MENGELWERKEN, I N DICHTMAAT en PR.OSA.   MENGELWERKEN, r n DICHTMAAT en PROSA, van FREDRIK VRIJHEER VAN DER TRENCK, in 't nederduitsch o ver ge b ragt, met bijgevoegde aantekeningen , door P. J. K A S T E L E IJ N. VIERDE DEEL. Met P.aaten. Te DORDRECHT, bij A. BLÜSSÈ en ZOON. mdccxc.   » E W WELEDELEN GESTR.ENGEN HEER LODEWIJK WILLEM STÖTZER, OUD-RAAD DER COLONIE ESSEQUEBO, IN» ENZ. WORDT  WORDT HET VIERDE DEEL D E E Z E R MENGELWERKEN, MET WA ARE ACHTING EN ONVERANDERLIJKE VRINDSCHAP, TOEGEWIJD, DOOK ZIJN WELED.' ONDERD. DIENAAR EN VRIND, f. J. KASTELEIJN.  INHOUD VAN HST VIERDE DEEL. OVER. DE NATIONAALE DAPPERHEID IN 'T ALGEMEEN. . . . Bl»dz. t OVER DE PRUISSISCHE NATIONAALE DAPPER- HE,D |, OVER DE TURKSCHE, PORTUGEESCHE EN SPAANSCHE NATIONAALE DAPPERHEID. 79 OVER DE FRANSCHE NATIONAALE DAPPERHE10 97 OVER DE HOLLANDSCHE NATIONAALE DAPPERHEID. . . . n7 OVER DE ENGELSCHE NATIONAALE DAPPER- HEID .37 OVER DE DEENSCHE EN ZWEEDSCHE NATIONAALE DAPPERHEID. . ,„ OVER DE RUSSISCHE NATIONAALE DAPPERHEID. . . , OVER DE POOLSCHE, ZWITZERSCHE EN HUNGAARSCHE NATIONAALE DAPPERHE'D. ••.,«, OVER DE ITALIAANSCHE NATIONAALE DAPPERHEID. ... 223 OVER DE DUITSCHE NATIONAALE DAPPER- HEID =53 DICHT-  INHOUD. DICHTMAATIGE BRIEF AAN PRINCES AMA- LIA. . • . . Bladz. 271 NIEUWEJAARSVVENSCH VOOR DE GANSCHE WAERELD. • .284 HET LOT. . . . 289 DAMON AAN DORIS. ... • 290 DE ONGELUKKIGE HOND. . - 3°i WIJN DROOM. ... 306 DE DWAAZE VOS. . 3°9 DE VOORBARIGE VLIEG. . . 31° DE GROOTE VORSTIN. . . . 313  VERHANDELING OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID, IN 'T ALGEMEEN.  Ncfutor ultra crcjiidaml  OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID, IN 'T ALGEMEEN. Practica ducc judico. Sints de menfchen zich te zaamen voegden , en tot maatfchappijcn verëenigden, verkoos ieder derzelvcr verfchillende, bijzondere grondbeginfelen en onderfcheiden middelen ter haarer onderhouding en iHtbreiding. De eerfte wetgeever befliste, volgens de keuze van zijn dóórzigt, zijne bekwaamheid of gemoedsneiging; derhalvco waren zij of toegcevende en vreedzaam, of heerschzugtig en roofgierig; of, waar een priester regeerde, eerst listig en kruirjcnde,maar vervolgens wreed en onverdraagzaam. Wat echter de omftandigheid of het climaat van de landureck, welke zij bewoonden, of de aangeboorene en ingezogene neigingen van ieder volk, of de vermenging met vreemden voor invloed op de wetten, op de innerlijke ftaatkundeenden godsdienst veroorzaakten; — hoedanig hieruit onoverwinlijke heiren, bijgeloovige benden van rovers, roomfche cohorten , een griekfche Phalanx ol IV. DEEL. A 2. XE R-  4 OVER. DE NATIONAALE DAPPERHEID, xerxes, dar'ius en montezumas vvijffche krijgsheiren ontftonden — dit alles ontwikkelt de dóórzigtige historiekundige, wanneer hij opmerkzaam geleezen en juist verbonden heeft. In het beloop der teegenwoordige Verhandeling behooren eigenlijk alleen ondcrzogt te worden: De innerlijke oorzaaken der Dapperheid „ van iedere Natie, voornamenlijk van het waerelddeel, 't welke wij bewoonen, en „ waar de gebreken en voordeden zigtbaar „ kunnen befchouwd worden." Ik zag veel met eigen oogen, heb de oude krijgsfchoolen betreeden , en de nieuweren opzettelijk beftudeerd; derhalven vertrouwe ik door verbindingen juist te oordeelen. Een foldaat, die de landen bij ervaaring kent, als wijsgeer onderzoekt, en als mensenkenner fchrijft, heeft daartoe de beste geleegenheid. Eene toevalligheid bragt mij met een' Britfchen llaatkundigen in Londen in gefprek over den vorftelijkcn acquifitions- of zoogenoemden arroudeeringsfmaak, bij gelegenheid van het Poolfche verdecling-tractaat; en toen wij daarover trapsgewijze voortgingen, en ik hem de eigenlijke bronwél der Poolfche verwarring richtig aanwees, vondt deeze verlichte man mijne kennis in dit vak zóó nieuw, en mijne gevolgtrekkingen zóó gepast, dat hij mij overreeddeÉ', om reeds in 't jaar 1775 deeze Stukken in  IN 'T ALGEMEEN. 5 in mijne toenmalige weekbladen (15 bekend te maaken. Zij vonden zoo veel goedkeuring, dat de Franfche minister, Graaf de vergennes, mij bewoog om die (lukken voor hem in 't Fransch te laaten vertolken. Ik deed dit zelf. Mijn vrind de marmontel was mijn Cenfor; en hoewel ik in de overzetting over Frankrijks zwakheden geheel vrij fchreef, vond ik nochtans in Parijs meer eer, dan een Duitfche fchrijver gewoonlijk kan hoopen. Nu nog eenige woorden van mij zeiven, aleer ik tot de zaak koome. Ik weet, dat onze militaire mode-taktikers op de paradeplaats, mij^onder de invaliden tellen, en verbaazen wanneer een man, zonder par ordre 'er toe gecommandeerd te zijn , of zonder allerhoogfte hof krijgraadsbevelen, zich durft verfhouten, om openlijk over de foldatenof militair-fchool te fchrijven. Dewijl mijne fchriften echter door verfcheidert perfoonen worden geleezen, welke geene foldaatert zijn, en onder geene fubordinatie ftaan, die het denken, leezen en fchrijven kan verbieden; zoo moet ik deezen kortelijk zeggen, dat ik geen fchoolpedant ben, maar dat ik mijne eerfle keren proefjaaren „ in de gewisfelijk eerfte en leer- rijk- f O In der Menfchenfreuni, für Aas jahr 177$. Doch vervolgens heeft de fchrijver deeze (lukken aanmerkelijk omgewerkt en uitvoeriger behandeld, beflaande dezelven nu 34.2 bladz. druk, daar zij te vJóren flechts ruim ico bladz. uitmaakten. K. A3  6 OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID, rijkfte militair e-academie te Potsdam heb doorgebragt; daar ik de eer had als Cornet bij het eerfte Esquadron Guardes du Corps, in de kweekfchool voor de armée te dienen, en niet alleen de fol&Z2.tcxï-theorie, maar ook de practijk in de eerfte bloedige Silezifche oorlogen geleerd heb. De gevallen van mijn noodlot voerden mij van daar in den Rusfifchen-, en, zints den jaare 1751, in den Keizerlijken-dienst. Eene vierënveertigjaarige keten van wederwaardigheden , onafgebroken vlijt, en veelvuldige ervaaringen hebben mij, nu den mensen als foldaat befchouwd, in de waare gedaante leeren ontmaskeren en beoordeelen. Derhalven zal het mij wel geoorloofd zijn, om mijne ontdekkingen en mijne gedachten zoo vrijmoedig te fchilderen, als ik dezelven zonder bril en vergrootglas denke te zien. Indien echte meesters in deeze wectenfehap hier en daar dwaalingen in mijne denkbeelden mogten vinden , zoo zullen nochtans de hier aangevoerde waarheden en de nevensgaande aanmerkingen dazclven opweegen. Zoo lang ik echter de oppervlakte van den foldaatenftand, de taktiek op het papier en in den mond der marktfehreeuwers, niet fatijriek aantaste, maar alleen het wezenlijke en innerlijke caracter van den foldaat onderzoeke, om hetzelve zoodanig te fchilderen, als het eerst natuurlijk, en vervolgens door de regeeringsvorm geformeerd is , zal men , zoo ik hoope , eenige toegeevendheid hebben voor eenen vrijwilligcn invalide van den krijgsgod, die reeds lang flechts mei  IN 'T ALGEMEEN. 7 met den veder ftrijdt, om in de verfchanzingen van Minerva ten minften eene canoniersplaats te verdienen, ingevalle hij niet kan hoopen om haarenplaatsmajoor of generaal-geweldigen te worden. Ten minfte diene ik deeze vrouw met zoo veel getrouwheid en ijver , als ik eertijds den Monarch diende , wiens uniform ik verkoos. Haar diene ik thans met eenen gegronden trots , dewijl men bij haar geene eerrangen door geld, laagheid of befcherming kan befluipen , maar alleen door eigene verdienden, en door zelf bearbeidde bekwaamheden kan verkrijgen. Dit ftuk handelt eigenlijk over de Dapperheid ; deeze is de onöntbeerlijkfte eigenfchap des Soldaats ; want zonder dezelve verdient hij dien naam niet , en is even zoo onnut als een advocaat, die leezen noch fchrijven kan; of als een hoveling, die altoos, gelijk een eerlijk man, de waarheid wil zeggen. Maar de foldaat is Hechts een mensen gelijk alle de anderen, gevolgelijk ook zonder klaauwen en rooftanden, en dus niet gebooren om te moorden en te verfcheuren. De Dapperheid is derhalven, in dien zin zoo als de foldaat haar behoort te bezitten , veel meer eene werking van de grondregelen der opvoeding, dan der natuur; of misfehien is zij de vrugt der ruwe , ongepolijste natuur, en der ongetoomde driften van heb- en heerschzugt; of ook alleen een trek ter oniifhanglijkheid, die zich overal, waar hij tegenftand ontmoet, in bloeddorst en A 4 toorn  8 OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID, toorn verandert. In dit laatfte geval is de Dapperheid eene gisting in verhit bloed; eene dierlijke razernij. In den waaren zin is Dapperheid: de onver- fchrikbaare tegenwoordigheid van geest in groots gevaar en. Aan deezen kant befchouwd, is zij eene burgerlijke deugd, eene lofwaardige, verhevene eigenfchap, welke, door gronden van opvoeding, door aanmoediging, geest van naarijvcr, en belooningen tot het buitengewoone en wonderbaarc kan gevoerd worden; en die groote mannen , redders en befchermers des vaderlands ten voorfchijn brengt. Doch wanneer een cannibaal den anderen moedig aantast, zijn leven waagt, om den vijand te braaden en te eeten; zoo heet dit, met hetzelfde recht, wildheid, als een aanval van een' roofzugtigen croaat razernij mag genoemd worden. Als een Zweedfche kakel de twaalfde, geheel alleen , in Conftantinopolen tienduizend Turken wil verdaan , dan is hij een belagchenswaardige vermetele (2). Als een bevelvoerend Generaal dreigt, tart, uitdaagt, twist zoekt, en zich O) Mij is zulks in de Historie van KAKEL den XII. niet bekend; fchoou het met opzigt tot hem zeer caractermatig kon zijn; blijkende onder anderen in zijne verdediging uit een huis, nabij Eender, met een klein gevolg tegen e«n heir van jfanitzaaren en Tartaerea, tot men hein eiudelijk gevangen nam oj» den ia Febr. 1713. zie het VI. boek zijner Historie. K.  IN 'T ALGEMEEN. 9 zich dan achter de fchanzen verbergt, of door zijne vrinden bemiddeling of vrede zoekt te koopen , dan is hij een dappere goochelaar. Als een Romeinfche Burgemeester , bij 't wankelen van den zege , zich aan 't gevaar van den dag opoffert, en als een woedend zwijn in de gelederen der vijanden werpt en fterft; dan is hij een trotfche dolle man. Als een reeds verminkte, in zee zwemmende Deen, die fchip en handen verloor, een Zweedsch roer met zijne tanden wil vasthouden; zoo heet dit verbittering en woede. Als een Saraccen in den flag den dood zoekt, en ftervende juicht, dewijl hij reeds de fchoone hemelfche meisjens naakt hem ziet te gemoet loopen; dan is dit geestdrijverij. De waare Dapperheid is zich zelve altoos gelijk; ziet het gevaar koelbloedig, en blijft zelfs in boeijen onverwinlijk. Van dëezëh fpreeken wij eigenlijk hier niet; ook niet van de. floutheid van den wijzen , noch van de fhindvastigheid van den Christen , om alle gevallen van het lot te trotfeeren; maar wij handelen hier over de Werktuiglijke Dapperheid, die landen befchut en verovert, en in den krijg en op het flagveld beflist. Waardoor triomfeerden de Grieken bij Marathon ? de Macedontërs bij Arbela ? en de Pruisfchen bij Rosbach en Strigau (3) ? ^ C3) Darius belegerde onverwagt Athene, in het veld van Marathon , voerende een leger van ioo,oos voetknegten , en A £ jo,000  jo OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID, Dit zullen deeze bladen aantoonen. Wél hem , die de kunst verftaat, om voordeden en nationaalen hoogmoed van anderen, tot verheffing van zijne nationaale Dapperheid, te gebruiken. De krijgskunst is thans in Europa de noodzaaklijkfte en gewigtigfle weetenfchap , dewijl daaruit de wélvaart van alle de overige fianden ontflaan moet. Deeze ftelling fchijnt overdreeven, valsch en duister ; maar zij is echter beflist en juist. Dan — behaagde het den Tartaaren nogmaals als de Hunnen naar Rome te gaan, en vonden zij zulk 10,000 rmteren tegen dezelve aan. De overfte der Ciieken, milt ia des, weerftond hen niet alleen, met eene geringe magt van fieclits 9,000 gewapende burgers, waarbij zich 1000 foldaaten van de Watejenzezs voegden, maar overwon liet magtig heir van darius, zoo dat de Grieken tienmaal zoo vee! vijanden vernoegen, dan zij zelf fterk waren. De oorzaak deezcr overwinning was niet alleen een gevolg van den moed der Athenienzercn, die vol vuurs tegen hunnen vijand uit de ftad optoogen, maar niet minder gelegen in de piaatzelijke omftandigheden van het flagveld, 't welke voor den vijand zeer ongunftig gefchikt was, als zijnde aan de landzijde door een keten van bergen ingeflooten. Arhela, ook Arlellcs genaamd, is ecu vlek in Asfyriïn, waar alexander de groate darius verwon, en wel in de cxi Olympiade, in eene bekoorlijke vlakte, in welks midden een berg gelegen was, op wiens top zeer fchoone eikenboomen Monden. Vide q. curtius, Ui. v. Cdp. i. K.  IN 'T ALGEMEEN. n zulk een' zwakken wederftand als toenmaals, zoo zouden alle onze weetenfehappen en kunften eene droevige verwoesting ondergaan, en in het oude Chaos wederkceren (4). Gefteld zijnde, de Pater - Inquifiteur te Madrid konde Pruisfifche Grenadiers vormen , en dat onze Duitfche krijgshciren niet beter waren 4 dan de Spaanfche en Pausfelijke foldaaten: wat zoude 't gevolg zijn ? De kommandeerende Munniken zouden onze bibliotheeken verbranden; onze geleerden zouden als ketters aan de galei gebocit, en onze fchoone provinciën zouden fpoedig in zwarte zeemoerasfen en woeste Romeinfche velden veranderd worden. Geen oordeelkundige zal mij derhafven tegenfpreeken, als ik beweere, dat de foldaat een onontbeerlijk werktuig in het ftaatsgebouw zij. Hoe nuttiger en gefchikter dezelve nu gevormd is,des te minder kan hun getal ziju.'c welke den overige ftanden tot last wordt. En dan eerst wordt hij, in de hoogstmooglijke bevreesde gedaante, onder juiste aanwending in zijne eigenfchap, bij uitftek noodwendig tot tegenweer, en dan eerst dienftig ten aanval. Naardien nu ieder volk door geheel andere, en vaak door tegenftrijdige drijfveêren geleid wordt, zoo is de ontleeding deezer nationaale Dapperheid in de Europcïfche ftaatcn , en de naarvorfching van. (4} De verovering van Rome door de Hunnen gcfehiedde 410 jaaren na Christus geboorte, onder aanvoering van al ar ik. K.  ia OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID., van haare verfcheidene bronnen, het eigenlijk voorwerp van deeze Verhandelingen. Dapperheid behoort alleen" in het vak der Soldaaten. Hierom zal ik vóóraf eenige zaaken tot grondflag leggen, en melden, wat eigenlijk een foldaat is. De Zcdenlccniar (Moralist) durft iedere zaak bij derzelver waaren naam noemen. Naar mijn oordeel is in deeze zelfde werktuiglijke waereld, waar de. dwaasheid als monarchin ons allen, meer of minder, in haare livrei, in haare ordcnbanden, kappen en bellen rond leidt, de foldaat een van haare ftandvastiglte lievelingen en hoftrawanten. Vooröordeelen , enthufiasmus, blinde hoogmoed, vuur der jeugd, weifclmoedigheid, loomheid, ligtzinnigheid , dwang , bijgeloof, onkunde , ruwe denkbeelden, gebrek, onbekwaamheid om iets tc winnen, verfpilling, roofzugt, Hechte voorbeelden , liederlijkheid of wanhoop, zijn de eigenlijke bronnen uit welke alle Kecruten ontfpringen, en waardoor de werfplaatzen vrugtbaar worden. Maar zulk een mensch is een gansch ander weezen, die in eenen algemeenen nood, of bij de gedreigde omkeering van zijn vaderland, of bij gedwongene gesting, gelijk de Zwitfer en Hollander , of Americaan, de wapens grijpt, wanneer een tot moorden en waereldverwoesten gekogte laaghartige daglooner, zich als een os ter flagtbank aan vreemde vleeschhouwers , of ter onderdrukking van zijne eigen, vaderlandfche Medeburgeren , laat verkoopen en gebruiken. Ver-  ï N 'T ALGEMEEN. 13 Verftand, deugd- en menschlievendheid woonen en werken zelden op de werfplaatzen. Dewijl echter tegenwoordig alle voorzigtige ftaaten genoodzaakt zijn, ter onderhouding van het zoogenaamde evenwigt, of ter beveiliging tegens aanvallen, of zelfs ter verkrijging van een goed aandeel in het verdcélings -tractaat, om verbaazende krijgsheiren te onderhouden ; dewijl het overwigt der foldaaten alle de overige Manden verzwakt , én men gevolgelijk hunne foldij zoo gering mooglijk bepaalen moet; zoo is eene groote armée wezenlijk een noodzaaklijk kwaad in den ftaat , en ieder foldaat in denzelven is een bevoorderaar van dit kwaad; doch daarentegen voor zich zeiven de ellcndigfte en verachtenswaardigfte onder alle foorten van menfchen. Want, indien hij zijnen pligt vervult, zijne beste jaaren en krachten in gebrek, plaagen, en fiaavenwerk heeft opgeoffert , zijn ligchaam te koop veilt, dan is hij in zijn' ouderdom een onnutte, ongezonde, verminkte bedelaar, dien de koopman, burger en boer voor zijne deur met verachting ziet verfmagten. Derhalven verëischt het oordeel, dat men zorgvuldig zorge , dat de foldaat nooit kunne zien noch bevroeden, wat hij is: en dus moet zijne waarlijk beklaagliike toeftand door fchaduwfpel, door verdigte of ingebeelde voorrechten, voordcelen , en aanneemlijkheden verligt worden. Men vormt een eerdamp voor zijne oogen ; een ordenbandjen , een' eerzuil na den dood; en hij moet zelfs in 't bitterfte juk altoos reden hebben te ge-  14 OVER. DE NATIONAALE DAPPERHEID, gelooven: dat hij een voortreflijk voorrecht boven alle de overige ftanden bezitte, dat hij de heer foldaat zij. Zijn vorst moet zijn god, de officier zijn vader , de priester zijn duiyelfchilder , de krijgsartikelen zijne legende, de orde zijn wetboek, en het reglement zijn euangelium weezen. Het ganfche militairgebouw moet derhalven alleen door. vrees en eergierigheid werktuiglijk opgehaald,, en door beftendig lappen en verfieren in fland gehouden worden.. Hoe natuurlijker, hoe naauwkeuriger zich deeze beide middelen, onderling verbonden, eikanderen de hand bieden, hoe beter een heirvoerder het caracter van zijne menfchelijke werktuigen beftudeert, om nu het eene, dan het andere werkzaam te gebruiken en in beweeging te brengen; zoo veel 'te zekerer zullen zijne onderdaauen woonen, zoo veel te meer zullen zijne nabuuren oorzaak vinden, om te vreezen, of toegeevende te zijn. Maar nooit moet de foldaat, gelijk de wijsgeer, weeten dat in den wezenlijkeu .zin , tusfehen den krijgsknegt van een' veroveraar j of foldaatenverpagter, en tusfehen den loontrekker van een' ftraatrover zeer. weinig onderfcheid is; want dan zoude hij liever, voor zich zeiven, een dief en moordenaar worden , en vrijwillig rooven, dan voor zijn' meester, op bevel , gedwongen, en zonder aandeel buit maaken, coutributiün afperfen , gruwzaamheden verrichten , moorden, branden, pionderen, en daarbij zijne eigen leden laaten verminken. • De  IN 'T ALGEMEEN. 15 De dood aan de galg is ook juist zoo zwaar niet, dan wanneer een gewond foldaat onder de handen van den Veldarts gefolterd, met vergruisde beenderen het koude vuur verwachten moet, en dan eerst de gepijnigde ziel in 't hospitaal brullende en kruipende uit den naar den dood hijgenden gorgel blaast. Het is derhalven volilrekt noodwendig, dat de eerzugt den foldaat aanvuuren en bezielen moete. Wanneer men echter alleen door dwang, door kruipende fub'órdinaüs eene duurzaame magt zoekt , en als vrees en ftokflagen alleen den gewapenden flaaf ongevoelig voor alle vreugde en verftand maaken; dan is voorzeker walging of wanhoop te vreezen. Uit het laatfte ontdaan Janüzaaren en Strelitsen (5) •> die het juk verbreeken, en nieuwe tirannen kiezen; uit het eerfte vrees, moedeloosheid, of defertie , die de flechtfte gevolgen baart, vooral wanneer de vijand zulke overloopers kent, en (5) Strelitzen noemde men zekere foldaaten, die , als voetvolk , het puik der Muscovifche legers waren, gelijk de Janitzaartn bij de Turken. Zij waren onderwerpclijk, werkzaam, en hardnekkig bcftand in belegeringen, en leefden van ruwe fpijzen. (Seflagen zijnde, booden zij geen tegenweer, maar lieten zich als dieren doodfiaan. Toen peter de grbote zijne legennagt op den Duitfchen voet inrichtte, fchafte hij hen op een klein getal na af, welke weinigen hij als Guardss gebruikte. K. 1  16 OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID, en ze zoodanig weet te gebruiken, dat hen het keeren belet worde. In 't jaar 1744 verboren de PruLfchen in Boheemen, binnen vier weeken , 32,000 man, door da'firtié. De oorzaak is bekend; men wist ze hier aan te houden noch te gebruiken. Zij keerden in den winter terug, en floegen ons in 't voorjaar bij Strigau. De kundige flaaf wordt fcherpzigtïg, gevolgelijk trouwloos, zoo dra hij zijne boeijen leert kennen; en de domme wordt kleinmoedig of oproerig, en vreest verder niets dan de duivels, ingevalle zijn priester hem dezelven recht zwart, en even zoo onbarmhartig als korporaals, weet te fchilderen. Alle onderneemingen moeten dcrhalven aan den rechten kant worden aangevat, en de Monarck moet eene verlichte kennis van de zaak hebben, die uitgewerkt of verbeterd ftaat te worden. Hij moet zijne ontwerpen verbinden met den nationaalen fmaak, met de omftandigheid zijner landen, met den geest zijner nabuuren, met zijne financiën, en met de grondregelen van zijne keren kweekfchoolen ; en daarënboven- van alle gebruiken der overige volken het beste en gepastlte tot zijn doel weeten te kiezen. Alles moet alvóórens wel herkaauwd zijn, alëer het aan 't ftaatsligchaam ter verteering wordt overgegeeven. Al wat overdreeven is, is nadeclig; al wat vergeeten, verzuimd, of niet duidelijk voorgedraagen wordt, toont een' zwakken, kortzigtigen wetgeever; gevolgelijk moeten alle ver- aa-  IN 'T ALGEMEEN. 17 anderingen behoorlijk overdacht zijn, indien men voordeelige uitwerkingen met zeekerhcid wil ver» wachten. De krijgsminister st. germain voerde de ftokflagen bij de Franfche armée in ; binnen zes maanden deierteerden 30,000 man, en de krijgstucht werdt niet beter. (6) Ten tijde, dat de eerfte Sar aceenen onoverwinlijk waren, dewijl zij den dood als een' wellust zochten, en de geestdrijverij hunne dapperheid tot dolle woede en ftoutheid verhief, ten zelfden tijde predikten en leerden onze christelijke priesters , dat een foldaat, die bloed vergoot, niet konde zalig worden. Wat was het gevolg? Het christen Keizerrijk en Conjlantinopolen werden verlooren, en zijn nog in de handen deiTurken. Als de foldaat eens op de bekwaamheid en dóórzigtigheid van zijnen aanvoerder vertrouwt, dan kan men hem met opwakkerend veldmufiek trot- (6) Hieruit blijkt dat de Duitfchers beter "gefcliikt zijn om 'er flaaven van te vormen, dan de Franfchen; of dit echter eindelijk bij de Duitfchers, door eene te inagtlooze overdrijving, niet eens eenen ommezwaai kunne noemen, zal de tijd lecreu. Alle vorsten zijne geen groote f red riks. Deeze Monarch wist, hoe flaaven zich vrij waanen, als men Hechts het ligchaam boeit, en den geest vrij laat. Men kende bij hem geene Religions - Edicten, en hij weigerde van niemand een' brief of een gcfprek te ontvangen. K. IV. DEEL. U  tS OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID , trotfeerende en danzende op het flagveld voereu Eén alexander, één fredrik geldt in de armée voor 30,000 man. Eéne korte aanfpraak, één oogwenk van den held op zijn heir, doet fomtijds den nationaalen trots opzwellen, waar de moordzugt bekoelt: Ook kan men de vaderlandsliefde, door het vive le Roi, en die der Duitfchen door Bardengezangen d£ar opwekken, waar de Rus influimerende , hospody pomillui roept, en door doodelijke vrees verfchrikt, wil wijken; of waar-de beer aan den ring weigert te danzen, dewijl hij de reeds gewoone flagen niet meer acht. Van de wijze der opvoeding, des voedfels, en van de grondregelen van den godsdienst, ftammen de begrippen, gewoonten en geliefkoosde neigingen van ieder volk af. Niets is moeijelijker, dan een tot mannelijke jaaren in vooröordeelen opgegroeiden mensch te overtuigen, dat hij dwaalt; en nog veel zwaarer, om hem te dwingen dat hij zulks erkent, dewijl hij door natuurlijke eigenliefde met zijne inzigten is ingenomen , en gevolgelijk, hoewel honderdmaal van zijne dwaasheden en grove onkunde overtuigd zijnde, echter fteeds tot de denkbeelden zal terug koomen, welke hij gewoon is zich zeiven van de waarde zijnes gevoels en van z\]x\genie te fchilderen. Weinigen flechts bezitten kracht, wil en gelegenheid, om zich van zulke dwaalingen te ontdoen, en worden tot in 't dolle ftout, waar flechts de minfte dwang zigfbaar is, Ver,  IN 'T ALGEMEEN. 19 Vermits nu de foldaat uit het gemeen moet gezogt worden, zoo zal men ook gewisfelijk van grenadieren geene wijsgeeren maaken, maar flechts bezielde werktuigen tot eene nutte beweeging vormen , welke boven alles gevoerd worden , wat hen konde overtuigen, dat zij niets anders dan dieren in menfchelijke gedaante zijn. Maar dewijl het gemeen de groote brok in de masfa des ftaats uitmaakt, zoo kan men niet behoedzaam genoeg zijn om veranderingen te onderueemen. De oude en nieuwe gefchiedenisfen toonen voorbeelden, hoe men door zagtmoedigheid, tijd, of arglistigheid, daar zijn ooamerk bereikt, waar dwang en vernuftige Sluitredenen'. alleen teegenkanting en opftand zouden veröorzaaken (7). Welk volk is eigenzinniger omtrent zijne oude gebruiken en ceremoniën dan de Jooden, Turken en hedendaagfche Romeinen ? ■ De hoofd- ftclling hunner leere is op overleevering gegrond; de eene verwerpt des anderen menfchelijke grondbeginzelen, en befchuldigt hen,op juiste gronden, van bijgeloof. Het heet: Onze vaders leerden , geloofden, oorloogden op deeze wijze. Zouden wij willen wijzer zijn dan C7) De door onzen fchrijver zoo hoog gepreezene josepii fphijnt bij zijne handelingen in Brahand, daar op niet bedacht te zijn geweest, liet is wel eens voor een' vorst even zoo moeilijk om te gevoelen dat hij mensch zij, als voor een' fuldaat dat hij (laaf is. K. B a  *o OVER. DE NATIONAALE DAPPERHEID, dan zij waren ? Zij triomfeerden , en ftierven zalig. Wat zouden wij meer verlangen ? Eigenzinnig verhard in zoodanige grondftelfelen, blijven zulke volkeren eeuwigduurende vijanden der verlichting en der weetenfchappen; en kunnen ook bij de rninfte voorvallen hunne kloeker gewordene vijanden niet wederftaan. Wat verrichte de kleine hoop van al ex ander niet voor wonderen in Pei-fiën; en hoe vreeslijk waren niet de adelaars en legioenen eens caezars voor alle volkeren, die geene verandering in de krijgstucht wilden aanneemen! Wij behoeven flechts de Turken in den laatften Rusfifchen oorlog te befchouwen ; en hadt de Duitfche hermann de krijgskunst niet in Rome geleerd, zoo was augustus nooit door de nakende Duitfchen geflagen (8). Hoe ging het in onze nieuwere tijden? ■ De groote f red rik richtte eene nieuwe militaire (8) De fchrijver [bedoelt hier denzclfden hermann, van welken in 't derde deel, bladz. 28, word gewag gemaakt. „ De „ Duitfchers, (ragt iacitus,) hebben de Co»fi:Is, Cr.rbo, „ Casput. Scaurus Aarelius, ServiUus Cepio en Marais Manliut „ geflagen of gevangen genomen, en Varus met drie legioetien „des Keizers verdelgd." Deeze hermann Is de held bij Khpflok, in zijn Hermemns-jlacht; in welke hij onder anderen Zegt (ScsneX.~) „ Want hekmann leeft, en de grootfie van „ alle overwinningen over de Romeinen is door de Duitfchers bevogten." k.  IN 'T ALGEMEEN. *i re regeeringsvorm op ; hij befchouwde de gebrekkige kabinetten zijner nabuuren , en rukte met foldaaten te velde, welken beter dan de anderen in de wapenen en het behandelen derzelven geoefend waren. Hij triomfeerde dus aan alle zijden. Thans arbeidt men aan alle kanten, met veel of weinig vrugt, aan de naarvolging van zijne vrugtbaare grondregelen, zonder dezelven hier en daar te kennen, noch in derzelver geheel te kunnen aanwenden en zich ten nutte te maaken. Ondertusfchen" is hierdoor het ganfche Europeïfche itaatsgeftel verandert; en men bemoeit zich meer met de vorming van verfchriklijke groote krijgsheiren, en geldafperfingen tot derzelver onderhouding , tot ondraagelijken hst aller overige ftanden, dan met den inwendlgen wezenlijken wélvaart van den alleen door vrede gelukkigen burger, en het alleen door handel en weetenfchappen tot waare grootheid te verheffen vaderland. Daar nu door deeze gebeurenis veele rijken alleen door foldaaten in derzelver krijgskundig evenwigt moeten onderhouden worden , zoo behoort deeze Verhandeling over de Dapperheid mede onder de bezigheden van den patriot en den wijsgeer. Ik zeg derhalven , dat iedere hoofdverandering noodwendig ook groote omwentelingen moet veroorzaaken, die eerst bij het aanftaande genacht met mooglijkheid kunnen uitgevoerd worden , fchoon het beste ftelzel voor het tegenwoordige zoo nuttig als onontbeerlijk ware. Wie derhalven nieuwigheden wil invoeren, Ë 3 moet  22 OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID, „ moet moedig doordringen , en niet bevreesd „ kandelen, verdellen en lappen; maar geen ge„ bouw omver haaien, aleer hij kalk en deenen verzamelt, gereed gemaakt, en bekwaame bouwmeesteren verkoozen heeft." Welke moeite kostte het niet , om de bijgeloovige Poolen wijzer te maaken? En, on¬ danks allen geweld, is 'er van het teegenwoordig genacht nog niets te hoopen. Maar nog minder in oorden, waar de fchoolen nog aan de Munniken worden toevertrouwd, en waar de landsvaderen hunne zuigelingen en biegtkinderen zijn. Even zoodanig gaat het met de Jefuïten: want zoo lang dczelven niet met hunne geheele kweekfchool zijn uitgedorven, en zoo lang zij in de hen geweldig opgedrongene vreemde kleedije voor deziel m de arbeiden, is het nadeelige en gevaarlijke hunner orde voorzeker nog niet uitgeroeid,, maar kan, bij gelegenheid, met vernieuwde krachten , ten voorfchijn koomen. . Derhalven is niets noodzaaklijkev , dan eene rijpe overweging, wat het doel van eene nieuwe Verandering eigenlijk zal zijn; en of alle in- en uitwendige omdandigheden en verbindingen voor het ontwerp, 't geene men heeft belloten, pasfe; of dat dczelven ten minde met hetzelve rechtlijnig kunnen loope-n. Hoe belagchelijk, hoe verachtelijk is het voor den besten wetgeever , wanneer groote veranderingen om niets beduidende gevolgen, cf dat zelfs dwaas-  IN 'T ALGEMEEN. 23 dwaasheden worden ondernomen ; en de vorst heden moet herroepen, wat hij gisteren beval 1 Zoude meenig land wel zoo dikwerf veranderde wapenoefeningen , krijgsöntwerpen , en religiehandelingen hebben beweend, indien onze voorzaateu, onze ontwerp- en wetfabrickanten, als fcherpziende en eerlijke mannen, de gevolgen der onduidlijkheid en der misbruiken verftandig hadden verhoed (9) ? Rampzalige wet, die eerst uillegging verëischt, als zij reeds gedrukt en gegeeven is ! Droevige gevolgen, wanneer de Cardinaalen eerst in 't concilhm beflisfen , hoedanig men de let. ters van den leerenden Apostel verftaan moet. Dikwerf verbeterde , met nieuwe bijdraagen be« geleide , en op verfcheidene wijzen te verdraaijene, duistere wetten, zijn de zekerfte kenmerken van eenen kortzigtigen of wankelenden wetgeever; en dikwerf omgefmoltene ceremoniën in 't wapenfpel der foldaaten is het werk van kwakfalvers, die zich alleen met waterbellen en tooneelrollen bezig houden; doch onbekwaam zijn, om het wezenlijke der (9) Eene zeer gewigtige en juiste aanmerking, inderdaad! .. wij mogen 'er wel bijvoegen: Zuude meenig gemeenebest wel *an dagelijkfehe fcheuringen, lierhaalde twisten, nu Onderfieunde en ftraks weêr geftrafte rsyolutien weezen bloorgefteld; ndien derzelver flichters op duidelijke, heilzaame en wezenlijke grondwetten waren bedacht geweest ? K. B 4  24 OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID, der foldaatenfehool te kennen, te verminderen, en veel minder te veranderen. De exercitie met het geweer, of de handgreepen, zijn immers alleen de vóórbereidingen ter houding, maar geenszins ter wezenlijke vorming des foldaats. De zoogenaamde evolutien en fpoedig juist afgemeetene bewegingen, dat is , de groote manoeuvres zijn de eigenlijke werktuiglijke drijfveercn in het werktuig; en de foldaatengeest, of de vorming zijner denkbeelden, zijner daadehjke werkzaamheid, maakt de werkende ziel van hetzelve uit. Het eerfte blinkt op de paradeplaats, en wordt overdreeven, tot walging toe bewerkt, om hen te behaagen, die de foldaaten flechts oppervlakkig beoordeelcn. Het laatfte daarentegen wordt genoegzaam overal verwaarloosd , of gausch niet in befchouwing genomen, noch gekend; dewijl men, uit nationaalen hoogmoed, liever een gebrekkig origineel wil blijven , dan een volmaakte copiist van vreemde meesters te zijn. Hieromtrent is het met den fchoolmeester der foldaaten als met den geleerden pedant, die uit eigenzin en hoogmoed geen groot meester wil naarvolgen, om dat hij, zijne onmagt niet gevoelende, te veel op zijne krachten vertrouwt. Zijne feholieren moeten , in weerwil aller overtuiging van leibnitzen en newtons, gelooven, dat de zon ieder dag eene farabande rondsom de aarde danze; en dat de vijand gewis worde geflagsn, als de commandant met den gewijden degen en  IN 'T ALGEMEEN. 25 en roozenkrans in de hand, de ketteifche Pruisfchen naar den duivel zendt. Een' fchoolvos kan men dergelijke dwaasheden vergeeven, dewijl de ftaat juist zulke domöoren tot leermeesteren in de kweekichoolen begeert, en dewijl bij zich alleen belagchelijk maakt. Maar een bevelhebber der foldaaten verdient geene toegeevendheid, dewijl zijne feilen de omkeering van den ganfchen ftaat kunnen veröorzaaken. Wie derhalven een militair gebouw wil lappen, of zelfs een ontwerp tot een nieuw maakt, moet alvóórens den duurzaamen grond daartoe op nationaale ftaat- en menschkunde leggen; voorts de bouwmeesters weeten te vinden en te verkiezen; alle materialen en noodwendigheden behoorlijk hebben vóórbereid; in ftaat zijn om de arbeiders aan te vuuren en te beloonen; en in de uitvoering van zijn plan niet konnen geftoord worden, voor hij aan de uitwendige fieraadjen van den gecvel kunftele. Hierom moet hij de krachten van vreemde natiën, vooral die zijner nabuuren, zoo wel als die van zijn' eigen ftaat , en de zwakke zijde zijner onderdaanen naauwkeurig kennen , dan eerst het beste weeten te kiezen, het voordeeligfte zich ten nutte te maaken, de gebreken te verbeteren, en, na hij eerst doordringend geleerd heeft, befcheidcn en krachtig weeten te onderwijzen. Een goede kladfchilder of plagiarius is als au» Uur minder verachting waardig , dan een originecle uilenfpiegel of litanijfchrijver. J3 5 Men  Jtö OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID 4 • Men kan ook een waare geleerde, een groot fchrijver worden , zonder bij den vorst bekend of door hem gezogt te worden ; zonder eerrangen of vertrouwen bij 't hof te verkrijgen. Maar niemand mag een foldaatenreglement maaken, zonder een commandeerend generaal in den hof krijgsraad of in de armée te zijn. Daar nu zeer dikwijls een capitein meer waereklkcnnis heeft, en juister weet te verbinden en beter gevolgtrekkingen te maaken, dan meenig veldheer, welke de verkreegene rangen geenszins aan zijne kunstgreepen, het blind fortuin, noch der kasfe zijner familie, maar alleen aan zijne verdiende, aan zijne uitdeekende bekwaamheden toefchrijft ; zoo fchaamt zulk een vermogende zich om iets van hen te leeren , welken aan zijnen wil ilaafsch zijn onderworpen ; en brengt voorflagen, misgeboorten uit zijne drooge herfenen ten voorfchijn, welke door den onërvaarenen vorst goedgekeurd en ten uiterften nadeele zijner armée uitgevoerd worden. Het is zeeker, dat een veldheer, een menschen ftaatkundige , een wijsgeer, een foldaat, een wezenlijk buitengewoon man zijn moet, indien hij heiren,' die hij zelf moet vormen, niet ter Aagtbank, maar ter zege zal aanvoeren. Op zoodanig eene verkiezing behoorde ten minden de familienaam , vordelijke geboorte of gunst van 't hof geen den minden invloed te hebben. Maar juist hierin huisvesten de gebreken in de kvveekfchool der foldaaten, weike zoo bezwaarlijk zijn te ver-  IN 'T ALGEMEEN. 27 anderen, en belagchelijke of droevige gevolgen te vvege brengen. Wanneer een pater parhammer met zijne militair-marionetten in 't veld rukt, fclianzen beftormt, en dan eene leerrede van twee uuren houdt; zoo ziet men duidelijk, dat hij flechts tamboers , pijpers , en kapellaansdienaars wil aankweeken; en wanneer de kadetten alleen met het geweer omgaan, zonder iets van vaderlandsliefde noch verhevene wcetcnlchappen te hooren; dan zullen bezwaarlijk scipioos of regulussen uit hunne gevangenisfen des verftands ten voorfchijn koomen. Voor 't overige verfchijnt de waarheid immers meerëndeels vermomd voor de oogen van den besten vorst. De eigcnmagt of fiibordinatie houdt de waardigfte, beste foldaaten of u: flaaffche verwijdering , of in verachtelijke werkeloosheid terug. . f Hoe weinig kennen veele Monarchen hunne onzigtbaare wezenlijke invaliden; hunne zugtende generaals, in grenadiermutzen, en hunne nuttigfte en beste foldaaten! ' Wie bij een heer, die geen generaal is, of dieflechts volgens zijne fchoolfche begrippen een foldaat begint te worden, vrij vcrfchijnen en fpreekeri durft, die is.alleen een lieveling, welke voor zijne eigen oogmerken leeft; of hij is flechts een kwakzalver van zijn handwerk. Derhalven ziet men, wel is waar, bij fpiegelgevegten foortgelijke helden met den degen in de vuist  *8 OVER DE NATIONAALE DAPPERHEID, vuist eene fchans beltonnen; daarentegen zijn hunne flechts letterlijke inrichtingen in 't wezenlijke wankelende, en misfen het ganfche doel, dat ernftig behoorde bearbeid te worden. Soort! gelijke cxereeermcesters zweet-en en pijnigen zich door vergeeflchen arbeid, ter verfiering van den nherften bast, en vergeeten , of bederven zelfs de kern. Beiden zijn noodwendig: maar om de eerfte tot overdrijving, tot walging toe te behartigen, moet het hoofdwerk niet verzuimd worden. Veelen wilden de Pruisfifche krijgstucht naaraapen, en waanden dezelve in den corporaals-ftok, in de gepoederde kerkenparade, of *, den korten rok te vinden. Hoe weinigen kennen dè werkende ziel deezer magt, over welke ik in deeze bladen zal handelen. Zekere dingen zijn flechts in vreede, in den ftaat van rust te bewerkftelligen, om den ledigen foldaat onledig te houden, en aan orde te wennen : maar deeze dingen zijn nadceh>, als men ze ontijdig poogt in te voeren, en dan in buitenfpoorigheden vervalt, welke, zonder grond, zonder regelmaatig afzigt werken. Dit heeft doorgaans dddr plaats, waar men de oogen van t hof, door uiterlijke fchittering behaagen , en hetzelve altoos met niets bezig houden wil. Hieruit ontftaat eigenlijk een fraai foldaatenpoppenfpel , dat op he-t flagveld Ros. bacher Aagten veroorzaakt. Het  IN 'T ALGEMEEN. a$> Het fnelle vuur is de ziel van het voetvolk , en gefloten , vaardige beweeging , met een wélgeoefenden fabel, het hoofdvoordeel der ruiterij. Die beiden daarïn het beste weet te oefenen , en bij gelegenheid te gebruiken , beflïst gewis den uitflag van den krijg, en ondermijnt de velden van den landman niet veel met verfchanzingen , maar durft in 't open veld tegen dubbele fterke heken moedig ten voorfchijn koomen. Een goed grenadier-bataillon is echter in onze tijden de waare legio fulminans, en flaat den aandachtigften vijand , zelfs den Paus en Mufti, ja zelfs Lucifer, zonder mirakelen. De kweekfchoolen , ter vorming van goede officieren en bekwaame onderofficieren, zijn de hoofdnoodwendigheden: waar deeze ontbreeken , is alle arbeid vergeefs. Want als de foldaat Hecht afgericht, flecht aangevoerd wordt, dan volgen zeker flagen; en wordt hij met nuttelooze dingen en dagelijkfche nieuwigheden gekweld , zoo deferteert hij , en dient den vijand. En hiermede ga ik tot mijnen taak over ; en dewijl ik beloofd heb, om de eigenlijke bronwel der Dapperheid van elk volk van Europa aan te wijzen, en ontledende te onderzoeken , om fteenen en kalk bij te draagen , ingevalle hij wilde bouwen, aan wien de uitvoering van zulk een  So OVER DE NATION. DAPPERHEID, ENZ. een gewigtig gebouw opgedraagen en vertrouwd is , daar nu , zonder teegenipraak , de groote T r e d r i k de eerfte meester in de nieuwe krijgskunst is, zoo zal ik in de eerfte plaats handelen, over de Pruisfifche Nationaale Dapperheid.  VERHANDELING OVER DB PRUISSISCHE NATIONAALE DAPPERHEID.   OVER D Ë EIGENLIJKE BRONNEN van de PRUISSISCHE NATIONAALE DAPPERHEID. De grootfte kunst, welke deeze vorst (t. w. fredrik) bearbeid, en tot derzelver hoogstmoogïijkfte toppunt beklommen heeft, is de kunst om menfchen te kennen; ten einde zoo wel uit hunne deugden als gebreken voordeel te trekken. Hij kent de werkingen der onderfcheidene heerfchende temperamenten , en gebruikt derhalven foldaaten, geleerden, kunftenaars en ftaatsmannen alleen in die omftandigheid of bezigheid, in welke ze eigenlijk, ingevolge hunne aangeboren neiging en verkreegen bekwaamheid , behooren. Toen hij Monarch werdt, zogt hij in alle landen eerst leermeesters voor zich zeiven. Hij vondt ze; leefde vernocgt in hunnen leerrijken omgang ; leerde van elk hunner het beste , en daarna begon hij eerst, zonder geleiders, te regeeren. Het monachismus durft bij hem de bekwaamde IV. deel. C jon-  34 OVER DE PRUISSISCHE jongelingen voor Rome's geheime en ftaatsverdervende oogmerken niet kaapen , of tot kloosterluiheid, noch ter bedwelming en verdwaazing van het dom gemeen vormen. Gevolgelijk heeft hij ftecds wélvoorziene kweekfchoolen voor bekwaame onderofficieren, welke dikwerf meerder dan leezeu en fchrijven geleerd hebben. De vuurige jongeling wordt derhalven in Pruisfen, voor den trommelfhg, en niet voor de kapelklok opgevoed en gebruikt. De phlegmatique wordt voor de gerichtshoven gevormd en gebruikt. De bloedrijke zwermt, gelijk overal, maar onder den teugel der wetten &en der tugt, tot hij uitgewoeld en nuttig is. De vielancholique wordt commandant in vestingenbouwdirecteur , financieraad en bevelhebber* der kweekfchoolcn: en de eergierigheid van den chokrtquen groeit alleen voor burgerpligt, en wordt door juist gepaste belooningen, door voorbeelden der voorouderen, tot het bijzondere en zeldfaame gevoerd. Ieder foort van menfehen behoort dus in een bij. zonder vak, en wordt ook bij de eerfte uitkieming reeds daarvoor gevormd; dewijl niemand vermogen noch gelegenheid heeft, om der vernuftig jeugd den kostbaaren tijd te ontfteelen, en den besten kop zoo wel als den boeren jongen tien jaaren lang met latijnfche fchoolbrokken onledijs te houden. Alleen hierdoor is het gebrek aan nuttige menichen voor veele ftaaten ontftaan, dewijl foortge-  NATIONAALE DAPPERHEID. SS lijke kweekelingcn tot niets op aarde dienen, denken noch oordeelen, hunne moederfpraak, noch eenige middenmaatige brieven leeren fchrijven; gevolgelijk uit wanhoop, zoo niet uit zugt tot luiheid, den munnikenftand moeten kiezen , in welken zij den pligt van mensch noch burger behoeven te vervullen, van welken ze naauwlijks eenig denkbeeld hebben; en nochtans Prelaaten, Guardiaanen, Prioors , Proobften en Bisfchoppen kunnen worden. In Pruisfen vindt men foortgelijke bloedzuigers des volks en beulen der weetenfchappen niet. Zelfs de priester is verpligt om aan den waereldlijken arm rekenfchap zijner handelingen te geeven. De aigemeene verachting en gebrek aan 't noodwendige volgen den luiaard op den voet, en men heeft in alle fchoolen leermeesters, die alleen het wélvaaren des (laats in de opvoeding beoogen. De fchoolmeester van 't dorp is zelfs een oud foldaat, welke met zijne lidtekens prijkt, dien hij voor *t vaderland outving. Hij zingt zijnen leerlingen Bardenliederen, ter eere der schwerins en aller helden voor, die met den degen in de hand ftrijdende (lierven. En zoo zweeft de foldaatengeest ongemerkt in de jeugdige ziel, treft ze door naarijver, en vormt reeds agtef den ploeg helden. Even zoodanig is het met de vorming der officiers gelegen. De adel leert reeds met zijn' catechismus, dat hij alleen een edelman zij, om voor 't vaderland zijn bloed op te offeren. Hij weet, dat de waare adel niet in wapens, helmen, ftamC 2 r«-  36 OVER DE PRUISSISCHE registers of beftoovenc geflachtbrieven , maar iri den adel van 't hart, en in uittekende roemrijke daaden heiraat, Hij kent ook geene andere voorrechten,dan den last dien zijn vorst hem betrouwt, om met grooter zorg en gevaar voor het geluk der overige Handen te arbeiden. De eer is derhalven alleen het doelwit van alle zijne daaden En blijft de Pruisfifche jonker flechts op zijn dorp, dan heeft de Hans van zijn boer, die als korporaal dient, meerder achting, meerder recht op 't loon van den waaren adel, dan de genadige heer van rek els huizen, met vierentwintig kwartieren en 20,000 daalers inkomst. Het geld bepaalt in Pruisfen de waarde des mans niet: zelfs voor het grootfte capitaal kan geen kamerdienaar een vaandrigsplaats , en veel minder eene compagnie koopen, dewijl de rangen J dcn foIdaatenftand alleen door verdiende, door uittekende bekwaamheid en dapperheid, maar geenszins door befcherming van familiën kunnen verkreegen worden. Deeze verftandige inrichting baart de heilzaamffc gevolgen: want de adel, door edele eergierigheid ontvonkt, kiest en grijpt den degen moedigvoor 't vaderland; en naardien alle zijne opvoeding-regelen alleen op eer en adeïijke pligten doelen , zoo vindt de Monarch reeds in alle dorpen kweekfehoolen voor bekwaame officiers , daar de oude heer van 't dorp, die in den krijgsdienst grijs werdt, zijne zoonen den foldaatenftand inprent , en als benijdenswaardig afmaalt. Hij verhaalt  NATIONAALE DAPPERHEID. 37 haalt hen de- triomfen zijner voorouderen , verwekt daardoor naarijver, en de edele jongeling weent en beeft reeds door brandende begeerte, om haast in de voetftappcn van zijne voorgangeren te treden, en zich derzelver ecre waardig te maaken. Het overige, ter bezieling van zoodanige neigingen, gefchiedt voorts in de kadettenfchoolen, in de academiën, en univerfiteiten , daar de ftudeerende adel geene priesters op den leeritoel ziet, .maar van alle hooglceraars eenftcmmig hoort, dat de koning geleerde officiers bij uitftek acht, en dczelven tot de gewigtigfte posten in den ftaat eu voor uitlandfche gezandfchappen gebruikt. Zelfs in de regimenten heerscht geen tweedracht, geen laage partijgeest; dewijl rijke herbergiers-, kasfiers- en hofmeesters-zoons, geene officiersplaatzen kunnen koopen. De overfte is, buiten dienst, broeder en vrind van ieder vaandrig: en in dienst, met edele befcheidenheid, ernftig en ftreng. Maar grof of despotiek durft hij niet zijn, anders toont elk lieutenant hem , dat de eene zoo wel als de andere cavalier is. De familienaam baat hier niets , en de zoon van den cerften ftaatsdienaar wordt geen capitein , aleer hij in ftaat is om eene compagnie manlijk te coimnandeercn. Dit maakt de arme vaandrigs zoo veel te moediger in den dienst, en fpoort hen aan, om dien rang te verkrijgen, tot welken in andere landen de zoonen der ministers, pagters en wisfeliiars, zelfs zonder verdienfte, kunnen koomen. C 3 Het  S8 OVER DE PRUISSISCHE Het oog van den Monarch fluimert nooit. Hij leeft om te waaken , en de deugd op te wekken; waakt om te leeven , en zijne landsvaderlijke pligten te vervullen. Hij dwaalt zomtijds ook, dewijl hij mensch is: maar hij zet de ganfche ftaatsmachine in beweeging, ftuurt het roer met ftandvastigheid, wekt door zijn voorbeeld werkzaamheid , en ziet door vreemde oogen nooit, 't geene hij zelf kan zien. Hierdoor dwaalt hij minder dan andere vorftcn in zijne keuze. Voor verdiende is wisfe belooning: en wie bekwaamheid heeft, behoeft geene eerrangen uit allerhoogfte genade kruipende te bedelen; maar vertoont zich , en zegt: hier ben ik ! — en dan blijft hij voorzeker niet onwerkzaam. De Monarch ziet, onderzoekt, en gebruikt hem, en fchenkt hem de ordrc pour la merite, zonder dat hij getuigfehriften van zijne medebroederen ruilen , of om befcherming voor de deur van eene fchouwfpeeleresfe behoeft te zugten. Wordt hem een' jong' officier door dames aanbevoolen, dan onderzoekt hij, of Adonis ook foldaat zij: gefchiedt dit, door een' cardinaal of bisfehop, dan onderzoekt hij, of de dienaar van Jupiter ook een' Ganimedes wil bevorderen. Wordt hem een' fchrijver aangepreezen, dan leest hij zijn werk zelf, en vraagt geen Jefuit, 0f men den fchrijver beloonen of als een ketter verbranden moet. Hij zelf weet de waarde van werkzaame geleerden te fchatten, en zich ten nutte te maaken. Veröntcerders, brooddieven en oorblaazers kunnen dep.  NATIONAALE DAPPERHEID. 39 derhalven aan zulk een hof minder dan elders nadeel bewerken. De eerlijke man wordt daardoor Mouter; durft den troon naderen, zonder voor infeSten te vreezen; toont zijne goedwilligheid, zijnen dienstijver voor het algemeen geluk , en wordt ontwijfelbaar ter plaatze gebruikt, daar hij brood en eer kan verdienen. Dewijl hierdoor nu ten minMen het grootMe gedeelte in de armée uit bekwaame en nuttige officieren beMaat, zöo kan de onkundige of laffe gewis nooit het hoofd verheffen, en moet of dapper en bekwaam nevens de anderen worden, of vertrekken. Doch gewis wordt hij nooit een commandeerend generaal; maar een generaal-gewcldige, of een cxërcccrmeester van guarnifoenregimenten , of commandant in vestingen , in gevangenisfen, over ongelukkige menfehen, of gevonnisde booswigten ; dewijl een bevreesd mensch ontwijfelbaar onbarmhartig en wreed is, waar niemand de hand tegen hem durft verheffen, en in boeijen om genade en deerenis moet fmeeken. De tegenwoordigheid van den vorst bij alle militaire operatien, bevordert de Nationaale Dapperheid niet weinig, dewijl hij ten rechten tijde beloont, en laauwheid, zonder aanzien des perzoons, noch familienaam, Mraft. De generaals arbeiden ook alleen voor het algemeene doel, en durven het heil des Maats niet aan hunnen perzooneelen haat , of bijzonder voordeel opofferen. Allen vegten zij voor 't vaderland; gevolgelijk doen nijd, ijverzugt, gekogte C 4 eer-  *o OVER DE PRUISSISCHE. eerdrift, geestelijke., hof en bijzondere kabaaien, geene flagten ,geene landen verliezen, of krijgsvoordeelen verzuimen; en de veldmaarfehalk heet, zoo wel als de vaandrig, fchelm, als hij ontrouw handelt, of voorbedachtelijk zijnen pligt verzuimt (10). De koning weet uit de gefchicdenisfen en uit ondervinding, dat waarfchijnlijk verzuim zoratijds een waar geheim verraad .is. En dewijl geen foldaat heeft te vreezen, dat zoodanig een man hem zal in 't vuur brengen, die een zwak hoofd zonder overleg, of een omgekogte booswigt is, zoo gaat hij den vijand zoo veel te moediger tegen. De ontvonkte eerzugt ontvlamt de dapperheid van den officier, en de gemeenen worden ontvonkt, door voorbeelden, door de grondftelfels hunner religie, door ingewortelde vaderlandsliefde, en door de eer voor den grooten fredrik, met juichen en zegezangen op het flagveld te vegten. De religie heeft bij den gemeenen man den volgenden invloed op zijne Dapperheid: Hij gelooft aan Oo) Dit alles bewijst niets voor eene grootere Dapperheid der fUtifl» Afetó-a,wclken zij ovenvinnen, uit krachte van derzelver kabaaien , die lien gewonnen fpcl bezorgen ; kunnen nochtans dapperer zijn, vooral dan, als zij door verzuimde krijgsvoordeelen, geestelijke-, liüf- of bijzondere kabaaien zich zien gedwarsboomd. >Kr is geheel geene dapperheid nodig, ivanneer de hoofden eens volks !n ,\r, • ■ ■■ , : toiks m tic overwinning eens vijands hun voordeel zoeken. K,  NATIONAALE DAPPERHEID. 41 aan de vóórbefchikking; dat hem door God tijd en uur zijnes levens bepaald zijn; en dat zonder Diens wil geen hair van zijn hoofd kan vallen; ziin leeven heeft een geordend doel; is dit niet bereikt, zoo acht hij zich onder eene millioen kogels op het flagveld even veilig, als de boer op zijn bed. Zoo dra nu de aanval begint, of het vuur los barst, laaten de officiers den gemeenen man geen' tijd meer om te overweegen, of op 't gevaar te denken; maar roepen beftendig uit luider keele: moed! fpooren tot woede en wraak aan; fpreekeu verachtelijk van den vijand, en de wijkenden worden, door des corporaals ltokflagen, voorwaarts gedreeven, daar alles , wat bevel voert alleen arbeidt, om alles te doen werken (11). Ieder roept: fpoedig ! fpoedig ! marsch ! voorwaarts ! legt aan! vuur! — en zoo rukt het ftormende werktuig op den vijand aan, of trekt zich,in dezelfde gisting, terug, naar den wenk des aanvoerders. De Pruisfen vuu- 00 Volgens deeze beichnjvlng wordt dan de Prulsfifche Kat'mnaale Dapperheid door bet lasteren uit de monden hunner edelen, en door itaaffohe ltokflagen der mindere werktuigen ontvonkt, en tot werkzaamheid gedwongen. Deeze Naüomale Dapperheid heeft derhalven geon edel grondbcginfel, daar de edele bevelhebbers zich van onedele middelen moeten bedienen, en door lastering, vrees en dwang eene woeste moordzugt ontvonken, die men den naam van Dapperheid kan geevcu, wanneet toen 't dus goedvindt. K. CS  42 OVER DE PRUISSISCHE vuuren zoo min mooglijk op de plaats, maar in 't avanceeren en retireeren; op dat de foldaat niet zoude zien , hoe veelen 'er uit zijne gelederen vallen , noch het gcfchreeuw en gekerm der (tervenden hem kunne hinderen of weekhartig maaken. Deeze waamceming is voor dien zeer nuttig, die* menfchen en foldaaten kent, en beiden weet te verbinden en te gebruiken. 'Er is ook in 't aantasten een groot voordeel geleegen; want hij,, die zich flechts verdeedigt vegt nooit zoo moedig dan hij, die ftorm loopt! Deeze waant daardoor reeds een overwigt op den vijand te hebben, die zich tegen hem niet in 't open veld waagt. Wie de Pruisfen overvalt, of hen in hun leger aantast, zal voorzeker gemaklijker zegepraalen, dan hij, die hunnen aanval afwagt. De eigenlijke grond der Pruisfifche Danperheid, berust hoofdzaakelijk op de inrichting'van hun geheel militair-fyuhema, en tevens, op hunne oniiaarvolgbaare gezwindheid in de groote mornet* vres, welke groote hoofden tot derzelver ontwerp en uitvoering Vorderen. De inwendige inrichting zal ik zoodanig fchetzen, als ik dezelve vóór veertig jaaren kende , toen ik nog in de eerfte militaire fchool in Pots! dam en Eerlijn diende. Zedert heeft de Monarch wel veel veranderd; maar ik houde mij verzekerd, dat door den tijd en bij veranderde omftandigheden van regeering, het geene thans in veele regi- men  NATIONAALE DAPPERHEID. 43 menten is opgeheeven , weder op den vóórigen voet zal herfteld worden. De regimenten verw^sfelen nooit van ftandplaats, en hebben in het oord hunne bepaalde guarnifoenen, hunne aangeweezene cantoris, of werfplaatzen, daar ieder captein de re.cruten van uitftekende grootte mag kiezen, en ieder boeren zoon reeds weet, dat hij gebooren en opgevoed wordt om foldaat te worden, ingevalle hij daartoe dicnftig zij. Maar de foldaat wordt in 't dorp als een heer foldaat aangezien, dien men bij uitftek moet achten, dewijl hij zijn bloed aan 't vaderland offert. Hierom wenfchen de kinderen reeds groot genoeg te zijn, om het vaandel in de compagnie te volgen, en oefenen zich reeds met Hokken In' 't extiy eeeren. De ouden des dorps vernaaien hen beftendi"- hunne veldtogten, en de heldendaaden hunnes konings. Dit wekt, voedt en vormt den algemeenen foldaatengeest, in zulk eene Monarchie, die beftendig ten krijge moet vaardig zijn. Als nu de knaap weet , door z;jn' vader en priester, dat hij voor het vaderland aanwc'ezende is, zoo fchuwt hij den foldaatenrok niet ; te meer, daar hem bewust is,", dat hij tien maanden in 't jaar verlof kan bekoomen, om te huis zijnen sikker te bearbeiden, zijn handwerk te verrichten , en zijn' huis te verzorgen , daar zijn regiment in de nabuurfchap ligt (12). Hoe (12,') Wél te verdaan, in een' volmaakten tijd van vreede, en wan-  44 OVER DE PRUISSISCHE Hoe gelukkig acht hij zijn ftand, wanneer hif van vreemde overloopers hoort, dat andere foldaaten eeuwig , als gevangenen , in cafernen en cafematten worden opgefloten! Wee, wee den generaal! die ttn armde tegen den vijand moet aanvoeren, welke uit zulke kerkers vrij werdt; pf die zelfs in het guamifoen op de wacht, zoo ras het donker wordt, worden SPgeflpten, als de officier, welke voor hunne deferteering moet inftaan, geen ander middel heeft om zulks te verhinderen, dan dat hij zich op een' ftocl tegen de deur zette,en zijne wagt zelf moet faewaaken. De Pruisfiiche foldaat heeft alle vrijheid, om te arbeiden, en zich onledig te houden, wanneer de gekerkerde en met beftendig erxërceeren gekwelde leeglooper niets voor zich kan verdienen, en zijne droevige gevangenis in de vreesfeljjkfte gedaante leert kennen; gevolgelijk met het fterkfte verlangen naar vrijheid haakt, of zijne bocijen wanhoopende breekt. Ik fprcek hier van den eigenlijken voet der regimenten, die uit 's lands kinderen beftaan; met de buit.enlandfchcn handelt men ook anders, en houdt ze in bedwang, tot men van hunne getrouwheid is verzekerd. , % S'eloof niet t dat 'ém ^chts een derde der ganfche armée uit landskinderen beflaat; offchoon wanneer zij hoegenaamd niet nodig zijn, om tot VmnL of bl unUudfche c::f:diücn gebruikt te worden. K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 45 nu de vreemden veel werfgeld kosten, zoo wint het land 'cr veel bij, als deszelfs arbeiders kunnen te huis blijven (i3> En hoewel van vijf, drie wegloopen, zoo betaalen echter de twee overigen het werfgeld gewis ten vollen aan den ftaat, die hen, in ftede 'van zijne eigen kinderen, ter flagtbank voert C14). Daar nu ieder capitein een groot getal zijner foldaaten kan verlof geeven, en inmiddels hunne foldij en 't geene tot de monteering behoort voor zijne beurs invorderen , zoo moet hij voor dit geld de onkosten der werving , in 't Roomfche rijk, goed maaken,en zijne compagnie moet altoos, behalven tien boven 't getal, voltallig zijn , zonder dat de koning één penning voor de recruteering betaalt. Maandelijks ontvangt hij zijne bepaalde geweeren monteeringgelden ; en dus gaat hem de ganfche oeconomie der compagnie zelf aan. Indien 'er veelen dcferteeren, komt de last op hem, dewijl hij de (13) Val1 waat S1'001-6 winsc' de folda.it immers,beweerde de fchrijver hier vddr, kan tien maanden in het jaar te huis zijnen akker bebouwen. K. (14) Indien zij dan ter fiagtbank gevoerd worden, zie ik den 200 even beweerden heerlijken en bcnijdenswaardigen fland des Pruisfifchen foldaats niet; en voorzeker, de ganfche waereld acht ze voor ilaaffehe flagtöffers, die gedwongen zijn te dienen, en zich op den wenk van hunne hoofden werktuiglijk moeten keeren en bewcegen. K.  46 OVER DE PRUISSISCHE de manfchap het geweer en de monteering moet vergoeden. Hierom moet hij met het volk vriendfchaplijk omgaan, op dat 'er weinig mogen de/er, teeren. Ook zorgt hij beter vo,r de kranken. dan m dienften gefchiedt, waar alles, op rekening van den vorst,verwaarloosd en onverfchiliig behandeld wordt. Hierdoor is hij de vader zijner compagnieën leert zijne foldaaten, en deezen hem als officier achten. Hieruit ontftaat een wederkeerig vertrouwen, en eene foort van liefde en vrees, als tusfehen tenen huisvader en zijne kinderen. Ik heb regimenten gekend, van welke, door zulk eene wijze inrichting, de capitein 's jaarlijks 3 * 4000 guldens won ; en nochtans kosten den Monarch de regimenten minder dan de onzen (nam. de Oostenrijkfchen) waar de capitem flechts 73 guldens 's maands ontvangt; dewijl de Pruisfifche vorst geen hof krijgsraad, krijgscancelaarij, commisfartaat noch werfgelden betaalt. In oorlogstijd daarentegen hebben de capiteins zoo min geoorloofde als andere inkomften, dan enkel hunne fotdi/, naardien dan de koning werving en monteering voor zijne rekening neemt. Hierdoor werkt alles in den veldtogt om ras te' overwinnen, ten einde in vrede's tijd hunne fchaade weder te vergoeden. De capitein, welke nu de ganfche huishouding zijner compagnie en alle veantwoording 0p zijne fchouderen draagt, moet zich met zijne medeofficieren broederlijk v»rëenigen, die hem door gemeen-  NATIONAALE DAPPERHEID. 47 meenfchappelijke medewerking veel voordeeis kunnen verfchaffen, zonder dat daardoor aan den dienst de min He afbreuk gedaan worde: want die is het heiligdom en oogpunt van alle officiers. Hieruit ontlhiat de vrind- en broederfchap van den hoofdman met zijne fubaltermn; en de fubordinatie geldt alleen in den dienst, naar de uiterfte geftrengheid. Buiten dat geldt de vaandrig in gezelfchap zoo veel als zijn officier, welke hem met welleevcndheid en vertrouwelijke broedermin moet ontmoeten, dewijl de grove heerschzugt en domme trotschheid weinig achting kunnen winnen. Volgens deeze inrichting zijn nu de hoofdofficiers onderling de ziel en drijfveêren des regiment s , en de vaders der compagniën. Hierom handelt de overfte zoodanig met hen, als zij met hunne lieütenants; dat is, zij zijn vrinden. Men kan op het flagveld zulk een broederlijk regiment niet anders befchouwen, dan als eene fchaar van bij eikanderen woonenden eenes dorps, die niet met Rusfifchc doodsvrees, maar als verëenigde befchermers des vaderlands, als getrouwe vafallent en moedige patriotten , pro avis et focis, ftrijden. Ik wil liever met honderd lieden, die mij kennen en minnen, den vijand tegen gaan, dan met duizend flaaven, die als jagthonden par force af. gericht zijn, en par force aangevoerd worden: want ik geloof, dat bij befchaafde volken de gehoorzaamheid des foldaats in geen dierlijk juk moete veranderd worden. Voor 't minfte moet de of.  4» OVER DE PRUISSISCHE officier, van den veldmaarfchalk af tot den vaan*drig toe, eene zekere gelijkheid in hunne inwendige ftoffe gevoelen; en de capitein van zijn' overfte niet, als een neger van zijnen meester,in ootmoedige laagheid, beveelen verwagten, noch grofheden ftilzwijgende gedoogen. De Duitfcher is een mensch, en moet zijn menfchenrecht edel gevoelen; gevolgelijk moet de overfle geene desporieke magt bezitten, als wanneer trapsgewijze de eene tijran den anderen in 't regiment vormt. De dienst kan daardoor niet lijden ; befcheidenheid en wellevendheid winnen de harten, verwekken vertrouwen; en (waareendragt en eergierigheid regeeren, zal het regiment gewis in orde zijn, moedig exerceer en, en dapper voor zijnen roem den vijand tegen gaan. Dat het eindelooze exërceeren niet altoos den foldaat vorme,ziet men duidelijk aan de Pruisfchen. De halve compagnie heeft altoos verlof. Die niet goed geoefend is, moet in dienst blijven en keren ; en Hechts zes weeken in 't jaar is alles vergaderd. Die niet wil arbeiden, en geen handwerk kan, doet de loonwagten voor anderen, en kan zoo veel te beter leeven. Nochtans is dit volk beter geoefend dan vele anderen, bij welken het werk niet aan den rechten kant wordt aangetast, wijl hen het noodigfte daartoe ,namenlijk bekwaame onderofficiers, mangelen. Hoe voortreflijk nu de Pruisfifche militaire inrichting is, en hoe weinig nadeels zij den ftaat doet, bewijs ik door 't volgende: i. Hoe  NATIONAALE DAPPERHEID. 49 ïï Hoe meer arbeiders 'er in 't land zijn, zoo veel te welvaarender en magtiger wordt het door zich zelv'. Nu zijn elders duizend foldaa¬ ten , juist zoo veel leêgloopers. In Pruisfen, daarentegen, heeft de helft, en wel eens twee derde verlof, en is op het land of in de lieden onledig; onder de blijvenden drijven nog veelen hun handwerk bij 't regiment, of dienen als daglooners hunnen huiswaard. 2. Voor de foldij der verlofhebbenden moet de capitein de werfönkosten goed maaken. Dus komen de kostbaare werfgelden niet tot last van den vorst: en dus worden de onkosten voor commisfarisfen en monftering uitgewonnen; ook heeft men fchrijvers, concipiïsten, controleurs, adjuncten, rekenkamers noch hofkrijgsraaden nodig te onderhouden. Geen overfte , geen regimentsquartiermeester, noch krijgscommisfaris kan, door blinde monfterlijsten, den vorst bedriegen; en de regimenten zijn niet alleen altoos voltallig, maar elke compagnie heeft tien man overig , welke den koning niets kosten. Men kan derhalven zeker'weezen, dat de Pruisfifche armée met 42,000 mannen in't veld rukt, wanneer de nieuwspapieren 40,000 mannen aankondigen» Het is ook eene gezonde politie, als men na eenen hoofdflag kan zeggen: wij floegen met 10,000 Pruisfen, 18,000 vijanden. Dit verheft den moed des overwinnaars, en vernedert hem minder, als hij geflagen wordt (15). Bij de keizerlijke armée kon- (r.'O Wie zal dit voor zulk eene gezonde poiitiik, voor zulk IV. DEEL. D v cetJ  5 OVER DE PRUISSISCHE konde men in vóórige tijden het teegendeel rekenen. Wanneer de kommandeerende veldheer dacht een leger van 30,000 mannen te hebben, ontbraken etlijke duizenden, welke in valfche monfterrollen flechts aanweezend waren, en echter door de krijgskas betaald werden Q16). Dit kwaad is thans uit den weg geruimd, en dit was de oorzaak, waarom het dikwijls heette: 40,000 Pruisfen hebben 60,000 Oostenrijkers geflagen; als hun wezenlijk getal bijna op het flagveld gelijk was. Wil de Noordfche fredrik iemand om zij-nen rijkdom met tijtels vertieren en begenadigen, zo© gefchiedt dit nooit in den Soldaatenftand. Deeze blijft alleen voor de dapperheid, de verdienden, en den landadel bewaard. De tijtel-pogchers zijn gevolgelijk in dit rijk veracht; en een vaandrig geniet meerder eer en achting, dun Kn Directeur des plaifirs de la Cour, of een kamerheer, welke tot niets dan deezen tijtel dient. Ieder officier zegt den koning gewis de waarheid, als hij hem op 't woord van eer vraagt. TJJJ een moedverhefiend middel aanzien! Is. deeze inrichting bij anderen bekend, rm hoe kan zij onbekend zijn?) vervalt de aangevoerde werking : weeten de Pruisfen het alleen, dan kan hét alleen een' onëdelen kittelen , om grooter te fchynen dan huis. Dan, oogenbliklijk daarna noemt onze fchrijver het zelf een kwaad. K. 06) Dit zoo zijnde, bewijst zulks weder niets ten voördeeïe der Pruisfifcfae Dapperheid. K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 51 Hij durft dezelve ook in allen gevalle voordraagen. Handelt de generaal tegen zijnen pligt, dan wordt hij zoo wel gecasfeerd als de capitein, welke zijne foldaaten niet geeft, dat hun behoort. Wee het regiment, welks overfte een jongeling is, en welks capiteins voogden nodig hebben ! Niemand wordt een' post vertrouwt, dien hij niet waarneemen kan; dewijl de man 'er om het ampt, en dit 'er niet voor den man is. Onkunde ter waarneeming van een ampt is immers een openbaare diefftal van de verdienile en bekwaamheid eenes anderen ! Voor 't overige weet men dat een onbekwaame of laffe overfte, zoo wel als een trouwlooze verraader, het verlies van een' flag, de droevigfte gevolgen voor den Haat kan veröorzaaken. Hierom zoekt deeze fchrandere Monarch mannen tot gebieders, en geeft den zoonen der ftaatsdienaars flechts vaandels tri de hand, of een kamerheersfleutel, waarmede ze nochtans de deur van het kabinet niet kunnen openen, maar flechts cabrioolen in 't voorvertrek voor den fpiegel kunnen maaken, daar de oude foldaat zijne lidtekenen ftout befchouwt, waardoor hij alleen den vrij- en eerwaardigen toegang tot den troon, niet door allerhoogfte genade , maar door verdienfte volgens recht verkrijgt. Ik zelf zag dikwerf met droefheid, in Weenen, oude generaals voor de deur ftaan, waar tienjaarige knaapen met roode kielen en gouden fleutelen vrij D a durf-  52 OVER DE PRUISSISCHE durfden binnen treden (ió). Is dit geen verfmaa- ding voor den foldaatenftand ? ^Naardien zich nu in Berlijn niemand door listige zijwegen, noch fluiphoeken tot den troon kan dringen , en een nuttig man geene befcherming behoeft om brood en eere te verwerven; dewijl deugd en bekwaamheid alleen verhevene rangen verkrijgen, en geen jonge hof koekoek, oude goudraaf, noch bloeddorftige havik de weêrlooze duiven plukken, noch de fchoonzingende nagtegaal overfcbreeuwen kan; zoo kunnen zich daar geen roofdieren van de verdienden van anderen in de eerfte rangen der armée dringen; en die geen foldaatenhart, geen' dienstijver , geene edele eerzugt in zijn bloed voelt zweeven,' blijft ftil op zijn nest zitten, en grijpt het lancet of de naaf* naald in ftede van den degen, dien hij niet alleen op de paradeplaats, maar ook in den ftrijd moet leeren voeren , alëer hem een regiment vertrouwd wordt. Zelfs een schwerin, een grijs aart, een onder de wapenen grijs geworden veldmaarfchalk fterft aan de fpitze zijner grenadieren ; en de generaals durven niet agter het front van den veldprediker beveelen , hoe de armée moete liaan , maar ieder moet ftaan , daar hij behoort, en daar hij zijnen foldaaten kan bemoedigen en vóórgaan. Dit O?) En kon dit plaats hebben bij de door onzen fchrijver zoo hooggeroemde m.uia tuebesia, en bij den door hem fchier vergoodden joseph? K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 53 Dit maakt de gemeene Pruisfifche foldaaten dubbel moedig, wijl zij zien , dat hunne hoogfte bevelhebbers het gevaar met hun deelen. Wie kan zulk volk den zege verhinderen , dat, onder zulke ^ aanvoerers, van wier dapperheid en doorzigt zij overtuigd zijn , moedig voorwaarts rukt, en zich op zijne geoefende orde, op broederlijken algemeenen bijftanct, zoo wel, als op het geluk hunnes konings, en op de grondftelfelen der predestinatie verlaat! Dat is met recht eene geometrisch afgedeelde, arithmetisch te berekenene , wijsgeerig uitgewerkte, politiek gebruikte, en gelukkig verbondene Dapperheid. Dewijl nu in Pruisfen op overtredingen gewisfelijk ftrafTen volgen, naardien de ftandvaste wetten geene uitzonderingen van geboorte of aanbeveelingen dulden, zoo hebben de krijgscancelarijen weinig te doen. De bevelen zijn kort en duidt lijk; en wanneer een jonge fouvereine rijksgraaf, als vaandeljonker mist, zoo ontvangt hij zijne vijftig wélbedongene rottingflagen zoo juist als de Pommerfche jonker. Zoo ras hij echter officier is , durft hem geen overfte met eene donderende ftemme dreigen: ,, heer vaandrig! ik laat u dooiden provoost fluiten." Soortgelijke vernederende ftraföefeningen behooren niet voor een' officier, die met eere dient. Men moet in Pruisfen een infaam fchelmftuk begaan hebben, en vóóraf dooiden beul van zijnen adel beroofd zijn, voor men kan geboeid worden. Ik zelf had nooit in MaagD 3 &n*  54 OVER DE PRUISSISCHE denburg ketenen gedraagen, als men mij als eert Pruisniche vafal befchouwd hadt. Ik was toenmaals ritmeester in Oostenrijkfchen dienst; en als zoodanig een kon men mij boeijen, vermits het bij ons geene fchande is. De edele behandeling, welke ieder officier bij alle gelegenheden heeft te verwachten, bezielt zijne eergierigheid. En zonder eer, ftelle ik, dat geheel geene waare Dapperheid of vaderlandsliefde ontftaan, wortel vatten, noch vrugten draa» gen kunne. De groote fredrik is zelf de eerfte generaal, de eerfte minister, de paus, de eerfte burger, en de beste boerenvrind in zijne ftaaten. Hij is arbeidzaam, en houdt zich met geene kleinigheden op; derhalven is hij een vrije koning, dien noch arglistige onderdaanen, noch fluwe geestelijken in boeijen kunnen fmeeden. Niemand durft hem met fchoonfchijnende ontwerpen zoeken te verblinden. Hij maakt de kaarten zelf; hij mengt ze, en fpeelt ook folo, als hij geene hulp nodig heeft. En waar hij deeze nodig heeft, durft gewis niemand bedriegen. Hierom waagt een bevelhebber niet ligt, iemand om bijzondere oogmerken te onderdrukken , of buitengewoon te bevorderen. Niemand wiedt de tarwe uit, om zijn onkruid aan 't hof te doen groeijen. Juist daarom vindt men in Berlijn minder bidbroeders en kerkenhengften, dan eerlijke mannen en nutte kweekelingen van den Staat. Men kent de  NATIONAALE DAPPERHEID. 55 de vogels aan de veêren , en verftaat de kunst om ze te onderfcheiden. Wie derhalven een klein hart onder den foldaatenrok wil verbergen, is gewis bekend, alëer hij generaal wordt, en kan den Staat geen nadeel doen, dewijl men hem nooit tot bevelhebber gebruikt. Wie echter met geen bedrog zwanger gaat, of met geene overtredingen bekaden is, zoekt geene genade kruipende, maar eischt recht voor zijne waarde. Het is dienvolgens ontegenfpreeklijk, dat de Pruisfifche inrichting ter vorming des foldaats inderdaad oorfpronglijk en het beste voorbeeld is. Hierom ftaa ik in deeze verhandeling het meeste ftil bij inzigten, die ik in de vaderlandfche lucht verkreegen, en in mijne ondervinding met veele anderen vergelecken en verbonden heb. Ik noeme hier flechts eenige gewigtige voordcelen , welke uit eene zoo naarvolgenswaardige in Helling vloeijen: 1. Wordt de wil van den vorst fpoediger, en blijmoediger , dan elders , volbragt. 2. Is de dienst, gelijk een goed uurwerk, juist opgewonden, fijn gepolijst, en behoorlijk zaamgevoegt; vermits ieder in zijn vak weet wat hij te doen, te lijden, te hoopen en te vreezen heeft. 3. Alles wordt richtig betaald. Niemand kan fteelen , en de capitein kan een capitaal verzamelen, 't welk hij in den vaandrigsfland van zijn erfdeel, uit hoofde van geringe fohlij, heeft toegelegd. Tevens leeft ook de gemeene beter, dan . D 4 daar,  56 OVER DE PRUISSISCHE daar, waar hij niet mag arbeiden; en de boer lijdt minder. 4. In de groote armée dienen drie vierden uitlanders. Hun verlies is in den eerften veldtogt voor 't land niet nadcelig , 't welk daardoor niet ontvolkt wordt. En wanneer deeze met onze beste landskinderen tegelijk worden begraaven, dan komen eerst de oude foldaaten uit de bóerenrokken ten voorfchijn , tegen welken wij (Oostenrijkers) flechts jonge recruten kunnen {lellen, die Hecht in de wapens geoefend , en in boeijen geflooten, onder huilen en kermen naar de regimenten gefleept worden. 5. De armée is altoos voltallig en marschvaardig; en van zes tot tien overtalligen in iedere compagnie, welken den koning geen' penning kosten , zijn fpoedig nieuwe regimenten op te richten , die in 't eerfte oogenblik reeds uit geoefende oude foldaaten beflaan. 6. Als zij nu in vrede's tijd beftendig in het oord hunner werving blijven , en nooit verwisfelen , dan trouwt de foldaat met burger- of boerendogters , bezorgt zich door eigen vlijt eene wooning , teelt kinderen, tot jonge foldaaten of boeren , die hem in den ouderdom voeden en oppasfen, zonder dat hij het infiitut der invaliden tot last komt. 7. Weet de boerenjongen zeker, dat hij altoos met zijn regiment in 't vaderland blijft, dan beeft hij niet wanneer hij foldaat moet worden (18). Ci») öit moet men wederom verlban, in vrede's tijd.  NATIONAALE DAPPERHEID. 57 Bij ons , daarentegen, wordt een Oostenrijksch regiment naar Hungarijen , Italiën , of Nederland verlegd. Dit is juist de reden, dat de recruten zich°liever den duim afhakken, dan zich voor eeuwig van de hunnen fcheiden. • Om dit kwaad vóór te koomen, behoorde men ten minften hierïn de Pruisfen naar te volgen. Nog beter ware het, als men bepaalde, dat ieder landskind flechts zes of agt jaaren moest dienen: wie echter twaalf jaaren gediend, of drie veldtogten mede gedaan heeft, zal geduurende zijn keven flechts de halve contributie betaalen; en wie twintig jaaren dient, zal geheel vrij zijn. De Pruisfifche onderdaan, die reeds in de kindfche jaaren den rooden halsband draagt, juicht, wanneer hij groot genoeg is , om in hetzelfde regiment te dienen, in 't welke zijne voorvaderen op het bed van eer voor het vaderland ftierven (19;: waartegen in andere rijken de boer lie* ver zelf zijn ligchaam verminkt, dan dat hij het geweer zoude opneemen. Helaas! zoo lang de boer zich zoodanige denk- beel- C19) Dit gejuich tan toch niet zoo algemeen zijn: hoe veelen worden niet gedwongen, en hoe veelen ontvlugten niet dien . dwang, door uitlandig te gaan! Deezen moeten gewis dien fraaijen rooden halsband, als een fhafsch teken befchouwen; zoo verlchUlend denken de menfchen over één en de zelfde zaak ! K. D 5  58 OVER DE PRUISSISCHE beelden van den foldaatenftand vormt, zijn wij (Oostenrijkers) gewis nog verre van de nationaale Dapperheid verwijderd. En van waar ontftaat dit nadeelig vooroordeel ? wijl de onderdaan voor eeuwig foldaat moet blijven; en de regimenten hunne guamifoenen veranderen, en gevolgelijk de recruten uit hun vaderland, zonder hoop van terugkeering, medefleepen. Welk een verbaasd onderfcheid is 'er niet tusfehen eenen vrijwilligen en eenen gedwongenen foldaat! Welke vreesverwekkende werking voor de Nationaale Dapperheid, wanneer het ganfche vaderland eene kweekfchool voor goede foldaaten is >, en als deeze ftand der jeugd niet als de verachtelijk/Ie, maar als de roemrijkfte wordt afgefchilderd! voornamenlijk, als men het wezenlijke weet te vermommen, en het uiterlijke eene aanloklijke gedaante te geeven. Als eenmaal onze Boheemers en Duitfchen (ik meene elk tot üavernij geneegen volk) aan deeze werving- of cautons-inrichting zullen gewend zijn, dan denken zij zeker over dertig jaaren even als' de Pruisfen en Hesfen. In andere landen, waar zich de menfehen vrij waanen, hoewelzij tot aan de oor en onder 't juk zitten, kan de list, of een kloek verzonnen midden, weg insgelijks de werking van den dwang voortbrengen; indien men de dingen flechts een' anderen naam weet te geeven. Nooit was ons Europa zoo  NATIONAALE DAPPERHEID. 59 zoo fchoon voor het despotismus vóórbereid, dan thans ; en hetzelve praalt gewis in vollen glans, met magt, kracht en heerlijkheid, waar de foldaat het evenwigt in de Jlaatsfchaal beflist, en tegen zijne eigen ingewanden, in burgerkrijg, meet woeden (20). Allerdroevigst is het met den weêrftand, en het aanvallen gefield, waar de foldaatenftand als de verachtelijkfle gehouden en willekeurig mishandeld wordt. Waar men den Soldaat minacht, of pedant onder 't juk houdt, bluscht men voorzeker den moed tot het verhevene , tot een' uitftekenden dienstijver; en bij de eerfte gelegenheid keert hij zijn' rug (20) Het eerfte deezer periode fchijnt thans nog niet zoo volkomen waar te zijn i niet eeuwig toch zal de ftem der waar¬ heid kunnen gefmoord worden : en zelfs het omgekeerde daarvan bewijst ons tot hier toe de hedendaagfche gefchiedenis in Frankrijk: in Braband zullen wij moeten zien, of het ftaatsgefchil door den foldaat zal kunnen beflist worden- Wee den Despooten, wanneer de foldaat begint te gevoelen, dat hij in zijn eigen ingewand wroet!— In allen gevalle, waar de foldaat gebruikt wordt, om ten gevalle van één', of weinigen, zijn eigen land, zijne medeburgers, die hem voeden, te beftrijden; is zijn ftand voorzeker allerkruipendst laag en flaafsch ; en dan zijn 'er gewis middelen nodig om zijnen wezenljken ftand te vermommen. Maar kan men dit ook voor de oogen der edele officieren doen ? zoo neen ! waarin beftaat dan toch die zoo hoog gefchatte eer en adel hunner harten ? K,  6o OVER DE PRUISSISCHE rug tegen den vijand: hij lagcht van harten, wanneer zijne in vrede's tijd in de fpeelkampementen dapper rondsom huppelende officieren, die voor baar geld overften wierden, den dienst zelf vaarwél zeggen, of door den provoost uit de armée gejaagd worden: hij lagcht met recht, wanneer de hoogadelijke fteunen des Vaderlands, benevens de pagters , hunne fchatten inpakken,en met hunne gegallonneerde kleederen en fchitterende ordenbanden als waare ftaatsfchurken vlug ten, terwijl de vijand de grenzen nadert, die foldaaten weet te vormen en te gebruiken. In Pruisfen is de officier overtuigd dat] hem niemand ftrafreloos kan beledigen, noch durft minachten , zoo lang hij de uniform draagt. In Berlijn beveelt geen rijkshofraad, dat de magiftraaten in de vrije rijksfteden de uniform mogen mishandelen , of' aan hunne jurisdictie onderwerpen. Hierom vinden ook de Pruisfifche werfcorporaals overal meerder achting, meerder befcherming, dan onze (keizerfche) ftaföfficiers. Van waar koomt die verachting ? onder andere oorzaaken , welke ik niet wil aanmerken, diene flechts deezen: Ik woonde vijftien jaaren in de rijksftad Aaken. Eenige liederlijke burgerzoonen , welke zelfs in geene bierhuizen durfden koomen, kogten zich in de keizerlijke armée officiersplaatzen; en ras daarna werdt een fchurk capitein. Nu kwam de keizerlijke capitein naar Aaken, ging in de uniform onder eerlijke burgers, en men floeg hem uit de herberg, zonder den minften tegenweer. Welke denk-  NATIONAALE DAPPERHEID. 61 denkbeelden moet men zich van een' dienst maaken waar het zoo ligt is om van een' deugniet capitein te worden? Men heeft echter tot hiertoe geen voorbeeld in Aaken, dat een der buro-erzoonen een vaandrigsplaats in 't Pruisfifche konde koopen, wanneer hij ook zelfs zijns vaders, des herbergiers gansch vermogen 'er voor wilde betaalen. De Koning van Pruisfen doet zijne Nationaale Dapperheid op eere rusten, en waar dezelve verdooft, worden wij Janitzaaren en Strelitzen. Hij weet de vrugten van deeze fchijnbaarheid zich ten .nutte te maaken; en als hij in voorvallen de volftrekte waarheid wil weeten, zoo zegt hij tegen den officier: „heer! op uwe eere, zeg mij de waarheid." Terftond volgt dezelve, en niemand waagt het om ze te verbloemen. Maar dit heeft in geene armée plaats, daar advocaats-, procureurs-, pagters-, en hoffnijderszoonen als officiers dienen, welke in hunne opvoeding niets van den adel van 't hart noch van eer gehoord heb- ben (2°' Over- (20 Het moet in Pruisfen met den burgerftaat 'er zeer flecbt uit zien, wanneer de voornaamften der burgers hunne kinderen zoo flecbt opbrengen: of meent de fchrijver misfehien, de bii uuftek flegten onder hen, en niet de ganfche masfa? — Dit zoude blijken, wanneer bij ook hier fprak van adelijke laaghartigen , waarvan toch Pruisfen alleen niet zal bevrijd weezen; of zijne ganfcheverhandeling over den 4M is lastering. K.  6V OVER DE PRUISSISCHE < Overal hebben de grondbeginfelen der opvoeding een' fterker' invloed op alle handelingen van een' officier, op wiens woord van eer de Pruisfifche Monarch meerder vertrouwt, en reeden heeft om te vertrouwen , dan wanneer een Roomfche rijksmagiftraat berichten inzendt, die door twintig eeden van zulke lieden zijn bezwooren, welke in de fchoolen der Jefuiten de Refervatio mentalis geftudeerd hebben ; en waar de overheid gedeeltelijk uit lieden beflaat, die zelfs geen denkbeeld van eer en billijkheid bezitten, maar zich in 't flijk der laagheid wentelen, en logens en fchandelijke daaden tegen litanijen, pfalmen en roozenkranfen afrekenen. De befcherming, de achting. die een officier van zijnen vorst geniet, welke hem niet alleen in 't vaderland, maar ook overal volgen, verheft het patriotismus, geeft moed en genoegen aan den foldaat ; en niemand zoude gelooven , wat eene overal geachte uniform voor uitwerkingen op de Nationaale Dapperheid uitoefene , als hij, die dezelve draagt, zich in de gelegenheid bevindt, om te toonen, dat hij ze waardig zij te draagen. Daarenboven weet de oude Pruisfifche officier, dat hij als invalide, die het vaderland met eere gediend heeft, geenszins agter den jongen aanvanger, of nog dienenden geplaatst worde. Niemand wordt ook voorzeker daar niet onder de invaliden gerekend, die het niet waarlijk is, en men ziet in oorlogstijd geene bekwaame mannen te huis zugten, welke door perzoneele vervoL gin-  NATIONAALE DAPPERHEID. 63 gingen voor den ftaat worden werkeloos gemaakt. Goede veelgeevende kanunnikaaten in Brandenburg , Halberftadt en Maagdenburg, Duitfche ordencommandementen, land-, hoofdmans- en foortgelijke bedieningen worden eerwaardig, als dczelven aan oude officieren, of aan zoodanige zoonen, als belooningen, worden gegeeven, wier vaders op het flagveld ftierven , en van het vaderland geene fommen geltoolen hebben, om rijke zoonen na te laaten. De kleine burgerlijke tol-, post-, en hofampten zijn voor grijze of verminkte onderofficieren beflemd, en door flinkfche wegen is voor luije jonkers , hofbanketbakkerszoons , zoo min als voor verwaanden en dommen iets te bekruipen, noch door allerhoogfte genade te verbidden. Van adjunSlm of aanbevoolenen hoort men in Pruisfen niets; alle ampten ftaan flechts open voor perzoonen, die den degen niet meerder kunnen voeren, of voor jonge lieden, die zich trapsgewijze door uitmuntenden vlijt en uitfteekende bekwaamheid bekend maaken. Hierdoor werkt ook eene edele , verheevene eerzugt in alle hof- en gerechtsplaatzen. De leêgloopers, doorbrengers, hofhansworften, en rechtverdraaijers worden verminderd; de vaderlandsliefde wordt bezield ; de weetenfchappcn bloeijen, worden bearbeid en aangewend; de in. dustrie wordt aangemoedigd en beloond; en alle vooröordeelen en misbruiken zijn verflikt, door wel-  04 OVER DE PRUISSISCHE welke elders arglistige of kruipende zielen eerran* gen verkrijgen , en dan de deugd en billijkheid kunnen onder 't juk brengen. In zekere landen heeft een hofraad meer bezolding dan een generaal; een kamerheer meer achting dan een ftaföfficier, en een kamerdienaar meer inkomften dan een overfte. In den civilenftand flaapt men altoos gerust op . zagte veêren , en leeft aan eenen overvloedlgen dischvaak meerder voor den buik dan voor de amptelijke pligten. Men waagt niets, men lijdt geen ongemak voor de eer, en leeft en fterft met gezonde ledemaaten; heeft den vertrouwden toegang tot den Monarch , gevolgelijk dagelijks gelegenheid om de hofgenaden voor zich en de zijnen in 't voordeeligfle tijdpunt te befluipen, zonder zelf iets ongemakkelijks voor den algemeenen welvaart te onderneemen. Wat is daarentegen een krijgsman niet aan lasten, gevaar, gebrek en verantwoording onderworpen, dien een geringe fout van zijnen aangebooren aart, van toevalligheid, van onvoorzigtigheid, of verzuim, ja zelfs een natuurlijke , door afgematheid gebooren flaap, eer, brood en leven kan doen verliezen! Hoe woedt de wondürtz niet in zijne verbrijzelde beenderen; hoe verwijderd leeft hij doorgaans van 't hof, om zijne verdiénften zigtbaar en geldend te maaken, of met de omftandigheden zijn voordeel te doen! En hoe bitter gevoelt zijn hart de zwaarmoedige werking der verachting, als hij zon-  NATIONAALE DAPPERHEID. 65 zonder arm, of op krukken, en met een gekloofd hoofd, onder den verachtelijken tijtel: invalide, voor de deur van een' hofraad, of van een' met ordebanden verfierden dag- en brooddief, om genade , gehoor, en ontferming moet fmeeken ! of wanneer hij aan 't hof een ganfche zwerm van excellente hecrcn verwaand ziet rondzwerven , die van het ligchaam des ftaats, tot last der rechtvaardigheid, tot fmaad der deugd, tot nadeel der weetenfchappen, en in 't algemeen voor de maatfchappij als invaliden leeven , en nochtans met tijtels, equipagies en livreijen prijken, welken zij naarftige arbeiders , en getrouwe offers der algemeene rust, listig en onbefchaamd ontvreemden. Dit kan voorzeker in Pruisfen niet gefchieden; en wie twijfelt, dat daar, waar de foldaatenftand de veriichtelijkfte en armfte in 't land is, ook geene Nationaale Dapperheid kunne bloeijen, maar flechts daglooners, of krijgsknegten in de armée dienen, welken dwang, wanhoop en nood in het flagveld voeren! Derhalven wordt daar het uitfehot des gemeens Hechts foldaat; en een edelman, die wezenlijke talenten heeft, om burgerlijke posten of hofrangen te bekleeden, kiest voorzeker nooit den officiersftand. Dit gebrek wordt in Pruisfen zorgvuldig vermijd , en daarom heeft dit krijgsheir ook het zekerfte overwigt op gehuurde daglooners; bezit ook de bloem des adels tot aanvoerers, die niet IV. deel, E door  66 OVER DE PRUISSISCHE door geld of zijwegen, maar alleen door bekwaamheid en verdienden kunnen generaals worden. Deeze adel is noch door munniken, noch door roomfche waereldfche - geestelijken , maar door mannen opgevoed , die den ftaatscatechismus grondig kennen, verhevene denkbeelden van vaderlandsliefde , van de pligten tegen den vorst en den ftaat prediken, en derzelver kweekelingen de eigenlijke deugd des adels, de edelfte foort der dapperheid inprenten. Dus groeit de jongeling tot de mannelijke jaaren op, met hem de zugt naar eere om bij uitftek te dienen, en bij gelegenheid nog meer te doen dan de pligt van zijnen ftand vordert; en zoodanig vóórbereid, treedt hij op het waereldtooneel om zijne rol te fpeelen. Zijn doelwit ftaat aan geenen kant des gevaars, als hij de fpooren zijner voorgangeren moedig volgt, omzijnen medebroederen gelijkvormig te worden, of dezelven, zoo mooglijk, te overtreffen. De groote f re brik Richt' niet alleen voor eenen schwerin, en seidlitz, voor helden, die op het flagveld fneefdeu, eerzuilen ; ook een Majoor von kleist ontvangt, als Dichter en Wijsgeer , insgelijks een gedenkteken voor de ©nfterflijkheid van verdienden roem (22). Welk (as) De Heer c. e. von kleist is door zijn FrShttng (Lente) en eenige andere kleinere Dicntfiuk/es, met veel roem bekend. Zijne Dichtwerken zijn verre van veelvuldig ; maar de weinigen,veellicht even daarom, allen waar dichterlijk. Als een  NATIONAALE DAPPERMEID. 6? Welk een vrugtbaar veld, om naarijver te zaaijen , en vrugten voor het wélzijn der ganfche maat- een uitmuntend Krijgsman bleef bij Wijsgeer. Met zijn eenentwintigde jaar was hij reeds officier. In 't jaar 1740 werdt hij bij den aanvang der regcering van fhekbik den grooten , Lleutenant in 't regiment van Prins hen rik, en woonde de veldflagen bij, die de vijf eerfte jaaren der regeering van der Pruis fen Monarch onfterfiijk maakten. 1749 werdt hij Capitein; 1756 Overjle ■wagtmeester. Na den dag bij Rosbaeh verkreeg hij bet öpzigt over het groote nieuwe aangelegde Lczareth te Leipzlg. Hier maakte hij zich, als mcnfchenvrind, bij vrinden en vijanden , geacht. Na dat hij verfcheidene veldtogtcn met roem hadt bijgewoond, verkreeg hij in den veldtogt van 1759 zijnen wcnscb , om voor 't vaderland den dood eenes edelen te derven. Deeze "was 't gevolg van den bloedigen dag bij Kuners ■ dorf, die op den 12 Augustus des laatstgenoemden jaars voorviel. Hij tastte, onder aanvoering van den generaal von fink , de Iliisfifche flank aan. Na dat hij met zijn bataillon reeds drie batterijen helpen veroveren, en twaalf zwaare kneufingen bekomen hadt, werdt hij in de twee eerde vingeren van de rechtehand gekwetst; zoo dat hij den degen in de linkerhand moest neemen. Als Majoor was zijn post agter 't front; doch de 'Commandant vallende, reedt hij vóór aan, voerde zijn bataillon, onder een ontzaglijk vuur uit het grof gefchut der vijanden, op de vierde batterij aan. Door een' kogel in den linker arm gewond wordende, was bij genoodzaakt den degen in de rechtehand, tusichen den duim en de twee Iaatfte vingeren te vat. E * «n.  68 OVER DE PRUISSISCHE maatfchappij te oogften! Het ganfche ont¬ werp ter vorming der Pruisfifche jongelingen voor ; de ten. Hij rukte vóórt, en nog flechts dertig fchreden van deeze Iaatfte batterij zijnde, werdt zijn rechter been door een' kanonkogel verbrijzeld. Hij viel van 't paard, en riep: „ kinderen* verlaat uwen koning niet!"— Hij poogde, door hulp van anderen, weder te paard te koomen; dan zijne krachten bezweeken, en hij zeeg in onmagt neder. Men droeg hem agter 't front. De veldiirtz, naauwlijks begonnen zijnde om hem te verbinden, werdt in 't hoofd gefchooten, en viel dood aan zijne zijde. Kort daarna kwamen 'er Cofakken , kleedden den Majoor naakt uit, en lieren hem in eene moeras, waar been zij hem gebragt hadden, liggen, 's Nachts vonden hem eenigc Kusfifchs Iiufaaren, haalden hem op 't drooge, leiden hem op wat ftroo , bedekten hem met een' mantel, zetteden hem een' hoed op, en gaven hem brood en water. Een van hun wilde hem een agt grosfehen ftuk geeven, en toen dit de Majoor weigerde, wierp de hufaar het met eene edele fierheid op den mantel, et» reedt met zijne makkers weg. 's Morgens kwamen de Cofakken terug, en ontnamen hem al 't geene, wat hem de waarlijk edele hufaaren hadden gegeeven. Hij lag dus wederom naakt , tot 'er tegen den middag een Rusfifche officier voorbij kwam, aan wien hij zich bekend maakte , en die hem op een' wagea liet leggen en naar Frankfort aan den Oier voeren. Hier kwam hij 's avonds, ten uiterften verzwakt, aan, en werdc voor 'c eerst behoorlijk verbonden. Des nagts tusfehen den 22 en 23 fcheid-  NATIONAALE DAPPERHEID. 69 de militair-fchool , is , om mij in fcholastieke uitdrukkingen te verklaaren, dit: Hij fcheidden zich de vergruisde beenderen af, en verfcheurden eene polsader. Hij bloedde flerk, aleer de wondartz 'er konde zijn en bet bloed lallen. Hij werdt vervolgens toeneemend zwakker. De lievige pijnen veroorzaakten zelfs ftuiptrckkingen. Dan hij bleef volkomen bij zijne kennis, en ftierf met de ftandvastigheid van een' krijgsman, en, wat meer is, met de bedaardheid van een' deugdzaam man en verlicht Christen, op den 24 van Augustus, 1759 des morgens twee uuren, onder het gebed van den Hoogleeraar nik dl. Al, aVhem zijne oogen luikte. Men begroef den volgenden dag den held in de onder vijandelijke bezetting ftaaude ftad Frankfort, met alle mogelijke, eerbewijzen, Pro.fr. nikoiaï deedt eene klaagrede , vóór en na welke zich een treurmufiek liet hooren. Het lijk werdt door twaalf grenadiers è c*ev*l gedraagen , gevolgd door den Commandant, alle de Rusfifche Ojjiders, de Magijlraat, de Profisforen, en de Studenten. Toen 'er bij 't begraavcn een* officiers degen ontbrak, om dien, volgens gewoonte, op de kist te le^cn, nam een Rusfifche Stafofficier den zijnen van de zijde, en zeide. „Neen! zulk een waardig Officier moet niet zonder dit eerteken begraven worden." M Zoo ftierf, (dus luiden de woorden in zijne ÈhrengedacH. „is, waaruit ik het merkwaardigftc heb getrokken ,) „ Zoo ftierf von kleist, in zijn leven bemind door lede! , die hem kende, en in den dood zelfs door vijanden geëerd. De E 3 »]{0-  ?• OVER DE PRUISSISCHE Hij wordt door eene verftandig verbondene flaatslogica tot mctaphyfifche leerftelfelen voorbereid, welke hem in het aanlokkende gezigtpunt der eere voeren, daar hij mechanisch medearbeiden leert, en zijn' gewisfen loon arithmctisch kan uitrekenen,- terwijl hem geen fchool- noch kerkvos met Roomfche, Latijnfche, AlgebraïTche, en voor het menfchelijk vernuft onöplosbaare raadfelen, het tot denken beftemde hoofd verwart, en hem noch voor het Jus canonicum, noch voor theocratifche listen, hebzugt of bijzondere oogmerken, aan den ftaat durft ontrukken, voor welken de mensch op aarde bepaald is , zoo lang hij den tijtel van mensch en burger in onze maatfchappij wil verdienen. Zoo dra nu de met zulke grondregels opgegroeide jongeling op de baan treedt , op welke hij zijne ïchool-theoric werkdaadig zal in vervulling brengen, en zijner eigene leiding, keuze en begeerten is overgelaaten ; zoo dra hij, zeg ik, den teugel zijnes vaders en zijnes leermeesters ontgroeid is, wordt hij echter niet geheel zonder leiding aan het fprankelend vuur van zijnen boe fem, aan de driften der jeugd hulpeloos overgelaaten. Werwaards hij zich wende, vindt hij voor zich fchoolen. Zijne ingedrukte begrippen van het rechtaarte en verhevene behoeden hem voor j, koning en het vaderland hebben in hem een' dapperen en „ ervareneo Officier, Duitschland een' voortredijk' Dichter, cn „ zijne vrinden een' waaien vrind verlooren!" K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 7* voor {truikelen, ten mïnften voor vallen; en in alle kringen vindt hij meesters, die wil en bekwaamheid bezitten, om hem voor uitfpattingen te behoeden; hem op het pad der deugd en werkzaamheid te bemoedigen, en voorbeeldig voor te gaan. Als hij nu zijne innerlijke waarde gevoelt, zoo groeit de roemrijkfte foort van eigenliefde, zonder welke' de ftaat geene groote mannen kan kweeken. Hij ontdekt, uit de uitftekende achting welke zijn vorst of zijne opperhoofden alleen aan bearbeidde vermogens, aan luisterrijke verdienften toekennen, dat hij de adel van zijn hart waardig is. Hieruit vloeit de achting voor zich zeiven: deeze is het natuurlijk gevolg van het verlichte denkbeeld van waarheid, kunften en weetenfchapen derzelver magt op eene ziel, welke voor edele gewaarwordingen gefchikt isk Door haar alleen wordt het genie uitgebreid, en de geest verlicht, om den kring zijner werking te vergrooten; het denkvermogen wordt verflerkt, om vooröordeelen te verachten; elke vonk van het menfchelijk vernuft wordt ontgloeid; deezen verfpreiden zich, en verbranden het voorhangfel van het theocratifche bedrog, welks affchuwelijke troon verachtalijk nederflort, zoo dra eene gezonde Maatkunde de luiheid weet te verdrijven , de vaderlandsliefde te bezielen, en den munnikenftand alleen voor zulke fchepfels weet te bepaalen, die door ligchaamlijke gebreken op aarde tot niets anders dienftig, zijn. De algemeene, verouderde dwaalingen der volE 4 ke"  7* OVER DE PRUISSISCHE keren en het onvernuft van alle eeuwen , liggen voor een' verlichtc-n geest ontbloot, dien liet onderzoeken en verkiezen vrij ftaat. Hij alleen weet wat goed, fchoon en waar is. Gelijk een wezen, dat van den hemel op ons nederziet, fchouwt hij ftil van de heilige hoogte op de dieren in menfehengedaante, welke in 't dal der onkunde , door nevelen der dwaasheid omwolkt, rond tasten. Hij ziet medelijdende hunne dwaalwegen , beweent de nadeelige onweders, die in den giftigen dampkring dier moerasfen ontftaan, terwijl de door arglist bedrogen waereld de waarde en 't gebruik van echte goederen miskent. Het is zeker, dat het ganfche der weetenfehappen alleen den onderzoekendenXgeest zijne eigen grootheid leert ontdekken, en voor hem, na roemzugtige duizeling, eindelijk de met bloed befpatte lauweren vergalt. Zoo blonk der Pruisfen Monarch , te midden van 't geruisch der kletterende wapenen, fteeds als een vader , befchermgod en voeder der Mufen. Hij vergat niet dat een vorst van een blind , bijgeloovig volk alles te vrcezen, en van een verlicht volk alles te hoopen hadt. Dit gevoel van 't groote wist de Noordfche salomo ook onder zijne onderdaanen uit te breiden: en hetzelve werkt ten fterkften bij eene natte , als zij reeds eene hoeveelheid kundige perzoonen heeft, die voor den beginner als voorbeelden ter naarvolging kunnen dienen. Het aandenken der helden, die voor het vaderland  NATIONAALE DAPPERHEID. 73 land met de wapens in de hand ftierven, veroorzaakt nog meer naarijver voor een volk, 't welk verlicht genoeg is , om ook de helden te bewonderen , welke voor 't vaderland leefden, en bijgeloof en misbruiken uitroeiden , of door hunne werkfaamheid en talenten de menfchen waakfaamer, wijzer en gelukkiger maakten. In beiden opzigten is fredrik groot. In de omftandigheden waarin hij zich bevond, was hij gedwongen foldaat en held te worden, gevolgelijk de dapperheid van zijn volk te bezielen en te gebruiken. De uitwerkingen daarvan waren voor de Duitfchen onfchatbaar. Het is waar, wij kogten dezelven door bloed; maar was het voor ons en de nakomelingfchap niet voordeeliger, om hetzelve op het flagveld te vergieten, dan dat wij tegenwoordig, in ftede der godlijke tolerantie, de ganfche woede der munniken moesten gevoelen, en op het fchavot van het Spaanfche inquifitie- gerecht wierden gebraaden? Wie twijfelt, dat men deeze weldaad alleen aan de triomfen van fredrik hebbe te danken? Hij bevorderde weetenfehappen en verlichting, en zijne vijanden wierden gedwongen om wijzer te worden, wanneer zij in 't vervolg de geoefende wapens van een volk wilden wederftaan, 't welk door hem vaderlandsliefde, met Nationaale Dapperheid leer Je verbinden, en tevens denken, 00 rdeelen en handelen. De taktiek in de wapenen bragt de taktick in 't verftandig oordeelen voort. Men was gedwonE 5 gen  74 . OVER DE PRUISSISCHE gen de bron van de • vijandelijke magt te onderzoeken. Men vondt, dat een bijgeloovig volk te dom , te eigenzinnig is, om van hetzelve iets grootsch te verkrijgen. Men vondt, dat honderdduizend munniken den ftaat meerder nadeels veroorzaakten, dan driemaal zoo veel Cofakkcn en Tartaren. Men vondt, dat ons bijgeloof niet, gelijk dat der Saraceenen, de dapperheid bevordere, maar veelmeer vernietige. Dit alles heeft ons de wijsgeer van Sansfouci geleerd; en derhalven dienen zijne met broederenbloed befproeide lauwers tot den glorierijkften triomf van het menfchelijk verftand , dewijl ons thans de biegtvaders het onderzoeken, denken en leezen moeten veroorloven, en zij den waarea zin der vaderlandsliefde niet meer mogen uitroeijen. God geeve eenen gelukkigen voortgang tot eene onderneeming , die eindelijk ook de Nationaale Dapperheid bij ons (in Oostenrijk) ter opkieming kan bevorderen. En zouden ook misfchien een deel den held miskennen, en eene niet juiste weegfchaal voor het goede en kwaade gebruiken, zoo bewondert men nochtans den wijzen Monarch, wiens generaals zonder gewijddcn degen leerden triomfeeren; wiens grenadiers tevens patriotten ; wiens onderdaanen: van het fmaadelijke juk des geloofdwangs bevrijd zijn ; wiens foldaaten voor eere e;: vaderland leerden ftrijden; wiens geleerden aan geene bijgeloovige cenfuristen zijn onderworpen; wiens volk de waarheid onderzoeken en zich het nadenken veröor- lo-  NATIONAALE DAPPERHEID. 75 loven mag; wiens boeren , door geene heilige gochelaarije bedroogen, hunnen kinderen her brood ontrooven, om nooitverzadigde kloosterbewooners te mesten ; wiens adel en officieren eindelijk, door het gevoel van hunne innerlijke waarde bezield , de werkende drijfveêren der Nationaale Dapperheid gevoelen, en Voor het algemeene wélzijn weeten aan te wenden; — en die, als een wezenlijk Despoot in zijnen ftaat, echter de republikeinfche vaderlandsliefde en de edele eergierigheid der monarchaale regeering zoo kunftig met de oosterfche flaavenvrees weet te verbinden , dat ieder zijne ketenen met roem dragen moet, en Zich vrij genoeg acht, om naar de grondregelen van een' mensch te handelen, die inderdaad zijn menfehenrecht met Nationaalcn trotsch , ongebonden fchijnt te verdedigen. Uit deeze ingebeelde voorrechten ontftond de werkzaame Nationaale Dapperheid, van welke de doorziende Monarch weet gebruik te maaken, en die hij nooit met gewoone vorftelijke kortzigtigheid over 't hoofd ziet. Hiermede achte ik den eertijds (23) eigenlijken Oorfprong der Pruisfifche Nationaale Dapperheid omftandig genoeg onderzogt, en uit juist ver- bon- (23) Elders zegt de fchrijver: „ Dus was het vóór 40 jaaren, toen ik in Pruisfen diende; doch, zoo als ik hoor, is de vorst hemelsbreed van zi'n eerfte grondbeginfel verwijderd ; alles is veranderd; en dus is zijne armée niet meerder die zij was. IC.  76 OVER DE PRUISSISCHE bonden gevolgtrekkingen afgeleid te hebben. De ondervinding heeft ons de uitwerkfelen daarvan beweezen. Hoe veel ondertusfchen de natuurlijke zwakheid , de nationaale neigingen en wetten , het noordelijke climaat, en fredrik's geest hiertoe hebben bijgedraagen, moge de natuur- en ftaatkundige verklaaren; en de wijsgeer beflisfe , indien hem veellicht daarin de uniform niet Mildere , of de geest van partijfchap ongefchikt maake. Genoeg, dat de grootfte meester in de kunst om menfchen te kennen , en foldaaten te vormen , zigtbaarlijk heeft beflist , hoe veel de richtige aanwending van den nationaalen geest vermag, om den nationaalen hoogmoed te bezielen , in beweeging te brengen , of te bepaalen, waar de Nationaale Dapperheid noodwendig is. Voor 't overige moet ik bij deeze gelegenheid nog zeggen , dat hij , die zonder bril kan zien , mij gewis geene partijdigheid zal ten laste leggen. Pruisfen is mijn vaderland; ik was een echt patriot, doch heb geene reden om het thans nog te zijn, naardien ondank , mishandeling , en in beflagneeming mijner goederen mijn loon waren. In Oostenrijk verloor ik insgelijks meer dan één millioen, en geen' Monarch op aarde ben ik ééne genade of wéldaad verplicht. Maar ik ben een fchrijver, die alleen door drooge waarheid wil eerwaardig zijn. Gevolgelijk fchrijve ik, daar ik thans in Oos.  NATIONAALE DAPPERHEID. 77 Oostenrijk leeve , gelijk de beste Oostenrijkfche patriot behoore te fpreeken en te fchrij. ven. En hij is gewis niet goed Pruisfisch gezind, die Pruisfens vijanden wil tooncn, waardoor de groote fredrik zoo groot en magtig wierdt. En voorzeker hij moet wel kortzigtig of omgekogt zijn , die wilde beweeren , dat wij de krijgskunst beter verftaan, dan onze leermecsteren. Nooit was ik pedant in de taktiek , op het papier , noch op de paradeplaats. Zelfs toen ik in Rusfifchen dienst was, zogt ik dezelve niet in den corporaalsftok. Men zegt, dat zij 'in Rosbach en Strigau was te leeren; men zegt zelfs, dat zij in 't laatfte fpeekampement bij Breslau insgelijks zigtbaar verfcheen (24) ; dan , ik was geen ooggetuige, en in Minkendorf heb ik, als invalide, niets te doen. Ik ben ook ( < . enz. enz. (25). ) Fredrik's taktiek was voortreflijk, toen bij bij Zomdorf triomfeerde ; berispelijk, toen hij bij Collin den hemel wilde beftormen. Dan het geene ik in deeze bladen wegens de militaire Pruisfifche inrichting gezegd heb, is (24) De gewoone revue zal de fchrijver hiermede bedoelen. K. (2a*) Hier heb ik een paar bladz. onvertaald gelaaten, om dat dezelven ons over den perzoon des fchrijvers bezig houden, zonder ons iets anders te zeggen, dan 't geene wij reeds over- vloedig weeten. K.  78 ÜVER DE PRUISS. NATION. DAPPERH. is misfchien tegenwoordig met eene fatyre niet ongelijkende. Mijn fcbilderij ontbreekt het' coloriet. Ik fchrijf als een anliqtiarius. Zóó was het vóór veertig jaaren; of liever, zóó behoorde het te weezen, indien de Pruisfen onoverwinlijk willen zijn.  VERHANDELING OVER DE TURKSCHE, PORTUGEESCHE E N SPAANSCHE NATIONAALE DAPPERHEID.   OVER DE TURKSCHE j PORTUGEESCHË e n SPAANSCHE NATIONAALE DAPPERHEID. De Dapperheid der Turken wordt door geheele andere drijfveêren in werking gebragt. Wie de gefchiedenis van 't Oosten en der Saraceenen heeft geleezen, en hunne geloofsgronden onderzoekt, weet, dat het Colosfifche ftaatsgebouw een despotick wanfchepfel is , dat, bezield door den veröveringgeest, voor den hemel triomfeert; en dienvolgens alleen op bijgeloof, wapens en foldaaten fteunt. Deeze foldaaten worden met de affchuwlijkfle onverdraagzaamheid, en in 't wreedfte juk des bijgeloofs, gevolglijk in de groffte onkunde, ópgevoed. Hierom vermoorden en vernielen zij alles , dat niet even zoodanig gelooven, hande- IV. deel. F Ier!  8* OVER DE TURKS. PORT. EN SPAANSCHE jen en leeven wil, als mahomet de veroveraar leerde. De verachting en haat tegen de Christenen is de eerfte grondregel van hun geloof; en een gevolg van listig gevoedde domheid. Men plant in de tedere harten der jonge Turken het vergiftend zaad van tweedracht en veraffchuwing aller volkeren op aarde; en gebiedt hen in alle fchoolen de zoodanigen te verachten en te verdoemen, die zij bij rijper verftand, zonder dit vooroordeel, als broeders eendrachtig zouden omarmd hebben. Het gemeen in 't Oosten verbaast even zeer wanneer zij zien dat een Christen eene groot-' moedige daad hebbe verricht, als een roomfche gifmenger, als hij een' deugdfaam'protestant hoort prijzen. Weinigen in onze waereld willen weeten. dat mets de harten zoo eendrachtig en broederlijk ver buide, dan wanneer het ieder' vrij ftaat, een geloof naar zijnen zin te kiezen; of dat in eene waereld, waar dwaaling en geenszins waarheid het erfdeel van_ den grooten hoop is; de alweetende God met m eene raadfelacht ge donkerheid zij verborgen , maar onze harten en handelingen geenszins ons verftand en geloof, zal oordeelen • en dat wij alle kinderen van eenen wéldaadigen Schepper zijn, als wij gclooven, 't aeen wi; oe. looven kunnen, en zoodanig leeven /als Hij wil of volgens het oogmerk van onze' aardfche be' ftemmingr De  NATIONAALE DAPPERHEID. 83 De leer der Turken rust alleen op 't daatkundig oogmerk van hunnen eerden dichter, en wordt naar het daatsbelang geleid. Uit de gefchiedenis van Mahomet blijkt aan den eenen kant, de naauwkeurigde kennis van den nationaalen fmaak der Arabieren, en tevens het verre uitzigt van een' wetgeever en veroveraar: aan de andere zijde daarentegen, zijn weloverwogen ontwerp , tot eene zekere uitvoering van een heilig bedrog. Ik zal mij hierover kort, doch duidelijk verklaaren, en mijne gevolgtrekkingen uit zijn geloofsgebouw zelf haaien. De leer van mahomet heeft geen ander doel dan den toeloop van den grooten hoop te vermeerderen. Terwijl hij zich zeiven tot ufurpateur of hiërarch opwierp , zogt hij den grond tot een rijk aan te leggen, dat juist niet gelukkig voor de leden, maar vreeslijk voor het geheel zijn zoude. Hierom veroorloofde hij eene volkomene zinnelijke vrijheid ; maakte de verzoening der zonden zeer ligt; en vermeerderde dus ook de hoop tot eene zinnelijke zaligheid. Welk volk echter verandert niet zijne dapperheid in razernij en dolle doutheid, als het door dezelve den hemel en de eeuwigduurende gelukzaligheid verzekerd is te bevechten ! Wat maakte de Saraceenen zoo onoverwinlijk V De leerdelling: dat men alleen door bloed den hemel verkrijge, als men voor het alleen-zaligmaakend geloof, voor de eere "Gods, met de wapens in den vuist, kan derven. F 2 Ter!  «4 OVER DE TURKS. PORT, EN SPAANSCHE Ten zelfden tijde nu toen dit volk den dood als het hoogde goed befchouwde, en hem raa* Zend tegenvloog , leeraarden onze christelijke priesters in Conftantinopolen, dat een Christen geen bloed vergieten , en zich zeiven niet verdedigen moete, als hij werdt aangetast. Wat volgde ? De omwerping Van het Oosterfche keizerdom. Hadt een wijze vorst zoodanige kerkleeraars in het zotten- en tugthuis geworpen, zoo hadden de Turken Conftantinopolen gewis niet veroverd. De Turken werden derhalven onoverwinlijk en magtig door de leerftelfelen van hun geloof; en het hoofdarticul van hetzelve was, dat 'er flechts één God, en mahomet zijn profeet zij. Hierdoor bevorderde hij zijn aanzien, en onder het blind volk de uitbreiding van het blind geloof aan zijne bedriegerijen en onfeilbaarheid, dat ter uitvoering van zijne onbepaalde ontwerpen nodi°was. De veelwijverij werdt geoorloofd , om het getal zijner onderdaanen en aanhangeren fpoedig te vermeerderen. Het gebod om z:ch driemaal 's daags te wasfchen, was nodig voor de reinheid in heete landen tegen aanfteekende ziekten. Het ftrenge vasten des Radamans werdt verordend , op dat de foldaat zoo veel te ligter honger en ongemak zonder morren zoude leeren verdraagen , en om met het juk des geloofs het ftaatkundige juk te verligten. Zelfs  NATIONAALE DAPPERHEID. H Zelfs in nieuwer tijden hebben wij daarvan een voorbeeld in christelijke krijgsheiren. In den Pruisfifchen oorlog naderde l au don met zijne armée de Rusfen. Deezen hadden gebrek aan brood: terftond liet de generaal door de priesters twee vastendagen uitroepen; de Rusfen leeden zonder morren honger, en de Oostenrijkers aaten hun brood en vleesch onbenijd. Zulke voordeelige uitwerkingen kan flechts het blgeloof in foldaaten ten voorfchijn brengen. Het driemaalig gebed heeft een foortgelijk oogmerk: het gewent den Turken ,gelijk onze munniken, om den nacht in dag te veranderen, als hen hunne pligt tot bidden, of de krijg tot waaken noopt. De reis naar Mecca werdt als een geloofsarticul bevoolen, om een groot .rijk te ftigten, en tevens het vaderland van den profeet heilig te maaken, opdat zijne wetten zoo veel te onfehendbaarer bij den naneef zouden gelden. Wijn drinken en zwijnenvleesch eeten, werdt verboden, om dat de wijn in 't oostersch slimaat de zenuwen verzwakt, en dus de dapperheid vermindert ; het laatfte, om dat het befmettelfke ziekten te wege brengt. Nu is 'er nog één geloofsarticul overig; namenlijk dit: om geene plaats te verliezen, noch ooit te bewandelen, waar immer eene mosquee geftaan heeft. Naardien nu het Turksch geloof uit Arabiën F 3 oor"  86 OVER DE TURKS. PORT. EN SPAANSCHE oorfprong neemt, en de Arabieren roofzugtig en brgeloovig ziin, zoo ziet men duidelijk genoeg, dat noodwendig uit gemelde geloofftelfelen de onverdraagzaamheid , rcligieijver en 't bijgeloof moesten voortkoomen. Deezen verwekten den geest tot verovering; en zoo dra een volk voor God, onder aanvoering van zijnen zigtbaaren ftadhouder op aarde, voor zaligheid en hemel de wapens opvat, dan verandert de dapperheid in razernij; en de laffte booswigt wordt een wrcede held. Dan is de priester eigenlijk de kommandeerende generaal. De Turken waren dus alleen dapper en vreeslijk, zoo lang dit cnthufeasmus onder hen regeerde en de ligtgeloovigen in die blindheid konden gehouden worden. Ten tijde, toen zij aan alle zijden zonder tegenftand overwonnen, konde niemand de raazende meenigte weêrftaan, daar ncrgends krijgstugt in 't Oosten te vinden was, en onze christelijke munniken openlijk het quiëtismus leerden. De zwakheid van zoo ligt te overwinnene volkeren maakte hen te ftouter, en door den onverhinderden voortgang hunner wapenen fcheen hen hun geloof ontwijfelbaar godlijk. De Mufelman werdt vermeeten, en vreesde niet voor den dood, dewijl hij vast verzekerd was, even zoo zeker met. de wapens in de hand zalig te fterven, als de bedrogene Christen zijne zaligheid op menfchenkragt bouwde. Een Vrind, die veelc jaaren in Conftantinopoleu woonde, eu alles onderzogt, heeft mij echter verze-  NATIONAALE DAPPERHEID. 37 zekert, dat thans in 'tferail, waar alle grooten f des rijks opgevoed en gevormd worden, het atheïsmus en (ietsmus fterk waren ingefloopen: deczen hebben vrinden aan welken zij zich ontdekken, en deezer. hebben weder andere vrinden onder den grooten hoop. De Turk gelooft niet zoo vast als zijne voorouderen, en is gevolgelijk ook minder dapper dan zij in de uitbreiding van hun geloof waren. Dewijl nu de ganfche magt, de gehccle aanleg van dit rijk alleen op zijne geloofsfundamenten fteunt, en dezelven, door nadere verlichting, beginnen te wankelen; zoo behoeft men niet te twijfelen, dat de Turken aan groo.termlutiên bloot ftaan, ingevalle wijze nabuurcu uit hun verval weeten voordeel te haaien. Men was in den laatften oorlog verbaasd, van de Rusfen overal te zien overwinnen; de oorzaak ligt alleen in de genoemde bron. Het geloof wordt zwak; het vertrouwen op eene bovennatuurlijke hulp verdwijnt; de natuurlijke wijze, om foldaaten door oefening onoverwinlijk te maaken, is hen niet genoegzaam bekend, en kan ook onder hen niet in 't werk gefteld worden, zoo lang als wetgeleerde priesters en de Mufti den geloofsregel onderfchrijven, dat de Mufelman van geene vreemde volkeren iets moge leeren noch naarvolgen. De militair-fchool blijft derhalven bij hen fteeds op den ouden voet, welke gewis moet wankelen , dewijl het gewigt hunner ftaatkundc buiten de grondF 4 ©f  88 OVER DE TURKS. PORT. EN SPAANSCHE of richting-lijn valt. Het werktuiglijk gebouw van Mahomet valt derhalven zeker in eikanderen, en voor het fhatkundig gebouw zijn tot hiertoe geene meesters noch kweekfchoolen. Zoo lang als ook de weetenfehappen in 't Oosten verbannen zijn, zoo lang het denken zonde, en het kezen overtreding is, zoo lang als de Turk niet reist en geene neiging heeft om zich te laaten onderwijzen , zal de twijfeling en het ongeloof fteeds dieper wortelen fehieten; en dus zal dit volk, welks drijfveêren tot dapperheid verzwakt Z'jn , gewis geenen nabuur vreeslijk worden , die met menfehen tegen fchepfels ftrijdt, welke flechts door dierlijke driften , zonder orde , worden aangevoerd , en met ongeoefende wapens, en met een wankelend vertrouwen op bovennatuurlijke hulp, zonder geleider, zonder militaire orde en fubordmath, in het flagveld rukken. Hiermede denke ik te hebben beweezen , dat de eertijds Turkfche Dapperheid eigenlijk alleen uit hunnen religie - trots ontftond, en geene deugd maar flechts eene geweldige, oogenblikkelijke werking van het bijgeloof was. Hunne nabuuren hebben derhalven niets meer van hen te vreezen; en bezwaarlijk koomt een krijgszugtig Sultan uit een vrquwlijk ferail voort, dat hij zelf niet veroverde, maar alleen van overwinnende voorvaderen erfde. De heldenmoed is bij de Mufelmans tevens eene. werking van den veröveringsgeest. Een üfurpateur waagt alles, dewijl hij veel hoopt te win- aen,  NATIONAALE DAPPERHEID. S9 ïien , en weinig kan verliezen. Een gebooren Despoot bli/t daarentegen gaarne te huis, en bemoeit zich gewis niet, als f reder ik de groote, met de moeilijke kunst om foldaaten te vormen, en ze zelf in het ftrijdveld te voeren. In deezen verachtelijken toeftand bevindt zich thans de weleer zoo gevreesde Ottomannifche Porte. De portugeesche natie woont aan de grenzen der Negers, en heeft daarom veel van derzelver eigenfchappen. Hun temperament is meerëndeels melancholisch-choleriek , derhalven ernftig , wantrouwig, wreed en wraakzugtig. Hierdoor zijn zij ftout en moedig, als men hunnen toorn weet te wekken en denzelven in den foldaatenftand te gebruiken. Wee den vijand, die voor de Portugeezen beeft of vlugt! grootmoedigheid en barmhartigheid zijn juist niet hunne geliefde neigingen, als zij eens verbitterd zijn; en vergeeven kunnen zij eerst, als hunne wraak gekoeld is. Hierom is de Portugees daar geen goed foldaat, waar hem geen vijand ontmoet, die met koelen bloede ^ en manlijke ftandvastigheid de wapenen voert. Den naakten Americaan is hij alleen geducht; den Duitfchen krijger zal hij daarentegen nooit vreeslijk wee?en, als welke geleerd heeft, om zxh op , F 5 c£n  90 OVER DE TURKS. PORT. EN SPAANSCHE den klaaren dag te verdedigen, en zich fchaanit, om in de kerk een gewijdde moordpook in des vijands borst te drukken. Voor de Spanjaarden , die met dezelfde wapens , en volgens de eigen krijgskunde vegten, zijn zij altoos gevaarlijke vijanden geweest, om dat zij zich van hun juk losrukten Of fchoon de graaf van buckeburg hunne krijgstucht hebbe verbeterd, zoo hebben daarvan hunne vijanden nog niets ondervonden, hunne generaals gewis niets geleerd, en hunne munniken nog minder gepredikt. Bij de eerfte kruistogt, welke misfehien de christelijke helden nog tegen Jeruzalem mogteu onderneemen, zullen wij zien, of de Portugees dapperer dan de Mufelman in 't flagveld zal verfchijnen. De Spanjaard gelijkt den Portugeezen en Turken beiden. Den eerften in de eigenfehappen van temperament; den anderen in Hgtgeloovisheid en bijgeloof. Deeze hoedanigheden , verëenigd met eene aangeboorene eigenzinnigheid, door religie-trots tot razernij gezwollen, door nationaale vooröordeelen ontvonkt, en door de mooglijkfte groffte onkunde begunftigd , veroorzaakt dat de Span;aard zijn' vader, en besten vrind, ter eere van den heiligen Antonius van Padua, van achteren , recht voor 't outcr doorftcekt, zoo dra zijn mun-  NATIONAALE DAPPERHEID. 91 mui-mik of biegtvader 't hem gebiedt; of wanneer • hem zijne wraakzugt voor de eere van God en Maria in 't harnas jaagt. Dewijl hij dom en bijgeloovig wordt opgevoed; dewijl hij geene gelegenheid heeft, om zijn verftand te verlichten; zoo blijft hij tot alle ligchaameli.ke en denkende verrichtingen lui, fiaperig, en befluiteloos. Hij bemint rust- en luie-dagen, op welken hij in den zonnefchijn roofenkranfen prevelt, cn als een geraamte aan marionetten draaden gaat wandelen : integendeel des nachts droefgeestig, verliefd zingt, litanijen prevelt, en op den cijther of de luit zeer crbarmlijk muficaal rrembleert. Naardien de loomheid zijn geliefde bezigheid is, zoo is hij als foldaat het beste in guarniibenen, daar veel kerken, munniken en aflaaten zijn. Voor den akkerbouw fchaamt hij zich, en heeft geene gelegenheid om weetenfehappen te leeren. De godgeleerdheid is in Spanje kort cn gemakkelijk te leeren. Hij gelooft alles, wat de kerk leert en zij zelve niet gelooft. Hij verbrandt alles, wat anders denkt, dan de kerk veroorlooft re denken. Welke ftudie, welk proces kan gemakkelijker zijn. Al het geene dat God wil, ftaat in den Catechismus; meer mag de Spaanfchc Christen niet weeten; meer te willen weeten, is doodzonde: derhalven is het leezen van andere boeken vei boden, dewijl men dezelven niet nodig heeft om in den hemel'te koomen. Rs-  532 OVER DE TURKS. PORT. EN SPAANSCHE. Romans brengen alleen het Spaanfche bloed in gisting; deeze alleen worden geoorloofd; en juist hierom is de groote roman van het leven en de heldendaaden der heiligen hun geliefd boek, hun wezenlijk euangelium , 't welk hen tot woedende heldendaaden ontvonkt, zoo dra zij flechts gisfen, dat iemand aan de heiligheid en waarheid dier avontuuren durfde 'twijfelen. Weet nu een goed generaal, als hij ten minften van den paus een' gewijdden degen draagt, deezen dommen hoogmoed te ontvonken, zoo is de Spanjaard waarlijk dapper en vegt wanhoopende, dewijl hij zich fchaamt om den vijand den rug te keeren. Tegen de naakende en weêrlooze Americaanen hadden zij geheel geene dapperheid nodig. De gierigheid, de gouddorst zijn eigen aan hun droefgeestig geitel, en om fchatten te verkrijgen, hebben zij gruwelen koelbloedig gepleegd , voor welke de menschheid fiddert. Naardien nu de Spanjaard alles verdoemt, wat niet even zoodanig denkt en gelooft als hij; dewijl hij zich als het door God gefchikte werktuig befchouwt, om alle ketterijen uittcrotten, en de eere des hemels en aller heiligen te verdedigen; zoo woedt hij als een duivel met de verdoemde zielen, waar hem de bekeeringgeest tot bloeddorst fpoort. Juist hierom zijn munniken de onöntbeerlijkite hulpmiddelen bij zulk eene armée, die hen door abfokule en hunne voorbidding de zaligheid  NATIONAALE DAPPERHEID. 93 heid verzekeren, als zij flechts ter eere Gods ketterbloed vergieten. Genoegzaam alle Spanjaarden, welke in de Duitfche krijgsheiren hebben gediend, zijn echter ftoüt, dapper, ftandvastig, onverfchrokken in groote gevaaren, en vreezen niets , daar loon of eer te bevegten valle. Zij zijn derhalven betere grenadiers dan generaals; want zij zijn eerst na het volvoeren hunner wraak grootmoedig. Hun onbarmhartig , hard nationaal- caraSter , hunne geftrenge hardnekkigheid, hunne eigenzinnigheid in alle handelingen, maakt hen fteeds tot ongevoelige bevelhebbers; zij vergeeven geene feil, eis. fchen alles zonder toegeevendheid , en zijn het beste gefchikt tot voorzitters in crimineele rechtbanken , of tot generaals-geweldigen in de Rusfifche armée. Wee den armen zondaar, wanneer de beul een Spanjaard is! Wee den Lutherfchen foldaat, als hij onder den Spaanfchen korporaalsftok op barmhartigheid zal hoopen ! Het Auto da Fé, of de Inquifztie-md is voor de inwooners van Madrid even zulk een aangenaam fchouwfpel, als die van Weenen het aanhitzen van weêrlooze beeren , welken men tanden en klaauwen heeft uitgerukt. Beide deeze tooneelen geeven den nationaalen fmaak weinig eere; en de tot wreedheid geneegen laaghartige ziel, gevoelt hetzelfde bij de foltering der menfchen, wat de anderen bij de foltering der dieren gevoelen. De Cannibaalen eeten hunne  ' 94 OVER DÈ TURKS. PORT. EN SPAANSCHE iie vijanden, om den honger te (tillen. De Spanjaards daarentegen villen ze leevendc, ter eere Gods. Hebben de Mexicanen, toen zij nog menfchen offerden, in duizend jaaren wel zoo veel geflagt, als de religie- en goudijver van Pizaró en X'ortez in 'ééif dag vermoordde? Gepeupel, Adel, ja zelfs de Monarch in Spanjen is nog laag en blind genoeg, om zonder alle menfchelijke tederheid ongevoelig te aanfehouwen dat hunne geordende beulen, onder dén dekmantel van 't geloof, om flechts hunne hcersch- en hebzugt te voeden , hunne gevloekte , duivelfche klaauwen in onfchuldig burgerbloed wasfehén. Heilloos , helsch bijgeloof! Zelfs de commandeerende generaal ftaat onder de bevelen Van eenen Dominikaner munnik, van eenen inquifitiemeester: wat is daar voor een krijgshcir te hoopen! Kan de Spanjaard in zulk eene verachtelijke gedaante zijnen vijand wel vreeslijk zijn ? Men begint thans , wel is' waar, ook te herftellen. men wil het licht des verftands doen dóórbreeken, Dan, ach! het werk wordt niet aan den rechten kant aangevat, en het zal gewis in Madrid nog langer donker blijven j dan in Conftantinopoleu. Konde deeze ongelukkige natie het bedrog zien, 't welk haar omringt en boeit, zoo zoude haare Nationaale Dapperheid wel fpoedig uit edele bronnen voortvloeien, als zij met rechtvaardige woede Rome beftormden, en die zoogmoeder der domheid, des bijgeloofs , en der wreedheid, als de Hunnen en Longobarden * tot  NATIONAALE DAPPERHEID. 95 tot een puinhoop veranderden. Indien zich ooit hunne eergierigheid toevallig van de arglistige priestermagt losrukt * dan zullen zij zich over haare vóórvaderen fchaamen, en de wqui/itie-pzters zelfs als de grootfte boosdoeners en verwoesters des vaderlands aan zelf ontftoken'vuur braaden. Wanneer eenmaal de fchatten der kloosters en kerken worden gebruikt , om kweekfchoolen der weetenfchappen en des ftaats, hospitaalen voor nooddruftigen en lijdenden, en werk- en tugthuizen voor leêgloopers te bouwen, dan zal dit teegenwoord'g koningrijk grooter cn nuttiger fchatten in zijnen omtrek, dan in de goudmijnen van Peru en Mexico, vinden. Met .volk zal daarentegen met een' opgeklaarden en verrijkten geest eene gepaster aanwending van deszelfs Nationaal Caracter konnen toonen, en zeer natuurlijk, zonder wonderen, noch religieijver, pro aris ct focis, op de edelfte wijze der militaire dapperheid leeren vegten. Intusfchen behoorde Spanjen alle Roomfche Staaten ten voorbeelde te dienen , waar men zonder tegenfpraak zigtbaar de droevige gevolgen der Roomfche ftaatkunde ontdekt. Hoe gering wordt dit groote, rijke, en in zich zelv' magtige koningrijk in de Europeïfche ftaatsfchaal gefchat! ■ • Zelfs de onkundige Mooren vreezen noch voor hunne krijgsheiren noch vlooten. Waarom? dewijl het rijk meer geestelijken dan foldaaten ,voedt;  96 OVER.DE TURKS. PORTUGEESCHE ENZ; voedt; en om dat het bijgeloof alle vaderlandsliefde , weetenfchappen , deugden en menfchenvertland uit de grenzen van Spanjen heeft verdreeven. Zwakke vorst! Ellendig volk! VER.  VERHANDELING O V E a DE FRANSCHE NATIONAALE DAPPERHEID.   OVER DE F R A N S C H E NATIONAALE DAPPERHEID. J3e Franfchen zijn het volmaakte tegengeftelde van de Spanjaarden. Hun heerfchend temperament is het bloedrijke. Genoegen , welleevendheid , wellust, gezelichap, zijn hunne voqrnaame voorwerpen. Zij willen alles beproeven, onderzoeken en uitvorfchen, en vliegen, gelijk de vlinders van de eene bloem naar de andere. Hij wordt foldaat met den grooten hoop, is altoos gaarne bezig , zelfs met kleinigheden, is ligtzinnig, 'onbcftendlg, wankelmoedig en onbepaald in zijne keuzen; wil alles beproeven, is derhalven niet ligtgeloovig, maar vernuftig, en met alle nieuwigheden te vreden. Den flaaffcb.cn kiel draagt hij even zoo laaghartig als de Duitfcher , wanneer ze flechts verguld is. Hij fchreeuwt meer dan deeze, maar verricht niet meer; en veracht daarenboven den vrijen republikein, om dat dezelve geen vive le Roil kan roepen (afi). Hij bemint pragt, opfchik, en v?ran- de- (26) Of onze fchrijver heeft der Farnfchen nationaal caratfcr, IV. DEEL. G %  ioo OVER DE FRANSCHE dering. Hoe kan dan toch een boerenjongen in zijn linnen kiel en houten fchoenen genoegen vinden, als hij gepoederde foldaaten in flagörde ziet prijken , die met het geweer en cadencc fpcelen, met grace marcheeren, en met luidruchtig mufiek tot capriolen worden opgewekt (a7)! Hij ziet dat alle Europeïfche volkeren zijne aapen zijn, welken de mode betovert; hierom acht hij zich ook in zijn fcheppend genie boven alles verheven, en veracht, misfchien met volkomen recht, ons Duitfchen, in onze dwaasheden en vooröor- dee- in dit opzigt, verkeerd befchouwd; of liet zelve moet ten eenenmaale omgekeerd zijn. Ik vertaal dit in de dagen der grootftc gebeurenisfen in Frankrijk; ik denke alleen vlugtig na, het gebeurde na de afzetting, met en na de herftelling van keckerj veste mijn' aandacht op de hoogstwaarfchijnlijke gevolgen; en zegge dan; de Franfchen zijn in 't genoemde opzigt geensz:ns met de Duitfchers te vergelijken. Zij , de terften, roepen veel minder, en doen oneindig meer; zij gevoelen het recht der menfchen, der volkeren; zij gevoelen hunne oorfprongelijke vrijheid, en verdienen dezelve ,even daarom , te bezitten. Heefc de gefchiedenis van gansch Duitschland één bewijs van dit Nationaale gevoel aan te wijzen ? K. (27) Indien deeze fatyri]che voorftelling zal fteek houden, zoo moet dezelve op alle militairen van genoegzaam gansch Europa gelden. Om dit bijzonder op de Franfchen toe te pasfen, is kwaadwilligheid, of nationaale krankheid van den Duitfchen fchrijver. K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 101 deelen; maar voorzeker niet in de militaire fchool, als hij aan Rosbach denkt. De ondervinding heeft hem de werking van onze ftandvastigheid geleerd (28). Onder de regeering van lodewijk den XIV. waren wij (verftaa Duitfchers) daalende, en zij reezen. De fmaak der naarvolging floop bij ons in, dewijl de Duitfche jeugd naar Parijs ging, en haar geld, haare nationaale deugden voor Franfche ligtzinnigheid, voor ledigheid ruilde. Wij werden voor ons geld hunne aapen, en bijkans hunne flaaven. De fchoone Sexe heeft altoos den werk-.; zaamften invloed op onze zeden en pcrfoneele hoedanigheden. Dit deedt met de verandering der kleeding ook de losheid gewoon worden, en veranderde de Duitfche trouw en eerlijkheid in een woordenfpel. Men verfierde en vervormde overal het uitwendige, en verwaarloosde de vorming van het hart van onze dogters. De jeugd werdt door Fran- (28) Geldt deeze ftandvastigheid bij de Duitfchen, iri allen opzigten, zoo bewijst zij mijn gezegde, in noot 29. Ziet ze enkel op den foldaat, zoo weeten wij immers, en de fchrijver zelf erkent dit elders, dat zij voortvloeit en onderfteund wordt, niet uit en door vaderlandsliefde; maar uit en door blinde liefde tot hunnen koning. Is het nu niet fraai, den Franfchen hun vive te Hoi1 onder den neus te wrijven ? Maar de fchrijver heeft niet konnen voorzien, dat 'er eerlang ook een vive la natitn .' een yiye la liberté J zoude weêrgalmetr. K. G 3  102 OVER. DE FRANSCHE Franfchen naar den Parijfchen fmaak opgevoed > gaf zich aan den ftroom der wellust over , ea werdt los, dartelend, doorbrengend, en weekhartig. De Duitfche Bardengeest fluimerde dus werkeloos in een door uitfpatting; ontzenuwd Hgchaam. Hierom zeeg ook onze foldaaten geest in verachting en onmagt neder. Vreemde kooplieden en fabricanten verrijkten wij door ons geld; onze kunftenaars gingen naar Frankrijk; en armoede of modedrift dwong meenig' eerlijken Duitfchcr, om een verraader des vaderlands, een Franfche omgekogte aanbrenger, of een fijner fchurk te worden, dan anders de Duitfchen volgens hun nationaal caracter zijn konden. Zoo ging het inderdaad; men begon met onachtzaamg kleinigheden; op de naarvolging de? modes volgden die der zeden; op deezen het hart; en ter. laatften zelfs het bederf in het ftaatsgebouw. Het magtige Oostenrijkfche en Roomfche rijk konden geen weêrftand bieden; Aagten, landen gingen verlooren, en de Duitfche liet zich in 't open veld van de Franfchen verfkan (29). Ho® (29) Indien de oorzaak van de toenlnaalige zwakheid des Duitfchen Rijks uit de hier opgegeevene gronden is gebooren, dan moeten de leerlingen fiunnen meesteren hebben overtroffen ; of de laatften de kunst verftaan, van zich door deeZö voorönderftelde dapperheid beroovende middelen minder te lasten miileiden dan hunne naarvolgers: en zelfs oneindig minder, wanneer men in 't oog houdt, dat die fpnngveeren bij  NATIONAALE DAPPERHEID. 103 Hoe veel konde ik hier van fchrijven, voornamenlijk, indien het mij ware geoorloofd over de geneesmiddelen te handelen, of den verboren Bourgondifchcn kreits, het fchoone deel der Nederlanden, Siciliën, Lotharingen en den Ellas teo-en Silefiën in de fchaal te leggen! Mijn Duitser» hart bloedt. Dan hier moet ik alleen van de Nationaale Dapperheid fpreeken, en zegge dus, dat deeze deugd in Frankrijk meerëndeels uit den geest der naarvolging oinftaat. Is de commandeerende generaal ftout en vfindlijk, weet hij zijne foldaaten aan te moedigen, zoo volgen zij hem danzende en zingende in het flagveld. En, naardien hem met de grondregelen der opvoeding eene onbepaalde liefde voor hunnen koning wordt ingedrukt ; dewijl zij trots op hunnen koning zijn» indien hij zelfs kortzigtig, wreed, of zonder edele hoedanigheden ware , zoo werkt een veldgefchreeuw, van vive le Roil in hun leger zoo veel als bij de Rusfen de pop met het crucifix; bij de Turken Mahomets vaandel; bij de Spanjaarden: de heilige Antonius van Padua, in Pruisfen de korporaalsftok, en bij vrije volken het pro patHa Ê? libertate (303» De tien oorfpronglijk, en das zoo veel te krachtiger zijn, en Oneindig langer gewerkt hebben. K. (30) De Maatkunde zelf fchijnt derhalven bij alle deeze volfeen, den invloed van een zinnelijk beeld, ter opwekking van vaderlandsliefde en ter ontvonking der dapperheid, noodig te G4 ^  lóf OVER DE FRANSCHE De Franschmari is vlugtig en terftond gerefolveerd. Wie het gevaar derhalven voor hem verbergt . en hem hetzelve eerst toont, als het hem reeds omringt, kan voordeden van zijne dapperheid trekken. Maar een volk, dat week opgevoed is , dat leeft om goed te eeten , en °de genoeglijkheden des levens weet te genieten vreest altoos voor den dood. Men weet, dat de tienmaalen vlugtende of zich gevangen geevende foldaat gewis langer blijft leeven dan hij, die met heldenmoed en manlijke ttoutheid als een onbeweeglijke muur blijft ftaan. Hierom vegt de Franschman liever listig en met voordeel agter den wal bedekt , dan in 't open veld , waar taktiek, krijgstugt en dapperheid alleen de zege beflisfen (31). Welk achten. De korponals-ftok is gewis het minstbedriegelijkffe, let minst edele, het gevoeligst werkende, en heeft voorzeker deeze bijzondere ëigenfchap, dat hij door laage vrees, door grove vernedering, tot dapperheid en grootheid dwingt, indien zulks dan Nationaale Dapperheid mag genaamd worden! K C31) Gewis doen zulks alle volken in den krijg het iteflfecf de fchrijver moest van oordeel zijn, dat men hedendaags zonder list kunne krijg voeren; of dat roekeloosheid waare dapperheid zij. Het was gewisfeÜjk list, doch tevens dapperheid, toen de bouiue den Engelfchen, op één' fprong, St. EuJlMtts ontweldigde. Het was list en dapperheid, dat de Franfchen gansch America zoo moedig hielpen vrij ftrijden; cn * 2eene zü in de" jongleert oorlog op zee verrichtten, was tniit-  NATIONAALE DAPPERHEID. 105 Welk een hemelsbreed verfchil is 'er niet tusfehen een' Rus en Franschman! deeze ziet, overweegt het gevaar, en verlaat zich op zijne vlugheid en ligchaamelijke oefeningen, en waagt alles voor de eere ; geene daarentegen overlegt niet, gaat gehoorzaam, blindelings in lood en ijzer, en vertrouwt minder op zich zeiven dan op zijnen bevelhebber. De eere kent hij geheel niet; hierom is hij moeilijk tot een tweeftrijd te brengen, en gaat liever driemaal in den flag, dan dat hij éénmaal den degen of de pistoolen voor perfoneele beledigingen zoude gebruiken. Bij de Franfchen vindt men juist het tegendeel; en dit is een duidelijk bewijs van mijn leerftelfel: Dat namenlijk de Dapperheid onderfeheidene, dikwijls tegenövergeftelde natuurlijke, of gewendde bronnen hebbe; en dat ieder volk door andere drijfveêren in werktuigelijke beweeging gebragt worde, waartoe de ligging, het climaat des lands, de wetten, godsdienst, gewoonten, en vermenging der volkeren alles bijdraagen, en bet eigenlijke nationaale caracter voor de krijgsfchool vormen. Met de tegenwoordige Macedoniërs zoude a l e x- wannelijke oorlogskunst en dapperheid. Weet dan de fchrijver »ok niet, dat fredrik de groote zeide : „ dat een Franschm»n, met den degen in den vuist, de beste foldaat is?" K. G s  io6 OVER DE FRANSCHE alexander even zoo weinig uitvoeren, als* een nieuwe c/esar met Romeirifche Burgeren, welken in praelaaten en munniken veranderd zijn. Montesquieu beweert, wel is waar, dat zelfs de Noordfche roofdieren veel fterker en bloeddorftiger zijn, dan de onzen. Een Laplandfche beer vcrfcheurt den grootften Poolfchen , en voor de IJ^landfche valken fchuilen de onzen weg, als weêrlooze wagtels. De Scythen en hunnen hebben China en genoegzaam gansch Europa overftroomd en veroverd. De door 't ruwe climaat voortkomende fterkte en woestheid is nog tegenwoordig zigtbaar genoeg te befpeuren, als men niet op landkaarten , in nieuwspapieren en biographien , maar wezenlijk en perfoonlijk, de waereld dóórreist, om menfcben en volkeren te beftudeeren, ten einde eerst daardoor over hunne eigenfchappen gevolgtrekkingen te leeren maaken. Wie een Pommersch nationaal-grenadier-bataillon ziet, wint gewis de weddenfchap tegen een' Franschman, die niets dan Picardiën gezien , niets dan den Parijfchen druk van de Histoire dc France geleezen heeft, en zijne krijgsfchool voor de oftnaarvolgbaarfte acht. Wie Spaanfche foldaaten met den roozenkrans, of met hunne gefcheurde klederen in de hand ziet, zal niet gelooven, dat zulk een regiment tegen Duitfchen kunne vegten, welken zich alleen in wapenoefening bezig houden. Een dikhoofdig Zwitzersch hellebardier-bataillon, zal met zijne wapenen zoo min tegen een in 't fnel vuuren geoefend volk beftaan, als  NATIONAALE DAPPERHEID. 107 als de voor 't oog fchoone wapperende Uhlanenvaandeltjes en lanfen tegen eene batterij. In den zevenjaarigen Pruisiifchen oorlog, na de oude Pruisfen reeds in de eerfte Aagten begraaven waren, en het krijgsheir uit faamgeraapte vreemde knaapen en grijsaarts beftond , waren zij ook ligteraan te tasten, en in wanorde te brengen (32>. Toen verfcheenen 'er helden, welken vier jaaren vroeger weinig eere hadden bevogten. Den grooten generaal, den held erkent en roemt men eerst te recht , wanneer men de vijanden kent, welken hij verAoeg. Eu genius zoude misfchien een middenmaatig generaal in Sileziën geweest zijn: en sou bis e hadt het zelfde lot \bij Rosbach, als prins ka rel bij Trautenau. Zoo beiden tegen Perfiaancn hadden gevogten, ftonden zij misfchien nevens alexander in de historiën opgetekend. De Pruisfifche overfte bell ing hadt ook de Zweeden, ten tijde van kar el den XII, voorzeker zoo verachtelijk niet behandeld, zoo goedkoop geftagen. Alles hangt van tijd, omftandigheden en voorwerpen af. Een toevallig verzien des veldheers, een In liet vertoog over de Pruisfifche Dapperheid berichtte Ons de fchrijver, dat de Pruisfifche armie in de eerfte velunagen veele buitenlandfche foldaaten gebruikt, dat men de landskinderen fpaart zoo lang men kan, in zoo verre, dat de ganfche armée uit tweederde vreemden keftaat. Hier wordt, wet opzijt des tijds} het omgekeerde voorgedraagen. K.  jo8 OVER DE FRANSCHE een eigenzinnige aanval, eene verzuimde gelegenheid, kan den verachtelijkften vijanden de zege, zonder dapperheid, in handen geeven. En meenig een prijkt in de gefchiedenis, welke door list en verraad den weêrloozen overrompelde. "Wij fpreeken hier van de Nationaale Dapperheid , en hoe veel eigenlijk het climaat daar aan toebrenge. Het is zeker niet te verwonderen, wanneer men hoort, dat 30000 hardvogtige Rusfen driemaal zoo veel laffe Oosterlingen hebben geflagen, welke zonder eenige krijgstugt in 't veld rukten. H annibal floeg zelfs Romers bij Kaanas, maar daun floeg den grooten 'fredrik niet bij Kollin. Zijne eigenzinnigheid , de ftandplaats floeg hem met eigen wapens. Zoo triomfeerde fredrik bij Strigau niet door dapperheid , maar door wanorde van de vijandelijke richting, en door onëenigheid hunner generaals. Waar is de foldaatengeest der oude Grieken en Romeinen gebleeven? het climaat is immers nog het zelfde. Wie de zwakheid zijner nabuuren zich weet ten nutte te maaken, en de rechte gelegenheid en den tijd weet waar te neemen, als hij foldaaten vormen en ter overwinning zal aanvoeren, heet .altoos dapper in de gefchiedenis, offchoon hij flechts, als pizaro, naakte wilden hadt geflagen; en pizaro was immers flechts een Span-  NATIONAALE DAPPERHEID. 109 Spanjaard, geen held, maar een roofgierig moordenaar. Montesqüieu beflist te veel uit het cUmaat voor de Nationaale Dapperheid. Hij maakt een natuur-werktuiglijk befluit op , en zegt: ,, De „ koude lucht Qufte of drukke de zweetbuisjes „ des ligchaams, en drijve den omloop der fap„ pen tegen het hart. In 't heete Oosten daar„ entegen, opene de dunne lucht deeze buisjes, verflappe de vezelen en veröorzaake een te „ fterke uitwazeming van het hart tegen de bui„ tenhuid." Hij bewijst dit door volgende gronden : „ Wanneer de in alle gevallen moedige en „ dappere man in groote hette fmacht, of in een ,, damp- of wazembad zit, zoo wordt hij loom, „ mat, flap, en de minfte beweging zoo wel van ,, het ligchaam, als de arbeid van het denkver,, mogen , wordt hem een last. Hij zoekt gemak, en dit kan geenszins het erfdeel van den „ foldaat zijn." Hierin heeft hij gelijk; want tot arbeidzaamheid , tot krijgszugtige waakzaamheid, tot vaardige verrichtingen wordt voornamenlijk een fterk en gezond ligchaam verëischt. En vermits de ondervinding toont, dat de Noordfche volkeren grove kost, hette, koude, nattigheid en de ongemakken des oorlogs veel beter dan anderen kunnen verdraagen, zoo zullen zij ook, overëenkomftig hunne fappen en 't werktuiglijk fterk geftel ■hunner leden, altoos dapper vegten , en beter foldaaten zijn, dan de weeke en ziekelijke Fransch- man,  Mo OVER DE FRANS CHE man, fchoon 'er deeze ook den besten wil toe hadde. De oude en nieuwe gefchiedenis kan ons echter leeren, hoe veel een wijze wetgeever kunne toebrengen om een zwak volk krijgszugtig te vormen. Het climaat was zeker in Griekenland hetzelfde , en welk verbaazend onderfcheid bragt niet de wijze van opvoeding en het grondbeginfel der wetten in Athene, Sparta, Corinthe en Lacede. moniln voort! De Turken belegerden vóór honderd jaaren Weenen; en tegenwoordig zou keizer jo* sep h , zonder gevaar,voorConjlantinopolen kunnen lukken (33). Het climaat is nog het zelfde, maar de C33) De tegenwoordige oorlog bewijst voikotnen genoeg, dat dit aan keizer josEPH,met alle de gevaaren van den krijg,met de verbonden krijgsmagt der Rusfifche Monarchin aan zijn eigen ontzaglijkheirleger,met de magt van de fchatten der kloosters, en met driehonderd millioenen livres van Frankrijk. Cdeeze heeft, 200 men wil, de keizer van het Franfche hof, zedert vijftien jaaren, ontvangen; is het dan wel te verwonderen dat aldaar de fiaatskas ledig is?} zelfs is onmoosüjk gebleven. Is dan de fchrijver zijne grondftellingcn van den maren held, in zijnen Macedonifchen Held daargefteld, vergeeten ? Is nu joseph de aldaar geroemde ware held? Is hij? vyaaröm? om dat hij oorlogzugag is ? Neen ! moet gij zeggen ; maar de gebeurenis- fen roepen :ja! „ Osstenrijk, (dus drukt zich een Franscfc fchrijver uit) Oostenrijk werdt zedert vijftien jaaren door niemand aangevallen; maar Oostenrijk integendeel va)t allp zijne na-  NATIONAALE DAPPERHEID, m de krijgstucht is bij de beide volkeren veranderd. En hierin ligt eigenlijk het geheim een door den aart zijner vogten vreesachtig gebooren volk zal echter door niemand dapper, maar wel wan. hoopend gemaakt worden. Wie op aarde niets meer heeft te verliezen, dan zijne ellende en zijne zorgen , befchouwt den dood als eene weldaad , en beftormt onder goede aanvoerers de hel, als men hem doet gelooven, dat hij goudmijnen in Potofe vindt, en zijnen buit zelfs mag behouden en genieten. De loome Siammer, die zijn hoogst geluk in eeuwige werkeloosheid van geest en ligchaam zoekt, gevolgelijk in de mooglijkst gelukkige eeuwigheid als eene onbeweeglijke klots denkt, ja zelfs zijn* God in zulk eene gedaante aanbidt, zal sewis altoos beter een munnik dan een goed foldaat zijn. Den Negriticr zal men wel raazende toornig, maar pooit ftandvastig, en den Mexhaaer voor- tiabuuren aan. In 17-3 wilde het met geweld op de Eeijerfche erfopvolging zijne eisfchen doen gelden, welke ten hoogften gevaarlijk waren voor Dnkschlands rechten en. vrijheden: tesen de trouw der tradaaien wendde het de vrije vaart op de Schelde voor; en thans nog vervolgt het, tot op dit oogenblik, eenen pnrechtvaardigen oorlog tegen de Turken, tegen dezelfde Turken, welke in 't jaar 1741 de rampen van mar ia thkresia. eerbiedigden , e.n toen geen gebruik wilden maaken van d« feest» gelegenheid, om ia Ilungarijen te vallen." K.  lis OVER DE FRANSCHE voorzeker niet tot een' .vermetelen huzaar maaken. De Franfche Dapperheid is, gelijk ik reeds gezegd heb, een gevolg van het vuurig temperament , maar ook tevens van den algemeenen nood in de provinciën, waar het gebrek aan nooddruft hen tot den dienst fpoort, in welken zij voor 't minfte geen' honger behoeven te lijden. Dewijl dit vuur nu alleen in de jaaren der jeugd glimt, en dus flechts oogenbliklijk werkt, zoo vindt men, dat dit volk eigenlijk de zoogenaamde Bravoure joumaliere bezit; dat is , dezelfde man * die gelijk een leeuw den vijand tegen treedt, zal misfchien morgen hem den rug toekeeren, en op geene wijze voorwaarts zijn te drijven. Waarom? de Franschman denkt, overweegt en leeft gaarne, als hem niets tot genoegen ontbreekt. Als hij heden geen geld heeft, of prangt hem eenig verdriet , zoo gaat hij den dood danzende tegen ; maar denkt hij aan een kostelijk foupér bij zijne maüresfe, dan gaat hij niet gaarne als vrijwillige ten ftrijde. Weet ondertusfchen de veldheer de nationaale eerzugt zich ten nutte te maaken, dan werkt eene prife, welke hij den morrenden foldaaten vrindetrjk aanbiedt, en een ordenbandjen voor den gaarn verfierden officier inderdaad wonderen ; vooral wanneer hij hem de minachting der vijanden kan inboezemen , en hij reeds zoodanige overwinningen behaald heeft, die hem van het vertrouwen der foldaaten verzekeren. Maar  NATIONAALE DAPPERHEID. H3 Maar wanneer de vijand den gevangenen geene menschlievendheid, geene Parijfche wélleevendheid betoont , geen pardon geeft, en dapperheid met gruwelijkheid verëenigt; dan wordt de Franschman bevreesd , beeft zelfs voor den naam van den tiran, en vlugt vol fchriks waar hij geene goede opwagting, als gewondde, en barmhartigheid noch pardon kan hoopen, als hij inderdaad reeds weerloos is. Wie derhalven dit bij gelegenheid zich ten nutte maakt, of middel kan vinden om hem door verrasfing of overvalling uit zijne richting te brengen ; wie hem door beflendige ontrusting, en moeilijke marsfchen, bij ruw weder, weet af te matten; wie hem de levensmiddelen affnijdt , en alle gemaklijkheid ontneemt ; wie zich in de aantasting bevreesd toont en vervolgens onverwagt met mannelijken Duitfchen moed aanvalt ; die zal zoo wel in 't tweegevegt als op het flagveld zijne overwinning verligten (34). De (34) In 't algemeen zijn deeze twee laatfte perioden voor alle natiën even toepasfelijk; men veriindere flechts de woorden , Duitfchen moed voor die van Franfchen moed; en de raad is aan de Franfchen gegeevcn. Dan, in 't bijzonder vertaalde ik met afgrijzen den raad , om door den gevangenen vijand scène menschlievendheid, geen pardon te vergunnen , door dap' perheid met gruwelijkheid te yerëenigen, zijn* overwinning ge~ IV. DEEL. H mak-  ii4 OVER DE FRANS CHE De eere, om voor zijnen koning te bloeden, brengt, wel is waar , voordeelige werkingen voort: maar dezelve is nooit zoo krachtig, dan wanneer een blind volk voor de eere van God en zijn geloof ftrijdt. Geen Monarch kan de fleutelen des hemels geeven, en de Franschman is te vernuftig om te veel te gelooven. Zoo ras echter de flaaffche fubordinatie en de korporaalsftok in hunne krijgsheiren, volgens het on twerp van den graaf van s t. g e r m a i n , wierdt ingevoerd, deferteerden 'er, binnen vier maanden, 30,000 man, wordende door dit middel zelfs deeze bovennatuurlijke drijfveêren tot dapperheid onmagtig bevonden. Waar het volk tot ligtzinnigheid, tot ongehoorzaamheid, tot overweegen en veranderingen geneegen is , daar is het deferteeren niet verder te verhinderen. Hierbij heeft de vijand niets ijveriger waar te neemen makkelijker te maaken. Het ftrekt den raadgeever, en den Duitfchen, indien ze dien kunnen volgen, tot de verachtelijkfte fchande ; den franfchen daarentegen tol eer, indien zij door zoodanige middelen kunnen overwonnen worden, voor welke de menschlijkheid ijst, cn die niet krachteloos kunnen gemaakt worden, dan door zoodanige gruwelijke, barbaarfche handelwijzen te verdubbelen. Het is beter in duisternis te wandelen, dan zich door zulke raadgeevingeu van een' Mcnfchenyrind te laaien verlichten!  NATIONAALE DAPPERHEID. 115 men dan de gelegenheid der vlugt door ligte troepen te bevorderen, en de overlcopers niet in de armée te houden , maar in verwijderde provinciën des rijks te zenden , van waar zij niet weder kunnen te rug koomen. Ware dit in 't jaar 1744 in den Pruisfifchen oorlog in 't oog gehouden , zoo waren 'er 36,000 nuttige inwooUers in de Oostenrijkfche ftaaten gebleeven. Men liet ze echter dienst neemen : de volgende lente keerden ze allen terug, en floegen onze armée bij Strigau. In 't algemeen, wanneer wij Duitfchen bij voorvallende oorlogen flechts middelen vinden, dat de Franfche listen en Louis d'or in onze Vestingen noch kabinetten iets kunnen verrichten , zoo hebben wij juist geene reden , om wegens hunne Nationaale Dapperheid ongerust te zijn , en zullen in 't flagveld fteeds met verzekerd voordeel ten voorfchijn koomen. Wat voor 't overige van Frankrijks itaatsïrtrichting bij deeze gelegenheid te zeggen ware, zal bij mij een geheim blijven , en , misfchien , eerst na dertig jaaren, in de gefchiedenisfen, tot onze (Oostenrijkfche) fchande mogen geleezen worden Pnnftum. Frankrijks magt is door Engeiands ftijfhoofdigheid vergroot. Beide Volkeren hebben zedert dertig jaaren al wat mooglijk is, om ftaaten te vernederen en in verval te brengen, H a " vet-  u6 FRANSCHE DAPPERHEID. verricht. De fchaal floeg echter ditmaal voor Frankrijk over. Waardoor? Om dit te fchrijven, ben ik niet gepreviligeerd , indien de oude profeeten zich ook verder niet wisten te helpen.  VERHANDELING OVER SI HOLLANDSCHE NATIONAALE DAPPERHEID.   OVER DE HOLLANDSCHE NATIONAALE DAPPERHEID. De Hollandfche Burger was dapper, en zelfs vermetel, toen hij zich van 't Spaanfche juk losrukte , en de omRandigheden waren hem gunftig, om zijne edele vrijheid te verdedigen, waardoor hij alleen zijnen tegcnwoordigen welvaart verkrcegen heeft. Nu is de ganfche natie rijk. Maar een gegoed volk, dat zijn geluk in den handel zoekt, wint het meeste, wanneer het aan alle kanten den vreede kan onderhouden, en houdt gevolgelijk op van krijgszugtig en bloeddorstig te wee • zen. De winzugt is geene roofzugt. Door oordeel , geftadige naarftigheid , fpaarzaamheid en welgevormde ontwerpen in den handel, verkrijgen zij het geld van alle natiën gemakkelijker, en met minder gevaar dan de plonderende Tartaaren en Kroaaten. Men kan inderdaad beweeren dat de Hollanders onze gevaarlijkfte vijanden waren. Ons rijk Braband, onze groote handel in Antwerpen zijn door H 4 hen  lao OVER DE HOLLANDSCHE hen ten gronde gegaan; Duitschland is meer door hun dan door onze oorlogen benadeeld. Door hunnen fuiker, koffij, fpecerijen, ftokvisfchen, haringen en Indifche voortbrengfelen, bepaalden zij de waarde van de onzen, en behielden altoos het overwigt. Wij verarmden, en zij daarentegen lagchten met recht. En wanneer men ongeveer berekene hoe veel verbazende fommen gelds door ons zints honderd jaaren in Holland betaald worden, is het juist niet te verwonderen van waar het gebrek aan geld in gansch Duitschland is ontftaan, en nog dagelijks uit geheel natuurlijke oorzaaken moet toeneemen. Zij zonden ons daarenboven veel millioenen naar Weenen en Hungarijen, die wij tegen vier en vijf ten honderd ontvingen. Gefield nu dat Weenen hen twintig millioenen fchuldig is, zoo moeten de Oostenrijkfche onderdaanen arbeiden, om jaarlijks ééne millioen interesfen, als een wezenlijke fchatting in Amfterdam te betaalen. Het zelfde heeft plaats in 't Roomfche rijk, alsmede in andere ftaaten, Pruisfen alléén uitgezonderd, waar de Monarch zelf zijne behoeftige onderderdaanen uit de algemeene fchatkist geld opfchiet. Zijn wij derhalven den Hollanderen niet wezenlijk even zoo cijnsbaar, als de Tartaaren, Moldauers en Wallachiërs den Rusfen en Turken! Wie is nu toch onze wezenlijke Souverein, voor wier, wij onze landen ploegen? Wie geniet de vrugten van onzen vlijt, en veroorzaakt duurte CE zelfs hier en daar hongersnood ? Gewis niemand dan  NATIONAALE DAPPERHEID. 121 dan Rome, Parijs, de Geestelijkheid en Holland; of korter gezegd, onze kortzigtigheid en nalaatigheid, in de gewigtigfte ftukken eener gezonde ftaatsïnrichting en der burgerlijke welvaart. Pruisfen alleen verrijkt zich door deezen algemeencn woeker (35) dewijl zij hen aan hout, graancn , wasch en henniphandel jaarlijks meer dan twee millioenen betaalen, boven de Indifche producten, welke Pruisfen van hen ontvangt. God dank! onze groote keizer heeft het kwaad ingezien; en is ernftig begonnen om alle die bronnen te verftoppen. Nog eene aanmerking: alle onvergenoegden, of die onafhanglijk willen leeven, gaan met hunne capitaalen naar Amfterdam (36). De Je/uiten hebben Duischland uitgezoogen, en magtige fommen aan de circuleering van het ligchaam des (taats onttrokken; dezelven tegen twee ten honderd in Holland uitgezet; wij daarentegen moeten voor C353 Eenc zonderlinge foort van woeker der Hollanders, waarlijk, in het opfchieten van fchatten gclds, tegen billijke interesfen en het verkoopen hunner goederen, voor vastgeftelde prijzen! Of worden dan misfchien den Oostenrijkfcbcn onze gercede penningen en koopwaaren opgedrongen? dan eerst, dunkt mij, zoude men ze aan ons cijnsbaar konnen rekenen. Of hebben veellicht ook de keizerlijke obligatiën, voor welken onder anderen Silefiëa verpand is, onzen Ingezetenen woekerwinst verfchaft? K. (36) Dus zijn dan alle de onvergenoegden in Oostenrijk capiiaalisten? Ik kan den fchrijver verzekeren, dat hirr duizend armen tegen iin capitaalist uit bet Duitfche rijk koomen. K, H $  3£2 OVER DE HOLLANDSCHE voor het ons ten deele terug gefchooten geld vijf ten honderd betaalen (37). Niet genoeg, dat wij reeds arm zijn geworden, om anderen te verrijken; die wijzer dan wij waren: maar, door die zelfde armoede gedwongen loopt de bloem onzer jongelingfchap wanhoopende naar Holland; dient daar als knegt, daglooner matroos of foldaat, dewijl hij wél betaald wordt en brood vindt, 't welke hem bij ons door de heerfchappen, amptenaars, en priesters uit den mond ontroofd wordt. Het grootfte deel hunner wordt naar de Oosfindifche bezittingen gevoerd, vergaat dqar in de wreedfte flavernij, verkoopt zich zeiven, en verrijkt zijne tirannen (38). Hoe (37) Derhalven kan de arme Hollander den Oostenrijkers geen geld Telneten, tenzij ze het zelve eerst van de Vaders Jefuiten hebben opgenomen ! De fchrijver heefc voorzeker Zimmeimans Nationaljlolz niet met vrugt geleezen. K. (38) Gelukkig waarlijk, dat zoo veelen uit de Duitfche ftaaten, welken in hun land geen brood vinden, het zelve in Holland kunnen erlangen. En dit getal bettaat niet alleen uit knegts daglooners, matroofen en foldaaten; maar ook uit koks, ambagtsgezellen, gouverneurs en hofmeesters: die 't niet alleen in hunnen disnstbaaren ftaat wonder wel hebben, maar waar van ook veelen tot een' gegoeden gezeeten burgerlijken ftaat koomen , en niet weinigen met grootere en kleinereampten worden begiftigd, en den HolInndfchen burger trotfeeren. Of nu het grootfle deel van deeze menfchen naar de Oost gaat, kan de fchrijver even zoo min weeton sils eenig ander. Het flechte dat daaromtrent kan plaus hebben , is i  NATIONAALE DAPPERHEID. 123 Hoe laaghartig en verachtelijk is nu de Duitfche niet, die vreemde volken, welken hem verachten, zelfs zijnen buik verkoopt, en in hunne flavernij verfmagt! Ellendig volk , dat zijne waarde, zijne krachten en nationaale eer miskent} zijnen wélvaart verzuimt, zijne vrijheid verkoopt, en zijne wapens tegen s zich zeiven en zijne broederen en vaderlandfche pligten gebruikt (39;. De gebooren Hollander wordt geen foldaat. Wie zich niet tot den koophandel kan begeevcn, wordt liever een goed betaald wordende daglooner. Tuist hierom is de foldaat daar het. verachtelijkfte fchepzel (40. Het is, gelijk ik reeds hïer voor (D. /. ptadz. 100. noot 26.) erkende, voor alle wéldeukende Hollanders zelve grievende. K. (39) Dit ellendig volk kent dan zijne waarde, krachten en eer nic;, om dat het zich te waardig acht, te zwak gevoelt en te veel eer heeft, van zich door de heerfchappen, amptenaars en priesters het brood uit den mond te laaten neemcn; — het verkoopt zijnen wélvaart, om in ftcde ven gebrek, brood en goede betaaling te erlangen; — het verkoopt zijne vrijheid, die het nooit gehad heeft: dit is inderdaad eene zeer voordeelige ncgotie\ het gebruikt zijne wapens tegen zich zelveu, om dat het in tijds zorgt niet van honger te (terven; — tegens zijne broederen, die hem zijn brood ontrooven; — tegens zijne vaderlandfche pligten, om dat het zijn vaderland de moogelijkheid ontneemt van zich niet ver' der tegen hem ie verzondigen! K. (40) Geen Hollander verlicht den foldaat; doch gefield dit waïe zoo , waarom wordt zulks hier den Hollandcren als een fiaaajd  J24 OVER DE HOLLANDSCHE Het ganfche heir beftaat meerëndeels uit Duitfchers. Gebeurt het nu, dat één van onze vorRen gelegenheid heeft, om een deel van onze ducaaten , gewapender hand, uit Holland terug te haaien, zoo befchutten zij zich door onze eigen kinderen en onderdaanen, en verkrijgen door dubbele foldij foldaaten genoeg, welke het Duitfche bloed gereedelijk voor hen vergieten (41). Onderneemt een capitaalist in onze ftaaten eenen handel naar de Indiën, of elders; dan is terftond eene compagnie gereed en zendt dezelve waaren ter plaatze waar wij willen verkoopen; zet zijne waaren met dertig ten honderd verlies af, en koopt het geene wij zoeken, dertig ten honderd duurer. Hierdoor zijn wij reeds bijde eerfte onderneeming bankroet; dan zijn zij we- fmaa* toegerekend, van hem die hier voor (bladz. 23) met zoo veel woorden zeide, dat eene groote armeé een «o.dzaaküjk kwaad, in den Jlaat, ieder foldatt in denzelven een bevorderaar van d*t kwaad, en voor ziel, zdven de ellendig/Ie en verachtemwaardlgfie onder alle foorten van menfehen is ? K. (40 Moet zulk een vormelijke terughaaler van ducaaten, die men ons voor betaaling van goederen, of interesfen heeft gegee ven, niet als een gcwelddadigen rover worden befehouwd; en zijn alle middelen niet billijk, waardoor men zulk een geweld weere? Wat behoeft hier bij in aanmerking te koomen, of onze armée uit Duitfchers of Hollanders beftaat. Immers beftaat, volgens een voorgaande getuigenis van den fchrijver, de Pruisfifche armée alleen voor een derde uit Iands kinderen ! K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 125 weder alleen en koopen en verkoopen naar willekeur , maaken de algemeene monopolie ; bepaalen alleen de waarde aller koopmanichappen, en werpen alle onze kooplieden willekeurig overhoop. Zonder handel kan geen ftaat bloeijen: wie is dus de oorzaak van onze onmagt en armoede? De Hollander (4a)- Van hunne Nationaale Dapperheid kan ik hier weinig zeggen. Een koopman behoeft alleen verftandig, maar niet dapper te zijn. Voor de eer C42) 6 Die booze Hollander, is hier fchuldig, om dat hij (zoo heette 't immers aan het hoofd deezes vertoogs?) door oordeel, gefladige nattigheid, fpaarzaamheid en wélgevormde ontwerpen in den handel het geld van andere natiën weet te winnen: en een weinig verder hadt immers Oostenrijk zelfde fchuld, door zijne kortzigligheid en nalatigheid in de gewigtigfte voorwerpen eener gezonie Staatsinrichting en der burgerlijke wélvaart. HierSVer Ugchfe* Wij met recht; en het is inderdaad in dit opzigt beter dat de fchrijver op ons veiftoord is, dan dat hij over onze dwaasheid met recht konde lagchen; want hiermede zoude hij ons ongetwijfeld beloonen, indien 't naar zijn begeeren ging. De Hollanders behoorden immers den Duitfche heeren hunne capitaalen te fchenken, niet te fchieten; hun aanzienelijke aandeden in den handel nederig aan te bieden; en te vergeeten, dat die voorrechten,welke zij genieten, door 't bloed en zweet hunner voorvaderen, door naarftigheid, mannelijke gevaarlijke onderneemingen, en hunne uitftekende handelkennis verkreegen zijn en behouden werden. Zij moesten geene partij van hunne natuurlijke ligging en fltuatie weeten te trekken; en dit alles;... om niet benijd te worden. K-  12Ó OVER DE HOLLANDSCHE eer doet de Hollander weinig, maar alles voor geld (43). In Frankrijk vraagt men op 't zien vau een' vreemdeling : is hij goed comediant ? danst hij fchoon ? fpreekt hij fransch ? in Berlijn: is hij een goed foldaat ? in Span jen: is hij geen ketter? in Engeland: wat is hij voor een' mart? in 't Roomfche rijk: is hij van ftift- maatigen Adel ? jn Weenen: hoe ftaat hij aan 't hof in genade? en in Holland: hoe veeie millioenen heeft hij ? Zoo verfchillende oordeelen de volken in hunne gezigtkringen van de Waarde des mans:' doch meerëndeels bepaalt men diens waarde overal naaf het gewigt van zijne geldbeurs. Voor 't overige is in een' ftaat, die door den handel bloeit, de foldaatenftand gewis veracht, en de roemzugt en vaderlandsliefde worden 'er opgewekt , aangemoedigd noch beloond. Gevolgelijk is in dien ftaat het krijgsheir flechts een werktuigelijke klomp zonder ziel, en voor een' vijand gewis niet vreeslijk (44). On- (43) Het zal misfchien bij den fchrijver eer zijn, om door kwaadwilligheid, grove onkunde, en trotfche vermetelheid eene natie te lasteren; het zal eer zijn, om door zoodanig lasteren geld te winnen! De Hollanders zijn, ik bekenne het, vijanden van overdreevene ccrbctooningen of eerbehaalingen ; zij weetcn dat zulks beter den iü.dderen dan kooplieden voegt. K. (44) Ik verwonder mij over de kortzigtigheid des fchrijvers, die niet fchijnt te wecten, dat Holland eene voornaams 'zae-  NATIONAALE DAPPERHEID. 12.7 Ondertusfchen blijft deeze Republiek ftaande, door derzelver ntgotiatien, natuurlijke ligging, geld, de onëenigheid ;der Europeïfche en de laaghartigheid der Afiatifche en Africaanfche vorften. Dreigt een der magtigen hen, zoo betaalt men dien liever eenige millioenen; die de neutraliteit, geduurende de oorlogen van vreemden, ontwijfelbaar door industrie en monopoliën , drievouwig herwint (45). Aan den anderen kant heeft zij altoos verbonden, die liet zwaard des veroveraars in de fcheede houden. En gefield , een Monarch hadt de magt om gansch Holland onder 't juk te brengen, zoo zoude dit land fpoedig arm , en voor den despotisken leepter een last 'worden: want alsdan zouden de rijke kooplieden met hunne fchatten en waaren op fcheepen vlugten, en konden in andere waerelddeelen, waar zij koningrijken bezitten, eene nieuwe zeemogendheid is; welke alle de ecuwen door haare vlag heeft doen weeten te eerbiedigen, cn de doorlugtigfte bewijzen van eer cn dapperheid in alle waerelddeeten ontelbaare reizen heeft gegeeven, Is het niet vernuftig, otfer de Nationaale Dapperheid van een volk te willen fchrijven, zonder dat man toone df bronnen te kennen, waaruit dezelve moet worden afgeleid! K. (45) Indien dit zoo is , dan zoude onze fchrijver, alleen daaruit, eene zeer gezonde flaatkunde konnen bewijzen; doch dan moest hij ook aan zijne grondregelen van eer, menfchenliefde, christelijken pligt, den wélvaart eenes ftaat, enz. fteeds gelijk zijn; vergelijk noot 34 van het eerfte deel, op bladz. po. K.  i28 OVER. DE HOLLANDSCHE we Republiek aanleggen. Holland zelf f nide welhaast weder de eertijds verachtelijke moeras zijn. De terugblijvende arme inwooners, het fchuini des lands, konden dan de Huizen, watermolens, dammen en dijken niet meer onderhouden. Alles zoude derhalven inftorten, dewijl de te hl Sjiut1tene grond nooit de waarde der onkosten ka'fii opleveren, dien de rijke koopman tot zijn vermaak, tot zijn tuin gebruikt. Zoude echter al dat onderhoud tot last van den Monarch koomen, dan bedraagt de grond gewis niet het twintigfte deel van de uitfehotten. Zoo ras de vrijheid bepaald wordt, houdt de industrie op: en in dit geval verviel Holland weldra weder tot eene moeras, van welke eene gedwongene regeering geene voordeden konde genieten : ten ware dat Hollands vernietiging voor Brabands verheffing ware beflooten; en dit zoude misfchien onzeker zijn, en door andere zeemogendheden met geene onverfchilH" 1 oogen befchouwd worden (46). Wilden nu wangunftige nabuuren den Prins van Oranje fouverein maaken, om de voordeden der handeling te vernietigen, of ware 'er eene Poolfche verdeeling beflooten; zoo hadden zij daarvan minder voordeel, dan wanneer de Republiek in derzelver geheel blijft, als welke men in allen gevalle beter als eene goede melkkoe kan gebruiken. Hunne vestingen en gebouwen zouden ons ter on- God verhoede het eerfte; zoo zij 'er over het laatfte niets te gisfen. K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 129 onderh «ding een last zijn. De voortbrengfelen hunn 3 ïands kunnen de inwooneren niet voeden; en waar het baare geld voor brood en levensmiddelen buiten de grenzen gaat, en tevens de geest des ïandels verflapt, die het geld weder weet teru e voeren; waar de inwooner niet meer varf zi eigendom, zijn recht en zijne vrijheid is verzekerd , waar zijn perzoon van de willekeur éénes heerfchers en zijne hovelingen moet afhangen, en de befchreevene wetten naar de bijzondere oogmerken der grooten uitgelegd en verdraaid worden; daar is , en in zulk een geval was Holland niet eens de veröverings kosten waardig, bijaldien zulks inderdaad moogiijk ware te betoogen; waaraan ik nog zeer twijfele. Holland is derhalven in zijnen tegenwoordigen toeltand een magtige en gelukkige Staat, welke zich door zijne inrichting, zonder Nationaale Dapperheid, kan ftaande houden. En hoewel zij geenen nabuur vreeslijk fchijnen, zoo is br . e geneigdheid tot aanwinst veel gevaarlijker dan hij, die flechts groote aardklompen zoekt te winnen, die alleen door Jooden en Munniken bewoond zijn. De Hollander krijgt ons geld, en maakt zich daardoor zoodanig geducht, dat gansch Europa hem fchatting moet betaalen. Want die de monopolie van den handel heeft, en de waarde van alle nationaale voortbrengfelen kan bepaalen, is en blijft, in den Hollandfchen koopmansrok, de eigenlijke Sultan van de Duitfche horden der Tartaaren. Zijne paruik verbergt de kroon des heerfchers, en zijne pen in IV. deel. I het  X30 OVER DE HOLLANDSCHE ~ her wisfelcomptoir is de ijzeren fccpter van onzen welvaart, waardoor hij onze vrugten, en die van onzen vlijt op willekeurige waarde fielt. Welk een wijsgeer en vaderlander (in Oostenrijk) kan zulk een ongemerkte i'raaad onverfchillig, zwügende aanzien! (47). Het opperhoofd van ons rijk, de fchrandere keizer heeft wel is waar het ijs beginnen te breeken ; en de vrije vaart op de fchelde zoude waarlijk veel beflisfen, als wij flechts fchepen cn handel-compagniën hadden, die eene ernftige onderneeming konden doorzetten (48); Dan waarop en werwaards zullen wij handelen, zoo lang dc Hollanders overal onze vóórkoopers zijn, en dus iedercn aanvanger terftond kunnen doen banqueroet gaan? . Het uitzigt is echter nog ver af, dat wij ooit eene gevreesde zcemagt kunnen worden: en om eenen landkrijg tegen deeze in moerasfen verfchanste kikvorfchen te voeren; 150 mijlen van onze ftaaten te oorlogen ; de kostbaare transporten door 't ganfche Roomfche rijk goed te maaken; dit alles zoude on- (4") Aanzien ! dm de Hollanders, — want winzugt is geene roofzugt — door oordeel, geiiadige naarstigheid, fpaarzasm. heid, en welgevormde omwerpen, zoo wdl vaaren, niet ws r? zie bladz. 119. K. (4?,) En de llollandfclie wijsgeerep en vaderlanders Hechts de, goedheid wilden hebben ons daaraan te helpen, en hunnen eigen ondergang onverfchillig, zwijgende konden aanzien: is 't zoo ni.t ? K,  NATIONAALE DAPPERHEID. 131 onze finantien ten gronde helpen. Eene vesting als Maastrigt, Bergenöpzoom, 's Hertogenbosch en Breda te belegeren, verëischt alleen eene armée. Zeker invallende ziekten, in den ganfchen vogtigen dampkring , defertie, de duure brandewijn , zonder welken een foldaat het daar niet kan goed maaken; de kostbaare fourage; gebrek aan ftroo; dit alles zouden de omvergefchoten muuren niet vergoeden, achter welke zich een volk, dat zijne vrijheid zoude verliezen, gewis wanhoopig zoude verdedigen. (49)- Te meer, daar zij voor geld Duitfche huurlingen genoeg konnen vinden, om ons te beftrijden. De vreede van onzen Monarch is derhalven roemrijk en voordeelig. En ik wenfche, als een echt patriot, die gelegenheid hadt om achter het gordijn der Franfche ftaatkunde te zien; als een man, die, niet volgens nieuwstijdingen , niet met kortzigtige nieuwsfch rij veren oordeelt, als zoodanig een wenfche ik, dat de tegenwoordige in Parijs de overwigt hebbende partij nooit uit haaren kring moge gedrongen worden, en de verbonden van onze Europeïfche magten niet ten eeni- (49) Maar, indien echter dit ontwerp raooglijk waie ter uitvoer te brengen, .niet waar? 6 dan zouden de gevolgen den veröveringsgeest van den ontwerper geenszins brandmerken; de heer trenck is zich zeiven volkomen gelijk in zijne grondbeginfelen, als wij alleen met hem flechts willen vergeeten , wat hij elders van de waare dapperheid en het echt der volken , enz. enz. gezegd en beweezen heeft. K. I a  132 OVER DE HOLLANDSCHE eenigen tijde gansch anders worden verbroken,, als zij thans den alleen oppervlakkigen befchouwer toefchijnen (5°> Voor 't overige had ik hier nog veel, zeer veel merkwaardige aanmerkingen bij te voegen. Ik zoude mislchien ook na tien jaaren onder de groote profeeten geteld worden, durfde ik al 't geene ik waarlijk vóórzie, aan deeze bladeren vertrouwen; maar ik vrees voor het lot van micha, Wien zijn colkga, onder het fchenken van een' gevoeligen oorvijg, vroeg: „ door welk een'geest fpreekt gij ?" Wie in 't jaar 177a mijne Aakenfche fchriften heeft geleezen, die weet dat ik toen reeds alles hairbreed juist voorzegd heb wat zints deeze dertien jaaren wezenlijk in Europa is voorgevallen. En mijn tegenwoordig uitzigt in het toekoomende is nog gewisfer, en op meer ondervinding fteunende. Omtrent de Hollandfche Nationaale Dapperheid heb ik nog alleen het volgende te zeggen: Een krijgszugtig volk dient zijnen veldheer flaafsch. Een dom en trotsch volk verkiest de ledigheid, dient den priester, verrijkt de kerken en vergaat in ellende , bij onbebouwde velden, onder verwaarloozing van alle nationaale voordeelen. Een zagtmoedig volk verkiest den handel, zoekt flechts (50) Deeze periode is inderdaad zeer opmerkenswaardig; men wette dat dit vertoog reeds ten jaare 1775 het licht zag, edoch ïs het hier aangevoerde, zoo wel als etlijke andere plaatzen, eerst in den druk van 1786 te vinden. k.  NATIONAALE DAPPERHEID. 133 flechts rijk te worden, en verzuimt of veracht den foldaatenftand (51). Dan, een ftaat van louter kooplieden is ligt te overweldigen: want hij die gaarne neemt, zal voor zijn eigen belang, zich en het vaderland verkoopen. Zoo dra echter in zulk eene republiek de pragt, verkwisting, en lediggang inlluipen, dan is zij nabij haaren val, en dan is 'er eene revolutie voor handen. Een rijke aan 't roer der zaake vertrouwde bijzitter kan zijnen hoogmoed in heerschzugt veranderen; en welk mensch is niet ter onafhanglijkheid en eigenmagt genegen, wanneer hij gelegenheid vindt om dezelven te verkrijgen, om alles te kunnen doen wat hij wil, en boven de wetten verheven is! »Hij vindt gelegenheid om wéldaaden, belooningen en eerplaatzen willekeurig uit te deelen; bedelaars om gunst dringen zich tot hem; hierdoor verkrijgt hij aanhang en wordt een Caezar. Gevolgelijk kan Holland ook nog het lot der Romeinen bekeven, ingevalle zich een' pompejus tot gebieder opwerpe, en de flaatkunde van Europa het onverfchillig wilde aanzien. De te-' (51) Dit geldt ons, en even daarom zijn wij bij onzen wijsgeer verachtelijk, om dat hij ons zagtmoedig acht. Wonderbaarlijke tegenftrijdigbeden! Hier voor hangt de welvaart des lands af van handel en weetenfehappen, niet van heiren; 6 Dat de onpartijdige man zich toch aan oellerts Tegenfpreekfler fpïegele! . K. t;\ vi I 3  i34 OVER DE HOLLANDSCHE DAPPERH. tegenwoordige Batavier bezit ook den moed van zijne dappere voorvaderen niet meer, om zich van 't juk los te rukken, en de trompen, de de ruiters, enz. zijn reeds voor lang begraaven (52). (52) Geen rechtgeaart Bacavier hoopt dat het immer nodig zij om in zulk eene omftandigheid blijk van zijnen moed en zijne vaderlandsliefde te geeven. De fchrijver leeze mijne 27fte aanmerking op zijne vrouw Jujlitia en vraage het den Engelfchen van Dog. gersbank [1781.J K. N  N A SCHRIFT. Als de leezer het voorgaande vertoog, benevens mijne veele Aanmerkingen op het zelve heeft geleezen, zal men misfchien vraagen: waarom ik zoo veel onzins vertaalde? Ik antwoord: om dat het onder des fchrijvers werk over de algemeene Nationaale Dapperheid behoort ; om dat ik billijk ach te, den fchrijver ook eens aan zijne allerzwakfte zijde voor 't oog mijner landgenooten te vertoonen; en tevens om denzelven gelegenheid ie geeven , zijne verwaande lasteringen te herroepen, bijaldien de ftem der eer en der waarheid, boven die zijner onkunde of wangunst in deeze, over hem gezagvoeren. Ik heb zelfs den auEteur gefpaard , en den fmaak mijner natie minder willen beledigen, door hier en daar iets van zijnen tekst, en voornamenlijk het (lot des vertoogs voorbij te gaan, op welke plaatzen hij de taal van een' onzinnigen lasteraar, van een' vermetelen zwetzer en van een' wi'sgeerigen'ftruikroover fchijnt te voeren. •■-—- Overal heb ik den man poogen recht te doen. en nergens, zoo ook hier, bb'nd voor zijne deugden of I 4 on-  J36 NASCHRIFT. ondeugden, wijsheid of dwaasheid willen zijn. En dit doet mij ook hier den leezer verzoeken, dat hij deezen arbeid niet onwaardig wegwerpe, ('t geene na 't leezen van het laatfte vertoog ligtelijk bij zommigen kan plaats hebben) neen; men doe het weezenlijke voordeel met des fchrijvers verdere denkbeelden over de Nationaale Dapperheid, en ik durf 'er wel voor inftaan, dat men zich niet van zijnen tijd zal beklaagen. Immers, naar mijn oordeel, bevatten vooral de volgende ftukken zeer veele goede, waare, fchrandere en oordeelkundige berichten, ontvouwingen en redeneeringen, die voor den waereldburger en den ftaatkundigen van een wezenlijk belang zullen bevonden worden. Geene der overige vertoogen treffen zoo flecht doel als juist dat over Holland. Dit kan alleen geen gevolg zijn van onkunde, (een anders vrij algemeen gebrek der heeren uitlanderen, welke over onze conflitutie of over ©ns Nationaal caracter geliefden te fchrijven.) Veel kan gewislijk een uitlandfche wrok op onzen ouden welvaart daartoe bijdraagen. ,, Ik ben voorzeker geen' vrind der Hollanderen," zegt elders de aucteur. Maar een fchrijver, met zulke edele beginfels bezield, als trenck zich zei ven allerwege toekent, behoorde, zelfs van zijnen verzwooren vijand, met wellust het waare en goede te kunnen melden; ten minften het Virtus in hoste laudanda mag hem niet onbekend zijn. K.  VERHANDELING OVER DE ENGELSCHE NATIONAALE DAPPERHEID.   O V E 11 DE ENGELSCHE NATIONAALE DAPPERHEID. De Dapperheid van dit volk is een gevolg van hun temperament, en te gelijk het grondbeginzel hunnes ftaats. Hunne vrijheid, dat van het gevoelend geluk van eene zich altoos gelijke onafhanglijkheid van willekeurigheid; het gevoel van hunnen wélvaart zelfs, als mede dat van hun overwigt boven andere volken, die zij flechts als ellendige flaaven befchouwen, wier wélvaart en wee, goed en leven niet van eene deugdzaame handeling, noch befchreevene wetten, maar van de eigendunklijkheid van eenen vorst. Of deszelfs gunflelingen afhangt. De veiligheid voor ministerialen dwang, voor dien van geloof en geweeten ; de vrijheid om te denken, te fpreeken, te fchijven en te drukken ~ dit alles verwekt in hun eenen zekeren heldenmoed, een gevoel hunner innerlijke waarde, dat hen in alle ontmoetingen met overleg, doorzigt, en waare Dapperheid het gevaar doet tegentreden. De Brit bezit den Nationaalen hoogmoed in den hoogst-  14° OVER DE ENGELSCHE hoogstmooglijken graad. Hij veracht , gelijk de Jooden, alle volkeren op aarde, en vooral zijne vijanden en benijders. Hun wélvaart, hun rijkdom verheft de ziel tot het verhevene en buitengewoone. Hij is meerëndeels choleriek - melancholiek, of melancholiek-choleriek. Derhalven onbevreesd, voorzigtig in befluit, vermetel in uitvoering, ftandvastig, eigenzinnig waar hij tegenftand ontmoet, wreed, als zich zijn geest tot wraak verheft. Hij vermoordt zich zelden uit laage wanhoop, maar dan meest, wanneer hij zijne driften niet kan voldoen, of wanneer hij alles bezit en niets meer vindt om te begeeren. Hij veracht den dood, dewijl hij dien kent, laat zich door geen bijgeloof boeijen , maar beproeft,! onderzoekt de waarheid zelf, en laat geen' anderen voor zich denken, handelen noch bidden. Naardien hij ftandvastig bij zijne keuze,bij zijn voorneemen blijft; zoo vliegt hij niet van de eene weetenfehap op de andere, noch blijft overal flechts een dwaallicht en broddelaar , maar hij bearbeidt zijn vak eigenzinnig, ernftig en met een' vindingrijken geest. Daaruit ontfpruiten de miltons,; de youngs, de newtons, groote Staatsmannen; Redenaars, Kunftenaars, Zeevoogden, en Legerhoofden; maar nooit vette Prelaaten, opgezwolle Domheeren, luije Munniken noch Hofnarren. Alles werkt in dit rijk tot het algemeene doel, en ftreeft met naarijver naar het uitmuntende en bui-  NATIONAALE DAPPERHEID. 141 buitengewoone. De vaderlandsliefde is de voornaamfte drijfveder hunner handelingen; en wanneer ook partijgeest, of bijzondere twisten den twist- en berispzugtigen Brit tot burgerkrijg , of het gemeen tot oproer beweegen , zoo vereenigt zich nochtans alles tegen den algem eenen vijand, zoo dra de eere en vrijheid der ganfche natie van elders wordt aangevallen ; dan ftaan terftond alle huislijke fchatkisten voor de behoeften van den ftaat open, en alle handen, alle krachten, alle harten zijn terftond tot eene broederlijke befcherming verbonden. Dit heet eigenlijk eene waare Nationaale Dapperheid, en dit is de zelfftandige bron derzelve (53). Roem- en winzugt en Nationaale Euthufiasmus voeren derhalven den Brit, waar hij wil zijn; en dewijl hij laauw, befluiteloos noch bevreesd is, dewijl hij alles waagt, zoo gelukt hem veel. Dewijl hij gaarne wil rijk zijn, om zijnen hoogmoed te voldoen, en onafhanglijk te leeven, zoo verkiest de Ridder en Lord den handellland, en is koopman en magnaat des rijks tegelijk, zonder zich den (53) Behoefde ik de verdediging der Engelfchen tegen onzen fchrijver wel op mij te necraen, toen ik den leezer tot ahCHENnOLTZ wees, (7). I. bladz. 96 noot 22.), daar de fchrijver door deeze vrij echte fcucts, zich zeiven, wegens het voorgedragene op de aangehaalde plaats, logenftraic ? Ondertusfchen zullen wij zoo ftraks verfcheiden ftaalen ontmoeten, welke met deeze hoofdtrekken weder ver van naauwkeurig kunnen firooken. K,  142 OVER DE ENGELSCHE den handel te fchaamen. — Dit verheft den moed der burgers, doet den handel bloeijen, en alle de inkomften der goederen van de grooten in het ligchaam van den ftaat omloopen (54) De arme daarentegen, wordt, uit hoofde der nationaale hoogmoed en winzugt, liever een ftraatroover dan een bedelaar. Hiervan daan de réden, waarom in Londen genoegzaam alle veertien dagen een half dozijn deezer kaerels worden opgehangen. Ik zag in verfcheiden van deeze ftraiplegingen de veroordeelden den dood lagchende of trotsch tegen gaan; en vondt juist hierin het waare foldaaten-caracter in den nationaalgeest. Welk een voortreflijk en onöverwinbaar vrijcorps zoude men van zulke lieden niet kunnen oprichten! Dan, waarom vegt de Engelfche matroos moediger dan de Franfche? Wanneer de laatfte een fchip verovert, behoort niet hem, maar den vorst, die hem bezoldigt, den prijs; de Engelfche capitein, daarentegen , deelt fchip en laading met de foldaaten en matroozen. Terwijl nu dit volk roof- en hebzugtig is, zoo zal hij altoos ftouter zijn , die de wezenlijke belooning in handen heeft, dan (54) Dit alles is in Holland niet minder loflijk , dan gelukkig voor het laud zelve, de waarheid. Dan, ten blijke van des fchrijycrs onpartijdigheid en gelijkheid in grondregelen, acht hij dit bij ■de Engelfchen prijswaardig, daar hij 't bij den Hollander als verachtelijk afmaalde. (Zie D. I. bladz. 97-99 en mijne noot 24,)  NATIONAALE DAPPERHEID. 143 dan hij, dien men met de eere affcheept,7 dat hij zijnen pligt als foldaat vervulde. Dit is ook de reden , dat de Br.t beter zee- dan landfoldaat is. De zeemanoeuvres kent hij ook veel beter dan alle andere volken. Waarom? om dat de capitein op het zelfde fchip 't welke hij commandeert, reeds in alle laagere rangen gediend heeft; derhalven zin fchip naauwkeurig kent, en hetzelve met alle voordeelen te wenden, en den wind te gewinnen weet. In Frankrijk daarentegen bekomt eens ministers zoon, een marquis het commando over een oorlogfch;p , dat hij nooit beklommen hadt, en foldaaten, die om een vive le Roi gewis niet zoo veel waagen, als de roofzugtige Brit, die veroveren wil om den buit in Londen te verteeren, en voorts nieuwe vijanden opzoekt, ter bevordering van zijnen wellust, zonder dat hij den dood aan de galg behoeft te waagen. Onverfchrokken in groote gevaaren, vaart hij in de hevigfte ftormen met alle zeilen in opene zee, wanneer andere natiën dezelven meerëndeels inhaalen en voorzichtig laveeren. Hierom is hij de beste matroos in Europa (55). Hij is ook fneller en gerefolveerder, gevolgelijk de beste zeefoldaat. Hierom echter verzekert de Hollander ongaarne een Engelsch fchip; want 'er ver- C?ü) Indien dit zoo ware, dan was hier eene verwisleling van bet woord beste voor roekelosste zeer nodig. K.  144 OVER DE ENGELSCHE verongelukken 'er meer. De capiteins zijn win» zugtig, neemen valfche laading, doen hoog verzekeren , en ftranden dan opzetlijk. Om in deeze kunst te bedriegen, zijn zij de eerfte meesters, zoo wel ter zee als te land. De Engelfche wetgeever moet deeze nationaale neiging naauwkeurig hebben gekend, naardien 'er niet eens eene wet is, hoedanig men een' bedrieger moet aanklaagen en ftraffen. De Duitfche, hier van onkundig, wordt gewis in Londen door de zoogenoemde zwendelaars bedrogen, welke eene wezenlijke kostwinning in fchelmftukken oefenen, de Britfche wetten hebben beftudeerd, en zich dezelven, tot nadeel en bederf der onkundige vreemdelingen, ftraffeloos weeten ten nutte te maaken. Indien ik in Engeland iemand mijne goederen toevertrouwe, durf ik hem nergens aanklaagen , wanneer hij ze houdt, en mij bedriegt. Een dief wordt opgehangen; maar wanneer mijne dienstboden zeggen en zweeren, dat ik hem mijne effecten in huis heb toevertrouwd, zoo heeft hij niet geftoolen, maar flechts bedrogen, en derhalven is hij vrij van den eisch en de ftraf des doods C$6). Wie CöO Prij van aanklagt en van ftraf, zegt de fchrijver. -—■ Gaarne hadde ik deeze zijne ongeoorlofde onkunde in de Con-, ftitutionecle Wetten van Engeland, in den diepen nacht der vergetelheid willen fmooren; zoo niet de rocklooze en ongepaste vraag, waarmede hij zijne volgende paragraaf aanvangt, mij  NATIONAALE DAPPERHEID. 14S Wie verwacht zulke wetten in 't edele Engeland! en echter is het aldus, en bewijst het roofzugtige nationaale caracter, 't geen de wetgeever zocht te vleijen. Voor 't overige is het onderwijs in weetenfchappcn, op de Britfche univerfiteiten nog zeer pedant, en niet verlichter dan in Weenen en Toledo, naar hunnen aart. De jeugd wordt nog verbaazend met doode taaien en fchoolvosferijen gekweld. Maar wat het ligchamelijke betreft, zoo gelijkt dit het Spartaanfche, en is noch week noch verwijft. Alle hunne geliefde oefeningen , verlustigingen , en behoeften maaken hen gezond en fterk. Zij bezitten derhalven alle eigenfehappen, welke voor weezenlijke dapperheid nodig zijn, en onderneemen veel met voordeel, wat anderen onmooglijk achten om naar te volgen. Maar niets is belagchelijker, dan de hoogachting, die wij, genoegzaam zonder uitzondering, iederen Engclschman op den Duitfchen bodem be- mij deeze opsaave als afgeperst lia;'de. Neen, zeker! ver- wacht niemand zulke wetten in een land, dat ook even om zijne wetten door geheel Europa geroemd is ; en zij zijn 'er ook niet. En wie is 'er, die zulk eene vraag uit den mond van eenen anders niet onwijsgecrigen miscs zou kunnen wachten, na dat hij zich de moogüjkheid voorftelie dat hem betonfterflijk Werk van blackstone, over de Wetten van -Engeland, kan, ja behoorde bekend te zijn, gelijk het verdient re weezeu. K. IV. DEEL. K  146 OVER DE ENGELSCHE bewijzen. Men bewondert den Brit zelfs in alle gezelfchappen, dewijl hij grof, ftout en rijk is, en fchat hem naar 't gewigt van zijne goudbeurs, waarvan hij zich nochtans alleen voor zich bedient. Men hoort, wel is waar, veele grootmoedige, medelijdende handelingen van hem vernaaien; maar ik heb in mijne veelvuldige ondervinding door hen nog geenen aan uitlandfchen zien bewijzen. Wan-i neer echter de Duitfcher in Londen verfchijnt, en met alle ordenbanden verfierd is, zoo wordt hij befpot, veracht, en minder dan een Britfche huisknegt geteld. Moet dit den Brit niet in zijne meening verfterken, dat hij alléén eerwaardig zij, en meer achting verdiene dan alle volkeren der aarde ! Ziet hij van de bedwelmende hoogte zijner vrijheid, zijnes hoogmoeds op ons als kruipende Infec~ten neder, die aan den voetbank van den troon, om de vergunning van lucht in te ademen beevende moeten bedelen! Wanneer een arme, ruwe, naakende Ier, welke te huis op de vosfenjagt de honden van den rijken bierbrouwer koppelde, en aardappelenbrood moest eeten, in Duitschland komt, om brood in 't krijgsheir te vinden , wordt hij dan niet vrolijk en vcrwélkomende ontvangen? Men bewondert zijn gezond en fterk ligchaam, en terftond treedt hij in de hoogftc militaire rangen, waar hij dan de natïe, die hem voedt, door flaaffche fubbrdinatie mishandelt, en wezenlijk door dit openbaar voorrecht gelooft, dat hij van betere ftof gemaakt zij dan onze adel. Wy  NATIONAALE DAPPERHEID. 147 Wij daarentegen hebben geheel geen voorbeeld dat een Duitfcher in de Engelfche armée dient, eer of brood vondt. Hij kan 'er zelfs geen foldaat worden. Is dit voor ons geen hoon ! is dit geene waare vernedering, als wij zulke vreemdelingen verkiezen óm ons te gebieden, die ons in hun land en hart gewis niet hooger achten , dan hunne negers, die alleen tot gehoorzaamen, tot dienstbaarheid, en voor de flaaffche zweep gebooren zijn? Gevloekt vooroordeel, dat ons vernedert, en bij anderen vofftrekt verachtelijk maakt! Voorts zegt men, in 't algemeen: de Ier is dapper; gevolgelijk nuttig. Goed! Men maake hem foldaat; en zoo hij deeze eigenfehap niet bezate, waartoe zou hij dan dienen? want de rijke, bekwaame en geleerde blijven zeker te huis; en de arme , onweetende huurling moet gewis door dwang dapper zijn, zoo hij 't niet natuurlijk is, want anders jaagt men hem weg : doch moedige foldaaten vinden wij immers ook in Duitschland! Wanneer echter de Ier het bevel heeft, dan zijn zijne landslieden alleen zijne fynagogen-broeders, en wij Duitfchen, die hem eeren en voeden, daarentegen verworpene heidenen, die met: ijzeren zweepen en fcorpioenen moeten getugtigd worden. In 't algemeen is de flaaffche fubördinatie het werkzaamfte in de magt van den Ier. Barmhartigheid en menfchenliefde zijn juist niet zijne beminde deugden. Ik ipreek hier van den grootffen hoop, en niet K 2 zon-  143 OVER DE ENGELSCHE zonder uitzondering. Ik verdedig de Duitfche eer, om dat wij in Engeland in 't algemeen zoo Hecht beoordeeld, zoo verachtelijk ontmoet worden, en vooral dewijl meenig lerfche Generaal bij ons denkt dat zijne landslieden alleen echte verdienflcn en uitftekende militaire bekwaamheid bezitten. Ik weet ondertusfehen, dat de Brit gegronde, reden heeft, om trotsch en dapper te zijn; dewijl hij zelfs onder den monarchaalen fcepter z^ne edele burgerlijke Vrijheid weet tc doen gelden. Ook weet ik, dat een Ier, als hij bij ons dient, dapper moet zijn, dewijl hij bij ons vreemdeling is , en zich alleen door die eigenfehap kan bevorderd zien. Maar ik weet ook, door ondervinding, dat deeze lieden ons ondankbaar behandelen , en dat geen Duitfcher in Ierland achting of brood vindt. Buiten tegenfpraak komt echter den Brit de eere toe, dat hij een moedig zee- en landfoldaat is , en, onder goede aanvoering , ook altoos wonderen van heldengeest zal vertoonen. De laatfte Americaanfche fchouwplaats leverde voor 'hen treurige tooneelen op. De natie is nog in gisting; de fa&iè'n der parlementen twisten en loeren op gebeurenisfen, en de nabuuren lagchen. De nationaalgeest zinkt om laag, en de eertijds ftandvaste patriotten laaten zich als de laaghartigfte verraaders door geld omkoopen. Den hertog van Cumberland kost zijn aanhang alleen jaarlijks over de 30,000 ponden fterling. Vreemde  NATIONAALE DAPPERHEID. 149 de volken, vijanden van Engeland, hebben zelfs hunnen betaalden aanhang in 't parlement. De koning vormt zelfs zijne jabroers, door de begiftiging van de voornaamfte hof- en rechtplaatzen. Hierdoor verkrijgt zijne fouvercinitcit het zekere ovcrwigt, en de overftemming in 't parlement. Dit is een hoofdgebrek van het regeeringftelfel in een land, waar men waant, dat de vorst alle magt tot kwaad en onderdrukking zij benomen. De koning van Engeland is door dit voorrecht even zoo fouverein , als alle onze overige vorflen in Europa, en kan ook juist daardoor een despoot worden, wanneer hij zulks begeert. De facliën, die het verlies van America hebben te wege gebragt cn Frankrijk magtig maakten , hebben een geheel anderen oorfprong dan men denkt. Een der eerfte mannen van Engeland , mijn vrind , verzekerde mij, dat de opüand in Amerka reeds vóór twintig jaaren door intrigues van den hertog de choiseiul was voorbereid en vastgefteld. Men wagtte alleen op, den wenk uit Parijs; de thee te Boston was derhalven geenszins de oorzaak van den opftar.d. Zelfs in Londen was een aanhang; deeze bewoog den koning om in 't begin zoo laauw te handelen. Franfche Louis d'or werkten; en door de derde hand waren de Britten verraaden, verkogt, en de koning misleid. In den'dikken buik van den minister, Lord K 3 MORTH,  iSo OVER DE ENGELSCHE north, woont weinig ftaatkunde, maar veele onbuigzaame eigenzinnigheid. Hij , door vooroordeel ingenomen , en door hoogmoed opgeblaazen, fchetfte het gevaar den koning flechts kleen af; verachtte het oproer; en zei: ,, Monarch ! zij zullen niet vegten ; zij vreezen , zij bceven!" De waare patriotten vroegen, wel is waar: — Maar, wanneer zii vegten? wanneer zij niet beeven ? - Het antwoord was: „ Zij vegten niet!" Ondertusfchen vogten zij, wierpen het juk af, en zijn wezenlijk vrij. • Engelands magt zinkt; Bourbon rijst. — Nu zullen wij zien, welke natiën van beiden zullen wijzer zijn, om America op haare zijde te brengen. Ik wed voor Engeland, en wensch in 't hart voor Frankrijk : nog liever echter, dat de Amcricaan geen van beiden mogte nodig hebben , om wezenlijk een vrij volk te blijven. Dan zal ik over de Americaanfche Nationaale. Dapperheid fchrijven; doch tot zoo lang behoed, zaam zwijgen ; op dat niemand waane, dat ik een vrind van alle republikeinen ben. Ik moet ondertusfchen bij deeze gelegenheid nog iets opmerken, 'twelk den Britten eene verandering in den ftaat dreigt. En dit is de luxe of de verkwisting onder de daglooners en 't gepeupel, De pragt der grooten ware min nadee» lig dan deeze, waardoor luiheid en overmoed onder den grooten hoop regeeren. De handwerksman verdient veel geld , is kostbaar , en fpreekt  NATIONAALE DAPPERHEID. 151 ipreekt meer van guineas dan van pences; zoo doen ook de boer en matroos. Weinigen zorgen voor den volgenden dag, en worden bedelaars, die men met geene kleinigheden kan afzetten, dewijl zij gewoon zijn goed te leeven, en zich ook in verdienden tegenfpoed in niets willen onthouden. Ook eet de Engelschman, van den lord af tot den huisknegt toe, in 't ganfche rijk geen ander brood , dan 't geene van de fijnfte bloem gebakken is. Hierdoor blijft van 60 ponden koren of tarwe fteeds 10 ponden onbruikbaar; en dus moet de duurte des korens een zesde rijzen. Veroorzaakt deeze verkwisting in het onöntbeerlijkfte, in de dagclijkfte behoeften van den grooten hoop niet veel meer uadeels, dan wanneer eenige adelijke dwaazen hunne pragt in enkele gevallen overdrijven? - Alles, wat de behoeften van een' ftaat vermeerdert, moet noodwendig deszelfs val te wege brengen. Een Engelfche bedelaar heeft immers tot zijn onderhoud meer nodig, dan een Pommerfche edelman! Nog meer: de rijke kooplieden wenden groote fommen aan, om, door opkooping van (temmen, parlementsleden te worden. Verkrijgen ze hun oogmerk, dan zet de nieuwe ridder zijn' handel niet meer voord en verarmt. Zoodra nu eenige ongelukkige gevallen het overwigt in den nationaalen handel verzwakken, neemen hen de Franfchen en Hollanders het eene K 4 vet>  15* OVER DE ENGELSCHE: vette gebraad na het andere voor den neus weg. En wanneer, aan den anderen kant, de overmoed des volks niet kan beteugeld worden, dan nadert het trotfche Engeland zijn tijdpunt, in welk de gedaante en wélvaart der Staaten wisfelt, en dan moge onze naneef oordeelen, of de Nationaale Dapperheid der vermetele Britten uit dezelfde bron vloeije, waardoor zij zoo lang wonderen heeft' uitgewerkt ,• maar welke alleen aan hen geheel natuurlijk fchijnen , die de voormaalige zwakheid hunner vijanden zoo wel als hunne teegenwoordigc voordeelen met wijsgeerig-ftaatkundige oogen niet flechts (loffelijk gezien, maar ook fcherpzigtig ontleed hebben. Nog eene aanmerking past hier; deeze namenlijk: Dat Holland zich van de Britfche alliantie heeft afgefcheiden, was voor de eerden zoo gedwongen , als voor de laatften nadeelig. De laaghartige verachtelijke wijze , op welke zij den Hollandcrcn in alle omftandigheden behandelden, dwong vrije republikeinen tot eene bondbreuk , en is geene ondankbaarheid. In Londen houdt men echter deeze fcheiding als voordeelig, en beweert: Dat de oorlog den Staat in groote fchulden zet, doch de onderdaanen tienvouwig verrijkt. Ieder lord, ieder koopman rust kapers uit. — Hoe meer vijanden zij nu hebben, zoo veel te meer prijzen zijn 'cr te maaken. Als  NATIONAALE DAPPERHEID. 153 Als 'er 500 Hollandfche en even zóó veel Franfche koopvaardijvaarders in zee loopen , en flechts aoo Engelfchen, dan zijn 'er vijf fchepen te winnen, tegen dat 'er één kan verlooren worden. Van deeze 200 Engelfche fchepen laaten zij gewis drie deelen in Holland en in Frankrijk verzekeren; dus verliezen de vijanden , indien 'er veelen gekaapt worden. 1000 Schepen hoeven meer bedekking dan 200; dus blijft de krijgsvloot meer onverdeeld, om zich naar Oost- of Westïndiën te wenden , waar men dezelve verwagt. Hierdoor wint Engeland fteeds vijf tegen één, cn als Spanjen zich bij de anderen voegt, zeker tien tegen één in den kaperhandel. Juist hierom voeren deeze groote zeeroovers liever oorlog met gansch Europa, dan alleen met Frankrijk ; en dit is ook de bron des verbazenden rijkdoms der Britfche onderdaanen. Alle Spaanfche fchatten kwamen in de handen hunner kapers, en de Hollandfche oorlog heeft ze voorzeker niet armer gemaakt. Een gering toeval kan een thans in verval fchijnend volk weder tot opperheerfcher der zeeën verheffen. Men juiche niet te vroeg!... Bij een nog meer vermetel dan dapper volk is alles mooglijk. En misfchien leezen wij welhaast in de nieuwspapieren Europeïfche ftaatsveranderingen, welke thans onmooglijk fchijnen. Men fiaapt in Londen zeker zwaar, na een' bierK 5 of  154 OVER DE ENGELSCHE of punch-roes: dan men vindt 'er nog Patriotten , die geene bierbuiken zijn. Deeze waaken voor den nationaalen trotsch , en weeten zelfs ook vrinden in 't Parijfche parlement te vinden , als de Berlijnfche lord-major hen de toegangen gemakkelijk maakt. Dixil (57) (57J Dixil Gelukkig voor u, heer Baron; en gewis ook aangenaam voor u, onzijdig leezer ! — Neen, nooit verdiende de Engelfche Nationaale Dapperheid met zulk eene Duitfche indU viduëele partijdigheid bel'chouwd, noch épenlifK befchreeven te worden. Op vcrfcheidene plaatzen liebbe ik mij, of tegen de onkunde, of tegen de rechtftrcekfche kwaadwilligheid van den fchrijver, naar billijkheid verzet; op nog meerderen hadde ik het moojen do:n, en gewis zoude ik het ook gedaan hebben, zoo ik daar door niet, en als ongemerkt, eene ganfche verhandeling tegen hem, zoude gefcfueeven hebben, 't geene echter geenszins mijn oogmerk geweest is. ik merke dus alleen kortlijk op deeze verhandeling in het algemeen aan, dat dezelve zeer weinige blijken draagt van dien doorzienden, en niet Zeldfaam, ook volk- en karakterkennenden geest des Vrijheers, welken in andere zijner febriften zoo kenlijk doorftt-aalt; en in tegendeel zoo veele louter gewaagde gisfingen uitfpraaken en vooruitgezichten bevat, dat elk, die met de natuurlijke en zedelijke gefteldheid van den Engelfchen landiiart, of korter gezegd, met het nationaal karakter diens volks flechts op de minst wijsgeenge wijze bekend zij, daadiijk zal moeten erkennen, dat de fchrijver het zelve of in het geheel niet kent, of wel En<»elfchen van vroegere ecuwen karakterifeert. — In welk land in de wae-  NATIONAALE DAPPERHEID. 155 waereld tocli bij voorbeeld is het onderwijs in weetenfchappen beter dan inde Britfche Eilanden, in welke mannen onderwijzen in alle mooglijke vakken der fchoone Weetenfcliappen , vooral aan de nooit ,'genoeg geroemde Hooge fchoolcn van Oxford, Cambridge, Edenburg en Dublin; om van zoo veele andere Inftellingen in de Hoofdftad van Engeland zelve te zwijgen; waar zijn de fchooifche (rots en onkunde, die kluisters voor een vrij gemoed en oordeelkundig onderzoek, vroeger afgelegd, dan in die zelfde gewesten, waar nog de vrijheid van denken, fpreeken en fchrijven zoo luisterrijk zegeviert ! Maar niet minder onbefcheiden is eene andere befchuldiging van onzen fchrijver, die, naamlijk , van, in zijne veelvuldige ondervinding , geene grootmoedige, medelijdende handelingen , door den Engelander aan ultheemfchcn te hebben zien hewijzen. — Zonder flil te ftaan, bij de bedenking, of dit zoo gezegd zien bewijzen, door den baron van der trenck onmidlijk tot zijnen eigenen perzoon betreklijk zij gemaakt, zullen wij, en hem en onze leezer beiden, alleen erïnneren aan den, helaas! veel te vroeg geftorvenen, maar in het hart van alles wat mensch is onfterflijken Engelander Iloward. Opgevoed in de fchool der menschlievendheid oefende deeze menfchenvriud aan niet minder dan een geheel waerelddeel die deugd zoo belangloos als «rootmoedig uit; door de hand der fortuin met haare gaaven rijklijk begunftigd, heeft bij dezelven ten behoeve der lijdende menschheid altoos aangewend; hij voorzag in hunne behoefte en ongemak, waar zij aan haare legerftede geboeid lag, of wel in kluisters zuchtte; hij befebouwde de hospitaalen en gevangenis-  |gtf ENGELSCHE DAPPERHEID. nisfen in Europa, niet met een ongevoelig hart, maar om z'ö» mooglijk in het gebrekkige daarvan te voorzien, en uit zijne veelvuldige ondervindingen die verbeteringen mede te deelen, en d/e verzachtingen te wege te brengén, welken overal waar dezelven zijn aangewend, zijne nagedachtenisfe in eene eeuwige zegening zullen doen blijven, 't Is mooglijk dat dit bedrijf des gadelozen Howabds den baron van der trenck niet ter oore gekoomen zij; maar voor een krijgsman als hij is tan hem het Hospitaal te Greenmcli voor oude of verminkte *s Lands Zeelieden geftigt, niet onbekend weezen. Hier voedt en fchraagt de Engelander uit- en inbeemfchen, die zich voor hem en zijn Vaderland gewaagd hebben, op eene wijze, die eer doet beiden' aan zijn vermogen cn aan zijn hart. ——— Zoo veel was hier een Hollander, die zelfs in zijne vijanden bet goede, ter eere der algemeene menschheid, gaarne erkent, verpligt te zeggen. En nu ook dixi, mijnheer van d e e, trenck! K.  VERHANDELING OVER. O K DEENSCHE en ZWEEDSCHE NATIONAALE DAPPERHEID.   OVER DE DEENSCHE en ZWEEDSCHE NATIONAALE DAPPERHEID. De Deen is , ingevolge den aangeboorenen aart zijner fappen , meerëndeels tot droefgeestigheid genegen, en derhalven wraakgierig en wreed. Als hij eens vertoornd en verbitterd is, dan is hij onverzoenlijk en bloeddorftig; derhalven een ftout foldaat in een handgevegt, wanneer het mooglijk is, om met kolven en bajonetten dóór te breeken, vooral als hij, wegens het fchemv buikig bloed, zijn leven moede is, en een' anderen , die hem nooit beledigde, met koelen bloede kan ombrengen, om door beulshanden zalig te fterven. In den herfst , als het zwaarmoedige bloed werkt, wordt hem zijn aanweezen een waare last, en dan is moord en zelfmoord in Koppenhagen geen nieuws. De Deenfche nationaale haat tegen de Zweeden is zoo blijkbaar, als die der Engelfchen tegen de Franfchen. Wie dezelve weet voedfel te geeven, en op zijn' tijd te gebruiken, zal dappere Deenen als leeuwen zien vegten. De*  ifo OVER DE DEENSCHE EN ZWEEDSCHE Dewijl echter hunne armée grootëndeels uit Duitfche rijksrecruten beftaat, welke Hechts op gelegenheid loeren, om zich van 't juk los te rukken , zoo deferteert gewis het derde deel, zoo ras zij op Duitfchen bodem buiten hunne grenzen zullen krijg voeren. Alléén tegen Zweedcn is de Deen te gebruiken. Hunne alliantie geeft ook, volgens inwendig bekende oorzaaken, weinig uitflag in de Europeïfche ftaatsfchaal. De beenderen van struensée en brandt roepen nog den eerlijken man toe : ,, Duitfcher! wagt u voor de Deenfche vrindfchap!" Voor 't overige is dit volk zeer ligt toornig en zeer zwaar te verzoenen; derhalven in zich zeiven niet dapper; maar boosaartig als zich deszelfs bloed verhit. Deeze eigenfchap is, wel is waar, zomtijds goed, als men doldriftige helden nodig heeft, om in den ftorm de graven te vullen. Maar zij is nadeelig, als men met geoefende en ftandvaste fbldaaten te doen heeft. Zij zijn zeker goede foldaaten, bijzonder in de provintiën , welke aan de zeekust liggen , en welke door louter visfchers bewoond worden. De kavallerij is ook goed bereden, doch zal bezwaarlijk dóór geoefende Pruisfifche escadrons breek en. Wat echter bij hen de Nationaale Dapperheid kunne gaande maaken, is mij onbekend. Eerzugt, de flaaffche ftok, vaderlandsliefde, geld, of religieijver zijn daartoe de drijfveêren, en men moet eerst zien, welke van dezelven hen bij gele-  NATIONAALE DAPPERHEID. 161 tegenheid zal kunnen in werking brengen. In de tegenwoordige omftandigheid is Deenemarken juist niet vreeslijk. De vloot en de Sond alleen beflisfen veel voor hunne bondgenooten, en wanneer de aan de oostzee grenzende volken in beweeging koomen. De Zweeden zijn het tegenövergeftelde der Definen, alhoewel beide deeze volken aan elkandéren grenzen, en genoegzaam ortder dezelfde luchtitreek woonen. Dit volk is in de jeugd, tot het deftigfte jaar, meerëndeels bloedrijk, en voorts choleriek; derhalven zijn ze eerst gaarne Franfche anpen , maar in ouder jaaren érnhVge , booze gebieders- en huistirannen; in den boerenftand echter onrustige ^hoofden. Hunne dapperheid ortder den monarchaalen fcepter is in de gefchiedenisfen bekend. Ten tijde Van gustaaf adolf voerden hen religieijver en roofzugt in 't flagveld. In geheel Duitschland, bijzonder aan den Rhijn en in Westphaalen, ziet men nog de fpooren van veele honderden vernielde Heden en floten. Zij woedden even y.oo onmcnschlijk, als de Hunnen onder attila. Ka rel de XII. vormde raazende, on wreder ftaanbaare veroveraars, en voerde ze op dezelfde IV. deel- L Wij'  ifo OVER DE DEENSCHE EN ZWEEDSCHE wijze, en langs dezelfde wegen tot roem, en eindelijk ter nederlaag, als alexander zijne Macedoniër*. In zijn' tijd goldt een cornet meer dan een ftaatsdienaar. Door aanhoudende overwinningen rees de foldaatengeest tot het wonderhaare. Maar, tot hun voordeel, hadden zij met vijanden te doen, die niet anders wierden aangevoerd, als de Perfen door darius. Eindelijk werdt ka rel, als een raazende, vermetele veroveraar, bij Puhawa geflagen; zijne dappere krijgers werden ellendige flaaven in Siberiën ; de voormaals beledigden fprongen ten voorfchijn, en het gevreesde Zweeden zonk in onmagt en verachting te rug. Het volk zag de droevige gevolgen der onbepaalde fouvereiniteït; men ondervond het volle gewigt des ongeluks, 't welk oorlogzugtige vorften het vaderland berokkenen , wanneer zij valfchen roem in den heldengeest zoeken, en beroemde waereldverwoesters willen genaamd zijn. Zuceden fcheidde nu de fouvereiniteit af, en werdt eene republiek, welke zich, uit hoofde van gebrekkigen aanleg, onmooglijk konde ftaande houden. De thans arme en in Europa verachtte Zweed werdt nu laaghartig, en verkogt zich zeiven, zijn vaderland en zijne kinderen aan hen , die hun in 't geheim fubfidiën gaven, of hunnen nationaalen trots door vermomde ftaatslist vleidden. Oe oude hoofden der familiSn cn de Raaden werden door eigenbaat de verraaders en beulen van 't ai-  NATIONAALE DAPPERHEID. i6S 't algemeen. Welhaast verdween de edele eerzugt en alle militaire deugden, die de dapperheid bevorderen. De adel fchaamde zich niet meer, als hij door Franfche Louis d'or of Rusfifche roebels werdt omgekogt , om de partij van de muts of den hoed te kiezen. Zij fchaamden zich niet te zijn Rijksvaderen, die hunne medeburgeren en onderdaanen onverfchillig in honger en ellende zagen verfmagten, om hunne eigen familie - oogmerken , geld- of heerschzugt, en aanzien, door Hechte handelingen te onderfteunen: zij waren ook juist de lieden niet, die een in verval gekomen Volk weder tot zijne vóórgaande kracht konden te rug brengen. Jaloerfche nabuuren maakten zich die gelegenheid ten nutte, en vonden duizend middelen om alle goede aanflagen in Zweeden te verijdelen. Wat was het gevolg ? de helden werden bevreesde weekhartigen, en de Pruisfifche overfte belling voerde vier jaaren, met drie balaillons, krijg tegen 12,000 Zweeden; floeg dezelven, en maakte eenige duizenden gevangen. Dieper konde dit verarmde koningrijk niet vallen. Eindelijk tastte de jonge koning gustaaf toe, wierp den Senaat om vér, en werdt weder fouverein koning. Hierover konde ik nu mijnen leezer voor 't toekoomende een helder licht verfpreiden; dan, mijn woord van eer verbiedt zulks aan mijne veder. Die de laatfte Zweedfche omwenteling kent; die dezelve uit haare waare bron, en in haare L 2 uit-  i6"4 OVER DE DEENSCHE EN Z WEEDSCHE uitvoering , niet volgens nieuwstijdi'ngfchrijvers , kent; tegens dien zegge ik flechts dit: De generaal spreng porten, juist de man, die eigenlijk deeze omwenteling ontworpen en uitgevoerd hadt , werdt met den koning onëenig wegens oorzaaken, die ik niet wil bekend maaken ; verliet ziju vaderland met de gevaarlijkfte ontwerpen, en kwam in Aaken. Hier verviel hij in eene hypochondrie. Ik ontving injlrultic en den voorflag van Prins c arel, broeder des konings, om al wat mooglijk was in 't werk te ftellen, om hem weder in Zweeden te brengen. Na onbeichrijflijken arbeid won ik zijne vrindfchap , zijn geheel vertrouwen ; en op een' dag , toen hij wezenlijk dacht te zullen fterven , toen zijne verbeelding hem reeds onder de dooden rekende, behandigde hij mij alle de Zweedfche geheimen , benevens zijne chatoulle en ganfche briefwisfeling met den koning, met last, om alles, na zijn' dood, ten einde zich aan den koning te wreeken, openlijk te doen drukken, en etlijke ftukken daarvan aan de hoven van Petersburg en Berlijn in 't geheim te bezorgen. Dan, ik bragt hem zoo ver, dat ik hem zelf met den Monarch verzoende en naar Stokholm te rug voerde. Alle fchriften bleeven in mijne magt. Ik gaf echter dczelven, waar de eerlijke man ze behoorde te geeven. Zij zullen een eeuwig geheim blijven; en hierom zeg ik niets van zaa-  NATIONAALE DAPPERHEID. 165 zaaken en voorvallen, welken ongetwijfeld nog in Zweeden zullen gebeuren. Nog merkwaardiger is bet, dat ik in 't jaar ï7_2 cie groote omwenteling in Zweeden, twaalf da^en vroeger m mijne toenmaalige Aakenfche Kou. rant openlijk aankondigde, dan zij inderdaad voorviel. Thans is in Zweeden het ganfche ftaatsweezen veranderd. De dóórzigtige koning arbeidt om het ingeflopene gif in de grondregelen der adelijke opvoeding te verdelgen, en waare patriotten te vormen. Bij den gemeenen man zal dit weinig moeite kosten, dewijl hij zijnen koning mint, en het juk der ariftocratie al te zwaar heeft ondervonden. Geheel anders is het met de oude rijksdags-leden gefteld: zij waren meerëndeels door andere volken betaalde beulen der vaderlandfche vrijheid. De gebreken in hunne ftaatsïnrichting wierden volgens het gewigt van perfoneele- of familievoordeelen afgewogen en gebruikt. Met zulke vervalschte'grondftelfelen wierden de tegenwoordige vaders grijs, en hunne kweekelingen mannen. Zoo veel te zwaarer is het voor den Monarch , om goede ontwerpen uit te voeren-, vooral in een tijdpunt, op 't welke de uitzigten der Noordfche kabinetten niet kunnen gedoogen dat Zweeden magtig en gevreesd worde. Derhalven zal dit volk zich nog niet zoo fpoedig in omftandigheden vertoonen, waarin zijne Nationaale DapperL 3 heid  i66 OVER DE DEENSCHE EN ZWEEDSCHE heid uitgewerkt en behoorlijk aangewend worden kan. Voor 't overige is 'er de Adel niet meer wat hij was. De krijgsichool is niet meer zijne geliefde bezigheid. De boer , integendeel , blijft altoos een bekwaam foldaat in zijne foort, dewijl hij ftout, eigenzinnig, fterk, gezond en moedig in 't aangrijpen is, wanneer hij als een bijtende dog tot moorden wordt aangevoerd. De geftalte des ligchaams is in Zweeden zoo fchoon, als in Ierland en Pruisfen; gebooren om de ongemakken des oorlogs te draagen, en meestal van de visfcherij leevende, zijn de Zweeden, na de Engelfchen, de eerde matroozen. Dit heeft juist groote emigratim veroorzaakt; want genoegzaam op alle Engelfche en Hollandfche fchepen vindt men Zweedfche en Hesfifche zeelieden, welke door armoede hun vaderland verlieten, om beter brood te vinden. Het zal den vorst fteeds bezwaarlijk vallen, om dit onheil te keeren. Zweeden is nog te arm, en de andere zeemogendheden betaalen te goed. Ondertusfchen is hunne vloot aanzienlijk; zij hebben goede galeijen, om de kusten te verontrusten , en van de eilanden Dago en Dagevort konde der vlooten van Reval en Kroonftadt het uitloopen zeer moeilijk gemaakt worden. Eindelijk, dewijl ik over de magten langs de oostzee heb gefchreeven, moet ik bij deeze gelegenheid hier eene bijzondere aanmerking mededeelen. Wanneer in de oostzee een itormwind lang  NATIONAALE DAPPERHEID. 167 lang duurt, zoo kan eene groote vloot geene zee houden. Zij moet havens zoeken. De Rusfifche fchepen zijn zwaar gebouwd en gaan diep. Zoo veel te meer ruimte heeft eene vloot nodig om te laveeren. Nu weet men, dat bijna alle aanhoudende winden uit het noorden, noordoosten of noordwesten koomen. De zuidelijke havens zijn dus de eenige plaatzen ter toevlugt. Naar Kroonftadt kan geene door de gevaarlijke pasfage van Reval terug. Naardien nu de zuidelijke havens allen in de magt van Pruisfen zijn; als: Memel, Pillau, de Danzigerhede, Kolberg , enz. zoo geeft zijn bondgenootfchap , zonder fchepen te behoeven, reeds een groot gewigt bij voorvallende oorlogen in de oostzee. Zweeden is thans nog in geene omftandigheid om eenen uitlandfchen krijg te voeren. De gisting onder de vóórige rijksraadpartijen werkt nog; de oude vosfen loeren nog op goede gelegenheid om de fouv&reiniteit weder te verdelgen, üe armée moet dus te huis blijven. Alleen tegen Rusland is Zweeden nog magtig. De nationaale haat is nog even zoo verbitterd als voor tachtig jaaten. De Zweed knarfetandt als hij een' Rus ziet, en denkt aan zijne in Siberiën verfmagte voorvaderen, en de Rus heeft nog eerbied voor den Zweed. In Ingermannland en Liefland kookt ook nog het oude Duitfche Zweedfche bloed; en van Abo zijn de wegen naar Petersburg open, ingeL 4 val-  if58 DEENSCHE EN ZWEEDSCHE DAPPER.H. valle de tegenwoordige cu staaf het geluk en de foldaaten van ka rel de XII hadt. De Parijfche fubfidiën worden nog in Stokholm betaald, en bezwaarlijk zal dit hof ooit de Berlijnfche ontwerpen zoeken te verijdelen. Maar zoo ooit Zweeden verëenigd met Pruisfen eenen rol op het oorlogstooneel fpeelde, dan zoude de Pruisfifche aanvoering ras weder den geest van naarijver en de oude Nationaale Dapperheid bij de Zweeden voortbrengen, die onder de monarchaale regeering door de partijen niet meer konde misleidt worden. Voor 't minfte durft thans de Senaat niet in 't geheim verijdelen, 't geen de koning openlijk waagt te gebieden; en de vreemde omkoopingen kunnen minder werkingen tot nadeel des Maats voortbrengen.  VERHANDELING OVER. DB RUSSISCHE NATIONAALE DAPPERHEID;   OVER DE RUSSISCHE NATIONAALE DAPPERHEID. De Rus fpeelt thans de gewigtigfle rol op 't waereldtooneel; ik moet hierom van denzelven eenigszins breedvoeriger en duidelijker fpreeken, dan van de Portugeefen en Spanjaards. De tegenwoordige Dapperheid van dit volk hééft juist haar oorfprong niet uit een' waaren verhevenen heldengeest, maar uit geestdrijverij, uit natuurlijke wreedheid, en uit flaaffche vrees, die door toevallig verkreegen voordcelen den Nationaalen trotsch in gisting bragt. Het is nochtans zeker, dat geen volk op aarde minder waare dapperheid bezit, en meer den dood vreest, dan de Rus. Hierom is hij ook bezwaarlijk tot een tweegevegt te brengen, en is bevreesd en verraaderlijk zoo hij niet tot vegten wordt gedwongen. Maar dewijl de boer daar flechts een ellendige flaaf is, zoo trekt hij den foldaatenrok vrolijk aan, om eenige penningen te bekoomen en minder  I7a OVER DE RUSSISCHE der te arbeiden. De vrees voor kastijding, de dwang voert hem vervolgens, als een werktuig, in het veld; zijn priester geeft zegen ën abjblutie, en deeze alleen drijft hem, met het crucifix in de hand, voorwaards tot voor de vijandelijke batterijen. Eene ftrengfte gehoorzaamheid is hij gewend : en naardien bij zekere volken de geest van den foldaatenftand in eene blinde onderwerping beftaat, zoo is voor de Rusfen geen gevaar onoverkoomende , en hij loopt, als een woedend zwijn, in 't gevaar, wanneer het zijne bevelhebbers begeeren. De drijfveer der oude Romeinfche legioenen was: „ Erïnnert u , dat gij Romeinen zijt!" Deeze zoude echter bij een Rusfisch krijgsheir weinig werking doen. Ik gaa nu over tot eene nadere ontleeding, en vind de volgende aanmerkingen noodwendig. Het rijk van de groote catharina, van welke men zedert lang het nieuws met veel onverfchilligheid las, is in deszelfs innerlijken toeftand en ftaatkundige gefteldheid, thans het oogpunt, waarop zich alle opmerkzaamheid der ftaatsmannen vereenigd richt. Het is waereldkundig, dat de Noordfche volken reeds voorheên de I overige oude waerelddeelen verontrust, bedektI en verwonnen hebben. Zij kwamen tot naar Italiën. En-'waren niet zelfs de Tartaaren overwinnaars van het Chineefche rijk! . Dit gefchiedde reeds in 'tijden, dat de tegen- woor-  NATIONAALE DAPPERHEID. 173 woordige Colosfifche zaamgevoegde magt nog in horden , pulken, en kleine vorftendommen beftond; toen de ruwe volken nog geene weeten» fchappen kenden, en krijgstugt, ftaatkunde, orde, noch verftandige wetten den teugelloozen wil van een roofzugtig volk beftierden. In de door ons wezenlijk beleefde tijden waren ze immers ook reeds in Boheemen, Neurenberg en Berlijn, en beflisten onze nationaale handelingen. Hoe vreeslijk nu zulk een ftaat tegenwoordig in vergelijking van den voorledenen tijd zij, als hij zijne magt niet verwijderd uitzet, en dezelve tot het middenpunt zijner grootheid faamtrekt, is het voorwerp van mijne opmerkingen. Dat de Rusfifche foldaat, ik meen echter alleen de gemeene , tot den werktuigelijken militairen hoop onverbeterlijk zij, twijfelt niemand, die weet, dat roof- en moordzugt hun eigenlijk natio' naai caraSter in werking brengen. Uit dit grondbeginrel is hunne dapperheid gruwel en toorn ; en dus voert hen eene verfteende gehoorzaamheid, verbonden met religieijver, door alle gevaaren derwaarts, waarheen hen een oordeelkundig aanvoerer tot zijne oogmerken wil doen werkzaam zijn. Ellende, honger, armoed, eigenzinnigheid der aanvoerers , ongunftig weder , en wonden verdraagt hij geduldig, zonder morren, met zijn verhard en fterk ligchaamsgeftel, tot een duurzaamen wederftand. Hij is dus onwederfpreeklijk de beste foldaat in den wezenlijkften zin, dewijl hij  174 OVER DE RUSSISCHE hij veele kragten heeft, en geen' wil gevoelt-, als de overheid beveelt, en den dwang kent noch beoordeelt. Het overige, om het inderdaad onoverwinbaar te maaken , of om alle voordeden van zijne zwakheid en fterkte te genieten, hangt af van de uitwerking der innerlijke voordeden van het ftaatsgebouw, en van de juiste aanfpooring en aanwending van den nationaalen hoogmoed; maar voornamenlijk van de verkiezing en vorming van hen, die deeze werktuigen in beweeging brengen, of in derzelver omloop onderhouden moeten. Rusland hadt eertijds geene bekwaame officiers; de reden is zeer natuurlijk, want hiertoe worden kweekfchoolen verëischt, welke in 't ganfche rijk ontbraken. De ijzeren despotieke fcepter, die alle weetenfchappen verbant; de eer en vaderlandsliefde verfmoort, en alleen flaaffche vrees en laaghartige handelingen aankweekt, bragt flechts verachtlijk kruipende, of vermetele en wanhoopend woedende zielen voort. De dóórzigtige catharinaheeft echter thans de groote ontwerpen van den grooten peter ontleed, en bevordert ftuksgewijze met fpoedige en willige fchreden het wijze doel van eene duurzaame magt. Hoewel zij nog even zoo onbepaald als haare voorzaaten, als de grooteMogolgebiedt, zoo heeft nochtans haare regeeringsvorm het uitwendig blinkend aanzien eener Monarchaalc regeeringsvorm. Zij weet vrees, zweep en bijgeloof  NATIONAALE DAPPERHEID. 175 loof te gebruiken, daar de nieuwe, eerst hervoortkoomende adel nog te onrijp voor edele gewaarwordingen is. En de ziel der Republikeinfche vrijheid, de vaderlandsliefde groeit en buigt zich alleen naar de oogmerken van den hof- barometer, zonder dat men behoeve te vreezen dat de Rus ooit, gelijk de Brit, zijn menfchenrecht zal gevoelen, of innerlijke gisting, door het gevoel zijner eigenwaarde veröorzaaken (58.) De vrijheid aller gezindheden plant allengs de menfchenliefde en burgerlijke pligten; vergunt de vrijheid om te denken, te onderzoeken, te kiezen , en kan misfchien allengs de nevelen der grove onkunde verdrijven, en het eigenzinnig caracter der Rusfen door werkzaame geesten polijsten. Ten zelfden tijd werden 'er kweekfchoolen voor alle ftanden opgerecht. De Landbouw wordt geleerd, en de naarftigheid door voorbeelden ontvonkt. Is dit laatfte nochtans in 't ganfche tot dus verre niet algemeen, daar men van zijn eigendom nog niet geheel zeker is, zoo zijn echter eenige bijzondere perzoonen deswegen op hunne landgoederen bezig, en hier uit zal allengs naarijver volgen. Tevens ftijgt de weelde, en verwekt in- (58) Ooit is wat veel gezegd: wie weet wat eene volgende eeuw baare! En heeft niet ook liet zelfde in het ganfche Duitfche rijk, fchoon uit andere beginfels, plaats? Was het «iet even zoo in Frankrijk?... en hoe is het thans! K.  ï76 OVER DE RUSSISCHE inlandfche konftenaaren of lokt vreemden in, waardoor de roebels minder buiten 's lands gaan, en dienftiger in 't vaderland worden. Voor de opvoeding des adels wordt insgelijks gezorgd. De Petersburgfche Academie rijst dagelijks in meerderen glans; het daardoor ftraalend licht verbreidt zich meer en meer in de verwijderde provinciën, en lokt vernuften in de leerfchooh Hier worden nuttige jongelingen gekweekt: rnen vergunt hen naar andere landen te reizen, en als zij te rug koornen, worden zij als mannen in hun voornaamst vak geplaatst, om te kunnen onderrichten, of ter naarvolging aanfpooren. De militaire Cadettenfchool is mede aanzienlijk verbeterd, naardien de fcholieren terftond gelegenheid hadden, om de theorie des foldaats met eene gelukkige practijk tegen de Turken te verbinden; en deeze geoefende geniën traden met gevleugeldë flappen tot de verhevene eerplaatzen des krijgsheirs. Zoo ras nü flechts eenige officiers in hetzelve bekwaame mannen , menfehenkenners , en goede foldaaten zijn , zoo kan men ze als hoogleeraars in de militairfchool aanzien en hoogachten. Ten minften volgen eenigen van hunne onderhoorigen door dwangmiddelen , door eergierigen naarijver, of door eene natuurlijk edele zugt. Ieder wil den overften behaagen, die echte verdienften en foldaatendeugden grondig kent, en dczelven weet te verheffen, aan te vuuren, op te bouwen en te beloonen. De anderen blijven agter, en dus fteeds  NATIONAALE DAPPERHEID. 17? fteeds in lagere rangen voor blinde gehoorzaamheid gevormd; in welken toeiïand zij, als werk* tuigen, nuttig zijn. De eerden drceven deezen te boven, en worden bevelhebbers. Op deeze wiize alleen kan de leerfchool der officieren allengs algemeen nuttig worden, en Rusland zijne onverbeterlijke foldaaten door bekwaame Officieren onoverwinlijk maaken. Hieraan wordt thans met alle krachten gearbeid. Het Ministerie breidt zijne inzigten uit en wordt wijzer. Aan arglistigheid of daatkunde ontbreekt het gewis den Rusfen niet; maar zwijgen kan hij nog niet, wanneer hij geld ziet. Jam* mer alleen, indien eenige gebooren Rusfen, die als veldmaarfchalken dienen , de beste ontwerpen mogten verijdelen, om dat zij gezworene vijanden van alle Duitfchen en uitlandfchen zijn. Dit zoude veel te vroeg, te voorbaarig voor den behoeftigen daat zijn. Indien het de listige Rus merkt, zoo konden ligt veele heilzaame ontwerpen verijdeld worden, zoo dra de natie alleen aan haare bekwaamheid toefchrijft, wat zij eigenlijk der Europeïfche nalaatigheid , der Turkfche domheid, het blind geluk , en der Duitfche krijgs* fchool te danken heeft: dit zoude eene groote daatsfeil zijn, welke de wijze Monarchin gewis zoo veel mooglijk zal zoeken te vermijden* Gewisfelijk kan men de tot dus verre verkreegenë voordeden niet aan de oude woestheid, maat aL leen aan de nieuwe inrichting toefchrijven. IV. DEEL. M Aaja  ïfS OVER DE RUSSISCHE Aan {taalkundigen ontbreekt het voorzeker iiï Rusland niet, welke alle gebreken zien, die eertijds door familiecabaalen zoo nadeelig voor het groot geheel werkten. Men weet welke raagten reden hebben • om opmerkzaam "te zijn; ook weet men wie 'er aan gelegen zij, om een niet eerst opkiemend, maar reeds weezenlijk tot eene vreeslijke grootte opgegroeid ftaatsligchaam te verzwakken , aleer het zelve tot de volkoomenfte rijpheid koome. IJverzugtige vijanden van deeze magt worden in flaap gewiegd, tot men zich krachtig genoeg gevoelt, om ze moedig te wekken, en aan den ftaatkundigen hemel weezenlijk vreeslijk te verfchijnen. Niets ontbreekt den Rusfen daartoe, dan nog zes jaaren vrede, om eindelijk alle de Europeaanen wetten voor te fchrijven. Dit is juist de eigenlijke ftof, die in derzelver verband, Europa en Afie het eerfte in bloedige oorlogen zal verwarren. Tot oorlogen worden foldaten verëischt, die men met vrolijk veldmufiek juigchende moet leeren naar de flagtbank te treeden. Hier toe wordt in Rusland niets verzuimd. 'Er ontbraken goede officiers. De laatfte Duitfche oorlog heeft hen zeer veel dienst gedaan, en beter zeden en menfchen leeren kennen. De Turkfche oorlog daarentegen heeft hen daarin weêr veel benadeeld. Dan, zoo ras zich* eene gelegenheid opdoet door welke zich de dierlijke, flaaffche fubordinatic,  NATIONAALE DAPPERHEID. 179 in militaire, herfenfchimmige eergierigheid kan veranderen, dan leeren zij zonder beeven en morren gehoorzaamen; en, om te gebieden, goede voorbeelden naar te volgen, indien zij de gehoopte beurt erlangen, waarop zij van knegten heeren worden. , De Turkfche krijg heeft den nationaalen hoogmoed ontvonkt. De kleenfte belooningen zijn in Rusland groot: een ordenbandjen baart 'er meer naarijver, dan in Conftantinopolen drie paardenftaartcn: en honderd roebels zijn een gewigtig gefchenk voor een' Kmes of Bojaar, die agter den ploeg, of bij efene Tartaaren- en Kalmukken-horde opgroeide. De boer leeft arm, veriichtlijk en flaafsch, zonder eigendom; hij acht zich dus gelukkig en rijk zoo dra hij een heer foldaat is, die dagelijks twee kopecken baar geld in den zak, en depodogge, op officiers bevel, voor de minfte kleinigheid, allergenadigst ontvangt, om allerönderdaanigst te bedanken, wanneer hij ze allerootmoedigst heeft opgelaaden. Zoo dra voorheen een Rus officier wierdt, en flechts over een corporaalfchap gezag voerde, was hij ook zeker een onbarmhartige tiran; en domme, lompe hovaardij maakte hem laf, om zijn hoog gewaand geluk langer te genieten, en gierig, om van het zelve duurzaam verzekerd te zijn. Hierdoor hadt dit volk goede foldaaten, maar zeer flechte officiers, dewijl de despotieke fcepter de eere verbant, voor welke men zelfs in Ma de  iSo OVER DE RUSSISCHE de landstaale geen woord wist te vinden, om 'etf het denkbeeld van uit te drukken. 'Er was ook zoo min adel te vinden als in Turkijen. Men kent, men befpeurt dien nooit, waar de vorst alléén vrij is, en de overigen, zonder allen onderfcheid van ltanden, knegten zijn; waar, zeg ik, verdienilen geene waarde hebben, en alles van de willekeurigheid van één éénigen afhangt. Men arbeidt thans ook om dit gebrek te verbeteren. De verhevene pligten en de vaderlandsliefde worden den thans opgroejjenden adel öiét ingeprent, waar zij met de borst nog niet ingezogen zijn, en door onkundige vaderen nog niet konden geleerd worden, die in 't juk der ilavernij grijs wierden. De tegenwoordige jongelingfchap toont reeds een aanleg tot wakkere hoofden; voornamenlijk als zij tfun verftand in vreemde landen kunnen verrijken, en het zelve in 't vaderland met woeker gebruiken. Verbazend echter is de Lijflandcr van den Rus onderfcheiden: deeze menfchen gevoelen nog het Duitfche bloed door hunne aderen vloeijen. Zij bezitten alle hoedanigheden van braave foldaaten; men vindt bij hen den echten adel van 't hart, hemelsbreed van den Kneefenadel onderfcheiden. Zij ftudeeren meerëndeels in Koningsbergen , Halle of Leipzig; en als op deeze hooge fchoolen het vaderlijk erfdeel is verdweenen, dan dienen zij in de Rusfifche armée om brood, of  NATIONAALE DAPPERHEID. 181 of in de Pruisfifche om eer. De tegenwoordige gedachten zijn reeds onder den Rusfifchen fcepter gebooren en opgevoed: hierom verdooft de Zweedfche nationaale eigenzinnigheid, en zij woonen bij en dienen met de Rusfen als bij en met hunne natuurlijke medeburgeren. Deeze menfchen hebben nu, dewijl zij voormaals den voorrang boven de Rusfen hadden en dubbel foldij verkreegen, zulk eenen naarijver in de armée zoo wel als in den burgerftand verwekt, dat men fteeds jonge Rusfen vindt, die ons Duitfchen befchaamen, en misfchien haast, ('t welk God verhoede; onze leermeesteren, dwingelanden en kastijdeis kunnen worden. Ik zeg niet dat Rusland reeds zoo hoog gefteegen zij als het kunne klimmen; maar ik beweer dat het veel meer verricht heeft, dan onze voorvaderen dachten, en meer dan wij misfchien zien; dat het dagelijks met reuzenfehreeden tot de waare grootheid nadert, en inderdaad reeds magtiger is, dan de flechts in 't oppervlakkige onderzoekende ftaatsman denkt, of als de kortzigtige nieuwsfehrijveren in ftaat zijn te ichetzen. Zij beflisten den Silefifchen krijg: zij dreigen Holland en alle handelftaaten; zij verdeelden Poolen, en werven en gebieden ook reeds in 't Roomfche rijk; zij dreigen in de oostnoord- en middellandfche zeeën, en heerfchen reeds in de zwarte- en kaspifche zeeën; de Afiatifche volken zoeken hun juk, de Europeaanen hunne vrindM 3 fctoP-  ig* OVER DE RUSSISCHE fchap. > Maar ik ben van oordeel, dat de Rus geen vrind van eenig mensch op aarde kunne zijn; dat hij alles bedriegt als men hem vertrouwt ; en dat inderdaad het hoogde tijdftip daar is, dat onze vorften de afleiders voor de Noordfche onweêrbuijen behoorden te üneeden. De geest der weezenlijke magt van eenen ftaat beftaat :- 1. In de geëvenredigde afweeging van de nood¬ wendigheden aller Handen, en in de juiste verdeeling dier noodwendigheden, op dat de een den anderen onderfteunen en in geenerlei opzigt onderdrukken kunne. 2. In de geregelde medewerking van alle die ftanden tot de algemeene zekerheid en wélvaart. 3. In de kunst van den vorst, om verftandig en voorzigtig te kiezen, en een' ieder te plaatzen , daar hij den meesten dienst kunne verrichten. Het eerfte voorkomt inwendige onrusten, bevordert den neeringsftand, en maakt de grenzen veilig. Het tweede vormt en voedt de vaderlandsliefde , verwijdert de burgerlijke pligten en fpoort tot edele daaden aan. Hét derde maakt den vorst groot, alle ftanden moedig, eendragtig en gelukkig- ' Hieruit vloeijen deeze gevolgen en leerftelfelen: Wan-,  NATIONAALE DAPPERHEID. 183 Wanneer de adel niet te rijk is, heeft hij minder magt om den armen te verdrukken. Indien hij echter te veel heeft, wordt hij .een dóórbrengendcn lafaart, veracht den arbeidzaamen, en dient het vaderland in 't geheel niet. Is de onderdaan geen fiaaf van den vorst, edelman noch priester, dan leert hij de waarde, het aangenaame eener geruste bezitting gevoelen , en arbeidt met blijdfehap dubbel, (van een goed vrustgevolg verzekerd) voor zich en zijne kinderen, welken hij voor den ftaat en zeker niet voor de munnikskap opvoedt. Wanneer' nu het het ganfche ftaatsgebouw in behoorlijke werking is, zoo bevat de bijekorf gewis overvloedige,! honig; en goede ftaatkunde weet de hommeien en roofbijen te verdrijven. De boer ploegt zijne velden, en verbetert dezclven, dewijl hem de heerendienften niet hinderen, naardien hij de vrugten van zijnen arbeid met den roofgierige» amptman noch met de ronddravende leê'doopende inzamelaars behoeft te deelen. Hierdoor groeit de voorraad voor de dagelijkfche behoeften* hij brengt dezelven goedkoop ter markte- en om dat hij geld heeft, begint hij zich beter" te kleeden, en op bekwamer wijze zijnen nooddruft te zoeken. Door dit alles ontvangt de burger en handwerker voor een' kleenen prijs brood, en zoekt zijne medemakkers in bekwaamheid en vaardigheid _te overtreffen. Dan treden kunftenaars ten voorfclujn. En wat anders heeft de Franfche mode - razernij M 4 in  ï?4 OVER DE RUSSISCHE in Europa verfpreid, en Parijs verrijkt, dan de ontvonkte vindingkragt zijner kunftenaars, en de traagheid der overige volken, om hetzelfde te onderneemen. Waarom worden wij niet liever vernuftige aapen in naarbootzing, dan voor onzen opfchik de goederen van vreemden op onze lig- chaamen te liggen? i Wat is belagchelijker en verachtelijker dan zoo groot eene feil bij eene geheele natie, waar onachtzaamheid en ledigheid eenmaal als geliefde hoedanigheden zijn ingeworteld ? Rusland kon, geduurende zijne vijftienjaarige bloedige en kostbaare oorlogen aan foortgelijke hoofdverbeteringen niet denken. De grooten voerden millioenen naar Parijs j het land werdt door recruteering ontvolkt; pugatshef deedt groot nadeel, en het geldgebrek voor uitlandfchen handel nam toe; derhalven bleeven 'er geene penningen voor inlandfche onderneemingen over. Hieruit ontflonden aan den eenen kant monopoliën, door welkeo de rijken den armen, en de wijzen den onnoozelen onderdrukten; aan de andere zijde daalde de neeringfrand en werdt onmagtig en werkeloos; waardoor de bronnen tot toevloed in de openlijke fchatkist verdroogden, om het noodwendige te leveren ; en dwangmiddelen vermeerderden het algemeen gebrek. Maar zints de rust en veiligheid herfteld zijn, worden landlieden en kunstenaars tot den arbeid ontvonkt; gegoede burgers verbinden zich onderling tot maatfchappijen, en worden kooplieden, of  NATIONAALE DAPPERHEID. 185 of manufaétur ers. Allengs verdeden zich deeze broederfchappen, wanneer zij aanvangen rijk te worden; en 'er ontfr.aat een fpeculatie handel. De fchranderften en tot groote ondernemingen bekwaame medeleden breiden hunnen handel tot verre oorden uit, flijten de voortbrengfelen des vaderlands ; beletten vreemden invoer en woekeraars, omdat hunne eigene waaren beter en minder in prijs zijn; en verrijken den ftaat. Dit alles ontbrak voorheên in Rusland. Het volk zelt is hoofdig, bedrieglijk, wantrouwig, gierig, en bevreesd in den handel, derhalven bekwaam noch genegen tot groote onderneemingen. Vreemden maakten zich die voordeelen der Rusfifche achteloosheid ten nutte , en verrijkten hunne beurzen. De Hollanders werden in Petersburg en Riga rijk; en bepaalden den prijs aller waaren. En nochtans ondernam zints lang geen Rus eene onmiddelijke correspondentie, met buitenlanders. Van waar ontftond deeze grove feil? Om dat eertijds geen vafal reizen mogt noch wilde. Hierom gingen alle nationaale kooplieden bankeroet, en wisten hunne landsgoederen te gebruiken, noch uitlandfche te waardeeren. Dit kwaad is insgelijks veel verminderd: want door den Turkfchen vrede en het bezit der Krim ftaat de handel voor landen open, waarin nog onkundiger volken woonen dan eertijds de Rus was: en dus zal deeze het overwigt en den gebeden handel aan zich trekken. De Afiatifche Provinciën bezitten fchatten in overM 5 vloed,  186 OVER. DE RUSSISCHE vloed, en de Rusfifche hoofd-rivieren vloeijen in de zwarte zee. Hoe ligt is het dus, hoe goedkoop, hoe voordeelig eene vloot te bouwen, die niet alleen den handel dekken, maar ook de ganr. fche Oosterfche zeemagt in vrees en binnen paaien houden kan! Alle landen, die aan deeze wateren liggen, en wier bewooners eertijds zelfs geen gezond denkbeeld van de voordeden des lands hadden, en daarom in natuurlijke onmagt hunne behoeften bepaalden, zullen dezelven tegenwoordig vermer nigvuldigen. > Hunne omftandigheid wordt dagelijks gunftigcr; de eerfte proeven konden niet misfen, dewijl het ganfche overwigt aan den kant der Rusfen valt. Wat zal volgen? De tot hiertoe woeste volken, die tot den wélvaart des rijks geheel niets bijdroegen, en flechts een opr roerigen, fteeds te bewaakenen hoop uitmaakten , worden allengs zedelijker. De hebzugt zal kooplieden vormen; hierdoor zullen woestenijen bewerkt en gemest worden om eerst te voeden en voorts overvloed te verfchaffen. De handel zelf zal de ruwe zeden betoomen en befchaaven, voorts bevolking en eindelijk wélvaart voortbrengen, waardoor dit verbaazend groote rijk ondoordringbaare dammen tegen nijd en hebzugt van uitheemfche magten zal verkrijgen. Hier beet het nu voor de nabuuren: Principio obfta! fero medicina paratitr; want die de omftandigheid van Rusland flechts uit de landkaart kent, ziet, dat een volk 't welk eens meester is van de zwar-  NATIONAALE DAPPERHEID. 187 zwarte en kaspifche zeeën, ontwijfelbaar het gan1'che Oosten kunne wetten geeven. Hieruit volgt dan de vrije handel in den Archipel , in de middenlandfche, de oost- en noordzeeën. Die weet, hoe weinig het bouwen, de equipeering en de onderhouding der matroozen van een Rusfisch fchip kosten, kan ligt voorzien, hoe ver hun handel met hunne zeemagt zich ïnEuropa zal uitbreiden, wanneer zij .nog eenige jaaren vrede behouden, en tijd winnen om groote ontwerpen uittevoeren. Door zelf voor vreemde rekening te vaaren, kunnen zij eerder rijk worden dan andere natiën; en ik neeme. aan om bondig te bewijzen, dat de Rus meer wint, wanneer hij voor eene fcheepslading 500 roebels ontvange, dan wanneer men den Hollander en Engelschman 1000 betaale. Kan hij nu voor minder prijs vaaren, zoo trekt hij den ganfehen handel, bouwt en bevragt zoo veel te meer fchepen, en dóórreist de waereld, waar hij zien, geld winnen en denken leert. Maar laadt hij voor eigene of nationaale rekening, zoo is het voordeel des te grooter, hoe nader hij aan de Afiatijche landen woont, daar hij een vast Monopolie en de opkooping voor de overige volken van Europa kan oprichten. Men befchouwe deeze aanmerking aandachtig, zoo zullen de gevolgtrekkingen tot in het onëindige gaan. Dezelven vallen in verbinding ook juist en natuurlijk; en volgens mjne inzigtcn, is Rusland reeds tot nabij het toppunt geklommen ,  1S8 OVER. DE RUSSISCHE men, waar het voor zich niets meer heeft te vreezen, en ras den overige ftaaten kan toonen dat de wisfeling der aardfche magt haaren loop' kring thans inderdaad naar 't noorden wendt. Dewijl nu in 't hart van dit rijk de ftaatkunde regelmaatig wordt geleerd; daar de weetenfchappen bloeijen, en misfchien wel haast B OU LANGER S, VOLT AI RES, LEIBNITZEN en POPES zullen voortkoomen, welke het algemeen onderwijzen en verlichten; dewijl het patriotismus en de nationaale eerzugt reeds beginnen door te breeken; dewijl de wijze en waarlijk groote Monarchin alle de reeds bekomene voordeden behoorlijk weet aan te wenden; en haare onderdaanen niets dan weetenfchappen en oefening ontbeeren, om anderen te gebieden en wetten voortefchrijven; daar de reeds gebaande weg tot handel ook gewis bevolking zal voortbrengen ; zoo is dit juist het gelukkigfte tijdpunt voorden Rus, maar tevens het gevaarlijkfte voor hen, die flechts met bewonderde, maar ook benevelde oogen onverfchillig, fluimerend aanzien, en de oevers dan eerst willen bedijken, wanneer de ftroom reeds over de velden fpoelt. Men zegt gemeenlijk: „ Deeze menfchen woonen immers ver van ons." Maar is men reeds vergeeten, dat zij binnen weinige jaaren reeds driemaal in Duitschland, op diens bodem, vrede met de Tartaaren en Kofakken hebben gemaakt? Mengen ze zich zelfs teegenwoordig niet in de Duitfche rijksverrichtingen? „ Zij zijn.  NATIONAALE DAPPERHEID. 189 zijn onze geallieerden en bondgenooten," zegt men. Goed! zullen zij het eeuwig blijven? Is de Graeca fides niet in ftaatsgefchiedenisfen bekend? t9 Zij waren flechts bemiddelaars," zal men antwoorden; maar is dit niet een veel te gewigtige post voor deeze magt, die alles kan overheeren, ingevalle ooit een karei, de XII den Rusfifchen fcepter voere! De ligging van dit rijk is mede aller aandacht waardig. De ganfche noordelijke zijde behoeft geheel geene bezetting noch vesting, daar de na. tuur oudoordringbaare ijsbergen heeft gebouwd, en geene menfehen woonen. Aan den oostlijken kant zijn de rijken Ca/au en Astrakan enkel woestenijen. De nabuuren zijn onmagtige kleene horden van Tartaaren, en de verwijderde Chineezen zijn geheel niet te vreezen. De landmilitie, en de fteeds in ontzag gehouden wordende Tartaaren zijn daar toe genoegzaam. Aan de kaspifche zee zijn de Rusfen reeds meester. Tegen 't zuiden hebben zij zich reeds tot aan de zwarte zee een weg gebaand. Zij bezitten den Crhnt en het Turkfche rijk beeft met reden voor hunne veroveringen. Op deeze zijde bepaalt zich hunne geheele opmerkzaamheid, en de gewigtigfte tooneelen zijn dagelijks te verwachten. In Europa zocht Rusland geheel niets , zelf geen voetbreed lands te veroveren; maar flechts een beflisfend overwigt in alle flaastrollen, en in de voordeden van den handel. Hier behoeft het dus alleen de westeriijke zijde te dekken; en dee-  joo OVER DE RUSSISCHE deeze is Zweeden, Pruisfen, Poolen en Hungarijen. In Zweeden fmeult, wel is waar, nog fteeds de oude nationaale haat, en de erïnnering der fchoone verloorene provinciën. Maar tegenwoordig is Zweeden nog geen gevreesde vijand voor Rusland. Door Pruisfifche officieren aangevoerd, ware echter eene aiverfie in Ingermanland zeer gewigtig. Pruisfen zoekt niets in Më, en Rusland niets in Europa te veroveren. " Beide mogendheden is derhalven ter bereiking haarer oogmerken, niets belangrijker dan eene duurzaame vrindfehap, en ïn alle voorvallen den rug vrij te hebben, en haare ontwerpen uit te voeren. Als Rusland op deezen kant eene breuke maakt, dan is de ziel van deszelfs ftaat in gevaar, vooral indien Zweeden medewerkt. En een Pruisfifche (lag konde tegen deeze anderszins overal onoverwinbaarc magt nadeelig uitvallen , welke nog  üo2 OVER DE RUSSISCHE de, tot fchrik, tot wetgeevende magt dienen, welke den Rus tot hiertoe veracht hebben. Maar wee den overwonnenen, die hunne boeijen draagen moet! wij zouden gewis niet beter, dan de Negers door de Spanjaards, behandeld worden. Want waarlijk waant zich thans reeds ieder bedelknees een Duitfche rijksvorst te zijn, en elke met een' groenen rok bedekte Haaf denkt tot gebieder over alle volkeren gebooren te zijn. Voor 't overige kan men bij een volk, dat eerst onlangs in de jongelingsjaaren der verftandige burgerlijke maatfchappij en der edele denkbeelden begon in te treden, niet éénsflags de kennis hunner innerlijke wélvaart inprenten, waartoe zij door ééndragtige medewerking, onder de leiding eener groote catharina, kunnen koomen. Maar nog gist in 't flaaffche lijf de geest van oproer, en doorgaans leeven de meeste booswigten in oorden, waar hoofdigheid, barbaarschheid en trouwloosheid nog in 't vcrraaderlijk bloed glimmen. Soortgelijke wanfchepfels der menschheid hebben flechts hun eigen belang op 't oog, zonder deugd noch vaderlands-liefde, zonder het geluk te kennen, dat zij onder eenen zoo zagt als wijs gevoerd wordenden fcepter genieten. Zij zien, dat de meeste tot hiertoe ondernomen rcvolutiën tot voordeel der onderneemers uitvallen, en zonder te onderzoeken, of het oogmerk daarvan algemeen nuttig, wettig, dan of het flechts baatzugtig, geestdrijvend , raazend, of rad- en galgwaardig was, befchouwen zij, door blinde hartstogten geleid,  NATIONAALE DAPPERHEID. 203 leidt, de fchijnbaare grootte van hen, die door oproer en verraad hun perfoneel geluk bevorderden, en verkiezen het voorbeeld van een' bru- tus, katalina, of pugatschef. De laatfte ligt thans op 't rad. Hadt echter het lot van-den oorlog dit anders beflist, en waren de Turken wijzer en gelukkiger geweest, zoo zoude de veroveraar van Cafan en Ajirakan misfchien reeds voor lang in Petersburg ingehuldigd, en de tegenswoordige Dictator in Europa, in°plaats van de groote catharina, zijn. Zoodanig klom meenig een booswigt en dwingland ten troon! En voor zulken is geen middenwe- tusfehen troon en fchavot. Ten minften beloont zulk eene onderneeming moeite en gevaar; want veele duizenden wagen niets muider voor eenige guldens, of voor een ordenbandje. Nu is hij dood, en: „ God dank!" kan ieder Rus met volle recht zeggen: want ongetwijfeld was hij een laag tiran, dewijl bij zich leevende liet vangen. Voor 't overige wenfche ik de groote Monarchin van harten geluk, naardien zij voor haare ftaaten niets meer heeft te vreezen. Haar verheven dóorzigtig gedrag befchaamt de wangunst; en alle kenneren van waare grootheid, alle onpartijdige historiefchrijveren, alle hoogachters der befcherm- Voorts er-  NATIONAALE DAPPERHEID. 209 erïnncre men zich wat ik reeds met opzigt deiDapperheid van het Rusfifche Nationaale caracter gezegd heb. Vinden zij toevallig goede veldöverften , zoo mogen hunne nabuuren beeven. De Oosterfche volken zullen hen gewis niet weêrftaan. In den laatften Turkfchen krijg konde hen geen officier tegenhouden, om den vijand met het bajonet op 't lijf te vallen. Wilden zij dit ook tegen de Pruisfen waagen , dan volgen 'er zeker in den eerften aanval onheelbaare flagen , en algemeene verwarring , als men hen met ftandvaste orde ontvangt. In 't algemeen is de Rus echter een meer geweldige dan in 't flagveld gevaarlijke vijand. Maar ook de laatfte kan hij worden , als hij Duitfche officiers vindt. Te meer , wanneer de weetenfchappen meer worden beoefend, en een Monarch den troon verkrijge , die krijgskunde bezit, en in ftaat is om de eigenfchappen van zijn volk te befchaaven en zich ten nutte te maaken. Wee de waereld! als ddar een alexander, een kar.el den fceptcr voere ! De nationaale hoogmoed is bij hen reeds zoo eigenzinnig ingeworteld, als bij de trotfche Britten. Ingevalle dezelve ook ooit tot de hoogte van der Britten eerzugt rijze , en ingevalle de ilaaf. fche zweep aanvange om het patriottismus voort te zweepen ; ingevalle, zeg ik , eens de Rusfifche koopman onderneemend en billijk, de rechtsgeleerde onbaatzugtig, de ftaatsman dóórzigtïg beginne te . IV. j> e e t > O wor-  aio RUSSISCHE DAPPERHEID. worden; tevens de boer flechts fouvercin en niet despotiek behandeld worde, en de adel door werkzaamheid tot het gevoel zijner waarde köome; of zoo dra de gunden van 't hof alleen voor deugd en burgerlijke pligten bepaald zijn; dan kan Rusland onoverwinlijk worden. God dank, dat het tijddip 'er nog niet is , dat ook wij Duitfchen hunne metaalen ketens moeten kusfehen. ■ Men arbeidt in Petersburg met het beste vooruitzigt ; of echter het werk aan den rechten kant worde aangevat, zal de tijd leeren. VER-  VERHAN DELIN G OVER DE POOLSCHE, ZWITZERSCHE E N HUNGAARSCHE NATIONAALE DAPPERHEID.   OVER DE POOLSCHE, ZWITZERSCHE E N HUNGAARSCHE NATIONAALE DAPPERHEID» D e heertellende neiging der Polakken is eerzugt; waar dezelve werkt, is hij dapper. En naardien in deezen ftaat ieder gebieden en niemand gehoorzaamen wil, dewijl men denzelven als een zwerm van kleine despooten kan befchouwen, welken allen, onder den dekmantel van vrijheid en vaderlandsliefde, alle andere ftanden verachtelijk onderdrukken en mishandelen; zich zeiven onderling hunne grootheid of rijkdommen benijden, en geheel geen itandvastig doel tot den algemeenen welvaart bepaalen ; zoo fchikt zich ook hunne Nationaale Dapperheid naar ieder voorwerp van den fmaak hunner tirannen. Onder het gepeupel heerscht de raazeude domfte bijgeloovigheid; en de Mtmnik richt alleen hunnen wil, hunne befluiten. De grooten des rijks zijn , met alle hunne opgeblazene , onbepaalde magt, flechts flaaven van het bijgeloof, marionetten , aan den leidband hunner bisfehoppen en O 3 t^gt"  si4 OVER DE POOLS., ZVVITZ. enHUNG. biegtvaders , of priesters , die de jeugd, naar hunne bijzondere oogmerken vormen en opvoeden. Heiliooze verwarringen, bijzonder de laatften, hebben dit beweezen, toen blinde, teugellooze menfchen , door priestermagt opgerokkend , hun vaderland verwoestten , en Turken tot hulp riepen, om eenige weinige Disjidenten, de beste Christenen en medeburgers des Staats , den raazenden religie-ijver op te offeren. De Poolen zijn waarlijk dapper cn vermeetel, onder goede aanvoerers. Maar dewijl geene tucht noch fubordinatie medewerkt , en zich alles tot gebieder wil opwerpen, zoo blijft de dapperheid in alle voorvallen voor het groot geheel in het ligchaam des Staats werkeloos. Een rusteloos, tot zwermen en oproer genegen volk, kan in onzen tijd niet meer tot orde koomen , om zijne zelfgemaakte wonden, te heelen; dewijl het door waakzaame nabuuren omringd is, wier veiligheid en grootheid in de verwarring van Poolen, voordeel vinden. Overëenkomftig deeze ftelling zal dit land nog lang de fpeelbal deezer nabuuren blijven, en de rampzalige geest van partijfchap overal ftof vinden om zich te voeden, en het gefchokte nationaale caractcr ileeds meer en meer te verwarren. De boer danst altoos naar de pijpen van zijnen Starost of biegtvader. De Magnaat bemint pragt en hoogmoed; om deeze te bevorderen heeft men geld of ordenbanden, en groote titels nodig. Hieruit putten vreemde mogendheden de middelen ter '''■ om-  NATIONAALE DAPPERHEID, m omkooping cn vervalfching der vadcrlaudlclie pligten. Juist daaröm is 'er geheel geene verbetering in de innerlijke hoedanigheid van een rijk te hoopen, waar de democradfche drift tot heerschzugt zich reeds van alle hoofden en harten heeft bemeesterd \ en waar de weetenfehappen, door welke alleen verlichte mannen op het ftaatstooneel konden verfchijnen , onder de ketterijen worden gerekend. Eindelijk is het bekend , dat de Jood in alle landen daar hij leeft , eene laffe laaghartige ziel bezit , en het eenige volk op aarde is , waarin geheel geen' vonk van eerliefde , noch nationaale dapperheid glimt, dewijl alle hunne opvocdings-, geloof- en gewoone regelen, daar tegen volftrtkt itrijden. ■ Dewijl nu in Poolen de Jood vrij , de boef daarentegen een flaaf is , over wiens leven , goed en welvaart, ieder edeiman onbepaald kan gebieden : dewijl de Poolfche Christen arm, dom opgevoed en traag ten arbeid is; de Jood daarentegen den woeker volgens grondregelen bclludeert, en tot zijn zelfbelang weet aan te wenden; dewijl om die reden, de gierige Gee&tlijkheid en Magnaaten aan hen alle voornaame goederen en tolkn , ja zelfs hier en daar de doopbekkens der Catholijke kerken verpacht hadden; zoo dat de arme boer, die de Jooden-tax niet bet^f kon , welke willekeurig wordt afgevorderd , zijrt kind liever liet befbijden, om een geboeren Chris» O 4 tett  ai6 OVER DE POOLS., ZWITZ. en HUNG. ten flaaf tot een' vrijën en rijken Hebreër te maa, ken; zoo is dit de eigenlijke bron, waaruit de laage zielen van het geduchte gemeen voortkomen , en de ontzaglijke menigte van Jooden in Poolen ten voorfchijn kwam. Voorts weet men, dat dit verachtelijk volk, flechts woekert en bedriegt , daarentegen nooit een' akker bearbeidt, noch als ibldaat het vaderland dient. De Christenen moeten dus, als knegten en meiden, den rijkdom voor hen verwerven, groeijen in de fynagogen op , en worden onder Joodfche voorbeelden grijs. Hierdoor is reeds de ganfche nationaale geest ontaart , en de Pool op zich zeiven beklaaglijk, het ftaatsligchaam nadeelig , en bij zijne nabuuren verachtelijk geworden. ■ - Uitlandfche fchranderheid voedt de tweedracht^ inlandfche wangunst verhindert de famenleeving, en de dapperheid woedt alleen tegen zijn eigen ingewand , of dient tot 'de gevaarlijkfte oogmermerken van den partijgeest. Jammer derhalven, dat de natuurlijke goede eigenfchappen en caractertrekken van dit volk, nooit tot den algemeenen welvaart kunnen medewerken. Jammer dat hun republikeinsch herfenfpook geen wezenlijk ligchaam beziele, 't welk in ftaat zij tot de monarchaale zelfftandigheid op te groeijen! Jammer , zeg ik , dat de grond van dit rijk gansch geene duurzaame fundamenten heeft, en dat alle hunne bouvvmeestcren flechts ellendige dag-  NATIONAALE DAPPERHEID. ai7 daglooners van vreemde kunftenaars, verachters en verraders der echte vaderlandsliefde waren! Geluk, daarentegen, den nabuuren, dewijl zij de gelegenheid hadden en wisten waar te neemen, om een wezenlijk dapper volk tot laagheid te wennen , en tot onmagt en werkeloosheid te brengen ! Of echter de drie gekroonde adelaars , die den Poolfchen boer vilden, niet misfchien ééne veder uit hunne vlerken hebben verlooren, welke toevallig in het kabinet van een' Mazarijn kwam, en, bij de nieuwe kroon-appellatie eenmaal een nieuw proces uit oude documenten konde op- maaken dit zullen misfchien onze naneeven heieeven, ingevalle de klaauwen en rooftanden van den beer weder groeijen. Tot ddartoe: re. quiefcat in pace, ut gaudeant co-operatores. Bij de Zmtzers is nog eigenlijk het zuiverde overfchot van onze oude Duitfche rechtgeaartheid en dapperheid te vinden. Hunne tegenwoordigheid van geest in krijgsgevaaren is een gevolg van de phlegmatickc onverfchilligheid hunnes caracters; en is ddar het nadrukkelijkfte werkzaam , waar men de vaderlandsliefde, of liever het republikein/die enthufiasmus ontvonkt, en behoorlijk kan aanwenden. ■ Het is bekend, dat dit volk aan veele Europeifche mogendheden , onder de voordeeligfte bedinO 5 Sen»  «8 OVER. DE POOLS., ZWITZ. en HUNG. gen, nationaale. regimenten in dienst geeft. Hieruit fpruiten zoo wel voor- als nadeelige gevolgen voor deeze natie. Want aan den eenen kant worden de goede oude Zwitzerfche zeden,; door vreemde ziekten aangeftoken ; aan de andere zijde daarentegen blijven zij, voor rekening van vreemden , beftendig bezig in krijgsoefeningen, en hebben gelegenheid om zich in de beste foldaaten-fehoolen te vormen, ten einde, des noods hunne verworven bekwaamheid voor het vaderland aan te wenden. Hunne jonge manfehappen, die in langduurigen vreede , en in onvrugtbaare gebergten , naauwelijks het onderhoud konden bearbeiden , leeren hier en daar mirte inzigten, of gewinnen ecnig geld, om in den ouderdom in -hun land gerust te leeven, en voor 't land geene jonge bedelaars op te voeden: om van geene groote voordeelen te fpreeken , wier fchetzing tot het bellek van deeze bladen niet behoort, en die aan ieder kenner der Zwitzerfche inrichting van zelve onder 't oog komen. Genoeg: de Zwitzer is een goed foldaat,'en een der besten ter aanvalling of verdediging. Toonde dit herdersvolk niet , genoegzaam ongewapend , wonderen van dapperheid tegen de vijanden zijner vrijheid , toen zich de Cantons glorierijk uit de flavernijë rukten ! Men zoeke hen deeze, door edel bloed gekogte vrijheid, te ontrooven ; dan zal men gewis een volk vinden , dat den adel van zijn aanweezen gevoelt, en  NATIONAALE DAPPERHEID. 219 cn waerelddwingeren manlijk het hoofd weet te bieden. Voor 't overige is de Zwitzer , buiten zijn land als huurling, altoos nuttiger in reijen en gelederen , dan tot aanvoerer en gebieder, naardien hij doorgaans langzaam en wél doordacht in 't beiluiten is. Groote ontwerpen zal hij zelden ter uitvoer brengen. Inde Cantons heeft thans (59) eene groote verfeheidenheid plaats , welke voor 't groot geheel nadeelige uitwerking konde hebben , ingevalle het kwaad niet in tijds geftuit worde. Hieröm is de Berner geen Graubunder, en de Bazckr geen Luserncr. Bij de Hungaaren zit nog een overfchot der oude Romeinfche grootmoedigheid en dapperheid, ten troon. Maar men weet misfchien niet, dat deeze edele hoedanigheden eigenlijk uit hunnen nationaalen hoogmoed zijn afteleiden , en uit te werken. Indien men deezen ftroom volgt , zoo zijn de vijanden der Hungaaren zeker te beklaagen. Volgt men dien echter niet , en wil men door flaaffche zweepen uit Hungaaren Rusfen maaken, dan' zal hun legerhoofd voorzeker weinig eer op het flagveld behaalen. liet is zeker, dat men van deeze natie groote dingen kan verwachten, indien men haar, vol- Men Iierinnerg zkh dat dit ten jaare 1776 gezegd zij.  Sao OVER DE POOLS., ZWITZ. en HUNG. volgens haar zwak weet te leiden. Een vriendelijk woord ten rechten tijde, een opwekkend veldroufiek, een heldenzang uit haar chronijk, zijn gewis vermogender dan ltokflagen en icherprechters. De fchoonheid , de treffende wijze der voordragt van eene biddende maru theresia bewerkten meer dan alle Duitfche krijgsheiren , bedreigingen, afperiingen , en dwangmiddelen van alle haare vóórzaaten. Helden traden op het kampveld, en redden de Oostenrijkfche kroon van derzelver yerdeeling. Dan, genoeg hiervan. De juist afweegende waereld doe uitfpraak over hunnen verdienden loon. Mijne pen mogt als partijdig geoordeeld worden, als ik aan dien trenck denke , die met 4,000 Pandoeren optradt, zijn geld opofferde, zijn ligchaam liet verminken, en het loon van getrouwen arbeid op den fpeelberg ontving , waar zijne goederen mij wierden ontrukt , en in de handen van rooveren kwam. (60). Ik zwijg en zugt met u, ( rechtCGo) Hier bedoelt de fchrijver zijnen neef, den Pandourtn Overjlen trans van der trenck, een man van bnitengewoonen moed , zoo niet overdreevene heldhaftigheid. Zijne daaden zijn door hem zelf in 't jaar 1745 befchreeven , en daarna door verfcheide anderen. In 't jaar 1788 gaf een ongenoemde in Stuttgan zijn Ievensgefchiedenis 0p nieuw uit, *t welk een faamenftelzel van de wonderbaarfle zoo waare als verfierde gebeurenisfen vervat. Onze Schrijver fpreekt dikwijls van hem in zijne Lcyensgcfchiedems. Zie derzelver naauwUeurige Ncd. vertaaling, onder andere plaatzen, D. I. bi. 204. K.  NATIONAALE DAPPERHEID, aai rechtfchapen mannen'! welke met mij een gelijk lot beleefdet. Rechtaarte handelingen moeten ons nooit berouwen, en — dan genoeg hiervan. Voor 't overige bezit de Hungaar de vaderlandsliefde in den hoogst mooglijklkn graad, en is een gebooren vijand der Duitfchen en Franfchen. Zoo veel te voorzigtiger moet de richting-linie voor zijne omftandigheid in 't ftaatsgebouw worden getrokken. Ik handele hier alleen over de Nationaale Dapperheid. Een dapper volk wordt echter alleen vermetel,als het getergd, en laaghartig, als het te arm of te rijk wordt. In 't eerfte geval wanhoopt het; in 't laatfte daarentegen ziet het zijne magt te klaar, en volgt de infpraak van den trots, of der onafhanglijkheid. Ik wil hier alleen zeggen dat ik, ingevalle ik ooit een regiment Hungaaren tegen den vijand had aantevoeren , door vriendelijkheid, door eigen voorbeelden aantasten , en door ontvonkte eerzugt, met verzekerden triomf, door alle gcvaaren zoude dringen. Kan men hen echter doen geloovcn, dat zij voor de vrijheid , voor den roem der Hungaaren vegten , dan is 'er waarlijk geen beter foldaat op aarde. De Qroaat integendeel verricht voor beiden, en door deeze drijfveêren , geheel niets. Belooft men hem echter buit, plondering en fchoone meisjens, dan acht hij geen gevaar, en beftormt zelfs de hel, als hij een' goeden aanvoerer heeft, op wien hij vertrouwt , die flechts voor zich zeiven ie  222 POOLS.,ZWITZ. enHUNG. DAPPERH. de eere kiest, maar hem den roof, brandewijn en wellust overlaat. De pragt en ftokflagen hebben ook bij hem werking. Maar zij zullen altoos beter in den hollen weg en in bosfchen, dan in 't open veld in ilagörde, tegen een' ftandvastigen vijand, kunnen gebruikt worden. God help hem , die eens voor hen vlugt, en op wiens fchoenen zilveren gespen blinken! VER*  VERHANDELING OVER. DB ITALIAANSCHE NATIONAALE DAPPERHEID.'   OVER D Ë ITALIAANSCHË NATIONAALE DAPPERHEID* D oor de verfcheidene revolutie», die dit land heeft geleden, zijn, door de invallen van vreemde volkeren, ook verfcheidene vermengingen ontdaan; zoo dat men in elke provincie eenen genoegzaam tegenövergeftelden grondilag voor het nationaale caraSter vindt. De Romein en onderdaan van den Kerkdijken Staat is gewis geen goed foldaat. De priesterstand is in denzelven de ecrwaardigfte, gelukkigfte en rijkfte: derhalven is de dapperheid gewis bij hen verbannen en veracht, die geen ander doel hebben, en niets anders beoefenen, dan het brevier te bidden, en eene latijnfche mis te leezen. Elk zoekt Hechts vrienden en verwandfehap met de kardinaalen, om bij ieder veranderde regeering van eene nieuwe Heiligheid mede onder de rijkfte ncpotismi te koomen, of om door dezelven gevoed, geacht en bevorderd te worden. Ieder Paus verzamelt en bewaart de belastingen , tienden, indulgentiën , taxen , reispenningen en alle kerkelijke inkomften der vroome, voor haar geld bedrogen Roomsch-catholijke christenen. IV. DEEL. F AIS  &t6 OVER DE ITALIAANSCHE Als hij fterft, dan behoort zijn veroverde rijkdom niet der kerke, voor welke het ligtgeloovig volk offerde, maar de naastbeftaanden, nepooten, koppelaars, Heffingen of bedelaars zijner Heiligheid. En al was de Heilige Vader ook een afftammeling van een boerenhut of capucijnerklooster, zoo worden zijne neeven en aanverwandten terftond allen tot den vorften- of hertogsftand verheven, enz. Rome onderhoudt zijne colosfifche grootheid door onzigtbaare wapenen ; en de arglistige , boosaartige en laffe mensch leert dezelven beter en met verzekering van een goed gevolg voeren, dan de braave en dappere. Elk grijpt in Rome naar de kap, en plaatst zich onder het triumfeerend vaandel der roofzugtige geestlijkheid. Juist hierom is het pausfelijk paleis met meer foorten van uniformen, lijftrauwanten, hofgochelaars, gepurperde vleugeladjudanten, generaalgeweldigers , regimentkwartiermeesters , auditores , galgenpriesters, en roozenkrans-bombardeerders omringd en vervuld , dan de paradeplaats in Potsdam met allerhande koleurige foldaaten. De kerkelijke ftaat heeft derhalven geheel geene dapperheid nodig, om zijne onmeetbaare inkomften te verzamelen, zijne donderende banblikfems te doen werken, zijne magt uittebreiden, en zijne trouwloosheid en bedriegerijen onder den dekmantel van Roomfche ftaatkunde te verbergen. Alle Duitfchen waren tot nog toe dom en bijgelovig genoeg, om ons geld naar Rome, tot ver-  NATIONAALE DAPPERHEID, la? verrijking der fnoodfte beulen van ons verftand en onzen wélvaart, te zenden. Wij zijn ook gedeeltelijk nog blind genoeg om te gelooven, dat de heilige geest geheel bijzondere oogmerken hebbe, waarom juist altoöS een arglistige Italiaan, en nooit een rechtfehaapen Duitfchef op den pausfelijken troon kunne koomen. Slechts éénmaal gebeurde het; wolsey werdt Paus. Dan, ach! toenmaals werdt de Roomfche H. geest door den keizerlijken gezant , Don jiiAN manüel, listig misleidt, eh de cardinaals van Sion en Medicis, die de arméeën van den H. geest voor Paus leo hadden gecónimandeerd, kwamen te laat. Wij dwaaze, bedrogen Duitfchen , hoe dikwerf Waren wij niet de offers van onze ligtgelovigheid.' Hoe dikwerf vogten wij niet met alle mooglijke nationaale dapperheid tegen ons zeiv', tegen ons ingewand! Wij ontvleeschten , verdeelden onze eigen ledemaaten voor de ftaatkundige oogmerken en heilige listen van eenen,gekroonden Paus, die door zijne landslieden verkoózen werdt, om ons dommer, armer, en ongelukkiger te maaken dan wij reeds zijn; om onze tot arbeid en .ootmoedigheid gekromde fchouderen een juk te doeri toffchen, dat zelfs onze vorften en beste landsvaderen niet konden verzagten, om dat zij zelf onder denzelfden veriiehtelijken last des heihgen ingewortelden bijgeloofs zugteden, en naar Roömfclie doedelzakken, als dansbeeren, moesten rondfpriiigen$ waarbij de biegtvader den neusring en den' P s itofc  428 OVER DE ITALIAAN SC HE ftok in handen heeft. Wij vermoordden reeds dikwerf onze vrinden, en baadden ons in broederbloed , om den erfvijand der Duitfchen , den heerschzugtigen opperpriester in Rome, magtiger te maaken. Welke fchande voor het Duitfche Rijk! en dat in eene eeuw, in welke de weetenfchappen genoegzaam den gezigtkring van het menfchelijk verftand en vernuft beginnen te verlichten! Of is het misfchien een geloofsarticul, dat tot de vijf in Rome gefmeedde kerkgeboden hoort, dat wij Duitfchen noch zien, noch leezen , noch denken mogen , dewijl wij knegten , muilezels , en vafallen der bisfchoplijke arifiocratic, naar luid van onze guldene bulk, zijn moeten; en voor de befcherming der Roomfche oogmerken, martelaars, zotten en helden op aarde zijn willen? . Willen wij misfchien nog onder den ijzeren theocratifchen, of priesterlijken fcepter verfmagten, en nieuwe kruistogten onderneemen, die ons vaderland in Bisdommen , Kanunnikaaten, en kerkelijke goederen veranderen ? Zal de Duitfche adel 'er nog altoos ftout op roemen, als hij de eere heeft om zijne kinderen als gepriviligeerde, laaghartige medeleden van deeze rijkskapittels of kanunnikaaten op te voeden? Rampzaalige dwaaling, die flechts Malthefer-ridders en kerkhengften uit adelijk bloed kan voortbrengen! En nog is men op dit voorrecht, om leêgloopers te vormen en voort te planten, hovaardig. Welk eene verfchnklijke magt is, voor 't ove- ri-  NATIONAALE DAPPERHEID. 229 rige, de geestelijke magt niet l Hoe erbarmlijk zijn niet haare onderdaanen gefteld! Hoe onvrugtbaar liggen niet de vrugtbaarfte velden rondsom Rome, waar de in ellende en honger, naar Gods en der menfchen barmhartigheid, hijgende burger en boer te lui, te onkundig, te laag gehouden worden, om hunne wellustige, ongevoelige beulen te leeren kennen. Welk een wonderbaare magt, die, zonder buskruit , kanons , fabels, foldaaten of dapperheid, over het edelfte deel der aarde heerscht, groote koningrijken met flaaffche boeijen drukt, koningen , helden en wijzen doet beeven, en zoo veel menfchenbloed vergiet, zonder één dapperen foldaat in alle haare grenzen nodig te hebben! Ik houde mij bij deeze verdrietbaarende be- fchouwing niet langer op. ■ Wie oogen heeft om te zien, zie! Uit de mijnen vloeit, terwijl ik dit fchrijf, eene zwaarmoedige traan: zij rolt op de eerlijke Duitfche borst; het in dezelve met waare heldenmoed voor vaderlandsliefde kloppend hart komt in beweeging; mijn bloed gist, vloeit rasfer, en is gereed om op het puin der Roomfche arglistigheid vrolijk te ftroomen, op dat het offermes des opperpriesters niet langer voor het bloed onzer broedeien gefleepen worde! Ik beklaag mijne landslieden, en het nog fteeds in ongevoelde boeijen gekromde Duitschland ; wenfche tevens van harten , dat ik haast de ganfche verdelging der geordende regimenten en vrijP 3 bui-  230 OVER DE ITALIAANS CHE buiters beleevcn,en 'er uit Roomfche eminentlën, monfegnors en abten , nuttige handwerkslieden, braave burgers, werkzaame boeren, goede menfchen , verlichte , eerlijke priesters , als mede dappere foldaaten tot plundering van het pausfelijk paleis ontdaan mogen. Dan eerst, en als dit waariijk volbragt is, zullen wij eendragtig, gerust in onze hutten kunnen woonen; de onverdraagzaamheid , het bijgeloof uit onze grenzen zweepen, cn den roofgierigcn Romein dan alleen de vrugten van onzen arbeid overlaatcn, als hij dezelven door dapperheid en met gewapende hand op onzen bodem afdwingen of veroveren zal. Dan alëer dit gefchiede, zal denkelijk de jongde dag koomen, en wij zullen midlerwijl misfchien wijzer noch rijker zijn , dan wij tot hiertoe waren. Hoe verbaazend ondertusfchen het nationaalcaracler door tijd en opvoedingregelen kunne veranderd worden, toont Rome het allerblijkbaarfte. De oude Romeinen overwonnen de aarde door grootmoedigheid en dapperheid; en de tegenwoordige beheerfchen dezelve door bedrog en lafheid. De oude legioenen en adelaars waren door krijgsen manstugt onoverwinlijk; en de nieuwe gekapte legioenen zijn het zelfde, zonder wapens, zonder deugd, met een' valfchen hemelsfleutel in de hand. Waar vindt men thans scipioos, marcel- ï ussen, CIC KROOS, 611 CURTI'JSSEN in Ilome? De moeder, de zoogden der weetenfehap- Pen s  NATIONAALE DAPPERHEID. 231 pen, is de moordkuil, de fchandpaal derzelven geworden. Hoe verachtelijk zien zich daar thans alle patriottiiche pligten, alle echte heldendaaden mishandeld? Hoe onderdrukt zugten burger en boer, die de akkers der gierige priesters moeten bearbeiden, en, noch tot naarftigheid noch vaderlandsliefde opgewekt wordende, in de groffte onweetendheid vergaan? Affchuwlijk Rome l de heerschzugt alleen is u overgebleeven; en in ftede der oude dapperheid, vindt men mets dan verraaders, booswigten , en moordenaars in uwe paleizen, kerken en muuren. In welke ftad op aarde wordt het. zwelgen, heilig bedrog, de luiheid en ontucht hooger gedreeven, dan in Rome! Waar woeden dolk en gif, verraad en trouwloosheid onder broederen en bloedvrienden gruwelijker, dan in deeze woonplaats der ontrouw cn geheiligde ihoodheid, daar men door aflaaten fchandelijkheden uitwisfchen, en deeze aflaaten door geld koopen kan ! Onzalige, valfche, bedriegelfke woonplaats der gepreezene vroomheid, waar uiterlijke plegtigheden waargenomen, het wezenlijke der christelijke zeden gefchandvlckt en ftraffeloos mishandeld wordt! Zulk volk, dat reeds zoo diep gevallen is, dat hetzelve noch eenig denkbeeld van gevoel, van het waare, rechtfchapene edele, noch van menfchenpligt overblijft, kan derhalven in geen opzigt dapper noch verheven zijn; maar zoekt alleen zijn leven, door opoffering van alle maatfchappijlijke deugden, voor zich zelven alleen P 4 zin-  232 OVER DE ITALIAANSCHE zinlijk te genieten, door de laagharrigfte middelen op alle mogelijke wijze te verlengen, en aangenaamer te maaken. Nog is merkwaardig , dat men in alle onze laatfte oorlogen, in de Oostenrijkiche en Pruisfifche landen wel eene groote menigte van ledige abten, bisfchoppen en munniken, die gebooren Romeinen waren, heeft opgevoed; maar op de Duitfche flagvelden zijn 'er gewis geene drie gebooren Romeinen in den foldaatenrok ter neêrgefchooten, en wel in een' tijd, dat alle volkeren in Europa op de heldenbaan traden. Is het nu geen fchande, als wij nog dat Rome verrijken, 't welk ons geld door openbaar bedrog rooft, onze nationaale bloedbaden onverfchillig, lagchende aanziet, en uit ons verlies, met hoonenden fpot, agter het gordijn des altaars, nog voordeel trekt! Wanneer toch zullen onze landsvaderen eindlijk de oogeu openen, en onze bloedzuigers voor 't oog des gemeens ontmaskeren, 't welke hen als halve goden, ja zelfs als Gods ftadhouders en hemelpagters vereert! De overige provinciën in Italiën hebben alle verfcheidene regeeringsvormen , inwooners , en wetten; en derhalven ook verfchillende bronnen van nationaale dapperheid. De Siciliaan is verraaderlijk als hij moet bukken, en wreed daar hij de overmagt krijgt. De pook is altoos echter zijn bemind geweer, door 't welke hij zonder dapperheid kan zegevieren. En voor  NATIONAALE DAPPERHEID. a33 voor moorden is in Siciliën het aflaat zeer goedkoop. Vleesch eeten is 'er de grootfte zonde; een' priester flaan, is hoogverraad; en niet alles te gelooven, wat hij zegt, is zonde tegen den H. Geest. De Sardiniïr is trotsch en gierig; en derhalven flechts dapper, wanneer hij zijne geliefde neiging kan bevreedigen. De manstugt is bij hen het beste in gansch Italiën, en hunne officieren zijn goede foldaaten. De Savoijaard en Piëmontcfcr is een nuttig foldaat, om dat hij aan gebrek gewoon is, in rotfen woont, en eene ruwe leevenswijze houdt: hij is tevens winzugtig en leeft armoedig; hierom is hij gaarne foldaat, en dapper, als hij buit kan maaken. Agter bergen dient hij voortreflijk. Maar in Parijs is hij liever waterdraager en koppelaar, dan de eerfte grenadier bij de lijfcompagnie. De Florentijner is listig, en voorzigtig: hierom is hij beter tot officier gefchikt dan tot fufelier. Voor ruiterij is hij geheel onbekwaam, dewijl hij liever in holle wegen met voordeel, ;ian in 't open veld wil vegten. De Cors bemint zijne gewaande vrijheid, en is oproerig en in geen opzigt te vreeden. Hij dient dapperer te huis dan in vreemde krijgsheiren. Men kan hem echter met voordeel als fpion gebruiken , en voor geld waagt bij ligt de galg. In 't algemeen is hij even zoo trouwloos en omkoopbaar als de Rus. De Genuees wordt door deu republikeinfchen p 5 dwaa-f  ig$ OVER DE ITALIAAN SC HE dwaalgeest beftierd, en is een woedende tijger, ter plaatze waar hij voor zijn vaderland of partijgeest ffrijdt; Men leeze alleen de moorddadige historie van deeze eertijds magtige republiek, zoo zal men vïiden, hoe ras zij in alle gelegenheden gereed zijn, om de wapens te grijpen. Oostenrijk is ook nog hun fchuldenaar zints 1747, en meenig braave Duitfche ondervond toen de woede van een getart Genueesch gemeen. Zullen wij ook niet eenmaal in 't rijkscollegie aan de tooneelen wegens St. Renco denken? De Meïlandcr is eigenzinnig, grootmoedig, en onverfchrokken in gevaar; bijzonder voorzigtig, en in alle gevallen, met koelen bloede , tegenwoordig van geest. Wie deeze natuurlijke gaaven weet uit te werken, zal meer voordeelen van zijne werktuiglijke plaatzelijke kennis, dan van zijne dapperheid trekken. Het beste dient hij altoos in Duitfche arméeën, of vermengd onder vreemde troupes, waar hij niet ligt kan complotteeren en trouwloos zi:n. De Napolitaan evenaart den Spanjaard , en is een barbaar, wanneer zijn priester met den inquifltie-fakkel in de hand in verketterde vijanden wil indringen. Maar wee den generaal, die den gewijdden degen vergeet mede te neemen: want de ligtgeloovige foldaat veroorlooft zich alles', wat haat en ijver in een ruw bijgeloovig hart kunnen baaren! Wee ook den Ierlandfehe of Duitfche vaandrigs met blonde hairen, wanneer hunne ftafofrkiers Napolitaanm zijn! Zij zullen bezwaarlijk  NATIONAALE DAPPERHEID. 23S lijk hoofdmannen worden, ingevalle zij hun nationaalcara&er behouden, en de manoeuvres, deplóijeeringen en tacktik deezer volken niet leeren willen. De Venetiaan is, ingevolge den aart zijner opvoeding en zijns vaderlands , een voortreflijke foldaat en matroos ter zee; maar te land deugt hij geheel niet, en nog minder hunne officiers. Eén hunner grondwetten is, dat nooit een gebooren Venetiaan, maar een uitlander over hunne landmagt moet bevel voeren. Geen Nobile di Venezia mag gelegenheid hebben, om de genegenheid der krijgsmagt te winnen, waardoor hij zich tot Dictator of Caezar zoude konnen opwerpen. Daarentegen heeft ook éê vreemdeling, die hun dient , gansch geene magt bij zijne operatién en ontwerpen , zonder telkens bevel en bewilliging des Senaats, bij eiken ftap, te ontvangen. Hierdoor moet de beste generaal fteed's werkeloos blijven , en kan de gelukkigfte gelegenheid zich nooit ten nutte maaken. De Venetiaan is in 't algemeen wantrouwig en ongetrouw. Hij mint verraderij, achterklap en fchoonpraterij. De grondregelen zijner opvoeding zijn patriottisch, maar flechts fchijnheilig, inwendig echter baatzugtig en bedrieglijk. Hij (loot zijn' besten vrind een dolk in 't hart, wanneer hij - zijne driften daardoor flechts oogenbliklijk kan bevredigen.' Hij is tevens altoos een hongerig Christen naar aflaaten, uit het gecstlijk kerkmagazijn , of de voorraadskameren derzelve, in welke hij verkoeling voor zijn brandend geweeten vindt-  23Ó OVER DE ITALIAAN SC HE vindt. Het vaagvuur maakt hem derhalven niet bevreesd, naardien hij alleen in dit geval niet gierig, maar veelmeer verkwistende is, waar hij de arme ziel door misoffers van de verdiende ftraf kan vrijkoopcn. Hierom leeft hij gaarne lang op aarde, om veele indulgenzeu te verzamelen; misleidt , bedriegt zijne beste vrinden, en heeft het edele geloofsgevoelen: „ Een vijand moete men ,, nooit zoeken te verraaden, dewijl dezelve, het „ bedrog wantrouwende , fteeds op zijne hoede „ is; maar de vrind kunne ligter bedroogen wor„ den , dewijl hij van ons geen kwaad noch ver,, raad wachte." Gevloekte grondregel ! die echter in Venetië, noch in Londen kwaad heet. Zulk een volk kan ondertusfchen onmooglijk eene waare Nationaale Dapperheid bezitten. Tot nog toe heeft zich deeze Natie alleen door haare voortreffelijke grondregelen , ftaats'imïchtingen, het meeste echter door eene vaardige teegenwoordighcid van geest, ftaande gehouden. Haar toeftand was tot hiertoe in de weegfchaal van Europa voordeelig. Hoe trotsch ook haare afgezanten uiterlijk aan alle vreemde hoven prijken, om het aanzien der Republiek in herfenfchimmige grootheid te doen blinken ; zoo weinig tegenftand zoude echter in onze tijden haare magt uitwerken, als zij van waarlijk dappere en oorlogzugtige nabuuren wierdt aangetast , welke flechts gewoon zijn, om tegen kruit en lood, doch niet tegen goud en listen te vegten. Voor  NATIONAALE DAPPERHEID. 23? Voor de zee alleen zijn zij voortreflijk , dewijl de Venetiaan zich blijmoedig op de galeibank als roeiflaaf verkoopt, wanneer hij alleen gelegenheid vindt, om baare ducaaten in zijnen gordel te naaijen. Dewijl voor 't overige Venetië eene merkwaardige rol heeft medegefpeeld, en haare inrichting bijzonder is, zal ik hier eenige niet algemeen bekende aanmerkingen voordraagen: Deeze Republiek kan zich nog lang (taande houden , beichermen , en misfchien nog magtiger maaken. Maar wanneer een Staat ook zeer veele rechten en aanfpraaken heeft, doch geene krijgsmagt bezit , om aan beiden gewigt te geeven , dan gelijkt hij een' bisfchop in partibus infidelium, die flechts vorftelijke gerechten op de landkaart, maar geene onderdaanen heeft. Wie foldaaten en geld heeft, om zijne verworvene bezittingen te handhaaven, ontbreekt het gewis niet aan advocaaten, die zijne manifesten verdedigen. Men moet niet alleen den grond der zaake, maar zelfs het voorwendfel, van 't welke men zich bedient, in waarde houden. De magt beftaat of ter zee, of te lande. Maar te vóóren moet men eerst het geld afweegen, 't welke uit zulke inkomften vloeit, die den algemeenen toevloed, noch deszelfs bronnen kunnen doen ftremmen noch droogen; want dit is de wor-  a38 OVER DE ITALIAANSCHE wortel van alle magt, en uit denzelven rijzen verfcheidene takken op. De inkomften deezer Republiek bedraagen ten naast en bij vier millioenen ducaaten, of elf mil* lioenen guldens. Het merg derzelven beftaat in de ftad Venetië cn het vaste land. Uit andere bronnen vloeijen weinig inkomften voor het openlijke fonds, behalveri uit den zeehandel voor bijzondere perzoonen. Men kan echter de waare Merkte van een' ftaat niet bepaalen, als men niet weet, of de inkomften overëenkomftig de gewoone uitgaaven of zelfs daartoe ontoereikend zijn. In dit geval is Venetië niet. Het heeft geene ftaatsfchulden; de fchatkist is niet ledig; en vreemde natiën negotieeren bij hen gelden tot laage interesfen. Dit is het zekerfte bewijs van den nationaalen rijkdom. In tijd van nood kan de ftad ook de zogenoemde Tas/a infenfibile van de handwerkslieden eisfchen. Zij kan tienden, en belasting op goederen uitfehrijven. Zij kan van gebannenen groote fommen eisfehen, welken zij daarvoor hunne wederkomst vergunt. Het ontbreekt ook nooit in Venetië aan geld, wanneer men vier ten honderd wil betaaien. Dewijl het echter niet genoeg is, hoe men beginne , maar hoe men 't ook op den duur uithoude; zoo heeft de Republiek in krijgstiiden het recht, om van het vaste land eene belasting der goederen te heffen, welke drie millioenen bedraagt, zon-  NATIONAALE D APPE RHEID. 239 zonder dat daardoor de onderdaanen te zeer gedrukt worden. In nood verkoopt men ook den adel en de procuratorsplaatzen voor baar "geld. In den Turkfchen oorlog verkreegen zij alleen daardoor negen millioenen ducaaten. De oorlog wegens Candia kostte hen honderd millioenen, en echter was 'er het geld. Den landman verfchoont menjiet meeste, naardien men weet, dat men, met denzelven te bezwaaren, het ftaatsligchaam het bloed aftappe. Ook willen zij de onderdaanen geen reden tot ongenoegen geeven; want een kwalijk behandeld burger of boer gelijkt een mensch, die de koortze heeft, en zomtijds het bad verandert , om de ziekte te mijden, welke hij nochtans overal met zich voert, en misfchien nog vergroot. Hij beproeft het nochtans , en laat zich door zijne eigene hoop misleiden. De landmagt beftaat in vreedenstijd uit 9,000 man voetvolk en 600 ruiters. Deeze kunnen echter in 't veld niet dienen, maar bezetten alleen de vestingen. De zeemagt beftaat uit 100 gewapende galeien, van verfchillende grootte. Hierdoor leiden zij de levensfappen van 't hart tot de leden, verdeedigen den zeeboefem, en handhaaven de eer eener zeemogendheid. De zeemagt kan zij ook vergrooten; te lande daarentegen heeft zij wel een verbaasden voorraad van  24o OVER DE ITALIAANSCHÊ van wapenen en krijgsbehoeften, doch weinig, en daarenboven nog onbedrevene nianfchappen. Willen zij inlandsch Werven, dan deugen de foldaaten glwis niet; Italien moet hieromtrent in 't algemeen voor alle andere landen wijken: maar nog meer de Vcnetiaanfche Staaten, dewijl de vrugtbaarheid van den grond de ziel- cn ligchaatnlijke kragten van den inwooner verzwakt, en voor den krijgsdienst week en ongefchikt maaken. Zij zijn alleen zeer nuttig tot verraaderijen, en agter de muuren (6i). De Zwitfer, de bergbewooner, de Duitfchen, Rusfen, en Zweeden, welke op koude, onvrugtbaare gronden gebooren en gevormd worden, zijn tot de wapens gefchikter, en houden ook betere manstugt, dan de arglistige, laife en verwijfde Italiaan. De Republiek heeft, wel is waar, door nationaale wervingen reeds dikwijls over de 80,000 man verzameld; maar men kan niet zoo ligt van den bouw van den zagten grond, tot het ruuwe leger van den krijgsgod overgaan. Het éénige oord van Vinzenza kan een paar duizend goede fol- (61) Indien de krijgsdienst door de vrugtbaarheid van den bodem wordt verhinderd, enz. hoe brengen wij dit dan overeen , b. v. met de Pruisfifche dapperheid? Is Pruisfen een onvrugtbaar land? En hebben niet, volgens onzen fchrijver, de foldaaten aldaar neg' n maanden in 't jaar Verlof, om te blÜ6 te konnen arbeiden ? K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 241 foldaaten leveren: de overigen zijn onnut. Het gebied van Krema, Bergamo en Brescia kan 12,000 man misfen; maar dezelven zijn ongeoefend, en kunnen tegen geene gereguleerde troupes vegten. Van 't overige vaste land kan men wel boeren tot fchanswerken, maar geen foldaaten kiezen. Derhalven moet Vcnetïi altoos voor zijn geld hulgtroupes van vreemde vorften zoeken. In den Turkfchen krijg vonden zij dczelveri overal; maar oorlog tegen andere magtcn Voeten* de, hebben zij dit niet te hoopcn. Nog moeilijker zijn zij echter te vinden, in een' tijd, dat de Republiek reeds werklijk in verval is. Ondertusfchen konde zij goede generaals zoeken; want officiers bezit zij ganfchclijk niet: en dewijl zij goed kan betaalen, zouden ze dezelven zeker vinden. Goede generaals dienen ondertusfchen meet voor eer dan geld. Dan , 'er zijn ook lieden, die ducaaten nodig hebben, en deeze moet men juist niet in Africa noch bij de Huroonen zoeken. De voorraad van wapenen, mondkost en verdere krijgsbehoeften is verbaazende in Venetië; maar 'er is gebrek aan manfchappen en bevelhebbers. Hierom is hunne landmagt, bij de tegenwoordige uitgewerkte krijgskunst weinig te achten , en hangt (leeds af van hen, die hun de werving willen veroorloven. De heeren Kaaien en Edelen weeten voor dit kwaad geen werkzaam hulpmiddel, en verdaan meer van fijne, fluipende (taalkunde , dan van de vegtfchool , IV. DEEL. Q WaStr'  44» OVER DE ITALIAANS CHE waarin men foldaaten moet weeten te vormen, en aantevoeren , die den vijand in flagörde voorwaarts, en niet op de maskerade, met den moorddolk, van agteren, moeten leeren ontmoeten. Wat echter de zeemagt aangaat, zoo vinden zij in geval van oorlog minder zwarigheid, dewijl zij daartoe meer genegen, en in hunne omftandigheid daartoe beter gefchikt zijn. Zoo ras de oorlog is vastgefteld, worden 'er terftond dertig commandanten van galeien benoemd. Des anderen daags wordt in het arfenaal bevoelen , om de fchepen van al het noodige te voorzien. De opzigters der artillerij zorgen terftond voor kanon en amunitic. De Camera del armamento verfchaft foldaaten , matroozen , zeilen , levensmiddelen , enz. Eene andere commisjie zorgt voor het touwwerk , en de Magiftraat voor de galjoenen. De Gilden moeten tot de bezetting deezer galjoenen 7500 man leveren; ieder man krijgt eenige ducaaten handgeld, cn hiervoor laaten zich genoeg lieden tot deri zwaaren galeidicnst vinden. Deeze inrichting is waarlijk fchoon. Het arfc- ' naai levert de fchepen en de nodige manfehap. Alle handwerkers zijn daartoe vaardig. Hierdoor bckoomt de Republiek de eerfte , tweede en derde uitrusting. Het eenig nadeel is , wanneetalle de drie uitrustingen te fpoedig op elkauderen volgen; want tot 100 galeiën worden vijf millioenen ducaaten ter equipeering verëischt-, en dit is veel geld voor de gilden ééner ftad. Een  NATIONAALE DAPPERHEID. 243 Een Chirurgijn kan uit het ligchaam van een mensch , geduurende zijn leven , honderd ponden bloeds tappen; maar als hij op éénmaal 'er twaalf ponden wilde uitnaaien, zoude hij hem zeker ombrengen. Even zoo moet in 't ligchaam des Staats tusfchentijd bij fterke afgiften vergund worden, op dat ieder tijd winne, om door industrie de fchade weder te boven te koomen. Dan hieruit ziet men , dat Venetië in korten tijd met 56 galeien» 4 galeazzen en 16 fchepen in de open zee kan verfchijnen; 't welk in de middelandfche zee veel betekent. Zoo vreeslijk nu dit alles ook fchijnen moge , 200 onvoldoende is nochtans de ter zee dienende manfchap. Veelen zijn van het vaste land, en derhalven onbekwaam tegen de ongemakken der zee.. De arbeid op de galeien is affchuwelijk; hun voedfel is flecht, en de roeibank is hunne legerftede. Zulk eene leevenswijze kan niet lang duuren; 'er ontftaan ziekten, en de menfchen fterven als vliegen. Het verftandigfte was» indien men uit Dahnatig en Istrit matroozen name. De neiging van hunnen adel tot den zeedienst, zal altoos goede zeeofficieren leveren. Indien men nu in Venetië de magt alleen ter verdediging op het vaste land wilde aanwenden» en men tevens de Pruisfifche manstucht en krijgsoefeningen ijverig wist naar te volgen, dan konde Venetië op een' hoogeren ,toon fpreeken. Q 3 Voor  244 OVER DE ITALIAAN SC HE Voor 't overige gaan alle hunne onderneemïngen langzaam, en worden nalatig behandeld. De bevelhebberen gelijken de fcholiers, die het boek aangrijpen, als de leermeester reeds met de zweep agter hen dreigt. De meesten deezer heeren denken flechts in zoo verre aan hunne pligten, als dezelve nodig zijn, om zich in het bezit hunnes ampts te houden. Dit is wel een algemeen gebrek in despotieke Staa- ien; ■ maar het is de onvergeeflijkfte en ge~ vaarlijkfte feil in Gemenebesten I Dit is eene groote ftudie, die den ganfehen mensch vordert. De Venetiaanen zijn echter ook Hechts menfchen; de eigenliefde is de drijfveder tot zelfbehoud; en de grootfte waardigheden deezer ftad zijn bij hoornen te vergelijken, welke groote fchaduwen veröorzaaken, maar geene vrugten geeven. Het is niet billijk, dat men voor de hoogde eerposten gansch geene vaste inkomften bepaale. Zulk eene fchikking zoude te wege brengen dat de edellieden niet voor zich zeiven mogten zorgen. De gelddorst is echter een nationaal gebrek , en voor hetzelve zal men in Venetig zoo min als elders hulpmiddelen vinden. Als iemand nu aanftaande gevolgen wil voorzien, of deeze Republiek een duurzaam beltaan zal hebben; zoo behoeft hij geen' leeraar om zijn verftand te verlichten, indien hij de ingekropene gewoonten, hartstogten, grondregelen, en zwak- he-  NATIONAALE DAPPERHEID. heden derzelve in de fchriften van den geleerden graaf della torre geleezen heeft, die als een verftandige en ftaatkundige over Venei* fchreef. Hoe geheimzinnig de Venetiaanen ook altoos in hunne inwendige grondftelfelen zijn, zoo heeft deeze fchrijver ze toch weeten te ontdekken , en den fakkel ontftokcn, om het ganfche Gothifche gebouw te verlichten. " Eertijds werdt zij dikwijls door de Italiaanfche vorften in derzelver bondgenootfchappen bedrogen; maar thans is zij door fchaade wijzer geworden. Sedert eenigen tijd heeft zij, wel is waar, veel van den eerbied der vorften verlooren; maar zij is, desniettegenftaande , in den grond der zaake even zoo magtig als eertijds; alleen met dit onderfcheid, dat der vorften nabuurfchap voor haar gevaarlijker is geworden, waardoor haare ftaatkundige omftandigheid in de weegfchaal van Europa eene andere gedaante heeft gekreegen. Volgt echter haare omkeering, zoo zal zij gewis niet vallen, gelijk Carthago; ook niet, als de Romeinfche en Florentijnfche Republieken , die door fluwe medeburgeren onder 't juk werden gebragt. Daarentegen heeft hier de Oligarchie fterke wortelen gemaakt, welke onder alle regeeringsvormen het meeste tegen dien der Monarchaak aanloopt. Het zal altoos minder moeite kosten om heer Q 3 over  Ö4Ö OVER. DE ITALIAANS C HE over een volk te worden , 't welke door zijne behoeften zwak is, dan een zwerm van grooten te overmeesteren , welke alle fterk in magt ea uitfpraaken zijn, en reeds het regecren gefmaakt hebben (62}. Carthago viel niet door winzugt, maar door getergde wraak der Romeinen, toen hannieal in 't hart der Republiek drong. Maar het zoude met haar kunnen gaan, als met het gemeenebest Pi/a , 't welke door deszelfs nabuuren verdeeld en vernietigd werdt. Juist dit is niet onmooglijk; en in dit gevaar zijn thans alle Staaten, zints het Poolfche verdeel'mgs-traftaat ten voorbedde kan dienen , op welke wijze drie vorften de Staaten van eenen vierden, zonder fjag of ftoot, kunnen declen. De eerde daatkunde der Venctiaqncn vordert alleen, dat hunne gezanten de kunst verdaan om tweedragt en nijd onder de voor hen gevaarlijkfte magten te zaaijen. Dan eerst is derhalven tte ondergang van de Republiek te verwachten, wau- Cfiz) D't is geene al'oo- fleek houdende waïrrièiit. 'Er kunnen gevallen zijn, dat deeze grooten door eigendunkelijke Juuidclwijz.cn den algemecncn haat tegen hen gaande maaken ; cn naardien hanoe trots niet ligt voor 't zoogenaamd gercupei kan bukken, grijpen zij wc! eens, in nood, een. derden aan, om, door diens verheffing, hunne grootheid voor ganfehq» {ijk? vernietiging te bchocd.cn. }■;.  NATIONAALE DAPPERHEID. H7 wanneer een Monarch zoo magtig worde, dat hij in Italiin naar willekeur kunne handelen. Van de Turken hebben zij thans minder dan ooit te vreezen, en hunne verbinding met de Rusfen gcefc dcezen gewigtige voordeden. Befchouwt men echter de inwendige verdorven fappen in het ligchaam des Staats met opmerkzaamheid, wier rotting dagelijks toeneemt, dan is 'er noodwendig eene gisting te wachten (63). Het is ondertusfchen eene waarheid, dat Vunetiï in deszelfs toeftand, waarin het zich bevindt, gebooren en opgegroeid is; gevolgelijk kan men onderftellen, dat het ook kunne duurzaam ziin, dewijl de cigcnfchappcn, in welken bet ont'rtond en opwicsch , tevens alle veranderingen beletten en tot deszelfs beftaan moeten medewerken (64). Maar ik weet niet, of Fe fff- (63) Onder de uitgebreide kundigheden van den fchriivcr behoort gewis die der naliturUMè niet; anders hadt hij deeze fout in deeze overdrachtelijke voöriteUmg cn bcduit niet kunnen begaan. Wanneer eene rotting dagelijks toenepme, is 'er geene gisting te wachten; want rotting is zelf de hoogde graa# der gisting. K. (64) Wen verttaat zeer wel, wat de fchrijver hier wil zeggen ; doch de zoo even aangeweezen misdag moest deezen baaren. Geen ligchaam, 't welk rot, kan als aan zich zeiven gelijk, blijvende beftaan; want juist is de rotting het werkmiddel, dat de natuur tot de ganfcbeüjke ontleding van de naaste beftaan- Q 4 d""  £4S OVER. DE ITALIAANSCHE nette in zijnen tegenvvoordigen toeftand , in 't oog zijner nabuuren, nog is, 't geen het was, of nog gaarne wil fchijnen. Het wil als eene Aristocratie aangemerkt weezen ; en bij naauwkeurig onderzoek, is het deels Oligarchie, deels Democratie; zomrijds vertoont zich ook de Anarchie • derhalven bevat dit ligchaam eene onördenlijke vermenging. Hoe ligt konde het gebeuren, dat een deel van dit mengfel de overhand kreeg, 't geen het in den weg ftand, verdrukte, en den nijd der medeburgers overwon of blinddoekte. In dit geval vernielt een gif de ganfche verbinding, en doodt. De neiging der grooten tot Oligarchie, welke dagelijks dieper wortelen fchiet, kan de minderen tot wanhoop brengen, en zij zouden niet alleen willen fterven, maar in den dood hunner dwingelanden ten minften eenigen troost wenfehen te vinden. Alëer zij aan uitteerende koortfe ftierven, zouden zij liever eene hevige ontfteking waagen. Dit acht ik niet voor onmooglijk, vooral dewijl het gemeen reeds in 't harnas gejaagd en verbitterd js, en men weet dat deeze de gevaarlijkfte vijand zij, deelen der ligciiaaraen bezigt. Zulk eeu beftaan is dan wel degelijk hoogst veranderlijk; , waar het ligchaam tot deszelfs yngelijke ieeUn wordt te mg gebragt. En zulk een beftaan be, aqe'.t de fchrijver bier geenszins. K,  NATIONAALE DAPPERHEID. 249 zij, die niets meer heeft te verliezen. Woede, zonder overleg, verhit hem, en het leven, dat hij' nog kan verliezen, acht hij voor geen leven', wanneer hij het zelve in geduurige gekromde ellende moet doorbrengen. Dit in zich zelve groote kwaad, wordt door moeilijke gevolgen nog grooter. Als men de zitplaats der ziekte eenmaal kent, zoo kan een kundig artz, wel is waar, hulp verkenen; maar de zieke moet niet reeds alle krachten hebben verlonren, en het zedelijk gebrek moet het natuurlijke niet bij afwisfeling voedfcl geeven, noch veröorzaaken. Indien de Staat tot zoodanig een paroxismus zal vervallen, dan moesten de leden deszelven, zoo dra zij overtuigd waren dat 'er geheel geen hulpmiddel voorhanden zij, alle banden verfcheuren, cn de regeering of aan zich zeiven trekken , of dezelve aan anderen verkoopen, welke hen daarvoor het meeste boden. De onderdaanen zouden nochtans hoop op beterfchap behouden , dewijl alle nieuwigheden behaageu, welke in eene regeeringsvorm worden ondcrnoomen; en naardien de mensch geneegen is, om fteeds het beste te verwachten, waar zijn tegenwoordige toeftand ondraaglijk fchijnt, en daar hij denzelven zoodanig befchouwt, als of 'er geheel niet meer te verergeren ware. Welk een goede of kwaade vorst fterft, wiens opvolger niet, in de eerfte dagen zijner regeering, als Q 5 een 1  *5o OVER DE ITALIAANS C HE een halve god juichende geroemd worde. De harten zijn veranderlijk: zoodanig moesten ook de dingen, gevolgelijk ook de gedaanten der regeeringen , zijn. Uit deezen zelfden grond beweere ik, dat het onmooglijk zij, om eenen grondflag tot eeuwigduurende wetten en ftaatsïnrichtingen uit te denken, noch vast te Hellen. (65) Ontbreekt het eindelijk aan krachten, zoo is de dood nabij. Wanneer de leeuw doodzwak is, dan knaagen zelfs de muizen aan zijn hoofd. Gebeurt dit in Venetië, zoo blijft 'er geen hulpmiddel overig. De afval der. onderdaanen is als het buskruit, wanneer het gekorreld wordt, en het vuur kan bereiken. Hierom zoude reeds de aanvang der krankheid doodlijk zijn, en geene kunst (65.) 't Koomt mij voor, dat dit als eene onwederfpreek- lijke (telling mag aangemerkt worden: En echter, hoe zeer moet niet het gezonde nienfdienverftanc! blind zijn voor gebreken in de twee aangelcgenfte zaaken der maatfcTiappij: in 't Staatkundige en in 't Godsdienftige namenlijk! Zoude het geen hoogverraad zijn, om aan de volmaaktheid eener vastte{telde regceriirgsvonn en aan de onfeilbaarheid der ontwerpers van godsdienftige leerftelzelen te durven twijfelen ? alles mag en kan verbeterd worden, behalven de edclfte voorwerpen !.... En nochtans wil thomas abdt, „ dat de Republieken in (la., vernii geftort zijn, or? dat zij, bij veranderde omftandighe, „ den, haare wetten niet veranderden." K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 25* kunst in ftaat weezen, om de fappen in even. wigt te houden. Nog meer ! het veelvuldig onheil, voor 't welke men met reden mag vreezen, zoude door geene wijsheid kunnen vermijd worden, om dat zij niet toereikende is, om de oorzaak van het ongeluk weg te neemen. De invreetende kanker tast het hart aan en geen verfterkende middelen kunnen baaten. Een ijllings en fnel werkend middel echter zoude alleen haat en wantrouwen verwekken. Volgens mijn inzigt zijn de gebreken in deeze Republiek genoegzaam ongeneeslijk; dewijl zi[ meer uit de dwaaling van het verftand, dan die van den wil voortkoomen. En deeze is juist de ftaatkundige ketterij, waarin die menfchen zweeven. Men doet kwaad, en meent wél te doen: en het kwaad zal echter nooit door de beste meening geneezen worden. Om de flechte gevolgen der Democratie te mijden, verviel men tot de Oligarchie. In ftede van op den middenweg te blijven, fprong men van het eene uiterfte tot het andere uitertte over; en deeze fprong wordt telkens herhaald, en dus eindelijk gewoonte. Men kan derhalven voor de duurzaamheid deezer Republiek even zoo min borg weezen, als voor het leven des foldaats pp 't flagveld. Veellicht zal mij meenig leezer van geene partijdigheid, maar van onkunde befchuldigen. Misfchien noemt men mij een droomer, of bijzondere. Mis-  ITALIAANSCHE DAPPERHEID. Misfchien verftaat men in Holland alléén, wat ik van Venetië wil zeggen l (66.) Ik ben echter met alles te vreeden, en wenfche van harten, dat alle mijne beoordeelaars gelijk hadden. Of ook, dat mijne fchijnbaare onkunde of ftoutheid in verbinden en oordeelen het gevolg hadde, dat de Venetiaanfche wijsheid en bedaardheid ontwaakten, alle gevaar in koelen bloede mogten afweegen, waarin zij het ongeluk hebben van rond te dwaalen. (66. j Ik vertrouwe, dat veele, niet alleen Hollandfche, maar zelfs Nederlandfche leczeren, u verftaan zullen, en u, in opssigt deezer verhandeling, voor geen' droomer of onkundigen houden. K. VER-  VERHANDELING OVER DE D U I T S C H E NATIONAALE DAPPERHEID.   OVER DE DUITSCHE NATIONAALE DAPPERHEID. Over de Duitfchen moest ik in deeze verhandelingen het meeste fchrijven, en het juistfte oordee3cn. Maar ik woon in Duitschland; ik ben een apocrijffche Duitfcher midden onder Duitfchers; en ik draag nog eene Duitfche uniform. Ik bezit nog een waar Duitsch hart, dienvolgens eischt de wijsheid, dat ik, als een martelaar der Duitfche ftaats-onëenigheden, flechts over de Duitfche Nationaale Dapperheid, en van de verfchciden oorzaaken, die ons gedacht walglijk hebben gemaakt , geheel niets fchrijve ; veel denke; nog meer wenfche; en zugtende zwijge. Bij ons heeft immers elke provincie , ieder kreits, ieder vorst, ja zelfs ieder rijks ftad andere wetten,gebruiken,neigiagen, ontwerpen, zeden, flaatkundige en zedelijke grondbeginzclen , uitzigten, misbruiken, en ongeneeslijke gebreken voor het verëenigde ftaatsligchaam! Elke mijl gronds van ons vaderland heeft zelfs genoegzaam eene andere fpra,ak, andere modes, deugden en dwaasheden. — Ik zeg derhalven van deezen chaos niets, waaruit een almagtig waereldfchepper alleen een groot iets zou-  s56 OVER DE DUITSCHE zoude kunnen voortbrengen; en fchrijve dus hiervan niets, dan 't geene men mag leezen; wat de landgebruikelijke cehföre gedoogt , en wat de kortzigtige Duitfcher alleen en niet anders weeten mag. Ik zeg dan in 't algemeen: De Oostenrijker is verwijfd, wellustig, teder en week, dewijl hij in Weenen te toegecvend en in de provincie te dom wordt opgevoed. 'Er ontbreken ook goede hengften in de menfchelijke Hoererijen: wordt daartegen geen hulpmiddel in 't werk gefteld, en huwen onnutte ellendige menfchen met ellendige van hunne foort, zoo zullen 'er eindelijk niets dan dwergen, — dikhoofdige misgeboorten en baviaanen voortkomen. Ik ben van oordeel, dat, indien men bij ons de befchrijving der bevolking niet naar 't getal, maar ingevolge de bekwaamheid der onderdaanen wilde vervaardigen, zoo zoude Oostenrijk, dat in zich zeiven zoo volkrijk is, minder met wezenlijke menfchen vervuld zijn, dan Zweeden en Rusland. Tot de wezenlijke magt des Staats behooreu duurzaame en fterke menfchen. En duizend waarlijk gezonde en fterke recruten, die 9 of 10 duimen houden, zijn meerwaardig, dan tienduizend, die flechts in de befchrijving-lijst ftaan, maar in reijen noch gelederen geweer kunnen draagen. Zoo lang, voor 't overige, de Oostenrijkfche boeren-knaap zich liever den vinger afhakke, liever zich tot het tugthuis zie veroordeeld, dan dat hij foldaat zoude worden, is 'er weinig Na- tio-  NATIONAALE DAPPERHEID. 257 tionaale Dapperheid te hoopen. Bevreesd en week* hartig is hij insgelijks, derhalven zoo ligt hij in 't hospitaal, wanneer hij geforceerde marfchen moet doen , en is , ingevolge zijne zedelijke en natuurlijke hoedanigheid, de ongefchiktfte recruut van alle de erflanden. Wee den Overfte» die duizend gebooren Oostenrijkers ftormenderhand tegen ééne batterij wil aanvoeren! Ik geloof, als „men voor 't front roepe: ,, Vrij willigen ! herausX men zal Itorm loopen!" dat 'er als dan zeer weinig Oostenrijkers zullen toetreden. Het vuur ontbreekt; want eergierigheid kennen zij geheel niet, en de ganfche kaerel deugt geenszins tot foldaat. De Stiermarker, Karntner en Tyroler zijn flecht gevormd en zelden tot foldaaten gefchikt. In de proportie der populatie blijft 'er voor de armée weinig keuze overig. Deeze volken maaken rijke kerken, en prelaaten, en zijn het beste gefchikt voor de recruteering van kloosters en armhuizen. De Beijerfche is een goed cavallerist. Maar tegenwoordig ontbreeken hem paarden. Thans gaan zij nog allen te voet, en men ziet de foldaaten flechts in den biegtftoel, aan 't hof of voor de comedie fchilderen. ' Waarom ? dit is mij wel geoorloofd te zien, maar niet te fchrijven. De Paltzer is altoos dapper, als hij een' moedig' hoofdman heeft. Een krijgzugtig vorst kart hem beter dan den Swaab , als hij met fluwe Saxen moet vegten, gebruiken. Ieder Gulichfche en Bergfche boer is een held, IV. DEEL. R 5«-  *55 OVER DE DUITS CHE indien men dezelven weet te vormen en te gebruiken. De Sax is (leeds een voortreffelijk foldaat, als hij niet met den fhok, maar door eerzugt gedreeven wordt. Dit volk is verlicht, derhalven gevoelt het zijne waarde, en veracht de flaaffche zweep. In de Mecklenburgers, Westphalingers, Hanoveraanen en Hesfen gloeit nog de oude Bardengeest. Hun foldaaten-bloed vloeit fneller als men hen oude Bardenliederen voorzingt. Bij hen is het Duitfche bloed het minfte met Fransch gif aangeftoken. Gelukkig de heirvoerer, die in deeze oorden veel recruten weet te vinden! Hoe onoverwinlijk zouden wij zijn, indien de godin der tweedragt niet haare giffchaal over ons in Duitschland had uitgeflort! Ondertusfchen blijft het zeker, dat wij alleen de beste kweekfchool aller bekwaame generaals en nuttige foldaaten zijn. Derhalven moeten zelfs de Franfchen in hun vindingrijk Parijs, zoo wel als op het flagveld bij Rosbach, bekennen, dat de Pommeraars en Duitfchers wel is waar niet zoo cierlijk danfen, niet zoo ligtvaardig denken, niet zoo fijn bedriegen kunnen , dan hunne Marquilën , maar daar en tegen veel ftandvastiger vegten, gevoeliger (lagen uitdeelen. billijker handelen eu bondiger fchrijven dan hunne soobises, richelieus en sorbonnen, (67) dan onze dier» baar- (6?) Alleen met liet bewijs van dat bondiger fchrijven, zou de Baron veelen vcrpligt hebben. K.  NATIONAALE DAPPERHEID. 259: baarde leermeesters, die den Duitfchen aap , in geparfumeerde hairbeurfen ,Franfehe caprioolen geleerd hebben. God geeve, dat wij ons in 't vervolg minder bij hunne kleinigheden ophouden; ons minder op hunne verbonden en broederlijke liefde verhaten , en onze waarde beter leeren gevoelen , om op Iret Europeïfche fchouwtooneel eene grondig geleerde, en aan onze Nationaale Dapperheid pasfende, rol te fpeelen. De Bohemer is boosiiartig, wreeVelig, verraaderlijk , onverzoenlijk , dom , en derhalven een goed foldaat, als hij door dwang en dokflagen op de drilplaats gevormd worde. Doch- hij verminkt zich ook liever, dan dat hij den foldaatenrok zoude aantrekken. Waarom? —- Dit mag ik niet weeten. Misfchien, om dat hij in de guarnifoen- deden te veel dokflagen voor kleinglieden ziet uitdeelen. — Misfchien. dan genoeg hier van. De Brabander en Waal hebben reeds veel van den aart der Franfchen. Zij zijn dout in 't aanvallen, moeten echter als mensch met vriendelijkheid worden behandeld, als men hen voor foldaat wil gebruiken. En biermede oordeele ik genoeg over de onderfcheidene bronnen van de Dapperheid der Europeïfche Volkeren gezegd te hebben. Ra -De  *6o OVER DE DUITSCHE De Africaan is flechts verraaderlijk, boosa'artig en met eene laiTe ziel gebooren. Of en waarom dezelve, ten tijde van hannibal, in Carthago zoo dapper was, dat hij zelfs de 'Romeinen bij Cannes verfloeg ? dit heeft zijne bijzondere oorzaaken, welke niet in het climaat moeten gezogt worden. De Perfidan is verwijfd en roofzugtig. De Siammer zoekt zijn hoogst geluk in werkeloosheid en rust. Hij denkt noch arbeidt; die derhalven de beweeging als een kwaad befchouwt, is altoos een flecht foldaat. De Chinees is laaghartig, bevreesd, kleinmoedig , in f het despotiek - theocratisch juk. De wilden in America hebben geheel geen gevoel van eer, noch van ftoutheid in groote gevaaren; maar zijn flechts dapper als tijgers en kannibalen, als zij door honger en bloeddorst geprikkeld worden. In Sparta was het loon van den grootften held, de eerfte jonge fchoone des lands. De liefde verwekte, ontvonkte en beloonde de Dapperheid. Ik ben ook van oordeel, dat zij bij jongelingen en grijsiiarts meer tot groote daaden fpoore, dan de korporaalsftok, boeijen, beulen en provoosten kunnen uitwerken. De oude Duitfchen kwamen tot eene foort van razernij, als men hen de Bardenliederen van den roem hunner voorvaderen voorzong, die voor het  NATIONAALE DAPPERHEID. 261 het vaderland met de wapens in de hand ftierven. De Romeinfche veldheeren riepen, als de zege wankelde, tot hunne Legioenen: ,, Denkt dat gij Romeinen zijt!" en zij verwonnen. Frederik de groote wekte zijne Pruisfen op 't flagveld op , als hij met een' wakkeren blik zeide: „ Broeders, toont heden dat gij Pruisfen zijt!" Een Franfche Maarfchaïk bragt éénsflags zijn vlugtend heir , door weinig woorden, tot ftaan, tot nieuwen aanval en triomf, als hij met verwondering en bedaardheid fprak: ,, Kinderen! vóór, agter u is de vijand ; wien zoekt gij?" Een ander fabelt de vlugtenden neder, en dwingt de overigen tot'tegenwcer. De vrouwen der Sabijnen liepen hunnen verflagen mannen, naakt, met hunne kinderen op de armen, tegen, en dreeven hen hierdoor tot de overwinning te rug. Schoone voorgeftelde beeldtenisfen van ftoute onderneemingen voor het vaderland, maaken de naneeven trots op den roem hunner voorvaderen, vereeuwigen den heldenmoed, en verwekken zelfs in den blooden heroïke neigingen. Kweekelingen zoodanig aangefpoord, zullen niets doen, dat hunnen naam onwaardig is, als zij even zoo groot willen zijn als hunne voorgangers waren. Alle wélfpreekendheid en kracht der dichtkunst moet aangewend worden , om deezen trek tot eer en naarvolging te bezielen. Nooit moet de R 3 zoon  %6z OVER. DE DUITS C HE zoon waanen, dat zijn vader roem hebbe verworven , op dat hij daar vau de voordeden in rust kunne genieten. In dit geval wenken ons de fchiinmen der dooden op het flagveld, en door zulke aangcuaame zwermerij ontvlamt, in ftede der IJdelheid van kleine zielen, de begeerte tot groote heldendaaden. De oude krijgszugtige volkeren ontvonkten zich pmftrijd tot waakzaamheid, in dagen van vreede, en tot onverfchrokkenheid , in tijd van nood. De Corinthigrs zeiden: uwe vaderen fteegen langs uwe wegen tot de deugd op ; maar gij moet door rijkdom en ledigheid niet verliezen, wat armoed en arbeid voor u hebben gewonnen " Bij de Grieken vcrëenigde zich alles, om den ouden heldengeest in alle harten te enten. De allergemeenfle burgers, welke een' roemrijken dood lUcrven, werden naast de grootfte heirvoerers geplaatst. Hunne nagedachtenis werdt door de pragtigfle feesten vereeuwigd. Vol hoop, om die eere te verdienen, wierpen zij zich tusfehen hunne vijanden. Zij riepen de geesten der dooden ten getuige vau den dag, op welke zij naar hun voorbeeld wilden zegevieren pf fterve.q. Dit voorneemen voerde hen kloekmoedig tegen alle gevaaren aan. De erïnnering flechts van den éénen flag bij Marathon (titaanmèrting 4) waar ecu kleine hoop ecu talloos heit verflocg, ontvlamde ree Is alle harten , en verhief dezelven tot groote doeleinden. Alkxa wder wist van dit voordeel het best ge-  NATIONAALE DAPPERHEID. 263 gebruik te maaken, cn daardoor overwon hij gansch /ifië. Zijne foldaaten poogden hem naar te volgen, en hij zelf achilles. De Arabieren zijn door hunne dapperheid nog in onze dagen vrij. Zij betaalen nog geene fchatting; en terwijl zij in hunne tenten flechts de daaden hunner voorvaderen hooren bezingen, zoo gelden bij hen de dichters even zoo veel, als de Barden met hunne zegeliederen bij de oude Duitfchen. De Scyten zelfs, welke gansch Europa als overftroomden, wierden door dezelfde drijfveêren bewoogen ; hunne wetten bevorderden hunnen moed, hunne liefde tot vrijheid, hunne gewoonten, hunnen godsdienst; en de hoop om eerst na den dood volkomen gelukkig te worden, maakte hen alleen vreesfeli k. Hunne deugden waren overmeesterend, en de neiging tot den krijg met hunne geloofsgronden verëenigd. Hunne vergoodde Odin, vestte hunnen hemel en hel alleen op het loon der dapperheid. Zijne wetten overtreffen alle wetten der Spartaanen, met opzigt tot den geftrengen eisch, om den dood te verachten. In ftede van vrees voor den dood, ontftond bij hen eene vlammende begeerte, zelfs eene drift om op het flagveld te fterven. De eerfte Saraceenen waren door dezelfde grondregelen gevormd , dat men flechts met de wapenen in handen eeuwigen roem kunne verdienen. Onze munniken daarentegen ^predikten het tegenövergeftelde, lieten den R 4 be-  AÖ4 OVER DE DUITSCHE bevreesden Christen deeze wapenen , zelfs tot noodweer, lafhartig uit de handen vallen; en gaven in derzelver plaats den roozenkrans: even hier door ging Conjlantinopolen verlooren, en kleine benden van mufuhnannen overwonnen, zonder tegcndand, groote christelijke heiren. De Scandinaviers zogten het hoogde toppunt van gelukzaligheid alleen in bloed en dood; zij lagchtcn en juichten nog, als zij den laatften adem uitbliezen. Bij de Gothen was de Dapperheid de éénigfte deugd; en de zoon hunnes konings dorst zelfs geen' boer een tweegevegt weigeren. De dapperfte hunner, verkreeg na den dood altaaren en priesteren. En de fchoonfte dogters der Franken (liepen alleen bij de dapperften des volks. Het loon des overwinnaars was het genot der fchoonheid. Wat kan den vuurigen jongeling onöverwinlijker maaken dan zulk een zoet loon! Ik oordeele ten minden dat een or- denbandje van Lodewijk, Thcrefia of FrederiL veel minder helden, dan de kousfenband van een fchoon meisjen voortbragten. De Hunnen vielen in eene foort van razernij als men hen de daaden hunner voorvaderen verhaalde. Alle Japannefen verachtten eertijds den dood. Men roemde in hunne fchoolen hen, die een zelrgekoozen dood dierven. Wat maakt de oude Zwitjèrs zoo onoverwinlijk? Een kleine hoop jTCiders, die voor de Vrijheid vogt, overwon het  NATIONAALE DAPPERHEID. 265 Oostenrijkfche heir bij Sembach. Met hunne knodfen verbraken zij de wapenen hunner vijanden en zegepraalden over krijgskunde en legerfchaare. De trots, gegrond op de gedachtenis van de dapperheid onzer voorvaderen, is derhalven voor ieder volk een rijke bron tot onbuigzaame grootheid der ziele. En volgens mijne proefkundige bewijzen heeft montesquieu ongelijk, als hij in zijnen Efprit des loix het climaat des lands te veel invloed op de Dapperheid der volkeren toefchrijve. Een fcherpziende wetgeever zal wonderen bewerken, als hij uit voorbeelden van anderen, de krijgsdeugden bij zijn volk leert verwekken, en dezelve voorts met de Pruisfifche taktiek , gelijk de Romeinen hunne legioenen, en de Grieken hunne Rhalanx, weet te gebruiken. 'Er zijn derhalven verfcheidene wegen en middelen om een volk dapper te maaken. Wat verricht niet een ordenbandje in Frankrijk? de heilige Antonius van Padua, in Spanjcn? en eertijds het vaandel van Mahomet bij de Turken, en het kruis bij Christelijke heirlegers? Tegenwoordig doet de luijgsöefcning of de taktiek het meeste; en wél gebruikte kanonnen beflisfen. In 't algemeen vegt de Spartaan, uit andere gronden, ftouter dan de Macedoniër, en de Athener uit anderen dan de Syralufer. Zoodanig ook is de Croaat van den Hungaar, als de Duitfcher van den Franschman, onderfcheiden. Derhalven blijft de (telling juist, R 5 Dat  tö6 OVER DE DUITS CHE Dat de Nationaale Dapperheid eigenlijk uit de volgende verfcheidene bronnen voortvloeit; namenlijk: uit Bijgeloof, Roofzugt, Vaderlandsliefde, Eerzugt, Vrees, Nationaale-haat, Woede, Wanhoop, Heerschzugt, Vorftenliefde, Vrijheidsliefde , meest echter uit de voordeelige aanwending van het Temperament en het Nationaal-caracter. De Cho/erike is, in gevolge zijne aangebooren eigenfehappen en den aart van zijn bloed, ftout, dapper en vermetel. De Melancholike is meerder wanhoopig en wraakgierig dan dapper. De Phlegmatike is loom, laf en bevreesd. De Bloedrijke is heet, vlugtig, leeft echter gaarne , en vermijdt zoo veel mogelijk het gevaar, om langer te leeven. Uit deeze ontelbaare vermengingen van deeze hoofd • temperamenten ontftaan dan ook ontallijke fóorten van neigingen , tot wier geheele ontleeding een gansch boekdeel nodig was. Dit behoorde voornamenlijk de hoofdftudie van een' Generaal te zijn; want de kunst om menfchen te kennen, is de gewigtigfle en noodzaaklijkfte. Dit alleen wil ik hier in 't bijzonder aanmerken , dat als een phlegmatico - fanguineus, of een melancholico -phlegmaticus even zoo dapper tegen den viiand ftrijde , als een fanguineo - cholericus, of cholerico- melancholicus, dan is de eerfte veel meer eer- en loonwaardig dan de andere, dewijl bij hende  NATIONAALE DAPPERHEID. eSf de Dapperheid geene natuurlijke, maar eene ver'kreegene, door arbeid gedwongene deugd is,welke meer opmerking en achting verdiene, dan de aangcbooren, die uit den aart van onze ligchamelïjke lappen noodwendig voortvloeit. Hierop behoorde een generaal voornamenlijk zijn aandacht te vestigen, en zijne belooningen voor ieder zoodanig geëvenredigd uittedeelen dat hij naarijver verwekke, en door verfchillende foorten van loon pok verfchillende foorten van helden kweeke. Een partijganger moet een gansch ander man zijn, dan een generaal - overfteen de phlegmatike hufaar zal op de veldwagt flaapen. Eindelijk is de Dapperheid, in de befcherming des levens , een noodweer. In de befcherming des vaderlands , eene burgerpligt, of gezellige deugd. In de befcherming van zijn huis tegen roovers, een natuurlijke trek tot onderhoud. In den ffeest tot verovering, eene dolle ftoutheid, of roofzugt. In bevegting der dagelijkfche Nooddruft, volgens de wijze der Tartaaren, een pligt tot zelfbehoud. In den tweefirijd, eene werking der eerzugt, of van ontvonkte drift. Naardien nu in 't algemeen de waare Dapperheid beftaat, in eene zich ftceds overëenkomftige tegenwoordigheid van geest in groote gevaaren ; maar vermetelheid en bloeddorst uit gansch andere onedele bronnen voortvloeijen; zoo ziet men hieruit ligt de oorzaaken , waarom meenig een, die in 't . twee-  s6S DUITSCHE DAPPERHEID. tweegevegt inderdaad dapper is, aan de fpitfe van een regiment laf vegt; en waarom ook dikwijl» meenig waare held in 't veld, fomtijds bij den tweeftrijd bevreesd zij. Over de zoogenoemde bravoure journaliere zeg ik hier niets. Zij ontftaat fomtijds uit den luim van den dag. Een laf mensch, die zijn geld verfpeelde, of zijne maitresfe verloor, zal misfchien heden moedig vegten , daar hij morgen zoude loopen. Meenig hond is ook beter op de haazen- dan op de zwijnenjagt. Men wordt ligter een held in Franfchen dan in Pruisfifchen dienst. De patrijshond wordt par force afgericht, en eet het wild niet, om dat hij 't zijn' meester moet brengen ; en meenig mopsje vegt met charmantje even zoo dapper om een ftuk gebraad, als de huisrekel van den boer met de windhond des edelmans om een' paardendarm. Proficiat, rondsom! Ik ben reeds lang invalide bijt niet meer voor der vorften twist met mijne broederen, om allergenadigfte goedkeuring. • . God dank! ik ben invalide, zedert ik klaar begon te zien. Wél dien, welke zijne eigen dapperheid flechts voor zijne verdediging, of, indien de gelegenheid zich opdoe, voor de Vrijheid van gedrukte medeburgeren weet te gebruiken ! Wél dien, die eens in zijne bijdraagen tot de gefchiedenis der menschheid eenen Washington onder de helden, eenen ruyter onder de heiligen telle; en deeze mijne verhandelingen met nutte aanmerkingen opheldere, of door daaden als zuivere waarheden wille bevestigen!  E E N I G E V E R S E N*   B R IE F, GESCHREEVEN UIT DE GEVANGENIS, AAN HAARE KONINGLIJKE HOOGHEID, PRINCESSE A M A L I A, ABDISSE VAN QUEDLINBURG. (*) 6 Vorstinne! leeft gij nog? Zorgt gij nog voor uwe knegten? En befchut uw menschlijk hart Nog der onderdrukten rechten? OF (_*) Eene Voiftin, wier nart der deugd en weetenfchappen geheel en al gewijd was. Zi] is dezelfde , naar wier ontwerp de beroemde ramler. zijne Cftntatf. bik too jbsu, vervaardigde. K.  572 BRIEF Of heeft reeds de vuige lastring En het noodlot, door hun raagt, Ook bij u de laatfte pijlen Voor mijn wonden aangebragt? Houdt uw arm voor mij nog 't fchild? Deelt gij nog in mijne klagten? Of kon frkdriks toorn voor mij Uw grootmoedigheid verachten? Kunt gij niet den ftorm weerhouden, Die van rondsom op mij bonst? Niet den feilen blikfen fluiten, Die te fchriklijk om mij gonst? Is uw voorlpraak niet genoeg Om mijn ramp en fmart te mindren ? Wie zal Molochs offermes 't Slagten van een' bok verhindren ? Wie, wie kan mijn' boei verbreken? Is üw arm tot hulp verkort? Achï  AAN PR.INCES AMALIA. a?3 Ach! dan zie ik mijnen troostgrond In een' afgrond neêrgeftort. Maar, hebt gij nog niets verricht, Niets tot redding ondernomen? Haast n dan, mijn fchutsvorftin! Haast u, mij ter hulp te koomen. Troost mij verder niet met vreede* Met de hoop op betren tijd; Ach! ik zal gewis bezwijken, Zoo gij mij niet ras bevrijd. Is de lauwerkrans nog ver, Wie helpt dan mijn boeijen draagen^ En met een' verzwakten voet Me in een ftrijdend ranperk waagen? Uitgeput zijn mijne krachten, En mijn adem fnakt naar lucht, Daar ik met gekromde leden Uitzie naar mijn laatfte zugt. tV. DEEt. i *  a74 B R I E F Ik ben leed en leven moê, Want mijn lijden heeft geen ende, En mijn vrije, fterke geest Denkt te groot in mijne ellende. Zal ik dan zoo lang mij martlen Tot het fpeekfel mij verdikt? Tot da wonden wormen teelen? Tot mij ftorrn op ftorm verfchrikt ? ... Ja, Vorftin! het is mij ernst, Cato's voorbeeld naar te volgen, Niet, om dat het wreede lot Eindloos op mij blijft verbolgen; Niet, wijl mij de last des kerkers Dubbel onverdraaglijk fchijnt, Even als de droeve tortel Om 't verlaaten duifje kwijnt; Neen! — wijl 't kranke ligchaam mij Allen tijdverdrijf verhindert, En  AAN PRINCES AMALIA. tjs En de wakkerheid der ziel En het denkvermogen mindert. — AU ik op mijn legerftede Met geboeiden hals en voet* Met mijzelv', met mijne banden * Met de koortfe ftrijden moet; Als de hette mij bedwelmt, Als de droomen mij verfchrikken $ Als ik rustloos ruste zoek* Uuren tel en oogenblikkeii; Als ik niet één middel vinde 't Welk mijn' zwaaren boei verbreekt* En, elk die mij durft vertroosten, Vaii geduldig lijden fpreeku Als gij-zelf niet helpen kunt. Zon ik dan niet troostloos weenen? Of ii dan de laatfte hoop Nog niet voor mijn oog verdweenen ? — I 'è  a76 BRIEF Heb ik dan vergeefs geleden ? Leeft voor mij geen vrind, geen God, Die mijn jammerklagt wil hooren, Neérzien op mijn treurig lot? Waarom konde ik dan voor lang Niet mijns vijands wensch voorkoomen, Waarom heeft niet mijne hand Zelf mijn oog het licht ontnoomen? Waarom ben ik niet mismoedig In mijn wreedften druk verfmagt?.. „ Wijl ik over freuriks goedheid „ Veel te gunftig heb gedacht." Groote Vrouw! och, duldt toch nooit, Dat Hij nimmer zoude hooren, Dat ik flechts door 't wreevlig lot Zijn vertrouwen heb verlooren. Kunt gij thans niet voor mij fpreeken, Schrijf: „trenck lijdt oneindig veel!" Schrijf  AAN PRINC ES AMALIA. 277 Schrijf dat ik ten onrecht lij de, En ___ gij fchrijft hem niet te veel. Kan men dan alleen voor mij Niet fcéne eedle daad verrichten? Ach! hoe fpoedig durfde B.** Mij verraderlijk betichten!... En hoe fpoedig kwam het antwoord, Dat mij ftraks in keetuen floeg l En, om deernis op te wekken, Zijt gij-zelf niet fterk genoeg?.. Hoe! heeft fredrik enkel tijd, Om verraaders aan te hooren?... Kan hem 't dondrend oorlogsvunr Dan in groote daaden ftooren?... Heeft hij t'jd om mij te doemen, ..Mij te doemen, flechts op fchijn?... Kan hij onrechtvaardig ftraffen, En— geenszins genadig zijn?..- S 3 Gij'  *?S BRIEF Gij, Vorftin! kent hem te wél, Om door zwijgen hem te hoonen; Hem, die recht en grootheid mint, Moet men flechts de wegen toonen. Wil hem tooh mijn toeftand melden, Ö! Dan gaat hij zeker mij Niet als nero, onverbidlijk, Ongevoelig, ftreng voorbij, Ik Verlang naar vrijheid wel, Maar ik zal haar lijdzaam wagten; Laat mij flechts bij zoo veel angst / Niet in mijnetf boei verfmagten. Ach ï gevoel toch wat ik lijde, Als mijn hart in traanen fnielt, Als mijn boezem wordt gefolterd, Meer dan ooit mijn hand u meld'. Zoo ik zelfs een booswigt waar* Had, ik reed; te veel gedraagen; W«u>  AAN PRINCES AM AL I A. 279 Waarom raag een lijdend mensch Menfchen niet om bijftand vraagen* Help mij, edele Vorftinne! Biedt den zinkenden uw hand, Die zich vleide in zoo veel rampen Met uw' troost en onderftand. — Ja, ik weet en hoop veel meer; En dees hoop houdt mij in 't leven. Wie zoo edel denkt als gij Moet voor mijne rampen beeven. Kunt gij mij vermetel achten, Als de hoop mijn ziel vervult! Uwe ontferming af te fmeeken Is geen wreevlig ongeduld. Als hij, dien de foltring knaagt, Smeekt om min dring zijner pijnen ? Als een vast gefloten hond Om zijns meesters toom durft kwijnen; S 4 Als  a8o B R I E F Als een visch fnakt naar het water, Daar hij op den oever fterft; Als een hart, verhit door 't jaagen. Dorst, wijl hij het water derfti Als; een torfchende ezel hijgt, Wijl hij last op last moet draagen; Als een mensch om redding roept, Die door moorders wordt geflagen ; Als een beedlaar brood durft fmeeken. Wijl hem nood met honger knaagt; Als een afgematte kranke Zijnen artz zijn fmarten klaagt; Als een warme lentelucht 't Vogeltje in de kooi doet zingen 5 En wanneer dezelfde drift Mij tot dit gezang kon dringen;.... Kunt gij *t niet vermetel achten Dat een droeve tot u fchre.it> Wauï  AAN PR1NCES AMALIA. sSï Want de nood dwingt mij tot klaagen, Geenszins eigenzinnigheid ? — Wie, als gij, het menschdom mint, Laat zich nooit in wéldoen ftooren; En wie nijd en noodlot kent Kan rechtvaardig klaagen hooren. Welke zorg is immer trouwer, Dan, door deerenis vervuld, Dien in zijnen val te redden, Die Hiet viel door eigen fchuld! Schraag 't gebouw van mijne hoop, Want de zwakke krachten kwijnen; Die de donder van het lot En de nijd ftaêg ondermijucu. Hoedt mij, Menfchen-minnaaresfel Hoor daar de onfchuld tot u zugt, Die een tijger wil verfcheuren, En in beide uwe armen vlugt, S 5 Hel]»  s8a B R I E F Help mij, ach! 't is meêr dan tijd3 Doe mij toch de maijlucht voelen; Laat mij, zonder zonnefchfjn, Niet in mijne boeijen woelen! Spreek, waar ik niet dtirve fpreeken; Schrijf, waar fchrijven baaten kan; Fredrik weet, dat nooit zijn Zuster Zorgt voor een' onwaardig man. Ach! Vorftinl waak toch voor mij- Doe gij eens mijn troostzon daagen: Nimmer zal ondankbaarheid U uw' bijftand doen beklaagea. U ontbreekt nooit het vermogen; En, daar gij voor de onfchuld leeft. Zoo befcherm hem, die door 't noodlot Gansch van hulp verlaaten, fneeft. Hiermeé werp ik voor u néér 't Geen mijn hart en pen dorst uiten : Ach 1  AAN P RIN CE S AM AL IA. 083 Ach! konde ik nu eens 't getal Van mijn droeve brieven fluiten! fj*) C*) Deeze is de vijfde brief, door den Auctettr in de gevangenis aan de Vortlin gefchreeven; de overigen zijn vertoorn. K,  N I E U W E J A A R S W E N S C H, VOOR DE GANSCHE WAERELD. Ik wensch mij veel criiiek; bij uitftek veel geduld; Den vitter weinig ftof; den Ieezer weinig fchuld. Ik wensch den Roomfchen paus, dat alle Christen.fchaaren Van zijne onfeilbaarheid als ik verzekerd waren. Den keizer, onzen heer, wensch ik het hoogst geluk, En in regeerkunst zij hij 't eerfte meesterftuk. In Rome en in Parijs, Berlijn en alle Staaten Heerfch' niets dan billijkheid en voorfpoed bovea maaten. Den fultan in 't ferrail wensch ik den Franfchen fmaak, Die hem tot koekoek vorme en Franfchen minnaar maak'. Den Mandarijns, Fakirs, den Bonzen en Brachmannen Moet' wijsgeerte uit hun oog eerlang de blindheid bannen; Opdat door hunnen vlijt de ganfche waereld vrij Van list, van gochelfpel en ledigloopers zij. Ds  NIEUWEJAARS WENSCH. 285 De duivel echter moog' in alle zwarte fchaaren Des.keizers van Marokke, als in de zwijnen, vaaren. Dat in Europa fteeds de twist voor vreede zwigt'; De weg ter deugd zij fchoon, de weg ten rechter ligt-, De heerschzugt weggezweept; de patriot verdedigd; En nimmer't menschlijk recht door christentwist beledigd, 'k Wensch, dat de fluwfte Jood den Christen nooit bedrieg'; Den Christen* eeuen geest, die naar den hemel vlieg'; Den Turken geeue kracht zich verder te vermeêren; Den Heiden Kochems boek vol katechismusleeren. Der hel niet éénen gast; held Plnto geene maats ; Den Hemel ruim genoeg, en mij de beste plaats; Den godgeleerden kracht om naar zijn leer' te leeven • Den wijsgeer rein verftand om waarheid naar te ftreeven. Den mathematicus des grooten leibnitz geest; Een eerlijk wetboek tot der rechtsgeleerden leest, Om voor hït Duitfche recht 'tRomeinfche niet te borgen. De fterrekijker moog' voor de almanachen zorgen J Ver-  m NIEUWEJAARS WENSCH. Verkrijgt hij hier geen brood, zoo ftaa, indien zij w>il. Voor hem de maan vol pracht ter open tafel ftil. Den luijaarts wenscht mijn hart altoos verflijmde maagen; Den vraaten moog' de jigt aan lijf en leden knaagen; Den arbeidsman geluk; den armen goedkoop brood; Die 't koren duurer maakt, wensch ik gebrek en nood; Den gierigaart een hand vol gloeijende ducaaten; Den minnaar van proces veel kostbaare advocaaten 5 Den rechter veel verftand, en nog meer billijkheid} Den patriot vee! moed, als hij voor vrijheid pleit,' Den heer een menschüjkhart, den dienaar weinig zwerven' j Den booswigt het fchavót, en — toch een zalig fierven; Den burger neering, recht en zegen overal , Den menfchen vrinden dank; den trotfehen fatans val; Den kunstenaar veel geest, en weinig heiige dagen; Den koopman rijke winst, en den bedrieger (lagen ; Den ftaatsman Maatkunde, en den onderdaan geduld; Den landman rijken oogst, die fchuur en zolder vult) Den  NIEUWEJAARS WENSCH. 2S7 Den preêkheer voel foldij, een vrouw die, zonder raazen, Voor hem met zuinigheid bet vet van'tvleesch kan blaazen; Den domheer goeden wijn ; den zeeman goeden wind; Den grijzen meester Hans een wélgebooren kind Voor zijne jonge vrouw. — Wat wensch ik den foldaaten ? Altoos gelegenheid cm van den krijg te praaten; Veel zagtheid, mooi geweer, geilden met los kruit; Den fohipper volle vragt en de allerbeste fchuit; Den timmerman veel houts tot zaagen en tot bijtien; Den jonker aadlijk recht bij onverdiende tijtien; Den wijzen 't beste wéér, als hun een dwaaze deen; Den hovling hazenvet, dat vleijers ruggen fineert; Der modekramerij in Duitschland veele zotten, Die, naar Parijsch vernuft , met fmaak en waarde fpotten. Alle oude vrouwen wensch ik fteeds een jeugdig hart; Niet fchoone meisjens nooit jaloerfche minnefmart; De fchoonen veel genot, veel edele overwinnaars; Veel oordeel in de keus, en veel oprechte minnaars. Die  a38 NIEUWEJAARS WENSCH. Die flechts om fchatten mint, een twistziek raazend wijf, Die goede vrouwen kwelt, Actaeons tijdverdrijf. Den huistirannen wensch ik fteenen in hun blaazenj In 's rnstverftoorers oor een onöphoudlijk raazen; Dien, die recht edel mint, de fchoonlteenliefftevrouw; Die kfoosterkuischheid kiest, nooit bitter naberouw; Den drukker veel aucteurs; den dichter veel gedachten; Den rijmer veel papiers en wélverfneeden fchachten. Den leezer veel verflands op de edele letterbaan; Dien, dit niet leezen mag, zie ik vol deernis aan En lagch wanneer hij fchimpt op dvvaaze letterwijzen: Wat vreugd, wanneer mij zelfs de recenfenten prijzen! Dan wenscht mijn dankbaar hart dit fchranderst gild van'tland Des weeks een rijklijk loon, en fteeds een kloek verftand. HET  HET LOT; H oe zelden beloont niet het lot onze vlijt? De loflijkfte flrijder verliest vaak den ftrijd. De fnoodheid geeft voordeel, oprechtheid kan fchaaden; De onnoozelen worden met ketens belaaden. De trdtschheid rooft de eer, cn de list het geluk. Door deugd en door grootheid fterft meenig in druk. Hoe veelen, die onder het juk hier bezwijken. Verdienden in 't yorftelijk purper te prijken! Hoe meenig een voert niet een' vorstlijken ftand- En is de bederver, de pest van bet land! iv. deel. t ij a;  D A M O N AAN D O R I S. Doris! zijt gij nog in 't leven? Ach! de twijfling doet mij beeven. Wreevlig noodlot! zeg mij toch, Leeft mijn dierbre Doris nog? Ach! zoo gij nog voor mij leeft, Help dan't vuurmijns boefems blusfchen: Zult gij nog de lettren kusfchen Die mijn bloed gefchreeven heeft? 6 Vn\  DAMON AAN DORIS. *§i 6 Vrindin! hoort gij mijn klaagen? Treffen u de felle Hagen Uwes vrinds, gelijk welëer? Zie dan op mijn traanen néér. Zie dan uwen teêrften vrind, Die uw weermin mogt verwerven $ In een' ban gen kerker nerven, Daar hij croosc noch uitkomst vindt* Ach! ik zie reeds paeflen vloeijeiij En den zïvaanenhals befproeijen: Och, dat dees nog 't brandaltaar Mijner zuivre liefde waar' 1 Doch , fchoon ons het noodlot fcheidt ? Eeuwig zal mijn liefde branden. Zij brengt u nog offeranden, Wijl zij heete traanen fchreii4 T 3. tte«  «9* DAMON AAN DORIS. Het herdenken aan de dagen, Toen mijn hart u kon behaagen, Brengt mij nog een' hemel aan Op mijn donkre doornenbaan. Doris! ach! hoe klopt mij 't hart, Als ik hijgend' naar u Itreevc, En, hoe pijnlijk ik ook leeve, Min ik zelfs mijn minncfmart. Schoone Doris! help mij ftrijden. Ik bezwijk fchier onder 't lijden, Dat mijn geest en hart verteert, En mijn krachten overheen. Want ik lig aan deezen wand, Waar de fmart mijn oog verduistert, Minder vast door 't ftaal gekluisterd, Dan aan uw geliefde hand. Do. ö i"  n A MÖN AAN DORIS. Doris! mijne wonden bloeden, Want mij treffen alle roeden, Alle rampen treffen mij; Doris! wist, gij wat ik lij'.. - $ Een eindelooze nacht Volgt op mijne droeve dagen; Moet ik al het leed u klaagen, Mij door 't noodlot aangebragt! Wie, wie kan mijn' ramp ontvouwen ! Zal ik nooit ü weêr aanfchouwcn? Doris!.. •' flechts een flaauwe hoop Schraagt mijn', hangen levensloop. Want het grievcndfte ongemak, Smaad en lijden, die mij prangen, En het brandendst heet verlangen Maakeu geest cn ligchaam-zwak. T 3 De  4*4 DAMON AAN DORIS, De oude moed heeft mij begeeven, En mijn levensboom derft leven; Zijne bladren zijn verfchroeid", Door geen daauw van hoop befproeid. Zie hoe reeds zijn wortel fterft,.. Zie mijn levenskracht verdwijnen... Zie mijn fomber oog verkwijnen, Wijl het licht en Doris derft. Tet wie zal ik de armen ftrekken* Om uw fmart niet op te wekken, Zwijg ik, Doris! fchoon dees ftond U *t vaarwél voor eeuwig zond. Ach! bemin me in uw gemoed. Onderzoek niet naar mijn lijden. Eer mijn hart in uw verblijden, Als gij me eeuwig derven moet. D«-  DAMON AAN DORIS. *9S Doris! ö geen menschlijk poogen Stelt esn waereld ooit voor oogen, Hoe ik u aanbidde en acht'. Schoone Doris! — goeden nacht! Edel duifje! treur noch ween, Schoon de gieren mij doen treuren \ Schoon des kerkers ijzren deuren Boeijen zijn voor mijne treên. Laag noch kruipend kan ik denken. Hoe zal mij uw droefheid krenken! Uw getrouwheid eindloos meer; Want ik minne u waarlijk teêr. 'k Minne u zonder eigenbaat; Gij, gij zijt tot vreugd gebooren. Welk een lot is mij befchooren!.. T)cnk — wat u te wagten ftaat! — T 4 Do'  3"S><5 D A M O N AAN DORIS. Doris! 'k wiL u niet verbinden; Gij moet blijdfchap ondervinden, Die. mij mijne kerker rooft. 'At mijn glans is uitgedoofd, Doris! wees mij: niet te trouw ; BUisch den gloed toch van üw" harte; En baart u mij». toefland fmarte, Weet — -dat ik u vrij befchouw! Dan, wij kunnèn alles hoopen; Quze; tempel flaat nog open, Waar gij priesteresfe zijt, En! mijn harte u word' gewijd. Kweekt gij. druk uit mijnen nood, Doris! wil de fmart verwinnen; Hoop-en deugd ftreele uwe zinnen: Leeven vvij in rampen groor! Ach!  DAMON AAN DORIS. 29? Ach! ik durf niet meer herdenken, Toen gij mij uw hart dorst fchenken, Welk een' heilftaat ik genoot. Doris! ach! mijn val is groot!... Doch, daar ik in u alleen Alles, alles weêr kan vinden, Zal geen zorg mijn hart verflinden: Neen, het groeit in tegenheên, éituo 33d sglovajjni « «iVto swlss» w v-ww nisSfb^irM dst txkBxbx$sv« c::r:2o :rfooi 9;ili8oI lirn r , : ■■ u ,.| M .OSLlOW Doris! zal ik dit beleeven? *sa uJ> Bstóhasidftoov •...'i,i,igiinwr.-w «tpsj >••«'> Die, tot ik mijn boeijen flaak', • Mij ten ftoutften tijger maak'? u Dan ftrijde ik als een held. Schoon de dood mij fteeds beloere; Ik de veder niet meer voere; Denk gij 't geen mijn hart u meldt! T 5  In 't oorfpronglijke volgt op het voorgaande vers een Weirklank , van Doris aan Damon ; in welken alle dezelfde idein , ingevolge het oude loflijke recht eenes v/eêrklanks, als teruggekaatst worden. Ik heb dezelve achtergelaaten » dewijl foortgelijke werktuiglijke voortbrengfelen den geringften toets van 't waar vernuft niet kunnen doorftaan. K.  F ABELEN ï N VERTELSELS,    De onffeluls.litao'e Hond. .  DE • K •,•?!) t»H iiwrt è?ra ?srg ijs! ; wjotj-iw sno[ ?sv bspll cü. ONGELUKKIGE , ü'is les:! fsv 3' cl ■. ' .i ik tj'H H O N D* Een boer, die door den nijd aan zijne vingrenknaagde* Zich-zelv', zijn wijf en vee, gelijk een wreedaart plaagde, Voedde eenen Jagthond op, reeds vroeg gewoon aan nood. De ftok was Philax vleesch bij hard befchimmeld brood. De fchoone Jagthond moest des landheers zwijnen hoeden, Maar nooit weêrfpreekt natuur zich, ondanks 's dwinglands Dit toonde Philax ook, toen in het boomrijk oord (woeden: Een vrolijk jagtmufiek werdt onverwagt gehoord. Hij fnelt 'er heên, toont zich in 't jaagen wél bedreeveu, En hoort door 's jagers mond zich lof en dank gegeeven. De Rotst:feront nous mjours vos grenouilles? B0 ILEAU.  go* DE ONGELUKKIGE HOND. De Hond was jong en trouw; hij gaat meê naar de ftad % Hier at hij zich voor 't eerst van heel zijn leven zat. Hij werdt van elk bemint, fliep aan zijns meesters voeten, En mogt zijn vóórig leed door goed onthaal verzoeten. Steeds wakker op de jagt, vergat hij nooit zijn' pligt. Dan, ach! niet zelden ftaat de fnpodheid ons in 't licht 1 —• ö Philax! waarom moet het lot uw rust vernielen 1 Waarom toch moet de deugd voor vuigen dwang fteeds knie. Uw oude meester is op loos verraad bedacht. (len! Hij kooiut... ziet gij hem niet... geef op uw leven acht! Hij koomt voorbij de werf zijns nieuwen meesters vaaren; Hij ziet, herkent den Hond, en krapt zich in de hairen; En roept: „Koom^/'/^.'koom.mijn Philax ïkoom tot mij." ;, Neen,(fprak deHond,)mijn vrindl'kben van uw banden vrij. „ Mijn' nieuwen meester diene ik eerlijk in het jaagen: „ Daartoe ben ik gevormt; en gij om mij te plaagen. „ Hoed uwe zwijnen zelf."—„Zwijg,zwijg,ondarikbreHond! „(Zoo hief de landman aan_) gij zijt op mijnen grond „ Ge-  , DE ONGELUKKIGE HOND. 303 „ Gebooren en gevoed. Gij leeft door mijn vermogen; „ Gij zijt met recht mijn Hond,en hebt mij fchelms bedrogen." „Neen, (riep de Hond) gij dwaalt; uw rechtis enkel fchijn; „ Een Jagthond kan geenszins uw zwijnenhoeder zijn. „Ik ben, 't is waar, door't lot, op uwen grond gebooren. „ Maar 't lot heeft eindlijk mij een' billijk heer befchooren; „ Wien ik met eere dien > die eedier denkt dan gij; „ En geenszins me acht als flaaf. Hier leeft een Jagthond vrij." De boer fcheldt, raast en vloekt, en durft den knuppel heffen, Om 't hart des wakkren honds te grievender te treffen, Dan ftout op zijnen moed, blaft hij den landman aan Wiens hand hem dreigen dorst, wiens list hem zou verraén! De landman zwijgt, en denkt: „Kan ik u thans niet zwëepen, „ Zoo zal een valsch gerugt u ftraks in't onheil fleepen. „Want leeft gij niet voor mij, vleidt ge u door vrijheidsfchijn, „ Zoo zult gij nimmer ook voor andren nuttig zijn!" Nu roept hij: „Menfchen! helpt; ach! helpt! ik ben gebeeten, „Dees Hond heeft gansch verwoed mijn kleedren ftuk gereeten. „Ge-  304. DE ONGELUKKIGE HOND. „Gewis de Hond is dol! Hoort, hoe hij knarsfetandt: „ Ziet, hoe hij fchuimbekt, hoezijn oog verflindendbrandt!" Nu neemt elk fteenen op, treedt in des boers belangen; Elk roept: „de Hond is dol!" en ieder wil hem vangeiii De wreed vervolgde Hond rent vlugtig naar zijn' heer. Dan, ach! de Jager kent zijn' trouwen Hond niet meer; Ontzegt bem zijne hulp, en fliiit voor hem zijn deuren. „ Ach! (roept de bange Hond) wat lot moet mij gebeuren ! „ Mijn meester! hoor mij toch!..." 't Gefchreeuw was veel te groot; Al 't volk is doof voor hem, en flaat hem woedend dood. ■ Zoo moest de trouwe Hond voor nijd en lastring bukken; En 't blind vervoerde volk hem 't levenslicht ontrukkeri. De boer befchouwt zijn einde, en lagcht om zijne pijn. Monarchen ! moeten wij dan óók uw honden zijn l. Het lot van deezen Houd is 't lot der ftervelingen. Wee, die bij vorüen durft naar 't recht van vrijheid dingen! Dié  DE ONGELUKKIGE HOND. 305 Diepe onderdaanigheid is flechts ons wapenfchild; En, zoo ge uw' toeftand ooit in 't minst verbetren wilt, Zoo moet gij tot uw loon het lot van Philax erven, En op dees vrije aarde als Haaf ontijdig fierven! IV. deel. V M IJ N  M IJ N D R O O M. Ik droomde eens, dat mij Charons boot Ontzield voor Mines rechtbank voerde, Die als een duivel heerschte en loerde, En zich verheugde in 's lijders nood. Voor martelaars der eeuwigheid, Die in den hellehen gloed verteeren, Gedoemd op Radamants begeeren, Was eindloos lijden toebereid. Mij, wien geen dood aan 't ichrikken bragt, Ontzette deeze donkre nacht, Waar duizend folters en gevaaren Elk huivring, fchrik en wanhoop baaren. Ik vroeg, gelijk men fiddrend' vraagt, Gelijk gedoemde geesten fpreeken, Die,  M IJ N DROOM. 307 Die, daar nooit troostzon voor hen daagt, Met ijzing, echter wreevlig, fmeeken : „Tiran van 't onderaardsch gebied! „ Waarom is elk hier ftraf befchooren ? „Zijn ze allen, die gij lijden ziet, „Volfirekt ter foltering gebooren? „Ik zie hier in uw heerfchappij, „Wat euveldaaders moeten lijden; „ Maar wie toont ons, in fchilderij, „Welk loon den braaven zal verblijden? „ Of loont gij nooit in uw gebied ? „Is hier grootmoedigheid verdreeven..." ,, Zwijg! (fnaauwdeMomttr) terg mij niet, „ Of zie uw vonnis ftraks gefchreeven. „Bij goden zoekt men geenen loon, „Maar flechts genaê voor ftervelingen. „Wee dien, die zich bij Plutoos troon „ Beroept op eedle handelingen! V * mEd  3oS M IJ N DROOM. „En wilt gij overtuigd van deeze waarneid zijn, „ Dat nooit belooning zich aan ftouteheerschzucht paarde, „ En ge uw verbeelding voedt met eenen valfchen fchijn, „Ga, zoek het loon der deugd bij vorften uwer aarde 1" 'k.Ontwaakte fiddrend', vol van fchroom. Dan, welk geluk! 't was flechts een droom. Een droom •.. Wie onzer weet, wat droomen zij of waaken ? Om nu een juist befluit te maaken, Denk ik den loop der waereld door; En zoeke aldus het rechte fpoor, Het welk mij wijzen kan, of ook, "bij dien of deezen, Mijn droom een levend' beeld mogt weezen. 'kBefthouw, en vraag: w maar, ach! de wijze waereld fpot; De dwaaling blfft haar god: Fn waarheid' wie durft ooit naar billijkheid getuigen, j Waardroomers van mijn foort z.ch beevendzwijgend'buigen! D F.  D E D W A A Z E V O s. Een Vos, door de jaagers vermoeijend gejaagd, Loopt fluks naar de pomp, en kleutert, en waas;t Den flinger te trekken , den emmer te tillen, Gm eindlijk zijn' brandenden dorst een, te flillen. 'Vergeefs! deeze pooging is boven zijn kracht. „6 (Denkt hij) wie pompen in werking ooit bragt, „Heeft nooit aan den dorst van ons Vos Pc - gedicht! „Vermoeid, en geen Water, tot laafhis van 't leven .. „Ach! Jupiter! fpreek; en de pomp zal het geeven!" V 3 DE Mensch! grijp naar den fpiegel: zie of in uw beeld Het fchrandre gelaat van deez' Vos ook niet fpeelt. Verlangt gij niet dwaaslijk onmooglijke zaaken, U mooglijk, en tevens u fcnaadlijk te maaken ? Zoek naar uw beftemming, begeer niet te veel; Geniet wat gij vindt, dan hebt gij uw deel.  D E VOORBARIGE VLIEG. Op een' der warme zomerdagen Zag eene Vlieg het levenslicht; Zij kende geene winter-plaagen, Noch webben, die het fpinrot ftigt. Zij oefende haar teedre vlerken En dartelde naar Vliegen aart. Zoo weet de jeugd van geene perken, Die vrolijkheid aan onfchuld paart. Vergif, in honig loos verborgen, Stond in 't vertrek en lokte haar. 't Onnozel hart weet van geen zorgen, En vreest voor arglist noch gevaar. Zij  DE VOORBARIGE VLIEG. W Zij fpoeü 'er heên, en vol verheugen Befchouwt zij't gif, en proeft'er van. Zij flurpt met fteeds herhaalde teugen, Zoo veel haar maagje vatten kan. „ÓBÜjdfchap! (roept ze) 6 edel leven! „ ö Schoone waereld!. i welk een zoet „Lot! dat mij 't aanzijn hebt gegeeven, „U dank ik met een blijd gemoed!" Zij drinkt en dartelt op en neder; En, zweevende op den rand van 't glas, Sterft ze ijllings, en wordt eensflags weder Het geen zij vóór haar aanzijn was. ■ 6 Vliegje! een Epicuur leert juist als gij te leeven, Het fpinrot zal voor u geen moordfpelonken weevea. Ons trof een ander lot! Een geest, die eeuwig leeft. Weet dat der ondeugd gif aan wellustruiker kleeft. V 4 Dr!"kj  312 DE VOORBARIGE VLIEG. Drink, dwaas! de wulpsheid lokt en flortuin't verderven j Maar denk, dat menfchen niet als domme vliegen fierven! 't Onkundige Vliegje werdt listig bedrogen: Het heeft met den honig het gif ingezoogen. En, fmaakt ons de wellust ook lieflijk en zoet, Haar werking wordt doodelijk voor ons gemoed. Dan roept men : „ ach, broeders! laat u niet beleezen j „Wilt voor de gevolgen der wellust toah vreezen!" Maar vrugtloos. Bedrogen door blinkenden fchijn, Tracht ieder ftraks de eerfte genieter te zijn. D E  D E GROOTE VORSTIN. Eene Oosterfche koningin beminde pragt en wellust, en was alleen mild voor vleijers, kruipende bedriegers, en arglistige pagodendienaaren. Dewijl zij echter haare hoofdftad alleen kende, maar nooit de ellende in het binnenfie van haare uitgeftrekte landen met haare vorftclijke oogen ge* zien hadt, en dus niet konde weeten dat haare verkwisting het algemeen ongelukkig maakte, en dat haare ontijdige genade voor deugnieten en booswigten integendeel tirannen en bloedzuigers in het ministerie voortbragt; zoo wierden dagelijks nieuwe foorten van lasten en fcbattiiigen uitgedacht , om de onkosten van 't hof goed te hi aaken. V 5 Eens  3i4 DE GROOTE VORSTIN. Eens verzekerden haare priesters en vleijers haar, de Godheid hebbe een wonder tot haare redding uit eene gevaarlijke krankheid gedaan: zij deedt voor zich eenen eerboog bouwen, en hield eenen openbaaren optogt , met alle mogelijke pragt, naar den tempel van den God Af is. Voorts •befloot zij om voor haar, even als semiramis, eene pyramide te bouwen. Ten einde nu daartoe de verbaazend veele kosten te vinden, werdt in alle de provinciën eene fchatting geheven, ten blijkc van de vreugde der onderdaanen. Deeze fchatting werdt door de landvoogden , zonder barmhartigheid noch eenige infchiklijkheid, ten fcherpften ingevorderd, en het behalven dit reeds door honger en gebrek ontzenuwde volk afgeperst. Een arme boer, die zes naakte kinderen en ééne blinde vrouw moest voeden, moest tot deeze fchatting één once zilvers opbrengen. Wanhoopende gaat hij in de herberg, en zegt: ,, Als ,, ik morgen de vreugde-gift niet kan betaalcn, „ dan wordt mijne ééuige koe verkogt, en ik „ moet onder barbaareu foldaat worden. ,, Ach! hoe gaarne gaf ik heden voor één once zilvers één mijner vingeren!...." De waard fchertfte, wierp het zilver op den disch, en e'schte lagchende den vinger. Maar de ongelukkige grijpt terftond een bij! , hakt zich den pink af, werpt dien neder, en vertrekt vrolijk. Een' eerlijk' man en waar' menfehenvrind kwam toevallig deeze gebeurtenis ter oore; vondt de« zel-  DE GROOTE VORSTIN. 515 zelve waar, en kwam kort daarna aan 't hof. De overfte - hofmeesteresfe der zwarte hofdames was zijne vrindin, en eene goedwillige vrouw. Hij verhaalt haar de gefchiedenis met de beweeglijkfte woorden, om haar voor den ongelukkigen medelijden in te boezemen. Op 't eigen oogenblik treedt de koningin , gelijk eene cleopatra, bedekt met diamanten, in de zaal. Zij vraagt: „ Wat nieuws? is mijn volk niet gelukkig, mij thans zoo fchoon, „ zoo vergenoegd te zien?" Alles bukte zich eerbiedig en antwoord: „ja!" en de hofmeesteresfe draagt de zaak voor. Zij hoort haar aan; vertoornd, roept zij ééneu der lijfwagten , en zegt: „ Voer terftond den , booswigt, die zijne leden verminkte, in den „ kerker, en voorts op de galei, dewijl hij een lid verkogt , dat mij behoort. Mijne onderdaanen hebben niet over hun ligchaam te gebieden, en mogen alleen in mijnen dienst de „ eer hebben om hun bloed te ftorten." Het bevel werdt terftond volbragt. Alles riep juigchend : ,, Groot , godlijk groot ,, is de genade en wijsheid van onze Monar„ chin!" Terftond fchonk deeze milddaadige vorftin aan eene oude fayorite , het boosiiartigfte wijf van 't hof, 10,000 ponden zilvers, om eenen zestienjaarigen lijfpagie te trouwen , die een groote deugniet, maar.de éifnige zoon van den hofvuurftooker was. Na de voltrekking van dat huwlijk, ging het gan-  316 DE GROOTE VORSTIN. ganfche hof in progesfie, met de luisterrijkfte pragt, in den tempel; ieder bewonderde den brandenden aandacht der koningin , en haaren diepen eerbied voor de goden en priesters. Einde van ha vierde en laatjk Deel. Bij  Bij A. B L U S SÉ & Z O O N ,te Dordrecht, zijn gedrukt en te bekoomen de volgende Werken: Algemeen cn beredeneert Woordenboek der Natuurlijke Historie; hebefzende de Historie der Dieren, Planten en Mineralen; en die der Hemelfche Lighaamen, der Vernevelingen cn andere voorname verfchiinfélen der Natuur: benevens de Historie en befchrijvmg der enkelde Drogerijen, welke de drie Rijken opleveren, hun gebruik in de Genee. . . . /1-16-ü . ' 'op best Schrijf Papier, ƒ3. 0-0 Mijne Offerande aan Apollo & Hijmen met Konsi-vignttten, 2 Deelen, gr. Bvo. . ƒ3-12-0 Gemengde Dichtproeven van B. Frimerij, A. H. Hagedoom,J. P. van Heel en i>. van Stolk , in gr. 8vo. ƒ 1 - o-o HA-  H A G E D O O R N, r A. H. > Proeven van Kunst en Weten. fchap; in IX Verhandelingen over de Wijsbegeerte; de veri'chiüende geboorïenaart en hoofdneiging der Menfchen; de Generatie; de Onregelmatige Eigenliefde, enz. in gr. 8vo. . /i-irj. o HANDLEIDING TOT DE P H IJ SIO N O MI E K U ND E; door een voornaam Arufterdamsch Godgeleerden,™ X VIII Hoofditukketi: bevattende eer.e volltoome Opleiding tot de Kennis van deeze nuttige en aangenaame Wetenfcbap; verfieid met een rijk getal Konstpiaten en Vignetten, 2 deelen, gr. 8vo. op best Mediaan pap. ƒ 8 - o • o LESSEN DER WIJSHEID over de gebreken der Men. fchtn , 3 deelen , in gr. 8vo. . . . ƒ 4 -10 - c — ■ dezelve op best pap. f6- 0-0 LE UTER,(P.)De Kruiskerk , of Spiegel van Gewetensdwang, in dricTafereelen, mirsgaders eenige Mengeldichten, met een fraaije Titelplaat, door L. Braifcr. in 410. . . ƒ 3-0-0 PLUCHE,(La) Ileemel-gefchiedenis, naar de denkbeelden der Poëten ,der Philofofen en van Mozes, 2 deejen, met pi. 8vo. ƒ 3-0-0 — Schouwlooneel der Natuur, of gefpiekken over de voornaamfte bijzonderheden der Natuurlijke Ilistotie, Konden ,Handwerken, fraaije Wetenfchappen , Godsdienst enz. XVII deelen, met het Register, en ruim 200 pi. Tweede Druk , 8vo. f 36 -0-0 PUIJT, (S. J. de) Grondbeginfelen der Meetkunde, vervattende de VI Eerfte , het XI & XII Doek van Euclides : alle" op een korte en duidelijke wijze voorgefteld . geelemonftrecrd , cn met veele aanmerkingen verrijkt; met XXVIII kopere pl. In gr. 8vo ƒ 5-5-° REISIGER, (De NÏEU W E ) of Befchrijving van de Oude en Nieuwe Waereld, in vermaaklijtte , leerzaame en nuttige Brieven , uit het Fransen van den Abt de la Porte. XXVlIIdeel.gr. 8vo. ƒ43.0 o SIMS O N in VIII Boeken, met Konstpl. van Buys, Styling en Waldorp. Tweede druk, in gr. 8vo. . . ƒ 2-0-0 Volledige befchrijving van alle Konften, Ambachten, Handwerken, Fabrieken, Trafieken, derzelver Werkhuizen en gercejfchap. pen , enz. ten deele overgenomen uit di beroeindfte Buitenlandfdie Werken; en vermeerderd met de Theorie cn Praktijk der beste lnlandfche Konftenaaren en Handwerkslieden. Met de noodiijc planten. In gr. 8vo. Eerfte ftuk; di Indigo-bet-eider en Blaauwverwcr, afzonderlijk . . • ƒ 3 16 - o Tweede Stuk: de Sterkwaterftooker , Zoutzuur- en Vitrioololiebereider, dito. . • • ƒ 4-12-0 Derde Stuk: de Porcelein-Fabriek, dito. . ƒ 5- 0-0 Vierde Stuk: de Leerlooijer, dito. . . ƒ 2- 18-0 * Vijfde Stuk : de Kaarfemakcr, dito. . ƒ 1 - 6 o Dezelve zijn ook op Best Papier te bekomen. VO L NEIJ, (DE) vvaarfchijnlijke gevolgen van den tegenwoordigen Tttrkfchen Oorlog, en derzelver invloed op de Staaten van Europa. .In gr. 8vu. • • • ƒ o-ró-o