MEN G EL WERKEN, i n DICHTMAAT en PROSA,   MENGELVTERKËNj i n DICHTMAAT en PROSA, VAN j^REDRIKVRIJHEER VANDER TRENCKj IN'T NEDERDUITSCH OVERGEBRAGT, MET BIJGEVOEGDE AANTEKENINGEN, DOOR i\ J. KASTE LÊ IJ N. TWEEDE DEEL. MET PLAATEN. Te DORDRECHT, bij A. BLUSSli en ZOON, MDCCLXXX1X,   dep? WELEDELEN H É Ë R E ABRAHAM VALENTIJN, BEMINNAAR en BEOEFENAAR oer SCHOONE KUNSTEN £ N NUTTE WEETENSCHAPPEN, WORDT  WORDT HET TWEEDE DEEL D E E Z E R MENGELWERKEN, TEN BEWIJZE VAN HOOGACHTING EN VRIENDSCHAP, TOEGE WIJD DOOR ZIJN WELËD. BEREIDW. DIENAAR. EN VRIEND, P. J. KASTELEIJN.  ï N H O U D VAN HET TWEEDE DEEL. WAARIN BESTAAT DE WAARE EN WAT IS DE PAPIEREN ADEL. ï . . Bladz. »• HET WAARE GELUK EN ONGELUK DER MEN. SCHEN , 66. OVER DE BELETSELEN OM IN DESPOTIEKE REGElïRINGEN GELUKKIG TE ZIJN . 9r. OVER DE BELETSELEN OM IN GEMEENEBES- TEN GELUKKIG TE ZIJN . . ng. OVER DE BELETSELEN OM IN SOUVEREINE RIJKEN GELUKKIG TE ZIJN . . 139. DE ONGELUKKIGSTE VOGEL . . 2co. DE ONBARMHARTIGE BOER . ' . 205. DE DEUGDZAAME VOS . . . 208. DE OUDE EZEL .... 214. DE BOER EN DF. VOS (. . . 217. DE E2EL» EN HET HERT .... 2,9, GEDACHTEN VANEEN' GOEDEN STAATSBURGER, OF HET SPINNEN VAN DEN ZIJWORM EN DE SPIN . . . 223, TOEWIJDING, AAN VROUW JU3TITIA . 241. ALGEMEEN NASCHRIFT . * 255. VER-  VERBETERINGEN. blatlz. req. flaat. leis. 32 27 da« dar 31 31 wel • wei, 54. 5 weetenin te vorderen; in te vorderen; 77 20 zulk zult 145 £2 DEN VEERTIENDEN , DEN ZESTIENDEN, 150 5 leaen leeren hen l'si al familln, famHUën, tê3 2: . willetirig 1 willekeurig ifj • 15 Iccven, kon leeven  faAmn bestaat D 8 WAARE IN wat is Dfi PAPIEREN ADEL* EENE VERHANDELING;  WttuSy nm nomen nohilitat.  WAARIN BESTAAT D E W A A R firn N WAT IS DE PAPIEREN ADEL? D e waare Adel beftaat alleen, in den echten Adel van het hart; in de bij uit dek verhevene onbaatzug» tige handelingen, bij gemeenfcbaplijke burgerlijke voordeden in onvermoeide bezigheid voor den wélvaart der andere Handen, of in uitftekende ver» richting van nuttige en roemrijke handelingen voor den Staat. Voornamenlijk behoort de Adel tot de Krijgsfchool , in welke dezelve goed , bloed, gezondheid en leven voor de eere opoffert, orn het Vaderland te dienen. Zulk een waare Adel kent dienvolgens geène andere voorrechten, dan de last welken hem die zelfde Staat op de fchouderen legt, in welken hij onder de medearbeideren der onderfcheidene ieden, ten nutte van het groot geheel, behoort; en daar, door voorbe.elde.n der. dapperheid , der matigheid , der deugd, der evenwigthoudiög met de overige Manden ,,der weetenfchappen , nugterheid en tegen. II. DEEL. A 2 WOOr-  4 DE WAARE EN DE woordigheid van geest in groote gevaaren , jaarlijks moete bewijzen, dat hij zich de aangeërfde rechtee op de verdienden zijner voorzaaten, niet onwaardig gemaakt, en de geheiligde eifchen van zijnen naamgeever,doorgeene ontëerende gedraaging,ontwijd hcbbe. Indien het tegendeel kan worden be weezen, dan behoort hem, met volle recht, niets dan een ezelskop in zijn wapen, en eene tuchtroede op den rug , die den flaaf der dwaasheid, den overmoedigen Adelijken guichelaar, ter vervulling zijner Burgerlijke plichten fpoort en zijn eigenlijke rang, zijn door zich zelf verdiend vak, hoort Hechts in de zesde klasfe der Proletariën , dat is: in de laatfle, onder het uitfchot van 't gepeupel , daar de luijaard zich in 't flijk der verachting wentelt. Hoe zeer is hij dan niet van dén Adel verwijderd , dien hij alleen op wapens , gedacht - registers , diplomata, veröuderde voorrechten, ftamboomen en doorknaagde geboorte - cedullen vestigt! Belagchelijk en veriichtenswaardig is die Adel, welke flechts op de beftovene gellacht-registers, op bemorste perkamcntvellen, en op vorflehjke onkunde of eigenzinnigheid in de uitdeeling der eerplaatfen trots is. De bron is waereldkundig, waaruit de Duitfche Adel oorfprong nam. De natie was ruw en krijgszugtig , en de dapperheid alleen konde Edellieden, Graaven en Markgraaven maaken. Ten dien tijde kogt geen Advokaat een diploma ; geen woekeraar den Graayenfland; geen veege lapzalver konde  PAPIEREN ADEL. 5 de voor zijn geld Vorst worden; geen Jood, door luchtfprongen en gochelfpel den dand van Vrijheer koopen. 'Er behoorde veel toe, om in Athene Burger, en in Rome Ridder, te worden. Verdienden voor het Vaderland bepaalden alleen den loon, daar het geld tot belooningen, als ook ter omkooping en bederving der zeden, ontbrak, Maar toen het nieuwe Rome opftond, en de Opperpriester in plaats van Cefar heerschte, verkreeg tevens de Duitfche Adel eene helagchelijke gedaante. De door Paufelijke arglistigheid bewerkte kruistogten naar Jerufalem, ontvolkten ons Vaderland. Het bijgeloof bekleedde de plaats van het Patriotismus ,en de Paus deedt uitfpraak over de waarde van den Duitfchen Adel. De Ridders traden ten voorfchijn , en werden roovers , booswigten en moordenaars , om voor de eere van Gods kerk hun belagchelijk opperhoofd te dienen. De gefchiedenis toont ons den oorfprong der Duitfche Heeren en Ridderen van Malta , welke eigenlijk domme bijgeloovige llaaven waren, en in Jcrujakm een hospi • taal-broederfchap met rnunniks- geloften oprichteden. Of het nu zulk eene bijzondere eere zij, in rechten lijne van eenen half- munnik af te dammen, of door een' Opperpriester tot den Adeldand verheven te worden , laat ik aan de uitfpraak van oordeelkuu» digen over. En echter is de trots van onzen Rijks - Adel hier niet alleen op gebouwd , maar veel meer op het yitflu.iten.de recht, dat niemand een kanoniks - plaai$ A 3 in  $ DE WAARE E N D E in het Rijkshof kan verkrijgen, dan hij, wiens fraaiboom hem d?ar toe recht geeft. Zoude men hie?. niet het fpreekwoord kunnen bijbrengen? Maïa parta, mak dilabuntur. Is dit nu het doelwit van een'Edelman? heet dat de plichten des Adelsvervullen, en zich de achting der overige (landen waardig maakcn, als men zijne kinderen geene andere eerzugt noch Vaderlandfche plichten inprent, dan de bloedzuigers , de ledigloopende broodëcters in 't Vaderland te worden s en in rijk geftifte Abtdijen de eere af te wachten, om eens Proopst, Bisfchop en Aartsbisfchop te worden, of zelfs, door het onëdelfle handwerk en gedrag , van den Rijksridder tot den Rijksridderftand op te klimmen ? En nochtans zijn deeze perkamentridders hovaardig op hunne aloude vrijheden, en fluiten den waarlijk Adelwaardigen man verachtelijk van hunnen befpottenswaardigen Adelbrief uit. Welk eene eere is het niet, om uit de Rijtsftiften eenehoogwelgeboorene genadige Freule te trouwen! Nog vóór weinig jaaren fchreef een Nun~ tius uit Keulen , in een bericht naar Rome , ,, dat „ deeze Hoogadelijke ftifters doorgaans Hechts ho„ nefta lupanaria zijn." Zoo ver yerdwaalt zich het vooroordeel nog in onze zoogenaamde verlichte tijden! Adelijk gochelfpel verblindt het gemeen; en de Hoogiidelijk gekloven kanonuk, ivordt, zonder verdiende , een Vorst,  PAPIEREN ADEL. 7 Vorst, en plant en verfteent den geest van naarvol. ging in zijne thans door geestelijkenVolksroof verrijkte hooge Familie voort, om insgelijks eens, zonder dapperheid, zonder het geringfle voor 't Vaderland te waagen, zonder alle Adelijke plichtbetrachting, tot even zoodanige magt, aanzien, rijkdom, zonder perzoneele verdien fte , ex jure Sacro-Santae Ecclefiae Romanae, in Duitschland te koomen;waar eigenlijk de Romeinfche Hoogepriester geene Vorstenrangen behoorde te kunnen begeeven, en zelfs niet te bevestigen. De Adel behoorde alleen door eergierigheid tot groote daaden ontvonkt te worden, en flechts daardoor zijne voorrechten te verdienen. Waar dit doelwit ontbreekt, en niets dan de genade van den Vorst, of baar geld beflisfen ,daar vindt men Hechts Rusfifche Bojaren en Kneefen, die, als Turkfche Basfa's in flaaffche ketenen, met zweepen gegispt worden, en vervolgens weder, naar willekeur van den Ariftocraat of Despoot, genadige Heeren worden, die als de fiaaven van den grootften Haaf, over nog laager flaaven heerfchen. In gezonde Monarchiën is de Adel noodwendig. Hier is hij eigenlijk de middentrap, langs welken de Burger- en Boerenftand tot den troon koomt, om aldaar zijn recht, en de hem behoorende achting voor zijne beftem-, ming, in de inwendige inrichting en den uit;wendigen toeftand der Monarchie te verkrijgen. Vervalt echter de Adel tot ledigheid ; en "begint men deszelfs waarde uit de pracht van zijne tafel, ca zijne livrei te beoordeelen j rijdt de werklijke A 4 ftal"  9 DE WAARE EN DB flalknegt,rijk met ordenbanden behangen, opgeblazen in de ttaatfiekoets ten hove; en zit de werklij* ke-Ridder,naar zijne innerlijke waarde,op den bok, 0 wee! dan i§ het treurig gevolg te voorzien , dat Jjlle Handen onderdrukt worden; en de willekeurige ^igenmagt reeds een zwerm van kleine Despootets, heeft gevolmagtigd, om alle Vorftelijke voordeden en deugden te verdelgen. Een Monarchaak Staat moet denkbeeldige belooningen uitdenken, om voortrefFelijken dienstijver, aan te kweeken. Hier bekleedt de Eere de plaats van geld, en alje Cavaliers worden Officiers in het lege.r en in de wetgeevende magt. Hoe gemakkelijk kan hij de menfchen met nagtgezigten en fchaduwb.eelden onledig houden, die de magt heeft, om den leeraaren te beveelen, wat de zuigelingen moeten leeren, en die gebieden kan, hoe ver zijne fchoolpedanten en ltaatsmoralisten ge,, meenfchaplijkmet de godgeleerden , ter vorming v&\\ het mens.chcjom, moeten medewerken! Is dan Hechts de ftaatscatechismus gelijk de geloofs - artikelen van den Apostel Paulus zóó bepaald» dat de wetgeever, \zn zeggen ? „ Men moete het verend onder de gehoor» „ za,amheid des gelQofs gevangen neemen;" ö, dan leidt men woedende. Saraceenen, die den. dood. als eene weldaad zoeken, als het hoogfte goed achten , — Pommerers , die geen grooter denk? b.eeld van eer hebben * dan vqor Vaderland en tredrik te fterven , danzende en juichende naay fee; n^gye}d? Elk grenadier wordt een heldj. eg ie-  PAPIEREN ADEL. 9 ieder held verdient den Adelbrief. Zóó ontftond de Adel; dus wordt hij ten nutte aangewend", en zoodanig behoorde hij Hechts in Monarchaak landen geacht pn gebruikt te worden. In 's moeders lijf, in de ledemaaten, in de eigenfchappen des ligchaams en der ziele, in den loop der natuur, in de oogen des Scheppers en der wijzen; zijn alle menfchen , zonder onderfcheid , van den Monarch af tot den Zwijnenhoeder toe, van éénerlei ftof, en innerlijke waardije gelijk. Zij hebben dezelfde natuurlijke behoeften, hetzelfde recht aan de weldaaden des Scheppers , waren dezelfde voorwerpen, toen de natuur haaren arbeid Vo}bragt,en hebben gelijke driften en eigenfchappen om in den algemeenen ftand der menfchen te verfchijnen. Het zaad van den Nachtwagter brengt hetzelfde fchepfel voort, als het zaad der Bourbons en der Sultans. De D.auphijti is niet meer mensch dan de zoon des daglooners; en de jonge genadige Graaf Quirkquip zag 'er in de wieg even zoodanig uit, als de zoon van zijnen ezeldrijver. Wordt de knaap van de wieg af met edele eergierigheid en Vaderlandsliefde opgevoed, en worden hem de weetenfchappen niet door munniken geleerd, dan zal hij gewis een waar Ridder, een nuttige Graaf, een Qfficier voor de mrmie worden; niet alleen op de paradeplaats, maar ook met eere op het flagveld. Maar indien hij in de handen van een' PetitWtre valt, of wil heer papa flechts een' jon*ter opvoeden, die naarftig rer biegt gaat, ftaatfie Wt, en van handen en paarden weet te fpreekenj A 5 dan  ,io DE WAARE EN DE dan heeft hij hem reeds het recht der geboorte ont» rukt; laat hem geld en goederen na, maar geen Ade» lijk recht zijner voorzaaten , dewijl de gepriviligeerde leêglooper in den koeftal hoort, en niet ter plaarfe , waar hij de achting van braaven kan verdiénen. Wee het land, waar de Landvorst zulk een' met zulke laage grondftellingen opgevoedden, onbruikbaaren Adel, om deszelfs Adelijke verdiende, de eerde plaatzen in den ftaat of het heir vertrouwe ! Wee den Vorst, die hun gezelfchap niet kan misfen! Wee den Edelman zelf, als hem het noodlot treft, en hem zijn rijkdom , zijne eerposten ontrukt worden; als hij, als mensch, in onzen broer derenkring ten voorfchijn treden, en eere en brood door zich zeiven verwerven moet! - -De geërfde of aangebooren Adel is Hechts eene in* gebeelde herfenfchim; een geloofd niets, eene vrugt van' het vooroordeel des gemeens; of zelfs ook, in verfcheidene landen, een politiek ondier, ter voeding , vorming en mesting van luije dag- en brooddieven, die met de landuitvreetende munniken een verbond maaken ,. om den arbeidenden ftajid te verdrukken, en zoo ellendig te maaken als móoglijk is; die zelfs den. Vorst boeijen, of aan het narrenfeel leiden, en eindelijk, tevens met hem den val des Staats te wege brengen.: Dok heeft men voorbeelden , dab de Edellieden . de eigenlijke fchepfels waren , om de onbepaalde elgenmagt eenes waeielddwingers te bevorderen. In.zulk een land vermenigvuldigen1 de kleine Tirannen eri,Gebieders zóódanig, dat de* / ' kor-  PAPIEREN ADEL. I? korporaal in de Armée trapsgewijze van flaaven niet minJer onfeilbaar moet geloofd worden, als zijn veldmaarfchalk: en dit zelfde gefchiedt in de rechtbanken, van den prefident tot den deurwaarder. Wee dan den rechtvaardigen, die Hechts recht cn geene genade zoekt! Wee hem , als hij alleen één Secretaris tot vijand heeft, welke den 'rechter weet te leiden! Dewijl echtereen reeds te diep ingeworteld kwaad s door wederkeerige verbindingen, te veel ingekankerd is, en deszelfs bevordering Hechts onbruikbaare, zoo nietfchaadelijke, wespen in onze bijenkorven voedt en aankweekt; zoo moet men eene verflandrge verdeeling tusfchen den waaren , eerwaardigeri Edelman, en den papieren Ridder maaken. Dè gellachtfabrieken zijn immers geene Napelfche, noch Engelfche ftoeterijen ? In dezelven kan , door weinig zorvuldigheid, ligtelijk belet wórden , dat Zich de paarden niet met de ezels vennengen, en muildieren ten voorfchijn brengen. Gebeurt dit echter toevallig, zoo kent men nochtans den ezel aan de ooreri ; en ai ware de vader zelfs een Arabifche hengst, zoo wordt de joriggebooren ezel toch -alleen met ezelsrecht tot lastdraageu beftemd. . .... . - .... Koomt 'er ook inderdaad van twee paarden der edelfte en fchoonfte foort een fiecht getroffen ondeugend veulen, zoo verliest het echter het voorrecht zijner geboorte ; wordt met geen' gouden toom verfierdj maar flechts in den mestkar, of voor den  ia DE WAARE EN DE den molenaar gebruikt, als tot welken arbeid het, volgens zijne innerlijke waarde, behoort. Dan, ach ! onder ons menfchen heeft juist het tegengeftelde plaats. Welke, mensch- en waereldkenner kan ooit gelooven, dat de hoog- en welge-i booren Graaf sc hops van zestien op elkander vol-* gende vaders van den zelfden naam , en van zestien hoog- en welgebooren, alle kuisfcbe, moeders afftam,me; welke, in eeqp reeks van vier honderd jaaren, allen zóó deugdzaam , zóó getrouw in den echten ftand leefden , dat geen huisknegt , geen heiduk noch karmeliet eene andere gedaante in de edele Farnilüe der schop&en koude inplanten of inenten?—— Wie ziet, in deeze geheel natuurlijke aanmerking, riiet reeds het belagchelijke van den aangebooien Adgl? Hoe meenig zoogenaamde ftiftmatige jonker is een werklijke zoon van zijnen o,uden boer, die jaager bij de genadige Mama was, als de heer Papa, pp de jagt, in de gedaante van Acteon , de haazen verfchrikte ! Hoe meenjgbooswigt hangt aan de galg, wiens kinderen of neeven met een geflachtregisr ter van zestien voorouderen in de hoogde eerposten aan 't hof prijken, en den in 't geheim aangeërfden diefa'chtigen moordgeest van den nooit gekenden, waren vader veel fhafbaarer bezitten, doch gelukkiger in uitoefening durven brengen, dewijl de grootfle ftaatsdieven zelden worden gehangen! Hoe meenig rechtüarten en naar innerlijke waar-r dije,zoo wel als door dc toevallige geboorde, waa?-, lijk  PAPIEREN ADEL. 13 lijk edelen man , de leermeester , de voeder ,. de redder zijnes Vaderlands, laat een' dommen, fnooden, nutteloozen zoon na, die de geesfel der aard* wierdt, of in af moéd moeste verfmachten, als hij niet in zijne toevallig geërfde dorpen het zweet des braaveh en naarftigen akkermans konde mishand elen en misbruiken: van den landman , die voor God, voor de deugd en voor 't Vaderland veel eerwaardiger leeft , dan duizend hooggebooren Jonkers, Graaven én Batonhen, die hun leven in verachtelijke ledigheid doorbrengen, en minder geleerd hebben , dan de zoon van hunnen zwijnenhoeder, die eene Latijnfche mis leerde, priester werdt, en van den kanfel kan roepen : Genadige Heer l waarom geniet gij toch niet het recht, der mislukte veulens in goede ftoeterijen? Men ftelP den Vader waart? del hij een dorp regeer'; Wat heeft zijn kind verricht, dat men 't als Landheer eer' ? Kan men der menfchen recht dan aan een' Ezel fchenken ?.«. Helaas ! men kan dit doen, wijl wij als Ezsls denken l — Juist deeze kleine Dorptirannen , welken het flechts aan vermogen mangelt, om ganfche landen met hunnen adelijken boerentrots te plaagen , en weetenfchappen, geest en braafheid te verachten ; juist deeze verachtenswaardige luchtfpringers, die allen voor 't oog van 't gepeupel,in hunne pragtige paleizen en koetzen, willen groot fchijnen; die in ééne maaltijd den nooddruft van dertig Boeren voor hunne Adelijke lekkertong verteeren 5 of, om Duitsch  i4 DE WA ARE E N, D E Duitsch te fprceken : deeze boerenvillers , zederiverwoesters , en hofpapegaaijen , deeze laagkruipende aapen der waare eere, willen den waarlijk eerlijken man befchimpcn, wien zij niet waardig zijn onj de fchoenriemen los te maaken en daar zij geheel onbewust zijn van de waare denkbeelden vaii den Adel der ziele en der zeden , briesfchen de gemesite muildieren in den ftal der vorftelijke ftaatshengften, die men, naar billijkheid j alleen met genaden hooi behoorde te voeden, dewijl zij niet geleerd hebben om haver te verdienen. ' Uit dit broeinest van den ingebeelden Adei vloeit eigenlijk de modderpoel te faamen, die deri mesthoop voor den troon, veroorzaakt, en de Patriotten, en den redelijk denkenden Duitfcher, door onverdraagelijken lïank , affehrikt en verhindert , om den troon te naderen. Van waar ontfpringt gebrek , grove onkunde , trouwloosheid , wantrouwen en verraad , ja zelfs de omkeering van geheele rijken, anders dan uit het overwigt, en de onbepaalde teugellooze moedwilligheid van zulke wittenbroodskinderen , die den denkenden Burger i den onledigen Handelaar , en de arbeidzaame , alles voedende Boeren , tot flaaven van hunne verdeiflijke oogmerken en hunner nietswaardige fchijngrootheid maaken V Wee den Staat, waar de Vorst aan den narrentoom van zulke Adelijke gochelaars geleid wordt, en daar de redding der bedrukten van zulke mollen afhangt, welke Hechts der Burgeren vrugtbaare akkers .omwroeten, en het heldere zonnelicht der waar-  PAPIEREN ADEL. 15 •waarheid, der echte grootheid van ziele, nimmer in ftaat zijn te zien, of dit gezigt fchuwen ! Ik hoor inderdaad veele familienaamen noemen, die zestien quartieren kunnen vertoonen, maar vari welke noch in oude, noch nieuwe gefchiedenisfen, ja zelfs in hun eigen Vaderland , geen ander fpoor noch in 't ftaatkundige, noch in denfoldaatenHand, noch in 't vak der geleerdheid is te vinden, dan de levensbefchrijving door den Hoogleeraar gei., lert, in zijnen ongenoemden negentig - jaarigen grijsaart; Hij leefde, nam een vrottw , en jlierf. Heeft de zoon wel Adelijke voorrechten geërfd , wiens vader door gedaane leverantien aan de artnét, of door pachting van openbaare zaaken, Hechts rijk werdt, en het Adelijk diploma kogt, dewijl de omgekogte of verftrikte Minister der financie voor hem, ten nadeele des Staats,een voordeelig contraEt tekende?—— Is deeze de titel van Graaf, van Barorr waardig, kan deeze als een braave Juftitieraad , of als een eerlijk man worden aangezien, die uit laage hebzugt zijner genadige Vrouw eenen dikkoppigen hof livrei zoon in pacht geeft ? Zal deeze mija recht wel onpartijdig voordraagen, wanneer hij dit blad, *t welke hem gispt, geleezen heeft? Verbaazend wanfchepfel des vooröordeels ! Hoe ongelijk werken uwe gevolgen in den toeftand aller Handen 1 Wie zonder deugd en bekwaamheid, wie zich  16 Ö E WAARE EN DE zich zelveri tot last, en voor de waereld nutteloos leeft, verdient die wel den titel van Baron of Mar< quis, en daardoor het voorrecht tot eerposten? of zijn luiheid; laagheid en domheid dc geërfde eigenfchappen van den gepriviligeerden Adel?..; Mij dunkt, dat een man, die door roemrijke verrichtingen , door vrugtbaarende dienden, of door verkregene bekwaamheden , en door eene edele daad, den Adelbrief zelf verdiende, veel eerwaardiger zij, dan de welgebooren Graaf, van wien men kan zeggen; vAn lap? laat grootsch xijn' eedlea (lamhoom maalmj Hij wil nut zijne aloude wapens praaien, En 'l geen hij is, ziet ieder — dan 7Jjn vader, zegt men, is een waardig edelman. Aan hem ontdekt men 't niet: misfchien misgreep zijn moeier Zich aan een' eeilen zwijnenhoeder. En echter veracht en befpot deeze gebooren, deeze fchimmenadel, den waaren Duitfchen Edelman. Waaróm ? dewijl deeze zich in het vak der geleerdheid waagt, en boeken fchrijft, die hij naauWlijks kan lëezen; of om dat zijné kinderen het privilegie niet genieten , in kanonikaaten en oude Adelijke rijksdiften, met insgelijks gepriviligeerden lediggang te leeven, en niet eer te gevoelen waaróm zij leeven, dan in het zelfde oogenblik, waarin de grijze dag- en brooddieven zullen derven. Ik, ten minden, en elke vteldenkende waereldburger, wensen*  PAPIEREN ADEL; ïf wenschten liever de onvrugtbaarheid zijner vróuw; dan kinderên te willen opvoeden, die der menschheid geene eere geeven, en tot last van den daglooner moesten leeven. De eer van den Adel heiraat geenszins in hóftitei Jen, noch in lekkerfmaakende faifanten- pasteijeit. Mijne bedienden zullen dezelve ook «iet in fchittei rende livrijeil het verblind gepeupel vertoóneri. Ik gaa gaarne ftöut te voet, wanneer de rovers mijner goederen j met laagkruipende zielen,in ëene rriet zes paarden befpannen koets naar 't hof rijden, en daar beevend bevreesd zijn , dat ós Monarch dë bron van hunnen rijkdom onderzoeke, om deinzelVen den rechtmaatigen bezitter te rug te geevén. Van harten beklaag ik dien Adel , van ganfeher harte veracht ik dien , die van uiterlijke pragé van de willekeur van den vorst, of vail Hechte handelingen afhanglijk is. Mijne eere moet geenszins fchijnbaar geloofd , noch lafhartig verworven, maar, door mij zeiven, door mijne eigert verrichtingen verdiend zijn; Juist hiërïn befhat de groote duizeling van mijne Adelijke berispers, die ik tot hier toe, met verheven hoofde, manlijk de waarheid getoond hebbe; Twisten willen de Heeren juist niet, anders hadik hen reeds lang beweezen , hoedanig zich eed waar Edelman tegen iiiftmaatige Don Quichotien behoore te verdedigen; Voor 't overige is, gelijk ik reeds gezegd heb $ de eigenlijke oorfprong des Adels flechts- hen bekend, die verlof van papa \ mama, eh blegtvader' II. de Et. g heb»'  38 DE WAARE EN DE hebben, om de oude gefchiedenisfen te leezen. De 3iieuwe Famillien in zulke landen, waar een iegelijk, voor baare betaaling , volgens den marktprijs, eenen Adelbrief naar welgevallen kan koopen; dezulken, zegge ik, die meerëndeels van de lievelingen van fnoode, zwakke, of verliefde vorlten af"Trammen, en die hunnen erven het merg van uitgezogene landen en mishandelde deugd nalieten, kunnen voorzeker geene Marcellusfen , geene Curtiusfen, en veel minder Beiifariusfen in hunne gellachten aantoonen ; en zints de Adel kan gekogt en door kunstgreepen kan verkreegen werden, wordt hij in de oogen van fcherpzienden dagelijks verachtelijker , en vindt flechts daar achting, waar de man , niet om zijn menfehenrecht, naar het recht der volken , maar volgens de willekeurige beflisfing van een' verdachten loonreehter wordt beoordeeld. Ik kan de Hecren Dorpjonkers en Kanonikaatspretendenten van ons Duitfche rijk verzekeren, en zelfs bewijzen, dat ik juist de voorrechten der geboorte , en ftiftmatigheid van mijne voorouderen geërfd hebbe, waarop zij allen hunne trotschheid bouwen. Mijne wapens (lammen insgelijks van de Ordenridderen des Rijks af, welke voormaals PruisJen, Kourland, en een gedeelte van Lyfland veroverden en deelden. Veelen hunner hebben , in de verhevenfte eerposten, hun bloed voor het Vaderland laaten vloeijen. Mijn vader ftierf met dertien geheelde lidtekens, door welken hij den rang van Generaal'm de PruisiïTche Armèe verdiend hadt. De  PAPIEREN ADEL. 19 De naam van trenck. is in de fchrifcen der oude en nieuwe historiefchrijvers gewisfelijk niet onbekend. Ik zelf heb mijne plichten, in het perk der eere, voor de oogen van Europa, als foldaat, als ftaatsburger vervuld; waar tegen mijne heeren kunstrichters Hechts bloed bij aderlaatipgen, en melk in de Hallen hunner weenende onderJaancn hebben zien vloeijen. Hunne haazenjagten waren hunne hataillcs, en hunne veldtogten Hrekten zich uit van den biegtfioel tot aan de pragtig bediende tafel, daar het merg des lands den Adelijken buik mesten moet. Ik wenfche uwer Hoogwélgeboorenen eenen beflendigen goeden appetijt, en eene heerfchappelijke verteering! Ik misgunne uwer Hoogwélgeboorenen de met adelaars, leeuwen, ja zalfs met de heilige Hubertsörden en deszelfs hartehoorns verfierde gala kleederen niet! Ik kenue deezen uwer Hoogwélgeboorenen eigenaartigen pasfenden fieraad ! Ik weet waar door uwer Hoogwélgeboorenen dien vcrkreegen en draagen; bijgevolge heb ik denzei» ven leeren verachten, en zal voorzeker die eere, die uwer Hoogwélgeboorenen zoo belagchelijk op. blaast, gewisfelijk nooit zoeken, noch aanneemen. Om alle deeze gemelde oorzaaken, heelde ik mij op mijnen aangeërfden ouden Adel geheel niets in. Maar is de Adel een loon voor de door naarHigen arbeid verkreegene weetenfchappen, en verhevene handelingen, (want voor de dapperheid, die Hechts een gevolg van het temperament is, kan zij het alleen in buitengewoone gevallen zijn) zoo hebbe ik B a den-  so DE WAARE E JM D E denzelvcn voor fnij geenszins tejütë uteri gekogt, maar reeds lang, door mijzelv', verdiend, enwijke gewisfelijk, in geenen opzigte, den oogeblaazenen Rijksgraaf en Vrijheer geene enkele fchrcede , al droegen ze ook zelfe den titel van Excellentie ne = genvoudig op het voorhoofd gefchreeven. Ik wilde echter wel eenigen mijnerberisperszien, ingevaüe hen door 't noodlot en den achterklap al hun geërfd vermogen geconfisqueerd wierde ; indien zij, na'akt en hulploos Verdreeven zijnde, in vreemde Janden hun brood moesten verdienen; in'landen, waar hunne famillie-naam niets geldt, en deaangeboorene eergierigheid, de ^delvan het hart; nochtans niets lijden moet.' ik wilde 'wel eens zien, of zij in zulke gevallen, bédelen, fteelen, of de bijl om hout te klooven, zouden bij de hand nee men. Voor den mede genomencn ordenband, katnèrheersfietitel, en vergulden rok, voor het horlooie, de brusfelfche manchetten, den parijsfehen degen, de gespéri en hairzak betaak een jood niet veel. En indien dan de flechts doof verdiende zijner voorzaaten rijk en trots geworden jonker, van mama, noch uit de lchattcn van den kwalijk uitgedeeld wordenden hof buidel iets krijgt, daarentegen voorzien noch de waereli iets nut:igst geleerd heeft, ei; zich bij gevolge niet weet te raaden noch te helpen • dan vervalt hij doorgaans in de omstandigheden van den Hoogwèlgcbooren Heer Majoor van Mops, wiens levensgefchïedenis en merkwaardige helden daaden ik den ïljoggébiedendèn Rijks adel, bij deeze gelegen» neitf, als de beste zedeleeraanbcvecle, en hun dienst- vaar-  PAPIEREN ADEL. 21 vaardig en onderdaanigst bidde, om zich aan zijn vcorbeeld te fpiegelen. (*) Geduurende m;jne gewigtige ondervinding zag ik lievelingen van 't hof verftooten ; ftaatsdienaars en generaals,voornamenlijk zeervcele jonge, rijkgeweezene en van oude Mammen gefprooten ridders, die aan den laagMen bedelMaf raakten, of verachting verdienden, of voor zich-zelven wanhoopten. Ik, ten minMen, die geduurende mijn leven tweemaal, zonder mijne fchuld, alles verloor, wat mij lot, menfchen en vorMen konden ontneemen ; ik, toen mij mijne groote goederen in Slavonien ontrukt en in Pruis/en geconfisqueerd wierden, ik heb nooit gebeefd, noch gebedeld, noch kruipende om befcherming gefmeekt; maar alleen in mij zeiven troost, kracht, en ook zoodanige middelen gevonden ,waar door ik ddn in de waereld met de roemrijkMe goedkeuring ten voorfchijn trad, en bij vreemden achting verwierf, als men mij onbebefchermd,huJp. en troostloos waande. De yi mij ingewortelde kiem der echte grootheid in groote gevaaren, de vrede met mijnen inwendi... gen richter, en eigene geMrenge vlijtigheid, mijne nachten , voor de weetenfchappen waakende doorgcbragt, aan die alles ben ik alleen, en, daarentegen , der vorMen gunst , derzelver rechtvaardigheid, de genade der ltaatsdienaars, noch het blinde geluk, geheel niets verfchuldigd. Der. (*) VVij zullen onzen leezeren in 't vervolg ook de levensgefchie» dsnis van den Majoor van Mops, in oaze taaie,mededeelen. K, B 3  sa DE WAARE EN BE Derhalveu twijfele ik zeer, of iemand van mijne vervolgers, flechis dat van zich zeiven denken, of ppenlijk zeggsn durve, 't geene ik elders meldde l dus luidt het: Weg, weg met 's vorften goud, door V landmans. zweet, betaald! Wég titel, ordehand,waarmei de gunst li'ng praalt! De in 't flof gebogen worm, gekromd voor hsoffche troonen, Die zijnen flaaffchen dienst, door zulk een gift beloonen. Waare onafkanglijkheid maakt flechis den wijzen groot. De dwaas prijkt onder 'tjuk: de wijze kiest den dood, Of rui! zink moedig los; veracht ie valfche grootheid; Ontm-mt vqarSarieel, toont en fchuwt vergulde fnoodheid. De deugd., alléén 't verft.'nd, dat ons de Hemel gaf, Oi'truki geen noodlot ons maar volgt ons tot in H graf. Wat Celar geeyen kan, kan Cefar ons ontroovcn! > En wat behoud gij dón ? wat gaat zijn magt te boven ? Uw aanzijn! — Spreek , w.at bleef mij in den kerker bij, Wair, .Uor den vorst gedoemd, geen troost was aan mijn zij'; Waarjmaadde deugd •.•crgold; mijn' fchat de rpofzugt deelde; Geen vriend mij noemen dorst; geen arlz mijn wonden heelde; Waar. in de boeijen krank, van koude en honger mat, Mijn onbevlekt gemoed nog nooit geftdderd kadtl — Mij b'eef een groote ziel. Verbeven flof tot denken!.. Geen lot ontrukt ons dit: geen vorst kan ons dit fchenken ! Wat noeste vlijt mij gaf, is jlerker dan een rotz, $n Trenck was nimmer klein, fpijt aller vorften tro.ts. De Adel mijner tegenftreevers.beflaat meerëndeels; in  PAPIEREN ADEL. in hofplaatzen, en excellentie-titels, die door laag bukken aan den voetbank des troons bekroopen en ook verkreegen worden. De mijne daarëntegen is op manlijke fioutheid in groote gevaaren gegrond, en beweert, zonder omzien, de waarheid in de vervulling van Adelijke plichten. Bijgevolge is al het geene, wat zij vreezen te verliezen, of voor de opblaazing hunnes fchijnadels hoopen te achterhaalen , voor mij Hechts eene fchaduw, naar wier ligchaam ik zelfs niet wil grijpen. Ik bezit inderdaad ook nog alles van den waaren Adel, wat zij als kleen waanen, of niet bezaten, en derhalveu nooit kunnen verliezen. Wie onzer is ongelukkiger? Wie van ons beklaagenswaardiger of hulploozer, als ons eens een mooglijk onheil treft? Ik beweer, dat hij, die voor de waereld nutteloos leeft, geen Edelman zij. Alleen in één geval mag de Adel zich der vaderlandfche plichten onttrekken , en op zijn dorp den akker bebouwen : dan namenlijk, als de Landvorst denkt dat 'er geene eerlijke mannen in den ganfchen Staat zijn te vinden. Die alle menfchen mistrouwt, moet bedrogen worden, en de eerminnende man verbergt zich met recht voor zulke heeren, die geen onderfcheid weeten te maaken. Die in zulke omftandigheden naar 't hof hunkert, is gewis een bedrieger. Buitengewoone hoedanigheden bepaalen alleen de waarde des Adels. De toejuiching van 't gemeen bij de pragt van eenen gebiedenden Hof-Excellen» tie , is flecius eene werking van duistere begrippen. £ 4 De  24 DE WAARE EN' DE De doorzigtige, eerlijke man kan alleen beflisfen , of hij waarlijk een excellent mensen, of Hechts een klaplooper van eens anderen verdienften, een ellendige kaper der hofgenade zij. Een ^unstling, die door 't zweel van' 'f volk zich zehen voedt, In wien men niet den mar. maar 't ampt tvaardceren moet, Gelijkt een baviaan, die op een leeuw kan rijden, Als deeze, geenszins hij, met wolveri ftout durft ftrijdttii Hiertoe hoort ook deeze gedachte: Dien geboorte en toeval fehraagt j Kan geheele landen plaagcn; Ms de leeuw, die ons belaagt, Slechts durft ezelsöoren draagen. of.- Draagt een ezel vorjlengtinst,' Groote titels , ordenbanden ;' Dan bewerkt zijne ezelskunst Dit geluk voor vrije landen , Dat hem elk als tyger eert i Hij heeft klaauwen, 't grootst ie/mogen, Kent geen recht noch meêdedogen; . . Wee het volk, daar hij regeert! Wee, zeg ik nogmaals, zulk een volk, en daar een Hoogwdlgebooren flaaf door de onbepaalde ei« genmagt gebruikt wordt, om de flaaifche zweep ove?  PAPIER E N ADEL; »s over alle gekromde ruggen te laaten klappen! Dan ontdaat 'er een gehcele zwerm van kleene dorptirannen; de eene hoog - adelijke beul zweèptden anderen par ordre; dan danfen zij weder als broeders en hcogiidelijke hofdanfers eene farahande in de antichambre van 't hof, en bekruipen allerhoogfhe genade en magt, om ongeftraft te konnen plonderen en villen; verdringen» belasteren den echten Edelman en Patriot, en worden eigenlijk de honden van een' vorst, die een liefhebber van par fot-° ce jagteri is. Dan kan men zeggen : Waar eigenmagt een land regeert, Diar bijten menfchen als de honden ; De flaaffche krulhond koltimandeert { En Lord dient trouw, ten allen jlonden. Het hert wordt door geweld verkracht Mn allen die naar vrijheid flreeveri; Slechls de ezel wordt 'er hoog geacht j En hoeft voor honden niet te leeven. Die heet, die v/ordi een magtig man, Die -zijne broedren wreed kan plaagen; i Wei hem , dien zulk: honden jaagen, En op zijn honisch 'niet denken kan! Gelijk mi Sultan AmuratH, of Stilimatl zijne Turken willekeurig onthoofdt, zoo handelen ook de hoogfidelijke derpjonkers in hunne dnodecimediare heerlijkheden; én ik voor rii'j wilde liever door leeuwen dan dó'ör kr.ttèn verfcheurd worden,- Itoe B 5 ti-  tS DE WAARE EN DE erbarmlijlt zugten die onderdrukte onderdaanen van deeze regeerende tooneel-fouvereinen niet, over het minifterie en de geheime raaden hunner dwergvorften! Juist dit bootst de landjonker op zijnéénig dorp insgelijks naar. Konde men van denzelven niet zeggen: Alhl hadden de katten de magt als het willen, Zij zouden den honger door muizen niet /lillen, tiaar dor/leden erger don tygers naar bloed; Gebrek flechts aan krachten bepaalt hunnen moed. Kadi meenig tiran het vermogen der vorften, Boe zouden die tygers naar menfchenbloed dorjlen En wie zou hun woede, hun wreedheid ontgaan !.... Thans zijn zij flechts katten, die 't krabben verftaan. Als de aap op een' leeuw rijdt, die een' beer verfcheurt, dan kan men boven de deur van meenig boerenvilder fchrijven: Hier, hier is de aap zeer groot; hier overwint hij beer en; Hij denkt niet aan den leeuw en acht zich zei? de held; jlch I hoe yeels aapen zien we en land en volk regeer en , Terwijl 't door leeuwen wordt gekneld l Zoo moet ook de waarlijk roemrijke Edelman zich fomtijds in het moeras der verachting wentelen, als de Adelijke zwijnen, met ophaalende neuzen, uit de paleizen der verdreevene deugd, het lagchen? «Ie aaazien, en de eerlijke man zugt.  PAPIEREN ADEL» »? Meenig mensch moet als een zwijn, In den poel van 't noodlot woelen, En dier zwijnen fchouwfpel zijn, Die als zwijnen denkend' voelen. Anderen hooggebiedende, graaflijke Heeren, die, bij luijen hoogmoed, ongevoelig den last der gedrukte menfchen vergrooten, en in 't wéldoen geen genoegen vinden, beveele ik de volgende gedachten; Een edel paard is vet en acht geen mager paard: Een mensch, die niets verricht, bezit een' luijen aart: En echter, luijaards ziet men in paleizm wonen, Vaar zij het werkzaam volk deer last op last beloonen. Bij de ongelijke uitdeeling van de goederen deifortuin en der eerümpten, deukt de mensenkenner i Hoe eerloos handelt niet de man, Die ongevoelig dulden kin Dat andren zijne lasten dreagen. Een paard, dal lui is, hard gebekt, Maakt dat zijn makker dubbel trekt,, En zich meëdoogenloos voelt plaagen. Dan ach! de Waereli denkt verkeerd; Een luijaard wordt geacht, geëerd, Rijdt Aad'.ijk in zijn' trotfehen wagen : En, treft een armen felle (lagen, Hij denkt : deeze is nieïs beter waard: lk ben gijn heer — hij is, mijn paard. In  aS DJ? WAARE EN DE In dealgemeene waereldbaan ontmoet men foort. gelijke menfchenfchenders het meeste aan 't hof en men moet zoodanig te werk gaan, als Socrates met den ezel, Naanwlijks is men hun bovenmaat!? gelik en hunner grofheden ontkoomen; naauwïiiks betreedt rnen het voorvertrek der hofdames, zoo toonenons de met allerhande gekoleurde ordenbanden verfierde Mopsjes en liefjens, op hunne iluweeien kusftns en op hun zwanendons, de nijdige tanden; en gec ven den met verachting afgewezenen, of willekeuri» viugtenden wijsgeer de volgende flof tot denken % V' Ho&jagtUni rust, mat, hongrlg op den grond, Zn Mops /loopt op fluweel, met roozen in den mond. *fOPS wordt in yoorfpoedgrifs, hij is daartoe geioorem Zen hond, die nuttig is, zUt zich meest ringelöoren. Wat onze vlijt verdient, wordt door V geweld verteerd. !>e jagtkond koppelt mtn, en Mops wordt hoog geëerd, JT^T' en de Kamerheeren FuzUputzli, %//, PoedH Vomker en Kikeriky twisten om deV^gt ' hunnen Adel, met zijne excellentie den regeerenden geheimen raad en opperkeukenmeester, Graaf van Palm -ezel. Ueeze beweert, gelijk de ezel van den hofmoJnmr mfiowce: mijn vader was een geboore» ezel u,t de ftoeterijen van Florence; mijne moe. WW een muildier m de ftoeterijep Van Flo- ren-  J>. II. 3laJz.z8.   PAPIEREN ADEL sg tence; mijne grootmoeder was ook eene afftaramelinge uit dezelve ftoeterijen van Florence ; en zoo doende, teile ik, in eene onafgebrokene rei, zestien gedachten, die allen in ééne ftal te Florence werden opgebragt: dienvolgens ben ik een gebooren ezel; ik ben Graaf Palm - ezel uit Florence, en niemand zal mijne erfgenaarnen het voorrecht eener Adelijke geboorte konnen betwisten. Hierop begint de een na den anderen vim deeze excellente heeren, om met de lange reij van jaaren te pronken, die hij met onwrikbaare getrouwheid den ftaat opofferde. — Baron Mops was zints dertig jaaren opperkeukenmeester; Graaf Baviaan was vóór veertig jaaren de eerfte hofdanfer ; Marquis Grenouille heeft reeds in zijn agttiende jaar de genadige vijf- en zestig jaarige Freule van Kyrié êléifon , de Favorste der Vorftin, gehuwd ; en de Vicomte Koekelekoe heeft reeds finds zes- en twintig jaaren alle musfehen uit den hoftuin met zijn windroer verjaagd en ook den jongen vorst verfcheidene exter. oogen , met de eerbiedigde onderdanigheid , uit zijne hoogvordelijke voeten gefneeden; DcheervanLeettwrikenwurger heeft als opperjagtmeester den genadigden heer en landsvader reeds zeer veele vordelijke blijdfchap veroorzaakt; de He. mei loone hem daarvoor! Hij is daarenboven zoo naauw van geweeten, zoo geftreng in zijnen heerendienst, de lieve genadige heer, dat hij onlangs een' ouden boer, die dout en roekloos genoeg was om een zestienjaang edel hert uit zijn moestuin te verjaagen, flechts voor zestien jaa-  So DE WAAREEN DE jaaren in het ijzer tot de fchanswerken heeft gevön* iiist. Nog meer! met een klein gevolg van jagt- erl bosch- bedienden van bijna honderd- en tagdg koppen , heeft hij reeds voor onzen landsvader drie', honderd vier- en tagtig hoofdjagten aangericht en over de vijftig duizend haazen, zoo heldhaftig als Alexanderée. heiren van Darius, verflagen. 'Er loopen nog bij de tien duizend herten in 't rond , en Verwoesten de velden van de fchelmfche boeren. De rijk met goud bekleedde rok van den opperjagtmeester wierd vóór eenige weeken met haazenbloed befproeid , van een' haas dien de genadige vorst zelf hadt gefchooten. Hiervoor verkreeg hij de Hubertm • orde benevens den titel: Leeuwriken* wurger , edele van Lceuwengrim. Dewijl nu alle deeze hoogadelijke itaatslichtert flechts op de jaaren hunner dienden den roem hunnes Adels vesten , en zoo veel te fterker om dert voorrang twisten, fchreef ik met een' diamant op den fpiegel van den landsvorst: Verdienflen kan men door geen' langen dienst verwerven ; Want dan kwam ook eens de eer des ezels in den dag: En echter ziet men nooit den grijsten ezel flerven, Pan welken men iets meer dan ezelsdaaden zag. Een oude insgelijks hoogadelijke Freule, de genadige Freule van en tot Rattapattapuntaplunz, verraschte mij bij deezen arbeid; klopte mij met hoogadelijke fcherts met haar' waaijer op den vinger, en zeide met een'dubbelbetekenenden hoflagch: „ Mijn-  PAPIEREN ADEL. Si Mijnheer Filofoof ! Gij moet van hunne Excellentien mijne Heeren Coufins met meer eerbied fchrijven. Genoeg, zij ftaan allen in de genade van 't hof, en zijn allen brave kavaliers, waar mede ik reeds veertig jaaren lang aan de hoftafel van onzen genadigen heer gegeeten, en meenig vorftelijke 11edevaart gehouden heb. " 1 Ik, die, helaas ! gewoon ben , om , zelfs aan 'thof, de waarheid te fpreeken; ik befchouwde dit ellendig verrimpeld fchepfel met verachting , aan 't welke niets te waardeeren viel, dan de fchitterende, door deszelfs voorouders van den ftaat gelïoolen, diamanten; liet mij in mijne gedachten niet ftooren; fchreef nog eenige regels op eene kaart, en ftak dezelve in 't geheim in den zak van een' ouden generaal, die de zoon van een' Minifter was, en, om het edele bloed te fpaaren, nooit het hof-ledikant verhaten , noch geduurende zijn leven geen' vijand op het flagveld gezien hadt. Hij was echter, ondanks dit alles, Generaal en daarenboven Hofskrijgsraad; genoot zelfs ook een groot penfioen uit de kamerbeurs, en droeg drieërleije ordentekens op zijn' dikken, vetten romp. Ik zag deezen hoogadelijken Generaal met de grootfte opmerking, van ftap tot ftap naa. Hij was trots, fprak veel van fuborclinamie, van de tacktik* en van de opéra; op de tafel van den vorst vondt hij Marmomels Belifarius leggen, dien hij met eene gepaste heldentronie, in het vuur wierp ,zeggende: „ Zulke boeken hooren niet aan 't hof. Belifarius „ was immers Hechts een partijganger, en ftierf „ in  %i dèwaare éndë s, iri ongenade,• zonder berouw of leed ; zonder' geloof, liefde en hoop. Een heiden is een ketter; een ketter kan niet in den hemel koomenj ;, en hij, die niet in de alleen zaligmaakende reli. -> g'e gelooft, kan nooit deugdzaam; nooit een goed ;, generaal geweest zijn." Hetganfche hof riep, bravo, bravo, heer generaal ! De biegtvader van den vorst gaf hem terftond den heiligen zegen ; allé dames maakten driemaal het kruis en doemden Marmontel; zelfs de deurwaarder, de aschöpfcheppers van 't hof, en eenigé korperaals der lijfgarde, klapten in de handen. Eén éénig ernilig man béichouwde den grijzen erfvijand der weetenfch'appen met eene zigtbaare verachting ; zag den hemel aan, en ftondzugtende voor de deur Van 't portaal, dewijl hij bij gebrek vari den kamerheers-fleutel, niet durfde binnen treden. Hij trok zijne fchouderen óp, en zag mij weemoedig aan, en vroeg aan een' kamerjonker , die naast mij een capriotil maakte; wie is deeze man? —hij antwoordde: — H Men noemt hem bielfelDt, een koninglijk Pruisfifchen Staatsdienaar: dewijl hij echter Hechts „ een Pruisfisch Edelman is , en nog daarenboven als een Au&eur zelfde StaatkundigeInfte Hingen i, heeft gefchreeven , en openlijk, tot zijn voofs, deel, heeft doen drukken en verkoopen, (iets dan een' kavalier ganfchelijk niet past) zoo is hïj bij ons hof in 't geheel in geen aanzien, en men f, gelooft hier zelfs niet dat hij een Edelman kunne zijn, dew^l hij een geleerde is. — Kaast „ hem ftaat j. j. r o u s s e & o ; gij ziet wel burgerlijfc ge-'  PAPIEREN ADEL. >, gezigt! uk zijn burgerlijk gezigt > dat hij ins„ gelijks alleen een geleerde is. Gisteren versj zogt hij mij , toen ik de genade had mijnó „ opwachting als kamerhee/ te maaken , mijne „ genadige befcherming , om den Minister een boek te behandigen, onder den titel, de mensch ,, mooglijkst geringfte bezolding, moeten opofferen. In de Griek fche Republieken was ieder Burger; bijgevolge wist men van geen' Adel. En echter vindt men in haare gefchiedenisfen meer voorbeelden van C 4 eds*  49 DE WAARE EN DE edele daaden, dan dsfar, waar vierentwintig jonker* Voor één haazenjagt berekend zijn , terwijl zij den waaren heldenmoed, die hen alleen behoorde te veradelen , aan 't gemeen overlaaten. Onder eene zóódanige Arïjlocratijche regeerings'vorm, die door de duurzaamheid haarer grondftel■ , en door de waardije haarer heeren , het 'meeste met eene gemaatigde Monarchie overëenkomflig is, wedervaart alleen eiken onderdaan recht. Dolken en gi-tmengerije» zijn flechts bekend, waar deirechtvaer-igheid veil, ofte langzaam, of te kostbaar is : of daar de mensch niet naar 't gewigt van zijne bekwaamheid , maar naar zijne goudbeurs wordt afgewoogen. Die zijn* akker voor zich zeiven ploegt, waar hem niemand drukken, noch pfonderèn kan ; die niemand van zijne inkomften behoeft rekenfehap te geeven; uie alleen is een vrij mensch, dewijl hij den wil van één" éénigen, als een genoegzaam Burger, kan belagchen. Hierom is de Brit zoo ftour, als hij zich tegen een' burger in een' defpotiken ftaat vergelijkt. Maar in 't algemeen is ieder mensch een defpoot, als hij zijne begeerte konde vervullen, vermits ieder zijn' wil gaarne tot eene wet voor anderen wilde maaken. en de overmoed werkt het meeste in zwakke hoofden. • Men befchouwe flechts met affciiuw en huivering de ongelukkige ouderdaanen van dwergvorften in Ininne duodecimo-landen , en de heilige roomfche rijks-vrijheeren, die met hunne flaaven zoo defpo* tiek:  PAPIEREN ADEL. . 41 ück handelen, als de Starosten in Poolen, de Basfaas in Turkijen, én de Bojaars én Kneefen in Rusland i Vreemd van het gevoel der menschlijlcheid , acht zulk een Adelijke tiran zijne onderdaanen als het vee , dat voor zijne willekeurige handelingen van God geichaapen is , om voor zijnen onbepaalden wil te bukken. Dit menfchelijk vee wordt gemest, om gedacht te worden, en zij villen het, om met de huid van den eenen den anderen in 't juk te fpannen. Daar zulk een Adelijke Souverein heerscht, heeft de boer even zulk een eerwaardig aanzien, als daar, waar een generaal-pagter heer is , of de mnnnikhct bevel voert. De velden liggen open ; alle zingende vogels zijn door de hongerige inwooners gevangen en gegeeten. Een ezel en een koe trekken den ploeg, en de genadige heer rijdt met zes paradeichimmels en opgeblazene kaaken naar 't hof. Meenig heer heeft zelfs zijne onderdaanen nooit anders dan op hunne knieën met Imeekfchriften gezien. Zijn Secretaris of Kamerdienaar doet uitbraak, en de ootmoedigfte.klagten over zijne raaden en amptenaaren worden als gekwetfie majelreit geftrafr. De liefling of koppelaar doet den Souvereinen rijksvorst gelooven dat hij alles vermag, op dat deeze hem veröorlove om alles te doen wat hij wi'. De Gullek- en Bergfcke Landadel eigent zichl dezelfde magt toe, die de keizerin Marocco uitoefent , die wetgeever, rechter en beul van zijn volk tevens is, C 5 Hoe  4ï de WAARE EN de Hoe zeer is het niet te beklaagen, dat het Hoofd des rijks geene magt heeft, om in 't rijk de kleene tirannen zóódanig te beperken, als men in Boheemen de lijfëigenfchap gedaan heefd want het is zeker, dat de eigenmagt en de theocratie de hoofdvijanden der aardfche gelukzaligheid zijn. Als nog daarenboven de waereldlijke arm het zwaard voor den priester voert, en de bisfchop tevens vorst is,—— dan kan de ellendige toeftand dier onderdaanen bij niets worden vergeleeken: want het geestelijke despotismus is fteeds de verklaarde vijand der deugd, grootmoedigheid en weetenfchappeu. De fnoodheid brengt offers ten tempel, en de domheid gelooft: deeze is echter altoos de zoogmoeder der flaaven en bedriegers. Mijne Adelijke heeren tegenflreeverszijn meerëndeels in zulke fchoolen opgegroeid, in welke niets van den ftaats-catechismus geleerd wordt, en daar honderd kleene tirannen van grooten gevormd en geduld worden. Nooit leeren zij de fchijngrootheid van de waare grootheid onderfcheiden: nooit hoorden zij wat eigenlijk een waar Edelman is en behoore te zijn. Is het nu wel vreemd, wanneer zij mij als eenzeldfaam luchtverfchijnfel aan'tAdelijk firmament, met den kijker in de hand bewonderen, of als een ontaarte wisfelplant der Adelijke mode-natuur, in hunnen dampkring verachten, of zelfs vreezen; terwijl ik de waereld haare plichten, haare eigenlijke beftemming, en haare eigenaartige waarde openbaar toone ? Nu heb ik hen dui« delijk genoeg doen leezen wat de oude aange. bo©{  P.«A PIEREN ADEL. 43 boorenAdel, zonder perzooneele verdienden, is; hierom moet ik ook de reden melden , waarom ik zelv'in den foldaatenftand een invalide fchijne: en de veder daarentegen gegreepen heb , om hunne geboorte openlijk te laaten drukken en verkoopen. Indien ik werklijk nog alle goederen en heerlijkheden bezate, die mij de Confisqueering in Pruisfien en Hongarijen heeft ontrukt, zoo zoude ik voorzeker in derzelver bezitting geene andere vreugde gevoelen, dan wanneer ik hunner waardig leefde, en voor den wélvaart van den Staat, in welken ik mijne wooning verkoos , alles vervulde , 't geen men van de plichten eenes besten medewerkers eisfchen en verwagren kan. Daar mij echter eene eedle trots op het gevoel van mijne innerlijke waardije tot hiertoe van alle amptsyerrichtingen verwijdert; daar ik rechtvaardige reden hebbe, om, zoo ver als mogelijk is,van alle hoven te vlieden, waar onverfchrokkene waarheidsliefde den argwaan van een' onrustigen kop kan veröorzaaken; daar mij van groote rijkdommen naauwelijks de nooddruft is overgebleeven ; daar ik ook in alle nog mooglijke omftandigheden van voortduurende perfooneeie vervolgingen, of die des noodlots , deeze nooddruft geleerd heb zonder vorfiengunst te verwerven, en den overvloed te ontbeeren; zoo zijn thans deeze weetenfchappen, die ik voor mij zelf, door onafgebrokenen arbeid, verwierf; die mij in alle doorgeleefde onheilen,zelf inden kerker, als mijne beste vrienden en veiligile enderfteuners begeleidden , die mij tot een' man maak-  44 DE WAARE EN DE m maakten , die denken , handelen, befluiten, en zonder gebedelde genade nuttig leeven kan : deeze weetenfchappen, zeg ik, zijn mijn liefde bezigheden, en door derzelver bijftand heeft niemand mij, zelfs in den diepften poel der menfchelijke mishandelingen, hooren klaagen, noch zien beeven. Juist deeze weetenfchappen, verëerrigd met groote proefondervindelijke waereldkennis , die mij de hel zelfs niet kan ontneemen, dewijl zij mijn eigendom zijn, en van geenen vreemden eigenzin, noch toeval der geboorte afhangen, zijn thans in dï haven der wijzen mijn tijdverdrijf, mijn voorwerp, mijne eere en mijne goudmijn. Mijn gevoelig hart veroorlooft mij echter niet, om mijne ondervindingen mij alleen ten nutte te maaken, noch voor mij alleen te leeven , én mijn tot arbeid gewoon, en van amptsverrichtingen, om geene gewigtige en bekende reden, ontrukt hoofd , duldt in mij geene verachtelijke onledigheid. Hoewel ik geen' vorst aan 't hof, noch in 't kabinet diene, eir fchoon ik geen kommandeerende majoor op de werkzaame paradeplaats ben; zoo wil' ik nochtans in 'c gewichtigst vak der menfchelijke broederfchap geen Invalide zijn. Dan eerst ben ik ook bereid om mijne tegenwoordige onaf hanglijkheid op te offeren , als ik tot werken in het Staatsgebouw geroepen worde; dewijl mannen van mijne zoort , aanbeveeling, befcherming, noch fmeekfchrilten behoeven , als zij eerposten zullen aanvaarden. Deeze zoort van ftoutheid is geen hoogmoed j naardien zij op de overtuiging van den in- wen-  PAPIEREN ADEL. 45 wendigen rechter, en op 't gevoel van mijne innerlijke waarde gebouwd is. In zekere omftandigheden is de vermetelheid eene deugd; eigenzinnigheid eene wijsheid, en de drooge waarheidsliefde eenes fchrijvers aangenaamer , dan eene kruipende bevreesde voordragt. Onze zedenleeraars vreezen voor de vervolging van den grooten en magtigen hoop. Als ik nu door mijne vrijmoedige fchriften den ganfchen hoogen Adel beledig; alle munniken en ftraatflijpers tegen mij in 't harnas jaage , en de vermomde fnoodheid het masker van de oogen rukke, dan behoeft zich zeker niemand te verwonderen, als ik tot aan 'tgraf het offer der wraak, der achterklap en der hoflisten moet blijven. Gellert, de rechtaarte man, de onfterflijke moralist, zegt: '/ Getal der wijzen is niet qr^ot; Begeert gij hunne loffpraak hloot, Moet ge in hunn' kring naar glorie ftreevtn ; De wijsgeer acht verdien/Ie alléén , £n zijt gij die niet, die gij fcheen , Nooit kunt gij roemrijk leeven. Wie is de groote, die u prijst ? Weet hij, hte hoog uw waarde rijst? Wil hem in 't waare licht betrachten» Veellicht vindt gij zijn' lof flechts fchijn; Veellicht zult gij , hem waard" te zijn, Voer fchende en oneer achten.  46 DE WAARE ËN DE Ik denke even als gellert. Mijne zedekundö zal echter nooit zoo veel werking als de zijne doem Mij ontbreekt zijne bedaardheid. Zijne voordragt beweegt; de mijne is in tegendeel met te veel vuur, met te veel vlammend vuur gepaard; hierom treft en beledigt zij, waar zij moeste behaagen en leenigen* Dit gebrek te verbeteren , 't welke ik niet minder dan mijne berispérs ken, gedoogt noch mijrt temperament, noch de omftandigheid waarin ik mij bevinde (*). Alle mijne gewaarwordingen zijn in gisting, zoo ras de pen fchrijft: en alleen hij, die eens mijne leyensgefchiedenis zal leezen, en bekend worden met alle de mishandelingen , welke ik tot hiertoe van Hechte of domme menfchen verdroeg en roemrijk te boven kwam, kan dit gebrek veröntfchuldigen, en den besten man beklaagen, die, door zijnen natuurlijken fchrijftrant, den genoegzaamen algemeenen, doch voorzeker niet verdienden roep op zich heeft gelaaden, van een' onrustigen kop te zijn. Zoo lichtvaardig behoorden echter de menfchen zich onderling te beöordeelen, noch te doemens Zulke fchrijvers hebben ook hunne waarde , die zich zeiven voor de zuivere waarheid opofferen; en, God dank ! tot dus verre heeft mij nog niemand voorgeworpen , dat ik onwaarheden heb gefchree- ven. (*) Men gelieve deeze betuiging te vergelijken, «net het geen* jliin mijn Nafihrift op den Macedonifchen Held (bladz. 52.) onder anderen zeide, en het zal blijken dat mijne onderftellins niet «Rgegrond was. K.  PAPIEREN ADEL. 4? ven. Dit zij derhalven mijne eere, mijn loon! en die mij leezen, noch kennen wil, koope zich de Legende der heiligen , of het Turkfche Cenfurpatent, en bidde zeven vader onzer voor mijne arme ziel, als mij een gehoonde hoogwélgebooren Ridder in duel uit onze zorgvolle waereld zal hebben geholpen. Tot zoo lang echter zal ik, in fpijt van alle gevaaren in mijnen fchrijftrant moedig voortgaan; en eerst de martelaarskroon verdienen , vóór ik In> *t gericht der eerlijke mannen en deugdvrienden worde zalig gefproken. In den Almanach zal zeker mijn naam nooit met roode letters gefpeld worden; en de oude echte propheeten moesten de nieuwe kerkleeraars reeds linds lang hunne plaats overlaaten. Thans verder ter za^ake, waarom ik een moralist voor den duitfchen Adel wil zijn. Deeze ftof is noch in fchoolboeken noch in catechismus in 't geheel te vinden. Het was echter zeer goed, wanneer onze kerkleeraars en fchoolpedanten onze jeugd de plichten des Adels, zonder aflaat - privilegiën en vaagvuurverfchrikking, moesten leeren. Ik voor mij blijve een hekelfchrijver tegen misbruiken , doch ben voorzeker geen lapzalver uit andere boeken, maar fchrijve volgens proefondervindelijke waereldkennis , en uit oirfprongeujke grondftellingen, zoo als ik denk, en voorzeker niet, gelijk mij eigenbaat, wijsheid,, vrees om te mis- haa-  4* DE WAARE'ENDE haagen of vijanden te maaken, mijne pen mogtefl beftuuieir. . Zelfs toen ik tien jaaren lang in flaaffche boeijeii aan de muur gefmeed, verfmachtte, was ik nimmer één uur waarlijk Haaf.. Bij alle voorvallen dacht en fchreef ik in den kerker vrij, en dwang werkt op mij niets dan kloekmoedigen tegenftand. Even zoo min kan een -fchoolpedantifche regel of wet mijne penbepaalen. Dit Iaate ik over aan den kunstmeester in 't fpellen.. Methodike , en door ftrenge verbinding uitgewerkte leerboeken kruipen uit mijne herfen - bibliotheek niet ten voorfchijn. De (lof voor het te bearbeiden voorwerp , ontftaat in ee* nen toevalligen luim: zij wordt fpoedig overdacht, «n het veld der weetenfchappen niet moeilijk doorgewroet : geen Auêleur tot raadgeever of voorbeeld verkooren; neen,- ik blijve in het doorloopen mijner denkbeelden , bij elke voordeclige gelegenheid , zonder regelmaatige verbinding, ftaau , en bepaale ilechts voor 't geheel het oogmerk, de fchikking en richtige uitwerking., Dus mist de veder veellicht in de wijze des voordragts, voor eenen academifchen cenfurist, maar mishaagt den verftaudigen leezer minder, dan indien ik met de ftappen van een fchildpad een droog moralist bij de. regelmaatigfte verbinding ware gebleeven. (*) Mijne onder. . ., r n.:,-.:.:o^ nee» (*) Het blijkt ook' hier, dat mijne gedachten , aangaande hes werktuigelijke en de theoretifchc gronden van mijnen lebrijver op» gegeeven, in .mijn Nafchrift op den 'Kanarievogel (D. I. II. l?3.) nies  PAPIEREN ADEL 4» 'neeming is willekeurig, en een volgens 't oogmerk gelukte arbeid is immers een waar vergenoegen» Welke eene innerlijke voldoening, welke belooning voor een' menfchenvriend , als zijne gefcbriftea flechts iets ter vergenoeging der menfchen bijdraagen. De goede wil heeft reeds zijn bepaald loon* want, wie door waare vrienden der deugd geacht, •en flechts van laaghartigen en boosaarrigen veracht wordt , is gewis een vriend van God , en een roem* rijk man in den Staat. Hij alleen is te bekla-agen, die zijne plichten niet vervult , of zich door eigenliefde van edele onderneemingen laat terughouden. Die den grooten hoop aantast, moet of met het geduld van socrates de ezelachtige grof heden verdraagen, of een moedig man zijn, die het gevaar kloekmoedig tegengaat. En welk genie geeft aieer eere aan de menschheid, meer nuts, dan zulk een, dat zich in 't gevaarlijke veld waagt, daar wei* nig rust noch loon kan verwacht worden, en daat alle i'nooden, arglistigen en domöoren, dat is, de grootfte hoop , de eeuwige onderdrukking der waarheid bewerkt. Indien ik mij door dreigen, fmaadheden en kik» vorschgekwaak in den poel der onweetendheid, liet aflchrikken , dan ware mijn eerfte blad reeds door de cenfure verduisterd. — „ Houdt den mondl wat met van allen grónd ontbloot zijn. In *t algemeen kan de thorie^ Welke waart eigetiïartige regeliiiaatigheid in alle foorten van kansf'. gewrochten en weeceiifchappen leerc.geen genie boeijen jinsar vsei» meer zal zij hetzelve veredelen en bevorduren. K. II. BEEL, D  5© DE WAARE EN DE wat gaat het u aan? gij maakt u vijanden, en ffoort uwe eigene rust." Het {norken en grommen van het in zijde of vod. den gekleed gepeupel en de magtfpreuk der kunstof fplinterrichters kan mij niet van mijn voorneemen afleiden, maar zulken zijn voor mij de fterkfte drijfveêren om moedig voort te gaan. Ik ben en blijve derhalven een eigenzinnig- oirfprongelijkenfchrijver,en zal ook in deeze gedaante den Adel van mijne geboorte even zoo roemrijk weeten te handhaaven , als ik voormaals in de eerfte militairfchool van Europa den degen leerde voeren , die thans geroest aan den wand hangt. Voorzeker zullen veele Adelijke heeren zich verplicht achten om zich aan mij te wreeken, wanneer zij hunne biegtvaders aanzetten om tegen mijne fchriften te prediken, en derzelver vroome kudde het leezen daarvan, onder bedreiging van den ban , te verbieden, om den verkoop van mijne boeken te ffremmen. Bij 't hof daarentegen zullen ze mij als een verdacht Patriot en ftaatsketter afmaaien , en ook zeker werkeloos van hetzelve weetea te verwijderen. Geduld! gelooft de vorst het ? gelooft hij 't zonder onderzoek? zoo verlieze ik niets, dewijl ik niets bij 't hof zoeke. Als een waar Patriot zal ik zugten. Mijne fchriften zullen desniettegenftaan. de verkogt en geleezen worden. Van het kleine getal der wijzen en braaven, 't welke zich nevens mij van den grooten hoop onder» fcheidt j en die mij waarlijk kennen , verwacht ik alleen mijn oordeel met verzekerde blijdfchap, De  PAPIEREN ADEL. 51 De hoogadelijke gnnvén en ridders daarentegen , welke mijne' ondenretming fcherp of-onedel fchijnt , of' zij;, die-a's de blinden van verwen oordeelen. bidde ik hartelijk om vergeeving, als ik gedwongen was, om, ter-hunner bcfchaaming, openlijk te zeggen, wat een waar Edelman zijn moet. Dan- iSSi dit alles gelieven ze te geloovcn dat ik in zekere gevallen. geen' Socrates ben 3 dien iedere ezel ongeftfaTt kunne beledigen; want tot zulk eefftl graad van geduld is de wijsgeerte niet-overeenkom/ ftig met mijn aangebooren temperament. De ri:lderfijkè (talbroeders mog'ten zich vergisten, ingeval1c zij 'dachten dat ik flechts een wijs-geer, een dcimie'er.ter en"'niet tevens ook een edelman ware, en zomtijds ook '-e'éirmensch moet zijn,- die vergeeten konde, dat hij onder de invalide foldaaten gerekend wordt;•»''-''* ^'" rtR Jlag ik kleuren als de blinden; Schreef ik nooit de waarheid vrij; Minde ik flaaffche vleijerij ;■ ? Draaide ik mij met alle winden-; Konde ik nooit op fchatten roemen ; Ware ik voor mijne eer flechts laau-Wl Boorde men mij naauwlijks noemen; Schreef ik ongevoelig ftaauw ; .... 6, Dzn had ik geen dier wonden Die mij trof en, ondervonden, En dan praalde ik vol Van eer Thans als een genadig heer. Toen ik nog in boeijen zugtte, en echter, een iyren ■ fchrijver was, fchreef ik: Ezel! hebt gij reeds vergeeten , Dat wij leeuwen ezels reten ? Thans drukt mij uw last in 't [lof: 't Onheil echter baart geen fchanden ; 'i Blijf een leeuw zelfs in mijn banden; Gij een ezel aan het hof. Maar nu zeg ik: De jagthond dient alleen ter jagt} Wie hem in flavernij ooit bragt, Kan weinig nuts door hem bejaagen. Ach, groote heeren ! (lort toch niet Een' wakkren hond in zulk verdriet ; iro.et flaaffche honden boeijen draagtrn, Voo*  PAPIEREN ADEL. 5? Voor *t overige moet men niet van eiken man, die atnpten bekleedt, een' fcheppenden geest eisfchen , waartoe diepzinnige befchouwingen behooren. Genoeg, als bij een juist en werkzaam verftand bezitte, dat door de van wijsgeeren en groote ttaatsmannen verhandelde onderwerpen worde getroffen, dezelven met nadruk aangrijpe, en in hulpmiddelen vrugtbaar genoeg zij, om de goedgekeurde ontwerpen ter uitvoer te brengen. Hij moei derbalven, aan een middenmaatig verftand , een open caraSter en eene zich altoos gelijke flandvastigheid weeten te verbinden. Ieder Edelman kan ook juist geen' grooten geest bezitten, maar hij kan een edel en edeldenkend man in zijne plichten zijn; en dit is genoeg. Het gemeen is zelden dankbaar; het is ondank-i baar door kortzigtigheid en onweetendheid. Het weet niet welk een arbeid en opoffering 'erverëischt worde, als men dienftig wil worden, als men goed wil doen , en om over de hindernisfen te zegepraa,}en, die het perfoonlijke zelfbelang of de afgunst het algemeen geluk tegenöverltellen. Juist hierom is een door oprechtheid bezield hart de grootfte verdiende van een' ftaatsman, en nog meer vooï een leeriiar, welke als fchrijver wii optreeden. Twee even vermogende oorzaaken bewegen ons tot onrechtvaardigheid; namenlijk, dat wij alle goede eigenfchappen te gelijk in een groot genie eis« fchen, en hetzelve geene zwakheid willen toeftaanj deeze vermogens zijn, vooreerst, blinde liefde tot ws geluk ; en, ten anderen,nijd. P S Bei-  DE WAARE EN DE Beiden beffuuren gewis mijne pen niet, als ïk over Adelijke plichten fchrijve; ik eisfche alleen de mooglijkheid naar ieders krachten , maar ben een eeuwig gezwooren vijand van alle hoogmoedige menfchen, die zich door hun verftand, of hunne eerposten, boven anderen verhevenwaanen;en met opgeblaazen wangen of opgetrokken neus zoeken te toonen, wat zij gaarne wilden zijn. De waarlijk verdienftelijke man is gewis nooit hovaardig ; en de waarachtige Edelman is flechts in zijne handelingen edel', edel in het fteunzel, niet aan den voetbank des troons ; edelaartig groot in eigen waardije, maar gewis niet in de galakoets, als hij met zes paarden, tweeloopers en vier lakeijen ,naar de comedie rijdt , daarjuist hansworst zijne eigen rol als ftaatsdienaar fpeelt. Nog iets moet ik opmerken. In zommige landen veracht de Adel den koopmansftand; en een eerwaardig ftaatsburger, een man wiens credit millioenen doet omloopen, moet den huppelenden kamerheer daarom uwe genade noemen, dewijl zijn vadereen graaf of baron was. Dwaas , befpottenswaardig vooroordeel! Deeze heeren moesten in Engeland of Holland ter fchool gaan , om juister gevolgtrekkingen ,te leeren maaken ; om meer eerbied voor een' ftand te gevoelen, die eigenlijk de circulatie des bloeds in het ligchaam des Staats, en dienvolgens deszelfs gezondheid, en eindlijk ook den rijkdom des Adels te wege brengt. De Admiraal tromp was geen Edelman en was een luisterf voor Holland: Washington, leb en  PAPIEREN ADEL. 59 efl frankiIN zijn tot heden toe noch graaven, noch marquifen, noch barons, en Amerika verkreeg doorhen zijne vrijheid. Welke handeling kan grooter op aarde, welke daad Adelijker zijn, dan als m m zijn Vaderland van dwinglandij verlosfe, en millioe'-\ nen medeburgers vrij en gelukkig kunne maaken! En echter veracht de Duitfche Rijksadel den Bijzitter in het Parlement te honden, den Hoogmogendtn in Holland, den Voorzitter in 'tCongres in Amerika; en dient zelf als Onder-lieutenant in AeHesfen-Kasfel*fche Armèe, om vrije menfchen onder 'i-jtrk'te brengen »die door een vreemd volk in Duischland tot ver-moorden gekogt waren, ó Gij hoogadelijke vleeschhouwers! hoe klein, hoe onwaardig zijt gij in de oogen des wijzen, als men uwe onedele handeliu-. gen tegen de plichten van den waaren Adel onpartijdig afweegt! Blikken moest gij u, tot in 't Hof fchaamrood bukken, als een Amerikaansch koopman tot den Hesjifchen Edelman zegt: „ Wat zoekt gij, Adelijke [Haaf! in onze eer„ waardige maatfehappij j> Soortgelijke dagloo„ners zijn Hechts bruikbaar in onze colonien." Wat doet voor 't overige de koopman ? Hij koopt en verkoopt. Doet een Edelman, die landgoederenheeft, niet hetzelfde met zijne veldvrugten, osfen en fchaapen? — En is die man niet veel nuttiger voor den Staat, die Adelijk geld van den jSpaau. fchen  fjo DE WAARE EN DE fchen Adeltrots, door zijue induftrie weet in 't land te brengen? (*) Onder het getal der kooplieden telle ik echter geenszins de laaghartige woekeraars, die men in Weenen kooplieden noemt; die geld op panden fchieten , den nooddruftigen dzpenfioen-quartaalen met 30 percent verlies afkoopen; die de openlijke papieren doen Hijgen en daalen, of voordeel uit algemeenen nood zuigen ; graanen opkoopen en monopoliën maaken. — Zulken kooplieden behooren de befem en de algemeene verachting ; ondertus. fchen ziet men hen met Ridderlijke gekogte diplomata on- (*) Zoo blijkt liet dan ook hier, dat de wijsgeer, dat de waare man van eer, wel eens dwaalen, doch zich nooit zoo aanhoudend: van de waarheid verwijderen kan, dat haar licht hem niet eerlang- weder den rechten weg zoude toonen! Hier wordt wederom eene mijner voorgaande aantekeningen, door onzen fchrijver zelf; gerechtvaardigd. Men befchouwe zijne gedachten over de Hol' land/ïhe Ko»plieden ,als leden der Hooge Regeering (D. l.bl.gy.feq.*) leeze tevens mijne daartegen aangevoerde aantekening (_D. i. hl. 99) en vergelijke dan dat een en ander met het geene onzefchrijver hier op de twee laatfte bladzijden beweert; zoo zal de ver» baazende ongelijkheid, welke zijne denkbeelden over zoortgelijke zaaken, op onderfcheidene tijden, opleveren , over welkj ik el» ders(Ö.I.hl. 118.) klaagde,middagklaar blijken. Ik twijfele geenszins of het gevoel der waarheid, dat hem in deeze uitmuntende Verhandeling den waaren-koopman , juist in zijne waare grootte deed befchouwen, zal hem eerlang zijne dwaaling , deswege ia zijne Vtomv Juflitia begaan,doen erkennen, en met mij beweeren ; dat het eene eer voor Holland is, dat onze Groolen Kooplieden zijn ; en niets billijker, voordeeliger noch loflijker zij, dan dat zulke Grotten den Sauyer.ein eener vrije Republiek heipon uitmaaken. K.  PAPIEREN ADEL. 61 fmder eerlijke lieden praaien, en het merg des lands Hraffeloos uitzuigen, daar zij tot de algemeene belasting minder dan een daglooner bijdragen of behoeven te betaalen , en zich daarenboven den naam van genadigen heer verftouten te geeven. De Adel is eigenlijk het loon der dapperheid en uitfteekende dienften voor het Vaderland. Een tabaks,- loterij ,- en krijgsleverancie.pagter dient echter het Vaderland niet, maar alleen zijn belang; bijgevolge behoorden zulke lieden voor geen geld den Adelbrief, den Heerenftand te kunnen koopen. De papieren Adel ontftond, dewijl de mensch te 'kort leeft, om het loon zijnes arbeids te genieten ; en terwijl hij zijn bloed roemrijk óp het flagveld voor 't vaderland ziet vloeijen, gaarne in zijne nakomelingen wenschte te leeven , en hen het door hem verdiende toeëigenen wilde: dusdanig is hieruit billijk de papieren Adel ontdaan , die daarom den voorrang der andere Handen verdient , dewijl zijne aangeërfde plichten eisfchen, dat hij zich uit den fchoot der rust, des welvaarts, des rijksdoms, ja zelfs uit de armen zijner tederminnende gade en kinderen losrukke, als hem zijn Adelijke brief roept, om ter plaatfe, waar hij onrust, gevaar en ongemak vindt, zijne gezonde leden , zijn bloed en leven voor het geluk van 't algemeen, vrolijk op te offeren. Zulk een Adel veradelt den Staat, zelfs den glans des purpers, en hierom moet hij van de andere Handen billijk ook bij uitftek geëerd worden , naardien hij, alleen door eergugt aangevuurd, voorde eer  €2 DE WAARE EN DÉ eer ieeft, den dood moedig tegentreedt, om deiburger en landman huislijke rust en genoegen te verfchaffem Zoo leefde, zoo flierf scipio, iiannibal, als mede der Pruisfen schwerin, met het vaandel in de hand; en zoo behoorde eigenlijk de waare Adel te denken en te handelen, om de eere en de voorrechten van den aangeërfden Adel door zich zeiven te verdienen. ■ Zulk een Adel is derhalven veel lofwaardiger dan die, welken ons edele voorzaaten ter naarvolging nalieten, en dient den zoodanigen tot vernedering die de met denzélven 'Verbondene plichten verzuimt, of wil noch bekwaamheid heeft , om dezelven te vervullen. Onder de voorgemelde voorwaarden alléén heeft nu de gebooren Edelman een voorrecht boven de ove. rige ftanden: deezen behooren de voornaamfte eerposten zoo wel aan 't hof als in 't leger, waarbij hij gelegenheid heeft, om de met de moedermelk «n door de opvoeding ingezogene grondftellingen van de eerzucht tot hét verhevene in uit-oefening te brengen. Als hij echter de posten verkrijgt, en]zijne plichten verzuimt; als de Edelman flechts opgevoed wordt, om Adelijke inkomflen te genieten, of om te praaien; wanneer hij denkt:,, voor mij alleen leeven , geenen heer dienen, en geene plichten kennen." Dan zeg ik op goed duitsch: „KaerelJ gij zijt een Adelijke fchoft!" Ieder waare Edelman moet voor 't minfte iets voor zijn Vaderland verricht, en in zijne mannelijke jaaren gediend heb-  PAPIEREN ADEL, 6$ hebben, als hij in zijn' ouderdom de rust en de voordeelen des Adels genieten wil. Doet hij dit echter niet? dan is zijne verachting, zijn oordeel, of uitfpraak over waaren Adel sn derzelver gedrag, flechts een werkeloos niets van een lui muildier , 't welke door den molenaar barbaars behoorde geftraft te worden, als het de haverzakken voor de werkende edele paarden des Staats niet draagen "wil. 2 , Nu is het gebleeken in welk vak Van de ftaatsafdeeling eigenlijk de Adel behoore. De geboorte alléén moet noch over rijkdom, noch eerposten be~ ïlisfen; en daar dezelven flechts eenige Famiiïèn als een erfrecht te beurte vallen, daar is de zoon van den ftaatsdienaar, of dc ftaatsdienaar of de graaf eigenlijk de beeldtenis van den koekoek, die door musfchen uitgebroeid en gevoed wordt, en de nagtegaals opvreet. De Adel is eigenlijk, gelijk ik reeds gezegd heb , die zich voor 't monarchaale ligchaam, dat is, voor den krijg beftemd. De eere alleen bij uitftek te dienen, moet denzelven bezielen, en het doelwit zijner opvoeding zijn. Plaatst de Monarch ondertusfehen zulk een; Adel beneden het gepeupel, ontneemt hij denzelven zijne waarde en voorrechten, dan is de eere uit den Staat gebannen» de zweep vormt flechts flaaven, en de Despoot heeft geene fteunfels meer, wanneer algemeene gisting wanhoop baart, en de Janitfaaren hunne krachten beginnen te kennen. Ia  U DE WAARE EN DE In eennabuurig Duitsch rijk is de Monarch Waarlijk Despoot: echter weet hij den Adel voor alle mo* fiarchaale voordeelen te onderhouden, te waardesrenen te'gebruiken. Dewijl hij zelf het geweer zonder vifier aanlegt , zoo is de magt van den Adel in het ftaatsgebouw beperkt, maar wordt aan 't hof blinkende gebruikt en eerwaardig behandeld. De met de moederlijke melk ingezogene, en naar de grond-' ftellingen van eenen gezonden Staats-catechismus bevorderde liefde des vaderlands, waaruit eigenlijk de echte roemzugt ontfpringt ; of de nood- zaaklijkheid, om eere en brood te verdienen, vormen dddr, waar de geleerde vrij kan fchrijven, en waar geen theologant de grondftellingen durft vergiften, uitgewerkte geniën; gevolgelijfc trouwe burgers en goede officiers; uit welken dan, niet naar gunst noch hofiisten , maar naar verdienden en bekwaamheden , de fteunfels , de leeraars, de voorbeelden voor de Monarchie worden verkooren. In die zelfde luchtftreek zal gewis geen Edelman zijnen broeder befchimpen , als hij zich in 't veld der weetenfchappen waage, na hij reeds in den foldaatenftand de baan der eere met roem bewandelde. Mij treft de vervolging der berispers daar, waar het oor voor de zuivere waarheid nog niet geftemd is. Meenig een, die onbekwaam is om één' regel te fchrijven, bezit echter het talent eener ftc kelige tong. Hij hekelt alle fchriften , orn zijne eigene arglist te vleijen Eindelijk overreedt hem de gewoonte in 't verachten, dat hij zelf een mensch va»  PAPIEREN ADEL. €9 van fmaak en fijn gevoel zij. Hij bedriegt zich, zeiven , en ook in 't geene hij over een ander velt. Is het wel te verwonderen, als goede en nuttige fchriften juist de meeste vervolgingen moeten ondergaan! En vermoedelijk zal dit lot de mijnen het gevoeligfte treffen: waarbij ik echter denk: Qderunt qui fugiunt virtutem et veritatetn! II. DEEL. E NA»  NASCHRIFT. JEJoewel deeze uitmuntende Verhandeling, volgens geene eigenlijke leerftellige regelmaate ontworpen , maar op de eigenaartige vrije fchrijfwijze door onzen Vrijheer uitgevoerd is ; zoo zal dezelve door ieder' befchouwenden en denkenden waereidburger gewislijk , in veele opzigten, met een toeftemmend oordeel worden geleezen. Hier doet zich onze fchrijver ook volkomen kennen als wijsgeer, die de waereld, het menfchelijk hart, en de handelingen der onderlinge flanden kent, gelijk ze zijn, en weet, hoe ze behoorden te zijn. Hier fpreekt de man van verftand, oordeel, fmaak, gevoel, eer, en, wat meer is, de menfchenvriend ! Hier wist liet genie den fnerpendften geesfel in de hand de? waarheid te voeren , tegen de verguizers van de rechten der mensehheid; en verftond de kunst, om , bij het voortbrengen van de hardfie toonen, bevallig te blijven. P. J. K.  OVER HÉT WAARS GELUK en ONGELUK D E ft MËNSCHEN. EENE VERHANDELING*  Doïete fortem dokntes veflram Leiïores!  OVER HET WAARE GELUK en ONGELUK DER M E N S C HEN. Het algemeene voorwerp van onze waereldburgers, of veelmeer hunne hoofdzaakelijke verrichting befiaat in de begeerte om gelukkig te zijn; bijgevolge is hunne grootlte kunst , om zich gelukkig te maaken. De meesten misfen den rechten weg, om hun doel te bereiken, dewijl zij zich onduidelijke denkbeelden vormen, of om dat zij het geluk als een optisch-weggefchovenen hoek befchouwen. Wat bedriegt deezen ? Het gezigtpunt , waar uit ze zien, of den gezigtkring, werwaarts zich zoo wel hun zinnelijk als zoekend oog uitbreidt, of zich derwaarts keert , daar de grenzen beneveld fchijnen. Het geluk fchijnt minder een gevolg des gedrags, of eene gave des verftands, dan eene werking der fchranderheid en maatigheid, zoo wel met opzigt der cara&ers als van onze begeerten te zijn. De meeste menfchen zijn of door de folteringen, hunner driften ontzenuwd, of zij fluimeren en drooEien in de knaagehde ftilte der ledigheid. Beiden E a «ja 

gij z'3t» en erïnner u deeds, dat gij juist alleen mver fchijnbaare vernedering zijne ,, vriendfehap zulk verfchuldigd zijn." Hoe veele alexanderS van onze waereld voeden een verborgen haat tegen alle waare groote mannen en uitdekende talemen! Zeker vorst gelastte eens eenen wijzen daats -fecretaris tot het opdellen van een geleerd werk; en hij, de vorst, zelf vervaardigde even hetzelfde gefchrift : beiden gereed zi nde, onderzogt de vorst dezelven, vondt, dat zijn eigen arbeid flechter was, en berichtte zulks eijn' liefling, met veele loftuitingen. —'~> De lief- ling  7? OVER HËT GELUK EN ling boog zwijgende, en fpoedde zich terftond.qta van zijne vrienden affcheid.te neemen. Men vroeg, waarom ? en hij antwoordde : „ 'Er is voor mij aan 't hof niets meer te verrichten ; want de Kö,, ning weet, dat ik wijzer ben dan hij is." Het is; derhaiven zeker, dat de middenmaatige mensch het meeste bemind is, en dat hij de beletzelen des geluks het voordeeligfle weet uit den weg te ruimen. Een verftandig vader zeide bij gelegenheid tot zijn' zoon; | ,; : j, Alles gelukt u in de waereld, en gij fchrijft zulks dwaaslijk aan uwe verdienden toe .: om ,, uwen trots tc vernederen , zoo weete, welke ,, hoedanigheden gij alles hebt te danken : Gij zijt zonder boosheid , zonder deugd, zon„ der cara&er gebooren; uwe doorzigt.igheid „ is zeer bepaald; uw verftand is zwak. 6 Hoe veel recht hebt gij, door dit alles, mijn, zoon , 3, op de toegenegenheid, op de toegeejlijkheid ,, der menfchenl Offchoon nu de middenmaatigheid van verftand groote voordeden te wege brengt, en eigenlijk den weg tot geluk baant, zoo heeft echter ook dikwijls het verftand een groot aandeel aan en invloed op onze verheffing. Doch, waarom heeft het gepeupel of de groote hoop nooit bij uitftek achting voor deeze foort van verheven geesten ? —— Om dat ze de ontleedende handgreepen der arglistigen niet kennen; en dienvolgens onbekwaam zijn, om te onder- fchei-  ONGELUK DER MENSCHEN. 79 fcheiden , of hunne verheffing van de wijze hunner handeling, of van 't verftand , of van 'tbloote geval voortkoome. Voor 't overige is het getal der noodwendige denkbeelden , om geluk te maaken , juist niet groot, veel minder ontelbaar. Zeker zal men zeggen; welk eene wijdloopige kennis van 't menfchelijk hart en deszclfs zwakheden moet men niet bezitten , om ze te kunnen verftrikken ! ver gemist: de lluwe of listige beftudeert en kent dien mensch naauwkeurig, die hij tot zijn oogmerk nodig heeft, maar hij kent de menfchen in 't algemeen niet; en dit juist is zijne minfte zorg. Tusfchen een' hoveling en een'wijsgeer is derhalven juist hetzelfde onderfcheid , als tusfchen een poftillon en geographicus : de eerfte kent gewis beter dan de laatfte de voetpaden en wegen van zijne dagelijks berijdende routes; maar hij weet van verwijderde landen weinig, en van de gefteldheid onzes aardkloots, in't algemeen, geheel niets. Zoodanig een mensch zal gevolgelijk als hij, voor eene algemeene vergadering , openhartig en nadruklijk moet fpreeken, even zoo geheimzinnig zwijgen, of zoo onverftandig fpreeken , als een waarlijk groote geest bij een' Caligula, dewijl hij, ftout op zijne verkregene kunst om menfchen van alle tijden en landen te kennen, het niet der .moeite waardig acht, om door één alleen gekend te weezen. De arglistige kent derhalven de menfchen niet, en deeze weetehfchap ware hem ook van geen nut: zijn oogmerk is geenszins, om algemeene goedkeuring te verwerven, maar hij wil flechts eenigen mag. ti-  8o OVER HET GELUK EN tigen behaagen , die dikwerf noch bekwaamheid noch oordeel bezitten; en dus zoude veel verftand nadeelig voor zijn oogmerk zijn. Want , om middenmaatige vernuften te behaagen, moet men zich niet flechts volgens het algemeen gebruik fchikken, maar zich ook naar alle aangenomene vooroordeelen richten, en juist daardoor de geheele waereld gelijkvormig worden. Het edel, waarlijk eerwaardig vernuft kan zich echter nooit zóó diep vernederen; zulk een geest wil liever, met verachting van alle gevaaren , en met vrijwillige keuze van onbeloonde verrichtingen, de wal of de dam zijn , die zich moedig tegen de ftormendc en overftroomende zee verzet ; hij wil, zegge ik, liever door heldhaftigen tegenftand omver geworpen worden, dan met het lichteftroo gemakkelijk derwaarts drijven , waar de drabbige beeken het aardfche flijk ligtelijk in de moerasfige kuilen leiden, in welken de troon met blinkende marmeren pijlaars verheven praalt,en daar de zwijnen, roerdompen, bloedzuigers en Hangen den toegang zoomorfig, zoo walgelijk als gevaarlijk maaken. Voor't overige, zoo moge zich de waarlijk verlichte man met alle mooglijke kunst zoeken te vermommen; nooit echter zal hij den dwaas zóó gelijkvormig worden als deeze zich zeiven is. Ook is men voor zich zeiven veel zekerer, als men voor waarheden dwaalingen waarlijk aanneemt, dan wanneer men flechts wil fchijnen om ze te gelooven, of ze te' hebben aangenomen. pc  ONGELUK DER MENSCHEN. 81 De waereld- of modekennis , of liever de kanst der opvoeding, heeft dienvolgens flechts weinig juiste denkbeelden, en nog minder uitbreiding nodig; want een mensch, die zulk eene keuze gedaan heeft, maakt zich zeiven tot het midden-punt der ganfche natuur. Hij verëenigt alles zonder uitzondering i èn trekt het voor zün zelfbelang te faamen ; voor anderen, daarentegen, eh voor het algemeene welzijn, doet hij geheel niets : verkrijgt hij eenen grooten eerpost, zoo Wordt hij voor zijne medeburgeren vreeslijk; en geniet eigenlijk flechts die foort van achting, die de vrees en het geweld baaren. Nooit echter zal hij den echten roem .behaalen, die alleen het gevolg dér algemeene erkentenis of dankbaar» heid is. , . , . Ik zal 'er nóg bijvoegen, dat juist het verftand of de list, die hem verhief, hem ook in 't zelfde oogenhlik ontvlugt in 't welke hij zijn doel trof; want hij klom flechts tot hoogèr' rang, om zich en dien die hem verhief, te ontëeren ; dewijl in zich zelv'het aheen tot kunstgreepen gefchikte verftand, noch kennis , noch gemeenfchap met de waare krachten van het diepdenkende verftand bezit, dat vereisch't wordt, om gróote amptsplichten zoo duurzaam als eerwaardig te betrachten.' Voor 't overige maakt het laage, kruipende caraiïer des arglistigen hem eindelijk dok in het onbeneveld óog des volks verachtelijk. Ik óntkenne niet, dat men met den kunftigen waereldgeest ook eene verhevene ziel kunne verèenigetr, Als een c r o m w e l l den troon wil heli, de Et. T fti|.  82 OVER HET GELUK EN (tijgen , zoo kan de heerschzugt, de glans dei kroon , zoo kunnen de vergenoegingen van den onbepaalden wil de laagheid zijner handelingen ligt in zijne oogen verëdelen ; terwijl zij daarenboven reeds de huivering der fnoodheid bij den naneef verdrijven, die hem zonder twijfel onder 't getal der groote mannen fielt. Maar als een mensch, door eene oneindige duu* ring van bedriegerijen en kunstgreepen , zich in laage eerrangen dringt, welke hem niets anders te wege brengen, dan dat zijn naam in de aanftaande gefchiedenis, ten hoogden , onder de kleine boeven en fchurken geplaatst wordt ; dan is hij niet alleen bij eerlijke, maar ook bij verlichte menfchen , het verüchtelijkfte fchepfel der aarde. Men moet flechts een laag mensch zijn , om laage zaaken te zoeken. Wie het noodige heeft, zonder door zijn* Rand de eerfte eerrangen te bekleeden , kan onmooglijk andere behoeften gevoelen , dan de be. geerte naar roem; en indien hij een man van ver« ftand is, zoo behoeft hij, om zijn oogmerk te be< reiken , niets beter te kiezen, dan dat hij zich fteeds even deugdzaam toone. De arglistige moet gevolgelijk de algemeene hoogachting vaarwdl zeggen. Hij waant zich , wel is waar, door bereiking van een grooter geluk fchadeloos; doch ver gemist, hij bedriegt zich als hij zich ooit gelukkig rekent. Het geluk is geen bruidfchat van groote eerposten; het is bloot afhanglijk van de gelukkige overëenftemming, die ons caracler met den ftand en met het geitel der omftandigheden moet  ONGELUK DER MENSCHEN. 83 moét hebben, waarin het geluk ons plaatst. Het gaat hieromtrent met een enkel mensch , als niet ganfche volken in 't algemeen ; zij , die de grootfte rollen in de waereld fpeelen, zijn niet fteeds de gelukkigften. Wie ziet niet dat de Zwitfer gelukkiger leeft dan de Rus; en de Hollander veiliger dan de Ottoman 1 — Naar het voorbeeld van een wijs volk verwart de gelukkige de waereld niet door zijne fnoodheid: met zich zelv' vergenoegd„ bemoeit hij zich weinig met anderen • hij veracht de wegen van den roemzugtigen. De uitbreiding zijner kennis, de weetenfchappen worden zijne bezigheden ; hij leeft voor anderen onbekend , ert juist de fomberheid van zijn geluk 't verzekert heni van deszelfs duurzaamheid. Zoodanig gaat het echter in verre ha niet met dert arglistigen: men verkoopt hem den titel en de or= denbanden , welke den dwaazen verfieren , zeer duur. Wat eischt niet een Protector , eert groot Hoveling? — eene altoosduurende zorg van de begeerte van vuige en kruipende geesten, ftfeeltert bevredigt alleen zijnen hoogmoed. De angftige , zorgvuldige, nooit rustende ftreeving des befcherm»' den, is het aangenaain!te fchouwfpël des befchermers ; dewijl hem dit van zijne magt overtuigt: hierdoor vormt hij van zich zeiven hoogere denk* beelden, en dus moet hij , die zich door list dert weg tot geluk wil baanen, zich geheel en al aan dè ootmoedigheid en huigchelaarije overgecven» Steeds ongerust, kan hij zijn onzeker geluk niét Anders dari door een kijker in het ongewisfe toekö. F 4 fe-  U OVER HET GELUK EN mende befchouwen, en alleen van de hoop , van deeze vertroosceresfe der gelukkigen en ongelukkigen, moet hij de vervulling zijner wenfehen bevende verwachten, Vóór hij die bereikt, heeft hij derhalven gewis reeds veel verdriets, bitterheid en wederwaardigheden ondervonden. Om zich daarover te wreeken $ zijn foortgelijke menfchen doorgaans hard en wreed tegen waarlijk ongelukkigen ; ontzeggen hen den billijkften bijfiand; maaken van hunne ellende, van hunnen rechtvaardigen nooddruft eene misdaad ; werpen het hen verfmaadend vóór , en waanen, dat men door diergelijke verwijtingen hunne ongevoeligheid zelfs als eene genade, en hun geluk als eene verdienfte moete eerbiedigen en bewonderen. Hoe kan men ondertusfehen ooit verzekeren dat het geluk eenes menfchen, het gevolg zijner handeling zij , voornamenlijk in landen daar de verachtelijkfte flaaf Vizier wordt, daar het geluk van de willekeur van den kortzigtigen vorst afhangt, die in eene oogenblikkelijke eigenzinnigheid dikwerf zelf de oorzaak zijner befluiten niet kent, niet weet te bepaalen. De waereld , de gefchiedenis kan Hechts één Cefar aantoonen, en het is zeker, dat in defpotiek beheerscht wordende landen het geval alleen de goederen des geluks uitdeelt. Alles vloeit uit het gunftig oogenblik , en uit de omftandighe* den waarin men zich toevallig bevinde, en hoedanig men ze bij gelegenheid aangrijpe. Juist dit heeft in 't oosten de leere van het noodlot ingeworteld j en de Turken gelooven , dat wijsheid en dwaas  ONGELUK DER MENSCHEN. 85 dwaasheid, deugd en ondeugd niets aan het door de Voorzienigheid voor ons beftemdlot veranderen. Ik ben 'er ver af, om een belagchelijk en der Godheid koonend leerftelfel te gelooven, maar heb ook overtuigend gezien, dat booswigten nier alleen zei. den ongelukkig zijn, maar daarenboven zelfs den deugdzaamen gebieden , als mede , dat even dezelfde weg , dezelfde handelingen, die den eenen tot den hoogften trap der eere leidden en verhieven, den anderen aan de galg en tot den fchandelijkften dood bragten. Hier raade ik mijne leezers om mijnen Macedo* nifchen Held met wijsgeerige opmerking teleezen, om zich grondig te overtuigen, wat ik eigenlijk bij gelegenheid van deeze ftoffe denke, en zeggen wfl. cartouche ware in Spart a een beroemd held geweest. E u ge ni o s hadt misfchien in den laatften Pruisfifchen oorlog flechts eene kleine rol gefpeeld; en een zeker boos man, die meenig een' rechtfchapen Patriot heeft arm gemaakt, en echter met eere en in genade van 't hof ftierf, en rijke en geruste erfgenaamen van geroofde millioenen naliet, zoude in 't oude Rome misfchien de verbeuring zijner goederen en de galg verdiend hebben, Hieruit volgt, dat eenerlei handelingen verfcheidene , zich tegengefielde aardfche zigtbaare uitkomften hebben, en dat dedeugdzaame zeldzaamer gelukkig en rijk, dan de fnoode arm en ongelukkig wordt. De onrechtvaardige verdeeling van de goederen des geluks, moet echter den eerlijken man nooit ïffcUtikken, om rechtfchaapen te , handelen , en E 3 zien.  t,$ OVER HET GELUK EN zich tegen hen groot te gedraagen , die laage gevolg* trekkingen maaken , of dwaas verkiezen. Hetleven en lijden van een'.BELiSARius was kort, maar zijn roem klinkt eeuwig* : en vorften, welken zijn noodlot door de veder van marmontel treft, zullen door foortgelijke voorbeelden, zoo niet opgewekt, ten minüen bekoord worden, om te verhoeden, dat zoodanige gebeurenisfen in de aanftaande jaarboeken niet hetzelfde verachten , dat den roem van justiniaan verdonkert. Kan men dan juist het genoegen niet beleeven , om'op nijd eh laster te zegevieren, zoo moet eene tot aan 't graf zich fteeds gelijke ftandvastigheid, of een wakkere trots tegen onoverkomelijke vooröordeelen, den lijdenden zoo veel te waardiger voor toekoomende belooningen vormen, en offchoon eerst uit onze asfche een Phmnix verrijze, die de verwondering en naarijver des naneefs verwekke;of als wij met de innerlijke gerustheid kunnen fterven , dat de waereld van onze deugd voordeel plukke; of liever, als de deugd nog na ons leeft, en vorften verlicht; dan blijft liet fpreekwoord, beter benijd dan beklaagd ,in de oogen des wijzen, eeuwig verachtelijk ; en zoo ons eigen hart ons niet beloone , waar is dan de hoop op dien God, die dit hart in deszelfs waare gedaante ziet, en Wien vooroordeel, noch verdraaijing kunnen misleiden! Wie zulke grondbeginfelen tot het richtfuoer van zij 1 leven kiest , is zelfs in 't ligchaamlijke en jfchijnbaare ongeluk inderdaad nog gelukkig. Waarom V De eigenliefde blijft onwederfpreekelijk onze fterk-  ONGELUK DER MENSCHEN. 87 fterkfte geleidfter in alle wenfchen en onderneemingen. Daar nu dezelve geftreeld worde, als wij ons als fchepfels befchouwen, die, door Standvastigheid in *t lijden , uitftekende krachten betoonden , en hier door eerst mededoogen , voorts achting , eindelijk eerbied , en ten laatlien de verwondering der waereld verdienden. Ik wil zeggen , als wij ons waarlijk achtingwaardig gevoelen, en het hart ons van gebedelden of toevalligen lof vrijfpreekt, dan ontfpringt uit het ongeluk zelfs eene vergenoeging, die ons verzekert , dat wij waare verdienden moeten bezitten, om minder gelukkig te zijn, dan zij die door bedriegelijke rollen flechts den eerlijken man voor zich voordeelig weeten te fpeelen of' naar te aapen. En daar het geluk juist niet in gewaande goederen des geluks beftaat, die niet duurzaam kunnen zijn,, dewijl zij van de willekeurigheid van anderen toevallig afhangen ; zoo moet men flechts de kunst leeren om haare waare bron te kennen, ten einde ze des noods te ontbeeren of zelfs te leeren verachten. Als ik nu den waaren oorlprong van dit kwaad zal naargefpoord, ontleed, en ontbloot hebben, dan zal ik ook de middelen leeren, om deszelfs gevolgen en werkingen te ontwijken, of hetzelve met een' waaren heldenmoed te bejegenen. Alleen de door zulke valfclie roemzugt gefolterde dwaazen flreeven naar de politieke martelaarskroon; onrustige hoofden winnen ze doldriftig; helden, ftoute, maar deugdzaame en verlichte zielen verachten dezelve j en de fcherpziende waereldkenner E" 4 weet  03 OVER HET GÊLUK EN weet ze roemrijk te vinden, te draagen, maar ook afteleggen als hij ze moet verkiezen. Daar nu de welvaart de innerlijke rust van ons gemoed en.géweeten in 't wezenlijke niet kan ftooren, noch verminderen, als wij waare christenen en wijsgeeren zijn, de meeste menfchen echter onvergenoegd leeven, en over het tegenfpoedig lot klaagen ; zoo öhtfpruit dit gemor deels uit de ongelijke verdeeling van de aardfche góederen des geluks, deels uit maatelooze hartstochten , begeerten , als ook Hit de den dierlijken mensch aankleevende wangunst , welke eigenlijk uit de werktuigelijke nooddruft ontfpringt. De dagelijkfche nooddruft is de eerfte behoefte 5 om dezelve te verkrijgen , te verwerven ofte verdienen , moeten wij ons bekwaam tot amptsverrichtingen maaken; en om een ampt te verkrijgen, moet men bekwaamheid bezitten , of gelegenheid hebben, om vorftengunst te zoeken. Juist hierin legt de onöplosbaare knoop, waarom verdienfte alleen niet tot ampten en eerrangen voeren, en de domme, de arglistige, de booswigt in overvloed leeft , als de geleerde , deugdzaame en braave gebrek lijdt en ongebezigd moet zugten. De boer en handwerker behooren niet tot deeze Verhandeling, het munniks-gezelfchap, of de den lediggang gewijdde , én tegen de waereld , het doelwit des Scheppers en de burgerlijke plichten leeveude kloosterbewoonereu nog minder; derhalven werkt en leert deeze mijne zedekunde flechts voor hen, dit In 't gemeenfchappelijk leven gelukkig of eer-  ONGELUK DER MENSCHEN. 8$ eerwaardig zoeken te [leeven. Dan naardien eerposten en geluk zelden vanjonze gedraaging, maar meest van voordeelig waargenomene gelegenheid, nog meer echter van de eigenzinnigheid der grooten onzer aarde afhangen, zoo zal ik eerst, in het volgende ftuk, over de oorzaaken handelen , waaruit de verkeerde keuze der vorften, de flechte uitdee. ling van de posten, als mede onze belooningen en beftemmingen] voortvloeijen. Vorften , Overheeden, zijn noodzakelijk, bijgevolge eerwaardig; maar zij worden uit menfchen en door menfchen verkoozen» hierom zal ik i volkomen bewijzen , waarom zij nochtans de kunst om wijs en rechtvaardig te kiezen het rninfte verftaan. F 5 NA-  NASCHRIFT. I)ewijl de vóórgaande Verhandeling eigenlijk is aan te merken als eene Inleiding tot een drietal Verhandelingen, welke met eikanderen in onderling verband ftaan; zoo ben ik deswegen verplicht om dezelven den leezer te leveren, zondertusfchenplaatzing van andere ftukken. Het gewigt, en de oordeelkundige behandeling der onderwerpen mogen derzelver onafgebroken mededeeling rechtvaar, digen. P- J. K'  OVER DE BELETSELEN OM IN DESPOTIEKE REGEERINGEN GELUKKIG TE ZIJN. EENE VERHANDELING.   O V fi R. BK BELETSELEN om i li DESPOTIEKE REGEERINGEN GELUKKIG TE ZIJN. ïk zal eerst het Despotiek ongedierte met huivering befchouwen, voorts toonen waarom zelfs Gemeenebestbewooners zelden duurzaam kunnen gelukkig zijn , en eindelijk de zwakheden der Monar* chaale regeerings-vorm met eerbied onderzoeken. Een vader eischt van zijnen zoon, welke groote talenten bezit, dat hij tevens een ernftig en zich fteeds gelijk gedrag houde. Daar nu de eerften niet zonder groote en hevige driften beftaan, zoo eischt hij inderdaad, dat zijn zoon de grondftelfelen van de afwegen der pligten naauwkeurig kennen, alle driften ter uitfpatting gevoelen, en echter geenen begaan zal. Met geen minder dwaasheid en onrechtvaardigheid tegen de Despooten, als zulk een vader tegen zijnen zoon1, eisfchen alle Oosterfche volkeren van .hunnen Sultan, groote deugden, gepaard met groote vermogens van . geest. Welk een eisch is echter tegenftrijdiger dan deeze! Weet gij niet (behoorde men tot zulk een .volk te  94 BELETSEL TOT GELUK IN te zeggen) dat de inzigten flechts het gevolg en de loon van bezwaarlijk hoofdbreken 'en 'aanhoudende overweegingen zijn? Daar nu het ftudeeren en nadenken moeite kost, zoo 'wendt men immers alle inooglijke krachten aan, om zich van dezelven te verwijderen; dienvolgens moet men zijner traagheid toegeeven, als men geene krachtige drijfveêren gevoelt,- om ze, tegen onze.natuurlijke neiging aan, te bemeesteren. Wat kan nu juist deeze drijfveêren in ons werktuig aanfpannen en in werkende beweeging brengen 1 alken de begeerte naar roem. Dc roemzugt ontfpringt flechts uit de begeerte van natuurlijke vergenoegingen, die de eere en de algemeene hoogachting baart en bevordert. — — En 'naardien een Sultan of Despoet alle moöglijke zinnelijke genoegens werkliik onbepaald geniet, welke ooit de 'eergierigheid van alle andere daarna ftreevende menfchen kan doen hoopen , zoo lè deeze Sultan ook ontwijfelbaar zonder wenfchen en begeeren ; en terwijl hij alles bezit , zoo kan ook niets ter waereld in hem de neiging tot roem en eer opwekken: dienvolgens heeft, noch gevoelt hij geheel geène innerlijke beweegreeden om zich aan de verdrietelijkheden van groote bezigheden op te offeren, of den arbeid van te denken , of de moeite van opmerkzaam te zijn , op zich te neemen; om te zien, te vorfchen, en zijn verfiand te verrijken. Dóórzigt van hem te begeeren, is derhalven eisfchen dat dë ftroom tegen zijne bron Vloeije; eene Werking zónder oorzaak (^effecfus Jtne eau fa.") De ganfche gefchiedenis bevestigt deeze  DESPOTIËKE REGEERINGËN. 95 ze waarheid;en men behoeft, om 'er van overtuigd te weezea, alleen de voornaamfte omwentelingen der Chineefen te befchouwen. Wat heeft daar plaats ? Een groot man, een mensch, welke door hevige hartstogten wordt gejaagd, en een uitdeekend genie bezit, beklimt door eigen magt den troon. Zijne nakomelingen zijn echter reeds vorften, die ia 't purper gebooren en in weelde opgevoed werden. Deeze gevoelen de vermogende betveegöorzaakeri van den onvermoeiden vader niet; bijgevolge Huimeren zij bij den wellust des troons , zonder gevoel van verhevene deugden, zonder zucht naar roem; en in het derde gedacht zijn zij reeds zóó ongevoelig, dar ze zich geener andere ondeugd hebben te verwijten, dan de vadzigheid. Een goed Turksch Dichter drukt zich op de vol» gende wijze in 't Duitsch uit, en men zegt dat hij daarom .in Peking door 't inquijitie - gerecht der Brachmannen levende als een daatsketter is verbrand, doch daarëntegen in Bern , Appenzel', Londen en Amjlerdam gekanonifeerd is. Dus luiden de woorden des Mufulmans. Zoude men niet denken dat deeze regels uit den Macedonifchen Held waren afgefchreeven! - Verfchrikkclijk bedrog , door u moest vrijheid jleryenl Hit tirstgeboren kind moet ganfche lenden erven; En aan dat blind geval vertrouwt men hoon en eert Bet we «1 V heil eens volks. I De founrüue heet Doet  96 BELETSEL TOT GELUK IN Doet alt wat hem beliaagt ; wij heeten onderdaanen En doen hem onverdiend den weg ten rijkstroon baanen. Men /lelie, een held verdien' dat hij een land regeer'; Wat heeft zijn kind verricht, dat men 't als heerfcher eer' f kan men der volken recht dan aan een' ezel fchenken ?.. Helaas', men kan dit doen, wijl wij als ezels denken.'—= Ik zal hier alleen één voorbeeld aanhaalen, dat in de gefchiedenis der Chineezen gevonden wordt:' Li-t-CHiNG,een man van duistere geboorte, grijpt de wapens tegen den keizer t-cong-ching; wordt aanvoerder der misnoegden; ftelt zich aan derzelver hoofd ; trekt naar Peking , en overvalt hem onverwacht. Zijne vrouwen verhangen zich; de keizer vermoordt zijne kinderen; vlugt in 't binnenfte van zijn paleis, en, vóór bij zich zeiven het leven rooft , fchrijft hij het volgende op zijn kleed. „ Ik heb zeventien jaaren geregeerd , thans ben ik van den troon geftort , en zie in dit ongeluk niets anders dan dat God mij rechtvaardig ftraft, die billijk over mijne nalaatigheid vertoornd is. Ondertusfchen heb ik alleen geene fchuld: de grooten van mijn hof zijn 'er de voornaamfte bewerkers van: zij zeiden , als vleijers , mij nooit de waarheid, maar groeven voor mij den kuil in welken zij mij ftorten, dewijl ze mij verhinderden om alle regeeringsplichten te Volbrengen , en mij niets van de bezigheden noch van de omftandigheden niijnesr rijks'  DËSPOTIËKE RE GE ERIK GEN. 97 rijks deéden zien. Met welk eene fchaamté zal ik Voor de oogen van mijne voorzaaten ten voorfchijn treeden! — ó Gü, die mij in deez&n verfchrikkelijken töeftand brengt; foltert willekeurig mijn vadfig ligchaam; ik morre niet, dewijl ik niets beters verdiene. Maar fpaart mijn arm volk; het is onfchuldig, eti reeds ongelukkig genoeg, dewijl ik zóó lang deszelfs monarch was." Honderd gebeuren is'fen van dezelfde foort, welke wij in de gefchiedenisfeh kunnen leezen , bewijzen overvloedig, dat de laauwheid allen regeert, welken niet willekeurige eigenmagt worden gebooreri. De dampkring rondsom den troon fchijnt met zwaarmoedigheid veröorzaakende dampen vervuld en verdonkerd te zijn, die zich van alle bekwaamhedea en eigenfchappen van den geest des Despoots bemagtigen Hierom rekent men oök onder de waare groote vorften alleen dezulken , die zich door eigen, magt den weg ten troon baanden , of welken in de fchool des tegenfpoeds leerden nadenken, en door ondervinding wijs worden. Zonder eigenbe* lang of voordeelige oogmerken, blijft men eeuwig onweetend. Waarom zijn In't algemeen kleine vorften veel gé* fchikter en bekwaamer ter regeering dan magtigé Despoeten ? Om dat zij, rorid uit gezegd, nog hun gö. luk ftaan te maaken, en met weinig krachten groote overwigten tegenftaan, of het evenwigt houden moeten; of om dat zij in altoos duurende vrees lee« ven, om hunne bezittingen te verliezen of te zien Verminderen; hierdoor is hun zelfbelang tiaauwec II. BBEt, G aan  9? BELETSEL TOT GELUK IN aan dat van hunne onderdaanen verbonden; hierom moeten zij dezelven, door wijze wetten, tot hunne eigene veiligheid en oogmerken, zoeken te verlichten, en meer te vormen om een dreigend gevaar te kunnen weder/laan , of voordeelig te ontwijken. Om deeze reden zijn ze ook fteeds bezig om foldaaten te vormen, verbonden te maaken, hunne landen te bevolken en te verrijken; en uit hetzelve ontftaat het gevolg, waarom in de rangen der vorften de Sophis en Mogols fteeds de domften blijven , dewijl de magtigften der menfchen fteeds het meeste van doorzigt verwijderd, zonder hoofdwerk leeven; uitgezonderd, als bijzondere omftandigheden , of het toevallige eener goede opvoeding eene voordeelige verandering voor hen te wege brenge. Als men derhalven van een' Oosterfchen Despoot tvilde vorderen dat hij met eene fterke hand en met echte zielvermoogens het roer van zijn colosfïsch Itaatsgebouvv zoude beftuuren, dan begeerde men waarlijk dat Ganimedes arm de knods van Hercules zoude beroemd maaken. Gefteld een Indiaan durfde waagen, om zijnen Sultan van koelheid en nalatigheid te befchuldigen; wat zoude deeze wel anders Itonnen antwoorden , dan dit: „ Hebt gij wel zonder onrechtvaardigheid kunnen eifchen, dat ik voor en om uwe eigen voordeden verlichter en werkfaa- mer zal zijn, dan gij zelve zijt? Toen gij mij de overmagt overdroeg, kondet gij toen wel ooit gelooven, dat ik en mijn opvolger onze eigen voordeelen en vergenoegens, voor de bezwaarlijke eere, om  DÉSPOTIËKE RÈGEÈRlNGËrt 99 om u gelukkiger te maaken, zouden' vèrgeeten ? Ieder mensch mint zich zeiven meer dan anderen, dat Weet gij. Nog belagchelijker en onnatuurlijker wai rë de vordering, dat ik voor de Item van mijne rust, Van mijn gemak, zoude doof bli,ven, en de kracht mijner hartstochten aan uwe voordeden opofferen ? Hoe kunt gij ooit gelooven, dat ik, terwijl ik alles met een' ombepaalden wil kan vervullen, niets anders dan gerechtigheid zoude zoeken, en mij met grootmoedigheid pijnigen, welke ik zelfs niet durf keiinCn, indien ik gelukkig wil zijn ? Misfchien zult gij mij Entwoorden: dat een mensch, die algemeene achting zoekt, anders handelt, dart ik: zeer goed! maar ik immers behoef die achting niet; en waartoe zoude mij roem baaten? Geniet de oppermagt niet alle vergenoegens , waarnaar de deugd en vlijt, als naar den loon, kunnen ftreeverien hoopen? Voor 't overige zijn alleen weinig menfchen. door zulk een zugt bezield, en deeze hartstocht is juist niet erfiijk. Juist dit hadt gij moeten vóórzien, en behooren te gevoelen, dat, in het oögen* blik toen gij mij de willekeurige magt opdroegt ^ ook de wederkeerige verbindingen en plichten wierden vernietigd , die den heer met den knegt verëenigen, en dat gij hierdoor mijn eigert voordeel geheel van het uwe hebt afgezonderd; Onverftandij mensch! waarom gaalt gij mij den feepter in dé hand? Lafhartige! daar gij niet meer durft vraagen, om denzelven mij uit den gebiedenden vuist te rukken; weet, dat gij in dit oogenblik Hechts üog ademt, dewijl ik 't u allergenadigst vergui^ G 3 Leer^  ico BELETSEL TOT GELUK IN Leer, dwaas! dat elk oogenblik van uw leven alleen eene weldaad mijner gunfle is, Verachtlijke Haaf! gij werdt gebooren, en leeft enkel tot mijne vergenoeging. Gekromd onder den last van door u» zelf gefmeedde ketens, kruip, krom u aan mijne voeten! zügt, verfmacht in uwe ellende! fterf! ik verbiede u zelfs te klaagen of te morren! Dit is mijn genadige wil en uw bejlist en zelf gekoozen lot." 't Geene ik hier van den Sultan zegge, past ook op zijne Ministers en lieflingen. Hun verftand, hun doörzigt is Hechts ingericht, naar de maate van voordeel, dat zij daarvan genieten. In landen,waar het gcfchreeuw des volks hunne magt verminderen, of hen zelfs afzetten kan, zijn groote talenten voor hen noodwendig, en daarom poogen ze die ook te verkrijgen. Bïj volkeren, daarëntegen,' waar de groote hoop achting noch invloed heeft, geeven ze zich geheel der traagheid over, en bearbeiden Hechts die foort van eigenfchappen, bekwaamheden en verdienden, die hen inneemend maaken, en gevolgelijk aan 't hof geluk doen verwerven: foorrgelijke bekwaamheden loopen echter rechtftreeks overal tegen groote talenten aart, naardien het algemeene voordeel met het zelfbelang des hooflings ftrijdt. Het gaat in zulke een gedaante van zaaken de ftaatsdienaar even als degeleerden. Het is een dwaaze wensch, indien men door één' weg roem en tevens groote bezoldingen wil erlangen. Vóór men derhalven het werk onderneeme, moet men kiezen, of mea de algemeene toejuiching verdienen , of flechts 'd|  DESPOTIEKE REGEERINGEN, ioï de gunst der hofvleijers bejagen wil. Het is dus nodig te weeten, dat bij de meeste hoven , voornaamlijk in 't Oosten, de menfchen van de kindsch* heid af, in de luijeren der vooröordeelen gerold liggen; dat de meeste geesten geboeid, niet bekwaam zijn, om zich tot het verhevene uittebreiden: (is het bij ons wel anders?) en ieder, die nabij een despotieken troon opgevoed wordt en leeft, in dit opzigt, de algemeene ziekte niet ontgaan kan, bijgevolge niets anders dan flaalfche denkbeelden moet inzuigen , kruipende handelingen verrichten , en zelfs gelooven , dat 'er geen onbaatzugtig , noch waarlijk edel man is te vinden, dan alleen in de gefchiedfchriften. Daar nu zelfs in Europa de naarijver tot Griekfche en Romeinfche deugden en heldendaaden is verdorven , wat moeten dan niet de Oosterfche volken, welke in flaalfche domheid begraaven liggen, voor verachting, ja zelfs affchuw tegen de burgerlijke plichten en menfchenliefde voeden! en wie zoude hen tot hunne eer en plichtvervulling konnen dwingen? Zoo ras als nu het aantal der braaven bij eene natie te gering is, om wetten voor te fchrijven , of door voorbeelden naarijver te verwekken, zoo moeten ze noodzaaklijk beiden van de befchermers der ondeugden en ledige dagdieven aanneemen. Deeze vinden hun voordeel, als zij edele gevoelens en braave daaden verachten en befpottelijk' maaken, die ze zelve of niet kennen, of niet ter uitvoer weeten te brengen ; en juist hierom geeven ze der fchreijende deugd een' muilG 3 band,  soa BELETSEL TOT GELUK IN band , en verftooren , als roofzieke fpinnen , de voortteeling der nuttige zijworraer. Ongelukkig vindt men weinig menfchen , die moeds genoeg hebben en verhevene gevoelens ontwaaren, om de verachting eener ganfche natie te trotfeeren, en welke fijn genoeg gevoelen, om te weeten, dat de hoogachting en goedkeuring eenes tot laagheid gevallen voiks ons meer vernedere dan ftreele. Heeft de geringe achting, welke Uannibal bij Antiochus vondt, deezen waarlijk grooten man onteerd?. en wilde de laagdenkende Pruftas- hem aan de Romeinen verkoopen, wien heeft deeze behandeling in de oogen van de nakomelingfchap anders gefchandvlekt dan den koning, zijne raadgeevers en zijn volk? ó God! leeven 'er iu onze tijden niet nog Hanniba/s? Uit het een en ander maak ik het volgende befluit op: dat men iii Despotieke- 'baten de deugd alleen in naam eerbiedige, maar haare waarde zelf verachte,' Als men ze daaglijks aanroept, en van de burgers eischt, zoo gaat het met haar als met de waarheid, die men onder dat beding en in die hoope begeeit, dat hij, die ze zeggen en verklaaren moet, foefcheiden genoeg zal zijn om te zwijgen. Om. rechtvaardig en deugdzaam te zijn, moet Tnen weeten, welke eigenlijk de plichten der vorften en der onderdaanen zijn, en de wederkeerige vpordeeleu beoefenen die alle de leden der maatfchappij verbinden. Dt gerechtigheid is niets an-s ders  DESPOTIEKE REGEEÏUNGEN. 103 ders dan eene naauwkeurige kennis deezer verbin. dingen; om echter daartoe te koomen, moet men voorloopig kunnen denken en onderfcheiden; maar welk mensch durft bij een volk denken, dat van willekeurige magt afhangt? De loomheid, de ongewoonte, de onvrugtbaarheid, en zelfs 't gevaar van denken, veroorzaakt ontwijfelbaar ook het onvermogen van hetzelve. In landen, waar men zijne gedachten moet verzwijgen , wordt ook flechrs weinig gedacht, en het is zeker, dat edele en ftoute denkbeelden , of groudftelfelen zeer zelden plaats vinden in hoofden, die aan eigen magt onderworpen zijn. Elk ftaart Hechts, met onafgewende oogen, op het zelfbelang; en het welzijn van 't algemeen is nooit het oogpunt. Hierom heeft het volk in zulke ftaaten ook geene begrippen van burgerlijke plichten^ De nfiers en bevelhebbers, die uit denzeltden 'kertzigtigen hoop verkoozen worden, hebben derhalven, als zij hun ampt aanvaarden , ook geene denkbeelden van deszelfs beftuur, noch van rechtvaardigheid : hierom zoeken zij niet groot te worden , om veel goeds te doen , maar om te bekuipen, wie de magt met hen zal deelen. Maar gefield zijnde, dat zulk een mensch begaafd ware met de beste geneigdheid om wél te doen; dan moet hij immers arbeiden, om zich te verlichten , en het waare van 't valfche te fcbiften. Doch, flaatsdienaars, die zich dagelijksmethofkabaalen moeten bezig houden, hebben geen tijd over om zich te oefenen ; dus kan geen beweeggrond hen ten arbeid aanfpooren, wijl de vrees van verG 4 ach-  %H BELETSEL TOT GELUK IN achting hen zelfs niet kan opwekken. Derhalven rekent de Engelfche Natie de onbepaalde vrijheid der drukpers onder haare dierbaarfte privilegiën. De Vifiers zijn hieromtrent het beste met die fchrijveren te vergelijken, die , zonder vrees voor de critiek, flechts onuitgewerkte en onvolkomene werken zouden leveren: dewijl nu de Fifter daarvoor in 't minfte niet hoeft te vreezen , zoo heeft hij geheel geene opmerkfaamheid over zijn beftuur, en behoeft verlichte mannen ook niet om raad te vraagen. 't Geene ik hier van den Vifter zegge , geldt ook op den Sultan zelf; want als de geheele natie onnozel is, dan is het voorzeker de vorst nog meer; en zijn ter onderzoek ongewoon gezigt is door dikker duisternis omgeeven,dan dat der kortzigtige onderdaanen, dewijl *ij allen , dien de opvoeding van den vorst vertrouwd zijn, gaarne, onder zijn* naam, regeeren en hem uit zelfbelang blind hou. den. In "t verlichte Frankrijk , bïjgevolge niet in 't blinde Oosten, beklaagt zich Lodewijk XIII, ia eenen brief, over den Maarfchalk d'Ancre :,,hij hin. dert mij (zoo fchrijft hij) om in Parijs te wandelen, ftaat mij alleen de jagt toe, en allen mijnen onderdaanen is verboden , om mij alleen , veel minder nog over ernftige zaaken, te fpreeken " Behoorde, bij zulke voorbeelden, de eerlijke man niet tot eiken vorst te zeggen: Vorst\ wagt u voor ongevoelige boeijen, die arglistige onderdaanen voor al te goede vorften Jmeeden. Maar zoo gij niet zien, wilt, ett reeds in den ftrqom der weekheid of der ver-  DESPOTIEKE REGEERINGEN. 105 verwarring drijft, zoo weet, dat God, dat de verlichte waereld van Monarchen rekenfchap eischt, die met ziende oogen willen bedrogen zijn» Zelfs bij de oude Perfen, het laaghartigfte volk, was het den wijsgeeren geoorloofd , op den dag der krooning, tegen den Despoot te zeggen: Weet, koning! dat uwe oppermagt op denzelfden dag op' houdt rechtmaatig te zijn , op welken gij ophoudt de Perfen gelukkig te maaken! Van deeze waarheid was Trajaan zoodanig overtuigt, dat hij,bij het verkrijgen der keizerlijke waar. digheid, aan den Praetor een' degen fchonk, onder deeze uitdrukking: Gebruik deezen degen, om, onder mijne regeering, een' rechtvaardig'' vorst te befchermen, of in mij een' tiran te ftrajfenl Wie , onder 't voorwendfel om 't aanzien van een' vorst te verkrijgen , zijne magt tot willekeurigheid zoekt te verheffen, die is inderdaad een flecht vader, gevaar Hik burger, en ver acht lijk onderdaan tevens , dewijl hij zijnen Naneeven en zijn Vaderland in flavernij brengt. Want die het rechtmaatig gezag van een" vorst, in eene onbepaalde magt verandert, verwekt tegens hem de eergierigheid en de wanhoop. Monarchen moesten derhalven, voor hunne eigen veiligheid en vergenoeging, voor zulke raadgeevers doof blijven , en weeten, dat hun éénigst voordeel dit is, als hun rijk altoos in deszelfs waarde blijft,om het goede zoo wel voor zichzeiven als voor hunne opvolgers gerust te genieten. Dit waare, wezenlijke en heilige voordeel kan echter flechts door verlichte en wijze vorften begreepen G 5 #n  io6 BELETSEL TOT GELUK IN en bewerkftelligd worden. De natuurlijke begeerte «aar onafhanglijkheid, en het aangenaame der traagheid en der wellusten, die alle gevaaren voor hen doen onzigtbaar zijn, zullen fteeds het overwigt boven alle andere voordeden verwekken; en juist hierom doelen alle foorten van regeeringen op de aarde fteeds op de verjifichuwenswaarüige eigenmagt, gelijk zulks de oude en nieuwe gefchiedenislèn bewijzen. Onder zulk een' ijzeren fcepter is nu de vorming van het hart ter deugd, werkfaamheid en menfchenliefde, onmooglijk; en de ministers of lievelingen van den vorst zijn niet grootmoedig genoeg, om. den eeuwigduurenden roem der goedheid en rechtvaardigheid den voorrang te geeven, voor het korte vergenoegen der wraak, dat nu even zoo ras verdwijnt, als de fiag des zwaards, 't welke het hoofd van een' ongelukkigen afhoudt. Uit deezen grond volgt de oorzaak, waarom de magtigften meerëndeels wreed», onrechtvaardig en wraakgierig zijn. En hierom konde een dóórzigtig menschken. ner zeggen: Toon mij den graad der magt, die een mensch bezit, dan zal ik daaruit den graad zijner rechtvaardigheid werktuiglijk berekenen, en rekenJtonftig bepaalen. —— De ftraf der dwingelanden is de bazuin, die de nakomelingfchap de fchande en fnoodheden hunner beulen aankondigt. In Despotieke ftaaten bemoeit men zich echter flechts met het tegenwoordige , en veracht den ongevoelden naaroem, dewijl men der echte verdienften zelden hoogachting toeeigent, ea deezen het op-  DESPOTIEKE REGEERINGEN. 107 oppergeweld nimmer durft ontzeggen. Hierom vinden de Oosterfche ftaatsdienaars geene rekening bij oordeel, weetenfchappen, noch verhevene handelingen. Derhalven gelijken zij de Phenicifche goden , op wier fchouderen men een' osfenkop, ?ls een teken van oppermagt, piaatfte. Toont dit niet duidlijk genoeg, dat de menfchen in 't algemeen van de zvvakften hunner foort willen bo heerscht zi|'n ? Het is zeker dat elk volk eene goede regeeringr* vorm wenscht en daarnaar ftreeft. En offchoon 3er de Fifier niets aan gelegen fchijne, of hij de nodige bekwaamheid voor zijn ampt bezitte, zoo eischt nochtans het algemeene nut, dat hij moeste bekwaam zijn. Waarom vindt men echter in Des* potieke ftaaten geene burgers, welke deugdzaam ge* noeg zijn, om den Ftfier onbevreesd zijne onkunde en onrechtvaardigheid aan te toonen , en hem door vrees der openbaare verachting te dwingen, dat hij den ftaatscatechismus en den menfchenpligt beftudeere f Om dat het wezenlijke der eigenmagt eigenlijk daarin beltaat, dat zij alle deugd verachtlijk maaken, en reeds in haaren kiem verflikken. In landen waar de wet alleen ftraft en beloont, en men dezelve alleen behoeve te gehoorzaamen, \s de deugdzaame eu braave altoos veilig; verkrijgt door deeze gronden eene edele vrijmoedigheid, eu een ftandvastig open caracler, 't welk in Despotieke regeeringen noodzaakelijk beevende moet influime. ten, waar leven, vrijheid, en goederen van den dgendunkelijken wil ééns éönigen afhangen. In zulk  io8 BELETSEL TOT GELUK IN zulk een oord zoude 't even dwaas zijn om deugdzaam , als in Creta en Lacedemoniën laaghartig, te handelen. ' Hoe veel kost het in 't Oosten niet, om deugdzaam te zijn! en aan welke gevaaren is de openhartige niet bloot gefield! Voorönderftel, een rechtfchapen man ontdekt in de onbekwaamheid van een' Vifier de bron van 't algemeene onheil; kan men van hem vorderen, dat hij met de blinden en onderdrukten flechts zugtend zoude zwijgen? In zulk een geval ware immers eene ftomme waarheidsliefde nutteloos! Hoe deugdzaamer derhalven een man is, hoe vrijmoediger zal hij dien noemen, die de algemeene verachting verdient, enikflelle, hij zal hem noemen. Dan, dewijl de verachtingwaardige Vifier altoos de nodige magt bezit, om waare verdienden met den fmaadelijkden en gmwelijkften dood te ftraffen , zoo zal zuk een mensch zoo veel te rasfer tot eene eeuwige dilzwijgendheid worden bevorderd , als men flechts befpeure dat hij een vriend der billijkheid en van het algemeene welzijn is. Wie twijfelt voorts , dat ieder Vifier gaarne zijne flaaven in den rampzaligden toedand der oude Perfen wenfche te ftorfen, die, als zij, op bevel van den vorst, barbaarsch gezweept wierden, nog voor hem verfcheenen , en hem met den diepften eerbied moesten bedanken, dat het zijne Majesteit allergenadigst behaagd hehhe, zich hunner liefderijk tejrïnneren. Spruit ook hieruit niet de in veele Europelfche ftaaten ingeflopen leerflelling, dat nooit een onderdaan,  DESPGTIEKE REGEERINGEN, ictf daan , zonder belediging der Majesteit, op zijn recht durve roemen, maar hetzelve alleen uit allerhoogfte genade moete fmeeken ! En zegt en gelooft en leert de hoofling niet altoos: Vne van vorften recht durft vraagen, Zal zich van dien eis-ch ieklaagen* Indien nu ook waarlijk een verheven gevóelend tnan deugdzaam genoeg ware, om een' Vifier zijne fchandelijke bedrijven voor te houden j zoude hij hem verbeteren, of zijn' toorn verwekken? Zijn zelfbelang eischt, dat de waarheid eeuwig zwijge, en die haar wilde verdedigen , Zoude wel ras met de ItrafFen der fnoodfte overtreders getuchtigd worden. De waare held moete nóchtans de grootfte gevaaren trotfeeren: — goed! — maar dan alleen, alé hij door de hoop der hoogachting, des röems, of ten minften der goedkeuring, ondérlteund worde. Ontbreekt hem deeze, dan begeeft hem billijk allen moed en hij wordt bevreesd. Daar nu bij een flaafsch volk, een grootmoedig medeburger ontwijfelbaar een Oproermaaker zoude heeten, zoo zoude zijne ftraf gewisfelijk de algemeene goedkeuring verwerven. 'Er is derhalven geen misdaad op aarde, welke niet geroemd worde, zoo ras de laagheid in een' ftaat eene zedelijke gewoonte wordt. Want indien zelfs de Pest ordenbanden en goud konde uitdeden, zoo zoude men fchijnheilige priesters  lio BELÈTSEL TOT'GELUK 1)5Ï ters en belangzoekende rechtsgeleerden in over* vloed vinden, die beweeren, en zelfs ten overtik gendfle bewijzen zouden, dat het Rijk der Pest uit Goddelijke rechten beftaa, en dat hij, welke haaf gif poogde te ontwijken, de misdaad van hoogverraad pleege. Toen ttouli-Ëan Indië veroverde, vondt hij in h groote 'rijk van den Mogo! flechts één eerwaardig man, genaamd Mahumed, en dees was gebannen en leefde verborgen ih ellende. Waarom? dewijl in Despotieke landen de algemeene liefde en hoogacht ting des volks voor eenen verdienftelijken man , eene misdaad in de oogen van den wantrouwigen vorst zoude zijn. Hierom verborg zich Agricola onder de overige flaaven, voor de woede van den ijverzugtigen Domitiaan , na hij de Britten hadt overwonnen. Hoe toch zoude de deugd bij een volk konnen werken, dat flechts door vrees en bijgeloof gefolterd wordt, en welks ziel alle eigenfchappen en krachten heeft verlooren, om zich tot het verhevene te voeren ? Hierom vindt naen onder zulk volk flechte kruipende flaaven, of almagtig ftoute gebieders. Welk eene fchiiderij fchandvlekt en vernedert de menschlijkheid meer, dan wanneer men een' Vifier in zijne ernsthaftige en dreigende domheid befchouwe, van wien duizend aanbidders in gebukte nederigheid hun noodlot afwagten! Inderdaad, wanneer men waare verdiende en bekwaam* foeid voor zulk een' gebieder, of voor deszelfs gefneeden of renegaat vernederd ziet, dan weet men naau-  DESPOTIEKE REGEERINGER ui «nauwelijks, of men weenende of lagchende moet denken aan den eerbied, dien de Japonneefen dea kraanvogel bewijzen, wiens naam zij nooit noemen zonder den titel van genadige heer. —En, ach! vindt men in Europa ook niet dergelijke kraanvogels en derzelver afgoden ? Een flaafsch volk moet noodwendig de onvertfaagdheid, grootmoedigheid, onbaatzugtigheid, verachting des levens, werkzaamheid, en, in 't kort ge. zegd, alle dingen, die uit Vaderlandsliefde en Vrijheid voortvloeijen, als nuttelooze kleinigheden verachten : want nooit kan ons eene gewaarwording behaagen, of door ons worden gevoeld, welke wij niet kennen. Hierom zal een groot ftaatsburger, dien men overal bewondert waar burgerlijke plichten gelden, in een Despotiek land fteeds als een' zot beklaagd, of zelfs wel als een' ftouten dolleman ge* tuchtigd worden. Dit zijn eigenlijk de oorzaaken , waarom onder eene willekeurige magt waarlijk groote mannen gevormd, noch gedoogd, en gevolgelijk niet gevonden worden. Men vindt derhalven in 't Oosten geene eritiek, noch geleerden. En in landen waar flechts de fnooden goederen des geluks en eerposten verkrijgen; doch daarentegen de deugdzaame geene gelegenheid kan verhoopen, om zijne krachten voor het algemeen aan te leggen, of blijdfchap en eer in 't wéldoen te vinden ; in zulke oorden, zeg ik, is geen waar geluk voor den eerlijken man, en geene vrijplaats voor den wijzen te hoopen. Hij moet  Ui BELETSEL TOT GELUK ENZ* moet zich derhalven, om gelukkig te zijn, van da*^ Verwijderen, zoo ver hij kan; en is hem dit onmooglijk , dan begraave hij zich in zich-zelveri; blijve in zijn hart, wat hij is;beklaage de blinden; zie flechts fcherp toe; zwijge, Vergenoege zich liever in armoede met de openlijke verachting, dan dat hij, met opoffering der deugd, een fnoodê' liefling van den zwakken Sultan worde.  OVER DE BELETSELEN OM IN GEMEENEBESTEN GELUKKIG TE ZIJN. EENE VERHANDELING.   over d * BELETSELEN OM IN GEMEENEBESTEN GELUKKIG TE ZIJN. AJ^ij fpreeken hier van Athene , Spana , La* cedemoniën, noch van 't oude Rome; zij waren allen , en zij zijn niet meer: derhalven dienen hunne voor. beelden tot niets dan tot verwondering , in onze dagen. Die de Efprit des Loix van den vernuftigeft Montesquieu heeft geleezen, kent den oirfprong, de drijfveêren van den gelukkigen voortgang, en de oorzaaken van den val der groote en kleine Gemeenebesten. Onze voornaamfte nieuweren zijn Zwit* ferland, Nederland, Venetiën, Engeland, Poolen en Zweeden. In de twee laatflen hebben wij zelf eene gefchiedenis beleefd, die uit de"gebreken hunner inwendige inrichting ontfprong. Geen menfchelijk wetgeever is in ftaat, om aanftaande mogelijke gevolgen te vóórzien en te verhoeden, die van uitwendige gebeurenisfen, inwendige gefteldheid, uit de menfchen zelv', of uit de politiek der nabuuren . S. deel, H.2 ont-  ïiö* BELETSELEN TOT GELUK ontdaan; gevolgelijk is geen Republikeinse!1, gebouw eeuwig duurzaam , maar behoort ook tot het perpetuum mobile der afwisfeling, aan welke alle aardfche werken, en dus ook de fcheppers en de gewrogten des (laats onderworpen zijn; uit tvier rotting nieuwe, fomtijds zelfs lybifche , ongedierten kiemen, groeijen en rijpen. Juist hierom kan ik ook geen algemeen fysihema of leergebouw bepaalen, hoedanig de mensch zich in Gemeenebesten moetegedraagen,om gelukkig te zijn. Het zedelijke , het redelijke der Zwitfers , hunne verbindingskragt, vrijheids- en vaderlandsliefde, is den Rus/en naauwelijks geloofwaardig , veel min tot naarijver mooglijk te maaken ; de Hollander zoude in Sparta rijk, noch de Poolfche Boer in 't oude Rome Prator zijn geworden; en de vrijfpreekende Brit wierd nimmer een Nobile di Venezia , maar ftierf wel ras als een verachtelijk olFer der Staatsïnquifitie. Ieder land, elke foort van broederfchap, heeft derhalven een' anderen grond van aanleg, wetten, zwakheden en voordeden, naar welken het gedrag van hem moet worden ingericht, die een duurzaam geluk wil zoeken. De baan daartoe is ligt te vinden, als men alleen de uitflappen weete te vermijden en den gezigtlijn te volgen , die op de zaamgedrongene grondafzigt des (laats uitkome, of, ten minden, met het zelve rechtlijnig loope, waarbij men voornaamlijk de gelegenheid, den tijd en het oogenblik moete weeten af te loeren en  IN GEMEEN EBEST EN. U7 en aan tc grijpen, welken zich voor ons oogmerk aanbieden (*). Ik zoude elk onzer EuropeïTche Gemeenebesten ontleedend moeten onderzoeken, om, volgens der« zeiver verfcheidene hoedanigheden, gronden en wetten, elk in 't bijzonder ook eene verfchillende kunst van gedraaging te leeren, om di&r, waar hij een medeburger is, tevens een gelukkig mensch te zijn. Dan, dewijl zulk eene verhandeling te breedvoerig zoude worden , en ik in mij, wel is waar, misfchien bekwaamheid en kennis vinde,maar geenszins in de omftandigheid ben , waar ik onbepaald fchrijven, en zwakheden en waarheden ontdekken mag, door welke elk voor zich wel voordeden, of ten minden inzigten zoude vinden, doch die de ftaaten in openbaa. i-en druk niet dulden zouden; zoo zaïikhierllechtsin 't algemeen bij alle Gemeenebesten ftaan blijven, en zoodanige regelen bepaalen, die, volgens het oogmerk van deeze verhandeling, voor dezulken voor- (*) Dit befcge tnen alleen aan te merken, met opzigt tot een flaatkundig geluk ; want langs zoodanige wegen een beftendig , te gelijk zedelijk, geluk te genieten , is voor den eerlijken man onmooglijk ; gefield dat hij de voo.rfclireevene middelen zelfs kende, zoo kan hij ze nimmer gebruiken, dewij! zijn geluk niet befhat, cran in verbinding van den welvaart der Republiek, van welke hij lid is. — ' Snaodiiarts , laaghartige kruipers , bedervers en verraaders van hun Vaderland, zijn alleen de ftreevers, en veeltijds de verkrijgers van het geluk; terwijl zij alle veranderingen, die ten nutte dgs algemeens wenlchelijk w3rcn, kragedadig helpen weereii, en niets helpen bevorderen, daa hst geene met hun zelfbelang ürookt. K. H 3  ïiS BELETSELEN TOT GELUK voordeelig zullen zijn, die foortgelijke gelukzalige, oorden bewoonen. De volgende algemeene waarheid is waereldkundig : „ De Gemeenebesten zijn de baarmoeders , „ wiegen en kweekfchoolen; — de Monarchiên de „ tugthuizen,- — de Despotieke ftaaten de pijnbank, „ de gevangenis en de wetfteen van het verftand, de deugd en het vernuft." Dewijl nu het patriotismus en de mensenliefde met eergierigheid aangevuurd , de eigenlijke duurzaamheid en den wélvaart der Gemeenebesten grondvesten, en ook bepaalen , en het lot der menfchen in zulk eene maatfehappij niet van de willekeurige magt van éènen éémgen, maar van de befchreevene wetten afhangt, die alleen den overtreeder en booswigr ftraffen, en door vooroordeel en lastering der deugd niet kunnen benadeelen; zoo is de eerlijke man daar het veiligfte, waar hij zijne werkzaamheid zich ten nutte maaken,en in weldaar digheid en roemrijke en vrugtbaare handelingen reeds zijn geluk vinden kan. Derhalven toont de gefchiedenis ook geene voorbeelden van groote mannen, in Despotieke landen, maar alleen in behoorlijk ingerichte Gemeenebesten, alsmede in Souvereine rijken , als dezelve toevallig door vorften worden geregeerd, die verheven denken, en den wélvaart, den luister des ftaats , en hunne eigen veiligheid, in de bevordering der weeter.fchappen zoeken. Athene verloor zich met de aristidessen; onder de Ce/ars verdween de gedachtenis, en gevolgelijk ook de naarijver der SCI-  IN GEMEENEBESTEN. 119 scipioos, marcellussen en curtius- 3en; en in 't hedendaagfche Griekenland vindt men geenen homerus, noch themistokles. Hoe veele onnaarvolgbaare mannen,daarentegen, brengt de Britfche lucht voort, daar het denken, fchrijven en rechtfchapen handelen niet flechts geöorloofd, maar zelfs gezogt, aangevuurd en beioond wordt, en nimmer van enthufiatifche befluiten, van de eigenzinnigheid eenes arglistigen, noch van een' gunfteling van 't hof afhangt (*> Dit land is, in de tegenwoordige wenteling van de noodlotsasfe van Europa, het voordeeligfte voor den Pa. triot, geleerden en braaven man. Zwitferland is voor den ftillen en mildzugtigen een waar, alsmede voor de Patriotten, zoo als voltaire, een aangenaam Vaderland. De kleine Italiaanfche Gemeenebesten zijn tirannen van het genie, en fluiphoeken van vermaagfchapte familien , die, onder arijïocratifche gedaante, despotiek regeeren. Eene zekere andere ftad, die ik naauwkeurig ken, is flechts een democratisch en theocratisch fpook van een Gemeene* best, daar men naauwlijks een recht begrip van patriotismus , grootmoedigheid , menfchenpligt, verhevene handeling en doorzigt weet te geeven; en de floffelijke mensch alleen, of om zi.ne gevulde geldkisten, of voor den offerdisch der onvveetendheid eerwaardig geacht wordt, en, volgens het ui- ter- («0 Wederöm eene rechtvaardiging van eene mijner bedenkingen i tegen die van onzen fchrijver. (ö. J. bladz. $6.). R. H 4  'ïao BELETSELEN TOT GELUK terlike ceremonieele gedrag, in de kerk vroom , of in de maatfchappij nuttig of aangenaam geacht wordt. Zij is ook in zich zelve te klein, op veel te wankelende grónden gebouwd, alsmede in de Europeïfche ftaarsfchaal te ligt, om grondregelen te kiezen, of te ontdekken, naar welken men ook daar kunne gelukkig zijn, waar wezenlijk het grootlle deel van gewaande republikeinfche medeleden , door blinden waan misleid , het algemeen bederf in opöploslijke verwarringknoopen werkt ; echte Patriotten miskent; edele leeraars veracht; en den flommen goden offeit, of zijne „inwendige vijanden en bedervers hoogacht. Het ware ook vrugteloos en dwaas , om foortgelijke alleen dierlijk gevoelende menfchen grondregelen voor te fchrijven, hoe zij zich in den ftaat, van welken zij burgers zijn, konden gelukkig en eerwaardig maaken: want hij, dien door papa» mama, oom, moei, biegtvader , en aangebooren en gewende traagheid, het leezen en denken wordt verboden, en niets leert, dan: Spaar wat..-zoo hebt gii wat, of; leef 'alleen>. voor tmrl buik , zoo;,wordt gij vet. Voor dergelijke, met deugd en we^enfehap fpottende kweekelingen, en in lediggang, verharde grijsaarts, ware het immers vrugteloos grondregelen te fchrijven, om waardige waereldburgers, gejite vaderlandsliefde en het duurzaame van den Haat te vesrigenl Het getal der braaven, verflandigen en deugdzaamen is daar flechts klein en bij den groo» ten hoop in verachting, Deeze zugten werkeloos met mij, bejammeren de loomheid van het zich vrij waanend en zich zeiven boeijende gepeupel, en bidden God:  IN GEMEENEBESTEN. iai God: „ HeereJ open hen de oogen, op dat zij „ zien wat ze zijn, en wat ze zijn konden." De vrienden van socrates zeiden tegen hem: „ Dwaas! hadt gij met ons in één hoorn gebla», zen, of de nog te reddene waarheid verzwee,, gen, zoo hadt u de Ostracismus niet uit Athene verdreeven." Maar hoe kan de eerlijke man bij eens anderens lijden geheel ongevoelig zwijgen, zonder zich zelv' te verhagen ? Ik zal derhalven van de Duitfche-, nieuwe Italiaanfche, en Afrikaanfche Gemeenebesten niets ter waereld zeggen, om dat ze in mijn vak niet behooren. Elk eerlijk man, die in dezelven woont, en verltands genoeg heeft, om de waare grootheid der ziel te kennen, vervuile zijne pligten, leeve deugdfaam, fpreeke de waarheid, en vreeze geene gevolgen van rechtiiarte verrichtingen, zoo kan hij in zich zelv', in wéldadigheid vreugde fmaaken, en gevolgelijk ook in een' verwarden ftaat genieten 't geene den waaren wijzen gelukkig maakt (#). Kan hij echter kiezen, zoo zoeke hij in de tegenwoordige tijden Engeland en Zwitferland ter wooning; want in deeze oorden heeft men geene lasteraars, geene Enthufiasten, geen raazend gepeupel, geene e.\- com- (*) Is deeze gevolgtrekking wel juist! kan de waare wijze zich gelukkig achten, en hec geluk genieten, als hij, in een' verwarden ftaat, de waarheid fpreekt; zonder iets daarmede te hebben kunnen uitrichten , dan zich der vervolging ten prijs te geevenï K. H 5  122 BELETSELEN TOT GELUK* communiceering en overmagt te vreezen, zoo lang men de wetten der welvoeglijkheid, der eere, des geweetens, en des burgerlijken pligts beleeft, en niemand dan de fnoodheid en luiheid beledigt. Het is zeker, dat een mensch, die eene edele gevoelende ziele bezit,- een mensch, die de waarde, de oorzaak zijnes aanweezens gevoelt, en vereert; een mensch, die zich voor andere gefchapen acht, en na den dood leeven, of de wijze oogmerken des Scheppers wil vervullen, die ons met verftand , met dat éénig voorrecht boven de dieren , befchonk, om hetzelve aan te kweeken, te verwijderen en nuttig te gebruiken; dat, zegge ik, zulk een mensch, in Republieken, de beste gelegenheid heeft, om zijn genie voordeelig aan te wenden, en zijne bekwaamheid te doen gelden. Hierom zeg ik in mijnen Macedonifchen Held: liet kleine Neérland werdt door Vrijheid meer verheven Dan hel Mogolfche rijk, waar niets dan flaaven leeven. Een Zwiljersch landman heeft meer eer en heil en rust. Dan 's Sultans Groot - Vifier, die flaafs zijn fcepter kuscht} Een groote Rionarehij moet in zich zelv' verteeren. IVee't volk, waar heerschzugt woedt en toomloos durft regeeren! Toen linnen RomeV muur de heerschzugt troonen fchiep, Toen zonk 't gémeenelest, na de eedle Vrijheid [liep. Zes hoofden kunnen meer dan dat van t'én lez'fen; Gefield, étn AntoDijn moog' honderd overtreffen; Wie volgt hem7.. Commodus, die geest, noeh oordeel heeft, En voor wiens vrije magt de zwakke burger beeft! Zwee~  ÏN GEMEENEBESTEN. 123. Zweeden zoude in deszelfs innerlijken aanleg een gelukkig rijk geweest zijn: dan, ach! de rijksraaden , de fpreekers waren menfchen, en wie (treeft niet naar onbepaald gezag , of verwijdert zijne magt niet, als hij daartoe gelegenheid vindt?.. Zij fpanden den boog te hoog, om de magt des konings te beperken, en fcheelziende nabuuren vonden betadd wordende daglooners, die hun Vaderland zwak en verachtelijk maakten , toen zij het fterkst voor de Vrijheid fcheenen te ftrijden. Thans is het ijs ter Souvereiniteit gebroken. De echte Zweedfche Patriot is te zwak om het veellicht in eene aanftaande opvolging onvermijdlijk Despotismus Weêrltand te bieden. Dienvolgens zal de billijke, doch eigenzinnige, de deugdzaame, doch vermeetele déar ongelukkig en veracht leeven, waar de tegenwoordige kweekelingen van de politiek van vreemden , den Babilonifchen mantel naar den wind hangen, en door morfige wegen der vleijerij, kruipende voor den troon, de belooningen van waare deugd en echt patriotismus zullen wegkaapen (*). Zoo heeft elke regeeringsvorm haare gebreken, en zoo leiden, naar derzelver hoedanigheid , verfcheidene wegen tot geluk en eerposten. Vrouw Jujiitia, welke eigenlijk hier over moet beftisfen, is, (*) Deeze en verfcheldene andere plaatzen tooncn , dat onze fchrijver, als ftaatfeundige , een vrij vdóruitziend oog heeft : men denke aan de tegenwoordige omwenteling in Zweeden, en Sreete dat deei» verhandeling reeds vó >r 18 jaaren gefchreeven ij. K.  124 BELETSELEN TOT GELUK is, in 't Oosten de flavin van den Despoot; in Theocratiën het gefchilderde afgodenbeeld der trotfche en nooit verzadigde geloofsdienaars; in Monarchen. de goudmijn der Meningen van 't hof; en in Gemeenebesten de geleidfter, welke ons door dwaalwegen in 't oneindige voert. Gelukkig , waarlijk gelukkig is hij derhalven, die zich in tijden en omftandigheden voege; die het noodwendige bezitre of hetzelve weete te verdienen, en dan gelegenheid hebbe, om in zulk een Gemeenebest te leeven , in 't welke hem hebzugt noch wangunst zijne rechtmatige bezitting kunnen ontrukken, en waar zijn perzoon, eere en vrijheid verzekerd blijven , zoo lang hij de wetten des ftaats niet overtreede. Gelukzalig, benijdenswaardig Volk! dat, in ééndrachtige en arme, maar veilige hutten, de rijkdommen van eene edele vrijheid kan genieten, en onder bemoste daken de vergulde paleizen van laagkruipende ftaatsdienaars, als mede de fchatten en goederen des geluks veracht; goederen , die alleen door bedrog kunnen verkreegen , door arglistigheid vermeerderd, en door ïlavernij behouden worden! Zalig, driewerf zalig is de wae» reldkenner, die zulk eene hut bewoonen, en na voorbaarig of toevallig gewaagde, doch roemrijk overwonnene ftormen , zeggen kan : Inveni portam — nunc meae mè Firtuti involvo. — Hier is mijn haven; nu verberge ik mij in mijne deugd." Hier ben ik; doch rfiet ter plaatfe waar ik gaarne wilde zijn, om onafhangelijker te leeven, en vrijer, te leeren. Geduld ! veellicht veranderen zich de tij-  IN GEMEENEBESTEN, iay tijden en omftandigheden; en misfchien ben ik ia 't vervolg met grijze hairen wijzer en waardiger om ze aantegrijpen, dan ik in 't vuur der jeugd en in 't juk eens noodlots was , in 't welke ik nochtans noch verfthacht ben , noch geleerd heb om kruipende te denken, of verachtelijk te handelen. Zelfs toen, in de verachte duisternis, in den onverdienden kerker, dacht ik: Hier in mijn verblijf ven fmarle Biedt mij zelfs 't verftand het licht; En met een veredeld harte Volg ik groots mijn* waaren pligt. Durft de lastring toomloos woeden; Baart mij drift tot Vrijheid fmart; Doet eergierigheid mij bloeden; Moed leeft echter in mijn hart. Wijl mijn hart mij nooit kan doemen, Zal de lijd mijn richter zijn. Hoe 't gepeupel mij moog' noemen, 'i Sloor mij aan geen' valfchen fchijn, Boeijen, die verraadert fmeeden, Breekt, en kroont verftand en tijd; Mijn geweeten rust in vreeden, Es is moedig in den ftriji. t JYewi-  12(5 BELETSELEN TOT GELUK 't Noodlot vioog" zich op mij weeken; Straf ontüert niet, maar de daad. Eens zal al de waereld fpreeken: Trenck leed onverdiende fmaad. Vorften-magt en voorSordeelen Hebben yeelen onderdrukt: God, die wonden (laat, wil heel en, Alt men zich vrijwillig bukt. Als des noodlots /lormen woeden, Nijd op mij zijn pijlen fpilt% En mij niemand wil behoeden , Is grootmoedigheid mijn fehild. Men ontdekt aan haare trekken. Waar zij in het hart gebiedt; En den held, dien fmaad moest dekken. Als men hem ontmomd beziet. Zij verbindt de diepjle wonden; Zij verkwikt het kwijnend hart; Zij verkort de droeve flonden, En kweekt wijsheid uit de fmart, Meenig een moet ketens draagen, Dien een ridderorde voegt; En dien boeijens moesten plaagen3 Leeft in overvloed vernoegd. Wit  IN GEMEENEBESTEN. 127 fPie in boeijen edel denken, En in 't onheil lagchen kan, Blijft, hoe men zijn recht durv" krenken, In zich zelv7 een waardig man. Der verdienden billyk loon, Is geen erfrecht van den troon! Dus, juist zóó, en niet anders, dacht en fchreef ik in den kerker , zelfs met gekluisterde leden en wil. Thans ben ik vrij, en, door ondervinding aan mijne eigen huid , kloek , maar misfchien niet voorzigtig genoeg, wanneer ik doormijn voorbeeld waage om onvoorzigtige muggen te onderwijzen , die de voorbaarigheid naar het brandende licht lokt, daar de politiek loert, om ons, na het verbranden onzer vleugelen, in eene te laat be1louwde duisternis te Horten (*). Het is derhalven beter, niet te willen zien, dan het lot van 1 caros te ondervinden. Beter, dat men zich van de zonne verwijdere , en het genoegen der fchaduw kenne en geniete , dan te klaar te willen zien, en zaaken en voorvallen van onze waereld te willen aan den dag brengen, die voor ons een geheim in den eeuwigen nagt der vooröordeelen moeten blijven. —— C*) Vergelijk deeze plaats met die mijner aantekening op bladz. 121, en men zal vinden, dat wij 't wederom eens zijn; of nog liever, vergelijk deeze plaats met de dagelijkfche ondervinding. K.  128 BELETSELEN TOT GELUK,ENZ. ven. —— Gelukkig die als ik gezien heb, en zijne oogen nog in den verborgenden en verachtelijkflen hoek eener republikeinfche veiligheid kan gebruiken, of die uit de Camera obfcura op 't papier tekent , en met den kijker van eenen Platonifchen leibnitz nuttiger voor de waereld arbeidt, dan de hof- en Rzats-geometrisï met aflroiabiën en meetketers, in de bevende hand. Thans heb ik, volgens mijne inzigten, de hin» dernisfen in Despotieke regeeringen en in Gemeenebesten getoond. De laatften worden insgelijks door menfchen beduurd; en wie dien wil behaagen, dien verdienden, toevalligheid of bedrog tot opperheer» fchen bedernd, moet voor een' Hoogmogenden in Hol/and, voor een'Bei in dlgiers, voor een' Scholtus in Bern , en voor een' Rijksraad in Stokholm, dezelfde wegen bewandelen, als mede feilen zoeken en begaan, om goedkeuring , gevolgelijk befcherming en geluk , te erlangen, die men , in Monarehiën, voor gekroonde vorlten moet weeten te vinden en aan te wenden.  OVER D K BELETSELEN OM IN MONARCHIËN O P SQUVEREINE RIJKEN GELUKKIG TE ZIJN. EENE VERHANDELING.   OVER D E BELETSELEN om in MONARCH IËN of SOUVEREINE R IJ KEN GELUK KIG TE ZIJN. De Monarchen van Europa zijn vorften, die door erfrecht tot de regeering gekoomen zijn, en die, naar zekere grondwetten, wier verandering echter door. gaans van hunne keuze afhangt, een' ftaat regeeren. Alléén hierdoor en door eene christelijke handeling en liefde tot rechtvaerdigheid, onderfcheidenzezich van de Oosterfche Despooten. Niets is moeijelijker te bepaalen dan eene gegronde ontleding der Souvereiniteit; ik zal .mij dus daarover niet vermoeijen, maar alleen zeggen, wat montesquieu voor lang heeft beweezen, namenlijk: „ dat geenszins de begeerte om den perzoon van den vorst te behaagen, of te vleijen, maar de eer, de trek tot roem, eerposten, belooningen , of, kort gezegd, de adel van 't hart en fob daatengeest, de duurzaame waardije eener Monarchie moeten bepaalen." In het Bespot ismus is alleen ééne klasfe van menü. deel. Iz fchen,  13* BELETSELEN TOT GELUK IN fchen; want allen zijn flaaven, en één alleen is vrij. In Souvereine Rijken, daarentegen, is een midden» trap tusfchen den knegt tot den troon, en deeze is de Adelitand, waaruit zi} worden verkoozen , die den vorst als vrienden raaden, het Vaderland, met verachting hunnes levens en hunner eigen voordeelen, befchermen, deszelfs vermogen en arbeid onderfteunen, en voor rechtvaerdigheid, waarheid, recBtmaatige uitdeeling der belooningen, en , in *c algemeen, voor den wélvaart des flaats waaken j het welke hen de in zich zelf herfenfchimmige voorrechten des aangeboorenen Adels, alleen onder deeze voorwaarden , toeftaat. Hierom vinden wij in Europa eigenlijk de kweekfehoolen van gr-oote mannen: doch waar de besten gekweekt en gevormd worden, moetik, uit befcheidenheid, aan den oordeelkundigen leezer ter beflisfing overlaaten; dien ik te deezer gelegenheid eene opmerkzaame beöordeeling van mijne verhandeling, over den waaren Adel, beveele. De Adel is derhalven de middenrang,door welken de onderdaan den troon kan naderen. De andere klasfe van menfchen, die de Souvereiniteit nodig heeft, gevolgelijk baart, zijn de Geleerden,die zich tot denken bepaalen, en door geleerde weetenfchappen en uitftekende talenten, de voordeden eigenmagtig moeten verdienen, die hen de toevalligheid der geboorte ontzegd heeft. Uit deeze bron vloeit de oorzaak waarom de ftaatkunde openlijk geleeraard , en weetenfchappen verwijd en uitgebreid worden, die het DesMismus niet wil kea-  SOUVEREINE RIJKEN. 133 kennen , en door het T'aeocratismus, uit zelfbelang, ten vuureen ter eeuwige vergeetenheid gedoemd wordt. Hoe veele kunften, natuurkundige ontdekkingen en historifche waarheden,gingen dienvolgens in Rome, alleen door de heerschzugt der geestelijkheid, in die tijden, verboren, toen het leezen, fchrijven en denken ketterij heette , en hoe verbaazend heeft dit woedende ongedierte der onweetendheid en vooroordeelen niet onze menfchelijke rechten verminkt' Onzalige, gevloekte tijden ! God dank! gij zijt niet meer;en den SouvereineVorfien en derGemeenebesten alleen zijn wij verfchuldigd, dat wij voor de waereld leeren arbeiden, onze kennis uitbreiden, de Godheid , volgens onze waare beftemming, edel dienen, en de onweetende flaaven des bijgeloofs durven onderwijzen ! Zonder verbinding en broederlijke hulp is de mensch een weêrloos dier; en door de mededeeling van enkele denkbeelden, die omftandigheid, dwang en toeval voortbragten , ontftonden de kunften en weetenfchappen, waaraan wij den tegenwoordigen welfland en het licht alléén verfchuldigd zijn, 't welke thans de meefte flaaten van Europa verlicht. God dank! dat wij hier geBooren zijn, leeven, en de oorzaaken waarom wij leeven, kunnen onderzoeken en mogen weeten. Deeze maatfchappijën hebben nu verfcheidene regeeringsvormen ingevoerd. Allen , zonder uitzondering, zijn zoo volkoomen als de mensch zelf. De Souvereiniteit, van welke ik eigenlijk hier fpreeke, is voor de werkzaamheid, {activiteit') of de fnelwerkende en werktuigelijke kracht, de beste, I 3 maar  134 BELETSELEN TOT GELUK IN maar juist niet de veiligfte, noch voordeeligfte voor de gerechtigheid, noch voor verhevene deugden en waare verdienfte. Waarom ? om dat, in 't weezen der zaak, de Souvere'miteit en eigenmagt van eenzelfde betekenis zijn, en een Souverein*Despoot zijn kan, zoodra hem de driften gebieden en hij onbepaald wil heerfchen. Want, wat heet in Parijs Lettre de cachet 1 — In Berlijn Ordre ? — In Petersburg Ukafel— In DuitschïandJF//- en Magtfpreuk? — In Spanje Inquifitie'?—of aan een ander voornaam hof Allergenadigfte Hofrefilutie'? —wat anders dan: Sic volo, fic jubeo? Dit is onze allerhoogfte wil! —— Een Sultan, een Sophi, een Mogol zegt immers ook niets meer ! En wat zijn,aan verfcheidenehoven,de ftaatsdienaars en met ordenbanden verfierde Excellentien anders dan Vifiers, die het merg des lands zuigen, en aan weekbakken dag- en brooddieven, aan booswigten, rechtverdraaijers en domöoren, de voornaamfte eerposten des ftaats, willekeurig, of om eigen oogmerken , uitdeelen! Dewijl ik echter niet aangefteld ben, om misbruiken te ontmaskeren, maar alleen wil leeren, hoe men in Souvereine rijken kunne gelukkig leeven, zoo moet ik alvoorens den Souverein zelf als mensch befchouwen, die met den besten wil en met de kroouen waardigfte eigenfchappen echter kan bedrogen en misleid worden. Wij hebben voorbeelden van waare groote menfchenvrienden , in onzen tijd, die wel Souvereinen heeten, maar zich echter vrijwillig aan de wetten en menfchelijke pligten onderwerpen; alle hunne blijdfchap in wéldoen zoeken, en niet gevreesd,  SOUVEREINE RIJKEN. 13* vreesd,maar alleen bemind willen zijn; die diensvolgens de fouvereine magt, die zij inderdaad despotiek bezitten, nooit fouverein gebruiken. Terwijl ik nu over de middelen handele,"om in Sottvereine rijken gelukkig te worden , en in dezelve de Monarch de eerfte perfoon is, van wien dit geluk afhangt; zoo moet ik wat breedvoeriger dan ik wilde, de oorzaaken ontdekken: waarom een Monarch niet akoos fcherp zien, en echte verdienfte van geblankette kunne onderfcheiden. De kunst om menfchen te kennen, is de noödwendigfte, en tevens de zwaarfte voor een' Souverein ; want, van de keuze des mans voor het ampt, hangt de bediening van het zelve af, en van deeze de bloei en val des ftaats. Maar niemand leert bezwaarlijker menfchen kennen dan een regeerend Heer, dewijl het hofleeven in niets anders beftaat, dan in eene altoosduurende ftreeving om anders te fcbijnen, dan men waarlijk is. Tett minften koomen alle hofvleijers in deezen grondregel overëen, dat zij den Monarch door niets onleedig houden, of hem de oogen verblinden, op dat hij in hunne kaart niet zien kunne. Eén hoofd,dat ganfche rijken zal regeeren, moet echter de kern der weetenfchappen uit veele hoofden verzamelen. De last der regeering verhindert of vertraagt diepzinnige naarvorfchingen. Een vorst kan nochtans fcherpzigtigheid leeren, zonder een geleerde te worden ; en hij kan een wijs vorst zijn, zonder Vlato en Cicero te hebben geleezen. Goede boeken, edele voorbeelden, groote moI 4 del-  136 BELETSELEN TOT GELUK IN dellen vormen het hart. Een Monarch moet gevolgelijk ook gelukkig in derzelver keuze zijn. Hoe echter kan hij kiezen, die niet weet te kiezen ? En welk een vorst heeft waare, onbaatzugtige vrienden? En gefield, dat hij die hebbe, hoe klein is niet het getal der wijzen ? Heeft de wijze ook fteeds een billijk hart? Hoe zelden vindt derhalven een vorst, een goed vorst, goede raadgeevers? De opvoeding van eenen troonopvolger werdt eertijds aan zóódanige lieden vertrouwd, wier grondftellingen en eigen oogmerken thans, God dankl ontdekt en waereldkundig zijn. Spanje, Frankrijk en Por* tugal zugten nog over de gevolgen dier keuze. De tot deeze opvoeding gebruikte en door uiterlijke ootmoedigheid en vroomheid vermomde menfchenhaaters en waereldverwoesters , zijn , door de grondregelen hunner dichtingen, zelf de fijnlte leer. aaren van het huigchelachtig hofleeven, en van de arglistigfte rollen op het waereldtooneel. Derhalven beletten zij ten fterklten, dat niemand een oordeelkundig boek leeze; dus wordt de vorst zelf een flaaf hunner leergronden, en zijne oogen zien alléén, 't geen de ingewortelde vooröordeelen en het gemeenfchappelijk voordeel van zijne listige leermeesteren hem veroorloven te zien. Indien karel de Twaalfde 'mZweeden nooit Curtius geleezen hadt, en een fchoolvos hem den griekfchen alexander niet als groot hadt aangepreezen, zoo zoude hij veellicht diens voorbeeld niet hebben gevolgd. Zulke droevige gevolgen voor de waereld, kan de keuze van een' pedant vooi  SOUVEREINE RIJKEN. T37 Voor de opvoeding der vorften bewerken, die, in ftede van een' vorst, een' mensch te vormen, eenen ellendigen flaaf, eenen heerschzugtigen geest voortbrengt, en het groote,fchoonewaereldtooneelflechts met bloedige en affchuwelijke bedrijven bezoedelt. Een vorst moet ten klaarfte en ten overtuigendfte zien, wat in 't helle waereld- of ftaatsgebouw licht, of verdonkerd, behoore te verfchijnen. Hierom moet hij geen flaaf van zijnen biegtvader zijn, en gevolgelijk, beter dan 't gemeen, weeten wat de biegtvader is. Terwijl nu de jongelingsjaaren van een' vorst doorgaans in fchool-ftudiëu verdweenen zijn, zoo moest hij noodwendig eerst den wil en de bekwaamheid hebben, om te leeren gebieden en heerfchen, vóór hij aanvange te regeeren. Tot dat einde moet hij weeten, wat een vorst zij, waartoe zijne plichten hem verbinden j alsmede , hoedanig en wanneer de vorst een mensch moge of moete zijn. Cesar dacht even als titus, maar tradt in andere omftandigheden dan deeze op het tooneel der waereld. Hij was nochtans gelukkiger in Rome gebooten en opgevoed, dan peter de eerste in Rusland. Want het is bekend, dat de inzigten in het groote geheel, zich alleen laaten uitbreiden, door eene rei van ondervindingen , of door de voordragt van mannen, die in 't groote waereldboek gezogt, en zoo wel voor hun eigen hart, als voor hunne medebroederen , niet flechts befpiegelend, maar ook beoefenend, geleerd hebben. I f Doch,  i33 BELETSELEN TOT GELUK IN Doch, waar zijn deeze mannen te vinden? En hoe kan een jonge prins zoeken , welke zelf niet de eerfte grondregelen van menfchen te onderfcheiden, te kiezen , geleerd heeft? De waare wijsgeer, die deeze zwakheid der vorften kent en beklaagt, veracht alle vermomming en onbeftaanbaare ootmoedigheid ; juist hierom ontvliedt hij 't hof, en wordt voorzeker door geene hovelingen gezogt, maar als een' dweeper en gevaarlijk man afgefchilderd. Hij kent de valfche, onzekere goederen veracht dezelven; zoekt en vindt zijn waar geluk alleen in zich zeiven. De naar innerlijke waarde waarlijk excellente man vermijdt met recht den excellenten titel, dien meer onwaardigen en laaghartigen dan rechtaarte mannen voeren, en dien zelfs door fnoodheden is te erlangen, of voor geld, of door onrechtmaatig verkreegen goed, kan gekogt worden. De eerlijke Patriot en deugdkenner daarentegen zwijgt zugtende, ter plaatze waar hij moet zeggen : Wie kan tegen den flroom zwemmen ? Het getal der wijzen of dóórzigtigen is niet groot; en onder dezelven zijn flechts zeer weinigen , die, bij den besten wil, tevens de gelegenheid en bekwaamheid, en daarmede ook de overtuigende, roerendfte en inneemenfle wijze van voordragt bezitten. Monarchen zijn derhalven meerëndeels door menfchen omringd, die, of flaaven der hoogmoed, of der eigenbaat, of zelfs wel volflagen dwaazen of arglistige booswigten , fcbijnheilige bedriegers en luije fmeerbuiken, klaploopers, dag- en brooddieven zijn. Dee-  SOUVERËINE RIJKEN. 130 Deeze laffe, kruipende zielen, brommen en zwermen als de hommels en wespen om den troon en aan de deuren der vorften, en rooven den honig der arbeidzaame ftaatsbijën: zij vernederen zich tot buigchelaarij, en van deeze tot verraad: zij zoeken de morfigfte wegen tot genade en vorttengunst: zij offeren eer, geweeten en pligten aan hunne driften en fpooren flechts de zwakheid van hunnen heer op, om voor hun éénzijdig en dikwerf fchandelijk oogmerk te werken: zij hebben zelf geen denkbeeld van waare grootheid ; gevolgelijk moet hij zich met hunne kleinigheden bezig houden. De Monarch ziet derhalven of nooit, of dan eerst, als het ganfche ftaatsgebouw reeds door fnooden verminkt is, die de bekwaame werkmeesters verdringen, om bettendig gelegenheid te hebben, aan de uiterlijke fieraaden, en aan de in 't oog loopende ftukadoorwerken te lappen, tot dat het verwaarloosde ftaatsgebouw in Conftantinopokn, door eenen waak. faamen achmet omver geworpen wordt, en de reeds geblinddoekte brlis ari dssen te laat voor de redding des Vaderlands te zoeken, te vinden, en zelfs te verkrijgen zijn. Alsdan verheffen zich de ftaatsdienaars tot Despooten des rijks; zij zijn oogendienaars in gedaante ; knegten in tijtels; en heeren in daaden ; welken de Souverein zelf ongemerkt dienen moet, daar hij reeds in den ftroom drijft, en, terwijl hij alle moeite aanwendt om den oever te bereiken, ook ongemerkt in de zee der verwarring geftort wordt. Hoe belag. chelijk is, in de oogen der wijzen, zulk een groot ge-  i4ö BELETSELEN TOT GELUK Ir^ gewaande of geblankette vorst i en hoe beklagenswaardig zijn de onderdaanen van eenen gebiedenden flaaf J Laat ik ten minfien den Sóuverein eenige zigtbaa* re kentekenen aantoonen , waardoor de bedrieger 2ich van den eerlijken man onderfcheidt: Een vorst moet zóó veel trachten te zien, als hem immer mooglijk is : en een algemeen wantrouwen voeden tegen hen, die in 't ftaatsgebouw arbeiden ^ en huigchelaehtige ootmoedigheid aan 't hof of in de kerk toonen. Wie zijn' Heer nooit tegenfpreekt, en zijne ge* breken prijst, is een vleijer, en zoekt alleen voordeel voor zijnen buik. Wie te dikwijls aan 'thofkoomt, flaafs voorde deur (laat, den Monarch naar de oogen ziet, wil bedriegen, of is een kruipende bedelaar. Wie openbaare ampten bekleedt, in deezen moet naargefpeurd worden: 1. ) Of hij rijk zij; hoe hij dien rijkdom hebbft verkreegen en gebruike ? 2. ) Of zijne huishouding met zijne inkomften firooke? 3. ) Of zijne kinderen en bloedverwanten niet reeds meerëndeels, in de jaaren der jongeling, fchap, eerampten bekleedden ? Of hij zijne bedienden en vleijers met bezolding hebbe voorzien, en de te begeevene plaatfen niet aan de bekwaamden, maar aL leen zijnen kinderen en kxeatüuren, of, op aan-  SOUVEREINE RIJKEN. 141 aanbeveeling zijner maitresfen, of voor geld uitdeele ? Juist hierin brandt een fakkel, die voor meenig vorst de duisternis verdrijven , en voor hem de oorzaak zigtbaar maaken zal, waardoor het merg des lands, de wezenlijitfte kragten des ftaats, in 't geheim uitgeteerd, en de vorftelijke eere en opper«r magt verzwakt worden. De regeerende heer moet derhalven de kunst van menfchen te kennen, oplettend beftudeeren: Phyfionogmie,gelaatstrekken, door uiterlijke kentekenen weeten te ontleden, en zijne onderdaanen zoo wel als vreemde vleijers, uit hunne wijze van opvoeding, aangehoorene of verkreegene bekwaamheid, uit hun gedrag tegen hun zeiven en hunne medebroeder n , onderfcheiden, beöordeelen en kiezen. De kennis van de temperamenten der menfchen, is voor hem diensvolgens de noodwendigfte, en de voordeeligfte voor volken, die hij regeert en gelukkig zoekt te maaken. Hierom zegt de groote f r edrik, in zijne Memoires de Brandebourg, zeer gegrond: ,, Een vorst wordt meer en meermaals bedroo„ gen dan een ander mensch; derhalven vormt hij ,, zich algemeene haatelijke denkbeelden van het „ menschlijk hart , en hieruit vloeit een alge.,, meen wantrouwen, of ontftaat de oorzaak, waar„ om de befchuldiger bij vorlten eer gehoor vindt, „ dan de verdeediger." Een vorst, die dikwerf bedroogen werdt, en de hand  14» BELETSELEN TOT GELUK IN hand des bedrogs geheel niet kent, kan met het beste hart, een tiran worden. Want, zoo hij te weinig goeds van zijne onderdaanen gelooft, wordt de vergiftiger en booswigt zeker magtig om de deugd te benadeelen. Gelooft hij echter te veel, of wil hij geheel niets zien, dan voedt en mest de over* dreevene genade de kleine tirannen in den ftaat; dan verfchijnt de waarheid fteeds gemaskerd voor den troon, en 'er is geene fchenddaad te groot, welke zich de liefling niet veroorlooft, die zich eens voor den ligtgeloovigen of traagen vorst noodwendig, of zelfs door het vleijen zijner zwakheden, of door familie. komplotten, onontbeerlijk heeft gemaakt. Maar een vorst, wien de Godheid vergunt, dat hij over geheele waerelddeelen gebiede, en dien een broederli k menfchengezelfchap verkoos om in ééndragt gelukkig te leeven : of zulk een , die door erfrecht tot heerfchen gebooren is, moet eerst de vorftelijke pligten leeren vervullen, als hij de eere van een' christelijken vorst verdienen, en het oogmerk van een' God der christenheid, overëenkomftjg zijne vergangelijke kroon, zoodanig draagen wil, dat hij voor dezelve de hemelfche kroon niet verbeure! Juist daaröm moet hij nooit vrijwillig willen blind zijn ; aan anderen alle bezigheden niet overlaaten; niet alleen zijne onvoorzigtige keuze vertrouwen r en zich flechts met wellust of nuttelooze kleinigheden willen onledig houden. Als het werktuig des ftaats ééns juist verdeeld is, dan is het hoofdbeftuur flechts fpeelwerk ; en 'er blijven nog van ampts.  SOUVEREINE RIJKEN. 14* amptsverrichtingen vrije uuren , ter genieting van vorftelijke vermaaken, genoeg overig. —— Ge* lukkig het volk, waar de vorst zoodanige genietingen alleen in wéldoen zoeke, en eet vrijwillig offer van zijnen fchitterenden luister worde; als hij voor recht, rust en geluk zijner kudde waakt, die door getrouwe , deugdzaame en niet te vet gevoedde honden voor roofzugtige wolven befchermd wordt \ Maar zoo ras de vorst zijnen tegenwoordigen arbeid tot morgen verfchuift, verdubbelt zich dezelve zoodanig, dat de last eindelijk ondraaglijk fchijne, en den te laat werkenden besten wil afïchrikt,om 'er de hand aan te (laan; dan volgt weekheid , vemoeging en neiging tot loomheid , eindelijk walg:ng en vrees voor den regeeringslast. De hovelingen befpeuren de zwakheden, winnen den eenen ftap na den anderen over het hart en de begeerten van den zwakken vorst; en dan is de welvaart des volks doorgaans in de hand van laaghartige zielen, of van éénen trotfchen en inhaaligen ftaatsdienaar. Men leeze hier mijne Fabel: de ongelukkige Kudde, (bladz. 35.) Om dit van achteren (a posteriori) te bewijzen, behoeft men alleen de ftaaten van meenig een waarlijk goeden, doch loomen, of aan den toom geleidden vorst, met heldere oogen te befchouwen , en in het inwendige der oorzaaken van derzelver zwakheden en genoegzaam algemeen ongeluk door te dringen. Befchouwt men vóórloopig de willekeurige uitdeeling van de gewigtigfte posten in 't burgerlijke, (taalkundige, huishoudelijke en militaire; zoo ziet  -44 BELETSELEN TOT GELUK IN ziet men zonneklaar , dat meenig Cardinaal een groote Veldmaarfchalk, en meenig Generaal een voortreffelijke Prior zoude geworden zijn, indien men elk naar zijnen aart en zijne bekwaamheid hadt weeten te gebruiken. Hoe dikwerf wordt een ziekelijke, beevende grijsaart tot voorzitter der Juftitie verkooren, die, door jichtpijnen gemarteld, zich zelf ter foltering leeftI Hoe kan hij de rechten der menfchen afweegen, of ijvrig naarfpooren, of zich voor de valftrikken van arglistige Advokaaten wachten, dien zijne eigene ligcbaamelijke fmarten verdrietig maaken? In veele landen worden de fluwfte en tot rechtverdraaijen gevormde Advacaaten, eerst Hofraaden , en voorts zelfs Referertdarii, De overige bijzitteren van zijnen rechtbank, zijn dan, of zijne oude collegie.makkers, of dier verwandten, of kavaliers, die niets hebben geleerd, en alleen in den raad zitten, om groote bezolding, uit genade, van 'thofte genieten. Hoe erbarmlijk wordt dan niet het heilige recht van gedrukte menfchen mishandeld, wanneer de veellicht wélwillende, doch te zwakke Prefident» aan graveelfmarten te bedde ligt! .. Men behoeft flechts een open oog in verfcheidene gerechtsplaatzen te werpen, om voor derzelver wezenlijken toeftand te verfchrikken,en een Volk weêmoedig te beklaagen, 't welk op eenen, in zich zelv' rechtvaerdig vorst, hoopende fteunt, en alleen door zijne ontijdige genade, en misbruikt wordend vertrouwen bedrogen, als fchapen ten offer voor het ftaatsaltaar gefleept worde Wie  SOUVEREINE RIJKEN. 145 Wie twijfelt aan de grootmoedigheid en "rechtgeaartheid van den Franfchen Monarch*, en wien is niet bekend, dat men nocfraus in dit zelfde rijk voor vijftig Louis d'ör een Lettre de cachet kunne koopen, die den braafften man, den deugdzaamften Patriot, voor eeuwig hulp- en befchermloos in de baftille werpe? Verfchriklijk wan'chepfel der menschheid, 't welke op eere, goederen, vrijheid , wil en leven der beste ftaatsburgers woedt. Zouden in Zweeden niet de fidderende tijden van Scylia ea China zijn terug geroepen, indien de jonge, maar fchrandere gdstaa f de derde geene middelen gevonden hadt, om de AriftocratiCche aaiulagen te vernietigen, en de partijen van de muts en den hoed, die voor burgerli ke tweedragt en betaalde bloedbaden werkten, binnen de paaien hunner pligten te dwingen? Ik behoefde flechts de ffaaten van Europa met po* litique aanmerkingen te doorloopen, om duidend fcnrikbeelden voor ons menfchenrecht met natuurlijke koleuren te fchilderen; dan, foortgelijke ontdek- (♦) Van lode wijk oen veertienden , den vriend, den befchermer, den geliefden zijnes Volks , verwaï hten alle doorzigtige inenf:henvrienden thans meer dan oo:r, uat hij ook voor 't minde het misbruik dier magt zul onmooglijk maaken; Gelukkig Vorst, die eenen necker tot Raadsman heeft; Gelukkig voik, 't welk de waarde van hunnen goedwilligen vorst, en deszelfs edeiften Staatsdienaar kent, en alles wil toebrengen , dat het voor hen heilrijk ontwerp van zulk' een' voorcreflijk' Staatje dienaar, kan bevorderen! K. II. deel. K  ï46 BELETSELEN TOT GELUK IN dekkingen behooren niet in dit gefchrift, maar voor den Hiftoriefchrijver, die het durft waagen, zonder zelfbelang , zonder betaalde vleijerij, zonder vrees voor vervolging, de waare gedaante van onze tegenwoordige Volkshifiorie, den naneef, niet ten voor-, maar ten fchrikbeelde, bekend te maaken. Wie zulk een voor de denkende waereld onfterflijk werk durft en wil onderneemen, dien zullen mijne erfgenaamen, als ik reeds in 't graf ligge, op begeeren, zoodanige bijzondere verzamelingen, ter opheldering, uitwerking en verfiaaijing zijnes werks , mededeelen , die hun eer , den verdrukten voordeel, en mij den naroem verwerven zullen,dat mijne pen meer vrijheid, mijn perfoon meer recht, en mijn beste wil meer achting verdiend hadden. Hier vóór heb ik reeds van den waaren Adel der ziele, en van den gewaanden Adel gefproken; hier blijft mij derhalven nog overig om iets van het nadeel te zeggen, dat uit de aangenomene voorrechten des Adels op den toeftand des Burgers vloeit. De Famielienaam behoorde geheel niets ter verkrijging van een openbaar ampr te konnen doen. Edellieden , welke geheel niets geleerd hebben, konden orden-banden draagen , hofrangen bekleeden, of op hunne dorpen geheimeraaden en kameraars heeten. Dan, ach! tot het rechterampt , tot dien geheiligden post, die over de rechten der menfchen, niet flechts wettig, maar ook verlicht moet oordeelen, moet geen dwaas, geen verdrietige afgeleefde  SOUVEREINE RIJKEN. H? de giijsiiart tot voorzitter verkoozen worden , die, offchoon hij ook de billijkfte man der waereld ware, geen doorzigt bezit, om het waare van het geverniste recht te onderfcheiden , en gevolgelijk naar de pijpen van zijue ondergefchikten danzert moet. Ik ken in een zeker land eenen met tijfels ere orden - banden , gelijk een palmëzel , verfierdett man, die, uit hoofde van zijnen famielienaam, of veelmeer van wege den invloed zijner vrouw lilde genade van 't hof, het gewigtige ampt vare Rechter bekleedt; zelf heeft hij niets geleerd; ia uit hoofde zijner loomheid en domheid, goed; maar tot denken en onderfcheiden onbekwaam gebooren, zoo dat hij naauwelijks dierlijk kan gevoelen , dat hij mensch heet. . Deeze geachte dwaas, die, wel is waar, in zich zelv' het oor-, fprongeüjke van den heiligen Homo bonus vertoont, zal nu twistende , dubbelzinnige zaaken ontleeden het vermogen bezitten, om zich voor bedrog te hoeden, enden onderdrukten recht verfchafFen I Moet men hier bij niet denken, dat zijn Vorst de onrechtvaardigheid minne, en, om oogmerken te bevorderen, het geheiligd recht der hulpelooze onderdaanen aan een zoo verachtelijk en onbekwaam mensch overgeeft 1 Dee?e tot zijn geluk met eene groote pruik bedekte langoor prevelt, wel is waar, naarftig roozenkranzen en litanijen ; bidt in alle kerken en bij alle heiligen met uitgeftrekts armen om den Ka H. Geest;  148 BELETSELEN TOT GELUK IN H. Geest; hij bekent zelfs, dat hij hemelfche mirakelen nodig hebbe, om zijne aardfche amptspligten te konnen vervullen. Zeer loflijk, voor een' Carmeliet, die met de blindheid van een' mol zich zelv' tot een' ftommen egel maakt, en hoofd, tong noch hand mag gebruiken , om alleen zijnen buik in de ongekende kooi te mesten. Ik, daarentegen, ftel met alle. rechtsbehoeftigen éénftemmig vast , dat zulk een klein, kortzigtig denkend man het gewigtig ampt van rechter, waar voor de vorst alléén bij God borg behoore te zijn , niet moest vertrouwd worden. Zal echter de Praefes alleen figureeren, zoo ïs het dubbel onbillijk, dewijl een arglistige Referent voorbedachte en moedwillige feilen, op rekening van den voorzitter, ftralfeloos kan begaan. Wie lijdt? Re gedrukte. Wie wint? De rechtverdraaijer; en wie heefc de fchuld aan alle de daaruit vloeijende droevige gevolgen? De Landvorst zelf, om dat hij eene kwalijke keuze gedaan heeft. Hij moge nu voorbedachtelijk, of uit onkunde, of door onverfchilligheid over eens anders lijden, in de keuze gedwaald hebben, zoo is de werking voorden ongelukkigen altoos even gevoelig, en uitgeperfte zugten klimmen, uit verfcheidene wellen, tot JJem, tot denzelfden Hemel, die zwakke vorften op aarde,zoo niet aanftelt en befchermt,duldt. Want, als god de Jooden wil ftraffen, zendt Hij hen jekobeam, om hen met zweepen en fcorpioenen te kastijden. De  SOUVEREINE RIJKEN. 140 De Adel is, gelijk ik reeds gezegd heb , de middentrap , waarlangs de zugten van 't gemeen tot riet hoogde punt van den fouvereinen troon moeten opklimmen. Van deezen Adel, of veellicht ook van hen, die edele ampten bekleeden , hangen dus de welvaart en het onheil af der overige daatsleden. Zij moeten derhalven dubbele bekwaamheid en drievoudige goedwilligheid bezitten, omhunne geerfde voorrechten te vergeren , en de pligten des adeis te vervullen. Dan, ach! hun welftand baart moedwilligheid, ongevoeligheid, luiheid, en gemakkelijkheid, en de Hoogwélgebooren Heerenzijn niet alleen dommer en onbekvvaamer , maar zelfs nalaatiger en onbermhartiger, doch gewis fchelmachtiger en baatzugfiger dan het zoogenoemde gemeen. Wat volgt hieruit? Een hoofdvooröordeel van de ongeneezelijkfte werking. Overal heeft de Adel de eerde dein, de eerde plaats: gevolgelijk ook in de rechtbank, daar de verderflijke afdeeling van geleerden en ridderbank wordt waargenoomen. Moet of mag echter een ridder geene rechten gedudeerd hebben , om over de wetten te konnen oordeelen? of is de tijtel van eene toevallige geboorte eerwaardiger, dan de door zichzelven verworvene eer der deugd , geleerdheid, en uitmunJende hoedanigheden? Waren de edellieden van onzen tijd in verfcheidene voor hunnen eigen welvaart 11 uimerende rijken, als de FAB1USSEN , SCIPIOOS, CÜRTIUSSEN, (Shmarcellusskn, voor het bloeijende Rome K 3 op-  igo BELETSELEN TOT GELUK IN opgevoed , zoo konde zicli meenig een van het patriotismus, uit wijslijk ontvonkte eergierigheid en ingeprentte vertrouwelijke liefde voor de oogmerken van een' goeden Monarch, ontwijfelbaar groote voordeden belooven. Jefuiten leeren echter niets dan ledige woordfpeelingen en titifaipjaristen daarëntegen vooröordeelen en arithemetifche afreekeningen met een' God, die kwaade werken tegen goeden in rekening brengt; waerddlijke Abbês, theologifchc fchoolvosfen daarentegen , die voor de opvoeding van den jongen Adel worden gekoozen , kunnen onmooglijk anderen leeren, dat zij zelf niet kennen, vermits zij ook alleen in zulke callegien gdiudeerd lebben, en de waare pligten des Adds, der grootmoedigheid, ftoutheid, des heldenmoeds, en der werkzaamheid met het zelfde recht onder de erfzonde tellen, als de verhevenfte, en de het verrhnd verlichtende weetenfchappen onder de verdoemelijke ketterijen. De Adel zelf, wiens opvoeding hen is aanvertrouwd, moet derhalven, volgens hunne grondftellingen, of dwaalingen, dom, zeer dom, of zelfs blind worden opgevoed, op dat door hen de misleidde vorst geen licht verkrijge, 't welke hem de beulen zijnes ftaats, de vilders van geblinddoekte onderdaanen, de roovers van echte verdienden, en de waare voorftanders van het geluk, de rust, en ééndragt van een aan den toom geleid wordend volk, zigtbaar konde maaken. Uit het verzuim van de wijze der opvoeding ont- fpringt  SOUVEREINE RTJKEN. Hl ipringt bet gebrek aan nuttige en bmve lieden ; en hieruit ontttaan de zugten der bedrukten , en de verachtelijke zwakheden van een magtig gewaanden ftaat. Waar zijn thans in veele oorden van het verlicht Europa de voorbeelden, de leermeesters, die het edele vuur voor den echten roem, voor de eere der menschheid, ontvonken? De meesten rekenen de gefchiedenis van eenen regülus, be li sari os, aristides en cato onder de fprook» jes des ouderdoms; en die dezelve echter gelooft, bewondert ze met verbaazing, of houdt deeze groote mannen voor zotten, wijl zijn hart, zijne neigingen, zijne ingezogene grondftellingen hem niet doen gevoelen, wat ons tot derzelver naarvolging zoude ontvonken, en hij zigtbaar ontwaart, dat, in onze tijden, roem, toejuiching, eerampten , ordebanden en goederen des geluks , van rechtswegen, geenszins den grooten man beloonen, maar door bedrog, traagheid, eu hooffche listen kunnen be* kroopen worden. Walgende en in armoede fchuw, verwijdert zich derhalven de verheven geest van. zulke oorden, daar niemand de waare van de geblankette grootheid Weet te onderfcheiden, en de bedrieger, die geleerd heeft om zijne rol te fpeelen , dat geene bereikt, 't welke de deugdzaame verkrijgen moest; of daar de liefling van den misleidden vorst in de oogen v:m het in't purpergekleedde gemeen fcbJjnt te weezen, 't geen ae eeriijke, bruikbaare man, K 4 de  BELETSELEN TOT GELUK ÏN de echte patriot waarlijk is, maar, helaas» aM.-eu voor zichzelven zijn kan, dewijl hij, buiten de fpheer waa/in hij behoort , ongekend , veiachtlijk leeven moet. Maar als in zekere landen, ongeleerde, domme, liederlijke kavaliers op den rechterftoel alleen zitten, om,door de gunst van 't hof, groote bezoldingen te genieten, en den honig der arbeideren te rooven; O God! hoe éénzijdig, hoe barbaarsch handelen dan de zoogenoemde half- of rechtsgeleerden, die van den adel van het hart niets gehoord noch geleerd hebben , met het recht der menfchen! : Bij voorbeeld: een advocaat, die een' fnooden minister , of een geldzugtige hofmatrone , een onbillijk proces door list en bedrog hielp winnen , worlt, door zulk eene édele daad , hof- of regeeri'igsraad. Bi' is, als advocaat, gewoon van gefchenken te leeven , en de nieuwe Mevrouw uit den burgerlhnd heeft immers gefchenken nodig voor de pragt en kl=eding, om de vrouw van den heer Kameraar, die eene njkgeboorene dame is, even zoo wel in opfchik als in gelaatstrekken naar te aapen! Wat is echter zulk eens advocaats geweeten ? Wat is toch waare eere en menfchen recht bij een' zonder beide grondftelfels opgevoedden ruwen ftudent, die alleen in de rechten gelludeerd heeft, om ze arglistig te leeren verdraaijen ? Niets is voor hen te laag om rijklijk geevende eerposten te veröve* ren 5 en als zij de gerimpelde kameijuifer van de vrouw eenes geilen ministers of prejideots hebben  SOUVEREINE RIJKEN. 153 gehuwd, dan rij^t de onderdeund wordende trots tot aan den hoogden graad van overmoed; en wee dien, wiens rechr in de klaauwen van een' booswigt raake, diens fchanddaaden met de familie-oogmerken der grooten voor gemeene voordeden, in verbinding daan. Zulke lieden bevinden zich in 'l dal der wellusten , op de kosten van anderen , zeer wel. Hunne verdienden blinken alleen in pragtige livereijen en paleizen, en de inkomden des Staats worden allengs de bronnen van hunne doorbrenging , zoo ras de gewigtigde en meestgeevende ampsen ben, als familie - erfdeelen toevallen. Ziet men daarom niet meerëndeels, vaders, broeders en zwagers, in nlle de gerechtelijke- en eereposten verdeeld V de eene hand wascht de andere: de eene befchut de familie van den anderen wederkeerig; zoo dat alle plaatfen, tot den vuurdoker toe , bereids door drievoudige adjundten voorzien zijn* en geen waardig ; bekwaam man plaats kan vinden, daar jonge dag en orooddieven, onbruikbaare menfchen , of booswigten reeds de plaatfen bij voorraad bekroopen of nederig gebedeld hebben. Met genoeg: maar de heeren ProttEtors vinden ook wegen, om hunnen Creaturen penfioen uit de kamerbeurs te verfchaffen. Hierdoor ontfpringen verbaazende iasten voor de fcbatkiste , en voor wie? voor lieden, die niets verdiend hebben, en die noch willen • noch kunnen arbeiden. De ganfche keten is van kunstgreepen te zaamgefmeed, en zoodanig verward, dat de groote den kleinen moet onderhouden. Eén' van hen is altoos aan 't hof, E $ «or-  ï54 BELETSELEN TOT GELUK IN zorgende dat den vorst niers ter ooren kome, ^an het geene hij moge weeten: de ganfcie bende heeft voorts niets anders in 't>oog te houden, dan uitwendig in de kerk en in de itad den eerhjken man te vertoonen. Het recht wordt dan willekeurig verdraaid; de grootmoedige, beste land vorst fchandlijk bedroogen, en de verdrukte vindt geen gehoor noch toegang, tot het éénzijdige referat ree ds met het fiat geëxpedieerd en gedecreteerd is. Dan heet het: est res j'uriicata. Ziet de vorst het onrecht zonneklaar, zoo zegt de proteclor van hetzelve: ,, lk neeme het op mijn geweeten." Schrei dan vrij tot God om recht en wraak, onderdrukte mensch! 'er is voor u verder niets te hoopen. Uw heer ge. loofde , en kan niets meer helpen ; uw goed is reeds in de derde hand, en uw vijand heeft reeds gebiegt en den aflaat verkreegen. Dus vlugten deugd en billijkheid uit de grenzen van meenig een' itaat, en zoo bevlekken traanen, afgeperste zugten . ongeflrafte fchelmflukken,en onrechtvaardig goed, het geweeten van den besten vorst. Hoe meenig rechtaartig en de beste achting waardig man, zugt nog in veele hoeken van Europa, over de droevige gevolgen van zoodanige grondbeginfelen en gefchondene billijkheid! Hoe veele magtfpreuken, die een oorblaazer bekroop, hebbenden besten flaatsburger arm, werkeloos en ongelukkig gemaakt ! En hoe veele onderdrukte menfchen roepen niet ten hemd tegen rijke kamer, prefi? denten en pagtera, die, fchoon zelfs een geheel land het geweid en onrecht met open oogen ziet, ech-  SOUVEREINE RIJKEN. 155 echter ongeftraft gemest blijven, dewijl zij den vroomen vorst op den biegtdag verzekerden: ,, Ge« „ nadige heer! op mij, op mijn geweeten alléén, ,, moet de fchuld , de Godlijke ftraf koomen, „ zoo ik uwe of mijne inkomften door Stoffels, „ Hendriks, of Pieters goed heb vermeerderd 1" De goede vorst, die dan, helaas, met de grondbeginfelen is opgevoed, dat men anderen voor zich kan laaten bidden, en zonden op het geweeten van anderen kunne aflaaden , ftaat ongevoelig toe, en ftort in den valkuil der gepriviligeerde arglistigheid. Dan heet het : ,, Ik heb ,, mijne rechters en raaden voor de juftitie aangeHeld; dwaalen, bedriegen zij, zoo is hun gewee„ ten alleen bevlekt, maar ik ben rein, want mijn ,, wil was goed, en mijne bezigheden zijn te ge. ,, wigtïg, om kleinigheden te onderzoeken. (Zoo noemt men, helaas, het recht der menfchen!) Verliest echter hij, die flechts zeven honderd guldens bezit niet even zoo veel als een ander, dien men tweehonderd dorpen ontneemt ? Werwraarts zal dan in zulke droevige omftandigheden de noodlijdende vlieden? Naar den rechter? diens hart is verfteend. Naar den biegtvader? nog minder; want dezelve trekt voordeelen uit zoodanige den grooten ingeboefemde grondbeginfelen. Tot de rechtvaardige waereld? deeze is te magteloos, om voor hem te fpreeken. Tot de politie ? Ja, naar deeze juist het zekerde; want dezelve gebiedt hem te zwijgen, en leert hem: „dat vorften zulke mannen vermijden en ha-aten, die belooning verdienen, en niets dan recht, zoe-  156 BELETSELEN TOT GELUK IN zoeken; maar integendeel dezulken met genade overlaaden, die laagkruipende om weldaaden bedelen, welke zij inderdaad onwaardig zijn." Ziet een onpartijdige, of de onderdrukte zelf, helder; heeft hij zonneklaare, overtuigende bewijzen in handen, en fpreekt en fchrijlt hij de waarheid vrij voor 't volk, waarheid, die de troon niet wil kennen of niet durft onderzoeken, om beminde bedriegers in hunne met honig gevulde wespennesten niet te ftooren : of heeft de vorst eens bellooten , door de goederen,die eenen op zijn recht zich beroependen ontrukt worden, veele bedelaars met hofgenaden te bevredigen, dan zijn'er voor den eensgeplukten geene vederen meer te hoopen. De verftandige waagt geene voordragt,noch voorfpraak aan her hof te doen , dewijl hij de eigenzinnigheid van een' meester kent, voor wien zich de verhevenfte deugd in de verachtelijkfte gedaante van eenen aan den voetbank des troons kruipenden onwaardigen huichlaar moet kleeden , om het haar toebehoorend recht, alleen uit allerhoogfie genade, knielende en llaafs, beevende , allerönderdaanigst af te fmeeken. De eerlijke man, de waereld- en menschkenner, kan of zal zich echter voor zijn recht nooit zoo diep vernederen, noch zijn helden caracler fchenden. Daar hij nu door eene vrijmoedige handeling aan 't hof den mode - weg niet bewandelt, door welken men alleen zijne wenfchen verkrijgt; dewijl hij zich fchaamt om door fluiphoeken en zijwegen zijn recht te zoeken , blijft hij ook zeker ongehoord: en van dit voordeel wceten boosjvigten gebruik te maaken. Dien  SOUVERËINE RIJKEN. *57 Dien zij gefchonden hebben, noemen zij een onrusrustige kop; doen den vorst gelooven: hij hebbe hem waarlijk reeds meer genade beweezen dan hi} verdiene, en fchdderen hem als een onbruikbaar of zelfs als een gevaarlijk man af. Het eerde baart voor den belasterden patriot verachting; het andere daarentegen dikwijls, behalven het verlies der goederen , allen mooglijk perfoneel ongeluk ,'vervolging, wantrouwen, ja zelfs gevangenis en dood. • Hoe veel treurige voorbeelden der verbaazendde wreedheid toonen ons de oude en nieuwe gefchiedenis aan mannen j die eerst recht in 't graf wedervaart, en welken de naneef als martelaars der hof kabaaien vereert; die doordechtemenfchen, bij ligtgeloovige ot kortzigtige vorden, dechts ongelukkig worden gemaakt, om dat zij het bederf van andere goede patriotten van hunne foort niet zouden verhinderen, en de eerloozen en geweetenloozen hunne teugellooze fchenddaaden onverhinderd konden voortzetten! Rampzalige vorst, die in zulke handen valt! — Beklagenswaardige daat, daardebefchreevene wetten den heilfaamen burger niet kunnen befchutten, en daar men nochtans groote hofgenade, groote tijtels en inkomden kan verkrijgen! —— Daar, waar de fnoodheid magt vindt, om zich tot het toppunt van boosheid te verheffen, dd4r verkrijgt de arglistigheid den eerwaardigen tijtel der politie of daatkunde: deeze vleidt den hoogmoed des hovelings, en dan ziet de naarfpoorende en afweegende wijze het zigtbaarde, hoe boos de mensch} in  158 BELETSELEN TOT GELUK IN in zijne foort zij, hoe ihood hij zijn kan, als zijn Wil onbepaald is. Als nu de geene, die men werkelijk plonderü en vilt, uit vollen keele cm hulpe roept: „ Heer! om -, Gods wille, om der onderdrukte deugd,om uwe „ eigene eer en geweeten, open uwe oogen, en zie»* ■ dan vliegen alle bevriende hovelingen , als bijtende honden, ten voorfchijn, prijzen en vlei. jen en verfteenen de ongevoeligheid van den bewogenen, en misfchien tot wéldoen geneigden vorst; maaken zijn hart hard, ongevoelig voor eens anders lijden,en prenten hem het uit eigenliefde ontftaande en dezelve vleijende grondbeginfel in : dat een vorst, als hij dwaalt, nooit zijne zwakheid ontdekken, maar dien zijner eere opofferen moet, welke over onrecht durft klaagen. Dewiji nu de uitdeeling van vorfielijke genade meer beweeging, meer bewondering bij 't gepeupel veroorzaakt, dan de vervulling van één menfchen»pligt voor ons recht; zoo begenadigen de vorften ook liever dan zij beloonen, en haaten hem, dien zij van rechtswege dankbaarheid fchuldig zijn. Is dit niet de waare grond , waarom in Sotivereine, christelijke rijken, zoo wel als in 't Oosterfche despoiistnus, ons geluk en ongeluk zelden van een roemrijk gedrag, maar meestal van de eigenzinnigheid eenes anderen, en het blind geval van onze ftaatkundige omftandigheid afhangen! ï Wie echter voor de deugd lijdt, zij, om vervolgingen, nooit minder deugdfaam en beklaage de of. fers  SOUVEREINE RIJKEN. ijq fers der roofzugt en der betichting. Geen moog. lijk onheil moet dien doen beevcn, geene hindernisfen dien van de waarheid affchrikken, die alleen voor God en de waereld leeft, en op de moordrusting der braafhefd, door (laaffcbe zielen, ter verfchrikhing van het niet denkend gepeupel, openlijk gefolterd wordt. Het is zeker, dat Rome in zijnen bloei flechts één kapirnol hadt, waaruit eene halve waereld gerechtigheid wedervoer. Het is ook zeker, dat alle vorften menfchen zijn, en gevolgelijk allen bedrogen worden. Gelukkig echter het land, waar het opperhoofd voor 't minfte volgens alle krachten en met den besten wil arbeidt, om minder dan anderen misleid te worden , en gevolgelijk de raazende lastering te keeren! Wij vinden echter kleine ftaaten in Europa ,'die het honderdfte deel der magt van 't oude Rome niet bezitten .. en nochtans inderdaad meer Juftitie-, Hof- en Regeeringsraaden bezoldigen dan dit hoofd der waereld deedt; en dldr, juist daar, waar zóó veele rechters zijn, is waarlijk geen recht te vinden: waarom? Atprocesfen koomen niet ten einde, dewijl zij als melkkoeien der advocaaten en hunner heeren neeven , de gebiedende rechters, aang-^ien en gebruikt worden. Deeze pest des ftaats ontftaat alleen uit de overdreevene, of duitsch gezegd, verkeerd verkwistende genade van 't hof. De gewoonte is te zeer ingefloopen dat men de ampren met aan de waardigften, maar op aanbeveeHng, en volgens den familienaam, uitdeelt, £en Hof. iaad  léo BELETSELEN TOT GELUK IN raad heeft fomtijds twintig kinderen, zwagers en nee ven, behalven het huisgezin. Allen moeten immers, zonder onderfcheid, verzorgd worden! De huisvader fchuift ze allen van den hals, en bezwaart 'er d> n Haat mede, om zelfs ook den jongen bloedzuiger des lands met groote tijtels te zien prnken , die, even als z-jn vader, geleerd heeft, te dienen, te denken en rijk te worden; doch anders niets nuttigs voor zijn hart of de waereld verftaat. Zijn 'er toevallig geene voornaame veel geevende plaatfen voor den jongen Arcadi'èr open, dan vindt de boosaartige onkunde nieuwe ontwerpen tot ondragelijke lasten, bijgevolge nieuwe Officianten, om dezelven , tot allergrootfte verwarring c'es ftaats,ter uitvoer te brengen; en als hier de banden fcheuren, zoo ontdekt men in den eerwaardigen foldaatenftand fchuilboeken voor onbruikbaare kêjjoopers, of pronkende jonge tirannen op de paradeplaats. Is dit ook niet eene zigtbaare bron , waaruit men in verfcheidene groote en kleine ftaaten, den oorfprong van eene verbaazende menigte van onbekwaame ftaföfiiciers, en dorp- en hofgeneraliteit kan afleiden , en waarom men in nood eclrer geene bekwaame bevelhebbers voor de Armèe kan vinden! Wat is daar nu, waar zulke misbruiken eens ingefloopen zijn, en de ilaatf dienaars de vaders en neeven van geëerde iafhartigen, den wezenlijken welvaart des flaats niet bedoelen, voor den waaren feldaat, voor den echten patriot, en onbaatzugti- gea  50UVEREINE RIJKEN. 161 gen',man te hoopen , die op zijne eigen verdienfte fteunt , en zich fchaamt om door gunst of geld eer» rangen te bekleeden ? De befchermde jongling , daarentegen ftijgt vliegend opwaarts, dewijl hij, door 't blind geval der geboorte, deezen of geenen groot gewaanden famillienaam voert: door arbeid verkreegene verdienden worden verfmaadend afgeweezen , en de met ligte voeten bevleugelde Parijfcheluchtfpringer, moet of wil alsdan den manlijk ftouten Bardenzoon niet alleen ten gebieder, maar zelfs ten voorbedde dienen, en hem de krijgskunst, als de mazerijnfche Maatkunde, leeren. Hierdoor worden ganfche landen verlooren, geheele maatfchappijën ongelukkig gemaakt; en de foldaatengeest , ik meen de eere, wordt even zoo uit de Armée, als de gerechtigheid uit de gerechtshoven, het doorzigt uit de ftaatkunde, de deugd van 't hof, en de grootmoedigheid uit het vorstlijk hart gedreeven. Men onderzoeke alleen met aandacht den oorfprong des rijksdoms van veele groote familën, zoo zal men, ot onder derzdver voorouderen gunftelingen tellen, die, door ontijdige genade en toegeeflijkheid van kortzigtige of in driften zwemmende vorften, fchatten hebben opgehoopt; of vinden, dat ze nog heden, tot last van den ftaat, rijk worden. Onze nieuwe gefchiedenis toont ons nog met huivering eenen verkwistenden Bruhl, in Saxenpen en pragtigen c h 01 s e ü 1 l,in Chantelouppe ; eenen moltke, m Koppenhagen; mannen, die II. deel. L gsm.  152 BELETSELEN TOT GELUK IN ganfche ftaaten arm maakten, om rijke fchatten natelaaten. Bij ons ontbreekt het insgelijks aan zulke rijke bloedzuigers niet, die vorften-, graaven- en- baronneh.titels hebben gekogt, en hunnen kinderen den buit des vaderlands geweetenloos nalieten. Van de Nepoten in Rome wil ik hier geheel niet fpreeken; men weet, hoe jammerlijk het fchoone /taliën, door de fpringhaanen gelijkende zwerm van zoo veele pausfelijke, in den vorftenftand verhevene familiën is te gronde geholpen , en hoe de hongersnood het in ellende juichende en op den Hemel hoopende gemeen , voor lang van de aarde verdelgd hadt, als wij Duitfche zotten niet, op het voorbeeld van andere rijken, het merg van onze landen, de vrugten onzer landen, het baare geld, den luijen en met ons geld woekerenden Romein, verblind door voor©ordeelen, vrijwillig ten offer bragten! Deeze ftof hoort niet in deeze bladen, noch voor mijn onderzoek: ik ben een Duitfcher, en min de Duitfche waarheid, daar, waar wij het Duitfche waare verftand voor onzen gemeenfchappelijken wélvaart moesten leeren duidelijker uitwerken en beter aanwenden. Weg, derhalven , met voorbeelden uit landen, daar luiheid en onkunde den trotfchen fcepter voeren, en het denken en fchrijven dooi Inqui' fitie - gerechten, tot eeuwige verfmaading van ons menfchenrecht, verboden blijft! Ik blijve in de overige perken van Europa, en hoe is het in dezelven mooglijk, dat de rechterlijke- en «erposten alleen met braave en bekvvaame mannen kon-  SOÜVERËINE R IJ K E Ni ïS$ konnen voorzien zijn, zoo lang de zoogenoemde grooten alleen voor hunnen buik en voor de verheffing hunner vervvandten leeven? Veelen van den Adel zijn te rijk gebooren en te verwijfd opgevoed. Zij kennen geenpatriotismus, ert hebben geene denkbeelden van de waare eere noch grootheid der ziele: hun godsdienst beftaat alleen in uiterlijke ceremoniën, in welken zij niet verder dan het gemeen denken noch edeler handelen ; hunne geestelijke leermeester verbergt voor hen arglistig den ftaatscatechismus, om nieuwe partijgangers voor het Jus canonicum op te voeden. De pligten van den waaren Christen en goeden Waereld^ burger zijn derhalven voor hen alleen onöplosbaare raadfels en ondragelijke boeijen, die hunne vaders en verwandten, ook zonder deugd, bekwaam* heid en weetenfchappen, aan 't hof met excellentie* titels zien prijken , en door 't domme volk , als Lucullusfen, dronken in overvloed, zien leeven. Zulk een jonge Adel verlaat zich dus alleen op het voordeel van zijnen naam , zijne goederen ert befcherming. Het heet: „ de jonge genadige heet is rijk, en behoeft derhalven niet met moeite te leeren , vermits anderen wel voor hem zullen werken." Daarenboven ziet men aan 't hof nooit, dat uitlte* kende bekwaamheid, ongebooren adel, of geleerdheid, in pragtige gala-klederen de voorzaalen ert fpiegels doen binken, maar verachtelijk aan de deur zugten. Juist uit deeze verzuimde achting voor bruikbaare menfchen ontfpringt het beklaaglijk gebrek; aan dezelven; en domheid, luiheid, joukertrots en, L 2 arg-  164 BELETSELEN TOT GELUK IN arglist,befchermen en prijzen defnoodheden in hun» ne heiligen en befchermëngelen. Men fielt op veele plaatzen de verhevene weetenfchappen, de waare en niet pedantfche geleerdheid , onder de verachtelijkfte beroepen of te betaa de (laatskas zoude rijker worden,- naardien zij dadr geene gemuntte belooningen behoefde uit te deelen, waar de wisfelcours der eere ftijgt, en het overwigt in zuli een roemrijke commercie door naarijverige nabuuren meer bevorderd dan naargevolgd en benijd wjrdt. Zulk een rechtbank, welke over bekwaamheid en verdienden moet oordeelen,moet echter uitmannen beffaan, die alle hofvleijers en kunstgreepen met een onbeweeglijk caraEier ftout het hoofd kunnen ^bieden; zij moeten een onbaatzugtig hart en groote bekwaamheid bezitten , om het waare van 't val. fche te onderfcheiden, om de eere alléén aan groote talenten en verheven deugden toe te wijzen en daarentegen de middenmaatigen hardnekkig afwijzen , die hunne waarde zouden verminderen en hunne rechters ontheiligen. 'Er hoort nog meer bekwaamheid toe, om het waare oogenblik te kennen, en te gebruiken, als deeze eere te algemeen wordt,  SOUVEREINE RIJKEN; xj3 Wordt, en haare uitwerking zich vermindert, of, wanneer het eigenlijk tijd is, een nieuw doelwit op te hangen, en nieuwe drijfveêren tot roem aau te fpannen. Bij de overweeging van alle zwarigheden, welken zich bij zoodanig eene inrichting moeten opdoen, zullen mij zommigen zwerver of luchtprojeétmaaker noemen. Vorsten zijn menfchen, en willen onafhanglijk verkiezen; gevolgelijk ook zulk een parlement niet dulden, dat hen hunne magt konde verminderen, om onwaardige vleijers genade te be« wijzen, of willekeurig over belooningen te bellisfen. Zulk een rechtbank zoude in den Monarch alle magt tot nadeel en eigendunklijkheid vernietigen , maar daarentegen in hem de kracht vergrooten, en de gelegenheid verwijderen, om onbepaald goed te doen. Juist hieröm zal dit ontwerp veellicht als belagchelijk, onmooglijk, of zelfs gevaarlijk gefchilderd worden, dewijl men doorgaans de hovelingen om raad vraagt, die bij zulk eene inrichting het meeste zouden verliezen. Ik kenne ook mijne eigene onbekwaamheid te wél, om mij zelf als bijzitter of referendarius van zulk eene rechtbank op te werpen; ten hoogften konde ik voor 't protocol dienen, of als Licentiatus juris hutnani zomtijds het recht van mishandelde menfchen verdedigen. Ik zoude hier veel te breedvoerig worden, als ik van den algemeenen regel , om in Gemeenebesten gelukkig te leeven, wilde afwijken. Een ieder beproeve en kieze, als hij krachten, wil en gele- II. deel. N gen-  •fP4 BELETSELEN TOT GELUK IN genheid tot kiezen heeft; neeme zich voor, om den rechten weg van den eerlijken man voorwaarts te wandelen; zegge zijne meening vrij; mijde niets dan fnoodheid, cn bckounucic, nudi bedroeve zich over voorvallen , die buiten hem gefchieden, en die hij, zelfs met verachting der grootfte gevaaren, niet zoude kunnen veranderen. Hij betrachte en vervulle de wetten der orde volgens zijne woonplaats eniftiglijk; en offchoon hij geene openbaare ampten bekleede, 200 voege hij zich nochtans aan het hoofd van hen, die de vooröordeelen verfmaaden , en een bevreesd volk arbeidfaam, billijk , wijzer , en gevolgelijk gelukkiger poogen te maaken» Dat heet vergenoegen'in weldaaden te ondervinden; dat heet als een waardig mensch in alle omftandigheden en voorvallen leeven! Van eenige kleine Roomfche - Rijks - en Italiaanfche Gemeenebesten heb ik hier niets te zeggen, dewijl zij deezen titel niet verdienen. Hunne wetten zijn onvolmaakt in derzelver natuur en hoedanigheid zelfs, en de verkiezing van hun , die dezel ven moeten onderfchraagen of verbeteren, is te bepaald of te partijdig, om 'er algemeene voordeden van te konnen hoopen: hunne neiging, hun val tot eene democratifche verwarring is niette voorkoomen; hun invloed in rtaatkundige nabuurige omftandigheden weinigbeduidend; hunne inwendige kragt te zeer verdeeld, om goede gevolgen van kloeke vernuften te hoopen; derhalven is hunne ftaatkunde tartaarsch, hunne oeconomie landbedervende , en hunne ganicae toettand onürdenlijk, zwak , ot zelft fcha»  SOUVERElNE RIJKEN. ioj fchadelijk voor de deugd en rechtaartheid van verlichte Burgers. In 't algemeen moet de eerlijke of verlichte man geene woonplaats ter onafhangelijke rust zoeken, daar geen onderfcheid van ftanden bekend is. Daar het rijk gepeupel verdwaasd adelijk prijkt; de arme , daarentegen, eigenzinnig dom met vrijheid praalt, die zijn verderf veroorzaakt; daar het vuistrecht onder teugelloos volk geldt; daar dagdieven, fnooden en zelfs moordenaars het burgerrecht verkrijgen , als zij een' befchermgod der verwarring j of een' heerschzugtigen, woeke» renden handeldrijvenden medeburger de {femme ter overheids - verkiezing in wijnhuizen verkoopen : daar zijn foortgelijke leeuwen-kuilen der burgerlijke ééndragt, broeikasfen van laage koorn-en geldwoekeraars , en fluiphoeken der fnoodheid, des doldriftigen bijgeloofs ; daar zijn zulke baarmoeders en wiegen van den waan, van het vooroordeel, van de groffte onkunde, zulke fchadelijke nesten der luije diefachtige hommels, voor de christelijke eerlijkheid nadeehger, dan de gepriviligeerde roofnesten van Algiers en Tripoli. IVleen ig eenvouwige Burger van zulk eene geloofde dwerg - republiek, of Atheenfche misgeboorte, fchaamt zich Cdoor kortzigtigheid misleid) den onderdaan van eenen grooten koning te heeten, en is zomtijds inderdaad de ellendiglte kruipende flaaf van een'koopman, fabrikant, of geldwisfelaar,die middel vondt om, door zijne zwakke bedrogene medeburgers, op 't kusfèn te koomen , zonder in ftaat te zijn het roer der regeering te helpen ftuuren, en N a ge.  tQS BELETSELEN TOT GELUK 114 gevolgelijk, met volkomen recht, voor de woelende partij', de gewaande edele vrijheid op de klippen der affchuwwaardigfte eigenmagt te laaten ftranden. Gevloekt mensch! dat, om eigenbaat,eigenzin, of uit grove onkunde, eenige duizende goedhartige, doch misleidde dwaazen, in't verachtelijkfte juk brengt, gevolgelijk het algemeen geluk en de waare menfchen - vrijheid, alsdan vernielt, wanneer de hierarchaale woede reeds rondsom 't Egyp» tifche kalf danst, en Mofes, Aaron, ja zelfs Mirjam het gemor en de jammerklagten van een' despotiek overheerd volk willen gevoelen , noch verhinderen. Weg, derhalven met foortgelijke republikeinfche dwaasheid-nesten uit ons verlicht Europa, daar wij gelegenheid hebben, om onder den monarchaaJen fcepter veilig en gelukkig te leeven (*). Men vindt bij'ons Gemeenebesten, die deezen naam, en, nog minder,welke de voordeden der onafhangelijkheid verdienen te genieten. Wie echter gelegenheid heeft, om zijne woonplaats te verkiezen, waar geene vRééMDE willekeurigheid, maar alléén onze wélvaart, en de be- fehree- («) Widr dan, mijn lieve trenck? Ik meene dat gij zelf elders ons verzekert: dat Vorften lange vingers hebben ; dat zijliever genade bewijzen dan beloonen; dat hunne magtfpreuken wel eens onveihgheid en ongeluk baaren; dat zij ook menfchen zijn'; en dat... maar ik behoeve u uwe eigen woorden niet te erinne-, ren.  SOUVEREINE RIJKEN. 19? fchreeven wetten ons lot en de perfoneele waarde beflisfen, die zal, als een deugdzaam burger, on* twijfelbaar, ook zonder titels, ordenbanden, eerampten en rijkdommen, een groot man heeten, als zoodanig een' door alle kenneren van echte groot* heid gewis geacht leeven, en de vrugten van eene edele vrijheid en de rijkfte belooningen oogtlen, die hem alléén zijn hart en de toejuiching der wijzen geeven, en die hem geen vorst, geluk, noch waereld kunnen ontrukken. Van de middelen om in Monarchïèn gelukkig te leeven, zal ik in deeze verhandeling voorzigtig, doch, des te meer getroffen, zugtende zwijgen. De Souvereiniieit is de middenweg tusfchen den despotieken-tn republikein fchen regeeringsvorm. Wie nu het bekwaamflre is, de voordeden van beiden zich ten nutte te maaken, en derzelver gebreken te ontwijken, die behoeft mij om geen' raad te vraagen , hoe, op welke wijze, en door welke wegen, hij den titel van excellentie zoeken moet, ingevalle hij waarlijk een excellent, nuttig man is. Billijk of waarlijk deugdzaam moet hij juist niet zijn, maar Hechts fchijnen, om een' liefling van 't hof of van het aardfche fchijngeluk te worden. Ik wenfche uwer excellentiën een wélfmaakendproficiat bij vorfie/ijke lekkerbeeten, en blijve in mijnen Verachtelfjken fluiphoek, tot moralifeeren, uwe dienstvaardi. ge dienaar, maar gewis en waarachtig niet,..,, uwe onderdaanige gehoorzaame knegt. N 3 Tot  198 BELETSELEN TOT GELUK enz. Tot dusverre hebbe ik over de Bsktfekn Ut Geluk, in onderfcheidene regeeringsvormen, ge. handeld ; in eene volgende verhandeling zal ik onderzoeken,, wat eigenlijk geluk eu ongeluk der menfchen is.  FABELEN VERTELSELS.   D E ONGELUKKIGSTE VOGEL- Een Vink, door honger wreed verblind, Werdt onverwagt in 't net gevangen. „ Goed, Cfprak de vooglaar) kleine vrindi Gij zult voldoen aan mijn verlangen. „ Dat gij u met mijn henpzaad voed*; Gij zult hier in dit kooitje Iterven; „ Eet U hier dood : ik fpnar uw bloed); „ Uw leven zal mij brood verwerven," — Zoo moest de vogel jaar en dag In eenen donkren kerker leeven: Hij zelf kan van zijn droef geklag, hza ons het beste naricht geeven. «  *«» DE ONGELUKKIGSTE VOGEL; De vooglaar fpanc zijn netten uit, Om de eerfte vooglenvangst te waagen: Het Vinkje flaat, en lokt, en fluit; Zóó kan een vrijheidsblik behaagen! ——■ Zwijg, vogel 1 zwijg! uw flag, uw toon, Zal uwen broedren doodlijk weezen! Zwijg, vogel! zwijg! een fchriklijk loon Zal hen te Iaat voor list doen vreezen! Hij lokt een kleine vinken-fchaar; De fchaar, misleid door 's vinkjes lokken, Zag flechts het henpzaad, geen gevaar, En 't net wordt ijlüngs toegetrokken. De vooglaar brengt ze lagchende óm En fpant terftond zijn netten weder. Het Vinkje werdc van fchrik fchier flom: t Gij fterft, mijn broedren! (zugt hij teder.) „ Gij kent, gij voelt voortaan geen nood; j. Maar ik, ik moet hier wreed verüuachten! Ach*  DE ONGELUKKIGSTE VOGEL. fioj- „ Ach! vooglaar! gun mij ook den dood: „ Ik leerde dien reeds lang verachten. „ Mijn fluiten heeft alleen de fchuld „ Dat mijne broedren moesten fierven; „ En mij doet gij, vol ongeduld, „ Het ilaaffche juk voor altoos erven!" Hier zweeg het treurig Vinkje flfl; Hij wilde voorts niet lokkend zingen. De vooglaar fprak : „ tot mijnen wil 9, Zal ik u, zwakke dwaas, ras dwingen!" Nu fteekt hij hem zijne oogen uit; Verlamt en kort de teedre vlerken; „ Gehoorzaam! (zegt hij) vogel! fluit! „ Voel hoe ik hoogmoed kan beperken." En echter fluit de vogel niet! .... Nu brult de vooglaar :,, 'k zal u ftraffen! „ Ontzinde! doe, wat ik gebied'; „ Of honger zal mij wrask verfchaffen."  *o4 DE ONGELUKKIGSTE VOGEL* Nu lijdt het Vinkje 't hoogst verdriet; Voelt zich geboeid aan lijf en klaauwen. i . Géén graantje kon zijn honger, niet Eén drupje zijnen dorst verflaauwen. Thans is een koord voor hem bereid; En daaglijks wordt hij vastgebonden. Hij fmeekt vergeefs. . . Barmhartigheid Heeft nooit een vooglaar ondervonden! .. Des Vinkjes ramp heeft perk, nr>ch mant. Wie zou dit noodlot niet vervloeken! Waar vindt hij immer toeverlaat, Voor wien men troost en heul moet bij tirannen zoeken 5 DB 6 Zwakke en kortziende Onderdaan! .Zie u in waailieïils-jfpiegel aan; Dan zult gij Vinken kennen leeren, Die, in een gouden kooi, verblind doorloozetifchijn, Nog trotsch op hunne lokkunst zijn, Tun vrije' vooglen zelfs tot flavernij veraeéren.  2>. II. 2!«dz. zo$. De oxiTbarmliai»tia*e Boer.   D E ONBARMHARTIGE B O E R. "Vriend Marbaod, een hardvogtig man. Dorst zijnen ezel eens bevragtefl, Zóó zwaar, als ooit een Wreed tiran/ Eens ezels rug belaaden kan, Die douf is voor zijns ezels klagteü. Hij dreef hem voorwaarts naar de ftad, Om zijne graanen te verkoopen; Ras wierdt hij door de hette mat, Na hij twee uuren hadt geloopen. Hij kogt zes menglen bier, en dacht: „ Ligt torscht mijn ezel óók dees vrag:," Hoewel hij de eerlte nauw kon draagen. Thiw o F Cape, tibi bod  scfj DE ONBARMHARTIGE BOER. Thans drijft hij d'ezel verder voort, Maar voelde zich door honger plaagen; Gelukkig was hij in een oord, Waar velden alö'm vrugten draagen. Ras vindt bij raapen,- eet ze, en neemt, Een zakje vol tot voorraad mede.] Hij acht het billijk, geenszins vreemd,1 Maar zelfs gegrond op recht en rede, Dat dees vermeerdring van den last In 't minst geens ezels kragt vermast. Maar de ezel torscht en wankelt vast. Doch, ongevoelig voor ellenden, Slaat hij hem deerlijk op de lenden: Nu vindt hij, langs den waterflroom, Een' rijkbelaaden appelboom. Hij zegt, terwijl zijn handen plukken, „ Eén korf nóg kan geen' ezel drukken." Dan de ezel zweet, en hijgt, en beeft,  DE ONBARMHARTIGE BOER. Z&t En ftruikelt, valt, bezwijkt en fneeft; En Marbood, die te laat zijn wreedheid moest beklaagen, Moest nu des ezels vragt op zijne fchoudren draagen. D E Ziet in deez' Boer uw' Dwingland aan, Die last op last onmenscht durft hoopen; En in den Ezel d'Onderdaan, Wïen vorst, en paap en adel ftroopen. Ach, broeders 1 flaaven! ach, ik treur. Het lastdier zelf fchrijft aan uw deur: „ Ik viel . . . gij m°et mijn noodlot erven; M Ziet toch, wie uwen val bereid'; „ Hoe gij, door onderdaanigheid, „ Niet als een Ezel valt, maar zelfs leert (taande derven!"  D E U G D Z AA M É [ V o s. Een Vos, eéa oude hoendervrind, Werdt eindlijk in den ftrik gevangen; Terwijl de boer zijn vijand vindt, Dacht hij voor 't minst dien optehangenJ De Vos ontdekt zijn' hoogen nood, En uit zich voorts in deeze beden: „ Ach, landman! redt mij van den dood; „ 't Is waar, gij kent der Vosfen zeeden: „ Doch, wees thans groot; verdoof uw vuur',, ,, Sluit niet in toorn voor mij uwe ooren; „ Een Vos is immers door natuur „ Te recht met vosfenaart gebooren! . . ; ,» Das,  DE DEUGDZAAME VOS. 2o Nu leefde hij, op 's landmans grond, Van vorfchen, kevers, muizen, ratten; At brood in huis, gelijk een hond. En deelde zelfs zijn' buit met katten. De Vos was deugdzaam, inderdaad; En bleef nu, zelfs bij hoenderfchaaren, Beheerfcher van zijn' drift en 't kwaad, Die ftrikken voor zijne onfchuld waren. Eens ftond hij bij des landmans huis, Door honger meer dan ooit gedreeven. Hij loerde, en ving flechts ée'ne muis, En liet de lekkre hoenders leeven. Hij lagchte, toen hij 't muisje hadt, En dacht : gij zult mij niet ontkoomen. Dan, ach! hoe kon hij denken, dat Zij zelf vergif hadt ingenomen! De goede Vos gevoelt, te laar, Het gif aan zijne darmen knaagen;  ara DE DEUGDZAAMS VOS. Hij zugttc, fchreidc om troost en raad, En niemand hoort zijn angflig klaagen. Toen hij reeds in den doodflrijd lag, En oog en harte inwendig braaken, Sprak hij: „ zie daar mijn laatfle dag, „ Om dat ik mijnen aart verzaakte. „ Ach! had ik als een Vos geleefd; „ Natuur voldaan in haar verlangen; „ Nooit naar roemwaardige eer geftreefd, „ En nimmer eene muis gevangen; „ Zoo had ik hoendervleesch verteerd, „ En moest nu niet zoo treurig ilerven! „ De deugd, de deugd heeft mij beheerd; "„ De deugd doet mij dit lot verwerven; ,, Haar loon is valsch en loos en los; „ En mijne deugd wordt dus gewrookenp' „ De deugd is .. ach ! .."— Hier ftierf de Vos, Want anders hadt hij meer gefprooken. — d Vos!  DE DEUGDZAAME VOS. 213 03 D E 6 Vos! hadt gij de dengd bemind, En altoos deugdzaam willen weezen; Nooit zou de naneef van u leezen, Dat ge u door haar bedrogen vindt! Gij liept haar wel op zijde, dan Gij durfde in 't eind haar paden doemen: Dien kan men nimmer deugdzaam noemen, Dien ooit een deugd berouwen kan.  D E OUDE EZEL. Ü,en ftoköude Ezel, die, reeds vierentwintig jaar, Trouw, als een Ezel, diende, in voorfpoed en gevaar; Die zijnes meesters woede altoos met eerbied duldde, En met een leêge maag zijn' ezelspligt vervulde; Den vollen haverzak op zijne lendnen droeg; Zoo veel te trouwer was, hoe meer zijn heer hem doeg; Om niets dan voedfel wenfehte en niets meer hadt te hoopen, Op dat hij moedig, trots in zijne kar kon loopen; Was eindlijk afgeleefd. In grijsheid, uitgeteerd, Bezweek hij voor den last, dien hem geheel beheert. Zijn heer, zijn firenge heer, was in foldateu orden, Juist door zulk een verdienfte, een Generaal geworden. Ei)  DE OUDE EZEL. 415 Hij ziet des Ezels ramp, koelzinnig, lagchende aan, Die gaarne draagen wil, maar naauwlijks meer kan ftaan. „ ó,(Roepthij,totzijnknegt:)Hans!geefdenEzelflaagen! „ Slatoe.dathij'tbefterv,' hij dientniet meer tot draagen ! „ De luiaard is veel te oud.—"De ook taamlijk oude knegt Denkt: „Broeder Ezel! ja : zóó gaat het metonsrechU „ Wij Ezels moeten fteeds voor Ezels ons vemeêren, „ Die op twee beenen gaan, en die geen onheil deeren, ,, De wijze waereld wordt het meest door dien bekoord, „ Die, naar verdienden, in den zwijnenflal behoort, En als een Ezel denkt: — getuige zij mijn mees'er, „ Die zich een palmboom waant, en klein is als een heester.1' Zoo dacht hij; en dacht voord: „ waar zijn uw heldendaén ? „ Wat hebt gij toch op aard' meer dan dit dier gedaan ? „ Wat hebt gij meer geleerd, dan orde blind vervullen, En voor het regiment: rechts! links! halt! marsch! te brul- (jen? „ Mops! gij zijt generaal; en meenig waare held, „ Wordt grijs als musket tier, en bedelt brood en geld. o 4. » Gii  315 DE OUDE EZEL, „ Gij ziet wel uw verdienste in eene fter gemaalen; „ En 't geen u zelv'ontbreekt moet op uw kleedren praaien. „ Gij leeft voor u alléén, gij oude booswigt! gij! ... „ Wees vrolijk;'t lot maakte u van's Ezels voorrecht vrij! i, Ge ontvangt genadenge/d, het loon der oudeknegten; „ Maar, — deedt de vorst u eens ah gijuw''Ezel rechten ?... D E Die nimmer moede was, geeft nijvere Ezels flaagen; Die nooit gehongerd heeft, kan 's armen brood ontdraagen ; Die eer noch pligcen kent, zoekt grootheid in denfchijn, En waant,wie lijden moet, die moete ook draf baar zijn. êCed! hoe meenig mensch meet niet zulke Ezels fchraa£cn !  D ï BOER EN DE vos. T^ens zag de Boer den Vos zijn hoendren wreed belaagen, En ftraks het beste hoen hem door den Vos ontdraagea. Hij loopt; hij roept : „ het is mijn hoen, „ Gij, dief! dorst het mij fchelms onüteelen:" „ Och, (zei de Vos) fpreek met fatfoen , „ Wat baatte ooit fchelden en krakeelenJ „ Gij ziet het in mijn magt gefield." De Boer beroept zich op zijn rechten. De Vos zegt: „ dwaas! daar ftaat een held,„ Gaa, vraag hem naar het recht der knegten. „ De,fterkfte doet al 't geen hij wil, „ Gij kunt vrij Aagten : ik moet lteelen. O 5 „ Mijo  *i8 DE BOER EN DE VOS. „ Mijn recht heet honger : 'k hou mij (Hl, „ En hoor en volg flechts zijn bevelen. „ Spreek, mensch! wat toch is uw gebruik? ,, Gij moordt voor geld; ik voor mijn' buik, „ Na mij de honger heeft gedreeven: „ Gij zorgt voor roem; ik voor mijn leven, „ Ik ben door nood een hoenderdief, „ Maar mijne broedren heb ik lief. „ Voor de eere, eens vorften flaaf te heeten, „ Zal ik geen' broedren-pligt vergeeten, „ Noch de eene Vos ooit d'andren eeten. D E Ja, Vos! onder fchepfels zijn wijsten, de fnoodften, En onder de rovers zijn menfchen de grootften.  T) E EZEL E V HET HERT. Een fchrandere Ezel, taamlijk oud, Die 't flaaffche juk reeds lang moest draagen, En bloot ftond aan de wreedfte plaagen, Werdt in het eind door wanhoop ftout. Hij wierp zijn boeijen af, en vlood in 't grasrijk woud. Nu wijdde hij zich vet en fmaakte blijde dagen, En dacht zoo in zich zelf: „waarom liet ik mij plaagen? „ Waar' 't flechts aan mi] bekend geweest, „ Hoe zoet de Vrijheid ons kan ftreelen, „ Dan had ik arm, onnozel beest, „ Zoo flaafsch mij nimmer zien beveelen, „ En onder eens tirannen magt, n Mijn  22o DE EZEL EN HET HERT. „ Mijn heil gezogt, in fmaad en fchanden; ,, Thans ben ik vrij van zijne banden; „ Daar vrede, en overvloed, en rust rondsom mij lagcht. „ Hoe konde ik ooit ontzind mijn rechten overgeeven? „ Niet vroeger naar hatuur en haare wetten leeven! ,, Dan, mijne dwaasheid is voorbij; ,, ö Boschbewooners! 'k leef, als gij, ,* Voordaan volkomen vrij en blij 1" —■ Een Hert ontmoette hem in klaverrijke wijden; De vriendfchap was terilond gemaakt; i Geen Ezel hadt vóór hem ooit zóó veel zoets gefinaakt; Of mogt met zóó vee! rechts zich in zijn lot verblijden. Wie zoude zulk een heil een' Ezel niet benijden! Ten laatften (treeft de winter aan; Het gras verwelkt, en fneeuw bedekt a!ó'm de velden. Nu vindt hij lover, gras noch graan, Terwijl hem koude en honger knelden. „ Ach! (dacht hij_) al mijn heil beftond alleen infchijn, i, Hoe  DE EZEL EN HET HERT. aas „ Hoe wenschte ik thans terug in mijne (tal te zim», „ En liever last op last te draagen, „ Dan mij met koude en honger plaagen!" Zijn ezelskeus was ras gereed ,, Heer Broeder! (zegt hij) 't doet mij leed, ,, Dat ik een wijl u moet verhaten, „ Wijl ik, bij ondervinding, weet, „ Hoe zeer een warme (lal kan baaten, „ Waarïn men altoos voedfel vindt; „ Waar men voldoen kan zijne lusten; „ En, uitgedrekt, op 't zagte flroo kan rusten. „ Heer broeder! derf hier vrij; uw dwaaling blijkt mij klaar; „ Gij leeft hier (leeds in jagtgevaar; „ Gij moet op 't fchraale, en koude, en vogtige aardrijk (flaapen; „ En daartoe is een Ezel niet gefchaapen! „ Ik (ia van uwe vrijheid af; / „ De hemel fchonk ze u wis tot draf, „ En wille mij daar voor bewaaren!" Zoo  ató DE EZEL EN HET HERT. Zoo fprak hij; doeg van blijdfchap agter uit, En, daar hem niets in zijn bedoeling fluit, En de oude ftal op nieuws hem kon bekooren, Rent hij 'er heên, en fpitst van vreugd zijne ooren. Wie 's Ezels borst gezoogen heeft, Kan nimmer de eedle Vrijheid eeren. Gij, Ezels! gij verdient, dat gij als Ezels beeft; Dat ge u als Ezels laat regeeren, En uwe ilavernij door niemand word' verzagt; Want — juist door u ontftond der vorften eigenmagt,  GED ACHTEN VAN EEN' GOEDEN STAATSBURGER; OP HET W E E V E N VAN BEN Z IJ WORM en de SPINEEN VERTOOG.  Idem labtr, iiiipar ejfeüus.  GEDACHTEN VAN EEN' GOEDEN STAATSBURGER; OF HET , SPINNEN VAN DEN ZIJWORM en de SPIN. Dit vertoog zal dezulken niet mishaagen, die in >t Vaderland als nuttige Zijwormen fpinnen; en ik hoope , dat zij gemeenfchappelijk met mij zullen medewerken , om alle Spinnenwebben te verftooren j God zegene het wélmeenende oogmerk der waare Patriotten, en redde, of vertrooste, voor 'tminfte, de reeds in Spinnenwebben geboeide Zijwormen! De Zijworm wordt Jteeds koog geroemd, Dewijl diens zijde ons kan tot nut en voordeel fi'rekken; De Spin wordt mast door elk gedoemt, Schoon naarfligheid niet min haar kan tot arbeid wekken. Vaak is de werkzaamheid gelijk Fnu II. DEËËi  tlS GEDACHTEN VAN EEN' Van hen die op onze aarde weevin; Doch deeze wordt geacht en rijk, En die moet fteeds in kommer leeven i Met recht ! . . want de eene heeft verftand, En de ander niets dan huik en hand. Zeer dikwijls fchrijven wij het geluk aan het lotgeval ; of zekere voorvallen aan de Goddelijke Voorzienigheid toe, die uit ons zelf, uit den aart onzer omltandigheid, en uit gansch natuurlijke gevolgen voortvloeijen (*). Een koopman, die de voordeden van den handel , uit de omftandigheid van zijne woonplaats en uit de wederkeerige behoeften van andere landen, kent; veel gereist, onderzogt, geleezen, en perfooneele kennisfen gemaakt heeft, zal gewis de producten van zijn vaderland zoo wel als de uitlandfchen zich weeten ten nutte te maaken. Indien hij daarenboven tevens de verëischte hoedanighe. den, die eigenlijk den koopman vormen, dat is, een' arbeidzaamen, vindingrijken geest , diepdenkende naarvorfchingen , begeleid met een gezond overleg, vlijtigheid en orde, als mede een gefchikt ver- (*) Gèwisrelijk in onze oogen; want de Voorzienigheid heeft allis >an natuurlijks wetten ondergcfchikt. Die deihalven de Formeerder der Natuur is, moet ook in en met dtzelve de Befcbikker zijn aller vonrvJl!en,die uit ons zelv', uit den aart onzer omftandigheden, of liever, uit geheel de natuur en derzelver onder» fcheiileo werkingen, voortvloeijen. K.  GOEDEN STAATSBURGER. sSf Vèrltand tot voorzigtige befluiten, bezit; dan zal hij gewis ligter en rasfer rijk worden dan een ander, die zich, bij grove ongefchiktheid, alleen met arith> metifche kennis, op geluk en geld verlaat. Heelt hij tevens den mensch beftudeerd, weet hij zijne vrienden, helpers en correspondenten wijsfelijk te kiezen, en toont hij een billijk hart in alle Voorvallen, zoo zal hij ook ontwijfelbaar veel min« der over buitenlandfche banqueroeren hebben te klaagen , en door fcherpzigtigheid zoodanige gevallen weeten vóór te koomen, welke een kortzigtlge alleen aan het geluk of der handelingen van anderen overlaat. De eerfte is derhalven de zich zeiven en der waereld voordeeligen Zijworm ; daarentegen mag mea den anderen, dat is de domme koopman, en de arglistige woekeraar, met de Spin vergelijken, wièt weeffel anderen of wel hun zeiven ten valltrik dient. Even hetzelfde is voor alle Handen, die onzen, wélvaart betreffen, in 't oog te houden. Heeft de foldaat geen flout hart; geencn in groote gevaareïi tegenwoordigen geest ; geene fpoedige befluiting; geen juist afmeetend oog; geene gezondeligchaamskrachten en eenen wakkeren, fteeds bezigen kop; dan moet hij gewis nimmer poogen om eenen ha nnibal, fredrik, ofLAUDON naar te volgen , maar blijve een werktuigelijke mode • ia&ieker op het papier, op de paradeplaats, of agter de veiTchanZingen. P 2 Gesn.  *** GEDACHTEN'VAN EEN' Geen koekoek kan naast aadUars ftijgtn; En voor den nagtegaal moet immers 't feitje zwijgen t Onder veele duizenden heeft naauwlijks één de eïgenfchappen voor den ftand , dien hij verkoor. Is het dan wel wonder, als 'er zóó veel dwaaslijk klaagen : ,, het geluk is voor mij ongunltig!"— terwijl nochtans het gebrek alleen in ons zelf, of in ons vermogen huisvest? Een openhartige , wellustige zal even min een Capucijn-Guardt'aan worden, als een braaf, goedhartig of bloó mensch voormaals kon hoopen, om het Generaalfchap der Jefuiten te bekleeden. Daarom klaagen en zugten zoo veele medebroeders van elke orden, over de flechte keuze van den H. Geest, dewijl zij zelfs de eigenfcbappen niet kennen; die zij, om verkiesbaar te zijn , behoorden te bezitten. Die echter deze]ven kent, wordt, als Sixtus de vijfde, Paus, en lagcht, wanneer zijne mededingers den rechten weg misfen , en het Vent Creator Spiritus eeuwig vrugteloos voor zich hoorden zingen. Nochtans wil ieder Capucijn , Guardiaan; ieder Dominicaan , Inquifitor; ieder Grenadier, Veld: tuigmeester worden, zonder te denken: De eene heeft verftand, En de ander niets den buik en hand! Het oude fpréekwoord : Qulibet Fortunae fuae Faber, (dat ieder zijn geluk zelf fmeedeO is inder- daad  GOEDEN STAATSBURGER. «9 daad op ondervinding - echter niet zonder uitzondering- gegrond. Men behoeft alleen op onze ontmoetingen in dit leven, met eene bepaalde etgenhefde, te rug te zien, om te ontdekken, dat het aan het geluk Cfortuin) minder dan aan onze keuze en bekwaamheid toetefchrijven zij, als wn het voorgemelde doel flechts ten deele of zelfs ganlchel-jk niet bereiken. Of, voor 't overige, hij die verftand en uitgebreide bekwaamheden bezit, in den loop der wae. reld voor zich zeiven waarlijk gelukkiger kunne zijn, dan hij ,-die alleen werktuigelijk hand en buik omdraagt, om dagloon te verdienen, .... zulks behoort in eene bijzondere verhandeling, in welke ik proefondervindelijk zal onderzoeken: waarom dioggnes in een vat leefde ; waarom de Sardammer Boer rijker is dan de Croaat; waardoor een Advocaat Referendarhis kan worden ; té waaröm ik zelf op mijn dorp mij flechts met het planten van kruiden onledig houde. Tot zulken arbeid wordt alleen hand en buik gevorderd;en d£a¥j waar het verltand onder de blinde gehoorzaamheid van. het politieke geloof geboeit wordt, daar geldt eene plant, die cicero of s o c r ates deedt groeijen, meer dan alle hunne geleerdheid en patdottifcha ontwerpen. Een ftaatsdienaar of kabinets-lieveling, die een boos hart heeft, zal doorgaans Spinnewebben rondsom den troon weeven , in welken deugd , verdienfte en bekwaamheid, en zelfs de Monarch dikYdjls worden gevangen. P 3 W».  Ï3Ö CEDACHTEN VAN EEN' Ware deeze man in tijd van oorlog generaal geworden, zoo hadden de moordzugtige fpinnepnoten misleiden bruikbaare zijde voor den Staat kwijlen ten voorfchijn brengen. Zoodanig gaat het juist met de werktuigelijke ea denkende geesten. Hadt de eerfte een handwerk, mufiek, of de oriogiemaakers - kunst geleerd, zoo zoude hij veellicht Archimedes werktuigen hebben gevonden, en voor zich zelven en de waereld met roem zijn nuttig geweest. Maar thans, daar hij een' ftand buiten zijn fpheer en boven zijne bekwaamheid zogt, en zich tot de ftaatkunde of voor een fcheppenden arbeid bepaalt , die ganfchelijk niet met zijnen genie ftrookt, blijft hij eeuwig een arme fukkelaar , en komt, zelfs door den geftrengften, vlijt,tot geene middenmaatigheid. Wee den Staat, waar meteen' geest van reformeering onledige vorst, foortgelijke fchepfels tot projectmaakers verkiest, of dczclven zelfs als bouwmeesters in 't gebouw des Staats wil gebruiken ! Veel erger nog,wanneey zij aan 't wetboek moeten arbeiden. Wat volgt? het groot geheel wordt flechts oppervlakkig overzien; alle raderen in het werktuig, alle drijfveêren worden onrichtig geplaatst; en dan moet noodwendig morgen worden herroepen 't geene heden on. kundig was bcvoolen. Dat heet eigenlijk Spinnc webben fpinnen welke voor niemand nuttig zijn, die integendeel de patriotfche Zijwormen verdelgen , ©f, ledig, van den arbeid verwijderen. De fnijder blijve derhalven bij zijne naainaald, Jeere sijn handwerk goed, en werke naarftig; daa zal  GOEDEN STAATSBURGER. a3x zal hij zeker brood hebben, en den alleen in naam geleerde fchoolpedant of grammatiek - ftudent voorzeker niet benijden , als deeze zich in het vak der verhevene weetenfchappen waagt, waartoe hij geheel ongefchikt is, en, onder honger en dagelijkfche zorgen en vloeken over zijne leermeesters en raadgeevers , zijnen broeder , die , even zoo als hij , eigenlijk flechts voor het fchoenmaaken gebooren was , om een paar oude fchoenen moet bedelen. Hij, die derhalven alleen buik en handen heeft, moet zich alleen met zijne nooddruft en middenmaatigheid vergenoegen, als hij niet met vergeeffchen arbeid onnutte Spinnewebben wil fpinnan. Die integendeel verftand heeft, het zelve weet uit te werken en aan te wenden , zal zelden oorzaak vinden, om over gebrek aan 't noodwendige te klaagen, en geenszins het lot befchuldigen over »t geene hij zelf veronachtzaamde, of waarover hij door eigen fchuld ftruikelde, dewijl hij het ontijdig wilde bemagtigen, of als het ongezien voor zijne voeten lag. Leeft hij echter in een land, waar verltand , dóorzigt en deugd miskent , en zelfs vervolgd worden , dan is de beste raad: vlugten , en eene zijdenfabriek te zoeken, om niet door de Spinnen gegeeten te worden. Het vaderland van den wijzen is de open waereld. De fmit, daarentegen, vindt voor buik en hand overal eene werkplaats , en wint meer bij grof P 4 ijzer-  «32 GEDACHTEN VAN EEN' ijzerfmeeden, dan de keurigfte Mechanicus in een land, waar newton noch leibnitz leeft. Dien nu de natuur met uitftekende geestvermogens heeft bedeeld , wende dezelve eerst aan ter uitarbeiding van zijn vernuft, en fpinne voorts in alle ftanden, die hij verkiest, of in welken het lot hem plaatst, niet gelijk de Spin voor zijn eigen buik alleen, maar als een nutte Zijworm voor de wae» reld, of voor den Staat van welke hij een medelid is , in gevalle daar vaderlandfche piigten gekend, gezogt en beloond worden. De martelaars van Staat daarentegen, leefden flechts ten tijde van reguLüs en cuRTius, in Rome. In de tegenwoor. di'ge almanacken vindt men hunne naamen niet, en de met roode letters gedrukte naamen der heiligen vergooten geen bloed voor den Staat, maar voor de kerk. De helden der kerk zijn echter zelden vrienden van den Staat, en hun weeffel is nieerëndeels Spinnenweb voor denzelven. Een' grootmoedig man, die geen' anderen loon aan deeze of geene zijde des grafs zoekt , dan dien hem zijn eigen hart voor rechtaarte handelingen geeft, fchrijve ik het volgende tot troost en raad: Soyons des vers a foye ! Et cherchons noire jeye, En emp'.oyant la vie Pour Dien £? in patt ie, Cerlei  GOEDEN STAATSBURGER. *l$ Certe] c'est un glorieux lombeau Qui plus que dis tropheês vaut Qjiand Pame pour le prix des grands fi? beaux aiiions, Venvolcra aux deux en papillion. Gelukkige reis, vlinder! Maar wee nog ondertusfchen ons kruipende rupfen, tot onze vleugelen zullen groeijen! P au lus zegt immers zelf: Het geloof is ieders zaak niet. Wél hem, die gelooft wat PAULuswil, en, daardoor aangefpoord, vaderlandfche pligten vervult! De ongeloovige zal het daarentegen niet berouwen , wanneer hij als seneca heeft geleefd en reeds als seneca is geftorven. \ Met werk der Spin dient tot bedriegen, Terwijl haar zelfbelang 't gcVtedl; Zij vangt en eet de zwakke vliegen, En werkt voor zich, — voor andren niet. Befihouw des Zijworms eedier poogen: Haar vlijt moet onzen fchat verhoegen ; Daarom wordt zij gevoedl, geroemd, En 't werk der Spin door eik gedoemd. Zoecht ook onze pligt, in 'l maatfchappijlijk leven, Dat wij voor andren moeten weevcn. Onze hoogmoed, of liever het dwaalende denkbeeld van het waare oogmerk van onze aardfche beltemming , wil, ingevolge de inderdaad be'agehenswaardige godgeleerde leerftellingen , bepaaP 5 len:  234 GEDACHTEN VAN EEN* len: dat alles wat is, alléén voor ons menfchen gefchapen zij. Ik wil dit verfchilpunt, 't welke alleen in de pedante fchoolklasfen behoord, en dat de priester flechts door magtfpreuken beflist , niet ontwikkelen, noch het tegendeel uit de wijsbegeerte en zigtbaare ervaaring bewijzen. Maar ik weet, uit de natuurkunde en natuurkundige gronden, dat de tallooze waerelden , van welken onze oogen, zelfs door den besten kijker, flechts het geringde gedeelte kunnen ontdekken, even zoo min, als de vergifte dieren in de Lybifche en Egyptifche woestenijen, voor ons menfchen gemaakt zijn. Nog minder geloof ik, dat ooit de fterren, zon en maan op de aarde kunnen vallen: waarom? Wijl newton en LEiBNiTz helderer zagen dan joannes en de Propheeten konden, de Kapucijnen, Menoriten, Dominicaanen, en Kerkleeraars willen zien. Wij vervolgen , vooringenomen door dit vooroordeel, derhalven de Spinnen, dewijl zij juist voor ons niet arbeiden, en fpaaren de Zijwormen, dewijl wij geleerd hebben, om hunne zijde te gebruiken; hoewel de eerfren het doel hunner beftemming in 't groot geheel der natuur zoo wel als de laatflen vervullen , en een Spinnenweb in zijne foort eene ons nog verborgene eigenfchap kunne bezitten , wier waarde wij als nog niet kennen. Daarentegen is reeds meenige zwierbeminnende juffer in het vaagvuur geftorc; meenig lui of gierig mensch arm gemaakt,en veele duizenden zijn in de zee verdronken , welke Aftafche zijden ftoffen naar Europa wilden voeren. Zóó veel kwaad hebben immers  GOEDEN STAATSBURGER. 533 Hiers geene Spinnenwebben tot hiertoe veroorzaakt! Boven het vooroordeel derhalven verheven, dat alles alléén voor ons gefchapen zij, ftelle ik integendeel, ,, dat de eene mensch voor den ande„ ren, voor het gezellige leven hier zij, en geens- zins voor zijnen buik alléén leeven moet." Juist deeze pligt nu, voor wiens vervulling wij, onder zekere voorwaarden, in 't maatfebappijclij'lc leven ademen , om door derzelver verfijning de voordeden te genieten, die uit de verëenigde jiienschheid vloeit: deeze pligten , zeg ik, dien onze klooster- en kerkhenglten alleen trachten werkeloos te maaken , en 'er zich zeiven geheel van uitfluiten, verbinden ons, in weêrwil van alle priesterleere, die naar zelfbelang riekt, dat wij in den Staat, die ons voedt, ook als vlijtige Zijwormen medewerken, ons door bij uitftek edele handelingen nuttig maaken, cn geene arglistige Spinnenwebben voor onze medebroederen weeven ; maar dat ieder, naar zijn' aart en zijne bekwaamheid, of volgens den ftand dien hij verkoos, of naar de omftandigheid in welke hij zijn' perfoon in verband van anderen vindt, ten nutte des algemeens werkzaam zij. Is alsdan in een land de grondflag der Staatsinrichting, of het nationaal belang behoorlijk uitgewerkt, op duurzaame pijlers gebouwd, en zijn, overëenkomftig dezelve, belooningen en ftraffen, rijkdom en armoede, eer en verachting, juist afgedeeld; is den kleinen Despootm in de gerechtsplaat.  436 GEDACHTEN VAN EEN1 plaatzen, in het finantieweezen, en in de armit de magt om te fchaaden , te onderdrukken benoomen,...dan zal het gewis aan geene bruikbaare Zijwormen ontbreeken, en de Spinnen zullen insge. lijks in haare beperkte woonplaats blijven verweezen, of ten-minften niet kunnen verhinderen, dat, ingevalle van nood, zomtijds horatiussen, CORTIUSSEN, MARCELLtlSSENeilSCIPIOOS ten voorfchijn koomen, die den loon hunner voortreffelijke handelingen, niet voor hunnen buik , maar eerst aangeenenkantdesgrafsendesgevaars zoeken, De Zijworm fpint zijn zijden draaden, Om ons te dienen, zich te fchaaden , Daar hij zijn roemt ijk graf zelf weeft. De Spin bereid het graf der vliegen , Waarin zij loerend kan bedriegen , En van haar list en moorden leeft.... Zie, als ge onze aard' voor oogen fielt, TJf een groots voor 'l heil der broedren leeven, En voor den troon nooit kruipend' bcevens Wie loont zijn deugd? Wie noemt hem held? Qan durft ge uwe oogen hier vertrouwen ! Die netten voor het menschdom fpreidt, Door roof en moord elks ramp bereid, Dien zal men trotfche zuilen bouwen. Ontwaak, in waan bedwelmde mant Ontwaak! leer, leer den Zijworm eeren, En help het werk der Spin braveeren, Op dat zi] u niet vangen kanl DU  GOEDEN STAATSBURGER. S37 Dit voorbeeld des Zijdenworms en der Spin, is inderdaad eene rijke bron tot diepzinnige befchouwingen en toefpeelingen. Wie kent de Spinnen niet, die, zoo wel aan 't hof als in het ganfche Staatsgebouw, de nuttige ,onfchuldige,werkzaame Zijwormen niet-flechts ftooren, maar zelfs , tot onherftelbaare fchaade voor den algemeenen wélvaart, vernietigen, als zij, voor hun,kleverige webben fpinnen, in welken deeze zich ongemerkt verwarren, en Bét offer der roofzugt en des Spinnennijds worden! ' Behoorden zich niet alle rechtaarte mannen, verlichte leeraars, en dóórzigtige fchrijvers te verëenïgen, om gemeenfchaplijk de domme, voorbaarige, en weêrlooze vliegen voor het Spinnenweb te beveiligen; de Spinnen integendeel zoodanig te ontkleeden en kenbaar te maaken, dat zij door ieder konden gezien, vermijdt, en gevolgelijk verftoord worden! Hoe meenig goedwillig, arbeidzaam mensch,was een nutte Zijworm voor den Staat, indien de Spinnen zielen hem niet uit denzelven hadden verdrongen! Hoe meenig zijdeneij dient der Spinne tot eene prachtige wooning, in welke zij den arbeidzaamen worm, in zijne gewaande veiligheid, overviel, en at! Hoe meenig eene ministeriaale Spin weeft arglistig netten, óm de oogen der beste vorften; die uit hun middenpunt den ganfchengezigtkringflechts in de oppervlakte, en deeze alleen door een ver. blindend glas overzien kunnen! In deeze netten loert de fnoode, met Spinnenlist, enfchildertde omhulp, ge-  fi3ê GEDACHTEN VAN EEN' gehoor en gerechtigheid hier fchreijende deugdzaam me en braave Patriotten, als deugnieten en onrustige hoofden, die flechts tot tijdverdrijf en roofzugt der Spinnen gefchaapen zijn, en als weerlooze,onnutte vliegen moeten behandeld worden! Als wij nu in de dagelijkfche voorbeelden zien, dat de menfchelijke Spinnen-zielen meer geacht, en fchijnbaar gelukkiger zijn, dan de arbeidzaame boer , en de voor nutte weetenfchappen moeilijke nachten dóórwaakende geleerde, of als de in een' verachtelijken hoek in werkeloosheid zngtende, waare Patriot; zoo moet dit alles ons echter niet affchrikken, om , als Zijwormen, door onbaatzuchtige naarftigheid, der waereld en voor onze eigene harten daaglijksch nuttiger te worden. De deugd en rechtaarrheid genieten reeds in zich zeiven haaren waaren loon, en offchoon de naakte Neger , of de Huroon geene zijde waardeeren, dewijl zij dezelve niet gebruiken, zoo kennen nochtans verfcheidene vorften in Europa, en voornaamenlijk ook onze verlichte Monarch, naar innerlijke waarde, en zoeken en befchermen, de door getrouwen arbeid ge. booreu en gevormde Zijwormen. Onze Duitfche lucht was hen zints lang reeds ter voortkweeking nadeelig? maar thans blinkt eenige hoop, dat zich het climaat voor het werkende deel gunfliger zulle toonen. De aimanachmaakers fchrijven wel is waar veel daarvan : men vindt ook reeds hier en daar fabrieken; dan, ach! 'er is voorloopend nog eene hoofdzaakelijke hinderpaal uit den weg te ruimen; en deeze is: De  GOEDEN STAATSBURGER. 239 De Spinnen moeten van de moerbeziënboonien verdreeven, en voor haar jong gebroedfel moeteen woordenboek of een catechismns gemaakt worden, waarin de Spinnen, van groote en kleine foort, volgens de natuur, getrouw gefchilderd zijn; en haare naamen, nauwkeurig volgens 't alphabet,door ieder kunnen gevonden en geleezen worden. Ik zelf biede mij aan, de Noot en bij dit Vrothocol, volgens 36 jaarige ondervinding, te fchrijven. Doch, dan moeten alle voorftanders van de nieuwe kweekfchool der Zijwormen volftrekt menfchenvrienden en verlichte mannen zijn, welke tevens van geen' finantiemeester noch bisfchop afhangen. Dezelven moeten de magt hebben, om alle Spin. nenwebben, zonder vóórkennis van 't hof, te ver* ftooren; de Spinnen zelf moeten alleen zoodanige plaatzen worden aangeweezen, daar zij zich met vliegenvangen konuen bezig houden, zonder ver» der vermogende te zijn,om de Zijwormen te hinderen, en dus gedwongen zijn, om haar eigen gebroedfel te eeten. Mijns oordeels waren daartoe de geruimde kloosters en hermitagien her gefchiklte, als vóóraf alle deuren en venglters wierden toegemetfeld, om de waereld van de zulken, uit recht van wedervergelding, af te zonderen, die zich vóórheen, ten laste van den arbeidzaamen ftand, van alle burgerpligten, zelfs door heilige geloften, verwijderden. God geeve het! God alleen kan het mooglijk maaken! Het  #o GEDACHTEN VAN EEN', 8n2, Het uitzigt is reeds vleijende: God zegene onzen Landsvader, in dit zalig ontwerp, en in deeze zoo roemwaardiglte onderneeming! Mijn geroofd nest,mijn Zijwormseij wil ik gaarne vergeeten en derven, als flechts mijne mede. burgers mij beklaagen, en in 't vervolg gelukkiger worden dan ik was. Van harten wensch ik zulks alle Zijwormen, en den loon in hun eigen hart op aarde, dien hen boosaartige Spinnen, als nóg, na de verkreegene aardfche martelaars kroon , eerst in den hemel doen hoopen. Eeuwig zal ik echter een vijand der Spinnen blijven; want wie dit tot rooven en moorden ge« neigd ongedierte aan zijne eigen huid kent; wie ze aan 't hof, in de kerk, in de rechtplaatzen en bibliotheeken kent, die veracht en fchuwt ze voor zeker veel meer dan hij ze vreest; voornamenlijk ddar, waar de grenfen nog open ftaan, om hetzelve ten minften nog te konnen ontvlieden, alëer men gevangen en gegeeten worde.  TOE W IJ DING AAN D £ AlLERDOORLUGTIGSTE, GROOTMAGTIGSTE; vrouw JUSTITIA; M Ij ME, TOT HIER. TOE, VERGEEFS GEËERBIEDIGDE EN GEZOGTE BESCHERMSTER; IN WELKE MEN VOORMAALS,TEN TIJDE DÉK ÏABELLEERE, GELOOFDE.   AAN VROUW JUSTITIA, jf\an niemand dan u alleen wil ik alle mijne fchriften toewijden, endezelven, ter beöordeeling, aan uwe voeten leggen. Eere genoeg voor mij, indien de eenvoudige waarheid, onbedekt, of iri eene fatyrifche gedaante, voor uwen troon moge verfchijnen. Eere genoeg tevens voor u* Mevrouw! als alle waare menfchenvrinden zich van uwe wezenlijke befcherming mogen verzekerd houden. In het Caphool te Rome zijt gij, wel is waar, zints de tijden van augustus, en nog minder toen de gregoriussen ten voorfchijn traden, te vinden geweest. In verfcheidetie ftaaten der BJogols, der Sultans, der Chans, der groote harnas en zelfs in 't rijk der Amazonen, heb ik u, zints veele jaaren, vergeefs gezogt, om u een' fmeekfchrift over te geeven, 't welk zelfs bï]Cannjbakn, Huronen en Hottvntotten zoude gehoor vinden, daar nimmer nog een Corpus Juris, Digesta, nochaller- II. deel. q 2 jI00g- Mevrouw ƒ  244 TOE W IJ DING AAN hoogde bevelen , noch Lettres de cachet bekend waren. Juffer Patientia heeft mij in alle mijne wandelingen trouwhartig begeleid ; dewijl echter mijn vuurig geitel mij dikwijls met haar deedt verfchillen, 200 heeft Juffer Pa/las mij tol dus verre niet verder dan in den voorhof der betoverde Hoop gebragt, wier verwenschte koppelaarfter , Mevrouw Erts, benevens derzelvervier gefpeelen., Haat, Bijgeloof, Ligtgeloovigheid en Overijling, mij flechts als een dansbeer aan den neus hebben rondgeleid. — Waar zal ik u nu verder zoeken, doorluchtigfe TooneelPr in fes? Uw lotgeval is waarlijk wonderbaar. Uwe beeldtenis vindt men overal, zelfs voorde raadhuizen, in de gehoorkamers der Ministers, en o\> de cachetten der Advocaaten, Agenten en Notarisfen. Uwe weegfchaal is op de plaatdrukken (leeds in evemvigt,( dewijl de ducaaten op het papier geen' uitflag veroorzaaken. Uw zwaard wordt thans door driemaal honderd duizend mannen ad exequendum gedraagen; en de doek voor uwe oogen bedaar thans, volgens het geene de gefchiedenis daarvan meldt, flechts uit eene fooft van Gaze de Paris, waarmede onze fchoonen den hals en boezem bedekken , om de nieuwsgierigheid zoo veel te meer op te wekken. Wat zijt gij echter inderdaad; dat is in wezenlijkheid met lijf en ziel? — Waar zijt gij eigenlijk ïn zigtbaare geltalte te vinden? Op welke wijze, of langs welke wegen kan de bedrukte, de om hulp fmee-  VROUW JUSTITIA. 24£ fmeekende en braave man bij u gehoor verkrijgen , u waarlijk zien en eerbiedigen? . . Juist dit alles zijn de fybillifche raadfels , welke zelfs Titus en Trajaan, de .noordfche, noch oosterfche Salomon , tot op dit uur , wisten te oniknoopen. Zelfs gailoppeert Don Qjdchot met zijn' lammen Rofmant vrugteloos , om voor uwen zigtbaaren troon een Tournoifpel voor alle arme Duitfche ridders te openen; en Sanche Vanche kan zijnen domkop niet verbergen , als hij op zijnen troon, in uwe gedaante, Mevrouw! den Alexander en Hansworst tevens wil fpeelen, In 't algemeen zijt gij in een' wezenlijken zin met een' regenboog te vergelijken, die 'erflechts fchijnt te zijn, als men het juiste oogpunt vindt. In een despotieken Staat zijt gij de flavin van den onbepaalden, willekeurigheerfchcnden Sultan; in Theocratij'c'ie Staaten de afgoden'• beeldtenis van den opperpriester ; in Monarchi'èn de goudmijn van de gunftelingen, leveranciers en jufütieraaden des hofs; in Republieken daarentegen leiden duizend dwaalwegen den naar u zoekenden, in den eindeloozen aether, of de zoogenaamde ledige ruimte. Niettegen(taande ik nu uwe gedaante, met geblinddoekte oogen, zwaard en weegfchaalen overal met pragt en bijgeloof leerde zien; zoo heb ik echter, na proefondervindelijke waereldkennis, gevonden, dat gij zelf, Mevrouw! Hechts onder het getal van die foort van geesten moet behooren, welke men in onze grondig geleerde geloofsfchooien , enkelvow Q 3 Ji*  e45 T O E W IJ D I N G AAN dige dingen , zonder deelen noemt, en die , na eens naauwkeurige beproeving, eigenlijk alleen een non ens of een geloofd niets zijn. Want ontbreekt hen het lijf en deszelfs deelen , zoo hebben zij immers ook geene werktuigen(org7j»fl); geene werkende of gevoelen de zenuwen, noch vaten; bijgevolge geene beweeging, geene zinnen, geen gevoel , en geene denkende vermogens. Om deeze reden kunt gij ook deeze mijne toewijding zoo min leezen en hooren, als mijne zints zeven-en-dertig jaaren aan uwe gerechtshoven ingeleverde Memorïèn, Ben ik in dit ongelukkig geval inderdaad niet nevens alle anderen te beklaagen , welke in ftaat zijn om zich duidelijke begrippen van geesten te vormen, doch nooit kans zagen, om dezelven uit de natuur* lijke mooglijkheid ten voorfchijn te brengen ! Dewijl ik mij nu van uw wezenlijk aanzijn, op geene wijze, a priori noch a posteriori, konde overtuigen, zoo zogt en vond ik u,wel is waar,niet in onzen dampkring, maar wel in mij - zelven. Dan, ach ! de eigenliefde was zelden in evenwigt, en juist dan ging ik gekromd in haare boeijen, als ik mijnen Wil ganfchelijk vrij, en mijne uitzigten boven alle vooröordeelen verheven waande. In 't kort, ik ontdekte aan alle zijden van mooglijke wending, dat ik Hechts een mensch ben, en ijverig een voorwerp zogt, over 't welke ik ftruikelde, terwijl hetzelve onbekend voor mijne voeten lag. Misfchien heb ik echter in de wijze van u te zoeken gedwaald; of misfchien ben ik door de Voorzie-  VROUW JUSTITIA. *47 zienigheid beftemd , om u eerst na mijn' dood te vinden, als het voor mij te laat zal zijn, om de vrugten van mijnen arbeid hier te genieten. Hoe gaarne wenschte ik zints lang reeds dat ik een echte wijsgeer ware, om u eindelijk nog, Mevrouw! eer ik fterve, of met koelen bloede, ongevoelig na te fluipen, of u openlijk het masker van de ooren te rukken. Ik ben niet dom genoeg, om in natuurlijke waarheden mijn verftand onder de gehoorzaamheid van het politiek geloof gevangen te houden. Alle foorten van boeijen, van welke ik mij met zoo veel moeite en arbeid heb los gemaakt , veröorzaaken mij fehrik en affchuw. Ook heeft de natuur mij eene te edele, gevoelige ziel gegeeven, om uflaaffch en laag op uwen hooffchen zetel naar te kruipen dewijl ik flechts voor diit geene eerbied voede enhoog achte, wat waarlijk groot in groote werken is. Hierom ben ik een verworpen-hoveling, en voor eeuwig een onbruikbaare hofraad in uwe gerichtsplaatzen, gelijk de invalide op de exerceer- plaats , om dat ik het oord ontvliede , waar het blind gemeen voor uwe Beeldtenis knielt, daar men het: bidt voor ons! prevelt, en daar de door hovaardij bedwelmde kerkermeester al het gezond verftand aan zijne pigmeïfche of dwergachtige grootheid, aan uwe befcherrning en genade, zoo wel als aan zijne eigen verdienften durft toe te fchrijven. Hij blijft gewisfelijk altijd klein in 't groote. Ik, daarentegen, wil nooit groot door wezenlijke kleinigheden of door laage bande. Q 4 üai'  84S T O E W IJ D I N G AAN lingen worden, maar waarlijk groot in innerlijke waarde voor de oogen van verlichte waereldburgers zijn, die uwe onvervalschte weegfchaal nog weeten te vinden en te waardeeren. Zotten-gunst, autocatifche genade en de goedkeuring van de vijanden der deugd, laate ik derhalven onbenijdover aan óieinfe&en, welke voor den troon of voor het outer kruipen, en in Mecca, Peking, Rome of JeruCalem aflaat voor fchenddaaden zoeken, en zelfs hoopen te vinden. Het noodlot van zulke ellendigen volgt alleen uit de wijze van de handeling der geenen , die hen groot doen fchijnen. De deugniet, de booswigt alleen zoekt en behoeft hof en julfitie-genaden. Hierom is mijn verffaald befluit, voor eeuwig geene andere Godheid op aarde, dan u, allerdoorlugtigfte^//?/tia , alle mijne gedachten , woorden, werken, uitzigten, geluk en ongeluk op te offeren. U alleen zweere ik de heiligde trouw, als gij mij eindelijk den veiligften weg wilt wijzen, op welken men , door ftandvastigheid en deugd,- tot uwen troon koomen, en verdiende befcherming door beproefde ftandvastigheid behaalen, of door echten heldenmoed veroveren kan. Kruist hem! Kruist hem ! zullen nu alle hommels uit open keele fchreeuwen, die de arbeidzaame bijen den honig rooven, en ze zelfs uit haare korven zoeken te jaagen. Kruist hem! den vermetelen fchrijver, (zoo riepen ze reeds lang) den vermetelen fchrijver van waarheden , welke het gemeen niet moet  VROUW JUSTITIA. 249 moet weeten; waarheden, die tot hiertoe flechts heilige verborgenheden , flechts ftaatsgeheimen waren , en welke hij zich verftout, om in openr baare fchriften bekend te maaken. Reeds lang hebben zich de verachters der deugd, alle fnoodaarts; - in 't kort, al het ontuig van kerk en ftaat verbonden, om deezen door geweld en list te doen zwijgen, wiens donderende, overal dóórbreekende, waarheidsftem, tot in dehartendes vorften konde dringen. Doch ik ftaa met een ftout voorhoofd onbeweeglijk. De Duitfche Apollo bedekt mijn' rug. Vaderlands - liefde, menfchelijke pligt, en billijkheid zijn mijne geleideresfen; de zon der waarheid befchijnt mijnen arbeid, zij verdrijft de nachtuilen en vleêrmuifen door haare alles verwarmende ftraalen; voorwaards zie ik met blijdfehap de onbeftijgbaare rotzen des bijgeloofs en des vooröordeels verdwijnen , welke zich in de vrugtbaarfte velden voor het opkiemend verftand zuilen veranderen , als men eene waare vasten-avondvreugd zalbeleeven , op welke de kerken-pantalons met rööde kappen, de hof-hansworften, de machtfehreeuwers der weetenfehappen, de gerechtigheidverdraaijers en fabelleeraars, zonder masker, onder een zwerm van Iagchende faters, voorde oogen van het aan alle kanten bijëendringend volk, zullen moeten rond danfen, na het volk het gordijn zal hebben verfcheurd, agter 't welke zijne geesfels en de boeijen van deszelfs verftand gefmeed werden. Q 5 • Welk  tj9 TOE W IJ DING AAN 'Welk eene blijdfcbap voor den medewerkenden Patriot t voor den eerlijken man! Het moge fchijn of wezen zijn, om deeze gelukkige tijden te beleeven, zoo acbteik mij nochtans gerechtigd, en zelfs verpligt, al het mooglijke gevaar , zonder flaaffche vrees, openlijk in mijne fchriften bekend te maaken, die ik hiermede, Mevrouw Juftitia ! vol eerbied, aan de voeten van uw fchaduwbeeld legge; in hoope van u haast wezenlijk te leeren kennen , en door deugden te eerbiedigen. Woont gij misfchien op den bloksberg met nog andere zielen der hekfen in 't verborgen? dan roepe ik alle zwarte geesten, zo«derboksvoeten, te hulp, om u deeze mijne toewijding te behandigen. Werkt gij in de ooren der vorften door godlijke wonderen ? genoeg, als het niet door biegtvaders of inquifitïerechters gefchiedt , dan blijft mij fteeds de hoop overig, dat waarheid, deugd of deernis mijne voordragt zullen onderlteunen. In alle gevallen moet de werking in 't vervolg voor mij voordeelig zijn. Eu alsdan zal ik dien vorst onder uwe gedaanteeerbiedigen en bewonderen , en hem met hart en ziel dankbaar dienen, welke mijnen voordragt mijner luidfchreeuwendc billijke zaake zal gehoor verkenen, en mij ten minden in 't vak der weetenfehappen en billijkheid voor eenen invaliden noch kortzigtigen befchouwen. Tot zóó lang zal ik echter voor uw perzoon onverfchillig leeven , en mij, gelijk als elk werktuiglijk landman, alleen met mijnen akkerbouw onledig houden.  VROUW JUSTITIA. 251 den. Het zal dienvolgens van uw bevel en gedraaging alléén afhangen, otrt mijn tot hier toe gegrond .ongeloof te verminderen, mij van uwe werklijke aanwezendheid op aarde te overtuigen, en een' getrouwen dienaar der deugd aan de geheiligde pligten der dankbaarheid te kluisteren. Tot dus verre echter ben ik geen eerbiediger van beelden noch reliquiën geweest. En blijft vrouw Jtiftitia voor mij op aarde dood; dan wensch ik u , Mevrouw l van harten, een eeuwig vaagvuur. Ik zal zoo min voor u als voor mij een' halven-gulden voor een zielmis betaalcn, en echter aan geenen kant des grafs mijnen verdienden loon vinden. U daarentegen in hemel en op aarde mijn voorhoofd toonen. Is het gerugt waarheid, dat de heer Machiavel u, in de gedaante van eenen Generaal üex jtefuiten t in 't jaar 1416, heeft bevrugt, welk kind zijne Mama in de gevangenis van Engelenburg heeft gefloten; geloof dan voorzeker, verkrachte Madame, of Mademot'felle! dat mijne pen, noch voor geld, noch voor ordenbanden, uwe feilen in mijne gefchriftcn zal verbloemen. Ik vreeze ook in 't minfte niet, door u op de vingeren geklopt te worden, als ik mijne levensgefchiedenis, en alle mijne handelingen met u en uwe dienaars van alle foorten op aarde, ten druk bevordere; dewijl ik alleen in de fchool der waare wijsbegeerte de Madame Juflitia, doch geene verkrachte Mademoifetle, noch een' verbasterden jFufti* tius geleerd heb te kennen en te eerbiedigen. Zoo veel  «52 TOEWIJDING AAN veel te meer ben ik echter te beklaagen, ingevalle gij toenmaals misfchien inbarensnood zijtgelforven, of zelfs wel in het ferail van den Groot - Sultan geraakt zijt, en het heil en onheil der menfchen in 't vervolg van zulk een verachtensvvaardig hoerenkind moet afhangen, Doch, neen! men vindt immers noglanden, daar een edeldenkend Land vorst'met alle goedwilligheid vrouw jfu/litia in alle hoeken zoekt, en zijn' troon gaarne met haar wenscht te deelen! veellicht zal de nevel des vooröordeels, die deezen troon omringt, haast verdwijnen; en misfchien leg ik ook haast voor uwe voeten, om mijne tot hiertoe gekoesterde twijfelingen openlijk te herroepen, mijne, uit ongeduld, uithoofde van een zoo lang vergeefs zoeken, ge. fprooten dwaalingen te boeten, en u mijn hart benevens mijn ftandvastig opgenomen, getorschc en afgefchudt lijden, op het dankaltaar der beloonde deugd ten roemrijkften op te offeren. Ach! mogt deeze zalige ftonde koomen! Ach! konde mijn bloed dezelve voor mijne beledigde medebroederen koopen, hoe bevredigende ware mijne martelaarskroon! Met verachtelijk lagchen zoude ik 't aanzien, als alle mijne werken, welke ik u toewijde, op de openlijke markt, voor het paleis van den Paus of Mufti, verbrand wierden! indien flechts uit derzelver asfche een heilfaame balfem tegen onze Duitfche misbruiken, dwaasheden en heerendienften voortkwame; of als zich alle prieste- ren  VROUW JUSTITIA. 253 ren; van Palias wilden verëenigen, om die dierbaare ftonde te vervroegen. Hoe vrolijk, hoe trots zoudeikmethetklooster-gepeupel roepen : pareat Trenck met alle zijne cenfo-' ren, drukkers en boekhandelaars I als ik flechts gegrond mogte hoopen, dat uit mijne alleen inmunniks - archiven beltoven fchriften een Phoenix ten voorfchijn kwame, die in ons land durfde roepen: Floreat prudentla ! vivat Jufitia ! Juflitia leeve! roep ik nu uit vollen keele mede. Zorg echter, Mevrouw! dat uw getrouw dienaar onder 't roepen niet heefcher, of zelfs, door ltaatkundige offerkoeken, of door eenen pestiichtigen ftank van gewijden drek verflikt worde, zoo blijve ik Genadige Vorftin , Mevrouw of Mejufer ! Uw altoos zoekende, en indien gij wilt, verplichtfte dienaar TRENCK. Rechtmaatig Erf heer op Groot - Scharlach in Pruisfen, als mede van de Heerlijkheid Pelterritz, Pokatz , Prekowaz, Velika en Nttfiar. P. S.  S54 TOE W IJ DING AAN enz. P. S. Als Gij mij ooit wilt zoeken , Mevrouw! zoo zult gij mij nimmer in Slavonien noch Pruisfen vinden; maar ik zal nog eenen bepaalden tijd op het jlot Zwerbach in Oostenrijk op uwe bejlisjing wachten. Dit is de éénige plaats, die ik, tot dus verre, van confisqueering gered hebbe, en daar ik de eere heb u dit Jchrift toetewijden; #p den 30 Oclober, 1786.  ALGEMEEN NASCHRIFT. Ik twijfele niet, of de Leezer zalfpoedig ontdekken, dat ik met de afgifte der behandelde onderwerpen, die het eerfte deel uitmaaken, geenszins het beste en belangrijkfle van den arbeid onzes fchrijven heb opgedischt, naardien dit deel, over V geheel befihouwd, belangrijker en uit gewerkt er ftukken bevat. In weerwil van de ft out e waarheids-liefde, alom in des Vrijheers fchriften doorJiraalende; in weerwil van zijnen voorzeker origineelen ftijl, en ondanks mijne betuiging, dat ik mij dikwerf door zijne gedachten getroffen' vinde , dikwerf zijn rijk vernuft hewondere ; behoef ik niet te verzwijgen , dat zijne zomtijds onregelmatige wijzevanvoorflellingen uitvoering, zijn hier en daar te overdreven fterke toon, zijne wel eens tegenftrijdige ongelijkheid, en zijne verregaande hoogt gevoelens vajn zichzelven , mij ver van bevallig toefckijnen: welk een en ander ik nu en dan in mijne aanmerkingen met den vinger heb aangeweezen. Men zoude ondertusfchen onrechtvaardig handelen, om die gebreken in onzen fchrijver, welke niet zelden mees. terlijke, floute, rijke en oorfpronglijke denkbeelden ten voorfchijn brengt, »p te merken, zonder zich tevens zijne verbaazende omflandigheden in welken hij zich heeft bevonden te erïnneren; dewijl het zeker is, dat dezelven veel aandeel aan de leiding van zijn vernuft en de vormi:ig van zijnen fmaak gehad hebben. Is het te verwonderen, dat een man, door zulke verfchriklijke tegenfpoeden gefolterd, ongemerkt eene bitter■heid in zijn hart voede, tegen alle grootheid, welke zoo ■tiitflekend de magt heeft om te konnen drukken , en welke dikwijls met eenen helfchen wellust drukt!... Is het te verWonderen , dat een man, die zoodanig de grootheid van zij.  .256* ALGEMEEN NASCHRIFT. zijne ziel gevoelt, en een vijand is van alle vermommingi als fchrijver, zelfs uit een beginfel van oprechtheid en rechtvaardigheid, wel eens onaangenaam worde, wanneer hij voor V oog der befchaafde waereld, die zonder vermomming onU-ft'aanhaar is, en -welke hij niet wil kennen, edele beginfels overdrijft l . . . Het oogmerk mijner vertaaling zijner fchriften kan derhalven niet zijn, om den Auóteur, in allen opzigte, als een voorbeeldig genie aan te prijzen. Zijne zonderlinge , zijne krachtige, en gewisfelijk gansch origineels fchrijfwijze maakt hem tot een merkwaardig,"/»/ een uitmuntend fchrijver. Na dat zijne zeldzaame lotgevallen waereldkundig Wierden, wenschte ieder 'ï mans fchriften te leezen. Ik zag derzelver vertaaling aan mij opgedraag-en; en, geenszins kunnende befluiten, om alle, maar aliee'n zijne, volgens mijn oordeel, beste en voor onsbelangrijkfle fflukken te leveren , zoo zal ik ook geen misbruik maaken , van de vrij algemeene graagte , waarmede de reeds uitgegeevene fiukken werden ontvangen : dat is, ik zal het grootfle gedeelte van zijnen arbeid onvertaald laat en, als het welke mij of ver beneden dat gedeelte, '/ welke ik mij heb voorgeftcld te leveren, toefchijnt,of voor ons van geen wezenlijk belang kan zijn. De in dit deel medegedeelde Fabelen gelieve men niet als woordelijke vertaalingen, maar als naarvolgingenaan te zien; dit zij ook gezegd, van die, welken in 't volgende deel nog te leveren ftaan. Bij vergelijking derzelven met de origineelen zalmen kunnen oor deelen, in hoe verre ik recht aan mijnen fchrijver gedaan heb. J. Ki