KORT BEGRIP VAN DE HISTORIE DER INSECTEN. Uit het Fransch Vertaald. MET KOPER.E PLAATEN.. VIERDE. STUKJE, Te AMSTERDAM,. By F. J. van. TETROODE, Boekverkooper- m d c c x c.   UITLEGGING DER FIGUUREN. Plaat VIL Fig. 11. 23. Polypen door den Heer Trembley ontdekt, en door dien Heer, en vervolgens door den Heer Baker, befchreven, uit welken dezelve in dit Werkje zyn overgenomen. Fig. 24. Een jonge Polypds uit den rug eener oude groeyende. Fig. 25. Een Polypus door den Heer Trew bky omgekeerd. Fig. 26. Een vreemd Soort van Zee-Insect door den Heer Baker ontdekt. Plaat VIII. Fig. 27. Een Tafel of Werkbank voor de Zywormen van voren. * a Fig.  Fig. 28 Dezelfde Tafel of Werkbank van ter zyde gezien. Fig. 29. Een Schopje of Spadeltje om de Zy« wormen te behandelen. Fig. 30. Een Bakje of Schoteltje rondom met Hewe bertooken , om de Zywormen te laaten klimmen. Fig. 31. Eene nieuwlings uitgevonden houten BYJ kas van den Heer Palteau in zyn geheel , dog zonder den verlenger. Fig. 32. C. de verlenger van gemelde ByëKas. Fig. 32. A. B. C D De Plaat waarmede deze Kas naar welgevallen meer of min geflooten wordt, in de^ifte Figuur met B. aangewezen. Berigt aan den Boekbinder. De Plaaten N. VII. VIII moeten tegen oveï Pag. 246 ingezet w orden. HIS TO-  HISTORIE DER INSECTEN. VIERDE STUKJE. ZOET-W ATE R, of RIVIER-P OLYP EN. eg^A<§»k heb zeer verftandige lieden aan♦([ t 5* een braaf man , die ongelukkig, 5* was > en wien men derhalven ge-1 ^yy^ neigd was een weinig fchuldig te achten, hooren zeggen ; „ gy zoudt uwe on„ gelukken kunnen doen eindigen met u tot het een of ander beroep te bepaalen, met een ze" keren ftaat van leven te verkiezen; Wordt " ten minften een lid der maatfchappy, thans, '„ zyt gy niet met al; " Deze tegenwerpingen waren gewichtig , het zou moeijelyk geweest zyn die te beantwoorden; ook antwoordde hy daar niet op: hy deed zelfs verfcheide vruchtlooze poogingen om iets te worden, maar ongelukkig hadt hy nergens eenige gefchiktheid toe; Zyne ongelukken hadden hem ondertusfehen tot eene zeldzaams wysgeerte geleid, waardoor Vierde Stukje. A lanmer;ing ovct :en Beoep,  2 Z0ET-WATER,OF hy eenigen roem verworf, en dus genoegzaamen onderftand kreeg, om in eene onbekende, maar aangenaame, afzondering, op zyn gemak en in ftike te leeven. Toen zeide hy tot hen , die hem geraaden hadden het een of ander beroep by der hand te neemen; „ Ik bevinde tegen„ woordig, dat geen eigenlyk beroep by der j, hand, geen bepaalden levens-ftand, te hebben, ,, dat gewichtig beroep is vanLeermeester te zyn der volkeren, en van hun die dezelve gebie„ den. Maar weinig menfchen zyn gemaakt ,, voor dat beroep; Ik was het ook niet, maar „ myne ongelukken hebben myn Geest genoeg „ verheven, om,met eenige hoop op eengoe„ den uitflag, myn ftem te kunnen voegen by „ die der groote Mannen, welker werken my „ geleerd hebben te overdenken , de Natuur ,, te befchouwen , de wereld en my zei ven te „ kennen, de zaaken op haar rechte waarde te „ fchatten, de fortuin te verachten, en hares „ ondanks gelukkig te zyn. Het is dikwils een „ groote ftaat, geen Ievens-ftaat te hebben, „ gelyk men op zekere wyze de geheele aarde „ kan bezitten , zonder daar op iets in eigen„ dom te hebben, mits dat men ter zelfder tyd „ de volle waarde der vryheid kenne, welke „ de eerfte vrucht dezer berooving is." Die zelfde wyze van redeneeren volgende kunnen wy zeggen , dat onder alle levendige Schep-  RlVlER-POLYPEN. 3 Schepzelen , zy , die het min ft geSrganifeerd zyn, die de minfte zintuigen, in- en uit-wen« dige ledemaaten , werktuigen, enz. hebben, die het minst vatbaar zyn voor aandoeningen en voor geluk, zy, met écn woord, die tot geen foort van Dieren fchynen te behooren, niet minder gelukkig zyn, dan de anderen. De kruipende Dieren zyn, door hun nederigen ftand, veilig voor de meeftegcvaaren, waaraan de Dieren , die in de vrye lucht leeven, zyn blootgefteld. De tweeflagtige Dieren, die tevens in de lucht en op de aarde, of tevens in het water en op het drooge leeven , hebben niet alle de voordeelen der beide klasfen, daar zy toe behooren , dat zoude niet billyk zyn, maar zy hebben van elk genoeg om gelukkig te zyn. Men kan het woord ïweeflachtigen (Ampbibia) algemeen neemen, en het zal dan bevatten de Infedl-visfcheu, de vliegende Visfchen , de Plant-dieren, of Zoöpbyten ; en de Polypus is opmerkelyk onder deze laatften : Dezelve gelykt, in een menigte byzonderheden, na een plant, men zal ze zien groeijen, men zal ze, in ftukken gefneden , even als verfcheide planten uit haare wortels of takken, uit deze ftukken zien herboren worden, en met dil alles echter zyn zyzo volftrektelyk Dieren, dal wy ze hier niet onder de Zoiipbyten brengen, dan om dat zy byna geene , of zeer weinig* A 2 §e in ovet de wee-flïg:ige Die» een.  en ovet der Menfchenmagr. 4 , Zoet-water, of gewrichten en ledemaaten {organa) hebben, en zeer weinig beweeging maaken. Zy fchynen haare armen aan den eenen kant uit teftrekken naar het Dierlyk, aan den anderen kant naar het Groeiend ryk; zy houden aan beiden vast, de hoedanigheden van het een en ander dier rykeu fmeltcn in dit Individu als onder malkanderen , de grenspalen verdwynen, deverfchil. len houden op, en uit de vereeniging van dit zo verfchillend foort van Schepzelen koomt een faamenftel te voorfchyn, het verwonderlykfte dat de Natuur heeft voortgebragt. De afgezonderde Wysgeer, wiens geval en redeneering voor. inleiding van dit artikel heeft gediend, zeide van de Polypen en de andere foorten van Dieren, welke men Tweeflagtige, of Tusfchenfoorten noemen kan. „ Hetfchynt ,, dat God ons een gedeelte van zyn fcheppen„ de macht heeft medegedeeld ; op dezelfde „ wyze, als hy de gemengde foorten van we„ zens niet dan fpelende, om zo te fpreken, „ heeft voortgebragt, en dezelve ter eigener „ tyd aan natuurwetten onderworpen , welke „ tegen malkanderen overftaan, en met malkan„ deren fchynen te ftrydcn, zo veranderen wy „ ook , of ten minften buigen wy byna naar „ ons welgevallen , de wetten der Natuur in „ de meesten der gefchapen wezens; wydwin„ gen de booraen , om zich naar onzen wil te „ krom-  RlVIER-POLYPEN. J „, krommen, en dus gekromd te groeijen, om „ zich als waeijers, of in andere figuuren, uit te „ breiden; wy dwingen de aarde, om dubbelde bloemen uit haar fchoot te leveren van „ die foorten , die zy uit eigener aart flcchts „ enkel zou hebben doen groeijen, en om uit„ muntende vruchten te draagen op boomen, „ welke uit den aart onvruchtbaar waren; wy „ dwingen de wateren , om ftroomen te maa„ ken , en naar de hoogte op te voe„ ren, gelyk aan die, welke de Hemel alleen „ op de aarde moest uitftorten. Ik heb, ver„ volgde hy, een grooten Hond, die zich, of „ tegen my met geweld zou kunnen verzetten, „ of my verlaaten, om in vryheid in de bos„ fchen te gaan leven, de Natuur nodigt 'er „ hem toe," inzonderheid in dieoogenblikken, ,, waar in ik hem , om hem onder myne ge,, hoorzaamheid te brengen of te houden, bc„ kyve, dreig, flaa; ondertusfen verplicht ik „ hem , in die oogenblikken zelfs, om de hand „ te komen lekken , die hem geflagen heeft. „ In een gelyk geval verwondert een Menfch „ zonder menfehelykheid, zonder ziel, zon„ der aandoeningen van medelyden of billyk> „ hcid,zich over zyne uitgeftrekte macht, be„ dient 'er zich in alle derzelver uitgeftrekt„ heid'van, en misbruikt ze inderdaad; maar „ een braaf menfch , getroffen door de geA 3 hoor-  G Zo ET-WATER, O F M hoorzaamheid, waardoor een vry wezen tot „ zyn eigendom wordt, poogt hetzelve dien „ dwang , dat verlies zyner vryheid , door vriendelyke behandelingen te vergoeden; Dus krygt men eene zachte ondergefchikt„ heid zo nuttig voor de faamenleving ; De „ meester en de flaaf zyn even zeer voldaan j, over malkander, en alles is goed en gereis geld. Dicht by myn ftulp woont een ander man, dje een talryk huisgezin heeft, want „ in weerwil van. de doodelyke flagen, die de „ Lieden, welker beroep is te rooven en te „ onderdrukken , aan de Landlieden toebren. j> gen, zyn 'er evenwel nog talryke huisgezin. m nen op het Land. De moeder van dit huisj» gezin heeft, onder haare eigen kinderen, „ een klein meisje, dat zy zoogt, en 't welk „ men het klein Juffertje noemt, om dat zy n een fraaye rinkelbel heeft, en om dat haar va„ der een degen draagt. De eerfte beweegingen „ der eigen kinderen van deze vrouw zyn on„ getwyffeld altoos geweest , het kleine Juf„ fertje te haaten en te kloppen, om dat hun„ ne moeder dikwils zorgen en oplettenheden „ aan dat kind befteedt, die zy oordeelen, dat hun alleen toekoomen , maar deze vrouw heeft de billyke naaryver en de beginzelen van haat haarer kinderen tegen een al te ge* »> Iukkige mededingfter in eerbied weeten te „ ver-  RIVIER-POLYPEN. f veranderen; Zy vleien en ftreclen dit kind, zy voorkoomen het op allerhande wyzen, zy doen her kleine gefchenken, waar voor „ het zelve hun naderhand vergelding doen zal, „ zo het niet een monfter van ondankbaarheid ,, en ongevoeligheid is." Zommigen myner Lezeren zullen misfchien kwaad keuren, dat ik met de Hiftorie van een Philofooph , een kluizenaar, en met de aanmerkingen , die hy over een Hond, en eene Voedfter gemaakt heeft, beginne , om tot de befchryving der Polypen te komen. Zie hier myn antwoord. Ongelukkig de geencn , die ooit eene zedelyke aanmerking , eene nuttige leering, ter verbetering van 't hart gefchikt, kwalyk geplaatst kunnen achten, van waar dezelve dan ook gehaald, of hoe in eenig onderderwerp te pas gebragt moge worden, mits dat dezelve waarlyk goed zy , en dat zy niet een al te duidelyk verfchil van toon heeft met het onderwerp , dat men verhandelt: maar dit is een verwyt, 't welk men my hier zekerlykmet geene billykheid kan doen. De Zoet-water of Rivier-Polypus , dus genaamd om haar te onderfcheiden van de ZeePolypus,oï enkel de Polypus, of Ika, eenZeevifch, die in 't geheel naar geen Plant gelykt, voegt by eenige deelen en eigenfchappen der Planten veel meer deelen en eigenfchappen van A 4 die> De Polypus is eec Dier.  8 Z0ET-WATER,0F die, welke den aart der Dieren uitraaaken. Men merkt even eens in die andere wezens, die ik tusfchenfoorten of middelfchepfelennoe' me , altoos eene duidelyker neiging tot het een dan tot het ander foort, tot de eene dan tot de andere klasfe, daar zy toe behooren. De 'Natuur heeft de oplettenheid gehad vanderzelver lot niet geheel onbepaald te laaten. Want indien het zomtyds geen ongeluk is .zonder een bepaalden ftand in de maatfchappy te zyn, fchynt het echter een ongeluk geheel geen rang in de fchikking van het Heelal te hebben. Een Schepzel fchynt of Plant of Dier, of iets anders te moeten zyn , vifch of vleefch, gelyk men zegt. Dus is de Polypus meer Dier dan Plant j De Vledermuis meer Vogel dan Muis. De gevleugelde Slang behoort meer tot de kruipende Dieren dan de Vogelen. Daar is in de Indien een Dier, 'twelk men Plant-Vogel, of Vogel-Plant zou kunnen noemen, men heet het het wandelende blad , omdat zyne vleugelen bladen zyn , die in de lente groeijen, en dan van eene helder groene kleur zyn, geduurcnde den zomer worden zy donkerder groen van kleur , in den herfst hebben zy de kleur van dorre bladen, waar op zy in den winter afvallen, en in de daarop volgende lente weder met een helder groene kleur herboren worden. (Zie de Nooten van den Heer Lïonnet op de Theologie  R IVIER-POLYPEN. 9 logie des Infeües van den Heer Lesser, Livr I. Chap. II.) Nog kan men in den rang der Zoöphyten o Plant-dieren de Zeenetel brengen,die veelnaa een Paddeftoel gelykt, en geene merkelyKe be weging heeft, want zy gebruikt een uur tyd om den afftand van zes linies of een half duin door te Ioopen, (Zie de aangehaalde plaats.) De Heer Hekrik Baker , Lid van de ko ninglyke Sociëteit te Londen , heeft een zee: volledige befchryving gegeven van de Polypus in een werk eeniglyk daar over gemaakt, waai in men alle de nodige berichten vindt, om di Diertje wel te kennen. Hy begint met te on derzoeken en te bepaalen, tot wat klasfis var Schepzelen in het Dierlyk Ryk hetzelve be hoore. Hy noemt het een Infeft; en die naatf past hetzelve ongetwyffeld , om dat zyn lig haam eene opvolging is van vliesachtige ringen, die zich de eene op de andere buigen, zodanig dat het zich kan verlangen of verkorten naai welgevallen , van anderhalf duim af tot hel tiende gedeelte van een duim, ten minfte die van het groote foort; die van het kleine (trekken zich alleenlyk uit van een vierde van een duim tot drie vierde. Zie Plaat VII. fig 22. en fig. 23. Door een uitwerkzel van eerlykheid en open« hartigheid, eigen aan groote mannen, erkent As de i 1 Plaat VII. Fig. 22. en 23.  io Zoet-watee, of Waarneemingenvan bakek. de Heer Baker, dat hy de meefie dingen, die hy over de Polypen zegt, aan den Heer Trembley vcrfchuldigt is. ,, In den jaare 1739 zegt hy, trof die fchran» dere Waarneemer en bevallige Schryver de » Polypus aan, tcrwyl hy na andere kleine Inj, feften zogt, die in 't water leven, en gelyk O dit Diertje hem voorkwam, in zommige op93 zichten , etnige gelykheid met een Plant te hebben, en in andere opzichten weder met „ een Dier overeen te koomen, zo befloot hy i, het zelve in ftukken te fnyden, om te zien „ tot welk der twee foorten van Schepzelen 1, het meest behooren mogt." De uitflag der proefneeming was zodanig, als wy ftraks zeggen zullen , en zou den Waarneemer bepaald hebben , om te befluiten; „ Dat , de Polypus tot het groeijend Ryk behoorde, , zo hy niet terzelfder tyd eenegeduurigever, andering van gedaante hadtopgemerkt, eene , beweeging van de eene plaats naar de ande, re, een gulzige eetlust, en eene zonderlinge , behendigheid van het Schepzel, om deszelfs , prooy te vatten , en zich van Infeclen en , Wormen veel grooter dan de Polypen zelve, , en naar allen uiterlyken fchyn veel fterker , , meester te maaken, en ze op te vreeten, alle omftandigheden , die geen twyffel meer overlieten , of het was waarlyk een levendig Diertje." De  RlVlER-POLYPEN. II De Heer Martin Flognes , Prefident van de koninglyke Sociëteit te Londen, en deHeer de Reaumeur hebben op de Polypen dezelfde proefneemingen gedaan, als deHeer Trembky, en hebben dezelfde uitkomften daarvan bekoomen , laaten wy den Heer Baker in de zyne volgen. Op den 5den April had hy drie Polypen, op, den isden Augustus hadden dezelve hem ve'rfcheide honderden van hetzelfde geflacht voortgebragt, en deze groote vermenigvuldiging was niet de vrucht van de koppeling, gelyk in andere Dieren, nog van het uitltorten van zaad, gelyk in de Planten ; Welke nieuwe en verbazende oorzaak van vruchtbaar heid, welke zeldzaame wyze van voortteeling, was dan voor de Polypen bewaard? Die wyze van vermenigvuldiging , waardoor juist alle andere Dieren vernietigd worden, door dezelve namelyk in ftukken te fnyden. Dit moet men evenwel erkennen , dat eene buitengewoone wyze van voortteeling , een konst-vermenigvuldiging is; zy hebben buiten dat nog eene gewoone wyze van hun geflacht voort te planten, zo wel als andere Dieren , fchoon de wyze merkel yk verfchilt. Wy zullen die wyze naderhand in dit zelfde Ardkel voordraagen , maar gelyk die konst-vermenigvuldigi;":; een der eerfte ontdekkingen , en der grootfte wonderen in de Po- ly- -eivolgd.  Aan een Herder verteld. 12 ZOET-WATER, OF lypen is, zo Iaat ons daar eerst van fpreeken. Snydt dan een Polypus den kop af, en gy geeft dezelve inderdaad daar door twee koppen. Zy zullen namelyk, in plaats van den afgefneeden kop , weêr een ander hoofd krygen, en het hoofd zelve is als een kind, dat gy haar gegeven hebt, dat hoofd wordt weder een geheele Polypus j Zie daar derhalven eene wezenlyke verdubbeling door het geen alle andere levendige Schepzelen doet omkoo:nen. Snydt op dezelve wyze een of meer deelen van dcneerften of den tweeden polypus , alle die deelen zyn zo veel nieuwe Polypen, die gy in wezen brengt, die gy door uw fnyden fchept, en met meer regt, en in een eigenlyker zin mag men 'erdit van zeggen, dan de konftige Boer, die met andere Boeren een weddenfehap aanging, om met twee hakken drie Slangen te fabriceeren , en die één Slang in drie'n verdcelende , hun den kop, den ftaart, en het middenlyf,afzonderlyk kruipende, vertoonde. Een- man , van de dwaasheden der wereld berkoomen, een man, die zich naar alle itaaten wist te fchikken, zich in alle omftandigheden te vermaken , zich van allen ouderdom te bedienen, die van allerhande menfehen nieuwe kennis wist te krygen, en hun dezelve mede te deelen , die man vertelde de Hiftorie van de Polypen beurtlings aan een Herder , aan een Ene-  RlVIER-POLYPEN 13 Knevelaar , en aan een Meisje van vyf of zes jaar; De Herder riep met eene verrukking uit: „ ó! byaldien de Schaapen op die wyze ver„ menigvuldigden als de Polypen, ik verzeker „ u, dat ik myne geheele kudde tot moeshak„ ken zoude; ja wat zoude ik een llagting on„ der dezelve maaken!" Deze Wysgeer toonde hem, zonder toorn of bitterheid, dat hy een onwaardig Herder was; Hy zag, dat hy Jer van aangedaan wierd; hy haalde een Plutarchus uit zyn zak , en las hem die plaats van deszelfs werk voor, waarin die groote Hi. ftoriefchryver en Wysgeer zulk een fraay tafereel maakt van de wreedheid om Dieren te dooden. „ Gy vraagt my , waarom Py,, thagoras, dus luidt deze plaats, zich ont„ hieldt van het vleesch van Dieren te cetcn, „ en waarom hy dit aan zyne Difcipelen ver „ boodt ? Maar ik moet u op myn beurt vra„ gen, welk een meer dan menfebelyke dapperheid of liever woestheid diegeene betoon,, de, die het eerfte zyn mond aan het vleefch „ van geflachte Dieren dorst zetten ! die de „ beenderen en fpieren van een zieltogend beest „ met zyne tanden dorst verfcheuren ! die zich „ geftorven lighaamen , lyken , op zyn tafel „ deedt voorzetten, en die leden in zyn maag „ begroef, welke een oogenblik te voren bla„ teden, loeiden , bulkten , gingen en zagen! Hoe Wreedheid van Dieten te eetetu  14 ZoET-WATER, OP Hoe zyn hand het moorddadig yzer in het I „ hart van gevoelige en fchuldelooze wezens I „ brengen konde! Hoe hy het gezicht der lil- I lende vezelen, der bevende ingewanden kon „ verdraagen! Hoe hy niet afgcfchrikt, terug „ gezet, en met weêrzin en afgryzen bevangen „ wierdt , als hy de morfigheid dier wonden „ moest wegneemen , het zwarte bloed afve„ gen; de vuiligheid reinigen, en zich door het „ geronnen bloed en de geftolde fappen eene ,, verdere opening maak en! les Peaux rampoient fur Ia terre, ecorche'es, Les Chairs aufeu mugiflbient embrochées, L'homme ne put les manger fans fremir, Et dans fon fein les entendit gemir, & & & Het afgeftroopte vel ligt lillend op den grond, Het afgeflagen hoofd poogt nog den doodfehen mond T'ontfiuiten, en de menfch voelt in zyn ingewanden De fmart van 't dier , u hy verfcheurt met zyne tanden. „ Zie daar wat de menfch de eerfte reize, dat hy de natuur verkrachtede , om dat wreed „ vermaak te neemen, de eerfte reis, dat hy die bloedige maaltyd deedt, de eerfte reis, „ dat hy trek gevoelde naar een levend dier, „ dathy lust hadt om een onnozel beeft,'t welk „ in  R I V I ER-P O Lï P EN. 15 in eene fchuldclooze gerustheid in zynevel,, den weidde, te flachten, te villen, en te ver„ moorden, en die weerlooze lammeren, die ,, hem zo dikwils, als hunnen weldoender en „ befchermer, de handen gelekt hadden, met „ zyn wreeden mond te verfcheuren, ziedaar, „ zeg ik, wat een menfch, de eerfte reis, dat hy dus de menfchelykheid verzaakte, en zy,, ne oorfpronkelyke zuiverheid verliet, na„ tuurlyker wyze moest gevoelen." Laat ons hier by in het voorbygaan aanmer* ken , dat de menfch zekerlyk zachtaardiger zoude zyn , zekerlyk meer menfchelykheid , om zo te fpreeken , hebben, gezelliger, vriende- ■ lyker wezen,en gezonder leven,indien hyniet anders dan planten en gewas fen nuttigde. Maar in weerwil dier voordeelen , in weerwil dier welfpreckende redeneering , van dat roerend tafereel van Plutarcbus, zoude het onvoorzichtig zyn het gebruik van vleefch volftrekt algegeen te verbieden , en inzonderheid hetzelve eensklaps te willen affchaffen. —— Maar laa« ten wy tot onzen Herder wederkeereu. Na dat onze Wysgeer hem de bygebragte plaas uit Plutarcbus hadt voorgelezen, wierdt hy week, Hortte traanen, en zwoer, dat fchoon zelfs zyne Schaapen de Natuur der Polypen hadden, en door het ftukfnyden vermenigvuldigd konden worden , hy die vermeerdering eclT  l6 ZoET-WATE Rj O F Gedigte vin een Knevelaar van een klein Meisje. echter op zulk eene wreede wyze niet zouwiflen uitvoeren. De Knevelaar, de Bloedzuiger aan wien onze Wysgeer dezelfde hiflorie vertelde , Hortte , onder het maaken van eenige valfche grimasfen, bedriegelykc traanen, maar traanen , die eene verachtelyke vertooning maakten , en die, als ik het zeggen mag, de kenmerken der beestelykheid zyner ziel deeden zien, hy verzelde die traanen meteen zucht, die wel naar het brauwen van een Ezel geleek. „ Ach! zo myne Papieren, zo myne Dukaa„ ten , myne Ryders en Zesthalven Polypen „ waren! Hoe zoude ik. De Philofooph verliet hem, hy wilde niet onderneemen hem te verbeteren. Hy hadt niet, gelyk Prometheus , het vuur des Hemels tot zyn dienst, en fchoon hy het gehad hadt, de ilyk en modder echter, waar van het hart van een Vrek gemaakt is, is zo morfig, zo befmet, zo taay en onhandelbaar, dat het vuur des hemels zelf het niet kan zuiveren of gevoelig maaken. Het kleine Meisje hadt veel vermaak in de hiftorie der Polypen, zy riep in haar eerfte vervoering uit, ,, dat zy brandde van ongeduld, „ om die werking eens te zien , dat zy wel wenfehte , dat zy met haar Pop even eens „ kon leeven." Maar zich een oogenblik bedenkende, voegde zy 'er , met een foort van afgryzen by ; „ Neen ! Neen ! ik wil liever maar  RlVIER-POLYPEN. 17 li maar ócne Pop hebben , dan op die wyze j. twintig maaken. Ik wil myn Pop geen kwaad doen, ik wil ook niet lyden, dat een ander „ haar kwaad doe." De Phiiofooph omhelsde haar van vreugd , en fprak tot zich zeiven ; Van drie kinderen, (want in de oogen vaneen man die weet te denken, is een menfch, die niet denkt, niet anders dan een groot kind;) Van drie kinderen, welke ik deze Hiftorie verteld heb , is de laatfte het eenigfte dat voelt, dat rede en menfchelykheid toont, en dat een ziel heeft, voor grootmoedigheid vatbaar. De Polypus vermenigvuldigt, gelyk ik ftraks te kennen gaf, op twee verfchilleiide wyzen, De eerfte en natuurlykfte is die , welke overeenkomt met de manier zo als de Planten, aan haar zei ven overgelaatert, vermenigvuldigen; ,, De „ jonge Polypen worden uit een ouder Poly„ pus geboren , gelyk een tak uit een flam ,, groeit." Zie de 24de Figuur op de Vilde Plaat. De tweede wyze van voortteeling is geweldig, maar meer verwonderlyk. „ Als men „ een Polypus aan verfcheide ftukken fnydt, (, wordt elk dier ftukken, in hetzelfde water „ blyvende, in weinig dagen , een volkomen ,, Polypus , op dezelfde wyze als een kleine tak , van zyn flam afgefcheiden, eu in de ,s aarde gezet, met der tyd een geheelenboom » maakt. Voor het overige is deze wyze van Vierde Stukje, B voorS- 'l. vih Fig. 24.  Aanmerking ovei de Tceni; of Lintworm, I < j 18 Z OET-WATER, OF ,, voortteelen door knoppen, en door eenfoort „ vanP'antgroey.niet b,'zonder aan dat foorr van „ Zoet-water-Polypen bepaald, welken deHeer „ Trembley beeft waargenomenZy hebben de„ zelve gemeen met verfcheide andere foorten „ van Polypen en Water-wormen, met de Bloed„ zuiger (lakken , met de Zee-netels , de Zee„ ftarren , (daar wy een weinig laager van 5, fpreeken zullen,) en met verfcheide foorten „ van Aardwormen." (Zie deColteiï. Academ. de Dijon, Tom. V. de la partie ettangére pag. 598.) De moorddaadige Worm, welken wy in onze Ingewanden draagen, en dien wy Tenia, of Solium , of den Kluizenaar-wonn noemen , om dat hy alleen is , kan niet voortteelen by wyze van koppeling, indien het waar is, dat hy alleen is, gelyk hy den naam tot op onze tyden gehad heeft. Maar zou dit wel waar zyn? Zouden 'er genoegzaame blyken wezen , dat 'er geen verfchillende Sexen by malkander zyn? Zou deze Worm eindelyk wel dat geene wezen , daar men hem voor neemt ? Valisnieri gelooft, dat de platte ringen , waaruit hy fchynt faamgefteld, eene opvolging van geheele Wornen zyn , de eene aan de andere geplakt en vastgehecht. Dit is een gisfing, die niet kan zwaarheid worden, dan door de ondervinding ffl door naauwkeurige waarneemingen. (Theologe des InfeÜes de Mr. LeJJer Livr. l. Chap. I. Zou  R I V I E R - P O L Y P E ï>\ IC) Zou men hetzelfde niet mogen zeggen van] het Draakje , van den Guineefchen Worm ? \ Dit is een dunne lange Worm, die teelt in de i fpierachtige deelen der armen en beenen, hy tast zelden andere Menfchen, dan de Negers, aan . Hy is wit, rond, lang, eenpaarig van gedaante, vry veel gekkende naar den witten en ronden draad, daar men koord of lint van maakt s Hy geeft zyn verblyf in eenig deel van "t lighaam te kennen door geweldige fmarten , en door een gezwel, dat hy veroorzaakt. Als men dat gezwel tot ettering heeft gebragt, koomt 'er de kop van den Worm uit, men bindt hem aan een klein houtje, om te belet, ten, dat hy niet weder naar binnen keere, de worm koomt dagelyks een duim of twee ver. der uit , en dit duurt zeer lang,.want mer. vindt 'er zomtyds, die tot vyf ellen lang zyn men bindt ze om dat houtje vast, en men rol dat houtje om , naar maate de worm verde: uitkoomt ; Als men dus den worm in zyn ge heel kan bekomen, is de wonde wel haast ge nezcn, maar als hy afbreekt, koomen 'er dik wils zeer hardnekkige zweeren voor den dag ter plaatfe , daar de overblyfzelen van den ge fneuvelden en begraven worm aan 't rottei gaan. Om het uittrekken dezer wormen te bevoi deren , doet men de Lyders woimdryvend B % mie ing an het )raakje, 1  ZOET-WATER, OF Plaatzing der Polypen. i i ( i 1 1 2 d V t a middelen gebruiken , dat is zodanige Medicy. nen,die men zich verbeeldt, dat tegen de wormen bepaaldelyk werken , m^n gebruikt daar toe veeltyds zeer fterke en bitteie bereidingen van Aloë. (Zie het algemeen Woordenooek der Medicynen op het woord Dragunculus, Draakjes.) De gewoone houding der Polypen is zich regt overeind te zetten op haar Staart; Dit fchynt een zeer zwak fteunzel te moeten wezen voor deze Diertjes, maar de Natuur heeft behaagen, 0111 ons door dergelyke vertooningen te verwonderen ; De houding van de Rups, die men de Timmerman , of Stok timmerman, of Stok-rups noemt , en welke wy in liet begin vanditWcrk.e bezien hebben, is nog veelverwonderlyker ; De Dieren hebben dikwils een byzondere kragt in het een of ander deel, daar wy ons , de kleinheid dier deelen befchouwenle, geen denkbeeld van kunnen maaken; Hoe iet zy , de Polypus houdt zich op zyn Haart wereind, richtende zyn kop of bovenfte geleelte van zyn lichaam naar de oppervlakte des paters; In dat foort van kop zyn hoornen , of ieveï pooten, ingezet: want inderdaad hebben y a'leenlyk de gedaante van hoornen, maarzy ienen het Dier voor pooten , of zo gy wilt oor armen, en hetzelve gebruikt 'die werktui. en inzonderheid, om zyn prooy te bekoomen, an te taften, en vast te houden. De  E.IVIER-POLYPEN. 21 De Polypus is evenwel niet altoos als vastgeplakt op zyn ftaart ; zyn ftaat zoude, in dit geval, ongunftiger zyn dan die eener plant. De plant, die geheel geene beweeging maaken kan, heeft ook geene aandoeningen, geen gevoel , om te weeten wat zy verliest of mist, door de berooviug van dit vermaak, van nu en dan van plaats te veranderen. De Polypus, die dit ongehu zou kunnen voelen, zou dus over een foort van ongelyk, ten minften over eene zeer ongunftige behandeling der Natuur, kunnen klaagen , byaldien de Natuur haar dat vermogen van beweging even eens geweigerd hadt. Die vriendely,>,e Moeder heeft dit Diertje derhalven niet alleen een foort van beweging toegedaan, van zich rondom te kunnen draeijen , gelyk een tol of rad, om zyn eigen As , maar heeft het daarenboven nog een voortgaande beweging vergund ; als het tot eenig voorwerp wil naderen, draait het zich naar dien kant, daarop ftrekt het zich beuiteiings uit, en trekt zich in , zo dat het by yder tred zyn ftaart den weg doet heihaalen, dien het zyn hoofd heeft laaten doen. Deze wyze van voortgaan is langzaam ; Zy gelykt wel eeuigzints naar die van een Pier of Aardworm, en een weinig naar die van de Rups, welke men de Landmeeter noemt. Men moet de Polypen weinig waargenoo- zy zyn B 3 men  w»7.enily ke Dieren, i ] 1 ] { ( 1 I f j S 2 ZoET-WATER,OF men hebben, om ze als Planten te befchouwen; Niet alleen gaan zy , gelyk wy zo aanftonds verklaarden, maar maaken ook alle bewegingen, die het best georganifeerd Dier , met de volkomenfte leden en werktuigen, zou kunnen maaken. Zy neemen allerlei foorten van houwdingen in 't water aan; dikwils vryven zy „ zich den kop en het lichaam met de pooten, » of lekken het, als 't ware, met den bek, „ even als of zy voor hadden zich te zuive,, ren, of het een of ander ding , dat hen be,, lemmerde , uit den weg te ruimen". Zy locn dit alles langzaam, en als zy het fchielycer konden doen, zouden zy zich waarfchynlyk le moeite niet willen geeven van zich te haatten; Zy hebben geheel geene drukke bezigheid en tyd n overvloed; Zy behoeven geene verblyfplaatfen :e bouwen, gelyk de Byên; geen voorraadfehuuen te vullen, gelyk de Mieren ; geen webben e fpinnen, geen fchecring vast te hechten, en net inflag te doorweeven, gelyk de Spinnen; 'y zyn gelukkig op de wyze als een Oester, y leeven zonder moeite , zonder arbeid, zonler zorgen; Plet eenige voorwerp, dat haar uit ie zoete onverfchilligheid kan opwekken, dat laare driften kan in beweging brengen, is haar oof, haar prooy , haar nodig voedzel. Zo dra y 't zelve bemerken , vallen zy 'er op aan, elyk een Arend.'op zyn prooy nederitort, tasten et met geweld aan , en vreeten 't op ,• vreeten  RlVlER-POLYPEN. 23 ten 't op , zeg ik* want zy zyn onbedenkelyk gulzig. Men o .derfcheidt vier foorten van Polypen, die de eene van de andere weinig verfchillen; Die van het eerfte foort fchynen van een kastanje bruine kleur , als zy gegeten hebben, maar nuchteren zyn zy wit. Men kan daar de rede ligtelyk van begrypen , want de lichaamen dezer Diertjes zyn ten naaften by doorfchynende, en moeten derhalven, als zy met eenig voedzel worden opgevuld ,de kleur van dat voedzel aanneemen , of ten minften zich donkerder of lichter vertoonen , naar maate zy meer gevuld of ledig zyn. Het getal hunner pooten is van agt of tien tot twaalf of veer. tien. Die van het tweede foort zyn van een nog helderer kastanje bruin, dan die van hel eerfte, en zy hebben zelden meer dan zes ol acht pooten. Die van het derde foort zyn niet, gelyk de twee vorige foorten , een half duim lang in hun ftaat van famentrekking, maar heb' ben dan Hechts een vierde van een duim lengte , zy zyn van een groene kleur, en hebber acht, negen of tien pooten. Die van het vierde foort eindelyk hebben een dunder vel , er om die zelfde rede , een helderer kleur, dat de andere ; het getal hunner pooten is zelder meer dan zes. Deze vier foorten zyn de bekendfte, maai B 4 bei VerfcheideSoortenvan Polypen. No» an. . dat.  Soor:en. 24 Zoet-water, of* het zyn de eenigfte niet, daar zyn nog verfcheide andere. „ Een zeer byzonder en op* >, merkelyk foort is 'er onder anderen, waar„ van de Polypen vyftig of zestig hoornen of „ pooten rondom het hoofd hebben , welke allen in het water, als het Infekt niet ge5, ftoord wordt , een kringswyze beweging „ maaken , gelyk aan die van een water-molen„ rad. Zy maaken dus een draaikolk , waarin „ verfcheide kleine Infekten gefleept worden , „ welke zy , zo dra zy die onder het bereik „ haarer pooten hebben, ftraks aanvatten, en „ op de allerzeldzaamde wyze aan haar mond „ brengen. De Heer Trembky noemt ze „ Pluim-Polypen , of Polypen met vederbos„ fchen, ter oorzaak van de overeenkomst die „ haare pooten met deze vercierfelen hebben. „ Zy hechten zich vast, zegthy, aan de ftam„ men of de wortelen der waterplanten, enzy „ hebben een fchede, of koker, of een foort van celletje , daar zy in kruipen , als zy ontrust worden. Voor dat zy zich in deze „ fcheden begeeven , trekken zy dat kleine „ bofch hoornen , die zogenaamde vederbosfen, die haar zo dierbaar, en van zulk een ,, allernoodzakelykst gebruik zyn, in, enver„ bergen dit in haar hoofd, even als de Slakken haare hoorntjes doen, zo dra zy gevaar |} verneemen of vrezen ; maar zo dra zy yer- „ ne.  Rivier-Polypen. 25 „ neemen, dat alles rondom haar weder in rust is, koomen zy weder te voorfchyn, en gaan „ op nieuws aan 't werk , gelyk te voren, want de wyze Natuur heeft gewild, dat zy, gelyk „ genoegzaam alle Schepzelen , haar voedzel ,, niet dan door arbeid bekoomen , en geen,, zints het brood der luiheid eeten zouden." Men vindt in het flib of de modder, die in de loode pypcn en gooten is , een Infedt, 't welk zich intrekt, even als de Polypus, en zich in een koker gaat verbergen; en 't welk ook op dezelfde wyze twee raden aan het hoofd heeft , die het doet fpelen, ongetwyffeld voor het zelfde gebruik , om voedzel te bekomen. Als hetzelve gebrek aan water heeft, befluit het zich in zyn koker, en het blyft daar twee of drie maanden in , zonder eenig voedzel te gebruiken, het kan zelfs, geduurende al dien tyd , de grootfte hitte der zonne verdraagen, en zo dra het weder water bekoomt, in hel kanaal , waarin het zyn verblyf houdt, beginl het als op nieuws te leven, maar hervat ook aanftonds zyn vorig bedryf. Alle de Polypen hebben Staarten, meer o: minder lang , naar de verfcbülende foorten maar die ftaarten vertoonen zich aan de Poly pen niet, dan wanneer zy zich intrekken, ter wyl in den ftaat dat zy uitgeftrekt zyn , he overig gedeelte van het lichaam zo dun is al; B 5 d< Een zeet vieemd Inlekt. . Staarten der Poly1 Pen»  •Aarsgat. Gebruik daar van, Ziektens der Polypen. 26" Z0ET-WATER,0F de ftaart, en dus van denzelven niet kan onderfcheiden worden. De Polypen , die een langen ftaart hebben, hebben denzelven ook zeer dun, en zeer rank, en men merkt op, dat de lengte der pooten altoos evenredig is met die van den ftaart. Deze ftaart ondertusfchen , lang of kon, bevat een ingewand; hy heeft aan zyn onderfte einde een kleine opening, welke men ais een aarsgat: an aanmerken , naardien daar de uitwerpzelen, door het ingewand geloosd , worden uitgeworpen , maar dat is, om zo te fpreeken , maar een toevallig gebruik van het aarsgat der Polypen,naardien deze Dieren byna alle hunneontlaftingen door den mond maaken. Het voornaamfte gebruik, en, naar 'tfchynt, de eigenlyke verordening van dezen ftaart en dit aarsgat is, om op het lighaam, daar de Polypus zich opzet, een flym , of lilachtige (toffe te laaten loopen , als het Diertje voor heeft, zich op dat lichaam vast te maaken. Het is te denken , dat de Polypen, die in haare Meiren en Poelen in eene volle vryheid leven , nooit ziek worden, maar zuiken, die tot haar ongeluk in onze handen va len, en de flachtoffers van onze nieuwsgierigheid en proefnemingen worden , zyn wel aan ziektens onderhevig. De gewoonde ziekten, en daar 'er "zekerlyk veelen door fneuvelen, is de kwet- zing,  RlVIER-POLYPEN. 27 zing, welke wy hen toebrengen,'door ze aan te raaken , hoe voorzichtig wy hen ook behandelen, en welke voorzorgen wy'gebruiken mogen, maar het hulpmiddel is gemaklyk en gereed , als men de kwaal kent, of Hechts ver* moedt, men behoeft het geplette deel ma-ar af te fnyden, en ltraks groeit in deszelfs plaats een ander , dat zeer gezond en gaaf is. Schoon men tot nog toe op het lichaam der Polypen nog punten , nog haakjes heeft kunnen ontdekken, is het evenwel te denken, dat 'er die zyn, want zo dra een Worm of ander klein Mekt een Polypus aanraakt, is hetzelve op derzei ver lichaam als vastgeplakt, en kan daar niet wel weder afkoomen ; hetgeen ter zelfder tyd aan de Polypus gelegenheid geeft, om haare pooten derwaards te brengen, en haar prooy met zekerheid aan te vatten. Eene andere proefneeming , die wy ltraks bybrengen zullen, bcwyst, dat haare pooten insgelyks met onzichtbaare haakjes voorzier moeten zyn ; Zy brengen haar prooy aan der mond, als men mond kan noemen een knob beitje of tepeltje, 't welk midden in de pooter is , welk knobbeltje zich in de gedaante var een fnuitje verlangt, als de Polypus een Worn wil inzwelgen, 't welk vervolgens weder pla wordt , en zich cirkelswyze vcrwydt terwy zy doorflokt. Met Haakjes. Mond. : t l  c8 Zoet-water, of Vergiftig Vocht. Pooten. Derzei ver Getal. Men bemerkt in dezen mond nog tanden, nog kaakbeenen; 'zy moeten 'er echter wezen, naardien de Worm daar ter naauwer nood in is, of hy fterft, maakende allerhande draeijingen, die eene alleruiterfle fmart te kennen geven. De Polypus heeft ongetwyffeld ook een vergiftig vocht , gelyk aan dat van een Adder, en zy werpt hetzelve, even als deze, in de wonde, die zy gemaakt heeft, want met welk eene vaardigheid men haar den Worm ontneemt, dien zy gebeten heeft, deze Worm flerft echter kort daarna van die kwetzuur. De Pooten van de Polypen zyn gefchikt rondom het geen wy haar mond genoemd hebben , en maaken daar een Cirkel, die verfcheide duimen middellyns heeft. Wee den Worm, die in dezen kring raakt, hy zal 'er zekerlyk niet uitkomen. De Polypus, behalven dat by oogen fchynt te hebben, heeft ook een fcherp gevoel; hy merkt, door de trilling en beweging in het water , dat 'er Wild in zyn netten is, hy fluit ze toe, en het Infeft is gevangen. De Polypen die de meefle pooten hebben, hebben 'er dertien of veertien, zy die de minde hebben, hebben 'er vier. De pooten dier laatften zyn ongetwyffeld flerker en vaardiger; )f hun prooy moet gemaklyker te bekoomen syn , want de Natuur is billyk en onpartydig In haare bedeelingen. yder  Rivier-pot, ypen. 20 „ Yder poot beftaat uit verfcheide ryën „ knoopen of kleine knobbeltjes , te faamge„ voegd door een vliesachtige en doorfchynen„ de zelfftandigheid , welke in den allerhoog„ Iten graad voorzien is met de eigenfchap van „ zich te verkorten en uit te zetten, op zoda,, nig eene wyze, dat die knoopen, door dat „ middel,dan eens nader by, dan eens verder „ van malkanderen af zyn, en dat in alle moo,, gelyke richtingen , en het Infeél kan naar „ zyn welgevallen zulk of zodanig een gedeel,, te der pooten toevouwen, naar den kant als „ het goed vindt , en op allerhande wyzen." (TranfaÜ. Philos. N. 469. pag. 42.) De Polypen van zommige foorten kunnen hunne pooten uitdrekken , van een linie tot verfcheide duimen lengte ; De Hertog van Richemont verzekert in het kabinet van den Heer Trembley Polypen gezien te hebben, die hunne pooten uitftrekten tot de lengte van 11e. gen of tien duimen. De geduurige beweging en werking dezer pooten, de verfchillende houdingen , welke zy neemen, de dienden van handen en voeten tevens, die zy verrichten, nu eens beurtelings, en zomtyds op het zelfde oogenblik, dit alles maakt eene vertooning zo verfcheiden, en zo vermaakelyk, als men zich voor een Liefhebber verbeelden kan. Schoon de pooten van een Polypus, in der- zel- Rekking.  Befchryving van de Zeeftar. 30 Zoet -\va ter, of ver grootfte uitfpanning, „ naauwelyks zo dik '■ zyn als de draaden van een Spinneweb, behouden zy echter in deze fchynbaare zwak, beid fterkté genoeg om een Worm , vcct „ dikker en woelachtiger dan de Polypus zelve, „ aan te vatten , en zo wel vast te houden, dat dezelve die boeijens niet ligt ontworfte,, len kan". Die zelfde pooten , gelyken in haar ftaat van faameutrekking, naar deftraalen van een Zee ftar. Deze overeenkomst en verfcheidene andere, die 'er tusfchen de Polypus en de Zeeflarplaats hebben, verplichten ons om eene korte bcfchryving van die laatfte te geeven. Men onderfcheidt drie foorten van Zeeftarren ; De eerfte is glad, de tweede doornachtig , de derde heeft eenigzints de gedaante van een boom, of is met takken voorzien. Die , welke glad is, ,, heeft vyf pooten of „ ftraalen , die elk een duim breed, en meer „ dan vyf duimen lang zyn. De ftam van het Dier heeft niet meer dan een duim middel„ Iyn. Elk dezer ftraalen is bedekt met klei,, ne knobbeltjes , die men insgelyks op de „ pooten van de Polypus vindt. „ Die, welke doornachtig is, heeft ook vyf „ pooien , elk van welken puntig is, fmal in ,, derzelver geboorte, of daar zy eerst uit het „ lichaam koomeii, breed naar 't midden, en lang  Rivier-polypen. 31 9 „ lang twee en drie vierde duim, fchoon het L „ lichaam van het Dier niet meer dan een half | „ duim middellyns heeft; zyn lichaam en zyn I „ pooten zyn voorzien met beweegbaare fte- | „ kels, gelyk aan die derZee-Eglantieren." De boomgelyke Zeeftar heeft meer dun een I voet middellyns ; Haar lighaam , 't welk van I dezelfde gedaante is, als dat van een Polypus, I verfchilt 'er niet van dan dat het aan de zyden 1 is ingetand, het is van een vyf kantige figuur. 0 of heeft vyf hoeken. Üe bek van deze Zeera Har is even eens geformeerd als het lichaam, S zy heeft ook vyf hoeken, die uit den faamen- 1 loop der vyf lippen , tegen de vyf zyden des i lichaams overftaande, geboren worden. Uit de I zyden van elk dezer hoeken koomen vyf ronde I pooten te voorfchyn , ten naaften by van de I dikte van een duim. Zy verdeel en zich ter| ftond elk in twee takken , en deze in een onI eindige menigte kleine takjes. Men heeft 'er eenentachtig duizend negenhonderd en twintig gevonden in een Zeeftar, die men in het kabinet van de koninglyke Sociëteit te Londen bewaart. Deze Vifch maakt, even als de Polypus, een foort van werpnet van haar pooten. Dit, weet men , is een net, 't welk in 't rond wordt uitgeworpen , en 't welk door het gewicht , dat 'er rondom aanhangt, genoodzaakt wordt neerzinkende toe te fluiten. Op die wyze I* \ Boomgel-. ke Zee» ttar.  32 Zd ET - WATER, OF Gelykheid van de Polypus met de Zeeftar. ze, trekt men het op, al fluitende, en al da' Visch , die zich op die plaats bevondr, voor zo verre dezelve onder 't u'tgeworpen net bezet kon worden, is gevangen. Op diezelfde wyze haalt deze vifch haar prooy, als zy die vast heeft, na haar toe, haar poot al geftadig ftyver fluitende, en eet haar vangst op haar gemak op. De Polypus gelykt in zo veele opzichten naar de Zeeftar, dat men aan de eerfte den naam van Zoet-water of Rivier ftar byna zou mogen geeven. Zy vreet Visfchen en Wormen op, grooter dan zy zelve. Haar Maag zet zich uit zo veel als nodig is, om dezelve te bergen; Dit is een zak van een zeer dun vel, en zeer vatbaar voor ontfpanning; Die der Slangen en Plagedisfchen ontfpant zich op dezelfde wyze, als zyeen Pad of een Kikvorfch doorzwelgen. Men ziet op zommige Eilanden in de Indien, Slangen van een buitenfporige grootte , die , met een hap drie of vier , een geheelen kameel in hunne Ingewanden duuwen : Na die maaltyd blyven zy ook onbeweeglyk en roerloos liggen , zyn zich zeiven tot last, en niet in ftaat, om den minften wederftand te doen , tot dat zy dit brokje ten naaftenby verteerd hebben ; Wy kunnen hierby in het voorbygaan aanmerken, hoe veel verkiezelyker de ftaat van een fober Menfch,  RlVIER-POLYPEN. 3' Menfch, zo wel als Dier, is, boven dien var een Gulzigaart; Hoe veel gelukkiger icmanc is, die in eene eerlyke middelmaat leeft, dar die hedcndaagfche Crasfusfen, (f), die van over vloed en lekkernyen barften, en die in mee: dan één opzicht naar de Slangen gelyken, di< geheele Kameelen doorzwelgen, Alle d< vleefchvreetende Dieren hebben maagen, ge fchikt naar hunne gulzigheid ; De Polypus ver teert in eenige uuren de Wormen, die hy heef ingeilagen , en als hy 'er de vliezen, die ziel niet verteeren laaten, van uitwerpt, zyn die vliezen zo dun als Spinrags-draaden. Men heeft boven gezien, dat zy uit knopper voortteelen, en fcheuten voortbrengen, gelyi de boomen, dus moet men zich niet verwonderen , dat zy zonder koppeling vermenigvuldigen; Het geen zy gemeen hebben met de Puceron's of Steekwormen, en met eenige andere Infeéten. „ De jonge Polypen koomen te voorfchyn „ uit de zyden hunner vaders of moeders, on„ der de gedaante van een zeer kleinen knop „ of een knobbeltje, waarvan de dikte die van „ de punt eener fpeld niet overtreft. Deze „ knop (*) Crussus -wat een ryk en dik Romein, Tydge. noot van C/Esar, en zyn Collega in het Drieman- Jchap. Vierde Stukje. p 1 1 Hoe de Polypen groeyen,  34 ZOET-WATER, OP En met welk een fpced i Hoe zy eeten! En ftryden. „ knop wordt langer en dikker van uur tot uur. „ In een of twee dagen ontzwachtelen zich de „ pooten, het Diertje wordt volkomen, en gaat, fchoon nog klein, van het ouderlyk lichaam „ af." Dikwils is het 'er nog niet af, of hetbrengt al weder andere Jongen voort, en de ftam dier laatfte jongen maakt insgelyks weder nieuwe Scheuten , zodat, als de oude Polypus het konde zien, hy zyn geflacht tot in het vierde gelid, op zyn rug vermeerderd, zoude befchou* wen. Deze opvolging van geflachten vereifchtzeer weinig tyds; Een Polypus brengt in één week vyf andere voort, en ek van deze brengt, de tweede week van zyne geboorte, een gelyk getal voort , en dus vervolgen zy elk vyf yder week voort te brengen , 't geen in één jaar tyds het geflacht der Polypen onein dig in getal zou maaken, indien, ten gelukke voor de lii. feéten , daar zy op aazen, zy zelve niet ten voedzel voor veele andere verfbrekten. Als de Polypus een Worm heeft gegeeten, ziet men de maag der Jongen , die hy draagt opzwellen en dikker worden. Het voedzel dat hy zelf gebruikt, gaat van zyn lichaam in het hunne over. Als een jonge en oude Polypus ter zelfder tyd één Worm aanvatten, betwisten zy. dien mal-  RlVIER-PoLYPEN". 35 malkandcrcn , gelyk wy zouden doen, als wy ons in hunne plaats bevonden, rnaar het gefchil bepaalt zich door de verdeeling, zy eeten elk de helft op, en daar zouden wy moogelyk niet mede te vrede zyn. Als een Tolypus zich van het vaderlyk of moederlyk (want inderdaad weet ik niet, hoe ik het noemen moet, gelyk ik ook niet weet, in wat geflacht ik het Dier in onze taalgebruiken moet, en het om die rede, dan eens mannelyk , dan vrouwelyk bezig, naar dat het my voorkoomt) Als een Polypus, zeg ik, zich van het vaderlyk of moederlyk lichaam heeft losgemaakt, blyft 'er geen zichtbaar merkteken over van de plaats, daar dezelve gezeten heeft. Verfcheide andere Infecten, behalven de Polypus , teelen op een zeer byzondere wyze , wy zullen 'er maar twee voorbeelden van bybrengen. 1. de Surinaamfche Pad, welke deberoemde Juffrouw Sibille Meriax heeft afgetekend, [en waarvan de Hiftorie in onzen tyd door de Heeren Petrus Camper , en nog nader door Doftor Philippus Fermin is opgehelderd] draagt op haar rug eene groote menigte Eitjes, die daar [op eene wyze, die Juffrouw Merian nog niet wist, maar die door den laatflgemelden Natuurkundigen is verklaard] geformeerd C 2 wor- tJoz rwee ivzondeie ,'oomeeir.gen.  3ö~ Zoet -water, of worden in Celletjes, daar men de Jongen uit ziet te voorfchyn koomen, zo dra zy in ftaat zyn hunne gevangenis met geweld te openen. 2. ,, In de maanden van April en May, „ fchryft de Heer Baker aan den Heerfo/jw«, „ vondt men in het flib, onder de kleineroode ,, Wormen , welke dienen om de Polypen te voeden, een groot geial kleine eitjes van een „ bruine koleur, van dikte als een middelmaa,, tige Speldeknop, yder van welken door een ,, fchelp beveiligd was} men onderzocht de eitjes voor het Microscoop, en men bemerkte „ onderfcheidenlyk , dat elk derzelver Wormen , die leven hadden , bevatteden; Het „ geen het verwonderlykfte in deze waarnee, ming voorkomt, is, dat 'er, toen men de„ ze eitjes met de punt van een fpeld opende, „ niet een enkele Worm uit te voorfchyn „ kwam , gelyk men natuurlyker wyze moest ' verwachten , maar dat 'er vier, vyf of zes,' „ zomtyds agt of negen kwamen, wel geformeerd, fchoon zeer klein, die zich met veel , vaardigheid bewogen , en elk hun byzonder „ bekleedzel hadden. ,, Hier vinden wy eitjes in eitjes befloten, „ en wy zien verfcheide kleine Diertjes uit een „ enkele fchelp te voorfchyn koomen. Ditftuk „ is waarlyk verwonderlyk, en ik herinner my „ niet, iets dergelyks in de werken der Natuur „ waar-  Rivier -polypen. 37 „ waargenoomen, of daarvan zelfs gehoord te „ hebben." De waters, die niet geheel ftilftaande wateren zyn , en ook niet een al te fterken loop hebben, zyn de eenige , daar men de Polypus vindt. De kracht van een maatigen ftroom , die het Dier niet belet , zich aan een Steen of , Plant vair. te hechten, is genoeg om die Infecten in zyne netten te voeren, welke in een ftilftaand water , waarin geheel geene beweging is , minder gevaar loopen, om onder het bereik zyner armen te geraaken, om dat zy zonder beletzel zwemmen. Als de Polypus een Worm heeft aangegrepen , al was dezelve twee of drie duimen lang, dat is te zeggen, al was hy voor de Polypus een CoIolTus , een reusachtig lichaam, fluit en knypt hy dien zo wel tuflehen zyne pooten, dat hy 'er al mede doet,wat hywil; hy vouwt hem dubbel toe, vat hem in het midden van deszelfs lichaam aan , zuigt hem het bloed af , en als hy hem door dit zuigen tot een veel minder volumen gebragt heeft, flikt hy hem door, of zo hy dit niet in een reis kan doen , houdt hy zyn bek, terwylhy den Worm dubbel toegevouwen, zo diep alsmoogelyk.in. zyn lichaam douwt, gedeeltelyk open, de kop en de ftaart , van den ingezwolgen Worm vlotten dan met den ftroom, en hy Iaat ditzo C 3 lang Waar men de Polypen vindt. Zy verflinien groote wormen.  33 Zoet -wa ter,of H:>e Z7 die aanvatten. f.n vast houden. lang aanhouden, tot dat hy een gedeelte van het midden, 't wek nu het onderfte in zyn lichaam is , verreert hebbende, al het overige meer naar beneden , en dus den uithanger.den kop en ftaart binnen zyn bek brengt, waarna hy die als naar gewoonte fluit. Dit is misfchien het fterkfte voorbeeld van gulzigheid, 't welk in de geheele gefchapen Natuur is. „ Ik heb, ft is nog al de Heer Baker die ,, fpreekt) Ik heb verfcheide maaien een proef „ genoomen , van een grooten Worm aan het , ei de van een enkelen poot te houden, en , op die wyze de Polypen aan te bieden. Die , Worm was, door midiel van de kleine on, zichtbaare haakjes, aanftonds aan dien poot , als vaftgenageld. Ik heb vervolgens een on, eindigen vermaak gehad van de Tolypus zyn , roof als met de hand te zien weegen, en zyn vangft , om zo te fpreeken, met het zelfde oordeel, en dezelfde oplettenheid zien onderzoeken-, als een VifTcher doen zoude, die voelde , dat hy een groote Vifeh aan zyn hengel hadt, en vreesde denzelven te zullen breeken. De Poot, -waarmede hy den Worm houdt, by trappen toehaalende, brengt hy dien onder het bereik van zyne andere pooten, die denzelven daarop terftond van alle zyden omringen." Van wat al liften , van wek eene kracht weet  RlVIER-POLYPEN. 3$ weet het geringde Dier niet al gebruik te maaken, als het 'er op aankoomt,om zyn leven te befchermen ; Eveneens als een menfch , die voelde, dat hy op een Slang fiondt, een groeten fprong achter uit zou doen, zelfs fchoon hy op dien tyd door de Jicht, of het Podagra, of de Kramp werdt aangetast;Eveneens als hy, door een Beer vervolgd , op een boom zou klouteren.of, bewegenloos op dengrondgaande liggen, zich dood houden , of eenige andere list gebruiken , eenige andere pooging te werk dellen, om het dreigend doodsgevaar te ontkomen , even eens als hy zich, voor Struikrovers verbergende, zig ftil zou houden, fchoon hy zelfs den derkften aandrang voelde, om te hoeden of te niezen : even eens blyft de Worm, die weet, dat de Polypus dezelfde gulzigheid als de Slang , dezelfde wreedheid als de Beer heeft , en even onbarmhartig is als de Struikrovers , onbeweegelyk tuffchen haare pooten, zo dra hy zich gevangen ziet. Indien de Polypus zicli door deze list laat bedriegen, poogt de Worm aandonds gebruik van de gundige gelegenheid te maaken, en eensklaps door een geweldigen fprong uit zyne boeijens te ontfnappen; Maar het gebeurt zelden, dat dit middel haar gelukt; De Polypus past op hem , houdt hem in beflag, en op de minde beweging, dis hy hem ziet maaken , herneemt hy hem weder C 4 n-c<  Zy hebben «ogen. ] 1 3 1 2 2 C t fj P Waar msn 40 Zoet -water, of met dezelfde fnelheid, als een Kat zich wéér op een Muis ftort, die haar denkt te ontko. men. De Polypen fchynen oogen te hebben, want zo dra men met een licht nadert tot het vat, waarin menze bewaart voor zyne proefnemingen, of dat men dit vat uit een duiiter in eene verlichte plaats overbrengt, verlengen zy hunne lichaamen en pooten , op dezelfde wyze als zy gewoon zyn, wanneer zy van verre een Worm ontdekken, dien men hun zal voorhonden. De Heer Baker voedt zyne Polypen metroole Wormen, die gemaklyk te bekomen zyn op iet flib van de 'ieems ; De Heer Trensbley roedde de zyne metWater-fteek-wormen, (Pureren* d'eau,) die gemeen zyn in Holland, en ils het kleine volkje den voorraad , dien men t zelve voorgeworpen heeft, heeft opgegeeten, ;an men weeten, hoe veel Wormpjes yderPoypus in zekeren bepaalden tyd heeft genuttigd, ilen kan dit niet alleen uit eene berekening van iet getal opmaaken, maar men kan het voor yne oogen zien. Deze Wormpjes hebben warte en glinfrerende oogen , men bemerkt ze oor het vel van de maag der Polypen; hetwelk oorfchynend wordt, zo dra de maag is opge>annen, en zy is altoos opgefpannen, ais de olypus gegeeten heeft. Men zoekt dik wils de Polypen met veel moeite  RlV I ER-POLYPEN. 41 te, zonder ze te kunnen vinden, fchoon men; ze onder zyne handen heeft. Men vifcht, men' kykt in 't water, men beweegt en roert het zelve , en men vindt niet met al; De rede is, omdat men niet zoekt op die wyze, als men zoeken moest. Men moet de planten, de (tukjes hout, de fteencn, waar op men vermoedt, dat Polypen wezen mogten , zachtjes opneemen, en ze in een vat met water zetten. Byaldien daar wezenlyk Polypen aan zitten, zal men ze zich wel haast zien verlangen, en hunne pooten uitftrekken , maar zonder dit hulpmiddel zoudt gy duizend Polypen kunnen hebhen, zonder te vermoeden, dat gy 'er nog één gevonden hadt, om dat, als gy ze uit het water neemt, zy zich intrekken, in welken ftaat zy byna onmerkbaar zyn. Een getrouw Hiftoriefchryver moet alles verhaaien; Ik zal het dan zeggen, fchoon ik het niet dan fchoorvoetende, en zelfs niet zonder yzing doe , om dat ik my niet weérhouden kan, eene ftille vergelyking tuiTchen den Menfch en de Polypus te maaken; Ik zal het echter zeggen , dat de Polypen vriendelyk, heufch, gezellig onder malkander zyn, dat zy malkanderen beminnen , malkandcren fpaaren, en de eene de anderen nooit eenig nadeel toebrengen. Werp een uitgehongerde Polypus een andèrjs Polypus voor,hy valt 'er aanfeonds met wee' C 5 de :e moet .oeken ? ^eten mal- tander net.  42 Zoet-water, of Men moet haar water ververfchen. i < Met voor zichtlg liejd. de op aan, maar zo dra hy een Schepzel van zyn Geflacht bemerkt, hetge.n op hetzelfde oogenblik gebeurt, maakt hy de ketem> los, waar mede hy hetzelve gekluisterJ hadt, en legt het zachtelyk by zkh neder, zy zullen,zo het niet mders wezen kan, van honger fterven, maar ïy zullen nooit hun leven ten koste van dat hunner broederen poogen te rekken. Dus moet men, de Hiftorie der Polypen lezende, of erkennen, dat men geen hart heeft, dat men zonler gevoel of aandoening is, of men moet traalen van meêwarigheid en tederheid fchreiën, laar men integendeel die van den Menfch Iee:ende ,• in dien ftaat als hy thans is , veel eer met een billyke verontwaardiging, met toorn ;n afgryzen vervuld wordt, waardoor de liefelyke bron dier zoete traanen verftopt wordt of opdroogt. Men moet, om de Polypen te bewaren, het water, daar men ze in heeft, dikwils vernieuwen ; Buiten dat ziet men ze oogenfchynlyk vergaan , en in verrotting vallen. Die zelfde roorzorg moet men gebruiken ten opzigt van Jle ViiTchen , die men in bakken of kommen ïoudt; want water, dat ftil ftaat. bederft, cordt in zich zeiven rottig en ontbindt de lierlyke zelfftandigheden. Als men het water der Polypen ververfcht, noet men de voorzorg gebruiken, van dezelve de  RlVIER-POLYPEN. 43 de eene na de andere opteneemenineenbuisje of met de fchafc van een pen, als een gootje gemeden , en men moet ze in een ander vat overzetten, daar menze ten minften zo lang in houdt, tot dat het eerfte vat, daar men ze in gehad heeft, ter deeg fchoon gemaakt is; men moet het Glas, (want dit is gemeenlyk het vat, daar zy in bewaard worden) wel zuiver en fchoon wasfchen, en het flym, dat zy op den bodem en aan de kanten gelaaten hebben , daar af neemen , om dat dit de itoffe is, waardoor het water, dat men daar op nieuws in doet, aanftonds weler bederven zoude. Als een Polypus zich aan de fchaft van de l'en, waar mede men dezelve overbrengt, vast maakt, moet men de Pen in het vat laaten blyven, zy zal ze een of twee mmuuten daarna van zelve verlaaten; Als men 'er hem met geweld affcheurde, zou hy eenige pooten in den ^>op laaten; Het is waar , dat hy anderen in de plaats zou krygen, maar het is beter hem te laaten houden, dat hy heeft, men befpaart 'er hem ten minften de pyn mede van ze te verliezen. Allerhande water is niet goed voor de Polypus ; hy kan niet leven dan in een zeer helder en zeer zoet water, gelyk dat van zuivere graften, en Rivieren, Het Put- of Fontein-water doet hem fterven. Welk Dier is 'er , het welk niet een byzon- de Welk Water zy beminnen.  Met zeik voor zortC!! Fan reen ze lang. 44 Zoet-wat er, of deren Vyand heeft, wien men zyn huisfelyken beul mag noemen : Die van de Polypus is een groote Vloo, dewelke op zyn lichaam voortteelt, en vraarran hy fomtyds wordt opgevreten; Men kan deze Diertjes van dit wreed Ongedierte niet bevryden, dan door hetzelve met een Penceel van hunne lichaamen te ftrvken. Als men de Polypus in een groot vat bewaart, en men hetzelve ziniyk houdt, hetdikwils en fchoon wasfehende , en de Polypen ververfching van water en de ruimte van voedzel verfchafiende, heeft de Heer Baker ondervonden, dat zy veel grooter en fterkerworden dan in de graften of wateren , daar men ze uit gehaald heeft; Met deze voorzorg, van een groot vat te neemen, bekoom: men noch een an. der voorled , men is als dan niet verplicht om het water zo dikwils te ververfchen , om dat een groote hoeveelheid waters minder fchielyk bederft, dan eene kleine; men moet alleenlyk de oplettenheid gebruiken, om met de baarden of veeren van een pen de flvmerigheid , welke wy gezegd hebben, dat zich aan den bodem en aan de wanden van het glas vastzet, naauwkcurig weg te ftryken, inzonderheid op zulke plaatzen, daar men met de handen niet bykan ioomen. Het is door alle deze oplettenheden, dat de Heer Baker het vermaak gehad heeft, om veel Po-  R I V I E R - P O L Y P E N. 45 Polypen op te voeden , en om veel proeven op dezelve te doen, proeven zo aartig en keurig, als opmerkelyk en leerzaam; Men kan de Tolypen niet wel waarneemen, dan met dezelve dus in zyn kabinet, of ten minfre in zyn huis te hebben , en op te voeden ; men kan hunne liften , en ftreeken en handelingen, in hun geboorte - verblyf niet nagaan, want zyontfnappea aan het gezicht. Het befte middel om ze lang te bewaaren is hen zeer zinlyk te houden, en met veel oplettenheid en voorzigtigheid te behandelen en te dienen. De zinlykheid heeft eennuttigen invloed op het leven van alle Dieren; Dezelvefchynt hunzelfs volftrekt noodzakelyk, en als een deel van hunbeftaanuifte maaken. De zodanigen , die in de onreinfte ftoffen leeven, gebruiken de voorzorg van zich te reinigen , als zy daar uit komen; De Schalbyter en de Drek-worm konnen 'er ten bewys en voorbeel van ftrekken. Men zoude onder de viervoetige Dieren het Varken kunnen bybrengen, het welk, als het zinlyk gehouden wordt, een vaster en Heviger vet, en een lekkerder vleefch krygt , en vrolyker, lustiger, ja, als ik my zo uitdrukken mag, meer voldaan over zich zeiven is, meer zin aan zich zei ven heeft; Inzonderheid moet men erkennen , dat de zinlykheid een zeer onmidde. lyken invloed heeft op de gezondheid, en zelfs H houden. De zinlykheid is voor de Dieren en Men- Ichen noodzs- kelyk.  4-6" Z O E T-W A TE 8, O f De Po'ypus be m:nt het licht. Kunnen tegen geer ftooten- op het leven van den Menfch; waarom hebben wy dezelve dan zo moehelyk, waaromhebben wy de lichaams-reiniging, in zommige opzichten , onmoogelyk gemaakt, door de menigte van nuttclooze gewaaden, daar wy ons verbeelden ons zeiven mede te vercieren, maar daar wy ons inderdaad belagchelyk door maaken, en op zyn allerbest mede beladen? De Polypus leeft in alierleie luJir, hy bemint het iicht, hy tiekt zich in, als men het wegneemt , of 'er hem van verwydert, hy ftrekt zich daarentegen uit en ontzwagtelt zyne ledemaaten, als men 'er hem weder bybrengt; het geen een nati.urlyk vermoeden geeft , om te denken, dat hy het vermogen heeft, om de aangenaamheid, des lichts te genieten, of dat hy met oogen voorzien is. Als men de Polypen wat verre wil vervoeren, al droeg men ze ook op een burrie, of eenige andere dergelyke zachte wyze , moet het vat, daar zy in zyn, altoos voi water wezen, op dat zy geene fchokken koomen te lyden, want de minfte aanhoudende vryving doet ze omkoomen. „ Ik weet niet, zegt de Heer Baker, hoe „ lang de Polypus in 't water leven kan,want ,, ik heb 'er van de geenen, die ik voor my „ heb, nog geene zien iterven." Dit was van de maand April af tot de maand September toe. "y  RlVIER-PoLYPEN. 47 Hy voegt 'er by van den Heer Miles, zyn Vriend , gehoord te hebben, dat als men een dooden Polypus in het water aanraakt, dezelve zich aanftonds onder de gedaante vaneenfynen waasfem ontbindt; dezulken, die men buiten het water laat fterven, blyven in hun geheel, men laat ze droogen , en men neemt ze dan gernaklyk waar voor het Mikroskoop. Maar men moet veel voorzorg en veel behendigheid gebruiken , om ze uit de brandewyn , of den azyn, daar men ze in heeft laaten fterven, op te haaien. De inwendige deelen van de Polypus zyn zo eenvoudig , en daarenboven zo moeijelyk te bemerken, dat men 'er met het Vergrootglas zelve byna niets aan ontdekt. ■ Als men een Polypus in 't lang doorfnydt in twee ftukken, ziet men in drie of vier dagen, als 't warm , en in zeven of acht, als 't koud weder is, een lichaam onder 't hoofd, en een hoofd op het lichaam, 't geen doorgefneden is, te voorfchyn koomen. Als men het Diertje in •meer dan twee ftukken fnydt, groeit uit elk dier ftukken, byna in het zelfde beftek van tyd. eene geheele Polypus; gelyk aan zekere ftert voorttelende planten, die uitzaaden, uitknoppen, fcheuten, door inenting,en uit haarwortels groeijen, even eens vermenigvuldigt zich -een Polypus , en leeft onder allerhande gedaan- Doorgefneden Pi lypen»  43 Zoet -water, of pi vu. Fig. 25. Voedzel dezer Diertje;. PI. VII. Fig. 26. Zonderlinge ont dekking v.nn den Heer SA KEK. daanten. De Heer Trembley heeft de Polypen omgekeerd, dat is te zeggen, het binnen* fte buiten gehaald, en den ftaart door den bek uitgetrokken (zie PI. VIL Fig. 25) en zy leefden , en wierden in weinige dagen weder het geen zy geweest waren voor deze zonderlinge werking. Zie hier hoe men dezelve omkeert. Men geeft aan de Polypus eenig voedzel, daar zy van houden , best is een langachtige Worm; De Polypus flikt 'er een gedee-lte van door; dan trekt men den Worm uit, terzelfder tyd , dat men den ftaart een weinig aan. drukt, en de ftaart, en de maag, en het gedeeltevan den Worm, dat doorgezwolgen was, alles komt te gelyk den mond van den Polypus uit. De Heer Baker,de Hiftorie van den Polypus befluitende, befchryft een klein wonderftukvan groeiiing ; het geen ik woord voor woord zal overfchryven ; want daar is in het geheele verhaal, dat hy doet, niet de minfte omftandigheid , die niet opmerkelyk is ; Zie, om 'ereen klaarder denkbeeld van te krygen, de 26. Figuur op de VII. Plaat. „ Ik had, zegt hy, in een aarden vat, dat ' „ omtrent een half Septier groot was , eene „ kleine hoeveelheid zwart flib uit de Teems, „ waar in eenige Wormen waren , die tot „ voedzel van myne Polypen veiftrekten. Ik goot  RlVIER-POLYPEN. 49 „ goot daar alle dagen wat water op, om my-. „ ne Wormen nieuw voedzel te bezorgen, en „ te voorkomen, dat zy niet bedorven; Eeni„ ge minuuten , na dat ik dit water had opge„ goten , goot ik 'er weer af alles, wat niet „ met het f!ib vermengd was, zo dat het llib altoos vochtig bleef, en eene geduurige ver„ verfching van frisch water ontving, en ge„ fladig nat was , zonder onder het water te „ (taan , want het water , dat 'er helder en ,, klaar boven op kwam, goot ik, zoals ik „ zeide, telkens af. ,, In dit flib,'t welk ik, op deze wyze, om„ trent veertien dagen bewaarde, bemerkte ik „ op den 27. September laatstleden , op ver„ fcheiden plaatfen, en byzonderlyk aan de „ randen, verfcheide kleine lichtende lichaam„ pjes, vry gelyk, voor zo vei re de gedaante „ en grootte betreft , aan zekere groote en ,, doorfchynende Zandkorrels, gelyk ik ze ook „ eerst daar voor aanzag 5 maar dezelve met „ meer oplettenheid onderzoekende, befpeur„ de ik , zonder behulp van eenig vergroot„ glas, dat het kleine doorfchynende,eyronde ,, lichaampjes waren, die omtrent het twintig. ,, ile gedeelte van een duim in de hoogte had. „ den , en een knop , of een kleine zwarte „ kroon boven aan het fpits of den top; Zy „ Honden recht op en vry dicht by malkanVierde Stukje, D de ;  50 ZoET-WATER, OF „ deren, in dit fiib, het geen een zeer aarti,, ge vertoning maakte. „ Door deze vertooning getroffen, bragt ik „ terfïond een dier lichaampjes voor het Mi„ kroskoop , en ik vond het volmaakt gelyk „ aan een Flakon van Florence, of Floren„ tynfche bouteille, welker bodem opwaards ,, gekeerd was, en die , boven aan, een krom „ of rondachtigen kop hadt, wat platter naar „ zyn oppereinde wordende. „ Het lichaam en de hals van deze fles, als ,, men ze zo noemen mag, fcheenen vol van „ een vry helder water , en waren zo door,, fchynende , dat als haar focus aan dat van ,, het microskoop beantwoordde, men dwars „ door dit water de- venfters van eenige hui„ zen, die daar tegen over Honden, naaukeu„ rig onderfcheiden konde, welke huizen zich „ in eene omgekeerde gedaante vertoonden, ge„ lyk gebeurd zoude zyn , als men dezelve „ door een glas van gelyke gedaante hadt befchouwd. ,, De kroon of knop, die het opperfte gedeelte uitmaakte, was zwart aan haar boven„ einde, en men bemerkte daar onregelmatige „ takken aan , geformeerd door eenige witach„ tige trekken. Maar wat lager, naar de plaats „ alwaar deze knop zich met de fles faamen>, voegt, hadt dezelve ook eenigzweemzel van „ die  RIVIER-POLYPEN. 51 „ 'die kleur, als men haar van een wel verlich,, ten kant befcbouwde. \ „ Gedurende den tyd, dat ik dit aartig voor„ werp onderzocht , begonden deszelfs zyden ,, te verwelken , en hetzelve wierd ondoor„ fchynend, naar maate het klein gedeeltellib, „ daar het zich gezet hadt, opdroogde; maar „ een oogenblik daarna, als ik 'er een dropje ,, nieuw water had bygegoten, wieidt hetwe„ derom gefpannen en doorfchynend, en fcheen, „ gelyk te voren , gelyk aan een glazen vat ,, vol water. ,, Ik geloof, dat deze kleine lichaampies „ planten zyn , die nog niet befchreven zyn, », en waarvan de gedaante en groei zeer won„ derlyk zyn. De wortels worden in het flib, „ waaruit de plant te voorfchyn komt, opge,, houden door een ltarn, gelyk aan den hals „ van een fles, en daar is alle rede om te den,, ken, dat de zwarte en ronde knop, die op „ deszelfs bovenfte gedeelte zit, daar het zaad „ of de vrucht van is. ,, Deze Planten duurden maar weinig da„ gen, en toen het koud weder begon te wor-, den, verdweenen zy allen te gelyk." [ Schoon dit Artikel al zeer lang is, is dit uiflotic foort van Schepzelen-echter zo byzonder, zo da D % in*  5& ZoET-WATER,OP ontdekJcing deï Polvpen door den Hr Trem BLF.y, ei deszelfs waarneemingcn,uit zvne Memtires getrokken. intresfant, en heeft zelfs zulk eene geheele verandering in de redeneerwyze der Boven-natuurkundigen gemaakt,dat de meefte Lezers, dunkt my, de Hiftorie der eerfte ontdekking uit den Heer Trembley zeiven , wat onderfcheidenIyker voorgedragen , met genoegen lezen zullen , ik zal het dan waagen, zelfs met gevaar van eenige herhaalingen te maken, een kort uittrekzel uit de Memoires &c. van den eerden uitvinder zeiven mede te deelen. De Polypen , zeg ik, hebben eene geheelc verandering in de redeneer-wyze der Boven-natuurkundigen , zo wel als in de Syftemata der Natuurkundigen, gemaakt : en inderdaad, dat de Planten zich uit ftukken, daar van afgefneden, weer geheel kunnen voortbrengen, is een zaak, zo bekend, als het tot onze tyden onbekend geweest was, dat 'er dieren zyn, in welken de alvermogende Schepper het zelfde vermogen geplaatst heeft. Men weet, dat , by voorbeeld, een Peperwortel in ftukken gefneden, en deszelfs ftukken in den grond gepoot, zich zo menigmaal geheel hervoorbrengt, als nen 'erftukken van gepoot heeft; dat is te zegren, dat elk ftuk een volmaakte Plant zal gee/en, gelyk aan die, waar van men de ftukken n de aarde gepoot, heeft; het zelfde doen de lekken van verfcheide boomen, gelyk by voorbeeld van de Populier, de Wilg , de Aalbeziën-  RlVIER-POLYPEN. 53 ënboom , en zelfs van een foort van Appelboom, die daarom Stek-Appel geheeten wordt; maar men hadt tot aan onzen tyd gemeend, dat alle Dieren van dit voorrecht, van zich uit hunne ftukken hervoort te brengen, verdoken waren. Men heeft geoordeeld, dat een lichaam, met zo veele werktuigen voorzien, als dat van een Dier , en die allen gelykelyk moéten famenwerken, om het leven van dit Dier te onderhouden , zich uit zyne ftukken onmogelyk hervoort konde brengen, want een Dier, hoe eenvoudig men des Scheppers bewerking in deszelfs maakzel onderftelle, moet ten minften een hoofd hebben, en in hetzelve een mond , om zyn voedzel te nemen, en een maag, voorzien van fappen, bekwaam om het voedzel te ontbinden, en te verteeren, vaten in zyn lichaam , om de deelen , die tot aanwasfing dienen , te verfpreiden, en een buis om bet overige uit te werpen;daarenboven is het Diertje, 't welk hier byzonder in aanmerking komt, voorzien van armen, om zyn roof aan te grypen, wie zou, als men dit alles overweegt, kunnen vermoeden, dat een Dier, 't welk van zo veele werktuigen voorzien is, zich geheel hervoort kan brengen , uit een ftuk van zyn lichaam, uit een ftuk, dat geheel van die werktuigen beroofd is , dit gaat zekerlyk ons be- grip D 3  54 . ZoET-WATER,OF Eerfte Ontdekking. grip të boven, en ftrekt tot een reden van de allergrootfte verwondering. De ontdekking van dit wonder was voorden Heer Trembley bewaard , want fchoon het Diertje zelve niet geheei onbekend geweest is, naardien 'er in de Philosophical TransacTions van vroeger tyd , gelyi-: ook door de Heeren Jussieu en Leeuwenhoek al melding van gemaakt wordt, heeft echter niemand, voor den Heer Trembley , de gemel.lc zonderlinge eigcnfchap waargenomen en befchreeven. In 't jaar 1740, den eerften zomer , die deze Heer op Zorgvliet doorbragt, werdt hy een Polypus gewaar , die op de fteel zat van een Waterplant, welke hy in een groot glas met water gedaan hadt, om andere Diertjes ie befchouwen, die hy van te voren op dat foort van planten hadt gezien 5 Die Polypus hielt zich ftil, en de Heer Trembley wist toen noch niet, dat hy zich beweegenkon. Het lichaam dezer Diertjes heeft men reeds gezien , dat vry dun, en de lengte insgelyks zeer kort is; en gelyk het het kleinfle foort was , dat de Heer Trembley het eerst ontdekte , zo zag hy, in 't begin, dat kleine groene lichaampje aan voor een der planten , welke op andere planten groeien, en dat was oorzaak, dat hy, gedurende den gantfchen zomer, weinig acht gaf op de Polypen. Maar op het einde van September  RlVlER-POLYPEN. 55 ber wekten zy zyne aandacht op nieuw, en begoften hem zyner opmerking zo waardig te fchynen, dat hy, zedert dien tyd, niet nagelaten heeft, dezelve met opmerking te befchouwen. Niettegenftaande dat hy zulke beweging enen verandere omftandigheden aan deze lichaampjesmoe ens' bemerkt hadt, dat hy ze natuurlyk voor Dierjes hadt moeten houden , verwierp hy zyn denkbeeld van Planten niet geheel. Hy oordeelde, dat byaldien de twee deelen van een afgefcheiden Polypus elk een volmaakte Polypus werden, het zeker zoude zyn, dat deze geörganijeerde lichaampies planten waren, zo verre was hy zelfs van 't minfte vermoeden te hebben, dat zy zich hervoort zouden kunnen brengen, indien het Dieren waren; echter vermits hy meer geneigd was om te geloven, dat het Diertjes waren, maakte hy weinig ftaat op deze proefneming , en meende, dat die dooreefneden Polypen eerlang zouden fterven. Maar het viel anders uit, de beide ftukken, na de doorfnyding ingekrompen , bleven zig bewegen , doch de Heer Trembley zag deze beweging aan voor een zwak overblyfzel van leven , hy hadt de beide deelen gedaan in een glas, waarin niet boven een derde duim water was,' om ze des te gemaklyker te kunnen waarnemen ; Den negenden dag, na dat hy deze D 4 door-  £Ö Z OET - WATER, OF doorfnyding gedaan hadt , meende hy uit het achtenlo deel, dat noch hoofd, noch armen hadt, met het vergrootglas drie puntjes te zien, welke uit de kanten der doorfnyding vooi tkwa' men, juist op de plaats, daar de armen hadden moeten wezen. 's Anderendaags waren zy al groot genoeg om hem te doen geloven, dat het rechte armen waren, die uit het voorfte end groeiden. Daags daar aan begosten twee nieuwe armen zich te vertoonen, en eenige dagen daar na drie, die m korten tyd zo lang waren, als die van het eeifte deel, dat is te zeggen, van het deel dat van armen voorzien was, eerdat de Polypus doorgefneden werdt. Toen kost de waarnemer geen onderfcheid meer zien tusfchen de beide deelen, en niet langer twyffelen, of zy waren volmaakte Polypen geworden. Zy deeden 'er alle werkingen van, die hein bekend waren, zy zetteden zich uit, krompen in, en gingen vooit. Volgens het voornemen der Proefneming hadt hy toen moeten befiuiten, dat het Planten waren, die van Hek voortkwamen. Hy was echter verre van dit te durven befiuiten, hoe meer hy de geheele Polypen, en zelfs de ftukken, waarin de gemelde hervoortbrenging gefchied was, gade floeg , hoe meer hy uit hunne beweging moest oordeelen, dat het Dieren waren. Die be-  RlVIER-POLYPE N. 57 beweging fchcen voort te koomen uit eene eigenwilligheid, waar voor men de Planten altoos onvatbaar heeft geoordeeld. De Heer Trzmbley beiloot echter nog niets, zedig hy mistrouwde dealgemeene Hellingen , die den ^^r™°* aart en eigenfchappen, welke zy in veele lic-wa^nchaamen ondervinden, ftoutelyk aan allen toe'me'sfchryven, en het geen hy in de Boomvlooijen, en anderen in de Rivier Mosfelen hadden waargenomen , voedde het mistrouwen dier algemeene regels in hem ; Te weten, dat die Diertjes zich vermenigvuldigden, fchoon ze van het eerfte ogenblik van hunne geboorte alleen gehouden wierden, en dat zy, 't welk het wonder noch vermeerdert, en de algemeene regels op noch losfer fchroeven ftelt, in den zomer levende Jongen baaren , en na het einde van September , eitjes begoften te leggen, en dus vivipara in het eene , en ovipara in het ander faifoen waren. Maar terwyl hy dus voorzichtiglyk twyffelde in welke klasfe van bewerktuigde lichaamen hy de Polypen brengen moest, redde de Heer de Reaumur , wien hy 'er eenigen van toegezonden hadt, hem uit zyn twyffel, en ftelde de Polypen in de klasfe der Dieren. Niet lang daar na vondt de Pleer Trembley Andere noch een ander foort van Polypen, die kort'oor,c" Jr via io.V daarna, na dat hy ze gekregen hadt, Wormen pen. D 5 aten,  58 ZOET-WATER, OP Natuurlyke voortteelin^. aten, langer dan zy zelve , zo dat 'er toen de minfte twyffel niet overbleef, of het waren Dieren. Naderhand vondt hy noch een derde foort, dat veel langer armen heeft, dan de beide vorige. Deze zoeken insgelyks het licht, 't welk zy gemeen hebben met de Zee-Polypen, die op het licht van een fakkel na de Oppervlakte van 't water komen, en door dit middel van de visfchers gevangen worden , op de kusten der Adriatifche Zee. Dewyl een Diertje, dat zulk eene ongemeene eigenfchap heeft, wel verdiende naauwkeuriger waargenomen te worden, vergaderde de Waarnemer 'ereene menigte van, die hy in de Vyvers van Zorgvliet vondt, en floegdezelve zo zorgvuldig gade, als hem mogelykwas met het blote oog, en met het vergrootglas, en men vindt in zyne tweede Memoires het geen hy verder heeft kunnen ontdekken van hun maakzel, van hunnen aart, en van de wyze hoe zy hunnen roof aangrypen en inflokken . en van de oorzaak hunner kleur , enz. Men kan wel begiypcn , dat hy, ontdekt hebbende, hoe deze Diertjes zich door fnyding vermenigvuldigen, zeer begeerig moest zyn te weten, hoe zy natuurlyker wyze voortteelden; waaromtrent men zyne ontdekkingen, door den Heer Baker bevestigd, en uit denzelven overgenomen , reeds gelezen heeft. Ik zal hier by al-  RlVlER.-POL.YPEN. £9 allccn'yk aanmerken, dat deze voortteciingden algemecnen regel, dat 'er geene vruchtbaarheid is zonder verzameling, wedcrlcgt; nademaal het Diertje van het ogenblik, dat het van de moeder gefchciden is geweest, alleen gehouden zynde, niet nalaat voort te tce'cn;dat het niet alleen uit het lichaam zyncr moeder, even als een tak uit zyn boom groeit, maar zich ook van zeifs fchcidt van het lichaam, waaruit, het voortgekomen is , gelyk ook de Waterlinzen, gemeenlyk Endekroost geheetcn , doen. Als de Heer Trembley een gedeelte van r^cTraden ftaart van het overige van de Polypus ge-f"''"E" j'cheiden hadt, werdt deze ftaart zelf een volmaakte Polypus, die zich even eens gedroeg, voedde, en vermenigvuldigde, gelyk de Polypen , die noit doorgefneden geweest zyn, hy heeft de randen Hechts van het voorfte end, daar de armen aan zitten , kringsgewyzc afgefneden, en dit ftukje is cok een volmaakte Polypus geworden. Zelfs deelen van dit ftukje zyn volmaakte, en even volmaakte, Diertjes geworden. De nieuwe Polypen, uit die kleine ftukjes voortgekomen , op nieuws in kleine ffukjes gefneden , hebben insgclyks weder zo veele volmaakte Schepzels in hun foort uitgeleverd , als men ftukken gemaakt hadt, en die laatften al weder fyn gefneden, hebben fteecs voortgegaan volkomen Polypen voort te brengen.  60 ZoET-WATER,OF over dwars en in 't lang. Polypen mer zeven en meer hoofden gemaakt. ! gen. Hy heeft een Polypus in vyftig ftukken gefneden, die zich allen niet alleen volmaakte* lyk hervoortgebragt, maar welker ftukken ook weder anderen geleverd hebben, hy voegt 'er van de Polypen, die uit de vyftig ftukken zyn voortgekomen, byzonderlyk by, dat zy twee jaaren geleefd hebben. Alle de gemelde Polypen waren dwars doorgefneden, maar onze Waarnemer heeft ze vervolgens in de lengte doorgefneden, wier ftukken hy niet zonder verwondering zag, dat binnen vierentwintig uuren niet alleen de gedaante van volmaakte Polypen hadden aangenomen, maar ook dat fommigen toen al Wormen inflokten, die zo lang waren als zy zeiven. Dezelfde proefneming gelukte met een Polypus in de lengte in vieren doorgefneden, en met de vicrendeelen van deze , van vierendeelcn voortgekoomen, Polypen. Hy heeft nog meer gedaan. Hy heeft een Polypus voor een gedeelte in de lengte doorgefneden , van het hoofd beginnende, en de beide halve hoofden , zonder zich weder zamen te voegen, zyn gefcheiden gebleven, en twee volmaakte hoofden geworden ,en de tweehoof. ligc Polypus heeft onverfchillig met zyne beide nonden gegeeten ; Elk van die twee hoofden iveder in tweën gefneden , heeft weêr twee roofden gegeven, zodat de Polypus toen vier ïoofden hadt. Op  RlVIER-POLYPEN. 6l Op dezelfde wyze heeft hy te weeggebragt, dat de Polypus zeven hoofden kreeg, gelyk de Hydra van de Fabel, en hy heeft de zeven hoofden te gelyk met hunne zeven monden zien eeten j men kan wel denken, dat hy , een Hydra gemaakt hebbende , het daar by niet heeft gelaaten s Hy fneedt elk dier hoofden af van het lichaam, en daarop kreeg de Polypus weder zeven nieuwe hoofden; en elk der afgefneden hoofden wierden elk een volmaakt Dier, van elk van welken, indien hy gewild hadt, hy weder een nieuwe Hydra hadt kunnen maaken. Door eene andere proefneming, op dezelfde Dieren gedaan , heeft hy bevonden , dat zelfs een klein ftukje van het vel een volmaakte Polypus kan worden. Maar zie hier noch eene andere proefneming, die niet min vreemd fchynt. Het gantfche lichaam van een Polypus maakt maar één pyp of buis , die zich van het eene einde des Diers tot het andere uitftrekt, en de Heer Trembley heeft middel gevonden om die bsis, dat is te zeggen het gantfche Dier, om te keeren,gelyk men een zak of de vinger van een handfchoen omkeert; hy heeft eenigen dezer omgekeerde Polypen zich weder heröm zien keeren, en in hunnen vorigen ftaat herftellen, in minder dan een uur. Anderen hebben 'er omtrent vier-en- twin- omge'. keercU  Ia tr.a!- kaïutec Beicbovtn. linnius na-U: 'c al tew=g van. C:5 ZOËT - WATER, OF twintig uuren toe hefteed; de heromgekeerde H Polypen waren naderhand heel welvarende, zy I aten, groeiden en vermenigvuldigden gelyk an- I deren. Het is, gelyk de Heer Waarnemer aanmerkt, ffl reeds iets zeer vreemds, dat een Dier omgekeerd jri én wèdèfom omgekeerd kan worden, zonder daar- U van eenigen hinder te lyden, maar het was des I Waarnemers oogmerk niet, dit alleen te wee- II ten, hy wilde zien, of zy in dien omgekeer- R den ftand leven konden, vondt dcrhalvcn een I middel uit, om ze om te keeren op een Var- I kens-borftel, en ze daar op te laaten , om ze kj te beletten zich rierom te keeren, en zy zyn pa ook omgekeerd gebleven , aten, groeiden en p vermenigvuldigden in dien ftaat. Zy deeden rjj het zelfde, na dat hy ze weder heromgekcerd hl hadt, zelfs na dat zy voor de derdemaal omge- $1 keerd waren. Hy heeft ook den eenen Polypus in den an- M deren gefchoven , en zy hebben zich beiden' feil verecnigd en zyn een volmaakte Polypus ge- «j worden. Eindelyk heeft hy het voorfte deel van een pi Potypus op het achterfte deel van een an leren ! : geënt, en deze beide deelen,aan een gegroeid, i-ij hebben ook een volmaakt Diertje uitgeleverd. II li Deze veelvoeten zyn echter het eenigfte be- ! I r kende Diertje niet, dat zich als van Stek her-- t voort; i  RlVIER-POLYPEN. 63 voort Iaat brengen. De Heer Linn^us , bekend Hoogleeraar der Kruidkunde te Upfal, brengt een ander voorbeeld daar van by in een Programma, 't welk hy aan 't hoofd eener Redevoering heeft geplaatst, welke hy in 't jaar 1743 gedaan heeft. Hy zegt, dat de Boeren in de Provintie van Smallen en andere oorden van Zweeden, eenpariglyk verzekeren, dat als zekere Worm, dien hy Gordius noemt, in veel deelen gefneden wordt, elk ftuk zyn beweging behoudt , en een hoofd, een lichaam, en een ftaart krygt, als men het weder in het water legt; De Heer Linnceus voegt 'er by, datzommige Naturaliften dit voor onmoogelyk hebben gehouden, en dat zy, verblind door de grondregels , die zy aangenomen hadden, dat voor eene zo befpottelyke Fabel aanmerkten, datzy zich niet verwaardigden de proeven daar van te neemen, zo dat het Boeren moeften wezen, ten minften Lieden , niet met de vooroordeelen der Schooien ingenomen, die op feiten, welke zy voor hunne oogen zagen , eenvoudig koften geloven, dat ftukken van Dieren volmaakte Dieren konden worden; Het is, gelyk men tevo» ren gezien heeft , zelfs de onderftelling , dat dit onmogelyk was, die den Heer Trembley ge. legenheid gegeven heeft, om deze wonderbare ontdekking te doen.] De-  64 Zoet -water, of &e. Deze nadere ophelderingen , wegens den tyd en wyze van deze zo zonaerhnge ontdekking , de voortgangen derzelver, en het byvoegen van eenige byzonderheden, door onzen Schryver voorbygegaan, heb ik geoordeeld, dat den meesten myner Lezeren aangenaam , en den jongen Lieden inzonderheid nuttig zouden zyn. De ZY-  vAN DE Z ï ' W fl E 1* 6J De ZY-WORM, Daar is voor eenige jaaren een werk uitgekomen , onder den tytel, les grands evenements produits par de petites caufes; of Groote gebeurtenisfen door geringe oorzaaken voortgebragt; Dit werk heeft zeer weinig nuttigheid voor menfchen, die denken , en gelyk niets nuttig is voor Lieden, die niet denken, zal de Schryver, hoop ik, zich de moeite befparen, om daar een vervolg op te geeven , 'twelk, zonder eenig voordeel, een verfchriklykgroot boek zou kunnen maken. Is 'er iemand, die niet weet, dat de gewigtigfle Gebeurtenisfen, even als de voornaamfte Ontdekkingen, byna altoos de vruchten zyn van de grillen der Menfchen , of van die van 't Geval ? De Hiftorieen de Fabel-kunde beide vereenigen zich om deze waarheid te bewyzen. J o s e p h , de Zoon van Aartsvader J a c o b , vertelt aan zyne Broederen een Droom, zie daar het beginzel van hunnen haat tegen hem, van zyne verheffing tot de eerfte waardigheden van Egypten, en van de behoudenis van dat geheele Land. De Dochter van Pharao gaat zich in den Nyl baden juist op dien tyd als Moses op het pun( was om in die Rivier te verdrinken; dit is de Vierde Stukje, E . oor. Groote uitwerksels uit kleine bo ginzelen.  66 VAN DE Zï-WORM. oorzaak zyner behoudenis, en van de gewichtige uitkomften, die naderhand door hem zyn uitgewerkt; De Hebreen, door dien zelfden Mofes uit Egypten geleid, doen de bloem der Legermacht van dat Land omkoomen, en maaken de bloedige verovering van Paleftina, Eene Hoer, of eene Wolvin (want men weet niet met zekerheid , welk van beiden het geweest zy, fchoon het eerfte my verre het waarfchynlykst voorkoomt ; De Vrouwlieden van dit foort zyn zo dikwils medelydend als de Wolvinnen altoos wreed en bloedgierig zyn } Eene Hoer dan naar alle gedachten) heeft medelyden met twee kinderen, in een bosch te vondeling gelegd, Romulus namelyk en Remus ; die twee kinderen bouwen naderhand een Stad , en die Stad moet het gebied over de gehecle wereld voeren. De Jacoeynen, door zig zei ven, met uitfluiting der Augustynen , het verkoopen der Aflaaten te hebben willen toeëigenen, ontftccken de eerfte vonken van den twist en de verdeeldheden, welken Luther naderhand in de kerk heeft doen ontbranden, en dit gekibbel van twee benden van Monniken, zal het leven kosten aan den grootften en besten der koningen , het zal het fortuin , of het leven kosten aan meer dan een millioen Burgers. De Blixem ontfteekt een Bosch, beekjes van gefmolten Metaal vloeijen in de Vlakte; De Me-  VAN DE Z Y- - W O R M. 67 Metaal-fmclters en Smits leeren,in dit fchool, ons Wapenen, Vaten , Gereedfchappenen, Huisgeraaden te bereiden. Een hongerige hond vindt, op den oever der zee, Slekken, hy eet dezelve op , de randen van zyn bek worden 'er van geverfd met een fchoon Rood, meteen fchitterend Spog of Schuim 5 Dit ontdekt de fraeyfte kleur, die moogelyk in de wereld'is, het Purper; De Keizers, Koningen en Vorften der Aarde zullen voortaan de luisterrykfte vercierzelen, de fchoonfte kleederen, draagen. Een ftuk yzer, 't welk men by geval digt by een Zeilsteen heeft neêrgeworpen , verliest eensklaps zyne logheid , begint zig te bewecgen, nadert den Zeilfteen ,en laat niet af, zo dra het dien bereikt heeft, zich zolangtedraeijen, tot dat het zig naar 't Noorden heeft gekeerd. Wy zullen van dien tyd af Kompasfen hebben, wy zullen wegen in den grooten Oceaan baanen, wy zullen naar Oost en West met onze Schepen zeilen , nieuwe werelden ontdekken, en 'er ongemeenen Schatten, nieuwe gebreken , en doodelyke ziektens in ons Vaderland uit te rug brengen. Een Rups trekt t om zig een graf te maaken , door\haare grosfecrplaat, door de kleine opening, welke de Natuur haar gegeeven heeft om te fpinnen, een fynen draad, een rekbaar lym. OnzePriefters, onze Geestelyken zullen de heerlykfte E 2 cier-  68 VAN BE Zy-WORM. Befchryving van den Zyworm. cieraaden hebben , de uitwendige Godsdienst zal met nieuwen luider praaien, maar tevens zullen onze Coquettes, onze Petits-maitres Linten hebben, welke hun die weinige rede, die zy nog hadden, verder zullen doen verliezen. „ De Zywosm is een Infeft, welks licu haam, gelyk dat van andere Rupfen, veel „ meer langte dan wydte heeft. Het beftaat „ uit twaalf ringen , welke alle vliezig zyn. ,, Het hoofd zit vast, of fchynt vast te zitten „ aan den eerften Ring; Het beftaat voornaamelyk uit twee fchaalagtige ftukken , die „ even groot en gelyk zyn, zo dat de opening, ,, welke tusfchen beiden is, de holte maakt; alwaar de mond van den Worm gevonden wordt, welke mond voorzien is van twee lippen, die elk niet meer dan met één tand, gewapend zyn, maar een tant zo breed en „ dik, dat , aangemerkt de kleinheid van het ,, Infeft, dezelve wel op kan tegen alle de tan„ den, waarmede de kaakbeenen der groote „ Dieren zyn voorzien. Het is door de beur„ telingfche beweeging dier tanden, die zig beiden van malkanderen verwyderen , en die i vervolgens beiden weder tot malkander koomen, dat de Zyworm de bladen, die hem „ zyn voedzel verfchaffen moeten , in kleine „ brokjes hakt; het welk hy doet met eenegre,j tigheid en eene behendigheid, die men niet „ op-  vandeZy-worM. 6*9 „ ophouden kan met de grootfte verwondering „ te befchouwen. De beweegingen van debo„ venfte, en inzonderheid die van de onder„ fte, lip helpen mede, om het ftuk, 't welk de tanden gefneden en vermalen hebben , in den mond te doen overgaan. De onderfte „ lip heeft een deel. 't welk ten uiterften op„ merkelyk is, namelyk de Grosfeerplaat, of „ hefwerktuig om te fpinnen, waardoor het „ rekbaar en lymig vogt getrokken wordt, om „ dien fynen en fchoonen draad, dien wy Zy„ de noemen , te vormen, en tot den ver„ eischten trap van dunheid te bepaalen. De„ ze opening , of dit trekgaatje is gemaakt in „ een klein vleeschagtig tepeltje, 't welk eene „ pyramidaale gedaante heeft, en met dit gaatje „ geheel doorboord is. Voor het hoofd ftaan zes zwarte oogen , welken vry fchoon, maar klein zyn; in plaats van deze zes kleine en ronde oogen, die de Rups heeft, zal men wel haast in de kapel, welke thans onder deze gedaante van Rups bedekt is, twee groote fchoone halfronde oogen , ruitsof netswyze geflepen , zien te voorfchyn koo. men; men zal ook in die zelfde kapel het witagtig'vocht, 't welk de plaats van bloed vervult, zien te voorfchyn koomen, men zal dit zyn loop van het hoofd naar den aars zien neemen , E 3  7© VAN DE Zï.- WORM. Eenheid in Gods Weiken. ] ] ] ] ( V t 4 i h I ii d tc men, fchoon het in de Rups van den aars naar het hoofd toe omloopt. ■ Een groot Mathematicus vertoont en bewyst eene zelfde Propofitie onder twintig verfchillende gedaanten. Een bedreven werktuigkundige omringd van losfe en uit malkander genooinen [lukken, die verward hier en daar zyn neêrge worpen, kent dezelve op 't gezicht, weet waar zy behooren geplaatst te worden, fchikt ze in arder, en maakt 'er een geheel van; Hy doet iit met zulk een vaardigheid , en zo weinig verzinning, dat de deelen van zelve hun plaats 'chyncn te koomen neemen. Uit een mengeldornp , Waarvan hy alleen den faamenhang :ent , zien de aanfehouwers hem met verbaasd, ïeid een werktuig te voorfchyn brengen , in iet welke onder zyne handen, alles in malkanIer fluit, alles dient, alles werkt en zig belegt. Wat zyn deze verwonderlykeMenfchen og maar flaauwe afbeeldzels van den werk. ïeefter der Natuur! Hy heeft alle Dieren tot ezelfde verrigtingen gefchikt , hy heeft un allen de zelfde werktuigen gegeeven; lie werktuigen zyn de eenvoudigften, welke .et moogelykheid tot dit einde kunnen uitgeigt worden; Daar is 'er niet een, 't welk niet t verfcheide gebruiken dienen kan; Hy heeft mne gefteldheden , hunne plaatfingen en famen-  VAN DE ZY-WORM. 71 menhang, hunne gedaante en verband op oneindige wyzen verfcheiden gemaakt , en in deze verbazende verfcbeidenheid kan men zig niet genoeg over de eenheid en eenvoudigheid van het allervolmaaktst Geheel verwonderen. Die deelen , welke in zommige Dieren de binnenfte of inwendige zyn , zyn in anderen de buitenfte of uitwendige. Allen zyn zy op verfchillende manieren faamgevoegd en gefchikt, en men vindt die verfchillen niet Hechts in verfchillende Dieren, maar ook in dezelfde foorten, in dezelfde Dieren; Getuigen de oogen, en het Wit vocht of bloed der Zywormen. Dit Jnfecl heeft agttien Stigmata , of lugtgaten, welke het zelve voor Longen, tenminften gedeeltelyk, verftrekken, want zy dienen het zelve alleen om de lugt in te haaien, daar zyn andere , en byna onmerkbaare, openingen, v/aar door het dezelve weder uitblaast. „ Deszelfs lighaam rust op verfcheide paaren van pooten, verfchillende van malkanderen. „ Men vindt 'er zes fchaalagtige , drie aan ,, yder zyde, welke uit de drie eerfte ringen „ uitkoomen, en den naam van fchaalachtige dragen, om dat zy bedekt zyn met een foort van lichtend, of helder en glinfterend, kraak,, been; Men zou ze ook 0 VAN DEN Zy-WORM. Aanmerking daar pver. De Zyworn is een gem ene Rups. „ gen niets anders, dan het zelfde voedzel doe toekomen , zo wel als aan de Moederkoey. Daarop moet men het Kalf dooden, en in „ ftukken kappen, welke men in een plaats, „ die wel voor de lucht bloot ftaat, en daar „ dezelve een vrye fpeeling heeft, moet leggen, en laaten liggen, zo lang tot dat alles ,, rot; uit deze verrotting zal men Zywormen ,, zien te voorfchyn koomen , veel flerker, dan die , welken men uit eyt es krygt, en d t beter foort zal tien jaaren ftand houden, zonder te ontaarden." Dit voorfchrift is eene kwaade Copy van eene oude vertelling, waaraan men niet verfchoont dat dezelve van alle waarfchynlykheid ontbloot is, dan alleen, om dat dezelve aan Virgilius aanleiding heeft gegeeven, om een der fraeyfte ftukken van Poè'/ie te maaken, welke in zyne Landgedigten te vinden zyn. De Zyworm , die Rups, welke in ons oog zo ryk, zo dierbaar, zoheerlyk is, heeft niets 't welk dezelve onderfcheidt, en de Vlinder of Kapel , die 'er uit voortkoomt , is insgelyKS zeer gemeen. Maar waar is het Wezen , 't welk gelukkig genoeg is , om alle de voordeelen te vereenigen , die niet dan aan verfcheide foortcn zyn toegefchikt. De Paauw zingt kwalyk, de Nagtegaal heeft fombere vederen , het Hert heeft al te dunne beenen, de Stier  VAN DEN Z y - W O R M. 91 Stier is Iorïip, het Paard woest, de Hond gulzig , byaldien een der Dieren voor een oogenblik bekleed inet het vermogen van te kunnen fpreeken, tot den Mensch zcide, „ Gy alleen „ kunt volmaakt zyn, gy hebt de Rede." Zou de Mensch hem niet kunnen antwoorden, met op de Rede toe te pasfen, het geen de Raadsheer Paulus üïmiuus wegens zyne Vrouw zeide, toen men haare loffpraak by hem maakte? Mon foulier eft bien fait , men ibulier plait aux yeux Mais vous ne fcavez pas, ou mon foulier me olcfle. $ •£ Myn fchoen fluit vast en ftaat my we'1, Maar even daarom kneit hy fel. Het Dier zou hem ongetwyfeld tegen voeren, ,, doe met uw fchoen, het geen Paulus ,, JEmilius met den zynen niet konde doen; „ Laat uwe Rede zich wat minder fraay vcr>, toonen, tracht zo veel niet te fchitteren, ., en redeneer met meer bondigheid en gezond „ verfland." Het is reeds van overlang, dat men gebruik maakt van de Zywormen. Het fchynt, dat de eerfte Volkeren , die zig met hunne aflegzelen, met het geen zy zich tot een Graf vervaardigen , en in hunnen herboren ftaat met blydfchap vcrlaaten, hebben opgefciiikt, de Perfiaanen zyn Eerfte cpcomst de? Zyde,  02 vandenZy-worm. en derzelver toenccmcndgebiuik. i ( j 1 ] i I zyn de eerften geweest.tot welker nederlaagen en ondergang zy ongetwyffeld veel hebben toege. bragt. De Zoldaaten van Alexander droegen geen Zyde kleederen, en men heeft altoos, ik weet niet door welke noodlottigheid, gezien, dat die Naties, die geen Zyde kleederen droegen, en geen werk van Zyde maakten, de zulken overwonnen , die daar aan gehecht waren. Deze tak van weelde ging van de Perfiaanen tot de Grieken over , in den tyd, dat deze begonden te verbafteren. De Romeinen verachteden langen tyd de Zyde , en begonden ze eindelyk aan te neemen, maar maakten 'er wel haast neer werk van, en dit was een der oorzaaken 'an hunnen ondergang. Het gebruik der Zyde, t welk ongetwyffeld in Sicilië was begonnen jnder de laatile Keizers, maar 't welk wysfeyk weder uit dat eiland verbannen was door de 3verwinnaar» is, , Ten vyf den, dat in hun afgaanden tyd, en „ als zy oud beginnen te worden, de warmte hun by trappen moet bezorgd worden. „ Ten zesden , dat de groote warmte hun Verdere „ noodig is, terwyl zy aan hunne Tonnetjes g°°' „ arbeiden, of tot Popjes overgaan. „ Men moet alles van hun afhouden , wat „ hun ongemaklyk is. Zy hebben eenbyzon„ deren afkeer van Hennip, men moet zegee„ ne natte bladeren geeven, nog zulken die ia de zon gedroogd zyn. Als zy eerst versch ,, gekipt, of uit de eytjes gekoomen zyn, heb„ ben zy ongemak van 't ftof, 'twelk door de „ kamer vliegt , terwyl dezelve gereinigd „ wordt, ook hebben zy hinder van de voch„ tigheid van den grond , van de Vliegen, en Muggen, van den reuk van Visch, die op ,, den rooster of in de pan gebakken of gebra„ den wordt, van hair of wol, dat in 't vuur brandt , van muskus, van rook enz. Door „ den adem alleen, als dezelve naarWyn riekt, „ of naar Gember, ofSalaad,of wilde Suikery- wortel, lyden zy ongemak , gelyk ook door „ alle zwaare geluiden of fterk geraas, door „ morfigheid, door de zonneftraalen, het licht eener lampe by den nacht, door de lucht, Vierde Scukje. G „ die  $8 VAN DEN Z Y-WORM. „ die door de fpleeten van een venfter door„ dringt, door alle tocht, door Herken wind, „ door overmaatige hitte, door koude, en ina, zonderheid door de fchielyke overgang van de eene tot de andere; " Zie Hift. Gener. des Voyages, Tom. VI. pag. 231. ,, Men verkiest om de Zywormen te kwee„ ken, een droogen grond, die zich dén wei- nig boven de oevers van een beekje verheft, om dat de eytjes dikwils in ftroomend water gewasfchen moeten worden, verre van alles „ wat de vertooning heeft van een mesthoop 3, en verlaatbak ; Verre van Runderbeesten, Schaapen, en alles wat geraas kan maaken, „ want het minfte geraas, het blaffen zelfs van „ een Hond, of het kraeijen van een Haan, ge„ lyk ook alle onaangenaame reuken, zyn na3t deelig, en veroorzaaken eenige verachtering, j, inzonderheid als de Wormpjes nog maar on„ langs gekipt zyn; Men moet van de onaan„ genaame reuken , daar de Zywormen door „ benadeeld worden, ondertusfchen de koeijen„ mest, 't zy gebrand of ongebrand, uitzon- deren , want ter zelfder tyd , dat zy bang „ zyn voor 't gebulk der Koeijcn, zo wel all andere flerke geluiden, is deze mest echter ,, een lieflyk reukwerk voor hun." Aanmer- Laat ons hier ondertusfchen in't voorbygaan kins overaamnerlien, aan hoe veele cngenjaklsen en na- dee-  VAN DEN Z Y - W O R M. 00* deelen, daar de Natuur de Zywormen van be- de zwakvryd hadt, deze Diertjes zyn blootgefteld, als ^J^™ Wy ze naar onze wyze bellieren! Hoe veel tederer, aandoenlyker, zwakker zy worden! hoe Veel vatbaarer voor de minfte aandoeningen van de lucht! Dit is het lot der Menfchen zelve, naar maate zy in hunne levenswyze van de Natuur afwyken, dit is het lot van alle Dieren , die onder hunne beftiering leeven. », Het gebouw moet vierkant wezen, en de Vereifeh. J» muuren zorgvuldig geilooten worden, om "enrsk'_n de j, de warmte daarin te onderhouden; Hetmoetpbats d« negen of tien laagen of ryën tafeltjes bevats. ten, negen of tien duimen boven malkander »> geplaatst, en gefchikt, op zulk een wyze, »» dat 'er cene open ruimte in 't midden over„ blyve , en dat 'er een vrye gang is rondom ,> deze tafeltjes". De Uiltjes koomen uit de Popjes of Ton-uiltjes na netjes te voorfchyn,omtrent op den veertien-hst paaien den dag, te rekenen van die, waarop zy bebegonnen hebben te fpinnen j Men laat de Wyf jes omtrent twaalf uuren by de Mannetjes, en na verloop van dien tyd fcheidt men ze van malkander, en dan gaan de Wyfjes aan 't leggen. „ Als zy gereed zyn om te leggen, „ zet men ze op bladen papier, gemaakt uit „ basten van Moerbesfen-boomen, en niet uit ,i doek yan Hennip; Men overdekt ze onder G g 't leg-  ÏÖO van den Zy-WORM. vrtg tt neemcn. Eytjes, hoe te be. 3, 't leggen, om haar door de duifterbeid tebe„ letten van haare eytjes niet te veel allerwe„ gen te gaan verfpreiden; " waardoor men niet flegts meer papier zou noodig hebben, en 't geen niet alleen meer omflag maaken zoude; Maar waardoor ook zo veel meer eytjes gevaar zouden loopen van niet door het levenwekkend vocht befproeid te worden, het geen wy vroeger hebben aangemerkt, dat 'er de vruchtbaarheid aan geeven moet. Vier of vyf dagen na het leggen neemt men ze van de eytjes op, de eene dervende, de andere reeds dood , „ en men begraaft ze vry „ diep in den grond , " gelyk men de Mannetjes even eens doet. „ Buiten deze voorzorg „ zouden zy alle de Dieren, die daar by koo„ men mogten, zonder uitzondering, befmet„ ten. Men wil zelfs, dat als zy op verfchei„ dene plaatfen van een ftuk lands begraven „ waren, het zelve geduurende verfcheide jaa„ ren niets, ook geene ftruwellen of doornach„ tige planten, zoude voortbrengen; Anderen „ verzekeren, dat niets beter is, om de Visch ,, in een vyver vet te mesten. „ Wat de Eytjes betreft, de zulken die aan „ malkander hangen, moeten weggeworpen wor„ den. Men hangt vervolgens de bladen aan „ de Zolder van het vertrek op. „ Het vuur , waar door dit vertrek ver„ warmcj  VAN DEN Zv-WORM. 101 £ warmd wordt, moet nog vlam, nog rook handelen f „ maaken; ook moet men zorg draagen, dat 'er geen touw of koord, van hennep geflaa■„ gen, by de Wormen nog de eytjes koome. „ Als de bladen verfcheide dagen opgehangen ,, hebben, neemt men ze af, om ze op te rol- len, zonder ze te nauw te fluiten, wel ver-' ftaande ondertusfchen , dat de eytjes bin„ nenwaards gerold moeten worden. Daar „ blyft niets over, dan ze ter zelfder plaats weder op te hangen, om daar, in die luch„ tig faamgerolde plaats , geduurende den ge- heelen zomer en den Herfst, overteblyven." Want het leggen der eytjes valt gemeenlyk in den zomer voor, en wel in 't begin van Juny; men vervroegt het zo veel men kan, op dat het gedaan zy , eer de Vliegen en Muggen te voorfchyn koomen , of ten minften zich menigvuldig in de lucht beginnen te verfpreiden, en de Uiltjes te itooren". „ Op het einde van December legt men de^n hetwa» eytjes in versch Rivierwater, waarin men£e!e£d* ,, een weinigje zout heeft laaten fmelten, al„ leenlyk in acht neemende, dat het niet bc,, vrieze, en dat men het met een Porcelei„ nen fchotel bedekke, op dat de bladeren niet „ op 't los geval omdryven." Men haalt ze daar twee dagen daar na uit, d"Qge^ Eten laat ze droogen aan de zolder, daar men r°°S G 3 ze  Vardere behandeling. Aanmerking over de fsngelfchen. 102 VAN DEN Z Y - W 0 R *f. ze van afgenoomen heeft; dan rolt men ze op nieuws in malkander, en men befluit ze ineen lang en nauw aarden vat. Alle tien dagen omtrent Helt men ze voor de zon bloot, men legt ze vervolgens op nieuws weder in hunne aarden vaten, alwaar de warmte, die zy van de zon gekregen hebben, bewaard blyft, en hen begint uit te zetten. Als zy nu haast op het punt zyn van uit te koomen, laat men ze in 't vertrek blyven, of men hangt ze, geduurende drie nachten , aan de takken van een Moerbefieboom, om daar de fneeuw en regen te ontvangen. Het inzicht, 't welk de zulken, die deze laatile methode volgen , daar mede hebben, is om de warmte in de eytjes te concentreeren , door dezelve van buiten koud te maaken. Het is met dit zelfde inzigt, dat men in Engeland de Kinderen, op het oogenblik dat zy ter wereld koomen, in kout water dompelt, om hen fterk te maaken, en ondoordringbaar voor de fchichten der ziektens , en de veranderingen der lucht; Zeker grootman noemt dit, Hen in den Styx te dompelen. Ik laat het aan zyn plaats, wat deze manier van behandelen in de Kinderen moet Hitwerken , maar het gevolg voor de Zywormen is, dat die Wormen, welke uit deze eitjes koomen, fterker zyn, en dat zy eene Zy-  VAN DEN Z Y - W O R M. 103 «3e fpinnen , die insgelyks fteviger is, en gemaklyker afgehaspeld kan worden. Men laat ze eer of langzaamer liitkoomen, naar dat de bladen van de Moerbeziën - boomen meer of min gevorderd zyn ; Men vervroegt dat uitkoomen, door de eytjes meermaalen in de zon te zetten , en vertraagt het door de Papieren, daar zy op zyn, ftilletjes in het vat befiooten te laaten blyven. Drie dagen, voor dat de Wormen beginnen uit te koomen, fchynen de eytjes te zwellen,, en hunne ronde gedaante krygt een klein puntje , vervolgens verandert hunne kleur, en zy worden asch-achtig grys van buiten. „ Dan „ rolt men drie bladen faamen, om ze in een ■ warme plaats te leggen, welke voör de zuidenwinden befchut moet zyn. Des anderen daags , om tien of elf uuren, is men ver„ wonderd , als men ze opent, van ze vol „ Wormpjes te vinden , welke men voor zo „ veele witte Mieren neemen zoude. De ey„ tjes, die een half uur daarna nog niet gekipt ,, zyn, moeten weggeworpen worden, gelyk ook dezulken, die een platten kop hebben, „ die gerimpeld zyn, of daar de dop als van „ ontveld fchynt te wezen; verder de geele, „ hemelsch-blaauwe en vleeschkleurige , alle ,, welken nooit Wormpjes geeven zullen. Het „ goede foort heeft de kleur van een berg van G 4 „ verre ■lOC zich le eytjes 'ertootenf  104 VAN DEN Zï-WORM, Welkeweg , verre gezien. Ook werpt men de zulken «e werpen? ,. , .-. , r , , , . weg, die uitgekomen zyn eer dat men de drie bladen te faamen heeft gerold, om dat de Wormen , die eer of laater, dan de groote menigte geboren worden , hunne andere verrigtingen - insgelyks vroeger of laater beginnen, gelyk als teeten, vervellen, fpinnen &c. het geen afzonderlyke en zeer lastige zorgenvereisfchenzouden. Men houdt bet blad, daar de jonggeboren Wormpjes op zyn, fchuinsch over een ander blad met Moerbeziebladen bedekt, om ze daar op te doen overgaan. De reuk der Moer« beziebladen lokt ze, en men ziet ze wel haast allen den weg derwaards neemen. Het is goed de bladen papier, daar de Wormpjes op uitgekoomcn zyn , te weegen, terwyl 'er dezelve nog op zyn; Vervolgens weegt men dit zelfde blad papier, na dat de Wormen het verlaaten hebben, men trekt dit laatfte gewicht van het eerfte , of van het geheel, af, en het geen 'er overblyft wyst het gewicht der Wormen aan, volgens welker zwaarte men het gewicht der bladen, die men hun moet geeven, regelt. Hoe veel De Zywormen eeten in vierentwintig uuren menee°tén?het dubbel van hlln"e zwaarte ; dertig pond ' wormen moeten derhalven yder etmaal zestig pond bladen hebben, dat is te zeggen , twintig oneen yder maaltyd den eerften dag, want men geeft ze dien dag agt-en-veenig rnaaltyden, en zy  VAN DEN Zï-WORM. IOJ zy weigeren 'er niet een. Zy eeten gelykelyk door nacht en dag. Den tweeden dag doen zy maar dertig maaien, en al geduurig verminderen zy, naar maate zy groot worden, tot aan hunne volkoomen groei of rypheid, welke invalt op den vyfentwintigften dag , dat is ten minften de gewoone tyd. Het getal der maaltyden vermindert van dag tot dag, maar yder dier maaltyden wordt veel Heviger. De "geheele troep woog den eerften dag maar dertig pond, en at derhalven, in achtenveertig maaltyden, maar zestig pond bladen. Als dit zelfde broed den volgenden dag achtenveertig pond weegt, zal het zelve tachtig pond bladen in dertig maaltyden eeten , en zo vervolgens tot aan de verfchillende vervellingen , waarin de Wormen al geiiadig minder,en eindelykgeheel niet zullen eeten. Men oordeelt uit het gewicht der Wormen , welk dat der Popjes zal wezen? onderftellende dat 'er geene ongelukkige toevallen tusfchen beide koomen. „ Men heeft ééne Vrouw noodig voordebe-Wat de ' ,, zorging en kweekins van yder broed. Voor °^Paft=r* " , ° ° , =) ' . . voor ziek „ dat zy die bezorging begint, moet zy zichzeiVeii in „ wel gewasfehen hebben, en kleederen aan acht nee, , ,. . , nien moe- „ getrokken , die geheel geen onaangenaamenten j „ reuk hebben; Zy dient eenigen tyd te voren zonder eeten geweest te zyn, en inzonderheid geen wilde Chicorey behandeld te G s ,> heb.  106" VAN DEN'Zy-WORM. „ hebben, om dat de reuk daarvan zeer nadee„ Bg is voor de jonge Wormen. Haar kleed „ moet van een Hgte flofFe en zonder voering „ zyn, op dat zy over den trap van warmte, „ dien de Wormen hebben, te beter kan oor. „ deelen, en dezelve vermeerderen of vermin„ deren, naar dat het noodig is, het welk dooi; „ vuur in het vertrek gefchiedt. Deze Infec „ ten kunnen niet met te veel zorgvuldig„ heii behandeld worden. Yder dag is voor „ hun een jaar. Dezelve heeft vier faifoenen „ voor hun; De Voormiddag is hunne Lente, „ de Namiddag is hun Zomer, de Avond hun „ Herfst, en de Nacht hun Winter. Hift. Gen. des Voyages Tom. VI. in 4X0. p. 230. «^fchte Geduurende de drie eerfte dagen geeft men der bla- aan de Wormen, die dan nog zwak zyn.blaaddê» ? jes, die men voor af een weinig kneust of fnydt, op dat zy te minder moeite hebben mogen, om het vleesch , als men 't zo noemen mag, 't welk de Vezels der bladen omringt, van dezelve af te knabbelen. Als zy fterker geworden zyn, geeft men hun de bladen in hun geheel, misfehien om dat zy, door hunne gulzige geaardheid, al te veel eeten zouden, als men aanhieldt , met hun de moeite te befpaaren, om ze zelve van de vezelen te plukken. Wormen0' " Den vierden of vyfden dag begint de kleur oxm n' „ der Wormen naar den rooden te trekken, „ dan  VAN DEN Z Y • W O R M. 107 dan moet men hun voedzel vermeerderen, „ zonder het zo klein te fnyden; Als zy zwart worden geeft men hun de bladen in 't ge,, heel zonder ze eenigzints te fnyden, en men ,» moet de hoeveelheid dan ook vermeerderen. Vervolgens als zy weder wit worden, en dat hun eetlust begint te verflappen, moet men ook hun voedzel verminderen. Nog moet „ men het verminderen, als zy geel worden; ,, Eindelyk het gebruik in China is van hun ,. niets te geeven, als zy geheel geel zyn. En ,, dit onthouden van voedzel heeft by yder ver» velling plaats. Door ze dikwils te doen eeten, doet men „ ze fchielyker groeijen , en 't is hier van, dat „ het voornaamfte voordeel der Zywormen afhangt. Indien zy binnen den tyd van vyt„ entwintig dagen tot hunne rypheid of vol,, koomenheid koomen, zal eene horde, die „ 'er mede bedekt is, vyfentwintig oneen Zy5, de, by voorbeeld, uitleveren; Maar zo zy j, agtentwintig dagen noodig hebben, zal dat ,» zelfde getal Wormen niet meer dan twin>, tig oneen geeven; En indien zy tot het ein» ,, de van de Maand, of tot veertig dagen werk „ hebben, zal de inzameling niet meer daavaa „ tien oneen wezen. Als de Wormen eene doorfchynend geelesp;nnen> kleur krygen,en nu gereed zyn om te fpinnen, zet  ïo8 var » e » z v - w o r m: zet men ze op nieuwe papieren, en op genoegzaame afftanden van malkanderen, om de een den ander niet te belemmeren • Men moet dan zyne zorgvuldigheid vermeerderen, vooral ten opzichte van de zinlykheid , en geftadig een zacht vuur in het vertrek onderhouden, 'twelk geen meerder hitte geeft, dan juist noodig is, om de Wormen in den yver van hunnen arbeid te houden , en om helderer en glanziger Zyde te krygen. Tonnetjes. Als de Popjes of Tonnetjes, in den tyd van zeven dagen , afgefponnen , en alle voltooid zyn, verzamelt men ze op hoopen, alleenlyk fcheidt men een klein getal van de anderen af, waarvan men de Uiltjes fchikt om een nieuw geflacht voor de volgende inzameling voort te brengen. Die Uiltjes koomen gemeenlyk den zevenden dag , na dat zy befponnen zyn , en derhalven den veertienden , na dat de Worm heeft beginnen te fpinnen, uit hunne omflagen, of Tonnetjes , te voorfchyn. Een en twintig dagen na het leggen, 't welk de Wyfjes, die uit deze Tonnetjes koomen , moeten doen, kan men nieuwe uitgebroeide of gekipte Wormen hebben. Dus kan men drie inzamelingen maaken , geduurende omtrent vier maanden, dat de Moerbeziën bladeren duuren. „ Als de Wormen op 't punt zyn, van te „ gaan fpinnen , en men zorg draagt, om de. zelve  VAN DEN Z Y - W O R M. 100 zelve op den rug van een omgekeerden kop „ te zetten , en met papier te overdekken, „ zullen zy een plat, rond, en dun ftuk zyde „ fpinnen, als een foort van ronde dunne wa,, fel, 't welk niet beladen zal wezen met die ,» lymacbtige ftof, die zy zich in de Tonnetjes „ kwyt maaken , als zy daar lang in befloten blyven , en dit platte ftuk zyde zal al zogej, maklyk te haspelen zyn als de Tonnetjes, „ zonder dat men 'er zich zo veel mede be>, hoeft te haatten." Wy zullen hier niets zeggen, nog van de verfchillende behandelingen der Zyde, nog van de eenvoudige en verwonderlyke werktuigen, waarmede men dezelve verwerkt, om 'er zulke prachtige en luifterryke ftoffen van te maaken, dat dezelve niet dan de Tempels, de Paleizen, en de Vorften , die dezelve bewoonen , behoorden te verderen; Het verflag, 't welk alle deze behandelingen vereisfchen, en de menigvuldige konften en handwerken , die daar toe te pasfe koomen, behooren niet tot de Natuurlyke Hiftorie. Deze heeft haar Wit befchooten, en aan haare verordening voldaan, als zy den Zyworm is gevolgd van het eerfte uur van deszelfs geboorte tot aan dat tydftip, waarin hy zyn afgelegd bekleedzel aan den winzieken of naarftigen, (hoe moet ik het uitdruk. ken?)  110 van den ZY-worm. ken?) Menfch overlaat; De Worm heeft mi vleugelen gekregen, hy houdt op te leeven. 0 & BEHANDELING der ZYWORMÜN in VRANKRYK. Het is niet genoeg te weeten, hoe de Chineefen dit Infect bellieren, want dat is niet anders dan een voorwerp van nieuwsgierigheid; Wy moeten inzonderheid weeten, hoe wy hetzelve in ons klimaat bellieren zullen, 't welk zeer verfchillend van het hunne is. De Maatfchapp/ vah Landbouw te Tours heeft daar over onlangs eene uitmuntende Memorie uiigegeeven, waarvan de Tytel is: PRECIS SUR 1'EIïUCATION DES VERS A SOYE; Het Hoofdzakelyke wegens de opvoeding der Zywormen; Een ftukje van 95 bladzyden in 8vo. Deze memorie doet even veel eer aan de Academie van Tours, die dezelve zo. aangenaam en interesfant heeft weeten op te ftellen, 'als nut en voordeel aan 't Gemeen, 'twelk zich daar naar veilig kr.n regelen; Maar byzonderlyk moeten wy deswegen met eene erkentelyke hoogachting gedenken aan den Heer Escalopier, Intendant van die Provintic, die de Academie heeft  VAN DEN Zï-WOR m. III heeft aangezet niet Hechts om dezelve op te Hellen , maar ook voor niet uit te deelen aan elk die dezelve begeert. Zie hier een uittrekzel van deze Memorie. VERBLYF van de ZYWORMEN. In de oofterfche Landen kan men de Zywormen houden op plaatfen, die niet al te veel voor de zon bloot liggen , om dat het in die heete landen overal warm genoeg is; Maar in een gemaatigd klimaat, gelyk als Toaraine, moeten de huizen , alwaar men deze Infecten kweekt, eene goede plaatzing hebben, en dat gedeelte derzelver, 't welk men voor hun fchikt , moet op de eerfte of tweede Verdieping zyn. De Zolders of Vlieringen zyn op de meefte tyden te koud, op andere tyden is 'er eene Hikkende en ongezonde hitte, en dikwils, met mistig of nat weder, eene vochtigheid, welke voor deze diertjes nog fchadely- ' ker is. De Lucht moet een vryen doorgang in hun De Lucht verblyf hebben, en de Muggen en Vliegen|"ckVcr". moeten 'er zorgvuldig uit gehouden worden. Men kan deze beide oogmerken tevens berei. ken, als men de Venfters met Gaas, in plaats van Glas, voorziet. Men moet ze voor alls kwaade reuken, en derhalven voor die van Mest  na VAN D Ë N Zï-VOEK. Aanmerking over der Menlchen be krompen' lieid. Mest bewaaren , behalven de Koeijen-mest, welke de Rede en Ondervinding gelykelyk toonen, dat niet de kwaade hoedanigheden der andere foorten van Mest heeft. De Proef, die de ondervinding deswegen verfchaft, is dat de Wormen, die men uitfchiet, die kwynden, en die men by geval op een hoop Koeijen-mest geworpen hadt, daar in korten tyd fterk en gezond zyn geworden. En her. fta my vry hier in 't voorbygaan aan te merken, dat deze ontdekking wél gevolgd, en zo verre voortgezet, als dezelve voortgezet kan worden, de opvoeding der Zywormen misfchien gemaklyker, zo wel als voordeeliger, zou kunnen maaken; zou men, by vooi beeld, de Wormen niet op zodanige mesthoopen van een gematigde warmte bin- nens huis kunnen plaatfen ? Dog daar zyn andere beletzels in den weg, die bezwaarlyk opgeruimd kunnen worden. De middelen om zyne rykdommen te vermeerderen zyn ongelukkiglyk byna nooit moogelyk , dan voor de zulken, die alreeds ryk zyn. Om, by voorbeeld, veel Zywormen op te voeden , en 'er veel voordeel van te trekken , moet men ze een ruim en gemaklyk verblyf vervaardigen, en dat is eene onkoste, welke de zulken niet in ftaat zyn te doen, dio anders de voordeden der Zywormen meest van nooden zouden hebben; En zy die deze onkosten  VAN DEN Zt-WORM II3 ten kunnen doen, en die met het enkel inzicht van eigen nut daar toe befiuiten, en de voor. deelen met hun , die zy tot hun oogmerk noodig hebben, deelen zouden, zyn gemeenlyk zo vreesachtig en bekrompen , zo verkéerd varr geeft en hart, dat, als zy niet duidelyk voor hunne oogen zien , en met hunne handen tasten , al. het natuurlyk voordeel, 't welk 'er voor hun zeiven uit kan voorspruiten , zy nooit tot die onkoften befiuiten willen. Deze Verblyfplaats voor tien oneen Zaad, dat is te zeggen , tien oneen eytjes, moet zeven toifes lang, drie breed, en twee hoog zyn. Men vindt daar omtrent alle de noodige byzonderbeden in de werken van den Heer de la Plomsanie, en tri de tweede uitgave van deVerhandeling over de Moerbeziën - baomen en ever de Zy-tvormen. (Traite des MttRiERS* et des vers a soie ) maar wy móeten hier minder uitgestrekte,en minder koflbaare , werkingen tot ons oogmerk trachten aan te wy* zen. BINNENSTE SCHIKKING VAN HET VKRBLYF VOOR DE ZYWORMEN. Het Vertrek, waarin men de Zywormen wil 'teelen en opvoeden, moet wel gewit zyn, en zinlyk gehouden worden. Ook moet men de Vierde Stukje. H toor-  114 VAN DEN Z Y - W O R M. voorzorg gebruiken, om in het midden van dit vertrek, en op eenigen afftand van de muuren, de Tafeltjes te plaatfen, die voor werkplaatfen van de Wormen dienen zullen. Men moet oplettend op die plaatzing zyn, op dat de Wormen van de uitwaaffemingen der muuren, en van de Rotten en Muizen, die 'er eene geweldige flachting in kunnen maaken, niets te vreezen mogen hebben, werkbank „ Een Tafel of Werkbank van middelmaa- der Wor- tj grQOtte moet gemeenlyk vyf voet en nemen. J> ö ö 'TC „ gen duim lengte, tegen twee voeten hoogte, „ en derdehalf voet breedte hebben. Dezelve „ beftaat uit vier ftylen of voeten, door verfcheidene dwarslatten of dunne ribbetjes ,T verbonden. De geheele hoogte is verdeeld in vyf ruimtens , welke zo veele tafelijes maaken; op eene wyze, dat 'er, de dikten van. hst hout afgetrokken zynde , telkens ,, achttien duim ruimte tuffchen yder Tafeltje pi vin. "• b'yve"- Zie Fig. 27 en 28. op de.VIIIfte fig- 27, »8. Plaat. Deze twee figuuren vertoonen de eene een Werkbank van voren, en de andere dezelve van de zyde gezien.. Dus be.taat de geheele Werkbank uit vyf gedeeltelyke Werkbanken, of vyf Tafeltjes óp de Stylen boven malkanderen gelegd, en door.tusfchenruimtens van omtrent achttien duimen van «en gefcheiden. Men maakt deze Tafeltjes van zeer  SI VAN DEN Z ï • W O R M. 1IJ zeer dunne Plankjes, die xvel droog, en door de lucht wel uitgetrokken zyn, zo dat, als men ze in een kamer legt, zy geene vochtigheid, geen kwaaden reuk , geene nattigheid, geen fiof bevatten, nog door iets van dit alles de muizen lokken. Als men vee! Zaad, of liever veel Eytjes Tafeltje» heeft , die uitkoomen moeten, kan men de Tafeltjes verdubbelen, met'er nog andere tusfchen in te leggen, zie dezelve vertoond door de letters C. C. Het is ook alleen wanneer men door de menigte daar toe genoodzaakt is, dat men de Wormen, die uit de Eytjes koomen , in. Korfjes legt, welke in de gemelde figuuren insgelyks vertoond worden. Als men 'er minder heeft, is het genoeg, de Wormen op kleine horden van teentjes, of van geplet Riet te leggen; en die van Riet houde ik beter, om dat zy, even als die van dunne teentjes , het voordeel hebben van de lucht een tamelyk vryen doortocht door haare openingen te geeven, en dat men het Riet, waar op de vuiligheden minder hechten , en 't welk zich wegens zyne rechtheid en gladheid gemaklyker fchoon laat maaken , zuiverder kan houden. Men kan 'er ook houten Tafeltjes of dun plankwerk toe neemen, welke men in dit geval ver» zorgt met een rand, dien men 'er af en aan kan doen naar welgevallen; ook kan men 'er geil 2 vlocht-  ÏIÖ VAN DEN Zt-WORM. met en zonder randen. vlochten Heide, of Brem, of Honds-tand, (een lang grof gras) toe gebruiken, om te beletten, dat de Wormen, die wel haaft op de Tafeltjes zullen kruipen, zich daar van niet in de laagte nederwerpen. Zommigen maaken het bovenfte Tafeltje zeer fmal, en de onderfte al geduurig een weinig breeder, tot op de alleronderde toe, welke zy alleen met een Lyft of Rand verzorgen. Door deze metbode worden de Wormen, die van het eene Tafeltje vallen, op het geen daar onder volgt, gevangen, en vw dit weder op het geen daar onder is, en zo voorts tot het alleronderft toe. Het is al zo eenvoudig, en zekerlyk voordeeliger, alle de Tafeltjes van dezelfde breedte te maaken, en ze allen te boorden: Dit is ligt te begrypen, en evenwel verlaat men de eerfte manier nog niet geheel en al. Zie daar den Mensch. Hy weet dikwils wat het befte is, maar hy kieft, door ik weet niet welk eene verkeerdheid, het geen niet alleen minder goed maar ook ongemaklyker in de uitvoering is. Het is door deze voortreffelyke Logica te volgen , dat hy niet alleen by trappen is nedergedaald van de gelukkige eenvoudigheid der Natuur, tot de drukkende Slaverny, waar in hy thans zucht, maar dat hy daar in ook blyft zuchten , fchoon de óndervinding hem zyne kluifters doet voelen , en de rede hem de middelen aanwyft om dezelve te verbreken. Men  8' VAN DEN ZY - WORM. II^ Men moet ondertuflchen niet als een gedeel-Nuttig, te dezer Slaverny aanmerken de kleine be- 'H':.d <*er zigheden , of zelfs den noodigen arbeid des (jent Levens, als welke integendeel alieenlyk ftrekken om ons onzen tyd korter te maaken, en genoegelyker te doen doorbrengen, en waaraan men zich derhalvcn, van zyne vroegfte jaaren af, met eene vrolyke naarftigheid en een gewilligen yver, moet gewennen. De natuur zelve fpoort 'er ons in onze jeugd toe aan; en 't is niet dan door dezelve te wederftaan, dat wy ons in 't vervolg aan de ledigheid gewennen. Wy voelen , in weerwil van ons zeiven , hoe veel verkieslyker een nuttige, en niet al te zwaare arbeid, en inzonderheid die zonder infpanning van den geeft gefchiedt, voor ons allen is boven het droevig vermaak van niet met al te doen. De Luyaard, de vadzige en gevoellooze Mensch, die,met zyne armen over malkanderen gekruisd , een aangenaam Landfchap , of vruchtbaar Veld ftaat te befchouwen, die den arbeid van anderen aanziet,zonder zich eenig nuttig werk van zich zeiven te kunnen herinneren , vindt niets in zyn hart, dan een laftig ydel of kwellingen. De Verftandige en werkzaame Menfch daarentegen, die een boom ziet groeijen , welken hy geplant heeft, die de Byën ziet vermeerderen, welke onder zyne zorg ftaan, de Zywormen fpinnen, H 3 die  II8 VAN DEN ZY-WORM. Klimmende Wormen. dis hy heeft opgepaft, zegt tot zich zeiven, of liever zyn hart zegt het hem, zie daar de gevolgen uwer naarftigheid, zie daar uw werk! Hy heeft zich vermaakt met dat werk, hy vermaakt zich met het te genieten; en hy heeft, wat meer is, de zoete vreugd van nuttig aan de Maatfchappy te zyn. „ Als de Zywormen hun geheelen groey ge„ kregen hebben , als zy gereed zyn" om te ,» klimmen, dan neemt men alle de beweeg- baare I.yften of Randen van de Tafeltjes, s, gelyk ook de Hórdjes of mandjes , weg, ,, om 'er andere Schuttingen met Sponningen ,, voor in de plaats te ftellen, welke Schuttin„ tingen, als men ze zo noemen mag, in de „ Tafeltjes worden in gelaaten; Wy zullende ,, zelve Straalen heeten, om dat zy boogsge„ wyze uit den bodem of den grond der Tafel,, tjes, als uit hun centrum, opgaan, zy zyn ten „ getale van drie, daar onder die der beide „ einden niet begrepen , als welke Hechts „ de helft van de breedte der twee anderen ,, hebben. De drie middelfte Straalen zyn ,, over haare geheele lengte doorboord met ,, tv/ee en zeventig gaten, bekwaam om acht„ tien ryën Heide, elk van vier Struikjes, in te „ plaatfen, welke regelmaatig als een waeijer „ gezet worden. De twee Straalen der einden , „ met zesendertig gaten doorboord, hebben, „ Hechts  VAN DEN Z ï • W O R M. IIJ „ Hechts twee Struikjes heide aan yder ry, „ en het geheel maakt, gelyk men in de aan>; gehaalde Plaat en figuuren zien kan, vier ,-, Hokjes, of doorgaande Berceau's (A, A, A, A) „ door de vereeniging der Struikjes Heide by „ derzelver ontmoeting of faamenlooping aan „ 't bovenft van de Tafeltjes. ,, Als de Wormen in ftaat zyn om te klim„ men, plaatit men ze met een Schopje of „ Spadeltje. (Zie Plaat VIII. fig. 29.) onder pi. yin. „ hunne Hokjes. Het is klaar, dat zy daarfiS- *»• „ alle moogelyk gemak hebben om hun verblyf „ te neemen, en te houden, als 'er groote ,, warmte koomt, welke hen zeer zwak maakt. „ Dus heeft men opgemerkt, dat 'er op deze wyze veel minder vallen, dan öp eenige an„ dere manier van dezelve te plaatfen, het „ geen een zeer groot voordeel is, om dat de „ Wormen eens van de Heide gevallen zynde ,, daar zelden weder opklimmen, en als verlo,, ren befchouwd \vorden. „ Dit Soort van Theaters of Loges is, om Bepaalde „ deeze rede alleen, tot de hoogte van acht voet^"f^, „ bepaald, om dat als zy hooger wórden, de „ behandeling der Zywormen moeijelyker is, en om dat de warmte altoos naar boven trek„ kende, hier uit een verfchillende maatiging „ van lucht zoude kunnen geboren worden voor H 4 „de  IIO van DEN Zy-WORM. nog eenvoudigermethode. „ de Wormen van de onderfte en de bovenfte „ Tafel. „ Dewyl men het geheel e ftuk zonder Spy„ kers of Pannen kan maaken, door het alleen„ lyk met Zwaluwftaarten in malkanderen te „ voegen, zo kan men het zeer gemaklyk uit „ malkander neemen , als de Wormen ophou„ den te werken, en men kan dan weder ge„ bruik maaken van dit vertrek, 't welk men niet meer dan omtrent twee maanden in 't „ jaar behoeft te miflen, zynde dit de langfte „ tyd van de opvoeding der Zywormen. „ Hoe eenvoudig deze toeftei wezen moge, „ welke genoegzaam is om een once eytjes in „ gunftigety en te maaken, met dezelve op di ie „ ondericheidene reizen te doen uithoornen, „ kan men echter niet ontkennen , dat het, „ om verfcheide redenen, moei;eIyk is voorde „ Landlieden, om zich een dergelyken te be„ zorgen. Om aan dit ongemak te gemoet te „ koomen, en alle de middelen om de Wormen „ hunne Verblyfplaatfen, als zy klimmen , te „ bezorgen, ftelt men voor, om een Soort van „ Theefchoteltjes, van drie, vier, vyf of zes „ duim middellyns, te maaken , van eene ge„ noegzaame dikte om dezelve met verfchciden „ gaten te doorbooren, om daar de Struikjes ,, Heide in te fteeken, welke men dan zal fchik- ken  VAN DEN ZY-WORM. 121 ,, ken in de gedaante van een Volant, die men *„ by de Pa'etten gebruikt, (zie PI. VIII. fig. Pi. vur. „ 30,) en waarvan de hoogte zal genoomenfi2- 3°- „ worden , naar d it de gevoegelykheid der „ plaats het toelaat. Deze Thee- of Korfy- „ Schotel tjes of Vohns kunnen gemaklyk op bed- ,, lyften of kaften, tafels, koffers enz. gezet „ worden, en hebben tevens het voordeel van „ eene groote menigte Wormen te bergen. DE KEUS EN HOEDANIGHEDEN DER EYTJES. „ Van alle vreemde Soorten van Zaad, of ey„ tjes der Zywormen,worden deSpaanfchentot „ hier toe voor de befte gehouden na die, wel„ ke uit Sicilië en Piemont koomen". Maar die eytjes, welke door de inlandfche Uiltjes gelegd zyn in het land zelve, daar men de Wormen wil kweeken, moeten altoos voorgetrokken worden voor alle vreemden; ,, zo wel om ,, dat zy , genaturaliseerd zynde met het klimaat, „ meer overeenkomft en gelykaardigheid heb„ ben met de Moerbefleboomen , waar van zy 5, hunne voornaame zelfftandigheid ontvangen „ hebben". Als om dat men geruft kan zyn, dat men , dezelve van goederhand hebbende, op derzelver gelukkig voortkoomen kan ftaat maaken, naardien het beginzel van vruchtbaarheid in dezelve niet kwaadaartiglyk door het vuur H s zal  122 VAN DEN Zï-WORM. Bedrog in zal verdelgd zyn. Want dikwils gebeurt het, kocpe"" dat de V^emde Naties die ons de eitjes verder Ey. koopen, dezelve vooraf in zulke heete ovens leggen, dat het Spruitje verfchroeit, en de eytjes onvruchtbaar worden : zy vinden hier in een dubbel voordeel, eerftelyk van hun eigen profyt, ten anderen van onze fcbade; dat is te zeggen, dat zy ons geld tot hun trekken , en ons berooven van een produB, 't welk ons hunnen handel minder noodzaakelyk zoude maaken. Maar wat is ondertuflchen het beginzel van zulk een fnood oogmerk, van zulk eene onwaardige verradery ? Het is de noodzaakelykneid, waar m de Menfchen zyn, of waanen te zyn van malkanderen te moeten bedriegen, om elk hun afzonderlyk belang te behartigen Daar , mtffch.en niet meer dan eene enkele Maatfchappy, waar in de Menfchen hun byzonder belang vinden met het algemeene belang te behart.gen, en dat is by ongeluk eene ingebeelde, eene vcrcierde Maatfchappy; Hetis de Eutopia, of de gelukkige Republyk van Thomas Moros, waar van ik reeds vroeger gefmo ken heb. . Kenmer. „ Men weet dat de Eytjes vruchtbaar zullen goede J' wezen> cn g°ede Wormen leveren, als deEytje-,. » zelve bros zyn, als zy een vocht bevatten „ 't welk niet te dik, of te vloeibaar is als „ dezelve een levendig en helder oog hebben, .. alt  van den Zy-WORM. i2<-j „ als de kleur meer naar een donker grys dan ,, na eenige andere verf trekt, en eindelyk als ,, zy in wyn geworpen vaardig naar den grond „ gaan, in p aatfe van daar op te dryven". Een gros, of vierendeel loots zaad, hetgeen zo veel is als elf of twaalf Uiltjes leggen , bevat niet minder dan vyf duizend Eytjes, maar daar gaan 'er altoos ten minden de helft van verlooren; men kan 'er derhalven niet meer dan twee duizend vyf honderd Tonnetjes van verwachten ; welke achtien of twintig oneen Zyde geven; Dus zoude een once Zaad tuffchen de acht of tien pond Zyde geeven. De grootde aftrekking, welke men van dit opbrengel moet doen, wegens de kwaade jaaren, is het zelve, jaar door jaar, op vyf ponden te brengen. „ De bede Tonnetjes zyn dezulke, die de En goede „ devigde en hardde aan het gevoel voorkou- Tonne,, me, en waar in men den Worm voelt bewee-t|_" ,, gen, met dezelve zachtjes te vry ven. De „ eerd geformeerde zyn altoos verkiezelyk, om„ dat zy de derkde Wormen aanduiden, welke ,, deihalven bed gefchikt zyn voor de voorttee„ ling". Daar zyn 'er van twee Soorten grooten en kleinen, welke men ook gegroefde noemt. Men verkied het Zaad van de Uiltjes, welke van die laatde voortkoomen boven de anderen. Daarenboven zyn de kleineTonnetjes wat zwaarder dan de groote; drie honderd van deze Tonnetjes  124 VAN DEN Zy-WORM. netjes weegen omtrent zo veel als driehonderd en twee Gros. „ De Mannetjes Tonnetjes zyn „ gefloten, langpuntig, en de Zyde isgemeen„ lyk fyner dan die van de Wyfjes j een Wyfjes „ Tonnetje is groot, rond, buikig, en derzel„ ver Zyde is gelyker en effener of eenpariger „ dan die der Mannetjes". Ond-t Men kan in de Wormen, zelfs eer zy hunne ichen af Ton»etjes gemaakt hebben, de Mannetjes van M-mne'iesde Wyfjes onderfcheiden. De eerften hebben wyfj«. duide'yker en onderfcheidener oogen, men zoude ze afzonderlyk kunnen zetten, en elke Sexe alleen laaten fpinnen. Het uitzoeken, of fchiften der Tonnetjes, zou dan niet meer noodig zyn om de Mannetjes van de Wyfjes aftefcheiden, maar alleenlyk om in elk der twee kunnen de zulken uit te leezen,die van een bleekgcele kleur zyn .-zynde deze kleur onder de vierSoor ten van geel, die,welke de volmaakfte Zvde voortbrengt. Want, zonder dat ik dit volftrekkelyk durf verzekeren, koomt het my echter ten hoogften waarfchynlyk voor , dac de Uiltjes uit de Tonnetjes van de befte Zyde voortgekoomen ook weder Wormen voortbrengen zullen , waar van men insgelyks de befte Zyde mag vcrwachten ten zy, wanneer men ze kwalyk opvoedende, dezelve hier door van hunnen goeden oorfprong doe ontaarden. Dit moet ten minften, dunkt my, de gedachte van onze achtenswaardige  VAN DEN Zï-WORM. I2J ge Schryvers, de Academiften van Tours, wezen, want waarom anders zo byzonder na de hoedanigheid der zyde gezien, als men de goede Mannetjes en Wyfjes van de kwaadenuitzoekt?En zo deze rede doorgaat, moet men 'er nog daarenboven uit befiuiten, dat de Tonnetjes, die by het voordeel, dat zy van eene bleek geele kleur zyn, dat voegen van vaardig gefponnen te zyn , gelyk onze Schryvers zeggen, zekerlyk in allen opzichte moeten voorgetrokken worden. Als de Tonnetjes gefchift of uitgekoozen zyn,De Ton* ,, . , . . , , netjes aan (en het tydiTip van die vernet tmg is, als men de- Draaden zelve van de Heide afneemt, en men neemt ze Eeregendaar af, zo dra zy voleindigd zyn) maakt men 'er kranfcn van, dat is te zeggen, men rygt'er hondert aan een draad, dien men vervolgens,gemaks halven, aan de beide einden faamenknoopt, maar men moet toezien, van ze niet dan heel boven aan door te rygen, om geen toegang aan de lucht,in deze Tonnetjes te openen, waar in de Worm zich begint in Nymf te veranderen. Het houdt omtrent twaalf dagen aan, dan koomt 'er het Uiltje uit te voorfchyn; Het 00genblik, dat het uit zyn bekleedzel voorden dag koomt, is byna altoos met het opgaan der Zonne. Als men het Schiften van de Mannetjes en Wyfjes niet gedaan heeft, terwyl zy nog in den ftaat van Wormen of van Tonnetjes waren, zou men  126 V A N DEN Z Y - W O R M. men het met meer zekerheid,van zich niette vergiffen, kunnen doen, als zy Kapelletjes of Uiltjes zyn geworden; maar daar is een ongemak aan valt, om zo lang te wachten, te weeten, dat 'er onder deze toevallige verzameling meer Mannetjes dan Wyfjes gevonden worden. Maar één fterk Mannetje kan voor twee Wyfjes dienen , dog een Wyfje kan nooit twee Mannetjes toelaaten. Men verheft derhalven veel Mannetjes en bygevolg veel Zaad, als men, de Wormen of de Tonnetjes niet vooraf gefchift hebbende , maar die affcheiding tot den ftaat deiKapelletjes hebbende uitgefteld, of te veel Mannetjes , of te veel Wyfjes vindt; dit laatfte geval heeft plaats, als men, by voorbeeld,twee duizend Mannetjes, en vier duizend vyf honderd , of maar vier duizend, Wyfjes heeft, want fchoon de fterke Mannetjes twee Wyfjes kunnen bevruchten , zyn zy evenwel niet allen daar toe in ftaat. Dus brengen de Luiheid en Onachtzaamheid altoos haar eigen ftraf mede. Mannetjes „ Men kent een Mannetjes Uiltje aan zyne Viltjes. fl beweeging , zyne geduurige onruftigheid, en „ door het geft'adig geklop zyner Vleugelen; „ Het Wyfje doet zich onderfcheiden door ee. „ ne meerdere witheid dan het Mannetje, door „ de dikte van haar buik, door haare weinige „ levendigheid, en inzonderheid om datzy nooit „ met de Vleugelen, vloddert". Als  VAN DEN Zy-WORM. I27 Als men de Tonnetjes der Mannetjes en der paarlng Wyfjes niet vooraf van malkanderen heeft ge- d.et uü* fcheiden, moet men alle de Uiltjes, door malkan-t,M" der, op een ftuk zwarte grove ftofTe van Wol of Wol en Katoen, gemaakt, een ftuk grein, of iets dergelyks zetten. Men moet ze vervolgens by Paaren op een andere lap grein overzetten, op dat elk Wyfje, zo veel moogelyk, haar eigen Mannetje hebbe. Men laat ze daar vier uuren, waar na men ze zachtjes van malkanderen fcheidt, om de Wyfjes niet te kwetzen. Men werpt de Mannetjes als nutteloos weg; men zet, (byaldien ik anders een noot, die onder aan de23 bladzyde dezer memorie is, wel verfta, men zet) de Wyfjes, geduurende een halfuur, op de eerfte lap grein, op dat zy zich daar van haar Water on tl aften mogen, en dat halfuur om zynde, zet men ze weder op die lap, waar op de koppeling gefchied is. Zy leggen daar, tien of twaalf uuren daarna, eik vier of vyf honderd Eytjes, dat is te zeggen, de eene door de ande. re geflagen, omtrent vier honderd vyftig. Deze Eytjes zitten met eene Iymachtigeftoffe, daar zy nat van zyn, aan het Grein vaft. Men laat ze daar op tot in de maand van September, als wanneer men ze daar af neemt. „ Om de Eytjes van het grein los te maaken tosmaa. „ laat men daar uit zyn mond eenige kleine teu-ken der „ gjes wyn op vallen, of fpuit men 'er dezelve E >'''"• over;  128 VAN DEN Z Y - W O R Hti „ over; dan windt of rolt men de lap grein in ,, een ftuk Laken, of een gedeelte van eendeii ken, om aan den Wyn den tyd te geeven , „ van de lymachtige Stofte te doortrekken. „ Men laat alles een uur lang in dien ftaat, „ waar na men het Zaad of de Eytjes met „ een borfteltje, of de veer van een pen, ge„ maklyk afneemt, men fluit ze vervolgens, „ zonder ze. te drukken , in kleine papiere ,, Peperhuisjes. Men bewaart deze Eytjes in Doosjes , die xvel dicht fluiten, en welke men niet opent, dan ten tyde, als men ze wil gebruiken, men zet ze in geflooten Kleerkaifen , tuffchen de Kleederen, maar niet tuffchen Linnen, en men draagt zorg, dat 'er geene de minfte koude of vochtigheid in deze Kaften koomen kan, DE WYZE EN MIDDELEN OM DE EYTJES DER ZYWORMEN TE DOEN UITKOOMEN. Het Jaargetyde, om de Eytjes te doen uitkoomen, is in 't begin van de Lente, als de Sappen in alle planten in beweeging zyn, en als de Bladeren van den fVloerbezieboom te voorfchyn koomen, dat is te zeggen half April in zeer vroege, en in 't begin van May in laatere jaaren. „ Daar  VAN DEN Z Y - W O R M. IZQ „ Daar zyn twee manieren om de eytjes teverfchil„ doen uitkoomen , de Natuurlvke en delende wJr* yr ,, 1 2e om cle » k°»st wyze Eytjes te De eerfte, welke daar in beftaat, dat menu°en uit* de eytjes aan den milden invloed der Lucht O0mïn* overlaate, en welke, om deze rede, de beste is , is niet gebruikefyk , dan in die weinige gelukkige Landen , alwaar eene genoegzaame warme matiging der lucht, die allengskens toeneemt, de beginzels van vruchtbaarheid, die in de eytjes befloten zyn, zachtelyk in dezelve doet werken, en den Worm als het leven geeft. De Konst-Wyze is veel minder gefchikt om eene fchoone en fterke Zyde van de Wormen te bekoomen j ook is zy moeijelyker en aan meer toevallen onderhevig , maar de weelde maakt dezelve noodzakelyk ; men kan door de natuurlyke methode niet alle de foorten van Zyden bekoomen, welke de grilligheden der mode vereis fchen. Om het geen men een Konst-broed noemt te bekoomen, verdeelt men het Zaad by oneen; men .maakt 'er kleine pakjes van, welke men bewindt in een linnen doek met katoen belegd, zonder de eytjes al te veel te drukken. Vrouwen draagen deze pakjes by zich, dezelve op warmer of minder warmer plaatfen in haare kleederen , of op het lichaam zelve leggende- Vierde Stukje. \ „ '  Aanmerking ove de Pau■winnen. Con- I30 VAN DEN ZY-WORM. naar maate het meer dringt om de eytjes te doen uitkoomen. Daar fchynt uit de lichaamen der Vrouwen eene gemaatigder , zoeter, en bygevolg voortteelender, warmte, om het 'eens zo te noemen, uit te waasfemen, dan uit het onze; en daarenboven de tedere moederlyke zorgen pasfen haar beter, en kooaien met haare geaardheid meer dan met de onze over een. „ Zo dra gy gezien zult hebben , zegt de „ Eerw. Vader Vaniere in zyn bekooriyk g«„ dubt over bet Buitenleven, zo dia gy gezien „ zuit hebben eene Pauwin aan 't hoofd van „ haar teder en Hamerend kroost, vlieg, ó jon„ ge en fchoone Deern, vlieg naar debosfchen j, zoek in de dichtfte en ruigfte ftruwellen, „ waarin de Pauwin gewoonlyk haare eytjes „ gaat verbergen, en gy zult daar dezulken „ vinden, die zy verlaaten heeft; want zy ver„ laat altoos de laatften, die nog niet gekipt ,, zyn; bloos niet uwe keurze te openen, en „ door de zoete warmte van uwen boezem den „. fchoonen Vogel in 't leven te brengen, waar ,, van gy de moeder zult zyn; Het is op' deze „ wyze dat de tedere L1 v 1 a haar vermaak „ fchepte met de eytjes in haaren boezem te „ verwarmen , en daar eene Keizerlyke ge» „ boortc aan te.geeven."  VAN DEN Zy-WORM. 13Ï Continuo nemorum ccecos fcrutare rcccsfus; Ovaque fi reperis, fonnofa puella ! teporcm Ne pudeat cal:d,'.s intra fupplere papillas > Alucinasque vices pulcrs confetre volucii, Caifareo üc Ova finu tepefa&a fovebat Xivia, regales gaudens excludcre pullos. De Vrouwen, die de eytjes der Zywormen by De Eytjes zich draagen, om ze te doen uitkoomen, leg- cloorVron wen gen dezelve niet dan allengskens en by trappen op haar bloote vel, en zo zy ze ten laatften in haar boezem bergen, is het niet, dan na dat zy ze te voren langs verfcheide graden , tot deze, anders al te fterke warmte, gewend hebben. Als de warmte al te groot is, bemerkt men dit reeds den tweeden dag. De eytjes, in plaats van wit grys van kleur te zyn, gelyk zy mceften wezen, als zy wel uitkoomen zouden, zyn roodachtig, het welk te kennen geeft, dat zy al te fchielyk of al te fterk verwarmd zyn, en dat men 'er niets goeds van verwachten kan. Ik denk, dat het nuttig zoude wezen, de eytjes niet dan door jonge Meisjes te doen uitbroejen, als welke nog niet tot dat tydperk gekoomen, waarin het geftel verhit en het bloed driftig wordt, eene meer gematigde warmte daar aan zouden mededeelen. Ik zoude het in tegendeel niet goed achten , daar oude Vrouwen toe te gebruiken, waarin alle de levenswarmte is uitgebluscht. Dat is de leeftyd, ' I 2 waar  132 VAN DEN Z Y - W O R M. en op andere wyzen uitgebloeid. waar in het lichaam, om zo te fpreeken, heeft uitgediend, en waarin men de gebreken van het zelve, door zo veel te meer fterkte en goede hoedanigheden der ziele, moet trachten te vergoeden; Dit ondertusfchen is een dienst, die enkel het lichaam betreft, en misfchien zoude eene oude Vrouw niet dan zwakke en kwalyk gefielde Wormen doen te voorfchyn koomen, gelyk een oude Bye niet dan bruin wasch maakt. Daar zyn Vrouwen, die in plaats van zelve de eytjes uittebroeijen, dezelve in doosjes onder een broedfche Hen leggen, en ze met iïroo en eenige eyeren bedekken, het welk aan onze eytjes weinig warmte kan geeven. Andere Perfooncn doen ze in een balneum Maria, in een zogenaamd bad van Maria, dat is te zeggen, warme asch, uitkoomen, of zy leggen ze by zich in 't bed , blyvende daar in met dezelve, geduurende de twee dagen, die wegens den uitflag beflisfen moeten 5 Door dit middel krygen ie eytjes eene altoos gelyke en eenpaarige ivarmte, en zy koomen byna alle ter zelfder :yd uit, het geen van een groot gemak is inde rolgende behandelingen , en de zorgen, die de onge Wormen vereisfchen , veel eenvoudiger :n minder belemmerende maakt , gelyk men vel haast nader zien zal. Als de eytjes zorgvuldig zyn uitgebroeid, en op  VAN DEN Z Y - W O R M. I33 op den rechten tyd ftaan uit te koomen; Als dezelve den tweeden dag van een wit gryze kleur zyn, het geen de op handen zynde geboorte der Wormen aankondigt, doet men ,, dezelve in drooge doosjes , die zinlyk en ,, rein, zonder reuk, en wel geflootenmoeten ,, zyn. Men neemt ze gemeenlyk tien duim „ lang, tegen zeven duim breedte, en Hechts „ twee duim diepte, om de eytjes nietopmal,, kander te leggen. „ Men verzorgt deze doosjes van binnen met „ wit papier en met katoen , men brengt ze „ eerst wat by 't vuur om ze te droogen, en „ dan legt men in elk niet meer dan twee on,, een eytjes op het meest; Men overdekt ze „ vervolgens weder luchtig met katoen; fchoon „ verfcheiden Schryvers en Liefhebbers het „ katoen verwerpen , om dat de Wormpjes „ zich daarin verwarren. Het zy men onder„ tusfchen dit al of niet verkiest te gebruiken, „ men legt over de Wormen een ftukje papier, „ doorboord met kleine ronde gaatjes van de „ grootte als een dun tande-pennetje, waarop ,, men eenige van de tederfte Moerbezien„ blaadjes legt, op dat de jonge Wormpjes, „ op het oogenblik als zy uitkoomen , al klim„ mende door de gaatjes van het papier door„ kruipen en aanftonds hun voedzel vinden „ kunnen. Het zou beter zyn kleine draadjes I 3 tè  134 v A N DEN Z Y - W O R M. Jonge Woimpjes „ te neemen , welker uitgeitrekfheid gefchikt j, ware naar de breedte en de lengte van het „ doosje". Men plaatst de doosjes, welke de eytjes, gereed om uit te koomen, bevatten, onder een wollen deken, of tusfchen twee kusfens. Men onderhoudt,door middel van vuur, de warmte altoos in den zelfden graad, of om de rypwording van 't zaad, dat is te zeggen, het uitkoomen der eytjes,vaardiger, krachtiger, en met minder kosten uit te werken, zet men op de kusfens flesfen met warm water, die men geduuiig vernieuwt, tot dat alle de Wormpjes gekipt zyn; dit moet niet langer dan drie, of ten hoogden vyf of zes, dagen duuren. Het geen van de Wormen dan nogongekipt is overgebleven, moet men als verlooren befchouwen, en weg werpen. ,, Naar maate de Wormen uit de Eytjes koo„ men,plaatst men zeby partyen, volgens den „ dag dat zy gekipt zyn, in nieuwe doosjes, ,, voorzien met Moerbeziebiaderen." Eenonce zaad is genoeg om zeven of acht doosjes met Wormpjes te voorzien; men legt derhalven in elk doosje ten naaften by zo veele Wormen, als uit een vierendeelloots eytjes zyn voortgekoomen , en yder vierendeelloots geeft byna ?yf duizend, gelyk men hooger gezien heeft; Dus verfchaft een Doosje, "t welk twee onzen zaad  VAN DEN Z Y - Yf O R M. I35 zaad bcvatt, de Wormen voor omtrent veertien of zestien doosjes, en geeft der hal ven zeventig of tachtig duizend Wormen, waar van omtrent de helft zal voortkomen , en deze tachtig duizend Wormen, dus tot veertig duizend verminderd , geeven ten naaflen by twintig ponden Zyde , tegen achttien oneen Zy ie voor twee duizend vyf honderd Wormen gerekend. Op yder doosje , met Wormen gevuld,' », moet men de geboortedagen zetten, en zo veel men kan in acht neemen, dat men de ,, doosjes , naar maate de Wormen grooter worden , veranderende, die van den eenen dag niet met die van den anderen vermenge. ,, Ook moet men zich wel wachten van ze niet me: de vingers aan te raaken, als men ze ,, van 't eene doosje in 't ander overzet. Men ,, gebruikt daar toe een klein ziiver lepeltje, ,, of ook een fmal ftrookje van yvoorbeen,of een „ ftukje ligt hout, dat plat en dun is; Hetvei„ ligst van allen is nog, dezelve, als men kan, „ met de bladeren , daar zy zich vaft aanhech„ ten, op te neemen". I 4 De ioete verleden i  12") VAN DEN Z Y - W O R M. DE ORDER, DIE MEN MOET IN ACHT NEEMEN, VAN DE GEBOORTE DER WORMEN AF, TOT AAN HUNNE EERSTE VERVELLING. De tyd tusfchen de geboorte der Wormen, en hunne eerfte vervelling, is flegts van zes of zeven dagen , geduurende welke men hun tweemaal daags tedere, versch geplukte , en goede Moei beziebladeren moet geeven ■, Dezelve moeten wél gcfchiüt worden op den bodem van het doos/c, en denzelven omtrent bedekken, maar evenwel niet geheel en al, zo dat de Wormpjes vryelyk van het eene blad na het ander kunnen kruipen. De zinlyk- D° befte middeIen . °m ze in dezen vroegheid ' ften leeftyd, waarin zy zeer teder zyn, wel te be. Waaien, zyn hen zeer zinlyk te houden, hen wél te voeden , en te beletten , dat de veranderingen der lucht niet merkelyk zyn in de plaats, waar men ze opvoedt. Die laatfte zorg is de moeijelyklte ; Zy beftaat daar in, dat men ze altoos een gelyken graad van warmte geeve. en warmte De Heer DE Reaumur gelooft, dat de achttienzyn noo- de graad op zyn Thermometer die is, welke best met de gefteldheid der Zywormen overeenkoomt. Maar gelyk het faifocn, waarin zy ujtkoomen, aan veranderingen ondeihevig is, zelfs  VAN DEN Z Y - W O R M. 137 zelfs in Touraine, en de andere zuidelyke Pro. vintien van Vrankryk , en men derhalven de Zywormen dien trap van warmte niet kan geeven , dan met rondom dezelve eene konstwarmte te verfpreiden, welke ligtelyk te fterk wordt, hen verzwakt, en in fchadelyke dampen als bewindt, is het beter hen maar tot den veertienden graad te gewennen , om dat deze nader koomt aan die warmte , welke onze Dampkring - alsdan heeft , en omdat men, als de Dampkring daar beneden is , het gebrek daarvan door middel van Stoovcn, of iets dergelyks, zo veel gemaklyker kan vervullen; of zelfs door middel van een Kaggel-pyp , die door de kamer loopt, of door een klein Kaggeltje zelve, waarin men eenige luchtige zuivere brand ftookt, best glimmende houtskoolen, maar geen doof kooien, en vooral geen fteenkoolen, welker reuk tenuiterften nadeelig, en miffebien doodelyk is voor de Wormen. Moo-elyk zoude men, eene naaukeurige en DcWor- • , • .. -j a„„. men aan trapswyze vermindering van warmte in de op- mjnder voeding der Zywormen volgende, het in twee warmte te of drie Jaaren zo verre brengen kunnen, dat&ewennen- men 'er een geflacht van vokte, 't welk fterk genoeg ware, om zonder behulp van vuur de ongeftadigheden van ons klimaat te kunnen uit- ftaan. Men zoude aan die van het eerfte Jaar flechts eene warmte van veertien graaden kun- 1 5 nen  138 VAN DEN Zy-WORM. nen geeven, en naar maate zy grooterworden, zoude men ze meer aan de werking der vryê lucht kunnen blootftellen. Uit de eyt es die zy werpen zouden , mogt men biilyker wyze het volgende Jaar een fïerker geflacht van Wormen verwachten, voor welke de twaalfde graad van warmte genoeg ware , en de Zyde van dit Jaar zoude het in fterkte en luister, boven die van het voorgaande Jaar, winnen, gelyk de Wormen, onder eene warmte van veertien graaden opgevoed, ftcrker zyn dan die achttien graaden noodig hebben. Dit opge- In het algemeen mag men zeggen, dat de Naneictod. mur geene dier gedaantens weigert aan te nee_ men, die wy haar willen geeven, mits men met de vereischte voorzichtigheid te werk ga om haar zachtelyk te buigen, want zy verzei z'ch tegen ons geweld , als wy haar harde fchokken willen geeven, en zy wordt dan onhandelbaar. Niets is onmoogelyk , dan het geen met te veel verbaafting begonnen wordt. De Kanarievogeltjes, by voorbeeld, welke wy, door ze aan onze hedendaagfche fraaije opvoeding te gewennen, derwyze doen ontaarden, dat zy wel haaft naauwelyks meer dan Infecten zullen worden, zouden allengskens zo fterk te maaken zyn , dat zy in de open lucht in onze Tuinen , op onze Parken , in onze Boflchen zouden kunnen leeven, gelyk de Goud- en Distiel- Vin-  VAN DEN Zï-WORM. 130 Vinken en de Sysjes; Indien de Kanarievogeltjes , die van tyd tot tyd hunne Gevangenisfen ontfnappen, hunne bekoomen vryheidniet lang overleeven, het is om dat men ze niet van langzaamerhand gewend heeft om een heldere en frisfche lucht te ademen ; het is, omdat men hen, in plaats van hen niets dan zaad en muur te doen eeten, met bifchuit gevoed heeft; 't is om dat men ze zo lang in bedompte kamers heeft opgeflooten, en hen Suiker en OjJaSepix, of zogenaamd Walvisch Schot heeft laaten peuzelen , 't geen op verre na zo goed niet voor hun is, als zand, kryt, en fteentjes, die zy in 't veld gevonden zouden hebben. Hoe hooger de graad van warmte is, daar men de Zywormen in opbrengt, hoe zwakker en tederder zy zyn , en hoe gevaarlyker het derhal ven is hen voor de werking der vrye lucht bloot te Hellen. Men moet evenwel dagelyks de lucht ververfchen in 't vertrek, daar zy zich in bevinden, om dat zy buiten dat flikken zouden , maar men draagt dan zorg om de lucht niet door de deuren en venfters in te laaten , dan wanneer dezelve zacht en mild is, en brengt daarna het vertrek allengs weder tot den gewoonen trap van warmte. Als de Wormen grooter en fterker beginnen Als de te worden; als zy tot den tyd van hunne ?ér> °™e™ fte worden,  hoe te piaatfen ; '4' v 4 " " £ " z T - W O I M. firs8™!"™ • j- *»h™— rit w • \eran1ert de doosjes, en men zet er fa e!k derzei ver minder, of, hetgeen nog eter is, ffien maakt £en fo'on tenbakjes>v..aar £oe menfte^igdikpapierneemt, men vouwt een blad, en men laaf daar randen rondom van genoegzaamchoogte, om de Wor. men te beletten van zich niet buiten dezelve te TïTm ft °°genb,ik Van d£2e "«huizing over 17 , n V°£,dZel Vernie^C i « ze o^er met de verfche bladeren, daar zv zich greet.gopwerpen.en op hechten zonder deze- ve aanteraaken. Om bun dit nieuw verblyf des te aangenaamer te maaken, vryft men het ieBZZn ^CmÜaai omdezepapierebakm, met de Wormen daarin, op de Tafelde, van deverbiyfp,aatS) of het ftellaad e, tebre, • gen; De eerfte is dezelve met de tw e teg n eütande 0 ^ ^ ^ OP te neemen, hetgeen niet kan beletten, dat de biaderen zich in 't n-M^n „, ln c m'"den niet een weinig bmg.n , en eenige Wormen daar afraaken en verereuKen, De andere manier, d.e veel beter geneven gernaklyk te volgen, is, onder elk ; l! V eCn,dU" h°Uten PIankie te fc^iven, t we,k met dezelve omtrent dezelfde lengte en  VAN DEN Z Y - W O R M. 14I en breedte heeft, en waarmede men ze kan opneemen, zonder buigen of kreuken, op dezelfde wyze omtrent als de Bakker zyn brood in den oven zet. Voor dat wy den Zyworm in zyn tweeden leeftyd befchouwen, dat is te zeggen na zyne eerfte vervelling , moeten wy eenige aanmer- . kingen maaken over het voedzel, dat best voor denzelven dient. OVER DE KEUZE VAN HET VOEDZEL VOOR DE ZY-WORMEN, DESZELFS HOEDANIGHEDEN, EN DE MANIER OM HET TE PLUKKEN. Het eenige regt gefchikte voedzel voor dit Verfcheide Jnfect , is het blad der Moerbezicboomen. v^MoerDaar zyn vier foorten van deze boomen; de besfeboozwarte, de witte wilde, de Spaanfcbe Moer-men* beffeboom , en de witte tamme, of geënte Moerbes. Het blad van den zwarten Moerbesfe boom moet niet dan by gebrek van de andere gebruikt worden; hetzelve geeft nooit eene Zyde van goed Alloy ; het wordt daarenboven dikwils door de Mieren aangetast, welke de Vyanden der Zywormen zyn. Het blad van den  142 V A N DEN Z Y - w O R M. den witten wilden boom geeft fchoone Zyde maar het geeft weinig; Dat van den Spaanfeben geeft veel Zyde, maar zy fs nog fraey , nog goed. Ondertuffehen moet men erkennen, dat dezelfde boom , die in Touraim flegte Zyde geeft, zeer goede in Spanje voortbrengt. De Natuur heeft aan yder klimaat gegeeven , het geen voor dat klimaat in 't byzonder gefchikt is, en yder plant, die daar t'huis hoort volmaakter voortgebragt, dan dezelve doorgaands elders groeven. Het gefchiktfte voedzel voor onze Zydewormen is dan het blad van de witte tamme of geënte Moerbesfen j Deze boom heeft voor 't overige het voordeel van zig gemaklyk voort te planten, en bladeren te geeven , voor dat alle de andere foorten die nog hebben. hetle) dC " EIk'diC de noodiSc kundigheid wil bekoo„ men wegens de opvoeding der Zywormen, „ moet weeten, dat de witte Moerbesfeboom zig alle Jaaren driemaal van zyne bladeren „ laat ontblooten; Men moet hieromtrent on- dertusfehen in acht neemen, dat de jonge „ boomen van alle nuttelooze takken befnoeid 5, moeten worden, inzonderheid in 't hart of in 't midden van de kroon, voor dat men „ de bladen afplukt. Men moet de Wormen „ noodzaakelyk van het tweede en derde pluk- zel,  VAN DEN ZY-WORM. I43 n zei, of het eerfte en tweede Etgrocn, gelyk de Beoeffenaars het noemen , geeven, ,, want als men ze altoos zonder af breeken ,, van het eerfte plukzel liet eeten, zouden zy ,, 'er geweldig veel door lyden. „ Verder moeten zy, die zig met deze ver-wat verdn rigtingen ophouden, noodzaakelvk weeten,'" hf" vor j .. ■ ; ,' den in acht „ aat zy nooit veel bladen te gelyk aan de te nee- ,, Wormen geeven moeten , om dat zy de bed- m=n J dingen bevuilen, welke dus vogtig worden, >, rotten, en de Wormen benadeelen. „ Dat de kundigfte Voedfters zig niet te vre- „ den houden hen met het zelfde blad te voe- 1, den , maar dat zy daarenboven vorderen, „ dat dit zelfde foort van blad , zo veel zy „ het bekoomen kunnen, in denzelfden grond „ gegroeid zy. „ Dat zy daarenboven de oplettenheid heb- ben , als zy de Moerbeziebladen verzame- len , de zulken, die buiten aan den boom „ groeijen te verkiezen boven de geenen, die meer binnenwaards zitten , inzonderheid als de kroon van den boom heel digt enge- ,> vuld is; Ook kiezen zy zulke bladeren, die n aan opene plaatfen groeijen, en verwerpen », de zodanigen , die tegen fchaduwagtige en „ natte plaatfen ftaan, Dit heeft inzonderheid „ ook plaats ten opzigte van de keus der boo- a men zelve. Dat  144 VAN DEN Z Y - W O R M. geelcbla- ^ Dat zy jnsgc|yks de zujken verwerpen ^ „ die geel zyn, en die, welke door den dauw „ of de zon vlekken gekregen hebben. Men moet ondertusfchen de gefpikkeldc bladeren i „ niet verwerpen , nog verwarren met die , „ welke door de mift en nevel ten eenemaal „ bedorven zyn. Men waagt niets met den „ Wormen de eerfte aan te bieden, om datzy „ zelve de fpikkels wel zullen laaten liggen, „ terwyl zy het overig gedeelte van het blad, „ dat wezenlyk goed is, met fmaak opeeten. Maar de bladen , die door den hagel gekweft, „ die gekneusd, of by Klim- op gegroeid zyn, moeten verworpen worden; omdat delaatst„ gemelde Plant fchadelyk voor de Wormen , is. „ Dit zelfde vonnis geldt ook ten opzichte „ der zulken, die in de groote hitte met een „ een foort van kleevend en lymig vocht, dat „ men Honingdauw noemt, bedekt zyn, of die „ geplukt wordende van boomen, die aan de „ gemeene wegen groeijen , met ftof bedekt „ zyn, om dat men bevonden heeft , dat de ,„ eeiften alle de Wormen deeden omkoomen, „ en dat de laatften hen tegen ftonden en van 't eeten afkeerig maakten. Men kan deze , beide ongemakken egter ligtelyk verhelpen, „ met de versch geplukte bladen in luchtig ge„ vlochten korven te doen, welke men her- haal-  VAN DEN Z Y - w O R U. 145 „ haalde reizen in een helder en frisch water „ heen en weder en op en neer beweegt laa„ tende dezeJve vervolgens op kleeden droogen, „ voor dat men ze aan de Wormen geeft „ Wyders moeten onze Beoefenaars weeten o„h h " dat'e7a0kkLief'-^erszy„, diedegTS„ en oudfte boomen, welker bladeren de rte „ vigfte en voedzaamfle zyn , bewaren voor „ den tyd, dat de Wormen op het punt zyn „ van hunne Tonnetjes te maaken, omdatzy m dezen tyd onverzadelyk zyn, en dat, als men ze nu naar hunnen lust malfche en te. » dereJ blaadJ'es gaf, zy 'er zo veel van eeten „ zouden , dat zy waterzuchtig zouden wor„ den. Doch- byaldien de Worm naauwkeu,. tig gevoed is met het blad van den eerften » fcheut, gelyk gezegd is, kan men zich van ,. deze voorzorg ontflagen achten, om dat naar „ maate de Worm grooter wordt, het blad „ ook in ftevigte en voedzaamheid aanwint Dat 'er eenige Voedilers gevonden wor-neho.. „ den, die eene gevoegelyke plantagïe hebben men « .. welke alle jaaren een derde gedeelte van haa-lpaa'e"„ re boomen over behouden, die zy niet van „ hunne bladeren ontblooten. Zy meenen, " ***e boomcn • die een geheel jaar rust ge„ had hebben, het jaar daar na de dubbele hoe„ veelheid bladen zullen opbrengen , en die „ van eene zeer goede hoedanigheid zullen Kerde Stukje. K „ zyrj  146 VAN. DEN ZV-WORM. ,, zyn. Men behoort deze byzonderheidecbter door nadere proefneemingen te bewaar,. heden, voordat men deze befpaaring jegens ,, een groot getal boomen te werk ftelt; want „ verfcheide Natuurkenners beweeren, dat de „ Moerbezieboom alle jaaren van zyne blade. ren beroofd wil worden; Het wordt in Lan* „ guedoc uitdruklyk belast dezelve jaarlyks te onrblooten. ,, Dat 'er jaaren zyn, waarin de Moerbezie„ boomen van Vlooijen worden aangetast, wel,, ker reuk doodelyk is voor de Wonnen, en i, dat men met groote zorgvuldigheid moet ver- l myden, hun van zulke bladeren te geeven, \ „ die met dezen reuk befmet zyn. Het befpui- | ten of begieten met zeepwater is een zeker „ middel om die Vlooijen te verdelgen , gelyk „ ook de rook of waasfem van koeijenmist ge„ droogd en aan den voet des booms gebrand." Men muet deze bladeren, welke ongetwyffeld wat van de reuk van 't zeepwater of de Koeimist behouden , eerst in helder water afwasfchen , voor dat men ze aan de Wormen geeft. Hoe veele i, En eindelyk moeten zy weten, dat een bladen te ft quarteron, of vier oneen, bladen eiken dag, geeven. ^ genoeg zyn voor drie maaltyden van duizend „ Wormen, na hunne tweede vervelling; (de be„ handeling der Wormen na yder vervelling „ zal  VAN DEN Z ir - W O R M. I4.7 zal laager verklaard worden) Van een pond „ bladen daags voor het zelfde getal Wormen „ na hunne derde vervelling, waar uit men ,, kan opmaaken, dac yder duizend Wormen „ omtrent vyftig ponden bladen , van hunne „ geboorte af, tot op het oogenblik , dat zy in „ de hey-itruikjes klimmen , van nooden heeft, ,, en dat een once zaad , 't welk het best ge„ lukt, en tien ponden Zyde voortbrengt, een „ duizend ponden bladen verteert. IS'a alles, „ wat wy hier koomen te zeggen , kan men „ ten naaftenby ook weeten, hoe veele boo„ men van dezelfde dikte en omtrek vankroo„ nen men noodig hebbe , om yder once zaad of „ eitjes te voeden, met de bladeren, die men „ daar allengs afplukt, van tyd tot tydtewee„ genMen moet nog oplettender zyn op de wyze van de bladeren te plukken, dan op de keuze,* die men van dezelve maakt; want van de wyze van plukken hangt niet alleen het leven der Zywormen, maar ook de behoudenis der boomen af. Men doet veel nadeel aan een Moerbesfeboom met deszelfs takjes te breeken, of zelfs maar eventjes te befchadigen, het eenige middel ter herfteljof voorkooming vangrooterna. deel, als men een tak gebroken heeft, is, denzelven aanftonds fchuinsch af te fnyden. K 2 Als  Hoe de bladeren te piukIcen. Hoe inregenachiigweder te handelen ? I48 VAN DEN Z Y - W O R M. Als men groote ftallingen, of verblyfplaatfen heeft, en men derhal ven, door de menigte der Wormen, niet in ftaat is om de bladeren een voor een te plukken , met dezelve door middel van een fchaartje of tangetje by de fteel af te fnyden, moet men die voorzigtigheid evenwel gebruiken, dat men tot deze inzameling geen kinderen, en nog minder loshoofden of onhandige fchepfels bezigt , maar men moet daar handige en voorzigtige menfchen toe neemen, „ welke de voorzorg gebruiken, van met de „ hand de takken langs te gaan, zonder de „ punten der bladeren te roeren , en dezelve ,, dus al geftadig, naaft het voorfle einde der „ takken vorderende , zonder geweld te pluk„ ken, zodanig, dat zy niet gekwetst, nog zelfs „ gekneusd of gedrukt worden. Als men dezelr, ve van den boom haalt, en in zakken doet, „ moeten de duim en voonle vinger een foort „ van ring maaken , de andere vingers van den „ plukker moeten uitgefpreid en van malkan„ deren gehouden worden , op die wyze kan „ men de bladen zonder eenige kneuzing be„ handelen." Als het een betrokken lucht is, en 'er regen op handen fchynt te wezen , verzamelt men bladeren voor twee of drie dagen, men fpreidt ze breed op drooge tafeltjes uit, men keert ze alle dag verfcheide maaien om, op dat  VAN DEN Zï-WORM. 145 dat zy niet aan 't broeijen mogen raaken; Als de regen al te lang aanhoudt, en men genoodzaakt is om de nog vochtige bladeren in te zamelen, is dit kwaad niet onverhelpelyk; Men werpt ze op een kleed, dat wel droog en voor het vuur gewarmd is; men bedekt ze met een ander even warm kleed als 't vorige; men keert ze om, of liever men verlegt ze voorzichtiglyk, tot zo lang, dat de vochtigheid, waarvan zy vervuld waren, in de binnen kleederen getrokken is, en men geeft ze dan, zonder eenigen fcbroom, aan de Zywormen. De zulken, die men wilde en vrye kan noemen, die geene andere Moeder hebben, dan de Natuur, hebben zo veel voorzorg en oppasfen1; niet noodig; zy leeven op de boomen , gelyk de andere Rupfen, en zyn gezond, even als deze, terwyl de zulken, die wy zo teder bewaaren, en met zo veele zorg kweeken, aan ziektens onderhevig zyn, even als hunne oppasfers. Daar zyn ongelukkige jaaren, waarin, ter- N;euw„ wyl 'er eene menigte van eytjes gelukkig uit- uitvinding koomen , de Moerbesfeboomen kwalyk flaagen. ïan Cl:n 1 a Konst- Het gebeurt byna alle jaaren, inzonderheid in voedzel. landen, die wat kouder zyn, dat men genoodzaakt is het uitkoomen der eytjes te vertraagen, en tot na May uit te ftellen, om dat men anders Wormpjes zou hebben , eer men 'er voedzel voor hadt. Dit uitltel brengt een K 3 groot  150 VAN DEN ZY-WORM. groot nadeel voort. De Wormen moeten dan de groote hitte en dikwils felle Onweders uitflaan, waar door veelen omkoomen , waarvoor men in de vroege of voorbaarige jaaren , gelyk als 1762 minder te vreezen heeft. Men zou derhalven een middel moeten vinden hoe de Wormen te voeden , en in de jaaren , als de Moerbesfeboomen fiecht draagcn, of in ongunitige Voor'aaren , terwyl dezelve nog geene bladen hebben. De Salade, de Distels, de Eyk, Haanebeuk enz. zyn maar gebrekkige vergoedingen voor deMcerbeziebladeren ; Maar ziehier eene prpefneeming, die men te Nerac, (eene kleine maar bevallige Stad in Gascogne, in het Bafadoifche , door de rivier Baife in twee deelen, groot en klein Nerac , gcfcheiden wordende) begonnen heeft, en die, zo dezelve dien gelukkigen uitflag heeft, dien men 'er van hoopt, alle de nadeelen zal voorkoomen, welke thans ten dien opzichte te vrezen Maan, en zelfs in jaaren van gebrek eene genoegzaame vervulling verfchaffen. Een gevolg van zeer verftandige redeneeringen , van redeneeringen , uk de Natuur gehaald , heeft de geleerden , die deze Procfnccming gedaan hebben, geleid, en de iterkitebe. weegreden , die hen daartoe aangezet heeft, „ is, om dat zy hebben opgemerkt, dat men in een koud kiimaaat niet dan bezwaarlyk zal  VAN BEN ZY-WORM. I5I „ zal flaagen, om ryke inzamelingen van Zy;, de te doen , zo lang men niet het middel zal „ weeten uit te vinden, om de Wonnen te voe„ den een maand vroeger, dan de Moerbezieboomen hunne bladeren hebben. Dit voed„ zei moet gezocht worden in de eene of an,, dere zelfftandigheid, die goed voor hun is, ,, en welke op eenigerhande wyze vervulle aan „ het jonge en tedere blad , 't welk het Land ,, voor als noch weigert te verfchaffcn. Dit „ middel dan is de bladeren der Moerbesfe,, boomen van den voorgaanden Herfst fcheut ,, te draagen op een luchtige Zolder , daar „ men ze door malkanderen over fmyt. Als „ nu de Wormen in het begin van Maart of „ April gekipt zyn, zal men water in een pot ,, of vat kooken , en men zal die drooge bla,, den daar een minuut lang in laaten weeken; „ Als men ze 'er dan uithaalt, zal men hetge„ noegen hebben van ze malsch en groen te ,, vinden , gelyk als of zy eerst geplukt wa,, ren. „ Men moet ze zorgvuldig afdroogen, voor ,, dat men ze aan de Wormen geeft, en ver,, volgens in acht neemen, om dezen altoos in ,, dezelfde graad van warmte , op een naauw. ,, keurig Thermometer bepaald, te houden, ,, welke genoeg is om hen te doen uitkoo„ men, K 4 „ Om  152 VAN DEN ZY-WORM. Nadrr volmaakt. i 3 »! >l ,1 J> n >! 91 » ., Om deze ontdekking van het droogen en , vernieuwen der bladeren te vohnaaken, , heeft men bedagt, om de ze.'fftandigheid van , het blad, of het eigenlyk voedend fap, by wyze van aftrekzei en extracten, daarvan af > te fcheiden. Men heeft dit gedaan met eene , zekere hoeveelheid verfche bladeren in een , mortier te ftampen, om 'er het fap uit te , perfen, het welk men op 't vuur kan verdik, ken, tot dat het de ftevigte van een Conferf , aanneemt. Deze afgetrokken zeifftandigheid , zal in goede aarden potten bewaard worden, , men zal dezelve met olie bedekken , ter hoogte van vier vingeren breed, om de lucht allen toegang tot dezelve af te fnyden, en ze goed te bewaaren. Alen zal vei volgens, gelyk in de eerfte proefnecming, voortgaan met de fcheut van het Na faifoen teverzamelen, men zal, uit een derde gedeelte dier bladeren.de zelfftandigheid.by wyze vanExtract, uithaalen, en twee derde deelen derzelver op zolder werpen , om te droogen. „ Als men het drooge blad wil weeken, zal men in het kookend water eene evenredige hoeveelheid van deze uitgetrokken zeifftandigheid werpen, zy zal daar meer uitwerking in doen, of meer voedzel aan de uitgeweekte bladen byzetten, dan het zuiver water, 't welk men in de eerfte proefneeming heeft gebi"ikt," Schoon  VAN DEN ZY-WORM. 153 Schoon de Schryver of Schryvers van deze memorie daar niets van gewaagen , kan men echter niet twyffelen , of hun oogmerk is, dat men na de eerfte maand, als de jonge blaadjes open zyn , daarvan eenigen onder die van het vorige jaar vermenge, en dat men de hoeveelheid derzelver , al zachtkens aan, zodanig vermeerdere , dat men ten laatften niets anders dan nieuwe blaadjes aan de Wormen geeve. Ik twyffel niet, of deze vernuftige methode zal gelukken. Maar ik vrees zeer, (en 't is meer voor de Wormen, dan voor ons, dat ik vreeze, want wy zouden moogelyk niet veel verliezen, als wy geene Zyde hadden) Ik vrees zeer , zegge ik , dat de Wormen, welken men op deze wyze zal opvoeden, allengs ontaarden, en een baflerd en onvolmaakt foort worden zullen. Nooit vervult de Konst geheel aan de Natuur; Zy fchynt zelfs gemeenlyk den mensch te willen ftraffen , wegens zyne vermetelheid van zich in zeker opzicht met haar gelyk te hebben willen ftellen. VAN DE BEHANDELING DER ZYWORMEN IN HUNNE VERSCHILLENDE STAATEN. De Zywormen ondergaan vier vervcllingen, vervelliawaarna zy in den ftaat van Nymphen over- f£"w^z K 5 gaanmen. *  IJ4 V A N DEN Z Y - w O R M. gaan in de bekleedzels of Popjes, waaruit zy, onder de gedaante van Kapelletjes, te voorfchyn moeten koomen. Dus kan mende korteduuring van hun leven in vyf Leeftyden verdeden, Hun eerfte tydperk , dat is te zeggen, dat, 't welk tot aan hunne eerfte vervelling duurt, is het gevaarlykfte, 0.n dat zy dan zeer teder zyn Hunne eerfte vervelling is zomtyds lang en moeijelyk; Zy begint, gelyk wy gezegd hebben, den zesden of zevenden dag na hunne geboorte ; Zy raaken dan in flaap; Hun hoofd word dik, de neus of de fnuit valt in , en zy veranderen van huid ; Zy blyven gemeenlyk drie of vier dagen in dezen ftaat, en zomtyds agt of negen, als het weder koud en regenachtig is ; Daar verloopen zes of zeven dagen tusfchen elk der andere vervellingen , gelyk als tusfchen de geboorte en de eerfte vervelling. Hoe het He hoeveelheid van het voedzel, en de tyd dZ^L ™nhun hetzelve te geeven, verfchillen volgens te rege. den ouderdom. Zie hier de regels, welke men ten- daar omtrent in acht moet neemen. Van het oogenblik af, dat zy uit het ey„ tje zyn gekoomen tot aan de tweede verve!„ hng, geeft men hun twcemaalen daags te ee>, ten, namelyk ten zes uuren des morgens, en „ op het zelfde uur des avonds. „ Van de tweede tot aan de derde vervelling „ geeft men eerst ten zes uuren 'smorgens, „ dan  VAN DEN ZV-WORM. I55 dan ten twee uuren na den middag, en ten „ tien uuren 's avonds. Van de derde tot aan de vierde vervelling geeft men hun tweemaalen hun voedzel in ,, den voormiddag , en even dikwils na den „ middag, en men draagt wel zorg , dat men „ hun de eerfte reis hetzelve zeer vroeg, en de laatfte reis heel Iaat geeft, en den af,, ftand van elk der vier maaltyden zo gelyk ,, als moogelyk is, regelt. ,, Van die laatfte vcrvelling af , tot aan den „ tyd, dat zy hunne Zyde maaken , geeft men „ ze geregeld van vier tot vier uuren, nacht en „ dag. Men moet dan eene byzondere oplet„ tenheid gebruiken van hen geen gebrek aan „ verfche en voedzaame bladen te laaten ly„ den; Hunne greetigheid in dezen tyd wyst „ duidelyk hunne behoefte aan." Om dezelfde rede,als men hunnen voorraad van bladeren met ydere vervelling vermeerdert, moet men ze ook in andere doosjes overzetten, „ en ruimer plaatfen, naar maate zy grooter „ worden; Men zet vier of vyf duizend eerst „ geboren Wormen in een doosje van tien „ duim lang en zeven breed. „ Na de drie of vier eerfte dagen moet men nieuwe doos. „ jes neemen , en flechts duizend of twaalf hon„ derd in elk doen. Na de tweede drie hon„ derd; Na de derde honderd; Na de vierde >, vyf-  I5<5 VAN DEN ZY-WORM. » vyftig, geduurende vier dagen, en dertig of „ vyfendertig van den vierden dag af tot aan >, den tyd dat zy in de Hei-ftruikjes klimmen „ om te fpinnen." bakjcf te HCC is "iet moSel7k in gioote ftallingen of fchikken ? kweekeryen de wormen, die men in yder doosje zet, zo nauwkeurig te tellen, het is genoeg toe te zien, dat zy een behooriyke ruimte hebben. Ook moet men, als men veel Wormen heeft.de mandjes of korfjes met papier belegd, boven de houte doosjes , en inzonderheid boven de papieren bakjes, verkiezen, om dat dezen ligtelyk de vogtigheid na zig trekken. De mandjes moeten twee voet lang, en veertien of vyftien duim breed zyn, met een rand van drie duim. Reimring Men reinigt de Wormen om den vyfden of men7°r zcsden daS > van hunne geboorte af tot aan de derde vervel ing; Van dien tyd, tot aan de vierde vervelling, om de drie dagen,,en naar 't einde zelfs alle dag; om dat zy dan veel eeten, en by gevolg veel loozen door uitwaasfeming en uitwerpfelen; waardoor 'er eene befmetting in hun verblyf zoude voortkoomen , als men ze niet zo dikwils reinigde,en de bedding veranderde. Oplettende en zorgvuldige voedrters reinigen niet flegts de ftellaadjes daar zy Haan, maar ftoffen ook dikwils het geheele vertrek, na hetzelve eerst met water en kruidazyn be- fprengd  VAN DEN Zt-WORM. 157 fprengd te hebben, om het fluiven voor te koomen , en de lucht te verbeteren. De wyze , om de bedding der Zywormen ™?J* te veranderen, is hunverfche bladen te geeven, en als zy op het yverigst met eeten bezig zyn dezelve met die bladen, daar zy zich dan vast op hechten, op te neemen. Op dezelfde wyze fcheidtmen, als men wil, de gezonde Wormen van de zieken, die met dezelve in het eigen doosje of mandje vermengd zyn. Men legt hun verfche bladen voor; de zieken raaken daar niet aan, de anderen zetten 'er zich greetig op, en men neemt ze weg. In plaats van op deze wyze de bladen het een na het ander op te neemen, bedient men zich in China van een middel, 't welk men in Touraine al begint na te volgen, en 't welk de reiniging der Wormen zeer veel bekort : Men fpant over de werkplaatfen of de tafeltjes op een kleinen afftand , netten met groote maazen, die in ringen vast zyn, men legt bladen op die netten, dan ligten zig de gezonde Wormen een weinig op, en kruipen door diemaazen tot de bladeren, daar zy vervolgens op kruipen, men neemt als dan het geheele net met de bladeren en de gezonde Wormen op, cn daar blyft in 't nest of op de tafeltjes niet anders liggen, dan de bedding, de zieke Wormen , en de dooden, welk alles men gelykelyk weg-  158 VAN DEN Z Y - W O R M. v/eg werpt en de verblyfplaats is gereinigd Maar zoude men ook niet het net , het welk| men nu opneemt, onmiddelyk op de tafeltjesI kunnen leggen, en als men de bladeren wilde! veranderen, daar nog een ander net overheen kunnen plaatfen; De gezonde Wormen zoudenI van het eene net tot het ander overgaan, zon-l der aan de tafeltjes of aan de mandjes geraakt f ; te hebben , het geen een voordeel voor hun we- Ij zen zoude , en de zieken en dooden zouden I met de bedding op het onderfte net blyven liggen , 't welk van nieuwe bladeren voorzien, f weder op dat net gelegd kon worden, daar dezelve onder geweest was ? JnenToói " Het 'S Van geen minder be!anS vo°r de be- U Dien vooi i j . , ^ ^ i fterkereu.'» «oudems der Wormen , dat zy geene fter. |J ken te „ ke reuken behoeven te verdraagen, gelvk als i beveiligen. ,. , „ &^-")bw/^ al;> Jl „ van Muskus enz. , of eene onaangenaame j ,, lucht,gelyk die van de uitwaasfcmingen, of ö „ het zweet van ongezonde Menfchen, en in- I „ zonderheid van Vrouwen. Die geenen zelfs, I „ die de Wormen behandelen , 't zy mans of I „ vrouwen , zullen wel doen met nuchteren B „ eenige aangenaame en fpeceryachtige worte- | „ len te kauwen; 't Is met dit zelfde inzicht, I „ dat men in het vertrek, waarin de Wormen I „ gehouden worden, verfcheide bosjes Thym, I „ Venkel , Majolein , enz. legt, digt by dié I »» geenen, die dezelve opnoemen, op dat zy I ze I  van den Zy-WORM. Ijy „ ze nooit aanraaken of te eeten geeven, zonder vooraf hunne handen aan deze bosjes „ kruiden geftreeken te hebben , maar dat, ,, 't welk de voornaamlte toeverzicht vordert» „ is, dat men alle vette, alle fineer- en inzonderheid oly-achtige ftoffen van hun af houdt, „ naardien de Oly een volftrekt doodelyk ver„ gift voor deze Infectcn is." Met alles, wat wy tot hier toe gezegd hebben , in de opkweeking der Zywormen te onderhouden , brengt men dezelve tot aan hun vyfde Tydperk , dat is te zeggen , tot na de vierde vervelling. Zie hier de onder-verdeclingen van dezen laatften leeftyd, en de zorgen, welke yder derzelver vordert, I. De Worm voor het fpinnen. II. De Worm, die klimmen wil, of nu gereed is om te fpinnen. III. De wyze van dezelve te doen klimmen. IV. Op welk een tyd men de Nymphen moet wegneemen , 't zy met betrekking om Eytjes of om Zyde te winnen. DE WORM VOOR HET SPINNEN. „ Thans is de Worm gcfchikt, om de ftoffe „ der Zyde, waarvan hy zyn dop of bekleedf, zei maaken zal, te verteeren , te kooken, en  IÓOVAN DEN Z Y • W O 1 M. en te volmaaken ; Men weet dat hy indezen „ ftaat is, als men hem vyf, zes, en zomtyds „ zeven dagen na zyne vervellingen , al nadat „ hy meer of minder fterk is, ziet verande„ ren, klaarder worden , zyn keel zwellen, „ zyn hoofd, terwyl het buigt, een foort van „ neus en oogen maaken, zyn fnuitverlangen, „ en puntiger worden, de ringen van zyn lig„ haam hunne groenachtige kleur verliezen, „ om eene andere van goudgeel aan te neemen, „ welke vermeerdert, naar nmte de Zyde ge„ formeerd wordt, en eindeiyk als men den „ Worm zich het waterachtig vocht, dathy by ,, zich heeft, ziet kwytmaaken. „ De Worm moet indezen ftaat naar zyn ei„ gen lust gevoed worden, en eeten zo veel „ hy wil; Hymoet,dag of nacht, geen gebrek „ aan bladeren hebben, en meh moet hem de ,, hardfte, deftevigfte, de krachtigfte bladeren „ geeven, met één woord, die van de eerfte „ fcheut, of van dien tyd toen de Worm ge„ booren wierdt, zyn nu de befte. Ook moet „ hy het nu in andere opzichten op zyn gemak en naar zyn zin hebben; hy moet in een hel„ dere plaats, en alwaar men de lucht dikwijs „ ververfchen kan, gehouden worden, men „ zet ten dien einde de deuren en venfters „ meermaalen open, als zulks door nat of re„ genachtig Weder niet belet wordt. DE  Van ken Zy-worm. irji DE WORM, DIE RYP IS, OF KLIMMEN WIL. Van verfcheiden tekens, waar aan men erkent , dat de Worm gereed is om te klimmen, zyn de duidelykfte en beflisfendfte, dat de goudgeele kleur, welke hy te voren hadt, in eene doorfchynende vleeschkleur verandert, inzonderheid aan den ftaart, en dat de Worm fterk woelt, niet meer eet, en tegen de randen der tafeltjes, mandjes, of bakjes, poogt op te kruipen. De verandering der goudgeele in eene doorfchynende vleeschkleur, om dit in 't voorbygaan aan te merken, koomt waarfchynlyk daar van , om dat het geele vocht , 't welk Zyde worden zal, en dat te vooren in de ingewanden van den Worm was, nu naar den verlaatbak , als ik het zo noemen mag, begint te vloeijen, waar uit het door de grosfeer-plaatjes , of fpingaten, daar wy vroeger van gefprooken hebben, moet getrokken worden. Als men de Wormen dus fterk ziet woelen, en hunne geele kleur verliezen, is het tyd dezelve op dewerkplaatfen, met heide voorzien, te brengen en te houden. Fit f de Stukje. £ OVER  IÖ2 VAN DEN ZY-WOUM. Aumei. OVER DE WYZE OM DE WORdeonvo? MEN TE DOEN KLIMMEN. koomen- „ heid der De Memorie van de Maatfchappy te lours, MnToun we!ke ik hier ftaP V00r ftap V°'ge' iS zekeilvk 0U 'van eene groote nuttigheid voor Touraine; Dit is het oogmerk, 't welk de Maatfchappy zich heeft voorgefteld, en dit oogmerk heeft zy bereikt , Maar zy zoude haar werk veel nuttiger voor andere Provintien hebben kunnen maaken , met de oude en nieuwe manier van de Wormen te Hallen,als ik het dus mag uitdrukken, dat is te zeggen, op de itellaadjes te plaatfen, omftandiger te berichten, op dat men het verfchil van de eene en andere methode met een öpflag des oogs mogt zien , zonder dat men verplicht ware tot de werken van den Heer de la Plombanie toevlucht te neemen, als welken yder een geene gelegenheid heeft zich te verfchaffen. Ik vinde , by voorbeeld, in 't begin van dit Artikel als een zekere waarheid vastgefteld , „ dat elk tafeltje van de nieuwe „ ftellaadje meer dan twee duizend Popjes kan „ bevatten, in plaats van zeven of acht horiderd, welke naar de gewoone fchikking, in dezelfde ruimte bevat worden. Dat'er zeer weinigen onder zyn, waarvan de Wormen onder 't werken fterven, en dat eindelykde „ dubbele Popjes zeer zeldzaam zyn." De Ton-  VAN DEN ZY-WORM. 163 Tonnetjes of Popjes namelyk worden dubbel, of om dat de Worm, geduurende zyn arbeidj niet gemaklyk en ruim genoeg geplaatst zynde, het Tonnecje, dat hy begonnen hadt, verlaat, om een ander te beginnen, of om datzy geen genoegzaame plaats hebbende, om zich uit te fpreiden, en heen en weder te füngeren, de Popjes in malkanderen loopen en warren, waardoor de Zyde bezwaarlyker kan afgehaspeld worden en niet zo goed is. Om de redenen ondertusfchen van dit verfchil van meerdere ruimte in dezelfde plaats , en gevolgelyk van de betere fchikking van de nieuwe wyze van ftallen , wel te vatten, moest men de oude en nieuwe wyze kennen; maar ten opzicht der eerfte is deze memorie niet omftandig genoeg. ,, Als de rypheid der Wormen, gelyk men te 't noemt, wél bekend is, zet men in elk vryven der hokjes één der bakjes van papier, 0fmetThyra* bord papier , waar van wy gefproken heb„ ben, waar op men voor af met Thym ge„ wreeven, of welken men met eenige ande* „ ren der vroeger gemelde welriekende plan„ ten , luchtig bereukt heeft ; Men zet daar „ met een fpadeltje de gezondfte en fterkfte „ Wormen in , men geeft ze, nacht en dag, s, weinig teffens , maar dikwih te eeten van het zelfde blad, als in den vorigen ftaat, „ men heeft de oplettenheid van de venfters L a „ van  IÓ~4 VAN DEN Z ï • W O R M. t> van tyd tot tyd te openen, om hun frisfche lucht te bezorgen, en hen voor de hitte }, tebewaaren, en men kan zich dan ontflagen „ achten van ze zo dikwils als anders fchoon te 1, maaken, en van bedding te veranderen." Hoe de Na dat de Worm eenigen tyd met ongeruster orm or> heid een takje heide, dat hem dient, gezocht de heide ' . , i te helpen f heeft, gaat hy rusten, en loost eenige druppels waterachtig vocht. Hy plaatst zich tusfchen de ftrüikjes heide, dféf hy zich gekoozen heeft, en verlaat ze niet meer. Men moet, als men hen met het hoofd om laag ziet hangen, zich haaften, om het takje te krommen, en naar den tegenftrydigen kant te buigen, op dat de Worm een gemaklyker plaatzing konne neemen; of het zelfs geheel affnyden, en den Worm in een papieren peperhuisje doen, zonder een van deze^ beide voorzorgen zal de Worm omkoomen. verfchil ^s kv nu wél gezeten is in zyn Berceau van van zyde. Heide, maakt hy zyn eerfte Zyde aan verfcheiFUoj'tU de ftmikjes vast, die eerfte Zyde is ruuw en enz. grof, men noemt dezelve Fleuret, en als de. zelve bewerkt is , Filoselle, of by verkorting Fiselle. Die buitenfte omflag moet fterk en ftevigzyn , om ten grondilage voor het gebouw te dienen , 't welk de Worm gaat oprechten; zy moet allengs fyner worden, naar maate zy nader is aan 't middelpunt, alwaar de Worm zich  VAN DEN Zï-WORM. 165 zich gaat verbergen 5 want zulk een teder Infect moet een gemaklyke ligging hebben, en jn zyn verblyf niets aantreffen, dat hetzelve kwetst of belemmert. Men kan uit deze twee byzonderheden twee A^™^ aanmerkingen van belang trekken; waarvan de over> eerfte ons aanzet om ons over de Godlyke wysheid te verwonderen , en de andere, om ons over onze verwaandheid te doen bloozen. De eerfte Zyde moet dik en hard zyn; Zy moet fraaijer en zachter worden, naar maate zy uit het trekkliertje voortkoomt, de eerfte Zyde is derhal ven die, welkeminft verteerd, minft bewerkt is in de maag der Wormen , en zy krygt haare grootfte volmaaktheid , terwyl de Worm arbeidt, en de ruwe 'Zyde uithaalt. Dus is in de Natuur alles zo als her wezen moet; Alles flaat op malkander; Alles koomt over een; Alles is gepaft, en gefchikt, zo niet op de befte wyze, die moogelyk was, om dat Godt dit niet gewild heeft , ten minften veel beter dan alle de menfchelyke wysheid het zou hebben kunnen doen. Verder, De Zyde wordt volmaakter, naar maate de Worm meer het middelpunt van zyn bekleedzel of Tonnetje nadert, en 't is niet, dan om daar een zachter verblyfplaats te hebben. Dus kunnen wy tot die beuzelachtige Lieden , die voordeel uit hunne L 3 dwaas-  166 VAN DEN ZV-WORM. dwaasheid willende trekken , en zich op een rnooy kleed verhovaardigen, zeggen. ,, Meent „ niet , dat d;e fyne en fchittcrcnde Zyde, », waarin gy uwen fuifter zoekt, een gefchenk zy, 't welk de Natuur u gedaan heeft; zy „ hadt dit niet voortgebragt, dan om 'er het graf van een Infect van te maaken ? 't Is „ waar, dat het uit een foort van eerbied voor ,, den mensch is,dat zy hem nog dit, nog eenig ander, middel om zig te dekken gegeeven hebbe; maar na dat hy zich zeiven verlaagd heeft, zegt zy tot hem met verontwaar„ diging , naardien gy klederen noodig hebt, „ zoek dezelve waar gy wilt of kunt, en dat „ de Planten, de Dieren, de Infecten u hunne „ aflegzels, de ftoffen, die zy overtollig heb,, ben en verwerpen, daar toe geeven, bedek ,, u belagchelyk met dit alles, en naardien uw ,, dwaasheid u eenigzints noodzaakelyk fchynt, om dat gy anders al te ongelukkig wezen „ zoudt, verwonder u over uwen opfchik, ,, en voldoe 'er u zeiven in uwe ongeftelde ,, verbeelding mede." Hoelang De Zyworm befteedt vyf, zes, en zomtyds de worm zeven, dagen om zyn tonnetje te maaken (*) Den (*) Ik heb in het eerde deeltje van dit Werkje gelegd, dat de Zyworm zyn tonnetje in twee of drie dagen  VAN DEN Z Y - W O R M. I67 Den eerden dag maakt hy, het geen men het meH.et fpinrag noemt, dat is te zeggen , die ftoffe, ^ het welke gefchikt is voor het bukenfte bekleed- Tonnetje zei. De twee volgende dagen bewindt hyzich ez'S »' in een foort van gaas , en eindelyk voltooit hy zyn werk in de duifternis, met zyn hoofd, gelyk men in het eerfte deel gezien heeft (Pl.pi.n. II. Fig. 5.) ziegezaagende heen en weder te «S* * beweegen. Als hygeen ruimte meer heeft,dan hem noodig is , en zyne Zyde door een uitwerkzel van de vervvonderlyke order, die in de dingen is, ten naaften by is uitgeput, gebruikt hy den kleinen voorraad, dien hy nog voorhanden heeft, en die ongetwyfeld de fynfte, de katoenachtigfte en zachtfte Zyde is, om het binnenfte van zyn verblyf te tapisfeeren, bedekkende alles ten laatften met eene laag fterk gen eindigt; Ik vergiftede my, dergelyke verzinningen gebeuren dagelyks, en zelfs aan de grootfte mannen. De Heer de voltaui van zich zeiven en andere beroemde Lieden , de Schryvers van de ENcyclopedie, fpreekende, fchryft aan den Heer Berthier. ,, Wy zyn met ons vyfiigen,die „ misfchien voor een honderd duizend kroonen pa« „ pier bekladden , eri voor een goed gedeelte met „ verzinnningen vervullen." De Heer VoUaire boert, maar onder die boert ligt deze waarheid verborgen, dat de grootfte Lieden gevaar loopen van zig te vergislen. L 4  m van den Zy-WORM. fterk kleevende lymachtige ftoffe, die volmaakt giad is , en droog wordende als een gegomd fatyn maakt. dL0™/" ?rie.of vicr daSen» na da' men de Wormen klimmen onder de bosjes heide , daar zy op klimmen willen, moeten, gezet heeft, (het geen men noemt hen m hunne Kabanes, of hokjes te zetten) moet men, zo dra de ftukjes met Wormen beladen zyn, 't zy dat alle die Wormen, of Hechts een gedeelte derzei ver, fpinnen, die geenen wegneemen, die nog niet geklommen zyn, en ze op Moeroezie-blaaden zetten in andere hokjesmet heide voorzien. Men kan niet te veel oplettenheid hebben, als men de hokjes nadert, van ze met te fchudden; de minfte beweeging kan de Wormen beletten hun arbeid te vervolgen en als zy dien ftaaken, is alles verloeren voor' hunnen meefter, of liever hunnen flaaf. Want men behoeft gewisfelyk de ieerzaame Comedie van Timon le Mifanthrope, een fraay ftuk van den geeftigen Mr. D£ L'Isle flecbts tcleezen om deze waarheid, dat wy de wezeniyke ftaaven zyn der Dieren , daar wy eenig nut van trekken, op eene aardige en fchertzende wyze door een Ezel bevestigd te zien. Dezelfde Mr de l'Isle is ook de Schryver van l'Arkquin Saul vage een ftuk met eene even Ieerzaame en goede zedekunde vervuld, en 't welk men, zo  VAN DEN Zï-WORM. IÖ9 zo wel als 't ander, niet ligt te veel kan leezen of zien vertoonen. De luije Wormen, die men uit de hokjes, hoe te helwaarin zy niet hebben willen klimmen , op-Pcn* neemt, brengt men in een ander hokje, en men geeft hun nieuwe bladen. Men wekt ze tot den arbeid op door hen een weinig te laaten vasten , of maatig te doen eeten , of door brandewyn dicht by hunne werkplaatfen te branden, of door Herken wyn-azyn te Horten op iïeenen, voorafin 't vuur gloeijende gemaakt. „ Men bezoekt ze op nieuws drie of ,■ vier dagen daar na , men neemt nogmaals » die weg, welke niet op de nieuwe kabanes „ hebben willen klimmen, dan voegt men ze by die van de andere hokjes, die in hetzelfde geval zyn, men geeft ze , geduurende vier of vyf dagen, nog te eeten, met de „ voorzorg van hun al geftadig het voedzel te „ verminderen. „ Als men begint te merken, dat zy zich inkorten , en rood worden , dan ontneemt ,, men hun eensklaps de bladen, en men zet n ze in papieren peperhuisjes, of wel inde „ ftruikjes zelve van dat foort van plant of n ruigte, waar mede de bakjes omzet zyn; „ De Hondftand, of het Hondsgras is daartoe >> echter nu boven de andere ruigte te verkiert zen. Onderwylen moet men hier bedacht L 5 » zyn  173 van den ZY-worm. ,, zyn , dat de Wormen, die op deze wyze behandeld moeten worden , hunne Tonne„ tjes ten laatften wel maaken, maar dat de „ Zyde daarvan nooit zo goed is als van die „ Wormen, die met lust geklommen hebben, W en 't is orr» deze rede, dat men nooit ge,, bruik moet maaken van dit foort van tonnetjes, om eytjes te winnen. Men is echter verplicht dus de luie Wormen te helpen, om ,, 'er wat van te krygen, en men is genoodzaakt die zelfde party te kiezen , als de „ Wormen natuurlyk kort zyn en niet klimmen ,, kunnen. tr"ent°dT " ^ ^ Z°Ig V°°r de lu';e Wor" ande-en6 " men SedraaSen heeft, moet men ook de hokteüoen? „ jes bezoeken van de Wormen, die men zal „ hebben gereinigd, pm de zulken, die geval„ Ien zyn, weg te neemen , en insgelyks in „ papieren peperhuisjes te zetten, of op andere „ ftruikjes te plaatzen , zonder dezelve eenigzints aan te raaken , uit vrees van ze te ,, kwetzen, en onbekwaam te maaken om te „ fpinnen." Zo lang de arbeid der Wormen duurt, moet men de kamer berooken, en de planken van de werkplaatfen telkens als men ze fchoon maakt, met Herken wyn-azyn , of Aromatitks planten bevryven. wanneer j, Schoon de Wormen gemeenlyk niet meer „ dan  VAN DEN Z Y - W O R M. 171 „ dan zes, zeven, of acht dagen bezig zyn , de Tonne„ om hunne tonnetjes te volmaaken, blyven ^ nee." ,, zy 'er echter, geduurende achttien of twin men i tig dagen, in beflooten. Maar het zou niet „ voorzichtig wezen hen niet eer,dan nadien ,, tyd , uit de hokjes te neemen; om dat de „ Uiltjes dan door de Zyde doorbreeken zou„ den , en men dus genoodzaakt zou worden, „ om de tonnetjes te klaarden , en derhalven „ voor Fleuret te gebruiken. De goede regel „ dan is de tonnetjes van de heide los te maa„ ken , juist op den achtften of den negenden ,. dag, te rekenen van dien, op welken men de Wormen heeft gereinigd, om 'er de zul„ ken af te febeiden, die niet klimmen wil„ den. De goede Voeders houden ten dien „ einde een regifter van den dag, waarop men „ de Wormen in de hokjes gezet, en van die, ,, waarop men ze het voedzel onthouden heeft." Nu naderen wy het oogenblik , waarin deen hoe arbeidzaame Toeziener geloond zal worden, ^"J^j wegens zyne moeite , door eene overvloedige inzameling van Zyde, maar wy moeten vooraf iets zeggen over de Ziektens, waaraan het Infect, dat dezelve maaken moet, onderhevig is in de werkplaatfen, waar in wy, om ons met zyn afgelegde pluisje, om zo te fpreeken , te verryken, het zelve verplichten te  172 VAN DEN ZY-WORM. te leeven, naar onze wyze, waardoor wy hetgevolgelyk van zyne Natuur, en derzelver leiding, vervreemden. VAN DE ZIEKTEN DER ZYWORMEN. foJné" Men oncJerfcheidt twee foorten van ziekten van ziek- der Zy wormen. De Natuurlyke Ziekten, weiten der ke de vier vervellingen zyn, en de toevallige Wonnen. • , . ,, , . a ziekten , welke de uitwerkzelen zyn van een bedompte lucht, die zy in de werkplaatfen inademen , of van kwalyk bereide en fchadelyke voedzels, welken men hun daar geeft. De vervellingen zyn eigenlyk geene ziekten voor de zulken dezer Infeclen, die in de open lucht leeven j Het is alleenlyk een Haat van werkeloosheid, van rust, van bereiding toteen volmaakter ftaat. Zo zy, alsdan neerflachtig en kwynende zyn , zo zy zelfs wat lyden, zy hebben ten minften geen vreemde hulp noodig; De Goddelyke hand , die ze neergeworpen heeft, recht ze weder op. De vervellingen onzer huisfelyke Zy-wormen, dewyl zy niet gevaarlyk worden , dan door eene al te tedere opvoeding, die vooraf gegaan is, zouden dan ook eerder voor toevallige , dan natuurlyke ziekten kunnen gehouden worden, maar gelyk zy meer het werk der Natuur zyn , dan dat der  VAN DEN Z Y • W O R M. 173 < der opvoeding, zyn zy ook gemaklyker te ge: neezen , dan die ongemakken , welke enkel toevallig zyn , en waarin de Natuur geheel geen, de kwaade behandeling van onzen kant al het deel fchynen te hebben. Het voornaamite hulpmiddel in den tyd der vervelling is een vaften van zesendertig uuren , en de Worm neemt van zelve zyn toevlucht tot dat hulpmiddel, men voegt 'er voor de huisfelyke Wormen, om dat zy zwak zyn, de voorzorg by, van ze op krachtige, Aromatieke, Planten te zetten, als Poley, Venkel, Lavendel, Thym, Majolein, enz. en ze met eenigen dier Planten , die reeds aangewezen zyn, te berooken. Behalven de vervelling, die zelve een ziekte voor onze Wormen is, is 'er eene andere ziekte , welke hun tusfchen de eerfte en de vierde vervelling overkoomt, men noemt dezelve Leu~ copblematia, of Slymzucht. Men bemerkt dat de Worm gereed is, om te vervellit» - vervellen , als hy „ zich van de anderen af-g«n» „ zondert, als hy onder zyne bedding kruipt, „ onbeweeglyk ligt, als zyn hoofd zwelt, en „ eindelyk zyn mond wit wordt. „ Men weet in 't algemeen, dat hy ziek is,' „ als hy 'er lichtend, glinfterend uitziet, week „ is, en als men hem met de vingers aanraa„ kende, hy zich daar niet dan flauwelyk aan „ hecht, en eindelyk als hy zich laat vallen of „ voort-  174 V A N DEN Z Y - W O R M. „ voortrollen , als of hy de kracht niet hadt ,, van zich tegen te houden." suchtl Die laatfte verichynzelen zyn evenwel niet gelyk in alle ziektens der Zywormen, getuige de Slymzucht. Als de Zywormen daarvan aangetast worden, „ worden zyofftyf, en krui„ pen niet meer , blyvende vast op eene 5, plaats bepaald, en als gekleefd, (hetwelk „ echter niet belet, dat zy na verloop van zes,, endertig uuren hun vel niet afleggen , en ee», nigen tyd daar na weder beginnen te eeten „ en geneezen,) of zy kruipen byna zonder ,, ophouden; hun vel wordt helder en glinfte„ rend, olyachtig, zy zwellen op tot dat zy „ van zelve barllen en omkoomen, het geen „ gemcenlyk twee dagen na de algemeene ver„ velling voorvalt." iüo'en Dus zyn 'er twee foorten van Slymzucht, oo°zaTkendaar 0,lze Wonnen aan onderhevig zyn; Zy van de koomen beide d. ar uit voort, of dat men den zucht'. Wc"nen natte bladeren gegeven heeft, of dat men in het vertrek, daar zy in gehouden worden , eenigen tocht of toegang heeft gelaaten voor de oofteiyke of Zee-winden, of eindelyk, om dat hun verblyf onmiddelyk onder de pannen ioomt, welke niet hard genoeg gebakken of te oud zynde, de vochtigheid des regens min of meer doorlaaten. In dit laatile geval, als de Zee-winden een vrijen toegang tot de kamer hebben  VAN DEN Z V - W O R M. 175 ben gehad.of als men geduurende eenige dagen den Wormen vochtige bladen gegeeven heeft, worden zy van het tweede foort van Slym-, of zo als men 't ook dikwils noemt, Water-zucht aangetast, en zy fterven 'er gemeenlyk aan. Zy Horten niet veel in de eerfte ziekte, dan alleen, om dat men hun natte bladeren heeft gegeeven, dezelve wordt echter niet terftond veroorzaakt, als men hier mede flechts een dag of twee aangehouden , of flechts weinige fchadelyke lucht in hunne werkplaatfen toegelaaten of beflooten heeft, 't is de aanhouding van het kwaad, die de ziekte eigenlyk veroorzaakt, en om 'er hun van te gencezen, behoeft men ze alleenlyk eenige parfums te doen ademen, en voor het overige aan de zorg der Natuur over te laaten. De Wormen, van het een of ander foort van Slymzucht aangetast, worden vette Wormen geheeten. ,, Schoon die van het tweede foort doodelyk Middelen „ geoordeeld wordt, zal men echter zeer wél"|^g „ doen , de middelen te gebruiken van met'ooit, „ Wierook en Benzoin te rooken,ende lucht „ van de verblyfplaats te verfrisfchen door de „ venfters aan de tegenoverftaande zyde van ,, het ooften of de zee te openen." De ziekten, daar wy nu nog van fpreekcn moeten , vallen voor na de vier vervellingen, enworden veroorzaakt door het voedzel en de lucht. Het  ï-ö v a N den Z y - w o r h. ïucht , Het kW3ad voedzeI brengc de Wormen iri dien ftaat, welken men de Geëlzüètit kan noemen; Dit valt voor na de vierde vervelling, en dikwils als zy zouden gaan fpinnen; Dit foort van geelzucht is verzeld van een lelyken en krengachtigen ftank, en doet zich door eene algemeene zwelling, en door eenige vlekken van een goudgeele, en byna vergulde, kleur onderkennen, welke jdeur eerst aan 't hoofd begint , om zich vervolgens over 't geheele lichaam te verfpreiden. Byaldien zy daarenboven onder den buik nat zyn van een geelachtig vocht, moet men ze ais ongeneeslyk befchou' wen en wegwerpen; Deze ziekte koomt of van de vochtigheid of van de zuiden winden of om dat men verzengde bladen aan de Wormen gegeeven heeft. Het kwaad wordt door tegenftrydige middelen geneezen. Men maakt een helder vuur zonder rook, op eenigen afftand van de werkplaats. Men legt de Wormen daar zonder voedzel neder, en men laat ze de geur van Tbym ademen. Men fluit de venfters op 't zuiden, en men opent die naar 't noorden, mits dat de wind niet al te koud zy; Men geeft aan de Wormen drooge en gezonde bladen. Inkorting. Eene andere ziekte is, waarin de Wormen zich na de vierde vervelling zodanig inkorten, dat men denken zoude, dat zy flechts aan dé derde waren. Zy hechten zich fterk aan alles wat  VAN DEN Zy-WORM, 177 wat zy aanraaken s zomtyds hebben zy dit ongemak van inkrimping ook na de tweede of derde verveliing , en 't is als dan ook van dezelfde tekenen en toevallen vergezeld, als na de vierde, nameiyk dat zy zich terzydèopden kant van de tafeltjes of in hoekjes gaan vei bergen, zich daar vast hechtende; en dat hun lichaam opgeblazen en vol water is. Daar is Middelen geen middel tegen deze ziekten, zo de Wor-d^temen niet fcbie.'yk geholpen worden. „ Maargen' „ als men ze, na de eerfte tekenen, ftraks van „ de gezonden affcheidt.en ze ineen afzonder„ lyken hoek van 't vertrek op groen riet zet, „ is men zeker van de meeften te zullen'be„ houden." Daar zyn Wormen, die natuurlyk dik en kort zyn , en dit is geene ziekte. ,, Maar „ daar zyn 'er , die men korte of ingekorte „ Wormen heet, en dat zyn die, welke in, „ of tegen, den tyd van 'tklimmen faamgetrok„ ken zyn. Deze Ziekte wordt veroorzaakt „ door dat de Wormen te veel voor een voch,, tige lucht zyn blootgefteld geweefï. Des ,, niettegenflaande kan men 'er evenwel nog voordeel van hebben, als men ze, in papieren „ peperhuisjes, of op Struikjes van Hondstand, „ laat fpinnen, de peperhuisjes een vastfteun„ punt geevende." Nog kan de Worm in zyne verfchillende N0g eerj Vierde Stukje. M ftaa-  178 van den Zy-WORM. andere ftaaten, van zyne geboorte af, tot dat hy zyn Kwaal. Tonnetje voltooid heeft, (behalven echter in den tusfchentyd tusfchen de vier vervellingen , waar in deeze Ziekte hem niet overkoomt) van eene andere kwaal worden aangetail. Als dezelve hem in zyne geboorte overvalt , is hy geel, als hy uit het Eytje koomt. En de oorzaak is dan, dat men de Eytjes niet genoeg voor de vochtigheid bewaard heefc, of voor eene al te heete of al te koude lucht, of eindelyk,dat dezelve met een al te Herken graad van warmte zyn uitgebroeid. ,, Als de Worm deze Ziekte krygt na zyne „ laatfte vervelling, vertoont hy zich met ee. ,, ne vuil roode kleur, hy wordt mager, droogt ,, uit, en wordt zomtyds met een wit meel „ bedekt. Die den » -Als hy 'er van aangetaft wordt, wanneer Worm op„ hy zyn tonnetje begint, blyft hy aan eenig tendeV- » draadJe ter zvde hangen, alwaar hy geheelden aan- „ lyk uitdroogt, of zyn vel barft door al te taft' » groote volheid. „ Als zy hem eindelyk overkoomt na dat hy ,;-zyn werk voltooid heeft, in plaats van dan „ in een Kapelletje of Uiltje te veranderen, „ droogt hy uit, en ontaardt in een foort van „ witte zelfilandigheid, welke den aart vaneen „ Sal neutrum, of middelzout fchynt te heb- „ ben,  VAN DEN Z Y - W O K M. 175 „ ben , naardien zy nog niet loog- nog met zuur-zouten opbruischt. „ De Heer Sauvage, die de Zywormen als Oorzaken „ een kundig Natuurkundige heeft gadegeflagen,daai van' „ fchrytt deze Ziekte toe aan de kwaade hoe„ danigheid der lucht, welke de Infeften ina„ demen. Hy heeft fteeds waai genoomen, dat „ die Wormen, welken 'er van aangetast wa„ ren, altoos te gedrongen, te veel by mal„ kander, gelegen hadden in de Werkplaatfen, „ en dat de lucht niet vryelyk door dezelve „ door fpeelen konde, door de al te groote „ zorgvuldigheid die men gebruikte om alle de „ deuren en venfters van het Vertrek te flui„ ten. „ Men verzekert dat deze Ziekte befmette„ lyk is , en door alle de Werktuigen zelfs, „ welke tot de opvoeding of behandeling der „ Wormen gebezigd worden, de kwaal aan ., andere Wormen mededeelt , ja dat dezelve „ ook overfmet door de uitwaasfemingen van „ de bedding, welke men al te lang in de ver,, blyf- of werkplaatfen gelaaten heeft. „ Het tweede Soort van deeze Ziekte, dat ,, is te zeggen, als de Worm dezelve krygt, „ na zyne laatfte vervelling, is het eenigfte, ,, waar hulpmiddelen voor te gebruizen zyn. „ Het bekendfte is een bad van frisch helder „ Water, waar in men de Zieke Wormen M 2 „ dom-  I80 VAN DEN ZY-WORM. „ dompelt, men kan ze zelfs een half uur in „ dit element laaten blyven; geduurende de„ zen tyd maakt men de Werkplaatfen fchoon , „ en men berookt ze; verfcheide oppasfers „ brengen ze met goed gevolg op groen Riet, „ gelyk wy ook voor andere ziekten hebben „ aangewezen, of op Aromatieke planten/' Opletten- Om de Ziekten der Zywormen voor te kooIieden ter men kan men nog de volgende oplettenheden mingkder niet te fterk den oppasferen aanbeveelen. ziekten. Indien 'er bladeren van de eene reis, dat men de zei ven den Wormen geeft, tot de andere overblyven, en zy die weigeren te eeten, is de eenige party, welke men neemen kan, de beddingen te veranderen, de werkplaatfen fchoon te maaken, de Wormen te laaten vaften, ('t is met het vaften, dat men altoos in alle de Ziekten der Wormen beginnen moet,) weinig bladen tevens te geeven» en hun geene nieuwe voor te leggen, dan nadat zy die van de vorige uitdeeling hebben opgegeeten. Als zy niet wel vorderen , en veelen derzelver fterven, moet men de werkplaats veranderen, en hen niet weder op die , daar men ze afgenoomen heeft, nederleggen, dan na dezelve met welriekende kruiden gcvreven te hebben, waar mede men ook alles wat hen omringt zal vryven ; men zal het vertrek met Wierook, Benzoin , enz. berooken, het zou nog  VAN DEN Z V • W O R M. 181 nog beter zyn hen, zo 't moogelyk ware, in een ander Vertrek over te brengen. Als men de onvoorzichtigheid gehad heeft van een Venfter by mistig weder open te laaten, moet men, „ zo dra de mist opgetrokkenis, het Venfter, naar den kant die niet op den Wind ftaat, openen, want niets is zo nadeelig voor. de Wormen, als den Wind, van welken kant die waeijen moge. over „ hen te laaten fpeelen. „ Zo de Wormen in een vochtigen en regenachtigen tyd verzet, verdoofd, en zonder „ eet-lust fchynen, moet de oppasfer de bla„ deren verminderen , heldere vuuren in 't „ Vertrek maaken, het zelve met gekruiden „ Wyn - azyn berooken, en wel zodanigen, „ daar verfcheide liefelyke en krachtige plan„ ten fterk op afgetrokken zyn. Om dit par„ fum door het Vertrek te verfpreiden, zal hy „ een Key- of anderen Steen in 't Vuur heet „ maaken , en hy zal daar van dezen Kruid„ edik, of, by gebrek van dien, eenigen an„ deren fterken Azyn op werpen." Men kan op deze wyze de meefte fouten, die men begaan zal hebben. door te rusten in de voorgefchrevcn zorgen wegens de ververfching der lucht en de uitdeeling van 't voedzel in de werkplaatfen , tainelyk zeker verhelpen; maar daar is een ander kwaad, dat inen niet M 3 kan loe de /erzuimelislen te '«helpen? SToodige raorzor;en.  3 82 VAN DEN ZY-WORM. kan voorkoomen, en daar het moeijelyk is een hulpmiddel tegen te vinden, en dat beftaat in de veranderingen van den Dampkring, inzonderheid den fchielyken overgang van eene groote hitte tot een groote koude. „ Eene harde 3> wind , een koud weder belet de Warmen te ,> vervellen, zy maaken hunne Tonnetjes niet „ dan zeer laat, of zelfs geheel niet, ten zy „ men aanftonds dit gebrek van de lucht ver,. betere, door een bedpan met gloeijend „ Houtskool, daar men eeuigen reuk by doen „ zal, door het Vertrek te draagen. Alen kan 5j nog op verfcheiden plaatfen van de Kamer, ,, en inzonderheid dicht by de deuren venfters, „ Mest van Koeijen of Osfen in de Zon ge„ droogd, branden, omdat de Wormen dien reuk beminnen. Maar op welk eene wyze ,» men het verblyf der Zywormen verwarme, ,, men moet zich wel wachten van de Warmte te hoog te brengen; De ongemakken, die ,, daar uit voort koomen, zyn zo aanmerke„ lyk , dat de Wormen, die dezelve maar „ eens in hun leven hebben uitgedaan, daar „ zekerlyk door omkoomen zullen. Men heeft s, de voorbeelden van deze waarheid in de On. „ weders en groote hitten, die in de Maand „ Jtiny voorvallen, 't is alsdan dat de meefte „ Wormen en Rupfen fneeven door de onge„ ftadigheid van de lucht, en 't is als dan dat ,, de  VAN DEN Z Y • W O R M. I83 „ de uitwerkzels van den Donder meer te duch„ ten zyn voor de Zywormen , dan alle detoe„ vallen en Ziekten, daar wy verflag van ge„ geeven hebben." Een klein en gemaklyk hulpmiddel moet ik echter in dezen niet voorbygaan , 't welk door de Rede wordt aangewezen » en door de ondervinding bevestigd; Gelyk het ukwerkzel van het Onweder is de Wormen door de al te groote hitte zodanig te verzwakken , dat zy door uitputting en krachtloosheid fterven, zo is het beste middel daar tegen, Brandewyn in het Vertrek te branden, om de Wormen op te wakkeren, en hun geheel verval voor te koomen. VAN DE MANIER OM DEN WORM IN ZYN TONNETJE TE VERSTIKKEN , OM 'ER DE ZYDE VAN TE BEKOOMEN. De keten der voorvallen, de byna onmerkbaare opvolging der dingen is een even ingewikkeld als vreemd verfchynzel, wel waardig opgemerkt te worden, en wel gefchikt om onze. Ziel te verheffen. Indien de Menfchen Vleesch-eetende Dieren zyn , gelyk het maak. zei van hunnen mond te kennen geeft, hebben zy ongetwyffeld veel tyd noodig, en een grooten afkeer te overwinnen gehad, om zich te M 4 be Semakke)k hulpmiddel. Aanmerking over het Vleesch eeten.  En de uit. fluitende eigendom. 184 v A n den Zy-worm, bepaalen, tot het eeten van lyken, en om van het vleeseh van andere Dieren, en eindelyk van hira's gelyken, te leeven. Toen die eerfte daaden van wreedheid hun gemeenzaam geworden waren, werden zy bekwaam voor alle de kwellingen, die ons niet meer ftooten, nog wanneer wy 'er de voorwerpen , nowanneer wy 'er de werk-oorzaaken van zyn* omdat onze Leermeesters , bet zy uit on' kunde of dat nog ysfclyker is, met voordacht om te beletten, dat wy t'eeniger tvd niet al te goed mogen worden, ons van onze eerfte jaaren af gewennen aan het vervaarlyk toneel 't welk men de School der wereld noemt; om te beletten zeg ik, dat wy niet al te goed mogen worden, want het fpyt my, dat ik hier aan de rneefte menfchen zeggen moet, het geen in de harten van alle menfcnen oorfpronkelyk is ingeprent, en daar in aitoos behoorde geleezen te kunnen worden, dat hy, die het Slacht offer " van eene onrechtvaardigheid minder te beklaagents, dan hy, die dezelve begaat mtfluuende en tyrannieke eigendom, (want daar konde eene gemaatigde en zachte eigendom wezen, welke geene kwaade gevolgen hadO die uitfluitende eigendom, die niet dan na de gu-2;ghe;d is ingevoerd, heeft begonnen tand te grypen door het geluk van yder Mensch te doen afhangen van het ongeluk van hen,aan wel-  VAN DEN ZY-WORM. 18? welken het bloed, de erkentenis of andere even heilige banden hem verbonden, en ten nauwften verbonden. Een Vader fterft, zyn Zoon wordt vry en ryk; een Schuld-eisfcher fterft zonder bewyzen na te laaten van eene Som, die hy geleend heeft, zyn Schuldenaar kan zeggen , dat hy hem niets fchuldig is. Een Mensch fteift, die een ampt bekleedde, 't welk aanftonds aan een ander overgaat. Het gejammer van de familie des overledenen vermengt zich aanilonds met het vreugdegejuich der familie van hem wien deszelfs fortuin te beurte valt. Welk een lieffelyk accoord! Welk een Chriftelyk Muzyk! Als men zo verre gekoomen is van zich in den dood eens anderen te verheugen, en 'er zelfs het voorwerp zyner wenfchen van te maaken , is het zeer natuurelyk, dat men niet meer fchroomt, om zich met het bloed der Dieren te bemorfen , ja om met het zelve te fpeelen; dat men een Hermelyn doodt; om het vermaak te hebben om van deszelfs Vel een Mof temaaken ; dat men op een Boeren Kermis een Gans opoffert aan het Barbaarsch vermaak van een onbarmhartig graauw; dat men zyne oogen ga vermeiden in een gevecht van woedende Dieren , om het enkel vermaak van het bloedig Scbouwfpel des doods te zien ; Dat men Duiven , Hoenderen, Faifanten en andere Dierer M j hou- En de /reugd in :ens anders leet.  V Verlchooning over dien boitentred. Twee wy- 185 VAN DEN 2Y-WORM. houde, om het genoegen te hebben van aan eenige ryke Gulzigaarts de jongen op te offeren, die 'er van geboren zullen worden; dat mende Byën opvoede, ora dezelve te doen omkoomen, als men zich met haare Goddelyke lekkerny verrykt heeft; dat men geftadige zorg draage, geduurende den tyd van twee maanden, om ee. nige duizenden Zywormen op te kweeken , die men vervolgens verflikt, enkel om zich met hunne aflegzels te verderen, of zulken op te fchikken , die in 't oog der Rede minder zyn dan de Infeéten, welken men voor hun opof fert. Zie daar een langen buiten-tred om tot de wyze te koomen van de Zywormen in hunne Tonnetjes te dooden; zie daar ook; denk ik, eene herhaaling van 'tgeen ik, ten naaften by, in dezelfde termen op eene andere plaats van dit Werk gezegd heb; maar ik vertrouw op de toegeevenheid van welgeftelde Zielen, dat is te zeggen, van dezulken ouder myne Lezers, melken ik inzonderheid wensch te behaagen. Lo 'er onder dezelve mogten gevonden worlen, die, uit der hoogte eener vreedzaame afzondering, de zaaken dezer Wereld van het :elfde oogpunt befchouwen kunnen, als ik detelve op dit oogenblik zie, is het niet nooiig , dat ik denzulken verfchooning verzoeke. „ Men moet den Worm in zyn Tonnetje „ ver-  VAN DEN ZY-WORM. 187 „ verflikken zes of zeven dagen nadat men de „ Tonnetjes uit de Hokjes, of Kabanes, dat „ is te zeggen, uit de Struikjes rondom de Werkplaatfen, de Peperbuisjes enz. gehaald „ zal hebben: een langer uitftel kan den Worm „ in ftaat ftellen om van binnen in zyn Ton„ netje te werken, en de hoedanigheid der'zy„ de te bederven. Daar zyn twee manieren om den Worm in „ zyn Tonnet e te verflikken." De eerfte i* de Tonnetjes geduurende drie of vier, of zelfs, tot meerder zekerheid , geduurende vier of vyf, dagen aan de grootfte Zonnehitte bloot te leggen, en ze daar ten minften vyf uuren daags in te laaten. Waarna men ze in wel gewarmde Wolle Dekens zal leggen,en dezelve daar op ftraks in een koele plaats brengen , opdat de Warmte zich des te meer naar binnen keere, en de Wormen, die dan in de ftaat van Nymfen of Popjes zyn, doode. Schoon men zeker is, datzy, na dat deze werking vier of vyf maal herhaald is, geftorven zullen zyn, moet men echter de Tonnetjes niet lang laaten lig. gen zonder ze af te haspelen,' om dat zy nog vry veele gevaaren te duchten hebben, en inzonderheid de vochtigheid. Het ander middel om de Wormen te verflikken, is het veiligfte en kortfte, het vermindert derzelver lyden. (Verkies het om deze laatfte rede sen otn de Nymfen te dooden. Of in de Zon. Of in den Oven.  Tekenen dat zy Joodzyn Hoe de Popjes verder te behandelen. 188 VAN DEN ZY-WORM. rede boven bet eerfte middel, al zoude men u uitlachen van medelyden met Zywormen te hebben.) Dit middel beftaat hier in , dat men zakken of manden vol Tonnetjes in den Oven zette. De eerfte oplettenheid, die men moet hebben, is, dat de Oven niet al te heet zy, want dit zoude nadeel doen aan de Zyde; Dezelve moet van eene gematigde maar geftadige warmte wezen. Men kan den trap dier warmte bepaalen, met den arm daar voor aan in te fteeken, en men wacht een korten tyd, als de hitte bovenmaatig is. Omtrent dertig of veertig minuuten, nadat men de Popjes in den Oven gedaan heeft, hoort men een geknap, gelyk als van eenige Zoutkorrels , die in 't vuur geworpen zyn, dit kondigt den dood der Wormen aan. „ Tot meer. „ der zekerheid echter opent men een Tonne„ tje met een Schaartje, en men neemt daar, by „ vooikeur, een dubbcld toe, men houdt den „ vinger wat fterk op den buik van het Popje, t, en zo het indrukzel daar blyft, is 't een te„ ken, dat het tyd is om de Tonnetjes uit den „ Oven te neemen ; de verandering der kleur „ van de Tonnetjes is insgelyks een zeker te „ ken, dat de Worm dood is." Men bewindt de Tonnetjes, die men uitden Oven gehaald heeft, in zeer heete Wolle Dekens, en men laat ze in die Dekens, tot dat zy geheel  VAN DEN ZY-WORM. 18$ heel geene hitte meer hebben : 'T is door deza voorzorg, dat men de Wormen zo veel te zekerder verflikt. Men fpreidt ze vervolgens op een Tafel of Zolder uit, die wel droog moet zyn, of nog beter op Lakens, om ze eenigen tyd voor de Zon bloot te leggen. Deze werking gedaan zynde, blyft 'er nog maar ée'ne over, en dat is de Zyde af te haspelen ; Maar het is beter, volgens een wyzen raad, welken de Maatfchappy van Tours hier aan de BeoefTenaaren geeft, dat zy hunne Tonnetjes naar de Koninglyke Zyde-Haspelery te Tours brengen. De Opzichter van deze Fa- j briek is een eerlyk man, men verkieft daartoe, altoos, met de uiterfte oplettenheid, eenen, daar men ftaat op maaken kan; De Particulieren kunnen hem hunne Zyde veilig toebctrouwen, en zullen dezelve, van alle onreinigheden en vreemde Stoffen zo wel gezuiverd , dat zy in dezen ftaat de Spaanfcbe en Piemonteefcbe kan evenaaren, van zyne hand te rug ontvangen. Argwaanige Lieden kunnen, voor dat zy hunne Zyde naar deze Plaats brengen, ten naaften by weeten,wat dezelve hun zal uitleveren.,, Hon, derd Tonnetjes weegen omtrent een half pond, „ en men moet 'er twee duizend vier of vyf honderd hebben, die te faamen elf of twaalf „ ponden weegen, om een pond Zyde te be- „ koo- 'orringlye Fabriek e Tours. Aangepreezco.  190 V A N DEN Zï-WOXM, De Voordeelen dei Zywormen zyn zeer groot. door eene opreke. ning 1 t : „ koomen. Voor het afhaalen van yder pond „ betaalt men Hechts een livre vyftien Sols; „ daar onder niet begrepen twee livres vyf Sols,. „ welke de Koning hem vergunt van yder pond, „ om hem fchadeloos te Hellen," De voordeden, welke de vermeerdering der Zywormen aan het Gemeen der Ingezetenen te Tours zoude aanbrengen , befiuiten deze Memorie, met zo veele wysheid, klaarheid, en Menschlievenheid vervuld. De Koning, om dezen tak van handel uit te breiden, heeft in Touraine acht kweekplaatfen van Zywormen opgerecht , alwaar men dezelve voor niet geeft aan elk, die dezelve wil opvoeden. Indien de Particulieren zich beyveren om met de oog. merken des Konings mtfde te werken , welke 2nkel ftrekken om hunnen welvaart te vermeerleren , zie hier de voordeden , welke daar uit fpruiten zullen. Elk Eigenaar kan zyn goed veel vermeerderen, en zyne Landhuurders in eene aangenaane ruimte doen leeven, door de kweeking van Zywormen. Het Bewys is ligt. Duizend pond bladen voeden de Wormen, lie van een once Eytjes gekoomen zyn. De tosten daar van kan op twintig gulden (francs) jerekend worden, want het pond bladen koomt en naasten by op een halve Huiver, maar wat ninder, uit. De verdere onkosten der opvoeding  VAN DEN Z Y - W O R M. igt ding zullen dertig of vyfendertig livres bedraagen. Een once Zaad of Eytjes brengt in een gemeen jaar vyf ponden Zyde voort, het pond Zyde is twintig guldens (francs.) Derhalven is 'er zelfs voor die geenen, die zelve zich met de behandeling der Wormen niet beinoeijen, maar die 'er Huurlingen toe gebruiken , honderd pro cento op deze onderneeming te winnen. Als een Eigenaar een Arpent I.ands (*) rnetbewezeB* Moerbesfe Boomen beplant, zal hy,ge"duurende de tien eerfte jaaren , ik erken het, daar niet anders dan eenige Moezery van trekken, maar na verloop van die tien jaaren, zal dat zelfde arpent hem honderd gulden 's jaars op. brengen, in plaats van vyftien, dat anders de beste Landen zuiver geeven. Laaten wy ftellen, dat hy op een Arpent flechts vierentwintig Móerbezie-Boomen plante; Zes groote geënte Moerbezie-Boomen brengen duizend pond bladen op;. Laaten wy onderftellen, dat men, in plaats van zes, twaalf tot die zelfde hoeveelheid noodig heeft, zo zullen zyn vierentwintig MoerbeiTeboomen hem evenwel in ftaat ftellen om twee oneen Eytjes te voeden, ivelke tien ponden Zyde , die twee honderd gulden waardig zyn, voortbrengen zullen; Dat hy nu de helft daar van aan zyn Landhuuurder, die de (*) Omtrent een half Morgen.  192 VAN DEN Z ï • W O 8 M. Ook voor den Koophandel¬ de Wormen opgepast heeft, overlaate , dan zal hy nog honderd guldens zuiver voordeel hebben. „ Eindelyk is ons nog over , vervolgt de „ Schryver van deze Memorie, het algemeen , voordeel aan te toonen, 't welk de Koop • „ handel van het kweeken der Zywormen zou , kunnen hebben. Men kan hier omtrent niet „ gemaklyk in byzonderheden koomen ; het is „ genoeg te zeggen, dat volgens de rekenin„ gen, welke de hoeveelheid Zyde, in het ge„ bied van Tours gewonnen, bepaalen, federt „ meer dan tien jaaren, men in ftaat is te verzekeren , dat deze Manufadtuuren jaarlyks op ,, een opbreng van vyftig duizend ponden kun„ nen rekenen , als de yver een weinig opgewakkerd en de kweekery der Wormen een weinig behartigd wordt, gelyk men rede heeft te hoopen. Men laat yder oor, deelen , of een jaarlykfche tak van handel , van meer dan een Millioen niet eene by, zondere oplettenheid verdiene? en eenhan, del zo veel te waardiger, omdat men den, zeiven enkel aan den nyveren vlyt der In, gezetenen verfchuldigd is, dat 'er de betaa, ling der Imposten gemaklyker doorgemaakt , wordt, en dat dezelve daarenboven eene , der fchoonfte Manufactuuren van 't Konmg, ryk helpt onderhouden." Na  VAN DEN ZY-WORM. I93 Na deze Hukhoudelyke verhandeling over de Foëtifche opvoeding der Zywormen, laat ons eenige trek-t,ekken ken uit het Poëtisch Schildery, 't welk 'er Vader Vanieru in het Zevende Boek van zyn Landhuis' (Pr/edium Rusticum) van maakt, met bülyke achting wegens de fynheid van zyn Penfeel befchouwen. n De waakzaamc beftierfters der Werkplaat„ fen, zegt hy, moeten toezien, dat 'er niets ,, ontbreeke wat noodig is tot voeding en tot „ den arbeid der Zywormen , als zy, eerst ge>, kipt, nog fober zyn. Want eenige dagen „ laater zullen zy greetig aanvallen op alle de „ Tafeltjes, daar zy bladen vinden, dan dry„ ven zy hunne Oppas fers door hunne gulzig,, heid zelve, en is het geheele Huisgezin nau„ welyks genoeg om hen te dienen. Maturant [PuelU) bsc cunfta, brevemdum luminisufum uit VanitfAciipit, & primos tenui in fuo coipore motus, ieOpportuna , cibi pareus, facit oria Vermis. Nim menfas cum dein Jatè diflulus in omncs, Crevit, & arboreas properat dcpalcere frondes, Vix ope.i & giegibus fatis eft domus omnis alendis. Ik vinde hier nog twee huishoudelyke raaden van veel belang. Vkrde Stukje, N „ Vatt  194 VAN DEN Z Y - W O R M. een kwaa- ,, Voor eerjl, als een onverwachte regen u de raad. ^elet, nieuwe bladen te plukken , wanneer „ uwe Wormen de ouden zullen opgegeeten hcbben,behandel ze dan als men de Heidenfche „ Goden doet, onthaal ze op rook, brandt ,, rondom hen kleine ftukjens verkens zwoord, „ door deze kleine lift zult gy hunnen honger „ een wyl verzetten ". Alen kan de nuttigheid van dit voorfcbrift echter met rede, dunkt my, in twyffel trekken; Ik ben niets minder dan zeker , dat de tedere en kiefche reuk der Zywormen zich naar het parfum van gebrand verkens-vel zal fchikken. Men zal 'er hunnen honger moogelyk mede verzetten , om dat men hen verveelen, en door den onaangenaamen Stank hun de eetiuft beneemen zal; M.n houde zich liever aan het geen de Maatfchappy van Tours ten dezen opzichte raadt, dat is te zeggen, men laate de bladeren tuffchen twee lakens droog worden, en men geeve ze dus aan de Wormen zodra men kan. Be aneen goede, dere Raad is beter. ,, Als men de bedding der „ Wonnen wegneemt, om hen te verfchoonen, moet men, op de oude bedding, eerft ,, eenige verfche bladen leggen, opdat de ,, Wormen, die daar nog in mogten zyn, wel„ ken men niet gezien mogt hebben, op den „ reuk dier bladen opkoomen , en men dezel- ven  van den Z y - w o r m. I95 „ ven als dan by de andere Wormen zetten ,, moge. „ De Zy-Wormen, vervolgt de Vader Va., nïere, door bet lang vallen der vervelling „ uitgeput, werpen zich greetig op de bladen, „ die men hun aanbiedt, en doen, terwyl zy „ die eeten , de tafeltjes een verward maar ,, zacht gedftrifcb van zich geeven , een ge„ druifch gelyk aan den Herfft- of Lente-regen, ,, die zagtelyk op een dak nedervalt. ,, Zodra de Wormen verzadigd zyn , ver„ veelt hun het leven $ zy maaken zich gereed ,, om hun graf te vervaardigen , zy fchikken ,, zich om uit hun mond de dierbaare draaden „ te trekken, welke hen welhaall voor ons ,, gezicht verbergen moeten Het is „ alsdan , jonge Dochters, dat gy geloften „ moogt doen, en wenfchen , dat de Hemel ,, geduurende eenige dagen door geene wolken „ betrekke, dat 'er geen Donder of Wind ge„ hoord worde, geen Onweder den Dampkring „ beroere. Indien 'er ongelukkig een dier ge,, weldige Tempeeften voorvalt, die de Fon„ damenten der aarde fchokken, zo laat de „ Worm, bevreesd en verflagen, zich van om hoog uit zyne heide nedervallen, ver,, bergt zich onder de bladen, en fterft daar ,, door eene laffe vrees voor den dood; eene „ vrees, die zekerlyk dwaas is, maar welke N 2 „ mea  10(5 VAN DEN Zr-WORM. „ men ligtelyk kan te goede houden aan een „ Infect, naardien 'er onder de menfchen zel„ ve laffe Zielen genoeg gevonden worden, „ (dat is te zeggen, die in hunne jeugd kwalyk „ geformeerd zyn) die eene even doodelyken „ fchrik voor den Donder hebben ". & & andere —— Vacui jejunia ventris trekken Sedat ubi Bombyx , tabulata per omnia lenis Fit Strepitus, qualem audimas, cum , nube foluta, Depluit & furdo ftrepit altuin murmure tecium. Jam fatur, & vita: Bombyx pertxfns inertis, Cogitat exequias, 2c quod ftruat ore fepulcrum Lanivomo — ■ - Tranquillos fine nube dies orate puella: : Nim tenebris fi forte minax horrefcit olymgus Et valto quatitur tonittu, quo moenia Mundi DiflïlmfTe putesj Bombyx perterritus altas Continuo fedes atque interrupta reünquens Stamina, fub foliis latitat, nee fila retexit Amplius, ignava, moriens formidine lethi. Ignofcenda quidem Tinea; formido; Virorum Si Stuptant fimili Bombicina cotda pavore. ,V'# „ Men moet oplettend Imiteren naar de „ kleine beweegingen , die de Worm in zyn „ Tonnetje maakt , tot dat hy het binnenfte „ weefzel geheel geëindigdJieeft, zodra de ruft „ in  VAM DEN Zy-WORM. 197 „ in de Tonnetjes vernoomen wordt, en daar „ een diepe ftilte heerfcht, haaft u dan de „ Heide weg te neemen, en de Tonnetjes aan „ eene brandende Zonne bloot te itellen, of „ dezelve in een vat met heet water te leggen; ,, Het is niet, dan door den Worm op de ee„ ne of andere wyze te dooden, dat gy het „ ongeduld kunt voorkoomen, waar mede hy ,, zyne gevangeniffen breeken en de zyde „ fcheuren zoude. „ Die, welken gy in 't leven laat, zult gy „ welhaaft de hunne zien openen, en 'er fchie„ lyk uit te voorfchyn koomen , om hunne „ nieuwe StaatsverwiiTeling met vreugde te „ genieten. Gy zult hen verheugd van vlie„ gende Diertjes geworden te zyn, dit Mira„ kei met verwondering zien befchouwen; Gy „ zult hen de nieuwe vleugels, die over hun,, ne fchouderen koomen, met genoegen zien ,, begluuren, gelyk ook de hoornen die hun „ hoofd vercieren ; maar niet durvende be„ trouwen op de kragt en de vaardigheid haa,, rer vleugelen zult gy de nieuwe Xapel dezel„ ve alleenlyk tot vermaak zien beweegen, ,, zonder te beftaan, van zich op de zelve in „ de lucht te willen opheffen. N 3 Ar.  108 VAN DEN Z Y - W 0 R M. van den AtrecM vigiles explorcnt nuie pucl'a: ; Dicht-r Et CUm fa*a quieS °Pe,um ell> in.t.ilque lHctur, ' Proumis ad avulfos rainis flavenulxis un '4 Folliculos fervente dornent, vel f.,!e peiurant; Carceris ante lui capiant quani ixdia Vermein, Namque terebrato Bombyx erumpit ab ovo, Impatiens reddi luci, cupidufque videndi Aduatas liumeris alas, adjeeïaque fionti Cornua Sc in volucrein veria; mi;a.ul.i foimx. Sed non tanra novis tarnen eft fïducia pennis, Aulit inexpertas ut tollere corpus in aura. 5 Obttupet ipfe fui memor, & iiridentabus aiis f apilio fiemit attonitus. NIEU-  Behandeling der Byen. 199 NIEUWE WYZE VAN DE BYEN TE BEHANDELEN. Het fchynt, dat wy ons eene wet gemaakt^- ™ahebben om de dingen te achten in eene weik van omgekeerde rede van derzei ver waarde, dat **d'a^£"è te zeggen, van 'er meer werk van te maaken «Zymindei naar maate zy het minder verdienen. Wy zyn, nuttig ?yn. by voorbeeld, yverig in de weer, om ons zeiven gemakken te bezorgen , om 'er ons mede te overlaaden, in zo verre dat zy ons ver* veelen , terwyl wy onze zielen evenredig meer verwaarloozen, naar maate wy meer werks van onze lichaamen maaken. Brood en Tuinvruchten , 't welk gezonde en voedzaame fpyzen zyn , vorderen maar weinig toellel ; de Liqueurs, de Ragouts, de Konftgebakken , dat wczentlyk vergiften zyn, worden niet dan met groote moeite en koften, en inzonderheid met een onheiftelbaar verlies van den koftelyken tyd, vervaardigd. Men weigert dagelyks eenige uuren aan den gemaklyken en gezonden arbeid van den Landbouw te befteeden, terwyl men geheele dagen, en zelfs nachten, aan diepzinnige gepeinzen of al te fterke boek-oefteningen, die het geftel bederven, en, 't geen zekerlyk oneindig fchadelyker tevens en laakbaarN 4 der  söo Nieuwe wyze van dè der is, aan gezelfchappen, aan Schouvrfpelenj aan het fpel, verkwift; üitfpanningen, die, welk eene verfeheidenbeid men daar in ook maaken moge, flechts weinig vermaak verfchaf. fen ,^ en welke een kring van kwyning en verveeling rondom ons fchynen te trekken, die wy het buiten onze macht maaken, te overfchreeden. Het is door een gevolg van dezelfde wyze van redekavelen, dat men den arbeid der Zywormen voortrekt boven de Goddelyke gefchenken der Byën, die zeer weinig zorg vorderen , gelyk men ftaat te zien. ffoeren" .HeC is nutdS aan dü *»ge Lieden befchry. bezighe- vingen van de Landverrichtingen te geeven en dan. hen het boeren bedryf te ieeren Mennen • Dit dient om hen een bezig en werkzaam lev'en te doen beminnen, en om 'er hen op zyn tyd bekwaam voor te maaken. Het is met dit oogmerk, dat ik den zaakelyken inhoud der Me. morie van de Maatfchappy te Tours over de Zywormen heb medegedeeld. Ik wenfchte op dezelfde wyze met een ander zeer aangenaam tevens en leerzaam Werk te kunnen leeven, en ik zoude het bezien, zo ik niet vrees, de, dat my dit te verre afleiden zoude vu den nier om hc>«ten Byë Korven of Kaftje, te maa t£ü Het iS * VrUchC van den IediSe" tyd de" v' waarneemingen en proeven, van den Heer Pal- TEAU,  Byen te behandelen. 201 Teau, eerflen Commis van het Comptoir der vi» vres van de Generaliteit van Mets. Men is eene groote erkentenis fchuldig aan yder Burger» wie het wezen moge, die ten algemeenen nutte arbeidt, die de rykdommen van den Staat zoekt te vermeerderen ; maar als die Burger een Lid van de Finanties is, die zyne begeertens weet te bepaalen, die, in plaats van eigen voordeel , het a'gemeen belang behartigt, en in de Natuur onfchuldige bronnen gaat zoeken om zyn Ziel meer dan zyn beurs te verryken , welk eene verplichting hebben wy dan niet aan denzelven! Het Werk van den Heer Palteau is door eendoor een Curé in den omtrek van Metzin order gebragt.^^Vn. een man, die niet volleerd is in de Weetenfchappen of de Konir. van fchryven, en die, om deze rede, miffcbien eesvoudiger hadt moeten fchryven, minder hoog viiegen, minder bloemen vlechten in zyne uitdrukkingen, en zich inzonderheid nauwer beperken en beknopter fchryven; maar hy verontfchuldigt zich zo zediglyk wegens dit alles in zyne Voorrede , dat men zich niet beletten kan hem de kleine fouten, welken hy zo openhartig en met zo veele Oprechtheid belydt, te vergeeven. Laaten wy hem zich wegens zyn ftyl hooren verontfchuldigen. „ Zo wy de form van Saamen-Des;!e"s „ fpraak, zegt hy, verkoozen hebben, het isning,h°°" Ns „ niet,  202 NlEUWB WYZE VAN DE niet, omdat wy ons vleyen, daar den rech» ten toon van te Hellen. Wy hadden groote „ modellen onder de oogen in het Huk van >, Saamenfpraaken over de Natuurlyke Hiftorie, „ en in 't byzonder den Heer Bazin, een ,, vriend van den Heer de Reaumur , die zy„ ne Memories over de Infeclen verkort heeft, „ (welke Memories inderdaad nodig hadden „ verkort te worden) en byzonderlyk de Hifto„ rie der Byën in zeer bevallige Saamenfpraa,t ken heeft gegeeven; Maar die modellen kon„ den nergens anders toe flrekken , dan om ons te doen wanhoopen, en onze ondernee„ ming te laaten vaaren. De bevalligheden „ van de Hyl, de kiefchheld en vrolykheid der „ Saamenfpraaken, die men in deze Werken „ vindt, hebben federt langen tyd onze verwondering tot zich getrokken, maar wy hebben ons nooit vermetel gevleid dezelve te kunnen evenaaren; gelukkig zo wy ons flechts „ hebben kunnen doen verflaan zonder te ver>, veelen ". Aanmer- Zonder my voor een MeeHer in 't fchryven jungdaar 0p te geeven, zonder my te vleien de wezenOV£f" lyke bekwaamheden te hebben van den Heer Palteau en zyn Geaffociëerden , kan ik ten minften zeggen, dat ik, door eene lange heblykbeid van fchryven , eene zekere gemaklykheid gekregen hebbe, welke men natuurlyker wyze  Byen te behandelen. 203 wyze niet verwachten kan , dat de gemelde Heeren hebben. Het zal niet dan wegens dit gering voordeel, dat ik my boven hen vleie te hebben, wezen, dat ik moogelyk te eeniger tyd in een werkje van een verfchillend foort van dit, zal onderneemen om een nauwkeurig verilag van 't werk van den Heer Pal' teau te geeven, 't welk verwonderlyke uitzichten en middelen in de opvoeding der Byën bevat. De jonge Lieden, die dit fraaije gedeelte van de Boeren-huishouding volmaakt begeeren te weeten , kunnen niet beter doen, dan den Heer Palteau zeiven te leezen; Men verwyt hem niet , dan eenige gebreken van ftyl en langwyligheid, ik ga uit een van onze befte Periodieke Werkjes, Annee Literaire 1757. Tom. 11. p. 323. een uittrekzel overneemen, 't geen men daar in van 't boek van den Heer Pakeau gegeiven heeft. NIEUWE MANIER OM HOUTE BYENKORVEN TE MAAKEN. „ Het aangenaams en nuttige , die twee „ voornaamc hoedanigheden, zo algemeen in „ alle foorten van werken aangcpreezen, zyn „ op eene zonderlinge wyze vereenigd in een „ werkje; waar van de tytel is: Nouvelle Con„ ftru&ion de Ruches de Bois , avec la fagon 1, ^'y  Eefchry. ring der nieuwe korven. PI. VIII. Tig. 31. PI. VIII. 204 Nieuwe wyze van de » d'y gouverner les Abeilles, inventée par Mr. „ Palteau &c. „ De menigvuldige werken, die over dit on„ derwerp zyn uitgekoomen, ontdaan my om „ een breed verflag wegens de Byén, of der,, zeiver beftiering in het algemeen te geeven. „ Ik zal my tot de voordeden van deze nieu- we manier alleen bepaalen. [Vooraf oordeel ik het echter onvermydelyk noodig eenig kort denkbeeld van deze korven aan mynen Lezeren te geeven, zo als ik dezelve op de VIII. Plaat, de 3ifte figuur heb doen vertoonen. A. Is een Byën-korf, of Byë'n-kaftje. B. de Wyzer. C. een Hooger, of Verlenger. Dit laatfte ftuk is een foort van Doos, welke een voet in 't vierkant, en drie duimen in de hoogte heeft, de bodem daar mede onder begrepen, welke bodem drie linies dik moet wezen, het wordt van Greenenhout gemaakt, en gebezigd om de kaftjes langer of hooger te maaken, en de verplichting te ontgaan , van de Byè'n om te brengen, om haar den overtolligen voorraad van honingen wafch te ontneemen. De Wyzer is een dun en rond ftuk hout, (zie fig. 32.) 't welk op de opening van yder kaftje gezet wordt, het is met een fpyker in 't midden vaft gemaakt, om het naar welgevallen te  Byen te behandelen. 205 te kunnen draaijen ; Het heeft vier duimen middellyns en is in vier deelen verdeeld. A. bevat vyf kleine boogen in den rand, die vyf linies hoog en vier breed zyn; men draait den wyzer naar den kant der boogen, in den tyd dat de Strooperyen,welke de Infecten enz. op de Byè'n-korven doen, te vreezen zyn, of in den tyd, dat men de Byën geheel niet wil vergunnen uit de kaftjes te koomen. Het tweede gedeelte B- is met verfcheide kleine ronde gaatjes doorboord om eene vrye lucht aan de Byën te geeven, en haar evenwel te beletten uit te gaan , gelyk in 't begin of op 't einde van den winter. Het derde C. is de groote opening om een vryen doortocht aan de Byën te geeven in den tyd dat zy werken en zwermen. Het vierde gedeelte D. moet men als vol befchouwen, fchoon het in de Plaat op dezelfde wyze als C. vertoond wordt; dat dient om de Korf geheel te fluiten, zo dat 'er zelfs de lucht niet door kan dringen, gelyk in enkelde omftandigheden, in overmaatige koude of dergelyken, te pas kan koomen. Dit gedeelte heeft een ring in 't midden om den wyzer te draaijen naar dien kant, dien men begeert.] „ De voornaamfte voordeelen van deze nieu-Derzelve* , voordee- „ we korven zyn ]en „ Vooreerft; Dat dezelve niet voor de Stroo-meerdere „ pery der Vliegen enz., zyn bloot gefteld, veiligheid. „ Hoe  2c6 Nieuwe wyze van de * „ Hoe veele Korven vergaan niet alle jaaren door den onbillyken oorlog, welken deVlie„ gen of al te luy, of al te happig en gulzig, „ den Byën en haare honing aandoen. Dik„ wils heeft men, behalven het verlies van ,, zyn honing en wafch nog het ongenoegen ,, van zyne Byën zeiven in dien oorlog te ver„ liezen, en 't geringde nadeel , dat 'er uit „ voortkoomt, is den voorraad kwyt te raa„ ken. Naar de oude manier is het onmooge„ lyk dit kwaad te weeren; Door middel van het aangewezen wyzertje wordt het voorge„ koomen. De hongerigfte Wespen of Hom„ mels kunnen niets tegen de talrykfte Byën„ korf, daar het denzelven zeer gemakkelyk is „ in de gewoone Korven in te fluipen, welker „ deur of ingang aitoos open is. Dit zelfde „ wyzertje beveiligt de Byën ook ten vollen „ voor de invallen van Rotten, Veldmuizen, „ Vogelen, Vollen. Alle deze vyanden wee„ ten gemakiyk in de gewoone Korven door | ,, te booren ; een Nacht-roover maakt ze zon„ der hinder los, en neemt ze mede, Het is ,, dus niet met deze houten kaftjes gelegen ; Waar tegen de Winden het Onweder, de. „ Roovers zelfs niets vermoogen. Ook doetl „ de Schryver zien , dat de Wormen , de: ,, Vlinders, de Spinnen, het ongedierte, 'tl „ welk de oude Korven, hoe ■ men die ook; „ maa-  Byen te behandelen. 207 „ maaken moge, vernielen, geen vat op deze ,, hebben. ,, Een ander voordeel is een groote gemak,, lykheid om den overtolligen voorraad te be,, koomen. Naar de gewoone manier is men „ verplicht de fchroomachtigfte voorzorg te „ gebruiken, om den Byën het overtollige „ van haar Wafch en Honing te ontneemen. „ De dapperite man onderneemt dit niet zon,, der vrees, Daarenboven hoe veelen van de„ ze Brieften doet men niet omkoomen, ter,, wyl men in der haaft in het binnenfle der ,, Korven omfnydt! Men is zo wél overtuigd „ wegens de nadeden en gevaaren van deze „ Pradtyk, dat men, om dien voorraad mach„ tig te worden, de party kielt, om de Byën ,, met Zwavel te dooden, zodat 'er niet eene „ enkele ontkoome; een barbaarfch gebruik, ,, even ftrydig met het gemeene welzyn, als „ met het belang der Particulieren. Men ver. mydt alle deze nadeden door de nieuwe ,, Korven, en dezelve laaten de Byën de vry„ heid om geruft voort te werken, gelyk men ,, in 't Werkje breeder zien kan. „ Ten derden. Veele Byën, koomen in de ,, gewoone Korven ook om door de morfig„ heid, de koude, den regen, die 'er door» „ dringt, en daar eene vochtigheid in brengt, „ die doodelyk voor deze diertjes en verderfe • >, ij* ?emaklyker ter onclafting. neerdei >ezondicid.  208 Nieuwe wyze van dé „ Iyf voor den honing en het Wafch is; Deze „ nieuwe Korven integendeel zyn zodanig ge„ maakt, dat men ze alle dag kan reinigen, voor de geftrengheden der Saifoenen bevei„ ligen, ze naar de Zwermen fchikken , die „ men daar in krygt, ten allen tyde. aan de „ Byën het Voedzel en de geneesmiddelen „ geeven , welken zy noodig hebben , het ,, Wafch vernieuwen als het te oud is. enz. ,, Het is derhalven ligt te zien, dat deze kas„ tjes in allen opzichte veel beter zyn dan de „ gewoone Korven. De Scbryver bewyft dit j5 ook door rekeningen en vergelykingen, die 'er geen den minften twyfel van overlaaten. „ Hy toont vervolgens , dat de handel van „ Honing en Wasch door dit middel zal ver* meerderd worden. Corzaa- „ Indien men tot noch toe maar weinig Byen"efz" " korven gezien heeft in die plaatfen, welke -weinig „ gefchikt fcheenen om 'er veel te houden, Byen zyn ^ moet men jaar geene andere oorzaak van „ zoeken dan de verkeerde wyze van ze te be„ ftieren. Het weinige voordeel, dat men 'er „ van bekoomt, de menigvuldige toevallen, „ die dezelve doen omkoomen , de moeijelykt, heid van ze te naderen en te bezorgen, beb„ ben de meelten, die 'er zich anders mele „ zouden hebben willen bemoeien, afgefchrikt. De  ByEN TE BEHANDELEN, 209 „ De gewoonte van ze te verflikken, om haa. „ ren voorraad te bekoomen , heeft derzelver „ vermenigvuldiging belet. Hoe wil men, „ dat de Byën gemeen zullen worden, terwyl ,, men 'er aan de eene zyde weinig opbrengt, ,, en men aan den anderen kant jaarlykfch by- „ na zo veele ouden doodt, als 'er nieuwen ,, aankoomen ? zie daar de wezenlyke rede- t* nen waarom 'er zo weinigen van deze ar- „ beidzaame en nuttige Infecten, maar waarom ,, 'er ook tevens zo weinig Honing en Wafch, ,, voorhanden zyn? „ Dit kwaad fchynt door geheel Europa der-door S** , t ... , r heel Euro- „ wyze plaats te hebben, dat wy ons zelvenpa.. „ van deze dierbaare Waaren niet genoegzaam „ verzorgen kunnen, maar dezelve uit andere „ Werelddeelen vervullen moeten; Wy haaien „ ze uit Barbaryën, Smirna, Cmjltmtinopolen , „ Jlexandryën, en de Eilanden van den Arcbi- „ pel. Men kan de vertiering, welke in Vrank- ^ ryk alleen van dien vreemden Honing en dat „ buitenlandfch Wafch gemaakt wordt, op meer „ dan tien duizend Quintaalen'sjaars.dat is te „ zeggen op meer dan een millioen ponden „ begrooten. Alen zoude het koningryk een „ goed gedeelte der aanmerkelyke fommen, wel- „ ke wy genoodzaakt zyn naar vreemde Lan- „ den te brengen, befpaarenkunnen. Denieu. „ we manier van Byën houden, verfchaft 'er Vierde Stukje. o „ de  aio Nieuwe wyze van de „ de middelen toe, en verhelpt alle denadeelen ,, van de Oude. zy kunnen -, Daar zyn zeer weinige Provintien in Vrank- menig'uï- ryk > die niet t0t het onderhoud Van B^n Ver" digd wor-^ fchaffen kunnen, het is derhalven de Stof dcn' niet, die ons ontbreekt, het zyn de arbei- „ ders om dezelve te verwerken. De menig„ te bloemen, die onze Velden vercieren, is „ oneindig in vergelyking van de bloemen der „ tuinen, en zelfs van het Land en de Wei„ den, die rondom yder Dorp liggen; Dat is „ te zeggen, dat 'er oneindig meer bloemen „ vruchteloos groeyen, ten opzicht van ons ,, tegenwoordig onderwerp, dan 'er door de „ Byën gebezigd worden. Zie daar derhalven „ eene verbaazende hoeveelheid Wafch en „ Honing jaarlyks voor het Koningryk verloo„ ren, omdat ons Byën ontbreeken , die dc„ zelve gaan opnaaien, en deze Byën ontbree,, ken ons niet, dan omdat wy geene goede „ manier hebben, om dezelve te behandelen, „ die methode wordt ons aangeboden, zy ,, neemt alle zwaarigheden weg, en men kan „ den Schryver wegens zulk eene voordeelige „ uitvinding niet genoeg bedanken, zedigheid » Het is niet eene uitvinding die voortgevan den 5) bragt is door het vermaak om voor een teau.PAL"» Schryver bekend te worden. De Heer Pal„ teau is zo verre van dit foort van roem te „ be-  BYEN TE BEHANDELEN. 2li j, bejaagen, dat by, vreezende bet Publiek ,, niet wel te zullen kunnen, voldoen, toevlucht tot een zyner vrienden heeft genoomen, om „ de werkftoffen, die hy denzelven verfchaft „ heeft, in order te brengen. Een voorbeeld, „ 't welk niet te veel kan nagevolgd worden „ door hen, die niet geoeffend zyn in de konft „ van fchryven. Wy zien dagelykfch nuttige ,, werken in 't licht koomen, die groote kun», digheden onderftellen, en groote onderzoe„ kingen en naauwkeurigheden aantoonen, „ maar een onaangenaam gebrek hebben, dat „ zy gefchreeven zyn door de oorfpronkely„ ke uitvinders. . Zodanig zyn de meefte „ boeken over den Koophandel, den Land„ bouw, de Finanties, enz, tot het fchryven van „ welken het niet genoeg is der zaaken kun„ dig te zyn; men moet ook weeten te fchry„ ven. De vriend van den Heer Palteau heeft gedaante „ de form van Saamenfpraaken als de aange-van d5t „ naamfte verkoren. Een Jongman, die groo- werk'e„ te begeerte heeft voor nuttige weetenfchappen in het algemeen, koomt om onderrich„ ting te krygen wegens de Byên in 't byzon„ der, by den Schryver; Deze deelt hem zyne kundigheden mede, en de Leerling brengt „ 'er zyne Aanmerkingen , zwaarigheden en , bedenkingen tegen in met order en klaar. „ heid, terwyl zy met die zelfde order, klaarO 2 „ heid,  aia Behandeling der Byen, „ heid , en nauwkeurigheid zo volkoomen „ worden opgelofl, dat 'er voor elk oplettend „ Lezer niets dan eene volkoomen overtuiging „ na het leezen van het werkje overblyft. rwe-  Nieuwe Bye-korf. ais [Wegens het aanmerkelyk voordeel, zo wel als het vermaak, dat 'er uit eene goede beiïiering der Byën te haaien is, oordeelen wy onzen Lezeren geen ondienft te zullen doen, met hun een Stukje van gelyken aart als het vorige, en in the Univerfal Magazine July \y66. te vinden, kortelyk mede te deelen. BESCHRYVING VAN EENEN ZEER KONSTIGEN EN VOORDEELIGEN BYEN-KORF, uitgevonden door den Heer Thorsley van Londen. Den Heer Thorsley door eene byna zes- Nog een tigjaarige ervarenis bevonden hebbende, ™der dat de Bye Korven door hem uitgedacht een ByÉkoi" O 3 veel  ai4 Nieuwe Bye-korven veel grooter voordeel aan de Byë'houders zouden opbrengen, en ook dienen ter voorkoóming van de onedelmoedige en wreede handel* wyze, het dooden dezer nutte Schepzeltjes, zondt een der Byëkorven van zyn maakzel aan de Sociëteit der Ktinften, te Londen opgerecht,-die wel ras zich ook een ander zyner Byëkorven met Honing gevuld eigen.maakte, ten einde dezelve door de Liefhebbers mogt bezien en in algemeen gebruik gebragt worden. De Sociëteit liet het hier.niet by heruiten: maar, overtuigd, dat deze uitvinding zeer'veel voordeels aan het Land zou vcrfchaffeh; beloofde zy een prys van twee honderd ponden Sterlings aan den geenen, die de Byëkorven van den Heer Thorsley of van dergelyk een maakzel zou invoeren: als gefchiktom een veel grooter hoeveelheid van Honing en Wafch uit te leveren, en tevens het leven te befpaaren van deze arbeidzaame en heilzaame Infecten. berchr-- Het onderfte gedeelte van dezen Byënkorf is ven' een achtkante bos, gemaakt van hout omtrent een duim dik; Het dekzel is buitenswerks zeventien duimen over 't kruis, en binnenswerks vyftien en een half; De hoogte tien duimen. In 't midden van het dekzel dezer achtkante bos is een gat, 't welk met een Schuifje, naar welgevallen, kan geopend of gefloten worden. In  van den Heer Thorsley. 215 In een der zyden is een glazen ruit, bedekt met een houten deurtje. Het gat , waar de Byën in en uitgaan, is aan 't benedenfte gedeelte van de Bos, en omtrent drie en een half duim breed, en een half duim hoog. Twee Hokjes van Dennenhout liggen kruislings over elkander in 't midden van de Bos, en zyn met kleine fehroefjes aan de zyden vaftgemaakt, aan deze Hokjes hegten de Byën- haare hooningraaten. In de befchreven achtkante Bos doet men Hoe dezelde Byën,als zy,volgens gewoonte, gezwermdbrmkt hebben: zy bly ven 'er in tot dat hunne raaten vol- wordt, tooid en met honing gevuld zyn, 't geen men kan ontdekken door het wikken van de Bos, of het zien door de glazen ruit. Wanneer de Byëhouder ziet of voelt, dat zyn nyvere werklieden de wooning gevuld hebben, moet hy een gewoone Byëkorf van firoo, van boven plat, zo als zy doorgaands gebruiklyk zyn, over de achtkante bos heen zetten, het fchuifje in het dekzel openhaalen, en dus een toegang van de Bos in den Korf verleenen; 'T gevolg hier van zal wezen, dat de onvermoeide Byën ook dien Korf haart met de vrucht haares arbeids zullen vervullen. Dit ontdekkende kan hy het meergemelde fchuifje weêr dicht fchuiven, den Korf weg neemen, een anderen terflond O 4 weêr  üó Nieuwe Bye-korven. Weêr in plaats zetten, en op nieuw het gat openen en zy zullen weder als voorheen tot het volmaaken van den tweeden Korf arbeiden. voo°rdee. De Heer ^borsley verzekerde de Sociëteit, Jen daar dat n7> op die wyze te werk gaande, van een van. enkelen Korf geduurende den zelfden Zomer, drie Korven met Honing en Wafch gevuld hadt gekregen; als mede, d?t hetgeen in de achtkanten Bos was overvloedig voor den geheelen Winter voedzel kon verfcbaffen aan zyne Byën, die hy onder zo zwaar eene fchatting gelegd hadt s 'er byvoegende, hoe hy zich door een lange ervarenis verzekerd hieldt, dat indien deze handelwyze door 't geheele Koningryk wierdt gevolgd, in ftede van eene zo groote menigte dezer Diertjps te dooden, het Wafch in zulk een over. vloed zou vergaderd worden, dat de Kaarfen. daar van gemaakt, niet hooger in prys zouden wezen , dan die van fineer tegenwoordig, Nader by- De Heer Tho*s(ey heeft by dezen voordeevoegzelbyligen Byënkorf nog iets gevoegd, 't welk een Kort. allergroot!! vermaak moet verfchaffen aan alJe onderzoek - lievenden ; Dit beftaat in een glazen Ontvanger van achttien duim hoog, acht duimen over 't kruis op den bodem wyd[ en  van den Heer Thorsley 21? en op het xvydfte gedeelte dertien duimen. Boven in dezen Ontvanger is een gat van omtrent een duim wyd, door 't welk een vierkant ftokje fteekt, tot bykans op den bodem; aan 't zelve zyn twee kruishoutjes , om tot fteunzel van het werk der Byën te dienen: Aan het boveneinde is een kopere ring, die tot een handvatzei van den glazen Korf flrekt. Wanneer de Byën den Stroo-Korf vol gemaakt hebben , plaatft de Heer Thorsley den glazen Ontvanger daar boven op; Een Tinne plaatje, 't welk eene opening in den top des Korfs dekt, wegneemende. De Byë'n in dezer voegen haare woonplaats vergroot vindende, vervorderen haaren arbeid met zulk een yver, dat zy ook dezen glazen Korf vol krygen; Dit opgezette gedeelte geheel doorzichtbaar zynde, kan den nieuwsgierigen Liefhebber zich vermaaken met het gantfch beloop des werks te befchouwen. Een der Byëkorven, op deze wyze gemaakt,Proeven en op de plaats der Sociëteit in the Strant ge-™^ed,en* plaatft, is reeds vol, en men veronderftelt dat 'er omtrent dertig ponden Honing is in den glazen Ontvanger. Gelyk het onbctwiftbaar is , dat onze gewoone wyze van de Byën te behandelen niet deugt, zo vleien wy ons, dat dezen en geenen O s Lief-  aiS Nieuwe Bye-korf. Liefhebbers de proef van deze, de vorige, of andere gelykfoorti'ge nieuwe uitvindingen wel eens zullen willen neemen; zy hebben ongetwyfeld allen aaninerkelyke voordcelen boven de oude methode, de koften en toeftel der Proeve zyn gering, en de zaak van wezenlyk belang.] VAN  219 VAN DE KLEINE DIERTJES. De Aarde fchynt ons oneindig; De hooge^re°i°tze^ bergen fchynen ons den Hemel te onder-fle^hntszyb*. .fteunen; een boom, waarvan wy de Kroontrek^£ niet kunnen zien, zonder het hoofd agterwaards dJnwoot* te buigen, vertoont zich aan ons als een voorwerp van eene verbaazende grootte , en wy bedriegen ons niet, dit alles is waar ten onzen opzichte 5 Maar laaten wy ons voor een oo. genblik plaatfen in de Hemelfche Geweften, en op eenige duizend mylen afilands van de aarde, wy zullen malkanderen, als wy dezelve zien, vraagen; „ Wat is dat voor een li„ chaampje, dat daar beneden als in een ydel „ fchynt te hangen? " en wy zouden wederom gelyk hebben. Wy kunnen met dezelfde zekerheid zeggen, dat een fpeld, en een druppel water, aan het einde van die fpeld opgehouden door de omringende lucht , kleine voorwerpen zyn, en dat de Diertjes, die in dat drupje water zwemmen, zeer klein zyn. Die Diertjes integendeel befchouwen, (en dat is ten hunnen opzichte waar) befchouwen dat drupje water als een Oceaan, de fpeld als de as eener wereld, waar van onze vingers de grenspaalen zyn, die hun zo verre affchynen te  aao Van de kleine Diertjes. te zyn , als de Planeet Saturnus van ons af fchynt. kUinfle Men ZOude ons kunnen vraagen, hoe wy Diertjes deweeten> dat die Diertjes op zulk eene wyze lenzen °Vel dat drupje water' over de fPeId,en over •onze vingers denken? Dit is uit een beginzel, 't welk de Natuur nooit verlaat, 't is uit de evenredigheid; zulk een Diertje is ten opzichte van een druppel water, 't geen wy zyn ten opzicht van den Oceaan, derhalven fchynt een druppel water aan dit diertje, 't geen de Oceaan aan ons fchynt. Die kleine Die kleine Diertjes zyn door de geheele Nauiett/es tuur Verfpreid; Wy ademen ze in met de lucht, zy koomen in al ons voedzel, zy leeven en Vermenigvuldigen in alle de deelen van ons lichaam. Die geenen , welken men vindt, 't zy in ongezond en (tinkend vleefch , 't zy in bedorven vochten, zyn minder vaardig dan die, welke men in levendig vleefch en in ligte en geeftryke vochten vindt, ryn aller- Men vindt eenegroote hoeveelheid.en wel van wrfpTeid, de kleinften» in het water zelve, fchoon dit de eenvoudigfte vloeyftof is, en bygevoig de minft gefchikte om dezelve te voeden, (want de lucht beftaat uit dampen van allerhande foort, of liever is met allerhande vreemde deelen bekaden , waar door die kleine diertjes daar beter in leeven kunnen.) Zy vermenigvuldigen in  Van de kleine Diertjes. 221 in 't water, en 't fchynt volkoomen zeker, dat het by wyze van geregelde voortteeling gefchiedt. Men ziet ze daar in zich dikwils twee aan twee te faamcn voegen, en dit kan niet wel anders zyn, dan om te vechten of te paaren; Maar zoude het moogelyk zyn, dat de Toorn hunne kleine zielen overweldigde ? en waarom zouden zy dan ook nooit dan by paaren vechten? Men vindt in de Hiftorie van de Academie der Weetenjcbappen van 't Jaar 1707. dat iemand de volgende proefneeming op deze diertjes deedt. Hv liet water en meft faamen kooken; deZv koo1 men niet kooking was het middel om de diertjes, die uit venoc 'er reeds in waren te dooden, en hunne ey-tin£» tjes te beletten uit te koomen; Van een anderen kant, zo die diertjes uit rotting geboren worden , moeften 'er uit dit mengzel van water en meft zekerlyk geboren worden. Hy deedt het vocht in twee Heffen, welken hy nauwkeurig floot; hy liet de eerfte zo als zy was, en hy deedt in de andere een druppel water vol diertjes vallen. Indien hy eenigen tyd daarna diertjes in de beide bouteilles gevonden hadt, zoude die, waarin hy niets hadt laaten vallen, ten bewys hebben kunnen verftrekken, dat zy uit de enkele verrotting geboren worden; want, dewyl de diertjes en de eytjei  aaz Van de kleine Diertjes. eytjes door het kooken gedood waren, is het zeker, dat, indien 'er in diegeflooten fles van zelve weder diertjes gekoomen waren, die geen anderen oorfprong zouden hebben kunnen hebben dan de bederving. Maar men vondt ze daar niet in, en men vondt 'er integendeel een eindelooze menigte in de andere fles, waarin men dien druppel water met diertjes hadt laaten vallen. maar door De Diertjes, vermeerderen derhalven door Voontee- Voorttee|ing} eft nnnne vruchtbaarheid is zo verwonderlyk als hunne kleinheid; dezelve is zodanig, dat als yder oogenblik.^t welk dezelve by millioenen doet geboren worden, hen niet eveneens deedt fterven, zy de lucht en wateren vervullen zouden. „ De Heer Leeu„ wenhoek, aan wien de Natuurlyke Hiftorie „ zo veel verplichting heeft, en die zelfs de „ kleinfte werken van den Schepper met de uiterfte naauwkeurigheid heeft waargenoomen, „ heeft deze Stoffen aan de Zintuigen onder. „ worpen, en op eene onbetwiftbaare wyze „ beweezen, dat het getal diertjes, welke in „ het eyerneft van een Kabeljauw bevat wor„ den, tien maal grooter is, dan dat van alle „ menfchen, die op de oppervlakte van den „ Aardboden leeven, " Dit}. Univ. de Mede. cine. „ Ter-  Van de kleine Diertjes. 223 „ Terwyl ik, zegt zeker Schryver, die zich Diertjes in zeiven niet verkieft te noemen , met een eeze?f<* Zand, „ uitmuntend vergrootglas eenige Zandkorrels „ onderzocht, welke ik door een Zeeft gezift ,, hadt, ontdekte ik een diertje, 't welk eene „ menigte pootjes hadt, een witte rug, en die „ met Schubben bezet was, maar veel kleiner „ dan alles, die men tot hier toe ontdekt heeft; „ want fchoon myn Mikroskoop yder Zand„ korrel als een gewoone noot vergroot, ver„ toonde zich dit diertje echter niet grooter „ voor het zelve dan een Zandkorrel voor het „ bloote oog. lib. rit. Een ander waarneemer heeft in een druppel vier foor.' bedorven regenwater, vier foorten van Dier-^ tjes gevonden. Hy ligte de een druppel vangenwatci. dit water met den kop van een fpeld op; Het bovenfte gedeelte, 't welk met een wit fchuim beladen was, bevatte de diertjes, die men byna groot 'kon noemen, in vergelyking der twee andere foorten, welken hy in 't middelfte gedeelte bemerkte , en inzonderheid van die, welken hy zag zwemmen, en, om zo te fpreeken, fpringen en huppelen , in het onderfte ge. deelte van dit drupje water. Die laatften waren van eene ongelooflyke kleinheid en vaardigheid. De ftilftaande en 'flykerige wateren, waar van fommigen rood, anderen groen zyn , kry. gen  224 Van de kleine Diertjes. gen die kleur van de diertjes, waar mede hunne oppervlakte als bedekt is; maar in de groene zyn, behalven de diertjes, ook veele planten van Mofch en andere foortende meefle De meeften dezer diertjes worden iichtgeeLichtgêc- vende Infeften genaamd, omdat de meeften zyn ▼endege- voortgekomen van vliegende Infe&en, diebunnaamd. ne eytjes ;n jjt water geiegd hebben. Men heeft daar een bekend voorbeeld van in de Muggen; Men kan hier over nazien 't geen wy van dezelven vroeger gezegd hebben. Zy kleuren De Heer Grav, Lid van de Koninglyke So* hei water.ctftejt te Londen, heeft waargenoomen, dat het gemeen water een oneindig getal ronde diertjes bevat van eene ongelooflyke kleinheid , die twee zwarte vlekken hebben, en het overige van het lichaam zo doorfchynend als het water zelve, en dat de meeften nog leeven na dat men 't water gekookt heeft. „ Men vindt in ,, de Rivieren, nadat het geregend heeft,voegt „ hy 'er by , zulk eene groote hoeveelheid }, van deze diertjes, dat het water een gedcel„ te van zyne ondoorfchynenheid en witheid „ aan deze bolletjes verfchuldigd fchynt te zyn. „ Het regenwater bevat eene groote menigte „ bolletjes, maar het fneeuw-water nog meer. „ De dauw, die zich aan de glazen onzer ven„ fters hecht, is 'er van vervuld, en voor zo „ ver de regen en dauw geduurig klimmen en daa-  Van de kleine Diertjes. 225 „ daalen, denk ik, dat men zeggen kan, dat 'er de lucht ook vol van is ". Lfeuwenhoek beeft berekend, dat duizend derzei vet Millioenen van die diertjes, welken men in 't^K™* gemeene water vindt, te faamen niet grooter kleinheid zyn, dan een gemeene Zandkorrel. Hoe heeft Leeuwenhoek, die maar een Menfch door was, en wien kennis en macht derhalven zeer^n* bepaald waren, een duizend Millioenfte ge-hoek bedeelte van een Zandkorrel kunnen meeten ? tiaaId' Men moet zich daar niet te veel over verwonderen. Naarftigheid en Vernuft kunnen veele hinderniifen overwinnen. En daarenboven men is niet boven de Menfchelykheid, dat is te zeggen, men is nog zeer verre af van het oneindig kleine , als men flechts het duizend millioenite gedeelte van een Zandkorrel meet. Hoe het zy , men moet erkennen, dat deze werking fraay is, en dat zy eer doet aan der Menfchen geeft. Men verricht dezelve met behulp van een Mikroskoop, en een Mikrometer, waar van het eerfte dient oin de Voorwerpen te vergrooten, het ander om die vergrooting te bepaalen. Als men, by voorbeeld, weet, dat eenhoebereDiertje ten opzicht van een Zandkorrel is, als ? een Zandkorrel ten opzicht van een noot,W°' " waarvan men de grootte bepaald heeft, zo bepaalt men ook ten naaften by, (want het koomt Vierde Stukje. p h.;er  226 Van de kleine Diertjes. hier op eenige duizende korrels niet aan) hoe veele Millioenen Zandkorrels 'er kunnen bevat worden in een gelyken omtrek als dien van een noot, en men befluit dat dat diertje zo veele Millioen maaien kleiner is dan een Zandkorrel. de Aaltjes Dat men nu niet meer praate van de kleina"y^en heid der Aaltjes in den azyn; het zyn groote Aaien , het zyn monfteracbtige Slangen in vergelyking van onze kleine diertjes, en wie weet of deze diertjes, zo klein, niet nog weder andere bevatten , die aan onze waarneemingen ontfnappen ? Met welke vervoeringen van eerbied moeten wy dan hier niet uitroepen, ,, Groote Godt hoe wonderlyk zyn uwe wer„ ken". MeUcuki Verfcheiden Geleerden hebben gemeend, dat Orymiftei. ^eze Tjiertjes waren, 't geen andere Geleerden gewrichte klompjes, (molecules organijces) genoemd hebben, dat is te zeggen, kleine deeltjes bevende StofFe , welke in alle lichaamen omloopen, en niet vernietigd worden nog fterven ; maar zo deze deeltjes beftaan, gelyk men rede heeft te denken, moet men ze wel onderfcheiden van de Diertjes, want deze fterven, men doodt ze, gelyk als andere Infecten, met geeft van Vitriool, met eene ontbinding van gemeen Zout, enz. wat de Als men de Schurft heeft, en men zich met rehurft-.,? eenige  Van de kleine Diertjes. 227 eenige Zalf, daar Vitriool, Zwavel, Zouten) of Mercurius in koomt, of met eenig ander bytend en doordringend middel fineert, is men zeker , van wel haaft geneezen te zullen zyn, dat is te zeggen, zekere zesvoetige Diertjes met fcherpe Snuitjes te dooden, die in het bovenile vel zitten , aldaar op eene verbazende wyze voortteelen, en, behalven de jeukte, de weyachtige zelfflandigheid buiten haare vaaten doen loopen, dat is, buiten de blaasjes, waar inzy hunne eytjes leggen, de hoop hunner nakomelingfchap, en de plaag der ongelukkigen, die 'er door gekweld worden. Men begrypt» ligtelyk , dat de zulken van de-Hoewordt ze kleine Diertjes, die door de beweegingen, p^tT" welke een Schurftig Menfch maakt, op een Servet, op een kleed, een handfchoen enz. vallen-, zich aan het vel van hem, die 'er zich van zal bedienen, valt hechten, en deze laftige ziekte op hem overbrengen, en 't is op deze wyze dat deze ziekte befmettend is: eene ziekte des te moeijelyker, omdat ons dezelve fchandelyk voorkoomt, en omdat zy het inderdaad is , als zy door onze morfigheid en luiheid wordt voortgebragt. Dus moeten wy by de Infecten, die gefchiktD!t moet zyn om ons te kwellen, by de Muggen, de Koort-f ^ Vlooyen, Luizen enz. nog de Diertjes van de ent worSchurft voegen; Maar wy moeten 'er niet die pa|t, ver-  iji De Lichtende Worm. verheven .buiten den buik uitfteekende ,waar „ onder de vleugelen liggen. De laatfte. rin,, gen van den buik geeven niet zo veel licht „ a's die van het wyfje; Men ziet alleenlyk ,. vier punten die verlicht zyn.offchynzel wer„ pen, twee op eik der twee laatfte ringen ". 111;;.  Besluit. 233 BESLUIT. Ik had niet gedacht myn Werkje over de In- Aanmerfeclen zo breed te doen uitdyen; Ik weet ^6°^ dat dit gedeelte van de Natuurlyke Hiftorie, der infec» fchoon zeer aartig en opmerkelyk, echter nietten' het nuttigfte gedeelte is. Ik heb, om die rede, de nuttigheid zoeken te vermeerderen, niet flechts door myne Zedekundige Aanmerkingen, (dat was het groote doelwit van myn fchryven ,) maar ook door het Practikaale by het befpiegelende te voegen, en den Jonge Lieden te leeren niet alleen wat voor Diertjes de Zywormen en de Byën waren, maar ook hoe zy dezelve behandelen moeten, om 'er in den tegenwoordigen Staat van zaaken voordeel van te trekken, dat is te zeggen, zich met hunne voortbrengzels te verryken ; Die berichten hebben ondertufTchen veel plaats wcggenoomen, en zulken onder myne Lezers, die zich volftrekt bepaalen willen, om de Theorie der Infeclen , op myne wyze behandeld , te leezen, voor welken het onverfchillig is, of zy eenig praktikaal voordeel van hunne Oeffeningen hebben, kunnen de laatffgemelde verhandelingen over de Zy-wormen en de Byën overP 5 flaan,  234 B E s L u r T. flaan, zy kunnen zelfs myne Voorreden, zo zy 't verkiezen, ten grooten deele overflaan, als welke hen meer tot de befchouwing der .Natuur in 't algemeen, dan bepaaldelyk tot die der Infeften zoekt te leiden, en dan zal dit Werkje, hoop ik, niet te groot voor hun wezen. Is het evenwel nog zodanig, ik beklaag hen, maar zoek hen niet verder te gemoet te koomen. De Bronnen, waar uit ik gefchept heb, zyn zo overvloedig en fchoon, dat ik dezelve wel geheel zoude hebben willen uitputtendaar zyn 'er nog eenigen , welken ik niet heb durven naderen , om dat ik zeker was daar nieuwe fchatten te zullen vinden, die ik in verzoeking geraakt zoude zyn van te willen rooven, zodanig is, by voorbeeld, de Hiftorie der Infe&en in 2 ftukken in 4to, welke deHeer Geoffroy onlangs heeft uitgegeeven, en welke het gemeen ontvangen heeft met eene greetigheid , die my voor myn Werkje zou doen vreezen, indien ik naar het zelfde ontwerp, en met dezelfde oogmerken, als de Heer Geoffroy gewerkt had. tii^ difIkweV'erfchei?nmlen in hetbelo°pvan altever- dlt Werkje gezegd, dat men niet eene al te regaan. blinden eerbied voor dit Soort van Studie, nog eene al te groote verwondering over de' In-  Besluit- Infe&en hebben moest, welke men inzonderheid aan de groote werken der Natuur verfchuldigd is; dat in der waarheid de vaardigheid en tederheid hunner werktuigen opmerkelyk en zelfs verwonderlyk zyn , maar dat het ongerymd zy in dezelven als bekwaamheden of deugden te befchouwen, het geen flechts noodzaakelyke uitwerkzelen zyn van hunne gefteltenis, en van de plaats, welke zy in de order der dingen, in de verzameling van het Heelal, beflaan. Ik zoude 'er hebben kunnen by voegen, f volgens een wyzen ouden Stelregel , waar van wy ons fchaamen moeiten af te gaan) dat 'er niets wezenlyk fchoon zy, dan 't geen groot is; dat de hoogfte volmaaktheid, daar de kleine lichaamen toe kunnen ftygen, is van bevalligen aartig te zyn; dat het maakzel der Ledemaaten van een groot Dier veel meer verfcheidenheid heeft, veel fyner is, veelmeer veranderingen en konst aantoont, en bygevolg veel meer verwondering moet verwekken, als men hetzelve behoorlyk nagaat, dan dat van een klein. De beroemdite Natuurkundige van deze eeuw, de Heer de Buffon , heeft deze waarheid bewezen, en alle onze fchranderfte Natuurbefchouwers ftemmendaar in eindelyk over een, en beginnen deze waarheid naar haare waar-  *36 Besluit. waarde te doen gelden. Zy is inzonderheid met kragt en duidelykheid voorgefteld in eene Memorie van den Heer P. welke in het Journal Encyclopediquf. van de maand May 1763. is medegedeeld, en waar mede ik myn Werkje befiuiten zah ME-  Memorie over de Insecten. 237 MEMORIE OVER DE INSECTEN, by wyze van een Brief aan de Schryvers van het Journal Encyclopedique. MYN HEEREN! „ Tk heb zo even een nieuw Werkje gelezen „ J- over de Natuur en het maakzel der In„ fecïen ; de denkbeelden van den Schryver ,, herinneren my eenige aanmerkingen, welke „ ik eertyds over het zelfde onderwerp gemaakt heb, en die ik ulieden ga mededee* len. Voor het ongefchaapen wezen, zeide ikAanmer, , . , kineovec „ in my zeiven, is niets groot nog klem; degrooten „ woorden van Grootheid en Kleinheid zynklcin« ,, flechts uitdrukkingen van vergelyking van „ het gefchapen, het eindig en bepaald wezen; „ Want alle levendige Zelfstandigheden ver,, nietigenzich in het denkbeeld van de Onein„ digheid van God. Wat wil dan die verwondering van zoinmige Philofophen wegens zo ,, veele Mirakels en Wonderftukken, waar „ mede zy de Natuur belaften, wegens zo vee„ le Prodiges, die zy allerwegen meenen te „ moeten vinden? Waarom blyven zy inzon- „ der-  238 Memorie over de Insecten'. „ derheid met zo veel vermaak ftaan voor het „ gering Infedt , dat ik onder myne voeten vertreede ? Waarom houden zy niet op het „ zeive te befchouwen, en 'er zich over te „ verwonderen ? Hoe! de Menfch, dat Meefter„ ftuk der Natuur, is voor hun niet meer de „ Koning der Dieren! Het is die vlieg, die „ Tor, die Mierenleeuw, welke hen verrukt, „ hunne verbeelding opvoert, en al hun aan„ dacht inneemt! 6 Philofophen! van waar „ koomen uwe dwaalingen ? van de onvol„ maaktheid uwer Zintuigen, van uwe wyze „ van oordeelen. Ten opzichte der Natuur „ zyn 'er geene wonderen 5 Het is de zwak„ heid van uw Verftand , welke dien naam „ verfpilt aan alles wat u verwondert. By de Na- ,, Gy brengt uwe wyze van oordeelen in de gcèngroot" Natuur over> e" hetgeen moeyelyk voor u of klein. „ zoude wezen, koomt u voor even eens voor „ Haar te moeten zyn; Dus hoe kleiner het „ Infect is, hoe grooter het wonder wordt; „ Hoe! zegt Gy een Vlieg, een Mug, een „ Vloo heeft een hart, longen, ingewanden, „ pooten, een mond enz. Hoe zulk een klein 3, werktuig met zo veele nog kleiner werk-vee„ ren te voorzien? Wat vertoont zich de „ Schepper der Natuur groot in die kleine ge., wrochten! Gy bedriegt u; Hy is groot in alles,  Memorie over de Insekten. 239 „ alles, groot in zich zeiven , groot in het „ groote en kleine; waarom moet gy dan juift „ het kleine neemen, om zyne grootheid te „ vertoonen ? Toen de Koninglyke Propheet uitriep: Hoe groot zyn uwe werken 0 Heerel ,, had hy zekerlyk niet een Mug, of Vlieg, of „ Vloo op 't oog; maar die geheele order» „ die eenftemmigheid, die in het Heelal, in „ de Starren, en in den Mensch in het byzon- „ der te befpeuren is; den Mensch op wiens „ voorhoofd God het Zegel zyner grootheid ,, fchynt gedrukt te hebben. Zommige Hedendaagfche Naturalisten Waarom „ fchynen my te gelyken naar die twee Jonge kiefnftede ,, Lieden , die in de Galery van een voortref- Voorwer- „ felyken Schilder wandelende hunne oogen paaidf'" „ van de voornaamiTe Stukken afwendden, om „ eenige Vliegen , onvolmaakt gefchilderd, ee. „ nige gebrekkige Landfchapjes te befchouwen. „ Het is een groot meester, zeiden zy totmal- „ kander, befchouw die Vlieg eens, zie eens „ hoe naauwkeurig dezelve gelykt, men zou „ zeggen, dat zy loopt: ey! laat die Vliegen „ blyven, riep de Schilder met verontwaar- „ diging, en oordeelt my uit myne Werken. „ De Infecten hebben hunne verkiezingen, De Won- „ hunne geaartheid, hunne manieren en ze-jeren,in , . . . de Inlec- „ den> wat is hier verwonderlyk in ? moet ten >, yder  240 Memorie over de Insecten, „ yder dier niet de geaartheid hebben van dat „ Soort, daar het toe behoort? Verbindt hem 5, dezelve niet met het geheel ? wordt hy daar „ door niet geleid zo wel tot zyn eigen be„■ houdenis en de voortplanting van zyn ge„ fiacht, als tot volmaaking van den keten der „ gefchapen wezens? De In feiten hebben dus „ hunne byzondere geaartheid, wat is daar „ wonderlyk in? Een wys man ziet, dunkt my, overal niet „ dan de noodzaakelyke uitwerkzelen van na„ tuurlyke oorzaaken. Als een InfecT: uwe „ Graanen bederft, uwe lauderyen befcbadigt, „ uwen voorraad verteert, poog het te ver,, delgen, gy zult daar mede aan uwe mede„ menfchen een vee! grooter dienst doen, dan' „ met 'er hun eene nuttelooze , en dikwils ,, fchadelyke befchryving van te geeven. Een „ Infect, zegt ergens een beroemd Natuurbe,, fchouwer van onzen tyd, een Plinius, een worden te» -drijloteles onzer eeuw, een Infect moet niet veel uiige-,, meer plaats beflaan in 't hoofd van een Na metcn- „ turalist; dan het in het Heelal beflaat. Door „ al te veel de kleine dingen te befchouwen, „ vergeet men de grootcn. Alle de hoogere t, Soorten zyn nog niet befchreven, waarom „ zich dan beuzelachtig aan de laagere Soorten „ te bepaalen? zal de wezenlyke kennis der „ Ni*  Memorie over de Insecten. 241 „ Natuur dan door die kleine befchryvïngen „ zo veel meer bevorderd worden ? „ Alle gefchapen Wezens, 't zy leven-Eenpaa„ dige of groeiende, zyn niet dan eene ■^a-d1e6|j!ea'ty|l" „ dificatie of byzondere fchikking van een zelfden fcheut, een zelfde Spruit, waarvan „ de Natuur zekere deelen alleenlyk op zulk ,, of zulk eene wyze heeft bepaald. Die een „ vormigheid vertoont zich byzonderlyk in de „ inwendige deelen , waar in men vry alge „ meen dezelfde order , dezelfde fchikking, ,, dezelfde verdeel ing aantreft. De omflag, „ het bekleedzel, waar in elk Wezen als be ■ ,, wonden is , fchynt deze eenpaarigheid te „ vermommen, maar als men daar flechts wat „ nauwkeurig acht op flaat, kan men zelfs aan het uiterlyke eene zekere gelykheid erken„ nen , en men zal die zekerlyk befpeuren, „ als men eene vergelyking maakt tuflche twee Schepzels, die in de keten der Wezens „ niet zeer verre van malkander af zyn, by „ voorbeeld een Paard en een Rot, of een „ Muis. ,, Zo de gedaantens gelyk zyn, moet men zeggen, dat de Natuur altoos naar het zelf, de ontwerp arbeidt; De StofFe van haar „ werk is die algemeene voortbrengende of le-> venmaakende Zelfftandigheid uit levendige „ en geörgafiifeerde deeltjes beftaande. Vierfe Stukje, Q „De  24^ Memorie over de Insecten. „ De middelen van voeding, van ontzwach„ teling zyn ook de zelfde; De Planten pom„ pen, om zo te fpreeken, door haare wor„ tels en bladen de deeltjes van de levende j, StofFe, welke zy met haare Zelfftandigheid ,, verbinden en vereenigen. Het voedzel, 't „ welk de Dieren gebruiken, beftaat inderdaad „ uit dezelfde deeltjes, welke met order in „ alle de deelen hunner lichaamen gevormd „ worden. Het is uit het overfchot van deze j> geörgcmifeerde StofFe, dat de jongen van elk „ foort, 't zy plant of Dier geformeerd wor* ,, den; Deze Standvaftige en eenpaarige mid,, delen van voeding, van omzwachteling, „ van hervoortbrenging of vermenigvuldiging „ vertoonen zich duidelyk in de groote Die„ ren; maar als wy van dezen tot de kleinde„ re nederdaalen , zou men zeggen , dat de ,, Natuur haar werk voor ons nieuwsgierig oog „ heeft willen verbergen. De hervoortbren,, ging der Eyer-leggende dieren , fchoon de,, zelfde, als die der levenbaarende, is ech,, ter veel ingewikkelder; Op dezelfde wyze ,, zouden de geftaltewiflelingen der Infeften, ,, hunne veranderingen, en de overgangen van „ den een in den anderen ftaat, ons in den ,, eerften opfiag fchynen te moeten doen ge„ looven, dat zy byzondere middelen van ber>> voortbrenging of vermenigvuldiging hebben; „ want  Memorie over de Insecten. 243 „ want een Vlieg, een Kapel brengen niet „ een Vlieg, een Kapel, gelyk aan haar zeiven, ,, voort, maar teelen een Worm, een krui- „ pend Infect; Het is onder deze logge en „ ruwe gedaante, dat het Diertje zyn eerflen „ tyd doorbrengt; het ontdoet 'er zich vervol- „ gens van, om eene fraayer geftalte aan te „ neemen, en verandert eindelyk in een Vlieg, „ of werkzaame vaardige en vlugge Kapel. „ Deze wyze van voortteeling fchynt in 't°ok in de n Voortiee„ eerlte niet wel met de algemeene middelen iing der „ te ftrooken; Het diertje, dat uit de vlieglnleacn- „ geboren wordt, wordt zelf geen Vlieg, dan „ nadat het door die gedaanten is doorgegaan, „ waarin het geene gelykheid heeft met het „ dier, daar het zyn oorfprong uit getrokken ,, heeft; en 't is niet dan op 't oogenblik van „ zyne verdelging, dat het de gedaante neemt „ van eene Vlieg of van een Kapel. Hier „ fchynt de natuurlyke order geheel verdelgd j „ Niet alleen brengen het Mannetje en het „ Wyfje onder de Vliegen geen Individu voort, „ dat hun gelyk is, maar ook is de tyd van de „ voortbrenging van dit jong niet gefchikt ge- ,, lyk als in andere Dieren. Het is in de len- „ te hunner dagen, dat deze de Vermaaken „ der Liefde fmaaken, het Inieft integendeel „ niet dan op het einde van zyn leven; Laa- „ ten wy dit verfchil poogen op te helderen. i Q 2 De Él  144 Memorie over de Insecten." De zwaa- „ De eigenlyke en ondtrfcheidende gedaanligheiddes t an jer fat is die, als het zelve genoeg aangaande '> J » o- ... o opgehel- „ ontzwachteld, of gegroeid is, om zyns gelyderd' „ ken voort te brengen. Alle de gedaantens, „ weke het voor dezen Staat heeft, zyn flechts „ voorbygaande en toevallig. De eyers, by „ voorbeeld, zyn eene voorbyga'ande geftalte „ van yder eyerleggend Dier; In de Infeften ,, zyn de eytjes , de Worm, de Rups , de „ Nymf, het Popje, daar de Vlieg of Kapel „ uit voortkoomen, flechts voorbygaande en „ toevallige geilaltens dier laatfte Staaten van Vlieg of Kapel; men kan eene dergelyke „ waarneeming van de Kikvorfch in zyne ver„ fchillcnde geftalten maaken. „ De eerfte en eigenlyke gedaante van een Zyworm is die van Uiltje of Kapel, naar. ,, dien hy dezelve onder de geftalte van Nymf ,, of Popje heeft. Hy heeft ze ook onder de ruwe geftalte van Rups, maar dezelve is be, zwachteld en verborgen onder de verfcheide „ vliezen en vellen, daar het dier mede be,, kleed is. Die verfcbeidene bezwachtelingen, „ daar de Kapel onder beflooten is, zyn zo „ veele banden, waar van hy zich ontdoet, ,, naar maate zyne leden meer omtrek, ftevig,, te, en krachten krygen; Het overfchot van „ het voedzel, 'twelk het Dier nuttigt, wordt „ niet gebruikt, gelyk een beroemd Natuur- „ kun-  Memorie over i>e Insecten. 245 kundige meent, om een groot geörganifeerd „ lichaam te maaken, 't welk de inwendige en „ wezenlyke gefteldheid van het Dier behoudt; „ Daar gefchiedt geene nieuwe voortbrenging, „ maar eene enkele ontzwachteling ; zo de „ Rups Kapel wordt, is zulks niet, omdat zy „ onder die eerfte gedaante de noodige lede„ maaten voor de Voortteeling niet hadt, de „ Kapel beftondt reeds onder de gedaante van „ Rups, en verlaat alleenlyk den omflag, die „ hem verborg; Ja de Kapel, hadt,onder de ,, gedaante van Rups, alle de noodige deelen „ tot de Voortteeling; hy kon ook toen geör- ganijeerde lichaamen voortbrengen , dewyl ,, men eene menigte eytjes in de lichaamen „ van verfcheide Rupfen gevonden heeft. ,, De Vlieg, onder de gedaante van Steek-Steekwor« ,, worm verborgen, brengt voor zyne gedaante-men' ,, wiffeling eene menigte kleine Steekwormen, „ of kleine gelyke Vliegjes, voort. Als de ,, Steekworm een Vlieg wordt, is zulks niet ,, eene eigenlyke gedaantewifleling , het is „ flechts eene verandering van vel; Daar ge,, fchiedt niet, gelyk dezelfde Natuurkundige ,, meent, eene voortbrenging van een groot ,» geörganifeerd lichaam, 't welk het overtolli- ge, of liever het overblyfzel, van het «r. „ ganifeb voedzel is , dat tot de voortbren- » ging  246 Memorie over de Insecten. j, ging der kleine Steekwonnpjes niet gebe„ zigd was. ' v«gely- » De Vlieg , de Kapel zyn als bloemen, Infiften " die noS in de knoP zitten , die nog niet met de „ open zyn, en men vindt in den Bybel der anten, y Natuur van Swammerdam, eene zeer fraaye „ ve.gelyking tuffchen den verfchillenden „ groey van een bloem en van een Infect. „ De knop, die de bloem omzwachtelt, is „ niet geformeerd , dan met het overtollige , » van de groeyende klompjes; Even eens is „ de Vlieg in een Nymf veranderd, niets anders, „ dan de Vlieg zelve, verborgen onder een „ omflag of bekleedzel, 't welk geformeerd is „ uit het overtollige van de organifche dierly„ ke klompjes; maar gelyk de bloem en de „ knop in de planten in een oogenblik gefor„ meerd worden , even eens worden in de „ Infeften de bekleedzels , de Worm , de „ Nymf, of liever de Kapel alleen met zyne ., verfcheide bekleedzels eensklaps voortgebragt op 't oogenblk zyner eerfte formatie , maar alles is dan nog maar ruwelyk „ ontworpen , zyne wezenlyke gedaante is „ dan zelfs nog niet merkbaar, het is niet » dan met veel konft en behendigheid, dat „ men zo ver gekoomen is om de deelen „ van de Vlieg of de Kapel onder de ge- „ daan'     Memorie over de Insecten. 247 daante van Popje, Nymf, of Worm te „ kunnen onderfcheiden ". Ik ben, Myn Heeren enz. EINDE.