan. Ik  WILLEM LEEVEND. goj Ik verlies veel, (ging hy voort,) maar deeze twee jonge Kinderen ( de oudfle is naauwlyks agt jaar,) verliezen alles. Myn Heer kan wel denken , dat ik hen niet zo wel doen kan, als ik wenschte; en als zy my eens komen te verliezen, wat dan ? Men heeft hier zo g ené huizen als in Holland, waarin men ouderlooze Kinderen neemt. Het is hier altoos zukkelen en zwerven onder vreemden. Ik vond, Mevrouw, thans de allerbeste aanleiding, om den Man dat voorftel te doen , 't welk gy eigenlyk gewenscht had, dat ik zoude kunnen doen. Ik deed hem des , uir naam der familie van dien bewusten Heer, den voorflag, om zyne Kinderen daar naar toe te zenden, met verzeekering, dat die alle mogelyke zorg voor hun zoude dragen: ik verzuimde niets, wat ik dienftig oordeelde, om hem hier toe over te haaien. De Familie van dien Heer (zeide hy met nadruk,) moet dan zo goed zyn, als hy zelf; en nooit heb ik nog zyn weerga aangetroffen : is hy wél, en waar is hy? wat hebben wy dikwyls verlangd, om toch iets van hem te hooren; mogt myne oude Moeder dit nog beleefd hebben ! Ik antwoordde daar op , het geen op zulk ■eene vraag en op zulke betuigingen voegde; en ik gaf hem zo veel bericht, als hy hebben moest, om dit verzoek te kunnen afflaan of aanneemen. Hy betuigde my, dat een verzoek van dien aart hem te vreemd was, om daar over, zo op 't oogenblik , te kunnen befluitcn. Dit moest ik *oe- ftaan.  2©4 HISTORIE VAN DEN HEER ftaan. Ik vroeg hem, of hy niet iemand had, met wie hy dit eens konde overleggen. Zyn antwoord was : Neen, nu ik myne oude Moeder verlooren heb, heb ik niemand, ten ware onzen Priester. Doch ik zie niet , myn Heer , (ging hy voort,) dat ik iemands raad noodig heb. Het zyn myne kinderen; de voorjlelling is duidelyk; het zit hem daar niet; ik -vrees maar, dat ik niet van hun ~zal kunnen fcheiden; doch ik zie wel, dat ik dan riet zo doe, als ik een ander Vader in myn ftaat raaden zou.—Wel, (zeide ik, ) is dit de zwarigheid? Be fluit dan zelf om op. te breeken, en breng hen, daar zy gewagt worden. Holland is een fchoon Land; men heeft naarftigeLandlieden noodig, en gy zult daar de beste geleegenheid hebben, om uw eigen brood in vryheid te eeten. Vervolgens befchreef ik hem de waarde Dame, die my aan haar zond; fprak van de liefde en dankbaarheid, die myn , ook zyn Vriend voor hem en de zynen had. Ik zeidè echter met een: dat ik order had, om hem , ingevalle hy dit affloeg, te vraagen , waardoor en op wat wyze men de weldaaden, aan myn Vriend ■beweezen, eenigermaaten zoude kunnen vergelden. By ieder woord, 't welk ik fprak , zag hy my minder aan ; zyn gelaat teekende misnoegen. Eindlyk vroeg hy my, met zekere onderzoekende verwondering: of men in Halland dan geloofde, dat het byftaan en de huisvesting van een verlaaten, ziek, Vreemdeling, eenige beloomng verdiende? dat  WILLEM LEEVEND» a.05 dat gy noch zyne Moeder nooit meer verlangt hadden , dan nog eens te hooren, waar hy beland was, en hoe het hem ging. Ik had veel moeite, om deezen Man het onderfcheid te doen opmerken, 't welk er ligt, in belooning te eilchen voor het doen van menschlievende daaden, en in bet vriendlyk aanneemen van iets, 't welk de welgedaane uit dankbaarheid doen wil, ja zelf— moet doen. Ik bleef daar dien dag en den volgenden, my over het gezond oordeel van deezen eerlyken cenvoudigcn Boer duizendmaal verwonderende. Men heeft meermaal aangemerkt, dat lieden, die niet cyferen kunnen, de beste rekenaars in het gemeene leven zyn : zou men dus ook, Mevrouw, niet het meest gezond Menfchenverftand vinden by hun, die uit zich zelf denken , en nog van duizend verkregene kundigheden onbewust zyn. Er blyft dunkt my, wel is waar, Iets ruws, maar tevens iets origineels in den geest van zulke lieden. jammer, dat wy, die eene befchaafde opvoeding hadden , zo dikwyls onkunde met domheid onder een warren, daar evenwel het onderfcheid zo verbaazend groot is ! Voor ik hem verliet , heb ik hem overgehaald, om met zyne Kinderen naar Holland te vertrekken. Ik twyfel niet , of de weldaadige veelvermogende Heer Helder zal, al ware het zelf op Beekenhof, wel een, eerlyk beftaan voor dee-  2o6 Historie van den heer dee zen Man aanfchaffen. Beide Kinderen zyn gezond , zuiver"? en niet kundig genoeg, om Menfchenfchuw te zyn ; zy zyn des lief en aanvallig in hun foort. Uwe nadere bevelen hier omtrent afwagtende, heb ik de eere, my met de diepfte gevoelens van hoogachting te noemen, Uw Ootmoecligen Dienaar f H. VELDENAARS VIER..  WILLEM LEEVEND. 2C>7 VIER- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw adriana belcour aan Mévrouw jacoba van sytsama. ii00g-geeerde vriendin! anneer (zeide by zeekere geléegenheid ,, onze dierbaare Mevrouw Helder,) wanneer „ zal men toch de taal der hoogachting en Zuivere ,, geneegenheid eens onderfcheiden van die der ,, loosheid en vleiery ? " — Dit gezegde kwam my voor den geest, toen ik de pen opname, om aan u, myne waarde Mevrouw , eenige regelen te fchryven. Dit moet ons te vreemder voorkomen , cm dat wy immers weetcn, dat het lioogfte Weezen zelf de deugd met verhoogende goedkeuring befchouwt. Is het ook mooglyk, haar , voor wie wy hoogachting en liefde gevoelen, met koele onverfchilligheid te befchouwen ? Of zou betoonde hoogachting fmaadlyk worden voor iemand , die ootmoedig is, de Menfchelyke en zyn eigen broosheid kent, en gevolglyk weet, hoe de braafRe Menfchen deeze aanmoediging niet ontbeeren kunnen. Gy weet, dat ik nooit dan met deeze onderfcheiding aan u denk; dat liefde en achting voor u  io8 ""historie van den heer u my bellieren : en fchoon ik zeeronërvaaren ben in de taal der driften, ja geene andre fpraak dan die Azsgevocls ken of verfta, moet ik nog ditmaal in deezen ftyl aan u fchryven! Myn hart dringt my daartoe. Gy zyt groot in myne oogen ! Gy bezit alle de zagtc deugden uwer Sexe, zonder die zwakheden , die haar meest altoos vergezellen. Gy neemt zo veel deel in alles, wat u omringt, en zyt echter zo onafhanklyk van alles, zo vry, zo geheel uw geluk in uw eige handen hebbende! Zo ernftig, zo infchikkelyk, zo beftendig; gy werkt zo altoos naar welöverdagte begiuzels: gy maakt geene de minfte uiterlyke vertooning. Hoe waardig waart gy eenen Vader, als uwen overledenen ! Hoe verdient gy eene Moeder te hebben, als die, in wier oogen men die ftille vergenoeging leest, die haar door u zo overvloedig wordt medegedeeld. Gy verdient een Sytfama. Wat kan ik meerder zeggen, om u te doen zien, hoe bil'lyk ik omtrent u denk ! Ik ben niet rasch fterk met iemand ingenomen: de Natuur , niet myne meerdere voorzichtigheid, heeft zulks belet: maar ik betuig u, dat ik u niet konde leeren kennen , zonder u met de hoogde achting en geneegenheid te befchouwen. Hoe gelukkig, myne waarde Vriendin, ben ik ! Ik ben de Huisgenoote, de Vriendin van Mevrouw Helder! Myn verblyf is een heerlyk Beekenhof. Altoos in het gezeifchap uwer Chrisje, altoos onder  WILLEM LEEVEND. SO£ fier de befcherming van een der bestë Mannen, met achting behandeld door een Jongeling , die zich daaglyks waardig eenen Zoon van Mevrouw Helder gedraagt. Met de grootfte onderfcheiding behandeld door dien beminlyken, dien waardigen Leevend, van wiens aannaderend volkomen geluk ik de verheugde getuige ben. Thans wagten wy hem hier, om te logeeren, zyn geheel hart vertrouwt hy my; wat gaf hy my daar fterke, veelvuldige bewyzen van ! Ik zal vermyden van onze dierbaare overleedene te fpreeken: óók om my zelfs wille. ..... Immers met hem, want üwe Chrisje brengt myzeerdikwyls op dat onderwerp , .en Hortte altoos, traanen, als ik aan haar oogmerk voldeed. Maar, myne Vriendin, hoe kom ik zo geluk.kig? Was alles niet gebeurd, ddar, toen, en zo als het gebeurd is; ik zoude,'met dezelfde begaafdheden, dezelfde neigingen, dat zelfde hart,' in een nederigen ftaat, ongeacht, en ongekend niet alleen aan de waereld, maar ook aan my zelf,' in het eenzaam graf zyn nedergedaald. De ftille ^bevvustheid^an myne oprechtheid , de zalige overtuiging, dat God my in liefde kende, zoude' wej eene zagte kalmte in mynen boezem gefpfeid hebben; maar myne ziel, nedergedrukt door te. fe&eden en zorgen , zoude zich .niet hebben op~ gchecven tot die leevendige blydfchap , welke zo veele fluimerende kragten oproept, zo veele diep- VIII. DKELv Q jj£  aiO HISTORIE VAN DEN HÉÉR 'ingewikkelde vermogens , zo veele goede wenfchen tot werkzaame, nuttige daaden maakt; en de Mensch van zo veel invloed doet zyn voor an-* deren. Wat heb ik intusfchen tot dit alles gedaan? Wie deed deeze omftandighedén te voorfchyn komen ? Wie maakte my tot een werktuig, om de onfchuld te bewaaren , te verdeedigen, te vertroosten. Wiens hand leidde my uit de fombére fchaduw van een kommerlyk leven in de ruimte van een meer bcdryvendén, meer in 't oog vallenden (laat? Wie anders, dan die byzondere Voorzienigheid , die alles beftiert, die over alles zorgvuldig waakt! Ja, myne Vriendin, - hoe vry tfe Mensch ook zyn moge, met opzicht tot zyn hart, met betrtkkïkg tot zyne innerlyke waarde , voor Ileni, die ons gemaakt heeft; zo blyft het echter waar, dat het in zyn bedryvend leven is, gelyk de Apostel zegt: niet des geenen, die wil, noch des geenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods. Hoe leerryk is déeze bedenking vour my in da befchouwing over my zelf! Op hoe veele onderfcheiden wyzeii kan ik die , sfïs ik nuttig poog i» zyn, toepasfenr Moet niet hy, die buiten zyn toedoen is uitgerust met uitmuntende talenten, en geplaatst wordt in omitandigheden , waarin h'y werkzaam zyn kan, zich voor zynen GoJ. verootmoedigen, en zeggen: niet my, maar u, 6 Heere. zy de eer van alles! Als ik my'de drie g'roote Voor-  WILLEM LEEVEND. 211 Voorwerpen herinner, waar omtrent hy werkzaam zyn moet; God, de Mensch, en de Natuur. — God,-om hem, in een eerbiedig zwygen, te aanbidden; den Mensch, om hem nuttig te zyn; en het ryk der Natuur, om den kring zyner kundigheden uittezetten, en zynen geest bezjg te houden. Hoe vervult deeze bedenking my met eerbied voor den Mensch, als ik hem befchouw, als dat Weezen, waarin zulk een rykefchat van wonderbare vermogens ligt opgefloten; vermogens, die allen ontwikkeld kunnen, die zeer zeker eens allen ontwikkeld zullen worden. Maar, met welk eene huiverende aandoening, befchouw ik ee« magtloos, geheel onnozel, jong gebooren Kind, als ik nadenk, wat de Schepper daarin gelegd heeft! Hoe die eens ontwikkelde vermogens doox alle eeuwigheid zullen voortgaan. Vermogens, die het eens binnen weinige jaaren tot roem oE fchande der MensChheid kunnen maaken: Vermugens , die zegen of yloek kunnen aanbrengen. Hoe tot naauwgezetheid toe omzichtig moeteiï Zulke bedenkingen my niet maaken', als ik anderen beoordeel. Hoe menig een wordt, door dert ©ppervlakkigcn Toekyker , voor een nietsbeduidend Schepzel gehouden , waar voor de bedillende Hoogmoed naauwlyks een plaats in den rei der Redelyke Schepzelen gelieft in te fchikken, die echter, in het oog des Alzienden, véél beteekent, •ja een groote fchakel in den keten der Weezens 9 A jfc  HISTORIE VAN DEN HEER is. Die een zeer diep verholen kragt van vrucht" . baarheid in zich bezit. Wanneer ik myn aandagt op zulke nog onbekende karakters vestig, denk ik meermaal: maar eene kleine verandering in uwe omftandigheden, en de aantokkeling, \by voorbeeld,) tot verboden wellust, zal verbroken zyn, de neiging ter deugd eens voor,.altoos gevestigd biyven. Gebeurt het niet meermaalen, dat één fterfgeval, ééne verandering van woonplaats, wat zeg ik, dat één aanmoedigend woord , de vriendlyke oogwenk eener met ons begaan e Bloedverwante , voldoende zyn, om het zwakke grondfpruitje der deugd op te wekken. Hoe dikwyls moet men alleen onzeij fmaak verbeteren, om ons tot zedelyke volkomenheid opteleiden ! De Mensch wordt, zo als wy het in een welverklaarden zin noemen, het geen hy is, door tyd en toeval. Het vermaak, van aan u te fchryven, is voor my zo groot, dat ik wel een misbruik zoude maaken van uwe heuschheid ; en ook, Mevrouw Helder doet my de eere aan, om myn gezellchap te verzoeken... . Wy zyn maar met ons beide» thuis, i | : . . Uwe Vriendin doet met haar Vader en Broeder een tour te paerd. Gy zyt niet onkundig van het Plan, door Mevrouw ontworpen, om Leevend* weldoeners te beloonen. De Brief van myn Heer Veldenaar, zo even ontfangen, voorfpelt ons ook !« deezen een zeer groot genoegen. Chrisje, weel  WILLEM LEEVEND. 213 hier zo weinig van als Leevend. Mevrouw heeft my bevolen, u dit in vertrouwen te fchryven. Met de hoogfte achting teekene ik rny Uwe Bienaresfe en Vriendin, A. BELCOUR. PS. Nog één woord over Mevrouw Ryzig. — Indien men iémands ^irakter het veiligst kan opmaaken uit gemeenzaame Brieven, dan zeg ik: hoe weinig, en met dit al hoe veel, heeft zy met haaren Broeder gelyk! Welk eene gelukkige blymoedigheid, welk eene vrolyke welmeenendheid, welk een waarlyk goed, —■ en, met dit al geenzins zwak hart, heeft deeze zonderlinge Vrouw, Haare Brieven bevatten zo veel proeven van gezond oordeel, als grappig vernuft. Mevrouw Helder is ongemeen met haar ingenomen ; zy moet des zo wel eene braave, als in haar vak beminlyke Vrouw zyn. —Haare vriendfchap met eene byna Tagtigjaarige Juffrouw de Vry is origineel: doch my dunkt, dat ik die met dit al zeer natuurj^k in zo een karakter vind. Wy mogen |ns vleijen met de overkomst der oude Dame, als uwe Vriendin trouwt. Mevrouw Helder heeft my de Commisfie gegee0 3 ven,  HISTORIE VAN DEN HEER ven , om haar met den jongen Heer Helder te gaan af haaien. Ten ware Mevrouw Ryzig anders ordonneerde! Mevrouws eigen woorden. Ik gis, dat onze Leevend reeds hy u is; ten minften, hy zal u, voor lry hjer komt, bezoeken. VYF-  WILLEM LEEVEND. 21$ VYF- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw jacoba van sytsama aan Mejuffrouw adriana belcour. ge-eerde vriendin! Jf^-onde ik, zelf van myne zo zeer voor my ingenomene Vriendin Helder, wel eenen Brief, die niets dan lof, dan goedkeuring ademt, verwagtcn, gelyk aan dien, die ik van uwe waarde hand ontfing? Ik Ra verftomd. Kan vriendfchap eene zo redelyke, zo met des Menfchen hart bekende Vrouw, dus eenzydig maaken? Waarlyk, ik betuig van harte, dat ik zo veel lofs niet kan verdienen. Het goede, 't welk gyinmyziet, zya de viucbten van eene opvoeding, waar voor ik der Voorzienigheid nooit genoeg dankbaar zyn kan. Gelooft gy niet, waarde Belcour, dat men , ais men geleerd heeft aandagtig te letten op het weezen der dingen, en de betrekkingen, die zy op ons hebben, als men de uitmuntendfte voorbeelden in de tederst-geliefde Ouders ziet, als men meest al buiten de waereld leeft; dat men dan , zonder dat ons veel lof tcekome, het zo verre kan brengen , als ik het mooglyk gebragt O 4. bet*  %l6 HISTORIE VAN DEN HEER hebbe? Hangt niet, zo al niet alles, immers zeer yeel, af van de eerfte richting? Denk echter niet, dat ik ongevoelig ben over de wyze, waarop gy omtrent my denkt. Zyt gy de geëerde Vriendin eener Mevrouw Helder niet? Heeft'de Voorzienigheid u niet uitgekoozen, qm de onfchuld van een braaf, niet gekend, verdoold Jongeling, te bevestigen? Ik zie zelf wel, dat pnze Chrisje niet zo vry met u is , als haar hart waarlyk begeert; maar dit moet gy niet toefchryyen, dan aan haare hooge achting voor u. Zy ziet u op een te grooten afftand. Daar by, myne Vriendin, hebt gy iets zo deftig, zo ernftig in uw gelaat en houding; men ziet zo duidelyk, dat gy met veele en verborgene tegenheden en zorgen geworfteld hebt; uwe gesprekken zyn wel minzaam, zagt, hardyk; maar zy behelzen zo verbaasd véél, zy doen zq veel af: is het wel te verwonderen , dat Chrisje niet zo kan overhellen , om, door kleine blyken van geneegenheid, u te toonen, hoe veel vriendfchap zy voor u gevoelt "? Ik heb u wel eens hooren vergelyken by de Vriendin van Burgerhart,— ook wel door Chrisje zelf; maar dit oordeel onderteeken ik geenzins. Ik heb altoos veel achting gehad voor Juffrouw Will!s; ; ik meen ook , dat zy voor haar jong yroïyk Vriendinnetje van veel nut was. Schoon des deeze vergelyking u niet ten nadeele ftrekt, my  WILLEM LEEVEND. 21^ my fchynt het evenwel toe, dat zy gebrekkig is. Ei lieve, laat ik my hier by nog een weinig mogen ophouden: het volgende zal mooglyk niet geheel buiten den haak zyn. Twee Kunstenaars kunnen ons ieder een heerlyk ftuk van hunne bekwaamheid keveren; men zal echter in de manier de onderfcheidende hand des meesters ontdekken. Men zal zien, (indien men zien kan!) uit welk een fchool zy komen. Deeze zal meer hebben van Michel Angelo's kragt en majesteit, de andre toont veel meer van Albano. Wie ziet niet, dat onze Vriendin Helder in een geheel ander fchool is onderweezén, dan myne Vriendin Celcour? Maar, om tot Juffrouw Willis weder te keeren. Men kan niet ontkennen, dat zy niet altoos van bedilzucht vry is ; dar zy niet genoeg overtuigd is van haare zedelyke meer volkomenheid, dan van die haarer Vriendin. Zy is niet altoos redeiyk; zy . . . maar genoeg, want Juffrouw Willis blyft een zeerjbraaf Mensch. Had zy, als men haar in dit licht befchouwt, Saartje des niet al zo zeer noodig, om ook een nog beter Mensch te worden , dan die haar had ? Wie doch kon haar van deeze gebreken overtuigender geneezen , dan een Meisje, dat haar altoos recht deed, haare Vriendin boven zich plaatfte; een Meisje, dat, ook in haare fcherpfteverdeediging, nooit die goedaartigheid verloor, die haar zo eigen is, als haare blymoedigheid? O 5 On-  8l8 HISTORIE VAN DEN HEER Onze Mevrouw Ryzig, die men ook wel meer* maal by Burgerhart yergelykt, (want de lieden vergelyken al vry wonderlyk,) zou omtrent eene AVillis dus niet gehandeld hebben; en zy is echter niet minder goed, niet minder braaf, dan Burgerhart: maar er is zo verbaasd veelerhande foort van braaf en goed! Als Mevrouw Pyzig, by voorbeeld, eens zo een Brief ontfangeu had, als AVillis aan Burgerhart fcheeef; dan, zou zy, (dunkt my,) dien Brief geleezen , en met een denk je dat, Jufrouw Willis ! ter zyde gelegd hebben; en met de heele Willis zich nooit meer bemoeid hebben. Maar Saartje was dit onmooglyk: zy moest zich 'vexdeedigen by haare Vriendin, en te gelyk, zo als zydat noemt, voor haareene ontdekkende predicatie doen. Maar gy, waarde Belcour, die u nooit hoorde toejuichen; gy, die onbekend voortleefde; maar in ftilte en werkzaamheid u volmaakte, en uwen God diende; geloofde nooit beter te zyn dan veejen. Door uwe omflandigheden aangefpoord , zogt gy in de onderwyzingen van den Godsdienst uw geluk; hy leerde u die pligten, die ons zo verre van zelrsverteffing verwyderen : gy poogde altoos h:\-. te worden; gy vond dus altoos Rof tot verootmoediging, blaar! geen gebroken hart oordeelt liefdeloos! Gy wist, dat het niet mak lyk valt, in de waereld altoos voorGod teleeven. Dit maakte u toegeevend, medelydend, te recht- bren-  WILLEM LEEVEND. 2 lp brengend; gy wierd beredeneerd goed. Elk, die u mee aan. agt befchouwt, moet zo over u oordeelen. Zie daar , waarom gy ook voor eenen drifiigen gevoeligen Leevend van zo veej nuts zyn kond! Hier door zoud gy zyne Zuster dierbaar zyn geworden; en , als wasch onder uwe handen , zou zy by die zelfde gelegenheid u omhelst en bedankt, maar eene Willis hartlyk uitgelachen en bitter vernederd hebben. Ging waare braafheid, oprechte welmeenendheid , en geoefend verftand wat meer verzeld door vrolykheid, en gemeênzaame zoetaartigheid, men zou veel meer weldenkende , weldoende jonge lieden aantreffen; men zou meer gelukkige Huwlyken zjen; maar men vergenoegt zich , van weerskanten, daar mede, dat men een braaf Man , eene deugdzame Vrouw is; het overige komt er niet op aan. Hoe veel1 vermogen evenwel op nog onbedorven harten, heuschheid , zagtheid , meegaantheid, belangneeyming; ja zelf, hoe veel invloeds heeft wel eens een lief, een bevallig gelaat, eene fraaije houding Ik waag immers niets by u, als ik. dus fchryf? Hoe verheugt my het gelukkig lot , waar in gy thans deelt; trouwens, dit weet gy! Kunt gy echter dulden, dat ik meen, dat gy niet in uw figen kring zyt? De Natuur, de Godsdienst, het gezond oordeel hebben u volmaakt toebereid, om eens eene Gouvernante van jonge lieden te zyn, die  aaa historie van den heer die men niet geheel tot niets anders beftemt, dan voor mode en ppfchik. Nooit, dan met innerlyke aandoeningen, vestig ik mynen aandagt op uwe zalige Vriendin! leerzaam voorbeeld voor ieder, die overhelt tot overdreevene gevoeligheid Maar hier over nog eens mondeling, ik weet, dat veelen met ons over dat gedeelte der Historie zeer verfchillen. Wat verlang ik, onze Vriendin getrouwd te zien! Welk een beminlyk braaf paar jonge lieden zal dat zyn! Hier in worde ik verfterkt, door den ommegang met Leevend ; hy is hier, zo als gy nu reeds weet, geweest. Gaarn had ik hein een Brief mede gegeeven; doch ik kon niet op my verkrygen, zo lang zyn gezelfchap te laaten vaaren. Hoe veel verfchillen Leevend en Sytfama! en echter , ik zie harmonie ! De onuitfpreek» baare rykdom der fchepzelen in de natuur maakt geene heerlyker vertooning voor her oog des aandagtigen, dan die verbaazende, alle van elkander wykende karakters van waarlyk goede, braave, verftandige Menfchen. Welk een fchoon geheel levert dit op ! Zou dit groote onderfcheid in karakters niet nog wel in het aan ("taande leven een bron van zalige gezelligheid uitleeveren? Voor  willem leev eTn d* aai Voor ik deezen fluit, moet ik u nog eerst vraagen: wat mag wel de reden zyn, dat veele Menfchen zo afkeerig zyn , om eenige gisfingen te maaken met opzicht tot hiin volgenden ftaat ? Is men waarlyk zo onverfchillig, om iets te weeten van dat Hemelsch Vaderland , alwaar wy allen heenen reizen ? 't Is ons wél niet geopenbaard, wat wy zyn zullen; maar dit weeten wy, dat wy Kinderen Gods zyn zullem Zou aardschgezindheid in deezen alle zucht tot kennis uitdooven? Die ons ingefchapene zucht , die niet dan mat ons leven eindigt ? My niet ophoudende met de Oosterfche zinnebeeldige fchilderyen, die men in den Bybel van de aanftaande gelukzaligheid gemaald vindt , dunkt my nog , dat die , immers grootendeels , beftaan zal in toeneemende kennis; in het nuttig, leerzaam byzyn van veihevener weezens; in vriendelyke gezelligheid met allen, die wy daar of leeren kennen, of reeds als hier gekend hebbende, aantreffen. Zo vormt iedert zich , in zyne verbeelding, een Hemel naar zyn fmaak. De wellustige wil alles, wat de zinnen ftreelt ; — de pronkfter zal geen een fteen of diamant uit haare Stad Gods w'dlen misfen; de heerschzuchtige heigt van verlangen , om te zitten en heerfchen op eene der Twaalf Troonen; — de Sentimenteele hoopt te verzinken, weg te vallen in de Goddelyke liefde j— de vadzige zal fluimeren. < . . . Genoeg.!  22 2 HISTÖÏIIE VAN DEN HEER noeg! wie kim in deezen alles opnoemen ; ea wac kan ik u hieromtrent zeggen , 't welk gy niet zeer veel beter weet, dan ik? Wel dra hoop ik u in pcrfoon te verzekeren., hoe zeer ik ben Uwe hoogachtende Vriendin, J. VAN SYTSAMAjj geb. VELDENAARS  WILLEM LEEVEND. &I3 ZÉS- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina ueldek. aan den Heer willem leevend. mynlieve willem! 30Loe edel, hoe waardig zyn de aandoeningen van myn hart, pnder het aandagtig herleezen van uwen Brief! Nu roert eens eene ftille, zwygende, ernftige liefde myne ziel voor den my zo dierbaaren Schryvcr; dan lyde ik eens weder alles, wat hy onderging, toen hy in dat huis trad, waarin hy geleid wierd, om groot te kunnen worden; om, terwyl zyne deugd (treed, zyn verftand te verlichten, om niet alleen berainlyker, maar ook waardiger te worden! Hoe volkomen ftemt myn hart met het uwe! Ja maar, hoe leevendig fchildert gy dit treurig toneel. Ach, Leevend, deeze door u geftorte traanen, zyn eenen grooten Man tot eer. Het geheiligd voorwerp Het vertrek! ... Zo geheel omringd door alles, waar' op zVeens zo eene huisfeiyke betrekking had. ... En wie zou eene uitmuntende Lotje durven wraaken over haare liefde voor u? Beklagen, dit is iets anders! 0 Ik voel, als 't ware, een koude treurige nevel ovet  0.24 HISTORIE VAM DEN HEER over myn geest neórvallen, als ik aan haar zielen- lyden denk Bï Zouden de getrouwe waar- fchuwingert , zouden de lesfen myner Moeder, myner Vriendinne : wVgt u voor het fer,ti;r:ci:teele, hoe hoog die te waardeeren zyn, wel zo veel inVloeds op onze aandoenlyke gemoederen hebben , dan het voorbeeld, 'hét droevig voorbeeld uwer Lotje ? Gelooft gy echter, kunt gy het gelooven, dat men u, myn Leevend, by veelen befchuldigt; ja, dat men zich het air geeft, om Lotjes liefde voor u zeer onbetaamlyk te vinden? Onbetaamlyk! en hy, dien' zy beminde, wordt niet al/een door alle jonge braave Lieden, die hem wél kennen, bemind, maar hy heeft de volkomenfte goedkeuring van zeer uitmuntende Vrouwen weggedragen. Hy is geëerbiedigd , mag ik het zo eens noemen, door eene Belcour zelf: onder wiens Verltandig,'naauwkeurig oog hy alle zyne fchreden voortzette Kom, myn Vriend, laaten wy ons niet kwellen, om zulke dwaaze, geheel van reden en billykheid afwykende, echter niets beduidende beoordéclingen. Laaten wy Cr maar uit leeren, dat uwe lieve Zuster zo veel 'verftand, als luchthartigheid toont, wanneer zy fZich byzotider weinig bekreunt, hóe of kwaadfprèkende Lediggangers , die zich de waereld noemen1, over haar oordeelen. Ën ook zou'het vonnis'van eene eenige oude, den Mensch kennende ,' altoos • • braave Juffrouw de Vry, ten uwen voordeele, niet miét  w i l l è m leevend. 125 méér dan overweegend zyn, om ons fchadeloos te Hellen ? Ons zeg ik; en met reden, want uwe Chrisje deelt wel zeer fterk in het misnoegen der gfcjenen, die u befchuldigen. Ik zie echter geen fchaduw van billykheid in dat misnoegen. Zou men ook niet kunnen vergeeven, dat gy my beminde , ook toen gy niet wist, hoe ik over u dagt ? Of gelooft men, dat waare, beftendige, van voor veele jaaren gevestigde liefde, zich uit het hart van eenen Leevend laat weg rukken ? Maar ik fcheide hier van af, en ga tot uwen waarden Brief zelf over. Eerst dit nog. In de volgende week wagt ik u. Gy zult zeker eerst eens naar Boomryk gaan ? Ik verzoek u, dat gy dit doet. Ik weet, hoe welkom gy daar zyt. Ik zal de fchoone Regels, die van Sytfama my onlangs zond, hier inflnitenï lees die eens over, als gy daar ter plaats zyt: Fivezpour peu d'tmis; occupez pen d'efpace; Faites du bien fur - tout; fermez peu de projets; Fos jours feront beureux; & fi ce bonheur'pasfe, li tie ve-us laisfera ni remords, ni regrets. Het dierbaar prefent, my toegedagt, is reedf hier. Myn verlangen , om dat Boompje te heb^ ben , was zo Rerk , dat myn lieve Vader zyn Knegt daarom naar den Heer Roulin zond. Hy is voor zyne zorgvtddige bezorging, want er is SJtt. deel. P niets  jSfté HISTORIE VAN DEN HEER niets aan befchadigcl, in de mortier der Helders, door my beloond. Het Raat in myn byzonderen Bloemtuin; en, boe zeer ik ook op Bloemen en Gewasfen verliefd ben, zal dit Heest erfje altoos myne grootfte oplettendheid en omzichtigfte zorgvuldigheid behouden. Ik heb deszelfs blaadjes en knopjes met myne traanen befproeid! Lotje, uwe dierbaare Lotje, heeft het zelf geplant. Ik verraschte, gisteren morgen, myn Vader en Moeder, bezig inde befchouwing, de ftille aandagtige befchouwing van dat, voor ons, zo belangryk Boompje. Ik hoorde juist niet wel, wat myn Vader zeide, maar myne Moeder leunde, een weinig voorwaard?-geboogen, minzaam op zynen haar omvattenden arm; cn noemde hem een allervrrendlykst Vader. — O, dat zyt gy, dat zy* gy, riep ik uit, myne beide Ouders teder omhelzende. Onze lieve Everards meldt my in eenen langen Brief, die evenwel alleen over u handelt, dat.gy haar bezogt hebt, en in een Briefje, dat onze Huisbewaardfter (weleer in onzen jongen xyAomvi Sare,) aan Mama over het huis en haare zaaken aldaar fchryft,meldt zy,dat zy een bezoek van u gehad heeft, en dat gy nog precies dezelfde goede jonge Heer zyt, die gy altoos waart Maar gy moet dat zelf leezen. Ik zal er uwe Zuster eens op tracteeren; de lof van zulke Menfchen dost, in dit geval, zo verbaasd veel af! Mc*  WïtLEM leevend: Men vroeg eens aan denPrefidentMontesquieu: hoe komt het toch, dat Fontenelle zo beminlyk in zynen ommegang is ? en die groote Man antwoorde koekjes: om dat hy niemand bemint. Maart meent, zegt zy, dat dit antwoord zo wel den Man , dien het gaf, als de zamenleeving, waarin wy ons bevinden , mecsterlyk afbeeldt, 't Kan zyn I Maar omtrent u, myn lieve Leevend, trek ik een geheel ander befluit. Gy maskt eene uitzonde* ring op den doorgaanden regel. Uwe groote talenten hebben noch de zagtheid van uw hart, noch bet bevallige in uwe manieren benadeeld. De opvliegendheid van uwen aart, is wel geene overdrceven deugd, maar zy is echter meer in uw' bloed, dan in uw humeur, iets, 'e welk men niet altoos zorgvuldig onderfcheidt. Maar van'welke onvolkomenbeeden zullen wy ons niet ontdaan, onder het liefdryk oog eener Moeder, die het, op den edelen Weg der zedelybe volkomenheid,, zo verre gebragt heeft! Te meer, daar wy zeer zeker overtuigd zyn, dat ons geluk altoos toeneemt met onze deugd. Behoef ik u wel te zeggen, hoe veel vermaak ik my bezorg, aks ik aan u fchryf? Onnoodig: gy ziet het duidelyk , want ik begin nog eenl nieuw blaadje. Gy vraagt my, als gy van uw.verlangen, om my weder te zien, fpreekt: is dit alles niet in de' fchoone Natuurt ik zou my onkundig kannen P 2 ■ hou-  22,8 HISTORIE VAN DEN HEER. houden, en my des ëxcüfeeren, om daar op te antwoorden: doeh dit zou my zelf'by myne Moeder een zweem van pruderie (ik weet dit woord niet in 't Hollandsch te zeggen,) geeven, die my zeer zeker noch wyzer noch beter zou maaken. Ik heb meermaal met eene vergaande verachting hooren fpreeken van de driften , en vooral, van de liefde. Ik heb ook wel gehoord, dat fommige Wyshoofden de driften onderfcheiden in geoorloofde en verboodene. Mooglyk is dit eene woordenfpeeling; maar, indien het hen ernst is, dan beken ik, dit niet te bevatten. De ondervinding leert ons, dat de driften ons zo eigen zyn, als het vermogen om te denken. Ik heb ook met de meeningen van anderen niets te maaken. Zy, die de liefde tot eenen Afgod, waar aan men alles moet opofferen, verheffen, zullen my nooit tot eene zyner aanbidders verlagen. Wanneer de liefde buiten de behoefte van het hart gaat, valt zy niet in myn trant; reden en betaamlykheid veroordeelen haar als dan. Zy, die beweeren, dat er geen eene drift zo voor het hevige berekend is, als de liefde , hebben mooglyk, in enkelde gevallen , gelyk. By fommige lieden ontglgeit zy voornamentlyk de inbeelding; en welke verwoestingen kan eene verhitte verbeelding niet aanrechten ! My dunkt , dat ik ook wel bevatten kan, hoe zy in ftaat is, om in zeer fterke karakters groo.  WILLEM LEEVEND. 220. groote revolutien te veröorzaaken. Maar een Man als myn Vriend, die reeds meermaalen proeven gaf, dat hy weet te heerfchen over zynen geest, zal ook, in deezen, zich en zyner beminde waardig handelen. Stel u niet in 't hoofd, dat ik uw fterk verlangen afkeur, in « is dit natuurlyk. En indien het my al niet verrukte, ('t geen ik thans niet onderzoek,) het is echter zeer wel intcfchikken. Het is ook waar, dat naar gelang ons gelukgrooter is, wy ook te meer bevreesd zyn, om dat te verliezen. Die niet bemint, heeft niet te vreezen. Hoe bemin ik myne Tante de Vry ! 6 Wat heeft zy een Brief aan Mama over u gefchreeven! Maar de wys , waar op zy u geluk wenschte, deed my dermaate aan, dat myne traanen er getuigen van ftrekten! Gy weet zeker, dat wy die waardige Vriendin der Menfchen hier verwagten ? juffrouw Belcour, en onze Pauwtje zullen haar haaien. De dag zelf, waar op onze Ouders ons door uwen Profesfor Maatig zullen verbinden, zal in onze eige Familie worden gevierd ; maar alle de festiviteiten zullen voorafgaan. —. Myn lieve Vader zal op de uitmuntendtte wys toonen, hoe zeer hem het Iluwlyk zyner Dogter verheugt. Gy kent zynen grooifchen fmaak; alles zal zyner waardig zyn. Wy zullen, geduurenP 3 <**  S3 HISTORIE VAN PEN HEER de uw verblyf alhier , voor ons trouwen eenige kleine Binnenlandfche reisjes doen, in 't gezeli':bap myner Ouderen, met Juffrouw Belcour en myn Broeder. Vaarwel, myn geliefde Leevend j Gy wordt met blydfchap verwagt door Uwe 6. HELDER, ZE.  WïLLBM LEEVEND. 199 ZEVEN ex- TWINTIGSTE BPvIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mejuffrouw christin a ii e l d e r. lieve AANSTAANDE zuster! 3£k houde my van Weinig dingen zo wé! en vast verzeCkerd, dan dat Brenger deezes u alle attentie , voor het geen hy medebrengt, zal bencemen. Het fpreekwoord : zo ah de waard is, betrouwt hy zyne gasten, is by my van geen het minfte gebruik. Neen,' Kind, myn zeggen kan navraag veeten. Toen myn Platonifcbe Minnaar my zo naby de Huwlyksha'ven preide, was myn eerfle vraag altoos: heb je niet een Brief? Is er niet wat nieüWs? - Wie is er dood, getrouwd, of om fchuld gevangen? Boe laat is het? Hoe ts de wind? Zyt gy niet eens by Renard aangeweest, enz. Had hy my wat op deeze gewigtige vraagen te antwoorden; wel nu, dan kon ik hem een half uur by my dulden. Zo ging het my in den tyd der minne. Hoe het met ttis,:kan ik ook daarom te zekerder opmaaken. Wim is nu 'èWt in allen. ó Dat kan ik zo bevatten in anderen ! Want het geen je lui, Vrienden , liefde noemt, is by volkje van myn koel p 4 011-  «3* HISTORIE VAN DEN HE KR onverfchiJlig temperament, op zyn allerbest genomen , eene aandoening; maar by zulke keurig bewerktuigde, verheeven.cn fyn denkende Weezéns, eene drift, of wilt gy - eene behoefte. Veel geluk met uwe keurige bewerktuigtheid, ja met uw fyn en verheven denken daar by. Maar gy, Chrisje, die zo fterk handel dryft in de daarommen, als ik in de waarommen, moest my 't avond of morgen eens vertellen, waarom men toch het Huwlyk eene Haven noemt?,Voor ons Vrouwen, meen ik; -3- hou, gy moest my wel verdaan; want ik ben zo olydom niet, dat ik zulks niet, met opzicht tot het voor zich zelf ongenoegzaam, zwervend, loshoofdig Mannengedoente, begrypen zoude! Maar om u daar van te overtuigen, zal ik u zeggen, zie hier de reden , die ik er van geeven kan. De Jongens, ook de beste uit den burgerlyken korf, moeten, zal de zedelyke Boel in order biyven , moeten onder voogdyfehap Haan. De Wat zelf bepaalt, immers in Zeeland, en de Zeeuwen zyn nog al van de domfte Moffen niet; dat de Jongeling vyf jaaren langer onder voogdy zal jlaan dan de jonge Dogter, Geen wonder, zy zyn met hun vyf- en- twintig(te jaar nog naauwlyks voor water en vuur bewaard; en zo zy zich niet, zo rasch de Wet hun voor meerderjaarig verklaart onder het gunflig en hoogstnoodzaakelyk beduurder Vrouwen begeeven j dan, help kyken! Het Boeltje  WILLEM LEEVEND. 233 Boeltje over de zêe; en zy verbrusfan in één jaar meer van hunne aangeërfde guede boedanigheden , dan, er in zes jaaren is aan te winnen. Wy, Vrouwen, zyn des bellemd, om den Mannen uit het,bederf te redderen, of daar voor te bewaaren. Leesje wc! in den Bybel, Kind, vroeg de nu zalige Bkmkaart aan Saartje; dit viel my daar in; hoewel ik daaraan omtrent u niet twyfel; nu althans, dan ken je zeker dien lelyken , inhaaligen , norfchen, zotten Nabal ? En hoe zou David ham in zyn Engelfche huur gebragt hebben, (dat fpreekwoord doe ik daar zo klakkeloos op,) zo zyn lief, verftandig, flim, mooi hexje van een Wyfje, zyn baan niet had fclioon geveegd ( ei lieve, zie Niemeijer daar eens over na!) by David; by David, die, fchoon ik nu vrede met den Man. heb, dat wel heel anders plagt te zyn, Chrisje,— ook zyn kaas en brood niet liet weg neemen. By David, die, fchoon hy Koning was over een volkje-, lang na niet van 't gemaklykfte humeur; David, fchoon hy een goed en wys Man was, begreep wel, zo hy in zyn drift, want alle Mannen zyn toch driftige fchepzels , geen gekheid zou doen ,, hy dan het bellier der Vrouwen brood nodig had. Is het des te verwonderen, dat hy dit mooije WeeuWtje, die zo net wist, hoe zy hem te regt moest brengen, ook al maar by zyne andre Vrouwen name ? é Ik fpreek uit ondervinding. Kyk eens aan, P 5 daar  2J4 HISTORIE VAN DEN HEER daar is nu myn Bram; hy betert by den dag, en ik beleef veel vreugd aan hem. En echter heb ik in hctlluisfelyk fchool myner waarde Mama beestig lui geftudeerd ; en menigmaal ftukjes gedraait , agter de haag geloopen , ïri plaats van zedig en ftil myn les te zitten leeren; en my dus Voor te bereiden rot dien post» die ik thans, met zo ree! roemt, bekleede. Ik heb wel van Wims Kindermeid gehoord, dat jou Mi Erasmus zestien jaar over het A, B, C, geleerd heeft, en dat hy juist daarom zo een Bol geworden is. Dit (maakte" my; want ik heb nog meer j'anrèn hefteed in het duister A, B', C, van het beftief der Vrouwen over haare Mannen. Zie hier de genoegzaamt reden, waarom ik er nu zo vast op ben; en my niet van ftuk laat praaten; ja, byna myne vetten en regels zo goed van agter óp kan zeggen, als Oom de Harde het Compas. RdSch genoeg, zo maar wel genoeg; d daar hield ik magtig van ; ik móest altoos tyd hebben tot hetgeen ik deed, zelf om het vroeg opfiaan te leeren. Mi ma zou dit iri gemoede kunnen verzeekeren. • - - ■' ■ Ik weet des niet, Chrisje lief, of gy dit wol vi goed klaaren zult, als ik. Gy zyt my wat te vroeg wys geweest, Kind; uwe ziel Is uit haar krast gegroeid; gy hebt u te veel tot noemer1 één gemaakt; dit, vrees ik, zal de oorzaak zyn, waarom gy voor myn Wim zo veel zorg niet zult dra-  WILLEM LEEVEND. 235 dragen, als ik voor myn Brampje draag. Gy zult hem te veel aan de leiding van zyn eigenwiloverlaaten ; en alle beftier, zo als het in, en met u zelf begon, zal ook zo eindigen. Hebt gy nooit van dat Advocaatje gehoord, dat met zyn twaalfde jaar al pleitte , tot groote verwondering van kundige verftandige lieden; en dat hy, toen hy twintig jaaren bereikt had, de grootfle Rechtsgeleerden handen vol werk gaf, om voor ons te bepleiten, dat hy gezond Menfchen verftand had? Zó gaat het: vroeg ryp , vroeg rot; vroeg gras, ?ro»g hooi! Wat is het goed , dat Willem zo wat door Kreupelbosch gejaagd is ! Want uit de armen vaneen zo zagtmoedig Moedertje, in die vto een toe- geeverid Vrouwtje glydende, wat zou er van- geworden zyn ? Ten minflen een Nero, een Caligula, een Nebucadnefar, —■ of om in eens alles te zeggen, een waar Catechismus Mensch, geneigd tot alle kwaad. Maar , vreemde oogen dwingen best ; dat wist ik wel. Zie daar, daar is die goede Vrouw, Mevrouw Tegenfpoed, die gy, denk ik, zo weinig kent, als ik Monfietir Cupido; en die neemt hem by haar in de manege ; zy vervult de pligt van Moeder en Vrouw; nu, ik beken ook, dat zy met haar Pupil op de proppen mag komen. Waarlyk, zo gy hem niet bederft, kan er nog een taamlyk goed Man van groeijen. Gy  ï$6 HISTORIE VAM DEN HE BR. Gy weet zeker, hartje lief, dat ik, zo als de Amlteldamfche Achillesfen zeggen : een jongen Zoon veroverd heb ? Ik kom heel veel maklyker aan hem, dan aan dien, die my op Zeemans-rust over den vloer kwam. Een lieve kleine gaauwdief, alHaagsch platje, wat er aan het heele Jongetje is. Ik heb Bram zo lang geplaagd, tot hy my het Kind prefent deed; mooglyk bewilligde hy er te eerder toe, om dat ik hem nu zelf minder op de handen zou kyken. Dat kan ik wel wat infchikken. Zo dat, Kind, ik ben dan maar eens magtig verheerlykt met die* Jongen. Ik kreeg het fchaap zo verpieterd , zo naar, zo bleek, en zo vergiftig ftcmt óók, dat het regt der pyne waard was, dagt my, om er myn kunst aan te toonen. Onze lieve Heer moest regt welgevallen aan dit goed werkje hebben, want het is reeds een Kind, zo fchoon, en zo gezeggelyk, als er weinig zyn. Zes weeken ftreeden Pietje en ik om 't meesterfchap; toen won ik den flag, en zal wel meester van 't veld biyven. De Jongen weet niet beter, of ik ben zyne Mama; heel goed! Als ik Jan op myn fchoot heb, klimt hyby myn ftoel op, onder myn arm door, en vermeestert ook een knie. Daar zit ik dan my te vermaaken met het kraaijcn van Jan, en het gefnap van Piet. Het Haagseh Jonkertje geeft zich al airtjes tegen zyn Broertje; en dat lacht hem met een Zeemans-rustfchen gier wat uit. Ik denk echter hem,  WILLEM LEEVEND. 0,37 hem, om dat lachen , niet naar de woestyn te zenden , zo als Moeder Sara deed: nu, myn Heere Abraham zou er gezegend op pasfen: trouwens, myn Zoon is ook geen Kind van een Bywyf. . . 6 dat geklungel zou ik over myn vloer niet willen hebben; en echter ik val niet jalours; maar ik ben er voor, dat de fchoone orde der dingen bewaard wordt. Ilierjy, mantje, zou ik zeggen: niet te veel boter op een koek; je meet leeven, en laaten leeven. . . Maar ik zeu met myn Huwlykshaven, myn Haagfchen Zoon, vooral met die Bywyven , wel vergeten , waarom ik u deezen fchryf. Evenwel, denk je niet, dat ik een regte bemoeial word? ó Ik vorder zo in het nuttige Moederzwak! Niemand doet de dingen zo goed als ik, zo wel als Vrouw, als Moeder. Hoe kom ik er aan? Hoor eens, Chrisje, jy weet toch zo véél, weetje ook, of er, onder de daaglyks fpikfpelder nieuwe gevoelens, ook een Leerftuk is: „ dat „ men de zonden der Behuwd-Moeder overerft?" Dat men die aanneemen kan, weet ik. ó Ik word eene waare copie van Mama Ryzig, aan deez« zyde befchouwd zynde. Ik ben er dol opgezet , om zo overal het Beftier over te hebben, om zo alles te bedenken, en uit te voeren: zie hier een nieuw bewys. Uit zorgvuldige vooruitziendheid, vreesde ik, of men by u wel deuken zoude, om Vrienden en Bekenden op uw Bruiloft te verzoeken: want, 35e  438 HISTORIE VAN DEN HEER zo als Tante Martlia wel zeit, op Bruiloften en Rouwmaalen worden altoos veele dingen veroeeten. Dat wilde ik voorkomen. En dewyl ik weet, dat gy, met alle uwe goede hoedanigheden , met al uw verftand, een grootsch ding zyt, zorgde ik, of gy myn goede Oom en Tante de Harde ook zoud vergeeten. Daar heb ik een fchbtjè voor gefchooten. Ik heb beiden al verzogt; ja ging, of liever reed er zelf na toe, om er toch het myne aan te doen. Wel nu, Tante had geheele Vlotfchuiten vol zwarigheden ; en 't was : heden, Daatje, hoe bedenkt Nigt Chrisje het zo? Wat zuilen jt/y, ouwerwe-tfche Menfchen, by al die groote lui doen; en wy worden ook al een dagje ouwer; en ik zou dan ook myn wasch fiuuren ; en jong by jong, en oud by oud; en wat zal ik aan myn lyf doen ? Ik kan immers myn groene damaste Samaar , daar noch peet noch beet aan is, en die ik in geen dertig jaar aan myn lyf had, nu niet tot een Sak laaten ver flipperen; V zou zonde en jammer zyn van zo een kostelyk ftuk. —•— Ik mag de mouwen wat naar de mode laaten veranderen, denk ik daar; ik kan het zelf niet meer zien; nu, dat moet dan zyn hart ophaalen ; dat zo moet, dat zo kan, plagt tnyn Moeder te zeggen; en wat zal jy, Man , aandoen. Wat ik aandoen zal, (fchreeuwde hy, ) wel, waar heb ik God dank voor gevaar en ? Heb ik nog niet een fplinternieuw zwart kleed; laat er een paar Arikattermouwen aanzetten, en zyden^  WILLEM LEEVEND. 53$ knoopen; als ik dan myn fattyn geborduurd zwart kamifoel en myn fluweele broek aantrek ,^zal ik er uitzien , of ik zelf een Bruigom ben ; wat zeg jy , Nigt? Zo dat Chrisje, gy kunt die goede Menfchen verwagten , Tante in 't groen Damast, en Oom in 't zwart; 't geen in de modes tekort komt, zal de fchat van Juweelen en den gouden Beugel weer goed maaken. Oom ontfloot de kast, en haalde de rok er zo met een vlerk uit. Wat ben je toch een onbehouwe ftuk vleetch , , zei Tante, en vouwde dien netjes weer toe. Toen kwam er een ftapel Engelfehe Hemden op de baan, zo fyn als een hair, en zo geel als ftlferaan ; die zal Tante morgen in dé wasch doen, en ze (denkelyk,) laaten bleeken , tot dat zy kap en keuvel inpakt. Dit, dagt my , moest ik zo fchryven: belieft gy 't niet te leezen, dat's uw zaak; nu ben ik er af. Wim zal 't overige mondeling vertellen. Maak toch, dat ik op Zeemansrust met geen lange neus behoef te Haan. Nu, als zy niet komen, koom ik ook niet, en dan zal ik maaken , dat de Bruigom ook niet komt. Dat zou ' mooi zyn , alles is klaar op den Bruigom na, Myn klein gefpuis komt ook mee , . Maar gy leest zeker deezen niet van Uwe Zuster op het tipje, A. RYZIG. AGT.  04° HISTORIE VAN DEN HEER AG T- en- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mevrouw alid a ryzig. lieve zuster! Ü0L.aad eens , waar ik deezen aan u begin te fchryven. Laat de Route lieve West u vry helpen Maar ik wil góed zyn, en my niet wreeken van de menigvuldig kleine fchelmltukjes , die gy, zo trouwhartig bygeftaan door uwe Vriendin , aan my, tot den laatRen avond voor myn vertrek toe , hebt gepleegd. Ik zoude anders uwe nieuwsgierigheid eens een weinig werk geeven. Ik fchryf deezen op Boomryk; en dat meer zegt, in dat Gedichtje, 't welk Sytfama zyner Vrouw en haarer Vriendin, mag ik het zeggen, heeft toegewyd. Lacht nu een Duet, ja laat Ryzig u een Trio helpen lachen, over myn fentiinenteelfchap (wat zeg je van dit woord ; hebt gy in een paar dagen wel een fraaijer gefmeed ? ) Noem my een verliefd Ridder, een Dweeper, enz. enz. enz. Ik zeg u evenwel, dat ik hier met een genoegen zit, 't welk al zeer na aan verrukking grenst Maar gy zoud u zeker het air geeveji van my niet te verftaan, als ik dus voort- fchreef;  WILLEM L Ê E V E N fi. in allen opzichte Verbeterd door eigen ondervinotzig op zyn wys, als hy zo eens aan onsc yai. deel. .& k9ets  1$$ HISTORIE VAN DEN HEER koets kwam gluuren. Maar ik zou zo doende te lang onderweg biyven, en wy moeten nog voor den avond op Beekenhof, aankomen. ,Een woord van Tantes pragt . . . doch dan zoudt gy mooglyk gaan denken, dat er nog van den ouden zuurdeeg in my aan 't gesten raakte; en waarlyk, ik heb de braave Vrouw, zo al niet met eerbied, ten minften met achting, met groote achting lief. De Vrouw had van haar groene Damaste Geer - Japon een Sak laaten maaken, zo veel goed had zy er van leggen; en ik twyfel zeer, of de Naaifter my niet wel verftond, en geen draad van de GeerJapon gebruikt heeft. Onze Kaptein zat er deftig in ; juist zo als hy voornam , toen ik hem te Bruiloft noodde. Onze Vriendin de Vry toonde in haar agt- en- zeventigfte jaar, dat zy nog fmaak had, en gezond oordeel, om dien op haare jaaren toetepasfen. Zy had een kostbaaren zwarten Zyden Sak aan, een kneep - mutsje op, met een wit lindje. Haar Linnen en Neteldoek fchitterden tegen haar fchoon eerwaardig blymoedig gelaat, en nu nog fraaije handen en armen. Geen Orloge, geen Ringen, geen Sieraaden , hoe genaamd , was aan de geheele eerwaardigheid te vinden : 't geen met onze Tante fterk contrasteerde; die glom van al de Juweelen, en op de eene z-yde een zwaaren Gouden Beugel, waaraan een met de vlamfteek genaaide en in een Chitze zakje bewaarde Beur* droeg, terwyl de andere zyde ge~ fkukt  WILLEM L E B V E M D>. %fy drukt wierd door een welgegarneerde Zilvere Sleutelring. Ooms beenen verfierd mét Gouden Kuit* Gefpen , aanzienlyk van gewigt en omtrek. Maar, dewyl hy by hoog en laag geen lubben had willen aandoen , zo had Tante, vreezcnde dat het gezelfchap zulks voor een affront mogt aanzien, zorg; gedragen om dat weer goed te maken, en ten dieneinde haare eigen armen verfierd met drie hoog kostelyke geborduurde Lubben. Myn kleine Booi zat tusfehen Oom en my benaauwd genoeg; maat dat kon niet anders, en hy hield zich nog al wel# om dat Tante, die óver hem zat, een trommeltje met kaakjes had meêgenomen, zeker uit vrees, of hy, tusfehen Amfteldam en Haarlem, ook wel iets zoude kunnen opdoen. En hoe, denkt gy, dat ik er uitzag ? Als een Moeder van twee Kinderen, geheel en négligé, ó Ik weet wel, datmy niets mooijer kan ftaan dan eenvoudigheid; en dat ik er maar by verlies, als ik my laat zien in een kostbaar opzichtig Gewaad. Myn hoogmoed hefteed ik aan myne Kinderen ; die met fmaak te kleeden, en wel voor te doen ftreeltmy; en ook, myn Bram is geen zier opfchikkig, weet gy; zo dat, Kind, aan ons was niets te zien, dan een paar zeer daagelykfche Menfchen. Zo kwamen wy op Beekenhof aan. Jan was zeer wel gehumeurd; het fchynt, of zyne pleisterplaats , dit leven, hem maar fchoon gevalt. Gelukkig voor hem, niet waar? Wy reeden langzaam R 3 de  a€o HISTORIE VAK DE!? HEER de laan'door, tot voor het huis; daar wierden wy , in de regter vleugel, ontfangen door de waardige Eigenaars van dit Aardsch Paradys, en door de Bruid en Bruidegom. De avond was ongemeen fchoon , en de geheele ziehtbaare waereld fluimerde zo al zagtjes in, befcheenen door het helderfte Maanlicht, 'i welk ooit een zuiveren Hemel verheeriykte. (Hoe bevalt u zo een fchepje Poëtiseh Profa ? ) Ik ( wat ben ik toch een Hans onverzaagd, als het op 't nypen komt! ) ik was 2t ontroerd, toen ik myn eenigen lieven Broeder zo gelukkig zag, dat ik maar weinig praats had. Chrisje zag er uit, als de eige Zuster van Venus* hoewel er toch iets van Juno's maagfehap indoorftraaldè. Zy was in Oostindiesch wit geborduurd Neteldoek, en voorts met Gaas, en zagte ftrookleurc Linten gegarneerd, met een bouquet van fraaije bloemen, onachtzaam op haar fneeuwwitten boezem. Zy omhelsde my als de Zus¬ ter van haaren Willem; meer kan ik daar niet van zeggen. Mevrouw Helder leide haare Tante naar een Fauteuil; de oude Dame was zeer blymoedig, doch vry wat vermoeid , en begaf zich fpoedig naar haare kamer. Maar ben ik niet gek, dat ik u zo alles ga zitten fchryven? Daar ik zo veel verzuim, en ü immers alles kan vertellen, als ik thuis ben? Myn Heer en Mevrouw Sytfama kwamen den volgenden middag. Chrisje prefenteerde my haar Vnèn- diüv  WILLEM LEEVEND. S*6l din. Mevrouw Sytfama fprak my aau op eene wys, die my byzonder met my zelf te vreeden deed zyn. Myne Vriendin Everards was alles in allen. Gy kent haar. Nog een weinig, en dan groet ik u voor eerst, hoor. Gy wilt volftrekt weeten , hoe of Wim zich houdt ? Hoe denkt gy ? . . . Maar ik wil u niet plagen; gy weet het toch niet. Herinner u alleen, dat alle zyne aandoeningen heevig zyn. Hy voelt geheel alles , wat hem treft. Zyne vreugd hefteeg ook dat peil. Hy had (want ik bekeek hem eens op de keper,) iets vermoeids, iets verzufts. Hy verloor zich in zyne gedagten; hy raakte de grenzen der dierbaare zwaarmoedigheid; gy weet, Keetje, zo noemde hy eens die mymering, waar uit gy en ik hem lachten ? Het zien , het ontmoeten van zo veele Perfoonen, die hem allen in hunne betrekkingen waardig zyn, bragt hem wel weer thuis; doch 't was juist, als of hy dit met moeite deed. Het Bruidje gedroeg zich veel verftandiger: geen wonder: Vive la Sexe! —• Haare oogen fchooten echter van tyd tot tyd glanfen, die alleen door de uwe zyn naar te bootzen; terwyl een zagt rood op haare wangen bloosde. Nog zegen ik den inval, om Oom en Tante te verzoeken; die eer komt my toe, van zo veel dienst waren zy, om myn verftrooiden van gedagten by ons te rug te brengen. Wel, Neef, ( zei Tante,) nu ben je de Bruigom, en je onderR 3 vind,  HISTORIE VAN DEN HEER vind, dat die wel doet, eindelyk wel wedervaart 9 want zo als Salomon zeit: eene deugdzaame Vrouw is van den Heere. En zei Oom: dat zeg ik ook; want jy, Biuid, hebt by myn zielzo veel van een Engel, dat ik niet weet, hoe of Neef onzen lieven Heere God ooit genoeg kan danken. Nu, hy heeft genoeg om je gefoofd en gefjouwd. Ja, ( zei Tante ,) al zo veel als Jacob uit den Bybel om Rachel; zo als ik in Catz zyn Trouwring wel ge leezen heb;" enz. En toen gaf zy Willem een oud vadcrlandfche fcuscb. Met je premisfie, (zei Oom,) ik moet jon, Jchoon Bruidje, ook ereis kusfehen, al is dat onder de Grooten zo geen fatfoen. Chrisje kuschte den eerlykeu goedhartigen Man (zo waar ik leef!) weerom. Zy dagt zeker, 6 dat Diefje! aan het kleine Kamertje, daar Tante Willem op wilde verfchuilen. Toen nam Oom myn Jantje op den arm. Kyk, zulken platje moetje ons ook in de familie geeven, of ik zal maar niet in myn fchik zyn. Chrisje bloosde. Wel foei, Man, (zei Tante,) je ziet ook geenfleegen voor ftraaten. Kinderen zyn een erfdeel des Heeren. jr Ja, ja, (viel hy er op in ,) jy zult my het woord niet leeren uitcyfferen; ik weet wel, dat die op God betrouwt, wel bouwt, en daar mee uit. —- Maar ik kan u oüHioaglyk alles fchryven. L,eg daar, pen. Ten  WILLEM LEEVEND. ZÓ} Ten vervolge. Nu wil .ik fchryven, en dat zo op heeter daad* „ Myne eerwaardige heeft gefproken." Deezen morgen in de -groote eetzaal komende, zat zy al in order. Myn Broeder zat ter zyden van de Bruid een weinig meer voor haar. Ik zag, dat zy toen juist zyne hand in die van Chrisje lag; en met eene haar natuurlyke minzaame meerderheid, hoorde ik, dat zy met eene zagte doordringende item zeide: Lieve Kinderen , -de verbintenis , die gy aangaat, fielt u hoogstwaarfchynlyk ia betrekking met geflagten , die nog niet aanweezig zyn. Vergeet nooit, hoe veel gy tot het waar geluk van die allen zult kunnen toebrengen. Laat deeze gedagte een werkzaam beginzel worden, om u altoos op de beste wys deeze groote pligten te helpen voldoen; en dan zult gy waarlyk, wat ook uw lotzy, gelukkig biyven. Deugd is zaligheid, maar er is geen deugd zonder vastheid van geest. Vergeet nooit, dat onze deugd zo wel door voorfpoed beproeft , als door tegenfpoed gefterkt wordt. Bemint malkander met de waardigheid van redelyke Menfchen; en als gy de levensteis af egt, zit dan op uw graf met die ftille gerustheid, waarmede ik op myne rustplaats zie. Zy zweeg, en kuschte beiden de jonge lieden, die haar met eerbied, met liefde, R 4 jnet  304 HISTORIE VAN DEN HEER met dankbaarheid befehouwden. Nooit zagikryker grouppe! en nooit, zeggen de Kunstenaars, zo veel éénheid in de daad. Geene geringe vertooning maakte in deezen de uitmuntende Profesfor Maatig; terwyl hy, als 't ware, grootsch. op zynen Leerling , Willem ffilzwygende' befchouwde. De Boezemvriendin der . Bruid viel haar om den hals , -boog zich voorwaards , I zag haar in 't gelaat, drukte haar aan haaren boezem , maar zweeg. Nooit zag ik de vriendfchap zo waarlyk geheel ziel. — Oom de Harde diepen de traanen over de Wangen ," terwyl hy poogde te lachen, maar 't mislukte hem. Wel, Gerrit, (zei hy,) dat is immers mooi, Jongen; als ik dit zo pver-kyk, zou ik wel haast denken, dat het hier wel een klein beetje naar den Hemel lykt. Profesfor , jy moet dat nu niet hooren. Zie, ik praai er. zo maar wat in om , maar waaragtig, ik meen-hett Zie, ik merk wel, dat Mart ha en ik hier zo maar de minfe in de Cajuit zyt: dat fchaadt- niet; ik ben zo gelukkig, als of ik al zyn dagen zelf de Bïüïgom ben: wat zeg jy, Moeder? — Moeder wer.kte , dat hy toch zwygen zou. Hy zweeg pókvA ' '^fl^& V-i : .. v;. %omi" Chrisje ging naar myne Mama, omhelsde haarj zo deed ook Willem; maar^dit tooneel Was deeze tedergevoclnide Vrouw te fterk: zy was verpiigt z;ch te-abfcntéeren , en iets te• gebruiken, 'Beiden gingen m,et haar. Jk bleef: my:dagt, da: v f* was  WILLEM LEEVEND* 265 Was best zo. Myn Ryzig en Sytfama waren geene figuranten. Zelf onze jonge Heider was ontroerd; zyne Moeder zag dit, dagt my, meteen genoegen, daar wat veel verwondering in doordraaide. Bram , toen myn Broer in de kamer trad, omhelsde hem, en zei zo wat; ik geloof—veel geluks! maar, offehoon hy wel kan praaten, 1'cheen hy dat talent nu op zyn Kantoor gelaateu te hebben; althans ik hoorde er weinig van, maar Willem boog, en kuscl*te zyne kand. Ik ga wandelen; hoe vaart de zkke? . Onze maaltyden, want wy eeten en drinken op üvn.tyd, overtuigen my, dat wy hier evenwel niet in den Euangelifchen Hemel zyn. Zy hebben echter veel van die , die Lavater ons belooft. ■Gy weet, dat de goede Man daar ook nog wat te fchaften verwagt? Niemand eigenlyk vol gekleed, allen' echter als fatfoenlyke lieden, die, er wel uitzien; allen in een vrolyken luim. Verbeeld u g'ryze Ondervinding, goed Oordeel , waar Vernuft, gezonde Deugd, blyde Scherts, en hollebollige Welmeeiieudheid; dan zult gy zo iets van onze' byeenkomsten zien : maar vergeet niet myn twee Jongens er by te plaatzen. j ri "ut rtvs Is jloo Jl'ssd Jfcfi ó *Jt3l2iJ"-:ïco f'j3 R 5 Ver-  i66 HISTORIE VAN DEN HEER. Vervolgd door Mevrouw Everards. Uw Nigt dwingt my om .te fchryven. Wat kan men tegen haar doen, als zy zich van haare grappige meerderheid bedient? En ook, zy maakt het wel; ik zie, dat- zy reeds zestien pagina's gei'chreeven heeft, Wat moet ik fchryven? vraag ik ? Dat wy ( geeft zy my ten . antwoorde,) kier allen huisfelyk, aan èène tafel, theedrinken.— Daatjel— als of ik zeggen wilde , wat zal dat. .. Kom Renard, ik zal u dat beduiden; fchryf dan <*:aar het geen ik u hier over Zeggen zal; dat zal u neg al helpen, myn Kind; want, fchryven moet gy. — Het volgende copieer ik zo woordelyk ik maar kan. Ik heb een ouwen hekel aan dat ongezellig zitten in een cirkel; waar in de knegts als dwaalfrarren heen en weer loopen , nu elkander aan botzen, dan een halfvol kopje koude Thee prefentceren, dat ik dan, om myn fatfoen by die gaapftokken te houden, ftaatig en met een fyn mondje moet indrinken. Leeve de braave Mevrouw Helder ook, om dat zy ons toeftaat aan ééne tafel te zitten, en als goede Vrienden elkander de kopjes toereiken en toefchuiven kunnen; ja, er eens een ombrusfen; 6 dat heeft ook al zyn pret in. Dikwyls maakt het een flapend discoursje weer wak-  WILLEM LEEVEND. 2^7 •wakker, 't geen een daaglyks Menfehenverftaud bevatten kan. By zulke gelegenheden hoort men vreemde avontuuren, die er op de zee des huisfelyken levens voorvallen. — Zo als, hoe of men eens een kop beste fuper fyne Thee over een hair fyne zakdoek, of over een neteldoeke Levite kreeg, en er de vlakken niet kon uitkrygen. —— Hoe of men weder eens het ongeluk had, om een fchoteltje te breeken, waar men nergens buiten Saxen •ene voor in de plaats kon krygen. Hoe de Meid eens met een vol Thee - Servies van de trappen viel, alles aan gruis; (het Thee - Servies, meen ik.) Zulke zaaken zyn ryk in bedenkingen, en brengen zo iets vertrouwlyks over het gezelfchap; iets, dat by zulke gelegenheden wel aartig is. Ik, die heel familieziek ben, en ieder gaarne ftof tot blydfchap aan de hand geeft, bragt gistren wel met oogmerk zo een historietje voor den dag, om myne Tante Martha ook eens occafie te geeven, het een of andar te zeggen. By zulke gelegenheden kan elk meedoen, (juist of men op het Ganzenbord fpeelt,) elk weet wat, elk fteekt zyn beentje uit. En ik wilde de talenten der goede Vrouw ook uitlokken, en onze eerwaardige, die myn oogmerk zag, keurde dien met een ftillea glimlach, dien ik verftond , zeer goed. Laat eens leezen, Pietje Wel, zie zo, dat gaat heel goed. Kom, fchryf nog wat voert. Na den maaltyd neemen wy allen eene wandeling. Dee-  2<38 HISTORIE VAN DEN HEER Deezen namiddag wandelde de Heer Helder met Ryzig, (want ieder.'zoekt zo al de zyne,) Zy hadden het zeer druk; of zy over de Inenting, den Oorlog, of over de Vrouwen fpraken, we&et ik niet; ik denk over de Vrouwen; om dat zy beiden zo heel ftaatig in gefprek waren. Myne Vriendin de Vry , Mevrouw Helder , en myne Moeder trantelden zo wat onder het zwaar Eikenloof. Ik hoorde de woorden: Huwlyk, Huislyi Geluk, Fryheid, Kamphuizen. Maar zy fpraken te fatfoenlyk zagt, om het verband, waarin dit alles Rond, afieluisteren ; 't fpyt my, want het zal zeer goed gezegd zyn , wat zy zeiden. Kolonel Sytfama, Everards, en de Bruigom wandelden heen en weder; Ó zy fpraken overliet fentimenteele; dat zag ik zo duidelyk, dat ik wel zoude kunnen zeggen, wat er voorviel. Üe Bruid en haare Vriendin Ronden arm in arm; ernftig minzaam : de eerfte wenkte een traantje weg, en de jonge Vrouw zal zeker haare aanftaande Kraamkamer gemeubileerd hebben. My dunkt, er zyn zo veele aanleidende om Handigheden by Mevrouw Sytfama. Vader en Oom zaten by den Vy ver uitte rusten, verzeld van Tante', die aan een witte ■gaaren Slaapmuts breidde, en van tyd tot tyd de happende Visfchen. uit een Jchoon peperhuis wat brood toewierp. De twee Mannen behielden, dunkt-my, van dien fchoonenVyver niets, dan dit denkbeeld: Wate-r, en een Schip uitrusten. Ik klUB-  WILLEM LEEVEND. 2fj. niets beter te doen hebt, kunt gy 't leezen , hoor T Deezen avond bragten wy zo geheel naar onzen zin door, als een der voorigen. De Heeren bedienden. Niemand ftond het gracclyker dan mynBroer; en Oom de Harde dronk een glaasje te meer, zei hy, om dat hy zo fiks met de fchenkery ftond. Morgen, neen overmorgen, ver-» trekken wy naar Amfleldam, zo omtrent, als wy gekomen zyn. Van Oldenburg zelf heeft hier zo' opgeruimd geleefd , of er geen kantoor fin d was mostert na den maaltyd. Zwygt des; mooglyk is 't ook best. Dichters, Zangers van de liefde, Die den Echtenftaat waardeert; Dichteresfen, die het Huwlyk, Zo wel als de Vriendfchap looft! Zingt, 6 zingt, gy zyt dit waardig, Van dit heuglyk Echtverbond. Zingt, hoe kuifche Huwlyks-liefde Laage uitfpoorigheden doodt. En, in dees verwyfde dagen, 't Meest nog voer de zeden waakt. Daar zy woeste losfe Knaapen Weer tot hun beftemming leid; En van onbedagte Meisjes Lieve braave Vrouwen maakt. Zy, die van een werkzaam leven De aller gr ootfte dryfveer is , Wyl  WILLEM LEEVEND. 281 Wyl zy 't onverdraaglyk ledig In 't /leeds woelend hart vervult. Zy, die rt hoofd van grillen, kuuren, V Hart van dwaaze driften kuischt, Zy, die ,t geeuwend zelfverveelen Uit den rei der jeugd verdry ft. Zy, die de edelfte hegaaftheen Daagiyks meer ontwik'en doet; Wyl zy Burgers voor de Waereld, Maar ook voor den Hemel vormt. U, u voegt het thans te zingen, Wydt gy niet uw kunst aan deugd? Hoe klein uw getal moog weezen; Voor hoe weinigen gy zingt; Schoon uw Vaerzen door Crietieken Nooit met lof gebrandmerkt zyn: Schoon men zegt u niet te kennen, Als men uwe naamen meld; Zingt gy op dit heuglyk Huwlyk Van myn Broeder en zyn Bruid: Hier is pryzen waarheid fpreeken; Hier is roem geen vleiery. Huwt thans niet gelasterde onfchuld Met de naauwst gezette deugd? Gy kunt van myn Broeder fpreeken Op een wys, u zeiven waard. Roemt zyn onverzetbre vastheid Aan het geen hy heeft belooft* S 5 Stcedt  l8a HISTORIE VAN OEN HEER Steeds zyn hart getrouw gebleeven, Hoe door tedre min heflormd. Roemt zyn hemelreine vriendfchap, Zo befiendig, zo vol vuur; Daar hy alles voor deed zwichten, Uitgenomen eer en pligt. Die zyn ziel door edle gramfchap Deed ontgloeien . . . maar niet meer! Best verbergt men dees tooneelen Agter V zwygende gordyn, Veels te aandeenlyk in dit tydftip, Voor zyn edelaartig hart. Zingt voor Helder, voor myn Zuster, Die de Waereld ze wel kent, Dat zy haar niet kan behagen, ■ Evenwel haar niet ontvlugt. Zy, die door de hoogfte Wysheid Daar haar plaats vond afgeperkt, [ En misfehien in wyzer Waereld Wyzer zottigheden ziet. ] Die in '/ midden onzer Waereld ■ Leeft, maar die haar niet verleid; Maar het voorbeeld van haar Moeder Volgde; ook van haar hartvriendin. Roemt myn Flelder, die haar liefde Voor den Heffen Jongeling Liet beftieren door de Rede , Altoos aan de Deugd getrouw. Roemi  WILLEM LEEVEND. 2.83 Roemt haar, die geen vuige lafheid, ,t Zwak der meeste menfchen, kent; Die haar Vriend niet op wil geeven, Hoe door laster ook vervolgd; Ja , hoe fterk hei hoogwaarfchynlyk Telkens in zyn nadeel fprak; Wel verzekerd, dat haar Leevend Al haar liefde waardig was. Roemt haar, die voor 't oog der Waereld Aan dien Jongling zich verbindt, Daar V: wat zal de Waereld zeggen I Nimmer haar befluit verwrikt. Wensch des Allerhoogften zegen Hen op hunne liefde toe; Laaten zy gelukkig leven In het volgende geflagt. '/ Vaderland heeft -by dit wenfchen Indedaad zeer veel belang. Zo lang nog de ftam van Helder En van Leevend welig bloeit, Zal er Godsdienst, deugd en liefde, En geluk op aarde zyn. * * DER-  284. HISTORIE VAN OEN HEER DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw alida ryzig aan Mevrouw 'su. zanna helder. hoogst ge-eerde mevrouw! "F ^ oung, die ons, in zyne zo zeer bekende Nagtgedagten, Gods fthoone waereld akelig, en met een donker floers omwonden , heeft afgebeeld; die ons, in dit zyn meesterftuk, henen leidt lang* ftikdonkere wegen , door huilende w eftynen , over dorre bergen, naar een onbekend Land; die ons niets vertoont, dan eeneflaapendeSchepping, de ftilftaande Natuur; die ons niets laat hooren, dan naare kleppende doodsklokken ; die ons de Maan , ( dat troostend licht,) befchryft, als een zwaarmoedige planeet, om dat zy gevoelig fchynt te zyn over de rampen onzer waereld; Young, die ons verfchrikt door Remmen, die uit de graven opryzen; door fleepende doodsklceden, gewormte, Rof en verrotting; die zelfde Young, die, in zyn Centaurtis, van eene oude Coquette en een jong Pronker fpreekende, zegt: de Winter danste met de Lente;— zoude, indien hy op de Bruiloft onzer jonge Lieden geweest ware, en uwe Tante de Vry, en myn Broeder meer byzon- der  WILLEM LEEVEND. ftS^ der met elkander vroiyk en bezig gezien bad, mooglyk hebben uitgeroepen: de Winter dartelt met de Lente. Maar zoude zelf een Young daar in iets ongevalligs hebben "kunnen vinden? Hoe zoude ik hem dan beklaagd hebben ! De zwaargeestigfte ziekelyke ongevoeligheid zelf moest , dunkt my, van blydfchap gehuppeld hebben , toen zy zag , of liever, indien zy gezien had, (want voor haar is er altoos op Beekenhof belet,) hoe eene Vrouw van byna tagtig jaaren , deelde in, de vreugd verbreidde van, het voor elkander bereekend gezelfchap , dat zich toen byëen bevond. „ Nooit „ ( zeide gy, Mevrouw,) hebbe ik myne gelief,, de Tante zo vroiyk gezien, nooit zo geheel „ ziel en leeven. 't Is of zy verjongt: kan men „ gelooven, dat zy reeds op de Bruiloft myner „ Ouders; als de Vriendin derBruid, tegenwoor,, dig was? " Ieder zag haar met uwe oogen. En nu vraag ik u, Mevrouw , zou ook het zaiig voorgevoel, dat het ons toch min of meer belemmerend overkleed der fierflykheid wel rasch zal verwisfeld worden , tegen een verheerlykt lichaam, onze ziel zo zeer ophelderen, kragt en leven byzetten? Ging er ooit een Christen, die wel denkt, wel doet, en niet fukkelt aan de verbeelding verfchrikkende ziekten, anders dan dankbaar, vroiyk, gerust, door dit aangenaam leven naar de groote ftille vergaderplaats aller leevendigen? Gy voorziet reeds, Mevrouw, wat dit zeggen wil.  286 HISTORIE VAN DEN HEER wil. Gy zyt aangedaan, niet bedroefd; ernflig, nier zwaargeestig; gy herinnert u het affcheid van uwe Tante; gy ziet als't ware, hoe zy nog eens, aan den arm uwer geliefde Dogter, alle de beneden vertrekken doorwandelt , befchouwt , en al praatendein haare koets treedt. Het is zo! myne Vriendin heeft reeds den gewigtigen Hap gedaan; zy is henen gegaan, zo als zy geleefd heeft ; gerust, te vreden , — blymoedig.. o Zy was zo voldaan van het Levensfeest; zo. in haaren fehik niet de beftieringcn van haaren God! In vreedemet de waereld, weldoende aan allen, alles zegenende, trad zy, gebeel ootmoedig, vol vertrouwen, met een ongekrenkten geest, God dankende voor de zending van zynen Zoon, haaren geheiligden Zaligmaaker, dit toonecl der Sterfelykheid af, om deelgenoote te zyn van de Hemelfche gelukzaligheid. Veele omftandigheden van haaren dood kan ik niet fchryven: bet fchitterende, het geiuchtmaakcnde, had zo weinig deel in haar ilerven , als, iq haar leven. Deezen morgen bezogt ik haar. Dit is de eerfte keer, dat ik haar ongekleed gezien heb. Zy zat in haar grootfte fauteuil, geheel in 't wit, met een mantel om , aan haar Tafeltje, en las het XV. Capittel uit den tweeden Brief aan da Corinthen; Kamphuizen lag opengeflagen, eh zoomgekeerd by haar. Ik was dien nagc zo onrustig geweest, dat mym Man  WILLEM LEEVEND. 2.87 Man my meermaal met bekommering vroeg: of ik ook niet wel was? Ik deed niets dan denken .-..m myne Vriendin; ik verlangde fterk,- om 11 aai te zien. De belofte, die ik my zelf deed , gy zult haar zien, zo dra het zyn kan, bevrecdigde my ook niet; ik kon niet flaapen. Opftaande gaf ik last, om de koets te laaten voorkomen ; en zeide aan Ryzig, dat ik dit bezoek niet tot nadenmiddag kon uitftellen. Hy volgde deeze trek gaara in, en ik reed , zo rasch de betaamlykbeid het maar half toeliet, naar haar huis. Ouwe Gerrit liet my in, maar ik vroeg, of hy zeide niets. In de Slaapkamer komende , ik zag, dat de deur aanftond,zag ik de eerwaardige Dame zitten» zo als ik u gezegd heb. Ik voelde, dat ik onthutfte. Ongekleed, in de Slaapkamer! dit was vreemd. Ik omhelsde haar hartlyk, en vroeg, ( echter met weinig woorden,) of zy niet wel was? My met een zoeten glimlach, en byzondere tederheid aanziende , zeide zy : ik ben heel wel, Kind, zit neer , wie heeft u gehaald? — Niemand, maar ik wierd hier naar toe gedrceven: zyt gy ziek, lieve Frien^ din? —— Neen, noginaal, ik hen zeer wel; alles is zo maklyk; geen de minfie pyn; b\na geen lichaam ; een weinig verzwakt, geloof ik ; ik dagt d-:s, toen ik opflond, kom, Chrisje,de Fry, weeszo vry, of gy thuis waart: valt 'het kieeden umoeilyk;.wel, blyf dan zo als gy zyt. Ik zweeg: wat kon ik zeggen? Zy ging dus voort: ik bevoel  a38 HISTORIE VAN DEN HEER my alleen veel te helder en vlug; ê myne denkbeelden zyn zo verbaasd helder! myn oordeel is, dunkt my, veel te opgeklaard, voor deeze verfleten byna afgelopen machine. Ik voel my als boven den gewoonen peil der natuur opgewonden: alle myne vermogens zetten zich uit: myn geest 'ja, hoe zal ik dit beduiden ? is van alles los, ook van dit oude lichaam. Ik dagt, van den morgen , terwyl ik hier zo ftil zat, ben ik nog op de aarde? myne zinnen hebben zo weinig meer te doen. Ik denk aan allen, die my lief zyn ; maar met gerustheid en genoegen; ik heb zo niets meer te bef ellen, dunkt my; ik heb ook zedert gistren geenerleie behoeften meer; evenwel, niets ftaat my tegen; en tusfehen ons, Daatje, ik voel van tyd tot tyd eene alleraangenaamfte bedwelming, die in eene ligte fluimering overgaat; zou ik dan niet met grond mogen hoopen, dat de Heer van alles my tot een nog oneindig gelukkiger leven wenkt? ïk hield haar witte zagte hand al dien tyd in de myne, en Hortte dierbaare traanen ; o ik had haar zo waarlyk, zo eerbiedig lief. Hoe! (vroeg zy, met het gelaat van eene onderrichtende Heilige,) fchreit gy? Dit is goed; u voldoet het, en my ontroert het niet het allerminfte. Ik voel, myn Kind, dat de weldaadige dood reeds bezig is om my te ontbinden; geduurig word ik ruimer, meer op my zelfftaande. .. Doe de deur eens toe, (ging zy voort. ) Daar, in die kas, ftaat Brood en Wyn! ïk verftond haar ten  WILLEM LEEVEND. 0.8Q ten vollen Myne hand is zwak , maar voor hy my allen dienst weigert Eet met my dit Broed, drink met my deezen Wyn, ter gedagtenis van Hem, die in de waereld gekomen is, om het Leven en de Onfterflykheïd aantekondigen; van onzen Heer en Zaligmaaker? o Ernst, gy zyt my niet vreemd! Nooit hield ik zo gemoedclyk Avondmaal Neem dit alles weg, ( zeide zy , ) en blyf nog wat hier, indien het u mooglyk is. ( Mooglyk, Mevrouw ! wat was my niet mooglyk?) Ik bleef; maar ziende, dat zy een weinig fluimerde, dreef ik fpoedignaar de naaste Kamer, daar ik alle de Bedienden zeer bedrukt vond; zond om den Doctor, en fchreef een paar regels aan myn Man, verzoekende aan de Bedienden by de hand te biyven, en geen gerucht te maaken. Weder in de Kamer komende, zeide ik haar, wat ik gedaan had. Zo, de Doctor! ( zeide zy ,) wel, indien ik niet wist dat ik zo al zagtjes jlierf; ik hen juist wel niet Docteragtig; maar evenwel, goed: als de Man om my nu maar niets noodiger verzuimt, en patiënten laat leggen, aan wier leven gehecle Huisgezinnen gehecht zyn. Ryzig, weet gy, is myn eene Executeur; nu, dat zal zich alles wel fchikken. De Doctor kwam; voelde haar pols; zag haar lang oplettend, met hoogachting. Hoe lang nog? vroeg zy. Dit is niet juist te hepaalen. Hebt gy hier ook iets te doen? yin. de kl. X Zyt  aOO HISTORIE VAN DEN HEER Zyt gy henaauwd? — Niets-het minfte! —- Wel, dan heb ik niets te doen , dan u gelul; te wen- fcheh met de aanflaande fiandsvenvisfeling, . Dat denk ik ook, Doctor. Mevrouw, ( zeide hy tegen my,) onze Vriendin zal zeker geene fchikkingen meer te maaken hebben, anders Geene, (viel zy hem in de reden, ) alles is afgedaan ; ik ben reisvaardig. t 'ik moet gaan, ( zei- de de Doctor,) doch zal zo rasch mooglyk eens weer komen. Of ik u niet'weer zag, vaanvel, Doctor; groet uw Vrouw voor my; lot wederzien:, of gy te laat kwaamt. Zo als de Doctor weg was, kwam myn Man. Ik ging hem te gemoet, omhelsde hem , want ik was zeer bedroefd, zeide hoe 't was. Wy gingen by haar. Zyt gy het, myn Heer Ryzig, (zeide zy,) '/ is raar, myne oogen Waren daar zo bewolkt , of ik door een nevel zag. ó Dat is goed: Wy zullen nog een weinig met elkander praatcn, hoop ik. Nu moest myne geliefde Santje Helder hier by zyn , dunkt my. Ik. Verlangt gy om Mevrouw Helder te zien ? Zy. Ja; maar niet zó, dat ik bedroefd ben, al weet ik, dat ik haar hier niet meer zien zal. Ryzig. Zoud gy zo naby uw einde zyn , Mejuffrouw. Zy. Dat geloof ik vast, myn Heer. [Hy knielde by haar neder, eh was ontzachlyk aangedaan. ] Wel, braaf goed'Man, weet gy zo veel van myn üee-  WILLEM LEEVEND. 2$I heenen gaan? Ach (bariie ik uit,) wie zou, die waardig was u gekend te hebben, u niet met traalien zien heenen gaan ? [ Zy nam merklyk af, flutmerde. ] Ik ben wat dof, dunkt my: zie, nu is't weer beter. ó Alles is weer lieiiyk helder. . . . 0 Hoe heerlyk ryst de zon «laar op. .... Weldaadig licht! [Zy zag hst tnet een geheel ingejpan* vten aandagtig oog. ] Ik bedank u , myn Heer Ryzig, ook daar voor, dat gy my een plaats gegund hebt in 't hart van uwe Vrouw: gy zythaarer, zy is uwer waardig; met dit getuigenis ga ik van u beiden , myne Vrienden. Ryzig fprak weinig: maar drukte haare.en myne hand in de zynen; hy teekent aitoos zo verbaasd fterk. Hy vroeg haar- of zy niet liever te bed wilde zyn? en bood haar zyne hulp. Neen, (zei ze.,) 't was zo heel wel. De bedienden kwamen vóorby de deur. Zie, dat ze:; ik wei vergeeten; wel, hoe kan 't zo komen! Ei lieve., Daatje, Iaat allen eens inkomen. Ik wenkte hen; allen Houden bedrukt en fchreidden. Nu, goeden nagt, Kinderen; ik bedank u allen voor uwe dfenfen; gy hebt my trouw, eerlyk, met liefde gediend; ik was eene redelyke FreïtW-, en gy gunde my het vermaak van u allen altoos minzaam te kunnen bejegenèn» Gaat nu ftil by elkander ziite::, tot men u nodig heeft. (Met onderfcheiding noemde zy alle hunne naamen, zo als zy haar een voor eeu de hand kuschten.) Ta  S02 HISTORIE VAN DEN HEER Ryzig moest volftrekt thuis zyn, maar zon ten seriten weerkomen. Hy ging, en zei: ik mem nog geen affcheid. Jongetje, Jongetje, ak gy maar niet te laat komt! Hy vloog heen. Met haar alleen zynde, verzogt zy my, dat ik het Lied uit haaren dierbaaren Kamphuizen: Gelyk de Salamander, haar wilde voorlcezen. Ik voldeed ten eerden aan haar verzoek. Toen ik deeze woorden las : o Zoete dood, met recht geen dood te heet en. merkte ik, dat zy eene trekking kreeg, die haar al vry heevig fchokte. Ik hield wat op, zag haar aan; zy fprak niet; wat bedaard zynde, wenkte zy, dat ik voort laze. Ik verborg myne eige aandoening zo goed ik kon, en las voort. Toen ik deeze woorden las: e Hoogst gelukkig flerven ! In 's doods verderven, Het leven niet te derven! fprak zy die, met eene zagte, liefelyke, zwakke , maar echter duidelyke Rem na: haar geheele gelaat helderde op; liet drukte zo al het gevoel, 't welk zy van deeze waarheid had, feu klaariten uit!  WILLEM LEEVEND. *93 wit ! Myne traanen vloeiden onbelemmerd , en myn hart leed eigenlyk niet. Ik voelde gewaarwordingen, die met droefheid, dnnkt my, niets gemeens hadden. Zy zeeg agter tegen haaren ftoel, floot haare oogen; haare hand was koud, klam; haar gelaat betrok. De Doctor kwam: de bedienden Monden op eenigen afftand in de kamer: allen fchreidden; het was de droefiieid van Mille bejaarde lieden , niets luiddruftigs kwetMemyn aandagt; myn aandagt, zeg ik; want nooit was ik zo aandagtig: alles, de minfte haarer beweegingen, waren voor my vol belang. Zy herftelde zich nogmaal; Opende haare oogen , leide haare reeds half doode handen te faam, en met een eenigzins ruimer ftem zeide zy: de levensreis is afgelegd... q Heere Jezus, ontfang mynen geest. Haar hoofd buigende, blies zy den laatften adem zagt, bedaard, zonder de minfte ftuiptrekking, in mynen arm uit. Het is gedaan! zeide de Doctor; en dcwyl hy wel zag, dat ik ongemeen onthutst was , ordonneerde hy eene aderlaating; maar myne redenen van weigering kwamen hem voldoende voor; ik gebruikte echter rykelyk Spiritus Nitri Dulcis, om aan zyne zorgvuldigheid te beantwoorden. -— Zie daar, Mevrouw, een naauwkeurig bericht van het geen gy zeker zult begeeren te weeten. De waarde overleedcne heeft zelf alles omtrent T 3 haar  -94" HISTORIE VAN DEN HEER haar Lyk befleld. Wy volgen haar plan ook met alle mooglyke fttptlieids De droefheid over haar is door cle gehecle' Biï&rr verfpreid; verfta my. wel, ik meen cttc Duurt, daar haar Tuin en Stallingen aan grenzen. ; _ Myn Man zal, als Executeur, aan den Heer Helder zelf fchryveu: hy wagt de Familie zeer zeker niet. . . . Maar dit zyn zyne zaakeu. Ons huis, en. dat van Mama, zyn; zo zeer ten uwen dien'fte, als hot huis der overledene. Ik fchryf deezen aan het Sterfhuis. Ik heb myne Kinderen, aan rhyne zorgvuldige Mama toe.betrouwd; dit is de eerde dag van zyn geheel leven , dat ik hem niet gezien heb; maar ik kan het denkbeeld niet dulden, dat dee/.e gewyde ftille door zo ecu kleinen Raasbeer zou gebroken worden. Niemand beeft hier, merk ik, aan eeten gcdagt. Allen zyn bedroefd, diep, hartlyk be'droefd. 't Is wonderlyk ,■ ik .heb ook geen trek tot eeten, en doe weinig meer dan zo eens a£ eu Kan het Lyk gaan. Kom 'het toch zien , Mevruiuv. Eene flaapende Heilige : maar ontroer niet tc, llerk, indien gy uwer geliefde Dogters trekken naauwkeurig op dat ftille, wel doodbleeke, doch zo verjongt gelaat ziet! Ik voor my kan er my niet genoeg over verwonderen. Ver-  WILLEM LEEVEND. 0£5 * * * VeYkheidcnBuuren hebben daar laaten vraagen, of zy het Lyk eens mogten zien? Ja, liet ik zeggen , maar zy moeten, om alle vertooning te mytkn, de Tuindeur inkomen. * ïk kan niet fchilderen ; anders zou ik u een vecht aandoënlyk Tooneel afmaaien. Eenvoudige dankbaare Menfchen te zien fchreijen, by het Lyk van eene Weidoenfter! Lofreden te hooren uit monden, die de taal van het hart, en geene andere dan die taal fpreeken! Verflagenheid op ieders gelaat te zien! . . . . 6 Wat is dat fchoon ! wat is dat heerlyk! Te hooren, hoe deeze Menfchen tot elkander zeggen: zo eene Buurjuffrouw kryge» wy nooit weer. ,—- Indien zy niet in den Hemel is, dan komt er niemand'. Zo een Vrouw had honderd jaar moeten worden, zeide eene zeer bedroefde oude in haar vak deftige Vrouw. En, (viel een jong Wyfje er op in, ) zou nog altyd te gaauw weg gegaan zyn. Dit merkte ik, was het,. Groenvrouwtje , waar aan uwe Tante eens een" Kraambezoekje in de Keuken gegeeven had. Oom de Harde en zyn Vrouw zyn daar zo vertrokken. Tante heeft eene zeer welfpreekendo Lykreden gedaan. Maar ik ben thans niet geT 4 fchiktjj  aOfj HISTORIE VAN DEN HEER fehikt, om hem te fchryven; er komt te veel in van dat geen, 't welk doet lachen ! Gy kent Tantes ftyl, Mevrouw? Evenwel myn geheugen is goed. Ik zal het eens op een ander tyd hervatten, De Toepasfing van Oom was op zyn Zeemans, welmeenende , fterk, en véél afdoende. Verbaasd, wat drukt my dat verlies ! O 'tis wel vast , nooit kryg ik zo eene Vriendin weder! Myn verlies is onherftelbaar. Waar zal ik ooit eene Juffrouw de Vry vinden? en evenwel zo eene Vriendin was my allernoodzaaklykst. Vrywiliig eerbiedigde ik haar. Nooit bedilziek, nooit lastig; zy zelf verkoos het zo voor haar; was 't wonder, dat zy het my voorhield? De Tyd flyt alles: ik zal des zeker den hoek wel te boven komen; maar het moet zo allengs gefchieden Hoe gaarn fchryft men, als Onze ziel zo eens een fchok krygt; wat is de doffe dan verbaasd ryk. Stond de post niet op zyn vertrek, en belastte de Executeur my niet, deezen , op dat hy hem influite, te eindigen; ik zou, dunkt my, zo maar voort biyven krabbelen. Nu moet ik eindigen; niet echter, dan na u, Mevrouw, en myn Heer Helder, nevens de overige gelukkige Huisgenooten, van myne hoogtte achting verzeekerd te hebben, my noemende Uwe ootmoedige Dienaresfe, ALIDA RYZIG. P.S. Lie.  WILLEM LEEVEND, 297 P.S. Lieve Zusje, komt gy niet in de Stad? Ik hoop immers ja: u en uw Man te lo« geeren, dat kan , zeg ik tegen Ryzig, in onze pot niet. Onze Gcr Hou, onze lieve Mama 's Man, zou dat niet toeilaan, merk ik. De dood van myne Vriendin treft my ellendig: ik hoop maar, dat Nigt Hexameter het niet in haar kruin zal krygen , om ha-are waardige Gedagteilis door een armzalig Lykdicht te ontheiligen. Doet zy 't al, dan moeten gy en ik den heelen opleg van dat Ruk inkoopen. Zie , op een Bruiloft mag ik zo een zot vertooningje wel zien , maar by de dood van zo eene Vrouw zeg ik: Bafia. T 5 EEN-  £0.8 HISTORIE VAN DEN HEER • EEN- en- DERTIGSTE BRIE F j Dc Heer abraham ryzig aan den Ik er constantïn helder. myn heer en mevrouw, ge-eerde vrienden I ZViEyne Huisvrouw heeft het voor ons nog veel te vroeg overlyden , der eerwaardige Juffrouw Chnstina de Vry, zo als ilc uit haaren aan Mevrouw Helder hier inleggende las, taamlyk omftandig befchreeven. Wie, indien hy deeze zonderlinge Vrouw gekend hebbe, kan twyfden , of zy by die ftandsverwisfeling zeer veel heeft gewonnen; en of die kring, waar in zy verkeerde , verbaasd veel by dat overlyden verliest! Myne lieve Vrouw heeft zeer fterke indrukken van haar verlies: ik meende haar wél te kennen ; maar ik dagt niet, dat iets, van wat aart, haar «icrwyze zoude kunnen uit het veld Haan. Zy zit, dikwyls, met haare hand onder haar hoofd, treurig, ftil, in gedagten. Deeze verandering in haar gedrag misvalt my! Ik hoop, dat ik, als de tyd die denkbeelden wat gefleten heeft, myn Vrouw weder zal vinden zo vroiyk, zo leevendig, zo fchertzend, als zy was, toen wy uwe gelukkige huisgenooten waren, en ieder, zelf de era-  WILLEM LEEVEMD. 0^9 ernftige Sytfama, op haar verzat was. „ Gy , hebt eene waardige lieve Vrouw , Ryzig," z^te gy, Mevrouw: 't is zo; maar hoegrootsch ben ik op het Loffchrift eener Mevrouw Hel-, der! Zy maakt byzonder weinig ophef van haare deugd; en is echter naauwgezet in het uitoefenen" van haare pligten, Zy kan zich niet ophou: den met het waarneemen van die beuzelingen , die echter maar te veel den maattVaf zyn , waar mede men elkanders verdiensten afmeet. Haar oordeel is zo helder, haar hart zo gezond, haare Menfchen - kennis reeds zo groot Maar laat ik niet onbeleefd zyn; ook nut, als ik u toon, dat ik overtuigd ben, dat ik eene waardige Vrouw heb. Gy weet, myn Heer , dat wylen uwe Tante my tot Executeur heeft aaugeftcld, en gelaste, zo dra zy ovcrigeden aoude zyn , haar Testament, 't welk open in de Secretaire lag, in te zien; het is geheel met haar eigen hand gefchreeven , en zeer omftandig. Myn eigen Kantoor geeft my werks genoeg; evenwel aan deezen post zal ik weinig te doen vinden. Alle de zaaken zyn in de grootRe orde. Ik heb niets te doen dan uitte voeren , en dan nog naar een eenvoudig weldoordagt Plan. p Myne Vrouw heeft my het plaifier gedaan , van het geheele.Testament my voor te leezen, dewyl zy de hand haarer Vriendin zo volmaakt wél kent, en het jammer z.aide zyn, indien het met hor-  30O HISTORIE VAM DEN HEER horten en herhaaling geleczcn wierd. Wat zal Ik zeggen ? Het Testament is zo origineel ais de maakfter; Menfcbenliefde en verftand - hebben alleen den toon gehouden. Zy heeft het geheel aan u overgelaaten, om haare Begraving al of niet by te wcfonen; en 'belooft het voor geen het geringfte rrffront tè zullen houden, indien niemand der Rotterdamfche familie , ten dien einde, overkwame. Ik zal by verkorting het een en ander uit dit Testamemt hier overfchryven, uit de Inleiding: „ Wanneer niyn Executeur, of deszelfs Huis„ vrouw, dit Gefchrift leest, zal zy, die het „ opflelde, reeds in berouw en knaaging, of in „ zelfstevredenheid en vreugd, ondervinden , of zy „ onder het vervaardigen daarvan, doorvooroor,, deel, booze driften, onrechtvaardigheid, wraak;, zucht; dan of zy zich door billykheid, waar„ heid, liefde en dankbaarheid heeft laaten be„ Rieren: maar dan zal het niet meer te herdoen „ zyn. Dewyl ik,Christina de Vry, niets liever ,, wensch, dan in vfcede by myne Ouders ver„ zameld te worden, en vuurrg bid, om eenen „ glansryken ingang in het Koningryk myns Ge,, zegenden Heilands , poogde ik ook hier een „ gerust geweeten te behouden; zo maak ik, met een bedaard verRand en weegend overle% al- dus myne uiterfte Wille." ,. „ Geen aanzien van perfoon, noch bloedver- „ wand-  WILLEM LEEVEND. 3©! ,, wandfchap kan my beletten zó, en in die orde „ te fchryven, als ik goechinck. Ik begin des „ met myne in mynen dienst grys.geworden.drie „ oude Bedienden. Gerrit, myn Lyfknegt, Aal„ tje, myne Werkmeid, en Grietje, myne Der„ demeid, hebben niets te doen, dan ieder hun „ wooning te gaan betrekken in het Haarlemfche Proveniershuis , welke Woouingjes reeds voor ,, verlcheiden jaaren ten mynen koste zyn open„ gehouden. Ik maak hun ieder alle week een „ gouden Ducaat; en belast, dat zy, als waardige Bedienden van eene ryke, redelyke Vrouw „ zullen uitgezet worden. Dit te fchikken ftaat „ aan myne zeer geliefde Nigt, Mevrouw Suzan„ na Helder. Verder. Men, zal by hunne inkomst „ in het Huis, een zeer goede Burgerlyke Maal„ tyd geeven , aan alle de Inwoondersj geene ,, uitgezonderd." „ Dewyl myne Dienstmaagd Catootje, of an„ ders Katrina Blyaart, die ik met haar zestien „ jaar in huis nam, en die my nu reeds twaalf „ jaar, trouw, eerlyk, oplettend, met onver„ moeide zorgvuldigheid, alle lyfelyke dienden „ deed (voor zo verre ik die noodig had,)moog„ lyk nog wel eens in 't hoofd kan krygen, om „ met myn Koetzier Albert een weinigje te trou„ wen ; iets, dat ik als dan gansch en van harten „ toeRem ; zo maak ik aan Catootje, en aan Albert Geldersman , ieder de fom van vyf duizend Gal-  g02 HISTORIE VAM DEN HEER „ Guldens; nevens een ordentelykenïnboel, (aan „ de bezorging ftaande van myne geëerde Nigt „ Helder,) als ook, eene welvoorziene zindely,, ke Luiermand, die myne Vriendin Ryzig moet „ bezorgen. De twee jongere Dienstmaagden, „ Aagje, myn Kcukemeid cfectïf, cnAntjc.my„ ne Werkmeid efectif, ieder vyf duizend Guldens, „ met een Uitzet, op dat zy, indien zyditgoed„ vinden, naar hun Land kunn'en gaan, en by "ii haare braave oude Moeder biyven. Aan twee i$ oude Schoonmaakfters, die ik reeds voor twin»» tig J'a:»" op een Hofje gekogt heb, alle week £ twee Guldens , ieder. De We duw van myn „ Kruijer, Maryrje Sloofs , twee Gulden 'swecks; ook, gelyke fom aan de Straatfchrobftcr, en „ ook twee Guldens aan den ouden Jood, van »> wiöi ik veele jaaren groenten kogt ; en die „ nu, ach arm ! blind en ziek is! Aan myn aar5i jong Fruit-Vrouwtje, uit de Kelder, zes „ honderd Guldens eens. Myne tegenwoordige „ SchoonmaakRers, elk twee honderd Guldens, „ Myn Naaifter Mietje, vier honderd Guldens. „ Myn braave Styffter, Antje Kraaknet, zesdui,, zend Guldens; ook, om dat zy reeds zo veele „ jaaren de kost won voor een zieke Zuster, en blinde Moeder; en' voor 't overige my tot myn „ groot genoegen bediend heeft. Aan den eer„ waarden Heer Jan Willem Heftig maak iktwini, tig duizend Guldens, en aan ieder Kind een jj Lyf-  WILLEM LEEVEND. 303 Lyfrente van een duizend Guldens; het getal der Kinderen onbepaald." Weeshuizen van alle Gezindheden, Armen var» alle Kerken , zyn rykelyk bedagt, zo als uit het Testament zelf zal blyken. Maar de Overleedenr. beeft ook gewild: „ dat men viermaal 's iaars ee„ ne ruime en deftige Maaltyd zal geeven aan „ alle de arme Broeders en Zusters te Seist ; wier droevige en armzalige Eetwyze haar zowel „ bekend was." „ Honderd duizend Guldens tot een Fonds, om „ daar uit zulke jonge Lieden te onderdennen, ,, die gemoedshalve afftand doen van het Leer,, aarampt in de Publique Kerk, indien zy in be„ krompen om Handigheden zyn, en met veele „ Kinderen gezegend worden." Er zyn nog verfcheiden Artikelen, myn Heer t «He van een wat te byzonderen aart zyn , om die terloops mede te deelen. Men z'ou eene dier befchikkingen kunnen noemen : Toevlucht der zwakke of verraschte Deugd. Dit (luk is overwaardig geleezen en herdagt te worden: maar alleen door denkende Menfchen. „ Al haare Juweelen, al haar gemaakt Zilver, „ alle haare KostbaarheJen, van wat aart ook, v moeten getaxeerd en verkogt worden , om een fonds te vinden, waar uit men ftille weldaa„ den doen kan, aan fatfoenlyke welöpgevoej, de Vrouwen, buiten haaren fchuld in bekrom- „ pen  304 HISTORIE VAN DEN HEER „ pen onhandigheden. Dit Fonds moet aange,, vuld worden tot honderd en vyftig duizend „ Guldens; 't zy ter haarer onderlleuning, of ,, door het afgeeven van eene zekere voldoende „ fom, om daar mede iets, het zy een Winkel 5, of iets anders, te beginnen; de twee eerfle jaa„ ren tegen nul per Cent, en de volgende zes tegen twee per Cent. Maar indien het blykt, „ dat de Ontfangfters onmagtig biyven, of wor,, den, om de Hoofdfom of Intrest immer te be3, taaien, zo zal men, uit geenen hoofde ook, 3, haar daar over immer mogen lastig zyn." De volgende Artikels zal ik nog aanftippen. ,, Ik maak aan de waardige, by onze Familie ,, zo veel verdiend hebbende Juffrouw Adrlana ,, Belcour, de fom van dertig duizend Guldens; „ nevens al myn Linnen tot myn lyf behooren- dé. Aan myne jonge Nigt Christina Helder, ,, en aan haaren aanllaanden Man, alle de Schil,, deryen en het Kabinet Printen en Tekeningen. ,, Aan myn jongen Neef Paulus Helder, myne „ Huizen binnen Amfleldam, behalven het Huis, „ door my bewoond, dat verkogt moet worden. „ Aan myne geliefde Vriendin, Mevrouw Alida „ Ryzig, maak ik myn grootflcn Folio Bybcl,en „ alle de Drukken en Formaaten, die ik van my- uen vroomen Stichter Kamphuizen bezitte. — „ Aan  WILLEM LEEVEND. 305 Aan deszelfs Tante, die gaarn een beuzeling vin my begeerde te hebben tot eene gédagtenis, Simon Cleophas wandelende ziel; Schat der Ziele; en de vroorae Klaas Stapels Liedeboekje." Voor 't overige, eenige mindere zaaken uiige* zonderd, heeft de waardige Overleedene tot haa* re Erfgenaamen aangefteld, den Heer Conltantyu Helder, en deszelfs Huisvrouw, Mevrouw Siizanna van Beek. De fchikkingen omtrent haar Lyk zyn deeze, „ Zindelyk en eenvoudig, méér wil ik nieij „ en zo het mooglyk is, dan moet ik agt dagen, .,, fii! in my;} kist, onbegraven biyven. Ik benzo ,, zeer tegen het vroeg begraven, als myne Nigt ,, Helder tegen het vroeg trouwen; en heb maar „ gansch geen trek, om, voor ik wel ter deeg » doocl hen , in 't graf gelegd te worden. Myn „ Lyk moet, geduurende die dagen, in de groo„ te Coupel - Tuinkamer gebragt en geiaatenwors, den, op dat ik ook nog na myn dood niemand 3, in den weg fta." „ Ik vond altoos iets deftigs , iets welvoeglyks, in 't Begraven met eenen fleep, terwyl de kist 3J langzaam, en Uil wierd vooruitgedragen, maar „ de houdingen der Begrafenisgangers ftieten my „ ook altoos dermgate f dat ik voor veele jaaren  306 HISTORIE VAN DEN HEER ,, reeds befloot, om my ongemerkt te laaien B\« „ zetten, 'k Zwyge van de gefchillen , die de „ Hoogmoed en Ydelheid by zo eene ernftige ge,, legenheid opwerpen. Het geld voor Draagers ,, en Lykbedienaars ligt in myn Bureau in vcr„ zegelde papiertjes. Daar ligt ook myn Doods„ gewaad in de bovenfte Lade." Zie daar, myn Heer,üiet een en ander uit het Testament. Dewyl ik my vleie met uwe over- • komst, om de waarde Overleedene nog eens te zien, en verder met my alle behoorlyke fchikkingcn te maaken, zal ik daar niet meerder uittrekken: dit provilioneel. Mogten alle redelyke Menfchen ook in deezen haar voorbeeld volgen; en wy ook aan den kant der tydelyke goederen niets meerder te bezorgen hebben, lang voor de groote Regeerder der Waereld ons uit dit leeven tot een verheevener ftaat roepen zal! De droefheid over haaren dood is algemeen. —< Zou zy niet oprecht zyn? dit kan niet in overweeging komen Maar myne Vrouw heeft hier reeds van gemeld. De eerwaarde Dominé Heftig heeft hier zo even geweest, en verzogt de Overleedene nog eens te z'en. Hy was fterk aangedaan; ook, zo als hy zich uitdrukte , uit confeientieufe beweegreden. He vroeg niets; myne Vrouw wierd over eenige zonderlinge uitdrukkingen een weinigje waira. — „ Hy hoopte, dat de Overleedene op haar dood. ,. bed  WILLEM LEEVEND. 3Q^ bed nog in veelen opzichte van gedagten zoude veranderd zyn." Ik gaf hem, met een woord te verdaan , hoe gunstig de zalige Overleedene omtrent hem gedagt had: de goede Man was niet in ilaat, om iets, wat ook, drta> op te antwoorden; maar de traanen fprongen hem uit de oogen. Met de volmaaktfte hoogachting ben ik MYN HEER EN MEVROUW! Uw ootinaedige Dienaar, At HYZIêv * * V % ■ MY-  3*3 HISTORIE VAN DEN HEER MYNE BEDENKINGEN, De Spotter zoekt wysheid, en daar is gezne; Maar voor den verft andigen is de wet enfc hap ligt. salomon. Aan de Gravin henriette van b. mevrouw! JE/indelyk keer ik tot my zelf. In uw dierbaar byzyn zie ik de rust, fchemeragtig van verre, doch echter zeer zeker, tot my naderen. Wat voegt my nu beter dan te beproeven, of ik ook in ftaat ben, eeniger maate te voldoen aan dien herhaalden wensch , my met zo veel ernst te kennen gegeeven. Myn hart is zo zeer geneegen, om u te gehoorzaamen , dat gy het onvolkomene der uitvoering wel zult gelieven te verfchoonen. Zoude ik evenwel, bezield door eene vriendfchap, zo zuivet, zo verheeven, als de myne voor u, in 't geheel niet voldoen aan het geea gy van my verwagt ? i II© e  willem Leevend. 309 Hoe weinig romanesq myne gevallen zyn, hoe jong ik nog ben, ik durf zeggen, dat ik médr ondervinding , mdér opgemerkt , méér geleeden, heb, dan de alledaagfche Mensch bevatten kan. Gy, edele, grootmoedige Vrouw, gy, die reeds zo lange langs de duistere paden der niet geklaagde droefheid wandelde, verftaat my, als ik zeg, dat myn hart tot ftervens toe geleeden beeft. Ik heb in den loop onzer gefprekken , met opzicht tot myne Familie, myne Opvoeding, het oogmerk, dat men omtrent my had, genoeg medegedeeld : 't zal onnoodig zyn , iets van dit alles te hcrhaalen. Ik zal dan my by het volgende bepaaien. Geen Jongeling trad ooit der waereld in met fterker afkeer van allerlei ongebondenheden ; myne ziel kon zich nooit zonder verfmaading daar omtrent beezig houden. Myn geest was helder , bedaard, vroiyk. Myne beginzels waren eenvoudig , weinig, maar gegrond in het gezonde Menfchen verftand. Ik vond fmaak in alle fraaije en nutte Kunfteri en Weetenfchappen. Eene keuze moetende doen in myne Letteroefeningen, verkoos ik de Godgeleerdheid. Ik was niet onkundig, dat er niets fchooner zyn kan, dan het zedelyke gedeelte van een' Godsdienst, die ik meer ivenschte dat van Goddelyken oorfprong ware , dan dat ik daar wel van verzeekerd was. Aaa dfe hand van een uitmuntend Profesfor Maatig, flocg V 3 ik  gio HISTORIE VAN DEN HEER ik den weg des onderzoeks, leergierig, in. Myn byzondre Academie-Vriend was een kundig gefchikt Jongeling; myne wooning eene der weinig bekende wooningen der Deugd; myne tedere Vriendin een Engel onder dê Menfchen ; myne beminde eene Dogter van die waardige Dame, die gy met zo veele reden reeds zo hoog fchat; eene deugdzaame verftandige jonge Dame, eene Juffrouw Helder. Evenwel! Ik verviel in de dieplïc tvvyfelary, ik wierd onmaatig, een fpceldcr, ik duelleerde, deed een neerlaag , vluchtte, (lorre in eene ysfelyke armoede, ftond aan den fteilen oever der zwarte Wanhoop! . . . . Welk een Raadzel! Ik kwam op eenen weg, -dien ik niet zogt, dien ik fchuwde. Wie is te. befchuldigcn ? De Voorzienigheid? Ysfelyk denkbeeld! . . . . Myn hart ? Indien ik aan myne oprechtheid zal vasthouden, ook my zelf dus recht doe, 't welk ik anderen doe, dan zeg ik, neen! Hoe gaarn zoude ik myne jonge, nog onbedorven Landsgenooten toeroepen: let op de beginzels! Bedenkt, hoe veel er afhangt van de eer ft e richting. En zoude ik er niet mogen byvoegen : Kortziend, cnbermhartig, trotsch Mensch! gy die andren veroordeelt, denk, dat gy eens zelf zult beoordeeld worden door Hem, die geen aanneemer des perfosns is; door Hem, die tot op den bodem van uw kart ziet. En  WILLEM LEEVEND» gtt En gy-, ö zalige, rseds vcrheerlykte, nu, nu begin ik met eene, ch rampen noch „ zorgen." Ziet hy hier niet veel meer door de inbeelding, dan door de ondervinding? Zyn alle rampen, alle zorgen zich'baar ? Heeft jambres ooit een Zedelyk gedrocht in zyne eenzaame nagten op zyn donsbed bewaakt? Vertrouwde het hem zyne knagende wroegingen ? Heeft het hem immer in 't oor geluisterd: ,, alle deeze woeste ,, wilde fchandelyke buitenfpoorigheden , deeze . „ verbeestende vermaaken, deeze baldaadige ilemp- ,, maaien leide ik aan , om my zelf te ont- „ vlugten?" Hoorde hy immer de helfchc gillingen van zyn gefolterd hart , als dat over eene gepleegde fnoodheid heenen zweeft ? Stel al eens, dat verfoeilyke Booswichten in rust en overvloed ten grave gaan; is dan de magt van den Eeuwigen binnen den kleinen kring van dit fterflyk leven ? Of fielt gy hunne vernietiging: waar is uw bewys? Kunt gy dit niet? Wel, wat heb ik dan met uwe droomen te doen ? Jambres ,, ontdekt overal vyanden van ons gc„ luk, onze rust; en echter de algemeene ordc ,, wordt bewaard, duurt voort: Hieruit belluit „ hy, er is een Almagtig Weezen." Zo hy zich. aan dit befluit houde, moet hy dan niet begrypen, dat alles, wat ons als verwarring voorkomt, X 5 out-  33® HISTORIE VAN DEN HEER ontftaat uit de bekrompenheid van ons gezicht, met betrekking tot het groote geheel? „ Waar, „ (vraagt hy, als hy zich by de wanordes be„ paalt: ) waar blyft nu het geliefde denkbeeld : „ er is eene Voorzienigheid ? " En , terwyl ik dit gedeelte zyns gefchrift overlees, vraag ik: waar zou de vryheid gebleeven zyn der geenen, die zedelyke wanordes aanregten, indien de Voorzienigheid hun zulks belet had ? Hoe zou een Socrates. ons van zyne liefde voor de deugd hebben kunnen overtuigen, indien hy niet door haare en zyne vyanden ter dood toe vervolgd was ? Hoe zouden verdrukte Volken de flaauwe vonk van vryheids - liefde leevendig gehouden hebben , indien zyne Tirannen het eindelyk niet te diep vernederd hadden , om met geduld hun juk nog langer te draagen ? Vraag liever , van waar die kragt, die moed, die de lydende deugd ftaande houdt? Kunt gy iets anders uitdenken, dan het Geloof in eenen God, zo als wy aanbidden ? Of fterven zy, die zich met het onfchuldig bloed hunner Mede-Burgers bezoeteld hebben, dan gerust, om dat zy op hunne legerfteden fterven? Wat denkt gy; Jambres, zou het huiverend bloedig waaren eens vermoorden Grysaarts ; hoewel mooglyk flegts in de verhitte knagende Inbeelding des fchuldigen aanweezig ; zou eene fmartelyke fchouderbreuk van een nog veel koclbloediger dwingeland zó gering zyn , dat zy de rust der ziel  WILLEM LEEVEND. 331 ziel niet konden verbreeken? Zegt dit vooruitzicht niets: „ Ik zal wel dra myne ftraffe ontfan5j gen vari Hem, die de Vorsten affnyd als drui,, ventrosfen ? " Deeze Bybelfche uitdrukking moet gy my ten goeden houden. Gy hebt te veel Historie kennis, dan dat het nodig zyn zoude, hiet^ over iets meer te zeggen. Gy ziet de gellagten der dieren( * ) en gy befluit daar uit: „ hier is eeuwig verftand." Uw befluit is billyk; maar als men eens wel be- • floten heeft, moeten geene duisterheden ons doen wankelen. Dit ftemt men in het gemeen leven ook gaarn toe, ja, daar naar handelt men ook. „ Gy ziet aan de Kinderagtige ^trotschheid enz." Gy kunt fchilderen, Jambres: uw Tafereel van den Oorlog is afgryslyk fchoon! De Natuur weent bloedige traanen by zulke Tooneelen. Maar hoe fterk fpreeken' zy ook van de zorgende beftiering des Almagtigen ! Na zulke vreeslyke fchokken,die de orde der dingen fchynen te verdelgen, herdelf zich echter in weinige jaaren het volmaakt evenwigt; de Harmonie, de betrekkingen gaan voort; geen (*) Dc Leezer, die iets meer dan een vermaakiyk uur in de Historie van den Heer Willem Leevend zoekt, gelieve dit gefchrift aan de Gravin van B * * * niet te ieczen, dan met het tweede Deel deezesWerks by zich, op dathymeermaalen inzie , wat er van Bladzyde 364 tot 37b gezegd wordt.  33a HISTORIE VAN DEN HEER geen eene Clasfe valt weg. Hier zie , hier aanbid ik den Regeerder der Waereld! „ Zoude ik God niet ontè'eren enz." Ja, indien gy alles uit dit punt blyft zien; maar zomin de verftaiidige Deïst, als de kundige Christen, zien, zo als gy dit alles ziet. Moet ik voor u herhaalen, dat onze vryheid zo wel het dierbaarfte als geduchtite gefchenk is, 't welk onze Schepper ons heeft toebetrouwd? Zy is de grondflag onzer natuur. Een zcdelyk redelyk weezea, en geen vryheid, is een harsfenfchim — eene onmooglykheid. Hergebruik, 't welk wy gemaakt hebben van dat kostelyk gefchenk , gemerkt de omftandigheden, waarin wy ons bevonden, zal ons lot beflisfen. Het Godlyk oogmerk blykt dit geweest te zyn. Onder ontelbaare Waerelden , die hy gevormd heeft, en die mooglyk allen van elkander verfchil!en, eene te fcheppen, waar op weezens, zo als wy zyn, wel geplaatst zouden zyn. Op die Waereld bevinden wy ons daadtlyk. Weezens, wier volmaakbaarheid hun rang karakterifeert; vrye Weezens, die zich hier voorbereiden tot de Maatfchappy van verheevener fchepzelen; Weezens, die door den weg der zelfsverzaaking en kennis, kunnen opklimmen tot eenen hoogeren rang, en door alle eeuwigheid voortgaan van deugd tot deugd, van kennis tot kennis, tot dat zy  WILLEM LEEVEND. 33g zy eindlyk verfchyncn by God, voor wien de Engelen zelf niet rein bevonden worden. Indien God ons onze Vryheid ontuame, dan zoude hy eene Clasfe van Weezens , en wel geene verachtelyke Clasfe , vernietigen. Nooit kenden wy dan zedelyk geluk; want daar geene Vryheid is, kan geene zedelyke rechtheid zyn. Moet des de Mensch, als een vrywerkend weezen befchouwd zynde, niet zo wel een vloek als een zegen voor zyne natuurgenooten zyn kunnen ? Kan dit wel uitblyven , gemerkt de gefchiktheid die wy heoben , om aangedaan te kunnen zyn ? Moet zodanig een weezen niet krimpen van fmart onder eene zwaare Heelkundige bewerking ? Moet hy niet als opgelost worden door zulke genietingen , die voor hem het toppunt van alle verrukkingen bevatten ? Of zou het mooglyk zyn , die betrekkingen te vernietigen en den aart onzer gefteldheid te behouden? Maar hoe goed is ook hier weder de hoogfte wysheid, als zy onze geduldige onderwerping aan het fmartelyke , als zy onze overwinning van zekere voor onze natuur aangenaame behoeftens tot beloonbaare deugden verhoogt; als zy onze welwillendheid onderftcunt door eenen invloed, die ons met eerbied, met verwondering vervult! Vergeet men niet ook al te dikwyls, dat de Oorlog het hoofdvermaak is van geheele firyd- haftige Volken ? Gaan die des niet gewillig ■ niet gefticht naar het flagveld? Kennen zy wel groo.  334 HISTORIE VAN DEN HEER grontcr beil, dan het hunne rykelyktoc te brengen tot de algemcene flagting: en hoe veele Martelaaren overtroffen de grootfte Helden in moed,ftandvastigheid en geduld ! Noem dit alles (want de Godlyke tusfchenkomst ontkent gy immers,) noem dit alles — dwepery, ftyfzinnigheid , woestheid, 't is wel, nochtans bewyst dit, het geen ik wilde bewyzen, en zie hier, wat ik wil bewyzen : „ De ,, Mensch heeft in zich een ingewikkeld vermo„ gen, 't welk, wanneer het zich ontwikkelen kan, zich tot zulk eene verbaazende hoogte „ kan verheffen, dat het ons daaden kan doen „ verrichten , waar voor de bedaarde befchouwer „ der Menfchelyke natuur verdomt." Hy heeft geen minder wederftandbicdbaarheid. Hier door vond zich de vindingrykfle Wreedaart wel eens vermoeid en te leur gefield. Heeft de ondervinding niet meermaalen getoond, dat dit vermogen, verhit door dwepery, of door liefde, of opgewonden door fchrik of toorn , de tedere, ongefpierde ryzige losfe Vrouw daaden heeft doen verrichten , waar voor de fterke, de denkende Man niet dan metyzing wordt aangedaan, indien hy deeze hefboomen mist? Er worden fomwylen kragten opgeroepen , die, hoewel wy eindig biyven, niet te bereekenen zyn; wier non plus ultra onbekend is. „ Als ik goede wetten enz." Voor ik deeze fchynbaare zwaarigheid ga oplosfen, zal ik het volgende eerst aanmerken. De wys, waar op gy deeze  WILLEM LEEVEND. 335 deeze zwaarigheid aanvoert, fchynt niet zeer beflisfend te zyn : fpreek regt uit Jambres , wenscbt gy in de daad overtuigd te worden: ,, dat er een „ God is?" Enfpreekt gywel ter goeder trouw, als gy beweert, dat het aaklig fchildery, 't welk gy van onze Waereld maakt, eene egte navolging liaarer waare gefteldheid zy ? Ziet het alles, wat ons omringt, zo bar, zo naar, zo doodsch, zo vreeslyk uit? Waarom vergroot gy, en zy, die het met u eens zyn, de Menfchelyke elenden toch tot zo eene hoogte? Waarom leert gy, dat de ondeugenden hier altoos gelukkiger zyn, dan de deugdzaamen? De Ondervinding fpreekt dit tegen. Overal, waar braafheid en gezond Menfchen-verftand heerfchen, woont het waare, hoe fchaars bekende geluk. Allen hebben wy ons deel in de algemeene ellenden : maar zy, die niet by ervaarnis weet, wat het toch zegt Moeder te zyn van dat beminlyk wichtje, 't welk zy, terwyl het haar aanlacht, befchouwt, befchouwt met oogen dryvende in den wazem der liefde kan ook nooit de fmarten gevoelen, die eene Moeder doorbooren , als die het Kind van haar hart vroeg ziet overgaan tot de zalige gewesten des Lichts en des Vredes. Die geene Vriendin had, zal haaren dood niet betreuren ; die geen rykdom bezat, niet door deszelfs verlies in gebrek Horten; maar alle Moeders , alle Vriendinnen , alle ryken kuntien iu de betrekkingen, waar in zy ftaan, zeer ellen-  33^ FIISTORIE VAN DEN HEER" ellendig worden. Wat bewyst dit nu tegen de wyshcid, de goedheid, de magt van dien God, die alles gefchapen heeft, en tot de beste oogmerken beftierc ? Gy zegt dan: „ als ik goede wet„ ten zie enz." Dit verzeekert my, dat gy waarlyk dat geen gezien hebt, 't welk ter uwer overtuiging noodig is, namentlyk geloof in de byzondere Voorzienigheid. Het bewyst des, dat de Mensch in ftaat is om goede wetten te geeven, en zelf op te volgen; dat er des goede Vorsten en braave Onderdaanen zyn kunnen; dat de Mensch gevolglyk het geluk der famenleeving kan uitbreiden , ja bevestigen en handhaaven; dat hy zelf de Kunften en Weetenfchappen kan doen bleeijen. Wat ontbreekt er des, om naar uw eigen eisch te kunnen gelooven in die Voorzienigheid; om eene bevredigde ziel te bezitten; om vertrouwen, — om dankbaarheid in uw bart te laaten glyden ? Wat wilt gy dan eigenlyk ? Wilt gy , dat de Mensch niets zy dan een Werktuig ? Waar bleef zyne vryheid? Waar zyne deugd? Kon hy dan wel eens een plaats beflaan in dien rang, waarin wy hem hier vinden?*Een voorbeeld: Gy hebt. een Vriend, dien gaaft gy en geleegenheid en middelen , om een voordeelig beftaan te hebben; maar hy misbruikt uwe giften, hy verzuimt de geleegenheden, hy maakt zich en anderen ongelukkig; zal het u nu wel billyk toefchynen, indien men zegt: „ Wanneer die Vriend van Jambres ryk en  WILLEM LEEVEND, 337 ,, gelukkig is, dan zullen wy gelooven, dat hy ,, hem heelt wel gedaan , dat hy waarlyk zyn ,, Vriend is; dan zullen wy hem met achting, ,, met geneegenheid befchouwen; dan zullen wy ons vertrouwen op hem vestigen." En wat zoud gy antwoorden? ,, Heb ik hem niet in ftaat gefteld, om ryk en gelukkig te worden? Komt ,, zyne ondankbaarheid, zyne dwaasheid voormy,, ne rekening?" Wie zyt gy nu, die van uwen. Maaker rekenfchap aféischt wegen het misbruik, 't welk zyne begenadigde Schepzelen van zyne goedheid maaken. Het geen gy over de faifoenen en luchtftreeken zegt, verdient waarlyk geene wederlegging; uwe eige Natuur-kennis zal u meer hier over kunnen zeggen, dan ik in ftaat ben hier neder te zetten. Als ik, zegt gy, in de Natuur alles bar en ake,, lig zie, enz." Hier gebruikt gy weder eene van die ontrouwe ftreeken, waar van gy, en de uwen , u zo dikwyls bedienen, en van zo veel gewichts fchynen by elk, die zich veel laat voorHaan op den Godsdienst van een eerlyk Man. —> Die ftrcck, namenlyk, van 'alle de rampen, die er gebeurd zyn, alle gruweldaaden , die er gepleegd zyn, geduurende alle de verloopene Eeuwen der Waereld, by en op een te hoopen; en die zo voor te Hellen, als of zy door alle Menfchen, op alle plaatzen , geleeden en gepleegd VIH. DEEL. Y WS«  3g8 HISTORIE VAN DEN HEER waren. Dit zeker is iets, 't welk nooit gefchied is; en dat weet gy zo wel als ik. ,, Als ik Grysaarts en Kinderen, enz." Zyt gy waarlyk een Meni'chen - Vriend , en kunt gy den Mensch zulk eenen blaam aanvryven ; kunt gy uwe Natuurgenooten dus lasteren ? Zoude men niet byna vermoeden, dat gy onder monfters uw verblyf hield. Waar zyn die Grysaarts , die Kinderen , die Weduwen, die geenen Befchermer hebben ? Moet gy niet tot eer der Menschheid belyden, dat ook de meest driftelooze , de ongevoeligfte , ja verhardde uit ons, het naauwlyks ooit zo verre kan brengen, dat hy aan zulke verlaatenen hulp weigert? Is de Boosdoender wel altoos in ftaat, om zo fnood te zyn, als hy had voorgenoomen te zyn ? Kent gy inzonderheid ons bermhartig Vaderland zo weinig, dat gy niets weet van haare zorgvuldigheid, die in zo veeïe treffelyke Godshuizen voor Weduwen, voor Weezen, voor Grysaarts waakt. Wel! fchuw vry de Menfchen , die gy dus hoont! gy zyt hun byzyn onwaardig. Alle Ryken zyn niet wreed en dartel. Hunne ligtzinnigheid heeft daar wel eens een zweem van, maar hunne harten zyn niet altoos onbereekend voor een ftil medegevoel. Dit getuigenis geef ik huu; en gy zult my niet verdenken , dat ik ooit myne ziel door vleijery ontëerd heb. Hoe zelden heeft de nyvere Werkman geen werk, en hoe zelden is hy van bet noodjge rerftooken .Voor5  WILLEM LEEVEND. S32 Vooral, indien eene braave Moeder voor baar en haare onnoozele Kinderen , is het dan al niet het medelyden , ten minfte de fchaamte opwekt! De Eerzucht geeft immers dikwyls daar, daar de nauw- hartigheid de hand toefluit. De opmerkende Mensch ziet ook wysheid en goedheid daarin, dat het lot der ongelukkigen niet geheel der redenee. rende deugd is aanbetrouwd, maar dat trotschheid, waan, hartstochtelyke goedheid, t'faamen komen , om wel te doen ; vooral indien de fchaamte ook haare ftem geeft. Hoe veele Huisgezinnen zyn aan de roemzucht haare herftelling verpligt. Hoe menig een wildzang heeft er een beklemd hart verkwikt! De onfchuld wordt gelasterd , maar zou de deugd ongelukkig worden, omdat zy door onwettige en onmagtige Rechters veroordeeld is tot hoon en onrechtvaerdigheid? Alle uwe bezwaaren zyn , wel befchouwd, van geen meer gewichts, dan die, die ik heb wegganomen. Nog een woord over uw gezegde: „ Wanorde en ellende flooten de denkbeelden ,, van eenen God uit uwen geest." Dit doen zy ook by alle denkende Menfchen ; of liever, dit zouden zy doen, indien deeze wanorde het werk ware van den Schepper: maar, nu het kwaad uit ■den Mensch is, nu het vry werkend Weezen dwaas' genoeg is, om de orde der Natuur te verwrikken; nu alle ellenden , die geen overweegend goed .voortbrengen, het werk is van zonde endwaling, Y a Ka  3-10 HISTORIE VAN DEN HEER nu blyft het Geloof in God by my onbeweegbaar, en myn hart vindt rust in de overtuiging, dat de Voorzienigheid alles beftiert. Ware het Geval myn God, dan zeker zou het geen ik Godsdienst noemde, flegts beftaan in eenige rillingen van vrees voor een onbekende Magt, en ik zoude waarlyk de ongelukkigfte klier Schepzelen zyn. Twyfelen is voor een Mensch, die denkt, die gaarri dóórdenkt, een ondraaglyke ftaat; de daadelyke ondervinding van een tegenwoordig kwaad foltert een werkzaamen geest minder, dan die naare orfzeekerheid. ,, Wat, vraagt gy, geeft my de yde,, lc hoop? wat geeft my het blind Geloof?" — 'Maar ik vraag u, fpeelt gy hier niet met woorden ? Is er, kan er ooit een blind Geloof zyn ? Maar daar is een Geloof, dat op toereikende waarfchynlykheden fteunt; en maar zo veel van verzekering verfcbeelt, als bet verhaal van een geloofbaar Man verfcheelt van eigen ondervinding. Eveneens is het met de hoöp: zo dra ik weet, dat zy op onvaste op bedrieglyke gronden rust, houd ik niet meer aan haar vast. Hy, die hoopt, meent altoos eenigen grond te hebben, waaróp hy bouwt; en in zo verre beweer ik, dat de hoop ons al het voordeel van een gelukkig voorüiirzicht geeft, en dus een Bron wordt van duizend genoegens; ook dan, wanneer wy niet daadlyk zeer gelukkig zyn. En gy, Jambres, vind immers zelf al het lastige,  WILLEM LEEVEND. 34I ge, al het verdrietige van de onzeekerheid omtrent zaaket, waar by de Mensch een allergrootst belang moet hebben, rykclyk opgewogen door de bewustheid, dat gy de echo des Volks niet zyt; door de overtuiging, dat gy in u zeil: oen vermogen bezit, 't welk u van het onbedagte graauw verwydert. Waant gy nu echter, dat gy uit hooide uwer twyfeling zo zeer verheeven zyt boven andren; dat gy alleen uwe vryheid kent en behoud? ó Dan denkt gy zeer verkeerd. Is het woord blindeling niet zeer kwalyk geplaatst, als men van verkiezen of verwerpen fpreekt ? Of maakt de twyflary u niet veel meer blind, en dus buiten ftaat om te kiezen of te verwerpen? „ Geen Systéma, alles is onzeeker." Hoe vreemd klinken deeze woorden in den mond van eenen Twyfelaar! Wat grond heeft hy, om ooit beflisfend te fpreeken? Zeg my ter goeder trouw, geeft dit onzeekere, dit niet ftrikt betoogbaare in den Godsdienst (want voor zo verre is het alleen waar, dat alles onzeeker is in den Godsdienst,) ons de vryheid, om alle geloof aan hoogstwaarfchynelyke waarheden voor dwaasheid uittekryten ? Kunt gy wiskundige betoogingen eifchen, daar het onderwerp niet onder de bewerking der Wiskunde vallen kan? Kunt gy meer vericekering eifchen, dan waar voor gy vatbaarheid genoeg bezit? Kunnen uwe lichaamlyke oogen den Eeuwigen Geest zien? Kan uw beperkt gezicht Y 3 den  J4* «ISTORIE VAN DEN HEER den Onëïndigen fchakel van oorzaaken en gevolgen afzien ? Kunt gy met uw eindig verftarïd den Onëiudigen bevatten? Kont gy wel in waarheid zeggen, dat de zwaarigheden voor de waarheden van den Godsdienst zo groot zyn, a]s die tegen dezelve worden ingebragt ? Is de Godsdienst van Abraham en die van den Materialist even ongerymd? Die van Jezus als die van Mahomet? Waarom neemt gy dan den best beweezenen niet aan ? Geen Systdma; gevolglyk ook niet hetEuangelifche? Gy verleedigt u echter, om ons uwe gedagten daar over te zeggen. Alle Christenen, zegt gy, (gy meent zeker alle Proteftantfche Chrisnen) zyn het daarin eens, dat eene Leer, die van God komt, eene Leer, die Wetten en Voorfchriften behelst, wier verzuim of betrachting voor ons eeuwige gevolgen hebben, zo klaar moet zyn, dat ook de allerëenvoudigfte die kan aanneemen, gevolglyk verftaan. Niets is waaragtiger; mids dat men eene zuivere liefde hebbe voor de waarheid, en niet verblind worde door zondige vooroordeelen, door laakbaare driften. Eene Openbaaring, die ons onze vryheid bename, is eene tegenftrydigheid, en zoude zeker niet kunnen komen van dien God, die ons zo gevormd heeft, als wy oorfpronkelyk zyn. In eene Godlyke Openbaaring moeten geene dubbelzinnigheden weezen: dit is ook billyk; maar in een eenvoudig voordel zon.-.  WltLEM LEEVEND.' 34$ sonder dubbelzinnigheden kan het dwaas hoogmoedig -vernuft.wel dubbelzinnigheden vinden ook daar waare eenvoudigheid en denkend verftand niets dergelyks ontdekken. Het verachten , het verdraaiend vervalfchen van deeze Openbaaring pleit reeds zeer fterk by den Menfchen-kenner voor haare eenvoudigheid. In den Godsdienst van Jezus is te weinig van dat geen, welker beneis een befpiegelend Wysgeer tot een wonder van zyne eeuw maakt, om hem dien te doen aanneemen. Deszelfs uitlegging is voor den geld en heerschzuchtigen te gemaklyk, om daar door zynen roem en gezag by het volk te handhaven. Hy brengt er des verborgenheden in; op dat hy by het Volk als een uitlegger van verborgenheden gehouden worde, en alle zulke voorrechten geniete, als deeze meerderheid medebrengt. „ Maar indien de Christelyke. Openbaaring zó „ klaar is enz." Ik weet, wat gy bedoelt. Maar, hoe duidelyk zy ook voor het eerlyk, het waarheidlievend hart zy, zo volgt daar uit niet, dat het onderzoek geene leiding, geene hulp vordert. En wat onbillykheid ligt er toch , dat zy, die zich voorbereid en heilig verbonden hebben , om zuken voor al, die weinig tyd, gelegenheid of zielsvermogens hebben , dat onderzoek gemaklyk te maaken, en de groote pligten gemoedelyk te herinneren , daar voor uit 's Lands fcbatkist betaald worY 4. den-  S4"4 HISTORIE VAN DEN HEER den? Is het zo oneigen, dat Lieden, die zulke iti waarheid veel beduidende ampten beklecden, geen tyd overig hebben om te zorgen voor hunne meer tydelyke belangen. Of redeneert gy zo flegt, dat gy uit de misbruiken de gebruiken beoordeelt ? Is de Natimrlyke zedenleer óók niet zeer eenvoudig, en heeft het gros der Menfchen evenwel niet noodig, dat men die geduurig verklaart, aan^ dringt, en onder de bevalligfte bekleedzels voorftelt? Ik beken, dat zedert men verborgenheden Verzonnen heeft, het ook noodzaaklyk is, dat men die uhlegge: immers, zulks voorwende; iets dat in deezen opzichte zo al taamlyk het zelfde is. Doch wat heeft de Christelyke Godsdienst hier mede te maaken ? Is het wel te ontkennen, dat wy allen pligtsherinneringen noodig hebben? Era wel dies te meer, naar gelang wy in afleidingen, in beflommeringen, en in verzoekingen leeven. Hoe zelden zouden evenwel zy, die zulks mest behoeven , die gelegenheden waarneemen, indien men geen uiterlyken eerdienst had voorgefteld, en zekere dagen en uuren had afgezonderd, om aan zulk een goed, zulk een waardig oogmerk te voldoen. Welk verflandig kundig Christen zoude ook niet zich by die vergaderden voegen, indien men daar woorden hoort van gezond verftand en Euangelifche zedenleer. Er  WILLEM LEEVEND. 345 t Er zyn, 't is waar, in het Nieuwe Testament, eenige duistere plaatzen. Dit neemt niet weg, dat daarom de Leer der zaligheid duister zyn zoude. Behooren ook alle deeze plaatzen wel oorfpro gelyk tot die Leer, die Jezus heeft verkondigd? Heeft ieder Christen ook in 't byzonder iets te doen met dat voor hem onverftaanbaare V Kunnen wy, op zo eenen afftand van tyd en plaats, en in zo geheel andere omftandigheden, wel by mooglykheid alles, 't welk toen zeer verftaa'nbaar was, doorzien ? Of biyven er in de ongewyde fchriften niet even de zelfde onverftaanbaarheden, die de geleerdfte oordeelkundige niet kan oplosten. Spreeken de Godgeleerden in hunne commentarien elkander (en zich zelf) duizendmaal tegen; wel, wie vergt aan eenen waarheid zoekenden Christen, die immer in te zien? Of zou de Apostel van deeze Boeken gefproken hebben, toen hy zeide; onderzoek de Schriften? Als men de denkwys van dien grooten Man kent, kan men wel gerust zyn , dat hy er geene aanpryzende Voorrede voor zoude gefchrceven hebben. ,, Eenige deczer Mannen enz." Zy behoeven den natuurlyken Godsdienst niet in de Openbaaring te voegen; zy wordt daar oorfprongelyk in gevonden. Nooit wederfpreekt hem de Christelyke; hy verhoogt alleen den natuurlyken Godsdienst ; hy zuivert, verheldert en yerfterkt onze Y 5 rede,  34^ HISTORIE VAN DEN HEER. rede, en aan die verbeterde rede ftelt hy greotere en meerdere waarheden voor. „Anderen prediken ons de Leer van Jezus, „ maar beweeren enz." Gelooft gy, Jambres, gelooft gy waarlyk, dat zy, die beweeren, dat onze rede de Leer van Jezus niet bevatten kan , niets dan de Leer van Jezus prediken ? Dit zult gy zelf niet eens willen toeffaan. Zyn de Mat»ematifche weetenfchapp.cn voor u onbevatlyk, lastig , duister, om dat veelen, die haar niet kennen , beweeren, dat zy dor, droog en verveelend zyn ? En indien deeze andereu de Leer van Jezus minder prediken, dan wel hunne eigen fchoolfche begrippen, wat gaat dit ons aan ? „ Denk niet, dat ik den Christelyken Gods-. „ dienst veracht enz." Nu wordt de Man, die oorfpronkelyk zyn wil, een Echo van Rousfeau! Dikwyls heeft hy dit gezegd; en dit is u zo wel als my bekend. Op alles , wat gy van het karaktermatige dier Leer en deszelfs Grondlegger zegt, zegt myn hart met blyde ontroering amen. Wie dan de overtuigde Christen kan dit zeggen? Maarhy, die een toekoomen levend, eene Voorzienigheid, eenen God ontkent; dje met alle betrekkingen tusfehen eenen God en zyne redelyke fchepzelen fpot; kan zeker niet meenen het geen by zegt, wanneer hy zich met de woorden van Rousfeau uitdrukt. Hy moet veel eer den heiligen Jezus hou-  WILLEM LEEVEND. feouden voor een dweeper, en zyne Leer vooreen uitzinnig Systema, zo flegt famenhangcnd, als geheel onbruikbaar in de Menfchelyke Maatfchappyen. Wat zegt gy, Jambres, hapert het hier ook? Is het karakter des Godlyken Inltellers maar niet voor zo verre fchoon, als. het rechtvaardig en weldaadigis? Zyn de lesfen, die Hy gaf, maar voor zo verre heilig, als zy het geluk der Menfchen bedoelen? Is zyn voorbeeldig leven alleen maar voor zo verre navolgenswaardig, als het edelmoedig en grootmoedig is? Is uw eerbied, uwe liefde, wel zo fterk, wanneer Hy zclfverzaaking predikt, en niet zo zeer het tydelyk geluk van den dierlyken Mensch in het oog heeft ? Als Hy ons ook zulke daaden, ja eerfte goedgekeurde gedagten verbied, die tegen een heilig leven ftryden, offchoon zy ons de achting der Waereld niet ontneemen? Is niet alles, wat deezen ftempel draagt, by u geplaatst onder het zwakke, het bygeloovige; en als Hy, die deeze wetten zelf betrachtte, u dus werkzaam voorkomt, dan kunt gy waarlyk geen grooten eerbied hebben voor een Man , dien gy buiten dit met hoogachting befchouwt. Uwe uitroeping: óDieptens! Wat al beerlyks! Wat al zwaks ! wat al onredelyks ! wat al bygeloo- vigs, is niets dan eene ' • uitroeping. Dan, ie-  348 HISTORIE VAN DEN HEER iemand, die reeds zo overhoop ligt met den natuurlyken Godsdienst, die daar zo veele dieptens vindt, kan echter niet anders dan dus uitroepen; maar voor hem, die gelooft, dat hy eeuwig zal leven ,• 't zy dan dat zyne ziel ftolfelyk of onfloffelyk is , zal niet ons geheel hart, na een bedaard ernftig en diep onderzoek, zeggen moeten: Dt Leere van Jezus is van God. Voor ik dit gefchrift fluite, zal ik er het volgende nog byvoegen. Laat, 'myne edele Vriendin , de eerlyke , verftandige , de met deugd bevriende Deïst , die den God der Christenen aanbid, my één zwakke, onredelyke, bygeloovige Les in het voorbeeldig leeven en de heilige zedekuude van Jezus aanwyzen, één dwaas, ftrydig, bygeloovig Leerftuk in bet oorfprongelyk Systéma aanwyzen, en ik zal geen Christen meer zyn. Maar nu Christus en zyne Apostelen, voor my, met opzicht tot myn geloof, wandel, en verwagting, niets gefproken hebben dan gezond verftand , en my langs den weg der deugd geweezen naar de eeuwige Gelukzaligheid ; nu de navolging van hun voorbeeld my tot een goed Mensch , een goed Burger, en een waardig inwooner des Hemels maakt; nu het Geloof myne  WILLEM LEEVEND. 349 niyne natuur verhoogt, myn weezen uitbreid, en leert hoopen op de vervulling van hier nooit te ftillene wenfchen; nu zeg ik: deeze Leer is niet uit de Menfchen , maar uit God. ■ Einde van het Agtfle en laatfle Deel. NA-  NAREDE. w t T y befluitcn de Historie van Willem leevend, met de dood der Eerwaardige JuffrOUW ghristina de vry. Zo lag ons Plan; en indien wy aan dit ons Plan voldaan hebben, dan is ons Werk afgeloopen. Verre zy het echter van my, om ook de beoordeeling daar over niet ten vollen te laaten aan ieder, die het recht gekogt heeft, en dus geenzins onrechtvaardig naar zich genomen, om te beöordeelen. ö, Ik ben zelf bereid, om het te zien veroordeelen, door ieder, die den inval krygt, zich van een zo duur verkreegen recht tegen ons te bedienen. Het zou er, in een Vry Land, allerliefst uitzien, indien  ïf A R E D E. §5i dien men, ook in deezen opzichte, de Vryheid om te beöordeelen durfde beteugelen. Laakt, pryst, keurt af, keurt goed, en •zo er nog iets meer te doen zy, doet het > 6, onze geduldige Leezers! Zegt, met vry wat zweem van eigenwaan, Cdit zelf is ons niet nieuw,) „ myn Vrouw en ik hebben eind- „ lyk Leevend —* uit!" Betuigt „ dat „ zo een Roman niet met al mooi is;" immers tot eene verftandige Schoonmoeder u zegt: „ en ik vind dien Roman zeer goed." Wy, die huizen aan den weg timmeren, kunnen met veel gerustheid ieder mans gezeg hooren. En nog te meer, om dat onze -waarde Vriend, de Heer uirgeever onzer werken, geene fchaade lydt door het volkomenst uitoefenen uwens gekogten recht. Men moet niet aanftond boos worden, als men merkt, dat veelen dat recht niet al te bestig weeten te gebruiken j dat men een Boek van zo veele bladzyden beoordeelt uit een,paar Brieven, die alleen het Toneel een weinig openen. Wat karakterifeert de Domheid zo fterk, als beflisfend fpreeken? Kan zy twyfelen? Onze fentimenteele jonge lieden zyn maar gansgh  352 NAREDE. gamch niet voldaan over de Brieven, waarin wy ievcren tegen deeze nieuwbakken zedelyke ziekte. Eene ziekte, die, wordt zy niet in de bronnen zelf aangetast, eene Nationaale ziekte worden kan. • Deftige oude jonge Juffrouwen, vonden het niet flegts ergerlyk, maar ook — onnatuurlyk , dat een Meisje verheft op een Jongen, al was het ook een willem li even i\ Andere , minder oud-agtig, en wier harten op zagter nooten-gefterad zyn, vonden dit niet alleen niet ergerlyk, maar — en dit doet nog méér af,> maar niet eens onnatuurlyk ; doch die lieve Kinderen zyn des te misnoegdcr op ons, om dai wy leevend niet hebben laaten trouwen met dat lief belangryk lotje. — Anderen roepen wraak over haaren Dood, die 'zy ons ook wel deeglyk te-laste leggen. — „ Wat hebben wy, „ vraagen zy ons, met uw plan te doen?" Niets, ö dit ftaan wy ga'arn toe; maar wy hebben echter met ons Plan zo min of meer wat te doenj en, zo lang men niet aantoont, dat ons plan vicieus is, hadden wy de vryheid om het te fchikken, zo als wy dit tot ons oogmerk goed vonden. Heet gebaakeïde Lieden namen reeds met het  NAREDE; 353 iet ecrfte deel voor, indien wy willem en lotje niet lieten trouwen, dan het heele Hoek levendig te verbranden. Het recht, om zyn eigen Boeken te verbranden, betwist ik. den koperen al zo min, als het recht om die te beöordeelen. Of echter Mevrouw de Rede haar Koninglyk Fiat op dit wreede vonnis geeven zal,'is iets, waar aan ik zo min of meer twyfel: doch dewyl alle Leezers, hoofd voor hoofd, geenzins haar voor Souveraine erkennen •, als vrye Lieden, alleen van hunne eigen driften de Wetten onfangen> zie ik zelf wel, dat zy hun gang kunnen gaan. Ik zoude het Oogmerk van dit Werk hier wel kunnen ontvouwenj doch zy, die, eigenlyk gezegd, kunnen leezen, zullen daar niet onkundig van zyn, zo rasch zy zich de moeite getroosten een groot gedeelte deezes Boeks te doorzien en zy, die het daar niet ontdekken, zullen het hier niet-zoeken. Ik neem echter de vryheid, aan zeker flag van leezers te vraagen: kent gy de liefde j weet gy , wat deeze drift in eenen willem leevend moest uitwerken? .... zacht! Ik vergat daar, dat het recht van beöordeelen gekogt, en des niet onbillyk kan gebmike Worden. vin. deel. Z Om  354 NAREDE, Om echter zeker te zyn, in myne zaak^ vroeg ik aan Jongelingen, na genoeg van leevends karakter , en die ten minlten op hunne Meisjes zo zeer verliefd waren, als hy op Juffrouw helder: (zulke vrienden, dagt my, waren de bevoegde rechters. ) Ik vroeg dan: „ Is de behandeling van w i ll e m omtrent lotje berispclvk ? Is het ook mooglyk, dat hy, beminnende zo als een leevend bemint, zyne geliefde helder uit zyn hart konde fcheureu'?— >, Ook „ niet, was het welbedagt antwoord, al wa,, re het om eene lotje rouli n." Veele Leezers en Leezeresfen waardeeren saartje burgerhart vcitc boveil willem leevend. W.y zy li gansch niet van die gedagtcn j maar wel, dat hy niet by saar t j e kan vergeleeken worden, dan tot zyn groot voordeel Maar ik druk my niet wel uit, want ik oog thans niet op hunne karakters. Saahtje zal wel altoos de Mignon biyven, en wy zelfs zyn kragtig met het Meisje ingenomen5 doch willek is met dit alles een recht hupfche beminlyke Jongen, die veel grooter kan worden, dewyl het Manlyk karacter diüaend gelegenheden heeft  NAREDE. 355 heeft om zich te ontwikkelen. Men gelieve in 't oog te houden, dat ik hier niet fpreek van huisfelyke ftille grootheid, maar van die in 't oog vallende meerderheid , die aandagt opwekt. Ik fpreek alleen van deeze twee Romans, zo als zy daar afgewerkt liggen. Over de grootte van dit werk, zyn de Leezers het ook oneens. Eenigen vinden het veel -te groot, anderen menen dat wy er nog een paar Deelen by moesten gevoegd hebben. Aan de eerfie vraagen wy, of zy wel een behoorlyk onderfcheid maaken tusfehen natunrlyke, fphïfique] en tusfehen zedelyke grootheid'? Of zy ook zien kunnen, dat een Plan, al, of niet voltooid zy? Wel onderfcheiden, en net fpreeken , is nog zo ieder een niet met den Oostenwind aangewaaid. Aan de tweede foort van Leezers vraagen wy , of een Roman te kort is; indien de Hoofddaad geregeld opvolgt, en zonder overfprongen het einde bereikt? Voor 't overige doet dit oordeel ons veel eer aan; want een flegt werk, hoe klein en kort, is nog altoos veel te groot en uitgebreid. Zou ik ook te veel vraagen, indien iL vroeg, of men ook ergens een maatftaf, of yk gefteld Z a heeft,  356 NAREDE. treeft, waar naar men de verbeeldingskragt afmeer. Nog anderen zullen mooglyk meer Brieven van en aan de Gravin van B * * * gewagt hebben j wy hebben, om niet al te wydloopig te worden, die corresfpondentie niet in 't licht gegeeven, om dat wy ons nader by de eenvoudige Historie houden wilden. Eenvoudige Historie: wy hwhaalen dit woord; en wy gelooven, dat dit het waare byvoeglyke woord is. Zy doch is, naar myn inzien, alleen het geraamte van een Roman; maar de karakters voila V'affaire / ,—. Jammer toch, dat de meeste Romanfchryvers het Menfchelyk hart alleen fchynen te kennen van zyne ongunftige, ja van zyne bedorvenezyde! zy fchilderen meest erftukken, maar wat is de zedelyke bedoeling? Zedelyke bedoeling? zeer zeker; want het is een Vooroordeel, en wel een zeer zorglvk vooroordeel, te geloovcn, dat men een Roman niet anders moet aanmerken, dan als een •Boek, 't geen men in een verleegen uur, of alleen om zich te amuieeren, opneemt} zonder er iets byte denken, of er eenig nut mede te bedoelen. Sn al eens toegeftaan, dat een Roman alleen op de lyst der tydverdryvèn moet ge-  narede. 357 geplaatst worden , dan blyft de eisch ever» billyd, dat zy niets gevaarlyks béhelze. Ik ontken echter, dat de Romans' het grootfee gedeelte hunner leezers alken amufeeren. Jn tegendeel, het leezen daar van is by veelen eene hoofd - bezigheid, vooral by de Sexe. Jonge Meisjes hebben maar te veel de gefchiktheid, om die gevoelens aan te neemen, die zy in deeze haare geliefde boeken vinden. Zy gelooven, dat de Waereld in' de daad zo is, a*s zy die daar leeren kennen; en dat beminnen de groote zaak zy, waarom zy hier aanweezig wierden. Geheel vervuld met de zucht om te behagen en minnaars te verkrygen, leggen zy zich niet toe op die weezenlyke hoedanigden, die aan Moeders en Vrouwen onöntbeerlyk zyn. Ik geef my het air niet, om eenen rou s.seau te veröordeelen} ik weet, dat hy een groot Man, een waare Genie is: maar wat hebbe men te denken van eene nouvelle Heloïfe, die in onzen jongen tyd zo veel gerucht maakte} en die men nageeft, dat zo veele jonge harten benadeelde . . maar ik zoude aan deezen zeldzaamen Man gaarn eens gevraagt hebben: wat was toch uw oogmerk, Z 3 toe.».  355 NAREDE. toen gy dat Boek fchreef ? Ik voor my beef om uitfpraak te doai. Het gaat, voor 't overige, met de perfooriën in de Romans, als met die, daar wy gemeenzaam mede bekend zyn. Allen verkiezen niet dezelfde. Zo bng onze verkiezing ons niet onredelyk maakt, ftaat het verkiezen vry j dan blyft het een fmaak. Maar als men onbillvkheid by onbedagtzaamheid voegt, en zulken, die men verkiest, ten koste van anderen verheft, dan bewaaren wy een diep ftilzwygen, maar protesteeren tegen het fpreckwoord, diezwygt, die confenteert. Het is voor ons niet onaangenaam, getuigen te zyn, hoe ieder zo al zyne vrienden uitkiest, en rede van die keuze geeft. Juffrouw helder heeft zo veele Vrienden niet gevonden , als haare Vriendin veldenaar; en geen van beiden , (oudagtige jonge Juffrouwen uitgezonderd) worden door Leezers en Leezeresfen zo bemind, als het beminlykc, lieve, belangryke lotje. Wat zal ik zeggen? Het mededoogen is zulk een fchoone trek in het Vrouwelyk karakter, dat ik het byna niet durf waagen te zeggen: „ ziet eens, of uwe fentimenteele zwakheid de „ bron  NAREDE. „^bron niet is van uwe liefde voor lotje." Wie kent lotje beter dan ik? Wie voelt ftcrker het overweegend gewicht haars lieven karakters: doch kan men niet een ftille traan op haar graf Horten, al doen wy eene uitmuntende Juffrouw helder recht? Maar genoeg; ik zal van de overige karakters geen woord fpreeken. Ik fluit deeze Narede met het volgende. Boeken en Lieden , die aandagt opwekken, gaan niet zonder klecrfcheuren door de waereld. Die den Mensch kent, kan dit niet anders verwagtcn. Of onze willem de achting , die hy nu heeft, zal behouden, wie kan daaromtrent iets bepaalen? Er is een tyd geweest, dat men in Vrankryk zeide: Beau comme le Cid. Maar er is een tyd opgevolgd, waar in men ditniet meer konde zeggen. China en Fedra maakten dit gezegde ten onbruike : evenwel de Cid blyft eenen corneille waardig , en altoos, zo wel als de groote Man, die hem fchreef, boven zyne eeuw! Wy maaken onze Landslieden geene complimenten, als wy hen onzen dank betuigen voor de wys, waar op zy onze werken ontfangen. Het doet ons echter weinig vermaak Z 4 te  36* NAREDE. te hooren, dat men onze burgerhart* in 't Fransen vertaalt; om dat wy overtuigd Zyn, dat wy voor ons Land, en voor dat alléén , fchryven, en fchryven kunnen. In zo verre Hemmen wy nederig toe, datwy onvertaalbaare Romans fchryven. E. BEKKEU, Wed. Ds. wqlïï. LOMMïRLüST, inde PEVER WYK. HDCCLXXXT. LYST  %6l L Y S T DER BRIEVEN, van dit Agtfz Deeh Bladz. ,Hj erfle Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Christina Helder. 3 Tweede Brief. De Heer Jacob Renting aan den Heer Willem Leevend. 9 Derde Brief. De Heer Willem Leevend aan den Heer Jacob Renting. iS Vierde Brief. Mevrouw Alida Ryzig aan Mejuffrouw Christina Helder. a* Vyfde Brief. Mejuffrouw Christina Helder aan den Heer Willem Leevend. 37 Zetde Brief. Mejuffrouw Christina Helder aan Mevreuw Alida Ryzig. 43 Z 5  3ö2 L Y S T BER Zevende Brief. Mejuffrouw Martha de Warde aan Mejuffrouw Wilhelmina Heftig. 5g Jgtfte Brief. Mevrouw Cornelia van Olden- burg aan Mevrouw Suzanna Helder. 67 Negende Brief. Mevrouw Cornelia van Olden- burg aan Mejuffrouw Adriana Belcour. 74 Tiende Brief. De Heer Willem Leevend aan Mevrouw Jacoba van Sytfama. 7§ Elfde Brief. De Eerwaardige Heer Jan Willem Heftig aan den Heer Willem Lee. vend. 84 Twaalfde Brief. Mevrouw Jacoba van Sytfama aan den Heer Willem Leevend. 87 Dertiende Brief. Mevrouw Jacoba van Sytfama aan Mejuffrouw Christina Helder. H Veertiende Brief. De Heer Willem Leevend aan Mejuffrouw Christina Helder. I0? Vyftiende Brief. De Heer Willem Leevend aan den Eerwaardigen Heer Jan Willem Heftig. • • 127 Zestiende Brief. De Heer Jambres aan den Heer Willem Leevend. '3' Ze*  BRIEVEN. 363 Zeventiende Brief. Mejuffrouw Christina de Vry aan Mevrouw Suzanna Helder. 144 Agttiende Brief. De Eerwaardige Heer Jan Willem Heftig aan Mejuffrouw Martha de Harde. *$Ê Negentiende Brief. Mevrouw Suzanna Helder aan Mejuffrouw Christina de Vry. 16$ Twintigfte Brief. Mevrouw Suzanna Helder aan den Heer Major Hendrik Veldenaar. 178 Een- en- Twintigfte Brief. Meju (Trouw Chris- tinaHelder aan den Heer Willem Leevend. 181 Twee- en- Twintigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan .Mejuffrouw Christina Helder. l87 Drie- en- Twintigfte Brief. De Heer Hendrik Veldenaar aan Mevrouw Suzanna Helder. 201 Vier- en- Twintigfte Brief. Mejuffrouw Adriana Belcour aan Mevrouw Jaceba van Sytfama. 207 Vyf- en- Twintigfte Brief. Mevrouw Jacoba van Sytfama aan Mejuffrouw Adriana Eelcour. ~lS Zes-  3^4 LYST der BRIEVEN. Zes- en- Twintigfte Brief. Mejuffrouw Christina Helder aan den Heer Willem Leevend. 223 Zeven- en- Twintigfte Brief. Mevrouw Alida Ryzig aan Mejuffrouw Christina Helder. 231 Jgt- en- Twintigfte Brief. De Heer Willem Leevend aan Mevrouw Alida Pvyzig. 24s> Negen- en- Twintigfte Brief. Mevrouw Alida Ryzig aan Mejuffrouw Cornelia West. 24S Dertigfte Brief. Mevrouw Alida Ryzig aan Mevrouw Suzanna Helder. 234 Hen- en- Dertigfte Brief. De Heer Abraham Ryzig aan den Heer Conftantyn Helder. 298 myne bedenkingen. Aan de Gravin Henriette van b. ,~«