D E B IJ B E L,   D E B IJ B E L VERTAALD, OMSCHREVEN EN DOOR AANMERKINGEN OPGEHELDERDTWEEDE DEEL. tb UTRECHT en AMSTERDAM, Bij G. T. vaiN PADDENBURG en ZOON en ALLART, MBGCLXXXIX.   £fCo&^ fêd&fc z^etort fy^romvo JACOBA CATHARINA v*N BELLE, <9/r^ - brouwt van Q/t. &Cuierts - (^.trz^t; %/tmêa^.ts - rouwe van ififoord - tyVaddcnyaveen en Qffccwij,£; ^Dotiarierc van den tyVei fëdefen ^.root t/Ccit^aren ZfCecr en M. ADRIAAN REEPMAKER, %Tn ieven fy^rij, - ZfCeer van Oft. K%>u£erts-^,ert^.t , Z^ótcre va?i Oftreveiéicei j üVoord' -^Waddin^iveen en Offeewiji, fflaad In de ^yroed^ciajj cn O ad- Sdar^cmeester der Qftad ZJtottei-dan . O-Ford dit U^veede 2)eei aiie acitina) en tot een aedeifi.tei.en var. eritiitenisjïc jegens deii, overledenen } ïoepeve... DOOR DEN SCIIRYTER.  APPROBATIE. De Theologifche Faculteit van 'sLands Hooge School te Leyden geei": aan dit tweede deel des werks van den Wel Eerw. zeer Gel. Heet W. A. van Vloten, waar van de titel is : Di Bijbel vertaald, emfebreeven en ioar aatnnerkivgcn epgebelierd, haare gocdkeuringe op de zelvde wiize, als aan het eerftc, onder hartelijke toebiddinge, dat de Hcere over drezeïl en dén volgenden arbeid des kundigen Schrijvers zijnen zegen gcevcn wil. Leyden den a Nov. 1789. EWALDUS HOLLEBEEK Fac: h: t: Dec. /EGIDIUS GILLISSEN. CAROLUS BOERS. BROËRIUS BROES. JONA WILLEM TE WATER. 3EBALD FULCO JOH. RALL  VOORREDE. D. tmaal zal ik U geagte lezer! niet lang ophouden; althans mij naer gewoonte niet verklaren, hoe mijn arbeid onder mijne landgenoten opgenomen ïs; aileen wil ik met ''er daad tonen, dat ik fpoed met de uitgave tragt te maken, en de beknoptheid zo veel mogelijk behartigen zal: hoe veel delen het werk bedragen zal, wil ik niet befisfen; alleen zegge ik de helft niet van het getal, welke het gerucht bepaalt; had ik tnijn genoegen gehad, het zou in VII Deelen in 4*» volledig, en minder kostbaar geweest zijn: had ik op die bezuiniging, in dit Deel waar genomen, eerder gedagt, dan hadden de vijfhoeken van Mos es gemakkelijk in twee Deelen gebragt geworden, en de verdeeling zou veel natuurlijker geweest zijn; doch ik wil dadelijk door andere fchikkingen te maken, mijti medeburger tonen, dat ik, fchoon geen genot van de maatfehappij hebbende, evenwel gezint blijve veel tot heil mijner landgenoten opteofferen : eigenbaat is doch eene der ondeugden, die nimmer haar hof bij mij hebben kunnen maken; het mishaagt mij, dat ik mij reeds zo ver heb uitgelaten, onze dadm moeten 1 ft"-  VOORREDE. /preken; woorden, beloften, zijn niets: ik ga tot geiidgtigtr zaken over. Daar mijn oogmerk is den leerlievenden geest bij aanhouienheid opteleidén', wil ik mij fonts ook niit fchamen, als mij de kundigheden ontbreken, of ik gedoold heb, zulks mijn lezer openlijk te belijden. Een oplettende zal gezien hebben dat ik beftendig Jehovah /Elohim onvertaald gelaten heb; hij zal gemerkt hebben dat ik in de omfchrijving,- dit overbrengende Deer, God, Befcherm - God, mij zeiven niet volkomen gelijk gebleven ben ; de geleerde onder hen zal zelf mijne dubbele onopmerkzaamheid met rede berispt hebben; mijn vriend, Profr. Scheidius heeft]in eenen brief mij hierover onderhouden: daar ik naer den aart der tak 'voor yElulmn moest hebben Lohim gelezen, twee-SVrtóén ' uitmakende, heb ik de E verlengt, door Al te gebruikèri: Eu daar ik naer de Ortograiihie van de ' Ilcbreeuwfche faal Jnavnh moest gelezen hebben, heb 'ik beftendig Jehovah blijven behouden; ik fin den kundigen toe , dat zulk eene lezing aanftotclijk is, ja het denkbeeld zelf verwoest, waarom de Codheid zich zeiven' dien naam gegeven heeft, en evenwel om dat ik voor mijne ongeletterde landgenoten fchrijve, en niet in het' Latijn voor 'de geleerde waereld, zal ik beftendig Jehovah Elohim blijven behouden. Fan meer gewigt is het voor elk lezer ,bepaalder denkbeelden omtrent de nnamen in den Bijbel te mogen hebben, en hier wil ik u mijn méérder iloonicht, ze ik meene, zinds de uitgaaf  VOORREDE, gaaf van mijn eer ft e Deel, ah u voordeeliger in hn gtbruiji ntededeelen. Wat is dog de flt-utel van het gebruik der uaamcn Jehovah, Elohim , Adonai, Zebaoth in het O. T. ? dat de Schrijvers dier kostbare monumenten, hieromtrent een plan gehad hebben, ten min ft en het algemeen gebruik van hun tijd hierin flipt gevolgt zijn, daar aan twijfel ik geen ogenblik, —maar beken ook , dat ik te vergeefs naer de ware reden gezogt heb: ik verbeelde mij thans, dat een flauw licht in de donkerheid voor mij begint doortebreken : en het verblijd mij dat juist dat nieuwe denkbeeld de grammaticale betekenis dier woorden niet verzwakt, want daaromtrent wil ik met veelen nieuw-modijche geleerden geenzins veragtelijk denken , maar ik wensch altoos die als den veiligflen weg te volgen. Jehovah is dan, zo als onze Godgeleerden zeer wel in hun fyflema dit ingevoerd hebben, de eigen naam dèr Godheid, in onderfcheiding van andere Goden evenwel zo zeer niet, dqy wel in onderfcheiding van anderen He eren,- hier verlaat ik weder het gewoone. -Jehovah heeft bij mij in het gebruik dezelfde betekenis in de fzamenleving gehad, wat de oorzaak van invoering betreft, die het «wJPharao, Abimelech had ten aanzien van Egypten en de Philiftijnen; het is de Konings-naam, die eiken throonsopvolger gegeven werd; zo is Jehovah de Konings-naam van dm Forst van Is raël. van waar dit gebruik, dat meerder verwarring dan onderfcheiding fchijntte veroorzaken? het denkbeeld, om ware het mo-  VOORREDE. mogelijk de Vorjlen vöor onfterflijk te doen doorgaan, heeft die gewoonte onder gekroonde hoofden ingevoert; het is Pharao die over Egypien den jcepter voert, men dagt om die zelvde rede niet dan éenen Pharao den tweden, den derden; in het gebruik brengen wij dit over, hoe veelbetekenende word dan niet het gebruik van den naam Jehovah! de Vorst van Israël dien naam voerende, word door geen ander Jehovah immer vervangen, — Jehovah is een Eenig Heer — hief heeft geen afwisfeling immer plaats , hoe veel eeuwen 'er ook mogen verlopen. Het is dezelvde Jehovah die Heer, dié Koning blijft, in zo verre hebben de Franfchen in hunne vertaling zeer wel, en beftendig den naam door Eternel overgezet: elk voelt nu beter dan ik met woorden uitdrukken kan, of wil, wat Jehovah in het gebruik bij de Hebreen betekend hebbe, en hierin ben ik mij zeiven vrij gelijk gebleven , alleen heb ik zo lang Israël geen Koning had, dien naam liever door Heer, dan door Koning in de omfchrijving cvergebragt; ik verfta 'er dan den volftrekten Souverein van het volk door; in latere tijden, toen de Koninglijke regering onder hen ingevoert was, zal de Souvereine Heer de eenige Koning van de natie, met dien naam het meest bekend zijn. Doch een ander woord word vervolgends bijna beftendig met het woerd Jehovah vereenigt, Elohim namenlijk; dit moet en uit de Ortographie, en uit het gebruik bij de Bijbelfchrijvers op dien zelvden voet, nader bepaald worden. Daar hei vereeringsvvaardig betekent, leid het ons door die betekenis  VOORREDE. t:is, en vooral door het gebruik daarvan in het meervoud, tot eene ftille vergelijking met anderen, die ook ah vereerenswaardig geëerbiedigd worden , en dewijl hun ook de naam van Elohim zoms gegeven word, worden wij bepaald tot eene Godheid, die de groot ft e meerderheid boven anderen zogenoemde Godheden toegekend word: hier uit blijkt, dat de overzetting van Befcherm - God door mij vrij beftendig gebruikt, niet uit de betekenis van het woord, maar uit het gebruik der volkeren moet afgeleid worden; evenwel is ook dit zeker , dat 'er altoos het denkbeeld der Godheid moet inkomen , Wanneer het woord Elohim in de bijbelfche Schriften voorkomt ; ik twijfel daarom met Profr. Verschuur, «ƒ forften, Regenten om hunne waardigheid als hoofden des vtlks wel oit Elohim genaamt zijn: meestal vind men dien tijtel aan groot en in hunnen post als Richters gegeven, en dan worden zij niet met anderen magtigen der aarde, of met [ehovah in die waardigheid vergeleken, maar als richters de plaats der Godheid bekleedende. Edoch de t'zamenvoeging van Heer en God is onze ooren gansch vreemd, dat beken ik; maar zulks ontftaat alleen daaruit, om dat wij niet Oostersch gewoon zijn te denken; een Oosterling kan Koning en God te zijn, in één, perzoon veel beter vereenigen dan wij, de eerbied dien zij voor hunne Souvereine hoofden hadden , was meestal overdreven, zo dat zij hen boven den rang der menfehen verhieven, als Godheden vereerden , of na hun dood onder de Goden telden; zij verkregen dan  VOORREDE. dan meestal4en tijtel'van Befcherm-Goden; geen Godheden werden ouder de volkeren meer vereerd dan zulken, zij wa~ ren hij 'ui;t leven de vaders des volks, maar werden vergood, hunne hcfchcr-r.crs. — Elohim dan met Jehovah gepaart drukt iels meer uit, dan wanneer het op zich zeiven ftaat, in den eerjlen zin drukt het Godsdienftige eerwaardigheid uit; inden Jaatften zin is het een Koning die tevens Befcherm - God is, en dus naer de denkbeelden des volks, een Godheid die de weldoener des volks is ! Naar mate de tijden veranderen, het beloop der befchaafde waereld een andere gedaante aanneemt, moet dan ook het gebruik van zoortgelijke namen veranderen; zo word Elohim dan met Zebaoth verwisfeld, en de Elohim word dan de weldoener des volks door den krijgsarm, en niet door de ftille voordelen, welken hij aanbrengt. Adonai is dan in den fmaak der monarchale regeeringen, de Albcheerfchcr, de Waereld-Monarch, doch hiervan bij het gebruik dier na* men , nader; wij hebben ditmaal genoeg gezegt, om U, mijn lezer l in het lezen van dit en de volgende Delen, de zaken duidelijker en ndiver te maken; ik eindig dan hier mijn Foor werk,  INLEIDING TOT HET WETBOEK van MOSES. Ferband tusfchen den Godsdienst en den burger/laat. JNJaardif.n wij vooronderftellen, dat een bepaalde en meest aangenome Godsdienst eenen gewigtigen invloed op den burgarfiaat heeft, en de openbaare Godsdienst om die reden altoos als noodzakelijk moet befchouwd worden, zo volgt van zelfs, dat, ingeval 'er eene volmaakte overeenftemming tusfchen den Godsdienst en den burgerftaat heerscht, er dan ook aan het oogmerk van beiden het beste voldaan kan worden. Hoe verfchillend beiden dus ook in hunne eind - oogmerken blijven, naardien de een zich alleen tot dit leven en deszelfs uitwendige genietingen bepaalt ; daar de ander meest op den geest, en deszelfs uitzichten in een toekomstig leven , het oog heeft; zo moeten ze toch altijd daar in overeenftemmen , dat -zij beiden aan het gewigtigfte, het meest bevorderlijk zijn; fchoon het minder gewigtige te- . vens niet verwaarloosd wordr. Alhoewel {nu de burger-inrichting ten hoofddoele heeft , 'voor het uiterlijke vvelII. Deel. a ^  2s I N1ËIDING zijn en de beveiliging der leden, en hunne bezittingen te waaken; terwijl de Godsdienst, den welftand van den geest behartigende, meest de ziel voor het tockomftigc vormt, zo moeten nochtans die beide verfchillende oogmerken "elkander dienstbaar zijn , indien er waarlijk een verband tusfchen beiden zal wezen. Naar mate de invloed van beiden Merker op elkander is, naar die zelfde mate is ook het verband naauwkeuriger. Vermids mij nu geene burger-inrichting bekend is, in welke Godsdienst en burgerftaat naamver verband hadden dan die der Jooden , zo verdient cleze zo wel de overvveeging van den Godsdienst-minnaar als van den Staatkundigen; ja ze kan ons de gewigtigfte ontdekkingen, ter bevordering van onzen tijdelijkeu en eeuwigen wellbnd, het beste aan de hand geeven. S =• 11. i kenmerk cihle van het Möfaifohe IVetboek. i)c wetren bp welken de burgerftaat der Jooden gegrondvest is, vinden wij door Moses, in de vier volgende boeken op GeHeJis verlprcid; dus niet in de orde van een zamenilel, maar in Iliftorifche berichten ingevlogtcn, en dan meest al in eene orde geplaatst zoo als zc onder het volk afgekondigd zijn. In Deuteroiwmium alleen kan men zéggen dat ze geregeld herhaald en zomtijds uitgebreid worden, waar door ze de gedaante van een wetboek voor de Natie 'verkrijgen. In de Mofaifche wetten trekt het eerst onzen aandacht het haauw ver-  tot het WETBOEK van MOSES. 3 verband, dat de uitwendige Godsdienst met de burger inrichting heeft. Dit is zoo onaftcheidclijk , dat liet een zonder het ander te verklaarenof den Godsdienst cetien fchadelijken invloed op den burgerftaat zoude doen verkrijgen ; of de burgerlijke (haften eene geftrengheid zou doen aanneemen, waarvan een echt vrijheid-minnaar altoos ijzen moet. Het een kan van het ander niet afgefcheiden worden, wil men zich niet aan de fierkfte misvattingen , omtrend den zin , bloot ftellen. Dan vermids wij alles niet op eenmaal kunnen omvatten, zo zijn wij zomtijds genoodzaakt, elk op zich zeiven te befchouwen ; in dat geval moeten wij , om het verband te bewaaren, altoos den volgenden regel onder het oog houden; wanneer wij den Staat van de zijde van den Godsdienst bezien, moeten wij, indien zommige gebruiken ons minder natuurlijk, min redelijk voorkomen, flraks ons oog naar het doelwit der burgerlijke inrichting wenden: en even zoo van de andere zijde: als een wet, of verbod, genoegzaam geenen fchadelijken invloed op den burgerftaat kan hebben, dan moet eene Godsdienstige rede dikwils alleen de wijsheid en het gunstige oogmerk van den wetgever ons doen kennen. —• Mij is geen Godsdienst, in zijne uitwendige betrekking, bekend, zoo min als een burgerftaat,in welkende wederkeerige invloed, en dus het verband, op eikanderen, zo.fterk heerfchende is dan in den Mofaifchen. En'hier in onderfcheid die ftaat zich van alle anderen', door onderfcheidene wetgevers, aan de waereld bekend geworden. — En dus kan er ook geen beter zamcnftel van wetten voor eene burger-inrichting gevonden worden. Hadden A 2 Hee-  4 INLEIDING Heeren beftuurders van T e ij l e r s Genootfchap, door de uitfchxij'ving van die gewichtige vrage, over de vergelijking van de Mofaifche- wetten, met die van de grootfte wetgeevers der befchaafde volkeren', Lijcurgus en Solon; geen aanleiding gegeeven dat dit met opzet behandeld is geworden, dan vond ik hier een ruim veld om uitteweiden. Maar ik kan er nu des te ligter van afzien, daar het antwoord met den eerprijs bekroond, in allen opzichtevoldoet, aan het geen de Beminnaar van den Godsdienst en van het Recht, in zodanige verhandeling vcreischt: gefchreven door iemand die al voorlange als Rechts- en Godgeleerde bij onze Landgenoten met uitgebreide kundigheden, fmaak en gevoel, bekend is. In plaats derhalven van mij hier over verder uittebreiden, zal ik alleen eenige hoofdzaaken, tot mijn oogmerk , uit die verhandeling ontkenen, „ het komt in bet onderzoek , omtrent het beste wetboek, voornamentlijk op de volgende vrage aan: welk wetboek is het meest gefchikt, om een volk gelukkig te maaken? Daar elke natie bijna zijn. Karakteristieke hoedanigheden heeft , meest al uit de ligging van het land ontftaande, moet noodwendig in dusdanig een wetboek, dén bepaald volk ten richtfnoer dienende, op den bijzonderen toeftand van dat volk ten naauwfte acht geflagen zijn. Langs deze regels moet dan elk onevbooroordeelde het beste zamenftel kiezen: onder de jongfte zijn zeker het Codex Fredrerici, en dat van de Keizerin der Rusfen, het uitftekendfte; onder de ouden komen die van Lijcurgus en Solon voornamentlijk in aanmerking: het is waar, dat wij van den laatften maar fragmenten hebben: het is evenwel tok  tot het WETBOEK van MOSES. 5 ook waar, dat wij die fragmenten reeds bewonderen. Om beide deze wetgevers met; één opflag van een oog te leeren kennen , zal ik mij bedienen van de zinrijke bewoordingen uit de bovengemelde verhandeling, waar in de Heer van Alp hen niet, zoals men wel eens gewoon is, alles in het donkere plaatst, op dat het pourtrait, het welk hij tekenen wil, te voordceliger zoude uitkomen: neen, hij zet Lijcurgus in het helderfte daglicht, en houdt hem voor één der uitftekendfte gènïeri, voor eenen man, die in zijne wetgeeving eene volkomenheid in ftelzel bedoelde, hij was in de daad, wat zijn genie betrof, fchepper; en wat de billijkheid van zijne wetten betrof, een bruifchcnde ftroom, die alles mede fleepte. Solon daar en tegen dacht meer aan het verbeteren van de gebreken in den burgerftaat; en was in zijn plan daarom ook meer geneesheer, dan fchepper — zijn voordragt was uit dien hoofde ook geene bruifchende ftroom, maar veel eer een beekjen, het geen hier en daar. indrong: dit zij genoeg, om mijne lezers die beide wetgeevers te leeren kennen. Zal men nu tusfchen hen en Mos es, met eenïgen goeden uitflag, de vergelijking maaken, wij moeten ons dan tot fommige hoofdzaaken bepaalcn, en die zal ik nu liefst uit de verhandeling van den bovengenoemden Heer ontkenen; fchoon ik anders wel een weinig daarvan zoude verfchilkn, en mij nader bij de hoofdtrekken van eenen Necker houden, indien mijn oogmerk niet was de genoemde verhandeling aan de mijne dienstbaar te maaken. De hoofdzaken dan, die ik bedoel, zijn deze: het welzijn van een burgerftaat is gelegen in A 3 het  6 INLEIDING het ruim en overvloedig genot van de behoeften dezes levens: — in de zekerheid der maatfchappij, door de handhaving van het recht inwendig, en door de bezorging der veiligheid met betrekking tot de nabimren: —— en eindelijk in den geheelen aanleg ten dienste van bijzondere perfoonen, om ze wijzer, deugdzamer, en Godsdienstiger te maaken. Al aanftonds valt dan het wetboek van Lijcurgus ons uit de hand: met welk eene ftrengheid onthoud hij zijne burgers de genoegens dezes levens; en zulks ontftaat bij hem, niet zoo zeer uit bevreesdheid dat zijn volk door den overvloed hun zedelijk Karakter zou benadeelen; maar uit zijne angstvalligheid : men ziet te veel den hoogst wantrouwenden burgervriend. Mos es integendeel befchrijft het rechtmatig genot der goederen dezes levens, met zulk eene zuiverheid en edelheid, dat niet alleen de tijdelijke voorrechten , onder het bepeinzen zijner wetten , in waarde {tijgen; maar dat zelfs de angstvallige onthouding geheel uit zijn ftelzel febijnt uittevallen. De middelen waar van hij zich bedient, beken ik wel, zijn buiten den gewoonen fmaak ; zij zijn evenwel van dien aart , dat ze altoos de goedkeuring van de onbevooroordccldfte Staatkundigen weggedragen hebben. Zou zijn burger tot het aangenaam genot van de goederen dezes levens komen, er moesten fchikkingen omtrent de eigendommen in den Haat gemaakt worden. Hoe veel zorgvuldigheid tot iets diergelijks nodig is , om de gebreken , welke daar uit voortvloeijen, in de bedorve gefteldheid der menfchelijke zaaken voor te komen, behoeve ik niet op te geeven. Die het meesterftuk van den Grooten Nec- ker  tot het WETBOEK vax MOSES. 7 xe r FUnportance des opinions religiën fes, maar in den aanvang doorbladerd, beeft, bezeft reeds hoe vcele zwaarighcden zich hier op doen , die niemand langs korter en eenvoudiger weg ontworsteld of overwonnen heeft dan Mos es, in zijne bcpaalingen omtrent de eigendommen.— Aan elk burger geeft hij een ftulc gronds in het bezit, waar van . de bezitter door noeste arbeid voor zich alle de noodwendigheden des levens rijklijk trekken kan: met den landbouw paart hij de nattige veefokkerij, en een koophandel die juist leert, hoe men het overvloedige tegen andere waren, die van buiten moeten inkomen, en die tot het wel en genoeglijk leven behooren, op eene gefchik'tc wijze verrruilen kan. • ■ Wilde ik dit alles uitbreiden, ik zou inde daad, ongemerkt een Platonisch geDieenebest fchijncn te ontwerpen; en in mijne gedachten verfterkt worden, dat Plato met eene wijsgeerige ziel Moses fchriftcn bepeinsd heeft. Dit is echter zeker, om nochmaals den Heer van Aephe.n te doen fpreeken; men kan bij Lijcurgus en SdLox's bepalingen duidelijk voelen, dat het ganfche oogmerk hunner burger-inrichting was, elk mensen tot een nuttig burger te maaken; terwijl Mos es vooral beoogt om elk burger geheel mensch te maaken; en wel een mehsch, die, zonder de maatfehappij te bcnadeelcn, bijna geheel voor zich zclven, en voor het geluk van zijn huisgezin leven kan. — Dat leven, zoo vol van ftijle, genoegens in het eenvoudige huisyermaak, heeft, met betrekking tot de maatfehappij, evenwel zijne gebreken, en zelfs zulken die in den eersten opflag onverwinlijk fchijnen. Meesterlijk weetMosesdie te ontwijken, ofte overwinnen; — x\ 4 zoo  9 INLEIDING zoo zelfs dat de moeijèïïjkfte burgerplichten In de daad onder zijne hand genoeglijke uitfpanningen worden: ■ ik heb daar toe alleen maar de openbaare feesten, welke elk jaar gehouden wierden, te noemen. Dan is de landhoevenaar, en de burger van kleine lieden , op het fchool waar hij befchaafdheid, gezelligheid, koophandel en al wat in ftaat is zijn genot te verhoogen, driemaal des jaars, leeren kan, en zulks zelfs op de gemakkelijkfte wijze. Hij geeft zich dan geheel aan eene uitfpan- ning over, welke een leerzaam hart in der daad geheel en al vormen kan; en uit enkele bevreesdheid, dat deze aangenaame uitfpanning, door al te naaüwe bepaaling van de wet, fomtijds eene -last mogte worden, weet Mcses uitzonderingen te maaken, waar door bewerkt wordt, dat het algemeen belang, en de zorg voor de goede orde geenzins het bijzonder geluk wederftreeft: ik doel hier op de gevallen, die den burger ontfloegen, van het opontbod tot befcherming van de algemeene veiligheid. Laaten wij een oogenblik hier bij ftil (laan. — Dat iemand mij een volk aanwijze , waar de volgende fchikkingen plaats hebben! De eerfte genoegens van het jongst gehuwde paar zullen geenzins door het algemeen belang gedoord worden, zoo dat eene langduurige of gevaarlijke fcheiding de jeugdige harten van den anderen fcheure. De noeste vlijt van den landman, om zich eene goede wooning op eene veel beloovende landhoeve te bezorgen, zal door geen op ontbod afgebroken worden, zoo dat hij de eerde wellust in het genot van zijn arbeid niet fmaaken kan. Waar is een wetgeever, die zoo geheel mensch is, en de verfchillende betrekkingen, waar in  tot het WETBOEK van MOSES. 9 in de mensch voorkomt, zoo gevoelt als Moses? Ik kan hier nog niet aficheideri: daar de luchtgefteldheid, daar de zeden der Oosterlingen den menfchenvriend M os e s niet vergunde , om den flavenhandel aftefchaiïen, hoe veele bepaalingen weet hij evenwel te maaken, om ook die 'ongelukkigen in hun ftaat zo gelukkig als mogelijk is te maaken: het donker uitzigt van altoos duurende flavernij wordt voor den landman , in zijn wetboek, gematigd door het genoeglijk uitzicht op de flaaking zijner banden, en op het herftel van zijn beftaan: of, zo hij een uitlander zij, hoe zeer wordt de wreedheid, de karigheid, de heerschzucht der meesters beteugeld! hoe zeer het huislijk geluk der flaven in hun huwelijk, kinderen, ruste, vrolijke maaltijden, enz. bevorderd! ■ > Ik moet, ik kan mij hier beteugelen, om dat bij de verklaaring van het wetboek dit alles duidelijker blijken zal. Ik wil dan nu overgaan tot de tweede hoofdtrek, de zekerheid der maatfehappij, door de handhaving van het recht inwendig. Nergens in is de voortreffelijkheid van Moses boven Lijcurgus en Solon meer uitfehitterende, dan in de lijfftraffelijke wetten. Hier is de landsvader, de menfchenvriend, met het tederfte gevoel bezield, en met eene verwonderlijke zorgvuldigheid zich zeiven altoos gelijk. En, daar een aantal van misdaaden in geene maatfehappij door wetten kunnen achterhaald of beteugeld worden, fchoonze de zwaarste gevolgen voor de Sociëteit naar zich lleepcn , is hij de man, die daar toe zekere Godsdienst plechtigheden te hulp geroepen heeft, of omzc te ontgaan, of omzete verA 5 be-  INLEIDING beteren. Moses wist, dat het geweten, door zinnelijke verordeningen wakker gemaakt, zomtijds wonderen kan doen, en hij maakt er gebruik van. Daarenboven weet hij de volks-begrippen , onderfteund en bevestigd door gebruiken, cn gewoonten die bij zulk een volk heilig zijn, zoo te beüuurcn, dat elk, die gewoon is het nationaale der volkeren te beftudecren, zijn diep, doorzicht moet bewonderen, en erkennen, dat het vrij is van de gebreken, waar toe zeifs de kundigfte in dat opzicht, de fchraudere Montesquieu vervallen is. Zoo wordt de wet van wedervergelding, om een voorbeeld te geeven, behouden; maar juist de bepaalingen , daar bij gemaakt , verhoeden de fchadelijkc gevolgen , welke anders deze wet, daar ze noch in gebruik is, met zich (lecpt. Doe opmerkzaam wordt elk burger gemaakt, om het leven van zijn medeburger hoog te waardceren, en door onachtzaamheid dat dierbaare leven niet in gevaar te brengen. Men herinncre zich hier aan die wetten, omtrent het vee dat gevaarlijke ziekte had, en dat in de algemeene weilanden in Palcfilna grazend:, het meest in de gelegenheid was om menfehen, daar ook hun vee weidende, tc befchaadigen. Zomtijds verheft .hij zich verre boven het nationaale van zijnen tijd, in de bepaaling van zommige ftraffen: zoudt gij niet van hem verwachten, dat hij de ftraficn op de dieverij, geduurende het verblijf in eene woestijn , waar deszelfs bewooners bijna geheel van den roof leven, aanmerkelijk zoude verzwaard hebben? In plaats van zulks te doen, zijn zijne ftralfen veel zachter, dan die bij ons in koclder luchtftreck, en onder meerdere befchaafdheid plaats  tot het WETBOEK van MOSES. TI plaats .hebben: het leven van een mensch aan de éétie zijde is hem dierbaar, en hij weet van de andere zijde dat in den dood van den dief nooit fchavergoeding te bekomen is, voor hem, die zulk eene berooving ondergaan heeft. — De man is zeker onnavolgbaar, ook daarin, dat hij op de vooroordeelen van zijne landgenoten een gebouw weet te ftigten, het welk duurzaam, en indedaad voor de zeden bevorderlijk is. Welk eene kiclchc geftrengheid, zou elk in den eerden opilag zeggen, is er in zijne bepaalingen omtrent de huwelijken met bloedverwanten ! Die niet denkt aan het aandootelijk Godsdienstige , het geen zommige volkeren in zulk eene vereeniging met bloedverwanten zogten, zou zelfs tot het befluit komen, dat Moses hier tegens de natuur aan, zelfs kiesch is, en vermoeden verwekt daar onfchuld heerscht : men vergelijke dit weder met de Leviraat - huwelijken, en draks wordt alles verwonderlijk geestig. — Want daar hij als mensenkenner zeer wel de gevolgen inziet van een huwlijk tusfchen bloedverwanten, doet hij evenwel, in zijn aandrang tot afkeering van dezelven, alleen den Godsdienst fpreeken. —— Bedienende zich van de andere zijde, in de Leviraat - huwelijken, van eene gewoonte bij volkeren, op vooroordeelen gegrond, om door de huwelijken weder familien op te rigten, damhuizen te bewaren welke anders noodwendig vervallen moesten. —— Nog eenmaal een trek : terwijl hij de gewoonte van de bloedwraake niet durft affcbaflcn, wel bewust dat ze in bet bloed van den Oosterling zich zelfs voortduwt, vindt Iiij nochtans eenen goeden weg uit, om de uiterden daar van te-  ia INLEIDING tegen te gaan; hij ftigt vrijfteden, en bepaalt derzeiver voorrechten, zo datze zuiver burgerlijk blijven, zonder dat Godsdienstige begrippen, bij andere volkeren bekend, hier op eenigen fchadelijken invloed kunnen hebben. Van het laatfte oogmerk eens vvetgeevers, om namentlijk elk burger wijzer, godsdienstiger, met een woord gelukkig voor altoos, te maaken, zal ik weinig zeggen : die eenig ontzag voor de Goddelijke openbaaring heeft, zal hier Mo zes reeds zonder onderzoek den voorrang boven Lijcurgus en Solon geeven. lk zeg alleen maar de Godsdienst, door hem gevestigd, kan geenzins eenen nadceligen invloed op de burger-inrichting hebben ; integendeel weet hij zich meesterlijk van deszelfs invloed te bedienen, om de ftrijdigfte inzichten en oogmerken , welken indedaad in de burger-inrichting ingeweeven, en door Necker bondig aangetoond zijn, uit de Godsdienstige begrippen en uitwendige plechtigheden zoo te bepaalen, dat geen fchadclijke invloed het ftelzel zijner ftaatkunde ontftelt. Ik zal zwiigen van de leer der zelf verlochening, waar op het X vi's ftam. Immers deze ftam werd alleen benoemd, om de Heeren - diensten, volgens de zeden van dien tijd, vvaartcneemen : een last die anders zeer drukkende voor eene natie was. Om deze orden, weder, voor een al te groot gezag over den burgerftaat te bewaaren, mogt die ftam geen erfdeel hebben; dus konden zij ook zoo veel te onbelemmerder den dienst van hunnen Koning waarnemen; en hierom was het noodzakelijk dat zij dan ook een behoorlijk onderhoud hadden, en wel zoo deftig als de luister van hunnen Koning vorderde. En om dit tot geenen drukkenden last te maaken, waren de bronnen van hunne inkomsten alleen tweevoudig,deerfpagt der landerijen, en de tienden. Wat de eerlle aangaat zoo moet men, volgens de denkwijze van dit volk, en volgens den oorfprong der bezitneeminge , Kanaan a's een land bcfchouwen, dat Jehovah hen jn erfpacht fchonk, en waar van zij hem 's jaarlijks, als hunnen landheer, de erfpacht moesten betaalen. Deze nu werd alleen van zijne hofhouding gebruikt, welke uit geene anderen dan Leviten beltond. Deze landpacht was zekei-  tot het WETBOEK van MOSES. =5 ker buitengemeen 'maatig; zijnde maar zoo veel als iemand in een korf, op de hand konde dragen. De Tienden was de fchatting van de eerstgeboorren die gelost wierden, waardoor de natie van den drukkenden last der regalia bevrijd werd, welke aangelegd' werden tot onderhoud van het huis des Koning-s. Deze belasting was ook ongemeen gematigd. Die hier' over iets uitgebreider lezen wil, nadien veele fchrijvers de openbaaring hierop vijandig aanvallen, wijzen wij naar het nuttige boekjen van Lowbian, de regeering der Isra'èliten bladz. 142. Ik weet wel, dat Miciiaelis in zijn Mofaisch recht Deel I. bladz. 241. dien fchrijver vau onkunde ja eenigzins van ontrouw, als te veel der Leviten inkomen verkleinende , befchuldigt: echter is het mij bij herlezinge voorgekomen, dat deeze befchuldiging te los ter neder gefield is. — Laaten wij maar eens vlugtig de gefchiedenisfen van het O: T: ons voor oogen Hellen. —• Waar vinden wij dan de minste aanleiding, om te denken dat de Leviten", door deze inkomsten, rijk en vermogend zijn geworden ? het gaf zekerlijk een aanmerkelijk onderfcheid in hun beftaan; wanneer de uitwendige Godsdienst bij de natie in achting was, dan of 'er eene overhelling tot afgoderij bij het volk heerschtc; maar hier in was deze inrichting dan ook, weder wijs, eii menschkundig. — Het belang der Leviten drong hen dan van zeiven , zoo veel in hun was , om voor den uiterlijken Godsdienst te waaken. Het is waar, door deze tienden«verkreeg deze ftam ■, bij de verdeeling van het land 48 fteden, doch hij verkreeg die B 5 niet  aS INLEIDING niet in bezit, maar wel tot inwooning. Zij hadden 'er geen ander recht op dan het recht van inwooning, blijvende de ftedcn verder aan den ftam, onder welken zij behoorden. Ik beken wel, dat zij hunne tuinen en landerijen in den omtrek van die fteden, in eigendom hadden, maar dit waren Hechts ftroken lands, welken zo groot waren als tot onderhoud van hun huishouden, en tot voedzel voor hun vee nodig was. Indedaad wierden zij, door deze fchikking, de nuttigfte en dienstigfte leden voor den Staat; de bevoegde leermeesters in den Godsdienst; de geleerden in de wet, de fchrijvers, de ministers in de landsvergaderingen, en waarfchijnlijk ook de geneesmeesters onder de burgerijen. Hier door verkreegen zij, ongetwijffeld een verbaazenden invloed op de denkwijze van het volk, en op de regeering zelve, nadien zij altijd aanblijvende ministers waren. ■ Doch om hen, in dezen invloed te beteugelen, om niet, zo als in Egypten, het voornaam bewind in handen te hebben, was de fchikking, naar den aart van de burgerlijke inrichting zoo, dat zij geene eigentlijke bezitting konden bekomen, en dus altijd enkel een ministeriaal gezag, konden voeren. Hier mede zal ik aan mijn hoofd-oogmerk voldaan hebben, in zo verre het ftrekte om het algemeene denkbeeld van den aart der regeeringe vast te Hellen. Bijzonderheden zullen ons nog nader voorkomen , zoodra wij het nationaale wetboek in de hand ncemen; de grondflagen op welken het rust, overweegen, en den geest van den Wetgeever, daar in heerfchende, in het waare daglicht ftellen» § 4-  tot het WETBOEK van MOSES. gj| S 4- Z)« verfchillende aanleiding der Wetten» Nu wij de grondflagen gelegd hebben, om den Wetgeever, in zijne betrekking tot de natie, als Koning te leeren kennen, moeten wij het wetboek zelve inzien: en aanftonds zullen wij dan ontdekken, dat het ligchaam dier wetten eene inrichting voor eene Gods- regeering is: dat is, in welke de Godsdienst onaffcheidbaar ingevlogten is; doch evenwel gefchikt naar de tijdsomftandigheden, in welken het volk leefde, de ftaat uit welken zij ovcrgebragt' waren, namenlijk die der vrijheid [uit Egyptens flavernij, het zwervend leven in de woestijne, en de uitzichten op Kanaiin. Niemand kan, volgens deze bepaaling, tot de opvatting komen, dat dit wetboek eene fchoone en beknopte vernieuwing van het natuurrecht, toegepast op den bijzonderen toeftand van het Joodfche volk, zoude zijn. Door dit te ftellen zou men die Jooden in de hand werken, die de Mofaifche wet als onveranderlijk volmaakt befchouwen. Deze gedachte is fchoon wederlegd door Kidder on the Mesjias I: 396. die ons zelfs proeven geeft, uit de fchriften van verfcheide verftandige Jooden welke ons hier in bijvallen (deelIII.) bladz: 1. Zeer veeIe wetten fteunden op zekere gebruiken, onder de volken van dien tijd bekend; zoo dra deezen ophielden (het geen zeker in het Oosten minder gebeurt dan elders) dan hielden ook die wetten op, van kragt te zijn. Men ontkent de waarheid niet, dat Mos es zich veeltijds van ze-  aS INLEIDING zeker formulier, bij zijne wetten bedient: „ Dit is tof „ eene eeuwige inzetting voor uw ge/lacht." Schoon de wet maar zeer kort 'duurde. Op die wijze geeft hij 'er eene op Levit: XVII: 7. die Deut: XII: 15, 20, 22, door hem zeiven weder afgefchaft wordt; waar uit wij voldoende kunnen opmaaken, dat hij de onveranderlijkheid van de wet, niet in den tijd maar in kracht, zomtijds met dien, ons meer vreemden, aandrang bevestigde. De aandrang tot zommige wetten is zeer in het oog loopende; nadkn dezelve ontftond uit zekere gebruiken die bij de oudfte volken reeds de kragt van eene wet bekomen hadden: het geen de rechtsgeleerden, met één woord, het Jus confuetudinarium, gewoon zijn te noemen. Veele van die gebruiken zijn tegengegaan door wetten, andere zijn bekragtigd, of draagelijk gemaakt voor een volk, dat door het verbeteren zijner zeden moest opgeleid worden. Wij moeten, in foortgelijke gewoonten, op den oorfprong derzelve naauwkeurig letten, om derzelver billijkheid te kunnen inzien. Ik fta eenen Cltmberland gaarne toe, dat de meeste gebruiken, bij de oudfte volken hunnen grondflag hebben, of in het recht der natuur, of liever in de wetten, aan N o a c 11, na den zondvloed gegeevcn: van dien aart zijn 'er zekere wetten onder Israël ingevoerd geworden. Evenwel legt de naaste reden van gezag, mijn's oordeels, in de verbindtenisfe met Abraham, den ftamhouder der natie, aangegaan. Deze was een aanzienlijk hoofd van een zwervenden herders-ftam. Aan hem was de belofte gedaan, dat hij de vader van eene aanzienlijke natie zoude worden; met een uitzicht op die toezeggingen, waren  tot het WETBOEK van MOSES. ren 'er verfcheide gebruiken in die familie, haar bijzonder eigen, welke Moses gewettigd heeft, om daardoor den oorfprong des volks, in levendiger geheugenis tebewaaren. Die gebruiken, welke zo wel in het burgerlijke als Godsdienstige in die familie in acht genomen wierden, zijn al vrij veel in getal; men vindtze het zuiverfte en het meeste bij den anderen, in het boek van Job. Onder deze zijn 'er veele die inderdaad veel belemmering in het wetboek veroorzaakt hebben. De inrichting zou veel zuiverder geweest zijn, had men niet aan 'svolks verkleefdheid, in zommige gebruiken, en aan hunne onhandelbaarheid iets moeten toegeeven : en dit is de waare reden, dat wij zulk een volmaakt fchoon in dit wetboek niet ontdekken als men wel verwachten zoude. Zo had men, bij voorbeeld, onder de Arabieren het recht van bloedwrake, en zeer veele andere gebruiken van de Nomadifche levenswijze, in de Mofaifche inrichting ingevlogten, zonder met dezelve eenig.verband te hebben. Eene andere aanleiding tot zommige wetten moeten wij zoeken, of in de zeden der Egyptenaaren, of in die der zwervende Arabieren, welke, of dienstbaar gemaakt aan het oogmerk, of ten ftrengften tegengegaan worden, na|| mate de invloed van dezelve op het volk fterker of lïaauwer was. Wij zullen dit niet verder uitbreiden; de bijzonderheden zullen ons van zeiven in de handen vallen. S5V  3o INLEIDING De geest der wetten tri het Mofaifche plan, van de zijde, des burger/laats, onderzogt. Van meer gewigt is het onderzoek, over den geest fiér Mofaifche wetten: dit zal ons dan ook langer bezig houden, fchoon wij het wetboek niet als een volmaakt ftelfel, waar in de fchoonfte order, en keurigfte aaneenfchakeling zoude heerfchen, U opdringen; wel bewust zijnde , dat dit noch met den leeftijd, noch met den fmaak der geleerdheid van dien tijd, ftrooken zoude, zijn wij echter verpligt, hier, fin bet opdelven van het doelwit des wetg'eevers, naauwkeurig te zijn. Wij zullen dus noodzakelijk fchoonhedcn vindên , die nergens zo zijn aantetreffen, en die ons tévens den fleutel tot het geheel leveren. ; Ach hadden de vijanden van den geopenbaarden Godsdienst, dien weg ingeflagen! zij zouden zulke haatelijke voortbrengzels van hun vernuft, tot befpotting van de Mofaifche wetgeeving, niet in de waereld geftooten hebben. Morgan heeft, onder de Engelfchen, hierin zijne makkers voorbij gcftreefd: Boulanger, in zijne Origine du Despotisme- heeft hem enkel in JÉ>en bevalligen ftijl na gefchreeven. En indedaad ik fta verwonderd over de onbefchaamdheid en lafheid dier fchrijveren; hoe wel ik gaarne beken, dat het moeijelijk is, fchoon wij een Montesquieu vóór ons hebben, hier wel in te flagen. 'Er kan ééne hoofdbedoeling plaats hebben, doch vericheidene ondergefchikte oogmerken, die weder tot een geest dier wetten worden; of liever de grond-  tot het WETBOEK van MOSES. 3j grondwetten, waar op de andere fteunen, veranderen het doelwit van den wetgeever aanmerkelijk, naar het verfchillend licht, in het welk de wetten geplaatst zijn; welk verfchil vooral daarin beftaat, of wij ze van de borgerlijke, of van de Godsdienstige zijde bezien moeten. Hier langzaam en voorzichtig voordtegaan, om ons voor veele nuttelooze verfchillen en verwarringen te beveiligen, is de eenige veilige weg. Wij leggen weder eene ftelling, boven beweezen, ten grondiTag: „ In geen wetboek der oudheid vindt men het verband tusfchen den Godsdienst en den ftaat, zoo naauw aan elkander gefchakeld, dan hier." Dit moet altoos in den geest der wetten kennelijk worden, en fchoon men dit al eens onderfcheiden behandele, zoo moeten wij toch bedacht zijn, om het altijd weder famen te verbinden. Hier kan reeds eene dwaaling opkomen, welke oorzaak zou kunnen geeven tot ongelukkige uitleggingen der wetten. Schoon de Godsdienst en de burgerftaat hier zo naauw verbonden zijn, ftaat elk nochtans op zich zeiven. Het is met de zaak evenwel zoo niet gelegen, als met de inrichting van den Kerkelijken ftaat te Romen; deze kan bijna niet afzonderlijk befchouwd worden, nadien de geest van dat wetboek vooral wezen moet, de grootheid en de magt van den Paus te vermeerderen. Niets van dien aart ontdekt men in de Mofaifche inrichting. Kerken burgerftaat ftaan, op zich zeiven; fchoon Ze jn het oogmerk des wetgeevers, door eenen wederkeerigen invloed ten fterkfte met elkander verbonden zijn. Het burgerlijk inzicht van de Mofaifche inrichting is zeer duidelijk i« de keuze en finaak van een weldenkend Vors:  3* IN L E I D I N G Vorst opgefteld: een volk liet welk men uit de knellendHe ketenen van flavernij verlost haddc, door eene goede regeeringsvorm in een land zoo gelukkig te maaken, als eenigzins mogelijk is, is de hoofdzaak. 'In het Godsdienstige is des wetgevers hoofdbedoeling, de openbaaring, aan het menschdom, van tijd tot tijd gegeeven, in haare zuiverheid te bewaaren , die nader te ontwikkelen, en uit te breiden, en daar aan een' bepaalde uitwendigen Godsdienst- alleen dienstbaar te maaken. Het eerfte doelwit geeft natuurlijk aanleiding, om den wergeever, als den Koning, en het hoofd der natie, van wien de magt Van wetgeeving allernaast .komt, te befchouwen;' terwijl het doel, van de zijde van den Godsdienst befchouwd, naar de algemeene denkwijze ' van. dien tijd, ons aan een befcherm-God doet denken, die door eenen uitwendigen dienst zich van alle de befcherm - Goden, die in de waereld daar voor beroemd waren, wil onderfcheiden hebben. En deze twee verfchillcnde betrekkingen der Godheid , 'onderling vereenigd, maaken het zuiver denkbeeld van eene Gods-rcgcering uit. » Hoe flaauw is derhalven hét denkbeeld, dat Miciiaelis aan eene Gods-rcegering hecht, wanneer hij alleen"toeftaat, dat de Godheid zom-. lijds den tijtel van Koning aannam, om met des temeer gezag den afgodsdienst te verhinderen. Ik wil hem wel toeftaan, dat ook dit een voornaam oogmerk van de burger - inrichtinge was, maar ik houde die voor veel keuririger in - de andere oogmerken ingefchakeld. Dit oogmerk rustte reeds op het Godsdienftige denkbeeld van een befcherm God. Hier uit vloeide een dienst voord, die hem bijzonder eigen was. De Koning der natie moest, in»  tot het WETBOEK van MOSES. 33 indien hij zijn volk gelukkig wilde zien, daar omtrent ook naauwkeurige fchikkingen maaken. Om dat volk gelukkig te maaken moest alles aangewend worden, om den landbouw, onder hen te doen bloeijen: eu om hunne zeden 'er tévens door te beveiligen, moest de Staatsinrichting, zo veel mogelijk, de verkeering met andere natiën affnijden: en wel te meer, om dat dit zelfs in het openbaare van den Godsdienst een aanmerkelijken invloed konde hebben: nadien de Israëliten uit zich zeiven een verbaazende overhelling tot de afgoderij hadden: en hierom moesten dien aangaande de firengfte maatregelen genomen worden. Als Befcherm-God had hij de wijze van. zijnen dienst zelfs bepaald; als Koning moest hij die ten fterkfte verdeedigen; en dus moet, nadien beiden de karakters zich in één vereenigden, ook de afgoderij noodwendig als een misdaad van gekwetste hoogheid, aangemerkt worden. Het is dan zeker eene grondftelling in de Mofaifche burger-inrichting: den omgang met andere volken, zo veel mogelijk, af te fnijden. Hier over is de Deïst zeer gebelgd, en meent uit zulk eene Staats - inrichting gevoeglijk te kunnen afleiden: dat zulk een Volk een ingekanderden haat en afkeer van andere volken verkreeg, en derhalven met dezelven in eene altoos duurende vijandfchap moest leven. Die dit verder uitgebreid wil lezen, bediene zich van Lel and 's Godsdienst des O: T: bladz. 1S3. enz. De ondervinding heeft deeze befchuldiging, van de zijde der burgerlijke inrichting tegengefprooken, fchoon het in het Godsdienftige, een fchaadelijk heerfchend denkbeeld in een Jood geworden is. — De ganfche fchikking omtrent nabuuren, en de plichten omii. Deel. c trent  34 INLEIDING trcnt vreemdelingen, huil ze duur aanbevolen, en door burgerlijke inrichtingen aangedrongen, bewijzen genoeg, dat vrecde en rust het hoofddoel' van den Wetgever was. Boven dien,' zo kou zulk een Staatkundige grondregel wel fcliadehjk zijn voor een land , dat van den Koophandel zijn voornaamfie welvaaren hadde; maar niet voor een volk, bij liet welk de landbouw de hoofdtak zoude wezen: dan flrckt de handel zich niet verder uit, dan om den overvloed van 'sLands voortbrengsels, naar den een of anderen nabuur, die het naaste bij de hand is, over te brengen ; en hier toe waren de handeldrijvende lieden Tyrus- en Sidon, die bijna over geheel de bekende Waereld handel dreeven, genoegzaam. De binnenlandfche ■ handel moést vooral bevorderd worden; en hier toe waren de hööge feesten 'sjaarlijks gefchikt. *Er waren derhalven, maar zeer weinig Jooden genoodzaakt, om zich met den buitenlander te bemoeijen ; en door deze weinigen, op Tyrus en Sidon meest handelende , kon men weder alles bekomen, wat de befchuafde Waereld voor kostbaar hield. — Dus konden alle wetten zonder bcnadeeling van 'sVolks welvaaren de afzondering van alle andere volken bedoelen; en hierin is de Mofaifche inrichting zo naauwkeurig, dat men 'er om die reden de ftraf van ballingfchap uict eens in zal vinden. —: Deze gaf eenige aanleiding om andere natiën te leeren kennen, en werd daarom, onder de panalitciten der Jooden niet gefteld. — Zommigen mcenen, dat' de fpreekwijs: uit het midden des volks uitgeroeid te worden, op ballingfchap ziet: doch dat deze de vaste betekenis van doodftrafle heeft, fchoon &m ' ' .'i;:;; . de  tot het WETBOEK van MOSES. 35 de wijze van doodftraffe dan nog aan den Rechter, onbepaald overgelaten wordt, heeft de groote Sciiroed e r ontegenzeggelijk beweezen. — Doet deze ovenveeging ons nu bedenken, welke reden de Wetgeever, voor zulk eene naauwkeurige afzondering wel moge gehad hebben, dan valt die uit zich zeiven, door de omftandigheden, ons in 't oog. — De Wetgeever had de natie het allerlterkfte aan zich. verplicht, door hen te redden uit de overheerfching der Egijptcnaaren, eene der magtigfte natiën van dien tijd. Schoon zij nu van dat hoogmoedige volk zeer veel geleden hadden s waren zij evenwel onbegrijpelijk verzot op deszelfs levenswijze, ja zelfs op den Egyptifehen Godsdienst, waar van zij, in hunnen togt door de Woeftijne, zo menige proef gegeeven hebben. En dit is niet onnatuurlijk, nadien zij veel aan dat volk, in zeker opzicht, verplicht waren. Zij hadden daar de beste gronden, tot eene goede inrichting eener burgermaatfchappij aangetroffen : Moses had de Staatkunde van een volk, overal daar door beroemd, al in zijne jeugd doorzocht: in Gofen hadden zwervende herders zich tot het nuttige landleven gevormd. Een Israëliet mogt derhalven, van hunne inrichting wel zó veel overneemen , als invloed op eeife geregelde maatfehappij konde hebben; en hem het aangeleerde recht nuttig konde maaken. Dan, om zich in alle zeden en gebruiken , zelfs in den Godsdienst, de wet te laaten ftelleh door de Egyptenaaren, dit moest voorgekomen worden. Het was in de daad een overblijfzel van 'svolksi flaaffchen Geest, dat zij zoo verbaazend grootsch dachten over het vernuft der Ëgyptenaaren; 'Er was dus C 2 geen  3* INLEIDING geen volk, te gelijk hunne nabuuren zijnde , tegen het welk fterker behoedmiddelen gebruikt moesten worden, dan omtrent de Egyptenaarcn. Alle koophandel met hun, moest tegen gegaan worden , en hier in is het Mofaisch Wetboek allernaauwkeurigst. Het verbiedt, om maar één voorbeeld te geeven , het gebruik van paarden in den oorlog, en tot pracht, waar door de natie te beter te rug gehouden wierd van den handel met de Egypte.naaren , bij welken anders de beste paarden-fokkerijen waren. — Hier zou iemand mij kunnen tegenwerpen: men had alleen die bepaaling dan maar behoeven te maaken omtrent de Egyptenaaren; — doch behalven dat de overige nabuuren ook de afgoderij begunftigden , waar door het gevaar van de zijdq. des Godsdienst, dan het zelfde bleef, zoo zou zulk een bijzonder verbod, omtrent de Egyptenaaren alleen, zeker de grondilagen gelegd hebben, tot eene altoosduurende vijandfchap met dat rijk: het geen althans niet ftrookte met het ontwerp van een Wetgeever, die een volk, onder het ftille landleven, vormen wil tot een rechtgeaarde en weldenkende natie. Zo dra wij deze burger-inrichting , zo verfchillende met de onze, van de zijde des Godsdienst befchouwen, dan verkrijgt ze noch veel meer fterkte, en valt natuurlijk meer onder de beöordeeling van een Israëliet, die ze als allerbillijkst befchouwt, fchoon ze ons meer vreemd is. Immers het denkbeeld van een Befcherm - God is ons oneigen, maar is voor een Israëliet ten hoogften gewichtig, en recht gefchikt om zijne denkbeelden te leiden. In de wonderbaare redding uit Egypte's overheerfching, had de Godheid, hun zijne befcherming op de zichtbaarBe  tot iiet WETBOEK van MOSES. 37 fle wijze doen ondervinden, en dit moest natuurlijk elk bij die verplichting bepaalen. Daar en boven zo was het reeds een oud aangenomen denkbeeld, den God hunner ftamvaderen, als den Befcherm-God van hun, te eerbiedigen; dit had eenen verbaazenden invloed, zo wel op de inrichting van den burgerftaat, als op die van den Godsdienst, en konde derhalven op den geest der wetten een aanmerkelijken invloed hebben; fchoon het geen jus Confuetudinarium is, en dus onder geen tijtel te brengen zij; alles rust op aanmerkenswaardige beloften, die een verbaazenden invloed op den burgerftaat hadden, en in het geflacht van Abraham levendig gehouden wierden: de uitwendige zegeningen en voorrechten die het huislijk leven veraangenaamen konden, waren aan éénen, uit het patriarchaale geflacht daar toe gekoozcn, onaffcheidcnlijk verbonden. In Abraham, den vader dezes volks, werkte die zegen het fterkfte, en de belofte wierd nu rijker in het voorftel. De Zoon, die de erfgenaam der belofte zoude wcezen, zou niet alleen voorfpoedig zijn in allen zijne onderneemingen; maar bij zou die voorrechten in een uitgebreider nakomelingfchap bezitten: de bekende waereld zou zelfs in hem, en door hem, groote voordeden genieten. Deze belofte ontwikkelde zich niet verder in de aartsvaderlijke familie, dan dat zij geloofden, dat de Engel van Jehovah hen in 't bijzonder onder zijne hoede zoude neemcn.; en op deze wijze de uitvoerder zijn van alles, wat hun Jehovah, als hun Befcherm-God toegezegd hadde. In laatere tijden is deze belofte meer ontwikkeld , naar mate zij invloed op den burgerftaat konde hebben; eenmaal zou C 3 een  38 INLEIDING een Koninglijk perzoon den Israëlitifchen throon beklim-: men, door wien niet alleen Israël, in zijne uitwendigen ftaat voorfpoedig zoude zijn, maar langs dien weg zou de geheele waereld in die voordeden deelen. Van daar dan die naauwkeurigheid in de burger - inrichting, om de ftammen van eikanderen onderfcheiden te houden, en alle vermenging voor te komen; daar het anders, voor het welzijn van den Staat, voordeeliger fcheen, dat zij, Levi die de Heereh dienften moest waarneemen, alleen uitgezonderd, vereenigd wierden. Eene andere belofte had ook eenen verbaazenden invloed op den burgerftaat. Aan Abraham was beloofd geworden, dat hij, in zijn nakroost, erfgenaam zoude zijn van dat land, waar in hij toen als vreemdeling verkeerde. Kanaan was derhalven het beloofde land, waarin zij hunne dagen als in hun eigendom flijten zouden. —• Het veroveren van landen, het verdrijven van de voorige inwooners, was in dien tijd vrij gemeenzaam: der Israëlliten Befcherm-God, die tevens de Schepper en regeerder van alles was, had recht, om het land Kanaan aan hun te geeven: deszelvs inwooners, fchandelijke afgodendienaars, mishaagden Hem hoven andere' volken, nadien zij de beste gelegenheid hadden gehad, om de openbaaring, aan het menschdom gedaan , zuiver te bewaaren; en dc nieuwe uitbreidingen van dezelve , uit den mond van dezen achtbaaren man Abraham, en zijne kinderen, te verneemen. Verfcheidene gebruiken, bij de oude inwooners in acht genomen , en die niet meer dan eenen burgerlijken invloed fchëenen te hebben, moesten door wetten tegengegaan, en verboden worden, op dat de Israëliten daar door voor de  TOT HET WETBOEK VAN MOSES. 39 de aanleiding bewaard wierden, om in de landsgebrekeri der oude bewooneren te vervallen. —■ De voordeden van het burgerrecht wierden daarom , al vroegtijdig, door eene uitwendige plechtigheid van befnijdenis, aan elk die ze onderging, verzekerd: zodra het volk in Gofen talrijk genoeg geworden was, om eene natie op zich zeiven te kunnen zijn, ontrok de Befcherm-God dit volk aan de overheerfching en de ilaveruij; en Hij verkreeg daar door eenen nieuwen grondllag, om wettig over hen te gebieden ; vormde ze daaf toe al meer en meer in de Woeftijne; onderhield hen, om zoo te fprecken, uit zi]'n eigene fchatkist, zoo lang tot dat zij in het beloofde Kanaan waren; gaf hun een uitwendig teeken van het i'afcha, waar door zij zich die nieuwe verplichting op het levendigfte konden herinneren: en dit alles moest weder een verbaazenden invloed op de Staatkundige inrichting van den burgerftaat hebben. ■— Daar de geftcldheid van het land, de aart van het volk, en de burgerlijke inrichting zo aanmerkelijk verfchillen zouden , moesten noodwendig zommige gebruiken , in het burgerlijke zelfs, door wetten verboden worden ; r— terwijl anderen, die niet ftrijdig met eene goede inrichting, en vrij veel in getal waren, (om dat de Egyptenaaren, in eene goede inrichting , boven andere volkeren waren gevorderd,) moesten overgenomen worden. — Thans, dunkt mij, genoeg gezegd te hebben om ons het oogmerk van den Wetgeever te leeren kennen, in zo verre -de wetten, welken den burgeritaat zuiver betreffen , hierdoor nader in haaren'aart, gekend kunnen worden. C 4 §. 6.  INLEIDING S- 6. Di Geest der Wetten, van de zijde van den uitwendigen Godsdienst befchouwd. Moeijelijker wordt het onderzoek, over den Geest van het Mofaisch Wetboek, van de zijde van den Godsdienst bezien, daar wij den invloed van den BcfchermGod op de Wetten, geduurig onder het oog moeten houden. De grondflag tot deze betrekking lag daar veel dieper, dan die in den burgerftaat. In Abraham wierd het eerst een geflacht of familie gefticht , uit het welk een volk moest voortkomen , waar over Jehovah, als Koning gebieden zoude: fchoon de grondflag, waarom Jehovah hun Befcherm-God wilde zijn, reeds lag in de belofte aan den eerften mensch gedaan: dat, namelijk één geflacht zich éénmaal zou verzetten tegen de tegenwoordige belagers van des menfehen geluk; dat dit geflacht één aanmerkenswaardig hoofd zou bekomen; dat Omtrent dit geflacht het waakend oog der Godheid bijzonder zou gaan, en dat Hij het zelve altoos met onderfcheiding zou behandelen. Dus vinden wij, van dien tijd af reeds, de grondflagen voor de denkbeelden omtrent eenen Befcherm-God, lang vóór dat de afgoderij ingedopen was, en eer iemand 'er dus het gewoone vergelijkende denkbeeld, met andere Goden, aan hechten konde. — In dat onderfcheiden gedacht wierden vervolgends , van tijd tot tijd, de openbaaringen nader üitgebreidt; en daar bij een uitwendige Godsdienst, met alle mo-  tot het WETBOEK van MOSES. 41 mogelijke zuiverheid ingevoerd. De geheele Geest van dien Godsdienst heerschte toen het fterkfte in het genoegzaam eenig plechtige der offeranden. Met de onzuivere denkbeelden, aangaande het Opperwezen begon het verval- in den uitwendigen Godsdienst., in de wijze der offeranden; en hierom moest die familie, in den zuiveren dienst niet alleen beveiligd , maar ook door geduurige openbaaringen in de denkbeelden, aangaande de éénheid der Godheid, ten fterkfte bewaard worden. Evenwel moet men hier niet, met zommige fchrandere Godgeleerden, de éénheid der Godheid, als het kenmerkende van den Joodfchen Godsdienst, ten fterkften doen heerfchen; want dit zou aanleiding tot eene gevaarlijke Helling kunnen geeven , die reeds te veel veld gewonnen heeft: even als of de natuurlijke Godsdienst, ten fterkfte voor de eenheid van het Opperwezen pleitende, bij hen flegts hernieuwd wierd, en met eenige plechtigheden omhangen. In den Geest van den Mofaifchen Godsdienst heerscht de eenheid van het Opperwezen, alleen, als een denkbeeld, 't welk ondergefchikt is aan dat aigemeene van eenen Befcherm-God, en 't welk ftrekken moet om dit zuiver in zijnen aart te bewaaren, en daar geene denkbeelden aan te hechten ,, die ftrijdig waren met de volmaaktheden van het Opperwezen. In die gevallen verklaart Jehovah zich, als de Schepper van het Heelal, wien de ganfche aarde dus toebehoort , maar die in eene naauwere betrekking tot hen , als hen begunftigende, als hun Befcherm-God , wil bekend worden. Hij vermijdt daarom, in zijne Wetten zorgvuldig alle plechtigheden, welken eenige aanleiding konC 5 den  INLEIDING den geeven, om naar de denkwijze van dien tijd, aan Hem eene zekere gedaante toe te kennen. In zijne verfchijningen aan M.oses in den bra'ambosch, in het beftendig teken van zijne befcherming, de Scheehina, wordt dat alles zorgvuldig ontgaan; de uitdrukkingen in het "Wetboek zijn daarom allerfterkst. Om de tegenwoordigheid van dien Befcherm-God altoos voor oogen te hebben , leest men geduurig , „ voor het aangezicht van Jehovah.'''' — Alles is evenwel zuiver in de voordragt, om aan de vooröordeelen van eenen zichtbaaren Befcherm-God, alle vocdzel te beneemen; alleen het zichtbaare van de Goddelijke magt in de Schechina, wordt in de tekening het naast verbonden met donder en blikzem, om aan het volk eene eerbiedige vrceze voor hunnen Befcherm-God in te boezemen, terwijl het de wolkkolom dagelijks voor hunne oogen zag. — Met dit behoed-middel kon de Godheid een bifzonderen plcchtigen dienst, aan Hem als Befcherm-God te bewijzen, invoeren; en zelfs zonder gevaar, naar de vatbaarheid van het volk, dat in de Oosterfche Zeelen opgekweekt was. E venwel moest hier de grootfte zorgvuldigheid, in den geest der wetten die den Godsdienst bepaalden, heerfchen. Zoo lang Israël in de Patiïarchaale huishouding, in Kanaan, leefde, was het gevaar minder; in Egypten woonende , om het zwervend leven aftewenncn, en zich aanvanglijk te befchaaven, zagen zij dagelijks zinnebeeldige voordragten , in bet Godsdienftige, die haar oorfprong in het beeldfprakige hadden, en genoegzaam door alle befchaafde volken overgenomen waren : deezen konden behouden worden, in zo verre het met het zuivere denk-  tot het WETBOEK van MOSES. 43 denkbeeld van Befcherm-God beftaan konde; en de nieuwen , die daar en boven bij de Natie ingevoerd wierden, moesten in haar doel niet alleen dien Befcherm - God van allen andere Goden onderfcheiden, maar vooral hen tegen Veele Godsdienftige gebruiken beveiligen, welken zij bij de Egyptenaaren gezien hadden; en deze zaak in dit verband geplaatst, geeft ons van zeiven aanleiding, om een gewichtig gefchil , onder de Godgeleerden , op een gegronde wijze te beflisfen. Zeer veelen die voor de rechtzinnigheid ijveren , beweeren, met den fchranderen W i tzius in zijne Egyptiaca aan het hoofd, dat de meeste bijplechtigheden in den Egyptifcheu Godsdienst , alleen uit eene overneeming van de Israëliten door de Egyptenaaren , moeten afgeleid worden: dit is in der daad ftrijdig met de wijze van denken onder de laatstgenoemden, die gaarne zagen, dat anderen de hunnen overnamen, maar in dien tijd nimmer te beweegen waren , om die der Israëh'ten, hunne llaaven , en naderhand hunne. gezwooren vijanden, intevoeren. Veel waarfclujnlijker is het derhalven , dat veele gebruiken , niet ftrijdig met het Godsdienftig plan van eenen Befcherm - God, in de Mofaifche inrichting overgenomen zijn, terwijl weder zeer veele nieuwen ingevoerd zijn, met geen ander overleg , dan om, door dc tegenftrijdigheid met die der Egyptenaaren , den Jood tegen alle vervoering tot Egyptifche Godsdienftige gebruiken te beveiligen. In het cerfte vak, heeft, mits men hem oordeelkundig gebruike, Spencer een onftervelijkcn naam verworven, ons zelfs den waaren flcutel tot het verttand van zommige wetten geevende. Het ware te wenfehen, dat wij meer gegronde berich, ten  44 INLEIDING ten van den Godsdienst der Egyptenaaren hadden, door zulke lieden, die op het voetfpoor van Jablonskt en Schmidt voortgingen. — Intusfchen worden onze inzichten omtrent den geest der wetten, zoo wel in den burgerftaat als in den uitwendigen Godsdienst, om het denkbeeld van Koning en Befcherm - God, in eene Godsregcering ftaande te houden, telkens duidelijker, en ftrooken zeer wel met den toeftand van een volk, dat noch te zwak in hunne Godsdienftige begrippen was, om afgetrokken en geestelijker denkbeelden te konnen bevatten. Zo lang 'er vreeze was voor verleiding tot afgoderij, moest dan het denkbeeld van Gods-regeering blijven; het welk in de burgerlijke en Godsdienftige inrichtingen altijd zijnen invloed bleef behouden , om tegen de afgoderij het best bewaard te worden. — Tot aan de Babijlonifche gevangenisfe heerschte immers dat zwak in de natie, en hierom moest de Gods-regeering, althans zó lang ftand houden, ja duuren, tot dat die zelfde natie weder Gemcencbest 'swijze gevormd wierd, tot het ontvangen van eene andere burgerlijke en Godsdienftige inrichting door den Mesfias, — die met den Godsdienst begon, om dat zij daar toe het best reeds opgeleid, en afa;efchrikt was van afgoderij, en dus zonder gevaar, dat de dénheid van het Opperwezen, daar door konde verdonkerd worden. Hunne vooroordeelen hadden, in het burgerlijke, hunnen grondflag hierin dat zij meenden, dat bij de vernieuwing van den Godsdienst, door den Mesfias, een aanvang gemaakt moest worden met den burgerftaat. En dit was de grond van hunne dooling, die zulke deerlijke gevolgen naar zich fleepte. In  tot het WETBOEK van MOSES. 45 In dit Verband, dat zo wel op de gefchiedenisfe gegrond is, ben ik dan zeer huiverig , ja zelfs afkeerig van die denkbeelden , welken Spencer, en na hem MicHAëLis koesterden,, om de Gods-regeering al vroegte doen zwijgen , zoo dra het buitengewoone der Voorzienigheid, in het beftuur over dit volk, ophield.— Neen, zoo lang de burgerftaat in het uitwendige, zo wel als de uitwendige Godsdienst ftand hield, moest ook dit denkbeeld onder hun blijven heerfchen. Hierom moeten wij het geheel van den Godsdienst en burgerftaat op de Gods-regeering zuiver gebouwd, om voor verdere dooling bewaard te worden , aaneengefchakeld en in één tafereel, uitvoeriger behandelen, en daar in den invloed van den uitwendigen Godsdienst op hen, als leden van den burgerftaat, en ook wedcrkeerig, meer afgetrokken bezien. De Befcherm-God hunner natie was nu tevens hun Koning geworden, verkiezende naaiden uitwendigen ftaat van het volk, onder hen te woonen. Zo lang hunne ftaat niet gevestigd was, of terwijl zij in de Woeftijne legerden, verkoor Hij, als hun aanzienlijk Hoofd, in eene veldtent in het midden te woonen. Daar plaatste zich toen ook de Sehechina, als het teken dier majeftueufe tegenwoordigheid die als lantaarn der Karavaan hun den tijd van optogt aanwees, en in de donkere nacht reizende , hen zelfs verlichten konde. Hield dit zwerven op , het teken van de Koninglijke tegenwoordigheid veranderde dan ook in hunne denkbeelden ! doordien zij, zo menigmaalen , de geduchtfte onweders uit deze wolk gezien hadden, wierd zij nu de Wagen waar op de Majefteit zomtijds gevoerd wierd.  46 INLEIDING wierd. Als de arke mede te velde trok, dan wierd dit vorstelijk veldverblijf zo gemeubeld, dat bet volkomen aan dat denkbeeld voldeed; zijnde alles naar den fmaak der Oosterlingen gefchikt, hebbende eene buitenften voorhof, eene antichambre, met de meubilcn daar toe behoorende, een geheim vertrek al waar de Majefteit eigenlijk woonde; alwaar een Staatsdienaar in plechtgewaad zijne opwachting dagelijks in de voorzaal maakte; en die niet, dan in de gewigtigfte gevallen , van de zijde des volks, voordragten mogtdocn, en allerzeldzaamst tot het geheim Kabinet toegelaaten wierd. Dus zien wij, dat de tabernakel zeer veel tocbragt , om hen in dat denkbeeld te verfterken; daarenboven, de dienst, welke in dien tabernakel dagelijks door de Priefters verricht wierd, had zulk een invloed op den burgerftaat, dat zij daar door geftadig opgeleid wierden tot die waarheid: ,, Onze God is ook onze Koning." De grond-conftitntie in den burgerftaat was, door het ftille landleven, hen in Kanaan aan den landbouw te gewennen: . de Godsdienst moest hun dienstbaar zijn, om hen afgezonderd te houden van andere volken, en dus hun het reizen of het verlaaten hunner hoeven te verbieden. Hier toe wierden verfcheïdene wetten bepaald, die op zich zeiven geenen invloed hadden, om hen voor afgoderij te beveiligen, maar alleen daar toe dienden, om dit oogmerk der burger-inrichting te beter te kunnen bereiken. Hoe veele Godsdienftige inrichtingen moesten niet dienen, alleen om de orde, en de reinheid in den burgerftaat te bewaaren ; en dus befmettende ziekten voortekomen, onder welken de Egyptenaaren en de Woeftijn- be-  tot het WETBOEK van MOSES. 47 bewooners , zeer veel leeden. Daar mi dezelven eene Godsdienftige betrekking hadden op hunnen Heer, die tevens hun Befcherm - God was , bragten zij ook aanmerkelijk veel toe, om den bloei der gezondheid in de huisgezinnen te behouden. Maar in de voornaamfte plechtigheden van den uitwendigen Godsdienst, de Offerhanden, zullen wij dezen invloed ook het fterkfte zien doordraaien. Daar de meeste voorgefchrevene offers, die eiken dag of op feesten moesten gevierd worden, nationaal waren, fpreekt dit reeds van zeiven. De taak is evenwel moeijelijk, om dat veele geleerden 'er zich op toegelegd hebben, öiB die denkbeelden van de offeranden , zoo veel mogelijk is, aftefcheiden ; terwijl andere in laatere tijden dien burgerlijken invloed te ver getrokken ^hebben, en daar weder alles uit verklaard hebben. MiCHAëLis heeft zeker, in dit vak het meeste en het beste gearbeid, het denkbeeld invoerende, dat de zond- en fchuld - offeren zomtijds de gewoone ftraffen in den burgerftaat , op die overtreding bedreigd, wegnamen : dus waren zij eene ligtere ftraf, of liever boete, in den Godsdienst ingevoerd, doch die men van de zijde van den burgerftaat niet anders bezien konde, dan als eene voldoening, door eene geld-boete of vee - boete. Men leeze dien aangaande zijn Mofcisch recht. Deel III. bladz. 102. Ik moet bekennen dat ik mij , ouder het lezen van deze ftelling met derzelver bewijzen, zeer verwonderde, over de onnaauwkeurigheid welke in een man, die anders waarlijk groot is , zó menigmaaien in dit werk doorftéekt. .  48 INLEIDING In de Helling, zo even aangeroerd , is die onnauwkeurigheid allerfterkst. Immers, uit de gevallen, die hij opgeeft, om ze te bewijzen, kan men, volgens het beloop der zaken genoeg opmaaken , dat die offeranden, welken hij aanhaalt, zekerlijk wel eene flraffe of geldboete, op zommige vergrijpingen zijn; echter haalt hij 'er geen één aan, omtrent welke in de burger-inrichting eenige flraffe was bepaald geworden. Want waarlijk, dan zou het zelfde fchadelijk gebrek voor den burgerflaat daar plaats gehad hebben , over het welk zeker weldenkend Staatsman in de Roomfche landen, met zó veel reden klaagt. Ik meen dat het tegendeel bij de Mofaifche inrichting ten flerkfle Hand greep. Wierden zommige offers gegeeven , om de plaats van flraffe of geldboete te bekleeden, dan had in die gevallen de burger-inrichting geen magt, om hier wetten te maaken, ten minflen niet zonder eene verregaande geflrengheid in haare inrichting te vertoonen. Daar nu zoo veele Wetten , de onreinheid betreffende, gemaakt waren , moesten 'er noodwendig zomtijds vergisfingen plaats hebben: en veele befmettingen , uit loutere onkunde, naderhand eerst ontdekt, ontftaan. In veele opzichten is dit, in de daad, een gebrek in de burger-inrichting, dat zomtijds fchadelijk is: men is bovendien daar meest gewoon volgens de letter van de Wet, en niet naar het inzicht van den overtreder, eene flraf aan te wijzen: dit alles had hier geen plaats. Wanneer iemand , tegen de letter van de Wet misdreven had , dan moest men naauwkeurig op het oogmerk van den overtreder, en de omflandigheden letten, in welken de daad gepleegd was geworden; en  tot hêt WETBOEK van MOSES., 49 en dan waren die gevallen zomtijds van zulk eene geaartheid, dat de overtreder met eene offerande zeer wel' volftaan konde. Had hij het priesterlijk bewijs daar van, dan kon.hij daar over niet meer in de burgerlijke rechtbank betrokken worden. Hier heeft men dus zeker een Berken trek van den voordeeligeu invloed op, en .het keurig verband van den Godsdienst met den burgerflaat. De fterkfte invloed evenwel, dien de hoofdplechtigheid Van den uitwendigen Godsdienst in de burger-inrichting hadde, is mijn's oordeels, te zoeken ia de offermaaltijden, die dagelijks moesten voorvallen; Zij waren wel van eene oude gewoonte herkomftig, maar nu ook zeer wijs» lijk door wetten bepaald; en hier door ontftonden verfcheidene voordeden in de maatfehappij. Michacljs meent, dat haar bijzonder oogmerk was, om den Jood allengskens weder te gewennen aan de vleeschfpijze, waar • van de Egyptenaaren zich fterk onthielden, die zich van hunne groentens en fruiten verzadigden, het geen de Joden misfehien overgenomen hadden. Doch hier is de Ridder weder zich zeiven, in zijn ftelzel, niet genoeg gelijk. In die zwervende herder - familien was het een oud gebruik, bij een maaltijd, welke eenigzins als deftig gerekend wierd, altijd de hoofdgerechten van vleesch te neemen ; dit hadden ze zelfs in Go/en onderhouden, en van daar was het, dat hun trek naar vleesch op nieuws in de woestijne ontftond; fchoon zij -in dien tijd verplicht waren hun vee te fpaaren , om zo veel te eerder het land Kanaan, met eene talrijke kudde te konnen beflaan: Zeker diende dus de inrichting der offermaaltijden niet, om hen op te wekken tot het vleesch eeten; maar wel,- H. Deeu p oh*  5° INLEIDING om het vleesch eeten nlgemeener voor elk te maaken; zo dat de flaaven en de fchamelen in den Staat , dan ook een deftige maaltijd van die hoofdgerechten konden hebben. Hierom moest het offervleesch zó fpoedig gegeeten worden, dat het fpaarzaam overleg hier geen invloed op konde hebben. i Hoe menigmaalen wierd, op die wijze, de flaaf, aam flegt voedzel gewoon zijnde, verkwikt; en de arme vervrolijkt! Daarbij moesten deze offermaaltijden, den geestelijken met den burger ge■ mcenzaamer doen worden, en aanleiding geeven, om den band tusfchen de burgeren' onderling te verfterken. — Hier komt bij het' gebruik van Wijn en Olie bij de offeranden , en dus ook in de offermaaltijden,'beiden de aanzienïijkfre-voortbrenzels van dat land. Hoe-meer dezelven daar gebruikt w'-erden, hoe meer zij diir, als de voornaamfte deücnteife wierden- aangemerkt'; hoe meer dan 'ook ne'fjveï tot derzclver aankweeking, en de Waarde van deze voortbrengzelen fteeg. —— Ik heb proeven genoeg gègeevcn , om' den geest van dat wetboek en deszelfs invloed op de uitwendige inrichting van den Godsdienst cn burgerftaat, in deszelfs fchoon, te leeren kennen. Wij hebben noch gewigtiger taak af te doen. ó ? ^o^b^^^m i ' ■ r-rl lïfe i'ibm* De Geest der Wetten met betrekking 'tot den htwendigen Godsdienst. Niet dan aarzelende , durf ik mij tot dezen grooten taak begeeven. Op dit zorgelijk pad, waar zo veele bij- ■ - Pa-  tot het WETBOEK van MOSES. 51 paden liggen, en waar op zó menig uitlegger verdoold is geraakt, zal ik mij van geene Leidslieden kunnen bedienen; omdat men in het ééne uiterfte vallende of aanleiding tot ongeloof moet geeven , of tot eene geheimzinnige verldaaring in kleinigheden vervallen moet, welke zo veel aanleiding tot fcherpe Zotternij aan den Deïst verfchaft heeft. Hoe zal ik mij hier gedragen, om behoedzaam te zijn , en tévens weder geene nieuwigheden ter baane te brengen, door welken de bijpaden vermeerderd worden, en de Koninglijke weg derhalven gevaarlijker wordt? Ik zal eerst twee zaaken onderfcheiden^ die (anders te veel door elkander gemengd worden , waar uit fchar delijke gevolgen gebooren zijn. Als wij van den' geest van het Mofaisch wetboek, onder eene Gods-regeering opgefteld , fpreeken , dan moeten wij het gewigtig onderfcheid, tusfchen alles wat invloed op het geloof en op de zeden had, geftadig in het oog houden, fchoon het ze? ker in zulk een naauw verband met elkander ftaat, als wij gezien hebben, dat de Godsdienst en de burgerftaat tot elkander hebben. De grondflagen van beiderlei inzichten zijn nochtans zeer onderfcheiden, en moeten dus ook uit elkander gezet worden. — Het plan was , de openbaaring , aan het menschdom gegeeven , te verfterken , uittebreiden , en eenmaal tot haare volmaaking te brengen: dit was de grondflag van het geloof. Zou dit geene dweep erij weezen, dan moest de uitwendige Godsdienst, en de burgerftaat , dit doelwit der Godheid begunftigen en verfterken: derhalven moest, om die openbaaring zuiver te D % be-  5* INLEIDING bewaaren, en de Godsdienst en de burger - inrichting van die der andere volken onderfcheiden zijn; en nadien hun geloof meest op beloften en toezeggingen, welken \an tijd tot tijd door nadere openbaaringen ontwikkeld wierden , gegrond was , zo moesten deze beloften op twee grondzuilen ftaan, waar door ze kragtig wierden; eerst op hunne erflijke bezitting van Kanaan, en dan op de komfte van Hem, in wien de Staat zijn hoogfte toppunt van welvaaren zoude bereiken; en allen de gellachten der aarde zouden gezegend worden. De wijze, hoe die beloften allen zouden vervuld worden , kon zeer opleidende, zo wel inde uitwendige Godsdienst-inrichting, als in die van den burgerftaat, ingevlogten worden. Met betrekking tot dui Godsdienst, moesten de Priesters, die dagelijks in den Godsdienst bezig waren, hen opleiden tot het wanre eindoogmerk der offeranden: en derzelver uitzicht op Hem, in wien allen beloften zouden vervuld worden , duidelijk aautoonen; terwijl daarenboven , de toezegging van eene regeering, welke naderhand bepaald werd tot een naneef uit David's geflachte, op den burgerftaat den fierkften invloed moest maaken. Zie daar grondtrekken van den geest der wetten , met betrekking tot het Joodfche geloof, waar van wij ftraks nader zullen fpreeken. ..Nu, fprak het ook van zelve, dat .zulk een bijzor.dere Godsdienst , met zulk eene bijzondere burger-inrichting verbonden, ook volgens het oogmerk van den Wcttcerer,' voor deugd en Godzaligheid zeer opleidende konde wezen. Maar, wat is bier in nu de waare grondflag? Mijns oordeels ■ heeft Je sus Christus dat vastgefteld, in de opgave  tot met WETBOEK van MOSES. gave van het gebod, van dé liefde tot Go'd boven alles, en in de liefde tot den naasten. Daar evenwel ook dit volk, onder het algemeen gebrek van bet menschd >m ten aanzien van de wezenlijke betrachting dezar plichten befloten was, moest de Godsdienst hen, door den invloed der Opeubaaringe , tot eene betrachting benden, welke naar hunnen toeftand gefchikt was: en in zo verre ftem ik dan den Heer Rein hard in zijne Brieven bladz. 32. hoogd: toe; dat de geest van de Mofaifche wet daarin moet gezogt worden, datze eene handleiding gave tot de erkentenis van de zonde, als eene gewigtige fchennis; en hoe men Waare deugd uitoeiTenen konde , zo niet volkomen naar den geest der wetten , -ten minlten voldoende in het goddelijk plan: Van dit doel der Mofaifche inrichting, heeft men in de bijbelboeken, vooral in de Pfalmen, trekken; maar bovenal , voor de uitwendige deugdbetrachting in de fchriften der Profeeten; de waare Reformateurs, de Leeraars van den geest des Godsdienst, en van zijnen invloed op het hart en den burgerftaat; die altoos de misbruiken, misbruiken op den Godsdienst en burgerftaat invloed hebbende , in de verklaaring van den uitwendigen Godsdienst', door de achteloosheid der Priefters ontftaande, in hun vak, tegengingen. Dit niet in het waare licht te befchouwen, de Profeten in dezen taak niet voor leidslieden te erkennen, moet de bijzonderfte en verregaandfte (tellingen onder de Uitleggers doen geboren worden, die elkander telkens wederfpreeken, en lijnrecht tegen elkander inloopen: wij moeten derhalven zorg draagen, om niet met den ftroom weggefleent te worden. -— Dit niet wel te D 3 on-  54 INLEIDING onderfcheiden of hen onderling te 'willen vereenigen, heeft den Jood aan het .dvvaalen gebragt, en tot'dén uiterfle vervoerd; terwijl de Christen, door hun geducht voorbeeld geleeraard, al veel in het andere uiterfte gevallen is, waartoe wij, zo lang wij menfehen zijn, zo ligt overhellen. Nu deze grondflag gelegd is,. durf ik het onderneemen, om eene gewigtige vraag te onderzoeken. S 3. Of de geest van het Wetboek zij, geheimzinnig op Christus./c wijzen. Het is eene bekende en tévens zeer aanmerkelijke vraage, of het einde van de geheele Mofaifche inrichting Christus niet moet wezen? Zo dat niet alleen de gebruiken in den Godsdienst, anderzins in onze oogen wel eens van weinig belang zijnde, hier op doelen, maar zelfs verfcheidene burgerlijke inrichtingen, waar voor wij anders geene oorzaak konnen vinden, dien verborgen, en t'ven rijken zin hebben? Met alle befcheidenheid en -voorzichtigheid zullen wij, in het beantwoorden van deze ] vraag, trachten te verkeeren. Indien de gronden, in de twee voorigc §§ gelegd, waar zijn ; dan is de vraag reeds in zo verre met neen beantwoord. De geest van de Mofaifche Wet had niet altijd, zo wel in haare burgerlijke inrichting als godsdienftige bcpaalingen, dit verheven doel: Ja zelfs is dit denkbeeld volgens die leiding in de daad vreemd, en geeft veel belemmering om het fchoone van deze Goddelijke burgermaati'ciiappij te vinden. Ik  tot het WETBOEK van MOSES. 55 flc weet wel, dat de Schriftverklaarders, in voorige tijden levende, zodra zij geen natuurlijke reden genoeg konden vinden voor deze of geene wet, dan daadlijk hunnen toevlugt namen tot dezen verborgen zin van den Wetgeever. Maar zedert de fchoone oudheidkundige denkbeelden, op ontdekkingen gebouwd, in de bijbelverklaaring zijn ingevoerd geworden, hebben veclen gezien, dat het invoeren van den verborgen zin juist het middel geweest was, om hunne onkunde te bedekken; en hen van een grondiger onderzoek der waarheid aftehouden. Zo heeft men, om één voorbeeld te geven, de hoofddeelen over de melaatsheid, uit den aart der ziekte niet kunnende vcrklaaren, zijn toevlugt genomen tot het verklaaren van de geestelijke melaatsheid, de hebbelijke zonde in ons. De ontdekkingen door Niebluui over deze ziekte gedaan, zijn, op deze hoofddeelen toegepast, op zich zeiven voldoende genoeg, om den fchranderften geneesheer, indien hij aan de zinfpreuk zijner orde voldoet, ovcrtehaalen tot erkentenis van de Goddelijkheid der Mofaifche Schriften , alleen door deze enkele proeve. Boven dien komt eene' bedenking tegen den algemeenen verborgen zin, raakende de burger wetten, mij altoos zeer gewigtig voor: namelijk, indien de geest van de burgerlijke wetten daar in belfond, dat zij eene godsdienftige waarheid moesten leeren, dan zouden die wetten, als behoedmiddelen tegen de uitoefening van deze of geene daad in het burgerlijke, eenigzins krachteloos worden: en het majestueufè in het uitwendige zou dan ons oog omwijKcn: hiertegen moet nochtans een Wetgeever, vooral van zulk een volk als Israël altijd zeer zorgvuldig waken; hoe dikwils zou D 4 an-  36 INLEIDING anders een wet, in de oogen van een fchranderen man, maar die niet bekend was met den verborgen zin der wet, belagchlijk worden : terwijl een ander wél daar in ervaaren, en zich toeleggende om den geheimen zin vah dezelve te gehoorzaamen, al ligt tot eene verwaarlozing van den letterzin der wet, zouden kunnen vervallen. 'Dit toch was in de daad een zaak van weinig belang voor hun in vergelijking van het geestelijke. De kragt der Wetgeeving wordt dus hierdoor zeer aanmerklijk ontzenuwd. Hoe menig burger moet dan wel eens op deze gedachten gekomen zijn: ik vind wel geen reden voor dat verbod, met zo veel geftrengheid gegeevcn, want ik kan in die daad, het geringffe kwaad niet ontdekken, dezelve is mij geheel onverschillig; maar ik moet mij van de beöordeeling daar van onthouden, om dat 'er eene geheimzinnige rede in opgefloten is, welke op eene gebeurtenis doelt, die lang naa mijn dood, naa verloop van verfcheidene eeuwen eerst, voorvallen zal. Hoe kan zulk een burger, vooral, als hij, volgens zijn plicht aan het geheimzinnige van die wet denkt, anders dan onverfchü- lig orhtrent de letter worden? Volgt nu uit het beredeneerde niet van zelve, dat de geest van het Mofaisch wetboek, over het algemeen, zo wel in het burgerlijke als Godsdienftige, nimmer kan geweest zijn, een verborgen zin , of doel op den Mesfias , in te fcher- pen ? Ja, mijns bedunkens, volgt 'er nog iets meer Uit, namenlijk , dat de verborgen zin nimmer de geest van het goddelijk wetboek worden kan: ■— Immers, de geest van de wetten , moet alleen uit het oogmerk van .*b Ttoêakm ****** Welke betrekking de Meipas op de burgert 'j r'»-\ ' inrichting hebbe. ■ Wij moeten dan nu bedachtzaam voordgaan, om de hoofdtrekken, door welken-het verband bewaard wordt, duidelijk aantewijzen. Volgens § 5. moeten wij de burger-inrichting eerst befchouwen. Deszelfs doel, de geest •van allen de burgervvetten is dan: eene Gods-regeering vastteftellen over een volk, dat de Wetgeever , zo vér het hem mogelijk ware, van andere volkeren wilde afgefcheiden houden, op dat 'er de ingevoerde Godsdienst, te zuiverer bij konde bewaard worden; en de openbaaring der Godheid ook daar in haare voltooijing konde verkrijgen. Hoe komt nu de Mesfias in dit plan der burgermaatfchappijë ? Mijn's bedunkens alleen in tweederlei opzichten; in beiden :echter vrij donker, en op eenen ver-  tot het WETBOEK van MOSES. 63 verbaazenden afftand voor bet brein, 't geen in het voorleedene zoo min als in het toekomftige zo diep konde inzien. Een afgezonderde burgerftaat, was zulk een vreemd denkbeeld niet voor een' Zoon van Ja rob. — Dat afgezonderd leven in het uitwendige, was reeds ih. Abraham een uitgewikkeld denkbeeld geworden; dè Godheid hadt altoos éene familie met die afzondering begunftigd, zints aan Abraham beloften gedaan waren. En deze verkiezing van Abraham's familie hadt weder haareu grondflag in een ander jus Confuetud'marium der Godheid, waar door men reeds van den beginne af, in de gedachten één erfgenaam der beloften. gehadt hadde. Vraagt iemand: waartoe deze bijzonderheid? dan moeten wij hooger klimmen, en van No ach af allen de gedachten der oude waereld doorloopen hebbende , in welken men dat gebruik beftendig vindt, zal men eindelijk in Adam de reden vinden: en wel in de beloften van vijandfchftp, te (lellen tusfchen twee gedachten. De oude waereld leverde, over het geheel, al vroeg een bewijs op, dat 'er in het minfte geene verwijdering, of vijandfchap tusfchen den verleider van het menschdom en zijn aanhang , en tusfchen het menschdom zelf, over het algemeen gekomen was : .dit was een& treurige ervaaring, die de geduchtfte gevolgen naar zich deepen moest: de afzondering in alle familiën van één als een erfgenaam der belofte, ftrekte ten waarborge , dat die vriendfchap nimmer algemeen zou worden over de waereld; m-aar dat hierin altijd eene afzondering zoude plaats hebben, en dat , zo lang elk dit zag, -ieder ook verzeekerd konde zijn, dat Hij, of het zaad-, 't  64 INLEIDING 't geen het geweld en de overmagt van den Duivel verbreken zoude, ook gewislijk op zijn tijd zoude komen. — Hoe , en wanneer, en onder weike gedaante ? dit alles lag onder de diepfte geheimenisfen verborgen. Evenwel ,is hier, in het begin van den eerften fchakel, die den keten van de Gods-regeering zal vormen, de Mesfias noodwendig ingevlogten. Van Adam af tot Abraham toe, duurde die afzondering van één enkel perfoon als den erfgenaam der belofte, in tijdelijke voorrechten, en dus als den waarborg van die gewichtige belofte, zonder eenige aanmerkelijke opheldering, of verandering in dat plan. Toen in Abraham, den per- foon daar toe gekoozen, dit voorrecht aan zijne bijzondere familie zou gehecht blijven, wierd, zonder dat men naar een erfgenaam meer behoefde te zoeken h die belofte weder uitgebreidt; en 'er begint dus van daar af eene tweede hoofdverdeeling van dien keten. Al het welvaaren in het zwervend leven wierdt aan Abraham's familie verbonden, maar ook wierden de gronden tot eene nieuwe inrichting gelegd, en verder in bijzondere beloften ontwikkeld, toen hem eene zo talrijke nakomelingfchap toegezegd wierd zo dat hij daaruit nu konde .opmaaken , hoe het een geheele natie op zich zelve konde worden, zo uitgebreid in macht, dat het de bezitting van dat land, op het welk hij zp zeer gefield was, namelijk Kanaan gewis zoude verkrijgen. Deeze familie - regeering wierdt dus, in de beloften , reeds geketend aan de Gods - regeering: ja, het geen opmerkelijk is., maar moeijelijk in den fchakel, het begin van deze familie -regeerhjg wierdt zelfs onmiddelijk aan het eu>  tot het WETBOEK van MOSES. 65 einde der Góds - regeering gehecht; fchoon zulks duifter bleef, in het uitzicht) voor den voortreflijken Abraham; door dien in hem alle gedachten der aarde zouden gezegend worden: dat is te zeggen, dat zijn familie niet alleen de voordeden zoude genieten , die aan. hun hoofd Abraham toegezegd waren; maar.dat. eenmaal alle de familieu der waereld deelen zouden in die zegeningen. En tot waarborg hier van waren de gedachten van ISMAëL, Ketura en Esau. Hoe komt nu de Mesfias in dezen fchakel.?, Is 'er-eene nadere ontwikkeling van, in de afzondering dezer familie? neen: hier heerscht een diep ftilzwijgen. —— Evenwel befpeurt elk deze aanmerkenswaardige bijzonderheden, in den aartsvaderlijken levensloop ; dat dit gedachte geduurig de verfchijning van den Engel van Jehovah hadde, aan wien en Abraham, en Isaük, en Jakob zich zo grootelijks verplicht reekenden: zjjnde deez' een Engel, dien zij duidelijk genoeg, van het Engdenheir, als hun' hoofd onder- fcheidden. Hoe komt dit denkbeeld hier in? en hoe is het aaneengefchakeld met den aanmerkeuswaardigeh keten? — zeer wel : de denkbeelden van een. Befcherm;Engel moesten, gelijk wij uit de huishouding der Engelen , volgends Job's denkwijze leeren, voor .hun gewigtig, ja zelfs noodzaakelijk zijn. Had de belager van het menschdom , aan het hoofd der zijnen geplaatst, zo veel invloed; 'er moest dan, tot befcherming van hun , noodwendig een ander hoofd wezen onder de goeden; en dat moest naar hun uitzicht mogelijk dat hoofd wezen, het welk, na een wijl de zijnen befchermd te hebben , éénmaal de grootfte overwinII. Deel. E uing  66 INLEIDING 4 ■ning op den vijand zou konnen behaalen: geen wonder dan, dat die perzoon , op hunne denkwijze zo veel invloed hadde: de befcherm- Engel hunner familie -was en bleef het voorwerp van hun vertrouwen, in alle -nunne uitwendige lotgevallen.: De keten veranderde eenigzins van gedaante, toen de volks-regeering opgericht w:erd;'_ nu wierd eene familie niet meer, maar een gehcèle natie met de befcherming begunftigt, en "alles op eene andere wijze uitgevoerd. De Godheid trad, als de Befcherm - God, aan het hoofd van deze natie, te voorfchijn, met Koninglijk gezag wetten geevende. ■ In zulk eene regeering moest de éénheid der Goedheid', tegen de heerfchende denkbeelden van het veelGodcndom befchermd worden, waar toe het volk eene natuurlijke neiging hebbende, zoo veel te eerder konde vervallen, als het, bij het gewoone" denkbeeld van Befcherm-God bleef, het welk dan andere Goden vooronderstelde. Hierom wierd in deze inrichting gewaakt, dat zij, uit de eenigzins zichtbaare tegenwoordigheid van hunnen Koning, geen denkbeelden konden vormen, die hen 'tot eene zichtbaare gedaante aanleiding gaven, noch hen , tot het denkbeeld van mindere Befcherm -Goden, ligtelijk konden vervoeren. De En- * gel van Jehovah verfcheen dan ook niet meer, ten minnen zeer fpaarzaam; alleen wierd hij gezegd in het binnehfte van de Schcchlnd te wöonen: geen ander bewijs van zijne tegenwoordigheid zag men. Althans die gemeenzaamheid van verfchijningen , welken in de aartsvaderlijke familie plaats hadden, hield geheel op. 'Op deze wijze werd hét" denkbeeld van de familie-re-  tot het WETBOEK van MOSES. 67 geering, en Gods-regeering, in Hem verbonden; «1 de verdere ontwikkeling van de leere van den Mes/tas, in een vak, waar in men de éénheid der Godheid zo Berk bewaareu moest, geschiedde met alle zorgvuldigheid; hoe meer de ftaat tot die tijden naderde, in welken de Gods - regeering met die van den Mesnas zou verwisfeld worden , wanneer het hoofd van hun, die afkeerig waren van het ftelzej van den vijand des menschdoms, de overwinning op hem behaalen, en met reden zich daar door een Koninglijk gezag verkrijgen zoude. De nieuwe verplichting aan hem zou fterk weezen, en zekerlijk niet minder, dan die, waar toe hen de redding uit Egyptens flavernij verbonden hadde: en hierom moest hunne gehoorzaamheid aan Hem allernaauwkeurigst weezen, en dus de geheele uitgebreide keten, van den aanvang af met deszelfs einde verbonden worden. Het gevaarlijk beftaan der natie, om het welke de Gods-regeering ingericht was, zou in hun , na de Babylonifche gevangenis, gezuiverd worden, op dat deze inrichting' daar aan niet benadeelen konde; want het heerfchend denkbeeld van den Mesfias , in zo verre het invloed had op den burgerftaat , moest dan niet gegrond zijn in de Gods - regeering; want deze, met het denkbeeld van Befcherm - God verbonden , kon onmogelijk hier, daar men de éénheid moest bewaaren, ingevoerd worden ; maar moest al vroeg aan de regeering van den onder - Koning des volks , verbonden worden. ' Al heeft na de afzondering der geheele natie, de afzondering van ééne familie, als de erfgenaam van den zegen, opgehouden; het eerstgeboorterecht , 't welk van dien E a ze-  68 INLEIDING zegen onderfcheiden was, bleef nochtans ftand houden, en werd in Juda bewaard. Daar heenen werd nu alles beftuurd; in dien ftam werd de belofte nader ontwikkeld, en zo liep ze door verfcheidene eeuwen heenen ; tot dat in David daar mede weder ééne familie, en niet één ftam , begunftigd wierd. Hun Koning, dien zij te wachten hadden, die gezegende onder-Koning, zou een naneef van David wezen; en, al wat de Profeten, om de Gods-regeering te beveiligen in haare zuiverheid, voorltelden , was , met betrekking tot den Mesfias, in zo verre' dit op den burgerftaat invloed hadde, alleen daartoe gericht, om zijne voortreflijke perfoneele hoedanigheden te befchrijven , en de zagte regeeringsform door Hem intevoeren, welke zo gansch tegenftrijdig zou zijn met die, welke zij bij ervaaring, tot hunne droeffenis, thans in zo mcnigen ontrouwen onder-koning zagen. Elk Vaderlander derhalven, in dat licht befchouwd, kon in alle de omwentelingen van den burgerhaat, dit tot zijne bemoediging altijd onder het oog houden: „ de burgerftaat zal blijven zonder vermenging met an„ dere volken; en eene volkomene overheerfching, onder „ alle drukkende om Handigheden, zal altijd voorgekomen „ worden, op dat de regeering van den Mesfias éénmaal „ zal kunnen ftand grijpen ; want God zal doch ai„ tijd de God van Abrahams nakroost blijven." Daar op ruste weder de toezegging aan David s gedachte, en wierd daarmede ten naauwfte verbonden. Daar op indenkende, vond de braave Vaderlander weder duidelijk den deutel van zo menige belofte; wanneer de Profeten, naar hunne denkbeelden, fchetfen gaven van die ge-  tot het WETBOEK van MOSES. 69 gelukkige regeering , welke éénmaal aanfiaande was. En, dus kon een Jood daar uit gegrond redeneeren. — Die dit begeert te zien, leeze de zeer gewigtige bladen bij Hesz, gefch. der Israëliten Deel. III. bladz. 426, 427. met wien ik anders aanmerklijk verfchil, doch die mij hierin volkomen van de moeite ontflaat , om dit verder uittebreiden. § 10. ' Welke betrekking de Mesfias op het Wetboek hebbe, ten opzichte van den uitwendigen Godsdienst. Zageh wij § 6. dat het doel des wetgeevers was, door eenen uitwendigen dienst, dit volk afgefcheiden te bewaaren van de afgodifche misbruiken , bij de meeste volkeren ingevoerd; en dat de Godheid , om aan den fmaak dier tijden voor hunne vatbaarheid iets toe te geeven, voor zich als den Befcherm - God van Israël, aan wien derhalven een bijzondere eerdienst toekwam , ook zodanigen dienst bepaalde. Dit denkbeeld kon dan het zuiverde behouden worden, wanneer de Godheid, tévens bij het invoeren van dien eerdienst aan Hem, als Befcherm-God , te gelijk daaraan verbond de leere der éénheid van Hem, die hun redder, en ook tévens de Schepper van het Heelal was. En dit was te gejijk een middel , om de openbaaring, nu bewaard en dagelijks uitgebreid, onder deze natie te zuiverder te bewaaren. Zo dra wij ons hier bij bcpaaleu , kan het niet anders zijn, of de Mesfias, de grondzuil op wien hunne openE 3 baa-  7o INLEIDING baaring, in haare bijzoncbrheid rustede, moest ook eenigen invloed op hunnen Godsdienst hebben. Een volk, zo geneigd tot afgoderij, en tot het veel - Godendom, kon geen- uitwendigen eerdienst ontfangen , aan twee onderfcheidene wezens, hunnen befcherm - God, en den Mesfias : dit zou hen ongetwijfeld vervoerd hebben. Hier van daan dat 'er in den uitwendigen dienst van dat volk, (hoe naauw en met welk een bevooroordeelden geest, om hem ergens te vinden, wij ook alles mogen bezien,) niets gevonden zal worden , het welk naar eenen eerdienst zweemt : integendeel worden hunne denkbeelden daar beftendig meer van afgeleidt: en evenwel is het doel van den wetgeever eenen ftaatigen dienst intevoeren, die hen moest geleiden, en tot dien tijd bereiden, in welken de eerdienst, alleen aan hunnen Mesfias zou toegebragt worden : zo zelfs, dat alle knieën zich voor hem Godsdienftig buigen zouden. Hoe kan dan het denkbeeld van een Mesfias, met dien uitwendigen Godsdienst gelukkig vereenigd worden? — Daar het zeker is, dat hij het doeleinde der Gods-regeering moest wezen , in den burgerftaat, en in haare inrichting; en daar hij zulks ook was, gelijk wij zagen , als de beloofde Koning : zo kan het nu hier ook niet weder zijn om de parahlie te bewaaren , dat hij hun Befcherm-God zoude wezen., Dit kan, volgens voorafgelegde gronden onmogelijk zijn. Maar een Middelaar, of liever een Hoogepriefter bij God voor het volk, wiens verrichtingen den gewigtigften invloed hadden voor hun, en waarom hunne ganfche uitwendige Godsdienst Gode aangenaam konde wezen , dit is het eenige, het welk hier  tot het WETBOEK van MOSES. 71 hier in aanmerking kan komen. Elk Israëliet kon weten, en hem wierd dit dagelijks ingefcherpt, dat allen de offeren, fchoon het voorname van den uitwendigen Godsdienst zijnde , geen verzoening konden aanbrengen. Het bloed der dieren, die de Godheid allen door de Schepping reeds toekwamen, kon Hem niet behaagen; en niet tegen Baande dit alles, waren 'er de fcherpBe bepaalingen gemaakt, om in. dien uitwendigen eerdienst, fchoon op zich zeiven niet voldoende , echter geen de, min Be misvatting toe te laaten. Ik beken, dat ik hier menigmaalen verlegen heb geBaan, hoe ik dit zoude overéén brengen met, en welke aanleiding tot dit alles 'er te vinden was in, het O: T. Ik zag duidelijk , dat 'er verfcheidene. uitwendige plechtigheden in-, gevoerd waren, om hen voor afgoderij te beveiligen: anderen wederom om hunne denkbeelden, wegens eenen Befcherm - God, geduurig te verlevendigen : dit toch heerschte in alle de meubiien van den tabernakel, en tempel. Daar nochtans, veele gebruiken, en inftellingen uit een dier twee denkbeelden, zich niet lieten verklaaren , meende ik den lleutel gevonden te hebben, om uit dat doolhof van verwarringen te geraaken. De leere der verzoeninge, het eind-oogmerk van de geheele openbaaring, moest dan op het overige den fierkften invloed maaken: want, in de gcmoedsgeftalte van den Godvruebtigen Israëliet, in de betrachting van den inwendigen Godsdienst dit te vinden, was mij te flaauw; miste men 'er daar en boven een grondflag, dan was het louter denkbeeldig, indien het in den uitwendigen Godsdienst niet gegrond ware. Ik weet wel, dat fommigen N E 4 zeer  7* INLEIDING zeer redelijk, ja zelfs fchoon, met het doeleinde van den uitwendigen Godsdienst, den Mesfias vereenigen en zamenvoegeu. Ik kan mijnen lezer de gedachten van zulken niet bondiger en tevens beknopter voordragen, dan met de woorden van den doorbekwaamen Heer Hovens in zijne prijsverhandeling door Teilers Godgeleerd Genootfchap uitgegeeven, bladz. 163. — „ God wil- „ de een einde maaken van al het flagt-offeren. • y, Jefus wierd dan om zijne deugd zeer gehaat, het waare ,, flagt-offer der vooröordeelen, — dat was reeds 011- ,, lings voorfpeld. Hier aan onderwierp hij zich, „ en dat werd den volke dan ook voorgedragen, als „ een voldingend middel tot verzoening; — niets was „ ook meer gefchikt, om eene boetvaerdige geftalte te „ verwekken; dat maakte nu alle andere offers nutte,, loos, — en dat te recht brengen van het mensch„ dom door Jefus, tot den zuiveren Godsdienst, is het ,, waare einde zijner verzoening." Ik beken, dat deze ganfche redeneering zamengetrokken, zeer bondig, zeer voldoende in den eerftcn opflag fchijnt, maar tevens de leere der verzoening , zo als die in ons Kerk-Genootfchap .geleeraard is , ontzenuwd; en mogelijk een zeer onaangenaam en ongunftig denkbeeld geeft van den Joodfchen Godsdienst, door God zeiven zo plechtig ingevoerd; doch door Jefus weder, ik zal niet zeggen verbeterd , maar met veel reden uit den weg geruimd. Edoch, ik wil mij op geene aangenomene vooronderflellingen in mijn Kerkgenootfchap, alleen beroepen: — ik heb andere gronden. Zulk eene verklaaring wegens den offerdienst, als de Heer Hovens gaf, ftrijdt, in  tot het WETBOEK van MOSES. 73 in de hoofdzaak, met alle de begrippen van den Joodfchen Godsdienst. In het afgetrokkene, met alle die denkbeelden , die Jooden en Heidenen van de offeranden zich vormden. Allen beweerden dit denkbeeld: zonder offerande ii 'er geen vergeeving: niet zinnebeeldig, maarzonder een daadelijk offer kan God niet verzoend worden. Dit leerden de Schriften van de fchranderBe Wijsgeeren: 'er moest verzoening gevonden worden; in hunne offeren vonden zij die zeiven niet; de knoop was derhalven bij hen nog onöplosfelijk. Nooit hebben de Profeten, nimmer de Apostelen het ook in dien zin begreepen, althans niet geleeraard, maar het denkbeeld der Jooden dezen aangaande behouden, ja zelfs verfterkt. ■ En is dat niet op de waarheid, in de zaak zelve, gegrond; is het alleen denkbeeldig; dan hebben zij eene groote dwaaling ten fterkften begunftigd, om welke te wederleggen hun Meester zelf op de waereld gekomen was. En dus hebben zij, uit liefde, om de Jooden te gewinnen , weder afgebroken, het geene hun Meester gebouwd hadde. Niemand was van die denkbeelden meer doortrokken , dan Paulus; en die heeft dan niet alleen zijne geloofsgenooten , in de oude dwaaling verfterkt, maar ons Christenen , vooral door den brief aan de Hebreen , tot die zelfde dwaalende begrippen overgehaald. E 5 $ ii.  74 INLEIDING S ij. oogmerk van den offerdienst, als het voornaamfle van den uitwendigen Godsdienst onderzocht. De verfchillende denkbeelden, aangaande de offeranden, welke de ganfche ftatige oefening, in de dagelijkfclie bezigheid, verlevendigde, vereifchen eene naauwkeurige fchifting; fchoon zij niet alleen tot den uitwendigen dienst, maar op den inwendigen, op hart en zeden werkende, een aanmerkelijken invloed gehad hebben; en dus, zo wel voor het geloof, als voor de bevordering der Godzaligheid, ten uiterften dienstbaar waren. In weerwil van onze gemaakte onderfcheiding, zullen wij ze dan eerst in dat geheel trachten te bezien, en vervolgens ons beijveren om ze onpartijdig in haare bijzonderheden te behandelen. — Het wordt door niemand wederfproken, dat 'er geen ouder uitwendige dienst-oefening is, dan die der offeranden. Wij vinden ze in Adams huis, doorgaande tot in de patriarchale familie ; en van daar in de Mofaifche wetten overgenomen, en als het heerfchende in den tabernakel-dienst ingevoerd. Het kan waar zijn, het geen Hesz als oorfpronglijk hier opgeeft , ten minften is het tot opheldering dienende: dat men oulings gewoon was, in de vleesch - maaltijden iets voor de Godheid aftezonderen, en dit dan, door het vuur, als het heiligfte, het zuiverfte element, te laaten verteeren. — Toegeftaan zijnde, dat de offeranden eene voornaame plechtigheid in der Hebreen Godsdienst waren, met dat ge-  tot het WETBOEK van MOSES. 75 gewigtig oogmerk, om dus doende de afgoderij, zoo veel te fterker te kunnen beteugelen , zo is hetj nochtans zeker, dat dit oogmerk onmogelijk het geheel in het doelwit kan uitmaaken. Hadden wij een zoort van Liturgie, in de offeranden gebruikt, dan zouden wij hier met meerder zekerheid kunnen te werk gaan; want de Joodfche berichten durven wij hier niet overneemen._ Jk geloof niet, dat Moses iets dergelijks opgefteld heeft, want dan zouden wij die, onder zijne gewigtige monumenten ongetwijfeld aantreffen; het was genoeg zijn broeder Aüron hier in te onderhouden, zo lang die denkbeelden in der Priesteren familien bekend waren. Voor de Uitleggers van den uitwendigen dienst was dat ook genoeg; jammer is het maar, dat wij daar van niets behouden hebben: wij moeten ons daarom nu vergenoegen, met de in het voorbijgaan verfpreidde fpeelingen, in de Schriften van David en de Profeten voorkomende, en dus moeten wij alles van den grond ophaalen. — Welke is nu de geest der offeranden? — Volgends de nieuwfte denkwijze loopen de begrippen hier op uit: men moet daaromtrent noch aan eene plaatsfielling, noch aan een uitzicht op een toekomftig offer, het welk eenmaal gcflagt zoude worden, en het welk allen de offers wijden of heiligen zoude, (het geen de oude Godgeleerden , als eene grondftelling, aangenomen hadden) in het geheel denken. Dit als een heerfchend denkbeeld intevocren, zegt men, is alleen om vooröordeelen, inden Christen-Godsdienst ingevoerd, ook over te brengen op dien der Hebreën. Wat dan? — Sykes on-  INLEIDING onder de Engelfchen, door zijne verklaaring van den, brief aan de Hebreen, in dat vak vermaard, ftek in zijne verhandeling, in het hoogd: onder den tijtel iiber die 'Ndtur Abficht md den Urfprung der Opfer. Ha/Ie 1778 uitgekomen , dat het waare oogmerk der offeren was, de vriendfchap met God, in den heiligen dienst, uittedrukken. , Het denkbeeld, met de Godheid aan eenen disch in de offermaaltijd te eeten, was een zeer eigen en rijk denkbeeld voor hunne denkwijze. Doch dit is niet genoeg; want "dit raakt alleen de dankofferen, en kan op de overige offers niet toegepast worden. 'In het overige dan komt de redelijkheid in het offer, en het hart van den offeraar in: dat moest een deugdzaam}, ten minden een tot deugd genegen gemoed zijn, want het offer van eenen harduekkigen betekende niets. De gemoedsgedalte van den Offeraar maakte alleen het offer welgevallig. Om die zedelijke volkomenheid in den offeraar uit te drukken, wierd met zo veel Scherpheid belast, dat het offerdier zonder gebrek moest wezen. Maar hoe? in zond- en fchuld-offeren moest de offeraar eene gemoedsgedalte hebben , drijdig met de aanleidende oorzaak die hem tot een offer verplichtte. Dit drookt niet. Taylor in zijne leere der ver¬ zoening, zal ons op die gronden uitgebreider, en aanncemenlijker denkbeelde'n geeven: „ de offeranden wier„ den in den ouden Godsdienst , in de plaatfe der „ gebeden ingevoerd, en worden daarom zo dikwils „ met dezelven verwisfeld. • Het uitgieten van het „ bloed, aan den voet des altaars, fchetde de bereid„ willigheid van den offeraar in den dienst van God, „ zelfs  tot het WETBOEK van MOSES. 77 „ zelfs met aflegging van zijn leven. In één woord „ zij zijn niet anders, dan zinnebeelden van den aart ,, der toenadering tot God, gefchikt om de aandoenin;, gen, daar bij vereischt, in zinnebeeldige bedrijven, „ lüttedrukken. Het fchijnt wel, dat Levlt. 16: ai. „ en op menigvuldige andere plaatfen, een denkbeeld „ van eene overbrenging van fchuld, op een ander, of „ op het Dier gelegd wierd: doch dit kan zo eigcn„ lijk niet genomen worden; want het zou Brijden met „ het gezond verftand, te leeraaren; dat een Dier de „ plaatfe van den fchuldigen mensch vervangen zal." ■' Gaat dit door, dan moet het ook tegen hgt gezond verfland Brijden, dar het offer in zommige gevallen den perzoon verbeelde die het gaf;, en dan is het Godsdienftige in het offer, mijns bedunkens, geheel weg. Taylor zal hier op zeggen: de offeranden zijn, zonder dat, kragtig tot verzoening , en dus van veel gewigt in den Godsdienst. - Zij drukken uit de oprechtheid van ziel' in den Offeraar, zijn berouw , in het Schuldoffer, en zijn dankbaar hart, in het dankoffer; — en eene belofte van een leven in gehoorzaamheid aan Gode. Roept men den brief aan de Hebreen te hulp, om de nadere betrekking van Jefus offer op de offeren aantetoonen, dan zal hij dit zó verklaaren: het offer van Jesus Christus ftaat in dat licht, dat Jesus die zich door zulk eene ftrenge tuchtiging, in zijn karakter niet behoefde te vereedelen, zich evenwel aan dat alles onderworpen heeft, om ons te doen bezeffen, hoe wij naar die volmaaktheid kunnen en moeten ftreeven, voor welke onze geest vatbaar is. — Zie daar, iets  7* INLEIDING iets gezegd van den heerfchenden fmaak onzer tijden, vooral onder de uitlandfche geleerden, omtrent de offers. Mij dunkt, dat wij in zoortgelijke gebruiken der oudheid niet zo zeer zedenkundig, en niet zo kundig moeten redeneeren, maar tot den oorfprong van dat gebruik moeten komen, en dat verklaren, uit de becrfchende denkwijze van dien tijd; doch evenwel afgcfcheiden van de bijgeloovige begrippen, welken zommige volkeren daar bij voegden ; en die men , op verre na niet, als oorfpronglijk kan befchouwen. Mijns bedunkens, zullen 'er dan altoos twee algemeen heerfchende denkbeelden in de offers gevonden worden. i. Zij drukten eene in de plaats/telling van het offerdier uit, welke door de hand oplegging' afgetekend wierd; i. Zij toonden aan, dat die zonde, om welke het offer gejlagt wierd, den dood verdiend hadde. Die denkbeelden heerfchen niet alleen bij de Jooden, maar zelfs bij zommige Heidenen, die het naast in zuiverheid, bij den oorfprong der offeren kwamen. Het plaatsbeklcedeud denkbeeld te bewijzen, achte ik nutteloos, nadien mij niet voorflaat, dat 'er nog iemand opgekomen is, om het zelve bondig te wederleggen. Wederfproken wordt het genoeg, en door niemand duidelijker dan door Taylor; die mijns oordeels ook grondig wederlegd wordt door den beminnelijke» Hervey, in zijne Godvruchtige Gefprekken Deel I. van bladz. 103—140. en is iemanll begeerig de fchijnbaare tegenwerping der Deïsten tegen de inplaatsftelling, wederlegd te zien, die leeze Lilient iial's Bijbelw. D. IV. blad. 422. Zo lang men tegens zulke algemcene grondftellingen niet bondig opkomt, hebben wij vrijheid , om op  tot het WETBOEK van MOSES. 79 op den grondflag, door anderen gelegd, te bouwen; althans in eene Inleiding, in welke wij door de Bijbelbewijzen zo bevestigd worden in die gedachten, dat 'er in iemands hart geen twijfeling zou opkomen, indien hij niet van anders denkende daartoe opgeleid werdt. In de daad,' dat denkbeeld was den Jood niet alleen eigen, maar het heerschte ook bij allen de befchaafde volken, die eenen offerdienst ingevoerd hadden. Bij de Egyptenaaren, (om maar één voorbeeld te geeven) was men zo overtuigd van de wezenlijkheid dier overbrenging der zonden op het hoofd van het flagtoffer, dat men nooit van iets, dan van den kop zoude gegeeten hebben, volgends het verhaal van J. D. Michaclis. Wat nu de tweede ftelling betreft, dat het verbranden der offeren, in de zoenofferanden , als zij plaatsbekleedende zijn, ook de doodftraffe uitdrukte, die de overtreder verdiend hadde; deze ligt zeer duidelijk in allen de uitdrukkingen van het wetboek; zo dat hier omtrent niet ligt bedenkingen zouden kunnen vallen, indien niet deze en geene , door de denkbeelden onder eikanderen te verwarren, hier oorzaak tot aanmerkelijke zwarigheden verwekt hadden. Dus zal de Ridder Michaclis, bij voorbeeld, zo fterk voor deze ftelling pleiten, dat hij de verbranding niet als ,eene doodftraffe befchouwe , maar vrij naauwkeurig, als eene flraffe die op de doodftraffe en ■de ontzieling van het beest volgde: waardoor hij in der daad een rijk denkbeeld aan de hand geeft voor ons, die de eeuwigheid der flraffe beweeren. Deze gedachte is gegrond op eene andere wet, in welke de verbranding der misdadigers alleen bepaald {wierd tot zulke per-  6o INLEIDING pcrzoonen, die reeds door eene andere ftraffe, het zij fteeniging, enz. ontzield waren geworden. Neemt iemand dit aan, hij moet dan ook, om, dit denkbeeld te verfterken, het zout niet vergeeten, het geen de duurzaamheid dier (tranen, op de doodftraf volgende, nog duidelijker uitdrukt. Zo verre gaat alles wel: —. maar hoe moeten Wij dan het offer befchouwen, met betrekkingtot den burgerftaat? Als eene boete, die in de plaats kwam van de doodftraf, door de Mofaifche wet bedreigd? zo wil het de Ridder: maar zo dra wij ons hier in onduidelijk uitdrukken, dan komen wij in zulke aanmerkelijke zwaarigheden, dat wij dikwils, zonder dat wij het ontdekken,, door de eene ftelling de andere om ftooten. Laat ons dan langzaam voortga:m, en alles eerst onder algemcene ftelliugen brengen. 1. De offeranden, in dit wetboek voorgefchreeven , zijn meest al nationaal; en moeten daarom ook in een geheel ander licht begrepen worden , dan die , welken door bijzondere perzoonen, van tijd tot tijd gebragt wierden. Aaneengefchakeld befchouwt Lowman in zijn rhual of Hebrcws Worfchip bladz. zoo,, deze offers, welken den meesten invloed hebben op den burgerftaat, of op den openbaaren Godsdienst, in den burgerftaat ingevoerd. 2. Moses vond veelen dier offeren in gebruik; zij hadden (leeds het jus confuctv.dinarium; Hij wil ze dan alleen dienstbaar maaken, om het volk van afgoderij te bewaaren, en tevens tot Godsdienftige denkbeelden, door hem bedoeld, nader optcleióen. 3- Al-  tot het WETBOEK van MOSES. •8ï 3. Allen de offeranden waren van dien aart, dat zij geen inbreuk of verzagting op de burger-inrichting konden veröorzaaken: Waar de doodftraffe, of, in minder gevallen, eene boete, in de burger wet bedreigd was geworden, daar kon geen offer kragt hebben. Ik beken, dat in zommige gevallen van onwetendheid, van welken de burgerlijke rechtbank de oprechtheid niet wel on'tdckken konde , en waarom dezelve verplicht zou geweest zijn, dè doodftraffe uit te fpreeken, hier eene verzagting door een offer kon te wege gebragt worden, waar door de gefirengheid van de burgerftraffen aanmerkelijk varzacht, alle wanorde geweerd, en tevens Schikkingen gemaakt wierden, om het gemoed van den fchuldigen te bewaaren, dat het daar over niet al te ligt konde denken; waardoor men dus alle Schadelijke gevolgen uit deze verzachting kunnende ontftaan, voorzichtig voorkwam. 4- Dus kunnen de offeren, mijns itfziéris'i nimmer, ten minBen zeer zelden , onder het denkbeeld van eene boete voorkomen. Moses onderfcheidt, in die gevallen, de boete, door het dubbel van de waarde te bepaalen, altijd zeer wel van het offer; fchoon dit zeker is, dat het offer den weg moest baanen, op dat de overtreder met eene dubbele wedergave voldaan koïide. Dit begrip van boete, door MiciiAëLis in de Typifche Godgeleerdheid ingevoerd, baart hier anders zeer veel verwarring. 5. Even zo als in de hand-oplegging de plaatsbekleeding opgewonden lag zo lag in de befprenging, het denkbeeld van het onderpand der vergeeveude genade, en dus de vrijheid van de doodftraffe: terwijl de vergéeII. Deel. f ving;  *2 INLEIDING ving door den Priefter niet anders uitdrukte, dan de voldoening aan den eisch van den opcnbaaren Godsdienst: deeze moest van hunne hand komen, om dat zij meestal, door het eeten van de offers, die misdaden overnamen. Het eeten der offeraaren met hunne vrienden , drukte dus niet anders uit, dan de verzoening, of liever, de hcrllelling van den offeraar in de maatfehappij, geftremd door zijne .misdaad. 6. Of nu ook in de dankofferen, anders dan in de zoen-offeren, het denkbeeld van verzoening lag of b'ggen konde, gelijk Michaülis zo fterk beweert, zou ik, om de boven gemelde bepaaling, niet wel kunnen toeftaan. Ik beken wel, dat het heerfchend denkbeeld- van laatere Oudheidkundigen, mij hier in niet voldoen kan, nadien deezen beweeren: dat men die vrijwillige offers niet anders moet befchouwen, dan als gefchenken, volgens den linaak der Oosterlingen, om zich:bij hunnen Koning te veraangenamen. — Dit kan in de dankofferen, naar bet recht van eigendom, maar niet wel in de overige offers, ingevoerd worden. —- Ilierum hebben veele Schrijvers over David en zommige Profeten, dit denkbeeld ook zo fterk tegengegaan; betoogende, dat het eigendoms recht op het dieren-rijk. alleen aan God bthoore: weshalven men Code, door een offer op zich zeiven, niet voldoen konde, en dus ook zich door het zelve in de dankoffers niet konde veraangenamen. In de vrijwillige offers moest 'er geen opzicht op dat eipendoms-recht van God wezen; en dus zie ik niet, hoe hier verzoenings denkbeelden konnen ingevoerd worden. Nog veel minder kan het denkbeeld van een gefchenk aan God te gceven, in de zondoffe-  toT het WETBOEK vAn MOSES. 83 offerande ingevoerd worden. Want zou die God, dié tevens de Koning en Wetgeever was, zich door gefchenken laaten bewegen, om verzoening op eenige misdaden te geeven? dan zou Hij immers Israëls richters iets voorfclirijven, het geen Hij zelf niet nakwam. 7. Het is zeker, dat de gefteldheid des harte in den offeraar vercischt, in aanmerking komt. Er wordt altijd boetvaardigheid in den fchtüdigen vooronderftelt: want voor den hardnekkigen was er geen offer * veel minder vergeeving. Deeze vereischten nu afgefchaduwd te zoeken in het offer zelV, is twee denkbeelden met eikanderen te verwarren. Het was een vereischte dat in den offeraar voor af moest gaan , en door de voorafgaande plechtigheden van wasfching enz; ook bedoeld wierdt. 8. De hoofdftelling in deeze zaak, die de meeste verwarring gebaard heeft, is de volgende: de hoofdtrekken van den uitwendigen Godsdienst hebben hun uitzicht, zo wel op het geloof van den Israëliet, als op zijnert wandel; en deeze beiden zeer verfchillende oogpunten worden ongetwijfeld in de geduurige onafgebroken plechtigheid der offeren geleeraard. — Daar de burgerftaat, "en vooral de Godsdienst ingevoerd was geworden, om dit oogmerk te bereiken , de gegeevene openbaaring in haare zuiverheid te bewaaren, en van tijd tot tijd uittebreiden; en daar de voorname inhoud die" openbaaring in beloften beftond, zo konde en moest deze Godsdienst geduurige aanleiding geeven, om op die openbaaring t« zien; in 't bijzonder, op derzelven beloften; zó nochtans, dat geloof en betrachting hier ten naauwften verbonden wierden. Twee denkbeelden moeten dan in de F i óffe-  I4 INLEIDING offeren heerfchen; het éene ftrekt zich uit over allen, en geeft voedzel aan het geloof; het andere heeft invloed op de zeden. - Tot het eerfte werdt elk als bij de hand geleid, door de leer der plaatsbekleeding, die door elk, welke maar eenigzins redelijk aangaande den offerdienst dacht, was aangenomen. — Er moest, of was een offer geflagt, het geen alleen verzoening konde aanbrengen; en waarom het gewoone offer, in de fchaduw, Gode aangenaam was. Dat dit nu toekomftig was, leerde hun de openbaaring allerduidelijkst, en was bij het eerfte offer, en naar mijne gedachten, dus ook bij de inftelling daar mede verbonden. — Hoe zij daar over dachten, en hoe verre de denkbeelden tot voedzel voor hun geloof, bij hen uitgewikkeld waren, durf ik niet bepaalen. Twee waarheden f'ggen onbevooroordeeld in de denkwijze van eenen Jood , onder het O. T. i. Er zal een Hoogepriester komen , die dat groote offer Aagten zal: en 2. dat offer zal zo kragtig wezen, dat het tijdftip, op het welke dat offer geflagt wordt, met reden, de groote verzoendag mag genoemd worden. Die onbevooroordeeld de Schriften des O. T. gelezen heeft, zal mij die twee waarheden toeflaan. Dan, of zij die twee gewigtige (tukken , in één perzoon vereenigd, befchouwden, zo a* Paulus, in den brief aan de Hebrèën, durve ik nrer bepalen , ik zou er zelfs zeer aan twijfelen; want mij dunkt, dan was het zo ligt niet mogelijk geweest den lijdenden Mesfias zo geheel uit het oog verboren te hebben. — Hier was voedzel voor het geloof van eiken Jood, als burger en als lid der gemeente befchouwd. — In alle de Nationaale offeranden dacht hij aan  ■ tot het WETBOEK van MOSES. 85 aan dat gewigtige offer, dat eenmaal, en voor altoos geflagt, de Nationaale zonden wegnemen zon. — En ia elk fchuldoflër voor zich zeiven, moest hij verzekering hebben, dat ook zijne zonden, om des Geliefden's wille, vergeven waren. Ik ben zelfs van die gedachten, dat onder de Pfalmen, welken in den tempeldienst bij de offeren gezongen worden, onder die, welken tot opwekking van het geloof van een Israëliet gezongen werden, de XLfte , en in het bijzonder het 9de vers behoort, en ik zou dezen Pfalm daar toe veel gefebikter oordeelen, dan den XXXVIIIften: zeker , als wij geen vooroordeelen van wederzijden hadden, wij zouden hier alles natuurlijk vinden. ■ En hoe rijk wordt het denkbeeld in de betrachting, als wij ten bijzondere grondllage in de fchuldofferen leggen, dat het zelve eene aanleiding tot erkentenis der zonden was. — Zonder bloedftorting was 'er van de oudfte tijden van het menschdom geene vergeeving, dit was de oorfprong der bloedige offeren, zó dat eene doodfchuld daar den grondflag toe gelegd hadde. — Hoe gewigtig was dan de overtreding die den offeraar verplichtte een offer te brengen! Hoe levendig werdt ze, in de gevolgen, hem afgetekend! Al wie met een peinzend gemoed, den Lfte Pfalm inziet, bij deze gelegenheid, volgens eenpaarige gedachten, gezongen, zal zeer veel aanleiding vinden, om het gewigt der zonden aan de eene zijde, en de oprechtheid en de ftandvastigheid, in de betrachting der deugd, aan de andere zijde, ontwikkeld te zien. — Zeker is het dan, dat de zond- en fchuldoiferen, de betaaling der zonden, door een offer uitdrukten. — Zo T 3 wel  06 INLEIDING wel van zonden van bedrijf, als van die, welken uk nalatigheid begaan waren, En deeze offeren waren zeker van dien aart, dat ze, of voor de geheele natie, of voor elk perzoon in het bijzonder, geflagt wierden, In het laatfre geval vielen eenige ftukken aan de Priefters ten deel: die naamen dus de zonde des volks over, In het eepfte geval, in het welk de Priefters met de ganfche natie gerekend wierden, moest alles buiten het leger ver-< brand worden, Of nu Christus, gelijk Hij als de tweede Adam( het VerbondshooRI is, deels in de zonde van Adam, pn deels voor die van het ganfche menschdom buiten de poorte geleden heeft, zo als MiciiAëLis wil, en zeker op Pauliaanfche denkbeelden; durf ik, als mogelijk te vreemd in dien tijd , niet overneemen. Liever wil ik, om duidelijk te zijn, het geheel van den offerdienst, \\\ de zuiverllc tijden geleeraard, door het onderwijs des Priefters , in een of andere proeve, aaneengefchakeld fchetzeu; op dat mijn lezer dus het geheel van den uitwendigen en inwendigen Godsdienst, met het uitzicht op den Mesfias, te duidelijker kan bevatten. — Alles op die wijze te behandelen zou, in plaatfe van eene Inleirlv.g op het wetboek, een Commentariui over het zelve ppleveren. Proeve van verJtlaaring der oferanden, in het offer van eene Kraamvrouw. Elk leezcr moet, zig in dat wetboek oeffenende, de zoorten van offeren zig eigen maaken, als mede derzel- ver  tot het WETBOEK van MOSES. 87 ver onderfcheidene hoedanigheden, hij zal dan bevinden, dat dezelven onderfcheiden zijn in brandoffers, die geheel verteerd werden ; of zoenoffers, welken vrijwillig waren, wordende het één derde daarvan verbrand, het ander derde was 'voor den PrieBer, en het laatfte derde, voor den offeraar. Daar op volgen zondoffers voor zonden van onweetendheid; fchuldoffers, die weder voor zvvaare en mindere gevallen waren; en of algemeen voor de geheele natie, of bijzonder, voor een bijzonder perzoon geofferd wierden. In het eerfte geval wierd het bloed aan de hoornen van den altaar gefprengd; in het laatfte geval ter zijde van denzelven. Vervolgends heeft men de Jpijsoffers, welken bijna bij alle offers gevoegd wierden. De plechtigheden die altoos in acht genomen werden, en welken men zich om die reden eigen moet maaken, zijn de volgende: 1. Eerst werd het offerdier Jehovah aangeboden, en daarop door den PrieBer, voor den Tabernakel, nagezien. Was het nu een algemeen, een Vólksofjèr, dan was daar altijd een afgezondere uit den burgerftaat bij tegenwoordig. —• Was het een /pijsoffer, dan werd het in de hoogte opgeheeven, en op die wijze door den, PrieBer aangeboden. a. Dan wierden de handen gelegd op het dier, met de oogen naar het Heilige gekeerd; en vervolgends, in die houding, met de handen tusfchen de hoornen, een gebed gedaan. 3. Vervolgends werd het met een dolk geflagt, het bloed opgevangen; en wierden de ingewanden onderzocht. F 4 4. Het  &* INLEIDING 4. Tiet bloed werd daar bij door den Priefter gefprengd, welke één lepel In een vat hadde, het bloed geftadig roerende, om het Hollen voortekomen. 5. Intusfchcn werd het geflagte Dier gevild , opgehangen, op marmeren tafels afgehakt, en werden de ftukken voor het altaar van eikanderen afgezonderd. 6. Deze Hukken werden dan met zout befprengd, en met ipijs en drank - offeren aan den Priefter gegeeven, die dézélven tot den altaar bragt, en overgaf aan eenen daar op ftaande Priefter, die dezelven op het vuur lag , en gcduurig keerde, tot dat het offer verteerd was. 7. Ondcrtusfchen werd het oogmerk dier plechtigheden door een Priefter verklaard , en werden de Godsdienftige gevoelens in den offeraar verlevendigd. En eindelijk 8. Wierd*alles met een' maaltijd béfloten. De trekken van h'et tafereel, dat ik ter verdere opheldering dezer plechtigheden kiezen zal , is uit Levit: III: IV: en XII. genomen. Onder den drang der Israëlieten, naar den tabernakel gaande , trekt eene moeder in Israël mijne aandacht. Zij is van haaren man vergezeld: beiden treeden meteen vergenoegd gelaat naar binnen. Haar oogmerk is, een zondoffer tot haare reiniging, en een dankoffer voor den genooten zegen, in het Kraambedde , te brengen. . Het is reeds 66 dagen geleden, dat zij 'sileeren voorhoven niet betreden heeft: zo lang moest zij wachten na haare bevalling, eer het offeren haar geoorloofd wierd: zij heeft eene dochter ter waereld gebragt. In de eerfte indagen na haare bevalling, was haar omgang ' voor het  tot het WETBOEK van MOSES. 89 het huisgezin moeijelijk: elk die haar vertrek of bedde, in dien tijd naderde, werd onrein. — Had zij een Zoon gebaard, zij zou maar 7 dagen zó afgezonderd hebben moeten leven. >— Deeze dagen gaven haar aanleiding tot verootmoedigende, maar tévens tot zeer bemoedigende denkbeelden. — Het meisjen, dat zij ter waereld gebragt heeft, was oorzaak , dat zij zó lang afgezonderd moest zijn, om dat, in deze Sexe, de befiiïjdenis anders op den Sften dag gefchiedende, welke moeder en kind beide reinigde, geen kragt had. — Ach! denkt zij, laat ik mij tot mijn voordeel, doch geduurig herinneren, dat de vrouwe de eerBe in de overtredinge geweest is, — Mijn goddelijke Wetgeever heeft hier, in het natuurlijke, zelfs aanleiding gegeeven; (de leezer denken aan eene Oosterfche Vrouwe) daar de gevolgen van mijne bevalling, nu in de kraam - zuiveringe ook langer duuren: hoe veel zorgvuldigheid moet dat in mij dan niet verwekken, om mijnen man, zo veel in mij is, voor verleiding te beveiligen! intusfehen fnelden die 14, dagen ras voorbij: nu mogt zij weder over huis, en met elk vrij omgaan; alleen Bond het haar niet vrij, om de heilige dingen te naderen, Ware het een Zoon geweest, zij had op den 33ften dag haar offer mogen brengen. Het is waarfchijnlijk, dat het zondoffer van de duive het eerst geflagt is geworden, fchoon het bij Moses het laatst genoemd wordt. In dat offer zou men hier verder kunnen gaan, en met MichaSlis, in zijne Typifche Godgeleerdheid bladz. 80. het zinnebeeld kunnert neemen uit onze onreinheid, door de geboorte, uit onzen eerften vader, welke door de geboorte van Christus F 5 is  50 INLEIDING is.weggenomen. Hierom is de moeder wel eene doodfchuldige op zich zelve, maar Hij zou lijden voor die aangeboore onreinheid, en hierom was het oflèr voldoende. — Leeft het geloof nu in haare ziele, dan valt haar aandacht natuurlijker wijze op dat vrouwenzaad , op het welk haare openbaaring rust. Dat mannelijk geflachte was door hetzelve, boven de vrouwen, in rang bevoorrecht, fchoon het genot tot beide, de Sexe zoude komen. Dit was evenwel een voorrecht; eene vrouwe zoude Hem ter waereld brengen, die zo veele zegeningen onder de vrienden Gods verfpreiden zoude. Met die gedachten treedt zij al nader tot den altaar, alwaar haar man een lam aan den Priefter biedt; die fleept den bok naar detente, denzei ven wel bezien hebbende, tekent hij hem, en geeft hem over aan een Leviet: Israëls Koning en Heer, denkt de vrouw, is zeer eerbiedigenswaardig: een gefchenk aan Hem moet rein wezen : — in jeugdige jaaren : — daar en boven mannelijk. — Hier gaan haare kundigheden niet verder , anders zou zij meer overeenkomften gevonden hebben. Nu wenkt de Priefter hun om toe te treeden: man en vrouw leggen nu de handen tusfchen de hoornen, en doen, in eene eerbiedige houding, met de oogen naar het Heiligdom, de volgende belijdenis: — ik heb overtreden; ik draag de vrucht mijner overtreding; — het berouwt mij: ik bidde dat dit offer, in mijne plaatfe, wel gevallig zij, om mijne onreinheid weg te neemen. »— Het zal zó zijn, om het verheven Offers, wille, waarom dit ©ok is ingefteld geworden. Dan kan 'er, denkt de tedere moeder, misfchien ook tot mijne lieve vrucht gezegd wor-  tot het WETBOEK van MOSES. 91 worden: leef in uwen bloede! Onder deze overdenking werd het dier geflagt, en het opgevangen bloed aan den Priefter gegeeven. —• Hier zijn ze dubbel aandacht, — het is ziel voor ziel, —• met een traan van verootmoediging op de wangen, ziet zij den Priefter, in een ftatigen tred, rondom den altaar gaan, het bloed plengende, onder het uitfpreeken van dezen wensch: dat bloed rcinige de zonde , en maake dit paar weder aangenaam in de oogen hunnes Vaders, die in de hemelen is. - Hier hebt gij de kragt van verzoening in de plenging, en niet van reiniging in de daaden; dan zou het een befprenging weezen. — De befprenging om de hoornen van den altaar, drukt de vereeniging met dezelven uit, ja iets meer, doch het geen de Christen alleen kan inzien. — Die weet van een goddelijken altaar, waar op de verzoening gefchieden moest. — Intusfchen gefchiedt aan alle de vier hoekers van den altaar, nu de uitftorting. — Het leven, het geen geeischt werd, is nu gegeeven , en haare ziel is ook van deze befmetting gereinigd , als zij de kragt van het groote otfer voor zich inziet. — Intusfchen werd het vuur op den altaar aangeftookt; het hart, de lever, en milt, de beste ftukken der ingewanden, met het vet daar mede verbonden, en de Baart daar op gelegd. —• Op dit oogenblik knielen zij ftatig ter neder, en bidden onder het gekraak van het brandend otfer. — Met de Bijgende damp van het otfer, klimt ook de ziel met haare gedachten hemelwaards. — Intusfchen neemt de Priester een koek van ongereezen meelbloemen, in beste olie gebakken en met zout vermengd. Het is het fpijsoffer , 't welk , alleen door den Priester mag gegeeten wor-  0* INLEIDING worden: het is eene heiligheid der heiligheeden. — Laatcn de tijdsomftandigheden het toe, dan neemt hij ook rooden wijn, en befproeit ook den altaar daarmede rondom. Dat is de blijde ziel der fpijs - offeren. — Den invloed daarvan zullen zij ftraks ondervinden, wanneer zij hun deel van het lam zullen ontfangen, tot een offermaaltijd'; en zij, onder het drinken van den offer wijn, zullen mogen zingen : loov den Heere mijne ziele! en vergeet geen van zijne weldaden ! het moederlijk hart, in godvruchtig gepeins voorttreedende, herrinnert zich, terwijl zij van daar gaat: ik heb mijn fpijs-offer met zout en wijn gegeeven: — mijne dankzegging moet dan niet alleen levendig, maar oprecht en beftendig wezen, zo kan ik meerder zegeningen voor mij en,mijn zaad, van den God mijns heils verwachten. Ik heb, met opzet, een van de minst rijke gevallen ■ gekozen , om dus met 'mijne keuze aan te toonen, dat ik niet al wat mogelijk was, ter begunftiging van mijne ftelling heb aangevoerd. Als wij een volks-offer genomen hadden , of een offer , dat door een melaatfchen .moest gebragt worden, dan zouden wij zeker veel rijker denkbeelden gevonden hebben. Dan, ik moet mij niet verder hier over uitbreiden, % 1S«  tot het WETBOEK van MOSES. 93 S' 13' - Of de leere van den Mesfias op het Mofaisch Wetboek, wat de plichten van den inwendige» Godsdienst betrof, ook invloed had, nader onderzocht. Mijne verdeeling eischt een onderzoek van die vraage:' öf de geest der wetten, volgens §. 7. op den inwendigen Godsdienst, zo wel in geloof als wandel, invloed hebbende , ook dan op den Mesfias, en 'zijne verdienden eenige grondftellingen bouwt? — In zo verre het geloof der belofte op Hem, als op eenen grondzuil gevestigd is, hebben Wij dat reeds behandeld. In zo verre dat leerduk'invloed op de zeden moet hebben, is het zeker moeijelijker; vooral om dat wij van 'sPriesters onderwijs, in dat vak, geen voorbeelden in de Bijbelfche gedenkdukken hebben; .— nadien men bij de Profeten geen trekkea vindt daar op toepasfelijk, maar die veel meer zich toeleggen , om die gedachten tegen te 'gaan, als of de uitwendige Godsdienst, op zich zeiven, zonder de reiniging van hart en zeden , kracht hadde; hierom vindt men bij hen geen trekken die hier invloed op hebben. — Alleen zulken die den Meslias , als den leeraar der gerechtigheid fchetfen, die de deugd in haare waarde voordragen, en te gelijk de kragten verkenen zoude, om zijne voordel» lingen uit te oeffenen En allen deze trekken liggen nog in eene fchaduwe, zo dat wij daar uit niets kunnen be-iluiten. — Ik beken daarom rondbordigj dat wij, om dat het ons hier aan Bijbelfche Monumenten ontbreekt, niets met zekerheid kunnen zeggen: niemand mag dan ook  INLEIDING ook meer van mij vorderen, dan het waarfchijnlijke: hij, die meer eischt , handelt onbillijk. -— Hier echter aijn onze tegenwoordige Godgeleerden zo Hout niet als in de voorige eeuw, toen alles ver boven het waarfchijnlijke gedreven werd : zij zijn nu weder zo huiverig dat zij bijna niets durven onderneemen. Zeer veelen van den nieuwften fmaak zien hier niet alleen van af, maar verwerpen zelfs alle denkbeelden, die daar de minfte aanleiding' toe kunnen geeven. — Hoe laag denkt een befcheide Niemeyer over den geest van den fchaduwdienst, met betrekking tot den inwendigen Godsdienst. Een eerwaardige en oorfpronglijke geest, een Je rus aiem toont zich in zijne waarheden van den Christen* Godsdienst Deel III. bladz. 434. geheel wars van alle geestelijke beduidenis van den Joodfchen Godsdienst. —> Zo hoog verlicht in den nieuwen fmaak ben ik niet: ik erken, door de bewijzen van Mannen van fmaak in onze eeuw, nog niet overreedt te zijn. — Hun fterkfte bewijs komt bier op neder: zo de regeling van den uitwendigen Godsdienst nog iets anders bedoelde, dan om het volk afgezonderd te bewaaren van de afgoderij der overige natiën, dan zou, door het gevvigtige, dat het inwendige boven het uitwendige heeft, de uitwendige dienst al ras alkn eerbied en gezag verlooren hebben, welken een Jood zo zeer aan denzelven verfchuldigd was. —. Ik beken wel, dat ik Jerusalem voor door en door inenschkundig boude, ook geheel groot in zijne denkbeelden, maar het komt mij voor, dat deze gedachte gtheel en al llrijdt met de gefchiedenis der vooroordeeien, welken den mensen in liet Godsdjenltige gewoon - zijn  tot het WETBOEK van MOSES. y5 zijn te bezielen. Men verliest veel eer de kragt, in het Geestelijke van den Godsdient, uit het oog , dan het uitwendige: zelden beneemt de inwendige kragt van den Godsdienst aan het uitwendige al zijn luister, integendeel geeft zij 'er het leven aan. Dit alleen heeft plaatfe in het hart van geestdrijvers; deezen vallen laag op allen uitwendigen dienst; en hoe vérre waren de gevoelens der Jooden van die der geestdrijveren verwijderd ! Dit wist de Wetgeever zeer wel, en hadt derhalven geen gevaar te vreezen , dat de uitwendige Godsdienst iets •verliezen zoude, bij de invoering van een rijker betekenis, die, en op den Mesfias, en op den wandel in deugd en godzaligheid, bij afwisfeling, zag. — Ik wil echter niet ontveinzen, dat hier groote moeijelijkheden zijn, om dit alles behoorlijk van elkander te fcheiden, en beiden tevens binnen grenspaalen te houden. — Doch de ganTche Belling, zo lang aangenomen geheel te verlaaten, om dat ze niet wel gebruikt is, vind ik niet edelmoedig. — Michaëlis geeft ja, in zijne Typifihe Godgeleerdheid ook hoog op van die moeijelijkheden. Hij ftemt zelfs met mij in, dat wij in den Bijbel maar Bukken en brokken van den fchaduwdienst hebben, alleen maar zo veel als nodig was, om alle verandering daarin te verhinderen; hierom moet ook elk edelmoedig mensen, in dit geval, niet te veel van ons vorderen: de -moeijelijkheid komt mij evenwel zo groot niet voor, dat ik met den Ridder toevlugt wil neemen, tot eenen dubbelen zin: want dat is het gevaar, mijn's oordeels, aanmerkelijk vergrooten: dit wil ik, zo lang mogelijk, ontgaan, en tevens de kragt van den Godsdienst trachten te behouden. Laat  95 INLEIDING Laat ik rondborstig zeggen, wat ik hieromtrent denk: -de eigenlijke geestelijke zin, door de uitleggers der Joodfche oudheden in de voorige eeuw ingevoerd., het meest ziende op zekere bevindelijke waarheden , verfchilt zo veel van den oorfprong .van den inwendigên Godsdienst onder de Jooden, dat.men in plaatfe van denzelven in te voeren, dien bijna voor tegenftrijdig moet verklaarên. Zijn oorfpong had hij in de oudfte Schrijfkunst, befchaafd en verfraaid door de Hierogüjphifche of beeldSpraklge fchrijfkonst der Egyptenaaren ; en deze grenst al zeer na aan de natuur: een Stomme zal zich ook door tekenen en figuuren uitdrukken. In een' Godsdienst derhalven , in welken veele uitwendigheden gevonden worden, die op zich zeiven befchouwd, van geen invloed tot opleiding zijn, moet noodzakelijk, naar 's volks denkwijze, iets zinnebeeldigs- liggen. In plaatfe nu dat onze Uitleggers , uit de natuur van .den fchaduwdienst, alles zouden afgeleidt hebben, heeft elk zijne vlugge en vruchtbaare verbeeldingskragt,- langs een Syfthematifchen fchakel, bot gevierd: en daar uit is een inwendige Godsdienst der Jooden gebooren , welke men, onbevooroordeeld gefproken, een fchakel van tegenstrijdigheden mag noemen. Dit geev ik nochtans toe, dat wij niet ligt een voldoende zamenftel van het inwendige van hunnen Godsdienst zullen bekomen. Wij hebben daartoe te weinig aanleiding in het O: T: doch wij hebben twee boeken in het N: T: die ons toonen, hoe rijk de Joodlche Godsdienst in denkbeelden van dien aart geweest is : ik bedoel den Brief aan de Hebreen; en de 7 brieven van Johannes in de Openbaaringe. — Ec beken  tot het WETBOEK van MOSES. 97 ken wel, dat'er een verbaazend onderfclieid is, het geen Paulus in zijn voordeel hadde; dat namelijk het ligchaam der fchaduwen, nu zelf aanwezig was , en dat elke trek nu door hem veel duidelijker en levendiger gemaald konde worden: evenwel is mij het ook zekér, dat hij. de grondtrekken moet genomen hebben uit zulke waarheden , die in de Joodfche Kerk eenpaarig aangenomen, waren. Hij moest immers de overeenftemming der vervulling in den perzoon van Je sus met die grondtrekken aantoonen. Ik fta wel toe, dat zijn vlugge ziel, en fchrander brein, hier meerder Beraad aan zal gegeeven hebben, dan men tot dien tijd toe gedaan had, doch dit neemt de waarheid der zaak niet weg. . Drie hoofdtrekken heerfchen in die gefchriften des N: T: aangaande den uitwendigen tabernakel-dienst, in deszelfs zinnebeeldige betekenis. >*-. i. Zeer veel' plechtigheden waren afteekeningen, tot verlevendiging der belofte, den Mesfias betreffende. — a. Zeer veelen waren een aangename wegwijzer, om den aart der vorderingen, en de middelen waar door men dien trap van godzaligheid konde bereiken, welke ons eindelijk God boven al deed beminnen, duidelijker in prenten af te maaien. <—i 3. Hier bij voeg ik, iets dat in 't geheel verwaarloosd is: namenHik , de tabernakel is ook eene ■ aangenaame teekening van den Baat der gelukzaligheid, in den Baat der afgefcheidenheid. Zo dra men zich nu toelegt om dergelijke régels op den ouden Godsdienst toetepasfen, moet elk terBond die behoedzaamheid gebruiken, dat hij verfcheidene zaaken, welken tot den omtrek van den fchaduwdienst behooren, en met geen ander oogmerk ingevoerd zijn, dan II. Deel. G om  INLEIDING cm de Gods-regeering te ftcrker te doen uitkomen, niet tot den inwendigen Godsdienst overbrengt. Want zeker, dan moeten dezelven zomtijds in vér gezochte en in onnatuuriijkc kleinigheden eindigen. Op deze wijze wordt de openbaaring, onder dat volk, in haare zuiverheid beveih'gd; maar in de hoofdtrekken moet alles dienen, om de Zoonen der belofte in hun geloof en hoope te voeden. En op welk een afftand een Israëliet dan ook leefde, of hij iooo , dan of hij 100 jaaren, van de vervulling af was, de Godsdienst konde hem de komfte van den Mesfias verlevendigen; en hem dus in het leven des geestes Herken ; en zijn inzicht op een toekomflig leven doen groeijen. Dan hier zal het 'er maar op aan komen, of ik de drie opgegeevcn Hellingen of hoofdtrekken zal kunnen bewijzen : wij zullen het beproeven. De uitwendige Godsdienst moest daarin tot het waar geloof opleiden, dat hij de komfie, en de noodzakelijkheid van eenen Mesfias verfierkre: dit is de eerfie Helling. Wij hebben dat reeds gezien in de offeranden, die den uitwendigen dienst het meest verlevendigden: hier komt noodzakelijk het denkbeeld van een verzoenenden borg, niet alleen in, maar het is het kragtigfie , het meest heerfchend van allen , die den Mesfias betreffen. Zal 'er nu overeenfiemming wezen, dan moet, bchalven de offeranden, ook al het overige , alles in den uitwendigen Godsdienst, daaraan eenigzints evenredig zijn ; maar evenwel , op eenen affland in duisterheid blijven. Anderzins zoude men, indien wij. alle de bijzonderheden tot in het kleinfle toe, wilden ontwikkelen,wclligt uit de fchaduwen meer ou-  tot iiet WETBOEK van MOSES. (;9 onderrigt hebben dan de vervulling opgaf, ja dan allen voorzeggingen zeiven, die bij bet klimmen der eeuwen zich nader ontwikkeld hebben. Dc zaak blijft niet te min, onbetwistbaar, als wij alleen maar Jef. LUI. ten grondflag leggen, hoe uitgebreid kunnen dan hunne denkbeelden aangaande den Mesfias niet zijn! En zeker dat denkbeeld voert Jesaias niet als nieuw, als ongehoord in (dit toch heeft altijd mijne opmerking getrokken) 'maalais iets in den grond zo bekend, zo algemeen aangenomen, dat hij hier in niet vreest, bij een Godsdienstig hart, den minften tegenfland te zullen vinden. ' Dat Hoofddeel is, mijn's bedunkens, het fchoonfte gedenkfluk van de wijze, hoe de Priesters en Leviten, en zomtijds ook de Profeeten, gewoon waren den uitwendigen dienst in zijn betrachtend doel, te verklaaren. Op deeze gronden heeft de leerling van Gamaliül in den bekenden Brief gebouwd, en heeft dat, tot zo veel bijzonderheden, overgebragt, dat hij, om maar één trek te noemen, den voorhang des tabernakels, zelfs het ligchaam van Chritus noemde. Die nu, onbevooroordeeld, deeze ftukken overpeinst , en daar uit befluit, wat 'er in den Godsdiens opleidende was, ten minflen konde geweest zijn, zal niet meer huiverig zijn om deze mijne ftelling aan te neemen. — De tabernakel dienst was bevorderlijk, om de hoope, op de komfte van den Mespas, en den aart van zijne verrichtingen, in een zinneprent, duidelijker te leeren, en te verlevendigen. Zo veel derhalven voor het geloof. Wie zal ontkennen, dat zeer veelen Godvruchtigen, een David enz. zich boven deze fchaduwen konden verhefG a feu;  ICO INLEIDING fen; en in de Schaduwen, de Godheid in geest en in waarheid konden dienen! Hoe veele Pfaimen, welke keurige trekken bij de Profeeten, zijn daar van niet de treffende bewijzen! Het zijn, op zich zei ven, wel digterlijke Schoonheden j maar toch geen Stoute trekken van hunne verbeeldingskragt alleen, zo als men in Milton en Klopstock'er veelen aantreft. Neen* het waren meest bekende, en in den volks - toon aangenomene denkbeelden, door hun gelukkig toegepast. Neemt maar eens tot een voorbeeld, eene kleine bijzonderheid, namenlijk, de bede in den 51 Pfalm: ontzondig mij met Tfip, enz. Daar de harmonie in de meubilen van den tabernakel, anders naar den fmaak der Oosterlingen meer of minder, bij de prachtigcn in gebruik, evenwel zo wel als de plaatzing van dezelven, niet in alles volkomen overeenstemt met de gewoonte , geeft mij zulks even daardoor een bondig bewijs, dat ook hier in iets meer opgewonden ligt. Paulus heeft dat duidelijker ontwikkeld, en heeft dat zelfs tot op dc kruik met Manna, die men anders toevallig daar moet plaatzen, overgebragt. Mijne tweede ftelling kan derhalven niet vreemd luiden voor een' bijbelleezer: de tabernabel, zo in zijns tpeubikit als in derzei;er fchikking, geeft een zinneprent van den aart der Godsvrucht, en der middelen tot de inwendige deugd. . Dat evenwel de tabernakel-dienst een opleidende Schets was , om de hoope op een toekomftig leven, in den Israëliet te verlevendigen , is eene gedachte , die meer vreemd in onze Godgeleerdheid is, en derhalven een weinig duidelijker gemaakt moet worden. Al zwijgen hier  tot het WETBOEK van MOSES.' 101 hier allen Godgeleerden, dan hebben wij toch het gezag van twee achtbaare mannen voor ons, die dit niet als eene nieuwe toepasfing, maar als eene bekende ftelling behandelen. Paulus zegt, Heb. VIII: 5. dat de tabernakel eene fcbaduwe en een voorbeeld van de toekomende dingen zij. Door die toekomende dingen verftaat hij duidelijk den hemel ; en noemt den Levitifchen tabernakel maar eene fchets van deezen hemelfchen en waaren tabernakel. Johannes bouwt op dat zelfde denkbeeld, als hij ons eene nadere inlichting geeft in den ftaat van het toekomftig leven, meer dan eenig bijbelfchrijver gedaan heeft. Hij ftelt dat ganfche denkbeeld, als het bekendfte, het meest ophelderend, zich voor oogen, en gewaagt, als hij het hemelfche leven befchrijft, van Priesteren, en van een reuk-altaar, terwijl hij ook een gouden kandelaar, een arke, en een zoen-offer-altaar, in zijne fchets invoert: dit zijn derhalven. duidelijke en onwederleglijke denkbeelden. — Ik heb mij altijd verwonderd, dat de Godgeleerden , die den Mofaifchen Godsdienst behandeld hebben, hier op in het geheel hunne aandacht niet gevestigd hebben. Uit eene verhandeling in het latijn van Jorna , onder A. Schultens, zou ik befluiten, dat die groote Uitlegger van den febaduwdienst, reeds hier van iets ontdekt moet hebben. Het vruchtbaar vernuft van Nonnen heeft dit denkbeeld opzettelijk in fchoone verhandelingen nader ontwikkeld, en ik wenschte, dat dit door onze hedendaagfche Godgeleerden overgenomen wierd. Hun geliefd zamenftel der Heilige godgeleerdheid zou daar ?eer veel bij winnen. — Eerï onbearbeid vak zou aangevuld worden 5 G 3 na-  los INLEIDING namenlijk, tfefns Christus is Hoogepriester, en dit zal Hij blijven, tot dat Hij zijn koninglijk Priesterdom aan den Vader zal overgeeven. Maar, is Hij het buiten bediening ? en, zoo niet, waar is zijn Tabernakel ? waar zijn zijne gereedfchappen ? welken zijn de verrigtingen van Hem en zijne Medepriesteren ? —Johannes heeft dit alles beantwoordt; hij heeft dien ftaat op het levendigfie gcfchetst, deszelfs duurzaamheid bepaald, tot dat het N. Jerufalem nederdaale, wanneer het koningrijk weder des Vaders zijn zal. Rijke denkbeelden! zo kunnen wij, zonder te dwaalen, eenigzins in de eeuwigheid inzien. Mijn derde regel is daarom, de tabemakeldienst is een fchets van den ft'aai des Hemels, tot op den jong ft en dag. § 14- Schets van den Tabernakel, door, de Godsvrucht befpiegeld. Wij hebben nu eenige regels, van gewigtigen invloed in den fchaduwdienst, opgegeeven. Niemand kan echter een voldoende denkbeeld van alles bekomen, tot dat hij het geheel in verband en overeenftemming befchouwe. — Een dergelijke voordragt is alleen gefchikt, om het gevoel van fchoonheid optewekken. Ik zal dus in eenige tafereelcn het geheel van den Godsdienst doorloopen, op dat wij leeren , met een aangenaam inzicht de boeken van Moses te lezen, en wezenlijke voordcelen uit dezen Godsdienst, door God zei ven ingevoerd, te plukken. Laat ons dan, met een oudheidkundig oog , en met een leerzaam gemoed, de kostbaare veldtènt van Jehovah God  tot het WETBOEK van MOSES. 103 God zien. — Hier trekt het eerst mijn aandacht, do ruime voorhof, met zijn bchangzel, gehecht aan pijlaar en van Sittimhout; een zeer ligt, maar tevens duurzaam heester gewas. Die pijlaaren zijn 60 in getal, met koperen voeten, en zilveren banden voorzien. — Met welk eene edele losheid, is het zierlijk voorhangzel omgeflagen, om dus een doorgang te maaken; — de voeten gaan met de koperen pinnen zo diep in den grond, dat hier geen touwen nodig zijn, zo als mij de fchilders wel eens, in de afbeeldingen van den Tabernakel, hebben willen leeren. De gordijnen zijn van gaas ; elk kan van buiten duidelijk zien , wat 'er in dien voorhof v<_rrigt werd. — Hier is de voorhof des grooten Konings; hier mag elk, die befneden is, inkomen: maar ook dit is de plaats voor den Batigen dienst van Israëls Befcherm-God, alleen voor de ingewijdden in dien Godsdienst. Duldt men hier dan geen verdraagzaamheid? ó Ja; fchoon het niemand dan een Israëliet gegund is, binnen den voorhang te komen, zo zijn de gordijnen evenwel doorfchijnende: elk mag vrij zien, wat 'er omgaat, Hier worden geen Eleufmifehe verborgenheden geleeriiard; geen geheime plechtigheden gehouden. — Mijn Israëliet treedt met mij naar binnen , met de zucht: — gelukkig hij , die de befnijdenis des harten heeft! dien Baat het vrij , in de gemeenfehap met den grooten bewooner zich nader te begeeven! daar zijne voorgefchreven plichten, met een vuurig gemoed, in het welk de liefde tot Hem boven alles hcerscht, uitteocfenen! hier kan ik ook geduurige aanleiding bekomen, om de vriendfehap met mijnen broeder te vernieuwen, en derzelver plichten met vrolijkheid G 4 uit-  104 INLEIDING uitteoefcnen! — wel eerbied , maar geen kouden fchrik gevoelde ik, toen ik naar binnen trad. Hoe fchitterend .liet rood der gordijnen, en boe majestueus het purper, en de mengeling van het hemels blaauw was, deed het mij, aan de eigenfchappen van mijnen Koning denkende , wel diepe achting , maar door deeze mengeling ook tevens toegenegenheid gevoelen. —• Het is waar, hier mag ik wel verkeeren in mijne Godsdienst-verrigtingen; maar de Leviet, en Priester mogen hier gemeenzaamor omgaan. Dat voorrecht is hun vergund. Hoe liefderijk zorgt evenwel mijn Koning , dat mjjn Godsdienst geen belemmering aan mijn burgerlijk beftaan toebrenge! — Mier denkt een Christen verder: hij verblijdt zich, dat zulk een onderlcheid, in zijn' Godsdienst zwijgt: elk hééft even veel recht, niet in het beftuur, maar in het genot van deu' Godsdienst: hij zoekt ook naar geen voorhof in den hemell'chen Tabernakel : daar is ge,en onderfcheid van taaien, niuien, enz. daar is elk, in eene meer onmiddelijke nabijheid en gemeenzaamheid met den grooten Koning. Doch laat ik met mijnen broeder, gedeeltelijk verlicht door dezelfde openbaaring, die mij ten regel voorgefchreeven is, nader alles opneemen. Gij kunt wel denken, dat ik bij het eerfte meubel, in het midden geplaatst, nader zal ftilftaan, om alles naauw,. keurig opteneemen: dat is Hei Brand-Ofer-Altaar, van Sittimhout, met koper netwerk overtrokken; met 4 uitttekende hoeken voorzien, hebbende op zijn plat een roos-  tot het WETBOEK van MOSES. 105 rooster met ringen, om het te vervoeren. Het is van binnen gedeeltelijk met aarde aangevuld, en vervangt dus het voorgefchreeven altaar, Exod. XX: 24. met dat onderfcheid, dat het van buiten, tot meerder Beraad, van Sittimhout met 'draadwerk is. — Dit is ook gefchikter voor de zwaare vuuren, die 'er zomtijds op ontBoken worden, — Op dit altaar moet het vuur altijd blijven; en als het altaar vervoerd wordt, dan moet het vuur toch in het vat, dat gedragen wordt, aangehouden worden. — Dit is de fpijstafel des grooten Konings! zegt mijn Israëliet, op welke ik zie, dat elk burger dagelijks zijn vrijwillig gefchenk , of zijne fehatting, op bepaalde tijden , voor het hof - onderhoud brengt. Die last is zeermatig; een vrek zelfs kan 'er niets drukkende in vinden. Maar het is ook het altaar van mijnen BefchermGod! hier wordt zijn toorn, zo menigmaalen billijk ontBoken , geBild: — hier zie ik, met diep ontzag , de overbliifzels der v.aaten van muitende Priesteren , door den blikzem verteerd. Dit is evenwel het altaar , dat alle mijne gaven en offeren, met eene onreine hand Gode opgedragen, heiligt! zó lang het waare zoen-offer niet geflagt is, mogen de Priesters alleen van deze tafel eeten, die den Tabernakel ook alleen dienen. — Ja, hierom mag 'er geen dier levendig op geflagt worden; maar het bloed moet altijd aan den voet uitgegoten worden. — Zo lang dit altaar Baat, weet ik, dat het een opgericht teeken is van de waarheid der verzoeninge, die éénmaal zal alaqgebragt worden. — Hoe blijde ben ik, dat mijne godvruchtige werken hier geheiligd worden! — Elk offer, dat niet op dit altaar komt, is Gode ten uitcrBe G 5 on-~  ioö INLEIDING onaangenaam. Op dit altaar moeten allen mime zond- en fchuld-offeren komen: hier alleen is mijne rechtvaardiging voor mijnen God! — De befnijdenis geeft mij wel het recht om hier te offeren, maar ook juist de befnijdenis des harten leert mij het levendigfte, wat de zonde zij in de oogen van mijnen vlekloos Heiligen! — Hoe treffend is het betoog, het welk ik voor mij zie : hoe veel het in hebbe, verzoening te verkrijgen! — de fterk opftijgende vlam , omwonden door een wolk van zwarten damp, is een tafreel van de Goddelijke rechtvaardigheid, ontftoken tegen de zonde: eerst moet mijn zoenoffer hier komen, zullen mijne dank- en fpijs -offeren Gode kunnen behagen: — alles moet hier geheel verteerd worden. —■ Om des Verhevenen's wille, durf ik, hoe bevlekt ook, mijne dank-offers daarop brengen. — Mij heugt zeer wel, dat ik bijna geen vrijmoedigheid had, om hier een dank-offer te brengen, ziende op mijn eigen beftaan. Mij heugt, hoe ik toen, met alle de aandoening van mijnen geest, in mijne gedachten de hoornen des altaars aangreep: mij dacht, ik had juist het angstvallig beftaan van een' vervolgden doodflager. — Ik omvatte ze met beiden handen : hier vermenigvuldigden zich mijne gedachten ; mijn gejaagd gemoed, onder de angftigfte kloppingen van het hart, boezemde mij heimlijk in: — het is vooreen ongelukkigen doodflager! — ik bleef evenwel Haan; want onder het gekraak der offerande, wierd deze gedachte in mij levendig: — grimmigheid is bij mij niet: — die is voor den geenen, die zich tegen mij ftelt; maar die mijne Merkte aangrijpt, zal vreede met mij maaken. Zints heb ik met meer bedaardheid hier kunnen offe-  tot het WETBOEK van MOSES. 107 offeren, en mijn gemoed is dikmaals van hier bevreedigd terug gekeerd. — Veel leert hier de Christen van mijnen godvruchtigen Israëliet. — Paulus had mij gezegd ; wij hebben een altaar , ziende op Christus ; — maar ziende op Hem, zo als Hij de gaven heiligt, — en dus op zijne goddelijke natuur, vereenigd met zijne Middelaars-verdienden; en omdat allen die hoedanigheden, ,jn Hem, zó rijk zijn, zullen ons zomtijds verwisfelingen voorkomen, die mij moeijelijk zijn; want die zelfde perfoon is, dan ééns de Hoogepriester, dan ééns het altaar, dan ééns de offerande zelve; dit alles is zeer onderfcheiden , en kan zonder de minde vermenging en verwarring onderfcheiden worden. Maar zo ver kon mijn Israëlitifche broeder de zaak niet inzien; alleen zag hij in de offerande en het altaar, de rechtveerdigende en heiligende genade vereenigd. Dat zelfde lag in de zoen- en dank-offeren, zó zeer in aart onderfcheiden, en evenwel op het zelfde altaar komende, duidelijker. — Ik zie evenwel nu, dat ik tusfchen het altaar, en het kruis van mijnen Borg, geen vergelijkingen moet zoeken: 't kruis is Gode een vloek! — Het altaar geeft een heiligend denkbeeld; het eene boezemt mij. verachting, het andere verhevenheid in; nooit trek ik dan diergelijke overbrengingen zó vér meer. — Maar vind ik in den hemelfchen Tabernakel een altaar, volgends de voorlichting van Joiiannes; 'er wordt ongetwijfeld evenwel niet meer op geofferd. —- Christus beeft met één offer voldaan. •— In den Hemel flaat het, tot gedachtenis van het bloedig lijden van mijn verlosfer; hierom is zijn bloed hier versch, en ongedold. — En ik zie, met verwondering, het nog roo-  i°8 INLEIDING rookend bloed van zó menig martelaar, die het overblijf, zei van Je sus lijden vervuld heeft, aan den voet van 'dezen altaar. Johannes drukt dit, zonder omzwagteling, uit; het zijn de zielen die in de rechtvaerdigheid Gods berusten, en wachten, dat dit martelbloed eens vergolden zal worden. - Keercn wij van deze overdenking nopens de toekomftigé eeuw, terug tot die van de voorledene eeuwen. _ Ik begeef mij hu met een Priester, den uitlegger van den fchaduwdienst, dieper en meer zuidwaards in den Tabernakel. Hier zie ik Het Waschvat, een groote vaas met een dekzel, van zulk gepolijst koper, als waar van de fpiegels der ouden gemaakt waren. Het is met kraanen in deszelfs buik voorzien, op dat de Priesters het water op hunne handen en voeten zouden kunnen laaten loopen in den bak, die ook weder eene kraan heeft, om het water, dat vuil is geworden, uit te laaten. — Zó dikwils een Priester naar het altaar ging, om het te bedienen, of in het heiligdom zelv moest hij zich daar wasfchen ; zijnde eene Oosterfche gewoonte, ons meer onbekend, maar voor hun meer gefchikt , om eerbied voor hunnen Koning en God inteboezemen. Dit waschvat ftaat in verband met en op eenen afïïand van den altaar, die de rechtvaerdiging door het volmaakte offer van éénen, en de heiliging der gaven , door het altaar, fchetste. - Hier wordt de noodzaakelijkheid der perfonecle heiliging gelccraard; elk Priester konde, in  tot het WETBOEK van MOSES. 109 in het gepolijst koper zijne vlekken zien, en 'er daar door verfcheidene ontdekken, die hij anders niet opgemerkt zoude hebben. — Dat is de fontein, geopend tegen de zonde, en tegen de onreinheid, voor allen die in het heiligdom willen ingaan. — Het is of levend water uit den rotsBeen , of naderhand uit Siloii's bron. Veelvuldig zijn de zinfpeelingen van dien aart, in onze openbaaring. Zegt de Priester zuchtende: mijn Goël zal mij niet alleen moeten rechtvaerdigen , maar Hij zal de vruchtbaare bron van mijne reiniging moeten zijn, door Hem zal ik moeten gezuiverd worden. Hij kan 'er ook bijvoegen: zo dikwils ik hier koom, herinner ik mij die tredende beloften aan mij gedaan, en die zeker eenmaal haare vervulling zullen bekomen: ten waarborg daarvan ftrekt deze fiaatige Godsdienst-oeffening, een hooger doel hebbende, dan alleen om mij te leeren, dat ik fteeds in den dienst mijnes Konings de uitwendige betaamlijkheid in het oog moet houden. — Hij gaat verder. — Hoe treffend is de tekening, welke mij deze plechtigheden dagelijks herinneren; en die ik den volke geduurig moet infcherpen. — Hij die de verzoening, tot onderhoud van deze hernieuwde vriendfchap wil deelachtig worden, moet zulke daaden doen, die met het beftaan van zijnen Heer overeenftemmen. — Hij, die dan vorderingen in.dat verzoende leven wil maaken, moet geduurig, en met alle oplettendheid tot dat waschvat gaan, om zich te reinigen, zo dikwils hij in de nadere gameen1'chap van zijnen God komt. .— Wij konnen van het altaar niet naar binnen gaan, of het waschvat herinnert ons die verplichting: en zoo het iemand durft onderneemen  ïi=» INLEIDING men om naar binnen te treden, buiten deze reiniging, de dood is hem bedreigd. Het is waar, in de offerande , op het altaar geflagt, wordt bij onze heiliging, ook onze reiniging door het altaar zelv afgefchetst; maar deeze reiniging raakte ons geheel, onzen oorfprong zelfs, want wij zijn in ongerechtigheden ontfangen. ■ Handen en voeten moeten hier alleen maar gewasfchen worden ; onze dagelijkfche verrichtingen ftellen ons in de gelegenheid om bezoedeld te worden. De onzuiverheid in onze Godsdienst-oefleningen , zien wij niet in het gepolijste vat, maar in den fpiegel der Goddelijke wet, gcduurig duidelijk. Op de minfte bezoedeling dan, al had ik mij zelfs tot het heiligdom gefpoedt, trede ik te rug, tot dit reinigende vat, welks kraancn mij het heldere fontein - water verfchaffen, dat tot mijnen dienst gereed is. Deezen redenen vinden bij mij ingang; maar alle die nuttigheden zijn, dunkt mij, ook alleen voor de Priefter - orde. Geen Israëliet doch mag zich hier wasfchen; geen Israëliet mag verder tot den Tabernakel toetreden ; hoe kan hem dan dat vruchtbaare denkbeeld van nuttigheid zijn? Buiten allen twijfel behoord David niet tot de Priefter-orde, en evenwel had hij eene heerfchende begeerte , om geduurig in den Tabernakel Gods te mogen verkeeren, en daar deszelfs lieffelijkheden te aanfchouwen. —- De moeijelijkheden zijn hier niet zó groot, dat zij niet vereffend zouden kunnen worden. Twee waarheden, die een zeer verfchillend doel hebben , vereenigen zich hier zeer gelukkig in een derde. . De fchaduwdienst, wiens omtrek van de Gods-regcering genomen is, was niet het hoofddoelwit der  tot het WETBOEK van MOSES. in der goddelijke openbaaring. — De plaatsbekleeding (zal onze herBelling waar , zal ze volkomen kunnen wezen) was het eigenlijke, en voorname doelwit. Die plaatsbekleeding in Levi's Priefterfchaar, was een denkbeeld, dat toen veel, bevatbaarder was dan nu, dewijl de voorrechten der eerstgeboorte, en de nuttigheid daar van voor de overige leden des huisgezins , hun toen zeer duidelijk waren. -— Hier werd het geloof op de beloften weder beproefd , terwijl de vervulling daar van, hun in de Priefter-orde reeds duidelijk ten onderpand aangetoond werd. Zij nu, tot één huisgezin met dezen oudften en bevoorrechten broeder behoorende, deelen daar in, zij deelen met hem ; alleenlijk ftaat het hun niet vrij, de plaats der eerstgeboornen, in den uitwendigen Godsdienst te bekleeden; en deze aanmerking moet verder heerfchen, in allen de overige Godsdienftige overdenkingen, welken het godvruchtig gemoed van eenen Jood bezielden, zo dikmaals hij de verrichtingen der Priefteren, met een geloofsoog befchouwde. Billijk noemt David bet dus een aanfchoinven! hij ziet zijn heil , met ongemeen veel zekerheid , in der Priefteren Verrichtingen. Maar , indien ook de Tabernakel eene fchctfe is van den Staat der gelukzaligheid, tot op den jongden dag, dan ben ik nieuwsgierig , of ik ook hier het Waschvat zal vinden. Johannes zwijgt, in zijn boek, de Openbaaring, hier omtrent. — Ten ware hij de glazen zee die voor den throon is, daar door wilde verdaan hebben; doch hier, wil ik gaarne bekennen, geen genoegzaame reden voor te kunnen vinden. Mij is het genoeg, dat  112 INLEIDING dat 'er niets dat onrein is, in die plaatze zal komen; zo dat 'er ook geen waschvat nodig is. Het bezoedelen onder hunne Godsdienst verrichtingen, heeft onder deze geestelijke Priefters geen plaats. Dan, fpoeden wij ons, om de woon-tente wat nader te bezien! De Tabernakel of cle Woontente meer van nabij befchouwd. Het is een houten tente, uit berderen van Sittimhout, met rigchelen aan elkander gevoegd, gaande deezen door ringen met goud overtrokken. Daar nu de pracht der veldtenten, het meest in dekklederen beftaat, zo moet ik mij, over de kiesheid en verfcheidenheid, welke hier heerscht, verwonderen. Alles is gefchikt om mij Majeftuëufe denkbeelden omtrent den bewooner, inteboezemen. Het onderfte Tapijt, het welk als een verwulf voor de tente van binnen verftrekt, is van fijn linnen, keurig jrmet beeldtenisfen uit de drie hoofdkleuren geweeven, en niet geborduurd; dus aan beiden zijden fchoon. Vijf ftukkcn of tapijten, met gouden haaken en ftrikken, maaken het geheele dekkleed uit. Ik zie het van vooren overhangen, en van de zijde gelijk afdaalcn; dus de volgende klccderen, die fchuins gefpannen zijn, mij gelegenheid geeven om de kostbaarheid van dit tapijt te beter te kunnen befchouwen. Hier ftaat, tusfchen de dekkleederen , in de opening van die fchuinte, het gouden vaatwerk, ten dienfte van dit gebouw, in behoorlijke orde bij den anderen geplaatst. — Het hier opvolgend kleed is van. geiten-hair, zo als de Arabieren gewoon zijlij hun-  tot het WETBOEK van MOSES. 113 hunne tenten te voorzien ; zeer gefchikt voor de hitte, maar niet genoegzaam • tegen den regen beftand. Het is 1 1: ilen van den Dolphijn, die in de nabuurige roode zee gevangen wordt, gemaakt; en dus van ongemeene duurzaamheid , zacht en ligt plooibaar. De ingang tot de tent zelve, is weder met een kunfiig gordijn, of voorhaugfel voorzien, zijnde hetzelve met Cherubs-beelden doorwecven. Dan ik fpocde mij, om met mijnen leidsman binnen te treeden. Welk een grootsch gezicht! Alles is hier donker, maar wordt verlicht door een gouden kandelaar , die op de wanden van dit vertrek eene.treilende uitwerking doet, zijnde alles van gepolijst goud, met beeldwerk van Cherubs en palmbomen. Laat ons dat prachtige Buk een weinig nader opneemen. De gouden Kandelaar, van masfief goud, een talent zwaar, dus meer dan 93 % gouds weegende. Of hij, volgends T 0 s e p ii u s verhaal, uit dén Buk gegoten zij, weeten wij niet. Dezelve is van binnen hol; en hij verdient bijzonder naauwkeurige op.merking, om datBEZALEëL, wegens het maaken van dat kunstliuk, het meest geroemd wordt. . De voet heeft de gedaante van eene keurvorBelijke muts. De middelfteng is de dikfte , de overige armen zijn elkander onderling in dikte gelijk. De ornamenten zijn zilveren fchaalkens, niet ongelijk aan onze zilveren mostfchaalkens van vroeger tijden. Ook heeft men 'er amandelknoppen en bloemen aan, die de gedaanten van leliën hebben. Dit alles komt over één met de gedaante, welH. Deel. BI ke  H4 INLEIDING ke wij op dentriumphboog van TitusVespasianus nog kunnen zien. De KandeJaar is voorzien van zeven lampen, welken ook van goud zijn. De olie daar toe gebruikt wordende, is beste Theköaanfche. — De muiters en dompers, tot dit alles behoorende, zijn ook van goud, en waarfchijnlijk ook de oliekruik; fchoon dat niet in bet verhaal van Moses gezegd wordt, is het echter uit het gewigt gcmaklijk optemaaken. liet lennep werdt gemaakt uit de verflceten kleederen der Priefters. Tweemaal daags komt één tut de Priefter-orde, die den Kandelaar reinigt, 'er 's avonds het licht op vermeerdert, en altijd aan de middenfte lamp gewoon is de overige aantefteeken. Over dag zijn 'er maar drie brandende. — "Hij ftaat altijd aan de linker of zuider zijde, en de middenfte lamp is altijd naar het heilige der heilige gekeerd, terwijl de zes anderen op de middenfte zien. Zulk eene naauwkeurigbeid m dat ftuk in acht genomen , maakt mij bijzonder opmerkzaam, om de wezenlijke denkbeelden daar van uit te vorfchen, die rijk kunnen weezen, om dat wij eenige proeven daar van hebben in Zaciia.rias Voorzeggingen, en in He Openbaaringen van Jo hannes. — Voorzichtig zullen wij evenwel moeten zijn. Hier dwaaien zelfs de grootfte man* "men. Althans Mie iiaGlis in zijne Ttfffthe Godgeleerd■fieid, naar mijn inzien, daar hij meent, dat de kandelaar de leere der openbaaringe fchetst, die de Kerk verlicht-, bladz. 121. Dit is niet nieuw. Amyraut in zijn 7 'abernacle expliquê heeft dat reeds uitgebreid in dien fmaak behandeld. De 7 lampen zijn dan de zeven planeten! — ik ga niet verder; hoe zeer kan een wijs man dwaaleu! lam-  tot het WETBOEK van MOSES. lampen van éém grootte , die elk in 't bijzonder hunne olie ontfangen, eene fchets van de 7 planeten! — Wees derhalven voorzichtig in de ontwikkeling van uw' denkbeelden vruchtbaar vernuft! — Zacharias de Priefter, met zo veele Godvruchtigen, kende den Mesfias, als het licht der waereld; de bijbelfchrijvers beminnen dat denkbeeld zeer. Je s ai as Hoofdd. XI. vs. 2. befchrijft de gaven, met welken de Mesfias in het bijzonder de waereld zoude verlichten, en die zijn juist zeven: één van die is de bron van allen de anderen, de middenfleng. De voet drukt de beftendigheid uit van zijn verblijf aan eene plaatfe. — De gedaante als een Kardinaals muts, of als twee deijen, zou mogelijk opheldering kunnen geeven aan de fpreekwijze Openb. XIX: 16. op zijne deijen zou gefchreeven Jlaan: Koning der Koningen! en Heer der Hecren! De olie ziet dan meer op den Geest, en zijne werking, als den naasten uitdeeler der gaven: het lennep betekent dan den ijver voor God, welke den Mesfias verteerde. — Zie daar het heerlijk licht, het welk den Tabernakel verlicht. Hoe verliest alles zijn fchoonheid, wanneer het in dat heiligdom duifter wordt. Dat de Priefters van hunne zijde dan toch zorgvuldig zijn, om 'er geen olie aan te laaten ontbreeken; want indien de lampen uitgebluscht worden, kan men verzekerd zijn, dat de Majefteit van die plaats vertrekt. ■ Wat verdooft dat licht het meest? Als wij Priefters, niet naauwkeurig zijn in de kooien met tangen te reinigen. — Wat zijn de gevolgen van verwaarloosde kundigheden in den Godsdienst, niet ten uiterftcn zorgelijk! en hoe bedachtzaam moeten wij wezen, II 2 dat  HÓ INLEIDING dat wij de olie, die zo zuiver is, niet met iets anders vermengen! Een onheilig gedrag kan dan, door die vermenging, aan het'lennep het waare voedzel beneemen , en hoe ras gaat dan de kwijnende lamp met flank uit. Eerlang , als de avondftond der waereld daar is, zullen allen de lampen vcrverscht, te gelijk aa'ngclloken worden; dan zal het eenvoudig licht der zonne, fchijnen als het licht van zeven dagen. ■— Maar zagt! fpeelzick vernuft! gij misleidt mij, hoe zeer ik u ook wil beteugelen. — Misfen dan allen de godvruchtigen, die vóór dien avond :leven, de zeven gaven, in gelijkformigheid aan den Mesfias, ook hier in hun'gelijk? — dit is'er verre van af. Wij merken de fpeling op den avond der waereld dan aan, als niet gezegt. lk volg dus liever mijnen Priefter, die, mij hier voedzel voor het geloof op de beloften gegeeven hebbende, mij den Mesfias als den voortreffelijkften Lceraar doet kennen; — en mij nu ook voedzel voor de betrachting van eenen Vroomen, bier uit geeven zal. Mijn vriend, zegt hij, gij zaagt mij ftraks, na mij gewasfehen te hebben, met alle zorgvuldigheid, en met verdubbelde fchreeden naar het Heiligdom fpoeden. — In de gemeenfehap van mijnen God nader toegelaten zijnde, weet ik zeer wel, dat mijne onkunde in Goddelijke zaaken, bij den Kandelaar kan verminderen, terwijl mijne zwakheid, in het leven der genade, door de toonbrooden verfterkt, mij beftendiger bekwaam maakt, om mijnen post in die gemeenfehap waarteneemen. — Ik weet wel, mijn vriend, dat ik nu, in navolging van mijn Hoofd, als Priefter onder Hom, een licht voor mijn volk moet wezen: mijn ambt in de heilige bediening verplicht mij daar ook  tot het WETBOEK van MOSES. 117 ook dagelijks toe. Dan, belaas! mijn Kandelaar is t' zamengcBeld uit gekrooktc rieten ; mijne lampen zijn voorzien met een flau glimmend vlaswiekjen. Mij hier bevindende, houde ik mij evenwel verzekerd, dat mijn lamp niet zal uitgebluseht worden. — Immers hier Baat de kruik, die mijne lampen aanvullen moet. — lk heb voor 7 lampen olie in mijne bediening noodig; voor den geest des Heeren, of die der voorzeggingen , of liever geheiligde kundigheden in het woord der Goddelijke openbaaring, ten nutte van anderen; voor den geest der wijsheid, in het recht gebruik der middelen; voor den geest des verftands, of liever geheiligde voorzichtigheid, in allen de belemmeringen; des raads, in het Merker beleid der allcrzorgvuldiglte omBandighedea niet uitgeput; voor dien die der fterkte in de uitoefening ; voor den geest betrachtende, onafgebrokene kennis; en voor den geest van volkomen Godsdienst - oefe■ ning. lk beken wel, dat 'er een verbaazend onderfchcid tusfchen die zeven gouden lampen en de mijnen- zij; doch mijn oorfprong, de ftoffe waar uit ik gevormd ben, enz. verfchild ook verbaazend veel.' Een Christen, in de toekomflige waereld willende inzien, vindt in den hemel wel eenen Kandelaar, en goudenen Kandelaaren, tusfchen welken de Heer der kerke wandelt; doch dit heeft duidelijk zijne betrekking tot de aarde, en de eerfle zeven Kcrk-Genootfchappen, aan welken Johannes fchreef. Wel vinden wij 7 geesten voor den troon; doch dit komt hier, mijn's bedunkens, niet te Bade. Wij zwijgen dan, en gaan tot het bezichtigen van een ander meubel over. II 3 De  118 INLEIDING De Tafel der Toonbrooden, mede van Sittimhout gemaakt, doch met het allerzuiverftc goud ter dikte van drie dukaten overtogen. De Oosterlingen beminnen de pracht in hunne tafels. Dezelve heeft vier fpitspuntige voeten, en is langwerpig vierkant, met twee kranten voorzien; de één rondom het blad of bovenftuk gaande, en de andere om het middenfte gedeelte der voeten gaande. De bovenlijst heeft een krans, welke van boven uitfteekt. Aan de hoeken van den krans der voeten zijn de ringen, voor de handboomen dienende, geplaatst. De Tafel ftaat omtrent 10 treden van den ingang aan de noordzijde, tegen den wand, en dient, om ongezuurde brooden 'er op te plaatzen, die elke week, daags voor den Sabbath, toebereid worden : die wel 6 aan 6 op de tafel liggen, maar door gouden plaaten zo van elkander gefcheiden zijn, dat zij elkander niet raakten, en dus minder aan verderf onderWorpen zijn. Tusfchen die twee reijën brooden, ftaan vaten met besten wierook , voor den brand-altaar dienende. •— De wierook was voor den Koning, de brooden voor de hofhouding: 6 van dezelven voor den Hoogcnprief'er, en de overigen voor de andereu dienstdoende. Al het geen verder van vaatwerk tot deze tafel gebruikt werd, was van goud gemaakt. Wat is hier nu voor het geloof van den beminnaar van den Godsdienst in te vinden? — D/é'bröo'dén zijn zeker het voornaamfle; maar zullen die den Mesfias, als het brood des levens, uit zuiver koorn te zamengelteld, gemaalen, en door verzoekingen gebakken, verLeelden? — Speclingen, dieniet alleen een oordeel-  tot het WETBOEK vak MOSES. 119 dcelkundig gehoor kwetzen, maar te lage denkbeelden van den verhevenBen aller menfchen geeven. — Zal ik dan hier door, de goede werken der Godvruchtigen, vereenigd met hunne gebeden, in den wierook befchouwen? — Ook dit is niet genoeg. — Wij hebben een natuurlijker fchakel. Hij die als het licht der waereld afgefchaduwd was in den kandelaar, is het leven der menfchen, en het onderhoud van dezelven. — En daartoe is zijne verdienfle, voor het aangezichte Gods, van eene beftendige kragt. — Het zijn de brooden die den Koning zelf in de fchaduw behooreu; Kanaan is in 't bijzonder, zijn eigendom. Dus kunnen bier geen goede werken der Godvruchtigen in aanmerking komen — Wij zouden dit wel in den wierook kunnen vinden, doch ook die wordt in Kanaan, als een landsvoortbrengzel gevonden. — De verdiende van den Mesfias, Gode voorgefield, in zo verre zij het geduurig voedzel voor het leven der Godzaligen is, moet hier het heerfchende weezen; terwijl de wierook op deze tafel met het zout vermengd, meer zijne gebeden zijn om den zegen; cn hunne dankzegging op het genot van dit brood des levens , het geen den groei van het genadeleven aanmerklijk bevordert. Dus vindt een Godvruchtige een fchoon verband. — Vraag het de ervaaring van mijnen leidsman, den Priester: dus verklaart hij zich: — die door den kandelaar, in de gemeenfehap van God, meer licht verkreegen heeft, om zijnen wandel op het pad der Godzaligheid zonder wankelen te kunnen inrichten, die heeft ook geduurig voedzel tot onderhoud van zijn leven, naar evenredigheid van dat licht, nodig. H 4 Dezc  INLEIDING Deze mijne verplichting, zegt hij, is mij nu veel Sterker onder de aandacht: — ik weet wel dat op Zion eens een rijke maaltijd zal gegeeven worden; maar hierom behoef ik nu niet te hongeren. - Al wat tot onderhoud mijner kragten, tot mijne bloeijende gezondheid, vereischt wordt, ftaat hier, in het onderpand, voor Gods aangezichte. — Als mijne weck geëindigd is, en ik, onbefmet mijn dienst vervuld hebbe, zal mij van de brooden tot voedzel toegereikt worden. — Maar ik moet wel op mijne hoede zijn, het moet binnen het huis Gods, en in gemeenfehap met mijne dienstdoende broederen gegeeten worden. Hoe dikwils bevestigt mij de ondervinding, dat ik het waare voedzel voor mijnen geest, en op mijnen dienst' verkrijg, wanneer ik in (rilheid en in de gemeenfehap Gods verkcere; terwijl de verfterking, daar uit bekomen, in de zamenlcving mij weder kragten geeft. — Christen! nu weet gij, waarom uw Leeraar . zich zo menigmaalen, als het brood des levens aan de Jooden voordroeg. Hoe eenvoudig, hoe verftaanbaar was dit voor hun, die iets van de kragt in den Godsdienst verftonden! Waarlijk dit was meer voor hun, dan voor ons. — Hoe vreemd is ons het eeten van zijn ligchaam? hoe vreemd was het hun, toen zij wel den naam, maar niet het < gebruik kenden! Zwaarmoedig Christen! maak dan hier ook geen zwaarigheid! Voor U is Jesus eigenlijk het waare zielen voedzel. De Hoogepriesteï at de helft der brooden, die op de tafel geftaan hadden; Je sus is niet uit het gedachte van Aüron, maar hij is Priester naar Melciiizedeks ordening. Gij hebt een' Hoogepriester, die geen deel voor zich neemt:  tot het WETBOEK van MOSES. 121 neemt: uw deel is dan zo veel te rijkelijker. — Dan, mijn Priester Bremt mij in deze overdenking; hij zegt* elke week moet dan het wierook met zout vermengd zijnde , en hier geBaan hebbende, op den altaar geofferd woiden; en dit herinnert mij, mijne verplichting, en mijne zielsbegeerte Gode op te dragen, op dat ik, op den laatften en eeuwigen Sabbath, het beBendig, het hemelsch brood moge genieten. Daar wordt het niet in den Baat der afgefcheidenheid, enkel op eene tafel voorgeBeld: Johannes geeft mij, in zijne fchets, geen aanleiding, om eene tafel te zoeken: want de hemellingen zijn noch met geen ligchaam bekleed; en voor hun die op Aarde zijn, is door de inwooning van den Geest gezorgd, dat het hun aan het waare voedfcl niet ontbreeken zal. — Ik fpoede mj', om het laatfle meubel van de Antichambre op te neemen. Het Reuk-Altaar, Geen tafel, waar op het brandende wierook Baat, maar een altaar, op het welke éénmaal 'sjaars , door bloed aan de hoornen des altaars verzoening moest gedaan worden. — Tweemaal daags, moet hier het reukwerk ontftoken worden; maar ik moet dezelve een weinig nader befchouwen. Ik zie reeds in de tekeningen, dat ik mij vergisfen zoude. Zij is ook van Sittimhout, 'met goud overtogen, en boven plat gewerkt. Evenwel met eene holligheid in het midden , in welke de kooien kunnen liggen, daar het wierook op geBrooid moet worden, en «iet in een wierookvat, daar op geBeld. Dat flrookt H 5 met  1ï2 INLEIDING met het denkbeeld van eene tafel; dit met het denkbeeld van een ahaart -— Deszelfs ftandplaats verdient hier opmerking, zijnde voor het voorhangzel van het heilige der heilige, in bet midden van het vertrek. — Maar laat ik het reukwerk eens nader hczien. Het ééne is die balz:m of harts, die uit de Palmboomen te Engedi, in den omtrek van Jericho gezameld werd. Daar bij komt de geurige Onijx uit de roode zee: vervolgends de Stijrax, die ook zeer lieflijk van reuk is; en dan de allerzuiverfte wierook van Libanons gebergte. Al vroegtijdig, zo als dit uit het Hooglied blijkt, en niet flecbts in den tijd van Priester Flavius Josephus, deed men 'er mijrrhe, casfia, nardus, crocus, costus, calamus, en kaneel bij. — De bereiding daar van is kundig. Elke reize, 'smorgens en'savonds, is 'er een half pond nodig, en wanneer de kooien vernieuwt moeten worden , moeten dezelven met een goud vat van het brand-altaar gehaald worden. Men ziet aan de kleinheid, en aan de gedaante van dit vat, dat het onderfcheiden is van dat vat, van het welk de Hoogepriester zich bedient, als hij het heilige der heiligen intreedt. Laat ons, omtrent dit meubel, nu in eene nadere befchouwing iets meerder leeren. — Zou 'er voedzel voor het geloof op de belofte in weezen? — Ik verwonder mij hier weder over MiCHAëLis in zijne Typifche Godgeleerdheid, bi. 118. Hij wederfpreekt het denkbeeld, dat de Mesfias door dit altaar zou kunnen afgefchetst worden; en den eenigen grond, welke voor die gedachte genoegzaam is, neemt hij met mij aan: namenlijk, dat niet in een wierookvat, maar op het altaar zelf ge- I  tot het WETBOEK van MOSES. 123 gewierookt werd. — Dat is de betrekking , welke de gebeden der Godvruchtigen op de offeranden van Christus hebben. Zou ik dit niet nader mogen uitnaaien, en 'er bijvoegen , ook op de Goddelijke natuur van den Mesfias, en haaren invloed in de gebeden ? — Het altaar in den voorhof ziet op zijne Goddelijke verdienden, zo vér die op aarde aangebragt moesten worden. —■ Hier zien wij zijne verrichtingen voor den throon der genade , in eene verheerlijkte menschheid. — Alles is hier gepast , in het onderfcheiden gebruik van dit altaar. — Zijne heiliging in de befprenging aan deszelfs hoornen; zijne verzoenende kragt tegen de befmetting der heilige dingen ; en zijne Voorfpraak, door zijn reukwerk. —• Ik zou hier verder kunnen gaan, maar ik ben verzekerd, dat het geloofsoog van den Priester hier zo diep niet inzag, als wij doen, zints het ligchaam de fchaduw vervangen heeft. Wij zullen omtrent den invloed, dien de uitwendige Godsdienst op het leven der genade hadt, nu iets meer mogen zeggen. — Mijn leidsman, in de gemeenfehap van God meerder verlichting, en meerder verfterking genietende , wordt natuurlijk, en als met de hand geleidt, tot dit gouden altaar. — Hoor hem zelf fpreeken: — De avondftar fchijnt, het is de tyd, dat ik moet offeren. Dat ik toch zorgvuldig toezie, of het reukwerk wel het waare en zuivere is; want mijn God is zeer jaloers omtrent zijne Majcfteit, wanneer men tot Hem in den gebede nadert. Ja, het heeft de waare vereischten. — Het moet balfem van beloofde gaven tot het gebed wezen; het moet Onijx zijn, die het verbroken hart van den  124 INLEIDING den bidder aanduidt; Galbanum, de onzuiverheid bijzonder wegneemende; en de wierook van mijnen Iloogenpriesfer, de vaste grond van verhooring. Zomtijds brandt dit heviger, als 'er mijrrhe van beproevingen , in gelijkvormigheid aan Hem, die alles veraangenaamt, bijkomt, Hoe gelukkig is het, daar 'er zo ligt, en zo dikwils, zo al niet in de gaven zeiven, ten minftcu inde wijze van verrichting , een misftap begaan wordt; hoe gelukkis is het, dat het op den gouden altaar komt! en dat ook zomtijds, tot mijne gerustftelling, op plechtige tijden daarover verzoening gedaan wordt! In de daad mijn broeder! als mijn gemoed mij befchroomt maakt, zie ik naar de hoornen. Die zijn de getuigen, die mij verzekeren van de verzoening over mijne onheilige gefteldhcid, in de Wijze mijner verrichtingen. — Hij breekt hier bij af. Zo dra hij het wierook op de kooien gelegd heeft, valt hij ter neder; hij bidt zelf. — De geheele fchaar voor den Tabernabel op den avond zegen wachtende , knielt ook ter neder. — Hier is de onderlinge overeenftemming tusfchen Priester en Volk, in deezen Godsdienst aantetreffen. Gelukkig volk, dat door zulk eene inftelling vereenigd wordt! —• Het is eene koole van den brand-altaar, op welken het reukwerk ligt, en verteert. Wie verwacht 'er dan geen goeden uitflag van? — Dit wordt U verzekerd in den avondzegen, en in de dankliederen, welken door de Leviten opgezongen worden. — Gij moogt dan den overigen tijd, die U voor de ruste nog overig is, in dankzegging tot God doorbrengen. — Spoed U daar toe. — In het graf zwijgt het loflied. — Vóór den langen nacht moet dit gefchieden. — Maar wat  tot het WETBOEK van MOSES. 125 wat dan? — In dien ftaat vinden wij, volgends Openb. VIII: 3. eenen reuk-altaar. Een Engel kwam, hem wierd wierook gegeeven; hij ontftak dit op den goudenaltaar; maar hoe! wat is dit? hoe komt hier een Engel te pas ? — waarom is het geen Godvruchtige, die in 't hemelsch verblijf op dit altaar zijne voorbiddingen legt, welken hij zo . dikwerf voor zijne , broederen, op aarde achter gelaten, doet, en welken kragtig zijn als zij op dit altaar komen ? — Niemand ontkent, dat dit één hunner verrichtingen in het hemelfche heiligdom is, hunne gemeenfehap met Je sus leden op aarde uitdrukkende. Maar hoe zullen zij, daar in, gemeenfehap houden met die op aarde ? — Zij zijn immers afgefcheiden ? Een Engel die de gebeden der Godvruchtigen op aarde, in .gemeenschapsbetrekking met de hemcllingen gedaan, in den hemel overbrengt, moet hier de Priester zijn: hij ohtfangt daar bij het wierook der hemellingen, en offert het met,bun te zamen. — Rijk denkbeeld! Heldere lichtftraal! doch gij fchijnt maar op een vak, het geen gij, tot noch toe, alleeu verlicht. — Het overige is ftik donker. — Ik vrees voor dwalen: ik fluit reeds.'— lk keer te rug, en befchouw nu liever, met eenige naauwkeurighcid Het Voorhangzel van het Heilige der Heiligen. Zeer fchoon is alles' met Cherubs, en bloemen geweeven, opgehangen' aan prachtige pi'laaren, met goud overtogen, met zilveren voeten. — Daar achter is het geheim vertrek, de eigenlijke verblijfplaats des grooten Ivo-  126 INLEIDING Konings. — Ik vraag of dat ook eenige beduidenis hebbe 8 mijn leidsman aarzelt. — Ja, zegt hij, 'er is nog iets, als een overblijfzel der zonde - fchuld , het geen inij, tot nog toe, in eene hoogere gemeenfehap met God verhindert. — Met één Haat hij een oog ©p zich zeiven. — Ik heb evenwel alle hoope, dat dit éénmaal zal weggenomen worden, en ik naar binnen zal mogen treeden ; en, om mij hier van te verzeekeren, gaat mijn Hoogenpriester eenmaal 'sjaars in. — Deze overblijvende fchuld der zonden in mijnen dood, acht ik niet verzoenbaar in mijnen Goël; neen, mijn God befchouwt die, als reeds 'verzoend ; maar het groote verzoen - offer is nog niet geflagt. — als die groote plechtigheid gebeurt, dan zullen wij niet meer 'sjaarlijks hier binnen treeden. — Wat dan gebeuren zal? is voor mij duister. Zo veel leer ik, als Christen van hem, dat het voorhangzel niet de ccerimonieele wet wil aanduiden; noch ook, dat uit dien hoofde allen beletzelen, om tot het binnenfte heiligdom te gaan, met het N. T, zullen weggenomen zijn. — Beuzelingen! alleen de onfterffelijkheid zal dan, in een treffend voorbeeld, meer in het licht komen. Wij behoeven hier niet te dwaalen. Gamalicls leerling heeft ons voorgelicht, Heb. X: 10? Het voorhangzel is het vleesch van Christus. Is dat zijn ligchaam, onder de wet, in zijn lijden ? dat verfta ik niet. Kan dat het bcletzel tusfchen den hemel en de aarde weezen? nog minder, want toen mijn Goël ftierf, fcheurde bet voorhangzel. Het moet dan, het nog niet verheerlijkte ligchaam van Christus zijn. — Ook dit is donker. — Oordeelkundig zijn mij altijd voorgekomen de ge-  tot het WETBOEK van MOSES. 127 gedachten in de fchoone verhandeling van Jorna, de Myfleriis TabemacuU pag. 33. — Het vleesch is bij Paulus, niet in het algemeen Je sus ligchaam , want dat zelfde ligchaam zal, fleurig bloeijend, zonder verrotting te ondergaan, altoos blijven: maar het is zijn ligchaam , in zo verre hij door den dood den vloek moest weg neemen, en wel door de offering van dat ligchaam in den dood zeiven. Dat is het waare offer. — Weshalven nu elk in het binnenfie heiligdom kan ingaan, zonder voorhang meer te vinden; en dus is hier weder eene overeenftemming met dat denkbeeld door Paulus ons geleeraard. Heb. IX: vs 23, 24. Dat de hemel en ■het heilige der heilige nu één is. — Het voorhang, als een bewijs, dat de dood als fchuld nog overig is, wordt 'nu niet meer gevonden; en elk geloovige kan, in den geest, met de oude Godvruchtigen in bet heiligdom ingaan : met dit onderfcheid, dat hij de belemmering,. in het geloove op iets toekomende , niet meer vindt. —• Hier is ruimte , hier is opening voor zijn geloof. — Hier zit Christus aan de rechterhand zijnes Vaders: —'en niet in een donderwolk, in de donkere zijde van de 'Schechinal Maar elk moet nog in zijn Berven, aan Jes-us dood gelijkvormig worden , niet wegens vloekfchuld, maar als eene belemmering van hunne zijde die zomtijds van veel invloed is , zo dat zij maar op zekere tijden in den geest kunnen ingaan. Geheel anders zal het weezen in den Baat der afgeTeheidcnheid, daar is geen onderfcheid tusfchen het heilige, en het heilige der heiligen; en dus ook geen voorhang. — Alles leidt mij hierop, tot den genaden troon. — Nu  is8 INLEIDING Nu verfta ik-eerst het voorzichtig gezegden van Paulus: hij zegt niet: Christus ten hemel ingegaan zijnde, heeft ons met zich gevoerd: — neen, Hij zegt voorzichtig: Hij heeft den weg bereidt; daar hij anders wel eens zegt, dat Wij met Christus gezet zijn in den hemel. *— Maar hoe 1 Christus is immers zonder ligchaam, ingegaan in het bhmenfte heiligdom? ja, dat moest hij, om het werk als Hoogenpriester voor de aarde te verrichten, doen: als hemelsch Hoogenpriester gaat hij in, met een verheerlijkt ligchaam; en zo dikwils dit de hemelfche Priesters zien, verblijden zij zich in de hoope, dat, als hun werk, in den hemelfchen Tabernakel zal afgedaan zijn, zij ook Hem zullen gelijk weezen. — Hoe aanmerkelijk zal dan alles veranderen! dan zal Hij die waardigheid nedcrleggen. In plaatfe van Hem voor het altaar te zien , daar nu de laatfte hand aan de herftehïng van alles zal gelegd worden, zullen wij H#m zien daalen op de wolken des hemels. — Ziet, zijne dicnaaren volgen Hem. — Zij ontfangen een ligchaam, Hem gelijk. — Op één oogeublik rolt de tekening van den hemelfchen Tabernakel weg Het zwerven houdt op. — Een .gevestigde ftad, een koninglijk verblijf valt elk te beurt. — Hier vindt men geen Hoogenpriester, geen mindere Priesters, geen Heiligdom^ — Het Lam is in deze Godsftad de Tempel zelf! — Treffende' denkbeelden ! maar tevens donkere fchetzen ! welk een afgebrooken vooruitzicht in het toekomftige, zonder overeenftemming. Dit is mij te vreemd. — Ik treè verder tot Het Heilige der Heiligen. Hier  tot het WETBOEK van MOSES. 129 Hier mag niemand inkomen, dan alken de Hoogenpnester, en dat nog maar op één enklen dag in het 'jaar; Ik moet mij dus van zijn verhaal bedienen, en hem zelf laaten fpreeken: fchoon bij het afbreeken van den Tabernakel, zekerlijk verfcheidene Priesters en Leviten dit binnenfte heiligdom zullen gezien hebben. Alles is hier met goud overtrokken. — Er is geen licht' in het vertrek: •—• maar het licht der Sckechim is genoegzaam. — Het eenige meubel, hier in "'t midden'geplaatst, is De Arke des Verbonds, of de kist, waar in de rijks - archiven bewaard worden. Het is eene ruime Sittimhouten - kist, met het fijnfte goud overtrokken, hebbende eene fierlijke lijst om den rand, met ringen, die niet, zo als gemeenlijk in de bijbelfche platen, in de lengte, maar in de breedte geplaatst zijn. Binnen in de kist liggen de 12 grondwetten van den ftaat. — Het dekfel der kist is zeer fraai' uit- één ftuk gouds gevormd; dit wordt gemeenlijk het verzoendekzel genoemd. — Dat denkbeeld is ontleend uit een verkeerd begrip van Rom. III: 25. daar wij veel beter zoen-offer cm de, 'dan verzoening kezen. MiCHAëLts heeft in zijne Typifcke Godgeleerdheid dit gewoone begrip met rede wederfproken. Er is nogtans nog al iets ten voordeele van het oude gevoelen, door Amyrau t in zijn Sermons le Tabernacle explique oordeelkundig behandeld. — Op deszelfs plat ftaan twee Cherubs van goud, van eene zonderlinge gedaante. Voor hun, die aan het beeldfprakige. gewoon zijn , minder II. Deel. I vreemd  13° INLEIDING vreemd dan voor ons. — Het zijn wel menfchelijke gedaanten; doch zij zijn elk met vier groote arends vleugelen voorzien; zij hebben wel een menfchelijk hoofd, maar met vier aangezichten: als een van een fchoon volwasfen jongeling; een van een koe; een ander van een leeuw; en het laatfte van een arend. Zo befchrijft hen Ezechiül; ik zou echter bijna uit i Pctr. I: 12. in het vermoeden komen dat die, welken op het dekzel in den Tabernakel geftaan hebben , maar een menfchelijk aangezicht gehad hebben. Hier zie ik het Majeftueufe van den Godsdienst, met de uiterfte aandoening en verrukking. — Alles is gefchikt, om den hoogden eerbied in te boezemen, en de zuiverheid der denkbeelden, omtrent de Godheid, gaat boven alle verbeelding. — Hier rust de Majedeit onzichtbaar tusfchen de vleugelen der Cherubs, omringd van eene glansrijke wolk, die haar ten wagen, dient, als zij door de woedijne gevoerd wordt. — De Cherubs zijn de dienaars, die altoos den toegang tot haar hebben; ftaande in de eerbiedigde gcdaltc , met neêrgeflagen oogen. — Hier is iets in het denkbeeld van het koninglijke, het geen althans een Oosterling, ten derkde, moet aandoen. — Hoe groot is deez' Koning in milddaadigheid, die uit de heldere zijde der wolke, een zachten en verfrisfchenden regen, over zijne onderdaauen verfpreidt, terwijl dezelve van de donkere zijde voor de vijanden van het rijk, een donderwolk is, bezwangerd met felle blikzems, en loeijende donders. — Geen geweldenaar! Aan den voet van zijn' troon ligt het wetboek, aan het Welk Hij zich plechtig verbonden rekent. — Het gedenk- te-  tot het WETBOEK van MOSES. 131 teken, waar uit zijne onderdaaneu konden opmaken wie de eer zouden hebben, Hem, ia zijne hofhouding, met betrekking tot het rijk, te dienen, ligt daar ook, in de bloeijende ftaf: terwijl de gouden kruik met manna, eik leeraart, dat deez' Koning magtig is om allen zijne onderdaanen, rijkelijk in het grootfte gebrek te onderhouden, en dan hemelfche lekkernijen geeven wil. Maar daar wij overal, voor het geloof aan de beloften van den Mesfias, iets aantreffen, zullen wij dan hier ook geen opleidend denkbeeld vinden? — Hier is de meeste voorzichtigheid nodig. Ik vind maar ééne Spreekwijs, die mij daar aanleiding toe geeft, en die nog zeer geheimzinnig is: de wet is in 't binnenjle zijnes ingewonds. — Dit brengt ons al ligt tot die gedagten, dat Hij de bondkist is, die de wet bewaart: en dan zou het dekzel zijne dadelijke gehoorzaamheid wezen, nadien dat éénmaal 'sjaars befprengd wierd. — Op dit verzoendekzel rust de Scheckina, in eene bevrecdigde geftalte. Doch onbevooroordeeld in de gefchiedenis van den oorfprong dezes volks kezende, vind ik wel den Engel van Jehovah, in de Schechina woonende, maar den uitvoerder van de befcherming, welke aan . het volk beweezen werd, vind ik hier niet. — Ik kan niets meer vinden. Alles is door den nevel der wolke verborgen, en verbiedt mij iets verder aantevoeren. — Alken bepaal ik mij, naar aanleiding van Paulus, bij de kruik met manna. Het is het zelfde voedzel, het geen in de woeftijn gegeeten werdt, en'dagelijks moest vallen, indien het eetbaar zoude wezen. Doch , dat daar ftond, bleef altijd goed. Ik twijfel niet, of in Jok V.Ide. H: heeft de I a Za-  13* INLEIDING Zaligmaaker hier de zinrpeeling van ontleend, zich zeiven het brood des levens, het manna noemende. Zo lang hij in de wolk is , op den troon, aan de rechterhand zijnes vaders, heeft hij wel magt, om als de Engel van Jehovah, te doen regenen op het volk, en daarom ftaat het, ter gedachtenisfeaan den voet; maaier zal een andere tijd komen, waarin de hemelf'piize alleen het beftendige voedzel weezen zal. — lk ga nog niet verder. Ik verlang de naauwfte gemeenfehap van eenen Godvruchtigen, met eenige ilaauwe trekken te maaien, eer het voorhangzel van zijn ligchaam gefcheurd is. — Hij kan, hij mag hier achter komen, in het vooruitzicht, dat het voorhangzel eens zal weggenomen worden, door Hem, in wien alles , als verzoend , door het geloove befchouwd wordt. — Hij mag dan, met vrijmoedigheid in. den geest, voor den throon der Goddelijke genade nederknielen: maar wie kan de zielsgefteldheid van het Godvruchtig gemoed, tot dien trap gevorderd, befchrijven? — Wij hooren zomtijds maar afgebroken woorden. — Het is licht en duiftemisfe: weinigen kunnen dit bevatten, ó Schechina ! glinfterende van Genade ! uw gloed geeft warmte: — mijn ziel brandt van verlangen! — Verlos- fmgs^liefde! hoe onpeilbaar zift gij in mijne ziele! al zuchtende op eene lange ftilte! Zalig voorrecht! dat de wet in het binnenfte uwes ingewands is! — Voor zulk eene öngeftadige ziel, is dit alles. — Ach! mogt ze maar in mijn binnenfte overgedrukt zijn! — 6 Hoe zeer wenschte ik, hier meer te zien! maar ik kan nog geen andere taal bevatten. Maar ook deeze verkwikt mij: — Gij  tot het WETBOEK van MOSES. 133 Gij zijt het, die de overtredingen zult fluiten; de zonden verzegelen, de ongerechtigheden verzoenen, en eene eeuwige gerechtigheid aanbrengen ! — Hoe vervrijmoedigt het mij, dat ik de bloeddruppen op het dekzel der arke zie liggen! — Zal dan mijn ziel ook niet van doodende werken gereinigd worden? — Het is wel. —> Het gaat mij hier wel. — Verborgen manna! hoe verfterkend, hoe zoet zijt gij! ■— verrukkende voorSmaak! wat zullen de hemelfche lekkernijen dan wel wezen? — 's HoogenprieSters in- en uitgang verzekert mij van de waarheid mijner verrijzenis. — Dan zal ik voor éénmaal het witte doodsgewaad afleggen, en hetzelve nimmermeer aantrekken. — Hier zwijgt hij. — Buiten zich zeiven zijnde van aanbiddende verwondering, hooren wij niets meer. Dan , nog iets van den hemelScben tabernakel. Hier vinden wij de arke (Openb: XI: 19.) zonder voorhangzel, zonder gefloten verzoendekzel. — Paulus gaat nog één ftap verder. Het heilige der heiligen beSehrijvende, en tevens ons noemende met Christus gezet in den hemel, dan is zijne uitdrukking ongetwijSeld hier op oogende. — Alles is hier licht en glans, — de wet open, — de ark zonder dekzel, getuigenisfen en beloften vervuld. — Dus is alles duidelijk. Den ganfeheu raad van God, in deszelfs oogmerk en zamenhang te kunnen inzien. — Welk eene Bolle tot verwondering! tot aanbidding! van verhevene betrachting! bezigheid , welke alles verhoogt! —— welk eene grootheid van denkbeelden in dit alles! -——. volleerd te worden in de geheimen van het rijksbettier! —• en met allen vereischten te kunnen regeeren over alles is I 3 , de  IJ<1 INLEID 1 N G de onafgebroken bezigheid van deezen, nu in het binnenfte heiligdom volleerd wordende! — Het is mij hier te donker om zonder leidsman te gaan. Ik keer te rug, en zie, wat verder in dezen Matigen Godsdienst mijne aandacht trekt. Gewis, Hij, die aan den Godsdienst de uiterMe Matigheid bijzet. De Hoogenpriefler, bi zijn gewoon plecht - gewaad, met kostbaare wierook tot dat werk ingewijd. Zijn gewaad is allerprachtigst, zijnde hij met eenen ruimen purperen rok omhangen, zeer ruim aan den zoom met gouden granaatjes en fchelletjes voorzien. — Met eenen fierlijken borstlap, op welken de naamen der Mammen gegraveerd zijn, ook de Urim en Thummim, waar door het Godlijk orakel geraadpleegd wordt — met eenen tulband op het hoofd, voor aan met een gouden egret pronkende, waarop te leezen Maat: de heiligheid van Jehovah! — dat alles brengt mij de zorgvuldigheid der Godheid in gedachten, om een volk, gewoon aan geheimen, in den Egyptilchen Godsdienst bekend, te rug te' willen houden van dwaalende begrippen. — Maar, is dat het geheel van deze verordening, hoe levenloos was dan deze ganfche Godsdienst! — In de offeranden heerschte het Merkst (gelijk wij zagen) het piaatsbekleedend denkbeeld; maar ook dit heerscht in den perfoon des HoógenprieMers; en dit maakt, dat allen zijne verrichtingen, van zó veel gewigt, en van zó veel invloed zijn. Ik zie ia hem zomtijds het beeld van den eerMcn vader, als hij verzoening moet doen voor  tot het WETBOEK van MOSES. 135 voor zich , en zijne onderhoorigen in de bediening van de heilige dingen. — Maar hij is ook het treffende voorbeeld van den tweeden. Zo dra ik hem als het hoofd des volks bezie, dan draagt hij, in zijn perfoon, de ongerechtigheden des volks, die hem toegerekend worden , en die hij in de offeren, geduurig op zich neemt. — D't denkbeeld alleen kan alles oplosfen, en redelijk maaken in den offerdienst. Wij zullen dit wel eèns nader ontwikkelen. Hoe zeer alles in den aart van den fchad uw-dienst zijne betekenis hebbe, ligt de grond tot die denkbeelden evenwel in dat ée'ne heerfchend denkbeeld, de Mesfias zou éénmaal in zijne komfte de waare Hoogenpriefter wezen. Wij hebben alle zekerheid, dat een Jood, in Paulus tijden, uit dien grondflag redeneerde, om zijne zwaarigbeid tegen Jesus Christus, als den waaren Mesfias met kragt aan te dringen. — De Christus moest Hoogenpriefter zijn, indien hij het geheel van zijne bediening zoude kunnen vervullen, namenlijk de groote zoen-offerande Aagten, die éénmaal, en dat voor altoos, zonder herhaal, door Hem moest geofferd worden. Dit kon Jesus niet zijn, want die was niet uit Levi's, maar uit Juda's Bam; en dus miste hij het vereischte, het welk boven alles , in den man, tot die waardigheid beroepelijk, weezen moest. . Deze zwaarigbeid ruimt Paulus dus uit den weg: Hij was, ja HoogenprieBer, dit bleek uit zijn offer, in deszelfs aart en gevolgen; maar Hij was het niet naar de ordening van Aüron, maar naar die van Melciiizedek. — Deze PrieBerfchappen waren aanmerkelijk in aart onderfcheiden.— I 4 Aan  i36 1 N L E I D I N G; Aan het laatfte was de Koninglijke waardigheid gehecht; en nadien het lang vóór de Mofaifche inrichting Hand hadde; en zelfs Abraham, nog onbefneden zijnde, de tienden aan Melchizedck gegeeven had, en] hem dus in die waardigheid erkend; zo blijkt daar uit de meerdere en uitgebreider invloed, welken dat Priefterdom Jiecft op alteni, die deszelfs waarde erkennen; hetzij ze dan onberheden, het zij ze befneden zijn* — Ik durf, met M ic h ac lis , nog iets meer zeggen, fchoon ik de voc ronderftellingen , min natuurlijk, daar late. De hulde, die Auraham aan Melchizedek deed, is één der bewijzen, en middelen, waarom alle gedachten der aarde in hem wouden gezegend worden, met uitzicht op dezen voortreilijkeh opvolger. Uit het betoogde volgt nu van zelv, dat wij geen overeenkomften, geen overbrengingen, hoe welgelijkend zij ook fchijnen te zijn, tusfchen den Hoogenpriefter uit Aan ons ftam, zelfs niet in zijn gewaad, of in de Urim en Thummim enz. moeten zoeken. Want dit alles behoort tot het Aiironitisch Prielterdom. Het offeren is de hoofddienst, waar in de gelijkheid kan gevonden worden, en dan hebben '.rij de vrijheid om de verrichtingen van den Deyhafch^ó Hoogenpriefter, bij die' plechtigheid met naauwkeuriger oogen te befchouwen: ik zal daarom tot auuerc bijzonderheden van den openbaaren Godsdienst, overgaan.  tot het WETBOEK van MOSES. 137 S- 15. Onderzoek, of 'er in de Bcfnijdenis, en in de Feesten, voor het geloof en de Godzaligheid, opleidende denkbeelden waren. De befnijdenis, eene gewigtige plechtigheid tot inlijving in den kerk- en burgerftaat der Joden, heeft in het plan der Godheid, den meesten invloed: namenhjk, om een volk, door afzondering van andere volken, onderfcheiden te bewaaren. De invloed van de befnijdenis ' op den Godsdienst , hangt zeer veel af, van dè verfchilleude denkwijzen, welken men aan haaren oorfprong hecht. Is- het, dat haare invoering afgeleid wordt van de Egyptenaaren, dan vind ik weinig grond, om ze-tot een teeken van afzondering, onder Abrahams zaad intevoeren. lk beken wel, dat er zeer veel tot begunBiging van die gedachten gevonden wordt. Herodotus zegt met ronde woorden: „ de Colchiers, Ethio„ piërs , en Egyptenaaren hebben de befnijdenis, en „ van de laatftcn hebben de Phceniciers, en de Syriers „ in Paleftina dezelve geleerd." Doch, hoe veel men ook aan deze aanmerking van Herodotus moge toekennen , zo dat men zelfs daar aan de gewrongene verklaaring geeft, dat hij, door de Syriers in Paleftina, de Arabieren op de grenzen woonende, verftond: dunkt het mij nochtans, uit zijne wijze van .fchrijven, duidelijk genoeg te blijken, dat hij zelf hier de donkerfte, ik mag wel zeggen, de vei'vvardfte denkbeelden gehad heeft. — Hoe het zij, mij is het waarfchijnlijk, dat de I 5 bc-  i3§ INLEIDING befnijdenis al bekend is geweest voor Abrahams tijd, doch niet als eene plechtigheid, door welke een volk, of eene orde, gelijk die der geestelijkheid in Egypten, zich onderfcheiden zoude hebben; veel eer geloove ik, dat eene natuurlijke, ik zou haast zeggen, eene chirurgkale reden onder de Oosterlingen, de eerfte aanleiding tot invoering van dezelve gegeeven heeft. — Philo heeft duidelijk genoeg, de meerdere gefchiktheid in den befnedenen; tot de oogmerken des huwelijks, betoogd. — De Heiland zëlv fchijnt Joh. VII: 23. die. gedachten te begunftigen; want zeker, daar in moet deze redencering liggen: zoo door de befnijdenis één lid van den meusch bevorderlijk gemaakt wordt voor de gezondheid, en zoo dit gefchiedt op den Sabbath ; dan mag ik althauds wel een mensch geheel gezond maaken. Ik ontdek dan de gepastheid der invoering van de befnijdenis, in Abrahams tijden, toen de belofte der talrijkheid van zijn zaad zeker wel eene verfterking, door een uitwendig teeken, nodig had. Al rust het dan phyfice op een valsch gevoelen, als het maar algemeen in dien tijd aangenomen was, (waar toe wij nochtans wegens het bovengestelde niet behoeven te komen j dan heeft dit al grond gehad tot verfterking van Abraham in zijn geloof. Uit de Schriften des N. T. als ook uit de Joodfche Schrijvers, en uit de zinfpeelingen bij de Profeten, kan men onbevooroordeeld zijnde , duidelijk zien , dat een Israëliet hier aanleiding tot Godsdienftige denkbeelden had: maar welken waren die? dit is zeer moeijelijk te bepaalcn, want in het algemeen te zien op de dooding der wellusten , ftrookt noch met den leeftijd, in welken de befnij- de-  tot het WETBOEK van MOSES. 139 denis gefchiedde; noch met den aart der zaake. Paulus, die in deze dingen een fijn gevoel heeft, zegt daarom: dat de voorhuid uit de natuur is; zo dat de voorhuid wel geen natuurlijk gebrek, maar een gevolg is van het gebrek, het welk , finds den invloed der zonde op het ligchaam, in de natuur van den menscli gekomen is. —• En wie weet, indien wij hier berichten uit de Oudheid hadden, welke aanleiding 'er tot de eerfte geneeskundige invoering der befnijdenis, in het Oosterfche luchfklimaat plaatfe had; hoe veel zouden wij dan niet ontdekken? Wij kunnen evenwel , op het gezag van Paulus, iets meer zeggen: is de voorhuid op zich zeiven befchouwd, geen natuurlijk gebrek; dan heeft hij vrijheid tot die ftoute en rijke overbrenging, welke hij Kolosf. II: 11. maakt. Door de befnijdenis van Christus, werd ook elk Christen gerekend befneden te zijn, in de uittrekkinge des ligchaams der zonde des vleeschs: daar elk woord hier met opzet gefield is, zo moet elk ook eene bepaalde betekenis hebben : vleesch is hier ongetwijfeld, al wat tot die leden behoort, welken tot de vermeerdering van het menschdom bevorderlijk zijn. Het ligchaam der zonde is alles wat tot de clasfe van onkuisheid behoort. — Het vleesch heeft invloed op het geheele ligchaam, en op den geest zeiven; het Ligchaam der zonde is alles, wat rot de wellust behoort. — Hier op mag een Christen hoopen, dat de befnijdenis van Jesus Christus voor hem die kragt heeft, dat de zondige lusten in zijn vleesch, even als in de Jooden de voorhuid was, befneden zijn. Driften die ontijdige prikkeling geeven, fchoon ze in der daad meer belemmeren, dan  140 INLEIDING dan tot het waar" oogmerk behulpzaam zijn. Zo ver hebben de Joodfche Godgeleerden dit niet. kunnen bijzonderen. — Zij hebben meer gezien op die driften en togten der. ziele, welken op zich zelvcn onzondig, ja zelfs, tot vermeerdering van 'smenfchen genoegen, gefchikt waren; doch die, door den invloed der zonde, geftaag eene vallei ie, en aan het natuurlijk oogmerk der driften, geen voldoende aanprikkcling gaven. En, -daar zij dit toepasten qp allen de togten zonder onderfcheid, welker zitplaats bij ben, om den invloed van het bloed, in het hart was, zo ipraken zij van eene befnijdenis des harten. Hoe rijk is dan de waarheid voor de betrachting eenes Godvruchtigen Joods ? Van daar, dat men in het O. T. daar zo veele zinfpcelingcn op heeft! De kragt van dat voorftel zou ons hier meer in het oog gelopen hebben, hadden wij aan de befnijdenis niet een al te theologisch denkbeeld gehecht, even als of het altijd, en bijzonderlijk, de inwendige bekecring of waare verandering des harten, uitdrukte. Doch ik heb genoeg gezegd, om de gedachten te ftaaven, dat 'er iets opleidend voor de deugd en godzaligheid in dit teken lag. Ik heb niet. eens willen fpreeken van bet betrekkelijk deel der befnijdenis, voor zo verre dezelve den Jood betrof, als lid van de maatfehappij, of van het godsdienstig genootfehap der Israëlieten. Men vindt dit elders genoeg uitgebreide. Ik wil mij dus liever fpoeden, om de opleidende denkbeelden tot geloof en godzaligheid, in de feesten, eu plechtige dagen der Israëliërs, na te fpeuren. — De eerite hier in aanmerking komende is, De  tot het WETBOEK van MOSES. 141 De Sabbath, die eiken Vrijdag avond ten 6 uuren begon, en door het bazuingeklank aangekondigd werd. — Een dag van ruste niet alleen, maar van vrolijke feestviering. Hierom werd hun maaltijd, die altijd deftiger, dan op de andere dagen van de week was , toen voor 6 uuren gereed gemaakt. — Edoch wat leerde zij hen? in de Brieven van Paulus, vergeleken met het geen Jesaias ons van den Sabbath opgeeft, kunnen wij 'er dit zinnebeeldige uit afleiden , het geen ook hun gelceraard werd. ■— De Sabbath is een dag van vrolijkheid, en van edele vrijheid. Hij dan, die God met den Sabbath beweldad'gd heeft, is verzekerd, dat hij niet onafgebroken, in het zweet van zijn aanfehijn, zijne behoeften zal hebben ; — 'er is niet alleen elke week een dag van verademing , maar revens van waar vergenoegen: en die kan onafgebroken zijn voor elk weidenkenden; zo wel in de dagen van zijnen arbeid, als van die der ruste. De ligchaams- oefening kan de waare ruste van den geest niet Booren. Voor hem, die zich houdt aan de Goddelijke Wetten, zich op zijnen God en Koning verlaat, allen die plichten, als eene verlustiging in de uitoefening be-, fchouwt, en zó zich zeiven onafgebroken Gode heiligt; voor dat gemoed blijft, in de grootfte onraste dezes levens , altijd ruste, aarrgenaame ruste over. Men" mag vrij van hem zeggen: hij heeft den grooten Sabbath reeds begonnen te vieren, die zijnen aanvang voor de gezaligdëti Braks na den dood neemt, en onafgebroken Maar wat was 'er voor het geloof, wat voor de betrachting eenes Godvruchtigen, in dat feest, opgewonden? —- Michaëlis heeft hier omtrend eene gedachte, die voor den Christen vruchtbaar is. „ Het Pafcha werd „ gegceten, tusfchen 3 en 6 uuren, waarfchijnlijk de tijd, „ op welken de gevallen mensch de eerfte belofte ont„ fing, en voor het eerst een offer offerde. Dezelfde „ tijd, in welken Jesus het hoofd op de borst Het „ vallen Typ: Godgel: bladz. 131." — Hij verbindt dit dan met het feest, 't welk drie dagen later kwam, namenlijk, dat der eerftelingen des velds: en vindt daar de reden in, dat Christus de eerfteling uit den dooden genoemd wordt. Gedachten , welken ons nuttig zijn, om de zinfpeelingen in de Schriften des N. T., in haare weezenlijke fchoonheid, natefpeuren, maar te ver af' voor de kundigheden van eenen Jood. — Die dacht aan een Lam, dat éénmaal zou geflagt worden, en het geen meer kragt zoude hebben, wat deszelfs befprenging met bloed betrof, dan dat van het Paaschlam. Plet bloed van het Paaschlam herinnerde alleen maar het voorbijgaan van den doods-engel, die het bloed aart de posten zag; maar  144 INLEIDING maar het bloed van het verwachte Lam -zoude veel meer verwerven. De verderf - engel zou, om dat 'geflagte Lam's wille, geen vermogen hebben om hen te befchadigen. Het was waar, elk moest nog thuis op zijn tijd Sterven, alfchoon zij gemeenfehap hadden aan de kragt van dat oiferlam, en onderling daarom van het zelve aaten. Doch de dood zou hen niet fchaaden; de doods-engel kwam niet om verderf aantebrengen ; 'er was geen fchuld meer. Maar de dood baande den weg tot het land der vrijheid. Hierom werd het zonder beenbreking opgemaakt, en toegericht: — Ik ga hier weder niet verder in, 'er is genoeg ftolfe voor het geloofsoeg; terwijl de godsvrucht haare fterkte daar uit 'heeft, dat zij van dat zelfde Lam tot voeding eet, voor het aangezichte van haaren Koning; en zich, in verband met de befnijdenis, verzekerd houdt van het nodige voedzel, tot onderhoud van dat leven, het welk zijnen oorfprong aan de befnijdenis des harten verfchuldigd was. Het tweede algemeen plechtig, en de geheele natie verplichtend feest, was liet Finkfterfeest, anders het Feest des oog/ies. De eerfte dag daar van was de plechtigfte, dan mogt niemand arbeiden. Op dit feest werden een jaarige os, twee rammen, zeven lammeren, en nog twee anderen, met behoorlijke Spijsoffers, geflagt. Maar het voornaamftc was een Spijsoffer van groene airen, bij het vuur gedroogd, klein gebroken, en met olie en wierook vermengd. Dat feest, hetwelk in  tot het WETBOEK van MOSES. 145 in Paafchen inviel, en ook wel tle garden-oogst genoemd werd , was, mijn's oordeels, om eene proeve van de te veld Baande vruchten te brengen; waar bij zij dan de vrijheid verzochten, om de leis in het koorn te mogen Baan: dit was het leest van den tarwen - oogst, of der eerftelingen'van htt gemaaide op het veld. — Dan bragt men twee brooden van tarwen-meel, van het laatfte gewas, uit de algemeene fchatkist: die werden met zuurdeeg gemengd, het geen anders in de offers vermijd werd. Doch zij werden ook niet geofferd; zij waren voor de Priefters, die, met hun gezin, ze in het heiligdom mogten eeten. Ik beken, dat 'er vruchtbaare denkbeelden in dat feest te vinden zijn, met betrekking tot de Gods-regeering: het was eene Batige erkentenis, dat alles, het welk zij inzamelden, hunnen Koning toebehoorde, die hun het land Kanaan gegeeven had in erfpacht. — Het kroonen van het Jaargetijde met weldadigheid werd erkend, en de Zegen over de vruchtboomen afgefmeekl. — Maar welk voedzel voor het geloof, en de godsvrucht, was bier in opgewonden ? —• Zal ik, in de proeven van tarwe-meel, den Mesfias in zijne lijdende verdienden, met allen die gelijkheden , mij voordellen'? dat gaat te verre. Zo veel doorzicht kan ik mij in eenen Jood niet voordellen. Zie ik dan, met de Schrijvers van het N: T: op de eerdelingen van het Pinkderfeest des N: T: — Jacok 1: 18. — hier is het mij donker. Ik beken wel dat uit J0cls Profetie grond is, om hier de gedachten heen te wenden; maar het is bij mij wat anders, dat één Pinkfterdag eens beroemd zoude worden, door eene II, ,beet.. K al-  INLEIDING algemeener en rijker uitdecling van geestelijke gaven. Ik zie nog niet, dat dit verband heeft met het feest zelf, maar wel, dat de voorzegging liet in de verwachting , tot dien dag bepaalt; en, dat dit aanleiding gegeeven heeft tot de Zinfpcelingen, welken men daar van in de Schriften des N: T: heeft. Welk verband 'er is, tusfchen het feest zelf", en de eerftelingen des N: T:, beken ik nog niet te doorzien. Alles komt mij hier te duister voor, en het geen men 'er al met eenigen febijn van zegt, is te veel op voorönderftellingen gebouwd. Met veel meer nadruk zullen wij iets, van het derde algemcene feest, tot het welk de ganfche natie verplicht was te komen, tot opleiding kunnen zeggen, namelijk van Den Grooten clag der verzoening. Dit was één der plcchtigfte feesten in den burgerftaat van Israël; één der gewigtigfte voor den Godsdienst, waar uit een Christen, in fummigc denkbeelden, aangaande de verzoening, meer toelichting kan ontvangen, dan het N: T: in die bij/onderbeden wel aanleiding geeft. Wij moeten, om dat bier anders zeer moeijelijke knoopen zijn, de uitwendige plechtigheden, -welken in acht genomen werden, veel naauwkeuriger behandelen, dan Wij in de voorige feesten dceden. Inderdaad deze plechtige dag heeft mij menigmaalcn in zijne Statigheid, rijke denkbeelden verfchaft. Ik kan dus niet nalaten hier een Christen, nu die dag reeds voorbij is, die de laatfte en de waare is, Spreekenden te doen voorkomen. Ver-  tot het WETBOEK van MOSES. 147 Verfcheidene dagen te vooren, werden 'er al toebereidzelen tót , denzelven gemaakt — De Hoogenpriefter zonderde zich dan al af van de gewoone bezigheden; ftaakte de gemëenzaame verkeering met zijne vrouw en kinderen; zo dra de maand, in welke die dag moest voorvallen , aanvang nam. Op den 7dcn dag van die maand werd hij met de asfcbe van de roode koe befprengd, of hij ook door eenige Levitifche onreinheid, fchoon daarvan onbewust, mogt betmet wezen. Den volgenden dag, dat is den 8Ben, of daags voor dien plechtigen dag, zag men meer Matigheid in het openbaar. De Hoogenpriefter werd dan door eenige afgezondenen uit den burgerftaat, plechtig van zijn huis gebaald, naar den Tabernakel geleidt, alwaar hij eene redenvoering hield in latere tijden, tot verklaaringe der Profetifche Schriften;' en in vroegere , waarfchijnlijk voor de jonge Priefteren, eene uitlegging van den geest der godsdienftige plechtigheden. — Hij bleef daar den nacht over. Een Christen, die het onderwijs van Johannes den Doopcr zich eigen gemaakt heeft, in die treilende vergelijking: ziet het hm Gods, 't welk de zonden der waereld wegneemt: vindt, het geen de Jood zeker niet begrepen heeft, Hoogenpriefter en offerande, in Mn perfoon vereenigd, fchoon zeer onderfcheidene vereischten in zijnen Borg afFchetzende. Het is een Hoogenpriefter naar Melchizedeks ordening — die behoeft zich niet aftezonderen; zijn ganfche leven is enkel afzondering geweest. — Hij behoeft met de asfche van de roode veerfe, niet befprengd te worden. — Hij is onbefmet, afgefcheiden van de zondaaren. — Zijne afzondering daags te vooren, is evenwel ook, K 2 af-  i4« INLEIDING afgebeeld door onderwijzing van zijne leerlingen, en de plecbtiglte gebeden voor hun, en ook voor zich. —- In zijne plaatsbekleedende hoedaanigheid, zien wij Hem beladen met de zonde, niet van ééne Natie, maar met die der geheele waereld ; niet met de geringere in een jaar begaan, maar met al wat zonde genaamd wordt. Van den eerften val zijnes tegenbeelds Adam af, — tot in Gethfemane's hof, voélt hij het gewigt van zijne bediening. — Daar hccrscht de Somberheid, de diepe Stilte, de treurigheid, de angst in dezen Goddelijken Hoogenpriefter. — Ik keer te rug, zullende mij zeiven anders hierin te vér begeeven. De 9de is de groote dag zelf, een dag van 25 uuren. Naauwlijks verrijst het zonlicht, of al wat eenig bczef van Godsdienst heeft, verlaat het bed, om met vasten, en geween, hun God en Koning te zoeken. De wet, wie zulks verzuimt, zal uit het midden des volks uitgeroeid worden, is ieder één onder de aandacht, Intusfchen is de Hoogenpriefter, ook bij het aanbrceken van den dag, reeds in beweeging , zijn ganfche ligchaam, beiden de handen en voeten, tot 7 maal toe, wasfehende. — Daar op kleedt hij zich in het gewoone Iloogenpriefterlijk gewaad, verricht zelf den morgen-offerdienst, welke onafgebroken, het geheele jaar dóór, moest geSchieden. — Nu zal het bijzondere van deezen dag een' aanvang neemen. Zijn gewoon gewaad verwisSelt hij met zulke kleedcren, die alken door hein, op deezen dag, mogen gedragen worden; het is cenvouwig wit, maar van het keurigfte linnen. — 'Er word in Levit. XVI. gezwegen van den borstlap, of hij dcnzelven aandeed ? Jo-  tot het WETBOEK van MOSES. u? Josepiius fchijnt dit te vooronderftellen, en' ik zal mij hier op nader moeten verklaaren. De Uitleggers verfchillen hier naar het' gezichtpunt, waar uit zij de plechtigheid van deezen dag befchouwen. Een man, in mijne oogen zeer groot, heeft in den Bijbel van den Heer N u i s van Klinkenberg ons zijne aanmerkingen, zó fchoon, zó natuurlijk, ook over deezen dag medegedeeld, dat wij ze hier onmogelijk onaangeroerd kunnen laaten; het is Hinlópen. — Hij meent, dat die. dag zijn oorfprong heeft, wat de inftelling betreft, uit het geval van Nadab en Abiiiu. — Om dergelijke fchriktooneelen voortekomen, werd een dag ingeftcld, om plechtige verzoening over de zonden der Priefters te doen. Zo dra bij dus van de doodftraffe ontheven werd, had hij weder vrijheid, om den Tabernakeldienst verder te verrichten. — De verzoening, welke dan voor het volk gefchiedde, ging omtrent ' die misdaaden, welken door eene offerande, in dat jaar hadden kunnen verzoend worden, maar onverzoend gebleven waren; vermids men daar voor geen offer gebragt hadde, om dat men van zijne overtreding niet bewust was geweest. — Hierom worden deze misdaaden door Paulus, Heb. IX. vs. 7. onwetendheden genoemd. — Deze onderfcheiding, tusfchen de misdaaden van den Priefter en het volk, rust ook op het gezag van Paulus, in de bedoelde woorden; en hierom denk ik, .dat, zo lang de Hoogenpriefter alleen bezig was, om voor zich, en zijne medepriefteren en Leviten, verzoening te doen, hij alleen in het wit gewaad gekleed was, zonder borstlap. — Het ware hem nu, verootmoedigd door zijne fchuld, niet gcoorlofd, . K 3 ee*  i5o INLEIDING een gouden kroon, of de prachtig geborduurde kleederen aan te hebben; maar ook geen vuil , geen gemeen wit linnen gewaad. Immers zó kon hij tot het gehoor van zijnen Koning niet verfchijnen. — Maar, zo dra hij voor het volk verzoening moest doen , deed hij , over zijne klccderen van Peluftsch linnen, de borstlap met 12 Heenen. Zo kon hij het ganfche volk voorftellen , als hun plaatsbekleder, en zich dit gedurig herinneren. Zo dra hij nu in het wit gewaad ten voorfchijn treedt, ontfangt hij die twee bokken, als 'svolks offer; meteen ram ten, brandoffer uit de handen van de Overheden. — Hij geeft ze over aan de Leviten, om ze te bcwaaren, maar wenkt tévens, dat ze de varrc, gefchikt tot zijn zondofier , zuilen aanvoeren. Nu flaat de ganfche orde der Geestelijkheid eenen grooten kring rondom hem. Aller oogen zijn op hem, en op den var geflagen. Hij legt voor zich, - cn in hunnen naam, de handen op het hoofd; en met de oogen ten hemel geflagen, fmeekt hij, dat dit offer, op het welk hij zijn fchuld overdraagt, zijnen Heer aangenaam moge wezen, om des BeHiinden's wille. Nu laat hij den var nog een wijl in de handen der Priefteren, en treedt naar de twee bokken, tot verzoening van de natie hem aangeboden, en daarom uit de algemcene fchatkist bekostigd. Hij beziet ze naauwkeurig; zij zijn van één geftalte, couleur, en ouderdom; in beiden is zo veel gelijkheid als mogelijk is; en waarom dit'? Om dat de één door zijn dood boeten moest voor het volk; terwijl de ander het leven behield, en.zijne vrijheid wederkreeg. Dit kon in één bok niet gefchetst worden, of hij moest weder levendig  tot het WETBOEK van MOSES. J5t dig gemaakt worden. En zulk"zoortr van wonderwerken, om de naauwkeurigheid der zinnebeelden te behouden, werd in den ganfchen fehaduw- dienst vermijdt. Evenwel werd daarom juist zó veel gelijkheid in beiden gevorderd, als maar eenigzins mogelijk was. Zo dra ze goedgekeurd zi]'n, werden ze beiden naar het altaar gebragt. Daar zal de Godheid de keuze moeten doen, welke van hun geflagt zal worden. — Hierom neemt de Hoogenpriefter twee penningen; op de eene ftaat voor Jehovah, op de andere Azazel. Hij gaat nu tusfchen de beiden bokken inftaan, werpt de beiden penningen in een vat, Beekt zijn hand 'er in: Is het voor Jehovah, dan fteekt hij de hand omhoog, en zondert dien af; terwijl den anderen een fcharlakcn lint aangedaan wordt, en Azazel zal wcezen, Nu verlaat hij, met deeze voorbereidzeis, ook deeze offerdieren des volks.' Ilij laat zijn rund nu naar het altaar fleepen; legt andermaal de handen tusfchen de hoornen, en doet belijdenis van zijne overtredingen, en die van zijn huis, met influiting van de geheele priefterfchaar. Zijne oogen zijn gekeerd naar het heiligdom. — Nu is het dier beladen met "de fchuld van de Priefter-orde, in de heilige bediening begaan: daar op word het dier naar de llagtbank gebragt, in den ring gefloten, gekeeld, het bloed in een bekken gegoten , en zo lang geroerd, dat hij 'cr mede in het heilige der heilige kan ingaan. Nu zal hij, voor het eerst in het jaar, ingaan in dat zo zeldzaam heiligdom, om het Batige van dien uitwendigen .Godsdienst in zo veel te meer eere te houden. Hij neemt het groote gouden wierookvat, langwerpig van gedaante, en met eene lange K 4 ke-  152 INLEIDING keten voorzien, in de eene hand; en in de andere een vaas met wierook. Hij gaat met een langzaamen tred, en met een verbleekt gelaat, vol angst, daar hij weet, dai de minde onachtzaamheid, met den dood bedreigd is. Eer hij ingaat in het binnende heiligdom, ligt hij met veel zorgvuldigheid, den voorhang een weinig op, legt bet reukwerk op het vuur; en blijft daar zo lang daan, tot dat hij ziet, dat de bondkist met een wolk van rook omgeeven is, zo dat hij de arke niet eens duidelijk meer zien kan. ■ Op deze wijze kan hij, in geest en in «raarheid den Onzienlijken aanbidden. Zijne gedachten bij die gelegenheid, zijn: mogt q! Jehovah ! deze wierook U welgevallig weezen! ik betuig dat mijn toegang tot den troon een dank in Uwe neusgaten moet zijn; dan laat deze reuk u behagen; en verhoor mijne fmeekingen! — Hier hebt gij den Prieder naar Aürons orde: hier ziet de Christen meer. Een ander Hoogenprieder zal, als hij voor zich zeiven komt- niet met gevulde handen behoeven toetetrceden. Hij behoeft geenen wierook, om zich te veraangenamen. Het is wat anders dan, wanneer hij met de zonden van zijne Apostelfchaar verfchtjnt. — Dan dringen zijne gebeden door tot voor den troon. — Maar 'er moet meer gefchicden. — De Hoogenpriefter neemt nu het bloed, uit de hand1 van eenen Prieder, gaat met dat vat achter het gordijn; en fprengt daar éénmaal het dekzel van de bondkist mede; en zevenmaal, in plaatfe van uitftórttng , onder de handbomen der arke; want het zoenoffer moet volkomen zijn. — Nu mag hij vrij met zijn geheele Priefterorde, de plechtigheid van den dag ver*  tot het WETBOEK van MOSES. '53 vervolgen: verzoening hebbende voor zich, zal hij nu als de plaatsbckleeder des volks, den borstlap, welke hem toegereikt word, aandoen; en verfchijnt ook weder, met die verandering, in den voorhof. — Nu zal de Batigfte plechtigheid van dien dag eenen aanvang neemen. — Daarop wordt de bok voor Jehovah aangebragt, die, op de gewoone wijze wordt geflagt, en deszelfs bloed in een bekken aan den Hoogenpriefter overhandigd. —■ Hij gaat daar mede in het geheim-kabinet zijnes grooten Konings; fprengt 'dat bloed op het dekzel van de bond - arke, en zevenmaal op den voet. Zo dra hij van achter den voorhang komt, wordt hem het bloed der roode koe toegereikt; hij mengt het onder het bokken bloed, en befprengt daar den kostbaaren voorhang, 8 maal mede; vervolgends het reuk-altaar, aan deszelfs hoornen, 7 maal; het overige, naar buiten gaande, giet hij uit, aan den voet des altaars. Nu is het Batige van het meeste gewigt afgelopen: 'er is ziel om ziel gegeeven, — en dus de zonde des volks voor één jaar weggenomen. ■ Vari zó veel betekenis is deze plechtigheid, en dat wel om de groote zoenofferande, welke eens op den gewigtigften' Zoendag zal geflagt worden. — De vaten des hei. ligdoms zijn nu weder geheiligd, en allen de offeranden en reukwerken zijn nu aangenaam. Alles zal thans zijne treurige gedaante afleggen, zo dra men verzekering van de gunflige aannecming des Konings heeft. Nu wordt Azazel, of de weggaande bok aangebragt. De JloogenprieBer en de Oudflcn des volks, leggen de handen op het hoofd, niet zo zeer, onder belijdcnisfe van de misdaden des volks, als wel, onder de plechtige betuiging, K 5 dat  *54 INLEIDING dat de verzoening gevonden, en het volk weder vrij is. Ten bewijze hier van leeft Azazel, en wordt weder, tot zijne gewoone levenswijze vrijgelaaten; na dat hem de band weder afgenomen is. — Intusfchen trekt de IIoogenprieller zijn gewoon gewaad aan, neemt vervolgends de beste ftukken van de ontzielde dieren, tot een branden zondoffer ; ontlteekt die op het altaar, onder het plechtig bidden van het volk, in den voorhof vergaderd. Laat ons nu eens door de fchadüwe een weinig doorzien. De twee gelijkende bokken moeiten één en 'denzelfden' perfoon, gellorvcn maar weder levendig geworden, aanduiden. Dit was van zeer veel gewigt, waarom de keuze ook met zó veel naauwkeurigheid gedaan was. De * bok ter verzoening moest niet alleen reinigen van de zonden door zijnen dood, maar hij moest levendig, weder 's volks zonden dragen. — Het plaatsbekleedend denkbeeld ; het fterven voor de zonde, het levendig draagen van de verdere overtreding des. volks, is hier duidelijk: en werd door den Prieiter uitvoerig verklaard, en dus wefdèB in de daad, twee denkbeelden, anders geheel ltrijdig, in één perzoon vereenigd. Welke waarheid, fchoon in het duifier liggende, den Jood bekend moet geweest zijn. — Wij bezien dezelve nu, met een gefebiedkundig oog, veel duidelijker. — Wij zien den waardigflen Hoogenpriefter, op den grooten verzoendag maar éénmaal ingaan, in het binnenfte heiligdom. Hij behoefde doch piet voor zich zeiven integaan. — Geen vergrijping had 'er in zijne verrichtingen plaats gehad. — Hij zal niet met bokken of ftieren- bloed ingaan, maar met zijn eigen: trouwens, zo lang men met dieren bloed ingaat, is  TOT HET WETBOEK VAN MOSES. Ï5S is het bewijs zeker, dat de weg des hciligdoms nog niet geopenbaard is. Gcwigtige verandering , welke op dien dag. moet voorvallen! dan houdt de ganfche uitwendige dienst op; dan houdt de afzondering dezer Gods-regcering op. De wet, die anders in de arke lag, zal dan niet meer verborgen liggen, zij zal in veeier harten ingefchreevcn worden. — Het voorhangzel zal weggenomen worden, en alles duidelijk te zien zijn. Vraag het den Christen, om hier van verzekering te hebben, en alles zal zich onvergelijkelijk fchoon ontwikkelen. — Mijn Hoogenpriefter, zegt hij, in het ootmoedig, maar te gelijk zuiver wit gewaad van onbevlekte nedrige menschheid, trad als een Goddelijk Hoogenpriefter, die raagt had over zijn eigen ligchaam en ziel, op dien grooten dag, ten voorfchijn. Hij werd aan Jehovah voorgefteld, geflagt, en Hij nam zijn bloed, dat is zijne ziel, met zich op de hand, toen hij als Hoogenpriefter het binnenfte heiligdom des hemels intrad. •— Hier was de grootfte luifter. — De majefteit, omftuuwd met Cherubs, met de gefchonden wet aan de voeten; — Aan deeze vertoonde Hij aldaar zijn rockend bloed, tot vergevinge. Zegt gij; wanneer is dat gefchied? dan zult gij, onder de Godgeleerden in de Christenheid, hier donkerheid en ;gen vinden, welken uit lecrftellige bepaalingen gebooren zijn. De dén zal zeggen: de ingang is gefchiedt, toen Hij ten hemel opvoer. — Dat ftrookt niet. — Toen was het de triumph van een overwinnend held. — Toen hadt niets van den treurigen ootmoedigen ingang des Hongenpriefters, plaatfe. — Ook is Azazel niet in het heilige der heilige gekomen. — Neen, na de Opftanding is  i56 INLEIDING is Jesus Christus, als de held, die gezegepraald hadt, voor den throon verfcheenen. — In die gedaante voegde het niet, het Hemellche altaar te beiprengen. — Ik ftel dan liever, met Paulus, Heb: IX: 12. dat het vrij duidelijk te kennen geeve, hoe deze ingang gefchiedt zij, op dat oogenblik, toen Jesus ziel van zijn ligchaam fcheidde: dit was in de daad, dat gewigtige heden! — Toen was alles geheel treurig; en hij zelf hadt de doodsgedaante op zich verfpreid. — Een Goddelijk wonderwerk moet dienen, om aan deze gedachten klem bij te zetten: juist fcheurde het voorhangzel, toen Jesus den adem uitblies. — Zie daar hem nu in hef binnenfte heiligdom, met een open voorhang. — Zien wij, wat hij daar doet: — bij fprengt zijn bloed, door tocpasfmg, op de hemelfche arke, om de godvruchtigen reeds daar te verzoenen; terwijl hij het 7 maal doen zal, voor hun, clie nog door dat zelfde bloed, op de aarde moeten verzoend worden. — Hoe treurig zaten zijne lievelingen , terwijl hij daar was, ter neder! welk eene vreeze heerschte in hunne harten, dat hij van daar niet te rug -zoude komen ! wie weet, of de verdelging, in het geheim-kabinet des grooten Konings, nu niet befloten "is! dus dacht het angstvallig gemoed. ■ Maar zo dra het indacht, dat dit bloed, nu uit het binnenfte heiligdom'gebragt, en den reuk-altaar in het voorbijgaan daar meede befprengd, de kragt zijner voorbiddinge, en tusfchenfpraiak voor hun aanwees, vatte elk reeds den moed weder op. — Maar, toen het aan de hoornen van den brand-altaar gefprengd werd, door zijne opftanding of verfchiining onder de menfchen, toen werd Hij, als gcrcchtvecrdigd in den geest, het volk voorgedraagen. — Hoe  tot het WETBOEK van MOSES. 157 Hoe groot is nu de verandering! De meubilen des heiligdoms zijn nu allen verplaatst, en overgebragt in den hemelfchen Tabernabel, daar wordt nu alles verricht. — Daar is dat bloed altijd zo versch, als of het zo even geflagt is. Het is daar altijd van die zelfde kragt; en die zelfde Brijdigheid, fchijnt hier te zijn, die wij in den bok van Jehovah, en Azazel zagen. Hij leeft, terwijl hij altijd als zo even geftorven, in het binnenfte heiligdom aangemerkt wordt. Dit is de waare bok van Jehovah , die de zonden der waereld op zich nam. — En fchoon Jefaia LUI, den Jood aanleiding had kunnen geeven , om dit denkbeeld eenigzins te ontwikkelen, zo waren zijne denkbeelden toch te veel met vooroordeelen belemmerd. Laat ons eens, bij wijze van proeve, zien, hoe vér zij het konden brengen, als zij in het toekomftige inzagen. Hoe plechtig deez' dag ook zij, zijn wij verzekerd, dat het Bieren- en bokkenbloed, bij onzen Koning geen vergeeving kan te weege brengen; neen: dat alles is aangenaam, en wordt aangenomen om het offer, het welk éénmaal voor 'swacrelds zonden zal geflagt worden. — Ik betuige dan, met mijne handoplegging op Azazel, niet, dat ik, nu vrijgefproken, mijne oprechte begeerte, om in een volgend jaar zuiverder te leven, daar mede wil bevestigen. — Dan had ik met eene bloedige handtekening, ten bewijze van mijne plechtige vcrbindtenis, kunnen volftaan. — Hier moet eene ontzieling plaats hebben. — Zeker mijne zonden, in dit jaar begaan , zelfs die van onoplettendheid, hebben mij de wraake mijnes Konings waardig gemaakt; — mij in doodsgevaar gebragt. — Met die verklaaring van mijn' fchuld, treed  t£$ INLEIDING treed ik demoedig , op dezen dag , naar den Tabernakel. — Ik verklaare, dat 'er, zonder tusfehenkomfte, voor mij geen hoope van vergeeving is. — Mijn oog valt natuurlijk op den bok voor Jehovah. — In de behandeling, die hij ondergaat, zie ik, met levendige trekken, hoe ik verdiend heb behandeld te worden. — En niet alleen ik, maar allen mijne broeders, ja de geheele natie. — Maar ó! Hij zal komen! Hij zal zeker komen, die de fchulden des lands voor éénmaal en altoos zal wegueemen. — Mijn geloofsoog blijft hier op ftaaren. — Maar ook de belijdenisfe van den Hoogenpriester geeft mij hoope, dat op deze verzoening, ook eene re:niging van mijn hart, en op die wijze weder eene vernieuwde vriendfehap met mijnen Koning, zal plaatfe hebben. — Hoe kragtig is mijn Godsdienst! Hoe vertrooftende! — Al wat ik hier zie, is treffend; het zijn tekeningen, die op den voorgrond van de/e fchilderij, allen bloedig, en fchrikverwekkende zijn: — maar het geen ik, in het verfchiet, zie, doet mij alles met een ander oog befchouwen. _ Zocht ik mijne rust in deze plechtigheden, ik zou, zo als de Priester ftraks , in zijne redenvoering aanmerkte; ik zou in het oogeublik, dat ik de befchertóng van een ander ter mijner verdediging, ten hoogfteu nodig hadde, mij dwaaslijk achter de fchaduwe van een' groot held veilig gerekend hebben. - Maar nu gevoel ik, welk een troost dccz' dag in mijne ziele verlevendigt! — Doch wij keeren te rug, om de plechtigheden van den dag te zien alk-pen. - Na dat het priesterlijk offer verbrand was, werd 'er bevel gegeeven, dat zij, die Azazel naar de weide zouden brengen, als zij te rug kwa-  tot het WETBOEK van MOSES. 159 kwamen , zorgvuldig hunne kleederen moesten reinigen. — Daar na werd 'er bevel gegeeven, tot het verbranden van den bok voor Jehovah, en van de roode koe; het geen buiten het leger moest gofchieden door eenigen Priesters, vergezeld zijnde van eenige Overheeden uit den burgerftaat. — Deeze koe, daar geen dieren van het vrouwelijk geflachte op den altaar geflagt werden, moest ook op eene andere wijze behandeld worden. Zo dra zij ontzield was , werd zij geheel buiten het leger gefleept, en daar met huid en alles, op'een' houtftapel gelegd, op welken veel hyfop- en cederenhout lag. Daar na werd zij verbrand, en de asfche door een' Priester, die van het dier niets aangeraakt hadt, en dus nog rein was, in aarden vaten opgezameld, en naauwkeurig bewaard, om, met zuiver fout vermengd, te dienen tot ontzondiging van al het geen Levitisch onrein geworden was. - Men ziet dus, dat het óffer van den Hoogenpriester, de roode koe, en de bok van Jehovah, in eenige opzichten onderfcheiden, in een ander derde zich zorgvuldig vereénigen. Beiden zijn een openbaar offer buiten het leger, dat verbrand moet worden, ten aanfchouwen van het Heelal: eene tekening van Hem, die de fmaadheden ondergaan moet buiten Jerufalem. Dit te ontrollen zal ons gevvigtige denkbeelden geeven. — De rompen moesten buiten het leger verbrand worden, ten openbaare bewijze, van de Goddelijke gramfehap: in zo verre kan men ook zeggen, dat de opgehangene Gode ecu vloek was. — En zo fterk is nu de overgenomen fchuld, dat allen, die deze plechtigheden bijwoonen, onrein zijn, tot aan den avond. Zo ging het met allen de  i6o INLEIDING de offeren. Allen, wier bloed in het binnenfte heiligdom gefprengd werd, moesten zo tot asfche verteerd worden. Hier ziet gij het treffende bewijs van de Goddelijke wrake, werkdadig over hem , die de verzoening, door overbrenging is; en, gaat de aanmerking van den Eerw. HiNlópen door, dan leert de vrijheid, welke men haddc, om van die zelfde getlagte dieren, het vet op den altaar te mogen offeren; dat ook hij, die bij overbrenging alles droeg, inwendig zuiver en rein was. — Alleen is hier dit onderfcheid, dat het ééne offer geheel tot asfche verteerd werd, daar het ander geen verderving mogt zien. Doch in een derde loopt alles weder te zaamen. Hadt men de rompen niet verbrand , het het land was befmet geworden; om ook dat voor te komen, moest de opgehangene naar het graf vervoerd worden. — De vloek moest tot in het graf gedragen worden door Hem, die de zuiverheid zelve is. Nu is Hij in den akeligen kerker des doods, alwaar de vervloeking haare laatfte kragt oelfent, en waar van Hij het voorgevoel hadde, toen Hij Pfalm XVI. 10. zeide: Gij zult mijm ziele in de helle niet verlaten enz. En zeker, Jood en Christen beiden, kunnen hier, bij afwisfeling, de treffendfte waarheden van den gcopenbaarden Godsdienst in eenen fpiegel zien. - Waar toe anders diende de asfche van de verbrande vaerfe, dan om geltadig te reinigen van zulke dingen, die den mensch onbekwaam maaken, tot de Godsdienstverriehtingen? Schoon juist in elk jaar, ook even foortgelijke verzoening moest gefchieden, als men veronachtzaamd hadde, zich van deze asfche tot rekiging te bedienen. — De daagelijkfche verontreinigingen  tot het WETBOEK van MOSES. 1S1 gen zijn het, weiken ons de betrachting van den zuiveren Godsdienst, in de gemeenfehap met den viekloozen, onwaardig maaken; en welken niet, dan door de zuiverende verdienden van Hem, die door lijden volmaakt is geworden , zijn uittewisfehen: die ook zelfs voor zulke zonden van welken de Godvruchtige niet eens de bewustheid gehad heeft , door zijnen fshandelijken dood boet. — Zeker, zijne lijdende verdiende, zegt de doordenkende Christen, is de asfche, die met het water van den levendigmaakenden Geest vermengd, ons reinigt: en hier op was het, dat Paulus, Heb. LX: n, 14. zlnfpeeide. — Hier is de waare Hoogenpriester, die in het heiligdom des hemels inging, niet met Bieren bloed , maar met zijn eigen bloed, en daar door, voor mij, niet eene jaatlijkfche, maar eene eeuwige verzoening te wege gebragt heeft. — Kon de asfche van de koe en bok alleen maar verzoenen voor ligchaamelijkè befmettiugenj Hij, die door den eeuwigen geest zijner Godheid, zich zeiven offerde, reinigt daar door zelfs het geweeteu van werken, die anders doodend in hunnen aart zijn; en hier van, hoe groot deze weldaad ook moge zijn, hier van houde ik mij verzekerd, dewijl Azazel weder vrijgelaten is. — Doch laat ons dezen plechtigen dag bafluiten LNa dat de Hoogenpriester het vet en de nieren geofferd had, veranderde hij van gewaad. Hij trad in het gewoone wederom ten voorfchijn. Nu werden nog twee rammen en zeven lammeren geflagt; en een wijl daar na, het avond-offer op dien zelfden altaar- Daar op ging hij vergenoegd naar zijne wooning, alwaar hij met blijdfehap, wegens het gelukkig afloopen der plechtigft.-Deel. L hcidj  *& INLEIDING heid, door de zijnen ontvangen werd. — Een Christen doet hier de vraag: wanneer heeft mijn Hoogenpriester vet, en nieren geofferd? en zijn gewoon plecht-gewaad weder aangetogen? Toen Hij verheerlijkt ten hemel ingegaan is, om als de waare Melchizedek, daar de aardfche Tabernakel nu eerlang moest verlaten worden, den hemelfchen te bedienen, waar hij de binnenfte genegenheid zijner ziele, tot een fpijs-offer Gode brengt, en nu, in den naam van allen de zijnen, hunne offers Gode voorftelt; en alles verordent, om hen weder tot den dienst van den hemelfchen Tabernakel bekwaam te maaken. — Geen wonder dan, dat op zijne verrijzenis, die vaale gedaante, welke 'er op alles lag, week; en alles even majeftueus zal worden, nu de laatfte hand aan dezen grooten verzoendag gelegd is! — Hier hebben wij nu eenen Hoogenpriester, zo als 'er geen op de lijst van Aürons zoonen konde gevenden worden: zulk een, die zijne ziele tot een fchuld-offer gefield, en zaad gezien heeft. — Hij heeft, zo ras Hij de aarde verliet, den priesterlijken zegen over de zijnen uitgefproken. — Nu draagt Hij de naauwfte zorg in zijne bediening voor alles; Hij vereenigt hemel en aarde met den anderen. Daar vertoont Hij zijn bloed, nog versch en even krachtig, voor de hemelfche bond-arke: — daar houdt Hij 't wierookvat zijner kragtige vsorbiddinge, in handen: daar ftaat Hij voor het reuk-altaar, om de gebeden en dank - offeren van de zijnen intcwijën. — Daar zit Hij op eenen Majeftueufcn troon, en de zoomen zijner klederen vervullen het ganfche heiligdom. — Hij verzamelt van tijd tot tijd hen, die tot zijne orden behoo- ren.  tot het WETBOEK van MOSES. 163 ren. — Daar zal alles weder verwisfelen, wanneer ook die hun ligchp» weder zullen verkrijgen. — Dan zal het laatfte feesï beginnen, in het welk geen fchaduw van een' verzoendag weezen zal» En zo worden wij zachtkens geleidt tot het tóatffe algemeene feest, waartoe de ganfche natie verplicht was optekomen, naaienlijk tot Het Loofhutten-Feest. voorvallende in de eerfte maand van het burgerlijk jaar. De plechtigheid begon met het oprichten van hutten, zamengefteld uit palmtakken, ceder en mijrrhe; en, zo die ontbraken, cijpresfen en olijven. Genoeg , indien het maar een groen hout was, 't welk lang konde ftaan, zonder te verdorren. Die tenten waren van binnen , met fierlijke vaazen en andere kostbaarheden gefierd; zij mogten niet gefloten zijn: men hield zich in dien tijd bezig met vrolijke gezangen, met muzijk, danferijen, en maaltijden, welken 7 dagen na elkander gegeeven werden. Hij , die in die dagen tot den Tabernakel ging, was voorzien van een palmtak, en deed een plechtigen omgang om het altaar. De 7de dag, de plechtigfte zijnde, ging men 7 maal om den altaar, onder het gejuich van Hofanna! Gezegend zij onze Koning! — Op dien dag werd het fonteinwater onder het muzijk in overvloed geplengd , en uitgegoten langs den altaar. Verfcheidene Pfalmen zijn bij deze gelegenheid vervaardigd. — In het bijzonder leeren wij uit den n8den deze bijzonderheid, dat dan ook het altaar met takken verfierd was; want het feest te binden aan de takken, is bij mij zo veel, L 2 al»  i64 INLEIDING als het binden van takken op het feest. — De offers in die 7 dagen waren zeer aanzienlijk: zijnde dagelijks 13 osfen, 14 lammeren, 11 bokken en 1 bok voorde zonden; behalven de bijzondere offers van eiken burger. Eiken dag werd 'er een os minder geflagt. De 8fte dag werd Azaveih genoemd. Op denzelven werden maar één ram, één koe, en zeven éénjaarige lammeren, en één bok ter verzoening gegeeven. De grootfte plechtigheid op denzelven was, dat men in het Wetboek van Deuteronomium, de laatfte hoofddeelen las. — Dan, laat ons zien, wat een Godvruchtige van deze plechtigheid dacht. — Zeker was het feest eene fchetfe van het vrijë landleven. Het is alles in den Oosterfchen fmaak, om de grootfte vrijheid in den burgerftaat uittedrukken. — Een weldenkend huisvader voerde dan, bij die gelegenheid, wel eens deze hartelijke taal: — zulk eene aangenaame wooning heeft onze groote Koning ons bezorgd: — zo beftendig groen, zo fchaduwrijk is Jehovah's weldadigheid, over ons. — Zo doet mijn Koning, (de'tafel overziendej ïlij zet mij in een talrijk huisgezin. — Ik zal ook daarom het of er van mijne boomvruchten Hem in zijnen Tabernakel brengen, en wensch den 8fteu dag mijne belofte te vernieuwen; mij aan het verbond te houden, dan zullen allen deze zegeningen beftendig zijn. — Die onbevooroordeeld Je fata IV: 5, 6. Zach. XIV: 16—19. leest, zal duidelijk genoeg bemerken, dat men in den bloeijenden toeftand van den Godsdienst, nog hooger met zijne denkbeelden klimmen konde. — Eenmaal zal dit loofhutten»feest aanvangen , waar in de vrijheid eerst recht volkomen zal weezen; Waar in zelfs andere volkeren ,  tot het WETBOEK van MOSES. 16*5 ren , nu vreemden, deelgenooten der natie zullen weezen: — wanneer alles even veilig zal zijn , onder het lommer van dien groenenden boom, die een toevlucht der heidenen weezen zal. — En deze aangenaame Band zal zoo volkomen worden, als mogelijk is. Elke dag neemt in volmaaktheid toe. Hierom werd 'er eiken dag een offer minder geflagt, en op den laatfien, tot volmaa-^ king 7, en dus werd het grootfte offer eindelijk van 100 geflagt. Maar het Oosterfche denkbeeld, om in tenten te woonen, drukt ook het vast en gerust verblijf, op zijn eigen grond uit; en hiervan heeft Johannes, in zijne Openbaar'mge , de fpeelingen ontleend. — Als het loofhutten-feest ih den hemel begint, waar van men hier op aarde, in de algemeenheid van Godsdienst en Vrijheid , den voorfmaak genootcn hadt, dan zal alles eerte nieuwe gedaante verkrijgen. Men zal de hemelburgers, elk met hunne takken in de hand, de hoofden bekranst, en in het wit gewaad, het welk hen dan dekt, ten voorfchijn zien treden. Het gejuich Plofanna! Gij ê Pleere! zijt waardig te ontfangen, den lof, en de dankzegginge; zal dan over al wedergalmen. En deze blijdfchap zat onafgebroken, zonder vermoeijing, weezen, — de wateren zullen frisch, geftadig uit dien Broom, gefchept worden , die van onder den throon vloeide. — En zo zal het feest der verzoening eenmaal, door het loofhutten-feest vervangen worden. Nimmer zal 'er een verzoendag wederkomen : dat alles zal onafgebroken zp blijven voortduuren. L s No  I6Ó INLEIDING Nu blijven 'er nog vier feesten over, die nader onzen aandacht verdienen, die echter zo algemeen niet zijn, daar ze elk burger niet verplichteden; maar evenwel gewigtige bedoelingen hadden. Het eerfte is, Dat der Nieuwe Maan, het welk elke maan inviel. Op het zelve werden twee varren, dén ram, en zeven lammeren geflagt, als mede een bok ten zond-offer, welken indien het tevens het nieuwejaar was, verdubbeld moesten worden. Er werd dan door de Priesteren op de bazuin geblaazen, om het feest aantekondigen: op het zelve de 81 Pfalm gezongen, voor al de softe, die ons meer van den aart van het feest, leeraaren kan. Zo werden in elke maand de danken zoen-offeren Gode gegeeven. — De Profeten voeren dit hooger. Zij voorfpellen eene nieuwe maan, die beftendig duuren zal, op welke alle vleesch zal komen, om te aanbidden. — Dat licht, en de bijzonderheden van dat feest, te befchrijven, zou ons in verwarring kunnen brengen; aftands zo wij het glansrijke licht der zonne, het welk ter verlichting der heidenen, en tot heerlijkheid van zijn Israël zijn zoude, niet zorgvuldig onderfcheidden, van dat zuivere flaauwfchijneöde licht, het welk al het haare van die zon ontleent. — Wij breiden dit dan niet verder uit: het is genoeg, dat dit op den Mesfias, en het heil eenmaal op de waereld door Hem aantebrengen, zag. Ik ga verder tot Het  tot het WETBOEK van MOSES. 167 Het Feest van het Baznin-Geklank', het nieuwjaar feest, op welken eerftcn dag des jaars , onafgebroken op kromme hoornen geblazen werd, welk geluid, door dat der bazuinen telkens vervangen werd. — Op dezen dag werden door de Priesters, Batige gebeden opgezonden, welken eindigden met dezen lof: Gezegend zijt Gij 6 God! die ons in het leven bewaard hebt '. waar op dan al het volk, bij den Godsdienst tegenwoordig, Amen zeide. — Opleidende Schikkingen voor de Gods - regeering! — Doch der Profeten fpcelingen gaan hooger: zij gewagen van een jaar van Gods welbehagen, het geen niet het heldere bazuin - geklank aanvang neemen zal; ons daar door willende opleiden tot dien ftaat, bij Mesfias komfte, welke tot vervulling van allen fchaduwen verftrekt. Meer zeggen wij 'er niet van, op dat wij niet te ftout in onze uitbreidingen worden. Het Sabbath-Jaar was een nieuwe plechtige tijd, van een verbaazenden invloed op de Gods - regeering ; elk 7de jaar invallende, wanneer de landen moesten rusten. Geen fchulden van gebooren Israëlitcn konden dan ingevorderd worden. Een knecht, die 6 jaaren gediend hadde, moest nu vrijgelaten worden. — Welke ftoute tekeningen voor Israël, om het te verzeekeren , dat zij alles van hunnen Koning ter leen bezaten! — Een jaar, dat hun leerde hunne bezittingen, afhangelijk van God, te genieten, en hun tevens fpaarzaamheid inboezemde, om voor een jaar vqorL 4 raad  i68 INLEIDING raad te kunnen hebben. — Daar nu' de landbouw ftilftond, had elk gelegenheid, om zich toeteleggen op dat geene, het welk hij in zijne arbeids-jaaren verzuimd hadde: terwijl elk verplicht werd, om die daaden van rnenschliévëndheid, welken de t'zamenleving veraangenaameri, en voor den fchamelen en dienstbaaren tot verzachting ftrek'ten, uitteoefiènen. — Je s ai as heeft in zijn Xldc, LXVfie en LXVIfte hoofddeel, aanleiding gegeeven , om de tijden van den Mesfias, als zulk een Sabbath-jaar, te fchetfen ; zijn giondflag hebbende in het óntflag door den gezeegenden Borg bewerkt, op zulk eene wijze, dat het <--ik aanfpooren zal tot broederlijke liefde; en wel zó Berk , dat 'er geen geweld, geen overheerfching meer zal plaatfe hebben; maar dat de liefde zó v< r /;:' gaan, als of 'er eene gemeenfehap van goederen was. — Wij breiden ook dit niet uit. In onze Inleiding o rèr de PrÖfeeten moet dat uitvoeriger en kragtiger beha .deld werden, en daar zal het blijken, dat 'er bewijs generg is, om ook in de uitzichten vaii allen de feesten, hunne volkomenheid in de tijden van den Mesfias te zoeken. En derhalven dient ook dit tot bevestiging van onze hoofditelling. — Wij fluiten met liet Jubeljaar, Pit viel op het 50, en niet op het 49BC jaar in, om dus de feesten onderfcheiden te houden; en dit gaf dan, om de 300 jaaren, twee jaaren aan den anderen , in wélken rust voor het land was. Deze zwaarigheid is van weinig belang, en door Nuis van Klinkenberg  tot het WETBOEK van MOSES. 169 berg bij Levit. XXV. bondig opgelost. Het wezen, van dat plechtige jaar beftond daar in, dat, ook dan de landbouw ftilftond; aHeh flaaven , zonder onderfcheid, vrijheid bekwamen', en de goederen in heurc ftamhuizen terug keerden. — Voortreffelijke wet, die de heerschzucht der aanzienlijken bedwong, de heerschzucht der grooten beteugelde; en de fchaade , die door de onderdrukking veroorzaakt was, herftelde! — Gelukkig land voor de flaaven, die altijd een uitzicht hadden, het welk hun ilreelde! wat zou een H u me, in zijne trekken van eene gelukkige inrichting , hier rijke denkbeelden hebben kunnen verzamelen, die gemaklijk in de uitvoering te brengen waren! — Over het verzuim hier omtrent hebben de Profeten zeer geklaagd, en de braaven met het Jubeljaar van vrijheid bemoedigd , voor al Jefaia LXI; dan zal alle onderfcheid tusfchen vrijen en dienstbaaren ophouden. — Konde men betoogen, dat juist het laatste jaar van Jesus leven, het Jubeljaar geweest was, dan zouden de geleerden voor hunne gedachten, meer grond hebben. — Doch ik geloof, dat deze tijden, behoorende tot het toekomBige, nu nog in 't donkere liggen; zullende deze tekening in volgende tijdeu fchooner naar het leven kunnen gemaald worden. Evenwel leert Jo-hannes mij, dat de volkomen hér"ftelling, in de bezitting op deze waereld, niet zal geichieden ; maar tot het groote Jubelfeest zal bewaard worden, het welk na den jongden aller dagen aanvang zal nëemëri. Zo wordt de hemel en de aarde, in dezelver genietingen,' eindelijk wederom verbonden. — Mogen wij onze Bijbelyerklaarmg met de Openbaaring fluiten, dan zullen wij L 5 m  ito INLEIDING enz. in eene aaneengefchakelde verhandeling, de volkomen, fchoonheid van deze tekening in den Schaduw-dienst, als in dén taSereel aaneengeschakeld, geeven. Mij dunkt, genoeg gezegd te hebben tot bevestiging van mijne ftelling, dat de geest van het Mofaisch Wetboek een zeer verheven uitzicht had. Ik beken, dat 'er veel aan ontbreekt; en veelen zaaken maar even aangeroerd, en niet genoeg uitgehaald zijn: doch het voorbeeld van zo veelen Godgeleerden, die hun vernuft te veel toegegeeven hebben, maakte mij bedachtzaam. Ik wilde liever in verfcbeidene bijzonderheden min naauwkeurig wezen, dan door te groote naauwkeurighcid met mijne denkbeelden te ver gaan. Ik heb aanleiding genoeg gegeeven voor hun die meer beleid hebben , om dit uittewerkcn. En hij die zich daar in oetfent, zal het geestige zeggen van d'Espanjf, in zijne Werken bladz. 398. bewaarheid vinden: ,, de Kerkzcdige wetten „ des Ouden Teftaments vereiSchen eene lange bezigheid. „ Het is een der rijkSte juweelkasjens van de ganfche „ Godgeleerdheid; vol van onfchatbaare juweelen; maar „ men moet zeer ervaaren wcczen, om de zoorten, de „ eigenfchappen, 't gebruik , en de waardij van ieder „ derzelven , wel te onderkennen. — Wordt iemand door mijn voorbeeld aangeprikkeld , ik kan hem verzeekeren, dat hij hier een veld voor zich zal vinden, waar in hj met eenen nuttigen uitflag, kan arbeiden, en tévens voor de Goddelijke Openbaaring fchoone vruchten zal kunnen leveren. E X 0«  E X O D U S OF HET TWEEDE BOEK VAN MOSES.   NADERE INLEIDING TOT HET TWEEDE BOEK VAN MOSES. C Uchöon wij eigenlijk niet flellig durven beweeren, dat de Schrijver van dit hiftorisch bericht van den oorfprong des Joodfchen volks, het doel zoude gehad hebben, om ons vijf onderfcheidene boeken, als jaarboeken der Joodfche natie, te leveren, doen wij nochtans, mijn's oordeels, zeer wel, dat wij die oude aangenomene verdeeling, over het geheel, behouden, nadien zij ons meer gemak geeft, dan de latere verdeelingen, in het behandelen en fchiften van de gewigtige onderwerpen, welken deze jaarboeken bevatten. Ik ga dan, ftilzwijgend voorbij, de gedachten van Eichiiorn, dat namenlijk, het fragment, van het welk zich Moses, in zijn ëerfte boek, bediend heeft, door hem nog in eenige hoofddeelen van dit boek gevolgd zou zijn 5 alwaar men dan ook na-  174 NADERE INLEIDING natuurlijker de verdeeling moest gemaakt hebbes. Mij is het genoeg, dat Moses, ons een bericht zullende geeven, wegens de vorming van eene talrijke familie, tot een vrijen burgerftaat, in de wocftijne, tot dat einde vooraf in zijne inleiding den tocftand van dat volk befchrijft, toen zij onder de overheerfching van een magtig Vorst leefden; de geboorte, de opvoeding van hem, die de redder en geleider van dat "volk zou zijn, moest dan vooral niet vergeeten worden. Het is ongetwijfeld een gewigtig boek, het welk eene groote verfcheidenheid van hiftorifche tafereelen bevat; en van het XXIfte hoofddeel vooral, ,pns verfcheidene grondwetten van den Joodfchen ftaat mededeelt; evenwel zo, dat het gefchiedkundige daar noodzakelijk in gevlogten moest worden ; nadien 'smans doel veelal is, de gefchiedenis, welke aanleiding tot de vastftelling van eene wet gegeeven had, daar mede te verbinden. Eene wijze van behandeling, die zeker, tot het rechte verftand van het doel der wetgceving, van zeer veel gewigt is. — Het boek is daarenboven zeer gewigtig: behalven de hiftorifche tafereelen, en behalven de grondwetten van den Joodfchen ftaat, hier bijeengezameld, vindt men 'er het oorfpronglijk recht van de oudfte en befchaafdfte volkeren, in verScheidene trekken kennelijk: _ eene fraaije fchets van eenen ftatigen uitwendigen dienst aan de Godheid, waar in de jeugdige ftaat der kunften, en wel bijzonder die der bouwkunde, onze opmerkzaamheid, onder al het Godsdienftige, naar zich trekt. ft  tot iijet TWEEDE BOEK van MOSES. 175 Ik beken, 'er is eene mindere vloeibaarheid in zommige Bukken, dan men over het geheel zou verwagt hebben; zo zelfs dat wij zommige zaaken, wat de orde des tijds aanbelangt, om gemaklijker te konnen voordleezen, behoorden te verplaatfen. Dus worden 'er, bij voorbeeld, wetten opgegeeven, eer de gefchiedenis verhaald wordt, welke aanleiding tot die wetten gegeeven heeft; enz. Edoch, dit is bij mij geen gebrek in de befchrijving, maar alleen eene aanwijzing voor ons, hoe wij moeten denken over den oorfprong van dit gefchrift, in die orde, als wij het hebben. — Moses fchijnt verfchcidcnc aanteekeningen op de plaats zelfs gemaakt te hebben, daar de gebeurtenis, die hij verhaalt, voorgevallen is. — Zomtijds waren de tijden zo gunBig niet, om dit te kunnen doen; en eene laatere gebeurdtenis, die bij weder op de plaats aanteekende, deed hem wel eens eene voorige nog niet opgetcekende, daar bij, en wel eens agter aan, vernaaien, waar in dan de oorzaak lag van de gebeurdtenis, die door hem eerder was opgetekend; en van daar die fchijnbaare verplaatzing in het gefchiedkundig ontwerp. — Wie hier over in bedenking blijft, leeze Eichhorn's Inleiding op het O. T. II. Deel bladz. 376. — Het is genoeg, dat dit deel eene verzameling bevat van oorfpronglijke Bukken, door Moses meer of min, uit historiiche aanmerkingen, aan den anderen gefchakeld. Het geen elk, over het geheel, bij het lezen van dit boek, geBadig onder het oog moet houden, kan zeer wel tot drie hoofdpunten gebragt worden. ï. den toeBand van het volk , wiens lotgevallen befchreeven worden. 2. Het  1-6 NADERE INLEIDING 2. Het tooneel, waar op de meeste gebeurdtenisfeit voorvallen, namenlijk de woeftijn; en dan 3. den ftaat van dat volk, het welk, door hunne onderdrukking, de naaste oorzaak van de befchrevene gebeurdtenisfen was, en welks gebied door hun ontruimd, en met een verblijf in de woeftijne verwisfeld is geworden. De Nakomelingfchap van vader Abraham moet hier, door ons , volgens haaren waaren aart beoordeeld worden: dit geeft zeer veel licht, om in de wetten eene meerdere naauwkeurigheid, en juistheid te kunnen vinden, dan men anders wel zoude doen. Het is een volk, dat, in Egypten lang gewoond hebbende, behalven verfcheidene zeden , door het langdunrig verblijf aldaar, door hetzelve overgenomen, en die men als min voordeelig voor deszelfs Karakter kan befchouwen, tevens ook verfcheidene voordeelen daar door verkregen heeft. Hier vinden wij, in de eerfte plaats, den zagten overgang van het fwervend herder-, tot het meer geregeld leven van burgeren, in een gevestigden ftaat. Het verblijf in ■Gofen deed hen het gewoone herder-leven, zo lang door hun te vooren genoten, nog aanhoudend volgen; evenwel bragt de verkeeriug met de Egyptenaaren hen ongevoelig over tot het meer befchaafde leven in een gevestigden burgerftaat, in welken ieder zijne eigendommen had. De onderdrukking die zij, even vóór de geboorte van Moses, ondervonden , gaf wel eene aanmerkelijke verandering in hunne denkwijze, en over het geheel in hunnen toeftand; evenwel bragtze, aan hef hoofdplan, de grootile voordeelen toe. De onderlinge teiangen , welken een volk eigenlijk verbinden, en aan elkan-  tot het TWEEDE BOEK van MOSES. 177 elkander verbonden houden, werden juist door de verregaande bezwaaren, waarmede de Egyptenaaren hen onderdrukten, ten BerkBen verlevendigd, Hoe naauwer zij zich onderling vereenigden, cm het den ■ anderen dragelijk te maaken, zo veel te natuurlijker werden zij geleid, om zich tot eene natie', op zich zelve, te vormen, en dus moest juist het geweldig middel, het welke men gebruikte, om hen aan het belang der Egyptenaaren onderworpen te houden, het meest dienen, om eene vereeniging met, en inlijving in den Staat, voor altoos onmogelijk te maaken. Dezen zijn wezenlijke voordeelen door hun uit de verdrukkingen getrokken. Evenwel is het aan de andere zijde ook waar, dat juist die zelfde drukkende toelland in Egypten, eenen nadeeligen invloed op hun beftaan gehad heeft; ja zelfs noodzakelijk hebben moest, zo dra wij hun nationaal karakter ons voor den geest brengen. Het vertoont zich , als van een onhandelbaar volk, het welk aan zekere begrippen verbazend verflaafd , en in zijne gebruiken zeer eigenzinnig is. Daarenboven hard gedrukt, gevoelt het wel de ijzeren ketens der flavernij ten fterkften knellen, maar ziende, dat alle wederftand, dat oproeren zelfs vruchteloos zijn, kan het niet anders, dan dien moedeloos zich aan alles onderwerpen, en eindelijk meer of min ongevoelig wordende zich aan zulk een flaafsch en mismoedig leven gewennen, tot dat 'er nieuwe bezwaren opdagen, en wel zuiken, die hunnen hart-ader raken, en even daarom hen uit hunne ongevoeligheid opwekken, bij welke gelegenheid men de grootfte woeling onder hen ziet. Dell, Deel. M  tqü NADERE INLEIDING ze vsocliog vertoont zich evenwel het meest door de hartbrcckendfte klagtcn, over het gemis hunner vrijheden , en door eene diepe moedeloosheid omtrent alle middelen van ontheiiiug. Zulk een volk wordt vair het flaaven - juk ontheven, en in de volkomenfte vrijheid, onder opzicht van Moses, gebragt. Kon het dan wel anders wezen , of de eerde gebeurtenis , die hierop volgde, moest noodwendig het uitwerkfel eencr fchandclijkc misbruiking van die jongst verkreegene vrijheid zijn? Ouder zulk een volk moet men de oproeriglte bewegingen , op de minfte beteugeling 'door wetten, zien ontftaan; zulks moet voortduuren, in weerwil van allen ftraffen , welken daar tegen beftemd worden, zo lang tot dat dit volk eene meerdere belchaafdhcid verkreegen heeft, en gewoon is geworden, om zijne vrijheid door nuttige wetten te laaten beftuuren. — Dit beltaan van het volk, moeten wij, zo wel van de fchadelijke als voordcclige zijde, onder het lcezen, geftadig in het oog houden. Wat de plaats betreft, waar de gewigtige voorvallen gebeurden , namenlijk de woeflijn van Sin; hieromtrent moeten wij allen oude vooröordcelcn, in onze jeugd reeds ingezogen, geheel afleggen, zo dat zij geen invloed meer kunnen hebben, om ons het plan van het Goddelijk bcftuur over dit volk, onverklaarbaar te maaken. Als het oogmerk van God is, om een volk in deze woeflijne te befciiaaven, dan moet het noodwendig zo weinig omgang als mogelijk is, met andere volken hebben. De Areek moet evenwel ook zo onaangenaam niet zijn , dat het volk daar door vèeletr eenen ffiwatagn graad van woestheid,  tot het TWEEDE BOEK van MOSES. 170 heid, dan wel van het tegcngeftelde, iiamehlijk van befchaafdheid konde verkrijgen. Elk leezer moet zich dien oord voorftellen, als een geheel, het welk onderfcheidene en afwisfelende landen bevat. Zomtijds doch fpaarzaam, vindt men 'er Beden in; zomtijds, en over het geheel hefchouwd, zeef veele fchoone Breeken, in welkert aangenaame weilanden Voor het vee, en groenende valeijen gevonden worden, die men zich in zulk een oord anders niet ligt voor den geest zou brengen* Zomtijds wel eens ziet men 'er een rotzig Verfchiet, welles valeijen niet dan onaangenaame zwaare zandbeddingen bevatten, waar r.icts groeit, en waar de hitte onverdraagelijk is. En dit laatfte zullen wij het meeste aantreffen, wanneer wij j de Israëliten vergezellende , van den gewoonen weg, dien de Karavanen gewoon zijn te reizen, geheel afwijken. Is 'er iemand die dit bericht, aangaande de woeftijne te beknopt vindt, hij leeze dan de naauwkeurige verhandeling van Schutte, voorkomende agier de Reize van Pococjce, in welke hij alle voldoening zal vinden* Wij moeten ook eenige gevestigde begrippen van den tocnmaaligen ftaat van Egypten , ons eigen maaken, namenlijk het land, in het welk de eerfte gebeurtenisfen voorvielen, en daar het volk, de zeden en gewoonten aangeleerd had, die door wetten beftuurd, of tegengegaan moeten worden. De meeste zwaarigheid in dezen, raakt den Godsdienst der Egyptenaaren* Overal vinden wij, in deze gefchiedenis, de duidelijkfte fpooren, dat dit een der befchaafdfte volkeren van de toenmaalige bekende waereld was. M a Wij  if?o NADERE INLEIDING Wij vinden de duidelijkfte bewijzen, dat de invloed van eene Goddelijke Openbaaring, door overlevering, onder dat volk nog zeer aanmerkelijk was : en evenwel vinden wij daarentegen, dat dit zelfde volk de fterkfte, de oorfpronglijkfle neiging tot afgoderij had. Dit moeten wij in den oorfprong en t'zamenbang trachten te leeren kennen , en ons dan daar aan, in het leezen van de aanmerkelijkfte gebeurtenisfen , gewennen. ■— De Schrijfkunst onder de Egyptenaaren had zeer veel aan de befchaaflheid van dat volk toegebragt, en waarCchijnlijk ook de overleveringen , uit den geopenbaarden Godsdienst , onder hen het beste bewaard. Edoch de wijze van fchrijven, bij hen in gebruik, vooral in het Godsdienftige, het beeldfprakige namenliik, moest onder een zinnelijk volk , ook den eerden grond tot bijgeloovigheid leggen,- zo nochtans, dat het befchaafdfte gedeelte der natie, de aanzienlijken in Burgerftaat ea Godsdienst , daar het minst mede befmet konden worden. En dit is de waare fleutel voor alles, het welk ons anders, in de gefchiedenis van dat volk onoplosbaar toefchiint. Het beeldfprakige had den grond tot zommige uitwendige plechtigheden gelegd, en een Egyptisch wijsgeer had dat beeldfprakige weder ecu geheimen of verborgen zin bijgezet, waar door het weder verfijnd was geworden. Hier van daan was het uitwendige , onder het beftuur der Grooten Baande, eenvouwig , en maar weinig afwijkende van den oorspronglijken Godsdienst. Praal van Tempels enz. zag men 'er niet; het offeren, ja , was 'er in gebruik, doch werd zeer eenvouwig , bij  tot het TWEEDE BOEK van MOSES. 181 bij eene rivier, op een' altaar, door hunne Priesters yerrigt, en één der voornaamfte plechtigheden in het uit*, wendige, was de reiniging door het baadcn van het ligchaam , aan den fmaak der Egyptenaaren, en de beveiliging hunner gezondheid tevens voldoende. Die hier uitvoeriger over begeert te kezen, zal in Hesz Gefchiedenis der Israëliten 111 Deel bladz. 7- alle opheldering vinden. Laatere tijden, en de verfchillende rangen onder de Egyptenaaren, waren oorzaak, dat hunne GodsdicuBige gebruiken minder eenvouwig voorkomen. — de Priefterorden baadde zich, ging met gefchoren kruinen, en al hun hair over het geheele ligchaam was zorgvuldig af* gefchoren: hunne kleeding was, ten naastenbij , gelijk aan die der Hebreeuwfche Priesters. Zij hadden aan den hals een figuur hangen , geheel onderfcheiden van den borstlap des Hoogenpriefters; want deze dragt was naar het gevoelen van De. Schmidt in Tracïatu de Sacerdotibus & Sacrificiis Hebraorum , niet de dragt der Priesteres, maar die der Richteren. — Hunne wasfehingen waren menigvuldig, allernaukeurigst vooral op hoo* ge feesten ; hunne ziellooze offers waren brood, olie, vruchten, wierook. — De bloedigen beBonden meestal uit zulke dieren, die hunne gewaande Goden uit het dierenrijk vijandig waren, van welken .de Egyptenaaren afkeerig waren. — Rode veersfen, ezels, visfehen, ganzen, waren hunne gewoonBe offers. De Priesterorde had verfcheidene rangen; den eerBen rang bekleedden de Propheeten, dan de Staatkundigen, Schrijvers, Zangers; de M 3 «n^*  NADERE INLEIDING minnen in rang waren de Geneesheeren, om het behandelen hunner lijken. Dit weinige achte ik genoeg tot behulp van den Bijbelleezer. Een oplettend leezer van dit boek zal noodzakelijk begeerte hebben, om het karakter van dien Pharüo, die den uittogt aan Israëls zoonen, zo beftendig bleef weigeren, gefchiedkundig nader te leeren kennen. J o s ephus deeze gefchiedenis van zijne natie vrij omffandig verhaalende, noemt hem Sbsostris: 'er zijn 'er twee van dien naam in de lijst der Egyptifche Koningen , zijnde Grootvader en Kleinzoon. De Joodfche hiftoriefchrijver denkt aan den eerften; doch ik zou mij liefst tot den Kleinzoon bepaalen; de Grootvader wordt door Herodotus met den naam van Ramsenitus benoemd. Onder dien moet Josepii eerfte Staatsdienaar geweest zijn, deez' is dan de eerfte van dien naam. De Koning die den uittogt der Israëliten tegenhield , wordt door Herodotus Cheops genaamd, en zoude de ander Sesostris weezen; en dus gefchetst. — ïkez' man was bij zijne landgenooten zeer verdacht, als een, die Atheïstifche grondbeginzels koesterde: hij zogt de bewooners des lands Gojen, onder de andere oorfpronglijke burgers te vermengen, hierom nam de Koning de befnijdenis der Israëliten gedeeltelijk over. Hij drukte zijne onderdanen, door zijne zucht tot bouwen van groote gevaarten, zeer fterk. — Deze Koning die liet eerst de Israëliten drukte , werd opgevolgd door eenen Chaphrenes, gehuuwd aan Palmanotha, «ene Koninglijke dochter, aan welke Moses zijne opvoer  Tot het TWEEDE BOEK van MOSES. 183 voeding veffchuidigd is, die 56 jaren geregeerd heeft. — Deze gist men, dat zijn dood in de roode zee, bij het vervolgen der Israëlitcn verhaast heeft, fchoon Vignoiés met cenigen grond hier eenen opvolger inlast. Moe kort deze berichten zijn, hoe weinig ceiiliemmig, om ons bepaald de perzoonen te leeren kennen, zijn "er nochtans zulke overeenftemmende trekken met de gefchiedenis van Moses in, dat wij hier uit nader in de waarheid bevestigd worden. Szatmari's, disfeit: de Pharaone ex Herodoto is leezenswaardig: ik wil hier liever eenigzints omtrent de naamen dezer Vorften, in het onzeekere blijven, dan eene nieuwe gedachte de voorkeur geeven; door in het oude Stamhuis der Koningen, waar onder Joseph leefde, vruchteloos dien Pharao te zoeken, welke met zoo veel ftoutheid, de ontvolking van zijn land tegenftond. Hezel en andere uitleggers willen, dat deez' een der herder - koningen, uit de BedoUijnen geweest zij. Ik kan daar mijn Zegel niet aanhangen. Szatmari heeft het meest met de gefchiedenis, IIezel het fterkfte met bet vernuft geraadpleegd. Ik geev, in dit gevat den eerften de voorkeur, dog waarfchouwe tevens mijn leezcr, altands hier op mijn gezag niets aanteneemen; alles wat van de Egyptifche Koningen met eenige waarfchijnlijkheid kan gezegt worden, is met alle nauwkeurigheid en bcleezenheid door Fourmont in zijne Reflexions fur POrigine des anciens peuples in het tweede deel van bladz. 33. af des laatften druk, bij den anderen/gezameld: te vergeefs is dit boek door mij doorbladerd, ik wensch dat M 4 een  ï84 NADERE INLEIDING, enz. een vruchtbaarder vernuft zich van zijne fcheone regels evenwel bedienen mag, om de gefchiedenis van dien tijd, duidelijker en bruikbaarder te maken. En ik fluit hier mijne aanmerkingen ter Inleidinge tot Exodus; mijne leezers noodigende om een tijdvak van 144. Jaaren met mij te doorwandelen. HET  Het TWEEDE BOEK VAN M O S E S, GENAAMD EXODUS, HOOFDDEEL. I, -.DE twaalf Zoonen van Isra5l, a™£™\„ verdeeld in hunne onderfcheidene Stam- van isRAëL, die met v . , ]akob m Egypte ge- men, onder het bijzonder bewind van ïiude loopen. Mus. Volgends Jossrinjs was de Princesfe Thermutis jenoemdt daar in, en lag die in de biezen aan den oever van de riviere. vs. 4. En zijne zuster ftelde zich van verre, om te weten wat hem gedaan zou worden. vs. 5.EnPlIAK.a0's dochter ging af, om zich te wasfehen in de rivier, en hare jongvrouwen wandelden aan den kant der riviere: toon zij de kist in 't midden van de biezen zag, zondt zij hare dienstmaagd henen , en liet die halen, vs. 6". Toen zijzè open deed, zrfg zij dat knechtke, en zie, het iongske weende: en zij wierdt met barmhartigheid over 't zelve bewogen , en zeide, dit is een van de kuechtItcns der Hebreeuwen, vs. 7. Toen zeide zijne zuster tot Pa a-  iP2 Het TWEEDE BOEK rao's dochter, zal ik henen ffnari, cn U eene voedff-rvrouw uit c!e Hcbreeuïrnen roepen , die U dat knechtken zoge? vs. S. En Piia- rao's dochter zeide tot haar, ga henen: en de jonge maagd ging, en riep de moeder van het knechtte. vs. 9. Toen zeide r1 u a r a o's dochter tot ■haar, neem ditknechtje wech , en zoog het mij, ik zal [11] uwen loon geven: en de ., vrouw nam het knechtte . en zoog het. W. 10. Toen het $r. echtke groot geworden was, bracht zi j het tot P11 ara o's dochter, en het wierdt haai ten zone: en zij noemde zijnen naam, Moses, en zeide, wanl ik heb hem uit het water getogen. vs. 11. En 't gefchiedde op zekeren tijd, toen Moses groot geworden was, dat hij tot zijne broederen uitging, en hunr.e lasten bezag: en hij zng dat een Egyptisch man eene Hebreeuw- n. 10. Hij heeft verfcheidé jaaren onder zijne natie gewoond, en dit hg den rrond van zijne liefde tot dezelve: daar die liefde anders aan het hof, juist in een tegengcfteldeu haat zoude veranderd lijn. Zijne oudersmogelijk iets nangaande zijne heftermning weetende, zullen hier misfehien met verdubbelden vlijt aan gewerkt hebben; of hij zijne natie nog te cenigen tijde, aan *t hof van dienst mogt zijn. — De naam Moses is fewis Egyptisch, ,w4nt in het Hebreeüwsch zou de betekenis onnatuurlijk zijn, aanduidende iemand die een ander uit het water trekt, en niet die 'er door een ander uitga trokken wordt. wijl zij vrugteloos den jongen tracht te Billen, fchoot 'er een meisjen toe , vraagende aan de Prinfesfe, of zij ook eene zoogendc vrouw uit het Hebreèuwscb volk begeerde, om het kind verder oj? te voeden? — 8. De Prinfesfe gaf haare toeBemming daar toe , en de looze Mirjam haalde toen haare Moeder; 9. De Moeder kwam ras, en haar kind, fchoon als Moeder onbekend blijvende, gretig zoogende, gaf de Prinfesfe het haar , om het voor haare reekening wel op te voeden: nu kon zij den jongen veilig houden , tot hij gelpeend was, en bragt hem toen, bij de Vorstin, die hem tot eenen Zoon aannam, hem Moses noemende, om dat zij hem uit het water gered hadde. 11. Toen deze Moses een volwasfen leeftijd bereikt hadde, nam hij voor zijne landsgenoóten te bezoeken; en hunne onderdrukking zelfs van nabij te befchouwen. Op deze reizc, tot dat oogmerk aangewend, trof hij eenen Egyptenaar, eeneu opziener over het volk aan, welke een Hebreeüwsch werkman deerlijk door fla-  VAN MOSES. Hoopdd. II. 193 pen mishandelde: 12. Moses dit zien- fche» man, uit zijne c . ..... broederen, floeg. de, en de nationaale helde op dat tijddip vs. 12. En bij zag fterk gevoelende, zo ver dat hij door een buitengewone geest gedrecven, befloot ge- PI?1" wtres;Koverfloeg o o o , lui den Egyptenaar,en weid te gebruiken, was evenwel zorgvuldig verborg hem in het zant. genoeg, om te zien of 'er ook menfchen omtrent waaren: hiervan niets ontdekkende , taste hij den Egyptenaar aan, doodde hem, en begroef het lijk onder het zand; 13. Den volgenden dag ging hij weder on- vs. ij. 's Anderen bevreesd uit, om zijne landsgenooten te ^f^ifzift^twèeHebezoeken. Toen ontmoeteden hem twee bree"wfene mannen waren m gevegt , en lieden' van zijne eige natie, welken tot fla- hij zeide tot den on- „ ^ , gerechten, waarom gen toe met malkander oneens waren, en fiaat gij uwen naasten» reeds tot dadelijkheid waren gekomen , zonder door zijne tegenwoordigheid zich te laten bedwingen. Moses vraagde den aanvaller op dit gezichte : wTaarom behandelt gij uwen landsman zo (legt? — 14. Doch deze, in zijne drift wederftreeft vs. 14. Hij dan zei- ij », -ii j de, wie heeft u tot wordende,- nam Moses met alleen des- eenen Overften en zelfs pogingen, ter bidegginge des gefchils, Rechter over ons gezet» >. ,- . j os o ö 5 zegt gij [duj om miite kwalijk; maar fmaalde tévens op de voor- doden, geiük gij den k t t 11 11 Egyptenaar gedood nemens van Moses, die onder het volk hebt? toen vreesde al verfpreid waren. Hierom duuwde hem vraagende toe: met wat 'gezag durft bekend geworden, gij onderneemen, U tot een gebieder en vs. 12. Het valt in Egypte wel voor, dat een mensen in het zand fmoort, door den wind overftelpt, waardoor het vermoeden van moord,, indien het lijk al gevonden was geworden, geheel weggenomen wordt. vs. 14. Uit liefde tot zijn vaderland. — Het fchijnt dat de een Israëliet de daad zelve ten hove, uit wrok, hebbe bekend gemaakt: doch alvoorens hadt de geredde de edelmoedigheid, om de daad [ook onder zijne, landsgenooten te verfpreiden, waar ze ongetwijfeld bewonderd werd. II. Deel. N  Het TWEEDE BOEK vs. 15. Als mi Pharao deze zsak hoorde, zo zocht Isj M otes te doden , doch Moses vlood voor P h a r a o's ra-'gezichte, en woonde in Midinn , en zat bij eenen waterput. vs. 16. En de Prielter in Miétma hadt zeven dochterc ■ , welken kwamen om te putten , en vidden de drinkbakken, om haares vaders kudde te drenken. vs. 17. Toen kwa'men de herderen, en dreven haar daar van; vi. 15. Een Onderdrukt volk,'een moedig hoofd Verkrijgende, is altoos het gevanrli.kïrc in uitzicht voor den tijran; hierom tracht deze Mosiw •van kimt te maaken. Hsz. JU 16. Waarfchijnli'k Amalekitcn. richter op te werpen? — wilt gij met uwe vragen , mij niet alleen als richter vonnisfeu, maar ook onder dat voorwendzel uw bloeddorst weder Billen, mij even zo behandelende , als gij gisteren den Egyptenaar deedt? Op dit zeggen werd Moses beangst, en verhaalde zijn vertrouwelingen , hoedanig dat voorval reeds bekend was. 15. Het geruchte van dit gebeurde werd niet alleen ten hove bekend , maar het was den Koning al ras aangebragt geworden. De Vorst oordeelde het gevaarlijk te zijn een man van zulke grondbeginzels te laaten leven. Hij verklaarde hem dus voor doodfchuldig. Moses vlood uit Egypten , en begaf zich naar het Beenachtig 1 Arabiën, van voorneemen zich bij llvrcb neder te zetten. Zo ras hij in den omtrek van Mhlian aangekomen was, Belde hij zich bij de waterput, de gewoone verzamelplaatfe der Arabieren: 16. liet eerwaardig hoofd in den Godsdienst , onder die van Midian f .nu hadde zeven Dochteren, die, volgends gewoonte, aan de put kwamen om water te fcheppen, de drinkbakken daarmede te vullen, en haares Vaders kudde te verkwikken. 17. Juist wareh de herders die met hun vee zich reeds digt bij de put gelegerd  Van MOS E £. IIöofdd. II. 195 hadden, toen zo moedwillig, dat gij bet eerst drenken dezen meisjens niet-wilden toelaaten; maar haar zelfs van den put dreeven. Moses dat ziende, en geen onrechtvaardigheid konnende dulden, bevrijdde haar van dien overlast, helpende met mannenmoed deze meisjens, in het bezorgen van haar vee; 18. Doe zij nu te huis gekomen waren , vraagde ReHüëL heur Grootvader haar, waarom zij zo buitengewoon vroeg wederkwamen ? daar zij anders , met veel geduld wachtende, bijna altijd de laattten waren; 19. Hierop verhaalden zij de ontmoeting van Moses met de herderen, en hoe vlijtig hij haar geholpen hadt in het waterputten: 20. Hierop zeide de oude man: waar is die edelmoedige, dat ik hem mijne dankbaarheid bewijze? — Waarom bragt gij hem niet mede? — Zou zulk een man ons onbekend blijven! Spoedt u veel eer om hem op te zoeken, op dat hij met ons fpijze: ai. Zij deeden zulks, en Moses bleef bij den ouden man, met veel genoegen inwoonen , en daar. uit werd een huwelijk met Zippora, eene der zeven Dochteren , gebooren: 22. Dit huwelijk was niet onvruchtbaar , doch es. 18. Dit woord Vader beteekend zo wel Grootvader, als Vader. Haar Vader heette JëthRo; ook wordt Hobab Num. x, een Zoon Van ItEiiuëL genaamd. Hij fchijnt een [Vorst onder zijn volk geweest te zijn. **• **• Hij moet zijn geflachte bekend gemaakt hebben, want ander* konden der Priesteren Dochters aanzienlijker huwelijken doen. Na' doch Mos es flontopfc en verloste haar, en drenkte hare kudüen-, vs. 18. Toen zij tot haren vader R k ii v ë l kwamen , zo fprak hij, waarom zijt gij heden zo fpoedig weder gekomen ? vs. 19. Toen zeiden zij, een Egyptisch man heeft ons verlost uit de hand der herderen, en heeft ons ook overvloedig geput, en de kudde gedrenkt. vs. 20. En hij zeide tot zijne dochteren, waar is hij toch ? waarom liet gij dien man nu gaan ? roept hem, dat hij brood eete. Vs. 41. En bij befloot, bij dien man te wonen: en hij gaf M oses zijne dochter Zippora. vs. 22. Die baarde eenen zoon: en hij noemde zijnen naam,  I5>6 Het TWEEDE BOEK Gersom: want hij fchoon Moses zich hier over verblijdde, zeide , ik ben een J vreemdeling geworden en dus nader aan dien Breek, en aan in een.vreemd land. ^ fami,5e verbonden werd? ^ bleef zijne liefde tot de Hebreen evenwel levendig. Dit bleek uit den naam, dien hij den jonggeboornen , zijnde Gersom, gaf. De reden van deze benaaming lag daar in, dat 's kinds Vader een vlugteling was. vs. 23. En het ge- 23. Op deze wijze leefde Moses bijna fchiedde na vele dezer , . „.. _ ,. „ . .. , dagen, ais de Koning dertig jaaren in Itilte. In dien tuslchentnd ^dTSffiïS Was de Konin« van ESyPten geftorven, van isRAëL zuchtten en zijn opvolger maakte de dienstbaaren fchreeuwden over . , ; den dienst: en hun ge- beid der Hebreen hun nog ondraagelijker. dfènst kwam^tS,- Hanne jammcrklagte ging nti onafgebrobim op. fcen tot God op: 24. En God gaf nu vs. 24. En JEhbim , c , , , , • hoorde lum gekerm: ook gehoor aan hunne klagten, gedachtig cviJElobim gedacht aan .. , •• 1 1 r- 1 zijn verbond met zijnde aan zijne belofte, wel eer aan Abraham, met A B r A h A M , I s A 5 K , Bil T A K o B gedaan. Is Aan., en met Ja- ' ' 0 kob. 25. Althans zijn vaderlijk oog begon zich zagS'dJ5kinderen van befténdig op hnniien tocftand te vesti- \)m*maa™tyzTcb^'bi- £en ' en ^c zicn 1X1 auc zijne. omftandigheden aantetrekken; daarom bij hun, als hun aauBaande verlosfer geëerbiedigd te worden. m. hoofddeel. "A /T r ,, 1. iVlosES had op ziin veertigBe jaar vs. 1. En Moses x'-1- r ■> 0 j hoedde de kudde van eCne aanmerklijke verandering in zijne le- zijnenfehoonvader Je- .. ' ,. , ' . thro, des Priefters te venswijze ondergaan, die ook weder veerde' kudde™ hierin tiS jaaren geduurd hééft. Hij werdt toen woeftyne, en kwam opperherder van zijn's fchoonvaders kud- «j. 1. Eerst 40 jaar in Egypten, om de afgoderij van nabij te leeren kennen, waar tegen hij als wetgeever, zijn volk voornamentlijk moest beveiligen. Nu 40 jaaren als herder, om zich met een levenswijze van  van M O S E S. Hoofdd. III. 197 de , weidende dezelve thans achter die vlakte, waar die van Midiau, met hunne huisgezinnen woonden. Hier gebeurde het op een' tijd, dat hij al vrij digt onder het overhangend gebergte van Horeb zijne kudde deedt grazen; 2. Hier verfcheen hem Jehovah's Engel; uit een heester boschjen. In den avond ging 'er een vlam in op , en zodra hij naauwkeurig opmerkte, zag hij duidelijk, dat het heestergewas rondom in den gloed Hond, zonder dat het verbrandde; 3. Dit was een buitengewoon verfchijnfel, waarom hij zijne medebroederen, met nadruk toeriep: wacht hier; ik zal mij nader bij begceven, en dat zeldzaam verfchijnzel, waarom de acacia niet verteerd, nader onderzoeken: 4. Doe hij dit voornemen wilde volvoeren, werd hij verhindert, door de Goddelijke oplettendheid; de Godheid verhefte haare ftem- zo veel belang voor den welvaart der inwooneren van Kanaün, bekend te maaken. Volgends MicHAëLis, is REHUëL nu waarfchijnlijk al overleeden. vs. 1. MicHAëLis vindt in den Engel Jehovah, en niet van Jehovah, het eerfte bewijs voor de Drieëenheid. Hezel dit willende verzwak' ken, verfterkt dit gevoelen in de daad, wanneer hij aanmerkt, dat alle gedaante, in welke de Godheid zich vertoonde, bij de Hebreen Engel Jehovah genoemd werdt. Want juist wordt die zelfde gedaante, welke zo benoemd wordt, van Jehovah weder op andere plaatzen onderfcheiden. — De braam bij Celsius met veel waarfchijnlijkheid de zwarte. vs. 3. Herder merkt wel op, dat het vuur een zinnebeeld der Godheid, bij de heilige digters is; liefst zou ik zeggen, van de zigtbare tegenwoordigheid der Godheid is. N 3 [tot] aan den berg van /Elohim, te Herii. vs. 2. En de Engel nn jehovah verfcheen ïem in eene vlamme van vuur, uit hetmidlen van een braambosch : en hij zag, en ziet het braambosch brandde in tiet vuur, en het braambosch wierdt niet verteerd. vs. 3. En Moses zeide, ik zal mij nu Jaar henen wenden, :n bezien dat groote ;ezicht, waarom het braambosch niet verbrandt ? vs. 4. Toen Jehovah zag dat hij zich daar henen wendde, om te bezien, riep JElobim :othem uit hetmidden yan het braambosch, en  193 He t T W F E D E BOEK zeide; Moses, Mo- j ses, en hij /.eiae,zie [hier] ben ik. ï V C vs. 5. En Hij zeide, f nader hier niet, trek . uwe fchocneu van uwe voeten uk: want de ^ plaats, daar gij op ftaat, is heilig land. C vs. 6. Verder zeide ^ Hij', ik ben, uwes va- c ders .Elohim, de.Elobit» van A it k.aua m , \ de A'ihhim van i 9 ,\ a' K, on i'C .■Elohim van j a- I kop.: cn M o s-i; s verborg zi n aangezicht, want hii vreesde JE/o- ! sim aan te zien. 1 vs. 7. En Jebovah 1 zeide, ik heb zeer wel gezien de verdrukking c van mijn volk,het welk \ in Egypten is, en heb hun gcfchrei geboord, < wegens hunne drijver en, want ik heb hun- I nc fmerten bekend. ^ 1 ( 1 1 1 vi. 5. Dit is een Egyptifche heilige gewoonte, om de plaatzen der Gode dienstoefcningcn ongefchoeid te bezoeken. Mus. •e, uit het midden van het brandend outgewasch, — Duideiijk hoorde hij Iüses! Moses! roepen. Zijn antwoord hierop was eerbiedig en vrijmoeig: Heere, zie mij ten uwen dienfte ereed, wat gelieft gij te bevelen ? — . De Goddelijke ftem antwoordde: treed iet digter bij, vóór dat gij uwe voetooien ontbonden hebt; want het veld aar gij nu op zijt, is mij gewijdt; i; Zo dra hij zulks verricht hadde, ging e Godheid voord. Ik die thans fpreke, en uwer Vaderen Befcherm-God; Aisraiams, Isaük's en Jakob's God, iic hun beloften gedaan heb. Doe flocg «Ioses zijn gezichte neder, hij boog ich met het aangezichte op den grond, icdckkende hetzelve met zijne handen, ijnde in de daad bevreesd om de Godcid nader te zien: 7. De He ere vervolge met fpreken, tevens het gezicht uitiggende: Moses, ik heb naaüwkeurig cht gegeeven op allen de onderdrukkin;en, welken, mijn volk in Egypten onderlat: zij zijn als de braambosch, in het nidden van het vuur der verdrukking, [och tot noch toe niet vergaan. Hunic jammerklagte, over hunne verdruk;crs tot mij, heb ik gunBig opgenomen. Iet is bij mij beflist, dat zij veelen onangenaamheden onfchuldig ondervinden,  van MOSES. Hoofdd. III. 199 ik heb 'er gevoel van; S. Hierom hen ik nu verfcheenen, om u te onderrichten 4 dat ik hen bevrijden zal van Egypten's flavernij s en hen door deeze woeffijii zal voeren naar een vruchtbaar en uitgeftrekt gewest, het welk de voornaamfte voortbrengzels des levens., in overvloed heeft, en tans door de Kanaariiten, Hcthiten, Amoriten, Pliereiiten, Heviten, en Jebufiten bewoond wordt: 9. En ten bewijze, dat ik gunftig het geklag van Israëls volk aangenomen heb , en wel naaüwkeurig op hunne onderdrukkingen, met een oogmerk om het te wreeken, gadefla; — 10. Zo bereid u, ik zal u als gezant tot Egyptens gebieder zenden, om hem aan te zeggen : dat gij mijn volk uit Egypten zult voeren: 11. En Moses ten uiterften verwonderd over deeze keuze , antwoordde: zou ik geringe, onbekwaame man, voor'Egyptens gebieder ten hove verfchijï.en? Zou ik de man zijn, die dat verdrukte volk uitvoeren konde ? Zulks komt ■ mij ten hoogden onwaaifchijnlijk voor: — 12.Doch God btnim hem niet alleen zijne zwaarigheden, maar verfterkte zijnen moed, zeggende: zo zeker als gij dit verichijnzel ziet, mijne openbaaring vergezellende, zo zeker kunt gij zijn, dat ik in »s, 9. Zulk een harde" behandeling moeiten zij ondergaan, om hun den trek tot het'anders aangenaam Egypten te beneemen. Hsz. vs. II. Het vuur van vaderlandsliefde, fclnjnt nu door de jaaren in km uitgedooft, hierom fpreekt hij zo'koel, zo angstvallig. N 4 vs. 8. Daarom ben ik nedergekomen, dat ik hen verlosfe uit de hand der Egyptenaren, en opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naareen land vloeiende van melk en honing, tot de plaats der Kanaiiniten, der Hcthiten , der Amoriten, der Phereziten, der Heviten , en der Jebufiten. vs. 9. En nu ziet, het gefchrei der kinde* ren van I s r a ë r. is tot mü gekomen: en ook heb ik gezien de verdrukking , daar mede de Esyptenaren hen verdrukken. vs. 10. Zo kom nu, sn ik zal u tot P n ar a 0 zenden, op dat gij mijn volk (de kinderen van I s r a ë l) uit Egypten opvoerd. vs. ii. Toen zeide Moses tot Jllobim. wie ben ik, dat ik tot Pharao zoude gaan: en dat ik de kinderen van I s r a ë L uit Egypten zoude voeren? vs. ii. Hij dan zeide , ik zal voorzeker met u zi n , en dit zal u een tcke/i zijn, dat ik u gezonden heb : wanneer gij dit volk uit Egypten geleid hebt, zult gij JEhbim dienen op dezen berg.  aoo Het TWEEDE BOEK ts. 13. Toen zeide Moses tot JEhbim, ziet, wanneer ik tot de kinderen van I sRAët. kome, en tot hen zegge, de Aihbitr. uwer vaderen heeft mij tot u gezonden: en zij mij zeggen, hoe is zijn naam? wat zal ik tot hen zeggen? vs. 14. En JElobim zei Je tot Mos e s, IK ZAL ZIJN , DIE IK ZIJN ZAL: ook zeide Ht}; dus zult gij tot de kiiu.eren van Israël zegden, IK ZAL ZIJN heelt mij tot u gezonden. «j. 14. Aanmerkelijk is hier omtrent, Eugubinus; hij vondt op een der Egyptifche tempeldeuren, Ik ben al wat otit was, en zijn zal. JEen tempel te Sardien heeft dit opfchrift volgends het verhaal van Horapoi lo; doch Mosheim en Meiners de vcro Deo, fpreeken de waarheid en het gezag van dit verhaal tegen. — Dog veel gewigtiger is de aanmerking van Schroeder. God was onvoldaan, dat Moses niet te vreeden fchcen met den naam van den God AbraBAMS, die niet alleen zijne befcherming , maar de oorzaak van hun aanzijn uitdrukte. Het is daarom met verontwaardiging: ik zal door daaden toonen, wie ik ben; wie dan naar mijnen naam vraagt, zeg hem dien gewigtigen post U gunftig zal zijn, en dit zal volkomen waarheid worden, als gij dit volk uit Egypten zult opgevoerd hebben, dan zult gij mij hier plechtig op dezen berg een ftatig Godsdienst-feest houden: 13. Doch Moses bragt weder eene nieuwe zwaarigheid in; hij vervolgde: indien het nu gebeurde, dat ik uwen last uitvoerde om de Israëliten aantezeggen, dat hunner Vaderen God mij gezonden heeft, en zij mij dan eens vroegen , welke is de eernaam , waar door die Godheid zich van allen anderen onderfcheidt ? en waar uit wij uwe zending kunnen opmaaken, wat zal ik dan antwoorden? — 14. En de Godheid antwoordde Moses: ik zal zijn die ik ben, mij alom gelijk blijven, hoedanig ook het volk mag denken, niet alleen ztn befchermer van mijn volk, maar een vervuiler van mijne belofte; daar op voegde hij 'er bij: als nu de Israëliten vraagen, wie ik ben die u gezonden heeft? zo zeg eenvoudig : hij die zegt, ik zal  VAN MOSES. HoOFDD. III. 201 zijn die ik zijn zal; 15. De Godheid ging verder voort, in haare onderwijzinge: verklaar dan bij die gelegenheid nader aan het volk, welken eernaam ik verkies. - Zeg: Jehovah! die de begunftigde Godheid uwer Vaderen is, — de Behoed-God van Abraham, Isaük en Jakob, die heeft mij ten gezant tot li gezonden — die naam is van nu af, altoosduurende, de mijne, en die zal onveranderlijk in allen geflachten, mijn gedenknaam blijven; 16. Moses bereid u, en trek naar Gofen, verzamel de hoofden der geflachten, en deel hun het bericht mede, dat Jehovah, hunner Vaderen God , de begunBigde Godheid van Abraham, Isa5k en Jakob, uverfcheenen is, met dien last , hun woordelijk medetedeelen: ik heb Ulieden, met de uiterBe zorgvuldigheid beproefd, en nagegaan wat u al in Egypten bejegend is; 17. Daar bij herinner ik mij, wat ik u beloofd hebbe. Ik zal u eenmaal uit Egyptens flavernij verlosfen. Ik zal u hem eenvouwig: ik ben gezonden van hem, die zegt: ik zal zijn die ik zijn zal, dus word dan eerst in het 15de vers Moses toegeftaan, die als een eigen naam intevoeren. vs. 15. God was tot nu toe bekend, volgends den naam van Abrahams, Is a üks , en j akobs God; die Vaderen waren geftorven, zou hij onveranderlijk zijn die hij was, hij moest hen in de onftervelijkheid blijven liefhebben, en de vriend van hun zsad blijven. — Men kan hier uit afleiden, hoe de Godsdienst omtrent dpn eenigen God reeds in hun onderdrukt was. Zij moeften door den naam al aanvanglijk uit de verwarring der begrippen geredt worden. Hsz. N 5 vs. 15. Toen zeide fElti im .verder tot \A o s e s, dus zult gij zeggen tot de kinderen van isiué'l, Jibovab uwer vaderen /Elohim , de ^Elohim van Abraham, de /Elohim van I s a a k, en de JElohim van (akob heeft mij tot u gezonden: dit is mijn naam ecuwig, en dit is mijne gedachtenis van gedachte tot gellachte. vs. 16. Ga henen j en verzamel de Oud[ten van I s r a ë l , en zeg tot hen, Jehovah awer vaderen /Elohim is mij verfchenen, de /Elohim van Abka3am,IsAa'k, en Jasos, zeggende: ik iieb ugetrouw bezocht, :n 't geen u in Egypten is aangedaan. vs. 17. Daarom heb k gezegd ,ik zal u uit de rerdrukkinge vanEgyp. en opvoeren, tot het and der Kanaaniten,  202 Het TWEEDE BOEK der Hethitcn , der Amoriten, der Phercziten , iler Heviten, en der Jebufiten, tot het land vloeiende van melk en honinch, vs. 18. En zü zullen uwe ftemme horen , en gij zult gaan, gij, en de Oudften van IsRa ë r., tot den Koning van Egypten, en gij zult tot hem zeggen , Jehovah de Allohim der Hebreen is ons ontmoet, laat ons toch nu gaan den weg van drie dagen, in de woeflijne, op dat wij Jehovah onzen sElo'iim offeren. vs. 19. Doch ik Weet, dat de Koning van Egyptenu niet zal laten gaan; althands niet met een fterke haud. vs. 20. Want ik zal mijHe hand uitftrekken , en Egypten liaan met alle mijne wonderen , die ik in het midden van hetzelve doen zal: daar na zal hij U laten vertrekken. I vs- 21. En ik zal dit volk genade geven in de oogen der Egyptenaren: en liet zal gefchicden, wanneer gij ju. 18. De woeftijn was, naar de beste gisfingen, drie dagen van hun toenmaalig verblijf afgelegen: Sinai lag veel dieper in de woeftijn, wel 6 dagen van de hoofdftad, zij verzogten dan een reis van drie dagen in de woeftijn te doeri. brengen ij* liet land der Kanaanitifche volkeren ; ik zal u tot die gezegende landsdouwe brengen; — 18. Wanneer gij opdien toon fprcekt, zullen zij naar U luiBeren, en dan zult gij, en de OverBen der geflachten bij Egyptens gebieder ten gehoore gaan, met den last dien ik u bevolen hebbe, en woordelijk vooitedragen: mijn eisch, Koning! is uit den naam van Jehovah, den God der Hebreen; die onsi verfcheenen is. Wij verzoeken u, dat gij ons allen toeftaat, om de woeftijn in te trekken, tot Sinais gebergte; en dus een afftand van drie dagreizen; op dat wij ddar dien II eer e, onzen God plechtig dienen: — 19. Doch ik weet vooraf, dat de uitkomst niet gelukkig zal zijn : de Koning van Egypten, zal weigeren u te laaten reizen, vooral, zal hem te-, genftaan dat gij met veel weêrbaare manfchap die reize doen zult: 20. Doch ik zal vervolgends mijne oordeelen zenden, en zal Egypten bezoeken, met de uitgezochtfte wonderen mijner magt, die ik ten aanfehouwe van het ganfche volk bekend zal doen worden, en dan zullen zij u eindelijk den uittogt toeftaan; 21. Uw vertrek zal zo onbelemmerd zijn, dat ik zelf der Egyptenaaren gemoederen gunftig neigen zal. Gij zult bij uwen uit-  van M O S E S. Ho o fdd. III. 203 togt beleven , dat zij u met gefchenken overladen zullen, zo gemakkelijk zal alles toegaan. 22, Gebeurt het dat eene Hebreeuwfche vrouw, van haare Egyptifche gebuurinne, vraagt vaten tot den offerdienst, zo gouden als zilveren , ook kleederen tot het feest, dan zullen zijze met blijdfchap zo rijkelijk geeven, dat ■ gij uwe kinderen met die vragt zult moeten beladen, want door dat vertrek zult gij de Egyptenaaren bevrijden van die plagen die hen zo zeer drukten. !• IVIoses nu volkomen onderricht omtrent de voornemens van Jehovah, bragt zijne bedenkingen daar tegen met eerbied in, betreflende de keuze om hem tot uitvoerder te gebruiken. Hij ontleende zijn bezwaar uit zijne voorige 011dervindinge , en bepleitte zijne zaak op dc volgende wijze: de uitflag mijner zendingc zal, vreeze ik, deze zijn: niemand onder de Israëliten zal mijne reden aannemen; ja mogelijk zullen zij ftout genoeg zijn om te ontkennen, dat ik eene verschijning van u gehad thebbe: wat dan? — 2. De He ere zijne magt willende toonen , vraagde Moses , wat hij in ysz 22. Hqt woord eisfebe»; is door-onze overzetters te fterk bepaald. Het is, vriendelijk, met aandrang vragen. Schr. Waarfchijiilijk dat dit kostbaare vaatwerk toen in de plaats van gemunte fpecicn gangbaar was. H armer. Men kan het beter of bevrijden met Manoer, of liever volgends Pfalm CV: 38. trekken vcrtaalen, met Frisch. in Miscel/. Lipf. zult uitgaan, zo zult gij niet ledig uitgaan. vs. 22, Maar [ieder] vrouw zal van hare flaburinne, e'? van de waerdinne var. haar huis zilVere vaten, goude vaten, en klederen verzoeke» : die zult gi.i 00 uw : zööj nen, en op uwe dochteren leggen, en zult Egypten bevrijden. IV. HOOFDDEEL. vs. 1. Toen antwoordde Moses, en zeide; maar ziet zij zullen mij niet geloven, noch mijneftemme horen, want zij zullen zeggen, Jebovab is u niet verfchencn. vs. 2. En Jehevai zeide tot hem, wat is 'er in uwe hand? en hij zeide, een ftaf.  2Ó4 Het TWEEDE BOEK vs. 5. De Egyptenaaren de kunst verftaande om de (langen tim te maaken, dceden daar verfcheiden kunltenarijen mede. vs. 3. En hij zeide, werp hem ter aarde, en hij wierp hem ter aarde: toen wierdt hij tot eene ilang: en M oses vloodt van dezelve. vs. 4. Toen zeide Jehovah tot Moses, ilrck uwe hand uit, en grijp haar bij den flacrt: toen (Irckte hij zijne hand uit, en greep haar, en zij wierdt tot eenen ttaf in zijne hand: vs. 5. Op dat zü geloven, dat u verfcheuen zij Jehovah , de Ailobim van hunne vaderen , de JElobim van Abraham, de /Elohim van Isa au, en de Ailobim van Jakob. vs. 6. En Jehovah zeide verder tot hem, Heek nu uwe hand in uwen boezem, en hij Hak zijne hand in zijne boezem: daar na trok hijzeuit, en ziet zijne hand was melaatsch, [wit] als fhceuw. vs. 7. En Hiizeide, (teek uwe hand weder in uwen boezem , en hij ftak zijne hand weder in ziincn boezem: ilaar na trok hijze uil zijne hand hadde ? op zijn antwoord, met eenige verwondering voortgebragt. Het is mijn herders- of wandelftaf, vervolgde Hij: 3. Wel nu, werp dien uit uwe hand weg. Dit deedt hij, en Braks daarop veranderde de Bok in eene flang , hebbende de lengte van dien Bok. Moses week te rug, op het zien van eene zo groote en gevaarlijke flang: 4. Doch de Heere beval hem kloekmoedig, met zijne hand die flang bij den Baart aantevatten; fchoon dit anders juist de gevaarlijkfte aanraking is, deedt hij evenwel zo, en Braks was het wederom zijn voorige Baf: 5. Deze zij u ten teken, vervolgde de Heere, dat ik ü verfcheenen ben, op dat de Israëliten gezag hebben voor uwe woorden , en tevens bekennen, dat Jehovah de Befcherm-God van den vermaarden Abraham, Isaük, en Jakob is, en in allen hunne ontmoetingen , ook met u zij; 6. En of dat niet genoeg ware, beval de Heere hem andermaal zijne hand tusfchen zijn gewaad op de borst te leggen; hij deed zulks, en zo ras hij dezelve te rug trok, had ze even dezelvde gedaante, als of ze roclaatsch waare: 7. Daar na beval de Heere hem, die weder in zijnen boezem te brengen, en het gevolg was, dat ze even zo werd, als de overige leden zijns  van MOSES. Hoofd d. IV. 205 ligchaams. 8. Dit wonderteken, zeide de Heer doe ik daarom 'er nog bij; op dat, zo zij op het gezicht van het eerfte teken, nog bedenkingen mogten maken, als of zulks in kunftenarijën belfond, gelijk aan die der Egyptcnaren, zo zullen die door het tweede afgefneden zijn; want de natuur der melaatschheid duld noch die fpoedige befmetting, noch veel min eene zo fpoedige geneczing: 9. Indien het onverhoopt gebeurde , dat dit het volk niet genoeg was', om hen te verbinden, tot dadelijke uitvoering, van het geen gij hetzelve gelasten zult, fchep dan water uit een der vlietende ftroomen van den Nijl; giet dat water uit op het land, en het zal terftond een bloedkouleur aanneemen: 10. Moses tot dus verre gezwegen hebbende , en tëvëns verwonderd zijnde over het geene hij zag en hoorde , werdt in zijn gemoed beklemd, en barfte nu op eenmaal uit! Ach Jehovah! het is u bekend, dat ik van mijne jeugd af aan, geen welbefpraakt mensch ben , die vloeijende in voorkomende zaken fpreeken kan: van dien tijd af aan, dat gij v. S. De Egyptenaren kenden de ongeneesbaarheid dier ziekte het allerbest, het teken was voor hun dan treffend. vs. 10. Het is geen laagheid van ziel noch ongeloof, dat Moses zo fpreekt; veel eerder is het de taal van oprechtheid, buiten de minfte inzichten, en van eene onuavolgbaare nedrigheid. Hij zal de zaak ingezien hebben — Voor zulk een' iftug Vorst, zulk een verzoek te doen; voor eene natie die zelfs onhandelbaar is; hier zie ik mijn leven elk oogenbük in gevaar van beiden zijden. Nmr. zijnen boezem, en ziet zij was weder als zijn [ander] vleesch. vs. 8. En het zal gefchieden, zo zü unict geloven, noch naar de ftemme van 't eerfte teken horen, zo zullen zij de ftem van 't laatfte teken geloven. vs. 9. En 't zal ge- fchieden, zo zij ook deze twee tekenen niet geloven, noch naar uwe ftemme horen, zo neem van de wateren der riviere, en giet die op het droge, zo zullen die zelve wateren , die gij uit de riviere nemen zult, op het droge tot bloed worden. vs. 10. Toen zeide Moses tot Jehovah; ach Heer! ik ben geen man wel ter tale, noch van gifteren, noch van eergilteren, noch van toen af, toen gü tot uwen knecht gefproken hebt: want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong.  *o6 Het TWEEDE.BOEK i •»3 !bV'''', ' . } ,'oi-v» ^ ( vs. ii. En Jebovab 1 zeide tot hem. wie ] heeft den menfche den mond gemaakt? of wie , heeft den (lommen, of doven, of zienden, of 1 Blinden gemaakt? hen ik het niet Jebovab? vs. 12. En nu ga henen, en ik zal met uwen mond zijn, en zal u leren wat gij fpreken zult. vs. 13. Doch hij zeide, ach Heer: zend toch door de hand [des genen dien] gij zoudt zenden. vs. 14. Toen ontftak JebovaVs toorn over Moses, cn Hij zeide ; is niet AaRoNde Leviet uw broeder? ik weet dat hij zeer wel fpreken zal , en ouk ziet, hij zal uitgaan vs» 13. De LXX leezen: zend een ander bekwaam man, dien gij zendt» wUt, — of woordelijk dus, wilt gij zenden, zo zendt middelijk door den diens;, (namcnliik niet van mij, maar van eenen anderen door mij) Allix. Anderen, zend mij een bandfebrift. — Zend v.'ien gij zenden vtilt, M1 c 8. De uitleggers zijn in 't onzekere'; zommigen denken zelf aan den Mesfias, wji volgen het liefst do LXX. nij met uwe vafchijiüngeu hebt gelieven te verwaardigen, is dat gebrek noch liet verbetert, hoe zal ik mij dan kunlen bedienen van dat verkregen gezag, :n van die wonderen, die door mijlen aandrang, de laatBe overreding anders :onden veroorzaken; 11. De H e e r e als iet ware verwonderd, beantwoordde dit lus: Moses! Wie is de groote Formeerder ran alles? ook van den mond? wie heeft .1 van de geboorte af aan, gebrekkig genaakt? immers ik Jehovah! En zou het nij dan aan magt ontbreken om het onjeftelde te herftellen? 12. Nu dan, be•cid u, om, zonder verder eenige bedenkingen gehoor te geven, mijne bevelen littevoeren. Ik zal uw natuurlijk gebrek aehulpzaam zijn, ja zelfs zorgen , dat iet u aan geen vloeibaarheid van woorden ontbreken zal: 13. Doch Moses iet noch niet af, om verfchooning te verzoeken , zeggende: — Och ! Jehovah! verkies doch een' ander' bekwaam' man, wien het U lusten zal. 14. Toen toonde de Heere zich vergramd over Moses wederftreven, fterker was daarom het andwoord: —- gij hebt immers een broeder Aüron, den Leviet, die althands in  VAN MOSES. Hoofdd. IV. 20? allen gevallen, de gaave van weltefpreeken heeft, hij is reeds op den weg om u te bezoeken, hij zal zich over de broederlijke ontmoeting verheugen. 15. Vooral, als hij uwe aanilelling hooit; daarbij is hij wel gezind omtrent u; fpreek met hem af, gelast hem, wat hij uit uwen naam voor te draagen hebbe: mijn voorzienend oog zal Ulieder tong niet alleen beftuureu, maar ik zal ulieden in allen verrichtingen voorzichtig leiden, om alle gevaaren voor uwe perzoonen te ontgaan; 16. Hij zal dan altijd de aanfpraakén tot het volk doen, en dus uw tolk zijn; doch gij zult evenwel over hem, in uwe waardigheid, gebieden: 17. Draag van nu af beftendig dezen ftaf in uwe band, door welks middel gij allé die wondertekenen verrichten zult. 18. Op deze ontmoetingkeerde M o s e s naar het huis van zijnen Schoonvader te rug; en verzocht hem de vrijheid om naar Egypten bij zijne landsgenooten te mógen vertrekken; willende aldaar vemeemen, hoe zijn geflacht het hadde: Jet hr 0 gaf zijne toeftemming tot de reize. 19. Al ras bevestigde de Heere zijn fpoedig befluit om te vertrekken door een nadere openbaaring; terwijl Moses nog in Midian was: de H e e r e zegt, keer vs. 16. Die Leviet, was een der aanzienli.'kften onder hen, vooral door zijn huwelijk met El 1 seba, Abinadabs Dociïter, een der eerfte huizen onder de Israëliten. vs. 18. Hij zal de verfchijning voor zijn Schoonvader misfehien verzwegen hebben. In het woord Jether, ziet elk duidelijk, dat 'er ligtelijk t'chrijnouten in den text kunnen influipen. u te gemoet, en wanneer hij u zal zien, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn. vs. 1;. Gij dan zult tot hem fpreken, en de woorden in zijnen mond leggen: en ik Zal met uwen mond, en zijnen mond ziin, en ik zal u leren wat gij doen zult. vs. 16. En hij zal voor u tot het volle fpreken: en het zal gefchicden, dat hij u tot eenen mond zal zi n, en gij zult hem tot eenen Ailobim zijn. vs. 17. Neem dan dezen ftaf in uwe hand, waar mede gij die tekenen doen zult. vs. i3. Toen ging Moses henen, en keerde weder tot Jet h r 0, ziinen fchoon» vader, en zeide tot hem, laat mij toch gaan, dat ik wederkeere tot mijne broederen, die in Egypten zijn, en zie of zij noch leven: JeTiiro dan zeide tot Moses, ga in vrede. vs. 19. Ook zeide Jehovah tot Mos ES in Midian , ga henen , keer weder in Egyp-  üo3 Het TWEEDE BOEK ten want alle de maii'nen, die uwe ziel zochten, zijn dood. vs. 10. Moses dan nam zijne vrouw, en zijne zoonen, en voerde hen op eenen ezel, cn keerde weder naar Egyptenland: cn MoS e s nam den ftaf van /Elohim in zijne hand. vs. 21. En Jehovah zeide tot Moses: terwiil gij henen trekt om weder in. Egypte te kecrcn , zie toe , dat gij alle de wonderen voor Pharao doet, die ik in uwe kand gefield heb: doch ik zal ziin hart verdokken , dat hij 't volk niet zal laten gaan. vs. 22. Dan zult gii tot Pharao zeggen; dus zegt Jehovah , IsR a e l is mij als een lerstgebore zoon. vs. 23. En ik heb tot u gezegt, laat mijnen zoon gaan, dat hij vs. 20. Uit 't XVIIIde H. vs. 5. blijkt, dat hijze ^terugzond. Dit is de reden van deze omfchrijving. vs. 21. Men kan het vertaaien: ii zal verklaaren dat Pharao's harte ver/lokt is, zo Jef. VI: 10. dit is dog de zin van dien Hebraismus Sn onze Westerfche talen. Hoe het zij, men kan hier op de proef zien, hoe deez' fpreekwijs optevatten: is 'cr ooit een mensch, omtrent wien overtuigende middelen gebruikt zijn, het is Pharao, en deez' is de man, wien men zulk een beftaan, door God bewerkt, töekend. Als de hardigheid van het hart buitengewone middelen in dien (Iaat vordert, dan zegt men volgens het Hebreeüwsch God verhardde. veilig weder naar Egypten, Want de wreekers van het bloed des door u gedooden /Egyptenaars zijn niet meer in leven $ 20. Moses dan voerde zijne vrouw en zijne twee zoonen met zich, om weder te kceren naar Egypten; hij vergat althands niet, om den wonderftaf in de hand te neemen ! 21. En de Heere verBerkte Mos es met de volgende reden: doordien gij nu uw voorneemen volbrengt, om naar Egypten te rug te trekken, en mijnen last te volvoeren; draag u toch wijmoedig , om alle die wonderen te verrichten , welke ik u gebieden zal. En alfchoon gij geduurig er bij zult ondervinden, het geen ik u vooraf zeide, dat 'sKonings hart verftokt zal blijven, in het weigeren van mijnen eisch, moet dit u echter niet affchrikken; 22. Mijnen uiterBen eisch omtrend Pharao, zult gij dus voorBellen, dit is het bevel van Jehovah — Het Israëlitisch volk, is het mijne, mijn bevoorrechte natie; 23. Schoon ik, tot noch toe, op alle wijze daar op  VAN MOSE S. HOOFDD. IV. 3C9 aangedrongen heb, dat gij * dit mün volk m'i diene; war gij .. . ; ;. .. hebt geweigerd hem te vrij zoudt laaten om mij te vermen; zijt laten gaan: zie ik zal gij echter tot heden toe weigerachtig ge- ëèrsrgeboren,"doden. bleven. Ik verzeker u nu, dat ik uwe ongehoorzaamheid in uwe kinderen, en wel in uwen eerstgeboorncu , met den dood, ftrallenzal. 24. Terwijl de Mee r vii «j.'fenhttge- ■\n 1 J'i i fchiedde op den wee Moses dus, van tijd tot tijd, op de in de iierberg, datj^reize verfterkte, gebeurde iets onverwachts. A»™*!"™ tegen kwam, ,D i en zocht hem te doden. Moses wierd met-eenen fchieh'jkeri dood bedreigd, dit had zo veel invloed dat hij de rcize ftaken, en in een herberg vertoeven moest; 25. Zijne huisvrouw Zippora vs. xoen nara het levensgevaar ziende waarin hij was, f,pp10RA ™' ö J ' [mes] en befneed de en tevens de oorzaak ontdekkende, nam voorhuid van haren .... „ zoon, en wierpzc voor liet kloekmoedig belluit, 0111 met een nee- zijne voeten: en zei- nen vlijm haaren jongilen Zoon, volgends {•« Hf^Ê^ der Midianiten wijze nog onbefneden zijn- gomde , den voorhuid te ontneemen. In die aandoening van angst en drift, werpt zij denzelven voor hem neder , met deze aanmerkelijke woorden: waarlijk gij zijt mij door deze bloedftorting van mijnen Zoon, op nieuws als mijn echtgenoot wederge- s~ t\ ru -jj '•• u vs. 26. En HU liet geeven: 20. Daar op lcneidde zij van naar Van hem af: toen zei- vs. 24. Er zijn' er die denken, en niet onwaarfchijnlijk, dat niet M o-i ses, maar het kind ziek werd. vs. 25. Men kan het ook vcrtaalen: gij fcbijnt mij onvtrzadiglijh bigeerig naar hloeil ie zijn: dan ziet zij op de gewoonte onder de haaren, om eerst op 't 13 jaar te laten befnijden. — Het gezegde is in onze ooren niet fraaij, om dat de kracht meer ligt in het gering verfchü tusfchen het woord befnijding, en bruidegom. vs. 26. Hij namenlijk God, liet van hem af; dat is, God hêrftelds hem, zo leest Hezel. Do;h het'vervolg der gefchiedenis doet mij liever 11. Deel. O dea«  aio Het TWEEDE BOEK de zij, Bioedbmide- man, en keerde weder tot haare ouders; CdênX118 d£ bE" in haar affcheid herhaalende, dat hij aan haar verbonden bleef; en dat wegens het verfchil van de bcfnijdenisfe der twee . kinderen, ben nu wel fclieidende, even- ' vs. 17. Jebo-.'ab zei- _ . . ,. dc ook tót asron, wel de fterkfte verbintenis gelijk die van j^T4mo«:WêT bruidegom en bmid,mct bloed verzegelende. hij ging en ontmoette - intusfchen had de Heere Aüron hem aan den berg van .' . Aihbim, en hij kuste gehst, zijn broeder Moses m de Woeshevs. 28. En Mosf.s tijn te gcmoet te trekken. Die gehoorgaf aüron aiie de zaaimie en ontmoetcde hem reeds aan deze woorden van Jehovnb , ' _ • die hem gezonden , en ztffc van fjorcb , daar OlltVlilgen ZIJ elalle de tekenen die Hij J '1 l«l O AT^o^p hem bevolen hadt, te kanderen rcgt broederlijk; 2b. Moses kevsle29:. Toen ging verhaalde hem allen de bevelen Gods, met Moses cn Aüron, ^ielver wonderwerken die Rij ter bevcs- eh verzamelde alle de Otiditcn der kind.-reu tiging moest verrichten: 30. Auron was Vavs!Valn'Aaron getrouw hi het uitvoeren van den last denken, dat dit geval aanleiding gegeeven had , waarom zijn vrouw hem verlaten had, cn naderhand toen de meeste gevaren voorbij waren, eerst terug kwam. Haare fpeeling met het woord bruidegom, is niet wel in de omfchrijving uittedrukken. — Het is cen.itil verwijt, dat hij van nu. af weder tot haar in betrekking zou ftaan, als bruidegom, en niet als man. — lïaare liefde tot haare kinderen, zon haar nu, haaren man doen misfen; doch zij voegt 'er lcherp bij: hij zou aan haar verbonden blijven als een bruidegom, maar tot hunne fmarte als bloeibruidegom. Er zijn uitleggers die denken aan het befneden kind bij de Joden, het geen dus genoemt word, zo Henry; doch die bedenken niet, dat dergelijke gebruiken uit het leezeu van den test, en niet omgekeerd ontdaan - zijn. Ik kan Hesz. niet bijvallen, als hij fielt, dat Moszs deze gedragingen van zijne vrouw tot haar lof opgetekend heeft; ik vind 'er duidelijke charakteristieke trekken in, doch deze zijn niet zeer tot lot van Zippora vs. 28. ASro'n zal ons kenbaar worden, als een zachtzinnig, gehoorzaam, Godsdienitig man, maar niet verheven van geest genoeg; in moeijelijke gevallen ligt betcutert, en belluiteloos. Nmr.  van MOSE S. Hootdd. IV. aïi aan het Israëlitisch volk, hein door Moses voordel nu opgelegt. 31. De verdrukte Israëliten geloofden hunne zending, en waren zo verheugd, dat des He eren gunfte toezeide, hunnen druk te willen verligten, eii zij boogen zich eerbiedig en dankten den Heere, als hunnen getrouwen bevestiger van zijne beloften. >.D 0 e M 0 s e s bemerkte dat de Israëliten geneigd waren om hem te gehoorzamen, ging hij met Aüron tot de hofftad om zijnen last opeijteleggcn. Bij den Koning ter gehoor toegelaten zijnde, was deze zijne aanfpraak: Vorst! ik hebbe bevelen van Israëls Befcherm-God, den Jehovah, aan U — hij eischt, dat gij zijn begunftigd volk, 't volk zijns eigendoms, zult vergunnen zich te bereiden tot eene reize in de WoeBijnc, om Hem daar een plechtig feest te houden, en zijne beveelen verder aftewachten ; 2. Doch 's Konings antwoord was ras: wie is die Jehovah, dat ik verplicht zou zijn hem in dezen te gehoorzaamen? ik erken Jehovah, in-die verhevenheid boven mij niet, en zal ook, wat er ook gebeuren moge, Da 31. Ik heb de lezing der LXX hier in den text weder herfteld, dewijl alles voor derzelver echtheid pleit. vs. s'i. Neigden zich allen, en wierpen zich ter aarde neder. Mhs. vs. t. Hij (preekt geen woord van het land voor altoos te verlaaten; tn dat geval zou hij den Koning nog onhandelbaarder gevonden hebben, Voorzichtig en menschkundig verzwijgt hij dit- O a Iprak alle de woorden, die Jehovah tot Mos E S gef;>roken hadt: en hij deed de tekenen voor de oogen van 't volk. • vs. ji. En 't volk geloofde, en verblijddt zich, dat Jehovah de kinderen van I s tl a ë l bezogt, en dat Hij hunne verdrnkkinge zag: en zij neigden hunne hoofden , en verblijdden zich. V. HOOFDDEEL. vs. i. En daar na gingen Mos'Es en Aa'ron henen , en zeiden tot Pharao: zo zegt "Jebova/j , de /Elohim van I s r a ë l, laat mijn volk trekken, dat het mij in de woeftijne een Feest houde. vs. 1. Maar Pharao zeide, wie is Jehovah, wiens Item ik gehoorzamen zou, om IsRacl te laten trekken? ik ken J~bovah niet, en zal I sracl ook niet laten trekken.  t*a Het TWEEDE BOEK vs. 3. Zij dan zeiden, de /Elohim deiHebreeuwen is ons ontmoet, laat ons toch den weg van drie dagen in de wocftijne trekken, en Jtbovah onzen /Elohim offeren, dat Hij ons niet overtome met pestilentie, ef met het zwaerd. vs. 4. Toen zeide de Koning van Egypte tot hen, gij Moses en A ii 11 o n, waarom trekt gij het volk at'van hunne werken? gaat henen tot uwe lasten. vs. 5. Verder zeide Pharao ; zie het volk van 't land is reets [te] veel: en zoudt gij hen van hunne lasten doen rusten 1 5. Zulke feesten waren de Egyptenaren vooral bij het overlopen van den Nijl gewoon; het waren tevens uitfpanningeji voor het algemeen. De Israëliten hadden die wel eens noodig; in het land die op hunne wijze te vieren, was niet raadzaam om het verfchil hunner Godsdienftige denkbeelden met die der Egygteuaaren; zo kan men de natuur tan het verzoek het best bevatten. den optogt van het Israëlitisch volk niet dulden: 3. De afgezondenen uit de natie, verzochten nader gehoor bij den Koning, en droegen het verzoek dus voor: — de God onzer Vaderen heeft ons begunftigd met zijne verfchijning, wij hebben daar van de doorilaandfte bewijzen, geef ons nu, ó Koning! de vrijheid om dit land te verlaaten. Wij verzoeken maar tot op eenen afuand van drie dagreizens de woeftijn intetrekken, op dat wij op Sinal Hem plechtig mogen offeren. Het is zijn bevel aan ons; gun ons die vrijheid. Hij zou anders onze ongehoorzaame ondankbaarheid met zijne oordeelen bezoeken: — 4. Op de laatfte aanfpraak wendde zich de Koning tot Moses en AartoN, hun venvijtende : —• dat is ulieder bedrijf; Waarom ruit gij het volk.op, zo dat zij hunnen arbeid verlaten? — Uwen afgezondenen beveel ik oogenbliklijk het werk te vervolgen , en te doen het geen u door mij opgelegd is: 5. Voorder gaf de Koning in den raad dit befbaffend bevel, aan zijne aangeftelde beftierders over dat volk: waarom is den Israëliten vrijheid gegeeven, om zo lang den arbeid te Baken , en t'zamen te rotten ? allen die hier  VAN M O S É S. HOO FDD. V. 213 geboren zijn, zijn reeds zo fterk, dat niets dan de onderdrukking hen beteugelen kan, en zoudt gij hun dan vrijheden toeftaan? 6. Ik beveel van nu af aan, den eerfte opzichters over den arbeid der Israëliten, mijnen getrouwen onderdanen, den hoofdlieden onder de Israëliten te doen aanzeggen: 7. Dat het mijn wil is, voor het arbeidsvolk geen kort ftroo meör te bezorgen, om onder de tichelkleij te vermengen , zo als dit tot heden toe is in gebruik geweest. Zij moeten van nu af, fchoon het er weinig te bekomen is, het overal zeiven gaan opzamelen. 8. 'En dat alles, zonder eenige vermindering in hunnen taak; het bepaald getal van fteenen moet er evenwel dagelijks zijn. Waarlijk het volk heeft te veel ledigen tijd, in die oogenblikken rotten zij te zamen, en dringen op hun vertrek aan ter plechtige offerande aan hunnen God! 9. Op deze wijze vermeerdere men hunnen arbeid, op dat hun de tijd ontbrecke om aan leugenachtige t' zamenrottingen het oor te leenen: 10. Deze lieden hu ontboden zijnde, en den wil des Konings gehoord hebbende, vs. 7. Mich Aër.is twljfFêlt , of het wel gebakke fteenen geweest zijn, om dat het hout in Egypten zo fchaars was. — De fteenen der ouden wierden niet gebakken, maar in de zon gedroogt. Het kort ftroo deedt men onder het leem, en kneedde dat met de handen onder eikanderen, na dat men de aarde lang gellagen had. Algtm. Oefeufcbtel — daar nu het ftroo der granen in Egypten zo kort is, van wegen de ligte gronden, was het voor hun zeer moeijelijk, in dien zelfden tijd, dien men anders alleen tot het maaken befteed hadt, dat ftroo te zoeken. O 3 vs. 6. Daarom beval Pharao ten zeiven. dage de Aandrijvers onder het volk, en deszelfs Amptlicdcu zeggende: vs. 7. Gij zult voortaan deze lieden geen ftroo meer geven, tot het maken der tichelftencn, als gisteren [en] eergisteren : late'n .zij zelfs 1 henen gtiim, en ftroo voor zich verzamelen. vs. 8.- En het getal der tichelftenen, die zü gisteren [en] eergisteren gemaakt hebben , zult gij hun opleggen , gij zult daar van niet verminderen; want zij gaan ledig, daarom roepen zij , zeggende , laat ons gaan, laat ons onzen JElobim offeren. vs. 9. Men verzware den dienst over deze mannen, dat zij daar aan te doen hebben , en zich niet vergapen op leugenachtige woorden. vs. 10. Toen gingen .'.e Aandrijvers van \  2t-4 Het TWEEDE BOEK volk, cn hunne AmptIie.ten uit, cn lpiakenJ tot het volk, zeggende : zo zcg'tl' u ar a o, ik zal ulieoea geen firoo gei en. w. ii. Gaat gij [zelfs] henen, ha.ilruw Jt;o ,daargij het vind: doch Van uwen dienst zal' niet verminderd worden. ys. 12. Toen verftrboide zich het volk in gansch 'Egypreland, dat het Huppelen verzamëldéj voor ftroo. vs. 13. En -de Aandrijvers droii-cn aan, zeggende, voleindigd uwe werken , [elk] dag-werk op zijnen dag, gelijk toen 'er ftroo was. vs. 14. EndeAmptlieden derkinderen van Is r ac 1., die Ph ar a o's Aandrijversover hen geltrld hadden , wierderi jJ6 \\ngta, [eri] men zeide: waarom hebt. gijlieden uw gezet werk niet voleindigd , in 't "laken der ticheidenen, gelijk te voren , als ook gisteren en heden ? vs. 15. Derhalven gingen de Aniptiieden der kinderen van IsRAëi. ,.en fchreeuwden tót phar.ao, zeggcide, waarom doet gij uwe knechten zo ? vs. 16. Uwe knechten wordt geen ftroo vs. 16. Uit het laatfte zou men bijna opmaaken, als of de Israëlitifche opzieners niet wisten van het Koninklijk bevel, om hun geen ftroo meer te leveren. Ik zou hierom bijna eene andere lezing de voorkeur geeven. — verlieten den rand; vervoegden zich bij het ongelukkige volk, en deelden hun de nieuwe bevelen des Konings mede in de volgende woorden: 11. De Koning verbiedt van nu af, dat u gebakt Broo gegeeven worde, maar wil, dat gij het zelf zult gaan opzamelen, zo lang tot dat gij 't vindt, zonder daar door eenige vermindering in uw taak te genieten; 12. Straks daar op' wérden de arbeidslieden overal door Egypten , zwervende gezien, om floppelcn. te gaan opzamelen; 13. De ambstlieden der Egijtenaarcn waren 011befchaamd genoeg, om daar op te blijven Baan, dat een ieder, niet tegenBaande de moeite die het zoeken van het kort Broo veroorzaakte, evenwel het getal van Beenen-als te vooren leveren moeite; 14. Ja zo verre ging hunne flaalTehc' dwinglandij, dat zij den ambstlieden der Israeliten gerechtelijk ftokflagen lieten uitdeclen, nadien dezelven geen zorg gedragen hadden, dat bet bepaald getal van Beenen gemaakt was: 15. De Israëlitifche opzieners hier over met reden gebelgd, vervoegden zich aan de rechtbank des Konings, bitterlijk klaagehde, over de geBrengheden door het nieuwe gebod des Konings over zijne onderdaanen verfpreidt: 16. De onbillijkheid, zeggen zij, over welke wij klaagen, is deze: men  VAN MOSES. IIoofdd. V. CI5 weigert ons liet behoorlijke ftroo, en tTo^&lW evenwel eischt men van ons de bepaalde cheifteneh: en zie uwe ... . , knechten worden ge- fteenen: en om dat wij ze niet leveren, fiafesri, doch 't is de ftraft men ons; gebrek aan ftroo 'er alleen ™ «* volkde oorzaak van zijnde , is dit alleen te wijten aan uwe opzichters: 17. Het ont- Vs. 17. Hij dan zeibreekt u aan arbeid, was 'sKonings bits antwoord - uw ledige tijd brengt u har- ^w1^ fenfehimmen in het hoofd; gij vervalt tot beval offeren, muitzucht, en om die te voeden, vraagt gij: laat ons eene reize doen, om Jeho' vah te offeren : 18. Om u hier van te ge- vs. 18..Z0 gaat nu ' , , henen, [en] arbeid: neezen, zo beveel ik u te vertrekken, cn doch ftroo zal u niet „. , t* -_■ 1 ■tL geneven worden ; eg- naarflig te werken. En hierom zal ik u ^ mlc gij het get:i, ftroo blijven weigeren. Uwe naarftigheid der ticbciftenen ïevekan zeker het bepaalde getal fteenen leveren , dus hebt gij geen de minftc ontheffing te verwachten: 10. Uit dit antwoord vs. 19. Toen zap 0 de Amptnedenderkm- des Konings zagen de overften des y< >lks, deren van 1 s r a e 1., dat er aan het Hof geen gunfte te verwach- ^^."XwiiiTen ten was; ja dat de Koning op zijn bevel, zeide, gij zult niet 'J ö-cj > verminderen van uwe zonder eenigen afflag , ftaan bleef; ticheiftenen, [van] het . , ■-■■ ï ' "'j dag-werk opzijnei, dag. 20. Zij de gehoorzaal verlaatende, ont- vs- so< En 7i. om. moetten in de voorzaal Moses en Aa- «*j^-^m« ron, juist na dat gehoor. 21. In die eer- hé» over' (tonden, , . ... ..„r 1 toen zii van Pharao fte hevige aandoening bijten zij Mos es dus uitgingen: verwijtende toe:— de Heere, wenfehen t(^lcl\pl^Zrwii, dat uwe gedraagingen gade moge «daar, J ' ö P g'l onzen reuk hebt flaan, en over uwe handelwijze vonnisfen; (tinkende gemaakt ven. Gij zijt uw volk dit fcbuldig, of ZO, gij bibt daarin ons uwe iandbewooners beledigd. vs. 18. 't Was voor hun te ondraagelijker, dewijl zij zagen hoe de Egyptenaaren , hunne openbaare offerfeesten, en dagen van uitfpanmng hadden. Hezsl. O 4  2l6 Het TWEEDE BOEK voor Pharao, en w:mr gij zijt de oorzaak dat wii zo on» voor z:jnc knechten , •' gevende een zwaerd gunftig teil llOVC Ontvangen zijll. Het in hunne handen, om , .„ .' „.„„,„ _ j • i. , , , , os te doden. was niet genoeg dat wij hard gedrukt wierden; als gij nog verder halftarrig blijft aanhouden, zult gij aanleiding geeven, dat Pharao ons als rebellen zal Braffen: vs. 22. Toenkeerde 22. Moses doorgriefd van dat antwoord, Moses weder tot 7«- v . t. : '1 TT TT, • hovab, en zeide:Hee- wendt het tot den Heer. — Helaas! zegt SVSÏÏÏStóMt ^i waarom hebt gij dit volk op nieuws waarom hebt gij mij gedrukt ? — waarom hebt gij mij daar toe nu gezonden? o j j vs. 23. want van ten middel gebruikt? 23. Want van het toen af, dat ik tot , ,.. ~ . ., TT , , T, Pharao ben inge- oogenbhk af, dat ik Uw verzoek den Kofr^nT^iT ni"S voorgedragen hebbe , heeft hij hen dit volk kwaad gedaan, harder behandeld zonder dat gij hun eene en gii hebt uw volk ' , gecnzins verlost. uitkomst ten goede gegeeven hebt: zelrs daar van de eerfte beginzelen niet hebt vervs. 24. Toen zeide wekt. 24. s'IIe u r e n antwoord was: zijt ,?u*zutt%Tz^°,Swat gij dan mijne toezeggingen vergeeten? lk Pharao doen zal: yan nu aan za] zc gaail Vervullen , door want door eene mach- 0 tige land zaï hij hen eene alles overwinnende magt zal de Kouten trekken; ja door . , , , ^ . , . . eene machtige hand zal lllllg genoodzaakt z1j11 hét VOlk tC laatCll ïrijvem U" ZiJn'and gïtaii, ja, door geweld gedwongen, zal hij ze zelfs daar toe noodzaaken. VI. HOOFDDEEL. -|y ir vs, 1. verder fprak i-iVlet deze volgende openbaaring JEiobm tot Moses, verwaardigde God Moses, bij wijze van en zeide tot hem, ik 1:1 .. ben jebovab. gefprek, voorgedragen. Mose ! mijn vs. 2. En ik ben naam is nu Jehovah; 2. Wel eer droeg «jA^ierfch?'** in het aartsvaderlijk geflacht, bij uitnen, ais JEhbim de ftekendlicid den naam van Algenoegzamen A'machiigc: doch met T ... „ . mijnen naam, Jebovab, JElohim ; en UI CtC lotgevallen vail A B r A- vs. 2ï. Hier begint Michaclis het Vide Hoofddeel, mijns oordeels, zonder noodzaak.  van MOSE S. H oo fdd. mi 217 ham, Izaak, en Jakob, is mijn onbepaald verhii 'gen, inderdaad ook , altijd bevestigt. Doch als de onveranderlijke beloover, die zijn zal die hij is, ben ik dat volk door de beftendigfte proeven noch niet bekend; 3. Het is waar, ik had wel de plechtige beloften aan hun gedaan, dat Kanaan eens aan hun ten bezitting zijn zoude, dat land waarin zij toen ter tijd het minde eigendom niet hadden, waarin zij evenwel met zo veel genoegen, als vreemdelingen verkeerden ; 4. Men denke niet, dat hun tegenwoordige toeftand mijne aandacht ontglipt, neen! bet gefchrci van hunne nazaten in de Egyptifche davernij, doed mij ten fterkfte aan mijne toezeggingen gedenken: m zal ik zijn, die ik ben; 5. Verklaar derhalven het bedrukte Israëlitifche „"volk uit mijnen naam. Ik die uwer vaderen God ben, ik ben Jehovah, onveranderlijk in mijne belofte, en zal zijn in de uitvoering die ik in de belofte ben ! daarom zal ik u van den drukkenden last der Egyptenaaren, waar onder gij zwoegt, volkomen bevrijden. Ik zal 11 zelfs uit de davernij in de volde vrijheid dellen; en gij zult uwe volkomene verlosfing, aan mijne heldhaftige bevelen, en aan mijne ontzaglijke oordeelen alleen veifcbuldigt zijn; 6. Dan zal ik u lieden tot mijne onderdaanen, in onderfcheiding Vafi alle andere volkeren verkiezen; cn ik zal uw bedendige Behoed-God zijn. Dan zult gij proefondervindelijk overtuigt worden , dat ik Jehovah, uw Befcherni-God O 5 ben ik bun niet bekend geweest. vs. 3. En ook heb ik mijn verbond met hen opgerecht, dat ik hun het land Kanaan, het land hunner vreemdelingfchappen, daar zij vreemdelingen in geweest zijn, geven zoude. vs. 4. En ook heb ik gehoord het gekerm der kinderen van Isracl, die de Egyptenaren in dienstbaarheid houden, en heb aan mijn verbond gedacht. vs. 5. Derhalven zeg tot de kinderen van I s R a c r., ik ben Jehovah , ik zal uüeden van onder de lasten der Egyptenaren uitleiden, en zal u uit hunne dienstbaarheid redden, cn u door eenen uitgeftrekten arm, en door groote gerichten verlosten: vs. 6. En zal ulie- ien tot mijn volk aanaemen , en ik zal u tot senen Mlohim ziin : en 'ijlieden zult bekenïen, dat ik Jehovah ,iw Mlohim ben, die 1 van onder de lasten Ier Egyptenaren uiteidc.  ai8 Het TWEEDE BOEK 1 29E . r. H vs. 7. En ik zal ulicden brengen in dat , land, daar over ik mijne hand opgeheven . heb , dat ik het Abr ak«m, I s a5k en Ja- 1 k o b geven zoude: en ik zal liet «lieden tot een erfdeel geven , ik Jebovah. vs. 8. Dus fprak Moses tot de Wi tleren van I s r i e l i doch zij hoorden naar Moses niet, wegens de benauwth'eld des geests en de harde dienstbaarheid. vs. 9. Vervolgens fprak Jebtvab tot M os e s, zeggende: vs. io. Ga henen, fpreek tot Pharao, den Koning van Egypten, dat hij de kinderen van Isra ëL uit zijn land laat trekken. vs. ir. Doch Moses fprak voor Jebovitb, zeggende,zie de kinderen van Israc'l hebben naar mü niet gehoord, hoe zou Pharao mij dan horen? daar toe ben ik onhelhedcn van lippen. vs. lei Echter fprak Jehovah tor .Mos es en 'Aüron. en gaf hun bevel aan de kinderen van Is r a ë l , en aan Pharao, den Koning van Egypten, om de kinderen van isRAëi. uit EgyptenJand te leiden. )cn, die alleen de oorzaak der uitredlüïg, uit de Egyptifche onderdrukking is. \ Vervolgends zal ik uliedea in dat land roeren het welk ik uwe vaderen toegelegd hebbe, aan hunne nakomelingfchap :e zullen geeven: ik zal het tot uwe eige jezitting van kind tot kind overbrengen; k die zijn zal die ik ben, zal dit doen. 3. Moses deelde deze bemoedigende reien aan de voornaamften onder de Israëliërs mede; doch zonder uitwerking. Zij waren door de zwaarmoedigfte gedachten, gevoedt door de ftrenge behandeling der Egyptenaaren, voor geen verlosfing vatbaar: dit verhinderde evenwel de Godheid in de uitvoering niet. 9. De Heer begunBigde Moses, op nieuw, met zijne beftuurende openbaaring; zeggende: 10. Vertrek naar het hof; volvoer aldaar mijnen last, namcnlijk, den eisch aan den Koning, om den Israëliten vrijheid te geeven , om uit zijn land te vertrekken: 11. Moses bragt weder de volgende bedenkingen voorden Heer in. Helaas! Israëls kroost heeft mijne reden niet gelicht; is er dan wel eenige fchijn, dat Pharao mijn verzoek zal inwilligen? boven dien, welken aandrang zou ik met goeden uitflag kunnen doen, daar ik zelfs niet wel befpraakt ben ? 12. De li e e r vernieuwde, niet tegenBaande dat alles, zijn bevel aan Moses en Aüron, om dit voornemen aan Israëls oudBen medetedeelen , en den eisch aan Egyptens Koning, op dat dus de gelegenheid gebaand wierde, om het  VAN MOSES. Hoofdd. VI. volk uit Egyptens flavernij te leiden. 13. De oudften der Israëliten waren, in dien zörgelijken tijd, uit Ruben's, des eerstgeboorenen'sdium. H a n o c 11, P a llu, Hesron, en Cuarmi, de vier hoofdtakken der Riibeniten. , 14. Daar op Simeon's oudften, Jemucl, Jamin Ohad, Jachin, Zohar, Saul, uit een Kanaanitisch bijwijf: dit zijn de hoofdtakken der Simconiten.' 15. Van Levi, Jako.b's derden Zoon die den ouderdom van honderd zeven en dertig Jaaren bereiktte, zijn gebooren GersJchon r* 1 » LlBNI, SCHIMEI. an&'JÓ ;II. " :u KÉHAT I t ' ■ -> AiMRAJM , JlTZHAR , ClIEBRON , UsSlëL. H. 1. Am RAM en jochebeth I c~ 1 Aüron , Moses. . I e- 1 ' 1 Nadab, Aüihu, Elkazar, Ithai\1ar .obfiós üi'V' ^ Tno.HttJfejpD.» ic* h:i\.Ur: . M PjTiuëL I t— > PiNEHAS. vs. 13. Dit ziin de Hooiden van [ieder], hxris hunner vaderen: de zonen van Ruben, den eerstgeboren van Israël, ziin Hjn o c h en P a l1. u , Hesron en Cuarmi, dat ziin de huisgezinnen van Ruben. vs. 14. En de zoonen vanSimeon, Jf.muêl,Jamin, Öhad, Jachin, Zo ha rob Saul, de zoon van eene Kanaanhifelie: dat zijn de huisgezinnen van S 1 me o n. vs. 15. Dit nu zijn de namen der zoonen van Levi, naar hunne geboorte, G e rs o n en Keh at 11, en Mek aki: en de jaren des levens van Levi waren honderd en zevenendertig jaren. vs. ifi. De aoonen van G k rsc non, L i bn 1 en S c 111m e1, naar hunne huisgezinnen. vs. 17. En de zoonen vanK e 11 a t,A m r a m, J i t z ii a r,Cn e b r o n, en Uss 1 cl, en de iaren des levens van Ke11 at waren honderd drieendertig jaren. vs. 18. En de zoonen van Mehari , M a c 11l1 en M u s i: dat zijn de huisgezinnen van Levi, naar hnnne geboorte. vs. 19. En Asiram nam J o c h e r> e tII zijne moeiezicli tot eene huisvrouw, en zij baarde hem Aüron en Moses: en de jaren des levens van A mram waren honderd zevenendertig jaren. vs. 20. En de zoo nen van J i z h a r, R or a 11, N e p 11e r en SlCHRI.  220 Het TWEEDE BOEK vs. ït. En de zoonen van U s s i ë i., M i- sc h a ë l,E LZAP1IAN en s its i. vs. 22. En a a' r o n nam zich tot eene vrouw E l t s f. b a, Amminadabs dochter , Nahessons zuster, en zij baarde hem N a d a e en a b ih u , e i. e a z a r cu IthamAr. vs. 23. En ' de zoonen van K o r a n waren Assir, El kana en Ab iii as ach: dat zijn de huisgezinnen der K o r h i T e n. vs. 24. En Eleaz a r , a 5 r o n s zoon, nam voor zich tot eene vrouw eene van PuTHlëLS dochteren; en zij baard» hem Pinehas: dat zijn do Hooiden van de vaderen der Leviten, naar hunne huisgezinnen. n. 2. JlTZHAR I t-1 > Korah, Nepher, Sicuiu. I « 1 1 Assir, Elkana, Abihasach. . n. 4. UssiëL 1 c 1 ■ '——) MlSCHAëL, Elzaphaw, Sitri. m. Merari 1 t— ■ -> Machli, Musi. Hier uit ziet men doorflaande tot eene proeve, hoe de belofte weleer gedaan, dat het vierde geflacht in Kanaan zoude wederkeeren, nu haare vervulling naderde ; en wel bijzonder den eerwaardigen en aanzienlijkeu oorfprong van Moses en ASron: 25. Die uitBekende mannen door den Heere met bijzondere openbaaringen begunftigd, waren het die hij bevolen hadde, aanvoerders te zijn van de Bammen in hunne uitvoering uit Egypten: 26. Deze mannen drongen geduurig bij den Koning, dat hij de Israëliten vrijheid tot den uittogt geeven zoude. Tot zulk een uitBekend werk waren vs. 25. Des is Aüron en Moses, tot Welke Jeè'nvab^zkfde, leidt de kinderen van IsRAëL uitEgyptenlandnaar hunne heiren. vs. 2(5. Deze zijn't , die tot P11 a r a 0, den Koring van Egypten , fpraken, op dat zij de kinderenvanlsk a 51. uit Egypte leidden : dees is Moses en Aüron, vs. 22. Eliseba, of Elizabith, het zelfde  van MOSES. Hooö'd. VI. aai Moses en Aüron verkooren. 27. Toen de Heere Moses jn het Egyptifche land met zijne openbaaiïng nader begunftigde. 28. En hem bijzonder benoemde tot zijn gezant aan het hof van Pharao , en hem woordelijk zijn eisch aan den Koning voordroeg. 29. Was Moses in plaats van zich in die waardigheid, in te dringen, integendeel de man die alles aanvoerde wat lirekken konde, om hier van ontflagen te worden. In 't bijzonder achte hij zich zeiven onbekwaam, om voor zulk een machtig Koning te redenen, daar hij niet wel befpraakt was: e bedenking van Moses werd door den Heer, op de volgende wijze weggenomen: ik zal uwe bediening, naar mijn oogmerk, door buitengewoone bovenmenfchelijke magt verzeilen , hierdoor zult gij zelfs over het hart van Pharao gebieden: daar bij zal uw broeder u ten tolk dienen , die zal mijne bevelen aan den Koning voordraagen. 2. Gij zult alleen maar in die gevallen het woord voeren, wanneer ik het volftrekt van u zal vs. 28. enz. Dit is geen nieuwe verfchijning, maar eene voortzetting van het verhaal, 't welk door eene lange tusfchenrede van 14—27 afgebroken was. Mhs. — Hier behoorde een nieuw Hoofddeel te beginnen , ik heb daarvan afgezien, om de moeijelijkheden bij het opzoeken daardoor veroorzaakt. vs. 1. Hezel leest te recht ut itn Goi, door de magt van wonderen te doen voor Pharao. vs. 27. En 't ge- fchiedde ten dien dage, als 'jebevab tot Moses in Egyptenland fprak: vs. 28. Zo fprak Jthovah tot Mose's, zeggende, ik ben Jr. bsvab : fpreek tot Pharao, den Koning van Egypten, alles wat ik tot u fpreke. vs. 29. Toen zeide Moses voor 't aangezichte van Jcbovab: zie ik ben onbefneden van lippen, hoe zal danPirARAo naar mij horen ? VII. HOOFDDEEL. vs. 1. Toen zeide Jehttvab tot Moses, zie ik u [tot] eenen JEInbim over Pharao gezet, en Aüron uw broeder zal uw Propheet zijn. vs. 2. Gii zult fpreken alles wat ik u geneden zal: en A üron tw broeder zal tot Pharao fpreken,dat  £22 Het TWEEDE BOEK hii de kinderen van Isra cl uit zijn land trekken late. vs. 3. Doch ik zal P11 ara o's hart verharden , en ik zal mürie tekenen cn wonderen in Egyptenland vermenigvuldigen. vs. 4. Pharao nu zal naar ufiéden niet horen; en ik zal mijne hand aan Egypten leggen , en voeren mijne heiren, mijn volk, de kinderen van i sraël, uit Egyptenland , door groote gerechten. vs. 5. Dan zullende Egyptenaren weten, dat" ik Jehovah ben, wanneer ik mijne hand over Egypten uitftrekke, en de kinderen van Israël uit het midden van hen uiteide. vs. 6. Toen deden Moses en A a r o:.', als Jehovah hun geboden hadt, zo deden zij. vs. 7. En Moses was tachentig jaren oud, en Aüron was dricentachentig jaren oud, toen zij tot Pharao fpraken. vs. 8. En Jehovah ' fprak tot M o s f, s en Aüron zeggende: vs. 9. Wanneer Pharao tot uiieden fpreken zal, zeggende : doet een wonderteken voorulicden: zo zult gij tot AaRON zegden, neem uwen ftaf, en werp [hem] /orderen: Aüron uw broeder zal diui ,iw eisch van s'volks vertrek, nog gé* iuurig aandringen. 3. Schoon het te vergeefs zijn zal, want ik zal gedogen dat Pharaös gemoed, door den aandrang te onverzettelijker worden zal, en zulks op dat ik dus te beter gelegenheid hebbe, de bewijzen mijner Goddelijke Almagt, en mijn onbepaald gezag, over het gefchaapene te luiftcrijker en talrijker te maaken. 4. Zeker de Koning zal op uw verzoek in het minst geen acht flaan, daar op zal ik dan Egypten zwaar bezoeken , en daar door de tallooze menigte van mijn befchermvolk, den kinderen van den door mij geliefden vader, door mijne ontzaggelijke gerichten den weg baanen tot den uittogt.' 5. Wanneer het tot het uiterlTc zal gekomen zijn, dan eerst zal het Egyptisch volk volkomen erkennen, dat ik de Jehovakbm-t wanneer mijne oordeelen hen geheel ter nederflaan, en ik mijn volk veilig uitleiden zal. 6. Mos e Si en Aa r o n volvoerden ftipt de bevelen van den Heer. 7. M o s e s was nu reeds een man van tachtig Jaaren , en Aüron drie-en-tachtig, doe zij met dezen post bekleedt werden. 8. En de Heer vervolgde verder met hun te openbaaren, hoe zij zich bijzonder gedragen moeiten: 9. AlsEgyptens Koning aan uwen last twijffèlt, bij uwe eerfte komst, en van u vorderd een bewijs van uwe zending ten uwen voordele, dan moet gij op ftaande voet, uwen broeder Aüron  VAN M O S E S. II00 FDD. VIL £23 gelasten, zijnen ftaf op den grond te werpen, en die zal voor de oogen van Pharao in een' flang veranderen: 10. Op deze wijze gefterkt gingen Moses en Aüron ten hove, en zo dra de Koning bewijzen van hunne zending vorderde, wierp .Aüron den ftaf voor de voeten, en in tcgenswoordigheid van den Koning cn de hovelingen veranderde dezelve in eene groote flang; n. Pharao ontbood de wijsgeeren, zo uit de Godsgeleerde orde, als uit die der natuurkunde , en deezen bragten door hunne kunstenarijen, ook die vertooning van flangen ten vooifehijn; 12. Zij wierpen ook hunne ftavcn ter aarde, en ftraks zag men eene menigte flangen ; doch Aürons ftaf verflond, tot hunne verbaazing allen vs. 11. Waarfchijnlijk dat zij de flangen, op de een of andere wijzo dwongen, zo lang zij die in dc handen hielden, zich zo recht uittefteeken als een ftok. Voor den lezer die twijfeld, of de kunftenaars wel iets nagevolgt hebben, is grond in de vertaaling van het woord zij inden; dit komt meermalen voor, in de betekenis zij trachteden en zochten t* doen, zie Gen. XXXVII: si. vs. ia. Bu sc hing leest: hij verjlondze, onbepaald latende , ofhetflangen, dan {laven waren, dit fluit dan reeds al uit de betekenis van het woord deeden; uitvoerig is de Bijbel der Natuur hierover II Deel bladz. 58. het is mij te gedrongen, zulke verklaringen geven te veel angstvalligheid te kennen. vs. ii. Het is waarfchijnlijk dat Aüron zijn ftaf al weder opgevat hadde. Dit was dus een nieuw bewijs voor de onnavolgbaarheid van zijne verrichtingen. De Koning kon nu noch niet anders befluiten, of Mo sus ftak boven alle tovenaaren uit in kunst. — voor Pn arao's aangezichte neder, hij zal tot eenen draak worden. vs. 10. Toen gingen Moses en Aüron tot Pharao henen in, en deden zo geüik Jehovah geboden hadt: en A ü r o n wierp zijnen ftaf voor PhaRao's aangezichtc, en voor het aangezichtc van deszelfs knechten neder: en hij wierdt tot eene draak. vs. 11. Pharao nu riep ook de wijzen, en de guichelaren : en de Egyptifche toveraars deden dus ook met hunne bezweeringen. vs. 12. Want een iegelijk wierp zijnen ftaf neder, en zij wierden tot draken; maar A ii n o n s ftaf verflondl hunne ftavèh.  224 Het TWEEDE BOEK vs. 13. Doch Pha- de anderen: 13. Evenwel had dit wondei £&bM»« geene uitwerking op het kqnmglijk gehoorde , gelijk Jehovah moecl. j-Ijj q-el0oftle hlllllie ZClldillg llüg gefproken hadt. . , TT , niet, even als de H e e r e te vooren hun gewaarfcliuwd hadde, alleen zag hijdatlvltis e s konst die van zijne geoeffendBe overtrof, vs. 14. Toen zeide H- Daar op openbaarde zich de H e e r e jehovah tot Moses, Moses andermaal, hem bekend Pn ara o's hart is zwaar, hii weigert het maakende , dat Pharao tcgens allen volk te laten trekken. ^ fa weigering dezelfde bleef, en zich daar nog meer in verBerkte. vs 15. Gahenentot 15. Neem nu deze maatregelen, vervolgde^ Ai de de Heere. G a morgen, des Vooroudzal uitgaan naar't wa- dag&* weder tot den Koning; bedien U ter, zo ftelu tegen ö ' ... hem over aan den van de gelegenheid, wanneer hij, volgens Serftafdieri;nCee:neU 'slands gebruik, naar het rechthuis aan flang is veranderd ge- , ■ ■ . „j^. ^ u ann Jen 0CVer, en wcest, zult gij 111 uwe ^- 1 1 8 ' , ... hand nemen. necin dien Bar waar mede gij dat won¬ derteken , in de tegenwoordigheid des Kovs 16. En gii zult nings gedaan hebt, in uwe hand. 16. Daar ZaTXklr'^ door den m0nd Va" AHR?N' wen jEiohim, heeft uwen nieuwen last openleggen; en hem Eggende" Ö!',' zeggen: Jehovah, de Belcherm-God der SR3ft3fi£ Hebreen had mij vereerd, met het bevel ne: doch zie gij hebt ^ u, dat gij zijn volk, een vrij volk, LoorT WC mCt K£" onverhinderd naar de WoeBijne zoudt doeil trekken, om daar plechtig te offeren; en nieuwe bevelen van mij aftewachten, wat verder te doen: doch dat alles hebt gij vs. 17. zo zegt Je- afgefiagen: 17. Hierom doet Jehovah u, 'AÏM $0- nu waarlchouwende, weeten: dat gij thands éi; 17. Het werd geen eigenlijk bloed, maar bekwam een bloedkouleur, evenwel moet het ook van fmaak veranderd zijn: het moest hen ze-  VAN MOSES. Ho 0 FDD. VIL 225 een nieuw bewijs zult zien'; dat- hij zelf ^*e^-f^f1|* ik zal met ie in mij. de jehovah is. Ik zal uit ztju naam, met ne hand is, op het wa- , .. , , ter, dat in deze rivier dezen mijnen Étef, dien gn m mnne hand iSj n..iail> cn het zal ziet, op het oppervlak van. het water dezer veranderd ftroomende rivier flaan, en te'rftond zal het eene bloedkouleur aanneemen; 18. Ja, vs. 18. En de visch , i 11- j , in de rivier zal fter- het zal ook, 111 deszelfs aart veranacren, ven t zo dat de tWie- want de.visch zal er door ftervenj zodat g^g^P- het water zelfs befmet zal zijn wegens móéid woiden, hec , , . • ,11111 water uit de rivier te de doode visichen; en al de nerhaaktc mogen drinken. poogingen van uwe onderdanen, om drinkbaar watérrte bekomen , zullen te vergeefs, ziin. 10. Ingevolge het bijzonder vs. 19. vervolgens f , ,r , . «*, ,7 t zeide >WA tot Mo- bevel aan-Moses, door jehovah, ge- SES5 zesiat aüron; bood hij zijnen broeder den men, en. daar mede de gemelde bewce- de wateren dér-Egyp, j tenaren uit, over hun- ging over de wateren te. maaken, op dat ne «romen, over hunzo wel deiV?/7, als deszelfs zeven takken, n£ pocknen^vei- 'aue de gegraven rivieren, de kanaalen, de wel- vergadering van hun- 00 ' . ne wateren, dat zij putten, .de-bakken in de hoven, 111 bloed bloed worden: endaar veranderden; ja zelfs dat al hét water reeds Egypteiand1, ^éTde in in houten, of in prachtige fteenen vaten hontt en in itene [vater bezinking gezet, die verandering aan- ^ MosES nu naamej 20. Zo dra hij met den ftaf zwaai- en asron deden zo, - . ..„jiïo lEii-icn; .... ' zeker treffen. Daar de Nijl hun land zo zeer begunftigde, hebben zij 'er hun groottten Befcherm - God van gemaakt. Hsz. De Egyptenaaren zijn wel eenigzins verandering in den Nijl door troebelheid gewoon, doch nu was het te algemeen, en van te veel gevolgen. Pharao moet zeker gedacht hebben , dat de natuurkennis van Moses hem hadde doen voorzien ; hoe het water van den Nijl, dat jaar vroeger rood z-ou worden, dan in andere jaaren. In de maand van Juni, volgends de vernaaien van P 0 c o c k , neemt hetdiekouleuraan, ontftaande van roode aarde, die het water met zich voert. to. 19. De opeenftapeling , duidt aan denaauwkeurïgheid, waarmede alles uitgevoert wordt. Kenn, II. Deel.- P  £26 Het TWEEDE BOEK gelijk Jehovah geboden hadt, en hij hief den ftaf op , en doeg he [ water dat in de rivier wasvoorde oogen van Pharao, en voorde oogen van ziine knechten: en al 'c water in de rivier wierdt in bloed veranderd. vs. 21. En de visch, die in de rivier was, ftierf, en de rivier ftonk, zo dat de Egyptenaren het water uit de rivier niet drinken konden: cn daar was bloed in gansch Egypteland. vs. 22. Doch de Egyptifche toveraars , deden dus [ook] met hunne bczweeringen: zo dat P h a r \ o's hart verftokte, cn hij naar hen niet hoorde , gelijk Jehovah gefproken hadt. vs. i\. Efi Puar a o keer ie zich om , en ging naar'zijn huis: hij aagt niet in op bet voorgevallene. vs. Doch alle Egyptenaren crocven rontom de rivier, oir water te drinken; want zü konden van het water der rivier niet drinken. vs. 25. Dus wierden zeven dagen ver vuld, na dat Jehova, de rivier geflagen hadt vs. 21. Het Nijlwater is a-idcrs zeer fmakeüjk. vs. 24. Met reden heeft Ou wens, in •Symb. Hagan. T. uitvoerig bïwcezen, dat alleen het NiT.vater bloedkouleurig geworden zij. 4 vs. 25. Behoort tot het volgende Hoofddeel. de , veranderde het water van den ftroomenden oever, in tegenswoordigheid van den Koning, en zijne hovelingen, in bloed, 21. Overiil ftierf de visch, en het water werd zelfs befmettende in reuk; niemand in het ganfche land kon het drinken, en nergens Was goed water te bekomen. 22. Doch de wijsgeeren van Egypten, om des Konings magt tegen die van Jehovah te verdedigen, trachteden ook dit wonder natedoen; het gelukte hun eenigzins ter voldoening van een bevooroordeeld gemoed, waar door Pharao geBerkt weid in zijne weigerende voornemens, even als Jehovah gezegd hadde; hij llocg dan Moses andermaal , het verzoek af; 23. Maar deed het nu met meer verachting; hij wendde zich om, liet Moses Baan, keerde Bedcwaards, hij dacht niet eens in, wat hij gedaan had en welken 'er de gevolgen van konden zijn : 24. Doch zijne onderdaanen ten tiitcrBen verlegen, waren bezig met graven van adörcn, op dat zij nieuwe wellen mogten ontdekken, want al het rivier water was volBrekt ondrinkbaar geworden. 25. ÏCn die verandering had zeven dagen , lang geduurd, van het oogenblik af gerekend, op het welke Moses het water geflagen hadt.  van MOSES. Hoofdd. VIJI. sa? t, Op het einde van die aanmerkelijke week, na dat de wateren weder haare oude gedaante aangenomen hadden, begunftigde Jehovah Moses weder met eene nadere openbaaring , op eene gemeenzaame wijze; Hij ontving toen een nieuw bevel, om bij den Koning weder ten gehoor te gaan, en te volharden in het verzoeken van 's volks vertrek tot den plcchtigen dienst aan Jehovah. i. Met bijvoeging van de volgende bedreiging; indien gij het wederom afflaat, behoeft gij u niet met een gelukkigen uitflag te vleijen; neen, uw geheel Koningrijk zal dan van vorfchen krielen; 3. Niet alleen zal de Rivier uit welke zij zullen opkomen, daar mede vervuld zijn, maar zij zullen tot uwe huizen, ja tot in uwe binnenfte vertrekken , uwe rustbedden doordringen: gij, noch uwe hovelingen, noch iemand uwer onderdaanen zal 'er van verfchoond zijn; gij zult ze zo min uit de keukens, als uit de voorraadkamers kunnen weeren: 4. En dat (lijmerig ongedierte zal zelfs uw perzoon, geen uwer onderdaanen, den hoveling niet fpaaren, maar langs uw gewaad kruipen en fpringen: 5. Na dat die boodfehap te vergeefs gedaan was , beval Jehovah aan Moses, dat zijn broeder Aüron, nu ts. 5. Waar toe het troebel water veel toebragt, en'als de Miste «Wzaak moet gehouden worden. P i viii. hoofddeel. vs. 1. Daar na zeide Jebovab tot Moses, ga in tot Pharao, en zeg tot hem: zo zegt Jebovab, laat mijn volk trekken, iit zij mij dienen. vSi 1. En indien gij het weigerd te laten trekken, zie zo zal Ut uwe ganfche landpale met vorfchen flaan: vs. 3. Dat de rivier van vorfchen zal krielen, welke zullen opkomen, en in uw huis, en in uwe flaapkamer komen, ja op uw bed: ook in de huizen van uwe knechten , en op uw volk, en In uwe bakovens, en irj uWe baktroggen. Vs. 4. En de vorfchen zullen opkomen. Dp u, op uw volk, ett op alle uwe knechten. vs. S. Verder zeide Jebovab tot Moses, zeg totAaROM, drek uwe hand met uwen  C28 Het TWEEDE BOEK ftaf over de dromen, f over de rivieren, en over de poelen uit,en C doe vorfchen opkomen over Egypteland. * vi. 6 En A.Ï50H ( ftrekte zijne hand over i de wateren van Egypten uit, en daar kwa- i men vorfchen op, en bedekten Egypteland. 1 vs. 7. Toen deden de toveraars dus ook 1 met hunne bezweerin- | gen: en zij deden vorfchen over Egypte- 1 land opkomen. vs. 8. En Pharao : riep Moses en aüron, cn zeide, bidt vurig tot Jehovah , , dat Hii de vorfchen van mij en mijn volk wech neme, zo zal ik 't volk laten trekken , dat zij Jehovah offeren. vs. 9. DochMosES zeide tot Pharao, toon dat gij verheven zijt, boven mij: door mij te gelasten wanneer ik voor u, en tt: 6. In geen land zijn 'er meer dan in Egypten: net is lijke landplaag, doch deze is buitengewoon in het getal. vs. 7. Door het een en ander, waar meede zij de vorfchen bij elkander lokten; men zie Oïdman vcrmischte Sdmliagen aus den Naturkunde zur erklarung der II. S. vs. 8. Nu gelooft hij al d.it Moses racer kan doen, dan zijne wijsgeeren, en wel door een meer dan menfchelijken invloed. vs. 9. Ik volg hier de vertaaling van mijnen vcreerenswaardigen vriend Profr. Muntinch, opgegeeven in zijne fchoor.e Disfertatie onder jchrocdei. laarmetdenftaf, wijd en zijd, flaan zoue, op dat uit allen de Baande en vlieeiide wateren des lands vorfchen kontefi voortkomen: 6. Op dat teken van ^a ron volgde' een talloos heir van vorchen, welken zich over het geheele land ■erfpreidden. 7. En de wiskonflenaars loogden ook Moses naaitevolgen , rechtende ook overal vorfchen ten voor'chijn te brengen : 8. Toen die plaag dies beroerde, ontboodt de Koning Moses en Aüron, hen gelastende, Jehovah hartelijk te fmeeken , om de afvending derzelve over hem en over zij1e onderdaanen: In gevalle Jehovah hen verhoorde, dan zou hij het Hebreeuwfche v-olk laaten trekken, om dien Jehovah te oflereu; want nu erkenden hij den invloed van eene Godheid, die Moses fcheen te bcgunfligen: 9. Biet antwoord van Moses op s'Konings verzoek was: gelief hier in uwe koninglijke meerderheid boven mij te toonen, door mij den  VAN MOSES. HOOFDD. VUL £29 tijd te bepaaïen, wanneer gij wilt, dat ; ik deze bede doen zal: ik ben tot eene < flipte nakoming van dergelijke bevelen \ bereid, ik zal aan uw oogmerk trachten j te voldoen, op dat de vorfchen naar de '< rivieren wederkeeren, en gij van dat lastig ongedierte ontflagen wordt: 10. De Koning verzocht dit des anderen daags : 's morgens, waarop Moses beloofde zijn verzoek infewiUigen, doch alles, op dat hij weeten zoude dat er geen Majefteit bij Jehovah te vergelijken was; 11. Voegende hij er bij, dat die menigte van vorfchen nog eenigen tijd ia de riviere, tot een aandenken aan de redding, zijn zouden. 12. Daarop verliet Moses cn Aanon het hof, en op den bepaalden tijd, des anderen daags s'morgens, bad -Moses deu-ffEer, dat Hij den Koning van de pkage bevrijden wilde, waarmede Hij Pharao bezocht hadde; 13. En Jehovah handelde even zo als Moses voor den Koning belooft hadt: de vorfchen, overal verfpreid, in de lieden, vertrekken, op het land , lagen op eenmaal overal dood; 14. Zo groot was het getal, dat het land van de dooden vorfchen, die overal uitgedraagen werden, geheel befraet was; 15. Doch zodra Pharao befpcurde dat die walgelijke plaag zich nu alleen maar tot de wateren bepaalde, zo bevestigde hij zich weder in zijn eens gerioomen befluit, éven zo als Jehovah Moses,. reeds te vooren gezegt hadde, dat de uitkomst gedurig zijn zoude : P 3 -oor uwe knechten, n voor uw volk viliglijh bidden zal, om leze vorfchen van u :n van uwe huizen te -erdelgen , datze aleen In de rivier over>lijven? vs. 10. Hij dan zeiIe , tegen morgen : en nj zeide, het zij naar iw woord, op dat gij ,veet, dat'er niemant s, gelijk Jehovab oaSe Mlohim: vs. 11. Zo zullende rorlchen van u, van awe huizen, van uwe knechtén, en van uw volk wijken: zij zullen alleen In de rivier overblijven. vs. 12. Toen gingen Moses en Aa'ron van Pharao uit: en Moses riep tot Jehovah ter zake van de vorfchen, die Hij Pharao hadt opgelegt. vs. 13. En Jehovah deedt naar het woord van Moses: en de vorfchen fttêrvcn uit de huizen , uit de voorzalen , en uit de velden : vs. 14. En zü vergaderden dezelven te zimen bij hopen, en het land ftonk. vs. 13. Toen nu Pharao zag dat 'er ademing was , verzwaarde hij ziin hart, dat hij naar hen niet hoorde, geli'.k Jehovah gefproken hadt.  »3° Het TWEEDE BOEK Vs. \6. Verder zeide Jehovah tot Md» es, zeg tot AS ron , Jtrek uwen (laf uit,en (la het (lof der aarde, dat het in gausch Egypteland tot luizen worde. vs. 17. En zij deden dus: want Aüron ftrekte zijne hand uit met zijnen (laf, en floeg het (lof der aarde, en daarontflonien vele luizen aan de menfchen , cn aan 't vee: al het (lof der aarde wierdt luizen in gansch Egypteland. vs. 18. Dus deden de toveraars ook met hunne bezweeringen, op datze luizen voortbrachten ; doch zij konden niet: zo waren de luizen aan de menfchen, en aan 't vee. vs. 19. Toen zeiden de toveraars tot Pharao, dees isJUohims vinger: doch Piiarao's hart vcrftijfde, zo dat hij naar hen niet hoorde, geli ik Jehovab gefproken hadt, vi. 16. Mogelijk de Jluipixisp volgends Hassïlquist; zij worden eer gevoeld, dan gezien! Zij maaken een diepe wond, en leggen hunne eieren in dezelve. — In hopen van de doode vorfchen hebben zij toen hunne eieren gelegt , en hier uit groeide hun getal zo aanmerklijk. — Uitvoetig is MicHAëLis over deze dieren, bijzonder hoe moeijelijk zij zijn; dit zoort van ongedierte vertoonde zich in dat faifoen anders nooit. 16. Hierop ontving Moses een nieuw bevel van Jehovah voor Aüron : hij moest zijn Baf weder opvatten, en daar mede het Bof van den grond flaan , zo dat het als een wolke opvloog; even zo talrijk, zo digt zou een fchadelijk ongedierte het land bedekken : 17. Toen dat bevel door Aüron naaüwkeurig volbragt werd, was het getal van het ongedierte zo groot dat men overal eene dikke wolk zag , niet minder dan die door het flaan van Aürons Baf; 18. Waar op de wichelaaren des Konings ook hunne kunst wederom beproefden; doch de fcherpe beten en jeukingen van het ongedierte maakten hen onbekwaam iets handigs te verrichten. De plaag was over menfchen en beesten algemeen : 19. In deze verlegenheid verontfchuldigden zij zich met deze aanmerkelijke woorden: hier fchiet onze kunst te kort, dit is Gods onmidlijk bedrijf; doch ook dit voorbeeld van overtuiging had geen vermogen genoeg om Pharao te vermurwen. — Hij bleef even halftarrig, even zo als Jehovah aan Moses voorfpeld hadt.  van M O S E S. Hoofdd. VIII. 231 20. Hier op kwam een nieuwe last des Opperbeltuurders van den volgenden inhoud: maak u morgen ochtend gereed, en gaa naar buiten de Stad, ter plaatze daar dc Koning des morgens gewoonlijk komt: hij zal aan de rivier wandelen; doe dan uw verzoek op nieuw, met de volgende bedreiging, uit mijnen naam: 21. Indien gij ó Vorst! het verzoek des volks weder afflaat, zo zal ik, zegt Jehovah, verfcheidene foorten van ongedierte ter uwer ftrafie zenden; en het zal U, uwe hovelingen, allen uwe onderdaanen, uwe wooningen , en uwe landhoeven , door hun aantal en verfcheidenheid geweldig plaagen; 22. Maar het Gofen der Israëliten, zal van mijne hand zodanig verichoond worden, dat zij dat ongedierte nergens befpeuren zullen, en dus kunt gij best weeten dat mijn albeftuur tot in het harte dezes lands doordringt; 23. Dat teken van onderfcheid tusfchen mijne onderdaanen en de uwen, zult gij ook morgen kunnen ontdekken: 24. 'sHeeren bedrci- vs. 21. In het Hebreeüwsch is het foort van Inzekten onbepaald gelaaten: 'er zijn verfc beiderlei foorten in dat land. Oedman en Ros enmul eer denken aan de Kakkerlak, die niet alleen de menfchen bijten, maar zelfs aan de meubilen knagen. — De aandrang rot vertrekken wordt geftaag herhaalt. De aart van het leven der Israëliten dulde niet, dat zij zoudeï verlof vertrokken; zij konden met hun vee geen groote marfchen doen, en zonden dus ligt achterhaald worden: mogelijk dat 'er ook op de grenzen lieden gebouwt waren, die hun den aftogt konden betwisten. vs. 24. Ethiopifche vliegen Mijs. , vliegen van Egypte Je fa!» vii: 18, 19. Een* niet buitengewoone plaag in die landtn , zelfs in onze P 4 t;i< vs. 20. Verder zeide Jehovah tot Mos r s, maak u morgen vroeg op, en Hel u voor V11 a r a o's aangezichtc , zie hij zal aan 't water gaan, en zeg tot hem; zo fpreektJehovah, laat mijn volk trekken, datze mij dienen. vs. 21. Waiat zo gij mijn volk niet laat trekken, zie zo zal ik eene vermenging van ongedierte op u, cn op uwe knechten , en op uw volk, cnin uwe huizen zenden: ao dat de huizen der Egyptenaren met deze vermenginge zullen vervuld worden, en ook het aardrijk, daar zij op zijn. vs. 22. En ik zal ten dien dage het land Gofen , daar mijn volk in woond, afzonderen, dat daar gene. vermenging van ongedierte zij, op dat gii weet, dat ik Jehovah in het midden van dit land ben. vs. 23. En ik zal eene fchcidhig zetten tusfchen mijn volk cn tu sfehen uw volk, tegen morgen zal dit teken gefchieden. vs. 24. En Jehovah  232 Hkt TWEEDE BOEK deed zo, en arfrltwim c eene zware vermen- f ging van ongedierte in £ P H \ K. a o's huis i en in de lunzen zijner ' Knechten, en over ( gansch Egypteland, het land wierd ver- ( dorven van deze ver- 'menginge. 1 vs. 15. Toen riep < P h a r a o , M o s e s en ; Aüron, en zeide, gaat henen, en offert ; uwen Mlohim in dit land. I i i vs. i6. Moses dan ' ïeide , het is niet billijk dat zo toetejla?n , want zouden wii der Egyptenaren gruwel Jehovah, onzen Mlohim, mogen offeren? zie, indien wij der Egyptenaren gruwel voor hunne oogen offerden , zouden zij ons niet (lenigen? tijden; doch hier was de tijd wonderdadig. — Waarfchijiilijk ook muggen, waar over Mallet in zijne reize naar Egypten zo zeer klaagt. Daar «ofen wegens deszelfs ligging, het meest van dit ongedierte moest geplaagt zijn, is het nu 'er geheel vrij van ,• hoe zeer begunftigde die God dan dit volk. vs. 16. Noch niet eens in Herodotus tijd, werd de dierendienst in Egypten algemeen , zo dat men dit gezegden hier niet te vér moet trekken. _ Het dom gemeen kon toen misfehien alzo denken , en hen daarom aangevallen hebben, evenwel was het toen ter tijde noch niet de gevestigde Godsdienst-leere : daar verfchillende provinciën tegenftrijdige Goden dienden, waren dergelijke twisten daarom niet vreemd. ing wierd al ras vervuld. , 'Er kwamen ene menigte van muggen, of Ethiopifche liegen, wormen en andere bloedelooze lieren, welken met geheele zwermen in Ie paleizen drongen, op de velden neder 'ielen; en het land leedt zeer veel fchaale van die verfcheide ongedierten: 25. De Cöning zondt in allerijl om Moses en :ijnen broeder.- Naauwlijks zijn zij onter zijn oog, of hij zegt met veel drift: poedt u, om uwen God eenen plechtigen lienst te geeven, doch het is mijn Koïinglijke wil, dat zulks binnen de grenzen van mijn land gefchiede. — Dit is de riterfte ftap van toegevendheid omtrent uw ;olk: 26. M o s e vS deezen ftaatkundigen trek ioorziende, antwoordde den Koning: het is: niet billijk, op deze wijze het verzoek intewilligen. — Verfchilt de ofierdienst ran ons, en die van het gros uwer onderdaanen, niet zo aanmerkelijk, dat de uwen, wanneer zij ons in het openbaar zagen offeren, daar over in een gods-  van MOSES. Hoofdd. VUL %3,3 dieflftjg afgrijzen ontftoken zouden worden , en in een oproer ons zouden trachten te fteenigert? 27. Wij verzoeken alleen maar, om ons drie dagreizen vér van uwe grenzen te laaten verwijderen, op dat wij Jehovah onzen God, op Sinai offeren; op die wijze als Hij ons dan nader bevelen zal: 28. De Koning, bemerkende dat Moses in de hoofdzaak weigerig blijft, zegt: wel aan, ik zal U uwe bede vergunnen, mids gij mij alleen belooft, dat gij niet verder uwe reize zult voordzetten. — Ai fpoed u, om op deze vergunning ernftig voor mij tot God te zuchten: 29. M 0 s e s antwoordde hier op: 6 Koning! uw verzoek om mijne voorbidding tot wegneming van die plaage, ten nutte van U, en uw hof, en onderdaanen, zalU geworden; alleen breng ik u nogmaals onder het oog, dat het nu niet weder van agteren blijkc, hoe veel agterhoudendheid 'er in uwe inwilliging gewoonlijk zij, en gij ontheft zijnde, niet weder weigerachtig blijve: 30. Dit dooi den tolk AaRO» met nadruk gezcgt zijnde , vertrokken zij daar op beiden, en zonderden zich af in het gebed tot der Heere; 31. En de menigte van allerle ongedierte hield zodanig op, dat er zelf; geen worm, geen eitjen meêr gevondei werdt: 32. Doch hoe zeer de Koning, in den beginne gebogen fcheen, het wa: atles te vergeefs ; hij van den aandrang ontheven, veranderde al weder van gevoe len, en bleef bij zijn eerfte voornemen P 5 vs. 27. Laat ,on s den weg van drie dagen in de woeftijne gaan, dat wii Jehovah, onzen . Mlohim , offeren, gelijk Hij ons gebieden z»l. vs. 28. Toen zeide Pharao, ik zal ü laten trekken, dat gijlieden Jehovah , uwen Mlohim , offert in de woeftijne, alleen dat gijlieden in het gaan niet te verre trekt: bidt vuriglijk yoormij. vs. 29. Moses nu fprak, zie ik ga van (1, en zal tot Jehovah vurig bidden, dat deze vei menging van ongedierte van P h arao,van ziin e knechten , en van ziin volk morgen wechwijke : alleen dat Pharao niet meer bedrieglijk handele, dit volk niet latende gaan om Jebtvah ie offeren. vs. 30. Toen ging Mosïs van Pharao uit, en bad vurig tot Jehovah. vs. 31. En Jehovah deed naar het woord ' van Moses,en de veimenging van ongedieite week van Pharao, van zijne knechten, en van zijn volk: daar 1 bleef niet een over. vs. 32. Doch Pha- . rao verzwaarde ziin hart ook op dat maal: en Hi liet het volk niet trekken.  *34 Het TWEEDE BOEK namenlijk, om, op geenerlei wijze Israëls optogt toe te laaten. tX. HOOFDDEEL. ttp- vS. t. Daar na zeide i-JPlk.ort daar op gebood de Heer ga*mBtftottoptH1aIRAoS' Moses, wederom ten hove te gaan, en en fpreek tot hem, dus zijnen eisch wegens des volks vertrek zegt Jehovah, de jEh- J . • . , „ Hm der Hebreeuwen, te hernieuwen: a. Met bijvoeging van ^"nSfaSfT.! de volgende bedreiging: indien het geviel, vs. 2. Want zo gij ^at hij zulks weigerde, onder eenig voorweigert hen te laten J o 7 trekken, en gij het wcndzel, en hen, onder eenigen ichijn, in nog met geweld op- , , , .. , houdt: de daad met zijne magt wederhield; vs. 3, zie de hand 3- Dat dan 's H e e r e n zonderlinge wraak- cwërtwTee,ZdatZin oeffening omtrent de huisdieren befpeurt 't veld is, over de paer- ZOude worden; eene pestziekte zou al het den, over de ezelen, overdekemeien, over nuttige huisvee aantasten. 4. Alleen, voeghetrkLlnrevneê,edooVrei' de Jehovah er bij, dat mijn volk niet vrce- eene zeer zware pest. 7£ want TJt 'zelf zal Zlllk eeil Olldervs. 4. En Jehovah ' zal afzondering maken fcheid maaken tusfchen ons en der Egyp- tusfehen het vee der . ,. , r , israëliten, en het vee tenaaren vee, dat die belmetting onder $rtEEnï^* ons vee m het Seheel nict zal befPeurt les dat der kinderen worden: <. En in het doen van de bood- van I s r a ë 1. is. vs. 5. En jehovah fchap ontdekte de Heere nader aan Mo* re" zeggend2!:" ses, dat, ingeval van weigering, gelijk morgen jehovah 1 et Jn ^e uitkomst zijn zoude, dat deze zaak in dit land ■> ' . doen. dan op den volgenden dag reeds die vs. 6. En johovab bezoeking komen zoude: — dus eene deed deze zaak 'san- p _ deren daags, en al het bezoeking alleen over Egypten. 6. Op 5ieerftemaafvan hef $n dag openbaarde zich de plaage tervee der kinderen van ft011ci. ai der Egyptenaaren vee werd ont- I s r .\ c h ftierf 'er met . ' , , , T .... , , r een. zield, doch het vee der Israehten bleet vs. 7. En Pharao ^ ^ ?, pHARA0's opmerking vs. 4. Deze plaag en de volgende, ontltond eenigzins uit de befmette lucht. Hsz. vs. 7. Hij zal mogelijk gedacht hebben, aan zo veele onderdaanen was meer  van M O S E S. Hoofdd. ix. ü35 bleef nu op het gezegde van Moses ■ hegten, dat de Israëliten van deze plaage 1 vrij zouden zijn. Hij zondt lieden, om hier van de waarheid te onderzoeken; doch deze nieuwe proeve voor Moses zending werkte niets anders op zijn gemoed uit, dan eene meerdere hardnekkigheid, zo dat hij nu niet eens wankelende dacht: wil ik de bede inwilligen, of wil ik mij zeiven gelijk blijven? 8. Doe beval Jehovah aan Moses en Aüron, dat zij nu zonder den Koning te waarfchouwen, zich naar die plaatze daar de Koning zich toen bevond, begeeven zoude, dat zij hunne handen met asch, uit den oven gevuld, zwaaijen zouden door de lucht, dit moesten zij doen in tegenwoordigheid van den Koning: 9. Dit zou ten gevolge hebben, dat een zonderlinge nevel over gansch Egypten komen zoude , met die uitwerking, dat menfchen en vee daar door befmet, vol kleine zweeren, in de huid met etter blaaskens uitbreekende , belemmerd zouden wezen; 10. En de uitkomst was even zo als Jehovah vooripeld hadde; 11. Ja zo al- meer vcrlooren, dan aan al het vee, het welk weder gekocht konde worden. H s z. vs, 9. Dit is geene onbekende zitkte, maar eene aan die landftreken tige: Deut. XXVIII: 18, 22. word ze daaronder getelt: Michaclis in zijn Oriënt. Bibliotb. noemtze de zwarte Elephantiafis. — Rein 11 art in zijn Bibelhrankbeiten onderfcheidt ze ook van de melaatsheid, dog ik geloof datzc alleen verfchilt in de wijze van opkomst, en niet in de natuur der ziekte. :ond henen, en zie» ran I s r a 2 l s vee wat er niet een geftorven: loch het hart van ?iiarao wierd ver1 waard , en hij liet het rolk niet trekken. vs. 8. Toen zeide Jebovab tot Moses en Aa'ron, neemt zijlieden uwe vuisten vol asch uit den oven: ;n Moses ftroje die aaar den hemel, voor Pharao's oogen. vs. 9. En zü zal tot klein ftof worden over gansch Egypteland, en zal aan de menfchen, en het vee , tot zweeren worden, uitbrekende met bladeren, in gansch Egypteland. vs. 10. Eu zü namen asch uit den oven, en Honden voor Pharao's aangezichtc, en Moses ftrooidezc naar den hemel: toen wierden daarzwceren, uitbrekende met bladeren , aan de menfchen en het vee. vs. 11. Zo datdeto-  a36 Het TWEEDE BOEK veraars voor Moses niet ftaan konden, wegens de zweeren: want aan de toveraren en aan alle de Egyptenaren waaren zweren. vs. li. Doeli Jehovah verftokte Phara o's hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk Jehovah totMoses gefproken hadt. vs. 13. Toen zeide , Jehovah tot Moses , maak u morgen vroeg op, en ftel u voor P h a r a o's aangezichte, cn zeg tot hem-, zo zegt Jehovah, der Hebreeuwen Mlohim , laat mijn volk trekken, datze mij dienen: vs. 14. Want ditmaal zal ik alle mijne platen in uw hart zenden, over uwe knechten, en over uw volk, op dat gij weet, dat 'er niemant op de gani'che aarde zij, gelijk ik. vs. 15. Want nu heb ik mijne hand uitgeftrekt, op dat ik u en uw volk met de pest zou liaan: cn dat gij van de ar.rde zoudtverdeigt wol den; vs. 16. Maar waarlijk daarom heb ik u verwekt, op dat ik mijne kracht [aan] u betone, en op dat men mijnen naam vertelle op de ganfche aarde. gemeen, zo zwaar was deze bezoeking, dat de Egyptifche natuurkundigen, van wegens de jeukerige fcherpheid, het verveelende , niet voor M oses konden verbergen. Geen middelen hielpen: de plaage was algemeen, zo wel over de artzcn, als over :1e andere Egyptenaaren: 11. Doch de Heer' dulde nog de verharding van Pharao een wijl, zo dat hij weder omtrent het verzoek onwillig bleef, even zo als Jehovah aan Moses voorfpeld hadde. 13. Waarom de H e e r e op nieuw M 0s e s beval des anderen daags in den vroegen morgen ten hove te gaan, met den eisch: Jehovah de Befcherm - God der Hebreen, beveelt u zijn volk den optogt toe te laaten, om den dienst aan Hem te bewijzen, 14. Anders zal ik, van nu af, mijne bezoekingen zo verzwaaren, dat ze uw hoogmoedig hart lijnregt-treffen zullen; zij zullen uw zeiven nader komen; terwijl zij ook over uwe hovelingen , en allen uwe onderdanen woeden zullen, op dat gij weet, dat geen Koning in het heelal in magt bij mij vergeleken kan worden; 15. Want van nu af Ba ik gereed, u, en uwe onderdaanen met eene algemeene befmettende ziekte te bezoeken , waar door gij, in één oogenblik, zoudt konnen weggerukt worden; 16. Tot dus verre heb ik u verfchoond, op dat ik u de grootheid mijner magt openbaarde, en daar door de roem mijner mogendheid overal bekend zoude  van M O S E S. Ho o fdd. IX. 237 worden; 17. Vaart gij nochtans voort,; u tegens mijne onderdaanen te verzetten, in het weigeren van hun vertrek; 18. Dan zal ik ook voortvaaren, om morgen, op dezen tijd , een vreefelijken hagel te laaten vallen, wiens gelijk nimmer in Egypten gezien is, van de onheugelijkfte tijden; 19. Ter uwer' waarfchouwinge gelast ik u, uw huisvee op Ital te haaien; en al wat gij van het veld bergen kunt; want mensch of vee, dan op het veld zijnde, en al wat niet onder dak is, zal door den hagel verplettert worden: ao. Alleen de hovelingen, die eerbied voor Jehovah hadden, gaven bevel, dat al het landvolk en het vee naar huis zouden gevoerd worden ; 21. Doch zij onder de hovelingen, die de waarlchouwinge des He eren in den wind Bejegen, maakten geen de minfte fchikking dezen aangaande; 22. Des anderen daags gebood de Heer Moses, zijn ftaf in de hand ten hemel te richten , op dat 'er over geheel Egypten een hagelbui kwame, die zo geweldig was, dat hij niets verfchoonde; 23. Daadlijk volgde, op de uitgeftoke hand, ten allenTeeslijkst onweder van donder en hagel; de blikzem verfpreidde zich over de aarde en verzengde veele vs. 23. Pfalm lxxviii: 47 ,48. Dit is te verfchriklijker om dat de onwedeis in Egypten vrij zeldzaam zijn. — Het vuur van den blikzem verfpreidde zich meest langs den grond, het welk natuurlijk is, in de lage landen, en verzengde daar door veel. vs. 17. Verheft gij u :elven noeh tegen mijn 'Olk, dat gij het niet vilt laten trekken? vs. 18. Zie ik zal norgen, omtrent delen tijd, eenen zeer ;waren hagel doen re;enen, wiens gelijk in Egypte noit geweest iij, van dien dag af, lat het gegrond is, tot 111 toe. vs. 19. En nu, zend tenen, vergader uw, /ee, en alles wat gij jp 't veld hebt: alle nenfehen en gedierte, iat op 't veld zal geironden worden, en in mis niet verzameld zal !ijn, als dees hagel op len vallen zal, zullen .terven. vs. 20. Wie onder Pu arao's knechten Jebovab''s woord vreesie, die deed zijne tnechten en zijn vee in ie huizen vlieden. vs. ai. Doch die zijn hart niet tot Jebovab's woord zettede, liet rijne knechten en zijn vee op het veld. vs. 22. Toen zeide Jehovah tot Moses, trek uwe hand uitnasr len hemel, en 'er zal in gansch Egypteland bagel zijn, over de menfchen, en over het vee, en over al het trnid des velds in Zgypteland. vs. 23. Toen ftrekte Moses zijnen ftaf naar len hemel, en Jebovab 5af donder en hagel ,  £38 Het TWEEDE BOEK cn 't vuur fchoot naar de aarde : en Jebovab liet hagel regenen over Egypteland. vs. 24. En daar was hagel, en aanhoudende blixems onder den hagel vervangen: hij was zeer zwaar, desgelijk is in gansch Egypteland noit geweest, zeden dat het tot een volk geweest zij. vs. 25. Eu de hagel floeg in gansch Egypteland, alles wat op 't veld was, van de menfchen af, tot de beesten toe: ook doeg de hagel al het kruid des velds , en verbrak al. het geboomte des velds. vs. 16. Alleen in 't land Gofen, daar de kinderen van Israc'l waren, was geen hagel. vs. 27. Toen zond Pharao henen, en riep Moses en Aüron, en zeide tot hen, ik heb mij ditmaal bezondigt: Jebovab is rechtvaerdig; ik daarentegen en mijn volk zijn godloos. rt. 28. V,\dvjehevah vuurigliik (het is meer dan genoeg) dat 'er geen donder van Mlohim , noch hagel meer zi , dan zal ik ulieden laten trekken, en [gij] zult niet langer blijven. vruchten en goederen, en die zwaare bui trof geheel Egypten; 24. Zo ijslijk was dat onweder, dat de vreeslijke hagelfteenen met blixems vermengd, die ogenbliklijk op elkander volgden , de ijslijkhcid zo vermeerderden , dat men nooit van zulk een onweder gehoord hadde; 25. De verwoesting die het aanrechtte, was niet minder aamnerklijk; al wat op het veld was geweest, menfchen , beesten , gewasfen, geboomte, het was alles verpletterd en vernield; — 26. Alleen Gofen, het verblijf der Israëliten was verfchoond; daar was in het minfte geen hagel gevallen; 27. In die felle bezoeking deed Pharao fchikking maaken, om Moses te ontbieden; doe deze lieden de boodfehap met moeite volvoerd hadden, verfcheen Moses zeer bedaard ten hove. De Koning hem ziende, barst braks uit in eene belijdenis, die zijne ontrouw ontdekte. Ach! zegt hij: wederom ben ik oorzaak van deze plaage! — Jehovah is billijk, onder de uitvoering zijner wraake mijgewaarfchouwt hebbende; doch ik en mijne onderdaanen , dit alles in den wind geflagen hebbende, zijn hardnekkige wederfpannelingen, 28. Edoch, fmeek nu met allen aandrang tot Jehovah, dat de allervreeslijkfte donderflagen, en woedende hagel .moogen ophouden; want de verwoesting is groot genoeg, om nu van mijn plan aftezien. Ik zal u niet alleen verlof geeven tot het vertrek; maar ik zal zelf zorgen, dat 'er geene vertraging van uwe  van MOSES. Ho o fdd. IX. 239 zijde plaats hebbe. 29. Moses verzogt vs- 29- Toen fprak J . .. a Moses tot hem: wan» den Koning, op de wijze van ontheffing neer ik de Had uitgete letten: zo dra (zegt hij) als ik de Stad fkaami^ ffi^jj? uitgegaan ben, zal ik onbevreesd, in het breiden voory**»***.- 0 D 7 'de donder zal ophou- open veld mijne handen ten hemel hef- den, en de hagel zal r /!.,!, n 1 1 n'et meer zijn, op dat ren, een Batig gebed doen, cn ltraks zul- g;j zoudt weten, dat len de donderflagen niet meer gehoord de aarde ***** "J> worden, geen hagelfteenen zullen 'er meer vallen, op dat gij uit deze proeve zien moogt, dat de ganfche aarde, zo wel als uw land, het eigendom van onzen Heer is: 3a. Doch ik moet u rondborstig zeg- vs. 30. Nochtans , 11, , weet ik zeer viel, dat gen, het zal alles weder op u en uwe g;}-, „„eb uwe kned- hovelingen geen kragt doen gij zult door de zichtbaare bewijzen van JehovaVs god- niet vrezen zult. delijke tegenswoordigheid , niet tot ge- hoorzaame onderwerping gebragt worden: 31. Moses, buiten de Stad zijnde, be- vs. 31- Het vlas nu, ri '• a »-tl!-1 •»« 1^ en de gerst wierdt ge- merlcrc dat het Vlas, en de Gerst, ge- nagen: want de gerst heel vernield waren, beiden hadden haare viaTwafin den hata!' rijpte, 'er was geen uerftel. — 32. Doch vs. 32. Maardetarw ,' rr , , ..en rijst wierden niet de larwe en de Rijst, nog zo teder zijn- gedagen: wam zij waren bedekt. 5>j. 31. Het vlas was een groot verlies, dewijl een der voornaamfte takken van den koophandel in Egypten, het linnen of katoen was. — Het voorjaars gewas, nu rijp, werd verwoest; maar het najaars koorn was noch niet eens uit den grond, en kon dus geen fchaade hebben, dit is voor het vervolg der gefchiedenis nodig optemerken. Faber vertaalt het niet onaartig, voor zij ware» gedekt, zij waren fpadc vrugten, doch wat al te vrij. vi. 32. Liever rijst, dan gerst , een landgewas aan Egypten eigen. Schoon MicHAëLis beweert dat die plant veel laater daar gebouwt is. Wij volgen hier dan Faber, en Cels.ius, temeer, daar de zwarigheid van MicHAëLis vervalt, daar in den Bijbel der Natuur bewezen vvordt, datze ten dien tijde, al overvloedig in andere landen gebouwd was.  240 Het TWEEDE BOEK de dat zij naauwlijks ontfprotén was, vs. 33. Zo ging Mo- hadt weinig fchade geleden: 33. Daadeüjk È'^ïrteetdd* hield het OOWiÖfeB op, zo ais Moses zijne handen tot Jeho- yoorfpelt hadde; zelfs de regen, die vrees- vab: en de donder en „ * ... . , . hagel hielden op , en lijk was geweest, hield geheel en al op: £É-Ê&ïf$ 34- Doe de Koning befpeurde, dat de gegoten. plasregen, de daar onder gemengde ha- vs. 34. Toen Piia. r 0 ' , rao zag dat deregen, gelfteenen, en de donderflagen verminderSn"zt0bezondPig- den, zo verzwaarde hij zijne flugge hande hij zich verder: en j^j^-»,,. cn ;n «jgatfe van dankbaar te hij verzwaarde znn u*mu&*u J' hai-t, hij, en zijne zjjn, viel hij in eene wraakzuchtige verne("lcn' Bokking, waar toe. de gefprekken roet . ■, zijne hovelingen , veel toebragten: —- vs. 35. Dus wierd -' c .. . , .. Pu ara o's hart ver- -35. En op deze wijze was het weder bij S^-tó^lt d. "itkomBe zodanig, als Jehovah aan ^fLZ^Z^t Moses gezegt haddé, sas gefproken had. x. hoofddeel. r^\^IKI6 ^ na deze laatBe ge- vs. ïi Daarna zeide * J jibevab tot m 0 s e s. hoorgecving, openbaarde zich de H e e el wam itk^ebziRnAi°rt wederom aan Moses; hem gelastende ten t^^kt!\l% höyc te gaan, met bijvoeging; ik zal duiten,, op dat ik deze den - dat de Koning zich verder regens miine tekenen in het .. i j- 1 n midden van hem zee- mijne bevelen verzet; ik zal dit beltaan Kn zou' • een wijl in de hovelingen zelfs dragen, op dat ik daar door gelegenheid hebbe mijne wonderdoende hand , in 'de hofBad van Egijptcn , aanhoudende te vertooncn: vs': 2. En oP dat gij *? Daardoor zult gij, en uw volk, gelevoor de ooren van genheid hebben aan uwe kinderen, en aan uwe kinderen, en 0 • , , ., kindskinderen moogt het laate nagedacht te vcrhaalen, wat ïlc feffil in Egypten al gewrocht hebbe; en hoe be, cn mime tekenen ■■> mijne wonderen overal bekend maakte, dieikondcr hengeltelt ■ heb: op dat gijlieden 'op dat cn gij lieden, en dat gedachte erkenggf' dM * ***** fieh; dat ik alleen de O p> e r h e e r ben;  van MOSE S. Ho 0 fdd. X. 241 3. Op den gelegcnen tijd gingen Moses en Aüron dan ter gehoor — het voorftel was nu: Jehovah de God der Hebreen, gebiedt mij, dat gij uwe verootmoediging over de belediging mij aangedaan, en het gefchonden woord, openlijk zotidt betooncn, en berouw over uwe ongehoorzaamheid, door daaden van inkeer: ik herhaal nogmaals het verzoek; 4. En ingeval gij 6 Koning, wederom den optogt van het volk belet, zo dreigt Jehovah u morgen, met een talloos leger van alles vernielende fprinkhanen, over uw gansch gebied te zullen bezoeken; 5. Die in zulk een aantal zullen nedervallen, dat het oppervlak der velden, zo dik bedekt zal zijn, dat men nergens het veld bloot zal kunnen zien: al wat de hagel verfchoonde, al wat zedert uitgefproten is, zal door haar vernielt worden; zij zullen uw geboomte deerlijk havenen, ja zelfs niets van uw veldgewas ongefchoiiden laaten, zo vernielende zal haar honger zijn; 6. De fteden zelfs zullen 'er niet van verfchoond zijn; uwe vorftelijke paleizen, die uwer hovelingen, ja de hutten uwer geringfte onderdaanen zelfs, zullen 'er mede bezogt worden, en wel in zulk eene menigte, dat niemand uwer vaderen, van zijn vroege jeugd af aan, immer iets dergelijk zal gezien hebben; — dit gezegt hebbende, keerde hij zich fchielijk om, zonder verder iets te zeggen, en vertrok uit de gehoorzaal: 7. Straks omfmgelden de hovelingen den Koning, hem ernftig verzoeII. Deel. q vs. 3. Zo gingen Moses en ASron tot Pharao, cn zeiden tot hem: zo zegt Jebovnb, der Hebreeuwen JEUhim, hoe lange weigerd gij u voor mijn aangezichtc te verootmoedigen ? laat mijn volk trekken,dat zij mij dienen: vs. 4. Want indien gij weigerd mijn volk te laten trekken, zie zo zal ik morgen fprinkhanen in uw landpale brengen. vs. 5. En zij zullen het gezicht des lands bedekken, zo dat men de aarde niet zal kunnen zien: en zij zullen het overige van het gene ontkomen is afeten, 't geen ulieden van den hagel overig gebleven was: zij zullen ook at het geboomte afeten, al wat ulieden het veld ipltverd. vs. 6. En zij zullen uwe huizen vervullen, en de huizen van alle uwe knechten, en de huizen van alle Egyptenaren, welke uwe vaderen, en uwer vaderen vaders niet gezien hebben, van dien dag af, dat zij op den aardbodem geweest zijn, tot op dezen dag: ea hij keerde zich om, en ging van Ph ara o uit. vs. 7. En de knechten van Pharao zejden tot hem ; hoe Isa-  ï44 Het TWEEDE BOEK ge zal deze ons tot kenae, dat hi) toch eenmaal een gunftig eenen ftrik 'ijn? laat de , n. i mannen trekken, dat antwoord op alle die herhaalde voorftelS/I^Tdinen'-wèet leü zoude geeven, anders zou dit juist gij noch niet datEgyp- weder de weg zijn, om nieuwe oordeelen teu verdorven is ? , , ,. (1 , , te doen komen: dit gevolg fielden zij zich als zeker voor; de Koning wist maar al te wel hoe jammerlijk Egypten reed* geteifterd was. vs. 8. Toen wierden g. jsfa dit gefprek, werden Mo ses en Mos es en ASron weder tot Puarao AaRON weder ter gehoor geroepen, en CWMïfcen? de Koning zeide tot hen:- wel arn, vol-dierit jeiovah, uwen voert uw voomeemcii, houdt uwen God Mlohim; Wie en wie . «ijnze die gaan zullen? een leest: alleen zeg mij naukeiing, wie met u zullen gaan, en wat gij zult mevs. 9. En Moses dcncemen; 9. Moses merkende waar zeide, wij zullen met d jjgj fcbuildc, antwoordde vrijmoedig: onze joni'C en met 011- ' •' 0 ze oude lieden gaan, wij , Cll de Olldeil Vail dagCll Zeh'CH , 011met onze zoonen en , . . , . , . . met onze dochteren, ze huisgezinnen, de tedere kinderen met tiitge*>mlettH onze beste bezittingen, len wij gaan, want wij fchapen en runderen ; alles , met één hebben een Feest van 1 .. jehovah. woord , zullen wij mcdeneemen, want wij moeten Jehovah een allerplechtigst vs. 10. Toen zeide feest houden: 10. Straks barste de gram^V^r;.s'J"^fchaP des Konings dus uit, - eer dat ren «"ten '^ekhen \ gefchicde , Zal Jehovah U noch anders me» ziet dniiie/:jk, dat moeten bijftaan: — hoe zou ik dulden, gij kwaad htdoeld. , . , dat gij met uw gansch gezin , zoudt trekken! gij hebt daar de fnoodlte oogvs. 11. Niet zo, gij merken mede voor.; n. Dat is ongeJggSS! twijffield - was dat alleen waar hetgeen dat hebt gijlieden ver- gM voorwendt, dan ZOU het geilOCg zijll , zocht: en mendreefze ' . , „ , van Pharao's aangc-als de mannen gmgen om oen L>od te zichte uit. vs. 10. Uw Jehovah zij zo met u, als ik u, met uwe 'kinderen laaten fïetken zal! 't is nu openbaar dat gij fnoode Inzichten hebt. Hss.  van MOSES. Hoofde. X, 243 Offeren; Dit was zelfs in het eerfte uw verzoek, en meer zal ik u ook nooit inwilligen, ai Straks daar op belaste hij, dat de hovelingen hen met verachting uit de zaal zouden doen gaan: 12. Doe zeide de H e e r e tot M 0 s e s, nu is het de tijd der Wraake over dezen hoon; breid uwen arm uit over Egypten, op dat de Springhanen gonfeude aankomen , zich over het land uitbreiden , en alles verderven wat de hagel overgelaatcn heeft; 13. En Moses deed zo met zijn ftaf,- en Jehovah veroorzaakte, dat een oostenwind opfiak die den ganfchen dag en den volgenden nacht bleef doorwaaijen; des morgens kwamen de Springhanen al door den zeiven aangevoerd, te voorfchijn. 14. Zij verlpreidden zich dpor geheel Egypten, van het een tot het andere uiterfte toe, zijnde talloos in haare menigte: nimmer is 'er zulk een heir van Springhaanen, en zo algemeen in Egypten gezien, en zal 'er ook nimmer zo opgemerkt worden: 15. Het viel even zo uit als Jehovah voorfpeld hadde; zij lagen zo dik op het veld, als of 'er een nevel over het zelve hong; Ook waren zij zo vernie- vs. 12. Men ontdekt hier het wonder duidelijk, zo dra man met HasSelquist opmerkt, dat deze fpririghaanen niet uit de gtwoone ftreek kwamen, en dat zoort bovendien zeer zeldzaam in Egypten is. ~- Ik moet mijn leczer waarfehouwen, die gewoon is MicHAëLis vertaling te gebruiken, hij heeft hier verfchciden misftappen begaan, die behoorlijk aangeweezen zijn, in den Bijbel der Natuur II Dstl bladz. 244. Q 2 vs. 12. Toen zeide Jehovah tot Mosk.s, ftrek uwe hand over Egypteland uit, om de fprinkhanen , te doen opkomen overEgyprer land, en [zij] al het kruid des lands opeten, hetgeen de hagel heeft overig gelaten. vs. 13. Toen ftreftte Moses zijnen ftaf' over Egypteland, en Jehovah bracht eenen oostenwind in dat land, dien gehelen dag, en dien ganfchen nacht : het gefchieclde 's morgens, dat de oostewind de fprinkhanen opbracht, vs. 14. En de fprinkhanen kwamen op over gansch Egypteland, en lieten zich neder aan alle de palen der Egyptenaren, zeer zwaar; voor deze zijn 'er dergelijke fprinkhanen als deze noit geweest, en na deze zullen 'er zulke niet zijn. vs. 15. Want zij bedekten het gezicht van 't ganfche land, zodat het land verduifterd wierdt, en zij al het kruid des lands opaten,  444 Het TWEEDE BOEK en alle de vruchten der ] bomen, die de hagel hadt overig gelaten: en I daar bleef niet groens aan dc bomen , noch aan dc kruiden des , velds, in gansch Egypteland. vs. tö. Toen haastte zich Piiailao , om 1\Ioses cn A iRON te roepen , cn zeide, 1 ik heb gezoncligt tegen i Jehovah, uwen JEItbim, en tegen ulieden. vs. 17. Eu nu vergeeft mü toch mijne Zonde alleen ditmaal , en bidt Jehovah uwen /Elohim vuin igl; k , dat hii flecbs dezen dood Van mij weehneme. vs. 18. En hij ging uit Van P11 .\ r a o, en bad Jehovah vuuriglijk. VS. Ip. Doe verwektejebovah eenen jlerken tegenjlrijdigen wind, die hiel' de fprinkhanen op, enwierpzein de fchelf-zce; daar bleef niet een fprinkbaan overig in alle de landpalen van Egypten. vs. 50. Doch Jehovah vcrlloktc Phara o's hart, dat hii dc kindereu van Isracl niet liet trekken. vs. 17. Hezei. merkt hier zeer wel aan, 7.0 groote dooi! ziet op de gevolgen die Pharao duchtte. Hoe uit den fehielijken dood van zo veel ongedierte de pest ontltaan moest, was eene ervaaring die de Koning al mecrmaalen in zijn leven konde gehad hebben, en dus zeer natuurlijk , volgends de verhalen der reizigers. — Het ftorten van dezelven in de nabij gelegen zee, bevestigt deze verklaaring. ende, dat zij alles opaten wat maar eetjaar was , en dus niets verfchoonden: [6. Dit zettede den Koning aan om Moses en Aüron fpoedig ter gehoor te ■oepen, zeggende, zo ras zij voor hem tonden: — ik heb kwalijk gedaan, ik heb Jehovah uwen God billijk vertoornt, :n mij Breng tegen ulieden gedraagen; 17. Nog eenmaal verzoek ik, dat gij mij niet uit weerwraak mijn verzoek afflaat; het zal het laatst zijn dat gij mij zo ongezind zult vinden ; alleen bid nu met ernst tot Jehovah, uwen God , dat hij zo goedertieren, moge zijn, om deze doodelijke plaage opteheflèn : 18. Moses voldeed aan het verzoek van den Koning, zo' ras 'hij was wedergekeerd tot zijn verblijf; 19. Zijne bede was niet vruchteloos, want met een ftrijdigen wind uit de zuider-zee keerde de Heere de Springhaanen af, en wierp dat ganfche leger aan 't westen des lands, in de fchelfzce; sn dus bleef Arabiën bevrijd; zo naaüwkeurig was der Spriughaanen optogt, dat 'er in bet ganfche land geen overig bleef. 20. Doch deliEEREdulde, dat de Koning verder zijn opzettelijk voorneemen Baande hield, zo dat hij het vertrek van het  van MOSES. IIoofdd. X. Ï45 volk bleef weigeren. 21. Doe gaf de II eer e nieuwe bevelen aan Moses: gij zult uw hand naar den hemel {trekken, op dat 'er een dikke mist over het land komen, zo zwaar dat zij tastbaar zijn zal. 22. En Moses deed zo — ftraks daar op werd de duifternisfe van den avond verzwaard, in de ftikdonkerfte en benaauwendfte nevel, anders geheel onbekend in Egyp'tên ; en deze duurde drie dagen, en eindigde tegen de volle maan: 23. Deze Nevel was zo zwaar, dat de huislichten, in de wooningen, geen genoegzaam fchijnzel gaven, op dat de menfchen elkander konden zien. Bovendien was 'er zulk eene verflagenheid onder de meesten , datze als roerloos zaten; doch het geen ten üiterBe opmerkelijk was, in gansch Gofen was geen één Israëliet, die door de duisternis belemmerd werd. 24. In die bange dagen ontbood Pharao, Moses en Aanon tot zich, doch voerde nu eenen geheel anderen toon, zeggende: — vertrekt, — offert Jehovah , neemt vrij uw ganfche huisgezin mede, alleen uwe vs. 22. In de Godgeleerdheid van dien tijd, is het voortbrengen van licht ef duifternisfen, een doorflaand bewies van de tegenswoprdigheid der Godheid. Hss. — In Egypten zijn zelden donkere luchten, dus die duifternisfe hun zo veel te akeliger was: die duifternis is ftout poëtisch befchreven, in bet Boek der Wijsheid IIoofdd. XVII. vs. 24. Het feesthouden door een gansch volk was volgends het verhaal van Herodotus , bij de Egyptenaren, een gebruik al vrij algeméén; «Us zo vreemd voor den Koning niet. O s vs. 21. Toen zeide Jehovah tot Mosi.s: ftrek uwe hand uit naar den hemel, en daar zal duifternis over Egypteland komen, dat men de duifternis tasten zal. vs. 22.. Als Moses zijne hand naar den hemel uitftrekte , wierdt 'er eene dikke duifternis van drie dagen in gansch Egypteland. vs. 23. Zij zagen d'een den anderen niet, or* ftondt 'er in drie dagen nicmant op van zijne plaatze: maar bij alle de kinderen van I s r a ë L was het licht in hunne woningen. vs. 24. Toen riep F h a r a 0 M 0 s e s, en zeide, gaat henen , dient Jehovah, alleen uwe fchapèn cn uwe runderen zullen vast blijven; ook zullen uwe kinderkens met u gaan.  246 Het T W E E D E BOEK 1 vs. 15. Doch Moses zeide, ook zult gij (lacht-offeren en braïd-offeren in onze han len geven, die wij Jehovah, onzen Mlo'him, doen mogen. vs- 26. Ook zal ons vee met ons gaan, daar zal niet een Ulaauw achter blijven; want van het zelve zullen wij nemen, om Jehovah onzen Mlohim te dienen: want wij weten niet waarmede wij Jehovah, onzen Mlohim , dienen zullen, tot dat wij daar komen. vs. 27. Doch Jehovah verhardde P hara o's hart, enhijwildeze niet laten trekken. vs. 28. Maar Pharao zeide tot hem , ga van mij, wacht 11 dat gij mijn aangezicht niet meer ziet: want ten dage als gij mijn aangezicht zult zien, ztüt gij fterven. vs. 29. Mos e s nt zeide, gij hebt rech gefproken: ik zal uw aangezicht niet meer zien. vs. 28. Stugheid wordt hier woede: wel, zegt Nimr. wanneer het hart ze ver komt, dat het den man, dien het de waarheid zegt, van zich tragt te verwijderen dan is 'er weinige hoop tot verbetering : wreedheid tegen de Leeraars der waarheid, was bijna altijd een voorteeken van den fnellen val eens rijks, of van enkele Koningen. -este bezittingen , uw vee zal ten on? lerpand van uwe wederkomst blijven; >5. Moses antwoordde: zouden wij ó voorst ! ons vee niet met ons voeren, mi waar zouden wij dan flagt- en brandofferen bekomen, voor zulk eene tallooze menigte, als wij op dat groote feest, voor Jehovah onzen God, nodig hebben ? 26. Neen, ons vee behoort ook mede te gaan; het geringBe van onze bezitting, niets mag 'er tot pand overblijven; wij moeten vrij gaan , wij weeten niet wat onze God van ons begeert, bij gelegenheid dat wij Hem een feest vieren; dat kunnen wij niet eer weeten, voor dat wij aan de bepaalde plaatfe, aan Sinaïs kruin gekomen zijn; 27. Dan het ging met P11 a r a o als te vooren, doch zijn woede ging nu evenwel veel hooger. 28. Het is nu: — vertrek uit mijn gezicht, en onderneem het niet weder om bij mij ter gehoor te komen, want zo gij zulks durft onderneemen, zult gij niet levendig wederkeeren: 29. Moses antwoordde, met veel bedaardheid: uwe bedreiging zal bewaarheid worden , de omftandigheden zullen zo veranderen dat ik nimmer meer ten hove verfchijnen zal.  van MOSES. Hoofdd. XI. 247 Nxi. hoofddeel.» iemand VerWOndere zich OVer vs. 1. Want Jehova/s Moses vrijmoedigheid en befiisfende g^,*^ zaAfoch wijze van fpreeken: de Heere had hein eene plaag over Phat . , , .. , RAo, en over EgypUltVOerig bekend gemaakt, dat hij nocil te brengen, daar na de zwaarfte bezoeking over Egypten bren- hfer'iaten'trekkenriis gen zoude, met dien uitflag op Pha- hij M /,eI,ecl zal 0 ' tcn trekken, zo zat rao's fiug gemoed , dat hij hen niet hij n haasteiijk va» „ , 'iC jv' ' hier uitdrijven, alleen zou laaten reizen , maar zelfs met zo veel gewilligheid dat hij hen zelfs als voorftuwen zoude, daar hij tot noch toe alles hadde opgezocht om hen op te houden; 2. In dien tijd had Moses in vs. =. spreek nu , ^ ■ , j T 1 11 voor de ooren des last, uit s He eren naam het volk te volks. dM iecler nun * Het is best dit Hoofddeel nog tot het voorige te brengen, alleen de $ eerfte verf en tusfchen een haakjen te belhüten Da the: of liever met Schrocder het 28 en 29 vers agter XI vs. 8. te brengen, dan is het hiftorisch verhaal veel duidelijker; Kennicot heeft over die \-erplaatzing in den text zich uitvoerig verklaard. of. 2. Bij het vaatwerk voegen de Samaritaanfche handschriften, kleederen. Kenn. voegt hier uit het Sam. Codex verfcheide zaken bij. vs. 3- Diende men met Schroeder tusfchen twee haakjes te (lellen en agter XII vs. 35. te plaatzen, wij hebben, om den lezer niet te verWarren, zonder verplaatzing in de omfchrijving den draad vervolgt. vs. 1 en 3. De twee bitterfte vijanden van den Geopenbaarden Godsdienst Juli aan en Celsus bedienden zich van dit geval wonderlijk fchoon tot hun oogmerk, in den cerften opllag; dog ten koste van de «envouwigc waarheid. De zaak is deze: elk Israëliet verzocht van zijn gebuur onder de Egyptenaaren , om vaten tot dat plechtig offer voor dien God, die zo zeer op de Egyptenaaren vergramd was; daar toe waren zij ftraks gereed, men dacht aan beiden zijden niet aan het wederkomen , en Egypte haakte maar naar verademing. Zij trokken dan henen, de Koning overvalt hen van achteren vijandig, nu was altands het wederkeeren onmogelijk, en de Egyptenaaren waren blijde, datze niette rug kwamen en gansch Egypten uitplunderden. Q 4  *48 Het TWEEDE BOEK van zijnen naasten, en vermannen, dat ieder huisvader van zijn naaTteVVIivLrvatenC, buurman, éri ieder huismoeder van haacn goud? vaten eifciie- re bekende, onder de Egyptenaaren, om het prachtigfte vaatwerk het geen zij hadden, - ten dienfte van het feest verzoevs. s. En jehova' ken zoude, 3. De uitkomst leerde , dat ^e oogen defËgyp- deze fchikking een goeden uitflag hadtenaren: ook wat de , p Jehovah''s beftelling vond dat man Moses zeer uc' J ■ • 1 groot in Egypteland, verzoek een ongemeencn ingang m de voor de oogen van , „ , . „_ Pu ara o's knechten, gemoederen der Egyptenaaren; het gezag voiks°ür deoo?en dcs van Moses bij de hovelingen, en bij de voornaamften der Egyptenaaren , ondervs. 4. Vervolgens fteunde dit krachtig; 4. Bij die zèlfhc-e't feholahh^u de gelegenheid had hij den Koning omtrent middernacht cvewaarfchouwd ook de hoofden uit zal ik uitgaan door ö _ , . ., het midden'van Egyp- Gofen, hoe Jehovah tegen den naderen- lcn- den nacht, in het holfte van den- zelven, door gansch Egypten met een gedugt oordeel verfchijnen zoude, — vs. 5. En aiic eerst- 5. Zo dat allen de eerftelingen , de ^LniillT, hooggewaardeerdften in elke familie , van Pu ara o's eerst- eUendig omkomen zouden. Niemand geborenen af, die op ö , , zijnen throon zitten zou daar van vericnoona zijn, noen cte Kdïtof Koning, in zijnen opvolger, noch de maagd, die achter den aiiCVo-CringBe dienstmaagd , die het ver- molcnis: en alle eerst- b _° ' geborene van het vee. achtfte werk deed; zelts net vee met; vs. 6. En daar zal 6. Geheel Egypten zou dan Biet jammereen groot gefchrei zijn i-iaoten vervuld worden, welken zo aan» in gansch Egypteland, a vs: 4. Eigenlijk, ik hen uitgaande. De nacht is 'er reeds, waar in dat sefchiedtn zal. Dit geeft veel nadruk aan Moses gezegden: onze Raudtekcnaars hebben zeer wel opgemerkt, dat dit gefprek tot Pharao $cricht is, fchoon niet regt geplaatst; doch dat ook dergelijke reden, tot de Overheeden in Gofen gehouden is, blijkt mijns oordeels uit her 7. vi. duidelijk.  van MOSE S. Hoofdd. XI. 249 merkelijk wezen zouden, dat zij nimmer desgeii* '«• no^gedergelijken ondervonden hadden , noch 'er niet meer wezen hunne jaarboeken immer van dergelijken gewagen zouden, 7. Maar de Israüliten be- vs. 7. Maar bij alle o 7 ' ,je kinderen van I s. hoefden onder dat alles met te vreezen, RAëL zal niet een' want daar zou zulk eene ftille ruste ^f^SfcS zijn, dat in den holften nacht zelfs geen hond ballen zoude; geen mensch, geen dat Jehovah tusfchen , , . . ■ j de Egvptenaren, en beest zou onder hen bezocht worden, tusrChen de israeiiten hoe duidelijk zouden zij daar uit kun- St.afzonderins nen opmaaken, dat Jehovah zelf tusfchen den Ifraëliet en den Egyptenaar, een ver- bafend onderfcheid maakte: 8. Ook had a-.^s. Dan adien^ Moses, in zijn sefprek met Pharao, ten tot mij afkomen, ' , . , .... en hen voor mij neder- over deze zaak nog de volgende bijzon- buige„^ } vsrzoehen; derheid hem vrijmoedig voorfpeld: als^^j ^/^ dat laatfte ftrafgericht komen zal, dan flappen volgt, endaar 0 . na zal ik uitgaan: en zullen uwe hovelingen mij m perzoon ko- hij ging uit van pua- 1 •• 1 -n „ Rao in hitte des men opzoeken , mij den grootlten eei- toorns. bied bewijzen , en mij op het ncdrigst verzoeken , dat ik doch met allen de geenen die mijne maatregelen volgen, hoe eer hoe liever mogte vertrekken, en dan zal ik ook Egypten verlaaten. . In zulk een toon liep het gefprek met den Ko- af, de groote man was rechtmatig ver- ftoord over P n a r a o's vcrftoktllcid , J** «™ o. Door 'sHeeren onderrigt, wist hij fproken, pharao ,,jn ,.. zal naar uheden niet zeker dat F h a r aio verhard zoude blij-hooren, op dat mijne ven, tot hét laatfte toe; en dat dit gelegen- üni ^m^SU heid zou geven de ftraffendc wonderen te worden. 0 vs. 10. Ln Moses vermeerderen. 10. De uitkomst beanci- en aüron hebben 1 , r,. , , T alle deze wonderen woordde ftipt daaraan; hoe zeer Mo- gedaan voor phasks en Aüron aandrongen, het hielp ^VSvelhard- Qs  t5a Het TWEEDE BOEK de phaxao's hart, bij den Koning niet, hii wilde maar vaa dat hij de kinderen J , van i s r a ë l uit zijn geen vertrekken hooren. land niet liet trekken. XII. HOOFDDEEL. TT\ vs. i. jebovab nu t. J_>/e HiBoriefchrijvcr nu den oorAdRo°n in1 Egypte-" ft11'011» van een der hooge feesten willand sefproken, zeg- lende befchrijven , begint met "de aanleiding tot die plechtige inBelling, ingevolge zekere openbaaring aan Moses en Aanon gedaan, terwijl zij nog in Egypten waren, zijnde van den volgenden inhoud. v». t. Deze zelve 2. De maand waar in die wonderho^fd der maanden1"^ fchakcl van gebcurtenisfen voorzijn; zij zal u de eer- vallen zal, moet de voornaamBe zijn fte van de maanden ... t.„, . , „ des jaars zijn. in uwe kerkelijke fchikkmgen, de ccrlte van deze, zijnde donderdag, zal het bevs. 3. spreekt tot gin van het kerkelijk jaar worden, 3. Ont- 'trAsffih biedt de h°ofden van israüls se- vs. I. Elk moet hier wel in 't oog houden, dat de gebruiken, bij de Volgende Pafcha's, door Moses ingcvlogten worden in die, welken de eerfte reize alleen plaats zouden hebben; doch uit de fpraakwending in ziin verhaal, is het verfchil genoog cptemaaken. vs. 3. Dus op Zaturdag. — De tijd tusfchen twee avonden, de dag was waarfchijnlijk nog niet in uuren verdeeld, anders zou Moses het uur genoemd hebben. — Meer kragt zoek ik hier in niet , fchoon het de tijd tevens van het gewoone avondoffer is , waar op het groote tegenbeeld zijn hoofd neigde; op den lOite had hij zich ook aan Gode , en zijne vijanden tot een offer voorgeftelt, hier uit kan men fpeelingen maaken, die ik liefst wil voorbijgaan. Dit alleen nog; — over dit berekenen des tijds is onder de Joden zo veel verfchil gerezen, dat daar uit eene fcheuring ontdaan is, met onderfcheiden namen beftempeld, van Rabbaniun en Kareïrs; de eerden zijn meest Europeërs, bij welke» de flagting op den eerden avond bepaald werd, bij dc Karcërs op den i%den.  \'an M O S E S. IIoofdd. XII. 251 (lacht, cn beveelt hun, dat zij op den zagende, aan dc.tien. w*,1!' ' J de dezer maand neme tienden van deze aanmerkelijke maand , een iegelijk een lam, n . , .*j 11. naar de huizen der va- een lam ter flagtmge bereiden; eik huis- deren , een lam voor gezin volgends de verdeeling der huisge- een hlus- zinnen in de geflachten » 4. Dan wanneer vs. 4. Maar indien ^ , , . . een huis te klein is het getal der huisgenooten te klem is, V00r een lam, zo ne- om een lam te kunnen opectcn, zal men te^&n het met zijn' naasten buurman (Ugteas ^j^KS?!- elk zal op het getal van perzoonen , iegelijk na dat hij eten , , , kan: gij zult rekening met zo zeer behoeven te rekenen , make° naiU. het iam. fchoon ouden en jongen daar van eeten' moeten ; maar alleen acht geeven, hoe veel 'er nodig zal zijn, om een lam met Gnaak op te kunnen eeten, 5. Om- vs. s. Gij zjilt een trent de keuze van het lam , zal men l^X?^ het volgende in acht neemen; het moet oud, van de fchapen gaaf en goed zijn, van het mannelijk ken zult gij het nemen. geflachte , binnen het jaar geworpen: het is om 't even, of het lam van de fchapen, of van de bokken genomen wordt, 6. Dit offerbeest zult gij dan vs. 6. En gij zult het bewaaren, van den tienden.tot den veer- j^«ertienden tienden van deze plechtige maand; in dag dezer maand; en ..'?'„ .de ganfche gemeente den vooravond zult gij het llagtcn , lil der vergadëringe van volgende tijden zal het meer plechtig tit^fchen tweeC door dc gemeente van Israüls oud- avonden. ften geflapt worden; 7. Dan zullen die vs. 7. En zij zullen ... . ,c van dat bloed nemen, onciericheiden huisgezinnen van deszelis en «rijken het aan .bloed in een bekken neemen , en eer e^M^den-bpv^o'rdat het Holt, naar de voordeur breu-pel, aan de huizen in welke zij het eten gen, en ftraks daar mede de beiden zuilen. zijdposten en den bovendorpel van den ingang dier huizen , alwaar zij bij den anderen zijn , om dat pafcha te  *52 Het TWEEDE BOEK vs. 8. En zij zuilen eeten daarmede beftrijken: 8. En liet daar dat vleesch eten m den zeiven nacht, aan 't bi] een vergaderde gezelfchap zal in dien vuur gebraden, met \c, , _ , , , , ongezuurde broden, zeilden nacht het lam eeten , voor t wreZzaus eten?" b"' VLmr gebraaden en ™t ongerezen koeken. De faufe daartoe zal uit de bitterfte kruiden gemaakt moeten worden: vs. o. Gij zult daar 9. Niemand zal het op eene andere wijsiet raauw van eten, , ., ook geenzins in water ze mogen gebruiken, niet raauw, ver- mids * een afkeer van derseliJke onbe- boofd.metzijnefchen-fchaafdheid hebbe; niet gezooden, om kelen, en met zijn in- , „ , r 1 ■ , 1 , gewand. dat zulks den lpoed 111 de omlrandighe- den niet levendig genoeg affchildert: gij zult het gelijk gij op aanzienlijke maaltijden gewoon zijt, met kop en pooten, en met het gezuiverd ingewand geheel vs. 10. Ook zult gij braaden; 10. Zoo het nu mogt gebeu- daar van tot den mor- , , , , gen niets overig laten; ren, dat er nog een gedeelte van overig maar 'r geen daar van , j f zl jt _;• ten bewijze dat gij heitot den morgen ove- ' ö ■'' J 0 ■> rig blijft, zult gij met Hge fpijze gebruikt hebt, dat zorgvul- vuur verbranden. „ .. . vs- 11. Dus nu zult dig verbranden; 11. Nog eene der omd!.Un"ueiiënTPge-en' Handigheden die gij bij den maaltijd in Schoft zijn, uwe rchoe- acnt neemen zult, is deze.: uwe lange nen aan uwe voeten, en uwen ftaf in uwe overrok zal door uwen gordel opgebon- hand; en gil zult het , , , j- ■■ ^ met haast eten, 't is den worden ; uwe zooien , die gij tot Jehovah'1! Pafcha. w. 8. Dit bittere kruid is noch niet bepaald, waarfchijiilijk bet Arabifche murar; MjciiAëns vraag hierover is door de reizigers onbeandwoord gelaten. vs. 9. Het tekent alles fpocd — maar niet voortvlugtende — eene deftige maaltijd vooraf. — De dankofferen werden anders gekookt. vs. 10. Een teken dat dit vleesch niet tot een gemeen , maar tot een Godsdienftig gebruik gediend hadde. vs. 11. De Oosterlingen aten anders nimmer gefchocid. Mms. eigenlijk naart Hebr. Pcfach, de betekenis van vrijheid hebbende.  van MOSES. Hoofdd. XII. 253 het reizen gebruikt, zult gij aan uwe voeten, uwen wandelftok in uwe hand hebben , en in uwe ganfche ligchaams- houding zult gij vertoonen , dat gij u fpoedt, daar het des Heeren aftogts . 12. Want ik zal , . ,TT .. , in dezen nacht door maaltijd IS , 12.- Want in m dien zei- Egypteland gaan , en ven merkwaardigen nacht, zal ik met gStm mijne oordeelen Egypten doorwandelen: .Ke^.ïdeid 'iet welk gij bij uwen uittogt uit Egypten heb: daarom zult gij gegeeten hebt, op dien dag die de Bafiai,™tigBe blijven zal, zo lang uw republijk eeuwige inzetting hou- l8- ^ veertienden vaii deze vs 18. In de eerfte cerBe maand, tegens den avond, zult gij [maand,] op den veertel 16. I>e eerfte diende Aid ter gedachtenis van het flaan der eerstgeboorncn, de laatfte gevoeglijk, van Piiarao's omkomen in de roode zee. — De derde dag na het Haften, was juist die van de eerftelingen di_r vruchten.  van MOSES. IIoofdd. XII. 255 beginnen met het eeten van dat ongerce- tienden dag der maand, . . .in den avond, zult gij zen brood, en het zal duuren tot s avonds ongezuurde broden deneen-en-twintigftenvandie zelfde maand: ^S^^'S^ 19. Zo Hipt zal dat bevel in Kanaan moe- maand, in den avond. ' r vs. 19. Dat er ze- ten onderhouden worden , dat 'er vol- ven dagen lang geen n , ^ , , j • r j zuurdeeg in uwe liui- ftrckt geen gezuurd brood in die dagen zen geVonden worde, zal gebruikt mogen worden; die het over- fe£J5ew~j h«enedCdetreedt, is doodfcliuldig, het zij hij een in- zelve ziel zal uit de , ,. , ..... , ,. .. vergaderiuge van Is- boorlmg, het zij hij een vreemdeling zij; raël ukgeroeit wordie maar tot onzen Godsdienst en des- &%fi^R zelfs voorrechten is overgegaan , hier rene ctes landsgeldt geen uitzondering : 20. Nu dan, vs. 20. Gij zult niets onthoudt u, van 1111 af, van al het ge- utfin SiêSnwe zuurde , want in geen uwer woonin- ?en.2ulionsezuur- ' 0 de broden eten. gen zal iets van dien aart mogen komen. ai. Ingevolge deze bevelen, ontbood vs. 21. Moses dan tij ..... , riep alle de Oudften Moses, een uitvoerig bericht van den van Israël, en zei- Heer hebbende, de oudften der ftam- gggj men in de geflachten: en ftclde hun voor uwe hmsgezin, , , nen, en (lacht het Pa- het volgende voor : zoekt ditmaal lam- fcha. meren uit uwe kooijen tot zulk eene plechtigheid gefchikt; deelt ze uit volgends het getal der huisgezinnen, en bereidt'ze' zo tot dc fiagtiug; 22. Op vs. 22. Neemt dan dat oogenblik zult gij een bekken met ^"doopf bloed neemen , zo ongeftolt, dan zult w??d»,we.'.k in een ° ' bekke zal zijn, en gij ftraks een tak met yfop, bij de hand ftnjkt aan den boven- hebbende, 'er mede uit uw huis gaan, de^fjdpósten^v^^at en het zelve bloed rijkelijk rondom uwe gg*»g I'i'f doch deur fprengen, de beneden dorpel alleen « aangaande, niemanj . , , zal buiten de deur van uitgezonden; daar op zult gij uw deur zijn huis gaan, tot fluiten, en wel zorgvuldig oppasfen, dat aan deu fflorseuhij tot den morgen gefloten blijve;  256 Het TWEEDE BOEK vs. 23. Want ftu- 2-. Want de IIeere zal, in het hol- vab zal doorgaan, om ' , T, , dc Egyptenaren te Be van den nacht, gansch Egypten beHir.jet°bioedVaandè'n zoeken; alwaar het bloed aan de huizen, bovendorpel, en aan ten teken van geloof aan Hem is, daar de twe zijapostenzien a .. .... zal, zal Jtbovab de zal geen vreeze behoeven te zijn; Mij ^«rtefniet zal niet toelaten dat een der Israëliten in toelaten in uwe hui- j t malfl.e gevaar kome: 21. Deze hoofdzen te komen om te s ^ flaan. plechtigheid, de flagtfng van het lam, zal vs. 24. Onderhoudt \ . . , . , .. j< dan deze zaak, tot eene plechtigheid zijn, die u altoos vei- eene inzetting voor ^ j , j _ w n-0dsdienst eil u, en voor uwe km- Jp"<-"u-u &tu , 0 deren tot in eeuwig- burgerftaat ftand houden; 25. Als gij in . vs'. 25. En 't zal ge- het beloofde land gekomen zijt, hetgeen te Heere u ^wis bezorsen zal' zult e*5 u:igeven zal, ge- iat feüSt beftendig met alle ftatigheid lik Hij gefproken &*J 0 0 heeft,.zo zult gij de- vieren: 26. En als het navolgende gezen dienst onderkou- „ , , den. llacht, onbewust van de zorgelijke omme?,; Ewam^ ftaudigheden van dezen tegciiwoordigen uwe kinderen t»t u j-jid, vraagen zal: waar toe dat feest? zullen zeggen, wat J ,. . ... , 0 voor eenen dienst heb waar toe allen die plechtigheden ( — Sivs.aa2r/. Zo zult gij 27. Zo zult gij oudften, hen onderrichzeggen, dit is^w tenclv zeswn: dit is een Paaschlam ter een Paaschoffer, die "*"»-5 voor de huizen der dankbaare erkentenis aan jehovah; die kinderen van Is ra ë 1, . . „ _y-v _ in Egypten voorbij onze huizen weleer 111 Egypten veilchoon- vs. 23. De verwerver: dit kan eene perzoonsverbeelding van den dood of doodelijke ziekte zijn; en clan vervallen al der Jooden onnutte onderzoekingen: een man van eene weeidrige verbeelding, fchoon zonder oogmerk om den Godsdienst te hoonco, H. van der Hard maakte van dien verderver, een aanzienlijk Israëliet, die met een bende gewapende lieden dien nacht in dc huizen indrong: ik hale dit alleen aan, om dat de fehriften van dien man veelal tands dc bronnen zijn, waaruit de Godsdienstbeltrijdcrs hunnen voorraad fcheppen. Maar hoe onnatuurlijk word dat alles, zodra wij maar denkeu, dat het alleen de cerstgeboorenen waren," die omkwamen.  van MOSES. Hoofdd. XII. 25? de, terwijl het doodelnk gegil m allen de > toen Hu de , . , 1 j > Egyptenaren floeg, en huizen der Egyptenaaren gehoord werd. onze huizen bevrud- 28. Hier op betuigde het Volk hunne £t! ^'^^g, gewilligheid raakendc het bevel: eerbic- zich- „_ , ,. j. , f ^ ' , vs. s8. En de kin- digde hunnen Godlijken wetgeever, en er deren van israïl Werd zorg gedraagen, dat alles naar de |]" dc" en" ^eufk "y^^I bevelen van Moses en Aap. on uiige- '/?.MciSE1s f° . J 0 AaloN geboden had. voerd wierde: 29. In het. holfte van den vs. 29. En 't ge- , , , , , , . , , r , fchiedde te midder¬ nacht bleek de waarheid der voorfpel- nacht, dat jebovab ai- linge; want Jehovah ontzielde alle de ^We^viS eerstgeboornen des lands , van het hof deP eerstgeborenen c , , , , . „ van Pharao aan, ar tot den kerker toe; sKonings Zoon die op zijnen tiu-oon zo min als den verachtften gevangen ver- e^sTgcdXenc,, dcVge" fchoonende, zelfs kwamen de eerftelin- vangenen , die in't gevangeniiius was, en gen Van het Vee Ook m die plage om: alle eerstgeborene der 30, Pharao, allen zijne hovelingen, en ""'s'o. En Phade ganfche burgerij, verlieten in de ui- RA? ft?P.d °p \" d?n r . nacht, hij, en allezij- terfte ontroering hun bed, — het gegil en ne knechten, en aiie , , . de Egyptenaren, en gejammer was algemeen, geen huis was daar was een groot vrij gebleeven: 31. De Vorst ontbood ^Llr Moses en Aüron ten hove, hen gelas- ?uis' daar seen dode tende in het bijzijn zijner hovelingen, vs.'3'i. Toenriephij van dat oogenblik af zich gereed te maa- ^TnVA^l ken tot het vertrek; hii' moest ziin volk de' maaktu°p> trekt , , , , 1,11 het midden van uit het hart van het land ten fpoedig- mijn volk, zo gijiiefte doen t'zamentrekken, om zonder ^^tt!*^ onderfcheid, Jehovah te dienen, op die henen, dient^oy^, , ' r geluk gulleden geipro- wijze als hij begeert hadde; 32. Uwe ken hebt. voornaamfte bezitting: dus luidt de ver- uweVchapen, eVuto vs. 29. De aandoening is onder geen woorden te brengen, welke de eerstgeborenen onder de Israëliten, de paaschmaaltijd eetende, ondervonden , toen zij het gegil, uit de huizen van hunne Egyptifche buuren van tijd tot tijd hoorden. II. Deel. R  253 Het TWEEDE BOEK runderen met u, ge- dere inhoud; kunt gij ook veilig mcde- lijk gijlieden gelpro- ken hebt: en gaathe- neemen , volgends uw eisch, volvoert nen, en zegent mij uWcn"wensch, en verzoekt voor mij, in dien Batigen eerdienst eenen zegen: vs. 33. En dc Egyp- 33. Naauwlijks was dit bed uit van het hof bekend' geworden , of de burgers tende om dat uit het drongen op het Berkltc aan, dat zij zich land te drijven: want P * - , zij zeiden, wij zijn doch fpoeden - zouden, want zo er we«Ue dood. rïer nieuwe verhinderingen vim het- hof kwamen, vreesden zy, dat het met hun vs. 34- En het volk leven gedaan zoude zijn: 34. Dc IsraëliSeTgXS wasf ten maakten ook zo veel fpoed, dat zij hunne 5Ca0w/j , gebon- zjc]-, den tijd niet gaven om - hun brood den in hunne klede- J 0 ren, op-hunne fchou- tot de reis te bereiden; ongezuurd, alleen met water gemengd, namen zij hunne houte vormen, waar in zij het gewoonlijk bakten, en knoopten die in hunnen manvs. 55- De kinderen ' r 1. j van Israël nu had- tel met den flip over den ichouder; SmS-^*?, 35- Zo bedaard ging evenwel alles toe, en hadden vari de ^at, Qp de VOOrBcllillg Van MoSES, Egvptenaren geeischt ' 1 0 ziivcre vaten, goude cn*_ Israëliet van zijnen gebuur om beste vaten, en klederen. c , , vs. s-5-"aar toe had vaten en feestgevvaaden vroeg. 30. Jbn ^drgegehvcnVn'kd|e" dé Heere had hun harte geneigt, zo oogen der F.gyptena- dat zij met de uiterBe gewilligheid hunne ren, zo dat zij hen J . naar hunne begeerte vaten gaven, ja hun niets weigerden; op denie SSffiS? deze wijze verlieten zij Egypten: 37. De : v'-. 3J- öus reIjaen zamelplaats was op de grenzen bij Raamde kinderen van Is- * r . 0 vs. 35. Mogelijk dat de Egyptenaaren daartoe te gereeder waren, om met dit vaatwerk, der Hebreen Befcherm-God te eerder te verzoenen. vs. 36. michaëlis leest' gcUertT. vs. 37. óver dit Rtamfes, kan men niet" naauwkeurigcr lezen, over allen de legerplaatzen zelfs, dan. Schutte's verhandeling over de reizen der Israëliten. — De Stad, meent hij, is dezclden met Htlivpolis, de  van MOSES. Ho ofdd. XII. $59 fes, toen zij zich in het tentenvekl ne- RAëL ™ Karntjes , n ii-i t n n '"aar Siie-entb: omtrent deriloegen, beliep hun getal alleen Zes- zes honderd duizend honderdduizend man te voet, buiten de nmfla^Tn 'é^ vrouwen en kinderen; 38. Een groot ge- derkens. , . , ... . .. ° vs. 38. En veel ver • tal uit andere natiën, net zij bgyptenaa- mengd volk toog ook ren, het zij vreemdelingen voegden zich penden ruiiderenC,h*' bij hen; ook was onder het gevolg eene g:msch vesl vees- ' aanzienlijke kudde fchapen en runderen, van al dat nuttig zoort van vee was een vrij aanmerkelijk getal: 39. Toen zij vs. 39. En zij bak- zich gelegert hadden, namen zij van dat ^ g'fë^'g** voorraads-deeg, het geen zij in den haast br3Ch.E hadden,, onge- °' ° J zuurde koeken, vvanc medegenomen hadden, zonder dat hun het was niet gedeei- ' .„ 1 r , . femd, vermits zij uit gelegenheid overgelchoten was, om reis- Egypten vedreven de Hofïlad van deszelfs ftigtcr naar zlchzelven benoemd: alles hangt bijna af van het plaatzcn der ligging van Gofen, waarin Schutte met anderen verfchilt, de meest aangenoome gedagte van Jablonski verlatende, waaromtrent men zie de aantekening Gen. XLV: 10. — Schoon ik voor mij door de gronden van mijnen waardigen Schutte niet overgehaald ben, moeten wij in de legering der Karavanen evenwel dien groten man om zijne naauwkcurigheid volgen. De eerfte rustplaats is geweest te Succotb, of liever de famelplaats, zijnde nog een legerplaats bij de Arabieren voor hunne Karavanen, waar zij hunne tenten opflaan, waarfchijnlijk toen de naam van tentcnveld bckoomen hebbende. De tweede is Etbam , C. XIII: eo. in de ftreek, waar thands Sues ligt, de legering van den tweeden dag, liggende 6 uuren af van Succotb. De derde legerplaats is Hacbirotb, nu weder te rug trekkende. — Rosenmuller' is van gedagten, dat dit Haanfes een Egyptisch woord zij , overeenftemmende met Nomadiers: het zon dan moeten overgezet worden, alzo reisden zij uit der berderen land; uitvoerig ziin hierover MicHAëLis en Perponcher. •os. 38. Wat het getal betreft , kan men het geheel veilig op 125 honderd duizend menfchen rekenen, een aantal van Egyptenaars zijn medegetogen , dit fchiint zelfs uit het verhaal van Tacitus, de Jooden betreffende, afgeleid te kunnen worden. R a  »*o Het TWEEDE BOEK wierden, zo dat zij kost te bereiden, en dit was dat onge- dsï; noc^oóttaerSg giste deeg juist, waar van zij nu koeken voor zich bereiden. ^a\aen: L\us hielden zij toevallig thands ook het feest der ongezuurde brooden: de7wt°-i,°e,C dfe1 de 4°- Het geflacht van Israël had nu juist kinderen van Isracl * t i-,ercier leven, met afwisfelende omin E-gvpten gewoond . hebben, is vier hon- Handigheden , vierhonderd-dertig Jaaren A"t Ti. En"hetgé"' in Egypten, of liever in Gofen gevoerd. Üehvie1rehonde?fenn 4*> El*, dat zeer aanmerkelijk is, juist dertig jaren, zo is het toen ^it in een kring van vierhonderd dereven op den zeiven ,. r . dag gefcihed-, dat aiio tig jaaren vereeuwde, togen die icnaaren, v^htn-tiyPteiIdJg;. die legerbende van Jehovah uit Egypten. gaan Zijn. vs. 40. Van Abrahams togt uit Ur te reekenen, anders eigenlijk maar 100 jaaren. De Samarit. Codex heeft hier eene goede invulling en hunner Vaderen, in Kanaan: dc voortreflijke Schrocder gist, dat dc Isracliten niet 200, maar 430 jaren in Gofen, ingevolge dc letterlijke bepaling van dit vers, gewoont hebben: zijne gisfing is gegrond op de verbafende'vermeerdering van het volk, zijns oordeels, voor 200 jaren te fterk, men moet dan met de komst van Jakob in Egypten, die rekening doen aanvangen: Genef. XV: 15. kan zeer wel alleen van de Egyptenaaren genomen worden, de fpreekwijzen zijn dan ook veel kragtiger.— Gal. III: 17. wederfpreckt het flerkfle deze gedagte. — V e n e m a in zijne Kerkelijke Hijforie, verdedigt dezelve vrij bondig. MicHAëLis, 'eenftemmig met Koppens Programma, in zijne Or. Blbl. XII. pag. 24. pleiten ten flerkfle voor een verblijf van 430 jaren; ik beken, het fterkfte bewijs ligt in dc vier geflagten, die intusfchen elkander zouden opvolgen. _ Maar gejlachlcn, en leeftijden van één geflaebte, zijn niet altijd het zelfde; zodra tusfchen beiden ,-Zoms een geflacht in de registers overgeflagen word, ziet men de onbeftaanbaarheid. van deze ve.rwisfeling tusfchen gedacht en leeftijd. — Ik beken, dat ik voor mij zelvcn in het onzekere ben , en daarom mij zo lang aan het gewoone houden zal, tot dat volkomen beflisfende bewijzen mij van het andere overtuigen. Kf.n„jcot in zijne Disfertations -ooi. I. pag. 396. heeft hier ook niets beflist, maar volgt de Samaritaanfche overzetting.  van MOSES. IIoofdd. XII. 261 42. Om zulk eene groote weldaad is het, vs- 4-- Dezen nacht , , . , , . zal men Jebovab op het dat deze dag zo plechtig voor den Heer vlijtigst'houden, om zal afgezonderd worden, niet alleen zal ^d^z^eEf|^ hii ter gedachtenis van Egyptens uittogt is de ™cht van jebo- J , , *"»*> die op het vh> geviert worden , maar het ganlche tigst moet gehouden volk tot in 't laatfte nageflacht, zal windJên' ™ ftde die zelfde naauwkeurigheid in acht nee- gCfl^cVtcnnder hlMlie men. 43. Onder andere biizondere bepalin- vs. 43. vervolgens gen, had de Heer ook' deze aan^Mo- f^f^"0°^^ ses op zijne nadere vraagen mede- ZCJS„ de inzcttinsvaa x J 0 t Pafcha. geen vrcem- gedeeld : geen vreemdelingszoon , al- deimgs zoon zal daar fchoon door zijne geboorte een inlan- V!in eten' der, zal, zo lang hij onbefneden is, van het lam mogen eeten; 44. Maar de huis- vs. 44. Doch aiie knecht van elk, hij zij dan vreemdeling, ^%oorT«ocht hij zij inboorling, die voor geld gekocht >,s: na dat, eU hem be. ' . 00 lneden hebt, zal daar word, als hij befneden is, zal daar van van eten. mogen eeten, want hij is een eigendom van het volk Gods; 45. Edog alle rei- vs. 45. Geen oittn» zigers , en zulken , die voor geld ge- tówch^altog zal huurd , dus voor zekeren tijd dienen , zullen daar van niet eeten mogen , 46. Ook zult gij deze bijzonderheid nog J'v 4* gellacllt alle de menfchclijke eerstgeboorte beftendig verpBcht zijn te losfen : vs. 14. Wanneer het I4. Wanneer uw nagellacht, bij dc eene zalgefchieden, dat uw ° 7 J zoon u morgen vra- or andere gelegenheid, de uitlegging van wat ïs datflfzukgij dit gebruik zal afvraagen , zult gij het tot hem zeggen , je- voigend bericht geeven. Dit is ter ge- bovab heelt ons door 00 d eene iterkc hand uit dachtcnisfe van den uittogt llit EgypteilS Egvpten , uit den „ .. ... . ,\ ... , diensthuize , uitge- flavernij; 15. Want in dien tijd was de V°vsrdi5. Want het ge- Koning van dat land, zó halftarrig, dat fchiedde, toen Pha- hij onzen vrijen optogt' niet wilde toe- rao zich verhardde , ' _ , T „ , ons te laten trekken, laten; waarom Jehovah allen de eerstgefe° eersdgdebc?enTL'^ hoornen van menfchen en vee, door een Egypteland, van de fchieliiken dood wegrukte , en om die eerstgeborene der ' . 0 menfchen af, tot de geweldige llagtmg, van welke wij bebeestenb:°daaromoffere vrijd bleeven , is het, dat ik verplicht ik jehovah c\e mmne- ^cn eerstgeboorencn, zo van het kens van alles wat de ' ' 7 baarmoeder opend, vee als van dc menfchen, beiden te los- doch alle eerstgebore- r - , .. ,. re mijner zoonen los fen; 16. Daarom zult gij die wet even 1K'vs is En het zal 20 wanrcug fchatten als eene vrouwe die »n een handbrazeiet tracht te behaagen, haare hoofd- en hand- zi:n op uwe hand, en . , . ... ah voorboofdzierzeis cierzelen lchat; want zij is gegeeven ter wam^r/heS; gedachtenis van uwe verkrege vrijheid, door eene fterke hand bij EgVptenS uittogt. Uit Egypten uitge- ~ , , voerd. vs. ij. Doch om wcdcrtekecren tot femed''toenPHARAo de gefchiedenis van Isracls reize: na het vuik had laten ^at Pharao hen had laten trekken , vs. 16. Een zaak tusfchen de oogen, en op de handen te hebben, is bij de Chineezen een zaak met de uitertte aandacht te gedenken, of als een gedenkcedul te draagen, het geen al weder fterker bekragtigt het geen wij vs. 9. "it de reizen van Volney aangevoert hebben. vs. 17. Binnen 8 dagen kon dan de reis aflopen. De voornaame reden, dat zij God op Sinai dienen moeiten, van hunne zijde, volgends Hoifdd.  - van MOSES. Hoofdd. XIII. 267 behaagde het de Godheid niet, hen door ^te»»,^^*»^ der Philiftijnen land naar Kanaan te lei- den weg van \ land „ ., , , .- der Philiftijnen, hoe¬ den; fchoon anders de naaste weg zijn- we) die nader'was, de; De rede was om dat hun btfaan* ^hefden volk?n'iet in die lansrduurige flavernij vreesachtig berouwe, ais zij den T /11 ft!i:cl zien zouden, ca geworden was. In dien toeltana met wederkeeren naar • den dapperen Philiftijn misfehien flaags E§yPte11raakende , zouden zij den moed ongetwijfeld al ras hebben doen zinken, en naar Egypten wedergekeerd zijn; 18. God Vs. 18. Maar verkoos dan eenen langen omweg. Zo dat oC/dó^r den weg zij reeds aan dezen'kant van den Arabifche J'^^e^jTkinS. Zee door die woeftijn geleid werden langs ren van Israël nu , ,. _ TT „ togen bij vijven uit de boorden dier Zee. Hunne optogt ge- Egypteland. fchiedde in de grootfte orde, bij hoope (bij divïfien) volgends de ftammen en hoofden der huisgezinnen; 19. Moses vs. 19. En Mosej had ook gezdrgt, dat het verzoek van 2™^*^^ 'S VOlks Weldoener ToSEPH, zo plechtig hij hadt cle kinderen j van Is ra cl met met eede getraafd, nu nagekomen werd; eenen zwaren eed .... j ■• i_ j', „„_ bezworen, zeggende: men nam zijn lijk mede, zijnde dit aan ^/oi,,-,„ ZJ, ull|den de Éphraimiten of Manasfiten overgelaten; voorzeker bezoeken: " " ' voerdt dan mijne been- (insgelijks deden zo de hoofden der an- deren met uiieden van dere ftammen allerwaarfchijnlijkst, zie 'er °s' Hand. VII: 16.) en dat te meer, om dat nu zijne vobrfpelling woordelijk bevestigd was geworden, en zij dus den Hoofdd. III: 22. moet hier nog niet geheel uit het oog wijken, de verandering van toon in den Hiftorifchrijver is evenwel aanmerkelijk. vi. 38. Eigenlijk, bij vijven, gelijk onze Overzetters. Hier van heeft men bij de Arabieren , in rijen en gelederen, doch dit ftrookt ongelukkig met het voorgaande vers. Beter is de betekenis: 't volk trok troep voor troep, b j partijen , bij vijftigen op. Mhs. — Deze Zee moet niet Scbilfztt, maar Arabifche Zeeboezem genoemd worden.  s68 Het TWEEDE BOEK vs. 20. Dus reisden eed konden houden; 20. Niets aanmer- zij uit Succotb : en zij . , ... legerden zich in £fi«w, kehjks viel er meer , in den tijd van SSie.dnde Üei' W°e" hun' verblijf te Sukkoth, voor; na eenige ververfching trokken zij verder, en namen hunne rustplaats te Etham, aan het vs. si. En jthnab einde der woeftijne gelegen ; aï. Van toog voor hun aange- t f t00„ jefj0Vah ajs hun Veldheer zichte. des daags in ° ' eene wolk-koiomme, vooraf:' des daags met de gedaante van dat Hii hen op den , . „ ,.,„,. weg leidde, cn des eene langwerpige wolk , die beftendig koïohmme,rteHirneahun voortrok; des nachts onder de gelichtte, om voort te faamc van een lichtende Kolom, die door gaan dag en nacht. haar vuurig fchijnzel hun ten nutten vs. ii. hü nam de wegwijzer verftrekte ; 22. Beftendig in ^i^dêvu^So- allen hunne lotgevallen, ontrok Jehovah ïommo des nachts van hun dit plechtig teken zijner bijzondere het aangezichte des r ° , ', j volks niet wech. tegenwoordigheid niet; noch des daags, noch des nachts. vs. 20. Naar den ftijl van Moses , overeenkomftig met de plaatfe alwaar hij dit fchreef: maar anders, ten opzichte van Egypten, het begin der woeftijne. — Waarfchijnlijk niet ver van het tegenwoordige Sues in de ftreck van Adgerud. — Voor Etbam leezen' zeer veelen aan bet zecflrand. vs. si. Deze wolk-kolom is onderfcheiden van den Engel, Cap. XIV: 19. — Des nachts van geen minder dienst, dan bij den dag; nadien men in dien oort, wegens de hitte, meest bij nacht reist, en men dan zekere Karavaan - lichten heeft. Hsz. Hezel meent dat het een donderwolk geweest is, die zomtijds regen gaf, waarom Paulus zegt: dat ze in de wolk gedoopt werden : de gedachte is niet onaartig, doch ze is niet bondig genoeg, om aangenomen te worden. De verklaaring van Forst e e. Rcpart. X. pag. 132. dat het een vuur voor het leger zou geweest zün, door Mos es ontdoken als het heilig vuur der Goddelijke tegenwoordigheid, is eene gedagte zo ftrijdig met het eenvouwig verhaal, dat wij ze niet zullen wederleggen; maar alleen opgeeven, om elk te do?n zien, hoe onbefchaamd men wringen kan, om wat nieuws, tot vermindering van den buitengewonen Goddclijkcn invloed op het volk, te kunnen aanvoeren.  van MOSES. Hoofdd. XIV. 269 TXIV. HOOFDDEEL. ERWITL ISRAÜLS krOOSt rUSt- vs. I. Toen fprak , . r\ j Jehovah tot Moses, plaats hield, 111 het begin van Ethams £eggCnde: woeftijne, ontvongMosES eene nieuwe openbaaring van Jehovah hunnen Veldheer: 2. Hij moest uit 'sHeeren naam Vs. a. spreek tot de , in i 11 i„„* kinderen van Isracl. den oudften des volks gelasten, om we- dat zij wederkeeren, der te rug te trekken uit Etham , en «1 zich legeren voor ° aeningavgvan Lhtrotfft meer zuidliik te reizen, om zich te kunnen tusfchen Migdoi, en . , , .. , . Si,. tusfchen de zee: voor legeren m de valerj der gebergtens thi- Saat.zepbon,Aa neemt zijn lijfwagt, en hofgevolg. 7. En Vs. 7- En nam zet zamelt in allerijl zes honderd van de g^lg^^ beste ftrijdwagens , brengt de ganfche d "H^a"fd^|^ne" ^ ruiterij van Egypten , zo veel in den die aiie. haast gefchieden kan, bij een, en jaagt, niet de hoofden des Heirs, Is ra cl agter op: 8. Dus bevestigde hij alweder, vs. 8. Want^w» dat de Heere zijne onbuigzaamheid tot ^^^S^ dat uiterfte liet komen: nu had hij de v™ Egypten, datWj de _ , . , . . „ kinderen van 1 s K A ë t. ftouthetd hen natejaagen, niet tegenitaan- najaagde: doch de kinde zij, door zulk eene onwederftaanlijke S'dS^fe^ magt, de vrijheid van uittogt verkregen hand uitgegaan, hadden , het welk hij daarenboven met zijn Koninglijk woord bekragtigt had: , 9. Het najaagen gefchiedde, wat den fpoed vs. 9. En de Egypte. betreft, met een' gewenschten uitflag. Een narcnJaafdT,henina> . en achterhaalden hen, Leger waarin een aantal van vrouwen, kin- daar zü zic!l gelegerd , , , hadden aan de zee, deren en vee gevonden word, is ligt te aiie Vn ara o's paer- agterhaalen. Zij vonden de Israëliten in de genoemde valei , welke van aerteren fens . 1 1 t-. 1 „ , , . -jf , voor Baal-Zeplon. door de Roode Zee gedekt werd: Terwijl Pharao zich in Chiroth , voor Baal- ts, 6. Hij hoopte op dit laatfte middel, nadien hij dit noch niet had kunnen beproeven; en 'er van een onbefehaafd flaafachtig volk niet veel te duchten was. Hsz. vs. 7. Wij kezen liever ruiters, dit ftrookt beter met het a8 vs.  |7a Het TWEEDE BOEK Zephon, met zijne legerbende nederflocg: vs. 10. Ais pita- ig. Zodra bet Leger, door de gebergM*enede ten, in de vlakte gekomen was, zag dc Iskinderen van israöl Kaëlitifchè menigte eene welgewapende hunne oogen op, en ° zie de Egyptenaren to- bende aantrekken: nader komende zagen v^rzehev:%oènij zij, dat bet een Egyptisch Leger. was. riepen de kinderen van T ontzonk hun geheel de moed , Iskacl tot Jehovah. * .... fchreeuwende elk ra zijne bittere angvs. n. En zü zei- Ben, Jehovah om hulp: u. In deze den tot moses hebt benaauwdhcid Bonden zij zelfs tegen Mo- gil.ons, om dat er " * •• j gene graven in Egyp- SES op, hem bitterlijk verwijtende: was "op 5«"Xta 'er in Egypten noch geene ellende ge^uae^ta^mhebtnoeg, die ons ten grave deed daalen? gii ons da'gedaan, dat Moest gij ons allen, op éénmaal, in de|vo&hebtI!yPt-n ze woeftijn doen Aagten? - Waarom hebt gij ons verleidt, en ons uit het land vs. ti is dit niet gelokt? i=. Hebben wij u niet gevvaarhet woord, 'tweik fcn0uwt: hebben wij u niet betuigt, dat wij in Egypten tot u •i. 10. Een Leger van 6oo,cbo mannen zo bevreest» — het is ongeoefend, en vooral het is ongewapend — dus moeten 'er bij de 3 millioenen menfchen, in éénen r.aeht overgetogen zijn. Hier tegen heeft de Schrijver der Fragmenten zich zo verzet, dat dergelijk gefchrijf J e r u s a l m bewogen heeft, om te Hellen: dat dit Leger alleen over de Zee getogen is; dat dc overige Israëliërs uit Gofen omgetrokken zijn met hun vee, het geen zeker eenige waarfchijnlijkheid heeft. Men leeze het III. Deel bladz. 81. van zijne Waarheden. Doch het is mij te ver van de letter afgeweeken. — Mijn gciichtte Leermeester' Bonnet berekent de opening in de Zee vrij breed, en ftclt dus, dat de ganfche Karavanc in den tijd van 3 uuren over konde zijn: doch naar mate wij dit minder fpoedig vooronderllellen is de doortogt fmallcr, cn waarfchijnlijker. Ik volg hier het liefst Silb e rsc iil a o, die voor het groot getal 6 of 7 uuren bepaalt — een Lezer die ic Fragmenten van Leszing over deez' gebeurtenis met een bezwaard nadenken gelezen heeft, verzoek ikden.fi;> bel der Natuur raadteplecgcn. ü. Heel iltdz. 498.  Van MOSE S. Hoofdd. XIV. èj.£ wij liever de Egyptenaaren wilden bliï- fp™ken, zeggende, , . , houd af van ons, cn ven dienen, dan uwe onderneeming be- iaat ons de Egyptcnagunftigcn? - Was dan die dienstbaar- w^o^betTge*" heid niet verre boven deze flagtbank te wecJs.t de Egyptenaren ö te dienen, dan in de- verkiezen? — 13. Moses antwoordde ze woeftijne te fterhuri met een bedaard vertrouwen , — VEvs. I3. Doch Mohoudt moed - legt alle vreeze af - " estPnttTft™, blijft ftandvastig in uw voorneemeh , en zi« het heil van i { .... ...... ,t jj. Jehovah,: dat Hij he- dan zult gij de genadige uitredding van den aan uiieden doen Jehovah, in dit donker tijdftip onderwin- i%a,%%yEh^rT den. Voorzeker die Egyptenaaren die gezïefa' hiebt, zult gij, DJ * _ met weder zien m uer gij nu met zó veel ontroering en be- eeuwigheid. vreestheid ziet, zult gij nimmer weder zien. Op éénmaal zult gij nu van hun voor altoos ontflagen raaken; zo dat gij in de woeftijne zelfs voor geen vervolging meer behoeft te vreezen : 14. Je- vs. 14. jthovab zat hovah uw Veldheer zal alleen voor u ^"ÏSu jffigfl ftrijden, eii gij zult den ftrijd maar gerust en ftil behoeven aantezien: 15. In- vs. 15. Toen fprak tusfchen had Moses, op 's volks aan- J£g-jft"g3f| drang, Jehovah gebeden; doch de Heer. zes de kinderen van , , .. , • , , , .. , Isr a ë l dat zij voort- hl! d geandwoord , dat het nu geen tijd trekken. van bidden, maar van voorttrekken was: 16. En 'er bijgevoegt: trek gij, als hun vs. 16. En gij, hef eerfte leidsman,- vooruit; zeewaards aan; S^Vand°uit' ovér'de en als gij aan het ftrand zijt, neem 5ee?.e" kIiei'z^ dat _ c dc kinderen van Is- dan, uwen ftaf, en maak beweeging even rasi. door 't midden , c '.. , . , , ,'. der zee gaan, op het als of gij de zee met denzelven klieven droge, wildet: beveel de benden dan, dat zij u in 't doortrekken van de Zee volgen; dat water zal op uwe intrede wijken , 17. Daaróp zal ik der Egyptenaaren ver- vs. 17. En ik, zie , . n , , ik zal het hart der bittering tot bet uiterfte doen komen, Egyptenaren verftokzij zullen het Leger volgen, en dat zal ^^l^Ui'ikïil u. Deel. S  =74 Het TWEEDE BOEK verheerlijkt worden ]iet tijdftip daar wezen, waarin ik mijne lu^n*neirtsrc van den avond, aan de andere zijde vermeerderende: dit duurde zo devs. «! Toen Mo- zen ganfchen nacht: 21. Zodra Moses »es züne hand over d uiterBen oever gekomen was, de zee uitltrekte, zo ««»« <«- o deed de zee f^njj; hij zijnen Baf regt uit over de Zee, tëTéÜ&M, en op dat oogenblik deed Jehovah de dnntnaak[chdc zee"'' Zee wijken voor de voeten van Modroog: en dc wateren s K s . een hevige Oostenwind, die den werden gekloven. ' ' iq. Zie bier het duidelijkst denkbeeld van At-Stttcbina, waaraan men anders, zo veelen vcrklaaringen geeft. vs. 20. Pr. XVIII: 12. vs. 21. Door Ebbe en vloed week de Zee natuurlijk, doch nu eenigzins buiten de orde. Om het zó te verklaren, doet MicHAëLis »Ile moeite: en volgt hier in Des Vicnoi.es. Meer is 'er optemerken; 'er is een vloed op een' vloed gevolgt, door den Herken wind; gelijk meermaalen aan de kusten opscmerkt word — een iïerke tegen- «rü-  van MOSES. Hoofdd. XIV, 175 ganfchen nacht bleef doorwaaijen, deed, in plaatfe van op den westelijken oever geweld te doen, zulks op het oppervlak des waters , en kliefde ctus de wateren van een , maakende eenen droogen bodem : 22. Daar op volgde het ganfche vs. 22. En de kinvolk hunnen leidsman in de Zee, nu zij^lngegaaii^n het droog gemaakt zijnde ; Tot hunne Ont- m^c" j*n 'Je zce> o ö 7 op net droge: en de zetting zagen zij, voorttrekkende , hoe wateren waren hun , . , , ... , ,,1 een muur, tot hunne van beiden de zijden de verdeelde en rechter, en tot hunne op een rollende wateren onvloeibaar als fimkerh;ind' een' muur (tonden: 23. De Egyptenaa- vs. 23. En de Egypten wel belemmerd in het gezicht, maar hen^TngingenIn", geenzins in het gehoor, merkende den op- ^?te/ hcn' aI,ePSA- 0 ö ' r RAos paerden, zure tost in het vijandlijk Leger, onder be- wagenen en zijne rui- „• • 1 n-n , , 1 teren, in het midden gunftigmg van den lullen nacht, volgcie van de zee, hen op de hielen na, en meenden, zij waren hunne gidfen die hun veilig den weg zouden wijzen, en dus kwam het geheele Leger ook in den droogen Zeeboezem : 24. Binnen dien zelfden tijd, vs. 24. Én het gevan drie uuren 111 den nanacht, gebeur- morgenwakèfdaffide het grootfte wonder: Jehovah, in de '? de Vuur- en 0 _ ' ^ ' wolkkolom zag op het Kolom Zijn verblijf hebbende , eil nu bo- leger der Egyptenaren, , „ en Hij verfehrikte het ven de Zee zich Bil houdende, zag van jeger der Egyptenaren, daar op het Leger , dat de Egyptenaaren nu ook vrij nabij de Wolk-kolom ftnidig-e wind eigenlijk N. N. W. Mhs. Beter volgends HeZel een N. O. wind. vs. 24. De Egvptenaaren wisten niet naaüwkeurig waar zij waren , door de verduiftering der Kolom van onweder, maar doe de blikzems lichteden, zagen zij hunne dooling: en zochten te rug te keeren, Pfalm LXXVII: 17—eo. V Zien verklaart Mns. van het naderen der WolkKolom , hij der Egyptenaaren leger. Sa'  a7ó Het TWEEDE BOEK genadert waren : Op eenmaal brak een geweldig onweder, van donder en blikfem uit, het welk het ganfche Leger in vs. is. En Hij boni wanorde bragt*; 25. Het belemmerde de ie radenen hunner via. aderen hunner wagenen, op den bodem genen , en deedze be- . 0 * 1 ü waarlijk voortgaan: en de Egvpteven hun te gemoet, zo verderf Jehovah j^Tiuta^dte» de Egyptenaaren: 28. Doe de kolommen ftonte de Egyptenaren . , , n • j ij in het midden der zee. waters, zich met den aanduivenden vloed vs. a8. Want toen van vooren vereenigden, moesten wage- ft^taddSJVa nen en ruiters, en al wat 'er jft den de wagenen en nrfte- • ren van Pharao s vloed was, omkomen. Er was geen de ganfche heit, dat hen minde gelegenheid om te ontvlugten, zelfs a^|^3nièt ecifvan voor geen enkel mensch, 29. Isracls hen over. . 0 .. ■■■> ■ ■ vs. 29. Maar de kin- Leger had den oostclijkcn oever noch deren van israüi. niet geheel bereikt, onder de bedekking fn"?tC midden der zee' van dc vuurige Kolom van achteren, en onder die der wateren van ter zijde ; «mme rechter, en tot ' , hunne (linkerhand. toen die onzachgehjke ramp reeds over de Egyptenaaren uitbrak. 30. Op zulk vs. 30. dus verloste eene heerlijke wijze verloste de Heer £*n»«y ziin volk, op dien gedenkdag, van het da- Egyptenaren: en ' : , i, ™ .. ISRAëL zag de Egyp- geweld der Egyptenaaren. I oen zij op tenaren dood am den het drand zich nederfloegen, zagen zij, ocver dcr zee' van tijd tot tijd, de lijken der Egyptenaaren op den oever geworpen; en zij zamelden daar bij een kostbaare buit van wapentuig. 31. Nu bemerkte ieder vs. 31. Ook ?agJ«j het duidelijk, door welk een groot won- lé%%X%T^ der het geheele volk gered, hoe ontzach- Egyptenaren bewezen had: en het volk vreeslijk , dat zelfde wonder ter verderging d'epMai: èrigeióof- voor de Egyptenaaren geweest was. Toen M^safzijnenk^u werden hunne gemoederen, met eerbifo dige vreeze voor Jehovah vervuld; zij vs. tl. Zij geloofden in God, en in Moses: 't zelfde woord. — BH «le Egyptenaaren is dit voorval nog bekend , fchoon het anders verhaald tvnrdt.  27S Het TWEEDE BOEK vertrouwden nu , met volle overreding, op Jehovah als op hunnen Veldheer, die verder zijn zoude, die Hij was; en zij vertrouwden op zijnen eerBen dienaar Moses, overtuigt door allen zijne gezegden, tot ftaaving van zijne roeping. XV. HOOFDDEEL. ~R , , . , , , i. JjiJ gelegenheid van deze beroemd vs. i. Doe zongen o-eworden gebeurtenisfe , deed Moses Moses en dc kinde- & & * ren Israëls den je- de oudden van Israël ophet Brand bevab dit lied, zo zon- , , ... - n* ~ ë,n zij, aanvangendevergaderen , daar zij de verwoeftmg , Ik zal Jehovah loven; Welke Wat Hij is zeer eerwaardig: de baft- Het paerd cn zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. ren aankondigden, befchouwende, dc menigte door plegtige gezangen, en beurtelings, in de volgende bewoordingen op. wekten : Jehovah zal ik mijn lied wijden , want hij is alleen den hoogden eerbied waardig, welk een ontzag verdient Hij, die niet alleen den gcoeffenden ruiter, de derkte van Egyptens Legerbende, maar zelfs het zwemmend paard gefmoord heeft onder de golven. vs. i. De Jehovah is mijn kracht en lofzang. 2. Van Hij is mii tot heil geweest. ^ , , Deze is miiri /Elohim, hierom zal ik hem met lofzangen verhoogen. jehovarl Den Alhhim mijus vaders zal ik verheffen. , komt al¬ leen mijn vermogen; mijn lof gewaagt daarom van niemand dan van hem; want hij is vs. i. Hier hebben wij het eerfte zangftuk, 600 jaren ouder dan dat van Homerus. vs. 1. Mijn beilaanbrenger, Jefus, Zaligmaker het zelfde woord. — Dies zal ik, Hem eene wooning .maken. Deze vertaling kan niet behouden wor-  van MOSES. IIoodd. XV. *79 alleen mijn redder geweest: deze is mijn Befcherm - God, daarom zal ik mijne lofzangen op hoogeren toon doen rijzen, ter eere van hem, die reeds de God van mijne beweldaadigde voorouders was: nu zal ik hem met mijne gezangen groot maken. " 3. Jehovah is een uit- vs. 3- \ « Bekend Legerhoofd, onveranderlijk, ftandvastig zich zeiven gelijk , waardoor hij zich van andere Bevelhebberen , als alleen de Oppergebieder onderfcheid. ,, Hii vs. 4. Hij heeft P h a r a o's wagen en zijn heit--in de zee geworpen. 4 J De keure zijner Hoofdlieden zijn verdronken in defchellzec. alleen heeft de fterkfte, de fchoonfte heirwagens van Pharao's Leger, dc uitgcleezenfte ruiterbende, met geweld, niet tegenftaande hunne handigheid in liet berijden van paerden, in de Zee doen worftelen: en de bloem der Legerhoofden zijn allen zonder den minftcn fchijn van uitkomst, in de Schelfzee gefmoerd. <. De Olieeno-e- vs. 5. De golven hehbenze bedekt; 5 L uPculoL zij■jgjn op ten bodem gezonken als een fteen. ftapelde, baareu der Zee hebben hen bedolven; zij zijn met een woelend geweld in de diepte inge- worden: want het kan niet zien op den Tabernakel; zie dit duidelijk vs. 17. 't Zou eigenlijk dan moeten zijn, indien men bij de betekenis letterlijk bleef, ik zal maaken dat bij onder ons ivoone: men vergelijke Jefaia xii: i , 1. vs. 3. iiezel, Jebovab is de rechte Krijgsman.' S 4  sSo Het TWEEDE BOEK zonken, als een Been in (lijk, en modder ingezakt. vs. 6. O J'sioval uwe rechtehand is verheerlijkt geworden in magt: Op Uwe rechtehand, o Jehovah , heeft den vijand verbroken. ' 1 deeze wijze Jehovah] heeft uwe ftrijdbaare arm de luifterrijkBe overwinning behaald; die beflisfend uw Alvermogen bewees , ja uwe geoeffende magt heeft 'svijands vermogen boven ons, voor altoos geheel benomen. vs. 7. Door uwe groote kragt hebt gii, die tegen U opfronden , om- Dooi' het Gii hebt met uwen brandenden adem geblazen, (geworpen. Die ze heeft verteerd als een ftoppel. Ollberecken- baare uwer uimcemendheid hebt gij de menigte van rebellen, zich tegen u verzetteden, geveld, toen gij uwe vuurige krijgsben-deri, uwe donders en blikfems lös liet: de beste krijgsman beBond tegens die magt, zo min als dc ligBe ftoppel het vuur wederftaan kan. vs. 8. Ook door het geblaas van uwen adem,z\]n de wateren opge- 8. Ta, hoopt geworden. Dc ftroomen hebben overeindc gedaan als een hoop: dOOl" De bronnen zijn verftijfd op den bodem der zee. fnellen adem van uwe bcvcelende ftem, ftonden de wateren, de golven fchoven op elkander, —- de t'zamcngevloeide, de opeengcftapelde wateren ftonden onbeweeglijk , als een Kolom , van den Oever der Zee zelfs tot op het midden van haaren bodem , was een ge- »i. 3. Gij\ blaast wrake nit. Herder.  van MOSES. IIoofdd. XV. *Si baande vlakte, zonder dat een eenige wel zich weder opende. o Daar hoen de V!- De viiiUKi iai g**'^' ik za' vervolgen, j. ut "u0 j], za| overrompelen , floilte VOOmce- Ik zal mijn moed koelen .. Ik zal den buit deelen. mens Van den V1J- li zal mijn zwaard uitrrekkem and , die al fwet- Mijn hand 2dze f**^ '. zende fprak; — Vol ijver, zullen wijze najagen ! Wij zullenze omringden ■ zij zullen, met den buit, zonder moeite, in onze handen vallen. — Onze wraakzucht zal volkomen voldaan worden. — Waar wcêrftand is, zal het zwaard het bloed , als water , vergieten , en onze hand zal niet dan met den doodfteek ophouden wonden te maaken. 10. Maar , vs> I0- Gij Hiest met uwen wind, De zee bedekteze. ZO ras de Zij zonken onder als lood,in de febuimende wateren. buitengewone wind opftak, bedekte de vloed hunne opgeblaazenheid; en geen ander geluid, dan dat van lood in eene verbolgen Zee geworpen, hoorde men van die fnoevende Legerbende. 11. Wie is vs- ll- O Jehovah, wie is als gij, onder de goden? _ Wie is als gij, verheerlijkt door heiligheid, daarom, O Scbriklljk in luijier, doende wonder? jehovah 1 met TT te vergelijken, onder de ftrijdbaare magtcn? wie zo beroemd in zuiverheid en grootheid? wie zo geducht door uitftekendheid in kragten, waartoe de ontzettendfte wonderen dienen moeten? •j. 5. Aan 4"t den meed koelen is eige-iwartig. Her dek. s <  aSi- Het TWEEDE B O E H vs 12. Gij ftrektet uwe rechterhand uil, 12. Zo raS dt Toen heeftze de aarde verflonden. loea arm uwer magt zich ontblootte , waar blecven zij ? de » gapende muil der aarde heeft voor eeu¬ wig hunne gedachtenis opgezwolgen. Gu'feiddet Hoor uwe weldadigheid het volk door u verlost, 13.ln Gij voerde het zaehtkens door uwe ^^Jf^SSS. tegen- . | deel, het volk, door u gered, zult gij verder leiden door uwe goedguniligheden; gij zultze op hun gemak zonder datze behoeven te vreezeu, voeren tot die aangename ftreeken, die uwe edele hoedanigheden, hun voorlang toedagten. VS. 14. De volkeren dit horende, t'zidderden, 14. Tot de Angst heeft de bewooners van Paleftina bevangen. nabuui.jge volkeren is de maare reeds gekomen; zij zijn beroerd, op het gerucht; reeds is de beklemdheid onder Pakftina's inwooners algemeen. vs. 15. Nu zullen de Vorften FJoms verbaast zijn, 15. Als wij Becving zal de dapperen onder de Moabiten bevangen. Allen de ingezetenen van Kanaan zullen verfmelten. naderen , dan zullen de hoofden van Edoms aanzienlijke ftammen ontzet zijn; de krijgsmoed zal den ftrijdbaaren Moiibiet ontzinken : ja Kanaans inwooners zullen, als het waare, geen leven meer hebben. »i, 12. De aarde, deze Jpreekwijs is minder gebruikelijk, de Zee is hier de mond, en de aarde het ligchaam of de maag, kragtig uitrukkende , waar zij hun graf vonden. vs. 13. Overvloedig getooid; in dc fpreekwijze zijn de nekken ge;iomen van den herder der fchapen.  ' van M O S E S. Hoofdd. XV. >*g t»i Schrik vs- iJ' Verfchrikkinge en vrecze zal op hen vallen; éll Vei'baa- Door de grootheid van uwen arm zullen zij alseenjleen Heeveit. Terwijl, uw volk Jehovah '. hier door getrokken is, ZlllgZ:Üheil Tót dat het volk voorbijgetrokken is, het geen gij u geci- eend hebt, aangrijpen; 6 door de onnavolgbare kracht van uwen fiuigerenden arm, zullen zij- roerloos aan de aarde kleeven ; niemand hunner zal ons meer benaauwen , zelfs in al dien tijd niet, dat uw volk o Jehovah! door deze woeftenije zal trekken, ja zelfs dan niet, als wij gekomen zijn tot die plaatfe , die gij beftemd hebt voor het volk, aan u door deze weldadigheden zo fterk verbonden. vs. i". 17 Dat D:lt zl'lt gü inbrengen,en zep'mtcn op denberguwer erffenisfe. ' Ter plaatfe, welke gij o Jehovah! gemaakt hebt, tot uwe woningc. Volk Zlllt gij Dat Heiligdom,'t welk uwe handen gefticht hebben, o Jehovah 1 gewis in die bezitting brengen, en ze vestigen op Zion, in het aangenaame Kanaan, hun erfgoed, die heilige plaats , die gij tot uw beftendig verblijf hebt verheven; dat Heiligdom, welks grondflagen gij reeds bij het fcheppen der bergen gelegd hebt, ó Heere! iS.Ja vs. iü.'De Jehovah zal altoos en in allerlei gevallen zegevieren, gewis, onze He f. r zal altijd en onverhinderd heerfchen; wat ook gebeuren mag.— het einde zal altoos overwinnen weezen. vs. 17. Was ik vri'er geweest, ik had hier met Teller dit vertaald erfland, doch het drukt in het porfpronglijke iets meer uit. Een land het welk bergachtig is, in vergelijking van Ëgyptón, waar hef bergagtige het minst bevolkt is.  f84 Het TWEEDE. BOEK VS. ig. Want Pharao's paard, met zijnen wagen, met ï2. Wie zijne ruiters zijn in de zee omgekomen. De Heere heeft de wateren der zee over hen doen zoude dat U wederkceren. , • ^ ? Pp kinderen Israëls zijn op het droogc in 'tmid- betwisten . den van de zee gegaan, p H A p, a o's vdtgelezenfte ruiterbende, zijn fchrik aanvoerende ftrijdwagen: zijn ganfche heir durfden U dat gezag, tot in de zee toe, betwisten , naauwlijks voerdet gij de Baande wateren aan, of zij overBelpteu hen zo , dat 'er voor niemand fchijn van ontkoming was; langs dat ongebaande pad, doodlijk voor den Egyptenaar, gingen de Israëliërs onbelemmerd en veilig. vs. :o. Mirjam ao. Mirtam beroemd wegens haare nu , de Prophetesle , J . .. a a r o n s zuster, nam Zangkunde , de ZUStCt Vail AaRON , a?enXaV^wetd, fchoon hoog bejaard zijnde, 2MSto£& met zulk een jeugdig VUU1" aansc?ka: reijen. zen , dat zij den trommel in de hand nam , en andere vrouwen dit ziende , volgden haar ook met trommelen en gezang, zich in danzende reijen verdeelcnde. vs. ii. Doe- *nt- 21. Beurtelings beantwoordde zij de zinwoordde Mirjam en fpelcnde reijen der mannen met dezen tegen- Zingt den Heere, want hij is hooglijk verheven. zaïl0-: Roem Hij heeft het paard met zijnen ruiter in de zee geftort. op Jehovah, want hij alleen is eerwaardig, hij alleen heeft de ganfche legermagt , alleen ge- •vs. «o. Joszpiius meent, zij %vas gehuwd, en wel aan eenen Hur. Eigentlijk de Adufe, waar van Nieburh eene coede tekening geeft.  VAN MOSES. Hoofdd.' XV.- 285 heel vernield. — Paard en Ruiters, alles is verdronken. 22. Na deze ftatige Godsdienst-oeffe- vs. 22. Hier na deed ning, enaangenaame ruste, gebood Mo- ^"meizen vatfde" ses den optogt; zij moesten nu, ^J^e*.»»^ oever verlatende, de woeftijn verder in- woeftijn en zij , , .. 1 , 1 . , gingen drie dagen in trekken, naar de bijzondere vlakte van |c ^oeftijn en vonden Ethams woeftijne , bij de reizigers Sur se™ water- genaamd. Deze woeitijn, den tijd van drie dagen , doortrekkende , waar het brandend heet is, ontbrak hun ras het zo nodige water. 23. Het eeingst uit- Vs. 23. Toen kwa- , . . , 1 ^ 1 „ „ men zij tc Slara; doch zicht was op zekere plaatfe , aj waar zij k01lden het water men wist, dat water was: doch Vt^f^^gSn amechtig volk kon het, daar zijnde, ter: daarom wierdt de , f, ,. , , . naam des zeiven ge¬ niet drinken , nadien het bitter was , noemd Mam. door1 heete zwavelachtigheid. Van deze teleurftelling nu, heeft de plaats den naam van Mar ah behouden; 24. Straks Vs. 24. Toen mur- floeg het volk aan 't muiten tegens Mo- ITmtlV^t ses; de kreet was algemeen: — Wat dc: wat zuilen wij ■ ; 0 , , r , drinken? nu gedaan, om onzen dorst te lesten! 25. In die beklemdheid wendde de man vs. 2S. Hij dan riep Gods zich tot zijnen Overften Leidsman, g^SJlS 'Jen den Opperheer zeiven, die hem een zeker bout, 't welk hij in dat , , , , „,...,, water wierp; toen houtgewas ontdekte, het welkhij 111 de wel- wierdt het water zoet: vs. 22—24. D't Mam was de vierde legerplaats dezer Karavanen , {hands door deze gebeurtenis dien ïiaam ontvangende; waarfchijnlijkst digt bij de zoute bron, waar van Pocock in zijne reize fpreekt. vst 23. De voorraad van water , uit Egypten mede gebragt, was nu ook ten einde. vi. 25. Hij leerde bent een bent icstntn. Dit is meer in gebruik met eenen goeden uitflag: men vindt veel bitter water in de woeftijn, Ro- seniiullee. geeft hier voorbeelden.  286- Het TWEEDE BOEK daar rtcide Hii het }e moest werpen, cn daarop werd het !ln^clt"enditow"«ff water drinkbaar. Bij die uitkomBe be- hij hetzelve ter onier- ,{ H E E R deS Volks aandacht , Cïl wtrptifgi i gelaste Moses de Israëliten te beproeven , of zij gewillig waren , om zich aan dè plechtige Godsdienst - fchikkingen, en koninglijke bevelen reeds gegeeven, of nog te geeven, te onderwerpen, vs. 16. En zeide, is 26. Het volk fcheen zeer gereed tot in- •t dat gij met ernst naar ftemfflinff: waarop Mo ses hun de volde item van Jehovah, a' 1 _ uwen Mlohim, horen gende belofte voordroeg : indien gijhe- zult, en doen wat , ,. , . , ,. recht is in zünc oogen, den, met dien eerbied, met die naauwne^deneneig[,Zen gezetheid , aan den > W;, uwen Be- alle zijne inzettingen fclierm _ God VCrfchuldigd , Op zijne behoudt: zo zal ik gene . van de krankheden op velen zult acht geeven ; en indien gij Seian'dgeleïhet waarlijk met oprechte harten doen zult, want ik ben jehovah, het „ccn nem welgevallig is; indien gij uw hcelmeeftcr. b a , ' met luifterende aandacht en gehoorzaamheid , omtrent allen zijne bevelen verkeert, en U Bipt verbindt aan de door Hem ingeBelde Godsdienst - plechtigheden ; dan zal ik, zegt Jéhovah, geen dier krankheden , wier beginzelen gij gevoelt, en waar mede ik de Egyptenaaren veel bezogt, u toezenden; want ik, uw He e a , ben ook uw Geneesheer, die u niet alleen herftellen, maar uwe gezondheid in alle omftandigheden bevcivs. 57. Toen kwa- j. k , £„ oul ]-ien te hernoe¬ men zij te Ehm, en """J 5 pt. 16. Gebrek aan water en brandende hitte, veroorzaakten onder de Egiipteraaren, voor de overftroormrg van den Nijl, dikwijls eene ziekte, waar van de Israeliten te M tra mogelijk de beginzelen gevoelden, en 'er hunne ongerustheid U» Moses over te kennen gaven. — Dit EK»i, tands Gireniel genaan.t, Bfit uuren van dc Stad Tor.  van MOSES. IIoofdd. XV. 287 AWcn in hunne voornemens , deed hij daar waren twaalf wa- J terfonreinen , en zehen eene dagreize verder voorttrekken yentigpalmbomen: en tot Elim , alwaar zij twaalf frisfche gan dt wateren?*1 daar bronnen, in dien tijd van het jaar rijkelijk voorzien, en bij dezclven zeventig palmboomen vonden ; met deze dadels, en met dat water verfrischte zich het Leger. OXVI. HOOFDDEEL mtrent een maand na dat zij vs. 1. Toen zij van Elim gereist waren, hunnen optogt uit Egypten begonnen zo kwam de ganfche hadden, bereikten zij de vlakte, welke JenCïïl'eMnt tusfchen Elim en Sinai's gebergte ligt, woeftijn Sin, welke ia D ° ° tusfchen Elim en 5<- -en haare benaammge Sin van dat ver- »«».■ op den vijftien- i 1 _i 1 1 a. rr den dag van de twede maarde gebergte ontleend heeft, 2. Zo mM„d, „a dat zij uit ras elk daar gelegerd was , begon het Egypteland gegaan waganfche volk, zonder onderfcheid, van vs. 2. En de ganfche , ,n r , ■ n vergadering der kinde- dc oudlten ar tot den geringlten toe, ren vanisRAëLmur- te twisten, cn zich tegen Moses op- "'^S^ roerig te gedragen. De oorzaak daar m de woeftijne. van was deeze: de voorraad van fpijze uit Egypten medegenomen, was nu reeds geheel verteerd; het oord daar zij tands waren, leverde niets op, cn de toevoer van elders, voor zulk eene talrijke Ka- favane kon niet .toereikende zijn. In die benaauwdheid moet Moses en Aan on wederom de fteêfl van aan- vs. 1. Men vergelijke Wh». XXXIII: ic. waar de optelling van de rustpiastien , volgends het hiftorisch verhaal hier voorkomende, achter den anderen volgen, hieruit Schijnt, dat zij van Elim naar den boezem Raje bij Tor gereist zijn, zijnde tevens hunne (tie legerplaats geweest, en de ".'< bij den Ingang van Sin, tusfchen Tor en Si» in,  Ui . Het TWEEDE E Ö E R vs. s. Én dc kinde- ft00t zijn: 3. Men koppelde t'zamcn rondden Töl hen*ach otn de tenten; eene eenftemmige klagte wij in Egypteland go- jfj fi. lleiaas I waarom ZÜn wij ftorveri waren dtmrdc J band van jeboimb, n}et liever in Egypten , door eene der pbtten&t^enwij plaagen van omgekomen? voor- ^Twï$jtó°d zeker , wij zouden dan niet geheel uithebt ons uitgeleid in n-eteerd* den adem gegeeven hebben. — deze woeftijne, om 0, ,„ ... .... , , deze ganfche gemeen- ó! Toen Wij t mallche Vleesch Op 011- dode°n.rdCn h°Dïer t£ ze tafel hadden, toen wij het Egyptisch brood, zo veel ons lustte, konden eten, toen ging het ons anders — gij broeder-paar, gij zijt oorzaak vari ons verdriet; hebt gij ons hier gebragt, om ons hier door den ondraaglijkften dood vs. 4'. Toen zeide te doen omkomen? 4. Doch de Heer !£ÏÏ.Ja™*& openbaarde zich aan Moses, in dien den brood uu den hc- benaauwden ftond; met last om aan 't mei regenen: en het i ■■ i volk zal uitgaan, cn vorj- tlen inhoud van dat geiprek, merteren^levmamtt" tedeelcn: — tot uwe ontzetting, mijn ^fV%m^' getrouwe dienaar! zal ik brood uit den wet ga, of niet. hemel geeven, en ieder man behoeft maar in het veld te gaan zamelen , zo veel elk huisgezin daags nodig heeft; hier mede zal ik het wederom beproeven, of zij , volgends deze nieuwe verplichting, zich meer zullen toeleggen op het gehoorzaamcu mijner bevelen dan niet; vs. 5. En 't zal ge- ^ j_ zal 't vcrSch vallen, alleen felheden op den zesden •>• ^llv,-Jl u's vs. 3. Zij vergrooten hunne Egyptifche voorrechten; het voedzel voor 't vee was hier evenwel fcUaars,,en daarom was dc mêlkgeeving zeer gering; een Oosterling flagt zijn vee niet dan in den ruimftcn overvloed, behelpt zieh met de melk meest al alleen, en dit maakte thands hunne grootfte fchaarsheid uit.  Van MOSES. Hoofdd. XVI. a$9 Op den zesden dag zullen zij ook voor «Sg, d« z'i bereiden r ° 'i zuilen t geen zi.i mge- den zevenden moeten zameleni Dien dag bracht zuilen hebben: , ., , , ■ dat zal dubbel ziin bo- zonder ik, als eene wet ter beproeving ven >t gecn zi, dise. uit, op datze dus doende den Sab- verzamelen zuibath nauwkeuriger kunnen waarneemen; 6. Daar op verfcheenen Moses en Aii- vs. e. toen fpraken ' , , Moses en AauoN r o n ' VOOr de tent roepende tOt Cle tot alle de kinderen bij een gevloeide fckaren; - Nog de- XStë^^St zen avond zult gii, onbeftendig volk ! u mt Egypteland k.'," -7 , geleid hebbe. weten, dat J-ehovah uwe onveranderlijke weldoener, u uit Egypten geleid heeft. 7. Met den zachten daauw van den fris- Vs. 7. En morgen fchen morgen, zult gij den luister van ^^^SfSSi 'sIIeeren grootheid zien; want waarlijk Hij uwe murmureerin- ... gen legen-frlnbai gchij, die 111 de ischechma tegenwoordig is, hoon heeft: want wat heeft uwe muitzucht opgemerkt; te ver- JJ}" mulmureert?"86" geels hebt gij u oproerig rondom onze tente verzamelt; wij kunnen 11 niets toebrengen; wij zijn maar dicnaaren, gij twist derhalven niet met ons, maar met onzen Heer; 8. En dat wij ons niet vs. s. Verder fprak: , tt Mosf.s, als Jehovah VerOlltfchuldlgen , met ons Op den üee- uliedenaan den avond re te beroepen, zult gij deze avon4 l!2fi^E?J£. overtuigend zien , wanneer gij in over- gen brood tot verzadi- . _ ging,zalhetznnoindac vloed vleesch zult eeten; en 111 den mor- Jehovah uwe murmu ■ gen , als 'er overvloed van brood zijn ^^i^^l zal; dat zal het teken ziin, dat de Hee- escort heeft: want ' J ' wat zijn wii?'uwemur- r e uwe gedraagingen gadegeflageu lieert mureeringen zijn niet , ...... tegen ons, maar tege» en dat uwe verfchoonmgen ïjdel zijn , jcntVah. bs. 7. Wij zijn te gering, dan dat gij u tegens ons verzetten zoudt. zo zet het Mus. over — ie heerlijkheid zien, is bij HïZEL, een uitbreekend onweder, daarmede gepaard gaande, doch in het zagte van dft tafereel zou zulks onnatuutlijk inkomen.- II. DEEL.i T  20o Het TWEEDE BOEK was uwe opBand tegen ons geweest, 't was verfchoonlijk, maar och 't is tegen vs. 9. Daar na fprak Jehovah zelve! 9. Daar op gelaste Mozeg tot'de^ganVche ver- ses zijnen broeder, dat' hij de oudfte gadering der kinderen des vou-s ^ij een roepen, en vergade- van I s r a e 1.: nadert J r ' 0 voor jebovah's aange- ren zoude, daar, waar deSchechina boven zichte, want Hij heeft n j j« 3 m.ri : uwe murmureeringen "ond ? die tente van Gods majefleit, gehoort. want daar zouden de muiters antwoord vs. 10. En 't ge- bekomen: 10. Juist gebeurde het, zodra fehiedde, ais aüron 1s aSron, aan het hoofd van de Olldtot de ganfche verga- ' dering der kinderen flen, tot hen fprak, terwijl zij al meer van Israël fprak, ' , . , en zii zich naar de en meer, naar de ope vlakte naderde, Settè^ükireidvan de luifler van Jehovak>s glansrijke jebovai, verfcheen in tegenwoordigheid in de Wolk - Kolom vs. 11. Ook heeft zlch meer vertoonde. 11. Daar deelde wtMosts Aüron aan hen mede het geen feho- gefproken, zeggende: 1,111 vak aan Moses geopenbaard hadde, vs. ic. ik heb de i2- Hier was hij de tolk van hunnen murmureeringen der l^eiTieltclieil. Veldheer , zeggende uit Zijkinderen van isracl . . gehoon, fprcek tot nen naam: — voorzeker heb ik den ophen, zeggende; tns- _ , , r , , fchen de twee avon- Band van het ganlchc volk opgemerkt; «Tn,Zenfan1&- ^el hen nu mijne bevelen mede; breng- gen zult gij mét brood ze mct het volgende tot bedaarcn. — verzadigt worden: en ° gii z.uit weten, dat ik Eer de Zon in de westerkmi zal duiken, £W,uw^/tó;», g.. ^ ^ vkcsch my lust kunnen boeten; en eer dat glansrijk licht haar hoofd weder opgeftoken heeft, zult gij overvloed van brood hebben, en dus zult gij weten, dat ik Jehovah, uwe Be- vs. is. En 't go- fcherm-God ben: 13. liet volk hierdoor fehiedde aan den .... avond, dat'er kwak- oplettende geworden, ontdekte juist te¬ er. 13. Hassei.qtjist noemt het de Joodfche of Arabifche Patrijs, anders Kwartel, Nieburh in zijne befcluTj ving, blrdz. 167. dc Wag- tel. -  van MOSES. Hoofdd. XVI. ipi gen den avond, dat een zwerm van wag- keien pp kwamen, en ° en t leger bedekten: tels, gelijk een ihel opkomenden nevel, en aan den morgen lag . , , .... . t de dauw wijd en zijds zich vertoonde; zij vielen op het Leger iet „u. in zulk eene menigte neder, dat de grond 'er mede bezaait was; en zo ras de dag zich van de nachtfehemeringen onder- fcheidde, lag 'er een daauw , Van, in eene aanmerkelijke dikte , op het veld: 14. Naauwelijks was de daauw door vs. 14. Ais nu da , , . , „ t ,i r leggende dauw opge- de hitte van de Zon opgetrokken , 01 varen waSj ziej*Jver zij vonden, buiten het Leger, overal op ^^XgfkielS het veld, eene kleine ronde korrel, die ais de rijm op de aarde. zo broos als de bevroze morgen daauw Wel eens is, en als een wit kleed over 't veld, verfpreid lag. 15. Doe 't Israëli- vs. 15. Toen het de ,. , ,, ,.. „ j-. v kinderen van Is ra ët, tisch volk dit zag, vroeg het de een zacen, zo zeiden zij den anderen, met verbaazing: wat mag ^l^f^Sj dat zijn? is dat het gefchenk? is dat 't wisten niet wat het_ , , , , \ , s. was: Moses dan zet- brood ons van Jehovah belooft, want tel. — De Kwartel in Egypten was hen niet onbekend, en mede een van hunne gewoone fpijzen, naar welken zij verlangd hadden. — De reizigers vernaaien: dat de Kwartels 111 dien oord veel met zulke fvverrnen kómen vliegen, de Kwakkels trekken tegen den avond af, de Kwartels niet; en dat de bewooners dier landen dan ook gewoon zijn die te verzamelen. Hasselq. : verhaalt datze om Pinxteren, bij duizende te ferufalem, op de markt te koop gebragt worden. tir. 15. Een Godlijk gefchenk van Hem met de oogen ten hemel gedagen Man van Hem: zo neemen het zommige; wij eenvouwiger. Het is eigenlijk een fap dat door een infeft in de esfche boomen of in de Algul boorende, dan daar uit vloeit, cn fmorgens van vloeibaar hard word. Hezel is zeer uitvoerig over het Manna, beweerende dat het niet onderfcheiden is, van het gewoone Manna, dan alleen dat het door de ftof en de wind veranderd , eonigzins door de bladeren, daar onder komende, en daardoor eene openende kracht krijgt — 't naaste geloof ik dat het die plant T a '"«>  Het TWEEDE BOEK dc tot hen, dit is het niemand hunner'kende het. En Moses ^°tii)ed\rTièk£téa' beantwoorde hun verlangen, door te zeg- jegeven heeft. gfjn*. ja faf. js Jiet brood het Welk UW vs. 16. Dit is het I Ie e 11 u tot fpijze geeft: 16. De man S^tTff5» M) deze gelegenheid voort, hun racl daar van eenieder Qot]s WQ omtrent ÜCSZelfs gebruik me11a dat hij eten malt: , , ,. , . , een Gomer voor een detedcek'U : de Wet is, dat een ïeclei vafnweTelênfleder vrijheid heeft, om daar zo veel van te zal nemen voor de ge- verzameicn ais hij lust: drie mengelen ne die m zijne tent ' J . zijn. zelfs voor een mensch; zo veel huisgenoo- ten 'er ook zijn. Een Vader des huisgezins zal voor de zijne zorgen, 'er zal derhalven geen handel dien aangaande vs. 17. Endekinde- plaatfe hebbe. 17- *t Volk gehoorzaiamdento-e^ve^amei- dén *» dat bevel, en ieder verzamelde den, d'een veel, en na z;jn senoegen zo veel cn zo weinig cl ander weinig. j o o vs. is. Doch ais zij hij begeerde. 18. Men Belde daar manhet met den Gomer tQ aa„ ^ net gezamelde mcetematcn , zo die te ' 1 ., veel verzameld bad, cjc ? eil teVCHS Zorgden dat Zij die te T'ïifJg' ba7; weinig verzameld hadde bij zijn deel is, waar van men de figuur en befchriiving in Tournefort's reize naar den Levant, bij Linn aeus Albagi vinden kan. — 't Is van twcederlei zoort, het kleine korreltjen of de groote klompen, het eerfte komt hier alleen in aanmerking. Volgens het verhaal van Nieburh, valt het omftrecks Sinai overvloedig, in gedaante, vrij gelijk aan Coriander, zijnde niet zo zoet, en minder laxeerende dan het grote; indien een mijner lczercn hier de bedenking mogt maken, dat wij van dit wonder veel te natuurlijk fehijnen te fpreeken; die herinnerc zich bij zoortgelnke gevallen, dc aanmerking van Sciieuchzer, die althands van eene te giootc rekkelijkheid niet kan verdajt gehouden worden; deze aanmerking, neemt gewis alle bedenking geheel weg: als men eene goede kennis heefc. van den loop der Natuur, zal men over het bovennatuurlijke zo veel te duidelijker en veiliger oordeele'n kunnen ; Bijbel der Natuur.  van M O S E S. IIoofdd. XVI. 293 daarenboven dat geenen ontfangen het welk " 0 " een iegelijk verzamel, andere te veel gegaard hadden : dus de zo veel hij eten werd alles in gelijke portien verdeeld; zo moc ' veel ais voor het gebruik van elks huisgezin nodig ware. 19. Moses verbood dat vs. 19. En Moses . , , , zeide tot hen: niemant niemand daar van , tot den volgenden iate daar van tot den morgen iets zoude overhouden, 20. Doch mv^c2o.DVJcfizijhoorzeer veele gaven op Moses bevelen geen de" naar Mosks niet; 0 1 maar zommige mannen acht; zij lieten daarvan tot den volgen- lieten daar van tot den , , . ' 1 den morgen over: toen dc morgen ovcrlchieten. Dan toen werd groeiden daar wormen hunne gulzigheid befchaamt, nadien 'er ™c'nf". zich al ras wormen in openbaarde , en m o s e s zeer toornig het Man werd een verdorven zuurmemeb, °e en' doe Moses dit hoorde, werd zijne verontwaardiging over deze ongehoorzaamen gaande. 21. Elke morgen was 'er gele- vs. ii. zij hn ver- , . , , , zamelden dat alle mor¬ genheid om er zo veel van te verzame- gen, een icgeiük na len als ieder luste; doch zodra de Zon.^,lthTothkt eenige kracht hadde, was die tijd voor- wierd, zo verfmoit bij: want het fmolt, hoe droog en hart het anders waare; 22. Zes dagen achter vs. 12. En 't ge- , , , , 1 n t fehiedde on den Zes¬ den anderen, verzamelden men belteneng den dag, dat lijdub- deze fpijze : doch op den zesden ecu ^b™v^gS" dubbeld deel, op Moses bevel, doe voor eenen: en aiic de ,. - . . Oveiilcn der vergade- tilt naaüwkeurig ter uitvoer gebrast was, rïnge kramen, en verkwamen de Olldil-C des Volks tot Mo- kondigdenhetMoSES. w s 0 deeden hem verflag van de uitvoering en vroegen hem tevens na de rcedc van het verbod: 23. Hierop gaf hij vs. 23. Hij dan zeihen bericht: dat dit was , ingevolgen dat^A^geiproken vs, 23. Deze wet is in het Oosten niet lastig. — De Sabbath eene feestdag, eene verkwikkelijke ruste zijnde, hadden zij dikwils dan debeste maaltijden; daarbij gebruikten zij hu.i middagmaal zelden, voor T q Zon-  *94 Het TWEEDE BOEK heeft, morgen is de JehovrJi's bevel; die hem gezegt had: ruste, de heilige Sab- ^ ' & ö baihnanJebtveb: wat morgen is het de dug uwer ruste; de m^fmi^tm^i Sabbath ten dienBe van den Deer gezieden zoudt, cn ai heiligd; wat gij van het Man tot fpijwat er overblijft, legt 0 / D J r-> bet voor u op in be- zen, in te zamelen hebt, doet dat hewarinue tot den mor- , .. , , : _ .. gen. den; wat gij er van tot kookfpijze maa¬ ken zult, doet dat nu; en zoo 'er dan nog iets overig blijve, om uit de hand te eeten , kunt gij zulk veilig overts. 14. En zij lagen houden. 24. Elk deed naar Moses beodpaVg0éiidknMoTlsge- vel , cn toen befpeurde men geen de boden hadt: en het miiiBe zuurigheid, of eciiigen fchijn van ftonk niet, cn daar 0 o j was geen worm in. gewormte in het zelve, zo als men an* vs. 55. Toen zeide ders te voren ontdekt had. 25. Doe dit dcn,\vanthedshcdeen Moses vertoond werd, zeide'hij: gij ^iftij^ltTtifeden m00& dit nu *W eetC" ' WaHt °P deZCI1 op 't veld niet vinden, dag zo geheel voor den H e e r , zoifdt gij 't nu te vergeefs op 't veld zoeken, vs. eö. Zes dagen 26. Van nu aan zal liet eene beBendige lef-. dociieto]7d?en1zé- wet zijn dat gij zes dagen vrijheid zult It^zXSt' hebben' om het te zamelen, doch op den zevenden dag , welke de Sabbath zijn zal, zal het ook nimmer gevonden vs. 17. En 't ge- worden. 27. Evenwel gebeurde het op wn^nV'1 ien zc' den volgende Sabbath, dat zommige Is- veilden dag, dat zom- 0 migë van 't volk uit- raëlitcn buiten het Leger gegaan waren, gingen, om te verza- , -- _ ^ „. melen: doch zij von- met oogmerk om Man te raapen. Dan den Iact- deze werden in hunne verwachting te Zonnc-i ondergang en ons gewoone middagmaal, was bij hun de tijd van het koud ontbijt. — De Sabbath, komt hier in tegcnftcllhig van de Ilcaen - dienden in Egijptcn. Hier bekomen zij één van de zeven dagen tot ruste, en ondervonden dus hoe liefdenrijk hunnen tegenwoordigen Heer was.  van MOSE S. IIoofdd. XVI. 295 leur gefield. 28. De Heer Jehovah vs. 28. Toen zeide , 11 , ,. , . , Jebevab tot MfiSES: ontdekte Moses wat er gelcmed was, 'hoe lange weigert gijgelastende daarbij hem, het volk te be- ^ wenéTte^hoüdlnl firaffen, en des He eren ongenoegen over hunne ongehoorzaamheid aan zijne bevelen , en ftatige inftelUttgen te verklaarcn. 29. Daarbij werd het gebod nog- vs. ao. Ziet, omdat maals afgekondigt, in volgende bewoor- feb^t^e^M heeft" dingen : de Sabbath blijft Jehovah ge- daarom geeft hij u op 0 den zesden dag twee wijd; van wien gij zes dagen levens-dagen brood: ccn ieder , , , ■ , , , bliivc in ziine plaatze, onderhoud genoten hebt, en op aen zes- dat „iemantuit zijne den dubbel ontvangt, op dat gij in uwe ^XdaS?P dC" tente zoudt blijven. Zwerft dan niet, op dien dag, buiten het Leger, maar houdt 11 in of bij uwe tente. 30. Dus vs. 30. Dns rustte werd dan deze ruste, op den zevenden ^g>opdenzeven' dag, een beftendige wet onder het volk, 31. En dat hemels brood werd in alle vs. 31. En het huis 1 • _ , , , van I s R A ë r. noemde huisgezinnen benoemd, met den naam zijnen naam Man: en van Man», zijnde hetzelve een wit zaad, het was ais coriander ' J ' zaad, wit, en de fmaak van gedaante als de Coriander in fmaak daar van was als ho- ' kwam het toebereid zijnde , zeer nabij •1Igkoekende zo zeer aangenaamen honigkoeken. 32. Voorder gelaste Moses dat men, vs. 35. verder zeide pp bevel van Jehovah, beftendig onder- 1°^%^ lihouden zoude, om daar van een Gomer te bevolen heeft, . vult eenen Gomer daar vullen die ter gedachtenis blecve voor de van tot bewaring voor •1 j , • i • 11 uwe geflachten, opdat nazaten; uit deze proeve dan ziende welk Z1j Zicn 't brood, dat een zonderling brood men geduurende ^e^^aen'ST het rondzwerven in dc woeftijne gegec- geven, toen ik u uit , , j o o Egypteland uitleidde, ten had. vs. Zie 1 Cu: X: 3. Ofcab. IT: 17. Wa»rfchiinlijk geplaatst in de tente der jetuigenisfen. T4  •96 Het TWEEDE BOEK vs. 35. ook zeide 33. Ook gelaste Moses naderhand aan Mo ses tot Aa'RoN, neem ceue kruik, en AaRON, poe de 1 abcrnakel opgeflagen ^ter%fmj^w wa8*'q8l 'cr een kruik van te neemen, voor't aangezichtc van eil rjje Voor de Sehec'niua, boven de bond- yebovab tot bewaring voor uwe gedachten, arke rustend, te zetten, ter gedachtcnisfc vs. 34. Gelijk Jtbo- voor de iiakomeliugfchap. 34.1Iet geen ook vab aan Al 0 s e s gebo- , , , , , , ,-, den hadt, zo zettcde- volgends liet woordelijk bevel van Je- gZe£tnwSSKbeï* W *» MosES dpöï Aüron nader«ng- hand naaüwkeurig volvoerd is. 35. En vs. 35. En dekindc- dat brood bleef hunne fpijzc, zo lang veer^j^reUto*^ huime veertigjaarige omzwerving in de dat zij in een bewoond woeBijlie üUUrtle , tot zij aafl eene beland kwamen: zii aten J 7 J Man, tot dat zij kwa-bouwde landkreek kwamen. Het ont- men aan de palc van't , ■, , , . „ .. , land Kanaan. brak hen er met aan, tot zij aan de grenzen van Kanaan genaderd waren. 36. De maate nu door den gelchicdvs. 36. Een Gomer fchrijver genoemd doe het bekendfle, is nu is het tiende [deel] ])et tjcllcje gedeelte van onze zo bekenvan een Epha. 0 de Epha. „ xvii. hoofddeel. T. J^ort na die aanmerkelijke ge- vs. i. Daar na toog bciirtcnis, maakte het Leger zich weder de ganfche vergadering ' 0 der kinderen van Is- gereed. Op JekoyaFs bevel tot deil Opr a eJ. naar hunne dag- 1 ... , reizen uit dc woeftijne K>gt: onrTeruat geleide togen zij door SM'i«SgfcÉ5 dc woeftijne Sin , bepaalde togten op den zich KRapbidim: Bophka en Alusch tot Rdphidim , al- daar was nu tjciiii Wft* ter voor't volk om tc waar hunne leidsman de Wolk-Kolom Bil hield: deze Iegerplaatfé was weder vs. 2. Toen twistte niet voorzien van water, 2. Om welke het volk met Moses, vs. 36. Het is meer dan waarfchijiilijk, dat dit eene opheldering vat» eenen affchrijvcr is'op dc kant geplaatst, door lateren affchrijvers in den text gebragt, vs. 2. Men wijt het altoos den aanvoerder van eene Karivane , in zulke  van MOSE S. Hoofdd. XVII. 297 tedcn het onrüStïg volk ftraks tegen Mo- «« aeide, gééft riJBe- 0 0 . den ons water, dat wij SES cn Aaron met fcheklcn Uitvoer al drinken: Moses dan , . , , , , „ zeide tot hen, wat dreigende en roepende : maakt dat wij uviu gij mct m\s ? drinkbaar water hebben! Moses ant-^™™?verzoekt s'i woord was zeer zagt maar tevens gepast : waarom verzet gij u, tegens mij ? — waaron beknibbelt gij geduurig mijne handelwijze? ik ben maar één dienaar: waarom tergt gij uw H eer? gij weet zeer wel, dat alles op zijn bevel gelchied, en dus deze onze legering niet willekeurig is; 3. Doch dit ter nederzetten vs. 3. Toen nu het , • . , , j volk daar naar water baatte mets. uoe de ciorst vermcercier- dorstte, zo murmude, werd het oproer fterker. Het wierd lfrAe het wjk tegen ' 1 Moses, en zeide: een eenpaarigen kreet — hebt gij ons waar toe hebt gij ons . „ . , , .. nu uit Egvpten doen üaarom uit Egypten gevoerd, op dat wil, optrekken, op dat gij onze lieve kinderen, onze fchoone kud- ënijmijmiv^v^'^t de vee's, hier van dorst zouden zien zoudt doetifterven? omkomen? 4. In die dönkerere omftau- vs. 4. Zo riep Modigheid wsende Moses het oog naar §a^in^vt\k% Jehovah. — ö Mijne magtige Heer! ™ik doen? daar ont- •J J öö breekt niet veel aan, hoe zal ik het aanleggen, om dit volk of zij zuilen mij fte- ■ ■ nigen. bedaard te krijgen? — nog een weinig vertoevens , vrees ik , zullen zij tpefchieten, op mij aanvallen, en ik door hunne handen dood gefteenigt worden; 5. Moses ontving daarop de naauw- vs. 5. Toen fprak , • 11 , 1 1 -i j Jebovab tot Moses; keuriglte bevelen, hoe zich, 111 dezen, ga henen voor 't aante dragen. Het was: — vertoont u on- fgg^Ë^tË, bevreesd voor het volk: neem de hoof- ften van Israël: cn neem uwen Dal in mvo den der i rammen met u; vat uwen won- hand, daar mede gij ke ürecken, als zij zodanige gebreken niet voorzien. Dat gedrag is Biet onnatuurlijk. in hun was het evenwel ongelooflijk voorbarig. T 5  293 Het TWEEDE BOEK derivierfloegt, en ga derftaf op, waarmede gij weleer de Nijl Boeg, en gaa dan buiten bet Leger; vs. 6. zie ik zni daar 6. Daar zult gij mij in de Scheckm» voor uw aangezichte , ^ n n ..... op cl--, rotzfteen in oovcn een rotsiteeu zien Baan, digt bij o;*Vro^Sin"'! IIorcbs g^crgte ; fla vertrouwlijk met zo zal daar water uit uwen Baf, dien rotsfiecn, daar zal dan gaan , dat het volk . drmke: dus nu dede Water UltvlociJCll, ZO Overvloedig , dat der ouditenrv.an30iês-n het ganfche Leger daar uit zal gelaaft RAëL' worden. Mo.ses reeds verblijd, vol¬ voerde rar dat bevel, in de tegenwoordigheid van de overBen der flammcu , eene levendige Broom vloeide overvloedig uit de rotfe, en vormde een beek, die zich in de zandwoeBijn verloor : vs. 7. En hij noem- 7. Hij gaf ter gedachtenis dezer gebeur-i de den naam dier plaat- ... .... n T ze Masfa en Mtrib», tcius, dc plaats twee benaammgen, Mas* om den twist der kin- fa en ftfcrjfo om jien den oproer, tederen van IsïiAei., •> L en om dat zü jehovah crens hem daardoor te herinneren , en vr-rzoeht hadden, zeg- f , . , j /-> j gende, is jehovah in het wantrouwend uitdaagcn van de (jocl■t.middenvanons,of ddijke tcgenswoonJigheid, daar zij zelfs it. 6. Hét onderfeheide verhaal der reizigers, over de tekens, nog in de rots te zien, of die natuurlijk zijn, dan of het eene kunst van laater eeuwen is, word onpartijdig behandeld, in een noot bij PococK reize I. D. II. Stuk bladz. 247. door Schcjlte in zijne Verhandeling , alwaar men alles bij een vind : Pfalm CV: 41. vergeleken met 1 Cer. X: 4. heeft hier verwarde denkbeelden veroorzaakt , bij Rabbijnen en Kristenen zelfs : hadden zij het water gevolgd , en daarop gezien word , dan hadden zij geene andere gids nodig gehad. — Doch bij dc aangehaalde plaatzen hierover breedvoeriger, genoeg dat volgt*, voor gehoorzaam ziin, zeer gebruiklijk is, en dan verdwijnt hier ccn gewaand wonder. •— Het is ook niet vreemd in die landen, water uit ccn rots te zien vloeien, maar al was 'cr zelfs een bron geweest, was het nogthans nu, ongewoon, die op dien tijd lopenpcr.de te krijgen; dit was ongetwijfeld wonderdadig.  van M O S E S. Hooi de. XVII. S9.9 geroepen hadden: zo Jehovah ter onzer hulpe in de wolke waarlijk tegenwoordig is, waarom flaat hij ons dan nu niet gade? — 8. Doe zij bij Iloreb gelegerd waren, vs. 8. Toen kwam . , .. ■ Amai.ek, en (treed kort na dat voorval, kreegen zij een aan- tcgen israêl in «*• merkelijk bericht: de Amalekiten gedeel- telijk bewoners van dees ooit, waren met hunne troepen in optogt, en legerden zich in hunne nabuurfchap, en in onderfchei- de fchermusfelingen, ontrusteden zij de Israëllit geduurig. 9. In allerijl gelaste vs. 9. Moses dan ,r T zeide tot Josua,kies Mo ses aan Josua, een kloek knjgs- 0ns mannen, cn trek man, om de beste manschap uit het Le- «l*»Kf ^tege^amaser uit te kippen , en daarmede zich op de hoogte van den „ , heuvel ftaan, en dc des anderen daags hun aantevallen, zul- ftaf van MiMm zal in lende hij zich dan op een nabuurige heu- raij,lc halld zijn' vel bcgcevcn; 10. Josua volvoerde dit vs. 10. Josua nu bevel; en toen hij Hagvaardig was, klom ge^'gfhaddeS,frrijde™ M 0 s e s , vergezeld met Aüron en e tegen a-m a t ek : ' ö doch Moses, Aa- IIur , op - den voorgemelden heuvel, ron cn hur kiom- 1 i t • men op de hoogte van om van daar het Leger te overzien : den heuvel. XX. Biizonder aanmerkelijk was het, dat vs. 11. En 't ge, . fehiedde, terwijl Mo- als Moses zijn itar, als de bamere voor SES zijne hand ophef- IsRAëLS Veldheer, uitftak boven zijn hoofd dat dan den moed onder de ben- wjjl hij zijne hand neder liet, zo was a m a- (ieti van Josua aanwaküerdc; maar zo lek de fterkfte. vs. 8. De Amalekiten waren gewoon op dc Karavanen aantevallen; zij zullen het waarfchijiilijk aan de zwakftc zijde gedaan hebben, want het was nog geen eigenlijke veldfiag. vs. 11. Dit opheffen van zijn hand, was geen teken van bidden, want dat kon geen teken voor de ftrijdende bende wezen, maar de ftaf opgeheven, was zo veel als de baniere. Jefair. V: 25, 26. en X: 24. zijnde een oud gebruik bij veele volken.  300 Het TWEEDE BOEK ras wcrdze niet meer gezien, of de Amevs. ii. Doehdehan- lekitcn wonnen veld. 12. Het gevegt den van Mo s f. s wier- , j^at i j den zwaar: daarom na- duurde ZO lang dat Md* ES liailaeil , men zii eenen fteen, dj verpljc|lt W£ls ft^s om hoog te en lagen dien onder j t 00 hem, dat hij daar op houden , vermoeid werden. Weshalvcn zat: en Aaron en Hur onderftcundcn Aaron en Hun een grooten Been aan- ASTandertp ^dm; op welken M o s e s zich zettede, d'andere [zijde:] dus terwijl zij, Baande, van beide zijden, zijwaren zijne handen • J , n , „ gewis, tot dat de zon ne armen onderiteunden. En op deze oiucrgmg. wijze bleven zijne handen met de ba- niere om hoog , tot den avond toe: vs. 13. Zo dat jo- 13. Door dit buitengewoone middel end^s^lsvo^-renl- JosiTA eCHC bdlisfende OVCtWin- te door de fcherptc des n;nSr 0p f\c Amaleniten. 14. Na deze zwaerds. , . , , _ , . . . .. vs. 14. Toen fprak gebeurdtenis beval fenovah m0se.s, dit X;*ïïf dit0te,Mgedaéh.' gefchiedvcrhaal, met deszells uitkomBe èn'ieghainde^om-èn opteteckenen; vooral den inhoud Josua van Josua: dat ik de aail te bevelen , 0111 dat de heere lllerBcdachtenis van Ama- , , , i „ n ■• i i.kk geheel uitdelgen mede beloofde den roem van dat ttnjd- van onder den he- ^ ^ te docn daa]cn tot d(, gghedè vs. 15. En Moses uitroeijing. 15. Moses bouwde ter gerSSSïtSS? dachtenis op dien heuvel , een altaar , naam, pbtvab m mij- met nct onfchrifti Jehovah mijn banierc, ne banier. r r ' vs. 16. Enhijzeide: x(,. En hij gaf tot rede van dat oplcnriit zo lang ue hand op den vs. 14. Volgens Dev.t. XXV: 17. werd dit een grondwet van ftaat hun uittcrocijcn, even zo billijk, als wanneer de Europeëfchc mogendheden zich verbonden de Algerijnfche en andere Barbaarfche roofnesten, uitteroeijen. MicHAëLis verfwakt dit door te Ieezcn, zeg bet ooi mondeling x*n Josua. »;. 15. Jebcvnb is mij, 't geen den Soldaat anders de baniere is: het waare teken om moedig te zijn. vs. 15. Josefiius meent dat de üaf naderhand in de arke bewaard is, niet "t 15. vi. 16. Opfchrii't: Jebovab de tverminwtr. De vertalingen van dit af- ge-  van MOSE S. Hoofdd. XVII. 301 zo lans de Jehovah, met alleen de op- throon van Jabis, zo 0 " zal de oorlog van Je- perfte Macht, maar ook de Veldheer van bovab tegen Ammei 1. „ .. , i ziin, van gellachte tot dit volk zijn zal, zullen onder zijne re- gCfl;'ciuc. geering ook geduurige oorlogen met hun zijn, die tot in 't laatfte nageflacht zullen duwen , maar het zullen oorlogen zijn, door JehovaH's wil bekragtigt, en dus gelukkig gevoerd worden. -j-^ . xviii. hoofddeel. 1. L/oe nu Mkliam Priester en Wet- vs. 1. Toen je- thro, Priester van geever , Je t 1111 o de Schoonvader van Midian , fchoonvader gebroken gezegde, zijn zeer verfcliillende. MicHAëLis. Zo lang handen op den Troon leggen: dat is, zo lang 'er bidders tot God zijn. Datije, dewijl de hand (van Amalek) tegen den Troon van Jebovab opgeheven is. Hezel is eenvouwig: zo lang de hand op den Troon is, dat is zo lang I s r a ë l tot God bid, zullen zij in den oorlog tegen Amalek voorfpocdig zijn. Herder: want mijn hand was verheven tot den Troon van Jebovab, namcntliik die van Moses — Jcbovab'i Jtri.ig zal tegen Amalek zijn. Hezel is eenvoudig zo lang di baai «ƒ■ dei: Troon /j,dat is zo lang IsRAëLtot God bid, zullen zij in den oorlog voorfpoedig zijn. Die van Hezel behoort, mijn's oordeels, boven allen de voorkeur gegeeven te worden. Doch zijne verklaaring daarvan, als of die jhand op den Troon, het teken van een biddend beftaan is, mishaagt mij, — mijne omfchrijvlng is dragelijk: hadden wij het gezag van goede handfehriften ter begunftiging van eene verbetering , dan' zouden wij eenvouwig lezen zo lang de band tegen de banieren van Jebovab is, eca!'er oorlog van Jebovab tegen AMALEK wezen. enz. Dat is: zo lange de Amalekiten dat volk vijandig aanvallen, zal Jebovab hen beoorlogen? een zin die zeer voor de billijkheid van Jebovab's gedrag pleit. De uitleggers- Schutte en SciiRoëDER vertalen dat lid uit het eerfte vers in het lied van Moses, Hij is zeer eerwaardig, dus: Hij beeft eene baniere opgericht; cn meenen dus, dat de fpeeling hier niet alleen op dc Schcchina is, maar op di: overwlnnings lied, wij laten hier den lezer keure. ?s. 1. Zij zijn nu in Midian's nabuurfchap gelegerd — Moses was tbands  302 Het TWEEDE BOEK van Moses, hoorde Moses, door deze en geene berichten alles wat /Elohim Mo- , , ïes er. isaAër. zijn vernam, wat er al voorgevallen was, en volk gedaani hadt, dat h aanma.iicijjic God Moses behoede, Jehovah Is race uit » 7 Egypten uitgevoerd sedert hij door de magt van zijn I I e e r. vs.6». Zo nam Je* uit Egypten gevoerd was, 2. Befloot m"Moses^po- Mj doe zijn Schoonzoon, die nu nabij ra, huisvrouw van z;:n geboorteland gelegerd was, met Moses (na dat hij J ö ° ° ' haar weder gezonden ZlP P ora , die MoSES 01u haare h*dt^ angstvallige zorge , bij zijne reize naar Egypten weder naar Midian terug gezonden had, een bezoek in zijn legervs. 3. Met hare plaats te geven. 3. Hij had ook bij twee zoonen,zijnde de ■ d twee Zoonen van Moses waar naam van den eenen "v . G er som, (want hij vau (jc oudfte, Ger.son genaamd, ui vrèandeHng^weest het land van Moses vreemdelingfchap, in een vreemd land.) gebooren vvas, en van deze omflandigvs. 4. En de naam hcid zijne bcnaaming hadde : 4. De au^w^C[SoeLmji derc Zoon was Eliczer, ter gedach- mijns vaders Mlohim • m nuw Gods , in Zijne vlllgt, ismii tothulpgewecst, 1 7 J en heeft mij van p ha- en beveiliging tegens de wraakzucht van KAo'szwaerd verlost. ^ ^ Egyptjfche Monaixh , vs. 5. Toen nu Je- zo benoemt, 5. Zij vertrokken dart te ihro, fchoonvader mcn cll kwamen bij Moses in de van Moses, met zij- z,uuii-u , w« j ne zoonen cn zijne huis- WOeBnne, alwaar hij zich toen bevond, vrouw tot Moses in . . , i r i_ j:„„ dc woeftijne aan den en wel in dc nabuurfchap van dien kwa^daa?'htflich berg , die wegens deszelfs uitgeftrektgelegerd hadt: fefa en hoogte, bij alle de woeftijn be¬ woners bekent is. Bij dat gebergte had het ganfche Leger zich toen nedergeflagen, plukkende de vruchten van de overvs. 6. ZobooaTchapu winning op dc Amelckiten; 6. Hij zond ^°l«U*«',fc eene bode vooraf, om Moses te vertan ds een man voor wien elk de grootfte achting had opgevat; va» daar zijne drukke bezigheden.  van MOSES. Hoofdd. XVIII. 303 wittigen, dat ziin Schoonvader en Huis- me tot u, met uwe a J huisvrouw, en hare vrouw en Zoonen naderden , om hem beide zoonen met haar. te bezoeken. 7. Waarop Moses zich vs. 7. Toen ging gereed maakte om hem buiten het Le- fJhoon^dèr «Tgeger te gemoet te gaan, en dus dien eer- "!°,"'e™k^je\°°nf. waardigen Priester met die achting te en zij vraagden d'een .. .... ,. den anderen naar den ontvangen, welke zijne bediening, en die weifland, en zij ginliefde welke de banden van bloedver- gen naar de temewantfehap van hem vorderden. De eerfte ontmoeting , na zulk een lang afzijn , was met verfcheide vraagen over alkanders lotgevallen verzeld en zo bragten zij het tot de tente voor Jethro gefebikt: 8. Doe begon Moses hem een vs. 8. En Moses . , , 1 i ^ ii i vertelde zijnen fchoon- uitvoeng verhaal van de lotgevallen des vader alles wat jeb»- volks te geven, hoe de Heer Pha- rao, en zijn heir had doen omkomen; racJls wü gedaan ... i-i had: alle de moeite, wat hen al op den weg bejegend was; die hun op dien weg hoe zij tot tweemaalen uit den Hemel iTjtSveriost* gefpijst , en tot tweemaal gedrenkt wa- hadde. ren, en dus van honger en dorst, met zulk een zwaar heir, door Jehovah bevrijd waren geworden: 9. Jethro was vs. 9. Jethro nu opgetogen van blijdfehap , doe hij van T^£\°l% nabij hoorde bevestigen het bericht, we- Jebovab Israël ge- , , .... , , _ _ daan hadt: dat Hij het gens de aanmerkelijke hulpe van Jehovah volk verlost hadde uit aan dat volk; bijzonder dat zij op zulk rdetn!wn'1 dcr Esyptena' eene onzagchelijke wijs, voor altoos van de Egyptenaaren beveiligd waren. 10. On- vs. 10. En Jethro j 1 j j 1 ■• , . zeide, gezegentzij Jt- cler anderen, deed nij deze vrugtige be- bovab, weikeu verlost er. 7. Knsfcben. De Oosterlingen den anderen omarmende kusfehen dan, niet op den wang maar op de fchouder: ik twijfFcl nogthans zeer. of dit gebruik niet van laater tijd is, toen de zs;den mger van de 1Muur afweken.  Het TWEEDE BOEK heeft mt de hand der lndefiis: de eere hiervan komt uien je- Egyntenarcn, en uit / ,. „ .. Vn'mi,\o's hand: die hovah toe, die u alleen van zulk een viUKe0^, verBokt Koning , en van de magtige Egyptenaren. . Egyptenaaren bevrijd heeft ; zo dat gij 't land veilig verlaten kondet, die u, doe gij van 'dien wraakzuchtige» Vorst omzingelt waart, zo aanmerkelijk vs. ii. Nu weet ik bij de Zee gered heeft. n. Thands dan fit'gode5.!-'wint heb ik de doorflaaudfte proeven , . dat in de zake, daar in zij jehovah oneindig magtiger is, dan alle trots gehandeld heb- -* _ i be was Hij boven de Vorfteu der aarde: dit bleek vooral, doe die Vorst fier en opgeblaazen van wraakzucht de bloem van uw volk dagt omtebrengen, hij zelfs heeft moeten zwigten voor de magt van dien Heer tegen wien hij zich zo ftout verzettede. Hij die zo mecnig kind der Israëliten verfmoord had in het water, moest daar nu zelfs met al zijn legerbenden in om-. vs. ie. Toen nam komen : ia. Die eerwaardige man deed de;Tvan°MosE°T' zijn Godsdienst niet op woorden uitlooyE/oiiwHirand-ofteien: „en. ^jj flagte een Gode aangcnaamcii en AaRON kwam, en * .10 aiie de oveiflen van brand-offer en flagt-offeren , die voor fchoonvadervan^Mo- 't grootfte gedeelte tot eene vrolijke sjss voor'taangezich- maaltij-d gefchi]g: werden, waardoor de vi. 11. DA the vertaalt, in dat zelfde, waar in zij de Egyptenaaren, namcntlijk dc Israëliten overtroffen, heeft hij zich groot vertoont. vs. ii. Dat zelfde waar door zij opgezwollen van wraake zich verzettedcn, kwam als een verdiende flraffe zeer zwaar op hen. Vertaald men Goden voor Voriten, dan blijkt 't hoe lange waare Godsdienst, bij overlevering, in zommige geflachten ftand gehouden heeft. — Egypten was anders ccn magtig volk, nu krijgt Jethro een grootcr denkbeeld van Jehovab's magt, doch dit bewijs is mij te zwak, om dat het o»k van Goden den volkeren kan genomen worden.  van MOSES. Hoofdd. XVjTI. 305 gronden van bondgcnootfchnp met dé te van brood ..... te eten. Midianiten, zo lang zrj 111 de woeftijn legerden, ook gelegt werden. Moses Broeder en alle de aanzienlijkBe der ftammen werden ter maaltijd genodigd , ter plaatze daar die plechtige offerande gedaan was: 13. Doe de eerfte vreugde Vs. 13. Doch h« geover dit bezoek voorbij was, keerde j^d|0'sz^.^°e< M 0 s e s tot zijne gewoone bezigheden, om 't volk te rechten: , , ,. 1 1 ii en het volk ftond voof vooral om de gedingen onder het voile ivi 0 s e s van den morte beflisfen ; de fchare drong in menig- ^ tot den avond, te toe, en dit duurde zo den ganfchen dag door: 14. Jethro, die op alles vs. 14. toen de opmerkende was, vroeg des avonds aari f^Zt&es^w Moses: hoe! wat is dit? — Welken het voikdede: zo fprak ,. .. , ., ! hij . hoe behandeld gij dienst meent gij het volk te doen, met het'wik zo? waardaar zo lang alleen als rechter te zitten, 7befvolkoor waarom hebt gii geen medeleden die u u vm den morgen toe 0 J a den avond ? vervangen, cn dus het volk te fpoediger kunnen helpen? 15. Moses antwoordde vs. 15. Toen zeide . ... . , , , 1 Moses tot zijnen daarop, ik kan met anders dan daar zo lang fchoonvader: («*«>-/) zitten, om dat het volk door mijn mond ^"mJ&Mmmd* gewoon is Gode raad te vraagen ; zij te vragen, zijn 'er op gezet, de beflisfing in allen gevallen uit mijn mond te hebben, 16. Hier- vs. 16. Wanneer zij , . r , ., . eene zaak hebben, zo om, zo ras er maar cemg verfchil 19, komt, dezelve tot mij, moet ik dat vereffenen, en hun duidelijk dat ik rechte w»fchen ' J den man en ttufchen verklaaren, wat Gods wet hieromtrent zijnen naasten: en dat ,, , , ., tt-- • 1 ik [hun] Elobims in- zegt, en welke gebruiken Hij 111 acht Hellingen cn wetten wil genomen hebben : 17. Doch hoe Doch de voldoende dit antwoord ook fcheen, de fchoonvader van Mo. «r. 16. 't Schijnt dat de vorm van regeering in Egypten, door de verdrukking geheel in verval was geraakt, anders hadden de kleine gevallen even zo als in Ce/i» kunnen beftierd zijn. n. Deel. V  3o6 ILet TWEEDE BOEK ses zeide tot hem: de fcheroziende man keurde evenwel die zaak, welke gij doed, .. is niet goed. wijze van handelen af; iS. Ilij vervolg- hedVervRiien^zo% de daarom : uwe krachten zullen daar win*': wmt'déze^/- door verteerd worden, cn gij zo wel als « is te zwaar voor u, 't volk dat u omringt, kunnen dit niet gil kund.:e alleen niet . , , ,""..77. doen. uithouden. ~- Dien arbeid is te veel voor één mensch; het is onmogelijk hier een ieders begeerte volkomen in te volvs. 19. Hoor mi mij- doen; 19. Volg mijn raad, ik zal u een ne ftem, ik zal u ra- , . • , 1 , , , , den, en JEhbim zal beter middel aan de hand geeven, waar v^r\1öikbi^f over God zijne goedkeuring ongetwijbim, en breng gij de feld geeven zal. Weest gij des volks zaken voor JEltiim. . « j „ . gezant bij God alleen 111 me zaaken waarin eene onmiddenlijkc beflisling vereischt wordt ; laat het uwe beftendigc gewoonte zijn, alleen dc zaaken van gewigt voor Gods aangezichte te Bellen, vs. eo. En verklaar 20. Als gij antwoord bekomt, verklaart hun de inltellingen cn , 1 j 1 -i 1 wetten: cn maak hun heil dan de gebruiken, en de onveranziUn'wOTdcicn' m* ^""hjhe wetten, cn ontdek hen waar zij het werk dat zij doen zich naar te gedragen nebben; cn draair. zullen. . °, a .. „ . ö dan zorg , dat zij zulks uitvoeren, vs. 21. Doch zie gü 2i. Maar in gewoone en meer burger- rarUoekke^n" ^ Z!Ulkel1 Z0U * » , uittczicn Godvrcczen ie, waar- ,mr zu\\ie lieden die beproefd ziin in achtige manhen, de , . gierigheid hatende : Voorzichtigheid ; die eerbied VOOr God flelze over hen, Over- , , , 1 .. v-i j. iien der duizenden, hebben; oprechte eerlijken, die wars van overftcn der hondeV- ^ winzucht zijn. Maakt die tot Rech- den , Ovcrften der vijf- J tigen, overftcn der ters, in meerder cn minder gevallen, onder de duizend één aanzienlijke, onder de honderd één minder, over vijftig huiszinnen weder één , tot zelfs over tien vs. 21. Men had reeds zulk eenen rang onder hen in Oefen, van hoofden der familicn, en uit dezen moesten nu richters verkozen worden. IIss.  van MOSES. Hoofdd. XVIII. 307 huisgezinnen, dén uit de tien; 22. Dan ys- **■ Dat zij dit ° ' . volk ten allen tude kan liet volk ten alle tijde op t lpoedig- rechten; doch 't ge- n ï,- j , 1 j„. fehiedde, dat zij alle fte recht bekomen; zijn de zaaken dan grot(, zaten Mn „ van zulle ccn belang, laaten zij u die ter br,enff > dac zji °' J alle kleine zakenrech- beflisfing overgeeven , en dc geringere ten: verlicht dusuzci- „ r, , , ven, en laatzc met ij alleen afdoen; zo kunt gij uwen last dragen. merkelijk verligten , zonder dat zij 'er veel van torsfehen; 23. Indien gij deze . vs. 93,indien gij . , . . , ,1 deze zaak doed, Milt- mnchting ten uitvoer brengt, zo zal de l!m zal „ .„„tige», Heere u in 't gebied beftendig be-^g-^^ waaren, en gij zult voor geen bezwij- ai dit volk in vrede ' aJ . . aan zijne plaaize ko.- ken behoeven te vreezen; en deeze tal- men. looze hoop zal op zijn tijd na hunne teuten en beroep kunnen wederkeeren: 24. Moses nu volgde J e t h r o's raad, vs. 24. Mo ses nu even zo als hij hem voorgefteld hadde, X%*£m>%Z- 2-r. Hij verkoor beproefde kundige üe- «te1-- en hij. deed alles j nu 1 cm- j • w:u hlj sezegt hatl* den, en lteldenze tot hoofdlieden; zo in vs. 25. En Mo ses. , , .. , , n . j verkoos kloeke man¬ den krijg- als burgerftaat, naar de 011- a6a uit gaBSCh Is. derfcheide rangen en naar de bereeke- HoofdètaTver^vofk ning der huisgezinnen. 26. En hun last Overften der duizen- ,.„• , , . den, Overften der hon- Was VOOlTiamentlljk als rechters te Zit- derden, Overften der ten, daartoe altijd bereidvaardig te zijn, 0verfterl met appel aan hem in moeifelijke zaaken; y»- -6- D,at 'z».\iet 1 r volk ten allen tilde maar met volkomen afdoening in min- rechteden: de harde ■»T , i _ r i -i i • zaken bracht vtea tot dere; 27. Na deze gemaakte fclukkmgen moses; maar aiie drong Moses niet meer aaii op het kleine zaken rechte- 0 L den zij. vertoeven van Jethro, maar liet hem vs. 27. Toen Het v Mos es zijne fchoon- ns. 24. 't Was geen gebrek v«n doorzicht in Mo ses, maar eene ongemeene liefde tot het volk om hetzelve genoegen te geeven. vi. 25. Dus 600 over duizend, 6000 over honderden, 12000 over vijftig 60,000 over tien zamen 78600 , uit deze berekening kan men opmaken, wat Moses al te doen hadde vóór deze gemaakte fchikking. V a  3oS Het TWEEDE BOEK vader trekken: en hij weder naar Midian kecren, terwijl zijging naar zijn land. J nc vrouw en kindereu bij hem bleeven. XIX. hoofddeel. -pv vs. i. in de derde i. \_Je Israëliten traden nu, in de der- jnaand na 't uittrekken , , , , . „ der kinderen van is- de maand van hun vertrek, uit Egyp- «n^lve/ffkw.: te»5 °P diel1 eerfte» H *■» het juist, men zij in de woeftijn dat zij hunne voetBappen het eerst aan van Sinai. ** ■ den voet van Sinat s gebergte, de bekenvs. i. Want zij to- de uitgefttekte vlakte zetteden; 2. Want gen uit Rapbidim, en . n .. , _ < kwamen in de wóe- tut Raphidim waren zij nader getrekfegerden ficTVdV" ken > in tlic Vhkte > die bePaald To,'S woeftijne: isRAë lot vlakte genoemd word: daar Boegen zij legerde zich tegen over , , o , , . dien berg: hunne tenten neder, en wel vlak tegens het gebergte van Sinat over , zo dat. zij vs. 3. En Moses dat voor zich hadden, 3. En zodra Moen°I?ei»t>«i,riép tot' SE? zag, dat de Wolk-Kolom beftendig hem van den berg, _ fj.ond op ^en kruin van dat gebergte ; Zeggende, dus zult grj 1 ° a ' tot het huis van Ja- beklom hij zelfs den hoogften top. ïn het kob fpreken, en de , , ... . , . . , . kinderen van isRAëL beklimmen nep jehovah hem alrcde uit verkondigen: de ^ ^ verder te gaan. _ (Zijn oogmerk was anders om zijnen grooten Veldheer op nieuw raad te vraagen.) Het was: fpreek uit mijn'naam, tot het geflacht van Vader Jakob, ja tot het talloos nakroost van mijnen geliefden «j. i. Eigenlijk ftaat 'er, in de derde maan, dit voldeed ook aan de tiid-merken, welken in dit verhaal voorkomen; thands werd de derde nieuwe maan aan den hemel'gezien: hieruit kan men de tijd der Wetgeeving bcreekencn , die 50 dagen na den uittogt voorgevallen moet zijn; om dat het Pinkftcrfeest, de gedachtenis van die plechtigheid, zo veel dagen van Pafcha verfehilt. 1— Een lang vertoeven , ahlaar was zeer goed, aan water, goede velden voor 't vee &c. ontbrak het dien eort niet.  van MOSES. Hoofdd. XIX. 309. IsR.Aëi: 4. Gijlieden alle zijt oogge- ys. 4. Gijlieden hebt ^ J j 1 •• 1 Bezien, wat ik de tuigen van mijne handelwijze met de Egyptenaren gedaan Egyptenaaren geweest, in die redding 'dcVarenden geheb ik met u gehandeld even als de gjgn cn «« mij gearenden, die hunne jongens al fiaddcrwiekende uitlokken, om het nest te verlaaten, hen met hunne vleugelen in de vlugt onderfteuncnde, cn hen tevens beveiligende — ja ik heb u veilig doen legeren aan die plaatze, waar ik u brengen wilde en waar gij meer onmiddelijk onder mijne tegenswoordigheid zijn zoudet; 5. Wel aan! is het nu uw voor- vs. 5. Nu dan, innemen uit erkentenis van deez' weidaad nfeif^ gehoorzaamt, mijne bevelen, die u van tijd tot tijd en mijn verbond houdt, J ' ■> J zo zult gij mijn eigen- bekend gemaakt worden , flipt op te dom zijn uit aUe voi- „"., '.. keren: want de gan- volgen? wilt gij van uwe zijde m alles aarde is mijne. getrouw zijn, zo zult gij onder alles mijn uitltekend eigendom zijn , fchoon anders het Gehcelal onder mijn gebied behoort: 6. Het rijk dat ik onder u vs. 6. En gij zult mij „. . , .. n . een Priesterliik Ko- ftichten zal, zal een eenvaardig, ftaatig ningr;ik en een heilig rijk zijn, cn gij zult mij altoos een af- J*J^^ sezonderd volk zijn, het welk door zui- de kinderen van j> • . ïuët fpreken zult. verheid m zeden moet uitmunten, even vs'. 4. Tot mij', men ftellc zich nu Siudi als Gods wooning Voor. Mus. vs. 6. Hier ziet men 't oogmerk Gods; de Hoogenpriester zou de koninglijke majefteit voorftellen. Hij droeg daarom een kroon en koninglijk gewaad, en zou naar het oogmerk Gods de Souvcrein verbeeld hebben; indien 't volk dat niet geftremt hadde. ■— Als Piielters, hadden zij akkers vrij van lasten en het volk werd van den Koning zelf onderhouden, zo geniet elk onderdaan priestersrechten. Mus. — Isracl zou dus een volk wezen, het geen de voorrechten cn rechten der Priefteren genieten zoude. V 3 ' ' ' '  3io Het TWEEDE BOEK als eene - priesterorde. — Zie daar Moses, de inhoud van mijnen last, tot vs. 7. En Moses net v0& van isracl: 7. Doe MoSES kwam cn riep de Oud- wedergekeerd was, ontbood hii de hoof- flen des volks, enftcl- °. ' ■> de voor hunne aange- den der ftammen, de aanzienlijkftén on- zichten alle deze woor- , , „ , n , , . t den, die, hem der de geflachten, cn Belde hun het ge- geboden hadt. fprek voor. dat zij-n IIeer hcm uit. drukkeliik gelast hadde hun medetedecvs. g. Toen am- len : 8. De oudften vergaderden, defchaa'te°geh?k,aèiillzeidVe:Ik re ftond hi een drom omtrent der Hoofd- &rnlt7tn™vlï] mannen tcnten» eu doe zii de kcuze vaiï doen: en'm'oses Jehovah cn de voorwaarde van hunne bracht de woorden ., van 't volk tot jehovah zijde hoorden, was er een eeiipaang gewedcf> roep: — wij zijn bereid, al wat Jeho¬ vah , als onze Koning en Wetgeever gebiedt, te gehoorzaamen. Wij hulden hem gewillig, — met dit antwoord keerde Moses weder naar zijn Heer in de vs. o. En jehovah Schechina. 9. Hij bragt de verklaring [kfal'u-t^in eene' dcS Volks daar0P: doe Zcide dc HEER, dikke wolk komen , j£ zz\ c]an nu jn ccne fwaardcre Wolk opdat het volkhore, , .. , .. , -..« ^ „ ais ik met u fpreke, nedcrdaalcn, zo digt bij u, dat net volk aan'u gefeven • S *d& het geluid hoorén kan , wanneer moses hadt jehovah ^ tot „ imt eenc rhenfcheBjke ftemme de woorden van het i volk verkondigt. lpreeke ; ik zal dat doen , op dat zij ook voor altoos, U in uw gezag, getrouw zijn; even zo als zij zich tot gehoorzaamvs. io. Ook zeide hcid aan mÜ verplicht hebben, io. Begeef jehovah tot Moses, u intusfchen weder naar beneden, draag ga.tot het volk, cn heiii? hm heden en zorg dat het volk van nu 'at en moritê^S^.iS^heS gên, zich afzonderen, dat zij hun gevs. ii. En bereid waad zcifs zuiveren , tegciis den dcr- zijn tegen den derden ' °. dag: wantopdender- den dag, want dan zal Jehovah, ten den dag z.i. '""bovab . , r , r , »■,» voor de oogën van al aanzien van de ganlcne lcnaarc, zicntSw.01 °P baar nederdaalen met dc Wolk, bij den  van MOSES. Hoofdd. XIX. 311 afhellende voet des bergs, 12. Laat het , vs. 12. En bepaal . , , , , r 1 het Vf'>k rondom, zeg» volk zich dan rondom den berg icnaa- gende: wacht u op ren; doch beveel ten fcherpfte dat nie- e^zijnlindfït^ mand zich verlloute , 0111 op te klim- [°ereh; ai wie den , berg aanroert, zal ze¬ men; want die met dat oogmerk natie- keriijk gedood worden. ren durft, zal het met den dood bekoo- pen. 13. De uitvoerders daarvan zullen vs. 13. Gene hand . . n zal hem aanroeren; 111 hunnen kring blijven liaan, alleen met maar hij zal zekerlijk fteenen naar hem werpen, of met pijlen if^^deti'^^èea Leur doorlchietcn : draag dan alle zorg bp."1-'t zij'een man , 0 ° hij zal met leven: als beiden voor menfchen en vee. Evenwei de ramshoorn langzaam als het geluid, het welk dc Goddelijke berg'künineu.^°Pde™ Verfchijning vergezeld, ophoud, dan mag een ieder weder veilig den berg beklimmen : 14. Doe daalde Moses weder af vs. 14. Toen ging met dezen nieuwen last, en van dat bergrot het^oikfen oogenblik zonderde zich het volk plech- Wi heiligde het volk ^ D . 1 en zij waschten hunne tig af tot deze ontmoeting en zij ver- klederen, wisfelden hun gewaad. 15. Hij droeg vs. 15. En hij zeide ... , , . .. . , , tot het volk; wcest bijzonder zorg dat zij twee dagen daar gerecd tegen den der- aan, zich gereed maakten om bij 't ge- tf^^mwl bergte te liaan ; en om alles plcgtiger te maken, gelaste hij, dat niemand zich, in dien tijd, met vrouwen vermengen zoude; 16. Met het aanbreeken van den vs. ic. En 't ge- , , 1 j , jij fehiedde ten derden derden dag werden al van den berg dc daSe, toen het morgen fchitterende blikzenihraalen gezien, en de ^iiMmen o^dêrf loeijeiide donder kwam van derzelve top- berg waren, en eene zwaare wolk, cn 't vt. 12. Zulken werden door pijlen of fteenen, van verre dood gefchoten. — In het rijk van den Mogol hebben nog heden dezelfde gebruiken plaats, wanneer de Majcfteit openlijk in praal zit. vs: 13. Eigtnlijk als de Jubileerende boom weggaat. Meeius in zijn Disf. onder Ratelband; dan gaat het geen vólgt door: nu mogen zij den berg beklimmen. v4  Sic Het T W EEDE BOEK geluid van eene zeer pen afrollen: eene dikke, zwarte Wolk, fterke baziune, zo dat 1 ' " ai 't volk, dat in het drong door de Hemelvloer, en bleef om des leger was, verfchrikte. , , _ , .. . bergs top hangen; dit alles was vergezeld van een loeijend geluid omtrent als van eenen zwaaren hoorn; en al het volk raakte over dit geducht verfchijnfel in vs. 17. En Moses beroering: 17. Moses ging met dc ganSï^tSS0» fclmre voorwaards, hen leidende en zij ftonden aan het naar den voet van den berg; toen beval onderfte van den berg. .... . hij hun daar eerbiedig te blijven flaan vs. 18. En dc gan- wachten. i3. Edoch Moses ging een fche berg Sinat rook- • ■ , . , . . , , te, om dat jebovab weinig voorwaards uit den kring, naderde tówatfeainzFn"r dus méer den bcrS= ^ met vertrouwenrook ging op, ais de de eerbied zal hij geduchtftc tafereel over- rook van eenen oven, . , . , ^ . , en de ganfche berg zien hebben. *-»- Nu ging er een dikke beefde zeer. rookdamp op, van boven het gebergtey zodra de dikke Wolk meêr daalde. — Zij gaf op het aanzien gloeijende golven vuurs uit: het was als of de bcrgfmolt, zodra "Jehovah nu nader kwam; — vuur en damp was als in ccn brandende oven, onder elkander vermengd, dat ontzagche- vs. 17. Dit is nu eene algemeene verfchijning voor 't ganfche volk, waarmede hun Koning betuigde goedtekeuren, alles wat deez' Staatsdienaar, verder, in zijnen naam verrichten zoude. vt. 18. Ik verzoek mijnen Icezer om het onvergelijkelijke van deze hiftorifche tekening eenigzins te kunnen gevoelen, dat hij zich de beste plaat van dit fraatig gebergte door Nieburii, of Pocock uitgegeeven voorlegge, dan zal hij iets kunnen voelen, van het geen hier zo onnavolgbaar befchreven is. — De ganfche berg, het woord beven hier voorkomende, werd van levenlooze zaken zelden gebruikt. Sciirocder meent daarom, dat men volgends eene oude overzettingen en handfehriftcn liever leezen moet: al bet volk beefde zier, met veel waarl'chijnlijk■Cid.  van MOSES. Hoofdd. XIX. 313 lijk gevaarte van bergen zelfs, tot vermeerdering van de ontroering, beefde op hunne anders omvrikbaare grondvesten: 19. Bij tusiclienpoozen was 'er een diep vs. 19. Toen het ontzag verwekkende ftilte, waar Wj''éea ^^^jet meer naderend geluid der bazuine ge- !Jrrk WIcrti: Iprak ö ö Moses, cn JElobim hoord werd. Doe dit geluid zeer nabij antwoordde hem met *~ . cene ftcmnic was, konde men duidelijk onderfcheiden dat 'er uit de Wolk geantwoord werd, op het geen Moses vroeg: 20. De ys. 20. Ais Schechina was intusfchen ook zigtbaar denïergs^n7,T,piS nedergedaald, op den kruin van Sinai, rp"s van den berg, zo n ' r nep Jebovab M o s e s en de Heer riep Moses toe, dat hij op bet fpks van den dezelve nader bij komen zoude. Mo- klom.'op. °its ses ging, met bedaardheid door de Wolk, door de Cherubs cn de donderwagens heenen , 21. Op dat ogenblik vs. 21. En jei'ovai ~ 1 j 1 i j. ■ 1 n leide tot Moses: ga gebeurde het, dat eenige van de pmftan- af, betuig dit volk, ders beweging maakte om Moses te S«fceny^*tJ''* volgen, wcshalven de Heere hem be- zien, en veie van hen val fchiclijk weder te keeren en het nieuwsgierige volk te waarfchouwen , op dat veeier leven gefpaart bleven, met bijvoeging van de volgende vergunning : 22. De afgezonderde onder de Vs. 22. Daar toe zulPriesters alleen, als zü zich tot de of- ™k dePriestercn, J J die tot jebovab nade- fcrande fchikken, mogen nader komen: ren' zichheiligen:dat 11 1,1 -i , ,. . . Jebovab niet tegenhen alleen laat hen zich zorgvuldig reinigen, uitbreke. wi 22. De Priefters zijn hier niet de cerstgeboornen, maar gekoorenen, nit de aanziertlijkfte des volks, die waarfchijiilijk al in Egypten verkooren waren, om deze plechtige offerande te helpen verrichten. Zij komen Hoofdd. XXIV: 5. onder eene andere bennammg voor. En zijn cigenljik die bedienden van Moses voor hca. olferwerk, die ook zelfs geen eerstgeboorene was. \S . ■ c  314 Het tweede boek op dat 's Heer en onweder niet op hen vs. 13. Toen zeide losbrecke. 23. Doe antwoordde Mo- Moses tot Jehovah: ' _ „ 1 1 • 1 1 het volk zal op den ses op dat bericht, na ae goede xwtt- berg Sinaï niet kunnen njng welke Jjjj uic oeiieffeilheid VOOl' het klimmen: want gu hebt °' J 6mtjmmuH vuur iill ons betuigt,zeggende, volk voedede : Heere zii zullen 11 iet bepaal den berg cn , .... heilig hem. naderen, cm dat gij hen zo plechtig vs. 24. jehovah dan gcwaaifchouwt hebt; 24. Doch de He er ïe^tt^dK - toef ™t, keer vervolgends zult gij, en aüron met Aüron weder, doch sreene der met u, opklimmen: . . ' doch dat de Prielleren Priefters of iemand anders, mag nog uit en het volk niet door- 1 7 breken, om tot jeho- tie relJe gaari wet een oogmerk om toe S'afhtó'henidèt te <* dat Jehovah op hen niet imbreke vergramme; 25. Nu ging Moses met vs. 23. Toen klom ,. . , „ Moses tot het volk dien last tot het volk terug, en keerde en zeide het hun toc„ m£t A;iR0N wcder tot dJc plaM. fe daar de Heere hoorbaar gcfprokcij had. xx. hoofddeel. T"X vs. 1. Toen fprak t» JL/oe gaf Israëls God zijne nawwriênf «ggtndé:- dere bevelc»» als rijkswetten, met eene hoorbaare ftem, op Sinat's gebergte, dus luidende: ys. 2. Ik ben jeho- 2. Bi, die fchoon onzichtbaar, thands rw^^ypteVnd', uit tot 11 ipteke , ben Jehovah, de eenige vs. 1. Hier vind men de grondwetten van den burgerftaat, onder d» Godsregcering die door de natie bezwooren moesten worden, bij Deur. leest men: dc grondwetten van ftaat aan het hoofd van alle de overige wetten, onder welke 12 algemecne hoofden, de overige zeer wel ondergefchikt kunnen worden, deze grondwetten werden in zo ver zij natuurwetten zijn, door Christus tot twee tafelen of hoofddenkbeelden gebragt. liet voorwerp va» den Godsdienst, deszelfs zuiverheid, overeenkomftig zijne natuur; bijzondere heiligheid in den ftatigen dienst. —• De betrekking omtrent den evenmenseh; in zorg vootï zijn leven, eerbaarheid, goederen, naam en voor alle listen.  van M OSES, IIoofdd, XX. 315 waare God, uw Befcherm-God, ij^tden diensthuize, uj> ' iv geleid hebbe t vaderen in dc belofte reeds bekend; die Koning , die u uit de flavernij bij den Egyptenaar door mijne wonderbaare hand gevoerd hebbe: hoe groot is derhalven de eer voor 11, mij alleen als onderdaanen te gehoorzaamenf 3. Daar mijne tegenswoordigheid, in de vs. s. -Gii zult pene ° ... andere goden voorman Wolk-Kolomme zichtbaar is, moet gij mm- aangezicht? hebben, mer een eenige eer dienst aan andere Goden bewijzen; ik verklaar zulks voor' eene volfirekte ondermijning van al mijn gezag. 4. Wacht u, dat gij geene beeltenis- vs. 4. cijznitugeen _ , .. . . , , ccfncdcn beeld, noch len, hetzij dc gegraveerde, de geroemde lénige gelijkenis ma- konst der Egyptenaaren, of eenige ge- g« C™ gotene of hoe ook gemaakte afbecldin- is, noch [van't gene] , ,,. , r P dat onder op de aarde, gen van hemellche or aardichc, or on-. iS, noch [v-an't genej deraardfehe of uit de wateren genome- £%%EÏÏ* ne, geene hoegenaamd maakt, om mij daar door aftefchetzen, 5. Gij zult gee- vs_. 5 Cij mH „ ne van die konftige gewrochten met een voor die niet buigen, &; ® noch hen dienen: want gebogen ligchaam Gödsdienflige cerbe- ik jehovah, uw JEh- .. .e , , -i '1 -t kim, ben een iverig wijzingen toebrengen, want ik de neer ±hiim, die de misvan al het gefchapene , uw Befcherm- £*eafjf^ God, WOrde Op zulk eene klcinach- ren, aan 'r derde, en ' , ri am't vierde [lid] der tmg, zomtijds rood van gramlcnap over «ene die mij haten. mijn gefcliortdd eer, cn Braffe dan om die misdaad, waarlijk majelleits - fchen- . 1 nis, den pvertrceder tot in den 11a- 1 «ii 4. Koeb van 'i gene enz. in dien ftijl ligt een duidelijk bewijs Voor -Ie oudheid van de wet: — het hieroglijpisch werd hier niet verboden, fchoon het de lchoo! van den beeldendienst geworden is. v'. 5. De llral'onbepaald, dan eens door een fchielijkcn dood, dan eens al kwijnende, dan eens door den ondergang der famili-n, of door melaatsheid enz.  3i6 Het TWEEDE BOEK neef; evenwel niet zo als de nardfche Koningen onbepaald, om dat geflacht iiitteroeijen, maar alleen indien zij in vs. 6. En doe barm-der vaderen misdaad deelen, 6. Maar de^'genen die' mij een ieder hoe talloos het aantal mogen S&fcSUA1*» VaU 111111 dic miJ als huMen God beminnen en als hun' Koning gehoor- zaamen, zal ondervinden dat zijn goedheid een rijk vlocijende ader van voordeelen nimmer, uitgeput oplcverd. vs. 7- Gij zult den 7. Gij zult de eertijtels van uwen Ko- naam van Jebovab, • /~< j r ■• 1 uwen suobim, niet mnS en God, die zijn verheven natuur, Weiiikgebruiken:want 0f z;jne waardigheid uitdrukken, nimmer Jeho jab zal niet on- J 0 ' fchuldig houden, die oneerbiedig en als een fpreckwoord gebrui- 7.\ r.en naam idelijkge- , , . , .. . ' . bniikt. ken, veel min tot bevestiging van vals- heeden, want hij zal voorzeker geftreng geBraft worden die maar oneerbiedig zich op mij beroepen durft, ys. *. Gedenkt den 8. Denk met bijzondere naauwkeurig- Sabbath, dat gij dien J °. benig don-brengt, beid aan den u bekenden Rustaag, dat gij dien door de naauwgezetfle zuiverheid in zecden van de andere dagen onderfcheidt, vs. 9. Zes dagen zult 9. Een zestal van dagen zult gij in mijn werk doen. e" '. "W gebied vlijtig werken in allerlei bezigheid , om 11 daarin mijn voorbeeld cn het gevs. 10. iviaardenze- nocgcn daarvan voorfteUen ; 10. Maar ba!h C"J^ll,ieJ?>~ de zevende dag, welke van nu af de af*Z?tl,fEl°iim' gezonderde voor uw Heer en God zal zult gij geen werk ° vs. ü. Een dag welke dc Sabbath des Hkek.en uwes Gods is. Ezech. XX: 12. vergeleken Cen. IX: 11, 13. — De aandrang uit de Schepping word bepaald tot den weekelijkfchcn noesten arbeid. vs. 10. De regeling van den openbaaren Godsdienst cen bewijs van Souvereiniteit — omtrent de flaaven, en uitlandcrs, worden hier verfcheide misbruiken der volkeren tegengegaan. — Het rusten der dieren in het Oos-  van MOSES. Hoofdd. XX. 317 wezen , op dezen verbiede ik u alle doen, gij, noch uw , . , . ,, zoon, noch uwe doch- zoort van arbeid , en zulks met alleen ter, [noch] uwe dienst11, maar uwe kinderen, uwe dienstboden &^J^ncZLw ia dat meer is uw vee ; ia zelfs den vee > no<* ™ vreem- . , , , , . , . , , dehng die inuwepoor- uitlander onder u arbeidende en dus al- ten is. Ie burger - voorrechten onder u genietende , 11. Want in zes dagen heeft vs. n. Wam in ze» Jehovah, zelfs arbeidende, het Hffl-jT^tS. gemaakt, en opgezierd; maar op den d,;gemaakt» d.e zeecn r alles wat daar in is, en zevenden ftaakte hij dien arbeid , be- Hij rustte ten zeven- 1 1 den dage, daarom ze- paalde die tot eene wenschbaare ver- gende jluvab den lustiging, en zonderde den zelven tot ^b5"hdaf' en heilig- ° 0 J cie oen zclveo. herinnering van alles af. 12. Betoon de fchuldige eerbied, de vs. 12. Eert uwen r,- rt 1 t. • 1 1 vader en uwe moeder, ftipite gehoorzaamheid aan uwe ouderen, 0p dat uwe da»en uitop dat uw leeftijd gerekt worde, en f^t'datt>)w, gij dus de geruste bezitting van de erf- U4V ^hbivt, geeft, fenisle Kauaans, door uw Heer en God zelve u toegefchikt, beleven moogt. 13. Alle doodfiag, hoe ook genaamd, VI. „, Gij zult niet buiten den rechterBoel, wil ik onder m<"rien- mijne regeering niet dulden. Oosten is van belang, waar zij ligter ftijf en onbruikbaar worden, door den zwaren arbeid, dan elders. m, 11. Dit om Israël te duidelijker in te prenten, dat die God die hen uit Egypten geleid heeft, dezelfde is, die de Schepper van het •Heelal is. Het zegenen verklaart MicHAëLis voornamenlijk van de verkwikking voor ligchaam en geest, die zulk een dag bezorgt; uitvoerig is hierover Pertoncher. vt, 12. De eerfte inwooners, kinderen van Kanaan, hadden zich dat beftendig bewoonen onwaardig gewaakt, even als Cham en Kanaün, hunne voorouders. vs. 13. Dooien , eigenlijk zegt het woord iemand op den gemeene» weg te verfcheuren. -. Van 13— ié worden meest die Misdaaden be- do»ld,  5*3 Het TWEEDE BOEK vs. 14. Gij zult met u, Insgeimcs het ontuchtig gebruik echtbreken. j 1 7 oei- vrouwen, dat zo gemeen onder andere volken is, wil ik onder mijn gebied niet gcdoogen. vs, js. Gij zult niet 15. J let rooven, eene beftendige eigenfchap van deez' woeftijn - bewooners, Veroorloof ik geenzins onder mijne regeering. vs. 16. Gij zult met 16. De ourechtvacrdighcid in de recht^ll'ig'eudêr vJhZh, bank fc huwende , verbiede ik 11 vooral fcsetf uwen naasten. ^ ^ gctuige ej/g valschheid tegen uwen naasten, op tc ftaan, dit is doch het moeijelijkfte voor den rechter te ontdekken, vs ir. Gii zult niet 17; En om dat gij cen Godlijk WethS^jzuitntoTte! gever hebt, gebiede ik u alle ongeoorge.erèn de huisvrouw loofde begeerlijkheden omtrent de berm, uwen medebroe- ior, noch zijne dienst- zittingen van uwen evenmensen, naauwedienspnaagdf^chzij- lijks voor zondig gehouden, omtrent de nen os, noch zijnen naavel| uweS naasten een voornaame ezel, noch iet dat . . uwes naasten is. hoofdtak zijner bezitting, omtrent zijn vee, de andere hoofdtak van zijn welvaren, zelfs omtrent iets het geen uw naasten in eigendom behoort. *s845S?r« is-Hct vouc was oiidcr deze u'etsevin§ docld, die in eet geheim konden gcpleegt worden zonder datze ontdek Wierden: deze zijn de egte grondwetten van eene Godsregeering. ■vs. 16. De al te onbcpaa'dc afleehheerfening geeft te veel aanleiding tot dit misbruik. De verhaateti der reizigers door het Oosten, bevestigen dit ten fterkfte. 'vsl 17. Zo uitgebreid, om dat het begecren van die genoemde dingen bij vcc'e Oosterlingen niet voor ongeoorloofd gehouden werd , hier voelt elk dc Souvereiniteit Gods, die de bronnen van overtreding der voorige' geboden daar door ftoppen wil — het recht van uitvoering in deze wet, behoudt hij daarom aa» zich zelvcn.  van MOSES. IIoofdd. XX. 319 diepe aandacht; elk bemerkte nu , dat biucemen, en het ge- . , , „ , luid der bazuine, en zo ras de hoorbaare Item zweeg , dat den rokenden berg: de donder, en blikfem en het beijend en geluid weder op nieuws aanvang nam, ftonden van verre, en vuur en damp wederom onder den .anderen veifchriklijk gemengd werden : het was even als of Sinaï een vuur* braakend gebergte was, waarop elk der toefchouweren meer terug deinsde, 19. Zo vs. 19. En zij zeiden ver ging hunne jreeze, dat zij door de ^'oll', ww'ij oudften verzochten , Moses mogt in zuilen horen: en dat , . , , .. Mhbim met ons niet net vervolg als hij nu wetten voorre- rpreke, op dat wij niet draagen hadde , die zelf afkondigen : fterveQ' zij zouden dan even zo bereid zijn, tot gehoorzaamheid als nu, want elk dugtte thans, indien de Godheid verder voortging zijne wetten aftekondigen, dat zij nog eenmaal van fchrik omkomen zouden. 20. Moses bragt hunne bevrees- ys. 20. En Mosej de gemoederen weder tot bedaaren door zeille toï het volk: 0 vreest niet,want^E/o. de volgende aanfpraak : de verfchijning *»» is gekomen, op 3 t~< 31. • j • - dat Hij u verzochte: van de Godheid is met ten uwen ver- en op dat zijne vree* derve , maar alleen om u te beproe- S^TSShto ven, of het uwe gezindheid zoude we- zonestzen in zijne tegenwoordigheid allen eerbied te betoonen, welke hem toekomt; cn op dat deze zo majesttieufe verfchijning u van overtreding tegens zijne geboden te beter beveiligen zoude; 21. Doe vs. ai. En het volk Moses dat gefprek hield, Mond hij tus- Kk?Sr Ichen de fcharen en den berg: doch hij daar -.■s. 19. Van dien tijd af kreegen alle de wetten door Moses opgeDskT, naderhand het zelfde gezag, als of zij op deez' berg afgekondigd waren.  220 Het TWEEDE-BOEK keerde op nieuws weder tot de donkere hangende Wolk, uit welke de II eevs. 22. Toen zeide r e gefproken hadde , 22. Toen begaf dus "zuk g$'tor&*itto- 2ich Jehovah weder in gefprek met M ozc-gen^gij1 hebt Sge- s E s » denzelvcn nieuwe wetten geevenzien, dat ik met uiie- de , die hij* uit Zij'ncn naam moest af- den van den hemel ge- , ..... „ . , , ibroken hebbe. kondigen; dewijl het volk gezien had, hoe de Heere zelv, zonder eenige zichtbaare gedaante, van den hemel tot hen vs. 23. cij zult nef-gefproken hadde, 23. Moest Moses fens mij gene zilvere i , ,. , . ...... goden maken, cn gou- om de nadelige gevolgen 111 mislcKicude gij u° niet inik'cu21'1" gemoc^e*:en voortekomen, eik op het ernBigfte gelasten van den verfcheenen God geene afbeeldingen, hoe kostbaar ook, het vs. 24. Maakt mij zij van goud of zilver te maaken, 24. Ik r,L'en!oCrTertTaraop dulde' Zell'S »'et> (» 7 trouwt beeft, zo zal Veelal net Oogmerk van .koop is , en hij bij haar doen ïosfen: ■ , i ' . , i r h r haar aan een vreemd zich aaarom met met haar verlooft heeft, Voik te verkopen zal zo zal hij alle vlijt aanwenden, dat een }ffigjgU£ ander haar koope, met dat oogmerk: aan haar gehandcit heeft. een vreemden in Godsdienst, eïi in landaart, zal hij ze evenwel niet mogen verkoopen, zo hij ze al in zijn huwelijksbed niet op- ncemen wil, zo als' hij beloofd hadde; 9. Maar zoo zijn oogmerk in de koop was, vs. 9. Maar indien om haar voor zijn Zoon ten bijwijf te ^'SS~ koopen, dan zal hij haar , even als zijn 2aI h}> haar doen . J 1 naar t recht der doch-" eigen dochteren, de huwelijks gifte ten teren. uitzet geeven: 10. Zoo Vader of Zoon,- vs. 10. indien hij . , voor zich eene ande- nog boven deze een ander bijwijf neemt, re neemt, zo zal hij êchtfeheiding niet te begunftigen. Deut. XV: 17. wel een gelijk recht met de mannen, doch dit raakt de in oorlog gevangene vrouwen. vs. S. De Icezing van deMaforethen, verkiest Vitringa en Schro ëDer, daar lij ze voor ziel beftemd bad; verkiest men. de leezing.van den text, dan diende men wel met M1 c a ii ë l i s het te vertaaien, en bij ze. Hocb niet bekend beeft, dan moet hij toellaau, ja zelfs de hand bieden, dat haar iemand vrij koope; hij heeft geen recht om ze aan een vreemd Volk te verkoopen, als hijze in zijn bed niet wil opneemen. vs. 9. Anders is het Deut. XV: 17. dan werd zij geen fchoondochter maar écn kind des huizes, wanneer die zoon een gelijk huwelijk in rang aanging, mogt hij haar vrij laten met een uitzet; deze gewoonte in hét Oosten , diende om in de vroegere huuwbaarheid cn fterke driften, de zelfsbeylekking anders zo verwoestende , voortekomen; X s  324 Het TWEEDE BOEK deze hare fpijs, haar z0 zal hij haar het nodig onderhoud niet dekzel en haaien hu- . ' . wèiijkfchen piigt niet weigeren, zo min als den huwelijksphcht, 01vsr.eii.C En indien hij H« Bidicn hij haar, in deze drie zaaken haar deze drie [din- volgends de bepaling niet behandelt, zo zal gen] niet doet, zo zal zij om niet uitgaan, de koop niet alleen gebrookeu zijn; maar zij zal vrijheid hebben om hem te verlaaten , zonder dat zij eenig losgeld geeve. Wet omtrent den doodflag, met nadere uitzondering. vs. 11. wie iemand 12> Wanneer een moedwillige doodflag flaat dat hii fterve za; pjaats hebben, zal 'er door geld, of door zal zekerlijk gedood 1 .7 ... . , worden. eenig .ander middel geen vrijlating be- hooren te zijn: ik eisch den dood alvs. is. Doch is bij toos in zulke gevallen; 13. Doch indien „aar zij» bloed niet }emand ]lct voornccmen niet gehad heeft, elorftig geweest , maar leeft Aiiobim hem zij- maar door eene bijzondere t' zamenloop re hand doen ontmoe- ten, zo zal ik u eene van omltandigheden onder mi|ii beltuur, ttlfSSi?* «Heeö de doodflag begaan is, , dan zal ik eene plaats opgeeven, waar heen die 011vs. u. Maar indien-gelukkige veilig vlugtcii moge: 14. Maar iemand tegen zijnen ingeval van doodflag uit toorn , wraak- raasten moetwillig ge- 0 0 handeid heeft, om hem zucht, of uit een opzettelijk voornemen, met list te doden, zo , . ... . '.. . . , . zult gij denzeiven van zal 'er geen vnjlaatmg zijn. Al vlood voor mijnen altaar ne- ;eniancJ tot den altaar, Zlllt gij lielU Van men, dat hij fterve. > 0 J daar haaien, cn de doodltrar doen ondergaan. et. 12—14. Hier word de gewoonte van blocdwreeken, in het Oosten een voornaam ftuk van eer, veronderfteld; de wet van Moses beveiligt hierin zommige gevallen voor die wrake; zoo 'er list plaats gehad hadde, dan waren de heilige plaatzen zelfs voor dien niet veilig, 'maar hij werd overgelaten in de handen van den bloedwreeker. vs. 13. Heeft hij zijn bloed niet begeert; maar God hem zonder weten daar henen gevoerd. Mus. -Datiie, doch die niet dorftig is geweest naar eens anders bloed, ;naar toevallig, dat is door God enz.  van MOSES. Hoofdd. XXI. 325 Geweld tegen de Ouders. 15. Die zijne Ouders met geweld aan- vs. 15. Zo wie zij- , „ , .. , . nen vader »f zijne tast, al treft hij hen geenzins gevaarlijk, moeder flaar zal ziker- die zal gerechtelijk, zonder verfchooning, êedood worden. ter doodftraffe gevoert worden. Menfchen -Dieverij. 16. Die een mensch Heelt , om hem vs jg verder zo tot Haaf te. verkoopen: het zij de geftoo- !vic eenen mensch f fteeit, t zn dat hu lene eene vrije of lijfeigene is, hij zal dien verkocht hebbe, gerechtelijk gedood' worden , met welke gêvondcn worde,'1 die oogmerken ook; het zij dan uit enkele win- ™\Tfta*tm gettood zucht, het zij om hem voor zich zeiven tot Haaf te houden: hier geld geen uitzondering. Vervloeking van Ouders. 17. Die uit wraakzuchtige hardnekkig- v-s. I7. wie ook zijheid zijne Ouderen vervloekt, zal rich- nen yader, °f zi'ne, • 7 moeder vloekt, zal tcrlljk des doods fchuldig zijn. zekerlijk gedood wor- Twee- Gevechten. . dcn* 18. Indien twee menfchen twistende, vs. 18. En wanneer elkander gcweldaadig aanvallen, zodanig T^S^JSL dat de een aangevallen zijnde, gekneust ren niet eenen-fteen, c , of mee eene vuist: en of gewond het bedde moet houden, hij iierft niet, maar 19. Zo zal wel de aanvaller van de dood- ^£ ^tjjjfè hij ftralfc vrij zijn, indien de gekwetfte zo weder °Pftaat, en op , n 1 1 1 . •■ . , ftraat S;lat bi> ziinen verre betiteld, dat hij, al was het met ftok, zo zal hij, die een verftijfd lid, kan uitgaan; doch even- g/fc SfffS wel zal hij verplicht zijn des anderen's ZZÏnllü, J« ^ verzuim in den arbeid, en daar en boven hcm volkomen laten alle de onkosten van geneezing volkomen Ke e"' te moeten draagen. Het kwetzen van zijnen lijfeigenen. 20. Wanneer een huisvader zijnen lijf- ookVmanT^nSi W. \?. Deut. XXI: 18. X 3  m6 Het T W E E DE-BOEK dienstknecht, of zijne eigenen zo zwaar ftraft, door drift geen dienstmaagd met eenen , . .. n - , ftok (laat, dac hü on- acht gccvende WW' en bij fterft onder èlii'lekerujK' de kastijdinge, zo zal het aan de befehei, wraken worden. de uitfpraake van den Rechter Baan, wel- vs. ei.zoo hij noch- ke boete men op hem leggen zal: 21.Doch tans eenen da-, of z00 ^e lijfeigene 'nog twee dagen gaande twee dagen over cm- ■' ö 0 00 de biiive, zo zal hij beeiis blijve, zal dc rechtbank geen verniet gewroken wor- .. . den: want hij is zijn haal op heft hebben; htj is genoeg ge- «eld- ftraft voor zijne drift door de fchaade in het verlies van zijn cigc bezitting. Kwetzing van Scheidsvrouwen. vs. 22. Wanneer 22. Zoo het gebeurd, dat mannen, kif- eT^vSVrouw vende en flaande , door eene zwangere liaan, dat haar de vrouw eefcheidèn worden, en deeze in vrucht alVa.it, doch ° ... geen doodliik verderf drift gcBoOtell WOtd , ZO dat ZIJ Cö! mi SwSiffi miskraam kriige, dan zal hij door den vrouwe 'len? oplegge: ^Chtèt geftfaft Worden , VOlgCllds ddl cisdl en hij zal 't door dc vail c'lCn man der vrouwe: doch in geval Rechtcren geven. , . , , .... , , vs. 23. Maar indien de kwetzmg doodehjk waare, zal dc ged^n/To'ziat X woone doodftratfc plaats Lebben, geven ziel voor ziele: j,jzet van Wedervergelding in gevechten. vs. 24. Oog voor a. j_jet betende gebruik voor een oog, oogc, tand voor tand, t . , hand voor hand, voet tant, hand, brand, wond, kneuzing, de voor voet: vi. 21. MoNTF.souuu vond de vergelijking tusfchen geld cn het leven van een mensch ftnjdig met het natuurrecht: — doch de'zin fchijnt te zijn, dat hij niet moet geftraft worden, om dat dc lijder twee dagen levende, 'er geen voornemer bij hem fchijnt geweest te zi'n, om, den anderen te dooden; hierin weêrhoudcn zijnde, om zijne cige fchade voortekomen. vs. 22. Het gezag dat dc Oostcrfche vrouwen hebben bij mannen die te zamen twisten, fchijnt een oude gewoonte te zijn, die men bij deze wet in acht moet neemen. vs. 24. Deze wet van vergelding is een bewijs van dc oude eenvoudigheid, en cene gewoonte door Moses goedgekeurd. Men hield dus de  van MOSES. IIoofdd. XXI. 327 waarde naar 'de omftandigheden van den , vs. 25. Brand voor brand, wond voor beledigden rekenende, keur ik niet af, wonde, buiivoor buimaar laatc het aan den rechter, indien de dader 'er met een geldboete kan afkomen , die te bepalen: 26. Doch ingeval vs. 26. Wanneer . ,..r . . , , ook iemand zijns de beledigde de hjleigene is van den be- dienknechts, of zijner lediger, dan zal hij, al is het maar in ^^^^f gevalle van verlies van een tant, daar m' zal hem vrij latei» D .. .. gaan voor ziin ooge. mede rechterlijk zijn eigendom op zijn vs. 27. En indien hij lijfeigenen verliezen. Daar door zal de flaaf zijnerdienstmagdtand vrij worden, indien alle de omftandighe- J^^^j^J den voor zijne onfchuld pleiten. tand. Wet omtrent den ftootenden Stier. 28. Wanneer een ftootende Stier, of Vs. 28. En wanneer eenig ander befchadigend huisdier, ecu 'enevVuwX^dat vrij mensen doodeliik kwetst, dan zal de dezelve aerye: zo zal J J de os zekerlnk gelte- Os niet mogen verkocht, maar gedood nigt.enzijnvicesehzai i tt 1 1 ir ï ■ - niet gegeten worden; worden. Het vleesch zclls zal met rno- maai. cfe iieer van den gen verkocht worden; maar dit zal de 05 zal fchaade zijn, welke de eigenaar daar door lijdt: 29. Doch ingevalle dit meer gebeurd vs. 29. Maar indien . . . de os te voren ftodg is, en men den eigenaar daar voor ge- geweest is, en zulks waarfchouwt hebbende, hij niet gezorgd zijnen heer overwist de gelükheid in den burgerftaat. Dus was het oog van den Landman, van even zo veel waarde, als dat van den aanzienlijkftèn. Doch'het i« waarfchijiilijk , dat ,~ indien de beledigde met muider' te vreeden was, dan dat recht in eene geldboete veranderde; dus is het barbaarfche ook meer weg, en de vrijheidsrechten van den geriu.ften wdrdèfl fchoon: dit fchijnt het Mofaisch recht boven het Romeinfche vooruit te hebben, daar 'er in het laatfte, die evenrecdigheid niet is, maar het meer bcgunftigende voor den aanzienlijken is. vs. 28. Die wet is hier van aanbelang, om dat 'er rondom het Leger zeer veelen weiden waren, en hier door ook dikmaals gelegenheid tot zulke wanordens. Hss. X4  Het TWEEDE B O E K geweest is, en ïüi hem heeft, om ziin dier te fluiten, én het clan een niet bewaard heeft, en * ' hij dood eenen man of nicnsch doodchjk k\vetftc,zo is de eigenaar ^oT^^cwm- van liet dier °°k dootl lehuldig, zijn dood ft'ged^wSrief *»'*^ 30. Doch indien de vs. 30. indien hem rechters, volgends de omfiandigheden oor- losgeld opgelegd wor- , , , r , . de , zo zal hii tot los- deeknde, 01 dat de naastbeftaanden van vën,Zna^at'sedgat" den gedoodden, met dc boete te vrecden hem zal opgelegd wor-zijn, zo zal de eigenaar zonder appel zich aan de boete van den rechter ondervs. si. 't zij dat hij werpen: 31. Al is dan de gedoodde nog l^S^c^A het ziJ' een J'ongetjen of meisjen, be, naar dat recht zal zal het losgeld moeten gceeevcn worden hem gedaan worden. . ,. „ naar de waarde van de Sexe , en naar de waarde van den ouderdom; dezelfde wijze van rechten moet hier in acht g&vs. sa. Indien de os nomen worden: 32. Alleen, indien het een ^ttëa&vhU lgfetgaie^ dan zal hij, die fchaade: zal zijnen heer dertig geleden heeft, voor den ongelukkigeii zilverlingen geven, en ° 5 de oszaigeftenigtwor-niet meer mogen eisfehen , dan de gewoone waarde van een flaaf, zijnde dertig zilverlingen. Vervolg der Landwetten omtrent de Dieren. —* 33. Indien iemand, bezig met cen kuil vs. 33. En wanneer J0 ' 0 iemand eenen' huil te graven op den gcmcenen weg, of ee- «pent , of wanneer ,1,1 t i iemand eenen kuil nen gcgraaven hebbende , dien met befoedekke;1 'cn'eeVof hoorlijk verzorgt, en daar door oorzaak of ezel valt, daar in, jg dat eenig dier van ziin naasten in vs. 34. De heer van , j den kuil zaï 't vergel- den kuil Qmkome, zo zal de graver van vs. 32. De waarde van een flaaf, was ongelijk naar zijn' arbeid, en naar dat de oorlog 'er veelen of weinigen aanvoerde. Om hier alle langwijlig rechtsgeding voortekomen, word het bepaald op 33 Guld. volgends J. D. Mus. op 7 Gtüd. 10 ft. dit verfchil ontftaat uit de ftcigenda waarde van den fikkei in latere tijden.  van M O S E S. Hoofdd. XXI. 329 den kuil, de waarde1 van het dier aan den> hij zal den heer , ,r 1 , , deszclvcn 't geld wc deszelfs eigenaar moeten vergoeden, doch derkceren: doch dat de doode zal ook dan zijn eigendom dodc zA zijne wezèn* zijn. 35. Ingcvalle de Osfen t'zamen wei- vs. M< Wanrieer nu dende, malkander doodelijk 'ftooten, zo ic.™mds os den os va|i 3 zijnen naasten kwetst, zal de ftootende verkocht worden , tot dat hii fterve, zo zal voordeel van beiden; zo wel als het ge- verkopen,'^hetge?! kwetfte en geftorven dier ook tot beider f aarvan half en haifdee- ° len, en den doden zal voordeel, nadien die ramp den eenen zo mcn °°k half en half wel als den anderen konde getroffen heb-r ben; 36. Maar was bet op de proef be-, vs 3Ö. 0f is ,t ktnT kend, dat het dier al lang te vooren baar geweest, dat die' . " os te voren ftotig w.i- WaS kwaadaartlg geweest , Cll dat dus re, en zijn heer heeft de eigenaar niet naar bebooren gezorgt zaThiTin aiiT manie re hadde, dan zal hij de waarde van den °s v°°r ?s? verpi-, J den, doch de dode zal gedoodden geheel en al betaalen , zijnde zijnen wezen, het. gedoodde dan tot zijn eigen voordeel, Over Veedieverij, WXXn. hoofddeel. anneer. iemand een Os, of vs. 1. Wanneer ander weidend vee ffeelt, en hem wordt iemand eenen os, of 1 ..... ' . , , , . klem vee fteelt, en beweezen dat hij het verkocht hebbe, of flacht het, of verkoopt ZOO hij bekend dat hij het VOOr zich ZCl- ren Voorbenen ös"^ ven gebruikt heeft, die zal verplicht zijn vjer fchapen yopr'een n ' r j Mem vee wedergeven, de waarde van vijf Osfen voor dien éénen te geeven; en de waarde van vier fchaapen voor elk ftuks Ideinvee, nadien het onder de openbaare toevertrouwde goederen behoord. Van Huisdieven']. tt- .. ~ ,,„ ., vs. 1. Indien een 2. Wanneer men een dief op de daad, dief gevonden worde ®r. 35. Dit moest onder beiden verdeeld worden, om dat 'er verfchil ?oii kunnen komen, zonder dat het beliist konde worden, wiens Os het "terst geftooten had. X 5  3a- Het TWEEDE BOEK in 't doorgravsn, m [n het inbreeken betrapt, en hem zo hr, .word ge (lagen dat , 13 hij fterve, 't zal hem Haat, of wond, dat hij het bcfterft, dan geene bloedfchuid zijn. , ,. . , , j in is de huisheer voor den doodflag geen* vs. 3. indien de zon zins aanfprakelijk. 3. Alleen, zoo het ^w^i»wh}$e«ie rceds daS was, zal hij wegens doodflag biocdfchuid ziin: hij üi rechten betrokken kunnen worden: hij zal 't volkomen we- . . . dergeven, zo zal hii ■ had een leven kunnen lpaaren; doch 111jg^w^eriroor geva]le de clicf levendig gegreepen word, zo zal bij verplicht zijn het geBoolene onbefchadigt weder te geeven; doch kan hij de waarde niet betaalen, dan zal hij Söor de waarde tot flaaf verkogt worden. Vee■ dieverij'. .vs. 4. Indien de 4. Ingcvallc de Veedief inct het geroofvoo^zekcr ïevendiggl de gevonden word , het geene hij niet vonden worde, 't zij u[t de gemecnc weide maar uit de bifzon- os, ezel of klem vee , 0 hij zal 't dubbel wc- dere gcrooft hebbe, zo zal hij het dubbeld verplicht zijn weder te geeven. Bcfchadigen van Landhoeven. vs. g. Wanneer 5. Wanneer iemand zijn vee, in cen wimgaarf"aaVteafiv°ei beperkt veld, of in een Wijngaards hof laat den, ,v, hii ziin heest ot^zcii, en hii draagt geen zorg, dat het Idaar in 1 drult, dat het 0 ' J ° 0 . . in eens'anders veld vee in zijn's .buunuaiis akker niet inbreewcide, die,zal 't van , , , , .. . „ , , 't beste zijns velds, ken kan, zo zal hij met alleen het be- vK** ^d«S-M ftWfede in waarde wedergeeven, maar het beste uit zijn eigen land of tuin, om het gevaar het geen de andere daar door onderhevig geweest is. Aanfleeken van de Landen. vs. 6. Wanneer een 6. Wanneer iemand zo onbehoedzaam dl'doörn^n^'zo'daTde geweest is, dat hij op het veld brand ftaa0nde°koorn" of het ffichtc* Schïk ondcr de herderCn al Veel veld verteert worde: gebeurt, en de brand Baat in de doornmi , die den brand ' , , . , „ heeft aangeftoken, zal hagen van eens anders land, zo dat, or  van M O S E S, IIoofdd. XXII. 331 ziin te Veld (bande koorn, of ziin koorn- het volkomen weder- J 1 v 1 i r geven. hoop, of iets anders op het veld befchadigt worde, zo zal de brandftichter het zonder afkorting moeten vergoeden. Toevertrouwde Goederen. 7. Wanneer een Israëliet zijn medebur- vs. 7. Wanneer , , r . , j iemand zijnen naasten ger geld, of iets anders van waarde, te geld of va,cn te bcwa. bewaaren geeft, en het word hem ont- «J^^^ Holen, doch de dief gevonden; dan zal fiolen, indien de dief :', ,' . . ... j gevonden worde, lui eene dubbele wedergave van de zijde des zai >t dubbel wederger diefs alles beflisfen. 8. Doch indien de v-e£- g_ InAicnAc d-,cf dief niet betrapt worde, dan zal dc be- niet gevonden worde', , . ., . , zo zal de heer van t waarder voor de Overheid ontboden , huis tot dc goden geplechtig moeten zweercn, dat hij geen- tieV g/iegt Zins, Onder Welk VOOrwendzel Ook, de hebbe aan de have van 1 zijnen naasten, dieverij begunftigt hebbe: 9. Incuen twee vs_ p_ 0ver ane zazich ééne zaak toeëigenen, het zij van ke van onrecht, ovm D 7 eenen os, over eenen vee, het zij van klccderen , of iets .dat ezel, over kleinvee, , ., , , over klcdinge, overal verlooren was, zo zullen beioen de zaak- .£ verlorene, 't welk voor den ■ rechterftoel ,■ ter^ befiisfinge ^^"dVzaak^n brengen, en die, uit dc bewijzen van beiden zal voor de Go- 0 . den komen, welken den rechter, dan blijkt de eigenaar niet te de coden verwijzen, zijn, zal verplicht zijn den anderen Wfl^ttfi^^ dubbel te vergoeden voor het gevaar van ven. verlies van zijn eigendom; ic. Wanneer vs> Ia wanneer iemand eenig vee aan een ander geleend iemand zijnen naasten 0 0 eenen ezel, of os, 01 hebbende, dat onder zijne bewaaring fterfc, klein vee, of eenig r „ , , , beest te bewaren geeft, of bciebauigt oi gcitolen word, zonder eu het fterft, of het dat 'er eenig getuigen is, die het geval word verdof.wee*. vs. 7. Of dit dubbel, ten voordeele van den eigenaar, of van den bewaarder is, bepaalt de wet nier. 't tWaarfchijnlijkfle nochtans is, dat het voor den bewaarder was; het gefchiedde uit vriendfehap, en hij was daar door in gevaar geweest.  332 Het TWEEDE BOEK gedreven, dat het nie-ftaavcn kan; ii. Zo zal de gewoone mand ziet: . ' . ° vs. ii. Zo zal de plechtige eed in Jehovah''s naam beflisfen, eed van Jebovab tus- i. u i< , fchen hen beiden zijn, oi ™J handdadig was aan dat verlies; «iWiSS^^'Wj'die,ï? zo zal de eigenaar daar vc geiiagen heeft; en mede moeten te vreeden ziin; 12. Doch de heer derzelver zal . .. , , . [dien] aannemen, én indien liet onbetwistbaar bhjke, dat bet gevem 'Veder" llit ZÜ" *«& of Bal, waar men het had vs. ie. Maar, in- kunnen opfluiten, geBooleii was, zö zal hii dien het van hem ze- i , , kerüjkgefioien zij, hij verooraeeld worden tot de wedergave; zal het zijnen heere i » „„ , / . , .. , wedergeven. net was daar, buiten zijne onachtzaam- vs. 13. is 't gewis beid, zo ligt niet te Beelen: 13. Doch verfcheurd, dat hii liet , ■ , .... . , ' ,,. . , _ . . brenge tot getuigen: zo zoo het blijkt, dat een wolf in de Bal mniLkVedcu^mrrde gebroken zij, en het dier verfcheOrd hebbe, dan zal men het met dc Bukken bewijzen. In dat geval zal men onfchuldig verklaard worden; ja zelfs het gefcheurde zal men niet eens behoeven weder te geeven. Men heeft dan voor zich zelven •gevaar genoeg gehad , zoo niet dadelijk ondergaan, zonder dat men het voorzien vs. 14. En wanneer konde. 14. Doch ingeval iemand van iemand van zijnennaas- .. . ten wat begeere, en zijn buurman iets gcleent hebbe, Cll het rffte^tfn^lför levenlooze word befchadigt, of fteift, zo '^volkome^wederg'e! het Kts levendig was, zo zal hij het, in ven. ' allen die gevallen, den eigenaar vergoeden: zoo die niet tegenwoordig is geweest, en dus niet oordeelen kan of het buiten zijn vs. iS4 indien ziin fchuld waare, 15. Doch als de eigenaar *U:ÏZrl£i7wl- dMr tegenwoordig was, heeft de vergoe- ei. 10, ii. Men zou het ook met C11 ais ruimer kunnen neemen, e» brengen het ook op iemand die het vee van een aader hoedde. vs. 12. Van hem, niet door hem, maar uit zijn huis, niet uit de weide. J. D. Mus.  van MOSES. Hoofdd. XXII. 333 ding geen plaatfe; hij had zelf voor het dergeven: indien het 0 0 r . i_ gelumrt zi.1, zo is het zijne kunnen zorgen; doch was het ge- voor zijne huxe gekohuurd, dan zal de tegenwoordigheid van men' den eigenaar hem niet ontflaan , om de volle huur te betaalen. Maagden -verleiding. 16. Wanneer een Israëliet eene onge- vs. 16. Wanneer nu humvde of onverloofde verleidt , zo dat i0k^%ennSaondIr-r* hij hoererij met haar pleege , die zal is, en hij ligt J 1 D bij haar, die zal haar zonder uitftel verplicht zijn haar een be- zonder uititei eenen . .... . , bruidfehat geven, dat- hoorlijke briudichat te geeven, en naar te ze hem ter vrouwezij. trouwen: 17. Doch zo haar vader geen vs. 17. indien haar . , .... , vader ganschlijk wei- genoegen neemt 111 dat huwelijk , daar gCrt haar aan hem te over gewoonlijk volkomen beflisling heb- g^; £3J&5& bende; dan zal de verleider even zo veel fchat der maagden, geld aan haar moeten geeven, als de waarde van de dochter als maagd , en dus gelijk gefield met anderen , bedraagen zoude. Toveresfen. 18. Eene vrouwe die onder de nabuu- vs. ,8- De toveres rige volkeren opgevoed, voorwend door s'j met Ia£en le' den invloed der Goden toverij te kunnen verrigten, zult gij, vermids haare kunst op afgodifche beginfelen gebouwt is , niet alleen niet dulden, maar zo eene ontdek- vs. 16, 17. Dit is het geval vart verleiding, niet van verkrachting of van eenig geweld, dan moest hij 50 Sikkelen aan den vader betaalen; en hij verloor voor altoos het recht van cehtfeheiding. Diut. XXII: 29. Hij moest haar al zijn leven onderhouden. vs. ïG. J. D. MicHAëLis onderfcheidt daarom zorgvuldig eene toveresfe van eene waarzegfter, die voorgaf zulks door duivelskonst te doen, onder de laarften behoorde die van Eniitr.  334 Het TWEEDE HOEK kende, meet men ze als eene OuSdatligftcr fan ftaat, ter dood brengen. Vermenging met Vee. vs. 19. ai wie bij iQ. Al wie , het zij man cf vróuw, voorzeker 'gedood "* zich met eenig beest vermengt, die zal, worden. zonder de minfte verfchooning, met den dood geftraft worden. Afgoderij. vs. 00. wie den go- o0. Al wie buiten Jehovah iemand an- den offert, behalven i ... b ,'„. n. , , , .. alleen, die zal ders Godsdienftige olierhande bewijst, vnoannen worden. zal ^ ccn misdaadiger van gekwetfte majefteit, door den dood afgefneden worden. Vermaaning omtrent de Vreemdelingen. vs. 21. Gij zult ook 21. Den uitlander onder u, of uwen overig "iet benadcelen, of hen hem onderdrukken: nard behandelen; al fchoon ik alle verwant gij zut vreemde- . . üngen geweest in - zwagering verbiede: zou dit een volk , Egypteland. hetwelk 'in Egypten dien last gevoelt heeft, betaamen! Omtrent Weefen en Weduwen. vs. ss. Giizuitnoch 22. Ik dulde onder mijne regeering Si!lëirU0ChWCCSbe" niet, dat Weduwen enWTeefen, en wie ook weerloos rnoogen weezen, in mijnen ftaat vs. 23. Indien gij onderdrukt worden , 23. Want indien dfgt;ecn1inXnbzije" iemand uwer onderneemen durft, een eenigzins tot mij roe- ]iunner in het minfte te benadcelen, en pen, ik zal hun geroep ' .... zekerlijk verhoren. zij daar van mij, in den gebeedc als hunnen cenigen helper, maar iets te kennen geeven, zo zal ik hunne bede ongetwijvs. 24. En mijn feld gunftig beantwoorden, 24. En mijne en"'ik zai £«t griiiuiiigheid zal over u gaande worden; vs. 19. Dit waren Kanaanitifche zeden — en in den (Herendienst iit Egyptenaaren ook zomtijds in gebruik.  van MOSES. IIoofdd. XXII. 335 in zulk een geval zal ik mij wreeken, het zf*erA d0clen: en ° uwe wijven zullen we- door u lieden omtebrengen, en dus uwe duwen en uwe kindewijven en kinderen in denzelfden weer- ren weezen wordenlozen ftaat brengen. Leening aan behoeftigen. . 25. Wanneer gij aan een mijner Onder- vs_ 2S> Indien gij daanen, een Hebreeër, doch arm, ffteld mijn volk, dat bij u arm is, geld leent, zo ichiet, zo zult gij u omtrent uwen broe- zult gij tegen het zei- , . , , - . r. , 1 ve niet zijn als een der niet, als de wislelaars doen, gedraa- mispelaar: gij zult op gen. Ik verbiede u van hun eenige rente h?J zle!,vgengetfn beles' te neemen. Geld-leening met Pand. 26. Zoo gij onder eenig voorwendzel vs. 26. Indien gij zo verre komt, dat gij uwen broeder SfföTpande" alleen geld wilt fchieten , mids hij ziin neemt, zo zult gijaet , , . , hein wedergeven, eer Opperkleed te pand geeve, zo zult gij de zon ondergaat: het Hein 's avonds altijd wedergeeven: 27. Het is zijn eenig dekzel voor de kou- vs. 27. want dat alleen is zijn dekzel, vs. 25. Levit. XXV: 25—27. Dim. XXIII: 19. leert, dat deez' wet niet gold omtrent den vreemden. Een inboorling had geen geld nodig, dan in den uiterften nood, en dan zou het wreedheid geweest zijn, renten van hun te vorderen: zij konden 'er ook]zelden eenig voordeel mede doen; het renten neemen word dan alleen verboden, het leenen niet uitdruklijk geboden, maar boven een aalmoes aangepreezen, want op eenmaal een fom te leenen, of van tijd tot tijd dezelve in aalmoefen te geeven, verfchilt veel, het eerde kan iemand in zijn ftaat herftellen, in 't laatfte geval blijft die mensen altijd arm. — Uitvoerig is hier over Perponcher: ik geloof evenwel dat hoe meer eene burger - inrichting de gelijkheid der lecden tragt te bevorderen, dezelve dan ook zo veel nader is aan het Goddelijk plan. vs. 20. Dit opperkleed verftrekt gewoonlijk 'snachts tot een deken: de Phr.rize'èn hielden zich flipt aan dat bevel, zij ontnamen den fchaamelen het ondergewaad , maar lieten hem 't oppergewaad houden, 't echt gedrag van een' huichelaar >~ zulk eene betrachting wil Jesus niet. Mat tl; V,  336 Het TWEEDE BOEK het is zijn kleed over de des nachts , waar mede hii ziin se- zijne huid: waar in ' j j & zoude hij leggen? 't iieel ligchaam bedekken kan; waar onder mnneer^hif tot*m« zoude hij anders zich kunnen verwarmen? roept, dat ik het ho- mdien gjj dat niet na en komt, en hii ren zal, want ik ben °J ' •> genadig. mij zijne behoeften klaagt, ik zal zijn gebed verhooren, want ik ben tot ontferming gereed. Eerbied aan de Overheid» vs. 28. De Goden 28. Uwe wettige Souvercinen zult gij cn'Ve'overften°niet vervloeken, zelfs de mindere Over»w volk zult gij niet ]lcden ,en mve rechters , zult gij door lasteren. ' 0 J vs. 29. Uwe volheid geen lastertaal onteeren, 29. De eerfte- en uwe druppels zult '.. rij niet uitftellen: den Imgen Vail UWe Welgevulde Wijnkuip , fonrzuUgijVmijTe- die «"» «W2 olijve.1-pers ZUlt gij ZOU- ven. der dc minfte aarzeling mij geeven; dit vorder ik zo wel als dc eerstgeboorenen uwer kinderen, die ik als de mijnen be- vs. 30. Desgelijks fchouwe, 30. Even zo zult gij met uw zult gij doen met uwe , . , • , , . osfen, [en] met uwe huisvec doen, met langer dan zeven da- ruS M^nnf" Sen ZuIt uitftdlen 0m ze mil te brca- moeder zijn, ten acht- o-en dail zijn zij teill. Hen dage zult gij hen ,' . mij geven. Verbod omtrent vleesch van ver- fchcv.rde dieren. vs. 31. Gij nu «uit mij 31. Ik wil dat gij 11 als eerwaardige, heilige lieden zijn: daar- . , ,,. , om zult gij geen vleesch aanzienlijke burgers, zult gedraagen , eten, dat op het veld daarom zult gij geen vleesch proeven, »j. 29. De woorden zijn voor onze ooren meer vreemd, en kan ik in de overzetting niet gevoeglijk veranderen. — Traanen konden wij nogtans niet behouden, om dat dit woord tot andere denkbeelden bragt, dan hier bedoeld word: het druiven nat werd fnel uitgeperst, en dat van de olijven leekt uit, en hierop ïs de fpeling. vs, 31. Het was een wijs gebod: do wolven waren dikwerf dol, die van het door hen gedoodde vee at, kon tot de watervrees ligt vervallen, zo denkt Mus. Edoch deeze zijne aanmerking is een weinig ilaauw.  van MOSES. Hoofdd. XXII. 337 in het welke het wild gedierte klaauw of verfcheurt fs, gii zult . .. het *P OOg de Ulftellmg, dat gij na SVW'^s zcs arbeid, op den zevenden rust; en uw ezel ruste, cn want ik begeer dat uw vee zich in dien dat uwer dienstmaagds .. zoon en de vreemde- tijd herlrellc , cn dat de geringfte , de ang adem fcheppe. k]cinfic ^ ^ Ujftig»heri deele in die ruste voor het ligchaam, zo wel als de vreemdeling, hetzij hij lijfeigene, het zij huurknecht of reiziger zij. Veel - Godendom. rs. 13. in mies, dat 13. Zijt doch ten uitcrüen zorgvuldig hebTzufgfropuwe^ omtrend alles wat ik u reeds in 't & hoede zijn: en den naam p-cmecn bevolen heb; voornamenliik dat van andere goden zult °.. ^ . ' ^""""■u-nujiv urn, gii niet gedenken, uit gij den Godsdienst van andere volken uwen monde zal hij . , . niet gehoon worden, «iet cens met achting noemt. Ten dien einde zal de naam der Godheden, buiten Elohim , niet eens, onder welk voorwendsel ook, van uwe lippen mogen rollen. *r. ji. De Sabbathswet, hier waarfchijiilijk geheel burgerlijk, was mogelijk niet, in het aartsvaderlijk leven zo in gebruik geweest, dat zij dc flaaven op dien dag lieten rusten: wijze wetl — wierdze in de Koloniën van den Staat ingevoert, op dat die ongelukkigen zich eens verlustigdenï  van MOSE S. Hoofdd. XXIII. 341 Infteïïing van drie hooge Feesten. 14. Driemaal in een jaar zal 'er ccn vs. 14. Drie reizen , , , , ... in 't jaar zult gij mij groot Feest plaats hebben , dat alleen Feest houden, aan mij gewijd moet zijn. 15. Het Pascha vs I5. Hct Feest der ongezuurde brooden, 't geen zeven der ongezuurde [W ö . llWe« K°- brengen: gij zult het ning en God, zijn; en wanneer gii op boksken niet koken ra ° ' . »-.f zijns moeders melk. die Feesten een Lam toencht tot fpijze, zult gij dat gerecht nimmer met boter toebereiden. Gehoorzaamheid aan den Engel. vs. io. Ziet, ik zen- 20. Wcest bijzonder opmerkzaam om- tea^Ecl«e,omu Went dien E"SeI VM het heir des IlEE" te behoeden op dezen ren, die VOOr u in het fpitfe uwcs leweg : en om utebren- gen tot de piaatze, die ger trekt, om u veilig door deze woeik bereid heb. ffijj, te leiden, en u te brengen tot het vs. 21. Hoedtuvoor land dat ik u toegefchikt heb. 21. Wacht weëstTifnlftemmegè- u dan in zÜne tegenwoordigheid voor hoorzaam, gedrang u a]]e misftappen: gehoorzaamt zijne beve- niet kwaadaartig tegen hem.- want hij zaluüe- len, en hoedt u om door wcdcrfpannigder overtredingen niet hddj ^ ^ ^ gezfadhc;d ^ vs. 19. Met dc melk, in welke het Boksken gekookt was, befprengden Terfcheide volkeren de boomen, en hunne velden, om meer vruchtbaarheid voor een volgend jaar. Spencer. Hezel. vs. 21. Veelen onder de Christenvaders verftaan 'er Josua door. — IflicHAëLis, Moses en Josua, en vertaalt het dan een' bode. — Dathe gansch niet mild in de plaatzen op den Mesfias te brengen, vind dit eene der duidelijkft.cn, cn vertaalt de fpreckwijs bevrijd van den Hebraismus, bij is dezelfde die ik ben; dan zou het bewijs voor het ongefchaapen beftaan van den Engel van Jebovab allerfterkst worden. — Ik vind veel grond voor die gedachte, en prijze derhalven de ware voorftanders van liet leerftuk der Drieeenheid , dezelve, evenwel tot nadere overdenking,zeer aan. Ongelukkig verward Hezel hier den Engel,met den VuurKolom, in welken de Engel woonde, en die duidelijk van elkander onderfcheiden worden. Hij moet zeker hardnekkig in zijn gevoelen willen bfijven berusten, die aan deze plaats naar den aart der tijden, niet eene uit-  van MOSES. IIoofdd. XXIÏÏ. 343 trent hem te vertonen; want dan zoude vergeven, want mijn naam is in 't binnenfte hij niet meer uwen opftand ongeftratt van hem. laaten — ontziet hem dan, daar het innig- fte zijner genegenheden niet dan de eer mijner grootheid, bedoeld,, 22. Maar uw vs. ii. Maar zo gij loon zal, in gevalle van gehoorzaamheid QTlu* aan zijne bevelen, zeer aanzienlijk zijn, dSetZo"aPikPuwern dan zal ik uw belang mij zó aantrek- vijand, en nwer we- ... •• j ■• derpsrtiideren weder- ken, dat uw vijand mijn vijand zijn pmjj ^jn. zal, en hij die zich eenigzins tegen u durft verzetten, zal gerekend worden tegen mij op te ftaan. 23. Door dezen vs. 23. Wam mijn i „ J„ IUS*n Engel zal voor uw aan- Engel van mijn aangezicht, 111 de ipits gez°icnte gaail5 en Hij van uw Leger trekkende , zal ik dat ™l »inbrengen tot de ö . . Amoriten, Hcthiten, uitvoeren — hij zal u leiden in der Amo- Pbereziten, Kanaani- _T , . n T, ... ten, Heviten en Jebu- nten, Hcthiten, Pherefiten, Kanaamten, fiten. en ;k zal hen Heviten en Jebufiten land, en ik zal al- verde,sen. len die volken 'uitroeijen: 24. Maar wacht vs. 24. Gii zult u 11 vooral eenige Godsdienftige eere aan ^^^^^"5!" de Goden dier volken te bewijzen; of neB' ook z?*t gü naar .15 hunne werken niet de plechtigheden , met welken men hun doen; maar gü zult „ , . ,c hen geheel afbreken, Offert ,. natCVOlgen. Gij ZUlt ZeltS op en hunne opgerechte hunne altaaren niet offeren, maar dezel- ^r'fee/cilfnsch ver" ven flegten, de beeldtenisfen der afgoden verbrijzelen: 25. Jehovah uwen Befcherm- vs. 25. En gij zult God zult gij alleen dienen; dan zal hij ^"dinën^zo'^ri" u rijkelijk het levensonderhoud geeven; Hij uw brood, en uw water zegenen: en ik tn zal dan , ingevolge mijne beloften, zal de krankheden uit als uw Oppcrfte Arts, u beveiligen «dd™ van u weevoor die lands - krankheden , welken gij uitneemende kracht toekent; wie van mijne Lezeren hier uit bewijzen begeert, langs de leiding der ftellige Godgeleerdheid, kan overvloedig voldaan worden door Cramer, in Thecl. Israëli's, pag. Iio. Een Boek het geen de vergetelheid behoorde ontrukt te wordan. Y 4  344 Het TWEEDE BOEK vs. 26. D.nr zal ge. anders zoudt overerven: 26. Daarbii zal ne misdragtige of on- , _ " iuIJ *•"* vruchtbare in uw land ik u in 't land, welks inwooners verdcrfe- ziin: ik zal 't getal .... .. ... uwer dagen vervullen. hjk zijn, zo zegenen, dat misgeboorte, of onvruchtbaarheid , onder uwe Vrouwen iets vreemd zal zijn ; uwe jaaren zal ik tot een hoogen ouderdom doen liijvs. 2-. ik zal mijnen gen, 27. In uw Legerbende zal de fchrik fchrifc voor uw aange- ... ... ziohte zenden, en ai cn ontzetting voor hun in de voorhoede Tkomt,%mf^Tmï ziju: dc ecrfte bcndc dcn aanvsd zal ken: cn ik zal maken , de veitzaagheid reeds onder uwe vijan- dat alle uwe vijanden , „ . , u den nek tockeeren. den verlpreiden en uwe wapenen zullen, inliet gebruik, onder mijn befiier, altoos vs. 28. ikzaiztvior de vijanden op de vlugt drijven: 28. Eer Z'g'89 tot de wel vcrBerkte grenzen der Hc- zoeka,: die zal van voor viten , Kanaiiiiiten en Hcthiten nadert!, uw aangezichte uitfto- . .. tcu de Heviten, Ka- zal ik die volKereii met kraukten zo plaa- naiiniten en Hethiten. , , i- rj 1 in 1 gen, dat zij hun geliefd land allengskens zullen door den dood ontruimen, en da- vs. 29. ik zal hen in gelijks zigtbaar fmelten zullen; 29. Eveneen iaar van voor uw . . , aangezichte nietuitfto- wel zal lk die VolKCreïl niet lil korten nTc't\vTes^ten''t wiTd Ü}d> a,S mct ddl,C11 flaS llit hunne bezït- gedierte boven u niet tinge drijven ; dan zou het land gewis vermenigvuldigt wor- de. vervallen, zo lang onbebouwt blijven¬ de, tot dat gij behoorlijk gezeten waart, en dus zou 't wild gedierte in dien tijd zo vermenigvuldigen, dat het uittcroeijen voor vs. 30. ik zal hen u onmogelijk zou zijn; 30. Van tijd tot allengskens van voor ... , ., ,. . . uw aangezichte uitfto- tijd zal ik die ontruiming veroorzaken; e-f. 28. Stcckende plaagen zal ik vooraf zenden. Hss. Eigenlijk daa de- melaatsheid, die in Levitictis in het bijzonder de plaag van een geweldigen aanval genoemt word. 8GB*. w, 30. Dit is onder David en Salomo eerst bewaarheid, fchoon dc grenzen, in het Overjordaanfche voor 2* ftamme veel uitgeftiektcr ziju geweest, dan die der overige ftammen. Doch daar leefden zij ook in den fmaak  van M O S E S. Hoofdd. XXÏÏÏ. 345 Haar maate gij vermenigvuldigt, en naar g^*<£«gB> maate gij toeneemt, om het zelve be- erft. hoorliik te befiaan; 31. Uwe grensfchci- vs. 31. En ik zal • , , . . , uwe landpalen zetten dingen, de paien uwer overwinning, zul- van de zc.e Safi tot len zijn, volgends mijn bellek, van de Ara- bifche Zeeboezem nu Sufih benoemd, tot ftijne tot aan de rivje- ... re: want ik zal de m- aan de Middcnlandlche Zee, aan welke de woneren van dat land Philiftijnen woonen; dit is deszelfs breed- 'tovfor te: in de lengte, van de woeftijne diedgw aangezichte iiit- Egypten van Kanaan fcheidt , tot aan den Euphraat; allen deze inwooners zal ik zo ontwapenen, dat gijze in uwe komst reeds verdreeven zult vinden. 32. In vs. 52. Gij zult met , .. .... hen , ofmet tnu ne go- die knjgstogten zult gij noch met on- den gcen verbond ma- derdaanen, noch met vorften eenige ver- kei!* dragen aangaan, van welken aart ook : «a; Ik beeeer niet dat zij medebewoo- vs. 33. «ijïznilen in -'• 0 J . uw land met wonen, ners blijven onder u, de overwmnaaren, 0p da-ze u tegen mij ... , , ..... .. niet doen zondigen : op dat gij van de verleiding jegens mij ;,ldien gij lnmiie g0. beveiligt wordt; want zo het ooit ge- «Z"\o\^n beurde, dat gij hunnen Godsdienst, en vaiftnk zijn. de zeden daar mede verknocht, navolgdet, zo zou het u den weg banen, om al dat fchadelijke , dat verdervelijke te ondervinden, met het welk ik u in dat geval bedreigd hebbc. fmaak der zwervende herderen, en hadden aan de grenzen maar (leden tot dekking: — Op dc kaarten ziet men meer op de grootte, en niet op de deugd van den grond, cn zij misleiden dus in dc berekening. Mus. meent, de OVerjordaanfche (lammen hebben zich reeds in den beginne zo ver uitgebreid, en niet eerst in Davios tijden; met weinig bewijs evenwel. vt. Oe grond van dit itrenge krijgsrecht zoekt MicHAëLis daarin, dat de kinderen van Heb er,, eigenlijk bezitters van Kanaan geweest waren, waaruit de Kanaaniten hen verdreeven hadden, en dus keerde het land tot deszelfs oorfpronglijkc bezitters weder. Y 5  346 Het TWEEDE BOEK XXIV. HOOFDDEEL. -» m- vs. i. Daarna zeide i. IVIoses had nu alleen ingevolge Hij tot Moses, klim , . , , „ , ö ö op tot jehovah, gij net verzoek des volks, de wetten van enA^H^'eifzeve"!- ontvangen, en was in de laag- ^l^LVéïbStoS baHgende Wolk ^gegaan» op Goddelijk van verrè neder. bevel moest hij bij eene volgende pleg- rtY'aneen nadere tot tighei<1 alleen komen; terwijl Aüron fcaderenfélf hè1! e" *»* °P <*nen affiand, met volk kiimme ook niet 70 aanzienlijken, zouden blijven Baan, en •p met hem. . ,. , . . J ' tumne diepe buigingen maaken, 2. Terwijl hun de meerdere nadering verboden bleef, fchoon nu buiten den kring, waar het gemeen niet mogt buiten treden, waar men nu de verbintenisfe onderling fluivs. 3. Ais Moses ten zoude. 3. Na een kort vertoeven kwam, en verhaalde , jat het volk aiiedewoor- keerde jv1 o s e s weder, en deelde aan dc aïe IT&n- Lil de bevelen van hunnen Heer me- &SStoSr« de'en allendc bePaali»gen door Hem als zij zeiden: alle deze llUlineil Koning nader gemaakt, met Verwoorden, dieJehovah , , , . , geiproken heeft, zul- zoek van liun verbindend andwoord hier len wij doen. op. Het ganfche Isrïlëlitifclie Volk WaS eenpaarïg in de toeBemming; de algemeene kreet was; alle deze bevelen van onzen Heer u medegedeeld, zullen wij gevs. 4. Moses nu hoorzaamen, 4. Moses tekende daarna befchreefalledewoor- , den van jehovah, en alle deze wetten zorgvuldig op, en met ^r^Z5,'««j den aanbreekenden morgen van den volbouwde eenen aitatr genden dag, was hij reeds in beweeging onderaan denbeTg: en , , o '0 twaalf kolommen, om de plechtigheden van het Verbond te naar de tw-ufftammen ..„u •■ 1 •• , , , van tonaëL. voltooijen; hij gelaste, dat men aan den m. 1, Die berg heeft vooral twee fpitzen, waar van de een ve»l lager dan de ander is, misfehien bleef Aüron met de zijnen op de laagfte, en ging Moses tot de hoogde. Hhs.  van MOSES. Hoofdd. XXIV. 347 voet van Smif, een altaar oprichten zoude, en twaalf fpitfe fteene gedenkhopen naar het getal der Israëlitifche ftammen: K. Daarbij gebood hii den bloem der Is- , vs. s. F.n hij zond , . , . de jongelingen derkin- raëlitifche jeugd, reeds bezig met het deren van Israël , ~ 1 j rr ™ die brand-offeren of- offeren van brandofferen, om op dien ferden. en offerden zeiven altaar dankofferen van de uitge- ^l^'^^f""1 lezende jeugdige Osfen te Aagten; 6. Ook vs. 6. En Mo ses , .. " 1 1 • 1 iii nam de helft van het nam hu twee onderlcheiden bekkens waar bloed f en zettede het m hij'het bloed der dieren ving, en =«dehelft gaande tot den altaar, befprengde hij den- de hij op den altaar. zelven uit het eene bekken : 7. Daarop vs. 7- En hii nam 1 " 1 - ri ' 1 ■ i .. 11 i,:- J„ het bock des verbonds, nam hij het Boek, m het welke hij dc cn hij las het voor dê grondwetten van Staat opgetekend had- oren van 't volk: en ö ra zij zeidCii ; alles wat de , op welker onderhouding de Koning jebovab gefproken , £ '. • 1 heeft, zullen wij deen hun zijne befchermmg en zegeningen be- en gehoorzamen, looft hadde, en welken zij zo gretig ingeftemt hadden; en hij las den inhoud, terwijl de offeren van hunne verbindtcnis brandden, nochmaals voor, hunne herhaalde inftemming eifchende; en hij ontvong wederom een bevestigend antwoord: 8. Doe nam hij het bloed van vs, 8. Toen nam het andere bekken, en befprengde daar.g£*|dseb*Jektea het Boek mede, zeggende, onder het ver- volk: en Wj zeide; ,. zie, [dit is] het bloed richten van die plechtigheden : dit is des verbonds, 't welk ten bewijze, dat gij van uwe zijde u m« uliede» vs. 8. Zie nader Hei. IX: 10. Die befprenging werd vervolgends 's jaarlijks herhaald. Deut. XXXI: 16. En waarfchijnlijk zijn de oudften, als afgezondenen van het geheele ligchaam, alleen befprengd. — De middelaar , die hier tusfchen beiden ging , en dat bloed verdeelde , wes Moses , dit bloed, is bet bloed des Ouden Teftaments. — Deeze befprenging van het volk was, of tot reiniging, of ten bewijze van hunne deelneming in het verbond.  548 Het TWEEDE BOEK re^^T1"1" V0lgcnds deszcIfs inhoud zult gedrangen, u door uw IIccr voorgehouden; en wel zo heiliglijk, als of gij het met uw bloed vs. 9. moses nu ondertekend hadt. 9. Vervolgends klonten Aüron klommen , r opwaarts, ook Na- men Moses en AaRON opwaards met r^mfg'oudufeT, ziJ'nc Zoone" e» de zeventig, het van isracl. fchevolk, als afgezondenen vertoonende: wanneer zij tot die bepaalde plaats gekomen waren, deedcn zij hunnen Koning de hulde onder de plechtigBe buivs. 10. En zü zagen gingen : 10. Toen werden zii vereert, nen /Elohim van Is- J ' RAëL, en onder zij- niet de zichtbaare proeve van een' OodlijwnT1apWjrfte*nenn^n ken luifter» die van tusfchen de doukcr- melfinfzij,ie]dklaar-' D0S mecr ~ Dczc VCttOOnde beid. 1 zich nu als ccn geopend gordijn ; het voetBuk van de opening, het naast onder hun gezicht, was fchitterend hemelsblaauw, met een weerfchijn van bet gloeijcndBe vs. ii.poeh Hij rood,als of deZon 'er op fcheen: 11.Hoe tdfde a^Monde'rden" veeI zij ook zagen van de tegenwoordig- i^'e't^maar ziTaJeu heid dC1' Goddeli.ike Majeftcit, llOC fchit- en dronken, na dat zij terende de gloed was, zo trof hen even- vs. 9. Zie vs. 1. enz. de lagere fpitfe van SinaT. vs. 10. De fchildering fchijnt ontleent van de hemclsblaauwe verglaasde bakfteenen der ouden, die fterk fchitteren, wanneer 'er de Zon op fchijnt. — Doorzichtige Saphir Mms. Cramer, in Theo!. Israëli's zo nuttig in dit vak, beweert, dat wij hier door Jehovah, den Engel van Jehovah bepaald moeten verftaan: dat dit wel eens onderling verwisfeld word, is bij mij zeker, en is een fterk bewijs voor de Godheid des Engels. — Maar het hier ook zo optevatten, komt mij voor, de kracht van het ondcrwüs, in het ganfche gezicht ten nutte van Moses, meer te verfwakken, dan te verfterken. vs. 11. Dc dood was op het naderen gedreigd geweest. — Geen gedaante Gods zagen zij Deut. IV: u.  van MOSES. Hoofdd. XXIV. 349 wel in het minfte, hoe befwnngert deeze A^iim sezien haddonkere donder -wolken ook waren, geen onheil, zo kort bij zijnde; zij aten vervolgends als hoofden des volks van de offermaaltijd, en dus van ééne tafel met hunnen Koning, gezond en welgemoed, na dat zij terug gekeerd waren, 12. Op vs_ I2> Toen ze!de deeze plechtigheid beval de Heer aan 7ci»»«* tot moses, . ... i ,, , kom tot mij op den. moses, dat hij Weder alleen tOt de berg, en wees daar: donkerheid zoude komen, en aldaar ver- S,^*^*^ toeven tot dat zijn Heer hem fteenen en de geboden, die ik J f geichreven nebbe, om plaaten gegeeven had, waarop hij de Wet hen te onderwijzen, «.der tien geboden gegraveert had, tot hunne nadere onderrichting. 13. Doe naderde vs. i3. Toen maakMoses, nu vergezeld van Josua, die i^VHfëS? in het burgerlijke deMajefteitd.es Konings, dienaar: enMosEs , > m i ■ , t- klom op den berg van doch onder Moses, m dat Koning-?Mhbim. lijk Priesterdom bekleedde, en zij klommen beiden tot den top des bergs, 14. Doch alvoorens had hij ingevolge vs. I4_ En hij zcide Gods wil tot de afgezonderden des volks c,e Oudften, blijft 0 gi] ons hier , tot dat gezegt, dat zij ook niet naderen mogten wij weder tot uko....j.. , . men: enzict, Aüron zo lang hij afwezig was, cn zoo 'er 111- en Hur zijn bij u, tusfchen onder het volk iets voorviel, heeft'^tofdezelve waar Moses tegenwoordigheid bij ver-komen, eischt werd, dat zij dan Aüron cn vs. 11. Het laatfte gedeelte komt in den t'zamenliang zeker vrij onverwagt, cn alles is min natuurlijk. Heeft iemand meer behagen in de volgende gedagte van den grooten S c h r. , fchoon mijns oordeels nog verder af, hij gecve dan die de voorkeur — zij' aten en dronken, bet geen Moses niet deed, als bij' op den berg mat. Ook hadt dc Godheid dien geest zijner mogendheid niet op hen gelegd, die op Moses als ftaatsman lag. vs. 14. Ook naar der Oosterlingen denkbeelden, bij welken men niet dan maar op een zekeren afftand den Throon naderen mag,  350 Het TWEEDE BOEK vs. is. Toen Mo- Hur raadpleegen moesten, re. Zo ras ses op den berg ge- ... ' s klommen was: zo Moses tot den krum genaderd was, omheeft eene wolk den _:„_j ' j„ ,it ,< , r, , . . , berg bedekt. mgd$ de Wollj van de Schechina den top, vs. 16. En de heer- als de gordijn eene tente omvat; 16. Die liikheid van Jebovab , .... . , , , woonde op den berg heerlijke vertoonmg duurde beBendig zes dekfe^emïes^age'n; daSelï la"S' « "ij jn de en ten zevenden dage woont , drukte dus lange als met zi:- riep Hij M o s e s uit ° 1 het midden der woike. nen voet, dat gebergte. Moses was in die hemeliche tente zes dagen lang zonder nadere verfchijning, op den zevenden hoorde hij, uit de binnenfte Wolke der Schechina, eene hoorbaare ftem van Jehovah, die hem nadere bevevs. 17. En het aan- len gaf: 17. Intusfchen vertoonde zich v^B|XlTwa,haU dic zdfde verfchijning in het Leger, cen verteerend vuur, doch daar niet als cen vuur, 't geen rook- !>p het opperfte van ' fc> dien berg, inde oogen te en zoms vlamde, maar als een der kinderen van Is- , , ,. , , , s.AëL gloed, cue verteerde, wat op den kruin P,i^-in8't midden van ^gS Was: l8. Ell UR dat Zij Mo- de wolke, na dat hij SES in dien gloed hadden zien ingaan, den berg geklom- , . . , men was: en Moses zagen zij hem in geen veertig dagen tTgadagPe„Uenb:eSertrser" en veertig nachten meer. nachten. XXV. HOOFDDEEL. I | , T , . , \r 1. _LyoE nu Moses binnen de VuurjcYöval ioTmose's, Kolom gegaan was, gaf de Godheid als zeggende: Koning, den openbaaren Godsdienst wil¬ lende regelen, de volgende Wetten, aan vs. 1. 't Is natuurlijk, daar alle Godsdicnfteu van dc toenmalige waereld het meest zintuiglijk waren, daar de wijze van bekendmaaking, hier zintuiglijk was, dat nu ook de wijze van uitwendigen Godsdienst, zo zintuiglijk moest wezen; dit bewaard het fterkst voor de afgoderij. Hsz. ErCHHORN denkt niet onaartig dat, H. XXV—XXVI, de fchets is aan de werklieden gegeeven, en hier in geplaatst, en H. XXXV—XL de aantekening van Moses, hoe het volgends die fchets uitgevallen was.  van MOSES. Hoofdd. XXV. 351 deezen zijnen eerften Staatsdienaar. 2. Gii vs- spreek tot de , T .... . , „ .. ., , kinderenvanlsRAëi., zult het Israëlitisch volk mijnen wil be- dat zij voor mij een kend maken, namenlijk: dat ik van hun w™ eene vrijwillige gifte , voor mimen uit- na" zich vrijwillig be- J . , . wegen zal, zult grj- wendigen dienst, uit hunne goederen ei- lieden mijn hefoffer ne- lche; ik bepaal geenzins de fomme; de- men' ze gifte zal naar eens ieders geneidheid ingezamelt worden. 3. De gefchenken vs. 3. Dit nu is het .. ,„ „ hefoffer, 't welk gij die gij aanneemen zult, zullen alleen Van hen nemen zuit, zulken zijn, die tot de opterichtene Gods- ^£d' zilvcr en ko" tente kunnen dienstbaar zijn: gij zult goud, zilver en koper ontvangen, indien de vrijwillige geevers dit ten offer aanbieden. 4. Van de ftoffe om te verwer- vs. 4. AIs ook he_ ken, zult gij alleen deze kouleuren aan- meisblaauw, purper en , , , , feharlaKcn, fiin linnen neemen; hemelsblaauw, purper en fchar- en geiten [hair.] lakenrood , ook allerlei fijn Egyptisch katoen, geitenhair, 5. En roodgeverw- vs. 5. En roodge. de ramsvellen in deze ftrceken in achting, verwde ramsveiien, ■n 1, , , ,. . , dasfevellen en fittim. De vellen van den Tachas, die 111 deze hout. Arabifche Zeeboezem overvloedig gevan- vs. 4. Hemelsblaauw, neemt Michaülis voor een hooger blaauw, anders dat van de blakvisch. Het purper, van de purperflak die thands nog volgends Shaw te Tyras gevonden worcf$ — het rood, uit de eene Conchenille, toen onbekend, maar een rofenrood uit de fteek van een worm, op een plant bruizend. — MicHAëLis beweert dat het geen hier linnen vertaalt is, katoen behoorde geleezefl te worden. — F o ster de Eij'sfo, heeft de beste gedagte: het is zekere boomwol. vs. 5. In 't dal Sittim wast de Acacia veel, zij geefc een goede gom, en was voor het draagbaare Heiligdom dienstbaarer dan 't Cederen hout. — Het geen hun verder mogt ontbreeken, konden zij van de Karavanen koopen, die door deze woeftijn met hunne waaren trokken, Jefaia LX: 6,7. — De braambosch van Moses, was waarfchijnlijk deze Acacia. — Het geitenhair word in glans en zachtheid van de Oosterlingen, bo-  352 Het TWEEDE B O E K gen wordt, ook kunt gij het keurige, harde en ligfte Acaciehout van deeze vs. 6. oiie tot den woeftëfii tot bewerking ontvangen, 6. Ook lichter, fpecerijen tot , '.. , , . ,, ,. zalfolie, en tot roking zult gij de beste en zmverite olie tot de wdriekeurie fpeccrij- mp&g aanncemen ? 0ük fle kmidCrijen die tot eene voortrefiijke zalfolie kunnen dienftig zijn, ook zulken die tot drooge wierookige fpecerijen gevorderd worden, vs. r. sardonixfie- 7. Onder de kleinoodiën, vooral de Sar^enratden'^phod', donix, bui ten de anderen welken tot cieraad en tot den borstlap. ' van den EpJwd en {jOMlap Zllllen dievs. 8. En zij zullen nen. 8. Die vrijwillige gifte zal dan mii ccn Heiligdom .. ' . 0 0 maken, dat ik in't zijn, om eene koninglijke, mij toege- middenvanhenwonc. wijdde vddw001^g t£ maken , waarin ik in het midden des Legers mijne te- vs. 0. Naar alles dat r u • j 1 1 ik u tot een voorbeeld genwoordigheid zal vcrtoonen. 9. In t van dezen Tabernabel, zamenBellen van die veldtent, zult gij en een voorbeeld van _ , alle deszelfs gereed- u naaüwkeurig richten volgends de fchets fchappen wijzen zal, .. .. ' . , , xtiiiYn zij die maken, welke ik u van dezelve geeven zal, en vs. 10. zo zuilen zij zeifs 00k van de meubilen, die ik u ver- ecne Ark van üttim- _ hout maken: twee ci-toonen zal. 10. Onder de voornaamlte ïfarcTerOTzijn3!cnnn- meubilen zal eene arke zijn, voor mijn derhalf elle liarebrcet- „ejleim yerttek, deze zal llit SittimllOUt te, cn anderhalf elle 0 ' hare hoogte. gewerkt moeten worden, zullende twee haar'mé; l'outergoüd en «" ll£llf el lenSte hebbeil, Cll CC11 eil overtrekken, van bin, een half el in zijne breedte, en een en nen en van buiten zult ; , • * 1 , ■■ gi, haar overtrekken: halt cl hoog: 11. De ance zult gij met eenen gm.dcn kr'ans^ Masfist goude plaaten overtrekken 3 ZO maken rontom henen. boven de zijde gefchat — roodgeverwde ramsvcllen,eigenlijk f.iffraan,thauds rood Marocquin. Mits. Huiden van Zcedolfiinen, volgends MicHAëLis en anderen, — wij houden het met de Tachas, of Zeehonden. w. 0. MicHAiitrs heeft mijne toeftemming, wanneer hij wil dat Moses ccn Tabernakel zelf in de Wolke gezien heeft, waar van hij ccn verkleind model genomen heeft.  van MOSES. Hoodd. XXV. 353 wel in haai- inwendig als uitwendig aan- vs. ia. En giet voor „ , .. haar vier goude rin- zien; om de bovenlte kant zult gij een gen, en zet die aan hagouden krans maaken; 12. Ook zult gij ^^gln*% vier gegoten gouden ringen, aan dezel- .^|^^^ndevc vasthechten, aan de bovenfte hoeken re zijde zün. in de lengte van de arke: 13. Ook zult handbomen van öttimgij vier handboomen om de arke te draa- n\°ei;tgocuId.overtrek hcn een, van Sittimhout, met goud overto- , vs. 14. En (teek de ° ' handbomen m dc rin¬ gen, maaken: 14. Gij ZUlt dezelveil be- gen, die aan de ziide itendig in de ringen houden, op dat dit fö^^JE* heiligdom altijd ter verdraaging gereed vs. 15. De draagbo- Zij. l6. Als dat alles gereed is, ZUlt gén der Arke zijn, zij gij in de bondkist het. echte handfehrift gen worden. der wetten leggen, het geen ik u gee- gijv?nt^'^n veu zal; 17. Het dekzel der bondarke h« getuigenis dat iku om deszelfs befprenging, anders het ver- vs. 17. Gii zult ook zoendekzel genoemd, zult gij van masfief Z™iïïï maken?" goud maaken, van dezelfde lengte en Jw,ee *"eMn ,ecne ö 7 ° halve zal Zijne lengte breedte als de arke: l8. Gij ZUlt Ook zijn, en anderhalf elle twee Cherubs van goud, uit één ftuk zl'vSe. 1™ Gij'zult ook maaken, aan de beiden hoeken van het'^^|„Xhé dekzel; ig. Zo dat zii aan die hoeken feoud] zult suze «»- ' „in ken,uit beide de einden regt tegens elkander overiïaan, en dat van 't verzoendekzei. zij beiden met het dekzel, één fluks eenen ctoüb™^hét werk uitmaaken ; en dus met hunne c?"e eind£Laan d?ze ' zijde , en den anderen voeten verbonden zijn aan het dekzel. Cherub uit het [andc- ' , . , 'L £ 1- ■• rei einde aan genezij- 20. De vleugelen deezer Cherubs zult gij de: uit het verzoen- in zulk een gedaante maaken, dat zij Sf^tfÏÏtaf, boven uitfteken, om het dekzel, als 't uit beide de einden van J t zelve. vs. 20. En de Chefs. 16. De Egyptenaaren lagen veel ter bewaring in hunne kisten voof IJis en Ofiris. Hsz. vs. 17. Der Jooden beuzelingen, omtrent deszelfs dikte, fpreeken zich zeiven tegen, 'er moest dan meer goud toe gebruikt Zijn, dan tot alles verwerkt is; en de arke zou naauwelijks draagbaar geweest zijnv D. Deel. %  35+ Het TWEEDE BOEK rubrni zuilen beide hun- waare, te ovcrfchaduwcn: zn zullen de ne vleugelen om hoog , , , ,, ; , uitbreiden, bedekken- aangezichten wel naar elkander gekeerd meSffv^&V to*%i> doch' zó-> dat ziJ neêrflaande e:i hunne aangezichten op het VerZOendekzcl zidl , 21. Dat dekzullen over elkande- 1 ; f ren zijn: deaangezich- zcl, ZO Verfierd, Zlllt gij op de boildten der Cherubim zul- . . * , , , ,. • ., len naar'tverzoendek-kist leggen, na dat de wetten, die lk Zels.'i"i. En gij zult u Scevcn zal' van tusfchen de Cherubs die de zei af, van tusfchen de Qodlijke 'SchécJuna draagen, Zlllt gii het twee Cherubim (die op J ' ö 1 ^ & J de Ark der getuigenis- antwoord bekomen. 23. Gij zult ook fe ziin zullen) alles , , , , , wat ik u gebieden zal de voorzaal van deze koninglijke veldisKAcLinderen van tent mct nuisraad verfieren, en wel met vs. is. Gij zult ook eene tafel van Sittimhout, van twee ellen eene Tafel van fittim- , , , , ,,- hout maken: twee el- lengte, en een clle breedte: cen en een hall eTccnecriSbre^ els hoogte, 24. Deze zult gij ook met te: en eene en eene louter gouden plaaten overal overtrekken, halve elle zal hare i ' , • 1 hoogte ziin. routom het blad zult gij ook een lijst, vs. 24, Engii zult haar , .. , ' met louter goud over-kransgewijze maaken: 25. lot meerder treken: gij zult ook fieraati en tot meerdere overeenftcmcenen gouden krans ' en eVC11 ZÓ zei ven [uitgaande,] zal 't met de bloemfiguuren zii'11 , met noch een knoop onder , ... , ,. . twee rieten, uit den betrekking tot de zes takKen die uit den LlTzljnf metCdeZO middenBcng voortkomen : 36. Alle die zes rieten, die uit den fieraadiens zullen niet daar aan gehecht kantielaar uitgaan. 0 vs. 36. Hunne kno- (gcfoldeerd), maar daar uit gebijtelt worLmenV^hem"ijn" denj want de geheele kandelaar zal mas- «'nig^dichrwerk'van flef S0lld m0CtCn llit éé» ftuk bc" louter goud zijn. werkt: 37. Alleen zullen de lampen zel- vs. 37. Gij zult hem ...... , ook zeven lampen ma- ven, die gij zult laaaten maaken , los UmVn^kenfën ^ ^ lamPcn *V&* aangeBokeii worzüdenllChten am ziiBe dcn' en van dc v00rz'jde lichten. 38. Al vs. 38._zijne fimi- wat tot gebruik van den kandelaar dient, ten*zuUenTomer^o'iia z0 wei de Biuiters als de dompers , of z1->n- tt* om de kooien te vangen, zullen van vs. 39. Uit een ta- lent van louter goud goud zijn : 39. Uit een talent gouds zal men dien maken : , .. , . , . , met aiie deze gereed- zult gij den kandelaar, en al wat tot lcliappcn. vs. 37. De Samaritaanfche overzetting heeft hier eene goede lezing, gij zult zijne lampen aanfteken. vs. 39. Nogmaals moet ik mijn Leczer herinneren, dat ik niet altijd dc waarde in onze munt overbrenge. Eisenschmid de Penderilus, word hier.  van MOS E S. Hoofdd. XXV. 357 •denzelven behoort, maaken. 40. Gij Mo- J vs. 4°- Zie dan toe. . dat gn het maakt naar ses, draag naaüwkeurig zorg, dat alles hun voorbeeld, weit zo naaüwkeurig, zo overeenkomfrig gc. ^ ^n berg getoon* maakt worde, als mogelijk zij, volgends die 'fchetzen, welken ik u hier onder 't oog gebracht hebbe, cn welken gij in deze veertig dagen, in uwe verbeeldingskracht kunt inprenten. WXXVI. HOOFDDEEL. a t nu de veldtent zelve aan- vs. i. Den Tabemabelangt, en haaren omtrek; derzelver ™.§g&$ behang, zal uit tien onderfcheiden gor- ümgetwerntimnen.he- °' n. melsblaauw, purperen dijnen beftaan, gemaakt van het fijnlte fchariaken,[met] che- ,. „ 11 1 »i „„ rubim van't allerkun- hunen van Egypten, en allerkostbaaist ftigst werk zult gijze gevveeveh met Cherubs, aan beiden ^j-"^'i. De lengte van den zichtbaar , cn bloemwerk van he- een gordijn zal agten- ... r 1 1 1 1 twintig ellen, en de melsblaauw, purper, en Icharlaken kou- brectte van een gorleuren: 2. Elke baan zal agtentwintig el- Sfè^örilfnei len lang zijn, cn vier ellen breed; van zuilen'eene maat heb- ° . J ' 7 ben. diezelfde lengte en breedte , zullen de vs. 3. Daar zuilen 1 , .. ir-t 1 vijf gordijnen t'zamen negen andere baanen zijn; 3. Vijf baa- gevoegd ziin, de eene nen zullen zameugevoegd worden, maa- aan dc andere: weder- 00 'om zullen er vijf gor- ■kende dus een tapijt van twintig ellen dijnen t'zamen ge- , , ,, , .. voegd ziin, de eene breedte ; zo zullen er een paar zijn: aan de andere. 4. Aan de uiterfle rand van dit tapijt, ncn^^w? in de lengte , zult gii hemelsblaauwc litskens maken aan ,. r , , • ,c den kant der eene gor- hnte listen maaken, kort aan den zelf- diine, aan 't mrerfte, kant; ook zo aan het andere tapijt , ^ .^^"^S hierin van de meesten gevolgt , doch MicHAëLis neemt de waarde van cen talent * minder dan dezen. 3 vt. 40. Paulus fpeelt hier op Heb. VIII: 6. Waarfchijnliik is het, dat m o s f. s toen ook in den verheven zin van dezen Godsdienst, tot nader onderwijs van dc Priefteren, ingeleid is. Z 3  35s Het TWEEDE BOEK doen aan don uiterftcn daarmede fluitende: <. Vijftig; zulke liskant der gordijne aan .. J J s de tweede t'zamenvoe- len zult gij, op zekeren afBand , aan ge"s.e*5. vijftig; ftrik- het eerfte tapijt, een weinig binnenwaards S*Sfzetten; en het «te tapijt tegen en vijftig ftrikiitskens over die van het eerfte, ook vijftig; zult gii aan 't uiterfte , , . ° der gordijn maken,dat doch meer op den kant geplaatst. Deze Tegendëis• dez™: dienen om de tapijten wel te doen litskens zullen het een fluiten, 6. Ten dien einde zult gii vii'faan het andere zamen . ö j j vatten. _ tig gouden knoopeii maaken, die de lis- vijftig %udéZhaakies fen verbinden zullen , op dat het dus ttftSAR Cen behoorli-ik Sloten veldtent kan worde een aan d'andere, den: 7. Doch bchalven deze gordijn , met deze haakjes, op , . , .... dat het een Tabernakel zult gij van bewerkt geitenhair noch eene ZUvs. 7. Ook zult gij andexe maaken voor den Tabernakel van gordijnen uit geiten- elf baaneii: 8. De lengte van zulk een fhair] maken, tot eene . 0 Tente over den Ta- gordijn , Zal ddtig elldl Z1J11, Cll dllS dijnen zuit^Vdic°ma- twcc dW overhangende over het beste "'vs. S. De lengte van ïp* ' d°ch de brccdtc Z:Ü ™T cl,e11 ven gordijn zal dertig zijn , van elke baan; doch eene baan ellen, cn de brectte , ... , , „ , , van een gordijn vier meerder zijnde , zal het m de breedte $mShmn ttè vierentwintig ellen, cn dus vier ellen mimaat hebben, nier zijn. 9. Deze baanen zult gij tot vs. 9. Engijzultvuf .. 0 J van deze gordijnen aan twee tapijten maaken, waar van het een, voegenden z^e'^vaifde- lMt yiÏÏ baanen zamengcvoegd bcBaan' ze gordijnen bï-zondcr: zaj. »t andcr ujt zes baanen; doch de en de zesde van deze ' gordijnen zult gij dub- zesde baan ziilt gij dubbel tegens malbel maken, recht voor 11 , ', „ op de Tente. kandcren maaken, als een voering of om- flaandc rand, zo dat deze baan juist voor den ingang van de tente als een bree- vs. 10. En gij zult dc lijst afhangt; 10. Gij zult ook vijfviiftig ftrikiitskens ma- , ken aan den kant van tig ltTikskens maaken aan elk tapijt, aan testte 8inrde"t'zamen-" net eene meer binnenwaards , aan het voeginge, en vijftig vs. 7. Dit is de geit van Angola, uitvoerig door Hassllquist befchreven.  van MOSES. IIoofdd. XXVI. 559 andere meer op de uiterfte eindens. ii. Doch de knoopen van dit. tapijt zullen van koper zijn, waarmede gij deze twee vast maaken zult, tot een verdek voor den ingang; 12. 't Geen dus inde breedte cverfehiet, zijnde bijna de • helft van het voorfte gedeelte, zal bij het achterfte gedeelte van den Tabernakel, fchuins en ruim afhangen. 13. Even zo de elle die deze gordijn aan elke zijde langer is, dan de voorige, zal fchuins afhangen, aan elke zijde, en dus het eerfte fchoone tapijt te beter bedekken. 14. Gij zult nog buiten dat kleed, een ruimer kleed van roodgeverwde ramsvellen maaken, tot befchutting, voor dc twee fraaije gordijnen, en daar over, tegens alle aanvallen van het weder, cen van Tachasvellen naar evenredigheid in grootte. 15. Den Tabernakel zeiven zult gij van hout maaken, en wel bijzonder van Acacia deelen; doch niet in de breedte, maar in de lengte, en dus ftaande genomen , iö. Dc lengte van elk deel , zal tien ellen zijn, en een en een half in de breedte, 17. Elk deel zal aan de beiden zijden zijne behoorlijke voegen hebben; de een tegenover dc anderen, even als de {porten in een ladder, zo zullen zij allen eikanderen in de zamenvoegiug volgen: iS. De zuidzijde van den Tabernakel, zal üt twintig berderen van die lengte en breedte beftaan. 19. Deze twintig deelen zullen veertig zilveren pedestallen hebben, zo dat dezelven zich zo wel Z 4 ftriklitkens aan den kant van de gordijn, die de tweede t'zamenvoegende [is.] vs. 11. Gij zult ook vijftig kopere haakjes maken , en gij zult de haakjes in de ftrikliskens doen, en gij zult de Tent t'zamenvoegen, datze een zy. vs. 12. Het overige nu dat overfchict aan de gordijnen der 'lente, de helft der gordijne die overfchict, zal overhangen , aan de achterfte delen des Tabernakels. vs. 13. Kn eene el'.e van deze cn eene ciie van gene zijde, van 't gene dat over zijn zal aan de lengte van de gordijnen der Tente, zal overhangen aan de zijden van den Tabernakel, aan deze en aan gene [zijde ,] om dien te bedekken. vs. 14. Gij zult ook de Tent een dekzel maken van rootgeverwde ramsvellen; en daar over een dekzel van dasfevellen. vs. 15. Gii zult ook tot den Tabernakel ftaande berden maken, van fittimhout. vs. 16. De lengte van een berd zal tien ellen zijn: en een en eene halve clle zal de breette van elk berd zijn. vs. 17. Twee houvasten zal een berd hebben, als eene ladder gezet, de eene neft'cus de andere: dus zult gij het met alle.de berden van den Tabernakel maken. vs. 18. En de berden tot den Tabernakel zult gij [dus] maken: twintig berden naar de zuidzijde zuidwaarts. vs. 19. Gij zult ook  360 Het TWEEDE BOEK veertig ziu-ere voeten van buiten als van binnen vertoonen • maken on Ier ne twintig- «««yu vcicuuneu , bèVaên: twee voeten zullende door twee houvwasten met de onde' een berd, aan * . , , zijne twee houvasten, acacia - houten deelen verbonden worden , ZrZ^TC™ en °P deze wiize z»k gij ^ de deezijne twee houvasten, len voorzien : 20, 21. Even zo zult vs. 20. Daar zullen , .... ook twintig berden gij de noordzijde van den Tabernakel zijn aan de andere zij- ,^,„ni.„„ r\„ i, 1 de van den Taberna- maaken, 22. Doch van achteren, aan de keu aan den noord- westzijde van den Tabernakel , zult gij vs. 21. Met hunne maar zes deelen nodig hebben ; van veertig zilvere voet- , 1Cj , , , , nukken; twee voeten oezeilde lengte en breedte , als de twef voe^en^er11 v°origen, en met dezelfde voctftukken: een ander berd. 23. Doch aan de hoeken ten zuid- en vs. 22. Doch aan de n zijden van den Taber- nooro.wesr.en , zult gij twee berderen tèn'znu lij zésWber- lainfiig zamenvoegen ; voor eiken hoek devs.m23.e0ok zult gij 66U '■> "4- °P deZC VV'iZC Zlllt g'JZC vaI1 twee berden maken tot onderen en boven verbinden: van oude hoekberden van den j , . .. . , , . Tabernakel, aan beide oei en door middel van de voetltukken, devsi.J24I!'En zij zui- Mn eikanderen gehecht, en van boven len van beneder. [als] door eClieil ring : Cll CVC11 ZO Zlllt tweelingen t'zamen- .. , , gevoegd ziin, zij zul-g'J met de andere hoekberderen doen, gen °aan ^Spwelndê 25- Dus zu1,en 'cr agteraan deelen zijn, mengcvoe$Z! met die evcn a,s de zll5d" en noordzijde, met eenen ring: dus zaïhet dubbele voetftukken zullen voorzien wor• met de twee [berden] 1 , „.. . ... zijn, t.it hoekberden den •> ~6 1 -7- OlJ Zlllt ook lange Aca- Zlvs?n«.ZDus zullen ^T*0*^ AWvöl laaten maaken; ten dc acht berden ziin met getale van vijf, voor elke zijde van de hunne zilvcie voeten, „ zijnde zestien voeren, teilt; 28. Gij ZllltZC ill CC11 geVOeglijtwee voeten ondereen hZb„ twr vo~tcl1 on(,cr ccn berd- »*• 26. Gii zult ook richelen' «naken van fittimhout: vijf aan dc berden van de eene ziide des Tabernakels, vs. 27. En vijf richelen aan dc berden van de andere zijde des Tabernakels: a s ook vijf richelen aan de berden der zijde van'den Tabcrrakel, aan de beide zijden westwaarts, vs. 28. En de middelde richel zal midden aan dc berden zijn, dporfchietendle van 't een tot het ander einde vs. 24. Het fpreekt van zeiven, dat deze hoeken van onderen bij de voetftukken uitftaaken in zamenvocging, cn boven niet; ik zie dan geen noodzaak, om hier eene andere vertaling te verlangen.  van MOSES. Hoofdd. XXVI. 361 ke orde plaatfen; de derde zal juist in 't midden komen, en de geheele lengte van -zulk eene zijde doorfchieten , en dan de volgende op een' evenredigen afltand; 29. Die Sittimhoute deelen zult gij binnenwaards met goud overtrekken, en de ringen , met welken de berderen , door de latten, zullen zamengevoegd worden, zullen ook van louter goud zijn: en die latten zullen ook met gouden plaaten overtrokken worden. 30. Als gij dit alles vervaardigd hebt, zult gij de tente even zo opfiaan als gij in de fchets op dezen berg gezien hebt. 31. Gij zult ook een binnenfte gordijn maaken van 't allerfijnfte geképerd Egyptisch katoen , met Cherubs geborduurd; geen andere kouleuren zult gij tot het bloemwerk daar in brengen, dan hemelsblaauw, purper, en fcharlaken, waarmede gij borduuren zult , 32. Dit gordijn zult gij aan vier Acacia-hoate pijlaaren hangen, welken ook met goud overtrokken, en van boven met gouden haaken voor 't gordijn, van onderen met zilveren voeten .gemaakt zijn. 33. Het gordijn zult gij boven aan die haakjes .samenvoegen. In dat geheim kabinet zult gij de bondkist, achter dat gordijn, plaatzen, zo dat deeze beiden vertrekken, beftendig , door middel van het gordijn ' afgezonderd zullen gehouden worden. ; 34. Als alles in gereedheid is, wat in de bondkist gebragt moet worden, zult! gij het dekzel op 't zelve zetten, j 2 5 vs. 29. En gij zult de berden met goud overtrekken, en hunne ringen (de plaatzen voor de richelen) zult gij van goud maken: de richelen zult gij ook met goud overtrekken. vs. 30- Dan zult gij den Tabernakel oprechten, naar de wijze , die u op den berg getoond is. ys. 31. Daar na zult gij cen voorhangzel maken, van hemelsblaauw, purper, fcharlaken en fijn getwernt linnen, van 't allerkunftigst werk zal men het maken met Cherubim. vs. 3;. En zult het hangen aan vier pilaren van fittim [hout,] met goud overtogen, hunne haken zullen goud zijn: [ftaande] op vier zilvere voeten. vs. 33. En gij zult bet voorhangzel onder de haakjes hangen, eri ;ij zult de Ark der gemigenisfe daar binnen iet voorhangzel bren;en : en dit voorlung:el zal ulieden eene cheiding maken tuschen het Heilige, en iet Heilige 'der heili;en. vs. 34. En gij zult iet Vcrzoendekzel op le Ark der getuigenis'e zetten , in 't Heilie der heiligen.  S6* He.t TWEEDE BOEK ys. 35- Dc tafel nu o<. De overige meubilen zult gij dus zult gn zetten buiten ^ D °J het voorhangzel, en plaatzen: m de voorzaal van de veld- den kandelaar tegen de .. ' , Tr „ c , tafel over,aan dc eene tent: ZUlt gU de koninglijke tafel zetten , nak^waltsfmaar C11 daaV «g1 te§C11 °Ver de VOrftelijke de tafel znit nii zetten kandelaar: zo dat de kandelaar aan den aan de noordzijde. . , , , zinder-, en de tafel bij den noordervs. 36. Gij zult ook wand , Baan zal: 36. Den ingang van aan de deur der lente ~ .. . een dekzel maken, .den 1 abcrnakel zult gij ook met een van hemelsblaauw, pur- . i 1 . r< per, fciiariakencnfiin gordijn voorzien; ook van t best Egypborduunwërk.'1'Se" tisch katoen geborduurd , met bloemwerk uit de drie bepaalde vs.37. En gij, zult kouleuren: 37. Vijf pijlaaren zult gij tot dit dekzel vnfpi- , , ,.. , - laren van fittim [houtj maaken om er dat gordijn aan te han- «^"ovferrrekken" gcl1 •> mct gouden plaaten en gouden haa- hunne haken zullen ^m. ^och haare voeten zullen van gegoud zijn: en gij zult 7 0 hun vijf kopere voeten gooten koper zijll. gieten. XXVÜi HOOFDDEEL. f"\ , , ., , vs. 1. Gij zult ook 1. VJnder de meubilen van den eenen Altaar maken yOOthof, Zal de flagtoffer - altaar liet VOOrvan fittimhout, vijf 0 . . _. eiien zal dc lengte zijn, naamBe zijn, gij zult hem ook Uit öltt?,Yvierkantdzai "ees timhouten planken laaten maaken, in 't tett^^cTte*1' * 3**e*anti viif ellcn lanS en breed; en vs. 2. En gij zult zijne hoogte zal drie ellen zijn. 2. Hij omzijn™ iSeken, zal op de vier hoeken zijne verheven uit hem zuilen zijne vmBekken hebben, doch die zullen uit hoornen ziin, en gij zult hem met koper één Buk gemaakt moeten worden, met overtrekken. ^ ^ den Voorts zult gij den altaar, hol zijnde, van buiten en binnen , met koperen plaaten over- vs. 1. Hij werd dan met aarde aangevuld, het koper en houtwerk onaangevuld had dan de figuur van een H. Michaclis vierkant, daar de Egyptenaaren in het rond veel geheims zoeken. De beste tekening van den altaar uaar de befchrijving, is die door Hei mus gegeeven.  van M O S E S. Hoofdd. XXVII. 363 trekken; 3. Gij zult ook gereedfchap , vs. 3. &j zult hem , ... , , „ ,. ook potten maken, om daar bi] gebruiklijk, laaten vervaardigen; zijne asfche .te ontfanketels om den asch te vervoeren: a* ft^j^öfe fchoppen , de eironde befprengbekkens bekkens, zijne kmu- rr ' , welen en zijne kool- voor het bloed, de vorken en de vuur- pannen: aiie zijne Repotten , en welk gereedfchap gij daartoe vandk\pTrPmaken! ^ ook gebruiken moogt, 't zal alles van koper moeten zijn: 4. Voor dezen al- Vs. 4. Gij zilt hem taar zult gij ook cen rooster van ge- v^lJpe^^^tkvlochte netwerk , van koper maaken : en sn zul* aan dat net ' . vier kopere ringen ma- deze zal aan de hoeken vier zwaare ko- ken aan zijne vier einperen ringen hebben; 5. Nadien hij op de"j. s. En gij zult zijne richels, op de helft van den al- *« den omloop 1 des altaars van bene- taar, zal leggeu, zullen deze ringen den opleggen: zo dit dienen om hem behoorlijk opteligten |g S£ zij!midde" 6. Doch voor den geheelen altaar zult vs. Gij zult ook gij daarenboven handboomen laaten maa- h:indbomen maken tot ^ J den altaar,handbomen ken, van Sittimhout, met koper overto- vm fittimhout, en gij „.. , , , ,, . , zultze met koperover- gen; 7. Gij zult de handboomen 111 de trekken. daartoe vervaardigde ringen doen, zo dat j^7^^^" zij aan beiden de zijden komen als men ringen gedaan worden, J J zo dat de handbomen den altaar vervoert: 8. Merkt wel dat aan beide zijden van dc altaar hol gemaakt worde , alleen men hem draagt. a'S van houten deelen even zo als gij zijn . v.s- 8- G}> ?uit hcm 0 J J nol van planken ma- model gezien hebt op dezen berg: ken: gelijk Hij u op 9. De voorhof van den Tabernabel, heeft,bezo zuiien'zy dien gij toeftellen zult, zal op de volgende do™;9_ Gij zu]t ook wijze moeten zijn: de zuidzijde aan den den voorhof van den Tabernakel maken: aan ■ buitenkant zal voorzien zijn van een den eindbnek .zuidtentgordijn van fijn zesdraads linnen , ^Xr behangen" ter lengte van honderd ellen , niet ge- van fi.in wwerw ïin- 1 . nen ZIJn • "e lengte van borduurd, maar doorfehljnend, 10. Twill- eene ziide zal honderd tig piijlaaren zullen dienen om 'er dezè v?. tc'ook zuHen gordijn aantehangen, derzelvcr voctftuk- zijn,e twi",tig püare,l» o j o1- •> »«s«f~-»Ty* rv««4i,uii en der zelvcr twintig ken zuilen van koper zijn; de pijlaaren voeten koper zijn: de  364 Het TWEEDE BOEK haken van deze piia- zclveii van dc Acacia \ dc haakcn waarren en hunne banden . . zullen zilver zijn. mede gij de gordijnen (pannen zult, zullen van zilver; en 't fcrdoïïftuk der pivs. ii. Dus zuilen j;iaven jnsgelijk vaö zilver zijn: ii. Even ook aan de neordzijde o j j in de lengte de be- zo zult gij den uoorderhock maaken. iangzelen honderd _j ,-: , , ... [ellen] lang ziin: cn 12. Doch de OOSt- eil de WCStZljde Van Mnrft dit vierkant zullen maar van vijftig elvoeten (koper: de ha- ien zijn hiertoe zult gij dus één gor- ken der pilaren'en der J .. ,. zeiver banden zullen dijn van vijftig ellen noodig hebben; ZÜvs. it^kn in de en tien pilaaren zullen genoeg zijn, om hofdaLVadedw^r-" de gordijnen behoorlijk vast te maaken, zijde, zullen behang- V001tS Zlllleil zij Op dezelfde wijze gezelen van vijftig ellen , , , r , , zijn: hunne pilaren maakt worden. i$. Doch ichooii de vo"t'entien!r ZClVer voorzijde dezelfde breedte hebben zal, vs 13. van gelijken zujt om ^at het de ingang tot de zal de brectte van den c J - 11 voorhof aan de eest- veldtent is, dezelve anders maaken. zijde oostwaarts van . , ... , , vijftig eiien zijn. 14. Gij zult daar twee gordijnen hebys. 14. Zo dat er ^m cj]. van vüft}g ellen, waartoe drie vijttien ellen van de . behangzeien op [de pilaaren op behoorlijken afftand nodig zul- eene] ziide zijn, hun- ... , , , v^ ne pilaren drie, en len zijn, aan den eenen hoek. 15. kven lmZ\TfT vijftien zo zal ook de ander gordijn aan drie [eiien] van de behang- pjjaaren gehecht worden, voor den an- zelen aan de andere 1 a ,-111 zijde: hunne pilaren deren hoek. 16. Doch het midden, de drie, cn hunne voeten . j 1 p „„1 ,„„ „„,, dric.' ingang van den voorhor zal van een vs. 16. in de poort der gordijn voorzien zijn van twinnu van den voorhof s J ■> zal een dekzel van tig ellen, dit gOl'dijll Zlll Ook Wel Vail twintig ellen zijn, van . .„ .. , " , , n- hemeisbiaau, purper, fijn linnen ZIJI1 , het zal konltig met de [werafiinnen %"ebor- drie voomaamfte kouleuren geborduurd duurt werk: hunne WOrden : dit gordijn ziilt gij aan pilaren vier, en hunne , fv voeten vier. vier pilaaren vast maaken. 17. Jüe pi- renSdes7VooriKdfS zuk laarefl zullen op cen en dezelfde wijze len met ziivere banden gemaakt zijn, geen zal zilveren voeten bezet zun: hunne ha- o J ' a ken zullen ziivere hebben, maar wel allen zilveren haaken ïiin; maar hunne voe- , n , . n T T 1 1 „1 ten zuilen kopcrezijn. en kroouBukken. 18. Het geheel zal vanS'dén\oorhofSzai d«s een langwerpig vierkant maken, van  van M O S E S. Hoofdd. XXVH. 365 honderd ellen lengte,en vijftig ellen breed- honderd ellen zijn,en .. , . , . . , . de breedte doorgaans te, naar evenredigheid zal de hoogte der vijftig, en de hoogte kolommen vijf ellen zijn : alles zal van ^LSn^iSaS* fijn linnen en koper wezen. 10. Ta in .hunne vo?ten zullen „ T , ,r, , kopere zijn. alles wat gij verder aan den laberna- vs. 19. zo zal ai het kei, mogt gebruiken, het geen niet bijV V£hv*tko%r%rn. zonder opgegeeven is, zal van koper zijn, allen de pinnen van de pilaaren, waarmede de voetftukken voorzien zijn, en allen de touwpinnen moeten koper zijn. 20. Gij zult een wet maaken, die te- vs. 20. Gij nu zult vens eene altoosduurende belasting voor deA ^"geWeden?dat'ze het VOlk Van Is racl Wezen zal, dat zij tot u brengen reine olie , , , . van ohjven, gefloten de olie tot den gouden kandelaar leve- tot den lichte: dat ren moeten, zuivere olijven- bik, niet p^fnS.de Ism" geperst, maar door kneufing uitgelekt, in een' goeden voorraad, want de lampen zullen altoos brandende gehouden worden. 21. En wanneer dezelven ge- vs. 21. in de Tente . . ,. der t'zamenkomite, zuivert en ververscht worden met olie, buiten het voorhangzel, zal zulks in het heilige moeten gefchie- cIaI^JL^^ den in de voorzaal: des avonds en en ^ijne zonen toe- 's morgens zal de kandelaar behoorlijk avond tot den morgen nagezien worden, en wel van het Aaro- ^jffi*^ nitisch genacht: deze bepaaling, hoewel eeuwige inzetting zijn ■ r °' voor hunne geflachten er naderhand bijgevoegt, heeft dezelfde wegens de kinderen kracht van duurzaamheid, als allen de vanIsRAeL- voorige fchikkingen. AXXVIII.H00FDDEEL. ls gij van allen deze bepaalingen vs. 1. Daarnazuit aan het volk opening geeft, zult gij ook si' uwen broeder , a ° , Aüron, en zijne zo- hUll de verordening omtrent de perzoo- nen met hem, tot u doen naderen, uit het vs. 21. De zin van getuigenis is orakelhutte — plaats des gefprefa. Mus. — Liever gehoorzaal.  S66 Het TWEEDE BOEK nfidflew der kinderen nen • die den Tabernakel bedienen zullen, van IsR-Aci-, om mij .. , , , , het Priesterampt te be- mcdcdcelcn: gij zult bevelen, dat A a r o n r'o n" : iJmf cnen zijne vier zoonen uit het ganfche a»inu, eleazar yQjj door Mij gckooren, als mijne holen Itamar, Aa- j rons zonen. bedienden alleen die aanzienlijke waar- vs. i. En gii zult digheid bekleeden : 2. Aüron in het hc.7>geb™S^ bijzonder als de vertrouwdBe dienaar van ken:° tot heerlijkheid \ vorBelijke paleis, zult gij eene onderfchei- en tot cieraad. 1 • .. .. - de kleedmg laten maaken, met tot cieraad alleen, maar alles vorftelijk deftig, vs. 3. Gij zult ook 3. Dat gewaad zult gij door kundige &Mthartênzifn! mannen laten maaken , die ik tot dit derwi^heid'vennik werk met een «Wiekend Vernuft be8aafd hebbe : dat zij A a- hebbe, gij Zlllt fflet hllfi Zorgvuldig alr o n klederen maken, , . TT . n m i, bediemng van les overleggen, op dat des HoogenprieBers het Priesterampt. gewaad uitmuntend zij , waardig eenen man, die 't prieBerampt na plegtige invs. 4. Deze nu ziin wijing mij beBcndig bedienen zal, 4. De kleederen die zij tot dat einde maaken KPtod% ecnenman- billen, vooral bijzonder voor denHoogentei, cn' eenen rok vol priester, zullen deezen zijn: eenen borst- ooekens, eenen hoed , . . , en gordel: zij zullen lap met een Ephod, een ruime overrok, ^ÖVheeuigrJktieren een onderkleed tot aan de voeten hangenmaken, en zijne zo- de met oogjes , den tulband , en dc nen ,'ommii het Pries- „ 11 j ' 1 1 terampt te bedienen, roks-gordel; zij zullen alle deze kleeding van Aüron en zijne zoonen maaken, die alleen bij die gelegenheid zullen gedragen worden , wanneer zij in vs. 5. zij zuilen ook den dienst het Heiligdom zijn zullen. dat goud, hemels- ^ -y^at de floffe van des Hoogenprie- blaauw,purper, fchar- j vs. 4. De Urim en Thummin fchijnt zeker eene navolging te zijn van dien gulden keten met faphiren en edel gelleente , welken de HoogenprieMer onder dc Egyptenaaren droeg, en waarheid genoemd werd, volgends 't verhaal van Diodorus Siculus.  van MOSES. Hoofdd. XXVIII. 367 fiers Meeding betreft, daartoe zal goud- laken en fijn linnen draad, en de drie hoofdkouleuren 1U t vs. 6. En zullen den borduuren van fijn linnen gebruikt wor- gggttïïï,, den. 6. Het kamifool Zonder mouwen, purper, fcharlaken en „ , .. fijn getwernt linnen, doch van vooren gelloten, zult gij van van 't atierkunitigst Egyptisch katoen maaken , keurig met wevrs%. Hij zal twee bloemwerk, gouddraad , hemelsblaauw, t'zamcnvoegende . fchoudcrbanden heb- purper en fcharlaken geborduuit: 7. Dit ben aan beiden zijne , -r 1 1 1 einden, daar mede hij kamifool van boven ruim en open, zal t'zamengevoegt zal met banden op de fchouderen om den w°stie8n- En de kunft;_ hals toegebonden worden: 8. En de ê'e riem van zijnen .. r , . , , Ephod, die op hem riem , die tot ichouderbanden tevens is, zal zijn gelijk zijn dient 7al van het 7p1fdo kn zijji werk, van het zelve, ment, z.u van net zeirae Katoen zijn, Vangoud,hemcisbiaau, en op dezelfde WÏjzè bewerkt als de P"iT-er, fcharlaken en , , rr. r. , . fijn getwernt linnen. Ephod. 9. 1 wee iardonix-fteenen nog- vs. 9. En gij zult thans zult gij in plaats van knoopen tot "amen der dc fchouderen gebruiken, waarin de naa- zoonen vari Israëi. 7 daar op graveeren. men der twaalf zoonen van I s r a ë l vs. 10. Zes van hun- , rr • r i 11 ne namen op eenen koning mgelneden zullen wezen. 10. Zes neen, en de zes oveoP eiken fteen, naar de orde van hunnen ,° naarVml ouderdom. 11. Zo als de fteenfniiders ne geboorten: .. , • vs. 11. Naar ltcen- gewoon zijn de zegelringen te gravee- fnijders werk, gelijk ren, zult gij de naamen in de fleèaeney^^jj^^^fe laten fnijden , die in het goud omvat twee 'fteenen gravf ., 1 6 ren, met de namen der zullen zijn, ia. Die twee kleinodiën op zoonen van Israël: 1 r , , , , , .gij zultze maken dat- den lenouder als knoopen dienende, zul- ze omvat zijn in gouïen het volk van Isracl hunne ver- de*^^n gij zuit vt. 8. Men zou ook het achtergedeelte van den Ephod, het geen op den rug kwam, daar door konnen verdaan, ook dit laat de text toe, het is vrij dubbelzinnig om hier keuze te doen. vt. u: De mogelijkheid van dit graveeren in zommigen fteenen word van reizigers , diamantflijpers tegengefproken ; onvoorzichtig nogthans , daar de mogelijkheid kan beweezen worden, fchoon 'er thans misfchieO, meer arbeid toe behoort, om dat de wijze anders is dan oulings.  368 Het TWEEDE BOEK de twee (lenen raan de pfichting herinneren, daar hij nu in hunden0 UEphodndz«ten" ne plaats Jehovah dient, in allen die plichSSK: ten, die zijne koninglijke hofhouding yo* deren van Israci.: r\ntXt Noch tWCC gOlldcn klIOOpen en Aan.on zal hunne J " , namen op beide zijne zult gij maaken: 14. Ook twee gouden SS^tSS^-lm» van masfief goud, van een en aangezichte van Jcbo- dezelfde lengte, doch elke fchaakel zal uit * vs. 13. Gij zult ook masfief goud draadwerk beftaan , deze gouden kaskens ma- ^ Zlllt gij met de tenké1i4V.a.^touter:C" gouden knoopen zamcnvoegen. 15. Dan goud; geiijkcindigen- zuit gij cen borstlap laten vervaardigen, de zult gijze maken , 0 J r . , -, • gedraait werk: en de die van wegens deszehs gebruik wel het f^ltL^^L fieraad des gerichts genoemd mag worb vtTs. Gij zult ook den , gij zult het van dat zelfde voorecuen borstlap des ge- treflijk borduurwerk neemen, waar van SMS'wïïC de Ephod gemaakt is: 16. Vierkant IphiSShem zal hij van gedaante zijn, en dubbel in maken: van goud, he- ft0faadie , zijn grootte zal zijn een mclsblaau, purper, f ■ «» -*. - - y-, , fcharlaken en fijn ge- fpan in het vierkant, ij- Deze borsttwérnt linnen zult gij .. . , , hem maken: vs. 16. Vierkant zal hu zun, [en] verdubbelt: een fpan zal zijne lengte zijn, en een fpan zijne breette. vs. 17. En gij zult vervullende Henen daar in vullen, vier rijen ftenen: eene rij van een Sardis, een Topaz, en een Carbonkel, dit is de eerfte rij. Ik voege; hier alleen cen tafelvan namen der fteenen bij, zo als zommigen geleerden die vertalen; terwijl ik tevens de eige namen van de meer onbekende hier boven gefield heb. Van alle maar twee, zeker bekend Saphir, Jaspis. Mus. De diamant zou hier moeten uitvallen in de pa- raphrafe, om dat daar op niet kan gegraveert worden, naar MiciiAëLis gedachte; doch om dat hier alles onzeker is, heb ik hier niet veranderd, Odcm, Pitda, Bareketh, vs. 17- Carniol, Topaz, Smaragd, Vcfcch. o». 18. Carbonkel, Saphir, Jahalam. Lcfchcm, Schebö, Achlamah. v*. 19. Opal, Achat, Amethist, Tarfchisch, Schohan. pi. ïo. Chryfoleth, Onyx, Jaspis.  van MOSES. Hoofdd. XXVlII. 369 fop zal voorzien zijn met brillanten , Emitterende fteenen , vier reijen , van drie fteenen op elke rije, de bleekroode Sardis of Kornalijn , de citroen geele Topaz, en de gloeijend roode Karbon•kel of Robijn: 18. In de tweede rije, vf^jEn'detweede donker groene Smaragd, de hemels- de„."Jis va" «I ö 0 ragd, een Saphir, en blaauwe Saphir , en de welgewaterde een Diamant. Diamant: 19. In de derde rije de gloeien- vs- I9> En d? derd£ de Hiiacint, de graauwe Agaat, cn de r'i > eert Hijacimh, . , . , ..... Agaat, en Amethist. purperc Amethist : 20. In de vierde rije, vs> 20. En de vier. de ondoorfcbiinende blaauwe Turkois , ,de.ri-i va» eenen Tur, kQis,ccn Sardonix,en de adernjke Sardonix, en dc zwaar ge- een jaspis: zij zuilen kouleurde Jaspis, allen deze fteenen,fchoon ,™ehunne v\\mfenlia op den borstlap vastgchegt, zullen nog- vs. at: En deze ite, . , • 1. . ,. nen zullen met de thans in goud gevat zijn. 21. Op die twaalf namen der zoo- fteenen zult gij de naamen van de^^™S*«fi| twaalf kinderen van vader I s r a ë l zullen als zegelen ge- ... .. .. , gravcerd worden, elk hebben, elk naar zijne orde gegraveert, met zijnen name, voor fchetzende ons de twaalf ftammen Is- ^uenzfz|nmmen RAëLS. 22. Onder aan dien borstlap vs. 22. Gij zult ook , 1 aan den borstlap ge- zult gij twee ketens van gouddraad, van lijkeindigende keten- ,, , , r c j 1<:ens val1 gedraaid eene groote , docli van masliet goud werk uit lomer goud maaken. 23. Met twee ringen onder G;j m]( ook aan den borstlap verbonden, op de twee aan den borstlap twee , , , . , , . . goude ringen maken: hoeken aan t emde van het vierkant, en gij zult de twee 24.-Gij zult de gevlochte ketentjes door SS borsdaps de ringen haaien, aan de einden van zctten- ii, , , vs. 24. Dan zult gij den borstlap. 25. Dc andere einden de twee gedraaide van dc ketens zult gij weder vast maa- S'^See^nSdiS ken aan die twee knoopen, die de fchou- föjfc seind!n des derbanden van den Ephod verbinden op- vs. 25. Maar de twee einden der twee vs. ai. Ten bewijze van zijne betrekking tot IsRAëtj wiens hoofs! kij was. II. Deei.» . As  s7o Het TWEEDE BOEK gedraaide [ketenkens] waards, en van vooren. 26. Noch twee zult gij aan die twee ■ kaskens doen: cn gij gouden ringen zult gij aan de binnenfchmfderbandeifvan' zijde WO den borstlap doen , tegens dfw^ia&m' EPhod> e11 dus niet zichtbaar, dien. 27. Noch twee aan de beneden zijden, vs. 16. Gü zult noch .... , , r, . twee gouderiiigenma- die gij vast zult maaken aan de ichou- - i^Sto^to* deröufeken van den Ephod, ook aan de laps zetten: inwendig borstzijde tegen over de opening , bo- aan zijnen rand, die . ™ . , ° , , aan de zijde van den ven dien kostehjkeii band des Ephods. Ev^a/f Noch' zult =s- Dan Zlüt gij den borstlap en zijn. gij twee goude ringen ringen, met die van den Ephod van boven' maken, die gij zetten , zult aan de twee fchou- met een hcmclscliblaauwc Brik vastbin- derbanden van den , . . ... . , ... Ephod, boneden, aan den, zo dat hij op den konBigen riem de voorde, zijde, te- vail den Ephod koome, zo zal de borst- gen over zune voege, r s boven den kuniiigen lap en de Ephod vast verbonden zijn. riem van den Ephod. ... .... ...... , vs. 28. En zü zullen 29. Altijd zal AaRON,als bi) dienst doet,. S^deriTenvSn dien borstlap op zijn borst draagen/en: den Ephod opwaarts fat wei tot een gedenkteken voor %- biiuien met cen hemels- 0 . u biaauwfnoer,dathijop hovah van zijne betrekking tot het gan- deiikunfligen riem van r , ,1 , ... . den Ephod zü-.de borst- iche volk, het welk hij 111 zijn perzoon lap zal van den Ephod afbeeld. 30. Gij zult ook in dien borst- niet afgefcheiden wor- ^ ■> den. vs. 29. Dus zal lap het middel, waar door gii gewoon- Aüron de namen der J 0 zonen van Israël aan den borstlap des gerichts dragen, op zijn hart, als hij in 't Heilige zal gaan; ter gedachtenis voor 't aangezichte van Jebovab, gedurig, vs. 30. Gij zult--ook in den borstlap des gerichts de tlrim en de Thummim zetten, dat zij op A ü r o n s hart zijn , als hij voor 't aangezichte van Jebovab ingaan zal, dus zal Aüron dat gericht van Is. raëls kindereu gedurig op zijn hart dragen , voor 't aangezichte van Jebovab, vs. 30. Mhs. meent op den éénen fteen Hond ja, Hebt, op den anderen rtebt, op den derden niets, dus geen antwoord, daarvan bediende zich de Hogenpriester: dan, mijns oordeels eene te ftoute gisfing; liever volg ik danScn., die ze niet van den borstlap onderfcheid, maar in het gebruik van dezelven andere dcnkbeelde daarenboven heeft: dit vers dunkt mij leert duidelijk , dat de Urim van den borstlap onderfcheiden zij; het fchijnt S c ir. toe, dat het maar eene vooronderflelling is, dat de Hogenpriester zich van de Urim t't een middel bediende; Num, XXVII: ai. wil de Schrijver zeker m  van MOSES. Hooïdd. XXVm, 371 zijt 't Orakel te vragen, zetten: het zal volmaakt klaarheid en volledige naauwkeurigheden op de proef zijn , en daarom boven alles dien naam draagcn', Aüron zal de beflisfmg altijd op het harte draagen, als hij voor 't aangezichte van zijn Heer verfchijnt. «1. Het opperkleed van den • „.. , J ° rr vs. 31. Gij zult ook Ephod, dat ruim en vorftelijk moet we- de« mantel van den ■ , , ,., , Ephod geheel van he¬ zen, zal van eene hemelsblaauwe kou- melsblaauw maken. leur zijn , 32. Deszelfs opening zal in vs. 32. En deszelfs het midden zijn voor den hals, zo M^XXm^ï hij voor en agter geliik hangen zal, sat zal eene" boord ... , . t ■■ j •• j 1 romom van geweven de halsrand zal omboord zijn met dub- werk hebben, ais het belc draden, geweven, om het voor in- het to/aa/ziTnfda? fcheuren te bewaaren; 33. En aan de "ietgefcheunworbreede zoomen van dezen ftatigen man- vs. 33. En aan zijne tel, uit drie onderfcheiden kouleuren ge- ap^èVmakèn van"het werkt, zult gij groote knoopen als gra- gggjg naatappclen zetten, en daar tusfchen gou- zomen:engoudefchei- , 55 „ , „ Jt, r, „ lekcns romom tusfchenj. den fchellekens, 34. Zo dat tuslchen elke dezelve. appel een fcheÜetjè volgt, zo in de rond- t&j££^*g te, 3<. En Aüron zal dien geluitgee- granaatappel zij, [we- , 0 , , der> een goud fchelle- vcnden mantel altoos aan hebben m zijn ken en een granaatap- dienstwerk, op dat een ieder zijne be- mwteirrontoni?eu deS weeging nafpeure, als hij in het heilige ^ uit- en in ga. En een ieder dus dien eer- hebben om te dienen: bied behoude, die door 't dagelijks ver- hoVnVórde^iu's^hir keeren aan die geheiligde plaatze, anders ^J^^.^^, verminderen konde, en hij dus ook zij- "«* '"gaat, en ais hij T- . . , . j. „ uitgaat, op dat hij niec nen Koning met oneerbiedig overvalle, item. • alleen maar, dat de Hogenpriester dien moest aan hebben, als hij ging cm raad te vragen: doch bij Numeri misfellien hierover nader. vs. 32. Bij Homerus eene befchrijving van eene menigtë van dr»den> zo fterk geweven, dat het zelfs ijzer weerftaan kan, Aa 2  tfA Het TWEEDE BOEK maar door zijn geluid waarfchouwc, en hij zelf dus bewaard blijve, om niet onverhoeds wegens gebrek van eerbied vs. 36. Verder zult gedood te worden; 36. Om nu de hoofdlij een plaat van lou- . , , , , fergoud maken, en gij cieraadjen nader te bepaalen, zult gij een getik men'de"zegelen gouden Plaat voaakea', en daarop' zegelgraveert, de heilig- ringswijze graveeren de volgende woor- HEID van JEHO- ö , ° h VAH. oen: het heilige voor Jehovah, de man die de koninglijke achtbaarheid verbeeld; ys. 37. En gij zult de- „7 Met. een hemelsblaauwen Brik zult gij zelve aanhegten met een •'; 0 3 hemeisbiaau ihoer, zo die plaat vast maaken aan den tulband, zo dat zij aan den hoed ,'' Y-' , , .. , , zü, aan de voorftc zij- dat de kroon aan de voorzijde .koomc : zij zijn.den hüC'1"1 38-, Doch niet °P den (aiibandj maar 011vs. 38. En zij zal op midliik op het voorhoofd zal zij zijn, Aürons voorhoofd , 1 .. .... , , zijn, op dat aüron en zulks altijd, als hij vcrand woord voor al het ongerechtige 't welk de kinSRiië^zu^geNt deten IsraEls tegens hunnen Koning ligdhebben, in alle ga- bedrijven, en als hij de gefchenken, die ven- van hunne gcliei- , „ , .. , , ïigde dingen, aiie zij zij den Koning bij de gehoorgcevmg voorlooffzijn1; o!" brengen,, overgeeft, dan zal die kroon henlieden voor't aan- altijd aan zijn voorhoofd zijn, om het gezichte van Jebovab J .... aangenaam te maken, volk te veraaiigenaamen, en bij hunnen vs. 39. Gij zult ook Vorst toegangelijk te maaken; 39. Gij kens'makenl° van^jn züit boven dat alles, noch onder den ruideThok^anlfijn00in- menEphod, een rok voor Aüron maa- ncn maken; maar den keil, met OOgjeS gewerkt, doch Zijn tlllgord-.l zult gij van ge- . . . „ - .. .. borduurt werk maken, band zal van effen fijn katoen zijn, doch de gordel zal keurig geborduurd zijn: vs. 40. Ook zult gij 40. De zoonen van Aüron die onder Aürons zonen rok- ... ..... ten maken, en gij hem dienen zullen, zult gij ook den vs. 36. Zo ziet men in hem, den èerflen Staatsdienaar van Jebovab. II z. —. met gedekten hoofde — De Egyptenaars waren bijzonder prachtig in de kleeding hunner Priesters. Dit maakte het dus reeds noodzaaklijk, dat hier omtrent de uiserfte zorgvuldigheid plaats hadde.  van MOSES. IIoofdd. XXVUI. 373 langen overrok maaken met oogjes van fijn linnen, ook fraaije gordels en tulbanden , die deftig en cierlijk zijn: 41. Gij Moses zult plechtig hun die kleederen aantrekken , hen zalven tot den dienst, zorgen dat zij niet ledig, cn tot verachting, mijnen altaar in mijnen dienst naderen, zij zullen aan mijnen dienst alleen gewijd zijn in de bediening van 't priesterampt: 42. Gij zult ook vooral zorgen, dat zij fijne linnen onderbroeken, geheel gefloten van de hcupc tot de beneden dcijen, draagen; 43. Altoos zal Aart on en zijne zoonen die aantrekken , als zij tot de tente treeden om daar iets te verrichten, vooral als zij tot des altaars arbeid gefchikt worden, of om de wacht in het heilige waarteneemen ; draag daar vooral zorg voor, op dat zij geen fchuld over zich brengen, en dus hunnen eigen dood bewerken, dit alles is eene altoosduurende verordening. wijze op welke gij hen in den heiligen dienst inwijden zult, is de volgende: een jaarige varrc zult gij uitkippen, en twee volwasfene rammen tot cen offer, 2. Gij zult het nodige brood daar bijdoen tot toefpijze , van tarwenblocm, doch ongezuurd op de gewoone' wijze bereid , daarbij m de olie gebakken brood, en dunne brooze met olie beftreeke befchuiten, 3. Dat alles zift gij in een korf vleijen , die met opheffing Aa 3 zult hun gordelen maken : ook zult gij hun mutl'en maken, tot heerlijkheid en cieraad. vs. 41. En gij zult dczelvetl uwen broeder Aüron, en ook zijne zonen aantrekken: cn gii zult hen zalven, cn hunne hand vullen, en hen heiligen, dat zij mij het Priesterampt bedienen. vs. 42. Maak hun ook linne onderbroeken, om het vleesch der fchaamte te bedekken ; zij zullen van de lendenen tot de dijën zijn. vs. 43. Aüron nu en zijne zonen zullen die aan hebben, als zij in de Tente der t'zamenkomfte gaan, of als zij tot den altaar treden zullen, om in 't Heilige te dienen, op dat zij gene ongerechtigheid dragen en Itcrven : [deze] zal eene eeuwige inzetting ziin, hem cn zijnen zade na hem. XXIX. HOOFDDEEL. vs. 1. Deze nu is de zaak, die gij hun doen zult, om hen te heiligen, dat zij mij het Priesterampt bedienen: neem eenen var, het jong van een rund, cn twee volkomen rammen: vs. 2. En ongezuurd brood, en ongezuurde koeken, met olie gemengt, en ongezuurde vladen, met olie beftreken: van tarwen meelbloeme zult gij dezelve maken. vs. 3. En gii /ttltze  374 Het TWEEDE BOEK ia eenen korf leggen, en zultze in den korf toebrengen, met den varre en twee rammen. vs. 4. Dan zult gij AaRON en zijne zonen doen naderen aan de deure der t'zamcnkomfte : en gij zultze met water wasfehen. vs. 5. Daar na zult gij de klederen nemen, en AaRON den rok, den mantel des Ephods, den Ephod, en den borstlap aandoen: en gij zult hem omgorden met den kunftigen riem van den Ephod. vs. 6. En gij zult den hoed op. zijn hoofd zetten: de kroon der heiligheid zult gij aan den hoed zetten. vs. 7. En gij zult de zalf-olie nemen, en op Zijn hoofd gieten : dus zult gij hem zalven. vs. 8. Daar na zult gij zijne zonen doen naderen, cn zult hen de rokken doen aantrekken. vs. 9. En gij zult hen met den gordel omgorden, [namelijk] Aa11 on en zijne zonen, en gij zult hun de mutfen opbinden, op dat zij het Priesterampt hebben, tot eene eeuwige inzetting: verder zult gij AaRONS hand vullen, en zijner zonen hand. vs. 10. En gij zult den varre nabij brengende voor de Tente der t'zamenkomfte: en ASron en zijne zonen zullen hunne handen op het hoofd van den varre leggen. van dezelve aanbieden, te gelijk met bet jong rund, en de rammen , 4. Daarop zult gij Aüron en zijne zoonen nader tot den voorhof brengen , doch alvoorens gij ze tot binnen den voorhang toelaat, zullen zij geheel met water gereinigt moeten worden : 5. Daarop zult gij Aüron plechtig klceden met den mantel, den Ephod, den borstlap, en den fluitriem, 6. Gij zult zijn hoofd met den tulband dekken , en de gouden kroon zo ftatig, zult gij daar aan verbinden; 7. Dan zult gij de konfüge daartoe vervaardigde zalfolie neemen, daar hem mede ruim begieten, van zijn hoofd af, en zo hem plechtig inwijden in den voorhof, 8. Daarna zult gij de andere Priefters gebieden toetctreeden binnen den voorhof, en hun het plechtgewaad aantrekken , 9. Daarop zult gij allen die mannen gorden , Aüron en allen de zoonen, de mutfen loslijk opgezet vast vlechten op 't hoofd, om van dien tijd af voor altoos het priefterwerk te verrichten, zij zullen daarop een aanvang maaken in hunnen dienst, met die gefchenken te geven , die gij voor hun allen bereid hebt: 10. Tot dat einde zult gij het jonge rund doen naderen tot voor de veldtent, daar zal het blijven ftaan, dan zal Aüron en zijne zoonen hunne beiden handen op zijn hoofd leggen, erkennende, dat zij uit 't midden des volks genomen, niet alleen die eere niet waardig, maar zelfs doodfchuldigen wa*  van MOSES. Hoofdd. XXIX. 375 ren, n. Dat jong rand zult gij vervol- vs. n. *i z"it ' JO c bv den varre (lachten voor gends in den binnenften voorhor van je- 't aangezichte van jt- , , n , • 1 j * bovab: voor de deure hovah Aagten, en wel ten zuiden der ten- van de Tente der t'za- te, tusfchen den altaar en de koninglijke menkomfte. tent: 12. Daarna zult gij van dat bloed vs. 12. Daarna zult . ' 1 gü van het bloed des des ontzielden runds neemen , en liet. varre nemen, en met met uwe vingeren op de hoornen van j^™^ Xars den brandaltaar fprengen: het overige doen, «n ai het bloed ., , zult gi.1 uitgieten aan bloed, ten bewijze dat de ziel van het den bodem des altaars. dier geheel voor den Heere is, zult gij aan den voet van den koperen altaar uitftorten. 13. Het netvliesch dat alle vs. 13. Gij zult ook de ingewanden bedekt, en het levernet, ^J1" ^ "ngeewa'n(j en beiden de nieren met derzelver vet, bedekt, en het net over de lever, en beide de de beste ingewanden van het rund, zult nieren, en het vet dat .. , , „ .f aan dezelve is: en gij gij op den altaar offeren. 14. Het ovc- zuJt hen anaftefcen op rige vleesch, de huid en den drek zult *j^^m»«r het gij buiten het Leger laten brengen, om vleesch des varre, zijn D J . vel cn zitnen drek, zult daar te verbranden , want het is een gij met vuur verbranzondoffer voor de Priefteren zeiven, waar ^W^e^oïd^/ van zij derhalven niet mogen eeten; 15. Dan zult gij ccn der rammen doen vs. 15. Daar na zult , ... „ , gü den eenen ram ne- nadcren , en AaRON en zijne Undcr- men, en aüron en priefters zullen de handen op deszelfs ^iSSXSSSSi hoofd leggen, zich zeiven daar mede van den ram leggen: aan Gode, als nu gereinigd ten gefchen- ke toeweijende: 16. Daarop zult gij hem vs. 16. Et» gü zult . , .. , , , , .. den ram (lachten: en ontzielen , van zijn bloed zult gij nee- gij zuU zijn- bloed nemen, en dat rontom den brandaltaar fpren- ^ ^tlarTSen? gen, zo zal de ziel Gode gewijd worden. 17. Dien ram zult gij in behoor- vs. 17. En den ram lijke ftukken ordentelijk opmaaken, zijn »* ^„.^en gü z% ingewand en pooten zult gij reinigen , ^ m gewand en zijne 0 1 ri • fcbenkelen wasfehen, en op de leeden en het hoofd netjes en op zijne delen en vleijen. 18. Dan zult gij dezclven op ^g.0^ ffi Aa 4  376 Het TWEEDE BOEK den itTJ^cT den akaar verbranden , en wel tot een het is een brand-offer brandoffer, Jehovah tot fpiiVe tot een voor Jehovah tot eenen „, , ,. J i* Bedijken reuk, het is aangenaam gefchenk, dit ïs cen volko- ySJT9** V°°r me» vuutoffer , alleen voor Jehovah: vs. 19. Daarna zult 19- Daarop ziilt gij den anderen ram SL«, eneAeLo" voortflepen tot voor den Tabernakel, en bunn1nband°en oplhetn AiiR°N mCt ^ Prieft^ nullen anhoofd van den ram dermaal de handen op des rams hoofd leggen, ten bewijze van hunne dankzegging , dat Jehovah hun gefchenk aangenovs. 20. En gij zult men had: 20. Daarna zult gij hem flag- den ram (lachten, en „„„ l.» li 1 • 1 11 , . ■ van zijn bloed nemen, ten > van "et bloed ui een bekken doen, «rf "riapken^van11" ™ daai' mede Zal. de °0r-lel val1 alle AaRON, en op 't de Priefteren beftreeken worden , ook rechter oorlapkcn van , , . . , , zijne zonen,desgelijks ne duim van hunne rechterhand, en de Se re^Wtad3" T Sroote tee11 va» bmmn '"echter voet, ook hLnenSL4nevoet: ^ gij' VC1'der dat bl°Cd Scliecl ront0m en dat bloed zult gij op den altaar fprengen; zo zullen zij hunne roentom1henen.rengen eeuwige dienstvaardigheid aan Gode, met allen hunne leeden, met hunne geheele vs. 21. Dan zult gij ziel, Hem betuigen. 2ï. Dan zult gil van het bloed nemen, , , 0 3 dat op den altaar is, cn neemen van het overgebleevcn bloed, waarIuTt%z:iaïreo'neenij ™de de altaar befprengt was, vermengd op zijne klederen fpren- met de zalfolie , waarmede de Priefter gen, en op zijne zo- ... nen, en op de kiede- gewijd was, en daarmede zult gij A ii- ren van zijne zonen „ „ „ j 1 r 1 1 met hem: op dat hij R0NS gewaad befprengen , de andere nehk!edeSi', Zk% Pridkrs Scheel, zo wel de kleederen als ne zonen, .en de kie- de perzoonen , op dat zij in hun deren van zijne zonen . , , , ,. ' , met hem. plechtgewaad, als dienaaren Gods Hem vs. 22. Daar rra zult aangenaam zijn. 22. Daarop zult gii SU het vet van den ram ,. , , n. , . ■ nemm, mitsgaders den van dien tweeden ram het beste allebeito^gewand'bed^t! de", Ü fet vet, de keurige fmart, het en het net van de ie- vet dat om het ingewand is, het levernet ver, en beide dc me- 7 ren, met het vet dat met 't vet daarmede verbonden , het :cch'eVenVfchöudcr:C" rediterfchouder ftuk, ■ dit is het laatfte ge-  van M O S E S. Hoofdd. XXÏX. 377 recht, tot befluit der offeranden. 23. En want het is een ram ... ... der vul-offeren. een rond brood, en een m olie gebakken vs. 23. En een bol koek, en een befchuit zal genomen wor- geoHed brooden «né den uit de korf, die den Heere ge- vlade:uit^aènWder * , . ongezuurde [broden,J Wijd Was. 24. Geef dat AÜRON eil die voor't aangezichte , • t, ■ n_ j 1 3 van Jehovah zal zijn. de overige Priefters op de handen en Vs. 24. En leg hen laat de plechtigheden van bewceging, van f\H^ *ntnd0en vd™ aanbieding van dezelven aan den H e e- handen van zijne zo- , „ . . , _^ nen: en beweeg hen re, daarop gefchieden: 25. Ontvang ze ten béweeg-offerVoor dan uit hunne handen, breng ze op den ^"fezictóe va" ?" altaar, leg ze op de beste vleeschftuk- vs. 25. Neem hen daarna vanhunnehand, ken, op dat het geheel verbrande voor de en fteckze aan op den tegenswoordigheid van Jehovah, als een 0ffe"'to?eenen Heffiijvuuroffer, het geen geheel door hem ge- ken. reuk voor't aan- ' » s ° . gezichte van Jehovah, bruikt wordt: 26. De borst nu van dit het is een vuur-offer offer, die eigenlijk den Hoogenpriefter be- v°™. lef "En* neem de hoort, doch nu, om dat het zijn eigen offer is, door hem niet gebruikt kan wor- rons is, en beweeg. 1 , .. ,v, « r , ■ ■ haar ten beweeg-offcr den , zult gij zelf Jehovah aanbieden voor 't aangezichte en hem wijden, daarna zult gij als Prie- fter die mogen gebruiken: 27. Doch in, vs. 27. En gij zult de ° ° ' borst des beweeg-of- het vervolg zal de borst van elk beweeg- fers heiligen, en den o- ■ ' 1 j r 1 j' fchoudèr des lief-offers, ofrer met alleen, maar ook de lchouder die bewogen en die opvan dat offer, na dat het Jehovah toege- E,eheven fIzijn' ™n ' " ° den ram des vul-offers, wijd zal zijn van dergelijke rammen tot van 't gene dat Aa- 1 . , n . .. .. R o N s, en van't gene dat emde geflagt, 28. AaRON en zijne dat zijner zonen is. Onderpriefteren ten deel vallen, dit zal %. een beftendig gebruik ziin ten laste van ne zonen zijn, tot eene , eeuwige inzettinge we¬ de Israëliten, om dat t een hefoffer is; gens de kinderen van deze fchatting of verheffing zal dan al- l!nhUo&vfnlni^t leen genomen worden, van hunne dank- hef-pffer wegens de a kinderen van I s R A e L, offeren, deze verheffing zal altoos Jeho- zal ziin van hunne , ..... T T , , , dank - offeren: hun hef- vah gewijd zi;n : 29. Het plechtgewaad offer zal voor jehovai het geen Aüron zal gebruikt hebben, Z1|"s'_ ip. Dc heilige zal zijn opvolger m de Hoogenpriefter- klederen nu die aïAa 5  378 Het TWEEDE ilÖEK joks zjiiien geweest lijke waardigheid weder draneen, men zijn, zullen voor zijne J .° ou ' tu zonen, na hem zijn, zal hem in het zelve zalven, in het zel- op dat men hen in . . .. , dezelve zalve, en dat ve zal lnj altoos het gclchenk ter guncneez':,ve"v"ne.hand * %e aauneeminge brengen; 30. Bij zijys. 30. zeven dagen ne huldiging zal die opvolger zeven da- zal hen aantrekken die r ' ° uit zijne zonen in gen lang dat gewaad draagen , eer hij zynwordenf diefde in de tente toegelaten zal worden, om fteelaanC"a'l?omki°nm't A^T Umen llet dienstwe* te Verrich- heiiige te dienen. ten; 31. Al wat van den tweeden ram vs. 31. Gij zult den ... ram der vtiiiinge nemen, overig is , zult gij neemen en het tot in de hcU^pS'1 bereiden, doch binnen den voor¬ zie»- ... . hang van den voorhof moet hetzelve vs. 32. Aiiron nu °. en zijne zonen zuilen geichieden. 32. AÜRON en zijne mgehet vleesch van dezen •• j , , , , . ram eten, en het brood Wijde ZOOlieil ZUÜen dat vleesch Cll het ttfZ^Z^ Z^rzi>^ overige brood van den korf bij de ten- bij de deureder lente 0 J der t'zamenkonifte. te eeten: 33. En wel alleen, en niet met vs. 33. En die zullen .. „ , die dingen eten met hun huisgezin of anderen, zij alleen zul- «f gedtn lijnttnf len vatl dit offer «*«> eeten , fchoon hunne hand te vullen, de verzoening gedaan is, om dat het een [en] hen te heiligen; •'' maar cen vreemac zal Oller ware teil getchenk VOOr den IIEE- ziTzijn'Liiig."' W1UK RE, cii om zich bij hunuen Koning te veraangenaamen : nu zijn zijne huisgenaoten afgezonderd, derhalven geen vs. 34. En indien vreemden is die fpijze geoorloofd: 34. Zo Jfvan^het wee& *9 vleesch of van 't brood iets vui-offercn, of van dit mogten overiglaten, des anderen daags, zal brood, tot aan den 0 0 ' ö ' morgen, zo zult gij het niemand het nogthaus mogen eeten dan overgeblevene met ••11 •• « 1 ^_ 1 vuur verbranden, het Z1l alleen; zij zullen het dan met vuur ^.'fwlnfnrtt Jei&; iraflatódetr» want het was voor Gode vs. 35. Gij zuit dan afgezonderd: 35. Draag zorg Moses! AaRON en zijne zo- , , , nen zo doen, naar ai- dat gij uwen broeder en zijne zoonen op hebbe: wvefdagen decze wii7-e inwiidt ' tn dat ziJ zcVe" zult gij hunne hand dagen achter den anderen met een ge■vullen. _ 7° 0 vs. 36. Gii zult ook fchenk gehoor vraagen : 36. Ook zult wnd-offereerreiuene,n gij geduurende die zeven dagen een var-  van MOSES. Hoofdd. XXIX. 379 rc tot een zondoffer Aagten tot verzoe- tot^ |^n^^ ning van hun , ook zult gij voor den ontzondigen, mits , , 1 -i- 1 j i doende verzoening altaar door onheilige handen gemaakt, over hem: en gij zult eene outzondiging doen, door een offer, lenigen?' m hcm en hem ook zalven en inwijen, 37. Dat vs. 37. Zeven dagen , , , . , zult gij voor den altaar alles ook zeven dagen achter den ande- verzoening doen, en re, dan zal hij niet alleen afgezonderd \f *£^^feen? zijn , gelijk anderen waarop gij weleer heiligheid der heihgheJ ' 0 J n 1 1 1 denzijn, alles wat den offerde, maar hij zal uitftekend heilig altaar aanrocrdzai heizijn , zo zelfs, dat al .wat daar op h°Zljn" komt, door denzelven veraangenaamt zal worden: 38. Op dezen zult gij het d J^f gewoone dagelijksoffer , het geen van bereiden zult, twee 0 - , - lammeren, die jarig dien tijd van zijne oprichting af onder- zijn, des daags, gehouden moet worden, doen Aagten; na- dl^sf 39.' Het cen lam menlijk twee jaarige lammeren daags : ^\'dcf;^"^teander 30. 't Een voor den morgen , cn het lam zult gij tusfchen ' , , , ' ' „ de twee avonden be- andcre om het tegens den nacht te llag- reiden. ten: 40. Een koek van drie maaten bloem ^^feyg^ gemengd, een vierde van, een Hin zui- bioeme, gemengt met 0 .. een vierendeel van vere geperfte olie, en even zo veel wijn eene Hin geftote oüe, 1 1 1' - r ••' t *• 1 „.» cn tot drank-offer een zal als de toefpijs bij een lam gevocgt vierde dcd van eene worden: 41. Even zo zult gij met het Hinne w'ins> tot hct 7 ^ 0 J een lam. andere lam voor den avond handelen , vs. 41. Het ander _ . ,(-, _ r .. , , 1 -j , lam nu zult gij tusfchen met die zeilde toelpijze en drank, beiden de twee avonden beis een gefchenk om zich te veraangenaam „^^0!^ gènik met men voor Jehovah. 42. Dit brandoffer het morgen rpijs-offer, , r , , , „ , en gelijk met het zal onafgebroken onder uw volk onder- drank-offer des zeiven, houden worden; van dien tijd af zal ik ««- tajfc* ontvangen de afgezondenen des volks bij een vuur-offer. . .. , . , , vs. 4-. t Zal een den ingang van mijne veldtent, daar zal brand-offer zijn bij vi. 41. Men moet aan de afgezondenGn denken, als wij de gewone lezing behouden, de lezing: dan zal ik tot u (Moses) komen, om met » daar t* J}rtken, is veel eenvouwiger en verdiend de voorkeur.  ■380 Het TWEEDE BOEK ivwe geflachten aan de jfc mij dan raet mijne heerlijkheid ver- deure van dc Tente J ■> der t'zamenkomfle voor toonen, cn t openbaar konmglijk gehoor lattattt^fverfenén : 43. En daar zal ik ook ten metTf jceke^ nutte van de §'ai'fcnc n:itie beftendig met vs. 43. En 'daar zal mijnen luifter verblijven, zo zullen zij door ik kernen tot dc kin- ..... . deren van is ra cl: die bewijzen kennelijk een volk zijn worden "Lf'tójne dat alleen onder de hefcherming Van zulk heerlijkheid. eene glansrijke heerlijkheid in de Scfie- vs. 44. En ik zal de china is: 44. Zo zal ik zo wel de kohd^tt/^tof ninglijke veldtent, als den altaar tot mijn den altaar,ik zal ook beftendig gebruik wijden, en AIron en AaRONenzijnezonen . heiligen,op dat zij mij zijne zoonen tot mijne vorftelijke dicnaa- het Priesterampt be- , , . .. , , dienen. • ren bekwaamen, op dat zij t werk van vs. 45. En ik zal in Priefters mogen waarneemen; 45. Op dcka^fkirSen wo- ze «f* zal'ik in het midden van uw nen: en ik zal hen tot Leger mijn verblijf als uw Veldheer eenen JEIobim zijn. J J hebben, ja ik zal u tot een Befchermvs. 40. En zij zuilen God zijn : 46. Ieder zal bekennen dat weten,dat ik Jebovab, -i cv / r j n i"i ^ r, \mi\jÈiobim, ben, diéI * Jehovah de onveranderlijke, hun Eeglvo«dEheb!eVdUM" fcherm-God ben. dic hen uit EgX-ptens ik in 't midden van flavernij gevoerd heb, met een oogmerk hen wonen zoude: ik ,c . , .. \ ben Jebovab,hun Mlo- 0111 Zelt hlin KOlling te Zijn, ZO blijkt de waarheid dat ik dc Hé er hunne God ben. XXX. HOOFDDEEL. TT vs. r. gü zult ook *• V oorder zult gij onder de 1100«enen Reuk-aitaar des dige meubilen van de voorzaale een al- reukwerks maken , van °- fittimhout zult gij hem taar maaken , die wegens deszelfs gebruik den naam van reukaltaar zal ont- vs. a. Eene eiie zal vangen : deze zal ook van de Acaciezijne lengte zijn, en , , , eene eiie zijnebreette, boom gemaakt-worden, 2. Hij zal vier- ^wee^uin^de5 kant zij»> van een elle breedte, maar de hoogte deszeiven : helft hooger, hij» zal ook van hoornen uit hem zullen zijne . . hoornen zijn. voorzien zijn: 3. Met masfief goud zult vs. 3' En cij zult •• 1 1 1 t i 1 hem met louter goud gy hem geheel overtrekken, zo wei op  van MOSES. Hoofdd. XXX. 38* ziin plat van boven, als op dc zijden. ook overtrekken, zijn dak J *""* 7 r j - en de wanden deszel- zijne uitftekken , daarbij zult gij' een ven romom,. ais ook , , •• 11 ziine hoornen : en gouden krans rontom zijn opperviait maa- gij zulthem eenen gou- ken. 4. Een weinig beneden onder die derd vijf en zeventig fikkelen, deze zom zal ook befteed worden tot dienst van 't heiligdom: 15. Een ieder zal dat gee- Vs. 15. De rijke zal ven, de rijke zal om zich te vcraangenaa- Uocha?me vernun- men niet meer geeven , en de geringe «Jeren van de hebt des 0 do Gkkels^kgi] Jebovab s zal met geen minder geld mogen ko- hef-offer geelt, om , 1 . , , i voor uwe zielen ver¬ men , dc ziel van elk zal daarop gewaar- zoening te doen. deerd worden, 16. Dit geld. zal alleen Vs. 16. Gij dan zoTt tot dienst van den Tabernakel zijn,'tgeen 'er overfchict zal beftendig bewaard wor- deren nemen, en zult _„ , , , hetleggen tot den dienst den voor jehovah, om daar uit altijd de van de Tente der t'zazoenoffers te kunnen neemen. T.tttt'tónderen*1 17. Op dezeil Uitflap, vervolgde Je- ™ gedachtenisfe zijn,. Z 1 . voor Jebovab's aange- hovah zijne bevelen ten opzichte van de zichte, om voor uwe meubilen des Tabernakels, 18. Gij ^ verzoenins tc zult ook een waschvat van koper la- rVi: 17■ jebovab r fprak tot Moses zeg- ten maaken, met een voet van koper, gende: , , , , vs. 18. Gij zult ook van eene bekwaame hoogte voor de Cen koper waschvat wasfehende Priefters , dit zult gij tus- ^aZlif^% fchen den altaar en tusfchen de voortent wasféhen: en gü ztfiï .. het zetten tusfchen de plaatzen, en gij zult zorgen dat hetzelve Tentedert'zamenkom- altoos met watër gevult zij, 19. Op efet^iiaarfeS de Priefterfchaar ten allen tijde hunne ter daardoc":.. J vs. iy. Dat AaROi» handen en voeten 'er in kunnen zuiveren; en zijne zonen zich „ ... ... .. , daaruit wasfehen,hun-' 20. ZO dikwijls ZIJ tot de Veldtent lia- ne handen en hunne deren om daar iets te verrichten, zullen.v(,^te";0 Wanneer zij. vs. t8. Alles fchijnt te pleiten voor de gedachte, dat het woord vott eigenlijk deizei betekent. Dathe heeft alle de redenen uit Clemens' ét labro bij een verzameld. — Daar de voet uit één ftuk gemaakt was niet het geheol, zou het ook zeer oneigen geweest zijn, dien te bijzon»' deren.  384 TI et T W E E D E BOEK in de Tente der t'za- zü alvoorens hunne handen en voeten menkomfte zullen gaan, . . .. . , . , zo zuilen zii zich met moeten reinigen, zo zij zich niet doods^S n™te?v^ wille* maaken; ook zelfs wanwanneer zij tot den ai- necr zj; tot ^en altaar naderen om daar taar naderen, om te , J dienen, dat zü je!™- eeuigeii dienst te doen, zullen zij ge- ftelèn: VUU1"° W aan" houden zijn zich te wasfchcn: 21. Tel- vs. 21. Zij zuilen _.eiis Zlljicü 2jj cjaü handen en voeten dan hunne handen , en.. J hunne voeten was- .(.moeten wasfchcn, zo zij hun, leven niet Ichen, op dat zij met '. .,, . ,. . nerven: en dit zal hun m gevaar willen brengen : dn zal een ziin', hem^^ zlmz^d altoosduurende wet voor hun en voor bij hunne genachten, hunne nazaateii ziin. 22. Voorder gaf vs. 22.'Verder fprak . ,T , jt5««itotMDsKs, jeliorak nadere bevelen aan Moses beul;^e"T^^ ^ zalvi"ge, *3- Gij zult van de zuiverde mrirrhe, ^e beste fpecerijen neemen, dc natuurlijk vijf honderd [fike- r j ■ 1 .1 len] , en |fpecerije- druipende mijrrhe , cn daarvan agticn kaneel half zo veel, , . . . . , , [namelijk] twee hon- pond cn vier en twintig lood; van reuk- ka"eel negen pond cn twaalf lood; cn twee honderd en vijf- van calmes met reuk, ook negen pond t\s!ik24.eook casfie, en twaalf lood, 24. Voeg hier bij van fiL?d°è;dHeiiig"n de reukkasfia agtien pond en vier en cn olie van olijfbomen twintig lood, naar 't bepaalde gewigt van eene Hin. r-.__. -o o het heiligdom, vermeng uit met olie van varee^éoTler tl- olijven van de beste. 25. Maak daar lige zalvinge, eene zalf van eeu 0]Je alleen tOt zalving van de zeer kundig gemaakt, ' naar Apothekers werk: heilige dingen , gij Zlllt Ze KCUng tOC- hcmïe1 zïaïvhig'e1 zijn?r bereiden naar de konst, zij zal alleen tot vs. 26. En met de- dzt o;ebruik gemaakt mogen worden. zelve zult gij zalven de B 0 ... Tent der t'zamenkom- 26. Met deze olie ziilt gij inweijen de fuigenSsfe? * eiËe ganfche veldtent met deszelfs meubulen, vs. 23. Eigenlijk vloeijende mijrrhe calmes en niet calmus, ■—; ir. plaats van Kaneel, cinamet, beiden bij Celsius befchreeven. vs. 24. Deze kasfia is de zogenaamde casjïa lignea die zeer geurig is; de bij ons bekende en buikzuiverende, is hiervan onderfcheiden, zijnde de (asjia fifiui*.  van MOSES. Hoofdd. XXX. 385 de arke zo wel, 27. Als de tafel met vs. 27- En de tafel , . . ,r 1 -i n 1 met al Ila:lr gereed- de vaten tot deszelfs gebruik, den kan- fchap, en den kandelaar met deszelfs toeftel, den reukal- fch'ap™^den'rluk- taar, 28. Ook in den voorhof den aItrar: , , . . ... . . vs. 28. Enden altaar brandaltaar met al zijn toeflel, ook het des brand-offers met al waschvat op zijn voet. 29. Gij zult ze Set" w^senvafmet zijzeer naaüwkeurig inweijen, op dat alles nenvoet- . . ö J 5 r vs. 29. Gij zult hen iiititcekend heilig zij, dat het van nie- dus heiligen, datze mand behandeld worde dan die naar de wet deneijn? waVhe'naan- rein zij. 30. Gij zult ook Aüron cn roc;;;3f ^™fc de Priefters onder hem uit ziin geflacht aüron en züne zo- „, r .. .. , nen zalven: en gij zult met deze ipecenj - olie, tot den dienst van hen heiligen, om mij het dan ingeweijdc heiligdom huldigen. d1|nie^eïtei"mi,t te be31. Gij zult de Israëliten wetsgewijze uit Vs. 31. En gij zult mijn naam gelasten, dat het mijn wil is, n^L^llZ,lTgdat deze fpeccrij - olie alleen zal gehou- gende: deze zal mij , j ^ ■ . ... , 1 „ eene olie der heilig» den worden tot ïnweijmg van de elkan- zaïvinge zijn bij uwe der opvolgende geflachten. 32. Men zal gtf genes ze anders voor geen mensch gebruiken, menfche vleesch zal , , 0 ' men baar gieten, gij niemand zal vrijheid hebben om ze vol- zult ook naar haar gends het voorichrift na te maaken; zij fï^S^LfT^l is alleen tot dat einde gefchikt, gii zult l'S^f'z".zal "lieden s ■> ^ J heiligheid zijn. ze dan ook tot geen ander einde gebruiken. 33. Die zich nogthans verftou- w 33. De manj d;e ten durft , eene dergelijke te maaken , z"lk eeue zaIf maken c , . . ' . .. . zal als deze, of daar ot tiaar mede iets vreemds inweijen wil, van op wat vreemds die zal door den dood uit den burger- fen uiSefoiftaat uitgeroeit worden. 34. Bij die ge- yerder zeide legenheid , gaf Jehovah bijzonder last, 3*bmab tot Mo ses, , i • , . , , ' , „ neem tot u welrieken- noe de wierook uit de beste reuk-fpe- de fpecerijen, Mijr- vs. 34. 1 Mijrrhe of deze van de vloeijeiule Mijrrhe onderfcheiden zij, laat Mus. in het onzekere; het is meer dan waarfchijnlijk, dat het de balfem van Mecca of Gilead zij, uit een gewas vloeijcnde,het welk in den Bijtil der Natuur vrij naaüwkeurig befchreven word. 2 Oniebi vertaalt bij Mhs. II. Deel. Bb zee-  386 Het TWEEDE BOEK rheniap, Oniche en cerijen te bereiden, namenlijk uit de kost* riekende CflS£ bare balzem vloeijende uit den palmboom en zuiveren wierook: KnsedU de in de roode Zee gehaaft dat elk bijzonder zij. LL •> b wordende onuche, en dc bekende injrax; En gü zult voeg bier bij aUerfcuivérfte mannetjes .wieeen 'reukwerk eener rooic iaat dat alles bijzonder bereid zalve daar uit maken, , . , , naar het werk des A- worden, eer het klem gemaakt en onder ?em1fheiiiS.Seme"8t' den anderen gemengd worde. 35. Maak vs.' 36. En gij zult .„ jan een mengzel van, kondig op deivan het zelve zeer ° , . „.. klein pulver Moten, en hnudmengcrS W1JZC toebereid. 30. UIJ tt^Stó zult daar van ecu gedeelte klein flooten, ^zÜVko^daa'rne- en dat voor de arke op den reukaltaar nen ik tot u komen zetten, waar ik beftendig met mijne heerzal: het zal ulieden * ■ .... heiligheid der heilig- lijkheid zal komen wooncn; dit wierook h Doch naar het Zal U bij llitdck heilig zijn. 37- Zo dat maakzci van dit reuk- „.:: 't V0OT llw eigen gebruik nimmer werk, 't welk-gij ge- o J , , maaktzulthebben,zult zuit mogen namaakcii, net zal alleen ten g&-*lV,-ta"t dienfte van uwen IIÉER zijn: 38. Want zal u heiligheid zijn je >t naaiaaken durft, daar 't zeker om voor Jebovab. vs. 38. oe man, die t_e keurigheid buitenlands begeerd zalwordergelijk maken zal, . , , , ri 3 j om"daar aantcHeken, den , die zal 't burgeifcliap door den ^zgcrvle^den dood, wegens zijn ontrouw verliezen. XXXI. HOOFDDEEL. "]\T , , ... , vs. I. Daarna fprak I. IN OCH vervolgde Jehovah ZljilC be- Jehovab tot Moses, y^£n aan MoSES ill liet gcfprek Op zeggende: , , .. vs. 2. Zie, ik heb bet gebergte. 2. Ik ben t die tot Op- Zcenagcl, cen zoort van fchulpvisch, fijn gefloten, reuk gevende; He zei. Slatta jBijzantina. 3 Galban heelt eene fierke reuk, en heeftor-ge wast in Sijrien. 4 Wierook een zoort van f.ilpcter, waar door de reuk van den wierook zich meer verfpreiddc; het laatfte vertaalt M1 c H A 2Lis, the het reine en heilige zout daartoe. II f.zei. vertaalt het in plaats van dat elk bijzonder zij - van bet laatfte eens zo veel, zeker gisflngen, die de eenvoudige fpreckwijze, hier oorfpronglijk, verdonkeren.  van MOSES. Hoofdd. XXXI. 33;- perbouwmeester van al dat werk verkoo- met naame geroepen BEZiii; ëi. den zoon ren heb Bezaleël, Uris zoon, den van ümt Hur's zon i „u i„ ne» van den ftanime zoon van uwe zuster Mirjam uit jt- 1uda. da's ftam, van 'svaders zijde, 3. Hij ^ 3^jkjjeb zal door mij met een buitengewoone be- Jtubim Geest, met , ... , ii- wijsheid, met verftand» kwaamheid toegerust wordai, zo dat hij en met #ctenfchap, beleid, doorzicht en vernuft zal hebben, »;^|dijk in alle handin alle handwerks konden, 4. Om uittevin- vs: f Om vernuftigen . arbeid te bedenken, den allerlei gedaanten, welken m goud, te werken in goud, •1 1 , . . ' 1 in zilver, en in ko- zilver en koper verwerkt moeten worden. per. ' 5. Zelfs in het graveeren op fteenen j in 5vE.n,in kunft-'" ö . . kc Iteenfmjdmg om m het zetten van klcinoodien, en in allerlei te zetten, en in kun- 1 n- r -i •■ 1 11 1 1 1 ffiSe houtfni.idiiig, om konlug ichrijnwerk 111 alle handwerk , te werken in alle 't welke in den opbouw van den Taber- h"vsdw6CT En ik zic nakel te ftadc komt, onder ulieden min- & ''eb hem bügevoegt , , ■ ' , , .. AllOLIAB, AHISA- der bekend. 6. Nevens hem heb ik mach's zone, van verkooren Aholiab , Ahisamacii's ;le\tnv»™ien" zoon uit Dan's ftam: voorts zal ik al- iegeiiiken,_die wijs 1 van harte is, heb ik le vernuftige handwerkslieden opfcherpen wijsheid gegeven: en , n. . .4 . zij zullen maken alles cn beiheren m dien arbeid, dien ik u be- wat ik n geboden heb- voolen heb; 7. Om de tente, dc arke «^©HStf met deszelfs konftig verzoendelczel, ja komfte, de Ark der ge. , i^I tmgenisfe, cn het ver- om alles te maaken wat tot de tente zoendekzei, dat daar behoord; 8. Zo wel de tafel Biet haar^^/^^ toeftel, als den masfif gouden kandelaar vs- 8- En ^. wfei ° met haar gereedfchap, met zijn toeftel, den reukaltaar, 9. Ook en den louteren kindeden brandaltaar met zijn toeftel, het fai^ ea *engïeuk** kopere waschvat op zijn voet, ie. Ja f"»-^ Qok des in 't klecdermaakers werk, om de ftatige brand-offers altaar met , , ,. , TT . „ al zijn gereedfchap: kleedmg van den Hoogenpriefter en van en het waseavat met zijnen voet. vs. 10. Endeampts- tr. 10. Dathk meent dat dit woord delblesdercn , moet wezen, en dus niet de kleederen der Priesteren, maar de dekken voor de heilige vaten beduidende; men kan het best zo nemen, als wij het voor* droegen. Bb ft  388 Het TWEEDE BOEK klederen: en de heih- de andere Priefteren m de bediening Ziltige klederen van den . J Priester AaRON, en de, te maaken. ii. In kruidmengerswerk, fmDhetZMens«w ' tot "t maaken van de zalf-olie en de te bedienen. reukwerken ten gebruike van de veldtent, vs. ii. Ook dc zalf- ° olie, en het reukwerk naar de voorfchrifteii u gegeeven. 12. Voorvan welriekende fpe- , , , TT ceri;e voor het Heiüg- der bepaalde de Tl e ere toen nog naflTu T^o^ .Wh" der het een en ander. 13. Niettegenzuiicn zij het maken, ftaande deze nieuwe fchikkingen zult gij vs. 11. Verder fprak " . , jebovab tot M o s e s, nogtliaus den Israeliten zeggen, dat daarom zeggende;_ mijne fchikkingen omtrent den openbaaren tot de kinderen van Godsdienst op den Sabbath dezelfden blij- Isracl, zeggende: r / . 7 gij zult evenwel mijne yen: die blijft, als een beftendig teken van .Sabbathen onderhou- , ,. . ,c , , den: want dit is cen hunne verpligtuig tot ruste tuslchen het eï'sfcCu^edSij volk én mij tot in de laate nakomelinguwe geflachten: opdat 1'chap, op dat een ieder 't geheugen bemen wetc, dat ik Je- , , ,. „ beval ben die u hei- houdc, dat ik het ben die u tot zulk een llSvs. i4. onderhoudt beftaan afgezonderd hebbe. 14. Neem dan den Sabbath, de- (i.m dcn Sabbath naaüwkeurig waar, dewijl hii ulieden heilig is: wie hem onthei- wijl hij ZO plechtig VOOr UWe TUStC bc- dood Zw(irdtn\h'want" ftemd is; wie hem fchend, zal ongetwijzciven,C[eènhg] Verk W & doodftraf ondergaan , want cen doet, die ziei zal uit- j^W dieéenigen arbeid op denzelven doet gcrooit worden uit het .. midden harcr volkeren. Uit WlUZUcllt , Cll UlCt dat opzet, hij ZÏÜ door den dood uit 't midden der burgevs. 15. Zrs dagen zal ren weggenomen worden : 15. Zes damen het we.k doen; lt ónderen, zal een ieder 011doch aan den zevenden 0 ' vs. 13. In het bijzonder moet hier inkomen het denkbeeld, dat ook dc Sabbath geen arbeid veroorloofde , welke tot dienst van den Gods. dienst in den Tabernakel toen gefchikt was, anders zou menig Jood onder dat voorwcndzcl op den Sabbath gewerkt hebben. vs. 14. Git ver:.eli,king met Num. XV. is de ftraf dc ftceniging; bedenkelijk is het nochtans, of 't niet cen ovenreder met opgeheven hand, dat is opzettelijk, en uit cige belijdenis moest zijn, eer iemand de doodilraf onderging. J. D. M u s.  van M O S E S. IIoofdd. XXXI. 389 vdgebrooken voor zich zclvcn mogen ar- dag !s e Sabbitb. der 0 ribte , eene heiligheid beiden, maar de zevenden dag is cen van jehovah-. wie op j, « 1 ' rr den Sabbathdag arbeid ilag van ruste, een dag voor den Meer, rioet) ZalrekSiijkge. wie dan ftout onderneemen durft tegens douci "-orden, het hem bekende gebod aan , te arbeiden, hij zal ongetwijlleld fterven; 16. Dat vs. 16. Dat d.™ de . , . _ ,. , kinderen van Israci. dan t Israëlitisch volk dit nakome, van den Sabbath houden: kind tot kind onverbrekelijk: 17. Want dlSde^Vn^ge-"" hij zal ccn waarborg blijven tusfchen nachten tot een eeu- J wig verhond. mij en ulieden , voor altoos , zo lang vs. 17. Hij zal tus- ,,• 1 n 1 1 : , fcheninii, en tusfchen mijne rcjmbhck liaan zal; en dat vooral, de kinderen van isdewijl Jehovah in zes dagen alles gêfcha- RAë*- .ef" **ett,ta J 'J ° ° eeuwigheid zijn: dc- iicn heeft , op den zevenden dit ge- wijl jehovah in zes da- ., , • 1 • •• 1 , , 1 . 1 gen den hemel en de ftaakt, en zich 111 zijner handen arbeid aarde gemaakt, en op verlustigd heeft. 18. Na dat de God- ^ïï^wS heid nu lang met Moses gefprooken heeft- 0 01 vs. 18. En Hu gaf en hem onderricht hadde, Helde Hij hem aan Moses, ais Hij twee fteenen plaaten ter hand, tot gc- ^ Toeken ge-S dachtenisfe van de Wetgceving, die moes- cmdigd hadde, dftw-e ° P' tafelen der getuigenis- ten als oorfpronglijk gehouden worden, fe, tafelen van fteea , .., , , . 'r, 1 ' , ,r . . , met/Eiobims vinger. dewijl de almagt Gods deszelfs inhoud daar op zelve uitgedrukt hadde, vs. iS. Vogel, zal ons willen leeren, dat de fpreekwiizc met den vinger Gods befchreeven, niets anders wil zeggen, dan het bevel aan Moses gegeeven, om die te laaten vervaardigen. Wie kan zulks geloovcn ? wie voelt de gevolgen niet van zulk eene Biibclverklaaringf voorzigtigcr is Grotius. — Men kan hier eigenliik niets bcpaalen, omtrent deze tafelen; alleen is dit zeker, geen mensch heelt op bevel van Moses die vervaardigd, want dan zou hij het Volk door ziine uitdrukkingen verregaande misleid hebben: de zaal; zelve brengt zulk eene bijzonderheid mede. ■— Dewiil deze wettafel het grootfte heiligdom vaa allen was, moesten daar geen menfchen handen aan gearbeid hebben. Bb 3  3oo Het TWEEDE BOEK XXXII. hoofddeel. T^w vs* i. Toen het volk i. \_J oe het gemeen bemerkte, dat ttfoi van dln berg af té M oses nu reeds zó lang op den berg komen: zo verzamelde Was , zonder dat 'er eenige verandering zich het volk tot A a- ° ° ron, en zij zeiden, tot op den berg gezien werd, begonden zij ^eff-èe/, die' voor óns aan zijne wederkomfte te wanhoopen , én MosïIV'S en wcrden °Proerig- De opgeruide meman, die ons uit e- nigte ftrceft naar de tent van Aüron, gypteland uitgevoerd . heeft, wij weten niet tands het Oppergezag in Moses afm hem gefchied zij. ^ bekleedende - het geroep was algemeen: — zonder uitftel vorderen wij van u eene zichtbaare afbeelding , die wij raadpleegen, die voor ons trekke in onze togten, want M o s e s die ons uit Egypten opgevoerd heeft, wien wij raadpleegden, heeft ons verlaten, en wat zijn noodlot geworden zij, is ons onbewust, vs. 2. AaRON nu 2. ASron bemerkende de woeste drift, dcldgoude oorfierfeicn, zocht hun door zijn eisch aftefchrikkeii; die in de ooren uwer het js vvel zegt hij nikt fchielijk dc} wijven, uwer zonen 3 o j t> j f vs. i. Exod. Xxni: io. was hun een Engel beloofd, nu verzoeken zij een Talisman, misfende de Wolk -Kolomme; men had in dien tijd veel pp met reisgoden, zij bedoelen 'er een die hun in de plaats van Moses zoude zijn. —- Omtrent hem dagten zij dus, het was ruim ccn maand, dat hij al op den berg geweest was: — daarbij het teken der Godheid was ook geduurende dien tijd niet in het leger boven de tent, maar op den berg gebleven. H f. s z. Dat het in het enkelvoudige een God moet vertaald worden, blijkt uit Nebem. IX. 18. vs. 2. Uwe Zoonen, de mannen droegen in het Oosten ook oorfierzcis Mus. hij vroeg ze dan van de vrouwen, om dat hij dagt daar den mecsten tcgenftand te zullen vinden. — Aüron ging het buiten vermoeden, hij dagt, zij zouden die kleinodiën, waarin zij ook eenig heiligdom ftelden, niet geeven. — Hij bezat in zijn Karadler die fterkte van geest niet, om hun in dien toeftand met gezag te wcderlpreken.  van MOSES. Hoofdd. XXXII. 39.1 goude oorficrfcls uit dc ooren uwer vrou- J^^gfti wen, uwer zoons vrouwen, en dochteren, mij. en geeft mij die; 3. Doch in dien ijver was, tesens zijne verwagting, elk gereed hier aan cerfeien, en gafze af, 0 . , „ , .. „„ „„_ t,;; die in hunne oorenwa- te voldoen, 4. En hrj nam ze aan, nij ren. cn 7ij bragtenze goot uit dit zelve, na dat het gelmolten ^.^..^ was een kalf, polijstehet, ftraks verklaar- u;t hunne hand, cn hij , ,^ ii -j r 1 „;t bewierp met een grifden zij dit voor de Godheid die nen uit fie > en Mj maaktc Ccn Egypten geleid hadde. 5. Doe Aüron ^Z^iA befpeui-de dat de ftroom van 's volks ^JffiAj^ffi ijver aanwies , beval hij eenen altaar opgevoerd hebben, voor het kalf optcrichtcn: hij liet zelfs A™'Jg\A£, bouwde door 't ganfche Leger uitroepen, dat 'er altaa^oj den volgenden dag een plechtig feest voor riep uit, en zeide. . , ^ ai morgen zal Jebovab Jehovah zijn zoude. o. Al vroeg vei- een feest ziirii liet cen ieder dien dag het bedde, elk beiiverdc zich in 't offeren van brand- op, cn offerden brand- ... 1, -j offer, en brasten offeren aan deze zichtbaare Godheid; drank-offer daar toe: veelvuldig waren 't getal der dankolfe- - "« ™* « ren, cn overal zaten zij ter neder, om ^» *«» "g^ hunne dankofferen onder vrolijke maaltijden te genieten, cn met danferijen cn andere verlustigingen naar de zceden der Egyptenaaren , de inweijing van dezen ^ ^ ^ ^ openbaaren dienst te vieren: 7. Terwijl jebovab tot Mo ses, Vs. 4. Een houte beeld met een goot van goud, zo vat het He zet. zeer wel op. Het ft uk hout werd dan bcbijtelt, en zijne gedaante hebbende , met goud omgotcn. vs. 5. Zo tracht hij zijn geweeten te voldoen. vs. 6. Of zij zo ver gingen als dc Egyptenaaren, is onzeker; deezen dansten naakt om 't kalf, men noemde dat zuiver voor dc Godheid verfchijnen, zij fchooren zelfs hunne naakte ligchaamen. Paauw BefpiegeUugen over Egypten bladz. 70. Zo vroeg waren evenwel de Egyptcnaars, mijns oordeels, niet verbasterd. Eb 4  39* Het TWEEDE BOEK S^wvoKrt * 'm hct LcSer ™0™kl, gebood > voenfSr^ue; ?T* aa"M°SES> «** "Och op den verdorven. berg, aftekhmmen, met bijvoeging, 't volk onder uw bellier, dat zo veel aan u verplicht is, beeft bet fchandelijk gevs. 8 En zij zim maakt. 8. Nog één ftap , cn hun ee- haast afgeweken van , , , , f ' den weg, dien ik hun draS z:" volmaakt tegenftrijdig zijn, met CS'een' ge^ofen al,cn de bevelen die ik hun gegeeven heb, hebbeTrichCr^ zi] he.bben Zich 0011 Souden ka,f laten ™' zeivegeboden,cn heb- vaardigen — zij hebben daar aan Godsben het offerhande ge- j-,„a-„ t • • i .. , , , cia:in,cngezegt, dit zijn menltlSe cerbuigiug gedaan, aj hebben 'ir aan ?eoffeR!' * mct bliid- opgevoerd hebben. fchap door 't ganfche Leger geroepen: „ dit is uw fterke God, die u uit Egyp- vs. 9. verder zeide ten opgevoerd heeft." o. Jehovah befpeu-. ik1.eifaitUzcivé'\ot!kS: rcudc> ll0C zeer dit Iiet gemoed van ^Z:tn^loiV.is}l,°SËS trof' V0CSde '« «** Mh ik heb reeds lang in dit volk ecu ftout wederftreeven, en in alles eene halftarri- v«. io. En nu, laat ge geaartheid ontdekt; io. Hierom pleit mij t> e,dat mi utoorn • . , ..... , tegen hen ontftekc,en met voor hun, laat ik mijne recntmatige *X* hunne verdelging veel eer bot vieren; ik zal U daarom in uwe waardigheid niet benadcelen , maar U evenwel ten beftierder van een talrijk vs. ii. Doch Mo- volk maaken, iï, 12. Doch Moses UL^$JF$ liefdc t0< deed hem voor de nen Shbim: en zei- luifteiTijke tegeiiswoordighcid van Jehovah de, O Jebovab, waar- .. om zoude uw toorn zijneiiGod, eerbiedig neêrknielende ,%*% mijn tente t'zamen, cifchende , een zicht- aangezichte gaan-..want J dezen Mosks, dien baar teken der Godheid, dat aan de man, die ons uit Egyp- Doch het nltriim in den omtrek van den Ni.il te bekomen, maakt hét zeer gemaklijk tot een drinkbaar poeder, geeft dan ook aan 't water een alleronaangenaamften fmaak, zie Jeodfcbe Brieven I. D. bladz. 118. anders is zout van wijnftecn met zwavel gemengd genoegzaam; doch MeS. neemt dc zwaarigheid ligter weg, 'er word van twee dingen gefprooken, van verbranden cn vermaalen: waarfehijnliik dat 't kalf van hout is geweest; want wie kan zich een masfief gouden kalf verbeelden, zo groot, dat Moses het van verre zien kon? wil men dit niet, men Cenke aan ecu pedeltal waar op het ftond, dat verbrand werd, — 't goud tv*rd niet verbrand, maar tot flofgoud vermaalen.  3<;6 He t T W E E I) E B OEK tcimdopfcvoerd heeft, fpitze van hun Leger toog, in nlaatze van wii weten met wat . ° ö ' 1 hem'gefchied zij. dien Moses, voegden zij 'cr bij, die keil hier gebragt hadde, cn van wien zij niets meer hoorden , en die hen ' vs. 24. Toen fprak fèheen verlaten te hebben, 24. Doe ik ik tot hen, wie goud . ' ' heeft, mkke het af, zag, dat ik dat geweld niet wederftaan en geve het mij: en , , .. .. ik wierp het in 't konde, cischte ir hunne gouae oorfier'Tuit gèkomemfiS zc]s tcn g^chenk, cn doe zij mij die niet weigerden, maar daarom te fterker aandrongen, fmolt ik dat goud, en goot dat kalf het welk gij gezien hebt : vs. 25. JUt Moses 25. Doe Moses zag, dat 'svolks misfmHhftmxwrf, wmh daad door deze belijdenis onbetwistbaar aüron hou* het hi- was, dat AaitON door zijne toeftem- gemankt tot jlaans toe, J J indUn men iegen bea ming tot zulk cen feest aanleiding ge- laddt tpgtftaan, , , . .. geeven had , dat zij toomloos onbedagt omfwiervcn, en aangevallen in dien tocftand door eene vijandelijke bende ligteiijk konden geflagen worden, moest hij tot ccn hevig cn fchielijk middel van hcrftel zich vs, 26. zo bieef wenden. 26. Hij bleef, zonder in het •^^hSfrt1^te trcc!en'aan de {pkzc van hct zeide, W« de zaak van zelve met een aehtbaare bedeesdheid liaan Jebovab voorftaat, ko- . ,nc fpoedig tot mij: toen roepende, al wie den Heer getrouw &Sifd?zoZnenv^ k gebleeven die vervoege zich tcn fpoe- Levi. digfte bij mij; doe fchaarde zich de gan- vs. 17. En hij zeide r, T ... „ ö tot hen, dus zegt je- fche ftam van Levi bij een, 27. Straks vs. 25. Hadde zicb losgemaakt: dat is nog duidelijker dan de nieuwe ven. van Dathe. Het volk was bandeloos, daar zij nu op bevel van Aüron een feest hielden, dus ligt te daan, als het aangevallen werd. vs. 16. 't Schim dat veelen, fchoon het kalf nu weg was, de vrolijkheid van het feest ongeftoort vervolgden, en dus toonden over Moses zig niet te bekommeren.  van MOSES. Hoofdd. XXXII. 397 daarop zeide hii tot die t'zamengevloeide de/Elohim van * ' 0 IsRAëL, een ieder bende, dit is 't bevel 1 van den Heer, doe zijn zwaerdopzij- 1 t ■• n /• 1 /-> 1 „ nehcupc: gaat door,en Isracls JJelcnerm - God aan u ■— cen 1;eert wcder vanpoorieder van u Leviten! voorzie zich van re tot poortein 'tie- ger, en iegelijk dode de nodige wapenen, trekt dan op, terug ziinen broeder, en eik , , . , T < ■ , zijnen vriend, en elk keerende naar net Leger; bezocht tent voor zijnen „aasten. tent, en ontziet denfchuldigen niet, hetzij hij uw naastbeltaande, 't zij hij uw vriend, 't zij uw buurman zij. 28. De Leviten vs. is. En de zonen , , 1 i i at „ van Levi deden naar volvoerden de bevelen van Moses, en >t woord van M 0 s E s. 'er feeuveiden door bun zwaard op dien ™^0/f™Z™S* dag omtrent drie duizend man, 29. Mo- trent drie duizend manses had tot aandrang hen gelast, alvo- nCvS'. o0. want Morens een offer tot inweijing en reiniging ^febfvXf' gereed te maken, — ontziet dan noch banden: want eik zal 0 .... zijn tegen zijnen zoon, naastbeftaanden, noch vriend, alleen op en tegen zijnen broedat Jehovah 11 heden daar door een ze- Hij heden eenen zegen gen- geeve over uwen ijver, in uw over uiieden geve. aanbod tot zijnen dienst. 30. Den vol- vs. 30. En 't gegenden dag op deze rechtpleging, ging g^ta-aj. Moses wederom tot de plaatze des het volk zeide, gijüe- . den hebt eene grote gerichts, betuigende hoe zwaar de mis- zondegezondigt:doch daad geweest was, hoe noodzakelijk der- bpkiimmen^isfchien halven de ftraffe, doch dat hij het nu 7al *k eene vtrZüenin- 7 ■> ge doen vooi uu e zon- zoudc durven ondernccmen om tot den de. Heer op Sinat te gaan, in hoope dat hij vergiffenis voor de overigen verkrijgen zoude, 31. liet volk betuigde hun- -.vs' 3t< 7'°, ';eerc,j. & ' ° ° Moses weder tot Je* ne inftemming , waarom Moses tot bevat, en zeide, ach , . , '.;... , dit volk heelt cencgro- Jehovah met s volks belijdenis over hun- te zonde gezondigt, ne misdaad opklom; 32. Met de bede, Jehovah mogt hun die misdaad vergee- ,.vs- ??• Nl' dan, m- *^ ° dien gij hunne zonde vs. 32. Honter in the hiftory cf the patriarch, vergelijkt deze fpreekwijs met die van Nam. XI: n—15. de zin zou dan deeze moeten zijn:  SOS Het TWEEDE BOEK vergeven zult, (jtan Ven _ niet aandrang, zoo deliEER noch is bet u-el} doch zo niet, delg mij nu uit niet voldaan mogt wezen, dat hij zich jefchreven hebt? g'J zclven dan aanbood om voor de misdaad te boeten en door den dood van 't burgeifchap I s r a ë L s berooft te worden; vs. 33. Toen fprak 33. Doch Jehovah antwoordde Mocu'enTot{e°nfu°tmijn ses: - die als een openbaar rebel zich bock delgen, die aan >t burgerrecht onwaardig maakt, wil ik mij zondigt. 0 . uitroeien, maar geenzins den onfchuldivs. 34. Doch ga nu gen: 34. Evenwel keer nu weder onder henen, leid dit volk J „ , . , 1 - i„ daarhenen ik ujezégt het volk, gebied over hen als te vooren, ^A'SSX^ hun Hertog, en mijn Engel zal te gaan: doch tcn dage in de Schcchina als te vooren in den mijner bezoekinge, , , . , , , zal ik hunne zonde optogt voortrekken , doch evenwel zal over hen bezoeken. ffi Qp ^ ^ QVer ^ gepleegde mis- vs. 35. Aldus plaag- daad wraakc neemen: 35. Dit is de rede de Heere dit volk: , - , , , ... om dat zü dat kali'ie- de waarom Jehovah hen verder m Min» ïï?ofe bS «e t0^» tó de woeffiine mct ziJne dc- oordeelen bezocht, het geen A iiron menigmaalen aan zijne wandaad herinnerde. XXXIII. HOOFDbEEL. \T vs. .. verder fprak i- IN a dat dit voorgevallen was, gaf jebovab tot Mosks, Jekovah onder andere bevelen aan Mo- ga henen, trek op van u , hier, gij en het volk, ses dit, dat hij zich nu tot het veropgfvoerd' helu^naar vorderen van de reis moest bereiden , baw's^sk effU-met dc vrijgemaakte Israëliërs, om dat kob gezworen heb, land in bezit te neemen het welk hunnen zeggende, uw zaad zal , , , „ . . „ ik het geven. voorouderen, met de duurlte bclotte toe- cenen En^êi 'voor uw gezegd was. 2. Jehovah bepaalde nu nader , zijn: ,, laat ik dan veel liever mijne oogen door den dood (luiten, dan dat ik dit beleven zoude;" dit is evenwel eene omlchrijving. vs. 1. Uier blijkt duidelijk,het groot onderfcheid he: weik 'cr is,tusfchen den  van MOSES. Hoofdd. XXXIII. 399 een zijner Engelen vooraf te zullen zen- j den, om de ftrijdbaarftc bewooncrs van i Kanaan uit dat land te verjaagen. 3. En ' zo gij in bet bezit geraakt, van die 1 fchoone landftreeke, waar heenen gij . nu-langzaam reist, vervolgde Jehovah, zal ik met mijne heerlijkheid in de Sche- : china nu niet meer uit het midden van 't Leger opreizen, om mij in de voorfpitze te flseÜen : want in de veldtent onder u te wooncn hebt gij verbeurt, gij zijt doch zulk een muitziek volk, dat, eer gij Kanaaus grenzen genaderd zoudt zijn, zoudt gij reeds door mijn magt omgekomen zijn , indien ik onder u langer het achtbaar opzicht over de reize behield. 4. Doe men in het algemeen in 't Leger deeze droeve maar vernam, was 'er eene algemeene bedeesdheid en dag van boete onder hen, niemand vertoonde zich in feestgewaaden: 5. Jehovah hadde Moses zelfs gelast, dat bedreigde hun te vcrhaalcn , vooral, dat zij een weerbarffig volk waren, vertoefde hij dan langer onder hen, het was te duchten, dat hij gedwongen zoude zijn al ras te moeten vertrekken, en niet dan vernieling achter te laten, maar nu zal Jehovah noch eenmaal beproeven, zeide hij, wat Hij met u doen moet: bedrijf, dan rouwe, kleed u met treurgewaad en, 6. De ganfche natie gehoorzaamde de dag van den Engel van Gods aangezichte, en dien welken Jebovab nu zenden wil» ele, 't is tot hunne vernedering een gefchapen Engel Mus, angezichte zenden, en uitdrijven dc Kalaiiniten, de Amorien, de Hethiten, de 'hereziten, de Hcvien en de Jebufiten.) vs. 3. Naar het land lat van melk cn honich s vloeijende: want ik ;al in 't midden van 1 niet optrekken ,i want gij zijt cen hartïekkig volk, dat ik u jp dezen weg niet ver,:ecre. vs. 4. Toen het volle dit kwaad woord hoorde, zo droegen zij leed, en niemant van hen deed zijn fieraad aan. vs. 5. En Jebovab had tot Moses gezegt, zeg tot de kinderen van I s R a ë i., gij zijt een hartnekkig volk, in eenen oogenblik zou ik in 't midden van ulieden optrekken , en u vernielen : doch nu, legt uwen fieraad van u af, en ik zal weten, wat ik u doen zal. vs. 6. De kinderen I s R A ë L ontdeden ziel/ van allen luiftcr, door  4oo Het TWEEDE BOEK verder apewijkett van den berg Horeb. vs. ?. En Moses nam de tente , en fpande [re] zich buiten het leger, verre van het leger afwijkende, cn hij noemde haar, de tent der t'zamenkomlle: en 't gefehiedde. dat al wie Jebovab zogt, uitging tot de tente der t'zamenkomfte, die buiten het leger was. vs. 8. En 't gefehiedde , toen Moses uitging naar dc tent, dal al dat volk op ilont. en een ieder ftclde z-ich in de dcure var zijne tente: en zij zagen Moses na, tot dat hij de tente ingegaan was. vs. 9. En *t gefehiedde, ze dikwijls als vs. 7. 't Is geenzins de tente der t'zamenkomfte; die was 'er noch niet, ook niet die van Moses, dus onzeker welke? Mus. — waarfchijnliik de vergadertent. — Dit wegnemen diende ter bevestiging Van Gods bedreiging, dat hij onder hen niet meer wilde zijn. IIsz. vs. 7. Dit is ingevolge de Sijrifche verfie, gisfende, de tente diende even als naderhand de tabernakel tot eene openbaarc Godsdienftige verzamelingplaats. vs. 9 —23. XXXIV 1—8 Herder in zijne O. Po'ezij III. D. bladz 70. geeft dit als cen dichtftuk op; maar daar het Bijbelgcfchiedenis is, voelde ik , dat de toenemenheid daar van verminderen zoude , indien ik dit navolgde. boete was algemeen, zo ver vernederden zij zich, dat zij verder afweeken met hun Leger van 't gebergte Horeb, zich de nabijheid van hunnen Koning onwaardig keurende. 7. Moses ook liet de tente waar hij gewoon was dc Godfpraak te ontvangen, en richterlijk uitfpraak te doen, opflaan buiten het Leger, het welk zij nu betrokken hadden: een ftuks weegs 'er van af, nader bij Iloreb: hij gaf ze nu den naam van tente der zamenkomfte; al wie Jehovah met geween cn fmecken waarlijk zocht te verbidden, verzamelde zich tot die tente, 0111 daar Godsdienst te verrichten. 8. Doe nu Moses ook toeftel maakte, 0111 het Leger te verlaten , cn tcn bewijze van liet Godlijk ongenoegen, bij dc tente der zamenkomst zijn verblijf te neemen, was al het volk onder aandoening en in beweeging, een ieder ftclde zich voor zijn tent, cn zag Moses met een bedroefd oog na. 9. Naauwlijks was hij ter tente inge-  van MOSES. Hoofdd. XXXIII. 4oï treden , of ftraks daalde de Schechina Moses ter tente &i- TT ., . . . M gegaan was, zo kwam van Horeb s kruin, en plaatlte zich voor de wolk - kolom neden ingang der tente, en Jehovah fyr^ f/^)7J-T:\ uit dezelve met Moses, en zulks ge- n» 'i3™1- met Mo ses. beurde zo dikwerf hij daar tot zulk eeii gewigtig- einde kwam. 10. Doe de gan- vs. 10. Ais ai het fche Vchaar, die allen voor de tenten Ver- ^^SR'^Sii zameld waren, zag dat de Schechina del'r^ dcr ten'e: zo uoat ' y al het volk op, cn Godlijke Majefteit ' daar bleef liaan , booten zich., eenieder ,i , . " . , . , . , . ,. voor de deure dor tcn- ltelde zich een ïecier m eene eerbiedige, te. Houding; elk boog zich op het diepst mét het aangezicht 'ter aarde ; niemand verftoutede zich toen buiten 't Leger te treden, maar elk bleef onbeweeglijk voor zijne tent. n. Jehovah nu verwaar- vs. h. En jehovah digde daar Moses geduurig met zijne ?fak «"MoseshW ° o a j tot mond, gelijk een Goddelijke gefprekken, en dat wel zo ge- man met zijnen vriend ', r. . , , c. fpreekt: daar na keer- meenzaam als menleken in de t zamenle- de hfj weder tot het vuig' gewoon zijn: na dat zulks eenigen tijd IS'josuV^lzoon gedimrd hadde, keerde Moses met To- vanNuit, die jongej. „ „ " «ng week niet uit het s tTa, Nun s zoon, zijnen centen Staats- midden der tente. dienaar en Krijgsoverften, tot het Leger te rug , intusfchen bleef de Schechina in en boven de tente beftendig. ii>. Wan- vs_ 12- fin IV(0sES neer Moses wederkeerde naar de tente z?ide !?c i , r i j ! •- n ZIet' gl) Zelast m"' der zamenkomue , deed hij verllag van voer dit volk op; maar 'svolks gedragingen , hij zeide, onder wien*gif mèt mïj'zVit anderèn, tot Jehovah: mijn Koning! gij jf™10^ ^euvf beveelt mij dat ik het volk zal laten naame, en ook gij ., hebt genade gevonde» voortreizen, maar ik ontvang geen na- in mijne oogen, dere openbaaring, wie mijn Hertog zijn vs. ii. Jongeling, van een man van 50 jaren te zeggen, is te oneigen; fchildknaap was het best voldoenend, doch is te Romaneik.. ü. Deel» Cc  Het TWEEDE BOEK zal, gelijk ik weleer genoot, gij houdt zulks voor mij verborgen, niet tegen-, ftaande Gij betuigt met mij gemeenzaam te willen omgaan , ja dat ik op vs. i3- Nu dan ujyé gunfte mij verlaten kan; 13. Is dit bid, indien ft j " ... ,'.} , t gevonden hi .we zo, vergun mij aan nu dit verzoek. Laat invem''?< .veten & WP vooriieemeiis omtrent de lotgec% 't : ' nale^n va^en dcl' I^^ers mogen weten , dat de .Th uwe oogen":''en zal ik voor de grootfte proeve rekenen ril uwVó'ik1tZenaa" van mijne gunde bij ü: - och! ftcl u doch voor oogen, dat dit volk, zo on-r beftendig in hun Karakter, evenwel het vs. 14. Hij dan zei- volk is dat gij verlost hebt. 14. jfehozich/mo™èn mèïe" vah antwoorde daarop: ik merk dat gij £*°^u gerust te fchoorvoetende zijt om optebreeken , zo lang gij niet verzekerd zijt, dat ik met mijne zichtbaare tegenswoordigheid blijven zal, om in de fpitze van 't Levs, 15. Toen zeide ger voorteti'ckkeii. 15. Straks was Mc%. s E s hartliïk ^"Woord hier. >£: — ai! mede zat gaan,[zo] pljcht mij nimmer met het Leger opte- doe ons van hier met 1 .. optrekken; trekken, zonder die tegenswoordigheid, zeker, ik zal dan niets durven ondernec- vs. 16 want waar men. 16- Waaruit- zullen wij dan ont- dcn7datlikCgenade'ge- dekken dat wij boven andere volkeren ïïStó^^^ U ?'eVonden hebben' ds wiï is 't niet daar bij, dat dat bijzonder bewijs van uwe tegens- gii met ons gaat? daar • a <**• do^ zuilen wü afgc- woordighcid derven moeten ? daar door cnnuw«r,rvan'aiik doch ïs 't , dat wij van alle volkeren *«; t?)*;»./•/ t»ff& Wolk bedekken. — Het ganfche Voorftel is ons meer vreemd, misfehien iets ftotends, doch men moet de ti:deh in aanmerking neemen. — In Homerus zal men verfchciden gezegden vinden, die daarop uitkomen , dat niemand met een fterflijk oog anders dan de voeten , of eene gedaante van de Goden van agteren, kan zien. vs. 23. Zo zou hij uit die nadere ontdekking, zijne Goedheid, als de tref-  van MOSES. Hoofdd. XXXIII. 405 ik de Wolk zal weggenomen hebben, zult genomen hebben, zo 00 ... . zult gr, mi] van acbte- gij meerder zien dan gij ooit gezien ren zien; maar mijn c „, , , •• , • aangezichte zal niet hebt. Edoch het Wezen van mijn lui- geJen worden, ter kunt gij niet zien, wel de verflaauwde overblijfzels van denzei ven. Nxxxiv. HOOFDDEEL. a deze gewigtige verkeering be- vs. u loe„ , ,rak val Jehovah Moses afteklimmen, cn >«™ weder twee nieuwe fteene plaaten te la- leien, gelijk d'eerfte ... waren: zo zal ik op ten vervaardigen, in gedaante gelijk aan de tafelen febrijven de eerften, en die dan weder met zich te tdSX'ftet^ brengen: zijn Heer zou daarop dan 't feien..geweest zijn, & ' .die gij gebroken hebt. zelfde fchrijven het geen hij op de voonge verbrijzelden gefteld had. 2. Reinig u dan vs. 3. En wees be- béhoorlijk in den vroegen morgen tot eene jj^Ó^? £f jTta tijdige opklimming, wns Jehovah" s woord, den »<»«^n^«P en maak uwe opwachting bij mij op den top en ftei u daar vooi , , ,a 11 mii op den top des van Swaïskmm. — 3.Gij zult alleen mo- bci.,s/ gen komen, ik wil niet dat eenig fter- J^pS^, veling in den omtrek van het gebergte dat 'er ook niemand , ., ., gezien worde op den gezien worde ; het grazend vee wil ik ganfchen berg: ook zelfs niet dat onder de fchaduw van het SSJfüB* gebergte ten dien tijd weiden zal. 4. Er over dezen berg niet 00 J weiden. werden tafelen gemaakt , zó gelijk aan vs. 4. Toen hieuw , „ , .... j , hii tweeftcnen tafelen. de eerften als mogelijk was, daarop maak- gelijk de eerfte: ea te Moses zich vaardig om op nieuws ^'^f^oEoS op te klimmen naar het bevel van Jehovah; den berg s/»«», gelijk Jebovab hem geboden hij vertrok dan met de lteene plaaten hadt: cn hij; nam de in zijne hand. 5. Op zijne komfte ver- ^ tafden * fcheen Jehovah ftraks in de Schechina, vs. 5. Jebovab nu " kwam nederwaarts in dezelve bleef digt bij hem ftaan , en eene wolk, en fteide treffendfte eïgenfehap, nader leeren kennen, dat Hij zo verre ontfermend kan blijven over het Israëlitisch velk , en zulks om den Engel van zijn aangezicht. Cc 3  4o6 Het TWEEDE BOEK zich voor hem: en eere ftemme uit de Wolke uitroepende defl Hij riep uit den naam van jebovab. naam van Jehovah, kondigde sHeer e n vs. 6. ais nuy«*!>- tegenwoordigheid plegtig aan: 6, 7. En wel »«J voorbij zun aan- ° .. ° r ° ,, gezichte ging, zo riep op deze wijze, na dat de Wolke een weinig S/X'm^barmhanfg'' vertoeft hadde, bewoog dezelve zich vooren genadig: lanhmoe- bij hem heenen; in dat tijdftip riep de He e- dig en groot van wel- J ' J r r dadighèid, en irouwe. RE zclf ujt deze luchtgordijn , Jehovah vs 7 Dio deweïda- ' digheid bewaart aan die altijd zijn zal die hij is, hunne Befchermdlteon1e?eeMghe£ God is altoos dezelfde omtrent ellendigen; overtreding en zonde fcnoon njetS ill het fchepzel Hem tOt vergeeft, die [den r fchuidigen] geenszins gunfte beweegt, fchoon zijn taai geduld onfchuldig houd, be- , , ,' . V Ir zoekende de ongc- getergd word, en de behoeltens onoverrenhaajl1 de kbideren" komelijk, de toezeggingen iii de vervulen kindskinderen, in lhig aller onmogelijkst fchijiien. — Hij 't derde en vierde . ° .. .. J : [lid]. is het, die zijn onveranderlijke gunst aan duizenden van zijne gunftelingen bewaar-; heid; die misdrijven regens zijne onveran-r derlijke wet, die fchennis van zijnen ftatigen Godsdienst, die ongehoorzaamheid in zijne Godsregeering beftendig ver-r geeft, niettegenftaande hij den fchuidigen rechtvaardig beoordeeld, daar van dikwerf, tot in het derde en vierde geflacht de kentekens overlatende; evenwel tot geene geheeld verdelging overgaande, vs. 8. Mosks nu 8. De diep getroffen man bereidde zich, S4naarife„het onder dit voorbijfnellen van de glansrijhij boog ziel, jce Schechina, om zich eerbiedig nedertcr buigen; hij deed het met de diepfte eer-s bewijzing, met het aangezicht op den vs. >. Die 't onrecht, den afval,en alle zonden vergeeft. Mus. — Met 't verband zou zeker 't best ftrooken de vertaling van Datiie. — Die iets godlozen niet voljlrekt verderft ; de zin is zeker dergelijke, dit biijkt uit Nutn. XIV: 18, 19.  van M O S E S. Hoofdd. XXXIV. 407 grond. 9. En met eene verwonderlijke bezadigdheid , vervrijmoedigd door de Godlijke ftem zegt hij: indien ik in deze zo plechtige gehoorgeving een uitftekend bewijs van 'Uwe gunfte verkregen hebbe, mag ik dit édnedan verzoeken, dat mijn Oppergebieder als de Veldheer van onze Legerbende in het midden van het Leger wederkeere, fchoon het een onbuigzaam volk is, onderwind ik mij nogthans dit te verzoeken, dewijl Gij zelf betuigt de zonde in dc Godsdienstfchennis tevergeeven, doe zulks ook nu, neem ons dan weder op tot uw begunftigd volk. 10. Doe antwoordde de Majefteit toeftemmende: wel nu, ik fluite 'dan weder de verbindtenisfe; ik zal ze door wonderen bevestigen, niet minder groot, zcldzaamer zelfs, dan die van Egypten: onder geen volk zal in de jaarboeken een voorbeeld van dergelijken weezen ; dit zal zo ver gaan, dat uw eigen volk, wiens Bevelhebber gij zijt, en die gij in hunne ongevoeligheid kent, zal moeten betuigen dat mijne bedrijven verbazende zijn zullen, die ik van tijd tot tijd onder u doen zal. 11. BeVeel het volk nu naauwkeuriger te gehoorzaamen die bevelen , door hun gefchonden, want eerder zal ik de volkeren die Kanaan bevolken niet uitdrijven : de volgende wetten wil ik dat bij het in bezit neemen van Kanaan , zorgvuldig onderhouden worden. 12. Dat 'er van nu af geene volksverbintenisfe tusfchen eenige bewooners van Kanaan Cc 4 vs. 9 En hij zeide, Heere, indien ik nu genade gevonden heb in uwe oogen, zo i a tui de Heere in *t rrS tden van ons: wint" dit is een hardnekkig volk; doch vergeef onze ongerechtigheid en onze zonden, en neem ons aan tot een erfdeel. vs. 10. Toen zeide Hij, zie, ik maak een verbond, voor het ganfche volk zal wonderen dotv, ke niet gefebapen . i n, op de ganfchi i irde, üoch onder eei...evolkerc , zo dat dit ,anfche volk, in wiens midden gij zijt, Jebcva's werk zien zal, dat bet fchrikkelijk zij, 't welk ik met u doe. vs. 11. Onderhoud gij 't geen ik u heden gebiede: zie ik zal voor uw aangezichte uitdrijven de Amoriten, de Kanaaniten, de Hcthiten, de Pherezïten , de Heviten en de jebufiten. vs. 11. Wacht u, dat gij toch geen verbond maakt met den inwoner des lands, daar gij Inkomen zult,  4oS Het TWEEDE BOEK dnt hij misfchien niet en tusfchen ulieden worden opgericht. want tot eer.en (hik wor- ' dc in't midden van u. die vriendtchap zou u tot een val kunvs. 13. Maar imnne nen zijn. 13. Omtrent hunnen Gods- altaren zult gijlieden ,. . . - , omwerpen, en hunne dienst zult gij vooral mets verfchoonen; z1&*W*$&\w de altaaren moet gij fle§ten' ^sbeelhunne bosfehen zult den verbrijzelen, cn de ftatige bosfehen, gij afhouwen. ' • , P 7 op oe hoogtens den Godsdienst van het vs. 14. (Want gij land gewijd, omhakken; 14. Dus worde u zult u niet buigen voor 1 ■ , , ., , • ■ eenen anderen jeu- ac gelegenheid benomen om Godsdienn^V?}vit%nmSe eerhewijzing te verrichten aan de ijverig Miolm is Hij.) Goden der volkeren , eene misdaad zo geducht, daar gij weet dat Jehovah jaloers is, ja daar niets in zijne wraake vs. 15. Op dat gij zijn magtigen arm ftuit. 15, 16. Wacht u misfchien geen ver- 1 ii j ,. , bond maakt met den dan van alle verdragen met Kanaans be- l"nd°nen w tantne* wooners 5 waut '}t waare te vreezen, in- goden niet na hoerec- dien zij uit hoofde van dat verbond ren, noch hunne go- .V , . , ' . den offerhande doen: vrijheid liaddcn hunne afgoden met of- te dicnc»' datzii' u op die dc eet- ' .. feestmaaltijden nodigende , en gii daar vs. ió. En gij uwe 0 7 °3 zonen [wijven] neemt gemeenzaam etende, uwe zoonen uit de van hunne dochteren: •• j 1 r j 1 • , en hunne dochteren, nJen der aanlende maagden, zich vrou- höëreefende^dmakên We" ZOlldCn neCm'en Mn ^enzelveil Gods- dat ook uwe zonen dienst verkleefd, cn zij al ras haa- hunne goden nahoe- , , ' reeren. re mannen tot denzclven Godsdienst vs. 17. Gu zult u verleiden zouden ; 17. Ook zult gij u gene gegoten goden nod? ^ten om dergelijke afbeeldingen der Godheid, gelijk het gulden kalf, of onder welke gedaante ook, op te richvs. i«. Het Feest ten. 18. Gij ziilt ook van nu af reeds tSq^^tlt, in de woeftijne het feest der ongezuurzeven dagen zult gij cje brooden, op Paafcheii, bcïioorlijk zc- ongezuurde [broden] 1 1 eten, gelijk ik u ge-ven dagen lang vieren; op die wijze boden heb, ter gezet- , •, , , ter tijd der maand als >k u te vooren gelaste; zo ras de Abib-. want in &e maand Abib aankoomt, die gedenkmaand  van M O S E S. Hoofdd. XXXIV. 400 vgn uwe vrijheid, 19. Zorg dan ook 1 voor mijne Koninglijke rechten: alle eerstgeboorenen der ' moeder zijn mijn ! eigendom, tot op 't vee toe zal de mannelijke geboorte voor mij zijn. 20. Den geringen werk;-ezel zult gij met eenig ander klein vee kunnen verruilen ; begeert gij zulks niet te doen, dan moet hij den nek gebroken worden, hij blijft mijn eigendom: de eerstgeboorene zoon yan uwe huisvrouw zult gij mogen losfen; draag evenwel bij zulk eene gelegenheid zorg, met een gefchenk op de hand, als gij om de losfmg verzoekt, voor mij te verfchijnen. 21. Ook zult gij in alle jaargetijden maar zes dagen arbeiden; de rustdag zal zo' wel in de lente, als in den oogst beftendig moeten onderhouden worden. 22. Gij zult ook het feest der eerftelingen, zo wel als het feest des oogftes bij het eindigen van een bur^erjaar, flipt onderhouden. 23. Ik wil ook dat plechtig alle onderdaanen, (in Kanaan 'gekomen) driemaal s'jaars in de tegenwoordigheid van hun Koning, Jehovah den Befcherm-God van Is ra cl verfchijnen. 24. Dan moet het u geen bekommering baaren, dat gij daar door uwe grenzen ontbloten zoudt, vs. 24. MiciiAëLis meent, de nabuurige volkeren hadden even als de Arabiers achting voor elkanders Godsdienstfecsten, maakten hieromtrent onderling verdragen, die zij niet licht overtraden; dit hier toetep«fen, is wat ver gezogt; — hoe 't zij, deeze wet ftrijd met allo ingevoerde fiaatkunde, en heeft haren grondflag alleen in de Godsregeering. Cc 5 laand Abib zijt gij it Egypte uitgegaan, vs. 19. Al wat de laarmoeder opent, is iet mijne: en allerlei /ee, van uw mannelijke , eerstgeboren , het ^ij van osfen of klein vee. vs. 20. Doch den :zel,die [de baarmoeder] opent, zult gij met een klein vee losfen, maar indien gij hem niet zult losfen, zo zult gij hem den nek breken: allen de' eerstgeborenen uwer zonen zult gij'losfen, en men zal voor mün aangezichte niet ledig verfchijnen. vs. 21. Zes dagen zult gij arbeiden; maar op den zevenden dag zult gij rusten: in den ploegpjd, en in den oogst' zult gij rusten. vs. 22. 'Het Feest der weken zult gij ook honden, zijnde het feest der eerftelingen des tarwenoogst: en het Feest der inzamelinge, als het jaar om is. vs. 23. Alles, wat manlijk is onder u, zal driemaal in 't jaar voor 't aangezichte des Hecren Jebovab, den Mlebim van IsR AëL, verfchijnen. vs. 24. Wanneer ik de volkeren voor uw aangezichte uit de be-  4i» H-et TWEEDE BOEK S!t3SSr£& M Z0dra ik dc Ka"^!te» » dit verbannen' r de Srenzen uwes ren, terwijl gij henen ian"s verruimt zal hebben , zal ik te^en^/VI^ vens voor allen vijandlijken inval op die uwe^^'^^tó*6'tijden' waaaeer gij ter feeët zijt, naauwmaai in 't jaar! keurig zorgen. 25. Alle bloedige ofleranrnitos^iiacS-offe'rs den zult gij ook beftendig met onge- Kfelffi^ bl'°°d 0fferC» ' CI1 V™ "WC het fiacht-offer van Paaschoffermaaltijdcn, zal niets tot des 't Paasch feest zal ook j , , , niet vernachten tot anderen daags mogen bewaard worden. *^SS% eerfteiin- z6' Zo dra gij die vruebtbaare landsdauwe gen van Uwes ïan.is van Kanaan betrekt, zult gii al terftond eerfte vruchten, zult J |ü m 't huis van je- moeten zorgen, mij de eerftelingen van brengenTgüzulr*hêt alle llwe vruchten in mijn woonplaats derfmelk'ntkoken: tCn *JSlenk te brC"ge" 5 0ok ^ & uw Paaschlam nooit met room mogen vs. 27. Verder zeide bereiden. 27. Na dat deze bevelen verft?* deiTXr-' nieuwd waren> gebood Jehovah Moses den: want naar luid die naaüwkeurig op te tekenen, want dat van deze wooi den . heb ik een verbond deze waren , de voorwaarden van de met u, en met Is- 1 , ,. , . . „ p. a ë l gemaakt. vernieuwde onderlinge verbmtcnisfe. vs. 2s. En hij was 28. Onder alle deze gefprekken vertoef- daar met Jebovab jat , . veertig dagen, en-veer- de Moses weder veertig dagen op ^öd^rtkleen b^g, bij zijn Heer ; zonder eenige water: cn Hu iciireef fpijze of drank in dien tijd te gebrui- op dc tafelen de woor- . J ° den des verbonds, de ken: onder anderen ontving hij toen de tien woorden. twc£ , ^ geboden ? door heffl vs. 29. En 't ge- vervaardigd, befchreeven te rug. 29. Toen fehiedde toen Mosbj ,.: ^ . ,t van den berg sinaï hij te rug ging naar 't Leger, met de feien^rrtSisft "jkswetten op de Warmere plaaten in ?? waren in de hand zijne hand, gebeurde 'er iets opmerke- van Moses, als hij .. . , van den berg afging) njks, over zijn gaiilche aangezicht was dat fe^düvan%niin' ecn hemelfche glans verfpreid, daar van tocfn^me8"hemrde' affl:raalencle: Moses nu zo veele dafpwfc gen gewoon aan een-heerlijker glans,  van M O S E S. Hoofdd. XXXIV- 4n dan die van zijn gelaat afdraaide, hadde zulks niet eens gemerkt 30. Maar r vs. 30. Ais nu A*, AaRON en de geheele menigte, Mo- deren van is ra et ses ziende aankomen, en dien glans ^oim^»gg»^ van zijn gelaat ontdekkende, waren huiveri0- om hem te naderen; 31. Doe wenk- zij tot hem te treden. 0 ... i /-v in vs. ai. Toen riep te Moses AaRON en de Oudften van nen MoSES: Cn as- den Raad nader te komen, en hij deel- j&y»^^ de hun de bevelen Gods op de tafelen, |^enn^Sfc en 't vernieuwde verbond mede. 32. Doe tot hen. deze vergadering gefcheiden was fchaar- devs,a,^' deTinderen" de zich al het volk rontom hem , hij jf^fcjftg herhaalde toen allen de bevelen die Je- wat jehovah met hem 1 1 j u gefproken hadt op den hovah hem op den berg medegedeeld bcrg Si„ei. hadde; 33. Dus volvoerde Moses zij- Mvo%F33s-ffjgfa nen last, een fluijer over ziin aangezicht bad dan een dekzel ' J ■' ° op zijn aangezichte gedaan hebbende, terwijl hij met de fchaa- geiegt. re fprak: 34. Als Moses dan weder ]yt?sÉs"ypör 3Jetot den berg keerde, om het Waori^S^^ des volks aan Jehovah overtebrengen , fpreken, had bij de j' gewoonte Iret dekzel had hij den fluijer afgenomen , en na dat 0fttnemen, tot dat hij hij te mg gekeerd was, wilde hij op gg. nieuws den wil van Jehovah aan de fprak hij tot de kinj deren van Israël, kinderen Israëls mededeelen; 35. Doe dat hem geboden was. befpeurde de fchaare weder den ftraa- ^^ktaderw^wm lenden glans van Moses gelaat, waar- ^f^nMosTs^dat om hii geduurig den fluijer over zijn het vel van Moses 11 11 / aangezichte glinflerde: aangezicht deed, en zulks duurde zo derhalven deed Mo- lang, tot dat hij wederkeerde om met ™r Jehovah raad te pleegen. tot dat hij inging om « met Hem te fpreken. vs. 33. De overzetting moet noodwenrUg zo weezen , als wij opgaven. — Uit het verband is dit klaar; taalkundige redenen geeft Dathe. vs. 34. De vertaling is door Koolhaas met verfcheiden voorbeelden geftaafd.  412 'Het TWEEDE BOEK XXXV. HOOFDDEEL. ' \T vs. i. Toen deed -L\ a dat Moses de vergadering «inld^Snde- I s it a ë l s Oudften had doen beleg- ren van Israël ver- gen, deelde hij de riiksbevelen , nader zamelen, en zeide tot . , hen: dit ziin de wooi- aangedrongen door het laatfte plechtig bZènb!e^Zfmft °P nieuw gemaakt verbond , mede, en zes dagen zal eischtc de ffiPflc onderhouding. 2. Onjnen 't werk doen; der anderen werd de wet omtrent den maar op den zevenden , , „, , ,„ , ,„ „ dag zal uiieden heilig- Sabbath met deszelfs doodftrafTe op bathddernrn:ten,Svt.- "ieuws ^gckondigd, om ingeflope misJebovab: ai wie daar biTiiken te keer te gaan. %. Onder in werk doet, zal ge- . , ? dpod worden. . anderen het vuur maaken op den Sabvu» amiteken taüS bath tot cenigen onnodigen dienst van 't oPZUsab\SagSen huisgezin' of ter buiding van fpijzen Vs. 4. Verder (prak verboden. 4. Verder gaf hij de fchik- Mosbs tot de gan- 1 ■ „ . , , fchc vergadering der kmg omtrent dc Icliattmg over, die ten S^JflJïV1' dienfte va" den Tabernakel moest geligt woord, dat jehovah worden, op dat die van de vergadering geboden heeft, zeg- gende: overgenomen en tot een wet gemaakt' vs. 5. Neemt van 't werde. 5 — 9. Wat aangenomen zou PJeenChef-of- worden als £en hefoffer tot de oprichïer, een ieder, wiens ting van den Tabernakel, ingevolge de hart vrijwillig is, zal . ' ~ 0 het jehovah tot een bepaahngeii op den berg, werd openbaar gond^iive^öpe, bekend gemaakt. vs. 6. Als ook hemelsblaauw, purper, fcharlaken, fijn linnen en geiten [halr.] vs. 7. En roodgeverwde ramsvellen , dasfevellen cn fittimhout. vs. 8. En olie tot den lichter , fpecerijen tot zalf-olie, en tot roking welriekende fpecerijen. vs, 9. En Sardonixftenen, en vervullende ftenen tot den Ephod, en tot den borstlap. vs. 10. En alle, die io—19. En aan dc vergadering door S/l&i^ medegedeeld, hoe 'er bekwaame komen cn maken ai- mannen zich zouden opdoen, die Jeho- les wat Jebovab gebo- r ' " den heeft. vs. 11. Den Tabernakel, zijne Tent, en zijn dekzel: zijne haakskens, zijne berden, zijne richelen, zijne pilaren, cn zijne voeten, vs. 12. De Ark, hare handbomen, het vcrzoendekzel, cn den voorhang des dekzels.' vs. 13. De tafel, hare handbomen, en al haar gereedf-hap: en dc toonbroden, vs. 14. En den kandelaar tot het licht , en zjjn gereedfchap, en zijne lampen: en de olie tot het licht. vs. 15. En den reuk-altaar, cn zïjne handbomen, en de zalf-olie, cn het reukwerk vart welriekende fpecerijen: en het dekzel der dcure, aan de deure des Tafa er- /  van MOSES. Hoofdd. XXXV. 415 valis wil in den Tabernakelbouw zou- ^e™?ke^svsbl.^Den den kllimen Uitvoeren. offers, den kope¬ ren rooster , dien ni) hebben zal , zijne handbomen , en alle zijne gereedfehappen : bet waschvat , en zijnen voet. vs. 17. De behangzelen des voorhofs , zijne pilaren, en zijne voeten: en het dekzel van de poorte des voorhofs vs 18. De nagelen des Tabernakels, en de pinnen van den voorhof , met hare zeelcn. vs. 19- De amptsklederen om 111 r. heilige te dienèn : de heilige klederen van den Priester Aüron, en zijner zonen klederen, om het Priesterampt te bedienen. po. Daarop fchcidde de vergadering om ^^J^f. den nieuwen last ter uitvoer te brengen, ring'der kinderen van TjS" . . ' I s ft.acl uit van voor 21. En na de afkondiging zag men een moses aangezichte. menigte Israëliten, geroert door 't bevel m^'?;j;e'maf1I\;^ Van Jehovah, en gewillig om met blijd- ^ fehap de vrüe gifte 'te geeven, zij brag- hem vrijwillig mrak- .. , 11 » te die brachten Jcbo- ten van alles wat bepaald was, ten nut- vah ccn hef. offc-r tot te van 't heiligdom te kunnen dienen. te werk van dc Tente vdii u iiLiiibuuiu ^ te^ Aer t'Zamenkom- 22. Hier zag meu nu een aantal man- fte, en tot allen ha- """ , ren dienst, en tot de nen en vrouwen, met een ongedwonge hejiise klederen. houding , tot dc tente der t'zamenkom- d^Af- fte tnevloeijen, deezen met gouden neus--, anderen met oor-, arm- en handringen, zij brachten haken, ,., . , 1 _„,, oorcierfelen, ringen en voorhoofdzierzels , en andere gou- Cmfpanfeien, alle gouden kleinodiën: wie goud hadde, bragt de v^n, en alleman ulu Munuui.u >Vt.'9 ■> o die een goud beweeg- het Jehovah ten gefchenk. 23. Zij die offer jebovab offerde. tJ , . vs. 23. En alle man. wel voorzien waren van de beste en bij wien gevonden bepaalde kouleuren van kernelshair ^^fS^ die Egyptisch katoen, ramsvellen ™^f%^{»,de Tachasvellen hadden, gaven die met ge- ramsvellen en dasfen 1 , , A„ vellen,die brachtenze. noegèn ten dienfte van Jehovah. 24. An- vs, ^ AIlen> die deren weder gaven zilver en koper, de een hef-offer vaniziiucien vvn^i. ö . 0 ver of koper offerden, menigte bragt Sittimhout, om ten dienfte brachten het jebovab D , ... , ' 1 ten hef - offer: en allen, van het heiligdom verwerkt te worden. bij welke fiittimhout 25. Vrouwen die de konst verftonden f^J^^ om het kemelshair te verwerken , om werk des diensts. vs.-25. Enallevrou- MiCHAëns meent, die oorringen zijn d* gouden kogeltjes.  4i4 Het TWEEDE BüEK h^'taSS^ het kat0en vIaS te fï'Imien' merkten met nen met hare han- ijver en bragten -het - verwerkte ten feilen: en zij brachten r , , * zen Moses verzochten te fpreken, en vs. 3. Zij'dan na- , men van voor Mo- hem toen onderrichten, dat 'er aireede ses aangezichte ht:t , ,, , ganfche hef- offer , 't veel meer voorraads van alles was dan welk de kinderen van vcreischt werd, daarop liet Moses'-^*^ door het Leger uitroepen, dat niemand den dienst des Hé.-üig- doms, om dat te mameer arbeiden, or iets brengen moest ten ken : doch zij b.rach- dienfte, toen eerst hield het brengen ^ SSj^jjS^ op : daar was zo veel overvloed, dat fer- 1: ' ' *■ ' vs. 4. Derhalve n men te vooren zien konde dat er over- kwamen aiie wijizé, ,. , . , die al het werk des ichlCten ZOtldC. ' Heiligdoms maaken: ieder man van zijn werk, 't welk zij maakten: vs. 5- En zij fptaken tot Moses, zeggende: het volk brengt te veel: meer dan genoeg is tot dienst des werks, 't welk Jebtvab geboden heeft te maken. vs. 6. Toen gebood Moses, dat men eene ftem zoude laten gaan door het leger, zeggende: man noch vrouw makc geen werk meer ten hef - offer des Heiligdoms: dus wierd het volk te rug gehouden van [meer] te brengen: vs. 7. Want der ftoffe was denzeiven. genoeg tot het gehele werk, dat 'er^ te maken was, ja daar was overig, vs. 8. Dus maakte een ieder wijze vap. harten onder de gene, die het werk maakten, den Tabernakel, van tiea gordijnen: van getweernt fijn linnen, hemelsblaauw, purperen fcharlaken [met] Cherubim, van het allerkuuftigfte werk maakte hijze.  4i6 Het TWEEDE BOEK Van 9—38. i HOOFDD. XXXVII. _ Z\ , 1 „ tot xxxviii. vs. 20. 21. rlLU de opgegeeven ftukkeri" door MoSES> en uit zijn' mond opgevs. 21. Deze zijn ichreeven, door Ithamar, Aüron's Ih^aS'pf i2? 20011 ' wcrden voltooid llcm ter bafld Tabernakels der'ge- gefteld. 22 , 23. B E Z AL E C L had dat al- tuigenisfe, die gctelt , , . , zim haar den 'mond les onder zijn opzicht doen maaken — dS^levften; Aholiab had in 't bijzonder in het door dc band van borduurwerk uitgemunt. 24—26. Er was Ithamar, den zo- D ' , ne van den Priester verwerkt aan goud Voor 371S06 RA aan AvsR°22.'Br.zALEëi. zilver voor 127835. RA en die aanmer- Hu\dsezone,rva,Vden kelij'ke zomrae wcrd ook Sefiagen over itonrmè [uda, maak- 603550 menfchen. je 'alreS' wat Jebovab lüo ses geboden hadt. vs. 23.-En met hem Aholiab, Ahisamach's zoon, van den ftamme Dan, cen werkmeester en vernuftig kunftenaar: en een borduurder in hemelsblaau, In purper, cn fcharlaken, en in fijn linnen, vs. 24. AI het gout dat tot het werk verarbeid is in 't ganfche werk des Heiligdoms, te weccu het goud des beweeg - offers, was negenentwintig talenten, cn zevenhonderd en dertig fikkelen, naar den fikkei des ■ Heiligdoms. vs. 25. Het zilver nu van de getelde der vergaderinge, was honderd talenten, en eenduizend zevenhonderd cn vijfenzeventig fikelen naar den fikkei des Heiligdoms. vs. 26. Een Beka voor eik hoofd, [dat is], een halve fikkei, naar den fikkei des Heiligdons: van een ieder die overging tot de getelde, van twintig jaren oud, en daar boven, [nameli.'k] zeshonderdduizend, en driedtlizend vijfhonderd en vijftig. Omtrent het XXXVIII. Hoofdd. vs. 3. Öm dc hcrhaaling te vermijden, zijn'er Uitleggers, die dit vers dus vertaaien: bij maakte ook bet wascbvat met zijn koperen dekzel, met fraaije figtttiren , even als die , weiken de zijdposten van den ingang dis T 'trnakcls verfierden. Dathe. De overzetting is vrij, doch kan in deeze zaak ook geene huivering veroorzaken. Clemens heeft dezelve het eerst ter baan gebracht. MicHAëLis blijft bij de gewoone. Spencer heeft met veel kundigheid zoeken te beweeren , dat dus vrouwen in navolging van den dienst aan Ists, aan dc tent met haare fpiegeltjes zaten, pag. 1090, ik bewonder 'smans belezenheid, maar vind* het tevens te ver gezogt. vs. 24. De fikkei wordt wel gewoonlijk op een gulden gerekend. — Doch de waarde vail denzelven in Moses tijd, cn Iaater, is verfchillend jeweest, cn ons onbekend, hierom kan men niet wel op zulke berekening  van MOSES. Hoofdd. 'LXXVIII. 41? "7. "8. Aan de voeten van de pilaa- vs. 27. En daar wa- ~~1 ' ' ... r ren honderd talenten ren was veel zilver verwerft; voor de ziivers, om te gieten honderd voeten, honderd talenten, de ove- d0mr; en de Voeten" rige een duizend zeven honderd vijlen- des yoorhangzcis: tot tui uu>~« .i honderd voeten waren zeventig fikkelen was tot de haaken en honderd talenten, een , , ai talent tot eenen voet. banden aangelegd. 29—31. Aan koper nu vs. „8. Maar uit de was zeventig talenten verwerkt, het meest ™\f$™^%t was tot het gereedfchap van den voorhof keien] maakte hij de 0 haken aan de pilaren, gebruikt. en hij overtrok hun¬ ne hoofden, en omtoog hen met handen, vs. 29. Het koper nu des beweeg-offers, was ziventig talenten: en tweeduizend en vierhonderd fikclen. vs. 30. En hij maakte daar van de voeten der deure van dc 'i'ente der t'zamenkomfte cn den koperen altaar, en den koperen rooster, dien hij hadt: en al 'het gereedfchap des altaars, vs. 31. En de voeten des voorhofs rontom, en de voeten der poone des voorhofs: ook alle de pinnen des Tabernakels , en alle de pinnen des voorhofs rontom. -jk -r HOOFDDEEL XXXIX. 34. JNa dat alles, ingevolge Moses ^t xl. vs. 33. M -1- „ . .. , vs. 34. Toen bedek- last, opgeflagen en ingewijd was gewor- te dc wolk de Tente den, werd Israül verheugd met de *^«£3?Sik- nederdaling der Wolke, boven de tente. hcid ververvuide den 0 , Tabernakel. De geheele luifterrijke veldtent was vcvfierd met den fchitterenden glans der ys 3S. Zo dat Mo_ Schechina, 35. Zo fterk was de_ over- ££*>g*h^ dekking, zó heerlijk het Heht bij deze menkomfte, dewijl de gelegenheid, dat Moses niet in b#^J£ff£$$, ningen bouwen, en daar uit ten naauwkeurigfle en beflisfend alle bedenkingen oplosfchen; — ik heb MiciiAëLis gevoigt, die zeker van Eisensciimid, voor hem de beste, zo verfchilt in de rekening, dat Miciiaclis maar de helft van die fom geeft. N. v. Klink, heef! gemcent zulks te kunnen bepaalen, en heeft het geheel op a milioen agt honderd duizend guld. gebragt, dan, de ganfche fora van kostbaarheden voor; den Tabernakel is bij hem 3§ milioen : ik twijfel niet, of 'er zal bedenking overblijven bij hem , die de hooge waarde van het geld in dien tijd onder het oog houd; in het onzekere zoortgelijke zaken te laten, is altoos het veiligst. II. Deel, Dd  4i8 Het TWEEDE BOEK heid den Tabernakel heiligdom konde ingaan, en zulks bleef vervulde. vs. 36. Ais nu de een wijl tijds beftendig zo. 36. Alleen Z'U^d^Ta^- men in het vervolg, dat de Wolknakei, zo reisden de K0iom zomwerf zich weder t'zamentrok, kinderen van Ishacl ' voort iu alle hunne rei- en van plaats veranderde, en dan maakten zich de Israëliten flraks vaardig tot vs. 37. Maar ais de het verreizen. 37 , 38. Maar anders w^^fdeTzïj bleeven zij gerust en ffil, in hun opgeniet, tot op den dag, dat fjap-en Leger; en zo lang hunne reize zij opgeheven werd. 00/ o vs. 38. Want de in dc woeftijn duurde , kou een ieder w'LrTa^eniakeiTij bij helderen dag, de Wolke der Sche%k^cVo7Jon chim opdekken; terwijl zij geftadig bij de oogen van het nacht met eenen helderen vuur-glans ganfene huis van Is-.,. , . , , iiaêl, in alle hunne lchitterde , welke zichtbaar was, voer reizen' het ganfche Leger der Israëlitcn.  L E V I T 1 C U S O F H E T DERDE BOEK VAN MOSES.   INLEIDING TOT HET DE RDE BOEK VAN M Ö S E S. Alles wat hier verhaalt wordt, van de oprichting des Tabernakels tot de telling volk toé, is binnen het kort bellek van één maand voorgevallen.' ; De voornaamfte inhoud van dit Boek is eene verzameling van wetten bijzonder ten dienfte van 'de priesterorde gegeeven, in gevolge het Hot van dit boek Hoofdd. XXVII: 34. Er heerscht ongetwijfeld zekere orde in het zelve, die echter fomtijds afgebroken Word,' door kleine bijzonderheden ^ of bèpaalingeri, welken wij zo zeer tot dat geheel niet kunnen' brengen, eh waar van ons de reden voor derzelver infehuiving daar ter plaatze , onbekend gebleven is: fchoon anders de aanleiding, indien zij ons bekend warè geworden, eenvoudig en natuurlijk zoude zijn. Een vlugtig oog over het geheel van dit famenftel, zal ons aanleiding geeven iets te zeggen, ter voorbereiding tot eene nuttige leezing. — Het zijn uitDd 3 vos-  42t INLEIDING voerige ofFenvetten van allerlei zoort in deezen Godsdienst ingevoerd; — Wetten omtrent de reine en onreine dieren; — Levitifchc onreinheid en melaatsheid; — over den bok der verzoening; — over bloedfchande. —« Wetten tegen de gewoonte der volkeren; •— die de priesterorde over het algemeen beteeffen; — omtrent de hooge feesten ; en eenen algemeenen ftatigen aandrang tot onderhouding van alle deze wetten. De aandrang in het XXVI Hoofddeel moet elk onbevooroordeeld lezer op de gedachten brengen, dat de opfteller en verzamelaar dezer wetten , ongetwijfeld , bedoeld heeft, deze ganfche verzameling aan de priesterorden , als een jus Canonkum op zich zeiven, het meest aan hunne zorgen te weien, fchoon de aandrang zo wel de natie in het algemeen, als hen in het bijzonder betreft. Het fpreekt van' zelf, uit dezen korten Inhoud, dat hoe gewigtig deez' bundel voor den Godsdienst der Jooden ook geweest zij, dezelve voor ons, in vergelijking met andere Bijbel-boeken, die fchoonhcid, die bijzondere kracht in de wijze van voordracht, en dien algemeenen invloed op het hart niet hebben kan, welken wij anders in de Heilige Schriften begeeren ; evenwel heeft de Heer Perponcher zeer wel aangemerkt, dat veelen al te laag over deszelfs inhoud denken: dit alles hangt af van een ftelzel, het geen men zich tot verklaring van de Mofaifche wetten gevormd heeft. In dit vak hebben twee mannen zich onfterfelijk gemaakt, die boven alle anderen behooren geraadpleegt te worden, Spencer en Michaclis: de eerfte een man van Teel vernuft, doorzicht, en uitgebreide bekezenheid, heeft ze-  tot het DERDE BOEK van MOSES. 423 zeker hier het ijs gebroken, maar heeft ook zeer veelen vooronderftellingen, en vooröordeelcn in zijne verklaring der Mofaifche wetten , zo fterk doen werken, dat de waakzame Godgeleerden daar door meer- opgewekt, in de voorgaande eeuw, zich afgeflooft hebben, om hem op de hevigfte wijze te beoorlogen: met een verfchillenden uitfiag evenwel; de een niet in het oog houdende, hoe hij zich dikwerf in zijnen ijver vervoert al te rauw uitdrukte, verketterde hem ongenadig; fchoon het zeker is, dat hij omtrent den geopenbaarden Godsdienst nimmer ontrouw gedagt heeft: anderen met den zelfden geest van wederlegging bezielt, maar evenwel eenftemmig met hem denkende over de moeijelijke en ftrenge voorfchriften, welken de Mofaifche Godsdienst naar zijne gedagten in zich behelst, hebben veelen vooröordeelen in hem voorbijgezien, en buiten zijnen afkeer van het allegorizeeren, hem bijna vergood: — hij is ongetwijfeld de beste uitlegger op de fchriften van den oordeelkundigen Jood Maimonides; maar zijne vooronderftelling van de gelijkheid tusfchen den Joodfchen en Egyptifeben Godsdienst; zijn regel dat alles bijna het geen ons vreemd is, uit de tcgenftelling met den Godsdienst der Zabjeërs moet afgeleid worden; zijn donker inzicht in de ftrenghcid van de Mofaifche inrichting, dit alles maakt over het geheel, zulk een contrast in zijn famenftel, dat elk gezond verftand het Boek ras uit de hand zou leggen, zoo 'smaus onbegrensde beleezcnheid en oordeel hem niet weder te rug riep, en hem weder met zich zeiven verzoende. — Had Spencer het gewoonten-recht in dc aartsvaderlijke familie zijn kracht doen Dd 4 be-  4-4 INLEIDING behouden, hij had zeer veel gedronge uitleggingen vermijd : had hij niet MichaClis, meerden invloed van zommige wetten pp het heil van den burgerftaat aangetoond, hij. zou zeker zo ongunlhg van de Joodfche inrichtingen., ais gefireng, als lastig niet geiproken hebben. — Wij ontveinzen niet, dat alle die ccremonieele wetten om een befchaald volk te beteugelen, en ook om hunne rauwheid te vormen, in den beginne zeer moeijclijk moesten vallen; maar zo dra een Jood zijn gezond verftand . gebruikte , en zulks inzag , en daarbij dagt, hoe veel zijn natie van het afgodifche in Egypten aangeleerd had, het geen daar-door moest tegengegaan .worden, dan zal hij van dc Mofaifche inrichting zo ongunftig niet meer denken. — 'Spencer, zal met alle .deze belioedzclen altoos de bron blijven, waar uit wij icheppen , als wij der Jooden Godsdienst-inrichtingen ju de overeenkomften, of in zijne tegengeftelde bedoelin.gen, met andere Godsdiensten vergelijken, en met verjnaak en nut heb ik dat werk in dat'opzicht gebruikt, veel meerder dan ik gedagt hadde. — Michaclis heeft in zijn Mofaisch recht een tak, door Spencer gêheel verwaarloosd, opzettelijk uitgewerkt, den invloed van godsdienftige gebruiken op den burgerftaat meesterlijk behandeld; maai- ook de hogereu uitzichten en geestelijke bedoelingen ttilfwijgcnde voorbijgegaan , of zijn- lezer naar zijne Tijpifche Godgeleerdheid gewezen, waar van hij in zijne aantekeningen op Leviticus, veel gebruik gemaakt heeft: dus heeft hij al weder zo .min als Spencer pas cen geheel gegeeven. Al wie belust is, volgends de gewoonte van nuttige uitlegging zo  tot het DERDE BOEK van MOSES. 425 zo als men die noemt, de hogere uitzichten van deze godsdienftige wetten te' leeren kennen , die wijzen wij naar de Voorreden van den Heer -Perponcher voor Leviticus geplaatst. — Daar zal men eene voordragt vinden , gezuiverd van den geest van overbrenging, op losfe fpelingen van het vernuft gebouwd, ia onze godgeleerde famenfiellen gevolgt, en deeze Voorreden zal voor hem, die daar aan over het geheel gewoon is, ook het klaarfte wezen. Ik verbeelde mij dat ik een geheel gegeeven heb in mijne Inleiding voor Exodus geplaatst , en dus hier wezenlijken dienst gedaan hebbe. — Uitgebreiden toepasfelijke aanmerkingen op elke bijzonderheid, volgends den geest der Mofaifche inrichting, komt niet in het vak van den Paraphrast, maar is het werk van hem die onderwijs, zo wel voor den Godsdienst als voor de burger - inrichting, in het algemeen uit dit Bock zamelt; dit dog moet zorgvuldig van den anderen onderfcheiden worden. Laat ik dit door een voorbeeld nog kort ophelderen. — De Heer Perponciier zal ons ten hoogften in het leezen van de offerwetten aanprijzen $ om nimmer het éénige zoenoffer, het tegenbeeld van allen fchaduwen, uit het oog te verliezen; de zaak is waar, als leering befchouwd, maar als uitlegging, zou men dan wel den gemakkelijkften en leerzaamften weg inflaan, maarniet den natuurlijkften, en aan het voornaame oogmerk van die wetgeving geenzins beantwoordende: het word meer dan tijd, dat wij dit Huk met alle behoedzaamheid behandelen , vooral om den nieuwe uitleggeren van onzen tijd, die de groote veriichters van het menschdom willen zijn, geen grond Dd 5 te  42Ö INLEIDING enz. te geeven, dat zij de losheid van onze bewijzen, met de ftelling zelve vermengende, daarom gewoonlijk openlijk verklaren: de leer van cen tegenbecldig zoenoffer, is niet dan een herfenfehim van zommige Godgeleerden; doch ik vleie mij misfchien te fterk, dat een oordeelkundig lezer in mijne aaneengcfchakclde verhandeling gronden genoeg zal vinden, om liet gewichtige uitzicht der Mofaifche wetten, met alle overtuiging tc kunnen geloven, ja zelfs te verdedigen; wil hij dieper in het leerzame treden, zo zal het tafereel van den Tabernakeldienst door mij opgehangen, aanleiding genoeg geven, om zijne verbeelding optewekken, en te gelijk zijn oordeel te beftieren , terwijl het tevens zijn hart verwarmen zal; om deze reden kan ik in dit Boek veel beknopter zijn , en hier mijne Inleiding fluiten : alleen moet ik aanmerken, dat ik Francius h Leviticum, dien mij Fabricius in Hiflorla Bib/, leerde kennen , doorbladerd heb, die ftigtelijke leeringen aan de hand geeft, cn met het vergeesteiijken van den dienst vrii wel met N. K. fchijnt overcentekomen, tot verklaring evenwel niets bijzonders heeft. ' Uet  Het DERDE BOEK VAN M O S E S. GENAAMD LIVITICUS. t HOOFDDEEL. Wet aangaande de Brandojferen. ï. ^N"a dat Jehovah, bij de plechtige inweijing van den Tabernakel , die tente met eene heerlijkheid vervuld had , welke voor Moses zelfs ondraaglijk was, fchikte de Heere het nu zo, dat hij den Tabernakel voor Moses toeganglijk maakte. Dus ontbood Hij hem nu, om' hem uit dat verblijf beftendig zijne bevelen medetedeelen; vooral die, welken in den nu aangevangen dienst des Tabernakels , van het uiterfte belang waren. 2. En gelaste Moses, die verordeningen dan door den raad aan het volk bekend te maaken. De voornaame dienst in dit heiligdom was die der offeranden. — De vrijwillige offeren voor Jehovah bepaalen hier de aandacht het eerst , nadien zij, volgends den aart der burger - inrichting , de fchatting des volks waaren, tot het dagelijksch onderhoud van het Hof hunnes grooten Konings gevorderd vs. I. En Jf bovah riep M os f. s, cn fprak tot hem uit de Tente der t'zamenkomfte,zeggende: vs. 2. Spreek tot de kinderen van I s r a ë r. , en zeg tot hen; als cen mensch uit u, Jebovab eene offerhande zal offeren: gij zult uwe offerhanden offeren van het vee; van runderen, en van fchapen.  428 ; Hé t DERDE B O E K wordende. Deze vrijwillige offers moesten derhalven van zulk vee zijn, 't geen meest op de tafel gebruikt werd, als runderen cn fchapen, van beiden geflachten. Vrijwillige Bra;ido(fers. vs. 3-indien 3. Ingevallc een Israëliet, een brandoffer aan de'necnffbmnd- den Heere geeven wilde, zijnde een offer dfren^i "zo ^uar tlo°l' z'Gri aan God en zijnen dienst zal hij een vol- wijdde, Hem erkennende voor zij'n Koning en komen manne- _ , :. . . .. 0 ken offeren: aan Ood, CU ZljiiC Verplichting, VIT) Vail blJOOg- Tenteder^zl.- mèitëh, of èigë bedoeling in de ganfche pïegmenkomiie zal tiglieid, dan is het mijn wil, dat daar toe een Inj dat otteren, 7 • J ' naar zijn wei-.rund genomen worde , het aanzienlijkfte ongevallen, voor ii^i- 1 , jtUvaVs aan- der het huisvee, en wel van t mannelijke ge- gezichtc. fiacht ; zuiver en gaaf. De offeraar is verplicht dat rund alleen , op den altaar, voor den ingang van de tente opgericht, te Aagten. Doch hij zal niet verbonden zijn tot dit offer, nadien hij het vrijwillig voor het aangezichte van Jehovah brengt, niet als eene vs. 4. En hü fchatting maar als cen gefchenk. 4. Beiden op des Ebrand- zijne handen zal hij op 't hoofd van 't rund gen" opdat het ltaEcn voor den altaar, om daar mede zijnen vs. 4. Om hem te versoenen, indien men met de uitleggers, alleen he: onderfcheid tusfchen de brand- en zondoffers daarin zoekt, dat het een, óp de eene of andere overtreding bepaalt was , cn het ander vrijwillig, en dat dus de brandoffers in de algemecne overtuiging van een zondig beftaan gegeeven werden, zouden daar uit zeer gewigtige gevolgen tot nadeel van de leerè der verzoening kunnen vloeijen ; het verwonderd mij, dat JIichaëlis, die zeker gewigtige zaken in zijre Tijpifche Godgeleerdheid hêeft, dit niet gezien heeft: — brandofjferi zijn gefchenken die vrijwillig gegeeven werden, hier kon het 'ge.woone „ gij hebt ftraffe verdiend, in dit offerdier afgetekend , gij hebt Jus verzoening nodig," niet inkomen — alleen dit — „ wij zijn ZO  Van M O SE S. Hoofdd. L 429. pfftnnd, en zijne toeweijing van dit offerdier voor hem. snaait God te betuigen. Gefchiedende dit, hem t" vcrxo™ om hem, die zich aan den dienst van God ne"s.5. Daarna fianbied , door dit gefchenk te vcraangenaa- znl jft te* ,lons • ■ . rund Dachten raen , op dat hij bij zijn Koning en Heer voor jehovai's guiille vinden mooge , niettegenltaande zijn asrons zojonwaardig beftaan. 5. Dan zal hij het offer ^]tï"\lTt aan de Leviten ter flagtinge overgeeven, binnen i>i°<-'d offeren, , . c » •, ^ ■, - • en d;lt bl"ed •den voorhof, en AaRONS Onder - priesters (prengen rontf zullen bij die daad, het opgevangen bloed tot die d'vöor^da den altaar brengen, en het in overvloed rond- ieure yan,de °, ' Tente der t za- om den altaar fprengen, ten bewijze dat de menkomitc is. offeraar zich zclven geheel en al aan God ge- hü^het brandwijd heeft. 6. Vcrvolgends zal het ontziel- ^kl!j?n hueg de dier, op eene gefchikte wijze gevild, cn dat in zijne ftuk. het ligchaam in behoorlijke ftukken afgehakt 'vs.%. En' d? worden 5 7. Daar na zullen de Priesters het ^'^""rrie^ vuur 'geregeld opwakkeren, door 'er mei ge- ttr,z^iién.vuur - , maken op den ichikte lagen met hout, zo veel "er nodig altaar: en zui- 1 ■• „ „ , . len het lioutop is, op te vleijen. 8.-De orde,'in Welke de netvul,rfchikj ftukken op den altaar gevleid zullen worden., kev"--8 óókzüi- ■zal beftendig de volgende ziin: de verdeelde len aürons zonen, de Fries¬ zo gering , zo liegt, dat wij, Gode een gefchenk brengende van eenig offerdier , over onze ftoutmeedighcid verschoning vragen. — En wilt gij verzoening, dan is het over een beftaan het geen in het geven van het gefcherk, niet dien diepen eerbied, err geest van onderwerping heeft aan dien Hinj weikc 'er behoorde plaats te hebben, dan kan ik zulks,, nog vleien met den aart van dat offer. vs. ó. Dit v,rs fchijnt te vcrondcrfieilen , het geen Josepiius ook leert, dat dc offeraar zelf het dier gewoon was te Aagten. vs. 8. Hout op het vuur, dat is tot een brandftapel, op welken de ofr ferande behoorlijk gevleid was: dit gefchiedde voor dat de houdffapel regt in den brand wns , want anders zou het vuur te fel geweest zijn, om de ftukken behoorlijk te kunnen vleien.  430 Het DERDE BOEK ten, de (ruk- ftukken zullen in lagen gelegd worden, verêr'he?hfmeer volgends het hoofd daar op, met het vet vlies fchikken op het *a over o-edckt, met behoorlijke lagen hout hout , dat op 1-1 het vuur is, 't tusfcnen beiden; op dat het alles bekwaamlijk tIarkis.pdCnal" vuur vatte, en op den altaar niet ligge te ziinS'infevJandh UTleu^en5 9' Al het ingewand, zo wel het geen en züne fchen- eetbaar , als dat niet tot fpijze gefchikt is, keien, zal men , , , .... , , ... . met water was- worde behoorlijk gezuiverd van de vuihghePriester zal dat den i en ^an met dt pooten ook op den altaar alles aanfteken gebrast; want van een brandoffer moet alles, op den altaar : ° ° 7 . * het is een brand- dat van eenige waarde is, verbrand worden, offer'e?j*»TO* Dit eischt de aart van dat offer, als een geuite keflijken fchenfc, geheel aan God gewijd zijnde, om vs. io. En in- zich daar door in zijne gunfte te veraangenaafcuWzlj van men. ic. Doch alfchoon het vrijwillige brandfchapen°V Vof °^er van Iinnder zoort van vee zij, het zij van geiten, ten Van het fchapen- of geitengeflacht, zal het •brand-offer: hij .f ö ° ' zal een voiko- nogthans altijd manlijk en volwasien moeten XcrnnekCn zij"- »: Dit-mindere zal even als 't voori- vs. ii. En hij ge brandoffer aan de noordzijde van den afzat dat (lachten ° > * aan de zijde taar geflagt worden, in den voorhof, na voornoordw"ar'sa!r afgaande handoplegging; en de Priesteren zulaa^clcttefen len even met het bloed handelen als te vooa ab. o n s zo- ren: I2> 't Zal ook behoorlijk verdeeld zijn- nen, de Pries- ters, zuilen ziin de, even als het rund, op het vuur van den op "uTr altaar , gelegt worden: 13. Ook zal op defPvS"Si"" Daar zelfde wljzc met 'iet ingewand gehandeld worna zal hij het den als zijnde onder dezelfde zoort van ofin ziineltukken - , , , , . 1 deelen, mitsga- feranden begrepen. 14. Maar indien een bur- ders ziin hoofd, en ziin fineer: en de Priester zal die fchikken op het hout, dat op het vuur is, 't welk op den altaar is. vs. 13. Doch het ingewand, en de fchenkelen zal men met water wasfehen: en de Priester zal dat alles offeren, en aanfteken op den altaar: het is een brand-offer, een vuur-offer, Jehovah ten lieflijken reuke. vs. 14. En indien züne offerhamle voor Jehovah een brand-offer van gevogelte zij, zo zal hij zijne offerhande van tortelduiven, of van jonge duiven offeren. vs. 14. Dit onderfcheid tusfchen die tweederlei zoort ontftaat, vol- gends  van MOSES. Hoofdd. I. 43i ger,. zich willende veraangenaamen, niet in ftaat is, om zelfs een Ram of Bok te bekostigen , wil ik evenwel hem de gunftige _ , 07 ~_ vs. 15. fc.n de aanbieding van zich zeiven ten dienfte van Priester zal dia .. , , , , 1 ■• 1 tot den altaar mij bevorderen; en al bragt bij dan maar een brengen , en vogel ten gefchenke, zo zal hij met een tortel- M™Snen™w» duive, of eene ionge duive volftaan kunnen, gei fpiijten, en ° . , , , „ . op den altaar 15. Met dit onderfcheid dat alleen de Priester aanfteken: en het van de hand des offeraars ontvangende, 'er '^^J ftraks mede zal gaan tot den altaar, en het d^uw"ar^'£ daar ontzielen zodanig, dat hij den hals de den. vleugels en pooten gevlogten hebbende, bin- i^ewamienmet ncnwaards in zijne hand, hij van den hals af wegdoen*, het hoofd met ziin' nagel moet opfplijten, en enzaidatwerJ 0 r r 3 pen bij den eer hij het. zelve op den altaar brengt, moet altaar, oosthij het ligchaam rondom tegen den altaar druk- ^aatfe' va™ de ken , om 'er dus doende het bloed uit te pers- ' r vs. 17. Ver- fert. 16. Als het geplukt is, zal hij het ver- der zal hij die der openen, en het ingewand , met deszelfs geien 'klieven, vuiligheid wegwerpen, aan de plaatze die het "„"^Priester meest verwijderd is van de tente, daar de as- zaï^ die «mitefche gelegt zal worden. 17. De geplukte dui- taar, op het ve zal hij in tweeën klieven, niet geheel af- heTVuttrtohét fcheiden: en 'er verder op den altaar mede js een brand-of' -1 fer, een vuur- handelen als met de voorgaande offers, nadien offer jebovab zij ouder het zelfde zoort behoort. reuke.Iiefl'Jkea gends de goede aanmerking van Harmer, daar uit, dat juist als de makke duiven het minst eetbaar zijn, dan de tortelduif op zijn best is: de keuze van den offeraar werd daar ongetwijfeld door bepaald. vs. 17. 't Schijnt dat deezen drieërlei offeren voor drieërlei ftanden> namenliik den aanzienlijkften , den middenftand, en den geringen, waren. N. K.  fj» Het DERDE BOEK ii, HOOFDD. Jf'et raakende de vrijwillige Spijsojfers. vs. i. Als nu _, w"*7"r eene ziel eene \\ I offerhancle van li \\ ANNE ER ceil meer behoeftige Zich *»oflA°zaï offe- vrijwillig verplicht reekend, om eene gave te ren, zijne offer- forensen, dan zal hij kunnen volftaan met hande zal meel- ° ' J bloem ziin: en fpijsoffer , het welk hij onbereid, of bereid op gieten6, en zal mogen offeren. Verkiest hij zulks bereid, opTggen. daar dan zal llÜ daar toe de beste bloem van tarvs. i. En hij we moeten neemen , rijkeliik met olie over- zal dat brengen . * ' ... , tot AaR-oNs zo- goten, en eenig wierook daar bij gelegd. "Z\d%veiklr 2. Wanneer hij dat nu brengt aan de Pries- [een] daar van t d aj één yan jjUH daar ZO veel zune hand vol ■ * 5 grijpen zal uit afneemen als men in ééne hand bevatten kan; btoemcS, ercult doch fchoon hij van de bloem, met olie geSedesleif^ mengd maar zo veel neemt, zal hij nogthans wierook: en de aj c|cn wierook daar van neemen, om dat te Priester zal des- , . zelfs gedenk- zamen op den altaar aantefleken: t is een op^ieratrnr; offèf om de gunfte van den Koning te gewin- *ffaefrl""«i nen' cn dus een offer' 8ee,n tot veraange[ten]'netüjken naaming aan den Heer door het vuur verreivs.C3. wat nu teert moet worden: 3. De overgebleeve geJ*fge mengde bloem zal voor de Priesteren zijn; zal voor 'as- ^et was voor den Heer gefchikt , cn mag kon en zijne ' .. zonen ziin: het daarom door zijn gevolg, aocli alleen m zijn heifder htliïg- veld verblijf, door zijne dienaaren gegecheden voor tcn wor^en • net behoort onder de heiligfte bnvabs yuur- 7» ° offeren. zoort van vuuroffcr aan jelioran. 4. Doch gij olrcWVult zo eenig burger een fpijsoffer van gebak in vs. 1. Anders gtfcttnlen genoemd. f^ard"* ziin voor Jehovah, en daarom 't beste; al 't dank-cffer je- J Ja zc^s w^ & > dat net eene altoosduurende den altaar: het wet onder uwe nakomcliagfchap ziin zal, dat is eene fpuze - des vuur-offers gij nergens in uwe huizen, zelfs ten gemeeke reuke^aiiè ne gebruike , vet of bloed eeten zult: al vet zal jeho- het vaste vet beveel ik dat gii uit eerbied vah s zijn. 0 ■> ys. 17. [Dit] voor mij, als mijne fpijze, niet nuttigen zult zi] cene ecu- wige inzetting zo min als 't bloed, de ziel des diers welflachten7in ai- ke 11 niet voeSt te gebruiken, dewijl dezelie uwe wonin- ze van zulk eene verhevene betekenis in uwen gen: geen vet, noch bloed zult offerdienst IS. gij eten. vs. 17. Men zou deze onthouding tevens ftaatkundig mogen neemen, fchoon men met MiCHAëns niet ftclde , dat het hun onthouden werd, om hen daar door aan het ftoven en braden met olie te gewennen. — Maar liever , dewijl het gebruik van vet en bloed in heete landen voor dc gezondheid zeer fchadelijk is ; Jehovah was toch ook hun Geneesheer. — Hier is het beflist, dat de Israëliet zo min vet als bloed mogt eeten: het was evenwei niet verloren, tot verfcheiden huisgebruiken kon het dienen. —  van MOSES. Hoofdd. IV. 43* Zondotferwetten. IV. HOOFDD. i. JjH eene andere gelegenheid, deelde vs. i. Verder de Heer zijne bevelen omtrent de zond- [öt*kM^sEs j offeren , mede ; 2. Met bijvoeging , om de- zcfs^cs:preck ze door den raad voor het volk van I s- tot de kinderen - . ... van IsRAeL, r a ë l te laten afkondigen , — muien zeggende: ais 1 t -■ 1 l,™,rQ,i eene ziel zal eenig burger in Isracl zal misdieeven gezondi,d heb. hebben , afwijkende , of door onkunde , of \%$ZJ% door onbedachtzaamheid van eenige wetten, van eenige gewaar in Jehovah Heilig iets verboden heeft, hovaht dat met en hij tot de daad gekomen is: 3. Vooral wanneer een Priester, plechtig ten dienfte ge- |^sJalee^ed™" wijd , zal misdreeven hebben op die zelfde hebben.0 ■wijze, zo zal elk ten bewijze van, en tot ^p^J?^ verzoening voor die zonde, die meer het alge- f^J^l meen raakt, voor het welk hij die He eren ben, tot n-nuid pligten verrigt, en die derhalven eene dubbele zal hij voor zij- naauwkeurigheid vorderden, nu verplicht zijn *j*£^< ten minften een jong kalf, edoch de Priester heeft, offeren J 0 , eenen varre , een volwasfen jong rund, Jehovah ten zond- een volkomen offer te brengen, 4. Elk overtreder zal gehou- ITvahTniolt den zijn, dat jong rund zelf tot den ingang °fftr. ^ ^ ^ der tente van den Godsdienst te brengen , zal dien var- _ . , j- 1 -j re brengen tot hij zal daar ftaan 111 de tegenswoordigheid de deure van vs. 1. De Heer MicHAëns onderfcheid de zond of zoen-, van de fcbuldofferen dus, dat de eerften voor misdaaden van bedrijf, de fchuldofferen voor die van nalatigheid geflacht werden; de zonden van bedrijf moesten evenwel begaan zijn uit onwetendheid, de fchuldofferen in zwaare of mindere gevallen: de eerften werden den Priesteren toegereekend als 't hoofd des volks — ingevalle 't ganfche volk bennet was, het waren alleen manlijke dieren, en het bloed werd aan de hoornen van den aftaar gefprengd. Ee 4  44° Het DERDE BOEK f'zameXmft" der Schech}na > -plechtig zijne beiden banden voor jebovab') leggende cp 't hoofd van dat dier, betuiecn- aangezichte: cn . , , ... ... hij zal zijne de'tevens hoe hij waardig is, om die zonde hoöfd °L dien tc rWvem maar dat-hij nu die misdaad overvarrc leggen , droeg op liet olfer, om zijne fchuld te draagen , cn hu zal dien ° ' varre naciiten, en zuilvS wegens een volmaakt ofl'er: wanneer. Swe^tef*'*! ziin godsdienftig gebed van deezen inhoud ge^Y4ie*Sf- ciudiSd h> zal hiJ hct op de gewoone plaats de Priester van van den voorhof doen Aagten 5. Met dat des varre bloed ...... ° nemen: en hij oudcrlchcid evenwel : zoo de fchuldige een Tente'der^t'z'a- geordend Priester is, dan zal bij van 't bloed menkomftc neemen, niet om daar dan den altaar mede te brengen. - ys. 6. En de lprcngeu , zo als m andere gevallen , maar nen" vingeren 0:11 hct zclf te brengen in de voorzaal van dat bloed dop- r\c veldtent, alwaar hij gewoonlijk dienst doet: yen: en van dat - . ^ j. bloed zal hii ze- 6. Daar zal hij zijn vinger in dat bloed ftee- venmaal l'pren- , ... , . , , , , , gen voor jeho- keu, cn fcuj zal den bcbloeddcu vinger fpatten te? voorZihe; te&ais detl kostelijken voorhang, die het heiyoorhangzeivan lige van het heilige der heiligen affchcid, waar t heilige. ^ vs.-7,,OoTczai achter de tegenswoordigheid van Jehovah zicht- dat WoeTdoen baar 's ? en dat tot zeven maal ^C » ten bcwij- op de hoornen ze van de volkomenheid zijner verzoening. 7. Devan den reuk- -' ö < altaar der wei- zelfde Priester zal van dat bloed de hoornen riekende fpece- \ , , , , r .. rijen; vomjt- van den gouden reukaltaar befprengen, die voor ^të[difil% Jehovah^ aangezichtc Haat: het bloed dat hij Temc der t'za- venter overig heeft, zal hij aan dc westziide menkomftc is : . . , ' , ' .' - dan zal hü ai van den Koperen brandaltaar uitftortcn, ten bevwebuUgie?cn ui higewand en mist, ¥2. Of zo het voor den féA*^tfr Priester is , de geheele romp zonder ontledi- fers. ' . , vs. 11. Maar ging zal buiten het Leger gevoerd, aan eene de huid van dien plaatfe, die door begraving of dóór andere be- '„letscii"! fmetting niet verontreinigd is, gewoonlijk die, "^t^ho°^| daar men de asfche van de verteerde offers fchenkcicn, cn ,'1, , 1 .. ■•„ zijn ingewand, uitftort, — en daar op eenen houtmijt ver- en 2iin m;st: brand worden , het gevoeglijkfte is, dat hij '-^g aan dc iffaatfc van die uitgegoten asfche ver-varre zal hij tot , , ., .... .. . , , buiten het le- brand worde, duidelijk aanwijzende, hoe de gCr uitvoeren, offeraar waardig was, om van de vergadering P™a.f™?c rda°r afgefcheiden, en door den dood dan tot asfche mc" dc'asfche °.r . .. . uitftort, en zal verbrand te worden. 13. Doch mgevaHè de hem met vuór gehccle natie fchuldig ftaat aan de overtreding brandenTbijdê van eenig verbod, door algemcene onbedacht- fchïzaihijverzaamheid, edoch onbekend, of duidelijk tegens brand worden. . , , , , . .' ' vs. 13.Indien eenige wet inlopende , met bedreigingen ge- nu de gehele ftaafd', en dus fchuldig voor hunnen Koning, 14. In dat geval zullen zij, zo ras de dwaaid zal zijn, ^ " cndezaakvoor fchennis hun zal kennelijk worden, op alge- de oogen der meene kosten eer) rund, een jong volwasfen b0^en?s /en manlijk, ten zondoffer voor de tente der za- 'j^f hebben [tegen] eenige van alle Jeiovcib's geboden, dat niet zoude gedaan worden, en zijn fchuldig géworden.: vs. 14. En die zonde , die zij daar tegen-gezondigd zullen hebben, bekent is geworden: zo zal de gemeente' eenèn varre, een jong rund ten zoud-offjr offerSiJ > en dien voor de, Tente der t'zamenkomlte brengen: Ee 5  44-- Het DERDE BOEK ■ vJs-I5-End« menkomfte aanvoeren. i<. In dat geval, zul- Oudftenderver- •' ° ' gadcringe zui- len dan de hoofden des volks het ganfche cfenbpTethoofd volk verbeelden; zij zullen het dier voor Jeles, vmT?'vo°r hovaVs aangezichte flcepen , de handen daar Jehovah s aan- Q r •> gezichte, leg- op leggende , betuiging van overtreding doende gen: en hij zal . ,OÖ i n u . ff •" J den varre (lach- m den naam des volks, en het oller m den «fli^angézlch' voorhof van Jehovah doen Aagten, 16. Daar te'vs 16 Daar °P za^ de Hoogenpriester , of de verordende na zal die ge- om zijne plaats te bekleeden, het bloed in van' het bloed een bekken ontfangen, cn dat brengen tot df Tem'e d?r de veldtent, Jehovah's wooning, 17. Befpren- b z^m°"komfte gende tot zevenmaal toe daar mede den voor- vs. 17.' En de hang van het heilige der heiligen. 18. Ook nenSvingcr ï'n" de hoornen van den reukaltaar , voor Jeho- doppen, [ne- mff,s binuenAc vertrek gefteld , vervolgends mende] van dat 0 ' a . bloed: en bij ook het bloed , ten bewijze van de offermg fprengeneivoor der fchuldige ziel, in den voorhof onder den ge'zicTte* voor almr uhftorten; 19. Met het vet tcn offer het voorhang- 0p c\m brandaltaar zal hij op de voorgaande vs. is. En van wijze doen. 2.0. Doch met den romp zal hii1 do'enop de even zo gedaan worden, als in de andere hoornen des ai- ZOndofferen, iugevalle de Priesters niet mede taars, die voor 0 jebovab's aan- fchuldig zijn, dan zal 't genoeg zijn , indien k£\VdèS,Ten- de Priester tusfehentreed voor het volk, om komfte^fsTdan de verzoening te doen, zal 'er de ontheffing zal hij al het bloed uitgieten aan den bodem van den altasr des brand-offers , welke is voor de deure van de Tente der t'zamenkomlle. vs. 19. Daar toe zal hij al zijn vet van hem opnemen , en op den altaar aanfteken. vs. 20. En hij zal dezen varre doen, gelijk hij den varredes zond-offers gedaan heeft; dus zal hij hem doen, en de Priester zal voor hen verzoening doen, en het zal hen vergeven worden. vs. 20. Dit fchiiut een zoort van formulier te zijn. — In alle zoort van gefchenken reekende men zich voldaan, als het woord aangenomen, ontvangen , uit den mond der Piïesteren vloeide , dit is ook de gewoone betuiging van dankzegging, welke de Grooten in het Oosten gaven, als nien hun gefchenken bragt.  van MOSES. Hoofdd. IV. 443 van fchuld opvolgen, 21. Het overige zal hij -r*"^.^ buiten het Leger uitvoeren om te verbranden, varre tot buiten . .. i .. • , het leger uit- op de voonge wijze, want net is een alge- voeren, en zal meen zondoffer van de ganfche vergadering; gvf$ra$ 22, 2q. Doch indien het een Regent is, die den eerften var, ' 0 , ... re verbrand voor zich zeiven aan de overtreding lchuldig heeft •. het is is, en men hem daarvan overtuigd zal heb- gcmee"nte?r' ben , dat hij eenig wanbedrijf tegens zijnen óv|^'^eg*"- plicht in zijne bediening uit nalatigheid ge- zondigdhebucn» , ... , 1 •• j a- en tegen een daan hebbe , zo zal hij tot een zondotter der geboden, yolftaan kunnen met een volwasfen geiten- v^J^ubL\ bok. 24. Zulk een ambtenaar zal ook gehou- door afdwaiin- .. , c i n,- t • r Se gedaan zal den zijn om de gewoone lchuldbekentemsle hebben ,'tweik te doen, met oplegging der handen; doch de ^J^^z|^ bok zal niet voor de tente, maar ter zijde, UM"*^^*^ daar men gewoon is de brandofferen te flag- zijne zonde , tcn, ontzield worden. 25. Een gewoon Pries- feen gezondigd ter zal dan ook genoegzaam zijn , om het z^efb'ekent''gewerk der befprenging en bloeduitfiorting, aan maakt hebben: . , , ~ , , zo zal hl] tot den altaar te verrichten. 20. (Jok om het zijn offer brenvet van dat otfer te behandelen , op dezelf- fe"^^" len de wijze als in de dankofferen: deze dus voor v^°menman" hem tusfehentredende bij zijnen Koning, zal vs. 24. En hij ..... .. .n zal zijne hand hem ook het bewijs van zijn ontllag geeven: op het hoofd 27. Zoo eenig burger of inwooner door achte- JJ^^^I^S hem flachten in de plaatfe, daar men het brandoffer (lacht, voor JelovaVs aangezichte : het is een zond-offer. vs. 25. Daar na zal de Priester van het bloed des zond-offers met ziinen vinger nemen, en [dat] op de hoornen van den altaar des brand-offers doen : dan zal hij ziin bloed aan den bodem van den altaar des brand-offers uitgieten: vs. 26. Hij zal ook al ziin vet op den altaar aanfteken, gelijk het vet des brand-offers: zo zal de Priester voor hem verzoening doen van zijne zonde, en het zal herttj vergeven worden, vs. 27. En zo eenig mensch van het volk des lands door afdwalinge zal gezondigd hebben; dewijl hij iet doet [tegen] een vm Jekovab's geboden, dat niet gedaan zou worden, zo dat hij fchuldig zij: ■ss. 21. De duidelijke leering van deze plegtigheid is deze : het onfchuldige dier is in zich zeiven niet ter verzoening, maar alles door de hand van den Hoogenpriester verricht, verzoent.  444 Het DERDE BOEK zijné :8'zün™c" l°os'ieid eene der burgerwetten fchenden mogdie hij gezofi- te, zo dat hij van het feit overtuigd worde, digd heelt, aan , , ' , , , . hem zal bekend na dat men hem daar over bettoorhjk aanuebenrS kJ8j li'i-ooken heeft; =8. Zo zal hij verplicht zijn, tot zijne offer- cen jonge geit in alles gaaf, fchoon hii met hande brengen ° ' J eene jonge geit, ccn wijfje kan volltaaii, tcn zondoffer te bren- wijfkln'f'voor Sen» "9- Met oplegging der handen, cn daar zijne zonde , ter plaatze waar de brandoffers gefla leggen: en men hovah ter veraamrenaaming , en hii zal daar zal dat zond of- ...... fer nachten in op het bewijs van zijne verzoening van den brand.ofn^.1'" Priester ontvangen. 32-35. Doch, ingcvalle naaide PHes- ^ cen aanzienlijker offer dan een geit verter van deszelfs kiest; te weeten een lam, zo zal hij met een nenC vinger ne- fchaap of lam kunnen volftaan, mits volwasdo?n.' op hde fen' en zuivcr: in het overige zal het even zo hoornen van als de geit behandeld worden. den altaar des brands offers: dan zal hii al het bloed daar van aan den bodem van dien altaar uitgieten, vs. 31. En al zijn vet zal hij afnemen , gelijk het vet van het dank-offer afgenomen word , en de Priester zal het aanfteken op den altaar, Jebovab ten lieflijken reuke: en de Priester zal voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden, vs. 32. Maar zo bij een lam voor zijne offerhande ten zond-offer bren;t, het /.al een volkomen wijfken ziin, dat hii brengt, vs. 33. En hij zal zime hand op het hoofd des zond-offers leggen; en'hij zal dat (lachten tot'een zond-offer, in de plaatfe daar men het brand-offer (lacht. vs. 34. Daar na zal de Priester van het bloed des zond-offers met zijnen vinger nemen, cn zal het doen op de hoornen van den altaar des brand-offers: dan zal hij al het bloei daar van aan den bodem van dien altaar uitgieten, vs. 35. En al het vet daar van zal hij afnemen, geliik bet vet van het lam des dank-offers afgenomen word, en dc Priester zal dit aanfteken op den altaar, op de vuur-olferen van Jebovab: en de Priester zat voor hem verzoening doen over zijne zonde, die hij gezondigd heeft, cn het zal hem vergeven worden. Gevallen, waar in het Schuldoffer geëischt word. v. hoofdd. WT • vs. 1. Ais nu 1. \\ animeer een burger in Israël! een mensch zal , . , , gezondigd heb- de volgende zonde van nalatigheid begaan heb-  van M O S'E S. Hoofdd. V. 445 •be ; ingevalle hii aangehoord heeft eeni- ben • dat. "ii ' ° 3 a . gchoort heeft ge meineedigheid , en geroepen om gctui- eene ftem des 1 , , .. , vloeks , daar gems te geeven over de zaak bij hem van hij'getuige gezien of gehoord, niet willende getuigen,'fo'gj^'S alles verfwügt : zulk een is fchuldig voor geweten heeft: , ... .. ... indien hij het God zeiven 3 en zal verplicht zijn , indien niet te kennen hij ontheffing van dezelve fchuld wil beko- f^%J°0„zgt men, belijdenis daar van te doen, en het recht jgheid dra, ftraks volgend fchuldoffer te betaalen. 2. In vs.e.Ofwan- geval een Israëliet iets dat volgends de wet "mig"" Tnretn onrein is, en waar omtrent men verplicht is ^/^bben8^ de wet der zuivering te betrachten, het zij dan zü het dood aas , ,. j ',. r . ' , van een wildon¬ een doodaas van een wild dier, ot eenig ander rein gedierte, of vee, of infekt, aangeraakt had , alfchpon het ^^Xtifvet dien mensch is onbekend gebleven, is hij nog- of het dood aas . "r van ccn onrein thans daarom volgends de wet onrein; 3. Zelfs kruipend _ ge- ingevalle hij een onrein menfehe aangeraakt ^e0"° henVver^ hebbe, in de onderfcheiden wijzen waar in ook borgen geweest, ' 3 ... nochthans is hij een mensch voor onrein gehouden word, is hij onrein en fchuldig; vs. 3. Of zoo hij zal aangeroerd hebben de onreinheid eens menfehe , naar alle zijne onreinheid, daar mede hij onrein word: en het is voor hem verborgen geweest : en hij is het gewaar geworden , zo is hij fchuldig: vs. 1, 4, 5. Dc Heere hield dan het recht van ftraffen over valfche eeden voor zich, alleen in geval van valfche getuigenisfen, was 'er eene rechterlijke ftraf bepaald; de belijdenis van een fchuidigen bij het offer, waar door de achterhouding der misdaad belet werd, veroorzaakte evenwel geene burgerlijke fchande: — dus 'had een Jood een bcletzel minder door deze fchikking, dan bij ons, om het berouw te verhinderen — hoe veelen die thands liever de langzaame ftraffe Gods willen verwagten op meineedigheid, dan burgerlijk eerloos te worden: deze wet doet ook veel eer t'zamenzweeringen ontdekken, en is beter gefchikt om de verachting , waar in de eed bij ons is , voor tekomen ; zonder dat wij met den Heer Perponcher naar een middel behoeven te zoeken, om dit gemaklijk te maken, het ligt in de zaak; het verfchil zou alleen wezen in de omftandigheden.  446 Het DERDE BOEK vs. 4. of ais fchuldig, en daarom moet hij, zo ras hij het gezworen heb- ontdekt, een fchuldoffer, wegens nalatigheid teiijk °metdazi1i- v:in de vvet'ter féffiig&g geeven. 4. Ook omne lippen uit- trent: ^en eed, wanneer iemand onbedachtzaam fprekende om kwaad te doen, zich met eede verbonden heeft anderen eenig doenTnaaraiies g°ed te dóen, en zulks niet nagekomen heefth wat de mensch 0f zejfs p-efWoren heeft een ander eenig kwaad in den eed on- 9 bedachteiijkuit- te doen , zo zal zijn onbedachtzaame eed [rCvoo,renhem hem evenwel fchuldig maaken, al is het hem wcsT-^enhif'is in zrine c1ril"t ohbekend geweest, hij zal noghet gewaar ge- thans tot indenken komende, verfchuldigd zijn worden, zo is _ , „ , , .. hii een van die zulk een offer te brengen: 5. Zo dra hij over- Cchvsff.'Hetzai tn>gd word van zijne nalatigheid, zal hij verdan gefchieden, pr,cilt zjjn juist van dat misdrijf belijdenis te als hu aan een r J. ' J ...... van die fchuldig doen , het zü uit achteloosheid , het ZIJ lilt §jden*?ai?waar achterhoudendheid. 6. Het fchuldoffer voor heeft5 gczondigc Jehovah te Aagten , is, volgends deze wet, ■ vs. 6. En tot bepaaldelijk van het klein vee , cen lam of ziin fchuld - of- . , , _, 'Fa asm jebovab eene ionge geit, ook zal men met een fchaap d^'dieiiVge- of konnen volflaan; de Priester zal daar zondigt heeft, mede 0p de voorsefchreeve wijze handelen, eer brengen zal , 1 ' J 7 een wijfken van. hij volkomen kwijtfchelding van den Priester him" Vof'eene ontvangen zal. 7. Doch in geval de fchuldTgzonde:V°zo diSe perzoon zo arm is, dat hij niet in ftaat zal de Priester }s om het geld tot eenig klein vee bij een voor hem , wc- , gens zijne zon- te brengen, dan zal zo cen nogthans met doe'nraZOemr,g bezwaard van gemoed behoeven te blijven; vs. 7. Maar in- maar jjj; zaj met een 0ffer Vart twee tortel- dien zune hand J zo veel niet be- duiven, of jonge gemeene duiven voor Jehovah vs. 6. Hier fchijnt fchuld- en zondoffer met elkander vermengd te Worden, doch'er blijft toch altijd onderfcheid, de eerden fchijnen alleen voor bijzondere perzoonen te zijn, of liever in de zondofferen gefchiedde de befprenging aan de hoornen des altaars, in de fchuldofferen rondom den altaar.  van M O S E S-. Hoofdd.' V. 447 tamnen voldaan , de eene duive zal moeten reiken kan, aij . . - , . .. , , , genoeg is tot een dienen tot uitvvislclimg van zijne lchuld , en klein vee, zo de andere om zich de gunfte van zijn Koning onl^ voorde weder te verwerven. 8. Als hij die den ^^g^r^ Priester tot flagting overgegeeven heeft, zal jebovab twee die de duive, die tot een zondoffer diend, eerst twee jongen offeren; hij zal haar niet het hoofd aflhijden, fc,nvec;,ebnrcz10gneS: maar met ziin nagel den ftrot oprijten, zo offer,-en eene J , .'•••«. i ten brand-offer. nogthans , dat het hoofd met het ligchaam vs. 8. En hij verbonden blijvc; 9. Met het bloed van dc- p^Lster"brp? ze duive zal hij den altaar ter zijde befpren- %»>^x£™ gen, het overige zal hii uit het ligchaam die tot net zond- b ' , ö / . , offer is: en zal aan den voet van den altaar uitduwen, om haar hoofd mec dat het een zondoffer is, waar in niet al- leen bloödftorting, maar de ziel geheel geëischt föhneni: maar ' , . , i , , niet affcheiden. word; 10. De andere duive zal, volgends de vs. 9. En van gewoone behandeling der brandofferen , ge- 20ndoffeers ^ fiagt worden; op deze wijze zal ook deze hii aan den 0 ' r r wand des altaars arme door den Priester van de fchuld ont- fprengen; maar r, 1 .. 1 •• het overgeble- flag verkrijgen en verzekering van zijne ver- vene van= dat geeving: 11. Doch indien iemand zo armoe-du°^dz worden dig is, dat hij niet in ftaat zij om cen paar aan den bodem , , . , ,. , .„ desaltaarsihetis duiven te bekostigen, zal die kunnen volltaan een zond-offer, 'met twee pinten zuivere bloem van tarwe ; andèrcIOzafnhij doch olie en wierook mag daar niet bijge- ten brand-offer maken naar de daan worden , dewijl het geen brand- maar wijze: zo zal de Priester voor hem, wegens zijne zonde, die hij gezondigd heeft, verzoening doen, en het zal hem vergeven worden, vs. 11. Maar indien zijne hand niet reiken kan aan twee tortel duiven , of twee jonge duiven, zo zal hij, die gezondigd heeft, tot zijne offerhande brengen het tiende deel van eene Epha meelbloeme ten zond-offer: hij zal gene olie daar over doen, noch wierook daar op leggen, want het een zond-offer is. vs. 10. Zeer wel merkt n. k. aan, dat deze tweede duif voor het vet ea de ingewanden, anders tot een brandofferande dienende, in de glaats gefield werd.  44* Het DERDE BOEK vs. 12. En hij een zondoffer is. 12. Wanneer hij deze tar- Priestcr r°bren" wen-bloem tot den Priester brengt, zal die daar Mester zal z?j- van een greep neemen; — de behoeftige man ne hand vol zal belijdenis dóen, en daar op zal de Pries- daar van tot , , , , . . deszelfsgedach- ter het op den aitaar verbranden, en wel op eT'dat^afnfte- den ft'aPcl waar °P cen vleeschoffer nog brand, ken op den al- naar de wii'zc der gewoone vuurofferen, zo taar, op Jeho- J ° . vab's vuur-of- dat alles geheel verbrand worde, dewijl het eennzond-offur. een zondoffer is. 13. Op deze wijze zal hij itv'nllmvool van de bcledene misdaaden bevrijding konnen hemverzoening bekomen; het geen 'er verder overfchict, zal doen over zijne ... , t-, ■ zonde, die hij ten gebruik van de Pnesteren zijn. f," eënigehvan H- Bij eene andere cn latere gelegenheid die [(tukken,] fe]j0vaji noch eene 1 andere wet, die onder cn het zal hem ° u i ■ , vergeven wor- deze rangfchikking behoort. 15. Zoo iemand des1 ej?ricStters (fchoon niet opzetlijk, want in zulk een gef «s-tnTe'r*hCt val geld dc burgerlijke doodftraf,) daadelijk vs. 14- ver- c[c rreheiligdc fchatting ingehouden heeft, of der fprak Jtho- . ö ° c , " , .. vab tot Mo- zich op de eene of de andere wijze omtrent ses , zeggen- rïeze fcba"tting voor Jehovah misgrijpt , dan vs. is-hdUn zaj jjjj, zo ras jjjjj zijne dwaaling bemerkt, ftt"it,tifoi>cetie cerst vrij zijn met ccn fchuldoffer aan Jeho7io"^rgUfi% vak te geeven, hij zal gehouden zijn ccn volwas- 3r*«/<ê« '">»'- *"cn ram ^c fcnaaPs'i0°iie te necmcn •> cn gen voor Jeho- ^ boven de fchatting van zilveren fikelen, tofzijn°fchuld- die bepaald was volgends de wet in het gc- reffhrengenHeCen tal, doch naar de waarde van het geld in V?11ïem™idde" Z'3n trïd' °P dCZe W^ZC Z:l^ n^ '1Ct khulcU met uwe fchat- ..... , ,., tinge «aan ziivere fikelen, naar den fikei des Heiligdoms, ten fchuldoffer. vs. -15. Hier ziet men duidelijk , dat fchuldofferen een foort van boeten zijn, die in de burgerlijke overtredingen zomwerf anders plaats .hebben. Ik volg eenigzins in de vertaaling Miciiaclis, in zijn Mofaiscb Recht. V. D. bladz. 105.  van MOSE S. Hoofdd. V. 449 offer in dat geval geeven; 16. Behalven de- ,vs. 16. Zozai , ° . ... ..r, , , hu, dat hij zon- ze wedergave, zal hij nog een vijlde deel van digende [omde waarde van het geen hij ingehouden had, v^a? hefflge aan den Priester moeten geeven; eer zal de dinsen > wcder- 0 geven, en een Priester niet ter verzoening kunnen Aagten, vijfde deel van nog hem bewijs van kwijtfchelding mogen velf Toedoen"" geeven; 17. Dus volgt hier ook uit mijnen pfits™'' ge^* eisch, dat ieder een, hij zij wie hij zij, eene zal: zo zal de ' Priester met dadelijke overtreding begaan hebbende, fchoon den ram des hem onbekend gebleven, wegens achteloosheid, v*or'diiëm0ver- nogthans bij mij fchuldig gehouden word, en zoening doen, ■* j j 00 'en het zal hem zonder offer van de flraffe niet zal ontAagen vergeven wor- worden , 18. Op deze wet kan geen uitzon- devs'. 17. Enindering gemaakt worden, zo dra de overtreding ^"^ezondigd kennelijk word, is elk verpligt een ram te hebben, en geAagten, eer hij ontheffing kan bekomen van een^vanlüie^"de ftraffe op de fchennis van de Godlijke wet Jj*^ bedreigd. 19. Dat fchuldoffer zal altoos moe- niet zoude ge- , daan worden; ten gegeeven worden, want, of weetende of ai is 't dat hij onweetende, dat Aaat vast, dat hij een over- t|n "^ïilbbe2", treder is van het gebod des He eren, die "°clltaris is hi\ ° ' fchuldig, en zal den fchuidigen geenzins onfchuldig houd. zijne ongerechtigheid dragen. vs. 18. En hij zal eenen volkomen ram uit de kudde tot den Priester brengen met uwe fchattinge, ten fchuld-offer: en de Priester 'zal voor hem verzoening doen over zijne afdwalinge , door welke hij afgedwaald is, die hii niet geweten had, zo zal het hem vergeven worden, vs. 19. Het is een fchuld-offer: hij heeft zich voorzeker fchuldig gemaakt aan Jtbovcib. Nadere bepalingen omtrent den Eed. _ t vi. HOOFDD. 1. V oorder maakte Jehovah bij deze.^^Vj^ zelfde gelegenheid nog eene wet, die anders totMosEszeg- 00 0 gende: vs: 1—6. Deze meineedigheid, fchoon zij de t'zamenleving verwoest, blijft nogthans in de menschlijke rechtbank het meest verborgen ; welk tene wijsheid is 'er dan in deze wet! welk een ontzettend gezag word n. Deel. Ff iaa  45° Het DERDE BOEK vs i Ais een meer tot de burgerlijke, dan tot de godsdienmensch gezon- ftige-inrichting behoord, doch naar den aart gègn ' jllovai, der Godsregeering hier in de rechte orde gedoor ovenre- , . dinge overtre- piraat la- den' zal heb- „_ IneevaHê eenig Israëliet of iemand, het ben : dat hij °, , f h , aan zijnennaas- burgerrecht, door belmjdems hebbende, overhebben6^'" treden heeft niet lijnregt tegens de pligten van gene hem in de burgerlijke wetten, fchoon grooten invloed bewaring gege- s j o ven, of ter hebbende op den burgerftaat, maar die om waf, ofvan den eed daarbij, nogthans gereekend moeten h^met^ewda1 worden, als onmidlijk tegen Jehovah begaan zijnen naasten te z;jn: welken gevallen zijn, of dat hij valsch vs. 3. of dat gezwooren heeft, ontkennende dat hem iets ne hg"voen-iendoor zijn naasten ter bewaaring gegeeven zij, en, daar over of hem geleent tot zijn eigen gebruik, of dat gelogen, en met ° ... 7 c valsheid ge- bij het heimelijk van zijn naasten gerooit, blnT overheiet of hem met geweld ontnomen heeft zonder de" mensch doet getuigen , én hij dus den eed van zuivering daar in zondi- valfchclijk gedaan hebbe , 3. Of ingeval dat gevsd.e4. Het zal hij iets het geen verlooren was gevonden heeft, SfChiiedgë-' en zulks te rug geëischt wordende , hij het zondigd heeft, ontkeiit. en met eede zijne ontkenning ftaaft, en fchuldig ge- ' ,, ,. . worden is, dat over zoortgehjke gevallen , die de trouw omtrent ïecrTn^u den den evtumensch ven-aden, zal de volgende roof dien hij fttutkjM plaats, hebben: 4. Wanneer de fchul- geronft, of het D ' . onthoudene,dat dige tot inkeer komt , en hij zich zeiven omhoïd^óf fchuldig verklaart, dan zal hij verplicht zijn, dat' mm^m aa11 dcn recfiten eigenaar uittekeeren het geen bewaren gege- jjjj geroofd , of hem met geweld ontnomen venwas,ofhet 0 , , , , verlorene, dat heeft; ook het pand, het gevondene, alles heeft:SeV°nden waar over hij gezwooren heeft, dat hij het niet aan den eed hier bijgevoegd: God, als Opperrechter behoud in deze ganfche fchennis van zijne volmaaktheden, het recht van ftraffen aan Zich.  van MOSES. Hoofdd. VI. 451 hadde, ff, Zal hii wedergeeven; zo hij 't niet „vs- 5- ofvan ' J J , ■ « 1 , alles,waar0ver meer hebbe , of die waarde met voldoen kan hij vaisch gedoor iets van die zelfde waarde, zal hij daar- ^rf&efzeienboven wegens de fchaade , die zijn naas- ^mde^°^." ten door het gemis geleden, en de moeite die geven, en noch , .. , . , r 1 het vijfde deel hij hem aangedaan heeft, een vijlde van de daar boven toewaarde van de hoofdzaak, aan den beledigden j^T'zTw geeven, en dat zonder uitftel, zo ras hij van het géven op & , , , , , , den dag zijner zijne fchuld overtuigd worde: 0. Met deze boe- fchuld. te zal zijn evenwensch zich moeten vergenoe- J}\tvfbzïu\ gen , doch de Godlijke Rechter zal daarom g*^;^ noch niet bevredigd zijn. — Die is door dien priester', eenen , , , 1 volkomen ram eed bijzonder beledigt, hij zal dan gehouden llit de kudde, zijn een fchuldoffer bij den Priester te bren- ™«™ef<*£j gen , een ram, volwasfen en gaaf, niet een fchuld-offer. wild, maar tam, uit de kudde, met de fikelen naar deszelfs waarde in cen fchuldoffer. 7. Dan de Priester voor alleen zal de Priester vrijheid hebben hem be- njn™doet7,Ivoor wijs te geeven, dat de ftraffe van raeineèdig- ■Jgj^'jg heid nu opgeheeven is, en dat hij in zaaken zal hem verge,. , , , , ... ven worden: van dien aart gereekend word, als ware hij 0ver iet van ai- r i ij- les wathijdoet, onfchuldig. daar aan hij 8. Bii gelegenheid van het bepaalen der of- fchuld heeft. •> ° ° 1 vs. 8. Verder feranden, gaf Jehovah nog de volgende wet- fprak jebovab ten, raakende de brand- en /pijsoiTcmn. gende°:SESZeS" vs. 5. Zo hij zich zeiven niet aangaf; maar hij door ontdekte bewijzen overtuigd werd, dan werd de boete volgends de burgerlijke ftraf verdubbeld. De zedenleer van Moses is dan niet te ftreng, daar men het anders aan den armen geeft naar onze fchikkingen; het moet tot dea eigenaar te rug keeren; — eene zeer redelijke wet. vs. 8. Hier had het VI Hoofddeel moeten aanvangen; de .voorige verfen duidelijk genoeg bewijzende, dat zij ook tot het voorige Hoofddeel behoren. , Ff*  452 Het DERDE BOEK vs. 9. Gebied ffót omtrent het morgen- en avond-brandoffer, n/zonen*nzeg\ 9. Geef den Hoogenpriester en zijnen onderdendCwcdteZedès hoorigen het volgende voorfchrift, ten opbrand - offers : zjci1te van het brandoffer in acht te neemen : het is 't gene, , l. door de bran- gij zult zorgen dat de Priesters, die s nachts altaar, dengan" de wacht hebben , den ganfchen nacht door fehen nacht tot mct ]1et avondoffer, het vuur onderhouden, dat aan den morgen > ' opvaart: daar buiten dat altoos ontftoken moet bewaard biij- rnrTzai bran- ven. 10. ïh den morgcnftond zal de PriesdendwordemU" ter? wien het werk aanbevolen is, den altaar vs. 10. En de van de asfche te zuiveren, zich met zijn ge- Priestcr zal ziin linnen kleed woon pncsterhik gewaad en onderklederen klerTmlenon" den, eer hij dit werk aanvaard; hij zal zulks derbroek over be_innen na dat het morgenoffer verteerd is, znn vleesch & 0 aantrekken, en die asfche zal hij aan zekere plaatze bij den zal de asfche , , , , ai 1 ■• . opnemen, ais altaar op den hoop brengen, 11. Ais nij verbrand^offer % volgends , deze hoop te zeer aangroeiende , den altaar zal de asfche uit den voorhof wil voeren , dan verteert heb- . ., ben: en zal die zal hi] zijn priesterlijk gewaad moeten aliegieggen? altMr 8'e!1 ■> zorgende dat zijn gewoon gewaad dan vs. 11. Daar j jg en ^an mag hij de asfche vervoeren, na zal hij zijne ' 0 ■> klederen uit- doch aan eene plaatze die rein is , om die Mdere'^kiede- van uw gewoone vuilnis wel te onderfcheielzai d*e asfth^ l1cn ■> cn den eerbied omtrent alles wat tot tot buiten het tiCn Godsdienst behoort, levendig te houden, lener uitdragen, , 1 , . aan eene reine 12. Het vuur van den altaar zal altoos moeplv?t.fe24> Het ten onderhouden worden, op den zeiven, wat vuur nu op den vs. <). Duidelijk N. K.: v'iti het avondoffer, moest van tijd tot tijd een ftuk geofferd, cn zo het offer den ganfchen nacht onderhouden worden — over dag was zulks niet nodig, om het geduurig offeren door privatt perzoonen. W. 11. Gods zorg voor de overgebleeven bewijzen der wraake, fchoon nu uitgewoed hebbende, kan aan het denkend hart een rijk denkbeeld geven. vs. 11. Steld men, dat het vuur door de Scbicbina het eerst aangeflo- ken  van MOSES. Hoofdd. VI. 453 gij ook veriigt, ter reiniging van denzelven, f^-^j^gg of bij den optogt zclven : de Priester dien gehouden worbedienende, moet hier in zeer bezorgd zijn, hij nfe"' euitge. verfterke het vuur eiken morgen , door bij- ^f*^0^ voeging van nieuwe houtskoolen , eer hij :t Priester 'zal daar ° D , op elke morgen morgenoffer ontfteekt,en door het vet van net hout aanfteken, dankoffer doe hij het vuur aanwakkeren : het^rand-ófler i 14. Voords zult gij den Priesteren verder ^ onderricht geeven, aangaande de gemeene fpijs- rig op den ai- „ , , i- taar brandende offeren, waaromtrent reeds te vooren bepalm- gehouden worgen gemaakt zijn; ik begeer dat die door den ^ h« ^ Priester zeiven alleen op den altaar geofferd, biuschtworder. , .. 111 vs. 14. Deze worden. 15. Hu, zal die hand vol bloem nu. \s de wet met genoegzaame olie en wijrook op den al- ^J^f"^ taar verbranden, om te beduiden dat het een R°NS, zo»crt 7 zal dat voor gefchenk voor den Heer was. 16. Het over- jiHvaVs aanblijvende meel zal niet alleen door de Pries- rciT,Chvoor°aan ters gegeeten worden , maar zij mogen het ^"^e,, hjj niet doen gisten, ook nergens elders eeten, zal daar van opdan binnen den voorhof des Tabernakels, hand vol, 'uit 17. De reede, waarom ik het ongezuurd vvil vlnhcrTrpl^oV- gegeeten hebben, is, dewijl het een gedeelte j"cr' w.en ,.vatt ö ö 11 j ... deszelfs olie , is van mijne fpijze, en'dus allerheiligst, al-en alle den wieken voor mij gefchikt: gelijk de zond- en n°°k \Jjl%4tt is: dan zal hij het aanfteken op den altaar : 't is eene lieflijke reuk tot deszelfs gedachtenis voor Jehovah. vs. ió. En het overbliivende daar van zal Aüron, en züne zonen eten: ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaatfe, in den voorhof van de Tente der t'zamenkomfte zuflen zij dat eten. vs. 17. Het zal niet gedeesfemd gebakken worden : het is hun deel, dat ik gegeven heb van mijne vuur-offeren: het is eene heiligheid der heiligheden, gelijk het zond-offer, en gelijk het fchuld-offer. ken is, gelijk 'er alle waarfchijnlijkheid voor is, dan moest men zelf op de reize zorgvuldig zijn, om dat heilige vuur te bewaaren. Ff 3  454 Het DERDE BOEK vs. 18. ai wat fchuldofferen, 18. Onderhoud de wet voor al- manlijk is on- der AaRONstoos, dat de mannen onder de Priesters de «£f*% ontzield worden, daar het brandoffer geflagt wet van het , , , „ , , zond-offer: ter werd, om dat het ook geheel aan Gode al- piaatre daar het leen gewijd is, 26. Schoon het den Prieste- Jgg^rfT, ren, op den dag van het offer dienstdoende, ^ernevc00^: geoorloofd is , daar van te eeten , daar op i,Wi's aan.se- , . , . t i . 1 „„„_ zichte gedacht hunne Medepnesteren te nodigen, het zal even- worden. het is wel alleen in den voorhof mogen gegeeten «gSjgf^ worden : 27. Ten uiterften zuiver en eerbie- vs. 26. De . Priester , die dig zal hij het behandelen, alles wat nij ge-dat voor de zon bruikt bij dat offer zal zeer zuiver zijn, zelfs ^?e^f*"'in|J zal hij, zoo op zijn gewaad bloed gekomên heUige pUatfe is van eenig offer, die kleederen alleen zorg- worden, in den , , , T>„r ,„,„ voorhof van de vuldig binnen den omtrek van den labeina- Tente der t.za. kei mogen zuiveren; 28. Indien gij de fpijzen ra™k0^wat in een nnvcrdaasd vat mogt bereid hebben, deszelfs vleesch „ , . 1. ■ 1 . 1 * zal aanroeren, het geen allerlei vogt ligt naar zich trekt , zal hemg ajn. moogt gij het niet meer tot andere {jkjzen g?^-™^ gebruiken, maar moet de pot breekcn ; doch k^gdzaIh^; ingevalle gij het in een koperen kastrol be- ben, dat, daar reid hebt, zult gij ze zorgvuldig fchuuren ^^""uu enfpoelen, eer gij ze weder gebruikt: 29. Ook g?ff he^ass! de mannen alleen, zullen dat uitfteekend hei- fchen. „ ■ , . , e vs. 18. En het lig offer eeten: 3c. Mar zo het een zond-ot- aardevat, daar fer voor anderen is, het zij voor de Prics- terfchaar niet dienende, het zij voor de gan- ken worden ; maar zoo het in fche Natie, van alle zondofferen welker bloed een koper var in de tente zelve ter befprenging gebragt UJ0 h"t*'ge« word , zal 'er niets van mogen gegeeten, (^™/^e{2 het zal geheel door 't vuur verteerd wor- worden. ° vs. 20.Atv/at den. manlijk is on- de Priesteren, zal dat eten: het is eene heiligheid der heiligheden; vs. 30. Maar geen zondoffer van wiens bloed in de Tente der t'zamcnkomftezal gebracht worden, om in het Heiligdom te verzoenen, zal gegeten worden: het zal m t vuur verbrand worden. Ff 4  45 Het DERDE BOEK Wetten makende der Priesteren voordeel van de offeranden. VII. HOOFDD. rp vs. i. Deze 1,2. 1 en opzicht van het fchuldoffer, d"s 'VchuidT" de aUerheiligfte offerande, begeer ik, dat het fers: het is ee- 0{fcrdier daar toe afgezonderd, op die zelfde ne heiligheid ö 3 r der hdiighe- plaats ontzield worde, alwaar de brandofferen d°vs. i. in de fterven, en dat de Priester beftendig in het heTlmd-osèi 00» houde, deszelfs bloed rontom den altaar nachten,zullen te fprengen. 3,4. Dat geen Priester, gelijk zii het fchul- ^ offer dachten: te vooren bepaald is, 'er iets van afhoude voor deszelfs6" bloed z'icn •> het z5l' het vet> de ftaert, het bedde rontom op den 0f niervet , zo min als het beste ingewand, altaar fprengen. ' 0 ' vs. 3. En daar 5. Neen, de Priester zal alles zonder uitzonvan zal men al \ . . , .. , , ,. zijn vet offeren; dering gehouden zijn, geheel ten dienfte van het veVda't hTt zÜn Heer in alle fchuldofferen te verbranden, ingewand be- 6. Doch ik geeve den Priesteren vrijheid om dekt. ■> ys. 4. ook de met het verdere overfchot zich te verkwikken, en het ve^dat daar °P anderen onder hunne ordening te vraaop3de wJekdarï gen ' n"ts van 'r manlijke geflacht, en mits men is: en het het in het verblijf van hunnen Heer gebruikt net over de le- 1 , ... vermetdenie-W01'de. 7. Voor t overige zijn , omtrent de m",' afnemen.31 rcbikkinS de Priesters raakende, zond- en vs. 5. En de fchuldofferen dezelfden , hij zal zijn te voo- Priester zal die . , n aanfteken op ren bepaalde deel hebben, eer er ontflag verieo"J\lnvimv'- worven word, 8. Wat nu bijzonder de brandcerTfchuld of °fferen aungaat, die geheel voor mij zijn, ik fer. vs. 6. Al wat manlijk is onder de Priesteren zal dat eten : in de heilige plaats zal het gegeten worden; het is eene heiligheid der heiligheden. 7. Gelijk het zond-offer, zo zal ook het fchuld-offer zijn: eenerlei wet zal voor dezelve zijn: het zal des Priesters zijn, die daar mede verzoening gedaan zal hebben, vs. 8. Ook de Priester die icmants brandoffer offert, die Priester zal de huid van het brand-offer hebben, dat hij geoffert heeft: vs. 8. H'rer uit zou men haast kunnen befluiten, dat het offer van Adam, waar van hij voor zich het vel behield, een brandoffer geweest zij.  van MOSES. Hoofdd. VU. 457 fta den offerdienst - verrichtenden Priester tot vs-, > Paaf toe al het fpus- -zijn voordcel de huid' van het geflagte dier offer, dat in toe, 9. Van allen fpijsofferen, die gebakken, bakken^wortk of op eenige andere wijze reeds tot fpijze ^en^etli^n toebereid zijn, begeer ik dat al wat tot mijn In de pan beaitaar niet komt, het deel van den offeren- des Priesters den Priester zijn zal. 10. Doch van de fpijs- 0jj.nr>t. dle dat offeren die onbereid zijn , fchoon reeds ver- zavs-aUI°inengd met olie , of alleen de drooge bloem offer, met oiie geofferd wordende, wil ik, daar deezen zo me- droogfvo'orainigvuldis ziin, dat ze ten algemeenen voor- 'e..zonen ,van s o j ? o AaRON zijn , raad dienen , ten voordeele van het ganfche zo voor den . . eenen, als voor Priesterdom. den anderen. Wat raakende de dankoffers. h ^uVwet 11. Bii deze gelegenheid zal ik nader be- van het dank,„,.,,. 1 1 1 rr offer, dat men paaien de fchikkmgcn omtrent, de dankoffers jehovah offeren aan Jehovah, 12. Indien het dankoffer on- Zil^s_ ,„.Indien der dat zoort is , dat het alleen zich be- hij,dat iptn ee» . lof- [offer] of- paald tot een weldaad,- door eenig bijzonder fert, zo zal hij 11 • - 11 nevens het lof- perzoon genooten , zo zal deze niet alleen offer ongCZUur. ongedeezemde, met olie gemengde, maar ook e^0^"^" dunne , met olie beftreeken vladen moeten en ongezuurde , , . , , vladen , met geven, de gemengde koeken zullen van meel, 0iie beftreken, dat geroost is, bereid moeten worden; 13.Doch ftpdj"koeken* zoo iemand zal ter onderfcheiding in dit zoort ™gngtoli^ang^" van dankoffer, noch daarenboven gezuurd rooste' meei- brood moeten geeven , het geeu fchoon niet blvsme3.ZBene- tot den altaar gefchikt, nogthans daar bij* ge- ve,n.d.e koeken 0 J ° zal hij tot zijne voegd mag worden, ten bewijze van zijne offerhande ge- ,. , . .... , .. deesfemd brood verplichting, en tot verrijking der verlcheiden- offeren ; met beid in dc fpijze. 14. In dat geval zal een der z?cns d°^°^ drie, cn wel 't voornaamfte ten hefoffer voor few. ^ ^ Jeimah gèfchikj^ des Priesters deel alleen zijn, ee/'daat va" die de plechtigheid van befprenging in dit J^tofjf-aS zoort van offer verricht; de offeraar met zijn h'i Jehovah tea Ff 5  455 Het DERDE BOEK hef-offer ofte* gasten zal van dat deel niets genieten: i". Doch ren : het zal des' Priesters het vleesch van cen aller plechtigst dankofbioè'd desdank- h-r voor eene genooten weldaad, zal ook op offers fpreogc. ^ien zelfden dag moeten gegeeten worden: ik vs. 15. Maar 0 b ö het vleesch van wil niet, dat 'er in zijne verplichting de min* zijns dank-of- fte fpaarzaamheid gezien worde. Laat het d!ir'%andePszeffs Setal der blijde gasten docr mij vermeerderd offerhande ge- worden, als de voorraad groot is: 16. Doch eeten worden: 7 ,,„.,.., . c daar van zal mdicn zijn dankoffer bijzonder eene gelofte, den" "morgra of eene plechtige verbintenis van zich zeiven overlaten. n GoA js [}an zal jjjj die offert, twee da- vs. 10. En zo ' J het nacht-offer gen lang zich mogen vervrolijken met dat gedetene geiof- offerd vleesch, 17. Doch zoo'er dan noch iets Ifg' offer^zü1", Vïtn ovcrig zal blijven op denderden dag, dan zal dat zal ten da- 't mct vuur m0etcn verbrand, en niet gebruikt re, als hu zijn ... , , , a. offer offeren worden , 18. Indien iemand onderneemen durft waordcnfcnehcIt daar van op den derden dag te eeten , hij overgcbieevcne kaft verzckerd zijn, dat zijn offer te vergeefs ook des ande- . , , ,«...,*, ren daags gegeten worden, vs. 17. Wat noch van het vleesch rfesuaclitoffers overgebleven zü, zal op den derden dag met vuur verbrand worden- vs 18. Want, zoo van dat vleesch zijns dank-offers op den derden dag'eenigzins gegeten word, die dat gcoffert heeft, zal niet aangenaam ziin het zal hem niet tocgerekent worden, het zal cen afgrijslijk ding zijn' en de ziel, die daar van eet, zal deszelfs ongerechtigheid dragen. vi. is. Hoe veel verfchilt het karakter der Godheid in deze voorfehriften , van dat het welk de fombere menfehenhatende betragter van den Christen-Godsdienst zich van de Godheid'vormt! vt. 16. Hier ziet men den wijzen Wetgever weder als IsRAëLS Arts. — De Egyptenaars onthielden zich van vleesch, het geen met het klimaat van hun allerheetst gewest, llgtelijk tot verrotting overflaande, vrij wel overeenkwam; doch de lucht verfchilt in Paleftina, komt nader bij de onze, tot onderhoud van de krachten was dan het vleesch noodzakelijk. — Een Oosterling is zeer kaarig in het Aagten van zijn vee, dus kreegen de geringen, de flaaven, zeer zelden vleesch. — Hier verplicht nu de Heer in zommige gevallen hen aan dezen zoms eene rijke maaltijd van vleesch te geeven.  van MOSES. Hoofdd. VII. 459 is, Hij zal zijn oogmerk niet alleen niet* bereiken, maar de fchandelijke fchraapzucht van . den ófferaar zal daar door openbaar in ver- ; achting komen, en hij zal noch daarenboven verplicht zijn tot de flraffe over de ongehoorzaamheid aan zijnen God en Koning : 19. Schoon ik tot gemak van den offeraar, hun vrijheid geeve de maaltijd van dit offer in een reine plaats, buiten den Tabernakel te gebruiken, wil ik dit nogthans met die bepaling , indien toevallig dat vleesch in het behandelen iets dat onrein is aangeraakt mogt hebben, dat het dan niet zal mogen gegeeten worden. 20. Anders mag ieder die rein is bij die maaltijd genodigd worden; doch de onreine wachte zich, want indien hij daar van bewust, evenwel het offer van Jehovah durft gebruiken, en dus verachting voor zijnen Koning betoont, hij zal des doods fchuldig zijn: 21. En dat zonder uitzondering, het zij hij dan onrein geworden zij, door onreine beesten, een dood aas, of door een onrein mensch, of waar door het ook zij , onderneemt hij het nogthans daar van bewust, hij zal moeten fterven. 22, 23. Bij deze gelegenheid gaf Jehovah eene nadere fchikking, omtrent het eeten van het vet, welke voor het volk moest afgekondigd worden, als eene Wet raakende het gebruik van het vet. Het vet van osfen, fchaapen of geiten, van welk geflacht ook, zult gij niet mogen eeten, al wat de gebruiker daar van tot den altaar fchikt, als eene vorflclijke fpijze, zijnde alleen voor uwen Koning gefchikt, zal door U niet vs. to.Enhct vleesch, dat iet >iireins nangeoerd zat heb>en , zal niet ;cgeten worlen: met vuur tal het verbrand worden ; naar aangaande het [ander} vleesch , dat vleeseh zal een ieder, di • rein is, mogen eten. vs. 20. Doch als eene ziel het vleesch van het dank-offer, 't welk Jebovab''s is, gegeten zal hebben, en hare onreinheid aan haar is j zo zal die zelve ziel uit hare volkeren uitgerooid worden. vs. ei. En wanneer eene ziel iet onreins zal aangeroerd hebben , [als] de onreinheid des menfehe , of het onrein vee, of eenig verfoeizel , en zal van het vleesch des dank-offers, 't wcfk Jebovab't is, gegeten hebben; zo zal die zelve ziel uit hare volkeren uitgerooid worden. vs. 22. Daar na fprak Jebovab tot Moses, zeggende: vs. 23. Spreek tot de kinderen van I s r a ë l, zeggende:geen vet van eenen os, of fchaap , of geite zult gij eten.  460 Het DERDE BOEK vs. 24. Maar het vet van een dood aas, en het vet van het verfchcurde mag tot alle werk gebezigd worden : doch gij zult dat in 't geheel niet eten. vs. 25. Want al wie het vet van eenig vee eten zal , van 't welk men Jebovab een vuur-offer zal geoffert hebben : die ziel, die het gegeten zal hebben , zal uit hare volkeren uitgerooid worden. vs. 26. Ook zult gij in alle uwe woningen geen bloed eten ; het zij van het gevogelte , of van het vee. ys. 27. Alle ziel, die eenig bloed eten zal, die zelve ziel zat uit hare volkeren uitgerooid worden. vs. 28. Voorts fprak Jebovab van I s R a ë L, pfferhande van Zullen Jebovab''1 die borst brent zichte te bewee vs. 26. Zo wijd gij woont ftaat 'er eigenlijk, dus nergens in het ganfche land. — Het bloed van visfehen werd veeltijds door de Joden gebruikt, en fchijnt niet verboden te zijn, volgends het verhaal van MiciiAëilt; ik twijfel evenwel, of een naauwdenkend Israëliet de reden inziende van de zijde van den Godsdienst, het bloed van visfehen als geoorloofd voedfel aangezien hebbe. mogen gebruikt worden. 24. Evenwel zoo deze dieren door een natuurlijken dood of op eenia;e andere wijze omkomen, moogt gij het vet tot zommige huislijke zaaken gebruiken; doch niet eeten, om dat zulks te verachtelijk is, buiten dat het onrein is, ik verbiede u zulks ten fterkften, 25. Doch vermijd meest, het vet te eeten van de dieren die ten offer gegeeven zijn: dit ftaat vooral heiliglijk te onderhouden , want de ftoute overtreder van iit gebod zal zijne misdaad met den dood noeten boeten. 26, 27. Voor altoos zult gij 1 onthouden van het eeten van het bloed, lan allen plaatzen geld dit verbod, op ftraffe. ies doods. 28. Voorts maakte de Heer nog eenige ihikkingen omtrent het priesterdcel van het ideesch der dank-offeren. Nadere bepalingen omtrent de dankofferen. 29. De perzoon die zulk een offer geeft, sal zelf moeten verfchijnen om het Jehovah lantebieden; 30. Dat gedeelte het welk voor le verbranding gefchikt is, zal hij zelf op ie handen moeten aanbieden : de borst natot Moses, zeggende: vs. 29. Spreek tot de kinderen teggende: wie zijn dank-offer Jebovab offert, zal zijne rijn dank-offer Jebovab toebrengen, vs. 30. Zijne handen vuur-offeren brengen: het vet aan de borst zal hii met en, om haar tot een beweeg-offer voor JebovaVs aangeen.  van MOSES. Hoofdd. VIL 461 menliik, met het vet daar aan: deezen ftukken y*. 31. En as J .. .. . Priester zal dat zullen op de gewoone wijze door den Pnes- vet op den alter voor Jehovalis tegenwoordigheid gefteld „Taa/dfïoTs' worden; 31. Doch het vet zal alleen ten vuur- Zal voor -r\a" ' j ron en Zijne offer dienen, doch het vleesch van de borst zonen zijn. zal den Hoogenpriester met zijne onderhoori- 0ok de^rcchgcn ten deel vallen. 32. Het rechterfchouder \^teee^hef-of- ftukjen , een der aanzienlijkfte vleeschfpijzen , fer den Priester , • .. , .. „ . . ,. , geven, uituwe zal bijzonder zijn voor dien Priester die de dank-offeren. offerande verricht: 33. Namenlijk die de plech- Ui^s-A3|'R0^s tigheid van de bloedfprenging en de offerin- zoncn ■> , h,cc 3 bloed desdank- gen van het vet doedt. 34. Deze nadere offer, en het: fchikking is gegrond op mijne keuze, dat de ^ de^re'cfaer mij aangeboden borst- en de heffchouder uit fcll0Ucle.r. ten J 3 deele zijn: de dankofferen der Isracliten, als beste ftuk- vs. 34. Want ken alleen zullen zijn, en zulks altijd voor borst, erfden Aüron en zijne opvolgers; hij is daar in jj^ ï/vim" 1" uitftekcnde boven alle zijne broederen , dat r a ë l s kinde- hij alleen de priesterwaardigheid bekleeden dank - offeren mag. 35. Op deze wijze maakte Jehovah beb°medezeive reeds fchikkingen , zo omtrent de inwüing a a r 0 n , den. ° ' J ° Pnester , en van Aüron, en zijne Priesteren, als hunne zijne zonen offerande, wat zij daaromtrent in acht moes- fazeSog ten neemen, als zij ingewijd zouden worden, f^els kinten dienfte van den Tabernakel van Jehovah: deren. ,. irr • , vs. 35. Deze 36. Schikkingen, die de Heer nu met al-is de zalving leen bij deze inwijding, maar altoos bij die ™. Priesteren wilde in acht genomen hebben: züner zonen . ,' van Jehovah s 37. Op dien zeilden tijd zijn ook de voori- vuur-offer; ten ge wetten, raakende de brand-, fpijs-, zond-, todeed nad^ fchuld-, vul- en dankofferen gegeeven: 38. Zij ^/.'heTpries- zrjn gegeeven doe I s r a ë l bij Sinat gele- terdom te bedienen: vs. 36. 't Welk Jehovah hun van I s r a ë L s kinderen te geven geboden heeft, tcn dage als hij hen zalfde: het zij eene eeuwige inzetting voor hunne geflachten. vs. 37. Dit is de wet des brand-offers, des fpijs-offers, des zond-offers, des fchuld-offers, des vul-offers, en des dank-offers: vs. 38. Die Jehovah Moses op den berg Sinu'i geboden heeft, ten dage als hij de  462 Het DERDE BOEK kinderen van ger.1 was ; van waar Hij zo plechtig zijne boodA,eL dafzê bevelen afgekondigt had; de plaats hunner den^i^fin eerfie beftemming , alwaar Jehovah beval dat de woeftüne plechtige feesten , vergezeld van offeranden, Sinai zouden , , offeren. gehouden moesten worden. VIII.HOOFDD. "P\ , ' . , .. . . , . ■r , t a. I J e volgende Iclnkkmgen, en plech- vs. i. Verder 1 •> ' ° ° L fprak Jebovab tin-heden , welken men bij de mwijjing des zagge'nde:*8 ' Tabernakels, en der Priesters, omtrent de offeAïro'n Teeen ren van die inhuldigingsdagen in acht moest züne zonen met ncerrien werden M o s e s door Jehovah ten klederen" en fterkften aanbevolen. 3. Vooral dat hij tegen da'ar Toe"0 den dien tijd gansch I s r a ë l moest zamenroepen, varre des zond- aanfchouwers van deze plechtigheid te offers , cn de _ , twee rammen, kunnen zijn , en dat de aigezondenen uit de"r ongezuurde'den burgerftaat nader bij ooggetuigen van de Cbvsde3nfenver- Aaronitifche ordening, behoorden te wezen: zamel de gan- ^ Moses getrouw aan den last, laat door toandïdeu- het ganfche Leger den tijd afkondigen, wan- \t der karnen"- neer die plechtigheid een aanvang neemen zou- komfte. j„. _ en met het aanbreeken van dien dag vs.4.Moses . , n« deed, gelijk Zag men eene tallooze menigte, gelchaard , fe" had™ rontom den opgerichten Tabernakel: 5. Doe ^gwierdêvee- ftelde zich Moses op eene bekwaame plaatzameid aan dc hield eene rede, welker voornaame inhoud TeTe êeTt'uZ daar op uit kwam, dat al wat hij ter in"vs^Toen wijding der Priesteren verrichten zoude, op bijaeide Moses zonderen last van Jehovah gefchiedde , die K°ng,deze1s de Zelf allen de plechtigheden bepaald hadde, rglak, die^'Ao- ■us. 3. MicHAëLis en Dathe verftaan hier door de vergadering, de .fgezondenen des volks. Ik ontken niet dat het woord weieens die betekenis heeft, enmet den aart der Israëlitifche regering zeer wel overeenkomt, maar dit kan hier, zulltu ee fpreekwijieu haare kragt behouden, niet ingevoert worden.  van MOSES. Hoofdd. VIII. 463 aan wier voorfchrift hij zich flipt houden geboden J . heeft te doen. zoude. 6. Na deze redett, deed hij de Pnes- vs.6. EnMo- terfchaar, ten dienfte uitgekooze, met Aüron Ion "en zijné aan het hoofd, toetreden: - het eerfte door z°™ferh^ hem verricht, was, hen allen geheel te rei-met dat water. nigen in eene plaats, daartoe bij deze plech- deed' nij hém tige gelegenheid gefchikt. 7. Vervolgends deed ^ngorrdae hem bij hun in tegenwoordigheid van de ganfche m« den gor- fchaare, het plechtig ordensgewaad aan; en hem den man.... , . , , .. . j- tel aan; ook wel bijzonder verrichte hij m perzoon , 01e dCed hij hem plechtigheid omtrent Aüron, gordende den enngorcldeddien keurigen band om deszelfs lendenen, trekken- met den kun- , , , , ... ,. ftigen riem des de den mantel met de lchcilen en granaaten Ephods, en omhem aan; hij maakte den borstlap des Ephods, n\°en[1'è.hcm di,ar met deszelfs kunftige banden en ftrikken vast: , vs- K- Voorts deed hij hem 8. Nam daarop den borstlap met ■ kleinodiën den borstlap verzierd , en vergat de Urim en Tbummim den' aan VOdLen niet in denzelvcn te plaatzen. 0. Daarna zet- »prstIaP dc r y nm en de tede hij zelf hem den tulband op, maakte de Thummim. gouden kroon aan 't voorhoofd vast, en kleed- zettede den de hem zo flipt naar het bevel van Jehovah. {^0fd.°f„ 2a^" , 10. Daarop volgde de inwijding van den Ta- den hoed, bo, , , , j . , ., ,. ven zijnaange- bernakel zelve, eene plechtigheid die zeven zicht, zettede dagen lang duurde, en waar bij de priester- £ïaatfde kroon orde voltallig tegenswoordig was ; fchoon zij der heiligheid: 00 J gelijk Jebovab noch geen dienst mogt doen , waar alles al- Moses geboleen door Moses verricht werd; niets van devS.hio!'Toen ai dat geene het welk ingewijd moest wor- deTaif-oUeS en den , werdt door iemand anders verricht: en zalfde den Ta- , . bernakel en al- 111 alles bediende hij zich van de daartoe ies wat daar in bereide olie: 11. Eerst begaf hij zich tot deash'enenheilig" den altaar des brandoffers, befprengende den- vs.n.Enbij , fprengde daar zetven eerst met de olie daartoe gemaakt, en van op den aidat tot zevenmaal toe, beftreek dcnzelven e^ hT^ifde overal met de geurige zalve der inwijing, den alIaar ea  464 Het DERDE BOEK ai deszelfs ge- floeg geen der gereedfchappen tot den altaar SSS^-^bèt behoorende over; ging vervolgends naar het zijnenVatvaet" waschvat, nu reeds op zijnen voet ftaande, om die te uei- en verrichtte dezelfde plechtigheid omtrent hgvs!'12. Daar beiden. 12. .Zeven dagen daarop , doe Aiide^zaif1- ofie «-on cn zijne Priesteren tot den dienst inaürons oewiid moesten worden, goot hij een ruim hoofd: en hij 0 1 0 .. zalfde hem, om gedeelte van de kostbaare oue, op AariONS hem te heiligen.'hoofd^ verder zijne ongedekte , ledema- AiiRoNs0^- ten, en zalfde ook de overige Priesters. 13. Hij nen naderen, had die zelfde plechtigheid omtrent de andeen trok hen _ . . , , , rokken aan,en re Priesteren, 111 perzoon verricht, hen ook feuen'go'rde" gekleed, en hun hoofd met den tulband geen bond hen dekt: de kleeding was even zo als Jehovah mutfen op: ge- a , . lijk jebovab gekoozen hadde: 14. Nu begon de plechtigdcnShadt.SCb°" ïieid der offeranden : liet eerfte was dat hij deed' hij Tde" de» ram» tot eeil zondoffer gefchikt, voor varre des zond-den ingang des Tabernakels voerde, toen offers bijlto- ° ° . , _ , , , men: en a a- Aüron en zijn gevolg gelaste mm nanci op zonen °n lagen deszelfs nek te leggen, het geen zij decden hunne handen dcr betuiging van een ongefchikt be- op het hoofd d o l . van den varre ftaan, 't welk hen eerder des doods, dan de deszond-offers^ cci. ^ ^ fc mdig maakte : [hem ]ciicmÓC- i5- Eeiiigeii lieden daartoe gefchikt, ontses 'nam' het zielde toen dat offer, op de beftemde plaatfe. hètemctCzijnen Mo ses trad toe, ving het bloed in een ;pn£de\oonrnen bekken, ging daar mede tot den altaar, bedes altaars , foreno-de dien aan de hoornen met zijn vin- cn ontzondigde >■ ° vt. 13. Uit vs. 6, 7. zou men opmaaken, dat dc piiesterorde nu gcwasfehen, ook toen gekleed werd. Ik geloof dat men alle duisterheid ontgaat , en het ganfche verhaal volledig maakt, als men het zoo vertaald, gelijk ik opgegeeven heb; het is dan eene bijzonderheid omtrend de andere Priesters, in vs. 6. voorbijgegaan, maar nu bij gelegenheid \an hunne zalving met een woord opgegeeven.  van M O S E S. Hoofdd. VIII. 465 ger; goot het overige aan deszelfs voet plech- des altaars : daar e> » » 0 . na goot hij het tig uit, en wijdde Aüron in, om dienst te bloed uit aan kunnen doen; heiligde den altaar daar door, J^J^nhe" om de offeranden ter verzoening op denzelven «fcte g"**" te kunnen aanfteken: 16. Het vet zo afge- zoening te inheiden, cn met dat ingewand te vooren be- °vs.'i6.Voorts paald, werd toen door Mosf.s zelf op den »« altaar verbrand, 17. Terwijl hij zorg droeg, hige'wanris, en ' * ', • • het net der le- dat de huid, het vleesch, met het overige m- ve r; en de twee gewand, op eene beftemde plaats buiten het "^nMosr's leer gebragt, cn verbrand werd, volgends het ft*het aan op ^ 8 a ' j den altaar. bijzonder bevel van Jehovah. 18. Zo dra de vs. 17; Maar lieden, daal' toe benoemd, van buiten het le- züne huid, en gcr wedergekeerd waren, deed Moses den • ram . ten brandoffer gefchikt , voor de heeft hij buiten ' , , , ... het leser met teute der zamenkomst brengen; AaRON, Vuurverbrand: en zijne Priesters , lagen nu plechtig de g^fj™- handen op denzelven, betuigende daar me- den hadt. 1 , ,. vs. 18. Daar de hunne gewilligheid tot den dienst van na deed hij den God, in welken ^zij nu ftouden te treden. Xs^MflïïÊ 19. Na dat de ram geflagt was, vong Mo-en ses het bloed in het bekken, en befpreng- zonen lagen de daar den altaar van rondsomme mede: o™"^. hhoofd 20. Hij hakte zelf het offerdier af; ontftak En eerst het hoofd met het beste ingewand, men nachtte , t t ■ [hem,] en M o- fiaart, en vet, op den altaar: 21. Het overige SLES -fprengde ingewand waschtc hij zuiver, nam toen de' ^'atero* ftukken vleesch en verbrandde die allen, met om. vs. eo. Hl.t al wat 'er aan den ram was, tot een vuur- deelde ook den offer voor Jehovah, ingevolge zijn naailwkeu- a^enjenMo! ris bevel: 22. Op deze bewijzen van toela- h" b r j hoofd aan, eri die deelen, en het fmeer: vs. 21. Doch het ingewand, cn de fchenltelen waschte hij met water: en Moses llak dien gehelen ram aan op den altaar; het was een brand-offer der lieflijke reuke, een vuur-offer was het Jebovab: gelijk Jebovab Mos es geboden hadt: vs. 12. Daar na deed hii den anderen ram, den ram des'vul-offers , bijbrengen," en AiiRON met zijne zonen lagen hunne handen op het hoofd des rams: II. Deel. Gg  466 Het DERDE BOEK vs. as. En tuig tot den dienst volgde het gefchenk, men wachtte ö .. . ,.s ö, fhemjenMo- waar mede zij, m den dienst tredende, verzijn bloed /en fcheeiien; dit is de ram des vuloffers: het deed het op Priesterdom lag weder dc handen op het dier, het lapken van , ,. , , ASRoNsrech- betuigende hunnen diepen eerbied voor hun- den°duimenvan "en Heer, hoopeiidc dat dit hun gefchenk hand en"'hop ^em aangenaam mogte zijn: 23. Daar op den groten teen werd ook deze geflagt; het bloed door M 0van zijnen rech- , , , ... teren voet. ses opgegevangen, werd door hem zelr op deed ook as- net van ASron's rechter - oor, en op den R°eren ^"en ^nkn Va" Z^'nC recnte'iand' en °P den eer" moses' deed ften toon van zijne rechtervoet geftreken; daarop" het 'lapken mede de gehoorzaamheid, arbeidzaamheid, en v.m hun rech- vaardigheid met welken zii hunnen Koning ter oor, en op a 3 a den duim van wilden dienen , aanduidende: 24. Die zelfde hunne rechter ... . , hand, en op plechtigiieul nam hij ook waar omtrent de van§r°hmmen andere •Priesteren, met het overige bloed; rechteren voet: daarop befprengde hii den altaar, ter verze- daar na fpreng- 1 , .... de Mos es dat geling van hunne verbinutcnis , vooral ten ^°.de4e*b dienfte van denzelven, als cen hoofdwerk. ys. 15. En 2r i'oen nam hij van dezen ram alleen het hu nam het vet, •' 3 . en den ftaert, vet, den Icliooncn ftaart, het nier-en lcvervet, dat "aan°hetV in' met de nieren en het rcchterfchouderftuk. gewand is, en 6 q | fl ffl tft den ]{orf die alvoo. het net der le- J ' ' ver, en beide reus Jehovah ten gefchenk werd aangeboden, de nieren , en . . , haar vet: daar een ougedeczcmd brood , ongcreezen vladen, lere/fchoudcn geoliede brosfe vladen, cn eene gekookte vlavs. 26. Ook jc. en vleidde dat alles tusfchen die' ftukken nam hij uit den ' korf der onge- van den ram. 27. Daarop overreikte hij alles denjedie voor aan AaRON cn zijne Priesteren, ' die elk, gezichte'*was"", net Seen °P hunne handen was, met de gecenen onge- woone tekens Jehovah aanboden. 28. Dat zuurden koek , en eenen geolieden broodkoek, en eene vlade: en hij lagze op dat vet, en op den rechteren fchouder. vs. 27. Eu hij gaf dat alles in Aürons handen, en in zijner zonen handen, en beweegdc die ten bewecg-offer T«or JtineUt a.ingezicir.e. vs. a8j Daar na namze Moses uit hunne  van MOSES. Hoofdd. VIÏI. 467 gedaan zijnde, gaf een ieder het één voor handen, en aak- & 7 0 ze aan op den één, aan Moses te rug, die dat alles op altaar, ^op het den altaar fchikte op het noch niet verteerde waret°'vui-ofbrandoffer: dit waren de toefpijzen, ten ge- *™*jg£*e flh£ fchenke aan den Koning, waarom het geheel was pbmi» n , .. , , een vuur-ofter. verteerd werd; 29. Daarop nam hij de borst vs.29.Voorts uit den ram, bood ze Jehovah ten gefchen- jjj^^g ke aan i boog zich daarop , ten bewijze dat beweende' haar 5 ° ten beweeg-o:- ze hem door zijnen Heer gelcnonken was, rer voorden behield ze ingevolge Jehovah's'wil, als het ^"g8^ eerfte Priesterdeel voor zich, ditmaal ten gebruikc: 30. Daarop nam hij Van den balzem, ram des yui-ofwaarmede hij den altaar ingewijd hadde, met ^/mos^s een gedeelte van liet bloed, liet welk nu al- f^^^. rede aan den altaar gelprengd was; dat fpreng- ses nam 00R , . a , van de Zalf¬ de hij nu op het gewaad van.AaRON en de oliej en- van andere Priesteren,. waar door zij nu vrijheid Jj« f™*^ hadden tot den dienst des altaars: 31. Ook was, en rpreng- mogten zij toen m tegenwoordigheid van nun- ron, op zijne nen Heer, van 't overgeblevene van«Üe» ^pedezry°e' z„u ram des vuloffers eeten; zij kookten dan dat g8j^i$gj| Vleesch, in den voorhof en aten het daar ge- zonen met hem: zamenlijk, met het overgebleven brood van het ron^'lfj- toefpijsoffer; hij moedigde hen aan tot een onbe- g^'-nfaon^ fchroomd eeten, dewijl hij hen reeds genoeg ej> de klederen , , „ .- znner zonen onderricht hadde, dat dit hun volkomen vn] mct hem. ftond. 32. Doch voegde daar bij , inge- jg^f^g valle 'er iets mogte overig blijven , zulks naaüwkeurig te verbranden. 33. Ook waar- nen ; ziedet fchouwde hij hen, dat zij, geduurende deze voor de deure van de Tente der t'zamenkomfte, en etet het zelve tiaar, mitsgaders het brood, dat in den korf des vul-offers is: gelijk ik u geboden heb, zeggende, Aaü on, en züne zonen zullen dat eten. vs. 32. Maar het overige van het vleesch, en van het brood zult gij met vuur verbranden, vs. 33. Ook zult gij uit de deure van de Tente der t'zamenkomfte zeven dagen niet uitgaan, tot aan den dag, dat vervult worden de dagen uwes vul-offers: want zeven da£en zal men uwe handen vullen. Gg 2  46S Het DERDE BOEK vs. 34- Gelijk zeven dagen , van 'hunne inwijjing, zich dag" °P gedaan wachten moeiten, om niet uit den voorhof ylfovL geïo- van den tabernakel te komen; want dat zulks den te doen, n:et cer ZM mogen plaats hebben, dan na dat om voor u verzoening te de laatfte maaltijd van hun zevende offer d°vs.' 3s. Gij geëindigt was; zulk cen offer moest tot zezuit dan aan de ia]cu iler]]aajci worden, cn hierom duurdeure van de ' Tente der t'za- de die tijd zeven dagen: 34. Dit alles nu menkomfte.dag n. . , . . , . , en nacht, ze- moest ftipt. onderhouden worden volgends het vennen" zult Sebod van Jehovah, op dat zij de goedkeude wacht van r[ns-c Gods, op hunnen dienst, mogtcn hebJebovab waar- ° _. 1 hemen, op dat ben. 35. Dit was nu de wet, die van nu wantdus'ishet aan, op het fterkst verplichtede: hij herhaalde mij geboden.^ nog dit: gjj zujt nu Zeven dagen binnen den ilon nu, en voorhof blijven, tot waariieeming van Jehoden :üle dedin- va/is dienst;, ik eifche dit op doodftraffe, op Sïï'doo/dcn orde van Jehovah: 36. En Aüron en de andienst van Mo- dere Pri sters volvoerden dit bevel van Jejr. s geboden ,, , hadt. hovah, door last van Mo ses hun gege- !o Cafï1 ven. .- : ix. hoofdd. "P\ ; , , vs. 1. En het i- .L/aags na de plechtige inwijjing van aciuiten^age'1 AaRÜN cn z'Jne onderlioorigeii , onthoud dat moses Moses, Aüron met zijne Priesteren, en zijne zonen\ de eerfte Staatsmannen, die het ganfche volk vantsRAëL?11 vertoonden. 2. Zo ras Aüron in den Taber- vs. 2. En hij ua].ei kwam, gelaste Moses hem, dat, eer zeide tot Aa- * , .. .. . ' kon, neem u hij nu voor het volk bij zijnen Koning dienen jons^und ten zoude, bij verplicht zou zijn een kalf van geeenen°ram ten "oegzaame kloekte te llagteu, want dat hij geen brand - offer, volkomen tusfehenfpraak, of volmaakten Staatsztjn|Ve°nkbreng dienaar zijnde, een offer nodig had, waar door »«v7aangézich- hij gUilst V30r zicn zelven verwierf, met cen ram ten brandoffer, om dus weder niet zonder een 'gefchenk, als een teken van afhan-  van M O S E S. IIoofdd. IX. 469 gelijkheid, voor het aangezichte van zulk een vs. 3.Daarna o j ' * fpreek tot de groot Koning te verfchijnen. 3. Voords be- kinderen van val hij hem, voor de aanzienlijke hoofden, g|£fe' \ Jezee|t" in zo verre zij het ganfche volk vertoonden, een geitenhok tcn zondoffer te Aagten, verge- offer, en een ., , ... ... kalf, en een zeld van cen jaarrg kalf, en cen jaarig Jam iam, eenjarige, tot een brandoffer, op dat des volks gods- gg^S^*8 dienst ook door ontzondiging en met een ge- vs. 4. Ook •• 1 j -n eenen os , en fchenk aan 'Jehovah, verricht werd. 4. Daar- ram ten dank- enboven moesten zij nog, een Os en een Ram «jI^vmbh ten dankoffer flagten, voor de eer dat zij gun- fce^reeJ^of- fhg met hun gefchenk aangenomen waren , offer met oiie , ... gemengt: want om nu m het vervolg m de tegenwoordig- heden zaI jcho. beid van Jehovah, den offerdienst te verrich- ™* u verfchij- ten: dit moest rijkelijk met opofferen verge- vs. 5. _Toen , , .. , TT ■, namen zij, dat zeld zijn; want nu zou de Heer op dezen moses gedag meer zichtbaar, in den luister zijner te- [brengendedat] genwoordigheid verfchijnen : c. De Oudften tót voor aan de 0 0 J Tente der tza- gchoorzaamden aan dat bevel van Moses, menkomite: en bun door Aüron bekend gemaakt; zij na- garing naderderden voltallig voor de tente der zamen- ^ unt komfte, alwaar Moses hen ontving, en hen aangezichte.^ aan Jehovah voorftelde, 6. Moses herhaalde SES zeide, deze toen alles, cn drong aan, dat alles naauwkeu- pj£ rig gefchieden mogte; dat zij dan verzekerd heeft, zult gij ° p 0 ' 1 doen: tnjeho- konden zijn, ook de eer te hebben 0111 de vab's Heeriijk, . •., A T . r, . , t' • heid zal u ver- luistenjke Majefteit des grooten Konings na- fchjjnen. der te zien. 7. Daarop vervoegde zich mous7 km" ses weder bij Aüron, hem gelastende toe tot asrojj; , . , , „ .. nader tot den te treeden, cn zich tot de flagtnig van zijn altaarden maak eigen zond- en brandoffer te fchikken, op dat "oef°„ do"c hij voor zich , en voor het volk, in zo verre zoening voor u, en voor het hij hun in dazen dienstbaar zoude zijn, gun- volk; daar na fle verwierf; en dat hij dan eerst tot de flag- ^de des voiks ting van het volksoffer zoude' overgaan , cn toe ' en doe G g 3  47© Het DERDE BOEK zoening voor dan alleen voor hun gunfte verwerven, naar tofliggebjjen het bevel van Jehovah: 8, 9. Doe trad Aahefs' 8 Toen R0N toc-> deed ^et kalf des zondoffers, voor na-icrde as- hem gefchikt , ontzielen. Hii nu ftond bij eon tot den ö ' , * , . akaar,ennaciit- den altaar, om welken de Priesters hem net ?onS«e»,d« bloed bragten, waar in hij zijne voorfte vinvoor hem was. n ifcfo en daarmede de hoornen van den vs. 9. tn 5 ' 1 i asuons zo- altaar befprengde; het overige brj den voet het biocï tot van den altaar uitgietende: 10. Daarop ont- dopte' fijnen fek nÜ het vet en de nieren, met het net vinger in dat van de lever op den altaar, op die wijze als bloed, en deed + _ , het op de hoor- Jehovah zulks geboden had. 11. Gelastende daaVdenaItagoot voorder, dat het vleesch, gewonden in den hij het bioed \m\r] naar buiten het leger, aan een reine Vit aan den bo- ' .01 ^ demdes altaars, plaatze verbrand werde: 12. Daarop ging hij het'vet?en'de over tot het brandoffer, den bok geflagt zijnjtem de teï de, leverde men hem ook het bloed, het geen ver des zond- jjjj rondom den altaar fprcngde: 13. Zij bragoffers heeft hij ' . . J ° . J 0 op den altaar ten hem eerst de beste Hukken, die hij op ^geftoggiw akaar^ Jn perzoon ontflak: 14. Daarna den had gebo* het gewasfchen ingewand, met poóten; dat vs. 11. Doch hii daarop insgelijks ontftak. 15. Doe eerst het vleesch, en J ia de huid verbrandde hij met vuur buiten het leger. vs. 12. Daar na (lachtte hij het brand-offer: cn Aürons zonen leverden aan hem het .bloed; en hii fprcngde dat rontom op den altaar, vs. 13. Ook leverden zij aan hem het brand-offer in züne ftukken, met het hoofd: en hij (lak het aan op den altaar, vs. 14. En hij waschte het ingewand, en de fchenkelen: cn hii ftakze aan op het brand-offer , op den altaar, vs. 15. Daar na deed hij de offerhande des volks toebrengen, en nam den bok des vs. 10. Onze Rnndtekenaars hebben ons geleerd, dat de betekenis van aanbrengen, hier moest gelden, om dat, volgends het 24 vs. eerst het offer door God zeiven ontdoken werd: ik zie geen reden om hier angstvallig te weezen: was 'er noch geen offer op den altaar geweest, en dus noch geen vuur, dan zou ik 'er zeer voor weezena om bij die betekenis te blijven; doch nu vloeit het ook, hij ontftak het dan, en het fmeulde langzaam, tot dat het blikzemend vuur het ras verteerde.  van MOSE S. Hoofdd. IX. 471 ging hij over, om het offer voor de afgezonderden des volks te Aagten: eerst offerde hij was, en nachthet zondoffer naar de wet voor het ganfche "iW™hem ten volk; 16. Daar na het brandoffer, volgends jgftg*^ deszelfs bepaaling; 17. Hij gebood dat het 'vs. ió ver- . 1 1 der deed hij fpijsoffer hem gebragt werde; nam daar van het brand offer zijne hand vol, ontftak het ook, doch niet op JïïjjJrëtS dezeifde plaats van het morgenoffer, die men naar het recht, als de plaatfe, waar van het vuur tot ande- deed het fpijsre ftapels genomen werd, moet befchouwen. gen, en vulde 18. Daarop werd de os tot het dankoffer met d™rd ™nzj£= den ram ontzield; hij ontving van beiden het het aan op den bloed, en befprengde daar mede den altaar ven het morgen van rondom; 19, 20. Maar het vet van bei- ^f-ft^ den met de beste ftukken lag hij, in orde op na (jachtte hij den altaar, en ftak het aan: 21. Doch de I!im ten dankborst en ichouderftukken bood hij alleen Jeho- j^?** vah aan, dankte toen voor het gefchenk, en en air on* ' _ , . zonen leverden erkende zich aan Jehovah voor dat gelchenk aan hem het verplicht. 22. Nog ftaande op den rand des hij rontom op altaars, gaf hij de tekenen, met de uitge- f^g'g**" breidde handen van zijnen zegen aan de Oud- Vs. 19. En het , ,. ,, vet van den os, Hen, aan den voet ftaande; en verliet na allen cn van den deze verrichtingen den altaar. 23. Daarop ™$%£Z.' gewand] bedekt , en de nieren, cn het net des levers, vs. 50. En zij lagen het vet op de bors*n : en hii ftak dat vet a2n op den altaar, vs. *i. Maar de borsten, cn den rechteren fchouder bewoog ASrow ten bewceg-oiter , voor Jehova)?: aangezichtc:. gelijk Moses geboden had. vs. 22. Daar na befte AaRON züne handen op tot het volk, en zegende hengen nij fcwam af, na dat hij het zond-offer, en brandoffer, en dank-oüer gedaan had. vs. 23. Toen ging Moses met Aüron in de Tente der vs. 23. Hoging niet naar binnen om hun te onderrigten, hoe het heilige te bedienen, gelijk dc nieuwfte uitleggers willen; het is hier alles te ftatig, maar veel eer om verflag aan hunnen Koning te doen, van hunne verrigtingen; daarop vertoonde zich de Majefteit voor het volk, om haar genoegen ook te toonen over de verrigtingen van Moses en AaRON. Gg 4  47- Het DERDE BOE K t'zamenkomfte; giag hij nakt Moses naar binnen," in de tenmen zij'uit, en te; na daar een wijl vertoefd te hebben, kwavoikTenmel1 zli heiden te rug, en zegenden, uit naam yab\ Heerlijk- van hunnen Kuning , éfl*H-eer, het VOlk ou heul verlcheen ° 1 al het volk: het allerplechtigst; het geluk wenf(.liende, met dc eer van gunrte gevonden te hebben in de oogen van Jehovah. Terwijl zij nog fpraken, breidde dc Schechina der Godlijke tegenwoordigheid, zich verder uit, en werd glansrijker, zoo dat en de Oudften van nabij ftaande cn het gros des volks, op eenen verderen afltand, die groote verandering kennelijk vs. 14. Want ontdekken konden. 24. Zonderling werd de een vuur sin?; niajelhieufe tcgemvoordigheid der Schechina beun va;- Jcbn- ■' B D. . - . • *fl£V aangezien- fpeurt bij den branoaltaar , alwaar het olfer de' o" Tdenr al"- nog liggende te fmeulen , door een blikzetaar het brand- 1 vuur oiitftokeu, al ras fel brandde cn otter, en liet ' vet: ais het [pocdig verteerd werd. Zo dra de menigte ditlf r i • ri i vuur daar in, wierook op den gouden altaar, naar de initel- en lagen reukling te offeren, ten dien einde hadden zij zich ™erk ^^n voorzien van de twee gouden wierookvaten, llf™jsio™\rs daar toe gefchikt, doch het vuur daar toe aangezichtc; 't . . vi jn , welk Hii hen hadden zij met genomen van dien brandltapel, niet geboden door de Schechina zelve ontftoken, daarbij hadt* hadden zij al wierook in de vaten, onder het gaan naar het heilige, geworpen; en zoo kwamen zij in dat heiligdom der tegenswoor- heid van Jehovah , niet alleen met ongewijd vuur, maar handelden ook Heilig tegens dat gebod, het welk niet wilde, dat het wierook anders, dan op den gouden reukaltaar zoude ontftoken worden, sf, Straks bemerkten, de vs_ Bog toefchouwers, dat'er, toen zij naauwlijks bin- ging een vuur ' .... n uit vanhetaan- ncn waren, een biikzemftraal uit het binnenlte gezichte van zwaarde nogthans hunne misdaad, dat zij vreemd vuur gemaakt hadden, waarfchiinlijk kooien, die de Priesters in den Tabernakel gebruikten, om hunne eigene fpijze gereed te' maaken. Dit was eene ftootende onoplettendheid; evenwel geloof ik, met den doorkundigen Schutte, dat ae eigenlijke ftrafbaare misdaad was, dat zij al gaande, door den voorhof, wierook op het vuur geworpen hadden, tegens het uitdrukkelijk verbod Exod. XXX: -. — Vreesachtigheid kan hier niet wel, als eene aanlcidcnde oorzaak van hunne misgrepen ïrt aanmerking komen ; zij hadden veel ontzettsnde toncelen bijgewoond, den grooten luifter der Majeftcit op den Saphiren throon eenigzins zichtbaar gezien, en waaren dus meer gewoon aan zulke verfchijnzels. Maar konden zij dan niet volgends iv: 3. met een var ten zondoffer voldaan hebben ? de fchikking der fpreekwijzen fchijnt te eisfehen, dat het eerst vreemd vuur werd, na da^het reukwerk daarop gelegt was, dit brengt Forbese i* de Brem. Bib}, daartoe dat zij reukwerk tegen het uitdrukkelijk gebod Exod. XXX: 7—9. genomen hadden; en dit leidt dus van zclven tot de gedagte van Schutte. vs. 2. De lijken kunnen niet verteerd zijn, nadien zij naderhand uit- Gg 5 §e"  474 Het DERDE BOEK jebovab, '«heiligdom fchoot: welke niet alleen de wieht, en 'zij nier- rookvaten deed fmeltcn, maar hen zelfs veraangeStevan flikte, de gramfchap van de Godheid zoo jebovab. zichtbaar tegenswoordig, was derhalven gaanvs.3.F,nMo- de. 3. Hierop was alles in beroering: Aaasronc'e alt R0N ^'eP vei'^agen 1 werd door Moses aanis het, dat je- gefprokeu : mijn broeder! deze gebeurtenis is bovab gefpro- °.r , J , . , ken heeft, zeg- juist overeenkomende met Jehovah s bedreiging, genen'die tot en het loon huuiier onvoorzichtigheid. Het mij naderen , ;s. _ ZOrgen, dat ik door de geenen, zal ik gehci- o -o a ligdworden,en die den naasten toegang tot mij hebben, met ntóchte^vaTai den uiterftcn eerbied behandeld worde ; voor W vJAecriijk' de gan^cne ganfche natie zal ik mijnen luister worden: doch jn mijne gclioorgeeving weeten te vcrdcdi- Aüron zweeg » » j j 1 -ir-i 1, -4 Uil. gen. — AaRON overreed van de billijkheid, sEVsS'?iep" fchoon getroffen over den dood van zijne sa,éi. en El- ZOoneii, beantwoordde deze rede met eene zaphan , de „...,., ,.. n zonen van Uz- diepe ftilzwijgendheid: 4. Moses ten interne roW oom3", bedaard, roept MiSAëL en Elsaphan, en zeide tot Waarfchiinlük niet tot de Priesterorde behoo- hen; treedt toe, J J draagt uwe rende: hij gelast hun , in dit zonderling geval, broederenwech , , _ „.„_ van voor het tot voor de tent te mogen naderen, en van buUenh«"èger! daar de Hjfeèn hunner naastbeftaanden, tot buigedragen werden. Het woord hier gevonden, word wel eens van zaaken, zo wel als perzoonen gebezigd: — Mephuest tm Bib!. Hag. Cl. IV. pag. 70. flemt genoegzaam met mijne opvatting overeen. vs. 3. Hoe kom? dit overeen met Lev. iv: 3? De zaaken zijn geheel en • al van eenen anderen aart. De eerfte reize dat 'er dienst gedaan werd, moest 'er natuurlijk de uiterfte zorgvuldigheid plaatfe hebben, en dc Goddelijke Majcftcit moest alle onnaauwkeurigheid dan tcn ftrengfte ftrafftn. Daar Levit. iv: 3. eene al te groote vreesachtigheid tegengegaan word, die hen geheel onbekwaam zoude gemaakt hebben , waar van hier geen fchijn is. Die de gelegenheid heeft, om de Brem. vnd Veri. Bib!. i. pag. 161. intezien, zal uitgebreider en redelijk, voldoende over dit voorval kunnen leczen.  van M O S E S. IIoofdd. X. 475 ten het leger weg te voeren. 5. Zij zijn gereed, vs. 5.. Toen ° ö . traden zu toe, winden de ongelukkig omgekomenen, m hun- en droegen hen ne Priestergewaadcn, en draagen ze zo bui- ["„^""ot bui» ten het leger: 6. Moses beducht voor zwaardere gevolgen, beval zijnen broeder en gefproken hadt. . ■ . 1 , - 7, " n. ' j vs.ö.EnMe dc broeders van de geltorvenen, zorg te draa- SES zeide tot gen, om niet uit droeflieid, hun hoofd te ^e^aur' ontblooten of hunne kleederen te fcheuren; en tot Itha- , --, , .mar, zijne want dat het dan te duchten was, dat ook ZOnen; gij zult htm leven gevaar zou lopen, en dat de Heer Sföfontbloten^ op het ganfche volk vertoornd zou worden. n°cn uw« ,klc" ' ^ deren verfcheu Zij moeften de tekens van rouwe, aan het ren, op dat gij ganfche volk overlaten, om deze flagtoffers, ™ot.e ei ctoor^ door Jehovah zelven aangeftoken, te betreu- vergade- ren. 7. Ja, draag zorg, voegde hij 'er bij, ringe kome; , . , ', r , , maar uwe broc- oiti niet buiten den voorhor der tente te ko- deren. het gan- men, nadien het uwen dood zoude kunnen i^ASt' ^uiveröorzaaken, want gij zijt nu reeds gezalfde h?n , ,.neien , , , , brand, die Je- Priesteren , die geen doodsrouwe houden uvab aangeftomoogt, die uwe ingegaanc wacht bij den Ko- bc" ning waarneemen moet: eii zij luisterden nu w.'?.'GiJ«uH 0 J ook uit de deu- naar Moses raad. 8. Om alle verdere on- re vim deTen- heilcn, uit onbedachtzaamheid ontftaande, ver- komfte nietuit- der voortekomen, gaf Jehovah eene wet, die, ^M^et°^^j eer de offermaaltijden beginnen zouden, aan want de zaïf- , , , . olie van Jebo- de Priesters moest bekend gemaakt worden; vab is op u: zijnde van den volgenden inhoud. naa/'t woord o. Elk Priester moest zich wachten, om van Mo ses. y vs. 8. Eny«- wijn of eenigen fterken drank , uit palm- bovab fprak tot Aüron, zeggende: vs. 9. Wim en fterken drank zult gij niet drinken, gij, noch uwe zonen met u, als gij in de Tente der t'zamenkomfte zult gaan, op dat gii niet fterft: het zij eene eeuwige inzetting onder uwe gedachten: vi. 6. Dat de naastbeftaanden onder de Jooden, de lijken wegnamen, fchiint Am«< VI: 10. vooronderfteld te worden. vs. 9. Het is mij geheel onwaarfchijnlijk , het welk N. van K. be- wee-  4?6 Het DERDE BOEK vs. 10. En om boomen enz. te gebruiken , dewijl zij in den makentusfchen Tabernakel dienst moeiten doen: Jehovah xcrMsVdienhet.wi* bood dit voor altoos, hun en hunnen nakoïieiiific: enms- nielingen. io. Op dat zij dus, in den dienst lchen het on- ö .r . reine, en tus- zijnde, geen misdag begingen in ongewijde fenen het rei- jjngen^ jn plaats van gewijde te gebruiken, ys. ii. En om 0f zejfs jets jat tot alle gebruik onrein was, de kinderen van a " isRAé'Lteiee- voor het reine te neemen: 11. En dus zo veel zmingenj cüe te beter door hun voorbeeld de natie den den'dtenst^an diepften eerbied te leeren voor de tegenwoorMoses , tot digheid van Jehovah, cn voor alle zijne plcchhen gefproken . . „ ... , , , ,. heeft. tige inlrellingen door den mond van Moses vs. 12. En Moses fprak ontvangen. tot aüron, M Moses, nog al beducht, dat 'er andeen tot Ei.ea- zar, en tot re misdagen mogtcn begaan worden, herhaalt lTHAMAR,Zij- , , , ' , neovergeWevc- nu weder een gebod, te vooren reeds aan hcffpüs-ofie'r11 AaRON, eii zijne nu dienstdoende zoonen dat van Jeho- Eleazar, en Ithamar bekend gemaakt, i'fl/j'jvuur-ofle- . ren overgebic- om het overige van de vuurollcren, het welk ten het1 zcive" o" fpijsoffer gediend hadde, gereed gemaakt, dan gezuurt bij den met ongezuurd brood in de nabijheid van den altaar : want ° J . het is eene hei- altaar, te eeten: gelijk hun dat op het lterkïlgheden.6' He in de wet met die bepaaling gelast was. vs. is. Daar- ' j-)at Zu\ks binnen den Tabernakel moest om zult gij dat * J " eten in dc hei- gegeeten worden, cn wel door die Priesteren, wiiiPl'iuv' be- wier deel dit thands was naar de fchikkinge eThcfbefchei- Gods. 14- Dat zij, met hun gezin, jo manden deel uwer zonen uit JebovaVs vuur-offeren is: want dus is mij geboden, vs. 14. Ook de bewcegborst, cn dc heffchouder zult gii in eene reine plaats eten, gii, en uwe zonen, en uwe dochteren met u: want tot uw befcheiden deel, en uwer zonen befcheiden deel zijnze uit de dank-ofieren der kinderen van ISRAëL gegeven. v, eert met anderen , dat zij befchonken van dc offermaaltijden waren gekomen , cn hierom zich zo misgrepen hadden, en dat daar uit de wet gebooren was: want de vooronderftelling,dat zij reeds een offermaal hadden kouHen bijwoonen, dunkt mij in te loopen tegen het vervolg" van dit verhaal.  van MOSES. IIoofdd. X. 477 Bik als vrouwlijk, de aangeboden borst, en vs. 15. De J t, , f • heffchouder,en den lchouder, muls de plaats zuiver was , debeweegbom eeten mogten: want dat dit hun toegezegd ven"s%e\uurdecl van des volks offerande was. 15. Alleen offc,ren desvets toebrengen, om moest altoos in acht genomen worden, dat ten bcweeg-otfchouderftuk en borst, benevens het fpijsoffer, dat van het offer des vets overig bleeve, Je- "^Jjg^'J* hovah alvoorens moest aangeboden worden, uwe zonen met 11 tot cent? cémi- fchoon beiden aan het Priesterdom, naar de wige inzetting befchikking van Jehovah, zouden gefehonkèn |g* worden; 16. Moses bemerkte al ras, dat den heen. vs. 16. En zijne bekommernis met ongegrond was. Hij Mosr.s zocht las de verwarring uit het gelaat der Priesteren, £®J aén'fhol doch niemand wilde hem opening geven van des zond-offers, 1 , en , zie , hij het gebeurde: hij zocht, in het bijzonder, eenig was verbrand: vermoeden beginnende te krijgen, naar de zee^ f^orjug ftrikken van den bok des zondoffers, die het e|f£*lTHAdeel der Priesteren waren, hij kon ze even- mar., de over- . .. gchlcvGnü 70- wel niet vinden; bemerkte eindelijk, dat'ook nen van aïdeze Hukken mede verbrand waren, hierom Je°.N' zeggc"' werd hij gram over de onbedachtzaamheid van Eleazar cn Ithamar, aan welken de zorg daar van, in het bijzonder toevertrouwd was geworden, daar zij dienden aan den altaar , terwijl hunne oudere broederen binnen het heilige de anderen dienst dceden. 17. In zijne vs. 17. Waardrift vroeg hii: waarom zij dat offer niet ter om Jjebt gij dat 0 J J zond-otter niet fcelioorlijker plaats gegeeten hadden ? — gegeten in de , 1T r, heilige plaatfe? waarom zij, die eer om van sKonings tafel te wamhetiseen» i'j. 16. Michaëhs deukt, men moet hier op Nmn. VII. en wel aan het offer der Stamvorften denken ; deze gedachte is niet ongegrond ; evenwel een weinig onverwacht hier inkomende , doch het volgende vers leert het duidelijk, dat fprongen, den Oosterfche gefehiedenisferc meer eigen zijt»} wij hebben zo bepaald niet willen zijn.  473 Het DERDE BOEK heiligheid der eeten, door hun gedrag geweigerd hadden? Mi heeft'iVdal hij voegde 'er bij, dar zij nu toonden de be- ghtCvegij' de te^enis v;l!1 dit offcr niet te veflft«at*j want ongerechtigheid cjat jj* ]uin deel was, om door hun eeten te ge' zS'kim- betuigen, dat zij nu de ongerechtigheid der Stewdfei 8»*** vergadering op zich namen, en ten te doen voor ijewjjze van verzoening voor het volk eeten Jebovabs aan- J ~ , .... ge/.ichte. mogtcn. ï$i Er hadde naauwhjks verwarring delzéift'woed kunnen ontftaan, want zo dra het bloed der In 'fil-iUgdöm offerdieren niet in het binnenfte heiligdom gepedragen .• gij fr,rcngd werd, was het bewijs genoeg, dat woest dat gan- 10 . , , fcheiijk in 't 'er geen verzoening gedaan werd, vooi de "Tufdhèbbc?n", Priesteren maar voor het volk: dan mogten zij geiik ik gebo- van j_jc offeranden veilig, binnen den voorden heb. ... , . r , vs. 19. Toen hof, eeten : 19. AaRON trad intusfchen tocakMAoSs e°s1 toe ' pleitende voor zijne zoonen , op deze zie, heden heb- wijze: zond- cn brandoffer is, ingevolge het zond-offer,'en bevel van Jehovah, ftipt geofferd, mijn broevöörbr|"wv der! doch gij weet -welke ontzaglijke gebeurteaangezichte^ge- njs zo hartgrievcnde voor mij, tusfchen beikc dingen zijn den gekomen is: die mij buiten ftaat ftelde, ren: eVnehadVik om met een recht vrolijk gemoed in tegenhMrnhretend" woordigheid van mijnen Koning te eeten. zou dat goed Toen dorst ik die ftukken, tot den maaltijd ^S'f'oo" gefchikt, niet houden: veiliger oordeelde ik scH? het dus, die te verbranden ; zo als ook op i mm bevel gefchied is: 10. Moses was met vs. 10. loen .10 Mosies dat deze verontfchuldigiiig te vree den, aan de hergoedlnzij- menfchelijkc hartstocht liever iets willende toene oogen. gecvcn, dan onoprechtheid in het godsdienftige te dulden. • ••• Mm W. 19. De bedroefden van harten riiogtéti ook geen offer eeten. — H rzri vertaal: het niet ofialtvtrg, bet is tr.ij gegaan zo als gij ziet.  van MOSES. Hoofdd. XI. 479 NXI. HOOFDD. u gaf Jehovah verder zijne wetten, vs. a En?«niet alleen aan Moses zijnen buitengewoonen eerften Staatsdienaar, maar ook aan Aür.on, tot a,ar0n> ... zeggende etc nu ingewijd om vooral het godsdienftige te hen: . beftuuren. Het bevel behelsde weder • eene wet, onder het volk aftekondigen, aangaande ; De reine of onreine dieren tot fpijze w o Spreekt bepaald. tot de kinderen 1. Dewijl de volken verfcheiden zeer ver- leggende fC die fchillende gebruiken hebben, die in de fpijze £ hda\ g,j e'ten zomtijds met elkander ftrijdig ziin, zal Pc, als zult uit alle A . „ ,. „ .. beesten , die uw Souverame Vorst, gebieden, welken gij op dc aarde eeten zult: en gemakshalve de kenmerken, Zlj"j. Alwat waar door gij ze HgCeïiffc onderfcheiden kunt, onder <'e oecs0 .J ' ten een klaau bepaalen. 3. De remen moeten twee kentekens verdeelt, en hebben: hunne klaauw moet zo verdeeld zijn, kLauwen din dat zij hun hoef maar in tweeën klieven, en ^^^^ ï daar en boven moeten zij hunne fpijze her- dat zult gij eten. , „ , .. . vs. 4. Deze haauwen. 4. Zo er zijn, van welken het u nochtans zult ié. 1. Men leest nl vroeger, van reine en onreine dieren , doch het fchijnt, dat toen het onderfcheid alleen in het gebruik, oftle fmaakelijkheid gelegen was; doch dit zijn geen genoegzame kenmerken, dewijl zelfs onfmaakelijkeu gebruikt werden. — De kenmerken hier opgegeeven, voldoen aan het voornaame oogmerk bij het einde van het Hoofddeel, en hebben in zommige gevallen eenen geneeskundigen grond, bij voorbeeld in het zwijn, en andere dieren , zo fchadelijk voor de huidziekten. — De clasfificatie is nogthans zo fchoon, dat de Linnausfen van onzen tijd, zich aan die kentekens van onderfcheiding, voor het meerendeel binden ; dus de wijze Wetgeever , de natuur der dieren en zijn oogmerk , keurig aan een gellrengeld heeft. <— Als de maag de eigenfehap der herkauwing heeft, werd het voedzel veel zuiverder afgefcheiden; Scheuchz e r geeft ons de fignuur van dat verfchil in de magen der dieren. vs. 4. Bij de Arabieren word de kameel en fpringmuis gegeeten. Omtrent de herkauwing van den eerften, twijfeld men: doch Buffon heeft . dit  43o 11 kt D E R DE ü O E K gü ui* eten twijfelachtig fchijnt, of zij de beiden kenmerdi" f[S]ken hebben, fchoon anders voor rein gehouherkaauwen,of j,,,. cn mct oTaagte van andere volken gede klaauwen ' :, , j • . [alleen] ver- bruikt wordende, zo zult gil ze nogthans niet bTwS] eeten: bij voorbeeld de kameel, die wel herwei herkaaut, i-aauWL' maar de hoef niet reeht verdeeld maar de klaau ' , , , . niet verdeelt: heeft, zo als het behoorde, zo ook dc, 5. "Jatdieal uOnrein ^ _ ^ ^ ^i,crkaamven mogt, nogthans ' vs" h de pooten meer dan in tweeën gekliefd heeft. de veldmuis , r want dat wei 6t £o o0]c dc haas, wel herkaauwende, maar aenkS'utnaèt verdeelde pooten hebbende , bijna aan den Iïd tf onrein Ipringmuis gelijk, 7. Ook het zwijn, fchoon zijn. ^ fle eigenfehap der verdeelde pooten hebbende, haas', want hij echter niet herkaauwende; dezen zullen z\maCarhdekkiaaü thans onder de ourcineli begreepen zijn, 8. Van „iet verdeelt : jj n ^ gij ictS tOt fpijze mogen die zal u on- s^lL v"" .. , <- • rein zijn. gebruiken, en op dat gij hun vet ol iets anhctl'wij^wam ders, niet tot eenig huisgebruik dienstbaar weV'verd^t11, maaken zoudt, verbiede ik u zelfs die geftoren de kloof der ven ,jie«8i , niet alleen te openen , maar jSf^eft, zelfs aan te roeren: zij zullen u altijd, en in Sde^ether: allen gevallen, onrein zijn: 9. Wat de viskaaut: dat zal M aangaat: zo die der ftaande wateren, u onrein ziin. i<-i"-ii & i vs. 8. van fa zccën, als vlietende ftroomen, ik geet gü" nieten! u tot'derzelver gebruik vrijheid, mids zij vin- • gaafroé- M en fchubben hebben. 10. Maar alles, wat ren: 88 zuilen ^ twce kentekens niet heeft, waar zij op- ^^■Titzuneii eten van al wat in dc wateren is: al wat in de wateren, :.'■■ r'rèn, en van alle levendige ziele, die in dc wateren is, gene vinnen o'i fchubben heeft, die zullen n een vcrfoeilel zijn: uit de gedaante van deszelfs maag bellist. Van de fpringmuis heeft Has-selquist een figuur. • ys. 6. De liefliebbers van de jagt zijn het niet eens, of de haas he> kaauwt, in die onzekerheid beflist de wet, mijns bedunkens, alles.  van MOSES. Hoofdd. XI. 481 gevischt worden, zij zullen u onrein zijn. vs. n. jaeea B .,...„,.. verfoeifel zul- 11. Zo onrem, dat gij niet alleen dezelven met lenze u zijn» tot fpijze, maar hun romp niet tot eenig ge- Jjjfc'jf'jS bruik zult mogen dienstbaar maaken: 12. Ik e,ten> en hun ° . dood aas zult maak hier geen uitzondering hoegenaamt, de- gij vertoeiien. wijl ik deze wet, volgends de algemeene ken- h/dë'wateren tekens zonder eenige uitzondering, wil onder- fcivu"^" houden hebben. 13. Het gedachte der voge-heeft, zal u . , . een verfoeifel len zal u van geen gebruik zijn, met alleen zijn. zal 'er niets van dienftig zijn tot fpijze, maar ^gevbgeu» de volgende geheel onrein, als de arend, de atft gij deze .... . t-. , , verfoeijen, zij groote en de kleme zeearend, 14. De hoender- zuilen niet gegier of kuikendief, de kraai en al wat oii- Ij^^l^cen der dat zoort behoort, 15. Ook alle zoort Jf^,45^ van raven; 16. Ook alle ftruisvogel, de nacht- den Beenbreker, . /- , 1. en den meer- uilen, de magere roofvogel, en alle zoorten van are„d. fperwers, 17. Dè gehoornde uil, het duikerke, ^'^'fn^dl de houbdra. 18. De kaauwe, de roerdomp, de kraai naar ha- _ ,. ren aart, fcharagang, 19. De ooievaar: alle zoorten van Vs. 15. Alle njgers, de hoppe, de vledermuis: 20. Wat nu b*~ vs. 16. Enden ftruis, den nacht-uil, den koekkoek, en den fperwer naar zijnen aart, vs. 17. De gchoornde-uil, het duikerken , en de Houbdra, vs. 18. Dé tintcbemetb, den roerdomp , en den rabam, vs. 10. En den ooivaar, den reiger naar fijnen aart, de hop, en de vledermuis. vs. ao. Alle vs. 13. Onzeker is het , of dit dier de havik zij , waarfchijnlijker de groote zeearend, anders de beenbreker bij Scheuchzer, die hier feehoort gcraadplecgt te worden. vs. 14. Dê kraai, zo wel de witte enz. als de zwarte, naer zijn aart. Mhs. de fferwer en de valk komen hier met waarfchijnlijkheid in aanmerking, men is hier meer onzeker. vs. 16. De ftruis, de zwaluw, de meeuwe, en de fperwer. Mus. t>j. 17. Van de Houbdra geeft Shaw eene goede tekening. vs. 18. Mogelijk de fcharagang , hier van geeft Shaw eene befchrijving, en Hasselquist eene goede aftekening. Mas. blijft bij iJ#» kam, zo als de test heeft. vs. 19. Cbafsda en dnafa. M.hs. Tl. Deel. Hh  48s Het DERDE EOEK kruipend gevo- het middelflagtig zoort aanbelangt: al wat van vièr°'[voeten] dien aart is, daar van zult gij u onthouden, gaat, ïaiu een , gevleugelde, dat vier pooten heeft, veriocuel zijn. ° o > .. vs. m. Dit en dus meer loopt dan vliegt, zult gij u volgi°CS\*B'*l ftrekt onthouden : 21. Er is nogthans een gfvogeitTfTa't zoort onder dat gedierte, het welk gevleugeld op vier [voe- j_at vjer pooten heeft, maai- zich bediend ten] gaat, het ' , ,, , welk behalve» van twee lpringvoeten , waar mede het zich AvTuTJl7^\ fnel op den grond voordftuuwt, deezen zijn u T dT Srde geoorloofd te eeten: 22. Van de eetbaare zoorte fpringen. ten s de fpringhaanen zelfs, in hunne eerfte, tweedie'' zult gij de- de, derde, en vierde vervelling, bekend onder jrbTZlv zi" de benaming van Arbe, Solgan, Chargal enChanen aart, den ^1 wat verder gevleugeld en viervoetig Solgau naarzu- s' S ' ■> . n • i 1 . nen aart, den ;s 5 zult gij voor ten uitenten onrein houden: zijnen1art"3en 24. Zoo iemand ze maar zal aangeroerd hebnaarzijnSaarf. ben, die zal voor onrein gehouden worden, vs. 23. En ai- en wjc ilunnc doode lijken zal aangeraakt vogèü'e^011 hebben, zal zelfs tot in den avond voor 011ïeeft, zalKu rein gerekend worden: en dus geen openbaaeen verfoeifel Tabcrnakeldieiist kunnen bijwoonen: Ts'n-4 Eo aan deze zult gü ontreinigt worden: zo wie hun dood aas zai aangeroerd hebben zal onrein zijn tot aan den avond. vi. 11. Dit laatfte is ten uiterften moeijelijk, waarom onze Overzettcrs het onvertaald gelaten hebben: de gedachten hieromtrent zijn zeer verfchillend, zeer verre wijkt Norrel af „ van zulke vogels zult gij den „ duif eeten, in zijn zoort, de gans in zijne zoort, het boen in zijn zoort, „ en de musch in zijn zoort" doch wij houden ons liefst aan de gedachten en vertaaling van Michaci.is; vindende dan veel wijsheid in de wet, die de fprinUaanen uitzonderd; een fpijze in hongersnood zeer gefchikt om- het gemeen niet van gebrek te doen fterven: zij worden zelfs als zij 'er zoo overvloedig zijn, in ovens gedroogd, om dus nog een langen voorraad te hebben. - Van deze . verfcheiderlci zoort van verandering, die de ftriughaan ondergaat, en de gewoonte van ze te eeten, zie men bijzonder Michaclis w«»g«».  van MOSES. Hoofdd. XI. 4S3 2<. Al had gii zelfs de doode dieren maar vi. 25. zo '. , 1 i 11. wie van hur» m uw kleed vervoerd, en dat zorgvuldig ge- dood aas gedra- reinigd, zo zult gij evenwel tot den avond toe onrein moeten blijven: 26. Allen dieren, ren wssfchen, J .. en onrein zuu zelfs die voor onrein tot fpijze verklaard zijn, tot aan den om dat zij wel verdeelde, maar geen in tweeën avv".d"26. Aue gekliefde klaauwen hebben , of niet herkaau- ^"kiaai/verwen fchoon anders in het huisgebruik niet deelt, doch de ... „ . n kloof niet in verontreinigende, zullen nochtans, geftorven tweeën klieft, zijnde , oorzaak geeven tot onreinheid , ^""onrein als gij ze behandeld hebt: 27. Alle viervoe- ^ijn: zo wie ° J . . dezelve aange- tig gedierte, dat zich van zijne twee voor- roert zal heb- fte pooten, als handen bedient, of op de ach- rem'zijn. °"~ terfte pooten alleen gaat, dat zoort zal u ge- ™- =7- En al * ai wat van as vier heel onrein zijn: de aanraaking zal befmetten, vettige dieren, en het doode kreng van de zulken , zal u ner poten zich tot den avond onrein maaken: 28. [Al ge- zuikn u'onreii bruikte gij zelfs het voorbchoedzel, om ook,ziin:,aI wi« • , hun dood aas zulk een aas 111 uw gewaad hebbende , dat aangeroert zal zelve te reinigen, evenwel zal het u niet zui- onrein" z'ijn tot veren voor den avond, 29. En het viervoe- den avo„nd- , ' ' .vs. 28. Ook tig gedierte, het geen zo kort van pooten is, dte hun dood dat het met den buik de aarde raakt, zal u j^agen * heb- onrein zijn, het wefelken , de muis, en de' fj™ fchilpadde met derzelver verfchillende zoorten: fchen, en onJ r , r . rem zijn tot 30. De zwijnegel, de hagedis, de pak en de aan den avond: mol; 31. De opgenoemde zoorten zullen u ge- reln zijn"" °"" vs. 29. Verder zal u dit onder het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, onrein zijn: het wezelken, de muis, en de fchildpad naar haren aart. vs. 30. En de zwijn-egel, en de krokodil, en de hagedis, en de (lak, en de mol: vs. 31. Die zullen u onrein zijn onder alle kruipende gedierte: zo wie dezelve aangeroerd hebben, alsze dood zijn, zal enrein zijn tot aan den avond. vs. 29. D» twee eerden onbekend, de laatfte door Shaw befchreeven. vt. 31. Het lage , het verachtelijke , de flavenfpijzo moest een vrij v»lk, dat zulk een Koning hadde, vermijden. — Hiet door werden ze Hh 2.  4"4 Het DERDE BOEK vs. 32. Daar heel onrein zijn , tot geen gebruik hoe gewan?' opS[uu] naamc^ dienftig, ook hierom zal hij , die hun van dezelve dood aas aangeroerd zal hebben, tot den « dood' Vijn", avond toe onrein moeten blijven: 32. Dit zal onrein we- z0 vcr dat indien maar iets van zen,| tzijjvan o _ > aiie boute vat, dat aas, op eenig meubel, houten vat, kleed vei "of 'zakt 0f dekkleeden , of zak , of eenig vaatwerk w2r mede [e"-'valt, dat zal , fcfaooo het ftraks gezuiverd nig] werk ge- werd „ onrein blijven tot den avond, en dan daan word: "> ... ~ „ het zal in 't alleen, gezuiverd, zal het rem zijn. 33. z.00 woKefon" het aas, in een van die vaten, mogt gevalrein zijn tot . •• j js ^ ^ daar jn bewaard werd, aan den avond, "V ' _ daar na zal het n;ct aueen onbruikbaar; doch gr) zult zclts r°"'s.^33. En het vat nergens meer toe mogen gebruiken, daarin6 pSj maar het in Hukken flaan: 34. Indien maar van dezelve zal eenjge yogtigheid van dieren vermengd raake gevallen zijn, ° . .. ,. , , „ , ai wat daar in met eenige lpijze 01 drank, dat alles zal on- zij'n'^e^'gil rein ziJ'n tot ecniS gebruik. 35- En op welk zult dat breken. ]iu;sraad maar iets van het doode aas valt, zelfs vs. 34- van ... , n ■. alle fpijfe die dc oven waar m gij uwe aarden potten lluit, opnhctt'vvlater zal met de potten daar door befmet worden; zijn fdjke°]nzai en gij zult ze dan ook als zodaanig moeten onrein zijn: en behandelen: 36. Doch indien eenig onrein dier, alle drank, die - .. men drinkt, in eene wel- of waterput mogt gevallen zijn, onrehi zijn/" zo zal dat water daar door niet onrein worden, vs. 35-, En ajieeiï bij , die het drijvend aas zal aan gewaar op iet van J J hun dood aas zal vallen, zal onrein zijn, de oven, en de aarde pan zal verbroken worden , zü zijn onrein: daarom zullen zij u onrein zijn. vs 36. Doch eene fontein, of put van vergaderinge der wateren zal rein zijn; maar wie hun dood aas zal aangeroert hebben, zal onrein zijn. van het eeten met andere volken, en van den dienst der Egyptenaaren het fterkfte afgefchrikt. vs. 35. Men moet hier'denken op dc kuilen, die zij in den grond groeven , waar in zij hunne aarden potten floten, om dje te fchieliiker te doen kooken. U arm eb. Waarneimittgen.  VAX MOSES. Hoofdd. XI. 4S5 raakt hebben, zal daar door onrein zijn. 37. Zo w™cef • iets van een dood aas geraakt is onder koorn, hun dood aas dat gefchikt was tot zaaijing, het zal, mids op-'Saig^toS het daar toe gebruikt worde, ,rein gehouden ^™n£fQ worden, van wegens de vcranderinge die het rein zijn; in de aarde ondergaan zaj; 38. Maar indien het gJVatër op zaad vogtig is geworden, zo dat het te ligter de befmetting of verrotting naer zich trekt, van hun dood 3 .7 ... aas daar op zal dan zal het zelfs tot zaaijen onrein zijn: gevaiien zijn, 39. Ja allen uwe reine dieren , als zij door d« zal uonrein cen natuurlijken dood geftorven zijn , zullen hem, die ze aanraakt, tot den avond toe be- dieren, die u fmet maaken: 40. Die, fchoon onbewust, van pctj'zdgeftö"zulk een zijn eigen dood geftorven zijnde ^ f».»dJ^ dier, gegeeten heeft, zal na de ontdekking aas zal aanga- . , .. .. , , 1 roert hiboen, zelfs verplicht zijn , zijne kleederen te was- zal om.Cjn zijn fchen cn tot den avond onrein blijven : die ™ndf" def maar eenig ftuk vleesch van dat zoort in zijn vs. 4°. ook ° die vin hun kleed gcdraagen heeft, zal zelfs zich moeten dood aasgegeverfchonen , en tot den avond zich onthou- 4jne\ied«den. 41. Van allerlei zoort van kruipende infekten, die op- of in de aarde leven, zult tot aan den _ , , , „ .. 1 •• avond: en die gij een afkeer heoben, tot Ipijze zult gij ze nun dood aas geenzins gebruiken; 42. Vooral dat zpotf £bbe£S$ niet. 't welk geen pooten hebbende , door ne klederen ' , , wasfchcn , en leeden zich voordftuwt; ook met, t geen onrein ziin tot fchoon vier pooten hebbende, langs den grond aavsd™. v0™ts kruipt, of het geen veel pooten heeft : gij "'e1( en u zo zuivcl' nh mogelijk is bewaau heiligen, en vm daar ik de reinheid ten hoogften bemin- heilig zijn, de- . wijl ik heilig ne; dus niet alleen ter bevordering van den zuhV uwe zfci welftand uwes ligchaams, maar zelfs en ftipt, niet veromrei- ten 0pZichte van die dingen waar in gij de nigen aan eenig ^ ° ° •> kruipend ge- reden niet opmerken kunt, alleen daarom, om op dè aarde dat Ik de zuiverheid zelve ben, die u dat IOvs.'4S. Want verbied, zult gij u zelfs, op het zorgvuldigik ben jeho- rj.c wachten, dat gij uwe ziele zelfs, door de vah, die u- uit , . , „ , . .. . Egypteland doe muifte aanraaking, ik laat liaan eerbiediging ikkuCto't cc- der infekten , verontreinigd. 45. Want niet nen JEUbim y maar j|c de Jehovah! ben het, die 11 uit zu: cn op dat J ' " ■ • ' gij heilig zijt, Egyptens flavernij verlost hebbe, daarom om dewijl ik heilig . .. j j cen. dat ik uw God zijn zoude , en om u door is Vdc wétDvan eene afzondering zuiver te bewaaren, als een de beesten, en vojk zjch voegende naer zulk een Koning. van het gevo- „'..',■, . , ... seite, en van 46. Dit is dan de algcmeene inhoud dier wetzie1e,l6Uenz!ch ten? welken het viervoetig gedierte,'gevogelroert indewa- te vjsrchen, en alle kruipende dieren raaken. teren, en van 1 ^ r aii: ziele, die 47. Deze kentekens zult gij geduurig onder a^rde1; °P ' het oog houden, om dus het reine van het te^onderfcheid onreine te onderfcheiden, en vooral om eene den tusfchen vaste bcpaaling te hebben, in het zoort dat het onreine, en tusfchen het voor u eetbaar zal zijn, ot waar van gij u fchep'< het 'ge- voor altiJcl onthouden moet. dïerte, dat men eten, en tusfchen het gedierte, dat men niet eten zal. veel is, befmetten door de aanraking of,het gebruiken tot fpijze is eene •rerfehillende onreinheid, niet genoeg in de omfchrijving ontwikkeld.  van M O S E S. Hoofdd. XII. 487 Wet der reiniging in het kraambedde. XII. HOOFDD. 1. Onder de wetten der reiniging, wel- ken Jehovah Moses gaf, was ook deze , tot' Mo ses; die hij beval in het Leger aftekondigen. ' vs. 2. Spreek 2, Wanneer eene zwangere vrouw gebeft* J* dv;uf n'fs: zal hebben, het zij eene levendige of doode RAë^.zeggen- ' J ..... de: wanneer vrucht, zal zij geheel onrein zijn, doch met eene vrouw dit onderfcheid, zo zij een zoon zal ter wae- ^JejtZtn\' reld gebragt hebben, begeer ik, dat zij maar■J^ig«i*a4 zeven dagen als geheel onrein zal gehouden zaïze zeven , „ . , -j 1 1 dagen onrein worden, te reekenen, ingevolge den loop oei z[m. voigens natuurlijke ontlasting, die het kraambedde vergezeld. En ingevolge eene andere wet, rer krankheid 6 , ° , , r , zalze onrein het jongetjen op den agtften dag beineden zijn. wordende, zal de moeder weder met het de^sac^d°| huisgezin mogen verkeeren, zonder iemand te zal het vleesch llUiagyBU' '""t> 7 _ yan Z,jn,. 00r. befmetten. 4. Doch noch drie en dertig da- huid 1 .eden gen zal zij in de trapswijze zuivering van w°r?_ £ Daar haar kraambedde blijven; en zich wachten, naadje drie-, van de fpijze, of iets dat in het heiligdom blijven in het r J , bloed harerrei- geweest is, aanteroeren , veel meer van tot njgi11KC: niet de tente der zamenkomfte te gaan; zij zal Jg^-^ daar mede wachten- tot dat de dagen van af- wt het Heiiig- o dom za]ze met zondering volkomen afgeloopeii zijn. 5. Doch komen, tot dat ingeval de vrucht der kraamvrouwe een meis-'^^^11^ jen geweest is, zo wil ik dat haare onrein- vult beid de helft langer duure, overeenftemmeude indien zij een meisken ge- vs. 4. Door de laatfte dagen verfta ik hier den witten vloed, en door de eerften, den roden. er. 5. Volgends Hippocrates zuivert de natuur na de baaring van die Sexe, zich langzamer, de volkomcnfte zuivering der meisjens, op 42 en der jongetjens op 30 dagen. Dit word wel door veelen onzer Artzen wederfproken, doch dit kan alleen uit het klimant afgeleid, maat* Hh 4 niec  Het DERDE BOEK baard zal heb- met de omftaridigheden van het kraambedde ? tweè : weiten ook zullen de dagen van haare zuivering, eer zij vöïgens TaVe tot liet heiligdom zal moogen gaan, verdubbeld afzonderinge : WOrden, tot zes en zestig dagen: die eer wil daar na zalze _ ' _ ° ° ' zesenzestig da- ik aan het manlijk geflacht toegeweezen heblet bloed" w£ ben, niet alleen om de befnijding, maar om revsrei6ISÈnêais ^at ^5 herftelling van haar, die het eerfte in de dagen harer tje overtreding was, in het mannelijke gefchie- reiniginge voor ° ,. , ' , , ... den zone, of den zal. 6. Doch als nu die bepaalde tijd tei°verviiit0zui- verftreken is, zo zullen de ouders verplicht len zijn, zo zal zjjn een 0jrei. te brengen, cen jaarig lam ten zij een jarig J ' o 7 j o lam ten brand- brandoffer voor de genoote weldaad, zo in de jonge' duif/of bevruchtiging als baaring, en een jonge duif zonddl- ofte" °^ tortelduive naer keuze, ten zondoffer, webrengen, voor gens de onreinheid, die ik nu in beide Sexe de deure van de ' Teme der t'za- gelijk rekene, om dat de ernchuld 111 beide dSwfe^ gelijk is. 7. De Priester die offerande van de vs. 7. Die zal band der vrouwe ontvangende, zal op de voordat offeren voor - o » 1 jehovah's aan- gefchreven wijze, daar mede te werk gaan voor voorgaar6 ver- Jehovah1 s aangezichte, om haar te veraangezoenzafzed°rein naamen5 en om haar te zuiveren van de 011zijn van^den reinheid haares bloeds-vloed , dit blijft eene bioeds: deze is wet voor beide de Sexc. 8. Doch ingevalle fe w" ?ereen dt; moeder zo weinig bezitte, dat zij geen. knechtken, of iaari^ ]am kan opbrengen, zal zij kunnen vol- meisken ge- 3 b ' ',j '• " c* ' j ■ baard heeft, ftaan met twee tortelduiven or jonge duiven irdièn8' 'hare tot haare keuze, het een zal ten brandoffer, ïiand met ge- en net ancjCr ten zondoffer, naer de wijze dier noeg voor een 1 1 ' jam vindt, zo offerhaude geflagt worden. zalze twee 1 or- telduiven, of twee jonge duiven nemen, eene ten brandoffer, cn eene ten zond-offer: en de Priester zal voor haar verzoening doen, zo zalze rein zijn. niet algemeen tegengefproken worden; genoeg is het, dat het met de ervaring van veelen'onder ons llrookt; men kan Scheuchzer hierover naflaan, die het wel onbepaald laat, evenwel het meest overhelt tot de natuurlijke aanleiding.  van MOSES. Hoofdd. XIII. 48$ Wetten rankende de onreinheid der melaatfchen. XIII. HOOFDD. t. Voor al gaf Jehovah aan Moses en AaRON uitvoerige wetten, omtrent de me- tot Mos es, ... , • . 1 , ^ 1 cn AÜRON, laatsheid en deszelver kentekens, met bepaa- zeggende: ling, dat de behandeling daar van den Pries- „ ™ % Wa*~n teren alleen opgedraagen moest worden, die 'smentcbfnviak- r . . r kige bmd , hier naauwkeunge voorlchriiten ontvangen , zicb vertoont .... ^ 1 m i 1 een uitzettend waar naer zij zich fchikken moesten. 2. Zo- geZzveit cf ln_ dra 'er in de huid van iemand zich of een Yf 'Tt?^Z'i'fti bepaald gezwel, of eene algemeene en invree- blaar , die , r- 1 viaarfcbijnlijk- tende fchurftighcid opdoet, or een JllgCmee- beid tot mene uitflag met witte blaren , welken voor ffi&'f&Q* vs. j. Deze Hoofddeelen over de melsatschheid zijn jaaren lang voor de uitleggers onverklaarbaar geweest, die daarom den gewoonen weg' waar door zij zich pleegen te redden, weder moesten inflaan, fchoon anders daar van meerder vervreemd; het vergeestelijken, namenlijk, van deze ziekte: een meerdere aandacht op den aart van deze ziekte, heeft aan deeze Hoofddeelen zo veel licht bijgezet,dat een naaüwkeurig betrachter van de Geneeskunde, aan deze proeven genoeg heeft, om het gezag van Moses te verdedigen; de Ridder Michaölis wees, door zijne vraagen aan het reizend gczelfchap, den weg aan, om het meest noodzaakelijke omirent deze ziekte te onderzoeken. Nieburh heeft in zijne befebnjving van let Oosten, bladz. 126. hieraan het best voldaan; en de wijze van behandeling dier ziekte door Hillary, op het eiland Bardados, heeft alles proefondervindelijk bevestigt. — Het geheel komt hier op neder, dat 'er drie zoorten van melaatsheid zijn: Bobak, Barras, en Elefbautiafis, waar van de laatfte alleen befmettend is, en weder haare zoorten heeft: de kenmerken waar door deze ziekte van andere onderfcheiden is, worden dan in dit Hoofddeel met de uiterfte naauwkeurigheid opgegeeven , tot onderwijs der Priesteren naer den fmaak van dien tijd, meestal te gelijk geneeskundigen', althans bij de Egyptenaaren, zo als de Pauw uitvoerig bewezen heeft. De eigenfchappen van deze drie huidziekten hier wel onder het oog te houden, zijn de volgende: Bobak is nog befmettende, nog gevaarlijk; kenbaar door witte vlakken van ongelijke grootte, niet glimmende,maar een weinig uitpuilende; de kouleiir van Hh 5 KM  49® Het DERDE BOEK den Priester tekens gehouden zouden kunnen worden, van tot eenen uit eene der drie zoorten van melaatsheid; zo zal denpriesteren,' 20 een °P die ontdekking verplicht zijn, zich gebracht wor- ijjj dCn Hoogenpriester ASron, of bij eenen worden. J ° f .. .. vs. 3- En de der andere Priesteren van die ordening te r»^i;-»/fnd't vervoegen. 3. De Priester zal die naaüwkeurig vkcschbezien" bezien, om het zoort van melaastheid te ontzo het hair in dekken, zodra hij deze twee tekens ontdekt, wit^veTandert dat het hair van het ontftoken bovenvel over zièneder"«/j"- die vlakken geheel wit is , en op het oog dl^hetvèTvan ^an ontde'i:t worden, dat de melaatsheid zelfs, ziin vleesch, het onder dat vel door eene rosachtige doorfchijmefa^MheWiliis nuig zich veifpreid heeft, dan behoeft hij niet btóeiizai'S te twijfelen, of het is melaatsheid, na dat het hair uit het donker wit, de vlakken vertoonen zich het minst aan die deelen van het ligchaam, die het meest met hair bevvasfen zijn, maar aan den hals en het aangezicht, vooral bij de neus. — Die Bubak nu tot opheldering van vs. 7. blijft zomwerf twee maanden, ja dikwerf twee jaaren, en verdwijnt dan langzaam: — zij is niet alleen niet aanfteekend, maar veroorzaakt ook geen merkelijke fchaade aan de gezondheid. — De tweede zoort is Barras , niet gevaarlijk, fchoon zij zich over het geheele ligchaam verfpreid, en allen de hairen, die de Oosterlingen meest zwart hebben, geheel wit, loodkleur, of roodagtig doet worden, veel witter dan in de Bobak zelve, doch de witte vlakken verfpreiden zich in de Barrhs veel verder, en worden op andere plaatzen, als in de Bobak het eerde wit. Zij is ook niet befmettende, zij word vs. 12, 13. befchrcevcn. — De derde zoort is hier uitgevalllen , de ergfte Dfuddam, anders Elephantiajis , deze is het naauwkeurigfte, mijns oordeels, befchrevcn door Lorry dt Morbis Cutaneis; volgends de opgave van Aretaeus, verouderd zijnde, is ze eenparig door allen voor ongeneeslijk gehouden, gelijk het zo is met alle ziekten, die verderf der vogten ten oorzaak hebben. — De melaatsheid in Noorwegen door het naaüwkeurig oog van Linaeus nagezien, fchijnt van eene gansch andere geaartheid te wezen, ontftaande uit kleine wormpjes door het eeten van zekere visch, doch deze ziekte van het Noorden, kan zeker eenige opheldering geven omtrent de melaatsheid der huizen; en de mogelijkheid  van MOSES. Hoofdd. XIII. 491 onderzoek in zulk een geval zal de Priester bengal wgm dien lijder openlijk onrein verklaaren. 4. Maar ren; ..... 1 j 1 1 .. vs. 4. Maar bevind hij op het oog wel de blaar met een zo de blare ;„ wit dik vlies bezet, maar nogthans niet dat ^ch™ zj£ onder het vlies de kwaal fchijnt te woeden, en haar aanzien , . . . . , niet dieper is door dien zich dat rosachtige wit, met m de dan het vei, hairen vertoond, dan zal de Priester zijn oor- K,}^^ deel tot nader onderzoek moeten fchorten, en den is :pz° sz|J men zal den lijder zeven dagen van de t'zamen- hem,diedeHf- , ■> fieking heeft, leving afzonderen, om te zien wat er van zeven6 dagcn de ziekte worde. 5. Ten einde van dien tijd opvflsl;ite5n; D;iar zal de Priester hem weder naaüwkeurig be- na zaïdePnes. _ ter hem op den zien : is 'er geen verandering te belpeuren , zevenden dag tot verergering, zo dat 'er geen verdere ver- j^'^*^ fpreiding kan ontdekt worden, dan zal de >na2'> heid van het overgaan dier befmetting op de menfchen, kan dan duidelijker begrepen worden: Troil in zijne reize door Tsland bevestigt mijne aanmerking , aangaande de Noordfche melaatsheid , die ziekte is daar meestal aan handen en voeten , die gefwollen zijn; het vel glinllerend, de hairen vallen uit; m het aangezicht komen puisten, de adem word met moeite gehaalt en is .ftinkend: zij is evenwel niet befmettend maar cgter erflijk : hij noemt deze ziekte Liktraad, zeker onderfcheiden van de Elephantiajis ten uiterfte befmettende, haar kenmerk koomt voor vs. II. onder de huid komen diepe invreetende verzweeringen, die allengskcns grooter worden, de toppen der vingers en toonen verdoven of zwellen vervaarlijk: verder de ademhaaling word moeijelijk, ftinkcnde, de wangen worden dik, de nagels vallen uit, de hairen worden meest zwartagtig enz., het bloed is van de laatfte geheel bedorven. — Men moet deze ziektens, onder de volks- of landziekten bij de Hebreen rekenen; fchoon het zeker is, dat in de Bijbelgefchiedenis de Godheid zich meermaalen, door haare onverwagte komst, of haar voortlopen, van dezelve als eene bijzondere roede bediende; ze behoort anders onder de clasfe der huidziekten, waaromtrent wel veelen middelen voorgefchreven zijn, doch met weinig vrugt: hierom zorgt de Koning en Arts van Israöl alleen maar daar voor,dat de befmetting zo veel mogelijk is voorgekomen worde.  492. Het DERDE BOEK tétnzii» mjft lijder nog zeven dagen • afgezonderd bewaard. fttki'ng'ln 't"vei worden. 6. Dien tijd verftreken zijnde , zal fs" zo^zaWe de Priester hem nochmaais naaüwkeurig berriestcrhcmze- zichtigen, is de ontfteking niet verder, onder gen opfluiten. het Vel, noch om de huid, dan is dit een gunprieste6r' En ™\ fög teken. De Priester zal gehouden zijn hem hem op den eene verklaaring te geeven , dat hij niet be- zevenden dag 9 s ° . J andermaal be. fmettende is, en dat de onttteeking, die verdien' de%tjh- moeden gaf van melaatsheid maar eene gewoone hing vermin- ij„te huidziekte is, als hij dan maar zijn gewaad derft is en at e ° ontjieking m 't gezuiverd heeft, zal hij als een reme mogen verfprdT'tis'ftgzo" keeren. 7. Maar ingeval, dat iemand aan den bemdremri ver- Priester, 'ter naauwkeurige befchouwing gebragt, klaren; het was binnen die eerfte zeven dagen zo veel verer- eene verzwee- , ring: en hij zal gerd, dat de ziekte kennelijk eene meerdere wansrchenf "zo verfprciding en ontfteking veroorzaakt hebbe, zo is hij rein j y: na jiet verloop van zeven dagen hem vs. 7. Maar J L " zo de verzwee-wederom voorgefteld worden. 8. Indien de g^ffcheiijktó! Priester het dan zo bevind, zo als hij dc eerda?reHi 'S 'den tte reize reeds vermoedde, dan zal hij hem voor priestër tot zij- befmettend verklaaren; en 'er is dan geen twijvertoommigza! fel van melaatsheid. 9. Alfchoon 'er al geen SfdenPriestel bedenking mogt weezen, of iemand waarlijk andermaal ver- nieiaatsch was, zo zal hij nogthans tot den toont worden. ' i j j- vs._ 8. indien Priester gevoerd moeten worden, op dat cue ken'za'iTd"', onderzoeke, of dezelve van de tweede of derzwéèring6 ine't de foOTt # IO- de Priester op de vei uitgefpreid befchouwing ontdekt, dat 'er niet alleen witPriester hem heid in dc huid, maar eene zwelling plaats onrein verkla- _ , , . ... ren; het is melaatsheid, vs. ■ Wanneer de aaufieking der melaatsheid in eenen menfehe ziin zal, zo zal hii tot den Priester gebracht worden, vs. 10. Indien de Priester merken zal, dat, ziet, eene witte zwelling in de bui tl is, welke bet hair witachtig verandert heeft: en 'er eene zamentrekkmg van rotachtig vleesch in dat gezwel is; vs. 10. Mijne vertaaling is gegrond op die van Nanking a, in zijne Disfertatie onder ScHROëDlit verdedigt.  van MOSES. Hoofdd. XIII. 493 heeft die de oorzaak is, dat de hairen daar . vs- nat I1CC1L, Uil. UV. "5 ]s ecne yerou_ ter plaatze wit geworden zijn, en 'er een derde meiaats. , , .. , , heidin't velvan gladde zwelling m het levendige vleesch • van zijn vleesch : die blaar is. 11. Dan zal hij niet behoeven g™?^™ te twijfelen, of het eene ontfteking zij, (fe:rojirm^w»s mogelijk tot melaatsheid kan overflaan; want doen opfluitcn: het&is dan ongetwijfeld eene verouderde invree- nil is on' tende melaatsheid, en dus zal hij den lijder fcv*^È»*o ftraks onrein verklaaren, zonder dat hij hem in 't vel ganeenigen dagen, tot nader onderzoek behoeve te te, en de me- houden. 12. Dan is het ontwijfelbaarfte teken >£*j«££ van de tweede zoort daar, indien van onder nen, die de »«- fleking heeft, het witte vleesch, dóór het vel heen klaar van zijn hoofj doorfchijnend Vogt zich vertoont, en zelfs de |°< witte vlakken met geelachtige hairen, het ge- heeft twrai heel ligchaam bedekt heoben, zo ver de Pries- de oogen des ter. nagaan kan. 13. En hij tot dat einde, P™f^Ende zelfs de verborgenfte leden, waar hij zulks het meest aan ontdekken kan, zal nagezien heb- ziet, de' me- , , . r j 1 1 laatsheid ziin beu, zo zal hem voor onbetmettend verklaa- gcheie vleesch ren, want de floffè loost zich op eene natuur- liike wijze, waar van de algemeene witheid die de o»tft*"i J ' ktug heeft, rem het teken is, zij kan derhalven niet helmetten, verklaren-.zij is 14. Maar zo ras hij onder het witte vlies, veranderd; hij dat ontftoken rosachtig vleesch, met vlakken, is rein: als kleine moerbeziën ziet doorbreeken door de ten weiken dahuid, dan moet hij niet twijfelen, om hem Iteesch^daaHn voor befmettend te verklaaren: het is dan ze- |fnf/a?nw°£ ker beflist, dat het die ongeneeslijke kwaal Ki^zi'n- AJ is. 15. Daarom moet de Priester, als hij het dan de Friester bericht hem dienaangaande gegeeven, zelf be- ^esch^ezfen vind volkomen naer waarheid te zijn, hem zal hebben,zal ■ • hij hem on- befmettend verklaaren, want dat raauwe vleesch rein verklaren: is aangeltoken, en het is woedende melaats- vieeschTnón- hcid. 16. Ingeval het gebeurd, dat dit raau- ™^tshhe?d is vs. itf. of nis  494 Het DERDE BOEK dat levendig we vleesch rosachtig door het wit doorfchij- vleesch ver- , . . . , keert, en in nend, 21 ch veranderde, en het vel meer lootzTi'wordcnlzo wit wordt, dan mag hij weder tot den Prieszaï hij tot den teE geVoerd worden. 17. Als die dan be- Pnester komen. n ' vs. 17. ais merkt, dat die witheid een bewijs is dat de zal bezien'he™ invrccting ophoud, en dat 'er zelfs dorheid ben, dat,ziet, m ^ won(j te z;cn js zo zni ^e Priester Gtaanjfektiigm wit veranderd hem eene verklaaring geeven van zijne. zui- is: zo zal de .... ... J0 ° . J , Priester hem, verheid: want hij is dan niet meer befmetkZghlckTdin tendc. 18. Ingevalle iemand , een zweer geverkiaren-.hijis had hebbende die onder het vel het vleesch rem. vs. 18. Het zelfs aangeftooken heeft, en hij daar van ge-* aisin 't vei neezen fchijnt te zijn, zo dat de huid zich we* «,ïeh"zweer derom gefloten hebbe: 19. En 'er op de geweest is, zo plaats vaö die invreetende zweere , zich op het genezen zij. . . , , vs. 19. En in nieuws een gezwel opdoet, zich vertoonende zwere'eerTwït met eene rosachtig-witte blaar, zo zal zo gezwel, of ee- iemarid tot den Priester moeten gaan; en bene witte rood- 0 ' nchtige biare merkt die, dat de blaar lager dan het vel ts, za^e^anden en dus invreetende, en dat de hairen zich ros- toonTworden' achtig-wit vertoonen: 20. Zo zal hij hem voor vs. ao. in- befmettend houden, want het is waarlijk me- dien de Pries- , . , .. . . , ter merken zal, laatsheid, het zij ze dan door de zweer verfanzicn"' lager oorzaakt is , het zij door dezelve de ftoffe is dan het vei, dcr melaatsheid flegts het eerst daar heenen en haar hair in D „, . . wit veranderd gedreeveu is. -ai. Maar vmd de Priester dat Priester Z1iem de wond niet met rosachtige hairen, niet inge- onrein verklaren; het is de aarifteYmg der melaatsheid, zij is door de zweere uitgebot, vs. 21. Wanneer hu de Priester die bezien zal hebben, dat, ziet, geen wit hair daar aan is, en die niet lager dan het vel, maar ingetrokken is: zo zal de Priester hem zeven dagen opfluiten. vs. 18—27. Die meeste ongemakken in de huid, kunnen in iemand die of door geboorte, of door ligchaamsgefteldheid , eene neiging tot die kwaal heeft, de eerfte aanleiding daartoe geven; van daar die gevallen hier opgegeven.  van MOSES. Hoofdd. XÜI. 495 vreeten, maar t'zamen getrokken is, dan is 'er ^-^Jg** noch hoope, het mogt zich gunstig fchikken: m >t vetnitgehij zal hem dan nog zeven dagen afgefcheiden van de t'zamenleving houden. 22. Zoo ze dan, ™$™™r™ geduurende dien tijd, zich onder het vel uit- is die mtfihiug. ö r _ . . ' - vs. 23. Maar breid, dan moet de Priester hem onrein ver- jndien de biare klaaren, want het is dan ongetwijfeld voortcetende melaatsheid. 23. Maar blijft de blaar ^t^taii* zonder verfpreiding, alleen zich geelachtig wit roof van die vertoonende, dan is het maar het begin van ^jjl priestZer eene roove, en dus een bewijs van geneezing, ^j™e„ein ver" en hierom zal de Priester gehouden zijn, hem vs. 24. Of , , „ , . 1 wanneer in t voor rem te verklaaren. 24. Zo er iemand vei van het tot den Priester gebragt word, die onder zijn ^brandt vel eene brandende ontfteking gehad hebben- geweest zijn: , en het za- de, daar, over dat rosachtig ontftoken vleesch me„getrckkene, een rosachtig witte, of geheel witte blaare ^actój^f gekomen is. a<. Zo zal hij, wanneer hij be- witte biare is; ~ ° J 3 vs. 25. h.nde fpeurd, dat het hair op de blaare wit gewor- Priester die geden is, of dat de blaare op het oog dieper f™, dat,ziet,' ingaat, dan het vlees ligt, het voor melaatsheid houden, die bij gelegenheid van die toevallige anderd is, en „ - . . , , ,. ,1 haar aanzien ontfteking zich nu openbaart; hierom zal de dieper is dan Priester dan gehouden zijn hem eene verklaa- ^elaltsheki" ring te geeven van befmetting. 26. Maar is door den brand J ö 0 . is zij uitgebot: het dat hij de hairen niet wit veranderd vmd, daarom zal hem r , , , .... . . . .de Priester on- of dat er geen kennelijke invreeting is, maai rein verkiaren; wel eene t'zamentrekking , zo zal de Pries- deer ter hem zeven dagen opgefloten bewaaren. laatsheid. ^ ^ 27. Heeft ze zich dan verfpreid, zo behoeft indien dé Priesde Priester zich niet te bedenken, om hem ^^"^ eene verklaaring van melaatsheid te geeven die °p de. b'ar.e B ° geen wit hair is, en zij niet lager dan het vel, maar ingetrokken is: zo zal de Priester hem zeven dagen opfluiten. vs. 27. Daar na zal de Priester hem op den zevenden dag bezien: indienze gansch uitgefpreid is in 't vel, zo zal dc Priester hem onrein verklaren: het is de «avjitking der melaatsheid.  Het DERDE BOEE vs. 28. M»r befinettende is: want zij is het ongctwijrleld; in.iiire plaatfe 28. Maar is de wond na verloop van dien tijd blijven^losAwin ven ^aani zonder dat ze eenigzins voortgelopen 't vei uitge- js maar integendeel meer t'zamengetrokken , fpreid, maar ' ... ... ,-, ingetrokken zal dan is het uit den brand m net gezwel belloten * gezwel" 'S ocs ontdaan, en heeft dus geen zwaarigheid: dus brands: daarom moet priester hem dan eene verklaaring zal de Priester ... , hem rein ver- geeven, dat de witte vlek de roove van de klaren ; wan: ... „ r het de rove des verzwecruig zij. ap» Zo m man oi vrouw brVs,dS^ ver- eenig ongemak, of aan den baard, of op het der ais in ee- h00fdhair , met ontfteking van het hair zich nen man, of * , t. ■ eene vrouwe, vertoond, 30. Zo zal de Priester ouderzoe- in"t hoofdt'of ken , of de ontfteking dieper dan de opperin.* J ' ... . Priester hem 37. Maar ontdekt hij, dat zij evenwel zich m zai bezien heb- der daad niet verfpreid hebbe, ja zelfs dat drVchurffhefd het hair eenigzins aangegroeid is, en zijn na- ^id^isf'gde tuurlijk zwart weder heeft, dan is het een Priester zal bewijs , dat de fchurftlieid geneezen is, hij is achtig hair niet onbefmettelijk, en daar van zal hij gehouden gggs hij is ziin hem bewijs te leveren. 38. Doch zoo vs.s'.Maarin- J ■ , " , . iii * j dien die fchurft- iemand van welke Sexe ook, witte vlekken m de heid, naar dat huid hebbe. 39. En hij tot den Priester ge- aLt^êeb"e- bragt zijnde, die ontdekken zal dat de vlek- ven^ ^en ken van de opperhuid bleek zijn, dan is het op gewasfenis, maar Bobak, die in het vel uitgebrooken is, UgenSfh'ü en dus geenzins befinettende. 40. Dewijl nu j^"1^™™ bii oude lieden gewoonlijk het hoofdhair uit- hem rein ver» ' . . . , klaren. . valt, zo moet men dat voor geene ziekte, Vs. 38. Vermaar ais een gevolg van den ouderdom, en^^^^ vrouw aan het vel hunnes vleeschs blaren zullen hebben, witte blaren; vs. 39. En de Priester zal gemerkt hebben, dat, ziet, de witte blaren in 't vel van hun vleesch ingetrokken zijn: het is eene witte puist in 't vel uitgebot; hij is rein. Vs. 4.0. En als eenen man het hair van zijn hoofd uitgevallen zal zijn, hij is kaal, bij is rein. Öi Deel, Ü  498 Het DERDE BOEK vs. 41. En zo dus voor onbefmetheid houden. 41. Vooral, zijL 'iC aange- wwmèer liet voorhoofd en de zijde van zijn zichts _ zijn baard uitvalt, dan is hij een eerwaardig grijs gevallen " zij; hoofd en gij moogt hem zelfs geen kaalkop ïs'r-in!3165' ^ noemen. 42. Alleen zoo tusfchen de kaale vs. 42. Maar v]a]ctc op het voorhoofd of ter zijde van zoo in de kaal- ' r heid, of in de het aangezicht, rosachtige witheid zich opv wto roodack-doet, dan is het waarlijk melaatsheid, die tige plaag zij: ^ ter piaatze zich openbaart. 43. De Priesliet is melaats- t r heid,uitbotten- ter ^at ook zo bevindende zal het niet voor gckaaiheid, of "in volgen van ouderdom houden, 44. Maar op deZ'vse ^s^'ais zelfde wijze als in de gewoone melaatsheid ohtdcPriesterhem fl-aan Zal hii hierom hen ook voor melaatsch, zal bezien heb- ' J ben, dat, ziet, 0f befmctteiide verklaren — ja zells voor erg befinettende; het is- dat zoort 't geen het zijne kaalheid, h fd 1 ajjeell aanfteekt, maar ooi; iigtehjk ol blesic wit """" roodachtig is; overerft. 45. Zo eenen zullen de kleedercn gelijk het aan- „ „ ' , . . . zien der me- gefcheuit worden , waar 111 maar het minfte netS*vel de" bewijs van befmetting gekomen is, en hij zal vieeschs: verplicht ziin blootshoofds te gaan; hij zal vs. 44. Die 1 J - , ..... man is m- zich met een doek tot op zijn bovenlip toe onrein':hlJ de bewinden, en fchoon hij met die vporbeboePricster zal i- ifs n}et geheel van de zamenleeving uit- hem ganfche- v 0 ïiik onrein ver- gCfl0ten worde, zo zal hij op ltraat cn waar ^"««jisop hij komt, altijd met het geroep moeten waarZivs.ïs?voorts fehouwen, een beftnettc! een befmette! 46. Zo zuilen de kie- \w„ die ziekte bij hem duurt, zal hij ze fterk deren des me- 0 den^wclk'en'die plaag is, gefcueurt ziin, en zijn hoofd zal ontbloot ziin en hij zal de bovenfte lip bedekken: daar toe zal hij roepen, onrein onrein vs. 46. Alle de dagen, in welke deze ontfteking aan hem zal zijn, zal hij onrein ziin, onrein is hij, hij zal aËeen woonen: buiten het leger zal zijne woning zijn. vt, 41. De angstvalligheid in landen waar die ziekten heerscht, is oorzaak dat 'er zulke eenvouwige bepaalingen zonis moeten gemaakt worden.  van MOSES. Hoofdd. XIIL 499 befmettend zijn , dut hij' verplicht zal zijn , vs_ +7- Ver. buiten het leger te woonen, afgelcheiden van dfr a,,s ,aai1 ee11 (~ ' J kleed de ent- zijn gezin: 47. Zoo in eenig kleed eene voort- fieking der melopende befmetting zich opdoet, veroorzaakt z'aj;aaneenwo™ door ftoffe, die van dieren verwerkt zijn, aan lev2inn4e8Hceof fchadelijke ziekten geftorven, het zij het dan aan den ibheer- J„ „ „■„..+ ,. ■ \ n Arad, of aan linnen of wolle zij, 48. Indien m de lcneer- den inflag van draad van het linnen, of dc ketting van de wol- ^"ïen/ofIa2 ie ftoffe, of" aan dc vellen der beesten zeiven, het vel, of ee- ' mg vellewerk. of wat daar van bereid is: 49. Waai- dan vs. 49. En de ook, zich groenachtige of rosfe vlekken ver- hét^wéefi,a of toonen, zulke ftukken zuilen aan den Priester *£J ^^héermoeten vertoond worden: 50. En hij zal ge- draad, of aan , ... . , , den inflag , of houden zijn dat goed zeven dagen in be- aan eenig veiwaaring te neemen. 51. Daar op zal hij die ofrood- aehtig is; het is de ontfteking der melaatsheid: daarom zalze den Priester vertoont worden, vs. 50. Eu de Priester zal de ontfieking bezien: en hij zal het gene de ontfieking heeft, zeven dagen doen opfluiten. vs. 51. Daar na vs. 47. Zo werd hier voor het bedrag in de Fabrieken, entevens voor de zuiverheid der menfchen gezorgd; zulke ftoffe valt met gaaten en voed het ongedierte op het fierkfte; MicHAëLis Mofaisch recht IV. 279. Profr. Meyer, heeft in den Bijbel der Natuur , eene goede proef tot opheldering, — men had de wol, van een fchurft fchaap laten bereiden tot koufen, die ze droeg kreeg puisten, vuurigc uitflag , en dat wel zo lange als hij ze aanhield. — Hezel denkt aan zekeren Infekten, daar in groeijende als dc oorzaak der onreinheid, een gevoelen ïeeds door Calmet opgegeeven; doch dit alles zijn maar vindingen van vernuft j dan wel Hellingen op proeven gebouwd; wij hebben hier noch geen voldoende berichten mijn's oordeels, en moeten dit vak onbearbeid laaten voor anderen. vs. 48. Dathe vertaalt het, of van dezelve of van enderen draadert gevieeven, het zij linnen of wollen of in cen vel. — De reden waarom hij het voor de fcheering en den injlag niet kan neemen, is_ bij hem te vinden, de vertaling is vrij en geeft daarenboven weinig licht aan den ttxt. vs. si. De betekenis vaa het woord bij de Arabieren, helderd hier li 2. «»k  5oo Het DERDE BOEK zal hij op den vlekken nazien: hebben zij zich daar die ftofaT""*wtftei%g; fe verfpreid , waar ook zij hij zal het voor o»/jf**/n/°u^- eene i'ottcnde ziekte houden, en voor befmetgefpreid is aari tende waar. 52. Daarom zal hii dat, het zij het kleed , of J , , % 1 aan den in- dan opgezet or geweeven, bewerkt 01 onbevef,' "tot^wat werkt of bereid veltuig, terftond laaten verwerk dat vei branden , liet zou toch alles met gaaten val- zou mogen ge- ' ° naakt zijn ; die jen^ z0 dat het best is dat alles verbrand wor- n* *knagende de. 53. Maar is de vlak niet verfpreid, 54. Zo i"1Cönreine.ld'hCL zal hij gelasten dat het ter plaatze van de vs. 52. Daar- yigjj fr;s gewasfehen worden, en dan zal hij om zal lui dat 0 kleed, of die het laaten droogen, en noch zeven dagen beSenP inflag van waaren. 55. Is de vlek niet veranderd door wollen, of van , t Wasfchen, 0f »er uitgegaan, hij zal het linnen, or alle ' ° n 7 J yeiieimiig,daar Voor onbruikbaar houden, het zal met vuur aijnezfl, ve"* verbrand worden, het zij dan dat de vlek aan het"sdecnekna- de rechter zijde, of aan de verkeerde zijde gende o»ifte- z\; -(j. Maar is bet zamengetrokken , ge- king ; het zal J . f , met vuur ver- krompen en niet met gaaten gevallen, dan zal ^-«a»* hij het daar ter plaatze affcheuren van het indien dc Pries- ft Maar is alles in zijne oude gedaan- ter zal zien , j o dat, ?:et, de te „ onveranderd gebleeven, dan is het melaats- entfteking aan ' het kleed, of aan den fcheerdraad, of aan den inflag, of aan eenig vclicntuig niet uitgefpreid is: vs. 54. Zo zal de Priester gebieden, dat men liet gene, daar aan die ontfieking is, wasfebe; en hij zal dat andermaal zeven dagen üocn opfluiten. vs. 55. Ais de Priester, na dat het gewasfehen is dc evtfteking zal bezien hebben, dat , ziet, die ontfteking hare gedaante niet verandert heeft, en de ontfteking niet uitgefpreid is; het is onrein, gij zult het met vuur verbranden: het is eene ingraving aan zijne achterfte of aan zijne voorde zijde. vs. 56. Indien nu dc Priester merken zal, dat ziet, die ontfieking na datzc zal gewasfehen zijn, ingetrokken is: dan zal'biize van het kleed, of van het vel, of van den fcheerdraad, of van den inflag affcheuren. vs. 57. Maar zoze noch aan het kleed, of aan den fcheerdraad, of aan den inflag, of aan eenig vellentuig gezien wordt, het is uitbottende [melaatsheid] gij zult het gene, daar aan de ontfteking is, met vuur verbranden. ook iets op; — het word gebruikt van oude wonden, die weder opbreken , dus men een nader bewijs van de afkeuring daar door heeft. •SCHROëDSR.  van MOSES. Hoofdd. XIII. 501 heid, die zich verder vcrfprciden zal, dan zal vs. 58. Maar dat ruim genomen, afgefcheurd, cn ook ver- d"^^c\ °f brand worden. 58. Maar is het, dat het door d<-n toÓ«g,.of ° . alle velleimug, de wasfching ten goede veranderd is, zo dat dat gij gewas- , . . . 1 , , r , fciien zult heb- men er geen mvreetmg aan ontdekken kan, lK-n; aisd?o»«in zulk een geval heeft het wasfchen góed gc- •féwékca" zal daan, cn het zal nog eenmaal gewasfehen en zijn; dat zal dan voor onbefmet gehouden worden. 59. Dit wasfehéji woris de wet omtrent de kleederen, die in alle £Jf^'5jn*et fabrieken van linnen cn wollen en vellen- . ys- =9. Deze 1 is de vet van de looijeryjen, in acht genomen moet worden: wel- ontfteking der ken allen, het recht van gaaf of niet gaal , vaneen wuiie' door de Priester op de voorgefchreeven wijze, ot ïiune kleed, t D J ot eene werpte, bekomen zullen. of eenen in¬ flag , of alle vellentuig: om dat rein te verklaren, of onrein te verklaren. -r XIV. HOOFDD. 1. I\ a dat Jehovah deze geneeskundige be- vs- \- P?« richten en fchikkingen voor de Priester ge- vai . , .. L j , ses. . Ir maakt hadde, ging hij over, om Moses be- a. paaüngen aangaande de melaatsheid te gec- zJs;iccw°des ven, die haaren meesten invloed op den Gods- méiaaïfchenzijri . , ten dage zuner dienst hadden, zijnde van dezen inhoud: 2. lk reiniginger dat begeer dat verder omtrent den melaatfchen de f&esièï'zal gevolgendc bijzonderheden in acht genomen wor- bracllt worden. » j D vs. 3. En de den : wanneer men hem den Priester aan- Priester zal buir r i ij ten het leger geeft, fchoon geneezen, maar nu verzoekende gaan . als (!e om de reiniging , ten bewijze van zijne vol- ^"neszs,j kome geneezing:, 3. Dan zal de Priester uit ziet, óicomftede tekens bemerkende, dat 'er alle waarfchijn- laatsheid van lijk van geneezing is, hem buiten het Leger, |^*^r>6 alwaar hij zijn verblijf heeft, bezoeken, 4. Vind vs 4. Zo zal 1 , , 1 de Priester ge¬ llij het dan nog zo, dan zal hij tot de gods- bieden , dat vs. 4, 5. De Pauw verhaalt dat de duiven, als zij het meest met li 3 boek-  je, Het DERDE BOER men voorhem , dienflige reiniging overgaan, hij zal zich twoe zaï ztinTwee vogelen laaten geeven , van wat zoort ook, nTvogeien ne- m^s z^ mZ2X onc^er ^en railü det rcinen zijn, me: mitsgaders daar bii zal hem dan cedercnhout, fcharlaken cederenhout , .. , , , , .. fcharlaken, en en ïjzop bezorgt worden, 5. Dan zal hij ge'JZvs'. 5. De lasten dat een van de omftanders den eenen Priester zal ook voa;ei ontzielei want deze plechtigheid is niet gebieden , dat 0 7 - • '• . . men den eenen zo zeer eene oflerande, dan wel eene burgerin êCeenflaiaardë lijke: cn die zal het dier zo moeten ontzievendig watcr.C" lcn=> dat llct wcl uitdruipen kan over cen aarvs. 6. Den den vat, gevuld met helder fontein water. levcndigen vo- \-'• , i* 1 r gei zal hij nc- 6. Dan zal hij den nog levendigen vogel, al"edereiihout11", beeldende het nieuw vleesch van den tc rcini- en.het fcharia- „en mensch, binden aan een Hok van cederenken, cn den 0 . . , ijzop: en zal hout, hij zal 'er rijkelijk ijzop om winden, ven'digen vogeï tegens de aaiiftcking zo dienstbaar , cn alles doppen in iict fcharlakenband omwinden, na de ge- bloed des vogels , die. over zonde kouleur van het bloed gelijkende; dien Water geflacht bundel zal hij fteeken in het vat met fontein"'vs. 7. En hij water vermengd, met het bloed van den gczaï over hem, f]agten VOp;el; 7. Dan zal de Priester dien die van de me- ö , , r , laatsheid tc rei- bundel neemen, en daarmede den melaattchen venmaa/fpreit tot zevenmaal befprcngcii, ten bewijze van de laT hij heli're"* herltclling in zijn vogten en zijn bloed, en ■verklaren , cn zaj hem de verklaring niet eerder mogen geevogeieinC'"open ven dat hij hu rein is, voor dat dc plechtigheid laten viie- hdd vcl.richt gj-i en dan zal hij den anderen vs. F.. Die voa-ej ontbinden en vrijlaten. 8. Hij nu, die nu te reinigen 3 J - , ... n, zal zijne deze plechtigheid ondergaan heelt, zal eer hij fèhe!i?"enWaai in de zamenlccving toegelaatcn word, zorglijn hidr af- vllidjo; fchoon gewaad moeten aantrekken, niet fcheeren , en » °. " . zkh in 't wa- alleen zijn baard maar allen zijne hairen moe- ieriu'ivasfcheii, ; 1.., roekweit gevoer: worden, in Egypten, veel aan de melaatsheid onderhee*ig zijn.  vax M O S E S. Hoofdd. XIV. 5°3 ten haten afichceren , kunnende de geheele W baadkio- niet wel, zonder dit, tot volkomen zal hij in 't ie- e'*t* ït? J .... rer Icoincn * zuiverheid gefeliieden: dan zal hij in de zar- maat;zai buiten menleeving voor rein gehouden, en weder in JgSjj^ dezelve aangenomen worden , evenwel zo , veft . dat hii de eerfte zeven dagen , nog buiten Zai ten zevenhet Leger of het vast verblijf van zijn gezin, ^«jgj^ dat zal moeten vertoeven. 9. Na verloop van dien tiid zal hii nog eens ziin hair moeten laaten zijn hoofd, en ' , , n 1 zijnen baart, fcheeren, zelfs dat van de verborgenlte plaat- en de wijnzen , nogmaals zijn gewaad veranderen , en J;™: mv"'"n .Z1£ zich geheel baaden: dan zal hij weder tot de gj'^^*^ zamenleeving niet alleen beftendig toegelaten er zal zijné worden, maar zelfs vrijheid hebben, om tot fc£ena^*n ^ bet heiligdom tc moogen gaan. 10. Doch ijM^j^ den volgenden dag zal hij verplicht zijn, zal hij icin zijn. r . vs. 10. En twee volwasfen lammeren, cn ccn jaang lchaap op dcn aCHtftèn te neemen, tot een fchuld-, zond- en brand- offer, cn voor elk der drie offeren dat meer roeren, en een ongewoon is, een tiende bloem van meel, bjj r^ap nemen: het fpijsoffer wel met olie .vermengd, en dan ^^"^1! nog zes eijerfcbaaien met zuivere olie: 11. De g*^. Priester nu die dc reiniging op zich genomen olie gemèngt, r , i tv, en eenen Log beeft, zal dien mensch met zijn gefchenk Je- olie. hovah voordraagen, bij den ingang van de ko- pJ^J^die nmglijke veldtent. — ia. Een der lammeren de reiniging s ■' , doet, zal den nu zal ten fchuldoffer geflagt worden, met be- matl ; die te tuiging van den offeraar, dat zijn zonden- ^g$£fce£ fchuld billijk ook deze ziekte over hem bragt; f^°°langeSiicr bij zal de onvermengde olie gevoegd wor- «jatte, «S de den, doch deze zal Jehovah maar ten ge- Tente der t'za- fcheuken aangeboden worden, aan Hem die ™*°™ft£nde verzachtiua in dc fmartcn gegeeven heeft. Priester zal dat D cen lam nemen, en het zelve offeren ten fchuld-offer met den Log olie, en zal die ten. bcwceg-ofier voor JelovaVs aangezichte bewegen. Ii 4  5o4 Het DERDE BOEK vs. ia. Daar 13. Daar op zal dit lam geflagt worden, ter ™mal flachfen plaatze daar men gewoon is de zond- en brandin dc plaats daar offeren te Aagten, binnen den voorhof; want hien het zond- . • • , offer, cn het het komt in dat derde met het gewoone nacht', "in°ffde zondoffer overeen, dat het alleen maar door heilige plaats: den. Priester, en zulks wel binnen den voor- wanthet fchuld- ' offer,'gelijkhet hof gegeeten mag worden. 14. Dan zal de voor deïpries- Priester die de plechtigheid doet, het bloed heingneid ^dèr Van dat lam Vangen, en daar mede Zal tóJ het heiligheden. rechter oor van den aanvanglijk gencezenen Pries'te/zaivan heilrijken, ook den duim van zijne rechterfchuid0-0 offers hand, en de eerfte toon van zijn rechtervoet, nemen,'twelk ten bewijze dat de geheele befmetting die aan dc Priester 'doen zal op het de melaatsheid eigen is, door allen de Iedereen™ ore des maaten heen, ook gereinigd is. 15. Die Priesgenen, die te tcr zal 00y- ncemcn van dien olie, door hem reinigen is, en . 1 óp den duim ten bcweegolfer aangeboden, en zo lang door zijner rechter , ,' _, . . , . . , , - • hand , en op dcu een ander Priester 111 bewaarmg gehouden; hij " tCrecchte- ^\ daar van een weinig in de holligheid van ren voet. des anderens linkerhand gieten. 16. Dan zal vs. 15. De . .. , Priester zal ook hij een zijner voorfte vingeren van zijne recliöi[ednemLeng:den terhand, in die olie, welke hij in dc linkerzaï dien op des h nd necft indoopen, en zal daar mede in Priesters linker 7 r hard gieten. de tente gaan, en ze daar zevenmaal iprenznrSdeJpriester gen; willende daarmede zijne volkomen ver•e^evinge?htó- phchting, voor alle de weldaadigheden onder doppen ,'[ne-zj;ne ffhuld gcnooten, aanduiden. 17. Het mende"! van die ■' ,. . .. ... olie, welke in overige van die olie, nog m zijnes hnktrw^s,enzaï hand' zijnde, zal hij op het uiterfte van het met zijnen, vin-rcc]ltcr001. den duim, cn dc rechtervoet van gcr van die 7 «iHe zevenmaal den herftclden mensch ftrijken, en wel over jlbovaVs Vaan- het bloed, waarmede hij hem te vooren begezichte. .. .... , , vs. 17. En van het overige van die olie, welke in zijne hand zal zijn, zal de "Priester doen op het lapken der rechter ore des genen, die te reinigen is, en op den duim ziiner rechter hand, en op den groten teen van Zijnen rechteren voet, boven op het bloed des fchuld-offers,  van MOSE SI Hoofdd. XIV. 505 ftrcekcn had, dit tot cen teken.dat hij nu n™. tf-^D" van de fchuld met deszelfs gevolg, de me- bleven zal zijn ■ • van die olie, laatsheid, door vergeevmg en geneezing vrij welke in de is. 18. De nog overgebleevene olie zal ver- volgends door hem , op het noofd van hem, zal hij dom op o n i "et "00'd des die nu gereinigd word, geftreeken worden , genen, die te en zo zal de verachting in dc zamenleeving ^f$tfmu: door zijne ziekte veroorzaakt, weder uitge- «ver,hem ver- wischt, en hii in zijne eer herfteld worden, voor jebovab''s ,11 j- aangezichte. Met allen deze plechtigheden zal de bevreedi- v?. 19. De ging vergezeld moeten zijn, indien iemand ^estz°0Xfa oit voor rein zal kunnen gehouden worden, bereiden, en 0 voor hem, die 19. Daarop zal de Priester tot het zondohér van zijne on- overgaan, het welk geflagt zal moeten wor- ^gnene;s 'e lfc'_ den, onder betuiging van den gencezenen, dat jff^j hij veel eer den dood dan deze weldaad ver- hii het brand. , . _r, , ,11 1 offer (lachten. chend hadde. 20. En dan eerst zal het brand- vs. =0. En Ae offer geflagt worden, waar in hij nu zijne ver- ^d&'/en plichtiug, met zijne verbindtenis aan Jehovah dat fpijs-offer 1 ° ' • ... op den altaar betuigt: voords zal alles op de gewoone wijze 111 ofleren: zo zal zond- en brandoffers braiklijk, behandeld wor- hemverzo^n"^ den; cn op die wijze ,zal de Priester de verzoe- *frei'n ^nhi] ning voor hem volkomen maaken, en hij voor vs. 21. Maar , , , indien hij arm volkomen zuiver gehouden moeten worden. is f cn zijnc. 21. Doch in geval de geneezene zo behoeftig is, dat hij die drie offerdieren niet bekosti- hij een ïam , , , .. , ten fchuld-of- gen kan, zo zal hij met een lam tot een fer, ter bewe- tchuldoiTcr kunnen volftaan, waarbij gevoegd ^^o^Tzkh is een tiende van bloemmeel, behoorlijk met verzoening te J doen; daar toe olie gemengd, en een log zuivere olie, dat een tiende alles tot een fchuldoffer vergezeld met deszelfs met^oiie^gefpijsoffer. =2. En in de plaats van het bo- ^0£er 5l™ vengenoemde zondoffer, zal hij met twee tor- eenen Log oiic: 0 J vs. 22. Mits¬ gaders twee tortelduiven, of twee jonge duiven, die züne hand bereiken zal: welker eene ten zond-offer, en eene tcn brandoffer zijn zal. Ii 5  506 Het DERDE BOEK vs. 13. En hij tclduivcn, die volwasfen zijn, of twee gemeezaï die, ten ne Jonge duiven konnen volflaan. aj. Hii zal achttien dage 3 ö .. 0 3 zijnet- reinigin- ook gehouden ZIJ 11, zelf op den agtlteii dag, lriestertöbrcn- tot zijne reiniging bepaald, voor den Priester gen , aan de te verfchijnen om daar de offerdieren aantebie- deure van de 3 Tente dor den, op de wijze reeds te vooren door de t' zsmenkomflc . voor pbovaVs wet bepaald. 24. De Priester zal even zo aavfZ24.MEnde cloen 111 et ziJn lam ten fclnildoffer, als te vooPricster zal het ren \n net o-eVal van den melaatfcheii bepaald lam des fchuld- . '" . offers, en dqn is. 25. Hij zal'voords in het vergieten van nemend:eren°de het bloed die zelve plechtigheid van toepaspricster zal die (-mp. des bloeds moeten doen, als te vooren. ten bewceg-of- 0 fer voor jeho- 2,6—29. Ook dezelve plechtigheid zal met zichte bewe- de olie moeten in acht genomen worden. SCvs. "5. Daar 3° ■> 31* Daal' °P Zal dc duive te" ZOntl" na zal hij het en eene t_en brandoffer neemen , en even lam des fchuld- , , ... , offers flachtcn: daar mede handelen , als 111 de zond- en zal "''het brandofferen reeds bepaald is. 32. Dit zij u bloed des t t eene wet met betrekking tot dien melaatfchuld - otters , ï • 1 neinen,endocn fchen die geen beter offer bekostigen kan. ooriaPkcne'dees 33. Voordcr gaf Jehovah nog eene nadere rehfigc'n ids%n wet' ten 0Pzichte van de op den duim zimcr rechter hand, cn op den grooten teen van Zijnen reclitcrcn voet. vs. 26. Ook zal de Priester van die olie op des Priesters linker hand gieren, vs. 27. Daar na zal dc Priester met zijnen rechteren vinger van die olie, welke op zijne linker han-1 is, zevenmaal fprengen, voor Jebevao's aangezichte. vs. 28. En dc Priester zal van de olie, die op zijne hand is, doen aan het lapken der rechter ore des genen, die te reinigen is, cn aan den duim zijner rechter hand, cn aan den groten teen van zijnen rechteren voet, op de plaats van het bloed des fchuld-offers, vs. 29. En het overgeblevene van de olie, die in de hand des Priesters is, zal hij doen op het hoofd des genen, die te reinigen is, om verzoening voor hem te doen, voor Jehovah''s aangezichte. vs. 30. Daar na zal hij de eene der torteldniven, of der jonge duiven bereiden, van t gene züne hand bereikt zal hebben, vs. 31. Van 't gene zijne hand bereikt zal hebben , zal eene ten zond-offer, en eene ten brand-offer zijn, boven het fpijs-offer: zo zal de Priester voor hem, die te reinigen is, verzoening doen voor JehovaVs aangezichte. vs. 7,2. Deze is de wet [des genen,] in den welken de ontfteking der melaatsheid zijn zal, wiens handm zijne reiniging [dat] niet zal bereikt hebben, vs. 33. Verder fprak Jehtvab tot Moses, en tot AaRON, zeggende,  van M O S E S. Hoofdd. XIV, 507 Melaatsheid der wooningen. g^zui^geko«t, Eene ziekte tot dus verre in uw tent ver- men zijn in 't 7 , , 1 ■ • j • • 1 land Kanaan, 't blijf onbekend, doch die, als gij door niij be- wei_k ik u tot zitters van Kanaan geworden zult zijn, U be- ^z!tt™g %y$. kend zal worden, en eerst gelden zal, is eene ontfteking der 1 . ,. melaatsheid aan voortgaande belr.ictting uwer wooningen, die Cen huis van ik tot liraffe over zekere misdaden van 011- bTzitu^e^aï recht, en. kuevclaarijcn, die zommigen, in |^e.ven heb" weerwil van de wetten, heimelijk in de maat- vs. 35. zo , -r- 1 zal hij, wiens lchapmj plecgen, geeven zal. 35. Een burger, dat huis is, ko- die met dergelijke plaage bezocht word, zal ™c^s'ei.c"t;,.dce™ gehouden ziin daarvan aan den Priester kennis nen geven , . , zeggende: het te geeven , al is hij zelf maar m liet ver- fchijnt mij, ais moeden, dat het die plaage is, zonder daar- Tiet van verzekerd te zijn. 36. Dan zal de Pries- hu^™reÉnde ter bevel geeven dat het huis geruimd worde, Priester zal geeer hij het onderzoek doet, op dat de eige- darTwts ruU naar van de fchaadc bevrijd blijve, dat allen gg^gw^ vi. 34. De oorzaaken der ziekte zelve zijn falpeter vlekken volgens Mi c 11 aol is; evenwel fchijnt de Ridder dienaangaande nog onzeker te zijn, dewijl hij aan het reizend gezelfchap verzocht te onderzoekeu, wat dc Arabieren van die falpeter vlekken dagten. — De uitdrukkingen van den text fchijnen mij te fterk te zijn, om daar toe overtegaan, ik wil liever, op het gezag der Prophctcn eene onmiddclijke ftraf, es dus eene meer onbekende oorzaak plaats geeven, die tevens verband heeft met zommige overtredingen, om de onwettige knevelarijen in de familien te beteugelen, die anders buiten het bereik der wetten zijn —• daar bij ging ze van de muuren op dc meubilen, kleederen en menfchen óver, het geen al weder in de falpeter vlekken niet kan gevonden worden. — Hoe onzeker wij ook in deze ziekte mogen zijn, dit is nogthans zeker, dat het zeer onvoorzichtig is, deze melaatsheid voor een algemeen zinnebeeld der zonden te houden — oorzaak en ftraffe verliezen dan heur kracht. Nonnen heeft hier over eene zeer goede verhandeling.  j?o8 Het DERDE BOEK om die ent/te- zime meubelen voor onbruikbaar verklaard kitigK bezien, , , , , opdatnietniics, worde ; het geen nogtans het gevolg zoude ■Tronreinwör! zijn, indien bij het huis voor aangeftoken de: f1 ^*ar na verklaarde:' na behoorlijk verloop van eenigen zal de Priester ' J r komen, omdat tijd, zal hij dan op de aangeevmg onderzoek ^.^••AteM» doen. 37. Bemerkt hij dan, de vlekken bebezienzaf^d'rf/ ziende, dat er groenachtige roodachtige, blaaziet,dieo»^«-ren in den muur zijn, die op het oog.inwandenvandat vreetende fchijnen te zifn. 38. Dan zal hij 'eh^tofrood- elk gebieden dat buis te mijden, hij zal zelf achtige kuil- ^e deur van het huis wel laaten verzekeren kens, en haar aanzien lager is zullende het zeven dagen genoten moeten blrj- dan^wand: ^ ^ ^ ^ weda. M hufc, gam be_ S^gVtó zichogen-i merkt hij dan, dat de vlekken aan de deure in eten muur zich verder verfpreid hebben. Mds: en hij zal 40. Zo zal hij die fteenen, welken achter de dagenToeinoe" vlekken zijn, uit den muur laaten uitbreeken, Buiten. en ze zorgvuldig laaten vervoeren, buiten die vs. 39- "aar . b ö na zal dePries- plaats, in het open veld, die men voor 011yendendSwe- rein houd, en daartoe gefchikt is. 41. Vc-r- derkceren: in- y0]rrens zal hij de wanden rondom laaten afdienhij merken ' ■ e J , , .. , zal, dat, ziet, fchraapen, en het afgefchraapte zal hij ook san deBwanden naer die plaatze buiten de ftad laaten vervoc- uitgefp^eidbT ren- 42, Vervolgens zal hij nieuwe fteenen vs. 10. Zo jjj de ingebrooke gaaten laaten metzclen , en z,l de Priester o o. .... i gebieden, dat- met nieuwe kalk de muur weder doen overftrij^efke ffle"/»^ Ken- 43- Indien dan evenwel de ontfteking fieVmg is, uit- zjch we(jer openbaart: 44. Zo zal de Priester breken, en de- r 7 ^ zelve buiten de ftad werpen aan eene onreine plaatfe. vs. 41. En dat huis zal hij rontom van binnen doen fchrappen, en zullen het ftof, datze afgefchrapt hebben, buiten de ftad aan eene onreine plaatfe uitftorten. vs. 42. Daar ra zullenze andere ftcnen nemen, en die brengen in de plaats van gene ftenen: en men zal ander leem nemen , en dat huis heilrijken, vs. 43. ivlaar indien die ontfttking wederkeert, en in dat huis uitbot, na dac men de ftenen uitgebroken heeft, en na het affchrappen van het huis, en na dat het zal beftreken zijn: vs. 44. Zo zal de Priester komen: als hij nu zal merken, dat, ziet, die otttjlcking aan dat huis uitgefpreid zij; het is eene knagende melaatsheid in dat huis, het is onrein.  van MOSES. Hoofdd. XIV. 5-9 dezelve weder, na verloop van eenige dagen, 0Js-afmDna£; moeten onderzoeken: vind hij dat het eene huis, zijnefte- . r- 11 • - -n nen , cn zijn invreetende en befinettende plaage is, 45. Dan hout geiijk af. zal hij belasten dat het huis geheel afgebro- ^mits- ken worde, niet alleen het metzelwerk, maar leem van 't zelve huis: cn zelfs het houtwerk; alles zal, tot de kalk nien zal het toe, naer eene onreine plaats, om dus de be- v^ree° aan eae. fmetting voortekomen, vervoerd moeten wor- ne^onreine den. 46. Want al wie maar even in zulk een vs: 64. En huis gaat, het zij dan dat het hem bekend gaat ten eeni- zij, of niet, zulk een is zelf onrein tot den **?>e* avond. 4.7. Zelf hii, die in zulk een twijfel- zal toegeüoten ^' , .. . hebben, zal011- achtig huis, waar van hij maar eenig vermoe- rein zijn tot den had, geilapen, of een etmaal vertoeft zal ^den^avoni hebben, die zal verplicht zijn van gewaad te ook in dat huis ' „ , . te (lapen legt, veranderen, of het doen wasichen. 48. Maar zal zijne kie- ingeval de Priester, op het nader onderzoek fc?,1™ . jnJ^ befpeürd, dat het niet voortgezet is, zo zal I2. Het zelve zal plaats hebben omen" zkifmet trent de meubilen, heeft hij een aarden vat £onrein"ziih gebruikt > het zal gebroken worden; zoo het tot aan den een houten geweest is , en cen ander wil 8%vs. ii. Daar het gebruiken , het zal alvoorens moeten ged?eVhLiewei-reinigd worden. 13. Wanneer hij, die dit ItJ™/™* ongemak heeft, daar van zal geneezen zin, Keroen heb- door cntlasting en uitzuivering van dc befmetzijne hande" tende ftoffe, zal hii gehouden zijn, zeven dan,oeidVateerheb: gen zich aftezonderen met verandering van geben : die zal j „ Seduurige baading in fonteinwater, ziine klederen '"L'J & a , . • i wasfchen, en eer hij in de zamenleevuig voor rem-zaï geb^n™" houden worden. 14. Doch tot de godsdienaan den avond! ftige vergadering zal hij niet voor den agtften heraarde vat 't welk hij, die den vloed heeft, zal aangeroert hebben za "ebroken worden; maar alle honte vat zal met water gefpoe d worden vs r? Als hii mi, die den vloed heeft, van zunen vloed gereni«" zal ziin, zo zal hij tor züne reiniging zeven dagen voor zich telen cn zUne klederen wasfchen: cn hii zal zijn vleesch met levendig water baden, zo zal hü rein zijn. vs. 14. En ten achttien dage zal hij wÓr zich wee tortelduiven, of twee jonge duiven nemen , en zal voor IVblvlb'ï aangezichte; aan de deure van de Tente der tzamenkomfle, komen, en zalze den Priester geven.  van MOSES. Hoofdd. XV. Si 3 dag toegelaten worden, en dan zal hii ver- vs. 15/En de * Priester zal die plicht zijn, twee jonge duiven, of tortelduiven bereiden,"eene te geeven 5 hij zal zen" moeten verfchijnen in gj! ^ène'ofitèn de tegenwoordigheid van Jehovah, cn de dui-..bnnd-óffer: zo? ° 0 • ^ ' zal de Priester ven den Priester overreiken. 15. De Priester over hem voor zal den eenen ten zond-, en den anderen ten gezichte', webrandoffer Aagten, onder bekentenis van zijne doodswaardigheid, zijne groote verplichting, nfcig doen. wegens dc redding, en op die wijze zal de der 'ccn' man, Priester hem toegauglijk maaken, in Gods tegenwöorcugheid. 16. Zelfs wanneer het ge- Mjièsgens zal. ö , f , a uitgegaan zijn: beurd , dat een man , de ontlasting tegen die zal zijn zijnen wil- hebbe , die zal verplicht zijn nxe^wawr^b* zich geheel te baadeii, en tot den avond d.e.n»eu onrein ° zijn tot aan zich onthouden van de godsdienftige za- den avond: ■ menkomfte. 17. Zelfs het kleed, jWaar in alle 'kleed,, en hij zal gelegen hebben, het vel waar op hij ^^.^M als op een matras lag, als dat befmet is, dcs bijicggens , r ' . , / wezen zal: dat zal het gewastenen moeten worden, en mag ook zaï met wadan niet voor den avond gebruikt worden, wordenden 18. Zelfs wil ik, om alle cerbaerheid te be- onrc]n ziJ'n tot 7 aan den avond: waaren, en het onmatig bijliggen te befnoeijen, vs. 18. Mits- dat man en vrouw beiden, fchoon anders het wouw, ais een huwelijk eerlijk is, den huwelijks plicht ver- bh£ richt hebben, zich baaden, en tot den avond leggcns bij haar 1 1 v cl- j • : gelegen zal heb- zich van de godsdienftige vergaderingen ont- ben : daarom houden zullen. 19- In den vloed van de S**»» bS5 den, cn onrein ziin tot aan den avond. vs. 19. Maar als eer.e vrouw vloeijende zijn. zal, yijnde baren vloed van bloed in haar vleesch: zo zalze zeven dage in vs. 16. Deze wet is wijs, en wekt de aandacht op de- pol/utiones nectarine, zo verzwakkende op — de lastigheid der afzondering, die men ondergaan moest, was doch een fchoon behoedmiddel, tegens de Onania , en bevorderde de vroege huwelijken, terwijl zij in den huwelijksftand de onmatigheid beteugelde. ÉL Deel. Kk  Het DERDE BOEK hare afzonde- vrouw, maar bijzonder in den bloedvloed, ring zijn , en zai zh verplicht zijn, zich zeven dagen van al wie haar ... , , , aanroert. zal cle burgerlijke zamenleevmg te onthouden , am l^fvont want een ieder die haar aanraakte, zou godsv-s. 20. En ai (g^flfc onrein ziin tot den avond. ao. Alles het geen, waar .. 111, , op zij in twre waar op zij gezeten zal hebben, zal onrein geicgen^ehï zijn : men zal in dat geval, zich moeten ben,ad om^ baadcn en tot den avond onrein blijven, dersaiies,waar 21—23. Zelfs, zo iemand maar dat aanroerd, zèten3he'bbln, waarop zij zat of lag, die zal godsdienftig za-^'1fImEz™} onrein zijn: ik wil de eerbaarheid op het zorgwie haar leger yiddigfte in dezen bewaard hebben. 24. Die zijne klederen in deze omftaiidigheden onbewust bij haar ligt, zlch^met' m- vviant met bewustheid, is 'er de doodftraffe op ter baden, en gg^d (jje zaj c]e zevendaagfche afzondering onrem zi u tot ö ' n 1 aan den avond, moeten ondergaan, en even zoo fterk verwle'e^enigtuig, outreiuigd zijn , in alles wat hij aanraakt. gezeteuP Z heb- 25- Zelfs wanneer eene VTOUWe buiten de geben, aangeroért w0011e ftonden, den bloedvloed of witten vloed zal hebben, zal .. ,. zijne klederen hebben zal, zo zal zij verplicht zijn, die 7Achme"wate" zelfde zevendaagfche afzondering te onderbaden, en on- jl0Ucje1I. 26 27. Haar bed en zitting zal be- rein zijn tot ,,,,,, , 1 aan den avond, fmettendc zijn, die het behandeld zal verplicht indien'hcPop zijn zich te baadéh, en van fchoon gewaad te wees^fai"zijn" veranderen; en zich tot den avond van de of op het tuig, godsdienftige bijeenkomften , te onthouden. waar op zij 0 zat, als hij dat aanroerde , hij zal onrein ziin tot aan den avond. vs. 24. Insgelijks zo iemant zekerlijk bij haar gelegen heeft, dat hare afzondering op hem zij, zo zal hij zeven dagen onrein zijn: daar toe alle leger, waar op hij zal gelegen hebben, zal onrein zijn. vs. 25. Wanner ook eene vrouw vele dagen, buiten den tijd harer afzonderinge, van den vloed hares bloeds vloeijen zal, of wanneer zij vloeijen zal boven hap afzondering: zij zaj alle de dagen des vloeds harer onreinheid, als in de dagen harer afzonderinge, onrein zijn. vs. 26. Alle leger, waar op zij alle de dagen van haren vloed zal gelegen hebben, zal haar zijn , als het leger harer a fzonderinge: cn alle tuig, waar op zü zal gezeten hebben, zal onrein zijn, naar de onreinheid harer afzonderinge. vs. 27. En zo wie die dingen aanroert, zal onrein zijn: daarom zal hij zijne klederen wasfchen, en ziel» met water baden, en onrein zijn tot aan den avond.  vaiy MOSES» Hoofdd. XV. 515 28. Doch ingevallc die vloed ophoud, zal zij vs. 28. Maar D , ... als zij van ha- nog zeven Jagen tot haare reiniging moeten ren vloed rein in acht neemen » en dan is zij in de zamen- ^ voor zich ieeving rein. 29. Doch niet voor den agtften «ven^ ^dagen dag, zal zij tot het heiligdom mogen nade- na zalze rein ren, en dan zal zij Verplicht zijn twee dut* zu"s. a0. Enop ven ten offer te brengen, 30. Eéne voor haa- ^'f^ re ftrafwaardigheid* de andere tot dankzeg- zich twee tor, , _ ,. . ..teldmven, of ging voor de ontheffing van dien ontijdigen twee j0ngC vloed. 31. Dit alles zult gij naaüwkeurig in g^"^ acht moeten neemen, op dat elk een, voor den Priester , 1 vi brengen , aan gevaar, cles levens door eene onbetaamelijke en de deure van oneerbaare nadering tot mijn voorhof, bewaard f^Je^komfte! blijve. 32, 33. Dezen allen zijn beftendige J»£ 30.. Dm wetten, die in de bijzondere opgegeeven ge- eene ten zondvallen naaüwkeurig moeten onderhouden wor- ten^rand-offer j bereiden: en Oen. de Priester zal voor haar , van den vloed harer onreinheid, verzoening doen voor 9ehovaVs aangezichte. vs. 31. Dus zult gij de kinderen IsRAëLs door ■vermaningen behoeden voor bevlekking , op datze in hunne onreinheid niet ftervcn, als zij mijnen Tabernakel, die in 't midden van hen is, verontreinigen zouden, vs. 32- Deze is de wet des genen , die den vloed heeft, en van den welken het zaad des bijleggens uitgaat, zo dat hij daar door onrein word: vs. 33- Mitsgaders van eene zwakke vrouwe in hare afzondering, en des genen die van zijnen vloed vloeijende is, voor eenen man, en voor een wijf; en voor eenen man, die bij eene onreine zal gelegen hebben. Jxvi.hoofdd. ehovAh gaf voorder andere wetten aan bevrijd blijve. 14. Want als bet dekke, en te reukwerk eene wolk maakt, zal hij eerst tot Vs. 14. Enhij het verzoendekzel mogen naderen, om zulks y0edVdes varmet zijnen vinger oostwaards, op en voor « nemen, «. het verzoendekzel op den voorgrond te be- nen vinger op jt _ het yerzoen- fprengen, en dit zevenmaal met zijnen vinger dekzel oostmoeten doen. 15. Dit voor zich zclven ver- ™n richt zijnde, zal hij den bok ter verzoening van 't volk Israüls, laaten Aagten, en ook bioed zevenmet deszelfs bloed in het heilige der heilige ^ moeten gaan, cn daar zo mede handelen, als fprengen.^ hii met het bloed van de varre gedaan hadde; na zal hij den J , 1 1 „>. bok des zond- de befprenging moet ook op, en onder liet offins,dievoor verzoendekzel gefchieden. 16. Op deze wijze j^^g^» zal hii vergiffenis doen, voor de onbedachtzaam-en zal zijn j o - .. bloed tot r>in- heden der kinderen Isracls , waar me- nen in het voorde zij zich in dat jaar verontreinigd hadden; j£nfeen zal ook voor alle opzettelijke overtreding van de-zijn^ ^Woed wetten hunnes Konings die onbekend geble- met het bloed ven waren; ook zal hij het zelfde doen in den d"anvhaereft, ai voorhof van het heilige, en in den open voor- ^ hof; want deze veldtent des grooten Konings zoendekzei, en " voor het ver¬ zoendekzel. vs. 16. Zo zal hii voor het Heilige wegens de onreinheden der kinderen van Israël, en wegens hunne overtredingen naar alle hunne zonden verzoening doen: en zo zal hij doen aan de Tente der t zamenkomfte, welke met hen woont in 't midden van hunne onreinheden. vs. 13. De nevel zal hem verhinderen, op de arke duidelijk te Zien, — dit was het gevolg van het zetten van het vut in het heiligdom. Kk 4  5ao • i Het' DEED E B 'O E K vs. i?. En door allen zulke daaden verontreinigd was gegeen mensch , . f zal in de Teute wiirueu. ij. hen ieder wachte zich op het kfmf^m', zorgvuldiglle, het zij Priester, het zij Vorst, nis hij zal in- om geduurende dien tijd, dat hii in het heigaan , om in 'c . ° , ... . J Heiligeverzoe- lige der heilige is, om vergeevmg te verwer- to^da" h1"eza! ven •> *w 'm de veldtent te komen: hij moet intk.-men: zo ecrst van ]ier verhoor bii zijnen Koning, zal hi) verzoe- ' . . . ning doen voor wedergekeerd zijn, en voor zich zclven, .het zün 'mnsVen priesterdom.,' cn het volk ontilag verkrecgen g^cete^n ''ebben. 18. Dc altaar die Jehovah''s lpijstafel ISlsAii8" Diar '8' ^ ^ ^™ m met 'oloed des varren en na zaï hij tot des boks weder ontzondigen, door de hooryoor**W»>S«i'i ncn van (^cn ^taar te doen fprengen. 19. Tot aangevatte 15 > zevenmaal zal hij die befprenging aan den al- uukomen , en -J r 0 " voor den zei- taar moeten ven'ichtcn, eer die weder gezuinlng doenV cn verd is van deszelfs onheilig gebruik, door het Moè"d*dcsfw volk' ^ Jaar' met de olferanden vcrontreirc, en van het nigd: 20. Als al dat bepaalde werk tot verHoed des boks ■ . , , . 1 nemen , cn zoening van het bumentte heiligdom cn oen om bb.de hoor- voorhof verricht is, dan zal hij eerst dien nen des altaars, 1^]. dje c}001- }lct ]ot; levendig ÏS gebleven, vs. 10. Enhij 7 . zal daar op laaten aanvoeren. &k Hij zal plechtig beiden van dat bloed , , , , r, . " ,. met zijnen vin- zijne hanuen op het boord van dat levendige ftrrcngene:men #F , onder llatigc nedcrknieling , hij zal dicrirci- cn vallen . op het aangezicht door dc afgezongen-van de on- dcncn des volks; hij zal uit aller naam beenderen van tuigen , dat zij zich fchuldig kenden aan I s K A ë l. vs. 20. Als hij nu zal geëindigd hebben het Hciiige, cn de Tente der ■t'zamenkomfte, en den Altaar te verzoenen: zo zal hij dien levendigen bok toebrengen, vs. ei. En A.ïron zal beide zijne handen op het hoofd van den levendigen bok leggen, en zal daar op alle dc ongerechtigheden der kinderen van Isracl, en alle hunne overtredingen, naar alle vs. 20. Zo dra de bok ter bellcmJcr plaatze was, waar heenen hij de uouden droeg, hield hij op eene godsdienftige betekenis te hebben, dus vervallen allen bcuzelareijen en bijgelovigheden omtrent denzelven.  van M O S E S. IIoofdd. XVI. 5« ichcnnis der goddelijke wet , door verzuim J^^j^ zo wel ais door opftand, naer den aait van zal die op het . ,. , . i _ „ hoold des boks 's volks zonden, die onderlclieideu optellen, ]eggen; en zal hij zal betuigen, dat nu de bok voor Jeho- vah tot verzoening van dezelven geflagt Zij, man,,, die voor D , handen is, naar en fchoon dit hen mets beveiligde voor net de WOefUjne toekomende, dat zij nogtans op dezen bok ultva'en„2. Dus als levendig geworden, dat alles overgedraa- ^^ngen hadden, eii ten bewijze dat het volk nu neongerechtigontheven is, denzelven vrij laaten zouden, gezonden land waarom hij denzelven, door iemand die maar voor de hand is, zonder eenige verdere plech- in de woeftijne ' , . , 11^,. uitlaten, tigheid, naer- de algcmecnc weide zal laaten vs- 23. Daar vervoeren. 22. Op deze wijze zal die bok g^^fë tcn getuige zijn, dat nu de overtredingen t' zamenkomfte & o j •> komen , en tegens hunnen Koning begaan, door denzel- zai de ünne • • • c klederen uit- ven overgenomen zijn,, om ze m eene atge- docn) die hij zonderde reine plaatze te draagen, waarom aangetohad^, hij vrij moeten weiden: 23. Als dat alles ver- Heilige ging-: richt is, dan zal Aüron dat bijzonder hei- daarhïiten. lig wit gewaad in de tente uittrekken, en al- J^J^ les zal daar tot een volgend jaar moeten be- in de heilige „ TÉ.. , -. plaats met wa- waard worden: 24. EerTuj evenwel zijn ge- fer baden , en woon Hoogenpriesterlijk gewaad aandoet, zal hij, alvoorens zich zorgvuldig geheel moeten zal hij uitgaan, . vs. 23. De in der dasd eerwaardige Hi nl op en die in de Bijbel van N. van K. uitvoerige en gewigtige aantekeningen over dit Hoofddeel heeft doen plaatzen , meent dat ook dezen klcederen , eer hij dezelven aantrok , alvoorens zijn gewasfehen; — doch dan moet men vooronderftcllen datze ook daar gewasfehen zijn , het geen mij meer oneigen is. vs. 24. Verzoening doen: de bctekenisfen van dit woord in den Joodfchen Godsdienst zijn eenigzins verfchillende; ik heb dit lang gemerkt,, zonder de kragt daar van duidelijk tc voelen; hier is eene, die in alle Kk 5  522 Het DERDE BOEK en zijn bran d-baaden, en dat wel voor dat hij het brandbrami'-offer d'es offer voor zich zelven, en voor het ganfche denkS endoor volk ■> om zicn zelven en het Israëlitisch zich, m wor vor|c zo te aanneemenlijker te maaken. 25 Ook zoening doen. zal hij het vet der zondoffcren, zo voor zich, zal'Shij2hctCvétt als voor de gemeente, op dien tijd op het aldes zond-offers taar verbranden; 26. Die den anderen zijne op den altaar 3 aanfteken. -vrijheid wedergegeeven heeft, zal ook verden'bok, wei-plicht zijn zijne kleederen uittcwasfchen, en galmde" W bok zich geheel te baaden, eer hij weder in het was, zaï uit- ieper"mag toegelaten worden. 27. Doch de gelaten hebben, ° , . , , • ' i . zal zijne Wede- varre zelv , voor zich en het priesterdom ten en" zijn* zondoffer geofferd , zal met den bok des met water ba- zonfJofters voor het volk , welker beiden den : en daar . . . va zal bij in 't bloed tot verzoening voor beiden 111 het omleger leama^ faen(te heiligdom gebragt is geweest, zo als zond-offerrs,Cen ziJ zijn ■> blliten het leSer vervoerd worden, den bok des en daar 1T1et huid en vleesch en mist geheel welker Woed tot asfche verbrand worden. 28. Zij die tot om veraoUnl dat werk verkooren worden, zullen gehoutèdben in bet 1en z\:n hunne klcederen te reinigen, hunne Heilige , zal J ..... men tot buiten Hgchaamen te baaden, eer zij weder 111 de toereng:Crdöch legerplaatzc vrij vat bèfmettinge mogen verhunne vellen , , hun vleesch, en hunne rnift zullenze met vuur verbranden, vs. iB. Die nu dezelve verbrand, zal zijne klederen wasfchen, en zijn vleesch mee water baden: en daar na zal hij in 't leger komen. de brandofferen veel ophelderd , en ook daar op moet toegepast worden, in de vorige Hoofddeelen; fchoon Huogenpriester en volk door den bok voor een jaar verzoend was, blijven beiden nogthans zo gering in de oogen van hunnen Koning , en hebben zulk een beftaan, datze door een brandoffer zich veraangenaamen moeten, daar zij in zich zelven niets hebben het geen hun Heer zou kunnen behagen, en dit over het geheel van dien Godsdienst in het oog gehouden, geeft zeer veel gewigt aan de waarheid van het leerftuk der verdorvenheid bij den Jood.  van MOSES. Hoofdd. XVI. 5^3 keeren: 29. Deze wet van den grooten ver- vs. ^ En zoendag, zal bij u altoosduurcnde zijn; de eene _ eeuwige tijd wanneer die dag zal komen, zal weczen g»^ in de zevende maand van het jaar, wanneer zeve^emaató, sii uwen oogst ingezameld hebt, en gij u dcrmaand,uwe ° •' 11 j zielen veroot- dus het best fchikken kunt tot zulk een dag; mocdigen, en van den avond des negenden tot dien van ^ fa™=* den tienden, zal het vasten , verootmoedi- ^£^u "ocbl gen, het ftaaken van allen arbeid duuren, die in 't mid- nicmand zal van die verplichting vrij zijn, ^"vreemdeling die onder u gezeten, is, het zij bij dan van verkeen. ^ geboorte een vreemdeling, of inboorling zij. op dien dag zal ..... ev, 7 ji, hij voor u vcr- 30. Want die dag is bet, waar op Jehovah s zoenillg d0en, Priester, voor allen 'svolks zonden vergiffe- «n™m- nis zal zoeken, op dat de rechtmatige oor- uwe ' zonden . cv 1 7 c zult gij voor deelen door vergeevmg van Jehovah alge- jebovab's aanweerd worden. 3Ï. Deze dag zal het gan- ^c^r|^fche volk als een allerplechtigften Sabbath vie- si. Dat ren, evenwel met de diepfte verootmoediging, bati der ruste fchoon dezelve met vreugde eindigt; en dit g{j^e°Pzieien zal altoosduurcnd moeten onderhouden W»^JJ* den. %n. En elk opvolger van AaRON, na wige inzetting. 3 . . ... , .. •• vs. 32. En de dat hij plechtig ingewijd zal zijn, en zijne priester, dien gefchenken aan zijnen Koning opgebragt zal ^enwie|fah^» hebben, zal gehouden zijn , jaarlijks die men gevuit zal , o J ,. .. hebben , om plechtigheid te verrichten, op die wijze, en voor zijnen vain dat gewaad, het welk daar toe in het ^imrtteI>%s: bijzonder bewaard wordt: 33. Op dezelfde «««^^ wijze zal hij allen de vertrekken van het hei- doen: ais hij ligdom, met den voorhof voor het priester- dcrcnTde heidom , en voor de burgerlijke ordening , Mgf gfgjfc ontzondigen. 34. Laat dit toch zorgvuldig ken hebben 1 0 J vs. 33- Zo zal hij het heilige Heiligdom verzoenen, en de Tente der t'zamenkomfte , en den Altaar zal hij verzoenen: desgelijks voor de Priesteren, en voor al net volk der gemeente zal hij verzoening doen. vs. 34. En zal u tot eene eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen van IsRAfei. van alle  tSH Het DERDE BOEK hunne zonden Voor altoos in aclit genomen worden, dat 'er eenmaal des . jaars verzoe- eenmaal des jaars, zulk. een dag van verzoeen'men dèed^ ning gevierd worden. — Men begon dan ook seiijk jebovab fcZe wet te gehoorzaamen, door de bepaaMosr.s gebo- , den had. ling van zulk een' dag, naer het voorfchrift van Moses vast te Hellen. xvii. HOOFD- -r DEEL. I vs. i. verder i. Iehovah vervolgde om andere wetten %?kUosEf,^ Moses mcdetedeelen, a. Met bevel, zeggende: om ze door A Sr on aan de natie bekend te vs. 2. Spreek •. aüron, laaten maaken: die hij wilde dat ftipt 011- en tot zijnen, , , , , , ...... zonen, en tot dcrhouden zouden worden, dewijl daar m ren dvankiniT- z'ine Majefteits recliten waren opgcflo.tcn. racl, en zeg ]Yet om geene dieren te flapten buiten tot hen; dit is a „ het woord, 't het offer. %ztlAmhe™"t, 3- Êlk lid van dit volk, die cen os, lam zeggende: 0f p-ejte 0f dieren die tot den altaar gebruikt vs. 3. Een 0 ' 0 .. ieder van het worden, in of buiten het leger Aagten wil. RAëL^dle ee-4' Zal alvoorens gehouden zijn, dat zelve nen os, of Vjeest fen0vah voor de tente der zamenkomAe Jam , of geite ■" in het leger ten offer aaiitebieden; die, zonder dat in acht flachtcn zal; , . , . ,..r . . of die [ze] te neemen, geduurende het verbhjl m deze tenAh«™ègïr: woeftijne, van dit vee Aagt, zal gereekend vs. 4. En de- Worden, eene doodflag begaan te hebben , zelve aan de ' ,1 ti deure van de hij zal daarom zelfs ltcrven moeten. 5. Ik menkomftenlet begeer zulks, om dat ik geen Aagtofferen brengen zal , mecr c|jc tot m„ mt Jn cuc huisgezin na de om Jebovab cc- ' 0 0 ne offerhande aartsvaderlijke geboorte geflagt mogten worden, Tabernaker"te buiten de veldtent wil aanneemen; zij zullen btoednzai dien auen daar moeten aangeboden worden, en wel zelven man toegerekend worden, hij heeft bIoed| vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden van zijn volk uitgerooit worden: vs. 5- Op dat, wanneer de kinderen van IsRAëL hunne flachtofferen brengen, welke zij op het veld (lachten, datze die Jebovab toebrengen, aan de deure van de Tente der t'zamenkomfte tot den Priester: en dezelve Jebovab tol dank-offeren Hackten.  van MOSES. Hoofdd. VXII. 525 Jehovah ten dankoffer: 6. Ingevolge eene an- ^jr** En dz dere orde te vooren gegeeven, zal dan het bloed op Volbloed door den Priester voor Jehovah ten aan de denre dankoffer komen, en al het vet, het geen ik van decente voor den altaar gefchikt heb, behoorlijk tot komfte, fprcn- , , gen: en hij zal een aangenaam gefchenk voor Jehovah geotterd. het vet aanfte- worden; 7- Hit* Ha ik te meer op, om daar ^"^Jtenij- door alle gelegenheid aftefnijdcn tot het fnoo- k\^f\n z!j de «ebruik der Satvrs, de afgoden die in dc- zuilen ook niet ö , . . . •■ 1 • r 1 meer hunne ze woeftijne van de inwooners geëerbiedigd flacht . „neren worden, ook met offeranden vereert: ik wil ^mJfe^! „j, 3_7. Deze wet is zeker onderfcheiden van de volgende vs. 8. op deze wijze, geen beesten te Aagten, dan alleen voor Jebovab, aan de plaats des Tabernakels, zij heeft geduurende het woeftijn verblijf, veel nuts kunnen veroorzaaken, zo werd het vee bewaard; dit deed hen naer vleesch haaken, cn dewijl doch het vet cn het bloed, alleen hun verboden was, zo vcrlooren zij maar eenige ftukken, die voor den Priester waren, cn konden zich daar hij hunne verplichting levendig herinneren, die zij aan Gode verfchuldigd waren: — de vehoederij was in de woeftiine van veel belang, cen bron van veel voedzel vooral zuivel — men kon daar door al ligt ontdekken, of een perfoon afgoderij bedreeven had, dus 'er veel wijsheid in deze wet is — daar bij luidde deze wet' voor hun zo vreemd niet, daar zij al gewoon waren in Egypten aan zoortgelijke gebruiken onder die natie; zo dat men het leven van ccn mensch voor dat van het vee gaf: zij word weder Deut. XII: 15. afgefchaft , deze wet fchijnt ook die uitwerking gehad te hebben, dat zij tot gierigheid, in hunne fpaarzaamheid, overgeflagen zijn; van daar de klagte Amos V: 25. buiten het bijgeloof waar over de Propheet zich uitlaat, noemt hij verwijtende hunne fpaarzaamheid in het offeren. vs. 7. Het woord duivelen, heeft hier zeker de gewoone betekenis bijous niet: naer de lettel' zou het weezen ie bairige, het geen zeker het best van de Satijrs of de Silene der Grieken han gezegd worden. MiciiAëi.is in Comm. Gotting Tom I. pag. 6. is hier over uitvoeriger; ouder dien naam worden ongetwijfeld woud- of woeftijn-goden door de wet bedoeld; misfchien ook tie Mondei, eene Egyptifche Afgod door Ja»-  52ö Het DERDE BOEK hoereeren, of- dat dit in allen gevallen nagekomen worden; iun^cne^eeu- van het tot nog toe geoorloofde gebruik zal tón'vBor-aun? men' on&K welk voorwendzel ook, zich ontne geflachten. houden moeten. tot 'hen, een Wet, alleen te offeren in den Tabernakel. huize vTn 8- Bevccl daarom , door eene uitvoerige RAëL, en van wet fat een ieder, het zij inboorling, het de vreemdelin- ' ' . ° gen, die in 't zij vreemdeling, die tie burgerrechten onder u airvreemdeUn1- geniet, en zich verplicht rekent een brand- of di" cTfbïï flagtoffer te offeren, 9. Gehouden zal zijn dit offer, of nacht-over te geeven, aan het priesterdom, om in offer zal offe- , , ,. ^ . . , .. . .. ren. den voorhof aan jehovah door zijne eigen die- totvs'de ^.„re naaren toebereid te worden: die de wet, on» van dc Tente fjgr Wat voorwendzel ook, overtreed, zal der t'zamen- , ... „ c , ~ ., , komiie niet zal aan oen lijve geitralt worden: 10. Daar ik de hetze!ve'?«i™ ftioode gebruiken in de woeftijne weete, om den-tdiebzeif" die Satyrs offeren, bloed te drinken; herde man zal uit haal ik het nogmaals, dat noch vreemdeling, ii*"erooiTwor" noch inboorling zal mogen bloed gebruiken, de"s 10 Een °P wehke wijze ook, die zulks onderneemt, jeder ^uit het fchoon in het heimelijke, ik zal hem met r a er. , en uit mijn wraakvoimis onmiddelijk vervolgen, tot de vreemdelingen , die in 't midden van hen als vreemdelingen verkeeren, die eenig bloed zal gegeten hebben: tegen diens ziele, die dat bloed zal gegeten nebben, zal ik mijn aangezicht zetten, en ik zal die in 't midden van haar voik uitrooijen. Jablenski in zijn Pautbcon befchreven. Doch wat de Geleerden liierover aanmerken uit Jefaias XXXIV: 14. is het beflisfende, dat het Satijrs zijn, zulken zo als de Dichters fchilden, en niet zo als Bosch art bokken die godsdienftig vereerd werden. vs. 8, 9. Dit is in de gewoone gevallen: van meer noodzakelijkheid werd de bepaaling der plaatfe bij hunne intreding in Kanaan, om geenen plaatfelijken eerdienst te bewijzen, aan zulken oorden, die door «le lotgevallen van hunne Voorvaderen, vermaard geworden waren, noesten allen behoedmiddelen dus bedagt worden,  van MOSES. Hoofdd. XVII. 5*7 dat hij door den dood uit de zamenleving uit- ^{^g o-eroeit zal ziin. n. Daar in mijn dienst het vleesch is in het 0 . J , .... bloed, daarom bloed voor de ziel gerekent word, neb ik ik het u op den het alleen tot den altaar gefchikt, om, ziel ^ voor ziel eifchende, de plaats geftelde ver- uwe zielen v i ' verzoening te zoenins te doen: de groncllag aezer wetten doen: het is het b, in • • ™. bloed,datvoor is, zonder bloedftortmg geen vergeeving: hier- de zi'ele ver. om kan ik zulk eene daad niet ongewrookcn |oemng doen laaten , maar moet die, als een fnoode afgoderij vs. 12. Daar- ... , , , K omheb ik den ftratTen: 12. En dit is de hoofdoorzaak van mij- kinderen van newet, reeds plechtig onder het volk bekend z^t*|eLne gemaakt, die evenwel gefchonden word, om van u'zaibloed *■> ' „ :.. ' eeten; nocli de alle voorwendzel aftefmjden, bepaal ik dat nu vreemdeling , naamver. 13. Zo ver zelfs, dat een ieder, d^ingS v[n6™ü het zij inboorling of vreemdeling, die ter jagt nudden^van^u gaat om eenig rein gedierte of gevogelte te bloed eeten. jaagen, het geen hem tot fpijze geoorloofd is ieJ£ 00'k va" te gebruiken, fchoon het niet tot den altaar jtelgdwv» gebruikt worde , nogtans zijn gevangen wild van de vreem- ontzielcnde, deszelfs bloed evenwel niet zal aies vfeemdeiin- mogen gebruiken; maar het bloed op den de» grond zorgvuldig zal moeten laaten uitlopen: keeren,dieeen , • 1 1. ir IJ- + A Wlldt ëedierte» de jaager zal het zelf zorgvuldig met zand 0f gevogelte, moeten overdekken; 14. Want die Helling geld *£rdt> sff etdg bij alle dieren dat het bloed voor der dieren i"h£^vangen, J zal hebben; die ziel gerekend worde ; het word godsdienftig zal deszelfs bloed vergieten, cn zal dat met ftof bedekken, vs. 14. Want het is de ziel van aile vleesch; zijn bloed is voor zijne ziele: daarom heb ik den kinderen, van TsnAëL gezegt , gij zult van geen vleesch het bloed eten: want de vs. 11. Het zou zeer oneigenlijk, ja tot verwoesting van de godsdieisfflge denkbeelden, in den fchaduwdienst geweest zijn, van zijn esge ziel, die tot verzoening gegeeven werd, te eeten — doch de verzoening door der dieren bloed werd aangenomen, om eenen die eigenlijk in de plaats gelteld zou worden, waarom ook de Heiland vrijheid gif om dat bloed in het zinnebeeldige te drinken.  5s8 Het DERDE BOEK zici van aiie jn plaats van de ziel gereekend, hierom is zihiCSbioeci"zo mijne wet algemeen, dat elk van bloed zich 7.1\ uUgerooit onthouden zal, van welk dier het ook zij, worden. om dat het in mijn dienst voor deszelfs ziel gereekend wordende, dan ook niemand buiten mij toekoömt; hierom is het, dat ik de flraffe daar op bedreigd, ook algemeen wil bcvs i- En »reePen hebben. 15. Het misbruik het geen alle ziel onder tans Weder plaats heeft , verplicht mij bij de inboorlin- . , f gen, of onder deze gelegenheid, om het verbod aan elk wege„V,redTedeèen der te hernieuwen, dat geen Israëliet of icdood aas, of mall(j die mede opgetogen naer de wocttijne, het verfcheur- ro o j de zaï gegeten net inboorlmgs recht geniet, vermag van een zMzjjneMedè- geftorven dier, door een natuurlijken dood, ren wasfchen, c ?t „QCn door het wild gedierte aangerand en zich met b , s water baden, j= te eeten; die het onwetende gedaan heeft, cn onrein zijn . . ,. tot aan den en het ontdekt, die zal gehouden zijn een zaThü rein zijn! alldcr gewaad aantetrekken, zich te baaden, cn van alle godsdienstoefening m het openïndien'hij [die] baar tot den avond zich tc onthouden: 16. Onnietwascht^en Verhoud hij dat niet zorgvuldig , verzuimt niet baad: zo j^j deze plechtigheid, hij zal voor zijne onongcrechtigïeid gehoorzaamheid boeten, even als of hij met dragen. z^n weten daar van gegeeten had. xviit.hoofd- _i deel. r vs; l\y?ldcl 1. Jehovah gaf voorder aan Moses nieu- fprak Jebovab ° tot moses, we bevelen , die als beftendige wetten in Is- zeggende: , vs. 1. Deze wetten zijn bij de Kristenen nog heden van veel belang, die zich daar naer eenigzins fchikken in hunne burgerwetten, op de vooronderfteUing , datze op de natuurwet rusten ; doch in de gronden verfchild men. Bij den eenen is het de natuurlijke afkeer om naastbeftaanden te huwelijken — bij anderen om dat zulke geflachten ontaarten — en dat de liefde «ion niet algemeen tot bet ganfche menschdom uitgebreid zon  van MOSE S. Hoofdd. XVIII. 5^9 KAëL moeiten onderhouden worden, a* Waar- om hii dezelve aan de vergadering van de van isitAëL, J , . en zegt tot hen; Oudften ter bekendmaaking overgeeven moe- jkDen fte. — Zij hebben ditmaal eene zeer uitvoe- uw mMa. rige inleiding om de' verplichting te fterker aantedringen. . Wet, 'aangaande de bhedfchande. Ik Jehovah, uw Befcherm - God, begeer op het ailerplechtigfte. 3. Dat gij u wachten zult, vs. s. Gij , , „ zult met doen van dé zeden en gewoonten der h-gyptenaa- naar de werken ren, een volk waaronder gij. zo lang verkeerd ***** hebt. en waar gij de bloedfchande ongeöraft gü gWoont ' ° •> .. hebt: noch naar gezien hebt; nog veel minder zult gij mogen" de werken van Volgen de zeden der Kanaiiuitcn hier omtrent. ^qj^Sr h*- 11c die u in Kanaan geleiden zal, wil vol- n™ikre^- firekt niet, dat gij hunne zeden overneemt,' doen, en zult .... . ,r , . in hunne inzet- veel mm dan, gebruiken uit valfche gods- tingen niet dienst begrippen gebooren , omhelzen zult. wandelen. 4. Met billijken aandrang, vorder ik van u ^J^^S dat gij in uwe zeden, de rechten door mij, u ingedrukt, zult betrachten, en u volkomen gij houden,om _ "., , .. ... j ,„ in die te wan- fchikkcn naer mijne bijzondere wetten , u ge- delen . ik be„ geeven, op dat die alleen het richtfuoer van ^*'£r£> uw uwe gedraagingen zijn; daar ik Jehovah, .uw vs. 5. ja mij° , , _ .'. .. ... ne inzettingen Befcherm-God ben, 5. Ja zo gij mijne rijks- en rechten zult bevelen , en de rechten die mij als uwen Schepper toekomen, naaüwkeurig onderhoudt, dezelve doen rr ' , .. zal , die zal zult gij de voordeelen derzelver plukken: gij door dezelve L .. . . . , .*. leven: ik beft weet mijne toezegging, al wie, hij zij wie hij jlbovab, zou worden — anderen weder, om de hoererij door de gemeenzaamheid met bloedverwanten het iterkst te verhinderen, de laatfte rede fchijnt wel de gewichtigfte te zijn, en wordt door Mhs. het m**%*. aangedrongen. vs. 5. Leven, dat is gelukkig zijn. Mus, tL Deel. U  53° Het DERDE BOEK vs. c. Nie- zij, een flapt betrachter is, zal voorfpoedig, eenige ™ mbt' een gelukkig leven daar door verkrijgen; dit ftaande van zijn beloove jjv die de onveranderlijke zelf ben. vleesch nade- ' ren , om de \\r_ Vi'il niet dat iemand uwer zich met zijn ontdekken: Ik lijllijke naastbcftaande in zulke gemeenzaame be"/'*71"'*Gij verkeering inlaate, als in de huwelijken plaats zult de fchaam- neeft: nct zij u genoeg, dat ik Jehovah u te van uwen -■-■«.,, i , i vader, cn de dit bevel geeve, ik zal u nader bepaalen, ^""moeder hoe vette ik dit algemeen verbod wil bcgreeirfetontdekken: ,üeu UptL^. 7- Qjj ^lr de cchtverbindtenis zij is uwe moe- -t . . . der, gij zult Van uwen vader, en uwe moeder met ontecnteteontdckk™"-ren, dat gij ze huwelijkt; zij is uwen moezuu'deréhaam- der cn daar door onteert gij uwen Vader: te van de huis- s. Gij zult u ook wachten van eene verbindvrouwe uwes J ... vaders niet ont- tenis aan te gaan met de huisvrouw van dKmS uwen vader; fchoon gij 'er niet uit gebooren uwen vader. tffe. 7\\ yjift na 's vaders dood wel onder vs. e,. De ' •' 3 fchaamtc van nwe befchcrming, maar zulk eene nauwe ver- Xc"erter'vaen biudtenis zou tot oneer van uwen vader zijn: uwen vader, q k verbiede ik het huwelijk met uwe zusof der dochter ' ' van uwe moe- ter, het zij zij uwe halve or uwe bcele zus'borcu^'Tbul- ter zij, het zij zij uit eene wettige huisnare fcha°am"e vrouw, het zij uit een bijwijf gebooren zij, zuit pij niet ont- }k wil zulk ccn nauwe verbindtenis niet dulden: evs.enio. De ]o. Ook ver'uiede ik het huwelijk met uwe debadocbterVu- kleindochter, het zij uit uw zoon of uit uwe wes zoons, of dochter gewonnen ; zulk cen cchtverbindtenis van dc dochter ° uwer dochter, ;s te na, zij ftaan onder uwe beicnermmg: hare fchaamtc ' • zult gij niet ontdekken: want zi] zijn uwe fchaamtc. vi. 6. Het tvoord is kragtig — naastbellaanden is een (luk van het vleesch een gedeelten van het ligchaam uitmaakende. vs. 9. De Dochters van bijwijven werden anders zelden in het huis opgevoed, en dan zou de rede van al te groote gemeenzaamheid hier geen plast» hebben, evenwel verbied de wet diergelijke huwelijken.  van MOSES.' Hoofdd. XVIII. 53i ii. De dochter van uw ftiefmoeder (die fchocr. vs. n. d = j fchaamtc va11 niet uit uw vader gebooren , nogtans door de ■>. ,-v.ter der zijne verbindtenis uwe zuster is) zult gij niet J^fe^ ten huwelijk neemen: 12. Met uwemoeij, van ^«tog 's vaders ziide, zult gij u niet mogen verbin- is uwe zuster,) J _. ' ' , ■ ■ . - ,->__, hare fchaamte den, zij bcftaat uwen vader te na. 13. um,^ gij niet die zelve reilen ook, keur ii:. het huwelijk, ontdoken. £ met uwe moe'n' van 's moeders zijde, af: zult dc fahaam- „ ... te van de zus- 14. Hierom ook zult gij, met dc huisvrouw ter uwes va- van uwen oom vart 's vaders zijde, niet mo- 'fg^jffi gen huwelijken; 15. Ook zult gij u wachten »f«ftaan^de" van te huwelijken met dc vrouw van uwen Vs. 13. Gij .. . zult de fchaam- eigcn zoon; zi] was met uw zoon te nauw te van de zus. verbonden. 16. Gij zult u ook wachten om pen huwelijk met eene behuuwde zuster aan dekken : want J . . , zij is uwes moe- te gaan , zij was te nauw verbonden met ders nabeftaan- tiwen broeder: 17. Vooral zult gij u wach- d%s_ ^ Gij ten. om moeder en dochter na eikanderen te zult de fchaam" , , te van aeri trouwen , ook niet haar s zoons dochter, broeder uwes fchoon niet bij u verwekt in het huwelijk, JJ^Sj- zo min als de dofeter van haare dochter, zij a^-gijgjij zijn te nauw verbonden aan uwe eerde huis- deren, zij is vrouwe: 18. Zelfs wil ik niet dulden, dat uw,es_ "f"" Gij- zult dc fchaam- te van uwe fchoondochter niet ontdekken : zij is de huisvrouw van uwe zone, gij zult hare fchaamte niet ontdekken, vs. 16. Gij zult de fchaamtc van de huisvrouwe uwes broeders niet ontdekken : het is de fchaamte van uwen broeder, vs. 17. Gij zult de fchaamtc van eene vrouwe, en van hare dochter niet ontdekken: de dochter van haren zoon, noch de dochter van hare dochter zult gij met nemen ' om hare fchaamte te ontdekken , zij zijn nabeftaanden , het Is eene fchendeliike daad. vs. 18. Gij zult ook gene vrouw tot liare zuster nemen : door baar jahuzij optewekken ; door dcrzelvcr vs. 17. Het onderfcheid tusfchen fchande en onzinnigheid, is ligt te vinden. In de patriarchaalen tijden, waren zommige gebruiken hier omtrent noch geen fchande, om dat zij op eenvouwigheid en niet op zekere bijgelovige beginzels (leunden. vs. 18. Naer de letter gij zult geen Vrouw bij baar Zustor mimen, LI 2 *aP  Het derde boek fchaamte nef- gij tWCS VTOUWeh VaTi gelijken fallg Zlllt hUhaar leven', tê welijken, ik Wil niet dat gij haar het verdriet ontdekken. aandoet, dat zij die zelfde huwelijksgemeenvs 19. ook zaamhéid met haar's gelijken voor haare oogen zult gü tot de 2ien moet. afzondering van Wet bij cie volkeren gefchonclen. 'SÏÏS: if. Ook wil ik niet toelaaten, dat gij huren , om hare ,vcjij]csnremeenfchap, met eene vrouw zult hebfchaamtcte ont- 1 9 . .. ..... ... dekken. ,, ben, wanneer zij in dien tijd is dat zij haare zult' nièth,icg- afzonderingen 'volgends de wet houden moet. gen bij de y jf verjj;e(je jg u je gemeenfehap met huisvrouw van , ,1 uwen naasten eencs anderens huisvrouw , onder welken om me* 'haaf voorwendzeis ook, al was het alleen 0111 haar «mein te w-ur- te bevmcnten ■ zonder oogmerken van wellust; vs. 21. En gij want gij zoudt daar door ten hoogden onrein zult var. uw a J ... 1 n. 1 a zaad niet geven, WOl'deil, 21. Ook Zlllt gij U Op het itellvtte Mo\olT' door wachten voor die gewoonten uwer nabuuren, [het vuur] te ^ t zjj om jn j]el- huwelijk te gelukkiger te doen gaan: en • den naam van zijn, hunne kinderen aan den Moloch wijden; zult0"gf 'niTt zulk een gruwelijke daad, zoude de hoogfte b™w.ik fchennïs zijn van de eer uwes Beftheim. vs. iï. Bij Oods. — Herinnert u dat ik Jehovah ben, eenen man zult . . - , gij niet leggen, die niemand nevens mij kan dulden. 22..U0K kebijSf; zult gij u wachten van die fnoode zeden der dat is eengrou- Kanaaniteft, die in Sodorn cn Gomorrha zo wel. dat is volgens de Hebreeuwfche wijze van fpreeken , gij zult geen twee gelijke Prauwen neemen, volgens mijne vertaling, is dat fcherpzinnig verfchil onder de geleerden hier beflist. MichaSlis en Premontval heb ik hier in gevolgd. vs. SI. Gij znlt den naam van God niet affebaffen , ftaat 'er eigenlijk, en de zin is dan, ik zou dat even zo reekenen als of gij mijnen Godsdienst geheel verloochend hadt. Der Jooden beuzelende verhalen, als of de kinderen maar door het vuur gezuiverd werden, en niet verbrand; zijn enkel uitvindingen om hunne natie te verfchonen.  van MOSES. IIoofdd. XVIII. 533 kennelijk geflraft zijn; 23. Ook heb ik den uiterfte afkeer, van eene andere onder hen Wgea beest bekende fnoodheid, dat gij u met eenig beest da?r me'de on. vermengen zoudt, of dat eene vrouw onder : te u, op welke wijze ook, zieh met dieren ver- meno-en zoude; het is niet alleen grouwehjk, een beest, om ' 9 .... nr 1 „n„„ daar mede te maar zelfs onzinnigheid. 24. Wacht u van allen docn te hcb. deze verboden fnoode gebruiken, die ik vpf- ^ J^,*» ff rekt niet dulden kan; laat 'er u niet toe ver- kevermenging. T7- I VS' -4* voeren als gij bezitters van Kanaan wordt; verontreinigt u dat volk is 'er mede befmet, en het is onder ™* de oprzaaken, waarom ik ze rechtmatig uit de Heidenen^ hunne bezitting verdrijven zal, op dat gijlie- aangezichte uitden een eigendom op dezelve verkrijgen zoudt. Set allen de25. Zij zijn 'er in zulk een hooggaanden trap *» «romreimede bekend, dat geheel Palefihm 'er mede J^fS-^ befmet is, en dat het mij verplicht, mijne rein iSj en ik oordeelen , zo verre over die ongerechtighe- ov« hetzelve den te brengen, dat ik zelfs nie^yoldaan kan tigheuj ^ezoezijn, voor dat het van die onreinheid uitge- z,jne • inwonegist zij door het opgeeven van zijne inwoo- re"su"6f°Eï uers. 26. Maar mijne bevelen , en nadere gW£jg£^ bepaalinaen, bij deze u nu bekend gemaakt, rechten onder- „ , , 1 • t J„ „™ houden,cn van zult gij ftipt onderhouden; u wachtende van a]Ie die grou. al wat naer die fchendaaden gelijkt, een ieder weien jüea zal aan deze wet verbonden zijn, het zij hij «"8e>mdeli™ch Israëliet zij, of de rechten van dat' volk ge- die in »t mid' niet. 27. Bedenkt dan als gij in Kanaan ge- ^^eiing zeten zult zijn, dat de voormaalige bezitters verkeert.^ die grouwelen gedaan hebben, waar voor ik u dc Heden van gewaarfchouwd hebbe; zo fterk gingen zij in voor u geweest iwang dat het ganfche land daar door befmet Jjjn Rebben vs. 15. Zo nadrukkelijk is de fpreekwijs in het oorfpronglijke. Li 3  534 Het DERDE BOEK weien gedaan: was: 28. Zo gij hunne zeden navolgde, zouonrefn gewo" de het te duchten zijn, dat gij om die zelfde dEvs 28 Dat reden, weder uit het land zoudt verdreven u dat land niet worden waarom zij het zelve moeiten verlaa- uit ipouwe : J ais gij het zei- ten: 29. En om u nog fterker te beteugelen, rdmifuiebben'; verklaar ik, dat ik op de laatstgemelde be- geiijk 't het dl.:jvcn cje openbaitre doodftraffe Helle : volk, dat voor J ' 1 n was, uitge- 30. Zijt dan ijverig in dc nakoming van deze ^vs.e?9- wjuit mijne bevelen, wacht u, op het ernftigfte van vanWóezeegru°- rfic godsdienftige inzettingen, die aanleiding weien doeu tot for. m-ouwelen geeven, waar mede gij ligt ■ die zie- Ca. ien', dieze befmet kunt worden; gedenkt doch dat ik Jeui^het tnidden hovah uw Befcherm-God ben. van 'naar volk uitgcrooit worden, vs. 30. Daarom zult gij mi in hevel onderhouden , dat gii niet doet van die gruwelijke inzettingen, die voor u zijn gedaan" geweest, en u daar mede niet verontreinigt, ik ben Jcitvab, uw JEhbim. XIX. HOOFDD. T vs. 1. Verder i. J e h o v a h vervolgde zijne rijkswetten aan SfVolÊTt Moses medetedeelen, 2. Met bevel om ook zc°|en„des: reek ^eeze, onder het volk, door de Oudften betot'de^'ganfche kend te maaken: ik begeer dat gij geheel afkSnDgven gefchciden zult zijn, in zeden en gebruiken, zenAtot 'hen" van andcren , en in allen uwe gedraagingen gij' zult heilig jjft de zamenleeving eene zuiverheid zult hebpLUr.^nw ben, welke eenigzins overeenkomt met die jfgf». bcn van mij, uwen Jehovah en Befcherm - God. Wetten tegens de gewoonten van dien tijd gegeeven. vs. 3. Een 3- Een ieder mijner onderdaanen zal die moeder*'enzij- zclvc eerbiedige vrceze Voor de moeder hebnen vader vre- ben, welke Ik wil dat hii zijnen vader bewijzen, en mi-ne • , , * sabbathen hou- ze: — een ieder zal gehouden zijn , mijne f,Vvab\ uw feestdagen Heilig te onderhouden, daar bij aElrtj». zjcb herinnerde, dat Ik Jehovah God zulks  van M O S E S. Hoofdd. XIX. 535 gebicde; 4. Wacht u vooral, cenigcn eerdienst „^Gijgt te bewijzen aan de afgoden der volken, of af- den niet keeJ ... ren, en u gene beeldingen der goden; gegoten naer de wijze gcgote soden der woeffijnbewooneren te vervaardigen; laat f het u drangrede genoeg zijn dat Ik Jehovah *(g* £n God, ij zulks beveel. 5-, 6- Doch om alle wanneer gij j.f- misverftand voortekomen zal elk een, het zij oifercn zult of- Priester, het zij gewoon Israëliet, wanneer hij »en^W^«. ziin Heer een dankoffer brengt, waar in »a«mi«g zult J ,. „ , ., „ • , gij nat ofleren. hij onbepaald door dienstvaardigheid alleen zicli vs. 6. Ten gehouden vind, verplicht zijn, dat dien zeil- «jj den dag cn den volgenden te eeten: al wat gaen^daags tot den derden dag overig is, moet tot as- wórden; maar fche verbrand worden: — 7. Op welke wijze, ws^topd|g en hoe weinig ook 'er van op dien tijd gege- overbluft, ^ai ten worde, zulks zal niet alleen onrein , maar brand wor n zelfs voor aflchuwelijk gehouden worden, zo „e^Vdcn derverre is het 'er van of, dat ik zulks als een 4*j» ^ , heilig doen zoude reekenen: — S. Integen-word ; het is 0 . , cen afgrijlelijk deel die zulks voorbeoacut doet, zal net met dmg> het zal den dood moeten bekoopen, om dat hij zal g aangenaam gereekend worden, daar door dat geen het _vs. s.&.^zo welk aan Jehovah gewijd was, verontreinigd zai zijne ongele hebben: 9- Ook begeer ik uit bijzonder ^^f*^ zorg voor de behoeftigen, dat gij als gij uwe heilige van vaste bezittingen in Kanaan hebt, dan edel- heiiigd heeft: d 1 1 1 c • lo daarom zal dc- mocdig zult zijn jegens den bchoeltigen; ais zelve ziele uir gij dan uwe akkers met koorn bebouwd, maaijèn zult, laat dat gedeelte het welk aan den. ^ ^ den weg ftaat, cn het geen gewoonlijk dun ook'den oogst 1 ! ■• „1 van uw land is, ten nutte van den voorbijganger, al wat om- 2ult inoogftenj valt in het opzamelen en oplaaden van het gewas, g^2^ ^ zult gii niet naraapen, maar zulks den behoef- veld niet gan- ÖJ .- „„.. fcliclijk afoog- tigen laten: 10. Ook zult gij m den wijnoogst ftcn. en dat van uwen oogst op te zamelen is, niet opzamelen, vs. 10. Insgelijks LI 4  53<5 Het DERDE BOEK zult gij mven rje kleine trosfen, welke hier of daar achterwijngaard niet .. . ■ nalezen , en gelaten zijn , niet naleezen; veel min de be- de bele^* v'an fiën , van de troelen afgerukt, opneemen: uwen wijngaard jaat behoeftigen 'de losfen opzamelen, en met opzame- ° . A len;d-narmen, gun den vreemden reiziger, eenige verkwikdeiingnzulteegij tóng in het doortrekken; gedenkt doch dat Ik tkbcV'jcHvIb, Jeh°vah «W God ben: n. Wacht u daarom uw jEhhim. van dievcrii, leugen en bedrog tegen uwen vs. n. Gij ■' , , . . , zult niet fte- naasten , door mij zo plechtig verboden: niet ^ifege2"'! t2> Vooral voor het plechtig zweeren , met noch valfche- aanroeping 'van mijn' naam : het is een der hik bandelen , ra j een iegelijk te- grootfte ontheiligingen van de eere uwes Begen zijnen naas- fchenh_Godg; _ ge l6_ c;j woonte, om uwen evenmensch in de ge- ^ ' «j£ lurekken te lasteren, veel min zult gij in ge- on- r , • . • der uw volk; gij richts gevallen, waar het op het leven van e„ zult met op. uwen naasten aankomt, te ligt gereed zijn, g* om daar onbedachtzaam getuigenisfe ten zijnen w?£enn£a|f^; nadeele tc geeven; gedenkt doch dat ik Je- vab. hovah het ben, die zulks zie. 17. Geen vs. 17- Gii wrok omtrent uwen medeburger in uw hart lang gekoesterd, dulde ik; hebt gij iets te-niet haten: gij ° . ,, , , 1 ^ zult uwen naas- gens hem, breng zulks hem onder het oog, ten „aerftigiijk gij behoeft het verkeerde daarom niet in hem ^ïj5^ zond" te verfchooneh, integendeel het is trouwhar- m hem niet ,„,... . n .—*, verdragen, tigheid m u, zulks vlijtig te doen: 18. Geen Vs. 18. Gij ziedend hart van wraake, veel min cen oog, ^n\met Zch dat' van gramfchap vonkelt, zult gij' tegen (g^^g*^ uwen medeburger vertoonen: mijne wet geeft kinderen van ..- .\ . ' , . , .. i's-jj 1; uw volk; maar u nooit vrijheidiemand, wie hij ook zij, te gij zult uwcn haaten, integendeel zij eischt in allen geval- Jcr^ len hem lief te hebben als uw zelven, ge- ven^ ik .ben denkt doch dat Ik Jehovah ben die zulks van J' 'va ' u eifche. 19. Deze volgende burgerlijke gewoonten, vs. 19. Gij bij mij bevolen, zult gij als wetten flipt on- lettingen^wu- vs. 16. De vertaaling door mij opgegeeven, is die van MicHAëLis Mofaiscb reebt IV Deel bladz^ 97. en word zeker door het volgende vers verfterkt. vs. 19. Dravik of vloghaver is voor al het zaad het welk door de vermenging te ligter met het zaaikoorn word geaaaid. — Het is zeer LI 5 fcta"  53» Het DERDE BOEK den: derhotiden ; geen beesten van onderfcheiden lei aart uwer geflachten , zult gij onderling laaten vermenmen^hiten* Scn ■> ea dus de order der natuur en de konstuw "n he akkèr driften trachten omtekecren ; ook geen veld zult gij niet met vermengd zaad bezaaijen, op dat uwe fcMdJ^bezaai- landsvruchteii dus tc zuiverder en te fchooner iieed van twee- Z*J11' °°k 11 onthouden van kleederen uit linderiei ftoffe, nen en wollen zamengeweeven , die afgodi- door een ver- mengt, zal aan fchc geheimzinnige gewoonte zult gij fchuwen. U vs?' kaomeEn ao. Indien een vrij man zich ligchaamelijk wanneer een vermengd heeft , niet eene flavin, en ziin man door bij- p J kgginge_ des min daar op m verachting veranderd is, en zij vrouwe zal ge- geenzins door hem, als bijzit gehuwd of voor di^eenTdierist- huwelijksgave verRogt is, of haar de vrijheid maagd is, bij gefchonken, die haar daar door toegelegd is, fchadclijk voor de gezondheid, fchoon het als het koorn niet recht gezuiverd wordt, ligtelijk met het zelve gezaaid wordt, het is niet gemaklijk te onderfcheiden, cn kan niet gewied worden, dewijl het zich rontom de fteng van het koorn wortelt. — Ontdekte uien het, het viel den Priester ten deel, als boete hier uit Mat tb. XIII. te verklaaren. — Lappenberg in de Brem. nnd Verdifcb. Biblioth. V Th. bladz. 943. geeft eene andere rede die mogelijk zommigen Leezers meer behagen zal; als men twijfelde , of het jaargetijde, of den aart van den grond, het enkel gezaide wel zouden flagen, zaidc men tweederlei zoort van granen zomwerf onder den ander, dit veronderftelde wantrouwen, cn dit verbied de Heere: — volgends het verhaal van Forster, was dat Zoort van gemengd linnen oudtijds met veelen afgodifche figuuren bewerkt ; hij meent dan dat het een zoort van prachtige kleederen bij de Egyptenaaren waren, in den fmaak als die des Hoogenpriestcrs, verboden om dat niemand als de Hoogenpriester die dragen mogt. vs. 20. MicHAëLis vertaalt het zeer vrij, die fchoon favinne zijnde een man beeft, dan is de wet zeker zeer duidelijk en redelijk, doch de vertaaling is wat al te vrij, en voorondcrfteld te veel veranderingen, in den text als mogelijk, ook zie ik gene rede, waarom hij de ftraf alleen tot de {laven brengt.  van M O S E S. Hoofdb. XIX. 539 zulken kunnen niet als echtgenooten gprep- fëjfêg* keiid worden: bet is geen ovcrfpel cn dus de fins 'gelost , v , •■ „ noch haar gene doodftraffe niet onderhevig, zij was geen ynj vrijheid gcgc. perzoon: met negen en twintig zweepllagen ven is: *e«uzullen zij vrij komen. 21. En de man des worden^ zij huis°-ezins zal nog daarenboven verplicht zijn d00d worden: ccn Schuldoffer aan Jehovah te geeven, ia Jg». ^ eigen perzoon, en wel bepaald een ram, tem mte.^- — fchuldoffer. 22. Op geen andere wijze zal hij zal zijn fchuidvolkomen ontflag van deze misdaad bekomen, aan dé^ denre in den Tabernakel van Jehovah; cn daar door van êtgmt zal ook de vrouwe vergeeving over de be- komfte hrenz,di uuk ^ .. . gen , eenen dreevenc misdaad ontvangen. 23. Als gi] m ram ten fchukthet bezit van het beloofde land zult zijn, cn of^sr; 2I-En de gij daar onderfcheiden zoort van vruchtboo- Mester zaï met men zult gepoot hebben; zult gij mij, wien fcimid'- offers i „ 1 „„„ voor hem over de eerftelingen van uwe vruchten toekoomen, zij zondc f die niet voor het vierde jaar geeven; acht dc- yplven als een voorhuid den landheer onwaar- jebovaVs aar- , n • 1* gezichte vei- dig , de vruchten der cerlte jaaren zult gij zoening doen: noch mogen verkoopen noch zelven eeten. 24. De boomvruchten dan van het vierde jaar, ne^de gezult gij als Gode gewijd aanmerken, gij zult hij gezondigd Jehovah dezelven ten dankoffer brengen: hee,s; 2?< A-s In het daar op volgend jaar zal het u vrij f|d?°|«£ fhan van derzelver vrachten te eeten, en uwe Zuk zijn, en ., 1 alle eeboomte inkomften door het vrij gebruik te vermeerde- ter fpijze ge. plant zult hebben, zo zult gij de voorhuid daar van, deszelfs jffnebj:, befuiiden: drie jaren zal het u onbefneden zijn, daar zal.met van gege-. ten worden; vs. 24. Maar in 't vierde jaar zal a 11e zijne vracht een heilig ding ziin, ter lofzeggmge voor Jebovab. vs. 25. En m : vi. Mc jaar zult gij deszelfs vrucht eten, om het inkomen van dien vooi u tc w. 23. De boomen grocijen dan ook beter, als die eerfte vruchten geplukt worden, en de vrugten zijn zo fmaaklijk niet, dat zij een aangenaam gefchenk voor den Heere konnèn weezen. N. van K. Maar waarom mogten zij die zelven niet cetea? — hier blijf ik onvoldaan.  54o Het DERDE BOEK. vermeerderen : ren; gedenkt doch dat ik Jehovah, uw Be mv^MWwT*' icherm - God ben , die ij zulks gebiede. zuitS' ntèt G4 *6. Wacht u doch van iets , het geen met hetblziidteteo: '^oed vermengd is, te eeten: — hebt in het leen vogeige- minfte geen achting voor de wichel - konst, Vehn7\iodit gut cn leert nimmer de gochelkonst der bevvoone: cheiareiplegen. d ftreek. 27. Gii zult u wachten om, vs. 27. Gij ' ■ •' ■ ' zult de hoeken jn navolging der bewooners van deze woe- van uw hoofd , „ niet ront af- ftijn, het hair langs uw ooren cn de llaapen zuugü^ehoe- van llw hoofd aftefcheeren, of uw baard aan ken van uwen de hoeken naar de ooren toe , fpits afteknippen baard met ver- ' ;•• " . , 1 .. . derven. zulke tekens van droefheid moogt gij niet Tn\t'ten'v2r- maaken: 28. Gij zult u ook wachten, om uit deeie gene fnij- droefheid over het gemis van cen afgefcheide- ding in uw 0 n vieeschmaken, ne , en met eene bijgelovige vereering van vs. ïö. Op het Hoed, dit is bijgelovig , zoortgelijk geval vind men 1 Sam. XIII. — Ik zou mijn Leezer hier over Spencer aanprijzen Lib. II. Cap. II. § 3. Zo hij niet daar onder veel vermengd had, het geen minder gezag, dan belezenheid met zich voert. vs. 27. In navolging van Arabifche volkeren, die dat Uit godsdienftige droefheid doen. Hezel, Nieburh. vs. 28. J. G. MicnAcLIS in Ditf. de tonfurd Prepter Mortnos heeft met veel belezenheid en met meer waarfchijnlijkheid dan Spencer. over deze plaats zijne ophelderingen gegeeven. De Natuur van het woord inürijding, bepaald ons tot een inftrument , en niet tot cen fchrabben.met de nagelen, 'er moet een wond gemaakt worden die rijklijk bloeit. — Deut. XIV: 1. ziet men het godsdienftige daar van, het is cen zoort van offer voor den dooden. — Bij ongeweide Schrijvers vind men het leerftclligc van die gewoonte hier op nederkomende: de fchimmen kunnen niet dan met bloed verzoend worden , zo dit hier kan overgenomen worden, dan is het een offer aan de dooden, van wien men nu het gunftigfte denkt , en zich eenig verdriet herinnerende, het geen men den dooden veel eer aangedaan had, verzoende men zulks op zoortgelijke wijze.  van MOSES. Hoofdd. XIX. 541 . ...,5 'J hun wonden in uw ligchaam te maaken, of noch^fchrift uw aangezicht te mismaaken; ook niet ter ge- drukt tekenen , , , <- in ü maken : dachtcnis van een dooden, zekere figuuren 111 ikben^„„„j. uw huid door branding te verwekken: — gedenkt dat ik Jehovah ben, die niets van dien aart dulde. 29. Wacht u ook van die ver- vs. 29. Gij zult uwe doch- foeijelijke zeden dezer volken , dat gij uwe ter niet ontheidochter of naastbeftaande^ tot onëer zoudt h^ije^hoS brengen, en in dien ftand, uit winzuchtige oogmerken, zoudt houden; daar door wordt hoereere , en ... n ■ j i - het land met de hoererij m een ftaat ingevoerd, en het ge- fchandeiijkedavolg daar van is, eene reeks van veelerlij on- dvc0nrde/crvuld tuchtige handelingen. iói Boven alles, zult gij omtrent mijne vs. 30. Gij J , ii-i 1 zult mijne Sab- plechtigc openbaare godsdienstdagen zorgvul- bathenhouden, dig zijn, en dan met allen behoorlijken eer- ™"z bied tot mime veldtent naderen; aanmerkt dat vrezen: ik ben Jehovah. ik Jehovah ben, die zulks vordere. %i. Wacht us op het zorgvuldigfte, om vs. 31. Gij zult u met onder welk voorwendzel ook de buiklpreekers keeren tot de raad te pleegen, veel min tot zulke waarzeg- ™aai'zetfterende' eers te gaan, die hunne voorzeggingen met duiveiskunftefe^ 8 ' . naren, en zoekt- konftenaarijen trachten tc bevestigen; laat u Ze niet,ju met doch niet met hun in; op dat uwe ziel niet JgyTba»!^ befmet worde; |herinnert 11 dat Ik Jehovah, tj™%£; uw en alleen uw God ben, de bepaaler en uit- ys_ 3i_ Voor voerder van UW lot. > den graauwen _ , , , haire zult gij 32. Ouden van dagen zult gij met dien, eer- 0pftaan, en zult bied behandelen, welke de beproefde onder- ^3?*ver! vinding toekomt; en in de tegenswoordigheid eeren: en^gij van de aanzienlijkften des volks zult gij uwe voor uwen bewijzen van eerbied vertoonen; zo zult gij fèaj'^bliah^ tos. 19. Dochter, dat is zulk eene die onder uw magt is, het zij dat! eene eige Dochter of van eene zijner flavinn'en.  54- H-ET J) E II D E B OEK vs. 33- E" in Iiun uwen God, wiens beeld zij draagen, eer- deiing bij u biedigen ; gedenkt dat Ik Jehovah zulks vordcre. ^vrëcmdcUng 33- Ü geval een uitlander onder u verkiebt verkecren zal, tc WOonen, zonder dat hii de natie ingelijfr. gij zult hem . ... ., . , .. , niet verdruk- wOITiC , ZO Wil lk gCCnZlllS QÖ£ gij hem VCr- kCvs. 34. De achtlijk behandelen zult, fchoon ik alles poo^mfii lem- §e' aftefnijden, om u gemeenzaam met uitdeling bij u landfehc volke te doen verkeeren : 34. Gij onderCu'zijn, zult u even zo omtrent hem gedrnagen, als itigCCvannbX- óf liij u landgenoot was, met die oprechtheid den: gij zult acnten waar mede gii uw zelven bemind, en hem liefheb- D J ben, ais u zei- zo als gij ze van de Egyptenaaren gaarne begeert zijt' vTcerndSe- hadde; dit pfecht Jehovah uw Befcherm-God. lingen geweest - Wacht u Van alle onrechtvaerdigheid in in Egypteland: JJ ikbenjcboveb, alles wat door openbaare inftelling, de maat, ys. 35. cij de waarde der goederen bepaald, het zij het &^n°£to elle' Sewigt, of maat zij _ 36.'Een 't gerichte, met onbedrieglijke balans , goede gewigten , een de clle , met ° 5 ' 0 ,. 0 ' het gewicht, behoorh|ke groote en kleme maat: gedenkt of met dc ma- ^ fc 'jehovah bcn ? die u in mijne belofte vs. 36. Gij van uitvoering uit Egvptcn in het minfte niet zult eene rech- 0 031 te. waag heb- misleid hebbe. 37. Vooral dan om deze drangwe"gftenenC1^ redcu, aan het hoofd van mijne wetten gefteld, «Ic^ieütae zült gij alle mijne bijzondere bevelen, koningHir. : ik ben Kfljg rechten zorgvuldig waarneemen en be- Jebovab , UW ■> . " . AUMmt dien hoorhjk uitvoeren; dewijl ik Jehovah ben. uit Egypteland uitgevoerd heb. vs. 37. Daarom zult gij alle mijne inzettingen , en alle mijne rechten onderhouden, en zult dezelve doen: ik ben Jebovab. XX. IIOOFDD. TT vs. 1. verder 1. V o o r d e r verklaarde Jehovah zijnen [o'"kuoseT wil aan Moses, zijne eerften Staatsdienaar, zeggende-. _ niet bevel om ook deze volgende wetten openzult ook tot lijk aftekondigen: 2. Om mijne bevelen, te vs. 1. Ik kan wel begrijpen hoe Uitleggers kunnen twijfelen, of deze ftraf  van MOSES. Hoofde. XX. 543 Vooren bekend gemaakt, nog nader aantedriu- dekinaerenvan gen, en in hunne uitgeftrektheid te vérdèdi- gleeën ieder gen, zo wil ik dat de wet omtrent den Mo- ^^fff*" Jochsdienst dus begreepen worde: zij zal niet bfuitdevreem- ' , , . , , delingen , die alleen den Israëliet maar ook clen mtlander, m israöl ais die onder u zijn verblijf houdt, verplichten, J3gjj!]fl& een ieder die zijne kinderen aan dien Afgod van «j^gg der nabuurige volken wijdt, zal onder rechts- gegeven zal geding door het ganfche volk op de daad, JfeQpl ge. mogen gelteenigd worden: 3. Zo hij ongeftraft d°todvXddës blijve, door dien hij heimelijk die afgoderij lands zal hem ... ., J ,1 met Henen fte- gepleegd heeft ik zelf zal door eene meer on- nigen, géwoone voorzienigheid, mijne gramfchap ge- zavs-n?l]nEnaa^ rechtlijk openbaaren, door hem zelf het le- gezicht tegen . , , dien man zet- ven te benecmen; daarom dat hij zijn eigen ten, en zal kroost zo onnatuurlijk den Moloch gegeeven ^eXvUzijn heeft-i waar door de tente van mijnen ftati- yoik uitrooi- ' . ,r ■■ , len: want hij gen dienst, met alleen, maar zelis mijne ach- Van zijn zaad itrng onder allen de menschlievende volken, ge- jj^gg fchonden wordt; 4. Maar zo mijne onderdaa- op dan.ü mijn nen, fchoon de misdaad hun bekend is, te reinigen , en .1 i j j * a_„f mijnen heiligen •laf zijn, om zulk eenen op de daad te Itrat- naam ontheia. fen, maar oogluiking gebruiken, 5- Zo 7^ * g^fdEn.in- miine wet ook meer onmidlijk handhaven; ik dien het volk J . . des lands zijne zal den overtreder en zijn gansch gezin, m eogen cenig- zo verre zij inftcmmen in dien dienst, wel ras jj"* ^J"^ man, als hij van zijn zaad den Molech zal gegeven hebben,. dat het hem niet doode: vs. 5. Zo zal ik mijn aangezicht tegen dien man, en tegen zijn huisgezin zetten: cn ik zal hem, en alle de gene, die hem nahoerecren, om den Molech na te hoerecren, uit het midden van hun volk uitrooijen. Ih-af buiten richterlijke vonnis nu aan het volk Mond, fchoon het volgende ons dit duidelijk fchijnt te leren, de buuren waaren in de waarfchijnliikheid het meest om den toeftel tc ontdekken, en moesten dus als getuigen of aanbrengers hier begrepen worden, deden zij dit niet dan zou God hun zelf ftraffen; ik zal mij in Deut. hier over nader verklaren.  544 Het DERDE BOEK vs. 6. AVer van het leven berooveil, en dus het gevaar diè 2icnCtot dé dier beiinetting in de maatfehappij trachten ÏVo^^m- voortekomen. 6. Wordt 'er iemand onder u vL-iskunticaaren vervoerd om de wichelaaren en de gochelaa* zalgekeert heb- : ï' . ben, om die ren raad te vraagen, en dus krachten aan reV/zoiaUk wezens toetefchrijven, buiten mij; waar door mijn aangezicht mj;n alvermogen te onteerd wordt, ik zal zelf regen die ziele 3 ° zetten, cn zal- daar zulks maar al te veel in het verborgen ze uit het mid- , , , , . f , den van hun gepleegd wordt , de vierichaar tegen dien VOvtld7roi)iar- overtreder 1'pannen, en zal hem door een 011om heiligt u,,tijdigen dood wegncemeu: 7. Daarom mijne en weest hei- •* 0 . , .", , . lig: want ik burgeren, onderfcheidt U ais zodaanigen op WV"bblnMuï- het zorgvuldiglle, cn Zijt in allen uwen be- „ _ drijven ten dezen opzichte onbefmet van zevs. 8. Enon- J r , dèrhoudtmijnè den, om dat ik Jehovah uw Belcherm-Ooa inzettingen, cn , - .. ,,, . , , . ,. doet dezelve: beö! 8. ja zijt zorgvuldig in het betrachten 'tahb die u het van allen miine bevelen, te meer daar ik het ligt. , Jehovah zelf ben, die alles aanwende om u icmanQ'zi], cY\c onbevlekt te bewaafen: 9. Zo het gebeurd ofinziineVamore- iemand, tot die ontaartheid vervalt, om ■der gevloekt zal z;jnc ouciers met bittere vervloekingen, en heobcn, hij zal 3 zekerlijk gp- lasteringen te bejegenen, zo eisch ik zijn Ie- hi]OChee'f0rdz!j- ven;, gij zult hem doen lleenigen, het is een time™ moèdw doodzonde, de misdaad' zal alleen door zijn gevloekt; zijn eigen dood moeten geboet worden: 1,0. Alle blocdis ophem. . ... '■■>.... , . vs. 10. Een overipel van beiden zijden, van een gehuuwd man ook, die vs. 7. Hier moet de Sarilar. text in gezag van lezing de voorkeur hebben. m. 10. De doodftrafien over het overfpcl is bij verfchciden Oosterfche volkeren in gebruik: bij de Egyptenaaren niet met den dood maar met jooo flagen en castratie: zelf bij de Romeinen ia voorige tijden zeer fwaar geftraft, de eerfte verzagting onder befcliaafde volkeren, is in de regeering van Keizer Justiniaan: het geen in de oudfte tijden, e! tc groote geltrcngheid fchijnt te zijn, word in latere met al t* greo-  van M O S E S. Hoofdd. XX. 545 mail met eene gehuuwdc vrouwe, zal met de met iemants ftraffe des doods gewroken worden; ik wil verfpei gedaan dat beiden gefteenigd zullen worden: 11: De ^^m1*^ bloedfchande met 'sVaders huisvrouw, al is zijns paastens' • j , j 1 j WIif overfpel het geen eige moeder, zal met den dood van gedaan heeft, beiden geftraft worden; de ontucht van dezen glo^S^dw) zal met de fteeniging ter dood geboet wor- de oyeiTpeier, , - en de over- den, 12. Ook ingeval iemand met- zijn fchoon- fpeeifter. dochter ontucht gepleegd heeft, eisch ik de éen^than'' óm" doodftraf van beiden; zij hebben eene onzin- 5^^ev^yl ui ge daad gedaan, die met de fteeniging ge- nen vader zal boet zal worden: 13. Wanneer mannen met ben, heeft zijns anderen van hun geflacht, de vrouwelijke on- ™tn7dektTz1j tucht pleegen, zullen zij om de krankzinnige bejde^aiHen dolheid, beiden hun leven verliezen; ik eisch dood worden; de fteeniging van beiden: 14. Gebeurde het, op'Vn!0^ 'S dat iemand met moeder en dochter tevens te y*i I2-;Ins" gelijks, als een doen heeft, zo zal hij om die fchendelijke man bij zijns .... ,. , .. . r , . zoons wijf zal daad met haar, die onder zijne belchermmg gelegen hebvan kuisheid, was, en zij, met den dood ge- ^edcii ftraft worden; ik eisch niet alleen de fteeni- flik , gedood worden : zij hebben oenc gruwelijke vermenging gedaan ; hun bloed is op hen. ■vs. 13. Wanneer ook een. man bij eenen niansperzoon zal gelegen hebben, met vrouwelijke bijleggingc, zij beiden hebben eenen gruwel gedaan : zij zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen. vs. 14. En wanneer een man eene vrouw, en hare moeder zal genomen hebben, het is eene fchandelijke daad: men zal hem, en die zelve met vuur ver- jroote zagtheid verwisfeld , mijn Leezef raadpleegen de aanmerking van Schram op Zepperi leges Mofaica forexfes pag. 61. vs. lo. Er is dus geen woord te veel, het is zorgvuldigheid, om in dc wet v/el duidelijk te bepaalen, dat, zij beiden op dien tijd gehuil wd moesten zijn. vs. 14. Men denkt in het gemeen dat de verbranding bij de Jooden voor zachter ftraf gehouden werd, dan de fteeniging; of dit niet eene dwaaling zij van N. van K. zou ik twijfelen, uit de aanmerkingen van M 1 r 11 a 0 l 1 s j over de Iijfftrnffcn ? en uit d&fl cenvoiidï^sn zin van II. Deel,- Mm W  546 Het DERDE BOEK branden, oP ging, maar eene verbranding tot de asfche deiifkTdaada,m van de verpletterde lijken, zo ver wil ik die 't midden van fctf uitftrekken, om u des te fterker te be" vs!' 15. Daar veiligen, tegens zulke of dergelijke fchandeliiaisehiiwj e™Tg ke bedrijven. 15. Wanneer een vrij man, vee zal gelegen met ecnjo. beest fcbandclijkheid gepleegd heeft, liebben , hij ° . , zal zekerlijk zullen zij beiden gefleem gt worden: het beest den°°ookWzui"t zo wel als de man; het dier mogt, daar aan becstdd"denhCt gewoon, misfchien ontuclitige denkbeelden, vs. 16. Zo aooy z\im beweeging opwekken: 16. Even zo wanneer eene ƒ , , vrouw tot ce- zult gi] doen met eene vrouwe en het beest, genaderf'zijn! waar "mede zij ontucht gepleegd heeft; beiden om daar mede ji gefteentet worden: 17. Wanneer een te doen te heb- *u f a . ... ,r ben, zo zult burger met zune zuster , het zi] dan zeüs !Ü ddatvrbêe« maar ter halver bedde, geboeleerd heeft, ide,fenz.kLZiijk fchoon met haare bewilliging, zo zal de on'sredood wor- natuurlijke liefde, die ik in de maatfehappij fs^ophen. 06 niet dulden wil, door den dood van beiden „uT'een7' man geflraft worden; op deze wijze zal zijn naam zijne zuster, om ^eze ongerechtigheid in vergetelheid kode dochter „ .. zijns vaders, men. 18. Wanneer een vrij man, met eene zijner motier vrouwe omgang gehad heeft, zijnde in haare zal genomen ftonden zonder zich op de ontdekking te hebben, en hu ' 1 ...... hare fchaamtc onthouden, zo het met haare bewilliging geIifn^nfchanamte weest zij, dan zal liet voor beiden eene doo- eezicn zal heb- . ben het is eene fchandvlek: daarom zullenze voor dc oogen der kinderen hunnes volks uitgerooit worden: hij heeft de fchaamte zijner zuster ontdekt hij zal ziitie ongerechtigheid dragen, vs. 18. En als een man bii eene vrouw, die hare hrankheid heeft, zal gelegen, en hare fchaamte ontdekt, hare fonteine ontbloot, en zij zelve de fonteine hares bloeris ontdekt zal hebben : zo zullen zij beide uit het midden van hun volk dit vers. Het levendig verbranden geloof ik dat nooit onder Ise.acl is ingevoerd geworden. vi. 18. Dit is naer het verhaal der Reizigers eene zekere wellust, die de liefhebbers der Sexe, in het Oosten, hoe fchadeliik voor hunne geEendheid, ook zeer beminnen.  van M O S E S. IIoofdd. XX. 547 dodelijke misdaad zijn, dat wellustig vermaak to>oitworvan zommisren verfoeiie ik. 19. Die ontucht . vS. 19. Daar ° " '.. .. ■ i toe zult gij de gepleegd heeft met zijne moeij, van vaders fchaamte der Of moeders zijde, die zullen om die onteering ™er g~ van den man, indien het met beider bewilli- der zuster u, , wes vaders met ging is, de gevolgen van hun waiibednjlt, ontdekken:derechtmatig mogen ondervinden: 20. Alfchoon ^'nabèLndê de moeij; weduwe zij van den naastbèdaanden, gwbiom toeft; zal nogthans de vleefchelijke gemeenfehap niet rfe ongerechtigongeftraft blijven; in beiden zullen zij op die ^.fSf-^Ais wijze niet ongeftraft blijven zodat zij.kinderloos g^èen man zullen fereckend worden, zo wel als wanneer zal gelegen heb- . .. .. „ , , ben, hij heeft het de eige moeij zij. 21. Zo iemand net de fchaamte Onderneemt, de huisvrouw van zijn' overle- ]*"£$e*0% den broeder, kinderen nagelaten hebbende tcn zuilen hunne yusu , , r> .zonde dragen; huwelijk te neemen., zulk een echt werd met zonder kindevoor geoorlofd gehouden, het huwelijk zal aetven. T Z'j niet gezegend zijn; door dien de kinderen, als kinderen van den overledenen broeder zul- man zijns broe. tvt j ft ders huisvrouw len gereekend Worden. 22. J\u dan, geelt zal genomen doch ten naauwfte acht, op alle mijne beve- on^Mièid"bij len en meevoerde gebruiken , onderhoudt héeftdefehaam' a 0 , te van zijnen dezelven ftipt, op dat Kanaan, dat gezegend broeder _ ont- gewest, het welk ik u fchenken zal, u als,-^^.^ deren zijn. vs. 2(3. Onderhoudt dan alle miine inzettingen, en alle mijne rechten, cn doet dezelve: .op dat u dat fand, daar henen ik u brenge, om daar in tc wonen, niet uiti'pouwe. vt- 20. Zonder kinderen dit verklaard HnzEl, zo: het kind z.ii haaren man toegerekend, en dus zal hij kinderloos gereekend wordeu, d': eigenlijk Vader is, dit is regt Oostersch; men kan het 'waarfchijnlijke daar van vinden Jerem. XXII: 30. vergeleken met 1 Cbroü. III: 17. dus nm dat zij 'sVaders goed niet konden erven, werden die kinders niet jercekend. ft, ia, si. Da: is dan niet zonder kinderen zijn, maar als kindereit vtfi zijns 's Vader broeder, of broeder gereekend -.vorder.! öThs. Mm 2  543 Het DERDE BOEK vs. =3. En tehuirji niet weder opwerpe. 23. Volgt geenwandelt niet in . j , -i J n i de inzettingen zins de zeden en de gebruiken van dat volk, het weikVikkSvoor welk ik tot uw waaifchouwend voorbeeld verdelnw aangezichte p.cll zaj. ]iet fj-aat fchuldig aan allen die ver- uuwerpe: want ° ' ° aiic deze din: boden dingen en daarom is het, dat ik die gedaan : Cdaar- afkeer van hun hebbe. 24. Gij weet dat ik n™ b veïdrlet^g u plechtig belooft hebbe, dat gij erfgenaamen geworden. zijn zoudt van hunne hoeven, dat ik zelf vs. 24- Enik f ' heb u gezegt; die voor u verkrijgen zal; zo dat gij geruste fifc'^K en beftendige bezitters zult worden van een ten, en ik zal ftree]c jand overvloeijende van de beste be- u dat geven , ' J op dat gij het boetten des levens: lk Jehovah zelf, die u zdtreVèen'iand reeds boven allen andere volken in mijne zornJeikiC'enC ho-' ge en ^fde onderfcheiden hebbe, heb het benich: ik ben tuimel: a&i Laat deze onderfcheiding van u, Jehovah , uw ° ° 'jEhhim, die u boven alle andere volken eene verplichtende ren d afgezon- drangrede zijn, tot onderhouding van allen de d"s ^Daar- wettcn van onthouding, het zij ten opzichte om zult gü on- der viervoetige dieren, of ten opzichte van derfcheid ma- £ .. , . ken tusfchen het gevogelte, wacht u dat gij door het gene' nbccstciiliren bruiken van onreine dieren, vogelen of infektusfehen het tell uw zeivcn niet befmet; gij weet welke onrem. en het 7 rein gevogelte: zoorten ik zeil tot uw gebruik gelcbikt, en zielen niet "er- welken ik u verboden hebbe: 26. Nu dan, ibeiiijk maken t m jn a)|en UWg i]anticlingen dat gij cen aan de beesten, • 0 r cn aan het ge- Volk zijt aan Hem gewijd]; die de Jehovah de vogelte, en aan . ,' ., . .. 1 ■ j aiics, wat op zuiverheid zelve is, het is mijn oogmerk in de Sf^eS verkiezing van u lieden geweest, op dat gijik voor u afge- nijjn gehefd volk en mij het meest gelijk zijn zonderd heb ■> ö . J , ,j • op dat gij bet zoudt: 27.N0CI1 iets tot nadere opheldering van °nvs!"i40%tö dezen bundel der wetten, zoo 'er iemand onder zult mij heilig J g r a ë l s burgeren voorgeevcn mogt een zijn, want ik « 0 0 jehovah ben waarzegger te zijn of gewaande wonderen teheilig : en ik heb u van de volkeren afgezonderd , op dat gij mijne zoudt zijn. vs. 17. Als nu een man, of eene vrouw in zich eenen waarzeggenden geest zal hebben, of een duivelskunftenaar zal zijn, zij zullen zekerlijk gedood wor-  van M O S E S. IIoofdd. XX. 549 kunnen doen, zo een, het zij man of vrouw, den : mcn zal dezelven met zal zonder genade met den dood gcllraft wor- ftenen iténigeh; den; zij zullen gefteenigd worden cn zo zei- Sj^hen;**0 b ven om het voorgecven boeten.' Jxxi.HOOFDD. enova 11 gaf verder zijne wetten, met vs. k Daar , na zeide Jeho- bevel om dezen bijzonder den Priesteren van vab tot MoAürons huis, ter onderhouding voortedraa-. *0Etsd:e prieste- «n ren,.dc zonen ö * van AïitnN, Wetten voor de Priester; zich te wachten en zeg tot hen; ... , .... over eenen do- van verontreiniging door lijken: cien zaj [Cen Geen Priester zal bij de plechtige omftaudig- Jjg**®^^ heden van begraaving mogen tegenswoordig nigen onder 1 j 1' ! 1 • • j j i j zijne volken. zijn, al onderhoud hij daar op dej zevendaag- Vs. 2. Beh.iifclie reiniging; die wanorder wil ik in mijn ™" 0VCbi0cdhofgezin niet dulden. 2, <». Alleen om aan vriend, welke v 1 nem naast be¬ de menfchelijke aandoenlijkheid iets toetegee- ftaat: over zij- vcn, zonder ik de volgende rouwe uit, indien ove?zijn"n'vade Priester de naaste bloedverwant van den d?.r> en over zijnen zoon , overledenen is, hij mag rouwen over zijne ou- en over zijne ders, kinderen, broederen cn zusters; mids de over"" 'zijnen laatltc nog ongchuuwd is; met dit verftand broeder^ ^ nogthans, dat ik mijne wet, bij gelegenheid over zijne zus- j 1 \ at a • 1 ter' die maasd van den dood Nadabs en Abihu, 111 haa- js,hem nabe- re kracht laate; namenlijk dat het geen Pries- [i0ac'hde 'genen ter over een naastbeftaanden , wie o< >k, ge- ™n , toebe- ' ' 0 boord heelt : oorloord is te rouwen als hij de wacht heeft over die zalUij in de Godstent. 4. Hoe aanzienlijk iemand nagen!6™"""" ia den burgerftaat ook moge geweest zijn, .2? Hlizal o pTll.t) j ' zich met ver- gèen Priester gecve ik vrijheid de rouwplech- ontreinigen ;» * ■ de begraavenis- ■ds. 4. Anderen vertaaien het: hij die een dooden hebbe, wachte zich van befmetting omtrent zijne naastbeftaanden, zo dat hij zich «ÏHthëllige ScHKoëDER meent , 'er is cen woord uitgevallen, het zegt eigenlijk Mm 3 dan  5jü . Het DERDE BOEK ft vutt teven tigheid.bij tewoonen, en zich dus onbekwaam 7eTiM^nlh tot mijnen dienst te-maaken, 5. Vooral zullen ontheiligen. ^ de priesters zich wachten van die rouwplechznUen op hun tigheden uit bijgelovigheid bij andere natiën kaalheid' m"- ingevoerd, natevolgen, met hun kruin te fcheedc'^oektÜn-ren, den baard fchuins afteknippen, of wonnes bamis niet |en jn het'vleesch te maaken. 6. Neen, elk affeheeren : .. ■ . ..... noch in hun Priester zal alleen zijnen God gewijd zijn en ^SmmSL voor alles op het zorgvuldigftc zich wachten, zuTfèn hmnfen bet geen aanleiding tot fchennis van mijnen is/rffmi heilig dienst geeven kan, vooriil daarom, 0111 dat zij naam' van hun- het zijn, die de oTerandcn bereiden en toemen richten, cn dus de tafel van hunnen God be- ontheiiigen : dienen, daarom zijn zij de uitertte zuiverheid want zir offe- ' , ren jeievah's vemlicht te houden. S^rpijs*^ ',f Het 'Fhrvelijk van eeti Priester. himnen jfjo- ■ Geen onmchtise vrouw, of eene gefchon- htm ; daarom • ... . . zullen zij hei- den maagd, of een verftoote huisvrouw, zal hgvs!]n'7.- zij met een Priester mogen liuuwen, hij is een ^wneme"dicnaar van den God der zuiverheid; 8. Al die eene hoer, Wat tor zjjne zuiverheid dienen kan, moet elk i?sf, Soch eene toebrengen, dewijl Hij het is, die in uwe plaats ïaSaS^ven God aan zijnen tafel dient; houd'hem noten is; want $ oor eerwaardig,' dewijl ik zulks ben, en hu is heilig zij- , , • j 1 nen Aiiobim. mij bedient, die de Jehovah is; de bron vs. 8. Daar- ,, , • j om zult gij hem van alle uwe zuiverheid. heiiigiri , om D eerbaarheid in zijn huis. dat hu dc fpus ' van uwen jeu- n. Zo een Priester een dochter heelt, die Hm offert: hii , _ , ,. zal u heilig zich aan hoererij overgeeft , zal zij met boZ:7e^Jk, den dood geftraft, en haar ligchaam met vuur die u heiligt. ., , - vs. 0. Als nu de dochter van eene Priester Hoor hoererij ontweid heeft haren vader; met vuur zal zij verbrand worden. dan de Heer van de begravenis, dat is het hoofd van een huis waar in cen lijk was. —  van MOSES. Hoofdd. XXI. 551 verbrand worden, op dat dus dc vlek in zijn ^w. t* En buis geboet worden. Hoogenpriester , , tt „ • j 1 onder zune Bijzonder voor den Hoogenpriesterbroederen is, 10. Geen Hoogenpriester zal, na dat hij tot op ™enshoofd die waardigheid ingewijd is , met ongedekten g0ten is, en 1:1 ..... wiens hand men hoofde gaan, of zijn gewaad, 111 tijden van gevukl heeft, rouw, mogen verfcheuren. kï. Bij lijken zal hij niet komen, al zijn het zijn ouders zelven, j*^»» zijn hij moet altijd ten dienste onafgebrooken ge- bloten, noch reed zijn. 12. Is hij in zijne ambtsverrichting |h"ceurè^dcrcI1 bezig, hij zal om geene huislijke btógMdV ^^"^.g dat ftaken; of zich verontreinigen: het is te ne dode licha... , j„ r„ men komen : laag voor hem, die de certekens van de Ko- r-zeirs]0VCrZij- ninglijkc waardigheid in plechtige verordening ™Tï$*£af. draagt, zijt hier omtrent zorgvuldig, gedenk der zni hij zich ö . _ T«T , 1 i^'-r ontreinigen, dat ik Jehovah ben. 13. Hij zal ook altijd vs. ÏS. En ccue zuivere maagd ter vrouwe kiezen : ^"^^j 14. Eene weduwe , verlatene , of oneerbaare j^^tóf^ hoere, zal hij nimmer mogen huuwen; zijne dom van zijnen vrouw zal een maagd uit een aanzienlijk ls- ón(k,%sWant raëlitisch geflacht moeten zijn : 15. Hij zal d^kwne der doöf bijzitten te neemen, of op eene tttfdéfê zijnen AteU* , , . 1 • is op hen; ik wijze, den rang van zijne kinderen met vei- ben jehovab. _ minderen, het past hem niet, die de eer- ^^JJ* Ite Staatsdienaar en de verkozene van Jeho- vrouw in haren maagdom yah is. . nemen. 16. Voorder gaf Jehovah nog andere wettcn, meer algemeen voor alle den Priesteren, verjUte,ofdiit- 70 , neuinde noer 17. Evenwel voor eene altoosduurende ver- zai hij niet nepiichting voor het Aaïonitisch priesterdom , JfJiJgJ % nu nader aan hem bekend te maaken. f^.. Het Statuur der Priesteren. ne vrouw nc- Gecn Priester die het recht tot de fpijsöffé- mc,"s; IS En hij zal ziin zaad onder zijne volken niet ontheiligen: want ik ben Jehovah, die hem heiligt, vs. 16. Verder fprak Jehovah rot Moses, zeggende: vs. 1?. Spreek tot Aüron, zeggende; mefflant uit u zaad, naar hunne Mlll 4  $$* Het DERDE BOEK genachten , in reu heeft, zal tot dat wed-: mogen verkooren welken ccn ge- ...... . hrek zal zijn, worden , indien hij eenig natuurlijk gebrek de TpIfzTvan h?&- 18. Ik dulde niemand tot mijnen dienst, teofferen'^''" S&ïek aan zljue 00gen heeft of kreupel ; vs. ig. Want zij, of wiens ledematen onnatuurlijk onevenre- gecnman.waar <■ .. , , ,. fn een gebrek dlg zlJn- i9- Or wiens hand of voet gebroo- naderen" hij lij kel1 Z'j' ~~ 30> 0f die CCn uitW£lS' llet ziJ* °P ren blind, of de borst of rug heeft, of te kort van fiatuur, kreupel man , . „ ,. .. of te kon, of is, of een vlies over zijn gezicht; veel mm die tejang m ie- de droogc of etterige fchurft heeft, fchoon die • vs. 19. of anders niet voor befinettende gehouden word, -een man ,111 0 7 welken ccne geen verborgen natuurlijke kwaaien zelfs, wil vcfets of eene & 'm hen dulden: gelijk bij voorbeeld, eene handbal zij!?- w'cukc : 21 • Niemand, wie hij ook zij, uit het vs. io. "of priesterlijk geflacht, zal de vrijheid hebben bultachtig, of , ,„ , . , ,. dwergachtig zal om in den I abernakel te dienen met eenig vdop'zunoog.'Sebfskj n'cn v.'achte zich, dat hij immer de zal hebben, of hooge bediening, van voor Jehovah een fpijs- droge fchurft- 'J 1 ■> heid, cf cttc- otfer aan te brengen, waarneeme. 22. EvenhcM, of "die wel om dat hij onder mijn hofgezin behoort gebroken; zal m\ wa vm dc fpijze rnijn's tafel, van het alzijn aan zijn J 1 J ■' * gemscht. lerwaardigfte zelve, mogen eeten; ik wil niet mm' uk het dat een mijner huisgenooten, het minde gebrek Tot va" den aan vOèdzel hebbe; 23. Doch dat hij zich Priester, waar daarom niet verftoute om ooit in mijne veld- aan eenig ge- v brek is, zaï tent te komen, cn dan het heilige te bediey/wiVvuu™ nen' daar door zoude mijne waardigheid ontofferen te, off«- cclt WOrden; gedenk doch' dat ïk Jehovah ren : cen ge- '\ 0 • u brek is in hem, hun Koning ben, van wien alle hunne waarhij zal niet toetreden, om de fpiize van zijnen /Elohim te offeren, vs. Ui. De fpijze van zijnen Mlohim van de Allerheiligfte dingen, en. van de Heilige dingen zal hij mogen eten : vs. 23. Doch tot: het voorhangzel zal hij niet komen, en tot den altaar niet toetreden, om dit cen gebrek in hem is: op dat hij mijne Heiligdommen niet ontheiligt: want ik ben Jehovah, die hem heiligt. vs. 20. Garah en Jallaf*; zijn twee krankheden, onbekend. Mus.  VA» M O S E S. Hoofdd. XXI. 553 digheid ontleent is. =4- En Moses gaf al- M^ES^« len dezen wetten aan het priesterdom, hijzon- [zulks] tot asder deszelfs eerwaardig hoofd; ook aan de *e°fs ZQnen r cn oudften des volks, op dat die toe zouden Jg*-^^ zien, dat die orde haare wetten onderhield. ra cl. Jxxii. hoofddeel.ehovah vervolgde aan Mo ses zijne vs_ u Daar bevelen medetedeclen, en 1. Bijzonder die AS- ^/prta^ ^0eon, en ziin gedachte betroffen. ses,zeggende: ■ , " j 77-,. j- vs. 2. Spreek Wte der Priesteren van de heilige duigen tot aüron , eeten mart cn tot ziincz°- eeicn v.ogr. nen, datze zich Dat doch de Priesteren den diepften eerbied van dc heilige ... , , 1 rr dingen der kin- bewijzen, om mij, den Jehovah, hunnen Ko- deren van isning niet te beledigen, en dus een kwaad M^^f^'J voorbeeld aan het volk te geeven, 3. Beveel afzonderen,op . datze den naam hun dan op het ftrengfte, dat zij zich voor mijner heiüg- , , ., j ' , . heid niet ont- altoos van het gebruik van dat geene, het heiligcn. ik welk de natie mij gefchonken heeft , ont- ^J^"^ houden, wanneer zij in de tijden van hunne tot hen ; aiie ... .. ,. „ n , man onder u- verontreimgmg zijn, die zulks Hout ondernee- we geflachten, men durft , hij zal uit mijn hof ter doodftraffe ?cf,el,itz^g^ gevoerd mogen worden: Ik de Jehovah gebie- <*e din- q D gen, die de kin- de zulks: 4. Op dat een ieder zich te zorg- deren van isyuldiger wachte , zal ik dit nu bijzonderen; hethgen^/nade* epn Priester die melaatsch is, die den vloed «n ^j*^ heeft door ziekte, zal zich zo lang onthouden op hem is, die , , .,. r ■• 1 1 •• zclve mensch van allen de heilige fpijzen, tot dat hij rein zai van voor zij; die befmet is geworden, door een dood J^^Sooït ligchaam naer allen do onderfcheiden clasfen worden: ik ben ' t-, r • Jebovab,. daar van reeds opgegeeven. 5. De belmettmg vs. 4. Nia- , • • mant van Aa- van allen kruipende gedierten m zoort, van R0NS zaad , die melaatsch is, of eenen vloed heeft, zal van die heilige dingen eten, tot dat hij rein is: mitsgaders iemant die iet aanroerd dat onrein is van' een dood lichaam, of dien het zaad der biilegginge ontgaat, vs. 5. Of zo wie aangeroerd zal hebben eenig kruipend gedierte, waar van hij onrein is, of.eenen mensch ,•■ waar van hij onrein is, naar alle zijne onreinheid: Mm 5  554 Het DERDE BOEK vs. g. De alle verontreinigde menfchen in hunne onder- dirSaan'peroert fcheiden takken: 6. Een ieder, het zij dan omx^tmtw Priester, of gemeen Israëliet, dat aanroerende, aan den avond: zaj tot fan avond befmet zijn; niemand hunen hii zal van . • . , die heilige din- ner zal het heilige mogen eeten , maar zie» ma1ar'1'zaiezijn zelf moeten baaden. 7. Na zonnen ondergang vleesch met i j • • eerst voor ït[n gehouden worden, en water baden. •' a .. vs. 7. Ais de dan zal dc Priester eerst van de offeren, zijne zon zal onder- , .. 0 v,,u. gegaan zijn, anders gewoone fpijze, mogen eeten; 8. Zulk zimfcSÜdair een dienaar van mijne hofhouding zal zich na zal hij van zondcrliiio; wachten, om iets van het verfcheur- dic heilige dm- ° . . _ , gen eten: want de te eeten, en dus zich te belmcttcn; laat dM is zijneinij- h.. gcdc,lkeil5 dat Ik yehovah «én: 9. Laat vs. 8. Het een ieder djt zorgvuldig onderhouden, op dat dode aas , en ° ,. ,. , , het verfcheur- zij zich wachten voor overtreding die hun den ctenf om daar dood berokkenen zoude, op die ontheiliging worden"-"" ik bedreigd; laten zij veel gedenken dat Ik Je- ben jehovah.i hovah ben, die hen in die aanzienlijke waar- zullcn dan mijn digheid gefield hebbe: 10. Het priesterdom houden ,°ndop draage zorg dat zij een vreemdeling in huis datze genezon- hebbende, hem van de heilige dingen niet lade daar over ' , °. . dragen,endaar ten eeten; al woont hij zclts 111 huis, mi mag zii ^onthei- zulks zo min als een daghuurder doen; 11. Doch hebben :Tben aangekochte flaven of die in zijn huis geboo- jehovah, die ren zjjn die zullen het mogen eeten; zij be- hen heiligt. ' .. . T , vs. 10. Ook hooren eigenlijk tot zijn gezin: 12. Ingeval degh^hcmgë een Priester zijne dochter uitgehuuwd hadde eten-, eene bij- aan jernand, geen gebooren Israëliet, zo zal woner des 700 Priesters, en de dochter daar door het recht verhezen om h« heÜigS de heilige fpijze te gebruiken; .13. Maar zo Ctvs. 11. wan- die dochter weduwe is, of van haar man ver- neer dan noch de Priester eene ziele met zijn geld zal gekocht hebben, die zal daar van eten: en de ingeborene van zijn huis, die zullen van zijne fpii/e eten. vs. 13. Maar als des Priesters dochter eene vreemden man zal toebehoren; zij zal van het hef-offer der heilige dingen niet eten vs. 15. Doch als des Priester dochter eene weduwe, of vcrltotcnc zal zijn, en geen  van M Ü SE S. Hoofdd. XXII. 555 Wm en geen kinderen bij hem heeft, en even l^f^f zo weder in 's vaders huis gereekend word ^asclcnrshar^uo1^^ als voor haar huwelijk, dan zal zij die ipijze heid, zal Wê*n> mogen eeten; zi( word nu weder als in het fj^if^n huisgezin ingelijfd gereekend: 14. Zoo het ge- haare. vaders beurde, dat iemand door verzinning de heili- maar geen .. nl vreemde zal ge Ipijze mogte gebruikt heooen, die zal ge- daar van ctcn- houden zijn deszelfs waarde met een vijfde |* deel daar en boven den Priester te rug te gee- mant het heiii- „ ,. , , > , 1 ge door riwa- vcn; 15. Op die boete zal de daad voor geen lhlge ta geseontheiliging gehouden worden, in hem die iets ^^e^ geëetcn had, dat voor' Jehovah gefchikt was: 16. Daar zij anders fchuldig zouden ftaan ; 0n zal het der! laat, een ieder zich wachten van overtreding, fou^"^etter en ontnouding van het priesrerdeel; ïk Jeho- se^:JI5_ Zo vah ben het, die het 1 priesterdom geordend zniicn zij niet ontheiligen de hebbe. heilige dingen K. Voorder gaf, Jehovah bij deze" plechtig- ^ heid nog geboden omtrent 18. Wetten die die zij jmm 0 a , 11 zullen gegeven voor het Maronitisch priesterdom, van veel be- hebben: ^ lang waren, zelfs voor hun die tot den Jood- he^s'doen' ar4- fclréo godsdienst overgegaan waren , zij raak- ^Jg,$Jg£ ten allen dank-brandolleren voornamenlijk firhuldi ais zij De offeranden en derzelver natuurlijke dingen zouden srphreken cten: wam ik gentenen. ben jshovnh f 19. Het zal wel aan elk's keuze gelaten die heti Heiligt. worden, welk volwasfcn mannetje men offeren dJs'fprak fï- Wil \ het zij van het rundvee van het geiten JjJ* tot wio- of fchacpen gedacht; 20. Doch evenwel zult de: ' ° 1 0 ' „ . vs. 18. Spreek gij geen dier mogen offeren, waar aan eenig tot A;iKOK , gebrek is, zulk "ccn gefchenk zoude u zelfs ^t0<^°,: le de kinderen van Israël, en zeg tot hen; zo wie uit he\ huis van ISRAëL, en uit de vreemdelingen in Uit Ag* is . d,e ziine ofieihar.cu. zal offeren, naar alle hunne geloften, cn naar alle hunne vri.nvilhgc Offeren, die zü Jebovab ten brand-offer zullen offeren: vs. IQ. »«-f« naar uw welgevallen zijn, een volkome manneken van de runde ren,jan de lammeren, of van de geriSn. vs. 20. Gij zult met ofleren iet, waar  556 Het DERDE BOEK L":C tfS niet aanScnaam Houdt dan onder het yoor u niet oog, dat zo iemand Jehovah een dankoffer zouTeT"1 Z1U1 brengende van groot of klein vee, het zij het aislém'nt een dan uit verplichting of vrijwillig zij, altoos dank-offer je- volwasfcn dieren zal moeten geeven, zal het hovab zal offe- _, .. ° ' ten., uitzonde- een aangenaam gelchenk zijn, het moet zonder io'KTvrij." Scbrek ziJ'n: 22- Een blind, gebroken, verTe "runderen3" ftuit' raet wenncn 4 met drooge of etterende of fchapen; net fchurft, offer zal voor Jehovah niet gebragt zal volkomen , •■ n ■ , , , zijn, op dat het worden; gij Priesteren zult u wachten daar gcèn™kzit oit of oit een offer' dat °P de" algraf komt, daar in zijn. van te bereiden; 23. Maar zoo cen os of een b!ind'e,"óf ge- van het kleine vee in leden geen natuurlijke vcriemdV: £ evenredigheid heeft, dan zal het als een vrij- se'fc'inJrfthdd0" WilIig ***** tcn gfbW&« Wffl u lieden aanof etterige'genomen worden, maar als 'er verplichting'is bende';" dlze" tot ZLllk een gefchenk, dan zal het geenzins ^4 nietyóffê- aanSenaam zijn: 24. Zoo het offer bevonden ren: en daarvan werd, door drukking, kiicufhig, verfplisfing, ZUlt gij Jeho- r ■ r ■• t .. . & ' vah geen vuur- of uitlnijdnig ontmant te zijn, zal het op den akaar gc^en*" altaal' Val1 ^hovah . niet komen ; ik wü ook vs..23. Doch niet, dat die kunst in Kanaan geoeffend wor* eenen os , of . ° cen klein vee, de. 25. Gij zult ook van vreemdelingen geen \ erkrompen in gefneden dieren verruilen, -en ze dan tot cen g1u^étv?ij|;offer voor Jeho™h fchikken, het word een wüiig offer be- gebrek gereekend in de t'zamenleeving , cn reiden , doch 0 tot eene gelofte zoude het niet aangenaam zijn. vs. e<. Het gedrukte, of geflotene, of gefchcurde, of gefnedenc zult gü Jehovah niet offeren: dat zult gij in uw land niet doen. vs. 25. Gij zult ook uit de hand des vreemden, van alle deze dingen uwen Mlobim gene fpijze offeren: want hunne verdorvenheid is in hen, in dezelve is gebrek, zij zouden niet aangenaam zijn voor u. vs. 24. Van de rammen is het zeker, dat zij, ontmant au ,1c wol niet geeven, cn dus is deze wet natuurkundig wijs. Mus. • die vierderlei zoort van castratie is ons nog onbekend zie Mus. Vragen: de wet laat dan evenwel toe dat ze van buiten mogtcn ingevoerd, worden.  van MOSES. Hoofdd. XXII. 557 daarom zou zulk een gefchenk u zelfs niet vs- -6- vcr- tt 1 ■■ , der lprak ,7 - j- der ruste, .ee- dezen, zijn het de volgende hooge leesten die mtcm-oelSngtZa, Ik U gelaste dat in den gevcstigden ftaat, lif do^ Zh« plechtig voor af zullen afgekondigd worden, ïs' jebovttVt op dat het volk zich gevoeglijk van allen oor- Sabbath, in al- ' i , j 1 . ie uwe wonin- den des lands verzamelen kan, tot dc plaatze gc"j_ 4_ Dc;,e waar mijne zichtbaare tegenswoordigheid zijn ziin jebovtb's za[. v i-Tet eej(fe Pafcha zal in dc eerfte gezette Hoog- •' -' , > ,., tijden, de hei- maand van het jaar invallen, en wel bepaald rueping'en^wel- den veertienden, zullende met den vooravond pen6,izuUtr°op ziJn aanhang neemen. 6. Op den volgenden hunnen gezet- fa* 7Z\ eerst ]iet feest der ongezuurde broo- ten tijd: 0 l i ■ 3 vs. 5. in de den, aan Pafcha verbonden,beginnen; zeven da"den™ vëer- gen zal dat gebruik van ongezuurd brood te tienden der m duurcn. 7. De eerfte van die zeven maand , tus- 7 * iehen twee zaj beginnen met een algemeen opkomen tot *I^TlSawi den Tabernakel, met ftaaking van allen ard^Vhnieüden beid; 8. Geduurende die zeven dagen zult gij ' • van dezeif- dagelijks vuurolferen van vee en gebak aan de maand is n - , , . het Feest der Jehovah brengen; de zevende dag zal weder- fhSqdevan om met eeue plechtige godsdienstige vergade- jtiné : zeven dagen zult gij ongezuurde [broden] eten. vs. 7. Op den eerden tl? zult gij eene heilige t'zatnenroeping hebben: geen dienstwerk zult ?ij doen; vs. 8. Maar gü zult Jebovab zeven dagen vutir-offcr offeren: op den zevenden dag zal eene heilige t'zamenroepinge zijn, geen dienSlWefü zult gij doen.  van MOSES. Hoofdd. XXIII. 559 ring geHoten worden, waarom men, om dit ^™;^-fprr-a onverhinderd te kunnen doen, ook op dien tot JV£«ES, da"- zich van allen arbeid onthouden moet. vs. 10. Spreek Het feest der eerftelingen. ™ o Ook dit was eene rijkswet van Jehovah ra et-,'-en zeg y' ,-"-'r"- "** J _ . " tot hen: als gij aan Moses gegeeven, 10. Doch die eerst m 't iaml ta\t kracht hadde, als men in Kanaan was, evenwel ?tekwm™ g*; ook nu mede moest afgekondigd worden: als geven z»r, eU uutt. uu un-eie. iuuu*v i"a^»v a . gij zijnen oogst een ieder züne landhoeve hebben zal, en gij zult inoogften, .... •• dan zult gij ee- den oogsttijd houden zult, zult gij, eer gij ne garve der alles inzamelt, eene garve tot een proeve aan «££5?™ den Priester brengen. 11. De Priester zal dan «taf ^Priester die garve in een mand gelegd, Jehovah ten Vs. n'. Enhij gefchenk aanbieden, met plechtige belijdenis, dat gij alles aan dezen uwen Koning verfchul- £; digd zijt; altijd moet dat door de baud van het voo'r uaanden Priester gefchieden, zal het gefchenk aan- 1 a,,^ genaam zijn; het zal altijd zijn des daags na den Sabbath, die dc eerde dag van het leest di^bewège^; der ongezuurde brood is dat de Priester mü 7Ult' ook op dat gefchenk aanbieden zal; 12. Op dien zeiven dag zult gij bij dat gefchenk een volwas- w^eV a*, fen lam van een jaar, tot een brandofler aan volkome lam, Jehavah dwr bij geeven: 13. Deze hoofdmaal- S^gJ*^ tijd voor uw Heer zal vergezeld zijn met dc brand-offer:^ toefniize van twee tiende bloemmeel, wel met Zijn fpijs-of- ,. 1 1 i. * u.„„A fer twee tien- olie vermengd, dit zal zo wel als het biand- den meeibioeolfer ten gebruike van Jehovah moeten ver- *« met o«e teerd worden, hier bij zult gij wijn voegen, liiken reuke : en zijn drank-offer van wijn, het vierde deel van eene Hin. vs. it. Dit is eigenlijk een nationaal offer — niet van den gewoonen Sabbak, maar van den eerften dag des feestes van de ongezuurde brooden afgereekend. Mhs.  5f5ö tffi-t DERD'Ê B DÉ K vs. 14. En ccn *tode van een Hm. 14. lier dit gefcrjenk gij zuit geen g-cbragt is, zal het u niet vrijftaan van uw brood , noch b b i ~t ... geroost koorn, meuw gewas te eeten, het zij geroost, net zij "iren etenftot ongeroost; onderhoudt dit altoos in uwe op dien zcii- huisSöudihe als eene onveranderlijke gewoonte. den dag , dat ° gij de offerhan- Van dien dag, volgenden op den Salv %,IZ Bzu"t bath, waar op gij dit brengen zult, zult gij ben^het is'ce- beginnen te reekenen volkomen zeven weckens ne eeuwige in- jg. Na deze zult gij weder daags na den zetting voor u- ..c. n , we genachten, Sabbath, en dus op den vijhiglten dag, we* nSngen!lVVCW0" der een ander fpijsoffer aan uw 11eer brengen; vs. 15. paar 7\-mfo fa ^ feest vail pinksteren: 17. Uw na zult gij u J ... teilen van'san- koorn intuslcheii ingezameld zult gij niet modeir satbath" gen gebruiken, voor dat mij van het zelve zo dat" gijCdedgar-veel gebragt is, als tot twee brooden nodig ve des beweeg- ;s. twee tiende bloem van meel zal hunne bracht hëbbegn • zwaarte zijn j zij zullen gebakken en wel geven Zlvo!komê feezen moeten gebragt worden j dit zijn de sabbathen zijn. proeve niet van uw te ftaande en rijp, maar vs. 16. Tot " , 0 . . is naderen daags van üw reeds ingezameld gewas; ik.- uan zuiSen^'sabblth1; lert voor reekening van het ganfche volk bij zuit gij vijftig twee brooden gevoegd wórden zeven zuivere dagen tellen: ö , dan zuit gij jaarige lammeren, een varre van een rund, cn nieuw 4rPijseoef- twee fchoone rammen, deezen allen zijn voor fer offeren. j^fei an uw j_j e E R ■ ZH zullen vergezeld zijn vs. 17- Gu- .. , , lieden zuit uit met behoorlijke toefpijze van brood en wijn^ *wfi^ tot drank, het zal alles door Jehovah zelf broden brengen zij zullen van twee tienden meclbloefne ziin, gedeesfemt zullenz* gebakken worden : het ziin dc eerftelingen voor Jehovah. vs. 18. Gij z«lt ook met het brood zeven volkome eenjarige lammeren, en eenen var het iong van een rund, en twee rammen offeren: zij zullen Jehovah cm brand-offer zijn, met hun fpijs-offer, en hun drank-offeren, een vunr-offer, Jehovah [ten] lieflijken reuke. vs. 14. Met verlating van de punetiatie leest Mus. , klein t*ft'tt> koorn, doch ditjis onnodig.  van M O S E. Hoofdd. XXIII. ^Sï verteerd-worden; ïQ. 'OW te betuigen dat gij ^jjfi^g* van allen de zeeeningen niets verdiend hebt; geitenhok ten ,-..„■ i , , 'j zond-offer, en zult gij er een geit ten zond-, en tot erken- twec eenjarige ténis dus van eene dubbele verplichting twee §gj|>j** l™ lammeren tot een dankoffer bijvoegen: co. Na reiden.. • _ , • . . ,. a' .jt ... r^j^j. • ' vs. 20. Dan dat de' Priester dezelven met de twee brooden za]vde Priester aan Jehovah'zü aangeboden hebben, zullen de ^elve bJ$$ brooden met de twee lammeren alleen het deel der eerftejh». _ gen [tcn] bc- van den Hoogenpriester voor de eene neut, weeg - offi*1, en van de andere Priesteren voor den andere y°^e^i°tla" \ helft zijn; -zij wvm Jehovah gewijd, zij zijn g§^'*g dan alleen ten gebruik van zijne hofhouuing. wegen: zij zui- 21. Op het Pinksterfeest, op, dien zelven dag eee'n hS^mjs ik den Sabbath, zult gij eene algemeene gods- p^t™01' dm dienstige bijeenkomst hebben , met ftaaking van vs. er. Engij , , ■ n- 7-t'lt op dien allen arbeid, cn dat voor altoos-, itipt 111 uwe zeiven dag uu- plaatzen ten allen tijden, zal ze onderhouden wor- 'jffi^l J^i? den: 22: Houdt bij die gelegenheid dan onder §* t'zamenroe- -' 0 0 ping zult heb- . het oog dat gij uwen / oogst niet kaang mza- ben ; geen méld, maar langs de boorden uwer hoeven gf4wéff-liét aan den gemeenen weg wat laat ftaan ten ge- ^ een?n^t"^ bruikc van de reizigers; zamélt uwe garven voor uwe ge- _ . flachten, irt al- ntet al tc fenoon op, op dat er nog eene na- ]e uwe woninleezing'voor den behoeftigeu en den ujtlander ge^_ ^ A,9 blijve; het is het verzoek van uwen Heer uwen gü nu den oogst: J ' • ■ van uw lanti Befchenn-God.- zult inoogften, 23. Ter zeiven tijde gaf Jehovah . aan Mo-f^ti'to ses eene andere wet, met .bevel om pleeh- SggjJ^ tig onder Isracl aftekondigen• , . afmaéijen ; erf . . , , _ . , , de opzamelin«r De tijd van het feest aer ba'Mineiu ■ van uwen oogsc 24. Met de zevendemaand, naer de gewoo- jgj J^Jgj ne' rekening des jaars, maar in mijne godsre- armen, en voor 0 .. . J - , . den vreemde¬ ling1 zult giïr'e laren: ik beti Jebovab , uw JÉlobim. vs. 23. En 'jebovab fprak tot Mo ses, zeggende: vs. 24; Spreek tot de kinderen van Iszéggende: in de zevende maand,'op den eerften der maand,, aKrlt gij eene ruste hebben, eene gedachtenis des geklanks, een? fci*. TT. Df.f.l, Nr  562 Het DERDE BOEK lige «t'zamen- geering de eerfte van het jaar, zal de eerfte "vs-m". Geen dag van het jaar plechtig onder u gevierd gU doene;kmaar worden met openbaare godsdienstige bijeengii zult jeho- komden, aangekondigd door bazuinen gefchalr vab vuur-offer ' , . 7 , ,. offeren. 25. Om te onverhinderder dien dag te kunnen dcIVak Jefö- houden, zult gij op denzelven van allen ars e* "zeggen" beid u onthouden, en allen uwe brandofferen en de: ' fpijsofferen bij den ingang van het jaar Jeho- vs. 27. Doch * } J 1 op den tienden van ten gelcheiik brengen. tf — Tal" Hier bij gaf Jehovah nog eene andere de verzoendag wet aan Mo ses over'tcr afkondiging: zijn, cenc hei- j . lige t'zamen- Aangaande den tija van den dag roeping zult gij , hebben , dan der verzoening. zie'lenÊveroot- 27* ^e claS ^er verzoenino zal altijtl °P ds moedigen, en zevende maand naer de gewoone rekening, een viTur^offer (doch nu de eerde) invallen, en wel na ver°ffvse"s. En op 1°°P van ^en dagen, hij zal gevierd worden dien zeiven met ftatige Godsdienstvergaderingen , met dag zult gil 0 0 , . geen werk onthouding van al wat vervrohjkende is, en fs°de verzoen- met offeren van allerlei zoort van vuurofferen dag, om over v00r daartoe gefchikt; 28. Gijlieden zult u verzoening ■ * eerften dag zal wil Ik dat gij dezelve zeven dagen vieren -zult 'er ruste zijn, „ . . ' . , en op den acht-, met eene ltaaktög van allen arbeid op den eer-r fuït/aln?, 'ei; den en pp. den agtften, dag. 40. Reeds op ■ vs. 40. En op (ign eerften dag -zult sii een pllchtige optogt den eeVften dag & ö J r 0 r o zuit gij u ne- hebben met, takken van boomen, die fchoon van"fchoon gé'- loof . hebben als de palm , en andere takken? en meï" hladerijke groenende boomen , zeven dagen jen van dichte lang zal die groenende vreugd duuren: 41. Albomen , met . '? ,. T beek wilgen: «n tijd zal dit zeven dagen duuren, uit is eene afgerichte van wct die 11 en llw ganfche gedacht ver- Jcbavai, uwen plicht, zo wel ten opzichte van de duurzaam- jE'.ohim, zeven f'. . . * dagen'-vrolijk lieid, als ten opzichte • van de tijdsbepaaling; Z1Jvs. 41. En gij 42 Geduurende die zeven dagen zult gij in 3*1 £È zéven Sroenc tenten woonen, allen de burgers vandagen ïu 't jaar, isRAëi-, zullen , daar in, voor dien'tijd hun ■ ëene'j/e.cuwige: verblijf hebben. 43. En zulks wel op dat lnveftmgcfhch-' !'ct nakomelingfchap.. heriijneK}. Worde , in ten; in de ze- welk; eene aangena'ame vrijheid ik- hunne va- vende - maana zult gij dat Vieren, vs. 4e. Zeven'dagen zult gij in de Loofhutten wonen: alle ifiWqorhrtgen in I s r a ë l zullen in Loofhutten wonen: vs. 43. Op dar uwe'gedichten weten, dat Ik dë kindéren vanlsttACL in Loofhutten heb doen wonen, als Ik hen uit Egypteland uitgevoerd hebbe, ik ben 'Jtbovab , u-.y .alubim. ' vs, 40. De aanmerking van Hezel, is hier zeer nauwkeurig: door Joseïhus komen de Uitleggers . eenpaarig aan den. citroenboom , en deszelfs'vrucht, doch daar .die een - uitlandsch gewas en waarfchijnlijk f-r:t na Ai'r E.abylonifche gevangenis gemeenzaam geworden is in PalefHnk, kan Moses dien jiiet bedoeld hebben'.  van MOSES. Hoofdd. XXIlt. 565 deren gfcfifeW hebbe, door hen vit Egyp- hcvJ.t %'0f^ten i uit te voeren; gedenkt • doch dat ik ftfaMV geJehovah ben die dit beveeie. 44. Met dee- den tot de kin- ze bewoordingen kondigde Moses de plécP ^^^; tigfte hoogtijden' ter. ecre van Jehovah in iiet n-roken. Leger, itórmrbt \ sxiv.noorn- T t, r --■'X.^.; .. ' DEEL. 1. Ieiiovah nu gaf nadere bevelen aan ™- J- E,n Moses, omtrent den vastgefteldcn gods-tot Moses, dienst. 3. Door dien nu de Tabernakeldienst "vf?" s.' ce- ftanvang genomen heeft, en-'er voor den voor- ^^5*^-^7 raad tot dagelijks gebruik behoord gezorgd te r a ë l , dat zij - , , , ,„ . •■ tot u brengen worden, zo gelast den oudften, nat zij van 'ZUivcre gen-ote i]f gemeente. de zuivere uitgedampte olie van ffi^Jrv^ pUiven tot gebruik- van den gouden kandelaar <}= UMpen ge- J . D D dung aantehe- verzpeken, daar die gefladig met dien voor- ken. ; raad. onderhouden moest worden: 3. Laat Aa- RJ£ %\ d?ë r o n dagelijks, in de gehoorzaal van Jehovah 1°™^^^?. verfchijnen, om dien te bereiden, zo dat hij durig toerk-u- . .. , j-, , , .. , • " ten , van den bij nacht helder brande op zijn plaats , .voor avond tot den den voorhang van het binnenfte'heiligdom, m°rg™-'^™: gn zulks altijd: 4. Dagelijks zal hij het toe- hangzei van het . geungemsle, ui richtpn , van die lampen herhaalen: 5. Eischt de • Tcme der ook de bloem- van meel, tot bereiding van to^m^eude twaalf brooden : die gebakken,. altijd voor ^ ^«"^s mijne tegenswoordigheid moeten ftaan: 6. Dat dachten. ..J. .... , . ' vs. 4. Hij zij m een yoeghjkc orde aan twee reijen van zes 2ai 0p denloü- 'brooden, op de fchoon gepolijste tafel gHBi^j^^. worden, ten gebruike van den Heer: 7. Stel pen > voor jer ' • ■ bovch s aaage- dan boven op ieder rei, eene genocgzaamen maat zjchte, gedurig %>>*■;. ' ' • toelichten, vs. S. Gij zult ook meelbloem nemen, en twaalf koeken daar van bakken: van' twee tienden zal eeri koek zijn. vs. ö. En gij zult ben in twee riiën leggen, zes'in eene rij; op de'reine tafel, voor JehovaFs aangezichtc. vs. 7. En op elke -rij zult gij ,zuivere wierook leggen.: 'hh welk den brode ten gedenk-offer zijn Zal: ha is jatvtt een vuur- Nn 3  S66 Het DERDE BOEK vs. 8. o? el- van beste wierook, die m de plaats der broo- ken Sabbarbdag ' r gedurig zal men den jctinvah -zal geollerd worden en U de d^l™uraange- verplichting herinneren dat deze brooden gezichte toerich- j^el voor jeflovah vvaren. 8. Men zal die ten , wegens 'J de kinderen brooden eiken Sabbath ververfclien, men zal to^een eeuwig' ze Jehovah tot een duurzaam gebruik "dan alve^n8d'Enliet toos aanrichten; 9. De brooden die van dc zal asrons, tafei gekomen ziin, zullen den Hoogenpriester en zimerzonen ° J . . zijn, die dat in ten deel vallen met zijne onderhoonge pnestcfe eten^zuuen: ten; doch zij zullen ze alleen binnen den want net is omtrek van cjen Tabernakel mogen eeten, zij voor hem eene 0 7 J heiligheid der zijn uitftekend heilig gefchikt om doer den yeiJlai'/vuur- Heer alleen gebruik te worden; onderhoudt offeren , eene ,. , altoos, eeuwige mzet- U1L uulv 'llLUUS' ting- ' 10. Een zonderling geval gaf aanleiding dat vs. 10. En , ö P , ö °, daar ging een voor de uitvoenng van de burgerwctteii, door neTsralutifchè nadere bepalingen, gezorgd werd , het geval vrouwe mt, was fa. fa zoon van zekere Israëlitifche die in t midden der kindc- vrouw gehuuwd met eeu Egyptenaar, doch ren^van ^- kcfl;Cndig oncJer hen WooilCllde Cll dllS Vail dc zoon van ee- V001TCchten van inboorlingfchap het genot nen Egyptt- °. , ° fchenmanwas: hebbende, had een hooggaande verfchil met van deze is- ccn zeker gebooren Israëliet, zulks viel voor "f is^n'tisch in het Leger. ii. In de hevigheid van den mMjwisttenin tw;st n0CTndc de Israëliet van 's moeders zijde, vs. 11.'Toen tot verfmaading van den anderen, den hoogeu zoon derIsrJ- eernaam van zijnen Koning met lastering, de wegdrukke- omflanders getuigen van den twist, greepen ■üs. 11. Allen de Uitleggers zijn hier in tweeën verdeeld: de cen denkt dat de misdaad was het openbaar uitfpreken van den naam Jebovab; anderen dat bij het uitfpreken verwenfehingen gevoegd waren : — Schroêder. verfterkt mijne gedagten , dat bijden behoorde zamengevoegd te worden; doch zeer oordeelkundig is zijne aanmerking omtrent vs. is-, dat daar geen doodftraffen bepaald word , om dat het van de gun-  van MOSES. Hoofdd. XXIV. 567 hem en bragten hem tot hunnen wetgeever m den Naam, Moses: de getuigen waren in den perzoon daarom brach- ' ° ° c ten zü hem tot niet vergist, het was de zoon van fc>che- moses : de lomith, eene dochter van Dibri uit den ™« ftam van Dan. 12. Moses en de oudften ™ schelo- der twaalf ftammen, en die van Dan in het dochter' Dj- bijzaïtóer, gaven orde, hem zolang in bewaa- 1^™^ ring te houden, tot dat Moses zijn Heer zelf zoude gevraagd hebben, wat in dit geval de gevangenis- , , . , . • fe: op dal hem te doen? 13. Jehovah ontrok zich niet uit- na (le r.ond fpraak daar op te geeven, zijnde van den ^Jn%%l volgenden inhoud: 14. Laat de lasteraar buiten fchiedenzov.de. het Leger gevoerd worden, vergezeld van de jebovab fprak getuigen; dat die daar plechtig de handen op *'' hem leggen, met betuiging dat zij, noch geheel Israël geen deel aan zulk een daad willen tot buiten het .... , , leger, en al'c, hebben, waar op hij dan van de t zamenge- die het gehoort vloeiden moet gefteenigd worden: 15. Her-^anil nieuw bij deze gelegenheid de afkondiging op zijn hoofl .. , , leggen : daar van het gebod, hoe het mijn wil zij, dat al ns; zal de gehewie zich verftouten durft, zijnen God die hij daarvoor eerbiedigd, te lasteren, hij zij dan' inboorling, of vreemdeling, de ftraffe daar op van Israël gefteld zal moeten ondergaan: 16. Doch dat zeggencteï de lasteraa.1 van JehovaKs eernaam zonder «»#}?|^* bim zal gevloekt hebben, zal deszelfs zonden dragen, vs. 16. En wie Jebovab''s naam gclastert zal hebben: zal zekerlijk gedood worden, dc ganfche vergadering zal hem zekerlijk llenigen : zo zal de vreemdeling zijn, gelijk de inboorling: als hij den Naam zal gelastert hebben, hij zal gedood worden. gunftigfte zijde kan verklaard worden; — hij kan niet Goden gelasterd hebben, die hij wel erkende voor Goden, fchoon zij het niet waren, en dan was het zo beflisfend niet met de ftraffe zo als hier, wanneer men het woord Jebovab gebruikt had. vs. 16. Voor gelasterd beeft leest Mus. uhfpreihh afkomftig van die oade gewoonte bij de Egyptenaaren, om de naamen zomwerf niet ta Nll 4 ma-  5<$ ;,:^st P E R JB g BOE K.... ,-ys. •-17. l &?: bedenken, zal met den dood geftraft, worden, %- .zicie---d»s: zonder eenig uitftel, of rechtsgeding zal bet wiiiMM w vijjilam hem dood. te deenigen ,r hij zij dan Vén, iiü zalze-yivemdeliiig,-of inboorling^ memand zal van keihiK gedoort " .. .. 77 -• . ■u-oiden. . de jftrafte vrij ,zyn»^ ij. .En om allen, .verre- wtódc-'zieï1^ gaanden twist, zo vei mogelijk is, telbemeen vee zal zo herinner het, 'volk ■„ dat op den -twist verflagen heb' . •- 1 1 *• ^-,* ••• Pen, zat'..'bet die. een doodflag ten gevolgen jieeft, de . dood ziel voor ziciè'. gefield is. : iS. Doch dat men ten opzichte cok'iemantri'-vau het Vee -. alleen niet de wedergave, van nen naasten een een «ader. van gelijke waarde veJftaaa zal febrek zal aan- ~ " ' " , , T1 gebracht. . heb-kunnen: 19. rZo de..,tvvjst. dat .gevolg.. al met gecLial?lheei't-ï mogt hebben , maar jüeen kwetzing-. dar dan itnf1 °geaaan de \vet van. wedervergelding., :!omirerir be» wordbn: - .•' geoe&nd -worde : 2.0. Volgends: derzelver voor brenke , wpprdcjijken JujlOUd s woud .VOOA->./WOrjd , :Üq ta%ToqÖVtand:j voor..lid, even .-zo als. der wond..van deirgtF schik hii. .een kwetftem is, • zai dc - daadcr • ge-ftraft worden. .gebrek eenen — - ■ ' . -"-. " i« méiiiche'. za! «i. Doch nn/opzieiite van net-vee zal alken r^beaT^ial maar de wedergave van g^ij'^e „waaide: gel- *ebraéhr Cr- dealdoclr.MOflr,:des ,maitchcu ,zieie eiïcii- ik «en. , ' , altoos de', ziel van <|en. daader.i ;.&a> -Ook. zal a'w'„een 'Vyéc die xwgt ■ .vanr; gelijka;rkraciit zijn omrent den itfhct w'dtr- mtmdeling:,! zpns£$&bitfa inboorling «onder gevenf . maar uitzondering,- Ik Jthomk uw .Befcherm-God -wieeeneninenr - - ; ,7 .• - ï, feae •wffi-öt, ben hef die .ziiuis . vordere.. -.33.-. M-oses zalgcdoodwqr- ,•'«„'• Ir\ : «pddad iev v>-■* r~-~ • '-.- den. vs. 12. .Venei^ei recht zult gij .,bobben , zo zal., de vreemdeling zijn, als-de mbofttliag,: (v.-jnt ik ■jfcfa-ab., -uw. Mhhtin'. . y*. 23..En BI 0 s £s" zeide" tot dc kinderen 'van TsRAè't , datze den vloeker tot mogen uitfpreken, -fchoon ik .volkomen geloof .den. bij zonderen eerbied i-oor den.naam der Goden onder de .ouden, geloof ik nogtans niet, dat ia,.;, 111 den grond bijgelovig, aanleiding, zou kunnen -geeven, waarom de rechtvaerdigfte Rechter de ftrengfle ftraffen opleggen zoude ; Mi: CBAëLis heeft .ook-in zijn Mefitiscb &ecbt zijne voorigc verwaaiing weder verlaten. ..... .... -■- aj~.-,b  vam?.I O S E S...Hoofdd. aaIV. jtfigrj maakte:deze:uitfp:'aak-.aaa-dca raad békend, het ^teilb^;. •v-onnisolwicrd- a&cieezcn-y: de .lasteraar buiten in. hem, mm* ■ ' . ' . ,, j. flemen fi enigen het./ Leger . gevoerd y vergezeld van ■ allen die zoujen. cn de plechtigheüen die Moses .gelast- waren, de ruitvcerkg van het .vonnis gefchiedde, ftipt den, gelijk.7«- 0 - , . biar.b fl-lo.sss • naer-de uitfpraak • van.den h ee r dooraen raona geboden hadt. . van M-oseb>;':o v;n u-pem-j -': sco . . xxv. HOOFD, ---•»lV-'+--v- - s WSiWS^fV ' . t DlfFA. i. '-JbNü vervolgde'. Jehwdh zijne wetten aan vs,Verder Mös-És, thans WJbij- Sinal gelegerd, met [p^ bevel die'plechtig aftekoridigen :• H •am-den.3 W - , , v, ,, t ■ ' ««»«/', zeggen— ^.riV-V-'^/ aangaande fiet-M&tathjaar. Jé,1' f» 2; Als gij bekitters van-Kanaan door mijne t^|$H| gifte zult geworden zijn, , dan zal- het bij u ^^«j Meden < ecu" beftendig gebruik zijn, om het- wannéér _ - gij" zevende jaar eene ruste VOor het bouwland te ^ninfniZT, doen 'Zijn; dat jaar zult gij , die lk voor ^kikugeniiine hoevenaaren houde, alleen uw Héér ten land rustjh y j . . - j ' , -, ■ .... eenen Sabbath dienste fchikken, 3. 'Dus'zal 'het n-vnjïtaan, yoor "jm&ii zes jfcarén Achter den- anderen, uwé Iraidhoe- «J^S ven-r-té -bebouwen;-, uwe:wn'-iè;af"den 'te bear- *£n akker h?- * • 7 , zaaijen-, en zes den; en ckrzelver'gewas-intezameieu;■ 4. Doch jaren uwen -het:""daar 'op volgende zevende jaar', .zal.een ftudfn"den ° ren; len moeten laten. gade'rs v'oo^Üw De Wet van het Jubeljaar. hit' gedierte01' 8- Gij zult ook de tijdsbepaaling van het dat in uw land Jubeljaar dus vast ftellcn, gij zult rekenen bij is. zal alle de J J inkomften daar van tot fpijze ziin. vs. 8. Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren: zo dat de dagen der zeven jaarweken, u negenenveertig jaren zullen zijn. vs. 5. Men zou ook met Schrocoer van zelf kunnen neemen voor zender arbeid — de takken van bet Naxireerfclap, zo als 'er eigenlijk vrij fchoon ftaat, in het oorfpr. zijn de ongefnoeide wijngaartranken. vs. 6. Hier uit ontleent Warburton een bewijs voor de bijzondere Voorzienigheid tot ftaving van de Godsregeering, doch kan men, indien God door eene bijzondere Voorzienigheid in het 6 jaar voor onderhoud zorgde , zeer wel verklaren hoe het kome dat deze wet bijna nooit onderhouden is, daar de traage landman zich wel bij dezelve zou gevonden hebben, buiten zijnen arbeid niet alleen maar zelfs buiten zijne zorge onderhoud hebbende. vs. 8—iö. De voordeelen van deze wet zouden voor den burgerftaat ' uit-  van MOSES. IIoofdd?1 XXV. £i Sabbathjaaren van zeven jaaren als gij die ze- J^S- venmaal rond geweest ziit, het welk een ge- de zevende " . * . i maand, op den tal van negenenveertig jaaren uitmaakt, dan tienden der begint uw Jubeljaar. 9. En wel in de zeven- — £ *£ de maand van het burgerlijke jaar, anders de yanks doen ue. uii^uiv doorgaan : op eerde van het kerkelijke, zal het aanvangen, den verzoenop den tienden dag van de maand door het g*J ^ feest des bazuinengeklanks, waarmede de da- jggj*}J^ tige verzoendag afgekondigd word, met be- vs.10. En gij ,. i 1 t - j„ 7-uIt dilt vuftig- paaling van dien verzoendag, zal ook cie ai- fte jaar heili; kondiging van dat Jubeljaar gefehieden. «^'„g^ io. Dus, het jaar het geen op het negenen-land; veertigfte volgt, zal zeer ftatig wezen, dan inwoneren:het zal de volkomene vrijheid van allen inlandfche ?^,u gg-J** flaaven afgekondigd worden, van welken ftaat |Uzult wederof onder welke voorwaarde zij ook onder u ieder tot zijne uitnecmend groot geweest zijn; deeze wet is een van de fchoonfle trekken van Goddelijke Staatkunde zonder voorbeeld bij eenig Wetgeever, zie MicHAëLis Mofaiscb Recht II: D. bladz. 26. LowMAN, Regcering der Oosterlingen bladz. 70. vs. 9. Een groot verfchil is 'er onder de Geleerden, of het Jubeljaar Tiet 49 dan het 50 invalle? het is ongetwijfeld het 50, doch dan had men twee jaaren zonder oogst: LiLiëNTiiAL verminderd deze zwaarigheid, door het 50 zeer te verkorten, als men het houd voor de vereffening van Zon- en Maan-jaaren, die 49 maal 11 dagen geeven dan 11 dus men daarenboven ook eene intercalatie in elk] Sabbath , of op elk jaar ftelt , zijn 'er dan voor het 5° jaar, 185 dagen overgebleeven; een zeer kort jaar; doch ik zie niet, dat 'er zo veel zwaarigheid in fteekt twee jaaren om het 50 niet te bouwen — altans de zwaarigheden kunnen tegen de voordeelen opgewogen niet den voorrang hebben — van hoe veel belang word zulk een Vaderland voor elk vrijheidlievend burger, hoe zeer word ■ de heerschzucht der rijken beteu,gelt — elk burger onafhanglijk gehouden, daar bij in zijn ja morgen lands genoeg voor het beftaan van zijn huisgezin hadde.  5?a . Het DERDE B O E K jXiv^dericég- ivoondeit;''- bet is een .''aar van vrijheid, het ren, een'ïkier zal ieder.weder ■ vrijftaan zijne-eige bezitting, [0.tzlJP-£-fla?>1" verpand, of verhuurd, weder te mogen -aatw &t$wyii vaarden-, en een-ieder die dienstbaar is,in e'cn's het vijitigfre anders hyis^ezih, zal nu-mogeu wederkeeren jaar .zj+n : gij . zuit mei z^i, naer zun-gezin. |i. Het zaï altoos invallen ÖÖj» hec * viiftiS(t&, volgende - op het zevende Sabyanr zelfs bathjaar s gij zult zo min op het rzelve als j&n zijn, 09ch op het.■ Sabbatbjaar mogen zfiaijeij, of ooffstea .veifj derafton- wat °P het veld jsj blijven liaan, of aan de »wè8Pn'anrü1' boomen- is, als in het Sabbachjaar.; den. ' tegendeel vermids liet een jaar ■ is bijzonder -vs. *u Want i i , " ... ., • dat is iietjubci- geclcnKwaardig om uwe vrijheid zult gij alleen heilig 'zilnfgij van mve lweve maar tot onderhoud zo veel zuitö uit., bet mogen gebruiken , als gij dooiv zoudt, van veld dc mkom- , i n iie daar . van eene algemecne.-. landhoeve waar- -bij. gij . het "v"'. 13. oP naaste '§eleSen waart; 13. En wat uwe vaste dat jubeljaar goederen aangaat, daar omtrent maak lk de- zult gij weder- . ■ keerèn een ie-'ze fchikking: 14. Om door verkooping allé ^e'zitstok*'^6 Verheffing van het een genacht boveii het ancrTwlk^f^ dei'c Vo6v té komen, de", bron _yan onderdrukaanrtiwen naas-king der, medeburgeren, zo wil ik i<. Dat ten iet teilhaar " • ' 'J .Q7Z ■verkopen,,, of gy .op geene andere, vooiwaarde koopt of vei> uwèahBa^ecil-kooPc' (net geen ik liever verhuurt zou. noekopen zult; dat men) dan met uitzicht op net jubeljaar, zo "m'e'mant de-een ' "; • 'r •> J ~ da^« kooper, zonder dat de wetten van het Jubel- word, tegen jaar hier kracht hebben; 31. Edoch als de gehelè jaar. zal woonhuizen in dorpen of vlekken gelegen J^datimis', ziin, dan zullen de wetten van dc landhoe 't welk in dia ' . ftad is, die ee- ven gelden, en ons zal daar 111 geen verkoop nen mum-heeft, plaats hebben, zonder den last van het Jn-g£"«g^ST, beljaar; het moet dan zonder losgeld terug ^j.effat reonder kceren aan den verkoopcr; hier gelden de las- zijne genachten van landerijen alleen. 32. Wat bijzonder "jubeljaarniet de Leviten aangaat , hunne hoeven ja zelfs lutvgsMn3* _ Doch hunne bemuurde fteden zullen op geene andere de huizen der . dorpen , die voorwaarden oit overgedaan kunnen worden, rontom genen dan met het recht van losfing: 33. Geheel ™Xn ^herder Leviten bezitting van onroerende goederen veld des lands 0 0 gerekent wor¬ den ; daar voor zal losfing zijn , en zij zullen in 't jubeljaar uitgaan, vs. 32. Aangaande de fteden der Leviten, [en] de huizen der fteden hunner hezittinge; de Leviten zullen cene eeuwige losfing hebben, vs. 33. En als men onder de Leviten losfing zal gedaan hebben, zo zal de koop vs. 30. Daar door word het bouwen in Steden aangemoedigd, 't geen anders door dezen last zouden verdoofd worden — is iemant met deze rede niet voldaan, hij leeze N. van K., anderen opgeevende, fchooa ik voor mij in deze berusten kan. vs. 33. Hier is niit uitgevallen, de zin is als bij het Jubeljaar het huis van een Leviet verkogt, maar niet door geld gelost Werd op dat jaar, dan  $76- • «li V- D JS li. JJ li la -vï) E K koop van. het zai • fogevMle van losfing ■ op het Jubeljaar;? huis ftad .. . . . . , . M het moei-tot den . waren eigenaar moeten wederkeeren; gaaWvaVdi dé huizen in de (leden behooren izo wel-tot huizen van de |lim /bijzonder aandeel onder .de andere ftamfteden der Le- ' _ . . ' viten ziin hun- men 'als 'de landerijen, zonder dat er .ver-; \ middeii'^dec vreeinciing plaats moge hebben; 34. De lanvan derijen, in de voordeden van die deden ■ gele-; • vs. 34- Doch o-en , hun ten verblijf gefchikt, mogen :.zelfs het veld van . , , , r~ • - -• - ' -■ de voorbad met met den last van loshng m het Jubeljaar zar:\C:ietftver- verkogt wordenj zij zijn onverkoopbaar, om. kocht worden: fa£ ze „jet aan cen péi:zoon, maar aan .eene want het 15 ee- 1 . 1 ' lj4aJ r.e eeuwige be- ordè behooren , o.ie "altoos m weezen buut. zitting voor ^ Wanneer uw medeburger cen inboorling ais'T.'w bieder t(,t ™uoede h"'Sm te vervallen, en gij be- zaïveraraitziju, merkt duidelijk dat hij tot zijn ondergang en zijne hand . bü u wankelen helle, zo zult gij iiem met al uw vermogen iTem 'wasthou: trachten te onderdennen; weest zelfs zo gedeu , . [zelfs] z-mA_ omtrent vreemdelingen, onder u wooneneenen vreem- .... •- - 1 • 1 „ . . deling, en.bü-de, op dat hij in pjat huishouding met n?bij1ufcFved:lt kwijne: 36. Dat moet gij zo verre zelfs uitvs. 36. Gij gfoWjetj dat gij van uw ■landman aten ren- zult'r genen L<-ll-n^-i 1 " woch.er, noch te^ 0f bij wedergave van het geleende, overoverwtnst van . . , . , ,. , . , hem nemen k winstc zult neemen ; laat de eerbied voor ,'voor üweish jGod- u hier van terug houden, daar «wen iBIobim^, door" ckan uw medeburger allengskens . weder %t* bij^u-leve. tDt-« een' blocijendcn ftaat gcraaken: • 37. Dusscki' zint- % zult gij van het hun opgefchoten geld geenhem lUCt . op- ( • ., r - -ia>|.i« r,,:>»vl tUi.ï/SiJ. id» u*ul -it» dan zal het evenwel tot hen wederkeeren. — Eene abfurie fout is in de overzetting tn voor ia. - 35—37. Michaüi.ts irj'zijn Symtag»:a Cenurtnft. II. D. P»g. O-' *n in zijn Mafaiscb Rirbt-heeCt de redelijkheid van deze wet boven andere Uitleggers in het fchoonfle licht 'geplaatst:' een'gevoelig Leezcr *ah' de 'omfchrijving zal de 'waarde daarvan, zonder nadere opheldering, ,-rr wel leeren Kennen,.  van MOSES. Hoofdd. XXV. 577 rente, mogen neemen, of zo gii eetbaare .waa- woeker geven.- ■ . ; - en gij zult uwe ren tot den landbouw, or m dat geval aan fpis niet op hun verkoopt zal het niet eens met winst mo- ven.rwmst §e" gen zijn: 3S. De biilijkheid van dezen last be^s*^<|^(Jk' moet elk in de oogen fchittercn, als hij ge- uw jeuhu , denkt dat Ik Jehovah uw God ben, die zelf tetaJd^gevoe» u uit Egypten opgevoerd hebbe, om u Jjtfgjijjj Kanaans bezitting te ftcllen , om daar uw geven, op dat tt ^ t 11 j 1 ik u tot eenen Heer te zijn. 39, Jngevalle mymedeburger /EfnUm zij. ZO verre verarmd is dat hij verplicht zal genjkSwinneer ziin zich zelven te verkoopen , zo zult gij uw broeder bi] J 1 " 01 u zal verarmt hem niet behandelen zo als men gekochte zijn, en zich „ , , , tt 1 aan u verkocht flaaven gewoon is te handeien. 40. Veel eer hebben, gij m iet gij hem zo zacht ais gij uwe huis- ^ hendie"'e" knechten of vertrouwde geboorenen des huizes den dienst van gewoon zijt te doen, behandelen; zijn dienst . Vs. 40. 'ais zal, hoe gematigd, evenwel niet langer mogen °esn^*el^T0i duuren dan tot het lubelfaar; ai. Dan zal bij ner zal hij bij . ' u zim: tot liet vrij zijn, indien lu; lunoeren m uwen dienst jubeljaar zal hij gewonnen heeft, dan ook met dien overwinst bljv"'4',"dan uitgaan; hii zal als een vrij burger weder 011- zal hi' var1..a t» ' J , . . uitgaan , hu , der z-in dammen epgeteekend worden en de en zijne kindebezitting van zijn voorouderen terug ontvan- enn uj' zai^tot gen; 42. Want gijlieden hebt eigenlijk geen wendcr!-^rfl^ht recht op hen, zij zijn allen mijne lijfeigenen, en tot de be' die ik door verlosfing tot mijn eigendom heb- vademen wed" rbc vérkrecgen , verkooping geld dan hierin .,e^e!h Wam niet naer de gewoone rechten met flaaven, $ zln raüne _ . . dienstknechten, 43. Daarom zal uw gezag . over hen altoos die ik uit Egypzijn, geduurende dien tijd van hunnen dienst hfb^zifzuTén bij u, zonder dien zweem van menfchen ver- met, verkocht ■ 1 ' worden, gelijk achting, welke anders omtrent de flaaven te men eene naaf veel' plaats hebbe; het ontzag voor God en ^v»*0^' Gij zult gene heer- fcliappij over hem hebben met wieedheid; maar gij zult vrezen voor uwen Mlohim. IT- Dkf.i . O.)  573 Het DERDE BOEK vs. 44. Aan- geene burgerlijke bepaalinge kan , en moet u I^fofTw" hier affchrikkeri: 44- Al fchoon ik u dan de flafl" 'h bbcif bezitting van eigenlijke flaaven en flavinnen tózuHeo,rtta, toefta, is het nogthans onder die voorwaarden" * welke den, dat zij geen landskinderen maar uitheem™7e^| fche-moeten zijn; eigenlijk zal de koop alleen eenen naaf, of gelden omtrent nabuuren. 45. Ook zal het u «ne i avm o- ^ flaaven te mogen koopen van die in- zukze ook kGo- wooners onder u, die geen gebooren Israëüten pen van de km- • • alfchoon zij zelfs in het land Kanaan deren der bu- J ' .J . . woncren , die gebooren zi;n; gij zult ze met het volle Roop- dS;rgènVrever-recht, omtrent .flaaven geldende, door koop «ru^hukhl mogen eigenen; 46- Zflfe ervelijkzo dat die genachten , die aangekochte flaaven , met hunne eigen kinde- zi'n,"dieZzVin ren, na uw dood zelfs, het eigendom van gèVonnenheb" uwe kinderen worden; maar dit recht zal ben: enziizul- nimmer gelden omtrent ccn gebooren Israëliet; len u tot eene ° , , Bezitting »ij«. het riekt te veel naer WTeedheoen, omtrent een 2nitS\t46tof"be- broeder; 47- Zo het gebeurd, dat een vreemzitteren over d d u woonullde, door zijn vermo- hen (tellen , »■«-"» t> » * ■ voor uwe kin- o-en eigenaar is geworden, fchoon door vrij- deren na u, op ö , r , datze de bezit- willige koop Van den perzoon, of goederen, züuzeTèeu- van ^den Israëliet, zo dat hij zich naar het wigheid doen fl-^ngfte recht voor altoos aan hem zal verover uwe broe- kocht hebben, 48. Zo zullen de vaderlandfche dere"'vanNs-'wetten van losfing evenwel gelden, naer evenRAëL , een ^tgfjeid van dc waarde, waar voor hij zich iegelijk over ;> zijnen broe- verkocht zal hebben zal er aan dien vreemgenè ZlÜtiee^ deling voor zijne losfing betaald worden; ben'metwreed- 49- Zijn oom (dewijl het niet waarfchijiilijk is vfA'd.7. En wanneer de hand van eenen vreemdeling, en bijwoner die bijju is, goederen vutkrë&n beeft, en uw broeder, die bu hem is, verarmt zal ziin, dat hii zich aan den vreemdeling, den bijwoner, die hii u is of aan den ftam van het peflnchte des vreemdehngs zal verkocht hebben: vs. 48. Na dat hij zich zal verkocht hebben, zal er losfing voor hem zijn: een van zijne broederen zal hem losfen; vs. 49. Of jïyn oom, of de zoon van zijnen 00» zal hem losfen, of die uit d»  van MOSE S. Hoofdd. XXV, 579 dat zijn vader levende zoude zijn, of het ver- naasten züns , r- ti 7 11 1 vleeschs van mogen- tot loshng gehad zou heoben, toen de zijn gedachte verkooping voorviel) of zijn eigen neef, of fen: bf "eeft wie hem dc naaste is, zal verplicht zijn hem fj.ne hand ]« 3 1 J bekomen , dat te losfen; ten zij hij door zijnen handen ar- hii zich zelven beid zo veel mogt overgewonnen hebben; vs.'50. Enhij 50. Op deze wijze zal de losprijs bepaald wor- zr£ den; dat recht geld, zo dra de tijd van het kenen van dat t 1 ,• r 1 •• - j • 1 1 ;lf' dat h'l jubeljaar verlchijnt, en word met gereekend, zich aan hem tot dat, hij vijftig jaaren zal gediend hebben; tót hn jubelzo veel jaaren hij gediend heeft , zo veel j** h°£ '■ gez° geld als hij als daglooner in dien tijd kan zijnet tterko* verdiend hebben, zal den koop er van hem ter naar het getal hand. gefield worden. 51. _A1 zijn het nog ^ ^"n "van veelen jaaren, die hij zou moeten dienen , en eenen ^ ^ dagio- heeft hij daarom meer gegolden, die fom zal hem zijn. den kooper evenredig aan zijn opgefchoten diJ„' geld, moeten terug gegeeven worden. 52. Het YeIe Y.atl die .. jaren zijn;naar volgt dan van zelf, zo hij reeds veelen van die zaï hij tot die jaaren vervuld hebbe, dat 'er eene aan- Vanehet1 geld< merkelijke zomme, tot verminderingi van de gSocteü'wS kooppenningen afgetrokken moet worden; dergevcn. 53. Die penningen zullen, naer de waarde indien 'er' nog Van den daglooner, bepaald worden, als zo j^rèn^Vvergceeu moet hij hem behandelen, en niet dulden bleven zijn j J ' tot aan het ju- dat iemand hem {brenger handele. 54. Heeft beijaar, zo zal hij door zijnen dienst niet reeds de waarde ïekene": naar gewonnen,. waar voor hij zich verkocht heeft, z!!ne.- ■iarf1 J"1 ° ' •' ' hij zijne losfing dit zal evenwel de losfing van hem en zijne weder geven, kinderen niet mogen ftremmen. 55. Want zij een"' dagloner hadden geen recht, om zich geheel te vet-'?£ koopen, zij zijn de mijnen, mijn recht grond ^ men za! r.e heerfchappij hebben met wreedheid voor uwe oogen. vs. 54. En is het, dat hij , hier door niet gelost worde, zo zal hij in 't jubeljaar iiitgaan, hij, en zijne kinderen met hem: vs. 55. Want de kinderen var» ïsRAëL zijn mij dienstknechten, mijne dienstknechten zijn zij, die ik O» 2  5§o Het DERDE BOEK pit Egypten- jfc 0p de uitvoering uit Egypten; gedenkt heb- ik ben doch dat Ik uw Heer uw God voor het mij3£±: "He waake. Alvemeene aandrang der TVeiten. xxvi.kgofd- 6 ö deel. \Y/ vs. t. 'Gij K W ac itt u boven alles, afgoderij te zultuBe^denjfei {jedriiveh, gegoten zinnebeeldige afbeeldingen, ne 2tgode'i n.a- j ' ° ° ° ° ken: noch ge- 0f opgerichte ftêènÉ b^cltenisfen ten eerdienst Ihedén beeld, \ ° : noch opgerecbt o^terichten; wacht u ook om ergens m uw ffien?njcl ^ beeldfpraakigc zuilen in den fmaak geheeideq ffecn ^er E gvptenaaren bij uwe landpaalen opterich- in uw land zet- OJ- J r r . ten, om u daar ten, met een oogmerk om aan deezen eenigen wam tCi!:'i8ben eerdienst toetebrengeii; gedenkt dat ik Jehojibhvabi uw vajt uw éenfeai liefcberm-God ben: 2. Zijt ja$fOBtm. ° vs. 2. Mijne bijzonder ftipt in de onderhouding van de mij gii bi ifflen, en afgezonderde dager.; betoont dan gehoorzaamheid, eerbied aan den ïabernakeldicnst, naer ik ben jebovab. ac gégeeven bevelen; denkt dat ik alleen vs. 3- Indien , ,. „ , , • pij in mijne in- deliEER ben die zulks vorderc. 3. Zie nier ""nTen'mlj- dan uw loon; zo gij beftendig mijne gods- ne geboden dienstfehikkingen nakomt , mijne koninglijke honden, en die ° • ïi, doen zuit-. rijksbevelen onderhoud , en dipt betracht, ik uwei-cgeiien 4. Zal ik zulks vergelden; ik als uw Koning en ntné"iki ;^en God zal de vruebtbaarmaakende gepaste jaarhet iand zal zij-; fegens voor Kanaan onverhinderd bezorgen, ne inkomst . , , „ ■ geven, en het op dat het bebouwde zijne lchatten ontüuiie; leïcfeïal zijne en het geboomte des velds zijne beladen vruchvrucht geven. tcn jjj uwe fchurcn geeve; 5. Zo overvoedig vs. 5. En de dorschtijd zal vs. 1. Gcfneden beelden , eigenlijk fteenen met Hieroglyphifcbe figtitiren Mus. Uitvoerig en geleerd is hier'over Saencer. vs. 5. Begeert iemant dit uitvoeriger, overeenkomftig de landbouw bij dc Hi >reën te ontwikkelen hij zie N. van K. in, .die hem hier tin alle voldoening geeven zal.  van MÜSE S. Hoofdd. XXVI. 581 zelfs dat gij nog nauwlijks zult gedaan heb- « reiken tot a J den wimoo:ct, ben met het inzamelen van de vruchten uwer en de wijnoogst akkers, of gij zult den wijnoogst al moeten dj'n r^Uija°: beginnen, en liet overvloedig druivenzan zal pn sü zuit u» 33 3 brood eten tot nog kwalijk uitgeperst zijn , wen gij airede verzadiging toe, verplicht zijn zult, door verloop des tijds, u ^Uw ïandv.ü- tot de zaaijing te fchikken; ja dan zult gij ne"'_ 6_ 0ok altoos overvloed van leeftocht hebben, en ftil zal, ik vrede geven in het Luid, en vreedzaam op uwe hoeve Kunnen woonen. dat gij zuit te ft. Want ik zal den vreede zo beftendig maa- enPniêmantzij*, ken, dat gij over al veilig zult woonen, zon- 5üe verfchrik' ö J 0 ' he : en ik zal der dat iemand u bclage; het fcl.adelijke ge- het boos gedierte het welk Kanaan mcnigmaalen plaagt, \L^é fèa opzult gij niet meer ontwaar worden; nimmer behoeft eij dan bezorgt te zijn, dat een oorlog dooi- uw y. A . rY , j 1 j 1 ' 1 «** doorgaan. het ganiche land beroeren en overdek-ven zal: Vs. 7. En gij 7. Neen! in tegendeel, gij zult uw vijanden deay«vo^gen: op hun' eigen bodem niet beftand tegens u, en Z'J Zlil!cn r ' voor uw aan- vervolgcn, dag leverende, zal het grootfte ge- gezichte door deelte op uwen aanval vallen. 8. Zo bevreest j*c" zw"e'dvjl~ zullen uwe vijanden weezen, dat vijf van dc ,Vi- 8- v''f J 7 j uit u zullen uwen genoegzaam zijn zullen om honderd uwer honderd vervijanden , in kleine benden firoopende, te ver- aerd^nifu zuijaagen; in een aigemeenen ftrijd zullen honderd «g^f^ van uwe foldaten tegens tienduizend van de uwe vijanden , 'n 1 •• •• ,1 • zullen voor vijandhjke arm^e beitand zijn; zij zullen niet Uw aangezich- allecu vlieden , maar zelfs verflagen worden, |waëfd%aiten! gij ooggetuigen van de flagtiug zijnde : 7a"m?- * 9. Gunstig zal Ik op uw echoorzaamheid mij wenden, en zal geheel fchikken om u in alles re bezorgen; ik diaken, en*tt zal u beflendige gezondheid en overvloedige vermepigvuidi- 0 ^ ° gen • en mua ' vruchtbaarheid en aanzienlijke vermenigvuldi- verbond zal ik , , . , : , , met u bevesti¬ ging doen ondervinden , bevestigende daarin ee,i. mijne gedaane belofte aan u lieden: 10. Van zldVVet'^u" e j ywen voorraad, hoe oud ook:j zal niets on- dat veroudert O 0 3  532 Het DERDE BOEK is, eten : en eetbaar worden, en om dat het nieuwe gewas rif wegens het zo overvloedig zal zijn, zult gij het bewaarde nieuwe uit bren- jn uwe fciull.en onbekommerd tot gebruik uitvs. ti. En_ik leveren; 11. Ja dan zal ik met mijne veldtent bernakei in 't beftendig als uw Koning mijn verblijf onder u zenen" houden , en een toeneemenden afkeer van u ne ziele zal van ijecien zult gii dan niet te vreezen hebben: ji met Walgen. ° J .. 5 - ,..,/-, vs. 12. En ik I2. Integendeel wil ik met mijne dagelijklche zal in "t midden ... , .,. van u- wande en vertrouwelijke tegenswooruigheids bewijzen, t^èencn2!/" dan onder u Wijven, zo dat gij bij de proeft/» zijn: én gij Ven ziilt zien, dat ik uw Befcherm-God ben, zult mi.i toteen . .. ,. r, 11 volk zijn. en dat gij mijne gehelde onderdaanen zijt, henS'. pbovab 13. Daarom heb Ik uw Heer uw God u uit iïtdtiimtl Egyptens onderdrukking gebragt, op dat gij naren land uk- door overheerfchiiig niet geheel tot flavernij opV(dat gü bun- vervallen zoudt; zulks was u onmogelijk , zoudfltazlfn:nen doeb Ik ben het die den fterken disfelboom ik heb de dis- van EffVDtens magt , waaraan gii door het felbomen van 0 , , . uw jok verbro-tuig gebonden waart, verbroken neb, zo dat doën rechtop- de lastigen arbeid niet alleen ophield , maar ^Ts' 1 Maar door ™3 ,iebt $ uw volkomen vrijheid indien gij mij verkregen : 14, Zie daar mijne belooningen re", Zen auè op uwe gehoorzaamheid; maar zoo gij onge-. niet%.ukbd°odei" hoorzaam wilt zijn aan mijnen godsdienst, en vs. 15. En zoo mijne Staatsbevelen, die kennelijk overtreden* S:.j mijne inzet- J „ ., .. , .. , , .... iingen fmade- de, 15. Zoo gij mime bijzondere koninglijke we-rpen'en^o verordening met verachting behandeld, en van «we ziele van j„ p-rondresels van mijnen Staat, door u bur- mijne rechten » D r, ■ „ zal walgen, dat gerlijk gedrag, u atlceeng toont, en allen mijie,m!jened gebo- ue rijkswetten in uwen levenstrein zo behan- w. 13. Als de disfel verbroken is, dan kan het ploegen geen voortgang hebben, van daar de fraaije fpeling: de ploegen der Hebreen waren anders dan de onzen, dit geeft eenige donkerheid, doch Paulzen, Jn zijne Akkerbouw heeft eene goede tekening van dezelve gegeeven.  van MOSE S. Hoofdd'. XXVI. 533 deld, dat gij toont die van uwe zijde g»- J^nZ^ fchehïk te verbreken, 16. Zo zal ik boven de nietigen: , 111 j vs. 16. Dit llraften bij elk der wetten bepaald, nog daar- zal ik u ook enboven de ganfchen burgerftaat met algemeene :u landplagen llralfcn; voor heldhaftigheid zal zal ve^"*laffe vreeze, voor vruchtbaarheid een kwij- etn koorts, o;» nend uitteerend ligchaam afwisfelea, en in "™/tce;;fnc™, d£ plaats van tocneeming van zappen verflindende ^^"jf^f^J heeten koortfen, die uw gelaat zuilen doen zaad te ver- , geeis zaanen , vervallen, en uwe levenszappen zullen doen en uwe vijan- ophouden; in dede van de vrucht uwer be- jjïï^"*1 dat zaaide landen zult gij het verdriet moeten hebben, dat uwe vijanden door overmeestering, de vrucht van uwen arbeid iuoogsten zullen: 17. Daar bij zal ik het niet laten, ys_ ,7_ Dj(ir maar gii onverbetert blijvende, zal ik mijne toe zal ik mijn 0 •' ■ aangezicht tc- richterlijke gramfchap nog-meer over u open- genuiieden*t- baar maaken; zo dra gij met uwe vijanden n^gèn^n wr- in veldflagen geraakt, zult gij de beflisfende gjgev£» h£ neêrlaag bekomen, en zulken die gij het meest wer vijanden: verachtede, en welker krachten gij niet duch- tcrszdleii over te, zullen eene volkomen magt over u be- komen; ja zelfs zult gij zo met fchrik be- zuit vlieden , . ,. t , ais u niemant vangen zijn, dat gij al vlieden zult eer er vervolgt. zich eenig oorlogs onheil opdoet: 18. Zoo de- ze ftraffen geen alsemeene uitwerking ten goe- ze dingen toe 0 ^ 1 • j noch niet ho- de hebben, zo dat gij tot gehoorzaamheid u ten zult: ik zal fchikt, zal ik het 'er noch niet bij laten; maar d°en,loni uzevoortgaan om tot een volkomen ftrafoeffening ^vnevoZon'dcc;Vte over uwe overtreding ter inteugcling van het tuchtigen. ' vs. 19. Want fnoode, te beduiten: 19. Ik zal dan de zenu- ik zal de hovven van uwen Staat aantasten , het anders ^a"tiSvergezegend Kanaiin waarop gij u met rede breken, en zal 00 .. uwen hemel als verhellen moogt, zal weigeren zijne ichatten ijzer maken , te geeven, door dien ik door felle droogte ta^.**** Oo 4  5S4 Het DE R D li V, Ü E K vs. 2e. En u- het luchtgewelf de gedaante van gloeiend wc maclit zal .. . , ^, . 1 , , , i.idci verdaan ijzer, Cn uwe landhoeven"dat van roccl koper hmd^r."^ geeven Z;U: lkt vermogen van uwen Staat inkomfte niet zaj te venreefs uitgcfeboten worden, en de geven , cn de ° ° ' landhoeve des voordbrengzels van uw land zullen weigeren inV;u nietige- haarè fchattingen in uwe fchuren te leveren, vc"- 2I' 7ogij terwijl de boomgewasfen tevens ontbreeken h tegen nijver- zlii]en: 21. Zo gij evenwel voordgaat tegens ze moest, vinden zal; zo dat gij pest m t mid- r o  vasj MOSES. Hoofdc. XXVÏ. 5S5 macteloos uwe fteden zonder verdrag zult den van u «»- ... den, cn zultin moeten overgeeven; 26. Zo zwaar zal m die de hand des tijden de honger zijn, dat gij geen koorn met gèvenSwordln" uwen mcng-ftok zult behoeven te bereiden, .. Ys- f6- *l* ° ., iic u den ft.it die zal door mij onbruikbaar gemaakt zijn, zo des broode zal ,r 1 1 ■ • 1 - gebroken heb- zelfs dat éene oven genoeg zal zijn om het ben, dan zui- gcmengde deeg voor tien huisgezinnen te bak- "£"0™^™ ken, en om 'alle verfchil voortekomen van We- eenen overi ... bakken, cn zuigen den gnevendcn honger, zal men verplicht icn uw brood zijn elks deel van het gebakken brood niet al- ^^p*! leen afteweegen, maar elk op een gering ge- ven: en gij zuit ° ' . . eten. maar met wigt daags te zettenzo gering dat het niet verzadigd wor- eehs genoeg zal zijn om den honger'te ftillen. drv"s< „7- AIs 27. Indien dat nog niet dient om u van uwe BiA,hi?ron' mij ' ö ook met horen, hardnekkigheid tot gehoorzaamheid terug te maar met mij , „ „ • ., ., ., ^ in tegenheid brengen, 28. Zo zat ik ook voortgaan met wandelen zuit: meer ontftooke wraake tegens u te handelen, zavsik 0~o3k nz° en u nop- völkomener over uwe boosheden u in hete grim- „ „ , ., , , rhige tegenheid ftraffbn. 29. Zo ftreng zal ik dan voordgaan wandelen: en met de laatfte plaage, den verfchriltkclijken ^0^0^ honger, onder 11 tc zenden, dat gij om uw UWJ. zonden 01 . . tuchtigen: raazende begeerte te ftillen zelfs Uw eigen vs. =9. Want vleesch, het vleesch van uwe zoonen en doch- vleeschk uwer teren, niet fpaaren zult om maar het uwe te *°n™t voeden, %o. Zo zal ik toonen, waarom ik uwer dochteren m t •, 1 j zult gij eten. u ftraffe, daar ik mij verzetten zal tegen de vs. 30. En ik verleidende oorzaaken uwer ontrouw; de plech- tetf vèrterwnl vs. iC>. Over deze ons meer ongewoone fpreekwijs geeft Harmee. h ciaiueemttig vak bet Oosten II. D. pag.' 43. goede ophelderingen. ' vs. 30. Obelisken in Egypten voor de Zon opgericht. Mas, — Dit,1 \ iii zijne Gefibichte Her Israëliten, denkt hier met fchijn aan dc dooden 'liachaamen den Gallim Priesters der Cybcle; ging dit door daa was de tegenflelling van lijken met lijken kragtiger. Oo 5  58ö Het DERDE BOEK en nwe zonne- tige godsdienstige hoogtens, zal ik door de rooijèn, en mÏ vijanden laten omhakken en flegten, de beelchamcn°op dé den daar in aan de zonne gewijd verwoesten, dode lichamen en uwe ontzielde lijken zuilen vermengd ligden werpen: gen op de levenlooze beelden uwer veribeielijzaïïnuwai-ke goden, zo zal ik op het nadrukkelijkfte «en- ., toonen , waarom mijne ziel zelfs een afkeer vs. 31. En ik 7 *k ' 1 *i i zal uwe fteden Van u lieden hebbe: 31. Dan zal ik. uwe bemalen*.en Ju- muurde volkrijke vestingen eenzaam en woest menHvenvo«- maaken; allen uwe godsdienllige afgodifche ten: en ik zal gebouwen zal ik omrukken en in mijn woo- uwen lieflij- °, , ., . .. , ^ rr ken reuk niet ning zal ik met meer zijn om het olier te ont'*vs.*aa."'Ta ik vangen; het zal alles verwoest zijn. 32. Zo zal dat land zeifs za[ ik het land verwoesten, dat uwe vijan- verwoesten,dat . n .. uwe vijanden, den die zich daarin dan neergellagen zullen ?endaawönen11; hebben, over deszelfs deerlijk verval verbaast zich daar over jj ftaan: »a. Daarenboven zal ik u dan ontzetten zul- ' oo len. 110g onder de afgodifche volkeren verlpreiden, toeS'zai3'ikau de verwoestende oorlog zal 11 overal op de denen de ver- hielen volSen» na dat uw land onbebouwd en ftroojen , en uwe fteden verlaten zullen zijn; 34. Dan zul- achter u uit- len de akkeren het genot hebben het geen hun nwkkiand zd toekwam, doch op eenen anderen tijd, geduu- woest, en u- rencic ^ic verwoestiiiGi onbebouwd liggende, we fteden zul- e ,. .. icn eene woes- terwijl gijlieden in uwer vijanden land zijt; tlJvs.Z134. Dan het land zal geheel rusten zo als het anders zal het land die Sabbatben Hen bet toekwam , genieten, alle de dagen der verwoestinge, en gij zult in 't land uwer vijanden zijn: dan zal het land rusten, en genieten it Sabbatben Hen welken bet toekwam. vs. 34. MicHAëLis leest, met eene kleine verandering, '/ land zal zijne Sabbatben betaalen. — i Cbren. XXXVI: Mi 70 Jaaren van dc gcvangenisfe komen overeen met 70 Sabbathjaaren maakende waarfchijnlijk 470 jaaren dat de landruste verzuimd is, dus van Sauls regeering af te rekenen. — Schrobber bevestigt de betekenis voor welgevallen, genet te hebben van iets het geen ens tee kwam.  van M O S E S. Hoofdd. XXVI. 587 foms; deede: het zal ia zijne lange Sabbathen nu , vs. 35. Aiie de dagen der op elkander komende zich verkwikken kunnen; vemoestinge 35. Onafgebrooken zal het dan rusten en zulks ^'^i in plaats van de rusteloosheid die het onder- ^ vond, toen gij hunne bezitters waart; 36. Al gü daar in , , , , ■ woonde. wie dan het zwaard de verwoesting nog out- vs. 3ö, e„ komen is, zal zulk een vreesachtigheid ver- a0a"f^eVeoé toonen, ter plaatze daar hij als balling zich onder u , ik ' r J . " zal in hun hart bevinden zal, zo dat hij op het mmite ge- eene weekheid rucht verfchrikt cn met grooten angst zich ^J^r ^ijan" weg maaken zal, even als of hij door eene dcn Iaten k°- ö ' ... men: zo dat geregelde bende achtervolgd werd; ja hij zal het geruïsch , r . , . van een gerire- zelfs roerloos ter aarde 111 onmagt vallen, zon- ve blad hen jader dat 'er iemand was die hen achterjaagde; f^"^'^2^ 0.7. Zo zelfs dat de een den ander verdringen- men vlied voor . „ . 11 j een zwaerd, de, zij op elkander geftapelt zullen worden en zuilen vaieven als of zij van eene vijandelijke bende ^"n't 4*» overrompeld waren; in geen geval zult gij te- En geus uwen vijand het hoofd durven bieden, zullen 'de een 38. Integendeel zult gij onder de vreemden °tf toor^het volkeren derven, en gij zult in het land , da7rerdn^ea" • waar heenen uwen overwinnaar u gevoerd is, die jaagt: , , , , c, -r^ . . en gij zult voor hadde, gansch vcrlmelten; 39. De weinigen het aangezich- dan nog overig, zullen wegens hunne misdraa- ^„"„"j y£™~ gingen in de landen der overwinnaaren intec- nen beftaan ; ö b vs. 38. Maar ren, cn nog daarenboven, om de wanbedrij- gij zuit omko- ven hunner voorouders, zullen zij aan dc- HekienenY en zelfde erfliike ziekte omkomen; 40. Eindelijk h?.t h;nd l™er J . vijanden zal u zullen deze overgeblevenen hunne eigen hard- verteeren. vs. 39- En de overgeblevene onder u zullen om hunne ongerechtigheid in de landen hunner vijanden uitteeren; ja ook om de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteeren. vs. 40. Dan zullen zij hunne ongerechtigheid beleiden, en de ongerechtigheid hunner vaderen met hunne overtredingen, daar mede zij tegen mij overtreden hebben: en die vs. sq. De Rossi heeft allen gezag aan deze leezing gegeeven.  5SS Het DERDE BOEK 3,1 cb tegen mij nekkigheid bekennen, zo wel als die van hunne V""!a.bDmVr voorouderen, ja allen hunne bedrijven waari* mij aak u- mecie- zji tegen mii onftonden; voorall dat zij in gen hun verzet J J. 1 7 J w, wWirihet tijden van beftraffing in hunne verharding tegen vSanden'-'Unge- mij voortgingen. 41. Zij zullen dan belijden, h^m\nu'tr- dat & ze billijk als vijanden behandeld had, derven) un a# en dat het derhalven door mijn beftuur is, hart zich ver- dat zij ook als ballingen buiten hun vaderland gliZg'eil l^meï omzwerven; doch tot nog toe gefpaard bij den LtC.' glMt anderen; zo dan daar door hun onrein hart van vet geen » bun tdekwgm. verootmoedigd word, en zij dc ftraffe die zij zatS'ik 'geden- ondervonden over haare voornaamfte booze verbond1 [met] dflad» de afgoderij, rechtmatig keuren, 42. In jakob: en zu;.: cctl geval, zal ik mij mijne belofte met ook aan miin . . : , verbond [met] Jakob, zo uitvoerig gemaakt, reeds met ooit 'aan' mijn Isaük aangegaan, en aan AbraHA m ouwverbond [met] unjyg toégezëgd, mij herinneren, cn ook zal Abraham °. .. ' , . zaï ik genen- ik aan mijn Kanaan ten goede denken; hetVund'zank 43- Zich de fchuld gcevendc, dat zulk een ^vs'^4-1 ais gezegende oord zo zwaar bezocht is , cn het land om rechtvaardig keurende de lange Sabbathen van hunnen wille , , , zaï verhucn het zelve, om hunne Sabbathlchenms; wanen" aan^Vijnè neer ZÜ daarenboven volkomen billijken zullen Sabbathen een ftrafle over hunne afgoderij ; de waare welgevallen ge- . ' ■ hadt zal heb- oorzaak daarvan 111 het lchcnden van mijn hee" om'hunnm koninglijk recht, én hun walg van mijne b j- wüie verwoest zondCre bepaalingen vinden zullen; 44. En was, en zij aan 1 ° r dc ftraffe hun- daarenboven dc ftaat van hunne ballingfchap tigheideenwei- billijken, dan zal ik hen niet geheel verfmaa- gehalf hebben" den■> noc^ verachtelijk hen van de hand wijzen, daarom, en om mer_ een oogmerk om hen geheel te verdelgen, datze mijne ° 1 j ° , . rechten hadden verworpen , en hunne ziele aan miine inzettingen gewalgt hadtvs. 44. En hier boven is dit ook; als zij in 't land hunner vijanden zullen zijn, zal ik hen niet verwerpen , noch van hen niet walgen , om cen einde van hen te maken, vernietigende mijn verbond met hejll want ik ben rechten, en me nisfc op SlnaTs kruin van wederzijde en over- wetten, welke gegeeven door den dienst van Moses. ven"'heeft*tus¬ fchen hem, en tusfchen de kinderen van Israël, op den barg Sinas, door de hand van Mo ses. -» -p XXVII. i'. Nog het een eh andere tot uitbreiding H00iDDEEL- -*~ * vs. 1. Verder of opheldering van het voorgaande, deelde fprak jebovab ■■ ; , , •- , , .. , , tot Moses , Jehovah aan mosks mede, bij deze gele- zéggende: genheid, eene Wet, aangaande den prijs van het geheiligde iijfeigendom, 2. Kondig onder het volk of, wat mint vs. 1. Spreek . . .. tot de kinderen wil zij, indien eenig burger uit een bijzonder vaa Israël, oogmerk zich tot een flaaf voor altoos aan wanneer"h£jc- den dienst 'van Jehovah zal willen verbinden; ™nt eene ge'' lofte zal afge- zulk een zal met eene losfing, indien zijne zondert hebomftandigheden dat vercifchen , kunnen vol- rating" zuiitaan , de lijfeigenen van Jehovah zullen 15" de,,zilr!en J 0 •J Jebovab s zijn: vs. 1. Dc aanfpraak is niet aan AaRON, maar aan de hoofden ia den burgerftaat, om ons aantewij'zen, dat niet de Priesters, die hier uit het voordeel hadden, maar de burgerftaat die fchatting moest bepaalen, zo bepaald het Mas. — S. Ravius na de fchatting van elk Israëliet. -— ScnRoë»ER het gemaklijkfte onzijdig.  59° Het DERDE BOEK vs. 3. Ais m den burgerftaat door de overheden naer uwe fcliatting .. , , . voor eenen man de gewoone wijze gewaardeerd worden. füL.fo'in t.iw %• Dus een man van den leeftijd van twintig oud,tot eenen, t0I zestig jaaren oud zal moeten vrijgekocht die zestig ja- J ren oud is: worden in den besten leeftijd, en van de bcs- fchattirl' ziin te waarde, voor vijftig ziivere fikelen, naer de yan vijftig fi- cmrs van t]ell flkci jie in het heilige bewaard keien zdvers, a naar den fikcl word. 4. Een vrouw van dien leeftijd, Weidoms. eÜlg' ke altijd minder geld "kan verdienen dan een . vs-,4- Maar flaaf, zal dertig ziivere fikelen waard ziin, naer is t eene ' 0 j 5 vrouw , dan denzelfdcn cours; 5. De prijs van den leef- zat uwe fchat- ... ... , ti.i;i zijn denig tijd van vijf tot twintig jaaren zal ten uiterfi''vs°n5. En is ^e matig zijn; fchoon de Waarde van zestien 't van eenen, af aj aanmerkelijk meerder word; een van die vijl jaren ' . . oud is, tot ee- de manlijke fexe zal twintig en cene van de tig"'jaren'Tud vrouwelijke maar tien fikkelen zijn: 6. Maar ftnattingalvoor van den lecftijd van maand", tot vijf jaaecnen man fen, waar in het gevaar groot, de onkosten twintig fikelen , , , ziin, en voor veel, en het gebruik niets is, zal een jongen ueTflkeTenT6 °P vijf fikkelcn en cen meisjen op drie gerevs. 6. Maar kencj worden. 7. Doch de leeftijd van -zesr 15 t van eenen , , die eene maand tig jaren , en daar en boven, wanneer de nen f die'vijf krachten merkelijk afneemen , bepaal ik op jaren oud is, d .•• van vijftjen voor Cen man, en voor zo zal uwe r j j ■ fchatting voor eei]e vrouw van tien fikelen. 8. Maar zo eenen man ziin . , . , ,. , vüf fikelen zii- zijn vermogen minder is , dan die bepaalde festin? Tor mommen, dan zal zulk een, in zulk een geeene vrouwe vaj zjcri aan der Priesteren uitfpraak moeten zal ziin drie fi- ' . . keien ziivers._ onderwerpen; dan zal die hem waardeeren, 't Vvan7'e?nen' niet naer evenredigheid van het geen hij met die zestig jaren :■ nanden zou kunnen verdienen, oud is, en daar j boven , is 't eou man, zo zal uwe fchatting zijn vijftig fikelen: en voor eene vrouwe tien fikelen; vs. 8. Maar zoo hij armer is , dan uwe fchattinge, _ zo zal hij zich voor het aangezichte des Priesters zetten, op dat de Priester hem fchatte: na dat de hand des genen, die de gelofte gedaan heeft, zal kunnen bekomen, zal de Priester hem fchat'.en.  van MOSES. Hoofdd. XXVII. 591 maar naer de mogelijkheid, waar 111 hij is om vs. 9. En u> , t-. • . dien het een dat te kunnen opbrengen: 9. Uit, ten aanzien beest is, daar van menfchen, maar ten opzichte van het vee v™ "ffer^ndê het geen men tot een gefchenk Jehovah of- offert, aiies, . .. . . ... . wat hu daar feit; al wat men Jehovah op deze wijze zal van jebovab zaï gefchonken hebben, zal voor heilig gehouden |ef,Vz"i heilig worden en dus van meer waarde in het ge- zün- _ • vs. 10. Hij bruik; 10. Hierom zal geen rmlmg or ver- zal niet verwisfeling, het zij tót voordeel of tot nadeel ™n^',e"e' mogen gefchieden, in dit eene geval zal de wisftien^ «n, verwisfeling mogen plaats hebben, als het is kwaad, of een voor een ander beest het geen ook Gode ge- e^goed wijd is; 11. Heeft iemand een beest Jehovah d^n ^ "°ece^ gefchonken, het welk onder de onreine dieren voor een beest ccnïgfins ver* behoort, welken niet tot den altaar gebruikt wisfeit, zo zal worden, zo zal de geever verplicht zijn, met v"oren hetzelve tot den Priester te gaan. 12. De ft'* is, heilig Priester zal dan het zelve waardeeren , zo vs. n. En nabij deszelfs wezenlijke waarde, naer de prijs nigonreinbeest in dien tijd in uwe burgerftaat bepaald; is> va" ,weU5 J men Jebovab 13. Maar gaf hij het met een oogmerk gene offerhan- , , „ . . , r ' .... de offert: zo om het zelrs weder 111 te loslen, zo zal hij zal hij datbeest nog daarenboven een vijfde boven de bepaalde g^^^f' ad"s waarde 'er bij voegen , voor het recht van Priesters zet- ten. losfing, hem toegeftaan; 14. Zoo het gebeurde vs. 12. En de dat iemand zijne wooning Jehovah tot een ja^?*,^ gefchenk wijde-, zo zal de Priester het huis d",het s°.eA ^ . of kwaad is: ook naer deszelfs waarde Ichatten , zonder naar uwe fchatesnige nadere bevestiging, zal die waardeering "o zaï hetCSzijn! van den Priester genoegzaam zijn; 15. Maar J,^1^*^» zoo den geever het zelve van dat verband we- immers losfen der wilde bevrijden , zo zal hij een vijfde deszelfs lijfde van de waarde nog daar en boven geeven, eer ^eel ^«ringe toedoen, vs. 14. En wanneer iemant ziin huis, zal geheiligd hebben, dat het Jebovab heilig zij, zo zal de Priester dat fchatten, naar dat het goed of kwaad is: gelijk de Priester dat gefchet zal hebben, zo zal het ftant hebben, vs. 15. Én indien hij, die het geheiligd heeft, zijn huis zal losie:ï; zo zal hij een vijfde deel van het geld uwer .ifchattinge daar boven tce-  59* Ïïet DERDE BOEK doen .'zo zal het llet lluis weder Z1in eigendom Worden kanzijne zijn. ^ 16. Is het dat iemand van veldvruchten, iets, dien' ook ie- vrijwillig Jehovah zal gewijd hebben, an hij Sr ^zijner het losfen wil, zo zal bel geld van losfing bezittinge Je- naer TOarJij van het gegecveuc zijn, bij voor- bovab letgchei- J -J * ° *• 1 ; Mgd zal hebben, beeld vijftien zuverc likelen voor cen nomei rchauing "zijn garst; 17. Maar,- ingeval hij zijn land zelf:; ?naiiomcr per- !/e,mr'h zal gewijd hebben efl zulks wel voor ftenzaad zal zijn het jubeljaar, zo zal het naar de waarde in op vijftig fike- , . ' 1' ' ï 1 len ziivers. de losling tot het Jubeljaar gereekend worden: diènWi7z««.en Ü* fro. he* kort na het Juleljaar ware,'dat akker van het fa belofte gedaan was , zo zal de Priester, jubeliaar aan 0 . ....... geheiligd zal en niet de burgerlijke overigheid, qen Ipspnj, te**^*Rwe doen; die voordeelen zullen dan van het land gj**** fta,,t afgetrokken worden - tct aan het Jubeljaar : vs. is- Maar I0> ^\,rji j ,ij niet alleen de vruchten, maar akker" na^het zejfs ook den akker losfen, die hij Gode ge- hëuigdzaihlb"- wijd hadde, zo zal hij hoven de waarde nog ben ; dan zal mi yjjfde naer de burgerlijke waardeering verhem de priester ,J .. , , .. , .. , . het geld reke- plicht zijn er bij te voegen, eer hij dei! jaren ."Se 'er akker van dat verband öntheeven krijge. nog overig indien hij verzuimde,- of niet verkoos.te znn tot het .111- •' beijaar: en zaï iosfen 0f ondernecmen durfde* die aan een van uwe fchac- tingc afgetrok- ander te verkoopen, dan zal Zij met meer kc^W01r91.Cn'En losbaar zijn. 21. Maar die akker zal, als het indien hij den jubeljaar dat aanftaande was, voorbij is.; van akker, die den- J J , , ... . ^ , . .. zeiven gehei- dat recht bevrijd, voor altoos jenovd s zijn; ftheulk'iolfen hij is' voor altoos verbeurd verklaard, en de zal-, zo zal hij pr}estef zai z;ch in deszelfs bezit dellen. .cen vulde deel des gelds uwer fehatringe daar boven toedoen, en dezelve zal hem gevestigt ziir vs. 10. En indien hii dien akker nie; losfen zal, of indien hij dien akker aan eenen anderen man verkocht heeft: zo zal hij niet meer gelost worden, vs. 21. Maar die akker, na dat hii in 't jubeljaar zal uitgegaan zijn„ zal Jebovab heilig zijn, als een verbaunc akker: de bezitting daar van vs. ït. Het eigendom van de Priesteren, was dan niet meer dan een fjitt; want de bezitter bleef zijn eigendom behouden , en had op de afdoening der zemme, het gebruik weder van deszelfs inko ,ifte. toums, sf-'  van M O S E S; Hoofdd. XXVII. 593 22. Met dien verftande nogtans, dat zo hij ** Jehovah een akker heeft gewijd, niet uit zijn •• vs. as. En eigen erfgoed, maar eenen, dien hij door aankoop 'bovab eenen verkregen had. 23. Daa zal dat recht niet geldenx maar hii zal naer de waardeering van gekocht heeft, r> ' J en met is van den Priester den akker weder kunnen aanvaar- den akker zijden, gfdf hij dat geld betaale ten gefchenk g£ voor Jehovah; 24. Dan zal die akker in het f-ai «e Priester v b'vah ne losfing geoorloofd zijn. 34. Dit zijn de vs. 31. Maar wetten, dje Jehovah aan Moses op Sinaï zo iemant I van 1 t> zijne tienden gaf en door den Raad van Israël afgekon- immers iet los- ,. , , fen zal, hii zal digd werden, zijn vijfde deel daar boven toedoen, vs. 32. Aangaande aUe de tienden van de runderen, en het klein vee, alles wat onder dc roede zal doorgaan, het tiende zal Jehovah heilig zijn. vs. 33. Hii zal tusfchen het goede , en het Jkwade niet onderzoeken, hij zal het ook niet verwisfelen; maar indien hij dat immers verwisfelen zal: zo zal dit, en wat daaa voor verwisfeit is, heiJïg ziin, het zal niet gelost worden, vs. 34. Dit ziin de geboden , diejehom»h Moses geboden heeft, aan de kinderen van IsRAëL,op den berg Sinaï, vs. 29. Dit verfchilt zeer van de mtnfcbenojferen; deez' Cberim had, bij voorbeeld, plaats omtrent de Kanaaniten, waar omtrent de Israëliten met een plechtigtn Cherem verzegelen moesten, dat zij ze dooden zouden ; hier moest dan alvoorens een plechtig bevel van God zijn, — en men kan dit geen menfehenoffer noemen ; voldoende hier over is Leland in zijn Godsdienst van bet O. T. bladz. 223- daar bij moet men hier den Cherem in geen ander oogpunt befchouwen, dan als eest plechrige verbintenis tusfchen Onderdaanen en Koningen. vs. 32. Onder de roede doorgaan; der Jooden beuzelingen mogen wij hier niet in opmerking nemen , de fpreekwijs zegt , onder het bellier ea het opzicht van een ander te zijn. Sch.  595 Nadere ophelderingen. £aü«**sIII:vs. 2. bladz. 197. Verestoi 7« P/V- 4 k- ~P>"f- A. Schultens, heeft met alle mogelijke belezenheid en kragt van redeneeren zoeken aantetooncn, dat wij hier aan den palmboom moeten denken; al wie de taal alleen, zonder behulp van andere wetenfehappen, vooral berichten van reizigers, in dit geval raadpleegt, moet noodwendig tot dat gevoelen overgaan, edoch als alle hulpmiddelen hier met elkander werken, dan dunkt mij blijft het beflist, dat wij de «tin cn niet de palmboom moeten kiezen. —r~ IV: vs. 91, bladz. 208. Glassius heeft reeds vrij duidelijk geleeraart, hoe de Hebreen iemand als ccn oorzaak van eene daad opgeven, die tot dezelve aanleiding gaf, ot" zelf, die ze niet verhinderde; men zie tot overtuiging dit, in het N. T. zelf naer dien fmaak gefield, Slattb. X: 34- ' vi: vs. 27: 28. bladz. 220. Eichhorn is hier zeer onvoldaan- over de onnauwkeurigheid, welke men in de inlasfchingen der monumenten begaan heeft: ik kan zulks volgends mijne omfchrijving niet eens ontwaar worden: fchoon ik volgaarne toefta dat de gewoonte , als men zich van monumenten bediende, om woordelijk die overtencmen en intelasfchen, iets ftijfs en onaangenaams heeft. VIII: vs-56. bladz. 230. Op het het einde van de noot bijtevoegen , de gisfing van Ludeke verdiend opmerking; het is waarfchijnlijk het dier, bij de reizigers onder den naam van Musquiten bekend. , vs. 19. Wel merkt 13 och art aan, dat dc konftenaars hier niet zo zeer uit overtuiging fpreken, dan wel om cene verfchoning te maken over de bepaaldheid hunner kunfte. XII: vs. 38. bladz. 259. Ditmar in zijne gefchiebte der Israëliten vind dc zwarigheid der fragmentisten cn andere beftrijders des Bijbels hier zo groot, dat hij daarom eene vreemde vooronderftelling aanneemt; zij is deze: Abraham was niet alleen de ftamvader van I s r a e u , maar dc ftigter van een aantal Koloniën van Kanaïniten; die agterbleven, toen Jakob naer Egypten trok. - Mo sis had in zijn 40 Pp 2  596 jarig verblijf ïn Midian met die Kolonisten verbindtenis» fen, ter begunlliging van zijn doel, om Kanaan te veroveren, gefloten. Een aantal van die lieden voegde zich bij hem na dat hij uit Gofen getrokken was: doch in deze woorden voelt Ditmar zelf dat zijne veronderftelling hem niets helpt, waarom hij verder eenen anderen weg Inflat: een aantal manfchap voegt zich bij deze Hebreen, die met Hebreeuwfche vrouwen gehuwd het aanzienlijk helpen maaken, en diczelvde Ditmar klaagt weder elders over het gebrek van een genoegzaam getal Israëlitifche vrouwen. — Proeve genoeg, hoe los men zijne bedenkingen tegen de gefchiedenis des bijbels uitvind, en doet werken. Exodus XX. vs. 5- noot. bladz. 315. — Ondergang der funiliin, zo Mac• net in de Haarl. Maasfcb. Deel bladz. 149. of door Me¬ laatsheid, Mi c ii a ë l i s MoCaiscb Rccbt: Syutagm. Gomment. XXV.vs. 29. bladz. Kroezen deze dienen voor dc dankoffers. E. R.\- vius de Libamine heeft ze uitvoerig bëfchreven. XXXII. vs. 8. bladz. 392. Met allen grond veranderd hier scinioë- D e R de lezing van dien weg, dien gij bun geboden bad. Dit eischt het verband zelf duidelijk. > vs. 25. bladz. 396. SciiRoëDER verklaard dit taalkundig uit het Arabisch bijna op die zelvde wijze. Het eerlte losmaken, is het losbandige in alle (tanden door het ingcftelde feest. Het laatfte het gevolg, dat hunne vijanden hen nu ook te ligter uit elkander zouden drijven. « vs. 29. bladz. 347. Het banden vullen heeft hier veel kragt, nu worden zij als ingeweid gereekend tot de priestelijko bediening. — XXXV. vs. 28. bladz. 414. Wij hebben alle vrijheid om de woorden van den text tc verplantzen , cn dus te lezen: Om olie tot den lichter, cn welriekende fpecerijen tot de zalfolie, en tot roking Lsvit. I. vs. 15. noot bladz. 431. Daar het hoofd op den ahaar moest verbrand worden, merkt Sciikoöder zeer wel aan, dat het hoofd niet alleen opgereten, maar van den romp moet: afftfehciden worden.  597 leste. ï. vs. 16. noot Mac* 431. Uit de rijke bron van taalkunde is hier de vuiligheid iets anders, het zijn de veeren die aan het ingewand kleeven, SciiRoëDER. t Ij. vs. 2. bladz. 43a. Liever vertaal ik de woorden: deszelfs ge- denkoffer aanfteken, dus, de Priester zal daarvan een fterk reukoffer maken voor den altaar. , vs. 14. in de noot bladz. 435. volgens 1 Chron. XIII. 5. is de betekenis van altoosduurend verbond de naaste, MicHAëLis heeft in zijn Neueste Oriënt. Bibl. zijne zo zeer geliefde gedagte weder verlaten. ■_ vs. 14- Kik moet in den text voor gedort, geroost leze , deze aanmerking ben ik aan SciiiïoëiiER verlchuldigd, onriipe airen werden geroost, om dat ze dan 'eerst gemakkelijk klein konden gemaakt en bereid worden. , IV. vs. 2. bladz. 439. Die uiet zoude gedaan worde is in onze ooren meer vreemd; het is tc zondigen tegen iets 't welk uitdrukkelijk door een wet verboden was , letterlijk doen tegen het gebod , dat niet behoorde gedaan te worden. vs. 14. bladz. 441. En dien voor de 'deur der tente in te vullen, volgends dc naauwkeürige collatie van De Rossi, vs. 23. bladz. 443. Of men moet lezen met eene invulling die in het oorfpronglijkc niet is, of dat men: de zaak is, dat hii of zelf eene belijdenis doet, of dat een ander hem daar van overtuigt, doch liever neem ik het en men zo als in dc omfchrfjving. Vi vs. i. bladz. 445. De donkerheid' in de uitdrukkingen word minder, zodra dc lezer zich herinnerd, hoe hier een gebruik voorondetftcld word, ons meer vreemd; — dc richter fprak eiieuli.k den eed uit, dc anderen zeiden alleen Amen; men kan uit Spreuk. XXIX: 04. duidelijker begrippen bekomer. vs. 11. bladz. 447. Volgends ecne'leezing van de beste over- zetters eene vrij gew'one fout dus te verbeteren, bij zal olie daar op doen, wierook 'er op leggen. vs. i?. bladz.449. Tegen eenvanalle de geboden, betekent gCWÏJ, waar tegen men zeker weten kan misdaan te hebben, dus niet in geval van onzekerheid; het geen het volgende fchijnt aa itediidea, al is het dat hij bet niet ge.neten  59» hebbe, doch de zin daar van is: al heeft hij het niet met epzet maar zonder indenken gedaan, het gebod was nogtans duidelijk, hij is fchuldig. Scb. Ltvit. VI. vs. 15. BJadZj 453. Die op bet fpijsoffer is liever te vertalen, naer den aart. der taaie tot een fpijsoffer vermengd. ■VII.vs. 19. bladz. 459. — De vertaaling dus te veranderen, met vuur zal bet verbrand worden, bet ander vleescb (namenlijk het offer vleescb O eene niet vreemde verplaatzing Mich. JV. Or. Bibl. • vs. 21. " Of eenig verfeeizel; dit fpreekt 1 an zelv dat alle verfoeizcl uit zich zelve onrein is: die lezing is verkeerd , men moet lezen of van eenig kruipend. ——• IX: vs. II. bladz. 471. Gelijk Moses geboden had, 'der is in het Hebreeüwsch Johovah uitgevallen, en moet ingevuld worden zonder bedenken. . X: vs. 2. bladz. 474. in de noot. Schoon ik Schrocder volkomen toetla, dat de verklaring van mij hier gedrongen, ja buiten voorbeeld is, zo word ik nogtans door zijne ophelderingen over het woord verbranden, het geen volgends zijne gedagten noodzaakelijk moet genomen worden van tot asfeh^ te verbranden, te meer gedrongen daar bij te blijven; alleen moet ze dan door eene verklaring bij conjectuur, en niet volgends het gebruik der taaie aangenomen worden. Zinftorende fouten dus te verbeteren: IJlldZ. 253. in de noot, voor de bereft, lees contra herefes 264. in de noot ,els ik uit Egypten, moet zijn dat ik 280. vs, rebellen, zich moet zijn rebellen, die zich 292. vs. 18. meetede, en tevens moet zijn meetende tevens 293. vs. 20. voor zuurmemel verzuurd meel. . 303. vs. 10. vrugtige voor vuurige 483. vs. 4. voor zonden te lezen zoorten . ___ .90. in de noot regel 13 ie derde zoort f? hier ustgevallen dit moet weggelaten worden, te lezen de derde zoort, de ergfte Dfuddan anders Elephantiafls, is het _— 408. vs. 46. zeer fterk voor zo fterk Soo. vs. Si; daar die ftoffe verfpreid, waar ook zij hi.i voor: — door die ftoffe verfpreid > waar het dan ook zij, zal Mj het, —— 501. vs. 3. waarfcbijnlijk voor waarfchijnlijkheid , 513. regel 25. verricht hebben voor verricht hebbende _ 517] in de noot losgeloten voor los0ela,ten. » 534, laatfte regel herinnerde voor herinnerende —— 554- vs. 26. voor van fchoon gewaad alleen te lezen van gewaad , 580! in de noot Saecer, voor Spencer