81 1233 6722 UB AMSTERDAM  t> Ë BEVREDIGDE V Y A N D EN. TOONEELSPEL.   D E BEVREDIGDE V Y A N D E N TOONEELSPEL. Kat» hetfranfclw, LesEnnemis Réconciiiés, gevolgd. Ti AMSTERDA Jf, Fy J. 15. E L WE en D. M. LANGEVELD. MDCCLXXXV.  • Geen Eocemplaaren worden echt erken3% dan die dus geteekend zyn;  TOEWIJDING.   AAN DEN HEERE BESTUURDER E N OVERIGE LEDEN VAN HET TOONEEL SPEL-OEFENEND GENOOTSCHAP, TER SPREUKE VOERENDE, OEFENING KWEEKT KUNST,  VERGAD ERENDE l BINNEN AMSTERDAM, WORDT HET, NAAR HET FRANSCH GEVOLGDE TOONEELSPEL, DE BEVREDIGDE WANDEN, TOEGEWVD DOOR DERZELVER. KUNST HOOGSCHATTER £Ï RUL O F FS.  BERICHT. Dat veeltyds onze Jlerkfte voorneemens voor de drangredenen van kunstvrienden, welken onze achting ver dienen, moeten zwichten, heb ik ondervonden, toen ik my, niet lang geleeden, liet over haaien, deze Bevredigde V validen, doormy vertaald, ter drukpersfe te geeven. Omtrent zestien jaaren geleeden, werdt het franfchi onrym daar van door eene vriendinne my ter leezing aan~ gebooden , met hyvoeging , dat het haar voorkwam, niet onaangenaam te zullen zyn, wanneer ik 'er eene ne* der duitfche overzetting in vaersfen van deedt te voorj'chyn komen , ten einde het zelve dan, geenen omjlag van tooneelen of tooneelfieraaden behoevende, door een klein gezelfchap van goede vrienden, te doen vertoonen. Offchoon het onderwerp van het Jtukje my niet mishaagde , en het my voorkwam , niet onaandoenelyk, door eene taamelyke goede uitvoering, zoude, zyn, zag ik tegens dien voorjlag eenigdns op, hebben, de ten dien tyde Jlechts weinige kleene dichtjlukjes uit het fransch in het nederduitsch overgezet; welken veel verfchilden , van de zwaarigheden, welken ik in het enderneemen deezer vertaaling te gemoete zag. * 3 My.  BERICHT. Myne vriendinne bleef echter aanhouden. Ik herlas andermaal het Jpel, juist ten tyde, da; ik niy op een afgezonderd landgoed bevond. De eenzaamheid lie( my 'er eenige fmpperuuren over. Ik begon die aan de overzetting van dit tooneeljpel te kosten te leggen, en, gesne afleiding ontmoetende, was het. binnen weinige dagen tft het g£en eenigen myner vrienden gewaar wierden. Sints aldien tyd tot voor weinige weeken toe bleef het üls een' ver geteling liggen , vermits ik voorhadde, het zehe noch aan myne vriendinne noch aan kunstvrienden ter hand te /lellen, voor ik het mg eens [na gdeezen en op nieuw overgefchreeven hadde, waar toe zich toen ge.n oogenhlikken op deeden, en my naderhand de lust ontbrak. 4 Het bleef liggen gelyk ik het vertaald hadde, tot dat ik, byna geheel onverjchillig over myn Jtuhje begin, nen'ie te denken, eindelyk befloot, het zelve te laatenberust en gelyk het was, zonder aan myne belofte te voldoen, hoopende dat men zich dezelve niet meer zoude te binnen brengen, Myn voorneemen hierin mislukte, wanneer men my, hy zekere gelegenheid, myne belofte herinnerde. Ik moest voldmn, en dit is de reden, dat het thans het licht Ziet. Die  BERICHT. Zy, die weeten dat men geen meester, in welk eene kunst het ook zy, geboren wordt, zullen het, uit genegenheid voor myne werken van rypere jaaren, als een geringen eerfleling, by dezelven, hoop ik, wel eer,e plaatze vergunnen. Wat het onderwerp van dit tooneelftukje aanga: het zelve is getrokken uit eene opmerkelyke aantekening (Anecdote) betrekkelyk tot de onlusten, ten tyde van de vervolging der Ilugenooten in jrankryk. Iï. R. PER-  TEIISOONAADJE De Baron de mohfort. De Marquis de l a k c o n. /del aïde Dochter van den Marquis. de vicömte zoon van den Baron. dienaar van den Baron. zwygende» Éenige Dienaarcn des Barons. Het fpel is in een kasteel van p e r c h e , bchoorende aan den Baron. D E  D E BEVREDIGDE VYANDEN, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O NE E L. {liet Tooneel is met zwart laken behangen., ADELAÏDEj DE VICOMTE. AD ELAÏ DE. ((jfy komt, op dat uw mond ons deerlyk ongeval, Door 't vonnis van den dood, myn heer, voltooijen zal?.. DE VICOMTE. Adelaïde! hoe...! Durft gy myn ziele ontroeren.'» Een ik bekwaam, een' last, zo fchriklyk, uit te voeren?.. Een last, die myn gemoed, op 't aklig oogenblik, Dat ik dien melde, zou bezwyKan doen vanfchrik!.. A Wel-  s DE BEVREDIGDE VYANDEN, Welke ydle inbeelding heeft u dermaate aangedreeven, Dat gy vermoedt, dat ik u dit bericht kom' geeven ?.. ADELAÏIJE, Welke ydele inbeelding?.. Hoe, gy vraagt dit! zie in't rond; Befchouw deez wanden, en herrinner u dien ftond, Toen men uws broeders bloed zag vloeijen uit zyne aderen ; Herinner u den haat en tweedragt onzer vaderen, Die onverzoenbaar is..!. Ja, 't fterfuur is bepaald, Indien uw vaders wrok naar wensch zyn doelbehaalt; Tenzy zyn wraakzucht pooge ons leeven te verlengen, Om, door het uitftel, ons in zwaarer leed te brengen : Gy weet, myn heer! offchoon ge u thans voor my niet uit', Ons dreigend noodlot en uw vaders wreed befluit. DE VICOMTE. Mevrouw! hyhieldtvoormyzynhansgeheim verborgen; Doch al deez toeftel prangt myn hart met duizend zorgen. Uit alles, wat ik zie, fchynt nieuw verdriet te ontdaan. Na korte afwezigheid, kwam hy, deez' dag, hieraan; 'k Trad toe, om, naar gewoonte, eerbiedig hem te groeten; Maar verr' van my, gelyk voorheeue, heusch te ontmoeten, Zag hy me treurig aan,. H% veinsde en fcheenontroerd. Als iemand, die een' plicht, ondanks zich zelv', volvoert. Althans op zyn gelaat vertoonde zich een harte, Latiets verkropte, en't geen bezwangerd ismetfmarte. De  TOONEELSPEL. 3 De fchrik en 't ongeduld dreef my uit zyn gezicht: Ik ylde, al beevend, naar myn dienaars, om berichc Van 't eena of ander, zo 't my moogiyk waar', te ontfangei;; Doch 't eenigst, dat ik kon, door een' van hun , erlangen, Was, dat men gistren u hier binnen hadt gebragt. Ik vIol>5 op 't oogenblik hier hesn, om uit de magc Van hem, die u hier houdt gekluisterd u te (kaken, Of hier, met u vereend het doodlykst Iol te fmaaken. Adehü'de! die dit harte aan 't uw verbindt; Rampzalige! och! is 't dus, dat in u weder vind?.. Moet ik, na 't flyten van veele akelige dagen, Die, tot myn finart, hun loop zelfs fcheenen te vertraagen , Daar ik uw byzyn miste, u eindlyk wederzien, En op een plaats als deeze?.. Is't moogiyk! En door wien?.. Maar zou 't vooroordeel u ook averechts doen vreezen?... Zou wel myn vader zo onmenschlyk kunnen wezen, Dat hy... ADELAÏDE, Vergun, myn heer! vergun aan my, dat ik Van uwen aandacht verge een enkel oogenblik Te luistren, naar het geen gy moogiyk niet zult weeten, Eu oordeel dan wien ik myn vyand heb te heeten. De dierbre vrede, welke eens ieders ziele trof; Die reeds den hugenoot veréénde met het hof; Een vrede, waardoor 't hart der waare rustgezindeu Eerfte Bedryf, A 2 Een  4 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Een kalmte, vol geneuchte en voorfpoed, dacht te vinden; Die elk een' tyd voorfpelde, in wien de liefde en trouw En vriendfchap onderling het ryk befchutten zou , Was flechts een lokdas, om de onnozelheid te trekken — Fen'glimp, om, door dien fchyn , een doelwit te bedekken , 'tGeen ons te deerlyk trof... Die fchyuvreé, trok dan ras, Den adel, die het hof uit fchroom ontweeken was, En onze zyde Meldt, te rugge, zonder fchroomen. Parys mogt dus dien floet weêr My verweilekomen: De vriendfchap die de vorst hun toonde, by 't onthaal, Voornaamenlyk, die hy bewees aan d'admiraal, Verhandde alle achterdocht en wantrouw uit de harten; Maar die inbeelding wierdt hervormd in duizend fmarteu, 'tWas dan in 't holste van Bartholoraeus nacht, Daar elk te rusten lag en op geen onraad dacht; Dat men ons iti den flaap onmenfchelyk kwam ftooren. Een naar gerucht doet zich langs alle wegen hooren. Een doodfche fchrik kreeg op myn harte de overhand. Men fchreeuwde, eedfchennis, wraak , verraad en moorden (^brand, 't Ontydig hooren van die doodnaare akligheden, Jaagde een' verbaasden angst en fchrik door all' myn leden. Ik maak, fchoon half bedwelmd, myn' vader zulks bekend. Zyne ooren vingen ras 't misbaar des volks. Hy zendt Een' zyner dienaars, om, zo 't moogiyk was, te hooren Wat onverwachte ramp parys thans waar' befchooren, Wat  TOONEELSPEL 5 Wat orraad al de ftad nu dompelde in gevaar, En wat toch de oorzaak was van 't vreezelyk misbaar; Van 't kermen, het gefchrei, het roepen, 't zuchten, 't klaagen ? Wy zien de tyding te gemoet, door angst verflaagen. De dienaar keert in 't eind te rugge, en zegt, belaên Door doodfchrik: „ Och! myn heer! het is met ons gedaan. „ Men brengt, dooi blinde woede en feilen haat gedreeven, „ De protettanten thans wreedaartig om het leeven, „ De heete wraaklust heeft de meesten reeds gedacht, „ En deze is zekerlyk ons aller lantde nacht.? Wy hoorden nauwlyks hem die naare woorden uiten, Of draks verneemen wy een woest geweld van buiten Aan onze deur. Men bonst met ysfelyk gedruis, En loopt, vol drift, met kracht, de deur op van ons huis. Wy zien op 't oogenblik uw' vader binnen komen , Verzeld van zyn krygsliên, die hem volgen, zonder fchroomen. Myn vader vat hierop den degen in de hand; Doch wordt door'tkrygsvolk, dat fluks toefchiet, overmand. Montford, wiens aangezicht vol drift flondt en verbolgen, Beveelt verwoed aan 't hoofd der moord'ren, die hem volgen 4 Ons aan te grypen, die dien last in euvlen moed, Volvoerende, ons doet heen geleiden, met veel fpoed, Naar eene post ehaife, aan de deur reeds in gereedheid. Men fleept ons derwaards met eene ongehoorde wreedheid, En dwingt ons, dreigende, ter post ehaife in te gaan, Ik zag, by de onze, een tweede, en ook reisvaardig daan, Etrfte lUtlryf. \ 3 Op  3 TWEE-  ea DE BEVREDIGDE VYANDEN, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. de marquis alleen, 3GCet is te fpade, en wy zien ons belet in 't vluchten, Montford doet ons opnieuw weêr in zyn boeijenszuchten. Zyn wraaklust kerkert ons in een gevangenis, Waarin de dood zelfs doof voor myne klagten is. Die trotze wreedaard!., och! in welk een zee van rampen Laat hy ons met een ltorm van yslykheden kampen! Al myn ftandvastigheid verliest byna haar kracht. Adelaïde! waar ziet gy u toe gebragt ? In welk een' afgrond van ondraaglyke ongenuchten, Doe ik u, door myn fchuld, de grievendfte angften duchten ? Rampfpoedige als ik ben! Helaas! ik heb, te ontzind, Door myn' getergden haat en vyandfchap verblind, De dringende infpraak van de wraak gehoor gegeeven, En door die infpraak, tot verwoedheid aangedreeven, Ondanks de üem van 't hart, aan deze drift voldaan, Die my, en myne telg, maar al te duur zal (laan. Myn Dochter! waarom kost ik niet vooruit bezeffen, Patsvoor myn misdaad, 14 een zelfde ftraf zou treffen? Dol'  TOONEELSPEL. »3 Doldriftige als ik was!.. "k Ben oorzaake uwer fmart; Doch ik heb alles, zelfs in weerwil van myn hart, Om u te redden voor het nerven, ouderwonden, En hem voor 't laatfl, een'brief, tot uw behoud ,gezon Jen. Hem biddende, dat hy uwe onfchuld wikke,— u fpaar'.,, Myn tederheid voor u heeft my zelfs dien barbaar, Die ons, meêdogeuloos, dreigt naar het hart te fteeken, Ter myner fchande, om uw behoudenis, doen fineeken. Ik heb dus, daar ik gaarne uw' banden zag geflaakt, In weerwil van myn hart, myn' fleren aart verzaakt: Maar u, dien ik te trotz, door myn bedryf, dorst belgen, Algoede Hemel! daar 'k myn' vyand wou verdelgen, Betwistende al het recht der wraake aan uwe magt, 'k Heb u misdaan: 'k heb uw vermogen ftout veracht, 'k Aanbid de billykheid van alle uw teisteringen. De ftraf, die my vervolgt door's noodlots wisfelingen, Berokkende ik my zelv'. 'k Verdiende uwe ongenaê; Maar kom een' vader, in zyn ongeluk, te ftaê ! Verhoor deklagten, die ik, beevende, opwaard zende!, Dat uwe goedheid zich metlydend tot my wende, ln'toogenblik, dat ik voor vlekklooze onfchuld pleit! Vermurw den wreedaard in zyn heete grimmigheid! 'k Zal alles, wat hy my doet lyden, hem vergeeven, .Wanneer myn dochter Hechts behoudeu worde in 't leeven. Tweede Bedryf. B4 TIVEE.  a4 DE BEVREDIGDE WANDEN, TWEEDE TO O N E E L. DE MARQOIS, ADELAÏDE. ADELAÏDE. Ü^uEyn vader! hoe! verdient uw dochter, in deez' ftaat% Dat gy haar, onverzeld van u, thans overlaat Aan zo veel rampen , als haar, zonder einde, omringen, Myn dochter, durft ge uw ziel dien ydlen waan opdringen s Dat ilt u myden zoude? En acht gy my zo wreed, Dat ik geen deelgenoot zou blyven in uw leed? Het ls om u alleen, dar my myue ongelukken, Die 'k anders tarten zoude, op 't angstig harte drukken. Was 't vaderlyke hart verzekerd van uw rust, 'k Vond min in 't leeven dan in 't fterven thans myn' lust. Hoe onbekommerd zoude ik al myn ramp vergeeten, En 5t doodlykfte oogenblik, blymoedig, welkom heeten? ADELAÏDE. 'k Begeef u nimmermeer; op dat ik eens verwerv' Het zoet genoegen, dat ik in uwe armen fterv'; En mynen laatften zucht, by 't einde myner dagen, Al DE MAR QU1S.  TOONEELSPEL. as Al ftervende, in uw* arm, uit liefde u op moog' draagen. Ja, moogiyk ben ik zo gelukkig, dac de flag, Die op uw leeven mikt, myn' boezem treffen mag. . D E MAR Q^O I S. Onfchatbre kinderliefde! óDeugd! elks achting waardig, Hoe avrechts wordt gy thans beloond! hoe onrechtvaerdig!.. ADELAÏ D E. Welkome dood, wanneer, wanneer zult ge ons, in 't end Verlosftn, uit den boei der vreezelykfte ellend'?.. Myn moeder, zie ik dus den wensch , dien'ku hoorde uiten, Toen 't nadrend (terfuur reeds uwe oogen fcheen te fluiten, Vervullen? is die dan het heilryk lot, dat gy Eens hoopte, dat ik zonde erlangen ?. DE MARQUIS, Zult gy 't my, Die de oorzaak ben, myn kind, van alle uw tegenheden, Wel ooit vergeeven, 't geen ge onfchuldig hebt geleeden? ADELAÏDE. Ik bid, verzwaar toch niet myn treffend ongeval. DE MARQ.DIS, Ik hoor gerucht! Misfchien is daar de moordbende al, Tweede Btirtf. B 5 D'e  s6 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Die ons, op 'c oogenblik , ter doodftraf moet geleiden. Ontvang het laatst vaarwel, myn dochter, eer we fcheiden. DERDE T O O N E E L. de marquis, adelaïde, de vicomte j gevolg van eenige Dienaar en. de vicomte, zich los rukkende uit de handen der Dienaaren, die hem ■wederhouden. Hy heeft twee degens in zyne hand. Tegens de Dienaaren, 3Lrfaf hartigen, laat af my te weêrftaan; zo gy Geene offers ftrekken wilt van myne razerny. Schoon 't lot te ftreng is, om zich over u te erbermen, En ik vergeefsch fmeekte, ik zal echter u befchermen. Deez hoope ontgloeit myn harte. Aanvaar,aan va:-r, myn heer, Tot uw verdediging, van my, dit zydgeweer, 'tGeen gy me u, fiddrend en vol fchrik, zietovergeeven. Deez kling verzekert u Adelaïdes Ieeven. Hy omhelst haar. De Dienaaren vertrekken. Tegens den Marquis en Adelaïde. Tc-  TOONEELSPEL. zj. Tegen Adelaïde. Mevrouw, ftel u gerust op myne trouwe en moed. Gy zult nog beeken van vergooten menfchen bloed, Tot uw befcherming, zo men voortvaar', hier zien ftroomen, Voor dat ge in 't minste voor uw leeven hebt te fchroomen. de marqu is, den degen aanvaardende. Uwe edelmoedigheid verrukt me; ik eer uw deugd; En ik ontfang.myn heer, van u deez kling, met vreugd; Maar welk een loon hoopt gy voor dezen dienst te erlangen 'i Gy vleit u mogelyk, myn telg hier voor te ontfangen, Maar gy bedreigt u, zo gy ftaat maakt op zulk loon, Zy zal nooit de echtgenoot zyn van myn' vyands zoon, de vicomte. Dat zich een ander vry dat voordeel zie gelukken, Wanneer myn arm haar aan't gevaar flechts moge ontrukken. de marquis. Wie wederhoudt ons in dit tydftip, voort te gaan.? Wie zal deez' arm en myn' geteraden moed weerftaan, Daar ik gewapend ben om voor myn kind te ftryden ? Tweede Bedryf. DE  *8 DE BEVREDIGDE VYANDEN, DE VICOMTE. Myn heer, 'k gaf u dit ftaal flechts om u te bevryden, Wanneer myn vader u mozt overvallen; maar Niet om dat gy hem aan zoudt randen... Het gevaar Van uwe dochter zou dus onvermydbaar wezen. Door zulk een daad hebt gy haar wisbederf te vreezen, In plaats, da: gy haar van de woede zaag; gered. Deez plaatzs is, van rondom, door oorlogsvolk bezet; Hunne overmagt is al te taltyk; en wy trachten Verg^efsch den zegenpraal van onzen moed te wachten. Dat men, in dit geval zich van een middel dien', Waarin wy minder ramp en meerder uitkomst zien. Kom, laaten we in dit naast vertrek den dood weerftreeven, Of, zo men fneeven moet, als waare helden fneeven. Dat men ons, onbevreesd zie bloot ftaan voor hun magt, lk zal aan d'ingang zelf my ftellen op de wacht, En, zo myn vader my verwoed daar durft befpringen, Zal hy het gladde ftaal eerst door deez' boezem dringen, Eer 'k hem de plaats, die ik verdedig, overlaat. Ik blyf u voor haar borg en zwicht niet in deez' Haat, Hoe onweêrftaanbaar men ook toelegge op haar leeven. Ja, *k (lei myn hoofd te pande, indien ge uw kroost ziet fneeven. En zo gy haar niet kunt bevryden van 't verdriet, Das  TOONEELSPEL. 29 Dan door myn dood, ontzie, myn heer, ontzie my niet. Hoe heilryk, hoe volmaakt zoude ik myn noodlot noemen, Myn waarde Adelaïde! indien 'k my mocht beroemen, Dat ik den dood braveerde en fneuvelde aan uw kniën, Om u, van 't onheil, 't geen u dreigt, verlost te zien, de mar qüis. Waarom worde ik belet, een daad, een gunstbetooning Zo edelmoedig, ta vergelden door Lelooning? Waarom fproot zo veel deugd en ed!e heldenmoed En waare menfchenliefde uit Montforts heilloos bloed ?., Op hef oogenblik dat ze willen vertrekken, treedt een Dienaar van den baron binnen. VIERDE TOO N E E L. de MAItQUTS, adelaïde, de vicomte, een dienaar. de dienaar, tegens den Vicomte, yn Heer, uw vader zendt me, om aan u aftevraageu* Twee degens, die men u hier binnen heeft zien draagen. Tweede Bedryf. Ook  30 DE BEVREDIGDE VYANDËM Oik gaf hy my bevel dat ik, met allen fpoed, U nuest verwittigen, dat hy u fpreeken moet. Hy wacht u reeds. DE VICOMTE, na een weinig overwegen! hem den degen geevende. Zie daar, aanvaar van my, den mynen. 'k Doe dus de bange vrees uit myne ziel verdwynen, Die 'k moogiyk anderzins te duchten had, wanneer Ik my, in myne drift, bediende van 't geweer. kGeef, om deeze oorzaak u den degen, zonder fchroomen. Op den marquis wyzende. Hy heeft, van myne hand, den anderen bekomen, Dien hy behouden zal. DE DIENAAR. Wat antwoord breng ik aan Uw' vader? volgt gy my?.. zal hy zich zien voldaan?.. DE VICOMTE. Zeg, dat myn lot my dwingt, voor't eerfle van myn leeven, Zyn' wil, op deezen tyd, door weigring,teweerilreeven; Dat ik den naam zyns zoons onwaerdig ware, als ik Gehoorzaamde aan 't geen hy gebiedt, dit oogenblik; Doch  TOONEËLSPEL. 31 Doch dat ik vaerdig ben, om fmeekende, aan zyn voeten Geboogen, door berouw dit wanbedryf te boeten. 1>K DIENAAR. Myr. heer, ik ducht voor u! Waar voert de drift u heên?. Denk aan uws vaders fpyt... DE VICOMTE. Vertrek: Iaat ons alleen. VT FD E TO O NE E L. DE MARQUIS, ADELAÏDE, DE VICOMTE. DE VICOMTE. C^tfchoon gy van myn' moed geen hulp meer kunt verwerven , 'k Heb echter moeds genoeg, voor u te kunnen fterven. DE MARQ.UIS. Myn heer, de blyken van uw dapperheid en vlyt, Zo edelaartig, zo heldhaftig ons gewyd, Doedt gy te verre gaan. Bedenk , bedenk u nader. Toon 11 gehoorzaam en verbitter geenen vader, Tweede Betlryf. En  32 DE BEVREDIGDE VYANDEN^ Èn tref, ons poogende te ontrukken aan 't verdriet. Uw zeiven, door een al te roekloos opzet, niet. DE VICOMTE. Wilt gy, dat ik u in dit tydgewricht begeeve, Waarin'k , voor d'uitflag van uw beider noodlot, beeve?.; Wat durft gy vei gen aan myn rustelooze ziel!.,. Zo ik zyn opzet door deez weigring niet weêrhiel, Spaarde ik dan wel zyn woede, om 't fchuldloos bloed te plenJa, op een zelfden tyd, twee offers om te brengen ?-^en"' Wierd ik, indien ik u begaf in dit gevaar, Niet medeplichtig, niet uw beider moordenaar?.. Gaf ik u niet ten prooije aan 't al te onzinnig woelen Der heete wraakzucht, reeds bereid haar' moed te koelen?. DE MARQ.U1S. Utv weigring zal hem meer verbittren, en misfchieii Zult ge uwe voorfpraak voor myn telg voldongen zien, Wanneer ge üw vaders wil gehoor geeft. Wil vertrekken. Tracht zyne onmenschlykheid tot meêly op te wekken. Werp u aan zyne knieën. Maak dat hy zich ontferm*. Misfchien dat hy, wanneer natuur om byftand kerm', Haar in zyn harte een plaats van gunste en toevlucht biede. Zo gy zyn hart vermurwt, behoedt ge Adelaïde.. Doe  TOONEELSPEL. 35 Doe uwe liefde voor myn dochter, fchoon die aan De neiging die zy voedt zich nimmer zie voldaan , Dus werkzaam zyn. Veins, of zy 't heillot uwes leevens, Uw hoope en al het zoet van uw verlangen tevens Uitmaakte. Doe hem dus geloof flaan aan den fchyn: Dwing my te zeggen, dat gy haar zoudt waerdig zyn; Dat gy, door uw verdienste, iet wenschlyks raoogi vertrouwen; Ta, dat de roemryke aart, dien we in den zoon befchouwen, Zo groot is, als... de haat, dien ik den vader draag. DE VICOMTE. Nooit zaagt ge my, myn heer, nooit zaagt ge my, te traag, Om uw bevelen, die 'k eerbiedig, te volbrengen, Indien de vrees myn vlyt en yver kost geheugen, En dat ik zeker waar', dat gy u, in dien flond, Dat ik hem fmeekte en fprake, in veiligheid bevondt...'. Maar, wie zal, in dit uur, aan my verzekring geeveu: Dat hy zyn grimmigheid, die toelegt op uw leeven, Niet dan volvoeren zal, op 't oogenblik, wanneer Ik my by hem bevind?.. Waarfchynelyk, myn heer, Heeft hy dat tydftip, net een loos beraad, verkooren, Om in myn afzyn, u den dolk door 't hart te booren, En dus zag ik de hoop, om beide gaê te flaan, In weerwil van myn zorg en poogingen, vergaan... Tweede Bedryf. C Dit  34 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Dit denkbeeld doet myn hart reeds, by vooruitzicht, beevc». Gv kunt onmogelyk een bende tegenffreeven Van moordenaareu, die u nadert met geweld, Van uwe Adelaïde alleen flechts vergezeld. Die uitgelaaten floet zal zich niet onderwinden, U aan te doen T wanneer men my by u zal vinden; Doch; zo wy langer hier vertoeven, zullen zy, Die ons vervolgen, ons verrasfen. Laaten wy Het dreigende gevaar, zo 't moogiyk is, ontvlieden. Komt, volgt my beide, ik zal u hulpe en byftand bieden. Vreest geen gevaar. Ik fta voor beider leeven in. Zo 'k, in deez baming van gevaaren, tyd gewin, En zo 't gebeur', dat ons myn vader komt beflryden„ Ben ik verzekerd, dat myn hulpe u zal bevryden. 'k Zal hem vermurwen, door myn klagten en gebeên: 'k Zal hem, met minder vrees, ontwapend, tegen treên, Fn dus meer winnen op zyn harte, door myn reden. Zal hem niet moogiyk zyn, myn traanen en gebeden, Vereenigd met de taal der liefde, fchrik en fmart, Te wederftreeven, met een ongevoelig hart. Hy zal, daar hem natuur en tederheid beftryden , Geenszins het plecgen van die wreedheid kunnen lydeir. Ik itreel,. by voorfmaak, my reeds met een heusch onthaal, Len vlc-ijende infpraak fpelt myn ziel de zegepraal. Ta  TOONEELSPEL. 35 Te meer, daar ik voor u , onfchatbre Adelaïde! En zelfs, van u verzeld, hem fmeeke en hulde biede. Zo ik hem niet beweege en gy u ziet voldaan, Geloof dan, dat ik u nooit minde. Laat ons gaan. Einde van het Tweede Bedryf. Ca DER.  3(1 DE BEVREDIGDE VYANDEN, DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. de ij ar on alleen. Houdende een' brief van den Marquis in de hand. \t of hy fchryft?.. En welk vooruitzicht of 'tmoog wezen, Dat hein iets van my kan doen hoopen? Laat ons leezen. 7/y leest: „ Baron, ik vlei me, dat ge uwe edelmoedigheên, „ In zo verre aan myn hart wel zult vergunnen willen, „ Dat gy, door't plengen van mynfchuldigbloed alleen, ,, Uw vyandfchap, in haar' verwoeden loop, zult (lillen. „ 't Vergooten bloed uws zoons,hetgeen ik ftroomen deed, „ Gebiedt u, 't myne, hem ten offer, te vergieten. „ Ik had, zynde in uw plaats, nooit zo onraenschlyk wreed, „ Ten dood verweezenen, het leeven doen verdrieten, „ In't marren met den dag, die'thoofd eens treffen zou. „ 'kHad, meer menschlicvende dan gy, een angstig leeven. „ Door een' verhaasten dood, verlost van fmarte en rouw. „ Maar gy, gy wilt, door een' verwoeden haatgedreeven , ^ Aan  TOONEELSPÉL. 37 Aan my gevoelen doen dat gy, in 't wreed vermaak, Om u, op 't ongehoordfte en fterkst, te kunnen wreek en, „ My ver voorby ftreeft en de foltring kent der wraak... „ Zy is rechtvaerdig. ja. 'k Verduur haar onbezweeken. „ Gy kent my al te wel, dan dat gy immermeer ,, Zoudt kunnen denken, dat myn ziele, uit ydel fchroomen, „ Zich kost vemeedren, en, min moedig clan weléér, „ U noopen, uwe woede en gramfchap in te toornen.. ,, Dan, ik ben vader, en zo lieffelyk een' naam, „ Die zo veel indruk maakt op myn gefolterd harte, ,, Doet my bezeffen, dat myn fierheid, onbekwaam, „ Zich waapnen zoude in zo veel tegenfpoed en fmarte: „ Die heiige naam dooft thans al myn verwoedheid uit. „ Helaas! Montford ! wil aan myn dochter't leeven gunnen. ,, Zo gy haar' dood beraamde, ik bid, flaak dat befluit. „ Wat heeft ze u ooit misdaan, dat zy zoudeelen kunnen, „ In 't deerlyk noodlot, dat voor my reeds is bereid? „ Had ik haar Item gevolgd, uw zoon was nog in'tleeven, „ Hoe dikwyls wierp ze zich, vol tederhartigheid, „ Voor myne voeten neêr, tot zyn behoud gedreeven, „ My nedrig fmeekende, dat ik myn' bittren haat „ Zou fmooren, en, dien ik vervolgde, in 'tleeven fpaaren... „ Doe my thans zien, dat u haar deugd ter harte gaat: „ Toon medelyden met haar rampfpoed, kunne en jaaren; tierde Bedtyf. C 3 5» Laat  38 DE BEVREDIGDE VTANDEN, ,, Laat uw gemoed, op 't zien haars lots, getrofFen zyn; w En laat deez brief, zo nat befprèngd met myne traanen, „ Getuigen ftrekken van de onlydelyke pyn, Eie rae overftelpten zich geene uitkomst weet te baanen. „ Verplicht me, al ftervend te betuigen voor die daad, Dat u 't geluk, het welk we op u zien nederdaalen, „ Met meerder recht, dan my bekroont en gadeflaat. „ En uw grootmoedigheid u heeft doen zegepraalen. L A N G O N. Welaan; gy zult hierin uw' wensch genieten; ja, Gy zuit belyden, dat myn billyke ongenaê Niet wreed genoeg is, als men 't licht u zal ontrukken , Den dolk in 't harte der onnozelheid te drukken. 'k Namnimmer voor, haar ftraf te vordren, voor uw fchuld, 'tWas Hechts, op dat ik myu verlangen zag vervuld, En dat gy, door de vrees, benaauwd voor haare rampen, Te heviger, met u verdiende ftraf, zoude kampen, En 't leed gevoelen, 't geen myne angikn heeft ontgloeid. Toen ik het lyk myns zoons met traanen heb belproeid. De foltring, wroeging, pyn en vrees, die u verfchcuren: De onzekerheid uws lots: uw kermen, klaagen, treuren, Zyn zo veel ftreelingen voor myn getergd gemoed, Als elk vaa hun uw fchuld aan u gevoelen doet, 'K zie myne wraak reeds half voltooid, daar de oogenblikken;  T O ONEELSPEL. 29 My thans verbeiden, om het ovrig te befchikken, Op dat myn woede zich ten vollen zie voldaan, ó Ja: ik toefde reeds te lang hem neêr te flaan... Laat af... Lafhartige! Wat wil uw arm volbrengen ? Wilt ge u bezoedelen, door zelf het bloed te plengen Van eenen vyand, die u thans weemoedig fmeekt, Eu, dien gy, weereloos, uw kling door 't harte fteekt?... Maar, ging hy my niet voor?.. Gaf zyn onzinnig woelen Aan my geen voorbeeld, hoe men 't vuur der wraak moet koelen?... Met welk eene ongehoorde en fnoode onmenschlykheid, Heeft hy van 't voordeel, 't geen zyn kracht hem hadt bereid, Een laf gebruik gemaakt, in mynen zoon te dooden, Die, al te zwak, niet was gewapend voor dien fnooden. »t Herdenken, 't peinzen op die ongehoorde daad, Maakt plaats in myn gemoed voor d'allergrootften haat. Ja, gy zult lierven!.. 'kZal u, onverfchroxken, rukken Naar 't lyk myns zoons, 't welk gy doorftaakt; Daar zult sy -, (bukken Voor myne woede, en op dat zielloos overlchot Ter neergeworpen, 't einde ervaaren van uw lot. Daar zal ik .u, wanneer 'k uw heilloos bloed doe droom en, My wraak verühaffende... Wien zie ik herwaard komen,.. Berde Bedryf. C4 TfFEE.  4o DE BEVREDIGDE VYANDEN, TWEEDE T O O N E E L. BE BAllON, ADELAÏDE. ADELAÏDE. ^JOtoud (land, Montfort, zie hier uw offer ïn uw magt. DE BARON. Hoe gy mevrouw! ADELAÏD E. ó Ja, ik ben 't, en ik verwacht Grootmoedig, hier ter plaatz', door uwe hand te fneeven. Myn vader bragt uw' zoon,al te onbedacht, om 't leeven, Bus voegt het my, dat ik,, door 't ftorten van myn bloed, 't Vergooien bloed uws zoons, 't geen wraak begeert, vergoed'' DE BAROS. Kan 't wezen! houdt gy my zo zinloos — zo verbolgen, Dat ik, hoe zeer bereid uw' vader te vervolgen, Uw zuivre onnozelheid, door onverdiende ftraf, In plaats diens moorders, zou doen daalen in het graf?. Neen, keu my beter, nooit zal myne ziel geheugen, Dat men, voor fchuldigen, onfchuldig bioed zal plengen. , AD E-  TOONEELS P E L. 4* ADELAÏDE Myn beer, uw feite haat beneveld u 't gezicht. Uw wraakvuur fchittert nooit in ongemeener licht, En nimmer zal da: vuur zich meer in u verkoelen, Dan dat ge, in zyne plaats; uw wraak my doe gevoelen. Daar gy hem 't leeven fpaart, en 't myne wreed verkort, Ziet hy in 't grievendst leet zich zelv' ter neêrgeftort. Niets zal hem heviger het vaders harte treffen. Hoe zal by Adderen, wanneer hy zal bezeffen, Dat zyne razerny zyn telg het hart doorftiet! 't Gemis uws zoons haalt by zyn treffend onheil niet: Want, daar u het verlies fteeds woelt in uw gedachten Eens omgebragten zoons, ziet gy uw leed verzachten, Door eenen tweeden, die zyn deugd alöm verbreidt, En die met recht verdient uw gunste en tederheid; ISy kan de traanen van uw fchreijende oogen wisfen, U onderfteunende, in alle uw bekommernisfen , Doordien hy, hoe de ramp u dreige of nader kom', Uw hoope en uitzicht fchraagt in uwen ouderdom; Maar my ontzielende, kunt gy de vruchten plukken Van uwe wraak, die fteeds uw' vyand moeten drukken. Gy laat, daar gy my 't licht ontrukt, op aard hem niets Meer ovrig, tot troost — tot heeling zyns verdriets: Want van al 't geen hem in het ras voorbygaand leeven, Derde Bedryf. C f Het  42 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Het dierbaarst was op aarde, in eeuwigheid, begeeven, En als gekluisterd aan eene aklige eenzaamheid, Waarin al 't geen hy ziet hem wroegingen bereidt: De worm, die eindloos aan zyn zwoegend hart zal knaagen Dat hy de fchuld is van 't verkorten myner dagen, Zal hem zyn vaderland en zyne wooning fteeds Ten voorwerp ftrekken doen zyns grievends harteleeds, Daar hy, waarhy zich wend', vergeeffchen troost zal zoeken, Uw wraak,in 't fchenken van zyn leeven,zal vervloeken» DE EAU ON. II y zou, met recht, dit lot verdienen, tot zyn ftraf: Maar gy, die my nooit tot misnoeging reden gaf, Of meJeplicfitig aan zyn misdryf zyt bevonden, Wat oorzaak noopt me, om u, onfchuldig, 't hart te wonden?. ADELAÏDE. Indien myne onfchuld u tot medelyden port, Waarom my dan zo wreed in 't doodlykst leed geftort, Dat my, daar ik het niet verdiende, leeds doetlyden? Is dit, myne onfchuld voor den boei der fmart bevryden, Dat gy me, na den dood myns vaders, wreed verwyst, Iets te genieten, daar myn hart voor beef: en yst? Hy, hy verdient dien ftaat zo vol van ongenuchten, Waar onder gy, myn heer, my fchuldloos wilt doen zuchten."  TOONEELSPEL. 43 DK BARON. Mevrouw 1 gy tracht vergeefsch my hiertoe te overreên, Het bloed des moordenaars myns zoons, dat is 't alleen, 't Welk myne wraakzucht eischt, en 't geen men moet vergie'kVlieg, om.... ttca* ADELAÏDE. ïloud ftand barbaar! Laat my die gunst genieten, Dat ik, voor 't laatst nog eens, van u, gehoor verwerv' Zo gy niet wilt, dat ik voor uwe voeten fieif, Zy valt hem te voet. Moest ik wel ooit van u die doodelyke rampen, Waar mee gy me, in deez' tyd, zo yzelyk zietkampen, Verwachten! Gy , dfe my een' zekren toevlucht fcheen, En, naast den hemel, al myn troost in tegenheen?.. Herrinner u dien zucht, gepaard met tedere achting, I)iengy,toenvriendfcbap,door een zuivre deugds betrachting, Een wenfehelyken vrede aan onze huizen fchonk, Voor my gevoelde; en hoe die uit uw daaden blonk, Toen ik nog 't zoet genoot van myne kindfehe jaaren, En niets gevoelde 't geen myn harre kost bezwaaren! Iljrinner u dien dag, toen vader, fel gedrukt, Door ziekte en pyn, byna ten'grave wierdt gerukt: Derde Bcdryf. Hoe  4« D2 BEVR. EOIGDE VÏANDEN Hjï g/t32n Jacht! .. Gy kost uw traanen niet weêrhouên , T 121 ;/ li v tervend vriend kwaamt in dien ftaat aanfcbou • G;, toen getroff en door myn ramp en vaders deugd, (wen» Trokt u den rampfpo ed aan van myne onnoosle jeugd : G/ naam1; me in di armen, en op 't tederfte bewoogen, W is 't uw vertroosting , die myn traanen af kon droogen. Mm wairde Adelaïde, aldus fpraakt gy my aan, ,, Indien de dood , wiens magt] geen fteifling kan weêrltaan, ,., U v' vader aan deze aarde en *t aardfche zal ontbinden ! „ Zult ge, in zyn plaatze, in my een' tweeden vader vinden!,. de baron, ter zyde. Welk esne ontroering woelt door al myn adren heen? Hetmedelyden... haaronfchatbredeugd... 'tgeween,.. ]k deed haar reeds te lang voor myne woede vreezen. ADELAÏDE. ,,Ja, voert gy voort", Gy , gy zult myne dochter wezen» Ik, door die gunste zo zielftreelende, gevleid, Omhelsde u toen door drift van waare dankbaarheid. Ik neem den hemel tot getuigen, dat, by 't fterven Myns vaders, ik geen troost gezocht hadd' te verwerven Dan die my, door u zelv' toen aangeboden was. d Onbeftendigheid! Wat is dat tydftip ras Ver.  TOONEELSPEL. 45 Vergeeteni.. Ydlehoop!.. Wat zyn de omwentelingen Der tyden wreed voor my !.. — Hoe vol veranderingen!.. Die waarde Adelaïde, die gy, in haare finart, Een heul verftrekken wilde als met eens vaders hart, Is thar.s een voorwerp van verfmaading in uwe oogen, Ja, van vervolging zelfs, in plaats van mededocgen. Verdien ik uwen haat thans meerder dan voorheen? Wordt alle toevlucht nu een droevige afgefneên?.. Gy zwygt myn heer!... DERDE T O O N E E L. DE BAROS, ADELAÏDE, DE VICOMTE. DE vicoMTE, met drift inkomende, werpt zich aan de voeten des Barons. ^jis, zie me uwkniè'n thans omarmen, Myn heer!... Myn vader...' Wil u, op myn bede, erbarmen, Laat, daar AdeLïde uw' heetcn toorn niet breekt, Offchoon zy, neergeknield, U onöphoudlyk fmeekt Om fchuldvergiffnis voor haar' teergeliefden vader, En om 't verzachten van haar grievend loc te gader, Laat, bid ik u, zo gy my vaderlyk bemint, Aan my niet zyn oritzeid, de bede van een vrind, Derde Bedrjf. Voor  4ö DE BEVREDIGDE VYANDEN, Voor beider leeven, van uw goedheid afte vergen, 'k Bemin Adelaïde. 'k Wil zulks niet meer verbergen, Gy moet, eer dat uw dolk zy met haar bloed bemorst, My ofïYende aan uw woede, eerst ftooien door myn borst, En cm u van den dood uws eenen zoons te wreeken, Hen beide derven, in my 't harte te doorfleeken. de baron, tegens Adelaïde en de Vicemte. Ryst op. Tegens Adelaïde. Mevrouw haal hier uw' vader. VIERDE TO O NE EL. de baron, de vicomte. de vicomte, een lot Beraamt ge hem, wanneer zy bier op uw gebod..? de baron. Op 't oogenblik zult gy zulks weeten. ■D t  TOONEELSPEL. 47 de vicomte. Zo 'k moest fchroomen, Dat gy iets fcbrikkelyks, iets wreeds hadd' voorgenomen: Zogy een .gruweldaad, een' moord, in vriendfcbaus fcbyn BeQoot... Ik bleef niet meer uw' zoon FT FD E TO ONE E L. de baron, de marquis, adelaïde, de vicomte. de baron. ISLfangon, dat geene vreeze u trefP. Wil naderkomeni Gy hebt voor 't fterven van uw dochter niet te fchroomen. Haar lot, en 't uw is thans in volle zekerheid: Maar gun me, eer ge u, tot uw verdediging bereidt, Een weinig tyds gehoor: Wil my niet tegenftreeven: Gy kunt daar na, my op myn reden, antwoord geeven. Ik had Hechts in parys twee dagen doorgebragt, Voor dat ds flachting in den akeligften nacht, de baron, met tederheid hem by de hand neemende. Gy zult dien zyn. Di9  48 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Die gantfche ftaj in moord en brand en onraad zette. Men zegt me, by myn kom-1, hoe men het flachtzwaard wette, Om te volbrengen, 't geen de vyandfehap, verwoed, Dien tyd deedt baaden in der hugenooten bloed; Doch ik verfoeide, als laag 't befluit dier goddlooze éuvlen> En wilde niet, dat men zyn' vyand zou doen fneuvkn, Door hem te moorden, als hy zich niet wei-ren kon, Maar dat men, edeler van aar:, hem overwon, 'k Zoek u te redden uit den nood, 't geen my gelukte, Zo dat ik, toen ten tyde, een offer meer ontrukte Aan onzen Godsdienst en den Koning, die zo wreed Den onderdaan verwees, tot zo veel fmarte en leed. Doch 't geen my 't meeste drong, u't leeven te behouên, Was; dat ik dm, naar wensch, op eigen wrapk kon bouwen. Ik wilde u offren.'daar myn woede uw' dood befloot, Niet in het denkbeeld, dat gy ftierft als hugenoot, Maar als den moorder, wiens geweld myn' zoon deedt zwichten. En, eer ik het bevel gaf, om u op te ligten, Had ik alreeds bezorgd, dat men, in dit gebouw, Deez' toeflei, zo vol angst en fchrik, bereiden zou. 'k Vond alles, naar myn orde en wensch, in acht genomen. Een bang vooruitzicht moest, byvoorfmaak, udoenfehrooToen gy hier binnen tradt in uw' ouzeltren flaat, (raen' Daar gy,'rondom de wand, met fomber rouwgewaad (Een  TOONEELSPÉL. 49 (Een' fchildery, dle't hart, door fchuld belaên, kan prangen, En yzelyk voor 't oog) zo treurig zaagt behangen. Dat men uw dochter mede in deez gevangnis zag, Gefchiedde alleen, op dat de naderende (lag Des reeds gewetten (taais, gefchikt om u te flraffen, En 't welverdiende loon uw misdryf te verfchaffen, U, met meer yslykheid, zou fchittren voor 't gezicht. 'kZag myn verwachting, naar myn' zin en wensch, verricht. Myn ziel wierdt, door 'tgevoel uws ramps, als opgenomen Doch 'k bloos, dat ik dusverr'myn wenfchenheb bekomen» 'k Heb u te onmenfchelyk gefolterd in uw leed: Maar gy, gy waart, als'ik, weleer niet minder wreed. De wraaklust konde op 't zeerfte ons beider ziel bekooreu. Het ftaat DU Hechts aan u, in my die drift te fmooren. ik (tel u vry en wil u van uw boeije ontdaan. Wordt thans myn vriend, of zeg me op nieuw den oorlog aan. DE MARQ.UTS zich, na een weinig ftilzivygent in de armendes Barons werpende. Ta 'k ben uw vriend... Ik wil zulks zyn... Het grootst vermo' (g'~n, Dat uwe ziel vervult en fchittert uit uwe oogin, vo Maakt my wel fchaamrood : maar uw vriendfehap-kweekende Is te edelmoedig, dan dat zy vernedrlng baan. Derde Bedryf. D B E  5o DE BEVREDIGDE VYANDEN, de vicomte. Myn vader, welk een heil voor my, dat ik mag roemen Op zulk een voorrecht, dat ik my uw' zoon kan noemen adelaïde. o Blyde dagf.. Montford!.. Myn vader!.. de marquis, tegens den Baron. Dierbaar vrind >, Dat niets ontbreeke aan 't heil, dat ons weer t'zaamen bindt. Niets moete ons aller vreugde, op dezen dag, verhindren. Dat nu de huwlyks toorts, naar 't wenfchen onzer kindrerr, Ontftoken op 't altaar der liefde, een zegel zy Der vriendfchap —— Dat uw zoon myn telg aanvaarde. Hy Bemint haar.. de baron. Jar welaan. Dat hy Adelaïde Op morgen, met zyn harte en hand, zyn trouwe aanbiede. DE vicoMTE, tegens Adelaïde. Adelaïde ftemt uw harte in ons verbond ? adelaïde, hem, me; tederheid, lefehowende. Hoe, kunt ge twyffelen?.. DB  TOONEELSPEL. 51 DE BARON. Komt laaten wy, terilond, Deez plaats, zo akelig voor ons gezicht, ontwyken. Adelaïde de hand geevende. Mevrouw, ik zal, door u myne achting te doen blyken, Myn' haat verwisfelend voor zuivre tederheid, Daar de edle vriendfchap thaus ons'twenschlykst heil bereidt:, De fmarte, die uw ziel te hevig heeft beftreeden, Herfiellen door myn gunste en myn genegenheden, EINDE, VERBETERINGEN Bladz. 2 Regel 3 jlaat ydele Lees ydle 5 - - 16 fi - vanzyn - - van