KORT BEGRIP VAN DE. HISTORIE DER INSECTEN. Uit het Fransch Vertaald* MET KOPERE PLAATEN. DERDE STUKJE, Te AMSTERDAM, ByF. j. van TETROODE, Boekverkoop», M d c c x c.   UITLEGGING DER FIGUUREN. Plaat VI. Fig. 18. Het Mannetje van een Eenhoorn, of Neushoorn-Tor, met het bloote oog gezien, en gewapend met een hoorn, die het Wyfje niet heeft. Fig. 19. Een Kikvorfch met het bloote ooggezien, inzonderheid om de gelyléeid der Pooten met de armen en beenen , en der klauwen met de handen of vingers van den Menfch te toor nen. Fig, 10. De Worm of Tetard van de Kikvorfch, hejlootenin hethïï, 'twelk nu dunner wordende den Worm gelegenheid geeft, om daar allengs eens uit te hoornen en zyne krachten te beproeven. Fig. ar.  Fig. aï. Een Tetard, die nu de gedaante van Kikvorfch gekregen hebbende, uit zyn bekleedzel Ireekt, en zyn Haart agterwegen laat. Berigt aan den Boekbinder. De Plaat No. VI. moet tegen over Pag. 244 ingezet worden. HISTO-  HISTORIE DER INSECTEN. DERDE STUKJE. De TORREN. CI heeft doen bomven, Gaanderyen ^ ^cSbTkX e" WandelcIreeven in het digtfi f^kMPjr^ag jcr Bosfchen maakt, zo vermengt ook de Natuur, altoos werkzaam, altoos vrugtbaar, met haare nuttigde en noodigfte voortbrengzelen, eene oneindige menigte andere, in dewelke zy niet anders fchynt te bedoelen, dan of haar zelve te vermaaken, of het geheel haarer werken te verfraeyen. Van dat getal zyn de Infeclen en byzonderlyk de Torren, welke niet de minft opmerkelyke der Infecten zyn. Swammerdam de byna vervaarende lyft van de Rykdommen, die in zyn kabinet voor handen waren, opgeevende, zegt, dat hy negen groote foorten van Torren, een en twintig middelfoortcn, zeven en dertig kleine, en honderd zes en dertig zeer kleine bezit, onder welken vyf en twintig vreemde foorten zyn, welke uit dc Ooft- en Wcft-Indien, uit Egipte?i, Bra- Dsrds Stukje. A Cieraadtfp. der Na. m'.'.r. Verbai- tend veele,  ü van de Tor ii en. en fraaye Tonen, waar onder de op' meikelyk' ften zyn zil, Prankryk, en eenige andere landen koomen; Nog hadt hy een verbazend getal onderdeel ingen van elk dezer foorten. Hy hadt 'er, by voorbeeld, zeven en veertig van het ééke foort, 't welk men de vliegende Eenhoorn, of de vliegende Geit noemt. (Colhiï, de Dijon Tom. V. pag. 180. en 181.) ,, Ik bewaar, zegt hy wat laager, (pag. 181.) „ de Eitjes van de gemeenc goude Tor, welke „ als paerlen zyn. Ook ziet men in myn Ca, binet een Tor, wiens lighaam geheel door- zaeid is met kleine holligheden, gelyk een Vingerhoed of Naey-Ring. „ Ik heb een Ooft-Indifche Tor, wier fchil„ den of kokers der Vleugelen, zynde zwart „ en glinfterend als Ebbenhout, kleine hollig, heden hebben, waarin een foort van lange „ Veeren fteeken, die op allerhande wyzenge„ kleurd zyn, en den glans der edele gefteen,, tens verdaoven." Wy zullen goene andere befchryving geeven,dan van het Vliegend Hert, 't welk men ook de Vliegenbe Stier noemt, en dat een groote en bekende Tor is; verder van de Kever , de Drekvroeter , welke naam haar volmaakt wel paft , omdat zy zig greetig werpt op de Koey-drek, de modder, en alle andere onreinigheden; vervolgens van de Smeer-Tor, èn de Neushoorn ; Men noemt deze Monoce- ros,  van de Torren. g tos, of ook Unicorne, Eenboom, RMnoceros en Nafwonie , Neushoorn , omdat zy in plaats van Neus, een grooten krommen hoorn aan den kop hebben. Dit In feit was voormaals aan Mercurius toegewyd. Wy zullen by deze Torren eindelyk de Cantharides, of Spaanfchc Vliegen voegen , dat ook een foort van Torren zyn. ,, Hat Vliegend Hert heeft een vierkan„ ten kop, die breeder is dan deBorft, vry „ hard, hoekig aan de randen, van voren ge- wapond met twee aanmerkelyke hoornen, „ van een fraay roode kleur, glad en glinfte„ rend als glas, lang, gelyk, beweegbaar, ge„ takt, getand, aan hunne uiteinden verdeeld „ in twee Hukken, welke, gelyk de knypers „ van de armen der Kreeften of Krabben, zig „ aan het einde de eene aan de andere voegen. „ Tusfchen de twee horens vindt men een vry „ grooten bek of mond, waar uit vier pennen „ van een bleek geele kleur te voorfchyn koo„ men, welke pennen of veeren de fnuit of de „ tong maaken, aan ieder zyde van den mond V» is een zwarte knevel met vier geledingen. ., Het onderft kakenbeen gelykt naar een blad „ Klimop. Aan dc bafis of het onderft der hoor„ nen, boven de oogen, zyn twee fprieten, „ zwart als git, uitloopende aan de eene zyde „ alleenlyk in vier kleine franjes, welke haar A 2 „ tot Wet vu». 3end Hert. Deszelfs 'wfchryving.)  4 van de Torren. Borft. Huik. Vocdze Eitjes. Snuit. Ge1 oo. „ tot eene verciering verftrekken in de gedaante van buigende vederen of pluimen. Haare twee oogen, aan den kant der hoornen ge- ,, plaatft, zyn rond , klein , zwart, of van ,, eene bruine kleur , naar den rooden trek- „ kende, glinfterend, een weinig uitfpringen- „ de, bol, effen en gelyk. ,, De Borlt is insgelyks vierkant, wel faamgevoegd of verbonden , aan het eene deel „ met het hoofd, en aan het ander met den „ buik. „ Dat laatfie deel beftaat uit zes ringen, die „ geduurig in lengte afneemen. :. Het vliegend Hert voedt zig met het Vi„ triool-agtig Sap , het welk het uit de Eiken,, de Linden- en andere Boomeu haalt. „ HetWyfje van ditlnfeft legt omtrent twin„ tig vry groote , bleeke eitjes, vol van een ,, kleverig vogt. ,, Svoammerdam zegt , dit het geen hy het „ opmerkelykft en aardigft m het vliegend Hert „ vindt, is dat foort van kleine Snuit of Tong, „ welk aan het zelve tot een werktuig dient, „ om zyn voedzel te neemen. ,, Het is zeer valfch, dat de Tor gedeelte,, lyk van droog en vermolmd hout geboren „ wordt, want yder Tor brengt haar zelve we„ der als op nieuws voort, of liever vermeer- „ dert  van de Torren. 5 „ dert haar gefiagt door koppeling, naardien ,, men de eitjes in het Wyfje vindt. Schoon men het vliegend Hert ook zom-b „ tyds vliegende Stier noemt, zo bedient dit" Infecl zig egter niet van zyn hoornen om te ,, flooten, om zig te verweeren, of om te be„ fchadigon, gelyk de Stier doet, maaralleen „ om te knypen en te fluiten, en zyne aan- vallers met kragt vaft te houden , en om die „ rede noemen de Duitfchers het ook in hun „ ne taal , de fluitende of knypende Worm. ,, Als men esnig deel van desze'fs lighaamaan„ tart, zo herftelt het zig, en keert zig om, „ om zig als in Dagorde te ftel'.en, en zyn vy„ and de hoornen te vertoonen , welke het„ zelve voor verweer- of befcherm-middelen „ dienen moeten , op de wyze als wy ftraks ,, gezegd hebben ; En als het den vinger tus„ fchen de twee punten dier hoornen in krygt, ,, welke even als knyptangen gefchikt zyn, zo fluit het dezelve dcrwyze, dat het den on„ voorzigtigen aanraaker niet flegts veel pyn „ veroorzaakt , 'maar ook het bloed daar uit ,, doet te voorfebyn koomen. „ Dit Infeft is byzonder fterk; Als men het ,. levendig in een doos fluit, zo maakt het 'er zo veel geraas in, als een veel grooter Dier ,, zou kunnen doen. Allengske;:s vermindert dit geraas , door vermindering zyner kragA S „ tea rnaa,ing.  DeKEVER, Aanmerking over de Kinderen. Geval te Ainenen. 6 van de Torren. ,, ten, welke, by gebrek van voecizel, ge(b„ dig afneemen, (Mattere Medicale Tom XI.) De Kever , een ander foort van Tor, laat zig, om dat hy goedaardig, om dar. hy zot, om dat hy een Dom-oor en Loskop is, vangen van elk die wil, en doet geen kwaad: Ook is by het ongelukkig ilagtoffer der kinderen, die 'er hun Speeltuig van maaken; want ■ De Kindsheid keiit geen medclyden. En 't is de kindsheid egter, waarin men 't hart voor zyngeheele leven met deze voortreffclyke, deze heilzaame neiging moeft poogen te vervullen. Voor het overige , als La Fontaine zegt, dat de Kinderen geen medelyden hebben, is zyn oogmerk daaromtrent niet, om te kennen te geeven, dat zy onvermogend zyn om hetzelve te voelen, inzonderheid als zy den tyd van Overdenking hebben , of zig denzelven gunnen, en dat zy niet in de oogenblikken dier woede of bedwelming zyn , waarin de tegenwoordige voorwerpen, en byzonderlyk hunne Spelen, hen vervoeren. Zy, die n koelen bloede wreed kunnen zyn, zyn monftcrs, die men behoorde te verdelgen, byaldien men hun hart niet kan veranderen , 't geen zeer moeijelyk is, zelfs in dien vroegften ouderdom. Daar was voormaals te Athenen een Kind, 't welk het onheil van die Republiek hadt kunnen  van de Torren. 7 nen veroorzaaken, by aldien het niet in derzclver beften tyd geboren was, in een tyd, waarin de Athcnienfers te vocrzigtig en tewys warén, om het kwaad onder hen te laaten uitbotten. Dit Kind gaf zig liet barbaarfch éri wreed vermaak van de oogen uit tefteekenvan een Vogeltje, dat hy zelfs had opgevoed. De Regters veroordeelden hem ter dood; Ik hoorde dit geval in een gezelfchap aanbaalen, en ik hoorde een der Leden van hetzelve daar een zeer verftand'genwenfch*byvoegen; ,, God j, verhoede, zeide hy, dat myn noodlot nim„ mcr afhange van zulken, die dit vonnis te „ ftreng mogten vinden." Men kan de Kinderen gewennen , om het bloed der Dieren, als'tnoodig is, te zien vergieten ; maar men moet hen lecren, om het a's een misdaad te befchouwen, als het nutteloos vergooten wordt; Men moet ze vroégtydig aan het medelyden gewennen. Is het niet ysfclyk, en met alle wetten der Natuur ftrydig, dat een zwak en teder Kind het gezigt van een Kever óf Kikvorfch, die men verplet, niet kan verdraagen, en dat dit zelfde Kind in koelen bloede een Vogel of Hond kan dooden, of zig vermaaken met die Dieren te martelen? Het is waar, dat dit, in deszelfs eerfte Jaarcn, zonder kwaadaardigheid, gefchiedt, en dat hy dezelve' pynigt zonder daar op te denken; maar A 4 men Verdere \anmer iingen.  Eefchryving der Keveis. 8 van de Torren. reen moet voorzigtig wezen, met die vroegtydige, feboon onberedeneerde, wreedheid niet te laaten inwortelen, en hem weerhouden van alles wat zyn medelyden zou kunnen verdooven. Mecft altoos behoorde men , om den Kinderen eene goede opvoeding tegeeven, dezelve op eene ganfeh verfchiüende en zelfs ftrydige wyze te behande'en, dan men de gewoonte heeft. Men moeit hen, van der Jeugd af, aan onaar.genaame voorwerpen gewennen, men moeft hen zelfs morfige en wa'gelyke voorwerpen zonder aandoening leeren zien, omdat hoe zeer zy zig toeleggen mogen, om dezelve in hunnen volgenden leeftyd te vermyden, zy dit egter nimmer geheel zullen kunnen doen; Men behoorde hen daarentegen den allerfterki ften afkeer in te boezemen tegen alles, wat naar moord, wreedheid, mishandeling gelykt, om dat de onverfchillighcid hier omtrent niet anders kan te weeg brengen, dan hun volgend leven min aangenaam, hun karakter min bemini-yk te maaken, en allerleje fchadelyke uitwerk-" zelen doen voortkoomen. Dat zy zig vermaken met de Dieren , maar dat zy hen of geen kwaad , of ten minftcn zo weinig moogclyk, doen. ,, Het hoofd van de Kever is gewapend met ,, een breed Schild, en vercierd met een Kne,, vel met twee Hoornen of Sprieten, die aan het  van de Torren. 9 „ het einde met pluizen of franjes voorzien ,, zyn, in de gedaante van een Kam. De Kop „ kan in het Schild beflooten worden , en „ glinftert tot voor aan de oogen als een Spie„ gel. De Hals, bekleed met een glinfterende „ korft , verbergt zig in de Borft. De Buik „ beftaat uit zwen plooijen of ringen , die mal,, kander raaken , en elk met eene kleine witte „ linie getekend zyn." (Mat. Medic. Tom.Xl) Daar is nog een ander foort van Kevers, dat \ kleinder, en van. eene bleek geele of afch-1 kleur is. Dat foort daar vvy van fpreeken vliegt op de boomen , van omtrent half April tot half July. Het bepaalt zig byzondcrlyk tot de jonge blaadjes van den Eikenboom, van den Efchdoorn, van de Haagebeuken, en van den Beukenboom , maar inzonderheid van den Nootenboom, waaraan zy groote fchade doet, want zy knabbelen 'er de bloeffem en de bladeren af. De Voorzienigheid , die volgens de fraaije1 uitdrukking van den Heer de Pluche, deKe-J vers, en de meefte andere Infeften, verordend heeft om den jong gekipte Vogc'en voor de cerfte Melk te yerftrekken , doet ze juift uit de aarde koomen, op het oogenblik, als zy dezen tot voedzel dienen moeten. De Kevers , die gelukkig genoeg gewceftA zyn, om de handen der Kinderen, en den bek A 5 der erichil:nd foort. 'yd Iiuner ver. :hyning. i'yze van :cven.  Tyd van duuiing. BenaiHiing var Molenaars, ïo van de Torren. der Vogelen tê ontmappcn , gaan weder onder de aarde tot in de aanftaande Maand van April, als wanneer zy weder op de he!ft dier maand, dat is te zeggen , na negen maanden in hun onderaarfch verblyf gefleeten te hebben , daar uit te voorfchyn kooinen. Al dien tyd brengen zy zonder eeten cicor, maar eer *zy de lugt verlaaten , en als tot dien ftaat van vernietiging keeren , draagen zy zorg om eerft een nieuw gefagt voert te brengen, 't welk echter ongelukkig, ge'yk hunne Voorouderen voor 't grootfte deel ten prooy verftrekt voor de Muffchcn en andere Vogelen. Het Wyfje van de Kever legt haare eitjes in de Meftvaaten, en andere plaatfen, alwaar de aarde zagt en vet is, daar koomen groote Witte Wormen uit te voorfchyn , met ftcrkê tanden gewapend , men noemt ze op 't Land Koorn-wormen , om dat zy de Wortels der Graanen eeten. Zy brengen vier Jaar in dezen ftaat van Wormen door, eer zy Nymfen worden, en vervolgens de gedaante van Kevers öanneemen. Zommige Natuur-befchouwers denken, dat zy na deze Geftaltewiffeling, dat is, in den ftaat van Kevers nog omtrent even veel t'yds kunnen leeven. Goedaert een even onvermoeid Waarneemer als beroemd Schilder, zegt, „ Dat men ,, in zyn Land de Kevers gemecnlyk Molenaars noemt,  VAN DE TöRRÈN. II noemt, om dat zy alle de jonge knoppen van de Keffeboomen, de Aprikoos-boomèn,„ en verfcheide andere foorten als wèeten té m maaien, en tot een fyn meel te maaken. By ons geeven de Kinderen haar denzelfden naam, maar in een anderen zin. Degchee„ le Wereld weet, dat in den tyd van de Ke„ vers de Kinders zig een Spel van dezelve maaken, en deze Diertjes als tot Machines „ gebruiken , om zig te vermaaken; zy maa- ken ten dien einde een langen draad aaneen „ haarer pooten vaft , en laaten ze dus uit- vliegen, of zy maaken dien draad korter, en hechten denzelven op een houtje, daar „ een fpeld boven in geftooken is, of zy doen M dit z°elfde door middel van een ftukje van een kaartenblad, dwingende op die wyze de „ Kevers , die haare kluifters ontvlugten wil- len, om rondom te vliegen, en als te maaien, „ gelyk zy dit klein werktuigje ook een Mo„ lentje heeten. Zy houden tot dit fpel meer „ van die , welke witachtig fchynen, en het „ lighaam als met meel of wit ftof beftrooid „ hebben, noemende, dit fóort ook bepaalde- lyk Molenaars, of Meel-maalders, om zö „ te onderfcheiden van andere, die zy Mos„ tert-maalders noemen, om dat zy roodagti„ ger zyn , of de kleur van Moftert heb„ ben." Ia  12 van de Torren. Aartige Vermom soing. Hoe te verdelger In Vlaanderen , alwaar de Ingezetenen zeer ' werkzaam en kloek in uitvindingen zyn, zelfs in de geringde zaaken, heb ik Kevers gezien , tot aan den hals toe als in eene fchede geftooken, gekleed als Zoldaaten , als Munnikcn , als Procureurs, enz. Gelyk hunne armen en hoofden de ecnige deelen zyn, die zy vry hebben, zo beweegen zy dezelve, en beweegenze fterk, om zig los te maaken , en de geflen die zy maaken , gelyken dikwils niet kwalyk naar de origineeleu, die zy vertoonen. Alaar't geen ik nergens, nog daar, nog elders gezien heb, is een Kind, dat genoeg opmerking hadt, en van een genoegzaam zagtaardizen inborst was, om de vryheid aan deze kleine ongeluk', igen te fchenken , na zig daar ecnige dagen mede vermaakt te hebben, want zy kunnen, zelfs in deze miffelyke verkleeding, als zy maar wel opgepast worden, veertien dagen of drie wceken leeven. Wat zoude zulk een Kind beminnelyk zyn! Welk een gunftige hoop zou men van zyn hart en karakter mogen opvatten! In plaats van de Kevers, gelyk de Kinders • doen, door lange en pynelyke martelingen om te brengen, zo moet men, als zy te fteik vermenigvuldigen , zig van verfcheidene middelen, welke voorhanden zyn , bedienen, om dezelve eensklaps, en in grooten getale te doen omkoomen. Die middelen zyn, volgens den raad  tan de Torren. 13 raad in zeker Werkje, La nouvelle maifon Rustique, gegeeven , om den anderen dag de hoornen, daar de Kevers zig op verhouden, wakker te lchudden : tuffchen elf uuren 's morgens, en drie uuren des namiddags; de Kevers, die zig daar in tulfchen de bladeren verbergen, zyn om dezen tyd in haaren flaap of in eene verdooving, en vliegen niet, zelfs fchoön zy dus uit de boomen gefchud worden; zy vallen plotfelyk neder, en men kan ze zonder moeite dood trappen , of wegneemen. Geduurende de negen maanden, dat zy haar verblyf onder de aarde houden, doen zy, en haarc Jongen, veel nadeel aan de Wortelen der Planten ; Deze moet men derhal ven vooral opzoeken en uitroeijen, het welk men doen kan door op een zekere diepte den grond om te keeren, en de Wortels der boomen te onderzoeken, rondom welken men Koei-meft , oude Schoenen of Sloffen, half verrotte Hoornen , en andere Hinkende dingen legt, waar door de Kevers verdreeven worden. De Pioene (Pivoine) is ook een tegengift tegen dit Infect, en 't is te dezer oorzaak , dat men die Plant in de Wyngaarden aankweekt. De Heer A. J. Roesel, Miniatuur-Schilder te Neurenberg, heeft eene zeer omftandige en nauwkeurige Hiftorie van de Kevers gegeeven, ia een Werk tot tytel voerende Natuurkundige Ver.  14 van de Tok ren. Verfchil- lende kleur. Gedaante verwiilehjigen. Verlufiiging over de InfeEten; men heeft van dit Artikel der Kevers een uittrckzel gemaakt in het Journal Etranger (1744) waar uit de Scbryyers van de Met. Medicale het overgenoomen hebben, en 't is volgens datzelfde, dat ik hier eenige van de aanmerkelykfle byzonderheden mynen Lezeren zal mededeelen. ,, Daar zyn twee foorten van Kevers, wel,, ke beurtelings om het andere Jaar verfchy- nen. Men kan ze onderfcheiden aandekleiir „ van de plaat, waar mede haar hals bedekt, en „ die tuffchen den kop en de hoornagtige vleu„ gelen geplaatft is; welke plaat in het eene „ foort rood, in het ander zwart is. Het is „ gemaklyk de Sexe te onderfcheiden; want „ de Kinderen zelfj weeten, dat geblaadde „ pluimpje of bosje, 't welk voor aan haare „ fpricten is, een Mannetje aanwyft, als het „ lang , en een Wyfje als het kort is. Dit „ pluimpje is kleiner, als de Kever in r.uft is, M dan of zy vliegt, want zy fpreidt het van u een, zo dra zy zig gereed maakt, om zig in »> de lucht op te beffefl. ■ De lieer Roefel denkt, dat de Kever niet van het eene Jaar tot het ander leeft, het geen hy van de. Wormen zegt is zeer opmerkelyk. Die Worm verandert ten minften eens in 't Jaar-van vel, en 't is niet danop'teinde vanzyne vierde .vervelling, dat zyneGeftake-verwiffelingvoorvalt.  van de Torren. 15 valt. „ Hy begeeft zig diep onder de aarde, tf zomtyds meer dan een vadem, ahyaar hyzig een hol vervaardigt, 'twelk hy zo glad en ef,, fen weet te maaken, door middel van zyne ,, uitwerpzelen, en van eenig ander vogt, dat ,, hy daar gevoeglyk en in alle veiligheid zyn ,, verblyf in houden kan. Zyne woonplaats gereed zynde , begint hy zig kort daar na in ' „ te trekken, te verdikken, uit te zetten., en ,, hy legt noch voor het einde van Auguftus „ zyn laatfte vel van Worm af, om de gedaan,, te van Nymf of Popje aan te neemen. „ Gemeenlyk behoudt hy die gedaante tot op 't einde van January of het begin van Fe,, bruary; 't Is dan, dat hy een Kever wordt m van een witte en geelagtige kleur, die eerst ,, geheel week is, en zyn hardigheid en eigen,, lyke kleur niet dan na verloop van tien of twaalf dagen krygt. Deze Kever koomt niet ,, uit de aarde te voorfchyn voor den tyd , dien de Natuur aan hem of haar bepaald heeft, en hy is derhalven verplicht, om daar twee ,, of drie maanden na zyne verandering door te brengen." Als men den Heer Roefel mag gelooven, dieK het verzekert by ondervinding te weeten, zo Si hebben de Kevers met roode, en die met zwarte plaaten elk hun Jaar, en zyn beurtelings om het ander Jaar ver de menigvuldigfte. Het Jaar leur der :hilden.  16 VAN DE T Ó R R E S. De Kever is een Ge neesmid. del. Pranfche Jaar 1743, by voorbeeld, is het Jaar van dé Roode Plaat kevers geweest, zy moetenderhalven , zo de gemelde waarneeming doorgaat, altoos de oneffe jaargetallcnhebben, en gelykzy in dir Jaar 1767, terwyl ik dit fchryve , wederom verfcheenen zyn , zo kan men by voorraad vastftellen, om in 1768. meest alle de Kevers te zien met zwarte plasten. De Kever is een foortgelyk middel tegen de 'Honds-Razerny. „ Men neemt 'er vyf voor „ een volwaffen, en drie voor een jong Per„ foon. Men laat ze in Honing fterven, en men neemt'er vervolgens den kop, alsnutteloos, af; Men ftampt het overige; men geeft ,, het aan den gebeten Perfoon, des morgens nugteren met een lepel vol van denzclfden Honing, waarin zy geftorven zyn. De eer„ fte dofis wordt gebruikt op wat uur men „ goedvindt, en hoe eer hoe liever na hettoe,, val; men houdt met dit middel zeven dagen „ aan, maar mén moet het vooral vroeg be„ ginnen , eer het vergif: zig heeft verfprcid en 9, gevestigd; als men zo lang wagt, tot dat de „ Lyder reeds de watervrees heeft, dan is 'er weinig hoop meer. Men moet de Kevers „ verzamelen, en dezelve in Honing of Oly,, ven - Oly bewaaren , om 'er zig in tyd van „ nood van te bedienen." Wy zullen dit Artikel eindigen met het geen, waar  Van n e Torren. 17 Vaar mede wy het hadden behooren te begin- c nen, met namelyk aan te merken, ,, dat dêf „ Franfchen dit Infect Hanneton noemen, waar-g „ fchynelyk byyerbaftering, in plaats van Al' „ leton , van het Latynfche woord Alitonans „ herkomftig, ter oorzaak van het geluid , dat „ het onder 't vliegen met zyn vleugelen maakt; „ Hierom noemen de Latynen hetzelve ook „ Scarabesus Stridulus; als of men zeide, de ■„ brommende Tor. Menage leidt het, naar zy„ ne gewoonte , met een langen omweg af van „ het woord Afilus." (Mat, Msdic. Tom XI. Gelyk dit Infeft ook de eigenfchap heeft van zelden een vafteri ftreek te agtervolgenmaar heen en weder vliegt, zou de Ned*rduitfche benaaming van Kever, miffchien eene verzagtende uitfpraak en verbaftering van Keerder kunnen zyn. De Drekvroeter (Fodimerda) die een eer-] lyker naam zou kunnen hebberi , maar waar' aan men geen eigenlyker zou kunnen geeven, wordt ook, eti wel meeft, de Schalbyter geheeten; ook noemt men haar de Pil Tor, om dat zy van haare eigen uitwerpzelen en van den drek, dien zy daar by voegt, Pillen maakt, waar in zy zeer zinlyk haare eitjes legt. Het bovenft van haar kop en van haar borft 1 is zwart, gelyk ook haare fchaalagtige vleugc-v Derde Stukje. B len» 1 Latyjii ;lie beaamincn. )e Drek» rROETER. ef hrying.  i8 van de Torren. Soorten. Schoonheid. Zinlykheid. len , dewelke by haar , gelyk by de andere Torren, niet anders zyn, dan het bekleedzel, en als deOverrok van de vliesachtige vleugelen; Die eenvoudige en zedige uitwendigheid verbergt de grootfte fchoonheden, gelyk dit doorgaands plaats heeft. Het onderfte van den Schalbyter is van een blauwe kleur metrooden weerfchyn, waar by de fraaifte ftoffen, of het fynfte ftaal niet haaien kunnen. Daar zyn ook Schalbyters,. die den kop en de Schildvleugelen blauw of groen hebben: Men heeft 'er my een gegeeven, welks hoofd en vleugelen groen met een bruinen weerfchyn zyn, en van het onderfte des Lighaams daar in verfchillen , dat het bruin daar de overhand heeft, terwyl in het hoofd en de vleugelen het groen byzonder doorfteekt. Trek op een papier, waarvan de grond bruin is, eene oneindige menigte dunne groene ftreepjes, die malkanderen op allerhande wyzenkruisfen , zo zal daar eene vermengeling van kleuren uit ontftaan , maar die ten opzigte van den ryken opfchik van de Tor, daar ik van fpreek, het zelfde zal zyn , als een lompe Spyker in vergelyking van de Snuit eener Vlieg, of den Angel eener MugDe Schalbyter , fchoon hy een Drek-Infeft is, is echter altoos zeer zuiver en fchoon. Men kan aanmerken, dat van alle Dieren, die zig in  van de Torren. u in onreinheden vefmaaken , 'er geen is, dar het Varken, het welk onrein en morfig is, er nog is hetzelve ongetwyfteld alleenlyk zodanig, zedert dat wy -het uit de boffchen gehaald , en aan onzewyze van leven onderworpen hebben. Men wordt in deze gedagte beveiligd, als men bet wild Zwyn, dat een foort van Varken is, befchouwt. „ De Ouden vertellen meer dan ééneHifïo„ rie , wegens den Schalbyter., die zekerlyk „ verdigt zyn. Men heeft beweerd , dat 'er „ geepe Wyfjes onder deze Diertjes zyn , en „ dat zy,den loop derZonne volgden* terwyl >, zy-rnet hunne agterfte póoten groote pillen » maakteiv, en die verwarmden, om hun ge, a, flacht -voort te planten. Men voegt 'er by, „ dat zy een affchrik van de Roozen hebben' „ en dat de reuk alleen van die bloemen hen „ doet fteryen. Het geen waaragtig is, koomt „ hier op uit, dat zy de vuiligheid cn de uit. „ werpzelen derwyze beminnen, inzonderheid if. die van het Paard en de Kcey, dat zy van H verre door derzelver reuk gelokt,. daar vaar. „ dig op . aanvliegen , en voornaamlyk des „ avonds tuffchen licht en donker, want de. „ Drekvroeter , gelyk de meefte Torren, is „ eene wezenlyke NyBahpe, dat is te zeggen, ... dat zy beter des nachts dan over dagziet;om »> dat B a i Valfche verhaale» wegens dezelve.  3o van de Torren. Haat Oly. De SMEERTOR. werpt cei Vet uit. „ dat dc Zon, of het licht van den vollen dag, „ hen verveelt. De Chymiften haaien een Olie uit dit Infecc., welke de Hemorrhoïdes, (Amnbycn) ontbindt. „ De Smeer-Tor is een der grootfte Tor„ ren; van dikte als een Mans Vinger, eri zo „ lang als een Pink, ten minften als de twee „ voorfte leden. Haar hoofd en hals zyn van ,i een donkere purpere öf violetkleur, gelyk j, ook de fprieten, die gemaakt zyn in de ge„ daante van een Halsband. Dc buik gevuld, , vet , glinfterend , langer dan de kokers of ,, fcheden , dat is te zeggen de Schild-vleugels, „ welke naar een week en gerimpeld leder ge,, lykt, maar zonder vleugels daar onder; men „ merkt rondom den hals verfcheide kringen „ van blaauwe, groene, en geele fchadu„ wingen. , ',, Het Wyfje, op dén rug liggende, gelykt ,-, min of meer naar een Menfchelyk Aangezigt. „ Als men haar een weinig Oly Op het lig„ haam giet, valt zy aanftonds in ftuiptrekkin„ gen , en fterft. Waarfchynlyk om dat de , Oly eensklaps alle haare luchtgaten verftopt, „ en haar de ademhaaling belet. Zo dra men „ haar aanraakt, werpt zy een vet en fmeer,»'agtig vogt uit, van een geelagtige koleur, ge-  van de Torren. ai „ gelyk aan een zeer heldere Oly, welk vogt „ uit alie de gewrigten der pooten te voor„ fchyn koomt, en dat de handen befmet. „ Men vindt haar in May, zelden laater, langs de wegen, in de bollenen, in de velden, in „ groene ftreeken, die voor de Zon bloot lig„ gen. Als men haar verplettert, zoverfpreidt „ zy een vry goeden reuk; zy voedt zig met „ Wormen, maar byzonderlyk met de blade„ ren der Phioolen, of Violetblocmen, en met ,, tedere malfche Kruiden. „ Men heeft dit Diertje Pro-Scarab2eus ge» „ noemd, als of men zeide By-Tor, of val. „ febe Tor, om aan te duiden, dat het Hechts „ een By-foort ware; Ook Smeer-Tor , om „ dat 'er uit deszelfs ligbaam eene vette Oly „ druipt." (Matter. Medic. Tom. XI.) Lieden die geen kennis hebben van de beginzelen , waar uit de Natuur de Planten gefor-c meerd, of welke zy ten rninften in veele derzelver verfpreid heeft, zullen het miffchien voor eene verzinning, althans voor eene overtolligheid aanzien , dat ik fpreek van een vette Oly. „ Zyn 'er dan Oliën, die niet vet zyn ? " zullen zy vraagen- Zekerlyk ja; de IVezenlyke, en de Geeftryke Oliën zyn het niet, ten minften niet merkelyk. Ook ontneemt men aande gewoone Oliën, zelfs de allergroffte, haare vettigheid, met vylzel van loot, daar in te wcrB 3 peD. Vette lyën.  21 VAN DE T O R R E N. De Eenhoorn, Wy?e vai tèclen, £g. 18. pen, en met dezelve een geheelen zomer voor de Zon bloot te ftel'len, Dus zuivert men de Oly voor de Orlogiemaakors, en andere Mechanifche Werkingen. „ Het laatfte foort van Tor, daar wy van fprekèn moeten, is de Monoccros, Eenhoorn, H of Naficorne, Neushoorn; Men vindt de>, zelve gemeenlyk in plaatfen , daar men de 5, Schepen verhuidt, onder dc fpaanders, het j, zaagze!, en het ftof van 't hout, in dat van het Riet, waar van men zig bedient,om het „ Scheepstimmerhout te branden, in het troc- bel water op plaatfen daar geboomte ftaat, in i, het Run, en eindelyk rondom oude boomen, >, en in verrot hout." , Deze Dieren koppelen geduurende de maanden Juny en July; Het Mannetje (fig. 18.) is alleen gewapend met een hoorn, het is wat kleiner dan het Wyfje. Die gaat zig, zo dra het bevrugt is, in de bollenen , in de aarde, of in het run, als verbergen, en verfpreidt daar' haare Eitjes. Zo dra de Worm van deze Tor geboren wordt, vindt dezelve zyn voedzel rondom zig, omdat de Moeder , die haare Jongen aan de ■ zorgen der Natuur overlaat, de oplettenheid heeft van haare eitjes op zulke plaatfen te leggen, alwaar de Jongen , die 'er uitkoomen, onder en om  van de Torren. 23 om zig die levensmiddelen kunnen vinden, die zy nog geene kragten genoeg zouden hebben, om te gaan zoeken. „ Ik kan niet zeggen , hoe veel tyds de „ Worm van deze Tor nodig heeft, om zyn „ vollen wafchdom te bekoomen, en tot zyne „ hervorming te geraaken; maar ik heb van „ deze Wormen meer dan een Jaar lang in ee„ ne bouteille bewaard, waar in ik Aarde en „ Run gedaan had, zonder dat ik hen eenige „ gedaante-wilfeling heb zién ondergaan." Swammerdam. Men moet de ftof, waarin men deze Wor- f men bewaart , vochtig maaken , naardien zy * niet alleen zeer wel tegen de vochtigheid kunnen , maar die zelfs nodig hebben, het geen de fterkte van hun geftel bewyff., want de andere Wormen, die, gelyk deze, geen Waterwormen zyn, nog van gelykfoortigenaart, worden door de vochtigheid zeer veel benadeeld, inzonderheid als zy eerft vers gekipt zyn. De Worm van dcMonoceros, of Eenhoorn-J Tor , door Moufet befchreeven, en ook door ( andere Auteuren, onder den naam van Cojfus, is omtrent een duim dik, en vier lang, alshy zyn laatften groei gekregen heeft. Zyn voornaamfte kragt beftaat in zyn kop, in zyn borft, en in zyn pooten. Hy doorboort het verrot Hout, de Aarde, of de Run , en maakt zig daar B 4 een foe te bekaaien, 'erfchil- ende ooiten.  Kunren ■welw.nr re veid: jen. De Kalkoeneneeten ze, Aanmerking OVi dc lm iaken. 34 van de Torren. een nieuw gat, als men hem uit het zyne getrokken heeft. ta ?, Het gebeurt dikwils, dat de Run en het ,.„ Hout, waar in deze Wormen leeven, heet worden, en broei [en , gelyk als nat Hooi; „ dat geeft hen geheel geen ongemak , nog doet „ hen cenig nadeel; Integendeel zy zyn des te „ levendiger , werkkamer en flerker, als' zy j't deze grooter trap van warmte voelen. Zy 5, byten dan met kragt, als men ze wat ru„ welyk aantaffc, maar voor het overige zyn. „ zy niet kwaadaartig." (Swammerdam.) De Kalkoenen zyn zeer greetig naar' deze Wormen. Moufet verhaalt, op den voorgang van Plinius, dat in Eontus en Phrygien de Ouden deze zelfde Wormen aten. „ Als men., ,1 voegt 'er Svoammerdam by , die van ons r}, Land wilde eeten, zou men ze alle voedzel „ moeten onthouden, tot zo lang, dat zy zig ,," haare uitwerpzelen hadden kwyt gemaakt." Het vooroordeel verzet zig tegen diergelyk een voorftel, maar de rede verwerpt hetzelve niet. In het ftuk van de fmaaken is alles willekeurig. Wy beminnen dé Kaas; In Henegouwen wordt dezelve vervaardigd op eene wy'ze, die zommigen eene lekkerny, veelen een afgryzen is. Men vermengt met de geltremde Melk een gedeelte Knoflook, veel Peper en Zout, en men #et de Kaas, die hier van bereid wordt, niet dan  van de Torren. dan geheel befchimmeld. De Dultfchers verkiezen hunne Zuurkool met Spek boven Ortolans. De Vorften in Tartaryen, in den Jndot • tan, en in de Indiën in het algemeen, als zy ryk genoeg zyn, en aanzien genoeg hebben, om de gedroogde uitwerpzelen van een zekeren God, dien zy Lama noemen , te bekoomen , zo beftrooijen zy^daar alle hunne Geregten mede, die op hunne tafels verfchynen. De Worm van de Monoceros is een natuurlyker een iekkerder eeten, een voedzel meer overeenkomftig met onze zelfftandigheid, enzekerlyk van zig zeiven aangenaamer, dan alle de lekkernyen, welke ik zo even heb opgenoemd. ' Deze Worm brengt vyf of zes maanden in < den ftaat van Nymf of Popje door, en koomt; 'er in het Voorjaar uit te voorfchyn. Swammerdam denkt, dat hy, gelyk die der Kevers, en van de meefte andere Torren, drie of vier ]aar leeft voor deze laatftc Gefhlte-verandering. De Hoorn , met welke hy voor den dag koomt, als hy zyn beklcedzel van Nymf verlaat, is van eene fchaalagtige zelfftandigheid, en zo hard, dat men 'er zig van bedienen kan, om het hardfte en digtfte hout mede te doorbooren. Deszelfs oppervlakte is zo glad en effen, dat dezelve glinftert als kriftal. Het is even eens met het been of de fchaal, die het 15 s bont- Jcdaantenffeliiig.  ü6 van de Torren. De moord1vorm. borftfluk bedekt, en met die der fchede of bekleedzels der vleugelen. Zy zyn ook van dezelfde kleur als de hoorn, dat is te zeggen, bruin naar den rooden trekkende, van een foort van verguld Moor. Daar is een Water-Tor, welke Swammerdam alleenlyk noemt, zonder dat hy 'er de Hiftorie van geeft, deze^is de Hydrocantharus. De Moord - Worm , die in het water leeft, brengt een vliegende Tor voor:. „ Deze ■ „ Worm heeft dertien ringen , het hoofd en „ den Haart daar onder begreepen. Hy bedient „ zig van den laatflen , als van een Roer,om „ zyne bewegingen onder het zwemmen te be„ flieren; Hy heeft zes oogen aan weerskan„ ten van 't hoofd; Hy leeft niet dan van Wa„ ter-Infeflen ; Hy vat zyn prooy met zyne „ twee tanden, of kinnebakken, en hy door- boordt ze met twee kromme punten, waar,, mede die zelfde tanden gewapend zyn; De„ ze tanden verder zyn hol, en de holligheid t, loopt in den mond uit. Gelyk dezelve een ,, weinig doorfchynende zyn, zowel als het », lighaam van den Worm, zo ziet men het bloed, dat hy zuigt, in zyn bek opklimmen m door de holligheid der tanden, en uit den 9, mond naar de maag nederdaalen, inzonder,» heid als dat bloed rood is. En het is iets •i aar-  van d e Torren. fg ,, aardigs te zien, hoe dit Infect het bloed van „ een Pier of Aardworm geruftelyk uitzuigt, zonder zyn prooy los te laaten, hoezeer „ de Worm flingert en woelt, en zig faamen,,trekt , of uitfpreidt op allerhande wyzen." (Swammerdam.) De manier van werken van dezen Moord-, Worm is vry aartig, als men dezelve alleenlyk met de oogen van een Waarneemer befchouwt, en met dezelfde ongevoeligheid betracht, waarmede men de wortels eener plant zich in de aarde zoude zien uitfpreiden, om de fappen, die rondom dezelve zyn, op te zoeken, en in te zuigen. Maar het Hart moet niet van dc Party zyn , als men dit foort van waarncemingen doet, en men 'er vermaak van hebben zal. Men moet het eene Dier het ander kunnen zien vernielen, zich met deszëlfs bloed en fappen roeden , gelyk men een vocht uit het eene vat in het ander ziet overftorten. Maar wêe den gecnen, die vermaak in wreedheid fchept, en zyne waarneemingen herhaalt of voortzet, om dat haatelyk vermaak te genieten; De Algemeens Hijlorie der Reizen verfchaft my nog eenige byzonderheden, waar mede ik dit Artikel moet verlevendigen. Daar zyn in deLanderyen in en rondom Siam Kevers van een groen vergulde kleur , de , fchoon- fiyze vai Verken. Zonderlinge Kcr veis.  *8 van de Torren. en vliegendeHerten. fchoonfte , die men met oogen zien kan. Zy verfpreiden een levendiger licht, dan dat onzer Glimwormen. Hunne Wyfjes leggen groote Eitjes, gelyk erten. (Tom. XI. p. 311. Een Zee-Kever, welke men by de Zuiderkeerkring vindt, heeft twee vinnen, welke de gedaante hebben van die der Walviffchen; Deze Kever is dik en breed in 't midden, en puntig aan de beide einden. Hy is zo doorfchynend, dat men 'er zelfs de ingewanden in zien kan. Ee kleur van zyn geheele lighaam is fneeuw-wit, behalven den bek, die geel en zwart is. Zyn vleefch beftaat uit zulke dunne, en zo weinig faamenhangende deeltjes, dat het in de handen fmelt. Tom. XV. pag. 300,) Men vindt in 't Land der Huttentotten een vliegend Hert, dat de lengte heeft van een Kinder Vinger, den rug groen, den buik gefpikkeld met wit, en rood, en het hoofden de vleugels goudkleur. Deze Volkeren, die zeer bygeloovig zyn, om dat zy zeer onkundig en dom zyn , verheffen tot den ftaat eener Godheid eene Tor, die een goudkleurden kop heeft, en die ik denk dat zeer zeldzaam moet wezen, naardien zy, als hy in hunne Dorpen verfchynt, ftraks groote vreugde bedryven, en als hy in hunne Wooningen, of in hunne Hutten koomt,, hem een Koey Aagten en offeren. Als deze Tor zig by geval op eenig Menfch belieft neêr te  Van de Torren. 29 te zetten, zo maakt men eikanderen diets, dat hy daar byzondere redenen toe moet hebben, en dcrhalven zonderlinge verdienften in dit Menfch moet zien , en voorheeft denzelven zonderlinge gunften te bewyzen; van dit oogenblik af derhal ven wordt deze begunftigde, al ware hy de fnoodfte van 't gantfche Volk, voor een Heilig gehouden. Men hangt hem zeer eerbiediglyk de krans, of het vet der darmen van dat zelfde Beeft, dat men geofferd heeft, om den hals, en hy draagt dezelve tereerevan dezen God-Tor, en ten blyke zyner Heiligheid , met eene fierheid, die met de grootheid dezer gunft overeenkoomt, zo lang tot dat dezelve verrot is, en met ftukken afvalt. (Tom. V. pag. 174.) Men ziet in Japan eene groote zwarte en E blinkende Tor , hebbende twee kromme enT breede hoornen, waar van de grootfte is op de neus , en de andere uit de Schouderen opkoomt. Nog brengt dit Kohingryk een Tor voort Sibi of Simi genaamd , dewelke byzonder is door zyne manier van fterven. Als zy tot dit noodlottig tydftip begint te naderen, zo fplyt haar rug in de lengte open; daar koomt een Vlieg met vier vleugelen uit te voorfchyn , waar van het gebrom, 't welk naar het geluid van een Knoopmaakers rad gelykt, duurt van het 1 andere □tien.  go van dé Tor.rek. het opgaan der Zonne tot 's middags, en geraas genoeg maakt, om op den afïïand van een rnyl gehoord te worden. . (Tom. X. pag. 670 ) Op het Eiland Hispamola is een Rhi'noceros of Monoceros, (welke ToaeSnvammerdamzea dat daar zes duim lang zy„) waarvan de Uoon[ twee Scbuyers heeft; de eene boven, de andere beneden. Daar .koomen haar twee beweegbaare lighaamen uit de neusgaten voort die verfcheide geledingen hebben, en uitloopèn in een foort van dekzels, die ruig zyn, en dezen Dieren voor oogen verftrekken. Zy leggen in de verfch gehakte Palmboomen eene menigte groote witte gehoornde , en afgryslyk lelyke Wormen, daar de Inboorlingen des Lands zeer greetig naar zyn. (Tm. XII. pag. 2,9) Men ziet op het zelfde Eiiand Hispamola een foort van Tor, Zogenaamd ; Dezelve is half zo groot als een Mufch, heeft twee oogenin t hoofd, en twee onder de vleugelen; zy geevenzo veel licht, dat men met derzei ver fehynzel kan reizen, en zelfs leezen. Als men er z,g het aangezigt of de handen mede vryft dee en zy daar aan de bekwaamheid van te ver.' lichten mede. (Ibidem,) 61 D S  van de Bloedzuiger, De BLOEDZUIGER. Daar is een foort van Lieden, 't welk van' tyd tot tyd talryker worde, en 't welk, ik miffchien vermeerder zonder het te weeten.1 Ik fpreek van die Schryverfjes, die aangezet, door de zugt tot een roem, die zy even weinig verdienen, als zy in ftaat zyn denzei ven te ver. werven,beuzelingen fchryven in een tyd,dien zy aan een eerlyk en nuttig beroep behoorden te befteeden. Zy brengen de eene helft van hun leven door, om met veel omhaalen en arbeid fpreekwyzen in order te brengen, en de andere om zig in hunne zotte.dronkenfchap te vermaaken met malkanderen hunne verwonderlyke voortbrengzelen voor te leezen , of om het geduld van Menfchen, die geen belang hebben om hen te hooren, op nog fterker proef te Hellen. 'T zyn inzonderheid die goedgunftige Lezers, die zy opzoeken, en welken zy nooit los laaten zonder hen of in flaap gebragt, of ten minften bedwelmd en verdoofd te hebben. Zou men niet zeggen, dat zy het gevolg hunner wer. ken voorzien, en tot zig zeiven fpreeken; „ By,, aldicn onze Werken niet bekend worden by 't Gemeen, dat zy het ten minften worden „ by eenige byzondere Lieden, die nooit ver- „ gee- wnmer:ing over leSchryers.  Twee foorren vanBloec zuigers. Eefchryïring; 3* van de Bloedzuiger. / ,; geeten zullen, dat wy hen dezelve hebben ,, voorgeleezen." Horatius vergelykt deze eeuwigduureride voorlezers hunner ichriften, deze moorddaadige Schryvers, billyk by de Bloedzuigers, die het vel, daar zy zig aan gehegt hebben, niet los laaten dan wanneer zy 'er geen bloed meer uithaalen kunnen. Non mijfura cutem , nifi pitna cruore Hirudo. De Geneesheeren onderfcheiden tweederlei foorten van Bloedzuigers, waarvan de eene niet de andere wel vergiftig zyn. De eerfte kunnen niet dooden dan door haare menigte, en doof haare hardnekkigheid- om het bloed te zuigen. Deze zyn een vry juift afbeeldzel vandeSchryvertjes, die hunne Werken aan al de waereld voorleezen. De vergiftige Bloedzuigers vertoonen veel flauwer de Gierigaarts, de Woekeraars , de Grooten die hunne gunften Verkoopen enz. Daar zyn ecnige vergiftige Bloedzuigers noodig om een Menfch te dooden, en een enkele Vrek kan eene geheele Familie vernielen. Die Gierigaarts, welken men Vrckkert van het laage foort , of Duiten-gaarders zou kunnen noemen, zyn wel geene vergiftige Bloedzuigers , maar 't zyn echter regt haatelyke en leelyke Infeclen. Dat Gekorvene, 't welk wy hier voor hun zinnebeeld geeven, „ is een Water-Infect, zwart, „ zoti-  van de Bloedzuiger. 33 „ zonder pooten , zonder vinnen . zonder „ graaren , en 't welk de gedaante van een „ grooten Worm heeft, van lengte als de klei„ ne vinger, gefpikkeld met flippen en Iynen, „ glad en leven-barend als een Aal, en 'twelk „ m Moeiallen en andere wateragtige plaatfen leeft. Deszelfs rug is van een zwartbruine „ koleur, hebbende aan de beide kanten een ,> ftreep van een geelagtig wit, gemeen'yk „ doorzaeid met zwartagtige flippen. Die ope„ ning is driehoekig , en gewapend met drie „ zeer fchcrpe en zeer lierke tanden, bekwaam „ om niet alleen het vel van een Menfch, i, maar zelfs dat van een Paard of van een Os te doorbooren. Het is als een werktuig, ,, dat aan drie kanten fnydt, en drie Wonden tevens maakt." De Maag van den Bloedzuiger beftaat uitc eene lange rei zakken j men vindt 'er tot vierentwintig in een grooten Bloedzuiger. Gelyk deszelfs voedzel meeft in enkel bloed beftaat, en derhalven uit een zeer gezuiverde zelfftandigheid, waarin weinige vreemde doffen zyn, die afgefcheiden behoeven te worden, zo be! jnerkt men njet, dat dit infeft eenige uitwerpzelen maakt. ,De doorwaaffeming is het eenige middel, waar door het zig van zyn overtollig voedzel ontlad. Het heeft geen lucbt-pypcn, of Stigmata langs het lighaam, gelyk de AardDerdé Stukje. C worm e Maag.  Levenswyze. Ainmcr king. 34 van be Bloedzuiger. . worm en de meede andere Infeéten; Het fchynt op dezelfde wyze te ademen , als de Menfchen en Dieren, namelyk door den mond : En 't is aan den Heer M. Morand , beroemd Chirurgyn, en geagt Lid van de Academie der Weetenfchappen , dat wy deze en verfcheide andere waarneemingen over den Bloedzuiger verfchuldigd zyn. „ Volgens LemerY zyn dc Bloedzuigers „ Hermapbroditen, dat is te zeggen , van beide „ Sexen tevens , gelyk de andere kruipende „ Dieren, die geen beenderen in het lighaam „ hebben. Behalven onze zoet-water-Bloed„ zuigers, heeft men ook andere, die tot de „ Zee-bloedzuigers gebragt moeten worden. „ Onder de eerden bemerkt men verfebil in „ de figuur , in de kleur , in de dikte. De „ grootden heetcn Paarden-bloedzuigers, om „ dat men beweert, dat 'er maar negen noo„ dig zyn , om een Paard te dooden, door hem al zyn bloed af te zuigen. Gemeenlyk lee„ ven de Bloedzuigers verfcheide maanden, „ zelfs zonder voedzel, in het zoete water, „ 't zy Regen- Rivier- of Moeras - water " , Waarom , zeide een van mync Vrienden, , aan wicn ik dit Artikel voorlas, waarom kan , men dus de andere Bloedzuigers, daar gy van , gefprooken hebt,niet insgelyks zolanglaaten , leeven ? Waarom kan men de Sqhryvertjes , van  van de Bloedzuiger. 35 , van blauwe boekjes, en de Ontwerpers, en , de roofz eke Minifteis dus ook niet eenige , maanden onder water houden ? De eerften 3 zouden, ge.luurende dezen tyd, ons niet met , hunne har.enfchimmen verveelen, en de ande, ren zouden zich niet metten met het bloed der Ongelukkigen, die zy verdrukken. Men , zou die heilzaame onderdompeling van eeni, ge maanden van tyd tot tyd herhaalen, en , zy zouden zich of ten laatften uit vrees voor , dezelve beteren moeten, of wy zouden hen , onder 't water laatcn huishouden.' Die gedachte deedt my blocen, myn Vriend merkte het, en hadt de vriendelykheid van te zeggen, dat het niet van de Schryvers van deNatuurlyke Hiftorie was, daar hy van hadt willen fpreeken. De Bloedzuiger boordt, als zy het vel doorfteekt, het driepuntig werktuig, daar zy van voorzien is, derwyze in het zelve, dat als men het 'er met geweld wil uithaalen, zy het dikwils in de wonde zitten laat. Zy is zo gulzig naa bloed, dat zy 'er zesmaal de zwaarte van haar lighaam van opdrinkt, als men haar in verfcheide ftukken fnydt, groeijen haare wonden toe, worden vaft en geneezen. De deelen, die het digft by haar hoofd liggen, kunnen vyf maanden leevcn , maar de andere veel minder. Men kan haar ook als twceflachtig befchouC 2 wen, iVyze var •verken.  36 van de Bloedzuiger. Geneeskundiggebruik. wen, want zy leeft verfcheide maanden buiten 't water. Het zout is een vergif voor de Bloedzuigers; Het doet haar in minder dan een uur in ftuiptrekkingen fterven. Zy heeft voor vyanden de Aal, de Lamprei, de Zee-zwaluw , en verfcheide andere Rivier- of Moeras-vogelen > De Latynen noemen de Bloedzuiger Hirudo, van het woord bcerendo, 't welk vafi hangen , of hechten betekent. Men zet ze aan de uitwendige hémorrboïdes. (*) Zy is een groote toevlucht in veele ziekten ; De Ephemerides van Duitfchland beveiligen eenige proeven, welke Doctor Samuel Ledelius daar mede gedaan heeft , waar van wy geene andere dan deze zullen by brengen. „ Twee Perfoonen van zyn kennis, na vrugtloos verfcheide hnlpmiddelen tegen zo geweldige hoofdpyn bezogt te hebben, dat zy 'er hun lledensgebruik door ,, verlooren, konden geen verligting bekoomen, ,, dan door Bloedzuigers aan de Slaap-flag ade,, ren te zetten, waardoor zy, als door eene , bezweering, aanftonds geholpen werden." ' De Bloedzuigers van het befte foort , die waarvan men zich in de Heelkunde bedient, zyn klein, hebben een dun hoofd, den ruggeftreept met groen en geel, en den buik roodachtig. Men moet zekere voorzorgen gebruiken, (*) TV.kken, of Aambeijen.  van de Bloedzuiger. 37 ken , om te beletten , .dat zy niet verder gaaii dan de plaats, daar men ze zet. Men moet wel toezien , als men Graft- of Sloot-water drinkt, of daar geene Infecten of Bloedzuigers in zyn ? Deze zyn zomtyds zo klein, dat men ze nauwelyks merken kan, maar zy worden allengs grooterin de Maag; Zy verfcheuren dat Ingewand, en men kan 'er zich niet van bevryden, dan door veel zout water te drinken, en zelfs een braakmiddel te gebruiken. Menfchen, die Jaaren lang van een Toenia of Lintworm geplaagd zyn geweeft, hadden denzelven ook doorgeflokt met het water, daar hy toen onzichtbaar in was. C 3 De _ Waar- "chou- ving.  38 van DE SrAANSCHE VlIF.C. Aanmerking. De Can' ÏHARlDi. Ve-fcrieid fooitea. De SPAANSCHE VLIEG. Fraaije uitwendigheden verbergen dikwil» verderfelyke eigen fchappen; maar deze. door een wyze hand befüerd, kunnen in iet» heilzaams veranderd worden; Het Gekoivene, daar wy van fpreeken zulicn, ftrekc 'er ten bcwyze van. ; „ De Cantharides ,pf SpaanfeheVliegen zyn eerder langwerpige, kleine,gevleugeldeTorsa ren , wier vleugelen bedekt zyn door bladen of fchilien, van eene veigu'd groene kleur, hebbende deze Torret es, a's men dezelve „ pioeft , eerft een fmaak, dien men nauwelyks merkt, maar welke alle'gs zeer heet en „ fcherp wordt, gelyk die van Pik; verder „ zyn dezelve roodachtig, van een zeer ftin,, kenden reuk , als zy nog leevende of nog „ verfch zyn. , „ De Natuurbefchouwèrs hebben verfcheide , foorten van Cantharides befchreeven, dewelke van malkanderen verfchillen in grootte, in gedaante, en in kleur. De grootften van „ d t Land (van Orleans) hebben niet meer „ dan een duim in de lengte, en even veel in i, de dikte; de anderen zyn van ontrent negen i, linie'n. De eene zyn enkel azur, de andere 2UÏ-  VAN DE SPAANSCHE VLIEG, 39 „ zuiver goud , anderen goud en azur ver„ mengd, anderen eindelyk groen en blauw ,i verguld, maar alle fchitteren zy op eene wy„ ze, die het gezicht bekoort, en zyn van een „ zonderlinge fchoonheid." Zy hebben een klein hoofd, maar den mond f vry groot. Op het Voorhoofd twee goudkleur-v de oogen, en beneden de oogen twee fpi ieten, in de gedaante van borftels, welke verdeeld zyn in twaalf geledingen. „ De borfl; beftaat uit een enkel ftuk, datï „ van voren fmaller, van agteren breeder is,£ ,, van binnen vervuld met Iuchtpypen, die voor „ de ademhaaling dienen. De buik beftaat uit „ zes groote ringen, aan de zyden geplooid, ,, die in 't eerfte voorkoomen glad fchynen, maar door het Vergrootglas gezien, zich een >> weinig ruig vertoonen , inzonderheid naar „ onder." De Cantharides kunnen in den rang der Schaal-\ dieren geplaatft worden. De Schaalen , die by' haar de plaats van beenderen bekleeden, zyn glinfterende, gelyk gepolyft ftaal. Dc eitjes dezer Infecten zyn wit, daar koomen Wormpjes uit, die naar Rupfen gelyken. ,, Hagen», dorn verzekert, in zyne verhandeling over „ de Eglantier, of wilde Roozenboom, dat die Rupfen uit Wormen koomen, die naar de fponsjes van dit boompje gelyken. Maar C 4 „ Lan» efchry"g. orft ea uik. oortteeng»  en levens wrze. 40 VAN DE SPAANSCHE V L I E C. „ Lancius ontkent deze byzonderheid , en zegt, dat de Vliegen met troepen uit vreemj> de Landen naar Zwitzcrland en Duitfchland ,1 koomen; want, voegt hy'erby, fchoon men ,. dezelve in de Noordelyke Landen ziet koppelen, zo leggen zy daar echter haare eitjes „ niet, nog broeden er haare Jongen uit, „ maar men vindt ze allen van dezelfde groot„ te; waarin hy zich evenwel grovelyk ver,> zint. „ De waarheid is, dat deze Vliegen veelgemeener zyn in dc heete Landen, gelyk Span,> je, Italië, en de zuidelyke Provinciën van >, Vrankryk ; Men vindt ze egter byna door „ geheel Europa op zekere tyden van het Jaar. „ Volgens Lemery vindt men ze in den Zomer ,, rondom Parys , en op verfcheidene andere „ plaatfen op de bladeren van den Efch, den ., Populier, den Roozelaar, op het Koorn, in „ de Weiden, enz. Nicander, een Griekfch ,, Geneeskundige , noemt in zyne Alexipbar„ maca, of werk over de Geneesmiddelen, de „ Cantharides Koorn-eetfters. , Men zoude haar haare benaaming van het eeten van den Effchen boom met even veel miffchien met meer, regt kunnen geeven; Zy' vermaaken zich met de bladeren van dien ichoonen Boom af te knabbelen, en zomtyds doen zy denzelven fterven, waarfchynlyk door het  VAN DE SPAANSCHE VLIEG. 4t bytend vocht, dat zy daarop werpen. Menonderfchei.lt de Cantharides van China , en andere zeer heeteKlimaaten, door de geele ftreepen, die over haare vleugelen loopen. De Cantharides zouden in koude Landen nog veel zeldzaamer zyn, dan zy 'er werkelyk gevonden worden , indien de wind van tyd tot tyd niet geheele wolken derzelver van het ooiten of het zuiden overvoerde. Als zyaankoomen, gaat'er een fterke en onaangenaame reuk, die haare aankomlt verkondigt, vooraf. Men gaat haar te gemoet, en als zy zich op de boomen werpen , om te ruften, vangt men ze daar. In den jaare 1685 , z.ig een Duitfch Geneesheer een talrvke zwerm Cantharides zich aan een foort van Ligufter boompje , (Mondhout of Heelkruid) hechten, en al de bladeren van dit Heeftergewas afeeten, zonder aan een eenige van deszelfs bloemen te raaken. Om de Cantharides te doen fterven houdt men ze boven den waaffem van. kookenden Azyn. Als zy recht droog zyn , worden zy zo ligt , dat vyftig nauwelyks een vierde loot weegen. De Geneesheeren geeven ze inwendig niet, dan met veele omzichtigheid. Zy zyn doordringende, bytende , en op het vel gelegd, verwekken zy daar blaa'sjes. v Ik zeg, dat de Geneesheeren het poeder van de Cantharides inwendig niet dan met veele C 5 om- Koomert met troepen over. Hoe te rerdelgen? Senees* tundig §e»  fcruik , en •amr.erJtii'g daai over. Vergiftige 42 van de spaansche Vliec. omzichtigheid voorfebryven; Dit is eene wyze !es voor hun, die vermetel geneesmiddelen gebruiken , welke zy niet genoeg kennen; maar ïen blind en dom vertrouwen is altoos de gezellinne der onkunde. Dus moet men verwagten, dat het leven der Menfchen, van zelve reeds aan zo veele toevallen onderworpen, sommigen van welken men het zelve met de wedige voorzichtigheid zou kunnen onttrekken , nog lang zal bloot ftaan aan de ongelukken , welken een yver zonder verftand onfeilbaar na zichfieept. Zie hier eenige vooifchriften van Geneesmiddelen, welke men ten opzicht der gezondheid aan alle foorten van Menfchen veilig geeven mag. Laat uwe Kinderen in tyds zwemmen leeren, op dat zy in 't water vallende , minder gevaar van verdrinken loopen mogen. Dat zy veel werken en maatig eeten, om eene fterke lighaamsgefteldheid te yerkrygen. Als hunne gezondheid ondertusfchen door eenig toeval wordt aangetaft, en de ruft en het Dieet niét genoeg zyn, om dezelve te herftellen, zo geef hun geneesmiddelen, die gy wél kent, en herinner u, dat men zich aooit of zelden beklaagt van geene geneesmiddelen aan een Zieken gegeeven te hebben, maar duizendmaalen, dat men die al gegeeven ïeeft. Daar waaffemt zulk een kwaadaartig, zulk een  van de Spaansche Vlieg. 43 een werkzaam vergif: van de Cantharides uit, 1 dat het zelfs gevaarlyk is de plaatfen te naderen , daar dezelve gevonden worden. „ De „ Heer Lyonnet heeft een Man gekend, die », in de koorts verviel, om dat hy onder een ,, boompie gellaapen hadt, daar zy op waren, ti en derze'ver kwaade lucht hadt ingeademd." ]n weerwil van haar venyn zyn de Cantharides , wel bereid en getemperd, krachtige middelen in de gevaarlykfte ziekten: Het is dan waar, gelyk wy in het begin van dit Artikel gezegd hebben, dat haare kwaade hoedanigheden , door een wyze hand beftuerd, in voordeelige kunnen veranderen. Pleijler tegen de Tandpyn. ,» Neem Spaanfche Vliegen, ten getale van ,, vyf; kopjes van Knuflook , ten getale van ,,-drie; Theriakel, een half vierendeel loots. „ Stamp het te faamen; doe het tuffchen een ,, fyn doekje, en leg het in de buiging van den „ arm , ter plaatfe, waar men aderlaat, en aan „ die zyde, daar gy de pyn in den mond hebt, „ laat het daar liggen , tot dat 'er blaasjes op ,. het. vel opkoomen. — Doe noch beter! voerkoom de Tandpyn , en ten dien einde fpoel zeer dikwils uw mond met fchoon water, eerder koud dan warm , en meng daar zomtyds een weinig Azyn in. Ds litwaafl*ning, :n nuttigleid.  44 van de Krekel. De KREKEL. De Falie vêti de Krekel de Mier. voeg- De onheufche fpotterny, welke de Mier gebruikt, oin de Krekel, die valt van honger fterft, te vertrooftcn , is minder het antwoord van een goede Huishoudfter, dan van een onbarmhertigen Vrek. Die Fabel is te bekend , dan dat ik ze hier behoef in te laffchen. „ De Krekel, in 't holft van den Winter ver„ gaande van gebrek, waar tegen zy zich niet „ in tyds voorzien hadt, begeeft zich tot de „ Mier, wier Magazynen zy wift zeer wel „ voorzien te zyn; fta my, zegt zy, indezen „ nood , met een klem gedeelte van uwen „ voorraad by , ik beloof u hetzelve in hec „ gunftig jaargetyde weerom te zullen geeven. ,, Wel wat hebt gy den laatften Zomer dan „ uitgevoerd ? vraagt haar de Mier; Toen heb „ ik den heelen tyd, antwoordt zy, voor al „ de Voorbygangers vrolyk opgezongen; Wel ,, nu , herneemt de Mier , dan moogt gy nu ,, voor ü zeiven eens luchtig op gaandanflen." La Fontaine voegt de zedeleer van deze Fabel niet by dezelve. Hy vreesde ongetwyffeld, dat dezelve hem te verre afleiden zoude, en in al te verdrietige aanmerkingen doen vervallen. Wy behoeven het eerfte dier twee onge-  van de Krekel. 4.; voegelykheden niet te vreezen , om dat wi niet, gelyk la Fontaine, binnen de nauwe per ken van een Fabel bepaald zyn; En wat de ver drietige aanmerkingen betreft, daar zyn wy evei weinig bang voor; Wy willen de jonge Lieder gewennen , om in tyds dergelyke aanmerkin gen te maaken, zo dikwils zy nuttig kunner zyn; Maar wy trachten hen ook van dezelve te rug te doen keeren, tot andere, die aangenaamer zyn, want de rechte wysgeerte is die, welke altoos eene vreedzaame en zoete vrolykheid vergezelt. De Mier van de Fabel is een ryke, onedele Vrek, die afgezonderd en als in het duifter leeft , die , dwaas genoeg om zich op zyne fchraapzucht te verheffen\ niet alleen niet ziet hoe verachtelyk hy is, maar zelfs nietgelooven kan , dat 'er andere verdienften dan de rykdommen zyn. De Krekel is een Poëet of een Geleerde, die,byna vreemd in de Maatfchappy, en te nauwer nood derzelver barbaarfche gebruiken kennende , zich overgegecven heeft aan het geleide van zyn Geeft, en zynenatuurlykc neigingen gevolgd ; maar die neigingen waren vrolyk, gezellig, vriendelyk , teder, en zelfs verheven en grootmoedig. Hy heeft gezongen, hy heeft behaagd; hy heeft zig door het verrukkelyk vermaak der toejuiching laaten bekooren; Hy voorzag, of liever hy bedacht niet Op eene nieuwe wyze vetklaaid.  46 VAN DE KttEKEE. niet, dat dit alles hem, zonder Fórtuin, tieriger tyd tot deuiterfte behoeftigheiJ brengen, en dat hy dan zulke verharde Zielen aantreffen zoude, die geen fmaak hebben voor het geen hem alleen bekoort; die, ongevoelig voor het fchoon der fraaije Wectenfchappen, geen ander vermaak kennen, dan Dukatonnen op te ftapelen; Hy valt eindelyk in gebrek, en onkundig van den ftaat der Wereld en der Mcnfchen fmeekt hy denzulken, die veel meer hebben, dan zy gebruiken kunnen of willen, om eenigen onderftand, hy treft een hart van yzer aan, 't welk die verheven deugd van medelyden zelfs by den naam niet kent: De wreedaart ontfangt hem met ruuwe veronge'ykirgen, of ten minften met onheufche befpotcingen ; Welk eene wreedheid eenen ongelukkigen te befchimpen, die men niet helpen wil! Vous chantiez! j'en fuis fo;t aiIV , Eh bien! Danlcz maii.tei.a,:t, Barbaarfche j'okkerny ! Vertrooft n , rampzalig flachtofFer van de hardvochtigheid en wreedheid der Menfchen, vertrooft u met u zeiven , of liever fter.' van gebrek! Alle Menfchen ondertuffchen gelyken niet naar dien iyken Aardworm; Veracht hem ! Maar dat dit uwe eenigfte wraak zy; voor het overige beklaag u nooit den tyd, dien j,y hefteed hebt, om be-  van de Krekel. 47 beminlyk te worden, maar wacht u tevens, zo 't moogelyk zy, dat uwe beminlyke hoedanigheden niet de eenige toeverlaat zyn, daar gy in den Hechten tyd op behoeft te vertrouwen. Laiflbns dire les fots, le merite a fon ptix. } Jammer is het maar, dat 'er zo veele zotten zyn, die de verdienften niet zien kunnen, en die dikwils de magt in handen hebben; Laaten wy, terwyl wy onze verdienften poogen te vermeerderen , ter zelfder tyd werken, om hunne belooningen of gunften te kunnen ont- : beeren. Met veel meer rede, dan de Vlieg zich de' 1 Dochter der Lucht noemt, mag de Krekel zich j ■ de Dochter der Lente en des Dageraads noemen. Als zy zich begint te vertoonen, en te ; zingen, is men zeker van de wederkomft van 't fchoone jaargetyde; en dus paft haar de eerfte benaaming met het hoogfte regt; Haar vroege morgenzang maakt haar de andere waardig, i terwyl zelfs de dauw , die men de melk van den Dageraad kan heeten, het voedzel is der Krekels. De mooije dagen aan te kondigen, dezelve door zoete toonen te verfraaijen, te zingen, te behaagen, en geene andere zorg te hebben 1 dan te behaagen en te zingen; aan geene plichten onderworpen te zyn, zelfs niet aan die der wel- \ ïeaardeid van e Krekel»  48 van de Krekel. Op d* Menfchi totgepa welvoegelykheid, zich in den dauw te baaden, en 'er zich mede te voeden, dat is het gelukkig lot van de Krekel. Het einde van dat gelukkig lot, zal men my tegenwerpen, is van honger te fterven; Hier op zyn twee antwoorden te geeven, waar van het een niet het verftandigfte is. Wat verfchilt het hoe men fterft, mits dat men vermaakeïyk geleefd hebbe? Het ander is, dat 'er onder de Dieren, zo min als onder de Menfchen , weinigen zyn , die van honger fterven, en dat het gedacht der Krekels niet meer bloot ftaat voor dit ongel uk , dan het onze. ö Gy! Gunftelingen der Natuur , diedikwils ^n van den dauw leeft, die zingt gelyk de Krekel, die ons vermaak gelyk zy, en welken wy ook de wreeeheid hebben van even eens als haar te .verlaaten, als gy niet meer zingt, vreest het gebrek , 't welk uwe laatfte dagen dreigt' Zo gy uwe zugt voor de vryheid, uwe drift voor de weetenfehappen, niet kunt overwinnen, géniet de eerfte, kweekt de laatfte ; Maar om' het altoos te kunnen doen, onttrekt u het gewoel der Wereld, en leert u met weinig te behelpen. De ftilte , de fpaarzaamheid , eene maatige maar geduurige arbeid, zyn zo wel uwe vermaaken , als middelen van befraan. Weeft met dit alles de befchermer's der Deugd, Van den Godsdienst, van de Menfchelyi.heid! Dat  van »e Krekel. 4? Dat uwe werken altoos het nuttige met het aangenaame paaren , en gy zult zeker kunnen zyn van altoos met een ftreeienden roem eeri genoegzaam fortuin te genieten. Want wat men ook zeggen moge van de hardheid onzer eeuw, befchouw dezelve van naby en metaandagt, befchouw de gewaande Krekels, die zich over dezelve beklaagen; Gy zult byna altoos bemerken, dat het niet dan Sprinkhaanen , dan fchreeuwende Infeéten zyn; Wy mogen zelfs geruftelyk verzckeren,dat, hoe zeer men ook over deverbaftering in het algemeen klagen moge,onze eeuw; ten opzichte van eene billyke erkentenis jegens de fraaije geeften , merkelyk verbeterd is; Men zoude thans eenen Bruycre of de Hak niet op een zolder laaten fterven; Dit is een fmct van de vorige eeuw, daar de onze geen gevaar van loopt. „ De Krekel is een foort van groote Vlieg, ., waarvan de gedaante , op het eerfte aanzien, „ grof en ruw fchynt. Het Hoofd is breed „ en kort, voorzien met twee oogen, ruits„ of nets-wyze gemaakt, het ééne dier oogen „ is aan de rechter, het ander aan de linker „ zyde , beiden naar het achter-einde." Tusfchen deze oogen, die met een verbaazend getal facettes gefleepen zyn , want de ruitjes, of het netwerk, zo als ik het aanftonds noemde, is ten uiteriten fyn, „ zyn 'er drie van dezulDerde Stukje. D .ktjn Befchryi'ing »an ie Krekel  Soorten. De Man- netjes zin £en. 50 van dè Krekel. ken, die men gladde oogen noemt, en die „ driehoekig op het hoofd gefchikt zyn. Uit het voorfte gedeelte van het hoofd koomt een ftuk van eene driehoekige gedaante , 't welk een zeer groote kin fchynt te zyn. 't Is uit de punt van dit ftuk, dat de fnuit te voorfchyn koomt, waarmede de Krekel niet alleen de dauw opzuigt, maar ook de andere zefltandighede i, die over de bladeren en bloemen verfpreid zyn. Haar Borst ftuk is vercierd met lyften of uitloopende randen , hol uitgehaald. Ook ziet men een driehoek gegraveerd op het midden van dat zelfde Borftftuk, uit twee kanten van het welke vier doorfchynende vleugelen uitkoomen, waarvan de twee bovenfte veel grooter dan de onderfte zyn. DcBuik, of het onderfte gedeelte des Lighaams is verdeeld in agt fchaalachtige ringen. Aristoteles brengt de Krekels tot twee foorten, welke voornaamelyk in de grootte verfchillen. Hy noemt de grootften Jchetes, en de kleinen Tettigonies; Daar is nog een middelfoort, :t welk Ariftoteles niet gekend heeft: De Inwooners van Provence noemen de TètU. gonies Cigalons; wy noemen dit kleine foortin onze taal Graskrieken. ,, In alle foorten van Krekels is 't het Man'„ netje alken, dat zingen kan; eene enkele „ be-  van de Krekel. s befchouw-ng is genoeg om de zulken, di, » ft°™ zyn> 'te onderfcheiden van die geenen » Wdkp zich d°OT het geluid , dat wy zam , «en, doen hooren ; en bygevolg om » de Mannetjes van de Wyfjes te onderken» nen. De Boeren wiften dit reeds ten tydc " ™" f tDT™ms ' en hebben het waar„ fchynlyk al eer geweeten." Welk een nieuw fpel der Natuur! Wat is fy verwo^erlyk in alle haare fchikkingen' In haare vermaaken zo wel als alle andS"i wrochten! Zy doet den Menfch en de Krekel *ngen; Maar het behaagt haar den Menfch te doen zmgen door de ^ m de tatafc Ja door den buik, en zie hier, hoe de deelen der rtem daar geplaatlt zyn. De eerfte ring van den buik is naar onderen doorgeleden en de tweede is ingetrokken; In de. 2e tuflchenruimte is een vry diepe holligheid, verdeeld m twee Celletjes , door een kleine fchaalachüge driehoek gefcheiden, welke men hier voor de Kas van een Klavecimbel kanneel men. Op den grond van yder Celletje zyri Uwee vhezengefpannen, dewelke met den fitf > fier der fchoonfte Spiegel-glazen , of van de Eghnfterendfte Talc-Steen, (*) de doorfchynen- ("*) Talc-fteen is een foort van gfatafo en dolf «HM fteen , dewelke aanzei- dunne Maad^ D 2 ee' [ Wonderlyke werktuigendaar toe»  52 van de Krekel beid hebben van het zuiverst wit glas, en welke van ter zyde te zien alle de kleuren van dén Regenboog vereenigen. In het binnenst van de Krekel , en ter plaatfe, die tegen de Celletjes overftaat, heeft de Heer de Reatjmur twee groote fpiereii gevonden, elk van welken een bondeltje of bosje is van een verbaazend getal rechte vezels, losjes de een op de andere geplakt; zy dienen om de nabygelegen deelen in beweeging te brengen, welke gefchud, en fterk bewogen zyndc, een weerklank maaken op de twee vliezen, en dus alle de Echos van de buitenfte holligheid doen medewerken , waar uit dat eenftemmig, maar doordringend getuit vooitkoomt , 't welk zomtyds tedere ooren kwetst, Het bewys.dat dit de wezenlyke werktuigen der ftem in de Krekel zyn, is, dat de Heer dt Reaumur 'cr eene ontleed hebbende, naderhand de fprieten, daar wy van fpreeken, met een fpeld zachtelyk bewoog, waarop deze Krekel, nu al verfcheide maanden geftorven, nog een klein geluid maakte in die wyze hand, ■waar aan de wonderkens niets fchynen te kosten. De Holf gheid, welke zo tedere en zo dierbaare deelen bevat,is overdekten zorgvuldig geflooten met twee fchaalen, welke de Schry- gefneeden, het zogenaamde Moscovifche Glas uitlevert. Daar zyn twee foorten , het eene heet Venetizanlche, en het ander Moscovifche Tak-Steen.  van de Krekel. 53 Schryvers van de Materies Medica, waar uit wy het onderwerp dezer befchry ving getrokken hebben, aardig de Glas-raamen van de binnenfte venfters, dat is te zeggen van de twee vliezen, noemen. De bekoorlykheden der Harmonie werken op alle Schepzelen; van den Menfch af, wien zy tot, vermaak en tot moorden aanzetten, tot op het Lam, 't welk op het geluit eener harderspyp fpringt en huppelt; tot op het Kanarievogeltje , 't welk zyn eeten laat ftaan, om de toonen van eene fluit te leeren ; Tot op de Wyfjes Krekel , die verrukt wordt door den zang'van haare Gade ; Terwyl deze zingt, arbeidt zy met vermaak; Haare arbeid is mpeijelyk, maar zy hoort een ftem, die zy bemint; Zy bereidt de afgezonderde verblyfplaatfen voor de Kinderen, daar zy Moeder van ftaat te worden, en de liefde maakt alle haare verrichtingen aangenaam. De Wyfjes Krekel heeft langs het onderfte, gedeelte van haar laatften ring, een Boor , 1 welker maakzel en werktuigkunde verwonderlykzyn; Deze boor, die zy gemaklyk te voorfchyn haalt, dient haar om kleine droo= ge takjes te doorbooren , om in die gaatjes haare eitjes te leggen; Van meer dan zes honderd, die zy gemeenlyk draagt, werpt zy niet meer dan ag: of tien in een gat, zomtyds zelfs maar D 3 vier tien zang. loor vju te Wyfjes,  54 van de Krekel. De Wormen en Nymfen. r Derzelver Hoofd. vier of vyf, zy legt ze in droog hout, om dat zy niet noodig hebben, gelyk de eitjes van veele andere Vliegen, uitwendig bevochtigd te worden , door de fappen van het hout, of door eenig ander vocht. De Worm , die uit dit eitje te voorfchyn koomt, heeft zes pooten. Hy gelykt haar een VIoo, behalven in de kleur, want hy is wit; Hy heeft, even ais deze, het hoofd benedenwaards naar den buik gekromd. Op betuitkoomen uit het nest, klimt hy by den boom, daar hy op gebooren is, neder, en zonder eenige begeerte te toonen naar de lucht en het licht, welke beide hy nu eerst begint te genieten, gaat hy zich begraaven. Hy verandert senigen tyd daar na in een Nymf, van de klasre der geenen, die gaan, die voedzel gebruiken , en die groeijen moeten. Hy heeft zes pooten , waar van het eerfte paar hem verftrekt voor houweel en fpade, om de aarde te opeïen, daar hy zomtyds tot twee of drie voeten licpte indringt. Hy brengt een Jaar in den ftaat aan Nymf door. [Het Hoofd dezer Nymfen verfchilt niet veel v an dat, het welk zy in het vervolg hebben zullen. 3aar Snuit is reeds volmaakt, om dat zy 'er al laar leven gebruik van maaken. Men merkt niet, kt zy of de werktuigen voor het zingen, of le boor hebben. De twee voorfte pooten zyn al-  van de Krekel. S5 alleen opmerkelyk door het gebruik, dat wy zo aanftonds aanmerkten, dat zy 'er van maaken , om zig twee, en zomtyds meers voeten diep onder den grond, gaten te maaken, daar zy den winter doorbrengen, beveiligd voor de koude, en zonder magazynen te behoeven, of noodig te hebben by de nabuurige Mieren haar onderhoud te gaan bédelen. Op het wederkoomen van de Lente verhaten deze Nymfen de aarde, kruipen op de boomen, hechten zich aan de bladeren en takken vaft. Het is daar dat haare geftalte-verwifTeling, die zy met andere Infcften gemeen hebben , haar vollebeflag krygt; zy worden nu met vleugelen voorzien, en neemen de gedaante van volkoomen Krekels aan.] De Krekel is zeer gemeen in Italië, en in het Koningryk van Napels; zy hecht zich ■ byzonderlyk aan den laagftamden Effchenboom met ronde blaadjes. Albert le Grand , (*) wien het Volk een Tovenaar noem- C*) Dc !>cnaamjng van Le Grind is eigenlyk eene vertaaling van zyn Dukfcben Familie-naam , Groot, Hy was Provinciaal van de Dominikaanen , en vervolgens Biüchop van Ratisbonne in \i6o. Hy wifï veel van de Theologie , en nog meer van de Natuurkunde. Zyne Werken maaken 21 deeicn in folio uit, weiken men echter tot twecofdrie goede Volumina in timo. zou kunnen brengen. D 4 Vaar de Crekel ■alt.  56 tan de Krek e e. noemde , om dat hy eenige Natuurlyke gerieft men wift, heeft de Huisftapel of Huis-kriek voor de Krekel genoomen , terwyl anderen dezelve met de groote groene Sprinkhaanen verward hebben. De Boeren in het Gaftinois, alwaar dezelve zeer gemeen zyn, kennen haar onder den naam van Birnelle; Zy houden 'er veel van, om dat als de Krekel begint te zingen, 'er geen koude dagen meer te vreezen zyn , [en als zy helder en geduurig doorzingt, zy zich overreeden , dat zy op een gunftige zomer , en ryke oogften mogen hoopen.] „ Zommige Vogelen zyn zeer greetig naar „ de Krekels. De Heer Pieter Belox, be„ rocmd Geneesheer , geboren in het gehugt „ tourletiere aan de Maine, in 't jaar 1518, en „ door een van zyne vyanden gedood in 1564. „ heeft een Boekdeel met waarneemingen over ,, de Natuurlyke Hiftorie gefchreeven, welken „ hy op zyne reizen door judea , Egypten, Arabien, en in Griekenland gemaakt hadt'; (*) ,, Jn (*) Deza en de vorige byzonderheid van ^t. le Grand, gelyk ook verfcheide anderen van dien aart zyn gehaaid uit het Hiflpriefch Woordenboek van den Abc L'Advocat , een zeer nuttig Werk, maar 't welk het nog meer zoude zyn, als men 'er, in plaats i;sn zo veele belagcbelykeGoden, wat meer bejoem, de Menfchca in gebragr hadt.  van de Krekel. j? In het eerde boek dezer waarncemingen be,, richt hy ons, dat de zonderlinge fchoonheid „ van dien Vogel, diendeNaturaliften^e^en- Haar ,, etter noemen, om dat hy van dezelve zyn V^a" ,, voornaamfte voedzel heeft, en welke Vogel in Vrankryk geheel niet, en in Italien wei„ nig , maar veel op het Eiland Creta gevon,, den wordt', hy berigt ons, zeg ik, dat de ,, zonderlinge fchoonheid van dezen Vogel de kleine Jongens van het gemelde Eiland aan„ fpoort , om denzelven met Krekels te van,, gen, gelyk zy de groote, Martinets gehee,, ten , doen. Ten dien einde ficekcn zy een ,, kromme fpeld, in de gedaante van een vifch,, hoek,.dwars door het Lighaam van deKre,, kei , waaraan zy een draad vafthouden , daar ,, zy het eene eind van in de hand houden. De „ Krekel, dus gepriemd en vaftgehouden, laat „ echter niet na in de lucht te vliegen, en zo „ dra de Wefpeneeter haar bemerkt, koomt hy ,, mee een (nellen vaart op haar neder, en „ flokt de Krekel al vliegende op, maar de „ kromme fpeld houdt hem, door middel van „ den draad, vaft, en hy is dus,zonder dathy ,, gevaar konde vreezën , gevangen." Deze fpeld doodt derhalven en de Krekel en den Wespeneeter. Wat is dan de vrucht van dit wreede fpel? Men moet de Kinderen die aanmerking leeren maaken, terwyl men hun eenig D s aa-  55 van de Krekel. Zommigc Honden eeten haai Gelyk ooi voortyds de Menfclien dee. den. ander middel aan de hand geeft, om denWespeneeter te vangen; by voorbeeld een ftrik, daar men hem in zoude kunnen lokken, of een net, dat men op hem konde laaten vallen,terwyl hy bezig ware met de Krekel te eeten. Dan zoude 'er maar een flachtoffer zyn , en wel dat geen, 't welk het behoorde te zyn. » Daar zyn Honden, die gaarne Krekels ee^ „ ten. Aldovrandus hadt op zyne buitenplaats '„ een klein Teefje, 't welk allen, die zyn „ Meefter hetzelve gaf, greetig infloeg. Dit „ Beertje hield 'er zo veel van, dat zo dikwils „ een der bedienden naar 't veld ging hy den„ zei ven volgde, en blyvende ftaan onder dc „ boomen , alwaar de Krekels luftig zongen , „ zyn Geleider door de geduurige beweeging „ van zyn ftaart, en door een klaagende ftem „ noodigde, om 'er eenige voor haar te van„ gen. ,, De Krekel wordt in het Franfch Cigalege„ heeten, met een naam herkomftig van het „ Latynfche woord Cicadula , dat Krekeltje betekent, en eene verkleinendebenaamingis „ van Cicada , Krekel." Onze Voorouders aten de Krekels, en vondenze zeer goed. Wy kiezen, boven alle die natuurlyke geregten , faamgeftelde vergiften, onder het denkbeeld van lekkerny , en de begunftiging van vreemde naamcn. Het is eene be-  van de Krekel. 59 belediging , die wy der Natuur aandoen, maar waar van zy zich door onze kwynende geitellen , onze zwakheden, onze ziektens, zeer wel weet te wreeken. _ De geleerde Jeronymüs Mercurialis (*) heeft waargenoomen , dat de Jaaren, waarin de Krekels weinig zingen , aan algemeene Volkziekten onderhevig zyn, hetwelk,gelyk andere Geneesheeren hebben opgemerkt, koomt, om dat die jaaren doorgaands vochtig, warm, cn regenachtig zyn, en dat 'er niet veel zon fchynt, welke de Krekels tot zingen opwekt, xvant deze gefteldheden van de lucht, (aanhoudend vochtig en warm Weder) fchikken , volgens het geen Hippocrates daar van reeds gezegd heeft, de vochten tot rotting, en veroorzaa» ken kwaadaartige Volkziekten." (*) [erowmus mercurialis heeft geleefd inde zettïende eeuw, en wns geboortig van Forti, (Ftr»m tttit, ) in Xomitgnt. Hy onderwees met roem te Padut, te Bologne , en te ïifa, en hadt het geluk van in zyn Vaderland te derven in den jaare 1596, oud zynde 66 Jaaren. Wy hebben van hem vier Boeken de trte Gymniflic*, eene Verhandeling over de Ziekten der Vrouwen , cn eene menigte andere geachte Weiken, die allen in het Latyn gefchreeven zyn. D r.  6o van de Weegluis. Aanmerking tegen de SLappl.iarfendciRykon. De WEEGLUIS. Wat hebt gy al vyanden , Grooten der Aarde ! Hoe wordt uw gewaand geluk geduurig om ver geworpen! Verciert, zo veel gy wilt, die trotfe Slaapplaatfen , die Alkoven, alwaar gy tuffchen verfcheide Gordynen verftikt, alwaar gy, in een welluftig dons gezonken, door eene overmaatige broeying en fchadelyke warmte uwe gezondheid ondermynt, uwe zenuwen verweekt, uw moed zeiven verzwakt ; Gy zult daar nooit een volkoomen rust genieten. Gy zyt daar in een ftaat ftrydig met die der Natuur; Gy zult nimmer uit üenzelven dc verteerende zorgen , de kwaaien uwer dartelheid , of nog verachtclyker vyanden, de Weegluizen, verbannen kunnen. Daar is 'er maar één noodig om u een geheelen nagt :e kwellen , en welk eene jagt die nuttelooze menigte van weelderige Bedienden, die u omringt, op dezelven maaken moge, daar zullen 'er altoos eenigen aan hunne waakzaamheid ontfnappen. Het lot der Armen is ten dezen opzicht min ongelukkig dan het uwe; Zy hebben een gerusten geest; en vreezen niet anders dan dit Ongedierte; Dit moet zelfs zeermenig- vul-  v A n de Weegluis. 6i vuldig zyn , om hen in hun diepen flaap te ftooreii , hunne voorgegaane arbeid beveiligt hunne ruft, en zo hun dezelve door het al te groot getal der Weegluizen wordt benoomen, kunnen zy, met een weinig voorzorg en zinlykheid, dat getal zeer veel verminderen; zy kunnen dit zo veel te gemaklyker doen, omdatzy verre van de Steden woonen , welker befmette onzuivere lucht aan deze laftige Schepzelen gunftig is , en derzelver voortteeling bevorvert. Het Gedacht der Weegluizen bevat eene menigte foorten; en „ deze foorten vcrfchillenten , „ opzichte der Gedaante, der Grootte, en der1 „ Kleur. Men vindt ze in de Velden , in.de „ Moestuinen , in de Boomgaarden , op de ,, Peulvruchten, op de Boomen, op de Muü,, ren. Swammerdam noemt ze vliegende „ Aard-Weegluizen, en telt 'er zeftien foorten „ van op, welken de Natuur met allerhande „ foorten van kleuren getekend heeft , het „ welk haar zo aangenaam maakt voor het Ge,, zicht, als zy laftig zyn voor den Reuk ; On„ der deze foorten zyn de Water-weegluizen „ nog niet betrokken; Dezen vliegen insgelyks, ,, cn hebben een angel in den bek, waar me„ de zy fterk prikken. Linn^eus maaktgewag van drie en veertig foorten van Weegluizen, ,, die men in Zweeden vindt, en die alle vleu- ge- Vetle aorten an Weegiiixen.  6* van de Weegluis. Huifïèlyk Weegluis Derzei ver liftigheid. „ gelen hebben, behalven de Bed-weegluizen, „ welke 'er geen hebben. - „ Wy zullen hier niet anders dan van de ' „ Huiffelyke Weegluis fprceken. Dit is een „ Infeft van de grootte als een kleine Luis, „ kort, zeer plat, byna rond, weck en gemak„ lyk te verbryzelen, of te pletteren te druk„ ken, als men het maar eenigzints hard aan„ raakt. Het is roodachtig, of van eene wat „ donkere kaneelkleur." Het neemt de kleur aan van de foinbere verblyfplaatfcn , daar het in leeft ; De andere foorten daarentegen zyn fchoon, gelyk de Tuinen, en de Velden, die zy bewoonen. „ Deszelfs Lichaam is van een Hinkenden reuk, en zeer onaangenaam. Dat „ lichaam beftaat uitwendig uit drie voornaame „ deelen , welke zyn het hoofd, het borft- of middelftuk, en de buik, of het eigenlyk ge„ zegd lighaam." Aan de beide kanten van het hoofd zyn twee kleine bruine oogen, daar wy rede hebben om bang voor te zyn, want zo dra de Weegluis cenig geregt verneemt, dat haar wél aanftaat, (en van dat foort is gewisfelyk ons bloed, daar zy boven al greetig naar is) geeft zy zich geen ruft, voor dat zy 'er by is. Ik heb geleezen, ik weet niet in welk Werk dat een Liefhebber daar de volgende proef van ;enoomen heeft. Hy lag zig neder in een Bedfteede, of Hangmat, die in het midden vaneen ka-  van de Weegluis. 63 kamer zonder meubilcn opgehangen , en van boven, ongedekt was. Hy zcttede een Weegluis op de Vloer, dewelke ongetwyffeld dooi het gezicht en den reuk geleid, eenigen tyd fcheen te peinzen over de middelen, hoe zy aar) de gemelde legerftede koomen zou, het welk inderdaad zeer bezwaarlyk was. Eindelyk koos zy de party van by den muur, langs denkorfr ften weg, op te klauteren, dus geraakte zy aan de Zolder, fteeds een rechten lyn volgende. die voortgetrokken zynde, vlak boven het bed moeit gaan, en toe.n zy daar recht boven gekoomen was, liet zy zich op den Neus van den Waarneemer neder vallen. Het Hoofd van de Weegluis heeft niets opmerkelyks; Het Borft- of Middelftuk, 't welk daar met een inkeeping of dun draadje aanvaffc zit, beftaat uit één ring; de Buik of hetOnderlyf beftaat uit negen zulke ringen. Om dezelfde rede , als de Alotten by ons fterk voortteelen, grimmelt het ook dikwils van Weegluizen. Wy bezorgen haar zeer gemaklyke verblyfplaatfen , en zy kunnen nooit gebrek aan goed Logement hebben , zo lang wy welgeftoffeerde Kleerkamers houden, dat is te zeggen , Magazins van oude afgelegde gewaaden, zo wel als van nieuwe kostbaare beuzelingen. De kwaade reuk , het zweet, het fineer, en de vette uitwaaffemingen onzer lic- haa- % Oorzaü- ken haaret menigte,  0 Dooden en eeten malkaneer. 64 van de Weegluis. haamen zyn de Parfums , welke dit Ongedierte lokken , en het voedzel, dat hetzelve onderhoud verfchaft. Zy verkiezen dit alles zelfs, wanneer het van zulke Perfoonen , die ledig loopen en goede cicr maaken, is voortgekoomen, boven de uitwaaflemingen van arbeidzaame en maatige Menfchen, om dat deze ftoffen de affcheidingen, en als het uittrekzel zynde van de fcherpe vochten, welke inct het bloed omloopen , ftinkender , vetter, en voedender zyn in de wellustige Lediglóopers, dan maatige Lieden. Dit verllag zoude onaangenaam en walgelyk kunnen voorkoomen aan de Viesneuzen onder de beide Sexen, maar in een Natuurlyke Hiftorie moet men alles zeggen. Waarom moeten wy daar in alles zeggen? Waaröm mogen wy niet ecnige byzonderheden verzwygen, ten vermaake onzer Medemenfchen? '-'Schynt de heufchheid dat niet te vorderen ? — Wcê de zulken, die de heufchheid ten koste van hun gezond verftand cn dat van anderen betrachten, of die te viefch zyn, om dc waarheid te hooren. Laaten wy dan onbe- fchroomd voortgaan. Het zyn de Menfchen alleen niet, die malkander dooden, die malkander opceten, 'c zy eensklaps , gelyk de Antropophagen , of Menfchen-ceters, 't zy allengs, gelyk onder onsen andere befchaafde Volken plaats heeft. De Rupfen  van de Weegluis. 65 ïen, dc Spinnen , de Weegluizen vreeten ook malkan deren , als zy kunnen. „ Maar zy doen die moogelyk niet, dan wanneer zy „ door den honger daar toe geperst v/orden." —• Neen! die regel gaat by ongeluk niet algemeen door. De Heer de Reaumur hééft menigmaal een Rups gezien, welke zich aan den kant van eene andere , die zwakker was , bevindende, haare Gezellinne aantaftede, en dit keurlyk gerecht verkoos boven de lekkere bladen, die men ■ haar gegeeven , en waar mede zy begonnen hadt zich te voeden. i, Het is reeds van overlang, dat men in het < „ begrip is, dat de Kathuizers geen Weeglui-J „ zen hebben; en Cardanus (*) hier van eene! j5 natuurlyke oorzaak poogende te geeven,2 „ meent, dat het is, om dat die Geeitelyken geen Vleefch eeten; maar Scaliger weder„ legt dit op deze wyze. Ik zal eens toe- „ ftaan, (*) Johannis Baptista Cardanus geboortig te P*via, in 1734, was. Uoóror in de Geneeskonft, en fchieef vetfeheide uitmuntende Werken. Hy trouwde uit enkele Liefde een Vrouw, die hy naderhand vctr •gaf. Men nam hem gevangen , en floeg hem het hoofd af, in den ouderdom van aó jaaren. Zyn Vader heeft een Bi>ek by gelegenheid van zyn dood uitgegeeven, waar van de Tytei is, De militate ex adytrfis e«pie»J« : ovet het Nut , 't welk men uit de Tegenfpoeden raapen kan. Derde Stukje E >f de Ka. ïuizers a r van evryd yn.  Nut van Vruch cn en Groen tens, 66 van de Weegluis. „ fhan, zegt hy, dat geen Kathuizer van de „ Weegluizen gekweld worde; maar danblyft „ nog altoos de groote vraag , of dezelve niet ,, in hunne bedden geboren worden? Dat zo zynde, dan kunnen 'er deze Vaders geen )■> grooten roem op draagen; want de bedden ,, van Touloufe eeten ook geen vleefch , en 5, evenwel zyn ze met dit Ongedierte befmet. Voor het overige, indien hetzelve door de onthouding der Cathuizers verdelgd wordt, „ waar is dan het Wonderwerk ? Weet men niet, dat 'er onder de Marfen Adders gevon,, den worden, welke aan dat Volk zeiven geen » het minfte kwaad doen, fchoon dezelve ge„ Hagen vyanden der Slangen zyn." Ik denk niet met Cardanus , dat de enkele mthouding van vleefch genoeg is, om de zuleen , die 'er zig van fpeenen, ongenaakbaar roor de Weegluizen te maaken ; want indien lat zo ware, zo zouden de Benediüynen, de hervormde Bernardynen de la Trappe, de CamaU dules, en de Carmeliten het zelfde voorregt hebben. Maar ik geloof, dat als men zich eene gewoonte maakt van veel Vruchten en Groentens te eeten, behalven dat men meer totvrolykheid zal overhellen , men minder bloot ftaan zal voor verfcheide foorten van Ongedierte, en bygevolg ook voor de Weegluizen; Want het blykt uit verfcheide proeven en waarnee-  van de Weegluis. 67 necmingen duidelyk genoeg, dat het niet de Vruchten zyn, waar door de Wormen in onze Lighaamen gevoed worden , fchoon men met dat alles erkennen moet, dat dezelve ongezond zyn, als zy niet volmaakt ryp gegeeten worden. Het eenigft middel, om dit hier in 't voorbygaan aan te merken, waar door men zich omtrent haare deugd, dat is, haare volkoomen rypte, geruft kan Hellen, is , dat men ze eerder inzamelt, dan plukt, of nooit plukt, dan wanneer zy op het punt zyn, om van zelve af tc vallen. Het geen byzonderlyk de Cathuizers voor de Weegluizen beveiligt, ,, is dat zy niet uitgaan, „ en dat zy hunne Cellen zo wel als Kleede», ren zeer zinlyk houden; Dit is zo waarach- tig, dat 'er onder deze Geeftelyken zyn, „ welker Bedienden van dit Ongedierte wor„ den opgegecten, terwyl zy 'er zelve ten ee„ nemaal van bevryd blyven. Wy weeten deze „ byzonderheid van een Vifitatnr onder die ,, Order, een eerlyk man, en onbekwaam om „ een valfch bericht te geeven." Mat. Midk, Tom. XI. „ De Weegluizen fchuuwen het lichten houden zich, geduurende den dag, verborgen. „ maar zo dra het duifter is, en inzonderheic „ zo dra zy verneemen, dat men zich in de „ Bedfteeden, alwaar zy zich verhouden, heeft E 2 „ nc- en 7in!vkheid. '  Middelen om de We. gluizen ie ve, dryven. 68 v f n n e Weegluis. „ nedergeJcgd, laaten zy zich van de Gordy„ nen, en van het Verhemelte der Bedfteeden nedervallën, of koomen uit haare andere „ Wykplaatfen in menigte voor den dag, be9, ftoimen den armen Menfch , die den t te „ flaapen, en kwellen hem als een Galeiboef, ,, zich voornaamelyk werpende op zyn Aange„ zicht, en op die deelen van zyn lighaam, „ alwaar het vel het tederft is." Een der befte middelen om de Weegluizen te verdry ven, is by het voorfchrift van de Ka. thuizers, dat is te zeggen, by de zinlykheid en een gezond voedzel, te voegen het Lok aas, of het Vergif, 't welk Moufet aanwyft in zyn Schouwtoneel der Infeclen ; Het Hef namelyk van Boter, die men laatkooken, en daar men een houten bordje of plankje mede beftrykt, zy koomen daar in menigte op aanzetten, en na dat zy daar veel van gegeeten hebben, fterven zy door overlaading. Dus kan men zich de billyke wraak verfchaffen van ditkwaadaarttg cn haatelyk Ongedierte, door hunne eigen gulzigheid na het vergif te zien Ioopen, dat men hun bereid heeft, en, even als zo veele onbedachte Menfchen, voor een kort vermaak hunnen dood verhaaften; Die wraak, ik herhaale het, is zekerlyk wettig en geoorloofd. ,, Volgens Pi.inius doodt de reuk der Bloed„ zuigers de Weegluizen,gelyk die der Weeg- lui-  v, a N de Weegluis. 69 „ luizen de Bloedzuigers zoude doen. Aldovrandus en Jonston berichten ons volgens „ Hippocrates, dat de Rook, die men met de Meft der Koeijen maakt, de Weegluizen H verdryft. Daar is nog eene andere manier „ van gelyken aart, die men zegt even fterk .,, te zyn , maar die zo vies is, dat men ze „ nauwelyks noemen durft. Avicenna (*) namelyk verzekert , dat Menfchen-drek in de Redfteeden te rooken , niet minder dienftig is. Anderen pryzen den rook van Vitriool , of Koperroeft , of Cypres, of Don„ derkruid (Conyza) of Vygen, of Tabak enz. aan." Mat. Medic. Tom. XI. Men verzekert, dat de Chineezen veel houden van den reuk der Weegluizen; yder Volk heeft, gelyk elk Menfch in 't byzonder, zyne fmaaken , zyne verkiezingen, of liever zyne grillen. Lih- (*) Avjcenn.A was een beroemd Arabifcli Geneesheer, gebooren in 'r Jaar 580, en een zeer fyn Wysgeer. Men zegt , dat hy de Overnatum kunde van AristOteles veertigmaal las zoridir dezelve re verdaan , 't welk niet veel tot eer van dit Werk ftrekt. Zyne ongercgeldneden veroorzaakten hem groote Ziektens, waar aan hy frierf in 't jaar 1036. Waarom hieldt hy zich niet aan de Wysgeerre van den braaven Hovenier, wien zyn Vader hem vooreerfl.cn Leermeefter gaf ? E 3  70 van de Weegluis. Linnjeus meent, dat men onder de Veldweeglui'zên eenige foorten zoude Kimnen vinden, die in de Huizen gebft&t zynde , de Bedweegluizen verdelgen z< ■uden. De WeLglu,s heet in 't Grieklch Coris, en in 't IÉ»tiaarifish CftUfce, van 't Lat/nfcb Cimex. Menage vindt 'er de Franfche afuomft van in het Latynfche woord putere, 'twclk Hinken betekent; waar van ook koomen zou ;e Punais, Putoir, of Putois, welk alles men niet ongevoegelyk door Stinkluis, of Stinker zou vertaaien kunnen. Di  van de Sprinkhaan. 71 De SPRINKHAAN. Vat de wapenen op , zwak cn trotfch Mee- s fter van de Dieren; Ziet hier wederom jj een , die u braveert , en die zeker is van u itraffeloos te kunnen braveeren. Gy hebt ongemeeten Velden bezaaid, beplant, beteeld: Gy hebt dezelve met uw zweet gemeft. Gy hebt 'er de hoop van uwen rykdom op gebouwd; Gy maakt u gereed om die fchatten in te zamelen. Het Weder begunftigt uwe wenfchen boven verwachting ; Gy weert de Daflen , de Herten, de wilde Zwynen, de Hazen en Ko. nynen, het Gevogelte zelve van uwe Landeryen; Maar gyzult 'er die wolken van Sprinkhaanen niet van weeren , dewelke op de vleugelen van een brandenden wind aangevoerd, koomen afmaaijen het geen gy gezaaid hebt. Nog Pharao , Koning van Egypten , nog Carel XII, Koning van Zweeden, fchoon zy geheele Legers onder hunne orders hadden, duizenden van Menfchen, die van hunne wenken vloogen , hebben dezelve kunnen wederftaan. Keer naar uw huis te rug, betreur het verlies van uw goed, tracht het te herftellen , maar murmureer nooit tegen de hand der Voorzienigheid , van welke u dit kwaad wordt toegeE 4 zon- :r>adeder aaoen.  Leeringe daar u;t. rj van de Sprinkhaan. n zonden! Laat ons de voortbrengzelen der NaStuur genieten, maar zonder ons daar aan te hechten , naar dien wy leeren hoe ras dezelve ons door een verachtel/k Ongedierte ontnoomen "worden , cn wanneer de Hoogmoed onze zwakke harten wil bekruipen , laaten wy ons fteeds herinneren , dat 'er niet alleen Leeuwén, Tygers, Beeren, maar zelfs Sprinkhaanerj gereed zyn, om ons onze zwakheid te doen gevoelen, en onzen trots te vernederen .... Dat eene andere aanmerking, uit het zelfde onderwerp getrokken, ons vertroofte, als de oorlog, of eenig ander ongeluk ons koome te druk ken , of onze hoop en bezittingen te ontrooven ; Laaten wy zonder bitterheid , zonder wraakzucht die ongelukken leeren lyden, laaten wy met een bedaarden geest tot ons zeiven zeggen ; ,, Het is een Legioen van Sprinkhaanen , 't welk onze Graanen is koomen af- orten rSprink» anen.  74 van de Sprinkhaan. „ bleekc lyncn onder aan der, bui1' en het ach„ terfte paar becncn. Men ondei fcheidt daar „ aan voornaamelyk, gelyk in dc meefte ande„ re Infeélën , het Hoofd het Midden- of „ Borst ftuk, en den Buik. Het hoofd is lang. „ achtig, ziende naa; dc aaide, vry veelgcly„ kende naar dat van een Paard. De bek is „ bedekt met een' foort van rond fchüd, dat „ uitfpringt, beweegbaar is, en gewapend met „ twee getande kinnebakken, waar van detan„ den kaftanjebruin zyn. puntig, en aan het „ einde omgeboogen.' Men vindt daar bin„ nen in een groote roodachtige tong, aan het „ bencdenfte kaakenbeen, dat breed en rond„ achtig is , vastgemaakt. By de kaakenbee,, nen is een ruige groenachtige knevel, welke „ zich, door middel van drie geledingen, in mal„ kander vouwt. De fprieten zyn met knoo„ pen, zeer lang, allengs dunner afloopende, „ bleek , geplaatst aan het bovenst van den „ kop, en de oogen maaken een halfrond, zy „ lp ringen wat voorwaards alt, gelyk zwarte „ flippen. Het borstftuk is verheven, nauw, „ van boven en van onderen gewapend met „ twee getande doornen. De rug heeft een „ langachtig fchild , waar aan de fpieren der „ voorfte pooten ftevig vastgemaakt ^yn, en „ die fpieren zyn omringd van luchtgaten of „ pypen voor de ademhaaling (Stigmata) wel- „ ke  van de Sprinkhaan. 75 kc wit zyn, gelyk fneeuw, cn zo verwon„ dcrlyk, dat men dezelve befchouv/ende niet „ kan nalaaten den Schepper eter Natuur in ,, zyne konft en wysheid te eerbieden." Gelyk de Sprinkhaan dikwiis lange reizen doet, zo moest zy, om dezelve te kunnen vol-» brengen, fteri;e vleugels hebben; zy heeft 'erj hierom ook vier, welke in het midden doorfneeden en gellcvigd worden door eene dikke groene rib of fpier. Zy heeft ze; pooten , onderfteund door zwaare dyen ; Deze pooten zyn doornachtig, zy loopen uit in voeten, uityder van welken twee haakjes te voorfchyn koomen, die gebogen, en even als vifchhoeken gekromd zyn. De twee achterftc pooten zyn de langfte en fterkfte, om dat dezelve het Dier voornaamclyk in ftaat ftellen moeten, om haare fprongen te doen. Dit maakzel is het zelfde in de Krekel en de Graskriek, om dat het tot het eigen gebruik verordend is. De Sprinkhaan heeft een driedubbele maag,] en Swammerd.-.m merkt aan , „ dat dezelve „ veel gelykheid heeft met die der herkauwen„ de Dieren; Dat dat gedeelte van haar maag, „ alwaar zy het voedzel bewaaren, zeer ge,, maklyk te herkennen is , en dat hy niet „ twytFelt, of zy inderdaad herkauwendeDie- ren zyn." De buik van de Sprinkhaan is wel gemaakti voor Hunne engelen 11 ar.deie eelen. laag. .ük.  76 van t> e Sprinkhaan. Tyd van It erven. Koomen veel uit Spanje, voor zyne gulzigheid, hy is zeer groot cn be-r ftaat uit agt ringen, am het onderfte gedeelte, van de laatfte ringen koo nen twee kleine ruige ftaarten, gelyk die der Rotten, te voorfchyn; Het Wyfie draagf onder haar buik ern dubbele els of boor, waar van zy zich bedient om de, aarde of andere ligtminen te doorbooren , waar iri zy tegen het einde van Auguftus haare eitjes legt. Nog het Wyfe, nog het Mannetje leeven lang na dat de eitjes gelegd zyn. Dezelve worden door de eerfte warmte van het voorjaar uitgebroeid. De Landlieden die zorgvuldig en oplettend zyn, zoeken ze op, en vernielen alle de geenen, die zy vinden; Zy hebben tot vergelding dier moeite al hetKoorn, 't welk de Sprinkha.inen,, die uit deze eitjes geboren Honden te worden, gegeeten zoud.n hebben. Veele Sprinkhaanen koomen ons uit Spanje toe; En men zou dezelve daar ligtelyk kunnen verdelgen, als men ze, gelyk ikftraks voorftelde , voor hunne geboorte aantaflede, met de eitjes te vernielen. De Spaanfche Boeren hebben tot dus verre verwaarloosd om dit middel werkftellig te maaken , en zy hebben tot dus verre goede redenen voor die verwaarloo* zing gehad; „ Indien de Langojles, zeiden zy, „ (dus noemen zy de Sprinkhaanen van het Latynfche woord Locnjla , Indien de Lan-  van de Sprinkhaan. 77 ',, goftes) ons Koorn niet opvreeten , zo zal de Koning of de Kerk het zelve weg haaien, >j wat verfchilt het ons, door wien het ons ontnoomen wordt, als wy het toch verlie,, zen moeten." Maar zy hervatten nu allé hunne werkzaamheid onder de tegenwoordige regeering van een rechtvaardig Koning, die hen in de ruimte fielt, die hen aanmoedigt, en die mer even veel wysheid als billykheid belet.dat de Geeftclyken en de Grooten hen niet vertree» den. Uit de eitjes der Sprinkhaanen. welke deE dreigende gevaaren en vyanden ontfnappen,w koomen, tot ons ongeluk, kleine witte Wormen te voorfchyn, die niet grooter zyn dan Vlooijen. In twee of drie dagen neemen zy een zwartachtige kleur aan, die allengs verzwakt, en ten laatften ros wordt; dan zyn zy in den ftaat van Nymphen, waarin zy omtrent vyf entwintig dagen doorbrengen, als wanneer zy ophouden te eeten. Alle de Infecten volgen dien regel, om hunne bekleedzels des tegemaklyker 'af te leggen ; Zy weeten, dat onthouding hun. ne lighaamen doet krimpen, en derhalven hun rok ruim en vlottend maakt. Als de Xymfen der Sprinkhaanen gereed zyn H om haar vel of omflag af te leggen, maaken zy31 zich aan een Brandnetel of Diftel vaft, en volbrengen aldaar het moeijelyk werk van haare ver- cWoien, se verderen i  78 van de Sprinkhaan. Zonderlinge befchryving verkleeding. ,, De Sprinkhaan 'dus v:n haar „ oude vel ontdaan, vertoont niet meer die I, donkere kleur, die zy te voren hadt; maar een witachtig of helder groen vel; En geit lyk zy zich zeer vermoeid heeft, om haare ,, opperhuid uit te trekken , cn hetlighaam nu „ nog al te teder is, om dc kragt van de in- drukzelen en aandoeningen der lucht op het ,, zelve te wederftaan, zo laat zy zich op de ,, aarde vallen, alwaar zy een half uur blyft, ,, zonder byna eenig teken van leven te gee„ ven. „ De Sprinkhaanen zyn mismaakt en gerim„ peld, haar mond is als met fchaalen .bedekt, ' „ en achter het hoofd hebben zy een foort van mantel, een Coqueluchon, welke eindigt, al. waar de vleugels beginnen ; Als men een „ Arabifch Schryver, door den geleerden Sa- muel Bochart (*) aangetrokken , mag ge. Iooven, zo vindt men in de Sprinkhaanen „ de natuur van tien Dieren : te weeten de „ kop van een Paard, den hals van een Stier, „ de (*) samoel Bochart was een gereformeerd Predikant; hy was in 1599. te Rouaan gebooren; hy fclireef veele Werken over de Godgeleerdneid , en veele twilt'chrifren. Hy (lie.f fchielyk in 1667. terwyl hy bezig was met Pierre Daniël Huet ie icdcntwiften.  van de Sprinkhaan. 79 de hoornen van een Hert, de borst van een Leeuw, den buik van een Scorpioen, de „ vleugelen van een Arend, dc dyen van een „ Kameel, de pooten van een Struisvogel, en den ftaart van een Slang." Dit zoude eene monfterachtige faamenvoeging maaken, maar de meeften dezer gewaande gelykeniflen zyn, buiten twyffel, zo wel gegrond , als die, welke wy gelooven te hebben met een Arend, met een Leeuw, met een Steen-uil , enz. wanneer wy het onderst onzer aangezichten verbergen. Voor het overige zyn 'er Sprinkhaanen, die ,, vry aartige vleugelen hebben, deeeneblaauw, „ de andere rood , de andere gemengd. De ,, meeften fpringen meer, dan zy vliegen, en ,, haar fprong is zo geweldig, d.itzy zich twee honder 1 maaien de hoogte van haar lighaam verheiTen , of voorwaards werpen kunnen. „ Maar de zonder lingfte, en tevens de groor- fte van alle fooiten onder de Sprinkhaanen is de Mante, of Mente, gelyk de Heer de ,y Reaumtjr dezelve noemt, van het Griekfch woord Mantis , dat Propbettjje betekent; Zy fchynt dien naam gekreegen te hebben, », of om dat zy door haare verfchyning de Lente aankondigt en voorfpelt, of om dat „ haare vertooning, gelyk die der andere Sprink,, haanen, een aanftaande gebrek of fchaars„ heid van levensmiddelen te kennen geeft; of „ om Bygeloonge denk meelden.  io VAN DE SPRINKHAA ti. „ om dat zy in haar gewoonde houding God „ met faamgevouwen handen fchynt te bidden, „ ge'yk de Prophccten der oude wet gewoon „ waren. Het volk van Provence heeft haar ,, om deze rede ook Pregue-dieu, Bidder ofBid,, fter gehecten. Zy wordt daar met een foort 3, van eerbied, en als een Godsdienftig Infeft, „ befchouwd; het heeft, zegt men,eenegroo„ te vriendeiyidieid , inzonderheid voor de „ Kinderen, en als men hetzelve naar den weg „ vraagt, wyst het dien met een van deszelfs „ pooten; Men verzekert, dat die onderrich„ tingen genoegzaam nooit verkeerd zyn, en „ dat men dezelve altoos veilig mag volgen." (Mat. Mei, lom. XI.; Het is om 'er mede te fpotten, dat de Schryvers van de Matiére Medicale die belagchelyke hiftorie vertellen; wy hebben dezelve in weinig woorden, en met alle de verachting die zy verdient , in het begin van dit Werkje aangehaald. Het Volk moet byna krankzinnig, en volflaagen vyand van de waarheid, en, dat meer is, van zich zeiven, wezen, om zichdergelykeharfenfehimmen in het hoofd te hangen. Het fchryft Godsdienttigheid toe aan een Infect, en wel aan een vernielend Infect.; Dit is juift de wyze van denken van een bygeloovig Gemeen ; van alle tyden zag men 't zelve zich voor zyne  van de Sprinkhaan. 81 ne beulen nedergeworpen, van alle tyden zag men met Het Wierook in de hand de Crocodiiien eeien. Boileau. De Prophetes-Sprinkhaan wyst den Kinderen den weg op dezelfde wyze omtrent als de Kevers, daar wy van gefprookenhebben,pleiten, in dc wapenen zyn , preeken, enz. volgens de vermomming , waar in men dezelve vertoont , want men verklaart haare bewegingen altoos naar het foort van kleeding, dat men haar heeft aangetrokken. Le monde eft vieux, je ïe crois; cependant On le peut amufer encore comme un enfanr, LAF ontaine. De Wereld is al oud ! zy zuft; dezelfde zaaken Eekoorenhaar, die meeft de Kinderen vermaaken. „ Onze groene Sprinkhaan heeft een gezang,! „ dat niet onaangenaam is , en in de koude' Landen , alwaar men de regte Krekel niet' „ kent, geeft men denzelven dikwils dien naam „ van Krekel, fchoon 'er een zeer wczenlyk „ verfchil tuflehen deze beiden is. Het is het „ Mannetje alleen dat zingt, gelyk in de an., dere foorten van Sprinkhaanen; het Wyfje ,, is ftom." Eeniglyk bezig met de tedere zorgen , die zy aan haare Nakoomelingfchap ver. Derde Stukje. F fchul- Iet Manletje zingt Heen.  Sa van de Sprinkhaan. Eoeitery daarover. fchuldigd is , zouden de werktuigen van den zang nutteloos voor haar geweest zyn , zy zoude nauwelyks den tyd gehad hebben die te gebruiken. Het was beter dat dezelve aan het Mannetje gegeeven wierden, die 'er zich van bedient, om haar te vermaaken, om haar haare liefde te herinneren, om haar den arbeid en onthouding ligt, en zelfs aangenaam te maaken. 't Is om deze rede, dat de Natuur de Vogels even eens gemaakt heeft; Ik herinnere my by deze gelegenheid eene boertery, welke de Vrouwen verplicht zyn tot eene kwaade boertery te maaken. Men vroeg, waarom de Wyfjes van de Vogelen ftom zyn, terwyl de Vrouwen praaten kunnen ? Een der aanwezenden, zinfpeelende op het zeggen van Mallebranche , (dewelke het droevig lot der Dieren , die wy in onze ongelukken hebben ingewikkeld, befchouwende, zeide, dat zy noodwendig verboden gras of hooy gegeeten moeften hebben) op dit zeggen van Mallebrancbe zinfpeelende, antwoordde hy met kwaadaartigheid , dat de oorzaak hier in te zoeken was, om dat de Vogelen geen verboden graanen gepikt hadden... Tot hoe lange zullen het bedrog, de vermomming, veinzery , huichelary en kwaadfpreekenheid, die nog meer over de lippen der Vrouwen , dan over die der Mannen vloeijcn, van dat overheerlyk gefchenk, de Spraak, de gees. fel  van de Sprinkhaan, 83 fel der faamenleeving maaien? Hoe lange zal het geen ons tot ons geluk gegeeven is, ons grootfte onheil berok! jen? of liever, hoe lang zal de fchoonfte en beminlykfte helft van "t Mcnfchlyk gcflagt zulke haatelyke gebreken hebben ? hoe lang zal de andere helft door zyne vleijerei en verleiding werken, om die gebreken voort te planten? Tot zo lang, dat wy de opvoeding van de eene en andere Sexe geheel veranderd hebben. „ Als men een der achterfte pooten van een, „ Sprinkhaan aanvat, gaat dezelve by het lig-: Si haam los , en dan kan zy byna niet meer1 „ vliegen; om dat haare pooten haar dienent „ om zig in de- lucht op te heffen, en haare n vlucht te bevorderen'. Als men -baar in dc „ hand befluit byt zy zo fierk in dezelve, dat „ men genoodzaakt is haar los te laaten; Als ,, zy vliegt maakt zy een weinig geraas met ,, haare vleugelen. „ De Sprinkhaanen teelen óp eene verbaa-1 „ zende wyze voort ; De Heer Lïonht' „ merkt aan, dat die, welke de Landen door- < „ trekken, en de groente der velden afeeten, ,v een al te korten Haart hebben, om hunne „ eitjes diep in den grond te leggen, dit maakt „ dat de Vogels en de ongeftadigheden van het w Weder daar eene groote menigte van ver„ nielen : eene wyze fchikking der Voorzie- f - ">eSprinkl ian kan onder iQoten liet vlie- )e Voor- ienigheid mtrent erzelver oortree» "g-  Nadeden die zy ve: uoizaker S.j. van de Sprinkhaan. „ nigheid , welke hier door de al te groote ,, vermenig vuldiging van dit fchaadelyk ünge,, dierte voorkoomt. De nadeelen, die zy veroorzaaken, zyn onge" looflyk , en men beeft op het gezicht of verhaal daar van. „ Zie hier een voorbeeld, ,, 't welk men vindt in de Hiftorie van Carel „ den XII. Koning van Zweeden , Tom. IV. (*) „ Deszelfs Hiftoriefchryver verhaalt, dat die „ ongelukkige Vorst in ■Bejjarabie zeer geplaagd „ werdt door de Sprinkhaanen, en drukt zich „ in deze bewoordingen uit : Eenysfelykeme„ nigte Sprinkhaanen verhef.e zich op den mid,, dag van den kant der Zee; eerst met kleine zwermen , als zee-baaren , vervolgens als ,, wolken, die de lucht verduiflerden, en de„ zelve zo dik en fombcr maakten, dat de zon „ in deze geheele groote vlakte fcheen te taa„ nen en volftrekt onzichtbaar werdt. Deze 5, Gekorvenen vloogen niet digt langs de aarde, „ maar ten naaften by op dezelfde hoogte als men de Zwaluwen ziet vliegen, tot dat zy een veid gevonden hadden, waarop zy zich ; Tittels" rttblc 7 Tab -)JH30,!jjr'3Ï> rri^CTiifcfgpii-fr (*■) Men verwarre deze Hiftorie niet met het Leytn y»n Curd XII. door deo Keer VoltaiRE, als 't welk maar uit één lioek-dcel beftaat. Dat is reeds een vooideel boven deze Htjhrie &c. en 't is zeker het een;gfte niet, 't welk die fraaye Levensbefchiyving boven dezelve heeft.  van de Sprinkhaan. 85 „ nedenverpen konden, wy ontmoeteden de„ zelve dikwils op den weg, waarvan zy zich „ opgaven met een geluid ten naalden by gelyk „ aan dat van een onweder. Zy kwamen ver» „ volgens op, ons als een ftormwind of hagelbui „ nederftorten, wierpen zich in dezelfde vlaktens, waar in wy waren, en, zonder te vreezen door de voeten der Paarden vertreeden ,, te worden, heften zy zich op van de aarde, „ en bedekten het lichaam en het gelaat in dier voegen, dat wy niet voor ons konden zien, „ tot zo lang, dat wy de plaats, daar zy zich ,, verhielden, waren doorgetrokken. Overal, „ waar deze Sprinkhaanen zich nederzettcden, ,, maakten zy eene vevfchriklykc verwoctting, ,, en aten alle kruiden cn gewasfen, zonder „ uitzondering, tot aan de wortels toe, af; j, zo dat, in plaats van die hccrlykc groente, „ waar mede het veld fc voren bedekt was, ,, men 'er niets zag, dan eene dorre zandige „ onvruchfbaare aarde; Men kan zich niet ver„ beelden, dat zulk een klein Dier de Zee zou „ kunnen overtrekken, en evenwel heeft eene „ droevige ondervinding deze arme Volkeren „ daar meermaalcn van overtuigd; want na een kleinen arm van den Pontus Euxinus overge„ trokken te zyn, terwyl zy van de naby gele5) gen Landen of Eilanden koomen , gaan zy „ voort, en vliegen nog geheele Provintien F 2 door  Só van de Sprinkhaan. Nader bt (chreven. ,, door, alwaar zy alles verwoeden, wat zy ,, aantreffen , knaagende zelfs aan de deuren ,, der huizen." Zie hier eene andere droevige vertooning, welke op een ander Toneel gcipcjeld werdt, en welke zeer veel naar de eerfte gelykt. „ Men „ zag in China, zegt P. nu Hai.de , (*) eene ,, zo verbaazende hoeveelheid Sprinkhaanen, ,, dat hunne vleugelen malkandcren onder het „ vliegen aanraakten, dat zy de lucht geheel „ vervulden, en de Zon verduifterden. Men „ verbeeldde zich byna groote groene bergen „ van eene vervaarlyke uitgeftrektheid boven „ zyn hoofd te zien zweeven. Het geraas, 't ,, welk deze Gekorvcntn onder 't vliegen maak,, ten, geleek naar dat van Trommels. Hifto„ rie der Reizen Tom VI. pag. 490. „ Zommige Schryvers hebben verfcheide Re„ cepten opgegeeven, om de Sprinkhaanen te ,, verwyderen , of te doen omkoomen; maar men „ zoude onvoorzigtig zyn, met daar geloof aan „ te f*) Jr.au B.iptiste du Halde , een Jefnit, een Reiziger , en Secretaris van den E. Aïicïiel Tellier, Biegtvader van Lodewyk XIV. was geboren te Paryt in 1674. en florf daar in 1743. hy heeft. uiu;egeeven een beïchryving van China, en van Chineefch Tarraryën , en heeft naderhand gewerkt asn dc Lettres eilifiantcs & curieufes, van de negende verzameling at tot de zes en twrntigite ingeflaoten.  van de Sprinkhaan. 87 „ te geeven. Aldovrandus erkent, dat al de „ fchranderheid der Menfchen, en alle hun,, ne vereende poogingen maar al te dikwils bly„ ken vrugtcloos en onvermogende tegen dit „ kwaad te zyn, en dat het eenige middel, om „ van hetzelve, verloft te worden, is door open„ baare gebeden tot God zyn toevlucht tenee„ men. Voor het overige vernielen de Sprink„ haanen malkander , en de fterkften eeten de „ .zwakften op." Welk eene treffende overeenkomft tuffchen dit fchadelyk en verwoeftend geflagte en het Onze! De naam van Sprinkhaan, of Springhaan,' koomt van het woord fpringen; gelyk dezelve' in hetFranfch, om die eigen rede, ook SautereU le heeten van Sauter, en in het Italiaanfch Sal* tarella van het Latynfdre woord.Sii/Jare,'twelk insgelyks danfen, fpringen betekent. Men heet dezelve in het Italiaanfch ook Cavaletta, petüe Cavale , Merretje , of kleine Merrie , in 't Griekfch Arris, in 't Latyn Loeufta; waar vag daan men de groote Sprinkhaanen Logufte noemt, in zommige Provintien van Vrankryk, alwaar de kleine Sauterecu wordt geheeten. Elders betekent men de eene en andere met den gemeenen naam van Aoutron, oïAoutrelle, Auguftus-dieren, om dat zy in de Maand van Auguftus, Aout in 't Franfch geheeten, verfchynen. F 4 Daar tfaann lorlpiong.  SS van de Sprinkhaan. Zv' wor. dengegec ten, enals Ge nees- en Daar is in 't Ooften een foort van Sprink"haanen, welker vleefch zo blank is als dat van Kreeften , en welken men zegt van een zeer aangenaamen fmaak te zyn. De Volkerendier Landftreeken eeten ze niet vermaak, en maaken 'er een hunner lekkerfte gerechten van. De Schriftuur bericht ons , dat Joannf.s de Doofer 'er zig in de Woeftyn mede voedde; Van de alleroudfte tyden af hebben de Oofterlingen dezelve gegeeten ; Moses bepaalt vier foorten van Sprinkhaanen, waar van hy het gebruik den Jooden toeftaat, en dat zyn ongatwyffcld de befte en gezondfte; want zyne wetten bedoelen zo wel de gezondheid des Lighaams, als de zuiverheid der Ziele. Het was, volgens Aristophanes , dc gewoonte te Achenen , de Sprinkhaanen ter markt te brengen, gelyk men by ons het Gevogelte en het Wild doet. De opregtheid, de maatiging van zigzelvcn in de begeerte naar Rykdommen, en alle andere deugden zyn, meer dan men denkt, met dc zuinigheid en eene fobere levenswyze verbonden ; Wy mogen vaftflellcn , dat wy eene merkelyke vordering naar de volmaaktheid gedaan hebben, wanneer wy beginnen zullen ons met Sprinkhaanen, of ander dergelyk eenvoudig voedzel te kunnen behelpen. . „ Deze Infeften a/s een parfum of fnuif ge,< bezigd , dat is te zeggen, tot ftof gevree- „ ven,  van de Sprinkhaan. 89 ,, ven, geneczen, volgens Dioscorides,i 1 „ de opftopping des Waters, vooral in de Vrou-f j ,, wen. Andeie pryzen dezelve aan tegen de J Opftygingen. Linnjeus zegt, dat men in I „ Zweeden op.het platte Land de Vratten laat I ,, afbyren door onze groote groene Sprinki ,, haan, dewelke, terwyl zy die afknaagt,een I Vogt op de Wonde ftort, waar door dezel| ,, ve verdroogen." Daar is een kragtiger midI del dan dit, 't welk hier in beftaat, dat men 1 een (tuk Ley calcineert, of tot Kalk brandt, 't I welk men vervolgens in fterken Wyn azyn I werpt : Men maakt van deze Ingrediënten een | dikke Pap, die men kookt, en men vryft ; daar mede verfcheide maaien daags de Vratten, ; waar door men in weinige dagen van dezelve ( bevryd is. Daar zyn verfcheide andere middelen , die de heele Wereld weet, en onder de| welken de meeften zo belagchelyk zyn, dat men j 'er niet alleen geene uitwerking van kan ver1 wachten , maar dat men zelfs zich fchaamen móet, om ze voor te ftellen. F 5 De [eel"tnidelen gemikt.  9o van de Pissebed. Beftraffii van traa| Menfciie Befchrfving der Pifl.bed den. De PISSEBED. fryekex foort van Menfchen houden zich, i. met vermogens daar zy nut mede zouden kunnen doen, enkel met beuzelingen en nietswaarde zaaken op; In plaats, by voorbeeld, van zich op den Landbouw of den Koophandel toe te leggen, brengen zy hunnen tydmetydelebefpiegelingen door ; Deze Lieden gelyken de Piflebedden, die met vry veel pooten, (want zy hebben 'er veertien, ) byna zo langzaam vooitgaan als een Slak , of een Worm zonder pooten, tenminflen, byaldien zy niet in vrees zyn, of, door eenige andere oorzaak gedreeven, zich op eene byzondere wyze haaften. „ DePiffebed is een klein Land-Infect zonder „ vleugelen, plat,een weinig de gedaanteheb„ bende van een verwulf of welfzel, nauwe„ lyks een vinger breed lang, van eene lang„ werpig vierkante gedaante, flegts een weinig „ aan de beide einden afgerond , en, in dit op„ zicht, niet kwalyk gelykende naar een Tarbot; ,. gemeenlyk van eene afchgrauwe , zomtyds „ van eene blaauwachtige kleur, en die wel „ naar den zwarten trekt. Haar hoofd is klein, rond, geftevigd met een mond, die mennau- „ we-  y u de Pissebed. 91 „ wclyks merken kan, en die onder aan het j, hoofd is ; verder met twee kleine hoornen ,, of fprieten, die een. weinig naar boven uit- fpringen, en elk van welken beftaat uit vyf „ geledingen , waarvan de naaften aan het hoofd „ de kortfte zyn." Men neemt met vermaak de vaardige beweegbaarheid dier fprieten waar, en het geduurig gebruik, dat 'er de Piffebcddcn onder 't loopen van maaken; Zy fchynen 'er zich van te bedienen, gelyk de blinden van een ftok. ,, Haar lighaam is overdekt met een „ gladde en effen huid, welke als fchaalachtig ,, en vasi is, beftaande uit acht ringen van on,, gelyke grootte, waarvan de tweedede groot,, fte van allen is; Behalven deze acht hebben „ zy nog zes andere kleiner ringen, die naar „ den itaart toe liggen. De beide zyden, naar ,„ de pooten toe, zyn getand, gelyk een zaag. ,,, Onder aan den bui;; telt men veertien poo„ ten, beftaande elk uit vier geledingen ofgc„ wrichten, van binnen met eenige zeer korte ,,, doornen voorzien. De Staart is dubbel ge„ vorkt, of heeft de gedaante van tweeVor„ ken, langachtig en puntig. Men bemerkt „ zomtyds op den rug dezer Infccten zwart- of '„ geelachtige vlekken, die hier cn daar ver„ fprcid en als gezaeid zyn." De Piffebedden zyn levenbaarende, dat is te . zeggen, dat dc eitjes, welken het Wyfjedraagt, in Zy zyn le- /enbaa- cende»  91 TAN DE PlSSEBET. in deszelfs ligchaam uitgebroeid en gekipt worden. Het is niet dan in dezen zin, dat de Dieren levenbaarendc zyn. Het kleinfte Diertje, zo wel als de Olypbant, of de Dromadaris, en Deze zo wel als de Menfch, alles, metéén woord, wat adem heeft, koomt oorfpronkelyk uit een Ei; De ontdekkingen der Ontleedkundigen bewyzen het buiten tegenfpraak, het ftaat niet vry, om 'er meer aan te twyffelen; Men zoude hier zelfs de Planten kunnen byvoegen, cn dezelfde verzekering doen, wegens alles dat groeit, zo wel als dat ademt; Het koorn, by voorbeeld, is inderdaad niet anders dan het ei, daar de Plant in beflooten is, welke vervolgens in de aarde wordt uitgebroeid: En dit alles is een rede te meer, om den Schepper der Natuur met diepen eerbied en verwondering te aanbidden, en zyne oneindige wyshcid enmagt te erkennen , welke daarin zo zichtbaar doorftraalcn, dat hy eene enkele oorzaak, en wel de eenvoudiglte oorzaak, die met mogelykheid uitgedagt kon worden, bezigt, om zo veele, zo verïchillende, en zo groote en verbaazende uitwerkzelen voort te brengen; Ik durf dit ge* volg met des te meer zekerheid trekken, om dat alle de Geleerden, fchoon niet eenftemmig omtrent de wyze, hoe deze eitjes beftaan, allen echter derzelvcr aanwezen, onder verfchilIcnde naamen, gercedelyk erkennen. . - Jon-  van de Pissebet. 93 Jonston vergift zich, als hy zegt, met ver| fcheide andere Schryvers, „ dat de Piffebed. „ den , na de koppeling, een groot getal eitjes „ leggen , die wit zyn , glinfterende, en ge, „ lyk aan kleine Paarlen, en op hoopjes opge„ ftapeld, waar uit vervolgens witachtige Wor„ men te voorfchyn koomen, die een tyd lang „ onbeweeglyk blyven liggen. De Heer Le,, mery (*) heeft op eene duidelyke en on, „ derfcheidene wyze gezien , en zegt in uit« , „ drukkelyke bewoordingen , dat de Wyfjes „ een groote menigte Jongen draagen, welke, „ uit den buik of het lighaam hunner Moeder „ uitkoomende , loopen , en zich luchtig en „ vaardig in het rond om dezelve verfpreiden, ,, fchoon zy niet grooter zyn dan Vlooijen." Men heeft lang gelooft, dat de Adders, zo wel als de Piffebedden, ftierven , onmiddelyk na dat zy hunne Jongen geworpen hadden. Nauwkeuriger waarneemingen hebben deze dwaa- <*) NicolaasLemery, een bekwaam Scheikundige, geboren te Rouaan in 1645, liet zich te Varys onder de Apothekers aanneemen, en begon ten zynen huize openbaare lefièn in de Scheikunde te geeven. Hy was lang de eenigfte die het Spaanfch wit wift te maaken; hy verbande de baibaaifche termen uit de Scheikunde ; Hy ging van den Proteftantfchen tor den Roomfeh Katholyken Godsdienft over, om moeijci/kheden te vermyden. Hy florfin 1715. Dit is waargeao» men. Zy fterven riet fttaki ia het .verpen.  94 van de Pissebed. Draagen de jonge dwaaling vcrdreeven; Het is niet in het gewoon beloop der Natuur, dat eene Moeder, terwyl zy aan nieuwe Wezens het dierbaar gefchenk van leven en beftaan verzorgt, het zelve oogenbiiklyk verlieze. Zo dit zomtyds aan de Vrouwen gebeurt, is dit aan derzelver weeke levenswyze, aan de Weelde , en niet aan de Natuur te wyten. By aldien zominige Infecten, gelyk het Haft of de Dag-vlieg , de Sprinkhaan , enz. Hechts eenige oogenblikken na het leggen hunner eitjes leeven, zy lecven ten min ■ ften na dien tyd, hoe kort dezelve dan ook wezen moge, (terwyl men van de Piffebedden vertelt , dat zy reeds onder het werpen hunner Jongen, of onmiddelyk daar op, en in het zelfde oogenblik, fterven zouden) zy genieten eenige minuuten het zo ftreelend vermaak van zich,door de voortteeling, een foort van onfterflykheid verzekerd te hebben. „ Ik heb opgemerkt, zegt Langius, (*) dat n „ de Wyfjes Piffebedden haare Jongen draagen „ aan (*) Rodolphus Langius, geboren in Weftphalen op het einde der XVde eeuw, dat is omtrent het jaar 1460, was Opper opzichter van de Kerk te Muntte'; hy reisde om kundigheden op te doen; was een der eerftc Herftellers der Weetenfchappen in Duitfchland; maakte verfcheide Latynfche Gedichten , welke in hooge achting zyn, en (tierf in 1519.  van de Pissebed. 95 ,, aan den buik vaftgebecbt, op dezelfde wyze „ ten naaften by als de Rivier-Kreeften op die „ plaats haare eitjes draagen. „ De Piffebedden verfchillen niet ondermal„ kanderen dan in grootte , in kleur, en inde „ plaatfen, alwaar zy haar verblyf houden, ,, want zy zyn grooter of kleiner; zy zyn van „ eene bruine, afchagtige of witte kleur; Zy „ zyn huiffelyke of wilde. De huiffelyke vindt „ men onder de daken, en in de fpleeten van „ oude muuren , onder fteenen, in de kelders, in de fpyskamers en eetenskaffen, onder va,, ten die met water gevuld liggen, in de mist. ,, hoopen, in de tuinbedden, in de broeiftoo. „ ven, in allerhande plaatfen, die vochtig, van een maatige warmte, en met falpeterachti„ ge uitwaaffemingen , of falpeter-deelen zelve „ voorzien zyn. De wilde Piffebedden onthou3, den zich in het koren , in de boffchen, in de klooven en onder den bast van oude boo,, men. Die laatfte zyn de kleinfte, en men ,, maakt 'er veel minder gebruik van in de Ge-. ,, neeskonst; De eerften worden voorgetrok,, ken, om dat zy meer vervuld , en om zo te ,, fpreeken, bezwangerd zyn met een falpeter„ achtig zout, waardoor zy gevoed worden, „ en 't welk alle haar Medicinaale kragt uit„ maakt. De eene en andere foort ondertus„ fchen hebben een weergaloos fyn gevoel, ,, want aan den buik, Haare verblyf- plaatfen, en foorten. Fyn ge- roei 3  en behen, dierheid. Zy verwis, felen van Vel. Onder, fcheiding van de Sr» lopendre , «nz. 9ö van de Pissebed* i> want als men ze Hechts een weinig aanraakt t „ vouwen zy zich in malkander, rollen zich „ te faam, haar hoofd met de Haart vereeni,, gende, en weeten zich in een oogenbuk zo „ volkoomen rond te maaken,dat zy bynaklei„ ne balletjes, of pillen fchynen , met eene ge.„ noegzaame behendigheid, en netjes gemaakt; „ zy blyven in dien ftaat, tot dat de vrees van ,, gevangen te worden, voorby is; zy ftrek,, ken zich dan weder uit, en herneemen haa„ re eerfte gedaante; De ftrenghcid van een „ harden winter verdooft ze en doet de meeften „ omkoomen. De Vogelen , de Hagediffchen .,, en de Spinnen eeten ze. Men heeft getwyf„ feld, of zy ooit van vel verwiffelden, maar ,, men vindt haare afgelegde huid vry dikwils , „ en daarenboven is het de gewoonte der Ge,, korvenen hun overrok of vel jaarlyks af te „ leggen, en een nieuwe huid te krygen, het „ welk zy met verfcheidene foorten van Slan„ gen gemeen hebben. „ Men moet de Piffebedden niet verwarren, „ gelyk Pliniüs gedaan heeft, met de Water„ Rupfen (Scolopendres, Scolopendrcc) nog ook „ met de Land-Scokpendree, nog met die In- fecten , welke de Latynen Juli noemen, dat „ is te zeggen ruig, (want Julus betekent ei,; gentlyk de Katjes, die aan de Noote of an,, dere boomen zyn, als zebloeijen,ofde wol- „ le  vaiI de Pissebed. 97 '„ Ie, die op zommig ooft zit) en welke Juli, ,, beter dan de Piffebedden, den naam van dui„ zendbeenen verdienen, naardien men, vol. gens het bericht van Cardanus, daar vief 3» en veertig pooten aan vindt; men ontdekt t> eene verwonderlykeen aartige werkttiikgunde „ in de wyze van gaan der duizendbeenen, », gelyk de Scolopendrce , en die welken men i, Juli noemt. Aan ieder zyde van het lic,, haam ziet men een ry pooten, welke zich van „ het een einde des lighaams tot het ander uit„ ftrekt. Elk dier pooten heeft eene byzonde„ re beweeging, en de een volgt den ander op „ zulk eene zonderlinge wyze, dat men het niet 5, wel befchryven, maar niet zonder verwon4, dering befcbouwen kan. Als zy gaan , maa,, ken hunne pooten een foort van golving, en 3, zetten het lichaam voort in eene voortgaani, de beweeging, fneller dan men zich verbeel„ den kan , aangezien de kleine flapjes, wel„ ke zo veel pooten in ftaat zyn te doen. „ Men heeft de Piffebed in 't Latyn Afillut, \ „ in het Griekfch Onis , of Oniscos geheeten 1 „ van dien laatften Griekfchen naam heeft zy nog' I een anderen Latynfchen , die van Qniscut, gekreegen; allen koomen zy in de betekenis i, over een , en willen zo veel als Ezel of „ Ezeltje zeggen ; het zy, om dat dit Infect i, van eene afchgraauwe, of donker gryze, kleur Derde Stukje, q 'ctfcUl:ndc naaien.  1 Verdediging des Schry vers. 98 van de Pissebed. is, en in dat opzicht naar een Ezel gelykt, het zy ter oorzaake van deszelfs traagen „ gang, in weerwil van de menigte van deszelfs ] „ pooten. Het Franfche woord Cloporte, (want „ dat is de gewoone benaaming van dit Gekor- j „ vene in die taal) Closporte, of Clauporti, is j ,, eene verkoiting van Claufporque, Claujï por„ ca, of Clujilisporca, als of men zeide, eene I geflooteneZog of Zeug; Het Gemeen noemt 3 de Piffebedden in onze Taal ook Zeugen , op 3 ,i dezelfde wyze heet men ze in Champagne ) ook Poarcelets, of Porcekts de St. Antoine; ; „ In het Italiaanfch Porcellitti of Percellioni, I „ om dat men zich verbeeld heeft, dat de ge„ daante der Piffebedden eenige overeenkomft hadt met die der Varkens." Mat. Med. Tom. t. XI. Geftrenge Bedillers zullen het miffchien kwaad vinden , dat ik zulke lange aanhaalingen in myn werk inlaflche; Ik verzoek hen aan te willen merken, dat het beter is eene naauwkeurige en-duidelyke befchryving uit een goed werk j over te neemen, dan die zelf te maaken, met gevaar van dezelve minder naauwkeurig en juift, of min duidelyk en verftaanbaar te maaken. Ik verzoek hen verder, te willen aanmerken, dat ik in dit werk, geen ander dan het nederig ka- -, rakter van Compilateur of Saamenfteller hebbe | of begeere, dat 'er zeer weinig van het myne | ia i  VAN DE PlSSEDED. 99 in is , en dat ik niet werkende , dan op de waarneemingen der Natuurkenneren, ik dezelve moet vernaaien, zo als zy in hunne Memorien voorkoomen, veel eer 1 dan met my van een fraaijer Styl of andere Cieraaden te willen bedienen , en myne verbeelding bot te vieren, daar een draai aan te geeven, die, zonder dat ik het zomcyds mogt bemerken , der waarheid ligtelyk nadeelig kou zyn. Men moet zich daarenboven herinneren, dat ik my twee voor» werpen voorftelle, het een Zedelyk.het ander Natuurkundig; Dat dit laatfte alleenlyk is, gelyk het behoort te zyn, het bykoomende van het eerfte; Dat het Zedelyk gedeelte het eenige is, dat my in dit Werk toebehoort, en dat ik , ten opzicht van het ander, als een heimelyk uitfchryver en roover van eens anders werk befchouwd zou moeten worden , als ik , het geen ik overnam, niet nauwkeurig zorgdroeg met komma's [ „ ] op de kant te tekenen, en de Schry vers, daar ik die plaatfen uithaal, aan te wyzen; maar hier door voorkoom ik alle befchuldigingen van dien aart, en geef ik aan de Geleerden , die myn Werk verryken, al den eerbied, dien ik hun fchuldig ben. De Geneesheeren gebruiken de gepulverijeeu1 de Piffebedden met goed gevolg in verfcheiden | Ziektens. Men neemt ze als dan inwendig, b „ Wat het uitwendig gebruik betreft, men vcrG 2 „ plet- itwendig ?oruik a Piüe:dden.  igo van de Pissebed. „ plettert ze, om ze als een pleifter op de keel „ te leggen, wanneer dezelve inwendig ont„ ftooken is. Levendige Piffebedden , op zeke,, re zweeren gelegd, verminderen dezelve, en „ bevorderen de geneezing. De Olie , waar „ in men een infufie van dezelve gemaakt heeft, „ d'ent voor een verzachtend middel in de „ Hsmorrhoides of Aambeijen."  ce Zfekr.ab,en de Kreeft, ioi De ZEEKRAB, en de KREEFT. „ \ TSLn hier gy, wiens mond tevens hitte en„ V koude ademt!" Met deze onverdien-, de verwyting verzondt de Sater van de Fabel1 den armen Reiziger ; Hy redeneerde als een Wilde; Met hetzelfde Werktuig warmte en koude te kunnen maaken is tevens een voordeel voor ons, en ftrekt, ter zelfder tyd , een bewys van de wyze eenvoudigheid des Scheppers, die, om de Werktuigen buiten noodzaakeiykheid niet te vermeerderen, eene enkele machine tegenovergeftelde uitwerkzelen doet voortbrengen; Men moet derhalven den mond, die tevens warmte en koude kan uitademen , niet befchuldigen, nog daar uit befluiten , gelyk deze Sater, dat dezelve een hart aankondigt, 't welk,naar verandering van omftandigheden , en naar den raad van eenlaageigenbelang,nueens de deugd, dan weder de ondeugd aankieeft,en zig enkel naar baatzuchtige inzichten bepaalt. Daar zyn onverfchillige dingen in de Wereld, daar zyn ook verkiezingen , waar over de Voorzigtigheid alleen fchynt te moeten beflisfen; Daar zyn omftandigheden , waar in de wysheid en de deugd zelve fchynen te vorderen, dat wy voor hen, welke geen recht hebben, G 3 om larmcr:ingeniver de ipitchtlc: cl.  loft de Zeekrab, en de Kreeft. Opgehelderd doo de Fabel van deVle dermuis. / om ons onze gevoelens af te vraagen, en van welken wy zeker voorzien, dat zy onze ontdekkingen, onze openhartigheid ten onzen verderve, of tot nadeel van het algemeen , misbruiken zullen, de waare gefteldheid onzer harten ontveinzen , en die kwaadaartige of woefte onverlaaten om den tuin leiden mogen. Wat zoude dan die geftrenge Bofeb •Moralijl wel gezegd hebben, als hy de Vledermuis beurtelings de Muizen of Rotten en de Vogelen als zyn gely.ken hadt hooren erkennen en verwerpen, en zich nu eens op te geeven tot het één, dan weder tot het ander gedacht te behooren? ,, Gy „ zyt gewislyk een Muis, zegt een Wezeltje „ tot den Vledermuis , die zich onvoorzichtig „ in deszelfs hol begeeven hadt, en durft gy, „ vermetele, u dus openlyk voor myn gezicht „ vertoonen? aan my, aan wien uw geflacht „ zo veel nadeel heeft toegebragt? Nu zultgy „ 't met den dood bekoopen. Ik ben geen „ Muis, antwoordde de Vledermuis, ik ben ,, een Vogel, zie myne vleugelen; leeve het „ volk, dat de lucht met zyn vlerken klieft! ,, Zy voldeedt het Wezeltje met dien draay, „ en op dat twyffelachtig bewys liet het zelve ,, haar in vryheid aftrekken. Maar weinige dagen „ daarna dezelfde onvoorzichtigheid begaande, van onbekende gaten en hooien te willen „ dqorfnuffelen, verviel zy by een ander We- „ zeltjc,  de Zeekrab en de Kreeft. 103 ,, zeltie , 't welk eenig nadeel van Vogelen „ geleden hebbende, een geflaagen vyand was „ van derzelver geheele geflacht. Hier was haar leven weder in gevaar. Gy zyt een Vo,, gel, fprak dit Wezeltje, ik haat het geflacht ,, der Vogelen , en gy moet my permittieren u den kop af te byten. Ik een Vogel! antwooidde nu de Vledermuis; hebt gy ooit een Vogel zonder veeren gezien ? en waar zyn „ de myne? Neen! Ik ben een Muis, en de „ Duivel haal de Katten. ■Je fuis oifeau, voyez mes ailes; Vive la Gent, qui fend les airs! Jc fuis foutis : vivent les Rats; Jupiter confonde les Chats! ,, Met dat geeftig antwoord , voegt 'er la Fon„ taine by, behieldt zy tweemaalen haar 1c», ven, en hy trekt 'er deze leering uit, dat menig een braaf Man in tyden van oproer, als een dom en uitgelaaten Gemeen allen in zyne woede nederflaat , die niet van hun party fchynen te zyn, om dat zy de ver„ fchil en met gematigdheid, met billykheiden order wenfchten uit den weg te ruimen, en niet het Land in een bloedbad te verande„ ren, dat menig een braaf Man, op dergelyk ,, eene wyze , zyn leven, ten algemeenen nutte, »> behouden heeft, met een blaauw of geel lint G 4 te  104 de Zeekrab, en de Kreeft. en dc berisping Va Momus, ,, te draagen, en zich,naar de partyen, diehy ontmoetede, voor Hoekfch of Kabeljauwfch „ te verklaaren. Plufieurs fe font trouver, qui d'echarpe changeans Aux dangers , aiuli qu'e'le, ont fouve^t faitlafigue, le fage dit, felon les gens , Vive le Roy , vive la Ligue. Wat zoude onze ftrenge Bofch - Moralift van zulk eene zedekunde gezegd hebben ? en echter wat is 'er billyk tegen te zeggen? Niets is zekerlyk zo verachtlyk, niets zo haatelyk, dan een dubbelhartig Menfch. De verkeering der Menfchen , de onderlinge faamenleeving is niet anders dan eene wederzydfche ftroopery, dan een ftaat van oorlog en plundering, zo dra de oprechtheid verbannen wordt. Hoe gemaklyker het is om de zulken, daar wy mede fpree-, ken, te bedriegen, hoe fnooder wy handelen, met ons daar aan fchuldig te maaken, naardien zy, welken wy bedriegen, geen middel hebben pm onze ftrikken te ontfnappen. Men kan zich niet genoeg verwonderen over de geeftigheid van Luciantjs , die, na dat hy Momus ïboertcnde hadt laaten zeggen, ,, dat de Stier ,, de hoornen onder de oogen behoorde te heb„ ben, om te beter te kunnen zien, werwaards ,, hy zyne ftooten rigten moeft, en dat de huij, zen op raderen behoorden te ftaan, op dat „ men  jde Zeekrab,en de Kreeft, toj i „ men dezelve konde overbrengen, werwaards , men wilde." Denzei ven zyne berispingen | met dit grootfch denkbeeld doet befluiten; ;j ,, ook behoorde de Menfch een venfter in zyn , „ hart te hebben , op dat men zien konde, wal „ 'er van binnen in het zelve omgaa ? " Wy I zullen 'er byvoegen, dat dit venfter dan var • binnen echter met een ligt gaas behoorde bedekt te zyn, want zonder te liegen kan men zomtyds tot zyn eigen nut, ten nutte van an, deren , en zelfs in gevallen , waarin dit aar geen Menfch eenige fchade kan toebrengen, de , waarheid zonder misdaad een weinig verbergen , bewimpelen of ontveinzen; zulke om« 1 Handigheden kunnen 'er gewiffelyk voorkooI men ; getuige de Vledermuis , die, niets misI daan hebbende, eene kleine onvoorzichtigheid, van in de gemelde hooien te gaan, met zyn le: ven zou hebben moeten boeten, en, door deze i onfchuldige lift, de beide Wezeltjes ontfnapt; Tuige ook de Vos, welke zich van'tvoorwend- I zei eener verkouwdheid bedient , om in het I hol van den Leeuw niet verplicht te zyn te I zeggen wat hy denkt. Zekerlyk kan men uit ii dit beginzel afleiden, dat men, om zichinveiI ligheid te fteüen voor de kwaadaartigheid der I Menfchen, zyn toevlugt tot onfchuldige koiiI ftenaryen neemcn kan; Maar welke zyn deze I konftenaryen ? En in welke omftandigheden G 5 zyn en 't voorwendzeliran de Vos.  nader aar gediun. gen, Verfcheidi fooiten van K.reef ten. ïc6 de Zeekrab, en de Kreeft. zyn zy onfchuldig? Ik heb dit reeds ten groo■ ten deele bepaald: Ook is de zwaarigheid van zich in dezen te vergiffen , niet zeer groot; Een braaf man, wien men, van zyne jeugd af, een fterke liefde voor de deugd heeft ingeboezemd , kan de misdadige konftenaryen van de onfchuldige ligtelyk onderfcheiden, en kan dat onderfcheid zelfs voelen aan het afgryzen, 't welk hem de eerften inboezemen. Even overtollig is het dezelve te doen kennen aan Lieden van kwaade trouw; hunne Confcientie koomt genoeg op tegen het gebruik, dat zy 'er van maaken , maar zy verdoovcn de ftemme van hun befchuldigend Geweeten; Zonder dan in verdere byzonderheden hier omtrent te koomen blvft het in het algemeen waar, dat her ons zomtyds vryftaat onder den grond te werken, gelyk de Mollen, of zydelings te loopen, gelyk de Krabben en Kreeften, en ons doelwit dus langs omwegen te achtervolgen. „ Onder alle Schaaldieren,ofSchaalviffchen, ,, welken de Grieken Malacejlraca, en de La'„ tynen Crujlata of Cruflacta noemen, dat is „ te zeggen, overdekt met een korft, die in , „ zig zeiven hard, maar week is in vergely„ king der fteenachtige Schelpen, of Schilden „ der Tejlacea , of Schildpaddigen ; Onder alle die Schaalviffchen, zeg ik, onderfcheidt men „ i. De Zee-krab, waarvan verfcheide foor- s> ten  de *Zeekrai?, en de Kreeft. 107 „ ten zyn. 2. De groote Zee-Sprinkhaan, „ Langoufte geheeten. 3. De groote Zeekreeft, „ welke de Normannen Homar noemen, en die „ van de Marfeilliaanen Lingumbauld geheeten ,, wordt. 4. De kleine Zeekreeft, Chevrettet 0 Crevette, Squilla, Bouquet, of Sallicoque ge. naamd; 5. en eindelyk, de Rivier-of zoet» „ water-Kreeft. Van deze vyf foorten van Schaalvifichen zullen wy hier alleenlyk van de eerfte en da laatfte , namelyk de Zee krab , en de Rivierkreeft, handelen. ,, De kleine Zee-kreeft, of Zee-krab heeft« „ eenrondachtig Lichaam , watbreeder dan hetv „ lang is, hebbende gemeenlyk negen duim In de ^ breedte, en een half voet in de lengte; Zy ,, is bedekt met een Schaal of Korft, die vry „ glad en effen is, fchoon men daar verheven- heden en diepzels op verneemt, zomtyds „ zelfs andere fchaalen cn kortten, die 'er op „ gegroeid zyn, en boven het overig gedeelte ,, des lighaams als Reliëfs uitfteeken , om de „ uitdrukking van Belon te gebruiken ; Zy „ groeijen tot de grootte als het hoofd van een „ Menfch , maar van een platte gedaante; „ De fchaal is zeer hard; de pooten zyn bui. „ tenwaards gekromd ; Zy hebben 'er aan „ weerskanten vier, bedekt met kort hair of „ wol, hebbende elk drie geledingen , met „ lan- efchrying van c kleinf ce-Urab,  io8 de Zeekrab, en de Kref*ft. lange en fcherpe nagels ; haare armen hebben ,, twee geledingen, en zyn aan het einde in de ,, gedaante van vorken gefpleeten; Het uiteinde „ der knypers, die men ook tangen of knyp„ tangen noemt, is zeer zwart ön van binnen ,, ingekeept of getand, gelyk de raden vaneen ,, Horlogie, om 'tgeenzy hebben aangevat des 3» te beter te houden, ook zyn zy onvergelyk,, lyk Hevig en hebben de hardigheid van been. „ Zie daar de rede, waarom de Boeren, die „ ze ter markt brengen om te verkoopen, haar 3, de armen altoos welvaft in een zakje befloo„ ten houden, om te beletten, dat zy malkan„ deren de pooten of armen niet afknypen , of „ geheel om hals brengen. De kleur der le„ vendige Krabben is veel helderer dan die der „ dooden; Schoon men zegt, dat zy geen „ Haart hebben, zy hebben 'er echter een , die 3, onder het lichaam toegevouwen is, en zich „ niet vertoont. Als men haar den bek opent, 3, om alles onderfcheidenlyk op teneemen,zal „ men daar niet Hechts verfcheide tanden vin„ den, en Byhangzels , (*) Velletjes, en zo „ vee- (*) Zo vertaaien wy «ifpmiicts, het is een gedeelte des Lighaams, 't welk met het overig gedeelte niet verbonden is, maar daar als byhangt, gelyk, by voorbeeld, het lelletje van 't oor, ten opzigt vaa deo vang, befchouwd moet worden.  de Zeekrab,en de Kreeft. 109 „ veele kleine geheimen en verborgenheden , „ dat men verplicht zal zyn te erkennen, dat ,, dekonst, welke de Schepper aan een voor„ werp, zo gering, en nietswaardig in den ui„ terlyken fchyn , befteed beeft, byna onge„ looflyk is. De binnenfte zelfftandigheid, die „ van eene roodachtig geele kleur is, en welke ,, men bevindt van een zeer zoeten fmaak te „ zyn, fchynt delever van het Dier te wezen. tt Men telt aan hetzelve negen groeven op elk haarer groote armen. De fchaa! heeft aan wederzyden aan haare randen negen inkee„ pingen of infnydingen, halve maanswyze ge,, maakt. Haare agt pooten en twee armen „ zyn kort, naar evenredigheid van het lighaarn, „ maar volgens de waarneeming van Ronde„let (*) is de rechter arm grooter dan de „ linker, gelyk dit gemeenlyk in alle Krabben en Kreeften plaats heeft, als men Aristote„ les mag gelooven. „ De Krab is een Monftreufe Vifch, vcrfchriklyk om aan te zien, welke nu eens „ voor- (*) Rondelet wis een Geneesheer, die meer roem dan verdienden hadt. Hy wierdt geboren te Xltniprllur in 1507. zyne hardvochtigheid en zyne gulzigheid doen zyn geheugenis oneer aan. Hv ontleedde het lyk van een zynet eigen Kinderen , cn ftierf door te veel Vygen gegeeten te hebben. Rabelais heeft hem doorgehaald ander den naam van Rondibilis,  Veranderingen d Aaide, iio de Zeekrab, en de Kreeft. „ voorwaards, dan dwars, dan naar de eene „ of andere zyde loopt, dan weder achter uit, ,, als zy ergens vrees voor heeft; Het is een „ tweeflachtig Dier, het water is zyn eigen„ lyk Element, echter kan het op 't land lee,, ven, en men kan het, als men wil, geduu„ rende een maand, zelfs twee of drie maan„ den, in een Kelder, zonder water, in het „ leven houden." Gelyk 'er niets nieuws is onder de Zonne, "volgens de fraaye uitdrukking van Salomo, zo is 'er ook niets ftandvaftigs. Het geen voormaals Zee was, is nu Aarde geworden, het geen een Eiland was is met het vafte Land verbonden. De dikke korft, het Gewelf, waar op wy groeijen en leeven, op zommige plaatfen gefcheurd en van malkanderen gefpleten door de wateren, welke in de aderen der aarde omloopen , of opgeborften door het uitbreeken 1 der vuuren, welke in haare ingewanden dan eens fmeulen, dan in lichter laye vlammen ftaan, maakt zomtyds geweldige klooven en openingen , waarin geheele boffchen , geheele Provincies , geheele Koningryken , als in een af- , grond, nederzinken; Dus verandert alles gefta- ' dig van gedaante, en deze fchok, zo geweldig, als dikwils hardnekkig aanhoudende, dezebotzing der Elementen, en der gemengde Lighaamen, verfpreidt zich, door de beweeging, die de-  de Zeekrab, en de Kreeft, iii i dezelve in de geheele Natuur veroorzaakt, I dikwils allerwegen, en wordt een beginzel van ; vruchtbaarheid, en eene oorzaak, eenegeduu; rig vernieuwde oorzaak, van eene eeuwigduu- rende jeugd en groey in 't ganfch Heelal. Men i" moet zich niet verwonderen , dat men eenige I plaatfen der Aarde, of eenige Zeen, welke door | de oudfte Landbefchryvers worden opgegeeven, i heden niet meer vinden kan: De rede is zo zeil ker als eenvoudig; Die Plaatfen namelyk zyn 'er niet meer. De Hiftorie bericht ons, dat de I oude Griekfche en Arabifche Geneesheeren veel I gebruik maakten van Duitfche en Gallijche Ri-: I vier-kreeften , en die worden 'er thans niet' I meer gevonden, nog in onze Rivieren, nog in I die van Duitfchland. Men moet hier uit niet I befluiten , dat de Hiftorie valfch is, maar alI leenlyk, dat men de Rivieren, daar voorheen I de Kreeften in gevonden wierden, van dezelve . heeft beroofd, of dat die Dieren, door andere •; bykoomende oorzaaken , zo wel als door eene al te fterke viffchery, uit dezelve verdreeven yzyn; of, 't geen nog waarfchynlyker is , dat I die zelfde Rivieren, door haar eigen zandenflib, jen door bykoomende aarde, allengs gevuld I zyn geworden , en dat wy heden de plaatfen ïbewoonen , waar voorheen de Kreeften zich I onthielden. De Rut, of koppeltyd,maakt deze SchepzelsC woe- :n der ver- dyfplaat~en der 'ee-kreef. e K»t de-  in de Zeekrab, en de Kreeft." terDieren Hunne verandering na di zelve. .woedend; De Mannetjes houden dan felle gevechten , en ftooten malkanderen met de koppen, gelyk de Rammen, gelyk de Herten, enz. want de liefde, de oorfprong van zo veel vermaak , de oorfprong van het leven aller levende Schepzelen, verfpreidt tevens de tweedracht, de dwaasheid, en alle de yffelykheden, daar dezelve van verzeld gaan, en brengt deze uitwerkingen in meelt alle foorten van Dieren voort, maar inzonderheid onder het Menfchelyk Geflacht. Getuigen die beklaagelyke flachtoffers eener belagchelyke liefde , welke door het leezen van Romans, of liever door eene ontftelde verbeelding , verloren gaan. Wee den geenen , die eene andere liefde kennen dan eene tedere vriendfchap, zonder vervoeringen, zonder verliefde zwakheden, zonder naaryver, zonder verblindheid voor wezenlyke deugden en gebreken. Zo fterk en moedig de Kreeft is vóór de koppeling, cn geduurende de Rut, zo zwak "en vreesachtig wordt zy na dezelve; Zy ontdoet zich in de Lente van haar overkleed of fchaal, hoe hard en dik dezelve wezen moge; om welke rede het haar ook vry wat moeite koft. Zo dra zy die laftige Operatie ondergaan heeft, verbergt zy zich in het zand, alwaar zy zich eenigen tyd blyft verhouden, in een kwynenden ftaat, afgemat van moeite, en half dood.  ee Zeekrab, en de Kreeft. 113 dood, maar wanneer haare nieuwe fchaal begint hard' te worden, wordt zy Hout en geweldig , zy braveert haare vyanden , en vergeet hoe zwak zy nog maar weinige dagen te voren was, en hoe zeer zy het aanftaande Jaar dat weder zyn zal. Zy is in dezen ftaat juift . het afbeeldzcl van Menfchen , die fortuinen gemaakt hebben , die zich zeiven in hunnen ftaat van grootheid niet kennen, en niet bedenken, dat het fchitterendfte fortuin veracht telyker , en zekerlyk broffer en onbeftendiger is dan de fchaal van eene Kreeft, ja verachtelyker en broffer, durf ik herhaalen ; want de fchaal der Kreeften is het werk der Natuur • zy brengt iets wezenlyks by tot de fterkte.toc de veiligheid, en bygevolg tot de volmaaktheid, en tot het beftaan zelve dezer Dieren; Maar als men dit alles op het fortuin, op eene ydele grootheid toepaft, moet men 'er dan niet vlak het tegendeel van zeggen ? Maakt dit den Menfch gemeenlyk niet trots en opgeblaazen, en dus laaghartig? fielt het hem niet aan meerdere ge vaaren, zowel als verzoekingen, bloot? Vermindert het zyne volmaaktheid als Menfch niet inderdaad, naar maate het zyne fchynbaare grootheid bevordert ? Helaas! dit is niet dan al te dikwils het gevolg. „ De Kreeften verhouden zich niet dan om-Waar zy „ trent moeijelyke en kwalyk genaakbaare^1^"" Derde Stukje. H „ pjaat-  Fabelachtige vertclling:nvan dezel ve. 114 de zeerrab, en de Kreeft. „ plaatfen, en tuffchen klippen en rotfen in; „ Als de Ebbe het water wegvoert, en haar „ op het droog laat, trekken zy haar pooten „ in, en blyven onbeweeglyk, eveneens als „ of zy verftyfd van koude waren. -Men heeft beweerd, dat zy de verfchillende invloeden „ der Maan , naardat dezelve meer of minder „ vol was,konden voelen, en dat dit een mer„ kelvk onderfcheid in haar vleefch en fappen „ zoude maaken; Men beweert dit insgelyks „ van alkandere Schaal- of Schelp-dieren,en „ men zegt, dat zy met eene wasfende of volle „ Maan fappiger , dikker en beter zyn, dan „ wanneer die Planeet nieuw of in het afgaan „ is; maar de ondervinding wederfpreekt die „ gewaande waarneeming, enheeft'er de valfch„ heid duizendmaal van aangetoond. Ook is „ het niet waar, dat zy de Muzyk beminnen, „ en dat zy zig door het geluid van Inftrumen- . „ ten laaten lokken." En te vergeeffch zou Tyrcis de lieflykfte toonen van zyn Herdersfluit met de honing-zoetfte woorden vergezellen, om de Kreeften of andere Visfchen te overreeden, van zig door zyn Herderin Anette te laaten vangen. , . Citoyens de cette onde, Laiflez votre Najade en fa Grotte piofonde; Venez voir un objet mille fois plus charmant, Ne craignez point e Zeekrab, en de Kreeft. 115 Ce n'eftqu'a nous, qu'elle efb cruelle; Vous fetez traites doucenaent; Qn n'en veut point a vorre vie ; Un Vivier vous arrend, plus ciair. que fin criflal; Et quand a quciques uns Tappas feroir fatal, Mourir des mains d'Anette eft un fort que j'envie, # Vrcefl: nierKewooners van deez' ftroomen Om in de magt van myne ^intt te koomen ! Het is aan my alleen , dat zy zich wreed betoont Gy zult het zyn, die zy beloont Mot; alJe haar zoetaardigheden ! Gy; daar z' haar gunst aan zal befteeden! Een held're Vyver wacht naar u; En zo gy, voor haar handen fchuw, Door een ontyd'ge vlucht mogt fterven, Het is ^inttee, daar gy 't leven voor zult derven ! Dit toppunt van dwaasheid , om van een a fchoone hand te willen fterven, kan niet dan ^ in Menfchelyke harfenen vallen ; de Dieren , 'd redelyker en wyzer dan wy, vinden, dat het zeer naar is te fterven., van wat hand dit dan ook wezen moge, uitgezonderd alleen van die der Natuur ; Daar aan onderwerpen zy zich zonder tegenftand, zonder voorafgaande kwelling , zonder blykbaaren wederzin; zy fterven als zy verzadigd zyn van 't leeven;als zy hunnen loopbaan zyn ten einde gekoomen,' als zy aan de oogmerken der Natuur voldaan hebben; H & Zy' anmer- ng over :r fterven uDierert  Groote Kreeften en Krabben. Haare b henrligheid. 116 de Zeekrab, en de Kreeft. Zy verlaaten het leven , als zy deszelfs bekoorlykheden niet langer genteten, als zy niet langer voelen kunnen dat het aangenaam is; Zy fterven als zy uitgeleefd hebben; De dood is dan niet anders dan een zachte flaap.het ïshet afvallen van een rype vrucht; Het is een ftille avond van een fchoonen dag: . . . C'eft le foir rl'un beau jour. „ De Reizigers verhaalen, dat in de Levant „ Kreeften of Krabben gevonden worden van zulk eene grootte, en in zulk eene hoeveel„ heid, dat de Menfchen 'er bang voor zyn. Albert le Grand verzekert, dat 'er in den Westelyken Oceaan zulk Monfterachtige zyn, dat zy de Menfchen onder Water haaien, zo „ dra zy hen met haare knyp'ers gevat hebben. Rondelet maakt gewag van eene Krab, die meer dan een groote palm breed, cn byna 5 een elleboogs lengte lang was. Belon, die den roem heeft gehad van een zeerwaarachl, tig Naturalist te zyn, het welk geen geineene loffpraak is, bericht ons, dat de Krabben „ in den Oceaan zomtyds een voet breed zyn, ,, en dat 'er zulke grooten onder gevonden „' worden, dat het hem gebeurd is, 'er een in „ Engeland te zien, welke tien ponden woog. ■i „ Daar zyn eene menigte deftige Schryvers, die, ten bewyze van de behendigheid der „ Krab-  de Zeekrab, en de Kreeft. 117 „ Krabben , de volgende byzonderheid , als eene der allerzekerfte, en daar men gerust „ ftaat op kan maaken, bybrengen. Deze Die„ ren bcfpieden uit hunne Forten, dat is te „ zeggen, uit de gaten en holen der Rotfen, „ daar zy zich verhouden , en op fchildwacht „ ftaan, de Mosfels en Oesters, om dezelve „ by de eerst voorkoomende gelegenheid, ge„ maklykst machtig te worden, en 'er goede „ cier mede te maaken; maar opgemerkt heb,, bende, dat hunne knypers of tangen geene „ fterkte genoeg hebben, om de fchelpen, waar„ door deze tedere Visch gedekt wordt, te ,, verbreeken, en insgelyks hebbende waarge„ noomen , dat dezelve verfcheiden maaien „ daags hunne fchelpen openen , om versch „ water in te neemen, of zich eens te verfris,, fchen, voorzien zy zich in tyds met eene „ onbcdenkelyke zorgvuldigheid van kleine ,, ronde fteentjes, welken zy in het zand op„ zoeken, en zachtelyk tot de Oesters ofMos„ felen naderende, werpen zy haar een dier „ fteentjes met zo veel behendigheid in de „ fchelp, terwyl dezelve een weinig open ftaat, „ dat de Visch die naderhand niet weder flui„ ten kan, en dus een prooy wordt'van onze „ vernuftige Jaagers. Maar dergelyk een vcry, haal, hoe wél het door achtenswaardige Schry- „ vers H 3  ï Naamcn. Jï Si 3 Bcfchty- ving van de Rivier Kreeft. iS de Zeekrab, 'en de Kreeft. vors 'bevestigd fchynt te worden, heeft geheel het voorkoomen van eene fabel. „' De groote Zeckreeft wordt in het Fransen ook Cancre genaamd , met een woord van het Latynfche Cancer herkomftig, welke laatfte benaaming uit het griekfche woord Karkinos geformeerd is. Wat het woord Krab, (Menage noemt liet in zyne franfche Etymologie* >. Crabble of Crable) betreft; het komtblykbaar I van het Latynfche Carabus, 't welk van het Griekfche Karabos moet afgeleid worden. I Belon noemt de Pagurus Crape of Chabre, Dezelfde Schryver bericht ons, dat de Nor, mannen dit dier Ros, of RouJJeau genaamd , hebben , ter oorzaake van deszelfs rojje of | , roodachtige koleur; anderen hebben het een Tourteau of Taart ■ geheeten, omdat het een , geregt is, 't welk zonder eenige verdere by- " , voegzelen kan gegecten worden, en 't welk , men, gekookt of gebraaden zynde, flechts „ op tafel behoeft te zetten, om het met fmaak I „ té nuttigen. Dc Marfcilliaanen noemen het Carabaffe, of Fagoulle, de Venetiaanen Gran,* ciporo, en de Franfchen, die langs de kusten , " van de Middellandfche zee woonen , een ■ Pagull. „ De Rivier-Kreeft is een Schaal- of Schelp, 'visch.of Infeft;want men kan haar die beide j  de Zeekrab, en de Kreeft. 119 „ men geeven. Zy is langachtig , en byna „ rond, meer of min dik naar den ouderdom „ en de plaatfen daar zy valt, voorzien van „ een ftaart, die zich zeer wel vertoont; en „ wat breed is; het is een tweeflachtig dier, ,, dat zo wel op 't land als in 't water leeven „ kan, leelyk van gedaante, ysfelyk om het „ te zien loopen, van eene groenachtige kleur; ,. naar het donker bruin trekkende, terwyl het „ nog levendig of rauw is, maar van een hel„ der rood als het gekookt is. Deze Visch by „ al de waereld bekend, gelykt volmaakt naar „ die Zee-Kreeft, welke men Hommar of Ho„ mar noemt, en verfchilt 'er niet van dan in „ grootte ;Hy heeft geen eigenlyk gezegd bloed; „ Hy zwemt weinig, maar gaat gaarne 't zy „ voorwaards, 't zy zydelings, of achteruit; „ Hy woont in gaten of holen van de aarde, ,, langs de oevers der Rivieren, en Beeken. „ Zyn lighaam is bedekt met een Schaal die „ niet zeer dik is, en by denzelven de plaats van vel vervult, en tevens voor beenderen dient, want daarvan is hy even weinig als van ee,, nige andere opperhuid voorzien. Schoon „ Galenus (*) zegt, dat hy geen hoofd nog ,, hals; (*) ClAUDIUS Galenus, wien men doorgaands enkel Galenus noemt, wietdt omtrent het jaar 131. te JPergimut geboréïi , (in Natolie of klein Aiie). Hy H 4 "isde  iio de Zeekrab, en de Kreeft. Het hoofd „ Hals heeft, vindt men 'er echter wezenlyk „ een hoofd aan,'t welk in der waarheid klein, ,, maar echter afzonderlyk en van dc barre of n het middelftuk onderfcheiden is; want daar, ,, alwaar de oogen , het voorhoofd , en de „ hoornen of fprieten geplaatft zyn , daar mag ,, men ook zeggen dat het hoofd is. Maar nu „ deze Vifch heeft voor de oogen, twee fprie„ ten, welke in het begin met geledingen on„ derfcheiden zyn, lang, dun, die aüengskens ,, ongevoelig afneemen, en in een zeer fcherpe ., punt uitloopen. Beneden deze twee groote ,, fprieten zyn vier anderen , aan dc gemel„ den gelyk, voor zo verre de gedaante be- „ treft, reisde veel, en verzamelde zo veele fraaye kundigheden in de Geneeskonft, dat hy voor een Tovenaar wierdt gehouden, en uit Rome gebannen , werwaardi Keizer MARCL'S AURE1.IUS hem hadt doen koomen; Het was op deze wyze, dat men meerinaalen, in de eeuwen der duifterms, uitlleekende verdienften beloonde. Gtltnus hadt byna twee honderd boeken gefchreeven .waarvan de meeften vergaan zyn in den brand van den Tempel der Vrede; Hy hadt her geluk van in zyn Vaderland, en in een hoogen ouderdom, te fterven , fchoon hy van eene zwakke lichaamsgcfteldheid was. De verlanging van zyn leven was inzonderheid het uitwerkzelzyner [oberheid; zyne onveranderlyke grondregel was altoos van Tafel te gaan met een goed over. »lyfzel van Eetluft.  de Zeekrab, En de Kreeft, iai „ treft, maar veel dunner, en zeer kort, waar„ van zommigen zich verbeelden, dat deKreef- ten zich bedienen,om kleine Vifchjesnazich „ te haaien, terwyl de twee eerftgemeldenhaar „ ftrekken om den weg te peilen, en haaren ,, gang met meer geruftheid te richten; uit het ,, midden van het voorhoofd koomt eene ande„ re kleine hoorn te voorfchyn, die wat breed, „ en aan twee kanten getand of gegroefd is; „ Het voorhoofd is puntig en fcherp als een Els. De andere uitwendige deelen van de Kreeftei zyn twee dikke pooten, die haar voor armend dienen, of voor wapenen om haaren roof aan te taften, cn zich tegen haare vyanden te verdedigen; Tien andere pooten, eeniglyk gefchikt voor de voortgaande beweeging, en yder van welken eindigt in een kleine puntige nagel of klauw, gelyk aan den bek der vogelen; en eindelyk' een breede platte Haart, bedekt met fchaaltjes of fchubben , welker regelmaatige opvolging een aangenaam gezicht maakt. Dit is het Roer van de Kreeft, als zy zwemt. „ Aristoteles meent, dat als een der tan-L „ gen of knypers van de armen langer is, -dan Jl ,, de ander, dat dit by enkel toeval koomt, en „ een uitwerkzel is van het hazard; en echter ,, is het door de ondervinding zeker, dat men ,, die twee knypers byna nooit van gelyke ,, langte vindt. H s „De i verdere xlen. ingte :t armen»  Kreeft soogen, 122 de Zeekrab, en de Kreeft. „ De Kreeft; heeft,gelyk alle andere Schaal„ of Schelp-viffcben , veifcheide breede ope- ningen , die haar voor longen verftrekken." De Schryvers, die het werk La Mattere Medicale vervolgen, voegen hier zeer aartige en opmerkelyke byzonderhedcn by , wegens de Stee nen der Kreeften, of der Kreefts oogen, gelyk zy doorgaans genaamd worden, en over de Ruityd, (om het dus te noemen) dezeiDie' ren. Zy erkennen dezelve getrokken te hebben uit de uitmuntende Memorien, welke de Heeren de Reaumur en Geoffroy de Jonge, beide Leden van de Academie der Weetenfcbapfen, over deze gewichtige onderwerpen gegeeven hebben. „ Het gemeenfle begrip, raakende dit foort „ van Steenen, welke, alleen teroorzaake van „ derzelver figuur , Kreefts-oogen geheeten „ worden, is dat dezelve gevonden worden in „ de harfenen der Kreeften , en wel der Rivier,, Kreeften ; Men vindt zeevenwel meer rond„ om haare maag. Van Helmont (*) fchynt de eer- (*) Johannes BaptiSTA van Helmond een zeer ryk Edelman, wift de Studiën met de R.ykdommen te verbinden , en hadt de zonderlinge verJienfte van een goed gebruik van de eene en andere te maaken. Hy dorft ftaande houden en bewyzen, dit AristoTïlf.s en galenus zich zomryds vergift l.adden, en dit verwekte hem veel vyanden, om dat men in die  de Zeekrab, en de Kreeft. 113 ,, e'erfte geweeft tc zyn , die dit opgemerkt „ heeft. Hy hadt waargenoomen, dat tegen „ het midden van Juny de Kreeften ziek bcgin„ nen te worden, om dat het dan de tyd is, ,, dat zy van klecderen, om zo tefpreeken, of van opperhuid, verwiffelen moeten; 2,y biyven negen dagen, en langer, kwynende, „ en als dood , en hy is van gevoelen, dat „ 'er in dit Tydbeftek een nieuw vlies geformeerd wordt, 't welk haar maag omvangt, „ en dat 'er tuffchcn dit vlies en de maag, een ,, melkachtig vocht uitfypert, 't welk van dc „ beide zyden nederloopende, hard woidt,en ,, in dit foort van ftcenen verandert. Dit nieuwe vlies koomt hem voor gemaakt te „ worden door het velletje, of vliesje,'twelk „ op 'dit melkachtig vocht koomt , gelyk "er „ altoos zodanig een vlies'koomt op melk, die „ heet gemaakt is. Dit vlies nu wordt de „ nieuwe maag, en de oude, die binnen in is, „ zo wel als het overige van dit vocht, en de ,, ftcenen zelve, ontbindt zich allengs, en ftrekt „ het Dier tot voedzel, geduurende zeven-en„ twintig dagen, want zo lang duuren deze „ Steedie tyden , niet minder dan tegenwoordig, liever op gezag gelooven , dan dc'Rede raadpleegen wilde. Hy was geboten tc Bruijtl in 15SS. en ftierf in Haltand in 1644.  dikwils vervalfcht Zy m.«- 154 DE Zeekrab, envde Kreef t. „ Steenen; In al dien tyd eet het Dier niet, en men vindt niets anders in deszelfs maag. Uit deze waarneemingen en verfcheide andere van Van Helmond, welke in onze dagen bevestigd zyn door die van Geoffroy den jongen, kan men opmaaken, dat de Kreeften in den Ruityd van Maag veranderen, en dat 'er geen ander inwendig deel is, dat in haar verandert. De Heer Lemery zegt, dat de Steenen der Kreeften of de Kreefts-oogen, die men by de Drogiften koopt, en welke men in de Medicynen gebruikt, meelt uit Oolt-Indiën koomen, alwaar men dikwils zulk een grooten overvloed aan de oevers der Rivieren en Beeken vindt, dat men ze met handen vol opzamelt. Die, welke uit de Weft-Indiën koomen, zyn kleiner ; daar loopen 'er onder die gemaakt, en anderen die vervalfcht zyn ; want da kwaade trouw is niet alleen vernuftig in het nabootfen van gelaat, handelingen en voorkoomen, maar ook behendig genoeg om zelfs de Natuur in haare werken te volgen, hoe onnavolgelyk men anderfints zeggen mag , dat zy is. Men onderfcheidt de waare van de valfche Steenen hier in, dat deze minder wit, zwaarder, aard» achtiger, of leemachtiger zyn, als men zevcrbryzelt, en dat men 'er veele gebrooken onder vindt. Men leeit in de EpbcmsridesvanTJuitfchland, op  de Zeekrab, en de Kreeft. 125 : op welk eene wyze de Inwooners van Bejjara-h I Me en de Ukraine de Kreefts-oogen, welke in* : grooten overvloed in hunne Rivieren zyn, ver-h zamelen. Zy verwaarloozen het bouwen hun-£ ner, fchoon anderfints vruchtbaare, Landeryen, . om dat dezelve dikwils door vyandlyke wape: nen verwoeft zyn; Zy zyn Dronkaarts en Dieven , en bygevolg ongevoelige, luye, en arme :Schepzels. De Kreeften zyn de eenige eerlyke toevlucht, welke zy zich hebben weeten te bewaaren , of te vinden. Zy doen 'er een j grooten handel in; Zy zouden zelfs geen dezer Dieren durven eeten, uit vrees van derzelïjver getal te verminderen. In den Ruityd smaaken zy by de Rivieren groote kuilen, die. zy met Kreeften vullen j zy flaan ze daar met hamers ftuk, trappen ze, gelyk men in Vrank- ^ iryk en elders de Druiven doet, laaten ze daarz; •.verrotten, en eenige.maanden daar na, als zy door de warmte der Zonne gedroogd, en byna itot ftof gebragt zyn, doen zy 'er het vuil af, odoor dit ftof te ziften, en dan houden zy van :(hunne Kreeften niets dan de Steenen over. ^ Deze byzondcrheid, welke de Heer Geoffroy A de jonge insgelyks verhaalt, kan veele droc- ki gvige, maar tevens ook nuttige, aanmerkingen0' iverfchaffen over de dwaasheid en het onbeiftaanbaar en ftrydig gedrag der Menfchen, die in yder Land hunne byzondere gebreken en zot- en den Dor- aamlten andel in afaralit. oe zy deIve in melen ? mmer- ngdaaf et.  ii6 de Zeekrab, en de Kreeft. zotternyën hebben. De Cofakken (dit zyn dc Bewooncrs van de Ukraine) in plaats van die Vifch te eeten , welke een zeer goed voedzel voor hun verftrekken zoude , verzamelen dezelve in menigten, fmyten ze te hoop in kui^ len , alwaar zy de lucht bederven, befinetting en ongezondheid voortbrengen, en hun te nauwerncod verfchaffsn , waar mede zy hun kwynend' en verachtlyk leven kunnen rekken, 't welk zy door een beter gedrag, door meerder yver, en gezelliger zeden oneindig aanger namer zouden kunnen maaken. . . . MaaE neen! zy zouden dit niet kunnen doen, zyzyn onophoudelyk genoodzaakt om zich op hunne hoede te houden, en zich alle oogenblikken tegen hunne Vyanden te verdedigen. Zy zyn omringd van Volkeren even ondeugend en kwaadaartig als zy zelve; By aldien zy derhalven goed waren, zou men ze onderdrukken; Indien zy hunne Landeryen beteelden , zou men dezelve met de wapenen in de vuift koomen afmaeijen. Laat ons de verborgen oogmerken van het Opperwezen eerbieden, 'twelk, ter zelfder tyd, dat het aan den onfchuldigen Menfch het gelukkig vermogen heeft gefehonken, om de Natuur te volmaaken , om eene I behaagelyke en nuttige order te maaken in de: voortbrengzelen der Phyiïque Wereld, aan den: fchuldigen , den ondeugenden Menfch , de: nood-  de Zeekrab e» deKreeft. 1-27 noodlottige vryheid heeft toegeftaan, om de zedelyke Wereld in de war te brengen , en alles t'onderft boven te werpen. De Volkeren, die de oevers der Rivieren en der Zeën bewoonen, hebben langen tyd verzekerd , zonder dat men hen heeft willen gelooven, dat als een Krab of Kreeft een haarer groote pooten of armen wierd afgebröoken , dezelve weder een anderen in dc plaats kreeg ; Mer weigerde hier geloof aan te geeven, om dal het alleenlyk door gemeen Volk verzekerd wierdt. Die beweegoorzaak van ongeloovig heid, of liever van wantrouwen , is zeer billyk en goed, mits dat 'er eene andere die meerder grond heeft, bykoome; maar op haar zelve alleen is zy niet genoeg, Het Volk, de goede eenvoudige Lieden, die alleenlyk onkundig en dom zyn, om dat de dwingelandy dei geenen, die zich hunne Meerderen gelooven hen zodanig gemaakt heeft, bedriegen zichniel altoos. De herhaalde waarneemingen van der Heer de Reaumur en andere Geleerden bevestigen , dat als men eene Kreeft, na haar een poot te hebben afgenoomen , wél voedt, zj éene andere in de plaats krygt, welke allengs aangroeit en grooter wordt, tot dat zy omtrent met de vorige gelyk is, en dezelfde groot, te ten naaften by heeft, als die , welke is overgebleeven. Ik geloof echter , dat als men haar de bei- De Pooten der Kreeften groetje n weder aan,  *1s zy in het gelid zyn af>ebrookcn, Annmet- king ovei GodswV' 7c Ichikkingen. 128 ne Zeekrab, en de Kreeft. beide pooten te gelyk ontnam , zy niet zoude kunnen leeven, om dat haar als dan de werktuigen ontbreeken zouden, om haar voedzel te vatten. De plaats , alwaar de poot moet afgebroo» ken worden , om gemaklykft weder uit te groeijen, is die van deszelfs aanvang of naad aan het lighaam ; Dit is eene inkeeping, alwaar dezelve met een dun draadje, en als met niets fchynt vaft te zitten. Als men dezelve verder afbreekt, heeft de Kreeft de voorzorg van zelve de breuk te vernieuwen, en daar ter plaatfe te brengen ; als men haar de vryheid daar toe laat, om dat zy weet, dat de aangroei als dan beter voortgang hebben zal; De kleine pooten , welken wy gezegd hebben alleenlyk tot de voortgaande beweeging van het Dier te dienen, groeijen insgelyks weder aan, als zy afgebrooken worden, maar moeijelyker, en de rede dezer fchikking fchynt te wezen, om dat zy minder gevaar loopen van af te breeken; want de Goddelyke wysheid heeft op alles acht gegeeven , en de minfte kleinigheid ontfnapt haarer voorzorg niet. Om die zelfde rede gaat de ftaart van de Kreeft, die fterk is, en wel j vaft zit aan het lighaam, daar niet ligtelyk van I los, maar als men 'er denzelven met geweld I affcheurt, groeit hy niet weder aan, en de : Kreeft fterft. Als ;  de Zeekrab,en de Kreeft. 129 Als men een Kreeft by een der pooten wil I vatten en vangen, laat zy u dezelve, vlugt en I behoudt haar leven door een gedeelte van haar )]i lichaam op te offeren , en wel een gedeelte, I 't welk zy zeker is van eerlang weêr te zulI len krygen. „ Dit heeft Vader du Tertre (*) I „ met onaartig doen zeggen , dat het insge„ lyks een groot gemak voor de Beurfefnyders ,, of zakroldcrs zyn zoude , als zy even eens „ hun arm konden laaten, wanneer men hen „ aangrypt. „ Als wy het oogenblik der geboorte van J „ yder poot willen noemen dat tydftip, waar„ in dezelve zig losmaakt van het vlies of bej „ kleedzel, daar zy in bewonden was, zo kan ( ) JOHANNts Baptista du Tertre werdt geboI ren te Ctléii in 1610. hy verbet zyne Letter-ocrTenin;j| gen, om in den Krygsdienft te treden, en reisde met ij: een Hollan'Hch Schip naar verfcheide Landen. In I Vrankiyk terug gekeerd , wierdt hy Monnik onder 1 de Dominikaanen te Parys in 1635 , en vyf Jaaiert ji daarna werdt hy in eene itisfié gezonden naardeAmeIj: r.kaanlche Eriauden, alwaar hy met veel yver arbeidI de ter voorplanting van den üodidienft. Hy kwam è van daar terug in 1687. Na zyne algemeene Hiflorie rl van de Eilanden van St. Chriftoffel 5cc. verbeterd te j hebben , gaf hy dezelve in veel grooter volmaaktI heid uit, onder den tytel van ^l^emitm Hintte der I ^millei, dit dtsr de Franfc/nn beWwnd wsrjea , in viei >| Hukken in ^to. Derde Stukje. j Hoe lang rfe pooren Erroeijen.  f Het voed zei der Kreeften, 130 de Zeekrab, en de Kreeft. „ men zeggen, dat een poot, dewelke in den „ Zomer vyf of zes weeken, na dat de oude „ was afgebrooken , weder voor den dag koo„ men of beginnen zoude te groeijen, in een „ ander jaargetyde daar wel agt of negen maan„ den toe werk heeft. Dit is eene byzonder„ heid,waar van het niet zeer moeijelyk fchynt eene goede rede te geeven; want welk ook „ de formeerende oorzaak, als wy ons van ,» zulk eene duifteie term bedienen mogen,zyn „ mag, dezelve kan niet werken, of een nieuw ,, been te voorfchyn brengen, dan in een tyd, ,, dat zy genoegzaame itoffe daar toe vindt. „ Maar de Kreeften, fchoon vlees-vreeten de „ en gulzige Dieren , eeten weinig of geheel ,, niet geduurende byna zeven of agt maanden „ van het Jaar; Zy zyn dcrhalven in al dien tyd niet in ftaat om fappen te verfchafFen, „ waar uit het nieuw been geformeerd moet „ worden , en wel verre, dat zy den noodigen ,, overvloed daar toe hebben zouden, hebben „ zy genoeg te doen haar leven op te houden. Geduurende den winter voegen zy zich met „ troepen in een zelfde gat, het welk zy zel,, den voor de Lente verlaaten. „ Ik heb deze Dieren ftraks vleefcb-vreeten„ de genaamd , zy houden byzonderlyk veel „ van de Kikvorfchen, zy hechten zig aan de „ Lyken der Honden en derPaerden, zy vree- „ ten  de Zeekrab, en de Kreeft. 131 „ ten zelfs malkanderen , zomtyds ook wei j „ den zy het gras af, volgens het bericht, 't |j „ welk ons de Visfchers daar omtrent geee )> ven." Daar zyn verfcheide manieren van ze te visii fchen ; de befte wyze volgens den Schryver <■ van bet nieuwe Landhuis, (LaNouvelleMaii son Rustique) is in het water, daar zy zich ■ verhouden , een half verrotten Haas, of een Abberdaan te werpen. Men haalt dezelve den :i volgenden dag op , bedekt met al de Kreeften, 1 die bezig zyn met dit vleefch, of dezen vifch !l te eeten; Men werpt 'er, na zich meefter van deze Kreeften gemaakt te hebben, het zelfde il Lokaas weder in, en men herhaalt dit, zolang hetzelve duurt. Sterk Water, of Hechts Brandewyn, op de Schaal van een Kreeft geftort of gevreeven, |. maakt dezelve zo rood als of ze gekookt i was. Zoinmige Naturalijien, die veel van hetwonnderlyke houden, beweeren, dat de afchvande |l Kreeften eene oneindige menigte kleine Kreeften voortbrengt, die men met bloed van een Rundier, 't zy Stier, Os, of Koey , moet |i voeden , maar die beuzelingen waren alleen fgoed te vertellen in dien tyd, toen mcngeloofjlde, dat een dood Kalf zwermen Byën voortibragt. 12 „ Daar Wyze van ze te vangen. Fabelachrige verrelling.  Kreeft- kweckerj 13a de Zeekrab, en de Kreeft. Daar zyn , zeggen de Geleerde Vervol*„ gers van de Matiere Medicale, laage plaat„ fen, vol bronnen cn wateren, groot genoeg, ,, om in iemand het denkbeeld van eene „ Kreeft-kweekery te doen geboren worden, ,, dat is te zeggen, een konlt verblyf voor ,, Kreeften, alwaar men dezelve teelt, en on„ derhoudt door middel van verfcheide kleine „ kanaalen van een levendig en loopend wa ,, ter, geboord met kleine paaien, of affchut„ zelen, gefchikt om de Kreeften te befluiten, „ en welke gemeenfehap kunnen hebben met ,, groote verlaatbakken , alles omringd met ,, muuren, en vercierd met gras-zooden, in de „ gedaante van een bloemperk. Wy kennen „ een Liefhebber, die nog moeite nog koften ,, gefpaard heeft, om dcrgelyk eene kweekery ,, aan te leggen, en te volmaaken; Hy geniet ,, thans de vruchten van zyn arbeid ; Hy ge„ niet het ftreelend vermaak van onder zyne „ oogen eene verbaazende menigte van Kreef,, ten te zien geboren worden, groeijen en „ voortteelen; Hy heeft het genoegen van zyn ,, Tafel en die zyner Vrienden met de lekkerfte Spyze te voorzien, welke hy zelve, „ om zo te fpreeken, in wezen heeft gebragt, „ cn hy zou zich, in geval van noodzaakelyk„ heid, hier een inkoomen van kunnen maa„ ken, 't welk geenzins gering zoude wezen. „ De  de Zeekrab, en de Kreeft. 13' „ De Kreeft heet in 't Latyn AJlocus of Ga». „ marus-\n 't Italiaanfch Gommarella, ofGam. baro, in 't Hoogduitfch Krebs, in't Vlaamfcl: Krevits, in 't Engelfch Crevife, in'tFranfch „ EtrevïJJè. Zoimmge Etymologiftenbcweeren, ,, dat dit Franfche woord EcreviJJe koomt van „ Scorabifca, 't we'k afdamt van Scarabus, dat „ men voor Carabas , (Crabbe) heeft geï, bruikt." Het vleefch der Kreeften, behalven dat het een lekker eeten is, bevat een Olyachtig en balfamisk fap, 't welk het bloed zuivert, en de ziekte doffen, de gift, om zo tefpreeken, of de beginzelen van dreigende ongefteldheden, door de Piswegen uitdryft. Het eenige gebrek der Kreeften is, dat zy moeijelyk te verteeren zyn, het welk de rede is, dat oude, en zelfs jonge, Lieden , die niet van een heet en galachtig geitel zyn, dezelve met zeer veel voorzichtigheid , en in een kleine hoeveelheid eeten moeten. Indien de Kreeft onder de Schaalviffchen (*) ( ' de (*) Ikwcnfchtedat men die onderfcheiding tuffchén Schaal- cn Schip. vifllhen in het Nederduifch kïïiti der uitdrukken konde , of dat dezelve meer bekend ware. Die onderfcheiding wordt in 'rFranfch en Latyn dus gemaakt. Alen noemt Cruflacée , cf CrHflA tm*n Kotflig, of met con korft bedektj ccn v.rc|j wel. I 3 Naamen der Kreeften. F.igcnIchappenvan haar vleefch. nvan dat  134 de Zeekrab, en de Kreeft. dei Schüd' padden. P s de eigenfchap heeft van het bloed tc zuiveren, de Schildpad heeft die zelfde hoedanigheid onder de Schelpviifchen. Ik weet door het bericht van een zeer bekwaam en kundig Man, dat als iemand met een kwaad en bedorven bloed , ('t welk geenzints zeldzaam is) uit Vrankryk naa de Eilanden gaat , hy zich, ter plaatfe van zyn verblyf gekomen zynde , een geheel nieuw, zeer zuiver, enzeer gezond, bloed kan maaken ; en dat hy, ten dien einde, niet anders te doen heeft, dan dagelyks een bouillon van Schildpadden te gebruiken. welke overdekt is met een dunne fchaal of korft, gelyk de Kreeft en de Krab. Men noemt Tcflacée', of Te(! ,, ken en vinden eene andere. Hoe gelukkig ,, zoudt gy zyn , kondt gy ons daar in navol„ gen ! Maar neen! Gy verveelt u in uwe ,, buurt; Een laftig Nabuur heeft zyn vermaak „ in u te kwellen; Een Handwerks-man doet u de harffens kooken door 't geraas zyner „ hamers ; een Fabriek vervult uw verblyf met ,, rook en ftank , de voorbygangers neemen ,, uwen aandagt weg door hun gefchreeuw; Een kwelgeest overloopt u geftadig, wegens „ de nabyheid zyner wooning ! wat kdnt gy in ,, dit alles doen? Lyden, geduldig lyden;want „ verandert gy, gy vindt ligt erger, in de fteê van beter. . . . Maar uwe Gerechten 1 ó! ,, uwe gerechten begeer ik niet; myne fpyze „ vloeit my van zelve in den mond; de dauw „ valt,  van de Oester. 143 „ valt, en ik voed my zonder ongerustheid, I, zonder zorg, die my, toen ik menfch was, ,, van den ochtend tot den avond prangde, om „ een ftuk brood te bekoomen. Van dit Arti,, kei behoort gy vooral niet te reppen; Het É is een kwaade faus, dunkt my, by uwe ge,, rechten, het zweet, waar mede gy dezelve „ vooraf moet bedruipen; Neen, myn vriend, ,, nooit zult gy my beweegen, om dat elendig „ leven van Menfch weder aan te vangen; wilt » gy wél doen, laat my in rust; Ik ga eeten, waar na ik, in myn fchelp beflooten , een „ flaapje denk te neemen; een flaap veel ge- ruster, dan gy moogelyk ooit genootenhebt; ,, Ik word nooit door zorgen wakker gemaakt, „ en geene kwelling of hartfeer beneemt ooit „ myne ruft het minfte van haar zoetigheid. ,, Ik leef vernoegd ?Dit kunt gy my in den ftaat ,, van menfch niet verfchafFen! Neen! alles, wat „ gy my kunt belooven , kan niet opweegen ,, tegen eenen dag van myn tegenwoordig ge,, lukkig leven. Vaar wel." Welk eene vernedering voor den koning der Dieren , te moeten hooren, dat de geringfte zyner onderdaanen, zyn lot boven dat van zyn vorst en meester verkiest; de beweegredenen van die verkiezing te hooren voörftelien, en met bondige bewyzen aan te dringen, dat dezelve 'billyk en gegrond is Dat wy door onze deugd Aanmstking.  344- van de Oester. Het geflacht dc Oesters. Gebrek van weet luft in d. Menfchen deugd dien aanzienlyken rang poogen weer te krygen, daar wy uit vervallen zyn, en dat ten minften de geringde en laagfte der Schepzelen geene rede hebben om zich over hunne meerderheid en geluk boven ons te verheffen! • Men telt verfcheide foortcn van Schelpr„ visfchen , dat is te zeggen, die twee fchel-. ,, pen hebben, tuffchen welken zy haar ver„ blyf houden , en welken zy naar welgevallen ,, openen en fluiten kunnen. Men kan dezen „ allen onder het Geflacht der Oesters betrek„ ken, maar wy zullen hier niet, dan van de „ gewoone Oesters , en van de Paarlemoer,, oesters handelen." Drie vierde deelen der Menfchen eeten Oes'ters, ten naaften by, gelyk de Ezels Hooy ee.ten, dat is te zeggen , zonder eens in bekooring te koomen van te onderzoeken, wat het vcj wonderlykfte in de geftalte, en in het maakzel van deze Schelpvisfchen is. Het zou bezwaarlyk vallen dit gebrek van nieuwsgierigheid, dielaage ongevoeligheid, overeen te brengen met het denkbeeld van een vernuftig Schepzel, als men niet wist, dat zy alle deze drift befteedden aan de nieuwstydingen van den dag, aan beuzelingen , die wel verre van hen wyzer en beter tc maaken , hen integendeel onbekwaamer doen worden voor wezenlyke kundigheden, terwyl zy, ter zelfder tyd, hun gemoed verhagen en bederven.  van de Oester, u< ven. Welk een nadeel, welk een ongelyk in derdaad doen zy zig zelvcn niet , door zich den gehcelen tyd op te houden met de dwaas heden of ongelukken hunner medemenfchen met dezelve te hooren , te vertellen , cn 'ei zich met een kwaadaartig genoegen in te verheugen , cn de groote wonderen der Natuur , de verbaazende werken van hunnen Schepper. te verwaarloozcn , tot welker kennis en befpiegeling zy eigenlyk verordend zyn. „ Daar zyn Schryvcrs, die niet gefchroomd ,, hebben, om de Oesters onder de Zoopbyten, „ of Dierplanten te plaatzen , als zynde van „ een gemengd oftwyffelachtig foort van Schep „ zelen. Aristoteles noemt dezelve Watcrj, planten , om dat zy geene voortgaande be»; wceging hebben. Het is een maakzel van », fchelpen , dat dik, llerk, zwaar, van eene „ byna ronde gedaante, gemeenlyk ruuw en „ oneffen is, met ongelyke kleppen , om zo te „ fpreeken, welke beide, fchoon onzienlyk en ,, grof van buiten, van binnen echter glad en „ verglaasd, en als verzilverd zyn; verder is een derzelver hol en de andere gemeenlyk „ platachtig , en zy zitten met een foort van kleine fcharnier vaft. Een fchoone boom , welke men niet te veel 1 vermeenigvuldigen kan , die boom, die vol-1 gens de verheven uitdrukking van La FonDerde Stukje. K TAI. De Oefters zyn wezenlykeDieren. laar ooi» prong.  146 v a n d e Oester. taine , zyn hoofd totin de wolken heft, en wiens voeten tot in het Ryk der dooden, tot in het hart der Aarde fchieten , de Eikeboom, met één woord, is geheel in een Ekel beilooten. De Mostert-ftruik.waar van onze Zaligmaaker een fchoone gelykcnis ontleent, en welke ons een denkbeeld kan gceven van zyn Ryk, dat is te zeggen , van den Godsdienst, dien hy kwam verkondigen , is in den beginne flegts een klein zaadje , 't welk naderhand tot een boom wordt, wiens takken zich naar alle kanten verfpreiden. De Schepper fchynt zyn Almagt dus te willen vertoonen in de grootfte zaaken uit de geringde beginzelen te doen voortkoomen , en uit het kleinfte zaadje een boom te doen groeijen, in wiens lommer de menfchen zich verfrisfchen, op wiens takken de Vogelen des Hemels koomen rusten. De Olyphant en alle viervoetige Dieren zyn eerst begreepen in een eitje, kleiner dan dat eener Vlieg; In het eitje van een Oester vindt men een Oester in het klein, met alle zyne deelen wel onderfcheiden , zonder zelfs de fchelpen uit te zonderen. „ Eerst zyn dezelve week, „ maar allengs worden zy harder, naar maate ,', zy in grootte toencemen, De peesachtige of tendinsuje vezels van de middelfte faamen,[ voeging trekken zich te faamen , en flui„ ten dus de Schel pen naauwkeurig, of zy ver- „ flap-  van d e Oester. 147 >, flappen zich om die fchelpen te laaten open „ gaan. Men ontdekt tusfchen de kiewenvar ,, den Vifch de opening van derzelver mond vervolgens den Oefophagus, of Slokdarm, da „ is de buis, waar door het voedzel gaat on ,, in de maag te koomen, dan de maag zelve. welker omtrek vry ruim en groot is. Men „ merkt op , dat de Ingewanden langer om„ weg in de Oesters maaken, dan in eenig an„ der Dier, op dat zy haare uitvverpzelen in „ den tyd, dat zy droog liggen, langer kun„ nen inhouden , naardien deze in dien tyd, ,, terwyl zy niet door bykoomend water wier„ den weggefpoeld , het water 't welk zy in „ haare fchelpen by zich hebben, en daar zy thans aileen van teeren moeten, bederven „ zouden, als zy dus ontydig haare ontlastin,, gen kwamen te maaken. „ De kiewen overtreffen in omtrek alle de an„ dere ingewanden, om de ademhaaling des te „ beter te bevorderen, door uit de lucht, welke „ in het water bevat is, eene grooter hoeveelheid „ falpeterachtige lichaampjes te gelyk te haaien, ,, met behulp der kringswyze Sprieten, die zich ,, bcurtlings faamentrekken en ontfpannen." De Oesters , die men uit het water haalt, neemen 'er zo veel van in, als haare fchelpen bevatten kunnen. Zy zwemmen, zy Ieevcn in dezen kleinen Oceaah; Als wy.ze daar K 2 met 1 Maakzel.  Voorttci Hng. 148 van de Oester. met een wysgeerig oog befchouwen, vertoonen zy ons een fraay zinnebeeld, dat naamelyk van een wyzen, die, wanneer hy niet in ruime zee kan vaaren, dat is te zeggen, als de Fortuin hem niet begunftigt, of zelfs onthoudt het geen zy hem billyk verfchuldigd was, „ zich deswe„ gen ligtlyk troost, zich in zyn eigen deugc> " bewindt, en zich zeiven geniet in eene armoede, welke hy eerwaardig weet te maaken. Rcfigno, qux dedit, Virtute me invoho, prebamque Pauperiem fine dote quasro. Hobatius Libr. III. Od. XXIX. Ja zulk een Wyze, gelukkig in zich zeiven .begeert geene fchatten, dan om anderen gelukkig te maaken. - "Tegen dc maand van May werpen deOesters haar Schot of Lil, een taaye lym- of liever lil-achtige zelfftandigheid , waar mede de jneefte visfehen haare eitjes befmeeren, om zo te fpreeken, of met de welke zy die werpen, om ze aan malkanderen tc doen vast hangen , men kan dit duidelykst in het fchot der Kikvorfchen zien ; Dit Lil hecht zig vast aan de Rotfen, aan Steenen, aan oude Schelpen ; Men kan dit Lil zeer gemaklyk onderfcheiden van de kleine Eitjes , waarin men , met behulp van het Vergrootglas, de Oefters met haare fchaalen reeds geheel geformeerd ziet. 71 1,1  van de Oester. 149 „ In de maand van May ftaat het denVisfchers, „ volgens de Reglementen, vry, om alle foorten * van Oefters te visfchen, en gelyk men dik„ wils op een enkelen fteen, of op een enkele „ fchelp, twintig kleine Oeftertjes telt, belast „ hen de Wet, dat zy deze, ter behoudenis en ,, voortplanting van het Geflacht, weer in zee „ zullen werpen. Na de maand van May ftaat „ het hun niet vry om Oefters, dan van eene „ ordentelyke grootte , te visfchen. Wat het „ Lil of Schot betreft, 't welk zy van de ftee,. nen hebben afgedaan , gelyk ook de kleine „ Oeftertjes , welke zy mede opnaaien , zy leggen dit alles in zekere Zec-engtens als in ,, bewaar-plaatfen, alwaar dit Zaad, als ik het „ zo noemen mag, en deze kleine Oeftertjes ,, groeijen en vet worden, en binnen twee of ,, drie Jaaren haare volmaaktheid verkrygen. „ Om ze groen te maaken , befluiten zy ze, ,, langs de oevers der zee, in graften van drie' „ voeten diep, welke niet. dan met fpringtyën „ onderloopen, als met nieuwe en volle Maan; „ zy leggen daar een foort van Sluizen in , „ waar door zy het water weder weg laaten loo„ pen tot dat het op de helft gevallen is, De„ ze graften nu worden groen, zo wel door „ den aart van den grond, als door de ftraalen „ der zonne, en deelen deze kleur in den tyd „ van drie of vier dagen aan de Oefters mede, K 3 Maar Tyd van e te vis. :hcn. Groene )estcrs.  150 van de Oester. Vyande iet Oestert. DeOestei hangen niet af va den invloed dt Maan. ,, Maar'om haar den tyd tc laaten van ter deeg „ groen te worden, gebruikt men de voorzorg „ van ze daar zes weeken of twee Maanden in „ te houden." -Zy moeten inderdaad, zonder dat zy een beteren fmaak hier door bekoomen, fchadelyke eigenfchappen in dit ftilftaand en rustend water aanneemen; misfchien zal dit voor dwaaze gulzigaarts een prikkel tc meer zyn, om ze te eeten, en misfchien zullen zy om myne ontydige waarfchouwing lagchen. j „ De Oesters hebben tot vyanden de Krab„ ben, de Zeeftarren, de Vifch-Kikvorfch, de Petoncles , (Peïïen, of Petimculus) en de „ Mosfels. Het Weer en het Slib doen ze in haare geboorte omkoomen." Verwaande Pedanten redeneeren gaarne over ' dingen, die zy niet verftaan, en welke boven 1 hun begrip , en zelfs boven dat van al de werreld zyn. Die laatfte byzonderheid is hun voordeelig, om dat zy zich verbeelden, dat, dewyl anderen 'er niets meer van weeten dan zy zelve, zy 'er hen niet over uitlagchen kunnen , en zich daarentegen over hunne gewaande fchranderheid verwonderen zullen; Dit gelukt hun by 't Volk, by den grooten hoop, die zo dom is als zy verwaand zyn. Dit is de rede, dat dit verachtelyk geflacht van Menfchen, 't welk in alle eeuwen het verftandig gedeelte van het Menfchdom verveeld heeft, altoos meer ver-  van de Oester. 151 verkoozen heeft om den Hemel , dan om dc Aarde tot het voorv/erp hunner gewaande wee- tcnfchap te nemen. Dit is de rede, dat zy in de eerfte als hunne geftoelte oprechten, hunne Comptoiren maaken , en, daar in gezeten, de oorzaaken van al wat zy niet weeten, uit den Hemel doen ncderkoomen ; Zy Haan hunne boeken op, of kyken rondom , en zien, welke voorwerpen 'er in de hoogte zyn, die de aardfche gebeurtenisfen en fchikkingen regelen kunnen? De Maan, de Starren, de Dwaalftarren, deCometen zyn hun van een oneindigen dienst. Wy moeten, volgens hunne beflisfingen, niet alleen gezond of ziek zyn, naar maate wy ons onder zulk of zodanig een Afpetï van de Zon of de Maan bevinden, maar de laatfte byzonderlyk , welke men als de groote Sleutel kan aanmerken, daar zy allcverborgenheden mede ontfluiten, brengt alle de natuurlyke, ftaatkundige cn zedelyke uitkomften voort ; tot dc Oesters , die geringe Schepzelen , die in het diep der wateren Ieeven, tot de Oefters toe, alles moet aan derzelver onweerltaanbaaren Invloed onderworpen zyn ; Zy bewceren , in weerwil van onze oogen, en van alles, waarmede wy de uiterlyke voorwerpen meeten , dat dezelve met de Maan groeijen en afneemen; Laaten wy ze niet boos maaken met hen aan te toonen, dat zy ongelyk hebben 5 zy zouden K 4 dan  152 van de Oester. Fabelachtige vernaaienwegen» derzelver Voottplaniing. Oesteis die op di Boomen groeijen. dan miffchien nog verder gaan, en dryven.dat wy zelve, en alles wat ons omringt, dat onze maaten insgelyks aan deze wet onderworpen zyn. De Jefuit Martini in zyne Hiflorie van China en verfcheide andere Schryvers zeggen, dat de Chineefen de Oefters verbryzelcn , dat zy 'er het Schot uitdrukken, (zie daar in het voorbygaan reeds iets, dat zeer mocijelyk, zo niet voütrektonmoogelyk, is) en dat zy hetzelve dan by druppen In de Meeren uitftorten, waar uit dan een overvloed van Oefters geboren wordt. RqsiNtis Lentilius heeft de zotterny van dit belagcheiyk verhaal getoond; zo hetzelve waarachtig was, zou men ook kunnen gelooven , dat het bericht, wegens de tanden door Cadmus gezaaid , en in Menfchen veranderd, eene zekere cn echte Hiftorie ware, en wy zouden mogen hoopen, dat wy met eene dergelyke methode te volgen, onze tuinen zouden kunnen dwingen om ons Hoenderen, Kalkoenen, en andere Dieren te leveren. Zich te verbeelden , dat de Natuur dus haare voortbrengzelen aan onze grillige verkiezingen onderwerpen zoude ! Welk eene ongerymde wyze van denken. ,, Vader du Tertre, een Dominikaancr „ Monnik, verzekert in zyne Algemeene Hifto,, rie van de Antiiles, dat hy op een klein Ei- „ land,  van de Oester. 153 I ,, land , 't welk by Guadeloupe ligt, gezien , ,, heeft, dat een groote menigte boomen derI ,, wyze met Oefters belaaden waren, dat 'er ,. hunne takken van braken. Men vindt 'er I „ onder anderen op een zekeren boom Paletu| „ vier genaamd , en welke aan de oevers der . ,, zee wast; daar hechten zich ook andere i „ Schelpvisfchen aan dezelve ; Men ziet het , ,, zelfde verfchynzel naby Plymeutb , het iS ,, niet moeijelyk de rede van deze byzonder, ,, heid te giffen : te weeten , de boomen, waar ,, aan of waarop men die Oefters vindt, digt ,, by het zeeftrand ftaande, maaken de golven, „ die zich daar rondom verheffen, derzelver ,,, takken, welke het laagft nederbangen, nat, „ en brengen daar het Schot der Oesters, 't ,,, welk zich daar aan vaft hecht, kleeft, en als t „ geplakt wordt, en waar uit vervolgens klei,, ne Oeftertjes voortkoomen. Wat het voed • „ zei dezer Diertjes betreft , dat is gemaklyk ,, te vinden, want haare Scbaalcn dwingen de . „ takken van den boom , daar zy op zitten, ,, door haare zwaarte nederwaards te krom, ,, men , en zy worden dus tweemaal daags ,, door den Vloed der Zee vcifrifcbt. Het is „ opmerkt!yk , dat deze Oefters, welke men , „ op de boomen gehecht vindt, hier in van de ,, gemeene verfchiilen, dat haare Schelpen klei- „ ncr K 5  154 van de Oester. Verfchillendc foo ten van Oesters, Zy licbbci Wonnen „ ncr en dunner zyn, en dat zy ruim zulk een „ goeden fmaak hebben. „ De Oesters verfchillen van malkander in ■„ grootte en in kleur, volgens de plaatfen , „ daar zy vallen. De Spaanfche Zee levert „ roode op , en-op andere plaatfen zyn de „ fchelpen en het vleefch der Oesters zwart. „ Nog onderfchcidt men twee foorten van „ Oesters, de vruchtbaarc en onvruchtbaare. ,, De eerfte zyn genoeg te onderfcheiden aan „ een foort van kleine zwarte of zwartachtige ,, franje, welke haar omringt. De Lekkerbek„ ken eeten dit foort liefft; zy vinden, dat zy „ de fappigfte zyn. In den tyd, dat de vrucht„ baare Oesters haare eitjes werpen , of, zo als „ de Visfchers fpreeken , haar zaad ftorten, „ zyn zy melkachtig, fmaaken onaangenaam, „ en zyn ongezond; In zommige Landen zelfs, gelyk in Spanje, is het verboden de Oes„ ters in dien tyd te visfchen, of ter marktte „ brengen, ter oorzaak van dc toevallen, die „ 'er door veroorzaakt zouden kunnen worden, „ als onvoorzichtige Menfchen daar wat ryke,, lyk van aten. Lemery zegt, datzy, die '„ des nachts in groote hoopen Oesters roeren, „ op haare fchelpen zomtyds lichtende deel? „ tjes bemerken , even als kleine Starretjes, „ van eene blaauwachtige kleur; Dat dit licht. ,, koomt van zekere kleine flikkerende Worm-  van de Oester. 155 „ pjes, welke zich aan de fchelpen vast hech„ ten , en dezelve knaagen. Dat men deze „ kleine Wormpjes, met behulp van een Ver„ groot-glas, zeer gemaklyk kan ontdekken, en ' „ dat verfcheide andere Visfchen insgelyks licht „ uitgeeven , maar dat het niet waarfchynlyk >, is, dat dit altoos door Wormpjes veroorzaakt „ wordt." Al de wereld weet byzonderlyk, dat de Haring een zeer helder licht van zich „ geeft, zodanig zelfs , dat de kusten , daar „ men ze vangt, 'er door verlicht worden. „ Nog vindt men , behalven de Wormpjes, „ daar wy nu van fpreeken, nog een ander ,, foort van witachtige en lichtende Wormen ; „ in de Oesters, welke aller eerst ontdekt zyn , „ door den Heer de la V o y e , Opper Ingemeur te Brest. Deze Wormpjes gelyken j „ naar een groote fpeld in de dikte, en zyn ,, verder vyf of zes tot acht linies lang; Niets ,, is moeijelyker , dan deze Wormen in hun geheel te onderzoeken, want op het minde „ aanraaken, op den minden fchok, worden zy „ ontbonden , en vloeijen weg in de gedaante „ van een lym , cn waterachtige zelfdandig„ heid, welk aan de vingers vast gaat zitten: „ Dit is de rede, dat de vingers als dan fchit„ teren en licht van zich geeven, even als kor. „ reis Phosphorus doen, wanneer dezelve op wit „ papier verbryzeld worden. Maar alle Oes- „ ters die lief van zie geeven.  156 van de Oester. „ ters zyn niet gefchikt voor deze Proefnee,, ming. Onder eene Party van drie honderd „ vindt men namvelyks twintig of vyfentwin,, tig , welke deze verlichtende Wormen by „ zich hebben , en nog hebben zy die niet in alle jaargetyden; Daar gaan zelfs jaaren voorby, dat men 'er geene verneemt1" [Niemand vermoedt, als hy een Bak Oesters eet, dat hy eene groote menigte Wormen doorzwelgt, en egter is dit meenigmaalen het geval. Het bericht, 't welk de Heer d e l a Voïi in het Journal des Scavaks daaromtrent heeft gegeeven, en de waarneemingen, welke hy heeft medegedeeld in een brief aan den Heer Auzout, gedateerd 31 Maart 1666, zullen onzen Lezeren niet onaangenaam zyn, hier kortelyk faamgetrokken te vinden; Hy heeft verfcheide foorten van Wormpjes in de Oesters gevonden, meest alle zeer dun, maar wel vyf of zes linien lang; Onder anderen drie foorten, waar van het eerfte wit van kleur is , gekloofde voeten, en die voeten zelfs in grooten getale, heeft, en in den donker licht van zig geeft. Een ander foort, dat rood van kleur is, heeft plooijen op den rug , een bek, naar die van een Hond gelykende, en een zwarte vlek aan de zyde van het hoofd, welke de Waarneemer een oog acht te zyn. Het derde foort, eindelyk,is rood,heeft een plattenfpits af:  van de Oester. 157 afloopenden kop, en witte baarden of knevels , aan den bek. Deze allen lichten in den donker , maar dan zyn 'er nog anderen, die dikker, graauw van kleur zyn, een zwaarder kop, I en twee hoorntjes aan denzc-lven, hebben, ge. , -lyk de Slakken , de beide kanten hunner lig. haamen zyn met,zeven of agt pooten voorzien, ; en die Iighaamen zyn agt of negen liniën lang; I Dit foort geeft geen licht in 't donker, ook is : het veel fteviger, en daarom gemaklyker waar i; te neemen , want de andere, inzonderheid .de ü witte en roode , Wormpjes zyn zoteder, dat {■zy, op de minfte roering, breeken, en tot een .: ftinkend wateragtig vogt wegvloei jen, hetwelk ideze eigenfchappen heeft, dat als men het zelI ve aan den vinger brengt, het daar aan, wel I twintig feconden lang, licht van zig uitgeeft; I Als men door fterk fchuddcn der Oesters een | druppel van dit Vogt op de vloer doet vallen, i 'is het even eens of men een vlammetje van een I zwavelftok verneemt , en als men de Oesters, iji daar zy in zyn, fchielyk rondom draait, be1 fpeurt men een vuurigen kring. I • De Heer. des Landes heeft die WaarneeI mingen naderhand hervat, en bevonden, dat j niet alle Oesters, maar zulken alleen, welke I bet geflagt voortplanten , die Wormpjes hebi:ben , en deze zelfs niet op alle tyden, maar |dan alleen, als zy hun broed of zaad, dat is tc  153 van de Gester. Naamsoorfpronjder Oesters, Zy zyn ee. der ichakelsin hc Ryk der Dieren. te zeggen de jonge Oestertjes, van zig uitftooten , waar uit hy gist , dat deze Wormpjes misfchien verordend zyn , om de Leden, tot de voortteeling gefchikt, te prikkelen, en die voortteeling daar door te bevorderen. Wat daar van zyn moge, men ziet uit deze byzonderheden, hoe zeer alles met Infecten vervuld is, en hoe overvloedig men dezelve dikwils aantreft by die Schepzelen, daar men 'er ganfchelyk geene vermoed hadt.] „ Het Franfche woord Oester ftamt af van 'het Latynfche OJlrea of Oflreum , 't welk „ van 't Griekfch OJlreon of OJlracon koomt. „ Men heeft dezelve Ouejlre, Oeftre, of Oijlre „ geheeten, en hier is xvaarfchynlyk ons Nc„ derduitfch Oester van gefprooten, zo als „ uit dit Franfche Oistre, vervolgens „ Huist re en Hüitre is gemaakt, gelyk „ van Oftium Huis is voortgekoomen. i Het fchynt dat God, om eene volmaakter ten treffender eenheid tulfchen alle de onderfcheidene Wezens te maaken, de Nuances, welke den overgang van het groeijend tot het Dierlyk en Mineraal Ryk maaken, niet alleen byna onmerkbaar heeft willen doen zyn, maar dit zelfde daarenboven in acht neemen ten opzichte van de rangen en foorten, welke deze drie Ryken bevatten. Dus deelt de Schalbyter te gelyk aan de Natuur van een vliegend Infect, cn  van-de Oester. 159 en aan die van een Schelp-Infect; zo hy niet in 't water leeft, hy bemint ten minften vochtige plaatfen. Dus is de Kikvorfch ook half een viervoetig Dier cn half eenVifch. Daar zyn onder alle foorten van Schepzelen tweeflachtigen , gefchikt om dc vorige aan de volgende klaffen te verbinden, en een byna onmerkbaaren overgang te maaken; waardoor het ganfeh Heelal tot zulk eene eenvoudige en verwonderlyke verzameling gemaakt wordt, dat men hetzelve niet kan befchouwen , zonder zich in diepen eerbied voor deszelfs aanbidlyken Schepper neêr te werpen. Dus zouden wy ook de Ongeloovigen en Boozen, die hem braveeren zich voor hem zien nederwerpen, byaldien zy niet, verblind door hunne driften , hun geheele leven lang de Natuur zagen, zonder dezelve ooit te zien befchouwen. Verfcheide Viffchen leeven even eens in dei Zee zo wel als in de Rivieren; en zy voegenJ dus die twee foorten by malkander. De Forel, of Salm-Forel onthoudt zich gaarne aan de monden der Rivieren , om uit dezelve in het zout water te kunnen overgaan. Wegens eene tegenftrydige oorzaak gaat de Salm, die zich insgelyks in de Rivieren onthoudt, gemeenlyk hooger op om het zout water te vermyden. De Oester mest zich beter en neemt een fyner fmaak aan, als men dezelve in Meiren overvoert ; )it nader ipgehelteid.  IÓO VAN DE O E S T E R, De befte Oesters, Bedrog met dezelve. voert; maar zy moet daar in een levendig en helder water gezet worden, en zy zoude veel van haar boedanigheid verliezen als men haar in een flibbig en ftilftaand water plaatfte: want het is met dit water even eens gelegen, als met fombere, achterhoudende, ftilzwygende karakters; men kan 'er nooit iets goeds uit haaien, voor dat men ze ten eenemaal veranderd heeft, en men kan die verandering, ten minften in de jeugd, door bekwaame middelen uitwerken, gelyk men de ftilftaande en vervuilde wateren, met behulp van doorfpoeling en onbelemmerden ftroom , geheel verbeteren kan. ,1 De bette Oesters , en die in de meefte ,, achting gehouden worden , zyn die , welke „ men in Engeland vifcht, en wel dicht by het i» Strand; men brengt ze ook over Xaintonge, ,, in friffchc Meiren, alwaar zy, na daareeni- gen tyd geweeft te zyn, aangenaamer voor j, het, oog en den fmaak der Lief hebberen wor^ ,'t den ; Haar vleefch krygt een groenachtige 3, kleur, en veel lekkerder fmaak, dan het te „ voren hadt. Deze groene Oesters worden „ zeer gezogt, en met reden; maar gelyk het „ bedrog in alle foortcn van Handel flui.pt; „ wordt men 'er dikwils deerlyk mede betrok„ ken, en de Doctor Rosinus Lentili- us bericht ons, dat zeker Ambalfadeur van „ een  van de Oester icïi „ een groot Vorst, in den Haag refideerende, „ eenige Perfoonen van diftinótie, van beide „ Sexen, genodigd hebbende op een prachtige „ maal tyd , op dezelve groene Oesters deedt ; „ opdisfchen, welke men meende, dat van de >> Engelfche Kuften gekomen waren, en datal„ le die gecnen , die 'er van aten, zich onge| „ fteld bevonden onmiddelyk na de Maaltyd, „ lydende ysfelyke benauwdheden, en met een j „ onuitfprekelyk geweld alles overgeevende, , ,> wat zy genuttigd hadden , zo dat zy niet . „ dan met veele moeite herftelden; Men deedt „ nauwkeurig onderzoek naar de oorzaak van ,, 't kwaad, en men ontdekte eindelyk, dat de ,, verkooper dier Oesters dezelve onmiddelyk , vooraf eene groene kleur gegeeven hadt, met „ ze in een trekzel van Spaanfch groen , of Koperrood tc werpen, om ze voor oprechte ,, Engelfche Oesters te doen doorgaan." Verfcheide Menfchen te vergeeven, om een kleinigheid meer te winnen op een bak Oesters, onderftelt eene onverbeterlyke ongevoeligheid, eene verouderde bedorvenheid des harten,eene beredeneerde fchurkery , cn welke derhalven den dood zekerlyk verdiende. Hy , wiens ziel zo verre ontaard en verbafterd; Hy, die zo onmenfchelyk is , verdient gewisfelyk uit de faamenleeving der Menfchen gebannen te worden. Gelukkig de Rechter, die nooit eenMisDerde Stukje. I, daa-  lós van de Oester. Wie de Oesters al of niet ee;cn mo gen? Welke werking zy hebben { daadiger op minder blykbaarbeid van fchuld veroordeeld heeft! Het is met de Oesters op dezelfde wys gelegen als met Meloenen, Kaas, Kofiy , rooden Wyn, fterke Dranken, cn eene menigte andere dingen , die voor den een eene lekkerny, voor den anderen een walging verftrekken: de Afkeer, met welke wy dezelve de eerfte reize proeven, is een waarfchouwing, welke ons de Natuur geeft, om 'er een zeer matig gebruik van te maaken, en miffchien om dezelve niet te eeten. „ Volgens het gemeenft aangenoomen gevoe„ len, welden de Oesters den ectluft op, en „ dry ven het water af: maar zy voeden weinig, en de verteering, die men 'er in de maag „ van maakt, is meer eene enkele ontbinding, „ dan eene volkoomen verteering ; dat is te ,, zeggen, dat de Oesters in de Maag fmeltcn „ en in dien zin verteerd worden, maar wei„ nig of geen Chyl voortbrengen : zy gaan byna geheel tot water over, welk water van „ denzelfden aart is als dat, waar mede de ,5 Oesters zich in de Schelpen voeden, name„ lyk wat prikkelende , en daar door eenige „ meerdere bewseging aan de vezelen der „ Maag en de Ingewanden by zettende, waar door het belet wordt een lang verblyf in de maag te houden, en om welke zelfde oor- zaak men 'er een vry groote menige van ee„ ten kan, zonder daar bezwaard van te wor- ,» den,  van de Oester. 163 den, inzonderheid als men 'er,in plaats van „ wyn, bier op drinkt, want de wyn verhardt ,5 ze, en maakt ze hoornachtig in de maag, en „ gevolgclyk moeijelyker om te verteeren." Het fta my vry hier , in 't voorbygaan, een i kleine aanmerking by te voegen. Ik ben ge j boren in een Land, daar men niets anders dan Bier drinkt, in Artois namelyk, en ik heb langen tyd niets anders dan Bier gedronken; maar ik kan niet begrypen , dat Menfchen, wier verhemelte niet bedorven is , en die eenig werk maaken van kiesheid in hunnen fmaak , bier kunnen drinken, zonder daar onmiddelyk iets op te eeten , om den leelyken fmaak uit hun mond te verdryven. Dc Oesters, en al wat prikkelende cn zuur is, maaken die fmaak nog lelyker; Als men derhalven de Oesters op de minst fchadelyke wyze zal eeten, mag men met rede vraagen , of de Lekkerbekken meer vermaak van het eeten , of onaangenaamheid van het drinken zullen hebben ? De Geneeskonft vindt niets in het vleefch der Oesters , 't welk verdient, dat zy 'er ge-, bruik van maak; maar de onderfte fchelp,1 dat is te zeggen , de holle, verfchaft haar een middel , daar zy zich inzonderheid met goed gevolg van bediendt voor de Kinderen, voor dat fchoone en onfchuldige gedeelte van ons Geflagt, 't welk des te meer verdient van ons L 2 gc Lanmer» ing ovei iet Biet, JeOestets :yn niet Hedici-  164 van de Oester. Maat wi de Schelpen, geholpen te worden, als het meer onderhevig is aan ziekten, zonder te weeten waarom? zonder dezelve verdiend te hebben, en enkel om dat wy het zelve de onze hebben overgezet, of het doen leeven gelyk als wy. 1 „ Neem, zegt de Heer Homberg , (*) dat „ gedeelte van een Oefter-Schelp, 't welk hol „ is, werpende de platte helft, of de bovenfte „ der twee Schelpen, weg. Wafch het wel „ van de uitwendige vuiligheden , en laat het „ geduurende eenige dagen in de zon droogen; „ wél gedroogd zynde, ftamp het in een mar„ meren Vyzel , cn gy zult 'er een pap van ,, krygen. Stel het op nieuws voor de zon ,, bloot om te droogen ; vervolgens voleindig „ met het volkoomen fyn te ftampen , en „ zift het ftof of poeder, dat gy 'er van be„ koomt. De Dofis is van twintig tot dertig ,, grein, in vyf of zes lepels vol witte wyn, „ of (*) Willem Homberg, geboren te Batavii , op het Eiland lava in 1652. kwam in Vraakiyk, alwaar de groote Colbert hem, door aanmerkelyke aanbiedingen, hieldt. Wylen de Hkrtog van Orleans gaf hein een zeer ryk Kabinet van Natuurkunde , om hem aan zich te verbinden. Hy was Lid van de Academie der Weetenfchappen ,en de Heer deFONTENELLE heeft zyn' Eloge gemaakt: elk dier voordeelen zoude op zich zeiven genoeg zyn, om hem beroemd te makken, Hy ftierf in 1715.  van de Oester. 165 „ of Meliffe water, 's morgens nuchtercn ;mcn ,, moet 'er drie weeken of een maand mede „ aan houden. „ Dit middel is voornaamelyk dienftig voor „ kinderen ,die melk en melk-fpyzen nuttigen,1 ,, en daardoor meer aan het zuur in de maag ,, onderhevig zyn. Doftor Harris, een En„ gelfch Geneesheer, heeft eene uitmuntende „ verhandeling over de fcherpe of fchielyke „ Ziekten (*) [mtrbi acuti] der kinderen uitge,} geeven, waarin hy doet zien, dat dezelve ,, meelt al uit dit beginzel haaren oorfprong ,, hebben. Daar zyn Scheykundigen of Apo,, thekers, dewelke, in plaats van het poeder ,, der Oefter-fchelpen, enkelyk in een marme„ ren Mortier geltampt en gezeefd, gelyk de ,, Heer Homberg voorfchryft, het zelve daar* ,, cnboven Calcineeren , dat is verbranden, en „ tot kalk maaken; maar dit is eene kwaade ,, manier van bereiden. Men gebruikt dit poe„ der, met varkens-reuzel gemengd, daaren,, boven nog met den gelukkigften uitflag, om „ 'er een Zalf of Smeerfel, tegen de Haemor,, rhoïdes, van te maaken, welken het ver„ zacht, ontbindt, en waarvan het de pynen ,-, in korten tyd ftilt. (Mat, Med. Tom. XI.) By- (*) In tegenflelling van Tyd- of fleer>ende Ziekten. {M'IOi Chnnici<, L 3 Waar toe lie dielen?  Asnmei kine oi'( de Rece( ten in d Werk. Paarlemoer-Oesteis. 166 van de Oester. • Byaldien iemand de voorfchriften , tot de 'Genees-en Heelkunde tetrcklyk, welke wy van ttyd tot tyd in ons werk inlasfchen, kwalyk geplaatft mogt achten, den zodanigen kunnen wy voor het minft twee voldoende antwoorden geeven, Voor eerfl, moet men den jonge Lieden van alles watpoogen te leeren, dit is het eenige middel om zeker te ontdekken , waar zy de rneefte gefchiktheid voor hebben. Vervolgens; Zal de Natuurlyke Hiftorie niet, gelyk zommige andere Weetenfchappen, een dorre befpiegeling wezen, zomoet men dezelve, gelyk wy trachten te doen , zo veel moogelyk ter verbetering der zeden, en ter behoudenis van het leven en der Gezondheid aanwenden. Wy hebben tot nu toe de Oefters derLekkerbekken befchreevcn: Wy moeten nu ook die der Prachtigen en die der Gierigaarts, dc Paar. lemoer-Oester , of de Oefter met PaarlemoerSchelpen, eens bezigtigen. „ Dit is een foort van twee-Ieedige Schelp, '„ dat is te zeggen, die, met twee Schelpen op „ malkander fluit, fierk, zwaar, van buiten „ grauw, oneffen en ruw, wit of van een zil„ ver kleur, glad, en glinfterend van binnen; >, van een harder en fteviger zelfftandigheid dan „de Paarlen, die zy voortbrengt, en welke „ haar den naam van Paarlemoer-Schelp gegee- j, ven  VAN DE OEST ER.: 167 „ ven hebben; een weinig groenachtig van „ eene platte en kringswyze gedaante , heb„ bende in het midden het merkteken van eene „ Oefter, die 'er afgetrokken is, en welke van „ verfchillende grootte in de Qofterlyke Zeë'n gevangen wordt. - „ De Paarlen zyn fteenachtige, ronde, of: „ hoekige zelfftandigheden, als korrels of zaa„ den, doorfchynende, van een aardachtigen „ fmaak. „ De Autheuren verfchillen over den oor„ fprong dier Paarlen. Zommigen denken met " Plinius, dat dezelve in den tyd van een maand [] geformeerd worden van den dauw, die van den \\ hemel valt, en welken de Oefters koomen „ inneemen op de oppervlakte der zee. Ande„ ren befchouwen ze als een foort van mei aats„ heid, als uitvlag of uitwaffen der Oefters; „ Zommigen als eene faamenfpanning en ver„ harding van het voedend Sap, 't welk zich „ formeert in Oefters , die al te oud of van „ andere ziektens aangetaft zyn, op dezelfde „ wyze omtrent, als de Calculus of dc Steen „ zich by ons formeert, van eene verzameling „ van zand in de Nieren of de Blaas. Dit „ laatfte gevoelen koomt ons , gelyk ook. aan ., Samuel Dalo, cn verfcheide andere goede '„ Natuurkundigen, zo niet het waarachtigfte, „ ten minften het waarfchynlykftc voor. Het L 4 » faP 'aarlen, lerzelver jor- 'prong;  Waar zy vallen i 168 van de Oester. », fap of flym, 't welk de Oefters dient, 0m> door de doorwaaffeming, de beginzelen en vergrooting van haare fchelpen te formeeren, ,, loopt zomtyds buiten zyn natuurlyke verlaat,, bak, als ik het zo noemen mag, of buiten die vergaderplaats, welke gefchikt was om het tc ontvangen cn te bewaaren; het hoopt 3, zich daar met druppels op, bet verdikt of ,, ftolt met kleine hoopjes, of bolletjes van de kleur als de Oefter-fchelp van binnen is, en ,, ziedaar de Paarlen geheel geformeerd." Die Paarlen zyn dan niet anders dan een bedorven vocht, 't welk zich in de flechtfte Oefters verzamelt ; want men eet die, welke de Paarlen gcevcn, niet, omdat men dezelve niet vindt dan in die plaatfen, alwaar de lucht het meelt beladen is met dampen , en het ongezondft, en omdat die Paarel-Oefters daarenboven een zeer onaangenaamen fmaak hebben. De fchoonfte Paarlen zyn die, welken men vifcht in de Ooftelyke en WeftelykeZeën. De Oefters zyn niet de eenige Schelpdieren, die Paarlen verfcbafFen; Men vindt ze ook in de Moffelen van de Baltifche zee, van Noorwe* gen, van Lapland, van SiIefie;Maar alle deze Paarlen, zelfs die der Oefters, wanneer zy niet uit de Ooftelyke en Weftelyke zeën koomen, zyn minder wit, of, zo als men zich gewoon is hier omtrent uit te drukken, van een'minder fraay  van de Oester. 169 fraay water, en van eene onregelmaatige gedaante; want de ronde, weet men, dat voor de volmaaktften gehouden worden, en 't meeft koften, om dat zy zeldzaamft zyn. Hoe kan men van zyn hart krygen, om de minfte Suiker te nuttigen, als men weet, wat het den ongelukkigen kolt, die in de SuikerPlantagies gebruikt worden, om ons dezelve te bezorgen ! Wy zullen miffchien gelegenheid hebben, om elders dit vervaarlyk Schildery te maaken, en te doen zien, hoe veel voordeeliger het in allen opzichte wezen zoude, oin den Honing'in de plaats van de Suiker te Hellen , en de Negers, overeenkomftiger met de regels der Menfchelykheid, tot ander werk te gebruiken; Dit zullen wy derhalven voor tegenwoordig niet verder aanroeren; Maar, hoe ftaat men niet geheel van het gebruik der Paar* len af, als men weet, wat zy den ongelukkigen , die dezclven viffchen, koften ? Zy daalen tot den grond der Zee neder, alwaar de Oefters gemeenlyk op de Rotfen vaft zitten ; , > Zy daa- len derwaarts neder in een mand, daar een „ groote fteen aan is, welke omtrent dertig „ ponden weegt, en zy maaken, om laag ge„ koomen zynde, de Oefters met een mes, of „ ander yzer Werktuig , los; Als zy hunne ,, mand vol hebben, geeven zy het teeken aan „ hunne makkers, door middel van een koord, L 5 „ cn Moeite Dm ze te jekoo» men.  170 van de Oester; en men haalt ze ftraks naar boven. Schoon ,, deze Duikers zomtyds meer dan zeftig voeten diep nederdaalen, verzekeren zy echter, dat het zo licht is in de diepte, en dat men daar zo klaar zien kan, als op de oppervlakte. Zodra zy op den grond zyn, loopen zy t, rondom op het zand, haaiende de Oefters „ van boven de fteenen en de punten der rot>, fen weg; Men begrypt ligtlyk, dat zy hun ,, werk altoos met allen moogelyken fpoed verrichten , want zy hebben geen tyd te verliezen, de befte Duikers blyven echter een half uur onder water, maar de meeften kunnen ,, het niet langer dan een quartier uurs uithou,, den. Op zommige plaatfen bedienen zy zich om te ademen, van een Sponsje met olie doortrokken, en aan den arm vaft gemaakt, daar ,, zy van tyd tot tyd met de neus of mond de „ lucht uithaalen; Op andere plaatfen gebrui„ ken zy daar noch olie, noch iets anders toe; s, Zy houden hun adem alleenlyk in, waar aan „ zy zich, van hunne vroege jeugd af, gewen5, nen. Jonge, fterke, en gezonde Lieden, zyn daar beft toe. Voor het overige zyn „ deze arme menfchen aan groote gevaaren „ bloot gefteld: want, behalven de zwarighe„ den van al te diep in de zee neêr te daalen, van hier of daar, aan een Rots te blyven „ hangen, van zich te verminken door ftooten, » of  van de Oester. 171 ,, of zelfs een arm of been te verliezen, ja, om hals te raaken, door te fchielyk op een ,, fteen,of de uitfteekende punten eener Rotfe neêr te koomen; behalven de zwaarigheid „ van de Tramontane (*) kwyt te raaken, door „ de vrees, of flauw te worden by gebrek van „ lucht, loopen zy ook nog een merkelyk ge„ vaar, dat groote Viffchen , als Requins, Hayen enz., hen aantallen, en geheel ofge„ decltelyk opvreeten zullen." De Wysgeer, die uit zyne afgezonderde een-1 zaamhcid een oog van medelyden werpt op de' kuften, alwaar dieyffelyke Vilfchery gefchiedt, l zou moeite hebben om te befliffen, of de Koop-' lieden, die de Paarlen doen viffchen, wreeder, dan of de Duikers, die het zelve verrichten, dwaazer zyn: Die dwaasheid, inderdaad, fchynt de wreedheid te evenaaren; Maar wat moet hy .dan oordeelen over haar, die, weetende hoe de (*) Ik kan de begeerte niet weêrflaan, om myne Lezeren, wegens den ooifprong van dit woord TV<»monttme, te onderregten. De Italiaanen noemen Tramtntane, (van het Latynfch Tram montana,) een Stat cn een Wind van het Noorden, om dat het Noorden van Italië is aan geene zyde der bergen, welke het zelve van dien kant bellekken; (want Tramontane bete» kent overbergfehj De Tramontane te verlie\en, wil dan in een figuurlyken zin zegden, „ het Hiorden te „ verliep*; Niet langer te weeten waar men is; ver„ byfterd te zyn." ) waasleid en vreedieid in lezen.  17a vak de Oester. i'erfcheidi borten 'an Paar. en. de Paarlen ons toekoomen, des niettegenftaande echter haaren voornaamften opfchik daar van maaken, en 'er fchatten aan bclteeden, welke zy het arm en ongelukkig gedeelte hunner medemenfchen verfchuldigd zyn ? Hy vindt dezen ter zelfder tyd fchuldig aan de wreedheid der Kooplieden, en aan de dwaasheid der Duikers. „ Als de Oefters uit zee zyn opgehaald, legt men ze in de zon, en men wacht tot dat zy „ van zelf open gaan , want als men ze met „ geweld opende,gelyk wy onze Oefters doen, „ zou men de Paarlen kunnen befchadigcn en „ doen fplyten. : Men vindt Paarlen van verfchillende kleuren. Zommige wit, andere naar den geelen ,, of den groenen, trekkende; Andere zyn lood„ kleurig, even als of ze met loot overdekt „ waren, of daar geheel uit beftonden. Tave„ rnier (*) zegt, dat hy 'er zes gehad heeft, >, die volmaakt rond waren, maar zo zwart „ als (*) Jan BAptista Tavernier , zoon van een Geo. graphus te Antwerpen, en te Pnrys woonende, hadt, van zyn jeugd af, zyne verbeelding verhit door eene lierke begeerte tot reizen, hy ging zesmaal naar de Indien , en kwam 'er noch wyzer,noch gelukkiger weder van daan. Hy ftierf re Mufcau, op zyn zevende reis in den jaare 1689. Hy hadt toen den ouderdom ran 84 jaaren. De Hiftorie van zyne reizen is in *t algemeen niet zeei in achting.  van de Oester. 173 I „ als git; de witte kleur is de natuurlykfte; de ,, geele of groene koomt van deze oorzaak, omdat de Viffchers hunne Oefters, by hoo„ pen verkoopende, dezelve dikwils te lang op „ malkander laaten liggen, en de kooplieden „ daarenboven meermaalen veertien dagenwachI „ ten, om dezelve te koomen weghaalen, in 1 „ welken tyd verfcheide Oefters, die niet geI ,, drukt liggen, zich openen, en haar water ,, laaten wegloopen; men moeit ze als dan van ,, haare Paarlen berooven; maar dus blyvende „ liggen, bederven zy en flaan aan't rotten, j, waardoor de Paarels geel of groen worden ,, van de belmetting. Dit is zo waar, dat in alle de Oefters, die'haar water behouden I hebben, de Paarel wit is. De Paarlen, van I „ eene loot- of zwartachtige kleur, worden I weinig elders dan in Amerika gevonden; en I deze kleur is aan den aart van den grond der I ,, zee te wyten, welke meer met Slib vervuld j is, dan in het Ooften.', De volmaakt ronde, gladde, witte, glinfieI rende of doorfchynende Paarlen , de Paarlen I van een fchoon water worden voor de dierbaarfto I gehouden, en zyn van een hooge prys; Zy 1 worden gemeenlyk alleen tot halskettingen en j brafeletten voor de Dames gebruikt, en zyn j dus regte zinnebeelden van de Slaverny; waarin j zy, die dezelve draagen, leeven; eene Slaver-  Het Medicinaal ge> bruik der Paarlen 174 van de Oester. ny zo vee! verachtlyker, als dezelve niet het lichaam maar den geest betreft. „ Men bedient zich in de Geneeskonst van „ de kleine Paarlen, welke men het zaad der „ Paarlen, fchoon zeer oneigen'yk , noemt, „ omdat zy naar Zaadkorreltjes gelyken. Zy „ hebben geen minder kracht dan de groote, „ en kosten, op verre na, zo veel niet. Men ,, moet 'er evenwel oosterfche, witte, heldere, „ doorfchynende, zuivere toe verkiezen. Men „ bereidt ze met ze in een Porphieren of Mar„ meren vyzel te ftampen, tot zo lang, dat ze „ tot een zeer fyn ongevoelig ftof gebragt zyn. „ Wat de fchelpen betreft , men verkiest de ,, fchoonfte en de glinfterendfte; Men fatzoe,, neert ze, en men maakt 'er lepels, dobbel„ fteenen , en verfcheide andere kleine gladde ,, werkjes van, die glad zyn, zacht om aan te „ raaken , glinlterende , en zeer aangenaam „ voor 't gezicht. Men ftampt ze insgclyks „ fyn, of verbryzelt ze om 'er een ongevoelig „ ftof van te maaken, en dit ftof is het, dat „ men in de Geneeskonst bereide Paarlemoer „ heet; De vrouwen gebruiken het voor blan,, ketzel." Welk eene verkiezing van onze Dames! Haar vel te bederven, om het te verfraaijen! Laaten wy haar echter regt doen; Zy gebruiken het niet allen; Zommigen hebben moeds genoeg om niet te willen behaagen, dan door  van de Oester. door haare natuurlyke bekoorlykheden en Deugden , omdat zy weeten , dat zy hier door alleen beftendig behaagen kunnen, en dat zy orn haar zelve bemind zullen worden. „ De Ouden hebben de Paarlen in 't Latyn ,, Uniones genaamd, om dat zy meenden, dat ,, men nooit meer dan eene van yder Oester „ kreeg ; maar zy hebben zich vergift, want „ men vindt 'er tot zeven in eene enkele „ Schelp." Michael Bernard Valentini meent, dat de Paarlen kleine Eytjes zyn, welken men niet dan in de vrouwelyke fchelpen vindt; hy brengt hier omtrent nog verfcheide andere even bclachelyke zotternyen by. ,, De Paarlen dienen in de Geneeskonst om i „ de pracht en de prys van verfcheide genees-3 „ middelen te vergrooten; zonder dat zy veel, ,, of misfchien eenig, nut doen, of de kracht „ der geneesmiddelen in 't geringst vermeerde,, ren, want zy hebben geene andere deugden, „ dan die de fchelpen reeds bezitten. DeApo„ thekers vinden 'er hun rekening by, met de ,, geneesmiddelen aan te rekenen , als of zy „ daar de grootfte en fchoonfte Paarlen van '„ het Ooften toe gebezigd hadden, en deLy., der ftelt zyn geest gerust, om dat hy zich „ vaftelyk verbeeldt, dat zulke duure middelen ., hem veel goed moeten doen. Voor hetove„ rige hebben verftandige Geneesheeren genoeg i beuzel:htig.  176 van de Oester. „ gefchreeven over deeze kwakzalvery, om ons „ tc ontflaan van 'er meer van te zeggen; Schoon „ men verwachten zoude, dat het de heele wereld „ tamelyk duidelyk moest voorkoomen, dat,zo „ de duurfte middelen de meefte krachten had„ den en de befte waren > de Armen van der„ zeiver gebruik zouden beroofd blyven , en „ geene andere dan de Ryken fpoedig en ge„ maklyk geneezen zouden ; maar dit zoude „ ftryden met de goedheid van het Opperwee» zen» en met de blykbaare order zyner Voor„ zienigheid, dewelke de Geneeskunde en Ge- neesmiddelen zekerlyk verordend heeft ten „ nutte van alle menfchen, die alle zyne Kin,, deren zyn, en die om deze rede uit dingen, „ welke in fchyn de vcrachtelykfte zyn , de algemeenfte en befte hulpmiddelen voor ver,, fcheide kwaaien doet voortkoomen." Mat. Mei. Tom. XL De edelmoedige bekentenis , welke de Heeren Arnault de Nobleville en Salerne , Schryvers van de Matiere Medicale , (waaruit wy dit Artykel, cn eenige der voorgaande getrokken hebben) hier zo onbclemmerd doen, en welke door zo veele andere bekwaame Geneesheeren , zo wel by monde als in hunne Werken beveftigd wordt, moet ons op onze hoede doen zyn tegen de kwakzalvery der Apothekers, welke dc Geneesheeren maar al  van de Oester; 177 ai te dikwils bcgunftigen. Maar weinig Lieden : zullen door deze aanmerkingen bevoordeeld worden, om dat weinigen 'er gebruik van zullen maaken ; weinigen zullen ophouden Kwakzalvers te zyn, en weinigen zich wachten om zich niet te laaten bedriegen. {Dr/>de Stukje, M DE  173 van de Mossel DeL'efde .ot het Valetland, DE MOSSEL EN DE ZEE-PIN. Het is te vergeefsch, dat de Trotsheid, de Gierigheid , of andere Hartstochten ons verre van ons Vaderland vcrwyderd houden, en dat zy ons poogen te vertroosten, dat wy 't zelve vcrlaaten hebben; Zy llaegen daar zelden gelukkig in ; De Natuur herneemt haare rechten, in weerwil van alle derzelver fchyn-redenen; Zy heeft aan elk fchepzel de plaats aangewezen , die het zelve op aarde beflaan moet; Elk Wezen heeft een vaderland, en die order kan niet , dan ondanks de Natuur, gebroken worden: Zy wil dat het zelve ten naasten by op die plaats, althans in dat Land,blyve, dat zy voor het zelve bepaald heeft ; De* Boom en alle andere planten verlangen haare wortels, verfpreiden dezelve allerwegen onder den grond, zoeken op deze wyze dc fappen der aarde op, terwyl derzelver takken , fcheuten , of bladen, die boven den grond zyn , zich even eens verfpreiden en uitftrekken , om het voedzel des Hemels te bekoomen; (want het is een bewezen waarheid, dat de boomen meer voedzel uit de lucht, dan uit de aarde haaien.) Men kan derhalven zonder dc planten in het algemeen, maar de boomen in 't byzonder, tc benadêe- leR-,  én de Zee-Pin. 17c, len, zonder derzelver groey te vertraagen, hen niet van de eene plaats naar eene andere overbrengen ; Zy kunnen dien groey, wel is waar, door eene ruimer plaatzing, door een vetter grond , of dergelyke oorzaaken , met dubbel voordeel naderhand weder inhaalen , dog dit ziet men blykbaar, dat komtbehandeling, en niet eigenlyk het werk van de Natuur is. De Dieren, zelfs die het witdfte, die het fhelftc ter been zyn , als het Hert, de Das,de Haas, enz. verwyderen zich weinig van de plaatfen daar zy geboren zyn, en koomen altoos derwaards weder , als zy 'er de vryheid toe hebben. Indien, door eene andere fchikking der Natuur , welke haare werken op allerhande wyzen verfcheiden zoekt te maaken, zommige Vogelen , en zommige viervoetige Dieren twee vaderlanden fchynen te hebben, zo bepaalen zy zich echter tot eene zekere plaats, en koomen alle jaaren derwaards weder. Eene Zwaluw, welke werkelyk bezig is om zyn nest in myn Venfter te maaken, zal die zelfde plaats toekoomende jaar weder koomen opzoeken, zal dat zelfde nest weder betrekken , of zal daar een ander maaken, als zy het vorige niet vindt. De Mósfel zou ten minften kleine reisjes kun-1 nen doen rondom haare Rots; Zy kan niet dan langzaam voortkoomen , maar zy kan echter voortkoomen, en zy zou, naar onze wyze van M 2 dü» 1 is algemeen in alleSclicp. zelen , >yzonder rt de Alos-  i8o van de Mossel die geen fortuin zoekt. De Mos- leis denken, eene genoegzaame vergoeding van haare moeite vinden in de nieuwe voorwerpen, welke zy op die kleine tochtjes zoude zien; zy denkt 'er anders over; zy wil liever altoos dezelfde voorwerpen zien: zy heeft noch onze grillen, nog onze onbeftendigheid. Daar is het zelfde verfchil tusfehen haar en ons, als tusfchen die twee Menfchen, waarvan de een zyn fortuin ftilletjes afwacht in zyn Dorp, en de andere het zelve in de nieuwe Wereld gaat zoeken, welke La Fontaine in de twaalfde fabel van zyn zevende boek vertoont, en waarvan het flot is, zo als de Mosfel fchynt te voorzien, dat het Fortuin voor de deur zit, van hem die het zelve in een genisten flaap ligt af te wachten. Deformais je ne bouge, Sc ferai cent-fois micnx; En raifonnant de cette (brte , Et contra la foitune ayant pris ce confeil, 11 la trouva affi:e a la porte De fon ami,plongé dans un profond fommeil. „ De Mosfel, of Zee-Mosfel, (welke ook ,, Caieu by de Franfchcn genaamd wordt, is „ eene kleine langachtigc Schelpvisch, van dik„ te als een heel groote boon, van eene ge„ daante, die min of meer naar een Spier of „ Muskei gelykt, van waar zy moogelyk ook „ haar naam gekreegen heeft. „ De Heer de Reaumur, bericht ons in ee- „ ne  EN DE Z E E - P I N. 18] „ ne Memorie over de voortgaande beweegint. „ van verfcheide foorten van Schelpvisfchen, „ dat de Zce-Mosfcïs, fchoon gemeenlyk aan „ de ftcenen of aan malkander vast zittende mei „ verfcheide draadjes, echter niet nalaaten het „ vermogen van beweegen te hebben, en hj „ brengt , om het tc bewyzen , de volgende „ byzonderheid by! In den tyd, dat het niet ,, heet genoeg is om Zout uit de zoute Meiren te bekoomen, werpen 'de Visfchers zomtyds „ Mosfelen in die Meiren , welke zy op > De Mosfelen ondertusfehen bedienen zich \n niet veel van het vermogen, dat zy hebben, ,, om van plaats te veranderen, want zy zyn „ gemeenlyk , de eene aan de andere, of aan andere vreemde ligchaamen, met verfcheide ,, draaden , vast, en het is dan alleenlyk, wan„ neer deze draaden gebroken zyn , dat zy ,, zomtyds gebruik maaken van dit foort van armen, en eene andereplaats opzoeken." Zodra zy 'er eene gevonden hebben, die gemeenlyk zeer dicht by is, hechten zy zich daar weder vast, om voor de beweeging der golven, en der Getyè'n beftand te zyn, en deze zelfde Tong of Arm dient haar alsdan tot deze noodzaakclyke voorzorg, want dezelve is ais dan de vorm, waardoor zy het kleverig vocht laaten loopen, waaruit dc draadjes, of de Kabels, daar zy aan vertuid liggen, moeten geformeerd worden, terwyl de vreemde ligchaamen de fteen , rots  en de Ze e - P in. I85 rots enz. daarzy dezelve aan vast hechten, we» zenlyk a!s een Anker bcfchouwd kunnen wor« den. De Heer de Reaüüur zegt, zomtydsf meer dan honderd en vyftlg van deze draaden' rondom eene enkele Mosfel geteld re hebben; de langde zyn niet meer dan anderhalf duim, omdat zy niet langer kunnen zyn , dan dc vorm , waar door zy getrokken worden, cn dat deze vorm, welke haar arm is, gelyk wy zeiden, niet meer dan ten hoogden anderhalf duim in de lengte heeft. 5, Dus kan men met waarheid zeggen, dat< „ de zee haare Spinders heeft in de Mos-j ,, felcn, gelyk de aarde in de Zywormcn, ine „ de Rupfen, en in de Spinnen. Hieruit zietj ,, men, dat het zelfde deel tot zeer verfchü,, lende gebruiken verordend is, naardien het ,, de Moffelen dan eens voor Arm of Been dient, om te gaan , en dan voor vorm,om „ haar draad door tc haaien. De Zywormen, de Rupfen , de Spinnen haaien , uit haare „ lighaamen , draaden zo lang als 't haar be, „ haagt, met dezelve door een gat van haar „ trekyzer te doen gaan ; Haare manier van ,, doen gelykt naar die' van een Gouddraad,, trekker ; daar integendeel de wyze van wer„ ken der Moffelen gelykt naar die der Ar„ beiders , welke het goud in vormen gieten.,. ,, De buis van haar Trekyzer is eigenlyk een M 5 „ vorin [aare waden , n derzeler verchil met ie der ,y worïen, enz.  Aanmerking over pnze kun digi) eden, | Dc bewce ging der 186 van de Mossel „ vorm, waarin de draad eene bepaalde figuur j, en bepaalde langte kiygt. Onze befte en klaarfte kundigheden hebben • duiftere kanten, en miifchien dat, als wy zo verre koomen van die nevels te verdryven , het gevolg dier groote pooging zal zyn ons te overtuigen , dat onze meefte kennis ydel en bedriegelyk is. Deze ontdekking zou zekerlyk van gewicht zyn , zy zoude ons ganfchelyk leiden tot de deugd, zy zoude ons wys ennedrigmaaken, zy zoude ons de konst leeren om gelukkig te zyn. Maar niets dan onzekerheden van alle zyne pogingen en arbeid te bekoomen, is dat niet een droevig gevolg ? Het is een gevolg, dat minder vermaak geeft, maar miffchien geen minder nut doet, dan het ander, dat ook menigwerven uit onze ftudiën voortvloeit; eene nieuwe ontdekking namelyk. Laaten wy dan onze oefreningen met denzelfden yver voortzetten , welke uitwerkingen dezelve hebben mogen ; die uitwerkingen kunnen ons altoos voordeelig zyn; Laaten wy door de twyffelingen, waarin wy dikwils blyven moeten, niet afgefchrikt worden , om fteeds de wonderen der Natuur te befchouwen ; Terwyl zommige beroemde Waarneemers den Moffelen het vermogen geeven van te gaan, weigert een ander .Waarneemer haar dat volftrektelyk; De Heer Mercier du Paty namelyk , in eene memorie,  EN DE Z E E P I N. 187 ïie, voorgeleezen in de Koninglyke Academie j der fraaye letteren tc Roebelle, fpreekende van i dc Moffel-kweekcryè'n , welke op dezelfde wyze ten naaften by zyn aangelegd, als wy onder het Artykel van de Oesters hebben voorgefteld , poogr te bewyzen, dat de Moffelen niet van plaats veranderen, en hy dringt zyn gevoelen aan met redeneeringen en proeven, welke het moeijelyk is te wederleggen. „ Men vindt de Moffelen in groote menigte „ langs onze Zeekusten; Deze kleine Vifch ,, heeft ook, gelyk meest alle Dieren, haare ,, vyanden; want behalven dat 'er de Viffchers een menigvuldig gebruik van maaken onder de gedaante van Aas, om andere Viffchen mede te vangen , zo heeft de Heer de Reaumur ook waargenoomen , dat 'er eene „ kleine Schelpvifch is van dat foort, 't welk ,, men in 't Latyn Trochus noemt; en welke ,, wy elders, volgens Swammerdam, ge„ draaide of gehoornde Slakken genaamd heb„ ben, welker Schelp uit één ftuk .beftaat, en ,, als een Spiraal of Krullyn gedraaid is, ge„ lyk die der Slakken, welke 'er haar prooy „ van maaken. Dit Diertje hecht zich, ten dien „ einde, vaft aan de fchelp eener Moffel, door,, boordt dezelve met een vry groot gat, 't „ welk omtrent een linie middellyns heeft, en „ brengt daar een foort van Snuit, of Cylin- „ der- lolTelen s iwyffelichtig. Vyanden iér Mofiè» cn.  i88 van de Mossel Groote Moflelen, „ derachtig Ingewand door , lang vyf of zes ,, liniën , 't welk het als een krullyn draait, en „ waarmede het de Moffel zuigt Onze be,, roemde Acadcmift heeft zomtyds verfcheide „ gaten op dezelfde Moffel gevonden, en als „ hy de Moffelfchelpen ledig heeft aangetrof„ fen,heeft hy 'er byna altoos van deze gaten „ in gezien, het geen hem met rede heeft doen „ belluiten, dat deeze Schelpdiertjes niet wei„ nig toebrengen om de Moflcltcelten te veri, nielen. „ Men vertelt, dat men op zommige plaat„ fen van Brafitén , zulke groote Moffels „ vindt, dat zy,van haare Schelpen afgefchei„ den zynde, zomtyds tot acht Oneen bet ftuk „ weegen , en dat de Schelpen dier groote „ Moffelen ten uiterften fchoon zyn. Lister ;, bericht ons , dat onder zommige bewoners „ van den omtrek van Lancaftre in Engeland, „ het voornaamfte gebruik der Moffelen is om „ de Landerycn , die naaft aan Zee liggen, te „ bemeften, en dat men ze ten dien einde met „ karren uit zee haalt en over die Landeryën „ ftrooit; Dus zegt ook de Heer Linn.ïsus, „ dat de grond of het terrein van de Provin „ cie van Heifirigen of Helfmgland , onder | „ Zweden , ten grooten deele uit die zelfde „ Schelpviffchen beftaat. Hy voegt 'er by, dat ,, de Vlaamingers de Moffelen eeten even als „ de  en de Zee-Pin. 189 ,, de Engelfchen, maar dat dezelve van de Zwee,> den niet gegeeten worden, De Moffelen zyn ongezond, en wel gefchiktJ om koortfen te veroorzaaken. Men moet 'er (J zeer maatig van eeten. Zy zyn zomtyds ver-v giftig , inzonderheid als de voorgegaane Winters zeer koud geweeft zyn, om dat de Vifch, die door de koude is omgekoomen , in het voorjaar verrottende, de Moffelen befmet, dewelke in dit zelfde water, door zo veele lyken bedorven , leeven moeten , cn hier van zeer fchadelyke eigenfchappen overneemen. Dus dreigt ons de Dood en wacht ons , om zo te fpreeken, op in onze allereenvoudigfte Gerechten : Laaten wy dan leeren denzelven ook zonder vreeze te verwachten; wy hebben hier toe twee middelen voor handen, dat namelyk van ons ter deugd te bevlytigen, en van het leven onfchuldig tc genieten: want als men 'er geen genot van heeft gehad, verlaat men het met een fpyt en wederzin byna zo groot, als of men het misbruikt hadt ; maar nogmaals, laat ons zorg draagen , om het onfchuldig te genieten , dat is te zeggen, ons van alle onzondige geneugtens , (maar geene andere,) als zy ons voorkoomen, te bedienen , en zelfs deeze niet na te loopen, en te bejaagen. De [offelen yn een echt oedzel.  ioo de Mossel en de Zee-Pih. De ZeePin. Haare Krabbe, tjes. Haare Grootte. De Zee-Pin een twee-fchelpige Schelp-vifch, dat is, die even eens als de Oefters, de.Mosfels, enz. twee Schelpen heeft, die zy openen en fluiten kan, en tufi'chen welke zy haar verblyf houdt, heeft veele overeenkomft met de Moffel, onder andere die, van zich met draaden vaft te maaken aan de lighaamen, waarvan zy omringd is ; maar de draaden van dc ZeePin zyn veel langer,dan die van de Moffelen; ook zyn zy in grooter getal en fyncr. De Ouden maakten 'er een fraaije ftoffe van, welke zy BeJJus noemden ('t welk ook fyn linnen betekent;) men maakt 'er nog, op 't Eiland Sicilië, Stoffen en. andere Werken van. „ Men vindt in de Zee-Pin , gelyk in deZee„ Moffelen, zomtyds drie kleine Kreeftjes of „ Krabbetjes, zomtyds twee , maar de meefte „ reizen Hechts één; Hetgeen aanleiding heeft ,, gegeeven tot een kwah/K gegrond begrip, als „ of de Zee-Pin zich met Vifch voedde, en dat ,, als haar kleine Krab Pinopbytax, (als of men „ zeide Pin wachter , of Pin bewaarder) gc„ hceten, eenige kleine Vifchjes in haare Schel,, pen zag, dezelve haar kennis gaf, Orh haare „ fcheipen te flutten, cn dat zy den buit ver„ volgens faamen deelden". De Zee-Pin van de kuften van Provence is omtrent een voet lang; Men vindt 'er op de kuften van Italië, die byna eens zo veel lengte hebben. jj £  de Zee-Schuim-Visch. 191 DE ZEE-SCHUIM-VISCH.(*) Als Homerus en Virgilius hunne Goden en Helden in dikke wolken bewinden, om ze voor de oogen der Stervelingen te verbergen , verwondert men zich over het vernuft en de verbeelding dier verheven Poè'eten ; Men verwondert zich over de grootfcheSchilderyën , welke zy met zo levendige kleuren hebben weeten te fchilderen, en men is onvol, daan , als men bedenkt, dat het niet dan enkele verdichtfelen zyn; Maar het geen niet dan een bloot verdichtzel is in de Fabelkunde wordt ; wezenlyk in de Natuur ; Zy maakt de gering, i fte haarer voortbrengzelen, de minfte Wezens, (vatbaar voor wonderwerken , welke alle de Goden der Poëten niet verrichten konden. Nooit heeft Eneas den Tempel van Carthago doorgeloopen in eene wolk, die hem onzichtbaar maakte, maar alle dagen verfpreidt onze] Sepia, of Zee-Schuim-Visch rondom haar' een regen van zwart vocht, dat haar voor het oog (*) De Franfchen noemen dezelve SeCHE of ISEiche; De Engelfchen Cuttlefish j De DuitfcherI Blackfish , of Dintenfish ; m het Latyn heet dezelve Sep,a , en de Ossa Sznm zyn zo wel betlkend.dat wy „iet gefehroomd hebben onze Nedetedmtlche benaaming daarvan te ontleenen. De fBiït van Home, Etus Sec. >alïèn op le Sepia,  192 de Zee-Schuim -Visch. Zy zyn loosenon. deugend, gelyk de Menfchen. ( ] ] i : i i j 1 ] )og verbergt, als zy of haare vyanden ontvlieden , of haar prooy bemachtigen wil. De Sepia en alle andere vleefch-vrectende Dieren zyn gemeenlyk vernuftig, loos, vol konten aryën, en, om zo tc fpreeken, kwaadaartig /olgens beginzels, en ondeugend met overleg. Set Schaap, de Ezel, het Rundvee, het Paard, iet Hert, enz. die niet dan van Gewaden le/cn, hebben een foort van Openhartigheid, Dpregtheid cn Goedaartigheid; Uit deze waariceming zou men kunnen befluiten , dat de Vlenfchen oorfpronkelyk de vlecfchvrectendfte >f verflindendfte Dieren van allen moeiten zyn, ndien de ontleedkunde niet tegen dit ge'olg , uit hunne geaardheid cn gedrag getrok;an , op kwame , cn dc Ontlccdkundigen uit ie: maakzcl van hunnen mond niet toonden, lat zy even eens vleefch- cn vrugt-ectende Ichepzelcn zyn ; Daar moet dan ecnige andere >orzaak wezen, waar door hunne natuurlyke vreedheid en kwaadaartighcid vermeerderd is; Die oorzaak kan niet anders dan de Rede zyn , ;onder deze zouden wy, gelyk de Dieren, tot iet enkel injlin& bepaald zyn, en wy zouden ;een ander kwaad doen , dan 't welk de nood;aaklykheid om tc leeven ons dwingen zoude egens anderen te pleegen, daar wy hen nu inegendecl meenigmaalen ook uit andere bewecgcderien, dikwils ook zonder beweegredenen, be-  de Zee-Schuim-Visch. 193 beschadigen. Ach ! naardien de Rede het in■Jiintl kan verfterken, naardien zy het kan veranderen , dat zy het dan niec verandere, dan alleenlyk om ons beter te maaken! wy beginnen reeds te voelen, hoe noodzaakelyk dit is, wy zullen wel haaft beginnen die noodzaakelykheid te volgen, en ons te verbeteren. De Godsdienft tot die eenvoudige en eerwaardige geftalte gebragt, waar in God ons verwaardigd heeft dcnzelven te geeven, zal voltooijen het geen de Rede begonnen heeft, en die Rede, welke ons zo lang doodelyk is geweeft, zal ons ein. delyk nuttig beginnen te worden. Men zal ons deze uitweiding, hoop ik, ten goede houden; Zy brengt haare verfchooning mede , dewyi zy gemaakt is uit Menfchlicvenheid , uit een zugt om onzen gang op het pad der Deugd , en gevolgelyk op dat van het waar gelukt te verhaaften. Laat ons tot het eigenlyk onderwerp van dit Artikel wederkeeren. „ De Sepia, of Zee fchiiïm-vifch is van het „ geflagt der weeke Visfchen , die , fchoon, „ hard genoeg van zelfftandigheid in haar , zeiven , echter nog fchaalen , nog fchel„ pen hebben , nog met eenig foort van „ korft bedekt zyn. Het is een Zee-visch, ge„ meenlyk omtrent een of twee voeten lang, „ zomtyds echter langer, en wel tot omtrent twee clleboogs lengte, overdekt met een Derde Stukje. N , gelyken, terwyl anderen veel langer, eene kegelachtige gedaante hebben, en in een vry ,, fpits puntuitloopen, gelykende, ten opzich,, te der gedaante, niet kwalyk naar de Slag,, tanden van een wild Zwyn, en waar van de ,, Sepia zich bedient, om het voedzel, dat zy „ gebruikt, te hakken of te fnyden. „ Verder heeft zy in haar onderfte gedeelte ,, een blaas , 't welk een zwartachtig vocht ,, bevat, waar aan Cicero den naam van Inkt „ geeft-" Men kan dit blaasje met dc galblaas vergelyken , en het vocht , dat daarin bevat wordt, met de gal zelve; Als men dit vocht, dit foort van gal, (Sanies of Hef by fommi- gen  de Zee-Schuim-V/sch. 197 gen genaamd,) voor de zon bloot fielt, of Hechts maar in de open lucht zet, wordt het dik en hard , en verandert in een broffe zelfftandigheid, naar houtskool gclykende, maar zy verfchilt hier in van houtskool, dat zy zich in water laat ontbinden. De Kunne van de Zee-fchim-vifch is ge,, maklyk te'onderfcheiden ; het Mannetje is ,, bonter gekleurd dan' het Wyfje , deszelfs » rug is zwarter, het geheele lichaam ruwer, „ en de ftaart fpitfer; Daarenboven heeft het „ Wyfje twee foorten van Mammen, die het „ Mannetje niet heeft. Zy legt haare Eitjes ,, in het voorjaar, en doet dit met verfcheide ,, herhaalingen, als of zy ruft in dezen arbeid nodig hadt. Ondertuffchen volgt het Man„ netje het Wyfje geduurig op 't fpoor, en „ verfprcidt zyn hom of fchot over dc versge- legde eitjes ; Die eitjes hebben de grootte ,, van Druivenkorrels, of Myrtebesjes. Eerft ,, zyn zy geheel wit, en gelyken dan niet kwa„ lyk naar fyne hagel-fteentjes. Maar zo dra „ het Wyfje daar haar Inkt over geftort heelt, ,, worden zy zwart en groor,er. Als men ze opent voor dat zy droog zyn, bemerkt men 'er ligtclyk het kleine Vifchje , in zyn „ geheel , van binnen in , en men onder- fcheidt, zelfs zonder mikroskoop, zyn 00s, gen, zyn lighaam, het been, 't welk daar N 3 » al-- Kunne.  ïpS de Zee-Schtjmm-Visch. Oorzaken vm het oitfto ten van liet vocht. alsdan om, naderhand binnen in, zit, en 't welk dan al reedsvry hardis, de zak of blaas, ,, waarin het zwarte vocht bewaard wordt, en ,, verfcheide andere deelen van het Dier. ,, De Natuurkundigen, en Schryvers van de ., Natuurlyke Hiftorie koomen niet overeen wegens de oorzaak, waarom de Sepia,gelyk ,, ook de Calmar,haar zwart vocht, in tyd van ,, nood, van zich werpt; Byna alle de Ouden ,, zeggen, dat het een liftigheid van het Dier ,, is, waar door hetzelve wordt aangezet, om ,, door dit foort van Inkt het water troebel , en ,, zich zeiven onzichtbaar te maaken voor de ,, vyanden , die haar vervolgen, en nu op het ,, punt ftonden van haar te vangen , volgende ,, in dezen de Goden van Homerus na, welke „ insgelyks die geenen, die zy begunftigen en „ behouden willen, in een dikke wolk bewin- den, en, door hen onzichtbaar te maaken, „ voor de dreigende gevaaren beveiligen. An- deren gecven eene meer Natuurkundige rede ,, van dit verfchynzel, en verbeelden zich , dat, naardien deze Dieren van Natuur vreesach„ tig zyn, het de vrees is, waar door de Sluit- fpier van de blaas, daar het zwarte vocht in ,, bevat is , wordt toegetrokken, en deszelfs. ,, uitftortirtg dus als een gevolg hunner vreeze, ,, en niet onmiddelyk, volgens hun oogmerk, „ wordt voortgebragt ; gelyk men dergelyke uit-  de Zee-Schutm-Visch. 199 uitwerkzelen in zommige vreesachtige Men- fchen befpeurt, waarin de vrees de flait„ fpieren van de Pisblaas en de Anus derwyze „ verflapt, dat de urine en de uitwerpzelerf „ dezer Lieden tegen wil en dank, of liever „ buiten hunne kennis en bedoeling, ontloo- pen. Anderen eindelyk meencn , dat deze „ Viffchen het water troebel maaken , met „ oogmerk om te beletten, dat haare prooy , die zy vervolgen, haar niet ontkoome, en niet j, om zich zeiven aan de vervolging haarer vy- anden te onttrekken, gelyk de eerften van gedachten waren , en gelyk vry algemeen j, geloofd wordt. Het geen zeker is in dezen, ,, is, dat de overblyfzcls van Spyzen, welken „ men in haar Maag vindt, aantoonen, dat zy zich met-Dieren voeden, en dat zy onder ande,, ren jacht maaken op de Pelamides, of jonge f„ Tonynen, op de Meletten, of Koorn-aair-vis„ fchen, (diezelfde, welken de Ouden Atherna 1, noemden) op de Zee-kreeften,en andere kleine ,, Vifchjes, welke zich in de ondieptens verftee,, ken, om voor de Sepia.en de Calmar verborgen te blyven , welke haar driftig vervolgen, ,, terwyl zy zelve op haar beurt vervolgd wor„ den door de Zee-wolven en andere vleefch„ vrectende en vernielende Viffchen, die veel ], werk van haar vleefch maaken." De- N 4  2C0 DE ZëE-ScHUIM-V"ISCH. Zed;!> afrondt, om haar op zekeren dag, als zy „ alleen met Zadig wandelde, op te Iigten. „ Deze doet wonderen van «tiapperheid voor haar, en verloft haar eindelyk; Hy ontving „ een pyl in het oog, geduurende hetgevecht, >, waar door hy in hetzelve gekweft wierdt en ,, gevaar liep van zyn oog tc verliezen; Die ,, voorfpelde hem zelfs de Geneesheer, wel„ ken men t'zyner hulpe haalde, dat het ge„ volg der wonde zyn moed, hy voorfpelde, „ dat Zadig maar één oog hebben zoude, en „ Semire , die niet van Een-oogigen hicldt, trouwde, om geen tyd te verliezen, onder„ wylen Orcan. Zadig genas in fpyt van den Doctor, en trooftede zich over het gelukkig verlies, dat hy van Semire kwam telyden; „ Hy trouwde eene eerlyke en deugdzaame „ Borger-vrouw , Azora genaamd. Eenigen ,, tyd na hun huwelyk, vertelde zy hem met „ eene geweldige verontwaardiging , dat de „ jonge weduwe Cosrou bezig was met een beek af te leiden, om een Eed buiten kracht 9> te  2C3 DE ZEE-ScHUIM-ViSCÏÏ. te ftellen, welken zy gedaan hadt van by ,, het graf van haar man te blyven, zo lang „ deze beek haaien loop zou volgen. De praal en vertooning van deugd , welke Azora in „ haar verhaal deedt zien, mishaagde aan Za>, dig , die daar door eenigzints wantrouwig geworden , befloot haare ftandvaftigheid te beproeven; (welk eene onvoorzigtigheid! welk een befiuit! kon dit anders dan hein be„ rouwen?) Geduurende twee dagen, dat hy „ haar op het Land laat doorbrengen, neemt », hy cenigen zyner Bedienden, en zyn vriend „ Cadorin in zyn geheim; Zy koomt wc„ der van het Land terug; Men vertelt haar, ,, dat Zadig fchielyk. gefforven is, en dat men „ hem in 't graf zyner vaderen geleed hadt; „ Zy fcbreit geweldig ; Cador poogt haar te „ vertrooften, en Haagt daarin naar wenfch; ,, Hy klaagt vervolgens over eene geweldige , mild-pyn, waar voor het befte middel, zeide hy, was, de neus van een Mansperfoon , die „ maar vierentwintig uuren dood gewecft was, , op dat gedeelte des Lighaams te houden. , Azora loopt naar 't graf van Zadig , en ,, maakt zig gereed om hem de neus af te fny„ den ; Hy houdt haar tegen, doet haar een kleine aanfpraak , waarin de beek van de ,, jonge Cosrou niet vergeten wierdt, cn ver„ liet haar; Hy gaat afgezonderd op het Land ,, iec-  de Zee-Sciïim-Visch. 209 „ leeven; aldaar, fprak hy tot zich zeiven, leeft een recht Wysgeer geruft, en gelukkig, hy is niet bang voor de Mannen , en zyne tcderhartige Echtgenoote koomt hem de neus ,, niet affnyden. Ter tyd toe, dat men de jonge Juffrouwen eene betere opvoeding geeven , dat men haar leeren zal om zich te wachten voor de verachtelyke laffernyè'n , en nog meer voor de misdadige konltgreepen, welke tevens de fchandvlekken der Natuur en der Liefde zyn; Ter tyd toe, dat men den jongelingen zal leeren, dat de Liefde levendig en kicfch, maar zonder zwakheden wezen moet; Tot dien tyd toe, zeg ik, zal de een en de andere Sexe grove fouten begaan , en zich groote onheilen op den hals haaien. L'Amour eft 1111 crrar.gc mairre; Heureux, qui peut ne le connoitre, Que par recit: Lui, ni les coups! „ De Liefde is een wonderlyk meefter! Ge„ lokkig Hy, die hem of zyne ftreeken niet dan van hooren zeggen kent! ,. De Heer Lyonnet, in zyne aanmerkingen j „ over de Godgeleerdheid der Infeéten, (Tbe-z M ologie des Infetïes) van den Heer L e s s e r ,2 ,, fpreekende van het Syftema der Natuur, vol,. gensde rangfehikking van Linksus, zegt, dat Derde Stukje. Q het \anmerkngdaarover. 'e SepU m geen ciphyian  aio de Zee-Schu IM-VlS CH. het geheel niet zeker is, dat 'er Infecten ge„ vonden worden, aan welken de naam van Zoöphyten toekomt, (dat is van Dier,, Planten, zynde zekere gcörganifeerde „ lichaamen, en diehalfDieren.cn half Plan„ ten zynde , de fcheids-linic tuffehen deze j, twee foorten van .Wezens maaken,) en die tevens van Leden voorzien zyn; Dat deze „ naam ten minften niet behoort gegeeven te „ worden aan de Sepia, aan de Zee-Jiarren, de ,, Zee-netels , enz. dewyl dit wezenlyke Die« ,, 'ren zyn, inderdaad wel van een zeer won„ derlyken vreemd maakzel, maar evenwel "be* kwaarh voor alle Dicrlyke verrichtingen, die eene voortgaande beweeging hebben , en niets 3, van den aart der Planten vertooncn." Schoon de Sepia hard is, leerachtig,van een kwaaden fmaak, en zeer moeyclyk te verteeren , eet men ze echter op verfcheide plaatfen; Men fchaft zc op zeer goede, dat' is te zeggen, op ryke en prachtige tafels; op tafels derhalven , die voor zulke gerechten gefchikt zyn, voor vergiften van allerhande foort , onder vreemde gedaanten, of modifche benamingen. Men maakt het vleefch van de Sepia wecker cn malfchcr in zout water, met levendige kalk en afch gemengd; men zal 'er miffchien wel haalt zeep, of eenige fpeceryen bydoen. Men zoude ongctwyffeld veel beter doen, met goe- . de  de Zee-Schuim-Visch. 211 de groentcns , jonge peulvruchten , gezonds wortels en lekker moes te eeten ; maar men ' moet vifch hebben, welk foort het dan ook wezen moge , om dat het verhemelte moet geprikkeld worden. Het binnenfte en fponsachtige gedeelte van dc Os sa Shple, van het zogenaamde ZeeSciiuim, of het been van de Sepia, koomt op meer dan eene wyze, in de kontten , en dagclykfche gebruiken tc pas. Dc Zilverfmits gebruiken het om 'er vormen voor Lepels, Vorken, Ringen, enz. mede te maaken; Men geeft 'er 's avonds een fttikje van aan de Kanarievogeltjes tuflehea 3e tralies van hunnekouwtjes. Het harde gedeelte van dit zelfde been, koomt in meeft alle Tandpoedeis en in de drooge Oogmiddelen, welken men in de oogen blaaft, om parels of vliezen , die zich op het hoornvlies zetten, te verteeren cn weg te neemen. De Sepia, (waarvan de Franfche benaa» ï 1 mingSécHE, of Seiche komt,) wordt in dezelfde c taal ook Boufron geheeten , met een Griekfch woord, 't welk zeer voorzichtig betekent,eene eigenfehap , welke men aan de Zee-fchuim« i'vifch toefchryft, inzonderheid'aan het Wyfje, : 't welk zich nooit voor eenig gevaar blootftclt, | zelfs niet als de Liefde haare verfchooning zou k\m« O 2 laanien er Sepia,  2ia de Zee-Schuim-Visch. kunnen maaken; Zy is niet van die zotte Dieren, gelyk als de Leeuw, de Menfch, en de meefte anderen , die alle dag deze droevige waarheid ondervinden Amour! Amour ! Quand tu noiis tiens, On peut bien dite, adieu Prudence! 6 Liefde! Liefde.' a!s gy ons vleit, Is 't doorgaands uit met wys beleid.  de Kriek of Huisstapel. 213 De KRIEK of HUIS-STAPEL. Hy zoude ccn fchitterenden, ja een onfterfelyken naam bchaalen, die ons verloffen konde van de laftige aanvallen der Vliegen , der Muggen, der Mieren, der Huisftapels , &c. , en voeg 'er vryelyk, zeide my ie» mand, uien ik dit voorlas , by, der Coquetten, der Petit-maitres , der Pedanten, der Vleiers, der Vertelders, der Kwelgeeften, cn zo veele andere Huiffelyke Infekten van dien aart. Men zal de naamen van veroveraaren en veele an> deren , die thans gerucht maaken, vergeeten, maar de naam van dien weldoener des Menfchelyken Geflachts zou leeven zo lang de wereld ftaat. Het fchynt, dat God, na dat hy, uit me•delyden , den Leeuw, den Tyger, en andere wilde Beetten verre van ons geplaatft heeft,cn ons beveiligd voor de woede van Schepzelen, waarvan de naam alleen ons doet beeven, om onzen hoogmoed voor te koomen of tc vernederen , ons aan de magt en woede van een veel verachtlykcr foort van Schepzelen, van Vliegen , Muggen , Vlooijen, enz. heeft willen blootftcllcn. Dit zyn Geeffels onzer waardig, en geeffels, die waarlyk vreeffclyk zyn. lu0 3 dien Aanmerking over her Ongedierte.  214 DE Kriek of Huis-stapel. dien de legers van Sprinkhaanen, die de Vel. den koomen verwoelten, hunne woede tegen de Menfchen keerden, zy zouden 'er inderdaad hun voedzel niet van kunnen maaken, om dat zy vrucht-eetende Dieren zyn, maar zy zouden ze plaagen en dooden; Als, in plaats van twee of drie Vliegen tevens, dieons op de neus of wangen, de lippen, de oogleden, enz. koomen prikkelen, alle die geenen , die rondom ons fpcelen , ons kwamen aantaften , als, in plaats van eene of twee Muggen, die ons des nagts op onze legerfteden verveelen,die geheele zwermen , die voor onze huizen danzen, •zich vereenigden, om ons te fteeken, en ons bloed te zuigen , zouden wy niet in ftaat zyn om haar tegenftand te bieden, wy zouden haar het Slagveld overlaaten, en haar ontvluchten moeten op eene wyze, welke ons buiten ftaat zoude fteilen om onze verrichtingen waar te neemen , wy zou. den ons te water begeeven, en daar in verhouden moeten, of onder haaren angel fneuvelen; Als een zwarm Byën, door eenige oorzaak getergd, in haare woede op ymand koomt aanvallen, is 'er geen beter middel, dan dit, om zich tc redden, daar men buiten hetzelve inderdaad ligt gevaar zou loopen, van 'er den hals by in te fchieten ; Als een wolk zwarte en walgelyke Krieken uit een Scboorfteen kwam nederftorten, cn zich door het geheele huis verfpreidcn, wat £ O zou-  de Kriek of Huis-stapel. 215 zoude 'er worden van hen, die 'er zich in onthouden ? Laat ons de Voorzienigheid danken, dat zy de Infekten niet, gelyk ons, behandeld heeft, dat zy dezelve niet toegelaaten heeft, dat hunne kwaadaartighcid ten naaften by hun vermogen om kwaad te doen zoude everaaren, en laat ons erkennen, dat de Koning der Dieren , met alle zyne verwaandheid en hoogmoed, zelf een zwak Dier is. „ Daar zyn twee foorten van Krieken, dc* ,, wilde of veld-krieken , en de Huis-ltapels.c „ Dit laatfte is een Infekt, 't welk een weinig 1 „ heeft van de Krekel en de Sprinkhaan, van ,, eene kaftanjebruine kleur , langachtig, te„ der en .week, beftaande uit verfcheiden rin,, gen. Zyn hoofd is rond, glinfterende, voorzien aan de zyden met twee zwarte oogen, die tamelyk wel te voorfchyn koomen, en met twee kleine hoornen, of enkele fpric,, ten , beftaande uit eene menigte geledingen, „ waar door dezelven op allerhande wyze be,, weegbaar zyn ; Verder is deszelfs bek wat breed, en beftaat uit twee kaakebeenen,ge„ wanend met tanden , waar mede het Dier zyn prooy fterk aanvat; Deszelfs borstftuk is, aan dc .eene zyde,wel faamgevoegd mee ,, het hoofd , met vooren of groeven aan de „ randen , en een weinig ruig. Eindelyk is „ zyn lichaam faamgefteld uit twaalf ringen, O 4 „ die eTchryi-ig van e KJUE.EN.  Eytjes. ai6 de Kriek of Huis-stapel. „ die malkanderen raaken, en wel gewricht, „ of gearticuleerd zyn met malkander , van „ boven bekleed met vier witachtige vleugelen, „ in de lengte toegevouwen , waarvan de twee „ onderfte nauwer en langer zyn dan de bo„ venfte. Onder de borst en den buik zyn „ zes ruige pooten, waarvan de twee agter„ fte fterk, en driemaal langer zyn dan de an,, dere; en yder voet, die aan het einde met „ vyf kleine geledingen buigt, loopt uit in „ een fcbaar of tang , op de wyze als een „ vifchhaak ; De ftaart is gevorkt, gemaakt „ van twee ftiften , geplaatst aan de beide kan„ ten van het aarsgat, ruig en takkig, of doorn„ achtig. „ Men vindt in het Wyfje een oneindig getal glinfterende Eitjes, van een gedaante ge- „ lykende naar Comynzaad, maar veel klei- „ ner. Het Mannetje zingt, en 't is niet door de vryving zyner vleugelen, dat het geluid veroorzaakt wordt, gelyk zommige Ontleedkundigen, die hetzelve niet wél waargenoomen hebben , hebben voorgegeeven; Deze zang integendeel gefchiedt door een werktuig, gelyk aan dat van een Mannetjes Sprinkhaan. Zyn zang, die ons droevig en eentoonig voorkoomt, vervrolykt het Wyfje, om dat het voor haar een liefdens-zang is. Daarenboven deze Graf, ïini-  de Kriek of Huis-stapel. 217 muzyk is overeenkorhftig met de naaigeeftigheid, die zy noodzaakelyk moet opdoen in de naare en fombere plaatfen , daar zy zich altoos verhoudt. Men kan byna niet twyffclen, zegt de Heer* „ Lyonnet , of de Infecten, Waar aan de, „ Natuur een foort van ftem gegeeven heeft, „ of om naauwkeuriger te fpreeken, waaraan zy het vermogen heeft vergund om zekere ,, geluiden te formecren , gelyk aan de Krekels, „ de Huisftapels , de Sprinkhaanen , en aan „ verfcheide Torren , ook niet het zintuig „ van 't Gehoor gekreegen hebben , om deze geluiden te verftaan ; Wy vinden 'er, 't is ,, waar , geene uitwendige ooren aan, maar ;, men kan daar uit niet inbrengen, dat zy 'er ,, geene hebben ; Dezelve kunnen verborgen „ en voor ons onkenbaar zyn door hunne gc„ daante , en door de plaats daar zy zitten. Dieren, welker ftem niet door de ftrot ge„ formeerd wordt, die adem haaien door het borstftuk, door de zy den, of het ach ter fte ge„ deelte hunner lichaamen; Dicren,onder welken „ men 'er vindt, die de oogen op den rugheb„ ben , en de teelleden aan het hoofd ; (de „ Slak heeft ze aan den hals, en de Spinner „ in de Sprieten) Dieren, zeg ik, van dit foort „ kunnen zeer wel de ooren overal elders ge„ plaatst hebben, dan daar men dezelve zoeO s », ken ïebooren behoor» kelen.  2i8 de Kriek of Huis-stapel. De wüdi „ ken zoude; Het gebruik van alle' de Le„ den der Infekten is ons niet bekend. Mis„ fchien zyn 'er onder die leden, waar van „ wy dc verordening nog niet weeten, zommi„ gen die gefchikt zyn, om geluiden teontfan„ gen, en voor ooren te dienen ; Nog minder ,, kunnen wy met zekerheid weeten, dat de „ Infecten geene ooren van binnen hebben; „ Dit werktuig van Gehoor , zo zy het hebben, „ moet in hun zo teder en zo klein wezen, dat „ het voor ons onmogelyk is hetzelve te on„ derfcheiden. Wy kennen derhalvcn de In„ leden niet genoeg, om te kunnen verzeke„ ren, dat zy van Gehoor, of van de noodige „ werktuigen daar toe, ontbloot zyn , ik zeg „ van de noodige werktuigen tot het Gehoor, „ want onze onkunde zoude hut even dwaas „ maaken te verzekeren , dat zy zonder die „ werktuigen hooren. 1 „ De wilde of Veld Kriek is zwartachtige! „ en dikker dan de Huis-Stapel; Zy iszcergul„ zig, zy is zelfs vleefchvrectende, en in haar „ honger verfchoont zy haars gelyken niet; „ Dikwils iluipt de /alouzy onder de Manne' >, tjes , die dan met verwoedheid malkanderen bevechten cn dooden , zingende onder het „ gevecht cn na de overwinning. Dc Krieken „ eeten gaarne Mieren. Plinius bericht, dat „ als wy dezelve vangen willen, wy een Mier „ met  de Kriek of Huis-st apnel. 219 5, met een dun fyn draadje, of een hair, midj, den om haar lichaam vastgemaakt, op den ,, kant van het gat moeten plaatfen, alwaar „ de Kriek zich verhoudt, na aldaar eeift al ,, het ftof weggeblaazen te hebben, opdat zy „ de Mier des te beter zien moge j Dan moet ,, men wachten, tot dat de Kriek de Mier wel vaft heeft, waarna men niet anders te doen ,, heeft, dan den draad aan te haaien, en de „ Kriek te vangen ; Nog kan men haar uit ,, haar gat doen koomen , met daar by her„ haalde reizen een klein vezeltje van een „ grasje,of iets dergelyks,in tc brengen, het ,, geen zy dom genoeg is, om voor een Mier „ te neemen; waar van het fpreekwoord ge„ koomen is, zo dom als een Kriek,- (MatMed. „ Tom. XI. De wilde Kriek , even als de Wesp , de Mier , en andere Infecten , die zich op weinig diepte onder de aarde verhouden, zoekt afhellende plaatfen , om het water te kunnen loozen , ook houdt zy van die plaatfen, daar het minfte gras is, en die voor de zon bloot liggen; Men vindt echter ook Krieken in de Weiden en elders. ,, Ik heb zomtyds, ,, zegt Sw am mer dam, geheele velden vol ,, met deze Krieken gezien, welke zich elk een „ gat van omtrent twee vinger diep in dc aar- » de Waar zich iel ft ontïoudié  a:o de Kriek of Huis-stapel. Gezang. Wyze vai bewegen. „ de gemaakt hadden, aan den ingang van 't „ welke zy haar verblyf hielden, en een on- verdraagelyk geluid maakten door het fchud„ den haarer vleugelen, zy begaven zich eens„ klaps na het diepft van haare garen, zodra „ zy iets buitengewoons vernamen." Collect. Acad. de Dijen Tom. V. de la partie etrangere. Mat. Med. T. XI. Daar zyn ongctwyffeld in den zang van dit Infect, golvingen, verheffingen, en kleine vallen , d aar de grove werktuigen van ons gehoor niet aandoenlyk genoeg voor zyn, om ze te onderfcheiden , want het is niet in de order, dat deze Diertjes hunne gevechten en vermaaken op dezelfde toonen zingen zouden, en geen onderfcheid maaken in de klanken, die hunne overwinning of afzondering , hunnen toorn of liefde, hun vermaak of fmart te kennen moeten gcevcn. Men merkt op, dat als het Mannetje het Wyfje roept, hy dit eerft met harde geluiden , en ais fchreeuwende, doet, maar dat hy zyne ftem eenige toonen laat vallen, naar maate hy bemerkt, dat zy tot hem nadert, en dat hy, als zy digt byhemis, niets meer zegt. Men kan hier uit opmaaken, dat hy ook andere middelen heeft, om zyne hartstocht uit te drukken. i Derham in zyne Natuurkundige Godgeleerdheid,  de Kriek of Huis-stapel, ui beid, merkt aan, dat de Sprinkhaanen en de Krieken dikke en fterke dyè'n hebben, en lange en dunne, maar fterke pooten, en dat zy daar door in ftaat zyn om zeer vaardig tc loopen. Die waarneeming gaat niet door ; De Kriek heeft of van de Natuur het vermogen van een vaardigen gang niet ontvangen , of zy maakt 'er geen gebruik van ; Maar geen gebruik te maaken van de gefchenken der Natuur is alleen het onderfcheidend karakter van den Menfch s Het is derhalven te vermoeden, dat de Kriek niet befchonken is met die vaardigheid, welke Derbam haar toefchryft; zy gaat langzaam, zy vliegt weinig, of, om beter te zeggen, zy doet niets dan fpringen, zygaat dan eens voorwaards , dan achterwaards ; Zy zet haare achterfte pooten met bevalligheid uit, zy fchopt gelyk een jong Paard; zy byt niet, dan als men haar tergt, en haar beet is van weinig belang. Daar zyn evenwel Lieden, die beweeren, dat zy de Koekkoek tot in haar neft gaat opzoeken , en hem doodt; maar hun gezag bewyft niet veel; Het is het zelfdeflag van Menfchen, die verzekeren, dat zy het geluk van een huis vermeerdert, alwaar zy zich verwaardigt haar fraaye zang te laaten hooren,en haar geflacht te koomen voortplanten. Men zal veel wrsheid vinden in de manier , welke de Heer Lyonnet voorfchryft om het Waarc van het Val- TMche Jeiichtcn.  222 de Kriek of Huis-stapel. Hoe te onder. fcliciden Valfchc te onderfchcidcn in de wonderen, welke men aan de Natuur toefchryft. ,, Het is 5 „ gevaarlyk het wonderwerk op een enkel hoo' „ ren zeggen te gelooven ; Aan den anderen kant is het niet voorzichtig al het verwon„ derlyke te verwerpen, om dat het ons niet „ waarfchynlyk voorkoomt ; Maar men moet „ den aart van het wonderlyke onderzoeken, „ en zien op welke bewyzen het fteunt; Als, „ by voorbeeld , een menfch, die weinig be„ drevenheid heeft in de konft van waarnee,, mingen te doen, vertelt, dat men met den ,, kop of den ftaart van een dooden Wolf er. „ gens neer te leggen, de Vliegen kan verban„ nen, dat de Krieken de Koekkoek dooden, „ enz. en hy my geen befcheid geeft, hoe hy „ aan die kundigheid koomt, nog verllag doet „ van de Proeven, die hy daaromtrent genoo„ men heeft, nog met welke voorzorgen hy „ zich tegen verzinning heeft trachten te hoe„ den, heb ik een onbetwiltbaar recht , om „ alles, wat hy daar van vertelt, in twyffel te „ trekken, en des te meer, om dat dergelyke „ vertelzelen eene gedaante van fabels hebben, „ en zelfs tegen de gewoone order der Natuur 5, aanloopen , dewyl de Vliegen , die voor een „ kop van een dooden Wolf moeten vlieden, ,5 altoos door het vleefch van Krengen , en „ waarfchynlyk door dat van den Wolf zei ven, „ ge-  de Kriek of Huis-stapel. 223 „ gelokt worden: gelyk men even weinig begrypt , hoe een Kriek , welker beet zeer ligt is, en die geheel niet gefchrikt fchynt om tot eenige hoogte te vliegen , zulk een „ grooten Vogel, als een Koekkoek, dooden ,, kan , welke daarenboven een fnellc vlucht ,, heeft , cn die altoos op de takken der boo,, men zit. Maar indien , aan den anderen ,, kant , een echt waarneemer my eene zeld,, zaame byzonderheid verhaalt, by voorbeeld, „ dat, als een Kreeft een poot verloren heeft, „ zy daar voor van zelve een anderen in de plaats „ krygt, en dat hy 'er by bericht, dat hy,om „ zeker te zyn, wegens deze byzonderheid, ,, een goed deel van die Dieren, na dezelve ,. van een poot beroofd te hebben, ineen bak „ heeft opgeflooten en gevoed, dat hy ze met „ eene geftadige oplettenheid heeft gadegeïla„ gen, en dat hy my, ingevolge dier waarnee„ mingen , een verflag doet van alle de trap. „ pen van groey en vordering , welke deze „ verminkte deelen van tyd tot tyd gekregen „ hebben, moet ik geen zwaarigheid maaken „ hem op zyn verhaal tc gelooven, en derge.., lyk een geval, hoe wonderlyk en vreemd „ het my voor mag koomen, aan tc necmen, „ om dat zyne goede trouw my verzekert, dat „ hy onbekwaam is om my voordachtelyk ta „ willen bedriegen, en dat alle dc berichtent ,, wel-  264 DE Kriek of Huis-stapee. Hoe in ftrydige uitkomften te handelen* „ welke hy my van zyne proefneemingen heeft gegeeven , my even eens overtuigen, dat hy zelf niet bedroogen is geweeft." Daar is een derde geval, waarin men zich met voorzichtigheid gedraagen moet, en dat is, , wanneer twee groote mannen ftrydige uitkom* ften van dezelfde waarneeming krygen. Het is zeker, dat een van beiden zich bedriegt. Als zy elk afzonderlyk hebben waargenoomen, en dat noch zy, noch iemand anders hunne waar. neemingen by malkanderen gevoegd, en nagedaan hebben, om de waarheid nader te ontdekken, moet het geding onbeflift blyven, tot dat de (tukken onderzocht zyn. Als zy beurtelings waargenoomen hebben, en de manier van doen van den laatlten verfchillend is geweeft van die des eerlten , moet men noch zyn oordeel opfchorten, om dat, als zy tweederhande wegen, de een ter rechter, de ander ter linker zyde, hebben ingeflaagen, het niet vreemd is, dat zy niet op het zelfde wit uitkoomen; maar als de laatfte , na de werkingen en proefneemingen van zyn voorganger nagedaan te hebben, 'er noch andere byvoegt, welke hem tot verdere en duidelyker waarneemingen geleid hebben, moet men het fpoor volgen , dat hy aanwyft, fchoon hy zich van een verkeerden weg, dien zyn voorganger mogt ingeflagen zyn, verwyderde. Dus heeft Swammerdam gemeend te zien,  de Kriek of Huis-stapel. 215 zien, dat de Menfch en alle viervoetige Dieren uit een Ey kwamen ; Dc Heer djs Buffon, die na hein gekoomcn is, deszelfs waarneemingen herhaalende, heeft 'er nieuwe bygcvocgd, is verder gegaan dan hy, en heeft ontdekkingen gedaan, welke die van Swammerdam , of liever , die dezelve meende gedaan tc hebben , verzwakken; Het is niet twyffelachtig, dat men in dit geval Swammerdam moet verlaatcn , cn den Heer de Buffon volgen. Men kan de geheimen der Natuur, laat ik 'er dit in het voorby gaan byvoegen, nooit veilig opfpooren, dan met de fakkel der ondervinding, „ Het „ geen wy kunnen, merken de Schry vers van „ de Collecl. Acad, de Dijon terecht aan, (Tom, „ V. de la partie etrangére, pag. C03.) Het „ geen wy kunnen, is de maat van het geen .,, wy weeten,.en onze geleerdheid in de Na„ tuurkunde is aan dc ondervinding bepaald; „ Men zal 'er uit befluiten , dat onze weetcn„ fchap dan zeer klein is;Dat beftuit is wettig, en deze vernederende waarheid is verre te „ verkiezen boven alle de bcgogelingen der verwaandheid. „ Om tot dc Huiskriek, of Huisltapel wéér „ te keeren; Men moet deze bewooners ori„ zcr haarden niet verwarren met een ander' ,, Infect, 't welk de'Franfchen Blatte noemen, „ en 't welk vry algemeen, fchoon geheel verDerds Stukje, ? kcercf. 3nder. 'cheidin ;en.  Verblyf. 226 de Kriek of Huis-stapel. „ keerd , Bakkers-kriek geheeten wordt, dit is » een plat Infect, van een bruin rosfe,of run- vcrwige kleur, waarvan het Mannetje alleen ,, met vleugelen voorzien is Even eens moet „ men het onderfcheiden van de zwarte Meeli, Torren, die de Bakkers zwarte beesten bee,, ten; en van de Molkrekel, bekend onder den ,, naam van Courtiliére; een groot affchuwelyk „ Infect, daar de Hoveniers en Bloemisten een u fchrik voor hebben, en waar van wy in het » vorig deel 'van ons werkje een breeder bericht » hebben medegedeeld. „ Men vindt de Huis-Stapel in leeme muu,, ren, of tusfchen de fteenen in, in de gaten s, der Schoorfteenen, digt by de haarden, de „ Bak-ovens, en Fornuizen. Daar zingt zy „ byna onophoudelyk, inzonderdeid 's avonds „ en 's nagts, zelfs geduurende den geheelen „ winter, uitgezoudert alleen in de grootfte „ koude;en daar de wilde Kriek zwygtenzich ,1 wegpakt op het minfte gerucht, dat zy hoort, wordt deze geheel niet bang voor ecnig ge„ raas , als waar aan zy gewoon is; Dit is in- derdaad de rede van hare gerustheid, want „ men zal aanftonds zien, dat een al tc groot, „ of grooter geraas, dan zy gewend is tc hoo. li ren,haar ook vervaard; Zy fchuwt het licht, », gelyk de meeste andere Infecten ;Zy eet alles, i, meel, brood, vleesch, vet, vruchten. Haar „ fcherpc  de Kriek of Huis-stapel. 227 „ fcherpe toon fchynt onaangenaam en onge-1 „ maklyk voor veele lieden , maar gelyk de f ,, fmaaken verfchillend zyn, ziet men alle da„ gen niet alleen byzondere Menfchen, maar „ zelfs geheele Volkeren, die vermaak fchep„ pen in eene diergelyke muziek te hooren. ,, Wy leezen in dc Epbemerides van Duitscb-: „ land, (Becur, II. jaar IV. pag. 84.) dat men* „ in Afrika Krieken in yfere kouwen onder-1 „ houdt, en duur verkoopt, om dat haar zang „ een zoeten fJaap aanbrengt. Die Memories ,, voegen 'er by, raakende het werktuig van „ de ftem der Krieken, dat het een vlies is, „ gevouwen ten naasten by als een waaijer ,, waar aan onder de vleugel de lange pees van ,, een fpier vast is, welke zich faamentrekken,, de het vlies doet vouwen, dat droog zyn„ de het geluid van den vermeenden zang ,, voortbrengt. Men kan dien zang zelfs na „ den dood van het Diertje namaaken, door „ deze pees faam te trekken." Onze geleerden hebben het zo ver gebragt, van even eens de werktuigen der ftem van verfcheide andere Dieïen te ontleeden en bloot te leggen. By ons houdt het Gemeene volk voel van dei Krieken. Daar zyn fatzoenlyke en verftandige, Lieden genoeg, die 'er insgelyks veel van hem-; den; Zy zyn niet kwaadaartig, zy hebben niets tegen haar, dan haare lelykhcid en naar geP 3 luid; [aar onewoon ;craas. ;ommien beïinnen.aarZang. iygeio» 'igc liefde oor dit nfeft.  228 de Kriek of Huis-stapel. Middelen om het te vcrdryven. luid; Maar het gemeene Volk in Vrankryk heeft een foort van liefde of eerbied, die, gelyk ten opzicht van zo veele andere dingen, op enkele dweepery fteunt, voor deze Diertjes. Zy verbeelden zich, dat het zonde zou wezen hun het minde kwaad, te doen ; Zy noemen ze Gods Paardjes. Het was niet noodig dien eerwaardigen naam te misbruiken, om hun eerbied te verwerven; Men hadt ze liever de Paardjes van St. George, of van eenigen anderen Heiligen mogen noemen. En nog beter was het geweest hen geenen dier naamen te geeven, welken het bygcloof of dehuichelary uitvinden, om zwakke zielen te bedotten : Laaten wy de voorwerpen onzer eerbiedigheid en vrees toch niet vermeerderen! Laaten wy God aanbidden , de Heilige» cerbieden, ons zelvcn vreezen! Dit is genoeg. „ Doctor Samuel Ledilius bericht in eene „ waarneeming, welken men in de Epbemeri,, des van Duitschland vindt, dat eene vrouw, die gekweld was door het gezang van eene „ menigte Krieken, 'er op dc volgende wyze „ van verlost werdt. Op zekeren dag, dat zy „ verfcheide vrolyke Gasten hadt genoodigd op een heuchclyk feest, kwamen 'er eenige „ zwaare Muzyk-Inftrumentcn tc voorfchyn, en dit ongewoon gedruisch, 't welk het gc» hecle huis doorklonk, maakte zulk een in- ,, druk  be Kriek of Huis-stapel. 229 druk op de Krieken, dat men ze den volgcnden dag allen dood vondt. Jonston zegt, „ dat men, om deze Infecten uit een huis te n verjaagen, niet anders te doen heeft, dan een Tinctuur van Vitriool of Koperrood in 3, een glas te zetten. Een fterke waasfem ,, van zwavel doet ze omkoomen, gelyk de „ TÏleeste andere Dieren. ,, De Kriek heet in 't Fransch Grillon, „ in het Italiaansch en Spaansch Grillo, in „ hét Iloogduitsch Grill, alle naamen die van }, het Latynfche Gryllus herkomftig zyn, welk „ Latynfche woord zelf van het Griekfche », Grullos moet afgeleid worden. De Eny, gelfchen noemen het Grillet, welke be,, naaming van de Franfchen overgenoomen fchynt; Alle deze verfcheidene naamen zyn „ aan dit Infect gegeeven uit aanmerking van ,, zyn natuurlyk gefchreeuw. „ De Krieken worden in de Geneeskunde „ aangemerkt als Pisdryvende, en openende; „ Zy hebben eenige eigenfehappen van de Spaanfche vliegen , maar in veel zachter „ graad. Ook kan men ze zonder vrees ge„ bruiken om de Piswegen te reinigen, en zand „ en graveel-ftoffen, die zich daar verzameld „ hebben , af te dryven. Men laat ze gemeenj> lyk in den oven droogen, in een befiooten „ pot of vat, en men maakt 'er een poeder van, P 3 't Verlcbeide naamen. Geneeskundigjebruik.  230 de Kriek of Huis-stapel. 't welk men van twaalf greinen tot een Scru,, pel ingeeft, in een of ander water, daar toe klaar gemaakt. Doctor Samuel Ledilius ,', verhaalt, dat een Boer van zyn kennis zich verfcheide maaien van een anderendaagfehc koorts geneezen hadt, met een Kriek in een glas bier ontbonden, door te zwelgen. Zie. hier nog eene andere waarneeming insgelyks „ uit dezelfde Ephemerides getrokken , maar welke ons verdacht voorkoomt. Een be,, kwaam Geneesheer by een zieken geroepen zynde, die federt acht dagen zyn water niet gemaakt hadt, cn denzelven verfcheide middelen zonder vrucht hebbende voorgefchree,, ven, kwam 'er eindelyk een vrouw op, die op het verhaal , 't welk men haar van de ziekte gedaan hadt, eenige Krieken wa=gaan zoeken, welken zy losjes in de knoop .van een doek befloot, zodat zy zich daar gemaklyk in „ beweegen konden. Zy bondt vervolgens die „ knoop onder de kniè'n van den Lyder, die ,, daarop terftond eene zekere trilling gewaar „ wierdt, na dewelke hy onmiddelyk veel wa„ ter kwyt raakte. Dit geval is zeer zonderling, zo het waar is." D E  VAN DE KlKVORSCH. 231, D E K I K V O R S C H. Indien de Wysgeerte.en noch meer de Godsdienst, ons de fmarten niet draagelyk maak-( ten, zouden wy dikwils wenfehen niet te zynJ Dc ftaat van lyden , zonder vertroosting, is erger dan die van niet te beftaan. Aan den anderen kant kunnen dc trappen van ons aanwezen naar die van geluk worden afgemceten, men kan zeggen, dat het beftaan zelve een gelul; is; Yder Dier, den Mensch alleenlyk uit. gezonderd, geniet zoveel geluk, en bygevolg beftaat zo veel, als moogelyk is. De rede is, omdat yder Dier de verordening der Natuur ftandvaftig volgt, en dus op zyne wyze deugdzaam is; Wy zouden dit zelfde geluk hebben, als wy het door onze dwaasheden en'driften niet in de war bragten; Alle Dieren kan men dus, in zekeren zin, zeggen, dat even gelukkig zyn, omdat zy allen al het geluk genieten, waar voor zy vatbaar zyn; Dit geluk krygt eene nieuwe waarde, omdat zy hun lot niet met dat van anderen Dieren, of van malkanderen vergelyken kunnen; omdat zy geene denkbeelden P 4 heb. Unmet- iingen iver het ;eluk en eftaan.  &32 VAN DE KlKVORSCH, K VI. Fig. 19. hebben van verhevener en gelukkiger Wezens, geen begrip van het geen men volftrekt geluk, of geluk op zich zei ven noemt. De gave, van over dit laatfte te oordeelen, is alleen aan den Mensch gefchonken, waarin wy ons over de wysheid en goedheid van God verwonderen moeten , die gewild heeft, dat het een igftc Dier, bekwaam om alle de trappen van Geluk te berekenen , insgclyks bekwaam ware om ze alle te genieten. Maar helaas! Wy maaken weinig gebruik, dan van de eerfte dezer vermogens, welke de minfte is. Indien wy geen moeds genoeg hebben om ons geluk zodanig tc maaken als het wrezen konde, laaten wy ten minften ons toeleggen om bet geluk der andere Dieren te genieten! Laat ons met vermaak dezulken befchouwen, welken een lang leeven, een wel verdeeld en vloeibaar bloed, tedere cn wel omzwachtelde leden vatbaar maaken, gelyk ons voor eene menigte aandoeningen, voor een groot geluk, en om zo te fpreeken, voor eene groote maate van beftaan, cn die van alle deze vermogens , beter dan wy, gebruik weeten te maaken. Men kan de Kikvorfchen onder dit foort yan Dieren betrekken. Zy zyn de Menfchen in 't klein , cn zy gelyken zelfs eenigzints in het uitwendig maakzel naar dezelve. (Zie Fig. 19-) Ah  VAN DE KlKVORSCH. BAS Als, volgens de Poëtifche of Fabel-Historie, c zommige heilig - fchen Jende Boeren Latona ver- " toornden, en zy dezelve in Bccftcn veranderde, n fchynt deze Godin, om de bedoelde gedaante-* verwisfeling gemaklyker en vaardiger uit te werken, dezelve in Kikvorfchen veranderd te hebben. Om hier van overtuigd te worden, behoeft men Hechts deze Metamorphofis, in de kom van Verfailles voorgeftcld , te befchouwen; Men zal daar, onder de hand van den onltcrflyken konftenaar , die dit meestcrfhik gemaakt heeft, de verfchillen en de ovcreenkomften, die het geflacht der Kikvorfchen van het onze fcheiden, of daar naar doen gelyken, duidelyk bemerken. Daar zjn weinig Dieren geruster, vreedzaa-< mer,en tevens beter georganifeerd, dan de Kik-^ vorfchen; Daar zyn "er by gevolg weinig ge-i lukkiger; Zy verdeden haar geheele leven, 't welk verfcheide Jaaren duurt, tusfehen de vermaaken van eene wandeling, en het bad. Zy zyn geen vyanden van iemand, dan van de Wormen en de Slakken; Zelve hebben zy ook weinig vyanden 5 De geduchtfte voor haar is de Zon , vader cn verwoester van alles wat groeit; Zy kwaaken tegen dezelve, als zy de Meiren uitdroogt, gelyk de hond tegen de Maan blaft, als hy dezelve zich in het water ziet lpiegelen. P 5 De relykheid :r Kikirfchcniet de lenfeben, Selukkie ftaat det Likvot.iien.  234 VAN DE KlKVORSCH. Zeldzaanie koppeling. De fchrandere waarneemingen van Swammerdam zyn ceneryke enonuitputtelykebron, waar uit wy de Historie van dit Infect, of liever van deze Visch haaien zullen. Zy koomt, gelyk alle andere, voort uit een Ey, waaruit zy niet te voorfchyn treedt, voor dat zy daarin eenigen tyd gevoed is, en een zekeren groey gekreegen heeft, 't geen flechtsaan weinige Dieren gebeurt. Men vindt in het lichaam der Kikvorfchen veele eyties, welke in den voortyd bevrucht worden door het Mannetje. Het volk in Holland noemt die bevruchting het Ryden der Kikvorfchen , omdat het Mannetje als te Paard zit, en rydt op den rug van het Wyfje, 't welk onderwylen voortwandelt, terwyl hy haar omhelst , cn vast houdt; en dit ryden Tdeze wandelende koppeling, duurt een maand of zes wecken. Het wyfje tot het tydpunt gekoomcn, waar in zy haare eytjes moet werpen, werpt die allen tc gelyk in een oogenblik; Deze werking gedaan zynde, fchcidt het mannetje zich van haar af, en „ begint weder tc zwemmen, „ gelyk voor de koppeling, en zyne armen té „ beweegen, fchoon zy zo langen tyd in een „ onbeweegclyken ftaat geweest zyn , en als „ door eene krampachtige faamentrekking gei, houden wierden." De  VAN DE KlKVORSCH. 235 De eytjes der Kikvorfchen gaan eerst naar Ej den grond van 't water, en koomen vervolgens weder boven, dryvende op deszelfs oppervlakte; Zy zyn alle met eene lymachtige ftof aan malkander vastgehecht. Elk dezer eytjes is omgecven met een eywit,van Agaath kleur in het midi delpunt van 't welk het wormpje zit, dat men Tetard noemt. Naar maatc het fferker wordt, r< zuigt het een weinig van dit 'Lil of Slym, waardoor het nieuwe krachten krygt; Het wordt ongevoelig grooter, en het neemt in omtrek tevens cn in zwaarte toe, naar maatc het lil vermindert. Dit Lil wordt eerlang Hechts eeni dunne wolk , waaruit de Tetard van tyd tot tyd s te voorfchyn koomt, om het zwemmen te beproeven, omdat hy in deze eerfte tydcn Hechts zeer zwakke middelen heeft om zich in het water op te houden; Dy beeft maar zeer kleine vinnen. (Zie Fig. 20.) Dezelve groeijen allengs aan, en de dunne ftof, de wolk, daar hy zich in verhoudt, wordt in dezelfde evenredigheid nog al fynder cn ylder, zodat dezelve geheel weg is, tegen den tyd, als dc visch die niet meer noodig heeft. Dc Natuur is een tedere en vêrftandig'e moeder; Zy geleidt op dergelyk eene wyze alle haare kinderen, alle levendige Schepzelen, als met de hand,ter tyd toe, dat 'zy alleen gaan kunnen. Eerst houdt zy ze, om zo tjes. la/dl. erzelver •ocy. PI. VI. fig. 20.  236 VAN DJ> KlKVORSCH. En groot tc. zo tc fpreeken, aan de Leiband vast, dan moedigt zy ze aan, om hun gang te beproeven, naar maate zy fterkcr worden; Zy houdt hen dan haare vriendelyke hand Hechts van verre toe, en Iaat ze eindelyk geheel aan hun ze!ven over, als zy genoegzaame krachten gekreegen hebben. Dc Tetard is veertien dagen na zyne geboorte, dat is tc zeggen, na het leggen van het wyfje, 't welk hem voortgebragt heeft, omtrent zes linies lang, hy begint dan reeds zyne moeder na te volgen, en even als zy te zwemmen. Het is alles Aapery, alles navolging in deze wereld; Dc Tetard is de Aap van de Kikvorsch; De kinderen zyn de Aapen der ouden; Dc zotten zyn dc Aapen van verftandige Lieden, cn deze zyn dc Aapen van malkandc ren. Dc ft ad is dc Aap' van het hof, 't welk niemand anders kan navolgen, omdat het niemand boven zich heeft. Wy willen allen doen, hetgeen wy anderen zien doen; Dit is inzonderheid kluchtig in de verfcheide Staaten, welke de menfchen onder malkanderen, tot onderfcheiding van rang, hebben vastgcfteld, cn welke zy, door die zotte volgzucht, weder in de war poogen te brengen. Tout Bourgeois veut batir comme les grands Seigneurs; Tout  VAN DE KlfCVORSCH. 237 Tout Frincc a des Auibasfadeurs ; Tout Maiquis veut avoir des Pages. Een Burger wil Paleizen Irichten, De kleinfte Piins zyn hof naar dat eens konings richten, En een Marcjuis, tot de ooren in de (chuld, Is echter met een ftoet van Pages opgehuld. Niets toont duidelyker , hoe zeer de Menfchen aapen en kinderen zyn, dan eene Anecdote, welke ik in zeker Tyd - werkje, waarvan de tytel is, Annonces Affiches des Provinces'^ de Flandres, d'Artois, & de Heiynaut, gelezen heb, in No. XIX. het jaar 1762. „ De ver,, fcheidene Volkjes, aan de kusten van Gui„ nee , hebben elk hun byzonder oppcr„ hoofd , dat zich Koning noemt. Dit „ koninglyk Canaille is altoos byzonder wel „ in haar fchik, als onze Kooplieden hen op Brandewyn onthaalen; Zy neemen dikwils den naam van onze Vorften aan; Men hadt 3, in 1743. een koning William , die zyn ,, Vrouw, koningin Anna liet noemen. De. M ze koning William leverde een beruchten „ veldflag tegen zekeren Martin , die zich „ met hem gelyk hadt durven ftellen. William »> verloor drie man in dezen llag, en zyn „ mededinger vyf. De laatfte, verfchrikt ,, door iartige listoiie.  238 VAN DE KlKVORSCH. ,, door zyne nederlaag, verzocht den vrede, s, welken hy op de volgende voorwaarden verkreeg. „ Voor eerst. Dat hy van den titel van kort ning zoude afftaan, en zich met dien van „ kapitein vergenoegen. „ Ten anderen. Dat hy voortaan geen kóu» „ fen of fchoenen zou mogen aanhebben, als hy aan boord van Europcïfche fchepen zoude gaan, en dat deze aanzienlykeonderfcheiding van nu af alleen voor den koning WilHam zoude blyven , welke, en niemand anders, met koufen en fchoenen aan de bee„ nen aan boord van gemelde Schepen zou mogen gaan. „ Ten derden. Dat hy aan den overwinnaar „ zyne fchoonfte Dochter ten huwelyk zou „ geeven. „Na dit roemiyk Vredes-traclaat kwam ,j William, met koufen en fchoenen, op een „ Deensch Schip, daar hy een Grenadiers-muts „ zag, welke hy kocht, om die op het hoofd „ zyner koninginne te zetten. Hy wilde, dat Martin haar zag met dezen oplchik; en „ Martin erkende, dat zy nog nooit zo fchoon ,, geweest was. „ Men moet erkennen, voegen 'er de Schry„ vers van het 'gemelde Werkje by, dat een „ Oor-  VAN DE KlKVORSCH. 239 ,, Oorlog, die met den dood van zeven of ,, acht man afloopt, ons zeer belachclyk voorkoomt ; want om ons , beminlyke, „ zachtaardige Volkeren , om ons belang in „ dezelve te doen neemen, moeten 'er beeken „ bloeds ftroomen , en eenige honderd duizend menfchen fneuvelen; Die Negers zyn ,, verachtelyke , laage, onbefchaafde Lieden, „ wy zyn de wyzen van den Aardhodem!" God verhoede , dat zy onze Aapen niet in alles worden. De bek der Tetards is geheel en al bedekt, onder het uitfpringende gedeelte van den kop; ,, Zy is geplaatst, zegt Swammerdam, op de ,, onderfte vlakte van den kop, of op de borst, ,, gelyk in den Zeehond, (Charchariat) die op „ de oppervlakte des waters dobbert; Zy moe,, ten zich noodzaakelyk op den rug werpen, „ en dat is het, wat ik hen dikwils heb zien ,, doen, inzonderheid als hun hongert, of ,, zy de lucht, die zy in hunne longen hebben, ,, daar uit verdryven willen: Zy keeren zich ,, dan met zulk eene fnelheid om, dat men ,, nauwelyks een oog op hunne bewegingen „ houden kan." De Tetard befluit de Kikvorsen, of dient'er als ten bekleedzel van, en welhaast zal hy zich daarin veranderen. Dy is een levendig Popje» ge- [!eweeginjen der Tetaids. Zy bevat, end: Kik. (c}ifcliên.  240 VAN DE Kl KVORSCH. Hoe zy van ged.ianieveranderen. PI. VI. fig.ai. Ooilpron| dec kleini Kikvorschjesna zwaan regens. gelyk men 'er verfcheide andere onder de In. fecten vindt. In een Tetard van zes en dertig dagen, beginnen de achterfte pooten voor den dag te koomen, maar men moet hem openen, om de voorfte pooten dan al te zien, dewelke, minder uitfteekende en korter zynde, eenige dagen langer werk hebben, eer zy verfchynen. Na omtrent twee maanden in de gevangenis geweest te zyn , gevoelt de jonge Kikvorsch zich in ftaat, om de deuren open te breeken, en ftelt dat gelukkig tydperk geen oogcnblik uit; wanneer rekt ook een Gevangen zyne Gevangenis? Hy verfcheurt zyn vel van Tetard, met zich faam te trekken, en zyn rug op te zetten, 't geen maakt, dat het vel naar het hoofd toe openbarst, en de de Kikvorsch koomt door deze opening te voorfchyn. De ftaart, die de Tetard noodig hadt om te zwemmen, omdat dezelve hem voor roer en ftuur diende, zoude onnut zyn voor de Kikvorsch, die van vier goede riemen is voorzien; Dus laat hy dezen ftaart dan aan het bekleedzel, 't welk hy aflegt: (Zie PI. VI. tig. 21.) ; Waar komt die ontallyke menigte kleine Kikvorschjes van daan, welke de aarde, na zommige ftortregens, overdekken ? Deze vraag is weetenswaardig, en de ondervinding beflistde- zei-  van de Kikvorsch. 241 zelve op eene voldoenende wyze; Deze Kikvorfchen koomen van waar zy fchynen te koomen, dat is tc zeggen, zy vallen uit de lucht neder; Zyn 'er dan Kikvorfchen in de lucht ? Ja! maar die zyn 'er alleenlyk om dat de Zon, door haare warmte, de eytjes, welke de moeders op de aarde gelegd hadden , heelt opgeheven ; Deze eytjes worden in de Wolken uitgebroeid, en daar vallen met den regen kleine Kikvorschjes neder, waar onder, buiten twyffel, eene menigte Tetards zyn, de eene meer, de andere min aan hunne Geftaltewisfeling naderende. Het geen de Kikvorsch opmerkelykst in haar nieuwen ftaat vertoont, is de omloop des bloeds en de beweeging der fpieren. De fnelheid der Circulatie is verbaazend in een Kikvorsch, gelyk in alle Dieren, zelfs in die, welke, in plaats van bloed, flechts een dik, wit, geel, grys, of ander kleurig vocht hebben; Deze omloop is gemaklyk in de Kikvorfchen waar te neemen, omdat dezelve het vel gefpannen en doorfchynend hebben. De beweeging der Spieren is ook gemaklyk te zien, welke het fraaifte fpel cn het grootfte wonder der Natuur is. Swammerdam , na de ongelooflyke zaaken verhaald te hebben, welke hy in de werktuigkunde der Spieren hadt waargenoomen, eindigt Derde Stukje, Q Aanmer- kelyke byzonderheden van dc Kikvorfchen. Aanmerking over deSpieren^  Wormen der Kikvorfchen. 242 van de Kikvorsch. digt dat fraaye Artikel in deze bewoordingen: „ Het verfchynzel van de in een-trekking der „ Spieren is zeer faamgefteld, en niet gemak,, lyk te verklaaren. Men zoude alle de vee' „ ren van de menfehelyke Machine, en zelfs „ de natuur der Elementen moeten weeten, „ daar wy van omringd zyn, voor dat wy de „ werking van een enkele Spier verklaaren „ konden; dewyl de werking afhangt van die „ des Dampkrings, van het voedzel, van het „ bloed, de herfenen, het merg in de ruggraat, ,, de zenuwen, en van die zeer fyne ftof, wel„ ke zo fchielyk naar de beweegende vezels „ gevoerd wordt. Men moet dit alles welkennen, voor dat men den aart van dc bewee,, ging. der Spieren ten vollen kan ontdekken. „ Wat my belangt, ik denk niet, door myn „ arbeid daar veel aan toegebragt te hebben, ,, fchoon die arbeid niet gering geweest is; Ik „ geloof zelfs niet, meer gedaan te hebben, „ dan of ik de Zon, in al haar glans, met een „ houtskool had willen fchilderen. " Deze groote man, zo zedig, cn hier door zelfs zo veel grooter en onzer loffpraaken zo veel meer waardig, laat niets ontfnappen ^vanneer hy waarneemt, hy heeft in dc longen van byna alle Kikvorfchen, die by ontleed heeft, kleine levendige wormpjes gezien, van dezelfde grcot-  van de Kikvorsch. 243 grootte en geftalte als die welke de Schelp van de Zeeflak.die men in Holland Aliekruik noemt, knabbelen , en doorvrceten ; hy heeft 'er zomtyds zes in ééne long gevonden; „ Nog vindt „ men zomtyds in de longen der Kikvorfchen „ een ander foort van Wormen, gelyk aan klei„ ne draadjes, en die zich in elkander rollen. „ Deze Wormpjes hebben een fcherpen beken „ een ftaart." Zy teelen voort op het llagveld, dat is te zeggen, in de longen der Kikvorfchen] en de Jongen , die zy daar neder leggen, zuigen zodra zy geboren zyn , het bloed der ongelukkigen, daar zy haar verblyfplaats hebben; Zy hebben hier toe niet de minfte onderregting noodig, zy behoeven zelfs niet te zien, hoe hunne ouders doen; De natuurlyke ingeeving, het inftinü, is een zeker en veilig geleide voor alle Dieren; maar inzonderheid voor de Roofdieren. De konst van vernielen plant zich van Vader tot Zoon met een ongelooflykegemaklykheid voort. Gelyk de Kikvorsch, door de fynheid en de regelmaatigheid van haare ledemaaten , naby kooint aan ons geflacht, zo deelt zy ook in zommigen van onze ongelukken. Yder voorjaar ondervindt zy, zes weeken lang, alle de vrees cn dc flaverny van de Huwlyks-verbintenis. Zy heeft, gelyk wy, vyanden,die in haare eigen  244 van de Kikvorsch. gen ingewanden geboren worden; maar zy heeft een aanmerkelyk voorrecht boven ons, zy is nooit, gelyk wy veel al zyn, haar eigen wreedfte vyand. Einde van bet Derde Stukje.  Px .VI.  I